-ocr page 1-

i ©E^'TERMINQLO GIB

IN'HET GRIEKSCH

».tvquot;.;

, J.^KORVER

■I

JSv ■

BtBUOTHElK DEfT
RUKSüNiVERSITEIT
UTRECHT.

. m -ni ■••}(

H. J.. P A R I s * AMSTERDAM

vtS;,:«;

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

De Terminologie van het
Crediet-Wezen in het Grieksch

1,
«

-ocr page 6-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3481 9684

-ocr page 7-

//^r^c /Z^y^

De Terminologie van het
Crediet-Wezen in het Grieksch

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS. Dr C. W. STAR BUS-
MANN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BE-
DENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN
EN WIJSBEGEERTE IN HET OPENBAAR TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG I JUNI 1934. des NAMIDDAGS
TE 4 UUR

DOOR

JAN KORVER

GEBOREN TE UTRECHT

H. J. PARIS
AMSTERDAM MCMXXXIV

BIBLIOTHEEK DER
RUK5UNIVERSITEITquot;
' • U T.R E C H T.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

y' 'I il:'

0

-ocr page 10-

m

-ocr page 11-

Nu ik aan het einde van mijn academische studie sta. voel ik mij
gedrongen mijn groote dankbaarheid te betuigen aan al degenen
wier onderwijs ik heb genoten.

In de eerste plaats geldt mijn woord van dank U. Hooggeleerde
Bolkestein, Hooggeachte Promotor, niet alleen voor Uw frisch
en boeiend onderwijs, maar ook voor Uw medeleven in mijn per-
soonlijke aangelegenheden en niet het minst voor de wijze waarop
giJ mij bij de bewerking van dit proefschrift terzijde hebt gestaan

Dat ik ook Uw leerling heb mogen wezen. Hooggeleerde Voll-
graff. stemt mij tot groote vreugde. Ik heb altijd de grootste
bewondering gehad voor Uw veelomvattende kennis, niet aUeen
van de Gneksche wereld, maar van de geheele Oudheid. Uw interes-
sante en heldere college's zullen mij steeds in herinnering blijven.

Gij. Hooggeleerde Wagenvoort, hebt mij gegeven een inzicht
m de rijkdom en schoonheid van de Latijnsche litteratuur, waar-
voor ik U zeer erkentelijk ben.

In U. Hooggeleerde Damsté. heb ik altijd het meest bewonderd
het vuur. waarmee gij ons steeds ervan wist te doordringen, dat het
Latijn geen doode taal is.

Ook U. Hooggeleerde Ovink, dank ik voor hetgeen gij tot mijn
vorming hebt bijgedragen evenals U. Zeergeleerde van Hoorn.
gt;'e aangenaamste herinneringen. Hooggeleerde Blok, bewaar ik
ook aan Uw steeds boeiende college's over de Egyptische Kuituur-
geschiedenis.

Er rest mij nog mijn hartelijke dank te betuigen aan het per-
^neel van de Universiteitsbibliotheek voor de groote bereidwillig-
heid. waarmee zij mij steeds behulpzaam zijn geweest.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD

Ble.

Inleiding..........................................1—4

Hoofdstuk I - TERMEN VOOR BEZIT, VERMOGENnbsp;5—19

§ i - Inleiding. . . ............. 5

§ 2 - Bioq, piorog............................6-^

§ 3 - Ohcog...................8—ii

§ ^ - Ta övra................11—12

§ 5 - Ovala.................12—14

§ 6 - Té (mdQXOvxa..............14—16

§ 7 - 'ynaq^iq................ 16

§ 8 - 'YnóaxaaiQ...............16—17

§ 9 - xqt^naxa................17—18

§ 10 - Kxiqfiaxa................18—19

Hoofdstuk II - BEDRIJFSKAPITAAL EN DEPO-
SITO ....................20—^40

§ i - 'Alt;poQni]................20—25

§ 2 - 'Evamp;TjKT]................25—28

§ 3 - 'E/ipoX-^................ 28

§ 4 - 'Evamp;rjfjia en ëvêefia...........28—29

§ 5 - Oéfia.................29—30

§ 6 - itagaxaxa^xtj.............31—39

§ 7 - naQamp;ealr)................ 40

§ 8 - 'Yno^'ixTi................ 40

Hoofdstuk III - TERMEN VOOR OPBRENGST. IN-
KOMEN, RENTE..............
41—66

§ i - 'Egyov................41—42

§ 2 - *EvEQyÓQ en dpydc...........42—44

§ 3 - kaqnóq................ 45

§ 4 - *EnixaQ7ila...............45—51

§ 5 ~ Tdi jiQoatovxa..............51—52

-ocr page 14-

Blz.

§ 6 - IlQÓaodo^ ................52—57

§ 7 - nÓQoz..............; ;

§ 8 - Tóxoq....................

§ 9 - 'Emxéqöeia...............64—65

§ 10 - Eïxoq.................

Conclusie............................^

HOOFDSTUK IV - AiócpoQov.........! !nbsp;67—72

Hoofdstuk V - DE TERMEN VOOR GELDSCHIE

TEN EN GELDOPNEMEN..........73—100

§ I - Inleiding..............' quot;nbsp;^^

§ 2 - MexQeïv c.s...............73—74

§ 3 - KixQdvac................74—77

§ 4 - EèxQTjaxEÏv...............78—79

§ 5 - /iavelCeiv...............yg_g^

§nbsp;6 - De samenstellingen van öavelCeiv en

................84—^7

§ 7 - De afgeleide substantiva van davelCetv en

»''XQavai................

§ 8 - ITQoieaamp;ai...............89-^13

§ 9 - ^vfi^dkXetv..............

§ 10 - Aióóvai................

§ II - 'Exdtdóvai en quot;Exöoatq.........95—97

§ 12 - ToxlCeiv en xoxiofióg......... ^_gn

§ 13 - Te leen vragen........99-100

Conclusie.................. ^^

HOOFDSTUK VI - TERMEN VOOR UITGELEEND

BEDRAG, SCHULD....................

§ I - 'Agxaïov...............lOi—103

§ 2 - Keipdkaiov...............103—105

§ 3 - Mveiov................105—106

§ 4 - Xgitog en ó(peiXi] c.s...........106—107

HOOFDSTUK VII - DE TERMEN VOOR SCHULD-

EISCHER EN SCHULDENAAR........107-119

§ I - Inleiding................ jq3

§ 2 - Xgifiaxrjz................108—III

§ 3 - Aaveiaxije...............iil—113

§ 4 - 'OpoXoaxdxrjg.............I13—118

-ocr page 15-

§ 5 - ToxoyX'vqgt;oi;...............

§ 6 - ToKiax'qg................

§ 7 - Eenige minder gebruikelijke termen. . . .
Hoofdstuk VIII - OVER VERSCHILLENDE SOOR-
TEN VAN LEENING EN RENTEBEREKENING

§ I - quot;Azoxog...............

§ 2 - 'Evxoxoq..............

§ 3 - Rente op rente; xóxog xóxov en ènlxoxog.

§ 4 - 'Avaxoxll^Biv.............

§ 5 - Evamp;vxoxla..............

§ 6 - Verdere samenstellingen met xóxog. . .

§ 7 - 'Eyyeiog...............

§ 8 - Navxtxóg...............

§ 9 - 'EyxatQiov..............

§ 10 - *Envnóvxiog..............

Hoofdstuk IX - 'Emöavel^eiv EN DE TWEEDE HY-
POTHEEK .................

Hoofdstuk X - ngodayelCeiv EN VERWANTEN. .

Slotbeschouwing................

SOMMAIRE...................

Register van behandelde plaatsen ....

Bli.
ii8
ii8—iig
119

120—130
120

120—121

121—123

123—124
124

124—125

125—128

128—129
129

129—130

131—135
136—143

144—146

147—151
153—167

-ocr page 16-

g quot;A:

' •Çi'quot;'- ■ ■ Is

WM

r

- -mbaf»

m

-ocr page 17-

INLEIDING

Bij de beoordeeling van het economisch peil der Oude Wereld
zijn de geleerden nog steeds in twee groote kampen verdeeld. Aan
de eene kant staan zij, die meenen, dat de Oudheid niet verder is
gekomen dan het stadium, dat
Karl Bücher in zijn „Entstehung
der Volkswirtschaftquot; (Tübingen 1922) aanduidt met de term
„Geschlossene Hauswirtschaftquot;, d. w. z. die trap van economisch
leven, waarin elke familie zelf produceert, wat er noodig is. Aan
de andere kant vinden wij degenen, die in de Antieke Wereld
een reeds volledig ontwikkelde kapitalistische maatschappij zien.

Deze studie nu is bedoeld als een kleine bijdrage tot de oplossing
Van dit conflict. Zij is opgezet om de kennis van het economisch
leven van de Oudheid langs een andere weg te benaderen, dan tot
nu toe is geschied. Zij gaat nl. uit van de verschillende economische
termen, teneinde daarvan de oorsprong en ontwikkeling na te
gaan. Daarbij is dan een tweeledig doel nagestreefd. In de eerste
plaats is getracht uit te maken, in hoeverre de Oudheid een vaste
economische terminologie heeft gehad. In de tweede plaats heb ik
nagegaan, wat er uit de beteekenisontwikkeling der verschillende
termen te leeren is voor het karakter der antieke maatschappij.

Bij het verzamelen van mijn materiaal heb ik mij naar twee
zijden beperkt. Ten eerste zijn slechts besproken die termen, die
samenhangen met het credietwezen, al is de keuze iets ruimer
genomen, zoodat ook termen besproken zijn, die met het crediet-
wezen slechts in zijdelingsch verband staan. Toch blijft een der-
gehjke keuze subjectief en het kan dus voorkomen, dat iemand
nog een of ander woord, dat nu ontbreekt, zou willen zien opge-
nomen.

Ten tweede heb ik mij alleen beziggehouden met de Grieksche
taal; het Latijn is slechts daar in de beschouwing betrokken, waar
net dienen kon ter verklarmg van een Grieksch verschijnsel of

-ocr page 18-

wanneer de ontwikkelingslijn van het Grieksch naar het Latijn
overliep. De lezer zal zelf de betreffende voorbeelden zonder moeite
kunnen vinden.

Wat de omvang van het bewerkte materiaal betreft, hierin ben
ik mij volkomen bewust onvolledig te zijn. De stof voor een der-
gehjk onderzoek ligt verspreid over de geheele Grieksche littera-
tuur en moet vaak uit indirecte gegevens worden bijeengezocht,
gegevens, die, wanneer de bronnen voor de kennis van het econo-
misch leven rijker zouden vloeien, waarschijnlijk verwaarloosd
zouden kunnen worden.

Zoover er indices zijn op Grieksche auteurs, inscriptie- en papyri-
verzamelingen, heb ik deze geraadpleegd, terwijl ik mijn gegevens
uit eigen lectuur heb aangevuld. Verder hebben het onvolprezen
woordenboek van
Liddell-Scott-Jones en Preisigke's Wör-
terbuch der griechischen Papyrusurkundenquot; mij goede diensten
bewezen.

Speciale litteratuur over het behandelde onderwerp bestaat
niet. Een enkele maal wordt — vooral in commentaren — meest
terloops, en dan nog meer vanuit philologisch dan vanuit historisch-
economisch gezichtspunt, een of ander van deze termen behandeld.
Ook Indogermanisten hebben zich wel voor deze woorden ge-
ïnteresseerd, maar hun belangstelling gaat uit de aard der zaak
meer naar de Indogermaansche oertijd, dan naar de Grieksche
wereld uit. Men kan bv. noemen het boek van O.
Schräder
„Linguistisch-historische Forschungen zur Handelsgeschichte und
Waarenkunde (1886)quot;.

Als speciale studie over één woord, meer in historisch-econo-
mische zin, kan ik slechts noemen het artikel van
Wyse over het
woord TiQodavEil^eiv in de Classical Review 6 (1892) p. 254.

Voor de lectuur mogen hier nog enkele aanwijzingen volgen:
De fragmenten der Comici zijn geciteerd naar de uitgave van
Koek, „Comicorum Atticorum Fragmentaquot; (afgekort K.) met
opgave van deel, pagma en nummer.
De fragmenten der Lyrici zijn geciteerd volgens de nummering

van Diehl (Anthologia Lyrica Graeca).
De fragmenten der Voor-Socratici zijn opgenomen volgens de uit-
gave van Diels „Die Fragmente der Vorsokratikerquot;.

-ocr page 19-

De tekst van Philo ludaeus is opgenomen volgens de uitgave van
Cohn en Wendland (afgekort C.-W.) met opgave van deel en
pagina.

De kerkvaders zijn geciteerd volgens Migne „Patrologia Graeca
(Latina)quot; met opgave van deel en pagina.

Verder zijn bij het opgeven van teksten de volgende afkortingen
gebruikt:

= Anecdota Graeca ed. I. Bekker.

= Bulletin de Correspondance Hellénique.

= Berliner Griechische Urkunden, herausgegeben
von der Verwaltung der Staatsmuseen.

= Corpus Inscriptionum Graecarum rec. A. Boeckh.

= Corpus Inscriptionum Latinarum, consilio et
auctoritate Academiae Litterarum regiae Borus-
sicae editum.

zie boven bij Philo ludaeus.

= Inscriptiones Graecae, consilio et auctoritate Aca-
demiae Litterarum regiae Borussicae editae.

= Der Gnomon des Idios Logos (B. G. U. V).

= Dareste—HaussouUier—Reinach, Recueil des In-
scriptions luridiques Grecques (Paris 1892,1898).
zie boven Fragmenten der Comici.

= B. Laum, Stiftungen in der griechischen und
römischen Antike (Berlin 1914).
zie Wilcken.

= Dittenberger, Orientis Graeci Inscriptiones se-
lectae (Leipzig 1903).

= Papiri Greci e Latini (Pubblicazioni della Societä
Italiana).

= Supplementum Epigraphicum Graecum edendum
curavit J. J. Hondius.

= Collitz—Bechtel, Sammlung der griechischen
Dialekt-Inschriften.

= Dittenberger, Sylloge Inscriptionum Graecarum
(editio tertia).

= U. Wilcken, Urkimden der Ptolemäerzeit (Ber-
lin 1922).

B. A.
B. C. H.

B.nbsp;G. U.

C.nbsp;I. G.
C. I. L.

C.-W.
I.G.

Idios Logos
Inscr. lur.

K.

Laura

Mittels
O. G. L

P. S. L

S. E. G.

S. G. D. I.

SyU.3

U. P. 2.

-ocr page 20-

Wilcken = Mitteis und Wilcken, Grundzüge und Chresto-
mathie der Papyruskunde (Leipzig 1912).
Bd. I. Historischer Teil von U. Wilcken (afge-
kort Wilcken).

Bd. IL luristischer Teil von L. Mitteis (afgekort
Mitteis).

-ocr page 21-

Hoofdstuk I
TERMEN VOOR BEZIT, VERMOGEN

§ i - INLEIDING

De termen voor bezit of vermogen kan men naar hun afkomst
verdeden in de volgende vijf groepen:

a)nbsp;^toc, piorog — wat voor het leven noodig is.

b)nbsp;oïxog — huis en have.

c)nbsp;wat er is: ra ëvra — ovaia

ra TtÓLQOvra nagovaia.
ra nQÓGovra.

ra vTtó-Qxovra — tmapltg.

VTióoraaiQ.

d)nbsp;xQTinara — gebruiksvoorwerpen.

e)nbsp;xr^fiara (= ndfiara) — algemeen bezit.

Voor wij overgaan tot de bespreking der verschillende woorden
afzonderhjk, dienen twee algemeene opmerkingen gemaakt.

Wegens de in de voor-kapitalistische wereld zoo vaak optre-
dende verwissehng van inkomen en vermogen, kan het voorkomen,
dat men woorden, die inkomen beteekenen, vindt in de zin van
bezit (bv.
nóqog).

Omgekeerd is het ook mogehjk termen voor vermogen aan te
treffen in de beteekenis van inkomen (/5/og).

Verder zij gewezen op het feit, dat het Grieksch geen onderscheid
kent, althans niet maakt, tusschen bezit en eigendom. Zoo heeft
het ook geen woord voor eigendomsrecht, al heeft men dit bv.
wel in het woord
ovaia gezocht^.

I O.a. Isaeus frm. 13. 11; ook in het woord TrayKr-rjoia (Syll.® 742) heeft
men wel een woord voor eigendomsrecht meenen te vinden. Zie over deze
kwestie Lipsius, Attisches Recht p. 674; Vinogradoff, Outline of histo-
rical iurisprudence II p. 198 en Kohier—Wenger, Allgemeine Rechts-
geschichte I p. 218.

-ocr page 22-

§ 2 - RIOS.

Zeker een van de oudste woorden voor bezit of vermogen is
/3/og {^ioxoq)

Behalve het leven gzelf duiden deze woorden ook aan al hetgeen
voor de instandhouding van het leven noodig is, dus levensmid-
delen in de ruimste zin des woords, „Lebensbedarfquot;. Aangezien
nu deze dingen het grootste gedeelte van iemands vermogen uit-
maken, gaan ^iog en ^ioroQ ook have, bezit, vermogen, vaak
rijkdom aanduiden 2.

Reeds in het oudste Grieksch, dat wij kennen, bij Homerus is
dit het geval.
Van de vrijers wordt in de Odyssee bv. gezegd:
snel aXXÓTQiov ^lorov vrjuotvov ëdovoLv.
of ró(pQa yaq o^v ^ioróv rs réov xai xrijfiaT' Movotv terwijl
aan de andere kant Eumaeus
(iiórow fxdkora xijdero*.

Agamemnon vertoeft in Egypte tioKvv ^ioxov xal ^gvaof
dyecgcov, wat hij daar als gastgeschenk krijgt
Achilles drukt zijn tegenzin tegen de onderwereld aldus uit:
„Ik zou liever als landarbeider in loondienst zijn dvS^c naqquot;
axkriQOi, amp; fi,ri ^Coxoq noUg eïrj, dan koningzijn over alle schimmenquot;«.

Terwijl de Phoeniciërs hun waren verkoopen, vult zich hun
schip met ^ioxog. Wat wij daaronder hebben te verstaan, leeren
wij uit het verhaal van de handel tusschen de Achaeers en de
Lemniërs, waarbij de laatsten voor hun wijn koper, ijzer, huiden,
runderen en slaven terugontvangen

Ook bij Hesiodus vinden wij dezelfde beteekenis. Nadat hij in
de Erga voorschriften heeft gegeven over het bergen van de oogst
[dxxi]) vervolgt hij:

1nbsp;Een enkele maal vinden wij ßioTq, bij Homerus in de zin van ,,levenquot;
{Odyss. S 565); elders ook als „vermogenquot; (Phocylid. 8).

2nbsp;cf. O. Schräder, Linguistisch-Historische Forschungen zur Handels-
gesch. u. Waarenkunde {1886) p. 60 en 70.

3nbsp;Hom. Odyss. a 160, ß 123. Vaak is het niet gemakkelijk te onderscheiden
of men de beteekenis „middelen van bestaanquot; of „vermogenquot; heeft. Het
synoniem {«ij heeft dezelfde beteekenis: Odyss. ^ 196, 208, w 429; vgl.
Hesychius ^tuij-
ovma.

4nbsp;Odyss. ^ 3. 5 Odyss. y 301. 6 Odyss. A 490 (geciteerd door Lucian.
Mort. Dial. 5. i.); vgl. Ilias E 544, Z 14, 3 122: d^i-etój ßiöroio.

7 Odyss. O 446, Ilias H 472 sqq.

-ocr page 23-

avxcLQ ènijv drj
Ttdvra ^iov xardamp;rjai
waarbij hij dus met speciaal de levensmiddelen bedoelt. In de
aansporing:

jj,rjd'èv vïjvatv anavxa piov xoCXrjai xiêeoêai ^
denkt hij echter weer meer aan het algemeen bezit.

Bij de lyrici komen /5tog en /Storo? in deze meer economische
zin nog enkele malen voor, bijna steeds als „levensonderhoudquot;
In de beteekenis „bezitquot; staat het woord o.a. bij Semonides in een
lofspraak op de vlijtige huisvrouw:

êaXXei d'vTi' avrfjg HaTiaéisrai ^log*.
Theognis wisselt ^tog en jiXovrog af:
TiXo^rov 6* ovöèv xsQfia Tteq^ao/^évov dvamp;QomoioiV

ol yaQ VVV rjiicóv nXeïaxov ëxovai ^lov,
dtjiXaaLov ojievdovai

In de latere tijd komt jStoc {^loxog en ^loxij zijn dan zoo goed
als verdwenen) nog vrij veel voor in de beteekenis „levensonder-
houdquot;, echter, vooral sinds het einde van de 5de eeuw, zelden meer
als „vermogenquot;.

Herodotus schrijft van Cleobis en Biton, dat xoéxotoi.... ^iog
aQxécov v7if}v.^
Armoede noemt hij: daamp;eveir] ^tou'.

Daarna zijn er nog enkele voorbeelden bij Aristophanes en bij
de redenaars maar daarmee is het ook afgeloopen.

Plutarchus beschouwt dit gebruik van ^loxog dan ook als spe-
ciaal dichterlijk. In zijn verhandeHng over het begrijpen van
dichters ,,de audiendis poetisquot; schrijft hij:

xal ^ioxov Tioxè fièv xo tfjv, Ttoxè dè xd xQ'^fia.xa (sc. xaXovaiv
oi Ttoirjxal),
waarbij hij dan als voorbeeld aanhaalt: /Storo* öé
fj,oi dXXoL êdovaiv
(Odyss. v. 419)

I VS. 601.nbsp;2 VS. 689.

3nbsp;bv. Solon frm. 11. 50: x^'P®'quot; f uAAeyerat pioTov; Phocyl. frm. 9: SiCijadat
fitoT-qv,
aper^v b'órav ^ Pios rjSrj; ArchilochuS frm. 58: jSi'ou XPVI^V ^^avarat.

4nbsp;frm. 7. 85.

5nbsp;VS. 227 sqq.; cf. 321: et Sè ^eós xaKéfi dvSpi fitoy xal ttXovtov ondao^ en
908
pCov (}gt;etSelt;iamp;ai.

6nbsp;I 31.

7nbsp;II 47, VIII 51 cf. II 88: xPVI^quot;^quot;^ daamp;evt(jT€pot.

8nbsp;Aristoph. Plut. 751, 755; Aeschines III 173.

9nbsp;Plut. Mor. 22 E.

-ocr page 24-

Ook de lexicographen kennen deze beteekenis heel goed: Suidas
verklaart het woord
^log met oiala i. Zelfs heeft er een woord
iiPioQ bestaan, wat „zeer rijkquot; moet hebben beteekend. althans
volgens het getuigenis van Hesychius en Harpocration 2. Het
woord is ons overigens niet bekend.

Een merkwaardige plaats voor de ontwikkeling voor ^iog is
een passage bij Philostratus in het „Leven van ApoUoniusquot;. Iemand
heeft een stuk land verkocht, waarin later een groote schat be-
gaven bleek te zijn; deze eischt hij nu op: „Wantquot;, zegt hij, „als
ik dat geweten had, had ik het nooit verkochtquot; —
ovd' av ano-
dólt;Tamp;ai lt;(prjaigt; r^v yfjv, ei nqovfiadev Sn /St'ov ê^i' avxfj l^oi 3.

Hoewel het geen erg officieel woord schijnt te zijii geweest,
komt het toch wel enkele malen op inscriptie's voor, vrijwel steeds
in eeredecreten, in dezelfde verbinding: „deze of gene heeft geld
gegeven
m rov dvrov {idiov) ^iov — uit eigen middelenquot;

Vermeldenswaard is nog het adiectivum ^lonxóg op een pa-
pyrusplaats. Iemand richt een schrijven tot den epistates, waarin
hij zich beklaagt, dat men een overval op zijn huis heeft gedaan,
waarbij hem ontroofd zijn het contract van zijn huis
xat êréga
Piorixè ovupoXa, wat de uitgevers vertalen als „business docu-
mentsquot;

§ 3 - O'IKOS

Olxog duidt oorspronkelijk het huis aan, maar met alle ap- en
dependentie's, als tuinen en akkers, huisraad, voorraden enz
wat dus eigenlijk neerkomt op het volledige bezit van den eigenaar
van de
olxog („Hausstandquot;).

Reeds Homerus gebruikt olxog in de beteekenis van vermogen.
In plaats van
^totov xazédsiv zegt hij evengoed oïxov xaxédsiv ®

Op het voorstel van Antenor, om Helena aan de Grieken uit

1nbsp;vgl. ook B. A. 83. 21: ßios. inl ovaiav.

2nbsp;Harpocr. aßios. ttoXvv ßiov KeKTrjuévos met verwijzing naar Antiphon
Soph. (frm. 43).

3nbsp;n 39; vgl. Polybius IV 18. 8: i^fToixmpvxv^av tovs ßiovs.

4nbsp;Laum 34 (= I. G. IX 2. 1107) Thessalië iste eeuw v. C.; Laum 61 (Ere-
tria 100 V. C.); Laum 100 (Aphrodisias iste eeuw n. C)

5nbsp;P. Tebt. 52. 9 (113 V. C.).

6nbsp;Odyss. ß 238; cf. ß 48: oIkov Svappaicei Kal ßiorov o'Ae'acet.

-ocr page 25-

te leveren, gaat Paris niet in; wel is hij bereid om alles, wat hij uit
Argos meebracht, terug te geven:

xai ër' oïxoamp;ev aAA' êmamp;eïvai
Oïxoamp;ev
moet hier beteekenen ,,uit mijn eigen bezitquot;, waar-
voor de dichter op een andere plaats
è^ oïxov schrijft, nl. wan-
neer Odysseus als bedelaar aan Antinous zijn schrielheid verwijt:

ov ov y'av oïxov ocö smardxrj ovd' dXa doirjg
Deze uitdrukkingen, è^ oïxov en oïxoêsv, komen vooral in pa-
pyri later vaak voor (zie onder).

Ook Hesiodus gebruikt oïxog in de zin van vermogen in uit-
drukkingen als
olxov óq)éXXeiv, cpéq^eiv, fiivéêeiv enz. Bij de
lyrici vinden wij het slechts éénmaal bij Mimnermus
{olxog xqv-
Xovxai) Herodotus heeft ook nog eenige voorbeelden:

lt;'Yoxda7ieoggt; 3g xai êxdiöovg XTjv amp;vyaxéga Jagelo) xov
olxov Tidvxa xóv éojvxov ènéèoixe d)g fiovvov oi èovorjg xavxrjg
xéxvov

Het Attisch spraakgebruik en vooral de redenaars hebben
olxog en olxia scherp gescheiden, die alle voorgaande schrijvers
door elkaar gebruikten, al is mij geen voorbeeld bekend van
otxia als „vermogenquot;. Het verschil geeft ons Xenophon in het
begin van de Oeconomicus.

Socrates werpt daar de vraag op: Olxog dè dij xi èoxeï i^fiïv
elvai; dga
ötieq oixia ij xai 5aa xig ë^m xijg oixiag xéxrrjxai, Tidvxa
xov oïxov xavxd saxiv) — 'Efioi ye oëv.. . . doxei, xai ei /arjöè èv
xrj avxfj nóXsi BÏr) x(ö xexxrjfiévio, ndvxa xov oïxov elvai daa rig
xéxxTjxai

Ammonius drukt het s.v. olxog aldus uit:
olxog jJLÈv Xéyexai ïJ ndaa ova ia, oixia dè ïJ v(p' évog fj vnó
dsvxsQov xaroixovfiévrj.

Er kunnen dus in één olxog meerdere olxiai ,,woonruimtenquot;
zijn. Hiermee krijgen wij nog even een blik in de primitieve toe-

1nbsp;II. H 68.

2nbsp;Odyss. p 455; zout leenen was een zeer gewoon huiselijk iets (Theophr.
Char. X 13).

3nbsp;bv. Erga 23. 325, 376. 495.

4nbsp;frm. 2. II.

5nbsp;VII 224 cf. III 53: PovXeat .... TQv oÏkov tov irarpos 8ialt;ftopij^évTa. . . éx®quot;'^

6nbsp;I 5.

-ocr page 26-

stand, toen de geheele familie, die dan ook olxog heet, in één huis
(familiegoed) samenwoonde, zooals dit b.v. nog van Priamus wordt
verteld
K De oudere schrijvers gebruiken nu ook oixog in de zin
van
olxia huis, zelfs in de zin van kamer of tent.

Aristophanes gebruikt olxog slechts in de zin van huis»,
Thucydides weer enkele malen als „vermogenquot; o.a. in de reeds
uit Homerus bekende verbinding — nu echter in het meervoud —
èx Tamp;v Idicüv oïxcüv xQTifiara Eiacpéqeiv
In het algemeen kan worden opgemerkt, dat olxog meer het
vermogen aanduidt als onderdeel van de famihe en daarom, vooral
bij de redenaars, maar ook later, vaak in verband met erfenissen
wordt gebruikt:
olxog ÓQlt;pavixóg, Ttargmog, jurjrgüog etc. Bekend
is uit het Attische recht ook de
fiiaêcooig oïxov. de verpachting
van het vermogen van een wees, waartoe de voogd desgewenscht
kon overgaan^.

Zoover mij bekend is, komt deze beteekenis van oïxog niet in
de inscriptie's voor, wat natuurhjk zuiver toeval is. Wel kennen
de papyri haar zeer goed. Daar doet zich tevens een merkwaardige
ontwikkeling voor.

De olxog omvat ook daar zoowel roerend als onroerend goed.
Zoo wordt er ergens gesproken over de
oïxog yvfzvaaidgxoiv, waar
bedoeld worden de voorraden aan olie e.d., die de gymnasiarchen
onder hun beheer hebben s. De voorraden van de stad Alexandrië
worden eens genoemd rd
éTtdQxovra oïxov TióXetog 'AXeMge^cov
In het klein verstaat men nu onder de olxog de voorraden of de
voorraadschuren van een landgoed. Op een papyrus te Florence
wordt voorgeschreven, dat de pachter zijn pacht
elg 'Eq/^ov itóhv
etg oïxov
d. w. z. aan de schuur van het landgoed moet betalen
Wordt de pacht niet in naturalia, maar in geld betaald, dan blijft

1nbsp;Odyss.

2nbsp;Over één plaats zou men in twijfel kunnen zijn nl. Aves 380: to 8è
liaamp;-qiia toüto (nl. het bouwen van muren) a^fei Jrat8as, oIkov, xpiyVaro.
Aangezien het vermogen in j-p'^/iOTo reeds genoemd staat, lijkt het mij
waarschijnlijk, dat oUos ook hier het huis is.

3nbsp;VIII 63.

4nbsp;Xenoph. Memor. III 6. 2 {-naTpmos oIkos)] Hipp. g. 5; Aristot. Ath. Pol.
56. 6; Oecon. II 1349 b. 15
{op^av^Kos oUos): Ath. Pol. 56. 7; Lysias 32. 23;
Isaeus II 9, VI 36. 45
{ixla9wais oIkov).

5nbsp;P. Oxyrh. I 88. 6 P. Fay. 87. 5. 7 P. Fior. I 41.

-ocr page 27-

de betaling etg olxov, waaronder wij nu moeten verstaan „aan de
kassa, in de brandkastquot;. Daaruit is te verklaren de uitdrukking,
die zoo vaak in leeningscontracten voorkomt:
öia xeigog êi oïxov
„van hand tot hand uit de brandkastquot;, waarmee men bedoelt,
dat de leening niet per giro wordt overgemaakt, maar contant
wordt betaald

§ 4 - 'ONTA

Een geheele groep van woorden, die het vermogen aanduiden,
gaat uit van de beteekenis „het zijndequot;
rd övra. De oudste plaats,
waar deze term in onze litteratuur voorkomt, is bij Herodotus:

avdga, èxTtSTircoxóra lx rcóv èóvxojv ëxovrd re ovdév el fi'fi daa
nxoixóg

Dezelfde uitdrukking êxmnreiv èx rwv 5vxo)v ,,zijn vermogen
verliezenquot; vinden wij later weer o.a. bij Lysias:

fir} TteQuöeïv avxóv . ... èx rügt;v övxov èxneaóvxa ^
en bij Isocrates:

TiXeiovg äv svQoifiev xovg èx xwv ovxcov èxneTixoixóxag ^ xovg
èixrjv vnèg xütv dfiaQxrjfjidxojv èeöoixóxag

Merkwaardig is, dat juist de term xd övxa zoo vaak wordt ge-
bruikt in verbinding met werkwoorden als
èxmnxeiv, è^iaxaaêai,
dnoaxegscv
enz.

In het algemeen kan men zeggen, dat men met xd ovxa aan-
duidt het vermogen, waarvan men leeft en waarmee men werkt
en dat vandaag eens meer, morgen weer minder kan zijn. In het
Hollandsch zou men kunnen zeggen ,,hebben en houdenquot;, soms
ook ,,voorradenquot;. Een voorbeeld van het laatste is b.v. te vinden
bij Andocides:
lt;?.fjoxai,gt;v(p'dgt;v noXXoi Xrjtpêévreg, djtoXéaavxeg
xd ovxa, óovkeéovxeg xóv ßiov diexéXeaav.
Wij moeten hier vooral
denken aan den reizenden koopman, die door roovers wordt uit-
geschud

1nbsp;bv. B. G. U. 472 (± 140 n. C.); zie Preisigke Fachwörter s.v.

2nbsp;III 14.

3nbsp;frm. I. I.; vgl. Epictetus I g. 27 (Schenkl): avfip nXovaios Kal eVn^avi;?,
Sarepov S'eKTreTTTtuKcos aTrdvrmv.

4nbsp;or. XV 160; in dezelfde rede § 318 iKßaXXeiv eV rïöv Svrcov.

5nbsp;Behalve de reeds genoemde voorbeelden kunnen nog worden aange-
haald: Lysias 18. 8, 12, 22; 25. 11; Isocrates VI 88 {anoaTepeïv).

6nbsp;or. I 138; vgl. ook Epictetus I. 29. 14: Kpeirrovis elatv oi Scku tov ivós.

-ocr page 28-

Een enkele maal vindt men ook samenstellingen van övra in
dezelfde zin gebruikt. Bij Homerus vinden wij de verbinding
XaQiCofiévt} jzageovTcov, waar bij nagéovra gedacht wordt aan de
levensmiddelenvoorraden, die elders worden aangeduid met
ra
ëvöov ëovra:
dit ëovra of jiaoéovra is nu dus zoo ongeveer een
synoniem van §toQ

De samenstelling nQÓaovxa vinden wij éénmaal in de fabels
van Aesopus en in een Berlijnsche papyrus 2.

§ 5 - o^rriA

Het meest algemeene woord voor vermogen is het eveneens
van de stam van
elvai afgeleide substantivum ovaia. Bij Homerus
en Hesiodus komt het woord nog niet voor, evenmin bij de lyrici;
sinds Herodotus echter vinden wij het tallooze malen

Ovaia duidt zoowel het roerend als het onroerend vermogen
aan: in de 8ste redevoering van Isaeus wordt medegedeeld, dat
de
ovaia van Ciron bestond uit een stuk grond, twee huizen, ette-
lijke slaven en slavinnen, meubilair en uitstaande gelden«. In
deze en dergelijke gevallen bestaat de
ovaia dus uit beide. Aan
de andere kant blijkt bv. uit de uitdrukking
èfi^areveiv ovaiav
„het bezit betredenquot; s, dat men speciaal grondbezit bedoelt, terwijl
daartegenover ook vaak het geldbezit
ovaia heet. Wanneer in
de zg.
'AdTjvaicDv noXneia op naam van Xenophon de schrijver
spreekt over het
jiagaxiêeaêai xijv ovaiav èv xaïg njaoig, dan moet
hier aan het roerend vermogen en wel speciaal het geldbezit worden
gedacht Zoo staat
ovaia vaak als synoniem van xQV/^^''-^- Ando-
cides spreekt ergens over de soorten van burgerrecht verlies:

êxBQog 6è (se. XQÓTtog dxifiiag) ^v, Sv xd jusv aéfiaxa dxifia ïJj»,
xijv b'o
vaiav slxov xal èxéxxrjvxo.__

■npos ro aTTOKTeïvai, irpos t6 awayayeiv ónov amp;éXov(jtv, trpos ro
Xéaamp;at Ta óvra.

1nbsp;Odyss. a 140,nbsp;1? 176; ^vSov ióvra 7) l66.

2nbsp;Aesop. 163; B. G. U. 96. 7 (3de eeuw) ri npócovra airw.

3nbsp;De oudste plaats is Herod. I 92: r^v oialav .... Kanepevaas ....
dvéamp;ijKev.

4nbsp;§ 35; vgl. or. II. 43sqq.

5nbsp;Demosth. 44. 16, 19; vgl. de term lyyetos ovaia (Demosth. 36. 5; zie ver-
der ook Hoofdst. VIII §
7).

6nbsp;[Xenophon] Ath. Pol. 2. 16; vgl. verder Isocr. I 42 oiiaiav dTroKpvwreiv
iv raïs vijaois en XVIII 48 a-noKpvineiv ovaiav.

-ocr page 29-

Even verder wordt dit dan aldus herhaald:

ovroi ndvreg arijnoi '^aav ra odifiaxa, xd ös xQrmaxa eI%ov
Ook Photius geeft op ovoia' xQVH''^'^^nbsp;waarbij wij

natuurlijk wel moeten bedenken, dat ook XQW^quot;^^ algemeen ge-
bruikt kan zijn Hiermee hangt samen de onderscheiding in
(paveqd en d(pavrjg ovaia, d. w. z. het bezit, dat gezien wordt en
niet geloochend kan worden (grondbezit, slaven, vee, huisraad)
en het bezit, dat men niet ziet en dat dus wel geloochend kan worden
(baar geld en uitstaand kapitaal). Deze onderscheiding, die vooral
voor de belastmgheffing zoo belangrijk was, is reeds vaak besproken;
op deze plaats zal er dan ook niet verder op ingegaan worden

In het algemeen kan men zeggen, dat ovata gezegd wordt van
het vermogen van een persoon, zonder dat aan herkomst noch
samenstelling wordt gedacht. Wanneer men de herkomst wil aan-
duiden, zegt men meest
oïxog, zooals boven reeds is opgemerkt,
hoewelmen toch ook wel TiaTgaia
{oiTtaxgog) ovatakan tegenkomen*.

Merkwaardig is nog op te merken, dat men bij verbeurdver-
klaren en ook wijden aan de godheid van vermogens, bijna uit-
sluitend
ovaia gebruikt, nooit ßiog of olxog en slechts zelden
XQ-qfiaxa

Tenslotte zij nog gewezen op de uitdrukking oi {xdg) ovaiag
ëxovxeg {xexxrjfiévoi)
voor de „rijkenquot;

1nbsp;or. I. 73; cf. 4. 15. De tegenstelling awfia-ovoia ,,persoon-vermogenquot;
komt vrij veel voor o.a. Lysias 6. 31; Demosth. 10. 28; Dinarchus i. 6. enz.

2nbsp;Hij verwijst naar Eupolis frm. K. I 317. 216.

3nbsp;zie Lipsius Attisches Recht p. 677, Bongenaar, Isocrates' Trapeziticus,
p. 234-239.

4nbsp;Lysias 21. 22; 32, 13; Demosth. [40] 60; [44] 23, 28; Artemidorus V 42,
I 79
(^tjTpwa); Herodianus VII 4. 3 {narptucov Kal TrpoyoviKwv avatamp;v).

5nbsp;Van de vrij talrijke voorbeelden mogen hier genoemd worden: Lysias
l8. 17; 19. 34, 61; 25. 26 (B
-qiJiéveiv)-, Demosth. 20. 156; 24. 87, 89 {B-qfioaiav
(lvaiy'47. 44; Syll.» 173 (Athene 363/2 v. C.) en 167 (Mylasa 161/0 v. C.);
Dio Cassius 38. 17. 6.

6nbsp;De uitdrukking komt voor met en zonder lidwoord, zonder eenig ver-
schil van beteekenis; het laatste echter slechts een paar maal in de comedie
(Anaxilas frm. K. II 274. 33 en Diodorus frm. K. II 421.
2); verdere voor-
beelden — met lidwoord — Lysias
29. 2; Isocrates VII 32, XX 20; Demosth.
10. 38, 42; Plato Politicus 291 E] Aristot. Pol. III 8. 1279 b 18, IV 6. 1293 a
21, id. II 1296 a 25, V 5. 1304 b 22;
oi ras ovaCas K€KTqp.ivoi vmden wij bij
Isocrates VI 67 en VIII 128 en Demosth. 10. 36.

-ocr page 30-

In de pap5n:i van de keizertijd is het woord ovaia een technische
term geworden: men duidt er mee aan niet het bezit in het alge-
meen, doch de landgoederen, door de keizers — speciaal in de
iste eeuw — aan familieleden of gunstelingen gegeven Wanneer
Suidas s.v.
ovaia schrijft:

tf dè rü)v TioXXcöv ovvijêeia gt;céxQr]rai tw ngoagi^jxaxi êjtl xamp;v
orjfiaivofjiévojv xxljaecov, óv xig xéxxrjxai, olov oigt;crjfidxo)v, ßoaxrj-
fidxo)v xal Xoinöjv vXióv
— „het gewone spraakgebruik gebruikt
het woord voor de zoogenaamde
xxiqasiQ, die iemand bezit bv. huizen,
weiden en verder bosschenquot; dan denkt hij ongetwijfeld aan deze
Hellenistische en Romeinsche
ovaiai, want het gewone Grieksche
spraakgebruik zegt zeker niet
ovaia speciaal van grondbezit.

Behalve ovaia vindt men een enkele maal het verkleinwoord
ovaiöiov bv. in een fragment van den comediedichter Nicomachus '
en bij Epictetus, wanneer hij de spot drijft met alle uiterhjkheden
en dus kleineerend spreekt over
xó aco/xdxiov xai xè ovaidiov
xal xó d^LOfidriov

Zooals naast övra staat ndgovxa, zoo komt ook naast ovaia
nagovaia
voor, volgens het getuigenis van Suidas s.v. nagovaia
dvxl xov Ttegiovaia, rjxoi rj aixia xov nXovxov, ovaia,
die daarbij
verwijst naar den comicus Crates:
ë%ovxeg svna^ ßiov nagovaiav
xe xgri^dxmv

Behalve op deze plaats en in een fragment van Plato Comicus
vinden wij het woord in deze zin niet meer.

Een andere samenstelling van ovaia, die ook wel in dezelfde
beteekenis voorkomt, is
negiovaia, hoewel dit woord eigenlijk het
groote vermogen, de rijkdom aanduidt —
ri negixxr] ovaia (Suidas).

% 6 - TA 'YH'AXONTA

Op één hjn met övra of ndgovxa staat de uitdrukking xd vndg-
Xovxa, wat ook oorspronkelijk de aanwezige voorraden aanduidde.

1nbsp;Voor litteratuur zie men Rostowzew Studien zur Geschichte des Kolo-
nats p. I20, die ook alle bekende plaatsen heeft verzameld.

2nbsp;Suidas knoopt hieraan vast een etymologie van het woord ttXovoios,
wat ontstaan zou zijn uit
-noXvovcrtos.

3nbsp;frm. K. III 389. 3 {ovaidiov yap KaraXirroyTOS fioi irarpós ....).

4nbsp;II 2. 10 (Schenkl).

5nbsp;frm. K. I 135. 16.; verder nog Plato Com. frm. K. I 650. 177.

-ocr page 31-

Vaak is zelfs niet precies uit te maken of men met de beteekenis
„voorraadquot; of „vermogenquot; te doen heeft; dikwijls dekken deze
beide beteekenissen elkaar ook.

Xenophon verhaalt in de Anabasis, hoe de soldaten hun gesneu-
velde krijgsmakkers begroeven
èx rtöv vnaQxóvxoiv ég sdvvavxo
xdXhoxa:
men moet hier natuurlijk niet aan vermogen denken,
maar aan de voorraden, die zij bij zich hebben en waaruit zij zoo
goed en zoo kwaad als het gaat hun makkers de noodige offers
brengen

Iets dergelijks hebben wij in den Archidamus van Isocrates:
sxi dè xijv xcóv acojudxtov xgocpijv rjfiTv [lèv qadlav o'Saav êx xe
xamp;v vnaQ%óvxo)v
(uit onze voorraden, die wij nu bezitten) xai
xamp;v èx xov Ttokéfiov yiyvo/j,évo)v

Juist de tegenstelling „wat er nu isquot; en „wat er van worden
kanquot; wordt vaak met
vjidgxovxa aangeduid, bv. lt;de bezittersgt;
dei xov nXéovog ógeyó/ievoi Jiegi xagt;v VTtaQxóvxcov xivdvveéovaiv ^
of: avvép-r] öè ExQaxoxXsï ngóg xoïg widgxovai nMov ^ névd^quot;
■^fiLxaXdvxcjv ovaiav Xa^eïv
In deze laatste voorbeelden heeft vndgxovxa reeds de beteekenis
„vermogenquot; Eenigszins praegnant gebruikt vinden wij het
woord in een fragment van den comicus Menander, waar hij spreekt
over de zoon van een arm man, die niet in rijkdom is opgegroeid:
dvÖQÓg névr]xog vióg, èxxeêgapifiévog
ovx è^ vTiaQxóvxoiv
Ook in inscriptie's komt het woord voor hoewel niet vaak. Ver-
melding verdient een raadsbesluit uit Thisbe, waar men gesproken
heeft
Tiegi xf^QÖiv, olxiügt;v xai xagt;v vTtagxóvxwv: onder vndgxovxa
Wordt hier dus niet bezit in het algemeen verstaan, maar alle bezit
behalve gronden en huizen, dus het roerend bezit

In de papyri is het woord zeer gewoon, geconstrueerd met de
dativus — als in het klassieke Grieksch — maar ook met de geni-

1 Anab. VI 4. 9.nbsp;2 or. VI 78.nbsp;3 Isocr. VIII 7.

4nbsp;Isaeus XI 41; vgl. verder nog Demosth. 23. 209; Aristot. Khet. I 4.
^359 b. 33; de papyri schrijven wel vndpxovTa nal vTrdp^ovra bv. B. G. U.
740; P. Oxyrh. 136. 40 en 138. 38 (allen 6—7de eeuw).

5nbsp;Reeds Andocides IV 26 gebruikt vTTdpxovra en oi5cria dooreen.

6nbsp;frm. K. III 103. 354.

7nbsp;Syll.» 646 (170 v. C.).

-ocr page 32-

tivus, dus zoowel ró. xamp; deïva of xov deïva vjcdgxcvxa. Ook het
enkelvoud komt een enkele maal voor

Verreweg de meeste keeren vinden wij widQ%ovxa in leenings-
contracten, steeds in dezelfde formule:

^ dè TiQa^iQ ëoxco èx xmv xamp; öeïva vTtagxóvxcov ndvrojv — „de
invordering zal geschieden uit alle bezittingen van N. N.quot; ®

§ 7 - 'YHAPSIE

In de latere tijd is er een apart substantivum vTtag^ig ontstaan,
wat volgens Hesychius s.v. een synoniem van
ovaia is. Artemi-
dorus verbindt eenige malen
(iiog en tmag^ig Een der inscriptie's
te Priene gevonden schrijft eerst
xd vndgxovxa en eenige regels
verder
^nag^ig Vooral in de papyri wordt dit woord veel gebruikt.

Een verwante vorm is het woord vnaQxd, dat wij eenmaal op
een inscriptie uit Epidaurus vinden

firjdsfiiav vjiagxav ëxovxog .... dWr} x^iQ^v juóvov
Tenslotte vinden wij ook nog de vorm xd vnagxxd in de zin van
vermogen bij Philo®.

§ 8 - 'Yn'OETASIE

Een woord voor vermogen, dat ons vrijwel alleen uit de papyri
bekend is, is
vjióaxaaig, eigenlijk „wat eronder staat, waarop men
steunen kanquot;.

Het woord komt voor in leeningscontracten uit de latere keizer-
tijd {5de en 6de eeuw), vrijwel steeds in dezelfde formule:
XLvdvv(p avxov xal TtÓQCp xrjg avxov navxoiag (moaxdaeoig — ,,op
zijn risico en door de inkomsten van zijn vermogen, waaruit
dat ook moge bestaanquot;

Ook in de inscriptie's is het woord nu gevonden. Op een graf-

1nbsp;o.a. B. G. U. 993 III 11 («ai el t» óAAo v-aapxov èori) en P. Oxyrh. 237.
VI 27.

2nbsp;bv. B. G. U. 717. 726, 873, 989; P. S. I. 964.nbsp;3 II 24, III 23.

4nbsp;Inschr. von Priene 115 (iste eeuw v. C.). De oudste plaats schijnt te zijn
Polyb. II 17.
II.

5nbsp;Inschr. v. Epidaurus I 75.

6nbsp;Legis Allegoriae III 70 (C.-W. I 157)-

7nbsp;B. G. U. 1020. 16; P. Grenfell 86. 14; 87. 34; 90. 17; andere voorbeelden
zijn nog P. Oxyrh. 237 IV 39 en VIII 26; 1274. 15.

-ocr page 33-

schrift uit de 4de eeuw na C. beroemt de overledene er zich op,
dat hij het graf voor zich en zijn vrouw op eigen kosten heeft ge-
maakt —
ènoirjoa iqgamp;ov êx xrig vjioordoeóg fiov èfiavxföxE xai
xfj asfivoxdxj] ovfißico fioi

§ 9 - XPHMATA

De term xd xqw^t^^' steeds in het meervoud, afgeleid van de
stam vannbsp;dus eigenlijk „gebruiksvoorwerpenquot; is ook

een uitdrukking voor vermogen geworden.

Bij Homerus komt het woord slechts in de Odyssee voor in uit-
drukkingen als
xQTjfiaxa ëdeiv, èagèónxsiv e.d. dus in de betee-
kenis „goederenquot;. In het 13de boek worden ook de gastgeschenken
der Phaeacen xQrjfiaxa genoemd, terwijl Odysseus zich inspant
om voor zijn thuiskomst
XQW^quot;^^ dyvqxdCsiv

Ook Hesiodus gebruikt xQW^''^^ de zin van goederen en
noemt bv. ook de werktuigen van den boer met deze naam:
XQ^f^axa ö'èv oïxcp jtdvx' dgfiéva noLiqaao'amp;ai
Bij de overige dichters en ook in de tragedie beteekent xQW^t^^^
steeds „bezit(tingen), rijkdomquot;

Een belangrijke plaats is het bekende fragment van Heraclitus
over de rol van het vuur:
nvQÓQ xe dvxafMoißij xd Tidvxa xal nvQ dxcdvxmv oxcoaTieg xQvoov
Xevjuaxa xalnbsp;XQ'^^óq
® — „Umsatz findet wechsel-

weise statt des ADs gegen das Feuer und des Feuers gegen das
All, wie des Goldes gegen Waren und der Waren gegen Goldquot;
(Diels).

De xQW^'^quot;' hier dus de waren, die voor goud (geld) wor-
den geruild en omgekeerd; men ziet hier echter, dat ook het goud
(geld) waar is, als alle andere dingen. Het is dus niet te verwon-
deren, datnbsp;ook „geldquot; gaat beteekenen.

Dikwijls zijn deze drie beteekenissen niet te onderscheiden.
Reeds op eenige plaatsen bij Theognis zou men xQW^quot;^^
kunnen vertalen; de verschillende malen dat het woord bij De-

I S. E.G. VI361.nbsp;2 Odyss. f92; TT 315.nbsp;3 Odyss. r 284.

4nbsp;Ergavs. 407.

5nbsp;bv. Solon frm. 2. 6; 3. 3; 12. 7, 42; 14. 4; 22. 8; Pindarus Isthm. II 11;
Sophocles Oed. Rex 542.

6nbsp;Heraclitus frm. 90; vgl. Syll.® 92: è^êvai avTamp; .... xP^f-quot;-quot;^quot;- ècrayeiv.

2

-ocr page 34-

i8

mocritus voorkomt vertaalt Diels afwisselend met „Vermogenquot;
en „Geldquot;, maar voor het eene is evenveel te zeggen als voor het
andere

De eerste maal, dat wij zeker met de beteekenis „geldquot; te doen
hebben, is in een inscriptie uit Athene uit het midden der 5de eeuw,
waar gesproken wordt over het geld, dat de kolonisten uit de
schatkist meekregen:

Aiaxlvsv {h.e. xov xaixiav) dxoXovamp;övxa ano[didóvai xd
%Qé]iJt,axa

Hiermede is nu de ontwikkehngsgang van xgrifiaxa ten einde.
De drie beteekenissen:

bezittingen (meest roerende)

waren

geld

loopen nu naast elkaar voort, vaak niet te onderscheiden. Een
koopman bv. gaat met zijn xgrifiaxa — waren — op reis; deze
XQ-ni^axa vertegenwoordigen voor hem zijn geheele bezit — al
weer xQW^ra —; hij verkoopt alles en komt nu met het verdiende
geld — ten derde male xQW^ta — weer thuis. Het zijn steeds
dezelfde xQW^ra gebleven, slechts onder een andere vorm.

Een enkele maal bemerkt men, dat het Grieksch in het woord
XQ^txaxa nog iets heeft gevoeld van ,,bruikbaar zijnquot;. Isocrates
stelt bv. xQWa'^^ tegenover xx-^/xaxa, waarbij hij dan het laatste
opvat als bezit zonder meer, terwijl xeW'^'^a dan het bruikbare
deel ervan aanduidt. Men kan immers ook dingen bezitten —
xx'^fiaxa — die men niet gebruiken kan, die dus niet tevens
XQ'^fiaxa zijn, bv. wanneer een lamme een paard bezit

§ 10 - KTHMATA

Als laatste woord voor bezit of vermogen rest ons thans nog

1nbsp;Theognis 276, 346; Democritus frm. 40, 78, 219, 222, 279, 282. 286; in
frm. 279, merkwaardig als pleidooi voor de Geschlossene Hauswirtschaft
is de vertaling ,,geldquot; zeker foutief: Saretiramp;ai rd xp^oquot;^« is hier ,,zijn ver-
mogen verdeelenquot;. Ook in 282 behoeft xpijf^aToi v xPV'^'^s geen ,,gelduitgevenquot;
te zijn.

2nbsp;Syll.® 67 (ante ann. 441).

3nbsp;Isocrates I 27/8; reeds Xenophon Oecon. I i—8 had deze onderscheiding
gemaakt; evenzoo Plato Leg. IV 728 C.

-ocr page 35-

de term nv^fiara met zijn verwanten xrrjoig en 7ta/ia. Reeds Ho-
merus gebruikt
xrfjfjia, zoowel in het enkelvoud „bezittingquot; als
in het meervoud:
xrfjaig daarentegen steeds in het enkelvoud
Het is bij hem zoowel roerend als onroerend goed. Merkwaardig
is bv. dat, wanneer sprake is van koopen, er dan steeds staat
xredrsoai êóïai ngiaaêai, waar wij evenals bij xQrjfiaxa de handel
nog als ruilhandel zien, waarbij men zijn eigen bezittingen inruilt
tegen andere voorwerpen 2. Een beteekenisontwikkeling als xQ-qfxaxa
heeft doorgemaakt, heeft bij
xrij/Aaxa echter niet plaats gevonden:
wij vinden het nooit in de beteekenis van „geldquot;.

Wel wordt, zooals wij op pg. 18 hebben uiteengezet, juist vaak
xxrjfiaxa en xQiqiJiaxa tegenover elkaar gezet, als aan de eene kant
de dingen, die men eenvoudig bezit, en aan de andere kant, de
dingen waarvan men ook profijt kan trekken.

In de latere tijd is xxrjfiaxa meest een landgoed, vooral in de
papyri Daar doet zich het merkwaardige feit voor, dat in de
3de eeuw
v. C. een xx-fj/na steeds is een wijngaarde of tuinbouw-
land, maar nooit grondbezit in het algemeen. Dit komt pas voor
in de keizertijd, zooals de scherpzinnige onderzoekingen van
Rostowzew, Studiën zur Geschichte des römischen Kolonates
p. 14 sq. hebben aangetoond.

Als Dorisch equivalent van de stam xxrj. vinden wij de wortel
na. waarvan dus afgeleid zijn TtsTtafiat ,,ik bezitquot; en xd ndfiaxa
,,de bezittingenquot;, die op dezelfde manier worden gebruikt als
XExxyjaêai en zijn afleidingen

ï II. £ 158, J 382; Odyss. S 127,

2nbsp;Odyss. a 430, frdw»!),. 4»e, o 483.

3nbsp;Oudste vb. Demosth. 18. 141 («r^fia iv Bonorlq).

4nbsp;bv. American Journal of Archaeology 1901 p. 159 to 8« trdnara tt€-npda9ogt;,
Syll.s 527. 89 en I. G. IX i. 334. 41.

-ocr page 36-

Hoofdstuk II
BEDRIJFSKAPITAAL EN DEPOSITO
§ i - 'Alt;POPM'H

Het woord oupoQfi'^ „punt van uitgangquot; is gebruikt ter aan-
duiding van zeer vele dingen, bv. gelegenheid, mogelijkheid, uit-
gangspunt. mihtaire operatie-basis (Thucydides I 90).

Ons interesseeren op het oogenblik slechts de economische be-
teekenissen van alt;poQfi^, die ook nog vrij talrijk zijn. In de eerste
plaats dan duidt aipogfiij aan het uitgangspunt van het leven
{alt;poQ[i'/i rov ßiov), m. a. w. „de middelen van bestaan, de bron
van inkomstenquot;.

Deze beteekenis heeft het woord b.v. in de Medea van Euripides.
wat tevens de plaats is, waar het het eerst in de litteratuur verschijnt.
Medea smeekt om een dag uitstel, voor zij verbannen wordt, ten-
einde

iv/JJisQävai cpQovrid' ^ (psv^ovßsamp;a
naiaiv r^ä(poQfj,i]v roïg è[JL0Ïg, stis
I narrjg
o'èdèv TiQoripia firjxavTjaaccamp;ai réxvoig

De scholiast teekent hierbij aan: ^v i^fieïg ngoßoXiiv xaXovfiev
eiQ rd Cfjv, oi 'Arrixoi aqjoQfiijv Uyovai.
Merkwaardig is, dat wij
nqoßoX'^ in deze beteekenis nu juist niet kennen.

Speciaal Attisch is deze beteekenis van dcpoQfzi] echter niet.
Een duidelijk voorbeeld is ook te vinden bij Philo ludaeus, die,
na de
nógoi „inkomstenquot; der Joodsche priesters te hebben bespro-
ken, deze samenvat met de woorden:
roaavrag óè ngoaodcov
dlt;poQndg xagiadnevog roïg legevoiv nrX
Verderop in dezelfde ver-

1nbsp;VS. 342. vgl. Xenophon Memor. III 12. 4 toIs iavTamp;v Tratat KaXXiovs
di^opfias
ets TOV ßiov KaraXelnovaiv.

2nbsp;de Spec. Leg. I 141, 151. 156 (C.-W. V p. 34, 37): cf. Hesychius népos'
. ... Kal a^opfi-q-.
Vgl. ook B. G. U. 1256, waat iemand ontheffing vraagt
van een liturgie, omdat hij geen ä^op/i^ heeft: de papyri spreken in derge-
lijke gevallen overigens steeds van
irópos.

-ocr page 37-

handeling gebruikt hij nogmaals hetzelfde woord in een toespraak
tot den vrijgelaten slaaf:

oov yag èyyófitov, el firj névrjQ cbv anaXXdxxoiro X'^g oixiag,
daad tcöv elg xdvayxaia axpogiJtamp;v evTtogrjxóg
Hetzelfde gebruik treffen wij aan bij Plutarchus in zijn geschriftje
„de vitando aere ahenoquot;:

dp'oü S^ ëdei xal negt xgrjfidxoiv elvai vójuov, onwg jLirj öavei-
Co}vxai nag' êxégcov, fxrjdquot; èn' dXXoxgiag nrjydg ßaöiC(oai,
ngóxegov oïxoi xdg avxamp;v d(pogfidg è^eUy^avxeg xai avvaya-
yóvxeg éaneg èx Xißddoiv xd xQ'n^^'-l^^v dvayxacov avxoïg; —
Zou er geen wet moeten zijn over geldzaken, die verbiedt om
van anderen te leenen of andere bronnen aan te boren, zonder
dat men thuis eerst zijn eigen bronnen van inkomsten heeft
onderzocht en wat nuttig en noodzakelijk is als uit een stroom
heeft verzameld

Zoo spreekt Artemidorus van d(pog/j,al ßioixixai. Iemand droomde,
dat hij geen geld heeft. Dat beteekende, dat hij spoedig sterven zou:
ov ydg ^aav avx(ö dlt;pogfj,ai ßicoxixai^.

Behalve de particuliere bronnen van inkomsten kunnen ook die
van de staat met dcpogfi'q worden aangeduid. Een voorbeeld hier-
van is te vinden in de redevoering „de symmoriisquot; van Demosthe-
nes. Het gerucht gaat, dat de Perzische koning weer een expeditie
tegen de Grieken wil ondernemen. Demosthenes stelt nu de Athe-
ners gerust: „vroeger hebben wij de Perzen weerstaan; nu zijn wij
veel rijker dan toen, dus de koning zal zich nog wel eens bedenken,
voor hij een dergehjke onderneming waagt.
El y'èni xgiqiiaaiv
avxm fiéy* ênégxerai (pgoveïv, xai xavxrjv doêeveaxégav dq^ogfiijv
rfjg vfiexégag evg-qoei.
Want het goud, dat hij bezit, zal wel spoe-
dig verdwenen zijn.
'Hixlv èè xo xfjg ^w^a? xifirm' vndgxov dtpogfiriv
dxcóoexaiquot;

Een tweede beteekenis van d(pogixi] is „som geld, om het een of
ander te bekostigenquot;. Ook hiervan geeft Demosthenes ons een
voorbeeld in de eerste PhiUppica. De spreker berekent daar de
kansen van de oorlog, ook van de financieele kant bekeken. De
kosten begroot hij op ruim 90 talent, alleen voor soldij
(oixijgéaiov):

1nbsp;op. cit. II 85 (C. W. V p. 107). Wendland vertaalt,,Mittel zur Bestreitung
der Lebensbedürfnissequot;.

2nbsp;Moralia p. 827 E.nbsp;3 Oneirocr. V 88.nbsp;4 or. 14. 29/30.

-ocr page 38-

si dé riq oïsrai (xtxqav dqgt;0QfiTjv, aiTrjQÉaiov roïg argarevofiévoig
vTiÓQxeiv, ovx ÓQêcóg ëyvcDxe
— „meent iemand, dat het bedrag
te klein is om soldij aan de soldaten uit te keeren, dan is hij
abuisquot;^.

In verreweg de meeste gevallen is alt;poQfii] het kapitaal, waar-
mee men een zaak opzet, het bedrijfskapitaal. Deze beteekenis
is ook den lexicographen zeer goed bekend: volgens hen is het
iets speciaal Attisch, b.v. Suidas s.v.:

iöiwg Tiaga roïg quot;Atrixoïg, öxav Tig dgyvQiov dóaei èvdi]xrjv,
axpoQurj xaXélxai ®
en Phrynichus:

öè èvdiqxri (bg oi noXXoi Xsyovoiv arojiov. aqiOQfirjv yag Xéyovai
oi aQxaïoi
(d. z. de Attici)

Inderdaad komt in onze overlevering deze beteekenis vrijwel
uitsluitend voor bij de Attische schrijvers van Aristophanes tot
en met Demosthenes.

In één geval is het de Staat, die bedrijfskapitaal noodig heeft,
nl. in de
Tlógot van Xenophon. Op eenige plaatsen na elkaar her-
haalt de schrijver, die de Staat verschillende bedrijven wil ter
hand doen nemen, dat men om inkomsten te krijgen, eerst kapitaal
zal dienen te hebben:

oaai ó' av äXXai öoxovai /j,oi TtQÓaoöoi yiyveo'amp;ai, yiyvd)axlt;o
ore a(poQfir}g èeiqaei elg avrdg

De overige gevallen, waar dus het bedrijfskapitaal van een
particuher wordt bedoeld, zijn, chronologisch gerangschikt, de
volgende:

1.nbsp;Een fragment van Aristophanes: /léXXei öè né[m£iv rovg elg
dq)OQ(i'qv, waarvan wij verder echter niets leeren

2.nbsp;Een fragment van den sophist Antiphon:
yvfivoyamp;elaa öè dtpoQf^rjg, TioXXd xal xaXd xaxöóg diaamp;eïro

3.nbsp;Een kennis van Socrates, die gedurende de Peloponnesische
oorlog met al zijn vrouwelijke familieleden van buiten de stad

1nbsp;or. 4. 29.

2nbsp;cf. B. A. p. 472. 7 waar ongeveer dezelfde woorden staan.

3nbsp;199 (p- 304 Rutherford). Over het woord èv^ijici} zie pg. 25 sqq.

4nbsp;Xen. Vect. III 6, 9. 12; IV 34.

5nbsp;frm. Koek I 567. 724 (Hesychius s.v. d^oppij).

6nbsp;frm. 54 Diels (Harpocration s.v. Sidamp;eais).

-ocr page 39-

zit opgescheept, krijgt van hem de raad, hen allen aan het werk
te zetten. Hij moet dan echter geld leenen, wat hij vroeger nooit
wilde doen uit angst voor de gevolgen: „nu zal ik er denkelijk
wel toe overgaan
elg ëgyojv d(poQfii]v, voor de bedrijfsmiddelenquot;.
De atpoQ^rj is hier dus niet zoozeer het geld, als wel de daarvoor
gekochte gereedschappen en grondstoffen, kort gezegd de inven-
taris van de werkplaats. Ook op andere plaatsen zullen wij zien
dat de beteekenissen bedrijfskapitaal en inventaris dooreen loopen

4.nbsp;De beklaagde in het bekende eerste Lysias-fragment wilde
een parfumeriewinkeltje opzetten:

xaraaHsvóCofiai réxvrjv [xvQeipixr}V dqgt;OQ^fjlt;; dè èéofiai, xai

oïaco öé aoi èvvé' ó^óXoèg rfjg fivag xóxovg

Uitdrukkelijk wordt hier dus gestipuleerd, dat voor het leenen
van een bedrijfskapitaal rente, en zelfs vrij hooge rente, zal worden
betaald.

5.nbsp;In de Areopagiticus vertelt ons Isocrates, hoe in die goede
oude tijd tusschen rijk en arm elk spoor van naijver ontbrak,
maar
oi rag ovalag ëxovreg .... roïg /uèv yeaigylag eni fxergiaig
fiiaêcoaeai nagaèidóvreg, rovg dè xar'èpinoQiav èxnéfjiTiovreg, roïg
ö'Big rag dXXag ègyaaiag d(poQfirjv nagéxavreg.
Die dXXai ègyaaiai
zijn dan de winkel- en werkplaatsbedrijven

6.nbsp;In een andere redevoering spreekt Isocrates over den waar-
zegger Thrasyllos, die een deel van het vermogen van zijn leer-
meester had geërfd en nu
ka^év ravrag dfpoQfidg èxQrjro rf! réxvr).
Blijkbaar had dus een waarzegger ook kapitaal noodig om zijn
beroep te kunnen uitoefenen^.

7.nbsp;Leocrates, tegen wien de eenige ons overgeleverde rede-
voering van Lycurgus is gericht, vlucht uit Athene naar Megara
en neemt al zijn geld mee:

olg nag' vfiwv è^exofiiaaronbsp;dq)og/iif} xQ^H'^'^og, èx rrjg

fjjieigov naga KXeondrgag elg Aevxdöa êcriryyei xat èxeï'amp;ev elg

Kógiramp;ov

Uit deze plaats (trouwens ook reeds uit no. 6) zien wij, dat een
dxpognri volstrekt niet altijd een geleend bedrag behoeft te zijn,
zooals Suidas (z.b.) zou doen gelooven: deze man handelt met zijn
eigen geld.

1nbsp;Xenoph. Memor. III 7. 11/2. De man zet tenslotte een weverijtje op.

2nbsp;frm. I. 2.nbsp;3 or. 7. 32.nbsp;4 or. 19. 6.nbsp;5 § 26.

-ocr page 40-

8.nbsp;In een goede democratie, zoo schrijft Aristoteles in de Poh-
tica voor, moeten de inkomsten zorgvuldig worden beheerd en
niet weggesmeten aan
fiia'amp;oi:

XQri ôiavéfisiv roïg omógoig, fidhara fièv rig dvvarai roaovrov
àamp;QoîCsiv, 6aov Elg yrjièiov nxrjaiv, el öè [xii nqog àlt;poQfiiiv èfino-
giag xai yeoiqyiag

De àlt;poQfi^ dient hier dus als bedrijfskapitaal voor den handelaar
en den niet grondbezittenden boer.

9.nbsp;Onder de öixai êfifi-qvoi noemt Aristoteles in de „Atheensche
Staatsinrichtingquot; ook processen, die het gevolg zijn van het feit
dat
èâv rtg èv àyogâ ^ovXófievog ègydCeaamp;ai öaveiarjxai nagd xvvog
djipogfi-qv Als illustratie hiervan kunnen wij weer aan het Lysias-
fragment denken.

10.nbsp;Bij Demosthenes wordt op ettelijke plaatsen gesproken
van de
dxpogixai van de bank van Pasion en Pollux neemt ook
onder de termen van het bankbedrijf, blijkbaar op grond hiervan,
xgané^rjg dtpogfial op

11.nbsp;Overdrachtelijk gebruikt staat dq)og{iri in de bekende regel
van Demosthenes:

nlarig dlt;pog/J.ij röiv naaamp;v èari fieytaxrj Ttgog xgruiaxianóv^.
Dit is een der zeer weinige plaatsen, waar niaxig voorkomt
in de zin van crediet.

12.nbsp;Tenslotte is er nog een merkwaardige tabula defixionis
uit Athene, waarin een
nogvo^oaxóg wordt vervloekt.

[0é]com xaxaöcö avxóv xal xdg
naiöiaxag avxov xal xrjv xÉxvrjv
xal xrjV àfpogfiriv xal xrjv
ègyaaiav avxov xal Xóyovg .... xxX
Wat hier bedoeld wordt is niet geheel duidelijk: wij kunnen

I VI5.1320 a 39.nbsp;2 Ath. Pol. 52. 2.

3nbsp;Demosth. 36. 11, 12, 13, 14; 45. 5. 47'gt; Pollux III 84. vgl. Beauchet, Droit
Privé IV 241:
„a4gt;opii.-n était la somme déposée par un particulier chez un
trapézite pour être compris dans le fonds de roulement de la banquequot;. In
uitgebreider zin wordt het dan ,,une sommed'argent fournie par un commen-
ditaire à un négociant pourque celui-ci l'emploie à son commercequot;. B.
zoekt dus in de
àlt;lgt;opixai tpani^tts de grondbeteekenis van het woord, echter
ten onrechte.

4nbsp;or. 36. 44.

5nbsp;Ziebarth in Göttinger Gelehrt. Nachr. 1899 p. 118.

-ocr page 41-

hier zoowel aan geld als aan de inventaris i.c. de hetaeren denken.

13. In later tijd komt het woord nog in deze beteekenis voor
bij Plutarchus in het Leven van Tib. Gracchus: ysmgyiaQ a(poQfi-n

§ 2 - 'ENG'HKH

In alle oude lexica stond, zooals wij zagen, naast het woord
ófpoQix-q de term èvd^xrj als een later synoniem bv. in de op pg. 22
aangehaalde plaatsen van Phrynichus en Suidas, waaraan wij nog
kunnen toevoegen de inleiding van Libanius op Demosthenes'
36ste redevoering.

Een voorbeeld is te vinden in het Droomenboek van Artemi-
dorus. Een myrrhekoopman droomde, dat hij zijn neus verloor:
anamp;leae rijv èvdrjxrjv xai ènavaaxo fivQonoiXamp;v öid ró (lij ëxsiv
^Iva — „hij verloor zijn bedrijfskapitaal en hield op myrrhe-
handelaar te zijn, doordat hij geen neus hadquot;
Deze man bezat dus een
êvdnjxrj, zooals zijn Atheensche collega
uit het Lysiasfragment vijf eeuwen terug een d^og^^ had.

Men zou nu kunnen denken aan de Hollandsche uitdrukking
„ergens geld instekenquot; en dan èvamp;^xr} opvatten als het in een bedrijf
gestoken kapitaal. Mijns inziens ligt de zaak echter anders.

Het woord komt nl. meer voor en wel vooral in verband met
schepen. Het is weer Artemidorus, die ons een voorbeeld geeft.
Wanneer hij uitlegt, wat de verschillende scheepsonderdeelen als
droomgezicht beduiden, schrijft hij ook:
xgojiig dè xrjv èvamp;^xrjv
arifialvEi,
wat niet anders kan beteekenen als „de kiel duidt aan
de ladingquot;

Bij den kerkvader Epiphanius (4de eeuw na Chr.) vmden wij
dan een tweede voorbeeld* en tenslotte komt het woord m de-
zelfde beteekenis nog voor in de zg. Zeewet van
Rhodus (6de—8ste
eeuw). Duidelijk spreekt bv. een dergelijke paragrafentitel:

Tisqi nloiov netpoQXcoiiévov ^o^aavxoQ xrjg èvêrixrjQ aojêsiarjg
of Tiegi nXoCov vavayiqaavxog xai [légog xi xov nXotov xai xrjg
èvamp;^xtjg oaramp;évxojv

I c. II.nbsp;2 IV 27.

3nbsp;II 23. cf. napevamp;'qKr, in de beteekenis van „ballastquot;, vooral bij schepen
(Pollux I 90, Hesychius sv. i-wi^aTiKÓ. en B. A. 97. 19) en het woord ivamp;4niov
voor het achterdeel van het ruim (Pollux I
99).

4nbsp;Epiphanius adv. haeres. II i. 61 (Migne 41 p. 1045 A).

-ocr page 42-

„over een volgeladen schip, dat verongelukt, terwijl de lading
gered wordtquot; „over een schip, dat schipbreuk lijdt, terwijl
schip en lading gedeeltehjk worden geredquot; i.

Bovendien is ons, zelfs reeds uit de klassieke tijd, het werk-
woord
èvriêeaêm bekend in de beteekenis „ladenquot; en ook dit
steeds van schepen gezegd.

In de pseudo-Demosthenische rede tegen Phormio, handelend
over een geval van bedrog bij een bodemerijcontract, vertelt de
aanklager, dat hij aan Phormio 20 minae heeft geleend voor een
retourvaart naar de Pontus op voorwaarde, dat deze als onder-
pand de dubbele waarde aan goederen zou meevoeren:
èvêéaêai etg rrjv vavv tergamoxiXicov cpoQxCa a$ia

Hij neemt echter nog meer geld op, alles tezamen 75 minae
waarvoor hij dus eigenlijk 150 minae aan goederen zou moeten
laden. Hij laadt echter slechts voor 55 minae en blijft dus zelfs
nog beneden de geleende som. De aanklager concludeert nu ook
terecht:

oïïre T^f énoamp;ijxrjv jidgeoxe ovrs xh XQW^^ra êvéamp;ex' elg xi,v

vavv

Uit deze en dergelijke plaatsen bhjkt, dat het Grieksch zoowel
van waren als van geld (beide zijn in oorsprong immers hetzelfde)
svxcMac „ladenquot; kan zeggen. Hieruit volgt, dat èvd^xr) ook twee-
erlei beteekenis kan hebben: de lading van het schip en het be-
drijfskapitaal van den schipper, zoo deze voor eigen risico vaart
of in meer uitgebreide zin de waren van een handelaar en diens
bednjfskapitaal. Practisch gesproken zijn de waren (of bedrijfs-
mventaris) en het bedrijfskapitaal toch ook één. De èi^^xn van
den myrrhekoopman van Artemidorus zal ook wel niet anders
zijn geweest dan zijn zalfpotten met inhoud 3.

In verschillende vormen, als hentica, entega, enticha of entigum
heeft de èvêijnr] via het Vulgairlatijn ook in de Middeleeuwsche

1nbsp;Pars III tit. 39 en 40; verder nog tit. 8. §§ ii. 7; 21. 4- 32 4

2nbsp;[Demosth.] 33. 6, 7; vgl. Xen. Oec. i. 16. Ook Libanius schrijft in de
inleidingen op Demosthenes' or. 32 en 33
ivrlMa, ^.éproy en dpy^p^ov
(XPV/^a—^

3 Een duidelijk voorbeeld is nog Philo ludaeus in Flaccum 8 57 (C W

VI p. 130): ras (J.èv ivamp;i^Kas dnoXwXeKOTtov tójv Tropiar wv_ nu de n hun

voorraden en werktuigen hebben verlorenquot;; als worden in het vervole
genoemd de boer, de schipper, de koopman.

-ocr page 43-

handel een groote rol gespeeld. Vele voorbeelden zijn te vinden
in de Wetboeken van Koophandel uit deze tijd van de verschil-
lende handelssteden in het Middellandschezeegebied. De èvamp;'qxr}
is dan geld öf goederen aan een schipper toevertrouwd om óf te
vervoeren öf te verkoopen, waarbij in het laatste geval eigenaar,
schipper en bemanning de winst en eventueel ook het verlies samen
deelden i.

'Evêrjitr} heeft nog andere beteekenissen, waarvoor wij weer bij
Artemidorus terecht kunnen. Hij geeft ergens de verklaring van
een droom, waarin men meende te vhegen: „voor iemand, die op
reis gaat, is dit een zeer gunstig voorteeken:

Hexd yag ökov xov oïxov xal xfjg èvêrjxiqg xfjg lÖïag oModrjixiqGei
^ xai oxrinaxi g)eQÓfisvog

Voor de beteekenis in deze regel geeft ons de iurist Gaius de
verklaring:

dotes praediorum, quae Graeco vocabulo èvamp;fjxai appellantur^.
Het Romeinsche recht verstaat dus onder èvêrjxrj de inboedel
(inventaris) van een landgoed en de man bij Artemidorus zal dus
op reis kunnen gaan met zijn geheele vermogen en zijn inboedel.
De bet eekeniso vergang van bedrijf sin ventaris tot inventaris in
het algemeen ligt zeer voor de hand.

Tenslotte is er nog een derde beteekenis, waarvan Artemidorus
eveneens een voorbeeld heeft. Het in zijn droom zien van Hestia
of een beeld van haar, zoo wordt ons uitgelegd, beteekent:

xoïg TioXixevofiévoig (i.e. de staatslieden) xijv ^ovXrjv xai xijv
èvamp;^xrjv xagt;v Ttgoaóöcov, idióxaig avxó xó C^jv^.
De tegenstelling tusschen staatsHeden en gewone burgers maakt
wel duidelijk, dat met de
ngóaoèoi de staatsinkomsten worden
bedoeld. Onder de
èvamp;^xrj xagt;v Tcgoaóöcov zou ik nu willen verstaan
de Staatskas. 'Evd^xr] wordt nl. ook gebruikt voor datgene, waarin
men iets doet: reservoir, kist, geldkist. In het Grieksch is mij hier-
van verder geen voorbeeld bekend, wel echter in het Latijn in de
Codex Theodosianus:

1nbsp;Zie hierover Ashburner, ,,The Rhodian Sealawquot; inleiding p. 248 sqq.
en Goldschmidt, Handelsrecht p. 256.

2nbsp;ii 68.

3nbsp;Digesten 33. 7 § 21; cf. ib. 32. 68. 3 en Novellen 128. 8.

4nbsp;n 37.

-ocr page 44-

vocant enthecam populi Romani repositorium annonae publicae,
seu potius ipsam annonam ^
of bij Augustinus:

enthecam nobis habere non Heet; non enim est episcopi servare
aurum

§ 3 - 'EMBOA'H

Hesychius geeft ons s.v. £gt;/?oAi? dit woord als synoniem van
èvdijxri 3. In de beteekenis „ladingquot; is het ons uit de papyri goed
bekend, waar het zelfs de technische term is geworden voor de
lading koren, die het land jaarlijks te Alexandrië, later te Rome
en tenslotte aan de keizers te Constantinopel moest opbrengen,
de zg. felix embola (17
ifxßoXri ^ evrvxng, aiaia) ^

In overdrachtehjke zin is het woord ons echter niet bekend.

§ 4 - 'ENBHMA EN 'ENamp;EMA

Een verwant woord, eveneens van êvtiamp;eoêai afgeleid, is ëvêrj/ia,
dat voorkomt op een inscriptie van Lindos. In dit eeredecreet
van de vereeniging der Dionysiasten wordt als motief voor de

huldiging opgegeven:

ènavyeiXafiévov elg èniaxevav xov xóoiov [dg.) (pe' xal aXXeg ènav-
yiXa/jLÉvov ig Tot oixTjx^Qca {dg.) g' xal äXXag ènavyiXaiiévov elg
èvê^/Liaxa èydóosog xov xónov (ög.) g'

In dit geval zijn de èvêrniaxa dus de meubelstukken voor de
olxrjx^gia, de „dotes praediorumquot; der Digesten. In de vorm
ëvêefia komt het woord nog voor op een inscriptie uit Ilium. Er
is een kapitaal van 15.000 drachmen gegeven ten bate van de
Athenatempel; dit bedrag wordt aan
xga^eCïxai gegeven als ëvamp;e^ia:
xovg öè xgoJieCirag, ènel diayeygafi/néva
(= betaald) ^ xa didlt;poga
het bedrag), ëxeiv ëvêefia, diöóvxag xóxov avxMV öéxaxov
xal Tiagadovvai xoïg xgaTieCiraig fie^'éavxovg xovg ngvxavéag
xóxov dlfirjvov öéxaxov, xovg öè xgojceChag ëxsiv ëvêefia xag

1nbsp;15 1. 12. Bij Procopius VI i. 11 heet zooiets napaKaraamp;^Kri.

2nbsp;serm. 42 (de divers.).

3nbsp;Hesych. è/iiSoA^'- èvamp;riKtj, a-nó^erov xPVt^^-

4nbsp;Codex lustin. XI 4- 2; Edict. lust. 13. 4- i; B. G. U. 15 II 2, 8 III 4;
P. Oxyrh. 62. 11; 126. g.

5nbsp;I. G. XII I. 937-

-ocr page 45-

fivgiag xal nevraxioxiXiag 'AXs^avöqeiag xai xóv difirjvov róxov

De Trapeziten — dat blijkt uit de geciteerde bepaling — zijn
om de twee maanden wisselende ambtenaren: klaarblijkelijk zijn
er in Ilium 6 phylen geweest. Deze staatsbankiers krijgen nu het
kapitaal onder hun hoede en mogen daarmee ook werken: om de
twee maanden moeten zij althans hun rente opbrengen blijkbaar
aan de prytanen, want deze geven de rente dan weer aan de op-
volgende Trapeziten terug. Deze ingewikkelde procedure zal wel
ten doel hebben elke mogelijkheid tot bedrog uit te sluiten 2.

De wijze van belegging is die van het deposito.

% 5 - e'EMA

Naast evamp;efia komt ook het simplex Mfia, eigenlijk „stortingquot;
in dezelfde beteekenis voor. In de wet van Ephesus ter regeling
van de door de Mithridatische ooriog in de war geraakte schuld-
vorderingen staan tegenover elkaar
êéfiara en èxxmaBiQ-.

[Soa dé èariv amp;é/xa]ra ij èxxQV^eiQ ^^nbsp;VTtegdvco XQÓvoiV,

xovxoiQ [oi XQOJtsCïrai roïg amp;s/^axeixa]tg xai oi êsfiaxeïxat xoïg

XQOJte^Eixaig xdg alTtoSóoeig 7toiEiaê(oaav]

Deêéfiaxa zijn dus de bedragen door particulieren op de bank ge-
stort. de èxxQV^^eig de door deze aan particulieren gegeven voorschot-
ten. Vreemd is, dat beide soorten cliënten
êefiaxEÏxai worden ge-
noemd

In dezelfde inscriptie komt ook het werkwoord amp;Efiax(Co) „op
een bank stortenquot; voor®.

In deze beteekenis zijn ^é^ua en ■êepiaxlCoi de technische termen
van de Egyptische girodienst en komen in de papyri tallooze
malen voor, vooral in kwitantie's:

1nbsp;Laum 65 (2de eeuw v. Chr.).

2nbsp;De opmerking van Daremberg- Saglio sv. Trapezites, dat de Trapeziten
het kapitaal beheerden „avec 1'intérêt versé par 1'étatquot; lijkt mij onjuist:
de Staat zou dan rente betalen van een bedrag, wat zij niet in handen heeft.

3nbsp;Syll.3 742, Inscr. lur. I 22 IV. Het woord amp;4tx.a staat wel niet geheel vast,
maar is toch zeer waarschijnhjk. Verderop in dezelfde paragraaf wordt
gesproken over de rentebetaling over en weer. zoodat dus ook deze depo-
sito's rentegevend zijn.

4nbsp;Pemosth.] 52. 4 spreekt in dit geval van ó ^et's.

5nbsp;Het klassieke Grieksch zet hiervoor Tiamp;ivai eVi rpav^^av (Demosth. 19.
293); de cliënt heet ó amp;eis (id. 52. 4).

-ocr page 46-

/.Ag 'Eneitp «/S xéxaKxai èni xr)v èv 'Agoivór} xgéneCav M[ia
elg xifirjv èyyaioiv
— „in het jaar 36, op den 22sten Epeiph is
er een bedrag gestort op de bank te Arsinoe voor de betahng
van grondperceelenquot;

Tenslotte verdienen nog vermelding twee samenhangende plaat-
sen bij Plutarchus en in de zg. Cebetis Tabula.

In zijn „Consolatio ad Apolloniumquot; werkt Plutarchus het op
verschillende wijzen wederkeerende beeld van ons leven als een
leening nader uit:

ov del OVV övocpoQEÏv, èav, a ëxqriaav (sc. olêeoc) '^[ïiv ngèg oXiyov,
xavx' ojtaixmaiv. ovdè yag ol xgane^ïxai, xaamp;ajisg elwêafiev
Piéyeiv jtoAMxig, djiaixovjuevoi xd êéfiaxa dvoxegaivovaiv ènl xfj
dTtodóaei, èdvneg evyvcofiovamp;ai —
„wij moeten dus niet boos
worden, wanneer de goden terugvragen, wat zij ons voor korte
tijd hebben geleend. Ook de bankiers maken zich immers niet
boos over de teruggave, wanneer de deposito's worden opge-
vraagd, wanneer zij althans fatsoenlijk zijnquot;
De woorden
xaêojieg eioydafisv Uyeiv noXXdxig kunnen wij illus-
treeren met een passage uit Tabula Cebetis, een Stoisch geschriftje
uit de iste eeuw na Chr.

xal ydg èxeivoi {ol xaxol xgajie^Xxai), oxav fièv Id^oiai xó dgyvgiov
naga xamp;v dvamp;gcónov, x^lgovai xai ïdiov vojuiCovcri elvai. oxav
dè djiaixcövxai, dyavaxxovai xai deivd olovxat nenovamp;évai, ov
f.ivr][iovevovxeg, 0x1 èni xovxco ëXa^ov xd 'Béfiaxa, è(p'amp; ovdèv
xoiXvei xóv êéfievov ndXtv xo/nlaaoêai^.

Het verhaal van den slechten bankier is dus blijkbaar zeer
verspreid geweest, vooral in wijsgeerige geschriften. Het past ook
geheel in het kader der diatriben.

Behalve, dat men zijn geld op de bank stort, kan men het ook
zelf bewaren, in de „brandkastquot; c.q. in de grond. Zoo verklaart
Hesychius
êéaêai met êrjaavglCsaamp;ai = opslaan, verzamelen en
êefiaxlCei met dnoxiêexai. In het O. T. vinden wij ook êé/na, hoewel
overdrachtelijk, in de beteekenis „schatquot;:

êé/j,a ydg ayaêóv êrjOavglCsig oeavxib elg rmégav dvdyxrjg*.

1nbsp;B. G. U. 1420 (81 V. Chr.); zie Preisigke, Girowesen 72, 185.

2nbsp;Moraha p. 116 .4 (zie pg. 33).

3nbsp;31. 4 (ed. Praechter). Punt van uitgang is ook hier de onberekenbare
wil van het Opperwezen (ró Aaifióviov). 4 Tobit4. 9.

-ocr page 47-

§ 6 - nAPAKATe'HKH C.S.

Voor de beteekenis van het woord nagaxaxad^Ktj hebben wij
een Klassiek-Grieksche definitie in de op naam van Plato staande,
uit de Peripatetische school stammende definitieverzameling, de
zg.
quot;Oqoi\

naQaxaraamp;^xrj' dófia fisra Jtiarewg — „iets, dat men in vertrou-
wen geeftquot;

kort gezegd voor iets, dat men iemand in goed vertrouwen geeft,
om het te bewaren en te zijner tijd terug te geven.
IlaQaxaraêijxt)
en wat volkomen hetzelfde is, naQadrjxrj zijn afgeleid van het
werkwoord
7iaQa{xara)riamp;eaêai „iets bij iemand neerleggenquot;,
met het verzoek er zoolang op te passen: dit is dus het zg. depo-
situm irreguläre der Romeinen. Het Grieksche woord duidt zoo-
wel de handeling als het voorwerp zelf aan.

Vooral in een wereld, waar de veiligheid zooveel te wenschen
overliet, is het
jiaQaxazari'amp;EOamp;ai een zeer veel voorkomend middel
geweest om dingen van waarde tijdens afwezigheid toch veilig te
doen zijn. Zoo geeft Diodotus bij zijn vertrek naar het oorlogs-
terrein aan zijn broer Diogeiton 5 talenten — zijn geheele contante
bezit — als naQaxaraamp;^xr] om het öf aan hemzelf öf, wanneer hij
mocht sneuvelen, aan zijn kinderen terug te geven Duidelijk
spreekt ook Isocrates c. Euthynum (or. 21) waar § 2
q)vXa.rreiv
ëdcDxe
staat, terwijl verderop steeds Ttagaxarariêsoêai wordt ge-
bruikt.

Het aannemen van dergelijke goederen was natuurlijk een
vriendendienst, maar er zullen misschien ook wel menschen zijn
geweest, die er een broodwinning van maakten.

Eveneens met het woord nagaxaraêijxrj wordt aangeduid het
zg. depositum reguläre, nl. het in bewaring geven van voorwerpen,
die echter gebruikt mogen worden en waarbij de ontvanger niet
gehouden is dezelfde terug te geven, maar soortgehjke mag geven.

1nbsp;[Plato]Defin.4i5 D.

2nbsp;Volgens Phrynichus (no. 287, p. 366 R) is de langere vorm de eenig juiste,
^•w.z. de Attische. De papyri gebruiken beide vormen door elkaar en verder,
hoewel minder vaak,
irapaamp;eats. napaamp;r,KTi is in Egypte blijkbaar het offi-
cieele woord: men spreekt steeds over de vóp-os rcäv ■napaêfjKwv, ook waar
Verder in de tekst een ander woord staat (cf. Mittels Chrestom. no. 331).

3nbsp;Lysias 32. 5.

-ocr page 48-

De ontvanger van zulk een deposito zal in de meeste gevallen een
bankier zijn en het deposito zal meestal, hoewel het ook anders
mogelijk is, uit geld bestaan. Het ligt voor de hand, dat de depo-
sitohouder in dergelijke gevallen een bepaalde rente moet geven,
zooals wij boven bij de êéixaxa te Ephesus en de êvamp;efia te Iliun
zagen, al is mij daarvan geen bewijs bekend^. Zoo nadert de
Tiagaxarad^xYj tot het ödveiov of de acpoQixri, waarbij steeds dan dit
verschil is, dat hij aan geen vaste termijn is gebonden en ten allen
tijde kan worden teruggevraagd.

Vooral in de papyri worden de woorden nagaxaxad^xri en
èavEiov (of Synonyma) wel door elkaar gebruikt. In de procesproto-
collen der Papyrus Cattaoui, waar de aanklaagster opeischt:
xdXavxov O êaxEv Ttag'avxrjq 'Axovxiavog (d. i. haar echtgenoot)
èv nagaxaxaamp;rixri,
concludeert de rechter na voorlezing der verschillende stukken:
TO dvayvcoaêèv ódveiov ExßdXXco ex naqavófiov ydjxov ysvófiEvov
(Acutianus was nl. soldaat en mocht daarom niet trouwen)

1nbsp;Lipsius Attisches Recht pg. 737 spreekt zeer positief over rentebetaling
bij deposito's, evenwel ook zonder bewijsplaatsen aan te halen. In een
der Rainer-papyri (no. 29: 184 n. C.) verklaart in de subscriptio de
ontvanger van een deposito 808 drachmen ontvangen te hebben, terwijl
de oorkonde over een bedrag van 800 drachmen gaat. De man krijgt als
het ware 1% toe. Wessely, de uitgever der Rainer-papyri, en Kübler (Zeit-
schr. d. Savignystift. Rom. Abt. 1908 p. 195) meenen, dat deze 1% de on-
kosten van de acte enz. zijn. Men moet dan daarbij aannemen, dat de ont-
vanger deze eigenlijk betalen moet, maar nu weer terug krijgt. De opmerking
van Kübler: ,,Man musste daraus entnehmen, dass das Depositum mehr
im Interesse des Empfängers als des Deponenten liege, da doch billigerweise
der an dem Rechtsgeschäfte am meisten interessierten die Kosten zu tragen
hatquot;, moet dus niet op dit speciale geval slaan — dan heeft hij geen zin —
maar op het door K. veronderstelde normale geval, dat de ontvanger de
kosten betaalt. Een andere verklaring is, dat misschien de rente vooruit
is verrekend: de ontvanger krijgt 800 dr., teekent voor 808 dr. en moet die
dus terugbetalen, zooals ook een woekeraar bv. 90 gulden geeft en voor
100 laat teekenen. Beide verklaringen zijn natuurlijk hypothetisch en geven
geen zekerheid.

2nbsp;P. Cattaoui V (Archiv f. Papyrusf. III 61) 136 na Chr. Kübler (Zeitschr.
d. Savignystift. 29. 1908 p. 193-) baalt ook aan P. Oxyrh. 71 (303 na Chr.)
waar 1. 6 irapaKaraamp;'^Kri en 1. 12
BidXvaiv rwv xpeotorovnévwv staat: deze
plaats is echter niet volkomen overtuigend, aangezien, zooals wij zullen
zien, het woord xP«quot;« en zijn afleidingen niets omtrent de aard van de
schuld impliceert.

-ocr page 49-

Mogelijk onder invloed van de Romeinsche iuridische opvat-
ting, die wel scherp „depositumquot; (renteloos) en ,,mutuumquot; (rente-
gevend) onderscheidt, staat het volgende schoolvoorbeeld van
den rhetor Hermogenes van Tarsos, een jongeren tijdgenoot van
Marcus Aurehus:

oairjXBi rig ödveiov nat róxovg, 6 dè Ttagaxaradijxrjv (pdoxojv
ê^siv ovx o(pe[Xeiv iXeye róxovg. /Lisraiv Jienotrjxai xQSamp;v drcoxo-
Tidg ó öfjfiog, xal ó fiév amp;g naqaxaxa'amp;iqxrjv dn-^xei, ó èé (hg xqéog
ovx öqjelXeiv êXeye

Het verschü tusschen een leening en een deposito, wat betreft
de opvorderingstermijnen, blijkt duidehjk uit de boven pg. 30
reeds aangehaalde vergelijking tusschen goden en bankiers, waar
Plutarchus het geval verder uitwerkt met de woorden:

ëxofiev {ol êvrjxoi) ydg xó C^jv motisq lt;.naQaxaxa'd^xr}v,
djioöoxéov xoïggt; ^ nagaxaxaêEjuévoig 'amp;eoïg è^ dvdyxijg, xai
xo'óxov XQÓvog ovöelg èariv égtofiévog xfjg djioèoasmg, waneg
ovdè xoïg xgane^lxaig xr}g xtovamp;e/Lidxcov, dXX'adï]Xov 7tó'amp;'6 doèg
oaiaixrjasi.

Juist om deze reden, dus om steeds vlug de beschikking te
hebben over het geld, heeft men natuurhjk vaak hever een depo-
sito dan een leening gegeven.

Uit Sardes is ons een inscriptie bewaard, waaruit blijkt, dat
iemand van de tempel van Artemis een deposito heeft gekregen:
èneidrj vvv ol veomolai xónbsp;xrjg nagaxaxa'dijxrjg ró rfjg

quot;Agxefiidog dnairovotv . . . . ®

Aangezien de tempels in het algemeen, en vooral die in het
Oosten, ware bankkantoren zijn geweest, is het eenigszins vreemd,
dat deze man niet een leening, maar een deposito kreeg. Ook hier
kan de bedoehng hebben voorgezeten, dat men ten allen tijde de
beschikking wilde hebben over het geld.

Vaak kan er echter bij het geven van een deposito nog iets anders
achter zitten: het werd nl. wel aangewend om onder de naam
^agaxaraamp;rjxr} andere, ongeoorloofde transactie's te verrichten.
Vooral uit Egypte is ons deze manier van doen zeer bekend. Een

1nbsp;Spengel, Orator. Gr. II 136. 2.

2nbsp;Ik volg hier de tekst van Paton c.s. in de nieuwe Teubner-uitgave der
Moralia.

3nbsp;American Journal of Archaeology 16 (1912) P- 12.

-ocr page 50-

veelvuldig voorkomend geval is bv. dit: een Romeinsch soldaat
is het niet toegestaan te trouwen; wilde hij nu toch met de uitver-
korene zijns harten in de echt worden verbonden, dan gaf hij de
bruidschat aan zijn as. schoonvader, niet onder de ware naam,
maar als nagaKaxaê^Kr]. Hoezeer dit euvel, dat bhjkbaar niet te
bestrijden was, doorgedrongen is blijkt wel uit een ons bewaarde
uitspraak in een proces over een dergelijk pseudo-deposito. Men
weigert de zaak ter bevoegder plaatse aanhangig te maken, want:
Noovfxev, ort al nagaxaraêrjKai ngoixég elaiv. 'Ex xamp;v xoiovxov
alxiamp;v xQirrjv ov öiöcofii. Ov yaq ë^saxiv axQarióxrjv yafj.eïv''-.
Het in bewaring nemen van geld of goed gold als een vrienden-
dienst en vertrouwenspost, ook wanneer een bankier het aannam:
in dit laatste geval kon er immers ook vaak de bedoeling bij voor-
zitten om het geld voor de belasting te verbergen
[atpavi^eiv).
Het verduisteren van een deposito {TiaQaxaxaêrjxrjv anooxsQsïv)
werd dan ook als iets zeer schandelijks beschouwd.

In de Problemata van Aristoteles wordt de zaak zeer scherp
gesteld. „Waaromquot;, luidt een der vragen, „is het schandehjker in
bewaring gegeven geld dan geleend geld te verduisteren?quot; Het
antwoord luidt:

d fièv XTjv nagaxaxaWixr^v ajioaxsQamp;v, (piXov döixEÏ. ovöslg yag
uiagaxaxaxi'amp;exai [xi) maxsvcov. o^ dè xó ^^éo?, ov qjiXog. ov ydg
davsiCsi, èdv ^ cpiXog, dXXd dldcoaiv

De laatste opmerking is kenmerkend voor de Aristotelische
afkeer van leenen, die de Oudheid echter niet heeft gedeeld: zelfs
werd het leenen ook als vriendendienst beschouwd.

Een tweede antwoord, terzelfder plaats gegeven, is, dat het
verduisteren van een deposito misbruik van vertrouwen is: want
degenen, die je zoo iets opdragen, zijn in de regel menschen, die op
een of andere manier in moeilijkheden verkeeren {èmßovXsvójUEvot
xat drvxovvxeg), terwijl geldschieters toch steeds welvarende men-
schen zijn.

Een derde antwoord vinden wij bij Philo ludaeus:
iEQ(óxaxov nagaxaxad^xï} xiöv èv xoivoivia ngayfidxoiv èaxiv,
ènt xfj xov Xaßovxog xBifiévr) nicxEi
„het heihgste van alle dingen

1nbsp;P. Cattaoui I (= B. G. U. 114 I) 117 na Chr.; vgl. Mitteis Grundzüge
p. 297 sqq.

2nbsp;29. 2 p. 950 a 28.

-ocr page 51-

in de maatschappij is de jc., want zij berust op het vertrouwen
in dengene die hem aanneemtquot;.

„Wantquot;, vervolgt hij, ,,rentegevende leeningen worden schrif-
tehjk per contract afgesloten, rentelooze leeningen worden ver-
strekt ten overstaan van getuigen, maar bij de nagaxaradT^xtj is
dat niet het geval
{ovx'o^rog ó rgónog)quot;

Zoo scherp is de grens nu wel niet getrokken. Wel wordt ook in
Isocrates' Trapeziticus tweemaal uitdrukkelijk verklaard, dat het
deposito zonder getuigen was overgedragen, en ook in de rede
tegen Euthjmus blijkt de
Tiagaxara'amp;ijxr) fióvog naga fjbóvov te zijn
gegeven: daartegenover staan echter gevallen, waarbij wel degelijk
getuigen zijn geweest

In het algemeen is dit natuurhjk van de omstandigheden en de
wensch en bedoehng van den gever afhankelijk geweest: in verreweg
de meeste gevallen zullen er ook wel geen getuigen bij zijn geweest.
Hierdoor is de verleiding om dergelijke goederen te verduisteren
in elk geval heel sterk geweest. Processen over dergelijke gevallen
zijn ons legio overgeleverd, maar iuridisch is er niet zoo heel veel
aan te doen geweest 3. Merkwaardig is bv. ook, dat in Lysias' rede
tegen Diogeiton de
nagaxaxad^xr) geheel buiten beschouwing is
gelaten.

Waar er op aarde geen recht is te krijgen, wendt men zich tot
de goden en ook hiervan zijn ons vele staaltjes bewaard.

In de eerste plaats kon men in een tempel een aankondiging
ophangen, dat men die of die een deposito had toevertrouwd.
Waarbij men dan tevens de hulp der goden inriep, ingeval de ont-
vanger kwaad wilde. Een voorbeeld hiervan hebben wij in een
inscriptie, gevonden in de Demetertempel te Cnidos^.

Deze tempel schijnt ook op andere wijze zeer geschikt te zijn
geweest, om er de goddelijke straf over misdadigers op te roepen.
Er zijn daar nl. verschillende tabulae defixionis, vervloekings-

1nbsp;de Spec. Legibus IV 30 (C.-W. V p. 216).

2nbsp;Isocr. XVII. 2, 53; XXI. 7; Demosthenes 52. 3.

3nbsp;vgl. Isocr. IV 88, waar de schrijver klaagt over het feit dat de redenaars
steeds over de
■jrapaKaraó-^K-r, Spreken. Welk een dankbaar onderwerp voor
comedie's de
tt. was, blijkt uit de vele overgeleverde titels van stukken van
^ie naam (zie index der Fragmenta Comicorum Graecorum).

4nbsp;Syll.» 1199.

-ocr page 52-

inscriptie's gevonden, waarvan er ook enkele betrekking hebben
op oneerlijke depositobewaarders. Ook uit Megara is ons een der-
gelijke inscriptie bekend

Op Delos had een zekere Theogenes aan een vrouw een deposito
gegeven en zij had daarop een eed gezworen bij de
'Ayvij 0ed.
Maar zelfs in die eed lag geen zekerheid, want avrrj de ^.a^ovaa
Tiagaxarad^xrjv slg èkevêegiav artsaxéQrjOs.
Nu roept het slacht-
offer de godin aan en HeHos (og
ndvx' ècpoga), om de schuldige
vrouw te straffen, niet alleen wegens diefstal, maar vooral wegens
de meineed, waardoor de godin in haar waardigheid is aangetast

Dat den goden dit straffen wel was toevertrouwd, blijkt uit het
verhaal van Glaucus bij Herodotus en vele dergelijke geschiede-
nissen

Het veiligst is toch altijd nog geweest in de tempel zelf een
deposito ter bewaring te geven, zooals bv. in het in noot 3 ge-
citeerde verhaal bij Aehanus van een tempel in Mytilene ver-
haald wordt en zooals wij het weten uit een inscriptie uit het
Kabiren-heihgdom te Thebe: in het laatste geval gaat het zelfs
maar om een bedrag van even 25 drachmen^.

Toch zijn er ook nog wel wettelijke bepalingen bekend tegen
het verduisteren van deposito's, maar deze zijn uit de aard der
zaak slechts van toepassing, wanneer het wettig en overtuigend
bewijs is geleverd.

In Athene heeft bestaan een dixr] nagaxaxaamp;ijxrjg, maar over
de aard en werking daarvan zijn wij niet verder ingelicht. In een
aanteekening van Michael van Ephesus op een plaats van Aris-
toteles wordt medegedeeld, dat iemand, die zich aan een dergehjke
verduistering had schuldig gemaakt, vervallen werd verklaard van
het burgerrecht:

d fièv yoLQ vófiog xa^óXov xehvei xóv fxi} amodlèovxa xrjv naqa-
xaxaamp;i]xr]v axiiiov eivai

1nbsp;Deze zijn allen opgenomen in de praefatio van I. G. III 3 Appendix
continens defixionum tabellas in Attica repertas, edidit R. Wuensch.;
vgl.
Ziebarth-Göttinger Gelehrt. Nachr. 1899 p. 125.

2nbsp;B. C. H. 6 (1881) p. 500.

3nbsp;Herod. VI 86; Stob. Ill 28. 21; Aelian. V. H. XIII 2.

4nbsp;I. G. VII 2420 (einde 3de eeuw v. C.).

5nbsp;Mich. Ephes. ad Aristot. Ethica V 77 B.

-ocr page 53-

Men heeft wel gemeend, dat dit een Atheensche bepaling zou
zijn. Dit is echter in strijd met de werkelijkheid: Demosthenes
immers verklaart in zijn rede tegen Midias, dat de staat zich van
dergelijke dingen niets aantrekt De geciteerde bepaling is waar-
schijnlijk afkomstig uit het Romeinsch of Byzantijnsch recht.

Ook in de wetten van Gortyn komt een bepaling voor omtrent
TiagaxaraêijHai:

„Is iemand niet in staat een in bewaring gegeven viervoeter of
vogel aan den gever terug te geven, dan moet hij de enkele waarde
betalen; is er opzet in het spel, dan moet hij het dubbele betalen —
al öè x'èjil xal dixai fiolXiOiv èxoavvijaexai, öinXei xaxaaxäosi
xal Mfiriv nóXi

Uit de boven reeds aangehaalde inscriptie van Sardes bhjkt
eveneens, dat de man, die het geld van Artemis kreeg, in geval
van diefstal, het dubbele zal moeten teruggeven. Dit laatste stond
ook in de in Egypte geldende
vófxoi; xamp;v naQaêrjxmv ® en in de Rho-
dische zeewet Het is echter niet speciaal Grieksch: ook de wet
van Hammurabi en de Joodsche wet kennen dezelfde strafmaat-
regel bij diefstal

Over het geheel genomen kon men echter in de meeste gevallen
slechts door moreele krachten in het werk te stellen probeeren
zijn deposito terug te krijgen, getuige de vele aansporingen bij de
philosophen, te beginnen met de spreuk van Pittacus:
nagaxaxaêijxag ojiódog
Bij Aristoteles is het anodovvai Ttagaxaxad^xag een onderdeel
van de rechtvaardigheid en het loochenen ervan een van de dingen,
waarvoor men zich schamen moet

Een Tiagaxaxadrixr] kan ook nog om een andere reden gegeven
worden, nl. als pand, dat men zijn belofte houden zal, of als (roe-
rend) onderpand bij een leening. Alle oude lexica geven dan ook
op:
Tiagaxaxa-d^xr)' svi^vgov.nbsp;_

1nbsp;or. 21. 44/5.

2nbsp;2de wet § 3 Col. III 9 (Inscr. lur. I 394)-

3nbsp;B. G. U. 856. 14 (106 n. C.); P. Lond. II 206 (124 n. C.): dTrOTeiadraiaav

■^ijv Trapad-^Ktiv SivXyv aKoXotJamp;ws tü) t cov napad-q k ógt;v vófio).

4nbsp;III 14; cf. Partsch, Archiv f. Papyrusf. V 453.

5nbsp;Hammurabi §§ 120, 124; Exodus 22. 7. 8.

6nbsp;Stob. III I. 172; cf. 46. 47 (Democritus).

7nbsp;Rhet II 6. 1383 b 21; Ethica N. X 8. 1178 b. 11.

-ocr page 54-

Vele voorbeelden treffen wij in onze litteratuur echter niet aan.
Herodotus gebruikt het woord in de beteekenis „gijzelaarquot;, wat
natuurlijk hetzelfde is

Een ander voorbeeld vindt men waarschijnhjk in de tweede
schuldenwet van Ephesus Er wordt een opsomming gegeven
van alle particuliere schuldeischers, die met de strekking van de
wet hebben ingestemd. Deze geldschieters worden verdeeld in
9 rubrieken:

oi deöavecxóxsg ra ov/bt^óXaia rd re vavrixd xal xard x^''QÓ'yQ(iqgt;a
xai xard jiagaê^xag xal vnod^xag xai èmêrixaq xai xard mvdg
xal óixoXoyiag xai diayQa(pdg xai èxxQ'^oeig.
De moeihjkheid is nu uit te maken, welke soorten van leenings-
contracten in deze termen verscholen zijn, waarbij nog komt dat
enkele woorden slechts hier voorkomen. In de eerste plaats zij op-
gemerkt, dat
xard niet bij alle termen geplaatst is, zoodat men
tot de opvatting komt, dat de serie van
xard naQoamp;rjxdg tot en
met
èmêrjxag een samenhangende groep is en de rest eveneens
Verder zien wij, dat de rij geopend wordt met de gevers van
scheepscrediet, dus de menschen, die bij de nieuwe maatregelen
de grootste schade hebben: deze eereplaats is dus wel verdiend.

De volgende groep, de x^t-QÓyQacpa, is ons uit de papyri zeer
goed bekend: het zijn de door den notaris opgestelde contracten.
Of nu in Ephesus deze contracten ook door staatsambtenaren
vastgelegd zijn, is niet uit te maken. In elk geval zullen het de
bij schriftehjke overeenkomst gesloten leeningen zijn, volgens
Philo (zie pg. 35) dus de rentegevende (misschien ook zonder onder-
pand). Daartegenover moeten wij dan in de
ófioXoyiac de rente-
looze, bij mondelinge overeenkomst gegeven leeningen zoeken.

Er tusschen in staat de groep leeningen xard naqad^xag xai
vnaamp;Tjxag xai èmêijxag.
Het is nu zeer waarschijnlijk, dat hierin
de verschillende soorten van onderpand verscholen zitten De
Tiagaêijxai zijn volgens de boven gevolgde redeneering de roe-
rende, de
vTioamp;fjxai de onroerende onderpanden; onder èmêijxai
zijn dan misschien tweede hypotheken te verstaan^. In xard

I VI 73. 2 Syll.® 742.

3nbsp;Eenige regels verder staat het woord èvéxvpov, algemeen gebruikt, voor
zoowel roerende als onroerende panden.

4nbsp;'EtTi^-qKr) komt voor in een duistere regel in Aristophanes' Vespae (1391)

-ocr page 55-

tüvdg moet iets van koop zijn ingesloten, misschien huurkoop of
afbetaling (Dareste).

De beide laatste soorten, diayqcupai en êxxQVoeig, zijn bank-
transactie's; van de
óiayga^ij is ons dat zeer goed bekend, van
de êxxQrjcig blijkt het uit de inscriptie zelf (zie pg. 89).

De eerste is nu waarschijnlijk de leening, die via een bank wordt
gegeven, de ëxxQrjOig de door de bank zelf verschafte leening.

Is het dus zeer waarschijnlijk, dat wij in deze inscriptie een
voorbeeld hebben van het gebruik van nagad^xr] als „onder-
pandquot;, minder overtuigend is een plaats in de Variae Historiae
van Aehanus. De schrijver vertelt ons, dat de Indiërs niet
leenen:

'Ivöol ovte öaveiCovaiv ovrs davBiCovraL. ov ydg Mfiig ovrs
'Ivbov avdga aötxfjaai ovrs ddixrjêTjvai. dco ovöè noiovvxai
avyygacp'fiv ^ nagaxara'amp;iqxrjv

De oude uitgever Perizonius meent, dat, omdat hier speciaal de
nadruk wordt gelegd op het leenen, ook de
nagaxaxaamp;^xri daar-
mee iets te maken moet hebben; hij neemt dus aan, dat het hier
„onderpandquot; beteekent. Mijns inziens slaat de laatste zin echter
alleen terug op de voorgaande opmerking. Alles, wat aanleiding
kan geven tot onrecht, vermijden zij en daarom sluiten zij ook geen
contracten af, noch geven zij deposito's, waarvan vooral de laat-
ste zeer veel gelegenheid geven tot onrecht doen. Tenslotte zij nog
gewezen op de eenigszins harde omschrijving
nagaxaxaamp;ijxrjv
noieïa^ai 7iagaxaxax(-amp;eaêai, als er althans niet een woord als
ÖLÖóaGi is weggevallen.

Een enkele maal in veel later tijd staat naga^xrj ook, evenals
èvd^xrj, voor het voorwerp waarin men iets opbergt; zoo bv. op
het eind van het zg. Testament van Benjamin:

xai daiéamp;ave Beviafxiv gxe èxügt;v èv yijgsi xaXamp; xai ëêrjxav avxóv
iv nagad^xji

en daarna in Latijnsche vorm epitheca bij Plautus (Trinummus 1025),
beide malen in de beteekenis „toegiftquot;. In de papyri duidt het aan een
bedrag om onvoorziene onkosten te dekken en ook een soort van girobiljet
om dat bedrag te betalen (P. Oxyrh. 1158. 24).

1nbsp;IV I.

2nbsp;Test. Beniamin 12 (Migne II p. 1149B).

-ocr page 56-

§ 7 - nAPeES'iH

In een epigram van Dioscurides voor het graf van Sophocles
staat het woord
naqamp;eairj:

Téf^^OQ Sd'êar'. Mgcone, locpoxUog, Sv nagêt Movacöv
Iqrjv
nagêeoiriv Isqóq cüv ëZa/ov^.

Op grond hiervan heeft Bemays in de rvamp;f^at 0oygt;cvUèov het
m het tekstverband onverklaarbare woord na^svCrjv veranderd
in
nagamp;eaiTjv:

naQêeairjv rrjQeïv. niaxiv ó'èv naai (pvUaaeiv 2.
In dit woord hebben wij een blijkbaar dichterhjk synoniem
van
TtaQaWjxr), beide malen in de grondbeteekenis: „in bewaring
gegeven goedquot;.nbsp;^

§ 8 - 'YnOB'HKH

Eenmaal vinden wij 'ènaamp;i^ixr) inplaats van naqa^xr), waar er
geen sprake kan zijn van onderpand:

ogt;oAoyft) ëxetv naga aov xamp;vov (werktuig?) oidrjQovv èv vno-
èlt;py, èdv fie ÓJiaixfiQ xal /x^ dTioöidcö aoi, óutoxiaco aoi
XdXxov dB xi/j,rjv xov Ttgoyeyga/Li/Ltévov xóvov^.
De overgang is misschien daardoor te verklaren, dat, zooals
naQaêijxr) voor èvéxvgov (^ ^a^xrj) is gebruikt, ook het omge-
keerde heeft plaats gevonden.

^ nnbsp;i Athol. Palat. VII 37.nbsp;^nbsp;'nbsp;-

2nbsp;VS.quot; 13.

3nbsp;P. Grenf. II 17 (136 v. Chr.).

-ocr page 57-

Hoofdstuk III
TERMEN VOOR OPBRENGST, INKOMEN, RENTE

§ i - 'EPrON

quot;Egyov is wel de meest algemeene term voor opbrengst. Eigenlijk
is het het resultaat van de arbeid
{sQyaoia), maar dit is tenslotte
toch ook de opbrengst. Veel komt het woord overigens in onze
overlevering in deze zin niet voor.

Allereerst is er dan een plaats bij Isaeus, waar in een opsomming
van het vermogen van Stratocles ook de volgende post opgeno-
men is:

XQéa èni róxoig ólt;peiXó/j.eva Ttsgi 4000 dgaxfial, mv ró ëgyov
èn' èvvéa èpóXoiq yLyvovrai
720 óg. rov èviavrov htdarov
In dezelfde beteekenis staat het woord in Demosthenes' rede
tegen Aphobos in de passage over de verduisterde bruidschat
Van Demosthenes' moeder:
yiyverai, èdv rig ovvriêfj ró t' dgxaiov xal ró ëgyov rögt;v öéx'
srcöv, judXiara rqia rdXavra

In beide gevallen is dus ëgyov de opbrengst (rente) van geld:
Pollux kan dan ook, na de verschillende termen voor „leeningquot;
e-d. te hebben genoemd, besluiten met de woorden:
ró è' ëgyov róxoq „de opbrengst heet rentequot;
In iets uitgebreider zin vinden wij
ëgyov nog driemaal in de-
zelfde Demosthenes-rede, nl. als opbrengst van dat gedeelte van
ïiet vermogen van den vader van den redenaar, dat met de term
quot;fa
èvegyd wordt aangeduid, d. z. in hoofdzaak de beide werk-
plaatsen (zie pg. 43)

Tenslotte verklaart Photius sv. ons het woord nog met fiiaamp;óg,
^aar aan wat voor fiiaamp;óg hij denkt, wordt ons niet duidelijk,

i Isaeus 11. 42. 2 or. 27. 17. 3 iii 85. 4 or. 27. 10, 29, 35.

-ocr page 58-

ook niet door de toevoeging ëgyov Xaßsiv' ro fiiaêwoai éavróv:
misschien hebben wij aan huursoldaten te denken,

§ 2 - 'ENEPF'OE EN 'AFFVS

In dit verband willen wij nu tevens de woorden êvegyóg en
agyóg bespreken. Beide adiectiva kunnen als zoovele andere
zoowel actief („werkzaamquot; of „werkeloosquot;) als passief („in be-
werkingquot; of „niet in bewerkingquot;) worden gebruikt, zonder dat
wij — en misschien de Grieken zelf evenmin — terstond de juiste
nuance kunnen ontdekken.

Behalve van personen, welke gevallen wij hier geheel buiten
beschouwing laten, zegt men beide woorden ook van zaken, o.a.
van mijnen. Een goed voorbeeld hiervan is te vinden bij den rede-
naar Hyperides:

al xaivorojulai Tigóregov êxKsXeL/j,fJ,évai diä róv lt;p0ßov, vvv êvegyol
xai rfjg nóAecog al Tcgóooöoi al èxslamp;ev ndhv av^ovrai
Wij zouden èvsgyóg hier misschien het best passief kunnen ver-
talen („in exploitatiequot;), hoewel uit het vervolg blijkt, dat ook
aan de opbrengst wordt gedacht.

Heel vaak worden èvsgyóg en agyóg ook van grond gezegd en
ook hier kan meestal niet onderscheiden worden of zij beteekenen
„in bewerkingquot; (resp. „braakquot;) of wel „opbrengst leverend,
vruchtbaarquot; (resp. „schraalquot;)

Van grondbezit naar algemeen bezit is slechts één stap. In dat
verband vinden wij bv.
èvegyóg in de Areopagiticus van Isocrates
in de schildering van de goede oude tijd, toen niemand zijn ver-
mogen verborg, maar „ieder liever zag, dat iemand kwam leenen,
dan dat hij kwam terugbetalenquot;:

äfj,a yäg rovg re noXirag dxpéXovv xai ra acpéreg' avramp;v èvsgya
xaêiaraaav

Uit het tekstverband blijkt, dat Isocrates èvegya xaêiardvai
hier speciaal van geld zegt, dus „tegen rente uitzettenquot;. Zoo
schrijft ook Xenophon:

1nbsp;or. 3. 36; cf. Xenophon Vect. 4. 2.

2nbsp;Voorbeelden zijn o.a. Xenophon Cyrop. III 2. 2/19; Isocr. IV 132; Theophr.
Hist. PI. 9. 12. 2; Aristoph. frm. K I 523. 649 (uit Aristot. Rhet. 3. 9
1410 a 29):
aypos apyós; I. G. VIII 2226 B (Thisbe 3de eeuw v. C.).

3nbsp;Isocr. VII 35.

-ocr page 59-

ngoaóóovg dè Ttorégatg äv doxeïg nXeiovag ylyvsaêai, ei rd od
ïdia fxóvov êvegyd ëxoig ^ ei rd ndvrcov ramp;v noXiramp;v fiefirjxa-
vr)/j,évog eïrjg èvegyd elvaf, ^

Zelfs vinden wij in een inscriptie van Amorgos de woorden
róxog êvegyóg voor rónog róxov:

èdv dè (lij ojiodió (sc. i^TtóXig), ëaro) ó róxog, 3v amp;fi fzi} djtodwoiv,
èvegyóg UgaiixXel fxerd rov dgxaiov rov ïaov róxov xaê' èviav-
róv êxaarov
„als de stad de rente niet betaalt, wordt de rente,
die zij niet betaald hebben, rentegevend voor Pr., met de hoofd-
som, tegen hetzelfde j aarlij ksche percentagequot;
Of men in deze laatste gevallen met een eenvoudige analogie
met het grondbezit heeft te doen, of dat ook hier, als in de Baby-
lonische wereld, aan een soort zelfwerkzaamheid van het geld
gedacht wordt, is niet uit te maken; het eerste lijkt mij echter
het waarschijnlijkste.

Tenslotte resten ons nog enkele plaatsen bij Demosthenes, die
eenige toelichting verdienen.

Daar is dan ten eerste de bekende onderscheiding tusschen
rd
èvegyd en rd dgyd bij de boedel van Demosthenes Sr. 3. Onder
de
èvegyd worden samengevat {xat ravra fièv èvegyd xaréXunev)
de beide werkplaatsen en een som gelds, ongeveer i talent, uit-
geleend tegen normale rente (12%). Daarnaast
{x(»Qk roéroiv)
noemt hij dan het ruwe materiaal, het huis met de inboedel, sie-
raden en kleeren en een bedrag van 80 minae aan contanten: dit
zijn uit de aard der zaak
dgyd, al staat hier dit woord niet uit-
drukkelijk bij. Daarop volgen nog eenige posten, die men nu ook
tot de
dgyd rekent, nl. 70 minae als foenus nauticum, 30 minae
aan verschillende banken en ± 1^/4 talent aan particulieren geleend.

Het is nu eenigszins zonderKng, dat deze laatste posten dgyd
zouden zijn, wat ook door sommige geleerden is opgemerkt.
Schwahn, die eenige jaren geleden over deze redevoering een ver-
handeling schreef, neemt dan ook aan. dat Demosthenes hier
onder
èvegyd en dgyd niet rentegevend en dood kapitaal ver-
staat, maar productief en improductief kapitaal. „Ersteres, die
èvegyd, bringt höhere Erträge, letzteres, die dgyd, grossenteils
geringere oder gar keine____Die hervorragende Stellung, die

1 Hiero 11. 4.nbsp;2 Syll.» 955 = Inscr. lur. I p. 314 XV A § 3.

3 or. 27. 10 sqq.

-ocr page 60-

dem ersteren dabei zugewiesen wird, beruht offenbar nicht allein
auf der höheren Verzinsung — eine solche brachte die Seeleihe
auch —, sondern auch auf der höheren wirtschaftlichen Bedeu-
tungquot; 1. Dit laatste lijkt mij zeer onwaarschijnlijk: Demosthenes Sr
is geen fabrikant in onze zin. Hij bezit slechts een groot kapitaal
en heeft dat zoo voordeelig mogelijk belegd — niet te veel op één
dmg wegens het risico —, maar de „höhere wirtschaftliche Be-
deutungquot; zal hem waarschijnlijk koud hebben gelaten.

Maar ook het spraakgebruik van de tijd zelf verzet zich tegen
een opvatting, als die van Schwahn. Het woord èvsQyóg komt nl.
m het corpus Demosthenicum nog tweemaal voor. In de, welis-
waar onechte, rede tegen Dionysiodorus gaat het over een bode-
merij-contract:

ovöèv olfxai öiécpeQev avroïg----xo/niaaiuévoiQ ró ödveiov èv

rfj 'Pódcp ndXiv èvegyóv noielv eig Trjv Aïyvnrov 2.
Een scheepsleening behoort dus niet tot de dgyd. De andere
plaats is in de redevoering pro Phormione. Behalve het grond-
bezit, heeft Pasio nog een vermogen van ruim 50 talenten:
eV xovroig ajtó rcóv nagaxaradrixcóv rtöv rrjg XQcméCrjg ëvöexa
xdAavx' èvegyd ■^v

Onder deze 11 èvegyd xdAavxa zijn de 24 minae van Demosthenes
Sr. misschien wel begrepen.

Uit het voorgaande blijkt wel, dat noch geld op een bank, noch
geld, als foenus nauticum geleend, tot de
dgyd gerekend werden.
Het zou dus iets bijzonders van Demosthenes moeten zijn, wan-
neer hij de scheiding tusschen
èvegyd en dgyd trok op de wijze
als door Schwahn aangegeven. Maar dat doet hij ook niet: dé
eerste groep noemt hij uitdrukkelijk
èvegyd, maar in het vervolg
staat het woord
dgyd nergens in onze tekst. Demosthenes ver-
deelt het vermogen dan ook niet in twee, maar in drie groepen,
t.w. de „fabriekenquot; plus de uitgeleende talent zilver, en logisch daar-
bij aansluitend dat, wat er in de fabrieken nog was en wat niet direct
opbrengst opleverde en dan daarbij de evenmin rentegevende inboe-
del, terwijl tenslotte de verschillende groepen uitgeleende bedragen
worden genoemd. Het geld in groep één heeft waarschijnlijk iets te
maken met de productie, misschien zijn het uitstaande vorderingen.

1nbsp;W. Schwajin, Demosthenes gegen Apjiobos (Teubner 1929) pg. 6.

2nbsp;[Demosth.] 56. 29. 3 Demosth. 36. 5.

-ocr page 61-

§ 3 - KAPn'OE

Even algemeen als sqyov is ook xagnóg, dat oorspronkelijk de
concrete opbrengst van een stuk land aanduidt, waarvoor men
later liever
èmxagnia zegt. De uit het Attische recht bekende
term
xagnov öixr], over welks beteekenis de meeningen uiteen
loopen, is in ieder geval een proces over de opbrengst van grond

Overigens wordt xagnóg dan algemeen gebruikt, meestal in het
meervoud, voor de opbrengst van allerlei dingen, een overdracht
van beteekenis, die in bijna alle talen voorkomt. Aparte vermelding
verdienen slechts twee plaatsen.

In de Cyropaedie heeft Astyages het over de xagnoi xamp;v dyeXwv
,,de opbrengst der kuddenquot; waarbij wij kunnen vergelijken het
woord
èmxaoTila, dat volgens de Oeconomica van Aristoteles in
deze zelfde omgeving speciaal van vee werd gezegd (zie pg. 50).

De andere plaats is bij Isaeus. Iemand heeft geld gestoken in
verschillende ondernemingen o.a. in een badhuis: nu oogst hij
daarvan de
xagnoi. De redenaar gebruikt dus xa^óg zoo ongeveer
als wij ,,rentequot; zeggen in „rente van zijn geld trekkenquot;. Het
Grieksch zegt in dergelijke gevallen bijna overal
ngóaobog

In de gewone zin van „rentequot;, dus als vergoeding voor geleend
geld, vinden wij
xagnóg echter niet.

In later tijd o.a. bij Polybius* is de nevenvorm xagneia in ge-
bruik gekomen =
ngoaodog (opbrengst), zooals blijkt uit een late
inscriptie uit Amorion, waar vlak onder elkaar van
ngoaoèog
^imÉXoyv
en xagnsLa dim.éXo)v wordt gesproken

§ 4 - 'EniKAPn'IA

In economische zin gebruikt men echter xagnóg maar hoogst
zelden; meestal vindt men de samenstelling
ènixagTcia, eveneens een
term uit de akkerbouw, die oorspronkelijk aanduidt het te velde
staande gewas of, wat op hetzelfde neerkomt, de oogst of opbrengst
van een stuk land Vaak is het moeilijk uit te maken of men met

1nbsp;ó Kapnós in dezelfde zin ook [Aristot.] Oecon. II 1349 a 7; vgl. Hesychius
a.4gt;€vos- ó èvtavaios Kapnós, wat berust Op de voor de hand liggende etymo-
logie
alt;fgt;€vos = dtf)' fvos SC. érovs.

2nbsp;Xenophon Cyrop. I i. 2.nbsp;3 Is. V 29.nbsp;4 bv. 32. 2. 8.

5nbsp;Laum 176, vgl. ook Hesychius Kapnlï,ta^ai' npoaobevea^ai.

6nbsp;Cf. Hesychius iiriKapTria' KapTT0lt;fgt;0 pia; de oude lexica verklaren overigens
steeds
Kapwos met itrtKapTria.

-ocr page 62-

het concrete „oogstquot; of met het meer algemeene „opbrengstquot; te
doen heeft.

In zuiver concrete zin staat het woord in een inscriptie uit
Thespiae. Ptolemaeus en Arsinoe hebben aan deze stad de inkom-
sten van een aan een of andere godheid gewijd terrein geschonken.
Het volk besluit nu daarvoor grond te koopen en deze dan weer
te verpachten. In de lijst der gekochte terreinen staat o.a.:
èv 'Aloia yfj xal avXa avv r-fj èmxagniq.
Het is duidelijk, zooals reeds een der uitgevers', M. Holleaux,
heeft opgemerkt, dat hier slechts sprake kan zijn van het op het
moment van de koop te velde staande koren, dat mede in de koop
wordt inbegrepen. Een andere verklaring zou een zeer zonder-
linge eigendomsbeperking vooropstellen i.

Minder zeker is de beteekenis in een inscriptie uit Athene, die
Holleaux t. z. p. op gezag van Foucart aanhaalt en die tevens
de oudste plaats is, waar het woord voorkomt. Het is nl. de af-
rekening der poleten betreffende de verbeurd verklaarde goederen
van de bij het Hermocopidenproces betrokkenen (415 v. C.) 2. in
de lijst der geconfisceerde goederen staat 6
X het woord èmxaqnia,
waarvan 4X zonder nadere verklaring.
De beide andere malen luidt de tekst:
èmxagoiLa zEg ySg rëg sv 'OcpQvvsioi ë xexófiiarai

en 'AXxißtdöo----] 0eyoalo èv 'Oqotioï xoqIo ènixagnia A.

Foucart en Holleaux en na hen Dittenberger nemen aan, dat
hier hetzelfde is gebeurd als in Thespiae: het land is verkocht
met de oogst, die daarop stond. Thalheim daarentegen haalt deze
inscriptie aan voor
èTiixagnia in de beteekenis pachtsom: hij stelt
het dus voor, alsof deze landerijen door de Staat verpacht zijn
Beide oplossingen zijn mogelijk: meestal is het staatsbezit, afkom-
stig uit verbeurd verklaarde goederen verkocht, zoodat Holleaux'
opvatting de meest waarschijnlijke is, maar verpachting van
staatsland komt ook voor.

Zeker concreet gebruikt lijkt mij het woord op twee plaatsen
in de brieven van Alciphron, waar het beide malen in dezelfde

1nbsp;I. G. I 2. 328. II = Laum 24 (einde 3de eeuw v. C.); cf. Revue des Et.
Grecques X 1897 p. 36.

2nbsp;I. G. I 274—277 = Syll.» 96—103.

3nbsp;Hermann—Thaljieim, Rechtsaltertümer p. 80 n. 2.

-ocr page 63-

verbinding staat èmxagTiiav yrj'amp;ev {èx rfjg ßwXov) avafiéveiv „af-
wachten tot het gewas uit de aarde opschietquot;. In het eerste geval
(in de Epistulae piscatoriae) vergelijkt de schrijver het visschers-
leven, waar men moet ploeteren, met het landleven, waar men
maar kalm afwacht tot het koren opschiet; op de andere plaats
wordt de lof van het landleven gezongen in tegenstelling tot het
drukke stadsleven. Liddell—Scotts' vertaling „looking to the land
for its profitsquot; lijkt mij in dit opzicht veel te vaag^.

Ook de volgende passage bij Dionysius van Halicarnassus in zijn
verhaal van de oorlog tusschen Rome en Vei geeft
èmxagnia in
concrete zin:

ßaaiXevg Tagxvvtog rgiaiv eiaßoXaignbsp;xal rgierrj

XQÓvov ojioareQrjaag rovg Omevravovg rögt;v èx ocperégag yfjg
èmxaQTtifhv .... CTt rrjv Kaigrjxavamp;v nóhv ijys r-^v dvva/j.iv
De èmxagma kan natuurlijk op tweeërlei wijze verkregen wor-
den, als product van eigen arbeid op eigen of gepachte grond of
als opbrengst van landerijen, die men verpacht of door slaven
laat bewerken. Zoo krijgt
eTiixagma de beteekenis van pachtsom
of wel recht op (een deel van) de opbrengst, oorspronkelijk ook
concreet gedacht als het deel van oogst, dat de bezitter er zelf
uitzocht

Het oudste voorbeeld hiervoor is te vinden bij Andocides, wan-
neer deze van een van zijn aanklagers, Cephisius, vertelt, dat deze:
noidfievog óvrjv èx rov drjjuoaiov rag èx ravrrjg èmxaoniag rcöv
èv rfj yfj
(Wilamowitz: èv Alyivfj) yecogyovvrcov.... èxké^ag
ov xarißaXe rfj nóXei xat scpvys

Cephisius heeft dus staatsland gepacht en weer onder verpacht;
zelf heeft hij zijn pachtsommen wel geïnd, maar aan de staat heeft
hij niets betaald; daarop is hij, om zich aan straf te onttrekken,
in ballingschap gegaan.

Iets dergelijks hebben wij in het bekende pachtcontract uit

1nbsp;Alciptr. I 4. I en III 34. i (de laatste plaats tevens opgenomen onder
de fragm. comic.
K. III 434. 133)-

2nbsp;III 58.

3nbsp;quot;Uitzoeken, eVAeVquot;quot;, wat een technische term schijnt te zijn voor het
innen van pachtsom of belasting cf. de volgende Andocides-passage; Philo
lud. de Agric. 35. 153 (C.-W. II 126); Syll.» 955 (Naxus 3de eeuw); Thucyd.
VIII
44; Demosth. 49. 49; Xenoph. Heil. I. i. 22.

4nbsp;Andoc. I 92.

-ocr page 64-

Heraclea. In § 3 worden bepalingen gegeven voor het geval een
pachter zijn land wil vervreemden:

xal aï xivi xa alXco ndgèoivri xav yäv, äv xa avxoi jUE/Litaamp;cóaoiv-
xai, fj dqxvacovxt
(= bij testament vermaken) fj ojiódcovxai
xav èmxagmav, äv avxä xa. nage^ovxai TiQOiyyvoiq ol TiaQkaßovxeq
■fj
oIq x'agxvctei f} oinqidfXEvoi xav ènixagniav, äv 5 xal ó êi ägxäg
HEfuaêcjoixÉvoQ

In geval van pachtoverdracht zal degene, die het land over-
neemt of aan wien het vermaakt wordt of die de
ènixagnia koopt,
garanten moeten stellen, evenals de oorspronkelijke pachter. De
ènixagnta is hier niet de „oogstquot;; immers een bepaling, dat men
zijn oogst niet verkoopen mag, zonder dat de kooper een garant
stelt, zou een zonderlinge rechtsverhouding tusschen verpachter
en pachter veronderstellen. Bedoeld is hier het „recht op de op-
brengstquot;, dat de pachter heeft, in geval hij, evenals Cephisius,
de grond weer onderpacht. Doet hij dit recht aan een ander over
dan zou de Staat gevaar loopen haar pachtsom niet te krijgen;
daarom moet de andere partij dus een borg stellen.

Uit een zelfde bezorgdheid om zijn geld binnen te krijgen is een
bepaling in een van de kleinere wetten van Gortyn te verklaren.
Er wordt staatsland verpacht, wat natuurlijk niet verder vervreemd
mag worden en vooral ook niet verpand. Dit laatste mag slechts
geschieden, indien men de pachtsom bij het op het land geleende
bedrag telt:

Hr]bk évExvgdóóev al jxij èm/^exgfj rdv èmxagjiiav èg xó xcö exovxog
(= ëxovxog)
xgrjiog XQ^og),

m. a. w. de geldschieter heeft te zorgen, dat de Staat haar pacht-
som krijgt, en moet deze daarom boven het te leen gevraagde
bedrag nog extra geven. De
èmxagnia is hier dus de aan de Staat
verschuldigde pachtsom

Aangezien het bezit voor het grootste gedeelte grondbezit is
geweest, kan
èmxagnia ook in het algemeen gezegd worden van

1nbsp;Tabula Heracl. I. G. XIV 645 col. I 100 (Inscr. lur. I 194 XII) 4de eeuw
V. Chr.

2nbsp;Inscr. lur. I p. 402 = Kohier—Ziebarth, Stadtrecjit v. Gortyn p. 39
(de hier bijgevoegde vertaling: „pfänden darf man nur in der Art, dass man
den Fruchtertrag lt;ein2ieht undgt; von dem Schuldkapital abrechnetquot;
lijkt mij het omgekeerde te geven van wat bedoeld is).

-ocr page 65-

de opbrengst van bezit, zonder daarbij aan landerijen te denken.

Schrijft Plato in de Leges voor, dat ieders bezit {ovaia) moet
worden geschat en dat elkeen verplicht is de j aarlij ksche opbrengst
ervan
{rrjv ènéreiov èmxaQniav) schriftelijk bij de autoriteiten op
te geven, dan is hier nog slechts sprake van grondbezit

Maar wanneer Demosthenes in de redevoeringen tegen zijn on-
eerlijke voogden eenige malen verzekert, dat deze hem niet slechts
de
ènixaQTiia, maar zelfs zijn geheele vermogen hebben ontstolen,
dan ligt de gedachte aan grondbezit ver: immers het vermogen
van Demosthenes Sr. bestond behalve uit het woonhuis met in-
boedel uit de beide werkplaatsen en uitgeleend geld.
'EmxagTiia
wordt dus gebruikt op de wijze, waarop het Hollandsch zegt „rente
van geld trekkenquot; zonder dat er aan gedacht wordt, hoe dat geld
is belegd

In dezelfde beteekenis treffen wij het woord aan bij Dio Cassius
in een rede, die hij Agrippa laat houden en waarin deze Augustus
aanspoort om een groot staand leger te onderhouden. Een der
maatregelen om aan de benoodigde gelden te komen is:

(pÓQov êmTdiai näaiv roïg êmxagmav riva ramp; xexrrjfiév(o avra
Tiagéxavoiv,

dus een belasting op alles, wat de bezitter ervan inkomsten levert:
hier wordt natuurlijk in de eerste plaats aan landerijen gedacht,
maar ook bv. aan mijnen e.d.

Nog algemeener gebruikt komt het woord voor bij Isocrates
in zijn redevoering „Over de Vredequot;. Hij klaagt, dat de Atheners
de Grieksche steden hebben uitgezogen: maar niet de Staat, doch
de volksleiders hebben de
ènixaQniai opgestreken*.

Aristoteles verklaart in de Pohtica, dat de drie soorten van han-
del slechts verschillen in de meer of mindere mate van risico en
in de grootte van de
èmxagnia

Op één soort van èniyMQnia moet nog nader worden ingegaan.

1nbsp;XII 955 D. Aardig is in dit verband de opmerking van Hesycjiius s.v.
^AoCros-
V iK a^.pp^drcov è^^Kap-nia' Pollux VI 196 zet Jiet woord onder
allerlei termen voor vermogen, wat weer een voorbeeld is van de verwisselmg
van vermogen en inkomen, waarop reeds de aandacht is gevestigd.

2nbsp;or. 27. 50, 64; 29. 60.

3nbsp;52. 28. 5.

4nbsp;VIII 125; vgl. Dio Cassius 39. 10: napprjolas €.

5nbsp;I II. 1258 b 24.

-ocr page 66-

In een fragment van den comicus Antiphanes vinden wij de
term gebruikt van de inkomsten uit vee. Op de vraag, wat hij het
hefst eet, antwoordt iemand: „alleen het allergoedkoopste, dus
bv. heel jonge dieren,

öta rrjv sniitaQTiiav yag ramp;v dÓQCöv
ravz' èaêiayv xa tpavX' dvè.%ofiai.
want slechts wegens de opbrengst, die ik van de volwassen die-
ren trek, kan ik het uithouden om al die goedkoope boel te
etenquot; i.

Eveneens van vee, maar nu in een heel andere omgeving, staat
het woord tweemaal in de pseudo-Aristotehsche Oeconomica. In
het begin van het 2de boek, waar de schrijver de verschillende
soorten van staatshuishouding bespreekt, noemt hij onder de
bronnen van inkomsten van de „SatrapenWirtschaftquot; als voor-
laatste de
ènixagma of dexdrrj, wat volgens hem de technische
termen zijn voor
-fj djio xcöv ßoGxrjfidxojv sc. nqóaoöoq 2.

Wij kunnen hier aan twee dingen denken. De èmxagnia kan
zijn een soort vermogensbelasting, gebaseerd op de veestapel:
hierop zou het woord
dexdxt) kunnen wijzen, dat steeds aanduidt
het tiende gedeelte van de jaarlijksche opbrengst, i.e. de worp.
Maar
ènixaqnia kan ook zijn het weidegeld, de te betalen bijdrage
voor het gebruik van de gemeenschappelijke weide of in dit geval
van de staatsweidegrond.

Boeckh huldigt de eerste opvatting: „nicht etwa Weidegeld
oder Blutzehnten für das Recht auf gemeinem Trifte Vieh zu
halten, sondern ein Vermögensteuer von Vieh selbstquot;

Wilcken heeft het eerst de tweede hypothese opgesteld die
nu o.a. door Andreades ® en Liddell—Scott is overgenomen. Deze
gaat uit van het feit, dat de Achaemeniden en hun opvolgers een
reusachtig bouwgrond- en weidebezit hadden en dat de schrijver
der Oeconomica deze belangrijke begrootingsposten niet zoo maar
voorbij kon gaan.

Beide oplossingen behoeven echter elkaar niet uit te sluiten .

1nbsp;Koek II 17. 20 (Athenaeus IX 402 D).

2nbsp;p. 1346 a 3.

3nbsp;Staatstaush. I 370 (Frankel).

4nbsp;Grundzüge d. Papyfuskunde I 170.

5nbsp;Gesch. d. Gr. Staatswirtschaft I 108.

-ocr page 67-

Wanneer er weidegeld moet worden geheven, dan zal dit wel
overeenkomstig het aantal dieren berekend worden, zoodat dit
weidegeld dan tevens een soort veebelasting is, vooral wanneer
men bedenkt dat alle grond staats (koninklijk)bezit is: er moest
dus altijd belasting worden betaald. Deze belasting is oorspron-
kelijk geheel, later grootendeels in natura betaald, nl. het zooveelste
deel van de worp.

Dat wij vooral aan een veebelasting moeten denken, blijkt m.i.
duidelijk uit een passage verderop in hetzelfde boek, waar van
Condalus, den stadhouder van Mausolos, de volgende anecdote
wordt verhaald.

,,C. was gewoon, om, wanneer hem op een van zijn dienstreizen
een stuk vee ten geschenke werd gegeven, dit aan den brenger
terug te geven om het verder te verzorgen: na verloop van tijd
avró re ró rQaq)èv nat rijv smxagTiiav Xoyioafj,Evog cm'^rsi — vroeg
hij het dier zelf terug en de opbrengst, die hij berekend hadquot;
Hier is geen sprake van weidegeld, maar van de opbrengst van
een enkel stuk vee, als in het Antiphanes-fragment.

Zuiver rente, als opbrengst van uitgeleend geld, duidt èmxaQnia
niet aan. In de papyri vinden wij wel iets, wat er op lijkt: wanneer
n.1. iemand bij wijze van rente aan een schuldeischer het vrucht-
gebruik van een stuk land overlaat, noemt men dit vruchtgebruik
èmxaQTiLa

% 5 - TA nPOZ'IONTA

Het woord voor binnenkomen van geld was in het Grieksch
^QoaiÉvai bv. bij Andocides:

lt;pÓQog TiQOoriei xar' èviavróv JtXéov rj 1200 raZavra ^
^n Thucydides:

^ p. 1348 a 23. Er zij nog even op gewezen, dat ook het woord Kapnós
eerst speciaal van kudden wordt gezegd (zie pg
.45). Op deze passage volgt
een andere anecdote van Condalus, die nl. ook over de openbare weg over-
hangende en afgewaaide takken liet verkoopen; daarna volgen de onver-
klaarbare woorden ras ivtKapirias, waarvoor v. Groningen wil invullen
^oytadifxevos Kal, wat hij dan verklaart als een soort schadeloosstelling
'^an terugwerkende kracht. Dit lijkt mij vrij gewrongen. Een andere op-
lossing zie ik echter niet.

2nbsp;B. G. U. loi. 19 (2deeeuwn. C.); P. Masp. 169. 11 en 151. 71 (6de eeuw):
V ^'TiKapTTia ndvTtov r wv Svrmv fioi trpayixaruiv ■qroi usufructu.

3nbsp;or. III 9.

-ocr page 68-

TCQoaióvroiv s^axoaicov xaXdvrcov . . . . ^

Hiervan is afgeleid de uitdrukking rd TiQoaiovxa xqw^^t^o., ook
alleen
xa oigoaiovxa, dat een algemeen woord voor inkomsten is
geworden. Beide termen, met en zonder j^g'^/^ara, worden door
elkaar gebruikt. Zoo schrijft bv. Aristophanes op één plaats:
ßaöiaxeov xaQ èarlv elg dyogdv ê/noi, ïv' dnodéxo}l^o.i xd TiQoai-
ovxa
XQW^quot;^^ ^
maar op een andere weer:

ouó' rj ösxdxrj xügt;v ngooióvroiv i^julv ag' èylyveamp;' 6 juicramp;óg^.
Zoo ook Aristoteles: xd fièv xQWf'^ta xd ngoaiovxa jurj è^eïvai
aXXoae dcutavfjaai,
maar avvxeXelv dè oTtó xcóv jtQoaióvxcov elg xó
ovfi/j,axixóv

§ 6 - nP'OSOAOE

Bovengenoemde uitdrukkingen komen echter niet zoo heel vaak
in onze overlevering voor, wel het eveneens van
ngoaievai
afgeleide TiQÓaodog, dat het meest verbreide woord voor opbrengst
is: vaak staat het in het meervoud en dan als tegenstelling tot
woorden als
ë^odoi, öajcdvai of dvaXcbfiaxa

De verschillende nuances in de beteekenis van ngoaoèog kun-
nen wij in twee groote groepen verdeelen, naar het standpunt
waarop men zich stelt. Men kan zich nl. afvragen, wien de
tiqó-
oodoi toevloeien en waaruit zij voortkomen. Beide groepen, die
elkaar natuurlijk gedeeltelijk dekken, zullen wij nu aan een korte
bespreking onderwerpen.

De eerste groep kunnen wij weer in 4 onderdeelen verdeelen:
I®. staatsinkomsten {xotvai, drjiuóoiai ngóooèoi) Deze be-
teekenis komt in onze overlevering het meest voor. De oudste
voorbeelden zijn te vinden bij HerodotusVerschillende staten
hadden ambtenaren met de titel
oi ènl xaïg Tigoaéêoig In de
I II 13. 23.nbsp;2 Eccles. 712.nbsp;3 Vesp. 664.

4nbsp;Aristot. Ath. Pol. 29. 5 en 39. 2; vgl. ook Lysias 30. 19 (rd irpaalovra
xp-qp-ara) en 21. 13; 32. 23 [ra tipoaiovra).

5nbsp;l^oSoi: Laum 125 (Magnesia 117—138 n. C.); hairdvai: Xen. Ages. 8. 8;
dvaXainara: [Aristot] OeC. I 1345 b. 29, Xen. Mem. III 6. 6; ra dvaXiaKÓp,eva
Pollux VIII 113.

6nbsp;Syll.3 459 en 905 geven de verbinding ■TToXiriKal ■TTpóaohoi.

7nbsp;III 89, VI 46.

8nbsp;Syll.» 7ÏI B. I en 728 B (Delphi).

-ocr page 69-

papyri vinden wij ngéaoboi ook voor inkomsten van een stad

2». de inkomsten van een godheid (tempel, orakel), de zg.
iegai TtQÓaoöoi {nQÓaoöoi xov êsov). De oudste plaats is in de Bu-
siris van Isocrates:

Totg yag iegsvaiv Jiagsaxevaoev evnogiav xaÏQ èx xamp;v iegamp;v

tcqooóöoiq

Overigens kennen wij deze beteekenis vrijwel uitsluitend uit
inscriptie's en papyri in de latere papyri wordt
ngóaoöoi; ook
gezegd van de inkomsten van de Christelijke kerk*.

3quot;. de inkomsten van een priester, meestal bestaande in een
deel van de onder
2quot;. genoemde iegai ngóaoöoi. In een wet over
het priesterschap van Asclepius te Chalcedon wordt de begin-
datum aldus opgegeven
xaq öè Tioêóöov ag^ei fielt; (= fi'^v) Md-
xdveioQ,
waarbij de nóêoöot; niet anders kan zijn, dan het inkomen
van den pasgekozen functionaris

4quot;. privé-inkomen ïöiai ngóooboi, een beteekenis die wij niet
uit inscriptie's kennen, zooals ook te verwachten is. De oudste
voorbeelden zijn te vinden bij Lysias, bv. wanneer de invahde
klaagt:

ngóaoöoQ öé [loi ovx ëaxiv dXXr} nXrjv xavrrji;
Deze man noemde zijn „inkomenquot; de invaliditeitsrente, hem
door de staat toegekend; maar ook inkomsten uit vermogen heeten
Tigóaoöog. Na het geheele vermogen van Stratocles te hebben op-
gesomd, besluit de redenaar Isaeus met de woorden:
Tigóaoöog
fièv avxTj
42 fivalquot;^.

Bezien wij nu de „inkomstenquot; van de andere zijde, dus slechts
nagaande, waaruit zij afkomstig zijn, dan vinden wij het volgende
beeld:

1quot;. inkomsten uit grondbezit; deze maken wel het grootste

1nbsp;P. Herm. 102. 10 (3de eeuw n. C.); Laum 20 Jieeten de inkomsten van
een vereeniging
Koival irpóaoSoi..

2nbsp;or. XI 21; vgl. Philo lud. Spec. Leg. I 141, 156 (C.-W. V p. 34, 37).

3nbsp;Eenige vbb. zijn: Syll.® 459 (Macedonië 3de eeuw v. C.); 813 (Delphi
en 818 (Ephesus) beide iste eeuw n. C.; 982 (Pergamum 133 v. C.) en 990
(Smyrna 244 v. C.); P. Giss. 37 II 3.
14; P- Tebt V 50, 58, 59 (2de eeuw
quot;V. C.); B. G. U. 294; 1197; 1200.

4nbsp;P. Form. 387 (6de eeuw n. C.).

5nbsp;Syll.8 1009 enioii (3de—2de eeuw v. C.); vgl. Idios Logos § 73, 74, 79.

6nbsp;or. 24. 6.nbsp;7 or. II. 42.

-ocr page 70-

gedeelte van alle inkomsten uit. De klassiek-Grieksche staat heeft
nooit zoo heel veel eigen grondbezit gehad maar wel de Helle-
nistische monarchieën en later het Romeinsche keizerrijk. Uit
de papyri kennen wij dan ook de termen
èv nQoaóöa) en yfj
TtQoaódov,
de eerste afkomstig de Ptolemaeen-tijd en aanduidend
staatsland, waarvan de opbrengst voor een godheid of een lid van
de koninklijke familie bestemd is, de tweede, speciaal Romeinsch,
de term voor verpacht staatsland, waarvan de opbrengst wegens
schuld door de Staat in beslag is genomen

Ook het meerendeel van de tempelinkomsten is uit grondbezit
afkomstig b.v. op een decreet uit Thespiae:

Tü)v xaamp;iaQ0)fiév0)v rfjg Méarjg refievtbv rag 7iaamp;ód(og
Voor opbrengst van het particuliere grondbezit is het oudste
voorbeeld te vinden bij Demosthenes:

yscogyiai.... rdAavrov exovaai jiqógoöov ^
Als bij èmxaQTtia geldt ook hier, dat de ngóoodog zoowel
vrucht van eigen werk, als ook opbrengst uit verpachting of
verhuring kan zijn. Tweemaal gebruikt Philo de uitdrukking
TtQoaódovg èx?Jysiv, wat niet anders kan beteekenen als ,,pacht
innenquot;

Behalve van grondgebied in het algemeen, zegt men Tioóaoêog
ook afzonderlijk van huizen, tuinen, wijngaarden enz.

Van Tcoóaodog afgeleid zijn de adiectiva uQoaoèixóg en ójiqóg-
oóog, die beide slechts van grond worden gebruikt

2quot;. Tzgóaoóog ovalag, inkomsten uit vermogen, ten deelede-
zelfde als onder i«., aangezien bezit voor het grootste deel grond-
bezit is geweest. Wanneer Demosthenes echter in de rede tegen
de oneerlijke voogden over de
ngóoodog ovatag spreekt, dan denkt

1nbsp;vgl. Syll.® 955 § 3: ol TO/ii'ai ot TOÏ irpoaó^ovs è/cAeyovres; deze n. zullen
wel van grondbezit afkomstig zijn.

2nbsp;y^ iv rrpoaóSai P. Petr. III 97. lO, P. Tebt. 87; yy npoaróSov P. Oxyrh.
986, 1446; B. G. U. 438, 439, 443, 512.

3nbsp;Laum 24 (221—205 v. C.); vgl. Syll.» 990 (Smyrna 244 v. C.).

4nbsp;or. 19. 146.

5nbsp;de Agric. 35. 153 (C.-W. II p. 126) en Quod omnis probus liber sit 6. 35
(VI p. 10); cf. nog Spec. Leg. IV 215 (V. p. 259).

6nbsp;huis Xen. Mem. III ri. 14; tuin Laum 94; wijngaard Laum 175 (vgl.
Kapnifios en aKapiTos bij Aristot. Rhet. I 5. 1361 a 27).

7nbsp;Philodemus Oec. X 13; Strabo 17. 3. 12.

-ocr page 71-

hij daar aan alle mogelijke andere dingen, maar niet aan grond-
bezit

In de papyri is TCQÓaoöog ovoiag volkomen gelijk aan de onder
iquot;. genoemde inkomsten, omdat
ovaia steeds grondbezit is.

30. opbrengst van geld, rente. Reeds vrij vroeg vi^ordt ngóoodog
ook gebruikt om de inkomsten uit geld, d.i. dus in hoofdzaak
de rente, aan te duiden. Het oudste voorbeeld dateert uit de 3de
€euw
v. C.; het is in een decreet van Milete over de inrichting
van een school uit de gelden, xgrinara, door Eudemus daartoe
gegeven:

lt;ë(aggt; ó öfjixog ^ovhvorjrai Tiegi r^g èaofiévrjg cai'avxamp;v
ngoaóöov

Duidelijk spreekt ook een eeredecreet uit Teos: iemand heeft
10500 drachmen gegeven,
a.q}'wv èx r^g ngooóèov êvaiag xac

ixvvódovg 7i£7ioiri[j,eamp;a

Het spreekt vanzelf, dat in deze voorbeelden het geld niet per sé
uitgeleend behoeft te worden, maar ook op andere wijze productief
gemaakt kan zijn. Geen twijfel in dit opzicht laat een stichtings-
decreet uit Cibyra, waar gesproken wordt over de
ngóooöog ta)v
400.000 êgaxfiójv, nadat te voren is bepaald, dat deze gelden uit-
geleend steeds uitgeleend moeten blijven
{fj.év£iv èaveil^ofxévag
xóv Tidvxa xgóvov)
Overigens is mij geen plaats bekend waar
^ngóaodog wordt gezegd als xóxog in de zin van „te betalen bedragquot;,
dus in verbindingen als
öavelCsiv èni ngooóö(o.

4». opbrengst van handwerk (werkplaatsen). Op een inscriptie
uit Pergamum, handelend over een door Attalus ingesteld priester-
schap, wordt o.a. bepaald:

ó èè del kaxcov (nl. tt^v iege(av) Xanfiavéxaj xal xamp;v ègyaaxrjgiMv
d)v dvaxéamp;rjxa xr]v ngóaoöov

Hetzelfde is ook te lezen op een eeredecreet uit Tralies: een
zekere Artemidorus heeft aan de godheid eenige stukken land

ï or. 27. 60; andere vbb. Aescbin. III 212; Isaeus VI 36, 38, 42.

2nbsp;Laum 129; uit dezelfde tijd Laum 59 (Ceos). Men zou misscjiien reeds
-aan kunnen balen Xenopb. Vect. III
10, waar aan degenen, die geld aan de
staat geven voor de aankoop van slaven, een
Ttpóaohos wordt beloofd.

3nbsp;Laum 91 (midden 2de eeuw) = O. G. I. 326; vgl. ook Laum 20 (= I. G.
II 2. 1326) Piraeus 2de eeuw v. C.

4nbsp;Laum 162 (73 n. C.).

5nbsp;Syll.s 1018 = Laum 69 (einde 3de eeuw).

-ocr page 72-

met daarop loo werkplaatsen gewijd xal xdg ê^ avxcóv Ttgooóöovg \
5quot;. Op twee samenhangende inscriptie's uit Milete vinden wij
gesproken over de TiQÓaoöog van een zuilenhal. Antiochus I wil
nl. in deze stad een stoa bouwen, opdat uit de opbrengst daarvan
het Didymaeum kan worden hersteld en versierd
{ïva Ttgoaódcov
aji'avxfjg yivofiévrnv è,niKoa
}Jir\aai xd Ieqóv)

6quot;. inkomsten uit belastingen. Behalve uit haar grondbezit,
krijgt de Grieksche Staat haar inkomsten vooral uit de belastingen:
het is dus niet te verwonderen, dat ook deze
ngóooèoi worden ge-
noemd. Reeds Herodotus spreekt over de
q}ÓQO)v ngóoodog van
Darius^; terwijl Thucydides ons verhaalt hoe Minos de zeeën
van roovers zuiverde
xov xdg ngoaóóovg fiaXXov iévai avxqgt;, waar
wij ongetwijfeld aan de aan onderworpen volkeren opgelegde
schattingen moeten denken

De binnenlandsche belastingen der Grieksche staatjes zijn na-
tuurlijk zeer verschillend en worden in hun geheel
tzqóooöoc ge-
noemd. Vooral uit de papyri en uit inscriptie's van de Hellenis-
tische tijd is ons dit goed bekend. In een eeredecreet uit Prusa
voor een Macedoniër, die zich vooral de zorg voor de staatsfinan-
ciën had aangetrokken, lezen wij de mededeeling, dat de koning,
nl. één van de Attaliden, vrijdom van belasting gegeven had voor
de tijd van 3 jaar —
dxéXeia naacóv xamp;v ngoaóóoiv Op dezelfde
wijze spreekt de Steen van Rosette van
ngdaodoL xai (poQoXoyiai

In Egypte vinden wij overigens meest het enkelvoud, waar-
mee aangeduid wordt een vergoeding, die de eigenaars van be-
paalde stukken land aan den koning verplicht zijn te geven. Vaak
wordt dit uitgedrukt met de woorden
dgyvQix'q ngoaoèog, waar-
tegenover dan de
fzioêooig of Ttgóaoöog acxix^ de gewone pacht
is'. Een dergelijk landgoed heet dan
Tigoaoöixóg, waar naar xd

1nbsp;Laum 98 (keizertijd).

2nbsp;Laum 128 en S. E. G. IV 442 (begin 3de eeuw).

3nbsp;iii 89. 4 i 4.

5nbsp;S. E. G. III 663 = B. C. H. 48 p. I.

6nbsp;O. G. I. 90; vgl. verder I. G. XIV 951 1. 32, een bilingue inscriptie, waar
npóaoSpoi met vectigalia wordt vertaald.

7nbsp;P. Amjierst II 31. 7 en O. G. I. 90; verder B. G. U. 41. 11 en 1197 I 5,
P. Oxyrh. 1046. 3 en vele anderen; zie Rostowzew, Studien z. Geschichte
des Kolonates p. 135—141.

-ocr page 73-

TiQoaodixa een algemeen woord voor staatsinkomsten is ge-
worden

7quot;. Een belangrijke tak van inkomsten, vooral voor de betref-
fende Staat, doch ook voor particulieren, was gelegen in de mijnen;
dus vinden wij verschillende malen de verbinding
tiqoooöoq tamp;v
[xexdkXoiv

Hiermee zijn de voornaamste soorten van noóaoèoi behandeld,
maar natuurlijk zijn er bij een dergelijk algemeen woord wel an-
dere combinatie's mogehjk.

Tenslotte verdienen nog twee plaatsen de aandacht. In een
brief aan de Ionische bond verklaart Eumenes II de noodige
gelden te zullen geven, opdat de bond haar feest schooner kan
vieren, dan tot nu toe —
nQoaódovQ vfuv rag ixavag avari'drjfxt

In een lijst van overwinnaars in wedstrijden op Chios wordt
ons ook medegedeeld, dat deze aan Heracles en de Muzen hebben
geofferd
omó rfjg deóo/nsvrjg jiQoaóöov*. Het woord ngóoodog be-
teekent hier dus zoo ongeveer „bedrag, bijdragequot;, zooals ook
Harpocration de term
aïrog verklaart als een ngóooèog dido/iévr]
Ttgóg rQoqrrjv
„een bijdrage in de kosten van het levensonderhoudquot;
(zie pg. 65).

§ 7 - n'OPOS

Met TtQÓaoöog vinden wij vaak het woord Ttógog verbonden.
UÓQog, eigenlijk „middel om ergens door te komenquot; (van de stam
per = doorboren), dan eenvoudig „middelquot;, heeft eveneens een
economische beteekenis gekregen, dezelfde die ook het Hollandsche
woord — maar dan meest in het meervoud, „middelenquot; — heeft:
„gelden tot dekking van uitgavenquot; Zoo omvatten dus de
jióoot
en de Tigóoodoi dezelfde dingen, slechts van verschillende zijden
bekeken.

Het duidelijkst blijkt dit uit een passage in de Rhetorica van
Aristoteles, waar gesproken wordt over de opleiding van de poli-

1nbsp;B. G. U. 1826, 1827.

2nbsp;Herod. VI 46; TJiucyd. VI 91; Hyper. 3. 36; Plut. TJiemist. 4. i.

3nbsp;O. G. I. 763 = Laum 129 a.

4nbsp;Syll.3 959.

5nbsp;De adiectiva evnopos en dn o pos hebben Jmn Hollandsche aequivalenten
in bemiddeld en onbemiddeld.

-ocr page 74-

tieke leiders, de gijrogeg. Deze moeten in de eerste plaats kunnen
spreken
nsgi szógcov, wat dan verder aldus wordt uitgewerkt:
negc [i,èv nógoiv tov fiéXXovra avjußovXe^aeiv öéoi av rag ngoa-

óöovg rijg nóXecog eiöévai rivsg xai nóaai____èri öè rag dajtd-

vag rijg^ nóXemg ojidaag----ov ydg /zóvov ngóg rd vndgxovra

ngoariMvreg nXovaiéregot yivovrai, dlXd xai dtpaigovvrsg rögt;v
domavTjfidroiv

De ngóaoèoi zijn dus de inkomsten van de Staat, zonder dat
er aan gedacht wordt, hoe zij besteed zullen worden, terwijl de
siógoi daarentegen het geheel van inkomsten uitmaken, dat ter
dekking van de uitgaven wordt aangewezen, zonder dat men
bedenkt, waarvandaan de inkomsten afkomstig zijn.

Tegenover elkaar vinden wij nógog en ngóaoöog ook op een
eeredecreet uit Ephesus. De gehuldigde heeft de stad een kapi-
taaltje geschonken. In § 6 van de oorkonde wordt nu verboden
iets te veranderen aan de oorspronkelijke opzet
fj rov dgyvgiov
rj rfjg ngoaóöov rj utraamp;EÏvat dg eregov nógov ij dvdXojjua
(„Ein-
nahme- oder Ausgabepostenquot; Laum) 2. Wij zouden jro'^og hier
misschien het best kunnen vertalen met „fondsquot;.

De beteekenis „geldsom, ter dekking van uitgavenquot; komt
vooral in de inscriptie's veel voor.

In Erythrae besluit het volk een standbeeld op te richten: de
agoranomos moet ervoor zorgen, maar deze zegt, dat hij er geld
voor noodig heeft
{lt;prjalv elg ravra nógov èeïoêai)

In Ephesus wil men een garnizoen onderhouden in een nabij-
gelegen ƒo^t; er worden dus maatregelen getroffen,
ënoyg eig ravra
n:ógog VTidgxn

De Atheners eeren hun prytanen:

nógov öè vndgxsiv èx rcöv elg rd y)r}qgt;io/iara dvaXiaxofiévcov
Vaak wordt het nog nader omschreven als nógog xQVmrü)v
„geldmiddelenquot;. De bekende inscriptie uit Oropus over het bou-
wen van een muur begint met de woorden:

1nbsp;Arist. Rhet. I 4. 1359 b 25; vgl. Epictetus III 22. 83 ed. Schenkl: Trpo'aoSot

Kat Trópoi.

2nbsp;Laum 74 (104 n. C.).

3nbsp;Syll.3 384 (einde 4de eeuw v. C.).

4nbsp;Syll.3 363 (begin 3de eeuw v. C.).

5nbsp;I. G. II 2. 674 = Syll.» 400 (277 V. C.).

-ocr page 75-

Stküq d/j. nÓQog XQ''ll''ó.xo)v ytvrjrai elg rijv oixodofiiav xov xet-
Xovg
----^

Ook Xenophon en Demosthenes gebruiken voortdurend deze
omschrijving met
xQrjfidxatv Eenmaal komt voor nÓQoq oq-
Xaiov op een inscriptie uit Aphrodisias uit het einde 2de eeuw
n. C. 3.

De overgang van de beteekenis „middelenquot; tot die van „in-
komstenquot;, ligt nu voor de hand, aangezien beide, zooals wij za-
gen, practisch dezelfde zijn. Xenophon's brochure over de nieuw
aan te boren inkomstenbronnen heet dan ook
IJóqoi fj ueqI xamp;v
nQoaódoiv.

Wanneer Demosthenes de Atheners aanzet om Olynthus te
helpen en hen verzekert: ,,Geld is er genoeg, desnoods moeten er
dan maar vrijwillige bijdragen komenquot;, voegt hij eraan toe, dat
er ook nog wel andere
nóqoi — dus „bronnen van inkomstenquot; —
zijn

Maar niet alleen van de Staatsmiddelen, ook van de particuliere
bestaansmiddelen gebruikt men
tióqoq bv. bij Lucianus:

xtg aQioxr) xöiv xexvcöv.... xai exovaa öiaQHfj xóv nóqov
of bij Philo ludaeus:

fxexd dè xavra xal aXXov TtÓQOV ov ^Qax'vv èmvé/nei xoig Ieqsvoiv
Deze beteekenis kennen wij vooral goed uit de papyri. In kwes-
tie's van liturgieën wordt sinds de keizertijd steeds opgegeven
iemands nÓQoq, maar met de voor de voor-kapitalistische maat-
schappij kenmerkende verwarring van inkomen en vermogen, is
die TiÓQOQ nu eens het vermogen, dan weer het inkomen, maar
dan steeds het inkomen uit vermogen, nooit dat uit werk ver-
kregen.

Wanneer de autoriteiten te Oxyrhynchus opgeven voor een
ambt:

ï I. G. VII 4263 = Syll.^ 544 (einde 3de eeuw v. C.).

2nbsp;Xenophon Heli. I 6. 12; V i. 2; Demosth. 4. 29.

3nbsp;O. G. I. 509 = Laum 103; in 1. 11 staat weer tov nópov, alt;f)'oS xPV quot;rovs
o-yamp;vas èiTiTeXeïaamp;ai,

4nbsp;or. I. 19.nbsp;5 Somnium § 2.

6 de Spec. Leg. I 141 (C.-W. V p. 34). Hesycjiius verklaart rrópos met
ó-lt;lgt;opfj.-^ (= bestaansmiddelen), welk woord Philo verderop c. 156 (p. 37)
gebruikt in de omschrijving
■npoaóStov a^op/xat'. Te vergelijken is de omschrij-
ving
TTÓpos TrpoaóSov bij Xenoph. Cyxop. I 6. 9.

-ocr page 76-

Avotjhov UéxQov .... ëxovra tióqov dgax/^ag 9?'
dan zullen zij met nÓQog waarschijnlijk 's mans inkomen bedoelen,
maar wanneer een andere maal gezegd wordt:

ot orifiaivófjievoi avÖQsg tióqov sxovoiv oixiag xal xXrjQovg xal
ßoixä xxiqvr} xal onóqovg ^
dan moet de nógog het bezit aanduiden. Dergelijke voorbeelden
laten zich gemakkelijk vermeerderen.

Een enkele maal treffen wij nógog aan volkomen gelijk aan
TiQÓaodog. In een testament, afkomstig uit Pamphylië, worden
gronden vermaakt aan Apollo, om van de opbrengst offers te
brengen. Het wordt echter verboden om

---xal [lÉQog XI avxwv JcoiXrjaai 7] è^aXXoXQicÓGai fj xov

avxcóv TiÓQOv 77 xal fiéqog xi avaXlaxeiv elg exégag

§ 8 - rOKOS

Het meest verbreide woord voor rente en een woord, dat ook
vrijwel nooit iets anders beteekent, is
xóxog. Dit is een term aan
de veeteelt ontleend. De oudste maatschappij was een van vee-
teelt levende en de oudste vorm van leening is de veeleening ge-
weest, waarbij men als rente — =
xóxog — het jonge dier —
xóxog— bedong. Zooals het vee (pecus) jongen werpt —ßdXXei
xovg xóxovg
—, doet naderhand het geld (pecunia) het eveneens.
De rente heet dan ook wel o
xóxog 6 jiijtxcov „het geworpen jongquot;.
Op de bekende groote inscriptie van Samos over de korenvoor-
ziening staat zelfs slechts
xó ninxov voor „rentequot;

Volgens W. Hohoff ® zouden hier Babylonische invloeden wer-
ken; in de Mesopotamische talen bestaat immers hetzelfde beeld
van het geld, als van een levend wezen, dat jongen voortbrengt.
Deze opvatting overschat m. i. de Babylonische invloed op de
Grieksche gedachten wereld. Vergelijking van geld- en veebezit

1nbsp;P. Oxyrh. 1254 (260 n. C.); vgl. id. 1123 (2de eeuw): naTpiKos -rrópos en
P. Rylands 119. 20 (iste eeuw):
i^iaTatjamp;ai rwv irópcav, wat doet denken
aan de uitdrukking
iiiaraaamp;ai tÓgt;v Óvtcov.

2nbsp;B. G. U. 1189 (I V. C.); P. Oxyrh. 2121 (209 n. C.); B. G. U. 11. 7 ( =
Wilcken Chrestom. 239) en 1856. 9, waar de pacht irópos heet.

3nbsp;S. E. G. VI 673 (117—138 n. C.).

4nbsp;Syll.3 976 1. 87.

5nbsp;W. Hohoff, Zur Geschichte des Wortes u. Begriffes,,Kapitalquot; (Viertel-
jalirschr. f. Sozial- u. Wirtsch. gesch. XIV p. 554.

-ocr page 77-

komt bij alle primitieve volkeren, onafhankelijk van elkaar voor.
De Grieken zelf hebben deze overgang ook nog wel gevoeld: het
duidelijkst Aristoteles, wanneer hij in zijn economische beschou-
wingen in het eerste boek der Politica de opmerking maakt.
ó öè tóxog avró (sc. to vófiLOjua) Ttoieï nXéov. oêev xal rovvofia
rovr' eïXr](pEv. ojuoia yag ra rixró/j,eva roïg ysvvcöai avrd èariv,
ó óè róxog yivsrai vófnofia èx vo/xiofxarog
Zoo kan Aristophanes zijn Strepsiades laten vragen, wanneer
de geldschieter om zijn rente komt:
rovro è'èaê'ó róxog ri drjQiov,
„wat voor diertje bedoelt U met die róxog}quot; ^
Ook bij Plato vinden wij dergelijke woordspelingen bv. in zijn
schildering van de overgang van de oligarchie in de democratie.
Eén der oorzaken van de ontaarding van de oligarchie is gelegen
in de verkwisting van de jongelui uit de aanzienlijke kringen, die
dan noodgedwongen gaan leenen. De geldschieters echter
rov Ttarq ó? èxyóvovg róxovg noXXcmlaaiovg xofii^ovrai
Tenslotte zij nog aangehaald een voorbeeld bij Philo ludaeus
in een verklaring van het Joodsche renteverbod:

óaiayoQevei (nl. ó vófiog) roivvv adsXipamp; daveiCsiv róxovg ènl
XQ'^fJiaat ov ótxaiüv èxXéyeiv óg ójtó êgefifidroyv ëyyova*.
Het woord róxog is nu, zooals reeds gezegd is, de technische
term voor rente. Enkele gevallen vereischen echter nog eenige
nadere bespreking.

In de Cyropaedie laat Xenophon den Pers Pheraulas vertellen,
hoe hij, eenmaal groot geworden, zijn vader heeft onderhouden:
avróg axómrcov xal ajieiQWV xal fidXa /nixgóv ytjièiov, ov /zévroi
TiovrjQÓv ye, dXXd ndvrojv dixaiórarov. ö ri ydg Xdßoi anégfia,
xaXcóg xal dixaiMg djieèiöov avró re xal róxov ovdév ri TtoXvv^.
In de verschillende lexica wordt opgegeven dat róxog op deze
plaats „opbrengst van landerijenquot; zou beteekenen; dit mag men
•echter uit Xenophons woorden niet concludeeren. Het is duidelijk,
•dat in deze regels de landbouw wordt vergeleken met een leening.

1nbsp;Pol. I lo. 1258 b. 5.

2nbsp;Nub. 1285 cf. Tbesm. 842.

.3 Rep. VIII 555 C; dezelfde woorden tÓkovs xai cKyóvovs ook VI 507 A.
4 de Virtutibus 6. 82 (C.-W. V p. 288); vgl. nog Artemid. IV 80.
-5 VIII 3. 38.

-ocr page 78-

Het is alsof men de aarde een korenleening geeft, die deze dan
met rente terugbetaalt. Vooral uit Egypte zijn ons dergelijke
korenleeningen goed bekend, maar natuurlijk zijn zij in het voor
het grootste gedeelte agrarische Griekenland ook veel voorgekomen.
Vergelijkingen tusschen de landbouw en het leenersbedrijf zijn dan
ook niet zeldzaam in de Grieksche litteratuur.

Gewezen zij hier slechts op twee fragmenten van den comicus
Philemon:

rfj yfj öaveiCsiv xgeïrróv èariv rj Pqoxoïq,
ijrit; xÓKovQ diöoGiv ov Xvnovfiévrj.

en

xai xoïg /uèv aXKoig Tcaaiv rj yfj diqQioig
sxovaa nagéxsi tfjv xaé'rjfxÉQav
xq0(pijv.

SonsQ xó xaxanbsp;xeipdXaiov èxxivei,

xó anéQfxa, xovg xóxovg ö'dvevgiaxova'aei
TiQÓfpaaCv xiv' avxfióv ij Ttdxvrjv ojioaxegel^.
In al deze gevallen heeft xóxog zijn gewone beteekenis, al wordt
er niet aan geld gedacht. Anders ligt het geval in een passage van
Philostratus. Deze vertelt ons van een wijsgeer, die blijkbaar zeer
rijk was en nu allerlei zeldzame dingen importeerde: deze dingen
verkocht hij dan weer, maar steeds tegen kostprijs:

ovöè èmxEQÖeiav juaoxevcov ovdè xóxovg, dXX' avxó dyajtamp;v
xó dQxaiov
— „niet op winst bedacht of verdienste, maar te-
vreden, wanneer hij zijn eigen geld weer terug hadquot; ^
Aangezien in het voorafgaande stuk slechts gesproken is van
's mans koopmanschap, moeten de
xóxol ook hierop betrekking
hebben. Ook het woord dgxalov behoeft, zooals wij zullen zien
(pg.
102) niet steeds in verband met leeningen te staan.

Duidelijker uitgedrukt vinden wij dezelfde beteekenis bij Aeneas
Tacticus bij de behandeling van de vraag, hoe een belegerde stad
aan voedsel moet komen. Men moet daarvoor het particuher initia-
tief aan het werk zetten en groote belooningen in het vooruitzicht-
stellen:

xai 3)v dv anavi^rj ^ nóXig, aixov rj èXaiov fj dXXov xivóg, xamp;

1nbsp;Koek II 537. 231 (Maximus Confess. 108 p. 95. 44) en 504. 88 (Stob.
98. 17).

2nbsp;vita Sophist. II 21.

-ocr page 79-

eladyovri xarä Tikfjêog ramp;v eiaayofiévtov róxovg ngoxslaêat xal
oré(pavov diöoaêai eig
Tt^uïjv — „en wie dingen invoert, waaraan
de stad gebrek heeft, koren, olijfolie of iets anders, moet winst
maken naar verhouding van de ingevoerde waren en een eere-
krans krijgenquot;

Wij zullen ons deze maatregel aldus moeten voorstellen, dat
de winst percentsgewijs stijgt, naarmate men meer invoert. Een
dergelijke bijzondere bepaling zou in tijden van groote nood zeker
wel verantwoord zijn, teneinde de kooplieden aan te zetten. De
andere verklaring, die men uit de woorden van den schrijver kan
opmaken, is, dat de netto-winsten oploopen met de hoeveelheid
ingevoerde waren. Dit is echter niets bijzonders en zou dus niet
extra vermeld behoeven te worden.

Rente en woeker zijn in het woord róxog niet nader onderschei-
den. Dat ligt in de eerste plaats in het karakter van de rente.
Zooals ook uit de termen zelf blijken zal (zie Hoofdst. V), is alle
leenen oorspronkelijk een geven geweest met de verphchting tot
teruggave. Daarnaast was er dan de moreele plicht om iets meer
terug te geven, dan men ontvangen had, zooals blijkt uit de reeds
meermalen aangehaalde regels van Hesiodus' Opera. Eenig recht
tot eischen had de „geldquot;schieter echter niet, wat in een eenvoudige
boerenwereld, als in Hesiodus' werk en als de Grieksche wereld
voor het grootste deel gebleven is, ook vanzelf spreekt. „Vandaag
jij, morgen ikquot; zal steeds wel het leidende beginsel zijn geweest.
De opmerking van Lexis—Muhs in het boekje over krediet- en
bankwezen, dat met leenen van den beginne af aan een uitbuiting
van den schuldenaar door bovenmatige renten is gepaard gegaan,
IS m. i. dan ook beslist onjuist 2. Een bewijs is ook het feit, dat
in de papyri, documenten uit een landbouwland bij uitstek, zoo
vaak de vermelding
aroxog voorkomt.

De ontwikkeling is tenslotte anders gegaan, vooral m streken
met ingewikkelder economische verhoudingen. Men is rente gaan
eischen, al komen er van verschillende zijden protesten, van wijs-
geeren en economen, die dit rentenemen als inbreuk op de oude
regels beschouwen. Vandaar bv. dat Plato in zijn Staat de rente
eenvoudig verbiedt. Het is duidelijk, dat men bij een dergelijke

1nbsp;Aen. Tact. 10. 12.

2nbsp;Lexis—Muhs, Kredit u. Bankwesen (Sammlung Göscjien no. 733) p. 12.

-ocr page 80-

mentaliteit rente en woeker niet onderscheidt, maar over beide
gelijk zijn afkeuring uitspreekt. Een aardige illustratie van deze
geestesgesteldheid vinden wij terug in een Hesychius-glosse s.v.
r0K0(p0Qeïv:

xÓKOQ' elöoq nXeove^iaq — „rente is een soort van hebzuchtquot;.
Daar komt nog bij, dat de normale rente reeds vrij hoog is en
bij scheepscrediet zelfs tot ruim 30 % stijgt, zoodat in de praktijk
het onderscheid tusschen rente en, wat wij noemen woekerrente,
zeer gering is. Voorbeelden van woeker met zijn hooge renten over
korte termijnen vinden wij o.a. bij Theophrastus, wiens
'Anove-
vorjfiévog
een rente van 25 % per dag vraagt, en bij Lucianus, die
een rente van 48 % onpassend vindt

Zooals reeds gezegd is, had de ,,geldquot;schieter oorspronkelijk
geen recht op rente. Hij kon echter wel een vergoeding eischen,
wanneer de andere partij met de teruggave (of ook met betaling)
te laat was: dit is dan wat wij noemen „overschrijdingsrentequot;,
róxog xQÓvov, zooals Menander het uitdrukt

Overigens noemt men deze vergoeding meestal eenvoudig
xóxog

§ 9 - 'EniKEPAE'IA

In het gewone Grieksch komt het woord èmxegêeia slechts
hoogst zelden voor en dan steeds in de beteekenis „handelswinstquot;.
De oudste plaats is te vinden bij Herodotus, waar hij spreekt over
de door de Samiërs behaalde winsten In dezelfde zin staat het
dan in de boven aangehaalde passage van Philostratus, over den
wijsgeer-koopman, die nooit met winst verkocht —
ovdè êntxeg-
èeiav fjiaaxe-éov
(pg. 62).

Een iets andere nuance hebben wij in de zg. Periplus Maris
Rubri: onder de verschillende producten, die in een bepaalde
havenplaats geïmporteerd worden, staat ook genoemd:

èrjvaQiov xamp;ix^ovv xal aQyvQovv ëxov dXXayijv xai èmxegdelav
xiva TtQog xo êvxómov vó/j,iafxa^.

1nbsp;Theopjir. Char. IX 6; Lucian. Symp. 32.

2nbsp;frm. K. III 68. 235.

3nbsp;bv. [Aristot] Oec. 1348 b 17; Plato Leg. XI 921 C. In de papyri zegt men
wel rÓKos Tov vTTepéxovros xpóvou (Mitteis Grundzüge p. 118).

4nbsp;Herod. IV 153; cf. Philostr. Heroicus p. 7. 40.

5nbsp;§ 49 (Geogr. Graeci Minores I p. 207).

-ocr page 81-

Wij zien hier nog eens te meer, dat geld koopwaar is als graan
of hout of wat dan ook. In onze moderne wereld zouden wij
èTiiHÉQÖeia als „agioquot; — een beteekenis, die ook
dUayfj heeft ^ —
opvatten; voor de Grieken is het eenvoudig handelswinst i.e. bij
verkoop van geldstukken.

In late papyri, vanaf de 4de eeuw n. C. komt het woord nu ook
voor als term voor rente, bv.:

ä (sc. vo/xiofidria) xai dnodóoco ooi ÓTtrjvixa èdv ßovXrj^fjg fietd
xai rfjg ovvax'amp;V^ofiévrjg èmxegdlag

§ 10 - S-ITOi:

Bij Harpocration vinden wij een lemma aïrog, welk woord hij
verklaart als de technische term voor de toelage, die weduwen en
weezen uit het vermogen van echtgenoot of vader door de voogden
werd
uitgekeerd 3. Volgens deze aanteekening was de instelling
en daarmee ook de term van Solon afkomstig, wat natuurlijk heel
goed mogelijk is: in ieder geval hoort het woord in deze beteekenis
in de „Naturalwirtschaftquot; thuis.

Harpocration vervolgt nu met deze woorden:
Tifiaxiöag* öè fjyEÏrai naqd roïg 'Arrixoïg oïrov Xéysoamp;at róv
róxov, dyvosï Sè öri êv dvamp;'évóg ovdénore nag' avroïg d oïrog
róxog xaXeïrai.

Ook Hesychius geeft een dergelijke glosse, echter veel beslister:-

oïrog' .... xai róxog xai 6 fiiaêóg.
Harpocration wijst de meening van Timachides minachtend af,
maar op zichzelf beschouwd kunnen wij het zeker voor mogelijk
houden, dat men
oïrog gebruikte in de zin van „rentequot; of „loonquot;.
Om met het laatste te beginnen, het is bekend, dat aan soldaten

1nbsp;Het woord komt nog voor B. G. U. ii94- i?; meer in gebruik was de
samenstelling KaraXXayn (Demosth. 50.30, [Aristot.] Oec.: II13461» 24, Laum
ï43 e.a.); i^r^KaraWayf, Syll.' 252/3 en misschien Theophr. Char. 30. 15.

2nbsp;P. Giss. 53 (4de eeuw); P. Lips. 13. 15. 18, 24 (366 n. C.); P. Lond. 1319- 13
(466 n. C.) en 1737. 11 (613 n. C.); Wessely, Studien XX p. 103 (381 n. C.).
Wat de vorm betreft nog één opmerking: iniKcpSela fem. sing, en eViice'pSia
neutr. plur. schijnen door elkaar gebruikt te zijn. Door het iotacisme is
er in de mss. vaak verwarring ontstaan tusschen beide lezingen.

3nbsp;In deze beteekenis bv. Aristot. Ath. Pol. 56. 7.

4nbsp;Deze Timachides is een schrijver uit het einde van de 2de eeuw v. C.,
tevens samensteller van eenige lexica, yAólororot, van Attische schrijvers.

5

-ocr page 82-

vaak koren is gegeven als soldij. In de latere Egyptische „Natural-
wirtschaftquot; kregen de ambtenaren vaak hun salaris in naturaha
uitbetaald, waarvoor men de term
airo/nsxQia gebruikte

Van het gebruik van aïroQ voor „rentequot; hebben wij één voor-
beeld bij Lysias. Onder het vermogen van den rijken koopman
Diodotus is een post van 2000 drachmen, geplaatst in de Cherso-
nesus
{öioxiXiag d'ócpeiXofiévag èv Xeggovijaü)). Onder de inkom-
stenposten wordt even verder genoemd:

q)oixav öè xal aïrov avxoïg (nl. de voogden) èx Xeggov^aov
xaê' êxaaxov èviavxóv

De alxog zal wel opgebracht worden als (naturaal) rente van de
even vroeger genoemde 2000 drachmen. Deze plaats bewijst ove-
rigens natuurlijk nog niet, dat
oïxog de technische term in derge-
lijke gevallen was.

CONCLUSIE

Hiermee zijn nu de voornaamste woorden voor „opbrengstquot;
en (of) „rentequot; besproken. Zij zijn behalve de algemeene termen
ëgyov en jigóaoöog afkomstig uit de belangrijkste takken van be-
drijf van de Oudheid, nl. landbouw
{èmxagnia, xagnóg, alxog)
en veeteelt (xóxog).

Een handelsterm is blijkbaar sTtixsQÖeia. Het valt ons op, dat
al deze woorden ook in hun oorspronkelijke functie zijn blijven
voortbestaan. Wij kunnen dus niet spreken van een bepaalde
terminologie van het Credietwezen.

1nbsp;Voor soldij gebruikt men vaak het woord otrijpeaiov (Xenophon).
ZiToiierpia bv. P. Hibeh 83. 5.

2nbsp;Lysias 32. 15.

-ocr page 83-

Hoofdstuk IV

Aidq)OQOV

Zeker een der merkwaardigste economische termen van het
Grieksch is het woord
öidcpoQov. Reeds op de oudste plaatsen,
waar het woord in onze overlevering in economische zin voor-
komt, heeft het eenige, vrij sterk verschillende, beteekenissen.

In een van de redevoeringen van Demosthenes, handelende
over een geval van foenus nauticum, wordt van de beklaagde

gezegd:nbsp;, ,nbsp;„

ei ècivrjfiévoQ xov oïrov---- lt;paivr}rai----- awrov rj^iovfiev

Crjfiiovcramp;ai, ei öè jurj xal xd èidlt;poQa anoÄaßeiv xal xdKavxov —
„als het blijkt, dat hij het koren gekocht heeft, eischen wij, dat
hij gestraft wordt, zoo niet, dat hij dan zijn onkosten vergoed
krijgt en nog i talent erbijquot; ^

De beteekenis „onkosten, schadequot;, die xd èidcpoQa hier hebben
moet, heeft zich regelrecht uit de beteekenis „verschillendquot; ont-
wikkeld: het is het verschil tusschen het echte en het geraamde
bedrag of tusschen wat je hebt en wat je had

Een tweede beteekenis vinden wij bij Theophrastus in zijn de-
finitie van de „krenterigheidquot;
{jiixQoTioyia), welke eigenschap
wordt omschreven als:

(pEièoiUa xov öiaqgt;ÓQ0v wieg xov xaigov,
waarbij èidcpoQov dus zooveel beteekenen moet als bezit, vermo-
gen 3. Evenzoo geeft Arist
oteles in zijn werkje „De Virtutibus et

1nbsp;or. 32. 18.

2nbsp;Ook in de papyri vinden wij deze beteekenis nogal eens; verschillende
malen wordt bv. gesproken over de afbetaling van een kapitaal met rente
en SicE^opa, d.w.z. de verschillende verdere onkosten (P. Oxyrh. 1118);
daarnaast ook enkele malen
8cdlt;fgt;opov ^opérpov „vervoersonkostenquot; P.
Amh. II 69. 12; P. Fay. 86 a 11 (2de eeuw n. C.).

3nbsp;Char. 10. i; vgl. de definitie uit de Ethica Eudemia 1231 b: lt;tgt;€iBmXès
ev T(p nij frpoleaamp;ai t cüv avrov.

-ocr page 84-

Vitiisquot; als een onderdeel van de èXevamp;eQiórrjg op: ró ßor^dTjnxäv
elvai èv rät öia(pÓQ(o
— „het hulpvaardig zijn, voorzoover dat bin-
nen de grenzen van je vermogen valtquot;

Zeker niet (peiètoXóg was de gymnasiarch uit Pergamum, die
gehuldigd werd, omdat hij

avróg anó rwv idiov éavrov dia^ógcov (plur.!) ê^wdiaae ró
dcmdvrjua (nl. voor een offer plus feestmaaltijd ter eere van
Athene)

Niet aUeen het vermogen van een privé-persoon, ook het ka-
pitaal van een vereeniging wordt met
öialt;poQov aangeduid. Zoo
bv. op de inscriptie uit Callati (Moesië), waarin de leden van een
êiaaog hun medehd Bicon eeren, aan wien de kas, hoivóv
öidlt;poQov, was toevertrouwdDezelfde uitdrukking komt voor
op een eeredecreet uit Athene voor een ephebenleider, die zorgde,
dat door de epheben persoonlijk geleden schaden niet op de alge-
meene kas verhaald werden
{ovx èdaag ovvdyeaêat eig ró xoivóv
öidqiOQOv)

AidrpoQov heet ook het kapitaal, dat iemand voor een of ander
doel vastzet, m. a. w. stichtingskapitaal. In Eretria geeft iemand
een öidq)0Q0v van 40.000 drachmen, opdat uit de rente daarvan
olie gekocht wordt voor het gymnasium Een inscriptie uit lasos
spreekt van
ó dvaamp;eig ró did(poQov „degene, die het kapitaal ge-
wijd heeftquot;

Natuurlijk kan öidcpoQov dan in het algemeen gebruikt worden
voor elk willekeurig bedrag of uitgave. Deze beteekenis, die dus
samenhangt met de boven als eerste afgeleide, komt in onze over-
levering het meest voor en is ook de lexicographen zeer bekend:
Suidas en Hesychius verklaren beiden het woord
öid(poQov met
dvdXa){jia.

Een huldigingsdecreet uit Thisoa in Arcadië eert een verdien-
stelijk medeburger, die telkens, wanneer de stad in financieele
moeilijkheden verkeerde een bedrag aan geld gaf —
bidfpoqov

1nbsp;p. 1251 b 2.

2nbsp;O. G. I. 764 (139—133 V. C.).

3nbsp;Syll.3 1108 (3de of 2de eeuw v. C.).

4nbsp;I. G. 112 1028 = Syll.» 717 (100 V. C.).

5nbsp;I. G. XII 9. 236 = Laum 6i (± 100 v. C.).

6nbsp;Laum 120 (Keizertijd); cf. Laum 65 (Ilium) èirel Siayeypanfiéva ra 8ió-
lt;fiopa jj.

-ocr page 85-

êöcoxs rfj nóXei Een lid van een vereeniging te Piraeus gaf vaak
geldsommen, wanneer de penningmeester uitstedig was —
noX-
Xdxiq öid
lt;p0Q0V êócoxe rafiiov ojiodrjfiovvrog

In deze algemeene beteekenis „som geldsquot; vinden wij nu alle
transactie's, waarbij geld wordt overgedragen, vertegenwoordigd.

In de eerste plaats hebben wij het decreet van de stad Delphi
over de invoering van de Attische tetradrachmon, waarin o.a.
de volgende bepaling staat:

ol dQxovreg xai oi dyogavó/ioi èmoxvércooav, Iv' elanQarrrjrai
naga ramp;v
firj nevamp;ofiévwv ro ngoysyganiJLévov êidlt;pogov ^
Ook het reglement der Pergameensche astynomoi legt dezen
o. a. op van „ongehoorzame burgersquot; een
èid(pogov te innen
In beide gevallen is
öidtpogov dus zooveel als „boetequot;.

Daarnaast vinden wij het woord dan in de zin van koopprijs
of koopsom. In zijn „Handboekje der Moraalquot; spoort Epictetus
de menschen aan, om, als zij iets koopen, dan ook steeds te betalen:
ódg
ró èid(pogov In overdrachtelijke zin vinden wij dezelfde be-
teekenis bij Lucianus:

shiE.... ei Qijfidria nagd oov ngidfievoi, firfèéjiu) êxrerixafj,ev
öidlt;pogov

en evenzoo bij Dionysius van Halicarnassus, in een verslag van
de beraadslagingen in de senaat, om de kleine in schulden ge-
raakte boeren te winnen voor een oorlog tegen de Latijnen; één
der opvattingen was de volgende:

„men moet hun hun schulden kwijtschelden en dan kan men
de gunst der burgers voor een klein prijsje koopen
{noXinxijv
Evvoiav oXiyov öialt;pógov Tigidaêai nagfjvovv)
Ten derde wordt ró èidcpogov of ró diöó/j.evov èidtpogov gezegd
van het bepaalde, door de staat voor een of ander doel uitgetrok-
ken bedrag of post. Op een eeredecreet uit Eretria wordt een
gymnasiarch gehuldigd, die zelf de prijs voor den overwinnaar

1nbsp;I. G. V 2. 511 = Syll.» 623 (189/7 V. C.).

2nbsp;Syll.' 1102 (175/4 V. C.); vgl. U. P. Z. 37. 4. 12 (2de eeuw v. C.) AojSco»

•napa rivmv ëidlt;j)opov.

3nbsp;Syll.8 729 (± 96 V. C.).

4nbsp;O. G. I. 483 (2de eeuw v. C.). 5 c. 25. 4.

6nbsp;Lucian. Hermotimus 81; vgl. Diogenes Laert VI 9: rijs dA^troirtuAtSos
aiTovarjs To Sidlt;fgt;opov ,,toen de korenkoopvrouw om Jiaar geld vroegquot;.

7nbsp;V 63.

-ocr page 86-

in een hardloopwedstrijd betaalt en aan het volk het daarvoor
beschikbaar gestelde bedrag teruggeeft —
xo öoêèv vTtó xov dij/nov
did(poQov omoöoèg xfj Tiókei

Van latrocles van Mylasa wordt in een inscriptie te zijner eere
vermeld, dat hij
xó xe óidófievov èidtpoQov vnó xov öij/uov elg xrjv
dvayQafpijv xcóv Örjfiooloiv yqafifidxoiv ovx eXaße, dAXd xal xovxo
dstédoixe xcö d'^/iw

In de vierde plaats is didtpogov „bedragquot; een zeer verbreid
woord voor „rentequot; bv. op twee inscriptie's uit Calauria uit het
einde van de 3de eeuw v. C. over legaten van twee echtparen
aan de dienst van Poseidon. Beide malen staat beschreven, dat
het kapitaal moet worden uitgezet en dat dan van de
óidrpogov
offers voor Poseidon moeten worden bekostigd Hetzelfde is ook
het geval in een decreet van de Thiasos der Anthisterii op Thera,
die een schenking van 500 drachmen heeft gekregen: het geld moet
worden uitgeleend en van de rente moet de jaarlijksche bijeenkomst
worden georganiseerd
{dnó xov ninxovxog èiacpógov avvdyecramp;ai
xdv avvayo)ydv)
Tenslotte kunnen wij nog aanhalen een decreet
van de
xexvïxai uit Argos ter eere van hun penningmeester, die
zooveel achterstallige renten achterhaalde —
dvexo/xiaaxo TioXkd
xcöv xrjg avvódov öia(pógagt;v ójioaxaxovvxa xcóv xe^aAai'cov

Het merkwaardige is dus dat het woord didgi^ogov zoowel ka-
pitaal als rente kan aanduiden. Zelfs zouden volgens Laum beide
beteekenissen op een en dezelfde inscriptie door elkaar zijn ge-
bruikt, wat wel op een zeer primitieve trap van economisch den-
ken zou wijzen.

Op een volksbesluit uit Lampsacus over de aanvaarding van
een kapitaal komen de volgende bepalingen voor:

01 öè djtoöeix'amp;évxeg êmjurjvievéxcoaav xaêóxi xal xoïg ngóxoig
èTiLxéxaxxai xal èiöóxcDGav xal xovxoig 01 avögeg ójzó xfjg avxfjg
Tigoaóöov xó emßdXXov xaxd xó Tcgoyeyga/xfiévov nXfj^og xov
dta(pógov, elg óè xóv fiexd xavxa xQÓvov xrjv /j,èv dnóèooiv noieïa-

x I. G. XII 9. 234 = Syll.' 714 (einde 2de eeuw v. C.).

2nbsp;Laum 129 c (Keizertijd), vgl. I. G. XII 5. 653 (Syros iste eeuw v. C.):

TO diTOTeTayfiévov ets tov aré^avov è/c rov vófiov Sidlt;j)opov.

3nbsp;I. G. IV 840/1 == Laum 57/8 (de laatste = Syll.® 993) •

4nbsp;I. G. XII 3. 329 == Laum 44 (2de eeuw v. C.).

5nbsp;Micliel Recueil des inscriptions grecques loiï (113 v. C.).

-ocr page 87-

^at, xarèi ravrd, ró dè didtpogov ró Tigoyeyga/nf^évov didóvat

roTg èjcifiri [nevaovmv]____ ójió rrjg èoofiévrjg ramp;v öialt;pÓQ(ov

xar' èviavróv Ttgocróöov êcog ró ... . xard rrjv èveoramp;aav rqane-
Cireiav

In de tekst zijn eenige lacune's, wat de interpretatie er niet
gemakkelijker op maakt: toch is het geheel wel duidelijk. Er is
geld gegeven, blijkbaar bestaande uit verschillende bedragen
{öidcpoQa), die productief zijn gemaakt. Van de opbrengst (jtgóoodog
= rente), moeten de epimenioi een bepaald, vooraf vastgesteld
bedrag
{ró nQoyeyQaiJL{x.évov öidfpoqov) hebben, wat echter niet
altijd hetzelfde is, wegens de wisselende waarde van het geld
{ri]v èvearamp;aav rgojteCiteiav). De vertaling van deze passage zal
ongeveer aldus moeten luiden:

„De nieuwbenoemde epimenioi vervullen hun ambt, zooals dat
ook huil voorgangers is opgedragen, en de mannen moeten hun
ook van dezelfde opbrengst het hun toekomende (deel) geven,
volgens de vooromschreven grootte van het bedrag; voor de vol-
gende tijd moet de betaling op dezelfde wijze geschieden en moe-
ten zij het vooromschreven bedrag aan de epimenioi geven van

de jaarlijksche opbrengst----volgens de geldende koersquot;.

Niet alleen dat hier èidcpogov niet in tweeërlei zin is gebruikt,
zelfs is de opbrengst
{ngoaoèog) zeer nauwkeurig van het te geven
bedrag
{didq)0Q0v) onderscheiden. Zoo primitief als Laum en
Ziebarth het ons willen voorstellen, is het dus niet, al is de formu-
leering aan de andere kant erg houterig en ingewikkeld in de
zucht om vooral duidelijk te zijn.

Ook in de papyri komt didtpogov voor in de zin van rente en daar
natuurlijk behalve van geld ook van naturalia
gezegd

Natuurlijk kan didlt;poQov tenslotte ook heel algemeen ge-
bruikt zijn. Wanneer Polybius vertelt, dat de Aetoliërs de Cy-
naethiërs pijnigden:

olg -qniarrjaav ëxetv xexQVfifiéva èidcpoQOv rj xaraaxevda/xar'
fj dXXo Ti ramp;v nXeiovog d^icov,

1nbsp;Laum 66 {2de eeuw v. C.); zie Laum I p. 147 en Ziebarth i/h Zeitschr.
f- vergleich. Rechtswissenschaft 16 (1903) p. 3quot; sq.

2nbsp;P. S. I. 398, 478, 964 (6de eeuw n. C.); P. Oxyrh. 1040 (225 n. C.): ^iri
S'a^dpo,nbsp;1042 (578 n. C.), 1130 (484 n. C.), 1474. 1640.

-ocr page 88-

dan is did(poQov hier eenvoudig „geld, geldswaardenquot; \ evenzoo
op het eeredecreet voor de Cloatii te Gytheion:
rag TióXecog xqeiav è^ovaag öiacpÓQOiv.
„wanneer de Staat geldgebrek hadquot;
Vooral deze laatste uitdrukking XQ^^^ öiaq^ÓQOiv komt op de
inscriptie's van de latere Hellenistische tijd zeer veel voor

In het besluit der Messeniërs over de mysteriën te Andania,
draagt een der paragraphen de titel
nsqi xagt;v öialt;pÓQa)v ,,over het
geld(elijk beheer)quot;

Deze algemeene beteekenis is echter al vrij oud en wordt reeds
bij Demosthenes gevonden: er wordt nl. ergens van iemand ge-
zegd, dat hij een groote hebzucht aan den dag legt, waar het geld
betreft
(nXeove^la jisqI rd öidlt;poQa)

Hiermee zijn de beteekenissen van èidcpogov uitgeput. Waar-
schijnlijk zullen wij ons de ontwikkeling nu aldus hebben voor te
stellen. Aan de eene kant staat
öidcpoQov „belang, voordeel, gel-
delijk voordeel, geld, kapitaalquot; en aan de andere kant
èidcpogov
„verschil geldelijk verschil, verhespost, schade, onkosten, bedragquot;.
Beide beteekenissen hebben elkaar wederzijds beïnvloed, waar-
van de bonte afwisseling in beteekenissen als hierboven geschilderd
het gevolg is. Er mag ten slotte nog even op worden gewezen,
dat
èidqgt;oQov het eenige woord voor opbrengst is, dat uitsluitend
van geld of daarmee gelijkstaand van koren (in de papyri) wordt
gezegd.

1nbsp;IV i8. 8.

2nbsp;I. G. V i. 1146 = Syll.» 748 (71 v. C.).

3nbsp;I. G. XII 9. 900 c. 2 (Chalcis 2de eeuw); Inschr. v. Priene 108 1. 31, 50,
89, 102 (129
v. C.).

4nbsp;I. G. V i. 1390 = Syll.» 736 (92 v. C.).

5nbsp;or. 47. 31, 33.

-ocr page 89-

Hoofdstuk V
DE TERMEN VOOR GELDSCHIETEN EN GELDOPNEMEN

§ i - INLEIDING

De voornaamste termen, die het Grieksch voor „leenen, geld-
schietenquot; gebruikt, zijn de volgende:

fieXQElV

HixQÓLvai

davEiCetv

TiQoiscrdai

ovfifiaXXeiv

èxdidóvai.

roxiCetv,

waarnaast de media fiexQsïaêai, ÓaveiCeo^ai en xi^Qacdai of
van den geldopnemer worden gezegd.

§ 2 - METPE-IN C.S.

Op de beide oudste plaatsen in de litteratuur, waar wij iets
over „leenenquot; vermeld vinden en waar wij ook het beginstadium
van rente voor ons zien, nl. in Hesiodus' Erga, staat het woord
fiexQeïv. Dat wij juist dit woord het eerst tegenkomen, ligt na-
tuurlijk voor een deel aan het toeval der overlevering, maar aan
de andere kant zal het toch ook wel een der oudste woorden zijn.

Msxgeïv is eenvoudig „metenquot; van graankorrels, vloeistoffen
e.d. en een van de oudste soorten van leening is de graanleemng
geweest en in boerenstreeken is die ook de voornaamste gebleven.

Uit de woorden van Hesiodus:

eë fih fiEXQSÏaêai naga yeirovog, e^ è'anoèovvai ^
blijkt wel hoe gewoon dergelijke leeningen waren.

Ook uit de papyri weten wij hoe vaak daar korenleeningen voor-
kwamen. Daarnaast moet men bedenken, dat het koren vaak het

geld heeft vervangen. __________

i Erga vs. 349.

-ocr page 90-

In VS. 396 spreekt de dichter zijn broer Perses nogmaals aan
met de woorden:

éyco öé aoï ovx èmöéaoi

ovö' èmfisxQriGO).

Aardig is hier het verschil tusschen geven en leenen uitgedrukt:
wat je geeft behoef je niet te meten, wel echter wat je leent (of
betaalt). Wilamowitz teekent op deze regel aan:
„êmöcóao) all-
gemein, èmnexQrjao) Schenkung von Kornquot;. Nu worden in later
Grieksch o.a. bij Plutarchus [lexgeXv en zijn samensteUingen inder-
daad gebruikt ter aanduiding van korenuitdeelingen; bij Hesiodus
echter pleit m. i. de tegenstelling tusschen
èmöcóaco en èmfiexQ'^ao)
tegen Wilamowitz' opvatting

In Aristophanes' boerenstuk, de Acharnenses, komt [iexqbIv
ook weer voor, wanneer de ongelukkige boer zich smeekend tot
Dicaeopolis wendt met de woorden:

néxQiqaov eiQijvrjg xi fioi — ,,leen mij een beetje vredequot;
De scholiast teekent hierbij aan dat
/néxQïjoov voor ödveioov
staat en haalt dan nog een versregel aan uit Theopompus' Ka-
nrjXLÖsg, waar wij dezelfde tegenstelling vinden als op de boven
aangehaalde Hesiodusplaats:

(léxaöoq, fxéxQriaov fj xi[jt,r}v Xdße
Deze plaatsen zijn de eenige mij bekend, waar /^exgeïv de be-
teekenis leenen heeft. Wij kunnen dit als volgt verklaren: oor-
spronkelijk was (jiexQsiv, zooals wij boven hebben gezien, een term
uit het boerenleven en dat is het ook gebleven, zoodat het in het
klassieke Grieksch vrijwel geheel buiten onze gezichtskring valt.
Pas in de papyri duiken
[xexqbïv en zijn samenstellingen weer op,
dan echter steeds in de beteekenis ,,betalenquot;: dan zijn wij echter
weer in de ,,Naturalwirtschaftquot; gekomen, als bij Hesiodus.

§ 3 - KIXP'ANAI

Kixgdvai „ten gebruike gevenquot; is van huis uit de term voor
het aanduiden van de improductieve en rentelooze leeningen,
zooals er in het dagelijksch leven zooveel voorkomen. Het is dus
niet vreemd dat wij dit woord vooral bij de comici en in de Charac-

1nbsp;'EnifieTpeiv is daar nu juist niet bij, maar wel Jiet simplex fxerpeiv of de
samenstelling dironeTpeïv; vooral dit laatste en oirofieTpeïv worden in de
papyri veel gebruikt voor het in natura betalen van salaris e.d.

2nbsp;Acharn. 1021. 3 Koek I 740. 22,

-ocr page 91-

teres van Theophrastus vinden, terwijl het in de inscriptie's zoo
goed als niet voorkomt

Verwantschap met XQV en /e^'o? staat wel vast, al zijn er in de
afleiding van deze ingewikkelde familie nog vele moeilijkheden
(zie Boisacq s.v.): in het woord zelf vinden wij dus hier de aan-
duiding van het leenen uit noodzaak, om een tekort in de huis-
houding te dekken. Zoo wordt dan ook op het meerendeel der
plaatsen xixQavai gezegd van het leenen van gebruiksvoorwer-
pen, bv.:

KoQivêicov èöÉovro XQ'Ü'^^^ ^^^^ ^
of:nbsp;xQV^^^'*'nbsp;ivQÓv 3

of:nbsp;dAA' ijj,driov yovv XQV^^^'^nbsp;toutwi*

of:nbsp;XQV^^'*' ftÓLxrgav

De pseudo-Demosthenische rede tegen Timotheus onderscheidt
zelfs éénmaal zeer nauwkeurig
xixQavai en daveiCeiv. De beklaagde
had nl, zoo wordt ons verteld, een zijner slaven naar een kennis
gestuurd en

èxéXevoEV avxóv aix^oaaêai axgcó/jiaxa xal l^iaxia xal (piaXag
dqyvQaQ övo xal fJivav dgyvQtov öaveiaaO'amp;ai.

waarop de vriend

è(p' a x'ijX'amp;sv Exgn^^ev xal xrjv /xvav xov dgyvQiov fjv èdavei^exo

èddvecoEv

Overigens wordt in dezelfde redevoering xixgdvai evengoed
van het leenen van geld gebruiktZoo vraagt ook in de Nubes
van Aristophanes Strepsiades zich af „rt èxgr}adfj,rivquot;. waarbij
hij denkt aan het geld, bij den bankier Pasion opgenomen 8. In
Antiphons bewerking van het verhaal van den vrek, die zijn op-
gepotte geld kwijt raakt, schrijft hij eerst:
noXv èöeïxó ol daveiaat
ènl róxcp
en verderop ovx êxgrj(^e ÖEOfiévo}^___

1nbsp;Merkwaardig is, dat een der oudste plaatsen een inscriptie is uit Neapolis
in Thracië, waar de bewoners van deze stad door de Atheners gehuldigd
worden wegens hetnbsp;van geld voor de oorlog (Syll.® 107 410/9 v. Chr.).

2nbsp;Herod. VI 88 (III 58 van geld iBéovro SeVa rdXavranbsp;XPVlt;quot;^')-

3nbsp;Aristoph. Thesm. 219.

4nbsp;Aristopji. Thesm. 250.

5nbsp;Aristoph. Ran. 1159.

6nbsp;or. 49, 22, 23 (over alreïaamp;ai en 8avei^eaamp;ai zie pg. 99)-

7nbsp;c. 6, 17. 8 Aristoph. Nub. 22.

9 frm. 54 Diels (128 Blass) Stob. III 16. 30.

-ocr page 92-

Van een productieve leening wordt, zoover mij bekend is, xi-
XQdvai
slechts eenmaal gebruikt nl. van een foenus nauticum:
OLQyvQiov êxeQOTiKiö xexQrj/xévov

Volgens Suidas zou men het xixgdvai boven het èavei^eiv moe-
ten stellen:

rovtov (sc. rov öaveïoac) ró XQV^^f^'' algercóregov. xó juèv ydg
Xgfjaai ènl lt;piXo)v, rd
óè bavEÜ^eiv ngog rovg rvxóvrag^.
In het algemeen is deze stelling natuurlijk juist: voor dergelijke
verbruiksleeningen, vooral van huishoudelijke artikelen, gaat men
naar vrienden of kennissen (buren) en niet naar wildvreemden.
Maar aan de andere kant kan men ook óavetCetv aan zijn vrienden
of
xixgdvai aan wildvreemden: zoo is er ook tusschen de woorden
öavEiaxijg en XQ'n'^'^V?' wat dit punt betreft, geen verschil (zie
Hoofdst. VII).

Het onderscheid tusschen het activum en het medium wordt
streng gehandhaafd. Slechts op een plaats in een papyrus is de
lezing eenigszins dubbelzinnig.

In een brief uit de 2de eeuw v. Chr. komt o.a. de zin voor:
xovg x^^^ovg o^g xéxgrjxag Uexoaigiog xal ZefKpêrjai xexó-
fiiopiai

De moeilijkheid zit hier natuurlijk in de beide eigennamen;
of daar genitivi staan of dativi. Het laatste, wat ook door Wikken
verdedigd wordt, lijkt mij in het zinsverband het meest passend:
de briefschrijver zegt dan: „het geld, dat jij aan P. en S. hebt ge-
leend, heb ik (van hen) teruggekregenquot;. Het gebruik van het
activum
xéxgrjxag is in dit geval onberispelijk en, dat de schrijver
zich vergist heeft in de altijd lastige verbuiging van Egyptische
eigennamen, is zeer wel mogelijk: een andere oplossing is nog dat
de man oorspronkelijk een genitief wilde neerschrijven als aan-
vulling bij
xexófiio/j,ai.

Wat de vormen betreft waaronder het werkwoord zich voor-
doet, zij het volgende opgemerkt. De oude lexica schrijven zonder
uitzondering steeds
xixga en xixgdv, dus vormen afkomstig van
een thematisch vervoegde a-stam. Deze vormen komen echter.

1nbsp;[Demosth.] 34. 30.

2nbsp;Suidas s.v. Savflaai.

3nbsp;Pap. Paris. 44. 3 = Wilcken U. P. Z. 68 (152 v. Chr.).

-ocr page 93-

zoover ik zie, in onze overlevering bijna niet voor i. Maar er heeft
dus naast xix^fn — xixQa[xai bestaan een paradigma xixQdo —
xixQdofiai, waarbij dan tenslotte nog XQ^oi — xQ^of^^i- is voorge-
komen: futurum en verdere tijden zijn van alle drie praesentia

dezelfde.

Twee vormen verdienen nog bespreking. Het Lexicon Herman-

num geeft een lemma:

XQril:o) öè rO èavei^o). öorixfj, (hg naqd nXdxoivC xq'H'^^'» /^«t

Tï)vnbsp;oov

De vorm xm^^ komt overigens niet voor en zal waarschijnlijk
wel op rekening van de fantasie van den compilator te schrij-
ven zijn.

De andere vorm is het bij Theophrastus voorkomende x^^^^'
vveiv, waarvoor Foss xQV^^^^^^ en xev^fvrai in de tekst heeft ge-
zet, op grond van een glosse:

XQrjvvveiv commodare;nbsp;commodat.

Overigens komen deze vormen niet voor vóór de uit Byzan-
tijnsche tijd stammende Lex Rhodia, waar in de voorschriften
over
scheepscrediet eerst dit ongewone praesens xQV^vveiv xQW^ra
staat en even
verder de gewone aoristus van xixQ^vai: ó ^e^crag
Td XQW^-^^- Wij zullen dus moeten aannemen, dat deze vorm
wel reeds eerder heeft bestaan, maar door het toeval van de over-
levering ons eerst in de Byzantijnsche tijd voor oogen komt. Wat
betreft de door de hss. overgeleverde vorm xeo^-^etv. het is zeer
goed mogelijk, dat naast de vorm met rj er een met ogt; heeft be-
staan, zooals bv. ook
nrrjaoo) en nxéoao) naast elkaar voorkomen.
Overigens is over deze vormen weinig met zekerheid te zeggen.

1nbsp;Eén voorbeeld, k.xpamp;. in de Septuaginta (i Kon. i. 28). De infinitivus
'('■Xpaaamp;ai bij Tbeophrastus (Char. 30. 20) kan ons geen uitsluitsel geven
of hij van Kixpafia. of K.xpao^a. is afgeleid, dus of er Klxpaa9a. of K^XP^a^a.
moet worden geschreven.

2nbsp;Lex. Hermann. p. 349; Koek I 650. 205.

3nbsp;Theophr. Char. X 13 (de mss. hebben hier xpc^v^J^v); V 10, wa.ar ae
Pap. Herc 1457 (xp)agt;(vv«)va. heeft en codd.
xPV quot;fv del ABe xpS-

zie Diels Theophrastea pg. 15 n. i; Rhodische Zeewet dl. II c. 19 (Ash-
burner, The Rhodian Sealaw); over de in hetzelfde caput voorkomende
samenstelling cTrixP'yvueiv zie Hoofdst. IX.

-ocr page 94-

§ 4 - E'YXPHSTE-IN

De papyri hebben ons nog een ander woord geleerd voor „lee-
nenquot;, dat eenigszins verwant is met mxQcivai en ook in plaats
daarvan werd gebruikt, nl.
evxQrjoretv.

Attisch is het niet, waarom Phrynichus dan ook kort en kern-
achtig voorschrijft:

evxqrjareïv' otióqqi tpov, Xéye dè xixqavai
De oorspronkelijke beteekenis is ,,van nut zijn, helpenquot;, zoo-
als nog duidelijk blijkt o.a. uit een brief van een Romeinsch stad-
houder aan de bewoners van Heraclea:

xat êv roïg aXXotg neiQaaó/xeamp;a svxQ^ctrovvreg vfuv oei rivog
dyaêov nagalriot yiveaamp;ai

In de zin van leenen vinden wij het woord bv. in een papyrus
te Parijs

rvyxdvo) evxQ'gt;^orr]xóig avrw ènl róxcp rdXavra ....
en in een Londensche papyrus^:

evxQiqorrioa xard ovyygaqirjv daveiov.
Ook het medium komt voor in de beteekenis „leenen vanquot;:

evxQ'^arrjfiai naq' avrov óg .... ^
Het substantief svxgrjarla als „leeningquot; is nu ook gevonden
op eenige papyri te Berlijn, alle betrekking hebbend op over-
dracht van Katoekenland, waarvoor aan den overdrager door de
andere partij een geldelijke tegenprestatie moet worden geleverd:
dit wordt steeds aangeduid met de formule:

dramp;' djv nagéax'Tlxev avrtö d deïva evxgrjoriajv sïg re rovg are-
(pdvovg xal rd dXXa rov xXijgov ^aaiXixd . ®
In het relaas van de voorschriften op het gebied van leenen door
den Egyptischen koning Bocchoris uitgevaardigd, noemt Diodorus
ook de volgende maatregel: wanneer bij zonder contract gesloten
leeningen iemand ontkende een bepaald bedrag te leen gekregen

1nbsp;p. 497 R no. 402.

2nbsp;Syll.® 618. 13 (188 V. CJir.); cf. Diod. V 12 (ev^PiffTta van een haven).

3nbsp;P. Par. 13. 26 (2de eeuw v. Chr.).

4nbsp;P. Lond. 357 (iste eeuw n. Chr.).

5nbsp;B. G. U. 1063. 6 (loo n. Chr.); verdere vb. P. Par. 63 (= U. P. Z. iio;
164 n. Chr.); U. P. Z. 123. 26; P. Oxyrh. 1665. 20 (3de eeuw n. Chr.) en
1716. 10 (4de eeuw n. Chr.); Inschr. v. Priene 108 1. 109 (129 v. Chr.).

6nbsp;B. G. U. VIII 1731/4; zie Kunkel, Zeitschrift der Savigny-Stiftung f.
Rechtsgeschichte (Roman. Abt.) XLVIII (1928) p. 306.

-ocr page 95-

te hebben, moest hij daarop een eed zweren. Deed hij dat inder-
daad. dan was hij vrij. want de eed was te heüig. dan dat er mis-
bruik van zou worden gemaakt,

TtQodijXov yóiQ dvrog, ört rcö TtoUdxig dfióaavri ovfx^aerai tr}v
niaxiv dTio^akslv, Iva rfjg evxQrioxiag (li) Gregrjamp;fj^
Liddell en Scott geven voor ev%Qriaxia op deze plaats op „credit ;
het lijkt mij echter waarschijnlijker het woord hier in de normale
zin op te vatten en te vertalen: „ ... . opdat hij niet van (fman-
cieele) hulp zou beroofd wordenquot;.

§ 5 - aane'izein

Het algemeene en meest voorkomende woord voor leenen is
daveiCeiv. Zagen wij bij mxQdvai reeds een grondbeteekenis „(ten
gebruike) gevenquot;, ook
SavsiCetv blijkt van huis uit slechts een
geven aan te duiden. Dat dit ook door de Grieken nog wel zoo
gevoeld is, blijkt duidelijk uit een aanteekening in het Etymolo-

gicum Magnum sv. ödveiov:

ödveiov Tiaqd xè ödvog, d Grjiiaivei xo Öamp;qov.
Ten bewijze van deze beteekenis van ödvog wordt dan een vers-
regel van Euphorion aangehaald:

TÓ Qd oi ödvog amp;7taaev quot;Ekxwq - dien H. hem ten geschenke

gegeven hadnbsp;c / j

Daaraan wordt de conclusie vastgeknoopt, dat öaveiov dus zou

beteekenen ró fiii öamp;qov, wat wij verder voor rekening van den
schoUast kunnen laten. Maar hij haalt ook nog een andere gram-
maticus aan, een zekere Tryphon, en deze beweert nu, dat
öaveiov
oorspronkelijk zou zijn een dvacpaiqexov öamp;Qov. dus eenvoudig

geschenk, juist als ödvog. , t. . i w;;
Ook Hesychius kent het woord
ödvog m deze beteekenis. Hij

geeft onder het lemma öavég de volgende opsomming:

dXn^k n ^(^QOV V /^eeiöa ^ ioxvv. yégag v öaveiov .

I Dmd I 7Qnbsp;2 Euphorion frm. go.

het af van StSoo^ai fitra avias.nbsp;-s H- ' „,

4 Behalve dit geeft Hesychius ook nog op Sava.quot; ftcptSas Kapvartot.

-ocr page 96-

Deze glosse ziet er op het eerste gezicht eenigszins verward uit
Vooreerst zullen wij het woord aXrjêég moeten elimineeren- in
(Jareg is natuurlijk het neutrum van een adiectivum op -^g ver-
scholen. M. Schmidt, de uitgever van Hesychius. denkt aan
cmXavég of éUavég- hiermee komt men echter buiten de alphabe-
tische volgorde, waarom ik liever een ander woord, misschien
êiaxpavEq, zou kiezen.

Dan blijft nog iaxvv wat Schmidt terugvoert op een verloren
emma ÖQävog- iaxvv, waardoor tevens verklaard wordt, dat er
m de oorspronkelijke opsomming eenmaal ^ mist. Wij' vinden
nu dus deze drie lemmata:

- öavég {öiacpaveg})- dX-rj^ég
ógdvog' Iaxvv

ddvog- ^ óögt;Qov rj fisqlèa fj yégag fj Ódvsiov.
De ontwikkelingsgang van de stam öa- zal nu hoogstwaarschijn-
lijk zijn: verdeden ~ toedeelen - geven en dus verwant zijn
met daéofzat en het Latijnsche ..darequot; (zie Boisacq sv.).

De eerste beteekenis van ódvog is dan ..deelquot; (fieglg), waarbij
WIJ dan vooral aan het offerdier moeten denken, dat verdeeld
wordt en waarvan na de godheid eerst de
koning-priester (in
later tijd de priesters) hun „deelquot; (yéeag) als eergeschenk krijgen
Hierbij kunnen wij dan nog een andere
Hesychius-glosse aan-
halen, die ongetwijfeld dezelfde beteekenis heeft, nl.:
iBQcÖv öavrj- ónè xamp;v êvaicov fisQl'g i
Uit de beteekenis „eergeschenkquot; volgen nu vanzelf die van
„geschenk
(damp;Qov) en „leeningquot; (ödveiov).

In onze overlevering komt ód.o, slechts hoogstzelden voor en
dan steeds in de zin van „leeningquot;.

Zoo bv. in een metrisch grafschrift te Rome
1. 8. Ttvev/xa Xaßdiv ddvog ovQavó^ev reXéaag xQÓvov a^x' dnébmxa
yial fiexd xóv Mvaxov Movaai fxov xó aamp;fia xqaxovoiv 2.

1nbsp;Vgl. de ßaaiXeis hcDpo(j)ayoi bij Hesiod. Erga 221

2nbsp;I. G. XIV 2000 (= Anthol. Pal. appendix 252) ci. P. Oxyrh. 179s 2 20
een epigram uit de iste eeuw n. Chr.:nbsp;' '

véKpov noamp;'rs-qs Kal ixvfip.aTa KWlt;i,è. -napdyrjs

Koivóv iaÓTTrpov ópas. ó amp;av (hv oÜtüjs 7rpoa«8ó/lt;a.
O XPj^os écTi Sdvos r6 Crjp. ■niKpès iaamp;'6 BavLaas
Kamp;v r6r' dnaiTfjaai ae amp;éXr, KXaiwv dTroScSots.

-ocr page 97-

In een kreupele hexameter van een late Phrygische grafmscriptie
vinden wij beide woorden naast elkaar, waar de doode van zich-
zelf zegt:

lt;fASgt; .... èxxeXéaavxa ödvoq, öneQ naai ödviov èaxtv
Mogelijk is het de vervaardiger slechts te doen om het meer
verheven synoniem in zijn vers te gebruiken, maar het is ook
mogelijk, dat de dichter er de beteekenis geschenk nog in heeft
gevoeld en bedoelt te zeggen: „ik heb als geschenk (d. i. uit vrije
wil) gegeven, wat ieder slechts te leen is gegevenquot;.

Uit de voorgaande excurs blijkt nu wel dat ook daveéCsiv de
ontwikkeling van geven tot nemen heeft doorgemaakt, maar deze
ontwikkehng is reeds voltooid vóór de klassieke tijd. Éénmaal
vinden wij
öavsiCeiv — als dit althans goed is overgeleverd en er
geen ègavi^eiv moet staan — in de zin van leveren nl. in het ver-
haal in Aristoteles Ethica over de vrouwen aan de Pontus, die
rd naiöia èavsiCeiv dkXrjXoiQ slg svoDxiav

De oudste plaats, waar het woord in onze overlevering voor-
komt, is in een inscriptie van Delos, waarschijnlijk uit het jaar
434 V. Chr.:

èödveiaav èniöelxdxoig xóxotg] ^
waar het gaat om geld uit de tempelbank, tegen rente.

Dan volgen eenige plaatsen uit de Atheensche wereld. In de
eerste plaats in de afrekening van de schatmeesters van de Athena-
tempel van het jaar 415/4:

'Enevorafilaig xai nagéègoig èdaveiaa[fxev____] 'Agiaroxgarei

Evovvfisï xai x^'^i'dQxoai. FTTTT*.

Van rente is in dit geval geen sprake. Nog duidelijker spreekt
een volksbesluit tot aanbouw van schepen van 411/10:

ig rèv noieoiv röv veöv öavsïaai rog orgarsyog .... naga röv
VVV ovreov dnodexrdv roïg vavneyoïg

In beide gevallen hebben wij te doen met het voorschieten

1nbsp;Athen. Mitt. XXV p. 411 (ws. 3de eeuw n. Chr.). Overigens vindt men
8a'„oï nog in de Septuaginta (Sirach 29. 4). bij Callimachus epigr. 47 en bij
Basilius I 264 C (Migne 29). In de papyri komt het nog voor in P. Masp

126. II. 44.

2nbsp;Ethica N. VII 5. 1148 b 23.

3nbsp;C. I. A. I 283 (cf. Billeter Geschichte des Zinsfusses pg. 9).

4nbsp;I. G. I 183, Syll.3 94. 5 Syll.ä 104.

-ocr page 98-

van geld door het eene staatsorgaan aan het andere, wat nader-
hand met de samenstelling
ngoóavsiCsiv wordt aangeduid (zie
Hoofdst. X).

Reeds op de oudste plaatsen heeft dus, zooals wij zien, óaveiCetv
de beteekenis van geldleenen en dit is ook in later tijd zoo gebleven.
In het overgroote deel der gevallen, waar van davsiCeiv sprake
is, geschiedt dit in verband met geld. Aangezien nu juist bij geld-
leenen de rente zoo'n groote rol speelt, denkt men bij
davelCeiv.
m tegenstelling tot KixQavai, bijna steeds aan rentegevende lee-
ningen. Philo, die als niet-Griek de dingen vaak scherper onder-
scheidt dan de Grieken zelf, voelt in
èaveiCeiv blijkbaar zeer sterk
het rentegevende karakter, wanneer hij schrijft:

ènayogeéei xoivvv èèeXtpm öaveiCeiv---- róxovg ini XQW^oiv

ov dixaiögt;v exMyeiv

Er zijn slechts enkele plaatsen, waar ÓaveiCeiv niet van geld
wordt gezegd. Uitzonderen moeten wij een passage in de ps-Aris-
totelische Oeconomica, waar tweemaal vlak achter elkaar een-
zelfde maatregel wordt vermeld door de stad Ephesus en door
Dionysius van Syracuse genomen. In Ephesus schreef men voor,
dat de vrouwen geen gouden sieraden mochten dragen:
óaov ö 'è
vvv ëxovoi. öaveïaai rfj TióXei. Dionysius liet de vrouwen haar
juweelen naar de tempel brengen: hij zelf haalde hen daar weer
weg,
d)g Ttaga rfjg êeov deöaveiaixévog 2.

Aangezien de Grieken geen onderscheid hebben gemaakt tus-
schen geld en goud en bv. de gouden wijgeschenken in een tempel
worden gerekend tot het geldbezit van de staat, is er hier dus geen
uitzondering op de gewone regel. Wel is dit het geval in een frag-
ment uit de
FfjQag van Aristophanes:

vÖQiav öavEiCeiv nevrexovv i] fiei^ova ^
en in een der epistulae rusticae van Alciphron, waar men tevens
een aardig idee krijgt van de veelvuldigheid van zulke improduc-
tieve leeningen:

o xqiyrixog syyèg nat aQqixfov eaxi fioi xQEia. ddvecaov oëv fioi
xo-óxoiv xoèg TiEQixxoég, Saov oix dg fjiangdv oTzoódxrovxi. ëx^

ï de Virtut. 6. 82 (C-W. V p. 288).

2nbsp;[Aristot.] Oec. II p. 1349 a 9, 20.

3nbsp;frm. K. I 425. 136, aangehaald bij Pollux X 74.

-ocr page 99-

ó'éyd) mamp;dxvia nXeiova. el ovv öéoio, oigodvfioog M/n^ave. xó
yag xoivd xd xügt;v lt;piï.(üv ov^ Tjxiaxa xoïg dyqoïg è/jKpiXoxoiQBÏv
o(peCXei.

„De wijnoogst staat voor de deur en ik heb manden noodig.
Leen mij nu, zooveel jij overhebt; ik zal niet lang wachten met
teruggeven. Ik heb vaten over; als je soms noodig mocht heb-
ben, neem ze gerust. Want het „bezit van vrienden is gemeen-
schappelijk bezitquot; moet niet het minst ook op het land toe-
passing vindenquot; .

Uit dezelfde groep brieven stamt nog een ander geval, waar
wij weer aan de in het begin van dit hoofdstuk behandelde He-
siodus' plaats worden herinnerd en wat ook uit eenzelfde agra-
rische sfeer afkomstig is:

ödvEiaov oïv [loi fiedifivovg eïxoaiv, (bg av ë^oi/ai GtbCeoamp;ai
avxóg xal rj yvvfj xal rd nacöia. xagnéóv öè exxpoqiag yevofiévrjg
èxxioofiev ,,avxamp; xm iiérgto, xal Xwïovquot;

In de papyri wordt davelCetv ongeveer even vaak van geld als
van koren gezegd, maar daar hebben wij dan ook een vrijwel
volslagen Naturalwirtschaft.

Het activum en medium wordt ook bij öavei^eiv scherp gescheiden,
voor zoover wij na kunnen gaan: als wij de lexica mogen gelooven,
was dit toch niet steeds het geval. In Bekkers Anecdota Graeca
komt een lemma voor:

öavei^ófievoi riveg Xéyovrai; ov fióvov oi vtcóxqeoi dAAd xal oi
óaveiarai

Beauchet haalt deze plaats aan en verwijst dan naar de iste
Olynthische redevoering van Demosthenes, waar (§ 15) de schrijver
waarschuwt om toch vooral Philippus niet kalm zijn gang te
laten gaan; „andersquot;, zegt hij, „ben ik bang, dat het ons zal ver-
gaan juist als
oi öaveiCó/j.evot qadioyg ènl róxoig fieydXoig, die er
een poosje van genieten, maar daarna zelfs hun oorspronkelijk
bezit (rd
dqxaïa) kwijt rakenquot;. Het is duidelijk dat oi öaveiCó-
fi^voi hier niet zijn „les prêteursquot;, maar „les emprunteursquot;. Mo-
gelijk is men tot de andere verklaring gekomen, door het gebruik

1nbsp;Alciphron II 12.

2nbsp;ibid. II 3. 2; vgl. ook Theophr. Char. IX 2. 7.

3nbsp;p. 239. 2; zie ook Etymol. M. 248. 23.

-ocr page 100-

van het woord aQxaïov, wat echter niet steeds behoeft te slaan
op het kapitaal van een leening (zie pag. 102)

Er is mij eigenlijk slechts één geval bekend, waar het verschil
tusschen activum en medium, kennelijk met opzet, niet is gehand-
haafd. De kerkvader BasiHus kleedt nl. zijn aanmaning om niet
te leenen in de volgende woorden in:

Tikoéawg el- fiij baveil^ov. névtjg el fiij èavei^ov^.
Evenmin als bij de andere termen voor ..leenenquot; wordt onder-
scheiden of de leening productief of consumptief is; trouwens
productieve leeningen vormen in deze wereld nog slechts een kleine
minderheid.

Aardig is in dit verband nog een fragment van den Comicus
Menander:

amp;Hriv èyoi rovg nXovaiovg, c5 ^avta,
olg firi ró óaveiteaêai ngoaeariv, ov oréveiv,
waar wij zien, hoe er bij „leenenquot; direct aan armoede wordt ge-
dacht 3. Hierbij kunnen wij dan tot besluit aanhalen twee passage's
van Hesychius, die ons dit even scherp voor oogen stellen, maar
nu van twee zijden belicht nl.:

öavtCer jueradiöoï roig èvöéeai.
ennbsp;öavieïv' xaxovgyelv.

§ 6 - DE SAMENSTELLINGEN VAN AANE'IZEIN EN KJXP'ANAI

Eenige samenstellingen van mxgdvm en (of) daveiCeiv verdienen
nog aparte bespreking:

I» ömmxQdvai, ons slechts bekend uit Demosthenes' rede tegen
Aphobos:

xard èiaxooiag xal rgiaxoalag èfiov ri rdXavrov diaxexQVfiévov
— „ongeveer i talent in portie's van 200 en 300 dr. aan ver-
schillende personen geleendquot;

waarbij dan een aanteekening, zoowel bij Harpocration als Suidas
s.v. diaxexQ-yjfiévov dvrt rov xard juégog deöaveiofxévov.

1nbsp;Beauchet, Droit privé IV p. 232; de schrijver verwijst naar Lipsius
Attisches Recht
p. 717 n. 147, die echter schrijft: „die Bemerkung des

Lex. Seguer. und des E. M.....findet in dem Sprachgebrauch der

Redner keine Bestätigungquot;.

2nbsp;p. 272 C (Migne 29}; in P. S. 1. 512 moeten wij lezen e'Sav.aaM^v (tekst

€öavCaa[iev) irap'avTOv.

3nbsp;frm. K. III 79. 281.nbsp;4 or. 27. ii.

-ocr page 101-

2». eiadaveiCeiv, wat slechts eenmaal bij Plato voorkomt. De
machthebbers in een oligarchie, zoo legt hij ons uit, zullen los-
zinnige jongelui verbieden om hun vermogen erdoor te jagen,
ïva óvoé/isvoi rd ra)v roiovroiv xai eiadaveil^ovxet; ëri nXovGié-
reQoi xal èvrifióreQoi yiyvcovrai.
— „opdat zij de goederen van
dergelijke jongemenschen koopen en erop leenen en zoo nog
rijker en meer geëerd wordenquot;

EiaèavelZeiv lijkt mij hier een synoniem van wat meestal
èmöavsiCsiv heet, dus „leenen tegen onderpandquot;. In plaats van
öavslCeiv èni rivi zei men ook wel bavei^eiv elg rc, zoo bv. Aristo-
teles:

daveiCeiv elg ri fiégog r^g VTiaQxovarjg ëxdaro) yfjg
en Demosthenes c. Aphobum

Zoo krijgt men nu ook naast èmöaveiCeiv eloöaveiCeiv; dat dit
laatste nu juist hier is gebruikt, zal zijn oorzaak wel vinden in het
feit, dat het onderpand reeds in de accusativus stond uitgedrukt
(rd).

3quot;. Zeer vele malen vindt men de samenstelhng èxöaveiCeiv,
waarbij, zooals bij het woord èxöiöóvai (pag. 95) uitvoeriger zal
worden besproken, de praepositie
èx oorspronkelijk de beteekenis
heeft van „uit het huis (land)quot;.

Het oudste voorbeeld dateert uit het einde van de 4de eeuw
v. Chr.; het is nl. te vinden in het 2de boek van [Aristoteles] Oeco-
nomica. De bewoners van Mende hadden in tijd van nood bepaald,
dat ieder burger al zijn slaven, op twee na, moest afstaan aan de
staat:

rd dAAa {dvèQOTtoöa) dnóóoaêai rfj nóXei, ójg èxöaveïaai roèg
ièiérag XQVf^aTa

Deze tekst op zichzelf is niet duidelijk of men moet met Riezler
zeer groote gedrongenheid, of hever slordigheid, in de wijze van
uitdrukken aannemen. De laatste uitgever. Prof. v. Groningen,

1nbsp;Rep. VIII 555 C. In de 27ste oratio van Dio Chrysostomus (p. 287 C)
liebben enkele uitgevers (o.a. Jacob Geel) in de woorden
tov fütuxoüvtof
olovnbsp;€K Saveiwv Ta rroXXa .... KfKrTjfiévov willen lezen
eioSavei'^ovTo ttoAAo omdat in cod. M.
els Saveloiv staat; deze coniectuur
IS echter overbodig.

2nbsp;Arist. Pol. VI 4. 1319 a 13; Demosth. 27. 28.

3nbsp;II Ï350 a ii sqq.

-ocr page 102-

wil nu drie kleine veranderingen aanbrengen en leest aldus:
Ta âÀÀa àrcôdoo'amp;ai r-^v Tiókiv xai èxôavsïaai rovç îàiôxaç lt;.xàgt;
XQTQfiaxa, wat hij dan vertaalt:
„ils décidèrent que l'Etat vendrait les autres et que les particuliers
prêteraient l'argent (produit par la vente)quot;. Ongeveer dezelfde
zin, die ongetwijfeld de juiste is, kan men ook verkrijgen met
slechts één verandering, door nl. te lezen:

' Ta àXXà œrtôÔooêai xrjV nóhv, cóg èxôaveîaai xovç lôiéxaç XQV-
fiaxa — „de staat moest de anderen verkoopen, zoodat (eigen-
lijk) de burgers geld leendenquot;.

Overigens is het woord ons bijna uitsluitend uit inscriptie's
bekend In de litteraire overlevering vinden wij het nog in de
Septuaginta:

xóxov Tiavxàç Tigdy/uaxog oë àv èxôavcorjç
verder in een epigram van Philippus

el ró juèv êxôeôdveixaç, o ô'àgxi ôîôcoç, o ôè fiéXXeiç
ovbénox' el xov aov
xvqioç dgyvgcov
en tenslotte nog een paar maal bij Clemens Alexandrinus en Dio
Cassius

4°. êxxtxedvai komt slechts voor op een inscriptie uit Thessalië,
een orakelvraag aan Themis, of deze bezwaren heeft, dat haar
geld wordt uitgeleend:

aï avexróv èaxi xa Oefiiaxt xal ^ekxiov èaxlxQefiev
5®. xaxaxixQdvai is een synoniem van ôiaxcxgdvai in een pa-
pyrus te Berlijn. Drie personen hebben samen 6oo drachmen
geleend:

dTió ôè xovxmv xaxaxsxQrjvxai ó fzèv JJoiJiTn^iog 520 ÔQaxfiaïç,

O öè rixoXénaioç xaïç Xomaïç ègaxfiaïg 80

Overigens is dit werkwoord, dat blijkbaar slechts als medium

1nbsp;bv. Syll.» 672 (Delphi) 993 (Calauria) 1047 (Amorgos) 1068 (Patmos)
1108 (Callati), Laum i (Corcyxa), 43 en 44 (Thera) etc.

2nbsp;Deuter. 23. 9. 3 Anth. Pal. XI 173.

4nbsp;Clemens Al. I i. 3; Dio Cassius 52. 28. 3; 58. 21. 5.

5nbsp;S. G. D. I. 1557. Volgens de regel, dat de praepositie sk in het Thessalisch
voor consonanten in is overgaat, is de vorm hier èoKlxpey-ev (cf. Bechtel
Griech. Dial. I 165 § 41).

6nbsp;B. G. U. 1144; verderop staat nog eens /coTaK€xp'?Tai nu met een geni-
tivus.

-ocr page 103-

of passivum voorkomt, eenvoudig een versterking van xixQavai

6quot;. üiQoaöaveiCeiv „er bij leenenquot; komt in onze overlevering
eenige malen voor. Er is echter geen reden tot nadere bespreking

7®. avvdavsiCeiv. In een der papyri uit de collectie Grenfell—
Hunt komt voor d
ovvdeöaveiafiévog „de deelgenoot in de leeningquot;

8quot;. ovyxixQÓLvai treffen wij een enkele maal bij Polybius aan
bv.
naga Tagavrivcov ovyxQ'gt;](ydfievog TisvrexovrÓQOvg*.

De samenstellingen met êni en tiqo zullen apart worden bespro-
ken in de Hoofdstukken IX en X.

§ 7 - DE AFGELEIDE SUBSTANTIVA VAN aane'izein EN kixp'a-
nai
C.S.

Behalve het boven besproken ödvog behooren bij èaveiCo) nog
de substantiva.

èdvEiatg, ws. op een inscriptie uit Chios ®

ódveio/ua,

èaveiafxóg

ödvsiov.

Alle vijf beteekenen zij „leeningquot; in de dubbele zin, die ook
het Hollandsche woord kan hebben nl. „de handeling van het
leenenquot; en „de uitgeleende som (schuld)quot;.

Adveiov duidt, evenals ödvog, bijna steeds het laatste aan en
wordt daarom apart besproken in hoofdstuk VI.

Adveia/na komt in beide beteekenissen door elkaar voor, zelfs
bij denzelfden schrijver bv. Demosthenes c. Phormionem (or. 34)
§ 5
avvamp;rjxag jionjoaoamp;ai tov öaveiafiarog en § 29 nMov rov öaveia-
fiarog Tiegi^órjrov noieïv

Na de 4de eeuw vinden wij het woord nog eenmaal bij Philo
ludaeus, overdrachtelijk gezegd van het leven, dat ons als
ddveia/ia

1nbsp;Hyper. i. 13; Diog. Laert. V 69: Set anoSofiïjvai Saa KaraKixpvi^^-'- quot;op«

TIVOS.

2nbsp;Lysias 19. 26; Xenoph. Anab. VII 5- 5= Diod. I 84; B. G. U. 1132 enz.
In Syll.2 587 = C. I. A. II 834 staat ditzelfde woord, wat in de index abu-
sievelijk als
npoSavel^eiv staat Opgegeven.

3nbsp;P. Grenf. 18 (127 v. C.). 4 Polyb. I 20.

5nbsp;Laum 63 (iste eeuw v. Chr.).

6nbsp;De vroegste plaats, waar het woord staat, is Thuc. I 121 8dveicixa noteïa-
öai (zoo ook ps. Demosth. 49- 12). De redenaars zeggen voor „het leenenquot;
steeds
Sdveioiia, nooit Saveiafiós.

-ocr page 104-

is gegeven Daarna komt het pas weer voor bij Dio Cassius, maar
daar bijna steeds in de beteekenis „schuldquot; bv.
t^v ajtóöoatv
Tëv öavsia/zdrcov
of ra daveiafjiara anorlveiv of öaveiofiara èni
xóxoi 2. Een enkele maal is de beteekenis niet nauwkeurig te onder-
scheiden bv. wanneer hij schrijft
ró nqdyiia ró xard rd Öaveia-
[lara èfzerglaae

Het woord schijnt geen officieele term te zijn: in de inscriptie's
komt het althans bij mijn weten niet voor, hoewel dit natuurlijk
toeval kan zijn. Ook in de papyri komt
èdveiofia niet voor [öaveia-
(lóq slechts een enkele maal)

Hetzelfde verschil, dat wij constateerden tusschen öaveiCeiv
en xixqdvai, vinden wij ook bij öavsiafzóg en

In een opsomming van alle bestaande transactie's, als koop en
verkoop, huur en verhuur, deposito, borgstelling zet Aristoteles
ook tegenover elkaar
öaveiafiÓQ ennbsp;dus de rentegevende

en de rentelooze leening Op dezelfde wijze gebruikt hij het woord
davetafj,óg voor de leeningen, waarvoor Solon de seisachtheia in-
voerde, leeningen, waarvan het rentegevende karakter vast staat

Een tweede onderscheid, dat in de opsomming bij Aristoteles
eveneens ligt opgesloten, ligt daarin, dat
öaveia/xóg meer in het
bijzonder van geld,nbsp;meer van gebruiksvoorwerpen wordt

gezegd.

In de Leges pleit Plato voor overschrijdingsrente, vooral bij
niet op tijd uitbetalen van loon, hoewel overigens van geleend geld
geen rente mag worden gevorderd:

ramp;v aU(ov dróxoiv övrcov XQ^aroiv, onoaa óaveiafim avfi-
PdXKei rig

Met öaveiofióg wordt dus geld leenen bedoeld. Omgekeerd
spreekt Strabo van een
XQV^^f'Q dvdgidvrtov:
AovxovXXog XQ'^^^'''^ ^rijaaro év eïx 6v Movfi/jLiog dvÖQidvrtov

1nbsp;de Posteritate Caini 2. 5 (C.-W. II p. 2).

2nbsp;42. 51. 2; 46. 18. 3; 51. 21. 5. 3 58. 21. 5.

4nbsp;P. Oxyrh. 799: ets Baveianóv (iste eeuw n. Chr.).

5nbsp;Ethica Nic. V 2. 1131 a 2.

6nbsp;Ath. Pol. 2. 2.

7nbsp;XI 921 C. In hetzelfde werk VIII 842 D noemt hij Saveia/xoi onder de
kwade dingen, die hij uit de Staat zal bannen; hier heeft hij meer de rente-
gevende leeningen op het oog.

8nbsp;VIII 6. 23 p. 195. 10 cf. Cassius Dio frg. 76. 2.

-ocr page 105-

Philo zet tegenover elkaar èdveia — „rentegevende leeningenquot;
en rd
è'avev davEimv èv XQV^^'- öidó/xsva — „wat zonder rente ten
gebruike wordt gegevenquot;

In de papyri is echter het onderscheid niet zoo scherp meer:
vele malen vindt men daar bv. de uitdrukking
xgriaiq ëvroxog

Uit de reeds aangehaalde plaatsen heeft men kunnen zien, dat
óaveiofiÓQ daar „het leenenquot; beduidde; ook de andere voorbeelden
bevestigen dit. In de meeste gevallen heeft het woord actieve
kracht; een enkele maal komt ook de mediale beteekenis voor
bv. bij Plato:

„Als alle bronnen van inkomsten zijn opgedroogd, komen
davEiOfiot xal Tïjg ovalag Jiagaigéoetgquot;

Merkwaardig is nog op te merken, dat de Attische redenaars
het woord
óaveia/jióg nooit gebruiken.

Naast öaveiafiÓQ vindt men ook èxèaveiafióg op 2 inscriptie's,
een uit de 2de eeuw v. Chr., de ander dateerend uit 180—190
n. Chr.terwijl op een inscriptie uit de 3de eeuw
èxddveiaig staat

Tenslotte bestaat nog de term sxxQtiaLg, die voorkomt in de
Schuldenwet van Ephesus. Dit woord schijnt hier een technische
term te zijn.
Het staat als transactie van het bankwezen genoemd,
tegenover Mfia = deposito (zie pg. 39).

xd dè TiQÓg xovg xgoTteCeixag oaa fièv X(ö ngó xov è(p' ëxog èviav-
x(ó xeamp;sfxlxaaiv rj èxx^oeig slXrj(paaiv . . . .
De èxxQn^^f-^ zijn hier dus de leeningen of voorschotten door
de bank aan particulieren verstrekt

§ 8 - nPcyiEEamp;Ai

Wij zagen boven reeds, dat aan xixqdvai en daveiCeiv de betee-
kenis „gevenquot; ten grondslag Hgt; bij
Tigolscramp;at en avfißdXXeiv vol-
trekt zich deze beteekenisovergang zelfs in historische tijd.

1nbsp;de Spec. Leg. 4. 30 (C.-W. V p. 216); over Sdvéiov op deze plaats zie pg.
105.

2nbsp;B. G. U. 857 (113 n. Chr.); P. Giss. 96 (100 n. Chr.) cf. Taubenschlag,
Der Leihvertrag im Rechte der Papyri (Aegyptus XIII 1933 fasc. i p. 238)

3nbsp;Rep IX 573 E. Zoo 00k overdrachtelijk Plut. Conv. i. 14 (Mor. 706 B).

4nbsp;Laum 50 (Amorgos) en 103 (Aphrodisias).

5nbsp;Laum I (Corcyra).

6nbsp;Syll.» 742 = Inscr. lur. I 22 IV (± 85 v. Chr.). Het simplex Kt'xpijat?
is nog te vinden Tzetzes, Hist. Var. 12. 303.

-ocr page 106-

Van TiQotea'amp;ai „vooruit laten gaanquot; met de bijgedachte „zonder
er verder naar om te zienquot; (hieruit ontwikkelde zich dan de be-
teekenis „prijsgeven, verradenquot;) kwam men gemakkelijk tot de
beteekenis „geven, zijn geld laten rollenquot;, zonder bepaaldelijk aan
een contraprestatie te denken.

In deze zin wordt het woord gebruikt door Demosthenes, wan-
neer hij ons van den volksleider en veldheer Nausicles vertelt,
dat deze:

è(p' olg ojió rcóv IbLoiv TtQosïro noXMxig èaxecpdvcoxo
Deze man werd dus gehuldigd wegens zijn èXevamp;eQióxrjq, zijn
vrijgevigheid, want volgens Aristoteles zijn het slechts de
èXei-
êeQoi, die

TtQoievxai (yag) xal ovx dvxayoivLl;ovxai negi xQVf^axcov, év
fidhaxa ècpievxat dXXoi
terwijl omgekeerd de ^eidoiXóg niets van zijn bezit weggeeft:
qgt;eiöo)Xog juév èv xcö /ntj ngoteaêai volgens een definitie uit de
Aristotelische school

Een aardige woordspeling tusschen deze beteekenis en de boven
reeds aangehaalde van „prijsgevenquot; verooriooft zich Aristophanes
in de Nubes. Wanneer Strepsiades aan Pasion heeft duidelijk ge-
maakt, dat hij wel heen kan gaan, slaakt deze de verzuchting:

elxquot; avöga xamp;v avxov xi XQV ngoiévai (N.B. het activum)*
waarbij de scholiast aanteekent:

oè're öè xagiaaa^ai Elt;pri — ovdè ydg êxaglaaxo — oëxe öaveïaai,
dXM TiQoïévai, 8 xo QÏipai xal dnoXéaai,
„hij zegt niet geven — want gegeven heeft hij het niet — noch
leenen, maar
ngoCévai, d. w. z. weggooien en kwijtrakenquot;.
Over de beteekenis van
ngoïsaêai op twee inscriptie's van Per-

1nbsp;or. i8. 144.

2nbsp;Rhet. I 9. 1366 b 7 cf. Virt. et Vit. 1251 b 2: èX^vamp;tp.ÓT-qs U éar, t6
■jTpoeriKov etvai xpijfjia.Tugt;v.

3nbsp;Ethica Eudem. 3. 4. 1231 b. Op dezelfde bron gaat waarschijnlijk het
scholion op Aristoph. Nub. 451 terug, dat
ixanóUixos verklaart met
lt;fgt;€t8ütXos Kal ov irpoïéfifvós re rójv avrov. Vgl. Teles p. 27. 12 Hense: er
zijn menschen
ovs èè ftóvov KeKrijaamp;at. ovre èavroïs -npoiep-fvovs ovre dWots
P-eraSCSovras
(sc. ëlt;f,aaav)quot; en de aansporing van den rhetor Libanius
(9- 15): l^V O^óhpa «xetf^ai xpvoiov, -npoïeaamp;ai. Sè Kal ets «ïAAov eKTiSévat
Seiias.

4nbsp;vs. 1214.

-ocr page 107-

gamum kan men in twijfel zijn. Beide malen wordt aan het eind
bevolen:

to (to) èè èoófievov (— fieva) dvdXcojLia (— fiara) ngóeoêm xóv
xafiiav. ^

IlQÓeaamp;ai kan hier eenvoudig „geven, betalenquot; aanduiden, maar
ook „voorschietenquot;, dus als synoniem van
TTQoöavelCeiv (zie Hoofd-
stuk V). De toevoeging dgp'
év x^i'q^covai tcqogóöodv in een der
beide inscriptie's maakt echter wel waarschijnlijk, dat wij hier
met een gewone betaling te doen hebben.

De beteekenis „betalenquot; is trouwens zeer algemeen in het Hel-
lenistische en latere Grieksch: voor zoover ik zie, is het ook de
eenige beteekenis, die de papyri kennen

Het is dus het geven ter vergoeding van een, meestal vooraf-
gegane, tegenprestatie. Epictetus houdt ergens in zijn „Hand-
boekje der Moraalquot; den kooper voor, dat hij zijn waren behoort
te betalen.

aèixoQ oëv EcfTj xai arcXrioxoQ, el ywi) ngdiéfievog xavxa, dvê' amp;v
èxEtva nwigdoxExai, ngoïxa avxd ßovXijoT] XajußdvEiv
Maar ook de winkelier moet zijn waren leveren, wanneer hij
ervoor betaald is: wanneer hij, zoo schrijft dezelfde wijsgeer, kei-
zerlijke munten ontvangt, moet hij die niet eerst willen onder-
zoeken, maar

amp;éXEi ov amp;eXei, tiqoeoamp;ai öeï dvr' avxov nmXovfiEvov
Dat men hetzelfde woord voor leveren en betalen gebruikt
kan slechts voorkomen, wanneer koop en verkoop nog op de
primitieve wijze van een over en weer geven beschouwd worden
en het geld nog geen ruilmiddel, doch waar is.

Zooals gezegd is deze ontwikkeling van geven tot betalen pas
Hellenistisch; in het Attisch echter heeft de andere overgang
nl. van geven tot leenen reeds plaats gevonden.

Evenals bij de andere woorden, die leenen beteekenen, wordt
niet onderscheiden of de leening renteloos is of niet en of hij pro-

1nbsp;Syll.ä 694 (129 V. Chr.); O. G. I. 268 (240 v. Chr.) cf. Wilcken Archiv.
III P- 335-

2nbsp;bv. P. Hib 76. 2 (3de eeuw v. Chr.); P. Lips. 29. 15 (3de eeuw n. Chr.)
cf. Herodian. V. 3. 11.

3nbsp;c. 25. 2—4.

4nbsp;III 3. 3 Schenkl.

-ocr page 108-

ductief is of improductief; wel wordt het woord nooit anders dan
van geld gezegd.

Aan rentelooze voorschotten hebben wij te denken, wanneer
Thucydides, weUswaar overdrachtehjk, de verbinding
êgavov
TiQolsoamp;ai gebruikt i.

Wanneer echter Isocrates in de Areopagiticus, sprekend over
de goede oude tijd, beweert, dat toen contractbreuk erger was
voor de armen dan voor de rijken, want dat

rovg [xèv yag {rovg nkovaiovg), ^v naiooivrai nQoïéfxevoi, fiixQamp;v
TiQoaóèmv djioorsQrjamp;i^oeaamp;ai,

dan maakt juist deze verklaring duidehjk, dat wij met rentegevende
leeningen te doen hebben 2.

Een dergelijk geval hebben wij ook in een anecdote over de
stad Abydos in de pseudo-Aristotelische Oeconomica. Genoemde
stad had te lijden gehad van burgeroorlog en ten gevolge daarvan
lag het land braak; geld was er niet, omdat de metoeken niet
meer leenen wilden —
rwv fisroixwv ov ngoïejuévcov avroïg ovöèv
öid rt xal ëri oipelXeiv.
Aangezien de metoeken over het algemeen
de beroepsleeners zijn geweest, slaat
ngoieoêai hier dus op rente-
gevende leeningen en wel voor een productief doel 3.

Behalve op de genoemde plaatsen komt Tcqoteaêai in deze zin
nog verscheidene malen (8x) bij Demosthenes
voor, maar vrijwel
steeds in het algemeen gezegd, zonder dat op het karakter van de
leening wordt ingegaan

bv. xai ooi noXXdxig Xéyovrog öri roïg ngoienévoig dnoXeïrai rd

XQfifiara, ov ravr dxovcav avrog dv TiQorixo)]^
of ëorai öè (èq^éXeia) èdv tpvXdrrrjre roèg rd èavrcöv ngoïefié-
vovg

of .... xQT^orag, olg ngoeiixévog ^v

Op dezelfde manier gebruikt ook Philo ludaeus het woord een
paar maal. Bij zijn behandeling van de verschillende wetten komt
hij ook te spreken over het verbod van rentenemen: de wet zorgt
slechts, dat iemand «o/itterat,
d TiQorixaro fióva of, anders uitge-
drukt,
lt;07ia)ggt; Qoov ngoi^xavro (lóvov dafievoi xofil^oivrat''.

I II 43- I. 2 or. VII 34. 3 II p. 1349 a 4. 4 32. 15. 5 34- 52.

5nbsp;36. 6, vgl. verder 33. 7; 37. 36; 56. 2, 48, 50.

6nbsp;de Spec. Leg. II 74 en 122 (C.-W. V p. 104 en 115); cf. de Somm I gs
(III p. 224).

-ocr page 109-

Ook bij de lexicographen is nqotea'amp;ai in de beteekenis leenen
goed bekend. Pollux zet het naast
davsiCsiv en ócpetXetv ^ en He-
sychius s.v.
TiQOÉiisvoQ verklaart dit woord o.a. met èxèlöo'ÓQ,
daarbij dan waarschijnlijk aan èxöidóvai in de speciale beteekenis
van leenen denkend.

§ 9 - EYMB'AAAEIN

De ontwikkehng van ovfipdlXetv loopt ongeveer parallel met
die van
ngotsaêai. Eigenhjk „samenwerpenquot;, kreeg het woord de
beteekenis hetzij van „verzamelenquot;, hetzij van „met anderen
samen inbrengen, bijdragenquot; of die bijdrage nu vrijwillig of onder
dwang gegeven wordt

In het begin van de Anabasis schrijft Xenophon, dat ook de
steden aan de Hellespont bijdroegen in de kosten van Cyrus' leger:
XQrifiaxa GVve^dXXovxo avxtö {x(ö KvQq)) elg xr)v XQO(prjv xagt;v
oxQaxitoxwv

Suidas geeft s.v. avvepdkXovxo klaarblijkelijk met het oog op
deze plaats dit woord weer met
nagelxovxo.

Een dergelijk geval is het, als de Eleërs 3 talenten zilver
avve^dXovxo avxoïg (nl. de Mantineërs) eig xijv neql xo xeïxog
öandvrjv *.

Op deze en de in de noot aangehaalde plaatsen is steeds sprake
van vrijwillige bijdragen.

Anders hgt het geval op een plaats bij Lysias. De oneerhjke
voogd, Diogeiton was trierarch geweest en had met zijn collega
een contract afgesloten over de wederzijds te betalen bedragen
en beweerde nu 48 minae als bijdrage te hebben betaald
{avxq)
avfj,paXs0'amp;ai)

Deze beteekenis „(zijn deel) betalenquot; is ook degene, die wij bij
voorkeur in de papyri vinden, bv.

ovfi^aXXéaêo) xó fiéqog ënaaxog elg xó dvdXoifia^.

1nbsp;III 84; vgl. schol. Aristoph. Lys. 1055. waar de scholiast SaveiCeiv met
wpot£(7i?ai paraphraseert.

2nbsp;Deze dubbele beteekenis van de praepositie aw vinden wij ook in andere
samenstellingen bv.
awreXeiv, awepyd^euamp;ai.

3nbsp;I I. 9 cf. Ages. 2. 27. MavcrwXos avfi^aXófLevosnbsp;^V AaKcBaiixovi
en Hellen. VI 2. I. xpijV^Ti cjviiPaXXofiévovs els ro vavriKÓv.

4nbsp;Xen. Hellen. VI 5. 5 cf. VI 4. 2. 5 Lysias 32. 24.

6 P. Hal. I 108; vgl. P. Petrie II i. 7; S. I- 392, 407, 567 (allen uit de

-ocr page 110-

Zooals men ziet gebruikt men in deze beteekenis steeds het
medium; het activum vinden wij in de zin van „leenenquot; en wel
het eerst bij Aristophanes in de Ecclesiazusae:
ëneira av/x^dUeiv JiQÓg dU7]Xag ëtpr]
ifidxia, XQvai', dgyvQiov, èxnófiaxa
fxóvag fióvaig, ov fiaqxvQOiv èvavxiov ^
waarbij een scholion (ook door Suidas s.v. overgenomen)
avfi^dKXstv fiExaöièóvai, mxQav.
Bij Plato vinden wij dan avfx^dXXeiv van „geld leenenquot; gezegd:
wie een werkman niet op tijd het afgesproken bedrag betaalt,
zal daarvan rente moeten betalen, hoewel overigens in de „Staatquot;
geen rentenemen zal worden gedoogd:

ramp;v aUcov dxóxeov ovxcovxQrjl^dxojv onoaa öavsia/iü avfipdKXei xigK
In het bekende eerste fragment van Lysias wordt het van een
rentegevende en tevens productieve leening gebruikt.

De spreker had aan den beklaagde geld geleend om een parfu-
meriezaak op te zetten, maar deze wenscht hem (en met hem vele
anderen) geen cent terug te betalen, noch aan kapitaal noch aan
rente. Daarop besluit de aanklager dat je nog beter naar de Adria-
tische zee kunt varen, dan aan hem je geld te leenen
{xovxcp
avju^dXXeiv)

§ lo - aia'onai

Op grond van de in het voorgaande besproken ontwikkehng
van de verschülende termen voor „leenenquot; zouden wij mogen
veronderstellen, dat ook diöoi[ii in een dergehjke beteekenis is
voorgekomen. En inderdaad vinden wij dit ook een enkele maal,
uit de aard der zaak steeds van rentelooze leeningen.

Toen de stad Chalcis eens met geldgebrek te kampen had, noo-
digde zij den Spartaanschen consul uit haar te leenen (hier staat
davsïaai) en deze liet zich werkelijk bepraten
dovg drÓHovg ögaxfidg 13.500

3de eeuw v. Chr.). Ook in verband met een êpavos (Pbilo lud. de Spec. Leg.
II 74, [C.-W. V p. 104]; PJiilostr.
v. Soph. I 23 en schol. Aeschin. I 75).
i vs. 446.nbsp;2 Leg. XI 921 C.

3nbsp;frm. i. 4. Verdere voorb. zijn nog Isocr. VII 35, XXI 13. 15; Demosth.
37- 49; 56. 2.

4nbsp;I. G. XII g. 900 c 3 (2de eeuw v. Chr.); cf. B. C. H. 4 p. 341 (Halicar-
nassus 3de eeuw
v. Chr.): oZSe êScoKav rlt;p S'qfiw aroKa xfiVt^^ra

-ocr page 111-

'Atoxovç heeft hier geen zin, wanneer ôovç niet beteekent
„te leen gegeven hebbendquot;.

Duidehjker spreekt nog een eeredecreet uit Olbia, waar zelfs
een termijn voor de teruggave wordt gesteld:

ènriyyEtXaxo .... XQvaovç %iUovg, o€g nagavriaa èvéynaç
êôœxE, ójv xovç XQcaxoalovç àxôxovç eîç èviavxóv

§ ii - 'ekâla'onai EN 'ekâosie

Het blijft echter bij enkele gevallen. Wel is de samenstelling
èxôiôôvai in deze beteekenis zeer bekend.

Isocrates schrijft eenmaal Uoi èiöóvai, blijkbaar terwille van de
symmetrie; tevens kunnen wij hier zien welke kracht dit l'Ico of
èx
heeft. De redenaar zet nl. uiteen, wat de rijken vroeger alzoo
voor hun armere medeburgers deden: zij verpachtten hun hun
land tegen matige prijs, zij gaven hun geld om handel te drijven
of een winkeltje op te zetten. En, zoo vervolgt hij, zij waren even
gerust
neqï rcöv efco ôeôo/j^evcdv wotceq tieqI xamp;v îvàov xeifiéviov,
want over contracten gaven de rechters steeds een volstrekt eerlijk
en onpartijdig oordeel.

Onder efcu ôeôofiéva verstaat de schrijver dus alles, wat uit
de
olxoç aan anderen is overgegeven (daaronder ook begrepen
de verpachte landerijen) en wat dus geld opbrengt, in tegenstelling
tot
xà EVÔ0V xEÎfjLEva, wat in huis ligt en dus niets opbrengt 2.

Wij komen nu voor èxbiöóvai tot de beteekenissen: verpach-
ten, verhuren, aanbesteden en uitleenen, die alle ook in onze
litteratuur voorkomen. In de zin van „verhuren, verpachtenquot;
vinden wij het bv. bij Herodotus in het verhaal van den Spartaan,
die het lijk van Orestes wilde hebben, dat in Tegea in de binnenhof
van een woonhuis begraven lag. Aangezien hij geen
ëyxxrjoiç had,
was hij genoodzaakt de hof te huren:

è/xiaêovxo naq' ovx èxôiôôvxoç xrjv avKijv — „hij probeerde
de hof in huur te krijgen van de man, die hem niet wilde ver-
hurenquot;

In zijn boekje over de „Inkomsten van de Staatquot; pleit Xenophon
o.a. voor het van staatswege verhuren van mijnslaven, wat ook

1nbsp;Syll.» 495 (± 230 v. Chr.).

2nbsp;or. VII 33.

3nbsp;Herod. I 68. vgl. ook Laum m 1. 117 eyStSóvot âypov.

-ocr page 112-

particulieren zooveel heeft opgebracht. Als voorbeeld haalt hij
dan aan Nicias, die zijn looo slaven aan Sosias verhuurde — hier
staat
èxfiicramp;ovv — en Hipponicus:
èyévsro dè xal quot;Innovixm é^axóaia dvdgajioóa xard róv avróv
rqónov rovrov èxdedo/xéva .... xai ydg vvv nolXoi eiaivèvroiq
dgyvgeioig dvamp;gomoi ovrcog èxöeèofiévoi

Het medium komt voor in de parabel van den wijngaardbezitter
in het Nieuwe Testament:

avd-goinoQ ^v oixodeanórrjg oariq èqjvrsvaev dfineXcbva .... xai
èiéöoro roïg yeógyoig K

In de beteekenis „aanbestedenquot; staat het woord bv. bij De-
mosthenes in de „Kransredequot;:
dvögidvra èxóeöeoxég

De beteekenis „uitleenenquot; tenslotte, die ons in dit verband
het meest interesseert, is te vinden op een inscriptie uit Gytheum
uit de 2de eeuw n. Chr., waar blijkbaar — de tekst is vrij corrupt
— èxdavsiCeiv en èxöcöóvai door elkaar worden gebruikt

Een inscriptie uit Eretria geeft ons het bijbehoorend substan-
tivum
ëxöooig in de zin van uitleening:

ojtó rov ninrovrog xar' èviavróv róxov xarayogdCeo^ai ëXaiov
eig ró yvfivdaiov, yivo/iévrjg èydóoscog vnó ramp;v èni ravra rsray-
fiévoiv dgxóvroiv
— „van de jaarhjks vervallende rente moet
olijfolie worden gekocht, voor het gymnasium, nadat door de
daartoe aangewezen magistraten de uitleening heeft plaats
gehadquot; ö.

Speciaal Attisch schijnt te zijn het gebruik van èxöièóvai in ver-
band met een foenus nauticum: in de praepositie
èx heeft men
dan blijkbaar de beteekenis „uit het landquot; gevoeld, zooals bhjkt
uit een aanteekening in de Anecdota van Bekker:

ëxöoaig- ró ë^oyamp;sv rrjg nóXecog ödvsiofia, ró èni vavai xai lt;pog-
rioig didófievov

Ook Suidas en Harpocration verklaren ëxöoaig met vavrixóv
ódveiafxa

1nbsp;Vect. 4. 15/6; Re Equ. 2. 2 van paarden.

2nbsp;Matth. 21. 23; Marc. 12.i; Luc. 20. 9.

3nbsp;or. 18. 122.

4nbsp;I. G. V i. 1208 = Laum 9 (161—169 n. Chr.).

5nbsp;Laum 61 {± 100 v. Chr.).

6nbsp;B. A. 247. 21. 7 vgl. ook Pollux III 115.

-ocr page 113-

Lysias omschrijft nog zeer nadrukkehjk

vavrixa. ö'ascédei^ev èxöeöofiéva ènra rdXavra''-
evenzoo Demosthenes in de boedelbeschrijvmg van zijn vaders
vermogen:

vavrixd 70 fivdQ, exöooiv naga Sovamp;cp
Ook de wet, aangehaald bij ps. Demosthenes c. Lacrit. zegt
zeer uitdrukkelijk:

deyvQiov 6è /irj è^eivai èxöovvai----elg vavv, rjrig av fxrj fiéUrj

d^eiv aïrov 'Ad^va^e ^

Slechts in de rede tegen Aphobus staat tweemaal sxöoaig zon-
der meer, maar daar wordt dan de boven aangehaalde leenmg
aan Xuthos mee bedoeld; terwijl in de rede tegen CaUippus daar-
entegen de woorden

ëxöoaiv èxöovvai elg 'Axrjv (d.i. een stad in Phoenicië)

staan

In het algemeen kunnen wij dus zeggen dat èxdiöóvai en ëxdoaig
in het Attisch, wanneer zij in de beteekenis leenen of leenmg wor-
den gebruikt, steeds in verband met bodemerij worden gezegd,
maar toch steeds blijkbaar eenige aanvuUing behoeven.

§ 12 - TOK'IZEIN EN TOKISM'OS

Tenslotte is er voor „uitleenenquot; nog het woord roxit^eiv, afgeleid
van
xóxog, dus eigenhjk „rente nemen, op rente zettenquot;. Gezien
de afkeer bij vele schrijvers tegen rente nemen, wordt juist dit
woord vaak in malam partem gebruikt (woekeren).

In het later (pg. 121) te behandelen epigram van Lucilius heeft
men de oorspronkelijke beteekenis in de uitdrukkmg
róxov roxi-
Ceiv
— „de rente op rente zettenquot;.

Het passief heeft volgens Pollux de redenaar Hyperides ge-
bruikt in de normale zin

roxiCerai fioi d^vgiov
zooals het ook staat in een volksbesluit van Corcyra over het
beleggen van een kapitaal:

i or. 32. 6. 2 27. ii. 3 or. 35- 5i-

4nbsp;Demostii. 29. 35. 36; 52. 20. vgl. ook Hyper. I 16 b. _ ^

5nbsp;Poll III 85- Hyper. frm. 273. vgl. ook Plut. Arist. i. 5:nbsp;(nl. So-
crates) ... .
vndpxe^v.... fivds é^hop^^Kovra roKilo^évas é^rè Kpirwvos.

7

-ocr page 114-

col. A § 2 èneièé nayévoivranoxi^ofxévaifivaXêxaxov óyèorixovxa.
en § 4 xal vnaQ^étco xoxi^ófievov eig xdv xamp;v rexvixav
Hiaêcoaiv \

In de bovenbedoelde kwade zin staat het woord bv. in Demos-
thenes' rede tegen Stephanus, waar de spreker, handelend over
de hebzucht van zijn tegenstander, dit o.a. uitdrukt in de volgende
woorden:

ToxiCcov xal xdg xamp;v aXXoiv ovfifpogdg xalnbsp;Evxvxi^fiaxa

oavxov vofjii^^fov

Evenals naast öaveil^eiv êxóaveiCsiv en naast óiöóvai èxdiöóvai
werd gebruikt, heeft men ook èxxoxiCsiv gezegd, blijkbaar echter
pas sinds de Hellenistische tijd.

Het komt voor o.a. in de Septuaginta:

ovx èxxoxieïg x(ó dbel(pamp; xóxov dqyvQiov xal xóxov ^Qtofidxoiv
xal xóxov navxog ngdyfiaxog, cS amp;v êxöavtarjg 3.
Uit het verband blijkt dat het woord hier ongeveer de beteekenis
„rente eischenquot; moet hebben, die natuurlijk gemakkehjk uit de
grondbeteekenis volgt. Deze laatste vindt men in een papyrus
te Berlijn uit dezelfde tijd:

x(öv xsQfiaxoiv, d)v 6 naxriQ Xa^oiv naq' èfiov è^exóxioev x^
Birjyxeï

Van xoxiCeiv is afgeleid het substantivimi xoxiafióg.
In zijn „de Inkomsten van de Staatquot; verzekert Xenophon
ons in een zeer modem aandoend betoog:
„Is er overproductie van koren en wijn, dan worden deze pro-
ducten goedkoop en de landbouw is niet meer loonend, zoodat
vele ook de landbouw opgeven en
ènquot; èjmoQiag xal xajvrjXeiag
xat xoxiofiovg xqénovxai
In een dergelijk verband schrijft ook Aristoteles:

xijg öè fiexa^Xrjrcxfjg fiéyioxov fièv èfmogia, öevxeqov dè xoxiafióg,
xqLxov öè fiiaamp;aQvia

1nbsp;I. G. IX I. 694 (Inscr. lur. II 218 = Laum i) 3de—2de eeuw v. Chr.);
Schwyzer 324 (Fouilles de Delphes III i. 294): /x^
roKl^eiv nXéovos ^ rpimw
oSfXüv Tav pLvav t5 fi-qvos FeKaoTov (Cnidus 4de eeuw v. Chr.).

2nbsp;or. 45. 70.nbsp;3 Deuteron. 23. 19.

4nbsp;B. G. U. 1246; over de samenstellingen dva- en «VtTo/ci'fetv zie pg. 121 sqq.

5nbsp;Vect. 4. 6.

6nbsp;Polit. I II. 1258 b 21.

-ocr page 115-

Beide malen staat het woord in de gewone zin, maar — c'est
le ton qui fait la musique en wij voelen met welk een geringschat-
ting beide schrijvers over een dergelijke manier van geldverdienen
denken.

§ 13 - TE LEEN VRAGEN

Voor „te leen vragenquot; kan men in de eerste plaats het praesens
daveiCeaêai of xixQaoamp;ai de conatu gebruiken bv. bij Demosthenes:
rijv fivav, rjv èôavBiCero, èôdveiasv — „hij leende hem de mina,
die hij te leen vroegquot; \

Wanneer echter, zooals wij boven zagen, alle leenen in oorsprong
een geven is, is het duidelijk dat voor „te leen vragenquot; geen bij-
zonder woord kon ontstaan, maar dat men tusschen vragen en te
leen vragen geen verschil maakte. Beide duidde men aan met
ahsïv, in het laatste geval weUswaar steeds in het medium, zooals
Ammonius het uitdrukt:

/lèv ahtö ènl xó ojiaM xi Xa^eiv xal [it) ànoôovvai. to öè
aïxsXaêai ènl xónbsp;elç àjiôôoaiv

of korter gezegd:

alxsuTamp;ai (prjol xov àjioàiàôvxa, xóv öe fitj otnoóóaovxa aïxeïv
De lexicographen verklaren aixsïaêai dan ook steeds met xixQaa-
êai,
dit laatste dan, zooals reeds gezegd, de conatu bedoeld.

Duidelijk is het verschil tusschen activum en medium in de
door Harpocration aangehaalde versregel van Menander:
ov nvQ yàg aixamp;v ovdè Xonâô' alxoiifjievog
Nog in een ander opzicht is de vergehjking van alxeïaêai met
x(xQaa§ai juist, omdat aixsïoêat vrijwel uitsluitend van voor-
werpen en niet van geld wordt gezegd.

Demosthenes maakt zelfs een zeer nauwkeurig onderscheid,
wanneer hij schrijft:

nényiaç xóv axóXovamp;ov èxéXevae aïx^aaa^ai axgófiaxa xail/xâxia
xai qgt;iàXaç àçyvQaç ôvo xal [ivav aQyvqlov ôavslaaaamp;ai

1 or. 49. 23; vgl. ib. 14 en or. 50. 44.

3 s.v. alrü cf. Thomas Magister: aiVoC/io* Xéyovai 5rav Sijrg tis S néXXet
«TToSovvat, olov ini 8c£v«oV alramp; dprov Sv BijXov 5t. oiK diroStóao,.

3nbsp;B. A. 81. 17.

4nbsp;s.v, iT7,(iévr,v, Menander frm. K. III 4°- 136 (= 136. 476).

5nbsp;or. 49. 22/3; cf. Lysias 24. 10: hnot. ^tix€'vo» te leen gevraagde paarden.

-ocr page 116-

Lysias daarentegen begrijpt onder het aixeloêai ook het te
leen vragen van geld

CONCLUSIE

Bij de bespreking van de verschillende termen voor leenen is
nu wel dit duidelijk geworden, dat alle termen, met uitzondering
van
roxü^eiv, uitgaan van de beteekenis „gevenquot; en pas langzamer-
hand tot die van „leenenquot; komen. Dit teekent ook de oorspron-
kelijke toestand in de zg. „Hauswirtschaftquot;. Men leent slechts,
als men een tekort heeft en de buurman is gaarne bereid te geven,
om daardoor zeker te zijn, dat ook hij op zijn tijd geholpen zal
worden. In sommige streken, met name in Athene, is de toestand
nu niet zoo gebleven, maar in een groot gedeelte van de Grieksche
wereld wel.

I or. 19. 27.

-ocr page 117-

Hoofdstuk VI
TERMEN VOOR UITGELEEND BEDRAG, SCHULD

§ i - 'apxa'ion

Van de beteekenis van het woord dgxaiov hebben wij een ver-
klarmg in de Anecdota Graeca van Bekker, ook overgenomen
door Suidas s.v.

èxev^avro rtó „dgxalovquot; ndvxeq oi QijroQsg èni rov óavet^o/iévov
dgyvQiov, onsQ ëvioc xard rivd ovvijamp;siav xeqidXaiov êvofidCovai
Men verstond dus onder to dgxaiov de geleende somgeld.de
„hoofdsomquot; in tegenstelling tot de rente. Zooals het oude moeder-
dier (
to dQxaïov êriQ) jongen (róxoi) voortbrengt, brengt ook de
hoofdsom (
to dgxaTov ddveiov, ödveiaixa 2) de rente {róxoQ) voort.
Daarom vinden wij het woord
dgxaXov vaak verbonden met róxoq.

Het oudste voorbeeld hiervan is te vinden bij Aristophanes
in de Nubes:

ld) xMer, mpoXoardrai,
avroi re xai rdgxaia xai xóxoi róxoiv
Daarna komt het dan vooral bij de redenaars vrij veel voor,
echter niet steeds in dezelfde zm. Wanneer bv. Demosthenes de
verschillende posten van de eerste groep van zijn vaders vermogen,
de zg.
èvegyd heeft opgesomd, geeft hij het totaal hiervan op met
de woorden:
rov [xèv dgxaiov xe(pdXaiov..... to èè egyov....',
onder dgxaiov verstaat hij dus niet alleen uitstaande gelden (deze
staan apart genoemd in § ii), maar alle productief vermogen«.

Nog algemeener gebruikt Isaeus het woord, wanneer hij vertelt,
dat een zekere Euctemon samen met zijn zoon een zoo groot ver-
mogen bezat, dat hij zeer zware liturgieën op zich nemen kon.

1nbsp;B. A. 215. 33; cf. 448. 31.

2nbsp;Demosth. 56. 37; vgl. Syll.® 955 apx^ïquot;quot; dpyüptov en Laum 107 apxala

81) vapia.

3nbsp;vs. 1156. 4 or. 27. 10.

-ocr page 118-

zonder dat er iets van hun bezit verkocht behoefde te worden
— KtaxE ramp;v re aQxaioDv firjdèv TiQOamp;rjvai —; uit de opbrengst kon-
den zij integendeel nog telkens bijkoopen.
Td agxaJa staat hier
dus in de zin van vermogen, waarschijnhjk speciaal van grond-
bezit. Ook hier is echter weer de tegenstelling tusschen het bezit
en de opbrengst

Weer anders ligt het geval in een passage bij Xenophon. In de
nóQoi legt hij uit, waarom Athene als haven zooveel geschikter
is dan andere plaatsen. In die andere havens moet men steeds
retourvracht innemen wegens de onbetrouwbaarheid van het geld;
in Athene behoeft dat niet, want, als je Attisch geld uitvoert, kun
je daar flink aan verdienen:

onov yag äv 3io)Xamp;aiv avró, navraxov ozXeïov rov agxaiov Xa[i-
ßdvovaiv

Wij zien ook nu weer, dat geld een koopwaar is, als elke andere
zaak; dgxaXov wordt hier dus gezegd van het oorspronkeHjke
handelskapitaal (= handelsvoorraad), ai weer in tegenstelling tot
de winst.

Iets dergelijks hebben wij in de reeds besproken plaats bij Phi-
lostratus, van den koopman-phüosoof, die nooit op winst belust
was, maar steeds tevreden met wat hij oorspronkelijk had
{avxo
dyajiamp;v xó dgxaiov)

In het algemeen kunnen wij dus zeggen, dat men met dgxaiov
(of dgxaïa) aanduidt datgene, wat men oorspronkehjk had en dan
steeds in verband met de daarvan geplukte of te plukken voor-
deden. Wij mogen hier nog even aanhalen een spreekwoord, wat
ons Photius heeft overgeleverd (s.v.):

ovöè xdgxoXov noieX, „men haalt er zijn geld niet uitquot;,
waarbij hij als verklaring toevoegt:
ènl xamp;v ßij XvaixeXoévxcov

Uit den in het begin van dit hoofdstuk aangehaalden grammaticus
zou men opmaken, dat hij meent, dat
dgxaïov een speciaal woord
van het Attisch, meer in het bijzonder van de redenaars, is. En in

1nbsp;or. 6. 38; vgl. Demosth. i. 15 (zie pg. 83) en 27. 64: rà àpxaïa rmv

vnapxóvTCDv.

2nbsp;Xen. Vect. III 2.

3nbsp;Ptilostr. v. Soph. II 21 (zie pg. 62).

4nbsp;Dit fragment is ook opgenomen in de Fragmenta Comic. Graec. K. III

536- 723-

-ocr page 119-

zooverre heeft hij gehjk, dat in de litteratuur — met inscriptie's
bemoeit de man zich natuurlijk niet — na de redenaars het woord
niet zoo heel veel meer voorkomt i. Daarentegen vinden wij het
wel nog al vaak in inscriptie's, vooral in leenings- en stichtings-
oorkonden, en ook daar steeds als de hoofdsom tegenover de rente
Wanneer op een inscriptie uit Aphrodisias uit de keizertijd ge-
sproken wordt van
aqxaiov tióqoq, denken wij onwillekeurig aan
de bij Demosthenes vaak terugkeerende uitdrukking xQrjixdxcov
nÓQOQ (zie pg. 59): dQxaïov is hier zoo ongeveer xOT/wara „geldquot;

Uit de papyri zijn mij slechts enkele plaatsen bekend, waar
aQxaïov voorkomt en ook daar weer in tegenstelling tot xóxog^.

§ 2 - ke^'aaaion

In de boven aangehaalde notitie uit Bekkers Anecdota Graeca
zagen wij, dat
xeqidXaiov een synoniem is van aQxaïov: de woorden
xaxd ovvifamp;eidv xiva duiden aan, dat het niet gewoon was in het
Attisch.

In de meeste gevallen, waarin het woord voorkomt, beteekent
het dan ook niet „hoofdsomquot;, doch „totaalquot;

Toch zijn er ook uit het Attisch wel voorbeelden aan te halen,
dat
xstpdXaiov een synoniem is van dgxaiov.

Plato verbiedt in de Leges het leenen tegen rente, waaraan hij
als strafbepaling toevoegt:

êióv fxij djioöiöóvai ró nagdnav xcb daveiaapiévq) [i'^xe xóxov
H'qxB x£(pdXaiov
— „terwijl het geoorloofd is aan den geld-
schieter noch de rente noch de hoofdsom terug te betalenquot;
Overigens is
xelt;pdXaLov in deze beteekenis meer een Kocvij-woord;
vooral in de Papyri zijn vele voorbeelden te vinden. Veelal staat
hier de genitief
xelt;paXaiov verbonden met een geldbedrag bv.
X êgaxfiat {vofiiafidxia, xsgdxia e.d.) xecpaXalov, waarmee men

1nbsp;Als vb. kunnen wij noemen Alciphron (I 13. 3 en II 5. i), Dio Cassius
(37. 2; 41. 37. i) en Philo lud. (C.-W. V p. 104).

2nbsp;vb. vooral bij Laum Stiftungen no. 43, 50 en 50a, 74, 102, 103. 107,
I20 en 143; I. G. V 2. 420.

3nbsp;Laum 103 (180—190 n. C.).

4nbsp;P. Hib. 30. 19 en 92. 15 (3de eeuw v. C.).

5nbsp;bv. Lysias 19. 40, 43, 59; 32- 22; Demosth. 27. 10, 11, 24, 64.

6nbsp;Leg. V 742 C.

-ocr page 120-

eenvoudig wil aanduiden dat er kapitaal- en geen rentebetaling
heeft plaatsgevonden

Evenals aQxaïov is ook xecpdXaiov een term voor „stichtings-
kapitaalquot;, d. w. z. geld vastgezet voor een of ander doel, uit de
opbrengst waarvan bepaalde dingen moeten worden bekostigd.
Voorbeelden hiervan zijn er vele te vinden in Laum's boek over
de stichtingen in de Grieksche wereld

Tenslotte heeft dan xscpdkaiov ook de algemeene beteekenis
„geld(som)quot;. Suidas verklaart het woord met xQiqnaxa, evenals
Artemidorus in zijn Droomenboek in zijn uitleg van de droom,
waarin men zich verbeeldt een groot hoofd te hebben. Deze droom
beduidt geld verdienen, want

xd XQVf^^ra xecpdKaia xaXelxai
Een dergelijke woordspehng tusschen xecpaXrj en xetpdXaiov
vinden wij reeds bij Aeschines. Van Demosthenes wordt verklaard,
dat hij:

ov ydg xeq)aXrjV xéxxrjxai, dXXd Ttgóaoöov *■.
De bedoehng is wel te zeggen: „deze man trekt overal voordeel
van, zonder dat hij zelf ook maar eenige risico looptquot; Hij
heeft dus als 'tware geen hoofd en kan er dus ook geen gevaar
mee loopen. Maar
xecpaXiq doet ook direct denken aan xecpdXaiov,
zoodat men er ook uit lezen kan: ,,hij bezit van zichzelf geen ka-
pitaal, maar trekt alleen de rente ervanquot;.

Aan de andere kant doet ngóaodov denken aan ngóaomov.
mogelijk heeft de redenaar dus nog een tweede woordspeling
willen maken: „deze man heeft geen hoofd, slechts een masker is
het, wat wij allen zienquot;. Deze geestigheid(!) is nogal gewild, maar
zal, met het noodige aplomb voorgedragen, bij de medestanders
van den spreker wel een storm van applaus hebben ontketend.
Vertaalbaar is hij niet

1nbsp;B. G. U. 713, 725, 853. 857, 1200; P. S. I. 922, 964; P. Oxyrji. 268. 7
(vgl. Preisigke Facjiwörter sv.).

2nbsp;Bv. no. ib, 35, 50, 88, loi, 103, 143, 169, 213.

3nbsp;I 17. 4 or. III 212.

5nbsp;In § 173 wordt dit aldus uitgedrukt: rov piov ovk eV IStcav rrpoaóBtov,
iropl^ctal, dAA'è/c tlt;Sv vfierépaiv kivSvvcov.

6nbsp;De vertaling van de Budé-uitgave: ,,Ce n'est pas un chef, que notre
homme a sur les épaules, c'est un capitalquot; geeft m.i. slechts de helft weer

-ocr page 121-

Een duidelijk voorbeeld van nscpaXaiov in de zin van „geld-
som, bedragquot;, is nog te vinden in de Handelingen der Apostelen:
èyoi 710Uov netpaXaiov xijv noXixeiav xavxrjv èxxrjadfirjv

§ 3 - a'aneion

Over het woord ödveiov is boven reeds kort gesproken, waarbij
wij gezien hebben, dat deze van het werkwoord öaretCetv afgeleide
term meestal de leening als geldswaarde aanduidt. Het is nu het
algemeene woord voor „uitgeleende som, schuldquot;, zonder dat er
als bij
dQxaiov en xerpdlaiov terstond aan de rente wordt gedacht.
Veelal vinden wij het dan ook in verbindingen als

ödveiov öiöóvai, dnoöiöóvai, ojioxiveiv, oMaixelv enz. »
Slechts enkele plaatsen zijn er waar
ödveiov m de beteekenis
„leeningquot; als handeling staat. Dit is o.a. het geval in een inscriptie
uit Delphi over de belegging van een door Attalus II aan de stad
geschonken kapitaal. De slotbepalmg luidt nu:

dQX^i xov xQÓvov xamp;v öaveioiv ó finv ó 'AfxdXiog ó ê^i' 'Av-

(piaxqdxovnbsp;,

Zooals wij reeds bij de bespreking van de woorden roxog en

davei^eiv hebben gezien, zijn leeningen in Egypte voor het grootste

deel korenleeningen: in de papyri is dus ook ödveiov zoowel geld-

als korenleening.

Op één merkwaardige plaats bij Philo ludaeus moet nog even
de aandacht worden gevestigd. In de reeds meer aangehaalde
passage over de rentegevende en rentelooze leeningen (zie pg. 34
en 89) noemt hij de eerste eenvoudig
ödveia, geheel volgens het
overheerschend spraakgebruik. De tweede soort duidt hij aan

met de woorden:

rd öè dve'O Öaveiojv èv XQ'^^^^ öiöófieva.
Dit ongewone gebruik van het woord ödveiov zullen wij waar-
schijnlijk te schuiven hebben op zijn niet-Grieksche afkomst
Misschien heeft hij gemeend, dat het leeningscontract op zichzelf
ook ödveiov heette. Mogehjk is het ook slechts de zucht om vooral

van wat bedoeld wordt. De coniectunr van Westermann: oi K.^aMv
«lAAAnbsp;O^
.p6a..novgt; dAAd .póaohov ontneemt er aJle aardig-

heid aan.

1nbsp;Acta Apost. 22. 28.

2nbsp;Demosth. 34- ^S, 3o; 56. 13; [Aristot.] Oec. II 1348 a i.

3nbsp;Syll.» 672 = Laum 28; verder Laum 50 en I. G. XII 5. 860.

-ocr page 122-

duidelijk te zijn en bedoelt hij met dvev èaveioiv alleen te zeggen
„zonder dat het wat met ö. te maken heeftquot;.

Van èdveiov afgeleid is het adiectivum daveiaxóq, wat wij in
een inscriptie aantreffen in de verbinding:

daveiaxat dotpaXeiai — „zekerstellingen bij het leenenquot; i;
in de papyri gebruikt men in dergelijke gevaUen het adiectivum
davBiariKÓg.

§ 4 - xp'eqs EN 'o0eia'h

Er resten nu nog de woorden xQécog 2 en ócpeiXij, die beide alge-
meene woorden voor „verplichtingquot; zijn.

Uit de beteekenis „noodzaakquot;, die in xQéog zit, ontwikkelde
zich gemakkelijk die van „verplichtingquot; in het algemeen, (zooals
bv. de daden van Heracles xQéa waren 3), en die van „schuldquot;.
Er wordt niet mee uitgedrukt de wijze, waarop de schuld is ont-
staan. Zoo kan xQéog een gevolg zijn van een geleverde prestatie
en dus beteekenen, „dankquot; of „loonquot;. Hesychius geeft bv. als
verklaring van
dfioi^ai op:

Xdqixeg xal rifiODQiai.... XQ^^-
Wanneer de bewoners van Clazomenae geen geld hebben om
hun soldaten te betalen, geven zij hun ijzergeld inplaats van zilver
xal o'Srcog ïJ nóXig rov XQ^ovg djtaXXdyr]

In verreweg de meeste gevaUen is de xQéog echter de schuld,
ontstaan door het aangaan van een leening: het is dus een syno-
niem van
ddveiov en wordt ook in de oude lexica daarmee ver-
klaard. Ook de uitdrukking
xeecöv dnoxonai „het schrappen der
schuldvorderingenquot; wijst erop, dat xQ^oig meer speciaal van lee-
ningen wordt gebruikt. In dezelfde richting wijzen de adiectiva
vnóxqzmg,nbsp;en xardxQecog „in schulden geraaktquot; s.

1nbsp;Laum 102 (Aphrodisias 2de eeuw n. C.): Het woord komt verder nog
voor in het C. luris (Codex lustin. i.
3. 45; Novellae 134. 8).

2nbsp;De normale Attische vorm is xpéois met de oi (Phrynichus 370, p. 482
Rutherford); maar spoedig is men het woord gaan beschouwen als'a-stam
en xp^os gaan schrijven.

3nbsp;Theocr. XXV 53.

4nbsp;[Aristot.] Oecon. II 1348 b. 30; vgl. Callimachus ep. 54. waar de xpéos
het loon van Asclepius is voor de genezing.

5nbsp;'Ynóxpetos is het oudste in de overlevering (Arist. Nubes 242, Demosth.
27- 25; 49. 11; 50. 61); dan volgen inépxpems (Isaeus X 16. 17) en Kari-
xpeuis (Polybius 13. i. i en Artemidorus passim).

-ocr page 123-

Een zelfde ontwikkeling hebben de woordennbsp;ótpeiXijfia

en dtpXrjfjia doorgemaakt: de stam van deze woorden heeft ook de
beteekenis „verschuldigd zijnquot;, zoodat zij alle drie de algemeene
beteekenis „schuldquot; hebben. quot;OcpXrjfxa heeft, althans in het At-
tisch, steeds de beteekenis „strafquot; of „boetequot; i; in een der Oxyr-
hynchuspapyri is het een synoniem van
ödvsiov

In de Leges van Plato hebben wij in de passage, waar hij aan-
spoort om onze ouders in eere te houden en hun de schuld van onze
opvoeding af te betalen in een kort bestek drie synonyma voor
„schuldquot; nl.
otpsiXriixa, xqéoQ en ödveiofia^.

1nbsp;bv. Demosth. 21. 99; Isaeus 11. 43; Aristot. Ath. Pol. 62. 3.

2nbsp;P. Oxyrh. 237 IV 18.

3nbsp;IV p. 717 B lt;TOÏs yovevaigt; êénis ö^eiAovro aTroTtveiv .... 6lt;fgt;ei\iq-
fiara, xp^äv wóvtcüv npeaßvTara,----aTTorivovra saveiaftara evi/icae/as.

-ocr page 124-

Hoofdstuk VII

DE TERMEN VOOR SCHULDEISCHER EN
SCHULDENAAR

§ i - INLEIDING

De termen voor schuldeischer respect, schuldenaar zijn:

XQrjorrjg i beide beteekenissen kunnen hebben.
rjg )

daveiart^g

XQsoiarrjg —slechts „schuldenaarquot;.
XQEOi(pEiAexrig

èpoXoordrrjg

xoaoyUcpog ^ — slechts „schuldeischerquot;.
xoxiox'qg

Naast deze speciale woorden kon men natuurlijk ook zeggen
ó óavsi^cov, d xQV^d/isvog e.d., wat immers de oorspronkehjke
termen zijn. Later komen deze dan ook nog vaak voor in wetten
en contracten bv. in de Solonische bepaling, door Lysias aan-
gehaald:

TO dgyvQiov axdaifiov êeïvai èlt;p' ÓTióam dv ^oéZtjxai 6 óavel-

^(OV ^

en in het contract in Demosthenes' rede tegen Lacritus 2.

Behalve in deze gevallen gebruikt men de werkwoordelijke vor-
men bij voorkeur, wanneer nog nadere bepalingen aanwezig zijn
bv.
oi öavsiCófisvoi etcI fiEydXoig xóxoig

§ 2 - XP'HETHZ.

Het woord xQV^^rrjg schijnt het eerst in gebruik te zijn gekomen,
als substantivum verbale zoowel bijnbsp;als xGV^^f^oêai, dus

in de beide beteekenissen „schuldeischerquot; en „schuldenaarquot;. Vele
malen wijzen de scholiasten en lexicographen ons op deze dub-

1nbsp;or. 10. 18; vgl. ook Plato Leg. 742 C (ook een wettelijk voorschrift).

2nbsp;or. 35. ii.nbsp;3 Demosth. i. 15.

-ocr page 125-

bele zin van het woord. Welke beteekenis de oudste is, is natuurlijk
niet uit te maken en is ook eigenlijk geen vraag: het woord ver-
richt beide functie's en het zinsverband maakt wel uit, welke men
bedoelt. Wanneer Pollux ons verzekert:

XQijarrjg- xvQicog ó dedaveLOfiévog, nollaxig bè. 6 bavelCcov^.
dan kunnen wij dit gevoeglijk voor kennisgevmg aannemen, te
meer daar wij niet weten, waarop deze bewering berust.

De oudste ons bewaarde plaats is de bekende regel van Pho-

cylides:

Xevorrjg xaxov sfifxevai avbgog cpeéyeiv — „mijd het de schul-
denaar van een slecht man te zijnquot;
XQijarrjg is hier kennelijk van j^eïjtracr^at afgeleid.
Uit de 5de eeuw zijn ons slechts twee plaatsen bekend, nl. bij
Aristophanes en bij Lysias. In de Nubes verzucht Strepsiades:
vTto ycLQ róxfovnbsp;re bvaxoXoirdroiv

dyojuai, (pégofiat----

„door renten en kwaadwillende schuldeischers word ik als buit

weggesleurdquot;nbsp;^ • . j

In de laatste zin van het ons bewaarde deel van Lysias rede
tegen Diogeiton concludeert de spreker dat er, behalve de inkom-
sten, nog 1V3 talent verdwenen is. waarvan de beklaagde geen

verklarmg kan geven:

oif^' VTto Xr)aragt;v djcoXwXexég ovöèv ovre ^rjfilav elXrjqjoyg ovre

XQijotaig ojiobebwxég^.

Ook de redenaars van de 4de eeuw gebruiken meest xQVorrjg
in de zin van „schuldeischerquot;; zoo bv. Isaeus:

bè ovolav d(peXéaêai ramp;v xQVoramp;v êmpovXevadvroiv êawaev

ri[ilv

of: ov bivarai oJiaXXdaaeiv roig XQV'^'^^^^
en Lycurgus:nbsp;, « -

d^tó ro{,rov [rov raXdvrov) TtQoaéra^e roïg XGV^^raig cmoöovvai

rd ocpeiXófieva

Terwijl ps. Demosthenes c. Apaturium eveneens tweemaal
XQVorrig als „schuldei
scherquot; gebruikt ^ zegt Demosthenes zelf

I III 85. 2 VS. 6 3 VS. 240. 4 or. 32. 29.

5nbsp;or. I. 12 en 5. 28; d^aAAarrctv To,)snbsp;ook [Demosth.] 33. 9-

6nbsp;§ 22; verder ook nog bij Hyperides V 7. 9.

7nbsp;or, 33. 6. 9-

-ocr page 126-

het steeds in de zin van schuldenaar; dit blijkt o.a. duidelijk in de
rede tegen Zenothemis, waar XQV'^'^V^ tegenover
óavsiarijQ wordt
gezet:

01 dè daveiaral ró è$ agxfjg ^Tiarrjfiévoi ÓQamp;vreg êavroïi; avxi
T(ïkgt; XQVl*^'^^'*' ävamp;Qomov Tzovrjgóv XQV'^'^V'quot; • • • - tovrcp avv-
èixEÏv avaytidCovrai

Duidelijk spreekt ook een plaats uit de rede voor Phormio:

rovgnbsp;otg ngoeifiévog ^v

De beteekenis „schuldenaarquot; vinden wij in de 3de eeuw nog op
een eeredecreet uit Olbia ten behoeve van een financier, die de
slechte toestand van 'slands schatkist verbeterd heeft, zonder
dat de schuldeischers noch de schuldenaars er schade bij hadden:
lt;ngoevór]aegt; /OTf^t/fcog roïg re óaveiaraïg xal roïg xQV^raig
Waarschijnlijk ongeveer tegen het begin van onze jaartellmg
ziet men in de pseudo-Phocylideische regel:
/uijnorenbsp;nixgóg

yévï) dvdgi névrjri denbsp;weer als „schuldeischerquot; te voor-

schijn komen

Sinds de iste eeuw na Chr. schijnt het woordnbsp;in de

beteekenis „schuldenaarquot; te zijn verdwenen; in plaats daarvan
komt nu de waarschijnlijk als volksetymologie ontstane, van
Xgéog afgeleide „Neubildungquot; xQ£i^lt;yrrjg Wel komt het nog een
enkele maal voor om den schuldeischer aan te duiden, waarvoor
overigens
öaveiarijg staat.

Plutarchus houdt beide woorden, xQV^^t^VQ en xQ^f^f^T^V?- blijk-
baar met opzet uit elkaar. In zijn geschriftje „de vitando aere
alienoquot; schrijft hij steeds xQ£lt;^(yrrjg (= schuldenaar) Maar in
het leven van Romulus, waar hij het verhaal doet van de stich-
tmg van het asyl, dat later Rome zou worden, schrijft hij:
EÖéxovro ndvrag ovre deonóraig öovkov ovre êfjra
out' agxovai dvögóq)ovov èxèLÖovreg

1nbsp;or. 32. 12.

2nbsp;or. 36. 6; het woord komt nog voor 37. 10; 14. 21 en [49] 47.

3nbsp;Syll.8 495 (± 230 V. Chr.). Het „Notstandsgesetzquot; van Ephesus (Syll.*
364) heeft eenige malen xP^i^T-qs tegenover Savetar^s.

4nbsp;vs. 83. Het schol, op Aristoph. Nub. 240, dat wijst op het verschil tus-
schen deze regel en vers 6, zou misschien een aanteekening zijn van een
middeleeuwsch uitgever.

5nbsp;cf. Frankel, Geschichte der griechischen Nomina Agentis (1910) p. 184

6nbsp;Mor. p. 828 A, 829 A; ook Agis 13. 2.nbsp;7 Romulus 9. 3.

-ocr page 127-

In hoeverre deze onderscheiding op een levend spraakgebruik
berust, kunnen wij niet verder nagaan.

De papyri hebben eveneens steeds de vorm xqeéaxrjQ-, slechts
éénmaal vinden wij ook xQVf^T^VQ- op een late papyrus (6de eeuw),
maar ook daar beteekent het dan weer „schuldeischerquot;

Een zonderling spelen met de beide beteekenissen van xQV^^'^'n^
in één zin is te vinden bij Procopius, den Oost-Romeinschen his-
toricus. Een patriciër, diep in de schulden zittend
{ovk êxov
óamp;ev av èxrïaai roïg ;t;eï;(TTatg rd ó(pXij/xara ixavog eïrj), wendt
zich tot keizerin Theodora met de woorden:

ovxovv, ó èéanoiva, eiai fioi p^e^arai, oi fièv öaveiaavrsg rd
a(pérsQa avrSv, oi öè nag' èfiov dsdaveiofiévoi
Evenals %Égt;ÊCü(TT/?g zelf worden ook de afgeleide woorden als
XQEOiaréo) en het adiectivumnbsp;steeds van den schul-

denaar gezegd, bv. in de aanteekening van Harpocration s.v.
è^oékrig:

èöixdCero ós ê^oékrjg xai ó XQV'^'^V^ xaréxsiv êmxeiQÖJV xrrj/ia
rov ;fpe(yaToÜJ'Toc xai XExatXvfiévog vnó rtvog,
waar de beide termen weer scherp onderscheiden worden.

In het woordnbsp;ligt evenmin als innbsp;(z-d-) iets

opgesloten over het karakter van de schuld, of die is ontstaan door
het opnemen van geld of door het niet op tijd voldoen aan gelde-
lijke verplichtingen; dit laatste komt voor b.v. in de in de papyri
vaak terugkeerende verbindingen
XQ^^^^'^VQnbsp;rafiisiov, rov

(piaxov etc.

Behalvenbsp;gebruikt men sinds de Hellenistische tijd

zeer veel het woord xQSco^eiXérrjg, o.a. in de Septuaginta*.

§ 3 - aaneist'hi:

Ook èaveiorfig heeft volgens een aanteekening van Hesychius:
daveiar^V xai róv daveiadfievov,
de beteekenis „schuldenaarquot; gehad. Van dit gebruik is mij eigenlijk
slechts één voorbeeld bekend nl. in een papyrus uit de 2de eeuw.

1nbsp;P. Masp. 141. 266.

2nbsp;Hist. Arcana 15. 29. De opmerking van Suidas xpeuarris' Sovckjt^s moet
wel op een vergissing berusten.

3nbsp;bv. P. S. I. III 233; Idios Logos § i.

4nbsp;Lucas 7. 41; 16. 5.

-ocr page 128-

een contract, waarbij de priester Psenimouthis aan twee personen
een bepaald bedrag leent:

^ dè TigaiiQ saxo) Wsvifiovamp;ei êx rcóv èedavsiafxévwv xal ef evóq
xal êxaaxov avxcöv öavsiaxcöv dvo xal è^ o^ av algrjxai xal êx
xatv 'Ö7iaQxóvx(ov avxoïg Tidvxoiv

Daarnaast kan men dan aanhalen de uit inscriptie's van Naxos
bekende „Commissie van
èaveiaxaiquot;, die daar blijkbaar dezelfde
functie verrichten als de Delische
nqodaveiaxai (zie Hoofdst. X).

In een contract tusschen het plaatsje Arcesine en een zekere
Praxicles, waarbij de laatste 3 talenten aan de stad leent, staat
in art. i.

nga^tx^ijg IloXvfiv^axov èödveias xi] nóXei rfj 'AgxEaivéoav
üQyvQiov 'Axxixov xq'ia xdXavxa.... öaveiaxamp;v èX'amp;óvragt;v
èrj/xoaiai,
.... (volgen eenige namen) 2
en in een ander dergelijk contract:

èdaveiaaro ïJ nóXig rj 'Agxeaivémv xal tJ nóXig 77 AlyiaXéoiv xal
■fj TcóXig quot;fj Mivorjramp;v.... öavsiarwv èXêóvrov è^ quot;Agxeaivrfg
etc.

Evenals hun Delische collega's zullen deze menschen het con-
tract uit naam van de Staat geteekend en het geld in ontvangst
genomen hebben, waardoor zij dus practisch de „geldopnemersquot; zijn.

Behalve op deze drie plaatsen is de èavEiorrjg steeds de geld-
schieter. Onderscheiden wordt echter niet of dit geldschieten in-
cidenteel of beroepsmatig geschiedt, evenmin wordt verschil ge-
maakt tusschen een gewonen geldschieter en een woekeraar. Al
deze nuance's vinden wij terug in de aanteekeningen der lexica,
die het woord beurtelings met
nbsp;d^oXoardrrjg en xqotieCI-

xrjg gelijk stellen. Voor woekeraar heeft Diogenes Laertius nog
het aardige woord rjfXEQodavEiaxiqg „die per dag leentquot;

Het bijbehoorende adiectivum ÖavEiaxixóg heeft deze zelfde
verschillen in beteekenis. Vóór de keizertijd komt het slechts

1nbsp;P. Grenf. II 21. 21 (113 n. Chr.).

2nbsp;I. G. XII 7. 67 B = Syll.8 955 = Inscr. lur. I p. 313 XV.

3nbsp;I. G. XII 7. 68. Ook op Chios heeft een commissie van havnarat bestaan,
die daar echter de omgekeerde functie te vervullen hadden, nl. het uitleenen
van staatsgeld (Laum 63; iste eeuw n. Chr.).

4nbsp;VI 99.

-ocr page 129-

éénmaal voor bij Theophrastus in de verbinding ègyaaia èaveio-
riK-n „geldschietersbedrijfquot; in verband met het foenus nauticum.
maar zonder verdere bijbedoeling i. Zoo komt het woord m de
papyri nog verschiUende malen voor in verbindingen als óaveta-
riTcii avyxéQ-naiq „leeningscontractquot; en èavsioriHr) aGcpdXeia —
„zekerstelling bij het leenenquot; 2.

Bij de schrijvers van de keizertijd komt het dan substantivisch
gebruikt voor -
óavecar^g. Zoo schrijft Plutarchus bv. oi nXoé-
Gioi xal öavEiariKoi^. Er klinkt echter vrijwel steeds een gering-
schattende toon in.

§ 4 - 'OBOAOETATHE

Steeds in kwade zin staat het woord ößoXoGxdrrjg, dat samen-
hangt met
ioxdvai (of in later Grieksch iardveiv), hetgeen volgens
Hesychius „leenenquot; moet beteekenen. Een voorbeeld van dit ge-
bruik is ons niet bekend; blijkbaar hoort het thuis in een andere
sfeer, als waarvan wij voornamelijk kennis hebben, mogehjk ook

in een ander dialect.

Wel komt iardvai een enkele maal voor in de beteekenis „we-
genquot; waarbij dan waarschijnlijk aan ongemunt metaal en metalen
voorwerpen moet worden gedacht. Wij vinden dit o.a. bij Xeno-
phon, die Cyrus den Ouderen een opmerking in de mond legt
over 'het gebruik, dat sommige menschen van hun geld maken: zij
begraven het of bergen het op een andere wijze op, of

dQiamp;fiovvreg (vee) xal fieXQOvvxsg (graan) xal laxavxsg (me-
taal) ____nQdyixaxa ëxovai

Van „wegenquot; tot „betalenquot; is slechts één stap (getuige het
latijnsché werkwoord pendere). Deze beteekenis is trouwens reeds
te vinden bi] Homerus, wanneer de dichter bij de verzoening van

Achilles schrijft:

^qvgov öè GX^Gag 'OövGevg óéxa ndvxa xaXavxa ^QX^

1nbsp;Charact. 23. 5- Dat dit zuiver toeval is in de overlevering Wijkt ^it
Plaut. Mosten. 653. waar de dichter „genus danisticumquot; schnjft, bhjkbaar
zonder meer overgenomen uit zijn voorbeeld, de

2nbsp;B. G. U. 1149. 23; 1165. 31; quot;67. 27; 1169. 27 (alle mt de tijd van Au-
TaS'iS- verder Lucian. Symp. 5 en Mort. Dial. 27. 7; Diog. Laertius

IV. 35; Dionys. Halicarn. VI 81. 2.

4 Cyrop. VIII 2. 21; Cf. Herod. II 65. 5 Ihas T 247.

-ocr page 130-

en ook in de verbinding dbioiva iardvai „losgeld betalenquot;

De overgang van „betalenquot; tot „leenenquot; is eveneens zeer ge-
makkelijk.
'lardvai vertegenwoordigt dan naast de vee- en koren-
leening de derde soort.

Naast deze algemeene overweging is er nu nog een belangrijke
plaats bij Lysias, belangrijk omdat de redenaar zelf een commen-
taar geeft. Aangehaald wordt nl. een wet van Solon:

ró öè dgyvQiov ordatfiov êeïvai èlt;p' Ó7tóaqgt; av ^ovXtjrai ó öavei-
Ccov,

waarna de schrijver aldus voortgaat:

ró ,,axdaifiovquot; rovró èariv ov CvyM iardvat, dXXd ,,róxov nqdr-
reaamp;aiquot; onooov dv ^ovX.rjrai — „dat arda. beteekent niet op een
weegschaal wegen, maar rente trekken, zooveel men wilquot;
Srdaifjiov êsivai is hier dus gelijk aan iardvai en beteekent uit-
leenen, welke beteekenis blijkbaar niet aan een ieder terstond
duidelijk was. Dat
róxov ngdrreaêai niet een volkomen gelijk-
waardige omschrijving is van
ardoifiov êeïvai doet niet terzake;
de bedoeling is wel duidelijk 3.

Erdaifiog staat hier nu dus = öeöaveiafjLÉvog, zooals ook He-
sychius s.v.
orrjaaaêai aanteekent; de opmerkingen der lexico-
graphen nu vergelijkend, moet men tot de conclusie komen, dat:
iardvat (toewegen, betalen) = öaveiCeiv — een leening geven,
laraaêai (zich laten toewegen) = öavsiCeaêai — een leening
krijgen.

Er komt op een inscriptie uit Troezen, dus uit Dorisch taal-
gebied, nog een substantivum voor, van dezelfde stam afgeleid
nl.
araaia. De bedoelde tekst, die zeer veel moeilijkheden biedt,
is een fragment van een overeenkomst tusschen Troezen en een
andere stad en dateert hoogstwaarschijnlijk uit het einde van de
3de eeuw voor Chr.

Het gaat over vergoeding van schade, toegebracht vóór de
sluiting van het verdrag:

dnó rdv xoivdv noêóöojv rdv èx ramp;v ■amp;vvve[(ov èniXvamp;fjfiev roÏQ
èggvriaafiévoig araalav
— „uit de staatsinkomsten uit de to-

1nbsp;Ilias X 350; vgl. Leg. Gortyn., waar 16 x voorkomt Jiet futurum jcara-
araaei — hij zal betalen.

2nbsp;or. 10. 18.

3nbsp;Ook Hesychius' opmerking (s.v. ópoXooTar-qs): nvès Savel^eiv

-ocr page 131-

nijnenvisscherij moet aan de slachtoffers de schade (schuld)
betaald wordenquot;

Men is dus geneigd axaaiav èmMeiv hier op te vatten in de zin
van
XQso(; anodièóvai.

Wat moeten wij ons nu denken bij het woord èPoXoardrrjQ?
In de eerste plaats kunnen wij uitgaan van een aanteekening
van den grammaticus Herodianus, die, sprekend over samen-
stellingen van substantiva als voorbeelden o.a. geeft:
öérrjQ- dfiaXXoöéxrjQ, GxaxfjQ- o^oXoGxdxrjQ ^
binder — schovenbinder; weger (leener) — obolenweger (-leener)
Nu is ons het woord
axaxriQ ook overigens nog bekend, nl. uit
een regel van Epicharmus (dus wederom Dorisch), overgeleverd
in het Etymologicum Magnum, waar het voorkomt in de betee-
kenis „schuldenaarquot;:

TcoXXoi GxaxrjQsg, ajiodoxfjgeg ovöè sïg.
„schuldenaren zijn er veel, teruggeven doet er geenquot;
Aangezien de opsomming bij Herodianus bewijst, dat hem
GxaxrjQ in de beteekenis „schuldeischerquot; bekend is geweest, mo-
gen wij concludeeren dat
Gxaxijg „wegerquot; in het Dorisch blijk-
baar een dergelijke, naar twee zijden te gebruiken term is geweest
als xQTjGxrig of
öaveiGxijg.

Rest nu nog het begin van de samenstelling. Wat die obolen
precies voor functie hadden, heeft men in de Oudheid klaarblij-
kelijk zelf niet meer geweten en verschillende hypothesen zijn
daarvan het gevolg. De meeste lexica verklaren êpoXoGxdxrjg
met
öavEioxrig en laten dus de nadere verklaring in het midden.

Volgens een scholion op den redenaar Aeschines* zouden
o^oXoGxdxai menschen zijn, die leenden tegen een rente van i
obool per mina, dat zou dus volgens de normale renteberekening

t'arav^v ^aatV bewijst wel dat de uitdrukking niet gangbaar was. Muller
vertaalt „vastgezet, op rente gezet geldquot;; hij schijnt dus aan taTJty.t —
„vastzettenquot; te denken, maar dit beeld kent het Grieksch niet.

1nbsp;B. C. H. 1900 p. 193. Voor itriAveiv = betalen geeft de uitgever slechts
op Lucian. Paras. 50, waar het echter „bevrijdenquot; beteekent; men kan
hieraan toevoegen P. Grenf. I 26, II 30 [inMeiv Sdveiov en het substantivum
iTriXvoLs, welk laatste ook voorkomt P. Heidelb. 1278).

2nbsp;I 48.

3nbsp;frm. 79 (Ahrens), = 116 (Kaibel).

4nbsp;schol. ad. I 39.

-ocr page 132-

ii6

per maand, 2% 'sjaars zijn. Hieruit kan men echter met geen
mogehjkheid het feit verklaren, dat
ößoXoardrrjg een scheld-
naam voor woekeraar is geworden. Dit hebben de oude grammatici
blijkbaar ook zelf gevoeld; daaruit zijn de glossen
ößokog' 6
xóxog
bij Photius, Hesychius en Suidas en oßokooxaxrjoaf Xaßetv
xóxovg
in het Etymologicum Magnum (op gezag van de gramma-
ticus Oros uit de 5de eeuw) en in de Anecdota van Bekker te
verklaren

Een andere verklaring eveneens op naam van Oros en ook op-
genomen in het Etymologicum Magnum, luidt:
oßoXoaxdxfjg ovv ó xd (iixqd öavelCatv qjikoig,
later nog herhaald in meer aanvaardbare vorm:

oßoXooxdxrjg yovv oc 'Axxixol xovg èXiya öaveiCovxag ëXeyov
v7iEQßohx
(bg.

Deze verklaring van den oßoXoaxdxrjg als „centenleenerquot; brengt
ons waarschijnlijk dichter bij de waarheid: immers het bedrijf
van den woekeraar ligt nu eenmaal steeds op het gebied der kleine
bedragen. Het lijkt mij ook wel zeker, dat de Attische schrijvers,
wanneer zij het woord gebruikten, er iets dergelijks bij hebben
gedacht.

Toch geloof ik niet, dat het woord zoo als scheldwoord is ont-
staan; het lijkt mij eerder waarschijnlijk, dat hier een soort volks-
etymologie aan het werk is geweest.

Is oxaxrjQ een Dorisch woord, dan is oßoXoaxdxrjQ het waar-
schijnlijk ook; misschien is het zelfs wel van Epicharmus afkomstig
of van een der andere schrijvers van de Dorische comedie. Zoo
kunnen wij ons voorstellen, dat het in de Attische comedie is
overgenomen, waarvan het volgens het getuigenis der oude lexica
een geliefkoosd woord was. Daar zal het dan zijn opgevat in of
vervormd tot de beteekenis, die wij alleen maar kennen, de ,,centen-
wegerquot;, die slechts bij centen leent en alles op de cent nauwkeurig
berekent. Daarna is het dan als scheldwoord populair geworden.

Dat het woord inderdaad oorspronkelijk een andere beteekenis
had, blijkt m. i. nog uit een opmerking in het reeds meergenoemde
Aeschinesscholion. Dit geeft een opsomming van de daden van de
,,Dertigquot; en besluit dan met:

xal èx x(óv TtXovatoiv XQidxovxa ^gé'amp;rjaav oßoXoaxdxai.
I p. 286. 31.

-ocr page 133-

Dat er in deze tijd in Athene een college zou zijn gekozen met
de titel van
ó^oXoardrai kunnen wij als uitgesloten beschouwen.
Dat deze mededeeling echter geheel verzonnen is, lijkt mij eveneens
uitgesloten. Het is best mogelijk, dat er ergens een dergelijk col-
lege heeft bestaan, misschien in de functie van de Delische
ngo-
öaveiaral
(pg. 142) of de Chiische öavsiaxai] ook zou nog mogelijk
zijn, dat deze menschen tot taak hadden de staven ongemunt
geld na te wegen. Verleid door het woord
xQidaóvra heeft^ de
scholiast nu gemeend, dit ook op rekening van de „Dertigquot; te

mogen schuiven.

De term o^oXoardxrjg heeft in ieder geval pas kunnen ontstaan

in de eerste tijd van het geldverkeer.

De ó^olooxdxrjg heeft alle kwade eigenschappen van den woe-
keraar. In de eerste plaats leent hij tegen hooge rente, zooals
bhjkt uit een fragment van een redevoering van Lysias:

oU' dv ei noXi) èXdxxco xóxov Xoyiaaixó xig fj Saov ovxoi oi
ó^oXoaxaxovvxeg xovg dXXovg ngaxxovxai
Hetzelfde ook nog bij Philo ludaeus:

êegaaieéeig daveioxwv xat ó^oXooxaxcöv oixiag ènl noXXib èavei-

Cófxevog^.nbsp;. , .. . 1

Uit Aristoteles' Politica zou men eerst geneigd zijn op te maken,

dat hij onder ïJ è^oXoaxaxix^ {xéxvrj) het geheele geldschieters-
bedrijf verstaat, maar verderop blijkt hij het toch speciaal voor-
zien te hebben op
xoxiaxat xaxd fxixgd ènl noXXcö

Een eigenschap van den ó^oXoaxdxrjg schijnt ook te zijn, dat
hij heel spoedig beslag legt op het onderpand. In de pseudo-Pla-
tonische dialoog Axiochus wordt de natuur met een geldschieter
vergeleken:

xdv tig êdxxov ihg xgéog dnoèièCo xó Cfjv, ég o^oXoaxaxig
^ q^aig èmaxaaa êvexvgidCei xov fièv dtpiv, xov öè dxofjv, noX-

Xdxig öè dfifpoi^.nbsp;, . , • i^r-n-

Hoe het woord ook later als scheldwoord gebezigd is, blijkt

uit de waarschuwing, die Philo richt tot de woekeraars, omniet

1nbsp;frm. 60.

2nbsp;de Praemiis et Poenis 18. 106 (C.-W. V p. 360).

3nbsp;Pol. I 10. i258 b2;EtJi. N. IV3. ii2ib36.nbsp;,

4nbsp;p. 367 B. Hierop berust misschien de Photius-glosse o^oAoarar,,?-
baveioTijs tn' ivexquot;poiS.

-ocr page 134-

ii8

steeds naar meer te streven, daar men dan de kans loopt, alles te
verliezen.

roiydgroi crvvaXyeï (lèv ovdeig . . . ., Tidvreg ècprjèovxai xoho-
yXvcpov xal èpoXoaxdxrjv xai xd xoiavxa ovofid^ovxeg, d)g etpedgov
dXXoxQicov xaxamp;v xai xijv exégcov drv^tav idiav xQLvovxa evxv-
Xtav

§ 5 - TOKOrA'Y0OS

Op deze plaats zien wij o^oXoaxdxrjg verbonden met een woord,
dat meer in eenzelfde verband als scheldnaam voor den woekeraar
wordt gebruikt nl.
xoxoyXvcpog. Dit zal wel aanduiden den man,
die de rente zorgvuldig dag voor dag berekent en inboekt {yXvn-
XEiv), een andere zijde dus van den o^oXooxdxrjg, waarin men het
krenterige tot-in-obolen-berekenen voelde.

Zoo worden beide woorden voor en door elkaar gebruikt: in
Bekkers Anecdota Graeca wordt o^oXooxdxriQ verklaard als 6
xoxoyXvqgt;og Xeyófisvog

Vooral Philo schijnt met voorliefde de combinatie van beide
woorden te gebruiken. Bij een beschrijving van het karakter van
den rijkaard legt hij ons uit, dat deze is öf een verkwister, öf een
dovXoTiQenijg o^oXooxdxrjg xai xoxoyXvq)og

§ 6 - tokiet'he

Er is nog een woord voor schuldeischer, dat vrij veel voor-
komt, nl.
xoxiaxijg, het substantivum verbale van xoxiCeiv. Even-
als dit eigenlijk beteekent „op rente zettenquot; zonder meer, maar
in verreweg de meeste gevallen de ongunstige beteekenis heeft
van woekeren, zoo wordt ook
xoxiaxijg meestal in malam partem
gebruikt.

In de schuldenwet van Ephesus wordt vele malen het woord
xoxiGx^g gebruikt voor de partij ter eene zijde (= geldschieter)
tegenover de
yecoQyóg als de andere partij

Bij Aristoteles echter kunnen de xoxioxai geen goed doen.

1nbsp;de Spec. Leg. II 74 (C.-W. V p. 104).

2nbsp;p. 286. 31.

3nbsp;de Fuga et Inventione 5. 28 (C.-W. III p. 166); zelfde verbinding, maar
nu met de werkwoorden de Virtut. 6. 82 (C.-W. V p. 288).

4nbsp;Syll.» 364.

-ocr page 135-

In de Ethica stelt hij hen op een lijn met noQvoßoaxoi e.d.
ol räg amp;veMéQ0vg sqyaoiag ègya^ófisvoi, noQvoßoOHol^ aal
navrsQ oi roiovroi xal xoxiaxal xaxa
hixqo. èni noXXcb. mxvxeg
yag ovroi oêev ov öeï Xafißdvovai xal onooov ov öeï^.
Uit deze woorden mogen wij misschien toch wel afleiden, dat,
hoewel Aristoteles in het algemeen een afkeer heeft van geld-
schieters, er nog wel
xoxioxai waren, die in zijn oogen fatsoenlijke
menschei waren, dus niet kleine bedragen tegen hooge rente uit-
leenden.

In de op naam van Plato staande dialoog Alcibiades treffen wi]
weer de vergelijking aan tusschen goden en bankiers, waarop
wij reeds meer gewezen hebben:

ov yÓLQ olixai xoiovxov èaxi xo xamp;vêeamp;v amp;oxe vno öcógcov Ttagd-
yea'amp;ai olov xaxóv xoxioxrjv

Een xoxiax^Q kun je nog wel eens bewegen tot concessies's,
als je hem maar wat toestopt; de goden zijn daar echter boven
verheven.

De xoxiax'/iQ, al of niet xaxóg, schijnt ook een goed type voor de
Comedie te zijn geweest, vooral als de snoode hebberd en bedrieger
bedrogen kon worden. Uit de middencomedie zijn ons twee titels
van stukken met dergelijke inhoud bekend, van Nicostratus en
van Alexis
{Toxtaxrig rj ipevöófievog)

§ 7 - EENIGE MINDER GEBRUIKELIJKE TERMEN

Eenige bijzondere woorden voor schuldeischer zijn nog:
öaveLÓxoTiog op een papyrus van het jaar 85 n. Chr.
daveióxonov xovxov (wg Wilcken) svamp;dÖB xaXovvxat, ol èsèa-
veixóxeg oxaxéov èv êsdrem
^ Wilcken ,die camp;? xaXovvxai leest,
vat dus ö. op als een ongebruikelijk woord, dat nadere ver-
klaring behoeft.
davBioyX^og

xoxojigdxxtoQ- dXXd xal xoxoyXvcpog

i Ethica Nicom. IV 3. 1121 b 34. 2 Alcib. II 149 E.

3nbsp;Athenaeus XV 685 E; X 431 A.

4nbsp;P. Fior. 61. 27; Mitteis Chresth. 2. 86; Wilcken Archiv. 4- P- 445-

5nbsp;Vitelli ad P. Fior. 61. 27. 6 B. A. 64. 30.

e

-ocr page 136-

Hoofdstuk VIII

OVER VERSCHILLENDE SOORTEN VAN LEENING EN
RENTEBEREKENING

§ i - 'atokos C.S.
Zooals wij in het voorgaande meermalen hebben gezien, is alle
leenen in oorsprong een geven of renteloos voorschieten geweest.
Pas toen het rentenemen gewoonte werd, is men het rentelooze
apart gaan uitdrukken en wel met het woord
aroxog. Het eerst
vinden wij het bij Plato:

ramp;v aXXcov dróxcov övroiv XQV/^drcov, orcoaa davsiOjUM avfi-
PdXXei rig

quot;Aroxa xQVf^ara zijn hier dus gelden, waarvan geen rente wordt
(behoeft te worden) betaald. In deze zin komt het dan vooral in
de papyri tallooze malen voor, hetzij als adiectivum, hetzij in
adverbiale vorm
droxsi en aroxa Eenmaal vinden wij ook een
omschrijving met
x^Q^? róxov

§ 2 - 'entokoe

Het omgekeerde van aroxog is ëvroxog, een woord, dat slechts
uit de papyri bekend is«.

Meestal vinden wij het daar in ongeveer dezelfde formule:
ófioXoyöj ëxsiv {èoxr]gt;cévai, eiXrjq)évai) naqd rov deïva x,Qéog
(XQ'yilt;yi'V, dqyvQiov, ddveiov) ëvroxov
x dgax/^dg

1nbsp;Plato Leg. XI 921 C.

2nbsp;bv. B. G. U. 725. 23; 1005; 1262. 17; P. Oxyrh. 729. 16 enz.

3nbsp;P. S. I. 841 (4de eeuw n. C.).

4nbsp;Buiten de papyri vinden wij êvroKos nog bij den kerkvader Asterius
(Migne 40 p. 220 C):
avTTj rj ioprrj Kal Saveiafidrcov alrla yiverai rots dv-
amp;plt;6nois Kal Tovrwv èvrÓKtüv.

5nbsp;B. G. U. 857 (113 n. Chr.), 1014, 1015, 1144, 1157 (tijd v. Augustus);

-ocr page 137-

Het merkwaardige is echter, dat in geen van deze gevallen de
rentevoet genoemd is: wij krijgen dus de indruk dat
ëvroaogmeer
speciaal aanduidt de normale rente.

§ 3 - RENTE OP RENTE; t'okoz t'okoy EN 'eu'ltokos
Samengestelde interest drukte men oorspronkelijk uit met de
term
róxog róxov of in het meervoud róxoi róxcov. De mogelijk-
heid om dit in rekening te brengen bestond feitelijk alleen, wan-
neer een schuldenaar zijn verplichtingen niet nakwam en de schuld-
eischer dan de verschuldigde rente bij het kapitaal trok en van
beide verder rente liet betalen. Algemeen werd dit blijkbaar af-
gekeurd en als bewijs van hebzucht beschouwd. Zoo geeft Theo-
phrastus als een trekje van den
f.uxQoXóyog, den „gierigaardquot;,

dat hij:nbsp;^

êsivóg lt;èoxtgt; xai misQr]/^£Qiav nga^ai xai xóxovg xoxoiv .
Ook Aristophanes laat den zwaarbepFoefden Strepsiades ver-
zuchten:

ilt;h, xUer' ó^oXoaxdxat
avxoi
xai rdgxa^^a xai xóxoi xóxov ^
waarbij de scholiast aanteekent:

oi yag Ttgcbroi xóxot nagaUvxog xov öaveiov xecpdXaia yiyvó-

fjievoi xóxovg aXXovg yevvcöai

Een ander voorbeeld is nog te vinden in een versregel van
Menander:

djifieiv xcóv xóxMV ë%(jiv xóxovg'^.
In dit verband 'kunnen wij tenslotte nog wijzen op een epigram
uit de Anthologia Palatina, op naam van Lucilius, een gedicht
op een vrek en woekeraar, die zijn geheele leven heeft geschraapt:
(peiadfievog, öaviaag, xoxiaag xóxov, vbgoTtoxijaag
TtoXXdxi nrjöè cpaycbv, amp;axe
xi nUov ëxeiv. — „je bent zuinig ge-

P Giss. 96 (160 n. Chr.); P. Osloen. 39 (146 n. Chr.); P. Stras^. 92, 33;
(iste eeuw n. Chr.), 76 (118 n. Chr.); P. Oxyrh. 56 (211 n. Chr.), 1644 (62

v. Chr.).

i Char. X 10. 2 Nub. 1156.nbsp; . -

3nbsp;Dezelfde uitdrukking t^Jko.nbsp;waar tegenover dan staat toko.

Sev'Tepoi vinden wij bij Lucianus Vit. Auct. 23. . .

4nbsp;frm K III 231. 870; B. A. 129. 4; vgl. ook een mscriptie van Paros
{Inscr. lur. I p. 298 n.
i), waar de stad gedurende elf jaar tókos t6kov
moet betalen.

-ocr page 138-

weest, je hebt je geld uitgeleend en van de rente weer rente ge-
trokken, je hebt water gedronken en vaak zelfs niet gegeten,
zoodat je iets meer kon bezittenquot;.

Nu heeft hij echter alles verloren, maar, troost hem de dichter,
„veel verschil is er in de praktijk toch niet tusschen de honger,
die je vroeger vrijwillig hebt geleden en die je nu moet lijdenquot;

De dichter duidt hier dus het nemen van samengestelde interest
aan met de woorden
róxov roxiCeiv — „rente op rente zettenquot;.
Men zou hiervoor ook hebben kunnen zeggen
róxov ènl róx(p
davsiCsiv,
wat in onze overlevering echter niet voorkomt. Wel
vinden wij het hiervan afgeleide adiectivum
èniroxog, het eerst
bij Plato in een opsomming van alle mogelijke slechte dingen,
waarvan de Staat vrij zal zijn:

o.a. öavsLafiol xal èniroxoi róxoi
Men zegt nu echter ook èniroxog van het kapitaal en ook daar
vat men het meestal, hoewel ten onrechte, in dezelfde beteeke-
nis op.

Eén plaats is te vinden bij Pollux in een opsomming van ver-
schillende soorten van leeningen, die daar twee aan twee tegenover
elkaar gezet zijn:
èniroxog staat dan als tegenstelling van aroxog en
zal dus „met rente, rentegevendquot; moeten beteekenen 3. Dit is ook
gemakkelijk te verklaren, want, zooals
róxog èniroxog was róxog
ènl róxo) öedaveia/Lisvog,
zoo is ook een êdvEia/xa èniroxov een
èdveiafxa ènl róxep öeöaveiafxévov.

De andere plaats is in de pseudo-Demosthenische rede tegen
Callippus. De aanklager is een rijke Athener, die een trierarchie
naar de Pontus op zich heeft moeten nemen. De termijn was reeds
lang voorbij, maar de opvolger had zich nog steeds niet vertoond.
Bovendien laat ook het geld voor de uitbetaling van de soldij,
dat uit Athene moet komen, op zich wachten. Nadat hij eerst
alles uit eigen zak heeft bekostigd, is hij door geldgebrek genood-
zaakt een leening op te nemen:

èdaveiaaro dgyvQiov èniroxov.
Ook hier heeft het woord geen bijzondere beteekenis: inplaats
dat hij zijn geld krijgt, moet hij gaan leenen en zelfs tegen rente
{èniroxov), die hij van de Staat in geen geval terugkrijgt. ^

lA. P.XI309. 2 Leg. VIII 842 D. 3 VIII 141. 4 [Demosth.] 50. 17.

-ocr page 139-

Het werkwoord èmroxiCsiv komt voor in het zg. „Notstands-
gesetzquot; van Ephesus \

In 1. 43 worden maatregelen opgesomd om degenen, die borg
waren geweest bij een voor de oorlog aangegane schuld, tegemoet
te komen. „Is de waarde van het onderpand op het oogenblik
gelijk aan die van voor de oorlog, dan is de borg vrij. Is de schuld
echter grooter dan de waarde van het onderpand, dan is de borg
aansprakelijk voor het overschot,

äv [Jiri èmreroxLafiévov ^ slg nXeio) XQÓvov rrjg èv rfj ngdiei
yeyevrifiÉvrig èyyvrjgquot;.

Met de uitgevers der Inscriptions luridiques geloof ik niet, dat
men hier aan samengestelde interest moet denken, wat bv. Thal-
heim wel doet in zijn vertahng van deze inscriptie achter in de
Rechtsaltertümer. Over rente op rente wordt hier en ook verder
niet gesproken en het doet ook niet ter zake. Van belang is slechts,
of de schuldeischer het geld langer tijd tegen rente heeft laten uit-
staan, dan in het contract was vastgelegd: de borg had nu aUeen
met deze
oorspronkelijk overeengekomen termijn te maken en was
na afloop daarvan van alle verplichtingen ontslagen.
'EmroxiCeiv
zou ik dus hier willen vertalen met „op rente zettenquot; en het perf.

pass. „op rente staanquot;.

Bij Philo ludaeus vinden wij tweemaal het substantivum
èmroxia in de verbinding róxovg xal èmroxiag, wat dan betee-
kenen moet: normale en samengestelde interest 2. Voor dit laatste
gebruikt een papyrus te Berlijn uit de 2de eeuw v. Chr. het neu-
trum
èniróxiov

§ 4 - 'anatokium'oe

Een woord voor „rente op rente zettenquot; is ook blijkbaar
ävaroxlCeiv, waarvan ons slechts het bijbehoorende substantivum,
dvaroxianóg, en dan nog uit Latijnsche bron, bekend is. Ten eerste
bij Cicero in een brief aan Atticus, waarin hij o.a. spreekt over

1nbsp;Syll» 364 = Inscr. lur. I 30 V. Liddell—Scott vertalen deze passage
in hun woordenboek met: make liable to a higher rate of interest.

2nbsp;De Spec. Leg. II 74 (C.-W. V p. 105): r.nbsp;rcÄoö.r«; Legatio ad
Gaium §
343 (ib. VI p. 218): t. koI è. «VAe'yovres.

3nbsp;B. G. U. 223. 7: .V^ToVtov M^p^'ao.. Hetzelfde woord als varia lectio bij
Aesopus
133, 177 B (p. 257 Chambry).

-ocr page 140-

een proces tusschen de bewoners van Salamis en 2 Romeinsche
geldschieters, waarbij hij zelf bemiddeld heeft. Hij haalt dan aan
een door hem uitgevaardigd edict:
interim, cum ego in edicto tralaticio centesimas me observa-
turum haberem cum anatocismo anniversario, ille ex syngrapha
postulabat quaternas.

„ondertusschen, hoewel ik in mijn overnamebesluit schreef
mij aan een rente van 12% te zullen houden met een mogehjk-
heid voor samengestelde interestberekening na één jaar, eischte
hij op grond van zijn contract 48 %

Een tweede voorbeeld is te vinden in een inscriptie van Misenum
uit het begin van de 3de eeuw na Chr.:

cum anatocismo binae centesimae usurae — „een rente van
24% rente op rentequot;

§ 5 - e'yoytok'ia
Als tegenstelling van èmroxta vinden wij een enkele maal
evêvroxia, bv. in het bekende eeredecreet van de stad Gytheion
voor haar welwillende (!) geldschieters, de gebroeders Cloatius.
Deze zijn nl. zoo vriendelijk geweest om op verzoek van de stad
de oorspronkehjke rentevoet van 48% tot 24% te verlagen:
Evamp;vroxiav êldgax/^ov róxov avve%d)oriaav
De verlaging geschiedde één jaar, nadat de leening was aan-
gegaan; de stad Gytheion had natuurlijk niet terugbetaald, zoo-
dat nu samengestelde renteberekening dreigde. De heeren Cloatius
waren echter tevreden met normale renteberekening, zelfs de helft
van wat oorspronkelijk was overeengekomen. Dat zij echter ooit
iets teruggezien hebben, is zeer onwaarschijnlijk.

§ 6 - VERDERE SAMENSTELLINGEN MET t'okos
Nog drie met róxog samenhangende woorden verdienen even
vermelding nl.:

iquot;. èlatpQoroxia, voorkomend op een eeredecreet uit Perga-

1nbsp;Cicero ad Att. V 21. 11.

2nbsp;C. I. L. 3324; de uitgevers twijfelen, of deze inscriptie echt is.

3nbsp;I. G. V i. 1146 = Syll.® 748 (71 v. C.); vgl. I. G. XII 5. 860 (lenos iste
eeuw v. C.):
rols 8è aAAots haveiois .... SpaxM'quot;'»»' tÓkov evamp;vtokias
lAjfuacv €Tü»v Kat wAciovtov.

-ocr page 141-

mum. Het woord zal wel moeten beteekenen „geringe rente-
berekeningquot;. maar de tekst is te lacuneus, dan dat men iets po-
sitiefs zeggen kan^.

2». noUxoxoz, blijkbaar het tegenovergestelde van het vorige.

gezegd van een foenus nauticum

3». nahvxoKia, wat ons Plutarchus aldus definieert: xmg
XÓHOVQ dvsTiQdxxovxo (sc. dc Megarcnsische democraten) Ttagd
xagt;v daveiaxcóv, odg dsdcoxóreQ èxéyxavov,
naXivxomav xo yiyvó-
/usvov Treoaayogeéaavxeg
Deze menschen gingen dus zoover, dat
zij reeds betaalde rente terugeischten. en niet zich tevreden stel-
den de betaalde rente van de hoofdsom af te trekken, zooals men
wel deed om de schuldenaars te ontlasten.

§ 7 - 'ErrEioE

quot;EyysioQ „in grond bestaandequot; is een gewoon toevoegsel bij de
verschillende termen voor bezit of vermogen, bv. in een fragment

van den redenaar Lysias:

xov vóuov mUiovxog xoèg èmxgÓTiovg xoïg ógcpavoïg eyyeiov
ovaiav xaêiaxdvac
.... - „terwijl de wet beveelt, dat voogden

het vermogen van weezen in grond beleggen----

en in Demosthenes pro Phormione:

fièv ydq ëyyeiog ■^v ovaia Ilaalwvi (idXiaxa xaMvxojv ëixoai .
Met xxfjaig verbonden vinden wij het bv. bij Polybius:
Td
üisQi xdg èyyaiovg xx^aeig — de bepalingen omtrent het

grondbezitnbsp;ov -f

De tegenstelling is of vavxLxóg, waarover later {pg. I2ö), ot
èTiijtóXaLog {xd ëmnXa), zooals in de volgende Polybiuspassage:
üaxe nn öévaaêai xi]v (pegvnv xfj yvvaïxi diaXvaai naaav èx xwv

1nbsp;Ath. Mitt. 32. p. 245 (I. G. ad Res Rem. pertin. IV 292) 130 v. C.

2nbsp;B. A. p. 247. 21.

3nbsp;Plut. Quaest. Gr. 18.

4nbsp;frm. 91 (= Suidas s.v.). 5 ot. 36. 5.

6 6 45 3 Wat de vorm van het woord betreft, zij het volgende opgemerkt.
De Attici schrijven steeds lyye.os, wat ook Phrynichus (265) als de eenig
juiste vorm opgeeft. Daarentegen schrijft Xenophon (Symp^4. SD en met
herbijna allefnscriptie's uit Dorisch (Gytheion, Thera. Rhodus) en Ionisch
taalgebied (Ephesus, Naxus) en bovendiennbsp;..

inscriptie uit Tralies vinden wij iyyvos. op een uit Laconienbsp;en op een

van Teos lyyeos.

-ocr page 142-

èmnXoiv, ei /i?) xcóv êyyelcov xtvag jcgoacméêovxo xxTjaécov —
„zoodat men de bruidschat voor zijn vrouw niet geheel uit het
huisraad kon voldoen, als men ook niet een deel van het grond-
bezit verkochtquot;

Uit de aard der zaak vinden wij, gelet op deze tegenstelling,
ëyyeiog niet bij olxog of bij xOVf^^xa

Op een inscriptie uit Thera wordt voorgeschreven, dat een be-
paalde som gelds moet worden uitgeleend
iTtl vnoamp;ijxaig èyyaioig
„tegen uit grond bestaande onderpandenquot;, terwijl ook te Gytheion
degenen, die een deel van een stichtingskapitaal hebben geleend,
aan de Staat
èyyvag èvyaiovg „uit land bestaande borgstellingenquot;
moeten geven

Zelfstandig gebruikt komt xa ëyyeia voor in de beteekenis
„grondbezitquot; o.a. in de Schuldenwet van Ephesus: de scheids-
rechterscommissie moet ook aan den archivaris een afschrift van
haar beslissing doen toekomen,
ïv' è$fj xw ^ovkofiévo) xcóv noh-
xcöv s^oQav xovg yeysvrj/uévovg jnegiofiovg xamp;v èyyaioiv
— „opdat
ieder burger de verdeelingen van het grondbezit, die hebben plaats
gevonden, kan nazien

In Tralies huldigt men iemand, die verschillende perceelen
gewijd heeft aan de godheid

xal xd ènl xovxoiv évyijcov ègyaaxtjgia — „en de op die per-
ceelen zich bevindende werkplaatsenquot;

In de vorige gevallen hadden wij nu steeds te doen met ëyyeiog
= grond (bezit) tegenover roerend bezit. Er is echter ook nog een

1nbsp;31. 22. 4 (=32. 8. 4); cf. Suidas ËTriwAa- ij fj.^ iyyeios KTijais; ZOO ook in de
papyri
êyyaia Kal êirinXa (P. Grenf. I 12. 18; 21. 3; Archiv f. Papyrusfor-
schung I 63. 3 — 2de eeuw v. C.).

2nbsp;De verbinding éyyetanbsp;rd eVi VTTO^TIKT) SiSófieva (B. A. 251. 26)
zal wel op een fout berusten; bedoeld is waarschijnlijk
êyyva xP- Dergelijke
vergissingen, die het gevolg zijn van het iotacisme, komen eveneens om-
gekeerd voor. Pollux schrijft steeds
êyyva SavelafiaTa, waar hij bedoelt
éyyeta (III 85, 115; VIII 141). Vgl. Phrynichus 265 (p. 356 R), waaruit
blijkt, dat men
iyyiov schreef.

3nbsp;I. G. XII 3. 330 = Laum 43 (Thera ± 200 v. C.); I. G. V i. 1208 =
Laum 9 (Gytheion ± 165 n. C.).

4nbsp;Syll.® 364 1. 22.

5nbsp;Laum 98; andere vb. zijn nog S. E. G. II 565 (Olymus in Carië iste eeuw
v. C.) en III 674 (Rhodus 2de eeuw v. C.); C. I. G. 2056 (Odessus 2de eeuw
v. C.): iyyelaiv éyKTijais.

-ocr page 143-

andere tegenstelling mogelijk. Bij een staatsleening van het plaatsje
Arcesine op Naxos wordt als onderpand gegeven, behalve het
geheele bezit van de staat en van de burgers:

xal TÓ ramp;v olxovvrcov èv 'Agxeoivrj v7idQ%ovra ëyyaia xal
vneQTióvria

Naast de reeds genoemde burgers zijn ol olxovvreg èv 'A. de
vreemdeUngen (metoeken); op hun bezit wordt nu beslag gelegd
en wel niet alleen op wat zij in A. hebben, maar ook hun over-
zeesche bezittingen, waarmee waarschijnlijk wordt bedoeld, wat
zij in hun vaderstad nog hebben. De vertaling van Dareste in de
Inscriptions luridiques „sur terre et sur merquot; lijkt mij daarom
verkeerd, daar men vneQnóvnoQ wil dwingen tot een beteekenis
„op zeequot;, die het overigens niet heeft, alleen om hier een aequi-
valent te vinden van de bekende formule
'éyyaia xal vavrixd
(pg. 129).

In een dergelijke tegenstellingen treffen wij nu Td ëyyaia aan
bij Xenophon in het Symposion. Charmides legt uit, waarom hij,
nu hij arm is, zich gelukkig voelt:

vvv ÖÈ ènsLÖii ramp;v insQOQioiv oréqofxai xal rd ëyyaia ov xaqnov-
fxai xal rd èx rrjg olxlag nénqarai ^dérng fièv xa'amp;eUo) 2.
Hier staat dus tegenover rd ëyyaia (het inheemsche bezit) rd
^EQÓQia (het over de grens, in het buitenland gelegen bezit).

quot;Eyysiog komt nu tenslotte ook voor in verbinding met termen
van „leenenquot;; het duidt dan aan, dat bij een dergelijke leening
grond als onderpand gegeven is.

Zoo spreekt Pollux van ëyyeia öaveiofiara ^ en vinden wij bij
[Demosthenes] c. Apatur. zelfs
avfi^ókaiov ëyyeiov „contract over
een leening met grond als onderpandquot;

Naar analogie van deze verbindingen heeft men nu eveneens
ëyyeiog róxog gezegd voor de rente, die in een dergelijk geval —
dus met een zijn waardehoudend onderpand en daarom zonder
groote risico — werd gevraagd. Lysias noemt onder de posten
van het door Diogeiton verduisterde vermogen:

èxarov fivdg èyyeio) èni róxcp öeöaveiaixévag^.
Een voorbeeld is ook bij [Demosthenes] pro Phormione, waar
ons de praktijken v
an dezen koopman worden geschilderd. Hij

I I. G. XII 7. 67 B = Syll.» 955 = Inscr. lur. I 313. 2 Symp. 4. 3i-
3 III 85. 115 VIII 141.nbsp;4 [Demosth.] 33. 5.nbsp;5 or. 32. 15.

-ocr page 144-

had 2000 dr. geleend als zeecrediet voor een heen- en terugreis.
In de Bosporus betaalt hij echter reeds terug, na daarvoor 120
stateren van Cyzicus (= 2360 drachmen) te hebben geleend tegen
ëyyeioi róxoi, die volgens den aanklager ë(p£xroi waren, d. w. z.
16^/3% bedroegen; daarmee verdient hij op de rentebetaling on-
geveer de helft

Billeter wil hier eyyctog opvatten als „inheemschquot;, d.w.z. volgens
de rentestandaard, die daar gold, in tegenstelling tot die in andere
plaatsen i.c. Athene. Dit lijkt mij niet juist. In de eerste plaats
zal de rentevoet in Athene en in de steden aan de Bosporus wel
niet zoo heel veel verschild hebben. Bovendien is 1673% voor een
normale leening nog vrij hoog. Daarop ligt dus niet de nadruk,
maar wel op het feit, dat hij nu af is van zijn hooge bodemerij rente.

§ 8 - naytik'os

Tegenover ëyysiog staat in deze gevallen steeds vavnxóg. Bezit
van schepen zal, gezien de groote voorliefde voor grondbezit,
wel niet zoo heel veel zijn voorgekomen. Verbindingen als
ovaia
vavrixrj
of xd övxa {vndgxovxa) vavxixd komen in onze overlevering
— en dit zal wel geen toeval zijn — niet voor.

Steeds is er sprake van geld, dat uitgeleend is tegen onderpand
van schepen, met bijbehoorende lading
{vavxixd xew^-ta)
Evenals dat het geval was bij ëyysiog, wordt nu ook vavxixóg
met verschillende termen voor „leeningquot; verbonden.

Harpocration s.v. d[i,lt;foxeQonXovv spreekt over een vavxixóv
ödvsiov
en s.v. ëxöoaig over vavxixov ödvsia/Lia*^. Evenzoo kan
Demosthenes de verbinding
vavxixov avfifióXaiov gebruiken
waarvoor Photius schrijft
vavxixrj avyyqaqjrj.

Tenslotte vinden wij ook de uitdrukking xóxog vavxixóg voor
de rente, die in een dergelijk, zeer riskant geval, werd gevraagd:
xal o ndvxoiv èaxi ösivóxaxov, öxi avxóg fisv o'Sxog jiag' éxsQCov
sianQaxxsi vavxixovg xóxovg ójtó xamp;v rjfjiexéQOiv xQVf-dxcov

1nbsp;[Demosth.] 34. 23/4.

2nbsp;Billeter, Geschichte des Zinsfusses pg. 21. De opmerking van Phrynichus
I.C., die B. als bewijs aanhaalt: ëyyeiov' iv rfj yfj óv, oiov Ar/fioaamp;fvrjs ëyyeiov
TÓKov, is slechts een etymologische verklaring en bewijst dus niets.

3nbsp;Lysias 32. 6, 7, 14; Demosth. 32. 12, 42, 47, 56; Hyper. I i6b.

4nbsp;Zoo ook B. A. 283. 9 en Suidas s.v. éKSoans-

5nbsp;[or. 33] 3, eveneens Syll.® 742 (Ephesus). 6 Demosth. 56. 17.

-ocr page 145-

Zoo vertelt Diogenes Laertius ons, dat Menippus vavrixcö
róxcp öaveiCeiv,
waarvoor hij even later de uitdrukking vavrixójg
óavEiCeiv gebruikt

De verbinding syysia xal vavrixd is nu blijkbaar een omschrijving
geworden van het geheele vermogen, zoowel wat in grond is belegd,
als wat geleend is tegen onderpand van schepen lading.

In het bij Demosthenes overgeleverde bodemerij contract wordt
bepaald, dat, ingeval er den schuldeischers iets te kort wordt ge-
daan, deze genoegdoening zullen kunnen krijgen uit het geheele
bezit van de schuldenaars: ^
ngä^ig earco roïg öaveiaaoi xal èx
xamp;v rovroiv andvroov, xai èyysicov xai vavrixcav

Zelfs in de papyri komt deze verbinding nog een enkele maal
voor. In een van de oudste papyri, een huwelijkscontract, komt
de bepaling voor, dat ingeval van echtbreuk van de kant van den
man, deze tweemaal de bruidschat als boete zal moeten betalen:
^ dè nQÖ^ig ëorco .... ex re avrov 'HqaxXeidov (d. i. de echt-
genoot)
xai ramp;v 'HgaxXeidov Jidvrcov xal èyyaioiv xai vavrixamp;v
Deze echt Grieksche aanduiding is echter in de Egyptische
wereld spoedig verdwenen.

§ 9 - 'etx'qpion

Hesychius heeft ons nog een merkwaardig lemma bewaard, nl.:

èyxÓQioV róxog, èdveiov.
Dit woord èyxamp;Qiog komt in onze overlevering niet voor in ver-
band met leeningen. Maar aangezien het, evenals
ëyyeiog, ook
,,inheemschquot; kan beteekenen, moeten wij, meen ik, aannemen,
dat het ook in andere opzichten een synoniem van
ëyyeiog is ge-
weest. Mogelijk is
èyxcÓQiov hier als substantivum gebruikt, zooals
bv. Xenophon wel
vavrixóv gebruikt in de beteekenis van foenus
nauticum

§ ro - 'Enin'ontios

In plaats van vavrixóg heeft de latere Byzantijnsche tijd ook

I VI 99, VII 13.nbsp;2 or. 35. 12.

3nbsp;P. Eleph. I 13 (= Mitteis Chrest. 283) 331 v. C.

4nbsp;Vectig. 3. 9.

-ocr page 146-

ènmóvrioq gebruikt. In de commentaar van Athanasius op de
Novellen staat boven c. 17 § i
negi róxcov vavriHÖiv, terwijl de
korte inhoud aldus wordt weergegeven:

^ didra^ig rdrrei ncognbsp;èninóvxia davei^eoêai xQruxara,

waarbij als Latijnsche vertaling van èmnóvxia xQW^ra gegeven
wordt pecunia traiecticia. De volgende paragraaf spreekt van
ènuióvTia avvakldyiiaxa en ödveiov èüimóvxiov, wat vertaald wordt
met foenus nauticum. ^

I Heimbach Anecdota p. 161.

-ocr page 147-

Hoofdstuk IX

'EniAANEIZEIN^E^ DE TWEEDE HYPOTHEEK

De term êmdavslCeiv wordt ons in de Anecdota Graeca van
Bekker als volgt verklaard:

örav èsdavEiHÓroQ rivóg xal èvexvQidoavrog olxlav fi
èmöavelaf) rig ërsgog èm roïg avroïg èvexvQoig, êmdavsïoai
Uyerai

Er werd dus onder verstaan het geldschieten op een onder-
pand, waarop reeds vroeger geld is geleend. De nadruk wordt er
tevens op gelegd, dat dit onderpand uit onroerende goederen be-
staat, zoodat wij hier aan een tweede hypotheek moeten denken.

Deze speciale beteekenis komt echter bij mijn weten in onze
overlevering niet voor. Verwant is echter de zin, waarin wij het
woord ettelijke malen bij Demosthenes aantreffen, nl. om aan te
duiden het voor de tweede maal geld opnemen tegen onderpand
van schip en lading bij bodemerij contracten 2.

Met een kleine wijziging kunnen wij nu toch de bovenaange-
haalde definitie gebruiken, door n.1. de woorden
olxtav fj
die waarschijnlijk op een speciaal geval slaan, dat den schrijver
voor oogen stond, weg te laten, wat te meer mogelijk is, omdat
het leenen op een onroerend onderpand (hypotheek) of op een
roerend, in principe hetzelfde is en door de Grieken ook niet werd
onderscheiden.

Maar ook aldus komen wij met deze definitie met overal klaar.
In het tweede boek der
pseudo-Aristotelische Oeconomica wordt
ons een maatregel verhaald, die in Byzantium genomen
zou zijn
Daar hadden eenige metoeken geld geleend xrr^fiaac, dus als
hypotheek.
Zijhadd^chter, zooals de schrijver zelf aangeeft.

1nbsp;p. 259. I.

2nbsp;or. 34. 6, 22. 50; or. 35. H- 22.

3nbsp;P. 1347 a I.

-ocr page 148-

geen ëyHVijaig, zoodat zij, toen betaling uitbleef, op de in onder-
pand gegeven landerijen geen rechten konden laten gelden. De
Staat gaf hun toen het recht van
syxrrjoig voor de bedoelde gron-
den, mits zij een derde deel van de hoofdsom in de schatkist stort
ten. Voor dit geldschieten gebruikt de schrijver het woord
èm-
daveCCeiv,
waarbij Riezler aanteekent: „prägnant, zu viel leihenquot;
Dit geeft hier m. i. een volkomen overbodige nuance aan het
geval: niet omdat zij te veel hebben geleend en zoo misschien
boven de waarde van het onderpand waren uitgegaan, konden
zij hun geld niet terugkrijgen, maar omdat zij geen recht op grond-
bezit hadden. Ik zou dus hier
èmöavsiCeiv als een versterkt davei-
Ceiv
willen opvatten: naast êni nvt daveiCeiv kon het Grieksch
natuurlijk ook
èni nvt ênióaveiCetv zeggen

Ook in de papyri komt het woord een enkele maal voor. In
een der stukken van de Flinders Petrie-collectie worden, naar
aanleiding van een bij de koning ingediende klacht, de verschil-
lende wettelijke voorschriften voor de officierskwartieren, de
ar ad (loi, opgesomd.

Een dier voorschriften luidt als volgt:

xamp;v rovg ara^[iovg ê^óvrojv innéoiv jurjêéva noiXeïv róv arasamp;fióv
fir}dè nQoariamp;évai firj^è èmèaveiiy^ead^at aQyvQiov èni oraamp;fiï^
rQÓncp rtvtovv. êèv óé riveg èntöaveiCoiaiv.... nQaxamp;^csovrai
rQinkovv. ol yag araamp;fxoi eiai ßaaiXixoi^.

De laatste regel geeft ons de sleutel voor de verklaring in han-
den: de
araamp;fioi zijn rijkseigendom en mogen dus noch vervreemd,
noch in onderpand gegeven worden. Dat hier speciaal van een
tweede hypotheek zou worden gesproken, is m. i. volkomen uitge-
sloten.

Een dergelijk geval doet zich ook voor bij een der paragrafen
van de zg. Gnomon van de Idios Logos, het in de 2de eeuw na Chr.
uit verschillende vroegere voorschriften samengestelde handboek
voor het beheer der keizerlijke kas. De bedoelde paragraaf luidt:
iegarixag ngoaóóovg ovx êiov èniöaveiCeiv

1nbsp;Riezler, Finanze u. Monopole im alten Griechenland p. 14.

2nbsp;Bij het ter perse gaan bleek mij, dat ook Prof. v. Groningen in zijn in-
middels verschenen uitgave der Oeconomica tot dezelfde conclusie is ge-
komen.

3nbsp;III 20 verso 2 1. II sqq., Wilcken Chrestomathie no. 450 (246 v. Chr.)

4nbsp;§ 73, 1. 184.

-ocr page 149-

De Duitsche uitgevers. Seckei en Schubart, vertalen deze woor-
den: „Tempeleinkünfte, darauf (zur zweiten Hypothek) zu leihen
ist nicht erlaubtquot;; zelfs Paul Meyer gaat hierin met hen mee
Ook hier zal men wel op grond van de bovenaangehaalde definitie
tot deze opvatting zijn gekomen, die echter ook in dit geval te
ver gaat. De tempelinkomsten zijn heilig bezit en moeten dienen
tot instandhouding der eeredienst: zij mogen dus op geenerlei
wijze gevaar loopen, waarom dan ook verboden wordt hen als
onderpand te geven.

Bij Dio Cassius vinden wij èmdaveiCeiv in een beteekenis, die
meer naar de Demosthenes-plaatsen overhelt.

Gesproken wordt over de moeilijke tijden in de Romeinsche
burgeroorlogen, toen de geldschieters wegens de slechte tijden
hun geld terugvroegen en de schuldenaars het onmogehjk konden
betalen:

oi}rE yag aaióöoaêai xi, ovre êmöaveiaaoêai gaöiov avroïg èyiy-
— „want het was hun niet gemakkelijk iets terug te geven
noch er bij te leenenquot;

Het praefix èni staat hier dus ongeveer in dezelfde zin als bij
Demosthenes nl. „erbijquot;, al is hier nu verder geen sprake van een
onderpand.

Er resten nu nog twee plaatsen, waar ons de beteekenis van
èni volkomen ontgaat De eerste is te vinden in Plutarchus' Leven
van Brutus^.

Na de dood van Pompeius gaat Theodotus, die het Egyptische
hof tot de moord heeft aangezet, aan het zwerven:

üiaga rrig rvx^jg xQÓvov eig ado^ov xai anogov xai nXdvrjxa ßtov
èmdaveiadfievog
— „nadat hij van de Fortuin tijd voor een
onbekend, onbemiddeld zwerversleven had geleendquot;.
De andere plaats is in de Strategemata van Polyaenus. Caesar,
zoo wordt ons verteld, is eens gevangen genomen door zeeroovers
die een hoog losgeld van hem eischten. Hij beloofde hen echter

1nbsp;lurist. Papyri p. 338.

2nbsp;41. 37. 2.

3nbsp;In een papyrus te Berlijn (1167. 56) staat misschien eViScSaveicöat,
maar is zeer twijfelachtig, terwijl ook overigens de tekst daar te lacuneus
is, dan dat er iets uit te leeren valt.

4nbsp;c. 33. 4.

-ocr page 150-

het dubbele en liet hen naar Milete varen. Daar gekomen stuurde
hij een Milesische slaaf naar de stad
TtagaxaXcov xQ'^fj.axa èni-
öaveïaai.

Van eenig onderpand of een erbij leenen is hier geen sprake en
èmdaveiCeiv kan dan ook weinig anders dan gewoon „leenenquot;
beteekenen

Een paar maal vinden wij ook het synoniem èmxixedvai, maar
steeds heel algemeen gezegd bv. in de uitdrukking
êavróv
èmxixQdvai „zich ergens toe leenenquot; Plutarchus gebruikt het
woord voor het leenen van een paar legioenen, die Caesar van
Pompeius krijgt

Bij de beteekenisbepaling van het woord èmdaveiCeiv moeten
wij ook het afgeleide
dvemddveiatog nader beschouwen. Volgens
een aanteekening op Lucianus beteekent dit hetzelfde als
doxix-
xog
dit laatste woord is ons uit de oude lexica heel goed bekend,
als de aanduiding, dat een landgoed vrij van hypotheeklasten,
dus „onbezwaardquot; is. Zoo wordt in een inscriptie van Amorgos,
handelende over de belegging van een kapitaal, voorgeschreven,
dat wie een deel daarvan opneemt als onderpand moet geven
xd)Qia dveniödveiaxa iÖKoxixov èaveiov „gronden zonder eenige
particuliere leeningquot;

Ook in de papyri vinden wij dergelijke uitdrukkingen, zelfs
eenmaal van een slavin gezegd Het is duidelijk, dat hier niet
van tweede hypotheek sprake kan zijn.

Heel laat, in de 7de eeuw na Chr., bij den kerkvader Anastasius

1nbsp;VIII 23. I.

2nbsp;O. G. I. 248 (Pergamum 175 v. Chr.); C. I. G. 3281 (Smyrna).

3nbsp;vita Pomp. c. 52. 2. In de Rhodische zeewet (II 19) staat het verwante
tTTixp^vvvad'ai,, wat zeer veel moeilijkheden oplevert. De zin luidt nl.
6 Si
XPVoas ra. xpwara èTTiireinréroi avamp;plt;oiTOV, os dv iTnxPVVvvrai „de geldschie-
ter (xp^CTos nl. van XP'?*quot;quot;quot;'quot;«' Pg- 77) moet iemand sturen, die . . . .quot; en
nu vertaald Ashburner „recieves paymentquot;. Zou het niet waarschijnUjker
zijn, iiTixprivvvaamp;at. te vertalen als „er bij leenen, medegeldopnemenquot; en in

è'nixp'^vvvrai de borg te zoeken?

4nbsp;schol. Luc. lup. Trag. 48.

5nbsp;I. G. XII 7. 515 = Laum 50 (2de eeuw v. Chr.).

6nbsp;B. G. U. 987. 9 (slavin); 709. 14; 741. 36 (utto^^ktj dveirtSavetaTo óAAou
haveiov).

-ocr page 151-

van Sinai komt het substantief èmdaveiorijg voor, hier in de zin
van woekeraar: de man wil nl. een reeds afbetaalde schuld nog-
maals van de weduwe van den inmiddels overleden schuldenaar
terugvorderen. Het lukt hem echter niet, want Anastasius laat
den overledene weer opstaan en vertellen, hoe de zaak zich had
toegedragen ^

'EmxQnorriQ staat in onze overlevering nergens; wel schijnen
op een Berlijnsche papyrus de woorden ènixqriaxéo} en èmxQrio-
xioQ voor te komen. De lezing staat echter bij geen der beide
woorden vast. Het gaat om een leening aan iemand, die daarvoor
de zoon van zijn geldschieter in de leer neemt: maar of de genoemde
woorden nu soms de technische termen voor een dergelijke trans-
actie zijn, is niet uit te maken

Uit het voorafgaande blijkt, dat èmöaveiCBiv vrijwel nooit van
het geven van tweede hypotheek wordt gezegd en zelfs op de
aangehaalde Demosthenes-plaatsen kunnen wij eigenlijk niet van
tweede hypotheek spreken, aangezien het hier een geval van
bedrog betreft, waarvan de geldschieters onkundig zijn gebleven.

Onze conclusie moet dus zijn dat èmdaveiCsiv in de eerste plaats
aanduidt het „leenen tegen onderpandquot;; maar daarnaast ook
„er bij leenenquot; kan beteekenen en tenslotte ook kan voorkomen
volkomen gelijk aan het simplex êaveiCsiv^.

Uit de aard der zaak zal in een maatschappij, waar het leenen
met zooveel waarborgen gepaard ging, het geven van tweede
hypotheek niet veel zijn voorgekomen. Het is dus ook niet te ver-
wonderen, dat daarvoor geen speciaal woord is ontstaan. Merk-
waardig is nog, dat, waar in
onze overlevering de tweede hypotheek

eens een enkele maal voorkomt, bv. in de bekende schuldenrege-
lingswet van Ephesus, het feit zeer nadrukkelijk wordt omschreven:
(1. 33)
oaoi dè èjzt xoïg wisQéxovai dedaveixaaiv (met èmdeba-
veixaaiv)nbsp;_

1nbsp;Anast. Sin. 524 A (Patrol. Gr. 89 Migne).

2nbsp;B. G. U. 1124 (18 V. Cïir.).nbsp;, . jnbsp;^ ,r

3nbsp;Men kan vergeUjken de kracht van de praepositie e^t in de samenstelling

ttScSdvat, wat kan beteekenen „erbij gevenquot;, maar ook eenvoudig „geven .

4nbsp;Syll.» 364 = Inscr. lur. I 30- V.

-ocr page 152-

Hoofdstuk X

nPOAANEIZEIN EN VERWANTEN

De termen ngoèaveiCeiv en nQomxQavai met hun afleidingen
komen in onze overlevering eerst voor sinds de vroeg-HeUenis-
tische tijd. Zij duiden aan een „van te voren leenen, voorschietenquot;
en worden gebruikt zoowel in de beteekenis „voorschietenquot;, d. w. z.
een door een ander verschuldigd bedrag bij wijze van vrienden-
dienst betalen (leenen), als in die van „voorschot gevenquot;, dus het
vooruit betalen van een pas later verschuldigd bedrag. Het is
duidelijk, dat het den geldschieter in geen van beide gevallen te
doen zal zijn om geld te verdienen: wij vinden dan ook nergens
eenige vermelding van rente, terwijl wel een enkele maal de nadruk
wordt gelegd op het rentelooze.

Een tweede punt — maar dit is natuurlijk zuiver toeval — is,
dat het in bijna al de ons overgeleverde gevallen gaat tusschen
particuheren en de Staat (gemeente).

De meeste Grieksche staatjes hadden voortdurend met geld-
gebrek te kampen en waren vaak niet in staat eenige bijzondere
onderneming te betalen of zelfs aan hun normale verplichtingen
te voldoen. Dan riep men de burgers op, om weer eens van hun
burgerzin blijk te geven en het benoodigde geld voor te schieten,
of wel, men noodigde den beheerder van het betreffende deel der
Staatsmiddelen uit om het bedrag zoolang uit eigen zak te be-
talen.

Het laatste is het geval in een Attisch eeredecreet voor de
epimeleten der Amphiaraea: dezen wordt o.a. een offer toegezegd,
waarop 1. 37 verder gaat met de woorden:

to dè äqyvQiov ro eig rfjv êvaiav JiQoöavsXaai xov xafiiav xov
èrffiov

1 i. G. VII 4254 = Syll.» 298 (329/8 V. C.).

-ocr page 153-

Uit wat later tijd stamt het bij [Plutarchus] Vitae X oratorum
overgeleverde edict van Stratocles ter eere van Lycurgus, waarin
ons wordt verteld, dat deze als „Minister van Financiënquot; jioUd
rójv iöicorójv dia Tiiorecog Xaßihv xal TtQoöaveioag xal sig rovg x'^g
TióXecog xaiQovg xal xov drjfiov xa ndvxa
650 xdXavxa ^

Hier ligt de zaak dus anders. Lycurgus schiet niet voor uit
eigen middelen, maar particulieren deponeeren bij hem hun geld *
en deze sommen leent hij weer aan de staat, m. a. w. hij blijft
garant voor de staat.

Met deze kwestie hangt nog samen een tweede inscriptie, die
blijkbaar over de teruggave van die gelden handelt, maar overigens
te fragmentarisch is overgeleverd, dan dat er iets over de beteekenis
van het woord
ngodavslCeiv uit zou zijn te leeren

Een belangrijke rol speelt het woord ook in het proces tegen
Demosthenes over de 20 talenten, waarmee hij zich door Harpalus
zou hebben laten omkoopen. Volgens Hyperides zou Demosthenes
hebben moeten toegeven, dat hij dit geld ontvangen had, maar
hij verdedigde zich door te beweren dat hij

xaxaxéxQrjaxai avxd vfitv ngoêedaveiofiévog elg xó êeoiQixóv ....
0x1 xcö drjfxcp nQOÖBddveiaxai rd xQW^^a elg xrjv êioixrjoiv^.
Het merkwaardige is, dat, terwijl overal elders steeds het ac-
tivum staat, hier het medium wordt gebruikt: dit heeft tot moei-
lijkheden aanleiding gegeven. Wyse, in zijn artikel over het woord
uiQoöavsiCeiv zet de twee mogelijkheden naast elkaar: of Demos-
thenes deed, althans gaf voor gedaan te hebben, als Lycurgus
en droeg dus persoonlijk het risico, óf hij trad op als
ngoöaveiarijg
(zie pg. 142), dus als tusschenpersoon tusschen geldschieter en
geldopnemer, in welk geval de Staat een formeel contract moet
hebben afgesloten met Harpalus en ook het risico droeg. Het
is duidelijk, dat in het laatste geval — en Wyse neigt er toe dit
als juist aan te nemen — de pointe ontbreekt, zooals Partsch te-
recht
opmerkt g. Want in de eerste plaats zou, wanneer er een

1nbsp;Moralia pg. 852 B.

2nbsp;Voor rriarews Vgl. [Plato] Defin. 415 B ^apaKaraH^tr,-nbsp;^era
niarecüs] Lycurgus kreeg de gelden dus als deposito.

3nbsp;I. G. II 240 (307 v. C.); cf. U. Köhler in Hermes I pg. 314-

4nbsp;Hyper. I 13.

5nbsp;Classical Review 6 (1892) p. 254.

6nbsp;J. Partsch. Griechisches Bürgschaftsrecht p. 369 n. 2.

-ocr page 154-

officieel contract was afgesloten, iedereen dat hebben geweten en
had Demosthenes het niet achteraf als uitvlucht kunnen gebruiken,
zooals Hyperides het ons toch voorstelt. In de tweede plaats is
de eerste opvatting ook psychologisch beter te verdedigen, daar
Demosthenes, omdat hij alleen het vrij groote risico draagt, als
een soort stille weldoener van de Staat kan poseeren. De meeste
geleerden houden zich dan ook aan deze opvatting i.

Zooals naast davelCco ,,ik leen uitquot; het medium öaveiCo/iai ,,ik
leen van iemandquot; beteekent, zoo staat ook naast TigoöaveiCoi „ik
geef een voorschotquot; TtQoöaveiCofzai ,,ik krijg een voorschotquot;. De
bovengeciteerde Hyperidesplaats kunnen wij dus als volgt ver-
talen: lt;hij beweerdegt; ,,dat hij het geld te leen gekregen had,
het opgenomen hebbend als voorschot voor U voor het theoriconquot;.

Er is tenslotte in de 4de eeuw nog één voorbeeld van het gebruik
van
TiQoöavelCetv, nu echter in omgekeerde verhouding. Aristoteles
nl. vertelt ons, dat Pisistratus aan de armen geld voorschoot voor
hun zaakjes
{roïg êmóqoig xQVfiaraTiQosddveiCeTiQÓg rag ègyaaiag)

Uit de 3de eeuw dateeren twee inscriptie's, die beide ongeveer
gelijke gevallen behandelen. De eene is uit Ephesus en ongeluk-
kigerwijs op de voor ons doel belangrijke plaats eenigszins lacuneus.
Toch is de samenhang nog wel duidelijk. In Priene is een tyran
opgestaan, die zijn tegenstanders uit de stad heeft gejaagd. Deze
houden nu in de omgeving een fort bezet, maar daarvoor is geld
noodig. Daarom wenden zij zich nu tot den ouden bondgenoot,
Ephesus, met het verzoek hun geld te leenen. De Ephesers zijn
hiertoe wel genegen, maar hebben ook geen contanten. De oplos-
sing is nu deze, dat men op groote schaal burgerrecht gaatver-
leenen aan vrijgelatenen, tegen betaling van 6 minae. Dit geld
wordt nu waarschijnlijk op rente gezet en van de opbrengst worden
degenen, die het geld ondertusschen aan de Prieners hadden voor-
geschoten
{oi TiQoöavEiaavreg), afbetaald

Het andere geval is uit Samothrace afkomstig, waar een com-
mandant zelf de soldij aan de soldaten betaalt

Een laatste en belangrijke inscriptie uit de 3de eeuw is het

1nbsp;Zie Schäfer, Demosthenes u. seine Zeit III p. 322; Blass, Attische Bered-
samkeit III 2 p. 65; Droysen, Gesch. d. Hellenismus I 2. 283.

2nbsp;Ath. Pol. 16. 2. 3 Syll.» 363 (297 V. C.).
4 I. G. XII 8. 156 = Syll.» 502 (228/5 V. C.).

-ocr page 155-

besluit van de stad Halicarnassus over de bouw van een stoa voor
Apollo en koning Ptolemaeus. Ook hiervoor is geen geld aanwezig
en dit wordt nu door particuheren tegen belooning van een eere-
decreet voorgeschoten. De nadruk wordt hier speciaal ook gelegd
op het rentelooze voorschieten.

1 5 xoèg ê^sraatig öaoi äv ngoêavEiocoaiv äroxa----èvaygaipai.

' De inscriptie regelt nu verder de positie en zekerheid van deze
geldschieters, die voor het eerst ook met de term
7tQodavsiara(

worden aangeduid

Na de 3de eeuw verdwijnt het woord TiQodaveiCeiv uit onze ge-
zichtskring- in de 2de eeuw na Chr. duikt het een paar maal op.
maar dan steeds in figuurlijke zin om tenslotte bij Dio Cassius
nog eenmaal te verschijnen in de bekende beteekenis. nu echter
naar de Romeinsche wereld overgebracht:
oi TteodaveéCovreg zijn
hier nl. de menschen, die Augustus het geld voor de oorlog tegen
Antonius
voorschoten 3. Overigens komt het woord in officieele
stukken niet meer voor*. Ook de papyri kennen het met.

In de plaats ervan komt jtQoxcxQdvai, dat wij reeds vmden op

twee Samische inscriptie's:

lO het van omstreeks 245 v. C. dateerende eeredecreet voor
Boulagoras, die de stad bij vele moeilijkheden uit eigen middelen
had geholpen
(to dgyégiov nQoéxerjaev)

20 het bekende decreet over de korenvoorziening uit het begin
van de 2de eeuw v. C., waar in de laatste paragraaf uitdrukkelijk
wordt verboden, dat het voor koren bestemde fonds zal worden
gebruikt om daaruit andere betalingen zoolang voor te schieten.
Wie daartoe een voorstel doet (nl. camp;c öec nQoxQVaaoêat lt;ra
Xefiuaragt; eig aXXo n) of het op eigen gezag doet, wordt bedreigd
met een boete van 2000 drachmenDat dit voorschieten uit het
eene fonds aan het andere een praktijk was, die nog al eens voor-
kwam,nbsp;
^^ de hand

I O G lquot;^ 2 Lucian. del^rif. 3: Hut. Pericl. 13. 2. 3 5i. i?- 8-
! Eenmaal vinden wij ook het subst. .poSav^a^ó. op een mscnptxe uit
Jtfatoïïce uit de keizertijd (C. I. G. 2717b). die echter te lacuneus is, dan
iets uit leeren kan omtrent het karakter van de voorschotten.

6 fvU 3 te^f Lckmann, Griech. Inschr. z. Griech. Staatenkunde no. 59);
merkwaardig is het medium .poxP^-aöa. misschien naar analogie van
xp^a^ai ..gebruikenquot;.

-ocr page 156-

gewerkt door de primitieve inrichting der staatshuishouding met
al zijn aparte fondsjes en potjes.

De korenvoorziening is van oudsher een der lastigste problemen
voor de antieke staatsbestuurders geweest en in de Hellenistische
tijd was dat er door de zeer treurige financieele omstandigheden,
waarin de meeste steden verkeerden, niet beter op geworden. Daar-
uit wordt dan ook de strenge straf voor de overtreders van het
voorschiet-verbod verklaard. En zoo is het natuurlijk niet te
verwonderen, dat wij zoo vaak ngoxixgavai in verband met koren-
leverantie's zien.

Reeds op het Boulagoras-decreet was dit het geval en eveneens
op een eerebesluit van Magnesia a/d Maeander, ter huldiging van
een
aixévrjq — deze was natuurlijk de aangewezen man om een
dergelijke daad van burgerzin te volvoeren —:

Gircov^aavra xai nqoxQi^aavra èx rüv iöicov rijv reifi'^v rov
airov

Maar ook de uitvoering van de vele eeredecreten kostte schatten
geld. Boven zagen wij reeds, dat de Atheensche volksvergadermg
zijn schatmeester het offer aan Amphiaraos liet betalen.

Onder de afrekeningen der hieropoien op Delos vinden wij
omstreeks 190 v. C. aangeteekend, dat de Staat een of meer
ard/ivoi had betaald:

eig ajióöoaiv oë ngoexgijaaro y jióXig elg róv orécpavov — „ter
teruggave van het bedrag wat de Staat heeft opgenomen voor
de kransquot;

De Staat had dus, als zoo vaak gebeurde, een voorschot opge-
nomen uit de tempelkas.

In de wereld der papyri ligt de zaak natuurlijk anders dan in
de eigenlijk Grieksche wereld. Hier zijn geen arme democratische
staatjes, die hun burgers als een gunst een voorschot moeten vra-
gen; hier in Egypte is een misschien even arme, maar machtige
absolute staat, die eischen kan. Het voorschieten van geld door
burgers of particulieren aan de Staat vinden wij haast niet meer;
ngoxixQdvai wordt steeds gebruikt van voorschotten, van parti-
culieren onderling, zooals die in het dagelijksch leven zooveel voor-
komen

I C. I. G. 2927 (2de eeuw n. C.). 2 Inscr. de Déios 415.
3 Een vb. in oud-grieksche zin P. Oxyrh. 1413. 20 (270/5 n. C.):
dXX'

-ocr page 157-

Het woord ngoxQ^f^rrig = TiQoöaveiaxijg komt in onze litte-
ratuur, voor zoover mij bekend is, niet voor. Het zal echter waar-
schijnlijk wel bestaan hebben, want op een eeredecreet uit de
Piraeus vinden wij het afgeleide werkwoord TigoxQ^ioxeXv.

TiQOVxQVf^rrjxsv öè xal öid(poQov nXsovdxig dxoxov djiodrjfiovvxog
xov xafJLiov

Bij ngoxixQdvat behooren verder nog twee substantiva nl.

ngoxQ^loig en tiqóxq^i-o,.

Het eerste, dat ons in de omschrijving nQoxQnlt;^mnbsp;over-

geleverd is op een inscriptie uit Smyrna schijnt in de papyri
slechts gebruikt te worden voor een voorschot op de pachtsom,
door den verpachter aan
den pachter verstrekt voor irrigatiewer-
ken e.d.

nQÓxQEia is ons behalve in een aanteekening in Bekkers Anec-
dota Graeca slechts uit de papyri bekend, waar het ook al weer
„vooruitbetalingquot; of „voorschot (leening)quot; beteekent. In deze
bij uitstek agrarische omgeving is de leening meest een koren-
leening.

Eenige voorbeelden mogen nog even apart besproken worden,
omdat zij een illustratie zijn van de bovengenoemde aanteekening
in de Anecdota Graeca. Daar schrijft nl. de grammaticus s.v.
d(poQnrj:

lötoig naga 'Axxixoïg ri ndgoèog tjv vvv noUoi TiQÓxQeiav xai
èvd^xrjv Xéyovaiv*.

Dat beteekent dus. dat ngóxQeia een laat synoniem is voor het
Attische dipoQfii] ..bedrijfskapitaalquot;. In een der bedoelde papyri
nu worden ons de testamentsbeschikkingen van een grootgrond-
bezitter vermeld, die zijn vermogen onder zijn vijf kinderen ver-

eyinbsp;c'^pccaa „ik (nl. de gymnasiarch) heb zalf gekocht nit een

voorschotquot;. Als tegenstelling hiervan kan men aanhalen Wessely-btudien
X
204 B 2. 6, waar npoKixpaa»ai wordt gezegd van het eischen van be-
lastingvooruitbetaling .

1nbsp;Syll.® 1102 {175/4 V. C.).

2nbsp;Mo«'a. Kal Btpx. Evay. Sxo^^V^nbsp;1878 p. 95-

3nbsp;P. Oxyrh. 729. 13- i? (i37 v. C.):nbsp;xP«''» r-^vr^ (=nbsp;''Pquot;'

a^Tots ónbsp;Vgl. 1125. 3 (2de eeuw n. C.).

4nbsp;B A 472 7; rrdpoSos. als dit tenminste goed is overgeleverd, moet iets
als bijdrage beteekenen; het is ons overigens niet bekend. Het woord
irpóxptia komt pas voor sinds de 2de eeuw n. C.

-ocr page 158-

deelt. Twee dochters krijgen samen o.m. een wijngaard en een
stuk bouwland
xal tiqoxqeIo-Q ^ai XQ'^^^riQia xal avvxvgovvra
ndvxa
Preisigke teekent in zijn woordenboek s.v. ngóxQsia bij
deze plaats aan: „nqóxQeio. ist das arbeitende Geld, das in Form
von Darlehen in Unternehmungen hineingesteckte Geldquot;. Wat hij
hiermee bedoelt, is niet geheel duidehjk. Aan geld zullen wij wel
heelemaal niet moeten denken; in verband met het bouwland en
het verder genoemde gereedschap, zullen wij in
ngoxgetag hebben
te verstaan de voorschotten aan zaaikoren („plantquot; zooals de
Engelsche uitgevers het vertalen), die eigenhjk het bedrijfskapitaal
uitmaken. Dergehjke leeningen, meest aangeduid met de woorden
Xóyo)
nooxQslag „bij wijze van n.quot; komen vele malen voor

Tenslotte verdient nog bespreking het woord TiQodaveioxrjg.
Boven hebben wij deze term reeds ontmoet in een inscriptie uit
Halicarnassus (zie pg. 139), in de beteekenis ,,hij, die voorschietquot;.
Gezien het tweeledige karakter van al dergelijke woorden, als
öavEioxrjg, xQV^^rrjg, zouden wij nu ngoöaveiaxrjg ook verwachten
in de beteekenis ,,hij, die een voorschot krijgtquot;. Hiervan zijn
echter geen voorbeelden bekend.

Wel komt ngodaveiaxijg nog voor in een heel andere functie
in de Delische tempelrekeningen. Steeds vinden wij het woord
in ongeveer dezelfde formule:

xal xóde dgyvgiov èdavelaa/j.sv fzrjvóg .... xaxa tprjcpiafia {xov
örjfiov xai xaxd vófjiov xai) xaxa avyygaq/qv (— (pdg) xfj nóXei
xai ngodavsiaxaïg
(volgen eenige namen) xai dvadóxoig
Na Tcgodaveioxaïg staan öf drie namen öf xoïg ßovkevxalg.
In de eerste plaats dient hier opgemerkt, dat in de inscriptie
van 269
v. C. ook is opgenomen de bepaling:

agxsi tov xóxov fieig Ar]vaiugt;v ó èni KaXUfiov.
Het waren dus geen rentelooze voorschotten, die de tempel-

1nbsp;P. Oxyrh. 907. 13 (276 n. C.).

2nbsp;bv. P. Oxyrh. 1630; 1527; 729; 1975; in het laatste geval waar het om

3nbsp;solida gaat, is de leening dus in geld gegeven. P. Oxyrh. 1527, 13: eVl
trpoxpelq. Kal /xijSeirto èv Baveilt;i) wijst er weer op, dat deze voorschotten
renteloos waren en daarom onderscheiden werden van de
Sdveia.

3 Deze inscriptie's zijn de volgende: I. G. XI 203 A (269 v. C.), Laum 54
(250), Inscr. de Délos 372, 388 (201/0), id. 406 (± 190), id. 442 (179), id.
449 (175)-

-ocr page 159-

bank de Delische staat verleende. Er staat trouwens ook geen
Ttgoóaveiaafzev, maar eenvoudig öavsiaafiev.

Het woord TiQoxixQdvai, waarvan wij het medium boven pg. 140.
in een inscriptie van het jaar 190 v. C. vonden, komt in deze ge-
vaUen ook nergens voor. Aangezien deze bank er wel een vaste
terminologie op na zal hebben gehouden, geloof ik met, dat wij
nQodavEiax^Q hier moeten opvatten als afgeleid van het medium
nQoèaveil:eaêaiAvis als„degene, die het voorschot in handen krijgtquot;,^
maar als afgeleid van
davsiorfjg, „degene, die optreedt namens
den schuldenaarquot;, ngodavsionjg is dus een woordverbinding als
TCQÓ^evog, TtQÓ^ooxoQ e.d., terwijl wij davstonjg moeten nemen in
de beteekenis „schuldenaarquot;, die, zooals wij zagen (pg. m) een
enkele maal in onze litteratuur opduikt. Geheel in overeenstemming
met onze opvatting is een aanteekening in Bekkers Anecdota:
TtQoöaveiox^g- ó dvxi rov óaveiCojuévov ygatpófievog rijv ó/xoXo-
yiav
d. w. z. degene, die in plaats van den schuldenaar de over-
eenkomst teekent

In hoeverre dit in het dagelijksch leven voorkwam en wat dan
de praktijk ervan is geweest, kunnen wij door de aard van onze
overlevering niet verder nagaan. Het eenige, wat wij kennen,
zijn deze Delische
nQoöavBiaxai en hierop kunnen wij die opmerking
van den ouden grammaticus zonder meer toepassen: het zijn die
burgers, die namens de Staat, het leeningscontract sluiten. Mo-
gehjk nemen zij daarmee dan tevens de plaats in van borgen,
alsof zij voor zich persoonlijk hebben geteekend: dat is dan een
latere ontwikkeling en wel zeer verklaarbaar, want bij een schul-
denaar als de Grieksche Staat kan men geen zekerheid genoeg
hebben. Maar hoe dit ook zij, onze verklaring zal steeds hypothe-
tisch moeten blijvenquot;; zoolang wij niet over meer materiaal be-
schikken.nbsp;________

1nbsp;Dit neemt Wyse aan in zijn reeds meergenoemde artikel in de Classical

Review van 1892.

2nbsp;B. A. 192. 6.

-ocr page 160-

CONCLUSIE

Wanneer wij nu het resultaat van de voorgaande bladzijden
pogen samen te vatten, dan treft ons aUereerst het feit, dat het
Grieksch als geheel genomen, geen vaste economische terminologie
heeft gehad. Daarbij moeten wij natuurlijk in de eerste plaats
bedenken, dat de stof, die in deze studie behandeld is, zich uit-
strekt over een tijdperk van meer dan duizend jaren, gedurende
hetwelk de taal uit de aard der zaak zeer belangrijke wijzigingen
heeft ondergaan. Bovendien vloeien de bronnen voor de kennis
van het economisch leven niet al te rijkelijk, zoodat een volledig
beeld voorloopig nog en misschien wel voor altijd tot de onmoge-
lijkheden behoort.

Maar onze conclusie is ook zeer verklaarbaar door de algemeene
gesteldheid van de Grieksche wereld. De vele afzonderiijke staatjes,
die natuuriijk op een zeer verschillend economisch peü stonden
en ten deele ook nogal sterk afwijkende dialecten spraken, misten
ten eenen male alles, wat noodig is, om op dit gebied tot eenheid
te komen.

Ook de meeste staatjes op zichzelf hadden geen vastomlijnde
terminologie op economisch gebied, maar gebruikten de verschil-
lende woorden voor en door elkaar.

Ook in andere opzichten is de economische terminologie geen
vast omlijnd iets. De meeste termen, die in het voorafgaande zijn
behandeld, zijn of zeer algemeene woorden, die ook in economisch
verband kunnen worden gebruikt, óf woorden afkomstig uit andere
gebieden van het economisch leven, die ook in de terminologie
van het Credietwezen een functie hebben.

Het economisch leven is dus nog weinig gedifferentieerd. Wij
hebben boven bij de behandeling van het woord xQW^^ra er reeds
op gewezen, dat deze term zoowel bezit, waren als geld aanduidt

-ocr page 161-

en dat daar in Grieksche oogen weinig verschil in was. Evenzoo
is acpoQfiri (en èv^Kq) zoowel iemands voorraden of bezittingen
als het bedrijfskapitaal en ook hierin hebben de Grieken weinig
verschil gezien.

Gewezen zij verder nog op de zeer uiteenloopende beteekenissen
van het
öidcpoQov. Zelfs een zoo algemeen gebruikt woord als
xóxog beteekent niet altijd rente.

Dit alles wijst er dus op, dat het economisch leven nog op een
vrij laag peil stond; anders was men vanzelf wel gekomen tot
scherpere onderscheiding van woorden en begrippen. Hiermee
hangt ook samen het feit, dat de beroepen in het economische
leven dooreen loopen. Demosthenes' vader, die men vaak voor
„fabrikantquot; houdt, is in waarheid niets dan een bezitter, die zijn
geld steekt in alles, waar wat aan te verdienen is, en ook de tra-
peziten hielden zich met geheele andere dingen bezig, dan alleen hun
bankzaken.

Slechts enkele gevallen kan men noemen, waar de ontwikkeling
op hooger peil is gekomen, zoover dat tenminste blijkt uit de
terminologie.

Daar is bv. het Athene van de 4de eeuw, d. w. z. de tijd van de
redenaars. Hier kunnen wij inderdaad min of meer van technische
termen spreken; men denke b.v. aan woorden als dtpoQfirt en
Ixboaig, al worden deze ook nog buiten hun engere beteekenis
gebruikt, In het algemeen is de wijze van uitdrukken ook hier

nog vrij vaag.nbsp;ur i

Het Ephesus uit de tijd van de beide noodwetten geeft büjk,

althans wat betreft de leeningscontracten, een zeer ver doorge-
voerde differentiatie van termen te hebben gekend.

De officieele Egyptische administratie tenslotte, zooals wij die
uit de papyri kennen heeft een groote mate van eenheid in haar
terminologie gekend, een eenheid, die ook in het particuliere leven
zich heeft doen gelden. Dit is natuuriijk te danken aan het gecen-
traliseerde absolute koningschap. Ook in de ongeveer gelijke for-
muleering van contracten en quitantie's blijkt deze eenheids-
gedachte tot uiting gekomen te zijn.

Behalve het gebrek aan eenhei van uitdrukking treft ons ook
vaak de meer dan onbeholpen wijze van formuleering, waarop ook
boven eenige malen is gewezen.nbsp;^^

-ocr page 162-

Het is duidelijk, dat deze vaagheid in de opvattingen omtrent
het economisch leven, die tot uitdrukking komt in de vaagheid
der terminologie, wijst op een economisch peil, dat nog slechts
weinig boven de „Hauswirtschaftquot; verheven is, en in de verste
verte niet te vergelijken valt met onze kapitalistische wereld.

-ocr page 163-

SOMMAIRE

La présente étude a été composée dans l'intention de voir les
connaissances que nous possédons de la vie économique grecque
d'une autre manière qu'on ne l'a fait jusqu'à présent. Elle s'est
proposé d'étudier l'origine et le développement du sens des dif-
férents termes économiques, surtout de ceux qui se rapportent
au Crédit. Le but était double. D'une part elle a tâché de trancher
la question de savoir si le grec a possédé une terminologie écono-
mique fixe. D'autre part l'intention était de chercher ce que peu-
vent nous renseigner les termes grecs sur le niveau économique
du monde hellénique.

Le livre est divisé en dix parties:

Dans le . premier chapitre sont traités les mots qui signifient:
„fortune, biens, possessionsquot;:

jj ^/oç — la vie et tout ce qui est nécessaire à la soutenir. Le
mot se trouve surtout chez les poètes (Homère).

2)nbsp;oîxoç — la maison et tout son contenu, appartenant à une
famille. C'est pour cela que
olxoç se dit de préférence des biens de
famille, surtout quand il est question d'un héritage
{olxoç nargcpog,
firjXQamp;oç, ÔQ(pavigt;côç. fiiaêcooig oîxov
etc.). Dans les papyrus on
emploie le mot
olxoç pour désigner la caisse (ou bien la grange,
quand il s'agit de payements en nature) d'un domaine, d'où l'ex-
pression
ÔaveiCeiv è^ oïxov — prêter de l'argent comptant, non par
le virement.

3)nbsp;Un groupe de mots, qui procèdent de la signification „tout
ce qu'ü y a pour
quelqu'unquot; rà ôvra (jidgovra, ngoaovra) ou
rà ■ÔTidQxovra. ou bien comme substantif o^am (TtaQovma) et
ihtae^tç {wtaQxd, ^TtaQxra). Le mot ovoia est le terme le plus ré-
pandu pour désigner la fortune: dans les papyrus de l'Empire
romain le mot désigne un domaine, donné par l'Empereur à des
favoris.

-ocr page 164-

Un mot du même groupe, qu'on ne trouve que depuis le deuxième
siècle après J. C. est
vnôaxaaiq.

4)nbsp;xmi^o-ta — dérivé de xQijcyamp;ai „userquot; — les ustensiles, tout
ce qu'on peut user, c. à. d. fortune mobilière. Le mot désigne
aussi les marchandises et depuis le 5me siècle avant J. C. l'argent;
cela nous apprend que l'argent était considéré comme des mar-
chandises.

5)nbsp;xx^fMara (dorien nâfiaxd) de xxâaûai „s'acquérirquot;, un mot
général pour indiquer les possessions, mais qui se dit surtout de
propriétés foncières. Cela nous rappelle que les possessions en
Grèce étaient pour la plupart des propriétés foncières (cf.
ovo ta).

Dans le second chapitre il s'agit des mots qui indiquent le ca-
pital de roulement et le dépôt. Le mot attique pour capital de
roulement, qui se trouve d'ailleurs aussi chez Plutarque (Vie des
Gracques c. ii), est àçgt;0Qfir] „point de départquot;. Néanmoins le
mot àcpoQfMT^ désigne aussi d'autres choses, par exemple moyens
de subsistance, ressources ou bien somme d'argent.

Plus tard le mot àcpoQixrj est remplacé par èvd^xr}: êvdrjxrj „ce
qu'on met dedansquot; se dit surtout des marchandises, qu'un mar-
chand porte avec soi sur un navire (du verbe
èvxîêeoamp;ai) ou qu'il
a dans sa maison. Comme ces marchandises forment proprement
dit son capital de roulement, on désigne celui-ci aussi du mot
èvamp;r]xrj. Ensuite èvamp;ijxrj indique aussi l'inventaire d'une maison
en général, outre ces marchandises, ce que le iuriste Gaius appelle:
„entheca praediorumquot;. Enfin èvamp;ijxrj signifie le réservoir ou caisse,
où l'on met quelque chose. De toutes ces significations on a des
exemples dans le livre d'Artemidore. Un autre mot de même
racine,
ëvamp;s/na, désigne surtout le dépôt, ainsi que amp;é/ia, le mot
spécial du service de virement en Egypte (Preisigke, Fachwörter
des Aegyptischen Verwaltungsdienstes s.v.). Le mot spécial pour
dépôt est
JiaQa{xaxa)§rjxr}.

Dans le_3me chapitre sont traités les mots, qui signifient revenu
ou intérêt. Ce sont:

ëqyov (= le résultat du travail), d'où sont dérivés àgyà et
èvegyâ, les choses qui rapportent ou non des revenus, connus du
27me harangue de Démosthène.

xaqnôt; et èmxaQjiia, termes de l'agriculture, signifiant la récolte
ou le revenu d'une propriété et en général le revenu d'une fortune.

-ocr page 165-

soit provenant de propre travail, soit du travail d'autres. On peut
remarquer encore que dans l'économie des Satrapes (Aristote
Econ. II 1346 a 3) les mots se disent aussi des revenus des trou-
peaux.

TZQÔaoèoç ou xà nqoaiovxa (xQ'^ftaxa), le mot général pour toutes
sortes de revenus, surtout de ceux de l'Etat.

xôxoç est le mot spécial pour intérêt, bien qu'il y ait des cas
où le mot est employé d'une autre manière, dans le sens de gains
(de marchandises): Philostr. Vie des Soph. II 21, Aenéas Tact.
10. 12.

Restent encore smxeQÔeîa, qui signifie d'origine les gains (Herod.
IV 153) et figure dans les papyrus à partir du 4me siècle après
J. C. dans la signification: intérêt, et
oïxoç, un terme spécial de
l'économie naturale, qui ne se trouve qu'une fois (Lysias 32. 15).

Le mot ôiâcpoQov, qui est traité dans le 4me chapitre, a des
significations économiques très différentes. D'une part
ôiâcpoQov
indique la différence entre ce qu'on a et ce qu'on avait (frais,
somme d'argent), d'autre part öidqjoQov est ce qui est important,
surtout le bien, la fortune. De ces deux origines résultent bien
d'autres significations: amende, prix, intérêt, capital.

Dans le 5me chapitre sont traités les termes qui désignent em-
prunter ou prêter:
fiexgeXv, xixgdvai, bavei^eiv, nQoieoêai, avfi-
pdXXeiv, xoxiCeiv,
qui ont tous la signification de prêter, à côté
desquels les formes médiales fiexQBÏaamp;m,
xlxqaaêai et ôaveîCeaêai
ont le sens de emprunter. Nous constatons, que tous ces mots,
excepté
xoxiCeiv, procèdent du sens de ,,donnerquot;: la plupart de
ces mots a même ce sens encore dans les temps historiques par ex.
TiQoteaamp;ai et avfi^dXXeiv. AavBÎl^eLv seul ne l'a plus, bienqu'il ap-
paraisse que les mots
ôdvoç et èdveiov sont encore employés dans
le sens de don. Le terme ôavelCBtv se trouve surtout, quand il
s'agit de prêt d'argent (avec intérêt),
xixgdvai, quand il s'agit de
prêt d'ustensiles.

Le 6me chapitre traite des mots, qui indiquent la somme prêtée
ou la dette. Ce sont les mots généraux xQ^foç et ècpeiXri, qui désig-
nent toutes sortes de dettes (amende, récompense etc.) et ensuite
àQxoXov, xeq)dXaiov et ôdveiov qui se disent seulement des dettes
à cause d'un emprunt. On emploie de préférence àQxalov et
xB(pd-
Xaiov à l'opposé de xdxoç (intérêt), mais il y a aussi des cas, où

-ocr page 166-

àgxaiov est employé à l'opposé de xéqôoç (gain). Dans le 7me
chapitre on trouve le traitement des mots pour préteur et emprun-
teur. Il est curieux de remarquer que les motsnbsp;en
ôa-
veiaxrjç
désignent le prêteur aussi bien que l'emprunteur. Le terme
o^oXoordrrjç — usurier — est dérivé d'un mot îardvetv, signifiant
„peser, payer, prêterquot;. Les mots apparentés
oraaia et oxarijQ
se trouvent surtout en dorien. Il est bien possible que o^oXooxdxrjç,
qui est de préférence un mot de la Comédie, est venu, lui aussi,
de la Comédie dorienne. Outre ces mots il y a encore
xox£axr]ç
et xox6yXv(poç ,,usurierquot;.

Dans le 8me chapitre sont traités quelques termes spéciaux,
par exemple
àxoxoç „sans intérêtquot; et êniroxoç „avec intérêt,
dont le dernier terme se dit aussi bien d'un capital, que de l'in-
térêt (intérêt composé).

Pour intérêt composé on a aussi le mot dvaxoxiafidç, qui nous
est connu seulement du latin (Cicéron ad Att. V 21. 11; C.I. L.
3324). Par contre
svamp;vxoxia désigne l'intérêt normal. Ensuite
il y a les mots
ëyyetoç et vavxixôç. quot;Eyystoç se dit d'une fortune,
qui ne consiste qu'en terre, et d'un prêt, qui se fait sur un gage
immobilier; on peut même dire
xoxoç eyystoç de l'intérêt qui est
exigé dans un cas pareil.
Navxtxôç, par contre, est employé de
l'argent, qu'on prête sur gage d'un navire avec son contenu; un
synonyme byzantin de
vavxtxô/; est êmnôvxtoç.

Dans les gme en lome chapitres viennent ensuite deux composés
de
ôaveîCeiv à savoir èjtiôaveîCeiv et TiQoôaveiCetv. Selon une défi-
nition de
r„Anecdota Graecaquot; de Imm. Bekker èmôaveiCeiv sig-
nifie prêter sur deuxième hypothèque. Les seuls exemples de ce
sens se trouvent dans les 34me et 35me harangues de Démosthène,
où il est question d'un prêt à la grosse aventure. Mais ailleurs
èmôaveiCetv est toujours „prêter sur un gage quelconquequot; et par-
fois même il est un synonyme de
ôaveiCeiv.

IlQoôaveiCetv {ov 7tQ0xi%Qdvai) signifie „avancer, donner une
avancequot;. Dans nos exemples il se dit surtout des avances que les
fonctionnaires ou même particuliers doivent à l'Etat. Le mot
nQoôaveiaxrjç, qui se trouve si souvent sur les inscriptions de Délos,
n'est pas dérivé de
ngobavei^eiv, mais est une composé de àavei-
axriç. Il désigne la personne, qui signe le contrat de prêt au nom
d'un autre (i.e. l'Etat) et reçoit la somme prêtée: on trouve le

-ocr page 167-

èavEiaxnç dans une fonction pareille dans les inscriptions de Naxos.

En résumant le résultat des pages précédantes nous constatons
en premier lieu que le grec n'a pas eu de terminologie économique
fixe. C'est aussi facile à comprendre à cause de la condition géné-
rale du monde grec. Les petits états, dont le niveau économique
était très différent, étaient privés de tout ce qui est nécessaire à
aboutir à une unification sur ce terrain.

Mais les états eux-mêmes aussi n'avaient pas besoin d'une
terminologie fixe, bienqu'ü y ait quelques exceptions; par exemple
les Athènes des Orateurs, l'Ephèse des deux lois financières (Syll.'
364 et 742) et le royaume des Lagides.

Mais en général nous constatons partout un certain vague, pas
seulement dans la manière de s'exprimer, mais aussi dans la con-
ception des phénomènes économiques. Il est déjà indiqué que les
Grecs n'ont pas senti de différence entre les marchandises et l'ar-
gent, entre gam et intérêt, entre donner et prêter, entre le fonds
de roulement et les marchandises d'un marchand. Cela nous mon-
tre que le niveau économique du monde grec n'était pas très élevé,
et qu'U n'est pas le moins du monde permis de le comparer à notre
société capitaliste.

-ocr page 168-

quot;v-f i

-ocr page 169-

REGISTER VAN BEHANDELDE PLAATSEN

Aelianus

Variae Historiae IV i
XIII 2

Aeneas Tacticus
lO. 12

115, 116
93 n. 6
7, 104 n. 5
55
n. I, 104

123 n. 7
12

47

103 n. I

83

103 n. I

83

47

99
9

^35

13 n. 6

13

47

II

Aeschines

I 39 (schol, ad)

Inbsp;75 (schol, ad)
III 173
III 212

Aesopus

133
163

Alciphron
I 4- I
13- 3

IInbsp;3- 2
5. I

12

III 34- I

Ammonius
s.v. aircä
s.v.
oIgt;cos

Anastasius Sinaiticus
(Migne 89) p 524 A

Anaxilas

frm. K. II 274. 33

Andocides
I 73
92
138

39
36

63

IIInbsp;lf 9

IVnbsp;15

26

Anecdota Graeca (ed. Bekker)

p. 64. 30

119

81. 17

99

83. 21

8 n. I

97- 19

25 n. 3

129. 4

121

192. 6

143

215- 33

lOI

239. 2

83

247. 21

96, 125

251. 26

126 n. 2

259- I

131

283. 9

128 n. 5

286. 31

118

448. 31

loi n. I

472. 7

22 n. 2, 141

Antiphanes

frm. K. II 17. 20

Anthologia Palatina
VII 37 (Dioscurides)
XI 173 (Philippus)
XI 309 (Lucilius)
Appendix 252

Antiphon Sophistes
frm. 43 (Diels)
frm. 54 (Diels)

A rchilochus
frm. 58

51

13 n. I

15 n- 5

50

40
86
122
80

8 n. 2
22, 75

7 n, 3

-ocr page 170-

A ristophanes

Oeconomica

Acharnenses 1021

74

I 1345 b

29

52

n. 5

Aves 380

10 n. 2

II 1346 a

3

50

Ecclesiazusae 446

94

b

24

65

n. I

712

52

1347 a

I

131

Lysistrata 1055 (schol ad)

1348 a

23

51

93 n. I

b

17

64

n. 3

Nubes

22

75

30

106

240

109

1349 a

4

92

240 (schol ad)

iio n. 4

a

7

45

n. I

242

106 n. 4

a

9

82

451 (schol ad)

90 n. 3

a

20

82

1156

loi, 121

b

ï5

10

1214

90

1350 a

II

85

1285

61

Politica I

10.

1258 b

2

117

Plutus

751

7

b

5

61

755

7

II.

1258 b

21

98

Ranae

1159

75

b

24

49

Thesmophoriazusae 219

75

III

8.

1279 b

18

13

n. 6

250

75

IV

6.

1293 a

21

13 n. 6

842

60 n. 2

II.

1296 a 25

13

n. 6

Vespes

664

52

V

5-

1304 b

22

13

n. 6

1391

38 n. 4

VI

4-

1319 a

13

85

frm. K. I 425. 136

81

5-

1320 a

39

24

523- 649

42 n. 2

Problemata 29. 2. 950 a 28

34

567. 724

22

Rhetorica

I 4. 1359 b 25nbsp;58

b 33nbsp;15 n- 4

5. 1361 a 27nbsp;54 n. 6

9. 1366 b 7nbsp;90

II 6. 1383 b 21nbsp;37

III 9. 1410 a 29nbsp;42 n. 2
de Virtutibus et Vitiis

68, 90 n. 2

1251 b 2
Ariemidorus
I 17

79
II 23

24

37
68

IIInbsp;23

IVnbsp;27
IV 80

V 42
88

Aristoteles

'A^ijvattav /ToAtreia

2. 2

88

16. 2

138

29- 5

52

39. 2

52

52. 2

24

56. 6,

10

7

lo. 65 n. 3

62. 3

107

Ethica Eudemia

3. 4. 1231b

67 n. 3. 90

Ethica Nicomachea

IV 3. 1121 b 34

119

b 36

117

V 2. H31 a 2nbsp;88

VII 5. 1148 b 23nbsp;81

X 8. 1178 b IInbsp;37

(Mich. Ephes. ad. V 77 B)nbsp;36

104
n. 4

25

16

27

27
16

25

61 n. 4

13 n. 4

21

13

-ocr page 171-

Asterius (Migne 40)
220 C

Athenaeus X 431 A
XV 685 A

Augustinus

serm 42
Basilius (Migne 29)
264 C
272 C

Callimachus
epigr. 47
54

Cehetis Tabula (ed. Praechter)
31- 4nbsp;30

Cicero

ad Atticum V 21. 11
Clemens Alexandrinus
Strom. I I. 3

124

86

Corpus Iuris

Codex Theodos. 15 1. 12 28
Codex lustinian. I 3. 45 106 n. i
XI 4. 2 28 n. 4
Edicta lustinian. 13. 4. i 28 n. 4

27 n. 3

27

27 n. 3
106
n. I

Digesta 32. 68. 3

33- 7. 21

Novellae 128. 8
134. 8

16

14

17

83, 102 n. I, 108
59

Crates Comicus
frm. K. I 135.

Democritus
frm. 40
78
219
222
279
282
286

Demosthenes

I- 15
19

120 n. 4
119

28

81 n. I
84

81 n. I
106 n. 4

4- 29

22, 59

10. 28

13 n. I

36

13 n. 6

38

13 n. 6

42

13 n. 6

14. 21

iio n. 2

29

21

30

21

18. 122

96

141

19 n. 2

144

90

19. 146

54

293

29 n. 5

20. 156

13 n- 5

21. 44/5

37

99

107

23. 209

15 n. 4

24. 87

13 n. 5

89

13 n- 5

27. 10

41, 43, loi, 103 n. 5

II

17

24

25

28

29
35

50

60
64

84. 97. 103 n. 5

41

103 n. 5
106
n. 4
85

41
41

49
55

I02 n. I, 103 n. 5

49.

29- 35

97

36

97

60

49

32. 12

iio, 128

15

92

18

67

42

128

47

128

56

128

[33] 3

128

5

127

6

26, 109

7

26, 92 n. 5

9

109

[34] 6

131

13

105

-ocr page 172-

Ï31

128

128

76. 105
131
92

108, 131

129

131

97

12 n. 5, 44, 125
92, HO

24
24
24
24
24

HO n. 2
92 n. 6
94 n. 3
13 n. 4
12
12

13 n. 4
13 n. 4

24
24

98
72

72

13 n- 5
75
75

106 n. 4
87 n. 6

99
75. 99

HO n. 2

47 n. 3
122
99

106 n. 4
35

29, 29 n. 5
97

92 n. 6, 94 n. 3

22

23

24

30
50
52

11

12
22

5

6

11

12

13

14
44

10

36
49
[40] 60
[44] 16

19
23

28
5
47
70

31

33
44

[49] 6
7

11

12

14

22/3
47

49

17

44
61
[52] 3
4

20

56. 2

36.

37

45.

47-

50-

13
17
29

37
48

50

Dinarchus

I. 6

Dïo Cassius
fragm. 37. 2
fragm. 76. 2

38.nbsp;17. i6

39.nbsp;10
41- 37- I

2

42. 51-nbsp;2

46. 18.nbsp;3

51- 17-nbsp;8

21.nbsp;5

52. 28.nbsp;3

28.nbsp;5

58. 21.nbsp;5

85 n. I

13 n. 6

79

87 n. I
78 n. 2

quot;3 n. 3
87 n. I
69 n. 6
112, 129
129

Dio Chrysostomus
27. p. 287 C

Diodorus Comicus
fragm. K. II 421. 2.

Diodorus Siculus
I 79
84
V 12

Diogenes Laertius

IVnbsp;35

Vnbsp;69
VI 9

99

VII 13

Dionysius Halicarnassensis
III 58nbsp;47

V 63nbsp;69

VI 81. 2nbsp;113 n. 3

105

128
44

lOI

92 n. 6
92 n. 6

13 n- I

103 n. i
88 n. 8
13 n. 5
49 n.
4
103 n. I

133
88
88
139
88
86

49

86, 88

-ocr page 173-

Epicharmus

frm. 79 (Ahrens) = ii6 (Kaibel)

quot;5

II n. 3
II n. 6

14

91

58 n. I

91
69, 91

Epictetus
I g.
27
29. 14
II 2. 10
III 3. 3
22. 83
Encjieiridion 25. 2
4

Epiphanius (Migne 41)

adv. haeres. II i. 61 p. 1045 A

25

Etymologicum Magnum

s.v. Sóveioj»nbsp;79, 83 n. 3

^/SoAoïnbsp;116

CTTOTl/pnbsp;115

Eupolis

fragm. K. I 317- 216 13 n. 2

Euripides

Medea 342nbsp;20

Fragmenta Comicorum
Anonymus Nieuwe Comedie (zie
Alciphon 3. 34. i)
frm. K. III 536. 723

128
22 n. 6
96, 128

III

99

57. 65

102

Harpocration
s.v. ó/3ios

ay-^OTf poirXovv

Sid9eais

ékSoctis

è(ovÀtjs

■grijixévriv

Heraclitus

fragm. 90 Diels

17

Hermogenes

(Oratores Graeci II 136. 2)

Herodianus Grammaticus
I 48

Herodianus Historicus

Vnbsp;3. II

VIInbsp;4. 3

Herodotus

Inbsp;31
68
92

IInbsp;47

65

88

IIInbsp;14

53
58
89

IVnbsp;153

VInbsp;46

73
86
88

VIInbsp;224

VIIInbsp;51

9 n. 3

80 n. I
9 n. 3

73
9 n. 3

74

17

9 n. 3
7
7

106
45 n. I
22 n. 5
79 n. 4
79

Hesiodus
Erga 23
221

325

349
376
396
407

495
601
689

Hesychius
s.v. a^ios
ifioi^aC
âlt;lgt;€vos
à^opp.'^
Sdvas
8dves

91 n. 2
13 n. 4

102 n. I
95

12 n. 3
7

113 n. 4
7 n. 7

II

9 n. 5

75 n- 2
52, 56

64
57
38
36
75
9
7

52,

-ocr page 174-

Homerus
Ilias E

Z
H

I

S
T
X

Odyssee a 140
160

/S

48
123
238
Y 301
8 46
127

565

i 250
1/ 166
176
A 490

è 3
62
92

18 n. 3
6
n. 4
6 n. 4

9

6

18 n. 3
6
n. 4

113

114
12

6

8 n. 6
6
8
6
12

18 n. 3
6 n. I

10
12
12

6
6

18 n, 3

158

544

14
68
472
382
122
247

350

196nbsp;6 n. 3

208nbsp;6 n. 3

446nbsp;6

315nbsp;17

429nbsp;6 n. 3

455nbsp;9

284nbsp;17

87 n. I, 137
97
n. 4, 128
42, 57
109, n. 6

97
18

17 n. 6
81
46
46

104nbsp;81

107nbsp;75 n. I

167nbsp;13 n. 5

173nbsp;13 n. 5

252/3nbsp;65 n. I

284nbsp;58

298nbsp;136

363nbsp;138

364nbsp;58. iio n. 3. 118, 123.

126, 135

400nbsp;58

459nbsp;52 n. 5, 53 n. 3

495nbsp;95. quot;O

502nbsp;138

527nbsp;19 n. 3

544nbsp;59

587nbsp;87 n. 2

618nbsp;78

623nbsp;69

646nbsp;15

672nbsp;86 n. I, 105

694nbsp;91

711 BInbsp;52

714nbsp;70

717nbsp;68

728 Bnbsp;52

havifïv

84

davi^ei

84

hidlt;fgt;opov

68

0

èyXlt;igt;pi-ov

129

ir

28

impaTiKa

25 n. 3

P

iiTiKapiria

45 n. 6

t

6 n. 3

Hyperides

30

I 13
i6b

ieptov bdtrq

80

Kapni^eaamp;ai

45 n. 5

III 36

ó^oAos

116

V 7. 9

o^oXoardTTjS

114 n. 3

frm. 273

ttAoutos

49 n. I

nópos 20 n.

2, 59 n. 6

Inscripties

Ttpoifievos

93

Syll» 67

airos

65

92

OTijaaaamp;ai

114

94

TOKO^peïv

64

96

vnap^iS

16

103

-ocr page 175-

69

72

29, 38. 89, 128 n. 5
72, 124
53 n- 3
53 n. 3

52nbsp;n. 5
47 n. 3. 54 n- i. lo^

n. 2, 112, 127
57

60, 139

53nbsp;n. 3
53 n. 3, 54 n. 3

70, 86 n. I
53
53
55

86 n. I
86 n. I

69. 141

68, 86 n. I

729
736

742
748

813

818

905

955 43

959
976
982
990

993
1009

lOII
1018
1047
1068
1102
1108

5 n-

Laum

II99

35

0. G. I. 46

139

90

56

248

134

268

91

326

55

483

69

509

59

763

57

764

68

LG. I

274—277

46

2. 328. II

46

II

240

137

2. 674

68

2. 1028

58

Praefatio III

3

36

IV 840/1

70

V

I. 1146

72,

124

I. 1208

96.

126

I. 1390

72

2. 420

103

n. 2

2. 5quot;

69

VII 2226 B

42

n. 2

2420

36

4254nbsp;136

4263nbsp;59

IX I. 334nbsp;n. 3

694

86 n. i, 89, 98
8
143

28
70
126
70 n. 2
105 n. 3.
124 n. 3
7. 67 B 112, 127

7.nbsp;68nbsp;112
7- 515 134

8.nbsp;156nbsp;138
9- 234 70

9.nbsp;236nbsp;68
g. goo c® 72

c»nbsp;94

XIV 645 col I 100 48
951nbsp;36 n. 6

2000nbsp;80

2.nbsp;1107
XI 203 A

XII I. 937

3.

3-

5.

5-

329

330
653

860

I

86 n. 1, 89, 98

9

96, 126

20

53 n- I. 55 n- 3

24

46, 54

28

105

34

8

43 86 n. I, 103 n. 2, 126

44

70, 86 n. I

50

89, 103 n. 2

104 n.

2, 105 n. 3, 134

50a

103 n. 2

54

143

57/8

70

59

55 n- 2

61

8, 68, g6

63

87, 112 n. 3

65

29, 68 n. 6

66

71

69

55

74

58, 103 n. 2

91

55

94

54 n- 6

-ocr page 176-

160

98

56,

, 126

VI 361 17

100

8

673 60

102

103

n. 2,

, 106

Movaeiov Sfivpva 1878. p. 95 I4I

103 59. 89, 103, 104 n. 2

Göttinger Gelehrte Nachrichten

107

ICI n. 2,

103

n. 2

1899 p. 118 24

III 1.

117

95

n. I

p. 125 36 n. I

120

68.

103

n. 2

Inscriptions de Délos 372 143

125

52

n. 5

388 143

128

56

406 143

129

55

415 140

129a

57

442 143

129c

70

449 143

143

103 n. 2.

104

n. 2

S.G.D. I. 1557 86

162

55

Michel. Recueil des Inscriptions

175

54

n. 6

Grecques loii 70

176

45

Inschriften von Epidaurus

C.I.G. 2056

126

n. 5

I 75 16

2717b

139

n. 4

Inschriften von Priene

2927

140

108 72, 78 n. 5

3281

134

115 16

Inscr. lur.

C. I. L. 3324 124

22 IVnbsp;3 I. 29, 89

30 V 58, 110 n. 3, 118,
123, 126, 135
194 XIInbsp;48

298 n. Inbsp;121 n. 4

314 XV A § 3 43, 47 n. 3,
54 n.
I, Toi n. 2, 112, 127
394 III 9nbsp;37

402nbsp;48

II 218nbsp;86 n. I, 89, 98

Athenische Mitteilungen

25 p. 411nbsp;81

32. p.245nbsp;125

American Journal of Archaeology
3 P- 159nbsp;19 n. 3

16 p. 12.nbsp;44

B. C. H. 4 p. 341nbsp;94 n. 4

6 p. 500nbsp;36

25 p. 193nbsp;115

S. E. G. I 366nbsp;139

IInbsp;565nbsp;126 n. 5

IIInbsp;663nbsp;56
674 126 n. 5

IVnbsp;442nbsp;56

Isaeus

I 12
II 9
V 28
29
VI 36
38
42
45

VIII 35

Xnbsp;16/7

XInbsp;41

42

43

frm. 13. II
Isocrates

I 27/8
42

IV 88
132
VI 67
78
88

VII 32

109
10
109
45

10. 55 n. I
55 n
I. 102
55 n- I
10
12

106 n 4

15. 41

53

12 n. 4, 107
5 n.
I

18

12nbsp;n. 6

35 n. 3

42 n. 2

13nbsp;n. 6

15

II n. 5
13 n, 6, 23

-ocr page 177-

i6i

33

34

35

VIII

7

125

128

XI

21

XV

160

318

XVII

2

53

XVIII

48

XIX

6

XX

20

XXI

2

7

13

15

Libanius
9- 15

Hypothesis ad Demosth. or. 32/33

26 n. 2

Hypothesis ad Demosth. or. 36 25

Lucianus

Hermotimus 81nbsp;69

Jup. Tragoed. (schol, ad) 48 134
113 n- 3

115 n- I
139

59

quot;3 n. 3

64

95
92

94 n- 3

15

49

13 n. 6
53

II

11nbsp;n. 4

35
35

12nbsp;w 6

23

13nbsp;n. 6

31

35

94 n. 3
94 n- 3

42.

90 n. 3

Mort. Dial. 27. 7
Parasitus 50
de Sacrif. 3
Somnium 2
Symposion 5

32

Vit. auct. 23

Lycurgus

§ 22
§ 26

Lysias

6. 31

10. 18

121 n. 3

109

23

13 n. I
108, 114

18.nbsp;8

12

17

22

19.nbsp;26

27

34
40

43
59
61
21. 13
22

24.nbsp;6
10

25.nbsp;II
26

29.nbsp;2

30.nbsp;19
32. 5

6

7

13

14

15

22

23

24
29

frm. I. I
,, 1. 2
I- 4
60

„ 91

Menander
frm. K. III

99
64
84

15

121

9

40. 136
68. 235
79. 281
103. 354
231. 870

Mimnermus

frm. 2. II
Nicomachus

frm. K. Ill 389. 3

II n. 5
II n. 5

13 n. 5

II n. 5
87 n. 2
100
13 n- 5
103 n. 5
103 n. 5
103 n. 5
13 n- 5
52 n. 5
13 n. 4
53

99 n- 5
II n. 5

13 n. 5

13 n. 6
52 n.5

31

97, 128
128
13 n. 4
128
66, 127
103 n. 5
10, 52 n. 5

93
109

II

23

94
1x7

125

-ocr page 178-

Papyri

II94- 17

65 n. I

P. Amherst II

31-

7

56

quot;97 53 n. 3,

56 n. 7

69.

12

67

n. 2

1200 53 n. 3,

104 n. I

B. G.

U. 8 III

4

28

n. 4

1246

98

II.

7

60

n. 2

1256

20 n. 2

15

II 2

28

n. 4

1262

120 n. 2

41.

H

56 n. 7

1420

30

96.

7

12

I731/4

78

lOI.

19

51

n. 2

1826/7

57

114

I

34

1856. 9

60 n. 2

223.

7

123

Gnomon des Idios Logos

294

53

n. 3

(= B.G.U. V) § I

III n. 3

438

54

§ 73 53 n- 5.

132

439

54

§ 74

53 n. 5

443

54

§ 79

53 n. 5

472

II

n. I

P. Cattaoui I

34

512

54

V

32

709.

14

134

P. Elephant. I 13

129

713

104 n. I

P. Fayum 86 a 11

67 n. 2

717

16

n. 2

87. 5

10

725

104 1

a. I,

120

n. 2

P. Flor. 41

10

726

16

n. 2

61. 27

119

740

15

n. 4

P. Form. 389

53

741.

36

134

P. Giss. 37 II

53 n. 3

853

104

n. I

53

65

856. 14

37

96 89,

120 n. 5

857

89.

104

n. I

, 120

P. GrenfeUI 12. 18

126 n. I

873

16 n. 2

18

87

987.

9

134

26

115 n. r

989

16

n, 2

II 17

40

993

III II

16

21. 3

126 n. I

1005

120

n. 2

21

112

1014

120

n. 5

30

115 n. I

1015

120

n. 5

86. 14

1020.

16

16

87. 34

16

1063. 6

78

90. 17

1124

134

P. Hall. I 108

93

1132

87

n. 2

P. Heidelb. 1278

115 n. I

1144

86.

120

n- 5

P. Herm. 102. 10

53

1149.

23

quot;3

P. Hibeh 30. 19

103

quot;57

120 n. 5

76. 2

91 n. 2

1165. 31

quot;3

83. 5

66 n. I

1167. 27

quot;3

92. 15

103

56

133

luristische Papyri (ed. P. Meyer)

1169.

27

quot;3

338

133

1189

60

P. Lips. 13. 15, 18, 21

65

-ocr page 179-

29. 15
206

357
1319
1737

126. II. 44

151- 71

266

169- II

39

P. Oslo
P. Oxyrh. 56

62. II

71
88

126. 9
136
138
165

237 IV 26
39
VI 27
VIII 26
268. 7

729. 13.17

141 n. 3,
799

907- 13

986

1040

1042

1046

1118

1123

1125

1130

1158. 24

1254

1274. 15
1413. 20
1446

1474

1527
1630
1640
1644
1665. 20

P. Lond.

P. Masp.

91 n. 2

37
78

65
65

81 n. I
51 n. 2
III
51 n. 2
120
n. 5
120 n. 5
28 n. 4
32
n. 2
10

28 n. 4
15
n. 4

15 n. 4
78
n. 5
107
16
16
16

104 n. I
120 n. 2,
142
n. 2
88
n. 4
142
54

71 n. 2
71
n. 2
56
n. 7
67
n. 2
60
n. I

141nbsp;n. 3
71
n. 2
38
n. 4

60
16

140 n. 3
54

71 n. 2

142nbsp;n. 2
142
n. 2

71 n. 2
120 n. 5
78
n. 5

1716. 10
1795. 2. 20

1975

2121

P. Paris. 13. 26
44- 3

63

P. Petrie II i. 7
97. 10
P. Rainer 29

Periplus Maris Rubri

§ 49 (Geogr. Gr. Minores I p. 207)

64

Philemon

frm. K. II 504. 88
537- 231

P. Rylands 119. 20

P. S. I.

233

392

398

407

478

512

567

841

922

964 16 r

P. Strassb. 33

76

92

P. Tebt.

50

52. 9

58

59

87

U. P. Z.

37- 4- 12

68

IIO

123. 26

78 n. 5
80
n. 2
142
n. 2
60
n. 2
78
76

78 n. 5
93 n- 6
54

32 n. I
60 n. I
III n. 3
93 n. 6
71
n. 2
93 n- 6
71
n. 2
84
n. 2
93 n- 6
120
104
n. I
2, 71 n. 2,
104
n. I

Wessely. Studien

X p. 204 B 2. 6
XX p. 103

120 n. 5

53 n- 3
8

53 n- 3

53 n. 3

54

69 n. 2
76

78 n. 5
78
n. 5

140 n. 3
65
n. 2

-ocr page 180-

Philo ludaeus
de Agricultura 35. 153
(C. W. II p. 126) 47 n. 3, 54
in Flaccum 8. 57 (C. W. VI
p. 130)

26 n. 3

de Fuga et Inventione 5. 28
(C. W. III p. 166) quot; 118
de Legis Allegoria III 70
(C. W. I p. 157)nbsp;16

de Posteritate Caini 2. 5
(C. W. II p. 2)nbsp;88

de Praemiis et Poenis 18. 106
(C. W. V p. 360)nbsp;117

Quod omnis probus litgt;er sit

6. 35 (C. W. VI p. 10) 54
de Somnio I 95 (C. W. III p. 224)

92 n. 7

de Specialibus Legibus I 141
(C. W. V p. 34) 20, 53 n. 2, 59
id. I 151 (C. W. V p. 37) 20
id. I 156 (C. W. V p. 37)

20, 53 n. 2. 59
id. II 71 (C. W.Vp. 104) 103 n. I
id.
II 74 (C. W. V p. 105)

92, 93 n. 6, 118, 123
id. II 85 (C.W. V p. 107) 21
id. II 122 (C.W. V p. 115) 92
id. IV 30 (C. W. V p. 216)

35. 89, 105
id. IV 215 (C.W. V p. 259)

54 n. 5

de Virtutibus 6. 82 (C.W. V p. 288)
61, 82, 118 n. 3

Philodemus

Oecon. X 13nbsp;54

Philostratus

Vita Apollonii II 39nbsp;8

Vita Sopjiistarum I 23nbsp;93 n. 6

II 21nbsp;61, 102

Heroicus p. 7. 40nbsp;64 n. 4

Phocylides
v.s. 6nbsp;109

9

13

[ps.] 83

Photius
s.v. êpyov
ó/SoAos
oBoXoardrris
ovSè rdpxatov iroieï

ovaia

Phrynichus

no. 199 (Rutherford p. 304)

22, 25

265 ( „nbsp;356)

125 n. 6, 126 n. 2, 128 n. 2
287 ( „nbsp;366)

31 n. 2
370 ( ..nbsp;482)

106 n. 2

402 (nbsp;497) 78

17 n. 5

14 n. 5. 7
77

Pindarus
Isthm II II

Plato Comicus

frm. K. I 650. 177
658. 205

6nbsp;n. I

7nbsp;n. 3

40

IIO

41

116
117 n. 4
102

13

Plato
Alcibiades II 149 E
Axiochus 367 B
Definitiones 415 D
Leges IV 717 B
728 C
V 742 C
VIII 842D
XI 921 C

119
117
137 n. 2
107
18 n. 2
103, 108
n. 7, 122
n. 3, 88
94, 120
49

13 n. 6
61 n. 3
61, 85

31

88
64

XII 955 Igt;
Politicus 291E
Republ. VI 507 A
VIII 555 C
IX 573 c

-ocr page 181-

XXXI 22. 4

XXXII 2.. 8

XXXII 8. 4)
126
45

Plautus

Mostellaria 653
Trinummus 1025

Plutarchus

113 n. I
38 n. 4

Pollux
I

37
36

37 n- 6

25 n. 3
25 n. 3
24. 93

41, 97. 109, 126 n. 2,
127

115 96 n. 7, 126 n. 2, 127
VI 196nbsp;49 I

VIII 113nbsp;52 n. 5

141 122, 126 n. 2, 127
X 74

Polyaenus
VIII 23. I

Polybius

90
99

84

85

Hl

88
54

I 20

II 17. II
IV 18. 8
VI 45- 3
XIII
I. I

Procopius
VI. I. II

28 n. I

Vita Agis

13-

2

iio, 113

Hist. Arc.

15- 29

m

Arist.

I.

5

97 n. 5

Bruti

33.

4

133

Semonides

Tb. Gracchi 11

25

Periclis

13-

2

139

frm. 7. 85

7

Pompei

52.

2

134

Romuli

9-

3

IIO

Solan

Themist.

4-

I

57

fragm. 2.

6

17 n- 5

Moralia 22 E

7

3-

3

17 n. 5

116 A

30. 33

II.

50

7 n. 3

344 A

125

12.

7. 42

706 B

98 n. 3

14-

4 I

17 n 5

827 E

21

22.

8

828 A

IIO

829 A

IIO

Sophocles

852 B

137

Oed. Rex

542

17 n- 5

Stobaeus
III I. 172
28. 21
46. 47

Strabo

VIII 6. 23
XVII 3. 12

Suidas

82

sv. àlt;f)opii-q

22, 25

Savelaai

76

Sidtfiopov

68

éjcSoCTis

128 n. 5

133

émirAa

126 n. I

Keifgt;âXaiov

104

SpoXoç

116

87

ovaia

14

16 n. 4

Trapovaia

14

8 n 3, 72

avftpdXXeiv

94

125

awéjSaAAo VTo

93

106 n. 4

XpeÛKTTris

III n. 2

-ocr page 182-

Teles
27. 12

Testamentum Beniamini (Migne 2)
p.
1149 Bnbsp;39

Testamentum Novum
Mare. 12. I
Matth. 12. 23
Luc. 7. 41

16. 5

20. 9
Acta Apostol. 22. 28

Testamentum Vetus

Exodus 22. 7/8
Deuteron. 23. 9

—. 19

I Koningen I 28
Sirach 29. 4
Tobit 4. 9

Theocritus
XXV. 53

Theognis

227
276
321

346

908

Theophrastus

Char. V 10
IX 2
6
7

X I

—nbsp;10

—nbsp;13

XXIII 5
XXX 15

—nbsp;20

Hist. Plant. 9. 12. 2

90 n. 3

96
96
III
III

96
105

37 n. 5
86
98
77

81 n. I

30

106

7

17
7 n. 5
17

7 n- 5

77

83 n. 2
64

83 n. 2
67
121

9 n. 2. 77

113

65 n. I
77 n- I

42 n. 2

Theopompus
frm. K. I 740. 22

Thucydides
I 4
90
121
II 13. 23
43- I
VI
91
VIII 44

63

Tzetzes

Hist. Var. XII 303

Xenophon

Agesilaos 2. 27
8. 8

Anabasis I i. 9
VI 4- 9
VII 5. 5

Athen.Pol. 2. 16

Hellen ica

Cyrop.

1 I. 2

—nbsp;6. 9

III 2. 2/19
VIII 2. 21

—nbsp;3- 38
I
I. 22

6. 12
V
I.
VI 2.

—nbsp;4-

—nbsp;5-

18 n.
26 n.
96 n.

Hiero 11. 4
Hipparch 9. 5
Memorab. III 6. 2
6. 6

—nbsp;7- 11/2

—nbsp;II. 14

—nbsp;12. 4
Oecon. I 5

— 8
— 16
de Re Equ 2. 2

74

56

20

87 n. 6

52

92

57

47 3
10

89 n. 6

93 n. 3
52 n. 5
93

15

87 n. 2
12
45

59 n. 6
42 n. 2

quot;3
61

47 n- 3
59
59

93 n. 3
93 n- 4
93

43
10
10

52 n. 5

23

54 n. 6

20 n.

-ocr page 183-

125 n. 6, 127
102

22

22, 129
55 n. 2

22

42 n. I
98
96
22

S3niipos.
Vectig.

4- 31

IIInbsp;2
— 6

—nbsp;9

—nbsp;10

—nbsp;12

IVnbsp;2

—nbsp;6
-15/6
— 34

Zeewei van Rhodus (Ashbumer, The
Rhodian Sealaw)

77.

II c. 19

III tit 8, 39, 40

§ 7

14

21. 4
32. 4

134 n. 3

26
26

37
26
26

-ocr page 184-

1

»■'-'aï

-ocr page 185-

STELLINGEN

Het economisch leven in de Grieksche wereld is nog niet sterk
gedifferentieerd.

II

De term Tigodaveiarijg is niet afgeleid van TigodaveiCeiv of
TiQodaveiCeaamp;ai (Wyse, Classical Review 6 p. 252), maar is een
samenstelling van
daveiaxrjg.

III

Beauchet, Le Droit Privé en Grèce IV 241 zoekt ten onrechte
in de dcpoQual xqcméCrjz de grondbeteekenis van het woord amp;(poQn'q.

IV

Lipsius, Attisches Recht p. 737 spreekt ten onrechte over de
rentebetaling bij deposito's; deze is niet bewezen.

De onderscheiding, die Schwahn „Demosthenes gegen Aphobosquot;
pg. 6 maakt tusschen
xa dgyd en xd èvsgyd als productief en on-
productief kapitaal is onhoudbaar.

VI

Ten onrechte meent W. Hohoff, Zur Geschichte des Wortes
and Begriffes „Kapitalquot; (Vierteljahrsschrift für Sozial- und Wirt-
schaftsgeschichte XIV p. 554) uit het gebruik van het woord
xóJiOQ voor rente Babylonische invloed op de Grieksche wereld
te mogen afleiden.

j. korver

-ocr page 186-

Ten onrechte meent Laum, dat in de inscriptie C. I. G. II 3641b
(Laum, Stiftungen in der griechischen und römischen Antike
no. 66) het woord
êidqjogov in de beteekenissen kapitaal en rente
door elkaar wordt gebruikt.

VIII

Het woord èmdaveiCsiv wordt slechts bij uitzondering gebruikt
in de beteekenis: „leenen tegen tweede hypotheekquot;.

IX

In Sophocles Antigone vs. 23: ovv öixr^
XQrjcramp;elg öixaiq xal vó[i(p
moet men de lezing der hss. behouden en niet met Zimmermann
(Philologische Wochenschrift 1931 col. 927/8 en Hutter lezen

XQTiaê'eÏQ.

X

Ten onrechte verdedigt Taccone (Mouseion I 183—8) de ook
door E. Bruhn aanvaarde opvatting, dat Sophocles Antigone
VS. 572 door Ismene wordt uitgesproken.

XI

Ten onrechte verwijdert Hude in Thucydides III 53. i de woor-
den fj vfiïv uit de tekst.

XII

In Thucydides IV 132. 3:
xal rtöv fißoivxoiv avxiöv nagavófioiQ avdgaq E^fjyov èx Enagxr\lt;;
moet men de lezing der hss. avxöiv handhaven en niet de coniec-
tuur van Stahl, ook overgenomen door Hude en Classen-Steup,
aéxcö aanvaarden.

XIII

In Thucydides III 13. 5 (Hude):
vofiiarj xs /xTjöelg dXXoxQiag yfjg Jtégi lt;.ovxgt; olxeïov xivèvvov
ë^etv
is de toevoeging ovx overbodig.

-ocr page 187-

XIV

Tegen de opvatting in van Stein, How and Wells, Abicht e.a.
moet men bij Herodotus I 30:

TOV ßiov eë rjxovri ég rä nag' ri[uv reXEvrri xov ßtov Xafrnqoxaxr}
èneyévsxo
het woord ßiog beide malen in dezelfde beteekenis
(„levenquot;) opvatten.

XV

Bij Minucius Felix c. 22. 10 zijn de woorden „et despicis ....
tumulumquot; te lezen achter c. 23. i „miserorum deorumquot;, waarbij
dan despices moet worden gelezen inplaats van despicis.

XVI

Bij Tacitus Annales II 31 kan de lezing der hss. „evertentibus
adpositum mensa lumenquot; gehandhaafd blijven zonder de toe-
voeging van cum.

XVII

Terentius Phormio vs. 15

Quem diceret, nisi haberet cui male diceret.
is op te vatten als vraagzin, waarbij quem staat voor qualem.

XVIII

De coniectuur van Morel (Philologische Wochenschrift 1930
c. 227/8) bij Lucretius III 59: „. . . . eriptur persona minaciquot; in-
plaats van het overgeleverde „eripitur persona, manet resquot; is
overbodig.

XIX

De coniectuur van Bentley in Horatius Od. I 20. 5: „clare
Maecenas equesquot; inplaats van „care M.a.quot; is overbodig.

XX

Horatius Epoden I 20:

„ut adsidens implumibus pulhs avis

serpentum adlapsus timet
magis relictis, etc.,
moet men niet met Kiessling-Heinze achter timet interpungeeren.

-ocr page 188-

. f i quot;^i-, -

-

tlx

M.nbsp;al: _

Jnbsp;^^ tm^ '■liïlfSpEfE.J

ivfa

^ y

,.....,...............«'i^i^siîiî^^t^aj^-ïbMiO'-^nbsp;^ ^^

^iv

ïîpX

^j: ^ • il

iSig-

'■f.?

SîSK»:,. .1. ■

• ■ •

f *

-ocr page 189- -ocr page 190-

• v'-V'

m-

J '

.Ïï't. '

ft

V' HÏ^,-- ; -

-ocr page 191- -ocr page 192-