HET HUWELIJK
VOOR
DOOR %
PASTOOR.
Nieuwe Uitgave.^. 0B0' T-
Met Kerkelijke Goedkeuring.
AMSTERDAM, Q. BORG.
y
VOOR DE EERSTE UITGAVE.
Wij hehhen het icerk, getiteld: „Het Huwelijk, Handboek voor Christelijke eclitgenooten/' doen onderzoehen, en daar het ons gebleken is, dat er niets strijdigs met het 11. Geloof of de Zedeleer in voorkomt, leuren wij het bij deze goed, terwijl wij het aan diegeven, voor wie het bestemd is, ter aandachtige lezing aanbevelen.
Haarlem, den Isten Mei 1866.
bisschop van haarlem.
GOEDKEURING VOOR DE TWEEDE UITGAVE.
Volgaarne geven wij onze goedkeuring ook aan de ticeede uitgave (even als aan de eerste) van hierboven genoemd werk „Het Huwelijkquot; enz.
Haarlem, den 29 October 1872.
bissnrop van haarlem.
E N
haren k/uisch.eii bru.id.egom,
AAN
EK
OEN ZORGZAMEN VOEDSTERVADER.
A A N
DIE VEKHEVENE TOONBEELDEN
TOOK
ZIJ DIT HANDBOEK OPGEDRAGEN,
DE TWEEDE UITGAVE.
V O OK
Toen dit handboek voor • de eerste maal verscheen, was in korten tijd de vrij sterke oplage geheel uitverkocht ; dit bewees mij dat ik met mijn arbeid, hoé gebrekkig die ook wezen mogt, in eene ware behftefte had voorzien.
Verschillende omstandigheden hebben mij tot nu toe verhinderd eene tweede uitgave te bezorgen. Ik heb in deze minder veranderingen gemaakt, dan ik aanvankelijk had voorgenomen, ofschoon ik niet verzuimd heb de kleine wenken in acht te nemen, die mij door sommigen welwillend waren gegeven. Het spijt mij dat ik niet meerdere heb mogen ontvangen, zij hadden zeker tot verbetering van dit handboek bijgedragen.
De katholieke echtgenootendie zicli dit handboek aanschaffen, zullen het, zoo als ik hoop, als een handboek gebruiken; eene enkele vlugtige lezing zal hun aanmerkingen weinig voordeel brengen : vooral de derde afdee-
voorrede.
ling, welke handelt over de pligten van den huwelijken-staat, moet door hen dikwijls bij gedeelten gelezen worden; zij zullen er nu dit, dan dat nit leeren, naar gelang van de verschillende omstandigheden, waarin zij met verloop van tijd kunnen verkeeren. Daarom behoort dit boek niet in hunne bibliotheek, maar in hunne woonkamer te zijn, opdat zij het nu en dan in een verloren oogenblik bij de hand kunnen nemen. Ook behoeven zij niet te vreezeu dat hunne kinderen van 16 of 18 jaren uit dit boek iets ongeoorloofds zullen leeren; want ofschoon niet voor hen geschreven, er is alle zorg voor gedra geu, dat zij bij eene mogelijke lezing niets schadelijks
ontmoeten zouden.
Ik vertrouw dat deze tweede uitgave niet minder „retig dan de eerste door de Katholieken van Nederland zal ontvangen worden; en ik hoop dat eene herhaalde en aandachtige lezing er iets toe moge bijdragen, om met Gods genade den heiligen staat van het huwelijk in ons vaderland heilig te doen beleven-
Op den feestdag van de H. Theresia 1872,
EERSTE AFDEELING.
LEER
O V E K
HET huwelijk:.
HET HUWELIJK IS DOOR GOD INGESTELD.
Om zich van het huwelijk een goed begrip te kunnen vormen, moet men tot deszelfs oorsprong opklimmen : weet men vanwaar het huwelijk komt, door wien het is ingesteld, waartoe, eu onder welke voorwaarden, dan zal men reeds door die kennis menige vraag betreffende het huwelijk kunnen oplossen. Voor alles moeten wij dus zien wat de heilige Kerk leert over de oorspronkelijke instelling van het huwelijk.
Het huwelijk is zoo oud als de wereld; het is door God , niet door de mensehen, ingesteld; het eerste menschenpaar is door God zelf het eerste echtpaar geworden.
Nadat God in vijf dagen de gansche wereld uit het niet had voortgebragt; nadat Hij den zesden dag den eersten mensch, Adam, geschapen had, en hem tot koning over de gansche natuur had
— 4 —
gesteld ; nadat Hij deu zevenden dag geheiligd had door op te houden met het scheppingswerk; nadat God Adam in het paradijs geplaatst, en hem aldaar Zijne wet had bekend gemaakt, zeide God ; // het is niet goed dat de mensch alléén zij; laat ons voor hem eene hulp maken aan hem gelijk ...quot; En God zond een slaap over Adam; en toen deze was in-geslapen , nam Hij eene van zijne ribben, en vormde haar tot eene vrouw, en stelde deze aan Adam voor. En Adam zeide ; // dit is nu gebeente uit mijn gebeente, vleesch uit mijn vleesch.. . daarom zal de man vader en moeder verlaten, en zijne vrouw aanhangen, en zij zullen twee zijn in één vleesch.quot;
Zoo verhaalt tie H. Schrift in het boek der Schepping hoe God zelf het huwelijk instelde: Hij schiep Eva, niet als onafhankelijk persoon tegenover Adam, maar als vrouw voor hem. God is het, die het eerst over het huwelijk sprak als Hij zeide : het is niet goed dat de mensch alleen zij; en daarom vormde Hij Eva voor Adam. En toen Eva geschapen was, koos Adam haar niet geheel willekeurig, want Adam kende, zooals uit zijne woorden blijkt, het doel waarvoor, en de wijze waarop zij gevormd was, en hij voegde zich slechts door zijne keuze naar den goddelijken wil.
Niet de mensch heeft het huwelijk uitgevonden of gekozen, maar God zelf heeft het ingesteld, en liet is zuiver van goddelijken oorsprong.
Ook het doel van het huwelijk werd door God bepaald en aangegeven : Hij gaf Eva tot vrouw aan Adam, zooals de H. Schrift zegt, opdat zij voor hem eene hulp zou wezen aan hem gelijk. Tets vroeger, zegt de H. Schrift , // God schiep den mensch, man en vrouw schiep Hij hen; en God zegende hen en zeide ; wast en vermenigvuldigt u, en vervult het aardrijk. quot; Daardoor kreeg de mensch het vermogen, om even als de dieren, zijn geslacht voort te planten; maar het hoogere doel dat God met het huwelijk had, was dat onderling hulpbetoon , ter bereiking van 's menschen doel op aarde, waarvoor die naauwe en innige levensgemeenschap gevorderd wordt, die het huwelijk geeft : eene gemeenschap zoo naauw , dat Adam op goddelijke ingeving zeggen kon : // zij zullen twee zijn in ee'n vleesch; quot; gelijk de verschillende ledematen één lig-chaam vormen, één zijn met elkander, zoo zijn man en vrouw in het huwelijk twee gedeelten van ééne zaak, twee personen, die tezamen die volle levenseenheid uitmaken, welke het huwelijk genoemd wordt. Geen van beide leeft in het huwelijk voor zich zelve alleen , maar tegelijk voor den ander, zoodat hun beider leven slechts als één leven gelden moet : zij zijn één van gedachten , van streven, van handelen, één in geloof, in hoop én in liefde, één in vreugde, in lijden én voor het oogenblik en voor de toekomst : zoodat hun beider persoon , als één persoon, als één vleesch gelden kan. Dat was
liet groote doel door God bij de instelling van het huwelijk in het paradijs vastgesteld.
Die naauwe levensgemeenschap in het huwelijk door God gevorderd, bragt van zelf mede, dat het huwelijk slechts tusschen uóneu man en ééne vrouw kon bestaan, en dat het onontbindbaar zou zijn. Ook zien wij beide punten duidelijk in de aangehaalde woorden uit de H. Schrift; en ofschoon de geschiedenis van het Oude Verbond al spoedig afwijkingen aantoont, zoo als in Abraham, die twee vrouwen had, of in Mozes, die verlof gaf tot echtscheiding, // in den beginne, zegt Christus, was het zoo niet 1)quot;: want door God was de eenheid en onverbreekbaarheid van het huwelijk vastgesteld. Slechts om 's menschen zwakheid en bederf, door de zonde veroorzaakt, werd tot aan het christendom de strenge teugel eenigzins gevierd door God, werd er met zijne toelating eenigzins afgeweken van de oorspronkelijke instelling des huwelijks.
Men kan dan zeggen dat het huwelijk in den beginne was : eene door God ingestelde vereeniging tusschen eenen man en ééne vrouw, welke tot doel had de voortplanting en opvoeding van het men-schelijk geslacht, en het wederkeerig hulpbetoon voor alle omstandigheden yan 's menschen bestaan op aarde.
]} Mattli. XIX : 7.
Dat het huwelijk eene goddelijke instelling is, wordt ook door alle heidensche volken erkend; hoezeer de overleveringen van het paradijs bij velen spoedig verloren gingen of vreeselijk werden verminkt, ofschoon door het bederf der zonde de kennis zelfs van den waren God al spoedig van de aarde verdween, en, door Gods bijzondere zorg, slechts bij de Joden bleef bewaard, bij alle volken bleef toch deze waarheid erkend, dat het huwelijk eene heilige zaak is van goddelijken oorsprong : overal had de huwelijksinzegening op plegtige en godsdienstige wijze plaats; meestal werd ze door de heidensche priesters verrigt, en ging zij gepaard met offeranden. Alléén voor onze negentiende eeuw was het bewaard, om te beproeven het huwelijk te verlagen tot een bloot burgerlijk kontrakt. Ook hebben de heidensche volken altijd onderscheid gemaakt tusschen wettig en onwettig huwelijk, tus-schen echte en onechte kinderen, en overal werden de laatste met minachting behandeld.
Maar vooral werd de heiligheid van het huwelijk, die uit deszelfs goddelijken oorsprong noodzakelijk voortvloeit, erkend bij het joodsche volk. Het duidelijkste blijkt dit uit de wetgeving van Mozes. Het joodsche volk was vóór zijne komst in Egjpte slechts een huisgezin, eene familie geweest; in Egypte had het zich tot een volk ontwikkeld, maar de slavernij, waaronder het aldaar gebukt ging, liet niet toe dat de Joden een eigen volksbestaan
hadden, dat door wetten en bestuur kon geregeld worden; doch naauwelijks waren zij door Gods al-magt aan die slavernij ontsnapt, of aanstonds werd hun bij den berg Sinaï een volledig wetboek door God gegeven, waarin hunne uiterlijke godsvereering en hun burgerlijk bestaan geheel geregeld werd; in dat wetboek werden ook door God vele wetten, het huwelijk betreffende, gemaakt, die allen ten doel hadden, om door de Joden het huwelijk zoo heilig mogelijk te doen beleven, en om de oorspronkelijke heiligheid van het huwelijk zooveel doenlijk te bewaren.
HET HUWELIJK TS VOOR CHRISTENEN KEN SACRAMENT.
Toen onze Heiland Jesus Christus het goddelijk werk zijner verlossing volbragt had, en den zwakken mensch door zijne verdiensten weder in staat had gesteld om naar Gods wil te leven, toen moest ook weder het huwelijk terugkeeren tot denzelfden toestand, waarin het door God voor Adam en Eva was ingesteld; en opdat de christenen de oorspronkelijke heiligheid des huwelijks goed zouden kunnen beleven, daarom werd het door Jesus verheven tot een heilig Sacrament, zoodat alle christenen, wanneer zij een huwelijk sluiten, ook het Sacrament des huwelijks ontvangen.
Dat het huwelijk een Sacrament is, leert de heilige Kerk, die op de kerkvergadering van irente, buiten hare gemeenschap sluit degenen, die durven beweren, dat het huwelijk geen Sacrament is door
— 10 —
Christus ingesteld (Sess. 24.) Dezelfde leer werd nog onlangs verkondigd door het Opperhoofd der Kerk Pius IX, die onder de dwalingen van onzen tijd ook deze veroordeelde : n het kan op geenerlei wijze toegestaan worden, dat Christus het huwelijk tot de waardigheid van een Sacrament verheven heeft.quot; 1)
Deze leer der Kerk vindt haren grond in de H. Schrift en in de Overlevering.
De Apostel Paulns, over het huwelijk sprekende, zegt uitdrukkelijk : Sacramentum hoe magnum est, het is een groot Sacrament. (Eph. quot;Vquot;.) In zijn brief aan de geloovigen van Ephese spreekt Paulus breedvoerig over het huwelijk; hij noemt daar het christelijk huwelijk het afbeeldsel van de ver-eeniging van Christus met zijne Kerk : //de man, zegt hij, is het hoofd van de vrouw, gelijk Christus het hoofd is van de Kerk; mannen, zoo gaat hij voort, bemint uwe vrouwen, gelijk Christus zijne Kerk heeft lief gehad. quot;Nu de vereeniging vau Christus met zijne Kerk is een bovennatuurlijke, eene genadevolle, welke tot doel heeft u de Kerk te heiligen en te reinigen, opdat zij zuiver zij en onbevlekt.quot; (Eph. V : 26, 27.) Zoo moet dan ook het christelijk huwelijk, opdat het een afbeeldsel van die bovennatuurlijke vereeniging wezen zal, ver-
1) Korte opgave der voornaamste dwalingen N® 65 toegevoegd aan de Encykliek van 8. Dec. 1864.
— 11 —
bonden zijn door bovennatuurlijke genade, waardoor de echtgenooten elkander beminnen tot wederzijdsche heiliging, en waardoor zij in die liefde kunnen volharden tot aan den dood. Daarom besluit de Apostel met deze woorden : n dit Sacrament is groot, ik zeg in Christus en in de Kerk.quot; (Eph. V : 32 ;) Dat wil zeggen, het huwelijk is een groot geheim, een zigtbaar en genadegevend teeken, omdat het ons voorstelt het onverbreekbaar liefde-verbond tusschen Christus en zijne bruid, de II. Kerk.
Evenzoo getuigt ook de overlevering, dat men in de Katholieke Kerk het huwelijk altijd als een Sacrament heeft beschouwd. Eenstemmig noemen de kerkvaders het huwelijk een Sacrament. De H. Ambrosius b. v. noemt het // een hemelsch Sacrament.quot; 1) De H. Augustinus spreekt op meerdere plaatsen van de heiligheid van dit Sacrament. Zoo zegt hij : // het huwelijk der christenen heeft vooral dat vóór bij het huwelijk der heidenen, de heiligheid van het Sacrament.quot; 2) Zoo leveren bijna alle kerkvaders verschillende getuigenissen voor dezelfde waarheid. Ook de sekten van Nesto-rius en Eutyches, de monophysiten en andere, die reeds in de eerste eeuwen zich van de éénheid der Kerk hebben losgescheurd, behielden toch deze waarheid, dat het huwelijk een Sacrament is;
1) H. Ambrosius : de Abraham. Lib. I. Cap. 7. 3) H. Augustinus : de bono conj. Cap. 24«.
— 12 —
evenzoo de Grieksche en Russische kerk, zoo als blijkt uit hare lithurgische boeken; en hoe zouden zij aan deze leer gekomen zijn, als zij haar niet uit de Katholieke Kerk hadden inedegebrast ?
In het christendom is dus het huwelijk een Sacrament, waardoor twee christenen van verschillend geslacht zich naar de wetten der Kerk vereenigen in eene on verbreekbare levensgemeenschap, en waardoor God hun de bijzondere genade verleent, opdat zij tot aan den dood in den huwelijken staat zouden volharden, opdat zij hunne kinderen christelijk zouden opvoeden, en elkander getrouw zouden bijstaan in al de belangen van hun tijdelijk en eeuwig geluk.
Als Sacrament heeft het huwelijk dit met alle Sacramenten gemeen, dat het een uitwendig teeken heeft, waaraan bijzondere genade verbonden is. Het uitwendig teeken van het huwelijk is de openbare verklaring van het verbond, voor den pastoor afgelegd, dat bruidegom en bruid met elkander aangaan. De bijzondere genade aan dit uiterlijk teeken door Christus verbonden, bestaat, gelijk gezegd is, hierin, dat de echtgenooten worden in staat gesteld, elkander in liefde getrouw te blijven tot aan den dood, hunne kinderen christelijk op te voeden, en de verschillende pligten van hunnen staat getrouw te vervullen. Het is een Sacrament der levenden, dat in staat van genade moet ontvangen worden, en dat dan ook
— 13 —
de heiligmakende genade voor hen, die het ontvangen , merkelijk vermeerdert. Zoo als bij de andere Sacramenten, zal ook hier de maat van genade uiet altijd dezelfde zijn, maar afhangen van 's men-schen voorbereiding en vatbaarheid, zoodat de een meer genade dan de andere uit dit heilig Sacrament zal wegdragen.
De reden waarom onze goddelijke Verlosser het huwelijk verheven heeft tot een Sacrament, is vooral deze, opdat de christenen, bij al de zorg en kommer aan het huwelijksleven noodzakelijk verbonden, ook door een Sacrament vermeerdering van genade zouden krijgen; anders kon het ligt gebeuren, dat het huwelijk zou dienen om den armen mensch van God en zijne heilige dienst af te trekken. Maar ook wanneer men let op de vele en moeijelijke pligten, die het huwelijk aan echt-genooten oplegt, dan ziet men hoe de goddelijke Voorzienigheid aan 's menschen zwakheid wil te gemoet komen door de instelling van het Sacrament, dat door zijne genade de krachten der echtgenooten verhoogt, en dat als 't ware eene duurzame bron is voor hen, waaruit zij in alle omstandigheden de goddelijke kracht putten, die zij noodig hebben.
Zeer schoon schrijft hierover een duitsch geleerde : // Wel treden zij, die dit verbond sluiten, door liefde het huwelijk in, maar in verloop van tijd komt er veel voor, dat niet door liefde, maar alleen door goddelijke genade kan gedragen worden.
— 14 ~
Onvolmaaktheden, die echtgenooten, ieder voor zich, aan den dag leggen, gebreken, persoonlijk karakter, luimen, dat alles kan het voortdurend zamenwonen, op sommige tijden, onaangenaam, lastig en verdrietig maken. Dan moet men zachtmoedig zijn, men moet weten te verschoonen en geduld te oefenen, en bij alles goedheid en liefde toonen. Maar daartoe wordt goddelijke hulp gevorderd, en wel te meer, omdat bij het verminderen dier deugden, ontevredenheid en mistrouwen het hart innemen, en het huis, waar de vrede wonen moest, tot een tooneel makeu van twist en strijd. Maar ook van buiten komen dikwijls vele zaken, die het huwelijks-leven kunnen verbitteren, wanneer de echtgenooten niet door hoogere hulp ondersteund en gesterkt worden. Er ontstaan wederwaardigheden, tegenspoeden, ongelukken van alle soort, die niet afgewend kunnen worden; ziekten van man, van vrouw of kinderen, verlies van fortuin, gebrek, armoede, enz., rampen, waarbij menschelijke moed te kort schiet, en die niet dan met een bovennatuurlijk geduld, een krachtig geloof en eene groote liefde voor elkander kunnen gedragen worden.quot; 1) Toen Christus het huwelijk verhief tot een Sacrament, heeft Hij het, gelijk boven reeds werd aangegeven , teruggebragt tot dien oorspronkelijken toestand, waarin het door God werd ingesteld.
1) Staudenmaier. Geist des Christeuthums, pag. 744.
— 15 —
dat is tusschen éenen man en ééne vrouw, en onverbreekbaar. Dit blijkt reeds duidelijk uit de aangehaalde woorden van den Apostel Paulus : Christus toch heeft slechts ééne Kerk gesticht, en Hij blijft met haar zoo lang zij bestaat. Maar nog beter blijkt het uit de woorden van Christus, die, van het huwelijk sprekende, gezegd heeft : n Wat God heeft zaamgevoegd, dat scheide de mensch niet.quot; — // Al wie zijne vrouw verstoot, en eene andere trouwt, doet overspel, en indien eene vrouw haren man verstoot, en een ander trouwt, doet zij overspel. quot; (Marc. X. Luc. XVI : 18.) Zoo ook schrijft de Apostel Paulus : // aan hen, die door het huwelijk gebonden zijn, beveelt, niet ik, maar de Heer, dat de vrouw den man niet verlaat; en indien zij hem toch verlaat, moet zij ongetrouwd blijven, of zich met haren man verzoenen. Ook mag de man zijne vrouw niet wegzenden.quot; (1. Cor. YII ; 10, 11.) En : ,7 de vrouw, die onder eenen man staat, is, zoo lang de man leeft, door de wet gebonden, maar wanneer haar man gestorven is, is zij van de wet des mans ontheven. Daarom, zoolang de man leeft, zal zij eene overspeelster heeten, indien zij eens anderen mans wordt; maar wanneer haar man gestorven is, is zij van de wet des mans vrij, zoodat zij niet eene overspeelster is, indien zij eens anderen mans wordt.quot; (Rom. VII : 2, 3.)
Over de eenheid en onverdeelbaarheid des huwelijks zal later breedvoerig gehandeld worden.
OVER DE MAGT, DIE DE KATHOLIEKE KERK OVEK HET HUWELIJK UITOEFENT.
Gelijk het huwelijk overal bij Joden en Heidenen onder den invloed der godsdienst stond, zoo moet het ook als goddelijke instelling onder den invloed staan der christelijke godsdienst, ja, nog veel meer, omdat het huwelijk in het christendom verheven is tot de waardigheid van een Sacrament. De zorg voor de Sacramenten werd door Christus aan zijne Kerk opgedragen; zij moet zorgen, dat die heilige zaken heilig behandeld worden, dat zij op waardige en betamelijke wijze worden toegediend; zij moet weten welke menschen zij toelaat en welke niet, en in hoedanige gesteldheid en onder welke voorwaarden zij mogen naderen.
Geldt deze rege] van alle Sacramenten, dan geldt hij ook van het Sacrament des huwelijks, vooral omdat dit op de zaligheid der menschen zulk ee» grooten invloed uitoefent. Het is dus
— 17 —
een goddelijk regt, dat delieilige Kerk over het huwelijk uitoefent, en dat regt der Kerk werd ten allen tijde door de geloovigen erkend : zij vroegen den zegen der Kerk over hun huwelijk af : zij veroordeelden de verbindtenissen, die door de Kerk veroordeeld of ongeldig werden verklaard : zij begrepen dat de uitspraken van Christus en zijne Apostelen, het huwelijk betreffende, door het gezag der Kerk moesten verklaard eu gehandhaafd worden. Zoo schreef reeds deH. Ignatius, die ongeveer 100 jaren na Christus gemarteld werd, aan zijnen leerling Polycarpus : het betaamt dat de verloofden hunne verbindtenis aangaan met toestemming van den bisschop, opdat zij in den Heer, en niet volgens de begeerlijkheid gesloten worde. Athenagaros, in de tweede eeuw, geeft een duidelijk bewijs voor de regtsmagt der Kerk op het huwelijk, als hij zegt : voor zijne vrouw houdt ieder van ons degene, welke hij naar de wetten der Kerk getrouwd heeft. Tertuliaan, in de derde eeuw, prijst dat huwelijk, dat de Kerk zamenvoegt, het Offer bekrachtigt, en de kerkelijke zegen bezegelt : en daarom, zegt hij op eene andere plaats, loopen bij ons geheime verbindtenissen, die niet vooraf aan de Kerk zijn bekend gemaakt, gevaar als echtbreuk en ontucht beoordeeld te worden 1.)
1) De siaugehaalde plaatsen vindt men in het Kirchenlexikou von Wetzer und Welte : Art. Ehegezetsgebung.
Naarmate zich de tucht der Kerk ontwikkelde, ontstond er allengs eene meer volledige kerkelijke wetgeving betreffende het huwelijk, en zij, die zich daaraan niet onderwierpen, werden door het kerkelijk gezag veroordeeld. Zoolang het heidendom nog in de wereld regeerde, werd deze regts-magt der Kerk niet erkend, dan alleen door hare kinderen : maar teen de keizer zelf christen werd, en daardoor het christendom ook zijnen invloed in de openbare maatschappij kon doen gelden, werd ook spoedig de burgerlijke wetgeving, betreffende het huwelijk, in overeenstemming gebragt met de kerkelijke, of liever, werd door deze aan het ker-kelijke gezag alle ruimte gelaten om zich uit te breiden en te handhaven.
Dat kerkelijk gezag over het huwelijk werd tot aan de zestiende eeuw door geheel de christelijke wereld erkend. Wel zag men in den loop der tijden, dat koningen of keizers, dat Frederik Bar-barossa, b. v. met geweld van de Kerk eene uitspraak eischte in huwelijkszaken, die de Kerk niet geven kon, maar juist dat geweld bewees de diepe overtuiging van de christelijke wereld, dat aan de Kerk alleen het gezag over het huwelijk toekomt.
De hervorming van Luther loochende de waarheid, dat het huwelijk een Sacrament is, en ontrukte bovendien hare volgelingen geheel aan het gezag en aan den invloed der Kerk; doch het bleef
— 19 —
zonder gevolg voor die landen, die aan de Katholieke Kerk getrouw bleven : maar ook in de prote-stantsche landen bleef, ofschoon niet zeer consequent, het huwelijk geregeld door de kerkelijke voorschriften van Synoden en Consistoriën.
Eerst de fransche revolutie van 1789 heeft in bijna geheel Europa het huwelijk aan het gezag dei-Kerk en der godsdienst onttrokken. Zij heeft doorgevoerd en afgewerkt wat de revolutie der IG'10 eeuw in Duitschland had begonnen, vooral met betrekking tot het huwelijk; aan haar hebben wij de Napoleontische wetgeving op het huwelijk te danken, welke wetgeving uitgaat van het beginsel, dat het huwelijk een bloot burgerlijk kontrakt is, en dus geheel door de burgerlijke wetgeving moet geregeld worden. Ook onze Nederlandsche wetgeving rust op dat valsch en onchristelijk begrip en erkent het gezag der Kerk en der godsdienst op het huwelijk niet.
Intusschen de Katholieke Kerk blijft aan haren goddelijken Stichter Jesus Christus en aan de leer van Hem ontvangen getrouw; nog altijd leert zij dat het huwelijk der christenen een heilig Sacrament is, en dat aan haar alleen door God alle magt over dat Sakrament is opgedragen. Het beste bewijs daarvoor hebben wij in de uitspraak, waardoor Pius IX de volgende dwalingen veroordesld heeft :
n 6G. Het Sacrament des huwelijks is slechts iets, wat bij het kontrakt komt en hiervan gcschei-
den kan worden, en het Sacrament zelf bestaat enkel in den huwelijkszegen.
//67. Door het natuurregt is de band des huwelijks niet onverbreekbaar, en in verschillende gevallen kan de eigenlijk gezegde echtscheiding door liet burgerlijke gezag verordend worden.
// 68. De Kerk heeft de magt niet om ontbindende huwelijks-beletselen in te voeren, maar die magt komt aan het burgerlijke gezag toe, door hetwelk de bestaande beletselen moeten weggenomen worden.
n 69. De Kerk is in latere eeuwen de ontbindende huwelijks-beletselen gaan invoeren, niet van een haar eigen regt, maar van dat regt gebruik makende, hetwelk zij aan de burgerlijke magt had ontleend.
// 70. De kanons der Kerkvergadering van Trente, bij welke diegenen met het anathema worden ge-trotten, die de bevoegdheid der Kerk tot het invoeren van ontbindende huwelijks-beletselen durven loochenen, zijn bf niet van leerstellige beslissing, uf van die ontleende magt te verstaan.
//71. De wijze, door de Kerkvergadering van Trente (aangaande de huwelijks-voltrekking) bepaald, 1) verbindt niet op straf van ongeldigheid, waar de burgerlijke wet eene andere wijze voor-
1) Deze vordert. dat het huwelijk der katholieken voorden pastoor en twee getuigen geslolen wordt.
— 21 —
schrijft, en wil, dat het huwelijk door deze nieuwe wijze van kracht zij.
// 73. Uit kracht van het louter burgerlijk kon-trakt kan er tusschen christenen een waar huwelijk bestaan; en het is valsch, dat óf het huwelijks-kontrakt tusschen christenen altijd een Sacrament is, of er in het geheel geen Kontrakt is, zoo het Sacrament wordt uitgesloten.
// 74. Huwelijkszaken en huwelijksbeloften be-hooren van nature tot de burgerlijke regtbank. quot;
De veroordeeling van de hierboven beschrevene dwalingen, door het nu regerend Opperhoofd der Kerk Pius IX uitgesproken, toont ons hoe het katholiek geloof betreffende het huwelijk in niets veranderd is, en hoe de Kerk haar gezag, van God ontvangen, handhaaft en verdedigt, gelijk zij reeds achttien eeuwen lang heeft gedaan.
Maar hoe hebben nu onze Katholieken zich te gedragen in dien toestand, wanneer zij een huwelijk willen aangaan ? wien moeten zij volgen bij dien strijd tusschen de Kerk en het wereldlijk gezag ?
Zij hebben zich eenvoudig te onderwerpen aan het goddelijk gezag, waarmede Jesus zijne Kerk heeft bekleed : zij moeten gehoorzamen aan Haar, tot wie Christus gezegd heeft : // gaat en leert alle volken ... en leert hen onderhouden alles wat ik u
— 22 —
bevolen heb;5' zij moeten nooit vergeten dat Christus gezegd heeft : // indien iemand naar de Kerk niet hoort, hij zij u als de heiden en de tollenaar.quot; (Matth. XVIII : 17.)
Wij Katholieken zijn weder in denzelfden toestand, waarin de eerste Christenen waren, toen zij stonden tegenover eene heidensche maatschappij en eene heidensche wetgeving; en hoe gedroegen zich deze ? Zij gehoorzaamden in de eerste plaats aan de Kerk en vervolgens aan den Staat, in zoover zijne voorschriften niet met de goddelijke wetten in strijd waren. Ziedaar den regel, dien de Katholieken in het huwelijk te volgen hebben, willen zij gehoorzame kinderen der Katholieke Kerk genoemd worden.
Intusschen onze wetgeving op het huwelijk is van dien aard, dat, hoe verkeerd ook in beginsel, hare meeste voorschriften kunnen worden nageleefd : b.v. het komt uit een zeer verkeerd beginsel voort, dat de wetgever in artikel 136 bepaalt, dat men niet in de Kerk mag trouwen, alvorens het huwelijk voor den burgerlijken ambtenaar voltrokken is, maar in den regel kan en moet dan ook die bepaling onderhouden worden. Evenwel waar er in de toepassing wezenlijk strijd bestaat tusschen Kerk en Staat, moet de Katholiek zich naar het gezag der Kerk voegen : b. v. Art. 00 E. W. zegt: n tusschen personen, wier huwelijk is ontbonden, kan nimmer een nieuw huwelijk plaats hebbenquot; ; maar indien Katholieken, wier huwelijk door den regter
— 23 —
ontbonden is, zich later verzoenen, dan mogen zij zich aan deze bepaling niet storen, dan kunnen zij als vare echtgenooten weder te zamen leven, al wordt dan ook hun gedrag door de wereld afgekeurd en veroordeeld.
Dat Katholieken buiten noodzakelijkheid zich nooit mogen onttrekken aan de vervulling der bepalingen , die de wetgeving voor het aangaan van het huwelijk heeft, vastgesteld, blijkt uit de gevolgen ; immers doen zij dit, dan erkent de burger-Hike regtspleging hunne vereeniging, hoe wettig ook voor God, niet als een huwelijk : dan worden hunne kinderen als onwettige spruiten beschouwd, en missen daardoor vele burgerlijke voorregten.
Wat onze wetgeving tot het burgerlijk huwelijk vordert, zegt Art. 126 van het burgerlijk wetboek. Men moet namelijk overleggen ;
1°. geboorteakten van bruidegom en bruid.
2°. mondelinge toestemming van beider ouders of voogden, of eene vooraf verkregene akte van die toestemming;
3°. akte van overlijden der ouders, indien zij gestorven zijn;
4°. voor een tweede huwelijk eene akte van overlijden van de eerste echtgenoot;
5°. bewijs, dat de gevorderde afkondigingen van het aanstaande huwelijk zijn geschied ter plaatse , waar zulks gevorderd wordt. Zijn al deze bescheiden aanwezig, dan verschijnen bruid en bruide-
gom voor den ambtenaar van den bnrsrerHjkeii stand, in wiens tegenwoordigheid zij verklaren elkander voor man en vrouw te nemen. Katholieken evenwel moeten niet vergeten, dat het vervullen van deze vereischten geen trouwen is; dat zij door de bepaling van de Kerkvergadering van ïrente (welke ook in ons land voor de huwelijken onder de Katholieken van kracht is), alléén voor hunnen pastoor een geldig huwelijk kunnen aangaan, en dat twee Katholieken , die niet voor den pastoor, maar alléén voor den burgerlijken ambtenaar een zoogenaamd burgerlijk huwelijk hebben gesloten, voor God niet getrouwd zijn.
Evenwel, er komen in het huwelijk zaken voor, die door de wetgeving van den Staat met regt kunnen en mogen geregeld worden : alles namelijk wat bloot het tijdelijk belang van echtgenooten, van ouders en kinderen geldt, of waar het belang van den Staat zelf bij het huwelijk betrokken is, behoort tot het gebied van den burgerlijken wetgever. Daar heeft hij alle aanspraak op gehoorzaamheid, en voor het overige slechts in zooverre, als hij de goddelijke en kerkelijke wetten op het huwelijk handhaaft en verdedigt.
HET DOEL VAN HET HUWELIJK.
Het huwelijk werd door God ingesteld in het paradijs, en God zelf verklaarde bij de instelling met welk doel Hij Eva aan Adam ten huwelijk gaf.
Dat doel is tweevoudig ; 1°. Onderlinge hulp. 2°. Voortteling van het menschelijk geslacht.
Toen God Adam geschapen had, en hem als koning over de gansche natnur had aangesteld, zeide Hij : laat ons voor Adam eene hulp maken aan hem gelijk. Eva werd tot vrouw gegeven aan Adam) opdat zij elkander tot hulp en steun in het leven dienen zouden, en vooral tot steun in het bereiken der eeuwige zaligheid , waarvoor beiden geschapen waren.
Dit moet dus het eerste doel zijn, dat christenen zich voor oogen stellen, wanneer zij een huwelijk aangaan : de man kiest zich eene vrouw, de vrouw verbindt zich aan den man, opdat zij elkander in
— 26 —
alles de lasten des levens zouden helpen dragen, opdat zij steun en hulp zouden vinden bij elkander voor alles wat het leven op aarde hun bieden zal, maar bijzonder voor het groote doel van hun bestaan, voor hunne zaligheid.
Behalve dit doel gaf God nog een tweede doel van het huwelijk aan, toen Hij tot Adam en Eva zeide : wast en vermenigvuldigt en vervult het aardrijk. (Geu. I : 38.) Hierover zegt de Katechismus van de Kerkvergadering van Trente het volgende :
// De tweede beweegreden van het huwelijk moet wezen , de genegenheid om kinderen voort te brengen , niet zoo zeer om hun als erfgenamen zijne goederen en rijkdommen na te laten, maar om ze in het ware geloof en als dienaren van God groot te brengen : dat dit vooral de bedoeling was bij de heilige aartsvaders, wanneer zij huwden, blijkt genoeg uit de H. Schrift. Daarom als de Engel den jongen Tobias leerde, hoe hij het geweld van den boozen geest zou kunnen afweren, zeide hij ; ik zal u toonen wie het zijn, over welke de duivel magt kan hebben, die namelijk het huwelijk zoo aangaan , dat zij God buiten hun hart en hunne gedachten sluiten, en slechts hunne vleeschelijke lusten opvolgen als paarden en muilezels; over hen heeft de duivel magt. Maar gij, zoo gaat de Engel voort, gij zult de maagd huwen in de vreeze des Heeren, meer gedreven door liefde om kinderen te hebben, dan door den lust des vleesches, opdat gij
— 27 —
aldus onder het geslaclit van Abraham in uwe kinderen moogt gezegend worden. quot; ( Tobias VI; 17 , 22.)
Christenen, die een huwelijk aangaan uit wellus-en zinnelijkheid, of die zouden hopen geene kinderen uit hunne vereeniging voort te brengen, zont digen tegen het doel, waartoe God het huwelijk heeft ingesteld.
Bij de oorspronkelijke instelling van het huwelijk had God geen ander dan dit dubbel doel; maar na de zonde van onze eerste ouders is er nog een derde reden ontstaan, waarom men het huwelijk soms kan of moet aangaan , namelijk om de kwade begeerlijkheid te beteugelen en ontucht te voorkomen. Daar de mensch door de zonde van het paradijs zijne oorspronkelijke heiligheid en onschuld verloren heeft, gevoelt hij in zijn hart dien gedurigen opstand van het vleesch tegen den geest, dien in-wendigen strijd, waarvan de Apostel Paulus in zijne brieven aanhoudend spreekt; en wanneer hij dan gevoelt en begrijpt, dat het hem moeijelijk gelukken zal om voortdurend dien opstand te bedwingen, dat hij niet die buitengewone genade heeft, welke maagden voortbrengt, dan kan hij het huwelijk aangaan om zonden te voorkomen. // Laat ieder, zegt de Apostel, ter vermijding van ontucht zijne eigene vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man.quot; (1 Cor. VII : 2.)
Maar wanneer men om die reden het huwelijk
aangaat, mag men de beide bovengenoemde niet uitsluiten, daar deze door God reeds bij de instelling van het huwelijk zijn aangegeven.
Bij deze redenen kunnen zich andere voegen van bloot tijdelijken aard, die juist daarom het huwelijk niet ongeoorloofd maken : b. v. de weduwenaar, die kleine kinderen heeftquot;, kan een tweede huwelijk aangaan met het doel, om zijnen kinderen eene moeder te bezorgen, en zijn huisgezin beter bestuurd te zien; een geneesheer kan trouwen met het doel, om als gehuwd persoon beter praktijk te krijgen; een meisje kan hare toestemming geven tot een huwelijk, om voor de toekomst beter verzorgd te zijn; maar altijd moet het doel, door God aangegeven, beoogd worden, welke nevenbedoelingen men daarbij ook hebben zou; en wil ooit iemand een huwelijk aangaan met een doel, dat aan het door God bepaalde doel in den weg staat, dan zou hij zich aan groote zonden pligtig maken.
Het doel van het huwelijk, in enkele woorden zaumgevat, is dus dit : dat de echtgenooten, door liefde vereenigd, elkander zuilen heiligen, in alle voorvallen des levens elkander zullen helpen, raden en troosten; dat zij hunne kinderen in het geloof en de deugd zullen opvoeden, en een regt christelijk huisgezin zullen vormen.
Zeker een schoon en heerlijk doel! Inderdaad, wat is er schooner dan twee zielen, door liefde verbonden, die zich tot taak stellen, om hand aan
— 29 —
hand den hemel binnen te gaan ? Wat is er edeler dan ouders, die jeugdige spruiten groot brengen voor God, die de zorg, aan hunne kinderen besteed , beloond zien, en hen hun voetspoor zien drukken van geloof en deugd ? Welk een aangeua-men indruk maakt niet op ons een regt christelijk huisgezin ? daar zien wij orde en vrede, liefde en gehoorzaamheid, blijdschap en geduld, daar zien wij alles, wat 's menschen geluk op aarde kan uitmaken.
Maar om dat schoone doel in het leven werkelijk te kunnen bereiken, moet men vele en groote hinderpalen overwinnen : men heeft le strijden met onvolmaaktheden en gebreken, die man, vrouw en kinderen , die allen menschen door hunne aangebo-rene bedorvenheid eigen zijn ; men heeft aanhoudend te strijden tegen den duivel, die misbruik maakt van de gebreken der echtgenooten, om hen te vervreemden van elkander, om hunne liefde te doen verkoelen, en daardoor het doel van hun huwelijk tegen te werken. Doch tegenover die groote gevaren staat de groote genade, die God aan echtgenooten geeft. Daarom, gelijk gezegd is, heeft Christus het huwelijk verheven tot een Sacrament, opdat gehuwden , door God geholpen, de groote moeijelijkheden, aan hunnen staat verbonden, zouden kunnen overwinnen, en het groote doel zouden bereiken, waarmede zij het huwelijk hebben aangegaan.
Wordt het doel van het huwelijk door de echt-
— 30 —
genooten niet bereikt, helaas! dan ontstaat voor hen een vreeselijk ongelukkige toestand; dan worden de lasten van dien staat ondragelijk voor hen, het huwelijk wordt eene hel in plaats van een hemel op aarde, en meestal zullen zij, na elkander het leven op aarde te hebben verbitterd, ook zeer veel tot elkanders eeuwig ongeluk hebben bijgedragen.
WIE KUNNEN EN MOGEN HUWEN? - MET WIE
EN MET WIE NIET?
Bij alle volken vindt men zekere grenzen bepaald, binnen welke alleen' een geldig huwelijk kan gesloten worden; bij de Joden b. v. verbood God het huwelijk met heidenen en bloedverwanten binnen zekere graden, en dat laatste althans vindt men bij alle volken terug. De natuur en vooral de heiligheid van het huwelijk deed allen begrijpen, dat niet iedere vereeniging als billijk en geldig te beschouwen was. Het huwelijk toch is een kontrakt; nu, ieder beschaafd land stelt voorwaarden, die bij het aangaan van een kontrakt moeten onderhouden worden, en van wier vervulling soms de geldigheid van het kontrakt afhangt; b. v. een koopkontrakt tusschen twee Nederlanders is nietig voor de wet, als één van beiden minderjarig is, al had hij ook een leeftijd van 32 jaren bereikt; of wel een testament (dat men een kontrakt zou kunnen
— 32 —
noemen tusschen den testateur en zijne legatarissen, eerst na den dood van den eersten uit te voeren) wordt nietig verklaard, wanneer er eene der formaliteiten aan ontbreekt, die onze wetgeving vordert. Geen wonder dus dat men overal voorwaarden stelde, waaronder een huwelijks-kontrakt mag of kan worden aangegaan, d. i. dat men overal van huwelijks-beletselen spreekt. Maar bovendien is het huwelijk tusschen christenen een Sacrament, en gelijk van alle Sacramenten is bepaald door wie ze mogen ontvangen worden, en onder welke voorwaarden, zoo ook van het Sacrament des Huwelijks.
De magt over het huwelijk werd, gelijk boven is aangetoond, door God aan zijne Kerk gegeven, en daarom is het de Kerk, en Zij alléén, die de magt heeft om de beletselen vast te stellen, om aan te geven wie kunnen en wie mogen huwen, met wie en met wie niet.
Van af de eerste eeuwen van haar bestaan heeft de Kerk van die magt gebruikt gemaakt, en in den loop der eeuwen heeft zij, naar behoefte van tijd en omstandigheden, bepaald welke de beletselen voor de Christenen z;jn, en natuurlijk ieder Christen moet de uitspraak van dat goddelijk gezag der Kerk eerbiedigen.
De verschillende beletselen, die de Kerk heeft vastgesteld, rusten deels op natuurlijk, deels op goddelijk, deels op bloot kerkelijk gezag, en in het
33
bepalen dier laatste soort ging de Kerk niet willekeurig te werk, maar zij gaf hare voorschriften om noodzakelijke of althans billijke redenen, zoo als uit de behandeling der verschillende beletselen duidelijk blijken zal. Ook hier kan men zien hoe de H. Kerk wordt voorgelicht door den H. Geest, hoe Zij alles met goddelijke wijsheid regelt, en niets beoogt dan het tijdelijk en eeuwig geluk van hare kinderen.
Het onderrigt over de huwelijks-beletselen, dat hier volgt, moet men niet beschouwen als een volledig onderrigt, waaruit een ieder zou kunnen oplossen de vele en dikwijls moeijelijke gevallen, die zich in het leven voordoen; het is alleen eene korte opgave van datgene, wat christenen behooren te weten van deze belangrijke zaak.
De beletselen, die de H. Kerk stelt, worden in twee verschillende soorten verdeeld, die in twee paragrafen zullen behandeld worden.
Tot de eerste soort behooren die, welke een wettig huwelijk tusschen bepaalde personen, óf voor altijd, óf zonder vooraf verkregen verlof (dispensatie) onmogelijk maken. Deze worden genoemd huwelijks-beletselen.
Die vau de tweede soort laten een wettig huwelijk mogelijk, maar verbieden het, maken het ongeoorloofd, zoodat zij, die zonder dispensatie zulk een huwelijk aangaan, wettig getrouwd zijn, maar zich aan zonden pligtig maken. Deze kunnen huwelijks-verhoden genoemd wordquot;-
Het groote verschil tusschen die twee soorten ziet men het best uit de gevolgen. Wanneer twee personen, voor wier vereeniging een huweljks-be-letsel bestaat, zonder verkregene dispensatie toch een huwelijks-verbond sluiten, hetzij voor den burgerlijken stand, hetzij voor het kerkelijk gezag, dan heeft zulk een verbond geen gevolg, is nietig, en geldt niet als een huwelijk. Daarentegen twee personen, die, niettegenstaande er een huwe-Ijks-verbod voor hen bestaat, toch een huwelijk sluiten, doen ja eene groote zonde, maar hun huwelijk is wettig, en wordt door de H. Kerk als zoodanig erkend; immers in het laatste geval, ofschoon het hun verboden was, waren de personen bekwaam om een huwelijk te sluiten, maar in het eerste geval waren zij door het gezag der Kerk tot het aangaan van het verbond onbekwaam gemaakt.
Ik moet erkennen, dat het woord huwelijhs-ver-bod in onze taal een nieuw woord is, en tot nog toe in het spraakgebruik niet is opgenomen; men is er aan gewoon om iedere omstandigheid, hetzij deze het huwelijk onmogelijk maakt of slechts verbiedt, huiveljks-heletsel te noemen. Maar omdat het van belang is, dat onze woorden zoo goed mogelijk onze gedachten uitdrukken, daarom, dunkt mij, is het beter het voorbeeld der Duitschers te volgen, en door verschillende namen de verschillende soorten aan te duiden.
§ 1-
DE HUWELIJKS-BELETSELEN.
De voornaamste beletselen, die de Katholiek behoort te kennen zijn de volgende :
1. De huweljks-band. Zoolang een gehuwd persoon, die gedoopt is, niet door den dood van zijne wederhelft gescheiden is, is het hem niet mogelijk een ander huwelijk aan te gaan. Echtscheiding, door den burgerlijken regter uitgesproken, verbreekt den huwelijks-band niet. Dit beletsel is door God vastgesteld, bijgevolg kan de II. Kerk voor niemand deze wet opheffen.
2. Geweldige outvoeriny. De Kerkvergadering van Trente heeft bepaald, dat de jongeling geen geldig huwelijk kan sluiten met haar, die hij met geweld heeft ontvoerd, zoolang zij in zijne magt is. Dit beletsel, door de Kerk vastgesteld, heeft zijn natuurlijken grond in de vrijheid, die voor het trouwen noodzakelijk is.
•3. De 11. Wijding. Hij, die de wijding van het subdiaconaat ontvangen heeft, is door het kerkelijk gezag onbekwaam gemaakt om een wettig huwelijk te sluiten, en zooveel te meer die de wijding van diaken of priester heeft ontvangen. Om vele en gewigtige redenen heoft de II. Kerk aan hare die-
— 36 —
naren het huwelijk niet slechts verboden, maar door dit beletsel onmogelijk gemaakt. In de Grieksche kerk, die met den Paus van Rome vereenigd is, bestaat hetzelfde beletsel, maar daar is het huwelijk, dat eenmaal gesloten is, geen beletsel om subdiaken, diaken of priester te worden.
4. Verschil van godsdiemt. Poor dit beletsel heeft de H. Kerk vastgesteld, dat een christen geen geldig huwelijk kan aangaan met iemand, die niet gedoopt is, hetzij een jood, een heiden, een maho-medaan of mennoniet, zoolang deze het H. Doopsel niet ontvangen heeft.
5. Clandestiniteit. Krachtens dit beletsel, door het kerkelijk gezag op de Kerkvergadering van Trente vastgesteld, kunnen twee Katholieken geen geldig huwelijk sluiten, dan alléén voor hunnen parochie-pastoor en minstens twee getuigen. De plegtigheid, die op het raadhuis voor den ambtenaar van den burgerlijken stand plaats heeft, kan dus, waar het twee katholieken geldt, geen huwelijk genoemd worden, is eene plegtigheid zonder beteekenis, zonder gevolg 1), en eerst in de kerk voor den pastoor wordt hun huwelijk gesloten.
De Kerkvergadering van Trente verklaart, dat het huwelijk moet worden gesloten voor den paro-c7«e-pastoor; wanneer dus twee katholieken zouden
1) Uitgenomen de gevoljien \oor de burgerlijke wel. Zie 1)1. 21.
trouwen voor een vreemden priester of pastoor, tot wiens parochie zij niet behooren, dan is hun huwelijk evenzeer ongeldig, en de priester, die zulk een huwelijk zou inzegenen, beloopt de kerkelijke straffen. Evenwel staat het aan den pastoor vrij, ora iederen priester te magtigen tot het inzegenen van het huwelijk zijner parochianen. Wan-neer bruidegom en bruid tot verschillende parochiën behooren, dan zou het hun volgens den algemee-nen regel vrij staan tusschen die twee parochiën eene keuze te doen; maar in de meeste bisdommen, gelijk ook in het bisdom van Haarlem, is het een bisschoppelijk voorschrift ,• dat in dit geval het huwelijk moet worden ingezegend door den pastoor van de bruid.
6. Misdaad. Dit huwelijks-beletsel kan plaats vinden op drie verschillende wijzen :
1°. Heeft een gehuwd persoon zich aan overspel schuldig gemaakt, en hebben die beide schuldigen wederkeerig beloofd elkander, na den dood der wederhelft, te zullen trouwen, dan stelt die misdaad tusschen hen een beletsel, waardoor zij onbekwaam zijn een geldig huwelijk aan te gaan, ook wanneer de verlangde dood der wederhelft gevolgd is.
3°. Hetzelfde beletsel bestaat, wanneer een gehuwd persoon zijne wederhelft, hetzij door eigen misdaad, hetzij door een ander, zou dooden , en die moord heeft plaats gehad in overleg met een
— 38 —
derde persoon, ten einde mei deze te kunnen trouwen. Ook in dit geval verklaart de Kerk liet voorgenomen huwelijk onmogelijk voor hen; en, gelijk een ieder begrijpt, zij doet het teregt, om de veiligheid der personen en de heiligheid van het huwelijk te handhaven. Gave God dat zulke uiterste boosheid nooit werd aangetroffen, dat zulk eene wet niet behoefde te bestaan.
3°. Eindelijk ontstaat ook dit beletsel, wanneer een gehuwd persoon met een ander overspel bedreven heeft, en één van beide schuldigen, ook zonder voorkennis van den ander, de onschuldige echt-genoote zou ter dood brengen : al heeft er dan, bij het plegen van overspel geene belofte van trouwen plaats gehad, al werd het slagtoffer niet door beider overleg ter dood gebragt, maar slechts door één van beiden, tusschen hen is een huwelijk onmogelijk.
7. Bloedverwantschap. Twee personen zijn in den bloede aan elkander verwant, wanneer de eene van de andere afstamt, of wanneer zij beiden , hetzij langs vaders of moeders zijde, in hun geslachts-registers opklimmen tot dezelfde ouders. Personen, die regt-streeks door geboorte van elkander afstammen, kunnen nooit te zamen een geldig huwelijk aangaan : de vader kan nooit trouwen met zijne dochter, kleindochter of achterkleindochter. Personen, die langs zijtakken afstammen van hetzelfde ouderen-paar , kunnen niet met elkander huwen, wanneer
— 89 —
zij elkander bestaan in den eersten, tweeden, derden of vierden graad.
Om de telling der graden te verklaren, diene het volgende ; broeders en zusters, betzij natuurlijke, betzij wettige, bestaan elkander in den eersten graad; de verscliillende kinderen van deze bestaan elkander in den tweeden graad, en tusschen hen is geen wettig huwelijk mogelijk, tenzij met kerkelijke dispensatie, die zelden en slechts om zeer gewigtige redenen gegeven wordt. Daarom huwen die neven en nichten allen met vreemde personen, en de kinderen, uit die verschillende huwelijken geboren, bestaan elkander in den derden graad. Dit geslacht, en ook de kinderen van dit geslacht, die elkander in den vierden graad bestaan , kunnen met elkander geen wettig huwelijk aangaan. Evenwel voor den derden en vierden graad kan, altijd om gewigtige redenen, dit beletsel lig-ter door kerkelijke dispensatie worden opgeheven.
Onze nederlandsche wetgeving verbiedt evenzeer een huwelijk tusschen personen, die langs zijtakken afstammen van hetzelfde ouderen-paar en elkander bestaan in de vier eerste graden; maar omdat het wetboek bij het tellen der graden een anderen regel volgt dan die hier boven werd aangegeven, bestaat er tusschen onze wetgeving en die der H. Kerk een aanzienlijk verschil. Zoo bestaan, volgens ons wetboek, broeders en zusters elkander in den tweeden graad, broeders en broeders of zusters kinderen.
— 40 —
elkander in den derden graad, en volle neven en nichten elkander in den vierden graad, welke laatste volgens de telling der kerkelijke wetgeving elkander in den tweeden graad bestaan. (Zie B. W. Art. 67, 88 en 348.) Dezelfde aanmerking dient voor het volgende huwelijks-beletsel.
Dat de H. Kerk dit huwelijks-beletsel niet willekeurig, maar op zeer goede gronden vasthoudt, is duidelijk. Vooreerst het wordt door de natuur zelve aangegeven, en daarom vindt men bij joden, bij heidenen en bij alle beschaafde volken wetsbepalingen, die huwelijken tusschen sommige bloedverwanten verbieden 1). Eene andere reden voor Christenen is deze, om door de huwelijken met vreemde personen de liefde onder de menscheu uit te breiden, welke anders binnen den engen kring van eene familie zou beperkt blijven. Ook dient dit beletsel ter bewaring van goede zeden : neven en nichten toch zijn gewoon van jongs af meer vertrouwelijk met elkander om te gaan, en die omgang kan zeer nadeelige gevolgen hebben voor hunne deugd, wanneer hun de hoop op een huwelijk met elkander overbleef. Ook om redenen van tijdelijken aard heeft de Kerk zich altijd met kracht tegen zulke verbindtenissen verklaard, en eene treurige ondervinding bewijst maar al te goed, dat zij gelijk had. Het is een spreekwoord geworden,
1) De Chinesche wetgeving verbiedt ieder huwelijk tusschen bloedverwanten van welken graad ook.
— 41 —
dat huwelijken tusschen bloedverwanten niet gelukkig zijn. Zij zijn kinderloos, of brengen ziekelijke kinderen voort, zwakke spruiten van een onnatuur-lijken stam : doofstomme kinderen en idioten of krankzinnigen zijn voor een groot gedeelte uit dergelijke huwelijken afkomstig. Eene zeer belangrijke studie over dat punt werd voor eenige jaren uitgegeven te Parijs door Francis Devay, 1) waarin door verschillende statistieke opgaven de treurige gevolgen dier verbindtenissen worden aangetoond. Ouders, wier kinderen over dergelijke huwelijken denken, zouden zeer verstandig doen, als zij zich dat boekje aanschaften, want eene aandachtige lezing van dit werkje zal hunne kinderen eerder van besluit doen veranderen, dan de beste lessen en vermaningen.
Het is een treurig verschijnsel van onzen tijd, dat dergelijke huwelijken in ons vaderland meer worden aangegaan dan vroeger, en bijna altijd zal men zien, dat bloot geldelijk belang bij zulk een huwelijk ten grondslag ligt.
8. Zwagerschap. 2) Door het huwelijk worden man en vrouw zoo innig verbonden met elkander , zoo één, dat zij ook in zeer naauwe betrekking
1) Du danger des manages consauguiiis sous le rapport sanitaire, par Francis Devay. Paris 1862.
2) Ook gebruikt men in onze taal de woorden vermaagdschap en aanverwantschap. Ik heb zwagerschap gekozen, omdat dit woord in ons burgerlijk wetboek uitsluitend gebezigd wordt. Verg. B. W. I. B. XIV titel.
— 42 —
komen tot elkanders bloedverwanten. Deze betrekking wordt zwagerschap genoemd , en bestaat tns-sclien den man en al de bloedverwanten van zijne vrouw, en tusschen de vrouw en al de bloedverwanten van haren man. Ook deze zwagerschap is een kerkelijk beletsel voor het huwelijk, zoodat de man na den dood zijner echtgenoote geen geldig huwelijk kan sluiten met eene bloedverwant zijner overledene vrouw, en omgekeerd. Dit beletsel strekt zich even ver uit als het beletsel van bloedverwantschap; zoodat de weduwenaar nooit kan huwen met de grootmoeder, moeder of dochter van zijne overledene vrouw, (en voor zulk een huwelijk wordt nooit dispensatie verleend), noch ook met iemand barer bloedverwanten, die haar bestaat tot in den vierden graad. Hetzelfde is waar voor de weduwe in betrekking tot de bloedverwanten van den overledenen man.
Dit beletsel van zwagerschap ontstaat niet alleen door een wettig huwelijk, maar ook door de zonde van hoererij vóór het huwelijk gepleegd ; dit afschuwelijk kwaad maakt een huwelijk onmogelijk tusschen hem ( haar), die het bedreef, en de bloedverwanten van de medeschuldige tot den tweeden graad.
9. Geestelijke verwantschap. Deze ontstaat door het H. Doopsel en doorliet H. Vormsel. Zij is oorzaak, dat noch degenen, die het Doopsel of Vorm-
— 43 —
sel hebben toegediend, noch peter of meter, een wettig huwelijk kunnen sluiten met den doopeling of vormeling, of met do ouders van dezen. Een kind, dat te huis in tijd van nood geldig gedoopt is door een leek, kan ook op lateren leeftijd met dien persoon niet huwen. In dit beletsel van geestelijke verwantschap wordt door de PI. Kerk ligte-lijk dispensatie verleend.
Dit beletsel werd vastgesteld, omdat peter en meter eene soort van geestelijk vaderschap en moederschap aannemen over de kinderen, die zij tot het H. Doopsel of Vormsel geleiden, en zoo tot die kinderen en hunne ouders in eene verhouding komen, die hen minder geschikt maakt voor een huwelijk met elkander. Nog veel meer heeft dit plaats, wanneer men zelf het H. Doopsel aan een ander toedient, en daardoor onmiddelijk zijne geestelijke wedergeboorte bewerkt.
10. Openbare eerbaarheid. Deze is eene zekere verwantschap, welke ontstaat uit ware en geldige trouwbeloften, die twee personen aan elkander gedaan en van elkander ontvangen hebben. Deze verwantschap belet hun een huwelijk aan te gaan met elkanders bloedverwanten in den eersten graad, ook zelfs wanneer de trouwbeloften door den dood of door andere wettige redenen verbroken zijn.
Na hetgeen reeds over andere beletselen is gezegd, zal een ieder gemakkelijk begrijpen waarom
— 44 —
de H. Kerk dit huwelijks-beletsel heeft ingevoerd.
OVER DK HUWELIJKS-VERBODEN.
Tot hiertoe was er slechts spraak van die omstandigheden, welke het huwelijk tussehen bepaalde personen onmogelijk maken, en daarom huwelijksbeletselen genoemd worden. omdat zij sommige personen inderdaad beletten een huwelijk met elkander te sluiten; nu moet er nog gesproken worden over omstandigheden, die aan of met zekere personen het huwelijk verbieden , en daarom door ons huwelijks-verboden worden genoemd.
Verschillende huwelijks-verboden zijn :
1. llnweljks-belofte. Hebben twee personen aan elkander geldige huwelijks-beloften gedaan, dan is het aan ieder van hen verboden met ieder ander persoon in het huwelijk te treden, zoo lang die beloften niet met wederzijdsch goedvinden zijn opgeheven, of door ontrouw of door den dood van eene der partijen vervallen zijn.
\erkeering is nog geene huwelijks-belofte: door de verkeering geeft iemand bloot, en nog niet eens uitdrukkelijk, het voornemen te kennen van dezen persoon te willen huwen. Opdat de huwelijks-belofte de kracht hebbe, waarvan hier spraak is, moet zij met volkomen vrijen wil wederkeerig zijn afgelegd
— 45 —
en aangenomen door twee personen, die met elkander kunnen en mogen trouwen. Trouwbeloften b. v. tusschen bloedverwanten gedaan, al kunnen deze ook voor zulk een huwelijk dispensatie krijgen, zijn niet van kracht.
Geldige trouwbeloften verliezen hare kracht door den dood of door ontrouw van céne der par-tijen, en ook door wederzijdsch goedvinden. Ook staat het vrij de beloften te verbreken, wanneer de andere partij zonder reden aanhoudend of voor langen tijd het sluiten van het huwelijk verschuift, of deze in omstandigheden geraakt, waarin een gelukkig huwelijk bijna onmogelijk wordt.
In het algemeen is het- aan jongelieden zeer te ontraden, zich in de dagen van verkeering door trouwbeloften te verbinden ; want heeft men zich door beloften eenmaal verbonden, dan is men ook onder groote zonden verpligt zijn woord te houden; en er kunnen in korten tijd vele zaken gebeuren, die de vervulling der belofte moeijelijk of minder aangenaam maken.
~. Gelofte. Heeft iemand eene gelofte gedaan van zuiverheid, van niet te zullen trouwen , of zich te wijden aan den geestelijken stand, dan is hem (haar) door die gelofte het huwelijk verboden. Om te mogen trouwen zou die persoon eerst door het kerkelijk gezag van zijne gelofte moeten ontslagen zijn. Men kan ook zulk eene gelofte doen
voor een bepaalden tijd, voor eene maand of een jaar, en dan is het huwelijk geoorloofd, zoodra die tijd verloopen is.
Een vroom verlangen of een voornemen is geene gelofte : opdat het eene ware gelofte zij, moet zij gedaan zijn met vollen ernst, op rijpen leeftijd en met deugdelijke kennis van datgene, waartoe men zich door gelofte verbindt.
3. Beslotene tijd. Onder deze benaming verstaat men den tijd, welke er verloopt van den lsten Zondag van den Advent tot liet Drie-Koningenfeest, alsmede den Vaste-tijd en de Paaschweek. Deze tijd is door de H. Kerk gewijd aan bijzondere boetvaardigheid, en dus betaamt het niet in dien tijd de huwelijksfeesten te vieren. Zoo ook wordt gedurende dien tijd de huwelijks-zegen over de bruid niet uitgesproken.
4. Openhare afkondiging. Katholieken mogen geen huwelijk sluiten, alvorens daarvan op drie verschillende Zon- of Feestdagen de openbare afkondiging in de kerk heeft plaats gehad. Deze wet werd op de algemeene Kerkvergadering van Trente 1) vastgesteld om te voorkomen, dat er ongeldige of ongeoorloofde huwelijken zouden gesloten worden.
1) Heeds op het vierde Concilie vau Lateranen (1215 ) was eene dergelijke bepaling gemaakt, maar die later op vele plaatsen]] niet meer onderhouden werd.
— 47 —
Ook legt deze wet aan een ieder de verpligting op , om, wanneer hij bekend is met een huwelijksbeletsel , dat bestaat tusschen de personen, wier namen hij hoort afkondigen, zulks aan den pastoor bekend te maken. Om gewigtige redenen kan in de afkondiging, ten minste in ééne of in twee , hoogstzelden in allen, dispensatie worden verkregen.
5. Gemenjjde huwelijken. Onder deze benaming verstaan wij huwelijken, die gesloten worden tusschen een Katholiek en een Protestant, van welke sekte of kerk ook, mits hij gedoopt zij.
Toen in de vorige paragraaf de huwelijks-beletselen behandeld werden, is onder N0.4 genoemd het verschil van godsdienst, en in de verklaring daarvan gezegd, dat een gedoopte geen geldig huwelijk kan sluiten met een ongedoopt persoon. Hier is spraak van twee gedoopte personen, maar waarvan de een tot de Katholieke Kerk behoort , de andere, ofschoon christen door het H. Doopsel, tot deze of gene sekte. Welnu, deze personen kunnen vzw (jeldig huwelijk aangaan met elkander, maar zulk een huwelijk is den Katholiek door zijne Kerk streng verboden. Gemengde huwelijken zijn dus geldig maar ongeoorloofd. Slechts aa verkregene dispensatie kan de Katholiek zulk een huwelijk zonder doodzonde aangaan.
— 48 —
§ III.
VERHANDELING OVER HET GEMENGDE HUWELIJK.
Door den eigenaardigen toestand van ons vaderland , alwaar, ten minste in de meeste provinciën, nevens de Katholieke Kerk verschillende sekten gevonden worden, waar Katholieken en Onkatholieken rustig naast elkander wonen, en dus noodzakelijk in vele burgerlijke zaken met elkander in aanraking komen, ziet men het bij ons meer dan bij andere volken, dat Katholieken met Onkatholieken huwelijken sluiten, niettegenstaande het streng verbod, dat door de H. Kerk met ijver gehandhaafd wordt. Daarom zal er over dit huwelijks-verbod meer breedvoerig worden gesproken, zal het gedrag der H. Kerk in dit punt worden geregtvaardigd, door eenvoudig te wijzen op de gevolgen der gemengde huwelijken, gelijk zij zich in het leven voordoen , om zoo langs den weg der rede te overtuigen die Katholieken, voor wie eene kinderlijke onderwerping aan het goddelijk gezag der Kerk te moeijelijk schijnt.
WELKE ZIJN DE GEVOLGEN VAN EEN GEMENGD HUWELIJK ?
1. Hot grootste ongeluk voor den Katholiek en dat bijna noodzakelijk volgt uit zijn gemengd liuwe-
lijk, is, dat bij hem eene onverschilligheid voor zijne godsdienst ontstaat. Al spoedig begint hij te denken, dat het tamelijk gelijk is welk geloof men belijdt : Katholieken en Protestanten, als zij maar braaf leven, zijn even zeker van hunne zaligheid; ook de Protestanten, ten minste velen hunner, ge-looven in Christus als den Zoon van God, als den Verlosser; is liet mijne schuld dat ik Katholiek ben ? is het zijne schuld dat hij Protestant is ? hangt zulks niet alleen van geboorte af ? Deze en dergelijke gedachten worden hem spoedig eigen, en vandaar ontstaat noodzakelijk bij hem eene groote onverschilligheid voor zijn heilig geloof.
Het is hier de plaats niet om, breedvoerig op dergelijke bedenkingen te antwoorden; bovendien een goed onderwezen Katholiek heeft van zelf het antwoord gereed. Toch kan het nuttig zijn om dergelijke onverschilligen met een enkel woord te wijzen op het groot verschil, dat er bestaat tusscheu ons geloof en dat van andere sekten.
De Katholiek gelooft, dat Christus eene Kerk heeft gesticht, die ons moet heren, dat wij door Haar alleen kunnen en moeten weten wat God geopenbaard heeft en wat wij moeten doen ter zaligheid. Dat de Kerk alléén de H. Schrift kan uitleggen en verklaren voor ons, en dat wij ons aan haar leerend gezag moeten onderwerpen. Andere sekten daarentegen verwerpen alle levend gezag en willen niets weten van de uitspraken der Kerk ;
— 50 —
ten hoogste schrijven zij gezag toe aan de H. Schrift, doch verklaren en verstaan haar volgens hun verstand goeddunkt. Nu, de geschiedenis van de laatste 300 jaren bewijst genoegzaam hoe ontoereikend dat middel is, om tot de kennis der waarheid te komen; want na 300 jaren gezocht te hebben, hebben zij de waarheid nog niet gevonden en weten zij nog niet wat zij gelooven moeten.
De Katholiek gelooft aan het onbloedig offer van de H. Mis; hij gelooft dat Christus zich voortdurend op onze altaren opoffert voor ons : daarom stelt hij zijn vertrouwen op dat offer; hij vraagt aan den priester dat H. Offer voor zich en voor zijne overledene bloedverwanten; terwijl de Protestant van jongs af geleerd heeft, dat de Mis eene vervloekte afgoderij is.
Allen moeten hartelijk verlangen om vergeving te krijgen van de zonden, waardoor men God heeft beleedigd, want allen gevoelen het, dat men met zonden beladen de eeuwige zaligheid niet kan binnengaan; de Katholiek nu stelt zijn vertrouwen op het H. Sacrament der biecht : heeft hij met waar berouw en leedwezen opregte belijdenis van zijne zonden gedaan, en hoort hij dan den priester zeggen : ik ontsla u van uwe zonden in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes; o dan gevoelt hij zich verligt en ontlast, dan is hij weder een kind van God, dan vreest hij het oordeel van den eeuwigen regter niet meer. De Protestant,
— 51 —
daarentegen, hij veroordeelt en verwerpt die biecht, hij noemt het eene menschelijke uitvinding door priesterheerschappij den geloovigeu opgelegd, en die geene waarde heeft bij God.
En hoe ontzettend groot is het verschil van geloof in betrekking tot het H. Sacrament des altaars en de H.Communie ? Daarvoor knielt de Katholiek neder, daar aanbidt hij zijnen God; door zijn geloof ziet hij in dien schijn van brood de.n Schepper van hemel en aarde, zijn Verlosser, zijn Kegter, en wanneer hij de H. Hostie in de Communie ontvangt, dan nuttigt hij geen brood, maar het dierbaar ligchaam en bloed van Jesus Christus, dan ontvangt hij zijnen God wezenlijk, waarachtig en zelfstandig. De Protestant, daarentegen, volgens zijn geloof, ziet er niets dan brood, dan gewoon voedsel, dat hij eet, zooals hij zegt, tol gedachtenis aan Christus' lijden en dood, maar dat inderdaad van gewoon brood niet onderscheiden is.
De Katholiek gelooft aan zeven H. Sacramenten, erkent ook het huwelijk als een Sacrament en beschouwt daarom dat verbond als onverbreekbaar; de Protestant daarentegen gelooft alleen aau het doopsel, soms ook aan het avondmaal, maar de andere Sacramenten kent hij niet, terwijl het huwelijk voor hem een bloot menschelijk verbond is.
En zoo verder : op alle punten van geloof zien wij het grootste verschil, hetzelfde verschil, dat tusschen waarheid en leugen, tusschen ja en neen
— 52 —
bestaat; overal de scherpste tegenspraak; wat de één belijdt, loochent de ander.
Niet alleen in het inwendig geloof openbaart zich dit verschil, maar meer nog in het leven en in de daden der menschen. Een geloof, dat zich niet in het leren uitdrukt is een dood geloof, en daarom een ieder, die opregt een of ander geloof belijdt, hij toont dat geloof in het dagelijksche leven. Veronderstellen wij dan een geloovigen Protestant, die gehuwd is met eene geloovige Katholiek : des Zondags gaat de Protestant naar zijne kerk, om daar een stichtend woord te hooren, zoo als hij meent, en hij moet het aanzien, dat zijne vrouw zich begeeft naar die vervloekte afgoderij ; of wel, hij wil zich ontspannen van zijne dagelijksche bezigheden, en met haar des Zondags uitgaan, maar zij beroept zich op het kerkelijk gebod van Mis te hooren, en wil van geen uitgaan weten voor zij aan dat gebod heeft voldaan. Hij moet het aanzien, de Protestant, dat zijne vrouw van tijd tot tijd te biechten gaat, dat zij aan den priester hare fouten gaat bekend maken, fouten waarin hij welligt betrokken was, waartoe hij aanleiding gaf. Eu wat moet hij denken van die belijdenis, hij , die het goddelijk karakter van dat Sacrament loochent ; moet hij niet vreezen dat zij klaagt over hem en zijne zonden openbaart, en moet zoo die biecht niet eene verwijdering veroorzaken tusschen hem en haar ? Of wel zijne vrouw wordt gevaarlijk
— 53 —
ziek, zij verlangt eenen priester bij zich, zij wordt bediend en hij moet, om zijne vrouw en hare betrekkingen , eerbied huichelen voor Sacramenten en plegtigheden, waaraan hij niet gelooft. Zoo geeft dat verschil van belijdenis aanhoudenden strijd voor den geloovigen Protestant; zelfs na den dood worden nog hunne ligchamen gescheiden , terwijl de eene naar het Katholieke, de andere naar het Pro-testantsche kerkhof wordt weggedragen.
En voor de geloovige katholieke vrouw, o ! hoe wordt zij aanhoudend gekweld door angst en kommer voor haren man ? Bij haar vooral werkt dat inwendig geloof en houdt haar gedrukt haar leven lang ; dagelijks bidt zij voor de bekeering van haren echtgenoot, maar hoeveel moed is er noodig om dat vol te houden, als zij na jaren lang zich niet verhoord ziet. Soms heeft zij het gewaagd om met veel liefde over bekeering te spreken met hem , maar om ergerlijke tooneelen te voorkomen, heeft zij dat moeten opgeven. Hoeveel moeite heeft zij niet gehad , om hem op vastendagen vleeschspijzen te doen derven ? dat is haar pligi, want zij gelooft, dat ieder gedoopte lidmaat der H. Kerk is, en de wetten en geboden dier Kerk onderhouden moet. Zij hoort, dat de geloovigen worden aangemaand om liefdegiften bij één te brengen, ten einde de kerk of het altaar te versieren, maar zij durft daarvan niet eens spreken aan haren man, die ruimschoots het zijne bijdraagt aan allerhande genootschappen,
— 54 —
wier doel het is de dwaling te bevorderen. En als hij ziek wordt, of alp zij denkt aan zijnen dood, o welk een vreeselijke angst overmeestert haar dan ! zal hij dan sterven buiten de Kerk van Christus, buiten het waar geloof? zal hij dan verloren gaan ? Ja, zij hoopt, hare godsdienst leert het haar, op de barmhartigheid van God; maar ach! die hoop staat zoo alléén, en wordt door geen uiterlijk tee-ken bevestigd.
Veronderstellen wij nog dat hun huwelijk kinderloos is, en dit is nog de gelukkigste toestand, dien men zich denken kan, anders moet een van beiden het aanzien, dat zijne kinderen, ten minste een gedeelte van dezen, worden opgevoed in een geloof, dat hij dwaling noemt en ketterij.
Maar ook zonder kinderen, het is reeds genoeg betoogd, moet het verschil van geloof noodzakelijk een aanhoudenden inwendigen strijd geven, al zou die strijd zich ook nooit door woorden en daden openbaren.
Maar, zal men vragen, houdt die strijd niet op, wanneer de Protestant, zooals zoo dikwijls gebeurt, weinig hecht aan zijn geloof, wanneer hij onverschillig is voor zijne godsdienst en zijne katholieke vrouw in alles eene volkomene vrijheid geeft, en zelfs haar geloof eerbiedigt en goedkeurt? Neen, ook dan blijft nog die inwendige strijd bestaan, zoo niet bij den protestant, zeker bij de katholieke partij : want, blijft deze gehecht aan haar geloof.
— 55 —
dan moet het haar voortdurend bitter kwellen en pijnigen, dat haar man niet tot de ware Kerk behoort, niet dat geloof belijdt, buiten hetwelk geene zaligheid te vinden is.
Slechts in één geval kan die strijd ophouden, wanneer namelijk de katholieke partij onverschillig wordt voor haar geloof : dan is er op aarde ten minste rust en vrede denkbaar voor hen.
Die onverschilligheid is dan ook, gelijk reeds gezegd is, voorden Katholiek het gewone, en bijna het noodzakelijke gevolg van het gemengde huwelijk. Dat hij niet veel prijs stelt op zijn geloof heeft hij reeds bewezen door een huwelijk aan te gaan, dat hem door zijne Kerk zoo streng verboden is; gevoelt hij dan ook na het trouwen dien inwen-digen strijd, door gebrek aan geloof heeft hij deu moed niet, om dien strijd vol te houden, en van daar dat hij spoedig troost zoekt in onverschilligheid. Nog bijzonder wordt die onverschilligheid bevorderd, wanneer overigens hun huwelijk een gelukkig huwelijk kan genoemd worden, wanneer man en vrouw elkander hartelijk lief hebben en goed begrijpen; immers dan leert de Katholiek eenen Protestant kennen, die braaf is en op zijne wijze godsdienstig leeft; hij leert hem kennen en waar-deeren als een goed en be/orgd echtgenoot, als iemand, die vele goede eigenschappen bezit, die welligt braver is dan hij zelf ; hij vergeet dat dit eene natuurlijke deugd is, die geen waarde heeft
'
I '
— 56 —
bij God, omdat zij niet rust op bovennatuurlijke genade, eu wil dat alles toeschrijven aan zijn geloof ; en dan ontstaat als van zelve die ongeloovige vraag : wat zou het ook afdoen bij God welk geloof men belijdt, als men maar braaf leeft.
Nu, die rampzalige onverschilligheid zal bij dezen Katholiek niet alleen eene inwendige blijven, maar zich noodwendig ook spoedig doen zien in zijn leven : hij wordt onverschillig voor de verkondiging van het woord Gods; hoort hij eene preek over de waarde van het geloof, over de alleenzaligmakende Kerk, dan noemt hij zulke taal onverdraagzaam in een gemengd land, alsof de goddelijke openbaring zich naar plaats en omstandigheden, naar personen en dwalingen schikken moet. Hij nadert minder tot de Sacramenten; zijn eerbied voor de wetten der Kerk verflaauwt; hij verwijdert uit zijn huis het kruis en het Mariabeeld en vele andere uiterlijke zaken, die de godsvrucht van den zinnelijken mensch dikwijls zoo goed te hulp komen, (en dat moet hij doen om geen aanstoot te geven aan de protestantsche familie van den persoon, met wien hij getrouwd is,) en al blijft hij ook Katholiek, zijn leven wordt voor de godsdienst even onverschillig als zijne denkwijze is. Zoo kan men dan in een gemengd huwelijk in- en uitwendige rust genieten, maar helaas! ten koste van zijn geloof, want inderdaad zulk een onverschillige verschilt weinig van een ongeloovige; alleen is hij
— 57 —
veel schuldiger, omdat hij de waarheid goed gekend, en de onschatbare gave des geloofs boven den ongeloovige ontvangen heeft.
WAT VOLGT AL VEEDER UIT EEN GEMENGD HUWELIJK?
2. Het zal een ongelukkig huwelijk wezen, omdat het wordt gesloten tegen den wil van God. A Deo praeparaiitur viro uxor, hetgeen vrij vertaald zeggen wil : goede huwelijken worden iu den hemel gesloten. Reeds de keuze, die een Katholiek doet wanneer hij tot een gemengd huwe-welijk toestemt, wordt veroordeeld door God, omdat zij veroordeeld wordt door de H. Kerk, die voor ons de plaats van God op aarde bekleedt. En ziet hoe de wil van God hier volkomen overeenstemt met ons eigen gezond verstand. Het is in de wereld aangenomen en ieder zal het erkennen, dat er tot een gelukkig huwelijk gevorderd wordt eenezekere gelijkheid van stand, van opvoeding, van denkwijze tusschen man en vrouw. Bij adellijke lieden zal het altijd afkeuring vinden, wanneer iemand hunner met een onadellijk persoon in het huwelijk treedt; dat gaat door in alle standen; boeren zullen hunne dochters niet ten huwelijk geven aan arbeiders : men gelooft (en dikwijls teregt,) dat verschil van stand en afkomst een beletsel is voor een gelukkig huwelijk : maar zal dau het verschil van geloof niets afdoen? O zeer veel, want er is niets ter wereld wat zoo diep
— 58 —
ingrijpt in 's menschen hart en in zijne geheele vorming als juist het geloof, dat hij belijdt : al zijne denkbeelden zullen zich rigten naar zijn geloof; geen dagblad zelfs kan hij ter hand nemen, of hij beoordeelt de berigten die hij leest, verschillend naar het geloof dat hij belijdt. En hoe zullen dan twee personen, zoo verschillend gevormd, gelukkig zijn met elkander, hoe zullen zij eenstemmig denkeu eu handelen, als hun geloof zoo zeer verschilt? Zeker, er worden vele Katholieken gevonden, die dit niet zullen toegeven, die dat groot verschil niet inzien; zij zeggen : ik draag een blaauwen rok, hij een zwarten; ik ben lid van deze societeit, hij van eene andere; zoo ben ik Katholiek, hij is Luthersch; is er daarom zulk eeu groot verschil tusschen hem en mij? Maar die zoo onverschillig denken of spreken over het geloof, zijn genoegzaam ongeloovigeu : voor hen zal een gemengd huwelijk nog ongelukkiger wezen, omdat zij daardoor nog meer in onverschilligheid zullen toenemen, ja spoedig het geloof geheel zullen verliezen. De Apostel Paulus zegt : u de regtvaardige leeft uit het geloof,quot; dus dat leven moet wel zeer verschillend wezen, als het geloof van een Katholiek en van een Protestant, gelijk boven is aangetoond, zoo hemelsbreed verschilt.
Geen wonder dan, dat God en zijne Kerk een huwelijk tusschen zulke ongelijke personen verboden heeft, omdat het niet gelukkig wezen kan.
— 59 —
Maar laat ons ook eens aannemen dat het verschil van geloof geene oorzaak wordt van een ongelukkig huwelijk, vergeten wij dan toch niet, dat het in ieder geval gesloten wordt tegen den wil van God, en dat men daarom in dat huwelijk den zegen van God niet verwachten kan. Alle goed moet ons komen van God : geen tijdelijke voorspoed, geen gezondheid, geen geluk naar het ligchaam of naar de ziel is ons mogelijk, tenzij het ons gegeven worde door Gods goedheid en barmhartigheid ; maar kunnen zij op de goedertierenheid van God rekenen , die zich zoo verzetten tegen den wil van God? zal God het huwelijk zegenen, dat Hij veroordeelt en verbiedt?
Nog veel gewigtiger wordt deze bedenking, als men zich herinnert, dat het huwelijk voor de christenen een heilig Sacrament is, zoodat de christenen, die een wettig huwelijk sluiten, daardoor een Sacrament ontvangen; maar in welk eene gesteldheid ontvangt de Katholiek dat Sacrament, als hij trouwt met een Protestant? Helaas ! in staat van doodzonden 1.) Van af het oogenblik, dat hij die verbodene verkeering heeft aangegaan, heeft hij geleefd in de vijandschap met zijnen God, hij moest verwijderd blijven van de HH. Sacramenten, omdat hij die verkeering niet wilde opzeggen, en in dien toestand ontvangt hij het huwelijk, een
1) Wij spreken hier nog altijd van een gemengd huwelijk, dat zonder kerkelijke dispensatie gesloten wordt.
Sacrament der levenden, dat alleen in staat van genade mag ontvangen worden, en zoo doet hij op den dag van zijn trouwen eene groote heiligschennis. Natuurlijk, in plaats van de genade die het Sacrament des huwelijks aan anderen schenkt, wordt hij beladen met den vloek van God; zoo gaat hij dat nieuwe leven in, waarvan het geluk voor zijne toekomst moet afhangen. Helaas! beladen met den vloek van God! Hoe kan dan zulk een huwelijk gelukkig zijn?
VERVOLG.
3. Een ander ongelukkig gevolg van het gemengd huwelijk is dit, dat men daar bijna onmogelijk het eerste doel van het huwelijk bereiken kan.
Het voorname doel van het huwelijk, zoo als boven reeds is aangetoond, moet wezen elkanders heiligmaking : zoo wil het God, dat de echtge-nooten in het huwelijk door onderlinge liefde en bijstand gelegenheid zullen vinden, om te beter hunne eigene ziel en de zielen van elkander zalig te makenj en de christen, die het huwelijk aangaat, moet noodzakelijk dat doel beoogen. Maar dat groote doel wordt voorbij gezien door hem, die een gemengd huwelijk sluit; hij trouwt om natuurlijke, om tijdelijke beweegredenen; en daar hij trouwt tegen den wil van God, kan hij ook het bovennatuurlijk doel, door God zelf bepaald, niet beoogen.
— 61 —
Maar ook aangenomen dat hij dat doel niet vergeet en het in zijn huwelijk werkelijk bereiken wil, dan moet men vragen : hoe zal hem dat gelukken?
quot;Vooreerst hoevele bezwaren geeft hem zijn gemengd huwelijk voor zijne eigene zaligheid ? Reeds is genoegzaam aangetoond hoe onverschilligheid voor de godsdienst van zelve uit dien toestand geboren wordt; en niets staat meer aan 's menschen heil in den weg, dan juist die rampzalige onverschilligheid. Onmogelijk kan hij een waarlijk godsdienstig huisgezin vormen; hij stuit in alles op liet ongeloof van zijne wederhelft, welligt op bespotting en dweeperij. In de plaats van aanmoediging te vinden bij den echtgenoot, moet de Katholieke partij haar godsdienstig gevoel onderdrukken of verbergen : gezamenlijk gebed of kerkgang is onmogelijk voor haar, en veel ligter zou het haar geweest zijn, om buiten het huwelijk hare ziel te heiligen, dan nu zij met een ongeloo-vige leven moet.
Zoo is het voor de Katholieke partij, maar even zoo wordt het voor den Protestant in het gemengde huwelijk veel moeijelijker om zijne zaligheid te bewerken. Wij moeten gelooveu en vertrouwen, dat de onkatholieke]), die buiten hunne schuld ter goeder trouw in dwaling leven, mits zij de geboden des Heeren onderhouden, ook door de verdiensten van Christus hunne zaligheid kunnen bewerken. Wanneer nu een zoodanige zich met een
— 62 —
Katholiek in het huwelijk verbindt, dan krijgt hij daardoor de beste gelegenheid om zijne dwaling te erkennen, of ten minste om in ernstigen twijfel te komen over de waarheid van zijne belijdenis; dat moet gebeuren, wanneer de Katholieke partij niet geheel tot onverschilligheid en een ongodsdienstig leven is vervallen. Maar zal dan in dat geval de Protestant den moed hebben om een ernstig onderzoek in te stellen? of zal hij bij overtuiging niet worden teruggehouden van eene openlijke bekeering door strafbare ligtzinnigheid, door trotsche eigenliefde, door menschenvrees of door ingewortelde vooroordeelen? Zoo verliest dan zijne dwaling de goede trouw; hij wordt oorzaak van zijn voortdurend ongeloof, en zijn laatste toestand wordt erger dan de eerste geweest is.
Nog moeijelijker is het om in zulk een huwelijk te arbeiden aan elkanders heiliging, want ook deze pligt blijft in het gemengde huwelijk bestaan. Indien deze arbeid dikwijls reeds zoo moeijelijk is in een Katholiek huwelijk, waar de eene partij veel genade, veel moed en geduld behoeft om de gebreken van de andere te verbeteren, hoe bezwaarlijk zal dit werk dan niet wezen in het gemengde huwelijk? Hier heeft de Katholiek een bijzonderen pligt, om niet alleen aan de zedelijke, maar ook aan de godsdienstige bekeering te arbeiden.
Heeds de overtuiging, die het geloof ons geeft, dat men alleen in de Katholieke Kerk kan zalig
worden, moet bij den Katholiek, die met eene protestantsche persoon gehuwd is, de vurige begeerte doen ontstaan, dat zij zich eenmaal bekeeren moge; en, tenzij hij geheel onverschillig is voor het geloof en de eeuwige zaligheid, zal hij ook gepaste pogingen ter bekeering aanwenden. Hiertoe is hij bovendien door zijn huwelijk verpligt, en zonder groote zonden kan hij aan die verpligting zich niet onttrekken. Immers hij moet krachtens de goddelijke instelling van het huwelijk in alles tot hulp en steun dienen voor zijne wederhelft, en dus moet hij haar helpen vooral in het streven naar hare eeuwige zaligheid, dat is, in dit geval, aan hare bekeering arbeiden. Maar hoe moeijelijk is niet die taak! Hoe zal men dat werk aanvangen? Veronderstellen wij, dat de man Katholiek is, en dat hij zijn best doet om van tijd tot tijd zijne vrouw te onderhouden over het geloof, wat zal het hem in den regel baten? hij zal met al zijn verstand zijne vrouw niet kunnen overreden, hij zal stuiten op hare vooroordeelen, of hij zal wijken voor hare tranen en hare verwijtingen. Nog minder zal de Katholieke partij vermogen als deze de vrouw is. Bovendien vergeten wij niet, dat het geloof eene gaaf van God is : dat het dus voor den mensch onmogelijk is zijnen medemensch tot het geloof te brengen; dat hij bijna niets meer kan doen, dan door een braaf en godsdienstig leven, door goede werken en vooral door het gebed die
groote genade voor anderen afvragen. Natuurlijk is de Katholiek in zijn gemengd huwelijk daartoe ten strengste verpligt, hij mag geen enkelen dag verzuimen dit redelijke middel ter bekeeriug ter hand te nemen.
Zoo moest het wezen, maar wat ziet men gewoonlijk? Ach! op den langen duur wordt de mensch aan alles gewoon : de Katholiek leert gerust te leven aan de zijde vau zijnprotestantsche echtgenoot, en denkt aan zijne bekeering niet ; of, wat nog erger is, meestal komt hij in eene koude onverschilligheid voor zijn eigen geloof, en zou hij het niet eens gaarne zien, dat zijne vrouw van geloof veranderde; zoo dan, in plaats van te arbeiden aan elkanders geluk, dienen zij niet zelden tot elkanders eeuwig ongeluk ; de Katholiek wordt onverschillig door den Protestant met wien hij is getrouwd, en deze verliest in zijne dwaling de goede trouw, waarin hij welligt zonder zijn gemengd huwelijk ongestoord had voortgeleefd.
GEVOLGEN VOOR DE KINDEREN.
4. Nergens toont zich de ellende van het gemengde huwelijk beter, dan in de kinderen, die daaruit geboren worden. Er is nog altijd spraak van het gemengde huwelijk, dat zonder kerkelijke dispensatie wordt aangegaan, en waarin dus voor de kinderen, die geboren kunnen worden, niet de minste zekerheid gegeven is. Hier zijn drie gevallen
mogelijk : 1°. al de kinderen worden Katholiek ; 2°. de jongens volgen den vader, de meisjes de moeder in het geloof; 3°. al de kinderen worden protestantsch; en die drie gevallen komen overal voor, waar men gemengde huwelijken vindt. Gewoonlijk wordt hierover vóór het aangaan van het huwelijk een mondeling kontrakt gesloten tusschen bruidegom en brui'J, of tusschen hunne ouders. Geeft dan de Katholiek er zijne toestemming voor, dat de kinderen of een gedeelte van hen buiten de ware Kerk zullen worden opgevoed, of neemt hij er genoegen in dat het lot, het toeval, zal beslissen, dat het eerste kind volgens zijn geslacht Katholiek of Protestant zal worden, en dat de overigen in godsdienst het eerste zullen volgen, dan bedrjft die Katholiek eene groote zonde te meer door het aangaan van zulk een scliandelijk kontrakt, en het behoeft niet gezegd te worden, dat het hem tot niets verbindt, ja dat hij het nooit mag naleven. Maar laten wij de verschillende gevallen nagaan en veronderstellen 1quot;. dat alle kinderen Katholiek worden opgevoed. Wanneer in dit geval de vrouw Katholiek is , eu haar misstap van het gemengde huwelijk aan te gaan niet is voortgekomen uit onverschilligheid voor het geloof, en wanneer de protestantsche man niet al te zeer gehecht is aan zijn kerkgenootschap, of volgens zijne overtuiging redelijk handelt, daar ziju geloof hem leert, dat de merssch in iedere Kerk zijne zaligheid
— 66 —
kan bewerken, dan is het deze toestand, die in het gemengde huwelijk de gelukkigste voor de kinderen moet genoemd worden. Bestaan er dan geen gevaren voor de kinderen? O zeer groote! zoo als van zelve blijkt. Vooreerst de protestantsche vader kan met het toenemen der jaren, of door invloed van anderen berouw krijgen over zijne toegevendheid, en zijne nog jeugdige kinderen mede nemen naar zijne kerk; zij zijn wel Katholiek gedoopt, maar dat kan hem niet beletten ze in de protestantsche godsdienst op te voeden. Niet zelden wordt hij daartoe aangezet door zijne protestantsche familie; is het niet schande, zegt men hem, dat gij uwe eigene kinderen voor die afgoderij laat groot brengen? Was uw geheel geslacht niet gehecht aan de protestantsche Kerk van Nederland? Denk aan uwen vader, aan uwe voorouders , waaronder er geteld worden misschien, die bedienaars waren van het zuivere woord; en most dan voortaan dat oud gereformeerd geslacht zijn geloof verzaken? geeft de nederlandsche wetgeving u niet de magt in handen, en zal het u later niet berouwen, dat gij daarvan geen gebruik hebt gemaakt? Zoo spreekt men tot dien protestantschen vader, en groot is het gevaar, dat hij van denkwijze veranderen en zijne beloften verbreken zal. Of wel de Katholieke vrouw komt in de kracht van haar leven te sterven en laat haren protestantschen man met twee, drie of meer kleine Katholieke kinderen achter. Wat dan ?
— 67 —
Blijft de weduwenaar ongehuwd, wat moet er aan komen van de godsdienstige opvoeding zijner kinderen? zal hij , die buiten de waarheid leeft, zijne kinderen in de waarheid groot brengen? en al zou hij het willen doen, zal het hem mogelijk wezen? Het spreekt van zelf, dat in dit geval de kinderen ook groot gevaar zullen lijden van de familie van hunnen vader : moeder, zuster of nicht zal waarschijnlijk het huishouden van den weduwenaar komen verzorgen, en in korten tijd de kinderen protestantiseeren. Of wel de man zal een tweede huwelijk aangaan : maar zal hij weder eene katholieke vrouw kiezen ? Het is niet waarschijnlijk; want, het kan niet anders, hij-heeft ondervonden, dat het verschil van geloof een gebrek was van zijn eerste huwelijk; dan krijgen die Katholieke kinderen eene tweede en protestantsche moeder, en van zelf worden zij dan ook in het geloof van het huisgezin opgevoed. Zoo draagt dan de Katholieke vrouw, ook nog na haren dood, de bittere vruchten van haar gemengd huwelijk. Ik heb vele kinderen gekend, die in de Katholieke Kerk waren gedoopt, maar door het vroegtijdig overlijden hunner Katholieke vader of moeder later in ketterij zijn groot gebragt, en ik heb maar één weduwenaar ontmoet, die Protestant was en met vijf of zes kleine Katholieke kinderen overgebleven, verklaarde dat, als hij een tweede huwelijk aanging, hij wel zou toezien om zijnen Katho-
— 68 —
lieken kinderen eene Katholieke moeder te bezorgen.
Maar veronderstelien wij den toestand gelukkiger; dat de man zijn woord houdt en de vrouw blijft leven tot de kinderen zijn groot gebragt en gevestigd in het geloof, heeft dan ook nog het gemengde huwelijk hunner ouders nadeelige gevolgen voor hen ? Ongetwijfeld : zoolang de kinderen nog jong zijn en weinig nadenken, zullen die gevolgen zich minder vertoonen; door hunne moeder (de veronderstelling is altijd nog deze, dat zij zeer godsdienstig is) gaan zij ter kerk en naar den Kate-chismus; zij doen hunne eerste H. Communie, naderen tot de Sacramenten, zonder er veel aan te denken dat hun vader dit alles niet doet; maar wanneer die kinderen ouder worden, en den leeftijd van achttien, twintig jaren hebben bereikt en meer tot nadenken komen, hoe zullen zij dan goed doordrongen wezen van deze grondwaarheid van ons geloof : buiten de Kerk geen zaligheid ? Zal de stem der natuur, zullen vleesch eu bloed niet luider spreken dan de stem des geloofs ? Bovendien, uit eerbied voor den vader zal in dat huisgezin nooit over godsdienst gesproken worden; de strjd tc-eu de Kerk, die zich dagelijks in iedere courant openbaart, mag door hen nooit bestreden worden, of zij kwetsen hunnen vader, die op dat punt van eene geheel audere meening is; voor hen wordt ongevoelig de godsdienst eene geheel afzonderlijke
— 69 —
zaak, die met de gebeurtenissen op de wereld, met 's menschen bedrijf op aarde, niets te maken heeft, en dus geen wonder, dat men zelden of nooit warme Katholieken zal zien voortkomen uit een gemengd huwelijk. Slechts dan alleen, als de vader zich bekeert en door de genade Gods tot de Katholieke Kerk overgaat, worden die nadeelige gevolgen zooveel mogelijk weggenomen, maar in ieder ander geval zal men meestal zien, dat de kinderen het voorbeeld van hunne ouders volgen, en dat uit ieder gemengd huwelijk twee of drie andere voortkomen.
Eindelijk, neem alle omstandigheden zoo gunstig mogelijk : verbeeld u, dat het huisgezin tot voorbeeld dient van godsdienstig leven, dat de brave moeder brave kinderen vormt, die dagelijks te zamen hartelijk bidden voor de bekeering van hunnen vader; dat zij ook in het dagelijksch leven hunnen vader niet behoeven te ontzien, omdat hij gaarne over de Katholieke Kerk hoort spreken, Haar groote achting toedraagt, en Haar verdedigt bij zijne geloofsgenooten, dan zal nog dit gemengde huwelijk voor anderen tot groote ergernis zijn : jongelieden, die in jeugdige onbezonnenheid verkeering krijgen met een onkatholiek persoon , zullen zich op dat huisgezin beroepen; daaruit zullen zij bewijzen hoe het zeer goed mogelijk is, dat men gelukkig en godsdienstig leeft in zulk een toestand; zij zullen vergeten dat dit huisgezin eene zeldzame uitzondering is, en met het oog daarop zich wagen
aan al de rampzalige gevolgen, die de gemengde huwelijken in den regel voortbrengen.
Is in de besprokene veronderstelling de man Katholiek en de vrouw protestantse;!, dan is de toestand voor de Katholieke kinderen veel ongelukkiger, en bijna zeker zal zulk een huwelijk niets dan laauwe en zeer onverschillige Christenen voortbrengen. De reden hiervan ligt voor de hand. Immers is het reeds waar, in het algemeen genomen, dat de moeder meer invloed heeft op de vorming der kinderen dan de vader, nog meer is dit waar in het punt van godsdienst. Flet hart toch van den mensch is de zetel van zijn godsdienstig leven, en dat hart wordt gekneed en gevormd door de moeder; zij is het, die in de eerste jaren zich bijna alleen met haar kind bezig houdt, die het kind het eerst spreekt van God, het leert bidden, enz. Is nu de moeder niet Katholiek, en veronderstellen wij, wat in dit geval het gelukkigst is, dat zij haren kinderen nooit over godsdienst spreekt, dan missen die kinderen iets, wat door niets ter wereld kan worden aangevuld; zij missen die eerste opleiding tot God, zij leeren God niet beminnen in die gelukkige jaren der onschuld, en wie weet of de duivel niet heerschen zal in hun hart, alvorens liet bewustzijn van God daarin leeft. Bovendien de ondervinding leert ons, dat de protestanten niet die zorg hebben voor zedelijkheid en deugd, die de Katholieke Kerk aanhoudend haren onderdanen
— 71 —
inprent; dat zij het gevaar niet inzien, waaraan de kinderen ook in hunne eerste jeugd zijn blootgesteld; en daarom zullen in den regel de kinderen van eene protestantsche moeder niet die deugdzame opvoeding ontvangen, die eeue Katholieke moeder hun geven kan. Het spreekt van zelve dat er uitzonderingen bestaan , dat er p rotestantsche moeders gevonden worden, die in dit punt beter haren pligt behartigen, dan vele Katholieke vrouwen , maar hier is alleen spraak van het beginsel, en dan is het duidelijk, dat de Katholiek meer zorg heeft voor ware deugd, dan de protestant.
Is dus de vrouw niet Katholiek, dan rust de. geheele zorg voor de godsdienstige en deugdzame opvoeding op den vader ; en hoe zal deze zich kwijten van die taak ? dikwijls heeft hij zijne bezigheden buiten het huis, zoodat hij zijne kinderen slechts zelden ziet ; en ook al is hij geheele dagen met hen , zelden zal hij de harten zijner kinderen bezitten, zoo als eene liefderijke moeder ze bezit, en zal daarom op hen niet dien invloed hebben, welke eene moeder alleen hebben kan. Het kan ons dus niet verwonderen , dat de dagelijksche ondervinding leert. dat zulke kinderen als laauwe en trage Christenen opgroeijen. Overigens geldt ook hier, wat boven is gezegd, voor het geval dat de Katholieke vader vroegtijdig komt te sterven.
2°. Een ander geval dat zich soms voordoet is dit, dat de godsdienst der kinderen gemengd is zoo
— 72 —
als die der ouders, dat de jongens den vader, de meisjes de moeder volgen in het geloof. Wie ziet niet aanstonds de ellende in van zulk een toestand, zoowel voor de ouders als voor de kinderen ? Is de moeder de Katholieke partij, en stemt zij toe in zulk eene verdeeling, dan leeft zü voortdurend in een toestand van zonden, zoo lang zij hare ge-gevene toestemming niet terug neemt. Is die verdeeling alleen het werk van haren echtgenoot, of heeft zij hare toestemming terug geroepen en al het mogelijke beproefd om al de kinderen tot de Katholieke godsdienst te brengen, dan wordt het soms mogelijk, ook al is zij niet geslaagd, dat zij tot de H. Sacramenten wordt toegelaten; maar helaas! hoe is dan haar leven verbitterd! hare eigene kinderen ziet zij opgroeijen buiten het ware geloof, en daardoor blootgesteld aan het grootste gevaar van een eeuwig ongeluk; hare kinderen, die zij met zooveel kommer gedragen heeft in haren schoot, die zij in onuitsprekelijke smarten heeft gebaard, voor wie zij jaren lang dag en nacht hare rust en haar leven heeft opgeofferd. Ongelukkige moeder! komt zij tot bekeering, hoe vreeselijk moet zij dan, haar leven lang, de rampzalige onbezonnenheid van hare jeugd boeten.
Is in dit geval de vader Katholiek, hoe kan hij met een gerust geweten de H. Sacramenten ontvangen? Hij toch, als het hoofd van het huisge-gezin, kan en moet beslissen over de godsdienst
zijner kinderen, en de burgerlijke wetgeving zelve geeft hem daartoe het regt in handen; maakt hij van dat regt geen gebruik, en laat hij toe dat een gedeelte zijner kinderen buiten het waar geloof wordt opgevoed, dan is hij schuldig aan pligtver-zuim in de grootste en allerbelangrijkste zaak; en hoe zal hij waardig zijn tot de TI. Sacramenten te naderen alvorens hij dat verzuim heeft hersteld? Slechts inéén geval wordt dit mogelijk, namelijk als alle zijne ongeloovige kinderen gekomen zijn op een leeftijd, waarop zijn vaderlijk gezag in het punt van godsdienst weinig meer kan uitrigten; ja, dan kan hij zich bekeeren, dan is het voldoende dat hij zijnen kinderen goeden raad geeft, en han ge durig zijn verlangen openbaart; maar dan m iet hij ook een groot berouw hebben over zijn vorig gedrag. En ik vraag het u, wat moet men denken van dat berouw ? hij, die tegen beter weten in het voor zijne eigene kinderen bedorven heeft, die zoovele jaren achteréén hoogst onverschillig was voor zijn geloof, die zijne godsdienstige pligten verzuimde, hij komt clan op laten leeftijd betuigen dat hij groot berouw heeft over zijn gedrag! De biechtvader, die over het innerlijk gevoel niet kan oordeelen, geeft dan soms de absolutie over zijne zonden, maar. God weet, of deze in den hemel wel altijd bekrachtigd wordt. De Kerk leert ons, dat de mensch zich op laten leeftijd nog goed bekeeren kan; wij zien het in de arbeiders van het
Evangelie, die het laatste uur van den dag in den wijngaard des Heeren binnen gaan; maar deze vader, waarvan hier spraak is, heeft jaren lang gezondigd tegen het geloof, en deze soort van zonden wordt niet zoo ligt vergeven als anderen.
En dan voor de kinderen zeiven, die als room-schen en protestanten naast elkander opgroeijen, wat zal er komen van den godsdienstzin der Katholieken ? Zijn zij gehecht aan hun geloof, dan zijn dagelijksche twisten onvermijdelijk voor die jeugdige hoofden : maar dit zal wel eene groote zeldzaamheid wezen, die men bijna nooit ontmoet; in den regel zullen zij zeer ongodsdienstig zijn, en meer dan half protestantsch.
•3°. Eindelijk gebeurt het ook dikwijls, dat in het gemengde huwelijk al de kinderen in het protestantisme worden groot gebragt. Voor dezen rampzaligen toestand gelden dezelfde bemerkingen, die wij in het vorige nummer hebben gemaakt, maar in grootere mate; de Katholieke partij is hier schuldiger, heeft grootere verantwoording, en hare bekeering is moeijelijker, omdat zij al de kinderen aan de dwaling overgeeft, terwijl in het andere geval nog een gedeelte, zoo mogelijk, werd gered.
Dikwijls gebeurt het, dat jeugdige Katholieken in groote onbezonnenheid en om zeer laakbare redenen een gemengd huwelijk aangaan, en dat zij toestemming geven tot de protestantsche opvoeding van sommige of van alle kinderen, maar dat zij
— 75 —
(
penisc jaren later door de genade getroffen tot hetere gedachten komen, en dat het geloof hunner jeugd weder in hun hart herleeft. Dan willen zij natuurlijk het kwaad herstellen, dat zij hebben gesticht, en trachten de protestantsche partij over te halen, opdat deze hare toestemming geeft, om al de kinderen voortaan in de Katholieke godsdienst op te voeden. Het spreekt van zelve dat zulke pogingen gewoonlijk zullen uitloopen op huiselijke twisten; en wanneer dan de Katholieke partij nog eene enkele maal, maar met hetzelfde gevolg, hare pogingen heeft herhaald, dan legt zij gerust het hoofd er bij neder, zeggende ; n ik zou om die zaak een ongelukkig huiselijk leven krijgen, en dat kan toch niet.quot;
Dikwijls heb ik deze of dergelijke uitdrukkingen gehoord, en wat moeten wij daarvan denken? Zeker , echtgenooten moeten met zorg al datgene vermijden , wat twist en ongenoegen in het huisgezin kan veroorzaken ; maar wanneer die twist ontstaat zonder dat men het wil, omdat men de belangen zijner kinderen voorstaat, omdat men zijn pligt vervult, dan kan aan hen die twist niet worden toegerekend ; dan mag men de vervulling van dien pligt niet nalaten, al moet daaruit, door de schuld van een ander, twist en ongenoegen ontstaan. Is hij vader , hij moet zich bekeeren, al voorziet hij dat zijne vrouw het hem nooit vergeven zal. Is zij moeder,
wenden om hare kinderen te redden, al weet zij ook dat daaruit soms twist en ongenoegen ontstaat; het is beter in vrede te leven met God dan met de menschen, en dit geldt ook zelfs voor echtgenooten. Overigens ziet men dikwijls hoe vrouwen vooral zoo bevreesd niet zijn voor een weinig ongenoegen, wanneer het andere zaken geldt, waarin zij haren zin willen volgen : voor een kleedje, voor een hoed, voor schoonmaken braveeren zij niet zelden eenig ongenoegen van haren man, en zij zouden den moed niet hebben datzelfde te doen voor het eeuwig heil barer kinderen ? Evenwel, is de man vast besloten in dit punt zijnen zin te doen, en weet de vrouw bij ondervinding dat zij hem niet ligt van besluit kan doen veranderen, dan kan zij ijdele moeite sparen, dan blijft haar niets over dan een dage-lijkscb gebed en heete tranen van berouw over den rampzaligen toestand, waarin zij zich moedwillig geworpen heeft.
Ziedaar eenige redenen, die ons overtuigend doen zien, hoe gevaarlijk het is een gemengd huwelijk aan te gaan, gevaarlijk voor eigene zaligheid en voor het heil van anderen, en dus, zoo besluiten wij, wel met regt heeft de H. Kerk dit huwelijk aan hare kinderen streng verboden.
_ 77 —
HET GEMENGDE HUWELIJK MET DISPENSATIE AANGEGAAN.
5. Tot hiertoe hebben wij de gevolgen aangetoond , die het gemengde huwelijk zal hebben voor de echtgenooten en voor de kinderen; wij hebben niet ge-wezen op mogelijke maar onwaarschijnlijke toestanden, doch alleen op die, welke zich overal in het dagelijksche leven voordoen, eu die ieder lezer kan nagaan in de plaats waar hij woont, mits er vier of vijf dergelijke huwelijken gevonden worden. Met het oog op die gevolgen, zal het niemand verwonderen, dat de H. Kerk zich altijd met grooten ijver tegen deze huwelijken verzet en ze aan hare onderdanen streng verboden heeft.
Intusschen gebeurt het ook soms, dat zulk een huwelijk met kerkelijke dispensatie wordt aangegaan : dat is, dat de H. Kerk voor deze of gene personen dit kerkelijk huwelijks-verbod opheft, en hun ioestaat, om onder zekere voorwaarden een gemengd huwelijk aan te gaan. Die voorwaarden zijn in den regel de volgende : de Katholieke partij moet onder eed beloven al de. kinderen, die uit huu huwelijk mogten geboren worden , in de Katholieke godsdienst op te voeden en naar vermogen de bekeering van de Protestantsche partij te bewerken, dat wil zeggen, door gebed, voorbeeld of andere verstandige middelen aan die bekeering te
arbeiden. De Protestantsche partij van haren kant moet beloven, de Katholieke inde vrije uitoefening van de Katholieke godsdienst op geenerlei wijze te hinderen, en toe te laten dat al de kinderen, die uit hun huwelijk zullen geboren worden, in de Katholieke godsdienst gedoopt, en in de belijdenis dier godsdienst en in de leer en tucht der Kerk vrijelijk en volstandig opgevoed worden. Daartoe moet zich de Protestant hetzij met eede, hetzij op eene andere in regten geldige wijze verbinden.
Deze dispensatie moet door den Bisschop van het diocees, waar de personen wonen, aan den Paus worden gevraagd, en kan alleen om zeer gewigtige redenen verleend worden.
Maar wordt zij langs den wettigen weg van Eouie verkregen en uitgevoerd, wat volgt dan daaruit voor hem of haar, die op zulk eene wijze een gemengd huwelijk aangaat ?
Onder de rampzalige gevolgen van het gemengde huwelijk hebben wij ook dit geteld, dat de Katholieke partij op den dag van haar huwelijk eene doodzonde bedrijft, eene heiligschennis pleegt, en alzoo het huwelijk ingaat onder den vloek van God. Welnu, dit heeft geen plaats, wanneer voor zulk een huwelijk dispensatie is verkregen; immers dan is het algemeen verbod der Kerk voor haar opgeheven, dan kan zij het Sacrament, des huwelijks, wat een Sacrament der levenden is, in staat van genade ontvangen, en zoo deel krijgen aan de genade ,
— 79 —
welke aan dit Sacrament verbonden is. Nu, een ieder zal begrijpen dat dit een zeer groot voordeel is, hetgeen liet vragen van dispensatie veroorzaakt.
Ook brengt het vragen van dispensatie dit voordeel aan dat, terwijl iemand, die zonder dispensatie te willen vragen met een Protestant verkeert, in dien toestand met het voornemen om eene doodzonde te bedrijven , onmogelijk tot de HH. Sacramenten kan worden toegelaten, daarentegen hij , die met dispensatie het huwelijk wil aangaan, niet in dien misdadigen toestand verkeert, en van dien kant alzoo geen beletsel stelt om in sommige omstandigheden, ter beoordeeliug van den biechtvader staande, tot de HH. Sacramenten toegelaten te kunnen worden.
Wat nu aangaat de overige gevolgen, die hierboven besproken zijn, zij worden door de dispensatie in den regel niet weggenomen. Wordt het gevaar voor afval van het geloof minder, het gevaar voor godsdienstige onverschilligheid blijft bijna even groot. Voor het geloof der kinderen wordt geborgd door de belofte, die gedaan, of door den eed die gezworen wordt. Maar wat zal er gebeuren, wanneer de Katholieke partij vroegtijdig komt te sterven, en kleine Katliolieke kinderen nalaat? of wat zal zij aanvangen, wanneer de protestantsche partij, vooral als deze de man is, later zijnen eed verbreekt, en de kinderen in ketterij doet grootbrengen ? Maar, zegt men, dan is hij een meineedige !
Nu ja, ik heb meer dergelijke meineedigen gekend , zoowel uit de fatsoenlijke als uit de kleine burgerklasse , die na hun huwelijk spoedig tot andere gedachten kwamen, die nu beweerden dat zij een eed hadden gedaan, welken zij niet mogten houden, en met geweld de kinderen tot hun geloof bragten, tot groote droefheid van de rampzalige moeder, die op zulke beloften had vertrouwd en zich dan schandelijk bedrogen zag.
Geen wonder dus dat de H. Kerk zulke dispensatie niet geeft dan met tegenzin, en alleen om grootere rampen te voorkomen j geen quot;wonder dat, waar deze niet te vreezeu zijn, of niet opwegen tegen de ergernissen, die uit zulke huwelijken plegen te ontslaan, de priesters en Bisschoppen tot het vrageu van zulke dispensatie niet medewerken; het gemengde huwelijk toch, al wordt het met dispensatie aangegaan, blijft een zeer ongelukkig huwelijk, waarin de zaligheid van echtgenooten en van kinderen groot gevaar loopt. Het is dus een strenge pligt voor ouders, voogden en geestelijken , om de kinderen, aan hunne zorgen toevertrouwd, op alle mogelijke wijzen van zulke huwelijken af te houden.
§ IV.
O V KR mi DISPENSATIE IN DE HUWELIJKS BELETSELEN EN HUWELIJKSVERBODEN.
lie H. Kerk, die het regt heeft om huwelijks-beletselen vast te stellen, heeft ook daardoor de
magt, om in bijzondere gevallen voor bepaalde personen die wetten en verboden op te heffen. Gelijk soms door de kerkelijke overheid deze of gene persoon om goede redenen van de vasten-wet ontslagen wordt, hetzij voor een bepaalden dag, hetzij voor bepaalde omstandigheden, zoo kan dit ook geschieden met de wetten op het huwelijk. Deze opheffing wordt in de kerkelijke taal dwpensatio genoemd.
Toen er spraak was van de verschillende huwelijksbeletselen, heeft men kunnen opmerken, dat sommige ontstaan uit de natuur van liet huwelijk zelve, dat andere van goddelijke en eenige van kerkelijke instelling zijn, en het spreekt van zelve., dat de kerkelijke magt alleen in de laatste soort dispenseeren kan. Ziehier van ieder een voorbeeld : ■wij hebben gesproken van het beletsel, dat genoemd wordt raptm, geweldige ontvoering, dat bestaat wanneer een jongeling een meisje geschaakt heeft; in dien toestand kan hij met haar geen huwelijk aangaan uit den aard van het huwelijk zelve. Immers het is een kontrakt, en lot de natuur van het kontrakt behoort, dat het door beide partijen met vrijen wil wordt aangegaan. Daarom is er geen kerkelijke dipensatie mogelijk in dit beletsel.
Een goddelijk huwelijksbeletsel is het nog bestaande huwelijk, waarover boven gesproken werd. God zelf heeft in het Paradijs de eenheid en onverbreekbaarheid van het huwelijk vastgesteld, ea
— 82 —
heeft God later aan de Joden om hunne zwakheid toegestaan dat zij meerdere vrouwen konden huwen, om sommige redenen hunne vrouwen wegzenden en andere nemen, in de nieuwe wet heeft Christus de volmaakte eenheid en onverbreekbaarheid van het huwelijk hersteld, zoodat'volgens goddelijk gebod de bestaande huwelijksband een beletsel is voor ieder ander huwelijk, en dus ook hierin kan het Kerkelijk gezag nooit dispenseeren.
Andere beletselen daarentegen, zoo als de ver-maagdschap, of verboden, zoo als de gemengde godsdienst, die door het Kerkelijk gezag zijn vastgesteld, kunnen in sommige gevallen door datzelfde gezag opgeheven worden.
De magt om dispensatie te geven heeft alleen de Paus, of die personen, aan wie de Paus die magt heeft willen mededeelen. Zoo hebben de bisschoppen vpn den H. Vader de magt ontvangen, om in sommige beletselen te kunnen dispenseeren.
Het spreekt van zelf dat, ter verkrijging van iedere dispensatie, eene goede reden moet bestaan, en dat deze geheel naar waarheid moet worden opgegeven. Zou men eene valsche reden aangeven, eene reden die niet bestaat, dan kan het gebeuren, dat de verkregene dispensatie ongeldig, en het zoo geslotene huwelijk onwettig is. Naarmate het huwelijksbeletsel van meer ernstigen aard is, wordt er ter verkrijging van dispensatie eene meer gewigtige reden gevorderd. Zoo als alle gunsten der Kerk,
— 83 —
■wordt ook de dispensatie in huwelijken altijd verleend onder zekere voorwaarden, die verbindend zijn voor de personen, welke die dispensatie ont-Tangen, en door hen moeten vervuld worden. Zijn die personen van den burgerstand, dan moeten zij betalen de gewone bureau- en correspondentie-kosten, die noodzakelijk aan het opmaken en verkrijgen van officiëele stukken verbonden zijn, evenals zulks het geval is met alle akten, die door burgerlijke autoriteiten worden afgegeven; maar zoo de personen, die dispensatie vragen, onvermogend zijn, of niet dan met moeite dergelijke onkosten kunnen voldoen, wordt de dispensatie geheel kosteloos verleend.
Wat is het gevolg van de dispensatie?
Het groote gevolg daarvan is dit, dat het huwelijk voor die personen óf mogelijk óf geoorloofd wordt; bestaat er voor een voorgenomen huwelijk een Kerkelijk beletsel, dan wordt dit door de dispensatie weggenomen, en die personen, welke anders onbekwaam souden zijn om te trouwen, kunnen door de dispensatie een wettig huwelijk aangaan; bestaat er slechts een huwelijks-verbod, dan wordt dit door de gegevene dispensatie opgeheven, zoodat het hun geoorloofd wordt het huwelijk te sluiten, wat anders zonder doodzonde niet geschieden kon. Meer kan de dispensatie onmogelijk uitwerken, en men zou zich zeer bedriegen als men meende, dat een huwelijk, met dispensatie aangegaan, in den regel
even goed is als een huwelijk, waarvoor geen dispensatie noodig is.
Om dit te begrijpen, behoeft men zich slechts te herinneren wat boven gezegd is, namelijk dat de huwelijksbeletselen niet willekeurig door de H. Kerk zijn vastgesteld, maar dat zij in natuurlijke redenen hunnen grond hebben. Nu, het spreekt van zelf, de dispensatie kan niet wegnemen het natuurlijk nadeel, dat uit zulke beletselen ontstaat. Tot voorbeeld kan hier het beste dienen het beletsel van bloedverwantschap. De ondervinding heeft bewezen, dat huwelijken tusschen bloedverwanten gewoonlijk ongelukkig zijn, dat zij dikwijls kinderloos blijven, of ziekelijke kinderen voortbrengen. Dit gevolg kan natuurlijk niet door dispensatie worden weggenomen. Dezelfde opmerking geldt voor andere beletselen, en inzonderheid voor de gemengde huwelijken, gelijk boven reeds is aangemerkt, alwaar ook gezegd is, waarom de H. Kerk soms tegen wil en dank zulke dispensatiën verleent.
Moet men dan alle personen veroordeelen, die dispensatie vragen, of alle huwelijken, die met dispensatie gesloten worden? Dit zij verre; er kunnen soms gewigtige en dringende redenen bestaan om zulk een huwelijk aan te gaan, en al worden dan door de dispensatie al de gevaren van dit huwelijk niet weggenomen, naarmate de reden grooter is, mag men zich aan meer gevaren blootstellen. Intusschen de algemeene regel blijft waar, dat een
huwelijk, waarvoor geen dispensatie noodig is, ver te verkiezen is, en het zal van groote ligtzinnig-heid getuigen, wanneer iemand zonder gewigtige reden eene verbodene verkeering aangaat met de gedachte : // ik kan toch dispensatie krijgen.quot; Hij zal door zijn gedrag misschien van de H. Kerk dispensatie afdwingen, maar de Kerk zal treuren over zijn huwelijk, eu het is zeer te vreezen, dat het niet gezegend zal worden door God.
TWEEDE AFDEELING.
VOOR HET
HU WE LIJ lv.
WlÊÊSÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊmÊm
iWatBMMMB—B
Na de Katholieke leer over het H. Sacrament des huwelijks te hebben uitééngezet en verklaard, moeten wij gaan spreken over de pligten van den huwelijken staat. De orde, welke in deze verhandeling zal gevolgd worden, is geene andere dan die, welke de geschiedenis van het huwelijk aangeeft.
Een jongeling, op huwbaren leeftijd gekomen en overtuigd dat God hem tot den huwelijken staat geroepen heeft, kiest zich onder Gods hulp eene jonge dochter, wier hand hij vraagt, en met wie hij, na verkregene toestemming van haar en van beider ouders, verkeering aanknoopt. Na eenigen tijd met elkander te hebben verkeerd, wordt de trouwdag bepaald, en begint de nadere voorbereiding voor dien grooten stap. liet huwelijk wordt gesloten, zij ontvangen het H. Sakrament, en de jonggetrouwden betrekken hunne nieuwe woning. Wij veronderstellen dat hun grootste wensch wordt vervuld, dat hun eerste lieveling wordt geboren. Jaren ver-loopen, waarin zich misschien dezelfde gebeurtenis
— 90 —
meermalen herhaalt, terwijl de eerste kinderen op-groeijea en nieuwe zorgen vereischen. Eindelijk wordt één van beiden door den dood aan den ander ontrukt, en de overblijvende bevindt zich in den nieuwen staat van weduwenaar of weduwe, zoodat een tweede huwelijk mogelijk wordt.
Ziedaar de geschiedenis van het huwelijk, welke zich in ieder echtpaar herhaalt, en jongeling of jongedochter, man of vrouw iu verschillende toestanden brengt, welke hun verschillende pligten opleggen. Wanneer wij dus eenvoudig de geschiedenis van het huwelijk volgen, dan biedt zich van zelve de gelegenheid aan, om over die verschillende pligten te handelen.
Bij de behandeling van dit belangrijk onderwerp zullen wij niet alleen spreken over de pligten, die door de Christelijke zedenleer worden voorgeschreven , en die niet zonder zonden kunnen overtreden worden, maar wij zullen verder gaan, en zooveel mogelijk nuttige wenken en waarschuwingen geven, welke het geluk van het huwelijk en van het huisgezin kunnen bevorderen, en de vervulling der voorgeschrevene pligten gemakkelijk kunnen maken. Kunnen wij dan voor die wenken niet altijd het goddelijk gezag der H. Kerk aanhalen, wij vleijen ons toch dat zij zullen ontvangen worden met dezelfde liefde, waarmede wij ze geven, en dat zij het geluk van het Christelijk huisgezin zullen bevorderen.
OVER DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DEN MAAGDELIJKEN STAAT.
Het huwelijk is heilig in zijn oorsprong, en is door God zeiven aan het menschelijk geslacht bevolen : Jesus Christus heeft het huwelijk verheven tot een heilig Sacrament, en het daardoor nog meer in eer gebragt; het doel van het huwelijk is een heilig doel, want in en door het huwelijk worden de kinderen Gods vermeerderd op aarde en in den hemel; vele heilige echlgenooten hebben in het Oud en Nieuw Verbond dien stand door de heiligheid van hun leven veredeld en verheerlijkt, zoodat in alle opzigten de huwelijke staat eerbiedwaardig moet genoemd worden. Er zijn ooit Christenen geweest, die beweerden, dat het huwelijk kwaad, onheilig en voor de zaligheid gevaarlijk is, maar hunne leer werd door de H. Kerk uitdrukkelijk als dwaling gebrandmerkt en veroordeeld.
Maar niettemin leert ons het geloof, dat de maagdelijke staat, wanneer hij ter liefde Gods
— 92 —
waarlijk maagdelijk onderhouden wordt, volmaakter is en aan God aangenamer dan de huwelijke staat.
Deze leer der Kerk heeft haren grond in de H. Schriften in de overlevering. Christus zelf heeft bij verschillende gelegenheden deze waarheid uitgesproken, maar er tevens bijgevoegd, dat niet allen het vatten om maagdelijk te leven, en dat daarom deze grootere volmaaktheid voor niemand een gebod is. Tot moeder koos Hij zich eene onbevlekte Maagd ) tot voedstervader den maagdelijken Joseph, en van al zijne Apostelen beminde Hij het meest den H. Joannes, die maagd was en bleef zijn leven lang. Zoo heeft de goddelijke Verlosser den maagdelijken staat meer geëerd dan het huwelijk.
Ook de Apostel Paulus zegt, dat hij, die huwt, goed doet , maar dat degene, die blijft leven zooals hij, (Paulus was ongehuwd) beter doet; dat dit evenwel slechts een raad en geen bevel is. Eene maagd, zegt de Apostel, kan den Heer veel vrijer dienen dan een gehuwd persoon.
Daarom hebben de H. Vaders den maagdelijken staat zoozeer verheven , en hoe zij ook den huwe-lijksstaat vereerden, zij hebben toch altijd den eersten als veel volmaakter aangeprezen. Van den H. Ambrosius verhaalt men, en zijne werken, die wij nog bezitten, getuigen het, dat hij zeer dikwijls in zijne onderrigtingen voor het volk de maagdelijke zuiverheid aanprees, en nooit sprak hij welsprekender en met meer overtuiging, dan wanneer hij
— 93 —
dat onderwerp behandelde; men zag dan ook in zijnen tijd uit alle plaatsen van Italië en van andere landen van Europa jonge lieden naar Milaan komen, om onder de leiding van dien H. Bisschop den maagdelijken staat te omhelzen; ja zelfs verhaalt men , dat onverstandige moeders van Milaan hare dochters verhinderden zijne predikatiën bij te wonen, omdat zij begrepen dat het onmogelijk was hem te hnoren, en niet te worden medegesleept door zijne woorden.
Deze leer der Kerk over den voorrang van de maagdelijke zuiverheid werd ook bevestigd op de Kerkvergadering van Trente, waar de banvloek werd uitgesproken tegen degenen, die beweren, dat het huwelijk boven den maagdelijken staat te stellen is. 1.)
Het is op grond van deze leer, dat aan de priesters, althans in de Westersche Kerk, het huwelijk ontzegd is; zij namelijk, wier roeping het is om Christus in zijn leven voor te stellen, moeten het meer volmaakte kiezen, dat is, den maagdelijken staat. Ook zullen zij in dezen staat veel vrijer hunne groote en moeijelijke pligten kunnen vervullen.
Het is hier de plaats niet om breedvoerig over de maagdelijke zuiverheid te handelen; dit enkele woord moge voldoende zijn om jongen lieden te herinneren, dat er een volmaakter staat is dan het huwelijk, opdat zij, alvorens aan een huwelijk te denken, zich beproeven en God bidden, om te zien of zij welligt niet tot dien hoogeren staat geroepen zijn.
1) Sess. 34. Can. 10.
KEUZE VAN DEN HUWELIJKEN STAAT.
Is de jongeling tot mannelijken leeftijd gekomen, en heeft hij zich door vlijt en toeleg de noodige kundigheden vergaderd, waardoor hij voor zijnen stand in de behoeften van een huisgezin kan voorzien, dan breekt voor hem het oogenblik aan, waarop hij zich in de keuze van den levensstaat bepalen moet. Van jongs af aan heeft hij dagelijks gebeden, om te weten wat God van hem verlangt; welligt is meermalen bij hem de gedachte opgekomen om priester te worden, of om zich geheel en onverdeeld aan de dienst van God te wijden, maar telkens is die gedachte geweken, en onder leiding en op raad van zijnen biechtvader is hij tot de overtuiging gekomen, dat God hem tot het huwelijk geroepen heeft, dat hij een Christelijk huisgezin, eene Christelijke familie stichten moet.
De jonge man, 'tis eigen aan zijn leeftijd, denkt zich voor de toekomst een leven van vreugde en
genot; reeds ziet hij zich in den geest een bemind en beminnend echtgenoot, een zorgzaam en hartelijk geliefden vader, en daarom gaat hij met moed en lust de toekomst tegen. Maar zal hij dat geluk werkelijk ontmoeten op zijn weg ? Het lot van ieder mensch is in de hand van God, en wat God ons morgen schenken zal, 't is geheel verborgen voor ons. Evenwel, grootendeels zal zijn toekomstig geluk in het huwelijk afhangen van den zedelijken toestand, waarin hij zich bevindt, wanneer hij tot het huwelijk besluit.
Het huwelijk is eene heilige zaak en legt zware pligten op; er behoort veel zelfverloochening, veel godsvrucht, veel kracht en moed toe, om al de pligten des huwelijks getrouw te vervullen, en van de vervulling dier pligten zal vooral zijn geluk afhangen. Daarom zal de jongeling, die de jaren zijner jeugd goed heeft doorleefd, meer geluk te wachten hebben dan een ander, omdat zijne zedelijke krachten voor het goede grooter, en de genade van God voor hem overvloediger zal zijn. Eene onschuldige jeugd is de schoonste voorbereiding voor het huwelijk. Niets is zoo eervol en zoo gelukkig voor den jongen man, als wanneer hij rein en onbesmet de jaren zijner jeugd heeft doorgebragt. Ja gelukkig liij, die droogvoets door de Roode zee dezer wereld is getrokken, en tot een man is opgegroeid! gelukkig hij, die door het slijk der aarde is gegaan en zijn kleed niet heeft bezoedeld, die
— 96 —
geene andere vrouwen kent dau zijne moeder en zijne zusters, en voor haar alleen zijn hart geopend heeft! hij kan gerust besluiten tot een huwelijk. Vrees niet, dat zijne onschuld, zijne argloos-heid, die trouwe gezellin der deugd, hem onbekwaam zal maken voor eene verstandige keuze; integendeel, als zuivere jongeling zal hij zich eene reine maagd kiezien, en als twee onschuldige harten zullen zij naar het altaar gaan, om één te worden in ware Christelijke huwelijks-liefde, welke liefde hen tot alles in staat zal stellen. En mogten ook zijne krachten te kort schieten. God zal hem bijstaan, zal zorgen voor hem. //Eene goede vrouw, zegt de H. Schrift, is een goed lot, zij wordt het deel des godv ruchtigen, zij zal den man om zijne goede werken gegeven worden. quot; Eccl. XXVI : 14.
Zeer ongelukkig daarentegen zijn degenen, die in de jeugd de onschuld des harten verloren hebben, en dat kostbare gedeelte van iiun leven in vele zonden en buitensporigheden hebben doorge-bragt; zij loopen groot gevaar van in en door het huwelijk ongelukkig te worden. Hun bedorven hart is naauwelijks meer bekwaam voor eene heilige liefde. Ligtzinnig, zoo als de ondeugd hen gemaakt heeft, en een speelbal hunner verkeerde hartstogten, wordt het hoogst moeijelijk voor hen om eene verstandige keuze te doen, wanneer zij tot het huwelijk besloten zijn. Zij hebben zich zoo lang laten bedriegen door den schijn der zonden, en het is
zeer te vreezen, dat, zij zinh ook bij de keuze van het meisje door den schijn zullen laten misleiden, waaruit dan natuurlijk een ongelukkig huwelijk moet ontstaan. Bovendien , zij hebben hunne krachten voor de deugd niet vroegtijdig ontwikkeld . en daarom zullen zij moeijelijk slagen in de vervulling der vele pligten , die het huwelijk oplegt; zij hebben niet geleerd hun eigen hart te besturen en te regeren, en daarom zullen zij het geheim niet kennen om vrouw en kinderen te leiden zoo als het behoort. Eindelijk , zij hebben in hunne jeugd veel genade misbruikt, en zich daardoor voor de toekomst de goddelijke hulp onwaardig gemaakt, en dat alles moet noodzakelijk op het geluk van het huwelijk een zeer ongunstigen invloed hebben.
Kan dan alleen de onschuldige jeugd tot een gelukkig huwelijk leiden ?
Brave jongelingen zullen in den regel in het huwelijk gelukkiger zijn dan anderen; maar heeft men veel gezondigd in de jaren zijner jeugd, dan, zegt de II. Chrysostomus, moet men door ware boetvaardigheid, door een aanhoudend gebed, door eene opregte biecht, door aalmoezen en goede werken zijne bedrevene zonden uitwisschen; men moet bekeerd zijn. goed bekeerd, voor men aan het huwelijk deukt, en dan kan men hopen op de barmhartigheid van God en met eenige gerustheid verkeering aangaan.
Dat het doel, waarmede men een huwelijk wil
aangaan, goed en heilig moet wezen, overeenkomstig den wil van God, gelijk die boven werd verklaard , behoeft niet eens gezegd te worden.
Een ander punt, wat op het toekomstig huwelijks-geluk een groeten invloed hebben moet, is het oogenblik, waarop men verkeering zoekt en tot den huwelijken staat besluit.
Hier moet vooral gewaarschuwd worden tegen ontijdige verkeering. Het is niet geoorloofd verkeering aan te knoopen, alvorens men in staat is te kunnen trouwen, of met zekerheid weet dat men in korten tijd daartoe in staat zal zijn. Deze regel wordt ons door het gezond verstand aangegeven en wordt ook door de wereld erkend. Verkeering toch, dat wil zeggen, die gemeenzame omgang tus-schen een jongeling en een meisje, kan alléén geoorloofd zijn met het oog op het doel, dat is het aanstannde huwelijk; maar wanneer dat huwelijk onmogelijk is, of althans nog in de verre en onzekere toekomst moet verschoven worden, dan vervalt de reden, die alléén de verkeering kan wettigen. Er is b. v. in ons vaderland een geheele stand, aan wien het huwelijk verboden is ; militairen namelijk, zoo lang zij dienstpligtig zijn, onderofficieren van welken rang ook, Heeren Officieren, zoolang zij den rang van kapitein niet hebben behaald, en niet in staat zijn eigene bezittingen te toonen, mogen, volgens militaire voorschriften, niet trouwen. De soldaat is in dienst van het vader-
— 99 —
land, en hij moet zich daaraan geheel en uitsluitend wijden : ook is niemand verpligt zich dien stand te kiezen, en men kent het verbod, alvorens men zich daartoe bepaalt. Maar kan het nu aan hen geoorloofd zijn om verkeering aan te gaan ? quot;Verkeering, die tot geen huwelijk leiden kan, is door niets te wettigen en moet daarom als eene ongeoorloofde gebrandmerkt worden.
Ongeveer in hetzelfde geval bevinden zich de burgers, die nog geen eigen bestaan hebben, en ■weten, dat zij in de eerste jaren nog niet in staat zullen zijn, om behoorlijk in de behoeften van een huisgezin te kunnen voorzien. Gaan deze verkeering aan, het zal eene ongeoorloofde wezen, omdat zij ontijdig is; en bijna altijd zal zij de grondslag zijn van een ongelukkig huwelijk. Die vroegtijdige ver-keering toch is de grootste hinderpaal voor de vorming en ontwikkeling van den echt Christelijken zin en wandel; daardoor ontstaat bij den jongeling neiging tot lediggang; in de plaats van er zich op toe te leggen om krachtig te streven naar het verkrijgen der kundigheden, die hij in zijne betrekking hebben moet, besteedt hij de helft van zijnen tijd aan kinderachtige minnarij : zijn hart is verdeeld tusschen den arbeid en het voorwerp zijner liefde, en daardoor ziet hij niet zelden zijne loopbaan in de maatschappij mislukken. Dikwijls wordt die ontijdige verkeering, zoo ligtzinnig aangegaan, ook even ligtzinnig weder verbroken, en dan kunnen
de jons;e lieden niet racer die eerste liefde ten huweliik brengen, welke voor hun toekomstig geluk zooveel waarde heeft. Maar, wat nog erger is, door die ontiidige verkeering zullen jongelieden zoo ligt in het ongeluk komen, dat zij elkander in die jaren eene oorzaak worden tot groote zonden , dat zij beiden hunne onschuld verliezen , elkander bederven en slecht maken , op grond (o wreede bespotting!) van ware liefde. Dit groote gevaar ligt noodzakelijk voor de hand : de tijd van verkeering toch is voor iedereen een gevaarlijke tijd, en bijna niemand heeft verkeering gehad, of hij gevoelde nu en dan groote bekoringen; gelukkig hij, die ze altijd met kracht wederstaan en overwonnen heeft. Maar hoe zal het gaan met hem, die jaren lang verkeeren moet, alvorens hij aan trouwen denken kan ? hoeveel tijd en gelegenheid heeft niet de duivel om die harten te bestormen, die steeds meer neiging voor elkander voelen, en vertrouwelijker en gemeenzamer worden? Ook de waakzaamste ouders zullen met verloop van tijd minder waakzaam worden , want zelfs de beste wil is niet in staat dien eersteu ijver vol te houden. Kn mogen zulke beminden rekenen op buitengewone genade van God ? Integendeel, want moedwillig hebben zij het gevaar gekozen, ten minste het langdurige van het gevaar, en Christus zegt ons ; die het gevaar bemint, zal er in vergaan. Maar heeft de langdurige en ontijdige verkeering hen bedorven, dan blijft hun weinig hoop op een gelukkig huwelijk over.
— 101 —
Het is vooral die ontijdige verkeering, waardoor in onze burgerklasse zich zoo velen ongelukkig maken. Meestal ligt de schuld aan de ouders; deze zijner rneê ingenomen dat hunne dochter verkeering heeft, dat hun zoon zich een meisje kiest, al kan er iu de verte nog aan geen huwelijk gedacht worden. Eu juist de ouders moesten hunne kinderen tegen dergelijke dwaasheid met ernst waarschuwen , hen wijzen op het ongeoorloofde en op de groote gevaren, die er aan verbonden zijn; en wilden de kinderen naar goeden raad niet luistereii, dan moesten de ouders hun die ontijdige verkeering ten strengste verbieden en onmogelijk maken. Zóó zouden zij het. waarachtig welzijn van hunne kinderen behartigen , terwijl zij anders door hunne nalatigheid, of wat nog erger is, door hunne medewerking, oorzaak worden van het ongeluk hunner kinderen.
Ontijdige verkeering moet niet verward worden met vroegtijdige verkeering. Heeft een jongeling van twintig jaren b. v. een behoorlijk en onafhankelijk bestaan, dan kan hij gerust verkeeren, omdat hij trouwen kan; maar liet zou hem niet geoorloofd zijn verkeering te zoeken, als hij in de eerste jaren nog niet trouwen wil.
Het is ook voor het huwelijks-geluk van belang , dat men niet te vroeg aan trouwen denkt of het niet te lang uitstelt. De eerste ligtzinnigheid der jeugd moet geweken zijn, opdat men zich niet blootstelle aan een dwazen stap en tot het ernstig
vervullen der vele pligten van het huwelijk in staat zij. Maar het zou ook niet goed zijn te wachten tot dat de frisciiheid der jeugd geheel vergaan is , tot men in karakter en levenswijze zoo gevestigd is, dat men zich moeijelijk in de zamenleving buigen kan, of tot dat men door ondervinding al te zeer de illusiën des levens verloren heeft. De leeftijd van omtrent vijf en twintig jaren schijnt het beste tijdperk voor het trouwen te wezen, en het is een groot gebrek van onzen maatschappelijken toestand, dat de meeste mannen op dien leeftijd nog geen voldoend bestaan hebben om te kunnen trouwen.
OVER ÜE KEUZE VAN DEN PERSOON.
Wanneer men zijne roeping tot het huwelijk erkend heeft, in staat is om te kunnen trouwen, om behoorlijk volgens den stand, waarin men leeft, een huisgezin te kunnen onderhouden , en daarom uit edele en bovennatuurlijke inzigten tot het huwelijk besluit, dan komt de allergewigtigste en aller-moeijelijkste taak, te weten : de keuze van den persoon. Het groote belang van deze zaak komt aanstonds voor den geest, wanneer men bedenkt, dat het huwelijk een duurzaam verbond is, dat alléén door den dood kan verbroken worden; dat men elkander met deugden en gebreken voor geheel het leven bezitten zal, en dat het huwelijk de innigste vereeniging is, die er tusschen twee men-schen kan bestaan.
Hij, die een huis wil koopen, zegt de H. Chry-sostomus, zal wel naauwkeurig toezien, zal den.
verkooper of voomaligen huurder over alles ondervragen; hij zal hem niet vertrouwen en ook zich zei ven niet, maar hij zal met kundige mannen raadplegen, in één woord, hij zal alles doen wat mogelijk is, om te voorkomen dat hij niet bedrogen wordt. Maar, zoo gaat die H. Kerkvader voort, wanneer men eene vrouw moet kiezen , behoort men dan niet met dezelfde, ja met nog meer voorzigtig-heid te werk te gaan ? Ben huis kan men weder verkoopen als het niet bevalt, maar heeft men eens eene vrouw getrouwd, dan kan men haar niet wegzenden, men is met haar verbonden tot aan den dood van één van beiden, en zóó naauw, zóó innig verbonden, dat alléén eene ware en opregte liefde den druk van dat verbond op den duur dragelijk maken kan. Daarom, zoo besluit hij, kies eene zoodanige, die gij voortdurend beminnen kunt.
Hoe zal de jongeling het moeten aanleggen, om in eene zaak van zooveel belang goed te kunnen slagen ?
1. Hij moet beginnen met zijne toevlugt te nemen tot God. Het is God , die alles bestuurt en regeert en over ons lot beschikt; geen haar van ons hoofd, zegt Christus, gaat verloren, zonder Gods kennis en toelating; hoe beter men dat Godsbestuur erkent, hoe meer men zijne toevlugt zal nemen tot Hem, en hoe meer men Zijnen weldadigen invloed gevoelen zal; is het echt Christelijk, om al onze handelingen te beginnen in den naam van den Drie-
— 105 —
eenigen God en onder Zijne aanroeping, hoe veel te meer dan zullen Christenen dit in acht nemen bij de keuze eener vrouw. Ook verzekert de H. Schrift, dat eene goede vrouw een geschenk is van God : // een huis en schatten, quot; zegt Salomon , // krijgt men van zijne ouders, maar eene voorxig-tige huisvrouw verkrijgt men van God.quot; (Prov. XTX ; 14). Ook weten wij hoe Abraham het te danken had aan het gebed, dat zijn zoon de brave en schoone Uebecca tot vrouw kreeg. De jongeling dus, die aan trouwen denkt, moet beginnen met goed en ijverig te bidden, opdat God hem in die gewigtige en moeijelijke keuze leiden mos:e ; hij moet dagelijks zijne toevlugt nemen tot de allerheiligste Maagd, tot zijnen Engelbewaarder, tot zijn beschermheilige, opdat zijne hemelsche vrienden hem met hun gebed ondersteunen.
2. Heeft men goed gebeden, dan moet men zich bij het doen der keuze meer laten leiden door het hart dan door het verstand. Het huwelijk is gegrond op liefde, en de liefde zetelt in het hart ; daarom moet het hart meer dan het verstand bij de keuze geraadpleegd worden. De jongeling, die tot het huwelijk besloten is, ontmoet een meisje, voor wie hij eene zekere genegenheid, eene aantrekkelijkheid gevoelt, welke hij niet altijd verklaren kan , maar die hij niet moet versmaden, die zich misschien allengs tot ware liefde verheften zal. Laat hij zich alleen leiden door de tegels van üijn verstand.
dan ontstaat, gelijk men het noemt, een huwelijk van berekening, dat zelden een gelukkig huwelijk zal zijn : immers het kan ligt gebeuren, dat hij te laat ontdekt dat zijne gemaakte berekeningen falen, dat de laatste reden ontvalt, waarom hij haar tot vrouw gekozen heeft : of ook, mogt het blijken dat hij goed gerekend heeft, het zal niet voldoende zijn om hem in het huwelijk gelukkig te maken ; alléén ware en duurzame liefde knn het geluk bevorderen, en die liefde zal niet groot zijn, althans niet duurzaam, als zij niet de oorsprong van het huwelijk was.
3. Maar, zal men zeggen, ons hart kan ons zeer ligt bedriegen, en daardoor geleid, zal men soms eene dwaze keuze doen. O zeker, en daarom moet men ook noodzakelijk zijn verstand raadplegen, dat is, men moet de persoon, tot welke zich het hart getrokken gevoelt, toetsen met zijn verstand, en naauwkeurig toezien of zij de hoedanigheden bezit, die een man voor zijn volgend leven gelukkig kunnen maken. Die eigenschappen zijn vooral hare deugd, haar stand en hare gezondheid.
Vooreerst moet men letten op hare deugd. Een braaf en godsdienstig hart is de eerste voorwaarde, die in de jonge dochter gevorderd wordt, zal zij in staat zijn om in de toekomst haar huisgezin gelukkig te maken, en het is zeer te betreuren, dat de wereld in onze dagen dit zoo weinig erkent. De H. Schrift verhaalt ons van den vromen aartsvader
— 107 —
Abraham, dat hij aan zijnen zoon uitdrukkelijk verbood, zich eene Kananeesche vrouw te nemen, omdat deze aan afgoderij en aan slechte zeden waren overgegeven. Zijn knecht Eleazar moest hem met een eed beloven, dat hij voor Izaak eene brave en geloovige vrouw zou zoeken; werkelijk ging deze ook naar het verafgelegene Mesopotamiën, alwaar hij onder Gods leiding de kuische en schoone Rebecca vond. Ook van de andere Oudvaders verzekert ons de H. Schrift, dat zij, bij het sluiten van huwelijken, altijd er op bedacht waren brave en godsdienstige vrouwen te zoeken. Aan Mozes zegt God : // dat het volk voor zijne zonen geene vrouwen kieze uit de dochteren van afgodendienaars, opdat niet deze hen en hunne kinderen tot vreemde goden verleidenquot; (Exod. XXXIY : 16); en op eene andere plaats (Deut. \ II : 3 en 4) vinden wij hetzelfde verbod breedvoerig herhaald. Daarom zegt ook de Apostel Paulus : n wilt geen huwelijk sluiten met ongeloovigen; want welke gemeenschap kan er bestaan tusschen de regtvaardigheid en de boosheid.quot; ( 2 Cor. VI: 14) ?
Wat er uit volgt, wanneer dit vergeten wordt, leert de H. Schrift in een vreeselijk voorbeeld : toen de afstammelingen van Seth vrouwen namen uit het goddelooze geslacht van Kaïn, was in korten tijd de wereld zoo vervuld van boosheid en onge-regtigheid, dat Gods gramschap ontstak en de zondvloed bijna geheel het menschelijk geslacht vernietigde.
— 108 —
Het is dus niet te verwonderen, dat wij in de Schriften der Kerkvaders overal waarschuwingen vinden, om toch nooit met slechte en ongodsdienstige menschen eeu huwelijk aan te gaan. Daarom, jongeling, zie wel ernstig toe of het meisje uwer keus braaf is en de godsdienst bemint. Vrees niet dat zij te veel zal bidden, te dikwijls naar de kerk zal gaan, en dat uwe huishouding daardoor zal lijden. Al gaat zij dagelijks naar de Mis, al bidt zij des avonds een kwartier langer, dan gij gewoon waart, al nadert zij iedere week tot de H. Sacia-menten, het zal voor uw gezin geen nadeel zijn. Het zou haar vrij wat meer tijd kosten, als zij den avond en den nacht op partijen en bals, en den morgen voor haar toilet-spiegel doorbragt; dat zou haar en u ongelukkig maken. Bovendien, met het toenemen harer bezigheden zal zij ook hare oefeningen van godsvrucht weten te verkorten , want de godsdienst leert haar, dat de pligten van haren staat moeten voorgetrokken worden aan oefeningen, die God of de fl. Kerk haar niet gebiedt.
Deugd alleen en ware lieffle voor God kan de vrouw doen volharden in de vervulling der moei-jelijke pligten, die het huwelijk oplegt; zij moet zich zelve geheel vergelen voor haren man; zij moet alleen streven naar zijn geluk, daartoe heeft zij zich verbonden ; telkens als zij hem voorbij ziet, en zich zelve zoekt, maakt zij zich aan ontrouw pligtig. Maar zal zij tot zulk een gedrag in staat
— 109 —
zijn, tenzij zij waarlijk godsdienstig is, en door de godsdienst ver gevorderd in de nederigheid ? Nog veel meer moet de vrouw zich ten offer brengen voor hare kinderen; wie zal ons zeggen hoeveel a'beid, verdriet, kommer en smarten het kind aan zijne moeder kost, van af het oogenblik dat zij het ontvangt tot aan haren dood ? En hoe zal zij dat alles met geduld en met liefde dragen, als zij het niet doet ter liefde Gods, dat wil zeggen, uit waren echten godsdienstzin ? Inderdaad , eene ongodsdienstige vrouw zal altijd eene gebrekkige echt-genoote en eene ongelukkige moeder zijn, en niet in staat om hare moeijelijke pligten goed te vervullen; maar daarom moet hij, die een meisje /.oekt , in de eerste plaats letten op haar godsdienstig gedrag.
Het spreekt van zelf, dat ook het meisje letten moet op het zedelijk en godsdienstig gedrag van den jongeling, die haar ten huwelijk vraagt. Is hij ongodsdienstig en zedeloos, (in den regel zijn deze beide eigenschappen met elkander verbonden, want de eene ontstaat in den mensch als gevolg van de andere) dan stelt het meisje hare eigene deugd in het grootste gevaar, wanneer zij met hem een huwelijk aangaat.
Eiise Embert, (zoo verhaalt het handboek van Schuster), de dochter van een Paryzer burger, was verloofd aan een jong mensch, met wien zij in September van 1776 liet huwelijk zou aangaan. Een
— 110 —
paar dagen voor de bruiloft woonde de bruid met haren bruidegom een feestmaal bij; de bruidegom was vrolijk, had aanhoudend het woord, en, om het gansche gezelschap te doen lagehen, hield hij zich vooral bezig met aardigheden en scherts over de godsdienst uit te kramen; zijne bruid trachtte hem op liefderijke wijze tot zwijgen te brengen , maar daar hij in het geze'schap vele geestverwanten op zijne zijde had, sloeg hij iedere poging zijner bruid van de hand, en gaf haar te kennen dat hij, als een man van de wereld, zoo kleingeestig niet was, om veel op God of godsdienst acht te slaan. Het meisje schrikte hevig; maar spoedig herstelde zij zich en zeide : // nu ik bemerk dat gij geen achting hebt voor de godsdienst, ben ik uwe bruid niet meer ; de man, die geen liefde heeft voor God, kan ook geen liefde hebben voor zijne vrouw. '' Zij stond op en wilde vertrekken. Te vergeefs wist toen de bruidegom goede gevoelens voor God en godsdienst te huichelen, zij verafschuwde hem daarom nog te meer; te vergeefs zochten de ouders de zaak bij te leggen, zij bleef standvastig bij haar besluit, en vond bijval bij alle brave en Christelijke menschen.
In de tweede plaats moet men letten op den stand, waarin het meisje is groot,gebragt en opgevoed, want de jongeling moet zich een meisje kiezen, dat, zoo mogelijk , tot denzelfden stand behoort als hij.
De mensch wordt naar geest en hart gevormd door de opvoeding. Ik versta hier ouder opvoeding niet enkel datgene, wat hij genoten heeft op eene kostschool of pensionaat, waar hij twee of drie jaren heeft doorgebragt, maar die geheele vorming, waartoe zijne ouders, zijne meesters en zijne omgeving hebben bijgedragen. Alleen in dien kring , waarin zijne opvoeding hem heeft geplaatst, kan hij zich vrij en gemakkelijk bewegen; daar alleen is hij op zijne plaats, terwijl hij zich in hoogere of lagere kringen der maatschappij gedwongen gevoelt.
Natuurlijk is die afscheiding niet zoodanig, of personen uit verschillende standen kunnen in menig opzigt goed met elkander handelèn en in betrekking zijn; maar die naauwe levensgemeenschap, die innige betrekking, welke in het huwelijk moet bestaan, kau niet goed plaats hebben, tenzij man en vrouw in denzelfden stand zijn grootgebragt.
Heeft een jongeling van hooge geboorte zich eene vrouw gekozen uit den burgerstand, dan zal hij dikwijls in omstandigheden komen, waarin hij zicli schaamt over haar, die niet voor dien stand gevormd was, en natuurlijk zal de liefde daardoor zeer verkoeld worden; bovendien, niet alleen met de vrouw, die men trouwt, maar ook met hare familie komt men in aanraking en in vele betrekkingen, en moeijelijk zal dat goed gaan, wanneer er groot verschil van stand bestaat.
In den regel worden zulke huwelijken, ten min-
— 112 —
ste door ééne der partijen, aangegaan meer uit berekening dan uit liefde, en zoo missen zij dan ook de noodzakelijke voorwaarden voor het huwelijksgeluk. Niet zelden hebben ook die ongelijke huwelijken hunnen oorsprong in zonden van den ligt-zinnigen jongeling; dan wordt het huwelijk soms noodzakelijk . om niet eene levenslange schande te bezorgen aan haar, die hij verleid heeft; gevoelt hij dan later den druk, die uit zulk een toestand ontstaat, hij moet het geduldig aannemen als de natuurlijke boete, die uit de zonde en hare gevolgen ontstaat.; en is hij zno verstandig daarnaar geheel ziin leven in te rigten, dan kan zulk een huwelijk nog eenigzins gelukkig Morden. Maar is de jongeling in alle opzigten vrij in zijne keuze, dan moet hij een meisje kiezen, dat tot denzelfden stand behoort als hij, die dezelfde vorming en opvoeding genoten heeft.
Eindelijk in de derde plaats moet hij letten op de gezondheid van het meisje, dat zijn hart begeert. Eene zwakke en ziekelijke vrouw is eene groote ramp voor den man en voor het huisgezin, en zal ook zwakke en ziekelijke kinderen voortbrengen. Daarom, jongeling, geef de voorkeur aan het meisje, dat de blos van gezondheid op haar gelaat draagt; zeker, ook zij kan ziek worden eu vroeg sterven , maar dit is eene mogelijkheid, die gij niet kunt voorzien; en al sterft zij ook in jeugdigen leeftijd, zij zal u geene ziekelijke kinderen
nalaten, zooals gij van eene zwakke vrouw te wachten hebt.
Ziedaar de voorname punten waarop men letten moet, en waarover men naauwkeurig moet onderzoeken , alvorens men zijne keuze bepaalt op het meisje, voor wie men neiging gevoelt. Ik zeg vóór men de keuze bepaalt : want zij, die meenen dat de tijd van verkeering de juiste tijd voor dat onderzoek is, bedriegen zich. Immers in die dagen, waarin de genegenheid en de liefde voor elkander aangroeit, wordt men ongeschikt voor een verstandig onderzoek, omdat men alles in het verblindend licht der liefde ziet, en daardoor veel beter en schooner waant, dan het in werkelijkheid bestaat. Bovendien, men doet eene beleediging, ja zelfs eene onregtvaardigheid aan het meisje, dat men ter verkeering vraagt, voor men met genoegzame zekerheid weet, dat men haar kan en wil huwen; de aanvraag tot verkeering sluit in zich een stilzwijgend verbond, om na eenigen tijd een huwelijk met haar aan te gaan, en wanneer men dan later dat verbond verbreekt om redenen, die men vóór de aanvraag had kunnen en moeten voorzien, dan begaat men eene onregtvaardigheid jegens haar.
4. Tot hiertoe werd gezegd, dat men bij de keuze van het meisje beginnen moet met God te bidden, dat men zich moet laten leiden door de neiging van zijn hart, maar die neiging toetsen moet aan. de regels van het gezond verstand. Evenwel, om.
— 114 —
goed te kunnen slagen is er nog een ander middel, dat men niet verzuimen mag, te weten, men moet raad vragen aan ouders en overheden, alvorens men besluit.
Geschiedt het gelijk het behoort, dan moet de zoon zijn voornemen bekend maken aan zijne ouders, en hunnen raad inwinnen, en eerst na hunne toestemming ver kregen te hebben, vraagt hij het meisje zijner keus, die ook op hare beurt niets beloven mag, voor zij het verlof harer ouders verkregen heeft.
Zijn kinderen aan hunne ouders gehoorzaamheid verschuldigd in alles, wat niet strijdig is met den wil van God, dan zeker in een zoo gewigtig punt, als de keuze is van een bruid of bruidegom. Maar ook moeten zij het oordeel der ouders vragen, omdat deze door ondervinding meer zijn gerijpt in menschenkennis, en niet zoo ligt misleid worden door eene al te blinde en vurige liefde, wat zoo dikwijls het geval is met jonge lieden, die aan een huwelijk denken. Bovendien, de zoon, die trouwt, brengt aan zijne ouders eene nieuwe dochter, en het zal natuurlijk hun niet onverschillig zijn, met welke persoon zij in zulk eene naauwe betrekking komen. Het is ook op grond van deze redenen, dat zelfs onze wetgeving voor ieder huwelijk de toestemming der ouders vraagt, zoodat men zonder deze niet eens een burgerlijk huwelijks-kontrakt sluiten kan.
Soms gebeurt het, dat onverstandige ouders zich
— 115 —
zonder voldoende reden verklaren tegen de keuze van hun zoon of hunne dochter; vooral kan zulks geschieden door ouders, die hun eigen belang boven dat hunner kinderen stellen, die vergeten dat zij zich voor het heil der kinderen moeten opofferen. In dergelijke gevallen zal het oordeel der ouders niet altijd verbindend wezen voor de kinderen; maar kunnen zij dan gerust hun eigen oordeel volgen? O neen, maar dan zijn zij verpligt den raad van andere wijze menschen in te winnen, vooral van den biechtvader, die hen voor dit geval als de eerste raadsman wordt aangewezen; aan hem moeten zij hun verlangen te kennen geven, hem bekend maken met de weigering der ouders, en met de reden, welke deze daarvoor aangeven, opdat de biechtvader met kennis van zaken een oordeel vormen kan, en dat oordeel zal in den regel voor den jongeling verbindend wezen.
EENIGE WENKEN BETREFFENDE DE ICEUZE.
Omdat de keuze van den persoon van het grootste gewist is voor het huwelijksgeluk, moet men niet alleen opvolgen de algeraeene regels, die boven zijn aangegeven, maar ook letten op kleinere eigenschappen van ondergeschikt belang, doch die later van groot gewigt kunnen worden, en waarover hier nog eenige waarschuwingen volgen.
Jongeling! het meisje, voor wie gij genegenheid gevoelt, is niet zindelijk en in een wanordelijk
— 116 —
huisgezin grootgebragt; zij kan misschien eenig vermogen hebben en andere goede eigenschappen, maar kies haar niet voor uwe gemalin; zij zal als huisvrouw nog meer onzindelijk worden; zij zal in slordige kleeding voor u verschijnen, zoodat gij eenen afkeer van haar krijgen moet; zij zal uw huisgezin en uwe kindereu verwaarloozen, en u in groote ongelegenheid brengen. Let er niet op hoe zij zich op straat of in het openbaar vertoont, maar beschouw haar in het dagelijksche en huiselijk leven , en zie of zij daar die schoone deugd van reinheid bemint. Tracht, zoo gij kunt, door te dringen in de kinderkamer van het huisgezin, dat door eene onzindelijke vrouw bestuurd wordt, en gij zult zien welke waarde de reinheid en netheid heeft.
Jongeling! het meisje, dat uw hart begeert, is schoon en heeft eenig vermogen, zij is gezond, enz., maar zij is twistziek en grillig van humeur; denk dan aan dat woord van de H. Schrift : 't is beter eenzaam te wonen in een hoek van het huis, dan bij eene toornige vrouw. Wat zal u hare schoonheid baten, daar zij door het vuur der gramschap haar gelaat ontsiert? En wat het geld betreft : wilt gij dan voor wat geld uw leven in twist en tweedragt doorbrengen? Haar onverdraagzaam karakter zal u telkens tot last zijn, zal u het aangenaam verkeer met vrienden en bekenden onmogelijk maken. Inderdaad aan de zijde van zulk eene vrouw wordt het huwelijk eene hel op aarde.
— 117 —
Jongeling! laat in geen geval uwe keuze zich bepalen alléén door uiterlijke schoonheid. Niets is zoo vergankelijk als dat; eene ziekte, een val of eenig ongeluk is voldoende, om van de schoone vrouw, die gij getrouwd hebt, eene misvormde te maken; maar ook al blijft zij schoon, die schoonheid is altijd zeer betrekkelijk, en door hem, die ze dagelijks ziet, wordt ze spoedig niet meer opgemerkt. Wat is er schooner dan het licht der zon, dan de sterrenhemel bij een helderen avond; en beschouwen wij beiden niet met onverschilligheid, omdat wij er aan gewoon zijn? Bovendien, 't is een Christen onwaardig, wanneer hij zich alleen door ligchamelijke schoonheid in zijne keuze zou laten leiden; hij is geen heiden, die het stof aanbidt : hij moet verder zien, en letten in de eerste plaats op de hoedanigheden der ziel van haar, met wie hij een huwelijk sluiten wil. Evenwel, zijn alle andere hoedanigheden in twee personen gelijk, dan kan hij de eene boven de andere kiezen om hare schoonheid ; zoo deed Jacob, die Rachel koos boven Lia, en die, zoo als de Kathechismus van ïrente aanmerkt, daarom in de H. Schrift niet gelaakt wordt.
Jongeling! laat uwe keuze zich evenmin bepalen door het geld, dat een meisje bezit of te wachten heeft. Zoek u eene vrouw, eene gezellin voor uw leven, en niet wat geld of goed, daardoor verlaagt gij het heilig Sacrament des huwelijks tot een onedel handelsartikel. Haar geld kan u zeker in
vele opzigten van groot uut zijn, maar misschien ook van groot verdriet : vroeg of laat zal zij zich helder bewust worden, dat gij haar gekozen hebt om haar vermogen, en dan zal ook bij haar de liefde vergaan, en plaats maken voor afkeer en verwijtingen. Of wel zij zal zich op haar geld veel laten voorstaan, daardoor ijdel worden en hoovaardig, zich alle uitgaven veroorlooven en u en uw huisgezin arm maken.
Jongeling! wilt gij gelukkig zijn in het huwelijk, zie dan of het meisje uwer keuze geleerd heeft de gewigtige zaak der huishouding goed te besturen: let dan op de moeder, die haar heeft gevormd, onderzoek of in dat huisgezin orde en regel heorscht, want zoo als de moeder handelt, zoo zal in den regel de dochter doen. Het belang van die eigenschap in de vrouw is zoo duidelijk , dat het geen betoog behoeft. Behoort gij tot de burgerklasse, dan zal eene vrouw, die hare zaken niet met wijsheid en overleg bestuurt, u arm maken, ja in schulden steken. Meen niet dat gii, als hoofd van het huisgezin, deze ramp zult keeren ; de huishouding behoort toch aan de vrouw en beweegt zich in tallooze kleinigheden, waarop de man niet letten, en waarmede hij zich noch minder moeijen kan : al de spaarzaamheid van den man zal niet opwegen tegen de schade, die eene onordelijke vrouw in het huisgezin aanrigt. Zijt gij vermogend, en behoort gij tot de hoogere klasse der zamenleving.
— 119 —
ook dan nog is het van groot belang, dat uwe vrouw de huishouding nagaat en bestuurt; anders moet gij alles aan vreemde dienstboden overlaten, die niet zelden in korten tijd ook een aanzienlijk vermogen kunnen schaden. Bovendien wanneer de vrouw geene zorg draagt voor hare huishouding, dan heeft zij niets te doen ; door ledigheid ontstaat bij haar eene groote verveling dan zoekt zij verzet in lectuur, in gezelschappen en bezoeken, waardoor zij al meer en meer van haren man en haar huisgezin vervreemdt, waardoor een ongelukkige toestand geboren wordt, die helaas! in de groote wereld dikwijls wordt aangetroffen, een huweliik namelijk , waarin twee huisgezinnen gevonden ■worden, dat van den man en dat der vrouw. Daarom, jongeling, let bij de keuze van het meisje vooral op deze hoedanigheid, en geef de voorkeur aan haar, die huishoudelijk is, die van jongs af aan door eene wakkere moeder in die groote kunst grondig onderwezen werd.
Tot hiertoe was er bijna uitsluitend spraak over den jongeling, en werd er aangetoond hoe hij het moet aanleggen om goed te slagen in de keuze van het meisje; er werd alléén van hem gesproken, omdat hij het is, die kiest, terwijl het meisje gekozen of gevraagd wordt. Evenwel ook het meisje blijft geheel en al vrij in het geven of weigerea
— 120 —
van hare toestemming. Het huwelijk, en dus ook de verkeering, is een verbond, dat door beide partijen geheel vrijwillig wordt aangegaan j en waarop niemand eenig geweld of dwang mag uitoefenen. Het meisje, zoowel als de jongeling, blijft vrij in hare keuze, althans in dien zin, dat zij hare hand slechts geeft aan wien zij wil. Maar dan is het ook de pligt van het meisje om naauwkeurig te onderzoeken naar den jongeling, die haar vraagt. Ook zij moet God bidden en de genegenheid van haar hart raadplegen; ook zij moet de neiging van haar gemoed toetsen aan de regels van het verstand, gelijk zij boven zijn aangegeven; ook zij moet raad vragen aan hare ouders en overheden, en eerst na rijp beraad, na goed te hebben overwogen of zij met dien jongeling in het huwelijk gelukkig zal kunnen zijn, mag zij een besluit nemen.
Het is hier de plaats om te waarschuwen tegen de groote ligtzinnigheid, waarmede zoovele jonge dochters verkeering aanknoopen. Yooral in den ambachts-stand en in de burgerklasse ziet men hoe de meeste meisjes aanstonds hare toestemming gevsn aan den eersten jongeling, die haar ter verkeering vraagt. Hetzij hij bekend is aan haar of niet, hetzij hij een bestaan kan aanwijzen, of slechts van hoop in de toekomst spreken mag, het is genoeg dat hij zich behoorlijk weet voor te doen, dat hij hare hand vraagt, om in den regel zeker te zijn, dat hij hare toestemming verkrijgt. De oorzaak van
— 121 —
die ligtziimigheid ligt deels in de ouders zei ven; er zijn dwaze moeders, die hare dochters aanhoudend over trouwen en verkeeren spreken, en daardoor in die jeugdige harten eene ongeregelde zucht naar het huwelijk opwekken; anderen gaan nog verder, zij behandelen hare dochters zoo als kramers hunne koopwaren, zij sieren haar op voor het oog der jongelingschap, zij stellen ze te pronk op allerhande partijen en bijeenkomsten, en wat wonder dat het meisje alle gevoel van eigenwaarde verliest, en zich weggeeft aan den eersten, die haar vraagt? Vooral zal dit geschieden, wanneer het meisje bovendien behebt is met eene kleingeestige vrees van geen ander aanbod te zullen krijgen, en daardoor gedreven, zich liever waagt aan een ongelukkig huwelijk, dan geduldig de toekomst af te wachten.
Wat het gevolg is van zulk een ligtzinnig gedrag ligt voor de hand, namelijk : zij stelt zich bloot aan een rampzalig huwelijk, waardoor zij zich geheel haar leven ougelukkig maakt; of w-el, zij zal zich spoedig bedrogen zien in hare keuze, zij zal gedwongen zijn om goede redenen de aangegane verkeering weder af te breken, en daardoor minder worden dan zij vroeger was.
Is de jongeling in zijne keuze goed geslaagd, hebben beider ouders hunne toestemming gegeven.
— 122 —
heeft bet meisje hare hand toegezegd, dan kan de tijd van verkeering een aanvang uemen. Maar alvorens over die verkeering zelve te spreken, moet er eerst gewaarschuwd worden tegen liet onredelijk of ligtzinnig afbreken der verbindtenis. l)e zoogenaamde verkeering staat niet gelijk met trouwbeloften : heeft men elkander wederketrig met gezond oordeel en vrijen wil geldige trouwbeloften gedaan , dan is men onder zware zonden verpligt zijne beloften te vervullen, tenzij soms zeer ernstige rede-neu die vervulling zouden verhinderen, of één van beiden aan den ander regt gaf tot verbreken der beloflen. Deze zware verpligting ontstaat niet uit de eenvoudige verkeering; maar hieruit volgt geen-zins dat men vrij, en zonder gewigtige redenen, de verkeering mag afbreken. Immers de verkeering zelve sluit in zich een stilzwijgend verbond van te zullen trouwen; daardoor alléén is de verkeering geoorloofd en gewettigd, omdat men het voornemen heeft met die persoon een huwelijk aan te gaan; maar dan moet er eene goede reden bestaan, wanneer men van dat voornemen afziet. Inzonderheid is dit noodig \ oor den jongeling; bet meisje toch, dat hij wegzendt, is altijd minder in aanzien dan vóór de verkeering, zij wordt niet meer zoo ligt door een ander gevraagd , en daaraan mag de jongeling haar zonder gewigtige redenen niet blootstellen. Maar vooral moet men niet vergeten, dat de eerste liefde van zoo veel belang is voor het huwelijks-geluk : slechts
ééns in het leven scheukt de mensch zijn hart aan een ander met die volle warmte en genegenheid , die voor het gelukkig huwelijks-leven zoo Teel afdoet; heeft men, alvorens te trouwen, met meerdere personen verkeering gehad, dan zal men in het huwelijk vergelijkingen maken tusschen de eehtgenoote en de personen met wie men vroeger verkeerde, en al ligt zal in een of ander punt de uitslag ongunstig wezen voor de persoon met wie men is gehuwd.
Het is dus van groot belang, dat men nooit ligtzinnig de aangegane verkeering verbleekt; en om dit te vermijden is er niets beter, dan hoogst voorzigtig te wezen in de keuze van de persoon. Meestal zal men zien dat de verkeering wordt afgebroken om redenen, die reeds lang bestonden, en die men vóór de verkeering had kunnen weten, als men een naauwkeurig onderzoek had ingesteld. Welnu, dit kan en dit moet voorkomen worden door verstandige Christenen, opdat zij hun hart en hunne eerste liefde niet schenken aan eene persoon, met wie zij geen huwelijk zouden willen aangaan.
DE VERKEERING.
Heeft de jongeling zich eene toekomstige vrouw-gekozen, heeft het meisje hare toestemming gegeven, dan beginnen voor hen de dagen der verkeering, dagen van groot gevaar, dagen, waarvan voor het huwelijks-geluk veel, zeer veel zal afhangen.
Met het oog op dat gevaar, behoort die tijd van verkeering 1°. zoo kort mogelijk te wezen, en. wanneer men, gelijk betaamt, geene verkeering aangaat, voor men in de mogelijkheid is te trouwen, dan bestaat er ook geene reden om die verkeering lang aan te houden, ^t Spreekt van zelf dat niemand bepalen kan hoe lang men verkeeren mag; dit hangt dikwijls af van vele kleine en onvoorziene omstandigheden; de algemeene regel is deze, dat jongelieden, die verkeering hebben, zoo spoedig mogelijk moeten trouwen, vooral wanneer zij in de gelegenheid zijn elkander dikwijls te zien. Immers is die tijd gevaarlijk, dan raadt
de voorzigtigheid aan dien tijd zoo veel mogelijk te bekorten ; anders bewijst men dat men het gevaar bemint, en men zal ondervinden wat de H. Schrift zegt : men zal omkomen in hetzelve. Dat de tijd van verkeer-ing een hoogst gevaarlijke tijd is, ook voor brave en godsdienstige jongelieden , behoeft niet eens bewezen te worden. Beiden zijn in jeugdigen leeftijd, in jaren, waarin de hart-stogten in hun volle kracht zijn; beiden zijn bezield met de gedachte op het aanstaande huwelijk, en het kan niet anders of de duivel moet daarmede zijn voordeel doen, en hen met groote bekoringen bestormen; en stelt men zich zonder reden langen tijd aan die bekoringen bloot, dan zal de rampzalige zonde niet uitblijven.
2°. In de tweede plaats vordert het groot gevaar, dat bij die verkeering de hoogst mogelijke voorzigtigheid wordt in acht genomen én door de jongelieden zeiven, én door de ouders. De deugd is voorzigtig uit haren aard; daarom ziet men altijd, dat de braafste jongelieden en de godvruchtigste ouders ook in dit punt het beste hunnen pligt doen.
Die voorzigtigheid vordert, dat de jongelieden nooit met elkander alléén zullen zijn, maar steeds in gezelschap van anderen. De tegenwoordigheid van getuigen is in die dagen de beste, en dikwijls de eenige teugel voor den hartstogt; daardoor wordt van zelf onderhouden de eerbied, dien de quot;verloofden voor elkander hebben moeten.
— 136 —
Toonen de jongelieden in dit punt geene voor-zigtigheid genoeg, dan is het de strenge en dure pligt der ouders om daarin te voorzien. Niets kan hen verschoonen van de vervulling van dezen pligt; vooral de moeder moet hen bewaken, en overal nagaan en als een trouwe engel vergezellen, om aan den hartstogt en den duivel geene gelegenheid te laten; en doen de ouders dat niet, zij maken zich aan groote zonden, aan doodzonden pligtig.
Wij lezen hiervan een schoon voorbeeld in het handboek voor Christelijk onderrigt van Schuster. Een jong geneesheer, zoo verhaalt hij, was door een vriend in kennis gebragt met eene brave familie, alwaar hij een meisje ontmoette, dat hij spoedig lief had en ten huwelijk vroeg. Nadat hare ouders over zijn gedrag en zijne vooruitzigten gunstige berigten hadden verkregen, en ook de genegenheid van hunne dochter hadden vernomen, werd hem de hand van het meisje geschonken, en het duurde niet lang, of de dag van het huwelijk werd bepaald.
Op den tienden dag vóór het huwelijk meldde de dokter zich reeds vroeg in den morgen aan het huis van zijne beminde aan, alwaar hij door hare moeder ontvangen werd, en aan wie hij verlof vroeg om zijn meisje eenige oogenblikken allééa te spreken. Dat is niet mogelijk, antwoordde de moeder, mijne dochter is niet al te wel en heeft rust noodig. De dokter hield aan, en zeide dat
— 127 —
het hem griefde, dat hij zijne bruid nog nooit gesproken had, dan in gezelschap van haar of anderen , en hij nog geen gelegenheid had gevonden om haar ongestoord het gevoel van zijn hart uit te drukken. Uw aanhouden pijnigt mij, hernam de moeder, maar mijne dochter is niet te spreken. De dokter werd ongeduldig en zeide, dat hij haar iets vau zeer ernstigen aard had mede te deelen. Welnu, zoo sprak de moeder, dan zullen wij te zamen naar hare kamer gaan, en dan kunt gij haar spreken in mijne tegenwoordigheid : gij zult toch, vertrouw ik, lieve zoon, voor mij geene geheimen hebben. De dokter berustte in dit voorstel; hij had geene onedele bedoelingen, integendeel, hij wilde zijne bruid aansporen om zich voor te bereiden op het spreken van eene algemeene biecht, zooals hij zelf deed, om zich de genade van het H. Sacrament des huwelijks ruimschoots waardig te maken.
Maar, zal men zeggen, dat is een voorbeeld ^ dat nooit door eenige moeder wordt nagevolgd. Helaas! dat is treurig genoeg, want zoo behoorde iedere moeder te handelen, en juist omdat velen dezen pligt verzuimen, gebeurt het dat zoo vele jongelieden in de dagen der verkeering elkander tot groote zonden dienen. En welk een vreeselijk ongeluk! Welke rampzalige gevolgen moet dit niet hebben voor hun toekomstig leven! Om nog niet eens te spreken van de groote zonden, waaraan zij
— 128 —
zich pligtig maken voor God, van den vloek van God, waarmede zij zich beladen door de ergernis, die zij elkander geven, zoodat zij meer onder Gods vloek dan onder Gods zegen het huwelijk aangaan, om hiervan nog te zwijgen, zeg ik, laat ons eens denken aan de natuurlijke gevolgen van dat kwaad : vooreerst die jongelieden zullen den eerbied voor elkander verliezen, die wederkeerige hoogachting, omdat zij elkanders zonden kennen; daaruit ontstaat van zelf ijverzucht of jaloerschheid; wanneer een van beiden in de toekomst voor eeiüge dagen afwezig moet zijn, dan kunnen beiden, met regt, beducht zijn voor schennis van huwelijkstrouw, want zij kennen op dat punt maar al te goed elkanders gebrek, en een ieder weet hoe in deze zaak ook het geringste vermoeden het huwelijksgeluk voor goed afbreekt. Maar bovenal de openbare schande, die niet zelden de zonden volgt; dan moet het huwelijk tot iederen prijs vervroegd en verhaast worden, maar helaas, dan is het te laat! en ook de meeste spoed zal niet kunnen beletten, dat hun eerste lieveling een levenslang verwijt wordt van de zonde zijner ouders. O! welk een wreede spijt, welk gedurig zelfverwijt moeten zulke ouders op lateren leeftijd niet gevoelen over de zonden , in de dagen van verkeering met elkander bedreven!
Niet zelden heeft de zonde, in de verkeering bedreven, nog een ander gevolg, dat het rampzaligste
— 129 —
moet genoemd worden : namelijk dat het H. Sacrament des huwelijks op eene heiligschenden le wijze ontvangen wordt. Dan treedt het jonge echtpaar het huwelijk in beladen met den vloek van God ; den zegen der Kerk, dien de priester uitspreekt, zal God in vervloeking veranderen, en hun leven laiig misschien zullen zij ondev de gevolgen der misdadige verkeering gebukt gaan,
O ! jongeling, denk daaraan, alvorens gij uwe bruid verleidt ! Weet dat bij haar de natuurlijke schaamte voor eene opregte belijdenis grooter is dan b'j u; dat de duivel van die schaamte gebruik zal maken, om haar in de biecht tot zwijgen te brengen, en dat gij langs dien weg.door uwe rampzalige verleiding misschien oor aak zult worden van de ontzettende gevolgen, die zulke heiligschennis heeft.
Misschien zal iemand, die dit leest, in stilte tot zich zeiven zeggen : helaas! ik herinner m'j maar al te goed de vele en groote zonden, die ik in de dagen mijner verkeering bedreven heb, en uiisscluen zijn deze of gene rampen, ziekten en ongelukken, die ik in mijn huwelijk ondervonden heb, niets anders dan de straffen voor dut kwaad, dan de gevolgen der zonden; ja, ik had mij Gods zegen onwaardig gemaakt, en nu is mijn loven voor altijd bedorven. Maar, lieve lezer, gij kunt nog veel goed maken, en den zegen, dien gij bij uw trouwen niet gekregen hebt, van Gods barmhartigheid
9
— 130 —
nog verkrijgen. De kracht van het H. Sacrament, dat gij ontvangen hebt op uwen trouwdag, duurt nog altijd voort, en wanneer gij door groote en opregte boetvaardigheid uwe vroegere zonden mt-wischt, en aan God door de verdiensten van Christus veel voldoening geeft voor uwe schuld, dan zal de kracht van dat H. Sacrament herleven, en daardoor aan u nog veel zegen en genade geschonken worden.
Evenwel, veel gelukkiger is hij, die den tijd van verkeering rein en zuiver heeft doorleefd ; zijn hart is als een welige en vruchtbare grond, waarin het zaad der goddelijke genade ruimschoots zal nedervallen, om hem gelukkig te maken voor ge heel zijn leven en voor de eeuwigheid.
Wilt gij dan, jongelieden, u dat geluk verzekeren , dan moet gij hoogst voorzigtig zijn in de dagen van verkeering; gij moet de eenzaamheid met elkander vlugten, en u zeiven niet vertrouwen; gij moet bedenken dat andere jongelieden, die braver waren dan gij, in die dagen groote zondaars zijn geworden, omdat zij het gevaar niet hebben gevlugt.
Maar ook de ouders moeten niet vergeten de zware verpligting, welke op hen rust gedurende den verkeeringstijd hunner kinderen; zij hebben meer verstand en meer ondervinding dan de jongelieden, en dit moet hen aansporen om zorgvuldig te waken over hen. Kunnen de ouders getuigen dat zij brave kinderen hebben, dat zij hem of haat in eer en deugd hebben grootgebragt, zooveel te meer moe-
— 131 —
ten zij waken , dat de verkeering geen oorzaak wordt van groote zonden. Op hunne deugd te rekenen zou roekeloos zijn, want nooit was de deugd der kinderen aan zulk een gevaar blootgesteld, als de verkeering is. Zouden de ouders in die waakzaamheid grootelijks te kort schieten, dan maken zij zich ongetwijfeld aan doodzonden pligtig.
3quot;. Tot hiertoe was er alleen spraak van de regelen der menschelijke voorzigtigheid, die men in den verkeeringstijd onderhouden moet, maar hierbij mag men zich niet bepalen, omdat zij ontoereikend zijn. Het geloof leert, dat de genade des Heeren ons noodzakelijk is om de bekoringen te overwinnen; dat wij meer genade behoeven naarmate de bekoringen grooter zijn; dat God bereid is ons die genade te schenken, mits wij ze vragen en waardig zijn. Is dan de tijd van verkeering een tijd van groot gevaar en van groote bekoringen, dan begrijpt men dat de verloofden zich vooral in dien tijd met godvruchtige werken moeten bezig houden. Inderdaad, de tijd van verkeering moet een tijd zijn van gebed; meer dan gewoonlijk moet men in die dagen tot godvruchtige werken zijn toevlugt nemen, meermalen te biechten gaan, de H. Communie ontvangen, het H. Misoffer bijwonen, om daardoor zich een overvloed van eenade waardisr
O O
te maken, ten einde met Gods hulp dien gevaarlijken tijd goed door te brengen.
Nog meer blijkt de noodzakelijkheid van eau
godsdienstig gedrag gedurende den verkeeriugstijd, als men aan het toekomstig huwelijk denkt. Op den dag waarop het huwelijk gesloten wordt, ontvangen bruidegom en bruid een heilig Sacrament; dat Sacrament geeft hun, die geen beletsel stellen, de genade, die zij zullen noodig hebben om de vele en moeijelijke pligten des huwelijks goed te kunnen vervullen; allen ontvangen die genade, maar de maat der genade is niet voor allen dezelfde, en zal grootendeeis van de voorbereiding afhangen. Wil men dus voor zijn volgend huwelijks-leven veel genade van God ontvangen, dan moet men door een heilig en godvruchtig leven in den verkeeriiigs-tiid zich die genade trachten waardig te maken.
Ziedaar het voornaamste van hetgeen er over de verkeering te zeggen is. Die tijd moet zoo kort mogelijk wezen, moet hoogst voorzigtig en zeer godsdienstig worden beleefd. Aan dat alles wordt , helaas ! door velen weinig of niet gedacht; maar dan behoeft het ons ook niet te verwonderen, dat er zoo vele ongelukkige huwelijken gevonden worden.
Tiet behoeft naauwelijks gezegd te worden , dat het niet betaamt dat zij, die verkeering hebben , den nacht onder hetzelfde dak doorbrengen, en dat zulks vooral in de bruidsdagen ten eenemale ongeoorloofd is. Al zou er ook geen gevaar bestaan voor verleiding of zonden , het publiek gevoel van betamelijkheid verbiedt zulks, en dat gevoel moet men niet kwetsen, maar eerbiedigen.
NADERE VOOR BKRKI DING VOOR HET IIUWKLMK.
DE BRUIDSDAGEN.
Na een korten tijd van verkeeriug, die alleen door niet te voorziene en niet te keereu omstandigheden merkelijk mag verlengd worden, wordt met wederzijdsch goedvinden de dag van het huwelijk bepaald. T)e jongeling en het meisje begeven zich te zamen naar den pastoor (1) der parochie, door wien hun huwelijk moet ingezegend worden, om hun voornemen bekend te maken, en van nu af aan beginnen de bruidsdagen, worden de jongelieden bruidegom en bruid genoemd. Dit korte tijdsverloop brengt hen in een bijzonderen toestand , en legt hun bijzondere pligten op.
De bruidsdagen zijn de dagen van nadere voorbereiding voor het huwelijk : en als men nu be-
(1) Onze burgerlijke wetgeving verbiedt het trouwen in de kerk , zoolang dit niet op het raadhuis is geschied. Maar dit. verbod slaat natuurlijk niet op den zoogenaaindeu ondertrouw, en in den regel zal het noodig zijn om bij den pastoor den trouwdag vroeger aan te geven dan aan het raadhuis , omdat de kerkelijke wet drie alkoodi-giogen op zon- of feestdagen vraagt, terwijl op het raadhuis slechts twee zulke afkondigingen het huwelijk moeten voorafgaan. (Art. 107.)
— 134 —
denkt dat het huwelijk de gewigtigste stap des levens is, en dat men op den trouwdag een groot en heilig Sacrament zal ontvangen, dan is het. duidelijk dat die dagen van voorbereiding met alle vlijt moeten benut worden. En toch het zijn juist die bruidsdagen , die , in het algemeen gesproken , zeer ongelukkig worden doorgebragt. Bij velen zijn het louter feestdagen, dagen van uitspanning en eenot, van bezoeken ontvangen en afleggen, dagen van de grootste verstrooijing. In sommige streken van ons vaderland, vooral ten platten lande, is het gebruik, dat de jongelieden van af den ondertrouw tot aan hun huwelijk zooveel mogelijk op reis zijn ; die dagen worden dan besteed om bloedverwanten en vrienden op te zoeken ; overal waar zij komen, wordt er feest gevierd, zoo dat bruidegom en bruid, afgemat naar ziel en ligchaam, eindelijk den dag van hun huwelijk zien aanbreken, en aan behoorlijke voorbereiding niet eens hebben kunnen denken. Het is een zeer ongelukkig misbruik, waardoor voor velen de genade van het H. Sacrament des huwelijks merkelijk verminderd wordt, en het ware te wenschen, dat brave jongelingen zich boven dat misbruik wilden verheffen, dan zou spoedig hun voorbeeld door anderen gevolgd worden. Zou men het geene dwaasheid noemen, wanneer een jongeling, die zich voorbereidt op een examen, waarvan voor hem zijne toekomst zal afhangen, de laatste weken voor dien kommervollen
— 135 —
dag besteedt aan reizen , aan partijen en nitspan-ning? Of zal hij medelijrien verdienen, wanneer de uitslag van zijn examen ongunstig is, en hij wordt afgewezen? Maar nog grootere dwaasheid is het, wanneer men op zulk eene wijze den dag van het huwelijk afwacht, en de noodige voorbereiding verzuimt.
Een ander gebrek van de meeste verloofden is ) dat zij zich in die bruidsdagen al te zeer bezig houden met de zorg voor opschik en toilet : daaraan worden uren en dagen besteed, daarover spreekt men en droomt men dag en nacht. Zou het niet meer Christelijk zijn, wanneer men diezelfde zorg besteedde aan het bruidsklee.*! zijner ziel? Niemand zal het veroordeelen, dat men zoo schoon mogelijk gekleed ten huwelijk gaat, dat men in de bruidsdagen gelukwenschen ontvangt enz. ; maar dat die kostbare dagen daaraan geheel en uitsluitend worden besteed, dat kan een Christen, zelfs een verstandig mensch niet billijken.
Wat heeft men dan in die bruidsdagen te doen? Men moet zich vooral op echt Christelijke wijze voorbereiden op het spreken van eene goede biecht; ook is het gebruikelijk in ons vaderland, cn het is een schoon gebruik, dat men onderhouden moet, om op of vóór den trouwdag de H. Communie te ontvangen, en dus ook hierop moet men zich voorbereiden. Bovendien men gaat ontvangen het Sacrament des huwelijks, en, gelijk reeds boven gezegd is, de maat van genade, die
— 136 —
tlat Sacrament den mensch zal bezorgen, zal afhangen van de gesteldheid, die men aanbrengt, en van de voorbereiding; daarom moeten vooral die bruids-dngen aan goede werken worden besteed : veel bidden, dikwijls ter kerk gaan, aalmoezen geven, vasten , versterving, in één wooquot;d , alles wat ons de goddelijke genade kan verzekeren, moet de groote bezigheid zijn in de bruidsdagen.
Nog een enkel woord over de biecht, die men spreken moet. De pastoor, bij wien de verloofden hun huwelijk gaan aankondigen, zal hun zeggen, dat zij zoo spoedig mogelijk j:ich moeten vertoonen bij hunnen biechtvader : deze raad moet door hen worden opgevolgd, opdat zij niet welligt in groote ongelegenheid geraken; immers het kan gebeuren dat er een verborgen huwelijksbeletsel bestaat voor één van beiden, dat buiten de biecht moeijelijk ontdekt wordt; wanneer dan de verloofden het biechten uitstellen tot op den avond vóór het trouwen, fs er geen tijd meer tot het vragen van de noodige dispensatie, en zoo komen biechtvader en biechteling in groote moeijelijkheden.
Ook is het, zoo al niet noodzakelijk, toch zeer raadzaam, om bij gelegenheid van het trouwen eene algemeene of generale biecht te doen. Met het huwelijk toch begint een nieuw tijdvak van het leven, gaat men eene nieuwe loopbaan in. quot;Veel, zeer veel zal afhangen van dat nieuwe leven voor het geluk van de echtgenooten en van
— 137 —
hun nageslacht : daarom is het van het grootste belang dat men goed begint, opdat men met grond een goeden voortgang en een wenschelijk einde verwachten kan. Zoo dan, jongelieden! alvorens gij dat nieuwe levenspad inslaat, staat een oogenblik stil, en ziet terug op den weg, dien gij hebt afgelegd; doorloopt in alle eenvoudigheid en opregtheid des harten met een naarstig onderzoek de jaren uwer snel vervlogene jeugd; doorschouwt ze met ernst voor liet oog van een al wetenden God; houdt strenge rekening met u zeiven , teekent in uw geheugen vooral deze en gene groo'e fouten aan, waarin gij. het meest gevallen zijt, eu juist dat onderzoek zal u het best.doen zien, wat gij het meest (e vreezen en te vlugten iiebt op den nieuwen weg, waarvoor gij staat.
Niet zelden zal het gebeuren, dat zulk een onderzoek over het verloopene leven de wettige vrees doet ontstaan over de geldigheid der biechten, die gesproken zijn : door de jeugdige ligtziniiigheid bedwelmd, hadden zij hunne zonden of de grootheid van het kwaad slechts ten halve ingezien, of wel het ontbrak hun aan een goed opregt berouw, en in dat geval wordt de generale biecht noodzakelijk. Maar al bestaat ook deze noodzakelijkheid niet, toch blijft de generale biecht zeer raadzaam, omdat zij het beste middel is, om met een nieuw hart en een nieuwen geest den nieuwen levensweg op te gaan.
DE TROUWDAG.
Eindelijk breekt de grootste, de gewigtigste dag des levens aan, waarop de bruidegom en bruid voor het altaar des Heeren het heilig Sacrament des huwelijks ontvangen zullen. Beiden hebben den vorigen nacht, als den laatsten, in de ouderlijke woning doorgebragt, en hebben zij in de dagen van voorbereiding goed geleerd wat het zeggen wil te trouwen, dan zal die laatste nacht meer aan het gebed dan aan den slaap besteed zijn, dan zal het niemand verwonderen, als het eerste morgenlicht van dien grooten dag hen nog biddende vindt.
Vroegtijdig komt de bruidegom zijne bruid afhalen, en beiden gaan ter kerke, waar, zoo mogelijk, het onbloedige offer van het Nieuw Verbond voor hun geluk aan God wordt opgedragen. Onder de H. Mis knielen zij, reeds één van hart, naast
— 139 —
el kan fier aan de tafel des Heeren, om met Jesus' goddelijk vleesch en bloed gespijsd en gesterkt te worden. Beiden bidden voor elkander een schoon en hartelijk gebed, en dat gebed moet welgevallig zijn aan God.
De H. Kerk laat voor deze plegtigheid eene bijzondere Mis toe, en als deze gelezen wordt, heeft de inzegening van het huwelijk plaats onder het Misoffer. Evenwel in de meeste plaatsen van ons vaderland is dit weinig in gebruik, terwijl gewoonlijk het huwelijk na de Mis of in het middaguur gesloten wordt, maar in ieder geval moet de plegtigheid op het raadhuis vooraf-gaan 1).
Schoon en zinrijk zijn de plegtigheden en gebeden, waarmede de Kerk de inzegening van het huwelijk vergezelt. Hier en daar in verschillende bisdommen verschillen zij eenigermate van elkander, maar in de hoofdzaak komen zij overal overéén. Wij laten hier eene vertaling volgen van de gebeden, die in het diocees van Haarlem in gebruik zijn.
De priester verschijnt in priesterlijk gewaad voor het altaar, en terwijl de verloofden op de treden des altaars naast elkander geknield zijn, spreekt hij, in tegenwoordigheid der getuigen, den bruidegom aldus aan :
1) Vergelijk bladj. 21 en 33. Men noemt meestal deze plegtigheid , het trouwen op het stadhuis Ik heb er niets tegen, als men maar aiet ?ergeet dat het eene bloot burgerlijke plegtigheid is.
— 140 —
N. wilt gij N., hier tegenwoordig, nemen voor uwe wettige huisvrouw, naar het heilig gebruik van onze Moeder de H. Kerk ?
De bruidegom antwoordt :
Ja, ik wil.
Dan ondervraagt de priester de bruid :
N. wilt gij N., hier tegenwoordig, nemen voor uwen wettigen man, naar het heilig gebruik van onze Moeder de 11. Kerk ?
En de bruid antwoordt :
Ja, ik wil.
De priester zegt hun dat zij elkander de regter-hand zullen geven , en spreekt tot hen :
Ik verbind u ten huwelijk, in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes. Amen. Daarna besproeit hij hen met wijwater. Dan geschiedt de zegening vun den ring op de volgende wijze :
V. Onze hulp is in den naam des Heeren : R. Die hemel en aarde gemaakt heeft.
V. Heer ! verhoor mijn gebed ;
R. En mijn geroep kome tot U.
V. De Heer zij met u :
R. En met uwen geest.
LAAT ONS BIDDEN.
Zegen, Heer! dezen ring, dien wij in uwen naam zegenen f; opdat zij, die hem dragen zal, voor
— 141 —
haren bruidegom eene onbevlekte trouw beware, opdat zij in uwen vrede en in uwen wil volharde , en in onderlinge liefde altijd leve. Door Christus onzen Heer. Amen.
De priester besproeit den ring met wijwater, geeft hem aan den bruidegom, opdat de/.e hem steke aan de linkerhand zijner bruid, en terwijl dit geschiedt, zegt de priester :
In den naam des Vaders f, en des Zoons, en des H. Geestes. Amen.
Hij laat er aanstonds op volgen :
V. Bevestig, Heer, hetgeen Gij bewerkt hebt in ons ;
R, Hoor uwe Heilige Kerk, welke is in Jerusalem.
Heer, ontferm U onzer ! Christus, ontferm U onzer! Heer, ontferm U onzer! Onze Vader, enz. V. En leid ons niet in bekoring,
R Maar verlos ons van den kwade.
V. Maak uwe dienaren zalig ;
li. Mijn God, die op T bopen.
V. Zend hun uwe hulp van de heilige plaats ; R. En bescherm hen van uit Sion.
V. Wees hun. God ! een sterke toren :
R. Voor het aanschijn van den vijand.
V. Heer 1 verhoor mijn gebed ;
R. En mijn geroep kome tot U.
V. De Heer zij met U :
R. En met uwen geest.
LAAT ONS BIDDEN.
Heer! wij smeeken U, zie neder op deze uwe dienaren, en help hen genadig in het goed beleven der instelling, waardoor Gij de voortplanting van het menschelijk geslacht geregeld hebt; opdat zij, die door U vereenigd zijn, ook door uwe hulp behouden worden. Door Christus onzen Heer. Amen.
Vervolgens wendt de priester zich tot de bruid , en spreekt over haar, wanneer zij ten minste voor de eerste maal huwt, den volgenden zegen uit :
LAAT ONS BIDDEN.
God ! die door de kracht van uwe almagt alles uit niets geschapen hebt, die, na de voltooijing der schepping, aan den man, naar uw beeld gevormd , de vrouw tot onafscheidelijke gezellin gegeven hebt; Gij, die het ligchaam der vrouw uit het ligchaam des mans vormdet, om ons daardoor te leeren dat, naar uwen wil, man en vrouw nooit gescheiden zullen worden, daar zij oorspronkelijk één waren : God ! die de huwelijks-vereeniging door een heilig geheim hebt gewijd, dewijl Gij haar tot eene afbeelding maakt van de zegenrijke vereeni-ging van Christus met zijne Kerk : God ! door wien de vrouw aan den man verbonden wordt, en door wien het huisgezin zoo gezegend is, dat het, noch
— 143 —
door de straf voor de erfzonde, noch door die van den zondvloed onderging : o, zie genadig neder op deze uwe dienstmaagd, die bij het aangaan van haar huwelijk zoo vurig verlangt onder uwe bescherming te wordeu opgenomen. Dat zij het juk van liefde en vrede drage; dat zij kuisch en getrouw haar huwelijk beleve in Christus, en eene navolgster blijve van heilige vrouwen; dat zij beminnelijk zij voor haren man, gelijk Rachel, verstandig, gelijk Rebecca; dat zij lang leve en getrouw blijve, gelijk Sara; dat de duivel, de oorsprong van alle kwaad, zich niet menge in hare handelingen; dat zij standvastig blijve in het geloof , en in uwe geboden volharde; dat zij , aan eenen man gehuwd, allen ongeoorloofden omgang vlugte; dat zij door de kracht van uwe wet hare zwakheid versterke; dat zij ernstig zij door ingetogenheid, eerbiedwaardig door zedigheid, geleerd in hemelsche kennis; dat zij vruchtbaar zij in kinderen, beproefd en onschuldig; dat zij tot de rust der Zaligen en tot het hemelsch koningrijk kome; en dat beiden mogen zien de kinderen van hunne kinderen tot in het derde en vierde geslacht, en een gewenschten ouderdom bereiken mogen. Door onzen Heer, enz.
Daarop zegt de priester tot beiden :
De God van Abraham, de God van Isaak , de God van Jacob zij met u, en Hij zelf vervulle u met zijnen zegen f» opdat gij zien moogt de kin-
_ 144 —
deren van uwe kinderen tot in liet derde en vierde geslacht, en daarna beërven moogt het eeuwige leven ; door onzen Heer Jesus Christus, die met den Vader en den TI. Geest leeft en regeert, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Daarna besproeit de priester hen met wijwater, zeggende ;
U zegene de Almagtige God r de Vader, de Zoon en de H. Geest. Amen.
De pastoor, alvorens hij zijne gemeentenaren tot het Sacrament des huwelijks toelaat, moet zich overtuigen, dat bruidegom en bruid genoegzaam onderwezen zijn in de waarheden van ons heilig geloof, en vooral in hetgeen de Kerk over het huwelijk leert. Dit onderzoek wordt gewoonlijk het bruids-examen genoemd. Om zich hierop voor te bereiden, kunnen zij in een gewoon Katechismus-boek de les over het huwelijk naden, of wel aandachtig lezen wat in het eerste gedeelte van dit handboek gezegd is over de instelling, over het Sakrament en over het doel des huwelijks.
DE BRUILOFT.
Het spreekt van zelve dat die groote dag ook met een blij en vrolijk familie-feest moet gesloten worden; dat is een oud en passend gebruik, en door Christus zeiven goedgekeurd; immers het Evangelie verhaalt ons, hoe de Verlosser zich met zijne Moeder en Apostelen gewaardigd heeft te Cana een dergelijk bruilofts-feest bij te wonen, ja wat meer is, hoe Hij het geheiligd heeft door aldaar voor bruidegom en bruid het eerste wonder zijner goddelijke almagt te verrigten. üat men dus feest viere, het zal door niemand veroordeeld worden : en hoe meer er gulle blijdschap en vrolijkheid heerscht, hoe beter, want de gebeurtenis van den dag is het dubbel waard.
Maar wij moeten hier een misbruik bestrijden, dat helaas! in onzen tijd maar al te gewoon is bij den bruilofts-disch, namenlijk die onkiesche ea
onedele toespelingen, welke men dikwijls aan zulk
10
— 146 —
een feeottnaal hoort. Voor velen schijnt daar allea geoorloofd, en al teekent zich de blos van schaamte op het gelaat van bruid en bruidegom, men zegt daar in toasten, in gelukwenschcn, in liedjes alles wat men wil, ais behoorde het bij eens bruiloft te huis. Jesus, de Koning der maagden, en zijne vlekkelooze Moeder Maria konden rustig aanzitten aan den bruilofts-disch te Cana, en in onzen tijd tan naanweliiks de eigen pastoor, die het huw elijk heeft ingezegend, zich aan zulk een feestmaal wagen, uit gegronde vrees van zijn schaamtegevoel te hooren bel eed i gen.
Er zijn vele b ave Christenen, bij wie dergelijke zaken niet zouden worden toegelaten, maar er zijn er meerdere, die op zulk een dag alles over het hoofd zien, en zich hoogst onbetamelijk en onedel gedragen en ergernis geven door hunne taal. Bn toch zij moesten bedenken, dat op dien dag wel het minste dergelijke ergernis te pas komt . immers het is de dag, waarop bruidegom en bruid twee H. Sacramenten ontvangen hebben, waarop hunne ouders, broeders en zusters, misschien de meeste van de dischgonooten aan de tafel des Heeren hebben aangezeten : 't is de dag, waarop het edel schaamtegevoel der jonggehuwden en der aanwezigen meer kwetsbaar is dan ooit. Dat dus zij, die den bruilofts-disch aanleggen, wel toezien wie zij daarbij uoodigen; dat zij twee plaatsen openlaten, als voor onzigtbare gasten : voor Jesus en zijne H. Moeder;
— 147 —
en mogt het dan toch gebeuren dat iemand het waagt, ook maar uit de verte, over dergelijke zaken te spreken, dan is het de pligt van den bruidegom, om aanstonds dat gesprek te keeren en zoo noodig te beletten en daardoor te toonen, dat hij, als man, zijne vrouw weet te beschermen in datgene, wat haar het waardigste cn edelste is.
Eindelijk is de bruiloft afgeloopen, de genoo-digden vertrekken, en ook de jonggehuwden verlaten het ouderlijke huis om hunne eigene woning in te gaan. Ook dat is nog een plegtig oogenblik van dien grooten trouwdag, en de H. Schrift toont ons in het voorbeeld van den vromen Tobias en Sara van hoeveel belang het is, dat christelijke echt-genooten hun huwelijk met God, dat is in de vreeze des Heeren beginnen en beleven.
VAN DEN
Eli ^WKL I .11CEN -BT A AT.
Door het huwelijk, dat tussclieu don man en de vrouw gesloten is, komen zij iu cene geheel nieuwe betrekking tot elkander en ook tegenover alle andere menschen ; zij is zijne vrouw geworden, en is niet meer het meisje dat zij vroeger was; hij is haar man, en niet meer de vrije jongeling van voorheen; tegenover andere menschen verschijnen zij niet meer als afzonderlijke en zelfstandige personen , maar ieder van hen als echtgen jot, als de wederhelft van den ander. Bovendien brengt het huwelijk kinderen voort, en van dat oogenblik af zijn de echtgenooten ouders, treden zij op in eene nieuwe en verhevene waardigheid, die hen boven vele menschen verheft. Deze bemerkingen doen reeds zien, dat het huwelijk aan de echtgenooten zeer bijzondere pligten oplegt. God heeft daaren. boven aan iederen levensstaat bijzondere voorschriften gegeven, en hij, die den staat des huwelijks vrijwillig kiest, verbindt zich dan ook tot al de pligten, welke die staat medebrengt.
— 152 —
Het is over die pligten, dat in deze afdeeling zal gehandeld worden; en om verwarring, en zooveel mogelijk herhaling te voorkomen, zullen wij spreken : 1°. Over de pligten, die gehuwden tegenover elkander hebben als echtgenooten. 2°. Over de pligten, die zij hebben als ouders. 3°. Over hunne pligten tegenover bloedverwanten, dienstboden, enz.
OVER DE PIJGTEN DER GEHUWDEN ALS ECHTGENOOTEN.
Het Christelijk huwelijk moet een evenbeeld zijn van de heerlijke en zegenrijke vereeniging van Christus met zijne Kerk. Daarom zegt de Apostel Paulus : het hmeVjk is em f/roo/ Sacrament, in Christus en in de Kerk.
Wat Christus was en is voor zijne Kerk, dat moet de man zijn voor de vrouw : hij moet haar in liefde en trouw geleiden, haar troosten, haar overal bijstaan en verdedigen. En gelijk de Kerk zich gedraagt jegens Christus, zoo moet de vrouw zich gedragen tegenover haren man : zij moet hem met liefde onderdanig zijn, hem gelooven, op hem haar vertrouwen stellen, zij moet hem immer getrouw aanhangen, zoowel in voorspoed als in tegenspoed. Maar ook de oorspronkelijke instelling van het huwelijk moeten wij niet voorbijzien : God schiep Eva als vrouw voor Adam, opdat zij voor
— 154. —
hem zou ziju eene hulp aan hem gelijk. Het ia niet goed, zeide God, dat de man alléén zij, en daarom schonk Hij hem de vrouw als hulp, dus niet geheel iu rang en waardigheid gelijk aan Adam, maar ock niet als dienstmaagd of slavin; want zij was eene hulp aan hem gelijk.
Welnu, het zijn deze gedachten, die ons bij de behandeling der onderlinge pliglen van gehuwden steeds voor den geest moeten staan, en tene goede waardeeriug van die waarheden zal ons de juiste omschrijving der pligten gemakkelijk maken. Sommige pligten zijn aan man en vrouw gemeen, andere zijn voor beiden verschillend.
Ouder de pligten, die zij met elkander gemeen hebben, tellen wij de volgende.
§ 1-
GEZAMENLIJKE PLIGTEN VOOR MAN EN VROUW.
1 . DE HUWELIJKS-LIEFDE.
Liefde is de oorsprong en de grondslag van het huwelijk, en echtgenoolen kunnen slechts zoolang gelukkig zijn, als zij elkander wederkeerig liefde toedragen. De liefde, die man en vrouw bij elkander bragt, eu hen deed besluiten om zich geheel hun leven aan elkander te verbinden, was slechts
— 155 —
eeiie bloot natuurlijke liefde tot op den dag van hun huwelijk; maar door de genade van het H. Sacrament, dat zij toen ontvangen hebben, werd die natuurlijke liefde veredeld en verhoogd tot eene bovennatuurlijke 1), en het is die bovennatuurlijke huwelijks-liefde, waarmede zij elkander moeten beminnen tot aan den dood.
De H. Frausciseus van Sales 2) spreekt hierover op de volgende wijze tot echtgenooten : //ik vermaan u elkander te beminnen met die liefle, die de H. Geest zoozeer aanbeveelt in de li. Schrift. Gehuwden, het beteekent niets u te zeggen, bemint elkander met eene natuurlijke liefde, want ook de tortelduiven doen dit wel; noch ook om te zeggen, bemint elkander met menschelijke liefde, want ook de heidenen hebben die liefde beoefend; maar ik zeg u met den grooten Apostel : mannen, bemint uwe vrouwen, zooals Jesus Christus zijne Kerk bemint; vrouwen, bemint uwe echtgenooten , zooals de Kerk haren Verlosser liefheeft. quot;
// Echtgenooten, zegt Mgr. Gaume, moeten voor elkander eene bijzondere, reine, heilige en vel' hardende liefde hebben, die gelijken moet op de liefde, welke bestaat tusschen .Tesus Christus en zijne Kerk. Hunne liefde moet rein zijn, en hen aansporen om godvruchtig, kuisch en zuiver te leven, gelijk
1) Conc. Trid. Sess. 24«.
2) Philothea, hoofdstuk 38.
— 156 —
het aan kinderen van heiligen, aan broeders van Jesus, aan erfgenamen des hemels betaamt. Heilig moet hunne liefde zijn, dat is, hunne natuurlijke liefde moet verheven en veredeld worden, hun het juk aangenaam maken, waaraan zij zich onderworpen hébben. Hnnne liefde moet volhardend zijn, en moet hunne harten, niettegenstaande de veranderlijkheid en de onbestendigheid des levens, teeder vereenigd houden, opdat zij elkanders gebreken in geduld verdragen, en onverpoosd de heilige beloften vervullen, die zij elkander aan het altaar hebben gedaan.quot;
vJesus Christus bemint zijne Kerk teeder, uit liefde beschermt Hij haar, uit liefde geleidt Hij haar, en voert haar naar den hemel; zoo moet ook de man de geleider en beschermer zijn van zijne vrouw, en haar den weg des hemels toonen, door zijn voorbeeld en door zijn woord. Jesus Christus en zijne Kerk zijn één, één Geest bezielt hen; zoo ook met den man en de vrouw : zij vormen, om zoo te zeggen, één ligchaam, en één geest moet hen bezielen. Jesus Christus bemint de Kerk teeder^ maar Hij bemint haar tot haar eeuwig heil; en de Kerk op hare beurt, vereert haren goddelijken Bruidegom, en blijft Hem in eeuwigheid getrouw. Zoo moet de man zijne vrouw liefhebben; ware, echte liefde moet hem aansporen om te zorgen, zooveel hij kan, voor haar eeuwig geluk, en de vrouw wederkeerig moet haren man beminnen,
— 157 —
hoogachten en getrouw doen voor zijn geluk, wat zij vermag.quot;
Schoon en edel is de huwelijks liefde, wanneer zij op deze wijze in de harten der echtgenooten bestaat en door hen beoefend wordt; en hier vooral zien wij de waarde, die het H. Sacrament des huwelijks voor Christenen heeft, omdat deze door dat Sacrament, wanneer zij het goed ontvangen, in overvloed aan die bovennatuurlijke huwelijksliefde deel krijgen.
Geheel anders is de natuurlijke liefde, die tusschen onchristelijke echtgenooten bestaat. Ook zij kunnen elkander regt hartelijk beminnen en liefhebben, maar hunne liefde rust op natuurlijke gronden, zij beminnen elkanders eigenschappen en hoedanigheden van ziel of van ligchaam, en meer of minder zal eigenbelang de oorsprong van die liefde zijn. Niet zelden zal het gebeuren, dat zulk eeue liefde haren grond verliest, en daarom geheel of gedeeltelijk verloren gaat. De vrouw is hot schoone meisje niet meer van voorheen, de man toont minder lust voor den arbeid, minder hartelijkheid voor zijne vrouw; het nieuwe leven, dat zoo vol was van poëzij en genot, wordt spoedig prozaïsch en alledaagsch, en zoo zien gehuwden zich de reden ontvallen, waarom zij elkander liefhadden. Dan kan het gebeuren, dat er eene uiterlijke welwillendheid blijft bestaan voor elkander, om geene ergernis te geven aan de wereld, om het belang der kinderen, die in het
— 158 —
huwelijk: zijn verwekt., maar liet waar genot, de vreugde des huwelijks is vergaan, omdat de huwelijksliefde niet meer bestaat ; zij zijn niet meer ééa van hart en van ziel, en ach! dan wordt het huwelijk een ondragelijk juk.
Hebben Christelijke echtgenooten door het Sacrament des huwelijks aan die bovennatuurlijke huwe-lijks-liefde deel gekregen, dan moeten zij alles doen, wat mogelijk is, om die liefde in het hart te onderhouden en te vermeerderen. Het gaat hiermede zooals met alle geschenken, die wij ontvangen van God; worden zij niet benut, zij gaan verloren; worden zij goed gebruikt, zij vermeerderen en nemen in kracht en omvanï toe. Wanneer dus echtsenoo-ten de bovennatuurlijke liefde goed beoefenen, elkander niet met zinnelijke, maar met Christelijke liefde beminnen, wanneer zij door een dagelijksch gebed vermeerdering dier liefde vragen, dan zal dat goddelijk geschenk hun nooit ontbreken, dan zullen zij steeds hartelijk geliefde echtgenooten blijven voor elkander, water ook met hen op aarde gebeuren moge.
Deze huwelijks-liefde is de grondslag van alle verdere pligten, die echtgenooten te vervullen hebben.
2. ECHTELIJKE KDISCHHETD.
T)e huwelijks-liefde moet eene reine, kuische liefde zijn, want ook het huwelijk moet rein en
eerbaar worden beleefd, en wee hem, die uieenen zou, dat tusscben echtgenoofen alles geoorloofd is. Om deze dwaling te voorkomen, moet men zich omtrent hetgeen in dit punt geoorloofd of niet geoorloofd is, vooraf laten onderwijzen door zijne brave ouders en door den pastoor, die het huwelijk inzegent, of door den biechtvader; en zou soms dit onderrigt veigeten worden, dan moet men er om vragen. Komen er dan later in het huwel'jk zaken voor, -vaarover men in geweten twijfelt of zij geoorloofd zijn of niet, dan moet men over dien twijfel raad vragen aan den biechtvader. Het is hier de plaats om een enkel woord te zeegen over de matigheid, die aan Christenen past : wil de Apostel, dat de geloovigen in alles matig zullen leven, dan doelt hij ook zeker op het huwelijksleven ; en hiermede komt overeen het verlangen (niet het gebod) der Kerk, dat echtgenooten op sommige hoogtijden, of wanneer zij de Sacramenten ontvangen, zich met onderling goedvinden zullen onthouden. Niet zelden gebeurt het, dat deze onmatigheid jeugdige echtgenooten uitput en hunne gezondheid deerlijk ondermijnt.
3. HUW ELTJKS- TROUW.
Christus bemint alléén zijne Kerk, en bemint haar altijd. ITij heeft slechts ééne Kerk gesticht , op haar alleen is al zijne liefde gevestigd, en vol-
— 160 —
gens zijne goddelijke belofte zal Hij haar getrouw blijven tot het einde der wereld. Maar ook de Kerkgt; zijne H. Bruid, bemint niemand dan Jesus alléén; nooit verlaat zij haren Bruidegom, eu zij sluit zich innigst aan Hem vast. Zoo moeten ook echtgenooten door trouwe en volhardende liefde met elkander verbonden zijn en blijven tot aan den dood. Die wederkeerige trouw hebben zij elkander aan het altaar beloofd, daarop hebben zij elkander de hand gegeten, en heeft de vrouw van den man den ring ontvangen, het teeken van een onverbreekbaar verbond.
Die huwelijks-trouw bestaat hierin, dat de man alléén zijne vrouw als vrouw bemint, en de vrouw alléén haren man als man, en dat beiden tegenover andere personen alles vermijden, wat voor die uitsluitende liefde ook maar gevaarlijk zou kunnen worden.
Christelijke echtgenooten verwerpen aanstonds iedere gedachte of begeerte zelfs naar andere personen. Reeds in het Oud Verbond werd door God gezegd : qïj zult wws naasten huisvrouw niet hegeeren; en Jesus heeft in het Evangelie gezegd : die eene andere vrouw aanziet om haar te hegeeren, heeft met haai reeds overspel bedreven in zijn hart. (Matth. V, 38.) Dus ook de bloote begeerte, vrijwillig in het hart gekoesterd, is eene doodzonde tegen de huwelijkstrouw. Mogten toch alle echtgenooten waakzaam zijn op zich zeiven, en de eerste beginselen van dat kwaad met -zorg uit hun hart verwijderd houden.
— 161 —
De H. Chrysostomus, in eene van zijne homeliën , zegt aldus : // alle andere vrouwen moeten voor den Christelijken echtgenoot onverschillig zijn, want als Christen moet hij weten, dat begeerlijke blikken, op eene andere vrouw geslagen, hem aan echtbreuk schuldig maken. Deze woorden des lieeren : //die eene andere vrouw aanziet, enz;quot; moeten nooit uit zijne gedachten gaan. Zoodra hij bemerkt dat zijne vrouw hem minder behaagt, dat er een begin van begeerte ontstaat naar anderen, moet hij zich aanstonds terugtrekken, en op de woorden van den Heiland denken, en deze zuilen dat onreine vuur wel uitblusschen.quot;
De uiterste schending van huwelijks-trouw geschiedt door feitelijk overspel. Deze vreeselijke zonde werd bij de Joden, op Gods bevel, met den dood der steeniging gestraft. Zelfs de Heidenen konden dezen gruwel uiet verdragen, en bepaalden daarvoor groote straffen, in sommige landen zelfs de doodstraf. Natuurlijk moet dit kwaad onder Christenen nog veel afschuwelijker wezen. Verlicht door het H, Geloof en loor vele Sacramenten gesterkt, is het voor Christelijke echtgenooten veel gemakkelijker om de kwade begeerlijkheid te overwLmen , dan het voor Joden of Heidenen is. Hoe beter de Christen kennis draagt van God en zijn heiligen wil, hoe meer middelen hij heeft om dien wil te kunnen vervullen, des te schandelijker is zijn val, des te strenger zal zijn oordeel zijn. u De echt-
— 162 —
■breker,quot; zegt de TT. Joannes Chrysostomus, //mag dan zijne vrouw niet vreezen, maar hij heeft God te vreezen, die wraak oefent over zulke misdadi-cers, en hen met vreeselijke straffen bedreigt. Want zij, die zich aan zulk eene schande overgeven, zullen geknaagd worden door den worm, die niet sterft, en geworpen worden in het vuur, dat nimmer uitdooft.quot;
O, hoe verschrikkelijk is de zonde van echtbreuk ! Zij maakt den mensch meineedig voor God, voor wien hij zijne vrouw trouw gezworen had ; meineedig voor zijne vrouw, wier regten hij schandelijk overtreedt: pligtig aan vreeselijke ergernis jegens de persoon met wie hij zondigt, zoodat die éene daad altijd drie doodzonden bevat. En hoe zal hij na die zonde verschijnen voor zijne vrouw en kinderen ? Zoo dikwijls hij hen ziet of eenig liefde-bewijs van hen ontvangt, spreekt de stem van zijn geweten, en verwijt hem zijne schande. Arme vrouw! gij hebt eenen man, dieu schandelijk bedrogen heeft; arme kinderen ! uwe moeder, die gij zoo teeder liefhebt, is door uw eigen vader vreeselijk beleedigd in haar eerst en meest natuurlijk regt. Deze gedachten moeten zich bij den echtbreker opdringen zoo dikwijls hij zijne vrouw en kinderen ziet, en daarom is het huiselijk geluk voor hem verbitterd , ja vergaan.
Maar wat zal er geschieden, wanneer de onschuldige partij met de misdaad bekend wordt ? O! dan
— 163 —
is er in het gevoelig liart der vrouw niet langer ware liefde en eerbied vcor haren echtgenoot mogelijk ; de Christelijke liefde gebiedt haar, dat zij vergeven moet; de nood der kinderen zal meestal dringend vorderen dat zij bij elkander blijven, maar het huwelijks-geluk is onherstelbaar verstoord, en ik geloof niet dat de vrouw zulk eene misdaad ooit vergeten kan.
Wordt de vrouw ontrouw aan haar huwelijk, dan zijn de gevolgen dezelfde en soms nog grooter; immers dan kan het gebeuren , dat haar bedrog zoover gaat, dat zij haren man dwingt, om het kind van een ander groot te brengen en als zijn eigen kind op te voeden.
Gelijk gezegd is, God bad den Joden voorgeschreven, dat de echtbreker den dood der steeniging zou ondergaan, opdat ook door tijdelijke straf voor dat kwaad zou geboet worden; in het Christendom is die strafwet opgeheven , maar de regtvaardige God is daarom niet veranderd, en dus geen wonder dat dergelijke misdaad, zoo als de ondervinding bewijst) ook nog op aarde door Go.1 wordt gestraft; dat men ziet hoe het huisgezin van den echtbreker mot allerlei rampen en tegenspoeden te worstelen heeft, hoe het niet zelden geheel te. gronde gaat.
Is de feitelijke schennis van huwelijks-trouw zulk een groot kwaad, en heeft zij zulke vreeselijke gevolgen, dan zal men gemakkelijk begrijpen dat beiden, man en vrouw, met groote zorg alles te ver-
— 164 —
■mijden hebben, Trat ook maar van verre tot die uiterste zonde zou kunnen leiden. Hier vooral geldt het beginsel, princip is obsta, //pas op het begin. quot; Daarom volgen hier eenige punten , waarop echtgenooten vooral te letten hebben.
VERVOLG. - GKVAREN.
1°. Verkoeling der huwelijks-liefde. — Zoolang bij de echtgenooten die ware liefde bestaat, gelijk zij hierboven beschreven is, is er geen gevaar voor huwelijks-schennis; maar, gelijk gezegd is, die liefde kan met den tijd verminderen, kan verloren gaan , en dat is het naaste gevaar voor ongetrouwheid. Zoodra dus één van beiden begint te bemerken, dat die liefde in zijn hart verflaauwt, moet hij met bs-hulp der goddelijke genade die liefde trachten op te wekken en te vermeerderen, moet hij veel bidden, dat God het bovennatuurlijk liefdevuur in zijn hart onderhouden moge.
Bestaat er tusschen de gehuwden eene bloot natuurlijke liefde voor elkander, dan bestaat er bij hen ook een blijvend gevaar voor outrouw. Immers de man kan eene andere vrouw, de vrouw kan dagelijks een anderen man ontmoeteu, die het van zijne wederhelft wint in natuurlijke begaafdheden, en voor wie hij dan ook in zijn hart meer genegenheid zal vinden, en dat is reeds het begin van ontrouw. iJquot;. Eene al te groote behaagzucht in de vrouw. —-
— 165 —
Pe vrouw moet zich vooral wachten voor te grooteu opschik en ijdelheid. Zij moet boven alles trachten te behagen aan God door vroomheid en naauwkeu-rige vervulling der pligtcn, die zij als echtgenoote en als moeder tc vei vullen heeft. Naast God moet zij alleen bedacht zijn op haren man, om hem te gehoorzamen, hem te believen, en aan hein in alles te bevallen; en zij moet niet vergeten, dat zij temeer aan haren man behaagt, uaannale y/v minder tracht te behagen aan anderen, u Gij moet overtuigd zijn. Christelijke vrouw , zegt Tertuliaan, 1) dat gij zeker aan uwen man zult behagen door deugd en door een liefderijk gedrag jegens hem, en al zijt gij ook matig en eenvoudig in uiterlijken opschik, wees daarom niet bezorgd, dat gij aan een verstandigen echtgenoot niet bevallen zult. quot;
Schoone. wenken hierover vinden wij in een Win, maar hoogst nuttig boekje van Charles Sainte-Foi. 2) // Eene Christelijke vrouw zoekt slechts te behagen aan haren man. Het is haar zeker niet verboden de achting te winnen en te verdienen van degenen, met wie zij leven moet; 't is haar pligt, ora alles met zorg te vermijden, wat haar onbehaaglijk maakt, aan anderen. Hare woorden, hare daden, hare houding, alles in haar moet zoodanig zijn, dat niemand daardoor gehinderd of beleedigd wordt. Maar
1) De cult. fern. 1. 3. Cap. 1.
2) Bruxelles, pag. 104-, 105 , Heures scrieuses d'uue jeune fenuuie.
— 166 —
zij wordt schuldig, zoodra de liaar ingeborene zucht om te behagen zich vestigt op een man in het bijzonder, of wanneer zij van de mannen, die haar gezelschap genieten, iets meer dan achting en eerbied vraagt. Eu zij kan zeker zijn, dat zij van dat oogenblik af zal dalen in de hooge meening, die men over haar gevormd had, en dat bij hen de achting zal verminderen, die men haar toedroeg. De vrouw, die door behaagzucht gedreven wordt, is ongeschikt voor de ernstige pligten van haar hais-o-ezin en van het Christelijke leven. De rust woont niet meer in haar gemoed, maar onrust en bittere verveling. Om den treurigen toestand uit te drukken, waarin de vrouw door te groote behaagzucht komt, zegt men : zij is ijdel, d. i. zij is ledig. En inderdaad, zij wordt ledig van geest, ledig van hart, ledig in geheel haar leven. O, dat de vrouwen toch ernstig nadachten over de beteskenis van dat woord ijdelheid, en zij zouden begrijpen hoeveel wanorde en hoeveel schuld er in die ondeugd ligt opgesloten. Men noemt ijdel, wat geen grondslag, geen vastheid heeft, hetgeen slechts schijnen schaduw is. Eene iidele vrouw is eene vrouw, wier geest ontdaan is van ernstige gedachten, wier hart ledig is van verhevene, edelmoedige gevoelens, wier leven vervliegt zonder groote en edele daden. De ijdelheid bederft den oorspronkelijken toestand der ziel, zij onderdrukt de natuurlijke verheffing van den geest, en trekt de gedachten naar de aarde;
— 167 —
zij doet het hart verdorren en verdroegen, en dat koude gemoed, door de ijdellioid bedorven, kan. zich niet meer ten hemel verheffen zoo als voorheen, maar neigt zich enkel naar de ellende van deze wereld, gelijk de bladeren van boomen of struiken, door de wintervorst bevroren, naar den grond afhangen. quot;
3°. Hetzelfde gebrek kan ook voortkomen uil den man, wanneer hij namelijk al te ijdcl is op den uiterlijken opschik en tooi zijner vrouw, en haar daartoe buitensporig aanspoort; dan is hij zelf oorzaak van de ijdelheid zijner vrouw, oorzaak van haar ongeluk, misschien in de toekomst van het verbreken der huwelijks-trouw.
4°. De omgang uiet andere personen. — Man en vrouw komen beiden door verschillende omstandigheden des levens in aanraking met personen van het ander geslacht. Om in dien omgang ieder gevaar te vermijden, is het noodzakelijk, dat beiden zich tegenover ieder ander mensch gedragen als ongehuwd; de man moet iedere vrouw of meisje aanzien, aanspreken en behandelen , zooals de. kuische en eerbare jongeling dat doet, en de vrouw tegen over andere mannen, zoo als de vlekkelooze en vreesachtige maagd. Dit moet de regel zijn van hun gedrag , en het gevaar is weggenomen. Nader wordt dit punt behandeld, wanneer er gesproken wordt over de pligten der echtgenooten jegens anderen.
— 168 —
VERVOLG. - IJVERZUCHT.
Na gesproken te hebben over de huwelijks-trouw en over de vreeselijke zonde, die gepleegd wordt door schennis van het huwelijk, kan men zich eenig-zins voorstellen wat de Christelijke vrouw of de Christelijke raan gevoelen moet, wanneer hij bemerkt of met grond vermoedt, dat zijne wederhelft, aan wie hij voor eeuwig verbonden is, zich aan dezen gruwel heeft pligtig gemaakt. Maar niet zelden wordt bij één van beiden ontrouw gevreesd van zijne wederhelft, zonder eenigen grond of op een bloot vermoeden, waarvoor geen bewijs bestaat. Zulk eene vrees wordt genoemd ijverzucht of jaloezij. Het spreekt van zelf, dat, waar de/e ondeugd (want, een valsch of ongegrond vermoeden te hebben over Let slecht gedrag van een ander, is altijd zonde) bestaat, geen huwelijks-geluk mogelijk is. Daarom ■wil ik gehuwden hiertegen waarschuwen met de volgende woorden van den H. Chrysostoraus 1) :
n Niets is meer te betreuren dan eene ziel , die aan ijverzucht toegeeft. Willen wij een beeld /,oe-ken, dat ons deze ondeugd aanschouwelijk maakt, dan moeten wij haar vergelijken met oorlog en storm; want waar jaloezij heerscht, daar is alles droefheid, strijd en verwarring. De mensch, die
1) De Virginitate. C. 52.
— 169 —
hierdoor geplaagd wordt, is niet veel beter dan een bezetene of een waanzinnige. Altijd is hij vol gramtnoedigheid, en die zich in zijne omgeving bevinden, zijne kinderen, zijne dienstboden en wie ook, al hebben zij niet de minste schuld daaraan, moeten zijne gramschap gevoelen. Hetzij in huis, hetzij op straat, hetzij op reis, overal vervolgt hetn die booze geest, brengt zijn hart in pijnlijken angst, en laat hem nergens rust. Bovendien veroorzaakt deze ziekte (want het is inderdaad eene geestelijke ziekte,) niet alleen bittere droefheid, maar ook ondragelijke woede. — Is dan deze ziekte niet vreeselijker dan de dood ? T)e uiterste armoede zelfs, ongeneeslijke ziekten, brand of oorlog zijn dragelijker dan dit kwaad. Degenen, die het eenmaal ondervonden hebben, weten hoe waar dit is. Met alle welsprekendheid is men niet in staat, de grootheid van die ramp te schilderen. Die ongelukkige mensch ! haar, die hij boven alles lief heeft, voor wie hij met vreugde zijn leven zou geven , haar moet hij immer verdenken. Waar zal hij troost vinden in dien treurigen toestand ?quot; En dikwijls leeft hij in dat ongeluk op een bloot vermoeden , waarvoor niet de minste grond beslaat. Maar is de man zoo ongelukkig door die rampzalige ijverzucht, niet minder, ja nog meer misschien is het de onschuldige vrouw van zulk een echtgenoot. De woede van zijn hart zal zich vooral wreken op haar, dagelijks wordt zij in woorden en daden door
hem beschimpt en vernederd, alles wat zij doet of spreekt, hoe onschuldig ook, liet wordt door den jaloerscheu man slecht verklaard, overal ziet hij het gebrek, waarvan hij zijne vrouw verdenkt. Hetzelfde heeft plaats wanneer de vrouw zich door deze ondeugd leiden laat, maar bovendien zal zij juist daardoor nog meer haren man uit het huisgezin verwijderen, hem naar andere gezelschappen doen omzien, en welligt door eigen schuld van haren trouwen echtgenoot een ontrouwen maken.
Dat dan toch Clnistelijko echtgenooten waken tegen dit euvel, en het met alle zorg verwijderen uit hun hart, zoodra zij de eerste sporen daarvan ontdekken. Het spreekt van zelf, zij moeten niet alleen trouw blijven aan elkander, maar ook met zorg vermijden alles, wat maar den schijn van ontrouw heeft of een regtmatig vermoeden van ontrouw kan doen ontstaan; maar evenzeer moeten zij zich wachten tegen een ijdel of ongegrond vermoeden. Gelijk het insekt, zegt de tl. Fransciscus van Sales, den besten en rijpsten appel uitzoekt, om er in door te dringen en dc geheele vrucht te bederven, zoo doet ook de ondeugd; de liefde is het edelste in het huwelijk, en het is juist in die liefde, dat de ondeugd van jaloezij zich nestelt, om haar te ondermijnen en langzaam uit te dooven. Evenwel, zoo als dezelfde Heilige aanmerkt, die ijverzucht zal nooit ontstaan , als de wederkeerige liefde gegrond is op ware deugd, dat is, als zij boven-
— 171 —
natuurlijk is, gelijk wij haar boven beschreven hebben. // Ijverzucht, zegt Hij, is wel een bewijs van. groote en innige lieftle, maar bewijst ook tevens, dat de liefde hare goedheid, hare zuiverheid en hare volmaaktheid mist; want volmaakte liefde veronderstelt vertrouwen op de deugd der persoon , die men liefheeft, en ijverzucht veronderstelt vrees en wantrouwen.
Het meeste gevaar voor deze ondeugd bestaat, wanneer de echtgenooten veel verschillen niet elkander in leeftijd of stand, en 't is ook daarom verstandig dergelijke huwelijken niet aan te gaan.
4. ECHTELIJKE VREDE.
Tusschen Christus en zijne FT. Bruid heerschfc een ongestoorde vrede. De Heer heeft zijne Kerk geheiligd, haar in liefde onderworpen en onder zijn zacht juk gebragt. De Kerk geniet in die innige vereeuiging met Christus een onuitsprekelijken vrede, en hoe hevig ook de strijd van buiten is, de een-dragt en de vrede tusschen Christus en Zijne bruid kan nooit gestoord worden. Zoo moeten ook gehuwden, die elkander in waarheid en opregt beminnen, in ongestoorde eendragt en vrede leven.
Ook die vrede moet gegrond zijn op ware en bovennatuurlijke huwelijks-liefde, en naarmate deze grooter is bij de echtgenooten, zal de vrede tusschen hen beter bewaard blijven.
— 172 —
Dat God zelf den ouderlingen vrede tusschen de Christenen in het algemeen op hoogen prijs stelt, blijkt hieruit, dat Jesus zoo dikwijls in het Evangelie zijnen leerlingen den vrede toewenschte, en dat de Apostelen, wanneer zij aan de geloovigen hunne brieven schreven, altijd eindigden met hartelijke vredewenschen. Daarom doet ook de tl. Kerk den priester dagelijks bidden in de Mis : u diesque nostros in tua pace disponas : lieer, geef dat onze dagen in uwen vrede verloopen; quot; telkens doet Zij hem die schoone woorden herhalen : n pax Domini sit semper vobiscum : de vrede des Heeren zij altijd met u lieden.quot; Ja, omdat de Kerk begrijpt, dat er voor den mensch niets beters, niets wensche-lijker is dan vrede, noemt Zij in hare taal den hemel de plaats van vrede, locum pacis, de plaats van eeuwige rust, requiem aïternam.
Dat een duurzame vrede voor het huwelijks-geluk noodzakelijk is, begrijpt iedereen, en behoeft geen betoog. Echtgenooten kunnen gelukkig zijn zonder kinderen, zonder voorspoed, zonder geld, ook in armoede zelfs en kwijnende ziekten, maar zonder huiselijken vrede nooit. Al hadden zij ook alles wat de wereld bieden kan, als zij dien vrede missen , dan zijn zij diep ongelukkig, ja dan is hun huwelijk eene hel op aarde. Het is niet noodig hier eene beschrijving te geven van het rampzalig huisgezin, waar geen vrede woont. Helaas! er zijn er maar al te veel op de wereld, en men behoeft
— 173 —
uiet scherp te zien, om te begrijpen, hoe ellendig het daar toegaat.
Is die vrede van zooveel belang, dan is het ook een dure pligt voor gehuwden om alles te doen, wat mogelijk is, om dien vrede te bewaren , en alles te vermijden, waardoor die kostbare vrede zou verloren gaan. Daarom behooren echtgenooten steeds voor den geest te hebben die vermaning van den Apostel Paulas ; //verdraagt elkander, indien gij eenige klagt hebt tegen een ander : gelijk de Meer u vergeven heeft, doet ook zoo.quot; (Col. III. 13.) Twee menschen, die dagelijks met elkander moeten omgaan, die elkander in alle verschillende omstandigheden des levens moeten bijwonen, zullen dikwijls in elkanders gedrag of woorden iets vinden, wat de een in den ander afkeurt. Al zijn zij ook als echtgenooten door eene groote en innige liefde met elkander vereenigd, zij zijn niet zoo één geworden, dat zij ophouden twee verschillende personen te zijn; en zoolang ieders persoonlijkheid blijft bestaan, moeten zij noodzakelijk hier en daar verschillen met elkander. Zal nu daardoor de vrede niet gestoord worden, dan moeten zij dat verschil van karakter of persoonlijkheid in elkander eerbiedigen , en wanneer ook dat verschil soms eenigcn last veroorzaakt aan den ander, hij moet het, zooals de Apostel zegt, met geduld verdragen. //Sup-portantes invicem.quot; Ja, nog meer, al wordt ook soms een van beiden door dat verschil beleedigd,
_ 174 —
en in zijn regt als echtgenoot, als man of vrouw verkort, hij moet het met liefde vergeven om des vredes wille ; donantes vobismetipsis. quot;
De man moet niet vergeten dat hij een mensch, en niet een engel heeft getrouwd; de vrouw moet haren man, hoe braaf en deugdzaam hij ook is, beschouwen als iemand, die altijd aan vele gebreken en onvolmaaktheden onderworpen blijft. Beiden moeten zich tot taak stellen, om elkander zooveel mogelijk te verbeteren, maar tevens begrijpen , dat zij altijd gebrekkige menschen zullen blijven , die, zoo als de H. Jacobus zegt, in vele zaken misdoen (Jac. III, 2); en nooit mogen zij vergeten, dat alléén de onderlinge liefde en vrede het beginsel van ware verbetering kan zijn. Wordt de lieve vrede verbroken, dan staan man en vrouw als twee vijandige personen tegen over elkander , en dan kunnen zij tot elkanders volmaking niets meer doen; de mensch laat zich door zijn vijand niet onderrigten of verbeteren.
O ! dat toch echtgenooten goed begrijpen het groote belang van den huiselijken vrede ! dan zullen zij zich veel getroosten en alles opofferen om den vrede te bewaren. Evenwel, men moet niet vergeten, dat het beter is in vrede te leven met God, dan met de menschen. Er kunnen soms door den man zaken gevorderd worden van zijne vrouw , waarin zij niet mag toestemmen, omdat God het haar verbiedt; en al zou dan ook op hare weigering
de lieve vrede verstoord worden, zij mag nooit hare toestemming geven tot zulke handelingen.
Het schijnt dat in het bewaren van dien vrede de vrouw meer vermag dan de man; ten minste de ondervinding bewijst, dat, wanneer de vrede wordt gestoord, meestal de schuld ligt aan de vrouw , die met meer zachtmoedigheid ligt de rust van het huisgezin had kunnen bewaren. Ook is de H. Schrift in het boek der Spreuken , en in het boek Ecclesiasticus, onuitputtelijk in loftuitingen ever de vreedzame en zachtmoedige vrouw, terwijl zij de twistzieke echtgenoote aanhoudend geeselt.
Ouder de voornaamste middelen , die kunnen dienen om den vrede te bewaren , noemen wij de volgende :
1°. Het gebed.— Gelijk de H. Kerk dagelijks voor zich en hare kinderen den vrede van God afsmeekt, zoo moeten ook echtgenooten dagelijks voor zich dien hemelschen vrede vragen. God is de oorsprong van vrede, en dus moet hij gevraagd worden van God.
2°. Groote openhartigheid voor elkander. — Het zijn elkanders handelingen of gebreken, waardoor de echtelijke vrede wordt gestoord. Niet zelden zijn het kleinigheden, die gehuwden ter liefde voor elkander gaarne willen verbeteren, wanneer zij maar weten, dat de andere zulks verlangt. Welnu dan, als zij bij tiids, en met groote liefde en zachtmoedigheid hunne wederhelft daarover spreken, dan
— 176 —
zal alles zonder stoornis van den vrede afloopen ; daarentegen, geschiedt er geene wederzijdsche openbaring, of geschiedt zij te laat, wanneer die handelwijze of dat gebrek eene gewoonte is geworden, dan is verandering onmogelijk of uiterst mocijelijk.
Vooral jonggehuwden moeten deze aanmerking ter harte nemen. In de eerste dagen van het huwelijk is alles zoo schoon en zoo lief, dat men aan gebreken van den beminde niet eens donken wil. Men ziet wel hier en daar in elkanders gedrag punten, die men gaarne zou veranderen , maar, zegt men, 't is mijne lieve vrouw, 't is mijn beste man, wat zal ik hem lastig vallen. Intusscheu die eerste zinnelijke liefde neemt al spoedig af, en dan worden die kleine gebreken hinderlijk, maar ook dan wordt het moeijelijk en onredelijk om aanmerkingen te maken op iets, dat men reeds een ge-ruimen tijd in stilte verdragen had. Het spreekwoord : n indien gij den vrede wilt bewaren, bereid u ten oorlog,quot; geldt ook in het huwelijk. Zonder oorlog te verklaren moet men, van af de eerste dagen des huwelijks, elkander met liefde onder het oog brengen deze en gene punten, die men met reden wil veranderd hebben, en dan is het behoud van den vrede gemakkelijk.
8°. Nooit anderen klagen over elkanders gebreken. Ik versta hier door anderen, iederéén; ook de beste vrienden of vriendinnen, ook zelfs de ouders of naaste bloedverwanten mogen nooit uit den mond
— 177 —
van echtgenooten de gebreken der wederhelft vernemen ; en al zouden ook die gebreken wereldkundig zijn, zij moeten door hen verschoond, verminderd en zooveel mogelijk bedekt worden. Niets is meer in staat om den vrede te verbreken, dan het onvoorzigtig spreken over elkander. Men zegt dit of dat in het grootste vertrouwen aan een ander; maar deze heeft weder andere vrienden of vriendinnen, aan wie hij hetzelfde vertrouwen schenkt. Zoo wordt die mededeeling gedragen van den een naar den ander, zij wordt merkelijk vergroot, zij komt ter oore van hem, wien het aangaat, en dan ontstaat er wantrouwen en afkeerigheid tusschen echtgenooten, en wordt de huisselijke vrede onmogelijk. Maar bovendien waartoe zal die klagt hun dienen? Hoogst zelden zullen zij personen ontmoeten, die hun goeden raad geven, die hun waarachtig geluk behartigen en hen tot geduld en lijdzaamheid aansporen : meestal zullen zij in hun ongeluk beklaagd worden, en meer en meer tegen hunne wederhelft worden opgezet. Daarom moeten gehuwden alles met elkander afmaken, en nooit andere personen bij hunne geschillen inroepen. Slechts voor één mensch kan eene uitzondering gemaakt worden, namelijk voor den biechtvader. Wanneer dan echtgenooten over eenig punt van gewigt het niet eens kunnen worden met elkander, dat zij dan een wijzen en verstandigen biechtvader raadplegen; zijne
ondervinding zal hun nuttig kunnen zijn. en van
12'
hem, die door zijne bediening tot de grootste geheimhouding verpligt is, hebben zij geene openbaring aan anderen te vreezen.
Overigens, hoe vredelievend ook de echtgenooten zijn, en hoe zorgvuldig zij ook altijd den vrede tracliten te bewaren, het kan bijna niet anders, of van tijd tot tijd zullen er kleine verschillen tusschen hen ontstaan; maar hierdoor zal de ware huwelijks-vrede niet gestoord worden, mits zij in acht nemen dat woord van de H. Schrift : u laat de zon niet ondergaan over uwe gramschap.quot; — Daarom, echtgenooten, wat er ook moge voorvallen, verzoent u met elkander voor gij slapen gaat, vergeeft elkander en vergeet hetgeen er is geschied, gelijk de Heer, zegt de Apostel, u vergeven heeft; en doet gij dit niet, helaas! 't is de eerste rampzalige nacht van uw huwelijk, die misschien door geen enkelen helderen dag meer zal gevolgd worden; de duivel zal zijn voordeel doen met uwen twist, zal zich stellen tusschen u en uwe wederhelft, en u reeds hier in uw huwelijk de hel doen beleven, terwijl het uw hemel moest zijn op aarde.
5. WEDËRKlsr.RIG HULPBETOON.
Toen God Adam geschapen had, zeide Hij : ,/ 'i is niet goed dat de man alleen zij, laten wij hem eene hulp geven aan hem gelijk. quot; 1) God wil dus, dat man en vrouw elkander zullen
1) Gen. II. 18.
— 179 —
bijstaan en helpen, en daarom is die wederkeerigehulp hun beider pligt. Hetzelfde leert ons ook de verhouding van Caristus tot Zijne Kerk. De goddelijke Bruidegom ondersteunt de H. Kerk met Zijne genade, staat haar bij in haren strijd op aarde, en helpt haar in alles; en de Bruid daarentegen doet wat zij vermag, om de eer van haren goddelijken stichter te handhaven, en den luister van Zijn Naam op de wereld te verbreiden.
De/en pliüt in bijzonderheden te beschiijven is onmogelijk en ook niet, noodig. Wanneer echtge-nooten elkander met vaie Christelijke liefde beminnen, dan zullen zij niet vragen in welke zaken zij elkander behooren bij te staan; de liefde maakt alles ligt, overal steekt zij de Landen uit, zij is bereidvaardig tot iedere dienst. Zoo behoort het te zijn bij echtgenooten; en meer zal die hulp van hen gevraagd worden, naar gelang de wedeihelft meer hulp behoeft. Daarom zal die hulpvaardigheid het beste blijken, wanneer één van beiden door groote rampen of door eene ernstige ziekte getroffen wordt; dan tersi, leeren zij elkander goed kennen, en daarom is eene groote ramp voor waarlijk Christelijke echtgenooten soms meer een geluk dan een ongeluk te noemen.
Slechts één der pliglen van wederkeerig hulpbetoon wil ik hier nader bespreken, omdat liij de voornaamste is en soms het meest wordt verzuimd, namelijk dsn pligt van te zorgen voor elkanders
eeuwig welzijn. Beiden moeten doen wat mogelijk is, om elkander te bewaren voor zonden, en te redden voor de eeuwigheid. A.ls God man en vrouw verecnigd heeft, opdat zij elkander tot hulp en steun zouden dienen, dan zal God toch wel in de eerste plaats verlangen, dat zij elkander zullen steunen op den weg des hemels; immers, is dat niet de groote, de eenige zaak waarvoor wij op aarde zijn, het bereiken der zaligheid? en heeft daarin niet ieder mensch behoefte aan de hulp van zijne medemenschen?
Echtgenooten mogen daarom niet onverschillig zijn voor elkanders fouten en gebreken, maar zij moeten deze met geduld, met liefde en zachtmoedigheid trachten te verbeteren. Zij moeten elkander voorgaan in deugden en goede werken en vooral in oefeningen van godsvrucht; openbaart zich bij één van hen een groot gebrek, de ander mag niet rusten voor hij beterschap en ware bekeering ziet. Gebed, vermaning, goede voorbeelden, alles wat helpen kan, moet daartoe worden aangewend, en al ziet hij geene vruchten van zijnen arbeid, hij mag den moed niet verliezen, hij moet altijd denken aan de verzekering van den Apostel Paulus gt; die zegt, n door de geloovige vrouw wordt de on-geloovige man geheiligd, en de ongeloovige vrouw door den geloovigen man; '' 1) hij moet denken aan het voorbeeld van de H. Monica, die door haar
1) I Cor vn, 14.
— 181 —
gebed en voorbeeld haar heidensehen echtgenoot bekeerde tot het geloof in Christus.
Schandelijk wordt die pligt vergeten door de echtgenooten, wanneer zij van elkander zaken vragen, die zondig en ongeoorloofd zijn, of wanneer één van beiden door zijn slecht gedrag tot ergernis dient aan den ander; dan zijn zij niet, gelijk God het wil, eene hulp voor elkander, maar veeleer eene groote hindernis, en wie weet, of zij niet elkander zullen dienen tot eeuwig ongeluk.
6. ECHTELIJKE ZAMENLEVING.
Met dezen titel wordt bedoeld de verpligting, die op gehuwden rust, om tot aan den dood elkander overal te volgen en getrouw zamen te wonen. Al de pligten, die tot nu toe besproken zijn, veronderstellen dezen pligt. Immers huwelijksliefde, echtelijke trouw, huisselijke vrede, onderling hulpbetoon, zij veronderstellen allen, dat echtgenooten altijd en overal te zamen wonen, en te zamen de lasten des levens dragen moeten. Er is dan ook niemand, die aan deze verpligting van het huwelijk zal twijfelen. Gelijk Christus in het H. Sacrament des Altaars onafscheidelijk aan zijne Kerk blijft verbonden, en die Kerk zich nooit van haren goddelijken Bruidegom scheidt, zoo moeten man en vrouw, door God vereenigd, in het huwelijk bij elkander blijven en elkander volgen tot den dood.
— 182 —
Het is duidelijk dat deze pligt door sommige omstandigheden merkelijk kan gewijzigd worden. De man b.v. die om zijn beroep of bezigheden dikwijls, of soms voor laiiijeii tijd, op reis moet zijn, wordt hierin door zijn pligt als echtgenoot niet verhinderd : ook zelfs eene afwezigheid van korten duur voor uitspanning, mag hem door zijne vrouw redelijkerwijze niet belet worden; maar wanneer het langdurige reizen gïl lt, waarvoor de man geene noodzakelijkheid kan inroepen, dan is het hem niet geoorloofd zonder vrijwillige toestemming van zijne vrouw.
Moet soms de man, door omstanliglieden gedwongen, dp plaats zijner inwoning verlaten, of ook zelfs zijn vaderland vaarwel zeggen, dan is ziine vrouw verpligt hem te volgen waar hij gaat, al moet zij ook voor altijd van hare ouders en beste vriendinnen afscheid nemen. Miar zonder noodzakelijkheid is het den man niet geoorloofd, zijne vrou^v te dwingen het vaderland te verlaten : in een punt van zooveel belang hebben beiden gelijke regten.
Echtgenooten moeten begrijpen, dat zij nergens te huis zijn dan bij elkander, en zijn zij soms om ■wettige reden voor eenigen tijd van elkander verwijderd, zij moeten met verlangen uitzien naar het oogenblik dat hen weder zal vereenigen. Ook het genot, dat de man heeft bij zijne beste vrienden, of in de heerlijkste landstreek, mag nooit opwegen
— 183 —
tegen de vreugde, die hij vinden moet in zijn huisgezin, aan de zijde zijner vrouw. Daar is zijne plaats, en daar alleen kan hij gelukkig zijn.
Over de allertreurigste echtscheiding, of over de scheiding van tafel en bed, (welke laatste soms om hoogst gewigtige redenen geoorloofd kan zijn,) wordt gesproken in de laatste afdeeling.
§ II.
OVER DE BIJZONDERE PLIGTEN VAN DEN MAN.
Tot hiertoe hebben wij gehandeld over de pligten , die man en vrouw beide, als gehuwden, tegen over elkander te vervullen hebben, en die daarom gemeenschappelijke pligten worden genoemd, omdat zij aan beiden gemeen zvjn. Maar man en vrouw zijn van elkander zeer verschillend in aanleg en natuur, en dus geen wonder, dat ook hunne pligten uitéén loopen; dat God aan den man de«e, aan de vrouw gene geboden geeft, overeenkomstig hunne verschillende krachten. Ook de verhouding, waarin Christus tot Zijne Kerk staat, en die ons door den Apostel als het sclioone beeld van het huwelijk wordt aangegeven, verkondigt ons dezelfde waarheid : anders is het gedrag van Christus tegenover zijne Bruid; anders het gedrag van de Kerk tegenover haren goddelijken Bruidegom, en zoo moeten ook in het huwelijk de pligten van man eu vrouw
— 184 —
quot;verschillend zijn. Het is over die bijzondere pligten van ieder dat nu zal gehandeld worden, en wel in de eerste plaats over de pligten van den man. Men verlieze niet uit het oog, dat wij den man nog alleen beschouwen als echtgenoot tegenover zijne vrouw.
Zijne bijzondere pligten zijn de volgende ;
1. HIJ IS HET HOOFD DER VROUW.
Godzelf heeft den man geplaatst boven de vrouw. De Apostel Paulus leert het ons in deze woorden : // Christus is het hoofd van iederen man, maar de man is het hoofd der vrouw.quot; (1 Cor. XI : 3.) Gelijk Christus het hoofd is der Kerk en over haar gebiedt, maar met liefde en genegenheid, eu haar niet behandelt als eene slavin, zoo moet ook de man eene liefdevolle heerschappij voeren over zijne vrouw. De orde, door God vastgesteld, wordt verbroken, wanneer de vrouw wil regeeren over den man; maar ook wanneer de man met bitterheid of geweld zijne heerschappij over haar wil uitoefenen; want dezelfde Apostel zegt : //gij, mannen, moet niet hard zijn jegens uwe vrouwen.quot; (Col. III : 19.)
Zeer goed heeft de H. Chrysostomus hierover gesproken in de volgende woorden ; 1)
// Over uwen slaaf, o man, kunt gij met geweld
1) Hora. 20 in ep. ad Eph.
heerschen, en misschien niet eens over uwen slaaf, want deze kan u ontloopen : maar het betaamt niet, dat gij de gezellin van uw leven, de moeder van uwe kinderen, de oorzaak uwer vreugd, met vrees en bedreigingen beheerscht, maar alleen met liefde en met hartelijke toegenegenheid. — Welk eene vereeniging is deze, waar de vrouw siddert voor haren man ? — Welk genoegen kan de man er in smaken, wanneer hij zijne vrouw behandelt, als ware zij eene slavin ?
Zal de vrouw dc vreugde zijn van haren man, dan moet deze ook geen gevreesde leeuw worden voor haar : want daar hij het hoofd is van de vrouw, moet hij ook de eerste zijn, die haar eert en met groote liefderijkheid behandelt; hij moet begrijpen dat zij de gezellin is van zijn leven, of om beter te zeggen, dat zij een deel is van zijn eigen ligehaam, maar een zwak, een teeder deel, waaraan hij liefderijke oplettendheid verschuldigd is, zooals de Apostel Petrus zegt : // bewijst eerbied en oplettendheid aan de vrouw als het zwakkere deel.quot; (I. Petr. III : 7.) Wanneer de man, die door zijn verstand zichzelven beter kan beheerschen, in de plaats van met geduld kleine onaangenaamheden of tegenspraak te verdragen, aanstonds als een gebieder opstaat en met klem zijne vrouw beveelt, is het dan te verwonderen, dat de zwakke vrouw eindelijk verdrietig wordt en in verzet komt tegen haren echtgenoot ?
— 186 —
Ik ■wil hier nog aanhalen de volgende woorden van den H. Clirysostomus : 1)
u Al zou er ook door liare schuld in huis iets gebeuren, wat u onaangsnaam valt,, dan moet gij haar leed niet vermeerderen, maar integendeel haaf geruststellen. En al zoudt gij ook alles verliezen, het was toch nog veel treuriger eene vrouw te bszitten, die de genegenheid van haren man niet meer heeft.
// Wij moeten wel allen elkanders lasten dragen, hoeveel te meer moet dan niet ds man met geduld den last dragen zijner vrouw. — Is zij arm, verwijt het haar niet; is zij klein van begrip of onhandig, lach haar niet uit, maar geleid haar met alle goedheid; want zij is een deel van U, gij zijt één lig-chaam geworden. 3am von sunt duo, seel una cara. Ja, al is zij twistziek, driftig of geneigd tot groote ondeugd, gij moet haar eerder met medelijden bejegenen, dan met drift en gramschap; gij moet God ijverig bidden, uwe vrouw met raad en daad bijstaan, en niets ter hare verbetering onbeproefd laten.quot;
De man is het hoofd der vrouw, en als zoodanig vormt hij één ligchaam met haar; daarom zegt ook de Apostel: // de mannen moeten hunne vrouwen beminnen als hun eigen ligchaam; die zijne vrouw bemint, bemint zich zei ven. Niemand heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat, maar hij voedt het en koes-
1) Chrys. Hom. 36 in ep. I. ad Cor. N0. 8.
tert. het, gelijk Cliristus de Kerk.quot; (Eph. V ; 28, 29.)
Deze woorden sluiten alle overmoedige heerschappij van den man buiten, en leeren hem hoe hij ook met de grootste gebreken zijner vrouw geduld moet hebben. Wie slaat of mishandelt zijn voet, wanneer deze vermoeid is, weigert te gaan of een misstap doet? Indien uw oog niet helder ziet, zult gij u dan wreken op dat zintuig? Neen, zoo dwaas is men niet jegens zich zeiven, maar zoo dwaas moet dan ook de man niet wezen jegens zijne vrouw, die één ligchaam is met hem, en die hij als zijn eigen ligchaam moet beminnen.
De man is het hoofd der vrouw, maar wanneer deze over haar als over eene slavin gebiedt, dan komt er van den kant der vrouw of een schandelijk verzet, of eene slaafsche onderdanigheid, die beiden even hinderlijk zijn aan het ware huwelijks-geluk, omdat daarbij de ware verhouding tusschen man en vrouw verloren gaat. Zoo dan, hij blijve het hoofd, omdat hij door God zeiven als zoodanig is aangesteld; maar dat voorregt moet alleen strekken tot voordeel der vrouw, die als de zwakke partij door hem moet bestuurd en geleid worden en tegen ieder gevaar moet worden beschermd. Hij heersche over haar, maat gelijk Christus, de goddelijke bruidegom, heerscht over Zijne bruid, de H. Kerk.
— 188 —
2. HIJ IS HET HOOFD VAN HET HUISGEZIN.
Ieder huwelijk vormt eene familie, eene societeit, eene maatschappij; hetzij de echtgenooten alléén zijn met elkander, hetzij zij kinderen hebben en dienstboden, en een talrijk gezin uitmaken, zij vormen altijd eene bijzondere maatschappij, die, als zoodanig, noodzakelijk haar opperhoofd hebben moet. Nu, dat opperhoofd is hier de man; 't is zijn pligt om aan het hoofd te staan van het huisgezin, dat hij als koning, als heer en meester besturen moet. Als hoofd van het huisgezin is hij tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor hetgeen er in zijn gezin omgaat; daarom moet hij waken over het godsdienstige leven der zijnen ; waar het geschieden kan, moet hij voorzitten bij de gezamenlijke morgen- en avond-gebeden : is hem dit niet mogelijk, dan moet de vrouw daarbij zijne plaats bekleeden, maar de man moet er voor blijven waken, opdat het goed en geregeld geschiede. Het is zijn pligt te zorgen, dat de kerkelijke geboden van vasten, mis hooren, biechten en paasch-com-munie door de zijnen behoorlijk worden onderhouden. Ja, als hoofd van het huisgezin, moet hij de zijnen daarin voorgaan.
Dezelfde verpligting rust op hem wat aangaat de goede zeden van zijne huisgenooten. Daarom moet hij met zorg waken dat geene boeken, platen of personen, die voor de godsdienst of goede zeden
— 189 —
gevaarlijk kunnen zijn, toegang vinden in zijne woning. Hij is tot op zekere hoogte priester van de familie, en zal eenmaal aan God van de hem toevertrouwde kudde rekenschap moeten geven.
Vergeet in dit belangrijk punt de man niet dik' wijls zijnen pligt? Hij zal zich willen verantwoorden misschien met te zeggen : mijne brave vrouw zorgt voor dat alles; maar zoo kan hij zich niet ontdoen van eene groote verpligting, die hem door God werd opgelegd. Het is gelukkig voor het huisgezin, als de vrouw doet, hetgeen de man verzuimt; maar van zijnen kant blijft het een verzuim, dat hem schuldig maakt voor God.
Als hoofd van het huisgezin is het zijn pligt, te zorgen voor eene goede huisselijke orde en regel en voor de handhaving daarvan. Hij moet weten ■welke uitgaven zijn huisgezin bestrijken kan, en welke toon er mag heerschen.
Evenwel, het is duidelijk dat in deze zaken van huisselijke orde en regel de man niet geheel eigenmagtig mag te werk gaan, maar in overleg moet treden met zijne vrouw; zij heeft even groot belang bij de goede instandhouding der familie, en moet geacht worden die evenzeer te willen bevorderen. Onderling overleg moet dus hier, bij de heerschappij van den man, niet uit het oog worden verloren: en, gelijk in alle pligten der echtgenooten, zal ook hier de liefde de vervulling zijn van de wet; dat is, de liefde
— 190 —
zal de gremen moeten bepalen van 's mans gezag in het huisgezin.
Sehoon maar verheven is dus de roeping van den man in het Christelijke huisgezin. Wat de koning moet zijn voor zijn volk, dat moet hij zijn voor het gezin. Als wetgever en als bestuurder moet hij in alles het geluk der zijnen beoogen; niet zijn eigen belang moet hij zoeken te bevorderen, maar het belang van vrouw, kinderen en dienstboden. Daartoe behoort veel liefde en veel verstand : eu zoo kan men hier, gelijk ook in de gehsele pligten-leer van den huwtlijken-staat, zien hoe een ligt-zinnig en ijdel jongeling voor velen een ongeluk '.vordt als hij trouwt, even als het land, naar ons spreekwoord, ongelukkig is, waar de koning een kind is.
3. HIJ IS DE VERZORGER VAN DE FAMILIE.
Christus, als het hoofd van de Kerk, voedt en onderhoudt Zijne II. Bruid door Zijne liefdevolle tegenwoordigheid. Hij sterkt haar voortdurend door de volheid van Zijne genade, door Zijne goddelijke almagt en voorzienigheid. Zoo heeft ook de man, als hoofd van de familie, als vader van het huisgezin, de verpligting om de zijnen te voeden eii in hunne tijdelijke behoeften te voordien. Zijne vlijt, zijn aibeid, zijne bekwaamheid moet toereikend zijn, om zijn huisgezin te onderhouden in den stand , dien hij in de wereld bekleedt. Een man, die door eigen schuld, welke dan ook, oorzaak
wordt dat zijn huisgezin achteruitgaat of gebrek heeft aan het noudige, zondigt tegen zijnen pligt als echtgenoot. Dezelfde zonde begaat hij, als hij door karigheid zijn huisgezin het noodige onthoudt; en door het noodige wordt hier verstaan al hetgeen passend en betamelijk is voor den stand, waarin zij leven. De man moet niet meer leven voor zich zeiven, maar voor zijne vrouw en voor zijn huisgezin : onder die voorwaarde heeft de vrouw zich voor haar leven aan hem verbonden. Hij moet zorgen voor haar, als voor zijn eigen ligchaam, want zij zijn één vleesch (una caro). Gelijk de mensch zijn eigen ligchaam voedt en koestert (Eph. V. 29), zoo moet de man zijne vrouw voeden en verzorgen in alles wat zij behoeft.
Het spreekt van zelve dat deze pligt niet vordert, dat de man zal toegeven aan alle overdrevene eischen zijner vrouw, aan hare, soms te groote, zucht voor opschik of weelde; integendeel, als verzorger van het huisgezin moet hij daar tegen waken, om zoo den ondergang van het huisgezin te voorkomen.
Hij moet zorgen niet alleen voor het oogenblik, maar ook zooveel mogelijk voor de toekomst, o^dat hij den welligt toenemen len last van het huisgezin behoorlijk dragen kan en het gemeenschappelijk eigendom van de familie in stand blijve.
Hoeveel ellende ziet men niet in de wereld door het verzuim van dezen pligt! Nu eens is het de man, die door traagheid of onoplettendheid zijne
— 192 —
zaken verwaarloost, of door dwaze speculatiën, door overdrevene zucht om rijk te worden, zijn huisgezin tot armoede brengt; dan weder is het de vrouw, die door verkwisting of onbedrevenheid (beiden even schadelijk) de welvaart uit het huis verjaagt; maar ook dan draagt de man de schuld, want als verzorger van de familie was het zijn pligt, dat kwaad bij tijds te voorzien, en, zoo noodig, met strenge maatregelen te voorkomen. Met de welvaart verdwijnt dan ook de vrede tusschen de echtgenoo-ten; man en vrouw worden elkander een voorwerp van verwijt en van afkeer; zij verwenschen hun huwelijk, dien onverbreekbaren band, en zoo komt uit ligchamelijke ellende ook groote geestelijke ellende voort: zij worden arm naar ziel en ligchaam. Is het huwelijk met kinderen gezegend, dan is deze ellende natuurlijk nog grooter, en zet zich nog voort in hun nageslacht.
Zeer groot is dan de verantwoording, die op den man rust; want van de goede vervulling zijner pligten zal niet alleen zijn eigen welzijn afhangen, maar ook dat van anderen; en van wie? van zijne vrouw, die hij bemint en liefheeft boven alle schepselen; van zijne kinderen, die naast God aan hem hun bestaan danken, die hem hun Vader noemen, en hem zullen vervloeken, als zij later begrijpen, dat zij door zijn pligtverzuim ongelukkig zijn geworden. Zeker eene ernstige gedachte, en een groot veld van onderzoek voor den Christelijken
— 193 —
man ! Maar, helaas, hoe dikwijls worden die eerste pligten vergeten !
OVER DE BIJZONDERE PLIGTEN VAN DE VROUW.
Gelijk de man bijzondere pligten vervuilen moet tegenover zijne vrouw, zoo ook de vrouw tegenover haren man. Ook hier moet weder de verhouding van de Kerk tot haren goddelijken Bruidegom ons den weg wijzen tot eene rigtige kennis van die pligten.
Het geluk van het huwelijk, gelijk boven is gezegd, zal dikwijls afhangen van den man, of hij namelijk zijne pügten als echtgenoot goed vervult, of niet; maar meer nog zal dat geluk bepaald worden door de trouwe pligtvervulling der vrouw. De oorzaak hiervan is deze, dat do invloed van de vrouw op den man grooter is, dan die van den man op de vrouw. De ondervinding leert, dat eene waarlijk brave en godsdienstige vrouw bijna altijd den man tot zijn pligt zal brengen, terwijl omgekeerd ook de beste man aan eeue vrouw, die haren pligt vergeet, meestal weinig kan verbeteren ; hij moet een heilige zijn, om haar te verdragen.
Men zegt wel eens ; de vrouw is de baas, en, aL
13
— 194 —
is dit ook niet vaar in iederen zin, zeker is zij liet door haren zedeltjken invloed, als zij dien goed weet aan te wenden.
Het is daarom zeker dat de H. Schrift zegt : // indien eene vrouw goedaardig is en zachtmoedig, dan is onder de kinderen der mensclien niemand bij haren man te vergelijken. Die cene goede vrouw bezit heeft een schat, eene hulp aan hem gelijk, een steunsel om op te rusten.quot; (Eccli. XXXVI, 25, 26.)
Zien wij dan welke pligten zij vervullen moet, om eene goede vrouw te zijn voor haren man.
1. ZIJ MOET HAREN MAN GEHOORZAMEN.
Geli'k de Kerk in alles gehoorzaam en onderdanig is aan Jesus, zoo moet de vrouw in alles gehoorzamen aan haren man. (Eph. V : 22). Dit volgt reeds hieruit, dat de man het hoofd is van de vrouw 1); maar bovendien wordt deze pligt der vrouw uit vele plaatsen van de H. Schrift bewezen. God geeft Eva tot hulp aan Adam (Gen. II. 18), maar zal zij eene hulp zijn, dan moet zij gehoorzamen. Na de zonde, als God de straf over Eva uitspreekt, zegt Hij ; n gij zult onder de magt van den man zijn, en deze zal heerschen over u.quot; (Gen. III. 16.) Ziedaar dus een uitdrukkelijk gebod, dat God als eene straf voor de zonde streng
1) Zie blacL. 184lt;.
wil aanhalen j en daarom moeten Christelijke vrouwen, als zij soms den druk gevoelen van de heerschappij des mans, het met liefde dragen, en beschouwen als een gevolg van de zonde, die onze natuur aankleeft.
Ook de Apostel Paulus verkondigt dien pligt : // dat de vrouwen haren mannen onderdanig zijn, gelijk aan den Heer. quot; (Eph. V. 22). Evenzoo : // ik laat niet toe, dat de vrouw haren man regeert.quot; (1 Tim. II. 12.) In gelijke woorden zegt de Apostel Petrus : // dat de vrouwen gehoorzaam zijn aan hare mannen, — gelijk Sara gehoorzaamde aan Abraham, dien zij haren Heer noemde.quot; (1 Pet. III. 1. 6 ) Zeer opmerkelijk is de reden, die de Apostel Petrus van dit voorschrift geeft, want, zoo zegt hij : zij moeten gehoorzamen.. . v opdat, indien er echtgenooten zijn, die niet aan het Woord ( van het Evangelie) gelooven, deze vruchten trekken uit den omgang der vrouw zonder haar woord.quot; Dit leert ons, dat de vrouw ook haren ongeloovi-gen, haren slechten man moet gehoorzamen 1), ja dat zij op zijne bekeering moet werken door hare gehoorzaamheid, meer dan door hare woorden.
Hoe ver die gehoorzaamheid der vrouw gaan moet, zegt ons de Apostel (Eph. V, 24.) : // zij moeten gehoorzamen in alles : quot; in omnibus; de Apostel maakt geene uitzondering, en dus mogen
1) Natuurlijk zoolang zija bevel niet strijdt met hooger wet.
— 196 —
ook wij geene uitzondering maken. Al heeft ook de vrouw gelijk in hetgeen zij verlangt, zij moet gehoorzamen; zij mag met liefde en bescheidenheid haren man traehten te overtuigen, maar ten laatste moet zij zijnen wil volbrengen; en het is juist door die groote onderwerping, dat de verstandige vrouw het meest haren invloed bij den man gelden doet. Vergeet zij daarentegen dezen pligt, dan verliest zij haren invloed, en dan ontstaat er meer en meer strijd tusschen de eclitgenooten. Die gehoorzaamheid der vrouw moet niet slechts uitwendig, maar ook inwendig zijn, dat is, zij moet steeds vervuld zijn van grooten eerbied voor haren echtgenoot ; zij moet den man niet alleen hartelijk liefhebben , maar ook als baar opperhoofd waarlijk eerbiedigen, en zorgen, dat hij door kinderen en dienstboden met behoorlijken eerbied bejegend wordt.
Bestaat er groote huwelijks-liefde tusschen man en vrouw, dan zal de vrouw het juk der gehoorzaamheid nooit gevoelen, en ook nooit afwerpen ; dan voorkomt zij den wil van haren man, en zijn wil drukt zich uit, niet in bevelen, maar in eerbiedige smeekingen. Moeijelijker wordt het voor haar, maar ook regt verdienstelijk, als zij gehoorzamen moet aan eenen man, die haar weinig liefde toedraagt; // als gij uwen man gehoorzaamt uit liefde tot God, zegt de H. Chrysostomus, dan moet gij niet spreken over hetgéen hij behoorde te doen, maar slechts naauwkeurig volbrengen , wat
— 197 —
de goddelijke Wetgever u heeft opgelegd. Hen te beminnen, die u liefhebben, is iets zeer gewoons, maar mot onderdanige liefde te bejegenen degenen, die u hard behandelen , dat sal u eene heerlijke kroon bereiden. quot;
Een zeer schoon voorbeeld van vrouwelijke gehoorzaamheid is ons bekend van de II. Monica, de moeder van den H. Augustinus; hij zelf heeft hetopgeteekend in het boek zijner belijdenis, 9d(: boek, 9dI! hoofddeel.
// Mijne moeder, zegt hij , was zeer godsdienstig opgevoed; toen zij gehuwd was, diende zij mijnen vader als haren Heer. Zij deed haar best om hem 1) te winnen voor U, o God ! Zij sprak tot hom over U door hare zeden, waardoor Gij haar schoon maaktet, beminnelijk en bekoorlijk voor haren man. Zij verdroeg zoo geduldig de beleedigingen , die zij te huis van haren echtgenoot ondervinden moest, dat zij hem nooit daarover eenig verwijt heeft gedaan. Want zij hoopte alleen van uwe barmhartigheid zijne verbetering en bekeering tot het geloof. Hij was goedhartig, maar hoogst driftig; doch mijne moeder weerstond nooit aan haren vertoornden man, noch door daden, noch door woorden. Maar als hij dan later bedaard was geworden, en zij het nuttig oordeelde, gaf zij rekenschap van haar gedrag.
1) Pairicius was een heiden.— Wij bevelen bij deze gelegenheid bijzonder aan de vrouwen de lezing van : Ilistoire de St. Monique, par l'abbé Bongand, waarvan in Frankrijk in korte jaren vier uitgaven werden verkocht.
— 198 —
v Als soms vele voorname vrouwen, wier echt-genooten zachtmoediger waren dan mijn vader, en die toch de sporen van geledene mishandelingen op haar gelaat droegen, bij één waren, en elkander bitter klaagden over he1., gelrag van hare mannen, dan was zij gewoon al schertsende te zeggen : dat hebt gij te wijten aan uwe tong; vervolgens vermaande zij haar, dat. zij niet moesten vergeten, dat zij van haren trouwdag af dienstmaagden geworden waren van den man, en dat het niet betaamde dat zij opstonden tegen hem. En als zij dan, daar zij zeer,goed wisten welk een woesteu man mijne moeder te verduren had, hare verwondering te kennen gaven, dat zij nooit hadden gehoord, noch door cenig teeken hadden bespeurd, dat Patricius zijne vrouw mishandeld hid, of zelfs niet dat zij een enkelen dag in huisselijken twist hadden doorgebragt, en haar de reden daarvan vroegen, dan verhaalde zij haar gedrag, gelijk ik het boven beschreven heb. Eunigen, die naar haar luisterden, waren haar later dankbaar voor haar onderrigt; die niet naar haar hooiden, bleven aan mishandelingen blootgesteld.quot;
2. ZIJ MOET EENE WARE HUISVROUW ZIJN.
Van den man werd gezegd, dat hij het hoofd is van het huisgezin, dat hij het als heer en mees-
— 199 —
ter besturen moet; en deze titel zal ons leeren , vrelke plaats de vrouw daar bekleeden moet, en welke pligten zij daar te vervullen heeft. Ik zeg : zij moet eene ware huisvrouw zijn, en , gelijk de behandeling van dit onderwerp zal toonen, er wordt veel gevorderd van de vrouw, om die hoogc waardigheid goed te bekleeden.
Ook hier moet weder het gedrag der Kerk de type en het voorbeeld zijn voor de vrouw. Christus is het hoofd der Kerk, en daarom is Zij gehoorzaam aan haren goddel ijken Bruidegom. Maar met welk eene naauwgezetheid volbrengt zij den last, van Hem ontvangen, om alle volken en alle geslachten der wereld tot God te brengen en te heiligen! met hoeveel zorg bewaart Zij de schatfen aan haar toevertrouwd ! met hoeveel liefde verdraagt Zij al het lijden en de vervolgingen, die Zij op aarde te verduren heeft! O vrouwen ! een heerlijk voorbeeld is n gegeven in de beoefening van den moeijelijkeu pligt, dien gij inliet huisgezin te vervullen hebt!
Maar, zoo zal men vragen, wat verstaat gij door dat woord : eene ware huisvrouw ? Op deze vraag wil ik antwoorden met de 11. Schrift, die eene vrij uitvoerige beschrijving van de goede huisvrouw geeft. In het laatste hoofddeel van het boek der Spreuken lezen wij :
Wie zal eene kloeke vrouw vinden ? Hare waarde is van verre, van de uiterste grenzen. Het hart haars echtgenoots vertrouwt op haar, en hij be-
— 200 —
hoeft geen buit. Zij doet hem goed en geen kwaad al de dagen zijns levens. Zij zoekt naar wol en vlas, en arbeidt met het beleid van hare handen. Zij is als het schip eens handelaars; van verre brengt zij het brood aan. Als het nog nacht is staat zij op, en zij geeft haren huisgenooten wat zij verworven heeft en aan hare dienstmaagden voedsel. Zij ziet om naar eenen akker en koopt dien; van de vrucht barer handen plant zij eenen wijngaard. Zij gordt hare lendenen met kracht en maakt haren arm sterk. Zij smaakt en ziet dat haar handel goed is; hare lamp wordt des nachts niet uitgebluscht. Zij slaat hare hand aan groote dingen, en hare vingers vatten het spinrokken. Zij opent hare hand voor den behoeftige en strekt hare palmen naar den arme uit. Zij heeft geene vrees voor haar huis wegens de koude der sneeuw, want al hare huisgenooten hebben dubbele kleederen aan. Zij maakt zich een dekkleed ; haar gewaad is fijn lijnwaad en purper. Aanzienlijk in de poorten is haar echtgenoot als hij nederzit met de raadsheeren des lands. Zij maakt en verkoopt lijnwaad en levert denKana-aniet gordels. Sterkte en luister zijn haar gewaad, en ten laatsten dage zal zij lagchen. Haren mond opent zij voor de wijsheid, en de wet der goedertierenheid is op hare tong. Zij geeft acht op de gangen van haar huis en eet haar brood niet in ledigheid. Hare kinderen verheffen zich en roemen haar overgelukkig; haar man staat op en prijst Iiaar.
— 201 —
Vele dochters verzamelden rijkdommen; gij overtreft ze allen! (Zoo zal haar man zeggen.) 1)
Ziedaar een schoon en heerlijk beeld van de ware huisvrouw, door den H. Geest zeiven geschetst, en als de H. Kerk den feestdag van eene Heilige vrouw viert, dan doet zij den priester in de Mis deze plaats als epistel lezen.
Als wij nu dat beminnelijk beeld ontleden, dan zien wij, dat de H. Geest ia de huisvrouw vooral de volgende deugden prijst:
A.j Haar lust voor den arheid. — Het spreekt van zelve dat de. arbeid voor de vrouw verschillend zal zijn naar gelang van de plaats die zij in de maatschappij bekleedt; maar dat allen, ook de eerste dames van de wereld, moeten werken, leert ons deze plaats uit de H. Schrift, die ons beschrijft eene huisvrouw uit den eersten stand, wier man tot 's lands raadsheeren behoort. Haar groote arbeid moet zijn de zorg voorliet huisgezin, om er den regel te onderhouden, dien de man als hoofd heeft vastgesteld. Kan zij zich in de vele bezigheden, hieraan verbonden, ook door dienstmaagden doen bijstaan, nooit mag zij alles aan haar overlaten. Zij, gelijk de H. Schrift te kennen geeft, behoort de eerste te zijn, die des morgens het bed verlaat, om voor allen te zorgen en aan een ieder zijne taak te wijzen; den ganschen dag houdt zij een waakzaam
1) Ik heb de vertaling gevolgd van pastoor Muré in zijne : Lessen en Evangeliën, enz.
— 202 —
oog over alles, wat er in het huis geschiedt. Zij moet allen huisselijken arbeid kunnen beoordeelen, en daarom, des gevorderd, ook kunnen medewerken; zoo zien wij dan ook de huisvrouw in ons voorbeeld bezig, zoo goed aan zwaren slafelijken arbeid, als aan het spinnewiel of voor het borduurraam. Zij behoort de laatste te zijn , die hare slaapkamer ingaat, want nog laat in den nacht is zij bezig en vindt zij hare taak; en doet zij dit, waarlijk zij zal haar brood niet eten in ledigheid.
Hiermede is lijnregt in strijd het gedrag der vrouw, die zich met haar huisgezin weinig of niet inlaat, alles door anderen laat waarnemen en den dag in ledigheid doorbrengt. Behalve dat dit pligt-verzuim bijna noodzakelijk het huisgezin in verwarring moet brengen, is het voor de vrouw zelve oorzaak van andere gebreken. Zij moet toch iets uitrigten gedurende den langen dag, en daarom zal zij dan haren tijd verdeelen tusschen opschik , lectuur en bezoeken ontvangen of afleggen; en al deze zaken, als zij overdreven worden, zijn gebreken in de huisvrouw; liet eerste voert tot ijdel-heid, en het laatste, om van andere gevaren daaraan verbonden te zwijgen, tot praatzucht. Maar meer gevaarlijk zal voor haar zijn de dagelijksche lectuur. Wat leest zij ? Bij de vrouw is de kracht van verbeelding sterker ontwikkeld dan haar verstand, en zij zal dus vooral zoeken naar boeken, die tot de verbeelding spreken , dat is : naar Romans
— 203 —
en Novellen. Ik wil veronderstellen dat zij deugdzaam is en godsdienstig, en daarom geene slechte boeken leest; maar ook de goede zijn gevaarlijk voor haar.
Een zeker schrijver zegt daarvan het volgende ; 1) // Zij dienen om haar verstand te verzwakken , en haar oordeel te bederven. Om zich hiervan te overtuigen, behoeft men slechts te zien wat het gewone thema van dergelijke boeken is. De deugd wordt er meestal voorgesteld in een kleed, dat ons hart niet inneemt, maar haar dikwijls onbehagelijk en bespottelijk maakt. De ondeugd daarentegen wordt er gehuld in aangename vormen, en met zulke schitterende kleuren gesierd , dat zij voor ons oog hare ware gedaante verliest, en ons eer voorkomt als de overdrijving van eene goede hoedanigheid, als het gevolg van eene rijk begaafde natuur, of als het pikante van een zeldzaam en origineel mensch. De heiligste instellingen, de eerste pligten van de maatschappij of het huisgezin worden er behandeld met eene betreurenswaardige ligtzinnigheid.
u En ook dan zelfs als de rollen zoo verdeeld aijn, dat de deugd overwint, is het moeijelijk om niet te veel belang te stellen in de ondeugd, die het onderspit delft, en haar niet in zijn hart een beter lot toe te wenschen. quot;
1) Hfures sérleuses d'une jeune femme. Bruxell. pag. 97.
— 204 —
Ja, zelfs de beste romans, b. v. van de gravin Ida Hahn-Hahn, van Bresciani en dergelijke, wanneer zij veel gelezen worden, moeten nadeelig werken op de huisvrouw : immers zij leert daar kennen eene ideale wereld, die haar afkeerig maakt van de werkelijke wereld, waarin zij leeft : zij ziet daar personen, door dichterlijke verbeelding met zulke heerlijke deugden versierd, dat hare eigene middelmatigheid, of die van haren echtgenoot daarbij zeer ongunstig afsteken; zij leest daar van zulke verhevene huwelijks-liefde, dat de hare of die van haren man daarbij als schaduw verdwijnt, zoodat zij begint te twijfelen aan hare eigene deugd. Zij is dan wel gedwongen haar leven in de reëele, prozaïsche wereld door te brengen , maar hare opgewekte verbeelding voert haar aanhoudend naar die hersenschimmen, waarvan zij gelezen heeft, en ■die haar doen walgen van de eentoonige werkelijkheid, waartoe zij veroordeeld is.
Het is hier niet te doen om alle lectuur aan de huisvrouw te ontzeggen, maar alleen om te waarschuwen tegen eene overdrevene zucht naar die uitspanning. Heeft zij op Zon- en feestdagen, in lange winteravonden tijd om iets te lezen, dat zij dan een godsdienstig werk ter hand neme, b. v. de ■wetenschap van het ware geluk, door Melanie van Biervliet, of eene levensgeschiedenis van Gods lieve Heiligen, of de geschiedenis van het Oud en Nieuw Testament door Muré; dergelijke lectuur zal haar
— 205 —
ten minste niet ongeschikt maken voor hare huisse-lijke bezigheden, die toch altijd bij de huisvrouw de eerste plaats moeten innemen : het moet altijd haar streven zijn, om door de lectuur zich te vormen tot eene goede huisvrouw.
Er zijn ook huisvrouwen in onzen tijd, die eene eereplaats bekleeden in de geleerde wereld, die den arbeid van haren geest vruchtbaar maken voor anderen en met lof als schrijfsters worden genoemd. Maar hoeveel roem zij ook in de wereld mogen inoogsten, ik twijfel zeer. of de man van zulk eene vrouw wel in dat koor van lofredenaars zal medezingen.
B. Hare spaarzaamheid. — De tweede eigenschap, die de H. Geest in het aangehaalde voorbeeld van de goede huisvrouw prijst, is hare spaarzaamheid. Het schijnt de vrouw te zijn, die den overvloed in het huisgezin brengt door haren arbeid. Door hare zorg vermeerdert het gemeenschappelijk kapitaal. Zij, zegt de 11. Schrift, koopt eenen akker, en plant den wijnstok van de vruchten harer handen; zij maakt meer linnen, dan zij voor het huisgezin noodig heeft, en verkoopt den overvloed; zij ondervindt, zij ziet dat zij vooruitgaat, en dat spoort haar aan om te werken tut laat in den nacht.
Inderdaad, zoo is het ook. De man kan door zijnen arbeid voor het noodige zorgen, maar in de hand van de vrouw moet het geld, door hem ver-
206 —
diend, verdubbeld worden. Gelukkig huisgezin, waar de vrouw deze kunst verstaat! daar ziet men de weelde, die de H. Schrift hier boven beschrijft; ja, dan wordt zij inderdaad gelijk aan een koop-vaardij-schip, dat met rijke vrucht beladen uit Oost of West binnenkomt; want in haar huis kan een overvloed heerschen van alles, wat men in zijn stand redelijkerwijze verlangen kan. Daarentegen, zeer ongelukkig is het huisgezin en vooral de man, als de vrouw niet spaarzaam is; dan mag hij arbeiden en geld verdienen, zoo veel hij wil, het baat hem niet, en hij gaat dagelijks achteruit. Het is niet te zeggen hoeveel geld de vrouw verslindt, die niet spaarzaam is. Ik heb het van nabij gezien, hoe door dat gebrek in één huisgezin meer geld verloren ging, dan twee andere gezinnen in dezelfde omstandigheden noodig hadden om ruim te leven, en dat ééne huisgezin leed gebrek aan alles.
Geen wonder, dat de H. Schrift deze deugd in de huisvrouw zoozeer prijst.
C. Hare liefde voor de armen. — Ook deze eigenschap is in ons beeld van de ware huisvrouw niet vergeten. /■/ Zij opent hare hand voor den behoeftige, en strekt hare palmen naar den arme uit.quot; Ik geloof niet, dat de II. Schrift hier tweemaal hetzelfde zegt : u Zij opent hare hand voor de be-hoeftigen,quot; dat wil zeggen, zij zendt de behoef-tigen niet zonder aalmoes weg, maar vindt er haar vermaak in om te geven wat zij kan, // Hare palmen
— 207 —
strekt zij uit naar den arme,quot; dat is, zij bepaalt er zich niet bij aalmoezen aan hen te geven, maar zij gaat hen opzoeken in hunne arme hutten, zij helpt daar de orde en reinheid herstellen, vooral wanneer die armen ziek of gebrekkig zijn, zij kookt voor hen, vervaardigt hunne kleederen, enz.: dat is zijnen arm uitstrekken over de behoeftigen, en zulk een werk zal natuurlijk meer dienst doen en meer verdiensten hebben, dan de bloote aalmoes, door de hand der dienstmaagd aan de armen uitgereikt : voor zulk eenen arbeid behoeft zich niemand fe schamen, ook deadelijke dame niet, want zij heeft het voorbeeld in de H. Koningin Elisabeth.
Tot zulke liefdadigheid is ieder in staat; want groote schatten worden er niet voor gevorderd; als de huisvrouw spaarzaam is, gelijk zij wezen moet, dan kan zij vele armen ondersteunen en helpen, zonder haar eigen huisgezin schade te doen. En bovendien, waar zóó de liefde voor Jesus' arme ledematen beoefend wordt, daar zal de bijzondere zegen van God rusten op het huisgezin, datlr zullen de echtgenooten tot in hun nageslacht ondervinden hoe God weet te beloonen, hetgeen aan den minste der Zijnen is gedaan.
D. Hare zorg voor uiterlijke netheid. — De H. Geest zegt van de huisvrouw, die boven alles te prijzen is, dat zij voor haar zelve vervaardigt fijn lijnwaad, en in purper gekleed is : dat haar man
— 208 —
aanzienliik gekleed is als hij zijne woning verlaat. Gelijk boven is aangemerkt, wordt hier beschreven de vrouw uit de hooge klas der wereld; maar het lijdt geen twijfel, deze deugd pait aan alle vrouwen , en is allen tot pügt. Het is de vrouw, die de bijzondere zorg voor reinheid en gepaste netheid dragen moet, en zij moet er haren roem in stellen, dat niemand haar op dit punt iets verwijten kan.
Het zou vermetel zijn en geheel overtollig, hier verder op de beoefening van deze deugd aan te dringen; gelukkig schijnt die eigenschap aan onze Nederlandsche vrouwen als ingeboren; zij hebben er zich een roemvollen naam door gemaakt in het buitenland. Welnu, dat zij dien naam met zorg handhaven.
Maar gelijk men zondigt tegen eene deugd door gebrek, zoo ook door overdrijving, en hierin kan de Nederlandsche vrouw eerder vervallen, dan eene andere. De reinheid moet altijd blijven wat zij is : een sieraad van het. huis, een ornament, en niet de hoofdzaak; anders wordt zij uiterst hinderlijk voor den man en voor de bezoekers.
Dezelfde regel moet ook gelden voor de kleeding en den uiterlijken opschik van de vrouw. Hierin is vooral overdrijving te vermijden 1) en de zedigheid in acht te nemen. Nooit mag zij in hare kleeding de zedigheid uit het oog verliezen, ook zelfs
1) Verg. bladz. 164 en 165.
— 209 —
niet als zij alleen is in hare woning en geene bezoekers verwacht. Zij moet altijd zóó gekleed zijn, dat ieder ander haar ook onverwacht bezoeken kan; op dit punt moet zij nog meer zorg hebben dan de. ongehuwde vrouw, omdat zij in haar eigen lig-chaam niet alleen zich zelve, maar ook haren echtgenoot moet eerbiedigen. De huisvrouw, die de zedigheid uit het oog verliest, is een gruwel in het oog van God en van de menschen.
E. /fare vriendelijkheid. — u Sterkte en luister, zegt de H. Schrift, zijn haar gewaad, en ten laatste dagen zal zij labellen. quot; De goede huisvrouw moet het leven zijn en de vreugde van het huisgezin. In haar vriendelijk gelaat moet de man kracht en opbeuring vinden te midden van de inoeijelijkheden , die aan zijn dagelijkschen arbeid verbonden zijn; dat moet hem boeijen aan zijn huis, en hem haar gezelschap boven ieder ander doen verkiezen. Hare bevallige vriendelijkheid moet de dienstboden voor haar winnen, en hen met lust en ijver aan den arbeid houden. Niets zal de dienstboden zoo opwekken als een vriendelijk gelaat, en niets zal hen zoo drukken en ongeschikt maken als een stuur-scheblik en een verwijtend woord. Het is geene groote kunst voor de vrouw, om in alle omstandigheden dezen pligt te vervullen; zij behoeft slechts door oefening haren natuurlijken aanleg te ontwikkelen, en dan kan zij den grootsten ernst paren aan eene gepaste vriendelijkheid.
14
— 210 —
Dat evenwel deze deugd bij haar niet mag ontaarden in zoutelooze scherts en gekheid, zien wij uit de woorden, die de 11. Geest op de aangehaalde laat volgen : // Zij opent haren mond voor de wijsheid, en de wet van liefde is op hare tong. quot; Altijd moet zij eene verstandige huisvrouw blijven, slechts woorden van wijsheid moeten van hare lippen vloeijen; hoe minder zij spreekt misschien, hoe beter, des te kernachtiger zullen hare woorden zijn, en des te meer invloed zal zij hebben op de huisgenooten.
Ziedaar wat wij verstaan door eene goede huisvrouw, volgens de beschrijving door den H. Geest zeiven van haar gegeven. Is hare plaats in het huisgezin eene ondergeschikte, men ziet dat zij niet te min eene hoogst belangrijke is, en dat er van de zwakke vrouw veel, zeer veel gevorderd wordt, zal zij goed aan hare hooge roeping voldoen, en hare heilige bediening naar behooren vervullen.
Als wij de pligten van de goede huisvrouw overwegen, dan begrijpen wij waarom de H. Schrift zegt : // als de vrouw goed is, dan is er onder de kinderen der menschen niemand te vergelijken bij haren man, quot; want dan is hij de gelukkigste mensch der wereld; dan begrijpen wij, waarom Salomon, alvorens hij het beeld van de huisvrouw schetsen gaat, zegt : // hare waarde is gelijk aan iets zeldzaams, dat van verre komt, ja van de uiterste grenzen der aarde.quot;
Evenwel, het zij tot eer van onze Hollandsche
— 211 —
vrouwen gezegd, in ons gezegend Vaderland is deze goede huisvrouw nog zoo zeldzaam niet. Zijn er niet vele van mijne lezers, die met mij, bij de beschrijving van dat beminnelijk beeld, gedacht hebben aan hunne eigene Moeder, die als // hare kinderen opstaan, en haar prijzen , quot; zeggende, ja, zij had vele van de eigenschappen, die eene goede huisvrouw vormen? O! geve God, dat hun aantal meer en meertoeneme; want, zoo zegt de H. Geest: I/ huis en goederen kan men erven van zijne ouders, maar een goede huisvrouw is een geschenk van God.quot; (Prov. XIX ; 14.)
Maar de kunst, de groote kunst is om haar te vinden en iiaar van de gebrekkige huisvrouw te onderscheiden. // Wie zal eene kloeke vrouw vinden,quot; zoo begint Salomon de boven aangehaalde beschrijving, en een fransch schrijver 1) merkt hierbij teregt aan dat Salomon wil te kennen geven, dat er wel kloeke vrouwen zijn, maar dat er weinig mannen zijn, die verstand en geluk genoeg hebben om er eene te vinden, om haar te onderscheiden van degenen, die zich goed voordoen en met groote behendigheid hare gebreken verbergen.
3. ZIJ MOET EENE GODSDIENSTIGE VROUW ZIJN.
Ieder mensch moet godsdienstig leven om tot de eeuwige zaligheid te geraken, en dus ook de
1) Les conseils de la sagesse. Bruxelles. 1858.
— 212 —
huisvrouw heeft deze verpligting met alle menscheri gfmeen. Maar als hier in een afzonderlijken titel over dezen pligt van de vrouw wordt gesproken, dan geschiedt dit, omdat de godsvrucht voor de vrouw •van zooveel belang is, en haar zoo bijzonder past.
De godsvrucht is van veel belang voor de vrouw, en ziehier waarom : in de beide vorige titels hebben ■wij gezien, dat er van de vrouw veel gevorderd wordt, dat er groote en zware pligten op haar rusten, en dat van de goede vervulling dier pligten het o-eluk van het huisgezin en van haar nageslacht zal afhangen; maar wie zal haar in staat stellen, om al die pligten getrouw na te leven? Veronderstellen wij dat hare moeder eene goeie en ware huisvrouw was, dan heeft zij ten minste een goed voorbeeld gehad in hare kinderjaren; maar meer dan het voorbeeld leert de mensch door oefening, en hier was die oefening haar onmogelijk. Als dochter bekleedde zij in het huisgezin eene geheel andere plaats, en had zij andere pligten te vervullen; maar van den dag af, dat zij getrouwd is, komt zij in eene nieuwe wereld , waarvan zij geene ondervinding heeft. Wie zal haar dan helpen in de vervulling van die nieuwe taak? Bovendien, met het verloop der jaren worden hare pligten moeijelijker : haar huisgezin neemt toe, hare kinderen worden grooter, de man wordt lastiger, zij wordt zwakker, en, zegt het mij, waar zal zij steun en hulp vinden in al die bezwaren, en eene goede huisvrouw blijven.
— 213 —
gelijk zij wezen moet? Dat is haar mogelijk alléén door de genade van God. God moet haar helpen, en anders zal zij bezwijken op den moeijelijken weg. Maar om voortdurend aan de genade van God deel te krijgen, moet zij waarlijk godvruchtig leven; en daarom, zeg ik, is de godsvrucht voor haar van zooveel belang.
In de tweede plaats heb ik gezegd, zij past zoo bijzonder aan de vrouw. En hier woid ik door niemand tegengesproken j ook de ongodsdienstige vrijgeesten zeggen nog : de godsdienst is goed voor de vrouw, liet hart en de geheele geaaidlicid der vrouw schijnt gevormd voor het zachte en milde gevoel, dat de godsvrucht in 'sinenschen hart veroorzaakt; de vrouw moet eerst zich zelve verzaken en hare natuur geweld aandoen) eer zij waarlijk ongodsdienstig kan worden, en daarom is eene ongodsdienstige vrouw ondragelijk voor elkeen, gelijk ieder onnatuurlijk mensch altijd ondragelijk is.
Het is dus een bijzondere pligt voor de vrouw om godsdienstig te leven. Zij moet het gebed, het kerkbezoek, de H. Sacramenten, de geestelijke lezing, en alle dergelijke hulpmiddelen aanwenden, om in godsvrucht toe te nemen; en vooral wanneer de man in zijne pligten, hierboven beschreven, mogt te kort schieten, wordt de verantwoording voorde vrouw nog veel zwaarder, want dan moet zij ook de pligten van den man vervullen, en in het huisgezin aan het hoofd staan van het godsdienstig leven.
— 214 —
Het voorbeeld van het godvruchtig leven moet voor de vrouw zijn, de allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria ; dat voorbeeld moet zij altijd voor oogen hebben; telkens moet zij zich vragen ; hoe zou Maria zich in mijne plaats gedragen hebben? Zij behoort dan ook eene teedere godsvrucht voor Maria aan te kweeken; dat staat haar goed en zal haar hoogst voovdeelig zijn.
Ook in dit punt heeft de vrouw eene overdrijving, of liever een groot misverstand te vermijden. // Niet zij, zegt Christus, die zeggen: Heer! Heer! zullen ingaan in het rijk der heneleu, maar die den wil doet van mijnen Vader die in den hemel is, die zal ingaan in het rijk der hemelen. quot; (Matth. Vil: 21.) Ware godsvrucht brengt den menscli vooral tot eene stipte vervulling van de pligten, verbonden aan den staat, waarin hij leeft. Als de huisvrouw druk ter kerk gaat en haar huisgezin verwaarloost, als zij des morgens lang bidt en hare kinderen onverzorgd laat, dan is zij niet godsdienstig, want dan doet zij den wil niet van God. In een druk huisgezin moet de vrouw leeren, om zich te heiligen en aan God te behagen door hare dagelijksche bezigheden, en door haren eigen wil te verzaken; zij moet leeren bidden onder den arbeid, leeren aan God te denken en aan zijne heilige tegenwoordigheid, en dan zal zij van zelve gelegenheid vinden, om behoorlijk tijd te hebben voor hare godsdienstoefeningen zonder schade voor het huisgezin.
— 215 —
Heeft de vrouw geene kinderen of beleeft zij liet eerste jaar van haar huwelijk, dan zal zij gemakkelijk iederen morgen het 11. Misoffer kunnen bijwonen en waar liet mogelijk is, behoort zij, in overleg met haren man, de orde van het huisgezin zöb te regelen, dat zij dit doen kan. Men ziet vrouwen, die vóór haar huwelijk dagelijks de H. Mis kwamen hooren, en na den trouwdag niet meer worden gezien, tenzij de kerkelijke verpligting haar zulks gebiedt. Dat is, dunkt mij, de verkeerde wereld; want juist na het trouwen, gelijk is aangetoond, hebben zij meer behoefte aan de genade van üod.
Het is voor de vrouw van groot belang, dal hare godsvrucht redelijk zij, dat is, dat zij steune op eene heldere kennis van de geloofs-waarheden, en daarom is het noodig, dat zij goed luistert naar het onderrigt, dat zij in de predikatie bijwoont; daarom was het te wenschen, dat er in ieder Christelijk huisgezin een handboek over de godsdienst gevonden 1) werd, opdat zij ook door eigene oefening in die hemelsche kennis vooruit kon gaan.
Het is niet noodig hier nader in bijzonderheden te treden, te zeggen wat de vrouw doen en laten moet, om den schoonen naam van godsdienstige huisvrouw met eer te dragen : de Christelijke zede-leer wijst haar van zelf den weg. Om nogtans zoo
1) b. v. Deharbe. Volledig godsdienstig onderrigt : vertaald door B. Dankelman, Kap.
duidelijk mogelijk mijne gedachten uit te drukken, wil ik hier nog laten volgen eene beschrijving van de wereldsche huisvrouw, gelijk zij in dat schoone boekje van Ch. Sainte-Foi gevonden wordt. ].) De \rereldsche vrouw immers is de tegenstelling van de godsdienstige : alzoo met deze te beschrijven leeren wij gene kennen.
// Eene vrouw is van de wereld,quot; zegt hij // wanneer zij den inwendigen mensch, dien zij aanhoudend met deugd en genade moest versieren, verwaailoost, en zich uitsluitend bezig houdt met den uitwendigen mensch, die toch minder tijd en zorg van haar vraagt. Zij is van de wereld, wanneer zij hare huisselijke pligten, die hare grootste zijn, verzuimt, eu de voorkeur geeft aan pligten van convenance, die de wereld haren dienaren willekeurig oplegt. Zij is van de wereld, wanneer zij, zonder te letten op de grenzen van haar vermogen, en zonder eerbied te hebben voor de arme ledematen van Jesus^ Kerk, in kleeding eu huishouding eene pracht ten toon spreidt, die in strijd is met haar stand en haar geloof. Zij is van de wereld, wanneer zij, de heilzame gestrengheid van het Evangelie verachtend, zich leiden laat in haar gedrag door de gemakkelijke en bedorvene regels van de wereld; wanneer zij, niet denkende aan het toekomstige leven, al de gedachten van haren geest,
1) Heures Sérieuses, pag. 84.
— 217 —
eu al de gene^euheid van haar hart op het tegenwoordige leven stelt. Zij is van de wereld, wanneer zij den arbeid niet bemint, waardoor de vermogens van hare ziel en de krachten van haar ligchaam zich moesten ontwikkelen, en zoo beiden veroordeelt tot eene droevige ledigheid. Zij is van de wereld, wanneer zij zoekt te behagen door uiterlijke begaafdheden, die eene wereldsche opvoeding iu haar ontwikkeld hebben, en zij daardoor onopregten lof en weinig verdiende achting bedelt van vreemdelingen, in de plaats van aan God te behagen door zich toe te wijden aan hen, die haar in huis omringen, en die aan hare zorg zijn toevertrouwd. Zij is van de wereld, wanneer zij de wetten der wereld en hare schandelijke slavernij bemint, wanneer zij met brandende begterte hare feesten najaagt; goedkeurt wat de wereld billijkt, afkeurt wat de wereld veroordeelt, denkt en gevoelt als deze; wanneer zij het leven der wereld leeft, en al haren invloed ondergaat, gelijk de plant, die uit den grond, waarin zij wortelt, hare sappen trekt.
// Daarentegen, de vrouw is in de wereld, zonder van de wereld te zijn, wanneer zij, gedwongen als zij is in haar midden te leven, zich eene deugd weet te maken van de noodzakelijkheid die haar bindt; wanneer zij, temidden van de vermaken en feesten der wereld, die zij moet bijwonen, daar het Gods rijk brengt, dat in haar binnenste leeft^ daar dien geest van wijsheid en Christelijke gema-
— 218 —
ligdheid in acht neemt, die de ziel binnen de juiste grenzen sluit, en haar belet zich zonder oordeel aan ieder vermaak over te geven. Zij is niet van de wereld, wanneer zij in de wereld leeft als was zij er niet, er verkeert als verkeerde zij er niet, wanneer zij, naar den raad van den Apostel, de wereld beschouwt als een droom, als eene schaduw, die snel voorbij gaat, en geen spoor achter laat; wanneer zij boven de vermaken van de wereld stelt de zoete vreugde van haar huisgezin, of den heiligen troost van de eenzaamheid en het gebed; wanneer zij de eischen der wereld weet op te offeren aan de eischen vatt pligt en godsdienst, wanneer zij voor alles eene godvruchtige en onderdanige huisvrouw is, eene waakzame en oplettende moeder, eene trouwe en beminnende echtgenoote; wanneer zij in het midden van de wereld dien goeden geur van Jesus Christus verspreidt, daardoor degenen, die haar omringen, verheugt en hen tot heilige gedachten, tot goede voornemens stemt; wanneer zij, in plaats van anderen tot zich te trekken door ijdelheid, hen trekt tot God, ben opwekt tot liefde voor de deugd door hare nederigheid en door hare opregte en belangelooze liefde.
u Hieraan kan iedere vrouw erkennen, of zij eene slavin is van de wereld, dan wel of zij in de wereld leeft als eene ware dienares van Jesus Christus.quot;
— 219 —
Ziedaar dan de gemeenschappelijke en de bijzondere pligten beschreven, die echtgenooten te vervullen hebben. Er is alleen gesproken over die algemeene pligten, die allen, in iederen staat of stand, te vervullen hebben. Er kunnen in Js men-schen leven vele bijzondere omstandigheden voorkomen, die hem bijzondere pligten te vervullen geven; maar \vat cr ook gebeurt, wanneer de echtgenooten de hier beschrevene pligten goed begrijpen, dan zullen zij daardoor weten hoe zij zich in iedere omstandigheid te gedragen hebben tegenover elkander, dan zullen zij weten als Christelijke echtgenooten te leven.
OVfiK DE PLIGÏEN ÜEll ECHÏGENOOTEN ALS OUDERS.
De vrucht van het huwelijk is het kind, geschapen naar het evenbeeld van God. Eene heerlijke vrucht van een prachtigen boom ! Maar gelijk de boom leeft voor zijne vruchten, aan deze zijne krachten, zijne beste sappen besteedt, soms zijn leven ollert, zoo ook moeten de ouders zich met al de krachten van ziel en ligchaam wijden aan het kind, voor dat kind alleen leven, en aan dat kind alles ten oiler brengen.
Groot en menigvuldig zijn de pligten, die ouders tegenover het kind te vervullen hebben : maar ook 't is hun eene groote eer, dat God hun kinderen schenkt en hen tot de heilige bediening van ouders roept. De H. Franciscus van Sales 1) zegt hierover het volgende : n O gehuwden, het is voor u eene groote eer, dat God, die de zielen wil vermeerderen, welke Hem in eeuwigheid kunnen prijzen en loven.
1) Philothea. Derde Deel. Hoofdst, 36,
u maakt tot zijne medehelpers in eene zoo grootsche taak, door u op te dragen de voortteling der Jig-chamen, waarin Hij als heraelsche druppelen de zielen zal storten. quot;
Er zijn echtgenooten wier huwelijk onvruchtbaar is, en dat gemis van kinderen wordt soms eene oorzaak van verkoeling en verwijdering tusschen hen. Een ieder ziet dadelijk het onredelijke daarvan in : kinderen komen van God; is het huwelijk onvruchtbaar, het zou zeer onredelijk zijn, als zij elkander daarover verwijtingen deden; integendeel, zij moeten geduldig berusten in Gods heiligen wil, en in Zijne al wijze beschikking. Schenkt God hun geene kinderen, zij zullen ook Hem in het oordeel geene rekenschap van opvoeding behoeven te geven.
Bovendien, de onvruchtbaren hebben ook vele redenen van troost 1.) Zij verlangen kinderen te hebben voor hun eigen geluk; maar hoe dikwijls is het kind niet eene bron van ongeluk voor de ouders! ^elen sterven in jeugdigen leeftijd, en welk eene zielesmart voor ouders, dat kleine kind te zien sterven, het te moeten missen, nadat zij er zooveel kommer en zorg aan hadden gewijd, zoovele slapelooze nachten bij hadden doorgebragt, en nu dat kind hun juist tot genot zou zijn! Anderen blijven leven; maar is het altijd reine vreugde, die het kind zijnen ouders biedt? Dat zij zien naar
1) Hirscher, das Leben Maria's. Arnhem, p. 4. 5.
andere gehuwden, wier huwelijk met kinderen gezegend is, en waarlijk, in vele gevallen zullen zij hun dien zegen niet misgunnen. Christus heeft gezegd : // er zullen dagen komen, waarop men zeggen zal ; zalig zijn de onvruchtbaren,quot; (Luc. XIII : 29,) en inderdaad, menig vader, menige moeder heeft reden om dit na te neggen, als zij zien hoe hun kind, dat hun tot zegen dienen moest, hun tot vloek verstrekt.
Bij het Joodsche volk, in het Oud Verbond, gold het kinderloos huwelijk als een ongeluk, als een smaad, als een bewijs van Gods ongenade, ofschoon wij ook in het Oud Testament vele vrouwen ontmoeten, die bijzonder welgevallig waren aan God, en toch, ten minste tot in hoogen leeftijd, onvruchtbaar bleven. Maar in het Christendom, waar God den maagdelijken staat tot zulk eene hooge waardigheid verhief, kan deze regel onmogelijk geldend zijn. Ook prijst de Kerk het voorbeeld van sommige heilige echtgenooten, die hun huwelijk in onthouding hebben beleefd.'
Eindelijk, verlangen zij zoo vurig naar kinderen, welnu, er zijn armen, zieken, weduwen en weezen genoeg; dat zij een vader en eene moeder worden voor hen; dat zij hen opvoeden tot een christelijk en nuttig leven; dat zij aan deze hun vermogen nalaten, en dan hebben zij kinderen, die hun tot groote verdiensten zullen zijn bij God. Dit is meer dan een raad voor echtgenooten zonder kinderen;
want voor hen zal de pligt van naastenliefde zwaarder zijn dan voor anderen, die al hun tijd en zorg moeten besteden aan hun eigen geslacht.
Toen de pligten van echtgenooten jegens elkander besproken werden, is de pligt van huwelijksliefde op de eerste plaats genoemd. Die huwelijksliefde wordt verhoogd en vermeerderd door het kind. Gehuwden beminnen elkander beter en inniger, zoodra hun een kind uit hun huwelijk geschonken wordt; dan gaat de huwelijks-liefde over in ouderliefde, en omdat deze minder op eigen belang gegrond is, maar een derde persoon tot voorwerp heeft, zal zij grooter en bestendiger zijn. Daarom is zoo dikwijls het kind hst geluk van het huwelijk.
Ouderliefde is natuurlijk, is door God zeiven in het hart van den mensch neergelegd, en vandaar worden zij, die deze liefde missen, onnatuurlijke ouders genoemd. Het is die liefde, die het kind draagt en steunt, vooral in de eerste jaren van zijn leven. Geen enkel dier, merkt een beroemd schrijver aan 1), is bij zijne geboorte zoo zwak en hulpbehoevend van aard als het kind, maar door de liefde, die God aan de ouders geeft, is dat kind sterk en alvermogend en regeert het als koning in geheel het huisgezin.
1) L. Veuillot, Vie de Jesus. Introd.
Evenwel, «lie natuurlijke liefde 1) moet door christelijke ouders verheven en veredeld worden, moet cliristelijk worden in hen, anders zal zij in vele gevallen niet bestand zijn tegen onwil of ondankbaarheid van het kind, of de ouders in de opvoeding van het kind een verkeerden weg doen inslaan. Ouders moeten dus gedurig bidden, opdat God de natuurlijke liefde in hen verheffen en bewaren moge; de toekomst zal hun leeren, hoeieer zij hierin de hulp van God noodig hebben. W at gezegd is van huwelijksliefde, moet ook gelden voor de ouderliefde.
Bovendien werd gezegd, dat de liefde, die echt-genooten elkander toedragen, hun groote steun moet zijn in de vervulling der overige pligten, die zij als gehuwden te zamen of in het bijzonder te vervullen hebben; en datzelfde is ook waar van de ouderliefde. Groot zeker en uiterst moeijelijk zijn de vele pligten, die op de ouders rusten; maar de liefde, welke zij hunnen kinderen toedragen, moet hun de vervulling dier pligten ligt en gemakkelijk maken. Is dan ook de liefde voor de kinderen geen pligt te noemen, omdat zij aan de ouders natuurlijk is, zij blijft niettemin de grondslag en de waarborg
1) Dat de natuurlijke ouderliefde in den toestand onzer bedorvene natuur niet altijd voldoende is om het welzijn van liet kind te verzekeren, ja, dat zulke ouderliefde spoedig vergaat en geheel voor eigenliefde wijken moet, zien wij het duidelijkst bij heidensche volken , b. v. bij de Chineezen.
— 225 —
voor alle pligten, die hun jegens het kind door «od zijn opgelegd; en van den aard en de grootheid der ouderlijke liefde zal de vervulling der ouderlijke pligten afhangen.
Het is niet gemakkelijk, om de verschillende
pligten der ouders te scheiden of goed te verdee-
len; bovendien zijn die pligten van verschillenden
aard naar gelang van den leeftijd der kinderen.
Daarom zal misschien de beste weg deze zijn, om
aan te toonen « at ouders voor de kinderen'móeten doen :
1° in hunne eerste kinderjaren,
in hunne leer- of schooljaren,
3° in hunne jongelingsjaren.
Evenwel, men verlieze niet uit het oog, 1° dat deze verdeeliug zich niet in cijfers of jaartallen laat epalen, en 2° dat de overgang van leeftijd bij het kind zeer geleidelijk gaat en niet op eens plaats vindt, zoodat de pligten voor de verschillende toestanden in elkander loojien.
Ook zal het goed zijn , om in de behandeling van dit onderwerp niet te veel gewigt te hechten aan et woord : pligten der ouders; immers het is uiterst moeijelijk , om in algemeene regels te zeggen wat ouders in ieder geval verpligt zijn te doen voor hunne kinderen, hetzij uit regtvaardigheid hetzij mt liefde. Zij zijn verpligt hunne kinderen op te voeden, en zoo goed mogelijk te plaatsen in de maatschappij; maar wat zij daarvoor in bijzon-
— 22fi —
derheden, naar geaardheid en leeftijd, moeten doen en laten, laat zich beter aangeven door wenken en waarschuwingen, dan door eene juiste omschrijving van pligten.
§ I-
WAT MOETEN OUDERS DOEN quot;VOOR HET KIND GEDURENDE DE EERSTE KINDERJAREN ?
1. VÓÓR DE GEBOOUTE.
Tn deze paragraaf beschouwen wij het kind van af het oogenblik, dat zijn bestaan door de ouders wordt gekend, tot aan den leeftijd van zes of zeven jaren.
Het moet een dag van onbeschrijfelijke vreugde zijn voor echtgenooten, de dag, waarop zij tot ervaring komen, dat God hun huwelijk zal zegenen met een kind. Hunne eerste gedachten moeten zich rigten naar God; hun eerste gevoel moet zijn een groot gevoel van dankbaarheid jegens Hem, van Wien alle vruchtbaarheid komen moet : maar het is ook van dien dag af, dat hunne pligten als ouders jegens dat kind eenen aanvang nemen.
Om die ouderlijke pligten goed te begrijpen , moeten zij het geschenk beschouwen, dat God hun toevertrouwt : het is een kind, dat wil zeggen, een redelijk schepsel van God, bestaande uit eene
— 227 —
onsterfelijke ziel en een sterfelijk ligchaam; dat schepsel is door God geschapen om, nadat het zijn leven op aarde zal voltooid hebben. Hem eeuwig te aanschouwen en gelukkig te zijn. God vertrouwt dat kind aan zijne ouders toe , opdat deze alles zouden doen wat in hun vermogen is, ten einde het kind eenmaal zijne heerlijke bestemming be-reike. Beschouwen zij dat kind nader, dan zegt hun geloof, dat het nog in staat van erfzonde is, eu dus onbekwaam om de hemelsche heerlijkheid te genieten, wanneer het sterven zal, alvorens de genade van het doopsel te hebben ontvangen.
Welnu, wat volgt uit deze beschouwing voor de ouders ? Zij zijn de oorzaak dat het kind leeft, want naast God heeft het aan de ouders zijn bestaan te danken; maar dan moeten deze ook zorgen, zooveel in hun vermogen is, dat het kind de genade van het doopsel niet missen moet, met andere woorden, dat het blijft leven tot dien gelukkigen dag.
Daartoe moeten zij :
1°. God hartelijk bidden ; het is God, die den mensch het leven geeft, en in hem dat leven onderhoudt; ieder oogenblik is ons leven in de hand van God, en wanneer God maareene enkele seconde zijne zorg aan ons onttrekt, moeten wij noodzakelijk sterven. Kunnen ouders zeiven niets doen om het kind in ^t leven te bewaren, zij moeten zooveel te meer hunne hulp zoeken bij God; dagelijks
moeten zij Hem smeeken en bidden voor dat kind , opdat het leven moge ten minste, tot dat het H. Doopsel zijne erfschuld heeft uitgewischt. O ! hoe ijverig moet vooral de vrouw bidden in de dagen harer zwangerschap ! Mij dunkt, al heeft zij nooit regt hartelijk kunnen biddfn vóór dien tijd, dat is het oogenblik, waarop zij bidden leert, ten minste als zij den schoonen naam van moeder waardig dragen zal; ja, dan zal zij bidden dag en nacht, en met aandrang vragen van God, dat het kind , de vrucht van haar huwelijk, toch niet voor eeuwig van het genot der zaligheid beroofd worde,
Is iedere moeder gedachtig aan dezen eersten pligt? Geen wonder, dat het kind, zoo één met haar, den ganschen dag het voorwerp is van hare gedachten en genegenheid; geen wonder, dat, die moeder, trotsch op hare vrucht, zich nu reeds kasteden in de lucht bouwt over de heerlijke toekomst van haar kostbaar kleinood; maar, helaas! al te dikwijls wordt daarbij vergeten de arme ziel van dat kind, die juist in dien tijd in den treurigsten toestand verkeert. Zij bidt om het behoud van het kind, opdat het eenmaal haar geluk en hare vreugde moge uitmaken; maar was het niet meer christelijk om te bidden voor de ziel van het kind, opdat deze behouden blijve voor de eeuwigheid ? Zeker, dat was voor het oogenblik van het eerste belang, en daarvoor moest door moeder en vader in de eerste plaats gebeden worden.
— 229 —
2°. De ouders moeten beiden met zorg vermijden alles, waardoor het leven van het kind in gevaar kan komen.
In den regel zal het leven van het kind afhangen van het leven en van de gezondheid der moeder; daarom is het haar pligt, om in de dagen van zwangerschap zich bijzonder in acht te nemen, en voor hare gezondheid te zorgen, niet zoozeer om eigen behoud, als om het welzijn van het kind dat zij draagt.
Hier in bijzonderheden aan te geven, wat man en vrouw vóór de geboorte tot ligchamelijk welzijn van het kind moeten of kunnen aanwenden , lirrt geheel buiten het plan van dit handboek 1); liet zou ons voeren op het terrein van den geneesheer, wat het onze niet is; maar opdat het onderrigt van den geneesheer van dienst kan zijn, moeten de echtgenooten, vooral bij de eerste zwangerschap, hem reeds vroegtijdig daarvan kennis geven , hem vragen wat zij tot behoud van het kind te doen en te vermijden hebben, en zijne bevelen naauwkeurig naleven.
Het is ook hun pligt om bij tijds een geneeskundige te kiezen, die de moeder bij de geboorte van het kind zal bijstaan. In vroegeie jaren was het algemeen in gebruik, dat deze dienst aan de
1) Deze regel moet ook gelden in het vervolg voor alles, wat de ligehatnelijke opvoeding der kinderen betreft.
moeder door vrouwen werd verleend, die in deze zaken behoorlijk onderwezen, aan de bevoegde magt blijken van hare kennis gegeven hadden, en tot de uitoefening van die bediening door de wet werden toegelaten. Een natuurlijk gevoel van betainelijkheid had dit gebruik doen ontstaan, en deed het lang onderhouden. Nog worden op vele plaatsen bekwame vroedvrouwen gevonden; en om genoemde reden ware het te wenschen. dat Katholieke vrouwen hare hulp verkozen boven die van den man; zij hebben daarbij niets te vreezen noch voor haar zelve, noch voor het kind, want mogt soms de geboorte niet geregeld plaats hebben, dan is de vroedvrouw toch verpligt de hulp van den geneesheer in te roepen.
Maar wat van meet belang moet geacht worden, is, dat de moeder zich doet bijstaan door iemand , die als een goed Christen gelooft aan de noodzakelijkheid van het H. Doopsel. Het is toch juist bij de geboorte, dat het leven van het kind zoo dikwijls in gevaar is, en niemand kan dit gevaar beter beoordeelen dan de geneeskundige. Met is waar, ook ongeloovigen, ook Joden en Heidenen kunnen doopen in tijd van nood, ook Joden en Heidenen vinden in hunne handboeken van obste-trie de wijze van doopen behoorlijk aangegeven; maar wat kan hen aansporen, om in tijd van nood een goed gebruik te maken van hunne kennis en volmagt? Alleen het eigenbelang, de vrees voor
— 231 —
tijdelijke schade of verlies 1); iunners het doopsel heeft geene waarde in hun oog, is voor hen eene bloote formaliteit. Is daarentegen de geneeskundige een goed Christen, dan acht hij zich verantwoordelijk voor de ziel van dat kind; hij weet, dat hij het bij God zou moeten verantwoorden, wanneer liet kind door zijne schuld zonder doopsel komt te sterven; en daarom zal hij bij de geboorte ook altijd op het doopen bedacht zijn. Bovendien, hij zal beter dan de ongeloovige weten wat er gevorderd wordt om geldig te doopen, en deze handeling naauwkeuriger verrigten, omdat hij weet, dat daarvan het eeuwig heil van het kind zal afhangen. Daarom is de moeder bijna niet verantwoord, wanneer zij buiten nooddwang, of zonder hoogst ge-wigtige redenen, zich laat bijstaan door een onge-loovigen geneesheer of vroedvrouw.
Wanneer het tijdstip nadert van de geboorte van het kind, moet de moeder zicli op die belangrijke gebeurtenis met zorg voorbereiden. Gedurende hare zwangerschap, gelijk gezegd is, most zij aanhoudend bidden voor haar kind, doch vooral in de laatste weken, moet zij ook zich-zelve niet vergeten, maar zich dikwijls aan God en Zijne H. Moe-
1) Hij zal zich nog beroepen misschien op zijne humaniteit; hij zal zeggen, dat hij hIs mensch en geneesheer de godsdienstige overtuiging van zijne patiente moet eerbiedigen en daarom met zorg doen wat zij verlaagt : maar, wat mij aangaat, ik heb meer vertrouwen op de kracht van het geloof, dan op den invloed der humaniteit, vooral in zulk een beslissend oo^enblik.
— 232 —
der aanbevelen. Na de zonde in het Paradijs heeft God gezegd tot Eva en tot geheel haar geslacht : // in smart zult gij kinderen baren,quot; (Gen. Ill : 16,) en niet zelden, gelijk de ondervinding leert, is die smart zoo groot, dat zij de moeder sterven doet. Het zou gevaarlijk zijn voor haar zelve, en schadelijk voor het kind dat zij draagt, wanneer zij met te grooten schrik en kinderachtige vrees dat oogenblik te gemoet zag; maar het is passend en christelijk, wanneer zij bij God hulp en steun zoekt, en op Hem haar vertrouwen stelt; het is passend, dat zij in de laatste dagen van hare zwangerschap met zorg haar geweten onderzoekt, rouwmoedig hare schuld belijdt, en in de H. Communie zich sterkt met Jesus' goddelijk vleesch en bloed. Heeft zij dat gedaan, dan kan zij gerust het gewigtig oogenblik afwachten, en bijzondere hulp hopen van God.
Het ware zeer te wenschen, dat dit schoon gebruik, wat door vele moeders onderhouden wordt, door allen werd nagevolgd; maar helaas! velen zullen alle regelen van menschelijke voorzigtigheid in acht nemen, en denken niet aan God, vergeten Hem, van Wien toch alléén alles komen moet.
2. GKBOORTE. - WEDERGEBOORTE.
Eindelijk is het kind geboren tot groote, ja onbeschrijfelijke vreugde der ouders, inzonderheid wanneer het het eerste kind uit het huwelijk is. Aanstonds is de moeder de smarten vergeten, die
— 233 —
zij geleden heeft; zij beschouwt, zij erkent het schepsel Gods, naar het goddelijk beeld geschapen, en zij roept uit : lieve Jesus, ik dank U voor miin kind! Jesus, ik draag het op aan IJ; ach, Jesus! laat niet toe, dat het ooit verloren ga ! Gelukkig kind, dat aldus in de wereld door de Christelijke moeder ontvangen wordt, vooral wanneer de vader zijn gebed paart aan dat zijner vrouw ! Gelukkig kind, dat geboren wordt in die bovennatuurlijke sfeer van gebed en goddelijke liefde, en dat den zoeten naam van Jesus als eersten klank van zijne moeder op aarde verneemt! O! dat kind mag hopen, dat eenmaal aan zijn sterfbed zijne bovennatuurlijke Moeder, de Ff. Kerk, dienzelfden Naam van Jesus als laatsten klank in zijne ooren zal doen klinken, en dat het door de goddelijke kracht van dien Naam zal behouden worden voor de een-wigheid.
De eerste zorg, die Christelijke ouders zullen wijden aan het kind, betreft het doopsel, zijne geestelijke wedergeboorte. Wat zal aan het kind het natuurlijke leven kunnen baten, dat het van de ouders ontving, wanneer het'niet door het doopsel met het bovennatuurlijke leven der genade wordt verrijkt ?
u Tenzij iemand herboren worde uit water en deu H. Geest, kan hij in het rijk Gods niet ingaan. quot; (Joan. Ill ■ 5.) Bovendien, ieder oogenblik is het kind in gevaar van sterven; en daarom moeten
— 234 —
Christelijke ouders zich bevlijtigen, om zoo spoedig mogelijk aan het kind de genade van het H. Doopsel te bezorgen.
Zou soms de geneeskundige verklaren, dat het kind te zwak is om naar de kerk te worden gedragen, dan moeten de ouders daarvan aanstonds kennis geven aan den priester, opdat deae te huis den nood-doop verrigte; want. aan leeken is het slechts geoorloofd te doope.n, als er geen tijd is om den priester af te wachten.
Het kan voor velen nuttig zijn, dat hier herinnerd wordt, hoe het H. Doopsel in tijd van nood moet worden toegediend. Mij die doopt moet water gieten over het voorhoofd van het kind, en terwijl hij zulks doet, moet hij zeggen : ik doop u inden naam des Vaders, en des Zoons, en des H.Gees-tes. Tot een geldig doopsel wordt gevorderd, dat er water (veel of weinig is om 't even) vloeije over het voorhoofd van het kind, en dat de woorden , gelijktijdig met de handeling, goed worden uitgesproken. Die de woorden : ik doop u, weg laat, dient geen doopsel toe; evenmin die het haar of de kleederen van het kind bevochtigt en niet het voorhoofd; 1) evenmin wordt het kind gedoopt, wanneer twee personen de handeling verrigten,
i) Al» men hot lioofd uiet kan bereiken, doope men op het voornaamste ligchaamsdeel, dat, bereikbaar is, b. v. op de borst of op den schouder of op iets anders. Maar dit doopsel blijft twijfelachtig en vordert ee.n voorwaardelijken herdoop op het hoofd.
zóó dai de een bet water giet, en de ander de woorden uitspreekt.
Wanneer liet kind in tijd van nood door een leek gedoopt wordt^ moet de Vader, die buiten noodzakelijkheid nooit zijn eigen kind zal doopen, goed toezien of er werkelijk geschiedt, wat voor een geldig doopsel gevorderd wordt. Deze regel van voorzigtigheid kan vervallen, als het doopsel wordt toegediend door een geloovigen geneesheer of door eene christelijke vroedvrouw.
Soms wordt het doopsel één of twee dagen uitgesteld, om peter of meter af te wachten, die van elders komen moeten; maar dit is niet geoorloofd; en mogt dan het kind in dien tijd komen te sterven , het zal een eeuwig verwijt voor de ouders zijn, dat door hunne schuld het kind van de eeuwige heerlijkheid is beroofd. Ook vordert de H. Kerk niet, dat peter en meter bij de toediening van het H. Doopsel tegenwoordig zijn; kan het geschieden, dan is het betamelijk; maar het is voldoende, dat beiden vooraf hunne toestemming hebben gegeven aan de ouders, om peter en meter Ie zijn van het kind.
Een enkel woord over de keuze van peter ea meter. De H. Kerk laat niet iedereen tot die waardigheid toe, maar verbiedt den pastoor, om als zoodanig aan te nemen ongeloovigen, ketters, ge-excommuniceerden, lien, die hun paaschpligt hebben verzuimd , of die als openbare zondaars bekend
zijn, als ook hen, die niet genoeg zijn onderwezen in het geloof. Deze regel, door de H. Kerk vastgesteld, moet das ook gelden bij de ouders; maar bovendien is het hun pligt, dat zij brave en godsdienstige menschen kiezen, die vast besloten zijn j om, in geval van nood, hunne heilige bediening jegens het kind naauwgezet te vervullen. Welligfe worden zij éénmaal geroepen, om bij het kind de plaats van vader en moeder te bekleeden, ten minste wat aangaat de godsdienstige vorming van het kind; en daarom moeten de ouders zorgen, dat zij zoodanigen kiezen, die in die groote taak hen waardig kunnen vervangen.
Ik heb dikwijls als ik een kind, na het doopsel te hebben toegediend, naar huis zag dragen, bij mij zeiven gedacht : o ! dat de ouders toch mogtea begrijpen welk een kostbaren en onwaardeerbaren schat zij in hunne woning ontvangen ! Het is niet meer hun kind alleen, maar ook een kind van God; de hemelsche Vader heeft het als Zijn eigen kind aangenomen, bemint het als Zijn kind; daarom heeft Hij het versierd met alle hemelsche gunsten en genaden, zoo dat het slechts een weinig minder dan de Engelen is. Het is een broeder van Jesus Christus geworden, die het bemint als zijn lieveling, en daarom zeide : n laat de kleinen tot mij komen.quot; (Matth. XIX : 14.) Het is een tem-
pel van den H. Geest, waarin deze woont met zijne goddelijke genade en die er zijn wellust in zal vinden, om dien prachtigen tempel in de toekomst aanhoudend met zijne genade meer te versieren. Nu is dat kind het evenbeeld der heiligen in den hemelj want gelijk dat kind nu is, zoo moeten wij allen worden, alvorens wij God van aanschijn tot aanschijn zullen zien. u Tenzij gij wordt als kleine kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet binnen gaanquot; (Matth. XA'III : 3.) Zoo keert dat kind na het doopsel in de ouderlijke woning terug, heerlijk en bovennatuurlijk schoon , en met dat kind zijn Engelbewaarder, die trotsch is op den hem toevertrouwden schat, en dat kind bewaren en bewaken zal tot aan het graf. O ! hoe schoon moet dat onschuldig kind niet zijn in de oogen van den T-!eiligen God ! Mij dunkt, om dat kind zal God met welgevallen op de ouders nederzien; uit liefde tot het kind aal Hij hen bijstaan in de naleving der moeijelijke pligten, die zij als ouders te vervullen hebben. Immers het is door het kind, dat de ouders naauw verbonden zijn aan God, want met lt;ie ouders deelt God het vaderschap over hetzelfde kind.
Soms gebeurt het, dat het kind dood ter wereld komt, en de genade van het H. Doopsel niet ontvangen kan. Kunnen de ouders dan beiden gerust
— 238 —
■verklaren, dat zij alle regelen van voorzigtigheid hebben in acht genomen, dat zij middellijk noch onmiddellijk de schuld daarvan dragen moeten, dan is het zeker voor hen eene groote geruststelling. Evenwel, in ieder geval blijft het eene allertreurigste gebeurtenis; voor Christenen, die de waarde van het H. Doopsel kennen, die gelooven in het woord door Jesus gesproken : // tenzij iemand herboren worde uit water en den H. Geest, kan hij het rijk Gods niet ingaan, quot; voor christelijke ouders, zeg ik, moet de dood van het ongedoopte kind eene grievende smart veroorzaken, want zij weten door het geloof, dat het arme kind nooit de heerlijkheid van God zal zien. Evenwel, dit zij tot hunnen troost gezegd : nooit heeft de H. Kerk verklaard, dat zulke kinderen voor eeuwig zullen verloren zijn, gelijk de verdoemden, die door eigene schuld de helsche straffen hebben verdiend. Volgens hetgeen ons bekend is van de goedheid en barmhartigheid van God, mogen wij hopen, dat zij geen pijn of smart zullen ondervinden, al kunnen zij dan ook niet met de Engelen en Heiligen het aanschijn van God genieten. Wel-ligt zal hun lot gelijk zijn aan dat der Heilige Oudvaders voor den dood van Christus; zij ook werden wel buiten den Hemel gesloten , en bewaard, niet in de hel, maar in het voorgeborgte der hel, waarin Jesus zelf nederdaalde. Ten minste de H. Augustinus, de grootste leeraar der Kerk,
aarzelt niet te zeggen , dat het voor hen beter zal zijn zóó te leven, dan niet te bestaan.
Christelijke ouders kunnen zich met deze gedachte troosten, en verder moeten zij eerbiedig berusten in den heiligen wil van God, die alles met wijsheid bestuurt en tot ons welzijn regelt.
3. DE KERKGANG DER MOEDER.
Wanneer de moeder hersteld is, en hare krachten heeft herkregen, doet zij haren kerkgang.
Het is een schoon woord in onze ITollandsche taal, waardoor deze handeling der vrouw een kerkgang bij uitnemendheid genoemd wordt, geheel onderscheiden van iederen kerkgang op gewone zon- of feestdagen. En inderdaad , dat is hii ook : immers, nu gaat zij ter kerk om eene geheel bijzondere plegtigheid, om over haar zelve en haar kind den zegen der IT. Kerk af te vragen.
De oorsprong van dit gebruik moet gezocht worden in het Oud-Verbond. T)aar was het door de wet van Mozes voorgeschreven , dat iedere moeder 40 of 80 dagen na de geboorte va,n haar kind naar Jerusalems tempel moest gaan, om er zich zelve te zuiveren en haar kind den Heer op te dragen, gelijk ook Maria, de Moeder van Christus, gedaan heeft. Reeds in de eerste eeuwen was dit gebruik in de Christelijke Kerk overgenomen 1), en of-
1) Wij vinden er reeds melding van gemaakt in het jaar 325, op het CoDcilie van Niceii.
schoon de Kerk er nooit een gebod van heeft gemaakt, zooals de wet van Mozes deed, het godsdienstig gebruik werd door alle eeuwen onderhouden tot op onzen tijd.
In sommige landen, ook op enkele plaatsen van ons vaderland, is het gebruikelijk, dat de moeder het kind medebrengt bij haren kerkgang, maar waar dat gebruik niet bestaat, behoort men het niet in te voeren.
De kerkelijke plegtigheid, gelijk zij in het bisdom van Haarlem in gebruik is, geschiedt op de volgende wijze.
De Priester, ten minste met de stool gekleed , gaat naar de kerkdeur, of in de sacristy, waar de moeder zich bevindt, geeft haar eene brandende waskaars in de hand , besproeit haar met wijwater, en zegt :
V. Onze hulp is in den naam des Heeren :
R. Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Ant. Deze zal den zegen van den Heer ontvangen :
PSALM 23.
Aan den Heer behoort de aarde en hare volheid, de wereld en alles wat op de wereld woont :
Want Hij heeft haar op de wateren gegrondvest, en haar boven de stroomen opgebouwd.
Wie zal opgaan tot den berg des Heeren (Sion), of wie zal staan in zijne heilige plaats ?
Die onschuldig is in zijne handelingen, en zuiver van hart; die zijne ziel niet tot ijdelheid verheft, en zijnen naaste niet met bedrog bezweert.
Hij zal den zegen van den Heer ontvangen, en barmhartigheid van God, zijnen redder.
Dit is het geslacht van die Hem zoeken, die zoeken het gelaat van den God van Jacob.
Vorsten, opent uwe poorten, ontsluit u, eeuwige deuren, en de Koning der heerlijkheid zal binnengaan.
Wie is de Koning der heerlijkheid? De sterke en magtige Heer, de Heer, die magtig is in don strijd.
Vorsten, opent uwe poorten, ontsluit u, eeuwige deuren, en de Koning der heerlijkheid zal binnengaan.
Wie is de Koning der heerlijkheid? De TTeer der heerscharen. Hij zelf is de Koning der heerlijkheid 1).
Eer zij den Vader enz.
Gelijk het was enz.
Antiph. Deze zal den zegen van den Heer ontvangen, en barmhartigheid van God, liaren redder; omdat zij behoort tot het geslacht dergenen, die den Heer zoeken.
Vervolgens geeft de Priester aan de moeder hst einde zijner stool in de hand, en terwijl hij haar de kerk inleidt, zegt hij :
1) Deze Psalm schijnt door David vervaardigd te zijn, toen hij de Bonds-ark overbragt naar Sion, waar de tempel des Herren verrijzen zou : Kier wordt zij toegepast op de moeder en het kind , die op plegtiga wijze den tempel van het N. Verbond worden ingevoerd.
16
— 24.2 —
Ga biimeii in den tempel van God, aanbid den Zoon van de TI. Maagd Maria, die u de vruchtbaarheid gegeven heeft.
Zij knielt neder voor het altaar en bidt, God dankende voor de ontvangene weldaden; en de Priester zegt ;
Fleer, ontferm U onzer!
Christus, ontferm U onzer!
Heer, ontferm U onzer! Onze Vader, enz. V. En leid ons niet in bekoringen :
R. Maar verlos ons van den kwade.
V. Heer, maak uwe dienstmaagd zalig ;
R. Mijn God, die op U hoopt.
V. Zend haar. Heer, hulp uit de heilige plaats : R. En bescherm haar van uit Sion.
V. Dat de vijand geen voordeel hebbe aan haar : R. En dat de zoon der boosheid haar niet moge schaden.
V. Heer, verhoor mijn gebed :
R. En mijn geroep kome tot U.
V. De Heer zij met u :
R. En met uwen geest.
LAAT 0gt;'S BIDDEN.
Almagtige, eeuwige God, die doorliet baren van de 11. Maagd Maria dc barenssmarten van uwe ge-loo vigen in vreugde hebt veranderd: zie genadig neder op deze uwe dienstmaagd, die ter dankzegging vreugdevol naar uwen heiligen tempel komt; en
maak, dat zij door de verdiensten en de voorspraak van de M. Maria waardig moge zijn, om na dit leven met haar kind de vreugde der eeuwige zaligheid in te gaan. Door Christus onzen lieer. Amen.
Vervolgens besproeit de priester haar nogmaals met wijwater, zeggende ;
De vrede en de zegen van den almagtigen God, den Vader, den Zoon en den IT. Geest dale op u neder en blijve op u rusten. Amen.
Deze plegtigheid heeft gewoonlijk plaats vóór de H. Mis, en volgens een gods ücnstig gebruik, dat op vele plaatsen bestaat, maar overal diende onderhouden te worden, gaat de moeder onder de Mis te Counniuiie. Dat toch zul het beste middel zijn, om haren God te bedanken voor hetgeen aan haar is geschied, en om op waardige wijze haar kind aan den Heer op te dragen.
Toen Maria, de Moeder des Ileeren, haren kerkgang te Jeruzalem deed, ontmoette zij daar den grijzen Simeon, die haar heerlijke dingen voorspelde van haar goddelijk Kind, maar er ook bijvoegde : // ook het zwaard van droefheid zal uwe ziel doorsnijden quot; (Luc. ÏI : -quot;iS). liet is goed, dat de moeder bij haren kerkgang zich deze gebeurtenis herinnert, want aan iedere moeder kan dezelfde voorspelling worden gedaan; iedere moeder zal aan haar kind vreugde en genot beleven, maar ook droefheid en bittere smart; en het is van belang
voor haar, dat zii het vroegtijdig begrijpt. Dan toch is zij beter op alles voorbereid, en de slagen, die zij voordien heeft, zullen haar minder zwaar treffen; dan vooral zal zij hulp en troost zoeken bij God, Hem van nu af aan dagelijks bidden, opdat Hij groote rampen en ongelukken van haar kind afwere, opdat ITij hare moederliefde vercdele en verhefïe, opdat ITij toch vooral de ziel van dat kind beware voor zonde en voor een eeuwig ongeluk. Het is een groot gebrek in vele moeders, dat zij alleen denken aan de vreugde, die zij zullen beleven van haar kind, want daardoor zullen zij niet op hare hoede zijn, en misschien door de opvoeding zelve oorzaak worden van vreeselijke ziele-smart, die het kind haar later zal veroorzaken.
4. ËURSTE OPVOEDING.
Vooraf een enkel woord over de voeding van het kind.
flet is pligt voor de moeder, dat zij haar kind zelve voedt met dat kostbaar voedsel, dat God haar tot zulk een edel doel schenkt; immers het is pligt voor den mensch, dat hij iedere gave gebruikt voor het doel, waartoe God haar geeft; en de moeder, die moedwillig haar kind zou verwijderen van die hemelsche bron, die God in haar ontspringen doet, zal daarom grootelijks aan haren pligt te kort schieten. De vervulling van dien pligt zal haar offers kosten, zal haar aan vermaken en
gezelschappen onttrekken, maar zij muet tot alles bereid zijn, om haren pligt als moeder goed na te leven.
Is de moeder in de onmogelijkheid om haar kiiul zelve te voeden, dan doet zij goed het aan eene andere vrouw ter voeding te geven, en de vader is verpligt daarvoor de noodipe uilgaven te doen.
Maar dat beulen wel toezien wie zij kiezen, hoe de physieke, en vooral hoe de zedelijke toestand is van de voedster, die zij geven aan hun kind. Daarover behooren zij een zeer naauwgezet onderzoek in te stellen, want alle geneesheeren komen daarin overéén, dat zoowel op de ziel als op het ligchaam van het kind de voedster een grooteu invloed uitoefent. En geen wonder : 't is het bloed, tot melk gevormd, 't is de zelfstandigheid der vrouw, waarmede het kind wordt groot gebragt; en dus, ouders! wat zal er van uw kind geworden, wanneer die voedster eene zedelijk bedorvene is? De li. Liguorio zegt, dat ouders zich aan eene doodzonde pligtig maken, wanneer zij hun kind aan eene slechte vrouw ter voeding overgeven.
Wat verder de voeding der kinderen aangaat, behoort tot het gebied van den geneesheer, en kan in ons handboek geene plaats vinden.
Het behoeft hier niet gezegd te worden, dat de ouders hun kind moeten voeden, en daaraan al hunns krachten moeten wijden, totdat het kind door eigen arbeid in zijne behoeften kan voorzien.
— 24.(i —
Hebben zij aan het kind het leven seschonken, zij zipi dan ook verpligt dat leven te onderhouden zoolang als het kind daartoe hunne hulp behoeft.
Alsvorens er spraak kan zijn van de groote plig-ten, die aan du taak d t opvoeding verbonden zijn, moet men zich van de opvoeding zelve een goed denkbeeld maken.
Wat is opvoeden? 1)
Opvoeden is het kind opleiden tot het doel, ■waarvoor het op aarde is : dat d. el is geen ander, dan in dit leven God te leeien kennen, beminnen en dienen, en na dit leven Tlem eeuwig in den hemel te aanschouwen. Dat doel wordt met willekeurig aan het kind gegeven, maar is aan hetzelve gesteld door God. Tot het bereiken van dit groote doel geeft God aan den mensch natuurlijke vermogens, zoo als zijn wil, zijn gevoel, zijn verstand, zijne lischameli ke krachten, enz.; niaa; ook is in ieder mensch, tengevolge van de zonde van Adam,
1) Het beste werk dat tot nog toe over Je opvoeding geschreven is, is dat van den geleerden Bisschop van Orleans, Mgr. Dupanoup, die het grootste gedeelte van zijn leven aan do edele taak der opvoeding heeft gewijd. De drie eerste deelen handelen over de gewone opvoeding en de drie laatste over de hoogere wetenschappelijke op-voeding. Ouders, die dit onderwerp grondig willen hestudeeren, zouden aan de drie eerste deelen genoeg hehhen. Ook in onze taal is onlangs daarover eene studie uitgegeven door pater S. van den Anker: Oner dc opvoeding der linderen, voor chrhidijle onder, en opvoeders. Ook dat boek /.al met vrucht gelezen worden door de ouders, die iets meer verlangen dan de korte wenken, die hier over dit onderwerp volgen.
eene. bedorvenheid , kwade begeerlijkheid genoemd , die hem van dat streven naar dat doel tracht af te trekken, of ten minste hem daarin hinderlijk is.
De opvoeding dus moet zich ten taak stellen om 1°. de jeugdige vcvmogens van het kind te leiden en te ontwikkelen, opdat de/.e hei kind kunnen dienen tot bereiking van het groote doel van zijn bestaan, en 2quot;. om van liet kind te weren of onschadelijk te maken alles, wat aan de. bereiking van dat doel in den weg kan staan.
// In den uitgebreiden zin, zegt staff, kan men eiken uiterlijken invloed als oprocdemt beschouwen, welke ten doel heeft sluimerende begaafdheden op te wekken , of reeds gewekte vermogens doelmatig te leiden, en, zoo zii reeds eens verkeerde rigting genomen hebben, dezelve teregt te wijzen. De velerlei omstandigheden van het menschelijke leven, ziekte, tegenspoed, ongelukken kunnen in dien zin opvoedingsmiddelen genoemd worden. E !och in den eigenlijken zin duidt men door opvoeden aan, het voorbedachte streven om den nog jeugdigen menscli te vormen en te veredelen, ten einde hem in staat te stellen, om zelfstandig het doel van zijn leven na te jagen. quot;
Heeft men dit begrip van opvoeding goed gevat, dan zal men aanstonds zien, dat er vele verkeerde begrippen daarover bestaan; b. v :
Men verstaat door opvoeding de bloote verstandsontwikkeling van het kind; het kind wordt te huis
— 248 —
bij de ouders of in de kinderkamer gevoed en groot gebragt in de eerste jaren, en later ter opvoeding gezonden nanr de school of naar de kostschool.
Of wel men verstaat door opvoeding de kunst, om kinderen te plaatsen in de maatschappij. Ziet, zegt men, hoe gelukkig die vader is geslaagd in de opvoeding; hij heeft al zijne kinderen tot behoorlijken staat gebragt, zij zijn op weg om carrière te maken in de wereld.
Een nog minder edel denkbeeld vormt men zich van opvoeding, als men meent, dat zij bestaat in bloot dierlijke voeding en ligchamelijke ontwikkeling, in de zorg, dat de kinderen zonder ligchaams-gebreken, krachtig en gezond opgroeijen.
Nog minder bestaat de opvoeding in de kunst, om kinderen goede manieren te leeren, om hun te leeren zich beleefd, lieftallig en bescheiden te gedragen in den omgang met andere menschen. En toch, hoe dikwijls hoort men niet: men kan zien (en dan wordt cr alléén op uiterlijk gedrag gelet,) dat hij eene goede opvoeding genoot. Of : hij is een wel opgevoed jongeling.
Inderdaad, al die zaken belmoren tot de opvoeding, zijn gedeelten van de groote zaak, maar zij moeten allen in dezelfde opvoeding vereenigd worden; en bovendien, zal het eene christelijke opvoeding zijn, dan moet dat alles ten doel hebben, niet bloot het tijdelijke leven van het kind, maar vooral, en in de eerst'; plaats, zijn leven in de andere wereld.
Ouders, wier eenig streven het is om hun kind groot en aanzienlijk te maken in de, wereld, voeden hun kind niet op, althans niet in christelijken zin. Zouden er ooit ouders gevonden worden, die alleen het zieleleven van het kind behartigen, en niet zorgen voor zijn tijdelijk bestaan en welz'jn, zij vergeten evenzeer hunnen pügt.
Opvoeden is dus eene groote en allermoeiielijkste taak, die vele plinten omvat, welke zonder groote offers en een taal geduld nooit vervuld kunnen worden. Gelukkig komt God de raenschelijke zwakheid in deze zaak bijzonder te hulp, al is het maar alleen door de natuurlijke liefde, die Hij aan de ouders voor hunne kinderen scheukt.
Maar wanneer men deukt aan al de moeijelijk-heden aan de opvoeding verbonden, en vooral aan het groot belang dier opvoeding, (daarvan toch, zoo als uit het bovenstaande volgt, zal grootendeels het tijdelijk en het eeuwig geluk van het kind afhangen,) dan begrijpt men, hoe zij, die met opvoeding zijn belast. God aanhoudend moeten bidden om hulp en ondersteuning in zulk een gewigtigen en allermoeijeliiksten arbeid.
5. OUDERS ZIJN DE OPVOEDERS VAN HET KIND.
Alleen aan vader en moeder heeft God de opvoeding tot pligt gemaakt : zij alleenj_ krachtens den naam dien zij dragen, zijn uit regtvaardigheid verpligi hunne kinderen op te voeden. Andere
mensohen kunnen ter liefde Gods, of om eigenbelang , of om beide redenen, zich hier of daar met opvoeding inlaten, maar 't is hun niet bevolen gelijk aan de ouders, die als zoodanig de natuurlijke opvoeders zijn van het kind. Wel mogen, soms moeten de ouders zich in de opvoeding hunner kinderen door anderen doen bijstaan, maar nooit mogen zij dien last van zich afschuiven; ja zelfs de ouders, die hunne kinderen voor een of meer jaren naar een pensionaat zenden, houden ook voordien tijd niet op de wettig;' opvoeders te zijn van die kinderen. Zeer goed werd dit begrepen door Mgr. Dupanluup, gelijk hij verhaalt in zijn genoemd werk over do opvoeding. 1.) Hij stond aan het hoofd van een groot kollegie, en zeer dikwijls sprak hij de kinderen, hem ter opvoeding toevertrouwd, aldus aan : n het is van uwe ouders cn van God, dat ik het regt heb ontvangen om uwe jeugd te leiden; maar uwe ouders hebben dit regt onmiddellijk van God en van God alléén. Ons gezag over u is tijdelijk, maar het gezag van uwe ouders is onvervreemdbaar. Wij kunnen ophouden ons te wijden aan uwe opvoeding, maar zij moeten u onderrigten tot aan hun laatsten dag, en gij moet met eerbied hen tot het einde toe aanhoor en. In één woord, hier zelfs, waar gij nu wordt opgevoed, zijn uwe ouders ook uwe eerste meesters, en zij zullen uw leven
1) L'education. Tom. IT. p. 180.
lang uwe eerste onderwijzers en opvoerlers blijven.quot;
Ouders zijn dus de eenige wettige en natuurlijke opvoeders van hunne kinderen : andere menschen kunnen hen daarin helpen en bijstaan, maar slechts als ondergeschikte personen, en nooit kunnen deze de verpligting der opvoeding geheel overnemen.
Maar zijn alle ouders tot de vervulling van dien pligt bekwaam? Ik geloof ja : ten minste allen kunnen het zijn, als zij niet zedelijk bedorven zijn, hun pligt begrijpen en hun best doen. Zeker, de eene mensch heeft, meer natuurlijke bekwaamheid tot leiding en opvoeding dan de andere; ook met denzelfden toeleg znl de een beter slagen dan de ander; de een zal hierin meer redelijk en verstandig te werk gaan , en handelen volgens ge/onde regelen; de ander zal meer blindelings voortgaan, en zich laten leiden door zijne natuur of instinkt, zonder rekenschap te kunnen geven van zijn gedrag; maar alle ouders hebben de bekwaamheid, die noodig is, om hunne kinderen behoorlijk op te voeden. God beveelt het hun, en dan zal God ook zorgen, dat zij dien last kunnen vervullen. Ouders das moeten hunne kinderen opvoeden, en kunnen daartoe in ieder geval genoegzame bekwaamheid bezitten.
Alleen wanneer de ouders vroeg gestorven zijn, moet de pligt der opvoeding in andere handen overgaan; maar helaas! dan-blijkt het ook maar al te vaak wat het kind verloren heeft, en hoe de
— 252 —
opvoeding door anderen ook met den besten wit maar moeijelijk wordt vervuld. Is dit niet eeue der vele redenen, waarom in weeshuizen dikwijls de opvoeding van velen geheel mislukt? Neemt b. v. een weeshuis, vaar alles op echt christelijke wijze is ingerigt, waar men over alle tijdelijke en geestelijke middelen ter opvoeding naar verlangen kan beschikken, waar de kinderen niet om loon, maar door religieuzen, ter zuivere liefde Gods, bewaakt en beschermd worden, waar men alles wat gevaarlijk is met zorg kan weer en : en wat ziet men daar? Had men geen regt om daar in ieder kind, vooral wanneer het zeer jong in zulk een gesticht is opgenomen, de schoonste vruchten van opvoeding te verwachten? En de ondervinding toont hoe toch ook daar veler opvoeding geheel mislukt. Men zal mij toevoegen, dat er van die kinderen nog meer zouden verloren gaan, wanneer men denkt aan den stand, waaruit de meesten komen, en nagaat hoezeer de opvoeding aldaar verwaarloosd wordt. En dat geef ik gaarne toe : en daarom zeg ik, dat voor velen hunner het weeshuis eene onschatbare waarde heeft, en voor allen eene noodzakelijkheid is; maar mij dunkt, als men alles vereenigt in een huis van opvoeding, wat de christelijke liefde en het verstand hebben uitgedacht, als men zich daar voorziet van uitgelezene opvoeders, die in de beoefening van die kunst zijn vergrijsd, dan zou men denken, dat aller opvoeding gelukken moest, als het niet
— 253 —
vaar was, dat alléén de ouders de ware en natuurlijke opvoeders zijn van het kind, en dat hun invloed beter werkt dan die van ieder ander tnensch. Goede en brave voogden zijn beter voor het kind dan slechte ouders; maar middelmatige ouders, die ook maar gebrekkig hunne taak vervullen, hebben meer kans om te slagen in de opvoeding hunner kinderen, dan de bekwaamste en meest godsdienstige paedagoog. Ook hier is het waar, dat de kunst de natuur niet evenaart.
Het is vooral in onzen tijd noodig, dat men vasthoudt aan dit groote beginsel van opvoeding. Die kunst toch woidt in onze dagen geheel tot wetenschap (paedagogie) gemaakt, en zij, die deze wetenschap beoefenen, vergeten het aangegevene beginsel al te dikwijls, en meenen dat zij bij het kind de ouders wel geheel kunnen vervangen. Bovendien ziet men ook in ons vaderland meer en meer huizen van opvoeding verrijzen voor alle soorten van kinderen, ook van den jeugdigst3n leeftijd 1), er, vele ouders meenen, dat zij voor hunne kinderen niet beter kunnen zorgen, dan zich geheel van hen te ontdoen, en ze aan dergelijke huizen toe te vertrouwen.
Maar beiden, ouders en opvoeders, zondigen daardoor niet zelden tegen de groote waarheid, dat
1) Later sprekeu wij over de betrekkelijke waarde ?an deze huizen voor de kindereu.
— 254 —
de ouders de eerste en natuurlijke opvoeders zijn van het kind , en dat deze zich nooit geheel van die taak kunnen ontslaan.
Sommige ouders vergrijpen zich nog erger aan dit beginsel, als zij hunne kinderen ;n de eerste jaren van hun leven naar de kinderkamer verwijzen, en hen daar aan dienstboden overlaten. Ik noem het arme en hoogst ongelukkige kinderen, die met opzet van de ouders worden verwijderd, en aan loontrekkenden ter verzorging worden gegeven; arme kinderen die hunne ouders slechts zelden zien, en den ganschen dag in andere handen zijn. Het kind heeft regt op het huisgezin, en de kinderkamer behoort gelijktijdig de huiskamer te zijn. Hoe meer het kind in handen is der ouders en hunne zamenleving geniet, hoe beter voor het kind : aan de hand van den vader moet het de eer ste wankelende stappen doen; op don schoot der moeder, moet het de eerste woorden van God, van Jesus en Maria, van vader en moeder leeren stamelen, terwijl het met moederlijke teederheid gekust en geliefkoosd wordt. In de eerste jaren vooral kan niemand de ouders vervangen bij liet kind ; niemand zal het kleine, omnagtigc en dikwijls lastige kind met zooveel liefde en teederheid behandelen als de ouders zullen doen; niemand zal zich bij dag en nacht opofferen voor het kind, gelijk vader eu moeder dat verstaan. Ook zullen kinderen op lateren leotUjd weinig vatbaar
ziju voor ouderliefde, als zij de kinderliefde van hunne ouders in de eerste jaren niet door dage-lijksche en aanhoudende indrukken ondervonden hebben; zij zullen zich misschien meer aan hunne voedsters en dienstboden hechten, dan aan hunne ouders, en zoo gaat van jongs af aan die heilige familie-band verloren, of wordt hij krachteloos ten minste, dien God tusschen ouders en kinderen had gelegd.
Als ouders hunnen pligt goed begrijpen, dan zal de opvoeding der eerste jaren, vooral aan de moeder, groote offers kosten; maar daarvoor is zij moeder, en alléén de noodzakelijkheid (b. ?. haar ziekelijk gestel) kan haar van (Hen pligt ontslaan.
Dat de ouders gaarne vele menschen ontvangen, dagelijks bezoeken afleggen, allo vermaken en bijeenkomsten bijwonen, geeft hun geen regt, om hunne kinderen naar de kinderkamer te verwijzen en geheel aan anderen over te laten. liet is ook zeer te laken in den vader, wanneer hij, om de drukte zijner kinderen, zooveel mogelijk zijn huis ontvlugt, en zijne uren van uitspanning bij anderen doorbrengt, of de zorg voor de kinderen alleen aan zijne vrouw overlaat.
Het is een gunstig teeken, dat de eigenlijk gezegde kinderkamer onder de katholieken van Nederland weinig gevonden wordt. Bij ons te lande zijn de ouders nog trotsch op hunne kinderen, en leven zij voor hen; zij mogen dan soms met anderen die
— 256 —
zorg deeleu , maa;- zij verbannen de kinderen niet nit hun gezelschap. Zoo worden deze van jongs af aan, innig aan de ouders verbonden, en de kostbare familie-band hecht zich aan de banden des bloeds. Het is wel de voornaamste oorzaak, geloof ik, van het feit, dat het familie-leven bij ons volk beter is dan in België of Frankrijk.
Èen enkel woord zij hier gezegd over de bewaarschool.
In de 2Jlaatsenj waar liefdadige inrigting
bestaat, wordt zij niet zelden door sommige ouders misbruikt. De bewaarschool is ontstaan in groote steden, vooial in fabrieksplaatsen, waar man en vrouw den geheelen dag buiten hun huis moeten werken voor hun dagelijksch brood. In zulke huisgezinnen was het treurig met de kinderen gesteld ; zij waren aan elkander overgelaten of aan zorge-looze buren, en geen wonder, dat zij geheel verwaarloosd werden, en dat menigeen naar ziel en ligchaam ongelukkig werd. In die behoefte heeft de Christelijke weldadigheid willen voorzien door het oprigten van bewaarscholen, van plaatsen, waar de kinderen onder liefderijk toezigt zouden bewaard worden voor die uren, dat de ouders hen niet konden bewaren. Zoo brscliouwd is de bewaarschool eene schoone inrigting, van onberekenbaar nut voor de arme en onverzorgde jeugd, en nooit kan men die engelen van liefde genoeg prijzen, die alle genoegens der wereld vaarwel zeggen, de krachten van
— 257 —
ziel en ligcliaam, ea meestal hunne gezondheid ten offer brengen aan zulk een ondankbaar werk. Maar wanneer ouders, die zei ven voor hunne kinderen konden en moesten zorgen, die zeiven met eenige opoffering hen den ganschen dag konden bewaken, hen zoo vroeg mogelijk naar de bewaarschool zenden, om zich van den last dier kinderen tc ontdoen, dan maken zij misbruik van erne instelling, die voor hen niet is opgerigt; 1) dan belasten zij de liefde van andere personen met eenc zorg, die zij zeiven moesten dragen. Het ouderlijk huis is dan voor het kind de plaats, waar het eet en slaapt, maar op de school leeft het, en daar wordt het opgevoed metgroote Christelijke liefde, ja, maarniet met ouderliefde. Nog eens, voor sommige ouders is de bewaarschool eene redding in den nood , en dan kan zij voor het kind goed en weldadig wezen , maar waar het kan geschielcn, behooren de kinderen hunne eerste levensjaren te huis bij vader en moeder door te brengen.
Soms hoort men de ouders zeggen, dat de kinderen zoo gaarne naar de bewaarschool gaan; maar spreken zij daarmede htm eigen vonnis niet uit ? was het niet veel natuurlijker, dat de kinderen meer hunne ouders beminden dan anderen, dat zij liever aan hunne zijde speelden , dan op de bewaar-
1) Als gezag kan ik hier aanhalen Mgr. Dupanloup, 1'Education, Tom. II, pag. 197, die, hoezeer hij ook het publieke onderwijs voorstaat, zich verklaart tegen bewaarscholen buiten noodzakelijkheid.
17
— 258 —
school onder vreemden ? Mij dunkt, men kan nooit eene loffelijke reden vinden, waarom het kind liever bij anderen dan bij zijne ouders de eerste levensjaren doorbrengt.
Ook zegt men nog : op de bewaarschool leeren zij van jongs af aan bidden, en worden zij bekend met vele nuttige zaken, die het kinderlijk verstand vroeg zullen ontwikkelen. Maar kan in dat opzigt de moeder niet hetzelfde doen, en behoort zij niet de eerste onderwijzeres te zijn van het kind ? 1) En ook toegegeven, dat het kind van de bewaarschool in verstandelijke ontwikkeling vooruit is bij het kind, dat het ouderlijk huis voor den leeftijd van zes of zeven jaren niet verlaten heeft; welnu, ik zou dat voorregt gaarne opofferen aan vele andere voorregtsn, die de huisselijke opvoeding, althans in die eerste jaren, voor het kind noodzakelijk
hebben moet.
Als bezwaren tegen de bewaarscholen kan men nog aanvoeren, dat zij soms nadeelig zullen werken op de gezondheid van het kind : immers de op-éénhooping van vele kinderen in hetzelfde vertrek gedurende eenige uren kan, althans voor het zwakke kind, nooit goed zijn; te huis is het aanhoudend in beweging, daar moet het twee uren of langer stil op zijne plaats blijven; te huis doet het niets dan spelen, daar moet het leeren, en ook zelfs dat
1) Mgr. Bertheaud zegt zeer schoon : de eerste selioolbank van het kiud is de arm zijner moeder.
vroegtijdig oefenen van het verstand kan de lig-chamelijke ontwikkeling beletten.
Niet alleen voor het kind, maar ook voor de ouders heeft de bewaarschool eenig nadeel. Immers zij ontlast de moeder van hare bezigheden, en het is te vreezen, dat deze niet immer haren ledigen tijd goed besteden zal. Maar bovendien, als het kind niet naar de bewaarschool ging, dan zou de moeder zich wel gedwongen zien, haar kind te lee-ren bidden en te onderhouden over God, en zeker, dat zou van groot voordeel zijn voor haar zelve : de opvoeding van het kind zou haar godsdienstig maken, al had zij ook in hare jeugd niet veel aan God gedacht.
Maar, zal men zeggen, als de bewaarschool zoo vele bezwaren heeft, waarom wordt zij dan in vele plaatsen opgerigt ?
Yooreerst moet men hier niet vergeten, wat boven is gezegd, dat de bewaarschool voor arme kinderen, ■wier ouders buiten het huis hun brood moeten verdienen, eene groote weldaad is, en dat dus de moeijelijkheid geheel vervalt, waar het dergelijke scholen gelclt. En wat nu betreft bewaarscholen voor burger-kinderen, zij zijn in sommige groote steden opgerigt, omdat men ze daar noodzakelijk achtte : daar zag men kinderen, wier ziekelijke moeder niet voor hen zorgen kon, wier moeder vroegtijdig gestorven was, of die door hunne vaders naar eene protestantsche bewaarschool werden ge-
_ 260 —
zonflen ; ongeliikkiïe kinderen, in een woord, voor wie de bewaarschool eene weldaad kon zijn, evenals voor arme er verlatene. Maar de ouders , di© in staat zijn zeiven hunne kinderen te bewaken in die eerste jaren, maken misbruik van eene goede zaak, die niet voor hen, maar voor anderen werd opgerigt. 1)
Dat de ouders dus niet voorbijzien het groote doel, waarvoor de bewaarschool is gesticht. Kunnen zij zei ven hunne kinderen niet bewaken, dat zij hen dan gerust aan de liefderijke zorg der be-waarsc ,ool toevertrouwen, maar het is ver te verkiezen, dat die eerste opvoeding door de ouders geschiede en door hen alléén, want zij alleen zijn de natuurlijke opvoeders, die Gol aan het kind gescUoiiken heeft.
6. WKNKEN AAN OUDKRS OVER DE OPVOEDING DER EERSTE JEUGD.
Hier wordt het moe'jel'jk oin de stof, die moet behandeld worden, goed te verdeelen, en nog moei-jeiijker, om in juiste regels te bepalen, wat de ouders te doen en te laten hebben. Alle schrijvers, die over dit onderwerp handelen, verdeelen het
1) Van sommigen heeft deze verhandeling over de bewaarscholen veel tegenspraak ontmoet; maar, behalve dat ik mij op het gezag der aanzienlijkste geestelijken voor mijn oordeel kan beroepen, niemand heeft tot nog toe den grondslag mijner redenering ontzenuwd.
— 261 —
kind, om zoo te zeggen, in verschillende doelen : zij behandelen het ligchaam en de ziel afzonderlijk; zij spreken over de verschillende vermogens der ziel, over het verstand, het geheugen, het gevoel en den wil; zij spreken over maatschappelijke en over godsdienstige opvoeding, enz. Evenwel, hoe ■wetenschappelijk ook al die verdeelingen zijn, men loopt groot gevaar, bij het beschouwen van al die onderdeelen, het geheel, dat is het kind, over het hoofd te zien; en bovendien, de ontwikkeling van al die deelen moet harmoniesch zijn, dat is, moet gelijken tred volgen, en het is moeijelijk dit in eene systematische behandeling goed in het ocg te houden. Maar bovendien, het ligt niet in ons plan om eene wetenschappelijke verhandeling over opvoeding te geven; ik wil hier geen paedagogen vormen , maar ouders leiden. Vroeger heb ik gezegd , dat ouders de natuurlijke opvoeders zijn van het kind, dat de ouders van God eene natuurlijke bekwaamheid hebben gekregen ter opvoeding; het zal dus voldoende zijn voor hen als zij hier eenige wenJcen ontvangen , welke hun dienstig kunnen zijn in de opvoeding, die in hunne handen eer eene kunst dan eene roetenschdp moet zijn.
Herinneren wij ons hier, wat vroeger over opvoeding is gezegd : zij is de kunst, om het kind te vormen en op te leiden voor het dubbel doel van zijn bestaan, dat is : voor zijn leven op aarde, en door dat tijdelijk leven voor zijn eeuwig leven.
— 262 —
En hoe zal die leiding, die vorming geschieden? door de goede vermogens, die het kind bezit, te ontwikkelen, door de verkeerde neiging in het kind te onderdrukken, en schadelijken invloed te weeren. Ziedaar het groote beginsel, dat bij de ouders in de opvoeding van het kind moet voorzitten van af het eerste tot het laatste jaar.
1. Misschien kan men zeggen, dat het kind gedurende zijn eerste levensjaar meer zorg vraagt voor de ontwikkeling van zijn ligchaam, dan van zijne ziel, ten minste de ziel toont in dat eerste jaar weinig werking; 't is moeijelijk te zeggen, of het kind in dien leeftijd voor iets meer dan voor dierlijke liefde en vrees vatbaar is, of het blijvende indrukken ontvangt van hetgeen in de omgeving van dat kind gedaan of gesproken wordt. Daarom ben ik van oordeel, dat de ouders in het eerste jaar niets behoeven te doen ter ontwikkeling van de zielsvermogens van hun kind. Evenwel, ook dan reeds moeten zij van hun kind verwijderen wat na-deelig op hetzelve zou kunnen werken. Daartoe behooren in de eerste plaats de zonden der ouders. Misschien heeft het waarnemen der zonde nog geen invloed op het kind, het weet en begrijpt niet wat er geschiedt, het kan welligt niet onthouden wat het nu ziet of hoort, doch later begrijpen zou; maar ouders hebben niet alleen het kind te ontzien, maar ook den Engelbewaarder, die dag en nacht waakt bij dat kind, en mij dunkt, die Engel
moet de ouders vervloeken en aanklagen bij God, wanneer zij hun eigen kind nu of later tot ergernis dienen. De ziel van dat kind is rein en onscliul-dig, zoo als de Engel des Heeren zelf; helaas ! het moet leven op de wereld te midden van zonde en bederf, en nu reeds misschien treurt zijn Engel over de gevaren, die het in de toekomst ontmoeten zal; maar wat zal die Engel gevoelen, als hij ziet, hoe de ouders zich niet schamen voor hun onschuldig kind, en zich in zijne tegenwoordigheid aan groote zonden pligtig maken ?
En dit is geen wenk voor ouders, maar eene herinnering aan een hunner duurste pligten, dien zij ook in de toekomst nooit mogen vergeten. Het is van belang zich hier te herinneren het woord door Jesus gesproken, toen hij een klein kind tot zich riep, en tot de menigte zeide : u die een van deze kleinen, die in Mij gelooven, ergert, dien ware het beter, dat een molensteen aan zijnen hals gehangen, en hij in de diepte der zee verzonken wierd.quot; (Matth. XVIII, 6.) Het is zeker een der strengste oordeelen van den Verlosser, die ons in het Evangelie zijn opgeteekend, en dat ons bewijst, welk een afschuw God heeft van de ergernis aan kinderen gegeven. Hij, die zoo goed was ook jegens groote zondaars, die met tollenaars aan tafel zat , die zelfs de vrouw, in overspel betrapt, niet wilde oordeelen, Hij, de barmhartige Zaligmaker, spreekt toch zulk een vreeseüjk vonnis over dergelijke er-
— 204 —
gemis uit. En hoeveel grooter wordt nog niet het kwaad, wanneer liet de ouders zelver. zijn, die hun eigen kind tot ergernis dienen ? Helaas ! daaraan wordt door de ouders niet altijd gedacht : zij zullen soms vloeken b. v., of slechte taal spreken, of spotten met de godsdienst in tegenwoordigheid hunner kinderen, ofschoon liet voor hen een eerste pligt van opvoeding was, om alle zonden te verwijderen van hunne kinderen.
liet spreekt van zelve, dat deze opmerking voor de geheele opvoeding gelden moet, zoolang zij duurt.
Maar zijn ook de ouders braaf en godsdienstig, het arme kind wordt soms al zeer vroeg bedorven door anderen, vooral door kindermeisjes. Ook hier is het de pligt der ouders, om met de meeste zorg te waken. Eeeds de heidenen hebben dien pligt begrepen. Plutarchus b. v., die eene verhandeling over de eerste opvoeding schreef, zegt : u men moet zeer voorzigtig wezen in de keus der dienstboden, die bij het kind worden geplaatst, want men moet niet alleen zorg dragen voor de vorming van zijne ledematen, maar ook voor de vorming van zijn karakter en van zijne zeden, en slechte dienstmaarjden zouden spoedig het lederf van hare taal en van hare zeden aan het hind mededeelen. quot;
De regel van christelijke liefde zegt: ieder moet braaf geacht worden, tot dat zijne ondeugd bewezen is; doch in eene zaak van zooveel belang ie
het gned, om niet veel vertrouwen te schenken , maar met uiterste naauwgczetheid de deugd van de kindermeid te onderzoeken en na te gaan. Als men begint met een onbepaald vertrouwen te schenken aan haar, dan zal men zich dikwijls bedrogen zien. De mosder behoort bekend te zijn met de ouders van de kindermeid, moet weten dat zij eene brave en godsdienstige opvoeding heeft gehad; en zoodra er iets ontdekt wordt van oneerbaarheid of onzedelijkheid, moet zij uit het huis verwijderd ■vrorden, of ten minste nooit meer alléén zijn met het kind. Het is niet te zeggen welk eene gruwelijke verwoesting de bedorvene kindermeid ook bij het jeugdigite kind kan aanrigten : dat kind begrijpt nog niets van het kwaad, het kan niet of wil niet zeggen aan de ouders wat er geschiedt; maar de ondervinding leert, dat de wellust, in vroege jeugd opgewekt, later bijna nooit door deu jongeling of jonge dochter beteugeld en overwonnen wordt. Als de ouders de schrikkelijke gevolgen van eene onzedelijke kindermeid goed begrepen , dan zouden zij beter op hunne hoede zijn, en misschien nooit het kind uit hunne oogen verliezen.
2. Als het spraakvermogen zich begint te ontwikkelen , dan toont het kind ook aanstonds ontwikkeling van geestvermogens. // Pc moeders, ** zegt een zeker schrijver, //stellen er te veel prijs op, om hare kinderen, als eerste woord, den naam van vader of moeder te leeren uitspreken. Er is
— 266 —
een andere naam, dien christelijke moeders voor alles aan hunne kinderen moeten leeren, dat is, de naam van God. Die naam brengt geluk aan de lippen, die hem uitspreken; die naam, als hij de eerste is, die door het kind gestameld wordt, zal ook ongetw ijfeld de laatste zijn, dien hij als mensch zal uitspreken, en dat is een onderpand van eene gelukkige eeuwigheid 1).quot;
Van nu af aan moeten de ouders handelend optreden, en de ontwikkeling van het kind helpen en ondersteunen. Het vermogen, dat zich het eerst en zeer snel bij het kind ontwikkelt, is een gemak, om te onthouden wat het hoort, en na te bootsen wat het ziet. Daarom moeten allen, die het kind omgeven , zeer voorzigtig wezen in hunne woorden en handelingen, en ouders mogen nooit toelaten, dat er in de tegenwoordigheid van het kind iets onbetamelijks geschiedt of gesproken wordt. Maar heeft dit soms plaats gehad buiten schuld der ouders, dan moeten deze het onbehoorlijke van zulk een gedrag aan het kind doen verstaan, opdat het hem tot waarschuwing diene. Dit gemak van nabootsing is zeer gelukkig voor het kind, wanneer het brave ouders heeft, die zich nooit vergeten ; immers dan leert het kind van jongs af aan zich goed en behoorlijk gedragen. Ook
1) L'amour, par un Catholique. Paris 1860. Een klein, maar heerlijk boekje, dat aan Christelijke eehtgenooten of jonge lieden zeer kan worden aanbevolen.
moeten de ouders niet vergeten, dat het kind alles ziet en hoort, zelfs te midden van zijn spel ; ieder , die met kinderen omgaat, kan zich dagelijks daarvan overtuigen.
Eene andere eigenschap van het kind is nieuwsgierigheid; het wil alles zien en weten en vraagt naar de oorzaak van alles. Ook van deze eigenschap moeten de ouders partij trekken, want zij zal bun dienen, om vroegtijdig het verstand van het kind te ontwikkelen. Maar om dit goed te doen, moeten zij weten af te dalen tot hun kind, en kind worden met hetzelve.
•3. Niet te vroeg kan men beginnen bij het kind op te wekken een gevoel van eerbaarheid en schaamte : daarom moeten ouders zorgen, dat hun kind , hoe jong dan ook, zich nooit onbetamelijk ont-bloote; de moeder moet waken over het uit- en aankleeden van het kind, over het baden, als zulks geschiedt, over houding en ligging van het kind , in één woord, over alles, waarbij het schaamtegevoel kan beleedigd worden. Ook behooren de ouders het kind streng te berispen of te bestraffen, wanneer zij bij hetzelve iets ontdekken, wat met het fijn gevoel van betamelijkheid in strijd is. Maar vooral moeten zij voorzigtig zijn op hunne slaapkamer, en ook daar niet vergeten, dat het kind alles hoort en ziet : niet zelden is het gebeurd, dat kinderen van 5 of 6 jaren door onvoorzigtigheid der ouders zaken leerden kennen, die hen tot een
26S —
vroegtijdig bederf bragten. Waar het geschieden kan, behooren de kinderen vroegtijdig van de slaapkamer der ouders verwijderd te worden; waar het niet geschieden kan, moeten alle maatregelen van voorzigtigheid in acht genomen worden.
Het laat zich ligt begrijpen, dat ouders, die zelve weinig schaamtegevoel bezitten, dat moeders b. v., die half gekleed zich voor hare kinderen vertoonen, ook niet in staat zullen zijn om in deze gewigtige zaak hunnen pligt te vervullen : zij weten zelve niet wat betamelijk of onbetamelijk is, hoe zullen zij het hunnen kinderen leeien? Evenwel de ondervinding leert, dat gehuwden, die hunne kinderen beminnen en ook maar oppervlakkig hunnen pligt als ouders begrijpen, zeiven beter en braver worden in hun eigen gedrag; en zoo ziet men hoe waar het is, dat men door de opvoeding van kinderen zich zeiven heiligt. Beide laatste opmerkingen gelden ook vooral voor het volgende punt.
4. Het is vooral van belang, dat de ouders het kind vroeg leeren bidden en godsdienstzin inprenten. Het is een schoon gebruik, dat onderhouden moet worden, om het jongste kind aan tafel te laten voorbidden; daardoor zal misschien het gebed der ouders zeiven met groote verstrooidheid geschieden, maar God zal het hun niet euvel duiden, als zij langs dien weg hunne kinderen hebben geleerd. Gok des morgens en des avonds moet het kleine kind bidden, en vroegtijdig leeren in geen geval
dat korte gebed na te laten. Wordt het ouder, dan moet het van de moeder meer gebeden leeren, en de eerste waarheden der godsdienst hooren. Reeds is gezegd, dat de naam van God de eerste behoort te zijn, dien het kind leert uitspreken ; zeer vroeg moet het eenig begrip hebben van God . moet het weten dat God overal is, en alles ziet. Het kruisbeeld, dat eerste sieraad van de huiskamer, moet voor het kind het middel zijn ter verdere godsdienstige ontwikkeling. SLerft er iemand in de familie, liet is eene schoone gelegenheid voor de ouders, om hun te spreken over dood, oordeel, hel en hemel. Van jongs af aan moet het kind eerbied leeren hebben voor de kerk, als voor het huis van God, en als het vier of vijf jaren oud is, moet de moeder het nu en dan medenemen, naar het Lof bij voorbeeld, dat niet lang duurt; met verstand moet zij antwoorden op de vragen, die het kind zal doen over betgeen het daar gezien en gehoord heeft. De indrukken, op dien jeugdigen leeftijd ontvangen, gaan zoo diep in het hart, en zullen later misschien dienen, als het noodig is, om den afge-dwaalden jongeling of man op het goede pad terug te brengen 1).
1) Mgr. Ketteler, in eene verliandelinsr over de groote sociale vraagstukken van onzen tijd, zegt, dat de godsdienstige opvoeding van den mensch meestal in de zes eerste jaren op den schoot der moeder voltrokken wordt. Wat zich Inter in het kind ontwikkelt, is de vrucht van het eerste zaad, dat in liet jeugdige hart is uitgestrooid.
Tooral moet het kind eene groote liefdeen eerbied worden ingeboezemd voor zijnen Engel, die het bewaakt en beschermt; en ook de ouders zeiven behooren eene groote devotie te hebben voor den Engel van hun kind.
Het spreekt van zelve, dat hier het onderrigt geschikt moet worden gemaakt voor den leeftijd van het kind, en dat men, met het toenemen der jaren, trapsgewijze voort moet gaan 2). Altijd moet het onderrigt een practisch doel hebben, dat is, men moet het kind spreken van God, opdat het God leere beminnen en dienen, opdat het de deugd beoefene en de zonde vlugte. Het moet een vaste regel zijn bij de ouders, dat zij in hunne kinderen niets toelaten, wat strijdt tegen één der geboden van God : al hebben kleine kinderen nog geen besef van zonden, zij kunnen er eene gewoonte van krijgen, alvorens zij genoegzame kennis hebben van het kwaad ; die gewoonte vestigt zich zoo ligt in de jeugd, en wordt later zoo moeijelijk overwonnen. Snoepen, liegen, onbetamelijke woorden of daden zijn de gewone zonden, die ouders in het kind te bestrijden hebben.
Het is dikwijls een groot gebrek bij ouders, dat zij het kind meer vrees dan liefde voor God inboezemen; daardoor maken zij het ongeschikt voor ware godvruchtigheid, en laten het kinderlijk hart
1) Fénélon. L'Education de» filles. C. 7gt; 8.
koud en ongevoelig; bovendien, die vrees zal spoedig verdwijnen, en dan staat het kind aan vele zonden bloot.
5. Moeten ouders zich veel moeite geven om in hun kind den godsdienstzin te ontwikkelen, zij behoeven in den regel weinig of niets te doen ter ontwikkeling van de wilskracht in het kind. Het is wonderbaar om te zien , welk een sterken en ontembaren wil ook het kind van één of twee jaren reeds toont, hoe het tegen iederen prijs zijn eigen wil tracht door te drijven. Die wil moet door de ouders vroegtijdig geleid en beteugeld worden; spoedig moet het kind leeren, om zijn eigen wil te verzaken en te bukken voor den wil zijner ouders. Zwakke en besluitelooze ouders loopen groot gevaar in dit punt hun kind te bederven, en later veel verdriet daarvan te beleven. Wachten zij met het beteugelen van dien wil, totdat het kinderlijk verstand beter zal ontwikkeld zijn, dan is die wil onbuigbaar geworden en moeijelijk te fnuiken.
Niet zelden wordt door deze fout het kind op jeugdigen leeftijd een slagtoffer van dwaze vader-of moeder-liefde. Het kind, zegt men, is nog zoo jong, 't is zoo hard om het te wederstreven, laten wij toegeven, en later zullen wij het beteugelen.
De H. Schrift zegt hierover het volgende: //het ongetoomde paard wordt wild, en het kind, dat aan zijn eigen wil wordt overgelaten, wordt ontembaar : vlei uw kind, en het zal maken dat gij
— 272 —
beeft voor liem.....laat het in zijne jeugd geen
meester van zijne daden, en ga zelfs zijne gedachten na ; buig van jongs af aan zijn hoofd, en kastijd het terwijl het klein is, opdat .het zich niet verharde, u niet langer wil gehoorzamen en tot droefheid worde uwer y.iel. quot; (Eccles. XXX : 8-12.)
Inderdaad, men kan niet te vroeg beginnen met den wil van het kind te leiden en te beteugelen , en verzuimen dit de ouders, dan vormen zij be-dorvene kinderen, die spoedig hunnen ouders, en later zichzelven en anderen menschen tot last zijn : want het is een zeer ongelukkig mensch, die niet van jongs af aan geleerd heeft, om zijnen wil te buigen en zich zei ven te verloochenen.
6. Om in alle deelen der opvoeding te slagen, moeten de ouders hun kind beloonen en soms ook straffen. In de eerste jaren is het kind nog niet in staat, om uit pligtbesef het goed te doen en het kwaad te laten; om dus den goeden wil van het kind aan te sporen en op te wekken, moeten er dikwijls kleine belooningen worden uitgereikt : die belooningen moeten nooit geheel ophouden, maar allengs verminderen, naarmate de kinderen in leeftijd toenemen. Zijn er meerdere kinderen, dan moeten de ouders zich wel wachten, om niet het eene kind meer dan anderen te beloonen, tenzij er nu of dan eene goede en bij de kinderen bekende reden voor is.
Met een goed stelsel van belooning, zullen de
— 273 —
ouders gewoonlijk meer invloed hebben op de kinderen dan met straffen. Evenwel het kan niet anders, nu en dan moet er straf worden uitgedeeld : maar in het opleggen van straf moeten de ouders met veel oordeel te werk gaan. Zij moeten straffen oogenblikkelijk na het misdrijf, opdat het kind welligt niet vergeten zij, waarvoor het straf heeft verdiend, en dan kan de straf bloot boete wezen, maar niet dienen ter verbetering. Het is dus verkeerd van sommige moeders, die nooit zei ven straften, maar de komst van den vader afwachten; immers dan verloopt er een merkelijke tijd tusschen het misdrijf en de straf. In het algemeen is het een zeer verderfelijk woord, dat vele moeders dikwijls in den mond hebben ; „ ik zal het aan vadfr zegsren.quot; Immers dan woidt de vader, om zoo te spreken, de beul in het huisgezin , en züne kinderen hebben vrees, geene liefde voor hem. Bovendien zai ook de moeder door de kinderen niet geëerbiedigd worden, want deze leeren haar kennen als zwak en onvermogend om hunne kleine misdrijven te beteugelen. Voor*! moeten ouders in liet uitdeelen (ier straf zich niet laten leiden door drift of optoopendheid; hunne kinderen zullen dit bespeuren en geen eerbied hebben voor de straf, die hen in drift wordt opgelegd.
He aard der straf moet bij de kinderen verschillend zijn naar gelang van hunne verschillende geaar iheid
ot karakter; het eene kind moet met slagen, het
is'
— 274 —
andere met onthouding, het derde met vernederingen of gemoedelijke vermaningen gestraft worden; daarom moet men het kind goed bestudeeren, en trachten te onderscheiden welke straf den besten indruk maakt op hem. Eene voor het kind niet passende straf zal hem weinig voordeel geven, niet zelden verbitteren en koppig maken.
Liefderijke ouders zullen hunne kinderen meer bedreigen dan straffen, maar zij moeten wel zorg dragen, dat het niet altijd bij bedreigingen blijft; het kind toch zal dit spoedig begrijpen, en geen waarde hechten aan woorden, die nooit tot daden overgaan; ook zegt de H. Schrift : u die de roede ontziet, haat zijn kind,quot; en bemint het niet.
7. Gewoonlijk zal het kind al vroeg in aanraking komen met kinderen uit andere huisgezinnen, en dat verkeer kan nadeelig, maar ook zeer voordeelig voor hem zijn. Nadeelig zal die omgang wezen, wanneer het bedorvene kinderen zijn, of wanneer ^ij met elkander spelen zonder toezigt der ouders. Laat vrij andere kinderen van uwe kennissen en vrienden bij u in huis toe, maar verlies hen dan vooral niet uit het oog; en laat hen nooit gaan in huisgezinnen, waar gij üoudt vermoeden dat zij niet onder ouderlijk toezigt blijven. Zijn deze gevaren verwijderd, dan zal de omgang met andere kinderen zeer voordeelig zijn ter ontwikkeling; immers in de omgeving van andere kinderen bevindt zich het kind op zijn eigen terrein; daar vooral
— 375 —
kan het zijne kleine deugden of ondeugden toonen, zijne milddadigheid of gierigheid, zijne nederigheid of hoovaardij, zijne naastenliefde of afgunst; maar daarom ook is het van zoo veel belang, dat het in dien omgang door de ouders oplettend wordt gadegeslagen, opdat deze hun kind leeren kennen, en met die kennis hun voordeel doen ter opvoeding, Is het jeugdige kind alleen in het huisgezin, en heeft het geene broeders of zusters van dien leeftijd, dan zal het zeer nuttig zijn, dat het nu en dan andere kinderen bij zich ziet, maar zeer voorzigtig moeten de ouders zijn in de keuze.
8. De eendragt der ouders is van het grootste gewigt in de eerste opvoeding. Waar vader en moeder het niet eens zijn, zullen zij nooit kunnen slagen in het groote werk, dat God van hen vraagt; en wel allerminst wanneer die tweedragt zigtbaar wordt voor het kind. Wordt het kind door de moeder geliefkoosd of voorgesproken, terwijl het door den vader gestraft wordt; zal de vader het kind verbieden te doen, hetgeen de moeder van hetzelve vraagt, helaas! dan zal het arme kind het slagtoffer zijn van den ouderlijken twist; onmogelijk kan het in zulk een toestand eerbied hebben voor de ouders, en de opvoeding van het kind moet geheel mislukken. Hebben soms de ouders onderling verschil over een of ander punt der opvoeding, dan moeten zij daarover met elkander spreken als zij alléén zijn, en niets mag aan het kind blijken
— 276 —
van dat verschiJ; ook moet de moeder niet vergeten dat de man, als het hoofd van het huisgezin, ook de eerste behoort te zijn in de opvoeding, en dat liet vaderlijk gezag ook door haar moet geëerbiedigd worden. Reiden, vader en moeder, moeten tegenover het kind altijd hunne goedkeuring geven aan hetgeen door één van beiden gedaan of bevolen is ; en beiden moeten bereid zijn, ter liefde van hunkiüd, hun eigen oordeel aan dat der wederhelft op te offeren.
9. Maar, zal men zeggen, moet het kind niets leeren, niet in lezen of schrijven onderwezen worden, alvorens het den leeftijd van zes of zeven jaren heeft bereikt? Het is moeijelijk om op deze vraag een bepaald antwoord te geven. Men kan misschien zeisen, dat het kind er in den regel niet bij verliezen zal, als het in zijne eerste zes of zeven jaren niets heeft geleerd. In onze dagen wordt Js menschen intellectuëele ontwikkeling als zijn hoogste geluk beschouwd; en geen wonder, dat men daarmede dan zoo vroeg mogelijk begint. Men is niet tevreden met den langzamen doch wijzen gang der natuur, en men tracht den geest vroegtijdig tot rijpheid te brengen. Dan wordt, zegt Stapf, 1) de opvoeding eene broeikas, maar ook de kweekelingen zijn gelijk aan vruchten door de kunst geti-eld. Wat aan tijd gewonnen is, heeft men aan deugdzaamheid verloren, tiet is zeker streelend
I) lil2, 30.
— 277 —
voor den hoogmoed der ouders, als hun kind van vier of vijf jaren lezen kan, maar 't is eene andere vraag, of het tot voordeel strekt van het kind, of niet welligt zijn geest ten koste van zijn ligchaam ontwikkeld is, om later te kwijnen en werkeloos te worden.
In de volgende paragraaf komen wij hierop terug. Het is natuurlijk niet te bepalen, wanneer juist het wetenschappelijk onderrigt voor het kind behoort te beginnen; veel zal van omstandigheden afhangen, of het kind gezond en sterk is of niet; of de ouders bij magte zijn om het te huis te laten onderwijzen, (want dan kan men gerust vroeger beginnen) dan wel of het naar de school moet gezonden worden. Maar in ieder geval geloof ik niet, dat het voorzigtig is om te vroeg met dat onderrigt aan te vangen, en dat de ouders niet verantwoord zijn, als zij het alléén doen, om eenige uren van hunne kinderen ontslagen te zijn.
Maar evenzeer moeten de ouders zorgen, dat hun kind die eerste jaren niet doorbrengt in gedurige ledigheid en werkeloosheid. Altijd moet het bezig zijn met kleinen arbeid of met spel; verstandige ouders zullen het kind zulk speelgoed in handen geven, waardoor zijn geest wordt opgewekt; goede prentenboeken b. v., die door vader of moeder worden verklaard, legkaarten, huizen, die zij opbouwen en afbreken, en dergelijke zaken meer, die zijne opmerkzaamheid gaande maken, en
— 278 —
waardoor het op dien leeftijd misschien meer zal leeren denken dan door lezen of schrijven.
Het behoeft niet gezegd te worden, dat deze wenken betreffende de eerste opvoeding van het kind, slechts zeer onvolledige schetsen zijn, die nu en dan aan ouders ter leiding kunnen dienen, maar waaruit zij de groote taak der opvoeding niet kunnen leeren. Evenwel, dit weinige zal genoeg zijn; brave en godsdienstige ouders toch behoeven die kuust niet te leeren, zij kennen en beoefenen haar, al kunnen zij ook geen rekenschap geven van hun werk. Zoo waar is het, dat God aan de ouders eene natuurlijke bekwaamheid geeft ter opvoeding, die ieder ander slechts onvolmaakt kan nabootsen. Maar dat leert ons ook, hoe schuldig de ouders zijn, wanneer zij dat vermogen, van God ontvangen, niet goed gebruiken, niet met vlijt toepassen, wanneer zij hun kind zorgeloos laten opgroeijen en zijne opvoeding verwaarloozen.
7. HET GKOOT BELANG VAN DE EEUSTE OPVOEDING.
n De jongeling, zegt de H. Schrift, zal van zijnen weg niet afwijken, ook dan wanneer hij ouder zal geworden z'jn.quot; (Prov. XXII: 6.) En welke is de weg des jongelings? Het is de levenswijze, het is het pad, waarop hij door de ouders in de eerste jeugd werd geplaatst, en die hij door de ouders leerde beminnen.
Dit woord van den H. Geest moet aan de ouders onbegrijpelijke zorg baren, omdat het hun zegt, dat reeds van de eerste opvoeding het tijdelijk en eeuwig geluk van hun kind grootendeels zal afhangen.
De mensch blijft altijd vrij en kan op lateren leeftijd het pad verlaten, waarop hij door zijne ouders is gebragt; en dat verklaart ons, waarom soms brave en verstandige ouders later bitter moeten treuren over een slechten zoon of eene ontaarde dochter, waaraan zij al hunne zorg hadden gewijd; maar de H. Geest zegt ons, dat dit in deu regel niet gebeuren zal, dat de mensch oud zal worden en vergrijzen op denzelfden weg, waarop hij door de ouders werd geplaatst.
Maar, zal men vragen, is het niet vroeg genoeg als men met de opvoeding begint, wanneer het kind den leeftijd van zes of zeven jaren heeft bereikt?
Neen, ouders, dan begint gij zes of zeven jaren te laat. Het werk der opvoeding is eene groote kunst, die, ofschoon de aanleg daartoe van God gegeven wordt, door oefening moet worden ontwikkeld en geleerd; ouders moeten dus in de kunst van opvoeding met de kinderen opgroeijen, en beginnen zij, wanneer het kind zes of zeven jaren oud is, dan zullen zij altijd zes of zeven jaren achterblijven. Is het tijdperk daar, waarop het kind met veel verstand moet worden geleid, dan moeten de ouders door lange oefening veel verstand van
opvoeding verkregen hebben, en dat zullen zij met, als zij dan eerst beginnen.
Bovendien, gelijk boven is gezegd, de indrukken, in de eerste jaren ontvangen, gaan diep in het jeugdig hart; daarom moeten ouders in de eerste jaren goede indrukken geven en kwade met zorg weeren. Vooral moet men in aanmerking nemen de kwade begeerlijkheid, die het kind, krachtens zijne natuur, eigen is; wil men dus eerst later beginnen, dan zal het kind reeds bedorven zijn, en misschien onherstelbaar.
Alles dus, mag men zeggen, zal afhangen van de eerste opvoeding, die het kind ontvangt, en daarom kunnen de ouders aan die eerste opvoeding nooit te veel zorg wijden.
Maar gelet op het belang en tevens op de moeijelijkheid der zaak, moeten zij aanhoudend hulp zoeken bij God. Geen dag moet er voorbij gaau, waarop zij niet hartelijk bidden, dat God hun licht en moed geve voor dat groote werk; ieder morgenen ieder avond-gebed moet gepaard gaan van eene hartelijke verzuchting tot welzijn voor hun kind. Maar vooral moeten zij dat welzijn goed begrijpen, en niet opvatten in bloot tijdelijken zin. Aan de ziel, aan liet eeuwig welzijn van het kind moet iu de eerste plaats gedacht worden; en daarom moeten zij voor oogen houden het voorbeeld van de moeder van den H. Lodewijk, koning van ïrankrijk, die dikwijls deze woorden herhaalde ;
H mijn lief kind, ik bemin u teeder, maar ik zag u liever sterven, dan te moeten denken, dat gij later uwen God ook maar door ééne doodzonde zoudt beleedigen. quot;
De opvoeding van de eerste kinderjaren moet beschouwd worden als de grondslag, waarop het gebouw der verdere opvoeding moet worden opgetrokken , en gelijk bij het bouwen van een groot-en kostbaar paleis of kerk alles van de fuiideering zal afhangen, zoo ook hier. Is de grondslag niet sterk en deugdzaam, ook het schoonste gebouw kan niet blijven staan; en ofschoon men later niets meer van de fundamenten zien kan, ofschoon hij, die het gebouw beschouwt en bewondert, bijna nooit zal denken aan de verdiensten, die de bouwmfester van het leggen der fundeering heeft, het blijft toch altijd waar, dat zonder dien grondslag het gebouw niet mogelijk was, of althans geen duurzaam bestaan hebben kon.
Welnu dan, ouders, beschouwt die eerste opvoeding als de voornaamste en gewigtigste zaak. Volgt den verstandigen bouwmeester na, die bij den aanleg van zijn werk vooral op de fundeering letten zal; zoekt in die eerste opvoeding geen lof van menschen, maar alleen het heil van uw kind, en de goedkeuring van God, wiens plaats gij bij het kind bekleedt.
En zijt gij van het gewigt dier eerste opvoeding overtuigd, dan zult gij haar zeker niet aan vreemde handen toevertrouwen, maar zeiven met groote
— 282 —
naauwgezetheid u aan dien arbeid wijden, en daaraan alles ten offer brengen.
WAT MOETEK OUDEES DOEN VOOR HET KIND GEDTJEENDE ZIJNE LEEE-JAREN. (7- 12)P
1. ALGEMEÏÏNE OPMERKINGEN.
Opvoeding blijft altijd dezelfde zaak, en behoudt altijd haar eigen karakter, in welken leeftijd zich het kind bevindt; zij blijft altijd eene door de ouders gegevene leiding en ontwikkeling van de kinderlijke vermogens tot het doel, waarvoor het kind leeft; en de ouders zijn tot die opvoeding verpligt, tot zoolang het kind als man of vrouw gevormd is. Evenwel, met het toenemen der jaren komt het kind allengs in andere toestanden, het wordt vatbaar voor meer goed en voor meer kwaad , en vandaar dat de ouderlijke pligten ook met den leeftijd van het kind allengs veranderen.
De voornaamste verandering, die zich voordoet is deze, dat de ouderlijke pligten telken jaar moeijelijker worden, en dat door de goede vervulling dier pligten ook hoe langer hoe meer het geluk van het kind bepaald wordt. Het is veel gemakkelijker om het kind van drie jaren te leiden, dan den jongen van acht of negen jaren op te voeden; maar den jongeling van veertien of vijftien te
— 283 —
vormen en groot te brengen tot mannelijken leeftijd , o! dat is eene kunst, waarvoor een groot hart en veel verstand gevorderd wordt. En dat de opvoeding met het toenemen der jaren ook in belangrijkheid toeneemt is gemakkelijk te begrijpen. Immers de fouten, in bet eerste tijdvak der opvoeding begaan, kunnen soms nog in het tweede tijdvak hersteld worden; doch het zal hoogst moeijelijk wezen, om bij den jongeling of jonge dochter van veertien jaren goed te maken, wat vroeger bedorven werd. Maar is eenmaal het kind tot mensch gevormd, dan is alle verbetering, ten minste van den kant der ouders, onmogelijk, dan is hij voor goedgevormd en aan den invloed zijner ouders ontgroeid. Een vreeselijk voorbeeld hiervan geeft ons de H. Schrift in den ongelukkigen hoogepriester Heli; God laat hem door den jeugdigen Samuël zeggen, dat Hij zeer vertoornd is, omdat Heli de opvoeding zijner kinderen zoo verwaarloosd had; het laat zich begrijpen, dat Heli van toen af zijne zonen ernstig zal vermaand en berispt hebben; maar wat baatte het den ouden man? zijne volwassene zonen gingen voort op den weg der boosheid, en werden kort daarna, tegelijk met den vader, door Gods wraak getroffen.
Gelet op het toenemend gewigt der opvoeding, kunnen wij niet genoeg de goddelijke Voorzienigheid bewonderen, die aan de ouders allen tijd geeft om zich in die kunst der opvoeding te oefenen; met
het kind nemen zij 1.0e in leeftijd, en daardoor in verstand, in rijpheid van oordeel, in vastheid van karakter; door de zamenieving met andere ouders kunnen zij leereu, wat zij te verbeteren en wat zij te vermijden hebben, terwijl ds toenemende ontwikkeling van het kind zelve de ouders doet begrijpen , dat ook hunne zorg moet toenemen en vermeerderen. Gelukkige ouders, die van deze gunstige beschikking der Voorzienigheid een goed gebruik maken, en die bij hunne ongenoegzaamheid voortdurend hunne toevlugt nemen tot God, om bij Hem kracht to vinden tot de vervulling hunner moeijelijke taak; zij hebben alle kans van goed te zullen slagen, dtst is, het kind te brengen tot zijn tijdelijk en eeuwig geluk.
Het groote verschil tusschen dit en het eerste tijdvak is, dat het kind nu meer zichzelven meester wordt en daardoor verantwoordelijk bij God voor zijne handelingen. Hieruit volgt voor de ouders een dubbele pligt. Vooreerst moeten zij van nu af aan met veel meer zorg waken, dat het kind niets ongeoorloofds bedrijft. De fouten van de eerste jeugd zal God den mensch niet toerekenen, omdat zij zonder genoegzaam oordeel bedreven worden. Toch moeten de ouders, gelijk gezegd is, die eerste fouten bij het kind met zorg onderdrukken, opdat het daarvan niet vroeg eene slechte gewoonte krijge. Maar is het kind tot beter bewustzijn ontwikkeld, heeft het genoegzame kennis gekregen van goed en
— 285 —
kwaad, dan worden de fouten van het kind zonden, rlie hem schuldig maken in het oog van God, groote zonden, wanneer het groote fouten zijn. Nn, de zonde is de eenigc zaak, die het kind doet afwijken van het groote doel, waarvoor het geschapen is; en is het pligt der ouders om hun kind te leiden tot dat doel, dan begrijpt men dat het hunne eerste en grootste zorg moet zijn, om hun kinrl van de zonde verwijderd te houden, en alles ie weeren van het kind, wat het tot zonde zou kunnen brengen. Wat dus vroeger gezegd is van het slechte voorbeeld der ouders, van bedorvene dienstboden, van slechte speelmakkers, datzelfde moet nog veel meer gelden in dit en in het volgende tijdvak. quot;Veel, zeer veel kunnen de ouders doen, om hun kind van zeven tot twaalf jaren rein en zuiver van zonden te bewaren; en daarom kan men zeggen, dat de ouders tot op zekere hoogte verantwoordelijk zijn voor de zonden van hun kind. Hieraan wordt door vele ouders niet genoeg gedacht; men is bezorgd voor gezondheid, voor onderrigt, voor de toekomst van het kind, maar veel te weinig om l;et te bewaren voor zonden, en toch dat is de eerste pligt van opvoeding die op ouders rust, cm die hun het meest ter harte moet gaan.
Wordt het kind in het tweede tijdvak meer zich-/ Iven meester, dan volgt hieruit in de tweede plaats, dat de ouders het met eerbied moeten brhandelen.
De geheele opvoeding, zegt de geleerde Bisschop Dupanloup, is een werk van gezag en van eerbied. Overal moet het kind het gezag erkennen van zijne ouders en van hen, die tot zijne opvoeding medewerken, maar wederkeerig moeten ook allen het kind eerbiedigen in zijne geheele vorming en ontwikkeling, voor zoover deze niet in strijd komt met goddelijke of mensohelijke lwetten 1.)
Het kind is de vrije mensch met zijne geheele toekomst vdJdr zich : het is de hoop van de familie en van de maatschappij : 't is het menschelijk geslacht, dat telkens herleeft. Al de waardigheid van den mensch is vervat in het kind, en daarom moeten de ouders in hun kind den mensch eerbiedigen.
Is het kind nog in de eerste jaren zijner reine onschuld, dan vordert het van de ouders een godsdienstigen eerbied; zij moeten in hun kind, gelijk gezegd is, het reine beeld van God eerbiedigen. Maar begint het zich meer te ontwikkelen en gebruik te krijgen van zijne vrijheid, dan moeten de ouders ook deze eerbiedigen, ten minste zoo lang het geen werkelijk misbruik van die vrijheid maakt. Het kind is niet een zielloos wezen, maar een vrij en verstandig schepsel van God. Een dood stuk hout kan men kappen en vormen zoo men wil, maar
1) Zeer schoone bladzijden hierover «chrijl't Dupanloup in ïiju •ersU Deel, pag. — 38; pag. 136 on pag. 235 —397.
niet een kind; en wanneer de ouders deze groote waarheid voorbij zien, dan zullen zij niet ligt slagen in het werk der opvoeding. Zij kunnen tot op zekeren leeftijd met geweld en ouderlijk gezag hun kind dwingen en verpletteren, soms zelfs den vrijen wil van het kind uitdooven en krachteloos maken, maar dat is geene opvoeding, geene leiding en vorming van de natuurlijke vermogens van het kind; en zulk een gedrag der ouders moet noodzakelijk tot ongeluk dienen van den toekomstigen mensch.
Vooral in het tweede tijdvak der opvoeding moeten (Je ouders naauwlettend hun kind gadeslaan ; zij moeten den bijzonderen aanleg en het karakter van het kind leeren kennen, en naar die geaardheid van het kind moeten zij zijne opvoeding inrigten. Niet alle kinderen moeten op dezelfde wijze behandeld worden; ook waar in hetzelfde huisgezin meerdere kinderen zijn, zullen de ouders deze waarheid ondervinden, en het zou onverstandig zijn, wanneer zij van allen hetzelfde vorderden. Het eene kind is levendig, het andere stil van aard : het eene leert vlug, en is van grooten aanleg, het andere is traag van begrip; bij gevolg moet het eene kind beteugeld en het andere aangespoord worden. Zoo is het met vele eigenschappen, die zich vooral in het tweede tijdvak van het kinderlijk leven ontwikkelen ; en wanneer de ouders genoeg-zamen eerbied hebben voor hun kind, dan zullen
— 288 —
zij die verschillende geaardheid niet voorbij zien, maar hunne opvoeding daarnaar regelen.
Overigens moet ook van dit tijdvak gelden alles, wat van het eerste tijdvak is gezegd, behoudens dit verschil, dat van nu af aan alles van nog meer gewigt wordt voor het kind, en daarom ook door de ouders met dubbele zorg moet gewaakt en gearbeid worden aan dit gedeelte der opvoeding.
In doze afdeeling wordt alleen gesproken over die zaken, welke aan de leerjaren van het kind bijzonder eigen zijn.
Het zal wel overbodig zijn hier aan te merken, dat dit tweede tijdvak niet juist op den zevenden verjaardag van het kind eenen aanvang neemt : iedere levensontwikkeling gaat zoo geleidelijk en onmerkbaar , dat daarvoor geene juiste afdeelingen zijn aan te geven. Wij hebben, misschien vrij willekeurig, den leeftijd van 7 en van 12 jaren aangegeven, omdat er toch eene verdeeling moet worden gemaakt.
2. DE KA.TECH 1SMUS.
Het is al£;eineftn aangenomen, dat voor den christen op zevenjarigen leeftijd de kerkelijke geboden verpligtend zijn. Mag het kind van drie of viev jaren op vastendagen vleesch gebruiken, en ia het dan nog niet verpligt op Zon- en feestdagen de 11. Mis te hooren, zonder twijfel is liet kind aan dat alles gebonden , zoodra het den leeftijd van zeven
jaren heeft bereikt; en godsdienstige ouders zullen vóór dien tijd hunne kinderen door langzame oefening aan de onderhouding dier geboden hebben gewoon gemaakt.
Maar moet het kind de voorschriften der godsdienst gaan onderhouden, dan moet ook zijn godsdienstig onderrigt een aanvang nemen, en daarom gaat op den leeftijd van zeven jaren het kind ter leering of Katechismus in zijne parochie-kerk.
In de vorige afdeeling is gezegd, dat het kind van zijne ouders de noodige gebeden leert, en het eerste onderrigt in de godsdienst ontvangt; maar ook wanneer het kind ter leering gaat, moeten de ouders hun godsdienstig onderrigt voortzetten, door te zorgen namelijk dat het kind de les heeft geleerd, die het kennen moet : door te vragen naar hetgeen de priester behandeld heeft, om zoo de aandacht van het kind op te wekken : door goed en verstandig te antwoorden op de vragen, die het kind soms zal doen over hetgeen het gehoord en niet begrepen heeft. Als de ouders zich met het godsdienstig onderrigt niet inlaten, dan zal de priester bij het kind dikwijls niet kunnen slagen : een enkel uur in de week zal daarvoor niet toereikend zijn; bovendien hij zal dan dikwijls gedwongen zijn het kind, dat niets heeft geleerd , te straffen, waardoor hij de liefde van het kind verliest, die toch zoo noodig is voor zijne geheele bediening. Het is een echt christeliik gebruik, dat
19
door alle ouders behoort onderhouden te worden, van zich iedere week te overtuigen, dat het kind de gevorderde les heeft geleerd.
Sommige ouders zenden hun kind niet naar de algemeene Katechismus, maar laten het door bijzondere personen in de godsdienst onderwijzen. Dit verdient, in't algemeen gesproken, afkeuring, en zal gewoonlijk ongunstig werken op het kind. Ik wil veronderstellen, dat de ouders zich een bekwaam onderwijzer zoeken, of dat hun eigen pastoor zich met die taak zal willen belasten; maar het kind afzonderlijk onderwezen, zal meestal minder goed begrip hebben van de godsdienst, dan hij, die eenige jaren de algemeene leering heeft bijgewoond; immers zoowel de domme als de geestige antwoorden, die hij van andere kinderen hoort, brengen veel bij tot een juist en goed begrip van de goddelijke waarheden. Maar bovendien, voor God zijn alle menschen gelijk, en daarom erkent de godsdienst geen verschil van staat of stand; en wanneer bet kind van rijke en aanzienlijke ouders tegelijk met arme en behoeftige kinderen ter leering gaat, dan leert het van jongs af aan begrijpen, dat het voor God met allen gelijk staat, misschien minder is dan die arme kinderen, en dat onderrigt, praktisch ontvangen, zal hoogst nuttig voor hem zijn. Zijn ouders bevreesd dat hun kind, bij het verlaten der leering, op straat in aanraking komen zal met kinderen, die voor
— 291 —
hetzelve niet passeu, dat zij het dan door dienstboden laten halen en brengen, en zoo wordt dit gevaar gemakkelijk weggenomen,
In sommige steden, waar meer parochie-kerken bestaan, worden soms ouders gevonden, die hunne kinderen niet naar hunne parochie-kerk ter leering zenden, maar naar de kerk van hunne keuze. Dit is zeer af te keuren , omdat hierdoor, ook voor de toekomst, het nut der parochiëele indeeling belet wordt. Ook moesten zulke ouders begrijpen, dat zij zeer tot last dienen van pastoors en priesters, die, tegenover hen, als vreemdelingen, niet de minste verpligting hebben, en die allen vurig moeten verlangen dat de regeling, door bisschoppelijk gezag ingevoerd, zoo spoedig mogelijk in volle werking treedt.
Gaat het kind ter leering, dan zal het ook van tijd tot tijd te biechten gaan, en daartoe door den priester worden opgeroepen. Met betrekking tot die kinder-biecht begaan vele ouders eene groote fout, door bij het kind een overdreven angst voor de biecht en den biechtvader op te wekken. Het is genoeg dit met een enkel woord te noemen, opdat men het verkeerde daarvan inziet. Moet het kind te biechten gaan, dan behooren de ouders het op te wekken tot een naarstig onderzoek van geweten, tot berouw en openhartigheid, maar het overige moeten zij aan het kind en den biechtvader overlaten, en onnoodige vragen over de afgelegde
— 292 —
biecht kunnen niet dan schadelijk zijn voor het kind.
Het is vooral in dit tijdvak, dat het kind door de leiding en het voorbeeld der ouders tot een godsdienstig leven moet gevormd worden; in dien leeftijd wordt het jeugdige hart gemakkelijk tot eerbied en liefde voor de godsdienst gestemd , en de ondervinding leert dat de mensch, die de jaren zijner jeugd godsdienstig heeft doorgebragt, later meestal tot bekeering komt, al was hij ook in zijne jongelingsjaren ver van den goeden weg afgedwaald. Daarom moeten ouders, als het mogelijk is, hunne kinderen dagelijks ter kerk zenden om de H. Mis bij te wonen; zij moeten er eene groote eer in stellen, als hun kind door den pastoor tot de bediening van het altaar wordt gevraagd; zij moeten de slaapkamer van hun kind met een kruis- en Maria-beeld versieren, dikwijls spreken over de godsdienst, en alles doen wat in hun vermogen is , om waren godsdienstzin bij het kind op te wekken.
Het groote belang hiervan zullen de ouders gemakkelijk begrijpen als zij bedenken, dat in dit tweede tijdvak het kind aan groote gevaren is blootgesteld. Immers het is in dien tijd, dat bij het kind verschillende hartstogten beginnen te ontwikkelen , en alléén de godsdienst kan hem de noodige kracht geven, om bij tijds die driften te beteugelen. In de tweede plaats zal het kind nu meer in aanraking komen met andere kinderen ,
die soms slecht en bedorven zijn, en door hun gelijken leeftijd zulk een grooten invloed op hem zullen uitoefenen; heeft het dan van de ouders geleerd God te vreezen j en zijne heilige tegenwoordigheid voor oogen te houden, dan zal het hem tot magtigen steun dienen tegen dit gevaar. Maar vooral de school (ik veronderstel dat het kind de openbare school zal moeten bezoeken) maakt het noodzakelijk, dat de ouders veel werk maken van de godsdienstige vorming hunner kinderen. De openbare school toch is zoo godsdiensteloos als mogelijk is; daar wordt het woord van godsdienst niet genoemd, het kind wordt in alles onderwezen als bestond er geen God, en als was de mensch niet verpligt God in alles te erkennen en te dienen ; om geen geloof te hinderen heeft men ieder geloof van de school gejaagd 1); en toch het grootste gedeelte van dit tijdvak wordt door het kind op de school doorgebragt; maar dan moeten ook Christelijke ouders het ontbrekende aanvullen, opdat het kind niet reeds vroeg leert begrijpen, dat het, in
1) Menigéén, die dit leest, zal zeggen, dat de beschrijving van de godsdiensteloosheid der openbare school te sterk is gekleurd; maar die dit zegt, let zeker meer op deze of gene school of openbaren onderwijzer, dan op den geest van onze wet. Het beginsel van onze schoolwet is volkomen in oveicénstemming met hetgeen hierboven is gezegd; en zijn er nu nog openbare onderwijzers, vele misschien, die maar slecht aan dat beginsel der wet voldoen en nog al te Christelijk zijn , zij zullen spoedig in aantal verminderen, om plaats te maken voor onderwijzers, die geheel van den geest der wet doordrongen zijn.
— 294 —
zijn leven op aarde, met geen God of godsdienst te maken heeft. Een enkel uur in de week in de Katecliismus doorgebragt, zal niet voldoende zijn om hst kind van het belang der godsdienst te overtuigen.
Maar ook de opvoeding, zoo als vroeger is aangetoond, moet ten doel hebben om het kind vooral te leiden tot zijne eeuwige zaligheid; en zijn de ouders door God aangesteld als de natuurlijke opvoeders van het kind, dan moeten de ouders ook dat groote doel behartigen, en zoodra het kind genoeg bewustzijn heeft, moeten zij het plaatsen op dien weg ter zaligheid, het leiden en steunen op dat moeijelijke pad, en daaraan hunne voornaamste zorgen wijden.
3. DE SCHOOL.
Slechts zelden zullen de ouders in staat zijn, om hunne kinderen door eigene onderrigting te onderwijzen in hetgeen deze leeren moeten in hunne jeugd ; bijna altijd moet hiervoor de hulp van onderwijzers worden ingeroepen. Heeft dan het kind den leeftijd bereikt, waarop dat onderwijs behoort aan te vangen, dan doen zich voor de ouders vele en gewigtige vragen voor: zal ik een huisonderwijzer inroepen, of mijn kind ter school zenden? welke school moet ik kiezen voor mijn zoon of mijne dochter? aan welkê
gevaren zijn zij daar blootgesteld? hoe kan ik die gevaren het best onschadelijk maken voor hen?
Men zal gemakkelijk inzien, dat het antwoord op die vragen niet voor alle ouders hetzelfde kan zijn, dat vele ouders door omstandigheden zijn bepaald, en dat er voor hen aan kiezen niet te denken valt. Wij moeten dus de verschillende omstandigheden bij het beantwoorden der vragen niet uit het oog verliezen.
Wanneer de ouders in eene groote gemeente wonen, waar zich vele onderwijzers bevinden, en wanneer zij over genoegzame middelen beschikken, dan zijn zij geheel vrij in hunne keuze, en dan is het hun pligt, om met verstand eeue goede keuze te doen.
Vooreerst kan men vragen, of aan het huisselijk onderrigt de voorkeur moet gegeven worden boven het gezamelijk onderrigt op de school? Zoolang het kind niet ouder is dan zeven of acht jaren, kan het huis-onderwijs voor hem voldoende zijn, en heeft het niet zelden, om verschillende redenen, de voorkeur boven de school; maar zelden zal het goed zijn dat het kind geheel het lager onderwijs te huis' geniet. De ondervinding leert, dat de school, met de vele en verschillende kinderen die zij bevat, beter geschikt is om het verstand en het karakter van den mensch veelzijdig te ontwikkelen; op de school leert het kind zijne meerderen kennen, die hem aansporen tot vlijt ea oplettendheid, die reeds vroeg eene gepaste ijverzucht bij hem opwekken; maar ook, daar
ziet hij zijne minderen, die zwakker van begrip en van oordeel zijn dan hij, en dat doet hem tevreden zijn over zichzelven en zijne vorderingen; en beide zaken zijn noodig ter ontwikkeling van verstand en hart. Op de school zal het kind met zeer verschilquot; lende karakters in aanraking komen; daardoor ontstaat een heilzame wrijving, die zooveel tot vorming van den mensch bijdraagt.
Maar welken onderwijzer en welke school behoo-ren de ouders te kiezen voor hunne kinderen?
Zij moeten kiezen den braafsten onderwijzer, dien zij kunnen vinden. Ten bewijze dat ik niet overdrijf, zal ik het gezag van twee heidenen aanhalen. Quintilianus, die ons in zijne werken vele nuttige wenken over opvoeding en onderwijs heeft nagelaten, zegt: elïgere sanotissimum; dat is, men moet den heiligsten onderwijzer kiezen, aan hem de voorkeur geven boven anderen. De andere is de heiden Plinius, aan wien eene ro-meinsche dame raad vroeg over de keuze van een onderwijzer voor haar kind; Plinius antwoordde haar in een brief, die wij nog bezitten, en eindigde met deze merkwaardige woorden: u vertrouw met de hulp des hemels dat kind aan een man, die hem vóór alles goede zeden leert en vervolgens de welsprekendheid, welke, zonder goede zeden, eene slechte wetenschap is. quot;
Als heidenen zooveel belang stelden in de deugd van den onderwijzer, dan zal het toch voor Chris-
tenen niet onFerschillig zijn. Dezelfde waarheid, althans in beginsel, wordt ook erkend door onze Nederlandsche wetgeving; want in ons land is niemand bevoegd tot het geven van onderwijs, dan hij, die een bewijs van goed en zedelijk gedrag, door het hoofd der politie afgegeven, vertoonen kan. Verder kan de zorg van den Staau niet gaan, maar het overige moeten de ouders doen, en wanneer zij vrij zijn in hunne keus, dan moeten zij den onderwijzer kiezen, van wiens deugd en goede zeden zij ten volle overtuigd zijn.
Uit dit beginsel volgt, dat Katholieke ouders iu den regel de Katholieke school moeten verkiezen boven de gemengde of openbare school. De Katholiek toch verstaat onder deugd iets meer dan anderen; hij weet, dat Christelijke deugd gegrond moet wezen op Christelijk geloof, en als Christelijk geloof erkent hij alleen het Katholieke geloof; hij weet dat de deugd van den mensch gewoonlijk grooter zal zijn, naarmate deze met meer ijver de ware godsdienst beleeft, en hare heiligende wetten beter onderhoudt; en daarom zal de Katholieke onderwijzer, die als goed Katholiek bekend staat, aan de ouders meer waarborg geven voor zijn deugdzaam leven. Maar bovendien heeft de Katholieke school het groote voorregt, dat de onderwijzer iederen dag gelegenheid vindt om bij het kind godsdienst-zin op te wekken; zijne leesboeken en zijne voorbeelden van schrift zullen daarop zijn
ingerigt; zijn onderrigt in geschiedenis, in natuurkunde, in aardrijkskunde zullen dien stempel dragen, althans niet beleedigend zijn voor de geloofs-leer van het kind; hij kan bidden op de school, in één woord, de godsdienstige opleiding der ouders merkelijk bevorderen, wat de openbare onderwijzer onmogelijk doen kan.
Eene verdere aanprijzing van de bijzondere Katholieke school moet hier geheel overbodig worden genoemd, sedert iu Juli van 1868 de bisschoppen van Nederland hun mandement over dit onderwerp aan alle geloovigen hebben bekend gemaakt. Daarin werd door het kerkelijk gezag in ons Yaderland uitdrukkelijk aangetoond en bewezen, dat alle gods-diensteloos, onzijdig onderwijs, (zooals onze wetgeving van 1857 bedoelt en overal heeft ingevoerd) waarbij de godsdienst is uitgesloten, als minstens onvoldoende en gebrekkig moet worden beschouwd, en slechts bij gebrek van beter mag worden aangewend.
Waar dus de ouders te kiezen hebben tusschen eene openbare en eene Katholieke school, worden zij door het kerkelijk gezag van zelfs tot de laatste bepaald.
Laten wij het hier met vreugde aanteekenen, dat dit woord van ons Hoogwaardig Episcopaat reeds vele vruchten gedragen heeft. Sinds dat mandement is bij de Katholieken in het algemeen de belangstelling in het bijzonder onderwijs zeer toege-
— 299 —
nomen, op vele plaatsen zijn goede Katholieke scholen geopend, en waar dergelijke stichtingen tot nog toe niet mogelijk waren, erkent men toch dat het openbaar godsdiensteloos onderwijs voor de Christelijke jeugd nooit kan voldoen.
Intusschen zullen nog vele ouders in de plaats hunner inwoning geene keuze hebben, en gedwongen zijn om hunne kinderen naar de openbare school te zenden; maar dan moeten deze het voorname gebrek dier school zooveel mogelijk bij hunne kinderen trachten weg te nemen; dan moeten zij, meer dan andere, werk maken van de godsdienstige vorming dier jeugdige harten, b. v. door hun lees- en prenteboeken te bezorgen van zuiver godsdienstige strekking, door veel met hen over God en zijne H. Openbaring te spreken. Waar brave en godsdienstige ouders veel tijd hebben om zich met hunne kinderen te bemoeijen, kunnen zij veel wegnemen van het schadelijke dat de openbare school voor het katholieke kind heeft.
Wanneer het kind ter school gaat, moeten de ouders bijzonder waken op de zeden van het kind. Eene treurige ondervinding bewijst, dat de meeste kinderen, die zich aan geheime zonden pligtig maken, dit afschuwelijk en verwoestend kwaad op de school hebben geleerd : ook het meest waakzame oog van den onderwijzer zal niet altijd voldoende
— 300 —
zijn, om dit kwaad van de kinderen te weeren, want het gaan naar en het verlaten van de school is voor een enkelen deugniet soms de beste gelegenheid, om zijne onschuldige schoolmakkers te bederven. Ouders doen zeer voorzigtig, wanneer zij hunne kinderen doen brengen naar en halen van de school.
Ook is het de pligt der ouders, dat zij aan hunne kinderen een grooten eerbied inprenten voor de onderwijzers; telkens moeten zij hun herhalen, dat deze hunne plaats bekleeden op de school, en dat de onderwijzer zoo goed als zij zeiven door het kind moet gehoorzaamd en geëerbiedigd worden.
Wat betreft het onderwijs, dat het kind op de school geniet, ook daarop moeten zij een waakzaam oog houden. Zij moeten dikwijls aan het kind rekenschap vragen van de gemaakte vorderingen, opdat zij zich overtuigen of het lof dan wel berisping heeft verdiend. Maar dat zij niet eene al te snelle ontwikkeling van hun kind vorderen; de natuur gaat in alles bedaard en langzaam voort, en alleen de langzame weg is hier de zekere. Eene snelle ontwikkeling kan in den regel niet verkregen worden zonder veel inspanning, en deze zal hinderlijk zijn aan het ligchamelijk welzijn van het kind. De jongen van 8 en 10 jaren moet ook behoorlijk tijd hebben voor zijn spel en voor vrije beweging in de lucht, anders loopt hij gevaar, dat
zijn verstand zich ontwikkelen zal ten koste van zijne gezondheid.
Het is ook onverstandig van ouders en onderwijzers , om kinderen vroegtijdig vele en verschillende zaken te willen leeren : daaruit moet noodzakelijk bij het kind eene groote oppervlakkigheid ontstaan, of wat nog erger is, eene toomelooze hoovaardij, die in het kind vooral onverdragelijk is. Ook hierin moet men langzaam vooruitgaan , geen onderrigt in vreemde talen aanvangen, voor de moedertaal behoorlijk wordt gekend. Er wordt zeker in onzen tijd veel gevorderd van den jongeling, die in de wereld goed wil vooruitkomen; maar opdat hij dat vele zal kunnen dragen, moet men bij zijn onderrigt, vooral in den aanvang, langzaam te werk gaan, en de beginselen grondig onderwijzen ; dan alleen kan zich het jeugdig verstand goed ontwikkelen, en later voor veel kennis vatbaar
zijn-
Overigens is het een pligt der ouders, om hunne kinderen te laten onderwijzen in alle nuttige kunsten en wetenschappen, ook zelfs als dat onderwijs hun groote offers vraagt. Voor vele ouders is een goed onderrigt het eenige, wat zij hunnen kinderen kunnen nalaten, maar het is ook het eenige, wat hun in de toekomst een goed bestaan kan verzekeren; kennis geeft geld, is een uitdrukking, waarvan men de waarheid dagelijks inziet; terwijl geld zonder kennis menigéén ongelukkig
en arm maakt. Wordt soms hier of daar een huisvader gevonden, die zijn bestaan of zijn geluk bloot aan het toeval te danken heeft, hij zou eene groote dwaasheid begaan, wanneer hij het lot zijner kinderen aan hetzelfde toeval overliet.
Altijd behoort de school voor het kind in over-éénstemming te zijn met den stand der ouders. Het is niet goed, b. v., dat het kind van den een-voudigen winkelier ter school gaat bij kinderen uit den eersten stand; daar gevoelt zich de jongen niet op zijne plaats, hij begrijpt dat hij niet onder de zijnen is; dikwijls zal men den spot met hem drijven, en dat alles werkt zeer ongunstig op hem. Ook is de school de plaats van opvoeding, zoowel als van onderwijs, en in het geval waarvan hier spraak is, zal de opvoeding op de school geen gelijken tred houden met de huisselijke, zoodat het kind eene van beiden zal minachten. Om dezelfde reden zal het voor sommige familiën, die in eene kleine gemeente bijna alléén staan in hunnen stand, noodig zijn dat zij hunne kinderen te huis laten onderwijzen, en hen niet naar de dorpsschool zenden. Het verschil van stand behoort in de opvoeding niet vergeten te worden.
Maar ook het onderwijs, dat in dit tweede tijdvak gegeven wordt, moet in overéénstemming zijn met den maatschappelijken toestand, waarin het kind later verschijnen zal. Alle kinderen moeten ontvangen het gewoon lager onderwijs, zooals het
— 303 —
in ons land begrepen wordt; ook voor alle jongens zal het, zoo niet noodzakelijk, althans nuttig zijn, dat zij meer leeren, dat zij in enkele vreemde talen, in teekenen en muzijk eenig onderrigt ontvangen, als het mogelijk is. Maar volgens veler oordeel, is het in strijd met het aangegeven beginsel, dat ook alle burgermeisjes dat uitgebreid onderrigt ontvangen moeten. Het oudste meisje, b. v., dat reeds bestemd is, om, na hare eerste H. Communie, de moeder in het huisgezin te helpen, of al spoedig in den winkel de handen moet uitsteken , zal daar geen voordeel hebben van die enkele fransche of duitsche woorden, die zij heeft geleerd; maar beter was het als zij netter, en meer zuiver hare eigene taal had leeren schrijven, als zij meer had leeren rekenen en in alle vrouwelijke handwerken onderwezen was; dat onderwijs althans was overeenkomstig den toestand, waarin zij leven moet, en daarom nuttig voor haar.
Nog kan men vragen of het nuttig is, dat het kind reeds vodr de eerste H. Communie naar de kostschool gezonden wordt. Ik geloof dat men deze vraag, in 't algemeen genomen, ontkennend moet beantwoorden. Mgr. Dupanloup, misschien de grootste voorstander van dergelijke inrigtingen, vraagt, dat de huisselijke opvoeding niet te spoedig worde afgebroken : //ja, zegt hij, 1) ik sta de
1) De T Education. Tom. IT, p»g. 395.
— 304 —
openbare opvoeding vóór, maar ik geloof dat er groote gevaren aan verbonden zijn, wanneer men haar te vroeg begint.quot; Het kind moet voor het huisselijke leven worden groot gebragt, en daarom moet het smaak in het huisgezin gekregen hebben , en al de indrukken van het huisgezin hebben ontvangen, alvorens het daaruit verwijderd wordt; het moet goed geleerd hebben zijnen ouders te gehoorzamen en in alles te eerbiedigen, eer hij onder andere overheden wordt geplaatst. Ook is zeker het huisgezin eene betere plaats ter vorming van 's menschen hart dan de kostschool, en verstandige ouders zullen daarvoor meer takt hebben dan andere menschen.
Evenwel , er kunnen omstandigheden zijn, waarin voor kinderen van 8 of 9 jaren de kostschool nuttig, soms noodzakelijk is : b. v., geheel gebrek aan goede scholen of onderwijzers op de woonplaats der ouders; een voortdurend ziekelijke toestand der moeder, of wat nog erger is, een slechte zedelijke toestand van vader of moeder; al te drukke bezigheden der ouders, die hen geheel beletten op hunne kinderen acht te slaan; het gemis van moeder, waardoor de kinderen soms geheel aan de zorg van dienstboden zijn overgelaten. Dergelijke omstandigheden maken voor jeugdige kinderen de kostschool noodzakelijk, maar als deze niet bestaan, dan moet men voor dit tweede tijdvak der opvoeding de voorkeur aan het huisgezin geven.
4. HüTSSELIJKE FEESTEN.
flet onrlerrigt is noodzakelijk voor het kind , maar ook vervelend voor hem ; er zijn onderwijzers, die jeugdige kinderen laten zeggen, dat zij de school beminnen, dat zij liever ter school gaan dan te huis blijven; maar deze doen de kinderen spreken tegen de inspraak van het hart. Het is mogelijk, dat er soms een enkel kind gevonden wordt, dat uit leergierigheid de school bemint ; maar het is veel natuurlijker, dat het kind de vrijheid verkiest boven de school-tucht, zijn spel boven boeken en landkaarten. Intusschen de school is noodzakelijk, en dan alleen kan het kind voordeel hebben van de school, wanneer de natuurlijke afkeer voor haar bij hem niet al te grojt wordt.
Om dit gevaar te voorkomen, moeten de ouders morgen, dat het kind in de vrije uren zich goed vermaken kan. Kinderen van 8 en !) jaar, die vijf a zes uren daags op de school doorbrengen, mosten het overige van den dag aan spel kunnen wijden; worden zij ouder, dan kan het gosd zijn dat zij te huis eenif; werk verrigten voor de school , maar zoolang zij jong zijn , moeten zij als kinderen behandeld worden, en niet voortdurend zijn ingespannen. Eene gedurige afwisseling van arbeid en spel, van school-tucht en vrijheid is noodig , om bij
kinderen lust voor den arbeid te onderhouden, en.
20
— 306 —
hoe meer genot zij te huis hebben in den vrijen lijd, hoe beter zij zullen leeren op de school.
Maar die gewone en geregelde uitspanning is voor het kind nog niet genoeg. Het gaat met het kind, zoo als het gaat met groote menschen : de uitspanning, die wij dagelijks genieten, wordt weinig of niet door ons gewaardeerd, zij wordt door ons in den gewonen leefregel opgenomen, en deelt dan ook in deszelfs ééntoonigheid. En meer nog dan de volwassene mensch is het kind veranderlijk van aard, en verlangt het naar nieuwe uitspanning. Ook daarin moeten de ouders voorzien, willen zij den levenslust bij hun kind opgewekt houden; en dit kunnen zij doen door het vieren van huisselijke feesten, waartoe de godsdienst en het familie-leven de schoonste gelegenheid biedt. In een Christelijk huisgezin moeten de kinderen, niet alleen in de kerk, maar ook te huis kunnen zien dat het Kersmis, Paschen of Pinksteren is; zij moeten verlangen naar die dagen, er reeds lang te voren over spreken, al is het ook alléén om het zinnelijk genot, dat zij op die dagen zullen smaken; want daaraan zal zich later een edeler en godsdienstig genot paren; en nu reeds biedt het hun een aangenaam rustpunt, dat zij onder hun leeren met vreugde te gemoet gaan. Hetzelfde moet gelden van de verjaardagen der ouders en der kinderen, die allen met zekeren luister moeten gevierd worden. Bovendien, in de handen van verstandige
ouders, zullen dergelijke feesten een krachtig middel zijn ter opvoeding; zij dienen ter verhooging van den eerbied en de liefde, die het kind voor zijne ouders hebben moet^ zij dienen bijzonder om het ongehoorzame kind, reeds zoo dikwijls gestraft, met de ouders te verzoenen; zij zijn nuttig voor de ouders zeiven om hunnen moed te hernieuwen en den lust voor de moeijelijke taak, die hun is opgelegd; immers op dergelijke feestdagen zien zij hunne kinderen van de schoonste zijde, want zij zien hen in vreugde en genot. Het ware te wen-schen, dat alle ouders veel werk maakten van dergelijke familiefeesten, omdat zij altijd een grooten en gunstigen invloed hebben op de kinderen; zij nemen de eentoonigheid uit het kinder-leven weg, en binden de kinderen op hechte wijze aan de ouders en aan het huisgezin, waardoor zij in late-ren tijd meer smaak zullen krijgen voor het familie-leven. De godsdien?t-ziu wordt in ons onderhouden vooral door de viering van de groote feestdagen, waarop wij Gods liefde eu weldaden herdenken , en die de 11. Kerk daarom ook door het gansche jaar verspreid heeft; maar hetzelfde voordeel zullen de familie-feesten bieden aan het kind, •wanneer de ouders de huisselijke feesten met luister weten te vieren ; er is veel meer aan gelegen dan men oppervlakkig denken zou, en de ouders zullen ondervinden, dat, na een dergelijken feestdag , de kinderen beter zijn dan ooit.
— 308 —
Leven de ouders in drukken omgang met hunne vrienden, hebben zij vele bijeenkomsten met hen , dan zullen die familie-feesten niet meer voor de kinderen, maar voor de vrienden zijn. Behalve dat in dit geval die feesten dan den invloed missen , die boven is aangegeven, bieden zij nog eeu groot nadeel aan het kind; immers het zal spoedig gaan begrijpe-.i, dat het niet de eerste persoon is bij de ouders; dat vader en moeder hunne vrienden meer achten en vieren dan hun kind, en het zal ons niet verwonderen, dat dit kind zich spoedig van de ouders vervreemdt, en naar andere makkers omziet.
5. KINDERPARTIJEN.
Zoo nuttig als haisselijke feesten, in den familiekring gevierd, voor het kind zijn, zoo schadelijk zijn voor hem de zoogenaamde kinderpartijen, en das ook hierover moet een enkel woord ter waar-schuwing aan de ouders worden gezegd.
Vooreerst is het niet natuurlijk, dat een goed kind smaak heeft in dergelijke partijen, of zich daar verinaken kan: immers hoe zal het daar toegaan? Het kind wordt in zijne schoonste kleederen gestoken,, en dat gaat natuurlijk vergezeld van aanhoudende vermaningen, om toch voorzigtig te zijn en het beste goed niet te bederven; dagen van te voren wordt het overladen met lessen van wellevendheid, hoe het staan, hoe het zitten, hoe
309
het eten moet, en het gehoorzame kind moet wel in verwarring geraken , en zeer bevreesd zijn voor getrouwe pligtsvervulling; zoo wordt reeds vooraf de vreugde bedorven, die het smaken zal. En dan het feest zelf, wat is het anders dan eene tentoonstelling van schoone kleederen, waarbij aan kinderspelen niet gedacht kan worden? waarbij het kind zich verveelt en slaap krijgt, omdat het gewoonlijk op dit uur rusten gaat ?
Om die verveling te beletten, zullen de ouders aan het kind zeggen, dat het eene eer is, eene onderscheiding, op een dergelijk feest genoodigd te worden ; dat men daar gaat om zich te doen bew onderen ; en zoo wordt maar al te dikwijls bij het jeugdige kind een gevaarlijke eigenliefde opgewekt, waardoor het kind, het meisje vooral, coquet wordt, dat is , onuitstaanbaar. En dan beginnen zij behagen te vinden in dergelijke partijen, waar zij hunne ijdelheid geprikkeld voelen, maar waardoor deze ook juist zoo nadeelig worden voor kinderen.
Nog een ander gevaar aan zulke kinderpartijen verbonden is, dat het onschuldige kind daar misschien bedorvene makkers zal leeren kennen; op de partij zelve zal er geen kwaad gebeuren tusschen hen, maar het is genoeg dat zij elkander kennen , om andere gelegenheden tot zonden op te zoeken.
Nog veel grooter wordt het gevaar, wanneer die kinderpartijen veranderen in kinderbals, en het is niet te begrijpen, hoe Christelijke ouders hunne
:ang met hunne nsteu met hen , meer voor de zijn. Behalve n invloed mis-len zij nog eeu 5 het zal spoe-i eerste persoon er hunne vrien-m kind, en het kind zich spoe-a naar andere
in den familiezoo schadelijk .derpartijen, en 'oord ter waar-«egd.
, dat een goed rtijen, of zich ,1 het daar toe-onste kleederen vergezeld vau a voorzigtig te ren; dagen van lessen van wel-let zitten, hoe
— 310 —
kinderen daar heen kunnen zenden. Het is toch bekend, dat ijdelheid en zinnelijkheid reeds vroeg in het hart van den mensch ontwikkelen, en dat niets daartoe meer dient dan het bal; het is daar, dat 's menscheo oog verblind wordt door pracht en weelde, en zijn hart met allerlei zinnelijke gedachten en begeerten wordt vervuld; en wordt het jeugdig gemoed, nog niet door ware deugd gesterkt, aan deze gevaren prijs gegeven, het zal wel eeu wonder zijn, als het er niet door wordt verleid. Men ziet dan ook dat kinderen, die zulke partijen bezoeken, geen smaak meer hebben voor het gebed of de godsdienst, ja dat alles zeer vervelend vinden; dat zij onder elkander al vroeg spreken van kinderachtige vrijerijen, die niet zelden in allerschandelijkste zonden ontaarden, en een vroegtijdig bederf veroorzaken; dat zij een walg krijgen van den dagelijkschen arbeid en van alles, wat tot het werkelijke leven behoort, en dat hunne geprikkelde verbeelding alleen naar zingenot en ijdelheid streeft; en het behoeft niet gezegd te worden, dat er van zulke kinderen niets goeds komen kan. Dat dus ouders nooit toelaten, dat hunne kinderen dergelijke kinderbals bezoeken; het mag dan mode zijn op de plaats waar zij wonen, aan de mode der wereld zullen zij toch hunne kinderen niet willen, opofferen. Begrijpen sommige ouders dat hun kind noodzakelijk moet leeren dansen, dat zij het dan ouder behoorlijk toezigt daarin laten onderwijzen.
— 311 —
opdat het op lateren leeftijd niet te kort zal schieten bij anderen van zijn stand, maar nooit om het naar kinderbals te zenden, eu daar aan een vroegtijdig bederf bloot te stellen.
Er zijn enkele scholen voor beschaafden stand in ons vaderland, waar de hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres jaarlijks eene kinderpartij en een kinderbal geeft aan de leerlingen, en waarop dan ook jonge jufvrouwen of jongeheeren worden gevraagd. Zulke onderwijzers bewijzen daardoor, dat zij geen prijs stellen op de zedelijke vorming der kinderen, of dat zij ten minste bet groote gevaar niet kennen, wat aan dergelijke bijeenkomsten verbonden is, maar in ieder geval moest dit genoeg zijn voor Katholieke ouders, om nooit hunne kinderen aan een dergelijken onderwijzer toe te vertrouwen.
6. MUZIJK. - TEEKEMEN.
Een enkel woord zij hier gezegd over de vroegtijdige ontwikkeling van kunstgevoel bij het kind.
Ouders wier stand en vermogen het toelaat, behooren vroegtijdig hunne kinderen te laten onderrigten in muzijk en teekenen. Het is niet bloot een sieraad der opvoeding, maar het biedt ook het kind vele voordeelen aan. Heeft het kind eenigen smaak voor die kunsten, dan zal het hem bij het gedurig school-onderrigt eene aangename
— 312 —
afwisseling zijn ; het zal leeren zich te huis te vermaken , en minder behoefte hebben aan makkers of aan de straat. Eovendien, wanneer het kind jongeling of man is geworden, zal het hem eene aangename uitspanning wezen bij ernstigen arbeid; of ook als hij die kunsten niet meer beoefent, door het onderrigt in zijne jeugd ontvangen, is zijn smaak daarvoor ontwikkeld, en hij zal met meer grond dan anderen kunnen oordeelen over de muzijk, die hij hoort, over platen en schilderijen, die hij ziet, en daardoor zijn leven lang van dat eerste onderrigt genieten. Ook kan de beoefening dier kunsten hem soms een onafhankelijk bestaan verzekeren, wanneer de fortuin voor hem keert, en hij in behoeftige omstandigheden geraakt.
Zou de ondervinding bewijzen dat het kind voor die kunsten niet den minsten aanleg heeft, dan zou het nutteloos wezen, om met geweld dat onderrigt voort te zetten; tijd en kosten kunnen dan aan betere zaken worden besteed.
Overigens behoort het onderwijs in deze kunsten in den regel een bijvak to blijven, en ondergeschikt aan het onderwijs in andere kundigheden, die het kind in dit tweede tijdvak leeren moet, en de ouders zullen verstandig handelen, wanneer zij de al te groote neiging voor die kunsten bij hunne kinderen trachten tegen te gaan.
7. DE EERSTE H. COMMUNIE.
De ailergewigtigste dag in hefc kinderleven is ongetwijfeld de dag, waarop het kind voor de eerste maal tot het nuttigen van het H. Sacrament des Altaars wordt toegelaten. Voor menig kind is deze dag beslissend over zijne toekomst : immers de eerste H. Communie goed verrigt, brengt het kind in de rigting, die ten hemel leidt, en bevestigt het merkelijk op den weg der deugd; daarentegen die eerste H. Communie slecht gedaan, met een koud en ongevoelig hart, brengt het kind op den weg des verderfs, waarvan hij moeijelijk zal terug keeren.
In de kerk wordt het kind door den priester tot het doen van dien grooten levensstap voorbereid ; maar zullen de ouders bij die voorbereiding onverschillige of werkelooze toeschouwers mogen blij ven? O neen! en men moet zeggen dat zij grootelijks in hunne pligten te kort schieten, wanneer zij dit doen.
Wat moeten dan de ouders doen, wat moeten zij vermijden, wanneer hun kind tot het doen der eerste PI. Communie wordt voorbereid? Zoodra het kind met de blijde tijding te huis komt, dat de pastoor hem geplaatst heeft onder het getal dergenen, die zich op dien grooten dag voorbereiden, moeten zij den Herder in het werk dier voorbereiding krachtig gaan bijstaan. Ook uit den
mond der ouders moet het kind hooren spreken over het gewigt en het uiterste belang van die eerste H. Communie; van nu af aan moeten zij het kind meer ter kerk zenden, meer letten op zijne gebeden, en door herhaalde waarschuwingen de gedachten aan de H. Communie levendig houden bij hem.
Gelukkig kind, wanneer zijne ouders dezen pligt begrijpen en in beoefening brengen! De priester, in de Katechismus, kan dikwijls niet meer doen dan het kinderlijk verstand openen voor de kennis der goddelijke waarheid; en wanneer hij ook al een kindervriend is, en door zijnen omgang met de kinderen hen weet te binden aan zijn persoon, en hunne liefde weet te verkrijgen, toch zal hij nooit op hun hart dien invloed hebben, dien de ouders, vooral de moeders kunnen uitoefenen. De innigste banden vereenigen het kinder- en het moeder-hart; ieder blik, ieder woord der moeder heeft op het kind onweerstaanbare kracht. Bovendien , de priester ziet het kind slechts enkele uren in de week, en de moeder heeft het dagelijks bij zich, zoodat zij op het kinderlijk gemoed veel meer dan de priester werken kan.
Maar, zal men zeggen, alleen brave ouders kunnen hier een gunstigen invloed op hun kind oefenen. O zeker; maar dit is waar voor de ge-heele opvoeding, en voor alles, wat op haar betrekking heeft. Alleen brave ouders kunnen kin-
deren voor den hemel groot brengen. Evenwel, zooals boven reeds gezegd werd, het is ook we-derkeerig de opvoeding, die de oudera braaf en godsdienstig maakt, en dat is vooral het geval in het punt, waarover hier gesproken wordt. Wanneer de ouders uit liefde voor hun kind, te huis den priester bijstaan in de voorbereiding voor de eerste H. Communie, het kan niet anders, dat moet noodzakelijk terugwerken op hun eigen hart: het doet hen denken aan hunne eigeue jeugd, toen zij zich ook met zorg op dien groeten dag hebben voorbereid, en aan het hemelsch genot, dat zij bij die eerste H. Communie hebben gesmaakt, en reeds deze gedachte is zoo weldadig voor heu; maar ook het onderrigt, dat zij geven aan hun kind, zal hen beter overtuigen van de oneindige waarde van het li. Sacrament, van het groot belang eener goede voorbereiding, en zoo zal de vervullingvan dien pligt hen van zelve tot ware godsvrucht stemmen.
Wanneer de dag nadert, waarop het kind zijne generale biecht als voorbereiding moet doen, moeten ook de ouders het aansporen tot een ernstig onderzoek van geweten, maar vooral tot groote openhartigheid; zij moeten zeggen aan hun kind dat zij zeiven al hunne fouten aan den priester openbaren, en hoe zij bij ondervinding weten, dat die openbaring hen van den drukkenden last der zonden ontheft. Maar vooral moeten zjj in die
— 316 —
laatste dagen van voorbereiding veel en dringend bidden voor hun kind, opdat God aanvulle wat aan hunnen zwakken arbeid ontbreekt, en de genade des Heeren de ziel van hunnen lieveling sieren moge.
Het zal niet noodig zijn te zeggen, dat de ouders vooral gedurende deze voorbereiding op de zeden van hun kind moeten acht geven, en met groote zorg daarvan verwijderen, wat het tot ergernis dienen kan; is dit een voortdurende pligt voor de ouders, vooral moet hij onderhouden worden in dezen tijd, omdat juist de zonde het kind onwaardig maakt voor het H. Sacrament.
De Christen, die te Communie gaat, moet niet alleen zuiver zijn van ziel, maar de kerk verlangt ook van hem zooveel mogelijk ligchamelijke reinheid en opschik, en vandaar het godsdienstig gebruik, om kinderen, bij hunne eerste H. Communie, van nieuwe en nette kleederen te voorzien. quot;Weinige ouders zullen in deze zorg te kort schieten, maar sommigen zullen haar overdrijven; men ziet soms moeders die, om zoo te spreken, een wedstrijd houden om haar kind het prachtigste te klee-den, en het is zeer ongelukkig als het arme kind zelf in dien strijd betrokken wordt. Dit geschiedt wanneer het kind dagelijks over die kleederen hoort spreken, of wanneer het de overdrevene zorg der moeder voor deze zaak bemerkt; dan wordt bij het kind eene verkeerde ijdelheid opgewekt, die soms
voldoende zal zijn, om de vruchten van dien schoo-nen dag te doen verloren gaan. Dat zij hun kind zoo net mogelijk kleeden, binnen de grenzen van hunnen stand, de kerk zal het niet afkeuren; maar de ouders moeten het kind leeren begrijpen, dat die uiterlijke versiering slechts een zinnebeeld moet zijn van de schoonheid der ziel; dat die schoone kleederen slecht zouden staan, als de ziel niet met vele deugden was versierd; dat die eer der versiering niet aan het kind, maar aan Jesus in het H. Sacrament bewezen wordt; dan zal die ligchamelijke netheid er toe bijbrengen, om de waarde van he^-H. Sacrament in het kinderoog te verheffen, en het zal met meer geloof en met meer liefde zijne eerste H. Communie doen.
Natuurlijk moet het op dien grooten dag feest zijn in het huisgezin; een schoon een prachtig feest voor het kind en voor de ouders. Ook dat huis-selijke feest moet in het oog van het kind de waarde van de eerste tl. Communie verheffen , en er toe bijdragen, om dien gedenkwaardige!! dag voor immer in zijn geheugen te prenten. Voor de ouders moet het een feest zijn van dankbaarheid, omdat hun kind, hun lieveling waardig werd gekeurd zijnen God te ontvangen in zijn hart; van dankbaarheid, omdat zij met de hulp des hemels in de opvoeding reeds zoover gevorderd zijn ; het moet een feest zijn, dat hunne krachten hernieuwt, om met lust en liefde hun werk voort te zetten
— 818 —
en tot een goed einde te brengen. Ja, mij dunkt, er is voor het Christelijk huisgezin geen schooner feestdag, dan de dag, waarop een der kinderen tot de eerste H. Communie is toegelaten.
§ III.
WAT MOETEN DE OUDERS DOEN VOOR HET KIND GEDURENDE DE JONGELINGSJAREN.
De belangrijke dag der eerste H. Communie is tevens voor den mensch een tijd van overging waarin hij ophoudt kind te zijn, eu jongeling of jongedochter wordt. De bezigheden van de dagen der voorbereiding hebbeu hem van zelve meer ernstig gestemd, en hebben zijne speelzieke en kinderachtige natuur gewijzigd, en van nu af moeten de ouders er op bedacht zijn, om hun kind den ernst des levens in te prenten; het moet gaan denken aan toekomst, aan zelfstandig leven, en de ouders moeten die gedachten doen ontwikkelen en rijpen in het kind.
Dat met het toenemen der jaren ook de moeije-lijkheden der opvoeding vermeerderen, zullen de ouders vooral in dit derde tijdvak ondervinden; meer en meer zullen de kinderen hun ontgroeijen, en misschien zich onttrekken aan den invloed der ouders; meer en meer moeten zij hen aan anderen overlaten, en soms hen geheel laten ontglippen aan
de ouderlijke vleugels, waaronder zij hunne eerste jeugd gekweekt en gekoesterd hebben; zoo gaat het kind nieuwe gevaren te gemoet, terwijl de jeugdige driften in kracht en omvang toenemen, en dat alles geeft grooteren kommer en zorg aan de ouders, die hun pHgt begrijpen en weten, dat zij eenmaal aan God over hunne kinderen verantwoording zullen te geven hebben. Vele vaders en moeders, die in de eerste jaren van hun huwelijk niets dan weelde en genot droomden bij het aanschouwen hunner kinderen, zagen zich later bitter bedrogen, verkwijnden van verdriet bij het slecht gedrag hunner jongelingen of jonge dochters. Neen, liet leven ia het huwelijk is niet altijd êen onverdeeld genot, en duizendwerf gelukkig nog de ouders, als zij voor hun geweten kunnen getuigen, dat zij geen schuld dragen aan de zonden hunner kinderen.
In deze afdeeling wordt alleen gesproken over die zaken, die aan het derde tijdvak der opvoeding bijzonder eigen zijn, en slechts over datgene, wat gewoonlijk daarin voorkomt; want het is onmogelijk, en evenmin noodzakelijk, om alle toestanden te behandelen, waarin de ouders tegenover hunne kinderen kunnen komen.
1. OVER DE KEUZE VAN EENU BETREKKING.
In dit tijdvak kiest zich de jongeling eene betrekking of een ambacht, waardoor hij later in zijne levensbehoeften zal voorzien, en waarop hij
— 320 —
zich in deze jaren moet voorbereiden. Hoe moeten de ouders zich hierbij gedragen, en welken invloed mogen of moeten zij daarop uitoefenen?
Als algemeenen regel moet men aannemen, dat de jongeling eene vrije keuze behoort te doen, dat hij vrij moet kiezen dien levensstaat, welke met zijnen smaak en met de neiging van zijn hart overeenkomt. Hier vooral komt te pas, wat vroeger werd gezegd over den eerbied, dien de ouders moeten hebben voor hunne kinderen. Het zou zeer onverstandig zijn, om met geweld of met te veel aandrang aan den jongeling eene toekomst op te dringen, waarvoor hij zich afkeerig toont; daardoor bederft men zijne toekomst, maakt men hem geneigd tot lediggang, en brengt men hem in verzet tegen het ouderlijk gezag; de ouders, die zich hieraan plig-tig maken, worden gewoonlijk geleid door een ongelukkig eigenbelang, waarbij zij het belang en het geluk van hun kind uit het oog verliezen.
Evenwel, het kan gebeuren dat er eene goede reden bestaat, waarom de ouders aan den jongeling deze of gene betrekking met nadruk aanbevelen. De vader b. v., die eene winstgevende zaak heeft, en slechts een zoon, die hem kan opvolgen, handelt verstandig wanneer hij hem daartoe aanspoort; maar ook dan nog zal het beter zijn den jongeling zijne keus te laten, wanneer de vader bij hem een duurzamen tegenzin voor die betrekking ziet.
— 321 —
Toont de jongeling niet uit eigene beweging voorliefde voor eenig vak, dan is het de pligt der ouders, om hem tot het doen van eene keuze aan te sporen, of wel, om hem in de gelegenheid te stellen, eenig vak te leeren, dat met zijn stand overéénkomt, en uit hunne middelen kan bestreden worden. Ook behooren de ouders goed te onderzoeken naar de reden, waarom hun kind dit of dat vak kiest, want daaruit zullen zij gewoonlijk kunnen afleiden of zij die keuze moeten ondersteunen of niet.
Eene groote fout, en waaraan zich vele ouders pligtig maken, is, dat men zijne kinderen in hoo-geren stand wil plaatsen, dan die, waarin men zelf leeft. Het is eigen aan den mensch, om voor ziehzelven of voor de zijnen altijd vooruitgang te zoeken; en toch deze handelwijze zal gewoonlijk dienen tot ongeluk van het kind, want hij zal dan later behooren tot een stand in de maatschappij, waarvoor hij de noodige middelen mist, en zich daardoor zijn leven lang moeten behelpen. Een klein ambtenaar b. v., niet tevreden met zijne positie, wil zijne kinderen brengen in de geleerde wereld; zijn beperkt inkomen laat hem naauwelijks toe de kostbare studiën te bestrijken, maar met eenige offers redt hij zich door die moeijelijkheden heen, en zijn zoon wordt docter of advocaat. Maar wat zal deze dan in de eerste jaren aanvangen zonder geld en met weinige jf geene verdiensten?
— 332 —
Is het de vrije en onverzettelijke keus van den jongeling geweest, en werd hij vroegtijdig door den vader op dat bezwaar oplettend gemaakt, dan zal hij zorgen, dat hij door dubbelen toeleg uitmunt boven anderen, en zich door vele moeijelijk-hedeu een levensweg banen j maar anders was hij veel gelukkiger inden stand zijner ouders geplaatst, en zou hij daar minder hinderpalen ontmoet hebben.
Ook vindt men vele menschen, die om andere redenen niet tevreden zijn in de betrekking, die zij bekleeden, en van wie men al spoedig hoort : // ik zal wel zorgen dat mijn jongen zich eene andere betrekking kiest.quot; Dit komt meestal voort uit gebrek aan doorzigt : zulke ouders hebben van nabij leeren kennen al de moeijelijkheden aan hunne betrekking verbonden, en zij meenen, dat een andere levensweg niets dan rozen biedt: soms ook vergeten zij, dat zij maar half bekwaam zijn voor de betrekking, die zij vervullen, en dat hunne onbekwaamheid of ongeschiktheid de bron is van moeijelijkheden, welke een ander in hunne plaats niet ontmoeten zou.
Eindelijk moet hier nog gewaarschuwd worden tegen een ander beginsel, dat niet zelden van veel gewigt is in dit onderwerp bij ouders uit den burgerstand. Wie heeft niet dikwijls van den eer-zamen ambachtsman gehoord : // mijn jongen is veel te knap om een ambacht te leeren ? quot; Zulke ouders hooren hoe han kind op de school in vele
zaken onderwezen wordt, waarvan zij in hunne jeugd niets hebben geleerd, en het is niet zelden daardoor alléén, dat zij bedrogen worden : ook al komt de gewone ouderliefde, die altijd tot overdrijving is geneigd , niet in het spel, de meer verstandelijke ontwikkeling van onzen tijd zal dikwijls den eenvoudigen burgerman in dwaling brengen over de geleerdheid en het verstand van zijne kinderen. Maar ook toegegeven dat deze zoo knap en verstandig zijn, zou het dan te betreuren zijn dat zij met hun helder verstand zich bepalen tot het aanleeren van een ambacht? mogen er dan geene verstandige timmerlieden , smeden of meubelmakers zijn? Zij zullen, juist door hun beter verstand, veel vóór hebben bij anderen, en daardoor goede zaken maken. Het verstand staat den mensch in geene enkele betrekking in den weg, maar velen zijn ongelukkig op hun levenspad door gebrek aan verstand.
Soms ziet men ouders, die eene tegenovergestelde rigting volgen, en er op uit zijn, om zoo spoedig mogelijk voerdeel te trekken van hun kind; dan moet het dit ambacht leeren, of die betrekking kiezen, waarin het al aanstonds eenig geld verdient, zonder dat er op zijne toekomst wordt gelet. Zulk een gedrag is geheel in strijd met den pligt der ouders, die zich moeten opofferen voor het welzijn van hunne kinderen : zij moeten leven voor de kinderen, en niet de kinderen voor de ouders.
— 324 —
Overigens blijft het waar , dat de toekomst van het kind dikwijls grooten kommer baart aan de ouders; er wordt van hen veel verstand en veel voorzigtigheid gevraagd, althans voor sommige jongelingen, om dezen op een goed levenspad te plaatsen : daarom moeten de ouders ook voor dit punt der opvoeding dikwijls hunnen steun zoeken in het gebed en in den raad van verstandige menschen.
2. HET PENSIONAAT.
Heeft de jongeling zich eene betrekking gekozen, waarnaar hij kan streven, dan zal natuurlijk z.jne verdere opleiding daarmede moeten overeenstemmen ; en heeft hij zich nog niet bepaald, dan gaat zijn onderrigt voort overeenkomstig den stand zijner ouders.
Dan ontstaat in de meeste gevallen de groote vraag ; moet ik mijne kinderen naar het pensionaat zenden, of niet? Het spreekt van zeiven dat het antwoord op deze vraag niet voor alle ouders hetzelfde zal wezen.
Er zijn opvoedkundigen, die beweren en trachten te bewijzen, dat bet pensionaat of de kostschool voor bijna alle jongelingen te verkiezen is boven de opvoeding in het ouderlijke huis. Wij zijn niet van die meening, en naar ons oordeel houden hunne bewijzen geen steek. Zij zeggen ; op de kostschool zal de verstandelijke ontwikkeling van den jongeling beter slagen. Maar waarom toch ? op een
— 325 —
goede school zal het onderrigt gelijken tred houden met dat van cene goede kostschool : maar in de uren en dagen van uitspanning heeft de jongeling in het ouderlijke huis het groote voorregt, dat hij niet alléén met kinderen van zijn leeftijd omgaat, maar met menschen van iederen ouderdom; hij hoort de conversatie, die zijn vader met zijne vrienden voert; wat hij tijdens die gesprekken niet begreep, kan hij later bij zijn vader onderzoeken, en zoo zal de omgang, dien hij met meer ontwikkelde menschen heeft zijn jeugdig verstand beter ontwikkelen, dan het leeren van lessen, het maken van thema's en vertalingen doen kan. Hetzelfde voordeel zal de huisselijke opvoeding hebben voor de ontwikkeling van het karakter des jongelings: de kostschool zeker zal het voorregt hebben dat de jongen er hoogst ordelijk leert leven en alles op het geluid der klok begint en onderbreekt; maar menigeen zal later, als hij die klok niet meer hoort, misschien weinig aan arbeid of pligt-vervulling denken, ten minste zoo goed niet als hij, die van jongs af geleerd heeft uit pligtbesef te werken. Ook kunnen wij niet toegeven, gelijk beweerd wordt, dat de kostschool noodzakelijk is voor den jongeling met het oog op zijne toekomst, op de maatschappij, waarvoor hij zich vormen moet, het gewone huisselijk leven binnen den kring der familie biedt daarvoor gelegenheid genoeg, en men verlieze vooral niet uit het oog dat ook de jon-
— 326 —
geling, ten minste in de meeste gevallen, zich allereerst voor het familieleven en veel minder voor het publiek leven te vormen heeft. Wil de jongeling zich geheel wijden aan het publieke le ven in de maatschappij, wil hij b. v. militair of priester worden, dan zal hij in het huisgezin niet vinden wat hij behoeft, dan zal hij seminaries of militaire kweekscholen moeten bezoeken, die tot het vormen van dergelijke bijzondere personen zijn ingerigt.
Wij hopen dat men ons bij de behandeling van dat onderwerp goed verstaan zal; wij ijveren niet tegen de pensionaten zei ven, maar tegen hen , die beweren dat de kostschool voor iederen jongeling te verkiezen is boven de opvoeding in het ouderlijke huis; en zoolang men voor die bewering geen betere bewijzen kan aanhalen, meenen wij dat meu de ouders niet mag lastig vallen, wanneer deze, de taak, die God hun heeft opgelegd, zooveel mogelijk zeiven volbrengen, en niet aan anderen overdragen.
Intusschen, hoe men ook over de kostschool denkt, voor vele kinderen zal zij noodzakelijk wezen. Ouders, die in hunne woonplaats slechts lager onderwijs vinden, zullen met het oog op de toekomst hunner kinderen, ze naar een pensionaat moeten zenden. Evenzoo die ouders welke niet bekwaam zijn, of geen tijd hebben, om het onderwijs of de ontwikkeling hunner kinderen na te gaan. Ook zal in den regel het katholiek pensionaat te ver-
— 327 —
kiezen zijn boven de openbare school voor middelbaar onderwijs; want behalve dat de godsdienstlooze strekking dier scholen veel gevaarlijker is dan die van lager onderwijs, worden niet zelden aan die inrigtingen onderwijzers gevonden, die om hun volslagen ongeloof het beroep van predikant hebben vaarwel gezegd.
Maar moeten of willen de ouders hunne kinderen naar de kostschool zenden, dan moeten zij met allen ernst onderzoeken naar de deugdelijkheid der in-rigting, waarop zich hunne keuze bepaalt. Daar toch is de deugd des jongelings aan grootere gevaren blootgesteld, dan op de gewone school; immers hij blijft er dag en nacht: met de kameraden , die hij daar vindt, wordt hij veel vertrouwelijker dan met gewone schoolmakkers; het groote getal van kinderen in zulke gestichten verzameld, maakt het toezigt aldaar veel moeijelijker dan in het huisgezin; en daarom moeten de ouders die kostschool kiezen, waar door godsdienstigen ijver en toewijding die gevaren zooveel mogelijk zijn weggenomen.
Tot nog toe was er in dit onderwerp alleen spraak over den jongeling; maar moet ook het meisje naar het pensionaat gezonden worden?
Ziehier wat de gevierde fransche schrijver Ch. Sainte-foi daarover zegt.
Na eerst de voonleeien van de kostschool voor den jongeling te hebben blootgelegd, gaat hij aldus voort :
— 328 —
// Ik zou niet op even stellige wijze willen verzekeren, dat de publieke opvoeding beter past voor de vrouw, dan die welke zij in den kring der familie ontvangen kan. De vrouw is niet, zoo als de man, bestemd voor de verrigtingen van het publieke leven. God roept haar tot een meer nederig, maar niet minder nuttig bestuur binnen den kring van het huisgezin. De familie, ziedaar het veld voor de vrouwelijke werkzaamheid, ziedaar hare eigene wereld. Het schijnt dus natuurlijk, dal zij, die geheel haar leven binnen dien kring moet doorbrengen , zich ook daar van af hare jeugd vormt voor de verrigtingen, die zij er eens zal moeten vervullen ; dat zij daar door oefening en door het voorbeeld harer moeder die eigenschappen en deugden leert ontwikkelen, die zij later in het huisgezin zalnoodig hebben. Wedijver, inliet algemeen zoo nuttig voor den man, is dikwijls gevaarlijk voor de vrouw; zij ontaardt gemakkelijk bij haar, en maakt plaats voor afgunst of ontmoediging. In één woord, hetgeen de openbare opvoeding voor-deelig maakt voor den jongeling, is het juist wat haar dikwijls schadelijk maakt voor het meisje. Zij ontneemt haar die stille ingetogenheid, die openhartigheid, dien naïven eenvoud, die onschuld, die hare ziel zoo goed versierden, en in de plaats daarvan geeft zij haar eene nieuwsgierigheid en eene zekere onrust van geest, die haar den smaak voor de nederige bezigheden van het huisgezin ont-
— 329 —
neemt, en maakt haar daardoor ongescliikt voor haren noodzakelijksten arbeid. Als ik mij mag beroepen op mijne ondervinding in deze zaak, dan zou ik kunnen zeggen, dat die vrouwen, wier opvoeding in het huisgezin voltooid werd, door de eigenschappen van geest en van karakter mij altijd veel beter schenen te zijn dan die, welke op pensionaten waren groot gebragt.quot; 1)
Dit is het oordeel van een bezadigd schrijver, die Franschman is, en wiens oordeel daarom voor ons Nederlanders nog meer waarde heeft; want het is niet te ontkennen, dat de publieke opvoeding voor het fransche volk nog van meer belang is dan voor ons Nederlanders : hooren wij dus een Eransch schrijver ernstige bedenkingen maken tegen het pensionaat voor meisjes, dan zal het ons overtuigen , dat het niet altijd voor meisjes te verkiezen is.
Intusschen kunnen de pensionaten soms noodzakelijk en in vele omstandigheden voor het meisje nuttig zijn, vooral als de moeder gestorven is, of zij haren pligt verzuimt, of het onschuldige kind te huis slechte voorbeelden ziet; en daarom is het gelukkig dat zij bestaan.
Het behoeft niet gezegd te worden, dat ook hier de keuze der ouders eene verstandige keuze moet zijn, waarbij zij vooral te letten hebben op
1) Heures Sérieuses, pag. 1G5. Brux.
— 330 —
de godsdienst en op den stand der kweekelingeu, die daar verpleegd worden. De ouders zouden natuurlijk zich aan groote zonden pügtig maken, als zij het meisje naar een protestantsch of gemengd pensionaat zonden; omdat aldaar het kinderlijk geloof, zoo niet geheel uitgedoofd, althans merkelijk verzwakt zou worden. Het zou eene groote dwaasheid van hen zijn, als zij een al te aanzienlijk pensionaat voor hun kind zochten; want daardoor zou het meisje in ijdelheid opgroeijen , en later een walg gevoelen van den eenvoudigen fami-liekring.
Overigens moeten de ouders niet vergeten, dat de opvoeding vau het jonge meisje dikwijls meer zorg en takt vordert, dan de opvoeding van den jongeling. Haar prikkelbaar gemoed wordt ligter door kwade indrukken bedorven , en haar verstand is meestal niet groot genoeg, om de stem der rede te volgen. Nog meer blijkt het gewigt dier opvoeding, als men bedenkt wat zij worden moet, namelijk eene goede huisvrouw; als men zich herinnert de verschillende deugden en goede eigenschappen, die daarvoor gevorderd worden, 1) en weet, dat de jeugd het eigen tijdvak is, waarin het menschelijke hart met dat alles gesierd moet worden. Er is over dit onderwerp misschien niets beters geschreven, dan het kleine werkje van den grooten i'énélon, sur 1' Éducation des filles.
1) Zie bladz. 198.
3. DE LECTUUR.
Er is welligt in het laatste tijdvak der opvoeding geene zaak, waarover de ouders meer moeten waken, dan over het lezen en de leesboeken hunner kinderen. Het lezen is in onzen tijd het groote middel, waarvan de duivel zich bedient, om de argelooze jeugd te bederven; nog onlangs zeide onze H. Vader Pius IX in zijne encykliek van 8 Dec. 1864: wgij weet zeer wel, Eerwaarde Broeders, hoe in onze tijden de haters van alle waarheid en regtvaardigheid, en de hevigste vijanden otzer godsdienst, door verpestende boeken en libellen, tn over de gansche wereld verspreide dagbladen, misleidend en boosaardig voorliegend, allerlei andere goddelooze leeringen verspreiden.quot; Dat woord van den Opperherder toont genoeg, hoe de ouders voor hunne kinderen waken moeten tegen zulk eene ramp. De jeugd is nieuwsgierig van aard, zij wil lezen om hare kennis uit te breiden of om haar gemoed te prikkelen; boeken kan zij in menigte verkrijgen; voor een spotprijs worden groote werken aangeboden en verkocht, en is die prijs nog te hoog, voor een paar centen, en soms voor niet, kan men in overal ojigerigte leesbibliotheken teregt, om zich allerhande boeken aan te schatfen; en als Christelijke ouders op dit punt niet waakzaam zijn,
dan zal de duivel zijn doel bereiken en menig onschuldig kind bederven door lectuur.
Vooreerst moeten de ouders waken tegen eene onmatige zucht naar lectuur. Het lezen moet bij den jongeling eene uitspanning blijven, waarvan hij slechts spaarzaam geniet. Veel lezen ontneemt hem den lust voor den arbeid en voor ernstige bezigheden ; en al was dit het eenige kwaad, ^t is meer dan genoeg om het met zorg te keeren. Nog na-deeliger zal de invloed van het veel lezen op het meisje zijn, zooals vroeger reeds bewezen werd. 1)
Maar vooral moeten de ouders toezien, welke boeken hunne kinderen lezen, ook al zijn deze 18 of 20 jaren oud. Niets is voor het jeugdig hart zoo gevaarlijk als een slecht boek; men heeft het wel eens vergeleken bij een slechten vriend; maar het slechte boek is nog veel gevaarlijker. Inderdaad, wanneer het goed geschreven is, weet het zich beter iu te dringen dan een bedorven vriend kan doen; het verbergt zijne schande zorgvuldig; het strooit dikwijls niets anders dan de eerste beginselen van het kwaad, die, eenmaal in het jeugdig hart opgenomen, spoedig tot groot bederf zullen ontwikkelen; bovendien, het slechte boek weet de naaktheid der zonde te verbergen onder schoone woorden en heerlijke schildering, doet het kwaad voorkomen als een noodzakelijk gevolg van om-
1) Zie bladz. 203.
standigheden, waaraan de arme zondaar geen schuld meer heeft. De geschiedenis verhaalt ons, dat de heidensche Spartanen met groote zorgvuldigheid alle slechte geschriften buiten hun land weerden, omdat zij begrepen, dat niets meer in staat is om de zeden der jeugd te bederven dan dergelijke lectuur; en dat zij het goed begrepen, heeft de latere geschiedenis getoond; immers de groote Pransche revolutie van het einde der vorige eeuw had vooral aan slechte boeken haren oorsprong en haar bestaan te danken : want toen gedurende dertig of veertig jaren de valsche philosophen , J. J. Rousseau, Voltaire, Diderot, enz., geheel Frankrijk met hunne ongodsdienstige en zedelooze geschriften als overdekt, en daardoor het volk bedorven hadden, toen werd het mogelijk, dat een handvol heethoofden de geheele maatschappij omver wierp, en het schoone en beschaafde Frankrijk aan de vreeselijkste verwoesting prijs gaf.
Het is zeer te betreuren , dat er vele Christenen zijn, die over de lectuur hunner kinderen minder waken dan de heidensche Spartanen deden : maar ook hier zal gewoonlijk de straf de zonde volgen; want het verdriet, dat de ouders van hunne kinderen soms beleven, heeft niet zelden zijnen oorsprong alléén in het lezen van slechte boeken : daar hebben zij hunne driften leeren voldoen, daar hebben zij geleerd alle gezag, ook der ouders, te verachten.
— 334 —
De zorgeloosheid der ouders komt meestal voort uit onkunde. Zij weten niet dat er zooveel slechte boeken bestaan, zij kunnen zich geen denkbeeld maken van de diepe bedorvenheid der heden-daagsche literatuur; in hunne jeugd waren er weinig boeken, en de enkelen, die zij gelezen hebben, waren juist zoo slecht of gevaarlijk niet : maar dat zij zich dan laten onderrigten door wijze en verstandige mannen, die hun dat gevaar aantoonen; dat zij gelooven aan het woord van den Heiligen quot;Vader Pius IX, hier boven aangehaald, en het zal hen voorzigtiger en meer waakzaam doen zijn : ei\ hebben zij ook den tijd niet om de boeken door te lezen, die hunne kinderen in huis brengen, of verstaan zij soms geen Fransch of Duitsch, zoo als hun zoon, dan moeten zij te raden gaan bij wijze mannen, en zich volgens hun oordeel gedragen.
Wat gezegd is van boekeu, moet ook, vooral na de uitspraak van Pius IX, gelden van dagbladen. Üe invloed van slechte dagbladen (ik heb hier alleen op het oog onze Nederlandsche dagbladen ) is zoo groot niet voor het oogenblik, maar wel gevaarlijker dan het boek, omdat het iederen dag wederkeert, en aanhoudend hetzelfde thema bezingt ; wanneer de jongeling in het huis zijner ouders dagelijks de Kerk en liare dienaren hoort lasteren en beliegen, het kan niet anders of het moet hoogst ongunstig werken op zijn hart : welnu , dit geschiedt in bijna alle bladen, die in
— 335 —
ons laud door Joden of Protestanten geschreven worden.
Evenwel, in het huisgezin van den koopman of winkelier kunnen sommige handels-bladen niet gemist worden; maar dat de ouders dan ten minste naast die slechte dagbladen ook een Katholiek blad stellen, dan zal de kwade invloed merkelijk verminderd worden bij hunne kinderen, en ook hij hen zeiven. Het is waar, zij zeggen : ik geloof niets van die leugens over den Paus en de Katholieke Kerk, maar de ondervinding leert dat de duivel waarheid spreekt, als hij tot zijne dienaren zegt; liegt maar dapper voort, er blijft altijd iets van hangen.
4. DE OMGANG DER JONGELIEDEN MET VRIENDEN.
Naarmate de kinderen in leeftijd toenemen, zullen zij zich meer en meer buiten het ouderlijke huis baviuden en meer aan hetquot; gedurig toezigt der ouders onttrokken zijn; het is ook passend, dat zij allengs meer vrijheid genieten, opdat zij deze goed leeren gebruiken. De maatschappelijke toestand zal hen in aanraking brengen met vele persouen, en hun jeugdig hart, zoo bijzonder tot vriendschap geneigd, doet hen spoedig eenige personen kiezen, aan wie zij vriendschap bewijzen, en met wie zij als vrienden zullen omgaan.
— 336 —
De vriend, en vooral de vriend der jeugd, heeft een grooten invloed op den mensch en op de vorming van zijn hart. Een goede vriend bewaart hem van vele zonden, en doet hem ongemerkt den weg der deugd inslaan; maar ook een slechte vriend zal bijna altijd den mensch tot ongeluk en tot bederf dienen; en daarom moeten de ouders met groote zorg waken over de vriendschap hunner kinderen. Het zou niet verstandig wezen, om opzettelijk van den jongeling alle vrienden te verwijderen ; immers men zou hem dan berooven van een groot genot, dat het leven verzoet, en van iets, dat hem van veel nut en geestelijk voordeel kan zijn: hij die in zijne jeugd geene vriendschap heeft gekend, loopt gevaar een koud en onhandelbaar mensch te worden. Maar het zou nog veel onverstandiger wezen, om niet te waken over de keuze der vrienden, die de jongeling doet. Ons spreekwoord zegt: // soort zoekt soort,quot; en men ziet dan ook, dat brave men-schen zich geene slechte personen tot vrienden kiezen ; maar deze regel gaat niet door voor den jongeling; hij toch, jong en onervaren, zal zich ligt door uiterlijken schijn laten misleiden, en kan, al is hij braaf en godsdienstig, aan een bedorven jongeling zijn vriendschap schenken. Daarom moeten de ouders waken over zijne keus: zij moeten met naauwgezetheid onderzoeken naar het gedrag en naar de zeden van den vriend, met wien hun zoon of dochter omgaat; zij moeten toezien of deze in
— 337 —
een braaf en godsdienstig huisgezin is groot ge-bragt; zij moeten hem opnemen in hun eigen huis, en door vertrouwelijken omgang en liefderijke bejegeningen zijn hart trachten te peilen: en zoodra zij verkeerde neigingen of slechte eigenschappen bij hem ontdekken, moeten zij voor hun kind een, einde maken aan eene vriendschap, welke gevaarlijk zou worden voor hem.
Overigens blijft het een strenge pligt der ouders, om voortdurend de gangen van hunne zonen en dochters na te gaan; het is hun niet geoorloofd aan deze een blind vertrouwen te schenken; kunnen zij den jongeling niet den ganschen dag onder hunne oo»en houden, zij kunnen toch onderzoeken waar hij gaat, en met wie hij verkeert.
Een schoon voorbeeld van vaderlijke zorg levert ons de H. Schrift in Tobias : toen zijn zoon eene reis moest ondernemen , en zich voor eenige dagen van huis moest verwijderen, was de grijze Tobias er op bedacht, om hem een braven reisgenoot toe te voegen, die zijnen zoon, ofschoon reeds huwbaar, bij mogelijke gevaren zou beschermen; en God, om Tobias voor die zorg te loonen, zond zijnen Engel tot gezel van dien jeugdigen reiziger af.
5. DB HUISSELIJKE KRING.
Ons Nederlandsch volk heeft zich langen tijd van naburige volken onderscheiden door zijn smaak voor het huisselijke leven; aan het hoekje van den
— 338 —
haard met vrouw en kinderen en een paar vrienden den avond door te brengen, onder een gezellig kopje thee, was voor den Hollandschen man alles, wat hij zocht ter afwisseling van zijne dagelijksche bezigheden. Dit diende hem dan ook tot ware uitspanning; want daar kreeg hij zijne krachten terug, die hij in den dagelijkschen arbeid had uitgeput; daar werd zijn gemoed versterkt en met vrede vervuld; dat bereidde hem op een gerusten en verkwikkenden slaap, waardoor hij den volgenden morgen met nieuwe lust en krachten zijnen arbeid zou kunnen hernemen.
In onze dagen evenwel begint dat merkelijk te veranderen; men ziet allerlei uitheemsche zaken op onzen nationalen grond overgebragt; men ziet Fransche Cafés, restauraties, societeiten; men ziet Puitsche bierhuizen en Engelsche Clubs overal verrijzen, en alles schijnt ten doel te hebben, om het huisselijke leven van ons Hollandsch volk te ondermijnen; niet meer bij vrouw en kinderen, maar op publieke plaatsen wordt door den huisvader de avond doorgebragt; daar mat hij zich verder af, niet zelden in zwetsen en drinken; eeu groot gedeelte van de nachtrust wordt er maar al te dikwijls aan gewaagd, en de stille vrede van het huisgezin wordt eentoouig en vervelend voor hem.
Het is hier de plaats niet om breedvoerig na te gaan, hoe die moderne levenswijze voor den man en voor de vrouw eene bron wordt van vele
rampen; wij bespreken hier bloot de pligten, die ouders jegens hunne kinderen in het laatste tijdvak der opvoeding te vervullen hebben, en het is alleen met het oog op die pligten, dat hier over den huisselijken kring en zijne voordeelen gesproken wordt.
Het grootste gevaar, dat aan dit tijdvak der opvoeding verbonden is, ligt hierin, dat de kinderen aan den invloed der ouders ontgroeijen; maar dit zal onmogelijk geschieden, wanneer het familieleven in het huisgezin goed onderhouden wordt. Blijft de vader bij zijne kinderen te huis, weet hij zich met hen in huis te vermaken, of vergezellen zij hem, als hij soms buiten cenige uitspanning geniet; dan groeijen zij langzaam onder zijnen invloed op, en er is geen gevaar dat die invloed zal verloren gaan. Dan ook heeft de jongeling gelegenheid om zijnen vader alles mede te deelen, hem op de hoogte te houden van zijne vorderingen, hem raad te vragen in moeijelijkheden, hem zijne plannen voor de toekomst te openbaren; niets zal het kind verborgen houden voor den vader, die dagelijks met hem omgaat, en dergelijke mededee-lingen geven een magtigen steun aan het vaderlijk gezag en bieden den vader gelegenheid, om de stappen van den zoon met wijsheid te leiden. Waar men eene rampzalige scheiding ziet tusschen vader en zoon, is het gewoonlijk niet de zoon, maar de vader, die de scheiding begon : hij liet zich te weinig
met den jongeling in, hij ging zijnen weg; en wat wonder, dat de zoon ook den zijnen koos, dat deze spoedig van den vader vervreemdde, en wel-ligt in strijd met hem kwam !
Bovendien, naarmate de jongeling in leeftijd toeneemt, zal zijne achting en liefde voor den vader vermeerderen, als hij hem altijd aan zijne zijde ziet; het kleine kind weet niet te waardeeren wat de ouders voor hem doen, maar wel de aankomende jongeling; ziet hij hoe de vader na den arbeid altijd met hem bezig is, hoe hij zich met hem vermaakt, en geheel voor hem leeft, o! dan zal ook de dankbare jongeling zich geheel en onverdeeld wijden aan den vader, en dr.n eerst kan de vader de liefde ondervinden, waarop hij zooveel aanspraak heeft.
Eindelijk, het doel der opvoeding moet zijn, om de jongelieden voor te bereiden voor hetgeen zij in de toekomst moeten worden , dat is, Christelijke echtgenooten, goede huisvaders en huismoeders , en niets zal daartoe meer bijdragen, dan een goed huisselijk leven der ouders zeiven; hebben de kinderen gezien hoe vader en moeder hun grootste geluk vonden quot;in den heiligen familie-kring, hoe zij daar vermaak en uitspanning zochten, en daar tevreden leefden onder elkander, dan zullen de kinderen ook later dat voorbeeld volgen, en minder naar het gewoel der wereld omzien.
Maar het grootste voordeel van het huisselijk
— 341 _
leven der ouders is hierin gelegen, dat zij daardoor hunne aankomende kinderen van vele en groote gevaren terug houden. Is de vader lid van allerhande gezelschajjpeu, en brengt hij den avond buiten zijne woning door, spoedig wordt dit voorbeeld door den zoon gevolgd. Wij veronderstellen dat de godsdienstige vader wel toeziet, dat zijn zoon geene slechte gezelschajjjjen bezoekt, maar ook zonder dat bljjft het drukke verkeer met de wereld nog vol gevaren voor den onervaren jongeling; de afscheiding tusschen goed en kwaad is niet altijd even scherp; ook in goede gezelschappen kan hij menig makker ontmoeten , die niet dienstig is voor hem, met wien hij welligt den weg der zonde zal inslaan : hij is nog te jong om altijd het gevaar in te zien, en hij wordt maar al te zeer door den stroom der wereld voortgesleept en door haar bedrog misleid. Bovendien is het publieke leven eene zeer ongeschikte plaats ter vorming van het menschelijke hart ; alléén te huis toont de mensch zich gelijk hij is, maar in het openbaar is hij altijd meer of minder op het tooneel, waar hij eene houding aanneemt en een rol vervult : de jongeling, die zich vroeg op dat tooneel der wereld beweegt, zal zeker zijne aangeborene eenvoudigheid verliezen, en zijn karakter zal zich op gedwongene wijze ontwikkelen. Ook heeft het publieke vermaak voor den jongeling eene groote aantrekkelijkheid, meer dan voor den vader; en vandaar dat de jongeling.
— 342 —
die dit geniet, al meer en meer daarvan genieten wil, en spoedig den noodigen lust voor den arbeid verliest; hij verveelt zich in zijne bezigheden, hij verveelt zich in den familie-kring, hij haakt alleen naar publieke plaatsen, en als ook daar zijn overprikkeld gemoed geen rust meer vindt, dan wordt zijn hart vervuld van die rampzalige landziekigheid, die zoo menig jongmensch van onzen tijd verteert.
Voeg bij dat alles nog het groote gevaar van de vele en ligtzinnige uitgaven, die hij op dien weg zal doen, van de schulden, waarin hij zich zal steken, en waardoor zoo menige familie ten gronde ging, en men zal genoeg begrijpen van welk belang het is, dat de vader te huis blijft, en door zijn.voorbeeld de kinderen zoolang mogelijk van het publieke leven terug houdt.
Gelukkige familie, waar de huisselijke kring ia eer en aanzien is, waar de leden te zamen werken en te zamen zich vermaken ! Zij alleen kan zich krachtig ontwikkelen , en zal in deugd en welvaren snel vooruitgaan; daar alleen kunnen de kinderen bewaard blijven van het bederf der wereld en der moderne beschaving; daar alleen kunnen zij, om zoo te spreken als in een Seminarie, voor hunne toekomstige bediening in de wereld worden gevormd; en hoe meer zij daar in afzondering leveu met hunne ouders en vrienden, hoe beter voor hen. Het spreekt van zelf, dat de jeugd niet altijd vau ieder openbaar vermaak kan worden terug gehouden :
— .313 —
dat is ook het doel niet van deze woorden; maur de ouders moeten zich tot taak stellen, otn de kinderen zooveel mogelijk aan het huisgezin te binden, om liet familie leven aangenaam te maken, om hen te huis door spel, muziek of nuttig onderhoud te vermaken, en hen in huisselijke feesten, zoo als zij vroeger beschreven zijn, afleiding te verschaffen. Dan zullen de kinderen ook niet verlangen naar publieke vermaken, zooals schouwburgen en opera's, die toch immer, voor de ontluikende jeugd vooral, gevaarlijk zijn, ja in onzen tijd, gelet op het vreeselijk bederf van het theater, plaatsen moeten genoemd worden , waar Christelijke ouders hunne kinderen nooit mogen brengen.
6. DE KEUZE VAN EEN LEVENSSTAAT.
Om de behandejling van de pligten der ouders te voltooijen, motjt er nog een enkel woord gezegd worden over de kpuze van een levensstaat, dien de volwassene jongeling of jonge dochter doet, en over den invloed, dien de ouders daarop mogen en moeten uitoefenen.
Geeft het meisje haar verlangen te kennen om het religieuze leven te omhelzen, dan moeten de ouders aan dit voorstel zoo veel ernst en zorg wijden, als zulk een belangrijke stap vordert : zij moeten daarom te raden gaan bij den pastoor, en met hem onderzoeken of dit besluit uit goede be-
— 344 —
ginselen voortkomt, of zij de noodige geschiktheid voor dien staat bezit, en of zij, eenmaal op dien weg gekomen, waarschijnlijk volharden zal. Dat de ouders haar een jaar of langer beproeven, zal verstandig zijn, vooral wanneer het meisje nog jong is, maar het zal hun niet geoorloofd zijn om dien proeftijd te gebruiken, ten einde haar met zekeren aandrang van haar voornemen af te brengen. Zij moeten het aan God en zijne genade overlaten, en dankbaar zijn als hun kind tot bruid van Christus verkoren wordt.
Meer algemeen is het geval, dat het meisje door een jongeling ten huwelijk gevraagd wordt, of dat de volwassene zoon aan trouwen denkt, en ook in die gevallen mogen de ouders geene weikelooze toeschouwers zijn, maar hebben zij groote en strenge pligten te vervullen.
Het zal niet noodig zijn hierover in bijzonderheden te treden : alles wat in het tweede gedeelte tot de jongelieden gezegd is over de keuze van het huwelijk, van den persoon, over de verkeering der jonge lieden, en de voorbereiding voor het huwelijk, dat alles is evenzeer tot de ouders gezegd; dat is, de ouders moeten zorgen dat, in zulk eene belangrijke zaak, als de keus van het huwelijk of den echtgenoot is, hunne kinderen volgens die wenken van wijsheid en voorzigtigheid te werk gaan. Ook hier vooral blijft waar, wat in de geheele opvoeding hoofdregel moet zijn, dat de ouders hun
eigenbelang moeten vergeteiij en alleen moeten letten op het belang van he'^kind.
Hier kunnen wij de behandeling vau de ouder-lijke pligten staken. Alles, wat in gewone omstan-digheden in het christelijk huisgezin op de opvoeding betrekking heeft, is ten minste aangestipt, en overal werd de voornaamste regel aangegeven, dien men te volgen heeft. Het was niet mogelijk de vele punten uitvoerig te bespreken, en daarbij binnen de grenzen te blijven van een handboek. In-tusschen blijkt uit het behandelde, welk eene ernstige taak de ouderlijke bediening is, en welke zware pligten ouders te vervullen hebben. Zij ontvangen het kind uit de hand van God, rein en vlekkeloos na het Doopsel, maar met eene natuur, meer tot de zonde dan tot de deugd geneigd. Zij moeten onder Gods bijstand dat kind opvoeden voor den hemel; maar behalve zijne kwade begeerlijkheid, zijn de duivel eu de slechte wereld aanhoudend aan het werk, om vroeg of laat dat onschuldige kind te bederven. Om het te beschermen tegen al die gevaren, heeft God het kind aan de ouders toevertrouwd, en hun alle magt geschonken over dat kind, zoodat zij zijn de zigtbare plaatsbeklee-ders van God; maar wee hun, als zij hun pligt verzuimen en hunne waardigheid vergeten ! want eenmaal zullen zij aan God van de zielen hunuer
— ;3-16 —
kinderen rekenschap moeten geven, en dan zal God hun vragen, op welke wijze door hen Zijne plaats bij het kind werd vervuld. Hebben zij, daarentegen, naar vermogen hunne pligt behoorlijk vervuld, hebben zij hunne kinderen deugdzaam en godsdienstig groot gebragt, hebben zij voor hun tijdelijk en vooral voor hun eeuwig welzijn zorg gedragen, o ! dan hebben zij zich eene schoone en onvergankelijke kroon bereid voor de eeuwigheid ; dan hebben zij in den avond van hun leven 's hemels zegen in overvloed te wachten, en de zegen , door hen verdiend, zal ook op hunne kinderen en kleinkinderen overgaan.
OVER DE PLIGTEN DER ECHTGENOOTEN JEGENS ANDEREN.
Door het huwelijk komeu man en vrouw in eene nieuwe verhouding tot andere personen, die hen tot nieuwe pliglen roept. Wij kunnen hier onmogelijk alle toestanden nagaan , waarin het verkeer met de wereld de echtgenooten brengen kan ; wij bepalen ons dus tot de algemeene betrekkingen , waarin zij komen :
1°. Tegenover beider ouders.
2°. Tegenover dienstboden.
3°. Tegenover beider vrienden.
PLIGTEN DEK ECHTGENOOTEN JEGENS BEIDER OI'DERS.
1. Jongelieden, die een huwelijk aangaan wanneer zij hunne ouders nog bezitten, blijven kinderen
van die ouders, zoolang God aan dezen het leven spaart; bij gevolg moeten zij volharden in de vervulling hunner kinderlijke pligten van liefde, eerbied, gehoorzaamheid en bijstand, waar het noodig is. Nooit mogen zij vergeten, dat zij naast God aan hunne ouders alles te danken hebben. Hoeveel sla-pelooze nachten, hoeveel arbeid en moeite is niet besteed aan hen ! Ten gevolge van die zorg zijn nu misschien die ouders verzwakt en afgeleefd, en vorderen dus nu vooral dankbaarheid en liefderijke hulp van hunne kinderen.
Hebben soms de ouders van hunne kinderen geldelijke ondersteuning noodig, dan moet zulks voor het aangaan van het huwelijk met wederzijdsch goedvinden worden bepaald. Ontstaat de nood der ouders als reeds het huwelijk gesloten is, dan moeten de kinderen gezamenlijk met hunne echtgenoo-ten over die ondersteuning in overleg treden, en van beide zijden moet kinderlijke liefde voorzitten bij dat overleg.
Soms zal de gehuwde man of vrouw zien, dat er strijd ontstaat tusschen zijne pligten als kind en als echtgenoot. Hij zal b. v. als kind zijne ouders willen ondersteunen, maar daardoor aan zijne vrouw het noodzakelijke moeten onthouden; hij wil zijne ouders dikwijls gaan bezoeken, maar deze trachten hem afkeerig te maken van zijne echtgenoote. In zulk een geval moet gelden het woord door Christus gesproken : // de man zal zijnen vader en moeder
— 3-19 —
verlaten en zijne vrouw aanhangen, ea zij zullen twee zijn in een vleesch. quot; (Matth. XIX ; 5.) Waar strijd ontstaat, moet de gehuwde de voorkeur geven aan zijne wederhelft boven zijne ouders; maar zoo lang de pligten zich laten vereenigen, mag hij zijne ouders niet voorbij zien.
Ook in hun eigenbelang moeten gehuwden hunne ouders immer met den grootsten eerbied behandelen. Zij toch kunnen op hunne beurt ouders worden. God kan hun huwelijk met kinderen zegenen; en hebben die kinderen in hunne jeugd gezien hoe vader of moeder zijne ouders slecht bejegende, zij zullen op lateren leeftijd geen eerbied voor hunne eigene ouders hebben : inderdaad, zij zullen door hunne kinderen met dezelfde maat worden uitgemeten , waarmede zij hunne ouders toegemeten hadden.
Evenwel, het is ook de pligt van ouders, om zich verstandig te gedragen jegens gehuwde kinderen ; nooit mogen zij zich mengen in hunne huishouding, tenzij alleen met liefderijken en voorzig-tigen raad; ook zou het zeer onbillijk zijn van hen, om iets te vragen, dat hun kind, zonder zijne hu-welijkspligten te schenden, niet doen kan. Ouders moeten zich geheel hun leven opofferen voor het welzijn van hun kind, en dus ook wanneer hun kind gehuwd is; en waar deze pligt door de ouders vergeten wordt, zijn deze niet zelden de oorzaak, dat hun kind een ongelukkig huwelijk beleven zal.
3. Het huwelijk geeft niet zelden aan den
— 350 —
gehuwde nieuwe ouders, de ouders vau zijne wederhelft, die schoonouders genoemd worden. Hoe heeft hij (of zij) zich te gedragen jegens dezen? Het huwelijk legt zulk een naauwen band tusschen man en vrouw, dat zij één worden als één persoon ; bij gevolg wat des eenen is wordt ook des anderen : schoonouders worden dus zoo goed als eigene ouders, en daarom moeten gehuwden schoonouders beminnen en bejegenen, gelijk zij hunne natuurlijke ouders moeten doen.
Alles dus, wat hier van ouders gezegd is, moet ook toegepast worden op schoonouders.
Slechts ééne waarschuwing kan hier nog nuttig zijn. De ondervinding leert, dat het zelden of nooit goed gaat in het huisgezin van jonggehuwden, wanneer de moeder van den man daar geheele inwo-niug erlangt. Welke liefde ook de vrouw voor hare schoonmoeder heeft, het schijnt dat altijd aan ééne van beiden genoegzaam verstand ontbreekt, om in de dagelijksche zamenleving iedere botsing te voorkomen. Daarom zij het den man geraden om zulk eene inwoning nooit toe te staan, tenzij in groote noodzakelijkheid; en dan nog moet hij alle maatregelen van voorzigtigheid in acht nemen.
Een schoon voorbeeld van kinderlijke liefde voor schoonouders lezen wij in de H. Schrift in het boek Euth :
Elimelech, uit den stam van Juda, verliet met zijne vrouw Noëmi en twee zonen het Joodsche
— 351 —
land ten tijde van hongersnood, en vestigde zich in Moab. Daar stierf hij, en zijne kinderen trouwden met Moabietische vrouwen. Ook deze zonen stierven, en de verlatene weduwe, die gehoord had, dat de hongersnood in haar land geweken was, besloot naar Kanaan terug te keeren. Op dien togt werd zij begeleid door hare beide schoondochters, Orpha en Ruth. Toen zij aan de grenzen van haar land gekomen was, zeide zij haar : gaat nu naar uwe moeder terug, en dat de Heer u barmhartigheid bewijze voor hetgeen gij aan mij en mijne overledene kinderen gedaan hebt : en zij kuste haar. Maar deze begonnen bitter te wcenen en zeiden : wij gaan met u naar uw volk. Doch Noëmi hernam : Ziet, wij zijn aan elkander niet meer verbonden : mijne kinderen, uwe mannen, zijn overleden; bo\ endien, ik ben arm en kan niet meer zorgen voor u, daarom keert terug naar uw eigen land. Daarop kuste Orpha hare schoonmoeder, en keerde terug, maar Ruth bleef bij haar, en wilde haar niet verlaten; ik zal met u gaan, zoo sprak zij, waar gij ook verblijft; uw volk zal mijn volk, uw God zal mijn God zijn, ik zal u nooit verlaten; en beiden reisden zij voort naar Bethlehem.
Ook verhaalt de 11. Schrift hoe God die kinderliefde beloond heeft : want Ruth deed een zeer goed
O
huwelijk in het Joodsche land, en uit haar geslacht is later koning David geboren.
§ II.
1'LIGTEN DER ECHTGENOOTEN JEGENS DIENSTBODEN.
Zij, die zich in hun huisgezin door dienstboden laten bijstaan, hebben tegenover deze bijzondere pligten te vervullen, en wanneer zij er zich uitsluitend toe bepalen, om hen behoorlijk te voeden en het bepaalde loon uit te betalen, dan schieten zij zeer te kort in de vervulling van hunnen pligt, en zullen zij in den regel zeer slecht gediend worden.
Om hen goed te kunnen behandelen, moet men hen beschouwen, zooals zij inderdaad zijn, als leden van de familie; al vormen zij dan ook den uitersten kring, al staan zij op den laatsten trap van het familie-leven, zij zijn tock in de familie opgenomen en behooren daartoe. De eerste zorg, die hier op Christelijke ouders rust, betreft de keuze van dienstboden. Het moet hun toeleg zijn om brave en godsdienstige personen te huren, anders stellen zij zich zei ven en hunne kinderen bloot aan groote ergernis. Zijn er in het huisgezin kleine kinderen, dan zal het van groot belang zijn voor dezen, dat men geene dan Katholieke dienstboden neemt.
Nog een anderen wenk betreffende die keuze geeft de groote Fenelon, als hij zegt : u men moet
— 363 —
dienstboden kiezen, die eergevoel hebben;quot; 1) verzuimt men dit, dan krijgt men slechts lage slaven of slavinnen in zijn huis, die bloot om geld of uit noodzakelijkheid dienen, en die zich nooit zullen hechten aan het huisgezin.
De man, als hoofd van het gezin, moet waken over de goede keuze. Ook is het zijn pligt, om zooveel mogelijk te zorgen voor het tijdelijk en eeuwig belang der dienstboden, want ook van hen zal hij eenmaal rekenschap moeten geven aan God. Ontdekt hij groote fouten in de dienstboden, dan moet hij als huisvader hen vermanen, en wegzenden als er geene verbetering volgt.
Daar de dagelijksche omgang met de dienstboden meer tot het gebied der vrouw, dan tot den man behoort, moet zij inzonderheid hare pligten jegens dienstboden goed leeren kennen.
De vrouw vooral moet zorgvuldig waken over hare dienstboden, moet kennen de plaatsen , waar zij komen en de huizen, die zij bezoeken, vooral in de eerste maanden, dat deze in het huisgezin zijn opgenomen; een blind vertrouwen komt in dien eersten tijd niet te pas. Ook moet zij haar karakter en geaardheid leeren kennen, want dat zal noodiquot; zijn, om haar als meesteres te leiden en op te voeden. Gewoonlijk moeten dienstboden door de huisvrouw worden opgevoed, en daarom moet z'j
1) L'Éducalion des lilies. Cap. XII.
vooral in het eerste jaar veel geduld met deze hebben, hare kleine gebreken over het hoofd zien, door liefde hare genegenheid trachten te winnen, en langs dien weg haar tot beterschap brengen, zoo het noodig is. Volmaakt gevormde dienstboden zal men zelden vinden; wil men eene volmaakte, dan moet men haar vormen, met veel geduld en oefening.
De vrouw moet hare dienstboden met waardigheid behandelen, in haar haren evenmensch eerbiedigen; het is het beste middel, om ook zelve door de dienstboden met eerbied en ontzag bejegend te worden.
De vrouw moet vriendelijk zijn jegens haar: dat beurt ze op en doet haar met liefde het juk der dienstbaarheid dragen; zij behoeft niet te vreezen zich te vernederen, wanneer zij nu en dan wat meer gemeenzaam tot haar spreekt, immers zij zijn hare huisgenooten. De vrouw moet haar bijstaan met goeden raad, waar het noodig is, met kleine diensten zelfs ; daardoor maakt zij zich hare dienstboden tot vriendinnen, die haar in tijd van nood dergelijke diensten dubbel zullen betalen.
Vooral moet de vrouw zich dankbaar toonen voor de dienstbaarheid, die anderen haar bewijzen : als Christen kent zij de waarde van den mensch, ook van hare dienstboden, en zij weet zeer goed dat de hulp, die zij van zulke waardige schepselen ontvangt, niet met wat geld kan betaald worden.
— 355 —
Ook zal het goed zijn, als zij van tijd tot tijd kleine belooniugen of geschenken aan haar uitreikt, en haar doet deelen in de feesten van het huisgezin.
Maar bijzonder is het de pligt der vrouw, om te arbeiden aan den godsdienstigen vooruitgang der dienstboden, u Zij moet zorgen, dat zij behoorlijk onderwezen zijn in de waarheden van de godsdienst, want het geloof is de beste waarborg voor de eigenschappen, die men het meeste zoekt en acht in haar. Zij moet haar aansporen tot de vervulling der pligten, die de godsdienst voorschrijft, meer nog door haar voorbeeld, dan door hare woorden; zij moet voor haar de godsvrucht aangenaam en eerbiedwaardig maken, door in haar eigen gedrag-te toonen, hoe deze het beginsel is van edele handelingen en van een liefderijk gedrag. Het gebed moet haar iederen avond vereenigen, opdat zij leeren, dat er eene bovennatuurlijke wereld bestaat, waarin verschil van rang en stand wegvalt, en waar zij allen gelijk zijn voor God.quot; 1)
Zoo moet de huisvrouw ook moeder worden van hare dienstboden, en haar opvoeden voor God. Dat is haar pligt; want als God gezegd heeft in de H. Schrift, dat Hij aan een ieder de zorg voor zijnen naaste heeft opgedragen, dan is dit ook vooral gezegd aan de vrouw met betrekking tot
1) Heures Sérieuses. pamp;ij. 153.
hare dienstboden, die aan haar zoo naauw verbonden zijn. En verlangt men een duidelijker bewijs voor dien pligt, welnu, de Apostel Paulus zegt: n indien iemand voor de zijnen, en vooral voor zijne dienstboden, geene zorg heeft, hij heeft het geloof verzaakt, en is slechter dan een ongeloovige. (1 Tim. quot;V : 8.) Van de zorg, die de Apostel Paulus ook voor een armen slaaf had, hebben wij nog een heerlijk gedenkteeken in den brief, dien hij aan Philemon schreef.
Men hoort in onzen tijd bitter klagen over onhandelbare en slechte dienstboden, en ik wil gaarne aannemen, dat er groote reden voor die klagt bestaat. Vooral in groote steden is het zede-bederf oücler deze klas van menschen uiterst groot en neemt nog dagelijks toe door meerdere zucht naar opschik en weelde; en zedelooze dienstboden zijn natuurlijk allerongeschiktst voor hunne taak. Maar ik ben ook van oordeel, dat de echtgenooten zelve schuld dragen aan dat gebrek van goede en brave dienstboden. Gelijk boven gezegd is, zij moeten ze vormen en opvoeden, en dat verzuimen zij maar al te zeer.
Die opvoeding is zeker voor de huisvrouw eene lastige en onaangename taak, maar ook het is het eenige middel, om zich goede dienstboden aan te schaffen. Waai toch zouden zij het dienen hebben geleerd? men moet niet vergeten, dat zij vrij geboren zijn, en in vrijheid zijn groot gebragt in
het huis hunner ouders; daar hebben zij wel is waar van jongs af aan dienstwerk verrigt, maar het was als kind voor hare eigene ouders, het was een arbeid van geheel anderen aard; en al hebben zij ook reeds in andere huisgezinnen gediend, ieder huisgezin heeft zijn eigen regel en orde, en het kan ons niet verwonderen, als de dienstboden daaraan in acht of veertien dagen niet gewoon zijn.
Maar wil men in de opvoeding van dienstboden goed slagen, dan moet men geene bedorvene personen in huis nemen, maar, zoo als Fenelon zegt, menschen zoeken, die eergevoel hebben en godvruchtig zijn : op zulk een grondslag zal het gebouw hunner opvoeding spoedig voltooid zijn.
Tot die opvoeding, waarvan hier spraak is, kan zooveel bijdragen, dat de dienstboden, althans in het burgerlijk huisgezin en in gewone omstandigheden, in de huiskamer aan tafel eten. Meer en meer begint dat gebruik te vervallen, en het is misschien eene der vele oorzaken van het gebrek aan goede dienstboden.
Ook moeten echtgenooten niet vergeten een ander woord van ïenelon, die zegt, dat het geene geringe kunst is om zich goed te doen dienen. Voor meisjes vooral is het van belang, dat zij van jongs af aan zich daarin oefenen onder leiding der moeder: dat deze haar aantoont hoe zij de achting en liefde der dienstboden moeten winnen, zonder haar gezag te schaden; dat deze haar zegt, met hoeveel geduld
zij ze heeft opgevoed, opdat zij later voordeel doen met de ondervinding harer moeder.
Niet zelden is het gemis aan goede dienstboden oorzaak van wanorde in het huisgezin, en van twist en tweedragt tusschen echlgenooten of hunne kinderen. Daarom moeten zij alles doen wat mogelijk is, om goede en trouwe dienstboden te krijgen; en hebben zij dezen, dan moeten zij hen op hoogen prijs stellen, en hunne diensten goed beloonen, ook dan zelfs, als die personen doör zwakte of ouderdom tot dienen niet meer in staat zijn.
§ HL
PLIÜÏEN DER, ECHTGENOOTEN ' JEGENS BEIDER VRIENDEN.
Onder den algemeenen naam van vrienden worden in dezen titel bedoeld niet alleen vrienden, maar ook bloedverwanten, nabestaanden, ge-buren enz.
Hoe groot ook de huwelijks-liefde bij echtge-nooten is, zij mag de liefde voor ouders of andere menschen niet buitensluiten, en al is men getrouwd, men behoudt de ware en trouwe vrienden van zijne jongelingsjaren; ja zelfs door het huwelijk worden zij merkelijk vermeerderd, want de vrienden ea bloedverwanten van man en vrouw worden nu beider vrienden.
Het zijn ongelukkige echtgenooten, die zich geheel aan alle vrienden onttrekken, en zich opsluiten in hun eigen huisselijken kring; zij missen een groot genot van de menschelijke zamenleving en ook een groot voordeel, want het leven op aarde, vooral in het huwelijk, brengt hen dikwijls in omstandigheden, waarin zij aan troost en hulp van ware vrienden groote behoefte hebben. Maar het is hier de plaats niet, om over het nut van de vriendschap uit te weiden; wij moeten slechts aangeven, wat gehuwden in deze zaak moeten in acht nemen.
Vooreersi moeten zij voorzigtig zijn in hunne keuze, en niet alleen hun eigen smaak raadplegen, maar ook dien van hunne wederhelft. Heeft de man b. v. eenen vriend van vroegere jaren , die aan zijne vrouw zeer mishaagt, hij moet voor haar het verkeer met dien vriend verminderen of opofferen; vriendschap toch is een teeder gevoel, dat zich niet laat opdringen, en huisselijk verkeer kan hij daarom niet hebben met iemand, die niet naar den smaak is zijner vrouw. Hetzelfde moet ook gelden van de vriendinnen der vrouw. Evenwel beiden moeten op dit punt toegefelijk zijn; is het waar wat LaBruyere in het algemeen zegt, dat men niet al te keurig moet zijn op zijne vrienden, omdat men dan gevaar loopt geene vrienden te zullen hebben, dan moet die stelling wel vooral gelden bij echtgenooten voor elkanders vrienden : het moet voor de vrouw een
— 360 —
groot genoegen zijn, dat haar man een paar goede vrienden heeft, die hij nu en dan bij zich ziet, al zijn deze ook niet volkomen zoo als de vrouw ze verlangen zou.
Het behoeft hier niet gezegd te worden, dat men alleen brave en godsdienstige menschen als vrienden in zijn huisgezin mag toelaten. Voor gehuwden toch is dit van nog grooter belang dan voor onge-huwden, omdat een slechte vriend daar niet één, maar vele personen schaden zal, en nog wel de personen, die aan echtgenooten het dierbaarst zijn, de vrouw (of man) en de kinderen.
Maar, in de tweede plaats, hebben zij goede vrienden, dan moeten zij zich tegenover dezen voor twee zaken wachten : voor eene te innige vriendschap, en voor een te druk verkeer. Nooit mag het vertrouwen voor hunne vrienden het vertrouwen voor elkander evenaren, veel minder overtreffen, dat is geheel in strijd met de huwelijks-trouw, die zij elkander moeten bewijzen; steeds moet de vrouw de eerste en innigste vriendin blijven van denman, de man de warmste vriend van de vrouw. Wee de vrouw, die aan hare vriendinnen in vertrouwen klaagt over den echtgenoot! dan verandert zij de edele vriendschap in een gevaarlijk vergif, dat hare huwelijks-liefde zal doen sterven.
Ook moeten zij zich wachten voor een te druk verkeer met hunne vrienden : het moet altijd eene uitspanning blijven, die in geen geval aau de
— 361 —
vervulling hunner groote pligten in den weg staat. Waar de man of de vrouw, om der vriendschap ■wille, zijne zaken verwaarloost, is hij zeer schuldig, en schaadt hij niet alleen zich zeiven, maar ook de zijnen.
Overigens behooren echtgenooten met alle men-schen, met wie zij in eenige betrekking staan, als geburen, bloedverwanten en anderen, in christelijke liefde en vrede om te gaan. Geheel hun gedrag jegens anderen moet stichtend zijn, en waar zij komen, moeten zij den goeden geur van Christus verspreiden. Daarin moeten zij hunne kindereu van jongs af aan ten voorbeeld zijn, en hun door herhaalde onderrigtingen bewijzen van welk een genot en voordeel het is in het dagelijksche leven, en wat zij te doen en te vermijden hebben om met allen wel te zijn.
VIERDE AFDEELLNG.
VAN HET
H XJ W E L IJ K.
MÊmmÊÊSSÊmmSÊÊÊm
DE ONTBINDING VAN HET HUWELIJK DOOR. DEN DOOD.
Gelukkig zijn de echtgenooten, die te zamen in vrede en liefde een hoogen ouderdom bereiken; gelukkig en eerbiedwaardig, wanneer zij zich in den avond van hun leven omringd zien van een talrijk nageslacht; wanneer zij hunne kinderen en klein-kinderen in de vreeze des Heeren zien op-groeijen, en door dezen gesteund en geliefkoosd worden; dan zien zij aan zich zei ven letterlijk vervuld het eerste gedeelte van den zegen van God, dien de priester op den trouwdag over hen heeft uitgesproken; dan kunnen zij gerust hun sterfuur afwachten, en vertrouwen, dat God zijn werk zal voltooijen, dat Hij hun na dit leven de eeuwige zaligheid schenken zal, gelijk hun door de Kerk op dien trouwdag werd toegewenscht 1).
1) Verg, black. 144.
— 366 —
Maar niet zelden heeft Gods voorzienigheid anders besloten over hen; dikwijls neemt de dood één van beiden in middelbaren leeftijd uit het leven weg, ontbindt het huwelijk, en laat den ander achter in een nieuwen toestand van weduwenaar of weduwe.
Deze nieuwe toestand brengt natuurlijk nieuwe pligten voort, waarover in dit gedeelte moet gehandeld worden.
Zijn er geene kinderen uit hun huwelijk geboren, dan wordt de weduwenaar weder de vrije ongehuwde jongman als voor zijn huwelijk, de weduwe desgelijks : beiden hebben zich dus voor God en voor de wereld als zuivere en eerbare lieden te gedragen, met dit beduidend verschil, dat zij, vooral de weduwe, zich veel meer van de wereld moeten afzonderen. Noemi, toen zij haren man en hare kinderen verloren had door den dood, zeide tot hare schoondochters : n noemt mij niet meer Noemi, dat is de schoone, maar noemt mij Mara, dat is de bedroefde; want de Almagtige heeft mij zeer met droefheid bezocht.quot; (Ruth 1: 20.)
Inderdaad, deze gedachte moet den geest der weduwe vervullen en haar tot regel strekken voor geheel haar gedrag. Groot en onherstelbaar is het verlies, dat zij geleden heeft : haar verzorger, haar beschermer, haar beminnende echtgenoot, aan wien zij haar persoon en geheel haar leven had gewijd, is haar door den dood ontrukt, en laat
— 367 —
haar eenzaam en in ledigheid, bijna doelloos op aarde achter : geen wonder, dat groote en bittere droefheid haar hart vervult. In de eerste dagen van rouw wordt zij door de wereld, die geene liefde heeft voor droefheid en tranen, verlaten, en dat is zeer gelukkig voor haar; want het geeft haar het regt, om op hare beurt de wereld vaarwel te zeggen, zooals het aau de christelijke weduwe past. Immers hoe zal zij alléén in de wereld verschijnen, zonder echtgenoot, zonder beschermer ? Toen haar man nog leefde, moest zij, misschien meer dan haar behaagde, vele personen ontvangen en bezoeken ; doch zij leefde niet voor zich zelve, maar voor haren echtgenoot; en daarom heeft zij het met liefde gedaan; maar nu alléén datzelfde leven voort te zetten, neen, dat past niet aan de inge-togene vrouw, en nog minder aan haar, wier hart van rouw en droefheid is vervuld.
Trekt zich de weduwe van de wereld terug, dan zal zij van zelve meer tijd vinden voor de dienst van God en van zijne arme ledematen op aarde. Van nu af is haar hart niet meer verdeeld, zoo als bij het leven van haar man, maar zij kan het geheel schenken aan God; u eene ware weduwe,quot; zegt de Apostel Paulus, u die verlaten is (van de wereld), stelt haar vertrouwen op God, en houdt niet op van bidden en smeeken dag en nacht.quot; (1 Tim. V : 5.) Godsdienstoefening moet, van nu af aan, hare groote bezigheid zijn, en de troost in
368 ^
liare droefheid; en die godsdienstoefeningen moet zij afwisselen door liefderijke zorg voor amen en behoeftigen. Zeker, dan wordt haar staat een schoone en eervolle; dan begrijpen wij waarom de Apostel zoo nadrukkelijk zegt : u eer de weduwen, die ware weduwen zijn, quot; (1 Tim. V : 3), want inderdaad de zoodanigen zijn eerbiedwaardig.
Helaas ! ook deze staat wordt door sommigen op onchristelijke en onwaardige wijze beleefd. Eene treurige maar ware schildering levert de Apostel Paulus van de zoodanigen, als hij zegt : {] Tim. V : 13.) ;/ zij loopen ledig rond van huis tot huis, zij hebben niets te doen, en zijn bovendien praatziek, nieuwsgierig, en spreken over dingen , die niet betamen.quot; Het zijn ijdele vrouwen, ledig van hoofd en hart, die niets begrijpen van de eerbiedwaardigheid van haren stand; zij zijn, zooals de Apostel zegt, //levende dood,quot; d. i. levende voor de wereld en voor hare ijdelheid, en dood voor God; terwijl zij omgekeerd, gestorven voor de wereld, uitsluitend moesten leven voor God.
De H. Franciscus van Sales, die in zijne Philothea een heerlijk hoofdstuk aan de weduwen wijdt , zegt daarin het volgende ;
// De eigenaardige deugden eener ware weduwe ijjn : eene volmaakte zedigheid , eene verzaking van eerbetoon, van wereldsche bijeenkomsten, van titels, en dergelijke ijdelheid, het dienen van armen en zieken, het troosten van bedroefden, het op-
— 369 —
leiden van meisjes tot een godsdienstig leven, — in één woord, haar toeleg moet zijn, om een volmaakt voorbeeld te worden voor jonge vrouwen. De noodzakelijkheid en eenvoudigheid moeten de eenige sieraden van hare kleeding zijn; de nederigheid en de liefde moeten al hare daden sieren; in hare woorden moet zij zedig en zachtaardig zijn, de kuischheid moet haren blik veredelen, en de gekruiste Jesus het eenigst voorwerp van hare liefde zijn.
// In Jt kort, de ware weduwe moet onder de vrouwen zijn, hetgeen het nederige viooltje onder de bloemen is : het heeft een zoeten geur, het verbergt zich tusschen breede bladeren, zijne kleur is niet scherp , het groeit het best in de frissche lucht en als het alléén staat; een zinnebeeld van de liefelijke godsvrucht, van de nederigheid, van de versterving, van de kuischheid en van de stille afgetrokkenheid eener ware weduwe, // wie het goed is, quot; zegt de Apostel, u dat zij in dien staat blijft.quot; ( 1 Cor. VII : 8.)
Zijn er uit het huwelijk nog jonge kinderen, voor wie de overblijvende weduwenaar of weduwe moet zorgen, dan wordt hun eene allermoeijelijk-ste taak opgelegd, want dan moeten zij voor die kinderen vader en moeder tegelijk zijn, en alleen beider pligten vervullen; dan wordt er veel moed en ware godsdienstzin gevorderd, om met lust die taak te aanvaarden.
24
Als de vrouw gestorven is, dan moet de weduwenaar n»ar eene goede hulp omzien, die zijne huishouding waarneemt, en hare vrouwelijke zorg aan zijne kinderen wijdt. Hoe uiterst voorzigtig hij moet zijn in die keuze, blijkt duidelijk; immers hij moet zijne zaken, zijne kinderen, ja zijn eigen persoon aan haar toevertrouwen; en daarom moet hij iemand zoeken, die aan ware deugd een edel hart paart, die in alle opzigten goed gevormd is, die niet voor eenig geld, maar uit Christelijke liefde die ernstige taak aanvaarden wil. De H. Schrift zegt : // eene goede echtgenoote is een geschenk van God,quot; maar hetzelfde mag men wel zeggen van de huishoudster voor den weduwenaar. Het ware te wenschen dat fatsoenlijke meisjes, wier tijd van trouwen voorbij is, al kunnen zij ook uit eigene inkomsten leven, het niet beneden zich achtten om haar leven aan dergelijke toestanden te wijden, dan zouden zij hoogst nuttig zijn voor anderen, en door een kommer- en offervol leven groote verdiensten vergaderen voor den hemel; terwijl zij nu haar leven dikwijls in ledigheid, in verveling, soms in schandelijke ijdelheid doorbrengen.
In den regel zal de voorzigtigheid voorschrijven, dat de jonge weduwenaar zich niet laat bijstaan door eene zuster van zijne overledene vrouw. Deze toch zal, zoo niet in gelaat en voorkomen, ten minste in doen en laten veel gelijken op hare overledene zuster, en het is juist die gelijkenis, die
— 371 —
in het hart van den weduwenaar spoedig liefde verwekken zal : hij meent in haar zijne beminde vrouw terug te vinden, en als dan de eerste tijd van droefheid voorbij is, bestaat er groot gevaar dat hij zijn hart zal schenken aanhaar, met wie hij niet kan huwen om het huwelijks-beletsel van zwagerschap. 1)
1) Zie bladz. 41.
HET TWEEDE HUWELIJK.
Door den dood van één der echtgenooten wordt een tweede huwelijk mogelijk voor den weduwenaar of weduwe. In de eerste eeuwen van het Christendom was het tweede huwelijk maar slecht in aanzien. Daartoe bragten bij de groote waarde, die de Kerk aan de maagdelijke zuiverheid hecht, de diepe eerbied, dien zij toont voor den huwelijks-band, en de strengheid, waarmede zij de onontbindbaarheid van het huwelijk verdedigde; ook verhaalt de geschiedenis hoe de Kerk een korten tijd van boete bepaalde voor hen, die ten tweede of derde maal huwden, en hoe op het Concilie van Neücaesarëa aan de priesters verboden werd, de bruiloften van tweede huwelijken bij te wonen 1).
Deze houding der Kerk werd nog overdreven door de sekte der Montanisten, die de tweede huwelijken geheel verboden, en die leerden, dat ook
1) Hefele , Conciliöngeschiclite 1 Band. paj». 55. Arnliem,
— 373 —
zelfs door den dood de huwelijksband niet verbroken werd. Intusschen deze dwaling werd door de Kerk veroordeeld; Zij handhaafde het geoorloofde der tweede huwelijken, en trok ook al spoedig de bepaalde kerkelijke straffen in.
Het tweede of derde huwelijk is dus geoorloofd en wettig, wanneer het naar de regels der Kerk wordt gesloten; en voor vele personen kan het dienstiger zijn dat zij andermaal huwen, dan weduwenaar O*' weduwe blijven.
Wat men bij het aangaan van het tweede huwelijk bijzonder moet in 't oog houden, is het belang der kinderen uit den eersten echt. De vader trouwt niet alleen eene vrouw voor zichzelven, maar eene tweede moeder voor zijne kinderen, en omgekeerd de weduwe, die kinderen heeft.
De vrouw, die den weduwenaar trouwt, wordf daardoor moeder van vele kinderen : zij moet de kinderen van haren man als hare eigene kinderen beschouwen en behandelen; en zal zij zelve kinderen voortbrengen, zij mag geen onderscheid maken tusschen dezen en die van den eersten echt. Immers door het huwelijk werd zij de hulp van haren echtgenoot, en verbond zij zich om met hein zijne pligten te dragen : maar zijn voornaamste pligt is die van vader, en dus deze vooral moet gedeeld en gedragen worden door haar. Zij moet evenzoo bezorgd zijn voor het tijdelijk en eeuwig heil der kinderen, als hunne moeder zou geweest zijn.
wier plaats zij vervangt : daartoe verbindt zij zich als zij een weduwenaar met kinderen trouwt. Het spreekt van zelve, dat zulk eene vrouw door hoo-gere liefde bezield moet zijn dan de natuurlijke moeder : deze toch heeft de kinderen lief door het natuurlijk gevoel, dat het moederschap geeft, en hetwelk de tweede moeder niet hebben kan; maar dat natuurlijk gebrek moet zij wegnemen door eene godsdienstige liefde, waardoor zij zich voor die arme weezen opoffert; en zou zij zich tot zoo iets niet in staat achten, dan moet zij nooit zulk een huwelijk aangaan, omdat zij er de pligten niet van vervullen kan.
Wordt deze waarheid vergeten, dan ziet men gewoonlijk, dat het tweede huwelijk eene groote ramp is voor de kinderen uit den eersten echt : en weet de ware vader dier kinderen zijn pligt te vervullen, dan zal ook het tweede huwelijk een ongelukkig huwelijk zijn, een huisgezin, waar geen vrede woont, en geene eensgezindheid heerscht.
In onze taal wordt de tweede moeder gewoonlijk stiefmoeder genoemd, en welke de beteekenis is van die uitdrukking blijkt genoeg uit de spreekwijze, stiefmoederlijk hehandeld. Dat dit woord met die hatelijke beteekenis bij ons in gebruik is, bewijst, dat dikwijls, zeer dikwijls de tweede moeder haren pligt vergeet, en de kinderen uit den eersten echt slecht behandelt; maar daarom moeten Christelijke stiefmoeders zich zooveel te meer tegen dat pligt-
— 375 —
verzuim wapenen. Zij moeten door haar gedrag bewijzen, dat zij haren stiefkinderen echt christelijke liefde toedragen, en zoo goed mogelijk bij hen de ware moeder vervangen, die deze door den dood verloren hebben.
Vroeger werd gezegd, dat bij het huwelijk de keuze van de persoon meer door het hart dan door het verstand moet worden bepaald; maar geldt het een tweede huwelijk, dan moet de keuze, ten minste als er kinderen zijn uit het eerste huwelijk , meer op berekening dan op genegenheid rusten. De weduwenaar of weduwe moet in de eerste plaats letten op het belang der kinderen , in de tweede plaats op het belaug van haar, die hij vraagt, of van hem, door wien zij gevraagd wordt, en ten laatste op het eigenbelang. Wordt deze regel goed onderhouden, dan kan het tweede huwelijk zeer gelukkig zijn.
OVER DE ECHTSCHEIDING.
Het huwelijk, dat op wettige wijze gesloten en door de eclitgenooten voltrokken werd, kan alleen vernietigd worden door den dood van man of vrouw. Altijd heeft de Katholieke Kerk de onontbindbaarheid van het huwelijk verdedigd, en aan hare kinderen als geloofs-leer voorgehouden. Dit blijkt het beste uit de Kerkvergadering van Trente, waar in de Sé5'6 zitting de volgende geloofsregel werd vastgesteld :
// Indien iemand zou zeggen, dat de huwelijksband kan ontbonden worden om afval van het geloof, om eene moeijelijke zamenwoning, of om eene moedwillige verlating van de vrouw, anathema sit, d. i. hij zij buiten de gemeenschap der Kerk gesloten.quot; (Can. 5.)
n Indien iemand zou zeggen, dat de Kerk dwaalt, indien zij geleerd heeft en leert volgens de Evangelische en Apostolische leer, dat de huwelijks-
— 377 —
band niet kan verbroken worden om overspel van een der echtgenooten; en dat beiden, zelfs ook de onschuldige, die geen aanleiding tot overspel gaf, geen ander huwelijk kunnen aangaan, zoolang de andere echtgenoot leeft; en dat hij overspel bedrijft, die, na de overspelige vrouw te hebben weggezonden, eene andere huwt, zooals ook zij , die, na den overspeler verlaten te hebben, een andereu man zou trouweu, anathema sit : hij zij buiten de gemeenschap der Kerk.quot; (Can. 7.)
Deze leer der Katholieke Kerk vindt haren grond èn in de H. Schrift un in de overlevering.
Het eerste bewijs uit de H. Schrift is te vinden in het Evangelie van den H. Matthseus, het XIX hoofdstuk.
De pharisEeën vroegen aan Christus ; // Is het eenen man geoorloofd zijne vrouw te verlaten, om welke reden ook?quot; De Verlosser antwoordde, en sprak tot hen : // hebt gij niet gelezen, dat Hij, die in den beginne deu mensch heeft geschapen, hen man en vrouw heeft gemaakt, en gezegd •. hierom zal de man vader en moeder verlaten, en zijne vrouw aanhangen, en de twee zullen in één vleesch zijn? Zoo zijn zij niet meer twee, maar één vleesch. Daarom, hetgeen God heeft verbonden, scheide de mensch niet.quot; Zij (de pharisfeën) zeiden tot hem ; u waarom heeft Mozes dan geboden eenen scheldbrief te geven, en haar te verlaten?— Hij sprak tot hen : Mozes heeft, om de
— 378 —
hardheid uwer harten, u veroorloofd, uwe vrouwen te verlaten, maar van den beginne (bij de instelling van het huwelijk in het paradijs) was het zoo niet. Doch Tk zeg u, (nu volgt de Christelijke wet) zoo wie zijne vrouw verlaat, tenzij oin overspel, en eene andere huwt, doet overspel, en die de verlatene huwt, doet overspel. quot;
Tot hiertoe de woorden van het Evangelie. Als wij deze plaats aandachtig lezen, dan zien wij , dat de pharisseen slechts eene vraag dedeu, namelijk, of men zijne vrouw om iedere reden kan wegzenden. Maar daar het volgens de Mozaïsche wet geoorloofd was in sommige gevallen zijne vrouw weg te zenden en eene andere te trouwen, daarom besloot die ééne vraag der pharisseën te gelijk eene andere, te weten, of dan ook, na het wegzenden der vrouw, een tweede huwelijk geoorloofd was. Op die twee vragen gaf Jesus twee antwoorden, daar Hij zeide, men mag niet om iedere reden zijne vrouw wegzenden, maar alleen om echtbreuk ; en, niemand der gescheideuen mag een ander huwelijk aangaan, want dat ware echtbreuk en overspel. Mozes, zoo zegt Christus, had u verlof gegeven, om uwe vrouwen te verlaten, maar Ik zeg u , dat gij het alléén om echtbreuk doen moogt. Onder de wetgeving van Mozes kondt gij, om de hardheid uws harten, een ander huwelijk aangaan; maar Ik zeg u, die zijne vrouw verlaat en eene andere neemt, breekt den echt, en die de verlatene
— 379 —
vrouw trouwt, begaat overspel. Christus zegt dus, die andermaal trouwt, nadat hij gescheiden is, wordt een echtbreker : doch dit was niet mogelijk, indien het huwelijk door scheiding of wegzending kon ontbonden worden. Dat in de woorden des Zaligmakers de aangegevene uitzondering, tenzij om overspel, alleen betrekking heeft op de woorden , die voorafgaan , zoo wie zijne vrouw verlaat, en niet op de volgenden, is duidelijk; immers, wanneer overspel reden kon geven tot ontbinding van het huwelijk, dan kon de Terlosser niet zoo algemeen zeggen, die de verlatene huwt doet overspel, maar dan had Hij ook daarbij de uitzondering moeten voegen, tenzij zij om overspel verlaten is, of haren man verlaten heeft.
Nog bepaalder drukt Christus zich uit bij Marcus X : 11, 13; daar zegt Hij tot Zijne leerlingen : //Zoo wie zijne vrouw verlaat, en eene andere trouwt, doet overspel tegen haar. En indien eene vrouw haren man verlaat, en met eenen andereu huwt, doet zij overspel.quot; Deze woorden zijn zoo duidelijk, dat zij geene verklaring behoeven.
Ook de Apostel Paulus, in zijn eersten brief aan de geloovigen van Corinthe, het 7de hoofdstuk, geeft een duidelijk bewijs voor de onontbindbaarheid des huwelijks. Ziehier zijne woorden : //Aan hen, die door het huwelijk verbonden zijn, beveel niet ik, maar de Heer, dat de vrouw den man niet mag verlaten : en als zij hem verlaten
— 380 —
heeft, moet zij ongehuwd blijven, of zich met haren man verzoenen 1.) En dat de man zijne vrouw niet wegzend. quot;
Nog eene andere plaats van den Apostel Paulus vinden wij in den Eomeinen-brief, het zevende hoofdstuk; daar zegt hij ; // de getrouwde vrouw is aan de wet gebonden tijdens haar man in leven is ; maar is haar man gestorven, dan is zij van de wet des mans ontbonden. Derhalve zal zij eene overspeelster heeten, indien zij, tijdens de man in leven is, eens anderen mans (vrouw) wordt: maar is haar man gestorven, dan is zij vrij geworden van de wet des mans, zoodat zij geene overspeelster is, indien zij eens anderen mans wordt.quot;
Ziedaar hetgeen de geschrevene Openbaring betreffende dit punt bevat, hoe zij duidelijk als goddelijke leer verkondigt, dat de band des huwelijks onverbreekbaar is, dat een tweede huwelijk niet mogelijk wordt, dan alleen door den dood van één der echtgenooten.
Aan deze evangelische leer sluit zich de leer der Apostolische overlevering, welke eene menigte getuigenissen voor dezelfde waarheid aangeeft : zie hier een paar voorbeelden. Hermas, een tijdgenoot van de Apostelen, schrijft : indien de man weet, dat zijne vrouw eene overspeelster is, en toch met haar voortleeft, zonder dat hij zulks beweent, dan
1) Hiermede is letterlijk in strijd Art. 90 van ons burgerlijk wetboek, dat zulk eene verzoening verbiedt.
— 381 —
is hij zelf aan overspel schuldig; maar heeft hij haar verlaten en trouwt hij eene andere vrouw , dan wordt hij zelf een echtbreker. Het is overspel, zegt Clemens van Alexandriën, wanneer iemand, die gescheiden is, bij het leven van de andere persoon, een huwelijk aangaat.
Zeer schoon, en bijzonder van toepassing op onzen toestand, zijn de volgende woorden van den H. Ambrosius : u Gij zoudt derhalve uwe vrouw wegzenden, als of gij daar regt op hebt, als of liet geene misdaad was; gij zoudt meenen dat gij het doen moogt, omdat de menschelijke wet het u niet verbiedt? Maar gij, die aan de menschen gehoorzaamt, vrees ook God. Verneem de wet des Heeren, aan welke ook zij, die wetten maken, moeten gehoorzamen, // dat de mensch niet scheide, hetgeen God vereenigd heeft. 1.)quot;
Dat deze leer van het Evangelie en van de Kerkvaders over de onontbindbaarheid des huwelijks altijd gehandhaafd werd door de H. Kerk, hebben wij reeds gezien door de uitspraak van de Kerkvergadering van Trente, hier boven aangehaald ; en dat ook nog voor onze dagen het geloof der Kerk onveranderd blijft, zien wij uit de veroordeeling, door Pius IX op den 8 Dec. 1864 over de volgende stelling uitgesproken : // door het natuurregt
1) Deze plaatsen en vele anderen vindt men verzameld bij Lie-berman. Tom. V.
— 382 —
is de band des huwelijks niet onverbreekbaar, en in verschillende gevallen kan de eigenlijk gezegde echtscheiding door het burgerlijk gezag verordend worden.quot; Uit de veroordeeling van deze woorden, door het leerend gezag der Katholieke Kerk uitgesproken, volgt, dat de Katholiek moet aannemen, dat de huwelijksband door het natuurregt onverbreekbaar is, en dat het burgerlijk gezag geen regt heeft om de echtscheiding te verordenen.
Intusschen, de Napoleontische wetgeving is in strijd met het gezag der H. Schrift en der H. Kerk, en laat de echtscheiding toe. Toen de leer der hervorming ontkend had dat het huwelijk een Sacrament is, en toen de leer der Fransche revolutie, verder voortgegaan, ook den goddelijken oorsprong van het huwelijk geloochend had, toen werd het huwelijk verlaagd tot een gewoon burgerlijk kon-trakt, en, even als voor andere kontrakten, werden er bepalingen gemaakt door den wetgever, volgens welke het huwelijkskontrakt kan ontbonden worden. Gelijk twee kooplieden met elkander overéénkomen om een kapitaal bij één te brengen, daarmede handel te drijven onder bepaalde voorwaarden, eu daarbij vaststellen, dat het elk geoorloofd zal zijn om later de vennootschap op te heften, en zijn aandeel terug te vorderen, zoo sluiten twee christenen, die de leer der Katholieke Kerk versmaden, een huwelijkskontrakt met elkander : zij beloven elkander liefde en trouw, maar slechts voor zoo lang als het hun
— 383 —
goeddunkt, om dan die belofte te verbreken en dezelfde belofte aan anderen te doen. Hoe de zwakke vrouw zulk een kontrakt kan aangaan, is niet te begrijpen : zij toch alléén kan schade hebben bij de mogelijkheid der echtscheiding. In een koopmans-kontrakt staan twee mannen met gelijke krachten tegenover elkander, maar hier staat de zwakke vrouw tegen over den sterkeren man ; zij heeft zich ter bescherming aan den man toevertrouwd, en hij kan zich ontdoen van haar. Ook zij, wel is waar, heeft het regt om echtscheiding te vragen, maar bijna nooit maakt de vrouw van dat regt gebruik; zij heeft meer geduld dan de man om eene betere toekomst af te wachten, en bovendien, hare natuurlijke schroomvalligheid, en vooral hare moederlijke liefde voor de kinderen, zal haar altijd van dien uitersten stap terughouden, zoodat het voorregt der echtscheiding alleen voor den man bestaat, en aan zulk eenen man zal de arme vrouw zich wagen ! En dan, wat wordt er bij die echtscheiding van de kinderen? Helaas! zij zullen vroegtijdig één van hunne ouders leeren verachten, zij zullen een anderen vader of eene andere moeder krijgen, die hen niet kan beminnen, en zoo zullen zij vooral de rampzalige gevolgen der echtscheiding dragen. Het is ook zeker, dat de mogelijkheid der echtscheiding er zeer toe bijdraagt, om den huisselijken vrede turschen echtgenooten te verstoren; weet men dat de huwelijks-band onverbreekbaar is, dan leert men
— 384 —
elkander met zijne fouten en gebreken verdragen, dan tracht men zijn humeur en karakter op te offeren aan het huisselijk geluk, en men wordt allengs aan elkander gewoon; wat de liefde niet vermag, zal soms de noodzakelijkheid uitwerken. Maar is, daarentegen, de echtscheiding mogelijk, dan denkt men niet aan strijd tegen zichzelven en nog minder aan onderwerping; dan kan men zich ontdoen van die lastige persoon, en beproeven althans eene betere te vinden. De ondervinding bewijst dan ook, dat de gevallen van echtscheiding ieder jaar vermeerderen, en dat daardoor het familie-leven meer en meer ontbonden wordt. Dat de Staat zelf den nadeeligen invloed daarvan gevoelt is duidelijk voor een ieder, en misschien zal de wetgever al spoedig gedwongen zijn in het belang van den Staat het kwaad te keeren, dat hij zelf in het leven riep.
Intusschen, wat ook onze wetgeving toelaat, nooit mogen Katholieken tot de echtscheiding overgaan ; zij moeten de leer der Kerk eerbiedigen en den huwelijks-band als onverbreekbaar beschouwen; en mogt het ook gebeuren, dat zij in dwaze onbezonnenheid eene echtscheiding hebben gevraagd en gekregen, nooit, in geen geval, is het hun geoorloofd een ander huwelijk aan te gaan, zoo lang beiden leven, want dit ware, gelijk Christus gezegd heeft, overspel bedrijven.
SCHEIDINP DER ECHTGENOOTEN.
Ofschoon ware echtscheiding van een geldig en ■werkelijk voltrokken huwelijk nooit mogelijk is, scheiding tusschen echtgenooteu kan en mag soms plaats hebben , en wordt dan genoemd scheiding van tafel en bed. Bij de behandeling van de pligten der echtgenooten werd gezegd , dat man en vrouw altijd te zamen moeten wonen, en dat zij elkander overal moeten volgen; maar in hoogst bijzondere gevallen kan het gebeuren, dat deze pligt voor hen ophoudt te bestaan, en dat zij elkander verlaten mogen. Evenwel mogen zij hierin niet eigenmagtig te werk gaan , maar zij moeten hunne zaak aan den bisschop blootleggen, wien het alleen toekomt te oordeelen of de reden tot scheiding werkelijk bestaat, en hen van den pligt der zamenwoning ontheffen kan. Doen zich bij zulk eene scheiding moeijelijkheden voor van tijdelijken aard, betreffende de verdeeling der goederen of het onderhoud der kinderen, dan kan
— .386 —
het goed zijn, na de uitspraak van den bisschop, ook eene uitspraak van den burgerlijken regter te vragen.
De eenige prijzenswaardige reden voor zulk eene scheiding bestaat, wanneer beide echtgenooten hunne overige levensdagen in een klooster willeu doorbrengen. In dit bijzonder geval willeu zij naar hoogere volmaaktheid streven , en als dit werkelijk bestaat, zal de Kerk dat edel streven niet tegenwerken. Mogten evenwel zulke echtgenooten andere pligten in de wereld te vervullen hebben, waarvoor hunne zamenwoning gevorderd wordt, b. v. de opvoeding van kinderen, de verzorging van hulpbehoevende ouders; of mogten niet beiden geheel vrijwillig elkanders besluit goedkeuren, dan zal het kerkelijk gezag nooit zulk eene scheiding billijken.
Andere redenen van scheiding zijn van hoogst treurigen aard : b. v. echtbreuk.
Heeft een der echtgenooten zich werkelijk aau overspel schuldig gemaakt, dan kan de onschuldige om scheiding vragen. Wanneer de overspeler berouw toont, en er gegronde hoop is op beterschap, dan zal het meer Christelijk zijn hem vergeving te schenken, en de zamenwoning voort te zetten; maar de onschuldige is daartoe niet verpligt; hij kan en mag op scheiding aandringen; en het kerkelij k gezag zal zijn verzoek billijken, als ten minste de misdaad bewezen is, en de onschuldige partij daartoe noch regtstreeks noch zijdelings aanleiding g af.
— 387 —
Tot dezelfde scheiding kan ook aanleiding geve a de afval vau één der echtgenooten van het ware geloof; vooral wanneer voor den onschuldige daaruit gevaar voor zijn eigen godsdienstig leven zou ontstaan. In het algemeen kan men zeggen, dat, wanneer de voortdurende zamen woning een wezenlijk gevaar zou opleveren voor het eeuwig heil van één van beiden, dan kan de onschuldige aan het kerkelijk gezag om scheiding vragen; en soms ook, wanneer zijn ligchamelijk welzijn in hooge mate bedreigd wordt
Evenwel, omdat uit eene dergelijke scheiding gewoonlijk een groot gevaar voor de zedelijkheid van de schuldige wederhelft volgt, en altijd met ergernis vergezeld gaat, behoort men niet dan iu uitersten nood daartoe zijne toevlugt te nemen; men moet eerst alle middelen beproeven om het dreigend gevaar te weeren en den schuldige tot beterschap te brengen; daartoe is men verpligt door den aard van het huwelijk zelve, waarin man en vrouw voor elkanders eeuwig en tijdelijk geluk alles moeten beproeven. Hieruit volgt ook, dat wanneer, na de uitgesprokene scheiding, de schuldige bewijst, dat hij zich werkelijk bekeerd heeft de onschuldige meestal verpligt zal zijn de zamen-woning te hervatten, anders zou hij zelf oorzaak worden van de nadeelige gevolgen, die uit de onredelijke verwijdering konden voortkomen.
De treurige omstandigheden, waarvan hier
spraak is, zijn ligt te vreezen bij ongodsdienstige echtgenopten; zij toch missen het eenige püddel wat hun zedelijken toestand kan verbeteren; hunne gebreken nemen gewoonlijk met de jaren toe; de eerste liefde,, waardoor zij alles wisten te dragen, is spoedig verdwenen, en dan wordt het huwelijk, soms reeds zeer ligtzinnig gesloten, een vreesselijk juk, eene hel op aarde, waarin de zaligheid der echtgenooten groot gevaar loopt en het heil der arme kinderen schandelijk wordt verwaarloosd.
Het ware middel om zulk een ongelukkig huwelijk te voorkomen, zal dus zijn een goed godsdienstig gedrag der echtgenooten, en eene stipte naleving der pligten, die het huwelijk hun oplegt.
-ooO^OOe-
Voorrede
VII.
Leer der Katholieke Kerk over het huwelijk.
*! \
Hoofdstuk. I. Het huwelijk is door God ingesteld, blz. 3 Hoofdstuk. II. Het huwelijk is voor Christenen
Hoofdstuk. III. Over de magt, die de Katholieke
Kerk over het huwelijk uitoefent .7 16 Hoofdstuk. IV. Het doel van het huwelijk „ 25
Hoofdstuk. V. Wie kunnen en mogen huwen?
i III. Verhandeling over het gemengde
i TV. Over de dispensatie in huwelijksbeletselen en huwelijks-verboden . •/ 80
BLADWIJZER.
Voorbereiding voor hel hmcelijk.
Inleiding..............
I-Ioopdstuk i. Over dc voortrefl'elijkheid van den
Hoofdstuk II, Keuze van den huwelijken-slaat. . « 9^ Hoofdstuk Hl. Over dc keuze van dc persoon. . » 103
Hoofdstuk IV. De verkeering.......» 124
Hoofdstuk V. Nadere voorbereiding van hel huwelijk
Hoofdstuk VI. De trouwdag........»138
Hoofdstuk VII. De bruiloft........»145
DEEDE AEDEEL1NG.
Over de pligten van den Jmwelijken-slaal.
Hoofdstuk I. Over de pligten der gehuwden als
§ 1. Gezamenlijke pligten voor man cn vrouw.
I. Huwelijks-liefde.......quot;
3. Echtelijke kuischheid.....» 158
4. Echtelijke vrede.......»171
5. Wederkeerig hulpbetoon . . . . quot; 178
6. Echtelijke zamenlcving . . . • ' 181 » H. Over de bijzondere pligten van
den man.
BLADWIJZER.
1. Hij is het hoofd der vrouw . . blz. 181
2. Hij ia het hoofd va® het huisgezin. » 188
3. Hij is de verzorger van de familie. » 190 j 111. Over de bijzondere pligten der
vrouw
1. Zij moet haren man gehoorzamen // 194
2. Zij moet eene ware huisvrouw zijn. » 193
3. Zij moet eene godsdienstige vrouw
Hoopdstuk. II. Over de pligteu der eehtgenooten
j 1. Wat moeten de ouders doen voor het kind gedurende de eerste kinderjaren.
1. Voor de geboorte......u 225
2. Geboorte. — Wedergeboorte . . n 232
3. Ue kerkgang der moeder. . . . u 239
4. Eerste opvoeding...... „ 244
5. De ouders ziju de opvoeders van
G. Wenken aan ouders over de opvoeding der eerste jeugd . ... n S60 7. Het groot belang van de eerste opvoeding .........»278
j II. Wat moeten de ouders doen voor het kind gedurende zijne leerjaren
(7 - 12.)
1. Algemeene opmerkingen , ... u 288
4. Huisselijke feesten....... S05
6. Muzijk. — Teekenen ... «; 311
7. De eerste H. Communie . . . » 313
BLADWIJZER.
f TTT. Wat moeten de ouders doen voor het kind gedurende de jongelingsjaren
1. Over de keuze van eene betrekking, i 310
3. De Lektuar........quot; 331
4. De omgang der jongelieden met vrienden.........quot;
5. De, huisselijke kring.....quot; 337
6. De keuie van een levensstaat . . » 348 Hootdstik. III. Over de pligten der echtgenooteu
jegens anderen f I. Pligten der echtgenooten jegens
beider ouders........quot;
^ II. Pligten der echtgenooten jegens
dienstboden.....^ ■ • quot; 352
^ Hl. Pligten der echtgenooten jegens
beider vrienden.......» 358
Over de ontbinding van het huwelijk. Hooïdstuk I. De ontbinding van het huwelijk
door den dood ....... n 365
Hootdstuk II. Het tweede huwelijk......n 373
Hooïbstük III. Over de echtscheiding.....»376
Hooidstus IV. Scheiding der echtgenooten ...» 385