'•• ' .i - v;..'.' • ■' ■' ' ■■'■ • -'• ■ -'
n-T-**# gt; af»quot;c uwKiv-öra^j.quot;--' '«wtotfwf-r».
iïvgs
[,■ ■•-i:amp;J
l-i vMSÊ
■,;r#Ö
; '-A
■■ gt;:■'%$ a SA'l\fS- 'i'-J
bmBÊrn
f^MSs
air
;pL
l®
k^W ■
ïÉitou., 1 / ■
^^8' f aS|:- i
amp;
mmimm
. •'• /-?
riig
S^m
•v: ^.sSfir^f . • ■: .-S;
-.'y
tam®?
■:
- - ' ■
jy»
^.'igeaSi
■ •:
■- quot;gt;• V
~ V-! isÉquot;.
/®L | |
imxmk
ris^'i rMm
wSmmm
n
Vak 7
wm-
MM
W^É
wmmmm
tsmmm.
mt
^ 1 'quot;' ^I MI'' II^I ' ibuiipi ■■■■■I. .......................................M ^1. ;
MljfX: ;':i--t^'
. J quot; ■
mMamp;Smï WÊIÊmÊM li
ii#gs Jp#a?
Émm. fe*
mÊ/Bmm Wkw?*:
IÊ
■
«5? ■■ B 1
MÊmmmm
S%£' bjsf?'.
m
_i- 5 'V
• • -v •/ '.v, . • ■ mmM . ,• .• , s •■ *.•
j-, \v.-« jmM
ïXjf.^ï''' Mm ^-'/' /:-■ -'^'. 'mm
mbM» m
I
mÊÊÊÊm
. fj ,iquot;5^yi gt; A* S3Si,quot;S!;C . *• •','' üj1^ 'ti^u'- 5j-.Vi SV'^
-gaa. em ■1Ajtsto.A * .,«:W.r,U,;^4Witt' V'•gt;wVS.■s*-.- . SHH» ui i't'- •. ^SBwiWiffiiPwBPsBM
■ --.
:-T.; -tó • f£stm ,••
t\l ■... • hh
'^Sw®
aMgiBaal v^S
; mlmÊÊÊÊÊmimÊ MÊÊsammSm mSMMmi \ ._
Vf !jfï«f'!amp; j- Ü
;^; quot; •
y.'^l -Vf', ^
'
I
gt;:
'■••^ f|§ • {-; ■ ül
BÊÊÊÊÊmÊÊÊÊM
-■;■
■
■
I
mmsÊmmmmBm l. ü - laB^i .^;
*■'-Vfj .'.• h ■ r-.^ ■;.; v■. /... H M— i ■ i —
it -rtxvAamp; gt;^-'v.quot; ■ v: '/■'•■• ::^M: ' 91 H MHH f-rvi
mmmmÊmMÊÊwÊamp;m '^mM'^è v-^WÊÊk
;• '^' i' ■ ■- .^-j ■ - «HSÏVVïl.?
. ■, -
■
%.? -ê V'-'t, ; (S'. ■-, S» ■'
'■V'ïaiiflSf quot;wlSiiW- ?.. ■ 'ï .■rM'» iB^«M)^^t^WtJ«JrSfr lf.\ -- -.-aSMSlifi
mmmmmmmÊ
mÊlÊIÊÊmm
WSbMBXBBKS
VÏrA.vtv^-H^
mÊÊÊÊÊmmÊÊÊÊÊÊ WW^m^W^^Ê.
wmmm
H
■ '/M ■ Mi }|- ' • ■quot;
ms mmmmmmtmsmmmmmmmmmmmmmmmsssmmm ,-. ■
:;i; '';«
Kunst-schatten,
M .8 ■■
. Wm 1 ïffiEEmE
- m i imm*
' quot;M
. *1 1 c ,, . ; , ihMw
SJ^ffi
S' gVjïjj
gilfep!
mSÊSÊ^BmimJÊMÊmmB^amp; ■ Hnwi| vsrwi
^fe'sf-'' \ '- - * * ^. ,
ft-r'V ^ , ,*^4t#W^W,^t#SQtf',L«.¥f quot;if l»t:'t ■• ïi^iWÏS'-'J'-'' . ^r . i i ' .f* WÊÊÊ
•* «wf^Va ■■^, J ATV1 aBaWm8BMwwffiMfHwmMa . ?. quot;.i*., '••jfc ^y-gt;-. gt;.'.. ■. ■: \m
i i
...,, n
i ^•.^^'i^^yA)s'«ïsi*^,^v^ttsJ^a-,i gt;lt;•- »wigt; . ■- s —
Wsmmwml i
UIT
NAAR
DE MEESTBEROEMDE SCHILDERIJEN UIT DIT KABINET.
MKT
VAN
TEN rV A T E.
----- XV,
f
NnL O R O.
AMSTERDAM. —
M. HENRIQUES DE CASTRO.
■
... •';gt; . ■ • ■ ■ ■■ ...
. , ' gt; ■ ■ ■■■:'• :.....—•
LASCH, Kinderpret.......... KONINCX, Dc Kluizenaar....... VAN BERCHEM, Een Landschap..... RUISDAAL, De Hertenjacht....... RAPHAEL, Madonna de/la Sedia [van de Stoel) CARLO DOLCI, Dc heilige Cceeilia .... RIBERA, Een Philosoof........ ROTARI, Magdelena......... GIORDANI, Jacob en Rachel aan de bron. . CASTELIONI, Jacob trekt met zijn familie naar Canaan WOUWERMAN, J'.en Landschap..... POELENBURG, Een Itciliaansch Landschap Ril SC MLR, Een bezoek bij de min .... VOGEL, Spelende kinderen....... HUBNER, Woordenstrijd tusschen Dr. Luther en Dr. Eek DEFRLGGER, Afscheid eens jagers....... RUBENS, De Winter............ CORREGGIO, De heilige nacht......... GU1DO REN I, Christus met de doornenkroon .... |
onder den titel van; Jong. Oud. Omhoog. , Beneden. Madonna, C/liCILIA. Wetenschap. Geloof. In den vreemde. Naar huis. Noord. Zuid. Bij de min. Bij broertjen. De ust der logen. De kracht der waarheid. In het najaar. In den winter. De krid. Het kruis. |
i—
'gt;
quot;A
'nttiiiiinniniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin^
llllüllllllllllllllllüüülllllllllllllllllllllillll!
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli
lt;05
4
«I
Lentedagen Der jonge Jeugd, Waarvan der Grijsheid
Weemoedig heugt, Vol lust en leven, Vol dartel spel. Wat scheent gij eeuwig! Wat vloodt gij snel!
Toch — als de Erinring
Uw beelden groept, Al uw tooneeltjens
Voor 't hart herroept, Dan is 't; «Ja, 't Heden »Kiemt in 't Verleên ; »De Kinderwaereld
»En de onze, is éen!quot;
Daar hotst de wacren !
Vooruit! vooruit! Die meent te mennen. Wordt voortgekruid. Die zich laat tillen.
lt;4
I i
E
clt;
Wint de eerste plaats! Op 't achterbankjen De meeste praats!
lg):
■iiiiiiM ......... ui' ■iimiii
^.:^: cv:-; v • .- • v^.:.lt;',A - ■: :^
1°
En die onwillig Op zij' blijft staan,
Zal eenzaam kniezen Als allen gaan;
Wat bittre traantjens, Der spijt ontweid!
En — arme speelpop, Die 't al ontgeldt!
Dat zag ons Oudtjen Al menig keer;
Dan gaat haar schoffel Zoo rap niet meer;
Dan peinst ze een wijle En zucht: »Och, ja!
»Zóo doen de grooten »De kleinen na.
»'tls lachen, weenen; »Gewild, geweerd;
»Gediend, of dienend; «Verhoogd, verneêrd;
»De rid — ten einde »Toe voortgezet....
»En eindlijk — allen »Naar huis... naar bed!'
•rgt;
(©I ^
f* % ........................Jgt;)M
- — ; - - « - ; — j j — 5 j —■ ! ! : ' ' ■
■
,
:ll
■
amp;;
SO»':,
WSmmmsm
•
.
Mi
:
# . x Ï6Ö» U
f*lf ■ ■ K
. ■ ,
,
B B ;
m
-
quot;ill!; l!i!N!l!!llllllilllllllllillllllllli: rJiTU' lll!!|i|!; 1 'quot;llhrillDltlllliltlllll'tliiü ...............................................................................................................................................................
IlilllillllllllllllllllIIH
m
WW
e Menschenwaereld en des Levens strijd ontvloden In de ijle kluiznaars-grot,
\\ aar lietde wordt gevraagd noch liefde wordt geboden,
Vervreemd van 't reinst genot, Nog levend, toch alreeds gerekend tot de dooden, — Gij, Grijzaard! koost dit lot?
Draagt gij de waereld niet in eigen harte mede.
Waar ge ook verscholen zijt?
Is niet het hart met God en met zich-zelf in vrede.
Waar eindigt ooit de strijd?
Wat baat het preevlen van der Zelfzucht koude bede.
Die niet tot Daden wijdt?
Vergeefs de bladen van 't Getijboek omgeslagen!
Werktuiglijk loopt gij 't door.
Één Boek, dat niemand ziet, komt steeds uw aandacht vragen
De Erinring leest het vóór!
Het doodsregister van uw langgestorven dagen Ruischt troostloos u in 't oor.
r
___'
■; gt;v:. v?-; /-v r — .
(S)
(Ögt;
!
Wat jaren zonder zweem van deugd of goede werken, In grauwe eenvormigheid
Elkander volgende als de namelooze zerken,
In 't kerkhofzand verspreid !
Vergetene! — als gij keert tot stof, wie zal het merken? Geen oog dat u beschreit! ...
Neen! in de waereld, vrij van 's waerelds dienst gebleven, Niet laf zijn post ontvloón.
Naast de andren in 't gelid, naar d'eindtriomf te streven Van 't eeuwig Goede en Schoon',
Gezegend zijn en tot een zegen — dat is leven.
Dat geeft de Levenskroon!
God voegt de Menschen saam' tot levendige steenen Eens Tempels Zijner eer.
Liefde is het hecht cement, dat ze allen moet vereenen, Of 't koepeldak stort neêr.
Hij, die zich losrukt, brokkelt weg, en ééns verdwenen Vindt hij zijn plaats nooit vveêr!
Welaan dan, moed gevat! kloekmoedig meegestreden.
Waar God den kamp gebiedt!
Blijd met de blijden, met de lijdenden geleden.
Geworsteld naar 't Verschiet!
Slechts wie vermoeid zijn, gunt de rust haar zaligheden Men wint maar steelt haar niet!
fgt;
1.
2°
lt;4
♦
\
quot; ■ ••■■■■■ --'rr. crm-4
; b b V lt;*(gt;'gt; h b
mmrnrnximp
if vr:v;V''v';J-'
v : I
•
-
:
, iSJ,
■ 1 ■gt;
'
'
ÜBZhi, a.'V » v--.. 1-gt;4-y. -. -
8 '' .
■
'V't
•l!■ ■
. fil
Kii^V :-V.:'rp:i-
P' ■' ^t.'v M ifi ■« S SfKquot;--
■Cf •... ■itVamp;'amp;S'Samp;c,
KEIL -tKÖL -.........................- -.....-
;a',:ri1-. ïf
tgt;:2 ., ,■ ■■- gt; , gt;;
:f ■ :
■;':-■■ ■■ ..... .
m ^
lillilllilllllllilllillllililllillilillllilllllllllilllllllllllllillillli
llilllllililllllllllllillliilllllllllllilll
gt; is
it de hoogte gezien
Bij de grijze r u ï n,
Och, hoe nevelt het Landschap beneden! Uit het puin op den top
Groeit weer 't Ridderslot op,
Door den wichelaars-staf van 't Verleden! En de idylle aan uw voet
Smelt daarheen' in den gloed Van het zwaard der geharnaste scharen. Die ter kruistocht naar »Oosterlandquot; varen!
Uit de hoogte gezien
Van de Grijsheid, hoe vliên Vaak de beelden van 't Heden daarhenen! 't Is of ge alles vergeet,
't Laatste lief, 't laatste leed: Een schijndoode, is de Jeugd u verschenen! 't Luchtkasteel van weleer.
Als herbouwd ziet gij 't weêr: Al uw edele Don-Ouichot's-droomen Zijn een oogenblik wedergekomen!
oS
fgt;
10) s ^
Uit de hoogte gezien,
Kan 't den Pelgrim geschiên,
Dat hij alles vergeet voor de Verte;
Dat geen dal daarbeneèn,
Dat geen puin om hem heen',
Meer een stem heeft die spreekt tot zijn harte
En door niets meer gestuit.
Ziet zijn arendsblik uit Om de groenende lentelandouwen.
Die den horizont kroonen, te aanschouwen.
Uit de hoogte gezien
Van het Doodsuur, hoe bièn U de heemlen hun zaalge verschieten!
Wat de aanschouwing u schenkt
Van de Toekomst die wenkt, Mocht geen Mozes op Nebo genieten!
Meer dan Kanan ligt daar:
'k Word een Eden gewaar, V i 't Paradijs, door de zonde eens verloren, Nü voor eeuwig herwonnen, herboren!
SI
i-
'È
Cv
lt;4 i i
i 3
oS-oS
bj
-----
of
3
llllllllllilllllllllllllllllllllilllllllll
■
^ ^ ^, .j. lt;■', _•• lt;•' ,- /, j v .'1 i ,,'jquot;''■,'/ - lt; f 'f'ii i1-quot; ■■-,,• MP pi pRpHMPI ^
- i
rêmmMmM
mmmamasmamim
I -
K»«
n^P^I
IS .
oe dat woucldal daarbeneden
Van zijn sabbatsrust geniet,
Of het lang-verloren Eden
Daar een schaduw achterliet! 't Blaadtjen trilt niet aan de boomen; Zelfs de vlasvink schijnt te droomen,
En vergeet zijn melody;
En een Tweeling-Hemel, stralend Op den waterspiegel dalend,
Lonkt en lokt ons naderbij!
Maar op eens — wat bende nadert?
Luid getrappel! wild gerucht!
Vreeze huivert door 't gebladert,
En de vogel neemt de vlucht. Horens schettren, honden bassen; Zie hen door het water plasschen,
Waar geen hemel nu meer lacht, Waar gij 't hert hoort hijgen, zuchten. Om het doodsgevaar te ontvluchten Der meêdoogenlooze Jacht!...
lt; |
ks
Vvv'W:
Ook ons leven kent zijn dagen
Vrederijk en sabbatstil,
Als het hart met kalmer slagen
In zich-zelve keeren wil.
Alle driften, alle zorgen,
Zijn onzichtbaar weggeborgen,
In een diepen slaap gesust — Is nu alles niet doorleden?
Niet de strijd voor goed volstreden. Bij 't begin der Groote Rust?...
Plotsling!.. . nieuwe tochten woelen.
Nieuwe slagen, nieuwe pijn.
Doen verrassende ons gevoelen
Dat wij nog op aarde zijn. Ach, daar loeren duizend dooden ! Voort, vooruit! het schot ontvloden.
Dat het op ons harte munt!.. . Tot wij, d' afgrond doorgezwommen, Eindlijk op de rotspunt klommen, Die een veilge schuilplaats gunt!
De Legende van „Raphael cn de Madonnaquot; is, o. a. door Ingemann in 't Deensch, door Herder in 't Hoogduitsch bearbeid. De tekst des laatstgenoemden strekt tot grondslag onzer bewerking. — Dit geldt ook van de Legende van „de Heilige Ccecilia.quot;
oo1?gt;^c^8^9
:III'!!l!IlllilllllilllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIillIIIIIIII!ll'
illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllillililil'
- •
o3
oen Raphael de beelcltnis zou beginnen
Der Moedermaagd — voor d' allereersten maal — Zocht hij een waardig Ideaal Bij al de Olympische godinnen.
Haar zou hij vorm en koloriet ontleenen,
En zoo de pracht, elk harer toebedeeld Door de Oudheid, tot een enkel beeld, Keurlezing van al 't Schoon', vereenen!
Vergeefs! 't penseel is uit zijn hand gezegen;
De slaap daalt op zijn brandende oogen neêr.
Toen trad de Moeder van den Heer Glimlachend in den droom hem tegen.
»Zie wie ik ben!» liet zij zich vriendlijk hooren:
»Leen mij geen praal van vreemd, van zinlijk Schoon »'k Begeer geen koninginnekroon,
»Ik, tot Gods dienstmaagd uitverkoren!
»Mijn gantsche ziel is liefde, boven allen
»Voor 't kind, Gods Kind, mijn roem, mijn zielsgenot! »Voorts, dankbre aanbidding van mijn God, »Die mij die eer te beurt' deed vallen!
o5-lt;- •
■-
■
o9
c-S c? cl
cv cS c-5 c«
c?
O? O?.
c? o?
C?. c?
C».
C?.
3:
c? O? c?
O?
c' C-? c? c-? c? c?
C?. c3. c?-c? d c?
■SO
el
P
iWiniEiiiiniiüri ■,' i ; ;t'■ •1 . ■■ ■',i-nim;! üiin;ii «ü; iiiiüiiiiiiiiiiühiiiiiiiiüiniiiyiiuiiüUüiiüi^^i:v.1 •;1,■■■. -1 ü ü;quot; iiüim.ühi^iiiiiiiiiniiiiiii:!!:! iniiiiuiiiuiiiiiiiiüii!ühihiüihi :« =»:: i'i: inniiiiiüüiHiiiiiüüiKiüiiiüiiii!;::iivi 1 ■ ;.!ii •m-iüi'ü ii s ■!;ilüiiHiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiii^
.......quot;fi
Mijn nederheid, Hij wilde haar aanschouwen:
»Dat brengt mij, diep-oodmoedig, aan Zijn voet! »Toch — in mijn ziel ruischt de Englengroet: »'kWeet mij Gezegende aller vrouwen!
Niet voor mij-zelf, maar in mijn Kind te leven,
»Hem volgend van de Kribbe naar het Kruis, »Van Bethlem's stal naar 't Vaderhuis:
»Ziedaar de roeping, mij gegeven!»
En Raphael juicht, uit zijn droom verrezen:
»Nu vond ik wat geen Muze mij kon bièn ! »Nu 'k mijn Madonna heb gezien,
»Nü eerst kan ik haar schilder wezen!»
En zoo als hem die in de zonne staarde,
Het beeld der zon nog lange volgen zal. Dus Raphael, die overal Maria's beeld in 't hart bewaarde.
Zooals zij, met het Godskind aan het harte.
Daar vóór hem stond met meer dan Englendeugd Verheerlijkt door de hoogste vreugd.
Gelouterd door de diepste smarte!
'
■
■ :
1
■ •
I
quot; :/ : . Wfwm ■ s-
——--:---
I.
eg, wie heeft het uitgevonden, 't speeltuig dat ons d'overvloed Van de teerste en stoutste klanken van wat ademt hooren doet? Wie voltooide 't allereerste 't instrument, zoo rijk besnaard,
Dat het trillen van den weemoed aan 't gejuich der vreugde paart, Dat de feestmaat van den reidans huwt aan 't schel cymbaalgeklank, En 't gekweel der veldschalmeië wisselt met het krijgsgezang!-: ?
Hoort! dat is het kwinkeleeren van de herdersfluit niet meer:
Dat zijn daverende pauken, die rinkinken heinde en veer';
Dat zijn plechtige bazuinen, zulken op wier stem de doón
Op den Jongsten Dag ontwaken, als de Rechter klimt ten troon.
Hoor! Zijn donder rolt!... De graven storten in... Bij 't Morgenrood
Van het Eeuwig Leven, rijzen alle dooden, klein en groot... *)
Hoort! nü klinkt de vox hu man al Zacht-vertroostend, ernstig-teêr. Spreekt de Almachtige uit den Hoogen, en — het hart herademt weer. Hoort hoe 't kind den Vader andwoordt, straks hem luid en luider prijst. Tot uit millioenen zielen 't Algemeene Danklied rijst,
Dat op vleuglen der aanbidding door de wolken henendringt,
En, als een, groot. Hallelujah, door der heemlen hemel klinkt!...
Neen, de heidensche choralen van Oud-Rome's priestrenchoor
Drongen tot de reine ziele van C as c i 1 i a niet door.
Wat de jeugdige christinne spraakloos van den Hemel vroeg,
Was in éenen wensch besloten dien zij lang in 't harte droeg:
»Of ik 't Lied der Jongelingen in de vurige ovenvlam,
»Of ik 't heerlijk Lied der Schepping voor éen enklen maal vernam!» 2)
De Engel, dien zij onder 't bidden dikwijls naast zich had zien staan, Nü ook eensklaps haar verschenen, raakt haar 't oor al zachtkens aan.
i) Openb. v. Joh. XX; 12. 2) Apokr. Aanhangsel tot Daniël 111:24—90,
^ ..: • ■:■■■.•■;. ■■ ■.:■,,, l! 1'V I „.■■■■■quot;.,■ r;- ', ' ,■ • , ■ . ^ .........................................lllH;:il!i!;il!ll:l':!^:i r, .l'V ;i: ....................................................................
En nu hoort zij in verrukking 't duizendstemmig Scheppingslied: — Zon en maan, en alle sterren, tot in 't eindeloos verschiet.
Licht en duister, nacht en morgen, avondrood en uchtendglans.
Al de Jaarsaizoenen, zwevend in gewiekten ringeldans,
En de Noorderstormwind, loeiend door de zwarte donderlucht,
En de hoorbre Stilte, fluistrend in den zoelen zéfierzucht.
En de dauwdrup, en de regen die zijn lentebalsems strooit,
En de sneeuw, die over de aarde t wiegekleed des winters plooit, En de rijm, die diamanten aan de dorre takken snoert,
En het ijs, dat meir en stroomen met zijn marmerkorst bevloert,
Alle bergen, alle dalen in hun groenen lentedos.
Zee en stortvloed, roos en lelie, Alpenreus en cederbosch,
En de vogels aller veêren, al wat stem of adem heeft,
't Prees d' Algoede, Alwijze, Almachte, Hem die leeft en leven geeft!
In aanbidding neergebogen, fluisterde Cascilia;
«Klonk een weergalm, heilige Engel! van dit Lied op aarde na! gt; De Engel zocht een vromen Kunstnaar, die het Godlijke verstaat, Hem, Eazalëels gelijke 1), leerde hij getal en maat.
Daar verrees der Harmonyen wonderbouw in 't Bedehuis:
't Gloria der Englen klonk er onder plechtig harpgeruisch;
't Credo der Gemeente volgde, en toen straks bij 't sak ramen t Allen zongen: «Hooggezegend zij Hij die zich tot ons wendt!» O, toen blikten alle Zaalgen jubelzingend naar beneèn;
'lot éen lofkoraal versmolten, werden Aarde en Hemel een.
Huivrend staat opeens de booswicht voor de poort des Tempels pal. Want hij hoort in 'tDies iras reeds het jongst bazuingeschal!
En met alle christenzielen bracht Qecilia den Heer Als den hoorder der gebeden, aller Heiland, dank en eer.
«Hoe,» vroeg zij, «dien stroom te noemen, die veelarmig zich verspreidt, «Die ons aangrijpt, die ons wegvoert naar de zee der Eeuwigheid?»
De Engel sprak: «Noem wat ge u wenschtet en wat u te beurt viel. Noem dat het Orgaan des Geest es, die daar slaapt in elke ziel. Die der volkren hart doet kloppen, 't Lied der Schepping klinken doet, Zoodat in een hooger eenheid al 't verscheidne zich ontmoet!
■ i
SO
:
Noem dat het Orgaan der Vroomheid, die de zielen saamverbindt. En in God het Een en Alles voor elkeen en allen vindt!»
i) Exod. XXXII : 1-5, XXXV: 30—34.
4
liiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM
(öf m4
'
l : -!— ; ■ :-—-- , , ■ m
Die niet als kind gelooft, hoe kan die Wijsgeer heeten?
Pu. W. van Heusdl.
Die niet als kind gelooft, hoc kan die Wijs.eer heetcn?
A
II
ij hebt hem wèl verdiend, den krans van lauwerblaren, Diepzinnig Wijsgeer, dien de wetenschap u vlocht! (iij hebt, en met wat vlijt! en hoeveel lange jaren! Het hemelruim doorzocht.
Gij hebt de Maan bespied, de schaduwen gemeten
Der Alpen, die daar staan, gij weet het nu hoe hoog! Gij hebt de bergen en de dalen der Planeeten Ontdekt met arendsoog.
Denkbeeldig reisdet gij langs ongeziene lijnen:
Gij stondt op Jupiter, en vorschtet om u heen',
1 otdat uw teleskoop haar eindlijk zag verschijnen.
Uwe Aarde, maar hoe kleen!
Gij hebt den dag beleefd van tien gevleugelde uren,
Elf jaar zien groeien tot een enkel, kruipend, jaar. Hoe kromp uw zonneschijf! Maar 's nachts, wat tintelvuren! Vier manen naast elkaar !
r
ys)
RffWW TWir. ■ f - - - WWFVffWi.....quot;.
l!lllllllilllllill!Iilllillllllllllll!!ll!illli|||||||||lillllllllllllIllllilllIlllllllllllllllllllll!lll!illllilllllllllliilll!ill!lllllllillilllllll!llllltllllii'gt;!'!llillll)lll!H;ll!|{llillil^ üli;:; I';;-:, .-i.-'iii'.'.i '^i'i'illi'illiTjt.lLhllllillllllllllllllllllliro
fé
Ja, nimmer werdt ge 't moe steeds weer vooruit te streven,
Het stelsel onzer zon voorbij, ver, ver voorbij,
Naar vaste sterren, die weer zonnen zijn, omgeven Van waerelden, als zij!
't Is grootsch, 't is eerbiedwaard, dat stijgen der Gedachte,
Die vlucht der Wetenschap naar altijd nieuw verschiet! 't Bezegelt d'adelbrief: «Wij zijn van Gods geslachte» —
Maar 't is toch 't H o o g s t e niet!
ü Wijsgeer! gun me een vraag: gij zaagt zooveel daar boven
Ook binnen, in uw hart? Werdt gij tot Hem geleid Die «'t Licht der Waereld» is? Vondt gij door stil gel o oven Den weg tot zaligheid?
;i
: Ö
!l ■' |
ifês
i
B
if
r:-.-. - ---—--p—- —- ■■ Hrm m ■ FFm ' ■ —m—w
Het geloof is een vaste grond der dingen die hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet.
Hebr. XI :
y : v.quot; ■ , ^ ■- . , % ;. '--'wgt;.Vc.:'. gt; . v,.':, .Vamp;A.amp;A.A./ ::.. ..\.:%A;V':'v;-.^^.
room, kinderlijk Geloof! wat zijt ge? Een vast vertrouwen
Op de Eeuwge Liefde, die almachtig is en wijs? Ja, méér! een grijpen van d' Onzienlijke, een aanschouwen Van 't Beter Paradijs!
Gij kunt de wonden der verslagen ziel genezen;
Gij vindt haar diep in 't stof, en voert haar hemelhoog. Uit tranen van 't Berouw en 't licht der Hoop gerezen.
Straalt ge als een Vredeboog.
Gebergten zet ge in zee; een waereld van bezwaren
Heft gij van 't biddend hart; u is geen macht te groot. Gij temt den leeuwenmuil, gij wandelt op de baren, Gij overwint den dood!
Gij zijt de schepper van een nieuw, geheiligd leven.
Vol liefde voor het hart, vol wijsheid voor 't verstand, En rijk aan daden, die den Heiland eere geven,
Z ij n godlijk werk verwant!
\amp;)]
,% J
■ ■ ■ F? Tm : .' : ■ ■ ■.....! ■; •; f J 5 ■quot; ■quot; ' S rrrm
^3
ï5
Gij waart ook 't leven van die heiige Magdalene,
Haar' Zaligmaker trouw, van Zijn gena gewis. Gelijk haar naamgenoot1) niets kiezend dan dat éene. Dat eeuwig noodig is.
è0
*
3
Gelijk haar naamgenoot tot op den Berg tier Smarte
Haar Heiland volgend, door heldinnenmoed bezield, Maar 't éérst ten derden dage, in 't heimwee van haar harte. Bij 't Open Graf geknield!
■
h
: ■
«f
. i j i
«5
Zij zag Hem 't eerste weer van alle Zijn getrouwen :
*
i
:
Zij boog zich 'teerst, verblijd, voor haar Rabbouni neer... 't Geloof ziet juichend nog, waar andren hooploos rouwen,
-
Den levendigen Heer!
i) Maria van Bethanië, de zuster van Martha en Lazarus.
lt;.gt;gt;
v ■
• ■-
■So
' quot;
O ■'.■O
ro
:
j
l
^3)
' -
föj
mk...
,■ ... ^ '': ' - '/'■■'ST ^
lt;4
••_.
__■ ■ ■ _ '
_
--
■ ■___. éMsk
'W
oc treurig, in het \ reemdc land Uw moeders kus te derven, Den doornen reisstaf in de hand
Als balling rond te zw erven.
Door niemand, waar gij komt, verheid. Door niemand, waar gij gaat, besehreid!
Toch, als gij God tot raadsman koost.
Uw hart zal niet vertsagen: Ge ontfangt een andvoord dat u troost
Op al uw bange vragen; Gij fluistert: 11 e n /, a am , niet alleen!
De Vader leidt mij op mijn sclireèn.
Zoo zw ierf eens Jakob, afgemat.
Het vaderhuis ontweken:
Al woester loopt het pelgrimspad
Door onbewoonde streken.
Daar deinst reeds de avond/onneschijn : Nu moet een steen zijn peluw zijn!
lt;£'
o?.
\\ ic weet, wat drüonicn, bang' en zwaar,
Als nevels op hem dalen!
Neen ziet! op eenmaal vonkelt daar
Een trap van licht en stralen ()p 't plekjen waar hij ruste smaakt,
Wier opperste aan den hemel raakt!
Daar stijgen Englen op en neer Met lichtgewiekte schreden: Zij keeren met Gods Amen weer
Üp al zijn smeekgebeden :
Ja, meer! God-zelf verheft Zijn stem. En liefkoost hem, en zegent hem.
En als nu straks des vluchtlings voet
Bij l laran's bron mag poozen.
Daar treedt hem Rachel te gemoet,
Zijn Hm id, door God gekozen.
Daar is zijn vreemdlingschap voorbij... O Heer! hoe goed, hoe trouw zijt Gij!-
Hoe treurig, in het vreemde land
Uw moeders kus te der\ en ! .. .
Maar houd den Godsstaf in de hand, (jij zult niet lang meer zwerven: Volg de Eeuwge, wiens voorzienigheid U uit Barseba Huiswaards leidt!
Zalig die het heimwee hebben; Zij zullen te huis komen !
Heinrich Stilling.
s
akob werd den kluister moede,
Die hem bond
Aan vreemden grond, 't Was een wensch maar dien hij voedde: «Of ik Kanan wedervond!»
Jakob kon geen rust meer vinden, — Bloem verplant
In gloeiend zand, — Tot hij, met zijn zielsbeminden.
Uitrustte in zijn Vaderland ! —
Menseh! al smaakt gij in den vreemde Alle goed
In overvloed, —
Naar de Vaderlandsche beemde
Hijgt uw hart en trekt mv bloed !
O, die zalige landouwen.
Waar uw jeugd
Zich heeft verheugd, Edens Hof, nog eens te aanschouwen, Die u onvergeetlijk heugt!
f '
i ■ ■
©J
En menschenschuw,
— Maar £7/ ziet er oogen stralen, Geestenstemmen roepen u —
't Huis, waar de Eerste Liefde u streelde. Waar ge een schat
Van vrienden hadt.
Waar een Vader met u speelde.
Waar een Moeder met u bad!.....
Zeker! ze is u ingeweven Deze zucht
Naar warmer lucht,
Werwaards uw gedachten zweven
Als in najaars-vogelvlucht!.....
Ziel! herdenkt ge in 't Aardsch gewemel 't Heerlijk oord
Van uw geboort' ?
Kent gij 't Heimwee naar den Hemel ?
'tHuis des Vaders wenkt: reis voort!
oi
g»
i ■
oc-
I
amp;gt;
I lt;
gt;'
I
t-
- ■ t; *iT'
V
V
■
.
-. :.- ■-. ■ ■ ■ ■ ■- fj
ra
n ons kil en neevlig N o o r d e n Geen betoovrende Natuur!
Hier — geen hemel van azuur, Palmenwoud, noch steenrotsboorden;
Hier — de regen of de mist, Hangende over grauwe heiden. Duinen, dijken, vale weiden.
Aan de groote zee betwist!»
'tZij zoo! Maar die «Lage Landen» Hebben ook, hun zomer lang. Zonneschijn en vogelzang. Liefelijke lustwaranden,
Gouden zeën golvend graan, Boogerts, die van vruchten gloeien. Kudden, die met lustig loeien
Door de malsche klaver gaan.
Hier — een Volk, nog altijd krachti Eerlijk, God en Plicht gewijd. En d' aalouden Heldentijd, Hollands Gouden Eeuw, gedachtig.
Weegt niet meer zijn geuzenzwaard In Europa's krijgsschaal mede, — Is de olijftak van den Vrede
Niet al 's Oorlogs 1 au wren waard ?
cr
*0)
v: v,, .v ifWfWWWfWWWWWWW ttttw
—,'u 1 '
Elders — duizende arme slaven
Eens Tyrans, den Mensch ten hoon, Of — eens eedlen Caesars troon Door verraders ondergraven !.. .
Hier — de Vorst en 't Volk een paar, Eén in liefde en lot en leven,
Eik en klimop, saamgeweven
Sedert driemaal honderd jaar!
Neen, met geen jaloersche blikken Zien w/y Paradijzen aan.
Waar een doodlijke vulkaan Straks de slapende' op doet schrikken.
«Hollands zeewier 1 *)» heilig gij ! Eendrachts Lusthof! Vrijheids Beemde ! Tempé's schittren in den vreemde. Met geen enkel ruilen wij!
■ S
t?
*) Aldus Bilderdijk in zijn gedicht: „Hollandquot; {Kompl. Dichtwerken, IX, 324):
Een handvol zeewier dreef door 't nat,
Ten spel van wind en golven:---
Ziedaar uw wording, dierbre grond,
Die 't licht mij hebt geschonken! — —
4
——-r^F7r~T~' «
'K* E.
1
De „Reizigerquot; is Duitschlands beroemde Laicn-Brcvicr-Dichter Leopold Schefer, wiens lied: „Eintrit in dari geweihte Landquot; hier met eenige vrijheid, wordt nagezongen.
---
■ '■ ; ■' '
I
■
' _■ ■ ■ • ■ _____.____. .___.____.__■ • . .. • ■- - - .■ /- \c
?^cc - V -'o tl
(G
| t a a 1 j e! Lusthof
Van 't heerlijk Zuid'! Naar U vloog smachtend
Mijn heimwee uit. 'k Betreed uw drempel 1
Neen, 't is geen droom: Daar wenkt, daar wiegelt De Oranjeboom!
Wat vreugd doortintelt
Mij 't bruischend bloed! Mijn harte fluistert:
«Gegroet! gegroet! Gij beekjens, dwalend In mirtenschaüw! Gij zonne, stralend
Aan 't Eeuwig Blauw !
ViK..^
\§)
Gij kudden, grazend
Den bergrug langs, Bij groene boschjens Vol vogelzangs! Uw klokjens klinglend, Uws herders lied Volmaakt het trio
In 't blij verschiet.
Daar ruischt, daar ritselt
Een zefierzucht:
Een geur van balsem
Doorstroomt de lucht. Heil, die hier rustig Zijn akker bouwt. Die zulk een Eden
A11 ij d aanschouwt!
Hier pijnigt d'arme
Geen bange nood: Hij breekt er dankbaar
Zijn droog stuk brood... Gij wuift mij 't welkom.
Oranjeboom!
Nü wordt gij waarheid.
Mijn Jonkheids-droom!
■
■ ■
4
^ V_■ iü '■ ' ' - ■ . '. «
| : lllllllllilllllillllllllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllilllllillllllllllilliiH 3
illllilililiiliilllllliill'i^tiliiillliiililiili'lllllllllltllllliiiil
lt;2
*0
om hier, mijn hartjen!
Wees niet zoo schuw! Gij zocht uw minne?
Hier is zij nu!
Kom, geef me een kusjen,
Als voor vier jaar!
Zoudt gij 't niet weten ?...
Neen! dat vergeten Wij nimmer, noch gij noch ik, niet waar ?
'k Heb u gekoesterd,
Gewiegd, gezoogd.
Uw zoete traantjens
Wel vaak gedroogd. Wij speelden samen,
En vielt ge in slaap,
'k Bad: «Goede Herder!
Waak Gij nu verder,
Gij, zelf eens een kind, voor 't arme schaap!
(o ¥
v- o •gt; v h h k h tgt; h b h b h b h
•Mi-
lllllllllllllllllllllllllllliillllllllllhllilillllll
■ W.-\-j--------5---
Illllllilllllllillllllllillllllllllllllllllllllllllllliillllllllllllllüll --------
llllllillllllllllllllllllllllllllllllillll
Uw kranke moeder,
Zoo zwak, zoo teer, Lag weken, maanden.
Op 't ziekbed neêr....
Maar — ze is verrezen!
O blijde stond.
Toen ze in heur armen Door Gods erbarmen Met tranen van dank haar kind hervond!
i
(ï0
Wij moesten scheiden,
En welgetroost Wijdde ik mijn zorgen Aan eigen kroost,
Maar in mijn harte
Leeft ongestoord Uw lief gezichtjen.
Mijn voedsterwichtjen!
Mijn pleegkind! als 't beeld eens Engels voort.
i F
SO
~o f
■3o amp;
Wri-^--. I FffWW
k-TfWl.--------------
—
■ - • ■ • ■ ■■ ■ ■ ■;■ -' .. .. : :• .. v''.--. ' ■ ■ : ,
-Paiiii ^ *■; f ^ éï J ^, lt; t 'gt; f x
. • ..........
' 11 ''!''i ï d i' ^li' 'f-?• ' -*,quot;quot;' 'quot;quot; ^ ê ^ ^
'
. ■
■
................................. .........-........... -
M .
, gt; • - ■ ■
. • ' ■■ . . . • ' ,-. ■ ' , .
■
■ ft m
. ,quot;•* quot;• -' quot; s '','gt;'i'*', • , V'*- - „ , V'- „ i'.'v ,
. ■ ■ ■ ■ ■■■■■ ' ■
■■■ ; ' ' ,gt;■ .. . ■■ ' :
. ■; /iKi ■ - ■•
8| .^■.. i ■ ; vf ., .
•■ ' . , ,' . ' , •• : • ■ '
! S
S ■:
:
■\t ■ -.;, J',,' i * , \ gt;■
■
:;':^:;:;-ft':^::,'ft; ;. ' • •:• ' ■', ', ■ . ::. , ■ ;- -..'
|| ■ ■ ••,
1 Vi
l' ' if' V ' tA/' 11 f ,'-'it -tijfev}!- ^ AA'^' i'tp V * i?' ^ I \ ', n quot;' ^ ^ ^ ^ * ', 'f 1 quot; ' 1 11 tëk* i Y-'v'^ ^ ^V^
-
■
. I ;quot;■• '.quot;ii,^.^-L gt;KUjWc%VfiM:.^^Aê^^A.amp;!'r/b-i' i/'t-ÏT-*.- » ^'Ti ,3/lb . X ° r!,^l „, ~ A gt; Kif gt;! quot; «J, V ■•amp; ,. .. r { 1.1 i , quot; , , „ iJ-'A-V, ,J«! , ^.4l ? „quot;^.è , ■^ . » , ' . ^.r -S.,'-,» i,.'^ lt; _-s,-» ?. ., r, ..''•i/tgt;amp;t2.\
p , ;;• ■' ■ : ■ ' . • ': ^ quot; ^i'., : •
.
.■■■ ■ 'ft-:quot; ■■,.■
■ «■ -■ pf: , ■ 1
■ .;. , •■■ \ ■ ^ -: ilÊ. • : ■ ■ ■. quot;.: . ' :-, ■. ■
- ,'4quot;^ x^ÊÊy;? '■ ■ ■• ■ , . ' ^
■•■ gt;'■ M
: .. . ..;,: ,, • •. .^|| .. ■
■• : - • ' ■ ' . .....quot;
. . ■■ ■ ■ ■ •■ : ■ • ■ ■ ■ , ■ . . ■ •, ;. ■■.■■■
\'hv:quot;V - w ''■: . 'f; ; .
:- : : ï-A .. ■ .'■-■ ** * :quot; if ■?gt; f ' . ; K.gt; £'•' }i j '
, ~M V.
■/.;■ ' , ■'
^ ' 'lilamp;l ©ïfl1', ^■I^-','^ iPf-S' V ^ '' rn-Ck) Jquot;, IA, •f. M P, ^ 1 '9' ^4% .i' .t - ^ rgt;» '-■'r , v^, , ^ .A ^ V1 ' 4^#4,T.U
. ■ , ■ , • •
. ,,. gt;i . , gt;■ . ü^a.,) .. ^ ' lt; i- ' i, .• i , ,-• lt;i,- ,i^, ^ ^ gt; 'f'ftV.i ' -gt;'
•ft m '
' gt;Yf- * gt; - T ^vy^yw^( ' ■ . -
; .. ■■ ft , •-.■■.■ ft ■ ■ :'; ■ ' ■, ■ ■' -.. '-■ ■ ' f PI ft.' ■';■'• gt; V: ft 1 . ::'
v.^i H ■ ,...■.:.: ... : .•., ■■ :.,,, ;• :;.. ft-.'. ? 1 quot; Wgp, - ; ' '.' .•
lillllIHHHIUyillllOlllllill
ief Tweetal met den broedernaam!
| l. Nog ziet des levens lentemorgen
U als twee vogeltjens te saam', ï' In 't eigen nestjen wèl geborgen.
Gij mist nog niets, gij wenscht niet véél. En wat gij wenscht, is ras verkregen:
Gij deelt en hebt toch elk geheel Uw Moeders liefde, uw Vaders zegen !
Gij zijt twee bloemtjens op een tak,
Twee schaapjens in dezelfde weide.
Gij ademt onder 't zelfde dak,
Eén brood, éen beker laaft u beide!
Ja, als we u zoo veréenigd zien,
Is 't of gij altijd saam' zult blijven:
Toch zal, wie weet wat storm misschien Eens ver u van elkander drijven!
I fel
^I-
P 'p
iiiilllllilllililiilllliiliilinillllllllliillllHlil
W-
II
; I
Vl
• f 1
Ach, 'k denk niet eenmaal aan den Dood; Die scheidt niet: hij hereent! Maar 'tLeven
Verstrooit! Hoe menig reisgenoot Heeft plotsling onze zij' begeven!
Of — bleef hij — vaak ontstemd, verstoord, Vermeden wij elkanders oogen!
Hoe vaak is op éen krenkend woord De broederhaat in vlam gevlogen!
Ach, mocht het nooit met ü zoo zijn ! Uw vriendschapszon mag nimmer dalen;
Gij moet, wat sterrenbeeld verdwijn'.
Als d i o s c u r e n blijven stralen! '1)
Blijft steeds dezelfde in vreugde en smart! Vergeet het nooit in later dagen:
U heeft éen Moeder onder 't hart En immer in haar hart gedragen!
De band des bloeds moet door den band Van 't Kindschap Gods gewijd, geheiligd:
Dan houdt üw liefde onsterflijk stand,
P
I I
S0
11
Door de Eeuwge Liefde Gods beveiligd!
|o
p 1
•O
t ■gt;
e
' fe?
W-■ ■ ■——-' '
-—■-—-:-----quot;
Het Tweelinggestarnte (Castor en Pollux).
■■ fell
■■■
- I ^ .V
'.lit., - Js^kM^ÊjÊm^^SÊÊBm
A' ÊÊmÊÊm
wmm
;
■
I
.
m mm
i«MggW»S
8
■■■■•■
*
______i_h__ g
______ms at is de list der Loeien,
quot;Wip
II Dat zij voor 't loerend Kwaad
Jl Het argloos offer de oogen
^ Met droeve blindheid slaat,
Zijn ijdelheid bewondert,
Hem met een glimlach plondert
En met een Judas-kus verraadt!
Ten speeldisch van het Leven
Zit menig, menig keer.
Door wuften zin gedreven
De Jongling koortsig neer. Hoe? in 't gareel te draven? «Te zwoegen en te slaven? «In 't stof te kruipen? Nimmermeer!»
Nu laat hij d'arbeid varen;
Vlijt, orde en tucht, vaartwel! De roos der Lentejaren
Ontbladert al te snel! De hartstocht sleept hem mede; En deugd en zielevrede Staan in 't beslissend uur op 't spel!
r —-•-——--——
o lt;gt; v ^ h h b h v h
..............^
--^-5--.. k
I
4
ol
4
i
4
of
Nu komen valsche vrinden, Wedijvrend met elkaar Hem met hun net te omwinden
Bij 't klimmend zielsgevaar . . . Toch moet de ontgoochling komen, En — uit zijn Cresus-droomen Ontwaakt hij als een bedelaar!
Wie rijkdom zegen heeten.
Geen zegen is zoo groot Als 't onbevlekt geweten
En eerlijk daaglijksch brood, Bij 't kinderlijk gelooven Aan d' Eeuvvgen God daarboven. Die tot het Hoogste Goed ons noodt!
! I
I
i
I
11
i
i fi
|
i K
i
2 3
11 si
*0)
—----------
---
--
„Het Gothiescligebouwde slot Pleissenburg behoort nog tot de merkwaardige gebouwen, die te Leipzig de aandacht des vreemdelings tot zich trekken; en zoo hij in de geschiedenis der Hervorming is ingewijd, dan rijzen er bij den aanblik dier muren ernstige en plechtige gedachten op in zijne ziel. Gelijk toch in den aanvang dezer eeuw onder de wallen dier vermaarde stad het pleit der volken werd beslist, zoo werd hier, drie eeuwen vroeger (Juli 1519) een kampstrijd over waarheid en godsdienstvrijheid geopend, die ongeveer twintig dagen aanhield. Eek wilde Luther zelf als kampvechter tegen zich zien optreden. Beide partijen schreven zich de overwinning toe. En toch mocht het voor de zaak der jeugdige, pas ontluikende Hervorming, in meer dan een opzicht, gewichtig en voor-deelig genoemd worden.quot; Enz. Enz. Zie Dr. B. ter Haar, JJc Geschiedenis der Kerkhervorming in tafereelen, 2e druk , Amsterdam, 1846, deel I, hl. 117—128.
y _j_ ■ , ^ . ; : . . ________ : . . ...... - . - jj-. ■
ud Pleissenburg! uw Ridderzaal Blijft nu drie eeuwen lang gewagen
Van schooner kroon dan ooit door 't staal Van zwaard of lans is weggedragen! ü onvergeetbre Julidag,
Die Eek en Luther worstlen zag! Hoe vaak werd toen de vraag gehoord: «Wie van de Twee zal zegepralen, «Het reuzenzwaard der Dekretalen,
«De Davids-slinger van Gods W oord?»
Gods Woord verwint! De Waarheid buigt Den stuggen nek der tegenstanders!
Zij heeft de denkers overtuigd, De Crucigers en Polyanders!
Ze ontsteekt bij Anhalt's jongen Vorst Een Pinkstervuur in de eedle borst; Zij dringt tot in Bohemen door, Om heldengeestdrift uit-te-gieten In 't moedloos harte der Hussiten,
Si- gt;''■
En — half Europe leent haar't oor!
fej( M V,
lt;'v ?: «^c /. - g/f ■'P?' P?cO?1quot;f?' C?ctgt;?'
Maar, heilig Godswoord! allermeest, Hoe wist ge ook onder 't heftig strijden Ten tempel van des Heeren Geest Des Reformators ziel te wijden!
Een Oefenschool was 't Worstelperk, Dat hij verlaat, tiendubbel sterk: Nu, laatste weifeling, verdwijn ! «Vooruit!» zoo luidt Gods welbehagen! «Vooruit!» moet tot den Dag der dagen Het wachtwoord der Hervorming zijn
Gelijk het Vleeschgeworden Woord Is ook 't Geschreven Woord weersproken,
Gesmaad, gekruist, in 't graf gesmoord -Toch blijft het immer ongebroken!
Toch rijst het telkens uit het graf. En schudt het kloosterstof zich af. En wandelt heel de waereld rond En toont zijn wondre Levenskrachten Aan honderdduizende geslachten,
Onsterflijk als die God die 't zond!
SS
«)
i
gt; i
r li
| i
I h i ï»
^v®A
I
/ ==
■ '©gt; »05:
1
■
;
: .
mmmm
/ 1
■;
■ ■;
i;
c«
cï O?
t
Is Najaar: de lustige jachttijd is daar.
De Houtvester zamelt zijn wakkere schaar;
Reeds bassen de honden, als riekten zij 't wild. De buks op den schouder! Geen tijd meer verspild!
— «Dag Vader! ik wensch u voorspoedige jacht.»
— «Dag Kindlief! gij houdt in ons kluisken de wacht.» Zij gaan; nog een wijle weerklinken hun schreên,
En — Houtvesters meisken zit peinzende alleen.
Maar straks drijft het wolkje' op haar voorhoofd voorbij; Zij neuriet een liedtjen, zoo vroolijk en blij :
Dat zong Buurman's Geurt haar nog gisteren voor, En 't murmelt haar sedert verleidlijk in 't oor:
c?
4
«i O? «i «i c? o?
O?
«?
«t O.?
o» c? o?
o? c?
lt;4
t
lt; =
4 «s
o?
O?. O»
oi «i
4
05
Hoe jagen de menschen toch allen naar buit! -Elk kiest zich een prijs naar zijn hartewensch uit: De vrek jaagt naar goud, de verkwister naar pracht, ;De dwaas naar genot, de veroovraar naar macht!
4
O?
M
lt; m
i
't 1 ! 1
J ^
4 «I 4
e?-
••O t
fel
■■_S ■-' M i -_i_. i U ■
PF'
«Toch dunkt mij dat alles het buskruit niet waard ! «Waarachtige Liefde is 't Begeerlijkste op aard. «Ik zoek een blond kind, achttien lentetjens oud, «Met oogjens als starren, een hartjen van goud.
«Bevoorrechte Jager, ik vond wat ik zocht:
«Och, of ik dat hartjen veroveren mocht!
«Och, of ik dat duifjen, zoo zacht en zoo teer, «In 't kooitjen mocht sluiten, ik jaagde niet meer! . ..»
De Jachtstoet kwam weder met vroolijk geschal. De Houtvester prees Buurman's Geurt bovenal: «Gij bracht tot de buit wel het leeuwendeel bij!
«Zoek uit! wat begeert ge ? de keuze staat vrij!»
Nu sprak Buurman's Geurt: «Mag ik kiezen? Welnu, «Het wild aller wouden blijv', Meester! voor ü.
«Geef mij uw blond duifje... als zij wil!»--'t Is geschied :
Gelukkiger Jager bestaat er wel niet!
'I
o5
4^
, — ■■ '—----
iQj
IS)
Ife
—— I
----------
i
9P \cw-C^cgt;Cegt;^.-..??cvr;c.;. ■. . ...... . . '. . . . 'i ^ '/.'gt;-.^0 : -ic.fjcsPccto-vlcJic.^cl'c. -ï quot;Sf% :'c-- jcv/s. ..o.. -f!
lIlllllllllIlllllllllllllllllilll^' ^T:^:!:::^ I,v:';r:^11.'ï^..' :, 'Hl;: 3^^ lülüüiillllüllllllllllllllllll*!! !!' quot; 1 1I :.:M..;' iquot; lill ......................................................................................................
Hij komt — van schrik verstijft de vliet, De vogel zingt zijn laatste lied,
I
't Laatst' bloemeke is verdwenen. Hij doet Natuur haar kleurenpracht
En balsemgeuren derven.
Hij preekt in storm en hageljacht: «O Mensch, gedenk te sterven!»
De Winter is een Liefdeboó.
Als de armen, bibbrende op hun stroo.
Met koude en honger strijden.
Klopt hij aan 't rijke Heerenhuis En roept: «Gedenk de schaamle kluis,
«En toon wat medelijden!
«Breng troost, en warmte, en voedsel aan!
«Gij kunt den doodsnood keeren. «Wat gij den minste hebt gedaan,
lt; Deedt gij den Heer der Heeren!»
.
p.. Door 't Woest-en-Ledig henen.
(®ji
................_____:_______........................Jëm
' -gt;' gt; ■ ■ ' ■ - ^ ' • ■' ' ■ gt; J .T ' ■ :: -sï s./cojc c'r.o'co1: / - c' o\ ^Vo-. j'c-'quot; c'-c'c j' fequot;-otco.c-o'cü'c^'.o- «'^«fcbSc^co ...rco-co'coics* y'. o':oquot;o:coia3iajtoö-?:;c«jSigt;j;Oo5iv::ö».-icu:-o!.
W 4 O 0 V lt;s lt;gt; 0 amp; 0 V O V 0 0 0 0 lt;gt; lt;* igt; ? b S igt; 0 O Q O lt;gt; 0 Q 0 V 0 0 0 lt;: V 0 0 0 V O O lt;s ■/ 0 i- V lt;gt; 0 0 O i 0 i- O 4 PV 0 O 0 Q (/ 0 0 Q igt; O 4 6 O O V 0 0 0 lt;gt; V O 0 igt; C- 0 Q QQ !gt; 6 Qlt;gt; 6 v O
... , ■ ■ ■ ■ ■ ... :_■__ ..... . ■ . . . . j _
® (51..
(©«
amp;
De Winter is een Heilheraut.
Als de oudjaarsnevel, die hier grauwt,
De zon belet in 't stralen, Dan brengt hij ons naar Bethleëm: Gods heerlijkheid omschittert hem, Blijde Englen doet hij dalen, En 't klinkt diep in ons harte weer,
Dat klopt met sneller slagen : «Gij Aarde en Hemel! God zij de eer «In Menschen welbehagen!»
t0
4
n'
De Winter is een Vreègezant.
o
Hij is 't, die, bij 't besneeuwde land,
Ons hopen leert en wachten. Hij zegt: «de Schepping is niet dood: «Zij slaapt! en in haar moederschoot
«Vernieuwen zich de krachten. «Straks rijst zij uit het schijnbaar graf
«Van nieuwe Jeugd omgeven. «Zóo werpt ook gij eens 't lijkkleed af. Ontwaakt tot Eeuwig Leven !»
gt; iy% 'gt; )} ■'gt; )} 'ï'; b b ■'gt; b tgt; b 'J 0 O 0 h h lgt; h !gt;lt;gt; t) ?gt; h lt;gt;lt;gt; Q ij I/ lt;gt; v TO
V
:gt; ' '__;__, . . y . .. , ' -gt; •-'_______ . . __________
\
\
(§*
os
£ •gt; amp;
o?
iddernacht betoog de Waereld
eer des Waerelds Licht verscheen; Alle starren gingen onder,
en de laatste toorts verdween. Ongeloovig aan zijn goden
— kunstgewrocht van eigen hand! — Lag het Heidendom verzonken
in den poel van zonde en schand. Isrël, van 't geloof verbasterd,
ver van 's Levens springfontein, Boog zich onder d' ijzren voetzool
van den grimmigen Romein.
En uit alle beetrc zielen,
waar de goddelijke vonk,
Door Gods adem aangeblazen,
niet in de assche nederzonk.
Ging bij dagen en bij nachten,
ging bij eiken harteklop De onuitspreeklijke verzuchting
naar den Hoogen Hemel op: «Wanneer zal Hij eindlijk komen
«in de volheid Zijner kracht? «De Alverzoener, de Alvernieuwer,
«wanneer, wordt Zijn werk volbracht? gt; En het was of alle dalen,
alle bergen, heinde en veer', Eluisterend de vraag herhaalden:
«God des Levens, ach! wanneer ?»
t
t
amp;
oi
.
•o
gt;
io
r
h
kt
cha'i ' •;'': o'gt; r.co.'o.: --j'. -.j. gt;quot; .•af.eio.-.-*) quot; 'tf-'vXo ,5': o,; oquot; - u'c,-' iVoquot;. *. c'. j*gt;n5c ; •V r' s\ o-.o' o'.c «sfca'tojco'ioquot;. o' ;u'c o,'- lt;i,.-«Voramp;sVv.'.»; .-j quot; ■ --c';c
amp; lt;gt; V v v , lt;- v i 0 h igt; - ■gt; ■ . v v v b h 0 0 v o lt;; ■. -j •. •. •, 0 l •gt; v gt; ■. •. •. . lt;/ ••• -. v v 0 (.• O (gt; b 0 0 O igt; h b O v v V o v. . .gt; c . lt;, , v C 0 ■
t.
II.
Hij is gekomen, Wien de eeuwen verwachtten!
Hij, de Beloofde, aller Heiland en Heer,
Zone ties Menschen en Zoon des Almachten,
Daalt op deze Aarde uit den Hemel ter neêr. Hemel en Aarde, Hij zal ze verzoenen;
Hij is de Middlaar: Hij geeft millioenen God en de hope der zaligheid weer.
Hij is gekomen, om 't Godsrijk te gronden!
Ziet, 's Heeren heerlijkheid straalt van omhoog! Nu wijkt de nevel van zorgen en zonden.
Die als een lijkkleed op 't Menschenhart woog! Nu rijst de zonne der Eeuwige Waarheid Over de Wieg en het Graf met een klaarheid Die eiken blinddoek doet vallen van 't ooc.
Hij is gekomen! en Englen en Menschen ■
Heffen verbroederd een Jubellied aan;
Eere zij God! Boven bidden en wenschen «Heeft Zijne Oneindige Liefde gedaan!
Al Zijn beloften zijn Ja en zijn Amen: 't Eeuwen-gescheidne is voor Eeuwig te samen — «Laat ons aanbiddend naar Bethlehem lt;raan!»
o
Hij is gekomen! Om ons te verrijken.
Heeft Hij de schatten der waereld verzaakt. Om ons te sterken als we angstig bezwijken.
Heeft Hij den beker des Lijdens gesmaakt! Doodsoverwinnaar en Levensvorst tevens!
Ja, uit éen hout, uit den Boome des Levens, Zijn beide. Uw Kruis en Uw Kribbe, gemaakt!
Hij is gekomen, tot dienen en dulden!
Toen vlocht de waereld hem doornen ter kroon. Straks, als de tijden op nieuw zich vervulden,
Keert Hij ! — maar nü op den blinkenden Troon. Zalig, die dan niet voor 't éérst Hem ontmoeten! Die in den Richter hun Redder beeroeten,
Cgt; '
Die lang hun harte zich koos tot een woon!
■■■ É j :: , - ■ ■■
tér
,
:
wÊÈm
fl, sui; - EU H -■ » i*.»- . 'i'.... - ïquot;V
m ^ ¥i ^v.^fK i iiii i '.•. m U
WswMiiffiPMB mmmSi$Sm |
.
:■ :■ ■
i iiif
■ii ^■-::: I^BS
si
It
f-yjamp;As nUBK^ ;.'^Hh| .quot;. . .
ft
■■{ft -V*. fy',A' quot; 4 sii
m
j-mhc- i ' ■. .. 'W i ^ -t --Ai
■
■■■■■■|fe quot;■ f i :;.: quot;quot;■:. V
|| iji:- ■ ■;'J: f|
S8 : UtJt__;__• , ^ ■V .._. ... .. .. ..
e?
;. Q
-fo
Cc
(0*
iet den Mensch!» Gods lieve Zoon,
4- Aller Engden welbehagen,
O O '
Heeft de scherpste doornenkroon,
Heeft het zwaarste kruis gedragen.
Tot des Vaders eeuwige eer Droeg Hij onze schuld en schande:
Door Z ij n vleklooze offerande
Gaf Hij ons den Hemel weer!
«Ziet den Mensch!» Wat heerlijkheid Heeft de smaad en smart vervangen!
't Purper van Gods majesteit Is Zijn schouders omgehangen.
Overwinnaar van den Dood,
Voor Wien millioenen knielen.
Vorst des Levens aller zielen.
Werd Hij 's Vaders Troongenoot.
lt;4
c
lt;4
? y
gt; •
O (gt; lgt; i '
O0-
...... . ..... ...... , , ;, ■,.,;:.;i:i:r;;::; .;•
(P- .
b
En nu deelt Hij, godlijk mild, 't Zijne aan al de Zijnen mede:
Al wat 's harten heimwee stilt,
Hoop en liefde, vreugd en vrede —
Kruis naar kracht, en kracht naar kruis, Biddens-troost en Arbeids-zegen,
Vast geloof dat al Gods wegen Voeren naar het Vaderhuis!
i
Wie den Meester volgen wil,
Wie Zijn heerlijkheid wil erven.
Moet gehoorzaam, Gode stil.
Met Hem leven, met Hem sterven.
Wie met Hem voor 't kruis bereid.
Hier voor God zich wil verneêren.
Zal d a a r g i n d s met Hem regeeren
In der Eeuwen Eeuwigheid!
'
IM /1
Wie uit God geboren is.
Trede op 't pad des Eengeboornen!
't Licht kiemt in de duisternis.
Rozen groeien uit de doornen;
Scepter wordt de rieten staf,
lË
i
4
4 ■
Heilgenieten wordt het hopen: Alle Heemlen gaan hem open Boven 't pas-gesloten Graf!
m. ............................. ■...........jm'
—j-—-------,----m------- ■ ..... ff —- =WfWfWW?
.
'
' ■
If
rii' ''iii
—
•f i||r
ê
i/l'
' Uk'
iinp»
■
f
Wi:
tuft
P»« f ' i/
■' -ii
r'
# , -■
u
H •»
'1 Mn
iv-.
.■4 H i
1
Jquot;
%
Sl'llf- .
■ji.,. . c •
s#-
i.'-?