-ocr page 1-

PATER ADR1ANU8 C08IJN8, 8. J.

1

A

EEK

HISTORISCH-LETTEEKUNDISE SCHETS,

H. J. ALLARD, S. J.

I-EERAAR AAN T SEyVllN.AR.IE TE ^UILENBURG,

met genealogische tabellen. Vermeerderde Uitgave.

- •.

.gt;-3

I

J

AMSTERDAM,

C. VAN j-ANGENHUYSEN.

1873.

vr. G EN. _,___r_____%1

-------Iz=

h;

'lt; 13

-ocr page 2-

Hist. Gen. oct. 43

-ocr page 3-

m

c

PATKR ADR I ANUS COSIJNS, S J.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

PATER ADRIANU8 C08IINS, 8. J.

HISTORISCH-LETTERKÜNDIGE SCHETS,

DOOR

H. J. ALLARD,

j-EERAAR AAN T SEMINARIE TE KUILENBURG.

Vermeerderde Uitgave.

'Ss,^^r Pi £ C 'r'. quot; AMSTERDAM,

C. I,. VAN LAISrG-ENHTJYSKN.

-ocr page 6-

gt; -■

. mm

'M M

WBSÊmmÊm

WÊÊlSÊsÊÊÊÊm gt;quot;■

aKSMI^Pi

mMgmeSm

nn

WÊSamÊM

mmm.

^Mx^^^nÊÊÊÊBÊÊÊIÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊ

fMÊSSMé Hquot;

éiS

.

-ocr page 7-

Aan den Heer J. A. Albeiijjtnok Thi.tm.

Hooggeschatte Vriend,

Gij hebt i! gewaardigd de opdracht te aanvaarden van mijn Adrinnns Poirters, S. J. en mij zelfs uw erkentelijkheid betuigd voor, zoo als gij 't noemde, quot;mijn uitnemende levens- en dicbt-beschrijving van een orde- en ambtsbroeder.quot; Mag ik u thans ook een pendant van Poirters aanbieden , een levens- en dieht-beschrijving van een zijner en mijner orde- en ambtsbroeders?

Bezit dii' tegen- of' liever nevenhanger de luimige geestigheid van den Oisterwijkschen volksdichter niet—hij is even hartelijk, even naïef, even gemoedelijk.

Wat meer is, wal inzonderheid voor u meer waarde moet bezitten, zijne dichterlijke of liever berijmde bespiegelingen voeren ons tot uwe lievelingsstudie, het huiselijk familieleven onzer katholieke voorvaderen , wier zoete heugenis zooveel aan u te danken heeft, 'k Heb getracht het genot daarvan te verhoogen door de verzameling en groepeering van een aantal historische bijzonderheden en kleinigheden, die men vruchteloos elders zou zoeken.

-ocr page 8-

VI

Zell'8 het thans zoo vaak geuoemde St. Clemeus-kerkje op het Ameland der aloude Cainminghas, die de Nederlandsche Norfolken hadden kunnen zijn, is hier niet onbesproken gebleven.

Welk vonnis men overigens moge strijken over deze dichterlijke voortbrengsels, ik houd het voor zeker dat de auteur daarvan, ofschoon een Loyolied, door niemand voor een slautsgefdhr-lich man zal gehouden worden.

Srmimrit Kuilenburg. ï. T.

H. J. Allabd.

-ocr page 9-

Voor ettelijke maanden werd mij door de heusche dienstvaardigheid van een hooggeschatten vriend, den Zeer Eerw. Heer Ant. van Lommei, een handschrift in-folio van 666 bladzijden ter bezichtiging en ter beschikking gesteld. Het sierlijke, eertijds met alle zorg bewerkte en nog heden even zorgvuldig bewaarde, manuscript voert tot litel: Venchyde gedif/teri, in verse////de voor-Lallen. en versclyde plaetsen yemaekt door den eerweerdiyen Pater Adriann.t Cosjm, priester der Societyl Jesu, eertijls missionarius in I nedant en, om het rooms geloof, ballink gestorven te Kortryk in 't jaer CL)DCCXJ. — Uyt-geschreven in de Abdye van S. Bern arts. Deze papieren schat, thans het eigendom der Cis-terciënser Abdij van Bornhem, is ontsnapt aan de heb- en verdelgingzucht der Fransche Wandalen in de dagen der groote omwenteling, en de weer verzamelde zonen van den H. Rernar-dus hebben het erfstuk hunner vaderen weten te redden cn te behouden. ï)ê tegenwoordige A bt, de Hoogwaarde Heer P. van Ommeren, stond het ter benuttiging aan mijn genoemden vriend en deze :ian mij af. Beiden zij hartelijke dank gebracht.

De zoo even vermelde, tamelijk breedvoerige, titel bespaart mij de moeite, om vooreerst nadere verklaringen en verdere uitleggingen te geven : ik kan dus aanstonds overgaan tot het schrij\en der volgende bladzijden, welke ik gemeend heb aan den inhoud van dat hoek te mogen wijden. Het geheel zal wederom, vertrouw ik, eene niet onbelangrijke historisch-letter-kundige bijdrage vormen — eene bijdrage tot hi t literarisch en

-ocr page 10-

s

godsdienstig leven en streven onzer katholieke voorvaderen. Een, tot nu toe gansch onbekende 1, katholieke Cats, blijkbaar een navolger der Brouwershavensehe en Oisterwijksche volksdichters, zal overal onze trouwe gids wezen.

De goedgunstige lezers mogen dan aan het slot hun oordeel vellen, en beslissen of hij niet wat onbillijk was de Item ver-eerende wenseh van den bescheiden auteur, die over zijn eigen poëtische voortbrengselen schreef:

Twee l)oeken, die ik heb met ijgen ham geschreven En die ik noijt en wenseh in druk te sijn gegeven,

Hei» ik op het versoek gemaekt van menig vrient,

Die mij genegen was en daennee was gedient.

[k geloof wel dat men hier — naast eentonigheid en gebrek aan verheffing, den meesten Catsianen eigen — de klaarheid in voorstelling, de gemakkelijkheid in versbouw, en den vaak zoo gemoedelijken eenvoud van onzen dichter-staatsman zal weder-vinden : — kortom, een welgelijkende kopie, meer nog van Jacob Cats dan van .Vdrianus Poirters, zijn ordebroeder.

Op een stormachtigen namiddag van 't jaar 1704 werd een onverschrokken zendeling, die destijds te Bolsward de geestelijke belangen der aldaar schuilende Katholieken verzorgde, door een landbouwer van het Friesche dorpjen Waaxens, in de grietenij Hennaarderadeel gelegen -, dringend uitgenoodigd om ten zijnent eene ziekebediening te komen verrichten.

quot;t Gebeurde op een tijt — als hagel, sneew en regen Maekten heel Vrieslant door onhruijkbaer alle wegen,

En als soo groote storm van wint was opgestaen Dat naulijx iemant kost door vlacke velden gaen —

Dat mij quam eenen boer naer quot;quot;t dorp van Wasens halen,

Bevolen aen mijn sorg, maer op de laetste palen;

Een groote mijl en half gelegen van de stat Van Bolswaert, daer ik toen mijn vaste woning hat.

1

Of neen; mijn zalige vriend P. Koets gaf in den Volks-Alm. r. Neerl. Kaih. 1868 twee fragmenten uit, onder den titel: De vermiste Kuuiiif/ en Korte vriendsrhnp. Hij sprak echter niet van den auteur noch van zijn lotgevallen.

-ocr page 11-

n

Wij treilen in een lioot om uaer liet dorp te varen, En, alhoewel wij - twee maer in liet sehuijtjen waren, Vervulden lieel de plaets: wij spanden nijt het zijl Kn vlogen door den stroom, als eenen snellen pijl.

Ik sat alleen aen 't roer om heel lier schip te stieren. Terwijl de boer het zijl liet heen en weder swieren. Dus sneê ons klijne kiel heel snel door 't siltig nat: Wij waren op een hot i een mijle van de stat.

Maer siet! (hoe 't is gesehiet en kan ik zelf niet weten: k Geloot dat ik mijn plijjt niet wel en heb ge^ueten) Een schroomelijke storm smijt-om de klijne boot. Die sinkt met ons te gront in 't midden van de sloot. Ik sonk jrelijk als loot om mijne sware klecren: Ook had ik noijt de konst van swemmen mogen leeren, Soo dat mij seker dogt in desen grooten noot.

Dat nu gekomen «as de nre van mijn doot.

Want ik was in de vaert wel vijf voet diep gesonken En bad nu menig swalp brak water ingedronken: Soo dat ik op den gront als in een dootstnijp lag En niet meer hooien kost en niemant meer en sag.

Maer siet! de goede Cod heeft mij nog willen sparen: Mijn medgezel trok njij uijt 't midden van de baren, Soo dat ik met het hooit heel bnijten 't water stont. Mits ^ ik een vasten stap voor mijne voeten vont. Dus quam ik mier het strant getreden en getroeken:

Mijn armen stijf van kou, mijn beenen als twee Wocken En kosten mmwelijx mij dienen tot gehrnijk.

Daer vlotten op de sloot mijn mantel en paruijk:

De boot stak in den gront, de koude deet ons beven; Wij stonden op het strant als tussen doot en leven. Ook was de vint soo fel, en snik een weeke gront Dat niemant van ons-bei op vaste voeten stont.

^ Ü sagen rondom ons noch huijsen noehte boomen:

liet hint was overal hepaelt met waterstroomen,

Soo dat geen uitvlugt was in desen droeven .......

Als weder uit den gront te trecken onse boot.

Dit deden wij met vlijt, ook tussen dolle winden. Die voor den tweeden keer ons schenen te verslinden. De pomp was onse boet (de noot vint altijt wat!) Waonnec wij uit de boot uijtpntten quot;t droevig nat. Dus sijn wij wederom, met onze natte leden En halt verstijft van kon, in onse schuijt getreden. En sijn in korten tijt in quot;t dorp gekomen aen.

En heb daer met quot;er haest aen mijne pligt voldaen : En heb straks mijne reis te voet mier stat hernomen. En ben regt vóór den nagt de poorten ingekomen. Beslijkt, vermoeit, verstijft door sneew en kwade loebt. En braekte stadig uijt het ingedronken vocht.

1 Scheepsterm: eensslags. 2 Jn stede van «gt;•»»gt;« gelijk elders meermalen.

-ocr page 12-

10

Mijn reise was volbracht: macr evenwel tot lieden i,

Vijfjaren na dien tijt, voel ik nog mijne leden Verzwakt door desen tout. Een soort van flereeijn Heeft mij na diën tijt vcroorzaekt groote pijn 2.

De schrijver van 'dit berijmd verhaal en — de lezer heeft het reeds kunnen vermoeden — tevens de held van 'tavontuur, is niemand anders dan de reeds genoemde Pater Adrianus Cosijns, een priester der Soeieteit van Jezus, die 14 jaren lang als missionaris in Friesland rondzwierf, en bij ■'t voorvermelde ongeval de eerste kiemen in zich voelde ontwikkelen eener sloopende kwaal, welke hem gedurende de laatste jaren zijns levens noodzaakte alle inspanning en lederen arbeid te staken — slechts de beoefening der dicht- of liever der Catsiaansche rijmkunst uitgezonderd, die voor hem, gelijk spoedig zal blijken, noch arbeid noch inspanning mocht heeten.

Eer wij echter den quot;rijmconstigenquot; zendeling zijn dierbaar Friesland, zijne lotgevallen en vrienden, zijn handel en wandel, zijn wel en wee, verder liooren bezingen, zullen cenige levensbijzonderheden, hem betreffende, hier niet onwelkom wezen.

Adrianus Cosijns, onze dichter-missionaris, was een Zuid-Nederlander en werd den 10Jcquot; Maart des jaars 1658 te Antwerpen geboren. Zijn vader, Gijsbcrt genaamd, schijnt, in dienst der Spaansche Nederlanden, een of andere krijgs- of staatkundige betrekking te hebben bekleed: ten minste hij werd, volgens 't verhaal zijns zoons ', omtrent liet jaar 1676 op de vaart tusschen Antwerpen en Brussel, door de krijgvoerende Fran-schen gevangen genomen en een jaar lang te A.th in verzekerde bewaring gehouden. Die gevangenschap werkte nadeelig op zijne gezondheid: hij stierf kort daarna, den 6'lequot; October des jaars 1678. In hem had de gansche familie verloren :

ccn minnelijken vader,

Die in de vreese Omits sijn kindei's nl te j^ader,

Van jonx heeft opgebragt: liet was ccn deugtsacm man Uien 'k schier [niet] * sonder vloet van tranen noemen kan.

I Anno 1709. 2 Blz. 172—174 Jl.-S. 3 JJlz. 2C5. ll.-S.

4 Onze Catsiaan liezigt het woord schier niet slechts in de beteckenis van bijna, maar ook in die van bijna niet. Duidelijkheidshalve hch ik er een woord tusschengevoegd. Verg. hierbeneden passim.

-ocr page 13-

1]

Hij gink ons-allen voor juct een godtvragtig leven:

Sijn woorden sijn nog dieji in mijn genioet geschreven.

Adrianus' moeder heette Maria Haenappel, die haren echtgenoot tien jaren overleefde.

Ons moeder stierf daenme drij min als deitien jaren 1

En leide in liet graf nu vrij al grijse haren.

Sij stierf godvrugtiglijk met kruijs en keers in d' hant,

Terwijl ik stont en liat omtrent haer ledikant.

Sij was een goede vrouw, die ons plagt te beminnen

Als 't pit van hare oog': haer hert en al haer sinnen

l-ii alle hare sorg en alle hare vreugt

Was, om haer kinderen te voeden-op in deugt.

De oudste der telgen , uit het huwelijk van Gijsbert Cosijns en Maria Haenappel gesproten, was Isabella, een nederig klopjen of geestelijke dochter, welke den S,,cquot; Februari des jaars 1688 tot een beter leven overtrint'.

O O

iSij was een deu^tsaem Maegt en stigtbaer in liacr seden,

J)ie heeie dagen lank besteedde in gebeden :

Sij nam ook lieel jonk aen den geestelijken staet Kn droeg een wiite siel , maer in een swert gewaet 2.

Ons klopjen Isabella quot;wit van ziel en zwart van gewaad'', had de voetstappen betreden van hare quot;Matantequot; Maria Cosijns, wier gedrukt doodsbericht, tegenover bl/,. :2 \an ons manuscript ingeplakt, het volgende te lezen geeft:

quot;Jesus, Maria, Augustinus, Elisabeth.

quot;In 't jaer Ons Heeren 1670 , den 31 Meert, is binnen Antwerpen in 1 groot Gast-Huys van St Elisabeth, salighlijck overleden onse seer beminde mede-suster, suster Maria Cosijns, ghewapent ■' sijnde met de H. Sacramenten van onse Moeder de H. Kercke, ons achterlatende veel goede exempelen besonder van cene groote liefde ende bermhertigheydt aeu de arme siec-ken, in welcken tijdt sy de arme Litmaten Christi seer vierigh-lijck heeft ghedient 36 jaeren; gheprofessit 24 jaeren; oudt wesende 46 jaeren: voor wiens Ziele wy versoecken IJ. L. Ghe-beden uyt liefden.quot;

1

Zulke cn dergelijke tijilsbepaUngen en getalberekeningen treft men in die dagen eu vroeger veelvuldig aan.

-ocr page 14-

13

He Antwerpsche Cosijmn maakten gansch eenc geestelijke familie uit: want, behalve dat zij vermaagschapt waren aan de Van Honsems en de 7 Jczuïeten-gebroeders Van Suerck 1, zonen van een huwelijk, gewaagt pater /Vdrianus nog van een ouderen broeder, tevens zijn ordegenoot2, die den naam van Joannes droeg en in 1710 met de zielzorg belast was in de aloude hoofdstad van Vlaanderen,

mijn broeder,

Tot Bnlji van Chrisli-kerk nu geestelijken hoeder 3.

Alleen de jongste van Adrianus'zusters, Anna Josina genaamd, trad in den huwelijken staat, en wel met Joannes Balthazar Bouvaert, een thans vergeten maar eertijds zee.- gevierden bouwkunstenaar , die; in der tijd er veel toe bijgedragen heeft om de villas in Antwerpens omstreken, en de Schelde-stad zelve en hare kerkgebouwen met de gedenkteekenen zijner kunstvaardigheid te verfraaien.

.Ia, Bouvaert was een man soo liefgetal in seden,

Soo wonder in verstant, soo lKgt;ndig in sijn reden,

Soo aerdig in sijn spraek, soo soct in sijnen lach.

Dat hij als 't • heite stool van die hem maer en sap;.

Antwei*])en is nog vol van treffelijke werken.

Van menig schoon cieraet aen huijsen, wallen. kerken,

Van meniLï edel strael 1 in ploetsen van plesier,

(ie vonden door sijn konst, prestelt door sijn bestier.

Op quot;t prönktooneel, de Meer 5. daer bonwkonst is besloten,

Stoet een groot, pragtig kruijs van brons verguit gegoten;

Heel Neerlant stont verstelt, als op een blijde feest 6

Dees plaets nog was verciert door Bouvaerts kloeken geest.

Een schoone segeboog op konstige pilaren

Was aen dit kruijs irestelt en hadde vier altaren

Naer Oost, West, Nooit en Snijd; door menige fontein

1

Verg. de genealogische elementen in Bijlage 1 en D. Warande X, 322.

2

Geb. 15 Dec. 1650, S. J. 26 Sept. 1669, 11 Oct. 1710 te Brugge. Van 1684—94 missionaris op Ameland, waar wij hem hierbeneden zullen ontmoeten op dat vrije erfgoed der Katholieke Camminghas.

-ocr page 15-

13

Was 't Kruijs en Ark i vercicrt niet vocht ah» kristallijn.

Hoe menig schoone bron mei wonder hooge sprongen

Is niet door sijn vernuft uit d'aerde opgedrongen,

Die nog op heden vloeijt in menig heeren-hof

En samen met hacr nat spreit uijt haer vinders lof!

Hue menig princen-tuijn , beset met schoone dreven,

Van hem eerst op quot;quot;t papier in klijnder schets geschreven!

Soo dat sijn soete konst en wonderlijk verstant

Nog na sijn doot tot lust is van sijn vaderlanf.

Liefhebbers van de konst, wilt gij iets schoons aenmerken.

Stelt maer eens uwen voet tot eene van de kerken,

Die men Sint-Jaeobs noemt, in «Ie vcnnaerde suit,

Die van een werp van d'hand heeft haren naem gehat.

Want, soo men tot de kerk maer suidwaert stelt de voeten,

Komt sig in het begin een schoon portael ontmoeten,

Een werk van sijn bestier, dat wonderpragtig staet

En dat aen heel de kerk is ais een pronkcieraet.

Geen beelden moeten 't sijn, die soo een werk vercieren ;

De lijsten overal sijn soo vol nette swieren.

Dat het een wonder baert en lust voor iedereen

En toont hoe Mjet de konst ook speelt in harden steen.

Het is nu agttien jaer of daeromtrent geleden

Dat hij gink sijn vernuft aen dit poitael besteden,

En dat tot heden toe nog tot een wonder dient

Aen alle, die de konst mier regten eisch bemint 2

Over Anna .losina Cosijns en den kunstminnenden Bouvaert, haar echtgenoot, alsmede over hunne vijf kinderen, Joannes vooral, die, onder den kloosternaam van Frater Godefridus, ten jarc 1705 in de Cisterciënser Abdij van Sint Bernarts trad en aldaar de talrijke verzen van zijn Heeroom Adriaan met de grootste piëteit bewaarde en met het taaiste geduld eigenhandig overschreef — zullen wij later gelegenheid hebben te spreken 1. Ik moet hier den lezer verschooning vragen dat ik mij en hem

1

Gelukkig dat eerbied en goede fmaak hem belet hebben, het eerste rijmwoord nader te ontleden (fpreek uit: boe ca art)! Maar ook gelukkig, dat we het tweede rijmwoord bezitten: wij loeren er de uitspraak van den eigen naam door kennen en brengen ze niet met boinceyi in betrekking.

-ocr page 16-

11'

zoo laug heb opgehouden bij deze genealogische bijzonderheden : ik hield ze echter voor noodzaaklijk tot recht verstand van al het volgende en maak dus de woorden van J. Van Lennep, uit een zijner boeiendste vertellingen1, tot de mijne: quot;Pat moge al geen vermakelijke lectuur zijn; doch eene lijst van personen voor een tooncelstuk is dat evenmin en toch zou niemand, die ur zich toe zette zoodanig stuk te lezen, die lijst overslaan, veel minder haar willen missen.quot;

Adrianus en zijn broeder Joannes sleten natuurlijk hun eerste vroolijke kinderjaren in 't ouderlijke huis. De eerste wetenschappelijke vorming ontvingen zij te Nijvel, in wijderen zin quot;eeue fransche stadquot; door onzen rijmkonstenaar genoemd: — want aan quot;Mameerquot; Cosijns ging niets meer ter harte dan eene degelijke en deugdzame opvoeding barer kinderen.

Geen moeder kost luier kint meer jonst en liefde tonen:

Sij lier ons lm ij ten-lui ijs in Fransche steden wonen Kn scheidde sig van ons, ook tejjen haren sin,

Kn stelde ons profijt ver hoven hare min.

Wij stonden in haer hert in quot;quot;t binnenste geschreven.

,Ia schenen selfs te sijn de adem van haer leven

De latijnsche scholen, gelijk hij zelf den O'0quot; October 1676 eigenhandig in 't Novicen-album :1 heeft aangeteekend, volgde Adrianus gedurende 7 jaren aan 't Jezuïeten-collegie zijner vaderstad: en dat de fraaie ietteren niet zonder eenig welslagen door hem daar beoefend werden, bewijzen zijn letterkundige werkzaamheden op rijperen leeftijd, al is hij dan ook nimmer een hoogvliegende adelaar in de kunst geworden. Den 12'lequot; September IC76 was de achttienjarige jongeling door den, ook als schrijver ', niet onbekenden Brusselaar Pater Ignatius Diertins, destijds overste der Vlaamsch-belgische Provincie, te Antwerpen in do Societeit aangenomen; en reeds den 28quot;quot; daaraanvolgende werd hij tot liet Noviciaat te Mechelen toegelaten, na bij den Rector vaa 't Collegie aldaar, Pr. Franciscus Dubois, het gebruikelijk

1

quot;Kusten her^hquot;quot; in zijne I'erspreide opstellen I, hlz. 228.

-ocr page 17-

15

examen te hebben afgelegd. De proeftijd geëindigd, herhaalde Adrinnus zijne letterkundige- en besteedde hij twee jaren aan de wijsgeerige studiën. quot;In do Latijnsehe scholen — zoo schrijft een tijdgenoot' — heeft hij de Jonkhijt 6 jaer onderwesenquot;: dat geschiedde onder andere in 't collegie te Roermond.

Na vervolgens den l-jarigen cursus der Godgeleerdheid te Leuven gevolgd te hebben, werd hij in lfi90 tot de priesterlijke waardigheid verheven. Het zoogenaamde derde proefjaar en een kortstondig verwijl te Lier, zal voor Adrianus Cosijns eene voorbereiding geweest zijn tot het zendelingsleven in Friesland, in 't hem zoo dierbaar geworden Friesland, dat hij, na 14-jarigen arbeid als balling uitgedreven, eens zou toespreken ':

Vac wel, Vrieslant, vaer wel, dat ik nu moet verlaten!

O! kost mijn ballinkschap en mijne vlugt n baten!

Vaer wel, o Vriesehe kust, wees voor liet lactst ^earrnet:

Ik ira op ander lant nu stellen mijnen voet.

O! kost ik met mijn bloet herstellen de Altaren,

Van n te neer nevelt nu over vele jaren ,

Die aen de ketterij slechts dienden tot een roof.

O! kost ik niet mijn Moet herstellen 't Uoomseh geloof!

O! dat gij n weerom liet stieren met de toomen

Kn buijgen onder 't juk van Clemens 3 Paus van Romen'

O lant van mij bemint, door uw hardnekkigheijt

Sijt gij het eelste deel van uwen luijster kwijt.

Volgen wij thans meer van nabij den Frieschen zendeling ui zijne dichterlijke bespiegelingen en op zijn apostolische tochten; want terwij] hij het eene deed, verzuimde hij liet andere niet.

Talrijk zijn de voetstappen der Jezuïeten op Frieschen bodem. Vroegtijdig reeds hadden zij een waakzaam oog op dat land gevestigd; en nog vóór de beslissende zegepraal der Hervorming had Anscke Roekes (Andreas Roccatius) Bruijnsma, van Ipckolsga geboortig, eene poging gewaagd, om te Sneek,te Woudsenden te Ylst een collegie te vestigen, dat ijverig werkzaam zou wezen

1 Hendrik de Vaddcrc, de Hector van 't Kortrijksehe Collegie, toen hij in een rondgaanden brief, den M'gt;quot; Maart 1711, keunis gaf van Cosijnsquot; overlijden. Die briet beslaat bl/. 3 eu 4 van ons manuscript.

2 ISlz. 7, ll.-S.

3 Deze versregels werden in 170S, dus onder het pausschap van Clemens XI, uit Kortrijk gericht quot;aen de Edele Joffer Garlanda LUetta de Wolff, wonende (»1» het slot te linrsrwcrt in Wie^•lant.quot;',

-ocr page 18-

16

ter verspreiding van 't godsdienstig onderwijs en tot behoud of verlevendiging des alouden geloofs 1.

Behalve de uitvoerige berichten, welke men daarover lezen kan in 't verhaal van Pr. Van der Heijden, zij hier nog vermeld (wat men daar niet lezen kan) dat Anscke Bockes, de kloeke Fries, die de beeldstormers te Leeuwarden en te Antwerpen zoo onverschrokken in de oogen dorst te zien, tot medehelpers en metgezellen in Friesland had de paters Gerard Pesch , Hendrik Everhards, Frans van Asten, Julius Be lira en Philips Haeg

Toespelend op den apostolischen tocht van den wakkeren Jezuïet naar Pruisen, zingt de Fricsche schrijver Marten Ham-kema of Hamconius, volgens eene minder vloeiende vertolking uit het Latijn zijner Fris ia 2;

Het licht van 'r rein pjeloof is in de Noordsche streken Door Anscke Bock es' zorg voor 't allereerst ontsteken.

Hij had, als door zijne Orde aan Jezusquot; dienst verplicht,

Voor haar een vast verblijf in Wiliufs vest gesticht.

Met lot' mocht hij weleer in Frieslands scholen leeren,

Woudsend en Ylst hem met zijn drietal broeders eeren.

Toen hij de vroomheid prentte in quot;t hart der tedre jeu^d.

Ten tijde dat men van de oud vaderlijke deugd -.Reeds afweek. Op dees man durft Ipekolsga bogen !

Wat in 't bijzonder Bols ward betreft, het meer vaste middenpunt der werkzaamheid van onzen zendeling, daarover vond ik vermeld, dat de Amsterdamsche bekeerling Godfried Wandelman, die reeds van 1016 tot 1618 do geloovigen te Middelburg had verzorgd, in 't laatstgenoemde jaar door Pr. Karei

1

Verhaal van de verriytiiujen der Jezuïeten in Friesland dour Pr. Willebror-dus van der Heijden, uit het Latijn vertaald... dour Dr, H. Amersfoordt en Mr. H. A, Evertz, hlz. 3 en volgg.

2

In de aanteekeningen op Van der Heijden, blz. 222. Met en naast den Zal. Petrus Canisius, Caspar Bcrse dien tweeden Xaverius, Nicolaus Florensz. van Gouda den troostengel van Maria Stuart, den trouwen Amsterdammei Cornelius Crocus en de beide Nijmegenaars Thomas Lentulus en Hendrik Denys, behoort Anscke Bruijnsma tot de oudste en stoutste Noonl-Nederland-sche Jezuïeten. De achtenswaarde familie bestaat nog.

-ocr page 19-

17

Scribaui, overste der Vlaamsch-belgische jjrovincie, naar de Friesche gewesten is gezonden 1. Gedurende 15 maanden ijverde hij voor 't katholiek geloof te Bolsward, Harlingen , Sneek, en in de naburige plaatsen. Spoedig had hij zich de hartlijkste genegenheid des Frieschen volks weten te verwerven, maar tot groot verlies dezer oorden werd hij, tegen het einde des jaars 1619, door den Provineiaal Antonius Sucquet naar Belgie teruggeroepen.

In 't vroege voorjaar van 1620 is Dominieus Schenkel, een Hagenaar, aan Wandelman opgevolgd en heeft ongeveer zes maanden te Bolsward en omstreken doorgebracht. Toen werd deze naar 't meer belangrijke Leeuwarden uitgenoodigd, vermits aldaar zijn ordebroeder, de Antwerpenaar Egidius de Meyer, ten huize van Jonkvr. Anna van Espelbach door den hoofdofficier gevangen genomen en op't landschapstuchthuis was ingekerkerd 2.

Sinds is Bolsward, waar tot nu toe geen vaste statie was opgericht, voor eenigen tijd door de Jezuïeten verlaten. - Zij keerden echter weder in 1633. Ik lees daarover in ^t verhaal van Pr. Willibrordus van der Ileyden3: '-Den 29,quot;n October van dit jaar (1633) heeft Bolsward eenen arbeider uit de Socie-tcit bekomen. Hit was Johannes Johannesz. Stecnwijck, die ten gevolge van 't verwoesten van geheel Puitschland door de Zweden, uit dat land voortvluchtig, zich begeven had naar Amsterdam. Toen hij aldaar zijn ouden vriend Leonardus Marius be-

2

1

T. a. p. blz. 'i0. Aan dezen Govert Wandelman, vermoedelijk een liroe-der of neef van den door Vondel Iiezon^rcn Joannes Wandeiman (v. Lenneps uitgave VII, blz. 784. Verg. Gondels gedichten op de Societeit v. Jezus. Itlz. 29) heb ik eenige bladzijden toegedacht in Het lork der Nederlamhche bekerrlinqen. Hij schijnt de man aller gevaarlijke exj.cditips geweest te zijn: in 1632 bevond hij zich in den Bosch gedurende de belegering, en in l(i36 genoot hij de eer van gebannen te worden uit Maastricht door een plakkaat der generale Staten. Zie ( . W'aldack , Histunn jjrorinctiie ft(J'idrn- .e tjirac, pag. XXXUI.

2

V. d. Ileyden, t. a. p., blz. CO, GI.

3

Verhiuil vlt;m d-- rerrvitinyen der .Tezuïetei in Frieshmd, blz. 112. Verquot;, blz. 150, l.r)2, 106, waar men leest: quot;Te Holsward is weikzaam lieer Johannes Steemvijek, zoo ook in 11 dorpen: Hurgwcrt, Wommels, Ilennaerd, Itens, Waexens, Jens, Spannum, Coebaert, Hijmerts, en andere; in de stad biechten bij hem ongeveer 60 personen en in de genoemde dorpen 140; het getal iler toehoorders is veel grooter/'

-ocr page 20-

IS

zocht en met hem sprak over het bekomen eener vaste plaats, waaruit hij zijn bejaarden vader, welke door de Zweden van al zijn goed beroofd was, en diens huisgezin moehte onderhouden, heeft Marius hem Bolsward aan de hand gedaan. — De eerste begunstigers onzer zending zijn aldaar geweest Theodorus Hania, Doctor in de Rechten, Jelte Lieuwes, Clemens Theodorus eu Johannes Jetses; hierbij heeft Pater Steenwijck door zijn beleid en zijnen, het volk aangenamen omgang, vervolgens anderen weten te winnen.''

't Had intusschen den ijverigen zendelingen niet aan vervolging outbroken. Den 3''quot; November des jaars 16-'5S was door den secretaris der quot;ghedeputeerde Staeten van Frieslandquot; een streng plakkaat onderteekend, waarin, onder meer, het volgende bepaald werd; quot;Alsoo, niettegenstaende d'expiratie van den Treve1... evenwel de schadelycke secte van Jesuiten en andere priesters... heur onderstaen in dese landen te comen, omme de rroede ingesetenen met haere valsche leeringhen tot afgoderye te brengen.... soo ist, dat wy verboden ende geinterdiceert iieb-ben, verbieden ende interdiceeren bv desen, dat geene Jesuiten, ofte in eenighe graden ofte deele van hun order wesénde -.... in dese provincie sullen moghen comen ofte vcrblvven, 't sy oft de selve ingeboornen syn oft niet;... ende hebben geordc-neert ende ordeneeren by desen, dat alle voorschreven Jesuiten .... binnen ses daghen van de publicatie van desen, daer

uyt sullen moeten vertrecken, op pene----V En nu volgt eene

drievoudige pene ter sanctie \an dit echt Bismarckiaansch plakkaat. Den eersten keer, zullen de overtreders gerantsoeneerd worden, maar niet lager dan 100 ponden vlaamsch (700 gl.); den tweeden keer, zullen zij gegeeseld worden, gebannen en beboet; den derden keer, zullen zij nog strenger aan den lijve worden gestraft, met verbeurtverklaring van al hun goederen, enz. enz. De Friesche magistraten, die Prins von Bismarck een derd'-

1

Het twaalfjarig bestand 1609--1621.

-ocr page 21-

19

halve eeuw, niet slechts in tijd maar ook anderszins, blijken vóóruit te zijn geweest, konden echter hun doelwit niet bereiken. Want de oude Friesche geschiedschrijver Foeke Sjoerds 1slaat den nagel op zijn kop, waar hij schrijft: quot;Jesuiten zyn by herhaalde plakaten scherp verboden eenige statie te beklee-den; dog of 'er onder dit getal geene van die Sociëteit gevonden worden, is een zaak die liet onderzoek der Regeringe blyft aanbevolen.quot; Ja, de onverschrokken zendelingen luisterden liever naar Pr. Adrianus Poirters, die hun twee jaren later zou toeroepen 2:

Kloeke jaegers, die de kuvlen Weet, waer dat de sielen schuylen,

Ja egt met ijver, jaeert bv nacht!

Noyt en vondy beter jacht.

Zij zetten dus hunne jacht voort op de kostbare quot;Friesche sieltjes ', en sedert het vertrek van den laatst vermelden Joannes van Steemvijk in 16 iS, trei' ik een la'ge reeks 3 van missionarissen te Bolsward aan, onafgebroken voortloopend tot het jaar 1776 , toen Pr. Franciscus Xaverius van Beggoden, die er 43 jaren de zielzorg had gedragen, en zijn medehelper Herman Le Maiichal, krachtens een plakkaat der Stalen van Friesland 4, de provincie moesten verlaten . en de St. Martini-kerk overlieten aan de seculiere geestlijkheid.

In die lange reeks van klorke zendelingen — onder welke twee Antwerpenaars, Willem van Aeist en Philips Nuijts (Nutius), van de bekende boekverkoopersfamilie, eene bijzondere vermelding verdienen, als medehelpers van Christina van Zweden, bij haar terugkeer tot het Katholicisme — neemt Adrianus ('osijns, onze dichter-missionaris eene eervolle plaats in.

Ten jare 1694 was hij in Friesland aangekomen, ten einde

1

Alrremeevc nearhinlenis van Ouden Nieuw /-Vies/W, 11, 2, blz. 897, S'.IS.

2

Zie mijn fr. Adrianus Poirters, S. in ilcn Volks-Alm. ». Ned. Knth. 1872, lgt;lz. 104.

3

'/Ac Bijlage IV.

4

Dat plakkaat, van den 16 Maart, ontzcirfic aan alle Oud-Jezuïeten het verblijf in Friesland. De eerste wereldlijke priester in de oude Jezuïeten-kerk te Bolsward , was Lambeitas Ignatius Pluvm.

-ocr page 22-

20

den Duinkeikenaar Pr. Augustinus Clayssonne te vervangen. In een quot;aenspraek tot Vrieslant, alwaer ik binnen Bolswaert over de 14 jaer gewoont liebbequot; heeft liij zelf ons zijn dagclijksch leven aldaar en niet zeer benijdenswaardigen toestand geschetst Luister; 't is van top tot teen Vader Cats, meer nog dan Vader Poirters.

In Vrieslant kost ik schier mijn volle rust (niet; rapen.

En nanlijx oenen nacht met volle luste slapen Tijt vrees van \s worelts recht, dat dikwils met gewelt Als van een schelm ot' tielt ons deuren ncdervelt.

Ja, als wanneer ik bat de tijdinge ontfangen Dat het was op de been om iemant maer te vangen.

Dan nam ik geen verblijf ook in mijn ijgen dak Maer kroop dan hier dan daer tot mijn groot ongemak.

^k En kost ook niet gerust doen d'hijlige otferanden Aen het gewijt Aluier, uijt vrees van in hun handen Te vallen onversiens: dus moest men honden wagt En hebben d^oogquot;* in 't seil bij dagen en bij nagt.

Ik wist wat was geschiet aen een van mijn geburen -Als m' in sijn huijskerk brak door neergesmeten muren. Met degens in de bant, alwaer wiert quot;t kerke-goet .la quot;t hijligst oft'erbroot geplettert met den voet.

Ik heb daerna gebat het misboek in mijn handen Dat was op quot;t Aluier, en wiens bladers ende banden Dlis waren door den kap van bijl ot' van rapier Geschonden, dat quot;t gedek schier hong aen het papier.

Ook was ik-selfs geweest tot twcemael in hun handen,

Eens, als ik in een dorp 3 deê d'hijligc offeranden;

Ik wiert van het Altaer heel onvoorsiens gevat,

Soo haest ik uijt den kelk liet bloet genuttigt hat.

Eens, in mijn ijgen huijs 4 ) wanneer van alle kanten Mijn woonplaets wiert omringt van de geregts-trawanten;

En mits ^ er wiert een deur te haestig opgedaen ,

Soo kost ik hun gewelt en handen niet ontgaen.

Dus moest ik overal, en schier gestadii, vreesen Om niet heel onverwagt weer aengetast te wesen Van dat sweertdragend rot. Soo maer een harde klop quot;Wiert aen mijn deur gehoort, sprong ik van tafel op:

Ook quam men menlgmael mijn slaep en ruste stooren In 't midden van den nagt, om biegt te komen hooren Van eenen sicken mens, vol droef bijt en vol pijn

1 Blz. 279, II.-S.

2 quot;Bij mijnheer van Lin op de Kiepquot;quot;' li.-S. Dat zal Dronrijp moeten verbeelden, waar werkelijk cene statie was.

3 quot;Tot Arum halfweg tussen Bolswaert en Harlinireir' II.-S.

4 quot;17 Januari 1703quot;' II.-S. 5 ï'er mits. Verg. blz. 9, noot 2.

-ocr page 23-

21

En die op quot;t lactst versogt van mij herent l te sijn.

Hoe dikwils hel) ik 'snagt? met half verstijfde leden Geseten in een schip of op een peert gereden,

Wanneer men schier geen hant voor sijnc oogen sag,

Terwijl een iedereen in soete ruste lag.

Daer quam vaek hagel hij en sneew en vint en regen,

Soo dat mij water, locht en alle dink scheen tegen,

Soo dat, als ik mijn loon niet hat van God venvagt Om cenig werelts-goet dit werk noijt had volhragt.

Dat moeitevollc missiewerk was ccliter niet gelieel zonder inenschelijken troost, ook voor hem niet die zich alles getroostte quot;ter meerdere eere Godsquot;.

Meermalen is 't mij gebleken dat de oudste en adclijkste geslachten , over 't algemeen, het langst getrouw bleven aan de aloude Moederkerk, en dat sommige van hen weer de eerste pogingen in 't werk stelden om het verlorene te herwinnen oi 't nog ongescliondene te bewaren. Zij bedienden zich daartoe, in weerwil der plakkaten, veelal van de Jezuïeten, aan welke zij niet zelden hun meest belovende zonen afstonden en altijd hunne veilige kasteelen open stelden. Aldus hadden Pieter de Huyter, uit de bekende familie \an dien naam waartoe ook Pontus Heuterus behoorde, en Maria van Oud-Heusden, wier zonen Walter en Frederik in de Soeicteit traden, een Jezuïet gehuisvest op hun kasteel van Oud-Heusden. Eveneens verwijlden de Jezuïeten op het slot van Koon bij Geertrui de Huyter en Pieter van Hoon en Pendrecht, die insgelijks twee zonen, Willem en Cornelis, aan het gezelschap schonken -. 't Is niet onmooglijk dat deze familien, met de Gramaijes, de Van Burens en de Friese he Cainminghas vermaagschapt, aanleiding hebben gegeven tot het veelvuldig verkeer der Jezuïeten ook bij den Frieschen adel. Althans op de Wiarda-state te Goutum, het

1 Van «le laaistc sacramcntcn bediend; noir gebruikt in Zniil-Nederland. Zoo verhaalt ook G. Brandt «lat Vondel 'op zijn doodtbedde, volgens de wijze der Uoomsehe Kerke was brrcchtquot;quot;. Hooft N. II. 208, spreekt, van quot;hirichtinc/ der kranken.quot;quot;'

2 Verg. L)e Katholiek 18G4, I, blz. 357, .3G0, 361 en 362 op 1 lal teren, Oud-Heusden, IVndrecht, Koon in de ^\lt;'rigt;rslt;Iier 1873, blz. 35, liet geslachtsregister der tamilie de Huyter. Ken neef van Walter en Frederik was Pr. Joh. dc Huyter, zoon v. .Joh. de II. en Anna de Voogt van Ueyneveldt. Hij vertrok in 1049 als missionaris naar Wcst-lndie. Zie hierbeneden bi. 37.

-ocr page 24-

22

schier vorstelijk verblijf der thans protestantsche Camminghas, zijn nog heden talrijke sporen van liun aanwezigheid overgebleven Zoo nam ook Pr. Wichard Matthijssen in 1630 zijn intrek te Franeker op de stins van Rector Oenama en zijn gade Trouck Scheltema, welke het protestantisme afgezworen en een ijverige katholieke was geworden 1. Zoo verwijlde in 1634 de Friesche missionaris Nicolaas Creps nu eens bij dc Lyauckemas te Sex-bierum, dan weder bij de edele lieert'n Tzietse Peyma en Gerrit \\ ijteina in DongeradeelOok bij den schoonbroeder des laat-sten, deu bekeerling Baue van Roorda en zijne echtgenoote Dorothea van Wijtsma waren de Jezuïeten 'ilekom 2.

Iets dergelijks mocht aan Pr. Cosijns ten deele vallen.

Op een uur noordoostwaarts van Bolsward ligt aan dc trek-vaart naar Leeuwarden het dorp Burgwerd. Daar woonde destijds op haar slot een voortrellijke katholieke vrouw, een af-stammelinge eji zinverwante der oudste en edelste geslachten van Friesland, Hylck Maria van Oekinga, zuster van Jarich, kolonel in 't Staatsche leger !. Dochter van Lolle v. O. en Luts Man Bockesd'. van Sternsee, was zij in eersten echt getrouwd geweest met Pieter Lolies van Buvgers en werd in dat huwelijk de moeder van Maria Gertrudis en Petronella Maria. In 1G95 was op het slot te W oinmels de echtverbintenis gevierd dezer Gertrudis met den katholieken Groninger Clemens Pathuys, door Pr. Cosijns bezongen 3. In tweeden edit was Hylck van Oekinga verbonden met Jan Hendrik de Woltf of de Wolfs, die zeh reeds weduwenaar was der in 1(5S1 overledene üerlant

1

V. d. Ilcyclcn, blz. 105, 106.

2

T. a. p. blz. 270 en 283.

3

Hlz. 27 ir.-S. Den 5 October 1696 bezong Cosijns de geboorte van tloan-nes Amelius Buygers, ecu zoon uit dat huwelijk gesproten (blz. 101, H.-S). Nog heden ligt eene hofstede Buigers ten Zuidoosten van Lckkum in Leeu-warderadeel. Zie Jlettema's Oud en A ie uw Friesland blz. 14.

-ocr page 25-

van Aylva Ten minste dm: dochters ontsproten uit die tweede echtverbintenis, te weten Gerlanda Klisabeth , ten jare 1710 ojj 23-jarigen leeftijd overleden, Anna Catharina gestorven in 1709, 21 jaren oud, beiden geestelijke maagden, en Frouck Dorothea de Wol li', de toekomstige echtgenoote van Sjuek van C'ammingha, broeder van Valerius Vitus van wiens zoon tegen 'net midden der XVllP Eeuw met Anna Catharina Eleonora van Albada trouwde -. Al die geslachten waren destijds, althans grootendeels, nog Katholiek.

En den boezem dezer, aan 't aloude geloof innig getrouwe, familie, van Ockingn werd Cosijns steeds met godsdienstigen eerbied en de hartelijkste gulheid welkom geheeten, en er ontstond tusschen den missionaris en de meeste leden van dat geslacht ecne vertrouwlijkheid , welke u telkens van genoegen doet glimlachen, bij 't lezen der talrijke berijmde brieven van Adria-nus, aan zijne i riesche vrienden en vriendinnen. Menigvuldig zijn vooral de epistels aan de jeugdige Gerlanda Lisette o!' Phemia welke de Bolswardsche missionaris niet slechts in 't geestelijk leven, maar ook in de dic'it- of quot;rijmkonstquot; had geoefend en gevormd. Dat is reeds duidelijk genoeg op te maken uit den volgenden brief, aan de 10-jarige quot;Jolfer Isabellaquot; als dankzegging gericht voor quot;een korfken appels met een gedight van haer aen mij gezonden, J2 Sept. 1697quot;.

Ik heb, o edlc Macgt, nu over Pijnig dairen Ontfuniren uw gedicht t*ii dut met groot bclmgen,

En samen liot geschenk van quot;t edel hoomgewas.

Het soetstc, dat men oijt in cenigquot; hoven lus 1. —

1

Pinkte, verzamelde.

-ocr page 26-

24

*t Colcur was Avit-^emengt niet klijnc roode plecken,

Bcquacm om (rooien sclfs tor lusten te verwecken;

De simiek was wijnip; suer, maer dese surighijt Was wederom vermengt met wonder soeti^hijt.

Decs giften sullen mij voortaen op u doen denken.

Meer, of lt;rij quaemt een gift van pint of silver schenken:

DVcn j^ift is van den hof, d'een van uw pen en bant,

Ecu vrucht van uwen boom, een vrucht van uw verstant. O vruchten wunder soet! Maer boven alle giften Is mij seer aengenaem de sin van uw geschriften;

quot;k Kn aght de letters niet, maer aght daervan den sin,

Want in uw lettergift sijn schoon beloften in.

(gt;ij sehrijtt mij dat gij hoopt noy datjelijx te leercu,

Dat «rij met outmoet wilt Godt dienen en Godt eer en,

En dat gij dagdijx suit wesen wonder soet:

Geluekig, soo gij maer naer uw beloften doet!

k En aght de letters niet, die gij mij hebt geschreven,

'T en sij gij metter daet daer proeve gaet van geven;

T en sij ^.ij door het werk bekraghtigt uw geschrift:

Dan aght ik uw geschenk voor d'aldereelste gift.

Dan ben ik duijsentwerf aen u, o Maegt, verlx)nden En dank u voor de gift, die: gij mij hebt gesonden,

Dan snit gij groeijen op tot uwer ouders vreugt En daerna ook met hen voor eeuwig sijn verheugt 1.

Die vorming en opleiding van Freule Gcrlanda door Pater Cosijns, waarvan wij hier boven gewaagden, blijkt meer nog uit het volgend fragment van een langen en, 't moet gezcid. echt Catsachtig langdradigen brief, in 170S uit Kort rijk geschreven -:

Vermits ik, edle Maegt, u plagte te beminnen Van over veertien jaer, omdat ik uwe sinnen Tot rijm- en letterkonst genegen vont te sijn,

En bij een edlen stam gevoegt een edel brijn;

En in u heb geleijt den grout van quot;t Christen leven

En met decs hant u eerst heb quot;t Hemels Broot gegeven_

Geev' ik n eene le.s. van mij wel overleijt Wanneer ik onlanx was in mijne eensaemheijt 3.

Hcze en dergelijke (huikrijmeii worden door den oiivennoeiden verzenmaker niet zelden afgewisseld met troostbrieven. Aldus zond Adrianus den 10l,n December des jaars 1709 uit Kortrijk eene quot;vertroostinge in sirktequot; aan Anna Catharina de Wol 11', Gerlanda's zuster. I'e aanvang luidt, altijd en onveranderlijk in

1 Blz. 31 . ll.-S. -2 Hlz. 3, U.-S.

•3 In (te eenzaainlieid der geestelijke oelcningen van den II. Ignatius.

-ocr page 27-

25

Catsiaanschen vorm, en op Catsiaansclien toon, en niet zonder Catsiaanschen deun :

Met hertseer is tot mij de tijdinge

Dat gij, al menigmael door svrakhijt ingenomen,

Veel pijn hebt onderstaen door mv veroudert quaet,

Soo dat uw leven hangt als aen een sijden dract.

Voonvaer, ik was bedroeft, als mij dit vriert geschreven

Kn bat den goeden Godt, dat Hij uw edel leven

Sou sparen nog wat tijt, en weder wel te pas

U sonde laten sijn, soo dit u salig was.

O lieve C'atharin, gij moet voor seker weten.

Dat ik, tot heden toe. nog niet en heb vergeten

De liefde en do jonst, die gij mij hebt betoont

Als ik niet ver van u in Vrieslant heb gewoont. ,

Dus heb ik mijne pen niet konnen hier bedwingen

Van wederom naer u in Vrieslant toe te springen,

£n van tot uwen troost te sclirijven dit gedigt

Waerdoor een droef gemoet wort menigmael verligt l.

En nu volgt eene berijmde verhandeling over do quot;vertroos-tingequot; in lijden, zeker wel wat lang ten dienste van iemand, wiens leven quot;hangt aan een zijden draadquot; en die dan ook,'t geen de schrijver echter niet voorzien kon , 1 dagen later overleed. Doch de gewezen missionaris, die destijds zelf \oortdurend lijdend was en liet lijden zijner gewezen kudde in Friesland kende, had gewis door vroegere ondervinding de zekere overtuiging opgedaan, dat zijne lessen uok voor anderen haar nut zouden opleveren. Uit alles blijkt dat ze inct graagte gelezen werden. Ja, blijkbaur was geheel de adelijke familie niet weinig'gesteld op de gedichten van den zendeling; en deze nam dan ook iedere feestelijke gebeurtenis, ja schier elke gelegenheid te baat, om aan haar, of aan iemand die maar in e,enige betrekking met haar stond, een of ander rijm-epistel te vereeren. Hiermee treden we in de onschuldig vermakelijke familiefeesten der oud-adelijke l'rieschè geslachten. Zoo zond hij den 1 Januari des jaars 1698 uit Bolsward een nieuwjaarswensch aan Joannes A melius Fathuvs-Buygers 1den tweejarigen zoon der bovenvermelde Gertrudis, en't spreekt

1

Tot dezelfde familie behoort de Groninger IV. Joan. Pathuys. S. ,1. geb. 1635 , z. van Kudolf en T\ endel Vrijlinga, van 1669—1678 zendeling in zijn vaderstad.

-ocr page 28-

26

wel van zelf (ofschoon dan ook uit de woorden des dichters) dat zulk een wensch op de eerste plaats voor de ouders van 't kind bestemd was. Het beruchte quot;ik en weet niet watquot; kan men daar aantreffen; echt naief spreekt de onuitputtelijke rijmepistelschrijver tot een naief kind1:

Daer quot;s iet, quot;quot;k en weet niet wat, dat in mv oogen speelt

Waerdoor «jrij liefde wekt 011 ieders her te steelt.

Daer is in uw gelaet, daer is in heel uw wesen

l'w-uuders ijgen beelt en goeden aert te leson.

Gij liebt in al uw doen niet met een kim gemeen

Als uwen ondenlom en jonge jeugt alleen.

Ik sie van nu af aen in uwe teere handen

Bequaemhijt tot bestier van steden ende landen.

Als ^ij den klater 2 roeit met goude hellen aen,

Dan sie ik helder gont in nwe oogen staen.

I'w moov en klijn karos en kostelijke wagen,

Waer gij, nu nog een kim, neemt dikwils uw behagen.

Beduijt dat gij daerna, met groot geluk vervult,

Naturam en lortuin voor willen hebben suit.

Eu ten slotte :

Ik hooj) dat alles sal naer mijnen wens geschieden.

Dien ik aen heel het huijs nijt ganschcr hert kom bieden, En groet n voor het lest met eencn soeten kus,

0 soet en eenig kim van quot;t huijs, Amelius!

't Heeft al den schijn dat de menschkuudige zielenherder wel eeus beducht was, de vrouwelijke ijverzucht en teergevoeligheid te zullen kwetsen : om dus aan niemand de voorkeur te geven en geen kruitjen-rocr-mij-niet onhandig aan te raken , richt hij zich soms tot de drie fivules te gelijk. Voor een korfjen nieuwe peulvruchten, hem door éen der quot;Jotfersquot; geschonken, zendt hij in 1Ö95 aan quot;alle drijquot; het volgende niet onaardige dankgedicht2-.

O Jlifters alle drij, die met uw goed1 manieren Kn met nw edlen stam de Vriesehe kust vercieren.

Ik kom mijn dankbaerhijt betoonen met dit schrift Kn dank u duijsentmael voor d'aengename gift;

Voor dit schoon stok-gewas, nijt uwen hof gesproten En met uw edle bant al menigmael begoten,

Een vmgt door kragt der zon gedreven nijt het stof,

1

Blz. 103, II.-S.

2

Blz. 117, 118. II.-S.

-ocr page 29-

27

Een vrugt, ctn e«lle vmgt nijt uwen nieuwen hof.

Gij kost, naer uwen staet, «^een beter gift vereeren:

Dees vmgt kjui u ul veel in uwe jonkhijt leeren.

O .1 lifters alle drij, ik bid u let eens wel Wat dat al voor «rebijm steekt in dees groene schel.

Voor-eerst, t^ij siet dees vrugt aen teere tacken hangen En met oen dicke schel aen alle kant omvangen ;

Soo hacst de bloem vair af, de erwt kruijpt uijt de schel Kn wast gestadig aen, i)etlckt met dit groen vel.

Jlet is een wonder sack: de andre vrugtbaer boomen.

Die in uw boomgaert staen of langs de waterstroomen , Voortbrengen hunne vrugt terstont in 't openbaer:

Den appel en de peer wort men terstont gewaer;

Men kent de abrieoos strax aen haer schoon koleuren,

Men kent de mercatons aen hare soete geuren;

Maer d'erwt integendeel bedekt een groene pel:

Hoe rijper dat sij wort, hoe harder wort haer schel,

llaer deugt, haer vrugtbaerhijt, haer schoonbijt is van binnen. O maegden, j)reiit de Ie» eens diep in uwe sinnen:

Dj deugt, de ware deugt is binnen in het hert;

Dit is, hetgeen van Godt alleen gepresen wert.

Al blinkt uw lijfcieraet van gout en diamanten.

Van kostelijk satijn, van goudquot; en silvre kanten,

liet is al waterverf , het is 'al rook en niet;

Want Godt alleen den grondt van onse herten siet.

De erwt is in de schel, de deugt is in de herten:

Al wat van buijten blinkt sijn maer vergulde smerten.

Het innig sielcieraet, hetgeen van binnen is.

Stel ik voor al de schors van quot;t blinkende vernis.

Een konstig muurtapijt hout beter sijnen luijster.

Ver van het sonneligt gedoken in het duijster:

De druijf rijpt alderbest bedekt met wijngaertblat,

In quot;t duijster broeijt de deugt ook haren besten schat.

O maegden, siet. gij wel wat ons de vrugten leeren.

Wanneer wij alleding ten besten willen keeren?...

Onthout dan dese les tot uwe salighijt:

Verbergt u in de schel van diepe ootmoedighijt.

liet innig schoon Verdient de kroon.

Bolswnrdiae.

't Behoeft iiuuwlijks gezegd dat niemand anders dan de edele burchtvrouw Hylck van Ockinga de spil vormde, waarom /.ich alles, ook voor Pater Cosijns, bewoog. Niet slechts hare geestige dochters, — wier portretten, dooi' de hand van G. Wigmana, den Frieschen Rajjliaiil, geschilderd1, het Burgwerder slot ver-

1

Zie ImmerzccI en C. Kranim, lilz. 1861. ll.-S. Hz. 304.

-ocr page 30-

28

sierden, — werden door den dichtlustigen missionaris bezongen; menigmaal wendt hij zich rechtstreeks tot de quot;hooggeboren edelvrouwequot; zelve, die zijne gedichten met zorgvuldigen eerbied bewaarde en er later afschriften van bezorgde aan de familie van den overleden zendeling. Nu eens zendt hij haar een lollied op quot;de vermakelijke wooninge te Bui-gwertquot;, waar hij zoo veel genoeglijke uren had doorgebracht

Mevrou, ''k hel) acn mijn pen den vollen toom gegeven Kn kom, ook sonder «rank, n in nw Imijtenleven Besoeken mei dit sehrift: pijs dat ik quot;t selver ben.

Dat letters woorden sijn en mijne tong mijn pen.

Ey, laet ons eens te saem door d'aengename hoornen En lanx den groenen boort der soete waterstroomen,

Kn door het edel krnijt en veelderhande groen.

Kom laet «ais eens te saem, Mevrou, de ronde doen....

En na de ronde gedaan te hebben, neemt de zendeling met weemoed en dankbaarheid afscheid van een oord, dat voor hem zoo veel dierbaars omsluit. O Burgweit! zoo ontboezemt hij zich

O stil, o soet vertrek, u Burgwert edel slot!

Koep nu en altijt nijt den lof van uwen Godt!

Laet vrij in hoofsche praght de trotse steden woelen;

Men sal hier minder sorg, min haet en nijt gevoelen.

Men vim hier minder sorg, min innig siel-gequel.

O Burgwert 1 soet vertrek, dat ik voor alles stel!

Ik wenseh dat heel quot;t gebon met wallen ende muren Noch menig eeuw naor dtes, ja voor altijt mag duren,

En n, o edle Vrou, dat gij noch menig jaer Daer leven moogt in rust met uw lief wederpaer.

13o Is w ci rdinc, 1G9 4.

Bij eene andere gelegenheid luidde het :l;

Mama, wij komen u met dit gedigt vereeren:

Ey, wil een jonstig oo^ naer uwe dogters keeren.

Kn nu \olgt een verjaardicht, den 16'iequot; Maart 1698 quot;aen de Edele Vrou Maria Helena de WolH' opgedragen uijt den naem van hare dogtersquot;. Bij eene derde gelegenheid nog voert hij het woord of liever de pen voor Hylek zelve, haren echtgenoot heilwcnschend op zijn blijden geboortedag

! lilz. 23, H.-S. 2 IJl7.. 27. II. S. 3 IJl/. :gt;4 . U. S. 4 Blz. 37, U. S.

-ocr page 31-

29

Onder meer. wenscht daar Flelena aan Joannes 1:

Kom, soet cn geurig krnyt van alle Vrieschc landen,

En vlegt te saem een kroon van uwe beste panden,

Omvang het edel hooft, dat weerdig is ge kroont,

Macr daer nog eene siel veel edelder in woont.

Kost ik, o lieve man, uw naem met sterren schrijven,

Ik liet hem met de son rondom den hemel drijven;

Ik wou dat heel .le tuijn, dat elke groene tak Niets anders als den naem van mijn beminde sprak;

En dat op ieder vrugt uw naem geprint sou wesen,

En dat in ieder kern Joannes was te lesen;

De boomen altemacl, die hadden beter toon En onse heele hol' was duijsentmael soo schoon!

Door ballingschap en langdurige zieklijkheid van haar gescheiden, kon de oud-zendeling zijne godvreezende en edelden-kende beschermvrouw maar niet vergeten. Tn 't begin des jaars 1710 richt hij tot haar, die nu ten tweeden maal weduwe geworden was-, een lange epistel, waarin de zoetsteen droefste herinneringen uit \roeger dagen herleven :!.

Mevrou, quot;k kom u voor quot;t lest door mijne letters groeten En worpe mijne pen voor uwe edel voeten,

En met mijn pen mijn hert, dat, ook in ongeval,

Aen u en uwen stam verhonden blijven sal.

Nog \(k)r zijn vertrek, nog op het veilige Ameland vertoevend , had hij helaas! de droeve tijding vernomen van 't overlijden baars echtgenoots; hij had bittere tranen gestort en overvloedige gebeden voor de rust zijner ziel, en

Ook hout ik jaergetij voor hem nog alle jaer Als of ik op uw slot nog tegenwoordig waer':

Soo dat ik nimmermeer de siele sal vergeten Waer mee ik menig uur in hlijschap hel) gesleten.

Ik was hem lief-getal, als ik tot Burgwert (juam En dikwils mijn vermaek in uwe tuijnen nam.

BehaU e het verlies harer zuster 2, onlangs op de Ropta-stato in Oostdongoradeel overleden, had de zwaarbeproefde vrouwe

1

151/. 3S, H.-S.

2

Dat /.al Sophia vezen; zie Bijlage V. Volgens quot;t Stamboek eeliter is deze Uoomsgezinde quot;in hoogen oudenlom te Oosterlittens in 1730 overleden cn de laatste van haar geslacht geweest.quot; Ik weet dat niet te rijmen.

-ocr page 32-

30

van Burgwerd nog een andere ramp te betreuren gehad: den 5'lequot; October des jaars 1709 was haar nieuwe zielelierder, de opvolger van Pr. Cosijns, de Rotterdammer Adrianus Houtman op den huize Burgwerd-zelf tot ecu beter leven overgegaan eu in 't familiegraf der Oekingas begraven. De briefschrijver meldt haar, dat hij, 't bericht ontvangend van 't overlijden zijns opvolgers, met aandoening haar naam eu den naam van 't onvergetelijke Burgwerd, in den refter der Kortrijksche Paters heeft hooren voorlezen. O, wat een zoete herinnering voor zijn hart! Hij dankt Hijlck dat de overblijfselen van zijn medezendeling en plaatsvervanger door haar moederlijke zorgen ...

In 't graf van uwen stam, heel pragtig door zijn steencn,

Kn op oen nienw venvulft met e'én den selven steen Als die van nwen man, gedekt sijn netfens een.

Mevrou, hoe sullen wij do jonst oijt konnen loonen.

Die gij aen hem, en mij, en allen ipiaemt betonnen Die sijn na mijn vertrek gekomen op mv slot?

Wij stellen n voor borg den grooten milden Godt.

Gelijk hier boven reeds gebleken is, waren de Oekingas aau de Aylvas vermaagschapt '. Den lO'1'quot; December 1099 vierde een jeugdige spruit van dat adelijk geslacht, Hans Willem Aylva, zoon eener Merude en van Tjeerd Ayl va, Grietman van Wonse-radeel, zijn vijfden verjaardag. Pater Cosijns, die een echte kindervriend was, maakte alweer gretig van de gelegenheid gebruik om aan de ouders van het kind een heilwensch, en aan 't kind-zelf eeu kunstig vervaardigd beeld ter gedachtenis aan te bieden. Het spreekt van zelf dat de dichter daarbij uiet kon nalaten, om eeu der gloriën van 't geslacht Aylva, den oom van onzen feestvierenden knaap, den beroemden krijgsman, die eens denzelfden naam had gedragen, in zijne verzen te herdenken.

Zoo als dat gaat en gelijk het schijnt te behooreu in dergelijke letterloovers, voorspelde daarbij de dichter, zonder echter profeet te zijn, dat de jonge llaus eenmaal de evenknie van den ouden zou worden

1

Zie blz. 23 en Bijlage V. Vctl. het Stamboek ran den frieschen adel, t. a. p.

-ocr page 33-

31

O alderblijdste dag! 't is iiu vijf jaer geleden

Dat gij, o edel kint, eerst sijt in 't ligt getreden,

Dat gij geboren wiert in dit ons Vriessche lam.

Tot uwer ouders troost en hoel het vadcrlant!

Groei aen , groei, edel spruijt: dat vrij de felle winden

Van desen winters-tijt de waters samen binden;

Dat bladers liggen af, dat bloom en boom vergaen;

Ik sie do schoonste spruijt nog vol in leven stacn.

Ik sie van nu af aen, hoe sig komt openbaren

Dat reden en verstant gacn boven uwe jaren.

Uw fris en schoon gelaet, dat sig van buijten toont,

Scgt, dat een schoonder siel daer nog van binnen woont.

Hans Willem, uwen oom, schijnt in u weer t'herleven:

Van hem is in den Doop u sijnen naem gegeven.

Hans Willem was een man, daer gij den naem van draogt

Die voor het vaderlant heeft goot en bloet gewaegt.

Hans Willem was een helt, die kost met ijser spelen

En kaetsen met metael hij hat in sijn bevelen

Als opper-veltgezag de heele Staetse magt,

Waerdoor hij menig lant en stat ten onder bragt.

Hij was gelijk l de siel van alle sijn soldaten,

Die hij noijt heeft in noot oft in gebrek gelaten.

Hij trat in 's vijants lant, maer sonder ijgen baet,

Sijn doelwit was alleen de glorie van den Staot.

Ik roep heel Vlaenderen en Brabant tot getuijgen,

Dat voor hem quot;s vijants magt heeft mcniginael sien buijgen,

Dat hij was eenen helt, beschermer van het lant.

Die leefde niet voor sig, maer voor het vaderlant.

O! hat die kloeke siel wat langer blijven leven -,

Hij hat een andre glans aen heel het lant gegeven;

Hij bat op nieuw getoont dat Hollant weder leeft,

Dat Hollant I)Oven ligt en op de baren sweeft.

Maer neen; al is hij doot. Hans Willem sal niet sterven,

Maer sal in ieders hert een eeuwig leven erven:

Sijn kloekhijt en sijn deugt, sijn glori ende lof

Sal breken selfs den tijt en vliegen uijt het stof.

Ik seg nog eens: hij schijnt in u alweer t'herleven,

Hans Willems ijgen heelt is als in u gedreven:

1 quot;Even alsquot; of quot;geheel en alquot;.

2 De beroemde krijgsheld stierf reeds in 1G9I te Leuven, waar hij het bevel voerde over de tegen Frankrijk vereenigde krijgsmacht der Noord- en Zuid-Nederlanden. — Hij zal toch wel niet Katholiek geweest zijn? Frans Halma schreef quot;t volgend grafschrift op hem {Frisia nobilis p. 19l;

Ecu sprong van 't schichtig paard storte Aylva, laas! in quot;t graf, Dat dapper Heirhoofd in 't gebied der zeven Staten;

Onsterfelijk in eer door zijnen veltheers-staf;

W ant schoon hij 't krijgsbewint op aarde heeft verlaten

Zijn deugd staat als de zon, alle eeuwen door, te prijk Op duurzaam perkament met gout in quot;s lands kronijk.

-ocr page 34-

32

Gij toont Hans AVillems aert in allen uw gelaet,

Hans Willem met ilen nacm, Hans Willem met de dact.

Groei dan, frroei, edel kint, p;ioci kloek: groeit edle handen.

Die nog op quot;s vijants heir eens sullen los gaen branden.

Groei aen, gelukkig kint. Hans Willems ijgen heelt:

Hoe is 't dat gij mijn hert on mijne siele steelt!

Daer is in oog en mout, daer is in al uw wesen

Iet hoven nwe jeugt en jaren uijt te lesen,

Waerdoor ik seker sic, dat eens sal sijn vervult

Dat gij van uwen stam de Inijster wesen suit.

Gij snit, na loop van tijt, gaen uw geslagt vereeren

Kn uwen edeklom met rijpe deugt vermeeren:

Van daer de sou staet op, tot dat sij onderga.

Suit gij doen kenhaer sijn den naem van Aluii.

Wat heeft natuur tot u haer mildcn schoot ontsloten!

Gij sijt uijt quot;quot;t edel bloet van Aluii gesproten

Kn uijt Merodes'' stam van mver moeders kant,

Merodes als een sou in het Spaens Nederlant:

Merodes, Aluii! — twee adelijkc namen.

Van dit ons Nederlant voegt gij in u te samen

Gij suit, gelijk ik sie, milt geven wederom

Den Inijster, dien gij krijgt van uwen edeklom.

Welaen dan, tenger kint, groei op in deugt en jaren,

Ga edeldom en deugt in u te samen paren;

Doe stam aen onze hoop en buijg uw teere jeugt

Naer uwer ouders sin en naer de ware deugt.

Jk wens uijt ganser hert, dat gij na dees vijf jaren

Nog adem Masen moogt tot uwe grijse haren:

Ja wens met pen en tong al wat is in mijn magt

Te wenschen aen een kint van een soo groot geslagt.

Bij desen blijden wens kom ik een gifte voegen

Om samen met 't vers taut de oog, te vergenoegen :

liet is een aerdig heelt: de mont staet naer den sank,

De vingers en de hant stacn naer den trommelklank.

Dit heelt sal, hoewel stom, mijn blijschap openbaren:

liet sal in desen staet nog duren vele jaren

Tot spiegel van mijn hert. Dit heelt sal voor altijt

Een teeken sijn rot u van mijn genegenthijt.

üe dood van den in 1705 overleden v;ider des kinds schijnt algemeene deelneming in Friesland verwekt te hebben. Althans T. Visscher Mee/. Doet. nam de taak op zich om quot;Friesland in rouwquot; te troosten over 't verlies van quot;Tjaard Baron van Aylva Old Grietman van Wonseradeel, Heer van Oldeland, Waardenburg, Hier, Neerijnen en Klingelenburgquot;; Wibrand de Geest, schilder, stortte quot;lijktranenquot; op zijne stervenssponde; Joan Sande J. U. I). hief een quot;lijkzangquot; aan; 1'. Halma ontboezemde quot;rou-

-ocr page 35-

klagtenquot; en schreef een klinkdiclit, bij 't gesloten graf te Hicli-tura, terwijl een andere zoon van het lied de latijnsche ver/en van A. Segius Vh. et Med. T)r. vertolkt; l.

Tjeerd Aylva's betrekkingen up Bolsward, en daardoor wellicht op den Bolswarder zendeling, blijken uit Halma's opgeschroefde versregels;

Zo is lt;le blydscluip tiiuiis gcdooft en pjanscli verdwenen Op iV luude, en in de zee lt;lie VrieshimLs kusten schuurt.

De vogels schijnen zelfs in hunne vlucht te stenen Om quot;t dodelijke leet, dut WonsVadeel l)ezuurt.

De rou vliegt over quot;t land rondom n#ir alle steden ,

Maar treft eerst Bolswert, dat hem als een schutsheer kent:

Zijn grooten nabuur, dien men menipnaal zag treden Door zijne poorten, zelf koit voor zijn levensendt.

Zijn, in den opgang des levens, door Cosijns met gelukwen-schen begroete zoon, die in 1722 Grietman van Baarderadeel werd, zou in 172^ door Christiaan Brink, bedienaar des god-delijken woords te Beers en te Jelluin, als lid drr gedeputeerde Staten van Friesland worden bezongen :

Magiie rir, et nuujni proles (/eiierosa parentis Tot Frisian inter conspiciende rir os.

Cujus Apollineas H lust rat j'mna penates Scriptaque non uno nomina rate tument 2.

De oude Hans Willem van Ayiva, die een zoo dapper krijgsman was, en het jeugdige Hansje, dat het nog worden moest, bieden ons een gereeden overgang op den reeds vermelden Jarich van Ockinga, Helena's broeder ', die niet slechts op het oorlogsveld uitmuntte maar ook in de raadszaal den edelen stam der Ockingas niet verloochende. Hij wns in 1C7-)' tegenwoordig geweest bij de beroemde belegering van Grave, dat door den franschen markies de Chamilly zoo hardnekkig en meesterlijk verdedigd werd, maar door Karei Rabenliaupt en Menno van Coehoorn bleef ingesloten, tot dat het zich den 28quot;quot;' October,

1 t'risia nohilis, pap;. 192—209. 2 T. a. p., piiLr. 20.

3 Niet tc verwarren met zijn naamgenoot, llylck's neef. Dctic wnt een zoon van JIcro van Ockinga en Magdalena Sylirantsd. van Burmania. Zie liet Friesrhe Stnmhoek t. a. p. en Van der Aa's Bior/rnphiesrli Woordenh. XIV, Verg. Bijlage V. In de Frisia nubilis een aantal gedichten op hem 162—^169,389.

3

-ocr page 36-

34

na eene bestorming vau drie maaiiden, eindelijk aan Willem ITT overgaf1. Kapitein Frederik Hessel v. Ockinga, neef van Hijlck en Jarich, was er den heldendood gestorven 2 ■.

Ook Ockinga ons neef door quot;*1 sweert hier nederviel:

Hier scheyde vol van moet sijn lichaem van de siel.

Ook was Hijlck's broeder, denkelijk in den Fransch-Mun-sterschen oorlog, te Deventer in 's vijands handen gevallen, en eenigen tij tl te Zwolle ingekerkerd geweest.

Gij wiert naer Swol gevoert, daer gij een langen rijt Gesugt hel»t onder 't juk der Franssche dertelhijt.

Toen nu de held van Grave, de uit zijne gevangenschap ontslagen kolonel, in 1700 zijn 45quot;'quot; geboortedag bij quot;Masoeurquot; te Burgwerd vierde, was het Cosijns, die, in naam der hoogc gastvrouwe, hem geluk wenschte met zijn roemvol verleden. Zijne nichten, hare dochters, Adrianus' pleegkinderen, hadden niet verzuimd aan den feesteling een bloemgeschenk op te dragen, een werk barer jonkvrouwelijke handen.

Mijn dogters alle drij, quot;r merg van mijn jeugdig leven ,

Sij komen u met mij haer blijde wenschen geven,

En voegen bij den wensch dees vmgten van haer hant.

Die noijt en sijn gegroijt, die noijt en sijn geplant.

De konst. niet de natuer, heeft haer alleen gegeven Dit altijt-even-groen en even-jeugdig leven.

Gelijk in kou en wint dees vrugten sullen staen Sal haer goet hert tot u ook nimmermeer vergaen.

Wanneer de felle doot mijn leden sal verstijven,

Stel ik u in mijn plaets: gij suit haer moeder blijven,

Gij suit haer trooster sijn in ieder ongeval W at oijt de goede Godt haer overseijnden sal 3.

Wel teedere bezorgdheid van den goedhartigen priester voor zijne pleegkinderen !

Ook tien jaren later werd Heiena's broeder om nieuwe heldenfeiten door Cosijns verheerlijkt, 't Is bekend dat in den Spaanschen successie-oorlog het geduchte Bergen in Henegou-

1

I'quot;.en uitvoerig verhaal van het belep: in J. Bosscha's Neer lands heldendaden te laud, 11, blz. 184—-190.

2

Zie het Stainh. ra}t deu Frieschen adel en in de Frisia een epitaphimn, op Frederik 1 [essel, pag. 1 quot;i7.

-ocr page 37-

35

weu, ten jure 1709 , dour ile IjoiulgLMiooteii belegerd werd. De tot ontzet der stad oprukkende Fransclie maarschalken Roufllers en Villars werden door de bondgenooten onder Prins Eugenins, Malbourougli en den Prieschen stadhouder Joan Willem Friso, bij Malplaquet m een bloedig gevecht geslagen, waarop, den 23quot; October, de overgave volgde der belegerde stad. Ja rich van Okinga had daar veel lauweren geplukt, en veel onderscheiding genoten. Toen nu Cosijns de ridderzaal der stinse Burgwerd doorliep, oin er de portretten der aloude Ockingas te bewonderen, hield hij stand voor de beeltenis van Hylcks broeder:

Men sict in schoon genvuet reirt boven !u't porüiel

ITw broeder I5riga(lier met ocm* Ijorst van sta el.

Sie eens, hoe hein om quot;t hooft de blonde haren swicren!

Sijn oogen, soo mij dunkt, sijn vul van uorlogsvieren

En branden in sijn hooft, soo dat in sijn gelaet

Al v at manliaftiix is te sacin verzamelt staet.

nk En durf niet mijne pen dit stuk niet voorder raken,

Uijt vrees dat mijnen inkt den luijster doof gt;011 maken.

Ik laet dit aen 't pinceel: dat kan mot meerder glans

Verheerlijken dien helt, den roem van oorlogs-mans.

Doch wat ons het pinceel niet kenbaer en kan maken,

Sal mijnen pennenhek hier, met een woort maer, raken,

Hoe over 1 korten tijd die onbevreesde belt

Bij Borgen heeft gejaegt den vijant uijt het velt.

En als het vyants heir scheen alles te vernielen,

En als rontom sijn lijf veel dootle rompen vielen.

Dan stont hij als een rots, ja joeg den vijant na

Tot glorie van sijn stam en quot;t bloed van Ockinga!

En als korts na 't gevegt door (Pedel l)ontgenooten

De voorgenoemde stat wiert door 't metael Inischoten;

En als na menig storm de stat moest overgaen.

En oj) de wal stak uijt de witte leli-vaen -,

Wiert hij als gijzelaer 3 een van de drij gezonden

Om met de leli-kroon te maken peys-verbonden;

En heel dit groot bestier wiert op sijn hals gelijt,

En alles wiert betrouwt aen sijn voorsigtighijt,

800 dat hij als een son komt sijnen stam verligten

En stol aen pennen geeft tot langer lofgedigten; —

Waertoe ik mijn vernuft geensints bequaem en ken;

Want dit verheven werk verijst een IxHer pen 4.

Men geloove echter niet dat Cosijns de onderwerpen zijner tallooze dichterlijke bespiegelingen uitsluitend koos in den

1 D. i. vóór, 2 De Fransche vlag. 3 Onderhandelaar?

4 H.-S. blz. .304. 30

-ocr page 38-

.56

fauiilickriiiu; dor Ockingas; neen, ook elders zoekt en vindt hij zingensstof, die toch veelal weer gelijksoortig is mnt de voorgaande. Zoo riclitte liij in L()!)8 een quot;segeOwenseh aen Hendrik N. en sijne liuijsvrouwe woonachtig tot VVorcom, wegens liare dochter Helenaquot; een nu tweejarig kind, dat hij eertijds op zijn apostolische tochten door Friesland gedoopt had He teederste genegenheid en belangstelling spreekt ook hier uit zijne hartelijke ontboezeming.

't Blijkt uit ue / er richting en der Jezuïeten in Friesland'-, dat zij vroegtijdig op Ameland werkzaam waren. He geestelijke zorg o\er de geloovigen aldaar hadden zij ongetwijfeld mede te danken aan de eertijds zoo katholieke ( amminghas, die in ^t bezit waren dezer quot;vrije en erf-heerlijkheidquot; en op wier slot, de Wiarda-State te (joutum l)ij Leeuwarden, zij tal van zoete herinneringen hebben achtergelaten :i. In 1(1^7 werd het eiland door den Kortrijker Pater Gerardus Carbonel bezocht; in iöliü las een Jezuïet voor hot eerst de H. Mis in eene kapel aldaar, door den tlarliugschen bekeerling Johannes Hendriks op eigenkosten gebouwd', en doopte er 20 kleine kinderen en 4 volwassenen ; in 1631 verscheen er de Duinkerkenaar Pr. Johannes Kiel, met de zielzorg te Leeuwarden belast en in 't volgend jaar door Johannes Kegelers van Breda op Ameland vervangen, dat hij ook op gestelde tijden in l(i34 en lö;iS bezocht. De katholieke Camminghas stelden er eene eer in, dat het ook in latere jaren hunnen onderiioorigen uiet aan geestelijke hulp ontbrak.

In de lange rij der Amelandsche zendelingen tref ik, onder velen, een adelijken zoon van 't aloude Friesland, een met de Camminghas zeiven vermaagschapten priester der Societeit van Jezus aan. Den •quot;V10quot; December des jaars 1615 was in de Grietenij Oostdongeradeel, op de Obbema-State te Ee , niet verre

1 lilz. 48, il.-S. -i iilz. 70 , 21 I , 108. no, 111, 118.

3 Zie het reeds meermalen aungehaalde opstel van den knndigen heer G. A. Six in dc Vrije Fries, 1870. Belangrijke documenten over de 3 Jezuïeten, Walter, Frederik en Johan de Huyter van Üud-lleusden, aan de Camminghas verwant, schijnen daar te berusten. Verg. dc Nncorscher 1873, blz. 35—41.

4 V. d. Heyden, blz. 108; Past. Scholten in Dv. lijd 19 Febr. 1873.

5 Zie Hettema's Oiul en ^ieuic friesland, blz. 21 en 68.

-ocr page 39-

tl

viiu Dokkum, Ids of Id^ert Van Wijtsma geboren. Zijn vader Gerrit Van Wijtsma en zijne moeder lijuck Ofckesdr. Bawcma van Kollum leven nog in hunne couterfeitsels, gelijk die in wezen zijn op de zoo even genoemde Wiardastate te Goutum 1. Gerrits en l?jucks dochter, Idzerts zuster, was die Anna van Wijtsma, welke in 't huwelijk vereenigd is geweest met Watze Wijtzes van Cammingha, weduwenaar \an Sjuek Schetsdr. van AebingaDen ö'1quot;quot; November iles jaars 1638 was Idzert in de Soeieteit van Jezus getreden, waarin hij, als zendeling vooral, de gewichtigste diensten heeft bewezen aan de katholieke Kerk. Na te Dokkum, te Rhoon op het familieslot der aan de Huyters verwante heeren \an Pcndrecht, en te Arnhem de zielzorg te hebben gedragen, werd hij in 1071 naar Ameland gezonden. Het laat zich denken, wat een heilzamen invloed de adelijke Fries, die ter meerdere eere Gods en tot heil der Amelanders alles had ten otter gebracht, moet uitgeoefend hebben gedurende de 10 jaren, welke hij op de vrije heerlijkheid zijner stamverwanten doorbracht. — Gelijk we reeds hierboven ;l vermeldden, van 1684 tot ''SM was Joannes Cosijns, Adrianus' broeder, met de verzorging der Amelandsche zieltjes belast.

Ook onze Adrianus is geen vreemdeling op het eiland gebleven. Getuige het gedicht dat hij uit Nes op Ameland zond aan het klopjen quot;Catharina Durks, wonende bij haren oom Pr. Joannes Dolk 1, pastoor op Amelant, vierende haren geboortedag op den feestdag van de geboorte van den H. Joannes Haptistaquot;

1

Zie Dt Wiardastate van Six op tie portretten N° 13 en 14. quot;Heide (leze eehtgenooten zijn geheel in zwarte kleeding, niet breeden gt;taanden kraag en biesd geplooide manelietten , ieder met een kerkboek in de hand. Gerrit heeft een witten baard en knevel en een zegelring aan zijn rechter daim. Up de tafel naast hem staat een cmcilix en liggen een doodshoofd en paternoster. Zijquot; ö^cel uiterlijke heelt veel van een geestelijke of kluizenaar, lijuck heeft geen ringen iian de vingersquot;.

-ocr page 40-

3H

Getuige vooral het vers in 1708, het noodlottige jaar zijner verbanning, door hem opgedragen aan den zaakgelastigde van Amelia, Vorstin van Anhalt Dessau en weduwe van Prins Hendrik Gasimir, stadhouder van Friesland, nadat deze priuses het eiland Ameland van de erfgenamen van Frans Duco van Cam-mingha, den laatste der Amelandsche Camminghas, voor de som van 170,000 gl. gekocht had1. Do fictie, waardoor in de volgende versregels de baljuw quot;Izaak Ferdinand met Ainphion en Orpheus wordt vergeleken, reken ik, in de gegeven stol, onder de gelukkigste vindingen vau Cosijns.

Uaer Hooghijt vau Nassau heeft u oulaugs verheven,

Soo dat mquot;' u thans den uaciu van lieer en Prins moet geven,

En nu ten deele sijt bestierder van haer lant

En Ook als vader sijt van ilit ons Amelant.

Uw minsaemhijt, uv spmeek en uwe goede seden

Doen dit onkundig volk sig voegen uaer de reden .

Sij volgen uwe stem en raet, die gij hun geeft

Soo dat mquot; aen dese stram in volle ruste leeft.

Wanneer Amphioirsong en speelde o)) sijn snaren

Of in do wildernis, of aen de woeste baren

Omtrent een holle rots - de steenen volgden hem

En alles wiert beweegt op sijnc snaer en stem.

Mijnheer, met regt raag sig ons Amelant beroemen

En mag u van het lant ook als een Orpheus noemen,

Dit* met sijn stem en raet ook steene herten trekt

En ieder tot sijn pligt door minsaemhijt verwekt.

Ik, die hier onlangs ben uijt irieslant komen wonen,

Ben door quot;r Inleeft gelaet, dat gij mij quaemt betoon en ,

Getroeken heel tot u; en uwe minsaemhijt

Heeft in mijn hert verwekt geen klijn genegenhijt 2.

Deze rijmen beliooren tot de laatste, door Pater Cosijns op Frieschen bodem geschreven.

Ofschoon ik mij in de voorgaande bloemlezing uit den dichterlijken hof van Pater Adrianus meer aan de orde dei stollen dan aan de tijdsorde iieb willen binden, kan men echter het grootste gedeelte der reeds geleverde lettervruchten als voort-

1

A. J. Van der Aa, Anrdrijkskmdiy Woordenboek-, oji Ameland 1, blz. 137.

-ocr page 41-

30

brcngsels beschomvcn van zijn eerste tijdvak: want een dubbel tijdvak is gevoeglijk vast te stellen in liet dichterlijk en ondichterlijk leven van onzen Catsiaan. Dat tweede tijdvak neemt een aanvang met do ballingschap van den rusteloes ijvcrigen zendeling; cn die ballingschap, hij bad zo te, danken aan de Jansenisten, die toen reeds gelijk thans de troetelkinderen waren aller papermaters, en de beschermelingen eencr despotische staatsmacht. Onmiskenbare trekken van overeenkomst zullen wij aantreffen tusschen de Jezuïeten der 18° cn de Jezuïeten der 19quot; eeuw, tusschen de uitgeleefde Coddeanen en de jeugdige Dül-liugerianen, tusschen wijlen de Hoogmogenden cn Prins von Bismarck, nog steeds dcu man van ijzer en bloed.

TT.

Door allen die hem kenden, ook door andersdenkenden bemind , geëerbiedigd cn hooggeschat, had Pater Cosijns, de diehter-missionaris, gedurende 14 jaren den Frieschen wijngaard ijverig bewerkt, toen hij in 1708 door een banvonnis werd getroffen. Over die ijverige werkzaamheden schrijft zijn doodsberichter 1: quot;Nae het derde proefjaer naer Vricslant gesonden, heeft hij den christclijkcn acker cn de stat Bolswart met onvermoielijken arbijt geoeffent2, ende proüjteljken dienst aen de Catholiken, met bcsondere vrugt van een ieder en agtbaerhijt, selfs van de andersgesindc, betoont: waervan klare getuijgenisse geven het huijs, door hem van den gront opgebout, en do static met merkelijk inkomen vermeerdert/'

Cosijns, die er ecu ware behoefte aan gevoelde al zijn herinneringen uit vroeger dagen met al haar lief cn leed op rijm te stellen, verhaalde zelf, twee jaren later, zijn eerste lotgevallen in Friesland in dezer voege 3:

''t Is jaren twcemael agt of tlacromtrcnt geleden Dat ik gesonden quot;wiert van mijne overheden Naer Bolswaert, van de elf in Vrieslant eene stat,

4

1

ll.-S., 1,1 z. 4. 2 't Latijnsehe: cxroluif ? 3 II.-S., l»lz. 284.

-ocr page 42-

40

(Want liet, behalve ilie, tien andere bevat) l

Om daer het Rooms geloof den luijden te verkonden,

Kn beu te porren acu tot afsnuit van de sonden.

't Was alles dan in rust, soo dat nicii niet en wist

Van eenig woordenstrijt of van geloofsgetwist.

Sondags en 'shijligdags quam quot;t volk met grooto boopen.

Ook selfe van buijten stat, naer mijnequot; kerk geloopeu;

Soodat mijn huijs-eapel was tot groot ongemak.

Die dan nog boven stont en onder 't pannen-dak.

Dus heb ik mijne kerk een wijnig gacn vergrooten,

Kn niemant in dien tijt quam zig daeraen te stooten.

De ge-usen sagen quot;t selfs met goede oogen aen,

Soodat men sender vrees toen kost te kerke gaen.

Maer dan is onse hoop en vrijbijt weggevloden,

Als Petrus Codde wiert naer Hoornen opontboden,

Kn daer, na ondersoek en lang gehouden raet,

Wiert schandig afgestelt van sijn vicariaet.

Heer Koek wiert in sijn plaets tot dese eer verbeven,

Waerdoor als tot den twist het teeken wiert gegeven.

't Was dus de droevig noodzakelijke maatregel te Home tegen den Apostolischen Vicaris Petrus Codde genomen1, welke het eerste voorwendsel en de welkome aanleiding opleverde tot de vijandelijke houding der Iloogmogenden jegens de Jezuïeten in 't algemeen en Cosijns in t bijzonder .

't Is bekend, dat de Aartsbisschop van Subaste, wegens zijn Jansenistisch gevoelen en zijn hardnekkig weigeren om 't geloofsformulier van Alexander A II te onderteekenen, bij breve van Paus Clemens XI, d. d. 7 Mei 1703, in zijn Yicarissc'.iap geschorst werd en dat in ziju plaats Theodorus de Cock, pastoor te Leiden, tot Provicaris over de kerken van Holland is aangesteld. Wat de vaderlandsche kerkgese. iedenis omstandig verbaalt, wordt door de rijmen van een oor- en ooggetuige bevestigd. Gelijk thans het dogma der onfeilbaarheid volgens do

1

Over de Amsterdamsche Coddeu zie dt Dietschc Warande X, blz. 281. Hier komen te pas de blz. 294—290 aldaar.

-ocr page 43-

41

telkeus herhaalde en telkens weerlegde bewering der Oud-Katholieken, een werk der Jezuïeten moet zijn, zoo was destijds volgens de Oud-Rooinschen of Jansenisten de veroordeeling vau Codde eveneens aan de zonen van Loyola toe to schrijven.

Men blies toen de trompet tegen de Societijt;

De oorsaek van heel quot;'t werk wiert ons te last gelijt.

Men hoorde tegen ons in vele kerken preken,

Men In orde tegen ons aen alle tafels spreken.

De Paus viert als een nar en dwaelgeest afgemaelt.

En dat Hij in dees saek had opentlijk gefaelt.

IS'oij t heeft men ketteitong soo vinnig hooren spreken Als men met tong en pen dan priesters hoorde steken En tegen quot;'t Kooms gesag, èn dat eerweerdig Hooft,

Aen wien dat Christus heeft oniijlbaerhijt belooft i.

De weerspannelingeu bepaalden zich, helaas! niet bij quot;spreken en stekenquot;. De sluwe Johannes van Ihckcl, pastoor van Jt Begijnhof te Delft en lid van 't zoogenaamd kapittel van Utrecht, wist al aanstonds door een heftige rede, vol schandelijke logen en laster, de Sbiten vau Holland en Westfriesland dermate tegen den Provicaris op te zetten, dat het noodlottig plakkaat van 17 Augustus 170:i werd uitgevaardigd, waarbij aan do Cock verboden werd zijn vicarisschap uit te oefenen en al verder bepaald: quot;dat niemand voor vicaris sal mogen werden erkendt als die-geene, die, na ordre in dese Landen gebruickclijck, behoorlijker wijze geëligeert, eude bij de Heeren onse geeommiteerde lladen geadmitteert sal wesenquot;1. Diensvolgens werd de Cock spoedig genoodzaakt het land te ruimen 2.

Reeds in 1703 en 1704 deelden verscheiden Jezuïeten in dat zelfde lot3. Den 24''°quot; Maart 1705 werden door de gerechtsboden naar den Haag gedagvaard de volgende Paters; Joannes de Bruijn, overste der missionarissen vau de Socicteit in Koord-Nederland en Pranciscus van Hier, zendeling te Amsterdam,

1

3 Verg. Ij ij drcui en voor de Gcsc/iitdcjiis ran het Bisdom Iluarlem, 1, blz.

2

1G2, 103 en de Studiën Ge Jaarg. VI, blz. 1.') en 10.

3

II.-S., blz. 285. 2 Kerk. Plaeaatb. 1, blz. 041.

-ocr page 44-

42

Jacobus Clacsmau uit Leiden, en Carolus Van tier Borght, uit. de statie in de Nobelstraat to's Gravénliage. Des anderen daags — zoo lezen wij in de aanteekeningen der gedaagden, — verschenen zij voor de gecommitteerden der Staten van Holland. Daar houdt de pensionaris van Haarlem, Ackersloot, hun voor oogen, welke tweedracht en oneeniglieid de Katholieken verdeelt. Hij zegt, dat de Staten daaraan een einde willen maken en daarom den paters bevelen, te zorgen dat de aartsbisschop van Sebasto vóór den 151'quot; Juni e. k. in zijne vorige ambtsbediening worde hersteld, of ten minste, dat er iets worde beraamd, wat aan de heeren (de Jansenisten) voldoening geven en de goedkeuring der Süiten wegdragen zol. Bleven de Jezuïeten daaraan te kort, dan zou men verdere maatregelen nemen om het gewenschte doel te bereiken. — Pater van der Borght gaf ten antwoord, dat zij bereid waren te liome een derden persoon als vicaris voor te stellen, zoo de Staten dien zouden willen erkennen, doch dat het niet van hen afhing te bewerken, dat die persoon benoemd werd. Uit de op dien dag genomen resolutie blijkt verder, dat quot;by onstentenisquot; de Jezuïeten na den 15'lcquot; Juni de provincie zullen worden uitgezet 1. Alzoo stonden dan de plichtgetrouwe zendelingen tusschen twee vuren, of Codde herstellen, of het land verlaten ; — in elk geval een schitterende voldoening voor de Jansenistische partij.

Dat die bedreiging niet aanstonds ten uitvoer is gelegd, schijnt toegeschreven te moeten worden aan de gematigdheid van Rome, waarheen de Jezuïeten zich om raad gewend hadden 2, en aan 't wijs beleid van den Internuntius te Brussel, Joannes Baptista Bussi, die na 't verdrijven van De Cock het bestuur der Missie op zich genomen en — een vrucht der uiterste toegeeflijkheid — den 14,lc° November des jaars 1705 Gerard Pot-camp, den Jansenisten zoo welgevallig, als vicaris had benoemd.

1

Kerkelijk Plncaatboek I, blz. 652; Studiën C Jaarg. VI, blz. 20.

2

Het antwoord van zijn Heiligheid, den 9 Jlei i70-) door den Kardinaal Paolucci gedugtcekend, —• een stuk ivaarscliijnlijk onbekend aan Hoynck en

J^lozzi,_'is te vinden in Bongaerts' St. Teresia-Kcrk, blz. GO, en eene kopie

der vertaling in Dc Katholiek L, blz. 12S.

-ocr page 45-

4'i

Deze overleed celiter reeds den 16':o° Deeember daaraanvolgende, zonder iets gedaan te hebben om den overmoed der weerspannige faetic te beteugelen.

Toen nu den Squot;equot; Januari des jaars 1707 door den zelfden J. B. Bussi de zeer rechtzinnige Amsterdammer Adam Daemen lot Poteamps opvolger was aangesteld, was daarmede ook het lot der Jezuïeten zoo goed als beslist. Allo nog in de provineie Holland verblijvende zendelingen der Sodeteit werden opgeroepen om den IG'1quot; Februari 170S te 's Graveuhage op het Binnenhof te verschijnen. Den 16''equot; dezer, 's morgens ten 9 ure — zoo schrijft de Haagsche zendeling Arnold van Rijckewacrt aan zijn provinciaal — verschenen wij alle 14, die nog in de provincie Holland zijn 1, voor heeren gecommitteerden in deze zaak. Namens de Staten van Holland kondigde ons de voorzitter, de heer Ackersloot, aan, dat wij binnen drie maanden te vertrekken hadden. Den inhoud zijner aanspraak voeg ik hior bij, wel niet van woord tot woord, maar zoo verre ik het onthouden heb:

quot;Alsoo het Haer Etl. Grootmogende Heeren Staeten nu lang quot;verdrooten heeft te sien de tweedraght, die er is onder do quot;Roomsche Gathuhke gemeente, hebben sy besloten en word quot;UIieden aengeseght, dat go binnen drve maenden, van desen quot;tydt te beginnen, suit hebben te vertrecken uyt de Provintic quot;van Holland en W estfriesland, op pene van, buyteu dien tydt quot;gevonden wordende, gestraft te sullen worden als perturbateurs 2. quot;Nogtans met byvoeginge, dat indien binnen dien tydt vau drye quot;maenden de ruste wiert herstelt, ge suit mogen recours nemen quot;tot de Hooge Overheyt, om by requeste van Haer te versoo-

1

Deze Avarcn: Joannes de Bnivn, overste der zendelingen, v.onende te Amsterdum; Frnnciscus (iillis uit Am^ferdam (de Knjtl)erg;; l'hilippus Ilap-paert uit Amsterdam ((!lt;* Zjiaijer); Lanrentins dc Brier uit Delft; Philippus Jausseus uit Enkhuizeu; Euidius Corluv uit Gorcuni; Joannes Lambreehts uit Gouda; Arnold van Kijckcwaert uit den Ilaair; Joannes Soyette uit IlaarleiD; Joachim Borsaeus uit Hoorn; Jacobus Claesman uit Leyden; Cornelis Crom-streyon uit Leydscbendain; Ilenricus dc Vaddere uit Kotterdam; Petrus van Her ft uit Schiplui.

2

Dc Oud-roomschen van toen gaven den Oud-katholieken van thans niets toe: de perturbateurs van vroecrer zijn nu de Staatsiefdhrlichen.

-ocr page 46-

44

quot;ken Ulieder voorder verblijf, en sal alsdan gestelt worden iuict quot;behooren en eysch van saecken; daer en tnsschen sal aght quot;genomen worden op uw gedragb. En by soo verre de rust in quot;den tvdt van drye maenden niet en wiert borstelt, sullen alle quot;de kerken geslooten worden, en altyt gesloolen blvven.quot;

Ofschoon thans do Jezuïeten nogmaals alle pogingen in quot;t werk stelden om de Staten te voldoen en tevens aan hun plicht getrouw te blijven, — een brief uit Home 1, onder dagteeke-ning van den IT'1'quot; April 170^, eischte onbewimpeld, dat zij zich als slachtoffers zouden stollen en ze bogen deemoedig het hoofd. — In den avond van don 23quot;quot;quot;' Juli werd door geheime boden van het Tlof aan de gedaagden bekend gemaakt, dat zij aan bovenvermelde beslissing der Staten te gehoorzamen hadden 2. Hiermede was de teerling geworpen.

Men vergeve mij deze lange uitweiding3, die, na het onlangs in Duitsehland voorgevallene en de vele punten van overeenkomst daarmede, niet zonder belang is en hier noodzaaklijk was ter verklaring der verdere levens- cn dichtbeschrijving van Pr. Adrianus Cosijns: want hot verbanningsdecreet der Staten van Holland werd eenvoudig van toepassing verklaard of, nog wèl zoo eenvoudig, zonder nadere verklaring toegepast op Friesland en Groningen. In Juni des jaars 1708 had Cosijns reeds de vaste klist van Friesland verlaten en bevond hij zich, gelijk we hierboven zagen, op de vrije heerlijkheid Ameland4, om van daar als balling te vertrekken naar ziju geboortegrond. Nauwlijks was bij in 't collegie te Kortrijk, zijn liefste en laatste verblijfplaats aangekomen, of zijn pleegkind quot;de edele Joffer Garlanda Lisette

1

7 ie L. Mozzi: Ilistoirc den réroluiions de V Erjhsc dquot; L tv echt III, p^JT, 4G, waar liet antwoord van Kardinaal Paolucci op Pr. I/o Brnyn's schrijven van 28 Februari in den oorspronkelijken tekst te vinden is.

2

Resolutie van 1(.) .Inli 1703, Kerk. Placaatb. II, l)lz. 432.

3

.3 Met deze uitweiding is tevens de vraap; beantwoord in Dc NavorscJier (I en II) voorgesteld over het quot;verbodschrift tegen dc Josnitcn in de 18c eeuwquot;. Wat daar als antwoord moet gelden is onvolledig en onnauwkeurig, maar niet onpartijdig. Wie de eenvoudige waarheid nog kunstiger verhaspeld wil zien, loze Dupae dc Rollcgarde Ilistoirc nhrégée dc Chghsc métropolilaine cTUtrecht, blz. 216—200 of zijn naschrijver I)r Bcnnink Janssonius.

4

Vcnr. J)c Wachter 1873. II, blz. 148.

-ocr page 47-

de Wollïquot; ontving, onder dagteekening van 16 October 1708, met eeuc lof- en aanprijzing van den kloosterlijken staat, een uitvoerig relaas zijner reis naar het belgische vaderland 1.

Als ik op 't laetst verliet de Amelandsche stranden.

En met een liollcn Iialk voer af naer dese landen,

Kn langs de Vriessche knst heel lankzaem henen dreef,

Soo dat ik op de zee drij volle dagen bleef —

Begost ik alles wel aondagtig te bemerken.

Ik sag de torens staon van vele Vriessche kerken:

Harlingen was van ver, van toen liet eerste licht

Des dageraets rees op, reeds lang in mijn gesicht.

'k Sag Mackom, Workom staon — al dorpen en al steden,

Dacr ik voor Roomsch Geloof al dikwils had gestreden.

En dio ik met mijn sweet al dikwils had besproeijt:

Ik aghte voor geluk te lijden dese mocijt.

Bolswaert kost ik niet sien, alwaer ik vierthien jaren

Mijn kerke had bedient, omdat de soute baren

Veel dampen wierpen op, en doofden 't sonnelight;

Soo dat die lieve stadt bleef buijten mijn gesight.

Op quot;t laetst qnam Staveren in mijn gesight verschijnen;

En eer die laetste stadt gink voor mijn oog verdwijnen,

Gink ik op quot;t hoogst van 't schip onder de zeijlen staen

En sprak de Vriessche kust nog voor het lesten aen:

Vaerwel, vaenvel......

En nu volgt die hartelijke afseheidsontboezeming aan het dierbaar Friesland, welke men op blz. 15 hierboven lezen kan. Mogen onkatholieke lezers zich niet ergeren aan de woorden van dat afscheid, waarbij alle quot;kettersquot; terug gewenscht worden quot;onder 't juk van Clemens Paus van Romenquot; 1 Dat juk is minder drukkend dan zij gewoonlijk zich voorstellen.

Daarna zet de balling zijne reis en zijn reisverhaal voort:

Terwijl dat ik dus sprak en quot;'t schip snee door de baren, Is Vrieslant als een schim uijt mijn gesicht gevaren:

Ik sag na korten tijt aen mijne rechte handt,

Rij quot;quot;t dalen van de son, den Xoort-llollanschen strandt.

Wij lagen heel den nacht f en anker voor Enchuijzen,quot;

Soo dat ik nog het licht sag branden in veel hnijzen;

En met den morgenstont sijn wij weer tquot;1 zeijl gegaen.

Wij sagen overal veel droeve bakens staen Of teekens, dat dacr was een schip in grondt gesonken,

En dat dacr menig menseh was jammerlijk verdronken;

Ik dec een kort gebedt, alwaer dit teeken stont,

Voor die van ons geloof dacr sonken in den gront.

1

Il.-S., blz. 7,

-ocr page 48-

40

Voorts sijii wij met den stroom imcr Amstcrtlam gedrcveu,

Ahvacr wij qutmicn acn nac uren drijmael seven,

En liebben voet aen lant geluckelijck irestelr ,

Als dagen thicn en zes de maent Augustus telt.

Van daer heb ik de rijs naer Rotterdam genomen,

En ben met goeden wint in Zeelanl aengekomen:

Ik sag tot Vlissingen van ver het hint C ad zant,

Dat korts te voren was geplundert en gebrant.

Ik sag daer op de ree veel kloeke schepen bonwen,

Men sag schier anders niet als wimpels, hout en touwen En, na beleeft onthael, dat ons daer wert gedaen,

Sijn wij van Middelburg naer Brabant scheep gegaen.

't Spreekt van zelf dat Cosijns niet nalaten kon of mocht zijne gewezen kudde tegen de geloofsgevaren te waarschuwen en te wapenen, die haar thans van den kant der Jansenisten, de vroegere huisgenooten des geloofs, alomme bedreigden. Hij sluit dan ook zijn reisverhaal met het volgend behartigenswaardig woord 1:

Ik hoor u mijn gedight met klaghten onderbreken En seggen: quot; quot;ï is al wel dat gij in ruste sijt En uwen Godt wel dient in uwe eensaemheyt:

Dat gij in ruste sijt, dat kan ons wijnig baten;

En daerentussehen wij, wij sitten hier verlaten Van Priester en van Kerk; en in dit ongeval En wete ik schier niet, waer ik mij kceren sal.

Wij konnen nanwelijx op Priesters selfs betrouwen Die 't hallef niet den Paus, half met de Staten houwen,

En door den valschen schijn van grooter hijlichijt Soo is er menig mensch van quot;t waer Geloof verleyt,\

't Is waer en ik beken, dit sijn al droeve saken.

Die mij besonderlijk ook die]) aen 't lierte raken;

Maer even vind ik nog al troost in dit geval,

Dien ik n voor het laetst ook mededeelen sal.

De troost, dien ik u geef en dien gij moet onthouwen Geheel uw leven lang, dat is een vast betrouwen Op Godts Voorsichtighijt, die noijt in een geval Sijn kerk verlaten heeft, oft oijt verlaten sal.

En vraegt gij eenen gront, waerop gij sonder schroomen Kont steunen, ondersoek en volg de wet van Romen,

En 't geen bevolen word van Sijne Heijlighijt Volg dat, en anders niets, met blinde g'oorsaemhijt.

Onthoud dit leste woord: ik wenste duijsent monden Om decs gehoorsaemheijt door Vrieslant te verkonden:

Ik riep tot al mijn volk: wilt gij uw salighijt Soo onderworpt den wil aen de gehoorsaemhijt.

1

U.S., bU. 10.

-ocr page 49-

47

Hier incilc wensch ik u voor 't lactst geluk cn zctrcn ;

Vaer wel, Garlanda, groet Mama van mijnentwegen En snstors alle beij, acn wie ik t'uilen tijt Voor de genoten jonst hen schuldig dankhaerliijt.

In Brabant ontsclieept zag Cosijns zich weldra genoodzaakt een leven te leiden, dat men eerder een voortdurend en langzaam sterven had mogen noemen. Niet de ziele- maar de lichaamskrachten des zendelings waren uitgeput. Ten gevclge vooral van het op bladz. S en 9 verhaalde avontuurlijk ongeval, was hij door eene sloopende kwaal aangetast, het flereciju of een alles-verlammend hand- eu voeteuvel, dat hem, gelijk we reeds vermeldden, gedurende de laatste jaren zijns levens noodzaakte alle inspanning te mijden cn iederen arbeid te staken — slechts de beoefening der dicht- of liever der Catsiaansche rijmkunst uitgezonderd, die eigeidijk nocli inspanning noch arbeid voor hem heeten mocht. liet stroomde dan ook verzen uit zijne vederschacht of liever uit zijn meer prozaisch potlood: want de voortdurende beving der hand gedoogde veeltijds niet dat hij met het quot;gietelijkc gitquot; omging. In dien toestand had hij wel met Bilderdijk mogen schertsen:

Kvcn als een oude Baker

Wen een piepend nachtkaars-end In de pijp brandt op haar blaker, —

Uit langdurige gewent1Dadelijk haar knie doet trillen Of ze een kindtjen had tc stillen,

Daar ''t intusschen stil en zoet,

Zonder schudden, zonder sussen Rustig voortslaapt op zijn kussen.

En in 't wieg jen niets vermoedt.

Even zoo (ik wil 't bekennen),

Is 't met mij in dezen tijd,

Wien, dien kring gewoon te rennen,

quot;t Bloed door quot;t hersenstelsel rijdt.

Verzen zijn het zonder ende;

Waar ik thands mijn aandacht wende,

quot;Wat verstand of wil gebied^.

Wat er in of door mag stormen,

Alles voegt zich in die vormen;

Anders denken kan ik niet 1.

1

Nieuwe Oprakeling.

-ocr page 50-

4S

In dien ziu schrijft dan ook Cosijns'doodsberichter: quot;Als sijnc quale verergerde en nu soo wijt gekomen was, dat hij niet sonder pijn ofte groote moeite de sehrijfpenne kost bestieren, poogde evenwel de neerstige man rJtijt iet te doen; noijt min ledig, als dat hij alleen in sijn kamer liet geniet hadde van eeue socte en eensaeme stillighijt. Dit betuijgt het groot getal van alderande latijnsehe en vlaemsche digten, die hij ook 's nagts (want hij menigmael slapeloos was) met een aerdige ligtighyt, ook somwijlen sonder licht, in menigte met potloot op 't papier vergaderdequot; 1.

't W as gedurende die slaaplooze nachten dat hij, ten believe dor onvergetelijke Gerlande Lisette, als wederdienst tevens der hem door de freule bewezen diensten, al zijn gedichten eigenhandig overschreef. Zoo luidde het in December des jaars 1709 uit Kortrijk aan de edele Friesche jonkvrouw 2:

Ik hebhe vol bespeurt van over viertieu jaren,

Wanneer quot;wij menigmael in Vrieslant samen waren,

Dat frij van jonx at* aen altijt c^enefren waert

Voor quot;t ^een ik met mijn pen had oj) ''t papier gebaert.

Ook heb ik menig (li«rt ontfangen nijt u handen

Van n gemaekt, dat ik als mijne beste panden

Tot heden nog bewaer, en nijt decs maegdevrugt

Schep ik, als ik se lees, nop: dagclijx genugt.

Dus heeft mv pen en konst en liefde mij gedwongen.

Dat dese heele boek is nijt mijn pen gesprongen.

Ontvang dan, lieve Maegt, tot eenen laetsten pant

Van mijn genegenhijt, does vrugt van mijne hant.

Gij suit in desen boek versehijde dingen lesen

Waerom gij somtijts blij en somtijts droef suit wesen,

Gelijk ik hier en daer versehijde dingen las.

Die quamen, soo mij dunkt, tot digten best te pas.

quot;k Heb quot;t meest van desen boek in stillen nagt geschreven,

quot;Wanneer ik geenen slaep aen mijne oogquot; kost geven

En als mijn licht was nijt: quot;k schreef met een blinde hant

Met potloot op 't papier de vrugt van mijn verstant:

Soo dat mijn vrugten quot;s nagts gelijk de druijven bloeien.

Die ook te middernagt tot volle rijphijt groeien

In 't schijnen van de maen. Nogtans niet voor den smack

Is mijne letterdruijf, maer oog- en oor-vermaek.

Ja selfs, wat gij nu leest is in den nagt geschreven.

En is eerst met root krijt op het papier geweven;

Soo dat dit heel geschrift, geschreven in het root,

1

H.-S., blz. 4. 2 II.-S., blz. 309.

-ocr page 51-

49

Gegroeit is op ccn na^t, frclijk hrt duijvels-broot.

Dus, als het hier of dacr niet heeft sijn vollen luijstcr, l'ijs dat liet is ecu digt geschreveu in het duijster:

En als jrij in dit bock vint dnijster rijm of sin,

Pijs dat er steekt den aert van sijno moeder i in.

Ook heb ik menige van dose kreupel digtcn,

Gelijk hun vader is, ontrent de groen gesigten Van bloemen en van kruijt, gcstelt op het papier.

Of als ik aon den kant sat van een soet rivier.

Terwijl in mijne oor' tie zoete vogels songen,

Terwijl voor mijne oog' de zoete waters sprongen;

Terwijl ik wierd verqniekt door zoeten geur van quot;t kniijt, Gaf somtijts ook een digt met lust mijn penne nijt. Dog, hoe het is of niet, wanneer en hoe geschreven,

Tiit boek wort u alleen tot enkel pant gegeven Van mijne dankbaerhijt, en tot volkomen blijk Dat mijn genegenhijt acn d'nwe is gelijk.

'k Begon en eind met u, en wensch n allen zagen:

Ei! wil somwijl mijn les met stacij eens overwegen.

En groet, en bied mijn dienst bij al de lantslnij acn,

Die nog in quot;t wacr geloof stantvastig blijven stacn.

Hiermede houd ik op: want zie, ik word gedwongen,

Hoe seer ik tegen-een de regels heb gedrongen,

Soo dat ik, togen dank, hier mijne digtcn slnijt.

Ilionnede is de boek, maer niet mijn liefde nijt.

Men vergissc zich editor niet; liet handschrift der gedichten, door ]gt;ater Adrianus aan freule Gcrlanda vereerd, bevatte slechts het eerste gedeelte zijner quot;Parnassi-bloemkcnsquot;. Want Cosijns was, blijkens het voorgaande1, ook een vurige minnaar der Latijnsche Muze, en hot tweede gedeelte zijner dichtverzameling behelst een aantal vertolkingen der voortreflelijkste verzen, door de voortreffelijkste dichters zijner eeuw in de taal van Latium vervaardigd.

De sehoone Ode van Poirters leermeester, Sidronius de Hossehc, getiteld Ad somnnm :l quot;Aan den Slaapquot;, voor ettelijke jaren nog door Prudens Van 1'mse in vlaamsche dichtmaat overgebracht 2, was reeds door Adrianus Cosijns gedurende zijne slapelooze nachten vrijelijk vertolkt. Onder het opschrift quot;Liefde

1

Het schrijven van den doodsbcrichter, hierboven blz. 48.

2

quot;Den nagtquot;quot;. II.-S.

-ocr page 52-

50

van een soldaet tot zijnen vrient, met de doot bevestigtquot; had Cosijns het kleine epos van de Hossche 1 — een gedicht, hoog geroemd door de vereerders der Latijusehe Muze — in zijne quot;moederlijke tal/' overgezet. Ja zelfs, die lange reeks van klaagzangen deszelfden schrijvers, bekend onder den naam van Cursus vitae humanae 2 quot;de loop des menschelijken levensquot; liad Cosijns genietbaar gemaakt voor de beoefenaars en liefhebbers der Ylaam-sche Poësie.

liet heerlijke leerdicht van Livinus do Meyer, door dien dich-ter-tlieologant zelf, onder den titel van De gramschap, weergegeven in de voortreffelijkste verzen, welke de oud vlaamsche letterkunde bezit3, is ook in zijn geheel vertaald door Cosijns, die echter zijn krachtiger voorganger niet evenaren kon. — Menigen arbeid in denzelfden geest en dezelfde richting laat ik hier onvermeld.

Al die vrije vertolkingen en navolgingen verhinderden echter niet, dat Cosijns, geheel in den trant van Cats' half-romanti-sche verhalen, een aantal epische gedichten schreef. Ik verwijs te dezer plaatse nogmaals op Do vermiste koning, reeds uitgegeven in den Volks-Alm. v. Ned. Kath. 4, en waarvan het onderwerp ontleend is aan de Acroamata Academica van Pr. Jacobus Bidermau5, een schrijver, wiens quot;Academische Voorlezingenquot; meermalen de stof leverden aan Cosijns dichterlijke bespiegelingen.

Als een tweede voorbeeld van epischen verhaaltrant diene hier eene door Cosijns berijmde legende, ook in onze dagen door den Rotterdamschen dichter A. Bogaers naar het Engelsch van Soutiiey bewerkt onder den titel van I)e schilder van Florence-, beiden hebben geput in een gemeenschappelijke bron, te weten

1

In amoreni mi Ut is, //ui in complexu caesi ad Ccpellam commilitonis expiravit,

2

Onlangs in zeer vloeiende hollamlsehe verzen vertaald door J. Peperkamp, Pr. — C. L. van Lan^cnhnysen, 1870.

3

Verlt;r. de uitgave in beide talen door Prof. J. M. Schrant, Gend, 1827. Dr. Snellaert noemt liet quot;een gedicht rijk aan form en wijs bedacht'

4

Jaarg. 18G8, blz. 186.

5

Zie over dezen Dillingsehen professor en Romeinschen boekencensor (geb. 1594 f 1G39 te Rome) De Hacker, Bibliothequc des ccrirnins de la Compagnie 1, pag. 02. VII, pug. 103.

-ocr page 53-

51

de Tra UI aria, claris iamhis crpressa van Angolinus Gazaeus S. J.

Het verhaal van Cosijns, hier met de nootlige verkurtingeu medegedeeld, voert tot titel:

AEN DE SCHILDERS 1.

Hoort schililers altomael, die met uw fijn pinceclcn

Bootet :ille ilingen na op gladde tafereelen,

Kn doet de menschen scliier met wit, met tgt;niijn en root

En menig ander verf, als leven na hun dood!

Wij sijquot; van éene konst: wan2: schilders en poëten

I ie bootsen alles na, en willen alles welen;

In plaets dat ik mijn pen, gebrnljkt gij uw pinceel,

In plaets dat ik papier, hebt gij uw tafereel.

Maer quot;t is een droeve sack, die weerd is te beklagen.

Ja voor een christen menseh is 't geensins te verdragen.

Dat men ons edel konst misbruijkt tot dertelhijt,

Waerdoor soo menig mens wort naer de hel gelijt. _

Vervloekt o duijsentmael de doeken en de verven,

Die een onnoozel siel door hun gesigbt doen sterven!

Hoort, schilders, tot uw leer een wonderbaer geval.

Hetgeen u mijne pen in 't kort verhalen sal.

In de voorleden eeuw was in ons Nederlanden

Een schilder, heel vermaert door 't werk van sijne handen. —

Sijn deugt en ook sijn konst, die groeijden met den tijt

En baerden in den man een aengenamen strijt.

Sijn meeste werk en vreugt was duijvels af te malen,

Waerdoor hij grooten roem en lof qu.im ie behalen:

Hij beelde 't helsch gespuijs met snik een verve af.

Dat sclfs de schilderij schroom aen den schilder gaf.

Nu schildert hij een spook met schroomelijke horens,

Dan schildert hij een spook met swartc lange dorens.

Met slangen om den kop, met eenen breeden niuijl

En voegter d' oogen bij van eenen doffen uijl.

Dan schildert hij een slang met schroomelijke oogen.

Uit welkers muijl vergif en swatte vlammen vlogen;

Hij voegt er tiuschen bij een groen vergifto tong,

Die verre uijt 't gebit van 't duijvels monster hong. -

Al datter leelijk is in de natuer te vindon

Weet hij met sijn pinceel to samen soo te binden.

Dat quot;'t hair van al die 'r sag door schrik schier sprong omhoog 3,

Als of de duijvels selfs sig toonden aen hun oog.

De duijvels kosten dit niet langer meer verdragen,

Ja gingen door de hel van hunnen schilder klagen,

En berstten schier van spijt, omdat door hem hun belt

In soo een gruwsaem form aen 't volk wiert voorgestelt. —

1

H.-S., blz. 44—-18. 3 Harmonie imitative!

2

Deze fjodvruchtif/e ontspanningen of luimen verschenen voor het eerst te Kheims in 1618, sinds meermalen herdrukt. Zie Do Backer's Bibliothèijue.

-ocr page 54-

52

De scliilder. op oen tijt, had een stuk onder handen,

Ken suik, hetgeen sou sijn liet puijk van alle lauden;

quot;t Was een Lievromve-beelt, van aensien wonder soet :

Sij trapte onder haer don duijvel met den voet. —

Strax qouin de duijvel sig voor sijn gesloten oogen

Dlght bij sijn ledikant, terwijl hij slaept, vertoogen.

Soo hem de schilder sag, hij was niet seer ontstelt.

Hij had er leelijker in schilderij gostelt.

De duijvel sprak: quot;wat wilt gij, kladder, gaen beginnen?

AArat kont gij met uw konst van oli-strijken winnen?

Waeroiu word' ik van u soo leelijk uijtgebelt

Soo dat gij ons tot spot van heel de werelt stelt ?

Wij sijn geensints van tin ilit langer tc verdragen.

Ik vloek bij Lucifer, gij znlt het u beklagen;

Wij sullen nemen wraek, het kostequot; wat het kost,

Soo gij volbrengt het werk, dat gij nu hebt begost.quot;

De scliildcr, niet gewoon voor snlke spook ;e vreesen,

Antwoort: quot;wel hoe! gij moest mij daervoor dankbacr wesen,

Uoe leelijker gij staet, hoe meer ik u verhef

Omdat ik dan den aert van quot;t ijgon wesen trefquot;. —

De duijvel borst van spijt, hij knerselt op sijn tanden.

Hij sehuijmbekt met d^n muijl, sijn helsche oogen branden,

Hij heft sijn krauwels op, hij geeft een vreet geluijt,

En daermeê was de slaep en ook het droomen uijt.

De schilder, nu ontwaekt, hoort nog het laetste stampen

En vint sijn plaets van rust omringt van vuijle dampen,

Maer, daerdoor niet ontstelt, begint met meerder vlijt

Het werk, waervan bij had de gronden al gelijt. —-

't Gcsigt van ons Lievron krijgt eerst vooral sijn wesen;

In oogen, wang en mont is seegbaerhijt te lesen. —

Dan schildert hij het kint, dat met een soeten lach

En aengenaem gelaet naer sijne moeder sag.

Om d' hoofden allebcij stelt hij vergulde kroonen

Met steiTen tusschenbij, die dquot;1 hijlighijt vertooncn;

Dan, eenen wereltbol, die 't kint in handen hout:

De bol is hemelsblau, het kruijsken is van gout. —

De beelden sijn volmaekt; alleen ontbreekt het leven

Hetgeen iiac geen pinceel noch verven kosten geven.

Hij quam tot quot;t duijvelsbeelt met eenen nieuwen moet.

Dat door Maria wiert gctrappelt met den voet. —

Het slijm der hagedis gaet hij met solfer mengen

E.i voorders wat de konst oij; voor den dag kan brengen.

Hij vochtigt sijn pinceel, en stelt voor alle sack

Up het gespannen dock den steirt van eenen draek. —

Het scheen dat men hem sag met al sijn leden Moeten

Omdat hij van de Maegt getrapt wiert met de voeten.

Hij keerde naer omhoog sijn neergedruckten nek.

Terwijl hij niet en spoog als solfer ende pek. -

Hoewel de duijvel sig kan qnalyk wederhouwen

Eu op den schilder wenscht 't vuur van de hel te spauwen,

Geeft hij alleen van ver een ijsselijk geluijt;

-ocr page 55-

53

De schilder siet eens om, en weet wat het beduijt,

En gaet voort, sonder sipj in 't minst daer in te storen.

Maer sier! Ken wijl daerna laet si^ de donder hooien

En eenen feilen wint met soo een groot geweit,

Dat heel het sehildershuijs schier wort te neer gevelt.

Men hoort nog hoven dat als swaer metale ballen.

Van boven op het dak en op de solders vallen,

Soo dat de muren selfs en balken altunael

Schier scheurden door 't gewelt in heel de schildersael.

De storm groeyt nog meer aen, de vensters waeijen open;

De kneght komt heel verbaest de kamers ingeloopen

En segt: quot;wat wil dit sijn, dat sille dit gedruijs

En storm te vinden is alleen ontrent dit huijs!quot;

Terwijl siet in' op den vloer van ulle kanten swieren ,

Verdreven door den wint, de boeken en papieren.

De stellinge van hout, waerop de schilder stont.

Sag men (Uit heen en weer l)0\vee^t wiert op den gront-

De scliildei nu, vol vrees, en koste qualijk spreken,

Kn sag sig in gevaer van hals en been te breken.

Omdat de stelling was gelegen van den vloer

Wel voeten drijmael drij, en alles sag in roer.

De duijvel quam toen ook met vreugt van a er sig toonen,

Omdat hij sag aldus des schilders konst bcloonen

En schetterde luijd nijt in eenen vollen lagh.

Omdat hij soo vol angst den armen schilder sagh. —

Dees bidt: quot;o moeder Godts, gy moet mij hier beschermen.

Neem mij met uw lief kint in nw bermhertig ermen!

Als gij mijn hulpe sijt, daer is geen ongeval

Noch duijvel noehte hel, die mij oijt deeren salquot;.

Terwijl dat hij dus badt, terwijl do banken vielen.

Terwijl dat het tempeest scheen alles te vernielen.

Terwijl hij sijnen val, ja doot, voor oogen siet,

Hoort, hooit (een wonder sack!) wat datter is geschiet.

Ik wenschte dat mijn stem kost gaen door alle landen;

Het heelt, 't gescluldert beclt, steekt-uijt een van sijn handen

En hout den schilder vast (wie had het oijt gedocht!;

Terwijl de stelling valt, in quot;t midden van de locht, —

Men braght een ladder aen, dat hij daerop sou stappen ,

En slot, soo haest hij stelt sijn voeten op do trappen ,

Maria trekt de hant weer in haer schilderij

En 't huys was aenstonts weer van storm en duijvel vrij.

O wonder Moeder Godts, wil ook eens uwe oogen

Op dit papier en pen en uwen dighter boogen-,

't Is alles t'uwer eer; ey! noem mijn moeyt en jonst,

'k Leg voor uw voeten neer mijn rijm- cn letterkonst.

In dergelijke Catsiaansclie rijmen, zonder veel verheffing en wat langdradig uitgesponnen, maar dan ook volkomen in den destijds gewilden volkstrant, zijn de overige verhalen van

-ocr page 56-

5t

Cosijns ircsclircvcn, als ile quot;Liefde tussen Phedra en Chariuusquot; naar 't latiju van Laurentius Beyerliuck1; de quot;jammerlijke scliipbrake van Don Emanuël Sonsa, Portugies, in zijne wcdcv-vaevt van Oost-Indiën naer zijn vaderlantquot; uit liet latijn van Mallei -; de quot;vreede vrake van een slave over zijnen Heerequot; naar Jacobus Bidermau i!, dien hij ook op den voet volgde in zijn:

quot;Wat komt van gedurig spel ?

Tijt verlies, daerna de hel •*.

Veel en velerlei andere verbalen, kortbeidsbalve, onvermeld latend, moet ik toch bier aanteekenen wat de onvermoeide quot;uijtscbrijvcr Fr. Godefroi in ecne tusscben-reden aen Mameerquot; Josina Bouvaert-Cosijns schrijft over quot;Mononcle'squot; Bertulfus en Ansberta 1. Na geheel de dichterlijke nalatenschap van Heeroom hoog geprezen te hebben, getuigt hij;

Macr wat Ansberta raekt, sjtant boven al de kroon.

Waer quot;t saken, dat mij wiert van twee de keus gegeven, 1

'k Had liever dat alleen als al de rest geschreven.

quot;quot;t Is hier en daer soo eêi, de trekken sijn soo fijn,

Bat ik niet pijsen kan hoe 't komt uijt mensehen bvijn.

'k Heb 't eens in eenen tojrt van 't eerst tot quot;t lest gelesen,

Ik loeg en kreet al mee •gt;, daer oorsaek scheen te wesen.

Soo lang ik besig was cn heeft mij niets gestoort,

'k En heb oji dien tijt geen uer der klok gehoort,

Be paters 7 kennen quot;t niet: dit stuk is hun ontslopen

En komt door Godts bestier stil in ons hant gedropen.

Ik rade u. Mameer, te houden dit geluk,

En quot;t noyt te geven weg als om te gaen in druk.

quot;k Heb Vondel al gesien en Cats heeft schoone slagen;

Maer quot;t mag aen iedereen ten volle niet behagen 8.

't Blijkt al aanstonds, vooral uit de twee laatste versregels, dat onze gul- cn goedhartige Bernardijn de loftrompet niet te laag heeft gestoken. Met Cats, ja, kan quot;Mononcle des noods eene vergelijking doorstaan; doch met Vondel heeft hij, evcninin als de quot;bloed van Brouwershavenquot;, een enkelen trek van over-

1

H.-S, blz. 230—202, een gedicht van anderhalf duizend verzen.

-ocr page 57-

55

eenkomst — of liet zou Adrianus' voorliefde moet wezen voor klopjens en begijntjens. Want in zekere mate geldt ook van Cosijna:

Hij die de Seraphim bezong Eu tccdre Cherubijntjens,

Hem vloeiden liedVen van de ion«;

Voor klopjens en begijntjens.

Heeds in 1693, toen liij nog te Lier vertoefde, schreef hij quot;een lofdight ter eere van de deugdzame Joffer Maria Catharina van Immerseel, aen Godt sig opdragende in den staet van geestelijke dochter, op den feestdag van de Hemelvaert ons' Heere, tot Antwerpen in de kerk van S. Andries.'quot; 1 En toen in het jaar 1700 twee gezusters, Anna Tlieresia en Isabella van Over-bcek, op denzelfden dag quot;hare Professie deden binnen het Beg-gijnhof tot Antwerpenquot;, werd Cosijns tot in Friesland toe, als feestdichter aangezocht, en zond hij uit Bolsward, in plaats van één quot;geluk-wenschquot; aan beiden te samen, aan ieder der begijntjes afzonderlijk zijne hartelijkste heilwenschen 2. In 't eerste gedicht ia het do hof aan de overzijde der beek Cedron, do hof Over-beek, — in het tweede de hof van Begga, welke de kosten moeten goed maken van een 300-tal verzen. Be slotsom is natuurlijk:

Godt sal uw steunscl sijn: wel aen dan, lieve P.ruijt,

Treet Begga's lusthof in, en treet de werelt nijt.

Voor allo anderen echter was het quot;Joffrau Adriana de ITaze, aennemende den geestelijken staet op het beggijn-hof tot Aelstquot; 3 die de eersteling-proeven van Cosijns' Muze had mogen ontvangen. In Mei dea jaars 1680 had hij haar uit Leuven een gedicht toegezonden, waarin de quot;liaesquot;

Dit vlugtende gediert weet door de woeste hoornen Door hagen, heiden, velt, door brecde waterstroomen,

Door onbekenden weg, door noijt betreden haen,

Den jager, die hem volgt, met snelle vlugt fontgaen.

Dat quot;haesjequot; wist over heg en steg zulke gelukkige sprongen

5

1

II.-S., biz. II. 2 II.-S,, blz. 17 en 20. 3 U. S., biz. U9.

-ocr page 58-

te maken, dat het eindelijk, ongelet cu ongedeerd, aaulaudde en rust vond in den schoot van quot;Moeder Beggaquot;.

quot;De deugtzame Maegt Isabella Flamuu'e, Capucinersse tot

Cortrijk, nae den intrê van het Cloostcr genaemt Maria Clara

van Cortrijkquot; mocht ook al in 1710 ecu quot;geestelijk Parnassi-

bloemkenquot; van Cosijns ontvangen, en dat door de tralies van

't kloosterslot heen 1:

O geestelijke Maegt, al mag ik mijne voeten Niet stellen in uw huijs, ik kom u even groeten Met mijne pen; de pluijm van eenc witte zwaen,

Dit 7.nijver lettertuijg, mag tot een maegt wel gaen.

Doch, behalve de Friesche jonkvrouwen, schijnen geen klop-jens in meer blakende gunst bij Adriauus gestaan te hebben dan de quot;Joffers Eusebia en Helena van Trier, woonagtig tot Hilverbeek in de Mijerije van den Bosquot;. De eerste werd door Cosijns quot;vergeleken met een schip, nog woelende tussen de woeste baren der zee van deze werelt ■; de tweede iceds quot;geestelijke dogterquot; — met quot;eene pelgrimme, rijsende naer 't ecuwig vaderlantquot; 3.

Niet ongelukkig slaagde Cosijns in dergelijke gelegenshcids-verzen, zoo als nader zou kunnen bewezen worden uit een vernuftigen heilwensch quot;aen den Eenveirdigen lieer Joannes Callebaut, sijn eerste Misse aen Godt opofferende binnen Aelst, 1694quot; 4.

In mijn Pr. Adriauus Voir Iers, een historisch - leUerkundige schets, heb ik doen opmerken, dat de Oistcrnijksche volksdichter de goede eigenschap bezat van ''zich zeiven te kennen en zich zei ven steeds gelijk te blijven, zonder ooit zijn eigenaardig genie te verloochenen of te verzakenquot;. Dat geldt, jammer genoeg, niet in gelijke mate van Cosijns, zijn ordebroeder. Deze waagde zich, helaas, ook aan hoogere dichtsoorten, aan de tragedie zclu', waarvoor hij wel den minsten aanleg bezat. Hij schreef namelijk, m o vertogen en 1112 versregels, een aan de geschiedenis van Bulgarije ontleend treurspel getiteld: Tarlallus, waar-

1

II.-S., blz. 332. 2 blz. 39. 3 U.-S.. Wz. 94. 4 U.S., blz. 105.

-ocr page 59-

0 I

van liet quot;kort begrijpquot; aldus luidt 1 : quot;|)e konink Trebellius levert siju rijk over, hetwelk hij Christen geinaekt hadde, aen sijiicn oiitsten sono Tarballus, ende begeeft sig tot de wilder-nisse, om aldaer Godt buijtcn de sorgen te dienen. Daerentus-sen Tarballus, verleit sijnde door den quaden aert vanPhothms, eenen hovelink, ende andere, begeeft sig tot dienst der valse goden, scekende overal nijt te rooien den Catholiken Godts-dienst. ïrebcllius liiervan gewaersehout sijnde, vorlaet sijne woestijne, neemt do wapens aen, ontweldigt de kroone aen Tarballus, en doet hem do oogen uijtsteken. Daemaer verheft hij Albertus sijnen jongsten sone tot het rijk, ontvangt weder in genade den blinden Tarballus ende vertrekt wederom naer de eenigheyt 2.quot; — Ik reken mij van de verpliehting ontslagen om een of andere proeve daaruit mede te deelen; men verbeurt er niets aan.

Even erg of nog erger: -— Cosijns berijmde ook, en nog wol voor de catechismus-kinderen, een Vondcliaansch onderwerp, het quot;Treurspel van Maria Stuarta, Koninginne van Schotlaut, gedoot door het bevel van hare nighte Elizabeth, 18 febr. 1587; eerst gemaekt tot Loven en aldaer vertoont door de jonkhijt van den Catechismus van den II. Ignatius, A0 1G90; daerna verbetert tot lluremonde en aldaer vertoont door de Jonkhijt van den Catechismus van de Societijt Jesn in ^t jaer 1692: opgedragen aen den Doorlugtigsten en Hoogweerdigsteu Heere lleginaldus Cools , Bisschop aldaerquot;.

Laatstgenoemde, een waardige zoon van den II. Dominions, een oud-krijger en oud-advokaat en oud-professor, sinds het jaar 1677 op den bissehoppelijken stoel van Eoermondc verheven 3, had de opvoering des treurspels mot zijne hooge tegenwoordigheid vereerd, en werd in de narede met een vers begroet, waarvan het slot luidt:

Soo lang Uucrmond s:il staen. ook sclfs met stccncn monden 4Sal het, Hoogweircligst lieer, nw sorg met lof verkonden.

1

II.-S., blz. 201. 2 D. i. de eenzaamheid der woestijn.

2

3 Zie over hem: L. Schutjcs: Geschiedenis van het bisdom quot;'s Hertogenbosch,

3

l, hlz. 224.

4

Dat zal een toespeling zijn op het: etiam lapides clamaöunt des Evangelies.

-ocr page 60-

5S

Solt;gt; lang den aderslug sal acn ons Iicrto slaeik ,

Sal Reginalilus' naem in onsc liorteu stacn.

De glans van uwe deugt sal, sells ook na uw leven,

Aen dese heele stat voor altijt luijster geven.

Uw iverig gemoet, uw naem en uwen lof

Sal breken door den tijt, sat vliegen uijt het stof.

Ons bersten tranen uijt van blijschap, als wij pijsen

Dc lessen , die Gij geeft om ons te onderwijsen:

Gij moest, o weerde man, noijt dalen in het grat.

Ah, 't minst van uw cieraet is mijter ende staf!

Wij komen dan voor 't lest U, weerdigst Heer, begroeten

Kn vallen samen neer voor uw eerweirde voeten,

Kn bidden, dat Gij ons het Cruys van zegen geeft

Met d'hant, die 't Hemels-broot ons eerst gegeven heeft.

Een der verdienstelijkste voorzaten van Eeginaldus, de in 1657 op den aartsbisschoplijken stoel van Mechelen overgeplaatste Maastrichtenaar Andreas Cruesen 1, werd insgelijks door Cosijns bezongen. Deze, ook door Vondel verheerlijkte-, kerkvoogd was een boezemvriend en gulle beschermheer der Jezuïeten; hij had onder andere 'tcollegic zijner aartsbisschoplijke zetelstad mild en rijkelijk bedacht. In eene dichtsoort, die beter dan het treurspel met zijn aanleg strookte, betnigde Cosijns, ook in naam zijner ordebroeders, de verschuldigde dankbaarheid quot;Aen den Hoogweerdigstcii Heere Andreas Cruesen, Aertsbisschop van Mechelen.quot; Adrianus zelf geeft den inhoud en de betcekenis van 'taan Andreas gewijde Herdersdicht aldus aan 3; quot;De herder Menalcas, verbeeldende het collegie der Societijt Jcsu binnen Mechelen, bedankt sijne Hoogweerdighijt van sijne groote milthijt in het geven van den nieuwen bon, spelende op sijuen Aertsbis-schoppflijken kruys-staf ende op sijnen Patroon S. Andreas etc.'

Oinnes Crux una tuetur Door het Cruijs staet dit hnijs.

L n s t w o u t.

Daer is een schoon en lustig wout,

Rontom verciert met jeugdig hout.

Dat on het groen-geclavert lant Seer aerdig dreefs-wijs staet geplant;

1

Zie L. Schutjes, t. a. p., blz. 220 en De Dietsche Warande X, Wz. 281. Kruesen was verwant aan de Limburgsche geslachten Selis de Fanson en Vaes de Scherpenherg, en daardoor aan dc Camminghas. (Beschrijving der Wiarda-Slaie, blz. 37 en Navorscher 1873 , blz. 536 , 537).

-ocr page 61-

59

lin mits 1 ih'iül' oen fontijiic vlocijt

Soo is 't dat quot;t ik)^ vcol heter bloeijt.

Men leest ihier aMerliande fraijt,

Men plukt (laer alJerliando kruijt.

liet fniijt, dat heeft een schoon coli-ur,

Het kruijt, dat (reeft een soeten geur;

Soet voor den reuk, soet voor den smack.

Kn ieder vint 'er soet vennaek.

De boointjens met luier soet gewas,

't Fontijntje, elaerdcr als gelas, 2

Eu 't uachtcgaeltjen dat er singt.

En 't weeldrig fchae])jc, dat er springt,

En 't herdertje, dat geestig fluijt

En Echo met sijn ua-geluijt.

En 't bos, eu 't velt — 'k weet niet gewis

Vgt;';u dat er quot;r, aengenaemste is.

Het strijt er altemael om prijs:

Het wout, dat schijnt oen Paradijs,

Maer als hot is in lentetijd.

Ik scg, dat g' in den hemel sijt.

Hier gink ik laestmael eens alleen Met quot;t hooft vol sorgen henen trcên ; Dc schaepjens, quot;t soetu wolle-vee Dat had ik voor geselschap mee.

Melampas volgde achter naer En klijue Hilax met sijn vaêr:

Al d' ander herders van hot lant,

Die liet ik aeu den oenen kant.

Veel samenspraek was mij verdriet ? Die sorgen voet cn soekt dat niet.

Als ik wat dieper was in quot;t wout,

Daer niemant sijne scheepjes staut ■'lt;,

Dacr niemant sijuc peelden ment,

Daer niet een jager komt ontrent;

Daer ging ik liggen iu het groen,

Gelijk vermoeide luyden doen,

En wijl .het vee aen quot;t wijden was En schcerdc met den taut het gras — Soo quam mij heel mijn sorg te voor En ik, ik gaf haor vol gehoor.

Het huijs, daer ik gewoont had lang, Wiert out en kout, en slap cn krank. En quot;t had veel moeyt en ongemak Soo dut iu' er sliep ook onder quot;t dak , Of ergens in een hanen-balk.

Die was geplacstert met wat kalk. De noot, die helpt sig soo hij kan , Als was Palémon een out man. —

Dit was dc t.orgc van mijn hert ,

Die mij veel angst aendcê en sniert. ' quot;

1 Vermits. 2 Glas. 3 Stuwt, henen drijft.

-ocr page 62-

60

Want, rccht gesproken , als ik sag

Hoe slecht Palemons Imtte Inpr,

En hoe de grijze Daphnis had

Een woonstee, van den regen nat,

En hoe de grijze Mop.M's was

In quot;quot;t hnijs met vensters sonder glas —

quot;k Had medelijden met de maets

En quot;k wensehte s' al een mijmer plaets. —

Wie sal eens, riep ik overlnyt,

Ja 'k song het op mijn duijtse fluijt,

(Dat spel verligt ons in de pijn)

Wie sal hier eens weldoener sijn?

Terwijl dat ik dit lustig song En dat het vee daerè soetjens sprong,

Soo sag ik, en ik stont verstelt,

Een boeren jonxken in het velt;

Het sprong, en 't had het wonder druk Met een leer-vinxken op de kruk.

Ik sag het spel al soetjens aen En liet daerom de oog1 niet gaan Noch van den vogel, noch van t kint; Het scheen, ik was er toe gesint.

Ik sag hoe dat het vinxken vloog Nu naer de aerd en dan om hoog, Xu verder en dan weer nabij Naer dat het had sijn draeyken vrij,

En hoe 't dan weer naer quot;t kruysken quam. En daer alleen sijn ruste nam: —

Sijn rust en lust was op het kruijs Het kruijsken was het vinxkens huijs.

Als ik dit spel had acngesien Soo dagt ik: sou 't wel iet bedien ? Het kruijs dat is het vinxkens huijs. Sou ons huijs ook wel sijn een kruijs? Het kruijs is teeken van geluk.

Al neemt men 't somtijts ook voor druk.— O , sou dit zegenrijke kruijs Een teeken sijn van een nicu huijs ? Dit wensehte ik, en lieve ziet,

XIs effen naer mijn wens geschiet. — Mijnheer, Gij , die dit weerdig pant Draegt naer verdienste in de hant,

Wiens staf is met een Cruijs verciert (Het Cruijs hebt Gij altijt geviert)

Wiens naem met ^t Cruijs komt overeen Andreas heeft het kruijs gelcen Naer quot;t voorbeclt, dat hem sijuen Heer Getoont had op den berg l weleer)

Wiens toenaem Cruesen, wijt beroemt. Met recht mogt Cruijsen sijn genoemt.

1

De Calvarieberg.

-ocr page 63-

Cl

O grootc, socte, milde vricnt Waer hebben wij dit oijt verdient ?

Gij hebt door uw milddadig hert Verdreven al mijn angst en smert;

Gij hebt met munt en kruijs en steen (O wat vermag dit kruijs alleen !)

Gij hebt.... maer wat Gij hebt gedaen,

Dat sien wij voor ons oogen staen:

Door het Cru ijs Staet dit huijs.

ïlians verzamelt zicli het quot;geestig herdersvolkquot; om ter eere quot;van Cruys en Crucsenquot; een danklied aan te heffen :

Dat Corvdon sijn vreugt gaet stellen in landauwen,

Laet Melibeüs veel van suyver beken houwen.

Dat Damon sijnen sin vrij set op quot;quot;t soetste fruijt,

Alexis op sijn vee en Tijter op sijn fluijt;

Mijn vreugt is in het Cruijs; het Cruijs gaet al te boven.

Niet isser op het velt, niet in de steedse hoven

Dat bij het vruchtbaer kruijs in quot;It minst geleken wert,

Mijn vieugt is in het kruijs en 't kruijs is in mijn hert.

De eenvoud dezer ongekunstelde, soms echter al te naïeve en te gerekte ontboezemingen steekt gunstig af bij den opge-schroefden toon der bovenvermelde treurspelen.

't Schijnt wel dat Cosijns de gevierde gelegcnsheidsdichter was bij alle feestelijkheden in zijne omgeving. Zoo vind ik dat hij werd uitgenoodigd, om de tolk der erkentelijkheid te zijn quot;Aen de edele en agtbare Hoeren, de Magistraet van Cortrijk, jaerlijxe weldoeners van 't collegic der Societijt Jesu binnen Cortrijk, hebbende gelijt den eersten steen van een nieu gebou in het selve collegic, 6 Junii 1710quot;Eveneens had men Adrianus uitverkoren, tot het houden eener quot;Aenspraek tot de weerdige vergadcringe der Blommisten, vierende den feestdag van hunne Patronersse, de Hijlige Dorothea, in het collegic der Societijt Jesu tot Cortrijkquot; -.

Ik laat het den lezer denken, wat een \ loed van verzen en wat een overvloed van zinnebeeldige toepassingen de rijke verscheidenheid van velerhande bloemen aan Adrianus opleverden. De bloemlievende gildcbrocders moeten tevreden geweest zijn.

Zijn kinderlijk gemoed voerde hem echter telkens weder naar

1 U. S., lilz. 417. 2 U.S., tilz. aas.

-ocr page 64-

62

de kinderen terug. Niet slechts schreef Cosijus, vooral in de laatste jaren en maanden zijns levens, lange rijinepistols quot;Aen Jofl'rouw Anna Josina Cosijns, mijne suster, woonagtig tot Antwerpen , weduwe van Monsieur Bouvaertquot; 1, maar 't was heiu een lust hare kinderen 1, zijne quot;cosintjes en cosijntjesquot; in dichterlijke brieven, tot de beoefening der vaderlandsche taal en der dichtkunst op te wekken en aan te sporen. Daarvan kon quot;de deugtsame dogter Joffrauwe Anna ïheresine Bouvaertquot; getuigen, aan welke hij een zeer geestig antwoord zond op haar quot;niew-jaer-digtquot; 2. Daarvan had vooral kunnen getuigen '-'de jongman Jacobus Henricus Bouvaertquot; toen liij van heeroom Adriaan een berijmd antwoord ontving quot;op het gedigt van hem acn mij ge-maektquot; '. Ik verheug mij door de raededeeling van dat antwoord het bewijs te mogen leveren van de gezonde denkbeelden, welke de schrijver had over de ncderlandsche taal en daarmede mijne historisch-letterkundige studie te kunnen sluiten:

Ga voort, beminde neef, in Vlaemschen rijm te maken ;

Gij suit, geloof het mij, door dien middel raken

Tot een volmaekte konst, ook zelfs in liet Latijn:

Poëten nltemael als ijgen broeders zijn.

Apollo op den IJerg, met negen zijn goddinnen.

Pleegt 't Duijtsch en het Latijn eenparig te beminnen.

Een ieder in zijn tael geeft daervan zeker blijk;

De trekken van 't verstant zijn overal gelijk.

Cats, Vondel, Ileinsius en menig ander ligten

Van onse moederstad, zij hebben met hun digten

Ons zoo bestraelt, dat ik hen meen gelijk te zijn

Acn allen, die weleer oijt schreven in quot;t Latijn.

Men kan zoo ivel in quot;t Vlaems als in 't Latijn doen blijken

Ons konst en ons verstant: ons tael moet geene wijken

Ook niet de Roomse spraek; ik meene voor gewis

Dat onse moederstad vooral niet minder is.

Maer ved bederven haer met menig andre talen

En mengen onse tael met woorden van de Walen,

En meencn wel te doen cn schijnen wonder wijs,

Als zij die naer de maet als dwingen van Parijs.

Ons tad is rijk genoeg, s' en moet geen woorden leencu

Van eenig ander volk; zij steunt op ijgen beenen.

Noch heeft geen hulp van doen van eenen ligten Frans:

Zij praelt het alderschoonst door haren ijgen glans.

1

1 H.-S., biz. 2C3 cn 615. 2 Zie hierboven, blz. 13 cn Bijlage 1.

2

IL-S,, blz. 009. Verg. II.-S., blz. 328. 4 II.-S., blz. 330. Verg. blz. 59C.

-ocr page 65-

63

Ons tael is over Ian;; van liet Hoogduyts gesproten 1,

Zoo dat liecl Nedcrlant zingt als op duijtsc noten.

Zoo dat, wat raekt du tael, wij egte kinders zijn Van die in Kijzers dienst zig houden aen den Rijn. —

Das mogen wij ons tael wel naer 't Hoogduyts bestieren;

Die lijt ons tot de bron als loopende rivieren:

't Hoogduyts is- als de stam en als de eerste gront,

Waer uaer heel Nederlant moet voegen zijnen mont:

Wij mogen dan van quot;t Duyts alleen ons spreuken halen:

Frans, Kngels, Spaens, Latijn en alle ander talen Die moeten van ons tael geheel verbannen zijn ,

Die mengen onze tael, als spijze het venijn.

Ik heb, beminde neef, in 't kort dit willen schrijven Opdat gij naderhant geen fouten zout bedrijven In ons Neerdnijtsehe spraek, opdat gij kennis hebt Van d' egte bron, waeruijt men egte spreuken schept.

Hier mede houd ik op en ;;a mijn pen betoomen En quot;k wens u veel gelux, dat g' onlanx hebt bekomen De vijfde plaets in 't school 2, waeruijt is te verstaen Dat 't lezen van mijn boek geen hinder heeft gedaen.

Den 13'lcn Maart des jaars 1711 kondigde uit Kortrijk de Brusselacr Hendrik dcVaddere2, op blz. 43 hierboven onder de ballingen vermeld, het overlijden aan van den 53-jarigcn Pr. Cosijns. Ofschoon de rondgaande brief, bij deze gelegenheid door den Rector van 't Kortrijker Collegie geschreven, eenigo reeds vermelde bijzonderheden herhaalt, kan ik de verzoeking niet weerstaan dit schrijven in zijn geheel mede te deelen ter verdere karakterizcering van den dichter-missioiiaris.

quot;Eenveerdige Vader in Christo,

Vrede Christi.

quot;Desen morgen, ontrent vijf uren, heeft hier het leven al'ge-lijt, van God (soo wij verhopen) tot een beter geroepen, in 't bijwezen van de P. P. en de B. B. met de Sarramenten van de hijlige Roomsche Kerke in tijts voorsien, P. Adrianus j

Cosijns. Hij was geboren tot Antwerpen in 't jaer 1658, in

1

Ik laat natuurlijk de bespiegelingen over de verwantschap tusschen Kederlandsch en Hoogduitsch voor rekening van l'r. Cosijns.

2

Verg. blz. 15 hierboven. — Hendrik, niet te verwarren met zijn stad- en vangenoot Kgidius de V, had van U)90—1708, het jaar zijner verbanning, te Kotterdam gestaan. Hij stierf to Iperen in 1720.

-ocr page 66-

fU

April; is de Socictijt ingetreden binnen Mechelen in liet jacr 167B. In de Religie heeft hij twee jaer in de Philosophie ende vier jaer in de Tlteologie besteet. In de Latijnsehe scliolen, dewelke Itij een jaer herhaalt hadde, heeft hij de Jonkhijt ses jaer ondenvesen : is Priester gewijt in het jaer 1690; heeft de vier beloften gedaen in 't jaer 1G9-1. Nae het derde proefjaer naer Vrieslant gesonden, heeft hij den ehristelijken ackur en de stat Bolswart met onvennoeielijken arbijt geoeflent, ende protij-telyken dienst aen de Catholiken, met besondere vrugt van een ieder, en agtbaerhijt selfs van de andersgesinde, betoont: waer-van klare getuygenisse geven het huijs door l'cm van den gront opgebout en de statie met merkelijk inkomen vermeerdert. Tn welken Apostolischen arbijt hij, quot;s winters, op eenen oiistuij-inigen nagt tot eenen sicken geroepen (het boere-schuijtjen, daar hij insat, omvallende) van liet uijterste dootsgevaer verlost is, en de kleederen aen sijn lichaem bevrosen sijnde, is hij in eene sk-kte gevallen, dewelke, veranderende in het alderpijnlijxste hant-en voetjigt, aen deu Apostoliken man vele sware pijnen, en ook ten leste de doot veroorsaekt heeft: ja, soude hem haest genootsaekt hebben van logt te veranderen, 't en ware het aen de Goddelijke voorsienighijt belieft hadde, met een loflijk bal-linkschap voor 't Geloof (voorwaer eenen edelderen titel) sijnen arbijt te vereeren, en tot over de viertien jaer te verlengen.

quot;Uijt de Missie tot ons wedergekeert sijnde, heeft hij uiwe en wondere voorbelden en lessen van een geestelijk leven, besonderlijk van verduldigheid en gerust gemoet gegeven, soo in voorspoet als tegenspoet, in do grootste pijnen van het hand-jigt, dat ook grouwel gaf aen al die 't sag Noijt heeft men hem hooren klagen oft iet anders voorwenden als dese sijne eerste en leste woorden: het gaet met mij wel. A.ls sijne onpasselyk-hijt het cenigsins toeliet (dat niet lang en duerde) heeft hij seer veel exempels van eenen grooten Apostoliken iver tot sijnen naesten getoont; C7i alfijt een bereit gemoet, op den wenk van den Oversten, laten blijken, soo in Sondaegsvermaen tot het

1 ])nt degenen, die quot;t zafren, ennven deed.

-ocr page 67-

65

volk als andere oeffeningen vau de christelijke liefde. Als sijue quale verergerde en uu soo wijt gekomen was, dut !iij niet son-der pijn ofte groote moeite de schrijfpenne kost bestieren, poogde evenwel de neerstige man altijt iet te doen, uoijt min ledig als dat bij alleen in siju kamer bet geniet hadde van eene soete en eensaeme stilligbijt. Dit betuijgt bet groot getal van alderande latijnscbe en vlaemscbe digten, die bij ook 's nagts (want bij menigmael slapeloos was) met een aerdige ligtigbijt, ook somwijlen sonder liebt, in menigte met potloot op 't papier vergaderde.

quot;In spijse en drank was bij ten uijterste matig en beeft langen tijt niet als melk, en dat wijnig, gebruijkt. Maer soo veel te iveriger wiert bij gedreven tot sijne geestelijke zielsge-noegten, en bovenal tot de lujlige Maeltijt, als bij, uaulijx kounende staen, meer tot bet Altaer, dat in sijne kamer opge-regt was, kroop als gonk: noijt gelegenbijt of toelatinge voor-bijgaende van Misse te lesen. En, om niet alleen voordeelig aen sig selven te wesen, soo onderbiel bij met stigtige en geestelijke samenspraek al die bem quamen besoeken, overal bedienende bet ampt van eenen geestelijken man ende vader, al was bij andersins meer tot de eenigbijt als vele koutenancie 1 genegen. Voorleden somer eens uijt sijue kamer gegaen sijnde om de werklieden te sien, die besig waren met eenen niwen bon tot gebruijk van de gasten, buijsgeuoten en besonderlijk desieken; en gevraegt sijnde wat bij dede? ik sie de Louwers, sijde bij, van mijn lijkhuj/s en rermaense dat se hun [zich] haesten souden , om voor mij tot den Hemel den doorgank te bereiden, daer ik ten ■uijterste naer verlange. Soo hij gesijt heeft, soo is liet geschiet: want het nieu siekhuijs uaulijx gebruijkt hebbende, hebben sijne kragten bem allenxkens begeven; eu nu over wijnige dagen eene klijue koortse hem overvallende, beeft hij begost tot de geluc-kige (soo wij hopen) en van hem gewenste doot, eu tot het aensehouvveu van sijuen Schepper met groote stappen te spoeden : waervan opdat hem geensins en wederboude eenige men-

1

Tot veel kouten.

-ocr page 68-

66

schelijke vlckko, vcrsoeke ik voor sijne ziele de hijligstc offer-andou en gebeden, gelijk voor de Missionarissen gestelt is afgekondigt tc worden en bevcle mij in de liijligste sacrificiën van UE. Eerweerdigliijt.

Tot Cortrijk, 13 Meert 1711.

Van uw Eerw. dienaer in Cliristo,

Hendrik de Vaddere.quot;

Poor dezen brief is 't ons gegeven een enkelen blik te slaan in 't zieleleven van onzen held. Wat zijn letterkundige verdiensten betreft, heb ik liein reeds vroeger genoemd een welgelijkende kopie, meer nog van Jacob Cats dan van Adriaan Poirters. Zijnquot; aangenaam rijmgekeuvel bezit de gemakkelijkheid en zangerigheid des eersten, doch mist de geestige luimigheid en aardige schalkschheid des tweeden.

ïen slotte herhaal ik de vraag, reeds op blz. 8 gesteld, of hij niet \\at onbillijk was de hem vereerende wensch van den bescheiden auteur, die over zijn eigen poëtische voortbrengselen schreef:

Twee boeken, die ik heb met ijgen bant scscbreven En die ik noijt en wensch iu druk te sijn gegeven.

Heb ik op het versock gemaekt van menig vrient.

Die mij genegen was en daermee was gedient.

1 Vastgesteld, bepaald.

-ocr page 69-

BIJLAGE I (Zie Bladz. 12, 13).

Genealogische elementen voor de families Cosijns, van Honsem, Bonvaert

..v\\ Anna v. Honsem en Jacobus v. Honsem

Maria Cosijns, geb. 1624 t IG70, religieuze in 't Sint Elisabeths-Gasthuis te Antw.

Gijsbcrt Cooljns, f 6 Oct 1678 X

Maria TIaenappel t 31 Oct. 1688

Elisabctb Cosijns

X ^

Jlenricus v. Ilonseni

Joost van Suerck

X

Susanna Gamel

i

Jacobus v. Honsem , S. J. 1598 t 1618 te Breda.


-I

K

oi

CO

IC —

fT1

Co

c^- ^

CO

Co

R-

po

S

'V:

•^1

CO

a

CO

CO

CO

s

s

c-

s

O* O 00

o o

O

O

c

IC

Isabella Cosijns, Joannes Cosijns, S. .7, Adrianus Cosijns, S. J. Anna Josina Cosijns Jialthasar r. Honsem, S.J. t 8 Febr. 1688 1050 f 1719 1658 f i711 X 1642 f 1670

geestelijke dochter Joh. Baltliasar Bouvacrt

' r quot;

Joh. Baltliasar Bouvacrt. Jacobus Henr, Rouvaert, ( 'atharina li, Maria 13, Anna Tblt; resia Bouvacrt, in 1705 in de abdij van Sint Bernaerts onder den naam van Frater Godefridns,

O

O

05

co

C5

cv

O» 00

e-*

O

•w«

cgt;

O

O

O

rj2 I

o

1 Do namen der geestelijke personen zijn cursief gedrukt.

2 Verg. D. Warande, blz. 321, 322.

J3 O

N

3=: o

gt;1 S-

5

'Mi

rs

BIJLAGE IV (Zie Bladz. 19).

BIJLAGE II (Zie Bladz. 14).

Ad majorem Dei gloriam.

Ego Adrianus Cosijns Antverpiensis, natus anno 1658, mensc Martio, die 10, ex legitimo toro, patre Gysberto Cosijns, matre Maria Acnappels 1 , ntroque superstite, studui humanioribtis Antverpiae apud Patres Socictatis Jesu annos 7, donec tandem melioris vitae desiderio flagrans ad Focietatem Jcsu aspiravi, in quam a R. P. Ignatio Diertiens ejusdem Societatis, per provinciam Flandro-Belgicam Provinciali, anno 1076, die 12 mensis Scptembris, debito praemisso examine admissus sum Antverpiae. Mechliniam ad domnm ]gt;roba-fionis veni anno 1076, die 28 Scptembris. Examinatus sum a R. P. Francisco Dubois, Rectore Mecliliniensi, juxta examen generale etc.

Actum Mcchliniae in Dorao probationis Soc. Jesn, anno 1676, mense Octobris, die 9.

Ita est

Adrianus Cosijns, Amvkiu*.

1 Ten bewijze hoc -weinig er te rekenen valt op dc spelling vooral der eigennamen onzer goede vaderen — Adrianus schrijft: Acnappels (eclit Ant-Averpscb), zijn broeder Joannes integendeel llaenappel. De oudste zal wel de wijste zijn. — quot;k Heb dit stuk te danken aan den Eerw. lieer Vermeire te Drongen (Tronchienncs) bij Gent.

Opyolging der Jezuieten-Zendelingen te Bolsward

Dominicus Schenkel, Hagenaar, 1620—1621.

Joannes van Steenwyck, Duitschcr, 1633—1648.

Joannes Cachiopin, Rotterdammer, 1648—1656, f te Enkhuijzcn 7 Juli 1667. quot;Wilhelmus van Aelst, Antwerpenaar, 1650—1057, t te Middelburg 3 Nov. 1658. Leo de Meijer, Antwerpenaar, 1057—1659, f te Oudenaarden 15 Januari 1670. Cornells Occo 2 (alias van den Bergben), Amsterdammer, 1659, f te Middelburg 14 October 1661.

Philippus Nutius (Nuijts), Antwerpenaar, 1659—lOOO, t te Antwerpen 29 April 1702.

Petrus Letten, van Iperen , 1660—1674, f te Kortrijk 27 April 1C88.

Reijer quot;Wauckier, uit Brugge, 1674—1677, f te Gouda 31 October 1682.

Joan. Bapt. Van der Meersch, uit Lier, 1677—1680, f te Lier 9 Juli 1715.

Karei Chevalier, Brusselaar, 1680—1082, t te Hallc 17 Octob. 1685.

Augustinus Claijsonne, van Dninkerke, 1082—1694, f te Bolsward 23 Febr. 1694.

Adriaan Cosijns, Antwerpenaar, 1694—1708, t te Kortrijk 13 Maart 1711.

Adriaan Houtman, Eottcrdammcr, 1708—1709, te Burgwerd 5 Octob. 1709.

Egidius Corluy, Brusselaar, 1710—1717, t te Brussel 14 Febr. 1733.

Philips Louche, Mcchelaar, 1717—1732, t te Leiden 27 Aug. 1738.

Franc. Xav. vim Begodcn, Antwerpenaar, 1733—1776, t te Antwerpen 28 Juli 178n.

[Herman Le Marichal, van Geldenaken, 1770—1776, f te Brussel 19 Aug. 17S9quot;;.

1 Dit lijstje heb ik grootcndecls te danken aan mijn dienstvaardigen vriend, den Eerw. Heer Ant. van Lommei.

2 Tliecla Adela Occo was de naam zijner moeder.


BIJLAGE IH (Zie Bladz. 17).

Espelbach-Bronckhorst.

George van Espelbach, geb. 1512, ridder, grietman von Barradcel, Trijn, Sickes van Dekcma en Gijsbcrt van Rronckhorst — Pieter van Bronckhorst Olderman en Drost van Harlingcn in 1501 t 29 Maart 1575 ^ Luts van Liaukemasdr 1 v

quot;Willem v. Bronckhorst.

Emerens van Esp. —• Anna van Esp. — Luts van Esp. X Lambert van Bronckhorst, bij erfenis '___ ongehuwd f H:41 Heer van der Schoot bij Gouda 2

Levina v. Br. — Gijsbcrt v. Br. — Catharina v. Br. — Joris van Br. geb. 30 April Uiuo te Keulen,—Geertrui v. B.-. — Andrea v. Br. — quot;Willem v. Br. Heer v. d. Schoot Klopjen te 2 Oct. 1016 S. J., eerste zendeling te Uokkuru 25 Nov. X 1632

X Leeuwarden. in 1C30, t 7 Aug. 1633 te Leeuwarden, Schelte van Aebinga

Anna v. Espelb. begraven iu quot;t graf der Dekenias in dc weduwen, v. Hijlck

Dominicaner-kerk 3. Wijtzesdr. van

Cammingha.

dhr George van Esp. t 1044 in 't Espelbach-liuis te Leeuwarden i

X

Jelte van Aebinga.

1 Zie W. Eekhoff, Geschiedk. besdirijoinfj van Leeuwarden , I, blz. 351.

2 In t verslag van Jacobus de la lone komt ten jiue 1650 onder do katholieke edellieden voor: op dc heerlijkheid Out dorjgt; een Bronckhorst van Schoot X N. Sicc; wonende te Utrecht; en op Schoot een Bronckhorst (wiens moeder eene v. Espelbach) wonende te Haarlem.

miigt;

3 Zijn levensschets bij Van der Heydeii, t. a. p. blz. 115—11S.

oo^.

BIJLAGE V (Zie Bladz. 23, 29, ^0,

Lolle (Lodcwijk) van Ockinga f 1673 X

Luts Mary Bockesd. van Sfernsee 1

Bartholt v. Aylva, broeder van Frouck van Aylva, | 28 Mt 1680 op Graldastate tc Menaldum

X

Dorothea van Aebinga, dT van Sickc van Aebinga en Riem v. Galama

X 2°

Jan Hendrik dc Wol li', geb. 26 Maart IG42 t 10 Juni 1708, weduwenaar van Gerlant v. Aylva

Gerlamla Elisabeth de W. geb. 1687, Anna Catharina de W. geb. 1688, Frouck Dorothea de Wolff t 1744 t 27 Sopt. 1710 aan de f 29 Dcc. 1 709 X

kinderpokken Sjuck van Cammingha 1719,

oudste broeder van Valerius Vitus van Cammincha


zonder kinderen

2 quot;Vermits deze in 1700 zijn 458lel1 geboortedag te Burgwerd vierde (zie hierboven blz. 34j, kon hij, naar 't vermoeden van J. Bosscha {Aeerl. heldendaden 11 248), niet als luitenant-kolonel den 3 Aug. 1692 in 't gevecht bij Stecnkerken gesneuveld zijn; die gesneuvelde kan Bockc of Lolle geweest zijn.


1

Zie over de Harlingsche familie van Sternsec, behalve liet Slamhock van den Frieschen adel, dc Wiarda-staie van G. A. Six op de portretten X0 18, 22, 24 , 26, 27. N0 34 aldaar stelt het portret voor van His Wiglesdr. van Buygers f 1677 , gehuwd met Minne van Eminga f 1662.

-ocr page 70-
-ocr page 71-
-ocr page 72-

•=y-~

f~l IS

oc