-ocr page 1- -ocr page 2-

Philofophici Theoretici
Octavo 21,

n
fe -

r j

tffi

-ocr page 3-

■ ■ 7' --I'- -»«r^.fr. ^ ' -

r...

z '..r-.,.

r:

-

r

i

-ocr page 4-

r«-

wCÇ^' . —.quot;s ^nbsp;'- .

; ÂÙ^ \ ■ - •

-ocr page 5-

r

*nbsp;- iweieW ' • • - w -nbsp;.--■s^»-..nbsp;4 .Jj.-'

k'iquot;-- J

hnüï-»«;

-ocr page 6-

isT

■ t;

£

af

1 -

y

' Vquot; ■ r : quot; •

-i:

■-■^ts;

-ocr page 7-

VERHANDELING

over de

zucht van den mensch tot geluk
over het gevoel: byzonder over

HET ZEDELVK GEVOEL.

BOOR

H. C. C R J S,

-ocr page 8-

I ■nbsp;, , .

■ • '. •nbsp;'ï wft'»»F-w^r*

-yx '

„.W- J

gt;

m.

1'. V*

s-

i: ' O g'

ff: quot;üii?quot;^

. - H

t ~

-ocr page 9-

quot;^AAN DEN LEZER.

De Verhandeling welke hier wordt aangehoäen, was
alleenljk opgefleld om in een loffel'^jk Genootfchap te
worden voorgelezen. Na de voorlezing wierdt ee-
nig verlangen getoond^ dezelve in dit Magazyn ge-
plaatst te zien. Voor de Drukpersfe niet ingerigt ^ zal
zy nu mogelyk niet voldoen. Doch daar was weinig
tyd, om niet te zeggen weinig lust, dezelve nader
te bearbeiden.

Kortelyks nog , voor ik dit verhandelingjen fchreef
het uitmuntend werk van den verheven
mosEs men-
delszoon
herlezen hebbende , en vol zynde van de
daarin voorkomende fchoone gedagten, heb ik die nu
en dan gevolgd., en zo veel mogelyk was, de voortref-
felyke leer van dien grooten Wysgeer met gemeenza^
me voorbeelden opgehelderd en geßaafd.

Mogelyk wordt deze Verhandeling 'gevolgd van eene
Tweede : Tot
onderzoek , wat men doorgaans door.
het zedelyk gevoel verftaat.,en of het zeiven een grond-
beginzel en egt kenmerk van zedelykheid is. En van
eene Derde: Wat eigenlyk het zedelyk gevoel, niet
naar de begrippen der voorflanders van het zedelyk
gevoel als een grondbeginzel van zedelykheid^ maar
naar waarheid is. Althans deze onderwerpen zyn ge-
%vigtig genoeg voor eene ernftige nafporing.

h. c. cras.

A 2nbsp;ver-

-ocr page 10-

verhandeling over de zucht van den
wensch tot gelüii: over het ge-
voel: eyzonder over het ze-
delyk gevoel.

O

Twee foorten van Verhandelingen zyn voornïiincii-
lyk in Letterkundige Byeenkomften in gebruik. Dq
cene foort behandelt zulke Onderwerpen, die denfpree-
ker aanleiding geven , om in meerderen of minderen
ti-ap het gemoed zyner toehoorderen te treffen; zoda-
nige tafereekn op te hangen, die aandoenlyke voor-
werpen als voor het oog vertoonen ; met eenige trek-
ken van welfprekendheid het hart der aanwezenden te
ftreclen; dezelven opgetogen, als in eenp gedurige ver-
vvagting, verlangen, werking te houden.

De andere foort van Vertoogen loopt over onder-
werpen van zuivere befchouwing, van onderzoek, van
enkele kennis en wetenfcliap; behoort niet tot de aan-
doeningen van het hart,
maar tot de bevattingen van
het verftand ; niet tot de beweegingen van het gemoed,
maar de beöordeelinge der reden; niet tot die belang,
neeiningcn in de bekroonde deugd of geftrafte on-
deugd , maar tot koele nafpooring van 't geen waar-
fchynlyk of onwaarfchynlyk, zeker of onzeker, waar
of onwaar is.

Beide deze foorten van Verhandelingen hebben haa.
re voordeelen en nuttigheden. Doch het is ontwyflel-
baar, dat de eerfce foort den hoorder meer aandoet;
door gemoedsbeweging meer in werking houdt, en om
die reden veel aangenamer is, terwyl de andere foort,
yeelal in afgetrokkene betoogingen bellaande, dikvvyls
dor en fchraal voorkomt, de aandagc niet opwekt,
fommigen verveelt, en die alleen kan voldoen, welken

de'

-ocr page 11-

over de zucht tot geluk ; over 't gevoel , enz. 5

de zucht tot wetenfchap zo' hoog heeft verheven, dat
hunne ziel in de zuivere kennis, in de koele befchou-
wing van waarheden, belang ftellende, geene fpooren
van gemoedsbeweegingen behoeft , om waar genoegen
te genieten.

Het is dan gemakkelyker, in de eerde foort^ dan in
de laatfte te flaagen: en, indien myne
voorigeVerhan-
deling (*), welke ik in den voorleden winter de eer
had, in deze lofFelyke Maatfchappy te mogen doen,
en
welkers gefchiedkundig gedeelte ten mhlfte eenig-
zins tot de eerfte foort van Vertoogen overhelde,
eenige goedkeuring van mve toegevendheid heeft ver«
worven; thans heb ik regtmatige reden van bekomme-
ting, dat myne tegenwoordige Verhandeling misfchien
te leerflellig, te afgetrokken zal voorkomen, en ik niet
zoo veel orde, zo veel nedieid, zo veel betoogkragt
zal kunnen bybrengen, om een gunftig oordeel van U
te kunnen verwerven.

Myn voornemen, is, Myne Heeren! te handelen.
Over de zucht van den Mensch tot Geluk : over het
Gevoel: h^zonder over het zedelyk Gevoel.
Verleent my
eene
goedgunftige , maar vooral eene toegeeveiide , aan-
dagt.

IFy haaJien allen naar geluk t deze natuurdrift is
eigen aan alles wat leefc, aan alle gevoelige wezens :
\vy hebben die gemeen met den groven Olyfant en het
kleinfte gekorven diertjen.

IVy haaken allen naar geluk: al het gewoel, ge-
loop , gekoop, gefcbryf, gewryf, yveren, tobben, van
den vroegen morgen tot den laaten avond , waartoe

ge-

C*) Over hei Verhand der Staatkunde met de Zeden- en
Qefchiedkunde.

As ^

-ocr page 12-

gefchiedt dit alles ? waartoe anders , dan om ge-
mak, voordeel, ruimte, rykdom, eer, aanzien, met
een woord, om geluk te verkrygen? Wie zou anders
zo veel last, moeite , zwoegens op zig nemen, en
doorworftelen willen?

Wy haaken allen naar geluk', deze zucht is de eer-
fle dryfveer van onze daaden: zy vertoont zig al vroeg
in den zuigeling , die naar s'moéders borst verlangt,
zyne poezelige armptjes derwaarts uitftrekt, en dan
eens met weenen, dan eens met een vriendelyk lagjen,
zyn verlangen te kennen geeft. Hoe onfchuldig is dan
de begeerte tot geluk! en hoe weinig hebben die Wys-
geeren de Natuur geraadpleegd, ja, hoe zeer hebben
zy der Natuure geweld aangedaan, die de^e zucht tot
geluk veroordeelende , een famenflal van zedekunde
hebben willen oprigten , waarin het geluk van den
mensch niet begrepen was, waarby de mensch geen
belang hadt! Niet, dat ik de leerftellingen van eenen

hobbes, veel minder die van eenen mandeville wil
goedkeuren : Dezen twylFel ik , of het geluk uit hec
regt oogpunt hebben befchouwd. Maar zy , die de
leer vajn eene algemeene goedwilligheid, van eene inge-
fchapene gevalligheid, met
cumberland; zy die nijct
SHAFTEsr.ury en anderen, alle zucht tot geluk van de
deugd afzonderen, die met
elie saurin en fenelon
beweereu , dat de Tefdq! voor het Opperwezen geen
vooruitzigt moge hebben op eenige tydelyke of eeuAvi-
ge vergelding : dezen , zeg ik, zyn van het fpoor der
Natuur en waarheid afgedwaald, enwaanen, met hun-
ne overdreevene Wysgeerte , wyzer te zyn , dan het
Opperwezen zelf, welk deze zucht tot geluk aan den
mensch heeft ingefchapen; welk dit heelal zo heeft in-
gerigt , dat 'er een onverbreekbaare band is tusfchen

deugd

-ocr page 13-

deugd en geluk; welk met belooningen aan de deugd,
en ftrafFen aan de ondeugd te hegten, die zucht tot
geluk blykbaar heeft goedgekeurd; Ja, Myne Heeren,
die voorftanders van belangelooze deugd, zyn met alle
hunne grootfpraken en fchynfchoon, zo verre van de
Natuur en waarheid afgedwaald , dat ik in tegendeel
durf beweeren; dat, gelyk de zwaartekragt de groote
wet voor de lichaamen; zo ook de zucht tot geluk de
éerfte dryfveer en de hoogfte wet voor gevoelige, voor
denkende wezens, voor menfchen is : en gelyk, die
wet der zwaarte weggenomen zynde, de zigtbaare wae-
reld, een C^aos, eene verwarde mengeling zoude zyn;
zo ook de zucht tot geluk, die kragtige dryfveer, ver-
lamd of verbrookeu zynde, de zedelyke waereld, zon-
der ziel, zonder Iceven zoude zyn, verward, ja ver-

niétigd worden.

ffy haaken allen naar geluk: wy zien geheel het
menschdom derwaarts yverig ftreeven. Openen wy
fle^ts de oogen; de ondervinding, die getrouwe leer-
meesteresfe , leert ons beter , dan alle ydele be.
fpiegelingen en fchoonfchynende droomen, die het
menschdom anders vertoonen dan het is, ja dan het
moaielyk is ; die ondervinding overtuigt ons, dat die
zucht, diê begeerte , dat verlangen , de fpooren en
prikkels zyn j die ons tot bereiking van geluk voort-

dryven, - Maar, bereiken wel alle menfchen het

voorgeftelde doel f Kunnen zy allen het geluk deelag-
tig worden ?

Het is zo: daar is een groot onderfcheid tusfchen
geluk en geluk; de neigingen der menfchen zyn ver-
fchillende: het geen de een verlangt, verwerpt de an-
der: daar is
waar-, daar is fchyn-gtlvk, Maarftel-

A 4nbsp;Iß»

-ocr page 14-

len wy eens die verfdiillendheden aan eene zydel Ne-
men vvy hst geluk eens algemeener: — Daar is geen
^ geluk zonder genoegen: ~
Een genoegen, éine aan-
quot; gename aandoening maakt egter nog geen geluk uit:
daar is ook onder het menschdom geen genoegen zon-
der eenig inmengfel van ongenoegen, geen geluk zon-
der eene influiping van ongeluk. Bepaalen wy dan
het
^•eA//^, als eene zekere reeks en opvolging van genoegens^
welke de tusfchenvallende ongenoegens overtreffen:
dan vraag ik nog : verkrygen wel alle menfchen dat
geluk; 't welk zy nogthans- verlangen , begeeren, be-
jaagen?

Gylieden weet, Myrie Heeren ! gy weet het door
ondervinding, gy weet het door opmerking, gy weec
het door uwe verkreegene kundigheden; geen gewrog-
ten zyn 'er zonder oorzaken , geen' eindens worden
zonder middelen bereikt. Dit verband is natuurlyk,
noodzakelyk , onverbreekelyk, eeuwig. Dit kunftig.
heelal, zo zedelyk als natuurlyk befchouwd, wat is
het anders, dan een famenftel van einden en midde-
len, van oorzaken en gewrogten , met de hoogde wys-
heid, door de eerfte oorzaak van alles, konstryk fa-
men verknogt ?
Zou dan een mensch, met eene fterke
drift tot geluk gefchapen, gefchapen in dienftand, dat
hy dat geluk, waar toe zyne natuur helt, kan magtig
worden; zou
dan een menseh, vraag ik, dat geluk
zonder de gepaste , de toereikende middelen kunnen
verkrygen ? Dit wïis oiimogslyk 5 onii3.tuur]ykj tegcix
onze ondervinding , tegen de orde en wetten van het
heelal aanloopende.

Maar hier ontftaan dan natuurlyk twee vragen: I.
Welken zyn die middelen, door welken wy het geluk

kun-

-ocr page 15-

IN 'T BYZONDER OVER. HET ZED. GEVOEU f

kunnen deelagtig worden? en II. Hoe kunnen wy die
heilzame middelen leeren kennen?

Wat de eerfte vraag betreft, gelyfc wy in geene by-
zonderheden kunnen vallen, die op duizende wyzever-
fchillen, maar het geluk in het algemeen hefchouwen;
zo kan die vraag alleen zien op de middelen tot het
geluk in het algemeen; en zo moeten wy ons dan in
't gemeen ook alleen bepaalen tot dien moeilyken, dien
ftylen weg, die tot den hoogen Tempel van het waar
geluk opleidt: —• En welke zou die weg zyn? welke
zou die anders kunnen zyn, dan —
de deugd.

De deugd is eene betragting van goede,, de ondeugd
van
kwaade daaden. Verlangt dan iemand het waaf
geluk te verkrygen , het
ongeluk te vlieden; dat hy
yverig, volvaardig, moedig, ftandvastig, goede daaden
oeiFene , en nimmer zig met kwaade daaden bezoe«
dekl

Maar (zal mogelyk iemand klagen) wat zyn die Wys-
geeren; wat zyn die Zedenmeefters veelal ryk in woor.
den , doch arm in zaken ! Ik vraag naar den weg tot
geluk? en men antwoordt my , dat die weg de
Deugd
is. Ik vraag wederom , wat is deugd'iamp;n men antwoordt
tny, dat die in de oelfening van
goede daaden beftaat.
Nu ben ik nog even ver gevorderd. Ik moet al we-
derom vraagen : wat zyn
goede daaden ? en welke is
het kenmerk , of zyn de kenmerken , waar aan ik,
even als het goud aan den toetfleen, kan beproeven,
welke
goede , welke kwaade daaden zyn ? welke daa-.
den my den fteilen berg kunnen doen beklimmen, en
den Tempel van het waar geluk inleiden, en welke in
tegendeel my op verkeerde paden zouden brengen, en
ia den afgrond des verderfs neder ftorten? Zonder zo-

A 5nbsp;da'

-ocr page 16-

danig zeker kenmerk, dobber ik fteeds in vertwyiFe-
ling, en zwerf even als een Zeeman, zonder compas
in de holle Zee dezer waereld; vol gevaars, om, in
plaatfe van een behouden haven te bereiken, op vernie-

lende klippen verbryzeid te worden--Dit is ,zo,My-

ne Heeren.' deze vraag naar zodanig kenmerk, naar
zodanig zedelyk compas, is voegzaam, gepast, en van
veel belang: wy hebben dezelve daarom reeds zo even
in de tweede plaats opgegeven.

Daar is zodanig zedelyk Compas (opdat ik my
van deze overdragt bediene 3; daar zyn 'er mogelyk
meer dan
één, allen even goed en gefchikt, om ons,
in het bevaaren van den Oceaan dezes levens te beffie- ,
ren , de gevaarlyke draaikolken van verderf te doen
myden , en de haven van waar geluk te doen be-
reiken. Maar, die daar voor fcheep komen, zyn niet
allen even goed, niet allen even bekwaam tot het oo^f*
merk: fommigen doen geenen den minflen dienst: an-
deren zyn aan veele miswyzingen onderhevig.

Ik wil uwe aandagt, Myne Heeren, niet misbrui-
ken , met alle de kenmerken van goed en kwaad, met
alle de eerde grondbeginfels van de Zedekunde , die
door veele Geleerden , ieder naar zyne byzon^ere be-
grippen , zyn aangeweezen , op te geven. Laten wy
'er ilegts eenigen , en wel de voornaamllen optellen.
pufendorf gaf tot ecrfte les en kenmerk van goed
en kwaad, dat wy al dat geen moeten betragten, het
welk met het gezellig leven overeenkomt, en dat daar-
mede ftrydt, nalaaten:
wolf, dat wy onze volmaakt-
heid moeten bevorderen:
wieling , dat wy moeten
leeven overeenkomftig de orde van het heelal: ande-
ren, dat wy voldoen moeten aan de oogmerken van de

fchep-

-ocr page 17-

fcbepping dat wy moeten handelen overeenkomllig
onze betrekkingen tot anderen wezens : deze weder-
om, dat wy Gods wil moeten gehoorzamen: geenen,
dat wy
onS' waar geluk moeten betragten.

Om andere grondbeginfels van Natuurrecht en Ze-
dekunde , welken hunne ongerymdheid zelve daadelyk
heeft wederlegd en verflagen, niet op te haaien, deze
twee laatfte grondbeginfels zyn zodanig, dat zy aan
de vereischten van een waar grondbeginfel van Zede-
kunde geenzins voldoen.

Zy , die tot zodanig grondbeginfel ftellen: doe al
■wat uw geluk bevordert!
doen ons weinig dienst. Wy
vraagen een kenmerk van goed en kwaad, van waar-
en fchyn-geluk , en men antwoordt ons ,
doet al wat
uw geluk 'bevordert.
Dit is even nuttig , als of een
kranke den Geneesheer raadvraagende, wat hy tother-
flel zyner gezondheid moest te werk ftellen, tot ant-
woord kreeg , dat hy moest pogen zyn gezondheid te
herflellen.
Hoe! Is deze vzxmzznm^,bevorder uw geluk '
wel noodig ? Moet men ons aanfpooren om gelukkig
te willen zyn ? Immers zyn wy allen van natuur zo'
zeer tot ons geluk geneigd, en van ongeluk afkeerig,
dat wy, (gelyk de wyze
cicero,die grondige kenner
der menfchelyke Natuur, ergens gezegd heeft,) datwy
eerder kunnen ons zeiven verlaaten , dan die natuurdriit
afleggen.
Wy haaken allen mar geluk: Maar dit is
de groote zaak ; welke is de regte weg, die naar het
waar geluk leidt? Wy zoeken een
kenmerk om te on-,
derfcheiden , welke daaden ons tot het geluk leiden;
welken in tegendeel ons in rampfpoeden zouden neder-
ftorten, op dat wy dezen, myden, die betragten mo-
gen. Zeg ons dan niet, o Leermeefter, of wie gy

ook

-ocr page 18-

ook zyn moogt, zeg ons niet, bevorder uw geluk ^^
maar weis ons veel eer den waaren weg tot geluk aan!
Leer ons , welke daden het zyn , die ons geluk aan-
brengen , ongeluk afweereni Geef ons een
kenmerk,
een toetsfleen op, aan welken wy in alle gevallen, de
daaden kunnen toetfen , en de goeden van de kwaa-
den onderfcheiden ! opdat wy dat geen erlangen,
waar na onze natuur van zelve neigt, helt, verlangt.

Niet meer zyn zy gevorderd, die ons als een grond-
wet der Zedekunde voorfchry ven,
dat w^ Gods wil moe-
ten gehoorzamen.
VoortrefFelyk voorfchrift, Myne Hee-
ren ! maar geen grondbeginfel , geen voldoend ken-
merk. Het is onbetwistbaar zeker, dat wy aan den
wil van het aanbiddelyk Opperwezen moeten gehoor-
zamen ; maar een mensch , in den ftaat der Natuur,
en van het licht der gewyde bladeren beroofd, (hoe-
danigen op den aardbodem nog veelen zyn) hoe zal die
weeten, wat God
wil, dat hy doe oflaatequot;? welk ken-
merk
, welk grondbeginfel is 'er, waaruit hy in aHc
gevallen Gods wil'kan kennen en opmaaken?

Wy zullen de overige grondbeginfels van Zedekunde
en Natuurlyk Recht niet allen ophaalen. Niet, dat wy
dezelven afkeuren. Integendeel. Wy gelooven veel
eer, dat dezelven meest allen voldoende zyn , en op
het zelfde t'huiskomen: het welk de Geleerde
castil-
lon niet onaardig aldus uitdrukt (♦): De Zedekunde
(zegt hy,) h gelyk aan denNyl, die Egypte vrugtbaar
maakt, terwyl men twist over zynen oorfprong.

Eén gevoelen egter is 'er, één zo genaamde grondflag'
Tan Zedekunde, welke, in deze eeuw, van
schaftes-

bu-

f») Disc. fiir rorig. dc rinegai.

-ocr page 19-

eury en hutcheson geboren, door hume enFORDYCE
opgekweekt , door
merian , robinet , spalding ,

POUILLY, riedel, netleson, hulshoff , bennert,

HOTTiNGER en menigte andere Geleerden , tot zekeren
trap van beftaan en aanzien onder dc Leeiftdlingen ge-
bragt, ook eenen rol op het toneel der geleerde Wae-
reldquot; gefpeeld heeft; welke grondOag , fclioon thans
wel een weinig minder dan) in den beginne gelief-
koosd, ons nogthans waardig fchynt, dat wy hetzel-
ven van naby
befchouwen, en met deze befchouwing
uwe aandagt eenigzins bezig houden : deze grondflag
van Zedekunde is het zogenaamd
zedelyk oevoel ,
het welk deszelfs Voorllanders als eenen onfeilbareu
Keurmeester van Zedelyk goed en Zedelyk kwaad, als
eenen Leidsman tot de deugd, en voltooijer van ons
waar gehik hebben aangeprezen. Wy zyn genegen om
de waar- of valschheid van deeze leerftelling te onder-
zoeken. Ten dien einde zullen wy in deeze Verhande-
ling alleenlyk zo over
het gevoel in 't -algemeen, als
meer byzonder over het beftaan en aanwezen van het
Zedelyk gevoel mz^ gedagten mededeelen, terwyl wy
by eene volgende
gelegenheid zullen onderzoeken, hoe
verre het
Zedelyk gevoel als een kenmerk van goed en
kwaad , als een grondbeginfel van een Zedekundig
leerftelfel, kan aangemerkt worden.

Het is onbetwistbaar,Myne Heeren! dat,gelykwy,
uit een ftofFelyk lichhaam, en eene onftolFelyke ziel,
beiden beftaan , dat wy derhalven niet alleen wezens
zyn , die denken , vergelyken, oordeelen en redenee-
ren ; maar ook die
gevoelen. En wat men ook om.
tient de zielen der dieren moge gelooven, het is on-
twyiFelbaar,dat ook de dieren van de grootften af, tot
de üeinften toe, allen gevoelige wezsquot;^ zyn.

-ocr page 20-

Dit gevoel behoort voor eerst meer tot ons lichaam i
de aandoeningen van koude en hitte, vogdg en droog,'
ruuw en effen, van verfcheidene kleuren, van muzyk
van veelerhande geuren van bloemen, en wat dies meer
is , overtuigen ons ten fterkfte van de waare aanvve-
zenheid van dit gevoel, het Avelk of aangenaam is,
of onaangenaam, genoegelyk of verdrietig.

Dit is het lichamelyk of zintuigelyk gevoel, hetwelk
wy met andere dieren gemeen hebben.

Maar behalven dit lichamelyk gevoel is 'er nog een
ander, het welk meer toe de
ziel, dan wel tot het
lichaam^ fchynt te behooren, en daarom van veelen
een
inwendig gevoel genaamd wordt. Hoe veel deel
het lichaam in dat ziels gevoel hebbe, willen wy niec
onderzoeken. Wy zyn huiverig om eenen doolhof van
zo veele duisterheden , den doolhof van den famen-
knoop en vereeniging van zo zeer verfchillende we-
zens , als ziel en lichaam zyn , in te treden. Hec
is thands genoeg, dat 'er dadelyk zo een
gevoel is,
het welk byzonderlyk tot de
ziel behoort, en het
welk, even gelyk de aandoeningen van het lichaam, of
aangenaam, of onaangenaam is. By wien verwekt de
wyze grysheid geen eerbied ? Wien bekoort niet de
fchoonheid der deugd? welker onwederllandelyke kragt
zelfs het hart van den Tyran
Dionyßus dermate trof,
dat hy, door de trouw van
Damon en Phintias getrof-
fen , verzogt, tot hunnen derden vriend te mogen wor-
den aangenomen (*gt; Zien wy niet de tekens dezer
aandoenlykheid reeds in de vroege jeugd der kinderen
zig vertoonen ? Hoe verblyden zy zig, wanneer zy
hunne ouders hooren pryzen ? Wat verheugen zy zich,

als

(♦) CICERO, III. de Offii. 3.

-ocr page 21-

als zy hunne, makkers overwinnen; welke fchaamte
bedroeft den overwonnenen , en bewolkt al den luis-
ter van zyn anders genoegelyk aangezigt? -— Daar
is dan zo een ziels gevoel, en deszelfs aandoeningen
zyn geneugelyk of verdrietig.

De voorwerpen , van welker befchouwing onze ziel
of aangenaame of onaangenaame aandoeningen ontvangt,
zyn
lichaamelyk of onlichaamelyk.

Lichaamelyke zyn, by voorbeeld, fchoone kleuren ,
heldere glanzen, fraaije bouworde, een vrugtbare vlak-
te , eene onmeetbare ruimte, eene eindeloze zee, eene
fteile afgrond , en welke andere fchoonheden of wan-
gellaltcn de zigtbare waereld meerder opgeeft, en wel-
ken, door middel der zintuigen, wel verfchillende,maar
altyd aangenaame of onaangenaame gevoelens in de ziel
drukken.

Onlichaamelyke voorwerpen zyn nieuwlings ontdekte
waarheden, edelmqedige daden, al \vat eeriyk, recht-
matig , billyk is. Hoe aangenaam is het voor een regt-
geaarde ziel, zynen ongelukkigen vriend met raad en
daad te helpen ? eenen verdoolden door heufche verma-
ningen tot de deugd te rug te brengen? zyn Vaderland
van de overheerfching van eenen woesten geweldenaar;
of van de onderdrukking van muitzuchtigen te verlos-
fen? Welk een verrukkend genoegen, dankbaarheid aan
zynen weldoener te kunnen bevvyzen ? — In tegendeel
de denkbeelden van ondeugd, van onbefchaamdheid,
wellust, geveinsdheid, bedrog, wreedheid, verraad,
verwekken de onaangenaamfte aandoeningen in iedere
edele ziel, welke zig van de gewoonte en gemeenzaam-
heid dier vuige denkbeelden zuiver en onbefmet heeft
bewaard. Wie verfoeit niet
CatiUna ? wie haat Tartufe
niet?

Daar

-ocr page 22-

!i6 over de zucht tot geluk; over het gevoel;

Daar is dan een lichaams en een ziels-gevoel: maar,
dit is liet nïet al. De voorwerpen van ziels aandoenin-
gen zyn, ©f enkel
befchouwelyk, oïzeedelykx dat is,
zy behooren enkel tot de
hefchouwing van het verftand,
of tot de
mhneiging en beftiering van onze vrye daaden'
Het is eene befchouwende aandoening der ziel, die uit
het doorzigt
in of de ontdekking van gewigtige waaiw
heden geboren wordt: hoedanig die aandoeningen wa^
ren , welken een
archimedes , een newton gevoel-
den , wanneer zy uit het laage flof in hemelfche be.
fchouwingen waren opgetogen.

De zucht tot kennis, tot wetenfchap, is den mensch
natuurlyk eigen. Zy vertoont zig al vroeg in jonge kin-
deren , die, zodra hunne vermogens daar heen toerei-
ken, alle voorwerpen, die onder hunne vatbaarheid val-
len , met eene nieuwsgierige drift befchouwen en onder-
zoeken. Met welke nieuwsgierige aandoening luisteren
zy niet naar vertellingen, die onder het bereik van hun
verftand vallen , vooral indien dezelven wat wonder-
baars, onverwagts, ongehoords, ja zelfs akeligs en ver-
fchxikkelyks behelzen ? Ik houde my verzekerd , dat
deeze natuurdrift der jeugd, zelfs tot het kennen van en-
kel befchouwelyke voorwerpen,
indien zy wel bedierd
wordt, van overgroote nuttigheid in de opvoeding kan
zyn.

Gansch verfchillende is de zedelyke aandoening onzer
ziel. Zy fpruit niet uit het bezef van zeker of onzeker,
waarfchynlyk of onwaarfchynlyk, w^aar of valsch; maar
van goed of kwaad, deugdzaam of ondeugdzaam, eer-
lyk of oneerlyk. De vatbaarheid van onze ziel voor deze
foort van aandoeningen is uit de ondervinding zeer zee-
ker: zy ontdekt zig ook al vroeg in de tedere en nog
onbevlekte jeugd. Verhaal haar, hoe de armoedige,

maar

-ocr page 23-

in 't byzonder over het zEd. gevoel, ï?

maar deugdzaame Romein, Fabricius, de rykfte gefchen«
en der Samniten grootmoedig veragtte. Hoe Koning
Pyrrhus hem met geene beloften, geen goud, ja zelfs
niet met aanbod vaa de tweede plaats van eer in zyn
Koningryk kon beweegen, noch van zyn Vaderland af-
trekken; maar dit kloekmoedig antwoord ontvong, dat
zulks geenszins aan Pyrrhus nuttig , maar zelfs fcha-
delyk,zoude zyn. Want (zei de deugdzaame Romein)
indien uwe onderdanen ons beiden zouden beginnen te
kennen, zouden zy liever aan myn, dan aan uw ge-
bied willen gehoorzamen. Verhaalbaar, hoe Camillus,
de weldoener van zyn Vaderland, befchuldigd, en ver.
jaagdjln dringenden nood van het land terug geroepen,
terftond volvaardig was wederom de verlosfer van het
hem zo zeer verongelykend Rome te zyn: hoe The-
mistodes , zyn Vaderland door veele luifterryke over-
winningen behouden hebbende, van dat zelfde ondank,
feaar Vaderland gehaat en in ballingfchap gezonden,
naar den vyand Xerxes moest vlugten, van dien Vorst,
uit hoofde zyner uitmuntende verdienllen, met opene
armen ontvangen, en tot 's Konings Legerhoofd verhe-
ven wierdt. Maar, hoe die zelfde Themistocles, het
gevaar ziende, het welk Xerxes haat, aan zyn ondank-
baar doch egter nog geliefd Vaderland dreigde, liever
grootmoedig eene vry willige dood verkoos , dan, of
trouwloos aan zynen weldoener Xerxes te zyn, of zy-
me bekwaamheden en moed tot vernieling van zyn
Vaderland te moeten aanwenden. Welke aandoeningen
van verwondering , agting, goedkeuring verwekken
niet in elks hart die uitneemende voorwerpen van groot-
moedigheid en deugd? Verhaal in tegendeel de fnoode
laagen, die een Godlooze CatUina tegen zyn eigen Va-
Bnbsp;dei.

-ocr page 24-

derland fmeedde. Verhaal zelfs aan den eenvouwdig-
Iten Landman, die zig meestal met eg en ploeg heeft
bemoeid, verhaal hem, dat een Vorst, vsriens ftoofd-
pligt het is, het geluk van geheel zyn volk te beharti-'
gen; dat een Nero, ontmenscht genoeg was, om zyne
eigene Moeder, om Agrippina, den oorfprong van zyn
leven , die hetïi in zynen eerften ademtogt aan haarè'
borllen gezoogd, roet haar melk gevoed hadt, om die
Moeder barbaarsch het leven te ontrukken: by zal de'
onaangenaamfte aandoening ontwaaren; hy zal verftóm--
raen alleen op de moogelykheid van het fmeeden van '
zulk eene godlooze ondaad ; hy ztiLvan de uitvoering'
daar van yzeri,€n den fnoodenMoedermoorder verfoel-
jen: ja , dikwyls zal eenè edele dfifc tot wraak, (ver-
geeft my, Myne Heeren, dat ik eene drift tot wraak,
edel durf noemen) eene edele drift tót wraak zal hen»
misfchien dermate vervoeren, dat hy, kon hy hetfnood
voorwerp beteiken , gaarne den -gloed van zyne ont«^
vlamde verontwaardiging in de verdiende ftraf van den
boosvvigt zou koelen.nbsp;:

Ik meen , Myne Heeren , het aamveezén, quot;het te- *
ftaan van de aandoeningen on^r ziel, en wel by^oti-
der Van
aangename aandoeningèn - uit- het %ezef ran

waarheid, deugd, eerlykheid , grootmoedigheid; en van

maangename aandoeningen uit dé befchouwHig van he.

drog , geveinsdheid , ondeugd; door de omJcrvindin»''

beweezen te hehben. Doch, ik kan het niet ontken-
nen, daar zyn twee gewigtige të^nwei-pingen, welken-
de zo even betoogde waarheM fchynen te beftryden,
en het beflaan Van zodanig
Zedelyk gevoel geheel en
al om ver te werpen.

De eerfie tegenwerping is deze: Indien wy vtaarlyfc

zulk

-ocr page 25-

zulk een gevoel hadden, het welk de goede daaden , eer-
lykheid ,
zedigheid, menschlievendheid, medelyden ,
dapperheid en wat dies meer is,
goedkeurde, en van
die uitmuntende deugden aangenaame aandoeningen
ont-
votig: en welk gevoel in tegendeel van alle ondeugden
afkeerig was , alle trouwloosheid, gierigheid, bedrog,
wreedheid, haatte en verfoeide; hoe is het dan moge-
lyk, dat 'er, helaas, zo veele menfchen gevonden worden,
die de fchoone , de voortrefFelyke , de deugdzaame daa^
den nalaaten, en Integendeel met de fnoodfte bedryven
zig bezoedelen?

De tweede tegenwerping is: Indien de deu.gd, indieii
het bezef van goede daaden , indien het befchouweii
van het geluk van anderen ons
aangenaam aandoet}
indien hun ongeluk, indien het bedryf van list, ge-
weld, wreedheid, in ons een
onaangenaam gevoel, ja
zelfs een afgryzen verwekt, hoe is het dan mogelyk,
dat veele, ja de meefle menfchen naar zodanige akeli-
ge voorwerpen haaken? dat duizende menfchen (wel-
ken men onmogelyk allen wreed, bloeddorftig, ont-

mensciit noch mag, noch kan vooronderftellen,) dat die j
als 'om Ibyd naar het flagveld fpoeden, 't welk met
doodenof nog zieltoogende lichaaraen, met gekneusde
beenen, verplette armen, handen, hoofden, rompen
bedekt is; dat van het bloed van onfchuldige.llagtufFers
nog ftroomt, en \yyd en zyd niet dan de ysfelykte
tekens van het bloeddorftig moordllaal vertoont?
hoe
is het mogelyk, vraagt men , dat duizende van men-
fchan zig naar dit üagveld fpoeden , om daar zodanig
akelig fchouwfpel te bezigtigen ? Wat reden zou 'er
dan zyn, dat nimmer eene openbare ftrafoeffening op
het moordfcharot verrigt Wordt, of de ontelbare me
nigte fnelt derwaarts, om aanfchouwers van des lyders

B a

-ocr page 26-

]aatae angstvallighec'en, en doodfnik te zyn? En men
zegge niet, dat zulks uit bezef, uit overtuiging van de
nuttigheid,van de regtmatigheid der welverdiendeftraf-
fe voortvloeie. Want, voor eerst, is de dienaar, de
uitvoerder van die welverdiende ftraf, de beul, hoeon-
fchuldig ook, doorgaans in eenen algemeenen haat. Ten
anderen is veeltyds het grootlle gedeelte der aanfchou-
weren met een innig medelyden aangedaan : v/elk on-
tydig medelyden dikwyls de flrafueffening zou kunnen
ftremmen, indien de Overheid niet bedagt was door
gepaste middelen zulks voor te komen. Ten derde
wanneer door faraenloop van omdandigheden,
zodanig
een moet geftraft worden , die meer ongelukkig daa
fnood is, doch welke de regter,aan wetten gebonden,
niet kan vryfpreeken, in zulke gevallen is de toeloop
van aanfchouweren buitengewoon menigvuldig.

Ja, wat meer is, bewyst niet de dagelykfche onder-
vmding het tegendeel? Wat zyn tog onze Schouwbur-
gen ? wac zyn al de meefte treurfpeelen, die daar ver.
toond worden? wat zyn zy anders, dan fchetfen van
het leven, van rampfpoeden, door digterlyke fieraadjen
opgetooid? Wat vertoonen zy veelal anders, dan lis-
tige
en fnoode bedryven, dan vervolgde deugd ver-
trapte eerlykheid, vermoorde onfehuld; welke natuur'
lyk , levendig en nadrukkelyk vertoond , de faamge-
vloeide aanfchouweren met droefheid aandoen, en der
tedere kunne niet zelden een traan uit de oog'en pers-
fen? Hoe ysfelyk ook de Treurfpeelen van
shakes-
pear
zyn, trekken zy niet eene menigte van aanfchoii-
wers tot zig? Wat^ertoonen de zoo zeer, enmetregt,
geroemde meefterftukken der oude Toneeldichters ^
schy!
LUS, sophocles, euripides? — Een Oedipus, die
aan bloedfchande
cn vadermoord fchuldig , met een

ver-

w

-ocr page 27-

verwilderd gelaat, en met bloed bezoedeld, op het toorfeel
verfchynt? Eene Agave, die aan haaren Vader Cadmus
een nog rookend hoofd aanbiedt, 't welk zy waande
dat van een monfler te zyn, 't geen zy overwon-
nen hadt , doch llraks voor het hoofd van haaren
zoon erkende, welken de ongelukkige moeder in razer-
ny met haare eigene handen ontzield hadt? vVie yst niet
in de Eleftra van
sophocles , daar Orestes met beraden
wil en ryp voorneemen, zyne moeder Clytemnestra ver-
Eioort, en aan haaren man Aegysthus het doode lyk
vertoont, hem in den waan brengende, dat dit het lyk
van Orestes was. Aegysthus, het kleed opligtende, aan-
fchouwr daar het lyk
zelve van zyne vermoorde Echt-
genote. Indien, zegt men, indien de
ondeugd, list,
bedrog, veinzery, wreedheid, moordzucht ons onaan-
genaam aandoen; indien ons gemoed van natuur van
zodanige euveldaden afkeerig is, van zulke gruwelen
yst, welke reden zou 'er dan zyn uit te denken, dat de
menfchen, om hunnen ledigen tyd te flyten, Ja fommigeii
met verzuim van noodige zaken, naar den Schouwburg
zouden fpoeden , het aanzien van zulke treurigheden eii
vertoonde gruwelen voor geld
zouden koopen?

En men werpe hier niet tegen, dat niet alle treurfpee-
len, tafereelen van ondeugden of gruwelen vertoonen ,
of dat wy hier in ten eenenmale van de wyze en trant
der Ouden zouden zyn afgeweeken. Want behalven dat
de akelige Hukken van
shakespear fteeds bewonderd en
in agting zyn, behoeven wy flegts eenigen op te noemen,
om de kragt van de tegenwerping te doen ftand houden.
Voorzeker is de Merope een der hoogst geagte ftukken
van den grooten Tooneeldigter van onze Eeuwe. Is het
egter eene aangenaame aandoening, of wegens de listig-
heid, veinzeryen het bloeddorftig moorden van eenen

B 3nbsp;Po,

-ocr page 28-

Polifonte, met kille fcbrik bevangen te worden ; of de
benaauv/de angst te gevoelen, dat eene tedere, en we-
gens gemis van haaren zoon wanhoopige Moeder, door
valfche waan haaren eigen zoon voor zynen moorde-
naar aanziende , dien zoon , dien tedergeliefdcn en zo
zeer betreurden Aegysthus, aan haare wanhoop zou op^
olFeren? — De Gabrielle de Vergy, hoe donker, hoe
zwart, hoe akelig is dat Treiirfpel niet? Wie deelt
niet in het ongeluk van eene deugdzame dogter, dia
het flagtoffer van de onverzettelyke eerzucht van ee-
nen ongevoeligen vader is; die van haaren heldhaftigen
minnaar voor eeuwig wordt afgefchèurd, en tegen wil
en dank aan eenen man verbonden, van welken zy ee- ■
nen afkeer heeft? Wie verfoeit niet de wraakzuchtige
jalouzy van Faiël, die de onbevlekte deugd dorst be-
tigten en aan de ongehoordde ysfelykheid zyner woe-
de opofferen ? De aanfchouwers worden met de kilste
fchrik bevangen, wanneer een vaas aan de tedere, de
rampzalige Gabriëlle , in haar kerker wordt toegezon.
den. Zy, die openende, ziet daar in het nog roo-
kend en lillend hart van haaren getrouwen en deugde
zamen minnaar: door zulk een ysfelykgezigtverbleekt,
verbaasd, verfchrikt,van zinnen beroofd, en wel haast
haar verzwakt lichaam onder de ovcrmate van rampza-
ligheden voelende bezwyken, geeft zy den geest. Zul-
ke akeligheden vertoont dat zo bekende Toneelftuk:
het welk niet te min te Parys eene verbaazende toe-
loop hadt, en de eerde reis zodanig met deszelfs ysfe-
lykheid den gantfche Schouwburg vervulde , dat zeer
veele vrouwen in flaauwte vielen endecpfchuddinggroot
was. Zo weinig hadt egter de akeliglieid van dit Treur-
fpel affehrik verwekt, dat eei^e vrouw-van aanzien, mede
■door de 'fterke aandoening van haar z«lve geraakt, en

dooi

-ocr page 29-

door hulpmiddelen naauwlyks tot zig gebragt, haaren
mond ontfloot met bevel, om dadelyk dezelfde zitplaats
te
befpreeken voor de naaste reis, dat wederom de
Gabrielle zou vertoond worden.

Zie daar, twee tegenwerpingen, welke ik gemeend
heb, in al hun kragt, en dus wat breeder te moeten
voordellen. Zy zyn egter van naby befchouwd, te
zwak om het beftaan van het zedelyk gevoel, van on-
ze neiging tot aangenaame aandoeningen, en goedkeu-
ring van het
zedelyk goed: — en afkeer van onaan-
genaame aandoening, en
yfittïzmw^uhtt zedelyk kwaad,
om ver te werpen.

De eerfte Tegenwerping was deze : Hoe komt het
toch, dat een mensch, indien hy zodanig zedelyk ge-
voel heeft , en door de deugd
aangenaam, door de
ondeugd
onaangenaam wordt aangedaan , hoe komt
het dan, dat zo veele menfchen egter de deugdverzaa-
ken,en met ondeugd zig bezoedelen?- Deze tegen-
werping is geenszins de moeilykde om te wederleggen.
Wy zeggen alleen, dat in alle menfchen van natuur zo-
danig zedelyk gevoel is ingefchapen, door welke de
deugd wordt bemind, de ondeugd gehaat: dat ziük een
gevoel zig al vroeg in jonge kinderen vertoont: maar
wy ontkennen niet, dat hetzelve door kwaade opvoe-
ding , door verkeerde leerftellingen , door ondeugende heb-
belykheden meer of min kan verflaauwen, en als ver-
ftompt worden. De valfche aanlokfelen , de gewaande voor-
•deelen van deze of geene euveldaad fchynen de onaan-
gename aandoening van dezelve te vergoeden: welke on-
aangenaamheid egter niet nalaat gevoeld te worden, tot
zo lang dat de gewoonte van het pleegen van ondeugd
de aandoenelykheid van dit gevoel eerst verflaauwt, eii
^^ervolgens geheel verdooft. Dit bewyst het bekende

B 4nbsp;Xpreek'

-ocr page 30-

fpreekwoord, dat niemand van een eerlykman, op een-
maal, een deugniet wordt. Ook blykt dit hieruit, dat
•er niemand is, die tot rykdom, magt of andere voor.
deelen, door euveldaaden gekomen, niet zou wen.
fchen , veel liever die voordeden zonder die fnoode
daaden te bezitten. Hadt Popilius zonder euveldaad
de gunst van Antonias kunnen winnen, hy hadt den
wclfprekendften Redenaar, den fchranderen Wysgeer,
den gryzen Staatsman , den grooten Cicero niet ver»
moord. Daarenboven de gewoonte , de aanlokfelen,
of andere omftandigheden verftompen dikwyls het ze-
delyk gevoel alleen
tn ééne foort van bedryven, terwyl
het in andere gevallen allerlevendigst blyft. My heugt
een geloofwaardig verhaal , wegens eenen misdadiger,
die om diefilal en moord gevat , nog drie dagen te
vooren , met groot gevaar van zyn eigen leven, een
Euigehng uit het water gered, en aan de wanhoopige
moeder hadt weder gefchonken.

Het is hier mede even gelegen, als met het gewe-
ten , die dikwyls verfchrikkelyke beoordeelaar en reg-
ier onzer daaden. Wie twyfFelt aan zyn beftaan, wel-
ke eene allernaaiiwfte verknogtheid met het zedelyk ge-
voel heeft? Wie ondervindt zyn aanwezen niet in zy-
nen eigen boezem? En nogthans wordt zyne infpraakby
veelen, door den valfchen fchyn en liefkozingen van on-
deugende bedryven, ZO zeer overlchreeuwd, dïit zync
flem niet kan gehoord worden. Niemand zal egter
daarom het aanwezen van het geweten, in 's menfchea
?iel ontkennen.

De tweede Tegenwerping was deze : Indien het ge-
luk van anderen, indien de deugd ons aangenaam, on-
geluk en ondeugd onaangenaam aandoet; indien ons
zedelyk gevoel, van list, bedrog, wreedheid yst; da

-ocr page 31-

eerlykheid , mildheid , grootmoedigheid met genoegen
bezeft; hoe komt het dan, dat veele menfchen zig naar
die plaatfen begeven, alwaar zig de akeligfte fchouw-
toneelen vertoonen? Zien wy niet de grootfte hoop ter
plaatfe fnellen, alwaar het moordfchavot is opgericht:
^oedt een ander gedeelte niet naar den Schouwburg
om de akeligfte Treurtoneelen te zien vertoonen? enz.

Dit is zo, Myne Heeren, wy ontkennen die neigin-
gen, die bedryven der menfchen niet: zy zyn uit de
ondervinding onbetwistbaar. Maar even onbetwistbaar
is het, dat die begeerte, dat verlangen en die bedry-
ven geenszins het beftaan wederleggen van aangenaame
aandoening over
deugd , en onaangename aandoening
over
ondeugd-, niet wederleggen het beftaan van goed-
keuring van voortrefFelyke daden , en afkeuring van
fnoodheden: met een woord, van een
Zedelyk gevoel.
Men zou het menschdom te kort doen, indien men
ftelde, dat zy akelige treurtoneelen gingen befchouwen,
omdat zy behaagen in list, bedrog, wreedheid en
moord fcheppen : ja , men zou zig merkelyk bedrie-
gen, indien men alleen maar wilde ftellen, datdemen-
fchelyke ziel voor zedelyk goed en kwaad gevoelloos
zou zyn. In tegendeel. Ware dit zo; ware de mensch
ongevoelig of geheel ondeugend ; dan zou hy zeker-
lyk,noch de moeite noch de kosten doen,om de ver-
tooningen van Treurfpeelen by te woonen.

Maar , zal men dan vragen , wat is het dan , het
welk de menfchen tot akelige Schouwtoneelen dryft?
Wat bewoog duizenden, n-a de aardbeeving te Lisfa-
bon , de afzigtigfte verwoefting te befchouwen , die
ooit de vrugtbaarlle verbeelding kan fchetzen ? Wat
noopt de meenigte, zo dra 'er brand ontflaat, tot die
akeligheid te fpoeden? ook hen, die buiten ftaatzyn,

B 5nbsp;ec-

-ocr page 32-

eenige hulp toe te brengen ? Wat bewoog tog duizen-
den voor veertien jaaren,den dag na het afbranden van
onzen Schouwburg, zig derwaarts te begeven, en aan-
fchouwers van deze laatfte vertooning, niet van ver-
beelding, maar helaas! van waarheid,aanfchouwers van
rookende puinhopen, verfchroeide lyken, en de afzig.
tigfte overblyfzels van rouw en verwoelting te zyn?

Inderdaad, dit verfchynfel in 'smenfchen ziel is won.
derlyk ; het fchynt in den eerften opflag eene tegen-
ftrydigheid te zyn; het is dan der moeite wel waar-
dig , dat ik zo vrymoedig ben van uwe aandagt nog
eenige weinige oogenblikken te verzoeken, om dit ver-
fchynfel wat nader te ontwikkelen.

MosEs mendelszohn, die eerlyke Jood, datuitmiin.
tend mensch, die verhevene Wysgeer, van uitgebreide
geleerdheid , juist van oordeel, groot van ziel, uitfte-
kend in deugd;
moses mendelszohn, wiens ontydige
dood aan de Wysgeerte en fraaije Letteren eenen aller,
gevoeligften llag heeft toegebragt, die vernuftige Wys-
geer verklaart deze verfchynielen te regt uit den aart
der
gemengde gevoelens. Hoe moeilyk het zy, de aan-
doeningen van onze ziel na te fpooren; een oplettende
kan egter ontwaaren , dat meer aandoeningen te gelyk
in de ziel kunnen ontdaan, en de eene op de anderen
rnerkelyken invloed hebben. Ey voorbeeld, het gevoel
van
medeJyden is faamgefteld uit twee aandoeningen:
voor eerst , uit de aangename aandoening
van liefde,
welke wy voor den lyder gevoelen: ten anderen uit
het gevoel van ongenoegen
over zyn ongeluk: daar nu
dit ongel nk van verfchillende ibort kan zyn, verandert
ook het medelyden zelve met, de geringde verandering
van omftandigheden. Met de ongelukkige Iphigenia
is
het een medelydend treuren over haareu Broeder , die

2y

-ocr page 33-

zy waande geitorven te ^'n. Met Orestes een mede-
lydende Ichrilc en woede. Met de ongelukkige Dido
een medelydende vreze , eene medelydende ontflelte-
nis , eene medelydende wanhoop. Ds liefde tot het
voorwero, welks ongeluk ons treft, noopt ons in alle
zyne verfchiqende rampen, in zyn treuren, fmarten ,
vrees, fclirik , te deele.n en met hem te lyden.

De gemengde gevoelens zyn geenszins die geenen,
naar welken wy het minst haaken : in tegendeel, zy
treffen de -/.iel fterker , en drukken zig dieper in, dan
de enkele genoegens.

De enkele genoesrens verwekken wel een aangenaam
geviel, maar verzadigen fpoedig, en veranderen, even
als zoete fpys of drank, in eene walging. In tegen-
deel, in de gemengde aandoeningen wordt dit zoet ge.
temperd, en de inmengfels van ongenoegen verwekken
prikkelingen , die de verzadiging voorkomen , en de
ziel gefchikt maaken, om het aangenaam gevoel langer
te kunnen verduuren.

Treurigheid en dartele vrolykheid zyn twee verfchii-
lende aandoeningen; en op het enkel hooren der naa-
men van deze aandoeningen, zullen weinigen over de
keuze twyifelen. Maar befchouwen wy die beide aan-
doeningen een weinig ^ nader : welke van beiden zou
men het langfte kunnen verdragen.? Eene uitfpattende
vrolykhèid fluit zig van zeiven, en verveelt na eene
korte wyl. Doch die het verlies van eenen deugdza-
men Vader, eene tederhartigeMoeder, van een deugd-
zaam en veel beloovend kind, van eenen getrouwen
vriend hartclyk beweent, dien is niets zo genoegelyk,
dan geheele dagen in eenzaam treuren te flyten: hoe
langer hy aan dit treurig genoegen toegeeft , hoe be-
kooilyker het zeiven voor beiu wordt. De Treurig-

heii

-ocr page 34-

heid is een gemengd gevoelen :hetontftaat wel vooreerst
uit het verdriet, wegens het gemis van een geliefd voor-
werp : maar dan ten tweeden ook nog uit het genoe-
gen , het welk de befchouwing in ons verwekt van de
volmaaktheden van dat voorwerp, het welk wy betreu-
ren. Wie toch zou eenen Catilina, eenen Philips, ee-
nen Alba betreuren? Eindelyk de bekende vreugde traa-
nen moeten eenen iegelyk overtuigen, dat het weenen
niet altyd eene onaangenaame aandoening aanduidt. Het
ontftaat dikwyls uit bezef van voorleden leed, en te-
genwoordig genoegen
i welk laatfte, door het eerfte,
te kragtiger gevoeld wordt: even als die Vader, die zy-
nen verboren zoon wedervindende, eenen milden vloed
van traanen ftortte.

Zeer verfchillende zyn de aandoeningen, die onze
ziel ontvangt: de meefte zys gemengde aandoeningen,
hoe zeer het flegts den oplettende Wysgeer gegeven
is , de mengeling van die aandoeningen , die meestal
voor enkelvouwdig gehouden worden, met zyn door-
dringend vernuft te ontdekken.

De befchouwing van het oneindige, van eene on-
meetbare groote, onpeilbaare diepte, van de ontelbaare
menigte hemelligten, van de eeuwigheid, verwekt ee-
ne verwondering. Ja zelfs eene liddering, en aangena-
me ontroering : de grootheid van het voorwerp, als
eene volmaaktheid aangemerkt, verwekt in ons een aan-
genaam gevoel: doch in die aangenaamheid mengt het
bezef van onze kleinheid, van onze onmagt, van on-
ze nietigheid een bitter , door welks prikkeling dat
genoegen kragtiger wordt. Deze gevoelens vermoeijen
wel wegens de grootheid der voorwerpen, maar ver-
zadigen niet ligt.
Het is uit deze bron , dat de ontwikkelingen en

ver-

-ocr page 35-

verklaaringen van onze aandoeningen , byzonder varï.
de in fchyn tegenftrydige verfchynfels, moeten geput
worden : waarom men de meenigte naar zulke plaat-
fen, alwaar of fchipbreuk geleden; of gebouwen door
het vernielende vuur in puinhopen veranderd; of moord-
fchavotten zyn opgerigt; of een van bloed ftroomend
flagveld zig vertoont, ziet heenen fpoeden. Al zyn
deze voorwerpen onvolmaaktheden, het vermogen eg-
ter van die te kennen, is eene volmaaktheid: de ge-
fteldhcid van onze ziel, waardoor wy die afkeuren , is
eene volmaaktheid : het medelyden zelve met die
geenen , welken die rampen ondergaan , is eene vol-
maaktheid : waar by komt de nieuwheid of zeldzaam-
heid van de voorwerpen , welke de nieuwsgierigheid
voldoet. Deze volmaaktheden , of liever het gevoel
van deze volmaaktheden, moet noodwendig eene aan-
gename aandoening in de ziel verwekken. Worden
niet de verhaalen van groote beroertens en buitenge-
woone omkeeringen, doorgaans met veel genoegen ge-
hoord of gelezen?

Wie zou vooronderftellen, dat zy, die den afgebran-
den Schouwburg gingen befchouwen, ontaard genoeg
zouden geweest zyn , van door enkel genoegen over
dien ramp daar heenen te fnellen? Dit ware een be-
leedigend denkbeeld, voor zo veele braaven, die, den
voorgaanden avond , nog moedig ter hulp waren toe-
gefchooten , en nu egter de nog rookende puinhopen,
de laatfle treurvertooning , ter dezer plaatfe, gingen
bezigtlgen.

Hoe 1 Myne Heeren! hebben wy niet, na den roera-
ryken flag op den Doggersbank , ftroomen van men-
fchen , hier ter llede, naar het Gasthuis zien vloeijen ?
Was dat om de wonden der gekneusde, verminkte.

-ocr page 36-

gekwetfte Krygslieden te aanfchouwen, en vermaak ia
hunne pynen , fmerten , gekerm te fmaaken ? Of was
het veel eer, om die moedige Helden te zien; de aan»
gename aandoening te gevoelen, die het denkbeeld van
dapperheid, door het daadelyk aanfchouwen van zulke
kloeke mannen verfterkt , natuurlyk aan de ziel ver.
fchaft ? om het genoegen te fmaaken van hen den
fchuldigen roem en bewondering toe te kennen, en,
zo door die ioftuiging. als door milddadige giften, hun-
ne wonden te verzagten?

Even zo is het met het bywoonen van Treurfpelen
gelegen: niemand gaat derwaarts, omdat hy behagen
fchept in het oelFenen van geweld , in het onder-
drukken van de onfchuld , het vervolgen der deiigd,
het vermoorden der onnozelheid, het zegenpraalen der
ondeugd. Dit zy verre! maar in tegendeel om genoe-
gen te gevoelen, in de voortrefFelykheid der onfchuld,
die verdrukt wordt , in de kloekmoedige wederliand
tegen de fnoode verleiding, in de onbezweeke trouw
van eenen boezemvriend , in de zegenpraal der deugd.
Wie voelt niet die aangenaame aandoening , in het
midden van een belegerd en uitgehongerd Leiden, over
de grootmoedigheid van den uitmuntenden
van dkr
WERFF, die bedrukt over den drukkende toeftand van
zyne Burgers, dezelven niet kimnende dadelyke hulp
toebrengen, en nogthans te groot van ziel om de ftad
aan den vyand en alle hoop op te geven, zyn eigen
lichaam aan de klagende Burgers aanbiedt?

Zie daar dan, Myne Heeren! zo ik my niet bedrieg,
het aanweezen betoogd van dat
Zedelyk gevoel, ^t
welk zo veel gerugts in de geleerde waereld gemaakt
heeft! Zie daar, zo ik meen , deszelfs dadelyk beftaan
ook van eenige tegenbetienkingen vrygepleit 1 Of di:

-ocr page 37-

Zedelyk gevoel nu eene allezins veilige gids is, en de
bron van alle zedekundige Leerftellingen kan zyn; is
eene tweede vraag, waaromtrent wy op eenen anderen
tyd gaarne ons gevoelen aan uwe aandagt willen me-
dedeelen. Thans is het genoeg, het daadelyk zyn van dat
gevoel beweezen te hebben. Dat Gevoel is een voortref«
felyk gefchenk des Hemels, en van een onwaardeer.
baar nut. Het is veeltyds' de Keurmeelter van het Ze-
delyk fchoon ; de bewaaker van onze zuivere deugd;
de opwekker tot verhevene daaden ; de overwinnaar
van de Sireenenzangen en vleitaal der ondeugd.

Ja Myne Heeren! het is het Gevoel, zo van het
fchoon in het gemeen, als byzonderlyk van het Zede-
lyk fchoon , het welk , hoe men zig ook pynige in
het uitvinden en famenftellen van regels, zo omtrent
het fchoone in andere wetenfchappen , als byzonder
omtrent het dichterlyk fchoon ; dk gevoel (zeggen
wy;) is het, het welkj, deugdzaame Staatsmannen,
fabius, Cato, scipio, voortreffelyke Redenaars, de.
MosTHENEs , CICERO, uitmuntcnde Gefchiedfchry-
vers,
thucydides, Livius, TACiTus, heeft gevormd.':
dit gevoel is het, het welk meer byzonder het
hemclsch vuur in groote Dichters , in eenen
home-
rus
, eenen virgiliüs, eenen tasso, eenen pope en
veele andere uitmuntende vernuften heeft ontdoken,
en hunne onflervelyke meefterftukken en verhevene Ta-
fereelen van Deugd, Trouw, Standvastigheid, Groot-
moedigheid heeft voortgebragt: welken wy bewonde-
ren , en dc laate Nakomelingfchap, zo lang zy door
dat hemelsvuur aangeblazen , door dat gevoel voorge-
licht zal zyn , tot het einde der waereld, bewonderen
zal.

• ♦

»

-ocr page 38-

; quot;.'j b : •

; ' • ■■ : ■ -, ■■ • ' . ■ - V

• ..1:. ^nbsp;; ,nbsp;» .., .'j

. . -17 ---------, 'nbsp;■nbsp;- .........

-nbsp;:: r,..; Sinbsp;^ j'

:';vnbsp;~nbsp;- ■■ ; .fia •• ' 1

quot;jbiuc:^.nbsp;t.^.:;nbsp;- .....

%

mÊik

V, ■ ■■nbsp;!quot; quot; gt; ■ ' 'nbsp;quot; ■■

•■ I - ■

vv;.-quot; - ■

\ ■

-ocr page 39-

TWEEDE

I

VERHANDELING:

tot

«nderzoek, wat men doorgaans door.
het zedelyk gevoel ver-staat; en
of het zedelyk gevoel een grond-
slag, en waar kenmerk van
zedelykheid is.

m

-ocr page 40-

n.

( i

i- • ■).

m.

sarin-

J

. -a J

m -

-ocr page 41-

TVVEËDÈ VERHANDELING:

TOT

0NDÉR.20EK, WAT MEN DOORGAANS DOOR

het zedelyk gevoel verstaat; en
op hetzedelyk gevoel een grond-
slag, en waar kenmerk. van
zedelykheid isi

Laatftelyk, iti dezen Voor-Winter, had ik het genoe-
gen
met uwe aandagt te handelen over de Zucht tOt
geluk;
over onze zielsgevoelens in 't algemeen, eri
byzonderlyk over het
Zedelyk gevoel. Ik vlei my, liet
beftaan van dat Zedelyk gevoel in het menfchelyk
hart , uit zekere bewyzen, uit de goedkeuring der
Deugd, en afteuring der Ondeugd te hebben aange-
toond. Het ftaat dan vast: Daar is in de menfckelyke
Ziel zo eene algemeene aandoening, bezef, of ge'
waarwording; Goedkeuring der Deugd, afkeuring der
Ondeugd; Daar is een Zedelyk gevoel.

Dog daar bleef nog een groot, een gewigtig vraag-
ftuk over: namelykj of dit
Zedelyk gevoel met regt
gehouden wordt voor een zeker, voor een veilige voor
een llandvastig kenmerk van
Z,ectelyk goed en Zedelyk
kwaad,
voor eene zuivere bron van Zedelykheid? Het
één is onafhangelyk van het ander. Men kan het be-
ftaan van zodanig Zedelyk gevoel erkennen, zonder
te bellisfen, wat het eigenlyk zy; zonder hetzelven
voor eene onfeilbare toets-fteen van Zedelyk goed en
kwaad te houden; zonder deszelfs uitfpraaken voor
volkomene Zedelyke wetten, of voor de eerffe en
hoogde grondwetten der Zedekunde en het recht dér

Cnbsp;N»-

-ocr page 42-

Natuur, aan te neemer-, Wy hebben ons ver'-onden,
om die gewigtig vraagftuk te onderzoeken , en zullen
ons nu volvaardig van deze beloften kwyten: en ten
dien einde nafpooren , voor eerst, Wat men heden-
daags door de Leere van het Zedelyk gevod verftaat;
En vervolgens onze bedenkingen omtrent die Leere
voordellen.

Maar, had ik by mynen laatden fpreekbeurt noodig,
uwe toegevendheid te verzoeken ; moest ik toenmaals
in uw geheugen brengen , dat 'er twee foorten van
Verhandelingen zyn ;
waarvan het eene voor de cie-
raadjen van vernuft, voor trekken van welfpreekend-
heid, voor levendige fchilderyen vatbaar; dog het an.
der in tegendeel dor en droog is: dat het eerfte ook
van de kragt der fchetfen, en levendigheid der aan-
doeningen van het hart; het ander enkel en alleen van
de betoogkragt, en overtuiging van het verftand allen
prys ontleent; heb ik zulks moeten doen, wanneer ik
nog gelegenheid had, een gedeelte van dat onderwerp
(want die Verhandeling was meestal proeföndervinde-
lyk) met voorbeelden , uit de zamenleving, uit de
dagelykfche ondervinding, uit de aandoeningen van ons
hart ontleend, eenigzins te
verleevendigen : had ik
toen zelfs noodig, uwe toegevendheid in te roepen
en uwe aandagr tot afgetrokkene betoogingen te voor-
bereiden; - hoe zeer heb ik zulks in dit uur no.

dig, daar ik meer byzonder tot het onderzoek van
onze inwendge Gemoedsgefteltenisfe, en, (als ik het
zo eens msg uitdrukken)
ontkedU:g van die Aandoe-
ning, welke men
Zedelyk Gevoel noemt, moet toetreden;
in hetwelk het ny niet mogelyk zal zyn, en mis-
fchien zelfs niet aan vernuftiger onderzoekers, die cie,
raadjen in te weeven, welken anderzins de reden-

voe-

-ocr page 43-

▼oeringen aangenamer maaken , en de aandagt der
hoorders verieevendigen en opwekken. Ziet dan,
met my van die voordeelen,voor dit uur,af,en wydt
dit uur toe aan het enkel gewigt der waarheid en het
belang van ^geflrenge betooging en wettige befluiten.

De Leer van het Zedelyk Gevoel, in den zin van
eene Leerllelling aan de Oude VVysgeeren onbekend,
fchynt haare geboorte verfchuldigd te zyn aan den
fchranderen
shaftesbury, die in de gedagten viel,
van alle nut, alle voordeel, alle geluk, alle eigenbe-
lang, van de Deugd te willen uitfluiten. Die fcheen
zeer belangeloos, zeer grootmoedig, zeer verheeven,
en beviel dus byzonderiyk aan die
geenen, die alle
neiging tot genoegen,
eigenbejang noemden, en een
laag
eigenbaat met de ingefchapene zucht tot geluk
verwarden. Nu verdween alle fpoor en prikkel tot
Deugd. Nu verdween alle geluk en beloaning in
de goede daden, alle nadeel en draf in de kwaade da-
den zeiven gelegen. Het natuurlyk Denkbeeld van
verpligting, gefprooten uit de onverzakelyke zucht tot
geluk, die de Schepper aan alle denkende, aan alle
gevoelige Wezens heeft ingeprent, moest ook fpoedig
verdwynen. Wat fchoot dan over? Men kon, behou-
dens deze denkbeelden, de Zedelykheid niet meer in
den aart zelve der goede en kwaade daden, in de hoe-
danigheden der vrye bedryven, door het verftand. be-
grepen, beoordeeld en ontwikkeld, vinden. Men be«
vattede egter , dat deze daaden Zedelyk goed, geene
Zedelyk kwaad zyn,en men bevondt,dat het bezef van
goede daaden eene
aangenaame, — en van kwaade
daaden, eene
onaangenaams aandoening verwekt.
Men noemde dus dit bezef, een Gevoeli en in Enge-

C %nbsp;land

-ocr page 44-

lan J 't welk uitmuntende mannen , doorzigtige Wysage»
ren, vooral in Meet-Natuur-en Sterrekunde heeft voorti
gebragt, maar in Over-Natuur- en Geestkunde voor het
fc'irander Duitschland heeft moeten zwichten; in En-
geland ftonden ras Geleerden op, die dit Gevoel niet
alleen voor een byzonder vermogen van de ziel, maar
ook voor eenen eerden grondflag van Zedelykheid,
voor een kenmerk van Deugd en Ondeugd aannamen.

Dus hebben hutcheson, smith, forqyce , hume
en anderen, vervolgens merian, robiket, spaldinc
en veelcn die hunne voetilappen drukten , eene Leer
van het Zedelyk Gevoel geftigt, en met veel yver op-
getrokken. Sommige quot;üeleerde Genootfchappen heb-
ben , ter betoog der Waar- of Valsheid van deze
nieuwlings opgedaagde Leer, prysvragen uitgeloofd:
waaruit dan ook veele voor- en tegenfchriften, of ter
verdeediging, of ter wederlegging van die Leer, zyn
voortgefprooten : van welker Schryvers fommigen hun-
ne kragten niet eerst hadden raadgepleegd; anderen in
Wis-: Natuur- en Starrekunde uitmuntten, maar in de
Zielkunde minder gevorderd waren.

Dog het is verre van daar, dat de voorilanders van
deze leer met eikanderen inftemnien.
hutciieson
brengt het Zedelyk gevoel duidelyk tot het verihnd
en oordeel, terwyl anderen die beiden ten eenenmale
van hetzelven afzonderen. Dezelfde
hutcheson ea
cumberland ftellen het Zedelyk gevoel in eene Be-
langloze Goedwilligheid-,
adam smith in Overeen^
ßemmingi Sympathie oi Medelyden'
fordyce in een
Natuurdrift, in een Inflinct, Dezen ftellen, dat het
Zedelyk Gevoel onmiddelyk in alle gevallen leert, wat
goed en kwaad, wat deugdzaam en ondeugdzaam ,
cerlyk en fchandelyk iSj zpnder de hulp yan het ver-
ftand.

-ocr page 45-

ftand. Geenen bepaalen het Zedelyk gevoel alleen tot
de eerfte regels en Zedelyke grondwaarheden
{Jxio-
mata moralia), waaruit zy willen, dat de ziel, door
hulp van het verlland en de rede, de overige Zedeles-
fen en Natuurwetten, by wettige gevolgtrekkingen
moet afleiden, en uit die afgeleide waarheden beflisfen,
wat in alle gevallen Zedelyk goed en kwaad is
Sommigen ftellen, dat het Zedelyk gevoel, even als
onze uiierlyke zinnen, door de voorwerpen wordt aan-
gedaan ; dat het gevoel vooraf gaat, en de rede volgt.
Dit ftellen
hutcheson, (f) fordyce, merian en
robinet. Dog diezelfde hutcheson, (§) hume {**)
en anderen leeren elders, dat het Zedelyk Gevoel niet
onmiddelyk van de voorwerpen wordt aangedaan, maar
door tusfchenkomst van het verftand en hulp der rede,
welke het Zedelyk zintuig als voorbereidt en opwekt.
Dezen fchryven dit gevoel alleen aan de Menfchen,
geenen ook, gelyk
merian en hume, aan de Dieren;
anderen ook aan God toe (ff). De Geleerde
hennert
lt;§§) roemt zig gelukkig, dat hy zyner waardigheid
bewust is; niet Czegt hy) om het vermogen der Re-
de, maar om het zesde zintuig aan den Mensch bo-
ven de andere Dieren gefchonken. Hy onderfcheidt
het derhalven van de Natuurdriften; hy ontkent, dat
de Dieren dat Zedelyk gevoel deelägtig zyn , en

fchynt

-ocr page 46-

fchynt met die geenen in te ftemmen, 'die aan dit Ze-
delyk Gevoel zelfs een
Organum , een zintuig toeken-
nen. Ja, daar is 'er, die zelfs zo verre gegaan zyn,
dat zy hoop fchepten, dat fchrandere ontleedkundi-
gen nog eens dobr tyd en vlyt, in 'smenfchen lichaam,
dat zesde zintuig en deszelfs zitplaats zouden ontdek-
ken.

, Niet dit fpreekuur, Myne Heeren, maar de geheele
avondftond , ja verfcheidene avondftonden zouden te
kort fchieten, indien ik alle de verfchillende denkbeel.
den, gevoelens, Mellingen der voorflanders van het Ze-
delyk Gevoel, zoude ophaalen: van welken een voor-
naam voorflander getuigt, dat zy allen deze ibffe nog
zeer onvolkomen behandeld hebben; fchoon hy zelve,
niet verder, dan zy, fchynt gevorderd te zyn, en om
de onoplosfelyke zwarigheden te willen ontduiken,
zodanige bepaalingen aan de Leer van het Zedelyk
gevoelen toevoegt, welke haar al het voordeel beneemt
en van alle die bekooriykheid beroofd, waarom zy zo
zeer gefmaakt is, en opgevyzeld is geworden.

Dog het zou gemakkelyker zyn, om dezen doolhof
in te treeden, dan uit denzelven een uitkomst te vin-
den. Wy flappen dus alle verfchillende en veel al te-
genftrydige denkbeelden voorby, en zullen ons alleen
tot dat geen bepaalen, waarin de meesten overeen kogt;
men, of welke weinige maar hoofdzakelyke verfchillen
zyn. Om ons dan, zo veel mogelyk, egter een (lipt
sn bepaald denkbeeld van de Leere van het Zedelyk
gevoel te vormen, laaten wy eerst zien, wat zy door-
gaans willen, dat men door het
Zedelyk Gevoel ver-
ftaan moet: en dan ten tweede, welke
kragt, welk
vermogen zy aan dat Zedelyk Gevoel toefchryven.

Wat liet eerften aangaat, zy noemen het een ge-

VOfit,

-ocr page 47-

VOEL, een bezef, eene gewaarwording , zo wel van
het oordeel des verftands en der rede, als van de na-
tuurlyke
zintuigen onderfcheiden; een bezef van Zede-
lyk goed en zedelyk kwaad , gepaard met een' aange-
naame, of onaangenaame aandoening: welk bezef door
de reden niet verder kan ontbonden noch betoogd wor-
den: zo dat de beflisfingen van dit Zedelyk gevoel,
eerde waarleden , eerfte Zedelyke waarheden zyn
(^Axiomata Moralia') yvva welker zekerheid wy, zonder
behulp van eenig middel - denkbeeld (jerminus medius) ,
ogenblikkelyk overtuigd worden, zo dat wy even wei.
nig dezelven in twyfFel kunnen trekken, als dat twee-
maal twee vier is, en het geheel grooter is dan zyn
deel. Weshalven men van de beflisfingen van dat Ze-
delyk Gevoel geen andere reden, geen ander bewys
kan geeven, dan dat men hetzelve aldus
gevoelt; dat
men, wat eigenlyk Zedelyk goed, of kwaad; deugd
of ondeugd; eerlyk offchandelyk is, onmogelyk zoude
kunnen doen begrypen aan die geenen, die, hoe zeer
met verftand begaafd, dat gevoel, of ook dat zesde
zintuig, zouden misfen: dat het verftand, dat alleen-
lyk het verftand, het natuurlyk goed en kwaad der
voorwerpen; maar dat dit zesde zintuig, het zedelyk
goed en kwaad derzelven kan bezelFen.

Dit bezef dan, of vermogen der ziele,- noemen de-
zen
Gevoel-, geenen Geweeten (*}; anderen Neigingy
cumberland Goedwilligheid-, fommigen Natuurdrift',,
die wederom Trek,, Lust , ZO als de geleerde hen-
NERT (t); die ook de liefde van ouders tot kinderen

een

(♦) HIJLSH. bi. 38.

(t) HBNN. DüT. Stolp, p, 20.

C4

-ocr page 48-

Zedelyk Gevoel, de vrees een Zedelyk Gevoel (§),
de eigenliefde een Zedelyk Gevoel noemt, en meest
al zo klugtig met het Zedelyk Gevoel omfpringt,
dat men zeer verlokt wordt tot het vermoeden»
dat de fchrandere
hennert , die wiskundige geleerd-
Iieid verre boven geestkundige ftelt, zyne verhande-
ling over het Zedelyk Gevoel, (eene verhandeling,
die den prys van het Stolpiaansch Legaat heeft wegge-
dragen) meer uit jok dan goeden ernst heeft gefchre-
ven. Hy vindt zig, volgens het ftelzel van het Zede^
lyk Gevoel, zo verlegen met de pligten tot God, dat
hy dezelven eindelyk oordeelt, uit God zeiven, uit
den Heiligen Geest, niet uit het Zedelyk Gevoel, te
moeten afleiden: ja, daar hy het Zedelyk Gevoel op
de gezelligheid grondt, zullen uit hetzelve ook niet de
pligten, die ieder aan zig zeiven is verfchuldigd, maar
alleen de pligten jegens anderen kunnen worden afgeleid.

Maar, (om tot onze hoofdzaak weder te keeren,) door-
gaans komt dit byzonder en nieuwlings ontdekt vermogen
voor, onder den ty tel van
Gevoel. Dog een later voorllander
van deze zelfde leere noemt het liever eene
Zedelyke fmaak.
Ik, voor my, zie geen voordeel iq die benaaining. In-
tegendeel,
Gevoel is algemeener, en Smaak een byzon-
der gevoel. Dus is de eerfte benaaming meer
gefchikt
om de overeenkomst van dit ziels - vermogen met ge^
voel in 't gemeen, en de aandoeningen der uiterlyke
zinnen aan te duiden, dan de laatfte. En wil men
al het woord
fmaak in eenen oneigenlyken, in eenea
overdragtelyken zin neemen, dan nog is het niet ge-
fchikt : nadien
fmaak niet alle gevoel, maar een geoef-
fend, een verfynd'gevoel te kennen geeft: waarom
jmen in de fchoone l^unsten, wel, aan allen of aan de

mees'

(S) P- 3S.

-ocr page 49-

meesten, een gevoel, maar aan de minften fmaak kan
toefchryven.

Het is nog aanmerkelyk, dat de voorftanders van
het Zedelyk gevoel, of den Zedelyken fmaak, dit ge-
voel of dezen finaak oordeelen den Mensch aangeboren
en ingefchapen te zyn; niettegenftaande zy, gelyk ook
de
meeste Engelfche Wysgeeren, onder die geliooren,
welke de ingefchapene Denkbeelden ontkennen.

Maar het onderwerp der nieuwe Leere, welke wy
onderzoeken,
is niet alleen een Gevoel, maar ook een
Zedelyk Gevoel. Het was dan natuurlyk, dat derzelver
voorftanders naaukeurig bepaalden, wat zy door
Zede»
lykheid,
door Zedelyk goed en kwaad, in tegen Helling
van
Natuurlyk goed en kwaad, verftonden: dog nie-
mant van hen geeft zig die moeite. Veelen fchynen
dit ook voor onmogelyk te houden, en het denkbeeld
van
Zedelykhetd, voor een eenvouwig denkbeeld, aan
te
zien, welk niet door het verftand begreepen, piaar
door gevoel bezeft wordt; welk men dus niet ver-
klaaren kan. Dit is niet ongemakkelyk : zo raakt men
ligt van de moeite af. Dog wy zullen hierna tragten
eene duidelyke ontwikkeling van her denkbeeld van
Zedelykheid te geeven , en zekere teekenen te ftellen
ter onderkenning van Zedelyk en Natuurlyk goed en
kwaad: en dus zullen wy de dwaaling wegens de
enkelvouwigheid van het denkbeeld van
Zedelykheid^
met de daad zelve, pogen te wederleggen.

Wy moeten nu ten tweeden overgaan, om het ver'
mogen te befchouwen, 't welk men doorgaans aan het
Zedelyk Gevoel toekent.

Namelyk door dit Zedelyk gevoel bezeft een
mensch, wat Zedelyk goed of kwaad is; niet onder-

fchei-

-ocr page 50-

fcbeidenlyk; egter met eene groote klaarheid, en volgens
zekere regels; niet volgens regels, der Redeneerkunde, i
maar der Gevoel- of Smaakkunde (1) : welk bezef*
van de begrippen des Veillands geheel en al onderfcheil
den is : omdat het
Verft and alleen bevat, wat waar
of valsch is; maar het
Zedelyk Gevoel, wat deugd-
zaam of ondeugdzaam, eerlyk of fchandelyk is : wel-
ke twee vermogens van
Verjiand, en van Zedelyk Ge-
voel
zy zo verre van eikanderen afvvyken le ftellen
dat het mogelyk ware, dat iemand een doorzigtig
Wiskundige zoude zyn, die egter in het geheel nie't
zoude kunnen bevatien , wat eerlyk of fchandelyk;
kloek, of flegt; moedig, of laag is: even gelyk iemand
een goed gezigt zonder gehoor; een goed gehoor
zonder reuk kan hebben.

Maar in de bepaling der werking van dit Zedelyk
Gevoel, zyn deszelfs voorlianders in twee foorten ver-
deeld.

Voor eerst zyn 'er, die het Zedelyk gevoel geheel
onafhangelyk van het veriland, oordeel, reden ftellen.
Het werk van 't Verfland, (zeggen zy) is alleen, te'
befchouvven of
ra te fpoo/en, wat waar of valsch is:
maar de post van het Gevoel, te bezeffen, wat goed
of kwaad is. Zy houden het Verftand, de Rede even
weinig gefchikt, om te bezeffen , wat deugdzaam of
ondeugdzaam, eerlyk of trouwloos is, als het gezigt,
om' over de Muzyk ; of
het gehoor, om over de
kleuren te oordeelen.
Wanneer tegen deze Leer gewigtige bedenkingen

wier-

(♦) hülsh. bl. ap. Die segels der gevoelkunde zyn egter
fiog niet opgegeven.

-ocr page 51-

wierden ingebragt, hebben laatere voorllanders
om die aanvallen te ontgaan, eenen anderen weg in-
gedagen, en het Zedelyk gevoel of fmaak alleen be-
paald tot de allereerfte voorfchriften van Zedelykheid,
het zy één, het zy meer, dog egter weinigen; en het
verdand te hulp geroepen, om uit die eerde grond-
waarheden , door wettige redeneeringen en gevolgtrek-
kingen , alle andere wetten en pligten af te leiden, en
zo een Zedekundig famenflel uit te werken.

Eindelyk, fchryfc men nog aan het Zedelyk Gevoel
dit byzonder uitwerkzel toe, dat hetzelve door het be-
zef van Zedelyk goed eene
aangenaams, en van Zede-
lyk kwaad, eene
onaangenaame aandoening in de ziel
verwekt, en daardoor de ziel, of nader den wil, uit-
lokt tot deugd, en van ondeugd aflchrikt Cf). Wy
erkennen volkomenlyk die uitwerking, dat vermogen
van Zedelyke voorwerpen op onze ziel, en hebben
hetzelve in onze voorgaande verhandeling, ten allerdui-

delykd;en , door waarnemingen en voorbeelden, be-
toogd.

Ziet daar, Myne Heeren! zo veel de tyd ons toe-
liet, eene zakelyke,en, zo wy ons vleijen, eene duide-
lyke opgave van de Leer van het
Zedelyk gevoel.
Gaan wy nu over tot de befchouwing van eenige ge-
wigtige bedenkingen, die ons altyd wederhouden heb-
ben, onze toedemming aan die Leere te geven; het
Zedelyk gevoelen aan le nemen, als -een byzonder ver-

mo-

-ocr page 52-

mogen van de ziel, van verftand en rede onderfchel-
den, als een Keurmeester van deugd en ondeu:rd
regt en onregt, billyk en onbillyk; 't zy men het ge!
bied van dat Zedelyk gevoel tot alls Zedelyke Wetten
uitftrekke; het zy men hetzelve tot één, of eenige
weinige grondwaarheden bepaale.

Voor eerst dan, Myne' Heeren! onze ziel heeft
tweederlei vermogen; in de eerfte plaats, van denk-
beelden te vormen, te ontvangen, die te befchouwen,
te vergelyken, te beoordeelen, en daaruit befluiten op
te maaken. Dit is het
Verfland, de Rede, Derzelver
befluiten zyn in de tweede plaats of zodanige, dieeenen
invloed op onzen ftaat hebben, iets voor ons verlangbaar
en verkrygbaar venoonen ,;of niet. In het eerfte geval,
wordt onze ziel bepaald tot dat voorwerp, verlangt
en begeert hetzelve: in het ander geval wraakt zy dat
voorwerp, heeft van hetzelven een afkeer. Dit
vermogen
der ziele is de Wil. Deze twee vermogens van onze
ziel, zyn van alle tyden door alle Wysgeeren erkend.
Zien wy nu eens , of met regt aan de ziel nog een
derde vermogen,
een gevoel wordt toegefchreeven.

Het woord Gevoel wordt in verfchillende, dikwyis
onzekere en verwarde, beteekenis genomen. Eigenlyk
wordt het aan de uiterlyke zinnen toegefchreven: van
daar ook wel tot de ziel overgebragt: dan eens be-
teekent het bewustheid ; dog veelal zegt men iets
tt
gevoelen,
wanneer men dat fterk bezeft, daarvan vol-
komen overtuigd is, zonder nogthans in ftaat te zyn,
van die overtuiging rede te kunnen geeven.
Ik weet
met hoe, of waarom
, zegt men, maar ik voel dat zo.
Eindelyk nog bepaaider wordt een begrip, een bezef,'
Cmel genaamd, wanneer hetzelve eene aangenaame^-

of

-ocr page 53-

of onaangenaame aandoening, en eene daar uit ont-
ftaande begeerte, neiging, trek, of ook afkeer ver-
wekt: in dit laatfte geval komt het nader by de wer-
king van
zaaken buiten ons op onze Zintuigen, die daar
door of aangenaam of onaangenaam worden aangedaan.

In welken zin, in welke beteekenis men nu ook 't
Gevoel wil neemen; daar is geen reden, om het zei-
yen als een derde vermogen van de ziel, van het ver-
ftand geheel onderfcheiden, te befchouwen.

Het Gevoel der zinnen wordt genomen of voor de
beweegingen in de zintuigen, in ons lichaam; of voor
de denkbeelden, die daaruit in onze ziel ontftaan.
In het eerfte geval behoort het tot de ziel niet, maar
tot het lichaam. In het laatfte geval behoort het tot
de denkbeelden, en dus tot het verftand. En ik ver-
moede niet, dat iemand tot die ongerymdheid zal ko-
men , om ftaande te houden, dat zo veel verfchillende
foorten van denkbeelden 'er zyn, zo veele byzondere
vermogens, van het Verftand onderfcheiden, aan de
ziel moeten toegefchreven worden. Een denkbeeld is
eene vertegenwoordiging van eene zaak of voorwerp
in ons Verftand: dat is en blyft een denkbeeld, waar-
uit het ook moge ontdaan, en welke ook de vertegen-
woordigde zaak moge zyn. Wordt het Gevoel der
ziele voor bewustheid genomen, dan moet her, even
als de bewustheid zelve, wederom tot het verftand
worden gebragt, en is geen byzonder vermogen.

Neemt men het Gevoel voor de overtuiging van
iets, waarvan men geen reden kan gceven , dan ook
behoort het nog tot het Verftand. Het Verftand be-
vat dikwyls denkbeelden van zaaken, die wel met el-
kanderen verknogt zyn , maar waarvan het
Verjiand
het verband en den famenhang niet zo duidelyk door-

ziet.

-ocr page 54-

ziet, om dat verband te kunnen verklaarea, dat is^
om reden van zyne overtuiging te kunnen geeven. In
dezen zin
voelt een Landman, een Ambagtsmin zeer
wel, de waarheid of valschheid van eene (luitreden,
dat is: hy is, daarvan overtuigd, zonder nogthans in
ftaat te zyn, reden van die overtuiging te geven, dat
is, om het redeneerkundig
QLogiesch^ gebrek of deugd
van die.lluitreden op te geven. Wilde men nu daarom
die overtuiging, dat
gevoel, van het Verftand afzonde-
ren , zo zouden hier uit drie ongerymdheden volgen.
Vooreerst , zodra de reden van overtuiging ontdekt
wierdt, (gelyk dikwyls by nadere overdenking gebeurt)
dan zou die overtuiging van
het gevoel naar het verfland
verhuizen. Want niemand heeft nog de duidelyke be-
grippen , waarvan voldoende reden kan gegeven wor-
den, anders dan aan het
Verfland toegekend. Ten
anderen, daar het zeker is, dat in het Verftand trap-
pen zyn van meerdere of mindere duidelykheid; is
het dan noodzakelyk, is het wysgeerig voor die min
duidelyke bezeffen en begrippen, een afzonderlyk ver-
mogen , een
Gevoel te fcheppen ? Ten derden, daar in
alierlye foorten van denkbeelden en begrippen zodani-
ge trappeu van duisterheid en klaarheid zyn; daar men
dikwyls in taal, in ftyl, in een Dichtftuk, in eeii
Schilderftuk, zowel als in de Zeden, in de Daaden,
iets goed of kwaad, fchoon of lelyk keurt , zonder
juist te kunnen zeggen, waarom; dat is, zo als men
fpreekt, dat fchoon of leelyk zo te
voelen; dan zou
men niet alleen een Zedelyk gevoel, maar ook een
Taalkundig, een Dichtkundig, een Schilderkundig ge-
voel moeten ftellen: dog hiervan ftraks nader.

Eindelyk, wanneer men het Gevoel brengt tot de
aangenaame, of onaangenaame aandoeningen , uit ze-

ke.

-ocr page 55-

kere denkbeelden ontdaan de, dan is 'er nog geen re-
den, om het Gevoel, in dien zin, voor een afzonder-
lyk vermogen van de ziel, onderfeheiden van het ver-
ftand, te houden. En,, omdat men in dezen zin aan
de ziel een gevoel, ge lyk , of nabykoomende aan dat
der uiterlyke zintuigen, toekent, zullen wy dit eens
oplettend befchouwen.

In de uiterlyke zintuigen gaat het dus toe. De uit-
v^ndige lichamelyke voorwerpen werken op onze zin»
tuigen, en verwekken daarin beweegingen ; uit die
be weegingen ontftian denkbeelden in onze ziel, in ons
verftand; en wel aangenaame of onaangenaame: waar-
uit wederom dikwyls trek, neiging, begeerte, of ook
wel afkeer wordt geboren. Voor zo verre dit zin-
tuigelyk is, behoort het
tot het lichaam : voor zo
verre het de denkbeelden, en begeerte of afkeer aan-
gaat, behoort het
tot de ziel, tot het verftand en den
wil. Ik ontdek hier nog geen derde vermogen, geen
Gevoel van de ziel, onderfcheiden van het Verftand.

Brengen wy dit over tot onlichamelyke zaaken, tot
de vrye daalen en bedryven der menfehen. Wy kry-
gen van dezelve denkbeelden , zonder onmiddelyke
hulp van onze uiterlyke ■zintuigen, even als van ande«
re onlichamelyke zaken. Wiskundige, ReekenkundigCj
Redeneerkundige, en wat dies meer is. Die denk-
beelden , van welke foort zy ook zyn , verwekken
dikwyls in de ziel een aangenaame, of onaangenaame
aandoening; trek, lust, begeerte, of afkeer. Dat ge.^
noegen of ongenoegen behoort tot het Verftand, aan
welke
deze denkbeelden behaagen , geenen mishaagen.
Aan eenen oplettende zal blyken, dat in het algemeen
onze ziel zodanig gefteld is, dat al wat volmaakt is,
ef daarby komt, aan het verftand behaagt; al wat on*

Dnbsp;vol-

-ocr page 56-

volmaakt is, mishaagt. De bewustheid van dat genoe-
gen of ongenoegen behoort tot het
Verftand. De
trek, neiging, begeerte, of afkeer, daaruit ontftaande,
behoort tot den
Wil. Welke reden is 'er nu, om een
Gevoel, als een afzonderlyk vermogen, van het ver-
ftand onderfcheiden, aan de ziel toe te kennen? Zal die
reden zyn in de aangename of onaangename aandoe-
ning?-genoegen of ongenoegen? Maar waarom die be-
zefFen, die bewustheid van genoegen of ongenoegen
aan het verftand geweigerd ? De overeenftemmende
fpanning der zenuwen, die uit de genoeglyke denk-
beelden ontftaan, behoort wederom niet tot de ziel,
maar tot het lichaam. Ja, indien dat genoegen of on!
genoegen een byzonder
Gevoel vereischte, als een by-
zonder vermogen van de ziel; dan zou 'er niet alleen
een Zedelyk gevoel, maar ook wederom een Dichtkun-
dig. Zangkundig, Meetkundig gevoel, en ik weetniet
al welke gevoelens, aan de ziel moeten worden toege-
kend, nadien 'er Dichtkundige, Zangkundige, Meet-
kundige genoegens zyn , en 'er geen reden is, waar-
om de genoegens en ongenoegens, uit deze laatfte
voorwerpen , meer aan bet verftand zouden kunnen
worden toegefchreven-, dan de genoegens en ongenoe-
gens uit zedelyke bedryven.

Om dit overtuigende te betoogen, laaten wy eens on-
ze aandagt vestigen op het onderfcheid, het welk de
voorftanders van het Zedelyk Gevoel doorgaans tusfchen
befchouwende en werkdadige denkbeelden , voorwer-
pen, weeteitfchappen, ftellen.

Daar is, zeggen zy, een hemelsbreed verfchii tus-
fchen
Befchouwende, en Oefenend: of Werkdadige
Waarheden. De Befchouwende voorftellen in ons Ver-
ftand laaten ons onverfchillig, doen ons niet aan, by

voor-

-ocr page 57-

voorbeeld het betoog dat de zon ftilflraat en de vvaereld
draait : die waarheden buigen onzen wil niet, lokken
ons niet uit. Integendeel de oeffenende, de werkdadige
waarheden, beweegen ons hart, neigen onzen wil, doen
ons dikwyls een verrukkend genoegen ondervinden: daar
moet dan een byzonder vermogen zyn, een
Gevoel voor
dit laatfte foort, en voor de Zedelyk goede en kwaade
daaden, een byzonder
Zedelyk Gevoel.

Dit is gedeeltelyk waar, gedeeltelyk valsch. Het is
waar,- dat fommige denkbeelden, fommige waarheden
ons koel laaten; ons hart niet aandoen;
onzen wil niet
neigen: anderen integendeel een genoegen of ongenoe-
gen in ons verwekken. Maar het is valsch, dat die
aandoening
niet zou behooren tot befchouwende; dat
die
altyd werkdadige of oeffenende waarheden zou ver-
zeilen. De befchouwende waarheden verwekken ook in
eene welgeftelde ziel het hoogfte vermaak. Het is wel zo;
de grootmoedigheid van
regulus, de Vaderlandsliefde
van
cato, de menschlievendheid van titus, de her.
innering van die groote deugden is verzeld van een
genoegen, van eene aangenaame aandoening. Maar wie
zal ontkennen, dat
copernicus, dat tycho brahe,
dat galiliei, dat descartes, huyghens, leibnits,
newton
, onuitlprekelyke genoegens uit de opfpooring,
ontdekking, befchouwing van de verhevene Wiskun-
dige , Natuurkundige , Starrekundige waarheden ge-
fmaakt hebben? niet alleen uit het nut, het welk zy
door hunnen arbeid aan het menschdom toebragten,
maar ook uit de ontdekking, uit de befchouwing van
die waarhedên zeiven. Daarenboven, de opgenoemde
Wetenfchappen hebben ook haar oelFenend gedeelte.
Zo is de Zeevaartkunde eene werkdaadige weeten-
fchap,en derzelver waarheden zyn ook oeffenende waar-

D 2nbsp;he-

-ocr page 58-

heden , welke een Stuurman daadclyk te werk Helt,
Zou egter een Stuurman meer genoegen daarvan
fmaaken, dan
newton van zyne ontdekte en enkel be-
fchouwde waarheden? Maar, om alle bedenking weg
te neemen, treden wy nog eenen flap nader. De
kennis en befchouwing van het Allervolmaaktst Opper-
wezen , behoort zonder twylFel tot de foort van be-
fchouwende wetenfchappen , hoedanig de Natuurlyke
Godgeleerdheid en Overnatuurkunde is. Zou egter die
befchouwing, zonder genoegen, zonder vermaak zyn?
Verneemen wy
eens, wat de verhevene Wysgeer, WO-
iES MENDELSzoHN, hiervan ons voorftelt

„ Hoe hemelsch (zegt hy) zyn degevoelens, diewy
op het oogenblik in ons befpeuren, wanneer zig onze
ziel verheft tot eene aandagtige overdenking der on-
eindige volmaaktheden van het Opperwezen ! 't Is
waar, onze onmagt verlaat ons, geduurende deze ftou-
te vlugt, geen oogenblik. Zy ftoot ons zelfs in het
flof te rug. Dog de opgetogenheid, in welke wy door
deze onmeetelyke grootheid gebragt worden , en het
ongenoegen, het geen wy door de gewaarwording van
onze nietigheid befpeuren, vermengen zig zo wel

met eikanderen, dat daaruit een gevoel in ons ont-
(laat, het welk allen wellust overtreft, en met eene
heilige ontroering verzeld is. Wy rusten eenige oogen-
blikken , en, na weer bekomen te zyn, verzamelen
wy alle onze kragten, herhaalen onze pogingen, en vinden
de bron van 't genoegen zo onuitputlyk als voorheenquot;.

Maar befchouwen wy nog een weinig nader dat ver-
mogen, aan 't welk men de beflisfingen van goed en
kwaad, van deugd en ondeugd wil toevertrouwen.

Dit

f) Onderzoek der Zedel. gevoel, ütr. 176p. p. 8.

-ocr page 59-

Dit is dan een Gevoel. Wat is nu een Gevoel der
Ziele? Eenig denkbeeld of denkbeelden, die de ziel
aangenaam of onaangenaam aandoen; en bewustheid
daarvan. Vooreerst, behooren de denkbeelden tot het
verfland: daar zyn geen aangenaame of onaangenaame
aandoeningen zonder denkbeelden: derhalven heeft het
verfland, ten minden, ook deel in die aandoeningen,
in dat gevoel: en men dwaalt dus, wanneer men van
't gevoel der ziele het verfland geheel uitfluit. Maar
ten anderen, die aandoeningen, dat gevoel, is dat, het zy
in het natuurlyke, het zy in het zedelyke, altyd gere-
geld , en in de waarheid der zaake gegrond ? of fprui-
ten dikwyls zodaanige gevoelens uit dwaalingen, heb-
belykheden , vooröordeelen, kwaaJe opvoeding, byge-
loof? Onderzoeken wy dit eerst eens omtrent het na-
tuurlyke; dan omtrent het Zedelyke: fchoon de tyd ons
noodzaakt kort te zyn.

In het natuurlyke, zyn 'er menfchen, die op het
zien-van bloed, van wonden, of ook het enkel hoo-
ren fpreeken daarvan verbleeken. Hoe weinig gevaar
van een Spin te vreezen is, veelen zyn 'ernogthansa/^
keerig van. Die in hunne kindsheid vervaard zyn ge-
maakt voor fpooken, behouden veeltyds daarvan de in-
drukken , ook in meer gevorderde jaaren. Men verhaalt
van eene kraamvrouw, die in haare kindsheid voor deu
Klapperman of Ratelvvagc zynde vervaard gemaakt, in
het kraambedde liggende , door het hooren van de Nacht-
klap of Ratel dermate verfchrikte, dat zy het bcftierf.
Het
Natuurlyk Gevoel is dan zeer dikwyls ongeregeld
cn fpruit uit kwade hebbelykheden-èn vooroordeelen voort.

Hoe is het nu hiermede in het Zedelyke gefield?
Verfchillen niet veele menfchen, ja geheele volkeren,
jn dit gevoel? Schoon dit van anderen reeds is opge-

D 3nbsp;merkt

-ocr page 60-

merkt, moet ik het nogthands bybrengen, vooral om
dit bewys van eenige tegenbedenkingen te ontheiïen.
AVat agten wy fnooder, dan dat Ouders de vrugt van
hunne Eclitverbintenisfe, van hunne Huwelyks-liefde,
in het eerst ontluikend levenslicht fmooren, of te von-
deling leggen; dat is, aan de gevoelige barmhartigheid
van vreemden overgeven , terwyl hun eigen hart on-
gevoelig, verfteend en wreeder , dan dat van eenen
tyger is ? Evenwel was dit by de Romeinen, by
veele andere Oude Volkeren geoorloofd. Wie verfoeit
nu niet, eenen
onfclmldigen vreemdeling van leven of
goederen te berooven, terwyl oudstyds alles tegen ee-
nen onbekenden vreemdeling vry ftondt. ,Zyn 'er niet
tyden geweest, wanneer by het innemen van eene Stad
al wat leven hadt ontvangen, tedere Vrouwen, onnoze-
le Kinderen, zwakke Grysäarts, allen aan het moord»
ftaal wierden opgeofferd, en zulks door het Recht van
Oorlog wettig gekeurd? Verhaalt
thucidydes niet,
dat oudtyds de dieftlallen voor geen fchande
wierden
gereekend? Getuigen c^sar en tacitus dit zelfde
niet van de Oude Duitfchers? Was het te Athenen,
dat befchaafd, dat wysheidminnenJ, dat geleerd Athe-
nen niet geoorloofd, ook de naaste Bloedverwante tot
Echtgenoote te nemen,
herodotus verhaalt van een
Volk, in Jïgypte , by 't welk de oudlle Zoon, by
overlyden van zynen Vader, met de andere goederen,
ook zyns Vaders Echtgenoote , dat is zyne eigene
Moeder, by erfrecht, tot zyne Vrouw kreeg. By de
Scyfhen was het der Kinderen pligt hunne afgeleefde
Ouders te doodep. Het eene volk verheft dus als een
pligt, als eene uitmuntende deugd, het geen het an-
der Volk verfoeit, en waarover het de heftigfte aan-
vallen van
een wroegend geweetcn zou gevoelen. Dit

zelf-

-ocr page 61-

zelfde onde^fcheid heeft onder byzondere menfchen
plaats. De moord van Prins
willem I. wierdt door
het gantfche Land verfoeid: dog de moordenaar zeiven
hadt van deze daad zo een genoegen , zo groot een
welgevallen, dat hy in het doorflaan der fehle pynen,
volmondig beleedt, dien daad nog te zullen doen, in«
die I zy niet verrigt was.

Is dit zo, Myne Heeren , hoe onberaaden is het
dan , de beflisfing van Zedelyk goed en kwaad aan
een Gevoel, aan
een wankelend Gevoel toe te betrou-
wen? hoe onberaaden, zo een Gevoel, als eenen ze-
keren en veiligen Rechter te Hellen; aan alle menfchen
•en volkeren ingefchapen te oordeelen ? Moest de bloó-
te ondervinding ons niet behoedzaamer doen zyn ? Is
het wysgeerig, de eeuwige waarheden , van ons wan-
kelbaar Gevoel, als 't ware, afhangelyk te maaken?
Gaan wy zo onberaaden in het Natuurlyke te werk?
Is
een gebouw fchoon, is eene uitvoering van een
MuzykHuk fraay, omdat fommigen dat zo gevoelen?
Is dit niet veel meer omgekeerd waar? Voelen
wy
niet veel meer, fchoon niet allen, eene aangenaame
aandoening, omdat een gebouw
fchoon is, omdat een
Muzykfluk fraay wordt uitgevoerd ? Nog eens, Myne
Heeren, wy kleine wezentjens, die veel met onze groot-
heid op hebben, die, in vergelyking van het gedierte ,
op dezen ftip, welken wy van het groot Heelal
bewoo-
nen, nog al iets zyn, maar de verhevener Wezens,
Bewooners; van andere hemelfche lichaanien , niet
kennen; die alle ogenbhkken, by aandagtige overwee-
ging, tot onze kleinheid, tot onze nietigheid moeten
afdaalen; wy zullen deze uitfpraak doen:
Ik gevoel dat Z9 ;
ik gevoel dat overeenkomßig], dat tegetiflrydig: ik gevoel dat
^onderdeminfte reden te kunnen geven ; zonder het minfte
betoog;derhalven zyn dat eeuwige waarheden.
Immers Myne

D 4nbsp;Hec-

-ocr page 62-

Heeren, zyn de Zedelyke waarheden, niet minder dan
de Natunrlyke waarheden, eeuwig, (landvastig, onveren-
derlyk; vloeijen voort uit de orde, uit het verband
en de betrekkingen der wezens, uit de oogmeAen der
fcheppinge; zyn dus onafhangelyk van de begrippen,
van de bezelFen , van de gevoelens der menfehen;
even gelyk de Wiskundige, de Starrekundige, en andere
waarheden, van de begrippen, de meenigwerf verkeer-
de en wankelbaare begrippen der menfehen, onafhan-
gelyk zyn.

En hieruit blykt telFens, met hoe weinig grond hu-
ME (*) zegt, de Deugd niet anders te zyn, dan \ welk
een aangenaame aandoening in de ziel verwekt, en de'
goedkeuring wegdraagt van allen, die tegenwoordig
zyn.
Is dit wel iets anders, dan de Deugd afhangelyk
van onze aandoeningen te maaken'? Zyne zwakke en
afgeleefde Ouders te dooden, droeg by de Scythen
de goedkeuring wegr maar zou by ons noch goed-
keuring weg draagen, noch eene aangename aandoening
verwekken. Het afzetten van
een been, ter behoude-
nisfe van het leven, is eene deugd , maar verwekt
juist geene aangenaame aandoening. De uitvoering van
een doodvonnis door den Scherpregter, op last der
Hooge Regeering, aan eenen verweezenen, is eene
Deugd, maar geeft op zich zei ven zo weinig genoe-
gen, dat de meeste menfehen in de meeste Landen
van den deugdzaamen Scherpregter eenen afkeer gevoelen.

Ons befiuit is dan: de Deugd of Ondeugd, het Ze-
delyk goed of kwaad, ligt in de natuur der vrye daa-
den, in derzelver betrekkingen; en hangt geenzins
van ons Gevoel af, kan dus door geen wankelbaar Ge'

voel

(♦) Addit. de fon Effay de Moral. T. IV. Op. p. ipp.

-ocr page 63-

voel, maar, evenals alle andere waarheden, alleen door
betogingen gekend worden..

D9g het is ons niet te doen om de zegepraal, maar
om de waarheid; en 't is om het even, waar wy
die vinden. Laaten wy dan rondelyk handelen en eenige
bedenkingen tegen dit ons zo even betoogde overweegen.

Vooreerst dan zouden de Voorftanders van het Ze-
delyk Gevoel mogelyk kunnen zeggen: het Zedelyk
goed en kwaad is niet zo.ianig, omdat wy het zo
gevoelen , maar wy gevoelen het zo , omdat het
zodanig is, en befluiten dus, uit ons gevoel, dat het
zodanig in zig zeiven, in de voorwerpen zeiven, is.

Dog, behalven dat dit befluit, 0.11 gezegle reden,
zeer wankelbaar zou zyn, zo is het met de Leere der
Voorftanders van het ^edelyk Gevoel, gansch anders
gelegen. Zy ftellen ten duidelykflen, dat, gelyk het
fchoon en leelyk niet gelegen is in de uirerlyke voor-
werpen, maar. in de ziel, die dat gevoelt, dat zo ook
de deugd en de ondeugd niet gelegen is in de daaden
zeiven, maar in ons gevoel.

Dit is eene groove dwaaling, die, zo veel my be-
wust is, nog niet wederlegd is.

Wanneer wy aandagtig letten, dan bevinden wy,
dat in het bezef of gevoel van 't natuurlyk! fchoon,
deze vier zaken plaats hebbtn.

1.nbsp;Orde, evenredigheid en overeenltemming der dee-
len in de voorwerpen zeiven. ,

2.nbsp;Uit die voorwerpen ontftaan ook zekere beweegin-
gen in de zintuigen.

3.nbsp;Uit die beweeging der zintuigen, der vezelen, waaruit
■zy zyn zaamgefteld, ontftaan zekere denkbeelden in de ziel.
, 4. De ziel vergelykt die denkbeelden , oordeelt over
Se overeenkomst of tegenftrydigheid, voelt deswege

D 5nbsp;eene

-ocr page 64-

eene aangenaame of onaangenaame aandoening, en be-
vpnstheid van dezelve.

Uit deze ontwikkeling volgt noodzaakelyk, dat het
fchoon en lelyk wel deegelyk in de voorwerpen zeiven
is, dat is, niet het gevoel: maar de oorzaak van het gevoel
is; namelyk zekere gefleldheid der deelen: even als een
koud yzer anders gefield is, dan een gloeijend yzer,
waarom wy het eerfte
koud, en het ander heet noe!
men, fchoon de aandoening daarvan, alleen in onze
ziel is. Men vindt doorgaans een huppelend Lammetje
een mooi, een wroetend Varken een leelyk dier: om de
verfchillendheid van deelen, evenreedigheid , geftalte,
betrekking, kleur, en wat dies meer is: fluiten wy de
oogen, dan kan het gevoel ophouden ^ maar blyft eg-
ter niet de onderfcheidene gefteldheid van deelen,
evenredigheid, geftalte in die voorwerpen, in die die-
ren zeiven?

Even zo is het gelegen met het Zedelyk fchoón en
leelyk: dat is gelegen in de vrye daaden van redelyke
Wezens, in derzelver hoedanigheden, betrekkingen,
overeeiiflemming met- of ftrydigheid tegen-^ de vol-
maaktheid, orde, oogmerken der Scheppinge: het zy
wy dat. bezelFen, of niet bezeffen, gevoelen, of niet
gevoelen.

De gevolgtrekking van hume hieruit, is ongerymd.
Dan zou (zegt hy) een plant, een boom, die met de
orde, met het oogmerk der vScheppinge overeenftemt,
ook
Zedelyk goed, ook em deugdzynl - Geen-
zins : maar alleen
Natuurlyk goed : Zedelyk goed
en kwaad behoort alleen tot
vrye daaden: het hangt
niet van den wil van een plant af, datzy tot het eind-
oogmerk der fcheppinge ftirekt. Neem de vryheid weg,
en alle zedelykheid, alle deugd en ondeugd verdwynt

oogen-

-ocr page 65-

oogenblikkelyk. Hy, die door een piftool gedwon-
gen , zynen fdiuldeisfcher betaalt, verrigt hierdoor
geen zedelyk goed. Wy zouden de Deugl van
regu-
LUS niet roemen, ware hy in kluisters geklonken, te«
gen wil en dank, aan zyne vyanden te rug gezonden.

Ten tweeden, is 'er nog eene bedenking , die wy
moeten oplosfen. Hoe! (zegt men) verwerpt gy het
Zedelyk Gevoel, omdat veele menfehen, veele Volke-
ren in hunne begrippen nopens zedelyk goed en
kwaad verfchild hebben? Immers wy ontkennen niet,
dat het
Zedelyk Gevoel, die Regter van Zedelyk
goed en kwaad, door vooroordeelen bedolven, door
dwaalingen onderdrukt, door bygeloof en drieste on-
wetenheid kan verwoest worden , zo dat de llemme
der Natuur niet worde gehoord, even gelyk het door
kennis en befchaafdheid kan worden opgewekt.

Maar waren dan de Atheners, waren de Romeinen
zulke -onbefcbaafde volkeren? Is
lycurgus, die het
fleelen te Sparte toeftondt , niet veeleer om zyne
hooge wysheid geroemd ?

Ten derden, maakt men omtrent ons betoogde nog
deze ultvlugt. In alle gevalle, (zegt men) is die on-
zekerheid , die feilbaarheid , die verfdiillendheid van
gevoelens onder de volkeren hetzelfde, het zy men,
met U, de
bellisfing van Zedelyk goed en kwaad aan
het Verftand; het zy, met Ons, aan het Zedelyk Ge.
voel opdraage. Uw verftand en rede is niet onfeil-
baarer dan Ons gevoel.

Dog, Myne Heeren, daar is een zeer groot onder,
fcheid, uit de aandagtige befdiouwing van beide de
vermogens ten duidelykften zigtbaar,

Wy houden het vermogen van Verftand en Rede
geenzihs voor onfeilbaar: het ontluikt in de kinds-
heid,

-ocr page 66-

heid, neemt toe in de jeugd, verkrygt zekere kragt
in m.annelyke jaaren, gaat voort tot meerdere kennis
en volmaaktheid , zo by byzondere menfchen , als by
gantfche volkeren. Het verftand kan dvvaalen en dwailt
dikwyls, zo wel in natuurlyke, als zedelyke voorwerpen;
in Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Zeevaartkun-
de, Gefchiedenisfen, Staatkunde, en wat dies meer
is. Maar, (het geen hier alles afdoet) als het ver-
ftand dwaalt, dan is 'er mogelykheid die dwaaling
te zien, daar van overtuigd te worden, en dezelve
met de waarheid te verwisrelen. Een enkel waar denk-
beeld verfpreidt een nieuw ligt over het voorwerp,
doet het in zynen waaren aart kennen, heldert de duis-
terheden op, verbetert het oordeel.

Maar, hoe is het nu met het Zedelyk Gevoel gele-
gen? Deszelfs voorftanders vergelyken het met de ge-
voelens der uiterlyke zinnen. Hellen het eenvouwig,
cn waarvan geen reden kan worden gegeeven. Dog
de werktuigen der uiterlyke zinnen kunne ïi wel ver-
beterd worden , maar niet derzelver aandoeningen of
gevoelens. Wanneer iemands gezicht zo gcfteld was,
dat hy van groene voorwerpen dezelfde aandoening, 't zelf-
de gevoel hadt, als een ander van blaauwe voorwerpen;
deze dwaaling zou nooit kunnen ontdekt worden; bei-
den zullen hunne aandoeningen
groen noemen, van
jongs af ieder zyne byzondere aandoening met dat
woord gewend zynde uittedrukken: de woorden zyn
willekeurige teekenen, die de natuur der zaaken, der
voorwerpen, niet veranderen. Men kan aan eenen blind-
geboren geen denkbeeld geeven van kleur; noch aan
eenen doofgebooren van geluid.

Indien dan het vermogen van de ziel, om te beflis-
fen over Zedelyk goed en kwaad, over deugd en on-
deugd.

-ocr page 67-

deugd een Gevoe/ is, welkers bezeffen eenvouwig zyn , zo
dat van dezelve geen reden kan worden gegeeven ; hoe
zal men dan een volk kunnen overtuigen, dat het Ze-
delyk kwaad is, zynen gryzen Vader, of oude Moe-
der te dooden? dat het Zedelyk kwaad is, zyne kinde-
ren té
vondeling te leggen? Het een volk gevoelt al-
dus; het ander wederom anders : wiens gevoel is nu
het waare, en wiens gevoel is het uitwerkfel van voor-
oordeel , van dwaaling en bygeloof ? Hoe zal men
hetzelven hiervan overtuigen ? Dit is even onmo-
gelyk, als iemand, die een galkoorts heeft, te over-
reden, dat het geen by proeft, niet bitter maar zoet
is; even onmogelyk, als het geweest zou zyn
horA-
Tius te overtuigen, dat look voor hem een aangenaa-
men fmaak moest hebben. Hoe zal men een dief, die
het fleelen oorbaar en goed keurt, die zig op zyn Ze-
delyk Gevoel, op het gezag van
i.ycurgus, op het
voorbeeld der Lacedemonicrs beroept; hoe die over-
tuigen, dat zyn Gevoel, dat
zyn Zedelyk zintuig niet
wel gefield is? zullen wy hem overtuigen door rede-
nen? zullen wy met
hem redeneeren? Immers neen:
want het verfland, oordeel, de rede, behooren niet
tot het Gevoel. Het is even onmogelyk, (zeggen zy)
dat het verftand het Zedelyk goed en kwaad bezeft,
als dat de reuk hoort, of het gezicht proeft, of het
gehoor ziet. Derhalven de dief voor den Regter on-
dervraagd , zal antwoorden dit zo te
gevoelen, dat het
fteelen hem vry ftondt: en aan den Rechter zal niets
overblyven dan den dief weder toetevoegen , ook op
zyn beurt zo te
gevoelen, dat een dief moet geftraft
worden. De fchrandere
cicero heeft zig dan wel te
vergeefs afgelloofd in zyne uitmuntende boeken
Over
de Pligtetti om die pligten door hulp van 't verftand,

oor-

-ocr page 68-

oordeel en rede uit de natuur, uit den aart der zaken,
uit de betrekkingen, uit liet nut voor het menfchelyk
geflagt te betoogen. Hy hadt moeten zeggen;
Dit is
een pligt, dat is geen pligt: dit is een deugd, dat is
een ondeugd; want ik
voel dat zo. Om juist te fpree-
ken, zou men ook niet aoeten zeggen: de daad van
regulüs^s naar het verftand, naar de rede, rechtvaar-
dig, fclioon , verheven; maar
het gevoel: niet
meer zeggen: Ik oordeel dat billyk, regtmatig, beta-
melyk,
maar ik gevoel dat zo , ik proef dat zo, ik
fmaak dat zo. Men beroept zig vooral op de onbe-
toogbaarheid van de ondeugd der ondankbaarheid. Ik
zal dan met rede, met verftand, met redeneering dien
ondankbaaren nooit kunnen te regt brengen, als zyn
Gevoel, zyn Zedelyk zintuig kwalyk gefteld is. Dat
Zedelyk vermogen denkt niet, oordeelt niet , betoogt
niet, bewyst niet, maar
gevoelt alleen, en gevoelt zo,
en niet anders, en alleenlyk daarom, dat het zo ge-
voelt. Te vergeefs zou men een bedroegen meisje,
die haar vrucht in de geboorte gefmoord hadt, voorhou-
den, dat zulks tegen de orde Van het Heelal , tegen
de volmaaktheid, tegen het doel der fchepping, tegen
de betrekking van haar als Moeder tot haare vrucht
aanliep. Volgens de leer van 't Zedelyk gevoel kan zy
antwoorden , dat dit aanloopea tegen de orde enz.
maar eene natuurlyke eigenfchap'', een natuurlyk, geen
zedelyk kwaad is, en dat haar Zedelyk Gevoel haar
geen minder recht geeft op haar kind, als het Zedelyk
Gevoel oudtyds aan de Romeinen en andere Oude
Volkeren.

Deze zwaarigheid, of liever volledige wederlegging
van de Leere van 't Zedelyk Gevoel, is aan eenige
latere voorftanders van die Leere niet ontfnapt. Dezen

heb.

-ocr page 69-

hebben egter die geliefkoosde Leer niet laaten vaaren,
maar eene uitvlugt gezogt met te zeggen, dat het
Zedelyk Gevoel
de toebereidzelen verwagt van het ver',
ft and: dat is, wy moeten onze Zedelyke vermogens ver-
beteren enverryken; de afgeleide pligten onderzoeken,
en dus wat de afgeleide pligten betreft, ons Zedelyk Ge-
voel voorlichten door het verftand, en dit verlichte ver-
ftand teeder en fterk maaken, door het voorftellen van
beweegredenen , om de heilzame gevoeligheid optewakke-
ren.
Ik wil wel bekennen, de verleegenheid kan ie-
mand zo ver in het naauw brengen, dat een, ander-
zins verllandig Schryver, zig met woorden tragt te
redden. Na dat eerst door de voorllanders zo een he-
melsbreed onderfcheid gefteld was tiisfchen het Ver-
ftand en 't Gevoel; en hel Verftand geheel onbekwaam en
onvatbaar verklaard om Zedelyke zaaken te bezelFen,
zodat men nodig hadt daar voor een nieuw vermogea
der ziele uittedenken; nadat alles kan men aan de aan-
gehaalde woorden geen verftaanbaaren zin hegten. Wat
verftaat men door
toebereidfelen, di? het Verftand aan
het Zedelyk Gevoel moet toebrengen ? Hoe gefchiedt
zulks ? welke gemeenfchap is 'er tusfchen twee zo zeer
verfchillende vermogens der ziele ? Wat kunnen be-
weegredenen uitwerken op een gevoel zonder verftand,
zonder oordeel, zonder rede? Hoe' zal het Gevoel be-
woogen worden door beweegredenen, dat is: door
voor- en nadeelen, die zy niet kan bevatten, .niet kan
verftaan? 't fchynt, dat men het onvoldoenende van
deze uitvlugt zelve heeft gevoelt. Dus heeft men nog
eene andere uitvlugt gevonden, die ten minfte verftaan»
baar, en in zo verre beter is. Namelyk men heeft
het Zedelyk Gevoel bepaald alléén tot de eerfte zedely-
ke grondwaarheden,
(/ixiomata Moralia'), en aan het

ver.

-ocr page 70-

Verftand de post opgedragen om uit die eerfie grond-
waarheden door oordeel en wettige befluiten, de ze-
delyke voorfchriften van doen en laaten, de beflisfin-
gen, wat deugd of ondeugd is, afteleiden. Dog ook
deze uitvlugt moet by de eerfte aandagtige befchou-
wing fpoedig vervallen. Want

Vooreerst, men heeft die eerfte grondwaarheden
niet opgegeven, en vindt zig daarmede verleegen.

Ten tweeden, wat is men nu gevorderd ? Men heeft eerst
breed opgegeven vanhetnut van't Zedelyk Gevoel, welk
onmiddelyk aanwees , wat deugd of ondeugd was,
zonder dat hetzelve van fpltsvindige redeneeringen,
(dus noemde men dezelven) afhing; maar alleen van
een ingefchapen Gevoel. En nu, nu moet het verftand
te hulp komen, en door fpitsvindige betoogen, uit de
eerfte grondwaarheden, die niet het Verftand, maar het
Zedelj k Gevoel bezeft, de pligten afleiden. Dus is
al het luit vnn het opgevyzeld Zedelyk Gevoel vervlo-
gen , en het zal 'er weinig toe doen, of die eerfte
grondwaarheden door het Verftand, dan door het Ge-
voel bezefd worden. De Gemeene Man, die zyne
pligten moet verftaan, moet nu zo wel, als voorheen
voorde uitvinding van het Zedelyk Gevoel, uit die eerfte
grondwaarheden redeneeren,en wat zedelyk goed of kwaad
is, door fpitsvindige betoogen ^zoeken. Daar het ver-
ftand in alle andere wetenfchappen , Rekenkunde,
Meetkunde, Redeneerkunde enz. door ontbinding, tot
de eerfte grondwaarheden opklimt, en die bevat,
waarom kan zy zulks dan in het Zedelyke niet verrig-
-ten ? Is de aart van
Zedelyke voorwerpen niet gefchikt
voor het verftand, dan zyn ook afgeleide Zedelyke
waarheden voor het verftand niet gefchikt; en zo, ja
waarom
kan dan het verftand zo wel niet de eerfle

grond-

-ocr page 71-

grondwaarheden als de afgeleide bevatten? Is het der
moeite waardig, voor een, twee,drie of weinige
axio.
mata
, een byzonder vermogen voor de ziel te fchep-
pen. Men volgt hierin de voetftappen van de Scholas-
tieke Geleerden, die voor ieder verfchynzel eene ver-
borgene hoedanigheid uitdagten, om hetzelve daaruit
te verklaaren : even als de Oude Wysgeeren eenen
goeden en kwaaden Geest hebben uitgevonden , om
den oorfprong van het goed en kwaad aan te wyzen.

Welke reden is 'er tog, om voor de Zedelyke voor-
werpen een byzonder vermogen in de ziel te ftellen?
'tIs waar, Zedelyke Voorwerpen zyn onderfcheiden van
Wiskundige, Gefchiedkundige, Oudheidkundige. Maar
deze verfchillen ook wederom van elkanderen, als me-
de van Natuurkundige, Rekenl^undige, Starrekundige.
En dus zou men dan op gelyke wyze zo veele byzon-
dere vermogens der zielj een Meetkundig, Rekenkim-
dig, Starrekundig, enz. Gevoel moeten ftellen; het
welk immers, de ongerymdheid zelve is. Voorzeker,
daar alle wetenfchappen, volgens het oordeel van
den fchranderen
cicero, een verband met eikanderen
hebben; daar de byzondere Wetenfchappen, als- zo
veele takken, allen in eenen tronk of ftam vereenigd
zyn; is het natuurlyker één hoofdvermogen aan de
ziel toetekennen,nbsp;Verftand, en aan dat Ver-

ftand zowel de bevatting der eerfte grond-waarheden in
alle die wetenfchappen, als de afleiding en betooging
der overige waarheden, toetefchryven. Dit is wysgee-
riger, dan de wezens, de vermogens van de ziel, nut-
teloos te vermeenigvuldigen, en nieuwe gevoelens der
ziele te fcheppen.

Inderdaad, was het Zedelyk Gevoel een byzonder
vermogen, van Verftand, van Oordeel, van de Rede

Enbsp;on-

-ocr page 72-

onderfcheiden; dan waren de menfchen, in opzigte der
Zedelykheid en van het Zedelyk Gevoel in ergeren
ftaat, dan omtrent hunne andere zintuigen. Het ge-
hoor , het gezicht, indien zy wankelen, worden
geholpen door het gevoel ; het een zintuig komt
aan het ander te ftade. Het gezicht wordt ook ver-
fterkt door geflepene glazen. Maar als het Zedelyk Ge-
voel wankelt, is 'er geen hulp. Iemand gevoelt zo,
en niet anders, omdat zyn Zedelyk zintuig, zo, en
niet anders gefteld is. Gansch anders is het met het
Verftand geleegen. Juiste redeneeringen, gegronde beto-
gingen , wettige befluiten, zyn brillen voor het Verftand,
die hetzelve verlichten, maar niet voor het Zedelyk Ge-
voel, 't welk, volgens deszelfs voorftanders , zomin de re-
deneeringen en betoogingen van het Verftand bezeft, dan
het gehoor de kleuren, en het gezicht het geluid ontwaart.

Ik vinde het wel eenigzins belagchelyk, den mensch
een zesde zintuig toetefchryven, maar ik vinde het niet
onvoegzaam,
xattinconfequent, zodramen eens een Zede-
lyk
Gevoel ftelt: want een Gevoel vereischt een zintuig
om te gevoelen. Maar hoedanig zal nu dat zesde zintuig
zyn ?
hutscheson doet hetzelve uit zeer fyne veze-
len beftaan. De aandoening van dat zintuig zal dan
gefchieden door beweeging. Ik begryp, hoe de ligt-
ftraalen de veezelen van het oog; het geluid de trom-
melvlies van het gehoor, door de golvende beweeging
der lucht; de kleine uitvloeizels van een geurige Roos
de Reukdeelen of Reukvezelen aandoen en in bewee-
ging brengen. Maar hoe zullen Zedelyke voorwerpen,
onlichamelyke zaaken , grootmoedigheid , nedrigheid,
ftandvastigheid, trouw, dat zesde zintuig, deszelfs ve-
zelen aandoen, en in beweeging brengen? De zede-
lykheid heeft geene uitvloeizels, gelyk eene Roos.
De meeste daaden zyn op zich zeiven noch zedelyk

goed

-ocr page 73-

goed, noch kwaad, maar worden eerst zodanig uit de
byzondere omftandigheden en betrekkingen. By voor-
beeld, het fteeken van een zwaard in het halt van
een mensch is dat goed, of kwaad? Wat kan het Ze-
delyk Gevoel hiersmtrent beflisfen? ImmerS niets. Zo
afgetrokken, is, dat noch goed, noeh kwaad; maar wordt
een van beiden door de omftandigheden. Het ftooten
van het ftaal in de borst van den vyand, in eenen
wettigen oorlog, is goed, is dapperheid. Maar het
dryven van dien dolk in het hart van zynen vromen
weldoener; is kwaad, is verfoeilyk. Zal,nu het
Ge-
voel,
die omftandigheden, het oogmerk van den daa-
der, de bronwel van zyn doen,'ontwikkelen? Immers
is dit het werk van 't
Verftand, van vergelyking, van
oordeel, van redeneering; en niet van het Gevoel.

Indien de zedelykheid der daaden onligchamelyk is,
gelyk zy is, dan zal het Zedelyk Gevoel ook iets on»
hchamelyks, dat
zesde zedelyk zintuig OOk iets onlig-
chamelyks zyn: en dus, of eene onlichamelyke zelf-
ftaiidigheid, of eene hoddanigheid en wyze van be»
ftaan. Niet het eerfte: niet eene onlichamelyke zelfs-
ftandigheid: dan zou de mensch meer onlichamelyke
zelfftandigheden hebben, hetwelk ongerymd iS. Der-
halven moet het laatfte waar zyn, dat is, dat Zedelyk
Gevoel moet eene hoedanigheid, een vermogen van on-
ze ziel zyn. Maar, welke reden is 'er dan wederom,
om dat vermogen van het verftand aftezonderen?

Men wil egter zo een byzonder vermogen, een Ze-
delyk Gevoel, daaruit bewyzen , dat ook kinderen,
fchoon nog geen verftand hebbende, egter bezelFen,
of zy wel, of kwalyk gehandeld hebben.

Ik antwoord: dat, als een Idnd nog zo jong is, dat
het volfixekt geen verftand, geen begrip heeft, hetze^

E 2nbsp;ve.

-ocr page 74-

ve dan even onmogelyk als een boom of plant, kan
gevoelen kwaad of goed te hebben gedaan. Heeft
het eenig verftand, dan bezeft het het kwaad en goed
van zyne daaden, naar mate van zyn verftand. En
fpreekt men van daaden, die boven het begrip van
een kind
zyn, zal men het ras verontfchuldigen daar
door, dat het kind niet
wist, niet verflondt, wat Ify
deedt, en daarom onfchuldig is. Voorts is het ze-
ker, dat ook een Hond in zekerenquot;quot; zin kaii voelen
dat hy kwaad gedaan heeft, dat is, dat geen gedaan'
waarom hy
voorheen van zynen meester flaagen heeft
ontvangen. Een paard, 't welk, ftruikelende, zweep-
flagen gevoelt heeft, zal niet ftruikclen, of vreest ter-
ftond wederom den zweep.

Daar zyn nogthans (zeggen zy) veele pligten, vee-
le zedelyke voorfchriften, van welker
'waarheid wy
overtuigd zyn; maar die wy egter niet kunnen betoo-
gen, nog daar van reden geeven: veele deugden en
ondeugden, die xvy niet kimnen befchryven; gelyk by
voorbeeld ondankbaarheid.

Wat het laatfte aangaat, hume is in dit voorbeeld
niet gelyk aan zyne andere bekwaamheden, hoewel
die in het geestkundige minder
zyn. Ondankbaarheid
kan zeer duidelyk en naaukeurig befchreven worden
als
eene onverfchlUigheid, of zelfs eene haat, van ee.
tien Beweldadigden, omtrent zynen Weldoener.

Wat het niet kunnen betoogen van zekeri pligten
betreft; bewyst zulks, dat het bezef van die pligten
niet tot het verftand, maar tot een byzonder
vermo'
gen, tot een Gevoel behqort ? Voorwaar', een zwak
bewys! Het geen de een niet kan betoogen, betoogt
een ander: het geen ik nu niet kan betoogen, dat gelukt
my naderhand. Het geen in eene voorige eeuw niet

heeft

-ocr page 75-

beeft kunnen ontwikkeld worden, is in eene volgende
n;eer gevorderde ontwikkeld en uitgevonden. Dat
met
te kunnen betoogen
, gebeurt zulks alleen in het Zedely-
ke, of ook in andere zaaken '? Kan iemand niet van
eene Wiskundige waarheid overtuigd zyn, zonder die
naar de ftrengheid der
betoog-regels te kunnen bewy-
zen? Maar zal men daaruit veilig befluiten, dat die
waarheid onbetoogbaar is; of dat wy een byzonder
vermogen, een Gevoel, een nieuw zintuig moeten heb-
ben, om die onbeweezene waarheid te bevatten, te ge-
voelen? Hoe dikwyls onderfcheiden wy de hand, het
fchrift van eenen gemeenzaamen vriend met volkomene
overtuiging, hoe dikwyls onderkennen wy den ftyl van
iemand , hoe dikwyls bepaalen wy den ouderdom , uit
de wezenstrekken, al vry naauwkeurig, zonder altyd
van dat al Hipte en naauwkeurige reden te kunnen
geven? Niemand is echter nog tot die ongerymdheid
gekomen, om voor alle die bellisfingen, van welke niet
altyd reden kan gegeven worden, nieuwe vermogens,
byzondere Gevoelens te fcheppen.

Men houdt nog aan, en beweertquot;, dat iemant in ver-
ftand kan uitmunten zonder een braaf man te zyn, ge-
lyk de ondervinding helaas! maar al te zeer bevestigt:
dat iemand een doorzigtig Wiskundige zou kunnen
zyn , zonder te kunnen bezeffen wat eerlyk of fchan-
delyk is.

Ik bedis deze mogelykheid niet , maar ontken het
gevolg. Iemand kan een fchrander Wiskundige zyn,
en nogthans een flegt Schipper; maar wie zal daaruit
befluiten, dat de Wiskunde wel tot het Verftand, maar
de Zeevaartkunde tot een ander byzonder vermogen,
een Zeevaartkundig Gevoel moet behooren ?

De Voorftanders van het Zedelyk Gevoel hebben zig,

E 3nbsp;nos

-ocr page 76-

nog op de ondervinding, op de jngefchapene Natuur-
driften beroepen; waardooor wy anderen beminnen,
hen gaarne gelukkig .zien, en volvaardig daartoe me-
de werken. Deze neigingen zyn immers, (gaan zy
voort) onderfcheiden van 't Verftand: dit is
Ztde-
lyk Gevoel.

Wy ontkennen die natuurlyke Goedwilligheid niet,
waarvan wy in het vervolg iets nader zullen zeggen.
Maar de
Natuurdriften beliooren geenszins tot een
Zedelyk Gevoel, tot een vermogen, dat een kenmerk
zou zyn van Zedelyk Goed of Kwaad, Vestigen wy
een weinig onze aandagt op den aart der
Natuurdrif-
ten.
Wat zyn die anders dan duiftere en fchielyke be-
zeffen van goed of kwaad, zeer vlug in ons Verftand
vertoond, die ons op eene onbegrypelyk fpoedige wy-
ze nopen tot het geen ons goed, en afkeeren van
het geen ons kwaad voorkomt? Het is eene Natuur-
drift , waar door iemand, eenen ook onverzienen flag,
afkeert; waardoor iemand, in het water liggende, een
toegeworpen touw aangrypt; een Natuurdrift, quot;waar-
door hy een in 't mter gevallen kind ter hulpe toe-
fchiet. Dit
zyn vlugge werkingen in het Verftand;
men behoeft daartoe geen nieuw vermogen, geen
Zede.
lyk Gevoel,
van het Verftand afgefcheiden, te fchep-
pen. Daarenboven, de Natuurdriften zyn niet altyd
goed, dry ven niet altyd tot het geen Zedelyk goed is:
by voorbeeld,de Wraaklust is dikwyis een Natuurdrift,
zo in dieren als in menfchen. Wie zal nu de Wraak-
lust een Zedelyk Gevoel heeten ? De Natuurdriften heb-
ben dikwyis haare nuttigheid: zy brengen den mensch
fpoedig in beweeging, in werking: zy zyn gelyk aan
den wind, die een fnelle vaart aan het fchip geeft:

maar

-ocr page 77-

maar gelyk de Stuurman dien vaart van het Schip, z9
moet de Rede de Natuurdriften bellieren.

Het voornaamtte oogmerk, Myne Heeren| van de
leer van 'c Zedelyk Gevoel is, ware het mogelyk, al-
le belang uit het Zedelyk goed weg te neemen, en te
betoogen, dat wy door geen voordeel, door geen nut,
door geen zucht tot geluk, tot het betrachten van Ze-
lyk Goed , en nalaaten van Zedelyk Kwaad genoopt
worden; maar alleen door ons Zedelyk Gevoel. Dit
heeft een fchoon vernis van belangeloosheid, van
grootmoedigheid. Wat is verhevener, dan de belange-
looze Deugd?
regulus , die zig voor zyn Vaderland
aan de onmenfchelyke folteringen der wreede Carthagi-
nenfers opöJFerde, wat belang, welk nut beoogde die?
Immers geen het minfte geluk voor zig, maar
alleen het heil van zyn Vaderland. Welk nut , kon
hy behaalen, in het doorftaaii der fehle pynigin-
gen, in zyne afgefueden' oogleden; in een uitgewaakc
ligchaam, welks heevige fmerten geen einde, dan in
de opvolgende eeuwige llaap vonden? Geen nut der-
halven, geen voordeel, maar liefde tot het Vaderland
en belangeloze Deugd, door het Zedelyk Zintuig ge-
voeld, hebben
regulus bewogen.

Deze redeneering is, oppervlakkig befchouwd, geens-
zins de zwakfte der bewyzen voor het Zedelyk Ge-
voel. De verllandigfte voorllanders van hetzelve zyn
hierdoor weggefleept. Maar beproeven wy eens hoe
verre dit bewys gegrond is.

Hoe hoog men ook de belangelooze Deugd moge ver-
heffen, zy ftrookt geenzins met de Natuur van den
mensch. Wy hebben het in onze voorgaande verhandeling
beweezen. De zucht tot Geluk is van alle gevoelige,
van alle denkende wezens onaffcheidelyk» Die zucht tot

E 4nbsp;ge.

-ocr page 78-

geluk is door den Schepper aan het Menschdom wysfe-
lyk ingefchapen: zy is in het Zedelyke dat geen, 't welk
de zwaarte kragt in het Natuurlyke is. Het Opperwe-
zen zelve heeft eenen onverbreekeiyken band gelegd
tusfchen Deugd en Geluk; Ondeugd en Ongeluk. Het
Geluk, het waar Geluk, is eene ftandvastige beloo-
ning der goede; en het waar Ongeluk, eene ftralFe der
kwaade daaden.

Wat de heldhaftigheid van regulus aangaat, die was
nuttig, die was heilzaaam voor het Vaderland: was
in dezelve geen heil voor Rome gelegen, dan ware zy
ook zonder
grootheid, zonder roem , geweest. Hy
zelve heeft die nuttigheid beweezen, omdat (zeide
hy) de uitwisfeling , de losfing der Romeinfche krygs-
gevangenen, de dapperheid der keurbenden zou ver-
flappen, en den grooten krygsroem der Romeinen be-
zwalken. Dus vervalt dan al in zo verre het bewys,
uit dit luisterryk voorbeeld getrokken, dat eenige daaden
zonder eenig nut, zonder eenig heil, zouden kunnen zede-
lyk goed en loffelyk zyn. En ik vinde geene rede, om die
edele zucht van
regulus voor het heil van zyn Vader-
land, de overtuiging van zyne verplichting om zig voor
zyn Vaderland opteofFeren , meer aan een Zedelyk Ge-
voel , aan een byzonder, aan een nieuw uitgedagt ver-
mogen, dan aan zyn Verfland, zyn Oordeel, zyne Re-
de toe te
fchryven.

Maar (zegt men} dit zy zoo: Voor regulus
zelve was echter geen nut, geen heil meer uit die op-
offering te wagten. Derhalven kon hy door de aan-
geborene zucht voor eigen geluk , tot die groot-
moedigheid niet bewoogen worden. -- Dog ,

zou regulus, de uitwisfeling op eene laffe wy-

aan-

-ocr page 79-

aanraadsnde, of zyn gegeeven woord verbreekende,
trouwloos, en met fchande bedekt, gelukkig hebben
kunnen leven? En deze bedenking vermindert geens-
zins den lof van
regulus. Wy bewonderen fteeds
in hem die grootmoedigheid van ziel , die ftandvastig-
heid , waardoor hy het waar geluk van het fchynge-
luk gefchift, het waar geluk van zyn Vaderland bo-
ven zyn
fchyn- boven zyn valsch geluk gefteld heeft.
Want wy ontkennen ten fterkfte, dat
regulus door
anders te bandelen, zyn waar geluk zou kunnen be-
vorderd hebben.

Wy moeten nog omtrent alle dusdanige bewysrede-
nen van opofferingen van zig zeiven voor de Maat-
fchappy, voor zyn Vaderland, in 't algemeen het na-
volgende aanmerken.

Zodanig is de gefteldheid van het Menschdom, dat
wy in eene Maatfcbappy worden geboren en opgevoed
cn buiten dezelve niet gelukkig kunnen leeven.

Zodanig is de gefteldheid van alle Maatfcbappy,
dat, hoe gelukkiger dezelve in het algemeen is, hoe ge»
lukkiger ook haare byzondere Leden zyn. De Maat-
fcbappy kan gelukkig, kan bloeijend zyn, zonder het
geluk van een of ander Lid. Maar de Leden kunnen
niet waarlyk, kunnen niet beftendig gelukkig zyn, als
de geheele Maatfcbappy kwynt en ongelukkig is.
Daarom is het eene onverzakelyke grondwet in alle
Maatfcbappy, dat derzelver algemeen heil, voorfpoed
, en geluk, boven dat der byzondere leden moet gefteld
worden. Zonder dien Regel kan de Maatfcbappy niet
beftaan. En wie Lid is of wordt van de Maatfcbap-
py, verbindt zig tot naarkoming van dien regel; ver-
bindt zig, om dien ftandvastigen en moedigen wil te

heb-

-ocr page 80-

hebben, om, den nood zulks eisfchende, in eene ftrydig.;
heid van belangen , het heil en behoud der Maatfchap-
py boven zyn byzonder heil te ftellen. Dit vordert het
behoud van den Staat, in 't algemeen. Al wie dus
dien grooten Staatsregel opvolgt, bevordert zo wel
zyn eigen geluk, als dat van zyn Vaderland, van
't welke zyn byzonder geluk onaffcheidelyk is. Dus is
'er maar eene keuze: of da voordeelen van de Maat-i
fchippy te genieten, mids, in geval van nood, ge-
melden Staatsregel na te komen; of van die voordee-
len aftezien, en buiten de Maatfchappy te leeven.

Eindelyk heeft men nog de voortrelfelykheid van de
Leer van't Zedelyk Gevoel aldus opgevyzeld. De Zedekun-
de (zegt men) moet niet van fpitsvindige redeneeringen af.
hangen; moet voor dengemeenen Man even verftaanbaar
zyn, als voor den geoeffendften Wysgeer. Daarom
heeft ons het Opperwezen een Zedelyk Gevoel gege-
ven, 't welk de Deugd goedkeurt en bemint, en de
ondeugd haat en afkeurt.

Wy erkennen de goede voorzienigheid van het Op-
perweezen , die alle menfchen in ftaat heeft gefteld, en een
vermogen gefchonken , om te kunnen onderkennen, wat
Zedelyk goed en kwaad is! dit is de afkondiging, de be-
kendmaking der Natuurwetten, zonder welke die wetten
geen
verbindende kragt zouden kunnen hebben. Maar
waar uit volgt nu, dat zulk een
vermogen niet het Verftand,
niet de Rede
zoude zyn, maar een Zedelyk Gevoel?
Het is zo; de Zedekunde moet verftaanbaar zyn voor
allen; ook voor den Gemeenen man. Maar zyn dan
alle die geenen, die men onder dien naam bevat, zo
dom? Toont een Landman geen Verftand in het beleid
van zyne zaken, en 't behartigen van zyn voordeel ?
Daarenboven zyn de omftandigheden niet verfchillende ?

Be-

-ocr page 81-

xedzlyk gevoel,nbsp;73

Behoeft een daglooner zoo veel Zedekundlge kennis,
als een Staatsman? De Wapenhandel is voor den
Krygsman onöntbeerlyk. Maar wie erkent niet, dat
een Legerhoofd meer kunde moet bezitten, dan een
gemeen Soldaat ? Of wie heeft ooit gedagt, uit hoof-
de van de moeilykheid der Krygskundige wetenfchap,
een Krygskundig Gevoel uit te vinden, waardoor de
Soldaten gemakkelyk allen verhevene Krygskundigen
wierden? Heeft men niet in het dagelyks leven , Re-
kenkundige , Wiskundige, Werktingkundige waarhe-
den noodig? Bedienen zig de gemeene werklieden^
Timmerlieden, Metzelaars, niet van die waarheden,
zonder uitmimtende Rekenkundigen of Wiskundigen te
zyn, of zonder daarom een Rekenkundig of Wiskun-
dig Gevoel te bezitten? Maar al dit nut, dit voordeel,
uit het Zedelyk Gevoel voor den GemeenenMan,is alreeds
verdweenen door de leer van die geenen, die het Ze-
delyk
Gevoel alleen tot de eerfte grondwaarheden heb-
ben bepaald, en de noodzaakelykheid erkend, dat het Ver^
ftand daarby kome, en door Redeneering, door wettige be-
fluiten, de pligten uit die grondwaarheden moet afleiden.

Wy zouden geen einde vinden, Myne Heeren! in-
dien wy alle de kleine redenen , die de voorftanders
van de Leere van het Zedelyk Gevoel als zo veele
bewyzen hebben aangevoerd, bybrengen en weder-
leggen wilden. De voornaamfte hebben wy te berde
gebragt, en, zo wy ons vleijen, ontzenuwd.

Het is dus uit onze voorige verhandeling geblee-
ken, dat 'er waarlyk zo iets in onze ziel is, het welk
men een
Zedelyk Gevoel, in eenen gezonden zin, kan
noemen: namelyk eene aangename aandoening en goedkeu-
ring

-ocr page 82-

ring over Deugd, en onaangename' aandoening en afkeu-
ring der ondeugd.

Doch in deze verhandeling hebben wy gepoogd te
toonen de zwakheid der bewyzen van die geenen, die
dat
Zedelyk Gevoel voor een byzonder vermogen van
de Ziel, van Verftand, Oordeel en Rede onderfchei-
den, houden, en aan hetzelve de onmiddelyke bezef-
fen van Zedelyk goed en kwaad , Deugd en Ondeugd
toekennen.

Nu is nog eene derde en laatfte vraage overig, die
▼an veel gewigt,
zo voor de Zielkunde , als voor de
Zedekunde is, namelyk;
Wat is dan eigenlyk Zede-
lyk Gevoel,
dat in zekeren zin wel aanwezig is, en
egter geen byzonder Vermogen van de Ziel is, noch
een onmiddelyk en veilig kenmerk van Zedelyk goed
en Zedelyk kwaad; van Deugd en Ondeugd? En de.
ze Vraag, Myne Heeren, zou wel eens het onderwerp
van eene derde en laatfte verhandeling over deze ftof-
fe kunnen zyn, indien het my moge gebeuren, met
u lieder goedkeuring wederom te eeniger tyd eene
fpreekbeurt te erlangen.

«

WAT

-ocr page 83-

DERDE VERHANDELING

VAN

Mr. h. c. c r a s,

tot onderzoek
WAT EIGENLYK HET ZEDELYK GEVOEL IS.

f

-ocr page 84-

tlV-»-

.1.

»I V' 1 f V* Anbsp;— (t lift

. X/ , . ■nbsp;ü . » kJ. »nbsp;li ji 11

1

_nbsp;A H O .0

.FT .«1,1 '

y

i- . i
^
IJilMilfMij

-ocr page 85-

derde verhandeling

VAN

Mr. h. c. c R a s,

TOT ONDERZOEK

WAT EIGENLYK HET ZEDELYK GEVOEL IS.

'e hoogfte trap van Wetcnfchap, de gewigtigfte
kennis wierdt al oudstyds de zelfkennis geoordeeld.
Zouden wy in de nafpooring der natuur en aart van
wezens buiten ons omdwaalen, en t'huis by ons zei-
ven vreemdelingen zyn? Gelyk wy uit eene denkende
Ziel en werktuiglyk Lichaam beftaan; zo verdienen bei-
den onze oplettende befchouwing. Doch de navorsfching
der eigenfchappen en vermogens van de Ziel moet zo
veel uitnemender zyn , bovèn die van het Lichaam,
als de Ziel zelve hèt Lichaam in voortreffelykheid te
boven gaat. Behoef ik wel meer bewys, Mynheeren,
om by UL. de poogingen te billyken, die aan het on-
derzoek van de eigenfchappen der Ziel, van de ont-
%V'ikkeling van haare vermogens; aan de ontzwagteling
van de aandoeningen, en van 't geen in de Ziel om-
gaat , wordt te koste gelegd?

Wy hebben in onze eerfte Verhandeling beweerd,
en met voorbeelden, uit het dagelyks leven genomen ,
bevestigd, dat onze ziel niet flegts een denkend, maar
ook een gevoelig wezen is, vatbaar voor aandoening,

F 2nbsp;vat-

-ocr page 86-

Tatbaar voor gevoel, ook byzonder voor Zedelyk Ge»
voel. Maar wy hebben in onze tweede Verhandeling
niet'minder (taande gehouden, dat dat Zedelyk Gevoel
geenzins voor een veilig kenmerk van goed en kwaad,
voor eenen vasten grond van zedekunde , voor eenen
onfeilbaren bellisfer van deugd en ondeugd kan gehou-
den worden: dat die leer, welke zulks verdedigt,
los uitgedagt, ligtvaardig aangevoerd, en zonder be-
wys is vast gehouden. Het zyn dan, (en dit verdient
voor al onze oplettendheid,) het zyn hemelsbreedte
verfchillende zaken; eene aandoenlykheid, een gevoel,
ook byzonder een gevoel voor zedelyke voorwerpen
aan de ziel toetekennen; en dat gevoel aan te nemen
voor een byzonder vermogen, van verftand, van oor-
dcel, van reden onderfcheiden (»); voor eene zekere

be.

(«) Een voorflander van het zedelyk Gevoel als een by-
zonder zielsvermogen , van 't verlland en de reden onder-
fcheiden, is in eene opmerkelyke tegenftrydigheid vervallen.
Hy verklaart dat byzonder vermogen om zedelyk goed en
kwaad te bezeffen, voor een
Gevoel, Vervolgens keiu hy aan
hetzelve toe , het bezeffen alleen , of voornaraelyk, van eer-
He zedelyke grondwaarheden, (/ri»»«
principia, axiomata
moralia
.')Doc'h het is in de Pfychologie of Zielkunde bekend,
dat het Gevoel alleen
itj^ividuede zaken,(m/sg-«/;?^«,)by-
zondere en door omftandigheden zeer bepaalde zaken, bezeftj
flat alleen het verftand en de reden die byzondere zaken eerst
door het gevoel bezeffen, vervolgens ontwikkelende, eindelyk
by opklimming, tot de eerfte grondwaarheden
,mdQprima prin-
cipsa,
tot de axiemata doordringen. en dezelven by abjiraciio,
afgetrokkene befchouwing bevatten. Titzt abftraltU hzca
zeiier eene daad, eene werking, niet van het Gevoel, maar

van

-ocr page 87-

beflisfing, veilig kenmerk, oiibedriegelyken toetfteen
▼an goed en kwaad, eeriyk en oneerlyk, deugd en
ondeugd. Het laatfte hebben wy ontkend, terwyl wy
het eerfte hebben vast gehouden.

Maar, zal mogelyk iemant, en niet zonder reden,
vragen, is dat
zedelyk gevoel, welks beftaan en
aanwezen wy erkennen, geen byzonder vermogen der
Ziele, van verftand, van oordeel, van rede geheel on-
derfcheiden ; wat is het dan ? .. . De oplosfing van
daze vraag , de ontzwagteling van dit verfchynzel,
Cwant het
zedelyk gevoel is een verfchynzel
verdient de infpanning onzer poogingen, en zal uit
den aart, uit de kragt van onze ziel, uit hare wyz©
van werkzaamheid, wat hooger moeten worden opge-
haald. Zy kan gevoeglyk, zy kan niet beter, zy kan
Piet anders verklaard worden, dap uit de
Theorie of
Befchouwende Leerftelling der ondüidelyke bezelFen
(c): eene fchoone
Theorie, welke door dat blülkend
licht van Duitschland, door den grooten
leibnitz ont-
dekt , veele bedenkingen in de Geestkunde oplost,
veele verfchynzelen in de Ziel verklaart, en voor de
kennisfe van het fchoon in 't algemeen, en deszelft
werkhig op onze Ziel, een helder ligt onifteekt.

Het ZEDELYK Gevoel, als een byzondere foort,
vooronderftelt een algemeenere foort, onder welke het
zelven moet begrepen worden, namelyk
het gevoel
■ia 't gemeen. Zo het laatfte als het eerfte, hoe zeer

ook

Tan de Reden. Höe hangt het nu faamen, aan het GevoeU^'a-
mata, bezef van afgetrokk«ne waarbeden, toe t» fchry\ta?
(Zquot;) Phenometion.
(f) Pervsptiones confufa,

.F 8

-ocr page 88-

ook aan het lichaam eigen, moet egter voornamen-
lyk aan de ziel worden toegekend: en kan dus niet
anders dan voor eene werkzaamheid, of (Vvil men lie-
ver) voor eene lyding, althans vóór eene eigenfchap
van de ziel worden gehoudën. Laten
\vy het Gevoel
'in
V algemeen, in de I(te Afdéeling, daar na byzon-
derlyk het
Zedelyk Gevoel, in de Ilde Afdeeling, on-
quot;dërzdeken,nbsp;quot;

Ifte A F D E E L I N G.

7-'

. VAN KET GEVOEL IN.'T ALGEMEEN.

öm -dan den aar^ van öet gevoel wel tedoorgron-
'deft ', iullen wy tot de ftlgemeenlle eigenfchap van de
ziel ttioeten opklimmenen riafpooren, wat in haar
omgaat, wanneer wy haar'
gevoel'toefchryven.
' Wy' kennen de' ^^elfftandigheid onzer ziele niet:
Tnaar, letten
wy aandagtig op haare werking, dan ont-
dekken wy haare eerfte, haare oorfprongelyke, haare
wezenlyke en onafTcheidclyke eigertfchap-, namenlyk eene
kragt , eene poging tot- uitzetting, eene werkzaam-
heid , welke niet ongdyk is 'aan 't geen men in de
lithamèn , veêrkragt ,
eläfliciteity noemt; ■ Door deze
kragt denkt , bezeft, vertegenwoordigt, de zial zig
vèélvuldige voorwerpen: zy vertegenwoordigt zig de-
zeiven door zekere afbeeldingen , die daarom
deakheeU
quot;den
genaanid wótden.nbsp;- .1 ^

Wy 'kunnen nog behÖeVêó over den'oorfprong der
denkbeelden niet uit te weiden. Het is thans genoeg,
iat onze ziel die denkbeelden of ontvangt, of vormt.

In

-ocr page 89-

In 't eciftc geval is zy lyddyk, iu't katlte werk-
zaam.nbsp;...
lO ^ . ,

Een voornaam middel lot verkryging van denkbeel-
den van lichamelyke voor'syerpen feuiteo ons, zyn on-
ze zintuigen. . .Opdat zulks ^efchiede , worden dri^
zaaken vereischti Voor^stj-lichamelyke yoQrwerpen
buiten ons zodanig geplaatst» .dat zy onze zintuigen,
ons gezicht, gehoor, reuk, enz. kunnen »andoea.
Ten tweeuien, bfwegiagen ,. wranderingen , trillingen
ènz. in de zeiiuwtjens of veezelep van onze zintuigen,
naar den byzonderen aart van ieder zintuig. Dg licht-
ftraalen moeten yan het fchildery terug gekaatst, onze
gezichtzenuwtjens in beweging brengen: het fnaaren-
tuig moet door de golvende. beweging van de lucht
ons gehoorvlies doen trillen: de uitvloeizels der roos
moeten onze reuk aandoen enz. Doch dit al is nog
niet genoeg. Ten derden wordt nog y^yeischt, dat die
bewogwie zintuigen, die aangedane vezels in de hars-
fenvezelen, in het
cummime fe»forium, eene overeen,
komftige bewegïTig verwekken i waar door op eene
voor ons nog .onbegrypeiyke wyze, ind^ukzels in de
ziel, dat is,
denkbeelden ontflean.

De Wysgeeren verfchilkn omtrent de denkbeelden,,
die door de zintuigen verkregen worden. Veelen ,
vooral de Engelfche Geleerden , navolgers van den
fchranderen
cartesius en locke, houden veele denk-
beelden voor enkelvouwig, by voorbeeld, het denkbeeld
eener kleur, van een geluid, van warmte, koude,glad,
enz. Doch de meeste Duitfchers , in navolging van
'den grooten
leiBnitz, oordeelen die denkbeelden wel
onduidelyk of verward
(notiones eonfufa) maarïaamen
gefteld te zyn uit eene menigte flaauwere en duistere

F 4nbsp;ba.

-ocr page 90-

bezeffen Qi). Zy houden vast, dat men de faamenftel-
lende deelen van een denkbeeld , of (om zo te fpree-
ken) deszelfs kleinere of flaauwere denkbeeldjes zo
te gelyk, zo ondereen gemengeld, en daardoor ondui-
delyk cn verward
Qconfufe) kan bezeffen, dat men de-
zelven niet onderfcheidt, niet onderfcheidenlyk bezeft:
dog beweeren te gelyk, dat men daaruit niet mag
befluiten , dat zodanig denkbeeld enkelvouwig, onont-
wikkelbaar, geheel onöntleedhaar zoude zyn. Het geen
wy nu niet kunnen ontleden, ontleden wy dikwyls
daarna (5). Het geen deze niet kan ontwaren, wordt
menigmalen door geenen ontwaard (ƒ), Het geen in
deze eeuw niet wordt ontwikkeld, wordt veeltyds ont-
wikkeld in eene der volgende,
cartesius agtte de draa-
ien 'der zon eenvouwig.
kewton heeft die door behulp
der Prisma in zeven byzondere draaien ontbonden. Het
geruisch van een waterval verwekt in ons een gemen-
geld , een verward, maar geen enkelvouwig denkbeeld,
Veele druppelen van de hoogte op eenen deenen grond
Hortende, maakt iedere druppel een zeker, hoe wel zagt,
geluid, dat naauwlyks hoorbaar is; maar de meenigte
maakt een groot geruisch, welk, zonder het geluid
van ieder druppel, niets zoude zyn. Een zwerm mug.
gen, in eenen dillen zomer-avondftond; een zwerm
byön in eenen bloeijenden lindeboom, maakt een faa-

mea-

{/) Zie Recherches fur quelfues principes de connoijfance
humainei.
p. 62. 64. Gott. amp; Leid. 1756.

(« ) Cum ea, qua involuta fu»runt, aferta funt, tum tn^-
vtnta dkuntur.
Cicïk. in Lucull. c. 8.

(ƒ) Quam multa vident piStores in umbris ^ in eminen*
qua ms mn vidmus,
Cicer. ih-. t, 7.

-ocr page 91-

fficngedommeld gebrom, van 't welk wy mets zouden
kunnen hooren, indien het gezang van iedere mugge,
het geluid van iedere bye ons gehoor njet aandeedt.
Even zo is het geruisch van het loofryk geboomte,
door den zwoelen Zuidenwind bewogen; of het ge-
bruisch van eene onftuimige zee, welker ruisfchingen
uit oneindig veele, maar kleene, flaauwe en naauwJyks
hoorbare ritzelingen der tegen eikanderen ftootende
bladeren of waterdeeltjes verwekt worden.

Deze Leerllelling van leibnitz ,. door hem zeiven ,
door suLZER, cocHius en anderen voortreffelyk
bevestigd, wordt gellaafd door de dagelykfche onder-
vinding, indien men op dezelve., en op de verfchyn-
zelen in de ziel, eene oplettende aandagt vestigt. Een
toon , een geluid houdt men voor eene enkelvouwige
aandoening: deszelfs denkbeeld voor enkelvouwig. En
iiogtiians leert ons de fchrandere -
euler , dat een
toon, een geluid uit veele trillingen ontflaat: uit het
vermeerderd getal van
trillingen leidt Hy het onder-
fcheid tusfchen grove
en fyne geluiden, tUsfchen hooge
en laage toonen; en uit hec verdubbeld getal van tril-
lingen het verfchil van oclaven af. Het komt my voor,
dat de Helling van de eenvomyigheid van veele denk-
beelden; dat het gebrek der kennis van de Tiieorie
der
onduidelyke bezeffen , eene aannierkelyke aai^eiding
tot de dwaalleer van het onöntwikkelbaar Zedelyk Ge-
voel heeft
gegeven.

Is het nu zo, dat een denkbeeld, *t welk toefchj'nt
eenvouwig te zyn, dikwyls eene menigte denkbeelden

1)6-

(/) Zit leibnitz JVéuy. EJfai fur Fentendem, hum. Ea
Üttherch. ftir inel^ues frineipK eQï. boven asDgehaald.

Ks

-ocr page 92-

bevat, dan moeten wy noodzakelyk deze denkbeeldcrj
fiaauwer en dnisterer bezeffen. Dit itgiaft dan de leer-
ftellinj;
ai Theorie der duistere denkbeelden, en het
niet nutteloos zyn, derzelver waarheid nog nader
te.bevestigen. Wanneer wy, in een Landgezicht, op
een of antier byzonder voorwerp ons oog gevestigd
liouden, zien wy ttij duidelykften dat voorwerp, by
■voórbeeld,'een kafteeh iigier vertoonen-zich ookzyde-
lings de andere nabyliggende voorwerpen van rondsom,
-bpotnen, vlakten, .hojogtcn, grazend vee enz. in ons
^óg', én , door middel yün dat zintuig, in onze ziel,

TdOg min duïdelyk , naarmate van den meerderen afltand
Va'B '«aËze voorvveipea. van het, hoofd voorwerp, op weik

•wy ftiiaroogeo. ..,NGg een ander voorfjeeld, Hoe me-
nignialen gebeurt het .uiet dat wy ons zekeren
quot;naaiH of woord niet kunnen herillneFen?' Wy weten
•hetzelve nogthans ; maar op het' ograbiik niet zo
-duidelyk, om het ons. 20 ta herinneren, dat wy het
•kunnen voortbréngen. Hy, die een taal geleerd heeft,
weet het grootfte getal van derzelver woorden, maar
is hy zich juist van alle die woorden, die duizendöi
iünneH'~zyn, ten allen tyde duidelyk bewust

Tot dus verre fpraken wy kortelyk van de enkele
denkbeelden. Doch de voorgemelde, ,de .oorffirongelyke
veêrkragt der ziele zet haar aan, om met die verkré-
gene denkbeelden te werken; die te vergelyken. Zy
oordeelt dus,o£by voorbeeld twee geluiden met elkan-
' quot; ,nbsp;de-

• (//) LEIBNITZ N»uv. Effiii fur PEntend. Hum. Neus avoHS
„ une infinité de connoilTauces, dont neus ne neus apperce-

■„ vons pas toujours:- ..... ii eft irapoffiWe de penfer diftinc-

„ tement teut a la fois a toVtt ce que nous fa vons.quot; Lih. I.
ih.
I. §. 5. p. 33'

-ocr page 93-

^ïeretf overeènKemmen; welke klèurert'levendiger, wel.
ke doffer zyn;of de deeten'vahquot; eèii'#orgevel-van een
gebouw evenredig en wel geplaatrt zyn. Ja zy gaat
verder: «nquot; twééquot; of meer dènkbeelSein met eikanderen
vergdykende,-ftelt zy ter zyde dat geen, waarin zy
verfchillen; bepaalt zig tot dat geen-, waaüin zy over-
eenkomen; vormt zig'dus algemeene denkbeelden, vaft
fOÓTten en geflagtéti ; vormt zig-dus de kennis van al-
•gètrieéne waarheden en fteiregels; deeze ^^^derom met
•élkanderen vèrgèlykénde ymaalrt zy daar uit Befluiten op't
en dit is, het geen men eigenlyk noemt'redeneerem.
quot;Dit Oordeelen, -dit redeneeren gefchiedt vaak of'met
behulp van flaauwere, van onduidelykere denkb'eeldeir;
of zulks gefchiedt met - eenë' onbegrypeiyke vlugheid,
zo dat wy
of ons naatiwlyks daarvan bewü'ét quot;zyti';
of, hoe zeer van de waarheid,quot; van de kragt, van ^te
zekerheid van önS óórdeel,-en redeneeriilg w'eT'oveff-
tuigd, dezelve op dat ogenblik niet ondérfchèideïilyk
begrypen, niet ontwikkelen'kunnert y n^g reden'ge-
ven,' waaroin wy 'aldus 'oofdeelen en befluiten. -Doch
men zou llgtraardig handélen , 'indien men'daaruit
wilde opmaken, dat zodanige fadeneering niet zou
kunnen ontwikkeld, noch van dezelve eenige reden ge-
geven worden. Dit is in ons onderwerp van zo veel
aanbelang, . dat^Ji?t nodig is zulks met voorbeelden ,
uit de dageJykf(Ae .pnd£rvindi9g .g?noiflen, a}s-n^ff zo
veele proeven, te bevestigen. , .nbsp;:, ^^

Vooreerst, wy oordêelfQ. en befluitoi menigwfirf met
êene zo verbazende vlugheid, dat vvy onzer,r§d«nec-
ring,. en derzelvet reden, naaulyks of niet dan Zßfr
fiaauw bewust zyn. Wanfieer wy by voorbêeld: voor
de vuist Opreken, kippen wy uit ónze groote vvddrden-
fchat de gefchiktfte woorden; buigen en plaatftn lt;ïe

voi-

-ocr page 94-

volgens de regels der taaie. Dit gefchiedt niit zonder
werking van ons verftand, niet zonder oordeel en re-
deneering, maar zo vlug, dat wy ons op dat ogenblik
dier werking van 't verftand, dier redeneeringen, dier
regels niet duidelyk, ja naauwlyks bewust zyn: eene
vlugheid, gelyk aan die van een kunftig Muziekmees-
ter, van eenen Abt
vocler, die met verbazende fnel-
heid, voor de vuist toonen uitdenkt, rangfchikt, ver-
eenigt, met vlugge vingeren op het orgel uitvoert; die
dit alles, niet zonder bewustheid van bepaalde regels,
maar met eene flaauwere bewustheid bedryft, en doOf
verrukkende fchoone vinding van zangftukken ons ge-
hoor betovert.

Ten anderen, wy oordeelen, wy befluiten menlg-
malen op zodanige wyze dat wy onzes oordeels, van
ons belluit wel duidelyk bewust zyn, maar zonder dat
wy nogthans die reden, die ons doet befluiten, dui-
delyk bezeffen.

Hoe meenigwerf oordeelen wy niet een taalfout te
zyn, van welke wy egter geen reden kunnen geven?
Dan, naar de reden gevraagd, redden wy ons door-
gaans met dit of diergelyk antwoord:
Dat fluit my;
dat klinkt niet wel (i).
Het zelfde is zigtbaar in het

erken-

(/) „Paedne utuntur omnes; fed ipfinonfentiunt, cumutun.
„ tiir,quot;
CICER. In Orat. c. 57. en cap, 51. „ In verfu qni.
„ dera theatra tota exclamant, fi fuit una fyllaba brevier auc
„ longlor. Nee vero multitudo pedes novit, nee ullos numeros
,, tenet, nee illud quod olFendit, auc cur, aut quo offendat,in.
a, telligit. Et tamea omnium longitudinum amp; brevitatum in fo-
„ nis, ficut acutarum graviumque vocum judicium, ipfa natura
„ in auribus noftris collocavit.quot; quot;\Jergclyk
Ub. UI, 4t Qrg^^
t. 51.

-ocr page 95-

erkennen van iemands handfchrift; of iti het toekennen
van fchilderftukken aan vermaarde Meesters. Wy be-
palen den verlopen tyd, ook zonder uurwerk, al vry
naaukeurig doorgaans, (hoewel de meesten zulks niet
opmerken), uit het getal der denkbeelden, na een ze-
ker tydftip, in onze gedagten eikanderen opgevolgd.
Vaak oordeelen wy uit de wezenstrekken over iemants
ouderdom. Dit oordeel is geen louter geval. Hoe
moeilyk is het egter niet, van dat oordeel reden te
geven? Het denkbeeld, of de vertegenwoordiging van
iemands wezen in onze ziel, hoe veele byzondere be-
zeffen bevat het zelve niet van de deelen ? en de denk-
beelden
Tan die deelen ieder wederom van zyne dee-
len, van de minfte, van de kleinfte trekken en toet-
zen, om zo te fpreken? zodat de byzondere bezelFen
meer en meer duister worden, verflaauwen, en einde-
lyk de bewustheid van onze ziel ontvlugten: even als
in het deelen van de ftof, de onderdeeltjes eindelyk
zo klein worden, dat zy liet fcberpziendst gezicht ont-
wyken. En het zyn egter die duistere, die flaauwlyk
bezefde, die kleine trekken en toetsen, welken, in verlt;
fchillende leeftyden zeer verfchillende zynde, ons oor-
deel in het bepaalen van iemands ouderdom regelen en
bellieren. Stel aan eenen ongeöeffenden Landman een
listige fluitreden
(Sophismus^ voor: hy laat zich niet
ligtelyk blinddoeken. Maar vraagt men hem verder,
waarom hy die fluitreden verwerpt? hy kan zulks niet
zeggen. Hy veroordeelt die fluitreden niet zonder re-
den, maar bezeft dezelve te onduidelyk, om ze te kun-
nen bybrengen en verklaaren. En in zodanige geval-
len van onduidelyke bezelFen hoort men de lieden ziff
doorgaans bedienen van het woord
gevoelen. Ik ge-
%ptl dat zo-t maar ik kan juist niet zeggen, waarom:

is

-ocr page 96-

is doorgaans dan het antwoord. Doch bet zou weder.^
om ongerymd zyn , daaruit op te maken , dat van
zodanig bezef, oordeel, redeneering, befluit geen re-
den zou kunnen gegeven worden (kquot;). Immers het is
geheel wat andêrs iets niet te weten: en iets duister
of onduidelyk te wféeten (/_). De vlugge werkingen
van de ziel moeten ook noodzakelyk, uit hoofde van
die vlugheid , onduidelyker zyn , dan de. langzame
werkingen, wanneer wy op ieder byzonder deel, op
elk' byzonder bezef, denkbeeld, of vergelyking onze

flan-
el) Deze dwaaling is vooral het flfuikelbïok van de voor-
llfliiders yan het zedelyk gevoel. Daarom gedoogt het gewigt
der zake, dat wy dit by herhaaling aandringen. Indien het
geoprloofd ware aldas. te befluiten :
li . zie in dat denkbeeld
^een famenflel; derhalven is het eenvöuwi^: Ik kan van dt
■pligt van dankbaarheid, ef van, eenige ^ndere pligt geen re.
den geven , dus kan daarvan door niemant reden gegeven
worden; dan zou een blindgeboren met even yeel grond mo-
gen ontkennen, dat 'er buiten hem zigbare yoorwerpcn; en
een doofgeboren, dat 'er geluidgevende voorwierpen zyn. Wy
hebben vyf zintuigen, met ivelken wy zekere hoedanigheden
der lichamen ontdekken. Maar volgt daaruit, dat de licha-
men geene andere eigenfchapperi hebben, om welke te ont-
waren wy géén zintuigen hebben ? Of hebben wy dan alle mo.
gelyke zintuigen ? En ftaan wy niet tot die eigenfchappen der
ftoffe, voor welken wy geen zintuigen hebben, in dezelfde
reden, als een blindgeboren tot het zigtbare, én een doofgebo-
Tétt tot het geluid?

- (l) Dit leert ons duidelyk de plaats van cicero in Orat.
„ Infidebat videiicet in ejus(Antonii)m£ntefpecleseIoquentiae,
j, quam cemebat (feil. obfcurius) animo j re ipfa non yidebat
„ '^fcil. non diftinaej,quot;

-ocr page 97-

aandagt kunnen vestigen , en blyven fiil':iaan. Die
duistere bezeffen , oordeelen , redeneeringen liébben
voornamenlyk in de hcbbelykheden plaats.
Wy fpre-
ken eene taal volgens de regels, en dan zelfs, wan-
neer wy die meestal vergeten hebben, of liever derzel-
ver niet duidelyk bewust zyn fra): even gelyk wy in
een ernflig gefprek of diepe denking wandelende, ons
naauwlyks bewust zyn, dat wy onze voeten voortzet-
ten : 't welk egter niet dan op den wenk van onzen
wil, en dus niet zonder een denkbeelii, ieder ogen-
blik, gefchieden kan. ^

Wy hebben dan gezien, dat de ziel denkbeelden
ontvangt of vormt; die bezeft; ook vergelykt, oordeelt
en redeneert: welke werkingen allen aan een en het
zelfde hoofdvermogen van de ziel , namelyk aan het
Verftand worden toegekend. Dit
Verftand is de voor-
lichter , de bejegende buiger van den
Wil; en in deze
twee hoofdvermogens hebben zo de oude als latere
Wysgeeren geoordeeld, dat alle de byzondere vermo-
gens van de ziel bevat zyn, en als opgeflofen.

Maar, zal iemand, en niet zonder reden, vraagen:
waar blyft dan
het GevoeH Wat is dat voor een ver-
mogen? Behoort het tot de Ziel, of tot het Lichaam j
of tot beiden? Zo toe de Ziel, 't zy alleen, of in
gemeenfchap met het Lichaam, moet het dan of aan
bet Verftand, of aan den Wil toegekend , of voor een

af-

» f

(ta) Hiervan is eene juiste toepajfing het gezegde van den-
zelfden CICERO
in Orat. 44. „Nam ut in legendo oculus, fic
animus in dicendo profpiciet, quid fequatur, ne extremorum
verborum cum infequentibus primis concurfu aut hiuicss voces
«Cciït, aut afperas.quot;

-ocr page 98-

afzonderlyk vermogen der Ziele, van 't Verftand en de
Wil geheel onderfcheiden, gehouden worden
(»)'? Ea
dus komen wy al eenen (lap nader tot het onderwerp
van deze Verhandeling zelve.

Letten wy aandagtig op ons zelven, wanneer wy
ondervijiiden , dat wy
gevoelen , dan bevinden wy,
I. dat zulks niet gefchiedt zonder denkbeeld, zonder
vertegenwoordiging van eenig voorwerp in onze ziel
en wel in ons Verftand, de eenigfte zetel, om
zo te fpreken, der denkbeelden. Hoe zouden wy tog
zonder
eenig denkbeeld gevoel kunnen hebben van
koude, hitte, glad, ruuw; van eene fchoone bouwor-
de, fraai beelJ, bekoorlyk landgezicht; eene edelmoe-
dige daad, eene fraaije redenvoering, en welke andere
voorwerpen onze ziel aandoen? En is het even daar-
om niet, dat wy zielloze wezens , dat wy een fteén,
een rots voor gevoelloos houden?
Het Gevoel, in *t
algemeen befchbtiwd , behoort dan niet alleen mede
tot de Ziel, maar ook byzonder tot het Verftand.

a. Wy bevinden , dat het gevoel meer of min ge-
paard is met zekere beweging, of bewegingen in het
lichaam. Wy weten, dat niets in de Ziel omgaat,
zonder eene overeenftemmende beweging in ons Lic-
haam , in het zenuwgeftel. Wy weten de wyze
hoe

niet;

(«) HUTCHESON, fchoon een voornaam voorllander van het
zogenaamd Zedelyk Gevoel, ftelt egter maar twee hoofdvermo-
gens van dê Ziel, verfland en wil. Zie
Phil. Mor. Inftit. Com
pend. p. 4' §•

(») Ja zelfs niet zonder eene menigte denkbeelden , die
te gelyk werkende en onder aen gemengeld, als één denkbeeld
fchynen uit te maken; gelyk wy
in 't vervolg nader zien
zullen.

-ocr page 99-

het ZeCELYK gevóel is.nbsp;91

tiièt; maar de zaak zelve is uit de ondervinding önte-
genzeggelyk zeker. Derhalven, de dènkbeelderi, die
wy hebben, wanneer wy
'gevoekn, werken ook op ons
lichaam, vooral op de zenuwen van de borst en by
het hart (/gt;) i waarom medelyden, liefde , haat enz.
vooral
aart het hart wörderi toègefchreven, en, wan-
neer zy een' zekeren hogen trap van heftigheid verkre-
gen hebben,
hartstogien genaânld worden. Het blykt
dan, dat het LichaSm ook deel in
het gevoel heeft.

3. Wanneer wy verders op het gevoel onze aandagt
vestigen , bevinden wy , dat by hetzelvÈ niet ëén
denkbeeld, maar doorgaans meer denkbeelden, en wei,
die te gelyk op de ziel werken , plaats hebben. Een
enkele zaak, by voorbeeld een meetkundig punt of
lyn , geeft wel een denkbeeld , maar geen aandoe-
ning , geen gevoel : door hetzelve kan llegts een en-
kele vezel of zenuwtje der harsfenen worden a ange
daan. Integendeel een fraai beeld, een fchoon fchil-
derlluk, een geregeld gebouw, een aangenaam landgé-
zigt, een wel uitgevoerd zangftuk, verwekt een aan-
merkelyk gevoel. Maar hoe veele denkbeelden zyn in
die voorwerpen niet vervat, die, tegelyk de Ziel en
ook het Lichaaöi aandoende, veele zenuwen in bewe-
ging en trilling brengen ? De fnelheid van opvolging,
of ook de gelyktydige werking dier veele denkbeelden ,

maakt

(;/gt;) BtippöN plaatst het Gevóel, wat het Lichaam betreft, ia
ie P-^lore of het onderfte gedeelte van de maag. Anderen in
de
Diaphragma of middelrif, onder de borst. De Heer faber
Recherches fur la Nature de thomme, eonfidtri dam Pétat
àe fanté amp; dans Citat de maladie
, in het geen hy noemr
plexus folaire,

G

-ocr page 100-

maakt dezelven wel onduidelyker, dan onderfcheidene
kennis en enkele zig langzaam opvolgende denkbeel-
den zyn, maar zy verwekken eene zo veel te grotere
beweging en aandoening in de zenuwen: welke fom-
tyds zo bovenmate fterk kan zyn, dat zy het geheele
lichaam fchudt, en fchrik en ontroering veroorzaakt
Cf) 5 tot dat eindelyk vaak zo lichaam als ziel bezwy-
ken. Dusdanig is de aandoening, welke
hoogvliet
Mrah. II. 45. — zeer digterlyk befcln-yft:

De Nylvorst is verbaasd , en voelt zyn geest verward
Jn va§te ftrikkep, die hem klemmen om het hart.
De
liefde, droefheid, pyn, en angst, en vrees, en toren ,
De heilige eed, dien hy zo aanftonds heeft gezworen,
Beflreden elk om 't felst zyne overwonnen ziel,
Tot hy al zwoegend in een doodfche flaaute viel.

Hier uit volgt ook, dat men gevoeliger is, naarmate
men gefchikter is om veel te gelyk te bezeffen. De
fraaije konden vermeerderen die gefchiktheid , en ver-
fynen daarom ook doorgaans het gevoel: zodat be-
Ichaafde volkeren gevoeliger, woeste en barbaarfche
volkeren, gevoellozer moeten zyn. Ook zyn de afge-
trokkene wetenfchappen, die diepdenkendheid en in-
fpanning van de ziel vereisfcheu, weinig gefchikt om
de gevoeligheid optewekken. De Wiskunde ontwikkelt
en gewent om iedere byzondere eigenfchap op zig zei-
ve met aandagt te befchouvren, dus om langzaam,
jnaar zeker voort te gaan. Integendeel de Dichtkonst

en

{q) Zia sül-zer Obferv. fur les deux facult. de fame
Tom. XIX. des Mémoir. de l'Acad. Roy. de Berl.p. 411.

-ocr page 101-

en Schilderkonst vorderen, dat men veel te gelyk,
vlug en levendig zig vertegenwoordige.

4. Daar is dan voorzeker een groot verfcbil tusfchen
onderfcheidenlyk denken, oordeelen, redeneeren; en
tusfchen
gevoelen. In 't eerfte zyn meest enkels.^
klaare denkbeelden: de ziel befchouwt ieder denkbeeld
afzonderlyk , welk dus eene enkele zenuw of wei-
nige zenuwen in beweeging brengende, geene fterke aan-
.doening kan veroorzaken, maar zo wel ziel als lichaam
in
rust, in kalmte laat. De Ziel wordt zig zelve
naauwlyks gewaar; bepaalt haare aandagt tot het voor-
werp van hare befpiegeling, en bezeft byna niets bui-
ten hetzelve;
heeft naauwlyks bezef van den ftaat,
waar in zy is : vooral , indien de afgetrokkene den-
king, de infpanning
tot eenen hoogen trap is gefte-
gen: hoedanig die van Archimedes was, wanneer hy
in zyn meetkundig
onderwerp geheel en al bepaald,
niet bewust
was , dat zyne Vaderftad door den vyand
overrompeld wierdt. Dit is ook de reden, dat eene
ingefpannen aandagt, voor eenen tyd, eene droefheid,
eene fmert, ja de hevigfte pyn, kan doen vergeten.
Het verftand is
dan werkzaam in voorwerpen buiten
ons, die onzen ftaat niet aangaan; is geheel bezig met
een cirkel,driehoek, vierkant, eene meetkundige vraag,
of wat van dien
aart meer is.

Gansch anders is het met het Gevoel gelegen. Het
G^ruf/ ontftaat uit vsele, tegelyk op ons werkende,
cn daajdoor meer gemengde en ondereengedommelde
denkbeelden of bezelFen, die door hunne gelyktydige
werking meer, jÄ veele zenuwen van ons lichaam aan.
doen, en dus
het Gevoel te wege brengen. Hoe grooter
het getal is van die te gelyk werkende denkbeelden ,
«n hoe levendiger zy allen, niet afzonderlyk, maar tc

G »nbsp;fa.

-ocr page 102-

famen bezefd worden , zo veel meer moeten zy ziel
en lichaam aandoen, en zo veel (Trerker moet dan ook
het Gevoel zyn. Dit blykt ten duidelykften in heftige
hartstogten: hoedanig het levendig medelyden van de
aüfaK- bedrukte Deidnira was met de gevangene Vrou-
wen by Sophocles
{rquot;). O Godenl wie zyn zy? aan
wien behoor en zy? wat is hun lot beklaaglyk, indien
niet wel ligt myne eigene ongelukken myn hart te ge-
Doelig gemaakt hebben!
En een weinig verder , hoe veele
denkbeelden overweldigen niet haar ziel en hart?
Op
het aanfchouwen dier ongelukkige Vrouwen, ik erken
het, voelt myn hart zig doordrongen 'van het levendigst
medelyden? Fry geboren , mogelyk van aanzienelyke
geßagten , zyn zy thans door het noodlot verwezen,
om verre van haar Vaderland, zonder toevlugt, zonder
rtabeßaande, te dwaalen, en het juk van ßaverny te
tc-rfchen!
Deze bezeifen onduidelyk zynde, kunnen de
ziel omtrent die denkbeelden zelven, zo fterk niet
werkzaam houden; zy wordt dan meer bepaald tot
aandagt op haaren ftaat, tot de bewegingen en weder-
keerige aandoeningen in lichaam en ziel; en zulks
wordt daarom ook meestal een
inwendig gevoel ge-
naamd.

Het Gevoel huisvest dan, niet alleen, niet voorna-
menlyk in het lichaam , maar is eene werkzaamheid
van de
ziel, en wel bepaaldelyker van het verftand,
zonder welks denkbeelden en bezeffen, hoe wel on-
duidelyke en ondereengemengelde bézeffen, geene aan-
doeningen in de ziel noch in de hchaams zenuwen zou-
de plaats hebben (O'

5.

(;■) Tracliinienfes.

(i) Dus dwaalt de Hr. I. donaldsoh, Elemens cfbeautfj,

Londr.

-ocr page 103-

5. 't gevoel heeft een aanmerkelyk uUwerkzel,
welk vooral in aanfchouw moet komen: namenlyk het
brengt ons eenen aangenamen of onaangenamen ftaat
aan; eene ondervinding, eene bewustheid, een
gevoel
van dien ftaat. Een fchoon veld met bloemen , een
lommeryk bosch, een mime zee, een fchoone avond-
ftond, een moedige daad, een net en cierlyk vertoog,
een verheven dichtftuk, enz. doen
ons aangenaam aan:
wy fcheppen ten hoogften behaagen in dien ftaat ,
welken die voorwerpen ons aanbrengen. In tegendeel
een morsfige ftal, een onverdraaglyke ftank, valfche
toonen , het gezigt van een fpinnekop of morsfig
zwyn , verwekken eenen onaangenameu indruk, van
welken de meeste menfchen eenen afkeer hebben. Een
langdradig vertoog zonder merg en pit ; een laag,
laauw , flaauv/, en lang uitgerekt gedicht , verveelt
ten fterkften. Een verraderlyke trek van eenen bewel-
daadigden tegen zynen boezemvriend en weldoener ;
de fnoode heerschzucht van
cleopatra, die in de
Rodogune van Corneille haaren man en eenen zoon ver-
moordt, en den anderen zoon met zyn bruid om 't
leven zoekt te brengen, ontfteekt in ons de grootfte
verontwaardiging. Dit zyn alle zodanige verfchynze-
len, die de ondervinding genoegzaam ftaaft. Het zal
'er maar op aankomen, of wy de oorzaken van die
^'erfchynzelen zullen kunnen aanwyzen, en reden ge.

ven

Londr. 1780. en anderen, wanneer zy de overeenkomst en
volmaaktheid daarom ontkennen eene oorzaak van fchoonheid
te zyn, omdat die fchoonheid zou treffen vóór het bezeffen
dier volmaakdieid. In tegendeel het vlug en onduidelyk bezef der
volmaaktheid gaat a.tyd vooraf.

G 3

-ocr page 104-

ven, waarom deze voorwerpen ons aangenaam, gee-
nen onaangenaam aandoen.

Daar zyn 'er, die dit onderzoek, deze pogingen af-
keuren.
Het Gevoel, zeggen zy, is een geheim der
natuur, welk niet verklaard kan worden: wy gevoe.
len, omdat wy zo gemaakt zyn, om aldus te gevoe-
len ; dit zyn enkelvouwige, ten minften zodanige aan-
doeningen, welken niet vatbaar zyn voor ontwikke-
ling; het gevoel Cgaan zy voort) is een byzonder ver-
mogen van de ziel, van verlland en reden geheel on-
derfcheiden ; heeft dus niets gemeens met het verftand
noch de reden ;
derhalven kan het verfland geenzins
de eigenfchap en werking van het gevoel ontwikkelen
enz. Voorwaar, dit is gemakkelyk , dit is, gelyk
leibnits het noemde, eene luije Wysgeerte, met wel-
ke men weinig zou gevorderd zyn. 't Is wel zo, het
is dwaas om alles te willen verklaaren , om ontydig
en onzeker in overnatuurkundige befpiegehngen en
duisterheden te willen om dooien. Daar is eindelyk
eene lyn, welken wy niet ligtelyk overlchreden kun-
nen. Zo vi?el in andere wetenfchappen, als in de Wis-
kunde, eindigt men ten laaiden eens in eerfte grond,
waarheden, boven welken wy niet verder kunnen op-
klimmen. Maar men moet de iiiterllcn zorgvuldig vermy-
den. Tusfchen alles te willen verklaaren, of veel te
willen
verklaaren, is een groote afftand. Het is de pligt
van eenen Wysgeer, niet enkel by de verfchynzek'n
ftaan te blyven, maar pogingen te doen om die te ont-
wikkelen , en hunne oorzaak op te fpooren. Deze pligt
betrachtten
cartesius, wewton, leibnits: dit be-
tragtten ook byzonder in het Geestkundige
kaestner ,
sulzer, cochius: ook dc beroemde mozes wbndbls-

ZOON,

-ocr page 105-

zoon met eenen uitllag, die de grootheid van zynen
Geest kenmerkt, en hem, zo door zyne uitftekende
ontwikkelend vermogen, als door de bekoorlykheid van
ftyl, in welken hy zyne wysgeerige gedagten opdischt,
eenen voornamen rang onder de VVysgeeren heeft ver-
worven.

Wy fteilen derhalven vast, dat het eenen Wysgeer
betaamt, de redenen, de oorzaaken van de aangename
en onaangename aandoeningen ra te vorsfchen : wy
houden ons verzekerd , dat het zeer mogelyk is, die
te vinden. Voorname Wysgeeren onder die geenen,
welken door ons reeds genoemd zyn, hebben by ont-
wikkehng, by nafpooring, en vooral ook met het raad-
plegen der ondervinding, de reden, de eerfte de hoog-
fte, de algemeenfte oorzaak van het
genoegen, in
de
Volmaaktheid-, van het ongenoegen, in de Owv»/-
tnaaktheid gevonden. Wy mogen, wy moeten die voor«
onderftelling hier voor bewezen aannemen. Derzelver
betoog zou ons thans te verre van ons tegenwoordig
onderwerp afleiden : wy zullen dezen taak in eene
afzonderiyke verhandeling over
de Volmaaktheid, de
echte Bron van het Genoegen,
op ons nemen en trag-
ten te volbrengen. Wy fpoeden ons derhalven tot
de tweede Afdeeling van deze onze Verhandeling,
tot de befchouwing van het eigenlyk gezegd
zedelyk
GEVOEL.

G 4nbsp;II.

-ocr page 106-

U' A F D E E L I N G.

fAN 't zedelyk GEVOEL IN 't BYZONDER.

Men moet zich verwonderen i dat zo wel de voorftan-
ders van het Zedelyk Gevoel, als de meeften van des-
zelfs beflryders.of niet gedagt hebben om hst denkbeeld
van
Zedelykheid te ontzwagtelen, of zulks te moeilyk
geoordeeld. Sommigen zelfs hebben dit denkbeeld
eenvouwig gekeurd, en dus onvatbaar voor ontwikke-
ling
Cf). Wy kunnen die dwaaling met de daad zei-
ven wederleggen.

Zedelyk wordt doorgaans tegen Natuurlyk overge-
fteld. By voorbeeld een
zedelyk vermogen, is oorfpron-
gelyk uit de Wetten: een
natuurlyk vermogen, oor-
fprongelyk uit de kragten van het Lichaam. Ik moet
dit gebruik dier woorden met voorbeelden bevestigen.
Een Eigenaar heeft nog het
zedelyk vermogen ^ heeft het
recht^ heeft de eigendom van zynen ring en edelge-
fteente, ook na den diefïïal:maar de Dief heeft
htt na-
tuurlyk vermogen
over dezelven, heeft het bezit: kan
denzelven bederven, in zee werpen , aan eenen anderen
ter hand ftellen enz.

Dit-

(?) De Heer sulzer heeft in zyne fchoone Verhandeling over
ie Theorie der aangename en onaangename aandoeningen, in
de Gecienkfchriften van de Koning!. Acad. te Berlin : zyne
algemeene Leerftellingen op het
verftandelyk, op het zintuig-
lyk,
en ehidelyk op het zedelyk genoegen toegepast. iVIaar
het laatfte gedeelte van die Verhandeling is zeker niet de
»eest uitgewerkfle.

-ocr page 107-

Ditzelfde onderfcheid van zedslyk en natuurlyk, heeft
Ofiitrent het
goide, omtrend het fraaije, omtrent het
fchoone plaats. Een wehg groeijende boom, een versch
ontloken roos , een vrugtbaar oord, een Hout en wel
geregeld gebouw , een künftig fchilderftuk enz. zyn
natuurlyk goed; natuurlyk fraai, natuurlyk fchoon:
dog ik ondek in die voorwerpen niets zedelyks. —
Maar de ftandvastige aankleeving van
pylades aan
zyne ongelukkigen Vriend
orestes , en deeling in alle
zyne wederwaardigheden; het gedrag van den uitmun-
tenden Krygsheld
scipio , die de beminnelyke Spaanfche
gevangene aan haren harten-vriend, aan haare Ouders
wederfchonk , zonder dat zyne deugd in den minde
fchuldigen opflag van het oog gewankeld hadt; die
daaden zyn
zedelyk goed; zedelyk fraai; zedelyk
fchoon.

Maar (zal iemand, en niet ongepast, vraagen;)
welk kenteken van onderfcheid is 'er dan tusfchen
na-
tuurlyk
en zedelyk goed; natuurlyk en zedelyk fraai,
natuurlyk en zedelyk fchoon?

Dit is de groote zaak, Mynheeren. Hierop komt het
gan. Hebben wy dat kenmerk gevonden; dan zullen
wel dra de nevelen van duisterheid, die het oog van
ons verftand belettede zo verre door te zien , opklaa-
^ ren. En de voorbeelden zelve, die wy zo even by.
bragten, leiden ons al van zelven tot het vinden van
dat kenteeken; en wy hebben die tot dat doelwit op-
zettelyk uitgekipt.

zEDELYkiieid heeft alleen zyne betrekking op de
vryheid van denkende wezens. Neem die vryheid weg,
en alle zedelykheid verdwynt ogenblikkelyk. Het geen
•buiten de vryheid van een denkend wezen gefchied,
of beftaat,
kmjiatuurlyk goed, fraai, fchoon,. ma^

O 5nbsp;geen-

-ocr page 108-

geenzints zedelyk goed, noch zedelyk fraai, of fchoon
zyn. Een fraai paard, een bevallig beeld, een bekoor-
lyk landgezicht, zyn
nat uur lyke fraaiheden, die van
de vrye werking van denkende Wezens niet afhangen,
maar van de natuur en aart der dingen buiten ons.
Wie zal ooit den omloop van ons bloed, den pols-
fiag , den flaat van onze lichaamsgezondheid , hoe
goed, hoe wenfchelyk, hoe nuttig, een
zedelyk goed,
een deugd
noemen? Maar de milde mededeelzaamheid,
waar door een arme Landman, uit zyn geringen voor-
raad, zyne buurvrouw, eene arme weduwe, nog by-
flaat, en in haare bekommernis laaft; dit is een
zede-
lyk fchoone
daad. Maar ftel eens, dat die Landman
daartoe door het dwingend ftaal was gedwongen ge-
worden ; dan vlugt ylings de vryheid, en met de vry-
heid, al het
zedelyk fchoon van die daad weg («),

Men zal niet kunnen ontkennen , Mynheeren , dat
de ontzwachteling van het denkbeeld van
zedelykheid i
al veel tot ons onderwerp toeligt : maar wy dienen

verder te gaan.

Wanneer, en om welke reden is een vry bedryf,
eene vrye daad van een denkend wezen,
zedelyk goed,
^delyk fraay , zedelyk fchoon
? en wanneer integen-
deel
zedelyk kwaad , leelyk, affchuwelyk? Die rede-
nen worden door veele Wysgeeren wel op verfchillen-
de wyzen uitgedrukt : maar allen worden by opklim-
ming in eene hoogfte en algemeene Reden ontbonden:
namenlyk iu de Volmaaktheid. Doorgaans wordt ge-
zegd , dat zodanige daad
zedelyk goed, fraai, fchoon

is,

(a) Wy moeten hier meer ontvyikkelen, het geen wy W.
36 en 57. met een woord hebbea aangellipt.

-ocr page 109-

is , die met de natuur van een mensch, met het geluk van
redelyke vveezens, en dus met het oogmerk der fchep-
pinge, met den wil van God, met de hetreiiking der
dingen (v), met de orde, de Harmonie van 't Heelal
overeenkomt: dat wil zeggen, die overeenkomt met de
volmaaktheid , uit Welke, als den eenigflen bron , dat
geluk van denkende wezens voortvloeit: welke vol-
maaktheid ook teffens met de natuur van een mensch,
met den wil van het Opperwezen, met het oogmerk
der Scheppinge overeenltemt. Doch ftrydt eene daad
met de
voljiaaktheid , dan is ze zedelyk kwaad, lee-
'lyk, affchuwelyk.
Die volmaaktheid van vrye, dat is
van zedelyke bedryven , kan
eene zedelyke volmaaktheidi
die van andere zaken, eene natuurlyke volmaaktheid
genaamd worden.

Tot zKDELYKE goedheid en fchoonheid, is dan niet
genoeg, dat iets met de orde, met de harmonie, met
dë oogmerken der Scheppinge, met de volmaaktheid
overeenftemt. Een boom , een plant , een onweder
een fpin, ftemt daar ook mede overeen: maar het moet
eene daad,
eene gemoedsgefteldheid, een bedryf, van
een denkend, vry, redelyk weezen zyn» Dusdanige
daaden zyn alleen toereekenbaar, en worden daarom
zeden, deugden of ondeugden genaamd. Neem of die
vryheid, of dat opzicht op de algemeene orde, vol-
maaktheid, harmonie weg; en alle
zedelykheid, alle
zedelyke deugd of ondeugd, zedelyk fchoon of leelyk ,

zal

Cv) De betrekkingen der dingen is voor een kenmerk, voor
een grondbeginzel van goed en kwaad , eerlyk en oneerlyk,
deugd en ondeugd, vooral aangedrongen door
malUsramcjh,
clarcke, wouaston en moi{t£squui;u.

-ocr page 110-

zal ogenblikkelyk verdwynen : eenige voorbeelden zul-
len dit ten klaarften bewyzen.

Iemant fteekt eenen anderen het blinkend ftaal in de
borst, zodat hy dood ter aarde valt: is die daad goed
of kwaad?' Noch het een, noch het ander (w)^
Niemant kan die daad, in het afgetrokken befchouwd
beoordeelen. Die vraag is als een voorftel in de Wis-
kunde , dat niet genoeg bepaald, en dus onoplosbaar
is.
Natuurlyk befchouwd, is die daad altyd goed. Het
vermogen van de hand, van de fpieren, om het ftaal
te kunnen aangrypen, en in de borst van den ande-
ren te ftooten, de daaruit ontftaane beweegingen van
de hand, zyn natuurlyk goed. Dit niet te kunnen
doen, zou eene verlamming of diergelyk gebrek ont-
dekken. Maar hoe is de daad nu
zedelyk befchouwd?
Dit kan niet uit de fpieren, uit de kragten, uit de
beweegingen van hand en armen; maar uit de gedag-
ten, uit den wil, uit de overleggingen, uit het doel
van den vryen daader, en uit derzelver betrekking tot
de algemeene orde, harmonie, volmaaktheid, beflist
worden. Stemt die wil, dat doel van den Daader daar
mede overeen, dan is de daad zedelyk goed, fraai,

fchoon ;

(vi) Dus dwaalt wederom robiket, de Ia Nat- T. I, p.lll.
ch. 5. p. 241.
Je vois un homme , qui tue un autre.. . je
fens aujji la mechancf.Té de cette aàion ; elle n^ejlpas vijîhle ;
mais elle afeêîe à fa maniéré des fibres morales rependues amp;c.
Il paroit, qu'il y a dans le plan organique des filemens, qui
à la prefence des objets moraux éprouve une commotion pour
en avertir Vante; que ces filemens ont une correfpendance mar-
quie avec les netfs optiques Sf acouftiquesque cesfilemefts
'font ébranlés tous les fois, que les objets, qui frappent la
vue, eu rouie, portent quelque caraRere de mor alit i.

-ocr page 111-

rchoon; maar ftrydt zy daartegen, dan is zy zedelyk
kwaad, boos, ondeugend C^). By voorbeeld^wordt het
daal in den borst van eenen onfchuldigen en mensch-
lievenden Weldoener gewrongen, dan is zy zedelyk
kwaad, wreed, aflcbuwelyk; maar gefcbiedt het om
het leven van een kind tegen eenen aanvallenden moor-
denaar te befchermen; gefchiedt het in eenen wettigen
Oorlog, in eenen Veldllag voor het Vaderland, dan is
het zedelyk goed, eene deugd, dapperheid.

De omftandigheden en wyzingen der vrye daaden,
die met de volmaaktheid, met de orde, met de Har-
monie overeenftemmen, zyn zeer verfchillende, even
gelyk als in natuurlyke zaken; en de rykheid der Ta«
len geeft verfchillende benamingen aan de hand, om
die verfchillende trappen, en ook verfchillende zoortcn
van fraaiheden aan te duiden. By voorbeeld een
goea
huis, een fraai beeld; een fehoon oord; een verheven
dichtftuk, zyn verfchillende trappen. Levendige kleuren;
een
bevallig fchilderftuk; ten ft out gebouw; een vloti'
jende
ftyl; enz. zyn verfchillende foorten van natuur-
lyke goede gefteldheden der voorwerpen. Zo heeft
men in het
zedelyke eene goede daad, eene fraaije
daad, eene fchoone daad: welke zo veele verfchillende
trappen zyn. En de verfchillende foorten, (welken uit
de verfchillende betrekkingen op de volmaaktheid voort-
fpruiten,) worden door deze benamingen aangeduid;
een
dankhaare daad; een edelmoedig bedryf;. nederig-
heid^

-ocr page 112-

htid, memcMievendheid, rechtvaardigheid, dapperheid

grootmoedigheid, weJvoegelykheid enz. welke alJe deug-
den zyn , dat is, met de Orde, met de Harmonie,
met de volmaaktheid overeenkomen; dog op verfchil-
lende wyze.
Dankbaarheid is een byzonder genoegen
in het geluk van zynen quot;^tX^otwtr \ Zedigheid gee-
ne hooge denkbeelden van zyne eigene verdienften te
toeden:
dapperheid beftaat in zyn leven te waagen voor
het
nbsp;Grootmoedigheid, in het verzaaken van

groot eigenbelang. Ik breng, Mynheeren, alleen voor-
beelden van natuurlyk en zedelyk
Jchoon byj die vaii
het natuurlyk en zedelyk
kwaad en leelyk, kunnen, by
tegenftelling, gemakkelyk worden opgemaakt. Ik ver-
zaak die met opzet, om uwen kiefchen fmaak, door
het herinneren van leelyke voorwerpen, niet te kwet-

zen.

Dit zedelyk fraay, dit zedelyk fchoon , verhevene
deugd, grootmoedigheid, enz. wordt, even gelyk het
natuurlyk fraai en fchoon, door het verftand bezeft.
Gelyk in het
natuurlyk, fraai of fchoon, vooreerst
voorwerpen moeten zyn, en ten tweeden, die voorwer-
pen met het verftand bezeft worden; waarop dan
veeltyds een meerder of minder
gevoel, aandoening;
en . wel een aangenaam of onaangenaam gevoel volgt;
zo is het ook met het
zedelyke g^Jcegen: daar moeten
eerst zedelyke voorwerpen, daaden van vrye, van den-
kende Weezens zyn; en dan nog moeten die daaden
door ons verftand bezeft worden : waarop dan ook
doorgaans een meerdere of mindere aandoening, een
aangenaam of onaangenaam gevoel, en dus eene goed-
of afkeuring van die bezefte daaden volgt.

Het Verftand bezeft de Natuurlyke voorwerpen, of
onmiddelyk, door haare eigene wérking, of door mid-
del

-ocr page 113-

del der zintuigen : waarom het natuurlyk fraai en

fchoon, of verstandelyk is , of zintuiglyk. He||t
verstandelvk Schoon heeft zyne betrekking of tot
het
TOiiver verftand , by voorbeeld een fchoon Wis-
kundig betoog; of tot de
verheeldingskragt, hoedanig^ yv eigt;rx-
fchoon een uitnemend Dichtduk oplevert. Van het
zintuiglyk fraai, fchoon, en aangenaam, hebben wy
reeds te vooren genoegzame voorbeelden bygebragt.
Het
zedelyk fraai, het zedelyk fchoon, de deugd
wordt niet dan met het verftand bezeft: het heeft
niets gemeen met het zingtuiglyke: zo verre is het
'er van daan, dat tot het bezef van 't zedelyk fchoon
een zintuig zoude noodig zyn. Het zedelyk bezef,
of, Com naaukeuriger te fpreeken,) het bezef van ze-
delyke voorwerpen, ontftaat niet uit indrukzels, ge-
lyk aan die der lichamelyke voorwerpen op onze zin-
tuigen ; maar uit bezef van
een onlichamelyk voor-
werp, van eene bedryf, van een daad, van eene vrye
daad, van de omftandigheden van die daad, van des-
zelfs doel, en uit eene vergelyking, beoordeeling, re-
deneering en befluit Cwelke werkingen'allen doorgaans
roet zeer veel vlugheid in de ziel verrigt worden} over
die dnad, of zy j in alle haare omftandigheden be-
fchouwd, met de algemeene volmaaktheid, orde, har-
monie, met het oogmerk der Scheppinge, met de na-
tuur van redelyke Wezens, en derzelver geluk over.
eenkomt, of wel daar tegen ftrydt. Tot welke bezefr
fen even weinig een zintuig noodig is, als tot Wis-
kundige , Geneeskundige, Gefchiedkundige bezeffen,
oordeelen , en redeneeringen. Doch het voor ftel, de
voordragt van het zedelyk fchoon, kan door de ver.'
beeldingskragt geholpen worden, en kragtiger gemaakt;

ge-

-ocr page 114-

ïo6 onderzoek wat EIGENLITK

gelyk ^ulks met veel vrugt in zedèlyke Verhaalen, Ïö
Dichtftukken, in Toneelfpellen gefchiedt.

Het is dan zeer onnaauwkeiirig, wanneer de^voor-
ftanders van het zogenaamd Zedelyk Gevóél ftaande
houden, dat eene daad, een bedryf niets zedelyks in
zig heeft; dat dapperheid, dat dankbaarheid, op zig
zelven befchouwd, nuttig, goed,
natuurlyk goed kan
zyn, maar niet
zedelyk goed; dat het zedelyke in het
gevoel huisvest van dien geenen^ dié de daad, het
bedryf gevoelt: eveft als koudén warm, ruuw en zagt,
niet in de lichamelyke voorwerpen zyn, maar in dieii
geenen, wiens zintuigen worden
aangedaan {y). Dit
is eene dubbele dwaaJingï want in 't
natuurlyke zelfs
zyn de deelen van een koud yzer , gantsch anders
gefteld, dan van een heet yzer; de deelen van een
ruw lichaam, gantsch anders dan van een glad en elfen
lichaam; waarom het
eene een gantsch ander gevoel
verwekt dan het
ander (z). Even zo is in een Zede»

lyk

{i) De Zedelykheid moet of buiten fenfus moraln^\s\x%
ten dat Zedelyk Gevoel, in da voorwerpen zelven zyn ; of in
dat Gevoel zelven huisvesten. Maar het eerfte verwerpen de
voorftanders van he: Zedelyk Gevoel ; en het laatfte is on-
gerj-md : want dus zou , naarmate dat Gevoel in verfchei-
dene menfchen verfchillende is, (gelyk zulks by verfcheidene
Volkeren althans zigtbaar is,) zo ook de zedelykheid zelve
veranderen en verfchillende zyn ; het welk zo ongerymd is te
ftellen, als onnodig te wederleggen.

(2) leibnitz Nouveau Efai fur F Entendent. Hum. p. il,
Ce font les mêmes parties infenftbles denosperceptionsfenfibles,
tfui font, qu'il y a un raport entre ces perceptions des couleurs
des chaleurs Squot;- autres ,qualités fenfibles, amp; entre Us viou-

yemeiis

-ocr page 115-

Jyk voorwerp, in eene daad, een bedryf, met alle om-
Handigheden , vooral met het doel van den daader
befchonwd, eene zçkere gefteldheid, wnar door zy of
inftemt met de algemeene orde, harmonie, volmaakt-
heid, of daartegen ftrydt: zulks is onafhangelyk, ten
eénemale onafhangelyk van ons bezef. Ons bezef,
(indien wy niet dwaalen) hangt af van de omfljandig-
heden van het bedryf, van het zedelyk voorwerp; en
niet het zedelyk voorwerp van ons bezef. En hierom
is het, dat de minfte omftandigheid,wanneer die,eerst
' veifcholen zynde, vervolgens ter onzer kennisfe komt,
niet den aart van die daad zelve, maar alleen onze
kennis, ons oordeel over de zedelykheid van die daad,
verandert. By voorbeeld iemand heeft den vyand van
het Vaderland verilaagen: men pryst die daad; maar
men verneemt vervolgens, dat hy znlks uit perfoon-
lyken haat of op eene verraderlyke wyze gedaan heeft ;
nu zal een ieder zulks laaken.

Het bezef dan van het Zedelyk goed, Zedelyk fraai^
Zedelyk fchoon,
is een bezef, eene beoordeeling, eene
redeneering, een befluit, dat eene daad , in alle haare
omfliandigheden befchouwd, overeenftemt met de alge-
meene harmonie , orde , volmaaktheid; dus met die
regels, met welken wy oordeelen, dat de vrye daa-
den van denkende Wezens, ieder naar haren byzonde»

ren

vemens dans les corps, qui y refondent. Au lieu que les Cat'
îefiens avec notre Auteur \Lockc') , tout pénétrant qu'il efl ,con.
coivent les perceptions., que nous avons de ces qualités,comme
arbitraires, c. a. d. comme fi Dieu les avait donné à rame
ftnvont fon bon plaifir , fam avoir égard à aucun raport
efentiel entre
las perceptions amp; leurs objets.

H

-ocr page 116-

ren fland, moeten overeenkomen; en welke regels,
meer of min duidelyk, aan het verftand van alle rede-
lyke wezens bekend zyn , of, gelyk dc Apostel
fpreekt,
in onzer aller harten zyn ingefchreeven: de ken-
nis van die Regels of Natuurwetten,
wordt het gezond
Verftand,
de gezonde Reden, het Licht der Reden, het
Geweeten ,
genaamd; ook wel eens een Inflinci of
Natuurdrift, voor zo ver die kennis duisterer is: en
dit is de eigenlyk gezegde Afkondiging der Natuur-
wetten
Qa'),

Maar, (vraagt men dan), van waar komt tocll dat
aangenaam gevoel, die aangename aandoening, die ver-
genoeging , die goedkeuring van
goede, fchoone, fraaije
bedryven, die hoogagting voor de geenen, die ze
hebben uitgevoerd ; en integendeel die onaangename
aandoening, dat verveelend gevoel, die afkeuring van
•zedelyk
kwaade bedryven, en afkeer. Ja zelfs haat,
tegen den misdaadigen bedryver, ook dan zelfs, wan-
-neer die euveldaaden ons niet aangaan? Wy haaten
immers nog eenen
philips, eenen Duc d'alba ; wy
yzen nog op hei lezen van hunne geweldenaryen : de
daad van
nero, die zyne eigen moeder, zynen Leer-
meester
seneca het leven benam, doet ons en daad en
daader verfoeijen; terwyl wy de ftandvastige trouw
van
regulus bewonderen; den eerlyken, den rond-
borftigen
cato hoogagten. Wy zullen dan nog eene
pooging doen, om dit verfchynfel, dit aangenaam en
onaangenaam Gevoel te verklaaren; 't welk van zo

veel

(lt;j) Et les Loix eternelles de Dieu font en partie dans l(
fonds de.- fwtre Ame gravées d'une maniere encore plus lifi..
hk, amp;' d'une efpece d'infli'n^l.Lvmvtz. Nwv.EfaifurPEv'
tend. Hum. Lib. L ch. 1./.31.

-ocr page 117-

veel te meer belang is, om dat juist dit verfchynfel
de voorftanders van 't zogenaamd Zeedelyk Gevoel
in de dooling gebragt heeft.

Wy behoeven hier, Mynheeren ! niet op te haa-
len, al het geen wy te vooren getoond hebben, dat
plaats heeft, wanneer wy
gevoelen-, namelyk i. denk-
beelden ; 2. met zekere vlugheid bezeft ; en 3. daar
uit ontftane beweegingen in ons lichaam , in onze
zenuwen. Dit alles heeft in het
Zedelyk Gevoel ook
plaats. Maar laaten wy ons liever fpoeden tot het on-
derzoek, waarom het bezef van
Zedelyk goede bedry-
ven, van fchoone daaden, in ons een
aangenaam-, en
integendeel van kwaade, van affchuwelyke daaden,
in ons een
onaangenaam Gevoel veroorzaakt.

I. Het geen wy in 't algemeen omtrent het denk-
beeld van Volmaaktheid, van orde, van overeenftem-
ming, van harmonie, met een woord
hebben aange-'
merkt, namelyk; dat het zodanig een denkbeeld is, welk
aan de Ziel behaagt, en genoegen geeft, en dat het
tegendeel mishaagt en ongenoegen verwekt dit is
ook byzonder omtrent de Zedelyke Volmaaktheid , de
Zedelyke orde, en overeenftemming waar. Nu hebben
alle Zedelyk goede bedryven, dapperheid, dankbaar-
heid, menschlievendheid, in zig eene Volmaaktheid
eene overeenftemming, gelyk Zedelyke kwaade daaden*
lafhartigheid, trouwloosheid, fnood verraad, enz. in
zig eene Onvolmaaktheid, eene tegenftrydigheid bevat-
ten. Derhalven moeten noodwendig de denkbeelden
van de eerften in ons een aangenaam; de denkbeelden
van delaatften, van ondeugden, in ons een onaangenaam
^nbsp;ge-

ih) Zie bU 47. en 48. IH. Ver'i, p. aa.

H 2

-ocr page 118-

gevoel verwekken. Hieruit volgt dan deze Regel: 'AU
k hedryven, die met de volmaaktheid, orde, harmonie
overeenftemmen, behaagen ons-, en de anderen misha-
gen.
Hier komt nog by, dat wy allen, en ons geluk,
en ook dat van anderen (gelyk wy nader zien gul-
len,) verlangen en begeeren. Derhalven fpruit hier uit
wederom eene andere Regel:
Al wat met ons geluk »f
het geluk van anderen overeenftemty behaagt', en het
geen daar tegen ftrydt, mishaagt-,
maar de Volmaakt-
heid der zedelyke bedry ven is de . eenigfte bron van
waar geluk; en de Onvolmaaktheid de eenigCle bron
v^n ongeluk.
Derhalven moeten ons weder die daa-
den, welke met de harmonie, qrde, volmaaktheid, of
(het geen het z.e!fde is,) roet het geluk van ons of
van anderen overeenftemmen, behaagen; en de tegen-
geftelde
mishaagen. Daarenboven, gelyk alleVojmpakc-
heid aan de uitzettende pooging, aan de
oorfprongelyke
veerkragt der Ziele voldoet, en alle Onvolmaaktheid de-
zelve belemmert en, hindert en knelt; zo moet zulks
dan ook' omtrent de Zedelyke Volmaaktheid en Onvol-
maaktheid voor bewezen worden gehouden. Der.
Ijalven zo in het
Natuurlyke, als Zedelyke, behaagt de
Volmaaktheid; en derzelver bezef, fchoon onduidelyk,
verwekt genoegen iu de Ziel, en ook eene daar mede
overeenflemmende beweeging en fpanning in de Ze-
nuwen. Het Onvolmaakte daarentegen rloet een tegen-
overgeftelde uitwerking. En deze gevolgen van aan-
doening, na en op de bezeffen van Zedelyke Volmaakt-
heid en Onvolmaaktheid; het bezef van onzen ftaat,
van onze gefleldljeid, -op die bezeffen volgende, dit i^f
eigenlyk dat
zedelyk gevoel, dat verfchynzei,door j
't welk de
voorftanders van de Leere van 't Zedelyk
Gevoel zyn misleid geworden.

Maar

-ocr page 119-

INIaar, daarenboven, Cgelyk wy op eenen anderen
tyd'
Over de Folmaaktheid als de egte bron van ge-
ïwegen,
zullen tragten te toonen) de Volmaaktheid ver-
eischt tot het fchoone, en tot de
aangename aandoening
uit het zelve,deze zaken,
\a.\samp;\i^\Veelhdd,Ferfchei'.
denheid, m Eenheid, oiOvereenftemming, oïFerband ,
oïOrde.
Dit kan in de daaden zeer verfchillende zyn.
Egter is 'er geen daad, geen zedelyk bedryf, of daarin
komen/^ec/e bezelFen, Fe^/ff bedenkingen voor, wegens
de daad, des daaders doel en andere omftandigheden.
Op dezelfde wyze blykt het, dat 'er
Ferfcheidenheid in
plaats heeft. De
Eenheid, of orde, of verband, of over-
éenftemming, kan op tweederlei wyze befchouwd wor-
den; of dat de byzondere omftandigheden van de daad
tot een byzonder, goed' en loffelyk doel famenloopen:
of dat de geheele daad overeenftemt met het doel der
maatfchappy, met de algemeene volmaaktheid, har^.
monie, orde. Al wat onregelmatig is, wat van het
hoofddoel afwykt; mishaagt, is lelyk: even gel^k on-
regelmatige ftootingen,en fchuddingen in de zenuwen,
in de zintuigen ; veele verdraaide houdingen in een
beeld; v.dfche toonen in een zangftuk;laage gevoelens
in den Held van het Treurfpel enz. mishaagen. Daar is
niemand , met reden begaafd, of hy heeft, ten minfte on-
duilyk en duifter, een zeker famenftel, gelyk van
Na.
tuurlyke,
zo ook van Zedelyke Regels, van Zedelyke
Orde, van Zedelyke Volmaaktheid: dit is, het geen men
(gelyk wy zeiden) dikwyis
Geweten noemt : dit zyn
die wetten der Natuur, aan elk in het hart ingefchre-
ven. Zo dra een bedryf, een daad, door iemand be-
zeft wordt, vergelykt hy dezelve zeer fpoedig, door
vlugge hebbelykheid, met die regels, met zyn denk-
beeld van orde , van volmaaktheid , van 'harmonie.

H 3nbsp;Komt

-ocr page 120-

Komt ze daar mede overeen; by oordeelt niet alleen
die daad goed, fraai, fchoon; maar het bezef van die
overeenkomst, die orde, die eenheid, die volmaakt-
heid, verwekt ook noodzakelyk in hem een overeen-
komftig
Gevoel, eene aandoening, ook eene overeen»
ftemmende fpanning der zenuwen in het lichaam , en
dus een aangenaam
Gevoel: welk, omdat het door Ze-
delyke voorwerpen verwekt wordt, daarom
het Zede-
lyk Gevoel
wordt genaamd , en van het Natuur-
lyk Gevoel, niet in aart, maar in verfcheidcnheid
van
voorwerpen, uit welken het ontfpruit, verfchilt,
en derhalven ook, even als het Natuurlyk Gevoel, uit
eene meenigte van denkbeelden van 'c voorwerp,, en
uit eene meenigte van flaauwere gevoelens, beflaat;
welken meest allen te gelyk werken, en door hun meer-
der getal of meerdere duidelykheid, het Zedelyk Ge-
voel levendiger maaken.

Dat de tot een punt famenloopende , Verfcheidene
Veelheid, de fchoonheid van eene daaduitmaatct, kun-
nen wy nog wat nader verklaaren. Niet in alle zede-
lyk goede bedryven vindt men Juist die Veelheid. De
zedelyke daaden zyn, even gelyk andere voorwerpen,
meer of min famengefteld. Egter vindt
men het gemelde
vereischte zdfs in de eenvouwigften. Welke daad kan
al eenvouwiger zyn , dan van die Weduwe, die haa-
ien eenigflen penning in de Schatkist wierp ? Onder-
wyl treft ons die deugd, welke Verfcheidene denkbeel-
den in zig bevat, die haar opluisteren, en doen uit-
fchitteren. Eene arme Vrouwe; eene Weduwe; en
dus van hulp, van hoop ter wederverkryging verftoo-

ken;

(f) Mare. XII. VS. 4a—. 44.

-ocr page 121-

ken; de pligt van mede iets tot de offergaven toe te
brengen ; die hooge trap van aankleeving aan haar
pUgt, dat geen behoeftige ftaat haar daarvan weder-
houdt; enz. zyn zo veele verfcheidene denkbeelden : die
omftandigheden allen loopen tot
een uit: zy geeft
ook zelfs van haar kleen armoedje.

Ondertusfchen is liet zeker, dat, de overige zaaken
gelyk gefteld zynde, de
Ferfcheidenheid van ^t voorwerp
de aangename aandoening van het Zedelyk Gevoel ver-
groot. Eene deugdzame levensloop voldoet ons meer,
dan eene enkele deugdzame daad; vooral , wanneer
die levensloop, of deszelfs gedeelte, in een kort beftek
van tyd geheel kan overgezien worden, zo dat alle des-
zelfs deelen en punten, als 't ware, te gelyk op ons
werken. Vanhier, dat
dat ZedeJyh Gevoel, in een
fchoon en wel uitgevoerd Treurfpel, zo kragtig werkt.
En het is zo zeer waar,dat de
Eenheid een voornaam
hoofdvereiscbte van het Zedelyk Schoon is , dat ,
wanneer men het doel, het hoofdplan van een Staats-
man afkeurt , men epter dikwyls hem in
zo verre
pryzen
zal, als zyne daaden tot bereiking van dat plan
zyn ingerigt en daar toe famenloopen; wanneer men
doorgaans van zo iemand zegt, dat Hy
hy zig zelven geljk, dat hy itandvastig is.

Uit het betoogde blykt dan ook , waarom zulke
voortrelFe'yke daaden, die geenszins toto/j;geluk , maar
tot het geluk van anderen betrekkelyk zyn, egier ons
aangenaam aandoen. Voor eerst, alle denkbeeld van
Volmaaktheid, van Eenheid der Verlcheidene Veelheden
verwekt een aangenaam bezef en gevoel: ten anderen,
dit gevoel moet gewisfelyk wel fterker zyn, wanneer
ms geluk door zodanige daad bevorderd wordt : maar
ook zelfs het geluk van anderen vèrgroot deze aange-

H 4nbsp;name

-ocr page 122-

name aandoening, rousseau hadt wel gelyk, wan-
neer hy zeide
(^de POrig. de rInegal. Pj a:f. p. XXXI.)
dat 'er twee grondbegimels zyn, van welken het één
ons het hoogfte belang doet ftellen in ons geluk, en
■in de behoudenis van ons zeiven:en het ander eene na-
tuurlyke afkeer inboezemt, van alle gevoelige wetens ,
byzonder ons gélyken, te zien ft er v en, of ly den.
Maar
Hy heeft geen gelyk, wanneer hy aan die
twee be-
ginzels den voorrang en orde voor de reden
geeft (d^
De bekvvaame sulzer heeft wel opgemerkt, dat ook
denkbeelden van afwezige zaaken op ons den zelfden
fchoon flaanweren,
indruk maaken, dan de tegenwoor-
digen: by voorbeeld, eene levendige befchryving van
eenen Storm, een wel uitgevoerde Veldllag door muziek,
zangftukken, inftrumenten, kunnen zekere aandoening
van angsr en kommer verwèkken, ook midden in vol-
komene veiligheid. Ik zou my hier ook wederom op
de aandoeningen in de Treurfpelen kunnen beroepen.
Dit maakt, dat wy ons in de plaats Hellen van die
moeder, aan wien een bootsgezel de met gevaar
van zyn leven uit het water geredde zuigeling we-
der gaf, Dit ftellen van ons in de plaats van ande-
ren , waardoor wy in hun geluk en ongeluk deelen,
is het geen in onze Taal zeer kragtig wordt uitge-
drukt door het woord
biedelyden. Dit maakt, dat

wy

{Jj Zo zegt hy elders, dat de Natuur den mensch het me-
delyden heeft gegeven, die alle
refiexie of overweeging voor-
uit gaat. De zaak is deze, dat deze Gevoelens zeer fnelle en
daardoor ouduidelykere bezelFen en redeneeringen zynj die
egter door aandagt kuunen ontwikkeld, en daarvan aldns
goe-
ie en bondige reden gegeven worden.

-ocr page 123-

wy byna gelyk gevoel hebben van weldaden aan an-
deren beweezen ; dat wy in hun genoegen en leed
beiden deelen: even als een fnaarentuig.weerklinkt,
wanneer niet ver een ander fnaarentuig geluid geeft.
Maakt een ander een gebaar, geluid,gefchreeuw; ter-
ftond
zyn alle onze zenuwen aangedaan en gefpan-
nen, meer of min, op gelyke wyze als het voor-
werp, 't welk wy zien lyden , met het welk wy ons
als vereenzelvigen
{identifier) en in alles deelen. En
dit hebben veelen, als den grondflag van onze plig-
ten jegens anderen, befchouwd. ik zal my niet ophou«
den met bedenkingen , die tegen deze natuurlyke ftcl-
Ving van ons in de plaats van anderen, en het belang-
nemen in eens
anders geluk, misfchien kunnen geop-
perd worden. Het is genoeg, wanneer geene byzon-
dere omrtandigheden van perfoonlyke haat, nyd, gie-
righeid euz. zulks beletten, dat dan dat belang nemen

doorgaans Itand grypr.

Tot het bezeilen van Zedelyk fraai en fchoon be-
hoort dan
een zeker vermogen van denkbeelden te
vormen, te vergelyken, te oordeden, te redeneeren;
van de omflaudighedcn der zedelyke voorwerpen, der
bedryven, vlug te bezeilen; derzelver doel te ontwik-
kelen; de Eenheid der Verlcheidene Veelheden, derzel-
ver overeenkomst met de harmonie, orde, volmaakt-
heid, met her geluk van denkende wezens te ontdek-
ken. Hoewel by alle Lieden van gezond verftand dat
vermogen plaats grypt, heeft zulks egter plaats in ver-
fchillende trappen : en
, (het overige gelyk gefl:eld
zynde.) meer by vlugge, dan traage; meer by geoef-
fende, dan ongeoclfciKle verllanden; meer by befchaaf-
de, dan by domme en woeste Volkeren. En het zou
eene
gebrekkige tegenwerping zyn, dat men zo veek

II 5nbsp;een-

V

-ocr page 124-

eenvouwige, en ongeletterde, maar deugdzame mer fchen;
en in tegendeel, zo veele oiideugdzams Verfianden aan-
treft: dit verfchynfel hangt niet van het weezen der
zaaken, maar van toevallige omftandigheden af Even
zo is het met geheele Volkeren geleegen. Den voor-
fpoed, rykdom cn befchaafdheid volgt doorgaans de
overdaad ea weelde met een gantfchen (loet van on-
deugden op de hielen, door welker gedruis de infpraak
van het Zedelyk Gevoel, in gevallen van eigenbelang,
minder gehoor veikrygt. Dan zyn de aanlokfelen tot
ondeugd zo veel
meerder. In de Hoofddad van Frank-
ryk is veel bederf van Zeden, Egter is 'er geen ge-
brek aan Zedelyk Gevoel, zonder welk die Natie niet
zo geneigd zoude zyn tot Schouwfpeelen , byzonder
ook tot Treuifpeelen. En inderdaad, het is wel, voor-
al zedert dat de vernuftige
rousseau de fcragt van
zyn fierlyke ftyl tegen de Wetenfchappen heeft gewet,
eene
Mode geworden, de onbefchaafdfte Volkeren als
de deugdzaamfte af te fchetzsn; maar de ondervinding
wederfpreekt zulks: en men behoeft ilegts de Gefchie-
denisfen van de onkundigde eeuwen, van de
woeite
tyden, de bcfchryvingen van de Barbaarfche Volkc.
ren, van huune regtsplegingen, van hun oorlog-voe-
ren, te lezen of zig te herinneren, om van de onge-
grondheid dier ftelling overtuigd te zyn.

het crivoEL in het gemeen is dan , volgens het
verhandelde, niets anders, dan den indruk, het uit-
werkfd, van verfcheidene, ondüidelyke, ondereenge-
mengelde bezeifen op de Ziel , vergezeld van eene
overeenftemmende bevveeging en fpanning der zenuwen
in het Lichaam, die of aangenaam, of onaangenaam
is. En het
zedelyk. gevoel, in het byzonder, is
een foortgelyk uitwerkfel, een foortgelyken indruk van

ver-

-ocr page 125-

verfcheidene, onduidelyke, onder een gemengde bezef.
feu op de Ziel, vergezeld van overeenftemmende be-
weegingen in het Lichaam; maar welke bezelFen en
denkbeelden van
Zedelyke voorwerpen ontllaan: even
gelyk het
Zintuiglyk Gevoel van lichamelyke voorwer-
pen, die onder de zintuigen vallen, ontfpruit. Gelyk.
de aandoening vooral op vlugge, fneile, maar ondui-
delyke, bezeilen volgt; zo worden doorgaans de duis-
tere , vlugge , bezelFen GiivoEL genaamd ; en dan
zegt men doorgaans,
zo te gevoelen, zonder juist re-
den te kunnen geeven. Maar, in^^ien vervolgens door
aandagt, door inipanning van de Zielsvermogens, die
verwarde , die onduidelyke denkbeelden opgeklaard,
die ondereengemengelde bezelFen ontwikkeld, gefchift
en geCcheiden , en ieder afzonderlyk befchouwd, en
famen vergeleken worden ; dan noemt men het Oor-
deel. Reden, In dezen zin worden reden en gevoel
tegen elkauderen gelleld, en kunnen ook gevoegelyk
tegen eikanderen getteld worden
(_e), mits men maar

niet

(f) Zie SuLZFR fur les divers Etats, on Farne fe trouve
en
exerçant fes facultés primitives, celle d'appercevoir , amp;
celle de fcntiv.
Dans les Mémoires de l'Acad. Roy. de Berl.
T. XIX. p. 407. Hoe ver is dan
Robi-.et van de waarheid
af, die
{de la Natuie T. I. P. III. ch. 3. p. 034.) zegt:
Tout cc qui dans ranimai ti'eß pas le produit d'induäion, du
raifonnement-, eft Pefet d'une impulfion
, d'un sens; geen-
zins; maar van eeii duister bezef. Het Zedelyk Gevoel ont-
ftaat uit veele duistere, en 'onmerkbare bezefK;n der Ziel :
even gelyk het bezef of de gewaarwording van Meuren uit
eene meenigte van verfchillende beweegiagen en trillingen ia
de opperfte Ideine deeltjes van 't voorwerp, en vervolgens in
ons çog, 't welk dgor het vooïwcrp wordt aangedaan, ge-
boren wordt.

V

-ocr page 126-

niet tot de dwaaling vervalle, om het zedelyk ge-
vorl
van het Verftand en oordeel af te zonderen; de
zedelyke voorwerpen voor het Verftand onbevatbaar,
onbezefbaar te oordeelen; en voor dezelven een by-
zonder, een nieuw vermogen, een zedelyk zintuig te
fcheppen. Het
Gevoel is niets anders dan de meer
duistere, ondüidelyke, maar vlugge bezeffen in 't ver-
ftand: de
Reden en V Oordeel de duidelyke, klaare,
ontwikkelde, maar langzaame bezeffen in dat zelfde
verftand.

Maar, welken zyn nu de voor- en nadeelen van het
zedelyk gevoel, In vcrgclyking van de reden, van
het opgeklaard Verftand, en Oordeel?

i. Dat gevoel , dat Zedelyk Gevoel , die vlugge ,
fchoon minduiielyke, bezeffen van de Volmaaktheid en
Onvolmaaktheid der daaden, van deugd en ondeugd,
werkt vroeger dan de Reden ; werkt dan reeds, wan-
neer het Verftand nog niet ryp is, nog nier vatbaar
is voor ontwikkeling , en duidelyke redeneeringen;
werkt iü jonge kinderen , die daardoor niet alleen
fpoedig leeren,
zig voor eenige gevaarcn te behoeden;
maar ook, fchoon op cene minduidelyke wyze, bevat-
ten , wat zedelyk Volmaakt en Onvolmaakt; goed en
kwaad; deugd of ondeugd is;en, volgens die bezeifen,
hunne daaden beftieren (f).

a. Dat

(f) Hoe verkeerd beroepen zig dan RoB!^ET 'en andereti
op kinderen, op onkundige menfchen, om een
zedelyk ge-
voel
, ten eenemaale van Verftand, en Rede en Kennis afge-
zonderd en onderfcheiden, te bewyzen? Zie
Robinet je
la Nat. T. I. P. III. ch. i. p. 230. En welke waanwyze
vraag, (door hoedanige vraagen men het gebrek van bewys

veei-

-ocr page 127-

jîet zedelyk gevoel is.

2. Dat Gevoel, dat onduidelyk , maar vlug bezef
van goed en kwaad, recht en onrecht, eerlyk en on-
eerlyk, is ten uiterflen nuttig in fpoedige gevallen,al-
waar elk ogenblik tydverzuim
is en dadelyke hulp
vereischt wordt. Eene lange overdenking, eene diep-
zinnige nafpooring, een redenkundig befluit zou te
laat komen. Wie , die een kind ziet in het water
vallen, zal den tyd verfpillen, om de gronden te on-
derzoeken van zyne verpligting tot redding van dat
onnozel wicht? Dat onderzoek is ook onnoodig: die
gronden, die regels, zyn by de meeste iïienfchen, in
gevallen van het dagelyks leven, reeds hebbelykheden
geworden: even als de regels der taaie, welken zy
fpreken , of der dichtkunde , wanneer zy dichtftuk-
ken
opdellen.. homerus en viRGiLius kenden de re-;
gels van het waare fchoon in de dichtkunde ;
maar ik geloof, dat zy ten tyde van het voortbrengen
van
hunne puikftukken van vernuft weinig aan die re-
gels, althans niet dan onduidelyk en duister, gedagt
hebben. Zy hebben hun Gevoel, dat is, de ondui-
delyke
maar vlugge bezeilen van die regels, die by hun

heb.

veeltyds poogt te vervullen) p. 230. Faudra-t-il donc être
un raifonneur profond pour devenir vertueux?

Hoe veel bondiger en voortreflyker redeneert de groota
leibnitz, Nouv. Ef. fur VEntend, Hum. „ Cependant cora-
„ me la morale eft plus importante que TArithmetique, Dieu
„ a donné à l'homme des inSinds, qui portent d'abord amp;fans
„ raifonnements à quelque chofe de ce que 1» raifon ordôn-
„ ne. C'eft comme nous marchons, fuivant les Loix deme-
„ chanique, fans penfer à ces T.oix ; amp; comme nous mangeons
„ non feulement parceque cela nous efl: nécèlTaire, mais en-.
„ core amp; bien ?l«s, parceque cela nous fait plaifir.quot; ■

ÎI9

-ocr page 128-

hebbelyklieden waren, gevolgd: even gelyk Schilders
in het oeffenen van hunne kunst, en Muziekmeester
In het hanteeren van 't fpeeltuig doen.

De ontwikkelhigen der reden,de overpeinzingen
in het Verftand, de uitleggingen van de reden van pligt,
van deugd of ondeugd, laaten ons dikwils koel, en als
onverfchlllig ; de bedaarde, langzame overdenking van
ieder deel van het voorwerp , kan geen kragtigen in-
druk op de ziel maken, noch veele zenuwen van 't
lichaäm in beweeging brengen. Het is dus eene be-
fpiegelende,
eene werkeloze kennis, die geen groote
aandoening verwekt, en dus den Wil niet neigt.
Maar
het gevoel bcweegt de Ziel door de aangename aan-
doening; dry ft de Ziel door flagfpooren; neigt den
Wd, en brengt geheel den mensch in werking, om,
by voorbeeld, ter hulpe van eenen noodlydcnde toe
te fchieten , zo dat men dikwyls zyn eigen gevaar
vergeet.

Maar hoe zeer wy deze voorrcgten van het zede-
lyk gevoel
erkennen, zo is het egter niet minder
waar, dat het zei ven ook zyne nadeelen heeft, en in
veele gevallen voor de
reden moet zwigten.
- ï. De onduidelyke, de öndcreengemengelde
bezeffen
van zedelyk goed en kwaad , van dcugd^ en pligt,
dat is, het
Zedelyk Gevoel^ is meer in gevaar van te
dwaalen, dan
dc'Reden, die de denkbeelden bedaar-
delyk ontwikkelt, onbevooroordeeld vergelykt, en het
beOuit koelzinniger opmaakt ; en dus meer tyd heeft,
om de dwaaling , die mögt zyn ingellopen en de
duistere bezeffen hebben verrast, te ontdekken , te er-
kennen, en te verdryven. Wy, eindige menfchen,
wy hebben geene oneindige vermogens; wy hebben

geene

-ocr page 129-

geene vermogens, die van dwaalen bevryd zyn: maar
de kans van dwaalen is meer aan de zyde van
het
■Gevoel-,
van dwaalingen te vermyden, meer aan de
•zyde
der Reden. Het Gevoel baart fterke neigingen,
'hartstogten, driften, ryke bronwellen van dwaalingen.
Ware het niet de vrees van te wyd biiiten ons beftik
te gaan, dan zouden wy ligtelyk kunnen betoogen,
dat het
Fanatifme, dat de Dweepery, dat het Bygeloof,
welk zo veele ftrooraen bloeds aan het IMenschdom
gekost heeft, de vrugt van het Gevoel, van een dwaa«
lend Zedelyk Gevoel is
(g).

2. De aanfpooringen van het gevoel zyn heftiger,
zyn kragtiger: maar de overtuighigen van de
reden
zyn duurzamer, beftendiger. De dui-'elyke bezeffen laaten
'diepere vore en indrukzels in de Ziel, dan de ondui-
delyke.
Eene aanfpraak, gefchikt om eene menigte tot
derzelver pligt aan te fpooren, zal
fterker zyn, voor het
ogenblik, wanneer zy tot het Gevoel gerigt is,het hart
beweegt, op de verbeelding werkt; maar met deze
aandoening der zenuwen , die niet lang kan ftand
houden, vervliegt ras al het uitwerkfel. Doch is zy
tot het Verftand gerigt, overtuigt zy ons Oordeel door
ontwikkeling van bondige bewyzen ; deze overtuiging
zal duurzaam zyn. Men heeft de grootfte BooSwigten
wel eens een zedelyk goede daad, door prikkel van
het Zedelyk Gevoel, zien bedryven maar dit was niet
dan eene fchaduw van deugd.

3» In

Cff) Hoe ongerymd ftelt dan wederom eobinet T. I. P.
III. ch. 2. p. 230.
La voye de rinftinci eft prompte, facU
le,
tot dus verre wel; maar, isfaillibls: elie ne fuppofe, ni
idee, ni coanoijfance fifc.

-ocr page 130-

3. In het gevoel, in die duistere begrippen, flui-
pen veeltyds bykomende bezeffen in van haat, of
liefde, of ook andere denkbeelden , die vooringeno-
menheid verwekken , en welken niet dan door aan-
dagt, door onderzoek, door
üe reden ontdekt wor-
den. Veeltyds mengen zig ook in het Gevoel nog an«
dere derkbeelden, die tot het voorwerp niet behooren,
maar die men gewoon is geworden met hetzelve famen-
te voegen. De Theorie van de famengevoegde denk-
beelden maakt zulks blykbaar (/z). Kinderen, die tot
het leeren met pynlyke ftraf gedwongen zyn, behou-
den dikwyls voor hun geheel leveneenen afkeer van de
Letteroeffcningen , van welken zy dat onaangenaam ge-
voel van geledene ftraffe nier kunnen affchciden. in
onze kindsheid of eerfte Jeugd over zekere zaaken by
herhaling hebbende hooren oordeelen door die gee-
jien, welker beÜisfingen wy voor zo veele waarheden
hielden, komen naderhand ons die zaaken zelden in gedag-
ten, zonder die voor waarheid aangenomene bellisfingen
zeiven, welken zig met zodanige vlugheid in de be-
zeffen dier zaken inmengen, dat wy dezelven mede
fchynen te gevoelen : waaruit men het verfchynfel
kan verklaaren, hoe hec toekomt, dat kinderen zeld-
zaam de wyze van Godsdienst hunner Ouderen ver-
haten. Hieruit blykt ook de rede van geheele Volks
dvvaalingen en vooroordeelen
Qi).

Heb.

Ciï) Zie 's GRJvmWBE Introd, ad Philof 331. 5: fcqq.

f (») Uit deze-drie nadeelen, van het Zedelyk Gevoel, ('t welk
egter ook, zo als wy zagen, zyne voordeelen heeft) en uit hec
gSen wy reeds te vooren ook in de II verhand, gezegd hebben,

blykt.

-ocr page 131-

het zedelyk OEVQELflS,nbsp;isi^

Hebben dan beiden, en 't zedelyk gevoel, en de
reden hunne voordeelen; heeft het Opperwezen ons
beiden gefchonken; laaten zy dan ook beiden gebruikt,
en famengepaard worden ; op dat de een het gebrek
van . de andere vervuUe, en de een des anders mis-
flagen verbetere of voorkome. (k). De
reden moet
HET GEVOEL van vooroordcelcn en dwaalingen zuiveren
(/), maar moet ook zyne vlugge werking aannemen ,

en

met hoe weinig grond,quot; robinet de ïa Nat. T I. P. UI.
ch.
2. flelt en onderneemt te bewyzen, qu'il exifte dans f hom-
me un infiind, qui a
seul (dus met uitfluiting der reden)
toutes les qualités necejfaires d'une réglé de Moralité. De
onduidelvke hezeffen zouden dan de regel of regels van [zede-
lyk goed en kwaad beter begrypen, dan de klaare en onder,
fchcldene begrippen van de Reden, van het verftand !

(k) Hoe ongegrond is dan niet de ophef van robiket , de
la Nature
T. L P. III. ch. i. p. 2«8. tegen de Reden en het
«pfporen van een redelyk grondbeginzel van het Natuurrecht !
f interrogeais ma raifon. ,,, fes opérations ét oient fi lentes,
R compliquées, fi abftraites, que je m'étonnais que la Nature
put nous conduire à la vertu par une voye tellement emhar-
rajfée,...... La conformité abjlraite avec V ordre
ê? la rai'

fon univerfelle, eft un métaphyfique bien peu à la portée dit
vulgaire,

ii) Daar men de duistére en vlugge begrippen doof aan-
dagt tot klaare, ja tot onderfcheidene bevattingen, door hulp
van 't verftand en de reden, kan en moet brengen ; hoe on-
çérymd is dan niet weder het befluit van
robinet de la Nar.
T. I. P. ni. ch. I. p. 029.
Il m^arrive fouvent d'approu-
ver ou de blâmer par uneimpu$on involontaire', avant d»

-ocr page 132-

en de aangename aandoeningen zo tot prikkel, als tot
eene wettige belooning genieten. Zy moet door ge-
dunrige overdenkingen der zedelyk goede daaden de
hebbelykheid erlangen, om dezelve zig vlug te kunnen
voordellen, en daar door zig het nut van
het Gevoel
verkrygen.

Men kan de aanfpooringen van het Verfland à.t
Reden
, met den beroemden moses mendelszohn , be-
weegredenen
; die van Gevoel, dryfveeren noe-
* men: Welke dryfveeren, als uit onduidelyke, uit vlug-
ge , maar ondereengemengde bezelFen ontftaande, eenig.
zins aan de
InfltnEtus , of Natuurdriften nabykomen.
Maar men zoude kunnen vragen, hoe het toekome,

dat

»l'être fait des notions hien nette de F ordre; avant d avoir
examiné, pefé, combiné, comparé avec cette regle les avions
que je dis blamables ou dignes de louange.
Dit is niet alleen
waar, maar bevestigt het geen wy wegens het Zedelyk Gevoel,
als eene menigte van duistere, of min duidelyke bezeffen heb-
ben voorgedragen. De min duidelyke kennis van die Regelen
van orde, betrekking, volmaaktheid en vlugge vergelyking van
eene of andere daad met die Regels, hoe vlug, hoe fchielyk,
hoe onduidelyk, is genoeg, om die daad laakbaar, of pryze-
lyk te vinden, te oordeelen. Maar het is mogelyk, het is dik.
wyls van belang die onduidelyke bezeffen van V
Gevoel te ont-
wikkelen en tot onderfcheidene kennis van de Reden, van 't
verftand te brengen ; Even als in die van de Regelen van
Bouwkunde , Schilderkunde, Dichtkimde , Meetkunde
amp;c.
-Hoe ongerymd zegt dan wederom eobiott. d. I. Je conclus,
qu'il n'aPPüRTENOIT pas au EAISONNEMENT d'établir ia mo-
BAUxé DE NOS ACTIONS, 6? je pris le parti davoir recours
eux decifwns du fentiment.

-ocr page 133-

dat de beweegredenen dikwyls minder vermogende zyn,
dan de
Dryfveeren ; de Reden minder vermogende dan
het Gevoel. Deze Vraag kan reeds ten deele uit liet te
vooren verhandelde worden opgelost; ten deele verdient
hare oplosfing nader te worden aangedrongen, om aan
de Voorftanders van het Zedelyk Gevoel, als een by-
zonder en onontwikkelbaar Vermogen, als een eerst
Grondbeginzél van Zedelykheid, een fchyn van bewys
te ontnemen, het welk veele oppervlakkige Befchou-
wers heeft weg gefleept. Waardoor komt het tog ,
zeggen zy, als het bezef van Zedelyk goed en kwaad;
van deugd en ondeugd, van het Verftand, van 't Oor-
deel, van de Reden afhangt ; dat dan de verftandig-
ften, de vlugften van Oordeel, deredenkundigften niet
altyd de beste, deeerlykfte, de deugzaamfte menfehen
zyn; maar integendeel veelal door de eenvouwigften
en ongeöelFendften, in deugd verre overtroffen worden
(ff2)? Wy weeten niet,
of wy ons meer over die vraag,
zelfs door anders kundige lieden gedaan , moeten
verwonderen, dan over den indruk, welke die vraag
op veelen gemaakt haeft. Maar het een en ander ver-
pligt ons om die vraag kortelyk te beantwoorden.

1. Wy hebben al te vooren gezien, dat onduidely-
ke , maar vlugge bezeffen, dat veele denkbeelden te ge-
lyk meer en Ziel en Lichaam aandoen, dan de lang-
zame aandagt, en ftukswyze befchouwing der Reden.
Derhalven de fterke indrukzels, ja zelfs vooroordeelen
van
het Gevoel, zegenpraalen menigwerf over de zag-
tere aandoeningen
der Reden.

2. Uit

(«■) Verg. merian fur le fens Moral (HiO:. de l'Acad de
Berl. V. XtV.)
robbin. de la Nat. T. I. P. III. p. 330. hut-
cues.
Inquiry T. II. Sect. r. Art. 4.

I a

-ocr page 134-

2,nbsp;Uit het te vooren verhandelde kan ook blyken,
de enkele befchouwende kennis niet genoeg is; maar dat
derzelver lesfeh en voorfchriften ons doOr geduurige
herinnering, of door oelFening, zo eigen, zo gemeen'
zaam moeten geworden zyn, dat derzelver befchou-
wing en uitvoering by ons hcbbelykheden zyn gewor-
den. Men zou op gelyke wyze .kühnen vragen, waar-
om de beste kenner van de regelen der Dichtkonst, niet
altyd de beste Dichter; de beste kenner van de regelen
der Schilderkonst, niet altyd de beste Schilder is ?
Men zou
dezelfde vraag omtrent de Wiskunde en
andere wetenfchappen kunnen doen. De kennis, de
befchouwende kennis, de bereekening der regelen kan
met nut vooraf gaan; maar zy is noch in de Zedekunde,
noch in eenige andere weetenfchap, zonder de oelFe-
niiig , zonder de verkregene hebbelykheden, genoeg-
zaam.

3.nbsp;Het is ontwyffelbaar, dat, befchouwen der wyze,
wanneer over eene voorledene gebeurtenisfe, of nog
te ondenieemene daad, door die geenen zal geoordeeld
worden, welke daarby geen belang hebben , dat dan
in gemeene en gemakkelyke ge vallen, de beflisfingen zo
van geoeffende en fchrandere, als van eenvouwige en
ongeoelfende menfchen, meestal met eikanderen zul-
len overeenlietsmen: en in ongemeene en ingewikkelde
gevallen, de kundigften, de geöcffendften het best zul-
len oordeelen. Maar is 'er het eigenbelang der Beoor-
deelaars in opgelloten, dan zyn de gezichtpunten zo
verfchillende; dan is 'er zo veel tusfchenkomst van
Dryfveeren en Beweegredenen, en flryd tusfchen de-
zelven, dat de enkele befchouwende kennis, hoe vol-
maakt anders, niet altyd genoegzaam is, om het best
b;fltiit voort te brengen. Om eenig voordeel van

de

-ocr page 135-

^e vtaag en im in opgeÜotene tegenwerping te ertan-
gen,zou men het geval aldus moeten fteUpn, dat en eerj
fchrander, en een eenvouwig mensch, beiden zich vol-
ftrekt in de zelfde omftandigheden bevonden, de één
geen meer belang dan de ander hadde; en flegts al-
leenlyk in den trap van fyn Oordeel,en doorzigiig Ver-
ftand verfchilden : en dan ftaaft de ondervinding geen,
zins dat een eenvouwig, minkundig en ongeoeffend
men^h het best vonnis zou vellen, of het eerlykst
befluit neemen. De woeste en onbefchaafdfte Volkeren
hebben geenszins de beste Zedekunde geoefend.

Het is der moeite wel waardig, dat wy, ten flot,
nopens de kragt van dryfveeren en beweegredenen 'er
nog eenige aanmerkingen byvoegen («}.

De trap van kragt, door welken wy tot werkdadig-
heid bewogen worden, is geëvènreedigd

1.nbsp;Aan den trap van Volmaakthéid van het Voor-
werp, welk wy befchouwen. Hoe volmaakter dat
voorwerp is, hoe fchoöner; zo veel te meer moet het-
zelve ons begeerte-vermogen opwekken, en onzen WÜ
in werking brengen.

2.nbsp;Doch deze Volmaaktheid, deze fchoonheid is op
haar zeiven niet genoeg; zy is niets voor den geen ,
die haar niet kent : [zy is iets voor die haar kent: zy
is meer voor die haar beter Isent. Derhalven de trap
van kragt, door welken wy bewogen worden, is geë-
venreedigd aan den trap der kennis zelve van de VoU
maaktheid van het Voorwerp. En ook dit voldingc
het bewys, dat woeste, dat barbaarfche Volkeren geen
fyn gevoel voor het fchoone, ook niet voor het
Zede-
lyk

(«) Zie MOSES MENDELSZOHN tvtr de gmtngde Gevoelens,
I 3

-ocr page 136-

fas onderzoek wat eicenlyk

lyk fchoon, en dus geen hoogen trap van Zedelyk Ge*
voel
kunnen bezitten.

3- Naar hrt belang 't welk wy nemen in het geluk
van dien geenen, wiens geluk door die zedelyke vol-
maaktheid bevorderd wordt.

4.nbsp;Naar de meerdere of mindere voldoening voor de
eorfprongelyke veerkragt der Ziele, uit die volmaakt-
heid ontftaande.

5.nbsp;Eindelyk de trap van kragt, doer welken wybe-
woogen worden, is geëvenreedigd aan de vlugheid,
de fnelheid, met welken wy alle betrekkingen, alle de
volmaaktheden van het Vporwerp, als in eens, over-
zien. Is die vlugheid grooter; dan werken, om zo
te fpreken , alle de punten van aanraaking van het
Volmaakt Voorwerp te gelyk op onze Ziel, op onzen
Wil, en beweegen die op het kiiigügst
(0}. In een
onvolmaakt voorwerp heeft het zelfde plaats: de fchie-
lyke vertooning van'al de akeligheden van 't voor-
werp, verwekken dikwyis de grootfte ontroering. Hier
van daan de gevaarlykftie gevolgen van heftige harts-
togten : hoedanig in de
andromachë van Racine de
hefde van Orestes voor Hermione was, die hem ein-
delyk overhaalde, om zyn gezantfchap t' ontleen,
haaren minnenyd en wraak ten'dienste te ftaan,^ den
pnfchuldigen
pyrrhus den moorddolk in het hart te
wringen: vooral zyne verbaasdheid en ontroering, die
tot zinneloosheid overlloeg, wanneer hy, met weerzin
het fnood bevel van Hermione hebbende volvoerd, de

ver»

C«) Zie ook stJLZER Recherches fiir les Sentim. Agr. amp;
Désagr.
Et Explic. d'un Parad. Pfych. Mémoir. deTAcad.
de Berlin. T. XV. p. 442.

-ocr page 137-

w

verfoei]Ing en yzing van haar zelve tot zyn loon ont-
vong. En
deze aanmerking ontwikkelt te gelyk de
reden , waarom de
beweegredenen dikwyls voor de
dryfveeren zwigten; en het Gevoel over de Reden een
enwettig
gebied, eene dwingelandy voert door de harts-
togten, die niets anders zyn, dan de vlugge, fchie-
lyke, maar verwarde, onduidelyke voorftellen van goed
of kwaad, van volmaaktheid of onvolmaaktheid van 't
voorwerp, welken, door de al te groote fnelheid en
verwarring, dat goed en kwaad, dikwyls niet naar
waarheid, maar naar vooroordeelen, vertoonen.

Wy hebben deze gewigtige zaken flegts aangeftipt:
Daar zoude nog een wyd veld open zyn voor over-
denkingen, die in deze onuitputtelyke ftof ons aanlei-
ding zouden kunnen geven tot verfcheidene ontdek-
kingen en verklaaringen van eenige veribhynzelen in
de Zielkunde. Maar wy zyn verpligt ons binnen de
paaien van een Vertoog, van eene Verhandeling te be-quot;
perken.

-ocr page 138-

i r.r t.^ tjf

.lt;1 .THOVHO ilYviaaSS •

tr.V.r ityjt lót'svbs'm.I ..;-v «3 yr-frr-lftV

i; I jlaiiiv/ino yiiiii'.xiini:nbsp;.^.'uvr

cb 100V zlnitlhnbsp;b i.r.)'f£w ^ r-jr.n

afj it-vonbsp;' fiT ; naïsiws tx-.u ,

-ïTfn 9?J irnh r-ny ybncïï^nr.'.b -^naa jfaaitioj 'biS-'/rrj
-:jiL3t fO^nz:.' pb nr.b fti/-; gt;■. ^isiü ^
£amp;rgt;S acvnbsp;-'Onbsp;rrs.TT

nrv fci^iIrinEmfovao'ïo bi3n7;'£crr:iwv ncv ^ !. ; .,■ ; 1,,
»iï ÎJtW'îsffl ■ SiüÓÏS SÎ k igt;linbsp;-

larii ei';»/-).;;. ,nbsp;ar i^ca j;iï

•T- vonbsp;nr ■nbsp;Wiv L -7. n^i

anostvi-i.'tqriuuo •.si.') rA
«a?s*!«ittr-98s| 'nf/Jh^y joinbsp;-tf-^^^^-if: ■- ■

r:!nbsp;iijjinhsctóaprn:-::^ „;i

■'sS asftt»«}nbsp;-f-iS Y- •?.;*/.nbsp;'a,,

-id Sî gciisi-.Tii'^V îttîî nrf «^crjîV n» lsv rMuq

9

«

i.

-ocr page 139-

■gt; . -

) '
v

A

i.î

mm

M-

-ocr page 140-

J

:■• )

■ 1

J

-ocr page 141-

L . '

... )■ -

s.-

.

ï-

- ' ■ i

■f - --

- ■■

■ *

rv,-

-, V:

t

-ocr page 142-

ßTtO I f

J.

I

SMitbtiÉitfiSiif

I .

-ocr page 143-

m

y

«
■M

M

Il •

I

Ft^-'

U

I

- -L.

^ c ■ ■lt;.-.■
M N

quot;T.

' -v 1
'■fù

lt;

^n- ê

-ocr page 144-