BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
E
t( v
b
V
2911 145 1
T7 /
Enquête omtrent de besmettelijke lonjziekte onder het rundvee.
SCHETS DER VRAAGPUNTEN. N0. 1«.
SCHETS der vragen, die bij de enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder het rundvee in aanmerking komen.
1. Wat is U omtrent het e te lande bekend? Waar, wa staudigheden heeft zij zich het eerst vertoond ?
Welke is de gezondheidstoestand van het rundvee in !• ^ at is U omtrent het eerst ontstaan der ziekte hier Nederland, met betrekking tot de besmettelijke longziekte? te landt! bekend? Waar, wanneer en onder welke om-
2. Wat weet gij omtrent de verspreiding der ziekte hier te lande tot 1875 en omtrent de wijze, waarop die verspreiding vermoedelijk heeft plaats gehad ?
3. Heerscht de ziekte ook thans nog bier te lande en waar ?
4. Heerscht zij in uwe gemeente (in uw district, onder uwen veestapel)? Zoo ja, sedert wanneer?
5. Heeft zij zich daar in de laatste jaren meermalen geopenbaard?
6. Zoo ja , heeft zij daar voortdurend geheerscht of met tusschenpoozen ?
Welken invloed hebben daarop [op den loop der besmettelijke longziekte] geiiad de werking en uitvoering der wet van 20 Julij 1870 (Staatsbladn0.131) en de Koninklijke besluiten daarop gebaseerd, in verband met de wetten van 8 Julij 1874 {Staatsblad n0. 98 en Staatsblad n». 99)? |
7. Kunt gij nagaan, op welke wijze de ziekte daar is overgebragt? Door aankoop van vee elders, door het bezoek van besmette stallen of koppels, door de nabijheid van besmot vee of op andere wijze ? 1. Volgens artt. 1 en 2 der wet van 1870 zijn het onderzoek naar den algemeenen gezondheidstoestand van den veestapel, de aanwijzing en bevordering van middelen tot verbetering en de handhaving van do wetten en verordeningen op dit stuk onder den Minister van üinnen-landsche Zaken aan districts-veeartsen opgedragen. Is voor het vervullen dier roeping het aantal districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers voldoende ? Zijn de districten behoorlijk ingedeeld ? 2. Is met het oog op het aan hunne zorg toevertrouwde district hunne plaats van vestiging de meest gewenschte? 3. Was de medewerking der burgemeesters tot bereiking van het doel der wetten en verordeningen altijd voldoende? Is bet mogelijk, dat de zorg en het toe/.igt, hun opgedragen, behoorlijk door hen worden uitgeoefend? 4. Is de vergoeding voor reis- en verblijfkosten , bij art. 7, lid 3, der wet van 1870 aan de plaatsvervangende districts-veeartsen toegekend, met het oog op de locale toestanden, overal naar billijkheid geregeld ? 5. In hoeverre wordt door de districts-veeartsen aan hunne bij art. 9 der wet van 1870 nader omschreven roeping voldaan ? Bezoeken zij regelmatig de veemarkten en de plaatsen, waar openbare verkoopingen van vee gehouden worden ? Gelasten zij de inbeslagneming en afzondering van aldaar aanwezig ziek vee? Wordt art. 6 der wet met opzigt tot het opmaken van proces-verbaal |
2
wegens overtreding der wetten eu verordeningen naar eisch door hen toegepast ?
6. Welke zijn, naar uw oordeel, de eerste kenteekeneu of verschijnselen van longziekte bij het rundvee? Zijn die eerste kenteekeneu van die van andere ziekten gemakkelijk te onderscheiden? Zijn ze zoo in 't oog vallend, dat overtreding van de artt. 13 en 14 der wet vau 1870 alleen aan achteloosheid der veehouders of veehoeders of aan het verzwijgen door hen met voorbedachten rade kan worden toegescli reven ?
7. Bestaan er redenen om te vermoeden, dat dikwijls met opzet voorkomende ziektegevallen worden verzwegen ? Zoo ja, had dit dan plaats uit vrees voor de toepassing der wet of om andere redenen ?
8. Wordt hij het vervullen der verpligting tot aangifte aan den burgemeester, die aangifte altijd dadelijk gedaan, of verloopt daarmede gewoonlijk eenige tijd?
9. Wordt het vee, waarvan aangifte was gedaan, altijd onverwijld afgezonderd ? Wordt zorg gedragen dat geen veehouders en anderen met dat vee in aanraking komen ?
10. Hoe geschiedt in den regel de afzondering in gebouwen en in weiden? Kan ze met het oog op den in-wendigen toestand en inrigting onzer boerenwoningen wel overal op afdoende wijze plaats hebben ? Maakt liet bijv. geen groot onderscheid of de veestal met hooiberging geheel afgescheiden is van het woonhuis, dan of men te doen heeft met hetgeen in Friesland eene stelphuizinge heet, in welke onder hetzelfde dak en binnen dezelfde muren de woning des veehouders en zijne koestallen en gelegenheden tot hooiberging zich bevinden ?
11. Wordt van den beginne af voldoend toezigt gehouden, dat het vee, waarmede het aangetaste rund in aanraking is geweest en hetwelk alzoo als verdacht is te beschouwen, niet vervoerd worde of met ander vee in aanraking kome?
12. Heeft het bij art. 16 der wet van 1870 voorgeschreven onderzoek van den districts-veearts of van zijnen plaatsvervanger in den regel onverwijld na het doen der aangifte plaats ? Eu worden door dezen steeds met den noodigen spoed de noodzakelijke maatregelen tot voorkoming van besmetting voorgeschreven en bevorderd ?
13. Heeft de afmaking spoedig plaats nadat de districtsveearts bevonden heeft, dat bet aangegeven rund door de longziekte is aangetast ?
14. Hoe en waar geschiedt de afmaking?
15. Indien van een koppel vee het eerst besmette rund werd afgemaakt en de overige verdacht werden verklaard, maar dan later tot het afmaken van den geheelen koppel werd overgegaan, verzekerde men zich dan of onder die verdachte runderen zich ook aangetaste bevonden, opdat men, dit zoo zijnde, met verdubbelde zorg tegen de verspreiding van besmetting zou kunnen waken ?
16. Hoe wordt gehandeld met den verkoop van het vleesch der afgemaakte runderen en met het voor de consumtie ongeschikte vleesch, de huid en den afval van het afgemaakte rund?
17. Worden de huiden ontsmet vóór dat zij in den handel worden gebragt ?
18. Wordt bij openbaren verkoop van verdacht vee of vleesch genoegzaam zorg gedragen om veehouders en anderen, die met rundvee in aanraking komen, verwijderd te houden, opdat zij de besmetting niet overbrengen ?
3
19. Worden de plaatsen, waar verdacht vee wordtge-slayt, genoegzaam gedesinfecteerd um zonder vrees voor overbrengen der besmetting daar iedereen te kunnen toelaten ?
20. Door wie wordt op dit alles toezigt gehouden ? En acht gij het toezigt voldoende?
21. Volgens «art. 24, alinea li, der wet van 1870 wordt de waarde van het ter afmaking onteigende vee beoordeeld naar den toestand, waarin het zich bevindt op het oogen-blik dat het in het bezit van den burgemeester overgaat. Beantwoordt dat voorschrift aan het doel en wordt aan die wijze van waardering gestreng de hand gehouden ï
22. Heeft de bij art. 28 der wet van 1870 voorgeschreven regeling van de uitbetaling der schadevergoeding voor onteigend vee tot overwegende administrative, comptabele of andere bezwaren aanleiding gegeven V Zoo ja, in welk opzigt 1
23. Volgens art. 19 der wet van 1870, in verband met bet Koninklijk besluit van 30 (Jetober 1872 (Staatsblad n0. 105), moet aangetast, verdacht of hersteld vee van een inerkteeken worden voorzien , dat, als het vee opgehouden beeft verdacht te ziju, onkenbaar moet worden gemaakt. Waarin bestaat dat inerkteeken ? Is het voor iedereen duidelijk zigtbaar?
24. Is het merkteeken voldoende voor het doel of kan het met meer of minder gemak onkenbaar worden gemaakt?
25. Is deze maatregel overal behoorlijk toegepast? Zoo ja, met welk gevolg, meer bijzonder met betrekking tot het vervoer en aan de markt brengen van verdacht vee?
20. Gebeurt het dat verdacht vee of vee in de door den Minister van Binneulandsche Zaken aangewezen streken, vervoerd of naar tie slagtbank gebragt worde, zonder aangifte aan den burgemeester of zonder vervoerbiljet (Koninklijk besluit van 28 February 1877, Stüatshlad nc. 2(J)?
27. Heeft het slagten van verdacht vee wel eens plaats op den stal, waar het zich bevindt ?
28. Worden op de stallen de ledige plaatsen van zoodanige geslagte of vervoerde runderen spoedig door andere, gezonde aangevuld ?
29. Is het uitvoerbaar om op de stallen of op de weiden, waar rundvee wordt vetgemest, voldoende toezigt te houden , zoodat dadelijk bij het ontstaan der longziekte aangifte wordt gedaan en geen vervoer van aangetaste of verdachte runderen geschiede ?
.'{0. Zijn maatregelen te nemen, krachtens welke van de stallen of uit de weiden, bij de vorige vraag bedoeld, zonder vrees uf gevaar van besmetting, vervoer van verdacht vee kan worden toegelaten ?
31. Wordende wagens en verdere vervoermiddelen, waarmede vee naar markten of naar elders wordt gebragt, na afloop van het vervoer voldoende gereinigd ?
32. Art. 7, lit. b, van het Koninklijk besluit van 30 October 1872 {Staatsbladii0. IOj) verbiedt, in verband met art. 2!) der wet van 1870 , invoer in, en uitvoer uit den wegens de longziekte afgesloten kring rondom eene hoeve of weide, van runderen, alsmede uitvoer uit dien kring van schapen, van onbereide huiden, mest, hooi, stroo en ander veevoeder. Welke middelen zijn of worden aangewend om dien in- en uitvoer te beletten (
33. Volgens het Koninklijk besluit van 3 October 1873 Staatsblad n0.135), worden door den Minister vanBinnen-iindsche Zaken gemeenten of gedeelten van gemeenten
aangewezen, waaruit of waarheen vervoer van rundvee is verboden en worden daar vee-opzigters aangesteld, belast met het opschrijven en nommeren van al het rundvee,
:s0. 35. la. 2
4
het lójhoutlen der daarvan npgemaakte lijsten, het wekelijks visiteren van al dat rundvee enz. Waar is deze maatregel toegepast ? Heeft die zoo gunstig: gewerkt als in den brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 10 Januarij 1874 , 9de afd., nquot;. 234, (zie het werkje van J Ion wink) wordt verzekerd?
34. Op wiens voordragt worden deze veeopzigters benoemd '? Bestaat voldoende waarborg dat alleen voor de betrekking geschikte personen worden gekozen? Zouden zij, behalve den in art. 3 van het besluit van 3October 1873 vermelden eed, ook een zuiveringseed moeten afleggen ?
35. Heeft de aan deze veeopzigters toegekende bevoegdheid wel eens tot verzet aanleiding gegeven ?
3(5. Is er, met het oog op het gevaar van besmetting, niet iets bedenkelijks in, dat de bemoeijenü der veeopzigters zicli binnen den hun aangewezen kring niet enkel tot besmette of verdachte, maar ook tot gezonde koppels vee uitstrekt ?
37. Art. 31 der wet van 1870 bevat een algemeen voorschrift wegens de ontsmetting van stallen, getjouwen, enz. Welke middelen van ontsmetting zijn u bekend ?
38. Welk dier middelen is n voorgekomen aan de meeste doeltreffendheid de minste kostbaarheid en den minsten omslag te paren ?
39. Terwijl in verschillende provinciën, vroeger en later, op last der Regering, van longziekte verdachte runderen werden afgemaakt, wordt bij Koninklijk besluit van 3 February 1877 (Staatsblad n0. 17) het doen inenten van alle verdacht vee verpligtend gesteld, althans indien de burgemeester dit beveelt. Wrat gaf aanleiding tot dien afwijkenden maatregel ?
III.
Welke zijn de oorzaken dat de maatregelen van overheidswege sedert de invoering van de wetten en besluiten [wegens de longziekte] genomen, in sommige gewesten en gemeenten gunstige uitkomsten hebben opgeleverd, terwijl zij elders hunne uitwerking in meerdere of mindere mate misten? |
1. Waarom heeft men , nadat bij de eerste verschijning der ziekte in Friesland de strengste maatregelen tot beteugeling genomen waren, zoo als afmaking van alle ziek en verdacht vee op eenige s,allen en boerenplaatsen en onteigening en vernietiging van alles, wat met dat vee in aanraking was geweest, toen die maatregelen geschorst ? Is men voor flnantiele bezwaren teruggedeinsd? Of meende men zich overtuigd te moeten houden, dat de meest angstvallige voorzorgen de verspreiding en voortgang der ziekte niet konden beletten ? |
2. In de provinciën Groningen en Zeeland heeft de ziekte in verre na niet zoo gewoed als bijv. in Friesland of in Noord- en Zuidholland. Moet dit aan krachtiger maatregelen van beteugeling worden toegeschreven? Of heeft men hier te denken, hetzij aan eigenschappen van den bodem, hetzij misschien aan eene andere, met het oog op de longziekte, beter doeltreffende behandeling van het vee?
3. Waaraan schrijft gij toe, dat in sommige deelen des lands de longziekte zich nooit geopenbaard heeft?
4. Waaraan schrijft gij toe, dat in bepaalde streken of provinciën de ziekte sterker blijft heerschen dan in andere, waar zij eveneens vroeger veelvuldig voorkwam ?
5. In vele gemeenten , in verschillende provinciën des Rijks, bleek afzondering van het verdachte en afmaking van het aangetaste vee voldoende om de ziekte spoedig te overwinnen , terwijl elders dit middel zijne werking scheen te missen. Waaraan kan het toe te schrijven zijn, dat door dezelfde middelen tot bestrijding zulke verschillende uitkomsten worden verkregen ?
6. Waarom wordt in sommige gevallen afmaking van geheel den koppel, waarbij zich de ziekte had vertoond, in andere alleen afmaking der aangetaste runderen met afzondering der verdachte noodig geacht?
7. Zijn gevallen bekend, dat afmaking van den ge-heelen koppel, zoowel aangetaste als verdachte runderen, gevolgen heeft gehad, die voor zulk een meer krachtigen maatregel schenen te pleiten?
8. In den brief van den Minister van liinnenlandsche Zaken van 16 January 1874 wordt gezegd, dat Holland en Utrecht telkens besmet worden door invoer van vee uit Friesland. Intusschen worden jaarlijks duizende runderen uit alle oorden van Friesland naar Noordholland, meer bepaald naar Westfriesland uitgevoerd en bleef men in laatst-gemelde streek sinds lang van longziekte onder het rundvee bevrijd. Waaraan meent gij dit te moeten toeschrijven?
9. Wordt, naar uwr gevoelen, de ziekte alleen door besmetting verspreid of zijn voorbeelden aan te wijzen, dat zonder eenige bekende, van buiten inwerkende of op te sporen oorzaak, de ziekte is ontstaan, zoodat men tot de veronderstelling zou kunnen komen, dat zij somwijlen een spontaan karakter heeft?
10. Aangenomen, dat het voortduren en de verspreiding der longziekte alleen of hoofdzakelijk aan hare besmettelijkheid zij toe te schrijven, is die ziekte dan wel te keeren, zoo lang hetzelfde personeel zoowel de zieke als de gezonde runderen oppast en behandelt? Verdient de door sommige landeigenaren in Friesland genomen maatregel om nabij hunne boerderijen afzonderlijke localiteiten voor het plaatsen van zieke runderen tot stand te brengen geen navolging?
11. In hoeverre kan op het ontstaan of de verspreiding der ziekte of ook wel op de ontvankelijkheid voor de smetstof geacht worden van invloed te zijn:
a. het afwerpen der kalveren?
h. de voeding in het algemeen , meer bepaald die met spoeling ?
c. het drinkwater ?
(I. de inrigting der stallen ?
e. de weersgesteldheid ?
ƒ. het beweiden van drooge of vochtige gronden ?
g. het verschil van rassen ?
12. Wordt de inenting nog voortdurend door de wetenschap beschouwd als een aan te prijzen en veeltijds afdoend voorbehoedmiddel tegen de longziekte ?
13. Welke waarde wordt door u persoonlijk aan de inenting gehecht ? Zoo gij bij ervaring hare toepassing kent, welke was dan , naar uw inzien , daarvan de vrucht ?
14. Is de tegenstand, die vele veehouders tegen deze kunstbewerking hebben doen blijken, vooral toe te schrijven aan de dien ten gevolge nu en dan ontstane gedeeltelijke verminking van het rund of aan de meening, dat het middel minder gunstige resultaten oplevert?
15. Zijn die minder gunstige resultaten ook toe te schrijven aan gebrek aan zorg en oplettendheid bij de keus der entstof. bij de toepassing van het middel en bij het nagaan van de uitwerking of het ziekteproces ? Gelooft gij , dat wanneer in dit opzigt niets ontbreekt, het middel in den regel goed werkt V
16. Zou door de inenting de ziekte kunnen worden
6
overgebrng-t ? Zoo ja, laat zich die uitkomst dan verkla-reii bijv. uit het gehalte der gebezigde entstof?
17. Is de thans algemeen gebruikelijke plaats, waarop de inenting wordt toegepast (onder de huid van den staart), de beste, of zou men de kunstbewerking, met hoop op beteren uitslag, op een ander ligchaamsdeel van het rund kunnen toepassen?
18. Worden tot nu toe alleen verdachte runderen ingeënt of wordt de kunstbewerking ook in meerdere of mindere mate op gezonde toegepast ?
19. Geeft de wetenschap ook andere voorbehoed- of geneesmiddelen voor do besmettelijke longziekte aan de hand, dan de tot nu toe hier te lande beproefde ?
IV.
IV.
Kunnen er van overheidswege maatregelen worden ge-nomen om deze nationale ramp met zoodanig gevolg te bestrijden dat zij worde overwonnen, of althans zoo zeer gefnuikt, dat de belemmerende bepalingen die ook den veehandel en de scheepvaart benadeelen, kunnen worden opgeheven? |
1. Zijt gij misschien van gevoelen, dat de longziekte onder het rundvee als uitroeibaar of niet op den duur te beteugelen moet worden beschouwd, zoodat de Regering zich liefst van een hopeloozen strijd tegen dit kwaad behoorde te onthouden? 2. Zoo neen, welke middelen kunnen worden aangewend om te verzekeren : a. dat steeds in elk geval onverwijld van het ontstaan der longziekte aangifte wordt gedaan ? J). dat onverwijld voldoende afzondering plaats hebbe van het aangetaste rund? c. dat het vervoer niet alleen van aangetaste, maar ook van verdachte runderen worde belet ? d. dat het toezigt niet alleen op de aangetaste en verdachte , maar ook op de gezonde runderen met kracht worde gehandhaafd ? e. dat aanvoer van verdachte runderen op veemarkten worde belet? Zou het merken en nomineren der verdachte runderen niet alleen, maar ook de bedreiging met verbeurdverklaring van verdacht vee, dat zonder consent of vervoerbiljet wordt vervoerd, daarvoor een aanprijzens-waardig middel kunnen zijn ? 3. Zou in uw oog de inenting van geheel den Neder-landscheu veestapel zich als voorbehoedmiddel aanbevelen ? Zou die maatregel uitvoerbaar zijn ? |
4. Komen in de wetten en Koninklijke besluiten betrekkelijk de besmettelijke veeziekten ook bepalingen voor, die de beteugeling der longziekte meer bemoeijelijken dan bevorderen ? Zoo ja , welke zijn die bepalingen ?
5. Welke middelen waren te beproeven, om de veehouders er toe te brengen, dat zij volijverig medewerken tot de spoedige en naauwgezette toepassing van de bepa-tingen der wetten en Koninklijke besluiten, die beteugeling der longziekte bedoelen?
6. Zou het aanmoedigen der oprigting van onderlinge veefondsen tot het doel kunnen medewerken ?
7. Welke andere van overheidswege te nemen maatregelen of te maken bepalingen zijn u bekend , waardoor, zonder de belangen van den veestapel, den handel, de scheepvaart en de schatkist te zeer te kwetsen, die veestapel van de longziekte zou kunnen worden bevrijd, of dit kwaad althans voldoende gefnuikt? Zouden die maatregelen of bepalingen de opheffing der belemmeringen van veehandel en scheepvaart ten gevolge kunnen hebben?
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder het rundvee.
VERHOOR li N. N0. 3.
Zitting van Maandag 3 September 1877.
Tegenwoordig de heeren:
de Jong (voorzitter).
Wybknga.
Schepel.
Begram.
de Jonge.
Vehoor van den heer dr. Th. H. Mac Glllavry. 1. De Voorzitter; Wilt gij zoo vriendelijk zijn uw naam , uwe woonplaats en uw beroep op te geven ? A. Theodorus Hendrik Mac Gillavry , hoogleeraar-directeur der Rijksveeartsenijschool te Utrecht. 2. V. Gij hebt eenige vragen ontvangen betrekkelijk de besmettelijke longziekte. Het spreekt van zelf', dat niet al die vragen aan u zullen gedaan worden, omdat er daaronder zeer zeker zijn die minder in verband staan tot de betrekking die gij in de maatschappij bekleedt. Mag ik u vragen of gij van sommige vraagpunten eene meer bepaalde studie hebt gemaakt, omdat zij meer betrekking hebben op uwe maatschappelijke positie? • A. Zeker; ik heb sommige vragen te meer bestudeerd, omdat ook daarop in den oproepingsbrief wordt gewezen. 3. V. Zou ik u dan mogen verzoeken de vragen te willen aanwijzen, waarop gij in 't bijzonder wenscht gehoord te worden? A. Mag ik u dan mededeelen op welk standpunt ik sta. De maatregelen van Regeringswege ten opzigte der longziekte genomen, zijn geheel buiten de veeartsenijschool om gegaan. Derhalve al wat de praktijk daarvan betreft is mij onbekend. Ik ben niet veearts van beroep, maar doctor in de genees- en heelkunde, en uit den aard mijner betrekking heb ik mij zeer weinig kunnen bezig houden met hetgeen het Staatstoezigt omtrent de besmettelijke longziekte betreft. De punten waarmede ik bijzonder bekend ben, zijn het ontstaan van de ziekte; de vraag of zij spontaan kan ontstaan; de inentingsquaestie; het afmaken van het vee. Omtrent enkele andere punten heb ik nog een oordeel op de theorie gegrond, maar van de praktijk zou ik minder weten te zeggen. 4 F. Is, naar uw oordeel, het toezigt dat van Regeringswege door de districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers wordt uitgeoefend, voldoende ? A. Ik kan daarvan uit eigen ervaring niets zeggen, maar wel mededeelen, wat mijne ervaring is omtrent hetgeen besproken wordt in punt (i van de laatste vraag: » Zou het aanmoedigen der oprigtin^ van onderlinge veefondsen tot het doel kunnen medewerken ?quot; Verder is er nog een zeer belangrijk punt, of namelijk de maatregelen van Regeringswege genomen, goed kunnen werken, zoo als de zaak thans geregeld is, en vooral de quaestie of een plaatsvervangend districts-veearts, die in zekeren zin zeer afhankelijk is van de veehouders, welde geschikte man is om de processen-verbaal op te maken. |
5. F. Uit het antwoord doom gegeven, schijnt mij te blijken, dat gij geen studie hebt gemaakt van de eerste vraag, ten opzigte van het ontstaan der ziekte hier te lande. Is dat zoo, dan zou ik geheel in overeenstemming met hetgeen gij gezegd hebt bandelen, door te beginnen met punt 9 van vraag III, waar sprake is van bet spontaan karakter der ziekte. Dat hebt gij bet eerst genoemd als iets, waarvan gij eene bijzondere studie iiebt gemaakt. A. Ik heb daarvan geen studie gemaakt. Men vindt dat alles in bet werkje van den districtsveearts Billroth, zoodat ik dat punt heb laten rusten, omdat de litteratuur van dit punt voldoende licht geeft. 6. V. Wilt gij dan een antwoord geven op punt 9 van vraag III, ten opzigte van het spontaan karakter der ziekte ? A. Er is omtrent 2'/* jaar geleden een geval van longziekte medegedeeld, dat spontaan zou ontstaan wezen. Ik geloof niet, dat men op dit oogenblik reeds regt beeft dat zoo uitdrukkelijk uit te spreken. De vraag bij alle besmettelijke ziekten of die op zekere plaatsen spontaan kunnen ontstaan, is zoo moeijehjk, dat ik huiveren zou te zeggen dat bet zoo is, al is er ook zekere waarschijnlijkheid voor. De mogelijkheid van besmetting is bij de besmettelijke longziekte zoo verbazend groot, dat men naar mijne overtuiging in ecu voorkomend geval bezwaarlijk kan zeggen: hier was elke mogelijkheid van besmetting uitgesloten; en dat zou uien toch moeten doen, eer men zou kunnen concluderen tot een spontaan ontstaan. Doch alle veeartsen, die zich met de besmettelijke longziekte hebben bezig gehouden, geven toe, dat nien daar, waar het praktische maatregelen geldt, die spontaneïteit kan laten varen. Hunne redenering, waarbij ik mij aansluit , is deze: aangenomen dat in zekere periode in zekere streek 100 runderen worden aangetast en dat daaronder één spontaan geval aanwezig is, dan wordt dit tocli een focus van besmetting. Men moet zich dus aan de besmetting* houden, omdat daardoor zeker honderdmaal meer runderen worden aangetast dan door een eiiren ontstaap der ziekte. Zekerheid is dus niet te geven en zal ook wel in de eerste jaren niet te geven zijn. 7. V. Als ik u goed begrijp, zijt gij van oordeel, dat de longziekte hoofdzakelijk ontstaat door besmetting en andere gevallen zoo zeldzaam zijn dat zij niet bewezen kunnen worden; maar zelfs al konden zij bewezen worden , zouden zij nieuwe brandpunten van besmetting uitmaken, ten gevolge waarvan de regeringsmaatregelen om de besmetting tegen te gaan, naar uw oordeel, doelmatig zouden kunnen zijn. Maar dan wenscli ik te vragen of gij van gevoelen zijt dat het ook bij de mogelijkheid van het |
'2
spontaan ontstaan der ziekte — want die mogelijkheid ontkent gij niet — een voldoende waarborg is, het aangetaste dier onmiddellijk , bij het eerste ziekteverschijnsel, af te zonderen en af te maken, ten einde aldus den loop der longziekte te stuiten ? üf wel, zou het naar uw oordeel in elk geval noodig zijn den geheelen koppel af te maken ? A. Als het kon, zou ik den geheelen koppel afmaken, en waren er geen fondsen, dan zou ik toch onmiddellijk den geheelen koppel inenten. 8. F. Dat is een gebied waarop wij straks zullen terugkomen. Maar dan rijst toch bij mij eene vraag die allezins overweging verdient. Gij zegt de voorkeur te geven aan het afmaken van den geheelen koppel. Ik stem toe, dat dit een zeker middel is, om althans te zorgen dat die runderen onschadelijk zullen zijn. Maar er moet niet uit het oog worden verloren, dat men dan nadeel toebrengt aan den veestapel als minder strenge maatregelen even goed hadden kunnen werken, en dat men ook nadeel berokkent aan de schatkist. Nu heeft de ondervinding geleerd , dat in de provincie Noordholland de longziekte, terwijl zij in bijna alle gemeenten was doorgedrongen , in betrekkelijk korten tijd, alleen door afmaking van de aangetaste dieren, geheel is overwonnen. Er zijn gemeenten in Noordholland , waar in 1871, bij de invoering der wet van 1S70, 52 runderen door de longziekte waren aangetast en waar, nadat de aangetasten onmiddellijk waren afgemaakt, in 1872 geen enkel ziektegeval meer. is voorgekomen. Dit is bijna de gansche loop der zaak in Noordholland. In de Deemster, waar men nog een veefonds heeft, waarbij als voorwaarde gesteld is onmiddellijke afmaking van liet aangetaste vee, blijkt uit de statistiek van dat fonds, dat het in de meeste gevallen bij re'/t stuk vee blijft. Met zulke sprekende bewijzen voor zich behoort. met het oog op de Udangen van den veestapel en van de schatkist, naar mij voorkomt, te worden uitgemaakt. of een goed toezigt en onmiddellijke afmaking van het aangetaste vee, niet voldoende zijn om besmetting te keeren? A. Tegenover dit feit lean ik andere feiten stellen, die in Friesland zijn voorgekomen. 9. F. De heer Swart , veearts in Noordholland, is, na de door mij vermelde resultaten , in die provincie verkregen , naar 'Friesland gezonden, hoofdzakelijk naar dat gedeelte, waar de ziekte liet hevigst heerschte, om te beproeven of hij met zijn welbekenden ijver en met behoorlijk tjezigt, daar dezelfde resultaten zou kunnen verkrijgen als in Noordholland, maar in Friesland heeft hij volstrekt niet die resultaten bekomen. Hij is afgestuit op te late aangifte en op de tegenwerking der boeren, eensdeels voortspruitende uit afkeer van Regeringsmaatregelen, anderdeels uit godsdienstige overtuiging. Diezelfde heer Swaut, in Noordholland bekend om zijn ijver en kunde, heeft in Friesland niets kunnen uitvoeren. Ik meen dat dit bewijst dat de oorzaak van het niet verkrijgen van gelukkige resultaten ligt in den tegenstand der boeren en niet het gevolg is van de longziekte zelve. Wat is uw oordeel daarover? A. Ik geef gaarne toe wat gij zegt. Maar mijne redenering is deze : Als men er in Friesland niet komt met den maatregel, in Noordholland toegepast, dan moet men er noodwendig komen met afmaking van den ganschen koppel. 10. F. Ik heb nog dit bezwaar. Dit jaar heeft men de proef genomen met afmaking van den geheelen koppel. In vroeger jaren deed men dit niet, en toch was het verschil in de verkregen resultaten zeer gering. Maar er is meer. Toen de longziekte het eerst uitbrak in Friesland, heeft men er zeer strenge maatregelen genomen , gelijk in het eerste punt van vraag 3 is opgegeven. Men heeft toen alles wat maar eenigzins met ziek vee in aanraking was geweest, gelijk hooi, stroo enz., vernietigd. Maar toch heeft men het sedert weer losgelaten , omdat de resultaten, die men er van verwachtte, niet werden verkregen. |
A. Als ik mij niet bedrieg, is de longziekte het eerst in 1833 in Gelderland gekomen , in 1842 in Friesland, en nog veel later in Groningen. Dit weet ik echter zeker, dat het lang vóór den tijd was waarin er districtsveeartsen waren, en er iets van Rijkswege op dit gebied geregeld werd. Hoe de toestand toen was, weet ik niet. Alles was althans minder goed geregeld dan nu. In 1870 eerst verkregen wij de wet op het veeartsenij-kundig Staatstoezigt, met de volgens die wet aangestelde ambtenaren. Ik moet mij dus onthouden van een oordeel over hetgeen in vroeger tijden in Friesland geschied is. 11. F. Naar uwe overtuiging zou dus het eenige middel , om de longziekte voor goed te doen verdwijnen, zijn: afmaking van de verdachte koppels, zonder uitzondering ? A. Ja zeker. 12. De heer Boarani; De lieer Mac Gii-lavry heeft, indien ik goed verstaan heb, de mogelijkheid toegelaten van het spontaan ontstaan van de ziekte. Is het echter wetenschappelijk bewezen, dat de ziekte ook spontaan ontstaat ? A. Dat niet; maar de wetenschap heeft het regt niet dit te ontkennen. Ik sta omtrent dit punt opeen bijzonder standpunt; bewijzen kan ik het niet, maar ik heb de overtuiging dat de longziekte even als dergelijke besmettelijke ziekten, veroorzaakt wordt door levende organismen. Ik laat in het midden of wij ilie gezien hel ben in de micro-coceën, die in groote hoeveelheden in de longen van aangetaste runderen gevonden worden. Het spontaan ontstaan van de ziekte is voor mij dezelfde quaestie als het ontstaan van plantaardig en dierlijk leven op onze planeet. Wij staan voor het dilemma, of slechts eens de kiem ontstaan is, dan wel of zulks bij voortduring geschiedt. Wanneer men aanneemt, dat eens de eerste kiem ontstaan is, dan kan men niet zeggen: » heden kan het niet meerquot;. Dit vraagstuk beheerscht de geheele pathologie. Bewijzen kan ik het dus niet, maar men heeft geen regt om de mogelijkheid te ontkennen. 13. F. Acht ^ij dus de zaak onbeslist? A. Totaal onbeslist. 14. De Voorzitter. Wij zullen nu het tweede punt behandelen, waarover gij eene bijzondere studie gemaakt hebt. 'Wij wensehten gaarne uw gevoelen te vernemen naar aanleiding van punt 13 van vraag Hl. A. Ik zal wel niet behoeven mede te deelen wat daaromtrent in de litteratuur over dit onderwerp te vinden is. De meeste veeartsen zijn vóór de inenting. Ik heb toevallig op de veeartsenijschool eene ervaring daaromtrent opgedaan, die ik gaarne wil mededeelen. Om zelf een longziek rund te zien, bestond voor mij geene andere gelegenheid dan om den veearts te Zeist te verzoeken, mij te willen waarschuwen als er zich een geval voordeed, waarbij ik tegenwoordig kon zijn. Ik kon dan eenige leerlingen medenemen en wenschte vooral de lijkopening bij te wonen. Na lang wachten ben ik daar tweemalen bij tegenwoordig geweest. De veeartsenijschool nu heeft stallen, waarin zich Rijksvee bevindt. Ik begreep dat, wanneer ik met eenige leerlingen naar een stal ging, waar een ziek beest was, dat onderzocht , gedood en geopend werd, er groot gevaar bestond, dat wij de besmetting zouden overbrengen in de stallen der school. Nu verzamelde ik smetstof en liet het vee, dat zich in de stallen der school bevond, door leerlingen inenten, die bij het onderzoeken, dooden en openen van het longziek rund waren tegenwoordig geweest. Nogtans is noch toen noch later een van de runderen op de stallen der school aangetast geworden, niettegenstaande de gelegenheid tot besmetting waarschijnlijk niet ontbroken heeft. Op de runderen had de stof weinig gereageerd, zoodat men dacht dat de stof niet goed was geweest, maar bij |
3
één rund bemerkte men eene sterke reactie, zoodat aan de deugdelijkheid der stof geen twijfel meer behoefde te bestaan. De praktijk leerde ook dat geen onzer rundereu werd aangetast. Dit is nu echter eene ondervinding op kleine schaal waarvan ik de waarde daarom niet wil overdrijven. Evenwel dit is hetgeen Vle ervaring mij heeft geleerd. Men weet ook dat er verscheidene veeartsen zijn die veel heil verwachten van de inenting. 15. V- Gij weet dat het oordeel onzer districtsveeartsen zeer uiteenloopend is? A. Ja. De heer Prakke is een verklaard tegenstander en de lieer Swart een verklaard voorstander van de inenting. 16. V. Zou dit geheel verschillend oordeel van twee mannen, die beiden door de ervaring zijn voorgelicht, ook toe te schrijven zijn aan het verschil in waarde van de stof die men gebruikt of wel aan het verschil der kunstbewerking van den een in vergelijking met die van den ander? A. Ik durf dit niet beslissen omdat de ervaring op ander gebied mij geleerd heeft uiterst voorzigtig te zijn met dergelijke uitspraak. Naast de Rijks veeartsenijschool is een paar jaren geleden van Rijkswege een park opgerigt voor verzameling van koepokstof en daar verkrijgt men met dezelfde stof door denzelfden persoon aangebragt geheel verschillende resultaten. Wanneer men meent dat men zoogenaamd heeft dood geënt, haalt men nieuwe stof uit den Haag, maar steeds blijft men een geheel verschillend resultaat verkrijgen. Waaraan dit is toe te schrijven weet men met, maar dat die verschillende uitkomst verkregen wordt, is zeker. Ik zeg dit op grond van hetgeen ik in mijne onmiddellijke nabijheid heb gezien, en waar men natuurlijk nog betere controle heeft dan op een erf. 17. F. Zou naar uw oordeel het verschillend resultaat, dat verkregen wordt, zijn oorzaak vinden in de verschillende waarde der stof? A. Ja, en ook in bijoorzaken, de temperatuur, de alge-meene weersgesteldheid enz. 18. V. Heeft men niet getracht op de hoogte te komen van de wijze waarop de inenting plaats heeft om op die wijze te weten wat de oorzaak kan zijn dat de een door de min gunstige resultaten geleid wordt tot de conclusie dat de inenting geene waarde heeft en de ander door gelukkige resultaten tot geheel tegenovergestelde conclusie wordt gebragt? A. De Regering heeft vroeger eene commissie benoemd, waarin ook zitting hadden mijn voorganger en enkele leeraren der Rijksveeartsenijschool. Die commissie bragt een uitvoerig rapport uit, dat gunstig luidde voor de inenting. In later tijd heeft men geheel verschillende opinies omtrent de waarde der inenting vernomen, de heer Swart aan de eene en de heer Prakke aan de andere zijde. Men zou, wilde men eenige zekerheid verkrijgen, op groote schaal moeten inenten. 19. V- Maar het schijnt toch nu reeds uw gevoelen dat de inenting weldadig kan zijn wanneer de smetstof goed is en de inenting geschiedt met inachtneming van hetgeen de wetenschap leert? A. Ja, dit is mijne overtuiging. 20. De heer Wy bcnga: Werd aan de Rijksveeartsenijschool do inenting steeds toegepast op hetzelfde deel van het ligchaam van het rund als daartoe de meest geschikte plaats, of kan men de bewerking ook toepassen op andere deelen ? A. Men kan haar op alle deelen toepassen, maar de beste plaats is weinige centimeters van de punt van den stnart, dewijl zeer dikwijls na de inenting hevige ontstekingen volgen , waaraan vele dieren sterven wegens de daaruit ontstaande etterverzakkingen. |
21. De heer de «fongc : Is er tusschen het tijdstip der lijkopening en dat waarop de door u bedoelde ad-sistenten , den koestal der veeartsenijschool bezochten, in verband welligt met nog voorafgegane reiniging, kleede-renverwisseling enz., misschien zulk eene tijdruimte ver-loopen, dat de smetstof dus schier onmogelijk door hen kon worden overgebragt ? Of wel, begaven zij zich van het geopende lijk onmiddellijk naar den stal der school ? In het eerste geval meen ik dat het door u aangevoerde, als pleitende voor de inenting welligt betwijfeld zou knunen worden. A. Bij beide sectien, waarbij ik tegenwoordig was, hebben wij stof en stukkeu van de long medegenomen, ten einde ze aan de inrigting mikroskopisch te onderzoeken. Zoodra de jongelieden aan de inrigting teruggekeerd waren geschiedde onmiddellijk de inenting. Ik weet niet of de jongelieden bij latere onderzoekingen zich dadelijk naar den koestal hebben Lege ven . maar wel weet ik dat aan de inrigting zijn gezonden deelen van een van longziekte verdacht rund , waaromtrent liet arbitrium aan den Minister van Binnenlandsche Zaken was overgelaten. 22. De VoonKfor: Naar aanleiding van het gesprokene zou dus de inenting een voorbehoedmiddel kunnen zijn tegen de longziekte. Zijn er echter nog meer voorbehoedmiddelen? In het veeartsenijkundig handboek van Numan bijv. wordt gezegd, dat de oplettende boer reeds vroegtijdig onderkennen kan welk rund aan longziekte zal lijden. Men kan bijv. als een van de eerste verschijnselen dier ziekte aannemen, dat het haar minder vlak ligt, dat het rund eenigzins suf is en een ligte hoest heeft. Als voorbehoedmiddel nu geeft Numan op: eikenbast en andere middelen. In mijne gemeente werden die maatregelen wel eens met vruclit toegepast. Zijn u ook voorbehoed middelen bekend en welke zijn, naar uw oordeel, de eerste verschijnselen der ziekte welke door den oplettenden veehouder kunnen worden gadegeslagen? A. Van de door u genoemde symptomen is het stroef staan van het haar bijv. een verschijnsel bij vele ziekten die het rund heeft. Men beweert wel dat het rund, hetwelk longziekte onder de leden heeft, op de volgende wijze waarschuwt. Dat het, in plaats van rustig door te grazen en te herkaauwen, telkens het hoofd omdraait als of het luistert. Dit nu kan ieder veehouder oplettend doen worden maar geeft niet de minste zekerheid. Wanneer men het rund van zijne gewone plaats brengt, noodzaakt op te staan of. het koud water laat drinken, dan hoort men dien kuch; maar als zoodanig is die nog geen verschijnsel van longziekte. Wanneer nu het vermoeden van den veehouder is gewekt, laat hij den veearts roepen, en dan zal in de meeste gevallen wel zekerheid te verkrijgen zijn. Indien de veearts bekend is met de physische diagnostic, zal hij, wanneer het niet al te diep in de long zit, de gewone verschijnselen van longontsteking bespeuren. Het dier kan echter ook aan eene gewone longontsteking lijden en derhalve is er nog een ander criterium noodig om de diagnose op besmettelijke longziekte vast te stellen. Daarbij ontbreken in den regel de gewone koortsverschijnselen die gewone longontsteking vergezellen. Kr zijn zeker veeartsen, die uitstekend de diagnose zullen stellen , maar er zijn er ook boven wier magt het gaat. Wil men in twijfelachtige gevallen dadelijk afmaken, dan kan men zekerheid verkrijgen, mits de veearts goed bekend zij met de karakteristieke verschijnselen in de long bij besmettelijke longziekte. Behoedmiddelen ken ik niet tenzij de inenting. Ik geloof niet dat eikenschors eu carbolzuur iets baten. In de dagen van Numan was het veeartsenijkundig publiek wat meer goedgeloovig dan nu. 23. V. Thans zou ik gaarne uw gevoelen leeren kennen omtrent het toezigt, omtrent al de maatregelen , die volgens de wet in geval van ziekte moeten genomen worden A. Ik houd het er voor dat het aantal districts-veeartsen op dit oogenblik in ons land veel te klein is, dat zij onmogelijk het werk afkunnen , ten minste wanneer men verlangt dat de districts-veearts de persoon is, die het rund |
4
onderzoekt. Ik zou er veel aan hechten indien dit altijd geschiedde, want ik zal nooit een maatregel verdedigen, waarbij men het individu brengt tusschen zijn pligt en zijn belang. En dit wordtwerkelijkgedaanals.de districtsveearts niet kunnende komen , zijn plaatsvervanger komt, die practiseert in de streek waar hij dan als tijdelijk dis-tricts-veearts optreedt. Die man leeft in den regel van zijne praktijk en moet nu geheel onafhankelijk als Staatsambtenaar handelen en proces-verhaal opmaken wanneer hem gebleken is, dat de wettelijke voorschriften niet door den veehouder zijn opgevolgd. Ik ken geen voorbeeld waaruit zou zijn op te maken dat die heeren hun pligt niet zouden hebben gedaan, maar op algemeene gronden zou ik zeggen dat in een welgeordende!) Staat behoort gezorgd te worden dat die menschen niet voor een dergelijk noodlottig dilemma gebragt worden. Men kan aannemen dat iemand zwak is en niet met de noodige energie optreedt. Op zeer vele plaatsen zal de veehouder al zeer weinig genegen zijn om dadelijk aangifte te doen. Men weet uit rapporten van eene Fransche commissie, dat er bijv. van 100 runderen 20 pet. voor besmetting niet vatbaar is. Verder weet men dat in sommige ligte gevallen het ziekteproces zoodanigen loop neemt, dat de veehouder kan beproeven of het aangetaste dier niet van zelf weèr gezond zal worden. Daarvoor nu moet mijns inziens een Staatsambtenaar, geheel onafhankelijk van den veehouder, waken dat de verpligte aangifte werkelijk geschiede. Zoolang daarvoor niet in elk geval een Staatsambtenaar aangewezen is, bestaat er naar mijn inzien geen waarborg dat de aangifte werkelijk plaats heeft. Ik acht het dus noodig dat er meer districts-veeartsen worden aangesteld. Wanneer gij het veroorlooft. Mijnheer de Voorzitter, wensch ik hieraan vast te knoopen eene beschouwing over vraag IV, punt fi. Mij is namelijk door een militair medegedeeld dat er hier te lande een goede maatregel getroffen is ten opzigte van de paarden van de bereden maréebaussées in Noordbrabant en Limburg; in dier voege dat een ruiter geldelijk nadeel lij It, wanneer zijn paard ongeschikt wordt voor de dienst, terwijl de overige maréebaussées op dezelfde plaats daarbij in zekeren zin ook geldelijk betrokken zijn. Deze maatregel werkt uitmuntend bij een corps dat niet wordt geïnspecteerd, zoo als de bereden troepen van andere corpsen. De maréchaussée is nu wel gedwongen om zelf scherp toe te zien, terwijl bovendien zijne kameraden een oog in het zeil houden, wanneer hij zijn pligt ten opzigte van zijn paard mogt verzaken. Zou een dergelijke maatregel niet te nemen zijn, heb ik mij afgevraagd. in streken waar door de longziekte groote verwoestingen worden aangerigt , ten opzigte van het vee? De overleden districts-veearts Billroth deelt toch mede dat er in Groningen gevallen van longziekte ontstaan zijn door invoer van vee uit Friesland in de stallen. Wanneer men nu maakte dat de veehouders zich onderling moesten assureren tegen de geldelijke verliezen door de ziekte veroorzaakt, geloof ik dat er eene voldoende controle zou zijn. Een ieder is er dan mede gemoeid, en maakt zooveel mogelijk dat zijn buurman geen verdacht of ziek vee invoert. 24. F. Uit het door u medegedeelde blijkt dat gij vooral het belang van de veehouders zeiven in de zaak wilt brengen. Volgens u werkt het zeer nadeelig dat dewerk-zaamheden van den districts-veearts dikwijls aan een plaatsvervanger moeten worden opgedragen. Te regt wordt door u aangemerkt dat een plaatsvervangend districts-veearts in zijn arrondissement eenigzins af-hankelijk is van de boeren over wier vee hij practiseert en dat liet hem dikwijls moeijelijk zal vallen wettelijke voorschriften te doen opvolgen en proces-verbaal op te maken bij niet tijdige aangifte. Doch evenzeer kan het gebeuren dat de boer die aan zijl: pligt tot tijdige aangifte voldoet, schade lijdt, aangezien bij slechts de helft van de waarde van het onteigende rund ontvangt. De veefondsen, door u besproken, vullen dan aan wat het Kijk te kort geeft. |
Tn Noordholland bestaat een veefonds, waarin 6000 runderen worden gewaarborgd en waarin de bepaling is opgenomen, dat voor elk onteigend rund eene zekere som wordt toegelegd, welke som telken jare zich wijzigt naar de duurte van het vee, maar die zoo wordt berekend, dat de boer, bij onmiddellijke aangifte, geen schade lijdt. Nu zijt gij van oordeel dat onderlinge contróle van de boeren weldadig werken kan tot beteugeling der besmetting. Ik deel dat gevoelen volkomen. Maar de Staat kan niet verpligten tot het doen oprigten van veefondsen, of iemand bevelen daaraan deel te nemen. Indien dus de Staat volledige schadeloosstelling verschafte bij directe aangifte, maar die vergoeding niet schonk waar het blijken mogt dat de boer die tijdige aangifte niet had gedaan, dan zou, dunkt mij, hetzelfde doel bereikt worden wat gij u voorstelt door onderlinge controle. Zoudt gij ook niet van oordeel zijn, dat het goed zou werken als de Staat eene betere schadeloosstelling gaf dan tot heden is geschied? A. Dat geloof ik zeker, vooral, wanneer tevens het boetenstelsel kon toegepast worden, en het aantal districst-veeartsen vermeerderd werd. 25. F. Gij zijt derhalve van oordeel dat onderlinge contróle der boeren voor spoedige aangifte en strenge maatregelen tegen verzuim daarvan weldadig zullen werken tot beteugeling van de longziekte ? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 20. De heer : De heer Mac Gillavry heeft over de veefondsen weinig gezegd. Ik verwachtte van hein daarover eenige beschouwingen. Maar hij acht het van belang dat de veehouders onderling controle uitoefenen. Nu wensch ik hem evenwel nog te vragen , of in de tegenwoordige regeling ook leemten voorkomen, die te weeg brengen, dat de zaak meer wordt tegengewerkt dan bevorderd ? A. Zoo als ik op den voorgrond heb gesteld , weet ik niets van de wijze waarop bet veeartsenijkundig Staats-toezigt in de praktijk werkt. 27. V. De getuige is van oordeel, dat het getal districtsveeartsen te gering is en dat het verkeerd zou zijn om die leemten te doen aanvullen door plaatsvervangende districtsveeartsen. Maar is nu het getal gediplomeerde veeartsen zóó groot, dat men, zonder gevaar van de veehouders te ontrieven, nog meer veeartsen aan de praktijk onttrekken kan ? A. Er zijn op dit oogenblik veel te weinig wetenschappelijk ontwikkelde veeartsen. Zulke menschen nu moeten wij juist hebben, vooral waar het de beteugeling van de longziekte onder het rundvee geldt. Ik zou haast durven zeggen dat het niet het weifk van ieder veearts is om de ziekte te diagnostiseren; ik zou zelfs verder willen gaan en beweren , dat niet ieder veearts de ziekte op het lijk kan constateren. Dit is moeijelijker dan men in den regel denkt, behalve in die eclatante gevallen, waarin iedereen het zien kan. Daartoe behoort heel wat pathologisch-anatomische kennis. Het ligt voor de hand, dat toen iedereen door het nemen van een patent als veearts kon optreden, de positie der wetenschappelijk gevormden ongunstig was, en dat ook daaraan toe te schrijven is, dat wij nog lang gebrek aan een genoegzaam aantal wetenschappelijk ontwikkelden zullen hebben. 28. F- Wanneer ik u goed begrepen heb, dan vermeent gij dat door het beperkt getal goed ontwikkelde veeartsen, het moeijelijk zal zijn zooveel districts-veeartsen te benoemen als noodig zou wezen om behoorlijk toezigt te houden, en dat de Regering dus, door den nood gedwongen. meer plaatsvervangende districtsveeartsen benoemd heeft dan wenschelijk ware. A. Dit is volkomen juist. Men zou hier evenwel een middelweg kunnen bewandelen, de sterkst bedreigde districten het eerst helpen en zoo gaandeweg uitbreiding aan het toezigt geven. |
29. F- Thans een woord over die plaatsvervangende 'districts-veeartsen. De lieer Gii.lavuy heeft yezeg-d dat er wel bij hen strijd zou kunnen ontstaan tussclien hun belang en hun pligt, maar een voorbeeld heeft hij daarvan niet genoemd. Weet gij ook hoe de vergoeding voor tijdverzuim ■ en reiskosten geregeld is, en of die op eene billijke wijze geschiedt, zoodat zij daarmede uit kunnen komenV A. Daar is mij niets van bekend. 30. V. Nog eene vraag over de veeartsen, eene vraag geheel in het afgetrokkene. Bestaat er eene zoo dringende noodzakelijkheid, om aan de districts-veeartsen de uitoefening der praktijk te verbieden? Het is u bekend dat de wet op het veeartsenijkundig Staatstoezigt (al kan er ook verschil van gevoelen over de doelmatigheid dier bepaling bestaan) zegt dat zij geene praktijk mogen uitoefenen. Zoudt gij meenen, wanneer zij zoo goed bezoldigd wierden als nu, dat er nog dringende noodzakelijkheid bestaat om hun de praktijk te verbieden? A. Ik zou denken, ja. De eenige concessie, die ik zou willen doen, zou zijn, dat zij in consult zouden kunnen medepraktiseren op verzoek van een praktiserend veearts; maar naar mijn oordeel moeten de districts-veeartsen geene praktij k. uitoefenen. 31. De Voorzitter: (iij zegt er zijn te weinig veeartsen en districts-veeartsen. Ik stem dat volkomen toe; maar men moet niet uit het oog verliezen, dat, wanneer een grooter aantal inderdaad knappe menschen zich hier eu daar als veeartsen vestigden, men het droevig verseliijnsel zou hebben, dat zij van de praktijk niet zouden kunnen bestaan. In een groot deel van Noordholland is maar één veearts, die te gelijk waarnemend districts-veearts is, de heer LAMPEte Purmerend. Dan hebben wij nog menschen die een examen gedaan en de vergunning gekregen hebben om de praktijk uit te oefenen. Maar als ik zie hoe weinig zij gehaald worden, hoe weinig ongesteldheden er onder het vee heer-schen, dan zou men,wat bij voorbeeld Koordholland benoorden het IJ betreft, genoeg hebben aan één veearts te Purmerende, één te Hoorn en één te Alkmaar; dan geloof ik dat in de behoefte voldoende zou zijn voorzien , en dan zullen zij nog bezwaar hebben een voldoend middel van bestaan te vinden. Als men hen nu tot districts-veeartsen maakte en hun te gelijk vergunde de praktijk uit te oefenen, dan zou er alleen deze bedenking tegen zijn, dat zij bij eene besmettelijke ziekte zouden kuiuica verzuimen onmiddellijk de maatregelen te nemen die de wet voorschrijft, omdat zij anders met de veehouders op een onaangenamen voet zouden komen. Maar mij dunkt dat kwaad is toch niet zoo groot als het eerste waarop ik wees, dat zij namelijk zich vestigen en van de praktijk niet leven kunnen. Men haalt toch het eerst den veearts, en als deze vermoedt of zegt dat het dier long/.iek is, dan geschiedt de aangifte en moet de districts-veearts komen. Men heeft dus reeds te doen gehad met denzelfden veearts, die, als hij slecht genoeg was geweest om de zaak te verzwijgen, haar toch verborgen zou hebben gehouden. Er is dus wel iets te zeggen voor de vraag van den heer Begram: waarom mag een districts-veearts de praktijk niet uitoefenen ? Men moet, dunkt mij, in dergelijke gevallen het eene kwaad tegen het andere over stellen en dan kiezen wat het minste is. Wat is uw oordeel daaromtrent? A. In het geval dat gij stelt zou de districts-veearts tegen den veearts niet kunnen optreden; derhalve is controle in dat geval onmogelijk. 32. I'. Naar uw oordeel dus moet onvoorwaardelijk de districts-veearts geene praktijk uitoefenen? A. Ja. De heer llcgram: Wij komen in een moeijelijk dilemma. Het zou wenschelijk zijn voor het toezigt, dat er meer districts-veeartsen waren; maar als men er meer aanstelt, waarvoor natuurlijk de bekwaamste zouden genomen worden, onttrekt men daardoor de veeartsen aan de behandeling van het zieke vee, en nu meent de getuige dat de N0. 35. 2. |
uitweg, door den Voorzitter en mij voorgesteld, dat aan de districts-veeartsen de praktijk zou vergund worden, af te keuren zou zijn. 33. De Voorzitter. Zijn er nog meer punten, die meer bijzonder uwe aandacht hebben getrokken? .1. Neen, Mijnheer de Voorzitter. 34. De heer Wybenga. (iij staat aan het hoofd der veeartsenijkundige school te I trecht. Ik veronderstel dat er altijd eenige relatien zullen blijven bestaan tusseben u als directeur en de jongelieden die de sehool hebben verlaten, bekwaam om de praktijk uit te oefenen. Is het u bekend dat jonge veeartsen, al zijn zij kundig, toch soms door de landbouwers worden gepasseerd , en dat deze de hulp van empirici inroepen ? A. Ja. 35. F. Komt daar verbetering in ? A. De toestand wordt met den dag beter. Herhaaldeliik krijg ik aanvragen van burgemeesters ten platten lande om veeartsen van de school, want het getal gemeenten, die veeartsen zoeken, is grooter dan dat van hen die geplaatst kunnen worden. De veeartsen die van de sehool komen, worden zeer geapprecieerd , en de toekomst wordt voor hen met den dag beter, want de empirici, die meer dan tien jaren patent hadden, en daardoor de praktijk mogen uitoefenen, hebben ook al een zekeren leeftijd en andere geëxamineerilen vallen ook uit; die klasse recruteert zich niet. Dus langzamerhand bezetten de veeartsen al die opengevallen plaatsen. Toch hebben sommige empirici nog eene groote en zeer lucrative praktijk. Het verschil van inkomsten van pas gevestigde veeartsen is ook groot, maar toch weet ik dat sommigen eene mooije praktijk hebben, zoo als bijv. die te Hanrlemmenneer. Zoo zijn er meer. Wanneer zij goede practici zijn en slag hebben met den veehouder om te gaan. dan krijgen zij spoedig het vertrouwen dat vroeger alleen aan de empirici geschonken werd. Misschien echter zijn er amleren die tiieoretisch goed ontwikkeld zijn, maar dien slag niet hebben. 36. De heer rtc .lon^tv Als ik u wel begrepen heb, dan hebt gij zoo even geposeerd dat het nemen van diagnose moeijelijk is, zóó zelfs dat slechts betrekkelijk weinige veeartsen daartoe in staat zijn, ook al worden de longen na do lijkopening blootgelegd. Die bewering brengt mij er toe om eene vraag te doen die zich grondt op punt (gt; van vraag II, waar wij dit lezen ; » Welke zijn , naar uw oordeel, de eerste kentee-kenen of verschijnselen van longziekte bij het rundvee? Zijn die eerste kenteekenen van die van andere ziekten gemakkelijk te onderscheiden ? Zijn ze zoo in 't oog vallend. dat overtreding van de artt. 13 en 14 der wet van 1(S70 alleen aan achteloosheid der veehou lers of veehoeders of aan bet verzwijgen door hen met voorbedachten rade kan worden toegeschreven?quot; De wet bepaalt straf op het niet tijdig aangeven van besmettelijke ziekten en speciaal longziekte. Acht gi j nu deze bepaling voor den veehouder, die geen deskundige is, niet hoogst bezwaarlijk . wanneer zelfs een technicus naauwelijks in staat is om te kunnen diagnosti-seren of er eene besmettelijke ziente is of niet? A. Wanneer ik mij heb uitgedrukt, zoo als door u is aangehaald, dan heb ik mijne meening niet juist doen kennen. Ik beweer niet, dat het over 't algemeen moeijelijk is om het aanwezen der ziekte te constateren, maaralleen dat er zich sommige gevallen kunnen voordoen , waarin dit zeer moeij'dijk is, zelfs als men de longen voor zich heeft; getuige dat bij verschil van gevoelen onder deskundigen de beslissing aan den Minister van Binnen-landsche Zaken is opgedragen. In do meeste gevallen is het echter zeer eenvoudig. Ik heb verder gezegd, dat het in de eerste periode dikwijls moeijelijk is, zelfs voor een goed diagnosticus om met volkomen zekerheid de ziekte bij het levende rund te constateren; maar eene geheel andere zaak is het, of de j veehouder kan weten dat een rund ziek is. zelfs dar er |
6
wuarschijiilijkheid bestaat dat het door longziekte is aan- 1 getast. Wanneer er zich geen andere symptomen voordoen, y.oo wordt hij toch hij het melken gewaarschuwd. In zulk | een geval kan hij dadelijk geneeskundige hulp inroepen l en daardoor zich van alle verantwoordelijkheid ontslaan, j Wanneer nu de veearts inogt twijfelen, dan kan hij toch j het rund doen afmaken, daar, ingeval het mogt blijken j dat het rund de longziekte niet had, de volledige schade-loosstelling gewaarborgd is. 37. De heer de J.'nigo; Meent gij dat de vatbaarheid om de ziekte te krijgen bij het eene dier grooter is dan 1 bij het andere, even als bij de mensehen de vatbaarheid | om eene ziekte te krijgen meer bij den een dan bij den ander bestaat? ^1. Kr zijn daaromtrent door eene Frau-sche Commissie opzettelijk proeven genomen, en daarbij is bevonden dat ongeveer twintig_ percent niet besmetbaar is. Op het gebied'der waarschijnlijkheid zou ik er nog dit kunnen bijvoegen. Ik houd het er voor dat onze runderen, die voor de melkproductie worden gehouden, veel vatbaarder zijn dan het trekvee in andere landen. De longziekte is een proces dat zich localiseert in de long, en men zal dus moeten toegeven dat een dier met zwakke longen l er veel vatbaarder voor is. ;)S. De beer lïcgram. Zoo ik wel heb, deeldet gij , mede dat tie veehouder spoedig kan waarnemen, aan het verminderen der boeveelheid melk, dat het beest aan long- j ziekte of eene andere ziekte lijdt. A. Ja. 39. De quot;VooriHÉer. Ik wenseh thans uw oordeel te kennen over punt 11 van vraag III. Uw antwoord kan vooral van belang zijn omdat gij het spontaan ontstaan | der ziekte niet onmogelijk acht. Met die vraag breng ik ia verband bet gevoelen van den heer Prakke in een gedrukt stuk medegedeeld. De heer I'kakkk zegt dat in Friesland twee magtige factoren zijn voor ontvankelijkheid: de benaauwdheid en de bekrompenheid der stallen. Het is bekend dat in Friesland de koestallen zeer laag van ver- i dieping zijn en naauw liggen ingesloten. Men kan er naauwelijks regt over einde in loopen. Des avonds worden die stalle:quot;. gesloten. De heer Pkakkk zegt dat wanneer besmetting heerscht, de longen der dieren op die stallen zeer ontvankelijk zijn. Toch heeft ile Kegering op raad van veeartsenijkundigen besloten, ten einde de besmetting te keeren, in Friesland in den zomer het vee op de stallen te houden. Met het oog op die tegenstrijdigheid wensch ik uw wetenschappelijk oordeel te kennen over de vraag: in hoeverre kan op ' het ontstaan of de verspreiding dei-ziekte of uok wel op de ontvankelijkheid voor de smetstof • •eaelit worden van invloed te zijn: onder andere het afwerpen der kalveren — de statistiek leert toch dat in het v oorjaar , wanneer de koeijen kalveren werpen , in den regel de longziekte liet meest heerschende is — de voeding, liet drinkwater, de inrigting der stallen, de weersgesteldheid, ' het beweiden van drooge of vochtige gronden, het verschil van rassen V J. I).- ervaring leert dat wanneer ergens eene smetstof aanwezig is. er weinig individu's, zoowel menschals dier zijn, die geene smetstof in het organisme opnemen, en tne'h is het getal aangetasten aanzienlijk veel kleiner dan het getal besmetten; hetgeen vermoedelijk hieraan is toe te schrijven dat liet dierlijk organisme de smetstof onschadelijk maakt. Men zal in geringe mate het gif van tvphus kunnen inademen zonder daarvan nadeel te ondervinden, maar op een keer neemt men zulk eene gecon-csntreerde hoeveelheid op, dat besmetting volgt. Door den directeur der veeartsenijschool te Alford, is de zaak experimenteel onderzocht. Hij heeft rammen besmet met eene zekere smetstof en nagegaan hoeveel een ram daarvan kan verdragen zonder door de ziekte te worden aangetast. Na dat experiment heeft hij rammen gecastreerd, door de zaadstreng te kneuzen, en bevonden, dat dergelijke dieren geen weerstand bieden aan de besmetting, en bovendien «lat het ziekteproces van de gekneusde plaats |
uitgaat. Al wat het geheele organisme verzwakt of wel een gedeelte daarvan geeft eene kans meer om , de besmetting eenmaal aangebragt zijnde, do ziekte te doen ontstaan. Zoo vergrooten zeer zeker het afwerpen van kalveren , slecht drinkwater en slechte voeding de voorbeschiktheid. Dit acht ik vooral toepasselijk op het Friesche rund , dat niet schittert door breed ontwikkelde borst; do verpleging in een muilen stal met eene hooge temperatuur en daarna het gedurende een halfjaar blootgesteld zijn aan weèr en wind, verhoogen die voorbeschiktheid. 40. J'. Gij meent dus dat dio verschillende zaken de besmetting kunnen bevorderen? A. Ja , naar mate het weerstandbiedend vermogen tegen de besmetting kleiner wordt. 41. V. Gij hebt gezegd dat het Friesche rund niet schittert door breedo borst; ik ben bet met u eens dat het te onderkennen is aan de smalle borst, maar is het dan ook van belang voor den veehouder bij de fokkerij zooveel mogelijk dieren te hebben met eene borst, die naar uwe meening minder geschikt is de besmetting te ontvangen ? A. Ik geloof dat men in ons land de koeijen te veel heeft gemaakt tot melkmachines, en zulke dieren hebben nog het nadeel dat ze veel voorbeschiktheid hebben tot kalverziekte. De nadeel en doen zich gelden. Nu komt er bij dat tegenwoordig bet buitenland in groote hoeveelheden zulke runderen voor melkproductie verlangt, maar het moet dan ook de nadeelen lijden. 42. De heer Ilegrani: In het algemeen is uwe meening. dat de wijze van verpleging in verband met de voeding van invloed kan zijn op de besmetting. Zoudt gij omtrent de verschillende punten in het bijzonder ook eenige inlichting kunnen geven ? Er kan bijv. verschil bestaan omtrent het beweiden van drooge of vochtige gronden met het oog op de verspreiding der ziekte. A. Daarop kan ik niet antwoorden: ik ken geen onmiddellijk verband tusschen de genoemde punten en het ontstaan der longziekte. In het algemeen is een minder krachtig organisme meer vatbaar voor besmetting. 4:i. De lieer lV.vIien«a: Gij hebt gewaagd van de min gelukkige gesteldheid van het Friesche ras, wat de borst betreft. Is dat zoo exceptionet 1 in vergelijking met andere gedeelten van ons land, dat men dien bijzonderen vorm dei-borst alléén in Friesland vindt, of is het een algemeen versehijnsel onder de runderen in Nederland? .1. Ja . in het algemeen . maar Friesland meer bijzonder. 44. / '. Geeft de wetenschap geen middel aan de hand . bij voorbeeld door kruising van ras. om daarin verbetering te brengen ? A. Dit zou kunnen, maar dan moet de veehouder zijn groote melkproductie opofferen. 45. De Voorzitter; Zijn er nog meer punten die n in het bijzonder wenscht te behandelen? A. Ja, punt :{ van vraag IV: » Zou in uw oog de inenting van geheel den Nederlandschen veestapel zich als voorbehoedmiddel aanbevelen ! Zou die maatregel uitvoerbaar zijn?quot; , , , i Lang vóór deze Commissie was benoemd , hel) ik reeus aan die zaak gedacht, en mij afgevraagd of misschien op die. wijze iets te doen ware. Het kwam mij toen voor dat het bijna ondoenlijk zou zijn dien maatregel door het geheele Kijk toe te passen. Maar mij dunkt toch dat een enkele schrede op dien weg zou kunnen worden gedaan. Op die plaatsen waar de ziekte bet hevigst is, de brandpunten der besmetting, zou men de proef kunnen nemen en den geheelen veestapel kunnen inenten. Zag men dat de maatregel goed werkte, dan zou men telkens over grooter rayons dien |
7
8
.1. I'leteh i'oknelis Wai.ma , landbouwer eu veehouder te Oppeiiliuizeu (gemeente Wijmbritseradeel). 09. I'. Gij helit de vragen ontvangen betrekkelijk de besmettelijke longziekte ouder het rundvee. Ik zal u, in de eerste plaats, verzoeken mij te willen mededeelen of in uw district of uwe gemeente de longziekte ook gebeerscht heeft ? A. In mijne omgeving had de ziekte sedert drie maanden niet gebeerscht ; maar sedert eene maand heeft zich in het dorp Loënga een geval van longziekte voorgedaan. (50 T. Is het aangetaste dier dadelijk afgemaakt en heeft zich de ziekte bij dat ééne rund tot nu toe bepaald ? .1. Ja. til. J'. Hoe groot was dat beslag V .1. Vijf en twintig a dertig beesten, maar de koppel waarin de ziekte is uitgebroken , was 9 iï 10 stuks. (i'i. !'. Heeft in de gemeente Wijnbritseradeel de longziekte in hooge mate gebeerscht ? .1, Vroeger ja. (Ki. 1'. Kan men ook nagaan op welke wijze de ziekte s overgebragt, door aankoop van vee van elders, het bezoeken van besmette koppels of stallen. of op eenige andere wi jze ? Wat is u daarvan bekend V A. Nadat de ziekte in Wijmbritseradeel van 1848 tot 1858 op eene vreeselijke wijze bad gewoed, is in 18(51} onder Wolsum de ziekte op nieuw uitgebroken , zonder dat men de oorzaak heeft kunnen opsporen. Hij honderden zijn de dieren toen aangetast in de gemeenten Wijinbrit-sêra'leel . Bolsward, Wonseradeel. ja zelfs in Doniawerstal en elders, lüj bet beslag vee dat toen is aangetast, ging de ziekte — zoover men dat kan nagaan — van het eene rund op het andere over. zoolang tot de geheele koppel doorgeziekt was. Door aankoop van elders is de ziekte toen niet overgebragt, wel in ('!it voorjaar. Ken beslag vee was in October verdacht verklaard ; in Januarij werden de dieren weder gezond verklaard en in Miart verkocht, en ik weet niet beter of er zijn later nog 15 of 1(5 dieren uit dat beslag aangetast. (54. V. Als ik u goed begrijp, is het eerste geval in uwe gemeente voorgekomen, zonder dat men daarvan de oorzaak kan opsponn. Dat ge' al beeft treurige gevolgen gehad, en nu is er een geval geweest op een stal waar men in October de longziekte iiad gebad, waarop in Januarij de gezondverklarhig was gevolgd. Hij openbare verkooping zijn de runderen van dien stal verkocht en heinde en ver weggevoerd . en hebben zij de ziekte weder elders overgebragt. Zijt gij Ick.'ud met den juisten datum waarop de longziekte'op den 1 mitsten stal is uitgebroken? A. Neen; maar wel weet ik, dat bet langer dan drie maanden na het eerste uitbreken der longziekte geweest is. 65. De heer Kegram : Zoudt ge dus denken dat het raadzaam zou zijn, bij den tegenwoordigen stand der longziekte in Friesland, alles af te maken opdat de ziekte niet verder verspreid worde? A. Het is bet eenige middel, geloof ik, dat ons in Friesland van de ziekte verlossen kan, ofschoon ik het zelf wel ondervonden heb, dat een rund de ziekte kreeg en dat er geen verdere gevolgen van kwamen. (5(5. De Voorzilter: Wij gaan thans over tot de Iste vraag van punt 2; Is bet aantal districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers voldoende, en zijn de districten behoorlijk ingedeeld? |
.1. Ik geloof dat de districten veel te groot zijn. De distriets-veearts, althans bij ons, stelt er prijs op zelt te onderzoeken, gelijk ook behoort; maar omdat hij geen tijd heeft of om andere redenen, verloopt er te veel tijd, zoodat er voorbeelden zijn, dat er 3 of 4 dagen na de aangifte nog geen onderzoek had plaats gehad. Ik meen dus, dat men gerust kan zeggen, dat de districten te groot en niet goed ingedeeld zijn, of men zou meer inagt aan de plaatsvervangers moeten geven; anders kan het nietgoedgaan. (57. V. De tweede vraag is: Is met het oog op het aan hunne zorg toevertrouwde district, hunne plaats van vestiging de meest gewenschte ? J. Ja. Leeuwarden als middenpunt van den grooten veestapel, is, naar ik meen, de gewenschte plaats. (58. V. De derde vraag is: was de medewerking der burgemeesters tot bereiking van het doel der wetten en verordeningen altijd voldoende? Is het mogelijk dat de zorg en bet toezigt, hun opgedragen, behoorlijk door hen worden uitgeoefend ? .1. Zij werken zooveel mogelijk mede. (ü). J. De vierde vraag betreft u minder. De vijfde luidt : in boe verre wordt door de districts-veeartsen aan hunne bij art. 9 der wet van 1870 nader omschreven roeping voldaan? Bezoeken zij regelmatig de veemarkten en de plaatsen, waar openbare vcrkoopingen van vee gehouden worden? Gelasten zij de inbeslagnemingen afzondering van aldaar aanwezig ziek vee? Wordt art. 6 der wet met opzigt tot het opmaken van proces-verbaal wegens overtreding der wetten en verordeningen naar eisch door hen toegepast? Nu hebt gij straks gezegd, dat de distriets-veearts er niel altijd tij lig genoeg bij kan komen. Maar later zal blijken dat niet altijd behoorlijk aangifte geschiedt. Is het u nu bekend, dat de districts-veeartsen voldoen aan hunne verpligting om proces-verbaal op temaken? A. Ik geloof dat zij hunne taak zoo veel mogelijk naar behooren vervullen. Maar, ik herhaal het, de afstanden zijn te groot. Daarbij moeten zij ook de veemarkten bezoeken. Maar ook onder do veehouders kan bijkans geen overtreding plaats vindon, of het moest zijn uit onkunde. In zeer enkele gevallen echter wordt proces-verbaal opgemaakt wegens opzettelijke overtreding der wet. 70. De heer Kcgrani: Als ik u goed begrepen heb, dan kunnen de districts-veeartsen de veemarkten niet bezoeken, omdat zij er den tijd niet voor hebben. Als men let op de groote veemarkten te Leeuwarden en te Sneek, dan is dat een onbegonnen werk. Gij acht dus. met het oog op de afstanden, het getal districts-veeartsen te klein? A. Ja, Mijnbeer. 71. De VoorKltter: Het eerste gedeelte van de zesde vraag luidt: Welke zijn, naar uw oordeel, de eerste ken-teekenen of verschijnselen van longziekte bij bet rundvee? Zijn die eerste kenteekenen van die van andere ziekten gemakkelijk te onderscheiden? A. In den r; gel zijn bij het mnd lusteloosheid, weinig eetlust, het laten hangen van bet hoofd als bet staat. en het liggen in eene houding om de long zoo veel mogelijk vrij te houden, vrij zekere verschijnselen. Maar men heeft ook dezelfde verschijnselen bij verstopping en het vatten van koude, namelijk: lusteloosheid en geen eetlust, en het dadelijk weg zijn van de melk. Na verloop van een paar dagen, kan men ecliter, wanneer men eenige ervaring heeft, gemakkelijk zien of het rund longziek is of niet. .Men zegt ook dat bij de zieke runderen eene zekere zaging bij de ademhaling plaats heeft, doch dit doet zicii ook voor bij gezonde runderen. Met een weinig praktijk kan men evenwel dadelijk bespeuren , of er aangroeijing van de long aan het ribvlies plaats heeft. 72. F. Gij hebt gezegd dat de eerste kenteekenen dei-ziekte gemakkelijk te onderkennen zijn? |
9
A. Ja, in zekere mate; het is mij echter wel twee ü driemalen gebeurd, dat ik den veearts liet onthie len, omdat ik mij niet in gevaar wilde stellen, en dat dun de veearts verklaarde, dat het rund kou gevat had, terwijl liet toch aan de longziekte leed. 73. De heer de Jonge; Behoort ook onder de verschijnselen, die gij opgemerkt hebt, dat terwijl in den tijd dat er geen vliegen zijn, een gezond heest den staart stil houdt, een door longziekte aangetast beest gedurig met den staart slaat? Ik doe die vraag, op grond dat een geroutineerd veehandelaar mij onder de eerste ziekteverschijnselen ook het door mij genoemde, als dikwerf voorkomende, opgaf. A. Ik heb tusschen de 70 en 80 koeijen, maar dat heb ik nooit opgemerkt. 74. De heer Besrani: Gij meent dus, dat het gemakkelijk genoeg is om te onderscheiden, of een rund aangetast is of niet, en als de aangifte nagelaten wordt. dit meer te wijten is aan onwil dan aan achteloosheid of onbekendheid met de verschijnselen? A. Ja, men kan zeer spoedig het bestaan van ziekte ontdekken, en dan' is het altoos wenschelijk dat er een spoedig onderzoek plaats heeft. 7.). De Voorzitter: Bestaan er redenen om te vermoeden dat dikwijls ziektegevallen verzwegen worden? A. In zeker opzigt ja. Een veehouder verzwij gt het in de hoop op herstel, eenvoudig omdat de schadeloosstelling, de halve waarde van het afgemaakte vee, te gering is. In den regel houden de boeren het zoo lang stil tot dat zij er zoo goed als zeker van zijn dat het longziekte is en de toestand min of meer hopeloos wordt. 76. F. Naar aanleiding van dit antwoord, moet ik u nog eene vraag doen. Wanneer de districts-veearts nu komt, kan dan terstond de overtuiging zicli bij hem vestigen, dat de veehouder te laat aangifte gedaan heeft. Geeft de district-veearts dit dan aan den burgemeester op en wordt er proces-verbaal opgemaakt? A. Dat is moeijelijk, omdat men niet kan nagaan of er al dan niet te Lang is gewacht geworden. De loop der ziekte is daartoe te verschillend. Soms is een beest in twee dagen ziek en dood, dan weder verloopen er veertien dagen eer men zekerheid heeft. De Rijksveearts kan dus geen proces-verbaal wegens te late aangifte opmaken. Naderhand, bij de opening van het lijk, blijkt het natuurlijk. Ik heb beesten zien afmaken, waar men uitwendig niets aan bemerken kon, terwijl de longen tocli bovenmatig groot bleken. De kenteekenen der ziekte zijn soms zeer' bedriegelijk. 77. V. De oorzaak van de late aangifte is dus deze: dat de 1 toeren geene volledige schadeloosstelling ontvangen ?. A. Ja. 78. V. quot;Wordt het vee in den regel onverwijld afgezonderd ? A. In vele gevallen reeds vóór de aangifte, maar na de aangifte altijd onmiddellijk 79. V. Dus tegen de afzondering heeft men geen bezwaar ? A. Neen, als het geval er toe ligt, dan zondert men af, ten einde moeijelijkheden te voorkomen, 80. V. Bestaat er goede gelegenheid tot afzondering? A. In Friesland is die gelegenheid gebrekkig. Schuur en stal zijn daar in den regel onder één dak , en het vee dat afgezonderd moet worden, gaat uit den stal in de schuur; dus blijft het onder hetzelfde dak, omdat men geene andere gelegenheid heeft. |
81. V. Zou het wenschelijk zijn dat daaromtrent betere maatregelen werden voorgeschreven? A. Wenschelijk is het, maar de uitvoering is moeijelijk, omdat men gevaar loopt van het eene op het andere struikelblok te stooten. Het ware echter ongetwijfeld wenschelijk dat ieder veehouder zorgde voor voldoende localiteit tot afzondering, zoo in den winter als des zomers. 82. V. Wordt er voldoend toezigt gehouden op het aangetaste vee, opdat het niet in aanraking kome met het gezonde vee? A. Ja, daarop wordt zeer naauwkeurig gelet. 83. V. Wie oefent dit toezigt uit? A. De districtsveearts of de gemeenteveldwachters. 84. V. Wordt het zieke vee onmiddellijk na de aangifte afgemaakt? A. Ja, nog denzelfden dag van het onderzoek, of bij aangifte in den laten avond den volgenden ochtend vroegtijdig. 83. V. Waar geschiedt die afmaking? A. Doorgaans op het erf in de open lucht, doch niet zelden in het bijzijn van vele personen, die dan de besmetting overbrengen. 86. V. Gij geeft dus een toestemmend antwoord op punt 12, luidende: «Heeft het bij art. 16 der wet van 1870 voorgeschreven onderzoek van den districtsveearts of van zijnen plaatsvervanger in den regel onverwijld na het doen der aangifte plaats? En worden door dezen steeds met den noodigen spoed de noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van besmetting voorgeschreven en bevorderd? A. Ja, daarop heb ik geene aanmerkingen. Dit alles gaat gewoonlijk goed en geregeld. 87. De heer Bcgram: In verband met uwe mede-deeling dat er te weinig districts-veeartsen zijn, veroorloof ik mij de vraag of door dat gebrek niet wordt teweeg gebragt dat het onderzoek te laat plaats heeft? A. Ja, het onderzoek van den veearts of van zijn plaatsvervanger geschiedt vaak te laat, maar wanneer liet onderzoek eenmaal heeft plaats gehad, dan volgen de overige maatregelen spoedig en geregeld. De taxateur komt terstond en de slager staat gewoonlijk reeds gereed om het dier af te maken. 88. De VoonKter: Indien van een koppel vee liet eerst besmette rund werd afgemaakt en de overige verdacht werden verklaard , maar dan later tot het afmaken van den geheelen koppel werd overgegaan, verzekerde men zich dan of onder die verdachte runderen zich ook aangetaste bevonden, opdat men, dit zoo zijnde, met verdubbelde zorg tegen de verspreiding van besmetting zou kunnen waken? A. Ja; eerst heeft een naauwkeurig onderzoek door den districts-veearts of zijn plaatsvervanger plaats, waarna de dieren worden gemerkt en aangeteekend. Zij mogen niet vervoerd worden. Die dubbele voorzorg acht ik overbodig. Het hoofddoel van het onderzoek betreft de geheele of gedeeltelijke schadevergoeding. 81). V. Hoe wordt gehandeld met den verkoop van het vleesch dor afgemaakte runderen ? A. Dat gaat niet goed; in den regel wordt het vleesch verkocht. De zorg tegen het overbrengen der smetstof is vaak veel te gering; het vleesch en de huiden worden langs wegen en vaarten vervoerd, dikwijls langs koppels vee, zonder dat er in het minst op gelet wordt. De afval wordt in den grond begraven , na met ongebluschte kalk bestrooid te zijn geworden; maar ik betwijfel of dit laatste wel altijd plaats vindt. |
3
10
90. F. Wenscht gij dus daaromtrent beter toezigt? A. Ik zou een anderen maatregel verlangen. Werd het mij gevraagd, ik zou den Minister in overweging geven al het afgekeurde in den grond te doen begraven, en het goedgekeurde in vaatjes te laten kuipen en naar elders vervoeren , zonder dat gevaar voor besmetting ontsta. Men komt bij ons vleesch koopen uit Amsterdam, dat naar de kazernes wordt gevoerd. De Minister van Binnenlandsche Zaken zou met zijn ambtgenoot voor Oorlog in overleg kunnen treden om dat goedgekeurde vleesch voor de militairen aan te koopen. Nu wordt veel vleesch van longziek vee verkocht en geleverd. 91. V. Meent gij dat het vervoer van longziek vleesch de besmetting bevordert ? A. Dat durf ik niet verklaren, wel het vervoer der huiden. Er zijn voorbeelden van, dat in Groningen huiden werden gebragt in een stal, en dat weken daarna de longziekte daar.uitbrak. Omtrent het bloed heb ik geen voldoende gronden om mij daarover uit te laten, — wel aangaande het vleesch : ik kan het ruiken of dit afkomstig is van longziek vee. 92. V. Men acht het vleesch onschadelijk voor de gezondheid; meent gij nu dat het voldoende is maatregelen te nemen om het vleesch van afgemaakte dieren onmiddellijk in goed gesloten vaatjes te vervoeren naar de plaats van bestemming? A. Ja; maar zij die met het afmaken belast worden, gaan daarmede te ruw te werk. Arbeiders enslagters zijn met bloed bespat en verwijderen zich in dien toestand. Het heet wel dat zij ontsmet worden, maar dat laat veel te wenschen over. Ik zou het veel beter achten indien men gelastte, dat die slagers voor zulk eene gelegenheid een linnen pakje aantrokken, dat later ook in den grond gestoken werd om alle besmetting te voorkomen. Ik zelf heb op mijn stal daarvan eenmaal al het nadeel ondervonden. In mijne betrekking van sub-ontvanger der accijnsen, trad in het voorjaar van IN.V7 de zoon van een slager bij mij binnen om een accijnsbiljet te halen. Toen ik zijn biljet schreef, had ik geene zieke koeijen, en vier weken daarna had ik longziekte op stal. Al was nu ook de jonge slager doornat, want het stortregende, toch ben ik overtuigd dat door zijne komst besmetting heeft plaats gehad. Hij had zich namelijk in den stal tusschen een paar runderen geplaatst , waarvan er één ziek werd. Zestien dagen daarna kon de veearts verklaren dat het longziekte was. Sedert dien tijd ben ik zoo vreesachtig voor de slagers, dat geen hunner ooit in mijne stal wordt toegelaten. 93. V. Gij zoudt het dus wenschelijk achten, dat de plaats waar dat rund geslagt wordt, ontsmet wierd V Wordt dit echter niet gedaan? A. Er wordt niet genoeg op gelet. De zorg voor de ontsmetting wordt overgelaten aan een politie-dienaar. 94. V. Gij acht dus dat toezigt onvoldoende? A. Ja. De Voorzitter: Wenscht do heer Begram nog eene vraag te doen? De heer BeKrani: Ik vind de antwoorden van den getuige zoo duidelijk, dat ik er niets bij te voegen heb. De huiden worden niet ontsmet; er wordt te ligtvaardig te werk gegaan met den verkoop daarvan, want het zal daarbij wel gebeuren dat zij de smetstof verspreiden. A. Ik ga van het beginsel uit dat een beest dat volkomen gezond is , maar in de nabijheid van aangetast vee is geweest, de ziekte kan verspreiden, daar het haar van de huid smetstof in zich bevat. Ik meen duidelijke bewijzen daarvan te hebben gehad op mijn eigen boerderij. 9igt;. De heer Schrpel: Als de smetstof zoo ligt wordt overgebragt, kunnen dan ook de veeartsen in hunne kleèren de besmetting verspreiden ? |
A. In de laatste jaren zie ik ze doorgaans in regenjassen gekleed, die eerst zijn natgemaakt met carbolzuur, zoodat er uitwendig niets aan kan blijven hangen. 96. De heer Begram: U zegt dat er door de veldwachters toezigt wordt gehouden. Zou dat anders moeten plaats vinden ? A. Ik geloof dat het toezigt best aan de veldwachters toevertrouwd kan worden, maar de instructien zouden wat krasser moeten zijn. Men laat ze nu vaak vleesch ver-koopen, en dan deelen ze wel eens met de slagers. Het moeten zelfstandige personen zijn, en de reglementen en besluiten moeten gehandhaafd worden. Laat men ze liever een weinig meer loon geven, want de belooning is wel wat schraal, dan zouden ze beter hun pligt volbrengen. Dan zou voorkomen worden dat men zegt, zoo als men nu wel eens hoort: ja, de veldwachter heeft er een paar gulden aan verdiend! Men moet streng verbieden dat zé in eenige overeenkomst met de koopers treden. 97. De heer Wybenga : Vroeger was het in eene, mij bekende, gemeente in Friesland, waar de longziekte hevig heerschte, de gewoonte om de huiden in te zouten en terstond naar de looijerij te zenden. Gebeurt dat nu niet meer? A. Wanneer zij gekorven worden , worden zij met onge-blnschte kalk bestrooid. Destijds werden de huiden dadelijk naar de looijerij gezonden , maar thans worden zij met het vleesch verkocht. Eu dat is mijn bezwaar. Wanneer de veeartsen, die de afmaking gelasten , ook zorgden dat de huiden dadelijk naar de looijerij gingen , had ik veel minder tegen de tegenwoordige wijze van handelen, 98. V. Het is u dus bekend dat de huiden toen niet verkocht werden , en nu wel ? A. Ja. 99. De Voorzitter: De waarde van het vee ter afmaking bestemd wordt beoordeeld volgens de wet, naar den toestand waarin het zich bevindt op het oogenblik dat de burgemeester tot onteigening overgaat. Wordt dat voorschrift bij u opgevolgd, of is de waardering in den regel gelijk aan die van de waarde van het gezonde vee ? A. Gelijk aan de waarde van het gezonde vee. 100. V. Zou het naar uw oordeel niet wenschelijk zijn dat men zich strenger hield aan de bepaling der wet, die wil dat de prijs van het rund berekend wordt naar den toestand waarin het zich bevindt op het oogenblik dat het in het bezit van den burgemeester overgaat? A. Zeer zeker; maar aan wien ligt de schuld als aan deze bepaling niet de hand wordt gehouden? De districtsveearts laat zich soms drie, vier, vijf dagen wachten. De •schade veroorzaakt door de nalatigheid van den veearts, zou dan ten laste van den boer komen. 101. V. Geschiedt de betaling op tijd ? A. Ja, bij ons gaat dit zeer goed. 102. V. Volgens art. 19 der wet van 1870, in verband met het Koninklijk besluit van 30 October 1872 (Staats-Nad nquot;. 105), moet aangetast, verdacht of hersteld vee van een merkteeken worden voorzien, dat, als het vee opgehouden heeft verdacht te zijn, onkenbaar moet worden gemaakt. Waarin bestaat dat merkteeken ? Is het voor iedereen duidelijk zigtbaar? A. Dit merk bestaat uit eene V- (verdacht) geknipt in het haar op het kruis van het beest. Bij de gezondver-klaring wordt dit merk door een G. (gezond) vervangen. Het merk is in den regel duidelijk zigtbaar, want wordt het teeken onduidelijk, dan zorgt de opzigter, dat het vernieuwd wordt. |
11
103. y. Welke opzigter is daarmede belast V A. De buitengewone opzigter over het zieke vee. 104. V. Die zijn niet altijd ter plaatse aanwezig. Wie belast zich dan met het merken? A. Hen dienaar vau de politie knipt het merk met den districts-veearts of voor hem. Later komt dan de opzigter voor het longzieke of verdachte vee, die, naar den toestand is, het merk langer of korter moet onderhouden. 105. F. Zijt gij niet van oordeel dat het merk op de hoorns de voorkeur verdient ? A. Dit zou goed zijn als het merk er later weêr kon afgenomen worden. 106. F. Men zou dan bijv. bij de verdachtverklaring op de linker hoorn kunnen branden eene F. (verdacht) en bij het einde van dat tijdperk op de andere hoorn te plaatsen de letter O. (ontsmet.) Dat zou mijns inziens de voorkeur veriienen, daar het merken met de schaar zoo ligt vernietigbaar is, vooral wannaer dit geschiedt in het voorjaar bij de gladharige Friesche koeijen. A. Ik herinner mij nog dat er bij de invoering van het eerste provinciale reglement groote tegenstand heeft bestaan tegen het merken en branden. Sedert is er echter zooveel veranderd dat men er thans gerust toe kan overgaan om de hoorns een brandmerk voor besmetting en ontsmetting te geven. Later tocli heeft zulk een gemerkt beest nog grooter waarde dan een ander dat altijd gezond is geweest, ook het kalf van een uitgeziekt beest is minder vatbaar voor de longziekte. Als maatregel van voorzigtigheid zou ik derhalve willen adviseren tot het doen branden op een der hoorns bijv. de letter F., terwijl als het beest genezen is op den anderen hoorn een O. geplaatst zou kunnen worden. 107. F. Zou die maatregel aanbevelenswaardig zijn met betrekking tot het vervoer en aan de markt brengen van verdacht vee? A. Ja, het branden zou altijd iets voor hebben, want er blijft altijd iets van over. 108. F. Gebeurt het dat verdacht vee of vee in de door den Minister van Binnenlandsche Zaken aangewezen streken, vervoerd of naar de slagtbank gebragt wordt zonder aangifte aan den burgemeester of zonder vervoerbiljet (Koninklijk besluit van 28 February 1877, Staatsblad n0.2'j)? A. Neen, als zulks geselliedt, dan gebeurt het altijd met toestemming van den burgemeester. Vroeger mogen er in dit opzigt misbruiken hebben plaats gehad, doch thans heeft dit opgehouden. 10!). F. Heeft liet slagten van verdacht vee wel eens plaats op den stal, waar het zich bevindt ? A. Bij mijn weten niet. Wel gebeurt dit soms in de schuur. 110. F. Worden op de stallen de ledige plaatsen van zoodanige geslagte of vervoerde runderen spoedig door andere, gezonde aangevuld? A. Ja, wel met eigen verdacht vee, doch niet met vee van elders. De veehouders wachten er zich voor om hunne stallen in gevaar te brengen en zich schade te berokkenen, want de ondervinding leert toch dat nieuw vee op een uitgeziekten stal gevaarlijker is dan het eigen vee. 111. F- Dus naar uw oordeel is de boer voorzigtig met vee te koopen, omdat hij dit in zijn nadeel acht? A. In den regel wacht hij een half jaar vóór dat het vee met elkander vermengd wordt. |
112. F. Is het uitvoerbaar om op de stallen of op de weiden, waar rundvee wordt vet gemest, voldoende toezigt te houden, zoodat dadelijk bij het ontstaan der longziekte aangifte worde gedaan en geen vervoer van aangetaste of verdachte runderen geschiede? A. Dat zou zeer moeijelijk wezen. Bij ons is evenwel, voor zoover mij bekend, geen misbruik gemaakt van het gebrek aan toezigt. Toezigt kan evenwel gehouden worden, zooals in de laatste jaren geschied is, door buitengewone opzigters. Deze moeten overal inspecteren ; en als zij deskundigen zijn, is het voor hen niet moeijelijk om het zieke vee van het gezonde te onderscheiden. 113. F. Het is u zeker bekend dat de Regering somtijds den maatregel heeft genomen om een geheelen kring besmet te verklaren. Dan is de uit- en invoer van verschillende artikelen in dien kring niet geoorloofd. Waren de middelen, die aangewend waren om dit te beletten, naar uw oordeel voldoende? A. Ja, er werd goed het oog op gehouden, en wanneer er vervoer plaats moest hebben, dan ging dit met toestemming van den veearts en van den burgemeester. Omstreeks drie jaren geleden hebben wij bij ons ook dien kring gehad, en wanneer liet vee vervoerd moest worden naar de plaats, waar men het slagtte, dan geschiedde het onder geleide van de politie. 114. F. Waren die maatregelen niet te drukkend? A. Neen, het kostte een gulden voor politietoezigt. 115. F. Naar aanleiding van dien maatregel is de Minister er toe overgegaan om veeopzigters aan tu stellen, die belast waren met het opschrijven en nomineren van al het rundvee. Is die maatregel bij u ook toegepast? A. Ja. 116. F. Op' wiens voordragt waren die opzigters benoemd? A. Dat is mij onbekend. Ik weet wel dat de keuze niet altijd even gelukkig geweest is, en dat die opzigters niet altijd genoegzame kunde bezitten. Maar het is mij onbekend of de benoeming door den Minister geschiedde, dan wel of men hem een voordragt deed. 117. F. Naar uw oordeel dus zijn die opzigters inden regel niet de geschikte personen geweest voor den werkkring, die hun was aangewezen? A. Neen. 118. F. Dat lag, gelijk gij zegt, aan hunne onkunde. Maar lag het ook misschien niet aan te schrale bezoldiging? A. Neen, dat niet; zij kregen f 80 in de maand en waren dus ruim bezoldigd. Ik heb wel eens gezegd dat zij hun geld te gemakkelijk verdienden en er niet genoeg voor deden. Zij moesten meer werk doen en konden voor f 80 's maands wel dagelijks in liet veld komen. Dat heeft veel te wenschen overgelaten. 119. F. Kwamen die veeopzigters, belast met het houden der lijsten, ook van tijd tot tijd in aanraking met het gezonde vee? A. Neen; wanneer er een ziekestal was, kwam daar in den laatsten tijd een afzonderlijk opzigter die met het zieke vee belast was. De Maatschappij van Landbouw, waarvan ik hoofdbestuurder ben, heeft zoo sterk bij den Minister aangedrongen, dat men voor het zieke vee een afzonderlijken opzigter verkregen heeft. Twee opzi gters waren voor het gezonde vee aangesteld; en zoodra er een verdacht beest was , mogten zij daar niet bijkomen. Wij hebben daar zoo sterk op aangedrongen, want de veehouders kregen zelf proces-ver baal. 120. F. Zijn u voorbeelden bekend, dat het aanleiding heeft gegeven tot verzet? A. Er is geen proces geweest, maar het heeft wel moeite veroorzaakt. |
12
13
niet doet, znl men eraltijil mede bezwaard blijven. Zoolang de kiem hier of daar lestaat, is de smetstot zco fijn , dat zij zich toch weder verspreiden zal. 135. F. Bus is het, volgens uw oordeel, meer aan het toeval toe te schrijven , dat in Noordholland sedert 1872 geen longziekte meer heerscht, terwijl men daar toch geen andere maatregelen heeft genomen , dan afmaking van het aangetaste vee? A. Ik kan dat niet toestemmen. Het is geen toeval. In Noordholland heeft de bevolking een ander karakter; zij heeft daar medegewerkt, en in Friesland is dit niet gebeurd ; men staat daar in dat opzigt zeer ten achteren. Van den eenvoudigen boer ontvangt men weinig of geen medewerking , om de ziekte te bestrijden. Dit is het verschil tusschen Noordholland en Friesland. Ook is het Friesche vee wel van een ander ras. Het Noordhollandsche is platter en gezetter en meer geschikt voor vleeschvor-ming, dan het overvloedig melkgevende vee in Friesland. 136. F. Dus de verschillende uitkomsten in Noordholland en Friesland zijn eensdeels toe te schrijven aan meerdere medewerking van den veehouder in het eerstgenoemde gewest en anderdeels aan verschil in ras? A. Ja. 137. V. Punt 9 van vraag 111 luidt: gt;Wordt naar uw gevoelen , de ziekte alleen door besmetting verspreid, of zijn voorbeelden aan te wijzen, dat zonder eenige bekende, van buiten inwerkende of op te sporen oorzaak, de ziekte is ontstaan ? quot; A. Bij mij slaat het vast dat ze alleen door besmetting wordt overgebragt, ofschoon men niet altijd weet aan te wijzen hoe. 138. f'. Zijn er geene ziektegevallen geweest waarvan de oorsprong niet op te sporen is ? A. Ja. 139. V. Toen in 1843 of 1844 de longziekte voor het eerst in Friesland werd ontdekt, gebeurde dit in de woudstreken. Men schreef dit toe aan mest die over het land verspreid was. A. Men heeft verschillende oorzaken genoemd, onder anderen ook dit, dat iemand uit Nyega in Noordholland hooi heeft gekocht en dit heimelijk in Friesland heeft ingevoerd. Een tweede geval deed zich te Vriens voor. In het eerst wist men daarvoor geen oorzaak op te geven, maar later bleek dat het een paar kooplieden uit Holland in die s'reek waren geweest. Hetzelfde gebeurde te Warns , waar drie Hollandsche boeren waren geweest. Dergelijke oorzaken zijn vermoedelijk ook voor andere streken op te geven. Dij mij staat het vast dat de ziekte alleen door besmetting en door geene andere oorzaak wordt overgebragt. 140. V- Zouden het afwerpen van kalveren, de voeding, het drinkwater, de inrigting der stallen, enz. op de meerdere ontvankelijkheid voor de smetstof van invloed zijn ? A. Het afwerpen van het kalf is een gevolg van de kiem der ziekte, en na het afwerpen is veelal het dier behouden en herstelt, althans zoo de ziekte niet reeds zigtbaar vorderingen heeft gemaakt. Is er geen besmetting aanwezig, dan zullen voeding en drinkwater de ziekte niet aanbrengen. De inrigting der stallen is eene gewigtige zaak, en muffige dompige stallen zijn natuurlijk slechter dan luchtige en hooge; maar ook die inrigting zal de ziekte niet veroorzaken. 141. V. Aangenomen dat de stal de ziekte niet aanbrengt, dan zal bij toch wel de besmetting bevorderen. Strijdt daarmede niet de maatregel der Regering om in den zomer het vee op te stollen als deze réeds in den winter zoo schadelijk te achten zijn ? |
A. Zeer zeker; maar aan den anderen kant is er meerdere r iimte in den stal na het afmaken van sommige beesten bij het uitbreken der ziekte. Het is beter een verdacht dier meer af te maken, dan liet in de ópen lucht dood en verderf om zich te laten verspreiden. Den maatregel van de opstalling heb ik steeds toegejuicht; men kan dan de menschen uit den stal weren die de smetstof zouden kunnen overdragen. 142. De heer Besrani; Is de inrigting der stallen in den laatsten tijd niet verbeterd? .1. In zoovérre niet, dat de vorm vrij wel dezelfde is gebleven. 143. V. En vroeger had men geen longziekte; men kau dus deze niet aan de stallen toeschrijven ? A. Neen. Thans zijn de stallen luchtiger, ruimer en hooger gebouwd. Toen ik nog een knaap was, gebood mijn vader mij stee.Is de stallen goed warm en gesloten te houden. 144. V. Gij zijt voor het opstallen gedurende den zomer; zijn dan in dat saizoen destallen niet luchtig? Houdt men dan alles digt gesloten ? A. Des nachts is alles zoo veel mogelijk open, maar des daags moeten deuren en vensters gesloten blijven wegens de vliegen. 145. De Voor®l#lt;cr: Het beeft de aandacht getrokken , dat vooral in moerassige streken, zoo als in Noordholland en in de nabijheid van Sloten, de ziekte hevig voorttiert. Gelooft gij dus niet dat misschien die lage landen meer aanleiding geven tot besmetting van de hoogere streken V A. Men noemt de streek rondom Sneek, waartoe ook Wijmbritseradeel liehoort, altijd een laag land, docli bel behoort tot bet vruchtbaarste land in de provincie Friesland. De lage landen in onze streek zijn zoo vruchtbaar mogelijk. Juist door de vetheid en den voordeeligen groei van het gras in onze landen ontwikkelt zich het vee zoo uitmuntend, wat fijnheid en melkgevende kracht betreft; maar ook daar vindt men het meest de longziekte. 146. F. Ik twijfel niet aan do vruchtbaarheid van het land, maar wanneer gij zelf zegt dat door dien vochtigen grond de groote massa hooi ontstaat, en ook de veredeling van het vee daarvan het gevolg is, waardoor vooral de melkgevende kracht van het rund bevorderd wordt, dan volgt daaruit dat door den aard van dien grond de besmetting wel eenigzins bevorderd wordt. A. Ik geloof het omgekeerde: door den aard van den grond wordt het rund er vatbaarder voor, maar niet ten gevolge van de vocht. Het is een gevolg van de groote vruchtbaarheid van den grond. 147. V. Wij zijn het dus in zooverre met elkander eens dat ten gevolge der groote vruchtbaarheid de besmetting bevorderd wordt? A. Ja. 148. V. Daardoor is ook door u antwoord gegeven op de vraag omtrent de rassen. A. Ja; zekere rassen en familien uit die rassen zijn er veel vatbaarder voor dan anderen. 149. De heer de Jonge: Gij meent dus dat het gras hetwelk daar groeit, vatbaarder maakt voor de longziekte ? A. Ja, want dat gras mankt het vee fijn, en het fijnste vee is het vatbaarste voor de longziekte. |
4
44
150. V. Welke waarde wordt door u aan de inenting1 gehecht? A. Ik hen een van de grootste voorstanders van de inenting geweest en heb ze twee sx drie malen in mijne stallen toegepast, en wel niet gunstige resultaten. Ook de statistiek in de gemeente Baarderadeel levert, van 1848 tot 1859 , gunstige resultaten. Of men nu later met minder zorg met de inenting te werk ging of dat men het op andere wijze deed weet ik niet, maar later heb ik de ondervinding gekregen dat men met de inenting de longziekte op de stallen brengen kan. En aldus is het middel even ernstig als de kwaal. Ik heb het opgemerkt bij goede vrienden van mij. Wetenschappelijke mannen hebben daar de inenting toegepast; en wanneer men niet vertrouwen kan op de inenting van wetenschappelijke mannen, zou ik de inenting van de gepatenteerde veeartsen in liet geheel moeten ontraden. Er komt nog bij dat in de laatste jaren gebleken is dat de ziekte er zich in het geheel niet om bekommert of het vee ingeënt is geweest of niet. Ik herhaal het, twee ii drie malen heb ik de inenting toegepast met gunstig resultaat, na vier of vijf weken had ik geen ziek vee meer, maar de ziekte kan ontstaan door de inenting, en daarom betwijfel ik de goede uitkomsten. 151. V. Dus verdient volgens u de inenting geen aanbeveling en is zij zeer gevaarlijk? A. Zeer juist, zij kan gevaarlijk zijn. Het blijkt ook uit de brochure van van Luox. 152. De heer Be gram: Waren er meer die met goed succes ten uwent ingeënt hebben? A. Ja. De verpligte inenting van de veeverzekeringsmaatschappij van Haskerland en Baarderadeel geeft blijkens de statistiek daarvan eene gunstige verhouding. Daarom was ik, zoo als ik zeide, er eerst voor, en is sinds mijn vertrouwen wel wat geschokt. 153. V. Heeft men niet kunnen ontdekken of er ook bijzondere omstandigheden bij inentingen hebben plaats gehad; of de tijd waarop, de personen waardoor en de stof waarmede is ingeënt, goed gekozen waren? A. Neen, ik durf niet beslissen of het verspreiden van de ziekte het gevolg geweest is van het roekeloos omgaan met de stof. Ik ben geen kenner in dat opzigt; maar mijns inziens moest een man ais van Sta , die met de kunstbewerking belast was, dit geweten hebben. 154. V. Lieten vroeger sommigen in Friesland hun vee inenten, ook al heerschte de ziekte niet ? A. Ja, in Baarderadeel; en ook enkelen bij ons. Bij ons gebeurde het alleen als de longziekte in de nabijheid was. 155. V- Wordt het nu geheel nagelaten? A. Ja, er wordt niet meer ingeënt. 156. De Vooralller; Acht gij anders de staart het ligchaamsdeel het best voor de inenting geschikt? A. Ja, ik zou daarvoor geen beter ligchoamsdeel weten aan te wijzen. 157. V. Heeft de praktijk u ook een ig geschikt middel aangewezen om de longziekte te weren? A. De praktijk heeft mij alleen geleerd zorgvuldig op te passen dat geen besmet vee met het gezonde in aanraking komt. Ik zorg daarom dat mijne stallen gesloten zijn, zoodat er niemand inkomt, die ik er niet verkies te zien. Het strooijen van karbolzuur, het ingeven van zwavelzuur of andere middeltjes, heeft mijns inziens niets te beteekenen. |
158. De heer Wybenga: In Wijmbritseradeel heeft de longziekte veel geheerscht. Zijn u ook enkele streken bekend waar die ziekte nooit is geweest? A. Zij heeft zich nooit vertoond op eene Zathe en Lan-den genaamd: Top, gelegen onder het dorp Oppenhuizen, waar overigens veel longziekte heeft geheerscht. Daarvoor bestonden mijns inziens natuurlijke redenen. Het land van dien veehouder wordt aan de noordzijde gedekt door een water van meer dan 100 meters breedte; aan de oostzijde door hooiland dat 2 of 3 malen 's jaars wordt gemaaid en waar nooit vee opkomt; en aan de westzijde eveneens door eene breede watering. Voorts heeft hij het geluk gehad dat aan de zuidzijde nimmer besmet vee is geweest. 159. De Voorzitter: Volgens de statistiek der provinciale verslagen, ook van Friesland, blijkt dat in 1871-1875 de longziekte niet heeft gewoed onder anderen in Achtkarspelen, Sniallingerlund, Ooststellingwerf, Sloten, Dokkum en Schiermonnikoog, ja dat er zelfs geen geval is voorgekomen. Kunt gij de oorzaak daarvan vermoeden? Men kan toch niet volstaan met de opmerking dat aldaar geen vee is. In Smallingerland zijn bijna 7000 en in Achtkarspelen ruim 6000 runderen. Toch kwam daar geen geval van ziekte voor. A. Dit feit pleit geheel voor mijn stelsel. De ziekte is daar niet geweest; derhalve kon de smetstof er niet verspreid worden. 160. De Voorzitter: Aangenomen dat dit zoo is, geeft Wonseradeel een zeer zonderling voorbeeld. Daar waren meer dan 13 000 runderen en deden zich voor in 1871 22-i gevallen. » 1872 249 » 1873 142 » 1874 61 » terwijl men er sedert niets meer van ziekte verneemt. Daar was de longziekte dus heerschende. In één jaar 249 gevallen beteekent toch iets. Sedert 1875 verneemt men in die gemeente van geene besmetting meer. Wat kan daarvan de oorzaak zijn ? A. Dat durf ik niet te zeggen. Van de gemeente Donia-werstal weet ik, dat zij min of meer geïsoleerd ligt, afgescheiden door water- en rietlanden. 161. V. Zijt gij van oordeel dat daar waar de beweging in den veestapel liet grootst is, ook het gevaar het grootst is, niet om den aard der beweging, maar omdat het rundvee minder geschikt is om te reizen ? A. Neen, de ondervinding leert dat zij die veel handel drijven en veel vee koopen minder aangetaste beesten hebben gehad dan zij die hun eigen veestapel behielden, zoodat men hier veronderstellen moet, dat sommige familien meer vatbaar zijn voor de ziekte. 162. V. Nu komt vraag IV, die zeer belangrijk is. Dat de Regering niet meer zou kunnen doen, uit uwe antwoorden is voldoende gebleken dat gij daarover anders denkt. Maar welke middelen kunnen nu worden aangewend om te verzekeren dat de aangifte tijdig geschiedt, dat do afzondering plaats hebbe en verder al datgene wat tot het uitroeijen der ziekte wordt noodig geacht? A. In de allereerste plaats wensch ik te doen opmerken , dat het niet genoeg is indien de Regering slechts de helft vergoedt van de waarde van het aangetaste vee. Daarom geeft de eigenaar het zoo laat mogelijk aan, in de hoop dat het zal beteren, en hij dan weder de volle waarde daarvoor zal kunnen maken. De ondervinding heeft geleerd — mij althans is het meermalen voorgekomen — dat wanneer in een koppel van 30 stuks de longziekte uitbreekt, een derde gedeelte bezwijkt, |
15
een ander derde wel wordt aan getast, maar herstelt, terwijl men aan de overige tien stuks hoegenaamd niets kan zien; die blijven dus volmaakt ongeschonden. Dit nu houdt velen zoolang terug van do aangifte. Daarom moet men de schadeloosstelling niet minder stellen dan V4 gedeelte van de waarde. Ik hoop dat de Ministers zullen volhouden en dat de leden der Tweede Kamer de gelden zullen toestaan om de afmaking door te zetten. Had men dat eenige jaren geleden- gedaan, dan geloof ik dat niet slechts honderd duizenden, maar millioenen aan de ingezetenen en het Rijk 1 bespaard zouden zijn. Bij de tegenwoordige hooge waarde I van ons rundvee is het van groot belang, dat ae uitvoer vrijgesteld worde en ook Pruissen ons vee weder aanneme. Iö3. F. Gij zoudt het dus wenschelijk achten, dat voor een aangetast dier 3/4 van de waarde wierd teruggegeven, ten einde daardoor de tijdige aangifte te bevorderen? A. Ja. 104. De heer Besram: Ik vind de opmerking van den getuige zeer interessant, maar wensch toch iets te vragen over de andere middelen die de Regering aan de hand geeft. Er wor.lt niet alleen verlangd dat er aangifte zal worden gedaan van het aangetaste vee, maar dat er ook geen vervoer zal plaats hebben eu dat de aanvoer van verdachte runderen op de markten worde belet. Zouden er nu uit een maatregel om % der waarde voor aangetast vee toe te staan (want voor niet-aangetast vee krijgt men geheele vergoeding) geene kwade praktijken kunnen voortkomen? A. Ik heb meer in algemeenen zin gesproken van de afmaking van ziek vee. Als men het stelsel van afmaking volgt, moet er voor het eerste rund, als er blijkt dat het de kiem der besmetting zou zijn geweest, eene premie aan den boer gegeven worden, opdat er spoediger aangegeven worde; maar blijkt bij de opening, dat hij al langen tijd de smetstof heeft laten bestaan, dan wilde ik hem straffen door hem niet eens de helft van de waarde te geven. Men zegt, dat het wel eens geschiedt, dat een veearts in zulk een geval 4 of 5 dagen laat verloopen eer hij komt onderzoeken en het beest dan nog een dag Iaat staan om te zien of het er van sterven zal. Ik ga van het beginsel uit: beloon de menschen goed, en dan zullen zij goed werken. Ik geloof dus, dat, als de Regering de menschen goed beloont , zij ook op hunne medewerking zal kunnen rekenen, en dat is in dit geval zeer belangrijk. 165. V. Gij zegt, vernomen te hebben, dat een veearts toen hij na 4 of 5 dagen kwam, er uit eigen beweging nog een dag overheen heeft laten gaan, om te zien of het dier zou sterven; dan zou de boer geen schadevergoeding hebben gekregen , en dat zou zijne straf zijn geweest. Maar dan werd de gelegenheid, om de besmetting over te brengen, door dien veearts zelf bevorderd. En als ik daaraan nu vastknoop hetgeen gij straks gezegd hebt, dat namelijk, toen in uw stal de besmetting was overgebragt door een slager, gij het besmette rund terstond hebt afgezonderd en liet daardoor bij dat ééne geval is gebleven, dan volgt daaruit toch, dat afmaking van het aangetaste met onmiddellijke afzondering, een maatregel is in het belang van schatkist en veestapel, want noodelooze afmaking zal toch ook uwe bedoeling wel niet zijn? A. Wat dien éénen dag wachten betreft, dit heeft men mij medegedeeld, maar dat het vijf dagen heeft geduurd vóór dat het onderzoek plaats had, daar ben ik zeker van. 1(56. F. Gij stemt toch zeker toe, dat als de longziekte op een stal uitbreekt en de districts-veearts komt eerst na vijf dagen, dat zeer is af te keuren? A. Het is schande; het onderzoek moest vroeger plaats hebben. 167. F. Gij meent dus ook dat onmiddellijke afmaking van het aangetaste rund en afzondering van de overige runderen aanbevelenswaardig is? |
A. Ja mijnheer de Voorzitter. Maar nu vind ik ook eene vraag betreffende vervoer van aangetast en verdacht vee. Verdacht vee kon vroeger nog wel vervoerd worden, maar tegenwoordig moet het op stal blijven en wordt het niet meer vervoerd , of bet moet een vet beest zijn dat onder toezigt der politie naar den slager gaat. 168. De heei Begram : Het is mogelijk dat dit bij u zoo is, maar anderen zeggen toch het tegendeel. Men doet geen aangifte, men vervoert ook verdacht vee. En nu vraag ik; zijn er maatregelen te bedenken om dit tegen te gaan ? A. Ik laat daar of het ten gevolge van eene ministeriele aanschrijving of van eene provinciale verordening is, maar zeker weet ik dat bij ons geen veehouder verdacht vee naar de slagtplaats zal vervoeren zonder verlof van den burgemeester; dan gaat de politie mede, en die blijft er bij tot dat het beest geslagt is. Dat is ook allernoodzakelijkst, en ik geef in overweging den Minister daarmede in kennis te stellen. 169. De heer de Jonge: Wat is mve meening omtrent de veefondsen ? Kunnen die medewerken tot bevordering van het doel ? A. Ik geloof dat de oprigting van veefondsen zeer na-deelig werkt tot bevordering van het bestrijden der longziekte. Wij hebben in Friesland onderscheidene veefondsen, en wanneer nu de afmaking van het zieke rund niet van Rijkswege plaats heeft, maar het sterft, dan krijgt de veehouder toch vergoeding uit het fonds. Dit werkt de spoedige aangifte, de afzondering en de medehulp van den veehouder tegen , daar hij nu toch verzekerd is de waarde van zijn rund te ontvangen. 170. De ToorzIMer: Heeft men bij de veefondsen in Friesland dan niet de bepaling opgenomen, dat ieder veehouder verpligt is longziek vee dadelijk af te zonderen en af te maken? A. Zoodanige bepaling helpt niet, want als de rijksveldwachter of de veearts geen proces-verbaal opgemaakt heeft, hoe zal het dan geconstateerd worden dat er verzuim is gepleegd? 171. F. Wanneer op last van den districts-veearts een rund wordt afgemaakt, dan betaalt het Rijk de halve vergoeding, en het Drechterlandsche veefonds geeft nog eene schadeloosstelling om de aangifte te bevorderen. Zulk een fonds werkt dus weldadig. In de Deemster bestaat de bepaling dat het vee afgezonderd en afgemaakt moet worden, en eerst dan geeft het veefonds schadevergoeding bij die van het Rijk. A. Zoo kan het weldadig werken; maar dat is het geval in Friesland niet, daar worden geene bepalingen gemaakt, daar wordt de waarde van het beest uitbetaald, en dan werkt het zeer nadeelig, want de boer vertrouwt er op. In het reglement van één fonds wordt zelfs volstrekt niet van afmaking gesproken. 172. De heer de «Vongc: Hebben die fondsen speciaal betrekking op vee, dat aan longziekte gestorven is, of strekken zij in het algemeen tot vergoeding, als een beest, hoe dan ook, gestorven is ? A. Zij hebben alleen betrekking op longziek vee. Zij vergoeden tot op 3/4 of op 7/s van de waarde. 173. De heer Wybcnga t Wanneer het Rijk tusschen-beide komt, longziekte constateert en het rund wordt afgemaakt, krijgt de veehouder dan niets uit het fonds ? A. Zeker wel. De veehouders krijgen uit sommige fondsen '/4 van de waarde. De schadevergoeding, door liet Rijk uitbetaald, wordt tot dat drie kwart van de waarde |
16
iiaugevuld. Uit andere fondsen geschiedt dit tot V, van de waarde. Maar of liet Leest sterft, dnn wel of het afgemaakt wordt, is hetzelfde: de fondsen geven toch het geld, vergoeden toch de waarde, en daarin ligt mijn bezwaar er tegen. Men moet het zieko vee niet laten sterven, maar het afmaken. 174. De Voorzitter; Hebt gij ook nog iets mede te deelen ï |
A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. P. Walma.. K. de Jono. wvbexga. Schepel. Begram. dk Jonge. |
17
Zitting van Dingsdag 4 September 1877.
Tegenwoordig» de heeren:
18
49
voerbaar zijn, in plaats van liet haar wet,' te knippen , op de hoorns te merken? Zou men niet op den éénen hoorn kunnen merken dat het vee verdacht was, en bij bet einde van het tijdperk op den anderen hoorn eene letter kunnen branden, waaruit bleek dat het dier weder voor vrij vervoer beschikbaar was ? A. Dat zou zeker beter zijn; het eenige gevaar is, dat de dieren den hoorn afstooten. Het is eene lastige quaestie, die zich ook bij het rundvee-stamboek voordoet. Het merk met het brandijzer op de dij moet goed ingebrand worden, om te blijven staan. Maar wanneer men liet nommer van het stamboek op eiken hoorn brandt, heeft men, al stooten zij een hoorn af, toch altijd het merk, terwijl men ook de sporen van het branden ziet. Het brandijzer kan er ook bijzonder naar ingerigt worden. 183. V. Ik wenschte gaarne uw gevoelen te vernemen over de punten 36-39 van vraag 2, de ontsmetting betreffende. A. De ontsmetting moet geschieden met het oog op de geaardheid der smetstof. Nu weet men van den aard der smetstoffen weinig , en toch meent men er zeer veel van te weten. Het was dezelfde vraag die gedaan werd in 1865, bij het begin van de runderpest. Toen heb ik eene methode aangewend, die misschien ook nu nog gevolgd wordt, maar toch niet zoo als ik het mat de runderpest deed. Smetstof kan zijn eene waterstofverbinding, waaraan de onbekende smetstof zich vasthecht. Deze waterstofverbindingen kunnen bij voorbeeld zijn phosphor waterstof, koolzuur waterstof, zwavelwaterstof, al hetwelk verbindingen zijn, die verschijnselen. op besmettelijke ziekten gelijkende, kunnen te weeg brengen. Bij de runderpest nu was de aard der smetstof niet bekend , en heb ik aldus geredeneerd: is het eene waterstofverbinding, dan moet ik een ontsmettingsmiddel nemen, dat die verbinding ontleedt, dus chloor. Maar nu zijn er ook door uitwasemingen of uitademingen sporen in de dampkringslucht aanwezig van kleinere wezens, die men » bacterienquot; noemt, die ook hier aanwezig zouden zijn. Die diertjes wijken of gaan dood door phenylzuur of carbolzuur; zij blijven wel bestaan, maar gaan dood en worden dus onschadelijk. Nu heb ik bij de runderpest deze methode gevolgd. Zijn het waterstof- of andere chemische verbindingen , dan behoort de analyse door chloor aangewend te worden. Zijn het sporen van die kleinere leverde wezens, dan moeten die diertjes gedood worden, en daarom heb ik, behalve do ontsmetting door chloor, de stallen met carboizuur laten wasschen en besprenkelen. Ik heb dus de beide voornaamste middelen, die bekend zijn, toegepast. Hoe het nu gaat met de ontsmetting bij longziekte , weet ik niet juist; maar ik geloof dat men over bet algemeen mijne methode volgt. Zuivering van de lucht en kokend water zijn ook goede ontsmettingsmiddelen. Toen ik , in overleg met den Minister Tiioubecke , op den proef-stal te Schiedam proeven nam, heb ik ook met kokend water gedesinfecteerd. Ik heb toen gezond vee in dien vroeger besmetten stal gebragt, en dat bleef gezond. Ik heb gezond vee laten eten van koehuiden , met carbolzuur gedesinfecteerd, en ook dat vee is gezond gebleven. Koud water, kokend water, al wat de smetstof vernietigt, salpeterzuur, zwavelzuur, dit alles zijn goede ontsmettingsmiddelen. Dan heeft men ook nog de drooge desinfectie door afschrobben en afkrabben van de muren. 184 V- Gij meent dus dat de tegenwoordige wijze van ontsmetting goed is? A. Ik ben er wel niet geheel juist mede bekend, maar ik geloof toch dat zij goed is. 185. De heer Bograni: Da heer Hengeveld heeft ons vele belangrijke zaken medegedeeld; maar er soms bijgevoegd: » ik weet er niet genoeg vanquot;. Ik wenscb te constateren , dat deze bijvoeging alleen betrekking had op die onderwerpen, waarmede de heer Hengeveld niet in dagelijksche aanraking komt. Andere zaken , door hem medegedeeld, weet hij bij ondervinding: bijvoorbeeld hetgeen hij zeide over de geschiktheid van sommige personen voorde betrekking die zij vervullen. Is dit zoo niet? |
A. Ja, als ik dit niet wist, zou ik het niet zeggen. Ik hoop niet, dat hetgeen ik heb medegedeeld den personen nadeel zal doen. 186. De heer Begram: Door u is medegedeeld , dat de leerlingen der veeartsenijschool nog niet geschikt zijn voor de praktijk, wanneer zij de school verlaten? A. Ik zou wenschen dat zij zich nog een paar jaren als veearts in de praktijk oefenden, alvorens als plaatsvervangend districts-veearts op te treden. 187. De beer Begran?: Worden de jongelui aan de school in de gelegenheid gesteld om praktische kennis op te doen van besmettelijke ziekten? Komen er door longziekte besmette koeijen aan de school ? A. Neen. Ik heb meermalen voorgesteld, aan de jongelui de gelegenheid te openen om zich in de praktijk te oefenen, door hen in betrekking te stellen met districts-veeartsen. 188. De heer Bcsgram: Krijgen de jongelieden aan de veeartsenijschool ook praktisch onderrigt in besmettelijke ziekten van andere dieren, bijvoorbeeld van schapen? A. Wij nemen dolle honden, waarvoor afzonderlijke hokken aanwezig zijn, ook tot oefening van de jongelieden o]). Hondsdolheid leeren zij dus kennen. De longziekte kan men niet anders praktisch bestuderen, dan bij opening van het lijk, en daartoe is op de school geene gelegenheid; maar de jongelieden worden in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de pathologische preparaten van longzieke longen. Maar wat den loop van andere besmettelijke ziekten betreft, zoo als het klaauw-zeer en de tongblaar, daar hebben wij uitstekende preparaten voor. Deze ziekten kunnen trouwens spoedig, zelfs door de veehouders, herkend worden. 181). V. Zoo, hebben de schapen ook besmettelijke ziekten ? A. Ja, pokken, schurft, klaauwzeer; maar dat wordt op de school niet praktisch waargenomen op de dieren zeiven. 100. V. Dit staat in verband met uwe meledeeling, dat de jongelieden, die pas de school verlaten hebben, niet dadelijk geschikt zijn, om de betrekking van plaatsvervangend districts-veearts te aanvaarden? A. Ik zou hen liever een paar jaren bij een veearts laten blijven. Wanneer de jongelieden pas van de school komen, steunen zij nog te veel op hunne docenten, zijn zij nog te veel gewend aan leiding en niet zelfstandig genoeg, zoodat zij soms vreemd opkijken, als zij zelf ziekten moeten onderkennen. Wat er te zien is, zien ze. Gevallen van longziekte verbiedt de wet, maar bijv. bij kwade droes onder de paarden, wanneer onder de]warden te Utrecht zich een geval van die ziekte vertoont, dan worden de leerlingen der school gewaarschuwd, en kunnen zij gedurende de ziekteen bij de lijkopening tegenwoordig zijn. 101. V. Ik kom niet op tegen de wijze waarop het onderwijs gegeven wordt, maar ik meen uit uw antwoord te moeten opmaken, dat hoewel het kundig gevormde jongelieden zijn, zij evenwel bij het verlaten der school nog de praktijk missen? A. Juist; zij moeten nog leeren op zich zeiven te vertrouwen. 192. V- Gij zeidet dat toen uw zoon plaatsvervangend districts-veearts was, hij geen werk genoeg had en o. a. ook niet verpligt was de markten te bezoeken? A. Hij bezocht wel markten omdat de districts-veearts dit aan hem overliet. Maar dit was minder wat ik bedoelde. Ik hail meer het oog op het veevervoer uit de vee-exploitatiestallen voor den transitohandel. Daarop is |
20
tlians geen toezigt en toch is dit zeer noodig. In Utrecht I alleen heeft men daarvoor een distriets-veearts noodig. Iemand, die nu uit den Haag moet komen, kan dit niet naloopen. Men heeft te Veenendaal een schapenmarkt, te Wijk eene koeijenmarkt en te Amersfoort eene varkenmarkt. Toen mijn zoon te Amersfoort woonde , bezocht hij daar de markt, maar dit gebeurde omdat hij in die stad was. 193. V. De plaatsvervangende districts-veeartsen vervullen geene werkzaamheden, tenzij geroepen. Acht gij dit niet verkeerd? Zou het niet beter zijn dat hun bepaalde werkzaamheden werden opgedragen? A. Do heeren Huffnagel en Alebs vertrouwden mijn zoon en lieten daarom ook veel aan hem over. Maar eigenlijk kan men aan de plaatsvervangende veeartsen weinig ver-pligtingen opleggen; zij worden dikwijls belemmerd door hunne praktijk. 194. V- Wanneer een plaatsvervangend districtsveearts nu geroepen wordt, ontvangt hij dan eenige belooning? A. Ja, maar die bedraagt niet veel. Mijn zoon, die te Amersfoort woonde, ontving, wanneer hij geroepen werd, zooveel dat hij een rijtuig kon betalen. Zijn dag was hij kwijt, waarvoor hij eene onbeduidende belooning ontving. 195. V. Het gevoelen dat er meer districts-veeartsen noodig zijn, wordt vrij algemeen gedeeld; wanneer men nu tot eene vermeerdering overging, zouden natuurlijk de kundigste en geschiktste personen in aanmerking komen; maar zouden er dan niet te veel aan de praktijk onttrokken worden ? A. Ik zou er niet te veel aanstellen. In Duitschland zijn de Kreit-Thier-Acrzte zeer verspreid; hier te lande hebben wij meer eene opeenhooping van vee; Zuid- en Noordhol-land zijn als het ware ééne boerderij. De groote hoeveelheid vee en de drukke handel vorderen meer veeartsen; men neme er bijv. 20, in plaats van het tegenwoordig getal 8. Ik acht het beter verpligte ambtenaren aan te stellen, die vooral niet te jeugdig mogen zijn. 19(5. V- Er zijn thans 8 districts-veeartsen en 50 plaatsvervangers; acht gij nu eene inkrimping, des noods eene opheffing van dezen en eene vermeerdering van genen noodig? A. Ja, mits men goed lette op de bekwaamheid der aan te stellen personen. Eene geheele opheffing der plaatsvervangers is niet wel doenlijk, doch men geve hun geen vast tractement, wel meerdere belooning. Ik zou de belooning wenschen verdubbeld te zien en bijv. te Utrecht en eenige andere plaatsen een distriets-veearts aanstellen. 197. V. Het toezigt op het vervoer van vee uit het noorden van ons land naar Utrecht is niet geregeld; maar is er dan wel toezigt aan de grenzen? A. Dat weet ik niet. • 198. V. Gij hebt gezegd dat gebrek aan toezigt bij den uitvoer onzen veestapel niet schaadt, omdat het vee naar het buitenland wordt verzonden; maar het is dan toch van groot belang dat geen verdacht vee ons land worde uitgevoerd, omdat de ondervinding heeft geleerd, dat dan de invoer in het buitenland belemmerd of verboden wordt V A. Het gemakkelijk vervoer werkt het verzwijgen der aangifte in de hand. Uit Groningen en Friesland is het vervoer van vee zeer gemakkelijk door de vee-exploitatiemaatschappij. Van daar dat men in Frankrijk en Belgie vaak klaagt dat men er longziek vee krijgt. Op den uitvoer met de Harlinger booteu en aan den Helder wordt goed toezigt gehouden. 199. V. Gij weet dus niet of ook aan de Belgische greiizen tcezigt is? A. Neen. |
200. V- Ik wensch nog eenige inlichtingen te bekomen omtrent de vraag, welke de eerste kenteekenen of verschijnselen van longziekte bij het rundvee zijn; kan een boer die verschijnselen voldoende onderkennen? Wanneer men geen aangifte van een ziek beest doet, verschuilt meu er zich vaak achter, dat men de ziekte niet kon onderkennen; is dit eene beweerde dan wel eene werkelijke reden? A. Wanneer men een stal met vee heeft, moet men wel deugdelijk kenner zijn en moet de ziekte heerschen, om bij een eerste of tweede geval longziekte te onderkennen; het heeft dan allen schijn van verkoudheid. Ook wordt eene gewone verkoudheid wel eens voor longziekte aangezien. Ik zou dus wenschen dat men den veehouder de ver-pligting oplegde om al het zieke vee aan te geven, onverschillig welke de ongesteldheid is. 201. De Voorzitter: De wet zegt dat men aangifte moet doen van besmettelijke ziekten in plaats van aangifte van elke ziekte. Is dat niet eene leemte in de wet? A. Het woord besmettelijke moet uit de wet. Reeds vóór dertig jaren heb ik daarop aangedrongen. 202. V. Men moet zeer voorzigtig zijn met het afmaken van gestorven dieren, ten einde de besmetting niet te verspreiden ; maar is het niet dubbel noodzakelijk dat men voorzigtig zij met de huiden ? A. Zeker. In een der vragen meen ik gelezen te hebben: worden die huiden ontsmet? ik durf dit niet bevestigen, maar het is noodig de huiden flink te ontsmetten, wil men ze nog gebruiken. 203. De heer Begrani: De maatregelen van Regeringswege genomen om de longziekte te onderdrukken, hebben geen volledig ellect gehad. Acht gij het niet een gevolg van het gebrekkig toepassen der wet, welke door onmiddellijke aangifte van een ziektegeval, vernietiging van de aanwezige smetstof beoogt, dat de longziekte nief geheel is onderdrukt ? A. Voor een groot deel ja, voor een ander niet. De onbekendheid met den aard der smetstof is daarvan eene reden. In mijnwerk heb ik reeds geschreven dat, behalve doodslaan , waarover later, inenten de eenige maatregel is. 204. De Voorzitter; Wat hoofdpunt III betreft, aangaande de oorzaken dat de maatregelen sedert de invoering der wetten en besluiten wegens tie longziekte genomen. in sommige streken gunstige uitkomsten opleverden en elders hunne uitwerking min of meer misten, zal ik u punt I niet ter beantwoording voorleggen, omdat gij waarschijnlijk niet voldoende bekend zijt met de maatregelen, die bij de eerste verschijning der ziekte in Friesland genomen en naderhand gestaakt zijn. Het spreekt intusscheu van zelf dat ik u volkomen vrijlaat daarop toch te antwoorden. In punt 2 lees ik: » In de provincie Groningen en Zeeland heeft de ziekte m verre na niet zoo gewoed als bijv. in Friesland of in Noord- en Zuidholland. Moet dit aan het nemen van krachtiger maatregelen van beteugeling worden toegeschreven?quot; enz. Ditzelfde verschijnsel openbaart zich evenzeer in de provincie Utrecht. In de gemeente Abcoude bijv. heeft in 1871 en 1872 de ziekte sterk geheerscht en is later plotseling verdwenen. In de gemeente Kamerik, 'waar de veestapel het grootst is (in 1871 bedroeg die 3418 stuks) bleef de ziekte gedurende vijfjaren heerschen. Daar bedroeg het aantal aangetaste runderen in 1874 zeventien stuks, terwijl in Abcoude, dat een even grooten veestapel bezit, liet getal het eene jaar 130 en het andere 80 beliep; daarna hield de ziekte in eens op. Heeft nu uwe ervaring u soms geleerd, waaraan is toe te schrijven dat groote verschil in uitwerking, bij bet toepassen van dezelfde maatregelen ? At Toen ik u van Kamerik hoorde spreken, dacht ik terstond, dat het verschil lag in het aldaar zoo ruimschoots aanwezige water; maar Abcoude is ook van water omringd. Het is dus moeijelijk te zeggen, waaraan het door u genoemde verschil is toe te schrijven. In mijne praktijk heb ik ondervonden, dat toen de long- |
O
I
ziekte stationair was — niet in het begin — onder anderen de gemeente Voorhout ofschoon te midden van plaatsen gelegen waar de ziekte heerschte, vrij gebleven was. Daarentegen heeft Voorhout later van de ziekte geleden, terwijl de, omringende gemeenten vrij bleven. Dit zijn zaken die moeijelijk op te lossen zijn; de reden ligt natuurlijk aan de gelegenheid, aan het toeval waarop de smetstof moeijelijker of gemakkelijker haren weg vindt en overge-bragt wordt. Op punt 3, luidende: » waaraan schrijft gij toe, dat in sommige deelen des lands de longziekte zich nooit geopenbaard heeft?quot; geloof ik te moeten antwoorden dat die omstandigheid is toe te schrijven aan het geïsoleerde dier Ï)laatsen; want de provinciën Zuidholland, Utrecht en Mesland zijn druk bezocht geworden tegenover andere provinciën, die meer in het rond liggen, waar de woningen verder van elkander staan, en het vee minder met elkander in aanraking komt.)laatsen; want de provinciën Zuidholland, Utrecht en Mesland zijn druk bezocht geworden tegenover andere provinciën, die meer in het rond liggen, waar de woningen verder van elkander staan, en het vee minder met elkander in aanraking komt. 205. J'. Ik hoorde u zeggen: » als het alleen Kamerik gegolden had, zou ik zeggen: het ligt aan het water.quot; Ofschoon de bijzonderheid niet in verband staat met deze vraag, zoo heeft zij toch betrekking op verschillende andere vragen die in deze hoofdvraag voorkomen. Daarom zou ik gaarne weten , of gij van oordeel zijt of 'het water , alsmede de andere in punt 11 van dit onderdeel genoemde zaken , kunnen bijdragen tot de verspreiding der longziekte. A. Wel zeker. Water is het gemakkelijkste middel tot overbrenging der ziekte. 206. F. Dus kan ook het drinkwater van invloed zijn op het ontstaan en de verspreiding der ziekte V A. Dat is moeijelijk te bewijzen; daartoe zou men zich moeten kunnen beroepen op spontane gevallen. In quot;t algemeen kan men echter zeggen (.at waterrijke plaatsen, lage landen , polders, broeklanden, zure gronden , bevoor-regte plaatsen zijn tot overdraging der longziekte. 207. V. Wij zullen de volgorde der vragen van onderdeel III nu vervolgen. Punt 2 vermeldt dat in de provinciën Groningen en Zeeland de ziekte op \erre na niet zoo gewoed heeft als bijvoorbeeld in Friesland of in JSoord- en Zuidholland. Moet dit aan krachtiger maatregelen van beteugeling worden toegeschreven ? Wat is daaromtrent uwe meening ? A. Ja, die omstandigheid is geheel toe te schrijven aan de goede en gestrenge maatregelen die in Groningen genomen zijn. Wat Zeeland betreft, die provincie ligt van zelf meer gevrijwaard, en daar is ook minder invoer. 208. F. Punt 3. Waaraan schrijft gij toe, dat in sommige deelen des lands de longziekte zich nooit geopenbaard heeft ? A. Aan het minder aantal met vee bezette plaatsen. Holland en Utrecht zijn om zoo te zeggen ééne boerenwoning. 209. F Punt 4. Waaraan schrijft gij toe, dat in bepaalde streken of provinciën de ziekte sterker blijft heer-schen dan in andere, waar zij eveneens vroeger veelvuldig voorkwam? A. Aan de mindere zorg waarmede de zaak behandeld wtrdt; €aan de opeenhooping van boerenwoningen, digte bevolking, vochtigen bodem enz. Maar vooral aan gemis van liet nemen van voorzorgsmaatregelen. Ik wijs hierop Overijssel, waar de heer van Itteusum de inenting zeer heeft bevorderd, en waar men daarna niet van de ziekte te lijden had. 210. F Punt 5. In vele gemeenten, in verschillende provinciën des Kijks, bleek afzondering van het verdachte en afmaking van het aangetaste vee voldoende om de ziekte spoedig te overwinnen , terwijl elders dit middel zijne werking scheen te missen. Waaraan kan het toe te schrijven zijn dat door dezelfde middelen tot bestrijding r.ulke verschillende uitkomsten worden verkregen? gt;'0. 35. 3. |
A. Daarvoor zijn geen bepaalde gronden aan te geven ; dat hangt van omstandigheden af waaronder zich de ziekte heeft verspreid. Als voorbeeld wijs ik weder op Voorhout. 211. F. Punt 6. Waarom wordt in sommige gevallen afmaking van geheel den koppel, waarbij zich de ziekte had vertoond, in andere alleen afmaking der aangetaste runderen, met afzondering der verdachte , noodig gaacht ? A. Ik heb achter die vraag een vraagteeken geplaatst; ik begrijp haar niet. Het kan te pas komen, dat men slechts één dier afmaakt, als het een nieuw aangekocht beest is. In dat geval kan men afwachten of hetwelligt bij dat ééne rund blijft; maar is de maatregel van afmaking algemeen, dan moeten de dieren, die op de stallen staan en die in de weide zijn , daaronder evenzeer begrepen worden. Op grond van mijne ondervinding te Voorschoten en elders opgedaan, kan ik verklaren dat de boeren op het laatst zeer getrouw kwamen aangeven. Zoo kwam een hoer, wonende op den weg van Voorschoten naar Wassenaar mij eens halen, omdat hij bevreesd was dat een nieuwkoop door de ziekte was aangetast. De man had werkelijk goed gezien; het dier werd dadelijk afgemaakt en vertier is daar geen ziektegeval meer voorgekomen. 212. F Punt 7. Zijn gevallen bekend, dat afmaking van den geheelen koppel, zoowel aangetaste als verdachte runderen , gevolgen heeft gehad , die voor zulk een meer krachtigen maatregel schenen te pleiten ? A. Ja , in Zeeland en in Groningen is , zoover ik weet, altijd dadelijk afgemaakt. 213. F. Punt 8. In den brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Januarij 1874 wordt gezegd, dat Holland en Utrecht telkens besmet worden door invoer van vee uit Friesland. Intusschen worden jaarlijks duizenden runderen uit alle oorden van Friesland naar Noordholland, meer bepaald naar Westfriesland , uitgevoerd , en bleef men in laatstgemelde streek sinds lang van longziekte onder het rundvee bevrijd. Waaraan meent gij dit te moeten toeschrijven? A. De Friezen zijn een handeldrijvend volk. Vooral in westelijk Friesland heeft men meer het oog op den veehandel dan o]) de bestrijding der longziekte. Friesland is besmet uit Holland; juist het tegenovergestelde van hetgeen hierboven gezegd wordt. I)it is niet geschied door overbrenging van vee, want Friesland fokt wel vee, maar voert niet in. Do Hollandsche boeren echter, die bij het bestaan van het Middelburgsche fonds, omstreeks40 jaren geleden zooveel geld terug kregen, wachtten niet eens af dat de Friezen hun het vee kwamen aanbieden, maar reisden naar Friesland en kochten daar geheele stallen op; dat heeft de besmetting overgebragt. 214. F. De Voorzitter: Wat denkt gij over het tweede gedeelte van punt 8: »Intusschen worden jaarlijks duizenden runderen uit alle oorden van Friesland naar Noordholland , meer bepaald naar Westfriesland uitgevoerd , en bleef men in laatstgemelde streek sinds lang van longziekte onder het rundvee bevrijd.quot; Tot het stellen van deze vraag heeft aanleiding gegeven, dat men gedurig in de dagbladen leest, dat wanneer hier of daar in Zuid- of Noordholland een enkel geval van besmetting voorkomt, de ziekte was overgebragt door aanvoer van vee uit Friesland. Van de enkele gevallen, die voorgekomen zijn te Sloten en Nieuwer-Amstel, zegt men ook, dat de ziekte is overgebragt door aanvoer uit hetzelfde gewest. Nu rijst de vraag, hoe komt het, dat, bij zoo grooten aanvoer uit Friesland naar Noordholland, ten noorden van het IJ — het vee wordt toch te Hoorn bij duizenden aangevoerd — zich daar geen enkel geval van besmetting voordoet ? Onze boeren vliegen door Friesland en koopen alle koeijen dio zij krijgen kunnen, en toch komt onder dat vee de ziekte niet. A. Dat is wel waar. 215. De heer Bcgram; In andere woorden kan de |
vraag1, geloof ik, lieter gesteld worden, namelijk: is hot wel juist wat in den brief van den Minister staat, dat in Holland en Utrecht de besmetting wordt overgebragt door Friesch vee'? Blijkt niet, omdat in Noordholland zooveel Friesch vee wordt aangevoerd, dat dit de reden niet kan zijn, maar dat er andere oorzaken moeten bestaan? A. Het is moeijelijk te zeggen; misschien is er op de plaats waar het vee ziek wordt, nog een verborgen hoek met oude smetstof. Van Friesche kooplieden heb ik gehoord dat daar soms geheele stallen zijn ledig gekocht en naar Holland gezonden, en als daar dan een of twee gevallen hadden plaats gehad en verzwegen waren, werd de besmetting overgebragt. Of dat nog gebeurt weet ik niet, maar wel dat het vroeger liet geval is geweest. 216. De VoorzKtcr: Wat is uw gevoelen over punt 9? A. De oorzaak van het blijven bestaan der ziekte is de besmetting. Dat de ziekte in onze provinciën spontaan kan ontstaan, geloof ik niet, als men de veehuishouding in onze streken vergelijkt met die in Zwitserland en Beijeren. Daar worden de koeijen gehouden in bedompte stallen, krijgen alle soorten van voeder, worden slecht gereinigd, enz. Ook op sommige plaatsen van ons land, vooral in de zandstreken, is veel aan te merken op de voeding en verzorging der dieren, zoodat daar wel longkwalen kunnen ontstaan, en dat gebeurt ook; maar dat is geen longziekte. Li! Francq van Beukhey geeft afbeeldingen van zieke longen en van andere longzieke toestanden, ten gevolge van eene of andere oorzaak die hij niet kende. Men heeft ook wel longverharding door longontsteking, maar dat is niet die desorganisatie die het gevolg is van de eigenlijk gezegde longziekte. Dus in ons land kan men veilig aannemen dat de longziekte alleen ontstaat door besmetting. Maar zij moet toch ergens het eerst ontstaan zijn. Het is hiermede als met den kwaden droes bij de paarden. Uit verwaarloozing van den gewonen droes kan de kwade droes geboren worden. Kan longziekte spontaan voorkomen ten gevolge van verwaarloozing van het vee, dan zou dit moeten zijn daar waar de verwaarloozing het sterkst is, zoo als in Zwitserland, Beijeren enz., en daar hoort men er niet van. 217. V. Is dus wetenschappelijk aangenomen dat de longziekte spontaan kan ontstaan? ,1. Men neemt het ten minste aan. Wanneer ontstaan longkwalen, tuberculoses? Hoe komt het, dat hier zoo w.'inig tuberculoses voorkomen? In streken waar de grootste verwaarloozing heerscht, in zandstreken in Noordbrabant, op lagere gronden, in bedompte stallen, daar is veel aanleiding tot het ontstaan van longkwalen, maar daar ontslaat toch geen longziekte. 218. De Toor*ltlt;cr: Thans komen wij tot punt 11, luidende: »in hoeverre kan op het ontstaan of de verspreiding der ziekte of ook wel op de ontvankelijkheid voor de smetstof geacht worden van invloed te zijn: a. het afwerpen der kalveren?quot; A. Dat afwerpen is meestal een verdacht teeken bij het heerschen van de longziekte. Wanneer ik vroeger in een stal meerdere koeijen kalveren zag afwerpen, begon ik al te vreezen dat de longziekte er zou komen. Ik geloof wel dat het afwerpen van kalveren gemakkelijk aanleiding kan geven tot besmetting, want het dier krijgt daardoor een slapperen vezel bouw; het wordt zwakkeren het ligchaain dus vatbaarder om de smetstof op te nemen. Ik »de voeding in bet algemeen, mser bepaald die met spoeling ? quot; .1. Omdat de spoeling het ligchaam uitzet, krijgt men (.ok daardoor een slapperen vezel bouw, een zwakkeren toestand. Door de imbibitie van vochten ontstaat een weekere gesteldheid van den vezelbouw, en dit doet de longziekte gemakkelijker opnemen. In zoover kan spoeling een hulpmiddel zijn tot het gemakkelijker opnemen van smetstof. ilet is echter eene andere vraag of de spoeling op zich zelve de schuld draagt, en dat geloof ik niet. De spoeling ju Je schuld kunnen dragen , wanneer de koeijen naar de |
boeren terugkeerden, om te worden gemolken, maar de spoelingkoeijen gaan allen naar den slagter, en men hoort er niet meer van. Het is wel gebeurd dat er longziekte uitbrak op spoelingstallen , maar dan was het omdat de runderen reeds in de incubatie-periode verkeerden. Wanneer die dieren nu in dompige stallen worden geplaatst, dan breekt de ziekte spoedig uit, en men schrijft ze ten onregte aan de spoeling toe. De Öchiedamsche veehouders hebben er veel aan toege-bragt om het aantal besmette koeijen te doen verminderen, door de beesten spoedig voor de sïagtbank te verkoopen. Toen ik, bij gelegenheid der runderpest, acht maanden te Schiedam was, en ook vroeger reeds, heb ik daar alles goed opgenomen; de branderijen en de hoedanigheid en manier van voederen. Gewoonlijk verwisselt de boer tweemalen 's jaars van vee, dat met enkele spoeling wordt vetgemest. Dat vetmesten loopt dus in zes maanden af. Wanneer de boeren snel mesten , dat is, wanneer de beesten ook meel en koren bij de spoeling krijgen, zetten zij hun vee driemalen in het jaar om. Gesteld nu, dat eene koe eerst week en zwak moet worden door de spoeling, en daardoor vatbaar voor de longziekte , dan zou daarmee zooveel tijd verloopen, dat het beest, eer het vatbaar werd, al lang zou geslagt zijn. Bij de inenting leert nien het incubatie-tijdperk eeniger-inate kennen. In een gewoon geval heb ik ondervonden dat het incubatie-tijdperk soms 13 maanden duurde. Eene koe dus die in vier a zes maanden wordt vestgemest onverkocht om geslagt te worden en dan bevonden wordt ziek te zijn, zal de smetstof waarschijnlijk al vroeger in zich gehad iiebboii. Bij het Geldersche vee , waarvan veel stukken te Schiedam worden opgestald, wordt de ziekte weinig opgemerkt. Het ware wenschelijk aan de districtsvee-artsen op te dragen om te onderzoeken welk vee door de ziekte wordt aangetast. De ossen uit de Betuwe bijv. zijn niet besmet, maar het vee, opgekocht in Zuidholland of het Overmaassche, kan van besmette plaatsen komen, en daarom kan men aannemen dat het de smetstof reeds bij zich draagt. Dus de voeding met spoeling moge tot spoedige ontwikkeling der ziekte leiden; die voeding kan op zich zelve niet de oorzaak zijn van het ontstaan der ziekte; » c. het drinkwater.quot; Daarover heb ik reeds gesproken. Het drinkwater kan een overbrenger zijn van smetstof, omdat het bezwangerd kan zijn met organische bestand-deelen. De slooten toch staan in den regel in verband met mestvaalten, en in die slooten wordt in den regel ook opgenomen de urine uit de stallen; zoodat het drinkwater zeer gemakkelijk eene oorzaak kan zijn van verbreiding der ziekte; » d. de inrigting der stallen.quot; Kleine en bedompte doen moeijelijk adem halen. Dus ook de stallen, gepaard met de wijze van verpleging van het vee, kunnen zeer goed de besmetting bevorderen; »c. de weersgesteldheid.quot; Het regenachtige weder van dezen zomer is zeer nadeelig geweest. De vochtigheid van den dampkring werkt zeer gunstig op de verbreiding dei-ziekte; en toch is het verschijnsel waar te nemen dat men dezen zomer op de ziekte heeft gewonnen; »ƒ. het beweiden van drooge of vochtige gronden.quot; Op hooge, drooge zandgronden zal het ontstaan der ziekte niet zoo te vreezen zijn als op lage vochtige gronden. Evenwel, ook op die drooge gronden kan het bijeen liggen j der weiden schadelijk werken; »//. het verschil van rassen.quot; Wij hebben een fijn, met slappen vezelbouw voorzien rund, dat gemakkelijk j vet wordt. Maar juist die slappe vezelbouw maakt het dier bijzonder geschikt om de ziekte in zich op te nemen en aan anderen over te dragen. Het is daardoor meer voorbeschikt om door de ziekte te worden besmet en aangetast. Het Durhammer ras is oorspronkelijk uit het Neder-landsche en deelt dus veel van diens eigenschappen, ook dat bet gemakkelijk besmet wordt. Het Zwitsersch bergras, dat in Tyrol en Midden-Duitschland, zijn typen van het Duitsche bergvee; ik geloof niet dat die dieren hier te lande meer aan besmetting blootstaan dan de onze. Door hun vaster vezelbouw zijn ze minder vatbaar, maar een- |
23
insml hier te Iniule geaceliinateerd, vemndert dit. In de Podolische en Kiryizzisclie steppen, in lt;le Krim, tussclien de Wolga en de Don en tussclien de Ural en de Wolga ontstaat ook de longziekte, meer echter de runderpest; dat vee krijgen wij niet; het gaat over Rottenlam, Maastricht en Antwerpen naar Londen. Die dieren waren eigenlijk de overbrengers van de veepest. Ik meen dus, de veehuishouding van liet steppenvee nagaande, dat alle rassen vatbaar zijn voor longziekte. Alle besmettelijke ziekten, ook van menschen , komen uit het oosten. Het vee in de Krim blijft veel onder dak in eene groote ruimte; de kalfkoeijen staan onder een afdak op het zuiden; de overige onder den blooten hemel op een afgepaald veld; men geeft hun een hoop hooi en daarmede moeten zeden winter doorkomen. En als ze dan in het voorjaar weder in een vruchtbaar land worden gebragt, ontwikkelen zich allerlei ziekten, als tongblaar, longziekte, pest en miltvuur. 219. F. Punt 12. Wordt de inenting nog voortdurend door de wetenschap beschouwd als een aan te prijzen, en veeltijds afdoend voorbehoedmiddel tegen de longziekte? A. Ik ben zeer voor de inenting; het eenige middel om, mits goed uitgevoerd, de ziekte te bedwingen. Men kan daarmede desinfectie nalaten, die alleen noodig kan zijn voor nieuw aangevoerd vee. Dat er quaestieuse gevallen zijn, behoeft men niet te betwijfelen; dat brengt de aard der smetstof me.le. Wanneer men inent, zal het ééne stuk vee over elf dagen, het andere eerst over elf weken de sporen daarvan vertoonen. 1 )it verschil nu is volkomen in overeenstemming niet den aard en de langdurige wijze van werken van de smetstof in het ligchaam. Die smetstof in het ligchaatn gebragt, verschilt de werking veel bij het een of ander rund. Dit wil echter niet zeggen dat een rund, dat het minst vatbaar is, het meest vrij zal blijven van de ziekte, want het kan, bij eene volgende gelegenheid, de smetstof mede krijgen. Daarom is herhaald inenten goed en zeer aan-prijzenswaardig. De quaestie, waarom men het goede der inenting betwijfelt, betreft meer de vraag omtrent de gezondheid van het dier en het vermoeden of het soms reeds smetstof in het ligchaam heeft. In dit laatste geval is de werking ongelijkmatig. Doch het is goed die dieren in elk geval in te enten. Het duistere der zaak ligt eenvoudig in het uitbroeijen (het incubatie tijdperk) van de ziekte in het ligchaam. 220. De Voorzitter: Dus zijt gij overtuigd dat inenten een van de beste hulpmiddelen ter bestrijding der longziekte is? A. Ja. Toen in der tijd de longziekte in Overijssel uitbrak , heeft baron van Ittkrsum op ruime schaal laten inenten, zoodat er ongeveer 5000 runderen werden ingeënt; daarna is er ginds geene sprake meer van ziekte geweest. 221. De heer Schepel: In welke qualiteit liet baron van Ittersum die 5000 runderen inenten? A. Door zijn invloed te gebruiken en de veehouders er toe over te halen. Hij zelf had verscheidene boerenwoningen in den omtrek van Hattem. Hij ried mij daarna herhaaldelijk het inenten als een heilzaam middel aan. 222. De heer Wybenga: De waarde van het inenten stelt gij zeer hoog. Is het u ook bekend dat in de gemeente Baarderadeel in Friesland vroeger de runderen in zeer yrooten (jetalc zijn ingeënt en de veehouders als 't ware met die kunst-bewerking dweepten, tot dat er later een ommekeer in die meeniug kwam, en men van voorstanders erge tegenstanders is geworden? A. Keen, ik wist dat niet. 223. De heer AV^benga: In eene brochure van den lieer van Loon , lid van Gedeputeerde Staten van Friesland, komen opmerkelijke voorbeelden voor van in de bedoelde gemeente mislukte inentingen. |
A. Mijn collega Jexnes heeft drie a vierduizend stuks vee inge6nt, en het kan wel zijn dat door de groote drukte en het inenten ook des avonds bij lamplicht de inenting niet naauwkeurig genoeg heeft plaats gehad. Anders weet ik het verschijnsul niet te verklaren. 224. De heer Wybenga: De veehouders hielden het er voor, dat door de inenting de longziekte was verspreid. Welke is uwe meening daaromtrent? A. Toen Huffnaoel voor het eerst inentte bij den heer Geveks Devnoot, is onder diens vee de longziekte ook uitgebroken. Ik zelf heb daarvan echter geen voorbeeld gezien, ofschoon ik het feit niet ontken. Als men bijv. niet voorzigtig is met het inenten van schapen tegen de pokken, en men brengt de niet ingeente beesten in de nabijheid van de ingeönte, dan krijgen zij de pokken. Toen ik, met mijn collega Jennes, 1000 stuks runderen inentte — ieder 500 — heb ik ondervonden dat het succès daarvan in verband stond met de meerdere of mindere vordering van de ziekte in den stal. Mijn zoon zorgt, bij het inenten, dat de beesten van de naburige boeren ook worden ingeënt, gezond en wel. In overeenstemming met deu districts-veearts, den heer Hukfnagel , wist hij de boeren tot de inenting over te halen. Daardoor zijn wij in Utrecht zoo gelukkig van de ziekte bevrijd geworden. 225. De heer Begrain: In Friesland wordt, volgens ! den heer Wybenga, de waarde der inenting zeer verschillend beoordeeld. Tegenover dat gevoelen staat echter de meening dat inenting van verdachte koppels in andere provinciën zeer. goede resultaten heeft opgeleverd. Wat denkt gij over dat verschil? A. Het inenten moet goede resultaten geven, mits het met zorg en goede stof geschiede. 223. J'. Hebt gij de inenting toegepast op gezonde of op verdachte koppels? A. Op beide. 227. De Voorzitter: Geeft de wetenschap ook andere voorbehoed- of geneesmiddelen voor de besmettelijke longziekte aan de hand, dan de tot nu toe hier te lande beproefde ? A. Neen. In den aanvang heb ik vele middelen aangewend , doch ik ben geëindigd met er niet veel waarde aan te hechten. De verwachting, op theoretische gronden gebaseerd , dat deze of gene middelen zouden baten , kwam in zooverre dikwijls uit, dat eetlust, spijsvertering, melkafscheiding wel verbeterden, maar de longziekte zelf ging toch door. Ik geloof niet dat er afdoende middelen bestaan Dat zij niet gevonden kunnen worden, zal ik niet beweren, maar thans zou ik er geene als zoodanig durven aanraden. 228. V. Wij zijn nu gekomen aan de vragen onder IV vermeld. » Zijt gij misschien van gevoelen, dat de longziekte onder het rundvee als onuitroeibaar of niet op den duur te beteugelen moet worden beschouwd, zoodat de Regering zich liefst van een hopeloozen strijd tegen dat kwaad behoorde te onthouden?quot; A. Ik ben van gevoelen dat de Regering, wanneer zij haar stelsel vasthoudt, de ziekte zal kunnen uitroeijen. 229. V. Welke middelen kunnen worden aangewend om te verzekeren dat steeds iu elk geval onverwijld van het ontstaan der longziekte aangifte worde gedaan? A. Daarop heeft betrekking wat ik reeds zeide omtrent hooger schadevergoeding. In mijne praktijk was het mij niet onverschillig te weten, of de longziekte al of niet op een stal zou uitbreken, vooral wanneer er zich gevallen van longaandoening voordeden. Om daarvan zekerheil te verkrijgen, deed ik zulk een stal met teer berooken ten einde de ademhalingswerktuigen te prikkelen. Uit middel heeft steeds met vrucht gewerkt, en ofschoon uit het hoesten, dat op de aanwending van dit middel volgt, niet altijd met |
24
zekerheid kan afgeleid worden dat er'longziekte bestaat , zoo is mij toch bij \erschillende proeven gebleken, dat het hoesten inden regel een juiste maatstaf was van de aanwezigheid en den graad der ziekte. 230. V. Welke middelen kunnen er worden aangewend om te verzekeren, dat onverwijld voldoende afzondering plaats hebbe van het aangetaste rund? A. Dat is eene zaak waarvoor de inspecteurs hebben te zorgen. Men stuk vee, dat als verdacht is aangegeven, moet, wanneer liet wordt onderzocht, reeds afgezonderd zijn, want de aangifte zelve getuigt dat er vrees voor longziekte bestaat. Voorts mag liet met geen andere dieren in aanraking komen, en moet het slechts door één oppasser worden verzorgd , die met geen ander vee omgaat. Men moet ook de andere middelen, die de smetstof kunnen overbrengen, zooveel mogelijk belemmeren. Zoo werd bijv. bij de runderpest de ziekte overgebragt door omgang van personen; » c. dat het vervoer niet alleen van aangetaste, maar ook van verdachte runderen worde belet?quot; l)it spreekt van zelf. Men moet hebben politietoezigt en goede merken. Hoe dat politie-toezigt moet ingevoerd worden , is moeijelijk te bepalen. In gemeenten, waar slechts één veldwachter is, zal het goed zijn als do districts-veearts zelf zijn aandeel aan dat toezigt neemt, en het niet geheel en al op den veldwachter laat aankomen; » d. dat het toezigt niet alleen op de aangetaste en verdachte, maar ook op de gezonde runderen met kracht worde gehandhaafd?quot; Daarop weet ik geen middel dan inspectie. Wanneer ik echter bij een gezonden koppel kom, dan kan ik niet stuk voor stuk percuteren en ausculteren; dat geeft in den beginne geen voldoende kenteekenen aan. Ik zou daarom bijna zeggen, inspecteer van tijd tot tijd de stallen; laat ile dieren berooken, en hoor dan of zij hoesten, dan weet men van welke dieren de longen prikkelbaar, en dus welke dieren van dew koppel verdacht zijn. Dagelijksche inspectie geeft echter met veel; » e. dat aanvoer van verdachte runderen op veemarkten worde belet? Zou het merken en nummeren der verdachte runderen niet alleen, maar ook de bedreiging met verbeurdverklaring van verdacht vee, dat zonder consent t)f vervoerbiljet wordt vervoerd, daarvoor een aanprijzens-waardig middel kunnen zijn ? quot; Wanneer er evenzeer een duidelijk zigtbaar teeken van ontslag wordt gegeven, als een van verdacht verklaring, dan kan men op de markt een dier, dat wel het teeken draagt van verdachtverklaring, maar niet dat van ontslag, in beslag nemen en niet verder laten vervoeren. Dat behoort dan tot de rubriek van verdacht vee, waarvan het transport verboden is, of dat anders in beslag genomen en verbeurd verklaard wordt. Ik heb de Leidsche veemarkt wekelijks geïnspecteerd en ten gevolge daarvan kwamen er later geen zieke dieren. De Delftsche markt werd ook geïnspecteerd, en daar waren altijd zieke. Dat hangt van den ernst van de inspectie af. Maar ik nam ze onmiddellijk in beslag en liet mij door een paar agenten van policio vergezellen. Als de zaak niet zuiver was, wisten de boeren het wel, en waren zoek. Vroeg ik: Van wie is dat beest? dan waren zij niet te vinden. Maar dan zette ik er een agent bij, met last om er bij te blijven totdat de eigenaar te voorschijn zou komen. Eindelijk kwam dan de man bij mij, ik nam het beest in beslag, liet het door den agent bij den commissaris van politie brengen, en deze maakte proces-verbaal op. Op diezelfde wijze moet nu gehandeld worden. Het zou ook kunnen blijken uit een consent van den burgemeester, dat het vee niet verdacht is. 231. V. Punt 3: Zou in uw oog de inenting van den geheelen Nederlandschen veestapel zich als voorbehoedmiddel aanbevelen? A. Ik zou het niet doen. Het zou ook geen kleinigheid zijn l'/j millioen stuks vee in te enten. Ik zou het willen bepalen tot de aanwezige gevallen en het dan nog een weinig villen uitbreiden in den kring waar de ziekte heerscht, de omgeving die het meest met het verdachte vee in contact is. |
232. F. Dus zoudt gij dat voldoende achten? A. Wel zeker. Daarbij zou het dan te pas komen den loop der togten en sloten na te gaan en daarnaar te handelen. 233. V. Ten aanzien van punt 4 is door u reeds opgemerkt , dat in de wet, uit de woorden » besmettelijke veeziektenquot;, het woord besmettelijke zou moeten vervallen. A. Ja, want het zou doelmatig zijn dat aangifte wierd gedaan van alle vee dat ziek werd. Maar het zal veel moeite veroorzaken. 234. De heer Beffram; Met de veepest hebben wij het gehad; toen stond het in de wet. A. En dat was goed. 235. 1'. Naar uw oordeel zouden dus in art. 13 der wet de woorden; » Wanneer zich bij eenig stuk vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte openbarenquot;, veranderd moeten worden in: »Wanneer zich bij eenig stuk vee verschijnselen van eenige ziekte openbarenquot;. A. Ja. 236. De VoorzKtor: Punt 5 hebben wij ook behandeld door de wenschelijkheid aan te nemen van het geven eener meer volledige schadevergoeding, ten einde daardoor de aangiften te bevorderen. Maar nu punt 6: !gt;Zou het aanmoedigen der oprigting van onderlinge veefondsen tot het doel kunnen medewerken? A. Ik ben een groot vijand van alle fondsen, ten minste voor dit doel. Ik heb de meeste fondsen leeren kennen en ben er twee jaren voor werkzaam geweest, onder anderen voor het groote Middelburgsche fonds; maar het gevolg van die fondsen is, dat zij de energie verslappen. Men legt er zich te veel bij neder, en heeft geen belang om zelf tegen de verspreiding der ziekten te waken. 237. F. Ik moet u evenwel doen opmerken, dat in Noordholland verschillende veefondsen zijn, bijna allen op dezelfde leest geschoeid, en waarbij op een gegeven tijdstip, tweemaal per jaar, het bedrag van eventuele schadevergoeding wordt vastgesteld, voor allen evenveel, bijv. voor eene volwassen koe f 150, voor een hokkeling f 40, voor een vaars f 50. Als nn het beest onteigend wordt en het Rijk de helft der waarde als schadevergoeding geeft, dan krijgt de eigenaar uit het fonds de helft van hetgeen hij er anders uit ontvangen zou. Bij het Beemster veefonds bestaat do bepaling, dat de deelhebbers van een ziek beest dadelijk aangifte moeten doen en het moeten afmaken. Indien nu dergelijke bepalingen in de reglementen zijn opgenomen, zoudt gij dan nog tegenstander van die fondsen zijn? A. Neen, dan niet. Maar dit kan alleen geschieden bij groote fondsen, zoo als in Noordholland. Ik heb verscheidene kleine fondsen te gronde zien gaan, ondor anderen te Warmond. 238. V. Nu nog de laatste vraag. Kunt gij nog een bijzonderen maatregel aanwijzen tot wering van de longziekte , zonder dat daardoor de belangen van den veestapel, den handel, de scheepvaart en de schatkist worden benadeeld? A. Dat is niet gemakkelijk. Ten opzigte van besmettelijke ziekten, meer bijzonder de longziekte, zou ik geen bepaling weten te bedenken, vooral met het oog op den handel. Deze toch wordt beperkt wanneer politiemaatregelen worden genomen ter uitroeijing van de ziekte. Uit een veeteeltkundig oogpunt — maar daar weten velen weinig van — zou ik zeggen dat zij moeten letten op de familie van het vee. In Friesland zou men daarop wel kunnen letten, ik heb dit aldaar gezien. In mijne omgeving, te Noordwijkerhout, bleef een boer geheel verschoond van |
25
longziekte onder zijne koeijen die familie van elkander waren, terwijl buiten de familie de beesten ziek werden. Intusschen is dit moeijelijk te observeren bij de fokkerij. 239. V. Nu heb ik u nog eene vraag te doen, niet regtstreeks opgenomen onder de u medegedeelde punten, maar toch van belang voor de quaestie. Ze is deze. Het is van algemeene bekendheid dat het voor den veestapel van groot belang is, bekwame veeartsen te hebben. Er bestaat reden om te vermoeden dat de veeartsenijschool te Utrecht zoodanig ingerigt is, dat er knappe jongelieden kunnen gevormd worden. Maar, wanneer ik zeg dat er reden bestaat om dat te vermoeden, dan is dit nog geen zekerheid; daarom zou ik willen weten, of gij meent, dat die school zoodanig is ingerigt wat betreft de verschillende vakken, die er onderwezen worden , en de bekwaamheid en geschiktheid der personen, die met het onderwijs belast zijn , dat men op goede gronden het vormen van bruikbare veeartsen op die school kan verwachten 'i A. Zeker kunnen er veeartsen van de school komen die wetenschappelijk goed onderlegd zijn. • Het valt niet te ontkennen, dat het groot getal vakken bijna jaarlijks wordt uitgebreid, even als de propaedeutische wetenschap. Wanneer nu die uitbreiding plaats vindt met het oog op art. 33 van ons reglement, namelijk met het oog op de meest praktische toepassing, dan is dit goed en dan schaadt die uitbreiding niet. Maar, wanneer het onderwijs gegeven wordt door leeraren die geen genoegzame praktische ondervinding hebben, vooral wat de burgerlijke praktijk betreft, dan is het de vraag of zij beoordeelen kunnen wat zij den jongelieden moeten inprenten, en wat er, als ballast, zou kunnen weggelaten worden. Men moet, om dit te kunnen beoordeelen, een vak jaren lang onderwezen hebben en ook jaren lang veearts geweest zijn. Wanneer men dit niet geweest is, geeft men te veel of te weinig. Of de inrigting onzer school en de waarde van de leeraren nu zoodanig is, dat er voor de praktijk volkomen bekwame jongelieden zullen gevormd worden , is zeer moeijelijk voor mij te bepalen. Ik zou er dit wel van willen zeggen : Onze inrigting is eene civile. Voor de opleiding van de 21 militaire paardenartsen is de school niet gesticht. maar wél voor de opleiding van vee-doctors, koe-doctors, paarden-doctors, die zich bewegen kunnen zoowel in de weelderigste stallen als in de armste schuren. 240. De heer Begram : Het groot belang der veeartsenijschool is bekwame veeartsen voor de behandeling van het hoornvee te vormen; de opleiding tot de behandeling van paarden is van secundairen aard. Zijn nu de militaire paardenartsen zoo zeer bekend met de behandeling van het rundvee om voor dat doel bij voorkeur aan de school geplaatst te worden ? *» A. Ik zou er aan twijfelen. 241. De Voorzitter: Hebt gij aan de Commissie verder nog iets mede te deelen V A. Neen. G. J. Hengeveld. K. dk Jong. Wybenga. Schepel. Begram. de Jonge. Verhoor van den heer J. Hoogcnboom. 242. De Voor/.ittrr: Wilt gij zoo vriendelijk wezen om uw naam, uwe voornamen en uw beroep op te geven ? N0. 35. 3. |
A. Jakob Hoooevboom Bautei.szoon , burgemeester der gemeente Kenesse. 243. V. Gij hebt eenige vragen ontvangen met betrekking tot de longziekte onder het rundvee. Ik wensch mij zooveel mogelijk te bepalen tot datgene wat meer valt onder uwe ervaring. Ik begin dus met de vraag of in uwe gemeente de longziekte geheerscht heeft of nog heerscht? A. In de gemeente Renesse heeft de longziekte geheerscht in 1838 voor het eerst en in 18(59. 244. V. Hebt gij kunnen opsporen door welke oorzaak de longziekte in uwe gemeente gekomen was? A. Neen. 245. V. Zoudt gij niet vermoeden dat het door aanvoer van vee van buiten gekomen is'? A. Ja, dat is hoogst waarschijnlijk, maar ik weet niet op welke wijze. 246. V. Geschiedde de aangifte onmiddellijk? A. Of dit geschiedde in 1838 is mij niet bekend, maar wel werd dadelijk aangifte gedaan in 1869, dus vóór de invoering der wet van 1870. 247. V. Welke middelen heeft men toen, in 1869, aangewend om de longziekte te bestrijden? A. Het middel heeft bestaan in onmiddellijke afmaking van het aangetaste en verdachte vee. 248. V. Heeft men toen in uwe gemeente of in den omtrek geen spoor meer van longziekte ontdekt ? A. Neen. 249. V. Was het getal aangetaste runderen een of meer? A. In 1869 zijn er bij mij tien aangetast en allen afgemaakt. 250. V. Was dat beslag niet grooter dan tien ? A. Dat was grooter, maar het overige vee liep in ver afgelegen weilanden in andere gemeenten. Dat tiental was dus volstrekt niet met ander vee in aanraking geweest , wel eenige maanden te voren, toen het op stal stond. De longziekte heeft zich in September 1869 bij dien koppel vertoond toen al het vee buiten liep. 251. V. Was dat vee uw eigendom? A. Ja. 252. V. Dan zult gij zeker kunnen zeggen of dat vee van elders aangevoerd was? A. Het vee was niet van elders aangevoerd, maar uit mijn eigen veestapel aangefokt. 253. V. Kondt gij gissen , dat er menschen van buiten bij uw vee geweest waren, die de smetstof hadden kunnen overbrengen ? A. Daar kan ik niets van zeggen. 254. V. Had de aantasting van die 10 runderen in een kort tijdsbestek plaats, of volgde die na eenigen tijd? A. Het beloop der ziekte is van korten duur geweest. Ik had ééne melkkoe die zeer lievig was aangetast; het andere vee, dat er mede in aanraking was geweest, was ook aangetast , maar in veel mindere mate op het tijdstip dat het vee is afgemaakt; ziek was echter al dat vee. Er waren ook schijnbaar gezonde bij, doch ten gevolge van den maatregel, 7 |
20
die toen in Zeeland in werking was, is zoowel het schijnbaar gezonde als hot zieke vee afgemaakt, omdat het schijnbaar gezonde ook werd verdacht, daar het in aanraking was geweest met het zieke. 255. F. Toen het vee ziek was, hadt ge het toen op stal of bleef het in de weide grazen ? A. Een gedeelte was op stal, onder anderen een stier en een paar kalven; de melkkoeijen, 3 stuks, liepen buiten. 25(). r. Liepen die afgezonderd van ander vee? Waren er in de nabijheid geen meerdere weiden? A. Er waren wel weiden in de nabijheid, maar geen runderen die in weiland liepen, dat onmiddellijk aan het bedoelde grensde. 257. f' Op het oogenblik bestaat de longziekte in Zeeland niet, zoover u bekend is? A. Ik geloof bet niet. Ik heb er althans de gebruikelijke officiële mededeeling van het provinciaal bestuur niet van gekregen. 258. J'. Is er behoorlijk toezigt ? Is er een districtsveearts, die zoodanig geplaatst is en wiens werkkring binnen zoodanige grenzen is bepaald, dat het voor de dienst voldoende kan geacht worden? A. Wij hebben voor Zuidholland en Zeeland éénen districts-veearts, den heer Swaht te Barendrecht, die den heer C. Mazuke te Zierikzee, voor zoover Schouwen, Duiveland en Tholen betreft, tot plaatsvervanger heeft. 259. V. Stel dat er een gevfil van longziekte voorkwam ('t geen toch mogelijk is) en dat door den veehouder aangifte bij u wierd gedaan, dan zoudt gij als burgemeester verpligt zijn daarvan eerst kennis te geven aan den districtsveearts te Barendrecht. Deze zou dan van Barendrecht naar Zierikzee mo-ten komen , 't geen eene heele reis is, of aan zijn plaatsvervanger bij u moeten telegraferen , dat deze in zijne plaats moest optreden. Maar wanneer nu eens in Zeeland de longziekte heerschte, zou ik toch zeggen dat de districts-veearts wel wat ver verwijderd is van de plaats. A. Dat moet ik toestemmen; doch vergis ik mij niet, dan is van wege den Commissaris des Konings in Zeeland of van wege de Gedeputeerde Staten dier provincie in het Provinciaal Blad eene aanschrijving aan de gemeentebesturen gerigt, dat zij zich bij het uitbreken der longziekte zullen te wenden hebben aan de plaatsvervangers, den heer C. M.v/.ntK', te Zierikzee, den heer L. Mazire te Oostburg, den beer Kehelaar , te Hulst en den heer Bekohuis te Middelburg. 2(i0. F. Heeft zich sedert 1860 in uwe gemeente of in de omgeving geen enkel geval van longziekte meer voorgedaan ? A. Neen. 261. f' Dus hebt gij als burgemeester niet veel ervaring op «lat gebied ? A. Neen. 262. F. Het zal u dan moeijelijk vallen te oordeelen, of de regeringsmaatregelen, die voorgeschreven zijn, voldoende kunnen geacht worden om de ziekte te bestrijden. Waarschijnlijk echter hebt ge sedert de oproeping er uwe gedachten wel over laten gaan en zoudt ge die in alge-meene trekken kunnen mededeelen. Zijn er bijzondere vragen, die uwe aandacht getrokken hebben, waar gij aai.merking op zoudt hebben, of bestaan er wetsbepalingen die u aanleiding kunnen geven tot bezwaar? |
A. Ik heb omtrent enkele punten het een en ander aangeteekend. In de eerste plaats meen ik, dat, naar de ervaring die wij in Zeeland hebben opgedaan, het éénige middel om de longziekte te bestrijden, is afmaking van den ganschm koppel, waarin de ziekte voorkomt. Van 1838 af tot en met 1876 is die ziekte in Zeeland meermalen voorgekomen, maar telkens is gebleken, dat na afmaking van den ge-beelen koppel, de ziekte geen verderen voortgang had. Er bleven dan nog wel hier en daar sporadische gevallen over , maar de longziekte heeft in Zeeland nimmer ge-heerscht. Afmaking van den ganschen koppel is dus het éénige middel van bestrijding. Dit is wel de meening van een leek , maar zij steunt op veeljarige ondervinding. In de tweede plaats de werking der wet. Daarvan heb ik zeer weinig ervaring. Er is mij slechts één geval voorgekomen in mijne betrekking van burgemeester. Maar toen gold het geen longziekte, maar klaauwzeer. Wat betreft de indeeling der districten, deze is in mijne streek voldoende. Er is een districts-plaatsvervanger , wiens standplaats is Zierikzee, een geschikt punt, want het is het middenpunt der eilanden Schouwen , Duiveland en Tholen die tot zijn dienstkring behooren. Als ik de wet goed begrijp, dan heeft de burgemeester in spoedeischende gevallen de bevoegdheid om de hulp in te roepen van een geëxamineerd veearts. Daarmede is voorzien in de mogelijkheid, dat men geen districts-veearts in zijne nabijheid heeft, en die voorziening is zeer goed. Voorts omschrijft de wet niet wat spoedeischende gevallen zijn , maar laat dit, naar mijne meening, geheel aan de appreciatie van den burgemeester over. 263. V. Pnnt 4 van vraag II luidt: of de vergoeding voor reis- en verblijfkosten , die aan de veeartsen-plaats-vervangers toegekend is bij de wet van 1870, overal billijk is geregeld ? A. Voor zooveel het district mijner inwoning betreft, zou ik dit moeten betwijfelen , indien namelijk die reis-en verblijfkosten voor het geheele land uniform worden geregeld, hetgeen ik niet weet. Wanneer een plaatsvervangend veearts zich van Zierikzee naar Tholen begeeft, dan moet hij over een vrij breed veer, en boe dat vergoed wordt, wanneer hij zijne betrekking uitoefent in het Kijksbelang, weet ik niet; wel weet ik bet, wanneer hij het in het provinciaal belang doet, want dat is geregeld bij een provinciaal reglement. Wanneer de veearts zicli dus van Zierikzee naar Tholen begeeft, dan is hij een geruimen tijd uit zijn werkkring gerukt. Ingeval hij het veer moet passeren met ongunstigen wind, of bij zeer lagen waterstand, wanneer hij een groot eind, zoo als men dat noemt, moet slik hopen, dan is de vergoeding niet billijk te noemen, als men daarbij acht geeft up de diensten, welke hij in het algemeen belang bewijst. Dergelijke locale omstandigheden, als waarop ik gewezen heb, mogen wel in aanmerking worden genomen. 264. De heer Bcgram: Wie heeft in 1869 de longziekte in uwe woonplaats geconstateerd? A. De heer C. Mazure, veearts uit Zierikzee, die reeds meer longziek vee behandeld had. 265. De heer Ilogrnni: Is het ook mogelijk, dat het geen longziekte, maar eene andere ziekte was? A. Ik geloof het niet. De veeartsenijkundigen kunnen, meen ik, met zooveel gewisheid de kenteekenen van longziekte onderscheiden van die van gewone longontsteking of longaandoening, dat daaromtrent haast geen twijfel bestaan kan, en zeker bestaat die niet na gedane lijkopening. 266. De heer Begram: Is die lijkopening met zorg geschied en zijn de kenteekenen van longziekte toen geconstateerd ? A. Ja zeker. 267. De heer Begram: Gij hebt straks als uwe overtuiging medegedeeld, dat de longziekte alleen te bestrijden |
27
was door afmaking van de aangetaste en verdachte koppels; maar zijn er in Zeeland ook proeven genomen met andere middelen van bestrijding, bijv. met inenting ? A. Dat is mij niet bekend. 268. De beer Begram; Is het provinciaal reglement tot wering van de longziekte in Zeeland nog in werking ? A. Neen, dat is ingetrokken. 269. De Voorzitter: In de punten 16—20 van vraag II wordt gesproken over den verkoop van vleesch en dergelijke. Toen bij u het vee is afgemaakt, is toen het vleesch begraven of in den handel gebragt? A. In 1838 is alles begraven. Ik veroorloof mij bier iets mede te deelen dat ik gevonden heb in eene in 1831) nitgcgevene verhandeling van den Rijksveearts van Hertum. In 1838 zijn 16 runderen afgemaakt en allen geopend. Daarvan waren schijnbaar 10 gezond, maar bij de lijkopening bleek dat 15 stuks vee de kennelijke sporen van longziekte hadden. De lieer van Heutum kwam toen tot de conclusie dat een dier schijnbaar gezond en toch door de longziekte aangetast kan zijn, en daarop was zijne meening gegrond dat, wil men de longziekte stuiten, men den geheelen koppel moet afmaken. 270. V. Dit is niet regtstreeks een antwoord op mijne vraag. Mijne vraag is: of het vlee.sch en de overblijfselen van de afgemaakte runderen begraven zijn, dan wel of het vleesch in consumtie is gebragt en of de huid, na ontsmet te zijn, verkocht is? A. In 186!) zijn bij mij 10 beesten afgemaakt. • Eéne zieke koe is totaal begraven, van de anderen is liet vleesch verkocht, maar ook van die dieren zijn do ingewanden, de huid en de afval begraven. Het getal weet ik niet met volkomene zekerheid, want ik heb mij niet in de buurt van die treurige geschiedenis begeven, maar wel weet ik zeker dat ingewanden , huid en afval van de afgemaakte beesten mede begraven zijn. 271. V. Gij schrijft den gelukkigen toestand waarin Zeeland op dit oogenldik verkeert niet betrekking tot de longziekte hoofdzakelijk toe aan de onmiddellijke afmaking van het aangetaste en.verdachte vee? A. Ja. 272. V- Ik merk op dat Zeeland is eene weinig veerijke provincie en dat ten gevolge van het vele bouwland, dat daar gevonden wordt, de weilanden verspreid liggen. Ik weet niet of Zeeland veel vee uitvoert dan wel invoert. In het laatste geval wensch ik te weten of er behoorlijke contróle bestaat bij den invoer en van waar die invoer in den regel plaats heeft. A. Die controle bestaat. Het vee, dat te Zierikzee wordt aangevoerd, wordt, alvorens gelost te worden, door den veearts gekeurd. Wanneer het vee bestemd is naar elders , geeft de burgemeester van de plaats van aankomst een bewijs af, dat het gekeurd is; welk bewijs in handen gesteld wordt van den burgemeester tier plaats van bestemming , waar het vee gesteld wordt onder toezigt der politie. Hoelang dat toezigt moet duren, is mij onbekend. Het ingevoerde vee wordt afgezonderd tot den tijd, daartoe in de provinciale verordening voorgeschreven. 273. V- Wordt daaraan streng de hand gehouden? A. Ja, voor zooverre ik weet. De invoer in Zierikzee is gering, behalve die voor de slagtbank. 274. De heer Begram : U spreekt daar van de provinciale verordening, maar ik heb u straks hooren zeggen, dat die was ingetrokken. Zijn er dan nog provinciale reglementen , betreffende het toezigt op den invoer van vee van kracht ? |
A. Het provinciale reglement tot wering van de longziekte, is ingetrokken ten gevolge van de wet van 1870. Het reglement, waarvan ik nu laatstelijk sprak , is het reglement omtrent de veeartsenij kundige dienst en politie en dit reglement, van 1872, is een uitvloeisel van de wet van 1870. 275. De Voorxlttcr: Hebt gij uwe gedachten laten gaan over eenige der overige gestelde punten? A. De punten 23 en 24 van vraag 11 spreken van een merkteeken, maar een officieel merkteeken ken ik niet; ik weet niet of iedere burgemeester willekeurig een merkteeken stellen mag. 276. V. De wet zegt, dat het merkteeken bij Koninklijk besluit zal bepaald worden. In Friesland knipt men een letter op het kruis, elders op de regterzijde van het dier. Nu hebt gij straks gezegd , dat er oen behoorlijke controle is op den invoer van vee in Zeeland; zoo die plaats heeft onderzoekt de districts-veearts of het vee in gezonden staat verkeert; bij u is evenwel de vraag gerezen of er een merkteeken bestaat; men schijnt dus in Zeeland niet algemeen te weten dat dit voorgeschreven is. Wanneer nu geen bepaald merkteeken gebruikt wordt, dan is toch het onderzoek van den districts-veearts geheel noodeloos en vruchteloos , want zelfs de bekwaamste onder hen kan niet zien of een dier besmet zij. Er kunnen maanden verloopen alvorens zich de ziekte openbaart; maar wat baat dan die controle? A. Het bewijs van surveillance bestaat hierin, dat men een signalement van het beest geeft, bestaande in opgave van den ouderdom van het dier en van de kleur van het haar. Dit is alles wat de kennisgeving aan den burgemeester behelst wanneer het vee wordt ingevoerd ; dat een merkteeken gebezigd wordt, is mij niet bekend. 277. V. Dat is dus oen groot gebrek bij het behoorlijk nagaan van den gezondheidstoestand van het vee. Ten gevolge daarvan zou ook op punt 25 van vraag II een ontkenneud antwoord moeten volgen, dat namelijk de maatregel niet behoorlijk is toegepast; althans dat 'het u niet bekend is dat zoodanig merk bestaat, waardoor verdacht vee van hot niet verdachte ondersciieiden kan worden? A. Neen, ten opzigte van dit merkteeken is mij niets bekend. 278. De heer Schepel : Hebt gij wel op art. 20 der wet gelet ? A. De werktuigen, in dat artikel bedoeld, zijn mij, als burgemeester, nooit toegezonden. Wel zijn mij too-jgt;-ezondon modellen tot bestrijding der hondsdolheid , maar van dergelijke merkteekenen, als waarop door u gedoeld wordt, is mij niets bekend. 279. Do heer Begram : Heeft men bij liet afmaken van het vee in 1869 vergoeding voor de volle waarde gegeven ? A. Voor die ééne zieke koe heeft men mij dertig gulden vergoed; de anderen, (lie schijnbaar gezond waren, zijn door deskundigen getaxeerd geworden , en die waarde is mij ten volle vergoed. 280. V. Zoudt gij niet denken dat, wanneer voor het zieke vee eene hoogere vergoeding werd toegekend, de veehouders spoediger aangifte zouden doen? A. Zeker, als men meer geeft dan de waarde. 281. F. Neen, ik bedoel wanneer men de volle waarde van hot gezonde heest geeft. A. Toen ik mijne vergoeding kreeg, was do tegenwoordige wet nog niet ingevoerd. Ik heb voor al mijne afgemaakte beesten, hetzij meerder of minder ziek, de waarde ontvangen, die olk hunjier op het moment der afmaking had. |
28
geven op punt 22 van vraag 11, luidende: » Heeft de bij art. 28 der wet van 1870 voorbeschrevene regeling van de uitbetaling der schadevergoeding voor onteigend vee tot overwegende administrative, comptabele of andere bezwaren aanleiding gegeven ? Zoo ja, in welk opzigt ?quot; A. Van de werking van die wet heb ik geene ervaring. Toen mijn vee in 1869 onteigend is, geschiedde dit op eene andere wijze, maar het ging snel en goed. 283. De Voorzitter : Zijn er ook nog andere punten waaromtrent gij inlichtingen wenscht te geven? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. J. Hoogenboom Bz. K. de jong. Wybenga. Schepel. Begham. de Jonge. Verhoor van den heer U. van der Kijk. 284. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornaam, beroep en woonplaats weten ? A. Diek van der Eijk , rustend bouwman te Overschie. 285. r. Wij zullen ons bezighouden met de behandeling der u toegezonden vragen. Heerscht op dit oogenblik in uwe gemeente de longziekte onder het rundvee? A. Betrekkelijk weinig; het vee, uit mest vee bestaande, wordt geslagt. 286. V- Wordt het vee in uwe gemeente hoofdzakelijk gemest met spoeling ? A. Ja. 287. V. Wordt het aangevoerd uit verschillende streken ? A. Ja. 288. F. Heerscht onder dat vee de longziekte? A. Ja. 289. V. Wordt daarvan bijtijds aangifte gedaan ? A. Ik geloof wel dat het somtijds gebeurt, ofschoon niet veel. 290. F. Wanneer daarvan geene aangifte gedaan wordt, zal men op eene andere wijze moeten trachten, zich van dat zieke dier te ontdoen. Wordt dat vee, wanneer de boer sporen van longziekte ontdekt, dadelijk naar de markt gebragt ? A. Bij het minste spoor van ziekte wordt het verkocht, doch niet op de markt. In de eerste dagen is de knapste veearts zelfs niet in staat de ziekte te ontdekken ; maar dan wordt bij ons het vee zoo spoedig mogelijk afgemaakt. Van morgen denkt men: dat dier staat mij maar half aan, en van middag is het al geslagt. 291. F. Kan de wijze, waarop met het vee gehandeld wordt, de besmetting niet bevorderen ? A. Integendeel, zij zal die weren. Het is mijne overtuiging van 30 , 40 jaren herwaarts dat het verblijf van het zieke vee op boerenwerven het nadeeligst van alles werkt. Hoe spoediger naar de slagtplaats, hoe beter. |
292. F. Heeft men in eene gemeente als Overschie een behoorlijk toezigt op het vee? Is daar een districts-veearts in de onmiddellijke nabijheid ? A. Ik meen dat hij in den Haag of te Barendrecht woont; ik ken hem evenwel niet. 293. F. Er komt dus nooit een districts-veearts ? A. Neen, voor zoover ik weet niet. 294. F. Wanneer dus, hetzij uw kalf- of mestvee longziekte kreeg, zoudt gij niet weten bij wien gij aangifte moest doen? A. Zeker, bij den burgemeester, maar dit is eene groote zeldzaamheid. 295. F. Wanneer uw vee dus ziek is, wordt het naar den slager en niet naar de markt gezonden. Ik neem dit aan; maar anderen kunnen toch ook een dier, waarbij de eerste sporen der ziekte alleen door den eigenaar te onderkennen zijn, uit eigenbelang naar de markt brengen of door middel van een koopman daarheen zenden. Aldus zal het zieke dier in het binnenland of op een schip naar Engeland kunnen komen en daar oorzaak wezen, dat wij onzen goeden naam omtrent de behoorlijke contróle op den uitvoer verliezen. A. Dat gebeurt bij sommige veehouders maar al te dikwijls. Ik verfoei dat schandelijk misbruik en ellendig winstbejag. 296. F. Uit den toon van uw antwoord bemerk ik dat gij dergelijke handeling betreurt, in het belang van de gunstige reputatie van ons vee in het buitenland; maar daarvoor is eene contróle. Van liijkswege is gezorgd dat zoowel te Harlingen als te Rotterdam veeartsen aanwezig zijn, die naauwkeurig moeten nagaan in welken staat het vee aan boord gaat. Is u ook bekend of die contróle goed werkt ? Zijt gij ook van oordeel dat, zonder bepaalde personen op het oog te hebben — want daartoe strekt de enquête niet — van de zijde van degenen, die met het toezigt belast zijn, ook verzuimen plaats hebben? A. Voor de beantwoording van deze vraag bezit ik de gegevens niet. 297. F. Zijt gij van oordeel dat er genoeg geschikte veeartsen zijn om het toezigt op al het vee voldoende te kunnen uitoefenen? A. Neen. Om het toezigt volkomen goed te kunnen uitoefenen, zijn er zeer vele veeartsen noodig. Wij bezitten er nu slechts weinig; en de burgemeester kan dat toezigt veelal niet houden , ook omdat hij in groote gemeenten dikwijls verre van de boerderij woont, waar zich het zieke vee bevindt. 298. F. Wie is, zoover gij weet, te Botterdam met dat toezigt belast ? A. Hoofdzakelijk de heeren Huysmans en Snijders. 299. F. Zijn dit geëxamineerde veeartsen ? A. Ja. 300. F. Zijn de verschijnselen van de longziekte zoodanig, dat die door de meeste veehouders dadelijk zijn te onderkennen ? A. Ja, een knappe boer, een veehouder die op zijn zaken let, kan die verschijnselen spoedig opmerken. 301. F Zoudt gij, ten opzigte van het verzwijgen van de aangiften van longziek vee, niet een middel weten om dit te voorkomen ? en zouden er geen veehouders zijn, genegen om het gouvernement in dat opzigt in de hand te werken ? |
'29
A. Wanneer er ooit sprake kan zijn vn i nel Gouvernement in de hand te werken, dan geldt dit te Schiedam en omstreken. Nergens wordt zoo getrouw en met zulke goede resultaten de inenting toegepast. 302. F. Het niet aangeven is dus niet een gevolg van tegenstand V A. Volstrekt niet. 303. J'. Het is dus eensdeels welbegrepen eigenbelang en anderzijds zucht om zoo spoedig mogelijk van het aangetaste dier te worden ontdaan? A. Niets anders. 304. V- Acht gij vervoer van verdacht vee naar den slagter gevaarlijk ? A. Neen, en wel op grond eener 30jarige ondervinding. Ken voorbeeld: Twintig jaren geleden kocht ik een stuk weiland, dat slechts door eene smalle sloot van den weg was gescheiden en waarop altijd groote veekoppels liepen. Ofschoon langs dien weg veel ziek vee passeerde, lieb ik er de ziekte nooit erger gehad dan elders. Wel was het vee dat ik daar had loopen ingeënt, maar wij weten dat die operatie toch wel eens door allerlei kleinigheden kan mislukken. 305. J'. Htt vervoer van verdacht vee te Schiedam en omstreken acht gij dus niet gevaarlijk voor de besmetting ? A. In geenen deele. 306. V. Weet gij ook of te Schiedam van de zijde der spoorwegmaatschappij behoorlijk acht gegeven wordt op het ontsmetten van beestenwagens? A. Ofschoon ik daarnaar geen onderzoek heb ingesteld, kan ik wel zeggen dat dit veel te wenschen overlaat. 307. V- Zouut gij het in 't belang van den veestapel en den veehandel achten als daarop van Regeringswege streng toezigt werd gehouden? -1. Zeer zeker. Ik hecht echter niet aan besmetting in den zin waarin de wetenschap het opvat, alsof die door een stuk kleeren of het voorbijgaan van een beest kan overgebragt worden. Mijne ondervinding spreekt dat tegen. Ik vrees alleen voor besmetting als de ademtogt van het eene beest het andere bereikt, als zij uit één trog eten, op één land weiden of op de markt naast elkaar staan. Met al het andere drijf ik den spot. 308. De heer Bi-gram: Wordt er bij het vervoer op stoom booten van vee dat naar den slagter gaat, of melkvee, ook wel eens van longziekte verdacht vee vervoerd ? A. Neen. Zoo ergens dan geschiedt zulks niet in Schiedam en omstreken. 309. V. I'us uit Schiedam wordt alleen vee vervoerd met Schiedamsche of Eotterdamsche stoombooten ? A. Ja. 310. V- Ik kan niet zeggen dat die stoombooten altijd even zindelijk worden gehouden. Wanneer daarop do mest en het stroo der vroeger vervoerde runderen nog ligt, heeft daarmede soms op nieuw vervoer van vee plaats. Daarmede wordt alzoo wel wat al te los rondgesprongen, niet waar ? A. Dat kan ik niet tegenspreken. 311. V. Met eene geringe moeite zou daarin kunnen worden voorzien? A. Ik houd d it voor zeer noodig en ook goed mogelijk. 312. De heer Schepel: Gij hebt de opmerking N0. 35. 3. |
gemaakt dat een ilinke boer dadelijk zien kan , dat een koe aan longziekte lijdende is. Kunt gij de kenteekenen opgeven, waaraan dat te zien is ? A. Ja. In de eerste plaats vermindert de eetlust van het dier, en in de tweede plaats geeft een melkkoe minder melk; men dient echter zulk een koe persoonlijk te melken en te voederen , want op de knechts kan men niet altijd rekenen. 313. /'. Verder hebt gij de opmerking gemaakt, dat het zieke vee naar de slagtbanken gaat. Waar zijn die slagtbanken ? A. Te Overschie bevindt zich zulk eene gelegenheid , waar er verscheidene geslagt worden. Het is op een afgezonderd plaatsje, en geen landbouwer heeft er hinder van. Verder zijn er twee slagthuizen te Schiedam; een nabij het station en het andere aan den Singel. 314. V. Worden de dieren niet naar andere plaatsen vervoerd ? A. Neen, men verzendt wel het vleesch. 315. De heer Wybcnga : Gij hebt gezegd dat er naar uwe meening volstrekt geen gevaar van overbrenging der smetstof was, omdat het grootste gedeelte, zoo niet al bet zieke vee, geslagt wordt op de plaatsen, doorn aangeduid. Ook zijt gij van oordeel dat er geen gevaar van besmetting door aanraking van mensehen of kleederen ontstaat. Maar worden de huiden van die koeijen, die op de aangewezen plaatsen geslagt worden, niet dadelijk, zonder ontsmet te zijn , in den handel gebragt. en zouden die de besmetting niet kunnen overbrengen? A. Ik ben van meening dat daardoor geen gevaar voor besmettiug ontstaat, te meer daar ik dit sedert vele jaren proefondervindelijk weet. Die huiden worden te Schiedam afgevild en naar Rotterdam vervoerd, en men heeft er geen last van. Ik geloof dat het gevaar in de verbeelding van de wetenschappelijke mannen bestaat, maar niet in de praktijk. 316. De heer ile Jongt'; (Jij zegt dat iemand die veel met vee omgaat, het duidelijk genoeg kan nierken als zijn vee ziek is of wordt. Zijn de' eenige verschijnselen die gij kent, de door u opgegevene, of kent gij er nog andere? bijv. het volgende: er loopen twee stuks vee in de weide, waarvan het eene gezond is en het andere ziek wordende; wij zijn niet meer in den tijd, dat het ongedierte ze plaagt; hebt gij dan nooit ojgemerkt dat het beest, dat ziek werd, gedurig met zijn staart sloeg, en het andere niet? Hebt gij er nooit van gehoord? A. Ik heb sedert het jaar 1S.36 niet de longziekte omgegaan, haar dus geruimen tijd kunnen bestuderen en ben er niet onverschillig voor geweest; maar zoo naauw heb ik de zaak nooit kunnen nagaan. Alleen heb ik dikwijls gezien — vooral in de stallen, die niet altijd even licht zijn — dat er eene donkere tint was in de oogen van het dier dat ziek ging worden, iets onpleizierigs zou ik het noemen, iets fletsch, zelfs wanneer het overigens nog vrolijk w as en goeden eetlust had. Dat zijn van die allereerste kenteekenen die men somtijds ziet, ofschoon ik niet op mij zou nemen het altijd aan de dieren te zien. 317. I'. Ik heb die vraag gedaan, omdat een geroutineerd veehandelaar mij ook dat genoemd heeft als een der kenteekenen, waaraan een goed landbouwer of veehouder onmiddellijk kan zien, dat het vee de longziekte reeds , zoo als men dat zegt, onder de leden heeft. Daarom wenschte ik van u te hooren, of gij het ook hadt opgemerkt ? A. Al is het door mij niet opgemerkt, kan toch eens anders waarneming goed zijn. 318. De heer Begram: Als zulk een heest vervoerd wordt om geslagt te worden, wordt natuurlijk zijne plaats weder aangevuld in de weide of anders op de stal. Is dat niet zoo de regel of de gewoonte? |
8
30
A. Ja, dat is eene der hoofdvragen die ik gaarne wil beantwoorden. Die plaats wordt Lij den oplettenden landbouwer dadelijk aangevuld door een beest dat met gunstig gevolg ingeënt is. 319. T. Ik wil gelooven, dat gij en menig ander daar groote zorg voor bebt gedragen; maar zou dat met iedereen liet geval zijn geweest? Zou er niet door sommigen de hand mede geligt zijn? Zoudt ge dat niet kunnen beantwoorden zonder het oog op bepaalde personen te vestigen of mede te deelen wat ge misschien niet wenscht mede te deelen ? A. Ik ben gekomen om de waarheid te zeggen en wil mij gaarne tot de waarheid alleen bepalen. Wat moet ik o]) die vraag antwoorden? De eene mensch meent liet zóó goed te doen, en de andere weder op eene andere wijze. Zulke groote verschillen zijn er vele in de maatschappij, ik kan er dus niet op antwoorden. 320. r. Gij hebt dus geene zekerheid, dat iedereen die zaak niet zorg behandelt? .1. Daar twijfel ik aan. 321. F. Het gaat toch alles buiten medewerking van het gezag? Als men aan een beest twijfelt, zendt men het naar de slagbank zonder dat de burgemeester er in gekend wordt ? A. In den laatsten tijd wordt het gezegd aan de inspecteurs. Die komen, en dan zegt men: ik heli een ziek rund ^-ehail en dat is geslagt. Daar blijft het bij. Het is dood eenvoudig en gaat met den minst mogelijkeu omslag. 322. V. Dus zijn er ook inspecteurs of veeopzigters te lt; )verschie? A. Ja. V. Schrijven zij liet aantal beesten en de teekens op? A. Iveen, zoover gaat het niet. De boeren waarvan de een spotachtiger is dan de ander, zeggen ook wel eens tot een inspecteur: ik heb een ziek beest op stal, komen zoek liet er uit. : 324. J'. Acht gij het mogelijk de wet toe te passen zoo als zij luidt, dat is: om een beest dat ziek wordt, niet te slagten, maar aangifte te doen aan den burgemeester, die er kennis van geeft aan den districts-veearts, die dan soms eerst na twee of drie dagen komt kijken wat er aan te doen is? A. Neen, dat is niet mogelijk. Daardoor zou de industrie vernield werden. Noch de boeren, noch de stokers te Schiedam zouden dan kunnen blijven bestaan. 320. De Voorzlllcr: Weet gij ook bij benadering hoe groot de veestapel te Overschie is? A. Neen, maar als ik, om zoo te zeggen, het spoelingdistrict neem , den ganschen omtrek van Schiedam, N laar-dingen, Delft en Rotterdam, dan zou ik den veestapel in den staltijd op ongeveer 15 000 stuks schatten. 32(5. V. En is dit alléén slagtvee? A. Niet geheel, maar toch geloof ik niet dat er 1000 kalfbeesten onder zijn. 327. V. Zoudt gij meenen dat tegenwoordig onder die 15 000 stuks vee bijna geen longziekte heerscht? A. Bijna niet, maar toch wel een enkel geval. 328. F. Baart dit dus op dit oogenblik iu dat gansche spoelingdistrict geen zorg? A. Neen. |
329. F. Is men gerust bij de maatregelen, die de boeren voor zich zelve nemen? A. Ja. Maar ik wenschte nu nog mijne meening te zeggen omtrent de beide eerste vragen. Zij luiden: 1quot;. » Wat is n omtrent het eerste ontstaan der ziekte hier te lande bekend? Waar, wanneer en onder welke omstandigheden heeft zij zich het eerst vertoond?quot; 2°. » Wat weet gij omtrent de verspreiding der ziekte hier te lande tot 1875 en omtrent de wijze, waarop die verspreiding vermoedelijk heeft plaats gehad?quot; Wanneer ik deze vragen vroeger beantwoord had, zou dit eèn anderen tint geworpen hebben over het reeds door mij medegedeelde. 320. J'. Ik geef u thans de gelegenheid tot beantwoording van die beide vragen. A. Ik ben een 1 «paalde tegenstander van de afmaking. In het jaar IS;i5 is de ziekte voor bet eerst bij ons uitgebroken, voor zoover mij bekend is, op den stal van den heer Khamers te Schiedam. Ken jmir of een paar jaar te voren was er een stnlletjc in onze omgeving aan eene ziekte uitgestorven, die wij niet kenden, en waarvan men later beweerde, dat het de longziekte geweest was. In 183') begon ik mijne eigene zaken, en sedert heb ik van tijd tot tijd, in meerdere of mindere mate , de longziekte op mijne stallen gehad. Ik heb jaren beleefd, waarin ik van een groote honderd koeijen , die geregeld aangevuld zijn, er meer dan honderd ziek verkocht, hetgeen zeer nadeelig was. In 1848 of 1849 werd de inenting bekend. Ik ben toen, met mijn broeder, onder de eersten geweest, die vee hebben laten inenten. Wij hebben daar de beste resultaten van gehad. Toen ik voor het eerst inenten liet, had ik 37 beesten op één stal en daaronder zeker vijf of zes zieken. (In de andere stal waren zij gezond.) De veearts kwam en zeide dat hij op eigen verantwoordelijkheid niet inenten mogt; maar ik antwoordde, dat ik er mijne koeijen aan waagde. Ze werden daarop ingeënt, de stof heeft sterk doorgewerkt, | de ziekte is geweken, en ik heb haar nooit meer in dien graad op mijn stal gehad. 331. F. Ik deed straks de vraag, of de longziekte, zoo als die thans op dit 'oogenblik ia het spoeling-district heerscht, niet verontrustend is en niet zorgelijk voor den i veestapel geacht wordt. Uw antwoord luidt: dat men geheel 1 is gerustgesteld door de inenting. Nu heefter in dat district eene gedurige mutatie in den i veestapel plaats, en zeker wordt dan ook liet nieuw ge-| kochte vee telkens ingeënt. Krijgt gij bijv. ossen uit 1 Groningen of uit een ander district, dan laat gij die zeker onmiddellijk inenten ? A. In de warme dagen niet, maar anders wel. Men doet dit vrij algenieen bij ons. » :i32. V. Wie is met die inenting belast?quot; A. Eerst hebben wij gehad den heer Korxdouffer, veearts te Hntterdam. Met iiem zijn wij zeer gelukkig geweest. In 1S75 is overleden de heer Rütscheid te Delftshaven , die van ongeveer 1866 af tot aan zijn dood, geregeld zeker wel (5000 en soms wel 9000 beesten jaarlijks heeft ingeënt. De heer Poels te Delfsllaven, heeft in liet afge-loopen jaar 4300 dieren ingeënt. Dit is veel voor een jong mensch. Le heer Tiele uit Overschie heeft in de laatste 20 jaren veel ingeënt. Hij deed dit ook tijdens het heer-schen van den veetypbus, maar toen minder. In de laatste jaren bedroeg het wel 5 a 0000. 333. V- Zijn de uitkomsten van die kunstbewerking, door verschillende personen verrigt, alle even gunstig ? A. Ja, in den regel zijn ze gunstig. Er zijn ook verscheidene boeren die zelf inenten, omdat ze niet zoolang op den veearts willen wachten. |
31
334. y. Wanneer in uwe streek zoo veelvuldig wordt ingeënt, dan schijnt het aan de noodiee stof niet te ontbreken. Is die stof bij u altijd verkrijgbaar ? A. Dit laat somwijlen wel te wenschen over. Het gebeurt dat men soms 3 !Ï 4 dagen wachten moet op goede stof. 335. F- Het gebeurt dan voorzeker wel eens, dat ten gevolge van dat wachten een dier afgemaakt moet worden ? 336. F. Gebeurt de inenting op den staart ? A. Ja, men acht dit het beste ligchaamsdeel. Ik heb wel eens gehoord dat men in den laatsten tijd kalveren op andere plaatsen heeft ingeënt, maar ik weet niet met welk resultaat. 337. F. De vraag of naar uW oordeel de longziekte alleen door besmetting ontstaat dan of zij ook een spontaan karakter heeft, zal voor u moeijelijk te beantwoorden zijn , omdat in uwe streek de veestapel zeer veel wisselt. A. De beesten blijven van 3 tot 9 maanden bij ons, in den regel niet langer. Het antwoord kan ik dus niet met zekerheid geven, maar toch zou ik kunnen bewijzen dat een koppel de ziekte gekregen heeft waaraan in het laatste jaar bijna geen nieuw vee was toegevoegd. 338. F. Clij zegt hij na, dus er was toch nieuw vee bijgekomen? A. Ik weet dat bij een boer het eerst ziek zijn geworden koeijen die hij 3 a 4 jaren gehad had en eerst later de aangekochte. Maar uit ondervinding kan ik hierover niet spreken. 339. I. Do mogelijkheid van het spontaan ontstaan der ziekte kunt gij dus niet beweren, maar ook niet betwijfelen ? A. Ik kan het niet met aanvoering van gronden beweren , maar vraagt men mij, hoe ik er over denk, dan zeg- ik: de ziekte is hier inheemsch, zij ontstaat door verschillende oorzaken, ook zonder besmetting, en neemt dan een besmettelijk karakter aan. 340. De heer ISoKraiu; Ziju er voorbeelden van, dat op gezonde stallen na do inenting de ziekte toch verscheen, gelijk in den laatsten tijd in Friesland heeft plaats gehad V -1. Bij ons zijn daarvan geene voorbeelden geweest. 341. F. En in uwe buurt? A. Door de meeste landbouwers wordt naauwkeurig nagegaan of de inenting goed geschiedt. Wanneer deze in September plaats had en de ziekte zich nogtans voordoet, wordt onmiddellijk weder ingeënt. Het vee dat in Maart of April ingeënt werd, wordt weder ingeënt in September of October. 342. F. Wel een blijk dat men groote waarde aan de inenting hecht! A. Zonder haar zouden wij geen bestaan hebben. Ik heb daaromtrent opmerkelijke gevallen gezien. Zoo had mijn schoonzoon den vorigen winter eenige koeijen gekocht en deze laten inenten. Zijn knecht had ééne koe deze bewerking niet doen ondergaan, en juist dat dier werd ziek. Nu moge men al dan niet denken dat de andere dieren door de inenting beschermd waren, opmerkelijk is het zeer zeker, en daarvan zijn meer voorbeelden. 343. F. In sommige streken in ons land heeft men gemoedsbezwaren tegen de inenting. Indien er zulke lieden in uwe gemeente of hare omgeving gevonden worden, ontwaart men dan dat hunne beesten meer door de ziekte getroffen worden? |
A. Zoo ik niet in het keurslijf der enquête zat, zou ik liever daarover spreken. De Voorzitter: Ik doe u opmerken dat de enquête is ingesteld in 's lands belang: wij ziju hier om berigten overeenkomstig de waarheid in te winnen, die kunnen strekken ter bevordering van bet algemeen belang. Evenzeer als wij zorgvuldig vermijden al wat personen zou kunnen kwetsen, stellen wij er prijs op met de bestaande gebreken bekend te worden, die der Regering of den wel willenden in den lande verhinderen tot goede resultaten te komen. Bij al de goedgezindheid voor onze naasten en den op ons rustenden pligt om hunne gebreken te bedekken, kunnen wij toch in dit en vele andere gevallen spreken over de heerschende gebreken en die trachten uit den weg te ruimen, zonder daarbij personen of plaatsen aan te wijzen. Licht ons omtrent het kwaad voor, dan zult gij aan ons en aan de maatschappij een groote dienst bewijzen. 344. De heer Itegram; Kan men nu bij hen die het veeniet laten inenten, bespeuren dat het verlies grooter is? A. Mijn broer en ik wonen naast elkaar, en wij hebben tezamen ongeveer 235 stuks vee. Een boer inden omtrek entte volstrekt niet in wegens gemoedsbezwaren, maar deze heeft onder zijne 25 koeijen meer zieken gehad dan wij onder onze 235. 345. De heer llt'grani. Die mededeeling is van belang, omdat men in vele streken nog niet overtuigd is van de noodzakelijkheid van het inenten. Het geheele land toch heeft hetzelfde belang als gij,dat de longziekte ver-dwijne. A. Het zou mij genoegen doen wanneer, indien der Commissie daartoe de tijd niet ontbreekt, nog meer onpartijdige deskundigen uit mijn district geroepen werden. 346. F. Zi jn er in het algemeen ook nog punten , waaromtrent gij uwe opmerkingen wenscht mede te deelen? A. Neen., de quaestie van de inenting hebben wij geheel doorloopen. Wat betreft de gedeeltelijke verminking van de beesten, zeggen wij: liever een rund zonderstaart dan een die ziek wordt. 347. De lieer Regram: Als er een beest ziek wordt, of vermoedelijk ziek zal worden, dan moet, nadat het weg- | gevoerd is, ontsmetting van den stal plaats hebben. Ce-beurt dat? Wordt er bovendien goed schoongemaakt en gewit ? A. Ja, telken jare in den zomer. 348. F. Niet in den winter? A. Neen, de trog wordt dan wel eens uitgebeend; maar er wordt niet opzettelijk schoongemaakt. Nu bijvoorbeeld zijn alle stallen goed schoongemaakt en met kalk en chloor bestreken. Daarop wordt nog al goed acht gegeven. 349. De heer rte «fonge: Gij hebt verscheidene personen genoemd, die ik onderstel dat evenals gij voorstanders zijn van de inenting. Kunt gij ook namen opgeven van enkele flinke veehouders, die geane voorstanders van de inenting zijn? A. Onder de groote veehouders ken ik die niet. 3bU. De Voorzitter : Hebt gij ook nog iets mede te deelen omtrent punt IV betrekkelijk de middelen ter be strijding van de longziekte ? A. Onuitvoerbaar acht ik baar niet, bij toepassing der * inenting , maar met maatregelen zooals de Regering thans neemt, raken wij haar nooit kwijt. 351. F Welke middelen acht gij dan volstrekt noodig? A. Algemeene inenting voor Staatsrekening en vergoo- |
32
ding' voor de runderen, die er aan sterven. Dat is bij ons bijna de algemeene overtuiging. 352. F. Maar zoudt gij meenen dat die maatregel voor geheel Nederland uitvoerbaar is ? A. Ik heb die vraag voorzien, maar beken dat zij moeijelijk voor mij te beantwoorden is. Bij aanstelling van meer districts-veeartsen en geschikte vee-inspecteurs zou het misschien niet geheel onmogelijk zijn. 353. F. Aangenomen dat men die kunstbewerking op groote schaal toepassen wilde, zou men toch moeten beginnen met die streken waar de ziekte heerscht; doch zou bij verdere uitbreiding- de inentingstof niet gaan ontbreken? Ik weet niet of die inenting geschiedt als bij de menschen, van den een op den ander. Is u daaromtrent iets bekend ? A. Neen, ik ken alleen de proef met de sappen der longen. 354. J'. Bij uitvoerbaarheid zoudt gij den maatregel dus goed achten V A. Daaromtrent bestaat bij mij op grond eener 30jarige ondervinding niet de minste twijfel; dat staat bij mij vast. 355. V. Hebt gij wel eens nagedacht over veefondsen? A. Die zijn tot niets goed, althans in mijne streek. 35(5. Jquot;. Als vetweider hebt gij belang bij den uitvoer. Kwamen bij u nimmer de middelen ter sprake welke der Regering ter dienste staan om den vrijen bandel van vee zooveel mogelijk te bevorderen ? Wat zijn daaromtrent uwe denkbeelden ? A. Indien er niet telkens koppels van 30 en 40 stuks werden afgemaakt, waarover ook in de buitenlandsche couranten geschreven wordt, zoude het vertrouwen op ons vee in het buitenland grooter zijn. |
357. De heer Begram : Ik wensch alleen uw oordeel te vragen over iets, dat wel niet in uwre nabijheid gebeurt , maar waarover gij toch wel zult nagedacht hebben. Zooals nu de maatregelen genomen worden , kan het kwaad niet worden beteugeld, hebt gij zoo straks gezegd. Zou de ziekte nu echter wel worden uitgeroeid, indien de maatregelen alle werden genomen , zooals de wet dat verlangt ? De wet wil, dat zoodra er iets aan het beest te zien is, aangifte wordt gedaan; het dier wordt opgenomen door den districts-veearts en geslagt, het vleesch verkocht en begraven. Dat gebeurt echter niet; gij hebt straks de opmerking gemaakt, dat er soms dagen verloopen, vóór dat bet bezoek van den districts-veearts na de aangifte volgt. Keurt gij de maatregelen op zich zelve af, of zijt gij van oordeel, dat het doel niet bereikt wordt, omdat zij niet naauwkeurig worden uitgevoerd. A. Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat de ziekte een spontaan karakter •heeft, zoodat, indien men honderd dieren afmaakt, dit niet belet dat er honderd andere worden aangetast. De beer Kcgi-ani; Het is mij alleen te doen geweest om uwe bedoeling te vernemen, niet om uwe meening te wederleggen. 358. De Voorzitter: Hebt gij ons nog iets anders mede te deelen, dat in het belang der zaak kan strekken? A. Niets, Mijnheer de Voorzitter. D. VAN DEK EYK. K. DE JÜNG. Wybenga. Schepel. Bkgram. de Jonge. D. Veegens, (irijjier. |
33
Zitting van AVoensdag 5 September 1877.
Tegenwoordig de heeren:
Wyiiexga.
Schepel.
Begham en di: Jonge.
Verhoor van den lieer Ij. Swart. 359. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn mv naam, beroep en woonplaats op te geven? A. Leexdert Swaut, districts-veearts te Barendrecht. 3G0. J. Gij hebt eenige vragen ontvangen, betrekkelijk den aard en den loop der longziekte. Vraag I, punt 1, luidt: » Wat is u omtrent liet eerst ontstaan der ziekte hier te lande bekend V Waar, wanneer en onder welke omstandigheden heeft zij zieli het eerst vertoond Vquot; .Met andere woorden: wat is u bekend ten opzigte van het ontstaan en de verbreiding der longziekte in ons land ï A. Het schijnt dat de ziekte in 1831 overgebragt is naar Gelderland, vermoeihdijk door een koppel Keulsehe ossen, die aan bei'.e zijden der grenzen hebben geweid, zoodat in dien zomer de ziekte daar heeft geheerscht. .Misschien ten gevolge van de politieke omstiindigheden, den opstand van Helgie, is er in den aanvang minder notitie van genomen, tot dat in 1832 de lïcgering zieh er mc'c bemoeide en er den veearts van Cai.cak heen zond. De ziekte is daarop in 1834 hoogst waarschijnlijk nu t een koppel Geldersclie üsscii naar Zuidholland overgebragt en heeft zieh daar \'erspreid, eerst, zoo als men zegt, in de Lier, te .Maasland, te Schiedam, en zieh vervolgens inde gebeele provincie uitgebreid, zoodat in 1837 op de Zuid-hollandsche eilanden van lijd tot tijd geïsoleerde gevallen voorkwamen; zij L: toen overgebragt naar Noordholland en schijnt daar in 183!) vrij erg geheerscht te hebben, want in het najaar is onder bijna alle koppels, die van de Alkinaarsche en Hoornsche markten naar Zuidholland gingen, aldaar de ziekty uitgebroken. In 184^ is zij overgebragt naar Friesland, waarna zij zich verder over alle provinciën verspreid heeft. •iCl. J. Zou dus naar uw oordeel alleen besmetting de oorzaak zijn geweest, dat de ziekte zich zoo over bet land heeft uitgebreid ? -1. Zij is bepaald besmettelijk. De gevallen, die men in Zeeland heelt waargenomen, zijn alle geïsoleerde gevallen, wier oorzaak bijna met den vinger is aan te wijzen , «n zoo is het ook op de eilanden geweest. 3()2. I. \ an de tweede vraag betreffen de twee eerste punten meer bepaald den werkkring van de districts-vee-artsen, namelijk of hun getal en de plaats hunner vesti-gii'g gelukkig gekozen is en of de hun aangewezen werkkring misschien te groot is. Wat is uw gevoelen daarover V .1. Mijn eigenlijke werkkring is niet te groot. Mijne -standplaats kon echter wel wat beter zijn; uit het oogpunt namelijk van mijn gemak, niet van de dienst, die lijdt er niet onder. Dordrecht zou voor mij eene gemakkelijker standplaats zijn dan Barendrecht. 363. J'. De vraag is meer, of er voor de roeping van de districts-veeartsen een voldoend getal aanwezig is , om altijd op het gewenschte tijdstip tegenwoordig te kunnen zijn ? |
A. Ik geloof ja; maar ik ben belast niet 24gemeenten ten noorden van de Maas en de Lek en dat geeft mij de meeste moeite, want in mijn eigen werkkring zou ik het gemakkelijk af kunnen. 364. r. Zoo als nu, wanneer de longziekte zich slechts hier en daar voordoet, is dat mogelijk, maar als de longziekte veelvuldiger heerscht, hebt gij dan de ervaring dat ten gevolge van het kleine getal districts-veeartsen . bet moeijelijk was de ziektegevallen tijdig te constateren? A. Ik voor mij zelf heb dit niet ondervonden. Toen ik in Xoordholland werkzaam was, heeft daar. vooral in 1871 en 1872, de zi;kto zóó lievig geheerscht, dat het mij onmogelijk w is overal tijdig te zijn. Toen heb ik de dienst zóó geregeld, dat ik ze met voortdurende hulp van den lieer Lampe, mijn plaatsvervanger, kon waarnemen. 365. F. Acht gij dus hot getal districts-veeartsen voldoend,' ? A. Ja. 366. De heer Begram : Hebt gij ook nu plaatsvervangers? A. Meer dan een, maar die schrijf ik aan, als ik ze noodig heb. In Xoordholland was dit onmogelijk en daarom heb ik de burgemeesters in Waterland en de Beenister verzocht, zich direct tot den heer Lampe te wenden. 367. F. Dus mag geen plaatsvervanger van zelf in uwe plaats optreden? A. Neen. Ik wijs ze aan. Zoo hel) ik nog van .ochtend eene aanvraag gekregen uit Maasland, en mijn plaatsvervanger, de heer Smjdeus, is nu reeds op reis. 368. De Voorzitter: Wat is uwe ondervinding ten opzigte van de medewerking der burgemeesters? A. Die is in den regel voldoende. 36!). ['■ Gij weet, dat de plaatsvervangende districts-veeartsen zekere schadevergoeding bekomen. Is die billijk geregeld ? A. Ik geloof het niet. Zij hebben in der tijd de Regering eenige tegemoetkoming verzocht; hun werd geantwoord dat zij na afloop der zaak een douceur zouden krijgen, maar zij zijn, om zoo te zeggen, met een kluitje iii bet riet gestuurd. Toen ik Noordholland verliet, was daar de ziekte zoo goed als verdwenen en achtte ik mij verpligt den Minister Geeut.sema aan die belofte voor den heer Lampe te herinneren, maar ik geloof niet, dat deze iets gekregen heeft. 370. V. Werkt het niet nadeelig, dat een plaatsvervangend districts-veearts, die de praktijk uitoefent, tegelijkertijd belast wordt zaken te doen, in strijd zoo al niet met het behing, dan toch met den wensch der veehouders ? A. Ja, de plaatsvervangers zijn er ddn ook niet opge- |
34
steld, ^erequireerd te worden. Met den heer Snijders is het een ander geval, want die heeft bijna geen praktijk; hij bepaalt zich tot het keuren voor de booten, die naar Engeland gaan. 371. V. Gij meent dus dat de plaatsvervangende districtsveeartsen liever niet gerequireerd worden, omdat zij weten dat zij daardoor in hunne praktijk schade lijden? 372. De heer ISeKrani; Krijgt een plaatsvervangend districts-veearts, die in zijne eigen woonplaats gerequireerd wordt, geen vergoeding? A. Neen. Vooral voor den heer Snijders in Rotterdam is dat een groote lastpost. 373. V. Gij hebt ons medegedeeld, dat in den regelde medewerking van de burgemeesters goed is; meent gij, zonder nu bepaalde namen te noemen, dat sommige burgemeesters zwakkere medewerking verleenen ? A. Natuurlijk. 374. r. Gedurende het heerschen van de runderpest heeft men de voornaamste zorg opgedragen aan districts-commissarissen, omdat men bij de burgemeesters niet die medewerking ondervond, welke men verlangen mogt. Is dit nu beter? A. Ja, veel beter; maar er zijn burgemeesters, die veel andere zaken aan de hand, en het te druk hebben om zich met het onderzoek naar longziek vee te bemoeijen. 375. J'. Heeft het geval zich wel eens voorgedaan, dat een veehouder verzweeg, longziek vee te hehben, en de burgemeester liet merkte en er aangifte van deed ? A. Dat geloof ik wel, maar ik kan mij nu geen bepaal! geval daarvan herinneren. 37(5. Dus gij weet het niet? A. Neen. 377. I'. Wanneer de aangifte gedaan is, dan wordt de districts-veeart.-- door den burgemeester opgeroepen, om het rund te onderzoeken en maatregeten te nemen. \\ erken dan de burgemeesters met wakkerheid en snelheid mede? A. Ja. 37lt;S. De Voorzitter: Art. (i van de wet van 1870 legt den districts-veeartsen de verpligting op om bij overtreding proces-verbaal op te maken; wordt daar gevolg aan gegeven? A. Ja zeker. 379. F. Meermalen? A. Ja. 380. r. Met gunstig gevolg? A. Wanneer een boer een ziek rund niet of te laat afgezonderd heeft en de veearts vindt het dood. dan moet lt;le0boer eene boete van 25 gulden betalen, en daar geeft hij zeer weinig om. 381. V. Dus gij vindt dat de strafbepalingen wat te ligt zijn? A. Ja. |
382. F. In jiunt 6 wordt gevraagd: of de eerste ken-teekenen van de longziekte van die van andere ziekten gemakkelijk te onderscheiden zijn? Of ze zoo in het oogvallend zijn, dat overtreding van de artt. 13 en 14 der wet van 1870 alleen aan achteloosheid der veehouders of veehoeders of aan het verzwijgen door hen met voorbedachten rade kan worden toegeschreven ? Wat is uw oordeel daaromtrent ? A. In den regel zijn de kenteekenen van de longziekte in het oogvallend; maar er komen toch gevallen voor, waarin zelfs de district-veearts in twijfel verkeert. 383. V. Zijn u meermalen gevallen voorgekomen, waarin veehouders voorgaven: » wij hebben geen verstand van de ziekte en daarom geen aangifte kunnen doen quot; ? A. Natuurlijk. 384. J'. Wat is uwe meening omtrent de afzondering, vooral ook met betrekking tot den spoed, waarmêe zij geschiedt, en de gelegenheid, die bij de veehouders bestaat om dit zoo te doen, dat er het doel mêe bereikt wordt? A. De gelegenheid tot afzondering is over het algemeen slecht. 385. r. Ligt de schuld daarvan aan de veehouders? A. Neen. Het is het gevolg van de localiteit. 38(5. r. Gij zijt in verschillende districten werkzaam geweest: in welke vondt gij de gelegenheden tot afzondering het geschiktst? A. Op de Zuidiiollandsche en Zeeuwsche eilanden. Men heeft daar wayi'/isdiumi buiten de andere gebouwen, en die mist men in Friesland en in Noordholland; daar moet al bet vee in de boet (schuur). 387. V- Dus naar uw oordeel zou het wenschelijk zijn dat de veehouder zorgde voor betere gelegenheid om ziek vee te kunnen afzonderen ? A. Ja. 388. De heer ricyr.-mi : Punt 7 luidt: » Bestaan er redenen om te vermoeden dat dikwijls met opzet voorko-mende ziektegevallen worden verzwegen? Zoo ja, had dit dan plaats uit vrees voor de toepassing der wet of om andere redenen?quot; A Als de boer er kans toe ziet, dan verzwijgt hij. Is het eerste geval ernstig , zoodat de boer vreest het dier te zullen verliezen, dan geeft hij aan , maar is dat eerste geval een lepcrt, dan verzwijgt hij omdat hij hoopt dat het dier zal herstellen. Maar juist dat herstellende rund doet zooveel nadeel, vooral op stal. 389. V- Dus men ondervindt bij den boer geene medewerking tot de uitvoering der wet ? A. Wel bij enkelen. Men kan zeggen dat men bij den koeboer geene, bij den teelboer wel medewerking ondervindt. 390. De Voorzitter: Welk is hot onderscheid tus-schen den koeboer en den teelboer ? A. De koeboer is minder ontwikkeld dan de teelboer. De koeboer wijdt zich enkel aan zuivelbereiding en de teelboer fokt vee en verbouwt graan. 391. V. Is het uwe meening dat de boer, diezich'uit-sluitend met zuivelbereiding bezig houdt , de ziektegevallen verzwijgt ? A. In het algemeen ja. 392. Do heer Kcgram: Als afzondering plaats heeft, wordt dan gezorgd, dat de buren er niet bijkomen '4 A. Neen , daarvoor kan men niet zorgen. |
35
f
393. V. De bedoeling van mijne vraag1 is of het openbaar gezag zorgt, dat het vee afgezonderd blijft ? A. Dit is eene onmogelijkheid. De burgemeester zou dan bij lederen stal dag en nacht een agent moeten plaatsen. 394. F. Dus daarvoor draagt men gecne zorg ? .1. In sommige gevallen wel, maar in den regel niet. 395. De heer Sfhcpel: M aar bestaat in het algemeen hij de burgemeesters dan niet het streven om te waken dat anderen niet bij het zieke vee komen ? A. Ja, ik ondervind in den regel bij de meeste burgemeesters medewerking en eene ernstige opvatting der zaak. 396. De Voorzitter: Punt 15 luidt: «Indien van een koppel vee het eerste besmette rund werd afgemaakt en de overige verdacht werden verklaard , maar dan later tot het afmaken van den geheelen koppel werd overgegaan , verzekerde men zich dan of onder die verdachte runderen zich ook aangetaste bevonden, opdat men, dit zoo zijnde, met verdubbelde zorg tegen do verspreiding van besmetting zou kunnen waken ?quot; Welke is daaromtrent uwe meening ? A. Ik heb eene statistiek opgemaakt voor het vee dat in dit jaar op de Zuidhollandsche eilanden als verdacht is afgemaakt, met aanduiding van den toestand, die na den dood bevonden is. 397. F. Is het uwe bedoeling dit stuk officieel over te leggen ? A. Ja. 398. V. Hoe denkt gij over het vervoer van de overblijfselen van het afgemaakte rund ? A. Het vervoer van liet vleesch zal geen nadeel doen en ile huiden moeten ontsmet worden, waarvoor ik steeds mijne opzigters laat zorgen. 399. 1'. Geschiedt de afmaking altijd in de onmiddel-lijkp nabijheid van den stal of op eene daartoe geschikte plaats ? A. Als ik liet gedaan kan krijgen geschiedt zij steeds op een afgezonderd terrein; zoo is het mij eindelijk gelukt te Maasland een aschhuis tot slagtplaats te bezigen, terwijl de burgemeester heeft gezorgd voor een vaartuig. Waar het mogelijk is worden de dieren niet meer op het erf, maar op zoodanige geïsoleerde plaats geslagt. 400. F. Gij zult u herinneren dat in Noordholland het ai'niaken altijd, tijdens uw verblijf aldaar, geschiedde zoo digt mogelijk bij de boerderij, ten einde het vervoer van aangetast vee te voorkomen • er werd een kuil gegraven en de ingewanden, enz., na met ongeblusclite kalk bestrooid te zijn, daarin geworpen; daarna werd liet rund vervoerd naar de slagtplaats langs den straatweg. Van die handeling ondervond men nooit eenig nadeel, en ook in uw oog had zij geen bezwaar. Maar als nu liet zieke rund geslagt wordt op eene afgezonderde plaats van de boerderij verwijderd, dan moet toch het dier door het dorp vervoerd worden ? A. Dat vervoer geschiedt in een open schuit en zal dan geen nadeel doen. Ook bijv. te Assendelft in Noordholland werden de dieren allen op ééne plaats geslagt. 401. r. De wetenschap meent, dat vooral de waterachtige streken de besmetting ligt overbrengen; als nu een aangetast rund in een open vaartuig van den stal naaide slagtplaats wordt vervoerd, wat steeds langzaam geschiedt in zulke pramen, dan zou daardoor toch de besmetting verspreid kunnen worden V A. Ik geloof het niet. |
402. V- Uwe ondervinding heeft u dus geleerd dat het vervoer van een aangetast rund in een open schuit geen nadeel heeft gedaan ? A. Als men het dier langs den weg laat loopen met een zak om den kop, zal het door de pooten de besmetting niet overbrengen. Dit gebeurde ook in Noordholland; als daar de slagtplaats digt bij den stal is , wordt het dier op die wijze daarheen gebragt. 403. Door wie wordt op dat vervoer en het begraven der ingewanden toezigt gehouden? A. Door veldwachters en opzigters, belast met het toezigt op verdacht en ziek vee. 404. J'. Beantwoordt dat toezigt aan de eischen? A. Ja. 405. r. Zoo als gij weet wordt het verdachte vee van een merkteeken voorzien, en naderhand, wanneer het weder vrij verklaard wordt, van dat merkteeken ontdaan. Vroeger werd eene V op het achterste gedeelte van het dier geknipt; in andere provinciën brandde men eene letter op het kruis van het dier. Acht gij nu dat merk voldoende of komt u een merk op den hoorn beter voor? A. Dat merk zal altijd groote moeijelijkheid opleveren. Zoo als nu de driehoek op de bil geknipt wordt, beteekent het niets. 40(3. Wanneer gij overtuigd zijt, dat het merk onvoldoende is, om verdacht vee te onderkennen op de markt, zou dan bet branden op den hoorn van beteren invloed zijn ? A. Ja, maar dan is het dier gebrandmerkt en de waarde daarvan aanzienlijk verminderd. 407. I'. Wanneer verdacht vee gemerkt wordt op den regterhoorn . doch na verloop van eenige maanden weder voor het vrije vervoer beschikbaar is, dan zou men op den linkerhoorn een O (ontsmet) kunnen branden: dan meen ik dat het dier, blijkbaar niet door de ziekte aangetast nog meer waarde zal hebben dan vroeger. A. Ik zou het dier liever niet willen hebben, en wel om het lange incubatie-tijdperk. 40S. I'. Al moge dan de waarde daardoor eeni^ermate vin-minderen, mag dit dan eene reilen zijn om het merk, dat voldoende schijnt, tegen te gaan ? A. Dat niet. 409. I . (tij zoudt dus ook wenschen , dat men steeds bet verdachte vee van het gezonde door flinke merkteekens konde onderkennen ? 410. De heer Rcgram : Acht gij het niet van belang, ter voorkoming van het verspreiden der longziekte, dat I er een onuitwischbaar merkteeken zij, hetwelk bij den langen duur van het incubatie-tijdperk gelegenheid geeft om het verdachte ve,' te onderkennen? Gij acht het onveranderlijk brandteeken niet wenschelijk om het lange incubatie-tijdperk, maar ik vind dat juist eene deugd. A. Het merkteeken is meer om fraude tegen te gaan. 411. F. Het komt alleen hierop neer, om een onveranderlijk merkteeken te hebben. De wet schrijft verbodsbepalingen voor omtrent het vervoer van verdacht vee. Do geknipte V op de bil beduidt niets. Is het dus niet wenschelijk, dat men een onveranderlijk merkteeken toepasse? A. Ja, maar dat is altijd schadelijk voor de veehouders. 412. F. Dat is de quaestie niet; ik verzoek antwoord j op mijne vraag. De wet heeft een zekeren tijd bepaald waarin |
«
verdacht vee uiet vervoerd mag wordeu, eu daarom wordt het gemerkt. U heeft gezegd , dat liet merken , zoo als het thans geschiedt, weinig beduidt. Mort dan niet uitgezien worden naar een ander merk, dat beter aan het doel beantwoordt'? A. Dan zou nierken op den hoorn of de klaauw in aanmerking kunnen komen. 413. V. Zou dat niet noodig zijn juist omdat het iucu-batie-tijdperk zoo lang duurt 'i A. Voor de controle was het stellig beter. 414. De lieer dc .lungu; Ik hoorde u spreken over wering van fraude. Bedoelt u daarmede dat de veeopzig-tcrs in dat merk de zekerheid moeten bezitten dat vee als verdacht aangegeven niet kan verwisseld worden met ander vee'? De kleur en de nierkteekenen van verdacht vee worden immers opgenomen? Meent u dat het merken moet dienen alleen teg.'ii die fraude? A. Ja zeker. 415. De heer Wybcii^a: Na hoeveel tijd geschiedt door u de gazondverklaring van het verdachte vee ? jL. Dezen zomer na vier maanden; vóór dien tijd opende ik den kring niet. 41tgt;. /'. Is die maatregel niet in alle provinciën dezelfde ? .1. Ik geloof ja. Na drie maanden wordt het rund gezond verklaard, maar dan hield ik het nog eene maand ingesloten, zoo dat het niet bij ander vee kon gebragten vervoerd worden. 417. /'. Acht gij het wensclielijk, dat die termijn bij dc wet of bij reglement langer gesteld werd? A. Ofschoon in zeer enkele gevallen de vrijlating gebleken is nog te vroeg te zijn geschied, zou ik er niet voor zijn um den termijn nog meur te verlengen. 418. De Vooiv.llter: U heeft gezegd dat de merken zoo als zij thans zijn, geen waarde hebben. Dan volgt daaruit dat het bezoeken der markten door de veeartsen zeker weinig te beduiden heeft gehad? .1. Niet veel ten minste. 41!). J'. Het is immers onmogelijk dat de bekwaamste veearts een verdacht ,-an een gezond rund kan onder-scheiden ? A. Dat kan niet. 420. Dus eene slechte toepassing van dit merken kan een mi l del wezen om het vervoer van verdacht vee in de hand te werken ? A. Ja zeker. 421. De heer Besram: Uit de staten, die u hebt ingeleverd aan den Minister van Binnenlandsche Zaken , en die aan deze Commissie zijn overgelegd, blijkt, dat u ook eenige gemeenten in den omtrek van Schiedam bezoekt. Hoe staat het daar met het vervoer van verdacht vee ? A. Dat is juist mijn kwaadste hoek. 422. V. Ik vind de gemeenten Vlaardingerambacht, Maasland en Overschie. Hoe gaat het daar met de aangifte ? A. In Overschie, Delfslmven , Schiebroek , Schiedam , Kethel en in een deel van Vlaardingerambacht, gaat het vee naar de slagtplaats. Het is meest spoeling vee dat daar geslagt wordt onder toezigt van de opzigters. Ik heb daarin zooveel mogelijk verbetering gebragt, want vroeger was dat niet comme il fuut. |
423. De Voonlttcr: Ik geloof dat de- bedoeling van de vraag meer was of in de streken, waar met spoeling gemest wordt, geregeld aangifte gedaan wordt van gevallen van longziekte ? A. Ja, om te slagten. 424. V. Dat vee wordt dus alleen vervoerd naar de slagtplaats en nergens anders heen ? A. Ja, alleen naar de slagtplaats. 425. J' Volgt dus daaruit dat, wanneer een groot veehouder, die niet spoeling mest, een of twee runderen heeft, die aan de longziekte lijden, de geheele koppel verdacht is? Die veehouders hebben toch de gewoonte — zoo als gij waarschijnlijk beter weet dan ik — om twee of driemaal 'sjaurs van vee te verwisselen. Staan zij nu onder eene strenge controle dat zij het verdachte yee niet kunnen vervoeren naar onze of naar buitenlandsche markten , of wordt daarmede soms de hand geligt? A. Van dat verbod van vervoer hebben zij dispensatie gekregen. 4quot;2f). Weet H'ij het wél, dat er dispensatie gegeven is om dat verdachte vee te verzenden ? A. Ja, ziehier ei'ii stuk waarin dit te vinden is. Ik heb het onlangs met moeite gekregen. 427. V. Ik lees in dat stuk: » Daar welligt het voorschrift gegeven bij mijne beschikking van !) November 1872, lett. I', dat ten opzigte van liet vee in vetmesterijen onnoodig is, voor de eigenaars dier inrigtingen bijzondere bezwaren heeft, waardoor zij verleid worden tot verheiinelijking van de gevallen van longziekte onder hun vee, heb ik dat voorschrift bij mijne beschikking van heden, waarvan een afschrift hierbij gaat. niet van toepassing verklaard op de vetmesterijen te Schiedam, Kethel, Vlaardinger-Ambacht, Schiebroek,»h erschie en Delfslmven.quot; Het is een b esluit van den Minister Gekhtsema. Ik verzoek u het stuk ceiiigen tijd in ons bezit te laten; dan zullen wij het u later teruggen.len. A. Zeer goed, Mijnheer de Voorzitter. 428. !'. h dit besluit echter niet bij eene latere beschikking ingetrokken ? A. Neen. Wanneer de wet in hare volle kracht moest worden toegepast op de spoelingmesterijen, dan konden deze ondernemers hun bedrijf wel opheflen. Als er een geval van niet-aangifte zich voordoet, dan dreig ik de wet op den stal toe te passen. Daarvoor zijn ze bang, want dat heeft aan één man eens f 70,}0 gekost. 429. 1'. Die menschen staan dus geheel buiten de werking van de wet ? A. Ja, zij moeten onmiddellijk slagten. 430. i'. Maar dan zijn zij volkomen vrij ? A. Volkomen. 431. f. Vindt g-ij dit geen vreemde verhouding en is dat niet zeer bezwaarlijk tegenover die landen welke bezwaar maken om ons vee toe te laten? A. Van den burgemeester van Brussel heb ik dit jaar driemaal mededeeling ontvangen dat er vee geslagt was waarvan de longen niet geheel zuiver waren ; dat was echter zoo dat het bij het leven niet zigtbaar was. Ook ontving ik dezelfde tijding omtrent een beest uit Rotterdam en omtrent een ander uit Kralingen. |
37
4.J2. V. Wanneer een veehouder een longziek beest laat slagieu, dan is, ook al geschiedt dit oogenblikkelijk, zijn stal verdacht. Maar wanneer hij nu 14 dagen later een 20tal vette ossen per boot naar Engeland verzendt, terwijl de man die met het toezigt op den uitvoer belast is, aan die beesten geen kwaad ziet , dan wordt het gevaar groot voor het land waar die beesten heengaan. Het is toch niet onmogelijk, dat de smetstof ten gevolge van de vermoeijenis der reis en van den abnormalen toestand, zich snel en krachtig ontwikkelt, zoodat de beesten longziek op de plaats der bestemming komen. De Engel-sche regering heeft dus reden om zich over zulk een regeringsmaatregel te beklagen en zich te verzetten tegen den invoer van vee uit Holland. Is daar geen ander middel op te vinden? A. Ik ken er geen, 433. V. Gij zegt dat de veehouders in de omstreken van Schiedam bij toepassing der wet hun bedrijf wel zouden kunnen opgeven. Doch welk bezwaar heeft het om geheele stallen met verdacht vee eerst te slagten en dan liet vleesoh te verzenden , even als dat geschiedt met de schapen ? A. Het vee gaat nu naar Deptford om daar geslagt te worden. 434. V. Goed; maar als er geen vee, maar wel vleesch vervoerd mag worden, dan zouden wij immers denzelfden toestand krijgen dien wij in Noordholland hebben met de schapen ? Acht gij dat onuitvoerbaar ? A. Ja , dat zou te veel geld kosten. 435. De heer WybcngH: Het vee dat van hier in consumtie naar Londen gaat, wordt op eenige uren afstands van de stad geslagt, niet waar ? A. Ja , te Deptford. 436. y. Het passeert Londen per boot onder streng toezigt en wordt onmiddellijk in groote abattoirs geslagt. Als dat geen kwaad kan, dan wordt daardoor veel ontnomen aan het nadeel dat koeijen op die wijze worden vervoerd ? A. Slechts éénmaal heb ik een klagt uit Deptford ontvangen, en dat hetrof vette kalveren die uit Noordbrabant kwamen, dus een streek waar de longziekte niet heerscht. Sedert heb ik er niets meer van gehoord. Overigens hechtte ik aan die klagt niets. 437. I. Gij zijt dus van oordeel dat die wijze van verzending niet schadelijk is voor de verspreiding der longziekte ? A. Ja. 438. F. Is het toezigt bij het inladen te Rotterdam gestreng ? A. Ja. 439. F. Dus eene zieke koe zou moeijelijk kunnen worden ingeladen ? A. Die zou stellig worden geweerd. 440. V. Wie is belast met het toezigt ? A. De heer Snijdkes. De beer Huysmans was alleen belast met het toezigt op de boot naar Harwich, macir die vaart nu geen vee meer om het bekende verbod. Sedert eenige weken is hij belast met de keuring voor de Dordt-sche boot, omdat die sinds eenige weken van Rotterdam uitgaat. 441. De heer Sclicpel; Vroeger mogt ons vee levend aan de Londensche markt komen. Weet gij waarom de Engelsche regering dat nu verboden heeft ï |
A. Dit is geschied toen de runderpest uu riatnburg gekomen is. Nu was het voor de groote Engelsjhe givm l-eigenaars altijd een grief dat het Hollandsch vee in Engeland aan de markt mogt komen, en zij hebben dien maatregel uitgelokt om al het vee van het vasteland van de markt te houden. Zij hebben ook getracht om volstrekt geen levend vee uit Belgie toe te laten, omdat daar doorvoer uit Duitschland is. Van die zijde bestaat ile wensch, dat alleen te Deptford vee uit Holland en uit Denemarken kon worden toegelaten. Hoe minder vastelandsch vee er in Engeland komt, hoe liever de groote Engelsche landeigenaars dit hebben, omdat invoer van vee de prijzen drukt. 442. De heer Bvgram: (lij hebt ons medegedeeld hoe het inde omstreken van Schiedam , wat men het spoelingdistrict zou kunnen noemen, gaat. Zoudt gij van oordeel zijn, dat daar genoeg toezigt is op liet vervoer, en dat er behoorlijk aangifte gedaan wordt? A. Ik vermeen het wel, omdat bet eigenbelang der veehouders dit medebrengt. 443. V. Zoudt gij het geval niet denkbaar achten dat wanneer een boer een » twijfelaar' heeft, bij dat oe?st opruimt, naar de markt stuurt ? A. Neen. 444. V. Komt er geen vee van dat spoelingdistrict aan de markt? A. Zeker, maar geen *t/oij/daarsquot;,ii\\*Hgt;n gezonde dieren. Wanneer er te Rotterdam een rund aan de markt komt, omtrent welks gezondheidstoestand de allerminste t vijfel bestaat, wordt de eigenaar met 25 gulden boete gestraft, krachtens gemeentelijke verordening. Vroeger kon men honderd zieke beesten aan de markt te Rotterdam zien , maar nu durft men daar geen vee meer te brengen, dat zelfs maar eenigermate verdacht is. 44o. V. Het vee wordt naar de slagt plaatsen verzonden en dit geschiedt met openbare middelen van vervoer? A. Ja, maar de zieken blijven in de gemeenten; die van Schiedam worden te Schiedam, die van Delfsbaven te Delfshaven geslagt; te Overscbie slagt men ook die van bcliiebroek, den Ketbel en Spaland en \ laardingeranibacht. Men moet bij den secretaris een slagtbriefje halen. Vroeger liep men met die briefjes in den zak en deelde men die uit, maar tegen dit misbruik heb ik maatregelen genomen. 44(5. V. Ik wensch te onderscheiden. Gij spreekt over vee dat aangegeven is, maar ik meen, dat het wel nu en dan gebeuren zal, dat men van aangetast vee geen aangifte doet, dat men , als men nog betwijfelt of de ziekte bestaat, het veemaar spoedig naar de markt of naar de slagt plaats voert ? A. Niet gaarne. 447. I'. Gij hebt straks medegedeeld, dat de veeopzigter zorgt dat aangetast vee onmiddellijk geslagt worde. Maar nu en dan komt er op een stal eene zieke koe voor; die stal moet dan verdacht verklaard worden en nu vind ik het gevaarlijk, dat die zaken zoo worden vrijgelaten. Moet gij niet toestemmen, dat als er op een stal ziek vee is, zoodat het overige als verdacht moet worden beschouwd, het vervoer van liet zoogenaamde gezonde vee de overbrenging der smetstof in de hand kan werken ? A. Het is alles vee, dat binnen eenige dagen geslagt wordt. 448. J. Maar als op een stal, . waar spoelingvoeding plaats heeft, een beest is aangegeven en behoorlijk geslagt, dan moet het andere vee toch als verdacht worden beschouwd ? A. Ja, dat is verdacht. |
10
38
44(.l. Muur lief kun toch vervoerd worden en dus een middel tot overbrenging van de smetstof zijn. (iij stemt dat toe, niet waar Y A. Ja, natuurlijk. 400. I)t. Voorzitter : Wat is u bekend ten opzigte van de o-itsmetting der wagons, vaartuigen enz. waarmede vee vervoerd is? Wordt daar behoorlijk de hand aan gehouden, dat zij er nog al geschikt uitzien? A. Ik geloof het over het algemeen wel , ofschoon ik er weinig ondervinding van heb. 451. l)c heerBegrani: Gij beweegt u daar in die streken en ziet dus de moeijelijkheden in. die ontstaan zouden als men de wet in al hare gestrengheid ging toepassen. De Commissie beeft daar ook aan gedacht, gelijk gij ziet in bet 30ste punt van deze vraag, waar zij het oog heeft gehad op bet spoelingdistrict. Maar zijn er maatregelen te nemen, dat, als men het spoelingdistrict vrijliet, men bet vervoer van verdacht vee zou kunnen toelaten , zonder «•evaar om de besmetting uit te breiden? Zoudtgij denken, dat er dergelijke maatregelen te nemen waren? Nu is het vrij,.als ik uwe antwoorden goed heb opgevat. Maar zijn er maatregelen te be leuken, die, zonder het bedrijf te belemmeren en zonder het gevaar voor besmetting te ver-grooten . het vervoer van verdacht vee naar de slagters zouden toelaten ? A. Ik geloof niet, dat uit het vervoer van vet vee (want ander mag niet vervoerd worden) bezwaar zal voortkomen. Het gaat direct naar de boot of direct naar de markt en komt daar niet in aanraking niet het fokvee. Op de Uotterdamsche markt is eene afscheiding; het vette vee komt er niet in aanraking met het andere. 452. J'. Uit uwe antwoorden leid ik nu langzamerhand af. dat gij niet zoo gelooft aan de groote besmettelijkheid der longziekte en de ligtelijke overbrenging der smetstof. Al ik naga welke maatregelen op andere plaatsen worden genomenquot; en hoe door deskundigen wordt aangedrongen op alle middelen om de overbrenging der smetstof tegen te '-aan, dan vind ik dat door u een ander gevoelen voor-o-estaan 'wordt, dat waarschijnlijk op uwe ondervinding o*egrond is. (iij oordeelt dat men verdacht \ee naar Hotter-dam kan vervoeren en dat er geen gevaar is, omdat het vee op verschillende plaatsen wordt gesteld. A. Ik ben veel meer bevreesd voor een hersteld dan voor een verdacht dier. De herstelde beesten vertrouw ik nog na een jaar niet; maar als de longziekte in een koppel uitbreekt en de boer bij het eerste ontstaan de zieke dieren afzondert , zal men in zulk een koppel de ziekte spoedig overwinnen; maar als er een herstelde onder is, jdan gaat het niet goed. 4.'):}. 1'. lt; üj ziet dus, als het aangetast stuk vee spoedig afgemaakt wordt, geen bezwaar in het vervoer van het overige vee? A. Keen. 454. V. Dit is wel eenigzins afwijkend van het gevoelen van andere deskundigen, die de besmetting zóó gevaarlijk achten, dat zij ook liet vervoer eenigen tijd willen tegengaan. A. Ik denk er anders over. 455. De Voorzitter: Wat is uw oordeel over de vee-opzigters? Werken deze met vrucht ^ A. Ja ; voor mijn personeel sta ik ten minste borg. 456. V- Waar hebt gij ze? A. Ik heb er twee te Maasland, één voor het gezonde en één voor het verdachte vee; één te Vlaardingen, belast met het toezigt op de gezonde runderen te Vlaardingen en te Vlaardingerambacht; één teOverschie, tevens belast met het toezigt op de slagtplaats aldaar, en die heeft ook |
het toezigt op liet verdachte vee te Overschie, Vlaardingerambacht, Kethel en Schiebroek; twee te Hillegersberg, één voor het gezonde vee aldaar en één voor het gezonde vee in den werkkring van Overschie; één te Schiedam, één te Delfshaven , werden belast met het toezigt op de slagtplaatsenen stallen; één te Nieuwenhoom, belast met het toezigt op de duingronden, waar ik dezen zomer een geral heb gehad onder een koppel van 350 stuks vee, en één te Nieuw-Beijerland voor het eiland Putten en een deel van den Hoekschen Waard; eindelijk één te Kralingen voor Kralingen, Cappelle en Nieuwerkerk aan den IJssel, en één te Rotterdam. 457. V. Die opzigters schijnt gij daar zeer noodig te hebben, anders zoudt gij er niet met ingenomenheid over spreken. Intusschen scheent gij er in Noordholland geen behoefte aan gehad te hebben. .1. Eerst niet; maar later, toen de bepalingen betrekkelijk de opzigters in het leven traden, heb ik er wel gehadquot;, onder anderen één te Hoogwoud en één te Heilo. 458. V. Wat is de reden, dat men bij u en in andere plaatsen opzigters noodig heeft om de aangiften te bevorderen, terwijl men ze elders niet behoeft? Ligt dit in den tegenstand tegen bet doen der aangiften? A. Misschien wel. In Friesland had men eerst opzigters voor al bet vee, ziek en verdacht. Ik heb er de Regering opmerkzaam op gemaakt, en toen heeft men ze gesplitst voor het zieke en voor bet verdachte vee. 459. De heer Bcgrani: Gij hebt ons straks medegedeeld dat in den regel de aangifte niet geschiedt, dan op het laatste oogenblik als het beest gaat sterven. A. Ja, maar ik bedoelde alleen, als het een fierste geval gold. 4(jO. V. Hebt gij wel eens ondervonden, dat een opzigter het verzuim van aangifte had ontdekt? A. Ja, nog korten tijd geleden heb ik zulk een geval gehad te Maasland. 461. De Voorzitter : Meent gij dus, dat de opzigters geschikte menschen zijn en gunstig werken op het doen van aangifte ? A. Ja. 462. De heer «Ie Jonge: (iij hebt straks met groote ingenomenheid gesproken van slagtplaatsen, die aan het water gelegen zijn. Maar is dit juist geen bezwaar, daar bet water zulk een uitnemende geleider voor de smetstof is? A. Ik had het oog op de slagtplaats te Maasland , en ben daarmee ingenomen , omdat men daar alleen met een schuit bij komen kan. De vaart is daar afgescheiden van de polders; aan weerszijde er van loopt een weg; dus kan langs de slagtplaats geen vee komen. Men moet echter ook op de desinfectie vertrouwen. 463. De heer Wybenga : Hoe lang zijt gij in Friesland geweest ih uwe betrekking van districts-veearts ? A. Zeven maanden. 464. V- Gij zijt dus bekend met de streef , waar de ziekte het hevigst gewoed heeft, bij voorbeeld in Wijmbrit-seradeel? Waren Jdaar opzigters, toen gij er kwaamt, en hoe is uw oordeel over hun gehalte ? A. Ik vond dat zij ongeschikt waren, omdat zij zeiven veehandelaars waren of eigenaars van vee, die soms 50 a 60 runderen hadden. 465. V. Gij achttet hen dus ongeschikt, omdat |zij niet onpartijdig en onafhankelijk konden handelen ? A. Ja, en omdat zij door de waarneming van de betrekking van opzigter gevaarlijk voor de overbrenging der besmetting naar hun eigen of ander vee werden. Ik heb hen dus weggezonden, omdat ik hen uithoofde van hun maatschappelijken stand voor de betrekking van opzigter niet geschikt achtte. |
39
466. F. Is «liviir Vfru'iilcriny in ^nlirngt, ca was het in Friesland op beter voet ingeri^t, toen gij die provincie verliet ? A. Ja zeker. 467. De heer Begram: Naar aanleiding van de door u overgelegde lijst wenschte ik u nog eene vraag te doen. Gij hebt die lijst niet ingerigt, zooals andere distriet-veeartsen dit gedaan hebben, wat betreft het verzamelen van de totalen. Maar ik zie uit die lijst ,'dat er verschillend is te werk gegaan. Den 14den Maart bijv. beeft men bij C. van Vliet te Vlaardinger-Ambacht de longziekte waargenomen ; er zijn toen zeven runderen aangetasten zeven onteigend. Men heeft toen echter niet ingeënt en ook niet afgemaakt; terwijl er den HJden Maart bij de Biuivn te Hillegersberg bij een veestapel van 36 runderen 11 zijn aangetast en :J.quot;} verdachte zijn ingeënt. Wat is de reden, waarom men bij van Vliet niet de verdachte runderen heeft ingeënt of afgemaakt V A. Ik meen dat dit laatste geval opgedragen is geweest aan Smjdeus. Ik voor mij ben in den laatsten tijd eenig-zins teruggekomen van het inenten, hoe groot voorstander ik daar ook'van was. 468. V. Is er dus wt ingeënt? A. Bij vak Vliet geloof ik niet; maar zeker kan ik het mij niet herinneren. 469. F. Op de meeste stallen is in dit jaar het Koninklijk besluit, dat den in- en uitvoer van vee verbiedt, toepasselijk verklaard, maar er zijn ook eenige stallen waaromheen geen besmette kring getrokken werd. Ik vind bijv. ! dat bij van dkx Enden te Vlaardiuger-Ambacht den 2ósten April 3 gevallen zijn geconstateerd. Gestorven zijn 3 koeijen en 1 is afgemaakt. Maar ik vind in de Sfaafacowratit niets van besmetverklaring. Hetzelfde gebeurde den 18den Mei. Men ontdekte daar weder een geval bij dienzelfden man, maar ook toen schijnt de stal niet besmet verklaard te zijn V A. Het eerste geval betrof 4 hokkelingen, 3 zijn gestorven en een is afgemaakt. De stal is toen gedesinfecteerd , en men hoopte daarmede de ziekte gekeerd te hebben-Later brak zij uit onder de koeijen en toen is de kring getrokken. 470. V. Daarvan blijkt niets uit de Staatscourant. A. Toch gebeurde het. 471. F. Een ander geval vond plaats bij Arkestein te Vlaardinger-Ambacht. Den I2den February ontdekte men het eerst de ziekte. Het beslag bestond uit 33 beesten , 6 zijn gestorven en 30 waren ingeënt. Den Isten Mei schijnt eerst de kring te zijn besmet verklaard; na dien datum vind ik geene opgave van het ontstaan van nieuwe ziektegevallen. A. In Februarij is de kring rond woning en erf ook besmet verklaard ; toen heeft men het vee overgebragt naar de weide. In Mei heeft men een tweeden kring geslagen. 472. F. Van den eersten kring komt niets voor in de Staatscourant. A. Ik kan dit niet ophelderen. (1) 473. F. Ook bij C. van dek Valk te Maasland, bij C. van Hooun te Gouderak en bij G. Kolsloot te Hillegersberg had geene besmetverklaring plaats, niettegenstaande er ziektegevallen waren, A. Daar was het onnoodig , omdat men dadelijk gedesinfecteerd heeft. Gebeurt dit, dan mag men na drie weken weer vee invoeren. (1) Later is gebleken, dut de toepassing van het Koninklijk besluit van 3 October 1873 op de bouwmanswoning en het erf van L. Arkestevn is vermeld in de Slaalsmirant van 15 FebruurU 1877. |
474. De Voorzitter; Wij kunnen nu overgaan tot vraag 111. In de eerste punten dier vraag wordt gehandeld over het groote verschil tusschen de uitwerking der genomen maatregelen in de eene provincie in vergelijking met die in de andere. Gij zijt uit Zuidholland in Xoord-holland gekomen op een tijdstip dat nlle Noordhollandsche gemeenten in meerdere of mindere mate, maar in den regel in hooge male. door de longziekte waren aangetast, (rij zijt toen krachtig werkzaam geweest, en liet gelukte u binnen betrekkelijk korten tijd de ziekte bijna geheel te zien verdwijnen. Het gevolg daarvan was dat men u den geschikten man achtte om ook in Friesland te arbeiden, en daar den heer Pkakke de bMnilparnquot; hand te bieden. In dat gewest echter waart gij minder gelukkig, enthans heeft men ook in Znidholland niet de gunstige resultaten verkregen, die men verkreeg in Noordholland, benoorden bet IJ. Daarvoor kunnen mijns inziens drie redenen bestaan : de geaardheid der ziekte, de plaatselijke gesteldheid, en de meiewerking van den boerenstand in 't algemeen. Nu wenschte ik gaarne van u breedvoerig te vernemen, welke redenen bestaan, dat dezelfde maatregelen in Noordholland, Zuidholland en Friesland zoo verschillende uitwerking hebben gehad. A. In Noordholland ondervond ik in quot;t algemeen medewerking. In Friesland zijn de stallen zeer slecht: de eerste voorwaarden voor vee om gezond te zijn en te blijven ontbreken daar, namelijk licht en lucht, en het is dus niet te verwonderen dat gevallen van sterfte en ziekte in zulke stallen veel menigvuldiger zijn. Men heeft mij meermalen voor de voeten geworpen dat ik in Friesland niets heb verrigt, maar als men een door mij opgemaakten staat raadpleegt, blijkt dat minder juist te zijn. 475. Ik moet n doen opmerken dat ik u geen verwijt heb gedaan: alleen heb ik gezegd dat uwe uitkomsten in Friesland minder gelukkig waren dan in Noordholland. Het bewijs daarvan is geleverd: in Friesland heerscht nog steeds de longziekte, terwijl zij benoorden het IJ niet meer bekend is. Thans verzoek ik u met uwe mededeeling voort te gaan. A. Toen ik in Augustus 1X74 in Zuidholland kwam, waren ook al de eilanden min of meer besmet. In korten tijil kwamen de zaken daar in orde, en deden zich slechts nu en dan geïsoleerde gevallen voor. Thans ben ik belast met een detd van den werkkring ten noorden van Maas en Lek, maar daar is de toestand om moedeloos te worden , onder anderen te Maasland eti te Vlaardinger-Ambacht, waar ik blijf tobben. Te Moordrecht en Kralingen daarentegen, waar de ziekte hevig heerschte, is zij verdwenen. De eenige reden van dien hopeloozen arbeid ligt, mijns inziens, in het voortdurend kwanselen met het vee; er is geen koppel waaronder zieke dieren zijn geweest die tevens geen herstelde bevat, dat zal steeds plaats hebben ook bij het beste toezigt. Van Augustus 1875 tot nu toe hel) ik veehouders aangetrollen, wier beslagen binnen dien tijd 3, 4 ja zelfs 5 malen besmet zijn verklaard , gezond zijn verklaard en op nieuw besmet verklaard, en dat is zeer gevaarlijk voor de nieuwkoopen, die worden weer besmet in die koppels. Dat doet men op de eilanden niet en evenmin in Noordholland. Daar koopt men dan liever een koppel schapen gedurende een geheelen zomer. 476. F. Gij hebt straks gezegd dat, wanneer er dadelijk aangifte gedaan werd van liet eerste dier, er dan geen gevaar was. ' Dit heeft u de ervaring geleerd, gedurende uw verblijf in Noordholland. Nu schijnt het wel, dat men in Friesland en Zuidholland, waar de longziekte blijft hangen, minder vlug is met het aangeven van het eerste geval. Is nu de weerstand van den boerenstand oorzaak, dat die ziekte zoo lang blijft hangen? A. Zeker, de geringe medewerking. 477. F. Gij zijt dus overtuigd dat bij dadelijke aangifte van het eerste geval de longziekte zou kunnen worden gefnuikt, maar dat de boerenstand de Regering tegenwerkt ? A. Ja, dat is mijne overtuiging. |
40
478. De lieer Wjbenga ; Gij zijt zeker als distriets-A-eearts in Friesland onmiddellijk na de aangifte bij verscheidene veehouders geweest ? Wat was in de meeste ge-Tallen uw indruk omtrent de meer of mindere tijdigheid der aangifte ? A. Niet beter dan elders in Zuidholland. Wanneer men mij foppen kon, liet men het niet, want de boer heeft het land aan dien maatregel. 47SI. J'. Waren er in vele gevallen behalve het ééne of de drie runderen die zij aangaven, niet meestal nog meer ziek? A, Ja , en dan vroeg ik , waarom zij er die ook niet hadden uitgezet. Ik kreeg dan meestal tot antwoord, dat er geene plaats meer was. 480. J'. Gij schrijft dus de meer of mindere medewerking van den boerenstand aan gebrek aan plaats toe, vooral in die Friesche boerenhuizen. A. Ja, hetzelfde is in Noordholland het geval. Men weet niet waar men die runderen laten moet als het druk gaat. 481. F. Had men in Friesland niet veelal bijgebouwen op de erven; wagenhuizen en dergelijke ? A. Neen. En voor zoover zij er waren, waren zij vol takkehossen en ongeschikt om er vee in te plaatsen. 482. De heer Bograni: Hoe lang duurt, naar uwe meening , de gelegenheid tot verspreiding der besmetting ? A. Dat durf ik niet te zeggen ; lang, geloof ik , heel lang. 483. V- Als de wet goed werd toegepast, zou er immers geen een herstelde koe kunnen zijn ? A. Juist. 484. r. Hoe is het dan mogelijk dat er herstellen kunnen ? A. Omdat het wel eens blijkt bij het slagten — volgens geloofwaardige lieden — dat een koe hersteld is. In het voorjaar ziet men vele zoogenaamde kalfverschieters. De koe staat dan wat flaauw, maar na een dag of drie is het beest weder gezond. Zeg nu eens dat het longziekte is geweest. Men kan er altijd niet op aan. Ik herinner mij dat mijn plaatsvervanger in Workum zulk een kalfverschieter met twee aangetaste runderen heeft doen afmaken. Daartegenover geloof ik dat er ook veel op die wijze zijn doorgesloopen 48.quot;). f'. Dat waren beesten in zoo geringe mate aangetast, dat men het nietkanzien? En zouden die, hersteld zijnde, aanleiding kunnen geven tot besmetting? A. Ja, en daarom moet dan de geheele koppel uit de voeten. De heer Regrani: Dat is allerongelukkigst, want daaruit blijkt dat naar uw gevoelen de maatregelen van Kegering niet tot het doel zullen leiden. 48(5. De ToorïltJer; Volgens hetgeen gij bet laatst gezegd hebt, zoudt gij van oordeel zijn dat wanneer in een stal een longziek dier is, het 't verstandigst is den geheelen veestapel af te maken. A. Ja. 487. F. En straks hebt gij gezegd dat de onmiddellijke afmaking van het rrrstr rund bij derrrstr ontdekking voldoende zou zijn , om voor goed een einde te maken aan de iiekte. Dat is de ervaring in Noordholland opgedaan. Ik wijs u op zeker veehouder in mijne woonplaats, die zooveel tegenstand bood en dien wij met vriendelijke woorden ■wisten te bewegen om mede te werken. Die man heeft Sgetüi geval op zijn stal meer gehad Wij hebben overal in Noord holland de beste resultaten van dien maatregel gezien. In Midwoud waren, volgens de statistiek, in 1871 75 longzieke runderen, dat was zeker van de zes één, en in 1872 was er slechts een enkel geval; later nooit meer. In ïwisk hetzelfde. In Midwoud is de ziekte bijna bij alle boeren geweest. Had men nu gedaan hetgeen gij thans zegt, dan had men don geheelen veestapel moeten afmaken, wat hier zeker onnoodig ware geweest, want het volgende jaar bepaalde zich de ziekte tot één geval. Valt dan niet het denkbeeld weg om dadelijk, bij de eerste verschijnselen van de ziekte, den geheelen koppel af te maken ? |
A. Dat hangt af van de streek waar de ziekte voorkomt. 488. F. .Men moet dan toch tot de conclusie komen, dat men afhankelijk is van de medewerking van de veehouders. Het is dus uwe meening dat wij meer te vechten hebben tegen koppige boeren, dan tegen de ziekte zelve ? A. Ja. 489. De heer Schepel: Is uit het gebeurde in Noordholland niet op te maken dat de voorstelling, als of het aanwezig zijn van herstelde koeijen zoo gevaarlijk is, onjuist is? In Noordholland toch , waar de ziekte zoo algemeen geheerscht heeft, werden alleen de kennelijk zieke koeijen afgemaakt. Daar bleven dus zeer vele herstelde koeijen over, die geen of weinig kwaad gedaan schijnen te hebben. A. In Noordholhmd wordt niet zoo spoedig aangekocht als in andere streken. Men koopt daar liever schapen. 490. F. De herstelde en herstellende koeijen bleven toch over ? A. Ik zal u een voorbeeld noemen van den laatsten tijd. Iemand onder Heilo kreeg in zijn stal de longziekte, en vroeg mij of ik hem zou aanraden weer vee aan te koopen. Ik ried het-af, de man deed het toch; hij bragt het onder een andere gemeente; ik kon er niets aan doen, maar de man beloofde mij om eene afzonderlijke melkmeid voor dat vee te houden. Het was in Julij. Het vee kwam niet eer met elkander in aanraking vóór den staltijd, en in Februari) kreeg het aangekochte vee de ziekte. En toch, er heerschte geene longziekte in de buurt. 491. De Voonlttcr: Gij hebt op dit gebied veel ondervinding opgedaan. Zijt gij van meening dat de longziekte enkel ontstaat door besmetting, en dus niet spontaan kan zijn ? A. Ik geloof niet aan spontane ontwikkeling der ziekte. 492. F. Op vier of vijf door u genoemde plaatsen, ofschoon geisoleerd , is de ziekte uitgebroken. Kunt gij daar de oorzaken van de liesmetting eenigzins nagaan? A. Drie van die gevallen zijn toe te schrijven aan het aankoopen van herstellende koeijen. De oorzaken van de beide andere gevallen kan ik niet nagaan. In December is te 's Heerarendskerke ook een geval geweest , waarvan ik de oorzaak niet kan nagaan. Ik geloof echter niet aan spontane ontwikkeling. 493. F. Als men nu toch nagaat dat daar te 's Heerarendskerke een geval van longziekte voorkomt bij een Hinken veehouder, die verzekert dat er niemand op zijn stal geweest is , en dat hij geen vee heeft aangekocht, dan rijst de vraag of niet de mogelijkheid bestaat dat het dier uit zich zelf de ziekte krijgen kan. Een deskundige heeft gezegd dat de smetstof spontaan ontstaan kan. Dit kan dus van toepassing zijn op het geval te 'sHeerarendskerke. Hoe is daar de smetstof gekomen? Omdat de wetenschap nu aanneemt dat de ziekte alleen ontstaat door besmetting, heeft men daarom het regt te zeggen dat er geene spontane gevallen zijn ? Dat gaat toch te ver. A. Wij kunnen niet overal achter komen. In 1872 deed zich het volgende geval voor te Koksdorp. Iemand aldaar had een dood en een gebeterd beest en verzekerde mij dat alles eigen fok was. Daar het Maart was, |
42
• 43
van den straatweg gegraasd te liebhen, kreo^ de longziekte en werd afgemaakt. Een andere hoer. zekere Meinen , die met zijn vee onmiddellijk naast die weide lag, was zoo verstandig dadelijk, nadat hij vernomen had dat het dier van zijn buurman de longziekte had, zijn vee achter zijne hoeve te brengen , zoodat het niet in aanraking kon komen met het zieke beest of met de weide waarop het gegraasd had. Evenwel een van de koeijen van Meinen werd toclitiquot;; dit dier springt over de sloot en komt op het land van van dek Bijl , waarvan evenwel het zieke rund toen reeds verwijderd was. De eigenaar ontdekte dit niet dadelijk, en het dier bleef dus eenigen tijd op die weide rondloopen. Het dier werd naar de weide van den eigenaar teruggevoerd en bragt daar de ziekte over. Een ander geval. Te Oosterzee, ve:- verwijderd van de zoo even besproken plaats, woonde eene weduwe met eene kleine hoeve van 12 beesten. Een van deze werd ziek , en de veearts verklaarde dat het aan longziekte leed. Op mijne vraag hoe dit mogelijk was, antwoordde zij dat liet haar van den Hoogen was toegezonden. » Hebt gij uw vee steeds tehuis behoudenvraagde ik verder. Ja. » Hebt gij dan welligt ander vee ingekoclit? quot; Neen. » Ik meen dat uwe weide te klein is voor 12 beesten Vquot; O ja, maar daarom doe ik ze een week of zes in een land te Eesterga, waar Jan Siiikes Woudstka er op past. » Dat hadt gij dezen niet moeten toevertrouwen , want op diens stal is de longziekte.quot; Naast die weduwe woonde een zeer ontwikkelde boer, dien ik aanried zich streng te onthouden van allen omgang met die weduwe en hare dienstboden , ja zelfs geen kruiwagen of schut van haar te leenen. Hij heeft daaraan gehoor gegeven , en de ziekte heeft zich bepaald tot den stal der weduwe. 524. V- Gij meent dus dat de longziekte door besmet-ig wordt aangebragt V A. Mijne ervaring heeft mij dat geleerd. 525 V- Is voor het vervullen der hun opgedragen taak het aantal districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers voldoende ? A. Geenszins wanneer de longziekte heerscht. Ik heb daarvan de treurige ondervinding; vaak moest ik ;i. 4, ja zelfs 5 dagen wachten op de komst van veeartsen' uit Leeuwarden of Sneek, die dikwijls naar andere oorden van de provincie waren, ook Injv. naar Harlingen, om daar de Engelsche booten te surveilleren. Door dat gebrek aan tijdige hulp kon ik niet onmiddellijk doen afmaken, en de ziekte verspreidde zich onder het vee. Want het is hoogst moeijelijk om altijd het vee naauwkeurig afgezonderd te houden. Eerst na de verklaring van den veearts weet men of het longziekte is. De wet van 1870 bepaalt dat de boer aangifte moet doen wanneer het eene besmettelijke ziekte is, maar de boer kan niet beoordeelen of zulks het geval is. Het zou beter zijn wanneer de wet bepaalde, dat de boer ieder ziektegeval moet aang.-ven. 526. V. Dat zullen we later behandelen. Geldt wat gij mededeelt omtrent den veearts, ook zijn plaatsvervanger? A. Ja; een enkele maal konden wij wel eens een veearts krijgen, maar altijd van eene zeer verwijderde plaats. 527. J. Dat was dus een gevolg van den overvloed van werkzaamheden der districts-veeartsen ? A. Juist, want aan den minderen ijver der personen was het niet te wijten. 528. De heer Reeram : Wanneer de veearts niet komen kon, waart gij dan bevoegd den plaatsvervanger te ontbieden ? A. Eerst moeten wij altijd aan den districts-veearts kennis geven , maar later konden wij dit ook aan den plaatsvervanger doen. Doch deze was nog te ver van mijne gemeente verwijderd, zelfs al telegrafeerde ik hem. |
529. De Voorzitter: Meent gij dat de plaatsvervangende districts-veeartsen in hun ijver verflaauwen ten gevolge van bet schrale loon ? A. Dat is mij geheel onbekend, 5.10. V. Is* het u bekend of de districts-veeartsen gevolg geven aan de bepaling van art. (i der wet, volgens welke proces-verbaal moet worden opgemaakt waar misbruik plaats grijpt ? A. Bij mij is dit nooit voorgekomen, want de aangifte geschiedt daar trouw. Ik had de boeren zoo streng mogelijk aangemaand, dat zij mij van ieder ziekte-geval kennis geven. Soms begaf zich de veearts naar den stal en verklaarde hij het geval1 voor geene longziekte. 531. V. Was het u mogelijk om in zulk een veruit-gostrekten kring met eenige naauwgezetbeid aan de ver-pligtingen te beantwoorden , u door de wet opgelegd ? A. Ik heb mij in mijne gemeente altijd persoonlijk overal heen begeven waar longziekte was, en was steeds bij elke afmaking. Dit heeft mij-veel moeite gekost, doch ik vond het beter om overal zelf toe te zien en stelde er groot belang in . dat de ziekte eindelijk eens ophield. Daarenboven was ik zelf veehouder. 5-32. De lieer Scliepel: Door die tijdige aangifte in uwe gemeente zijn er zeker geen dieren aan de longziekte gestorven, voor tot de afmaking zou worden overgegaan? A. Ja zeker. 533. V. Hoe is dat dan te verklaren bij die tijdige aangifte ? A. Dikwijls was het vee gestorven vóór dat de veearts kwam. want de veearts kan niet altijd zoo dadelijk komen. Als ik aangifte ontving van een ziekte-geval dan was meestal het dier reeds 24 uren ziek geweest, want de eigenaar had zich natuurlijk vooraf willen overtuigen of liet wel de gevreesde'ziekte was. Ik gaf dan wel onmiddellijk per telegraaf kennis aan den veearts, maar die kon soms eerst over twee, drie a vierdagen in degemeente komen. En in de laatste periode neemt de ziekte sterk toe. zoodat het vee dan geheel of nagenoeg bezweken was. En ik kon niet tot afmaken overgaan voor dat de veearts verklaard had dat er longziekte was. 534. V. U zijn zeker geen gevallen voorgekomen dat het dier vóór de aangifte gestorven was? A. Neen , dat herinner ik mij niet. In zulk een geval zou do boer dan ook geen vergoeding ontvangen hebben. Daarom waren zij allen er zoo attent op. 535. V. Bepaalde zich de aangifte altijd tot één geval? A. Neen, in 't geheel niet. Er waren boeren bij wie successivelijk 20 en meer runderen zijn afgemaakt. 536. J. Ik bedoel dit: of bij het eerste uitbreken van de longziekte op een stal, bij de eerste aangifte steeds een enkel rund, dan wel twee of drie werden aangegeven? A. Het was gewoonlijk één rund, maar wanneer de veearts kwam, waren er dikwijls reeds twee ïï drie ziek. 537. De beer Bcgram: Deelt gij het gevoelen , dat bet wegblijven van den veearts, ten gevolge van het beperkt aantal veeartsen waarover wij kunnen beschikken in alle opzigten nadeelig werkt op de beteugeling van dè ziekte? Dit moet ook nadeelig werken op het tijdig doen van aangifte, want als het beest bezwijkt, krijgt eigenaar geene vergoeding, en de prikkel tot tijdige j^m-ifie ligt iquot; de vergoeding. En door het lang wegblijven^van den veearts loopt de boer gevaar dat zijne vergoeding vervalt. Eene dergelijke naauwkeurige opvolging van de vo n--schriften van de wet als in Friesland komt in andere streken |
niet voor. Gelooft gij niet dat het wegblijven van den veearts aldus nadeelig werkt op de spoedige aangifte? A. Dat zou zeer nadeelig kunnen werken. 538. De heer Wybenga: Is u eenig geval in Lem-sterland hekend, waarbij door het lang wegblijven van den veearts en het intusschen sterven van het rund aan de longziekte, men, de onbillijkheid daarvan begrijpende, maatregelen beeft genomen om den eigenaar eenige vergoeding te geven? A. Ik geloof niet dat ik ooit zulk een geval heb bijgewoond, ofschoon ik het niet bepaald durf zeggen. Ik heb mij altijd zooveel mogelijk streng aan de wet gehouden , en wanneer die geene schadevergoeding toeliet, kreeg de boer ook geene vergoeding. Eens heb ik tegen een boer proces-verbaal opgemaakt, omdat hij hooi verkocht uit een stal waar zieke runderen gestaan hadden. Had ik dat niet gedaan, dan had ik daardoor welligt anderen in gevaar gebragt. 539. De VoorzKier: Gij hebt gezegd dat gij niet te klagen hebt over liet niet doen van aangiften. Wordt het aangetaste dier altijd afgezonderd vóór dat de aangifte plaats heeft V A. Ja, want als het aangetaste dier niet afge;: niderd is, bekomt men geene schadevergoeding. Die afzondering' is echter niet zoo goed als die wel zijn kon, en zelfs gebrekkig. De boeren wonen in stulphuixingen, woningen bestaande uit huis, schuur, hooiberg en stal, alles onder één dak. 's Win ten is men dus gedwongen het getaste rand af te sonderen op den punlenstal, terwijl dan de paarden in de schuur overgebragt worden. Meer kan men al niet verlangen , want de boer is huiverig om het zieke rund inde bijsehuur te zetten, omdat het's winters dan zou verkleumen. Wat die afzondering betreft, moet men wel wat zeemanschap gebruiken. 540. V. Bij aankomst van den distrie! -veearts, nu t liet zieke rund worden afgemaakte Was daarvoor de gelegenheid geschikt? Werd 'et dier in onmiddellijke nabijheid van de boerenwoning afgernnakt, of naar de slng'tplaats vervoerd ? A. Het dier werd altijd buiten *8huis op hetboerenerf afgemaakt. Op het in den regel zeer ruune erf werd vooraf e-n diepe kuü gegraven, waarin het bloed en ' afvi 1 moest komen, dat later mei külk werü over ut. D'K.rna liet men het geslagte dier twaalf uur en lai'ger be-koelen. Als het vleeseh dan niet meer rat baar was voor besmetting, wen! het naar een groot Blagthuis aan de Lemmer gebragt, waar het door een slagter, rie niels anders . ''laubing-ziek vee slagten, werd afgehouwen en l.ei r! vior den publieken verkoop. De huiden werden gezouten en met cavi.olzmir ingewreven. I'lveneei.s weiv'en de slalleu l: ' uitgesclrobt en gezuiverd en uk i sten dan, volgens verordening , eenigen tijd ongebruikt blijven. 541. V- Wie was belast met het toezigt over die zaken ? A. Daarvoor bezigde ik één veldwee'iter, die niets anders dee;! en praktisch zeer ervaren was in het onderkennen van de longziekte. Dikwijls toch is het gebeurd dat de veearts verklaarde dat een beest longziek was, terwijl het bij de opening bleek , dat lu't, zooals de veldwaciiter liad gezegd, gortig was. 542. J'. Wat i» dat voor een ziekte? A. Gortig is eene benaming voor parelziekte. 543. r. Hebt gij ook opmerkingen te maken omtrent het punt van schadevergoeding ? |
A. Neen. Slechts eens heb ik er moeite mede gehad. Destijds was nog niet voorgeschreven dat die door een taxateur moest bepaald worden. Zelf veehouder zijnde, nam ik liet op mij om het beest te schatten, en ik deed dit op f 90. De boer nam daarmede geen genoegen en eischte f 115. Daarop liet ik door den kantonregter een taxateur benoemen. Deze waardeerde het den volgenden dag op f 15, want in de 24 uren die sedert verloopen waren , was het dier niet kenbaar meer. Sinds dien tijd zijn de boeren geheel van hun tegenstribbelen genezen. 544. V. Bij u wordt het vee dus geschat naar de waarde die het heeft op het oogenblik dat het in handen van den burgemeester overgaat? A. Ja, maar men neemt daarbij de waarde in den gezonden toestand in aanmerking. 545. V. Is de wijze waarop verdacht vee gemerkt wordt voldoende om het van niet verdacht vee te onderscheiden? A. Ja, als het van tijd tot tijd goed wordt nagegaan. Het haar groeit aan; wanneer het dus niet op nieuw geknipt wordt, kan men na verloop van zekeren tijd het merkteeken niet meer herkennen. Men moet dus een vertrouwd persoon hebben, die bet haar knipt. Geschiedt dit niet, dan acht ik branden van bet teeken veel beter. 546. V. Op de hoornen? A. Ja, of op do hoeven, zoo als bij jong vee, dat nog geen hoornen heeft, zou moeten geschieden. 547. De heer Scliepcl: Is er iu uwe gemeente ook aangedrongen op het invoeren van ■ randen in plaats van knippen? A. Keen. 548. F. Werd in uwe streek dit punt nooit besproken? jl. Keen, nooit lie i ik daarvan iets gehoord. 541). De Voorxlttc;': Zijn de maatregelen, die door de Begering ten opzigte van net vervoer van verdacht vee genen . zijn, n;. ir uw oordeel voldoende? A. Ja, de voorschriften zijn zeer goed, maar alles geschiedt niet altyd overeenkomstig die Toonchrüten. Althans in mijne gemeente is verdacht vee binnengebragt zonder mijn weten. Op een zekeren 12den Mei (het jaar herinner ik mij niet) inoost een boer uit ene naburige gemeente verhuizen m. t koeijeu, ie van longziekte vnvlacht waren. Da« v-.-e werd «.neer politietoezigi: tot aan mijne gemeente ver-.crd, en toen het de grens der gemeente overkwam was ik niet verwittigd dat dit vee komen zou. Kr was geen politir t«-gomvoordig en de boer ging met zijn vee naar den stal, dien hy gehuurd had. Du luid tot onaangename gevolgen aanleiding kunnen geven, doch bet is zeer gelukkig afgeloopen, want de boer heeft de ziekte in mijne gemeente niet gebragt. Hij heeft later geen geval van longziekte op zijn stal gehaii. Maar men had in ieder geval daardoor in een geheel ander gedeelte van de gemeente de ziekt,- kunnen krijgen. Gelukkig woonde bij op een zeer verwijderd punt van de gemeente, dat niet dadelijk met andere in aanraking kwam. 550. V. Gij zegt, dat naar uw oordeel het merk wel wat te wenschen overlaat,en daaruit volgt, dat, wanneer het onduidelijk of onzigtbaar is, de controle, door den districts-veearts op de markten gehouden, weinig beteekent; dan kan hij verdacht vee van niet verdacht vee moeijelijk onderscheiden. Daarom zou misschien, naar uwe meening , branden de voorkeur verdienen? A. Ja, branden zou de voorkeur verdienen; maar verdacht vee kan niet op de markt komen. 551. V. En wanneer het merk nu verdwenen is? A. Ja, dan zou het kunnen gebeuren. 552. V. Alzoo blijkt uit uwe verklaring dat de weinige zorg , waarmede het vee gemerkt wordt, oorzaak kan zijn, dat er verdacht vee op do markt komt ? |
A. Ja, wanneer erheen genoegzame sarvoillance op den stal is. Ik weet niet hoe andere burgemeesters dit doen , maar zoodra in mijne gemeente op den stal van den een of anderen boer de longziekte uitbrak, gelastte ik onmiddellijk al het vee op te teekenen en te signaleren. Dus ik wist juist hoeveel roodbonte of zwartbonte koeijen er waren, en welken leeftijd zij hadden, enz. Die dieren hadden alle hun nommer, en daar werd een register van gehouden. Zoodra een beest moest afgemaakt worden, werd er in het register achter geschreven: Afgemaakt op dien en dien dag. Voor een boer, die onder zulke surveillance stond, was het ondoenlijk een beest naar de markt te brengen , al was het merk ook verloopen, want elk oogenblik kwam de veldwachter weder zien of alles nog in den stal was. 553. F. Het is u bekend, dat de Minister vee-opzigters heeft aangesteld om toezigt te houden. Heeft dat goed gewerkt ? A. De opzigter in mijne en de naburige gemeenten, door mij aanbevolen, was een uitstekend man , die er zich op toelegde zijne taak naauwkeurig te verrigten, en sedert dit toezigt er geweest is, heb ik geen longziekte meer in de gemeente gehad. 554. F. Op wiens voordragt worden die vee-opzigters benoemd'/ ' A. De burgemeesters krijgen van den Commissaris des Konings eene aanschrijving om personen op te geven. Daarop hel) ik Hen genoemden persoon opgegeven , Johannes Hakmens Koopman , die bij mij bekend stond als een zeer solide man. 555. F. Dus, zoover uwe ervaring strekt, hing de aanwijzing van die personen van de burgemeesters af, of oefenden deze althans een grooten invloed op de benoeming uit ? A. Ja. Naar mijne wijze van zien zou het beter geweest zijn, dat men èn voor de zieken èn voor de gezonde stallen afzonderlijke opzigters had aangesteld. De opzigter, dien ik had , was een man die met veel zorg handelde. Hij ging de eerste twee dagen der week naar de zieke stallen en twee andere dagen naar de gezonde. Als hij naar de zieke ging; had hij geheel andere kleederen aan dan wanneer hij de gezonde bezocht. Maar toch kon hij tus-schenbeide eens geroepen worden in een stal waar een ziektegeval was, en dan moest hij eerst naar huis om andere kleederen aan te trekken. Dat was wel wat moeijelijk. Ik zou dus twee opzigters voor eene gemeente, de een voor de zieke en de andere voor de gezonde stallen, beter gevonden hebben. Koopman was een heel flink man, die lgt;ij al de boeren in hooge achting stond en hun vertrouwen genoot, zoodat hij zeer veel kon doen wat aan een ander niet mogelijk zou zijn geweest; maar anders zouden er alligt boeren gevonden zijn die er tegen hadden gehad — en met reden — dat zulk een man bij gezond vee in hun stal kwam. 556. V. In andere provinciën heeft men voorbeelden gehad van verzet tegen zulk toezigt; de opzigters hebben dan ook niet het regt een huis binnen te treden als de eigenaar het niet verkiest. Is dat bij u niet voorgekomen? A. Keen, en ook niet in Doniawerstal. 557. V- Hebt gij ook met opzigt tot de ontsmetting opmerkingen te maken, die naar uw oordeel vermelding zouden verdienen ? A. Ja, de stallen worden volgens de wettelijke voorschriften ontsmet met carbolzuur, chloorkalk of ook wel gewone kalk en zeepwater. De mestspecie wordt opgeruimd en in een kuil geworpen, en daar wordt dan kalk over heen gespreid. ' 558. De heer Bcgrain: Volgens u is het getal districtsveeartsen te klein. Dit zal dan ook wel niet bevorderlijk zijn aan het bezoeken der veemarkten door die veeartsen. |
-1. Daarover kan Ik geen oordeel vellen, want in mijne gemeente zijn geen veemarkten. Onze handelaren koopen al het vee op stal. oöi). De Voorzitter: Wij komen nu tot vraag 111, punt I. Is u ook de reden bekend, waarom de strenge maatregelen die bij de eerste verschijning der longziekte in Friesland genomen werden, zijn gestaakt'? A. Ik meen het te weten. Toen in 184(5 of 1847 de longziekte liet eerst in Friesland verscheen , deed zij zich voor onder liet vee van Svben Jans Knoi. in Doniawerstal. Die man had, om zoo to zeggen, gelukkig geboerd, had zijne dorre hoeve weten te verbeteren en had het van 18 op 63 beesten gebragt. Daar brak de longziekte bij hem uit; men wist destijds nog niet wat dit voor ziekte was en allen uit den omtrek liepen te hoop naar Knol om daar een kijkje te nemen, maar men vernam er weinig zekers. Toen was de heer van Syt/.ema gouverneur der provincie, en deze heeft, zeker in overleg met Gedeputeerde Staten, maatregelen genomen om dien ganschen stal te doen afmaken. Al die (ili beesten werden gedood en begraven met de noodige voorzorgen; de kuil werd met kalk bedekt en met boomgewas beplant, zoodat die plaats ongenaakbaar was voor het publiek. De mest bleef nog een poos op zijne hoeve liggen, maar werd later ook onteigend en in zee gebragt; zijn hooi is evenzeer onteigend en, naar ik meen, naar de cavalerie-stallen vervoerd. Men heeft dus alle mogelijke voorzorgsmaatregelen genomen, (relukkig is het op de plaats daarbij gebleven. Kort daarna brak de longziekte uit onder Warns, bij een zekeren Bucinsma, waar dezelfde maatregel genomen en alles afgemaakt werd. Later openbaarde zich de longziekte in de gemeenten Wijmbritseradeel en Kauwerderhem, waar ook alles werd afgemaakt. Men wist toen nog niet dat het longzieke en verdachte vee tot voedsel voor den inensch kon strekken, en men meende dat alles maar begraven moest worden. Men begon er echter allengs wraak over te roepen onder den boerenstand , dat al het kostbare vee zoo vernietigd werd. Waar zou het heen, vroeg men, als men de gansche provincie door, bij ieder geval, al de runderen afmaakte en begroef, eu het vleesch niet eens mogt worden gegeten, zelfs niet door arme menschen ? Dat vond men eene ongeoorloofde daad. Daar kwam bij, dat de kósten langzamerhand zeer hoog werden, naar mate de ziekte zich meer voordeed; en omdat het zoo kostbaar was en men er zooveel over moest hooren van het publiek , heeft men met dien totalen afmaak opgehouden. 560. V. Dit was dus niet een gevolg van de vrees, dat die maatregel op zich zelf niet baten zou V Bij het provinciaal bestuur bestond wel de overtuiging dat de maatregel, boe streng ook, goed was; maar men deinsde terug voor den wrevel van het volk en voor de kosten ? At Ja. 561. r. Gij hebt zeker opgemerkt dat de loop van de longziekte in Friesland nog al merkwaardig is, in zoover zij in sommige streken zoo lang heeft voortgewoed , terwijl zij in andere streken óf niet, óf in geringe mate geheerscht heeft. Kunt gij de oorzaak daarvan ook nagaan ? A. Ik geloof het wel. Veelal ligt het aan de bekrompen inzigten van de boeren. Menschen , die weinig ontwikkeld zijn en die behooren tot eene hoogst ernstige kerkelijke of godsdienstige rigting, die eenigzins dweepziek zijn, nemen geen voorzorgsmaatregelen. » Het wordt ons,quot; zeggen zij, » door den Heer toegezonden; het is eene straffe Gods en die moeten wij dragen.quot; Daarin ligt een voorname oorzaak van het voortwoeden der ziekte. In sommige streken zou ik het met den vinger kunnen aanwijzen. Hoe meer ontwikkeling, hoe meer kennis een boer bezit, hoe gewilliger hij zal medewerken tot alles wat in het belang van zijn veestapel wordt aan gewend. Boeren echter, die uit een bekrompen godsdienstig begrip niet willen medewerken, moeten er toe gedwongen worden of zij doen niets. |
12
46
5lgt;2. V. Gij zoudt dus meenen , dat wanneer men overal lt;le medewerking- van den boerenstand had , de thans genomen maatregelen voldoende zouden zijn om de longziekte te beheerschen, althans onschadelijk te maken? A. Daar zou ik niet aan twijfelen. 563. V. Gij zult wel bij ervaring weten dat sommige menschen bij hunne godsdienstige overtuiging bezitten eene sterke voorliefde voor geld; eene voorliefde die wel eeus de godsdienstige overtuiging overheerscht. Zou het tegenover bekrompene lieden ook een geschikt middel kunnen zijn huu volledige schadevergoeding- te geven voor het aan-getiiste rund V A. Voorzeker zou de wetensciiap dat zij eene volledige vergoeding voor het rund ontvingen nuttig kunnen werken, en zeker zou het er ook toe bijdragen dat de aangifte spoediger geschiedde; nu gebeurt die veelal traag. Evenwel een nadeel staat er tegenover. Men zou alligt speculaties in de hand werken om vee zich aan te schaffen, dat niet volkomen gezond is. 504. JMij is ter oore gekomen dat bij eene onteigening van den geheelen koppel het geoil zich moet hebben voorgedaan dat de eene boer zijn vee ruilde met dat van zijn buurman , zoodat den volgenden dag- !)ij de onteigening al de slechte runderen, dus ook die van den buurman, werden afgemaakt en de gezonde werden gespaard. Naar de vrees. die gij uit, zou dergelijk misbruik wel te wachten zijn. A. Ja, de gelegenheid tot misbruiken wordt daardoor geopend, maar de toekenning eener volledige schadevergoeding zou er toch ook toe medewerken dat aangifte spoediger en gereeder plaats had 565. l'. Do vraag is echter of dat misbruik zoo overwegend is dat daarom do maatregel zou moeten worden afgekeurd. Ik meen toch dat wanneer den boer eene volledige schadevergoeding wordt verzekerd, hij onmiddellijk zal aangeven en zijne andere koeijen niet zal blootstellen aan liet gevaar van besmetting. De vraag is dus: zou het voordeel dat men daardoor behaalt niet grooter zijn dan het misbruik dat er van gemaakt zou kunnen worden? Acht gij het daarom in algemeenen zin niet wenschelijk eene volledige schadevergoeding te verzekeren? A. Ja. 566. 1'. Hebt gij eenige min of meer gunstige resultaten gezien van de inenting? A. Ik heli er gunstige en ongunstige resultaten van gezien. Een tijd lang was ik een groot voorstander van de inenting. Ik had een vrij groot aantal runderen op stal. Ik liad er 24 a 26, die ik melkte en aanlokte. Dus ik had ook persoonlijk belang bij de zaak. Door de besmetting van mijne buren heb ik de longziekte op mijn stal gekregen. Nadat ik daaraan 1^ beesten verloren had,besloot ik alle dieren te laten inenten , en heb dit eenige jaren met gunstig gevolg voortgezet. Mijn stal lig:t in de gemeente Doniawerstal, maar nu deed zich in de gemeente Lemsterland een nieuw geval van longziekte voor. Inmiddels had ik het inenten moeten staken , omdat de veearts geen goede entstof kon bekomen; daar ik mij nu zoo dikwijls van de gemeente naar mijn eigen stal moest begeven, wilde ik volstrekt mijn vee weder doen inenten. De veearts van Staar, gevestigd te Sneek , liet mij stof zien die naar zijne meening zeer goed was, als afkomstig van een beest dat verkeerde in de eerste periode der longziekte. Op mijne aanmerking dat de stof te étterachtig was, verklaarde hij haar van de etterdeelen te kunnen zuiveren door ze door een doek te laten zypelen, waartegen ik weder aanvoerde dat de etterdeelen zoo mi-krosko] iseb klein waren. Hij nam echter de zaak geheel voor zijne rekening, en de inenting geschiedde met die gezuiverde stof, maar drie weken daarna had ik de longziekte ender mijn vee. De staarten zwollen sterk op en rug en buik waren zeer opgezet. Er waren dieren die moesteu kalven, maar daaraan kon niet gedacht worden. |
Ik liet den veearts roepen, die met de zaak verlegen was en eenige middelen aangaf, terwijl eenige dieren terstond moesten worden afgemaakt. Dat alles was een gevolg van het inenten, en natuurlijk wordt daardoor het vertrouwen in die kunstbewerking zeer geschokt. Ik heb er geen vertrouwen meer in. Dat is bij mij gebeurd, en dergelijke gevallen hebben er in mijne nabuurschap meermalen plaats gevonden. 567. F. Ofschoon gij dus vroeger voorstander van het inenten waart. zijt gij in uw vertrouwen geschokt geworden , omdat gij bij ondervinding hebt gezien dat de inenting ten gevolge van slechte stof ongelukkig kan werken. A. Juist. 568. De heer llegram; Wordt in Friesland door de boeren meer geklaagd over of getwijfeld aan het goede gehalte der stof bij het inenten. A. Bij mijn vee heb ik het gezien en van anderen heb ik vernomen , dat na de inenting de dieren zulke ontzettende opgezwollen achterdeelen hadden dat zij de kalveren niet konden afzetten. Ik geloof dat men dan te diep op het beenvlies is ingedrongen, of te scherpe stof heeft gebruikt. 569. De heer Wybenga: Is bet u niet bekend, dat hetzelfde is voorgevallen in Baarderadeel V In die gemeente waren vele voorstanders van het inenten. Later is er reactie gekomen en heeft men er grootendeels van inenting afgezien. A. Ik ben met den loop van de zaak in die gemeente niet zoo naauwkeurig bekend, maar meen wel te weten, dat er veehouders waren. die geloofden , door inenting de ziekte op hunnen stal gekregen te hebben. 570. De heer Itesi-anc: Hebt gij ook geboord, of dereactie tegen de inenting daar was, vóór de ziektedaardoorontstond ? A. Men had in Baarderadeel een veefonds, met de ver-pligting voor ieder lid om zijn vee te laten inenten. Dit gebeurde dus ook. In de eerste tijden ondervond men de allergunstigste resultaten daarvan, later minder. Of men toen met te weinig zorg heef ingeënt, of wel dat men te oude stof genomen heeft — dit weet ik niet. Ik heb ook wel eens gehoord , dat men alle entstof van runderen niet kan gebruiken , en dat men de stof van dieren , die familie van elkaar zijn, niet kan nemen. 571. De heer «Ie Jonge: Heb ik u wel verstaan,dat bij u de ziekte ontstaan is ten gevolge van de inenting ? .1. Ja, toen zich de ziekte voor de tweede maal op mijn stal openbaarde. 572. De Voorzitter: Heeft u ook bijzonder uwe aandacht gewijd aan vraag- IV : » Kunnen er van overheidswege maatregelen worden genomen om deze nationale ramp met zoodanig gevolg te bestrijden dat hij worde overwonnen of althans zoo zeer gefnuikt, dat de belemmerende bepalingen die ook den veehandel en de scheepvaart benadeeleu, kunnen worden opgeheven? A. Ik geloof dat de allerbeste maatregel is, om wanneer de ziekte sporadisch is, den geheelen koppel af te maken. Dan kan het vleesch nog verkocht worden, zoodat het verlies betrekkelijk luttel is. 57.'3. V. Zou u van oordeel wezen dat ook in geval van wezenlijke medewerking van den veehouder en dus bij dadelijke aangifte en onmiddellijke afzondering, het afmaken van den geheelen koppel de voorkeur verdient boven het afmaken alleen van het aangetaste rund? A. Ja. 574. F. Zijn u geen voorbeelden bekend dat bij dadelijke |
47
aangifte en afzondering van het aangetaste rund, de koppel overigens gespaard bleef? A. Ik ken een zoodanig geval. Een zekere Jellk-hanzes de \ hies kreeg de longziekte op zijn stal. Hij was een zeer ernstig man van die rigting waarvan ik straks sprak , maar geneigd om zich naar hetgeen ik hem voorhield te gedragen. Hij werkte mede, en bij hem bleef het bij een enkel geval. Het toeval wilde evenwel dat de veearts in de nabijheid was, zoodat deze onmiddellijk kon komen. In dergelijk geval nu zou het zeer verkeerd wezen den geheelen koppel af te maken. 575. f. In het algemeen zou u dus aanraden den geheelen koppel af te maken; in bijzondere gevallen meent u evenwel dat men wijzer deed met een paar dagen te wachten om te zien of er zich nog meer gevallen zullen voordoen ? A. Eene enkele maal is het voorgekomen dat een veearts wel wat al te traag was in het verklaren van bestaan van longziekte, terwijl ik van meening ben dat dit zoo gemakkelijk zigtbaar is voor iemand die eenige kennis van vee heeft. Het gevolg van dat wachten was dat de ziekte voortgang maakte. Ik acht het daarom het voorzigtigst het zieke rund terstond af te maken. 57(5. F- Wanneer de veearts iemand is van zulk een weifelend karakter, zal hot afmaken niet helpen ? A. Zoo zijn alle veeartsen niet. Over 't algemeen ben ik er voor, om het zekere voor het onzekere te nemen, en bij het ontstaan van de ziekte, den geheelen koppel af te maken. 577. F. Gij acht het een gebrek in de wet dat liet woord : » besmettelijke ziektequot; in art. 13 voorkomt ? A. Ja. 578. F. Naar uwe meening zou art. 13 dus moeten luiden: » wanneer zicli bij eenig stuk vee verschijnselen van eene ziekte openbaren, is de houder of hoeder verpligt daarvan onmiddellijk kennis te geven1', enz. ? A. Ja, want al hebben de boeren eenige kennis van veeziekte, zij zijn toch altijd slechts empirici. 579. J. De heer Schepel: Zou het wijzigen van art. 13, zoo als door u wordt voorgesteld , niet tot moeijelijkheden aanleiding geven? Wanneer toch van ieder ziek rund aangifte moet gedaan worden, zal de werkkring van de veeartsen eenen verbazendeu omvang nemen. A. Ik zou het wenscheiijk achten als in iedere gemeente een veearts werd aangesteld, waarbij ik dan echter aan onze groote Friesche gemeenten denk. De mijne bestaat slechts uit vijf dorpen, maar daar zijn er van 20 en meer, en daar zou men wel twee veeartsen moeten hebben. 580. F. De lieer lt;le •fongc : Gij wcnscht het woord besmettelijke uit art. 13 weg te nemen, omdat volgens u de boeren zoo moeijelijk de kenmerken van de ziekte kunnen zien. Is deze bewering niet eenigzins in strijd met hetgeen gij zoo even gezegd hebt, namelijk dat iemand, die eenige kennis van vee heeft, de eerste verschijnselen gemakkelijk kan opmerken ? A. Dat heeft wel eenigen schijn. Maar men moet bedenken dat de boer liet niet behoeft te weten en zich altijd achter zoogenaamde onwetendheid kan verschuilen. 581. \. Zi jt gij dus van oordeel dat het ontnemen van die schuilplaats der verantwoordelijkheid opweegt tegen de bezwaren aan uw voorstel verbonden? A. Ja. Als de boer elk ziektegeval moet aangeven, dan is hij niet verantwoord als hij het nalaat. Het' staat dan aan den veearts om te constateren met welke ziekte men te doen heeft. Want alweet de boer het, daarom zegt hij het nog niet. |
582. De heer Wybunga : De ondervinding heeft geleerd dat de veehouders in enkele gemeenten reeds uit zich zeiven den veearts vragen bij ieder ziekteverschijnsel. A. Toen de longziekte bij ons uitbrak, heb ik den boeren de verpligting opgelegd om van elk ziektegeval aangifte te doen. Ik bragt hun onder het oog dat het hun eigenbelang was, en zij deden het geregeld. 583. F. Als het noodig was, zondt gij er zeker een veearts heen? A. Ja, maar in den regel behandelde mijn veldwachter de zaak met liet meeste succes. Wanneer hij wist, dat bet longziekte was of wanneer hij met de ziekte onbekend was, dan telegrafeerde ik naar den veearts. 584. De Voorzitter: In Noordholland heeft men veefondsen, waaronder zeer belangrijke, die bepalen dat longziek vee dadelijk moet afgemaakt worden. Wat de Staat dan aan schadevergoeding te weinig g(vft, wordt door die fondsen aangevuld. In den Deemster beeft dit goed gewerkt. Zij gij niet van oordeel dat bevordering dier fondsen door invloedrijke personen en maatschappijen bijv. van landbouw, er veel toe kan bijdrag'en om de boeren tot dadelijke aangifte aan te moedigen en dat de onderlinge controle, die daarvan het gevolg is, veel nut zal aanbrengen ? A. De ervaring dier fondsen in Friesland is niet gelukkig. Wij imdden een provinciaal fonds en een particulier fonds, welk laatste zich nog wel in mooi klinkende woorden het behoud van den Frieschen veestapel ten doel stelde. De werking er van liet veel te wenschen over. Aan het particuliere fonds heb ik jaren lang gecontribueerd , maar toen ik longziekte kreeg en om vergoeding vroeg, was bet kapitaal verdwenen. Er bestaat onder de Friesche boeren zoodanige! schrik voor die veefondsen ten gevolge van de omstandigheid, die ik zoo even mededeelde, dat ik bevreesd ben dat van zulke fondsen niet veel resultaten te wachten zouden zijn. 585. De Voorzifter; Hebt gij in het algemeen nog iets mede te deelen , dat gij in liet belang der zaak acht te zijn? A. Wij hebben reeds zooveel zaken besproken, dat ik niet weet wat mij nog ter rnededeeling zou overblijven. C. L. van Beyma tiioe Kinoma. K. de jong. wvbenöa. Schepel. Beg ram. de Jonge. 1). Veegens, Griffier. Verhoor van den heer h. Itierens. .)8(). De Voorzitter; Mag ik u verzoeken uw naam, uwe voornamen, uwe woonplaats en uw beroep te willen opgeven? A. Laiiam üieuens , landbouwer te St. Annaland, provincie Zeeland, eiland Tholeu. 587. F. Gij hebt de vragen ontvangen betrekkelijk de longziekte. Hebt gij ook een schets gemaakt om gemakkelijk op die vragen te kunnen antwoorden? A. Neen. 588. F. Dan zal ik beginnen met liet eerste gedeelte |
48
Nun punt 1 van vraag 1: » Wat is u omtrent het eerst ontstaan der ziekte hier te lande bekend?quot; A. In IHÖN of 1859 is, voor zoover mij bekend is, het eer.st de longziekte in Zeeland uitgebroken. Het aangetaste vee behoorde aan den heer van Haakten , in den van Haaftenpolder, gemeente Üud-Vossemeer. Dat vee is toen onteigend en afgemaakt. Later is gedurende geruimen tijd de longziekte niet meer voorgekomen. In 1870 is zij bij mij uitgebroken; toen is al mijn vee afgemaakt. Den Nsten April van dat jaar bemerkte ik dat een rund van mijn stal ziek was. Ik hel) toen dadelijk den rijks- en provincialen veearts, den heer Vermast , uit de gemeente Scherpenisse, laten roepen. Ik was namelijk zeer ongerust, dat het beest de longziekte had, omdat in Januarij van hetzelfde jaar de geheele stal van den heer Wittouck , mijn naaste buurman, was afgemaakt. De heer Vkkmast heeft toen het dier onderzocht, maar zeide, dat ik mij niet ongerust behoefde te maken, want dat hier aan geen longziekte te denken viel; hij had nog meer beesten opTholen onder behandeling, die veel erger waren. Ik heb toen van dien veearts eenige geneesmiddelen gekregen en wat zalf om die aan de zijde waar de longen liggen achter de voorpooten te smeeren. Het dier is echter van dag tot dag achteruit gegaan; de ziekte nam steeds toe. Tot den 25sten April heeft de veearts over het dier gepraktiseerd, toen is het op mijn eigen verzoek afgemaakt. Ik zou dit al vroeger hebben gedaan, omdat ik zag dat er toch niets meer aan te doen was, maar de hoop die de veearts mij steeds gaf op volkomen herstel heeft mij daarvan terug gehouden. 589. J'. Bleek bij de afmaking dat het longziekte was? A. Ja, en toen was liet ook laat genoeg om af te maken , want, als het beest nog een dag of vier gestaan had , zou het toch gestorven zijn. 590. V. Hebt gij schadevergoeding gekregen? A. Ja, maar niet voor de koe die ik zelf had laten dooden. 591. F. Zijn dus uwe andere runderen ook afgemaakt ? A. Ja. 592. f'. Hoeveel ? A. 27 stuks. 593. V. En bleek daarbij ook, dat de long aangestoken was ? A. Ja, bij twee van die runderen onder anderen zeer erg. 594. F. En was uitwendig aan die dieren iets te ontdekken ? A. Ja; eer zij afgemaakt werden, was het zigtbaar. 595. F. Gij zeidet straks dat bij uw buurman de longziekte was; hoe was die daar gekomen ? A. Een dier van den heer Wittouck van St. Peters Leeuw, was er door aangetast. Die heer verbouwde suiker-peen en bewerkte zijn land met ossen, die hij uit Celgie invoerde. Hij was mijn naaste buurman, en daarom maakte ik mij ongerust toen mijne koe ziek werd. 596. F. Is het toen bij dat geval op Tholen gebleven ? A. Neen ; er is nog •een geval te Oud-Vossemeer voorgekomen. Ook daar had de heer Wittouck land waarop hij suikerpeen verbouwde, en de ossen, die hij gebruikte, werden er gestald in de schuur van een man, die 5 of G stuks vee had. 597. F. Is daar ook alles afgemaakt ? A. Ja. |
598. F. Hebt gij er op het eiland Tholen sedïrt niets meer van vernomen ? A. Neen, maar in het afgeloopen jaar is er nog een geval te 's Heer Arendskerke op Zuidbeveland voorgekomen. 599. F- Heeft de heer, dien gij genoemd hebt, dat land nog in bezit, en voert hij nog ossen in ? A. Neen, dat land is in kleine perceelen van een bunder of nog minder aan verscheidene menschen verpacht, zoodat de heer Wittouck zijn land niet meer zelf bebouwt. 000 F. Had men in Zeeland geen strenge controle op den invoer , zoo als elders ? A. Over de Eendracht zijn de ossen ingevoerd; zij zijn gekeurd door den Rijksveenrts, met een gezondheidsbewijs naar St. Annaland gevoerd en daar in quarantaine gesteld; maar als men als landbouwer slechts ééne schuur bezit en .'10 of 40 beesten heeft, kan men zulk een dier moeijelijk afgezonderd houden, vooral wanneer de menschen niet medewerken. 601. F. Derhalve moet het vee in Zeeland, als het onder streng toezigt is ingevoerd, nog eenigen tijd van ander vee afgezonderd worden gehouden ? A. Ja , gedurende zes weken. 602. F. Wordt dat trouw in acht genomen ? A. Ja, maar wanneer men verscheidene beesten en slechts ééne schuur heeft, gnat dat, gelijk ik zeide. moeijelijk. Het zou echter nog wel gaan , als de veehouder maar krachtig medewerkte, want men kan er zelf veel aan doen. 603. De heer Kc-gram: Weet gij ook of in Zeeland de afmaking altijd gevolgd is zoodra men zag dat het longziekte was? A. Ja, althans op Tholen en ook bij het geval te 's Heer Arendskerke; en dat is van goed gevolg geweest. 604. F- Heeft men nooit de proef genomen met inenting? A. Neen. Maar toen de longziekte hij mij was uitgebroken en ik eerst na vier maanden weer nieuw vee mogt aanvoeren, heb ik den veearts voorgesteld het in te enten, maar hij ried het mij af en zeide: er is nu geen longziekte op Tholen, waarom zouden wij dus inenten ? 605. V. Ik heb toch hooren zeggen dat men ook in Zeeland proeven heeft genomen met inenting, dat men het aangetaste stuk vee afgemaakt en het overige, ook dat van de buren, ingeënt heeft. Is u daar niets van bekend? Of zou het niet waar zijn? A. Ik geloof het niet, maar het zou mogelijk kunnen zijn. 606. De Voorzlttor: Was uw vee , toen de longziekte er onder uitbrak, op stal ? A. Ja. 607. F. En toen gij nieuw vee heb aangekocht, bragt gij het toen in de weide ? A. Ja. Ik mogt het eerst na vier maanden aanvoeren. 608. F. Wonen de districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers zóó, dat zij spoedig te bereiken zijn ? A. Ja. Zierikzee is niet verre van Tholen verwijderd. 609. F. Hebt gij op Tholen geen veeartsen^? A. Ja, één te Scherpenisse. |
49
610. V. Ook plaatsvervangers? A. Neen. Dit zijn alleen de heeren Mazuhk te Zierikzee, Kkgklakr te Hulst, Berghuys te Middelburg, en Qua-dekkku te Neuzen. 611. F- Zoudt gij meenen, dat de longziekte die in Zeeland zoo weinig heeft geheerscht, toch kenmerken heeft van dien aard dat zij ook wel door den boer te herkennen zou zijn ï A. Een geval onder dezelfde omstandigheden als zich bij mij hebben voorgedaan, zou ik voor mij — maar ik ben geen deskundige — wel onmiddellijk kunnen constateren. 612. V. Hoe zijn de veehouders in Zeeland gezind ten aanzien der Regeringsmaatregelen ? A. Over het algemeen en behoudens enkele uitzonderingen , werken zij niet mede tot uitvoering van die maatregelen. 613. F. Zou er dus, indien daar weer de longziekte uitbrak, gevaar bestaan dat het openbaar gezag daarvan aanvankelijk onkundig bleef? A. Dit zou wel het geval kunnen zijn. 614. V. Wanneer de longziekte in Zeeland uitbrak, zou men alsdan behoorlijke gelegenheid hebben om het vee af te zonderen. A. Het is niet gemakkelijk om door af te zonderen, de besmetting te voorkomen, als men maar één schuvr heeft; men zou de zieke dieren aan het einde der schuur kunnen zetten, maar over het algemeen gaat het afzonderen op de Zeeuwsche hofsteden niet gemakkelijk. 615. F. Het zou volgens u kunnen gebeuren, dat in Zeeland ergens longziekte uitbrak, zonder dat de boeren aangifte deden, uit weerzin tegen de maatregelen , die van Regeringswege bevolen zijn. Is het u echter bekend, dat de districts-veeartsen van tijd tot tijd onderzoek doen naar den gezondheidstoestand van het vee ? A. Dat is mij niet bekend. 616. V. Heeft men in Zeeland nog al belangrijke veemarkten ? A. Alleen in Goes, voor zoover mij bekend is. 617. F. Weet gij ook of damp;tir een districts-veearts onderzoek komt doen? A. Ik woon te ver van Goes om dat te weten , en ik bezoek ook de markten niet. 618. F. Is er veel uitvoer van vee uit Vlissingen naar Engeland ? A. Zeker. 619. F. Is de uitvoer belangrijk toegenomen , sedert er eene directe stoomvaart is opgerigt? A. Ja wel, maar de uitvoer geschiedt toch meestal over Rotterdam. 620. F. Wordt er daar niet op het voor den uitvoer naar Engeland bestemde vee toegezien ? A. Ja, maar of dat toezigt thans naauwkeurig plaats heeft, daarover kan ik niet uit eigen ervaring spreken. 621. F Toen bij u het vee afgemaakt is, heeft men toen het vleesch begraven, of wel in consumtie gebragt? A. Gedeeltelijk in consumtie gebragt. De gezonde of weinig aangetaste beesten zijn ten bate van het Rijk verkocht , maar die erger aangetast waren, zijn begraven. N'. 34. 3. |
622. F. Is dat nog zoo het gebruik ? A. Dat weet ik niet, want de longziekte komt zoo zelden bij ons in Zeeland voor. 623. F. Hebt gij, toen uw vee afgemaakt is, eene volledige schadevergoeding bekomen ? A. Van de aangetaste beesten niet: die ziju getaxeerd op f 15 per stuk. 624. F. Waart gij overigens tevreden over de taxatie? A. Tamelijk. Er zijn bij mij drie beesten getaxeerd op f 15 het stuk voor de huid, en daar waren er twee nog al erg aangetaste onder , maar een er van was niet aangetast , dat had een ander gebrek. 625. F. Zoo als gij straks zeidet, droeg de veearts zelf de schuld van de late afmaking. Gij hadt er op aangedrongen , niet waar ? A. Ja, althans op die van het rund, dat mij ziek toescheen. Toen ik den veearts den eersten keer bij mij geroepen had , zeide ik hem: » ik ben bang voor longziekte. In mijne buurt zijn pas beesten afgemaakt, en de toestand van een mijner koeijen komt mij bedenkelijk voor, ik heb meer ziek vee gezien, maar nooit zóó.quot; 626. F. Die weifelende houding van den veearts was dus nadeelig voor u. Was het een geëxamineerd veearts? A. Ja. 627. De heer de .longc: Gij zegt dat de zieke runderen zijn begraven ; maar hoe ging het dan met de huid, die men, als ik goed verstaan heb, op f 15taxeerde? A. De beesten zijn, zoo als men dat noemt, » voor de huidquot; getaxeerd, omdat de taxateur meende dat de huid alleen nog waarde hebben kon; maar de huid is met de Ijeesten begraven. 628. De Voorzitter: Kunt gij ook reden geven waarom de toestand van den veestapel in Zeeland zoo gunstig is en de longziekte zich daar zoo weinig vertoont? A. In de eerste plaats schrijf ik dit hieraan toe dat wij niet vele groote veemarkten hebben, en in de tweede plaats dat niet, even als in Holland, de weiden aaneengeschakeld liggen ? 629. F. Heeft men in Zeeland fokkerij genoeg om in eigen behoefte te voorzien? A. Ja. 630. F. Meent gij dat wanneer in Zeeland een geval van longziekte zich vertoont, men door afmaking de ziekte gemakkelijk kan bestrijden? A. Na het geval te 's Heer-Arendskerke heb ik niet meer gehoord van de ziekte. Daar heeft men het vee afgemaakt. 631. F. Zoudt gij voor Zeeland afmaking van het vee het beste achten? A. Afmaking is de beste maatregel. 632. F. Is in uwe provincie de inenting beproefd? A. Ik heb er in Zeeland nooit van gehoord. Ik heb er echter voor mijne beesten op aangedrongen, maar de veearts raadde het mij af. 633. De heer de .Jonge: Waarom ontraadde de veearts u de inenting? Was zijn argument dat daardoor de ziekte zou ingebragt worden, of had hij andere redenen ? A. Hij zeide: nu is er geen longziekte in Tholen. Door de ent-stof zou men ligtelijk besmetting kunnen te weeg brengen. Waren er gevallen van longziekte hij uw buurman, dan was het wat anders, maar nu ontraad ik het u. Toen de veearts zoo sprak, heb ik er van afgezien. |
13
50
634. De Voorzitter: Gij hebt gezegd dat men in het algemeen in Zeeland niet zeer ingenomen is met de maatregelen door de Regering voorgeschreven, ofschoon men daar van de toepassing weinig last ondervonden heeft. Is die mindere ingenomenheid toe te schrijven aan de maatregelen jzelven of aan godsdienstige overtuiging der bevolking 'i A. Voor een deel aan godsdienstige overtuiging, maar ook aan de maatregelen zeiven. Ik heb vóór zeven jaren een geval van longziekte gehad, en als ik kon verwachten andermaal behandeld te worden als toen gebeurde, dan zou ik ook trachten de maatregelen te ontwijken. In vier maanden mogt ik geen nieuw vee bijkoopen, en daardoor werd ik verstoken van de voordeelen van mijn bedrijf. Ik zou wenschen dat na het afmaken de stal ontsmet werd en dat men na4 weken daarop weer nieuw vee kon brengen. 635. V. Men kan toch de weide niet ontsmetten ¥ A. Mijn vee, toen het afgemaakt werd, was niet in de weide, het was toen op stal. Ik leed dus door den maatregel der Regering groote schade. Het geheele dienstpersoneel wordt berekend naar het bedrijf, en als men nu niets trekt moet men zelf boter, melk, enz. koopen; kalveren en varkens moeten groeijen door de voeding met karnemelk, en ook deze mist men dan, zoodat de zaak neerkomt op groote schade. 636. F. Als de ondervinding in het algemeen leert dat het heerschen der longziekte vordert, dat men het vee gedurende eenige maanden niet in de weide brengt, dan is het toch wenschelijk dat men zich aan do bestaande bepalingen onderwerpe ? A. Dan is dit zeker niet af te keuren. 637. V. Men kan toch in Zeeland wel maatregelen vinden om eenigzins schadeloos gesteld te worden? A. Bij het heerschen der longziekte zou ik daartoe ; aarne medewerken. 638. Do heer Begram ; Zijt gij bekend met de nieuwe wetten regelende de veeartsenijkundige politie ? A. Neen. 639. V. Volgens de wet wordt de helft der waarde toegekend voor longziek vee, terwijl voor niet aangetaste en verdachte beesten geheele schadevergoeding wordt gegeven. Wanneer al het vee afgemaakt is , wordt alles gedesinfecteerd, en na drie weken kan men dan weder vee in de weide of op den stal brengen. A. Dat maakt een groot onderscheid, maar als men daarmede drie maanden wachten moet, is dat zeer drukkend. Ik heb één beest zelf doen afmaken en daarvoor dus niets gekregen, terwijl ik voor drie andere slechts f lö per stuk genoten heb. De veearts heeft toen de zaak veronachtzaamd. 640. De Vooriltter; Kent gij andere middelen om de lieden tot ijverige medewerking te bewegen? A. Ik heb er wel over nagedacht, maar ze niet gevonden. 641. V. Zou men niet medewerken bij volledige vergoeding ook voor de aangetaste dieren ? |
A. Velen zouden mede- maar ook velen tegenwerken om de straks door mij aangevoerde reden. 642. V. De laatste vraag spreekt van het zooveel mogelijk vrijlaten van don handel mot het buitenland, maar het schijnt dat het vervoer in Zeeland niet beperkt wordt door eenige bepaling. A. Ons vee wordt meestal gevoerd naar Rotterdam aan de markt. 643. V. Heeft bij u ook doorvoer van vee per spoortrein naar Ylissingen plaats? A. Dat weet ik niet. 644. Do heer Begram. Zijt gij wel eens met vee naar de Rotterdamsche markt geweest, en is dit lang geleden ? A. Ja, in 1870. 645. V. Is er goed toezigt op die markt? A. Ja, want als men met een ziek rund aan die markt komt, dan wordt er onmiddellijk proces-verbaal opgemaakt. Of nu dat toezigt krachtig genoeg werkt, weet ik niet; maar van veehandelaars van St. Annaland, die veel vee uit Zierikzee en Noord- en Zuid-Beveland naar Rotterdam brengen, weet ik, dat zij ongaarne een ziek rund mede-nemen. 64(). De heer Wybenga: Was onder het vee, door die kooplieden opgekocht, ook melkvee? A. Neen, gemeenlijk vetvee, en énkel jong vee voor het weiden, vooral als Engeland jonge runderen vraagt. Dat begint in Januarij en eindigt in Junij, want in dezen tijd is het niet druk. 647. De heer dc Jonge. Ligt de oorzaak van het niet-medewerken der landbouwers in hun bezwaar tegen den maatregel van afzondering of tegen het afmaken hunner dieren ? A. Ik geloof in het laatste, in de vrees van hunne beesten te zien afmaken. Ook zijn zij niet aan longziekte gewoon, en velen protesteren tegen het afmaken. Zij zouden hunne dieren nog liever zien wegteren dan hen af te laten maken. 648. De Voorzitter: Hebt gij ook nog iets bijzonders mede te deelen? A. Neen , Mijnheer de Voorzitter. L. Bikkeins. K. de Jong. Wybenga. Schepel. Begram. de Jonge. |
51
Zitting van Donderdag (5 September 1877.
Tegenwoordig' de heeren:
Wybenga.
Schepel. Begkam. dk Jonge. Verhoor van den lieer J. A. Alers. 049. De Voor'ültler: Mag ik u verzoeken uw naam, voornaam, beroep en woonplaats op te geven. A. Julius Adam Alehs, districts-veearts, standplaats 's Gravenhage. 6Ó0. V. Sedert wanneer zijt gij distriets-veearts? A. Sedert 1 Januarij 1871. 651. V. Zijt gij gedurende al dien tijd in dezelfde plaatsen werkzaam geweest? A. l'.erst is mij tot district aangewezen de geheele provinciën Zuidholland en Zeeland. Later zijn Zeeland, de /uidhollandsche eilanden en de Alblasserwaard overgegaan aan den heer Swart, en heb ik daarvoor in de plaats gekregen de provincie Utrecht. Nog later is een zuidelijk deel der provincie Zuidholland overgegaan aan den beer Swart en een noordelijk deel aan den beer Huffnagkl. 652. _ V. Hebben die beide wijzigingen in uw werkkring in 1875 plaats gehad? A. De eerste is, meen ik, tot stand gebragt in 187i!, en de tweede in 1875. 653. V. Welke aanleiding bestond er tot die veranderingen ? A. De eerste was een gevolg van bet verzoek van den beer Swart, die toen tijdelijk zich in Sneek bevond, om verplaatst te worden en tot standplaats te hebben Baren-drecht, en misschien ook om Zeeland onder zijn toezigt te verkrijgen. Dit laatste weet ik evenwel niet. 654. V- Dus was de verandering niet liet gevolg van een te uitgebreiden, of te moeijelijken, werkkring? A. In zeker opzigt wel. Intusschen wanneer men in aanmerking neemt, dat de provincie Zeeland bijna geheel van besmettelijke longziekte is bevrijd gebleven, was mijn werkkring niet te moeijelijk. De grootste moeijelijk-heid werd ecKter veroorzaakt door de Zuidhollandsche eilanden, voornamelijk Overflakkee, die moeijelijk te bereiken zijn en dus veel tijd rooven. 655. V. Kondt gij, behalve die enkele eilanden, behoorlijk in de aan u gestelde eischen voorzien? A. Ja. Ik heb altijd regelmatig de werkzaamheden afgedaan. Wel rezen er enkele klagten, dat bet onderzoek niet snel genoeg geschiedde; maar die klagten steunden niet op behoorlijke gronden. Bij voorbeeld een veehouder beklaagde zich, dat den dag na dien der aangifte, bet onderzoek nog niet bad plaatsgehad. Dergelijke klagten, hoewel zonder grond, kunnen aanleiding hebben gegeven tot inkrimping van het district. Maar wanneer de aangiften tijdig geschiedden, dan was binnen vijf dagen het |
onderzoek afgeloopen. En bet is bekend, dat een aangetast rund minstens 14 dagen kan staan vóór dat het sterft. 656. V- Hebt gij kunnen bemerken, dat de in 1871 en 1872 genomen maatregelen , waarover wij nu spreken, voldoende gebleken zijn om aan de ziekte dien loop te geven , dien zij naderhand, zooals uit de ufficiele stukken blijkt, genomen heeft? A. Ja. 657. V. En welke waren dan de uitkomsten? A. In 1871 kwam er een groot aantal aangiften in, waarop niemand gerekend bad. De opgaven, die de burgemeesters in 1870 ontvangen hadden, waren zoo weinig talrijk dat, naar men dacht, de aangiften in 1871 niet veel te beteekenen zouden hebben; en dien ten gevolge leverde die ontzettende massa die dat jaar ons overviel, ons in den eersten tijd veel moeite op. Men kon echter dit aantal aangiften niet als grondslag aannemen van den stand der ziekte, daar onder de aangiften verscheidene gevallen voorkwamen, die in bet vorig jaar verzwegen waren geworden. Twee iï drie maanden later waren de ziektegevallen echter veel verminderd , omdat men druk aan bet afmaken geweest was. Hr volgde toen een korte tijd dat met het afmaken opgehouden werd , omdat de gelden daarvoor niet beschikbaar waren. Wij hebben toen gewaarschuwd dat er weinig aangiften zouden komen, omdat de veehouders hun eigen weg zouden gaan. Dit gebeurde ook zoo, en wij stonden plotseling voor een zeer klein cijfer. Toen er echter weder gelegenheid was om aangifte te doen, kwamen de opgaven plotseling als uit den grond op. 658. V. De schijnbare vermeerdering van het aantal aangegeven runderen was dus niet bet gevolg van de vermindering der ziekte, maar van den Regeringsmaatregel om het afmaken van de aangetaste dieren te staken? A. Ja, in bet begin van 1871. 659. V. Niettegenstaande de wet van 1870 en het Koninklijk besluit, waarbij bepaald was dat het vee door de longziekte aangetast, moest worden afgemaakt, heeft men dus in Zuidholland den maatregel gestaakt, met geen ander gevolg dan dat de aangiften verminderden? A. Ja. 660. V. Ik heb uit de statistiek van Zuidholland bemerkt dat het aantal aangetaste dieren in 1871 bedroeg 1940. welk getal tot in 1873, toen men het afmaken bad voortgezet, tot 943 gedaald was. Daaruit blijkt dus dat, zoolang gij alleen in uw werkkring werkzaam waart, de longziekte verminderde. Of zijt gij van oordeel dat het opgegeven getal 943 in 1873 onjuist is; dat er wel minder aangiften gedaan zijn, maar dat de ziekte met dezelfde kracht beerschte? A. Neen, ik ben wel van oordeel dat de maatregel |
52
gunstig gewerkt heeft; maar de overtuiging heeft zich van mij meester gemaakt dat er in 1873 verschillende gevallen verzwegen zijn. Daarvoor strekte het voorstel om opzigters aan te stellen. 6(51. V. Blijkt uit den loop der ziekte in Zuidholland ook, dat de door de Regering toegepaste maatregelen op de ééne plaats heilzamer dan op de andere gewerkt hebben? A. Dat is betrekkelijk. De maatregelen heblicn overal even gunstig gewerkt, doch op de eene plaats met schijnbaar minder goed gevolg dan op eene andere, waar men van tijd tot tijd nieuwe gevallen van longziekte zag ontstaan. De oorzaak van dat verschijnsel schuilde niet in het minder doeltreffende der maatregelen, maar in andere omstandigheden, die later zijn opgehelderd. 062. V. Hebt gij ook kunnen ontdekken, dat in sommige tijden van het jaar, bijv. in het winter- of zomer-saizoen de ziekte sterker toenam V A. Ja; maar dat stond in verband met den handel, niet met de genomen maatregelen. 663. V. Ik heb in het Verslag van Zuidholland over 1872, dat zeker uitsluitend is zamengesteld uit door u aan de Regering verstrekte opgaven, gevonden dat, even als in het vorige jaar, de vermeerdering van het ziekteverloop plaats vond bij den aanvang van het weiden-gaan en na de opstal 1 ing; daarvoor worden dan goede redenen opgegeven , namelijk dat die tijdperken invielen na den j inkoop van vee. Doch deze opgaven komen niet overeen j met die welke ik lees in het Verslag van 1875. A. De opgaven voorkomende in het Verslag van 1872 zijn door mij , en gedeeltelijk door den Commissaris des Konings, verstrekt , volgens wekelijksche staten die door de burgemeesters moeten ingeleverd worden. 664. y. In het Verslag van 1875 nu, lees ik, dat de meeste ziektegevallen zich ontwikkelen van half Januarij tot half Maart. Die toestand is dus een geheel andere, waarvoor andere oorzaken moeten bestaan dan de aan-koopen van vee in November, op de groote markten in Noord- en Zuidholland. Kunt gij ons dat verschil ook ophelderen ? A. Dit laatste is juist hel tijdperk waarin de ontwikkeling der ziekte kan plaats hebben. Want tot in het begin van December wordt vee gekocht; en als men nu aanneemt dat het incubatie-tijdperk der longziekte drie maanden kan duren, (in den regel is het verloop van 6 tot 8 weken), dan is juist tegen het einde van Maart de grootste ontwikkeling te wachten. De individualiteit der beesten kan daarop ook van invloed zijn; en aldus redenerende , komt men nagenoeg tot het in bet verslag van 1875 aangegeven tijdperk. 665. V. Ik wil dit aannemen; maar waar blijven wij dan met het vee dat in Mei wordt aangekocht ? In het verslag van 1872 wordt gezegd , dat de meeste ziektegevallen voorvielen kort na de opstalling en na den weiden-gang , terwijl twee of drie jaren later verklaard wordt dat dit tijdperk zou plaats hebben tusschen half Januarij en half Maart. Gij zegt dat tusschen half Januarij en Maart de ziekte zich openbaart bij het vee dat in November wordt aangekocht; maar dan moet ik datzelfde verschijnsel terugvinden in den loop van den zomer of in het najaar , twee, drie maanden na Mei, want dan koopt men ook. A. Neen. Het vee dat voor de weide bestemd is, wordt gekocht in Maart of April, en dat wordt dadelijk in de weide gebragt en blijft daar. Het incubatie-tijdperk duurt drie maanden; derhalve zou men in Julij ziekte kunnen hebben. 666. V. Maar bier wordt juist sresproken van Maart. Dus dan heeft de ziekte, volgens die nieening, op het in het voorjaar gekochte vee niet zoo veel invloed V |
A. Neen , het is gebleken dat het vee in de weide minder aan den invloed der besmetting onderhevig is dan op den stal , waar het altijd in dezelfde bedompte atmospheer bloot gesteld is, hetgeen in de weide het geval niet is. 667. V. (iij vermeent dus dat het vee op stal veel vatbaarder voor besmetting is dan in de weide V Dit strijdt echter eenigzins met de opgaven, die in de statistiek van Zuidholland voorkomen. Mag ik er u opmerkzaam op maken, dat in bet negende tijdvak , dus in het midden van den zomer, in 1871, zich 174 gevallen voordeden, terwijl er in het vierde tijdvak, of den staltijd. 142 waren. In 1872 beeft men juist in den staltijd, in Maart, de minste gevallen waargenomen. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook in sterke mate voor in 1874. In bet vierde tijdvak van dat jaar was het getal in de maanden Maart-April, op de stallen i)6 , terwijl in het tiende tijdvak , de maanden October en November, dat is het begin van den staltijd, dit getal 101 bedraagt. Hoe verklaart gij dit V A. Dit hangt veel van omstandigheden af. Wanneer hot natte weder vroejj; invalt, dan stallen velen reeds in October. Ik weet dit met zekerheid, «laar ik mij nog zeer goed herinner , dat ik, tbelast zijnde met de omschrijving van de nieuwe kringen van afsluiting, veel moeite heb ondervonden. Toen moest het vee binnen acht dagen op stal zijn. 668. 1'. Maar hier spreken toch de cijfers uw beweren togen, daar gij meent, dat in Zuidholland de ziekte gedurende den staltijd in sterkere mate zou heerschen dan wanneer het vee in de weide is. A. Dit staat veel in verhand met de wisseling van vee, die in het voor-en najaar plaats heeft, daar voor den winter op stal in bet najaar, en voor de weide in het voorjaar aangekocht wordt. 669. ). Herinnert ge u nog, dat in December 1871, volgens het verslag , het ziektecijter in Zuidholland gedaald was tot 2? Er staat woordelijk: » Het gevolg was, dat in December de ziektegevallen tot 2 daalden , dat echter ten gevolge van de opstalling van het vee in het laatst van de maand December weder tot 13 klom. Nu volgt 1872: » Regelmatigquot; bleef de ziekte heerschen, over het algemeen in eene verminderde mate , gelijk blijkt uit de statistiek.quot; Dan krijgen wij, in het eerste tijdvak van 1(S72, lt;S7 gevallen; dit cüfer klimt tot 123, enz. Dat in Zuidholland, waar de ziekte zoo vreesselijk gewoed had, dat er, van 1 tot 28 Januarij 1871, 364 runderen waren aangetast, in December van dat jaar het getal gevallen tot 2 was gedaald, was een verblijdend verschijnsel. Maar daarop zien wij in 18*2 de ziekte weder overal uitbreken; later wordt bet getal veeartsen vermeerderd, en desniettemin blijft Zuidholland het brandpunt der besmetting. Kunt gij in algemeene trekken opgeven wat daarvan de reden zou kunnen zijn ? A. Toen in December 1871 het cijfer tot 2 gedaald was , meende ook ik, dat wij op het punt stonden de ziekte geheel te overwinnen; maar het bleek, gelijk de statistiek aantoont, dat zij in het volgend jaar weder ging klimmen. Van dat oogenblik af zijn wij gaan zoeken naar de reden, en wij zijn tot het resultaat gekomen . dat die in niets anders bestond dan in het telkens verwisselen van het vee, dat in Zuidholland, voornamelijk in de omstreken der groote steden, plaats heeft. Ik weet niet, of de statistiek de gemeenten opnoemt, waar zich de meeste ziektegevallen voordeden; maar is dat het geval, dan zal men zien, dat dit inzonderheid de omstreken van Delft en Leiden zijn, beiden plaatsen waar eene veemarkt wordt gehouden. De veeboeren (wij zijn daar eerst later achter gekomen) hebben meestal contracten tot levering van melk in de steden gesloten. Om de aangenomen hoeveelheid te leveren , moeten zij van tijd tot tijd, ja zeer dikwijls, het vee verwisselen. Als het vee eenigen tijd gemolken is, vermindert het in de melk, door verschillende oorzaken, en wordt het eindelijk geheel droog. Dat vee kunnen zij niet houden; zij moeten althans een gedeelte verwisselen om aan hunne melk-contrncten te kunnen voldoen. A an daar, dat men in die streken eene onophoudelijke verwisseling van vee heeft, en |
53
juist dèar, waar dio plaats vindt, breekt de ziekte op nieuw en sterker uit. G70. F. Ik wil gaarne aannemen, dat dit in het algemeen waar is; maar men heeft toch zeker ook in November en December 1871 vee aangekocht. en niettegenstaande dat vee van elders werd aangevoerd, uit kringen waar de besmetting lang geheerscht had, kreeg men toch een zoo gunstig resultaat dat liet cijfer tot 2 daalde en slechts langzaam weder tot 13 klom. Men staat dus verbaasd , dat later, bij aanvulling van het personeel door de Regering en bij meerdere kennis van de middelen om de ziekte te bestrijden, het resultaat weder zooveel ongunstiger werd. A. Dat is zoo vreemd niet. In October en November hadden de nieuwe aankoopen voor de winterstalling plaats. Mu is wel in December het cijfer gedaald tot 2, maar de ziektegevallen kwamen ook eerst in Januarij , February en .Maart 1872 voor, en daarom klommen toen de cijfers zoo sterk. Bij die ondervinding zijn wij op het denkbeeld gekomen, of door al de veehouders wel behoorlijk aangifte werd gedaan van bun ziek vee; en een onderzoek hiernaar heeft geleid tot het Koninklijk besluit van October 1873, waarbij de kringen van afsluiting bepaald en opzigters binnen die kringen aangesteld werden. Toen heb ik in eene der vergaderingen van de districts-veeartsen voorgesteld , den werkkring van die opzigters te splitsen in twee deelen en te nemen opzigters buiten de lijn van afsluiting, die ik voor het oogenblik bestempelde met den naam van » wandelende opzigters quot; en opzigters binnen de lijn van afsluiting. Aan dat denkbeeld heeft de Resrerins: jrevolir ff Cf ei c* gegeven, en aan de opzigters buiten de lijn van afsluiting werd in 1874 opgedragen de taak om overal toe te zien en het vee te surveilleren. Die maatregel heeft ten gevolge gehad dat er naauwkeuriger werd aangegeven , want men vreesde dat de opzigter het verzuini zou ontdekken. Daaruit is eene vermeerdering van het ziektecijfer voortgevloeid. 671. V. Schrijft gij dus het lager cijfer, in December 1871 opgegeven, toe aan verzwijgingen niet-aangifte van de ziektegevallen V A. Ja. ()72. V. Ciij hebt straks gezegd, dat in 1871 de ziekte in Zuidholland zoo hevig woedde, dat de Regering zich verpligt achtte ook met de afmaking van het aangetaste vee op te houden. Nu lees ik in dit verslag : dat de gezondheidstoestand van den veestapel intusschen zóó verbeterd was, dat men de Regeringsmaatregelen weer kon toepassen in de Krimpenerwanrd , Alblassenlain, enz. Daaruit volgt dat, terwijl de ziekte zóó hevig heerschte, dat de Regering niet voort kon gaan niet afmaki n en de handen terugtrok , de veehouders van zelf resultaten verkregen, ten gevolge waarvan men weer met afmaken kon beginnen. Weet gi j die bijzonderheid op te helderen? A. Ja. Op de begrooting van 1871 was slechts eene minime som , ik meen f 25 000, uitgetrokken en..... 073. 1'. Vóór dat gij verder gaat, moet ik u doen opmerken dat dit antwoord niet doelt op mijne vraag. Ik spreek niet van het geld. Ik vraag of gij het verschijnsel weet op te helderen, dat, na het opbonden der afmaking, toen dus aan de zaak haar vrije loop was gelaten, het aantal ziektegevallen onmiddellijk is afgenomen. A. In February werd opgehouden met afmaken, omdat er geen geld meer was; anders zou men zijn doorgegaan. Kort daarop werd een nieuw crediet verleend en toen is men weer begonnen de ziekte op dezelfde wijze te bestrijden. Daarom sprak ik van bet geld. 074. V. Ik zal niijne vraag herhalen. In Zuidholland heerschte de longziekte in zoo hevige mate, dat de Regering zegt: » niet meer afmaken.quot; Of dat nu een gevolg is geweest van bet weinige geld, waarover de Minister te beschikken bad , dan wel omdat hij zelf voor de toepassing van dien maatregel terugdeinsde, doet thans tot de zaak niets af. N0. 35. 3. |
De Minister gaf last niet verder voort te gaan met het afmaken; en nu zie ik in het verslag, dat, niettegenstaande men aldus de longziekte haren vrijen loop liet, het aantal ge\nllen zóó verminderde, dat de Regering weder last j;ai om het afmaken der aangetaste dieren te hervatten en dus toen weer meende geld genoeg te bezitten. Zou de ziekte dus zonder eenigen maatregel van Regeringswege van zelf verminderd zijn V A. Dat is gebleken niet het geval geweest te zijn. Men meende ■wel dat het aantal zieke runderen verminderd was door den voortgang van het jaargetijde, omdat longziekte des zomers altijd minder heerscht dan des winters, maar dit is gebleken eene vergissing te zijn. Toen de Minister last gaf om weder af te maken, kwam men ook weder met de aangiften voor den dag, en verkreeg men dus een grooter cijfer. 075. De heer Begram: Ik moet u doen opmerken, dat gij thans de verklaring der Regering omverwerpt. \ ulgens deze warende ziektegevallen verminderd; maar, Milgens nw oordeel, is dat niet zoo , en zijn er vele ge-%allen verzwegen ; de mededeeling der Regering in liet \erslag is dus onjuist. Ik voeg hierbij dat die mededeeling natuurlijk geput is uit berigten van het veeartsenijkundig staatstoezigt. l)e vermindering der gevallen was, volgens u, slechts schijnbaar, want men verzweeg er. A. Ja. 676. I . Dezen uitleg meen ik aan uwe woorden te moeten geven. Zoo even schreeft gij de toeneming der ziekte in den staltijd toe aan den eigenaardigen toestand . waarin het vee alsdan verkeert. Maar te gelijk hebt gij gezegd, de zekerheid te hebben verkregen, dat in 1871 bijna geen aangiften zijn gedaan , en dat gij aan de Regering voorgesteld hebt, maatregelen daartegen te nemen en opzigters aan te stellen. Gooit de tweede mededeeling de eerste niet omver? dij hebt eerst de vermeerdering der ziektegevallen verklaard door te wijzen op het overbrengen van het vee op de stallen uit te weiden, het plaatsen alzoo van het vee in eene geheel andere atmospheer. Later evenwel hebt gij gezegd, dat het u was gebleken , dat een aantal ziektegevallen werden verzwegen, en dat de vermeerdering der bekende ziektegevallen een gevolg was van het strengere toezigt, waardoor het aanwezen der ziekte meer bleek. Dit slaat op het jaar 1871. Moot gij nn niet erkennen, dat men, wat dat jaar betreft., geen gevolgtrekkingen kan maken uit den invloed van de verschillende atmospheer, waarin het vee geplaatst werd: de atmospheer in de stallen en die in de weiden —dat men, zeg ik, over dat verschil van atmospheer niet redeneren kan , wanneer de vermeerdering van het cijfer der bekende ziekte-gevallen allrm het gevolg is van de meerdere aangifte, die eerst zeer slecht, later heter gedaan werd? A. Daar hebt gij gelijk in, mijnheer Begram. De president echter had mij in het algemeen mijne meening gevraagd over het verschil van den toestand van het vee in de weide en op de stallen , in verband met bet uitbreken der longziekte. Die vraag heb ik in het algemeen beantwoord. Ik heb niet gemeend , dat die vraag bepaaldelijk sloeg op de cijfers van het jaar 1871; daarover kan ik niet met zekerheid oordeelen. 077. De Voorzitter: Bij u bestaat evenwel de overtuiging, dat er in de jaren 1871, 1872 en 1873 meer ziektegevallen zich hebben voorgedaan dan werkelijk aangegeven zijn, en dat dus vele ziektegevallen zijn verzwegen? A. Ja, die overtuiging staat bij mij vast. 678. r. In het verslag van 1873 lees ik: »In 1873 werden in /uidholland, op 0.)8 beslagen, 1)48 runderen aangetast, terwijl daarbij dient in het oog gehouden te worden, dat het getal (Ier besmette beslagen als bij benadering is kunnen worden opgegeven , en uit den aard der zaak — en dit is met cursieve letters gedrukt — het wer- |
54
keliik bedrag beneden het opgegeven cijfer ligt.quot; Dus ui 1873 verklaarde de Regering in een officieel verslag dat het cijfer der verdachte beslagen werkelijk minder was dan werd opgegeven. Hoe moet ik daarmede rijmen uwe verklaring,quot;dat vele ziektegevallen verzwegen werden ? Ieder ziektegeval gaf toch een besmet beslag V A. Den 3deu October l«7:i werd het Koninklijk besluit uitgevaardigd mot betrekking tot het maken van kringen. Eeue geheele streek, waarin vcrscliillende besmette beslagen wareif, werd in één kring omslolen. Dit was onder anderen het geval met de genieenten Alphen. Bodegraven en later ook met Voorburg. De daar aangestelde opzigters moesten al het vee bij de verschillende veehouders in die streek surveilleren. Dit is. ....... in het volgende jaar de weide- gang aanving, veranderd; van de groote kringen zijn kleine krinquot;quot;en gemaakt, omdat anders het vee niet in de weide kou gebragt worden, daar de weide dikwijls in eene andere o-erneente Tigt dan de stal. Om die moeijelijkheid te overwinnen , veranderde de Minister de groote in kleine kringen. Die kleine kringen geven nu juister het aantal lu'snu'tfe besla-en aan, omdat rond ieder besmet beslag een kring werd getrokken. Ik vermoed dat hieraan het verschil m de cijfers zal zijn toe te schrijven. De VoorzIUer: Dit kan men niet aannemen. Men had dan kunnen spreken van groote of kleine besmette kringen. Volgens alle berigten, die gegeven worden, is altijd het getal verdachte runderen grooter dan men vermoedt. De Regering zegt in het verslag het tegendeel, dat namelijk het getal besmette beslagen beneden het opgegeven cijfer is. Men zou daarom tot de conclusie kunnen komen dat het verslag ten opzigte van Zuidholland met te vertrouwen is. De Regering schijnt dus op een dwaalspoor gebragt te zijn. De heer Begrani: Indien ik n wel begrijp dan werd eeue geheele gemeente, bijv. Alphen, in één kiin^; besloten, en die kring bevatte dan verschillende zieke beslagen? A. Ja, men had op die wijze 2, 3, 4, 5 en misschien meer beslagen met besmet vee in één kring. 68'l. F. Dus gij expliceert de vraag van den Voorzitter door te zeggen: de gemeente Alphen is beschouwd als een beslag, in weerwil dat er verschillende besmette beslagen in die gemeente waren? A. Die allen werden als één beslag beschouwd. 681. De heerWybenga» Is nu in Zuidholland als vasle regel quot;gesteld dat elke boerderij één kring uitmaakt ? A. Ja , als er ziektegevallen voorkomen , wordt om die plaats en'de daarom heen liggende weiden één kring \ an afsluiting getrokken. 082. De VoorziUcr: Is, naar uw oordeel, voor het vervullen hunner roeping, het aantal districts-\eeartsen en hunne plaatsvervangers voldoende te achten ? A. In 1870 niet, nu wel. (gt;83. Ilt; hidervindf gij m uw werkkring de gewenschte medewerking der burgemeesters ? ,1. In het algemeen, ja. 684. T. Heeft de aangifte van aangetast vee spoedig plaats? ■1. ]jj enkele gevallen wensehte ik wri dat .-^poedigt i aangifte gedaan werd ; maar over het algemeen geschiedt zij vroeger dan in 1871 en 1872. 685. V. Als de aangifte niet spoedig geschiedde , hebt gij dan steeds gevolg gegeven aan art. (i der wet, waarbij u bevolen wordt proces-verbaal op te maken A. Dit zou ik doen wanneer in het geheel geen aangifte |
plaats had gehad; is dit echter wel het geval geweest, zij het wat laat, dan heeft de veehouder voldaan aan de bepaling der wet. Ik heb nergens wettelijke voorsehritten gevonden volgens welke een veehouder kan vervolgd worden wegens te late aangifte. Maakten wij daaromtrent proces-verbaal op, en sprak de regtbank de overtreders vrij , dan zouden wij ons prestige geheel verliezen. 686. De heer Wybenga: Uit eene andere provincie herinner ik mij gevallen die juist het tegenovergestelde aantoonen. I5ij een veehouder werd een rund ziek. Dodis-tricts-veearts kwam één of twee dagen na de aangifte en vond op dien stal ook nog andere runderen ongesteld. Te—en dien veehouder is proces-verbaal opgemaakt, en hij is veroordeel 1 wegens het niet afzonderen; de afzondering had bij gebreke van localiteit door een vol loend houten schot plaats gehad. Op grond van die veroordeeling heeft hij de twee of drie duizend gulden, waarvoor uUr de runderen van dien stal als verdacht zijn onteigend eu afgemaakt, nimmer van het Gouvernement kunnen bekomen. Deze gestrengheid steekt zeer af bij hetgeen gij omtrent Zuidholland mededeelt. ,1. Dergelijk geval heeft zich ook in Zuidholland voor-geibijin op stallen waar ik, in plaats van één ziek rund, 4 of 5 zieke runderen op stal vond. Tegen dat feit van niet-aangeven en niet afzonderen is dan herhaaldelijk procesverbaal opgemaakt en opgezonden. 687. De Voorillter; Dit is niet geheel in overeen-steniming met hetgeen gij straks heb gezegd , dat namelijk de aangifte dikwerf te laat geschiedt en naar uwe meening de boer niet verpligt is de aangifte dadelijk te doen, zoodat het proces-verbaal vruehteloos zoude zijn. Kr staat echter in de wet; » onmiddellijke aangifte en niet nadat de beesten drie of vier dagen lang ziek zijn geweest. „1. Dan verschuilt de veehouder zich achter zijne onbekendheid met de ziekte. Hij geeft voor dat hij niets geweten heeft, en toen hij de ziekte bespeurde , dadelijk aangifte heeft gedaan. Daartegen is niets te doen. Al is de veearts nu ook overtuigd dat de boer 14 dagen te lang gewacht heeft, kan hij het hem niet bewijzen. 688. I'. Ik heb wel geiioord dat in 1875 in de omstreken van Woerden het longzieke vee soms in de weide liep en de buren zich daarover beklaagden. Kan dan de boer van ■'.nik vee zich verontschuldigen dat hij het niet wist? A. Ik herinner mij alleen dat in 1872 en 187.'$ in de omstreken van Woerden tegen een paar dergelijke gevallen proces-verbaal is opgemaakt. 681). De lieer llegram : Vindt gij in den stal het aangetast.' vee altijd afgezonderd? A. Meestal , doch ook soms niet. Dan wordt onmiddellijk proces-verbaal wegens het niet afzonderen opgemaakt. De regter maakt verschil in de behandeling van het niet aangeven en het niet afzonderen ; het eerste geval wordt door de regtbank en bet laatste door het kantongeregt behandeld. 690. I'. Hebt gij over het niet aangeven zeer zeld-n proces-verbaal opgemaakt ? A. Steeds, wanneer ik het aangetaste rund vond zonder dat aangifte was gedaan. 691. / Ik bedoel, wanneer gij na eene aangifte kwaaini en bevond dat men de eerste kenteekenen der ziekte veel \roeger had kunnen waarnemen, dan hebt gij immers zeer zelden proces-ver ba al opgemaakt ? ,1. Daarvan heb ik kennis gegeven aan den burg meester; maar ik heb geen proces-verbaal opgemaakt. 692. T. De Uegering heeft ons overgelegd de tabelle't bij haar door de distriets-veeartsen ingediend. De uwen onderscheiden zich door groote naauwkeurigheid en zeer dai- |
(lelijke bewerking, wat ons gelegenheid heeft gegeven om den loop van zaken in uw district goed te kunnen volgen. Ik vind daiirin eene kolom, inhou len-ie de dagteekening » waarop de ziektegevallen zijn geconstateer l. \\ ut bedoelt gij daarmede? A. Dat is het eerste bezoek na de eerste aangifte. (i93. V. Ik zie in die kolom dat gij den 18den Januarij op een stal te Voorburg vier aangetaste runderen vondt. Is dat geen blijk van te late aangifte V .1. Waarschijnlijk wel; maar tiet kan ook wel het gevolg zijn van een nieuwen aankoop. Ze kunnen gezamenlijk van denzelfden persoon zijn aangekocht en, met een verschil van een iï twee da^en , ziek zijn geworden. De eerste dag kan men ia elk geval niet rekenen; want, al merkt een veehouder dan iets, dan doet hij geene aangifte , daar hij het alligt voor een andere dan de longziekte liondt. En dan komen er al zeer spoedig meer ziektegevallen voor. V. Hebt gij daarnaar nooit onderzoek ingesteld? A. Over het algemeen wantrouw ik het. Maar een onderzoek leidt tot niets. Ik zeg wel: » ik weet het beter dan gij, en ik zie dat gij te lang gewacht: hebt.!'1 Maar hoe zal men een onderzoek instellen ? Toch niet bij de luiisgenooten. 'gt;!)•quot;). F. Ik vermoed dat gij nietdikwijls een onderzoek hebt ingesteld, daar gij schijnt te ineenen dat er geen termijn voor de aangifte gesteld is. Straks hebt gij verklaard: » eene vervolging zou geen nut hebben,quot; nu geeft gij eene andere uitlegging, namelijk, » dat het wel waar-sebijnlijk . maar niet zeker is dat als er op een stal' vier aangetaste runderen tegelijk worden waargenomen, zij vroeger reeds aangetast waren.quot; Het geeft mij reden om te veronderstellen dat gij de zaak uit een ander oogpunt hebt opgevat om u er niet in te mengen. A. Verscheidene malen heb ik rapporten aan den Minister opgezonden , waarin ik verklaarde het te bejammeren, dat de veehouders zoo laat aangeven , en dat ik wel wenschte evenveel medewerking te ontmoeten als ik nu tegenwerking ondervond, ten op.dgte van de uitvoering der wet, omdat wij dan veel verder niet het uitr.ieijen van de ziekte gevorderd zouden zijn. ()%. Hetgeen ik opmerkte staat in verband niet hetgeen in het begin van het verhoor door u werd mede-gedeeld, dat in den regel binnen vijf dagen na de aangifte alles is afgeloopen. Meent gij dus, dat een eerste geval zonder eenig bezwaar, /.onder bezoek van den veearts, vijf dagen kan blijven v.nrtduren ? .1. Neen. Dat was de uiterste termijn in den druksten tijd. Nu gebeurt het dikwijls, dat ik reeds den volgenden dag op de plaats aanwezig ben. De voorzitter beeft mij straks gevraagd, of mijn werkkring niet te uitgebreid was. Toen heb ik dit eenig/.ins toegegeven , maar tevens gezegd dat ik toch nog altijd, op zijn laatst, binnen vijf dagen een ziektegeval ha 1 onderzocht. Soms gebeurt het dat ik, 's middags een brief ontvangende die 's morgens van het gemeentebestuur is afgezonden, onmiddellijk mij op reis begeef om de zaak nog dienzelfden dag in orde te brengen. Ik zou niet gaarne hebben dat gij tot het denkbeeld kwaamt, dat wij altijd vijf dagen op ons lieten wachten. ()!)7. 1'. Gij hebt ons medegedeeld dat de zaken altijd regelmatig afgedaan worden; en als voorbeeld hebt gij gezegd, dat de zaak altijd binnen de vijf dagen afloopt, te rekenen van den dag waarop de aangifte is geschied. Nu is het stellig van het uiterste belang, dat onmiddellijk na de aangifte afgemaakt worde , om zoodoende de gelegenheid tot uitbreiding der besmetting weg te nemen ; en mijne meening is dat liet langer wachten dan één dag die uitbreiding zeer in de hand werkt. |
A. Eenig uitstel is niet te vermijden , omdat er met de briefwisseling reeds tijd verloopt. Het kan ook gebeuren dat een brief komt als ik reeds ten behoeve van een ander op reis ben , en eerst 's middags thuis kom. Zoo doende verstrijken reeds een , twee, drie dagen na de aangifte , voordat het onderzoek geschiedt. lt;598. F. Is dat dan niet een bewijs dat de indeeling niet deugt, en zou het niet wenschelijk zijn dat dergelijk onvermijdelijk oponthoud niet kon plaats hebben ? Het hoofddoel van den maatregel is toch te trachten de longziekte uit te roeijen , en gij zelf zegt, dat, hoe langer het aangetaste dier blijft leven, hoe nadeeliger voor onze veestapel is. A. Wanneer oen ziek rund behoorlijk afgezonderd wordt en afgezonderd blijft, zal het verloopen van een of twee dagengeen nadeel veroorzaken. Maar, wanneer men het zieke rund bij den koppel laat loopen , dan kan elk uur langer de schromelijkste gevolgen hebben. 699. F. Ik lees in den staat van den loop der longziekte door u opgemaakt en door den Minister van Binnen-landscbe Zaken aan de commissie medegedeeld, onder anderen dat door u de longziekte werd geconstateerd op 18 Januarij 1877 bij 4 runderen van J. Hoovmans te Voorburg, op 24 Januarij bij 5 runderen van A. Lanokia.vn te Hof van Delft , op 5 February bij .'1 runderen van M. van den Eyk aldaar, op 16 February bij 4 runderen van A. van der Gaag te Schipluiden , op 19 February bij 3 van A. Arkkstevx aldaar , op 20 February bij 3 runderen van J. Koot te Ber-kel, o]) 21 February bij 4 runderen van P. van dek Koov te Delft, op 24 — 26 February beide bij 3 runderen van \V. van Leeuwen te Stompwijk en A. van dek Gaag te Schipluiden. Meerdere dergelijke gevallen zoude ik kunnen aanwijzen. .1. Dit zijn allen groote melkboeren , die onophoudelijk van vee verwisselen. 700. F. Mijne opmerking heeft de strekking om aan te toonen dat, óf niet onmiddellijk is aangegeven, óf niet onmiddellijk is opgenomen de toestand door den districtsveearts. Het is ondenkbaar , dat op zoo vele verschillende boer lerijen , al zijn die ook van groote melkboeren , zoo veel beesten te gelijk ziek zijn geworden. Naar mijne meening bewijzen die voorbeelden , dat het onmogelijk is de zaken geregeld te behandelen , niet ten gevolge van nalatigheid van de vee-artsen, maar ten gevolge van verkeerde inrigting. Of gelooft gij aan het spontaan karakter van de ziekte ? A. Neen, volstrekt niet. Naar mijne meening ontstaat de longziekte eenvoudig door besmetting. In 1830 of 1831 is de ziekte door besmetting in ons land gekomen en is sedert door besmetting blijven bestaan. Het veel verwisselen van vee bevordert de besmetting, omdat men de zekerheid niet heeft, dat het nieuwe vee niet afkomstig is van een besmetten koppel.- Ik spreek van de bekende beesten; die staan geboekt; maar (lat kan met de onbekende zeer goed het geval zijn. 701. F- Gij zijt dus van meening dat de verwisseling meestal geschiedt uit verdachte streken V .1. Dat vermoed ik, omdat do ziekte na een week of drie meestal uitbreekt onder het nieuw aangekochte vee. 702. F. Is er in Zuidholland eene bepaald besmette streek aan te wijzen, waar zulk vee gekocht wordt? .1. Neen, Zuidholland verkeert te dien opzigte in een bijzonderen toestand. In die provincie toch wordt weinig vee aangefokt, en in de streken waar dat plaats heeft is de ziekte nog weinig verspreid. Doch in die streken waar niet aangefokt maar veel vee aangekocht wordt, ziet men de ziekte dikwijls uitbreken. In Zuidholland vindt men wel kalfkoeijen, doch de kalveren worden meestal als nuchter verkocht. De andere provinciën daarentegen fokken haar eigen \ee aan en kunnen bovendien nog uitvoeren. |
56
703. V. Verwisselen die groote melkboeren hun vee mot dat uit Zuidholland, of met dat uit onbesmette streken , of waar de besmetting althans minder verbreid is V A. Daarop durf ik geen bepaald antwoord te geven. 704. V- Bestaat er in het spoelingdistrict goed toezigt op de stallen? A. Voor zoover mij bekend is, is dat wel liet geval. Ik geloof dan ook, dat het cijfer der als verdacht geslagte runderen grooter is dan het ware cijfer, omdat men in die streken al spoedig geneigd is te gelooven dat een dier longziekte onder de leden had. Men moet niet vergeten, dat zich 8 a !) ziekten der ademhalingswerktuigen voordoen , waarvan er slechts ééne besmettelijk is, maar die overigens veel overeenkomst met elkander hebben. Zoo is bijv. hartziekte moeijelijk te onderscheiden van longziekte, De ziektevormen kunnen dus wel eens verwisseld worden. In streken, waar warme spoeling de adendialings-werktuigen zeer vatbaar maakt, laat men ligtelijk vee slagten onder den naam van longziek wat niet longziek is. 705. V- Mijne vraag betrof meer het toezigt op de stallen. Wordt van het vee, dat in een spoelingdistrict nis longziek aangegeven en geslagt wordt, ook geconstateerd aan welke ziekte het heeft geleden ? A. Ik geloof dat er eene bepaling bestaat, dat bij bet slagten van zulk vee, een vee-opzigtcr moet tegenwoordig zijn die den toestand der longen kan i roordeelcn. Of die man nu de noodige kennis heeftom alles in bijzonderheden op te merken betwijfel ik; maar, in elk geval, kan zoo iemand wel zien , of de longen normaal of abnormaal zijn. 70(5. De heer Wybenga: Wanneer in eene zoogenaamde Stelphuizinge of gebouw waarin tusschen dezelfde muren en onder hetzelfde dak de stallingen, de hooi berging en de woning van den landbouwer zich bevinden, de longziekte bij een rund ontstaat, dan is daar geen geschikte gelegenheid om het dier van de andere gezonde beesten te verwijderen. Als nu zulk een veehouder de zieke koe door een goed houten beschot van de andere runderen afsloot, zoudt gij dan proces-verbaal tegen hem opmaken, wegens niet behoorlijke afzondering? A. Ik zou zeer veel tegen dergelijke afzondering hebben. Zóó toch zou wel belet worden dat het vee bij elkander kwam, maar daardoor zou niet verhinderd worden, dat de uitwerpselen uit neus en mond door de andere dieren zouden opgenomen worden, of dat zij met de fecale stollen van het zieke rund in aanraking zouden komen. Ik zou veel liever aanraden dat het zieke dier in de wagenschuur gebragt werd, waar geen ander vee staat, of, als het niet anders kan, in het varkenshok. 707. F. Het gebeurt dikwijls, dat men in dergelijke huizingen; waar de localiteit het niet toelaat anders te handelen , en waar de paardenstal gelegen is tegenover de koestal — dat is in de Friesche streken zeer gewoon — de paarden uit den paardenstal neemt en ze in de schuur plaatst, terwijl men dan de zieke koe in den paardenstal overbrengt. Vindt gij dat even nadeelig ? A. Dat is wel minder nadeelig, maar ik zie de zieke dieren liever geheel uit het gebouw verwijderd. 708. De quot;Voorzitter: Ik heb u herhaaldelijk hooren zeggen, en hetzelfde komt ook in de verslagen voor, dat telkens de longziekte wordt bevorderd, ten gevolge van aanvoer van aangekocht vee. Zoo lees ik ook in het verslag van 187r), dat vooral de omstreken van Leiden, Delft en Gouda worden geteisterd door aankoop van vee van de Rotterdamsche markt. Dan volgt, dat er ook gevallen zijn voorgekomen in 1875 van besmetting door vee-aankoop van de groote N oord hol land sc he markt. Wat nu het eerste betreft, moet ik onderstellen, dat op de Rotterdamsche markt verdacht vee aangevoerd wordt, hetgeen de besmetting bevordert. Dit staat er met zooveel woorden. Kr zijn verder nieuwe ziekte-gevallen ontstaan door aankoop uit Hoorn, de groote Noord holla ndsche markt. |
Gij weet, dat er in Noordholland in geen jaren longziekte is geweest. Nu wil ik aannemen, dat het vee, van Hoorn, wanneer het in besmette kringen komt, dadelijk longziek wordt; daarvan zijn algemeen bekende voorbeelden, maar dan hebben wij met twee groote misbruiken te doen. In de eerste plaats wordt uit Rotterdam vee aangevoerd, dat zeker ziek is of verdacht; en in de tweede plaats wordt in besmette stallen of kringen vee ingevoerd, terwijl het tijdperk nog niet verstreken is, dat men daarin nieuw vee mag aankoopèn. Wat dunkt u daarvan? Komt werkelijk aan de Rotterdamsche markt besmet vee? A. Die vraag moet ik ontkennend beantwoorden. Ik heb de Rotterdamsche markt, toen zij nog tot mijn district behoorde, regelmatig gesurveilleerd, en volgens de gemeenteverordening, die nog veel strenger is dan de Rijkswet, zijn vele beesten van de markt verwijderd, die, na betaling der boete, aan de eigenaars zijn teruggegeven, omdat zij bleken aan de longziekte te lijden. Werkelijk longziek heb ik daar slechts één beest ontmoet; het werd in beslag genomen en geslagt, en de zaak is voor den regter gebragt. 709. V. Dus is hot onjuist wat hier staat? A. Dat mag ik niet toestemmen. Of aan de Rotterdamsche markt verdacht vee komt, kan ik noch ontkennen noch bevestigen, want het is aan eene koe die in het incubatietijdperk der ziekte verkeert, niet te zien dat zij besmet is. 710. V. Wordt zij dan niet gemerkt? A. Ja, als het bekend is; maar als het niet bekend is kan het merken natuurlijk niet geschieden. Ik heb straks reeds gezegd dat de veehouder op verscheidene plaatsen de aangifte schijnt te ontwijken, zich stil houdt, en zorgt dat hij met zijn vee naar een of andere markt komt, opdat hij geen schade zou lijden. Dat een derde geen schade lijde is eene zaak der Regering, waarvoor de wet te zorgen heeft. Op de markt is het aan het beest niet te zien. Ik meen dat uwe vraag was of het toezigt op de markt niet goed was, niet waar? 711. V- Dat staat er mede in verband. A. Al wordt het toezigt nog zoo naauwkeurig gehouden, geef ik u de verzekering dat het niet te zien is aan eene koe of zij in het incubatietijdperk verkeert. 712. F. Maar wordt dan het vee van de beslagen , waarvan het bekend is dat zij besmet of verdacht zijn, behoorlijk gemerkt? A. Ja. Ieder vee-opzigter ontvangt blanco veelijsten en moet daarin het vee opschrijven dat zich in den stal bevindt. Hij moet het minstens om den anderen dag gaan tellen en met de lijsten vergelijken, en bij het geringste verschil dat hij opmerkt, moet hij proces-verbaal opmaken en kennis geven aan den burgemeester en den districts-veearts. 713. F- Maar gij hebt ook gesproken van vee-opzigters die belast waren met de surveillance van de gezonde koppels, en gij zegt: » er zijn nog zooveel verdachte dieren waarvan geen aangifte gedaan wordtquot;. Dan helpen die opzigters niet. A. Ik weet niet of gij bekend zijt met de vele wegen van de veehouders, om de opzigters te misleiden. Wij hebben er onlangs een voorbeeld van gehad. Toen ik het vernam, was de geheele zaak afgeloopen en het vee afgemaakt, maar toen had die boer reeds langen tijd de ziekte op zijn stal gehad en twee, drie, vier beesten er aan verloren. Ue op-zigter kwam bij hem en kon maar niet zien dat hij eene zieke koe had. In zijn hooiberg had hij een groot gat gemaakt en het zieke beest daarin gekregen, en daar bleef het dan staan. De opzigter had er natuurlijk geen denkbeeld van dat hij in den hooiberg moest kijken. Nu had hij bij twee, drie, vier boeren in den omtrek van zijn stal vee |
T
staan, dat ook zijn eigendom was, en als hij daneene zieke koe in het g-at had laten zakken, had hij van den anderen man eene koe genomen. De oiizigter telde het vee , dat hij oj) zijn boek had, en het was er altijd, want eene zwart bonté blijft eene zwartbonte, eene roodbonte eene roodbonte. Dat heeft de bedoelde veehouder een geheelen tijd volgehouden tot dat hij begreep dat hij to veel schade leed, en toon heeft hij aangifte gedaan en is al het vee afgemaakt. 714. V. Heeft die man toen schadeloosstelling gehai? A. Het is eerst later uitgekomen. 71.quot;). J'. Zoodanig misbruik als gij daar vertelt is eigenlijk een schandaal voor de personen die belast zijn inet de uitvoering van de wet, ik zal niet zeggen in het bijzonder Wfl/c personen. Vooreerst komt het mij zeer onwaarschijnlijk voor, dat men een gat in een hooiberg zou kunnen steken, en daarin eene koe zou kunnen laten zakken. Eene koe is geen voorwerp dat zich zoo ligt laat wegstoppen. Dat dier quot;sterft in zulk edi hooiberg; men heeft een hijschtoestel noodig om het er uit te halen: daarmede verloopt tijd; het moet in het oog vallen. Welnu, dit alles geschiedt, maar de opzigter ziet er niets van. Hij komt en vindt den stal vol. Eene roodbonte koe is eene roodbonte koe; het komt uit met zijne lijst. Maar men kan de koeijen toch niet portretteren. Wat helpt dan het surveilleren, als het genoeg is, een ander beest in de plaats te stellen, om het ziektegeval verborgen te houden? Na al hetgeen wij van u vernomen hebben, meet ik zeggen, dat de toestand in Zuidholland allertreurigst is. Nadat dio boer zijn beest in een hooiberg gestopt en den opzigter misleid heeft, komt de overheid om een einde aan de zaak te maken en geeft den man schadevergoeding. Dit is beneden de waardigheid der Hegering en in strijd met de wet. A. Veroorloof mij u te doen opmerken, dat gij u , aldus redenerende, op dubbel terrein beweegt. Die veelijst, waarvan gij spreekt, en waarvan ook ik vroeger gewaagde, betreft alleen besmet vee. Maar die man had nog geen aangifte gedaan; zijn vee verkeerde, naar hetgeen de opzigter er van wist, nog in den toestand van onbesmet. Daarom kon in dat geval geen kwestie zijn van lijst. De opzigters teekenen dan wel in een boekje aan , en sommigen doen dit zeer naauwkeurig. 716. V. Waar heeft dit feit plaats gehad ? A. Te Zevenhuizen. 717. V. In welke maand en welk jaar? A. Dit kan ik niet juist opgeven. 718. V. Ligt die gemeente binnen uw district? A. Ja. Ik vernam het feit van mijn opzigter. 719. I. Maar gij hebt toch het geval geconstateerd en het beest laten afmaken ? A. Ja, maar de fraude is eerst later ontdekt. 720. V. Maar herinnert gij u van een zoo belangrijk feit niet wanneer het heeft plaats gehad ? A. Het kan niet zeer lang geleden zijn. Misschien was het wel in het begin van dit jaar. 721. De heer §eliepcl: Hebt gij , toen de fraude aan het licht kwam , de justitie daarmede niet in kennis gesteld ? A. Neen , want er waren geen feitelijke bewijzen. F. Dit was meer de zaak van den officier van justitie. Het Rijkstoezigt kan niet strallen, maar behoort van een geval als dit kennis te geven aan de justitie, wier taak het is te overwegen of het is te vervolgen? Als zulke daden werkelijk geleurd zijn, moeten zij gestraft worden. N*. 33. 3. |
722. Do Voorzitter: Is Zevenhuizen eene gemeentt met eene bebouwde kom? -1. Ja , maar de boerderij ligt buiten die kom. 72.I ■ Is die boerderij dan zoo gelegen , èat men daar gemakkelijk eene koe kan in- en uitbrengen, dood oi levend? -L • ^'j ligt tusschen andere boerderijen in. 724. J'. Hoe is de naam van dien persoon? A. Ik geloof Kakuemax ; maar zeker weet ik liet niet. De lieer Bcgrnm ; Op de lijst, door u opgemaakt, komt onder 2(1 Februarij J877voor: » J. Kauue.ua.n te Zevenhuizen met een beslag van 40 beesten ; één daarvan wis aangetast en werd afgemaakt, terwijl er39 weiden ingeënt.quot; Onder (i Maart komt dezelfde naam voor, met driAano-e-taste en afgemaakte runderen, terwijl de overige ;j(i mie afgemaakt werden. 725. De heer de .Ion ge : Gij hebt zoo even gezegd, dat een van de oorzaken, waardoor de fraude ontdekt is, in de lijsten gelegen was. Ik meende toen, dat door n' bedoeld werden die lijsten , die de veeopzigters veq lifj-t zijn te houden. Thans echter blijkt mij, dat liet die ofliciele lijsten niet waren, (iij zegt echter dat zulk een opzigter nogtans door minder uitvoerige aanteekeningen eenigzins op de hoogte van de zaken was, omtrent den toestand van het vee en welke soort van runderen er waren, als roodbonten of zwartbonten. Hebben de veeopzigters zulk een overzigt van al du beslagen in het district? A. Zij moeten omtrent al die beslagen een zeker overzigt bijhouden, om te weten of er verwisseling van vee plaats heeft, en waarom of de verwisseling plaats heeft, om afgemelkte koeijen door melkgevende te vervangen , ófwel omdat er zieken geweest zijn. 720. T. Dat zijn dus geene losse aanteekeningen , die de opzigters voor lain vermaak houden, maar ofliciele staten ? A. Neen, zij moeten die aanteekeningen eenvoudig in hun zakboekje houden om te weten of er verwisseling van vee heeft plaats gehad. 727. V. Moeten zij dit doen, of is het onverpligt? A. Het is verpligt: ik heb het bevolen. 728. De Voorzitter: Dit geval heeft de Commissie bijzonder getroffen. Zal zulk een toezigt iets helpen , dan moot het, dunkt mij, onverwacht worden uitgeoefend, en hoe kunnen nu bij zulk een toezigt dergelijke handelingen gebeuren ? Hoe kan men dan een rund in een hooiberg laten zakken en een paar anderen uit een naburige hofstede als plaatsvervangers laten komen, wanneer de opzigter onverwacht politietoezigt uitoefent ? A. Een veehouder, die er op uit is om dergelijke overtreding' te plegen, zal er zich ook wel van vergewissen , waar de veeopzigter zich bevindt. En nu kan hij in dit geval in een ander gedeelte der gemeente zijn geweest. De hofstede, die het hier geldt, staat digt bij Meuwer-kerk aan den IJssel, en de opzigter kon zijn te Moerkapelle of in \\ addinxveen, dat toen ook nog gedeeltelijk onder zijn toezigt behoorde. 729. V. Waar is dat zieke beest gebleven A. Vermoedelijk is het aan een krengenslager verkocht. 730. V. Het verdient opmerking dat in sommige streken van Zuidholland de longziekte bovenmate sterk heersehende is; vooral is dit bet geval in het dorp Maasland. Behoort die gemeente tot uw district? A. Neen; nu behoort die gemeente tot het distriet van den heer Swaut. /oi. f . In 1874 was de toestand in Maatlai.d gunstiger , ^ 15 |
zoodat men van pronte tot kleine kringen is kunnen overgaan. Maar in 1875 zijn daar weer 115 runderen aangetast en afgemaakt. A. Het heeft mij altijd verwonderd dat in Maasland telkens de ziekte op nieuw uitbreekt. Ik heb de oorzaak hierin gezocht dat de veehouders onder elkander van vee verwisselen. En dit is mij ^eblekei» waarheid te zijn; want nadat ik den opzigter had opgedragen er op te letten of de veehouders onder elkander van vee verwisselden, heett hij mii gezegd dat dit werkelijk plaats had. Imi hieraan schrijf ik het voortdurend bestaan der ziekte in die gemeente toe. l'.i'i. V- Waarom doet de veehouder dit i A. Ik kan dit niet met juistheid zeggen, maar ik ben stelliquot;- overtuigd, dat, wanneer de veehouders in die gemeente geen nieuw vee aankochten , maar het zelt aanfokten, de ziekte daar spoedig zou geweken zijn. y. Gij hebt gezegd dat wanneer een ziek rund behoorlijk afgezonderd werd, het met de afmaking er op een paar dagen niet aankomt. Wanneer men dit als waarheid aanneemt, zouden dan eene oogenblikkelijke afzondering en strenge l)e\vaking niet voldoende zijn, en zou men (.au de afmaking van het gezonde rund niet kunnen nalaten # ,1. Men moet rekening houden met het incubatietijd-perk, dat tot :i maanden duurt, en waarin zelfs doorden bekwaamst en deskundige de kiem der ziekte met altij 1 is oi, te merken. In dien tijd heeft de uitvloeying der lympha uit den neus plaats; dat vocht vermengt zich met het drinkwater, en daardoor verspreidt zieh de besmetting, het-quot;■.vn op den stal nog meer i.et geval is dan op de weide. Nu is gebleken bij de afmaking van verdacht vee dat bij (gt;;) percent der afgemaakte runderen de xiem der ziekte reeds bestond, hetgeen wel een bewijs is dat de smetstof zieh reeds verspreid iiad onder den koppel, vóór het eerste ziektegeval zich vertoonde. 7;J4. r. Wanneer men in Zuidliolland aanneemt dat het met de afmaking op e-n enkelen dag niet aankomt, dan is het zeer natuurlijk dat dit in die provmeie een zeer nadeeligeii invloed moest hebben. In Noor^holhind iiaaren-t(Wn quot;blijft het in de meeste gevallen bij één beest bij dadelijke aangifte. 1 Ik heb gesproken van onmiddellijke afzondering. Bhift het zieke'wo op stal, dan verspreidt de besmetting yic'ii spoe.lig; maar zoodr:; de boer aan de melk bespeurt, dat het dier niet gezond is, is afzondering reeds te laat. Fn dit is de schuld noch van den boer, noch van het veeartaeniikundig toezigt; maar het ligt aan het verborgen ziektetijdperk, dat niet ta onderkenden is alvorens het eerste tijdperk der ziekte na de incubatie uitoreekt. 1'. Da itenUMg. In het veralag van Zuidholland over 1872 komt eene opmerkelijke uitdrukkiug voor. Nadat is medegedeeld, dat de longziekte by de opstallmg en bij bet begin van den weidegang toenam, wordt gezegd: »lu beide gevallen scinjnt de oorzaak over het t'-loO-m -en gezocht ta moeten worden in den nieuwen aankoop van vee en in de maatregelen van inenting van do verdachte koppds. ... i t :• »i)e voordeelen die de inenting; te weeg* breii^t 1°. 6611 spoediger beloop by reeds besmette rundereiif en '2lt;\ ]let daardoor vrij blijven van ver.lachte doch niet !;e- smette runderen. , , • , • » Hierdoor werden, op slechts enkele uitzoiK» ringen na, verreweg V, gedeelten van de koppels gespaard, en m enkele quot;e'.alien lij yrootc uit:onderiii(j werd. na verloop vm a 3 maanden, nog een enkel rnnd van de ingeOnten dour de ziekte aangetast.quot; Volgens dit verslag dus, zou de inenting dienen ter bevordering van een spoediger beloop der ziekte. Is dit nog uwe meening? .1. Ja. 7.'{0. r. Wees dan zoo goed uwe denkwijze omtrent de inenting mede te deelen. |
.1, Wanneer de inenting wordt toegepast op dieren die reeds de kiem der ziekte in zich hebben, schijnt die kiem zich door de inenting meer te ontwikkelen; ht'tincubatietijd perk wordt verkort, de ziekte breekt spoediger uit, en op één dag vertoonen verscheidene runderen d idelijk de ziekteverschijnselen. Na 8 a 10 dagen houdt de ziekte plotseling op, de dieren zijn vrolijk, en de ziekte heeft den stal verlaten. Wordt daarentegen de aangifte door den veehouder te laat gedaan, en blijft het zieke dier te lang buiten afzondering, dan heeft men een langzaam beloop, de inenting heeft quot;de beschreven uitwerking niet, en het kan i) maanden duren alvorens men de ziekte op den stal geheel ziet ^r-dwijnen. Wordt daarentegen een dier binnen 8 dagen na de besmetting ingeënt, dan is men binnen vier maanden van de ziekte af. 737. V. Dus zijt gij vóór het inenten van verdachte runderen V A. Ja. 738. {'. Ook vóór het inenten van MtW verdachte runderen ? A. Stellig. 73'j. C, Hebt gij daarvan steeds gunstige resultaten gezien ? A- Ik ken geen betere stallen dan die te Loosduinen \an wijlen den heer (levers Deynoot, waar ik altijd gepraktiseerd en ingeönt hel) en nooit een enkel geval van longziekte ontmoette. .VI het nieuw aangekochte jonge vee , dat uit schotten bestond. wvrd ingeënt, en na verloop van 2 of 3 jaar werd de geheele stal weer ingeönt. 740. V. Neemt gij ook andere middelen te laat tegen de verspreiding der longziekte? A. Neen, alles wat ik in mijne dertigjarige praktijk beproefd heb om de ziekte te bestrijden, heeft geene goede uitkomsten opgeleverd. 741. De heer IB'-arjuii: Het aangetaste vee wordt af-quot;■«Mimakt — vro quot;.quot;er werd ook het verdachte afgemaakt geschiedt dit spoedig na het bevel? A. Onmiddellijk; meestal in mijn bijzijn, tenzij andere ziektegevallen mij elders roepen. Anders had ik ook niet kunnen komen tot de bekendheid van 60 percent der werkelijk aangetasten onder de verdachten. 742. V- Worden de huiden van die dieren in den handel gebragt ? A. Ja. 743. iGeschiedt dit met behoorlijke voorzorg ? A. Zij worden ontsmet, in mijn bijzijn of in dat van een opzigter. 744. 1'. De geheele zaak wordt immers bestuurd dooiden burgemeester, die in deze verantwoordelijk is t A. .Ta, want dat alles behoort niet regtstreeks tot mijn werkkring. 745. F. ()p welke wijze handelt men met de ingewanden ? A. Zij worden begraven met ongebluschte kalk. Som-miquot;*e burgemeesters doen dit met petroleum of carbolzuur, maar ik ben daar tegen, omdat. hoe spoediger die ingewanden tot putrefactie overgaan, hoe spoediger de smetstof onschadelijk is. 74(). Gij meent dus dat die smetstof zich zeer ligt kan verplaatsen ? A. Ja, vooral door de uitvloeijingen der plastische lympha uit de neus. |
59
747. V. eiquot; geen vrees voor besmetting bij het vervoer van het vleesch van afgemaakte runderen V A. Bij het vervoer van het vleesch tot consumtie bestemd , is f^;en «jevaar voor besmetting', want dan is de ziekte noir locaal geide ven bij de borstingewanden; maar wanneer do ziekte geklommen is tot het einde van het derde en het begin van het vierde tijdperk, dan geven wij daarbij de verklaring, dat het rund moet worden begraven met de uiter ijke bekleedselen, omdat het vleesch voor het gebruik ongeschikt is; want ik wil gaarne aannemen dat zulk vleesch geschikt kan zijn voor hondenkost, maar met hot oog op de besmetting moet ik er bezwaar in zien om het daarvoor te bestemmen. 748. T. Geschiedt die afmaking gewoonlijk op de werf van de boerderij ? A. Ja, of achter in den tuin; waar de geschiktste plaats is. 749. F. En de verkoop ook? A. Ja. liet vleesch wordt bijv. gebragt in de wagenschuur. 750. r. Zou dat niet bedenkelijk kunnen zijn met het oog op de verspreiding van do besmetting? A. Dat geloof ik niet. De koopers mogen niet op de stallen komen als er verdacht vee is, en de plaats waar die menscben zich moeten bewegen is te voren gedesinfecteerd. liij het slagten mag niemand tegenwoordig zijn dan zij die er bij noodig zijn. 751. J'. Het zijn zeer nuttige bepalingen die gij hebt voorgesteld , maar worden die overal in uw district in acht genomen? A. Ja. 752. T. Ik vind hier in het verslag dat in dit jaar op uw bevel een geheelen koppel is afgemaakt zonder inenting. Hebt gij van zoodanige handelwijze later afgezien ? A. Neen, het gebeurt nog. Ik heb onder anderen van daag npg een voorstel aan den Minister opgezonden om een koppel te Nootdorp, dat mij gevaarlijk voor de omgeving toeschijnt, te doen onteigenen en afmaken. 753. r. Volgens uwe tabel heeft men in Januarij ge-heele koppels afgemaakt. In February en latere maanden heeft men anders gehandeld en zijn de verdachte runderen ingeënt. Zijt gij tevreden over de resultaten dier veranderde handelwijze, de inenting? A. Ik heb straks de uitkomsten medegedeeld. Maar toch zou ik er prijs op stellen dat al het verdachte vee werd afgemaakt, omdat ik door voorbeelden heb gezien dat vee, uit een verdachte kreis, waarvan de afsluiting was opgeheven, na twee, drie jaren op nieuw de ziekte dee:l omstaan. Het was in den regel vee, dat, zoo als de boeren het noemen, even ziek was geweest; twee of drie dagen, en dan weder ging eten. Bij de lijkopening dier dieren is mij gebleken , dat er eene omkorsting van het zieke gedeelte der long ontstaan was, waardoor de koe schijnbaar gezond bleef en geene besmetting kon verspreiden. Maar door springen of door welke omstandigheid dan ook, was het vlies gebarsten, zoodat do ziekte zich weder aan de andere gedeelten der long kon mededeelen. Daarom stel ik er prijs op om, als het eenigzins kan, al het aangetaste vee af te maken. 754. /'. Volgens u geschiedt de inenting dus ten einde een sneller beloop der ziekte te verkrijgen, en het overige vee voor besmetting te vrijwaren ? Bij het geval, zooeven door u medegedeeld, had immers inenting plaats gehad? A. Het beest, waarvan ik sprak , was ligt ziek geweest, zoodat de veehouder het misschien niet eens aangegeven |
had , maar het was iugeR it. Op het ooge iblik van de inenting was het beest reels besmet. 755. De heer Kcsrain : Als men de verdachte runderen niet afmaakt, maar ingeënt beeft, om de plaats of de landen, waar dit gebeurd is, een lijn van afsluiting getrokken heeft en de in- en uitvoer verboden is, zoodat het aldaar aanwezige vee met geen ander in aanraking kan komen, hoe kan dan de besmetting zich uitbreiden ? A. Nadat de kring is opgeheven. Het geval waarvan ik sprak was (i a 7 jaren na de inenting gebeurd. 75(5. V. Naar aanleiding van den door u opgemaakten en door den Minister overgelegden staat, wensch ik te vragen of er ook onjuistheden in kunnen voorkomen wat de data betreft. Ik vind bijv. dat op 8 Mei 1877 de longziekte is geconstitueerd bij de runderen van A. van dku Makel , terwijl het besluit van den Minister volgens de Staatscourant op den 7den genomen was. In de Staatscourant vind ik gevallen, die niet op uwe lijst voorkomen. Zijn er ook kringen van afsluiting afgekondigd, zonder dat er ziektegevallen waren? A. Neen. 757. V. Kent gij ook 1'. Tkttkroo te Vrijenban , wiens koppel verdacht verklaard is volgens de Staatscourant van ()/7 Mei? Daarvan vind ik niets op uw staat, die tot 2() Mei loopt, terwijl het besluit van den Minister van Binnen-landsche Zaken, waarbij de kring van afsluiting bepaald wordt, van den 5den Mei dagteekent. Dito, W. dk Vekkde te Vrijenban; volgens de Staatscourant van 19 Mei werd zijn veekoppel verdacht verklaard ; op de lijst door u opgemaakt komt daarvan ook niets voor. A. Ik kan dit uit mijn hoofd niet zeggen. 758. De Voorzitter: Kunt gij ook een middel aan de hand geven . bij de vele misbruiken die op dit stuk in Zuidholland nog bestaan; om de boeren te bewegen algemeen en vlug aangifte te doen van het aangetaste dier? A. Ik weet er geen. Wel heb ik hooren beweren , dat dit zou geschieden als de Regering de volle waar Ie terug gnf, maar ik heb dat altijd tegengesproken. Als de boer voor een longziek rund de helft schadevergoeding ontvangt, dan is dat een mooije som in vergelijking met hetgeen hij er voor van den slager bekomen kan. In het eerste geval als het rund in gezonden toestand op f 2'iO kan worden gewaardeerd, ontvangt hij f 130 , in het andere f30. Wanneer nu die f 100 meer geen prikkel voor hem is, dan zal de andere f 130 ook geen prikkel worden. Waarom niet? Omdat men er den veehouder maar niet van kan overtuigen , dat hersteld vee weinig of geen waarde heeft, althans veel minder waarde dan het gezond gebleven vee. 759. 1'. Hebt gij nog medcdeelingen te doen betrekkelijk de zaak in 't algemeen ? A. Wanneer zij, zooals thans uitgevoerd, behoorlijk wordt ondersteund , dan heeft men het vooruitzigt het kunnen te bedwingen. Het is echter eene dwaling te meenen dat dit spoedig geschieden zal. Waarom? Omdat men meteene ziekte te doen heaft die zich over eenige jaren weer kan herhalen. Kon men verdachten ziek vee op grooteschaal afmaken , dan zou men het kwaad, als met do veepest, spoedig te boven zijn. Doch dat kan niet, omdat er altijd dieren overblijven die de ziekte, geheim met zich omdragen , zoodat zelfs de eigenaar het niet weet. Er blijft dus niets over dan op den weg dien wij ingeslagen zijn voort te gaan. 760. Do heer Bcgram : Zijt gij van meening, dat met totale afmaking van verdacht en aangetast vee het doel zou worden bereikt ? A. Het doel zou wel bereikt worden, maar niet zoo snel als geschied is bij de veepest. Als wij echter eens een grooten slag zouden slaan , dan zou, hetgeen er te doen over bleef, daarbij vergeleken, niet meer dan een schermutseling wezen. |
00
01
JL Ik herinner mij niet, dat dit in onze omgeving ■ooit het geval is geweest. 775. I'. De wet schrijft voor, dat ieder veehouder van ■elk gevid van hesniettelijke ziekte nangifte moet doen , waarin dus l edektelijk ondersteld wordt dat liij in staat is de hesinettelijke ziekten van de niet-besmetteiijke te ■onderscheiden. Zoudt ^ij van oordeel zijn , dat de veehouders bekend kunnen wezen met de eerste kenteekenen van de longziekte ï A. Ik geloof, (quot;at dit tegenwoordig minder het geval is dan lajv. vóór 10 of 12 jaar, toen de longziekte meer algemeen voorkwam; toen kon ieder boer de ziekte onderkennen aan zekere verschijnselen, die ik niet onder woorden of termen kan brengen , maar waarvoor men een praktischen blik moest hebben. Bij het opkomend geslacht is dit minder het geval, omdat het niet zooveel ondervinding van de longziekte heeft. 776. V. Meent gij dus, dat de boer in Noord holland destijds zich niet achter beweerde onkunde kon verschuilen om de straf op zijn verzuim te ontgaan ? A Neen , dat kon bij niet. Hij kon zich destijds eerder vergissen om voor longziekte aan te zien wat het niet was, dan omgekeerd. 777. F. Voor zooveel de aangifte betreft, hadden wij ons in Noordholland niet te beklagen. Is dit ook uwe •ondervinding ? A. Ja. 778. F. Hebt gij ook, wat de afmakingen de slagting van verdacht vee betreft, eenige opmerking, die tot verbetering in dat opzigt kan leiden ? A Neen. liij ons geschiedt dit a-ewoonliik met alle voorzorgen. 779. V. Gelijk u bekend is, moet het verdacht voe gemerkt worden , bijv. door uitknippen op de regterzijde. De opmerking is te ref-'t gemaakt, dat (lit geen afdoend middel is en dat het de gelegenheid openlaat om verdacht vee ter markt te brengen zonder dat de opzigters liet kunnen ontdekken. Zoudt f^ij het niet beter achten het vee te merken door het op een der hoorns te branden? A. Dat is zeker beter. Maar hoe dan als het beest ophoudt verdacht te zijn ? 780. F. Dan zou do andere hoorn met een teeken moeten worden gebrand. Zoudt f^ij nu deze wijze van merken beter achten dan de nu bestaande ? A. Ja. 781. F. Zijt gij ook bekend met het toezigt van de veeartsen en hunne plaatsvervangers op de veemarkten te Amsterdam en te Purmerend? A. De veemarkt te Amsterdam bezoek ik bijna nooit; daar heb ik een commissionair. Op do markt te Purmerend kom ik altijd, en daar vind ik bijna altijd een plaatsvervangend districts-veearts, niet enkel om dienst te doen , maar ook omdat hij zelf vetweider is. Hij loopt daar altijd rond. Bij ons is ook drie keer por jaar veemarkt, en daar mankeert hij ook nooit. 782. r. Ik hel) hooren zeggen dat de heer Lampb ook belast is met de inspectie van het vee dat te Amsterdam per boot wordt uitgevoerd. Is dit zoo ? A. Ja. Vfoeger kwam bij ook geregeld te Nieuwe-diep , maar dit is nu minder geworden, omdat de uitvoer aldaar eenigzins is afgenomen door de opening van hot Noordzeekanaal. 783. F. Daar volgt dus uit dat wanneer dergelijke personen belast worden met een naauwkeurig toezigt op |
den uitvoer van liet vee i:i verschillende havens, daardoor van zelf behoefte ontstaat aan meer districts-veeartsen V A. Ja, dat spreekt van zelf. Als de heer Lamigt;e een paar dagen in de week bezig is aan de havens, dan is hij niet vrij om elders te inspecteren. 784. F. (jij acht echter, zoo als de zaken in Noord-hollaud thans geregeld zijn, nu men er geen longziekte heeft, toezigt op de markten voldoende? A. Ja. 785. F. Hebt gij in Noordholland te doen gehad met vee-opzigters? A. Neen, die hebben wij in onze streek niet gekend; ik geloof ook niet dat zij daar geweest zijn. 78(5. F. Is er onder vraag 11 nog iets waaromtrent gij nog eenige mededeelingen wenscht te doen? .1. Ik geloof niet dat hetgeen ik nog te zeggen zou hebben, tot iets kan leiden, maar wat de verpligte afzondering van het vee betreft, daaromtrent moet ik constateren dat dit in de praktijk dikwijls veel moeijelijkhedeu oplevert. Verscheidene boerenhuizingen bestaan uit één stuk en wanneer in den winter een geval van ziekte zich voor loet, dan kunnen sommige boeren met den besten wil hun vee niet af/.onderen. Hetzelfde is soms het geval in den zomer. Wanneer men — zoo als dit niet alleen het geval is in den Beemster, maar ook el Iers — een stuk weiland heeft dat ver van de boerenplaats afligt, en er openbaart zich daar een ziektegeval, dan zou men moeten beginnen met het beest lan^s den weg te vervoeren, en waar breogt men het dan heen? Gewoonlijk naar een erfje of naar e.-n boomgaard, en dan verkrijgt men toch geen voldoende afzondering. In de meeste gevallen is dit echter niet te verhelpen. 787. F. Gij zoudt het. dus wenschelijk achten dat de gelegenheid tot afzondering beter werd ingerigt? A. Ik zou dat zeer wenschelijk achten. 788. F Onder vraag 111, bij het 2(le, 3de en 4de, ja ook bij liet 5de punt, wordt hoofdzakelijk gehandeld over het groote verschil dat er bestaat tusschen de verschillende provinciën en gemeenten, niet betrekking tot In t in meerdere of mindere mate heerschen van de longziekte. Daarbij wordt de vraag gevoegd: hoa het mogelijk is dat bij dezelfde middelen van bestrijding, uitkomsten verkregen zijn die zoozeer verschillen. Hieromtrent zou ik uwe meening wenscken te vernemen. A. Ik zie niet veel kans om de redenen op te sporen voor den verschillenden uitslag van dezelfde maatregelen. Ik geloof dat goedslagen afhankelijk is van bet goed de hand houden aan de maatregelen, van het onmiddellijk streng afzonderen en het onmiddellijk afmaken van het rund bij het eerste ziektegeval. Daarvan hebben wij in den Beemster eene zeer gunstige werking gezien. Nog vóór dat de wet bestond, hadden wij reeds in het reglement van ons Beemster-veefonds de bepaling opgenomen , dat bij een eerste geval van longziekte het rund onmiddellijk zou worden onteigend en de volle waarde aan den boer vergoed. Wij stelden de volle waarde om het de boeren zoo gemakkelijk mogelijk te maken eu hun het eerste geval niet te doen verzwijgen. Die bepaling is in 1801) in werking gesteld, en toen verkreeg men het verrassende resultaat dat van de 42 eerste ziektegevallen, die zich bij verschillende landbouwers in dat jaar openbaarden, het voor 31 bij het eerste geval bleef. Voor 2 herhaalde de ziekte zich met een tweede geval binnen 4 a 5 weken en bleef het ook daarbij. De overige negen gevallen hebben in meerdere of mindere mate doorzieking ten gevolge gehad. Van de andere jaren heb ik geene gegevens, maar de uitkomsten en de verhoudingen waren ongeveer dezelfde, ofschoon de ziektegevallen minder waren, want de ziekte is langzamerhand afgenomea en heeft eindelijk opgehouden. |
16
02
789. F. Waren alle veehouders in het fonds? A. Neen, niet allen, maar wat de veesterkte betreft voor Vs. 790. y. En waren bij bet overige V, de uitkomsten minder g-unstig? Werd daar, wanneer de ziekte zich vertoonde, geene dadelijke aangifte gedaan? A. Toen de gunstige resultaten van eene dadelijke aangifte bleken, volgden ook anderen, die niet in bet fonds waren , denzelfden weg. 791. V. Dus naar uw oordeel zou het onmiddellijke afmaken van het aangetaste vee voldoende zijn om de longziekte zoo niet geheel te doen verdwijnen, dan tocli onschadelijk te maken? A. Die gevolgtrekking zou ik niet durven toegeven. Ik zal niet beweren, dat men daardoor de ziekte geheel zal doen verdwijnen, want het zou kunnen gebeuren dat zich later nog ziektegevallen onder denzelfden koppel openbaarden. Het beste schijnt mij toe den geheelen kop pel af te maken. 792. V. Zonder onderscheid, ook wanneer zich slechts één geval openbaart ? A. Ja, ook dan. Dit is wel het radicaalste, maar ook bet zekerste middel. 793. V. Wanneer heeft zich in uwe gemeente het laatste geval vertoond? A. In October 1875. 794. V. Wanneer is bet veefonds opgerigt ? A. In 1840, maar bet reglement is .met de zoo even bedoelde bepaling aangevuld in January 18()Ü. 795. V. Uit officiele stukken blijkt, dat in den Deemster in 1871 zijn afgemaakt 125 stuks vee. Ik meen van uwen voorganger, den heer Hautog, opgaven ontvangen te hebben , waaruit blijkt. dat toen reeds de verhouding ten opzigte van hen, die in bet fonds waren, gunstig was. Op stallen van veehouders, die niet in bet fonds waren, werden 10 en 11 stuks vee afgemaakt en van daar het hooge cijfer der afgemaakten in 1871. In 1872 zijn er afgemaakt 51, in 1873 22 , in 1874 1 en in 1875 1 aangetast rund en 12 verdachte. De Deemster is eene der weinige gemeenten in Noordholland, waar de longziekte gedurende \ ijf jaren geheerscht beeft. A. Daartegenover staat de uitgestrektheid van den Deemster; natuurlijk is men in kleine gemeenten ligter buiten ziekte dan in groote. 790. V- Hoe groot is de veestapel in den Deemster ? A. Zomers ongeveer 6000 runderen. 797. F. Is er niet veel mutatie ten gevolge van de vetweiderij ? A. Hoe meer vetweiderij, boe meer mutatie. Mijn vader bezat eene aanzienlijke vetweiderij, van daar dat zijn vee het meest door longziekte aangetast werd. 798. V. Zijn de afzondering en bet toezigt goed geregeld ? A. De toestand is veel verbeterd; vroeger was men daaromtrent zeer achteloos. Sommige veehouders meenden dat het niet schaadde wanneer zij, na een dier door longziekte verloren te hebben, terstond weder een ander daarvoor in de plaats kochten: zij bleven dus steeds de ziekte onder bun vee behouden. Na het tot stand komen der wet is men van dat denkbeeld teruggekomen, maar ik geloof dat men thans ook zonder wettelijke bepalingen niet meer 2oo roekeloos zou zijn. |
799. r. Oij meent dus dat, wanneer het Gouvernement zich niet meer met de zaak der longziekte bemoeide, de boerenstand in den Deemster en vele andere plaatsen in Noordholland genoeg ontwikkeld zoude zijn om zijn belang zoo te begrijpen, dat men krachtdadig de verspreiding der longziekte moet tegengaan ? A. Over andere gemeenten kan ik niet oordeelen, maar in den Deemster zou bet beter gesteld zijn dan vóór 20 jaren. Evenwel zou ik bet niet wenscbelijk achten alle banden op te beffen; van de bandeloosheid en de vrijheid zou te veel misbruik kunnen gemaakt worden. 800. F- Werd de ziekte steeds overgebragt door besmetting, of zijn er ook gevallen, waarin de ziekte spontaan ontstond ? A. Meest altijd werd de ziekte door besmetting overgebragt; ook waren er enkele gevallen van spontanen aard, maar beide gevallen stonden tot elkander als 9 tot 1. 801. F. Is de ziekte in sommige jaargetijden meer heerschend dan in andere ? A. De meeste sterfte onder bet vee had plaats in Fe-bruarij, Maart en April; dit was steeds het duurste kwartaal. Dit laat zich eenigzins daardoor verklaren , dat in dat jaargetijde het tijdperk van het afkalven valt. Overigens heb ik niet kunnen waarnemen, dat eenig saizoen of eenige weersgesteldheid van invloed was op de longziekte. 802. F- Hebt gij wel eens proeven genomen in hoeverre de inenting wenscbelijk is ? A. De inenting is bij ons zeer weinig toegepast ge-quot; worden ; bij zeer enkelen slechts op een geheel gezonden stal. In den regel en alleen dan, wanneer zich reeds een ziektegeval had voorgedaan. De resultaten, die er dan door verkregen werden, waren gunstig. Ik heb meer dan eenmaal gezien , dat een veestapel, waarin zich een ziektegeval voordeed, op die wijze gered werd. Evenwel komt de longziekte niet altijd in dezelfde mate voor. Soms worden allen er door aangetast en sterven weinigen, 4 ft 5 percent; dan weder bezwijken 50 a 'iO percent. 803. 1'. Cr ij kunt dus niet bepaaldelijk zeggen, dat inenten aanbeveling verdient? A. Neen ; daaromtrent is mijne ervaring te gering. 804. Hebt gij ook nog eenige mededeeling te doen in verband met dit of dat punt van vraag III ? A. Neen. 805. F. Het 2de punt van vraag IV luidt: » Welke middelen kunnen worden aangewend om te verzekeren; de onverwijlde aangifte , de voldoende afzondering, enz.quot; ? Hebt gij daaromtrent ook eenige opmerkingen te maken, die leiden kunnen tot verbetering der zaak? A. Omtrent de aangifte van ziektegevallen zou ik bet zeer wenscbelijk achten, dat bet eerste geval met de volle waarde wierd vergoed, en niet, zoo als bepaald is, met de helft der geschatte waarde. Men moet het den menschen niet moeijelijk maken om bunnen pligt te doen. 806. De beer Beg ram : Gij hebt ons medegedeeld , dat de werking van het veefonds in uwe streek goede resultaten heeft gehad. Die meening steunt op uwe ondervinding ? A. Ja. Dat is ook de reden waarom dat fonds door ons in stand wordt gehouden. Het is wel verkeerd indien men een ziektegeval verzwijgt , en men zou wel kunnen zeggen: daardoor doet de boer nadeel aan zijn eigen veestapel, dus straft hij zich zeiven , maar wij hebben gemeend dat het beter was om op de aangegeven wijze te trachten de boeren te leeren verstandig te worden. |
807. Do Voorzitter: Daarmede staat lit. h van punt 2 in verband. De boer, die ten yevolg'e van volledige schadevergoeding geprikkeld werd om onmiddellijk aangifte te doen, zou ook tot onmiddellijke afzondering moeten overgaan ? A. Ja; luj zou onmiddellijk moeten afzonderen, en indien hij in g-ebreke bleef, zou hij bijv. eene mindere vergoeding of eene zekere straf moeten ontvangen. Het blijft evenwel altijd moeijelijk in de praktijk, om eene voldoende afzondering te bewerkstelligen. 808. F. IJ meent dus, dat de boer in eene volledige schadevergoeding een prikkel zou vinden om zich spoediger aan de wettelijke voorschriften te onderwerpen en met de Regering mede te werken V Maar dan zou ook in overweging moeten komen of liet niet wenschelijk zou zijn om degenen , die zich dan nog verzetten, met zwaarder straffen te bedreigen dan nu ? A. Ja. 809. J'. Heeft u ook in uwe betrekking van burgemeester opgemerkt dat in de wettelijke voorschriften sommige bepalingen voorkomen die moeijelijk zijn zoodanig uit te voeren als vaak in het belang van de zaak wenschelijk is? A. Neen, zoolang als ik burgemeester ben, is bij ons geen ziektegeval voorgekomen; dus heb ik uit den aard der zaak geene moeijelijkheden ontmoet. 810. y. Sommigen wijzen op de bepaling van art. 13, en dat de boer zich achter het gezegde verschuilt: ik heb geen verstand van de besmettelijke ziekte, anders zou ik wel aangifte gedaan hebben. Nu meenen sommigen dat het beter was het woord » besmettclijkequot; uit die bepaling weg te nemen, zoodat de boer verpligt zou zijn van ieder ziektegeval, besmettelijk of niet, kennis te geven. Waaraan geeft u de voorkeur? Zoudt u liever den hoer den last opleggen om elk ziektegeval, onverschillig welk, aan te geven, dan wel bet gevaar willen loopen dat de boer zich verschuilt achter dat woord: ik heb geen verstand van besmettelijke ziekten? A. Het zou misschien veel moeijelijkheden in de praktijk opleveren indien men den veehouder verpligtte om van elk ziektegeval aangifte te doen, alhoewel hij weet dat het geval op zich zelve niets te beteekenen heeft. De burgemeester zou verpligt zijn elk oogenbhk een deskundige te ontbieden, wat veel omslag zou veroorzaken. 811. V- Het komt mij voor dat er wel eenig bezwaar tegen bestaat, ofschoon ik wel zou wenschen, als hot kon, het woord * besmettelijkequot; uit die bepaling van art. 13 weg te nemen. Maar wanneer dat eenmaal geschied is, dan zal men ook moeten komen tot strafbepalingen, en dan is de burgemeester in de treurige noodzakelijkheid om van ieder ziektegeval, dat te zijner kennis komt, en waarvan de boer geen aangifte heeft gedaan omdat hij overtuigd was dat liet iets van ondergeschikt belang was, telkens proces-verbaal op te maken. Dat heeft, dunkt mij, toch eenig bezwaar in. Wat is uw'oordeel hieromtrent? A. Dat geloof ik ook. Het zou toch wezenlijk te ver gaan. Wanneer bijv. eene koe den drop heeft, waarvan het beest werkelijk ziek kan zijn en waaraan het soms sterft , of wel de blaar heeft, dan weet de boer zeker dat het geen besmettelijke ziekte is, en toch zal hij verpligt zijn om aangifte te doen. Dat zou wat al te bezwarend zijn. Aan den anderen kant is het waar dat het artikel zooals het nu luidt, nog al speling toelaat. 812. F. Gij hebt een veefonds opgerigt, waarbij volledige schadevergoeding gegeven wordt voor het vee dat men verliest? A. Dit geldt niet voor alle gevallen. Dit heeft alleen plaats bij een eerste geval van longziekte, om dat zoo spoedig nu gelijk uit de wereld te krijgen. Voor het tweede geval wordt '/, gegeven van de getaxeerde waarde. Een eerste geval noemen wij het uitbreken van de ziekte in een stal of weide, waarin in de laatste acht weken geen ziektegeval is voorgekomen. |
813. V. Zijn de kosten van administratie van zulke veefondsen niet van drukkenden aard? A. Neen, die kosten zijn zeer weinig. Slechts eenige kantoorbehoeften, en enkele uitgaven voor vergaderings-kosten. Met de ophnling van de omslagen is een ondergeschikt ambtenaar belast. 814. r. De directie van zulk een fonds is dus kosteloos ? A. Ja. 815. V. De directeur geniet geene belooning? ^'1. Neen, het bestuur bestaat uit een directeur en vier administrateurs. Elk lid geeft bij het nieuwe jaar 10 cents van elk beest, en dat is het zoogenaamde salaris van den directeur. Jaarlijks beloopt dit f 75 iï f 80, zoodat, na aftrek van vergaderingskosten, wij misschien ieder f 25 overhouden. 810. V. Zijt gij van oordeel, dat het oprigten van meer zulke fondsen weldadig zou kunnen werken ter beteugeling van de longziekte, vooral in dien zin, dat daardoor toezigt van den eenen boer op den anderen wordt uitgeoefend? A. Ja. dat toezigt bestaat bepaald op die plaatsen waar veefondsen gevestigd zijn. Naar mijn oordeel moet een veefonds niet al te groot zijn, omdat wanneer zulk een fonds zich bij voorbeeld over eene geheele provincie uitstrekte, de administratiekosten daarvan te hoog zouden stijgen. Bij ons strekt het fonds zich over ongeveer 7000 bunders uit, en is de controle gemakkelijk. Geeft een boer twee of drie koeijen te weinig op, dan wordt dit al spoedig opgemerkt en aan-gebragt door een anderen boer. 817. V- Ciij gelooft dus dat dergelijke fondsen goed werken , niet alleen wat betreft de vergoeding van geleden schade, maar ook wat aangaat het in het algemeen openbaar maken van de kwalen, die onder het vee heerschen? A. Ja. 818. De heer Wybenga: Is het door u besproken veefonds filhv/i bestemd tot vergoeding der schade van aan lonyziekte gestorven runderen ? A. Neen. 819. r. Zijn in het reglement de ziekten omschreven, die uit dat veefonds vergoed worden? A. Neen , het omvat alle ziekten. Zelfs al breekt eene koe haar poot, is het veefonds daarvoor aansprakelijk. 820. J'. Hebt gij verder nog iets mede te deelen ? A. Neen, ik dank u. H. SeiiKRixoA Az. K. dk Jong. Wybenga. Schepel. Beökam. de joxue. 1). Veegbxs, Griffier. Verhoor van den heer C. Sijtsma. 821. De Voor/.HIcr: Mag ik u verzoeken uw naam, uwe voornamen , uw beroep en uwe woonplaats op te geven ? |
04
A. CoKXHi.is Sijtpma, landbouwer to Dronrijp (Mennl-duiiiadeel). 822. 1'. Zijt zelf veehouder? A. Ja. 823. I'. Heljt gij ook longziekte onder uw vee gehad? A. Ja, de eerste maal in 18.quot;'gt; en het laatst in 1873. 824. J'. Hebt gij het verloop dier ziekte in Friesland naauwkeung gadegeslagen V A. Ja, vooral in 1875. In 1874 brak de ziekte uit op het voormalig dorp Huins, gemeente Baarderadeel, en daarop is zij achtereenvolgens van den eenen stal op den anderen overgegaan , tot dat er 15 stallen waren aangetast. Ook in Boxem en te Kngeluni deed zich een g-eval voor onder aangekocht vee. Overigens blijkt uit alles dat de ziekte zich door besmetting uitbreidt. Ofschoon mijn vee gezond was en ik geen omgang hield met mijn buurman, kreeg ook mijn vee de ziekte eenige dagen nadat het in de weide en met ander vee in aanraking was gekomen. Den 2(5sten Mai gaf ik mijn eerste beest aan. De veearts kwam , maar zeido dat het beest niet aan longziekte , doch aan hartkwaal leed. Nadat hij het vee vier dagen lang had gadegeslagen en hij zijne opvatting bleef, verkocht ik het beest, om van den last af te zijn, aan den slagter. Bij de opening bleek het nu wel longziekte en wel in erge mate te zijn. Mijn zoon, die 5 koeijen en 5 kalven, en een andere boer van liet dorp, die 3 koeijen van mij hadden gekocht, hebben er niets van geweten. Daarop heb ik mijne beesten laten inenten. De koeijen die op den stal waren, hebben daar erg onder geleden. Ten slotte hield ik 3 koeijen en 1 kalf over. Ik mogt mijn verdacht vee eerst dan verkoopen als het oogeublikkelijk geslagt werd; toen kon ik het bijna niet kwijt raken, zoodat ik de koeijen heb verkocht voor f 100 per stuk en het eenig overgebleven kalf op den koop tue yaf. Tegen November zijn mijne stallen ontsmet, is mijn overig vee opgestald en heb ik nieuw vee bijgekocht. 825. 1'. Zijt gij de laatste geweest die longziekte op .stal had V A. In de gemeente Menalduniadeel of eigenlijk in Dronrijp ja , maar in Kngeluni (ai ilenaldumadeel) heeft de zieKte nog eens gewoed. 826. r. Gij zeidet zoo even, dat de veearts de kwaal hartziekte genoemd had; hij scheen het dus niet te weten. Was die veearts geëxamineerd. of was het de districtsveearts V ,1. Ja, het w.is de plaatsvervangendedistricts-veearts. Hij wist het anders wel. Uij een anderen boer constateerde hij longziekte en hield zijn gevoelen vol, ook tegenover den districts-veearts. lüj de lijkopening bleek dat iiij gelijk had. Jiij dien boer zijn toen 24 stuks bezweken. Dat was in December 1874. 827. p. Werd toen in Friesland niet alles afgemaakt? A. Ja, het zieke vee wel, het verdachte niet. Wij moesten toen ingevolge de wet van 1874 alles opstallen. V. 828. Zou naar uw oordeel overal in Friesland de ziekte ten gevolge van besmetting zijn overgebragt ? A. Ik gelouf ja. 829. f'. Gij hebt daareven den plaatsvervangenden dis-triets-veearts genoemd; woont die in uwe gemeente V A. Ja in Menaldum, op een half uur afstand van mij. Hij ontvangt van gemeentewege jaarlijks een salaris vauf 500. 830. f'. Gij hebt een districts-veearts te Leeuwarden? |
A. Ja, de heer Pkakkr. 831. V. Zijn dat de twee eenigen die bij u in de dienst voorzien, of zijn er nog andere plaatsvervangers? A. Dat zijn dn eenigen. Zoodra een koe ziek wordt, moet daarvan aan den burgemeester aangifte worden gedaan ; dan wordt zonder dat het den boer iets kost, van gemeentewege de veearts, de heer Hamstra, gezonden. 832. F. Maar is de werkkring van den heer Hamstra niet van te groote uitgestrektheid ? Kan hij overal spoedig genoeg zijn, waar zijne hulp noodig is? A. In den regel ja ; als het wat ver is, neemt hij huurrijtuig , maar gewoonlijk kan hij het wel af. 833. V. A-ls men een longziek rund kreeg en aangifte dee 1 bij den burgemeester (ik bedoel niet uw burgemeester, maar in bet algemeen), was deze dan nog al dadelijk bereid om te zorgen dat de veearts spoedig kwam ? .1. Bij ons was dat zeer goed, maar ik heb wel hooren zeggen , dat bet in andere gemeenten wel wat te wenschen overlaat. 834. F. Naar hetgeen gij verteld hebt van dat ééne rund bij u, schijnt de longziekte niet zeer gemakkelijk te onderkennen te zijn ; want gij geeft een gunstig getuigenis van uw veearts en toch vergiste hij zich? A. Ja, de heer Hamstua zeide: laat de bekwaamste maar komen ; hij zal het niet kunnen zien. 833. V. Hebt gij overigens opgelet, of er kenteekenen zijn die men dadelijk kan onderscheiden ? A. In het eerst valt het beest wat af; melkverlies komt al spoedig; er is eene haastiger ademhaling dan gewoonlijk , kugchen en hoesten komt er bij. Dat zijn ongeveer de eerste kenteekenen. 83(5. F. Als bij u inde provincie eene koe ziek wordt, geeft de boer dat dan dadelijk aan ? A. Neen, en dat is juist het kwaad. Er zijn vele oneerlijke boeren, en kwade praktijken hebben onder allerlei vormen plaats. Als ieder dadelijk aangifte deed, zou het met de longziekte zoo ver niet gekomen zijn als het geval is geweest. Als een boer een stuk of vier koeijen had die de longziekte hadden gekregen, ging hij er mede naar de markt. Dat is meer dan eens gebeurd. Ik geloof dat bet nog verleden winter was, dat een boer reeds eene koe in den grond had, eer het bestuur het wist, en ik meen dat bij daarvoor slechts eene kleine boete heeft gekregen. Maar wij hebben bij ons boeren gehad die er vier maanden voor hebben gezeten; en dat helpt. 837. IWaarom doen die boeren niet trouw de aangifte ? A. Voornamelijk om finantiele redenen; die houd ik althans voor de hoofdzaak. 838. J'. Dus is liet niet om godsdienstige redenen? A. Die komen er ook wel bij, doch voornamelijk bij de veehouders. 839. y. Dus zijn , volgens u , verkeerde godsdienstige begrippen en geldzucht de oorzaken van niet behoorlijue aangifte ? A. Ja, en dan komt er nog wat bij. Het spijt demen-schen ook, als het eene mooije koe is, die zij bijna onder hunne kinderen tellen. Toen in 1875 de longziekte in mijn stal uitbrak, speet het mij ook wel om het dier, maar zoodra mij gezegd werd dat ik aangifte moest doen, deed ik het. 840. F. Maar, als nu aangifte is gedaan, is er dan ook behoorlijke afzondering ? |
05
A. Neen , niet altijd. Dit g-aat in Friesland zoo gemakkelijk niet, de iurigting der stallen laat het niet toe. 841. V. Maar mij duukt dat die menschen, die met de regeringsmaatregelen niet zijn ingenomen, die in aangifte en afzondering ten achteren zijn, er ook geen bezwaar in zullen zien om met dat zieke vee gedurig om te gaan en weinig aan besmetting gelooven ? A. Ja, en daarbij komt, dat velen er belang bij heb-ijen. Op 26 Mei 1858 brak bij mij de ziekte uit. Omstreeks eene -sveek later kwam de slagter onder toezigt van de politie op mijn erf. De veldwachter zeide: och, is bij ude ziekte ook al. Maar de slagter zeide: wel, mij spijt het niet. Geen wonder , die slagtor had er belang bij , en de veldwachter ook, want die wordt er voor betaald. Dus hoe meer longziekte, des te beter. 842. V. Die menschen bevorderen dus de verspreiding der ziekte ? A. Ja. In 1856, toen bij mijn vader de ziekte was, kwamen de Leeuwarder slagters met hondenwagens, karren en paarden; er werd volop jenever gedronken en men zong. Hoe meer longziekte hoe beter. 843. V. Maar zou het niet beter zijn , als die veldwachters voor die diensten niet afzonderlijk werden betaald ? A. Ja, maar dat gaat het bestuur aan. De veldwachters komen maar altijd met hun carbolzuur om te ontsmetten. 844. V. Gaat dus dit laatste goed? A. O ja. Alles wordt behoorlijk ontsmet, of begraven en in een kuil gedaan en met carbolzuur bedekt. 845. V- Maar gaat dit overal zoo goed ? A. In onze gemeente wel, maar elders geloof ik niet. 846. V. Dus wordt er door andere plaatselijke besturen laeer de hand mede geligt, minder streng toegezien ? A. Ja. 847. V. Het vleesch van de zieke koeijen wordt vervoerd ; maar wordt dat nu aan den slagter verkocht of aan den veldwachter ? A. Neen. De zieke koeijen worden gedood en opgehangen en dan naar het dorp vervoerd, waar ze bij gedeelten publiek verkocht worden onder toezigt van de politie. 848. V. Werd de huid ook ontsmet? A. Ja. Eerst werd er zout in gestrooid en dan werd ze met carbolzuur overgoten. Er werden voor elke koe een paar kruiken carbolzuur, gedeeltelijk met water aangelengd, gebruikt. 849. V. Hoe werden die koeijen getaxeerd? A. Dit deed een man, aangewezen door het gemeente-1 «stuur. Bij ons was dat een flinke boer, zekere Jacob Keestra , een kerel met karakter. Toch heb ik hem eens gezegd dat hij eene koe , in vergelijking met eene andere, f 20 te laag getaxeerd had. 850. V. (iaat de taxatie in het algemeen in Friesland goed ? A. Niet altijd. Ik heb er in Baarderadeel wel eens over hooren klagen. 851. V- Wordt thans overal in Friesland met het aangetaste , ook het gezond gebleven vee afgemaakt ? A. Tegenwoordig wel. Vóór 14 dagen is er nog een |
koppel van zes pinken afgemaakt in Mantgum , gemeente Baarderadeel. De longziekte had zich bij een der beesten geopenbaard, en toen werden dadelijk de overige vijf ook afgemaakt. Hetzelfde is gebeurd te Loënga, gemeente Wijmbritseradeel. 852. J. Als het vee niet wordt afgemaakt, dan blijft er natuurlijk verdacht vee over; dit wordt gemerkt, ten einde te beletten dat vee in den handel te brengen. Werd daar nog al de hand aan gehouden ? A. Ja, er werd altijd eene V geknipt in het haar. 853. F. Hoe lang moet men ilie beesten houden, voor dat zij weder naar de markt mogen gebragt worden ? V. Drie maanden moet het gezondheidsbewijs oud zijn. 854. V. Maar dan is die V weder weg ? A. Ja. 855. V. Zou branden niet beter zijn A. Ja wel, want als men het haar om de geknipte V heen uittrekt, dan is het teeken weg. Dat gaat echter niet zoo heel gemakkelijk, want de opzigter houdt er aanteekening van, en die zou vragen waar de gemerkte koeijen gebleven zijn. 856. V. Dus het vee wordt opgeschreven, en als de opzigter komt en hij mist eene koe, dan moet de boer opgeven waar die koe gebleven is ? A. Juist. 857. V. Dus verdacht vee komt alleen aan de markt, van boeren, die geene aangifte hebben gedaan ? A. Ja. Het gebeurt dat wanneer een boer ontdekt dat zijn beest ziek is, hij zoo spoedig mogeUjk tracht de gezonde dieren op de markt te verkoopen. Dit is in een der laatste jaren nog gebeurd met een boer uit Baarderadeel. Deze had beesten aan de markt gebragt, terwijl hij reeds wist, dat de longziekte in zijn koppel aanwezig was. Ik meen dat hij beboet is. 858. V. Dus is er naar uwe overtuiging, wanneer er aangifte gedaan is , behoorlijk toezigt ? A. Ja. 859. V. Is het toezigt op de markt ook goed ? A. Ja. Te Leeuwarden staan de heeren Prakke en Verdenius aan den ingang der markt, en die houden een naauwlettend toezij ;t. 860. V. Wordt ook gelet op den uitvoer te Harlingen ? A. Ja , maar daarvoor zijn andere personen aangewezen. 861. V- Men heeft in Friesland vetweiders. Tracht een vetweider niet zijn verdacht vee naar Londen uit te voeren ? A. Vroeger gebeurde dit wel, en dit was dan een aardig buitenkansje, maar nu is het onmogelijk. Het toezigt is nu zeer stipt. Gedurende den loop der ziekte waren er daarenboven opzigters voor ziek en opzigters voor gezond vee. 862. V. Waren die opzigters geschikte menschen ? A. Ja. 863. V. Door wien worden zij benoemd ? A. Voor de gezonde dieren benoemt hen de burgemeester , voor de zieke weet ik het niet te zeggen. 864. De heer Wybcnga: Wordt in den regel ziek vee dadelijk aangegeven, welke ongesteldheid men er ook aan bespeure ? |
17
A. Daar moet het wel heen, maar het geschiedt niet altijd. 8G5. V. Volgens de wet moeten alleen hosmettelijke ziekten •«•orden aangegeven: oordeelt gij heter alh' ziekten aan te geven ? A. Zeer zeker. 800. J'. Is dit een bepaald voorschrift in Menaldumadeel V A. Wij weten niet heter of het behoort zoo. 8(37. De heer Schepel: (Jij heht gesproken over het gebrek aan gelegenheid om af te zonderen. Heeds meermalen hoorden wij daarover klagen. Toch is het van belang dat die gelegenheid besta. Nu heeft de longziekte in Friesland lang geneerscht, zoodat die behoefte zich zeer moet hebben doen gevoelen. Waarom toch zorgen de veehouders niet voor eene geschikte afzonderingsplaats V A. Dat kost geld , en hoewel het niet veel bedraagt, ken ik tocli geen andere reden. 868. De lieer de Jonge : Geschiedt de onts.netting met carbolzuur of met ongebluschte kalk V A. Onze stallen worden meestal gereinigd met zwavelzuur en chloorberooking. 8(19. De Voori-ltler : Gij hebt teregt opgemerkt dat de longziekte al kruipende van plaats tot plaats voortgaat ; gij meent dus dat zij besmettelijk is. Nu merkt men het verschijnsel op dat de longziekte dat niet doet in eenige gemeenten van Friesland. waar geene gevallen van longziekte voorkomen. Zelfs zijn er verscheidene gemeenten , waar nog nooit longziekte ge-heerscht heeft. Die gemeenten grenzen toch aan anderen, en men zou meeuen dat, wanneer dat vee getransporteerd wordt, dat wel eens gevolgen zal hebben. Toch gebeurt dit niet. Daarentegen ziet men dat in de gemeente Fer-werderadeel bijv. in 1874 één geval en in 1875 40 gevallen voorkwamen , terwijl het omgekeerde plaats vond in Opsterland. Wat dunkt u daarvan? Weet gij geen reden waarom (;e eene gemeente meer bezocht wordt dan de andere ? A. Neen. Ik heb er wel eens over gedacht, maar er nooit eene reden voor kunnen vinden. Elke streek heeft zijne eigenaardigheden. Frieseh vee wordt naar zoo vele landen uitgevoerd, maar bijv. in Drenthe kunnen Friesche koeijen niet leven. Ik weet een geval dat nog al merkwaardig is. In .Junij 18(59 kreeg een rund van mijn broeder de longziekte. In het laatst van Mei verkocht hij zes pinken te Leeuwarden aan een boer te Olleborn. Deze boer kreeg 4 weken daarna longziekte in de weide • juist die pinken waren de aangetaste. 870. 1'. Dit versterkt hetgeen ik straks zeide: het in het oog vallende dat terwijl door zulke schijnbiire toevallen de longziekte overal verspreid wordt, zoo vele dorpen vrij zijn gebleven. Kan dat ook een gevolg wezen van den grond V Of wel zou de longziekte daar ook verzwegen worden ? A. Neen, dat kan niet. Ik kan het ook niet aan den grond toeschrijven. 871. V- Soms maakt men alleen het aangetaste rund af en Iaat de overige leven, die men dan als verdacht op een lijst brengt en onder een behoorlijk toezigt stelt. Acht u dat voldoende indien ieder trouw zijn pligt doet? A. Neen, bepaald niet! Men moet ze alle dooden dat is het eenige middel. Wij bebben daarvan de bewijzen, het gaat thans best; er is bijna geen longziekte niter in Friesland. 872. V. Maar het ging oven best toen men het niet deed in 1871, toen was er ook bijna geen longziekte. |
A. Ja, maar in 1872 wel. 873. J'. Maakt men nu in 1877 bij elk ziektegeval den geheelen koppel af? .1. Zoover ik weet ja. 87''. De heer It eg ra m: Vertrouwt gij de opgaven dat in 1871 er geen ziekte was. Zou het niet kunnen zijn dut de ziektegevallen verzwegen zijn? A. Geheel verzwijgen kan men niet. Maar het is mogelijk dat het gebeurd is in sommige gevallen in 1871. 875. J. Kan men dus nu de opgaven meer vertrouwen dan die van 1871? Is daarin verbetering gekomen? A. Ja, het is in de laatste jaren veel verbeterd. 87(1. De Voorzifier: Ik neem aan dat in de tegenwoordige omstandigheden hier en daar een enkel geval kan voorkomen, waarbij het mogelijk is den geheelen koppel af te maken. Er zijn echter ook tijden, waarin de ziekte zich op vreesselijke wijze op eens uitbreidt. In 184(5 is bij v'oorl)eeld in Noordholland in het gedeelte, waarover het veefonds liep, in twaalf jaren tijds, de geheelo veestapel gestorven. Het veefonds bevatte (5000 runderen, en binnen twaalf jaar was er voor GOOG runderen schadevergoeding betaald. Men had toen geene middelen om de ziekte te beteugelen, en toch is men daar van de longziekte weder afgekomen. Naderhand breidde de ziekte zich weder op vreesselijke wijze uit. tot dat het Gouvernement tot de tegenwoordige maatregelen is overgegaan. Zou het nu ook kunnen zijn dat het met de longziekte was als met de tongblaar, die als zij uitbreekt niet te keeren is, en zou onder dergelijke omstandigheden het afmaken wel helpen? A. Ja, ik ben een verklaard voorstander van afmaken. 877. J'. Hebt gij er wel eens over nagedacht of de ziekte ook zou kunnen ontstaan zonder besmetting, zoo op zich zelve ? A. De ziekte zal wel ééns zoo ontstaan zijn maar ik weet het niet. Ik acht afmaken maar het beste. 878. I. Wordt er in uwe provincie algemeen zoo over gedacht? A. Ja, bij ons in Noord-Friesland wint dit denkbeeld meer en meer veld. 879. F. Er zijn toch wel enkelen die tegen afmaken zijn ? A. Ik heb er maar één gehoord, die tegen afmaken is, omdat bij enkel prachtige roodbonte koeijen heeft. Andere gevallen zijn mij niet bekend. 880. J'. Hebt gij wel eens nagedacht over het inenten ? A. Ja, daar heb ik zeer veel tegen. 881. F. Waarom ? A. Omdat ik geloof dat docr de inenting de besmetting wordt bevorderd. Het kan mijns inziens alleen dienen om den koppel spoedig te laten doorzieken. Maar over het algemeen vindt het inenten krachtigen tegenstand in onze provincie, want zoodra een rund ziek is, daalt het tot de helft van de waarde. Dat geeft half geld. Neen , de eenige prikkel om de boeren tot medewerking op te wekken, is onteigening met volle schadevergoeling voor verdacht vee. Voor zieke koeijen is echter halve vergoeding zeer voldoende. 882. J'. Hebt gij wel eens nagedacht over de be-teekenis der inenting ? A. Ja , de inenting bevordert de ziekte; zoo althans is de meening in mijne streek. |
7
88:j. r. Er was toch oen tijd dat men in Friesland zeer veel met inenting op had V A. Dat is wttar, maar de grootste voorstanders zijn verkeerd in tegenstanders. Bij ons staat de meening vast dat in 1872 door de inenting 12 koppels ziek zijn geworden. 884. F. Maar daarvoor moeten dan redenen bestaan. Vroeger was men niet de inenting ingenomen, omdat men er goede resultaten van zag. Als men er dan nu tegen is, moet dit hierin zijn grond hebben, dat men er slechte gevolgen van heeft gezien. Aangenomen nu dat die bestaan , zouden die dan niet het gevolg kunnen zijn van verandering in den aard der longziekte, van een gebrek in de stof, of van verkeerde toepassing door de personen die daarmede belast zijn ? A. Het kan zijn dat al die oorzaken zamemverken. Om dat op te helderen acht ik mij echter niet bevoegd, doch als practicus kan ik verklaren dat de beesten er zeer onder lijden en ontoonbaar worden door de gevolgen. 883. J'. Dat was vroeger toch zoo niet ? A. Ja, dat is altijd zoo geweest. Jacob Talsma te Marssum heeft er zeer slecht bij gevaren. 880. F. Ik heb ook wel eens gezien dat de beesten er onder leden, maar er volgde toch altijd herstel. A. Waaraan het ligt weet ik niet, maar dit is zeker dat de plaatsvervangende districts-veearts Hamstua een bepaald tegenstander der inenting is, ofschoon dit eigenlijk tegen zijn eigen belang strijdt, daar hij voor de inenting van elk beest een halven gulden ontvangt. 887. De heer Kcsram: Tot toelichting van de vraag des Voorzitters wensch ik er u op te wijzen dat in deze streken nog zeer veel waarde aan de inenting wordt gehecht en dat wij niets merken van de nadeelige uitwerking, die men in Friesland schijnt te vreezen. A. Dat kan zijn, maar ik ben een tegenstander en zou liet uit vrije beweging niet laten doen. In 187.quot;) is mijn vee ingeënt zoo weikoeijen als pinken; de stof kwam voor allen uit een fleschje, maar nooit heeft men kunnen imrken dat het eenige uitwerking heeft geimd. Van twaalf koeijen, verdacht van de longziekte te hebben, waren er minstens vier, bij wie de staart afviel. Aan de koppels, die in het land gebleven zijn, kon men nooit iets zien. 888. T. De heer Schepel; Stond die verdachte koppel , waarbij de entstof zoo sterk werkte, op stal ¥ X Ja. ^ olgens mij is de opstalling een goede maatregel , maar zij bevordert de ziekte. 889. F. Nu nog eene vraag over de verspreiding. Kwam uw vee bij hetzelfde drinkwater als dat van uw buurman? 890. J. Dan kan dat ook wel do oorzaak geweest zijn, en niet dat uw buurman door het land moest gaan. A. Ja. maar het waren nieuwe koppels, waarin de ziekte nooit geweest was. 891. De ^oorzltflcr: Dus bestaan de gunstige gedachten , die men vroeger in Friesland van de inent ui'1-had, nu niet meer ? A. In enkele streken, bijv. in Utingeradeel, is men nog wel voor inenting, maar ik meen dat men er toch c-eeu gebruik van maakt. 892. J. Zoudt gij denken, dat wanneer de Refferinsr O O |
voortging met op .de tegenwoordige wijze de longziekte te bestrijden, wij dan tot het gewenschte doel zouden komen V A. Ja , in onze streek gelooft men het algemeen. 893. f'. Zoudt }rij geen andere middelen kennen , die, een betere en spoediger uitkomst verzekerden ? A, Neen. Ik wil er nog iets aan toevoegen, namelijk dat ieder veehouder onder strenge controle moest staan, dat alle ziekten zouden aangegeven worden, onverachiilig wat, onder bedreiging van boeteen gevangenisstraf. Als dat niet gebeurt, helpt liet andere nog niets. 894. J'. Gij moet wel weten wat gij wenscbt. Wanneer aan de boeren onder strafbedreiging de verpligting wordt opgelegd van elke ziekte aangifte te rtoen, wordt de burgemeester in de noodzakelijkheid gebrast, van elk f^eval, dat men verzwijgt, proces-verbaal op te maken. Gij hebt straks zelf gezegd, dat ge, als eene koe koude had gevat, naar den burgemeester gingt en hem zeidet dat liét niet noodig was dat de veearts kwam. Maar go moet niet vergeten dat in eene provincie als Friesland niet alle menschen digt bij den burgemeester wonen, en als men nu de veehouders in de verpligting brengt om van elk ziektegeval aangifte bij den burgemeester te doen en den districts-veearts of diens plaatsvervanger te ontbieden om de zaak te constateren, dan zullen dit de gevolgen zijn: er zal een groote last op de burgemeesters worden gelegd ; de burgemeesters zullen in groote moeijelijkheid worden ge-bragt en van tijd tot tijd proces-verbaal tegen ingezetenen hunner gemeente moeten opmaken; er zullen driemaal meer opzigters noodig zijn dan thans; men zal veel meer distriets-veeartsen moeten hebben, enz. Dat zijn nog al gewigtige bezwaren. A. Wij hebben een gemeente-veearts die gesalarieerd wordt uit de gemeentekas met f500 en vrij mag praktiseren. doch niet buiten de gemeente, waartoe hij echter nu en dan verlof vraagt. Iedere boer moet dan maar opzigter over zijn eigen vee wezen, want er zijn menschen die toch reeds een oppasser vpor hun vee hebben. Wat de aangifte bij den burgemeester betreft, kan men een jongen met een briefje zenden. Kn de eerste maal heeft men den veearts pro Deo. 895. /'. Gij hebt hieromtrent dus eene gevestigde overtuiging ? A. Ja. 890. I. Hoe zoudt gij er over denken. aannemende dat de Regering aan liét systeem om alles af te maken vasthoudt, alsdan de ro//r waarde van het aangetaste dier te vergoeden ? Zou dat geen middel zijn om den boer tot spoedige aangifte te bewegen? A. Ja, natuurlijk. 897. f . (iij hebt straks gezegd, dat de helft der waarde voor een ziek rund voldoende was; maar als de Regering nu de geheide waarde gaf? A. Dat zou nog beter zijn ; het gaat alles om de rijksdaalders. Voor enkele boeren is het ook erg, een geheelen koppel te verliezen. 898. F. Hebt gij wel eens over de oprigting van een veefonds gedacht? A. Daar ben ik een sterk voorstander van. Bij ons bestaat er een. Het is opgerigt in 1850. 899. F. Hoever strekt zich dat fonds uit ? A. Over Menaldumadeel. 900 F. Hoeveel vee is er onder begrepen ? A. Jaarlijks door elkander 4000 stuks. |
08
901. F. Hoe wordt het beheerd? A. Door eene commissie van vijf leden. 902. F. Krijgen zij belooning? A. Neen. Alleen de boekhouder heeft f 75 en aan administratiekosten gaan omstreeks f 25 heen. Ieder boer betaalt bij de aangifte in Mei en November telkens 5 cents per rund. Dit geeft jaarlijks f325, en er is verzekerd voor 7 ton. De boer krijgt een vierde der waarde van het afgemaakte rund; de rest gaat in het fonds en bovendien krijgt hij drie vierden van de waarde, die eenmaal vastgesteld is voor den loop van het jaar. In 1874 en 1875,toen bij ons de ziekte nog al erg was, is de contributie geweest f 8000 met door elkander ()000 runderen. Toen was met dat verpligt afmaken de opbrengst f 8700, en in het erge jaar 1857 was de uitbetaling f 13 500 en de opbrengst f 5500, dus een verlies van f 19 000. 903. F. Gij zijt dus een groot voorstander van zulke fondsen ? A. Ja. 904. F Bestaat bij dat fonds de bepaling dat de boer, die longziekte onder zijn vee krijgt, dadelijk aangifte moet doen? A. Dit doen de boeren van elke ziekte, maar enkelen verzwegen het. In 1875 heb ik er — ik wil liet wel zeggen --voordeel bij gehad. Als het rund mij gekost hail f 225, kreeg ik ten eerste V, of omstreeks f 180 of f 190 en bovendien nog een vierde van de waarde van het getaxeerde rund. Dit kwam mij toen voordeelig door den droogen zomer en het gebrek aan veevoeder. 905. F Dus gij hebt altijd door tot het fonds bijgedragen ? A. Ja, want daarvoor kreeg ik f 180 !Ï f 190 per koe, terwijl ik anders slechts f 120 ontving; er was toen echter geen gras. 906. F. Dat was dus een bijzonder geval? A. Ja, dit jaar zal het geheel anders wezen. 907. F Als het de regel was, zou ik niet veel met dat fonds ophebben. A. Het zat toen in het gebrek aan gras. Er is geen goedkooper fonds in Friesland, en geen enkel heeft er zoo lang bestaan; er zijn lieden die er in 1856 en 1857 bij de f 4000 uit getrokken hebben en toen bedankt hebben. 908. De heer dc «longe: Is dat fonds voor alle mogelijke ziekten van het vee? A. Neen, alleen voor de longziekte. 909. De heer Begram: Gesteld dat ieder geregeld aangaf, omdat men er het belang van inzag, zoudt gij dan denken dat, indien de maatregelen bij de wet van 1870 bevolen, werden toegepast, de ziekte volkomen zou kunnen verdwijnen? A. Zeker. 910. De Voorzitter: Zoudt gij ook nog andere maatregelen noodzakelijk achten? A. Ik zou gaarne zien dat de geheele koppel werd afgemaakt. 911. F. Wij hebben de gedrukte vragen nu doorloopen; maar is er nu ook nog iets, dat gij ons wenscht mede te deelen , iets, waarvan gij ervaring opgedaan hebt ? |
A, Ik heb er wel over gedacht of cr niet meer veeop-zigters zouden moeten zijn. Maar het best is dat iedere boer zijn eigen veeopzigter is. Ik zou er ook wel voor zijn — ofschoon het wat omslagtig wezen zou — dat, onverschillig of een boer met eene koe naar de markt ging, dan wel of hij eene koe op stal verkocht, hij daarvan altoos aangifte moest doen aan het gemeentebestuur. 912. F. Hoe veel koeijen hebt gij ? A. Ik melk er 18, en heb zeven pinken en acht a negen kalveren. 913. F. Gij zoudt dus voor elk vervoer van eene koe naar de markt een consent- of geleibiljet verlangen? A. Ja, eenvoudig om aan te toonen dat de boer een gezonden koppel vee heeft. 914. F. Dergelijke geleibiljetten werden ook gevorderd tijdens het heerschen van de runderpest. Maar is het niet te vreezen dat wanneer men dergelijke krasse maatregelen voorschrijft, er ook misbruiken ontstaan, en dat bijv.de burgemeester blanco biljetten gereed zal hebben liggen , reeds door den burgemeester of veearts geteekend, die eenvoudig ingevuld behoeven te worden ? Men moet ook nooit vergeten dat dergelijke maatregelen, die moeijelijk gezegd kunnen worden noodzakelijk te zijn, vooral, wanneer zij wat lang duren, tegenstand ondervinden. Zou het niet wen-schelijk zijn dat men wel krasse maatregelen nam, maar tevens de menschen het gemakkelijk maakte ? A. Voorzeker. Maar krasse maatregelen zijn toch in elk geval noodig tegenover hen die ziektegevallen verzwijgen. Üitkeering der volle waarde van het aangetaste vee bij aangifte, zal ook niet anders dan gunstig kunnen werken. C. sljtsma. K. de jong. Wybenga. Schepel. Begram. de Jonge. D. Veegkns, Griffier. Verhoor van den heer E. Ovcrbosch. 915. De Voorzitter: Mag ik uw naam en voornaam, uw beroep en uwe woonplaats weten? A. Evkkt Oveubosch, rijks-veearts, plaatsvervangend districts-veearts te Gouda. 910. F. Wat is u bekend omtrent het ontstaan hier te lande van de longziekte, en van de omstandigheden onder welke zij zich het eerst vertoonde? A. Die ziekte is, naar ik meen, hier te lande het eerst uitgebroken in 1833 volgens professor Numan; in 1830 echter volgens professor Dammann. Zij werd in 1833 uit de Rijnprovinciën overgebragt in de gemeenten Lent, Gent en Doornenburg. Van daar heeft zij zich verder verspreid in Gelderland. In 1835 werd zij overgebragt naar Zuidholland en Ut-echt, volgens den heer Numan door vee uit Gelderland. Uit Gelderland, Zuidholland en Utrecht heeft de ziekte zich verspreid over de andere provinciën, zoodat zij in 1842 overal heerschte of geheerscht had. 917. F. Had de ziekte in de streek waar gij gevestigd zijt een wijden omvang? A. Ja. 918. F. Zijt gij daar reeds lang? A. Sedert 1864. 919. F. Waart gij steeds werkzaam te Gouda en omstreken ? |
09
A. Van de Rijks-veeartsenijschool komende , heb ik mij terstond te Gouda gevestigd in 18(54. 920. F- Wanneer werdt gij benoemd tot waarnemend . districts-veearts ? A. In Februarij 1871, naar ik meen. Ik had eerst de benoeming afgewezen, doch mij later laten overhalen om ze aan te nemen. 921. F. Welk was het beloop der ziekte, gelijk gij die hebt leeren kennen ? A. Zij brak gewoonlijk uit in eene weide of op con stal na den aankoop van nieuw vee. Daarna verbreidde zij zich onder vee in daaraan grenzende weiden en stallen, en bleef eenigen tijd in die streek woeden, van waar zij naar andere gemeenten oversloeg, zich immer uitbreidende. 922. F. In welk jaar was de ziekte in uwe streek liet hevigst ? A. Naar ik meen in 1875 te Alphen, maar dat is vier .uren van mijne standplaats verwijderd. In liet begin van 1872, zoo ik meen , heerachte de ziekte zeer hevig in de Rijnstreek, onder anderen te Bodegraven. Bij mijne komst heerschte zij in de Rijnstreek onophoudelijk, maar na 1871 aam zij merkbaar af. 923. F- Zijn er tegenwoordig gevallen van longziekte in uwe streek? A. Alleen te Zevenhuizen en te Moordrecht; zoo ook in den omtrek van Alphen is zij in den laatsten tijd voorgekomen. De wet van 1870 heeft zoo gunstig gewerkt, dat wij thans nagenoeg gelieel van de longziekte bevrijd zijn, terwijl zich vroeger langs den Rijn ieder oogenblik nieuwe gevallen voordeden. Waar strenge maatregelen goed en snel toegepast worden, is de ziekte te overwinnen. Dit is althans mijne overtuiging. 924. De heer Bosram; Fungeert gij veel als plaatsvervangend districts-veearts ? A. Zoo min mogelijk, want ik verlang liet liever niet. Bij het in werking treden der wet van 1870 bood men mij aan plaatsvervangend districts-veearts te worden; herhaaldelijk bel) ik daarvoor bedankt; doch ten slotte werd ik per telegram door Minister Thormkckk daartoe uitge-noodigd, en toen meende de burgemeester van Gouda, dat het onbeleefd was indien ik het niet aannam, te meer omdat er tal van zieke koeijen waren. 925. F- Hebt gij als zoodanig gefungeerd in Utrecht? A. Neen. 926. F- Kunt gij dus niets opgeven van de oorzaak van het uitbreken der ziekte aldaar? A. Neen. 927. De Voorzitter: Gij liebt gezegd dat gij de betrekking van plaatsvervangend districts-veearts hebt aangenomen , om niet langer te weigeren en onbeleefd te zijn, maar dat gij het liever niet waart. Wat is daarvan de reden? A. Ik geloof dat bij het in werking treden der wet velen die betrekking als eene eer beschouwden. Ik vind er geene groote eer in om niets dan longzieke koeijen te bezoeken en die te laten afmaken. Ik had daarbij zelf eene drukke praktijk, zoodat ik ook daardoor veel tijd- en geldverlies zou moeten lijden, want het Rijk vergoedt slechts reis- en verblijfkosten in de 4de klasse, dat is f 2 vacatie per dag en 45 cents per uur afstands. Dat gaat goed van Gouda naar den Haag, omdat men van den spoorweg gebruik kan maken, maar wanneer men per rijtuig reizen moet, en enkel de kosten daarvan terug erlangt, zoodat men voor de f 2 vacatiegeld een dag lang zich zeiven en |
den koetsier dient te onderhouden, dan is de vergoeding ontoereikende. 928. F. Gij zijt dm van oorlequot;! d.'it (1:gt; plaatsvervangende districts-veearts slecht beloond wordtquot;? A. Ja, dat is zeker. 929. r. Kan ook eene van de redenen, die er toe aanleiding geven dat men ongaarne plaatsvervangend districtsveearts wordt, daarin gelegen zijn dat een veearts in de noodzakelijkheid gebragt wordt om bij een boer, die zijn klant is, een rund af te keuren of maatregelen te nemen, die voor zijn klant minder aangenaam zijn? A. Neen, dat geloof ik niet. De meeste boeren zeggen» indien zij weten dat de wet de verpligting voorschrijft: nu, dan moet het maar zoo zijn. 930. I. U hebt nog al eenige ervaring opgedaan omtrent de besmettelijke longziekte? A. Ja, omdat ik altijd in besmette streken geweest ben. 931. F. Is volgens uwe ervaring de mc lewerking van de burgemeesters genoegzaam verzekerd? A. Ik geloof dat vele burgemeesters op dit punt zeer flink zijn, anderen evenwel minder. Onder anderen zijn er burgemeesters, die als er een boer komt om aangifte te doen, vragen: weet gij zeker dat het de longziekte is? Dan zegt de boer natuuriijk: ja, dat weet ik niet, ik ben geen veearts. Nu, dan behoeft gij uw rund ook niet aan te geven, wordt dan geantwoord, want d gt; wet zegt: gij hebt alleen aangifte te doen wanneer er verschijnselen van besmettdijkn ziekte zijn. De toepassing van de wet zelve laat verder in sommige streken wel wat te wenschen over. 932. F. Hebt vi wel eens gehoord dat het in de omstreken van uwv woonplaats van algemeene bekendheid was dat boeren hun longziek vee in de weide lieten en geen aangifte deden, en dat men bemerken kon , dat de burgemeester zich er weinig mede bemoeide? A. Ja. 933. F* Moet dergelijke flaauwheid in de behartiging van de belangen van den veestapel niet nadeelig werken ? A. Bepaald zeker. 934. F. Hebt u als plaatsvervangend districts-veearts wel eens proces-verbaal opgemaakt wegens te late aangifte ? A. Neen. In den regel komt de plaatsvervanger te laat, omdat eerst de districts-veearts moet worden aangeschreven, die volgens de wet proces-verbaal moet opmaken. 935. F. Volgens uw oordeel zou dus het bezoek van den plaatsvervanger in den regel wel wat laat geschieden ? A. Ja, dat kan niet anders, want de burgemeester noouigt immers eerst den districts-veearts uit; indien deze niet kan, den plaatsvervanger, die bovendien soms een uur of vijf van de plaats, waar hij moet zijn, verwijderd woont. 93(5. De heer Bc^ram: Acht u bet van het uiterste belang, dat onmiddellijk na de ontdekking van de ziekte maatregelen genomen worden? A. Ja, natuurlijk onmiddellijk, anders kunnen de maatregelen niet helpen. De meesten die met longziekte te doen gehad hebben , zijn als ik van oordeel, dat de ziekte besmettelijk is. Hoe langer dus eene zieke koe blijft staan, hoe nadeeliger dit voor de gezonde koeijen is. 937. F. Zijt gij van oordeel dat er te weinig districtsveeartsen zijn en dat hunne districten te groot zijn? A. Ik geloof dat die heeren bij het heerschen eener |
70
besmettelijke veeziekte hun werk onmog-elijk goed kunnen afdoen. Stel dat er in Gouda eene zieke koe is: dan moet de boer dit aangeven. De burgemeester schrijft daarna een brief aan den dis'tricts-veearts, die te Haarlem woont. Daarna moet de districts-veearts van Haarlem naar Gouda reizen; en is hij verhinderd, dan moet hij mij per brief opdragen het geval te onderzoeken, dat soni^ vlak naast mijn deur is. Nu is Gouda aan de spoorlijn gelegen, maar bij plaatsen als bijv. Bodegraven en Alphen, die niet door een spoorweg verbonden zijn, gaat er natuurlijk nog meer tijdverloren. 938. 1'. Is er in Gouda, waar zulke belangrijke weke-lijksehe veemarkten zijn, rijkstoezigt? A. Ik zelf ben daar tegenwoordig. 9:19. V. Komt gij daar uit belangstelling of hebt gij eene bepaalde commissie? A. Ik ben daar als stadsveearts. De heer Hufknagel houdt ook toezigt, maar hij komt niet altijd omdat hij weet dat ik er ben. 940. V. Behoort Leiden onder Huffnaöel ? A, Ik geloof ja. Ik weet daar echter niet van, omdat ik nooit te Leiden kom. 941. V. Behooren Woerden en Montfoort ook onder HuffxaoelV A. Montfoort behoort onder Alers en Woerden onder Hui'fnagei.. 940, Be Voorzitter: Gij hebt gezegd dat de burge- ! meester, als hij aan een boer vroeg waarom hij zijne zieke koe niet had aangegeven, ton antwoord kreeg: ik wist niet dat het beest de besmettelijke ziekte had. Zijl gij nu van oordeel dat de eerste kenteekenen van de longziekte zoodanig ziju, dat de boer die in den regel onderkennen kan V l jn den regel wel, maar niet altijd. Vooral het eerste geval is voor een boer moeijelijk te onderkennen. Na drie of vier dagen is de ziekte echter zeer goed te zien. 943. F. En bij meerdere ervaring? A. Hoe meer ervaren een boer in dezen is, hoe eerder hij de ziekte onderkennen zal. 944. Naar uw oordeel kan dus de boer zich niet verschuilen achter het gezegde: ik heb mijne zieke koe niet aangegeven, omdat ik niet wist dat zij de besmettelijke ziekte had? A. Neen. 945. F. HeLt gij het ver.noeden dat dikwijls opzettelijk ziektegevallen door de boeren verzwegen worden? A. Ja, ofschoon ik geloof dat er in den laatsten tijd veel minder verzwegen wordt dan vroeger, hetgeen ook daaraan is toe te schrijven dat de ziekte zoo sterk niet meer heerscht. 946. V. Denkt gij dat er in uwe streek veel aangiften verzwegen worden ? A. Ja, vooral de eerste gevallen. 947. V. En waarom doet men dat? A. Omdat de boeren altijd hopen dat het bij één geval zal blijven; dan zijn zij vrij man. 948. V. Waarom hebben toch de boeren tegen den maatregel , die alleen dient tot behoud van hun eigen veestapel i |
A. De verlichte boeren begrijpen liet, manr een groot aantal ziet nog maar niet in dat het tot hun welzijn strekt. 948 his. V. Bekrompenheid en vrees voor toezigt is dus de oorzaak dat de boeren niet aangeven? A. Ja; gevoegd bij den lust om geheel vrij te blijven in hunne beweging van aankoop enz. 949. V. Volgt er dadelijk afzondering op de aangifte? A. Ja, bij de komst van den districts-veearts is het zieke rund altijd afgezonderd. 950. V. Bestaat daar steeds goede gelegenheid toe ? .1. Alligt is daartoe een plaatsje te vinden. Hier en daar, bijv. in de steden, waar weinig ruimte is, heeft het echter wel eens bezwaar. 951. V. Doch in den regel kan daarvoor gelegenheid worden gevonden ? A. Ja. 952. De heer Begrani: Het is moeijelijk 0111 het naauw-keurig te weten, maar is het u ook bekend, of iemand die eon ziektegeval verzwegen heeft, middelen zocht om het aangetaste vee weg te voeren en te verkoopen? A. Dat is niet te bewijzen, maar ik geloof bet wel. Vroeger was heteene vaste gewoonte om, als de longziekte zich op een stal voordeed, de varekoeijen, die toch moesten opgeruimd worden , naar de markt te zenden. 953. De Voorzitter 1 Wordt er altijd spoed gemaakt met de afmaking van een aangetast dier? A. In de eene gemeente maakt men daarmede meer haast dan in de andere, al naar de burgemeester actief is. 954. JGe chic H dc afmaking in den regel op de plaats zelve of in een nabijgelegen slagthuis? A. Di! meeste beesten worden op de plaats zelve afgemaakt , maar 't gebeurt ook wel in een slagthuis. 955. 1'. Acht gij het vervoer naar een slagthuis niet bedenkelijk ? J. Ja, vooral in veerijke streken is dat nadeelig. 956. r. Wordt de hand gehouden aan het ontsmetten van de huiden en het begraven van borst en buikingewanden ? A. De huiden worden niet altijd ontsmet. 957. V. Er blijft dus volgens uwe ervaring, wat de uitvoering der wet betreft, veel te wenschen over? A. Ja, zeer veel. Er is eigenlijk gebrek aan toezigt. Hoe toch gaat het? De boer begint al met het een paar dagen aan te zien aleer hij aangeeft. Als de burgemeester actief is, schrijft hij dadelijk, maar 't gebeurt ook dat hij het uitstelt tot den volgenden dag, omdat de post niet eerder gaat. Dan moet de districts-veearts komen, of bij afwezigheid van dien een plaatsvervanger, die dikwijls weder op eene andere plaats woont. Ook een taxateur moet opgezocht worden enz. Al die formaliteiten doen veel meer tijd verloren gaan dan goed en noodig is. 958. F. Volgens mijne ervaring wordt in een voorkomend geval niet aan de betrokken personen geschreven, maar getelegrapheerd. Hebt gij eene andere ervaring? A. Ja. Misschien gebeurt het van de honderd gevallen niet drie waarin getelegrapheerd wordt. Ik geloof dat in mijne streek zeer weinig burgemeesters telegrapheren. 959. V. Dus, naar uw oordeel, wordt bij de toepassing |
71
van den maatregel dikwijls zeer onverscliilli^- eu laauw te werk gegaan? A. De eene burgemeester handelt veel flinker dan de andere. 960. F. Zou, naar uw gevoelen, indien de wet flink werd toegepast, zoo als wij dat wenschen, de toestand niet zeer verbeteren? A. Ja. Do toestand omtrent de longziekte in het district Gouda is nooit zoo goed geweest als sedert den tijd, dat de maatregelen die de wet voorschrijft, gestrenger zijn toegepast. l)it strekt ten bewijze dat de wet ook eene goede werking heeft. 901. J'. Heeft men daar liet stelsel van afmaking van verdachte koppels toegepast? A. Neen, niet algemeen. En toch is te Gouda en in de omstreken nu bijna geene ziekte meer, behalve een geval te Goudsluis en te Zevenhuizen in den laatsten tijd. 962. Wat heeft men toen daar gedaan? Den koppel afgemaakt ? A. Ja. 96:5. Zoo als gij weet, schrijft de wet voor, dat het verdachte vee van een merkteeken moet worden voorzien. Worlt het getrouw gedaan, en is het teeken voldoende ? A. Bij de meeste verdachte dieren wordt een driehoek geknipt, maar eenige hebben dun haar en dan is het teeken bijna niet zigtbaar en verdwijnt door het aangroeijen , het wisselen van het haar na korten tijd. 96 -j. F. Gij zoudt dus een ander teeken , bijv. het branden op de hoornen beter vinden ? A. Ik geloof dit wel. Het zou echter een bezwaar opleveren, omdat men het niet gemakkelijk zou kunnen vernietigen. 9£5. F. Men zou er dan een ander teeken over heen kunnen branden , of op den anderen hoorn een merk plaatsen. A. Ja , maar velen zouden dan dat teeken toch kennen , en de meesten hebben liever geen vee dat verdacht is geweest. Dit is toch bij het branden op de hoornen altijd zigtbaar. 966. F. Dit mag echter geen reden zijn om geen voldoend merkteeken te geven. .1. ■ Men zou welligt een under goed zigtbaar teeken kunnen aannemen, bijv. een kettingje om de beide hoornen, waarvan de beide einden aan elkander verbonden worden. Dit kettingje zou dan, zoo als de commiesender belastingen dit doen , bij de verbinding geplombeerd met het lUjkszegel kunnen worden. Wanneer ik boer was, zou ik geen vee willen hebben dat verdacht was geweest, wat men door bet branden op de hoorns zou kunnen zien, al was zelfs de verdachtverklaring opgeheven. 967. De heer Itcgrain : Gij spreekt zoo even van een geval te Zevenhuizen; wanneer werd daar een koppel afgemaakt, in February of later? A. Omstreeks vier weken geleden is er nog een koppel afgemaakt, en in den voorwinter is dit ook het geval geweest bij zekeren Kakkkman. 968. F Bij dat geval van dien Karreman hebben groote misbruiken plaats gehad. Er is gebleken dat er slecht toezigt is geweest. Gij waart geen ooggetuige; maar wat weet gij daarvan ? |
A. Als ik mij wel herinner, is er Dingsdags aangifte gedaan en Zaturdags met den trein van omstreeks 11 uur kwam de districts-veearts. De koe was i oen al zeer slecht. De districts-veearts zeide, dat het L est niet longziek was; hij zou de koe laten slagten; was het longziekte, dan zou de koe onteigend worden en de bezitter de schadevergoeding van Rijkswege krijgen, anders niet. Twee uur later is de koe ten gevolge der longziekte doodgevallen. Nu heeft die Kahehman weinig ruimte; bijwoont aan den dijk. Het beest is in den stal gebleven , van de andere ''ieren afgescheiden door een houten beschot en daar is het gestorven. Die g estorven koe is blijven liggen tot Maan lag morgen , in denzelfden stal met de an 1 ere koeijen. Toen is zij geopend en de long vervoerd naar Zevenhuizen in een tonnetje , waar het vocht uitliep. zoodat het eene vlek op den grond der secretarie veroorzaakte. Dat was op Maandag; de long is daar blijven staan tot Dingsdag,en toen is de districts-veearts gekomen , die eerst gezegd had dat bel geen longziekte was. Naderhand toch attent gemaakt dat ik en anderen het ook gezien liadden, zeide hij: Betaal hem maar uit. Toen scheen het dus wel longziekte te zijn. Daarop is de man er mij over komen spreken en heb ik hem geraden naar den burgemeester te gaan. In de volgende week heeft hij weder aangifte gedaan. nu van een paar stuks; er zijn weder een dag of wat verloopen; hij is er toen zelf op uitgegaan , en toen is de heer SxijdküS uit Botterdam gekomen en heeft ze laten afmaken. 969. F. Wie was de districts-veearts dien gij bedoeldet ? A. De heer Alers uit den Raag. 970. F. Is er, toen de boer de aangifte gedaan had, niemand in den tusschentijd bij hem geweest? A. Neen; ik ben-wel bij den man geweest, maar niet in (jualitcit van plaatsvervangend districts-veearts. 971. F. Dus niet van de zijde van het Stantstoezigt ? A. Neen. Toen is van de zijde van het Staatstoezigt de veearts uit den Haag gekomen om de long te zien , doch dat was niet lijden man, maar op de secretarie. Ik geloof dat het geval algemeen bekend is; de man is zelfs naar den Minister geweest om zich te beklagen. 972. F. Had die man zich zelf niet wat te verwijten? Is het niet bekend , dat hij eenige dagen te voren longziekte hal gehad en zijn vee had weggedaan? A. Ik heb daar nooit van gehoord. 974. F. Er is ook verspreid, dst die man eene long-zieke koe in een gat in zijn hooiberg zette en de plaats op den stal met een ander beest aanvulde ? A. 1 it is misschien verkeerd begrepen. De overblijfselen van de kdf zijn onder den !;ooiberg begraven. Die hooiberg staat juist 1 ij den stal, en daar is kort bijeen gat gemaakt, waarin men die overblijfselen begraven heeft. 974. F. Under toezigt van wien? A. Dat weet ik niet. De geheele koppel is naderhand afgemaakt. 970. INa eerst ingeënt te zijn ? A. Ja. 976. F. Wij hebben hier een staat, opgemaakt door den districts-veearts, waarop deze aanteekening voorkomt: jgt; Karreman te Zevenhuizen had 40 beesten op stal; den 26sten Februarij werd het eerste geval geconstateerd en toen zijn 39 beesten ingeënt.quot; Is u dat niet ter oore gekomen ? A. Ja wel. 977. F. » Den 6den Maart, dus 8 dagen daarna , zijner 3 ziek geworden , onteigend en afgemaakt en 36 verdachte koeijen werden ook afgemaakt.quot; |
72
A. Maar dan blijkt dat de heer Snijdbbs er kan geweest zijn, niet alleen vóur de inenting, doch ook in den tus-schentijd, misschien als plaatsvervanger. •)78. De Voorzitter: Weet gij of in uwe streek behoorlijk toe/.igt, wordt gehouden op den aankoop en het vervoer van vee, nadat een geval van longziekte is voorgekomen 'i A. In den regel is dit vrij wel. In mijne streek zijn ook veeopzigters. lt;179. /*. Door wien worden zij aangesteld ¥ ,1. Dit zou ik niet kunnen zeggen. Eens beu ik schrif-tel'ik voor Bodegraven verzocht een geschikt persoon daarvoor aan te wijzen, en, zoo ik er geen wist, er den burgemeester over te spreken. Dit laatste deed ik, en na overleg met mij, heeft de burgemeester een geschikt persoon aangewezen , en daarvan heb ik aan den districtsveearts kennis gegeven. 980. r. Kn wat is uw oordeel over die opzigters in het algemeen 'i A. ür zijn zeer goeden onder, maar ook personen die niets beteekenen. Zoo was ik eens onder anderen bij een boer, wien ik om eene andere reien moest spreken. Daar kwam een opzigter en vroeg: is alles wel ? Ja, antwoordde de boer. ivu dan goeden morgen, zeide de opzigter en ging heen. Als zoo een boer tot aangifte genegen is, zal bij zeggen: ja ik heb een ziek beest, maar anders zal hij den opzigter laten gaan. 981. I'. Heeft men afzonderlijke opzigters voor gezond en voor ziek vee ? A. Ja, onder anderen in Gouda en omstreken. 982. V. Daar is nu, naar ik meen, volstrekt geen longziekte. A. Neen, wel in de buurt, o. a. te Zevenhuizen. 983. V. Hebben daar die opzigters vast tractement, ofschoon zij niets te doen hebben ? A. Als een opzigter zijne taak goed opvat, heeft hij veel werk , maar uit het medegedeelde voorbeeld blijkt, dat zij niet allen goed werken. Als een opzigter zijn pligtdoet, dan moet geen koe of kalf een vlekje kunnen hebben, of hij moet het weten. Maar of zij al rondloopen bij dezen of genen boer, dit geeft niets. Het eenige is, dat de kwaadgezinde boer kan denken: de kerel kon eens komen, en daarom aangifte doet. 984. De heer Bes ram : De wet geeft voorschriften tot ontsmetting der stallen. Weet gij of daaraan gevolg wordt gegeven? A. De ontsmetting geschiedt weinig en slecht. Om een geval te noemen: Ik heb gezien dat waar een koppel verdacht vee werd afgemaakt, er vóór den stal met groote letters op een bord stond: besmettelijke veeziekte. Nu is in dien stal een paar dagen vóór den verkoop een beest ziek geworden en afgemaakt en heeft dit ook met de overige plaats geliad. Nu hangen al die afgemaakte koeijen aan den haak en komt de burgemeester en laat adverteren of omroepen : zóó laat zal de verkoop plaats hebben. Nu heeft men aan den eenen kant een bord met de woorden : besmettelijke veeziekte, als waarschuwing, maar aan den anderen kant worden de koopers binnengeroepen. Ik heb bij die gelegenheid de boeren in het bloed en de vuiligheden van de afgemaakte dieren op hunne klompen zien rondloopen. Dit is het gevolg van het gemis van personeel en toezigt. 985. V. Gij moet wel bedenken dat dit tot de zorg behoort van den burgemeester, en dat de districts-veearts alleen de ziekte moet constateren. |
A. Indien de burgemeesters het kwaad beseften, dan zouden zij liet niet toelaten. Het geval, dat ik zoo even mededeelde, heeft plaats gehad in eene gemeente aan wier hoofd een zeer actief burgemeester staat, maar hij was geen deskundige. 986. V. Gij meent dus dat de longziekte zeer besmettelijk is? A. Ja, zeker. 987. 1'. Kan het verkoopen en vervoeren van het vleesch van afgemaakte runderen ook gevaarlijk zijn en de besmetting overbrengen? A. Dat is moeijelijk te bewijzen. Als het vleesch op eene zuivere plaats verkocht wordt, dan zal dat zooveel kwaad niet doen, maar wel wanneer de verkoop geschiedt op de plaats zelf, waar afgemaakt wordt; want de longen, het zieke vocht en het bloed daaruit zijn gevaarlijk. 988. V. Indien, zoo als bij Kaureman geschied is, de geheele koppel op den stal wordt afgemaakt, dan wordt de stal gedesinfecteerd , en drie weken daarna voor ontsmet gehouden. Hoe is het daar geschied? A. Dat weet ik niet. 989. Jr. In vroegeren tijd werd er, wanneer er inenting 'had plaats gehad, eene lijn om den stal of om de weide getrokken , waarover in- en uitvoer verboden was. Dit heeft men echter bij het afmaken van verdachte koppels niet gedaan , omdat men dan dadelijk desinfecteerde, en men dus het gevaar van de besmetting meende weggenomen te hebben. Maar gij weet niet hoe dit bij Kakueman geschied is? A. Neen. 990. I'. Hebt gij nooit gehoord dat een geheele stal is gedesinfecteerd ? A. Jawel, dat heb ik zelf wel gedaan, onder anderen te Moordrecht. 991. V- Hebt gij dit gedaan in uwe betrekking van plaatsvervangend districts-veearts? A. Ja. 992. J'. Gij woont in een district waar veel vee is en vervoerd wordt; hoe gaat het daar met de ontsmetting van spoorwagens, stooml.ooten en schuiten? A. Daar heb ik nooit iets van gezien. Alleen heb ik gedurende het heerschen van de veepest te Gouda een wagon zien rijden die hier en daar met kalk besmeerd was, er zeer vuil uitzag en waarop stond » gedesim'ECTeerd quot;. Na dien tijd heb ik nooit gezien dat er middelen van vervoer gedesinfecteerd werden. 99:3. V- Dus de wagons werden niet schoongemaakt? A. Met de vuile reed de trein weer weg. Een tijd lang werd liet grofste vuil er uitgehaald en gebruikt tot bemesting voor de vruchtboomen langs den spoorweg. 994. F. Het is intusschen een voorschrift van het Koninklijk besluit van 1873, dat al de middelen van vervoer moeten gezuiverd worden. A. Ik heb het echter nooit zien doen. Mogelijk doet men het op een tijd, dat het moeijelijk te zien is. Intusschen zou ik, die dikwijls met den spoortrein reis, het toch wel eens opgemerkt hebben , wanneer een wagen netjes ontsmet was. Maar ik zag het nooit. 995. V. Donderdags wordt zeker veel vee vervoerd ? A. Ja. En ook de Goudsche boot neemt veel vee mede naar Rotterdam. |
73
996. üe heer Wybengn : Is u , zoolang gij plaatsvervangend districts-veearts waart, ook iets bekend geworden van eene aanschrijving, dat een burgemeester bij 't ontstaan van longziekte, zich aan u kon rigten, in plaats van aan den districts-veearts? A. Daar heerscht groote afwisseling in de verschillende aanschrijvingen. Van daag krijgt de burgemeester bevel om zoo spoedig mogelijk te handelen; morgen wordt hem geschreven, dat de districts-veearts alleen optreden mag, dat de magt bij hèm gecentraliseerd moet worden en er zoo min mogelijk een plaatsvervanger optreden mag. Zoo spreekt de eene aanschrijving de andere tegen. 997. V. Hebt gij nooit van een burgemeester, in uw ressort een schriftelijk verzoek gehad om te gaan naar eene plaats, waar longziekte heerschteV A. Neen. Het Provinciaal Blad zegt, dat plaatsvervangers niet op eigen gezag mogen gaan. 998. f'. Zoudt gij, met het oog op den belangrijken veestapel in uw ressort, het niet zeer goed achten,dat er niet alleen te Haarlem een districts-veearts was, maar bijv. ook een te Leiden en een te Gouda, dus drie, in j^aats van één ? A. Dit zou natuurlijk beter zijn dan één voor de twee provinciën. Men zou dan beter de uitvoering der wet kunnen verzekeren. 999. De Voorzitter: Zijt gij ook bekend met het zoogenaamde spoelingdistrict V Weet gij hoe daar de inenting geschiedt, boe men daar handelt met het aangetaste vee en de verdachte koppels ? A. Niet uit ondervinding. Wat ik daarvan zou kunnen zeggen, weet ik slechts bij overlevering. 1000. De heer Schepel: Wat is u dan bij overlevering daarvan bekend geworden? A. Dat een spoelingboer, die eene zieke koe onder zijn vee ontdekt, deze tracht zoo spoedig mogelijk van de hand te zetten. Vroeger is het wel eens gebeurd dat eene vette koe, afkomstig van de Rotterdamsche markt, te Gouda geslagt werd, welk dier bleek de longziekte te hebben. In den laatsten tijd heb ik zoo iets echter nooit meer bespeurd. 1001. J'. Welke is de reden dat dit nu niet meer plaats heeft, maar vroeger wel gebeurde? A. Ik vermoed dat dit in de eerste plaats een gevolg is van de vermindering der ziekte. Ik heb echter gehoord dat men nu in den laatsten tijd de beesten in daartoe bestemde slagtplaatsen in de omstreken van Schiedam reeds slagt. 1002. r. Wat doet men nu met het magere vee, dat toch minder geschikt is voor de slagtbank? Zendt men dit uit eigen beweging naar de slagtbank, of brengt men het op de markt? A. Ik geloof niet dat men het magere vee naar de markt zendt. Wel zal een spoelingboer, die des morgens eenige lusteloosheid of andere verschijnselen bij eene vette koe opmerkt, het beest dadelijk naar de markt zenden, maar met bet magere vee zal hij nog wat wachten in de hoop dat bij zich vergist beeft en dat het dier nog zal beteren, want bet van de hand zetten van dat magere vee geelt slechts schade. 1003. J'. Dus gij denkt dat de boer de magere koe aan wier gezondheid hij twijfelt, zoo lang houdt tot hij zeker is dat het dier de longziekte heeft? A. Ja, hij zal het niet zoo spoedig weg doen als het vette vee. |
1004. F. Straks, toen wij over het merkteeken gesproken hebben, verklaardet gij dat gij eene koe, die het merkteeken op de hoorns droeg, minder gaarne zoudt hebben dan eene andere die op andere wijze is gemerkt, omdat het merkteeken altijd de waarde van het dier zou verminderen. Maar wanneer dat dier de brandmerken van rer-dacht en van niet meer tcrdacht beide droeg en gij wist, dat bet laatste een half jaar na het eerste was aangebragt, zoudt gij dau tusschen uw ander vee het dier ook niet willen hebben ? A. Misschien zouden de meeste boeren geen bezwaar maken, maar ik wel, want die eenmaal verdacht verklaarde koe kan nog ziek geworden en daarna gebeterd zijn en dus nog na drie maanden de ziekte op anderen overdragen. lOOó. J'. Stel dat het teeken van niet meer ter dacht aangebragt werd een half jaar na het door u bedoelde tijdstip ? A. Dat is niet altijd na te gaan ; een koe kan gebeterd zijn en nogtans de besmetting overbrengen. 1000. De heer Regram: Sommige veeartsen meenen dat eene herstelde koe zeer geschikt is om de besmetting te verspreiden; is dat ook uwe zienswijze? A. Zeer zeker. 1007. V- Meer dan eene koe die enkel verdacht is geweest ? A. Dat kan ik niet verklaren. Oogenschijnlijk kan een dier gezond zijn en toch reeds door de ziekte aangetast geweest zijn. Dat is gebleken bij het afmaken van verdacht vee. 1008. De heer de Jonge: Houden de opzigters aan-teekening van al liet vee in bun district, of alleen van het vee in verdachte stallen? A. Ik meen alleen van het laatste. 1009. De Voonltfer: Het is vreemd dat de longziekte zicb in sommige streken niet vertoont, in andere zeer weinig, terwijl zij nog andere als bij voorkeur schijnt te bezoeken; welke is daarvan de oorzaak? A. Een zeer natuurlijke reden. In de streek van Gelderland, waar ik geboren ben, wonen de boeren verre van elkander; vertoont zich nu één geval van longziekte,dan bepaalt het zich meestal daartoe. Het vee komt niet met elkander in aanraking, en vreemd vee komt er weinig. In de bedoelde streek ontstond ééns de ziekte door ingevoerd vee, terwijl zij in de Rijnstreek dikwijls heerschte door nieuw aangebragt vee. In een ander gedeelte van Zuidbolland, bijv. te Stolk en Bergambacht, hoort men zelden van longziekte, omdat de'lieden er hun eigen vee fokken. Bevindt zich het vee in weiden die slechts voor kleine slootjes vaneen gescheiden zijn, en waar dus de beesten steeds met elkander in aanraking komen, dan gaat de ziekte altijd verder. 1010. V. Wanneer in Noordholland en sommige andere provinciën zich één geval voordoet, verneemt men er verder niets van in enkele gemeenten, terwijl in andere gemeenten de ziekte zich spoedig verspreidt. Gij zegt dat in Gelderland de boeren op grooten afstand van elkander wonen; en dat daar geen aanvoer van vee van buitenaf plaats vindt, waardoor dan de ziekte zich minder verspreidt. Ik stem toe dat zulks voor de hand ligt, maar in Noordholland zijn dorpen waar de invoer van vee en de wijze van behandelen volkomen gelijk is, en waarvan dan enkele altijd van de longziekte verschoond zijn gebleven. Bijv. in de gemeente Avenhorn komt van 1871—1875 geen enkel geval voor. en toch is dit eene plaats, waar Wekelijks aanvoer van vee plaats heeft en eveneens geregelde beurtvaart met vee naar Amsterdam. Kunt gij daarvoor misschien andere oorzaken opgeven , bijv. van den grond of het water? A. Ik geloof niet dat het hieraan toe te schrijven is, doch ik ben niet bekend met die gemeente. 19 |
74
1011. F. Bijv. in Beverwijk, waar de spoorweg langs loopt, is de longziekte ook in het geheel niet geweest. A. Ik weet daarvoor geene reden op te geven. 1012. V. Houdt gij de longziekte van zoodanigen aard, dat zij zich alleen verspreidt door besmetting en dus niet spontaan kan ontstaan ? A. Ik geloof niet dat de ziekte spontaan ontstaat. 1013. f'. Ik meen toch dat men haar in andere landen wel voor spontaan houdt? A. Het is mogelijk , maar ik heb het nooit zoo bevonden. Bij oude schrijvers over longziekte, vindt men soms een duidelijk geval van spontane ontwikkeling, maar leest men een ander werk over hetzelfde geval, dan ontmoet men tegenstrijdigheid en bespeurt dat het geval, hetwelk spontaan genoemd werd, zulks niet is. Herhaaldelijk is het mij in mijne praktijk gebeurd, dat ik een geval wel voor spontaan moest houden, maar dan vernam ik soms weken later hoe de ziekte daar gekomen was. Onlangs hoorde ik van den districts-veearts van een spontaan geval, doch later wist ik dat de ziekte twee maanden te voren bij het rund van een buurman geheerscht had. Moeteen districts-veearts gaan informeren, dan wordt hij niets gewaar , maar later hoort men liet dan toch. In meest alle gevallen heb ik altijd de oorzaaic der ziekte gevonden, en van deu boer of familie van den landman vernomen, waar de ziekte geheerscht had. 1014. V. Ik herinner mij de jaren 1829 en 1830, toen het zoo nat was en in Noordholland schapen en runderen, aangetast door het water in de borst, wegstierven. Zij hadden slechte longen, maar daarom nog geene besmettelijke longziekte. Zondt u meenen dat de longziekte langzamerhand tot zoodanige ziekte kon ontaarden? A. Ik geloof het niet. 1015. Be lieer Seliepcl: Heeft de wetenschap ook eenigen grond om het spontaan ontwikkelen van de ziekte hier te lande te ontkennen ? A. Neen , de wetenschap kan de mogelijkheid van het spontaan ontstaan niet ontkennen. 1010. J'. Weet u ook wanr in Europa de ziekte spontaan ontstaat? A. Keen. Men onderstelt dat de ziekte zich van uit liet zuiden van Rusland tegelijk met de veepest over Duiischlaud verspreid heeft. Maar het is zeer moeijelijk om den oorsprong van de ziekte op te sporen, omdat de geschiedenis van tie veeartsenijkunde van vroeger dagen heel luttel is. 1017. De VooreiUer: Wat is uw oordeel over de inenting ? A. Vroeger heb ik daarvan goede resultaten gehad, maar sedert de wet van 1870 is het inenten zeer verminderd. Vroeger had ik jaren dat ik 4000 runderen ingeënt had en nu ent ik er slechts 2 a 300 in. Zeer guede resultaten heb ik gehad indien het aangetaste rund dadelijk werd afgemaakt en de overige onmiddellijk ingeënt werden; maar wanneer men een koppel eenigen tijd liet staan, dan waren de resultaten slecht. 1018. F. Moet men zorgvuldig acht geven op de stof? A. Bat is een eerste vereischte. 1019. 1'. Is de goede stof gemakkelijk te onderkennen? 1020. F. Kan men ze verkrijgen van elk longziek dier dat geslagt is? |
A. Neen. Ik heb er soms 20 achtereen gehad waarvan de stof niet goed was, maar ook soms drie , vier achter elkander, waarvan de stof wel goed was. 1021. V- Kan u ook in bewoordingen brengen hoe de kenteekenen zijn van die longen, die u areschikt acht voor de inenting, in termen voor het publiek bevattelijk? A. De long moet zijn van eene koe, die pas ziek is. De long moet vergroot zijn, maarniet geheel gemarmerd op de doorsnede , met hard maar zeer zacht. Bij het los-pellen der longgedeelten moet er een helder geelachtig vocht uitvloeijen; waar men dit kon verkrijgen, heeft men gewoonlijk eene goede werking gezien. 1022. V. Zijt gij ook van oordeel dat het inenten van het gezonde vee een goed voorbehoedmiddel is? A. Ja, ik heb, zoo als ik reeds zeide, eene massa koeijen ingeënt, zoowel verdachte als gezonde. 1023. J'. Er zijn nu verscheidene van uwe collega's, wat de inenting betreft , tot geheel andere gedachten gekomen. Mannen, die vroeger met het inenten dweepten, zijn daarvan na bepaalde tegenstanders geworden. Als leek denkt men dan alligt: zou dit het gevolg kunnen zijn van minder gunstige omstandigheden, waaronder de inenting heeft plaats gehad ? A. Sommige veeartsen hebben van de inenting slechte resultaten gezien, en zijn er daarom tegen. Het gebeurt bijv. dat een boer een koppel koeijen laat inenten,en aan den veearts verzwijgt dat bij hem reeds meer gevallen van longziekte voorgekomen zijn. 1024. V- Trots allen tegenstand van sommige uwer collega's, blijft gij dus voortgaan met inenten ? .1. Ja, maar ik ent zooveel niet meer in als vroeger, omdat ik met geene mogelijkheid goede stof kan krijgen. Wat het verkrijgen van die stof betreft, hangt men geheel af van de districts-veeartsen , omdat men de long onmiddellijk moet hebben, nadat het dier geslagt is. Men moet de limg versch hebben. Verloopen er een paar dagen met de aangifte, dan kan ik de long niet meer gebruiken. Ik moet dus weten wanneer de koe geslagt. wordt, hetgeen op vier of vijf uren afstands niet altijd gemakkelijk is. Ik heb soms uren gereisd om een goede long te krijgen, en als ik aankwam hoorde ik dat het beest niet geslagt werd , of dat het reeds begraven was. 1025. De heer «le .longc : Zijt gij van oordeel dat de ziekte kan overgebragt worden door het inenten van gezonde beesten ? A. Neen, ik heb daarvan nooit een voorbeeld gezien. Ik heb van 60 koeijen er soms 40 ingeënt en 20 niet, omdat het varekoeijen waren, die verkocht moesten worden , en ik heb daarvan nooit eenig- nadeel ondervonden. Werd de ziekte door de inenting overgebragt, dan zouden die varekoeijen niet vrij gebleven zijn. 1020. T. Hebt gij ook opgemerkt dat de inenting eene sterkere reactie te weeg brengt bij beesten die op stal stonden, dan bij die, welke in de weide liepen ? A. Ja, het is eene bepaalde waarheid, dat op warme stallen de reactie zich spoediger en sterker voordoet. Op spoelingstallen ontwikkelt zich die dus sterker dan in de weiden. 1027. De heer ScIiciicI : Kunnen de districts-veeartsen niet aan goede stof helpen? A. Er bestaat eene aanschrijving in dien geest. Zoo heb ik nog niet lang geleden voor een koppel verdacht vee te Zevenhuizen door tusschenkomst van den heer Swaut entstof ontvangen, omdat die inenting absoluut moest geschieden. Maar ware het niet zoo noodig geweest, dan had ik het liever niet gedaan, omdat zulke stof, die eerst uit Schiedam moet komen, niet meer zóó is, als ik ze zou wenschen. |
75
1028. De heer Hrsram; Als de inenting geschiedt op last van den ilistricts-veearts, moet daartoe gebruikt worden stof van een afgemaakt rund. Acht gij stof gevaarlijk , die afkomstig is van een rund dat niet meer verkeert in een toestand dien gij het meest geschikt acht om de stof te nemen? A. Als ik een koppel vee moest inenten, maar de stof naar mijn oordeel niet goed was, dan zou ik het niet doen. 1029. F. De resultaten der inenting zijn in den laatsten tijd zeer ongunstig. Kunt gij dat verklaren? A. Ja, daarvoor bestaat eene natuurlijke reden. Wanneer een verdachte koppel wordt ingeënt, dan verkeert het vee-artsenijkundig toezigt in den waan, dat het aangegeven geval het eerste is, maar gewoonlijk zijn er dan reeds een paar verdwenen en is de ziekte dus al in den koppel doorgedrongen en kan de inenting natuurlijk dien ten gevolge niet zoo gunstig werken. Vroeger heb ik veel ingeënt, maar toen ging het ongedwongen en ondervond ik medewerking van de boeren. Als ik zeide: dat rund is longziek, slagt het en laat inenten, dan deden zij het uit eigen beweging en onmiddellijk na het eerste geval. 1030. De heer llegrnni; Uwe mededeelingen bevestigen geheel de ervaringen van den laatsten tijd. A. Dat meen ik ook. 1031. Do heer Wybcnga: Gij zijt dus een voorstander van inenting van gezond vee op breede schaal, indien gij de goede stof kunt krijgen ? A. Ja, dat was ik steeds en ben ik nog. Evenwel, inenting van het vee over het geheele land, waarvan in de vraagpunten gesproken wordt, acht ik onuitvoerbaar ook om de moeijelijkheid die het inheeft goede stof te erlangen. Men kan in 't warme jaargetijde die stof hoogstens twee dagen goed houden. 1032. r. Er is in ons land cene veerijke streek, waar men sterk ijverde voor de inenting. Besturen en veehouders bevorderden die zaak. Thans is dat veranderd en zijn die voorstanders tegenstanders geworden. Zouden de slechte resultaten die men nu waarneemt in tegenstelling van vroeger ook hun grond vinden in slechte stof en verkeerde behandeling? A. Ik weet niet of in de streek die gij bedoelt de inenting gedwongen plaats had. 1033. I'. O neen , in beginsel was men er daar zeer voor. A. Zoo ; maar als de inenting gedwongen geschiedt, is de tegenstand altijd veel grooter. Ziet een tegenstander gunstige uitkomsten, dan telt hij ze niet en schrijft die niet toe aan de kunstbewerking. Zijn de gevolgen ongunstig , verliest een dier zijn staart door de inenting , dan maken de tegenstanders gretig gebruik van die omstandigheid tegen den maatregel. 1034. F. In de streek die ik bedoel, gingen de voorstanders van vroeger, later zóó ver van te beweren, dat de longziekte door de inenting wordt overgebragt. A. Ik heb dat nooit gezien, en mij komt het voor dat do argumenten van de tegenstanders der inenting geen steek houden. 1035. 1'. Hebt gij het werk van den heer Prakken gelezen ? |
A. Ja. Zoo als ik van een collega gehoord heb, moet daarin veel voorkomen dat niet overeenkomstig de waarheid is. Volgens den beer Swaht , die mij dit zelf gezegd heeft, zijn de opgaven die in de lijsten gevonden worden, volstrekt niet juist. Aan het wetenschappelijk betoog hapert ook veel. I03(). De VoorzIKer: Bij de hoofdvraag IV wordt gevraagd . of er ook middelen zouden zijn om nog Imter en spoediger dan door de tot nu toe aangewende tot liet gewenschte doel te komen? Welke middelen zou de He-gering nog verder kunnen beproeven om de uitrocijing van de longziekte te bevorderen, bijv. door het vervoer krachtiger tegen te gaan, de aangifte bij do boeren smakelijk te maken en dergelijke meer? A. Ik geloof dat eene spoedige en snelle handeling eene eerste voorwaarde is om de smetstof te vernietigen. Daarom moet men beginnen met spoedige aangifte en zorgen.dat een boer een geval van ziekte niet verzwijgen kan. Hiervoor zouden , mijns inziens, twee middelen bestaan : óf de aangifte voor den boer zoo smakelijk mogelijk maken , óf hem zoodanig in de klem zetten, dat hij niet anders kan. 1037. F. Dan zou men volgens uwe meeniug vooreen ziek rund, bij spoedige aangifte, de volle waarde moeten vergoeden ? A. Ja. 1038. Jr. En degenen die iets verzwijgen geene schadevergoeding geven ? A. Juist, ik zou hen des noods gevangenisstraf opleggen. 1039. f'. Weet gij ook nog andere middelen, die ons verder kunnen voorthelpen op den goeden weg? A. Ja, het toezigt moet zeer streng zijn en de uitvoering van de wet, het onderzoek enz. minder omslagtig en veel sneller geschieden. 1040. F. Wanneer aan de eischen, die gij stelt, voldaan werd, zoudt gij dan denken dat bij onmiddellijke aangifte van den boer, bij afmaking van het zieke en toezigt houden over het verdachte vee de longziekte zou kunnen worden 1 )eteugeld ? A. Dat geloof ik niet. Wil men tot een goed einde komen, dan moet men ook het verdachte vee afmaken, omdat het incubatietijdperk veel te lang duurt. 1041. F. Komen er in de wet en de Koninklijke besluiten bepalingen voor die de zaak bemoeijelijken en die verbeterd konden worden? A. Ik geloof dat een artikel der wet van 1870, hetwelk ik reeds in het begin heb opgenoemd, dat iedere boer ver-pligt is aangifte te doen van eene besmettelijke ziekte, veranderd moet worden. Ik wenschte enkel van ziekte te spreken en het woord besmettelijk er uit te laten vallen, want nu zegt de boer: ik weet niet of het eene besmettelijke! ziekte is. 1042. I'. Hebt gij over veefondsen nagedacht? Gelooft gij dat die weldadig kunnen werken? A. Wij hebben zulk een fonds gehad, maar het is te niet gegaan. Ik weet er niet veel van. 1043. F. Welke andere te nemen maatregelen zijn u bekend, waardoor, zonder de belangen van den veestapel, den handel, de scheepvaart en de schatkist te zeer te kwetsen, die veestapel van de longziekte zou kunnen worden bevrijd, of dit kwaad althans voldoende gefnuikt? A. Ik geloof dat het eenige middel is èn het zieke èn het gezonde vee dat er mede in aanraking is geweest af |
te maken , dat zoo snel mogelijk te doen en zoo snel mogelijk te desinfecteren. Ik geloof ook dat in de wet diende opgenomen te worden dat een districts-veearts de magt heeft ook eene koe, die aan eene andere ziekte lijdt, te doen afmaken, bijv. een twijfelaar. Ik geloof dat het heter is een dier af te maken dat geene longziekte heeft, dan liet 3 of 4 dagen te laten staan, om te zien of het misschien door de longziekte aangetast is, vooral wanneer er een veearts bij is die niet sterk is in het onderkennen. 1044. V. Zijn er zulke districts-veeartsen ? A. Ik geloof ja. Waarschijnlijk zal de Commissie dit ook wel van andere getuigen hooren. 1045. V. Dit geeft mij aanleiding om nog eene vraag te doen. Gij hebt uwe vorming aan de veeartsenijkundige school te Utrecht ontvangen. Er is in den laatsten tijd nog al veel gedaan om die school op beteren voet in te rigten ; maar ik heb wel eens gehoord , dat die school, zoo als zij thans nog is, meer dient om goede paardenartsen voor het leger te vormen dan veeartsen bekwaam voor het werk waartoe zij eigenlijk bestemd zijn. Zou uw oordeel wezen dat er aan die inrigting iets ontbreekt voor de vorming van veeartsen, vooral wat de praktische zijde betreft ? A. Ik geloof het niet. 104(5. F. Dus gij hebt vertrouwen in die inrigting? A. Ja, ik geloof dat het eene zeer goede inrigting is; maar lang vóór mijn tijd meen ik dat zij wel te wenschen overliet. 1047. r. Bestaat er genoeg gelegenheid voor jongelieden om praktische bekwaamheid op te doen, vooral met het oog op de runderen ? A. In 1864 ben ik er afgegaan , zoodat ik niet kan zeggen hoe het nu is. lu4H. F- Maar toen gij er waart ? A. Toen gingen wij dikwijls voor de praktijk naar buiten. 1049. De heer de Jonge : Zoudt gij voor de ontsmetting van den afval van een afgemaakt dier de voorkeur geven aan carbolzuur of aan ongebluschte kalk ? A. Aan carbolzuur. 1050. V. Acht gij dat even goed als ongebluschte kalk ? A. Ik geloof dat het beter is, Maar wordt niet eigenlijk chloorkalk door u bedoeld ? 1051. F. Ja, ofschoon er gedurende deze enquête ook verscheidene malen van ongebluschten kalk als ontsmettingsmiddel is sprake geweest. A. Carbolzuur is goedkooper en werkt naar mijn inzien nog beter. 1052. De fooriltter: Hebt gij nog eenige niede-deelingen te doen, die dienen kunnen om licht over de zaak te verspreiden ? A. De meeste burgemeesters klagen dat er zoo veel administratie aan de zaak verbonden is en dat de Kekenkamer zoo veel aanmerkingen maakt. Of dit te wijten is aan niet behoorlijke inrigting der administratie , dan wel aan het omslagtige daarvan, weet ik niet. Om voorbeelden te noemen. Een burgemeester die horden laten maken met het opschrift: » besmettelijke veeziekte,quot; kreeg zijne declaratie terug, omdat moest op-gegeven worden de eenheidsprijs van de gebruikte draadnagels en het dagloon per uur. Een ander burgemeester, die van Goudii, ontving de declaratie terug, omdat, naar ik meen, 2Vj cent voor het knippen van het merkteekeu op de koeijen niet konden worden geleden. De burgemeester moest dit dus zelf doen of het uit eigen beurs betalen. |
1053. F. Hebt gij nog verdere mededeelingen te doen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. E. OvEKBGgCH. K. DE JONG. Schepel. Begram. de Jonge. D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer Jhr. mr. C. van C'iltcrs. 1054. De Voorzitter: quot;Wilt gij uw naam, voornaam, beroep en woonplaats opgeven? A. Corneus van Citters, burgemeester van 'sHeer Arendskerke en Heinkenszand. 1055. F Gij hebt eenige vragen ontvangen betreffende de longziekte onder het rundvee. Mag ik van u vernemen, wat gij uit uwe ervaring geleerd hebt ten opzigte van het ontstaan en de verspreiding van die ziekte? A. Ik heb enkel in Zeeland gewoond en kan daarom omtrent het ontstaan dier ziekte in ons land weinig zeggen. Enkele gevallen, die vroeger in Zeeland zijn voorgekomen, zijn overgebragt uit andere provinciën. De verspreiding van de ziekte is toen met goed gevolg gestuit door toepassing van een destijds geldend provinciaal reglement. 1056. F. Heeft de ziekte ook in Uwe gemeente ge-heerscht ? A. Ja, in het begin van December 1876. Dit was het eerste geval. 1057. F Hoe is dat geval ontstaan? A. Na al wat ik daarvan gehoord heb, is in het laatst van October een boer in aanraking geweest met een vreemd koopman, dien hij niet kende, die hem tegen kwam op den weg en hem vroeg, of hij niets te koop had. » Jaquot;,. had de boer geantwoord, »daar ginds in de weide een jongen osquot;. Kort daarop is die os ziek geworden. Hij had er toen een empiricus bij gehad, die er geen longziekte in gezien had. Nadat het beest eenige dagen ziek was geweest , is het gestorven; de empiricus zeide; » neem de ingewanden maar weg, het beest was wel ziek, maar het was geen longziekte.quot; Daarna is een tweede en later een derde geval voorgekomen; liet tweede betrof eene koe, het derde een kalf. Toen heeft hij, omdat de empiricus bij zijne meening bleef, dat het geen longziekte was, de hulp ingeroepen van den plaatsvervangend districts-veearts Berghuis , en die verklaarde toen dat het kalf de longziekte had , evenals nog een paar andere beesten. Berghuis heeft toen onmiddellijk het kalf afgemaakt, en uit de ingewanden werd geconstateerd , dat de ziekte werkelijk longziekte was. Die ingewanden zijn toen dadelijk begraven. Op last van Berghuis ben ik van het geval in kennis gesteld, waarop ik getelegrapheerd heb naar den heer Swart te Barendrecht, die spoedig daarop gekomen is. Toen ik met Swart bij den boer kwam, was er eene koe dood, terwijl eene andere zeer hevig was aangetast. Dit beest is toen onmiddellijk onteigend en afgemaakt. Den Minister werd vervolgens door Swart geadviseerd om ook de overige beesten op den stal te doen afmaken, hetgeen spoedig is geschied. Bij het slagten is gebleken, dat al de beesten , op twee na, in meerdere of mindere mate aangetast waren. |
77
1058. V. Liep dat vee in de weide? A. Neen , het was gestald. 1059. F. Terwijl dat vee op de stal stond en de longziekte er heerschte , zonder dat men dit wist, had iedereen dus vrijen toegang1 tot dien stal, kon iedereen er in- enuit-loopen; de boer zelf kan op andere stallen geweest zijn,— i lebben er dien ten gevolge geen andere ziektegevallen plaats gehad dan in dien éénen stal? A. Er kwam bijna niemand bij dien boer, want hij woont z:;er afgelegen, en daarbij uit Tholeu afkomstig is, gaat men, volgens gewoonte der Zeeuwscbe boeren, niet veel met hem om. Hij heeft niemand bij zich gehad gedurende den tijd, dat bij hem de ziekte heerschte. 1060. V. Was de man onbekend met zijne verpligting om aangifte te doen bij den burgemeester , als hij longziek vee had ? A. Hij was daarmede bekend, maar de empiricus , die zijne beesten l)ehandelde, had hem gezegd, dat het niet noodig was, omdat men met geene besmettelijke ziekte te doen had. 1061. V. Later. bij het tweede geval, achtte hij het toch wel noodig u kennis te geven'? A. Dit geschiedde op last van Beuohuis, die de longziekte geconstateerd had. 1062. V. Wat bewoog hem om, nadat hij bij het eerste geval zijne toevlugt genomen had tot den empiricus, den tweeden keer naar den districts-veearts te gaan? A. Omdat de beesten niet beterden. Met den os ging het achteruit, de koe stierf, en toen zich nu ten derden male, thans bij een kalf, wederom dezelfde verschijnselen voordeden, dacht hij: »Ik zal de hulp van een ander inroepenquot;. Hij dacht dit te eerder, omdat zijn buurman er hem attent op gemaakt had, of het ook longziekte zoude kunnen zijn. 1063. V- Het schijnt toch dat er reeds eenig vermoeden bij hem bestond, want van het eerste aangetaste dier werden reeds long en ingewanden begraven? A. De empiricus had den boer afgeraden om dat te gebruiken, omdat het beest toch ziek was geweest en het dus minder goed was. 1064. V. 1'it de gesprekken tusschen den veehouder en den empiricus zou toch op te maken zijn, dat de boer wel wist of begreep, dat er iets achter zat, en dat hij daarom van het derde geval aangifte deed. Was hij nu niet strafschuldig wegens het verzwijgen van bet eerste en het tweede geval? Blijkbaar is hij er nu goed afgekomen, want voor het tweede rund, dat aangetast werd, heeft hij schadevergoeding gehad, evenals voor zijne andere beesten, die afgemaakt werden. Hij woonde nu toevallig op eene afgezonderde plek, maar anders had hij tocli aanleiding kunnen geven dat de besmetting zicli over het eiland verspreidde. A. Ik geloof niet, dat de boer er aan gedacht heeft dat het kwaad kon. Toen er zich meer ziektegevallen voordeden , stelde hij geen vertrouwen meer in den empiricus. Dat het longziekte zou wezen, dacht men echter niet. Een reden, waarom de boer eerst bij den empiricus hulp heeft gezocht, kan hierin liggen, dat men er over quot;t algemeen niet op gesteld is om de hulp in te roepen van den provincialen veearts te Heinkenszand. Het is ook mogelijk dat de eigenaar van de hofstede, die te Middelburg wooiit, don boer aangeraden heeft om een ander te raadplegen. 1065 f'. Heeft men na dien tijd in Zeeland nog ziektegevallen gehad? A. Neen. V. 35. 2, |
1066. F. Was dit geval uwe eenige ondervinding, als burgemeester, ten aanzien der longziekte? A. Ja. 1067. J. Gij zeidet, dat de heer Swaut uit Baren-drecht moest ontboden worden. Aannemende den ijver van dien ambtenaar, was hij door de bestaande middelen van vervoer in de gelegenheid spoedig op Zuid-Beveland aanwezig te zijn ? A. Hij kwam den volgenden dag na het berigt was afgezonden, en denzelfden dag vertrok hij weer met het spoor en kon s' avonds te huis zijn. 1068. V. Dus de verwijderde woonplaats van den heer Swaut leverde geen bezwaar op ? A. Neen, de eenige vertraging was, dat men niet naar Barendrecht kon telegrapheren, zoodat het berigt per post verzonden moest worden. 1069. F. Zijn er buiten het door u genoemde geval in Zeeland nog meer gevallen van longziekte geweest? A. Zeer weinig. Ik herinner mij een enkel geval op Noord-Beveland , een te Domburg, en ik meen ook een te Zierikzee. 1070. F. Kon men nagaan dat die gevallen door besmetting ontstaan zijn ? A. Ik meen wel gehoord te hebben dat telkens de Commissaris des Konings een onderzoek gelastte en dat men bij elk geval kon aanwijzen dat het zieke vee in aanraking was geweest met ander ziek vee of met personen die longziek vee bezocht hebben. 1071. F. Heeft men in Zeeland genoegzaam personeel om in de geneeskundige verpleging van het vee te voorzien ? A. Thans is dit beter dan vroeger. 1072. F. Heeft men in Zeeland ook plaatsvervangende districts-veeartsen ? A. Een te Goes en verder een te Middelburg, den heer Berghuis. 1073. F. Toen in 1876 het ziektegeval, waarvan gij gesproken hebt, zich vertoonde en de heer Swaut op uw last kwam , heeft deze toen niet gemeend proces-verbaal te moeten opmaken tegen den eigenaar van het vee, omdat hij het eerste ziektegeval verzwegen heeft ? A. De heer Swaut vond daartoe geen reden uit eigen beweging, maar toe!» heeft hij proces-verbaal opgemaakt op last van den Minister van Biunenlandsche Zaken. De eigenaar is echter vrijgesproken, maar de empiricus is veroordeeld wegens bet niet doen van aangifte. Naar mijne loeening was de onbekwaamheid van den empiricus de schuld. De heer Swaut had na overleg met mij tegen den eigenaar geen proces-verbaal opgemaakt, meenende dat de empiricus de schuldige was. 1074. F. Meent gij, dat men meermalen in Zeeland dergelijke ziektegevallen verzwijgt wegens onkunde of noodzaak ? A. Neen. 1075. F. N\ as het aangetaste dier afgezonderd toen gij het met den heer Swaut bezocht ? A. Ja, ik had bet den vorigen dag doen afzonderen. 107;). I. Hebben de Zeeuwscbe boerderijen geschikte gelegenheden tot afzondering ? J. De meeste hebben een gedeelte, dat gemakkelijk tot afzondering kan worden ingerigt; de zoogenaamde uitlaat van de schuur is daartoe doorgaans geschikt. |
78
1077. V. Waar werd dat vee afyemaakt ? A. Op de hofdstede. 1078. V. Had men de noodige maatregelen genomen ten aanzien van de ontsmetting der huiden, het begraven der ingewanden , enz. ? A. Ja ; het terrein was gescheiden door eene haag van de slagtplaats, waarachter niemand dan de slagters zich mogten begeven. Het vleesch is door andere lieden weg-gebragt en verkocht, terwijl ook de kleederen en de gereedschappen der slagters werden ontsmet, alles onder mijn toezigt. 1079. V. Werd de waarde van bet aangetaste vee getaxeerd naar den zieken of naar den gezonden toestand V A. Naar den gezonden toestand, want uiterlijk was niets aan de dieren te bespeuren. Bij de opening bleek eene geringe vergroeijing aan de long. De taxatie bedroeg iets minder dan de waarde van een gezond beest. 1080 T'. Men heeft er wel eens over geklaagd, dat de administratie bij dergelijke onteigeningen vrij omslagtig en moeijelijk is; wat is daaromtrent uwe meening? A Zij is zeer lastig; ik meen dat men het bij onteigeningen den lieden zoo gemakkelijk mogelijk behoort te maken. Ik heb terstond na de schatting den boer uitbetaald en zes maanden op liet geld gewacht, nadat ik met nietige aanmerkingen de declaratie terug ontvangen bad. 1081 V. Mogen wij vernemen, waarin die aanmerkingen bestonden ? A. Onder anderen hierin : het was midden in den winter, en om alles in één dag te laten afloopen, was ik om fi uur's morgens begonnen en om 5 uur quot;s namiddags klaar. Ik heb dus die helpers en politie-agenten in eene op 10 minuten afstand gelegen herberg eten doen geven , daar ik dit van den boer niet vorderen kon; om de erge koude heb ik aan die menschen ook een glas jenever gegeven, zonder dat daarvan misbruik is gemaakt. Nu heeft de Kegering op deze uitgaven aanmerkingen gemaakt, ofschoon ik toch niet anders bandelen kon. 1082. J'. Ik begrijp zeer goed, dat het Gouvernement moeijelijk dergelijke uitgaven vergoeden kan. Mijne bedoeling is echter meer. of men van Hegeringswege aanmerking gemaakt heeft op de kosten, verbonden aan de ontsmetting, of wel omdat er op de declaratie eenige uitgaven vereenigd waren, die men afzonderlijk wenschteï A. Neen, alleen wenschte men splitsing, omdat de kosten van ontsmetting plaats gehad hadden op 6 en op 7 Januarij 1877, terwijl de afmaking in December 1876 geschied was. Dit waren dus twee verschillende dienstjaren, en daarom moest hot gesplitst worden. 1083. V. Gij hebt dus (i maanden naar uw geld gewacht ? A. Ja. 1084. V. Gij zoudt dus van oordeel zijn , dat het wen-schelijk is dat het Gouvernement zoo mogelijk gemakkelijker zij. A. Ja, ik zou spoediger betaling wer.schen, want hier kwam het er minder op aan , ik heb het geld uit mijn eigen zak betaald , maar dat wachten is voor eene gemeentekas lastig en voor den boer ook; dit zoude kunnen worden eene reden tot verzwijgen. 1085. De heer dc .Jonge: Is uwe declaratie toch ten volle betaald geworden? A. Ja. |
lOWS. De Voon.lUer; Herinnert gij u ook dat in Zeeland verdacht vee vervoerd is ? A. Neen. 1087. V. Gij meent dus, dat de aangifte in den regel geschiedt en er geen sprake is van het vervoer van verdacht vee? A. Neen. 1088. I'. Heeft men bij den invoer behoorlijke controle van een veearts ? A. Ja. Er is onlangs nog door een boer van de Mid-delburgsche boot een stier in 's Heer-Arendskerke ingevoerd. Maar daartegen heb ik proces-verbaal opgemaakt. Dat dier heb ik 0 iï 7 weken afgezonderd gehouden. en er elke 14 dagen den veearts heengezonden. Die landbouwer is dan ook veroordeeld. 1089. I'. De meeste aanvoer in Zeeland geschiedt zeker met booten ? A. Ja. 1090. F. Ook per spoor? A. Ja. 1091. F. Is in Vlissingen ook toezigt op den uitvoer van vee ? A. Ik weet niet anders dan dat de heer Swaut mij verteld heeft dat als er een groot vervoer was, hij naar Vlissingen moest. 1092. F. Belast zich de plaatsvervangende veearts te Middelburg daar niet mede ? A. Dat weet ik niet. Ik geloof wel dat de heer Bkkghuis zich er mede belastte. De heer Swaht deed dit, toen zich het geval had voorgedaan, dat eene bezending schapen in Engeland aangebragt dadelijk moest geslagt worden , omdat alleen geslagt vee mogt vervoerd worden. Dat was toen omdat er zich gevallen van veepest in Hamburg en Londen hadden voorgedaan. 1093. F. Weet u ook of de spoorwegwagens waarmee vee vervoerd wordt behoorlijk ontsmet worden? A. Dat weet ik niet. 1094. r. Heeft u op het eiland ook veeopzigters ? A. Gehad ja. 1095. J'. Hoe lang zijn die menschen daar geweest ? A. Een week of zeven was er een te 's Heer-Arendskerke. 1096. V. Werd die door u aangesteld? A. Neen , door den Minister. Hij werd gezonden buiten mijn voorkennis. 1097. F. Op voordagt van den districts-veearts ? A. Ja. 1098. V. Was het een geschikt man ? A. Ik heb verzocht om zijne benoeming in te trekken. Hij had mij onder anderen tweemalen aangifte gedaan van twee stallen waar de longziekte zou heerschen. Ik hel) den heer Swaut ontboden, en op één stal ben ik zelf geweest. Maar het bleek dat die aangifte belagchelijk was, want op ééne stal was niets van veeziekte te bespeuren, en op de andere stal was wel longaandoening, maar geene besmettelijke longziekte. Hij bragt met zijne aangiften de |
boeren in verschrikkelijke onrust. Zij zeiden: » luj loopt iii de besmette stallen en komt dan bij onsquot;. Daar waren zij met op gesteld. Toen heb ik- verzocht om zijne benoeminif m te trekken. 1099. I. En het gevolg is geweest? A. Dat hij is weggegaan. 1100. J . Is later gebleken dat dergelijk toezigt in do omstreken van uwe woonplaats niet noodig was V A. Ja. HOI. J'. Die opzigter had dan tocb geconstateerd dat er eene verwante ziekte was op die twee stallen. Ik zou dus zeggen dat die man zijn pligt liad gedaan en niet zoo verkeerd gezien had. Is het niet in strijd met het algemeen belang, dat men zulk een veeopzigter, die dan toch is aangesteld om op het vee toe te zien, en die in de plaats van den boer optreedt en kennis geeft, beschuldigt van te veel ijver te hebben? A. Oppervlakkig beschouwd, ja. Die veeopzigter hield echter vol dat hij werd tegengewerkt door Swaut , en dat in den door hem aangegeven stal wel longziekte was. Overal strooide hij dit onder de boeren rond, en maakte ze ongerust. 1102. T. Zijn de boeren tevreden met den maatregel en genegen aangifte te doen? A. Ja, de maatregel vindt geene tegenkanting. HO.j. De heer llrgram; Tot nog toe is in Zeeland op den duur afgemaakt, op grond van provinciale reglementen , en later ingevolge de wet van 1870. Herinnert gij 'i cquot;0—' e.r. maatregelen genomen zijn, hetzij definitief, hetzij bij wijze \au proef, bij voorbeeld inenting van verdachte runderen? A. Neen. 1104. J'. Ik herinner mij daarvan toch eens gelezen te hebben. A. Het kan zijn, maar ik herinner mij dat niet. 1 IO.j. De heer Schepel; Werd bij vroegere gevallen van longziekte in Zeeland altijd de geheele stal afoemaakt, 'gt;f alleen het zieke dier? A. Altijd de geheele stal. 1100. De VoorzKler; Gij zult wel opgemerkt hebben, dat men in Zeeland , wat de longziekte aangaat, steeds zeer gelukkig is geweest, in verhouding tot andere provinciën; zou dit welligt komen door de li'^irinüquot; ? ^ o o o A. Misschien ligt dat meer aan liet goede voer. Enkelen schrijven het toe aan de ziltigheid van den bodem. 1107. T. Is de grond in Zeeland dan ziltiger dan in andere provinciën? A. Ja, de Poel bij voorbeeld is bepaald ziltig. 1108. V. Ik dacht dat Zeeland alleen ziltig was oj) die plaatsen, die bloot stonden aan overstroomingen, maar dat daar waar bet land ingedijkt is, zoodat het zeewater er niet over komt, de grond dezelfde was als in andere provinciën ? A. Hier en daar is het water vrij brak, bij voorbeeld daar, waar men restanten van inlagen heeft. 1109. J. Wordt er veel vee in Zeeland ingevoerd? A. Neen. |
1110. r. Maar als dit g.ischiedt, van waar komt het dan ? A- ^ an Rotterdam en uit Noordholland. Uil. I. Zoover men kan nagaan , is de ziekte in Zeeland altijd ontstaan door aangevoerd vee. Zijn u ook gevallen bekend, dat die ziekte spontaan is ontstaan? A. Die zijn mij niet bekend. 1112. J. Ontwikkelde die ziekte zich in het eene tijdperk meer dan in het andere, bijv. tijdens de stallinquot;- of het weiden? A. Zij komt het sterkst voor in den staltijd, bij het afwerpen van kalveren. 1113. I'. Wordt de inenting op gezond vee op een der Zeeuwsche eilanden toegepast ? A. Zoover ik weet niet. 1114. J. Uit het ziektegeval door u aangehaald, bleek dat de boer niet zeer geneigd was om dadelijk aangifte te doen, wat zijn pligt ware geweest, al bestond er ook eenige aanleiding om zich achter den empiricus te verschuilen. Zoudt gij geen middel aan de hand kunnen geven om dien tegenzin te overwinnen? A. Het beste middel daartoe zou zijn geheele vergoeding bij afmaking, want de boer die een geheelen stal door afmaking verliest, lijdt toch reeds schade bij toekenning der volle waarde, omdat er een 40 of 50 dagen verloopen eer hij weder nieuw vee kan hebben. 1115. I. (Jij zijt dus voorstander van de afmaking van verdacht vee tegen de volle waarde? A. Ja. 1116. /. Kunt gij nog andere middelen aanl «velen die de zaak kunnen bevorderen ? A. Neen. 1117. r. Hebt gij nog andere mededeelingen te doen omtrent zaken die niet in de vrag«n zijn opgenomen? A. Neen. Alleen meen ik als mijn gevoelen te moeten doen kennen, dat, zoo als in Zeeland is geschied, geheele afmaking van den koppel, waarbij de ziekte zich openbaart, de voorkeur verdient boven partiele afmaking die men nu en dan wel eens toepast. Men schijnt niet altijd denzelfden maatregel te nemen, want, zoo als ik van den heer Swaut gehoord heb, wordt nu eens de geheele stal afgemaakt, dan weder worden eenige koeijen slechts gedood. 1118. De heer de .longc: Weet gij ook of men in Zeeland eenig vertrouwen heeft in de inenting? A. Neen, daaromtrent is mij niets gebleken. 1119. De heer Itegram : (lij hebt gezegd, dat de veehouders in Zeeland niet voor den maatregel van afmaking gestemd zijn, onder anderen omdat zij gedurende veertig of vijftig dagen geen vee op hun stal mogen brengen. Is dat op grond van een provinciaal reglement. Het staat niet in de wet. Als de afmaking van al het vee geschiedt en de stallen worden ontsmet, geldt niet die lange termijn, wel in geval het vee verdacht verklaard en later als hersteld is erkend. A. De perceelen worden verdacht verklaard en afgezet. Voordat dan bij ministerieel besluit de verdacht verklaring is opgeheven, mag er geen vee op de hofsteden worden ingevoerd. 1120. V. Met andere woorden , er bestaat alzoo geen provinciaal reglement betrekkelijk deze zaak. |
80
quot;Wat gij daar hebt gezegd gebeurt ten gevolge van lt;lo , wet. Bij de laatste gevallen , waar afmaking plaats had, werd de sta! gedesinfecteerd en het vervoer van vee na de desinfectie der stallen weder toegelaten , indien de geheele koppel was afgemaakt; werd echter het verdachte vee in laven gelaten, dan was er een kring van afsluiting. — Er zijn streken, waar de bepalingen van de wet van 1870 minder bekend zijn. Zijn de landbouwers in den omtrek uwer woonplaats daarmede bekend? A. Ik zru betwijfelen of zij bepaald met alle bepalingen bekend zijn. 1121. F. Ik vraag het daarom, omdat het ons gebleken is, dat getuigen die hier inlichtingen kwamen geven , daaromtrent verkeerde denkbeelden hadden. Zij meenden, dat in de wet geheel andere voorschriften voorkomen, dan de wet werkelijk bevat. Eenige getuigen dachten ook, dat het voor de veehouders eene groote tegemoetkoming zou zijn , indien zij voor de afmaking van aangetaste runderen ook eene hoogere vergoeding kregen, dan alsnu volgens de wet geschiedt. — Ik heb zoo even uwe mededeeling gehoord, dat de land-lxgt;uwers bij voorkeur de hulp hebben ingeroepen van de empirici, die, overeenkomstig de wet, door de Regering zijn toegelaten tot de uitoefening van de veeartsemjkunst. Vindt men in Zeeland ook eenigen tegenzin tegen de gediplomeerde veeartsen, die de veeartsenijkundige school hebben bezocht? A. Ja, dat gaat wel wat weg, maar de boeren zijn nog al aan het oude gehecht; zoolang die oude empirici blijven bestaan, zullen de boeren hunne hulp wel blijven inroepen. Het verschilt ook nog wel welk individu het ambt uitoefent. De veearts te (ioes bijvoorbeeld is zeer goed , die te Heinkenszand echter achten velen minder geschikt voor het vak. 1122. V. De vraag had haar oorsprong in uwe mede-de,ling, dat er een veearts in uwe gemeente woonde, en dat desniettegenstaande de hulp van een ander werd ingeroepen. A. Als er in de buurt een empiricus woont, die geschikt is, dan haalt men hem , en soms is hij ook een man van ondervinding. Ik had een paard, dat langen tijd vruchteloos door den veearts behandeld was, en een empiricus was er in een oogenblik mede klaar. Het kan zoo treffen , dat de veearts ongelukkig en de empiricus gelukkig is. 1123. De heer de .Songc : In uwe streek was het dus nie' zoozeer voorliefde die men voor de empirici koesterde, als wel dat nwn tegen de persoonlijkheid van den vee-art-! iets had? A. Ja, en ook omdat de boer altijd den empiricus raalpleegde; die woonde te 's Heer-Arendskerke en praktiseerde in de geheele ljuurt. 1124. De Voorzitter: Hebt gij nog eenige andere me.ledeelingen te doen ? A. Neen. C. van cltterp. K. de joxö. wvbexga. Schepel. Beg kaai. de Jonge. D. Veeoenp, Grift /•. |
Verhoor van den heer •!. Blom. 1125. De Voorxlller : Wilt gij zoo goe.1 zijn uw naam ^ voornaam, beroep en woonplaats op te geven ? A. Jacob Blüm , burgemeester van Westwoud , en tevens landman. 1126. F. Gij hebt eenige vragen ontvangen met betrekking tot de longziekte onder het rundvee. Weet gij ook iets te zeggen ten opzigte van het eerste ontstaan van die ziekte en hare verspreiding in dat gedeelte van Noordholland, dat door u bewoond wordt? A. Zoover mij bekend is, heerscht de longziekte nog in Friesland en Zuidholland. In onze omgeving heeft zij zich sedert 1872 niet meer geopenbaard. 1127. V. Kunt gij ook nagaan door welke oorzaken de ziekte daar indertijd gekomen is ? A. Ik kan het niet bepaald nagaan, en de denkbeelden verschillen daarover; de een zegt dat zij gekomen is door aanvoer van elders, de andere dat zij van zelf ontstaan is. 1128. F. Gij zult u herinneren, dat bij het eerste ontstaan der ziekte in 1845 of 184() een geval in Hoogkarspel is voorgekomen , waarbij toen het vee , het hooi, het stroo „ kortom alles vernietigd is, en de ziekte vervolgens uitbrak in Hoog- en Laag Zwaagdijk , waar men ook alles heeft vernietigd. Toen heeft men daarmede opgehouden en heeft de ziekte zich hoe langer hoe meer verspreid, zoodat zij op het laatst vrij algemeen was in Noord holland. Maar daarop is zij ook weder langzamerhand tot bedaren gekomen en zijn wij er een tijdlang bijna geheel van bevrijd geweest, zonder dat er van Regeringswege eenige maatregel genomen werd. Staat u ook voor, dat het zoo geschied is? A. Ik herinner er mij iets van, maar ik weet niet bepaald welke maatregelen toen genomen zijn , want ik was toen nog jong. 1129. V. Gij hebt dus ten aanzien der eerste hoofdvraag geene bijzonderheden mede te deelen; ik zal alzoo tot de tweede overgaan, waar meer bepaald uw denkbeeld gevraagd wordt over de districts-veeartsen en de districts-veeartsen-plaatsvervangers, in dien zin of er genoeg zijn om in de dienst te voorzien. Wat is daaromtrent uwe meening ?' .1. Ik acht het aantal veeartsen en plaatsvervangers niet voldoende ter uitvoering van artt. 1 en 2 der wet van 1870. Over de indeeling der districten kan ik minder oordeeleiu 1130. V. Gij weet, dat bij absentie van den veearts de plaatsvervanger optreedt. Zoudt gij meenen dat die plaatsvervangers met dezelfde ambitie werkzaam zijn als de veeartsen ? A. Dit weet ik niet. Maar wat daarvan zij, de plaatsvervangers vragen wij even als de veeartsen, en zij zijn niet meer in getal dan deze. Ten minste in mijn district is het zoo. Wij hebben daar ook niemand anders dan den heer Lampe als plaatsvervanger. 1131. V. Acht gij u dus als burgemeester verpligt om, wanneer zich een ziektegeval voordoet, ter bevordering van spoed , de hulp van den plaatsvervangenden veearts in te roepen ? A. Ja. 1132. V. En is dit, daarbij te Purmcrend woont, niet voldoende ? A. Neen. 1133. Jquot;. Gij weet dat die plaatsvervangers ^een vr.st trac-tenifiit maar slechts eene vergom iing van rei.— e i verblijfkosten bekomen , en dat /.ij de praktijk als veearts uitoefenen. Weet gij ook of dit soms aanstoot geeft, wanneer zij de land- |
81
bouwers (lattrene aanraden TOit minder met hunne inzitten strookt, zoo als aangifte of afzondering V A. Daarvan is mij niets bekend. 1134. Herinnert gij u gevallen, dat de veearts gevolg heeft gegeven aan art. (5 der wet, bevelende het opmaken van proces-verbaal wegens te late aangifte of niet-afzon-dering van ziek veeV A. Neen. 1135. I. Gij bezocht de reeinnrkten dikwijls als kooper en als verkooper. Zijt gij tevreden over het marktbezoek door de veeartsen? A. Ik kom van tijd tof tijd op de veemarkten , en ,lan vind ik er altijd een veearts of een plaatsvervanger, maar ik kan niet zeggen of zij aan hunne roeping voldoen. 113(5. f'. Zoo nis gij weef', bepialt de wet , dat ieder landbouwer verpligt is aangifte te doen van elk besmettelijk ziekteverschijnsel dat zich onder zijn vee voordoet. Meent gij dat die kenteekenen zoo zijn, dat de boer in den regel kan zien of het longziekte is of niet V A. Naar mijn oordeel zijn de eerste kenteekenen van longziekte bij het rundvee: 1°. bet eenigzins wijdstaan met de voorpooten; 2°. bet bekrompen staan met de achterpooten; en 3°. bet min of meer vooruitsteken van den kop. Bovendien bij een melkgevend rund, het gemis aan melk. ■ Doch die eerste kenteekenen zijn niet altijd gemakkelijk van die van andere ziekten te onderscheiden, en zijn ook niet zoo in 'toog vallend, dat alle veehouders of hoeders dat dadelijk opmerken, weshalve de overtreding van de artt. 13 en 14 der wet van 1870 niet alleen aan achteloosheid der veehouders of hoeders of aan het verzwijgen niet voorbedachten rade kan worden toegeschreven. 1137. De heer ItrKimn : Kr zijn tocb veel gevallen , waarbij de kenteekenen zeer duidelijk zigtbaar zijn; als er nu in die gevallen geen aangifte wordt gedaan, dan zal men dit toch wel aan onwil of achteloosheid mogen toeschrijven ? A. Zulke gevallen doen zich niet zooveel voor. Het maakt een groot verschil of de longziekte al dan niet gedurende eenigen tijd geheerscht heeft. Heerscht zij, dan zullen de boeren de kenteekenen veel spoediger opmerken dan wanneer de ziekte voor het eerst zicli voordoet. Als voorbeeld haal ik aan , dat op een Vrijdag-avond een veehouder met de boodschap bij mij kwam , dat hij een longziek rund had. Het was na posttijd, zoo lat ik geen gelegenheid meer had dienzelfden dag nog per oriefte Purmerende om hulp te kunnen vragen. Den volgenden morgen telegrafeerde ik naar Lampe , die echter verhinderd was om uien dag en ook om 's Zondags te komen, 's Zondags begaf ik mij naar den stal van den bedoelden veehouder. De buren verzekerden allen dat het rund aan longziekte leed, hoewel het, naar mijn oordeel, niet zoo was, daar het beest de verschijnselen niet vertoonde waaraan ik de longziekte meen te kunnen onderkennen. Het rund stond van voren en van achteren flink op de pooten, het hield den kop zoo als eene koe dat gewoonlijk doet, en het was de melk volstrekt niet kwijt. Des Maandags kwam Lampe, en hij constateerde dat de koe niet aan longziekte leed. Het schijnt dus dat de kenteekenen niet altijd even duidelijk zijn , daar al de buren de ziekte bepaaldelijk voor longziekte hielden. 1138. V. Zoudt gij niet denken, dat in streken,waar de longziekte heerscht eu waar men er dus op let, toch ook veehouders nalatig kunnen zijn met de aangifte ? A. Dat zou kunnen gebeuren , misschien uit vrees voor de toepassing van de wet, of wel in de hoop dat het beest weer herstellen zal. |
1139. V. Het heeft dus plaats gehad dat er gevallen verzwegen zijn ? A. Het zou kunnen wezen. 1140. F. De kenteekenen van de longziekte zijn toch /.óó vreemd niet, dat als men opmerkzaam is gemaakt op het heerschen van die ziekte, men hot niet zou zien ? A. Allo veehouders zijn ni?t even oplettend, en, al wil ie lcr gaarne zijn begt;t doen om do ziekte te onderkennen, zoo gaat dit den eene tcch beter af dan den ander. 1141. De X'ooi-ziMor: Ik moet er u opmerkzaam op maken , dat het geval, door u medegedeeld , wel bewijst dat d(i boeren zich kunnen vergissen en aangifte doen van longziekte, waar liet die ziekte niet is: maar danrin ligt nog niet opgesloten dat de boeren in het geheel niet zouden aangeven als het inderdaad wel longziekte is. (lij wijst op het voorbeeld van een boer, die zooveel zorg droeg, dat hij zelf longziekte aangaf, zonder dat ze zich vooi-deed. Dit, dunkt mij, toont aan dat aan de longziekte zulke verschijnselen verbonden zijn , dat men andere ziekten er voor kan aanzien. Voor zoover mijne ervaring strekt, hebben tie boeren in Xoordholland er in den re quot;-el nog al een vasten blik op. Ik geef echter toe, dat 7lie blik, als er in lang geen longziekte geheerscht heeft, wel wat verzwakt. Gij schijnt van oordeel, dat de Noordhol-landsche boeren, die nog al vrij goed ontwikiceld zijn in de kennis van hun vee , zich toch zouden kunnen vergissen ? A: Ja. 1142. F. En dat zij dus niet verzuimen om aangifte te doen uit louter onkunde ? A. Neen. 1 '43. V. Toen do eigenaar aangifte deed, was toen bet beest reeds afgezonderd? A. Ja, en die afzondering liet niets te wenschen over. 1144. J. Toen in 1871 do bekende wet in werking kwam, heerschte ook in uwe gemeente de longziekte zeer sterk. De statistiek vermeldt dat in 1871 te West woud 42 gevallen zich voordeden en in 1872 slechts één geval. Werd toen altijd trouw aangifte gedaan ? A. Ja, althans voor zoover mij bekend is. Maar een burgemeester kan niet altijd nagaan of de aangifte bij voorbeeld niet 2 a 3 dagen vroeger bad moeten geschieden. Evenwel zoodra men aangifte deed, zorgde men ook terstond voor afzondering. 1145. V. Heeft nu 1872 geen geval van longziekte zich in uwe gemeente voorgedaan? A. Neen. 114(). I Vonden de maatregelen, die na de aangifte gedaan werden, in den regel geen tegenstand? A. In het algemeen niet. Wanneer bij de onteigening der 4 of 5 beesten, die in 1871 en 1872 plaats had, bezwaren gemaakt werden, dan gold dit uitsluitend de taxatie. 1147. I. Gij spreekt van 4 of 5 beesten, maar de anderen zijn toch ook afgemaakt? A. Neen, die zijn hersteld en bleven bij den boer. 1148. V. 1 )aarin vergist gij u, want de statistiek spreekt van 42 aangetasten en afgemaakten in 1871 en één in 1872. A. Dit is bepaald onjuist. 1149. V. Alles wat in 1872 door longziekte werd aangetast en waarvan aangifte werd gedaan , werd afgemaakt. Toen had men geen herstelde koeijen. Dus ik denk stellig dat de vergissing aan uwe zijde bestaat. |
21
82
A. Ik geloof het niet. Ik meen zeker te weten dat ik beesten lieb afgemaakt van Kees Ouu en van Laan en van menmnil anders , en dat getal was niet meer dun 4 a 5. 1150. r. Het voor mij liggend stuk zeg-t bepaald dat in 1X71 te West woud zijn aangetast en afgemaakt 42 runderen en in 1872 één. Verder vermeldt het Wognum , waar 7S runderen zijn aangetast en afgemaakt. A. Te Wognum is een geheel Inslag afgemaakt. 1151. Zoo de andere beesten te Westwoud niet zijn afgemaakt, dan is het nog al opmerkelijk dat na 1872 geen ziektegeval zich meer heeft voorgedaan, want in den regel zijn de herstellende koeijen het brandpunt van besmetting en zijn deze vooral oorzaak van verdere verspreiding. A. Wanneer ik mijne aanteekeningen hij mij had, zou ik met meer zekerheid kunnen spreken, maar ik meen te kunni-u verzekeren dat ik mij niet vergis. Welligt is de zaak te begrijpen als men in aanmerking neemt dat destijds door de boeren zeiven eenige dieren werden afgemaakt; dan ontvingen zij gelduit het veefonds en niet uit de Staatskas. Dat afmaken geschiedde steeds onder toezigt, zoodat de ingewanden begraven en met chloor bestrooid werden. Het vleesch mogt verkocht worden. 1152. V. Wanneer er dus verschil is tusschen de statistiek en uwe opgave, meent gij dat dit een gevolg daarvan is dat de boeren liever van de onteigening verschoond bleven , er op uw last aan de wet voldeden door afmaking der dieren, het begraven van de ingewanden en bet onschadelijk maken der huid, als zijnde dit in hun eigen bela ng ? .1. Ja. 1153. Werd het vee altijd behoorlijk afgezonderd? .A. Niet altijd; liet is mij wel voorgekomen dat eene koe een paar dagen vroeger had moeten worden afgezonderd, daar de ziekte vroeger te bespeuren was. 1154. V. Uwe ervaring zou er eigenlijk toe moeten leiden dat. ondanks eene gebrekkige toepassing1 der wet, te Westwoud de longziekte toch in een jaar zou zijn uitgeroeid ? A. Betrekkelijk ja, maar de toepassing der wet heeft toch meer goed gedaan, want door eene dadelijke afzondering en afmaking voorkomt men de verspreiding der ziekte. 1155. jquot;. Hieldt gij naauwkeurig toezigt op de verdachte runderen en op den aankoop van vee ? .1. De controle was bijna onmogelijk, daar het merk-teeken van een ver lacht dier niet voldoende was. 115(5. ['■ Werd er toen ook voldoende toezigt gehouden op het vee, dat met het aangetaste in aanraking was geweest ? A. üat liet veel te wenschen over. De aangetaste dieren werden behoorlijk verzorgd, maar met de verdachten sprong men ligt om. 1157. V. Is dit uw oordeel over Noordholland in het algemeen. A. Ja. 1158. r. Waar had de afmaking plaats? A. Meestal in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar het dier afgezonderd , stond. 1159. V. Werd de huid ontsmet? A. Niet altijd. 1160. F. Werden de ingewanden begraven ? |
A. Ja, en het vleesch verkocht. 1161. V. Werd de besmette stal later ontsmet? A. Door enkele veehouders wel, maar in het algemeen niet. Sommigen reinigden den stal met chloor,m.i. het eenvoudigste en gemakkelijkste desinfecteermiddel. 1162. V. Gij weet dat de burgemeester zooveel mogelijk voor ontsmetting moet zorgen. Meent gij dat de burgemeesters de zaak niet met «lie zorg behandelen welke zij verdient ? A. Ik geloof wel dat zij dit doen zooveel in hun vermogen is, maar ik vermeen dat al de voorzorgsmaatregelen onuitvoerbaar zijn voor een plattelands burgemeester. 116:5. V. Wanneer men nu echter uwe verklaringen in aanmerking neemt, zou men gelooven dat de longziekte in Noordholland geweken is uit den aard der zaak, trots alle middelen die kunnen dienen om de besmetting tegen te gaan ? A. Ik geloof dat, als men niets deed, men met veel meer longziekte zou te kampen hebben, maar het toeval kan soms ook dienen. Uit mijne jeugd herinner ik mij ook , dat de longziekte tijdelijk ophield, maar wanneer van den aanvang af, altijd strenge maatregelen genomen waren en do medewerking der veehouders niet gefaald had, dan ben ik overtuigd, dat men veel minder vee verloren zou hebben. 1164. Maar tegelijkertijd heeft de ondervinding u geleerd, dat de voorschriften der wet gebrekkig werden toegepast, en dat ofschoon afzondering , ontsmetting en vervoer van huiden niet geschiedde in overeenstemming met de bepalingen van de wet, men toch in verscheidene dorpen aan liet einde van het jaar de ziekte in eens uitgeroeid zag. Daaruit zou men kunnen opmaken dat er ook andere onbekende oorzaken in het spel geweest zijn, die tot dien gewenschten uitkomst in Noordholland hebben geleid. Zijn u die soms hek end ? A. Ik ken die toevallen, maar het raadsel kan ik niet oplossen. Het is ook mogelijk dat, wanneer er volstrekt geen maatregelen waren genomen , het eveneens als nu gegaan zou zijn. Nu mogen de maatregelen niet geheel en al in overeenstemming met de wet zijn toegepast, de wet is dan tocli ten deele toegepast; het vee zwierf bijv. niet zoo vrij meer rond. 1165. V. Hoe geschiedde de taxatie in uwe gemeente? Had die plaats volgens de waarde, die het dier had op het oogenblik dat het werd onteigend, ofwel naar de waarde, die liet had toen liet gezond was? A. In 1871 en 72 geschiedde de taxatie volgens de waarde van gezond vee. 1166. V. Hebt gij ook eenige moeite gehad met de restitutie van Rijkswege van het geld dat als schadeloosstelling werd uitbetaald? Vond u de administratie wat om-slagtig? A. De administratie was eenigzins omslagtig, ofschoon er niet veel moeite aan verbonden was. Op het geld moest evenwel wat lang gewacht worden. 1167. f'. Straks gaaft u te kennen dat de merkteeke-nen ongeschikt waren en zoo weinig duidelijk zijn. Kent u een beter middel? A. Ik geloof het wel. Het thans gebruikte merkteeken is onvoldoende. Het geschiedt in den regel door een knip op een der voorbouten of op een der billen. Dat merkteeken, evenals dat met het brandijzer, kan men niet dadelijk weder onkenbaar maken, maar het is tevens niet genoeg zigtbaar voor iedereen. Beter zou dunkt mij zijn een gesloten merkteeken dat om den hals of de hoorns van het beest werd gedaan , zoodanig dat de veehouder het niet willekeurig kan afnemen. |
83
1168. V. Zijn maatregelen te nemen krachtens welke vervoer van verdacht vee kan worden toegelaten, zóó dat het onschadelijk te maken is? A. Als het uitvoerbaar was, zou het eenige middel be-staan in het aanschaffen van bijzondere gesloten wagens, waarin slechts oen paar beesten kunnen vervoerd worden. 1169. V. Gij spreekt daar van wagens. Wordt door de spoorwegmaatschappijen goed acht geslagen op het desinfecteren der veewagens ? A. Dat is mij onbekend. 1170. V. Kent gij in Noordholland veeopzigters V A. Neen. 1171. De lieer Schcpel: Weet gij ook door welke werkzaamheden de lieer Lampe verhinderd werd om dadelijk aan uw telegram gevolg te geven V A. Neen, ik vermoed dat hij niet te huis was. Mijn telegram was van Zaturdag 10 uur en Maandag 11 uur eerst is hij bij het zieke beest geweest. Ik hei) hem niet gesproken, maar ontving een briefkaart van hem waarop hij mij me ledeelde dat het beest niet longziek was, zonder te gewagen van de redenen die hem verhinderd hadden eenler te komen. 1172. V. Moest de heer Lampe, toen hij het zieke beest bezocht had , welligt een grooten omweg maken om bij u te komen ? A. Eenigen omweg wel, maar toch niet veel, en daarom heeft het mij wel gehinderd dat hij zich die moeite niet heeft gegeven. 1173. De VoorxIUer: Gij zijt dikwijls in Friesland geweest en hebt van daar veel vee ingevoerd. Kunt gij ook gissen waarom er in de andere provinciën veel me:gt;r over geklaagd wordt dat het Friesche vee aanstekelijk werkt dan in Xoordholland het geval schijnt te zijn, waar toch zoo veel Friesch vee wordt ingevoerd V A. De reden zou misschien gezocht moeten worden in de verwisseling van vee die op sommige plaatsen veel grooter i.s dan bij ons. Onder Amsterdam bijv. zijn vele boeren verpligt dagelijks zekere hoeveelheid melk te leveren. Zoodra de beesten dus minder gaan geven, moeten zij weg, en daarjoor ontstaat eene voortdurende wisseling van vee. Bij ons te Purmerend nu is ook wel een groote markt, maar die bestaat meer uit vet vee. In 1846 of 1847 heb ik voor een kennis een schip met koeijen gehaald uit Oostenvieruni, Sneek en Leeuwarden. Dat waren schoone beesten. Een kennis van mij kocht zijne koeijen niet in dezelfde streken , omdat de longziekte daar heerschte, en hij vreesde zijn koppel dan moeijelijk te zullen kunnen kwijt raken. Ik zag daarin geen kwaad. Nu is het opmerkelijk dat de koppel dien ik gekocht had, geheel vrij bleef van longziekte, en de andere, in de on-besmt^te streek gekocht, spoedig werd aangetast. 1174. V- Ik neem dit feit aan, want ik weet dat gij een geloofwaardig man zijt. Daar volgt dan evenwel uit dat men uit de besmette streken van Friesland toen kon uitvoeren zonder controle. A. Ja. 1175. F. Is dat nog zoo? A. Dat geloof ik met, vooral wat verdacht vee betreft. Daar zijn bepaalde kringen waarin men geen vee mag koopen of uitvoeren. |
1176. V. Op het oogenblik bestaat er naar alle berigten een streng toezigt op het vervoer van verdacht vee. Gij zegt dat de groote aanvoer van vee, die van tijd tot tijd vooral in het voorjaar in Noordholland plaats heeft en die (luizende stuks vee bedraagt, maar eens in het jaar geschiedt , terwijl er eene gedurige beweging is in den veestapel om te voorzien in de behoeften van de dorpen rondom Amsterdam. die eene zekere hoeveelheid melk moeten leveren. Nu komt het mij voor , dat het hetzelfde is , of ik eens in het jaar duizend koeijen aanvoer aan de Hoornsche markt of .quot;gt;2 weken achtereen 20 stuks aan de Amster-damsche markt. de eerste 1000 om voor ééns in de behoeften van de Hoornsche streken te voorzien en de tweede om wekelijks de melkboeren nabij Amsterdam te helpen; — alleen verdeel ik het tweede geval over een jaar, wat anders in een week gebeurt. Ik heb in beide gevallen te doen met dezelfde controle in Friesland. Daarbij kuut, dat do wekelijksche aanvoer voor die melkboeren te Amsterdam zich beperkt tot den handel van dat soort van vee dat juist óf gekalfd heeft, óf dit nog moet doen, en waarvan dan het getal niet zoo ligt bijeen te krijgen is, ten gevolge waarvan het toezigt over het vervoer gemakkelijk wordt, want men kan ligter uit een kleinen kring uitvoeren , dan hier en daar een enkel stuk vee koopen. Nu zou ik wel eens willen weten hoe het mogelijk is, dat terwijl er in het voorjaar. en in den zomer wanneer ei veel gras is, wekelijks veel vee aangevoerd wordt uit Friesland naar Noordhollahd ten noorden van het IJ , men daar nooit een longziek dier krijgt, terwijl men telkens leest dat te Sloten, of Nieuwer Amstel uit Friesland — waarde contróle zoo sterk is, dat men geen verdacht vee kan vervoeren — de besmetting is overge-bragt. (tij zult moeten toestemmen dat uwe argumenten door mijn becoog wel wat verzwakt worden. A. Dat kan ik niet ontkennen*, maar het blijft raadselachtig. Men heeft verschillende denkbeelden daaromtrent geopperd, maar met juistheid kan ik het niet beoordeelen. 1177. /'. In Noordholland benoorden het IJ hebben wij altijd den maatregel gevolgd, om (bij den een wat beter, bij den ander wat minder goed) het aangetaste vee af te zonderen , aangifte te doen eu het vee af te maken. Daardoor zijn wij in een benijdenswaardigen toestand gekomen. Maar tegenwoordig schijnen wetenschap en ervaring aan te wijzen , dat het beter is den geheelen koppel af te maken. Onderstel nu, dat morgen in uwe gemeente de longziekte uitbrak bij een beest, dat de boer oogenblikkelijk bij u kwam, en dat bij uwe komst het rund reeds onder strenge voorzorgen was afgezonderd: de veearts komt — niet 4 dagen later, maar onmiddellijk — en gij maakt het dier af. Zoudt gij dan ook die andere runderen afinaken ? A. Volstrekt niet. 1178. 1'. Is dat uwe stellige overtuiging? A. Ja; ik zou er sterk tegen wezen. 117!). y. Het is vroeger in Noordholland ook nooit gebeurd. A. Bij uitzondering slechts, in een enkel geval, onder andereu in de gemeente Wognum. 1180. V. Gij zoudt het dus, onder strenge inachtneming van de bepalingen die ik genoemd heb, voldoende oordeelen dat slechts liet aangetaste dier wierd afgemaakt, al ware het uw eigen vee en al wierd er behoorlijke vergoeding gegeven ? A. Ik zou er sterk voor zijn, het verdachte vee te behouden. 1181. V. Maar gij zoudt toch verlangen , dat dat verdachte vee onder controle kwam ? A. Daar zou ik zeer sterk voor zijn. 1182. V. Hoewel gij in den eigenlijken zin geen man van de wetenschap zijt, bezit gij toch vrij wat ervaring; gij zijt dikwijls in de gelegenheid met anderen over de zaak te spreken, en ik weet dat zij in hooge mate uwe belangstelling gaande maakt; maar zoudt gij meenen dat de longziekte altijd door besmetting ontstaat? |
84
A. .Niet altijd; ik geloof dat zij evenzeer toevallig kun komen als door besmetting. Ik keu gevallen dat zij besmettelijk was, maar ook andere waarin ik zou zeggen: zij kan niet besmettelijk wezen. 1183. 1'. Dat is eenè andere vraag, of zij al dan niet besmettelijk is. Maar de vraag is nu: kan de longziekte ontstaan zonder besmetting? Een dier kan longaandoeningen, longontsteking krijgen; zoudt gij niet van oordeel zijn dat uit dergelijke ongesteldheden, ten gevolge van het vochtig klimaat en zoodanige andere oorzaken, de longziekte zou kunnen ontstaan? A. Dat geloof ik niet. Ik beu niet van oordeel dat eene andere ziekte aan de longziekte voorafgaat. 1184. 1'. Is'aar uw oordeel kan dus de ziekte alleen door besmetting verspreid worden? A. Door besmetting of door andere oorzaken. Volgens de geneesheeren kan iemand die dikwijls verkouden is en er geen maatregelen tegen neemt, er eindelijk de tering of andere ziekten van krijgen; maar naar mijne meening kan een beest niet door andere ziekten de longziekte krijgen. 1185. 1'. (gt;ij zoudt dus denken dat de longziekte, als zij niet door hesinettiiig ontstaat, eene oorspronkelijke ziekte is? A. Dat is mijne meening. llBfi. 7'. Hebt gij voorbeelden gekend, dat men niet gissen kon van waar de besmetting kwam? A. Die heb ik gekend. 1187. F. Vrij zeker? A. Ik zou denken ja. 1188. V- Waar? A. In der tijd heb ik in een koppel vee de longziekte gekregen; toen was er in een paar maanden geene ziekte bij ons geweest. Een mijner beesten kreeg de ziekte; ik zonderde het onmiddellijk af en heb toen verder geen ziekte gehad. Na verloop van mis-ehien een li.ilf jaar kwam er weer een geval bij mij voor, maar ik heb de oorzaak daarvan niet kunnen ontdekken. Het was raadselachtig, maar nog raadselachtiger is het, waar de eerste ziekte van daan komt. Dit behoort tot het gebied der deskundigen. 1189. V. Men heeft opgemerkt dat de ziekte in het eene tijdperk heviger woedt dan in liet andere. Hebt gij dit ook ondervonden? J. Ja, en wel zoodra de voeding slapper wordt. In Mei. Junij, Julij en half Augustus — het zou uit de statistiek, die ik echter niet geraadpleegd heb. kunnen blijken — heeft men de minste ziektegevallen. 1100. Men heeft wel eens van anderen gehoord dat de ziekte het ergst is bij het werpen van kalveren. A. Dit is zoo niet. Wel wil een beest, als het aangetast is, ligtelijk zijn kalf afwerpen; dit is bijna regel. Maar dat is een gevolg van de ziekte, niet de oorzaak. 1101. V. Is het waar wat sommigen beweren, dat de edelste en fijnste dieren het meest vatbaar zijn voor de ziekte? A. Neen, maar wel geloof ik dat de ziekte het meest voorkomt onder faniilie-koeijen. Dit is mij door anderen medegedeeld, maar zelf heb ik er geer ondervinding van, omdat ik ongelukkig ben geweest in de fokkerij en dus niet veel koeijen van dezelfde familie heb. |
1192 1quot;. Ik herinner mij een geval, dat bij een landbouwer de helft van een koppel vee gekocht en de andere helft gefokt was en dat al do gelbkten stierven, terwijl de gekochten gezond bleven. Dit versterkt uwe meening ? A. Ja, dat is zoo. 1193. V. Oij zijt, zoo als gij zeidet, ongelukkig geweest in de fokkerij. Daarom hebt gij gedurig nieuw vee moeten aankoopen en hebt gij minder te lijden gehad van de ziekte. A. Ja , maar dat gedurig aankoopen had alleen in bet voorjaar plaats. 1194. V. Hebt gij wel eens nagedacht over de inenting, en hecht gij daaraan ? A. Ja , zorg en oplettendheid bij de keuze van entstof en bij de toepassing daarvan is een volstrekt vereischte, en ik geloof dat, wanneer in dat opzigt niets ontbreekt, het middel in don regel goed werkt. Ik heb daarvan ondervinding opgedaan oU één koppel van mij lelven en bij één koppel van mijn schoonxoon. In 1871 of iets vroeger had ik af en toe ziekte; ik kwam toen in aanraking met den heer Sw.vht, destijds districts-veearts te Alkmaar , en deze beloofde mij, dat hij, zoodra hij goede stof had, mijne beesten zou komen inenten. Dit heeft hij gedaan met het gunstii.-te gevolg. Onmiddellijk ried ik mijn schoonzoon, die iligt bij Amsterdam woont, mede dit middel aan te wenden. Hij deed het, met dezelfde resultaten. Ik heb door den heer Swauï de opmerking hooren maken, dat het zeer moeijelijk is om altijd in het bezit te zijn van goede entstof. Kn als hij die had, dan kon hij ze nog maar gedurende een zekeren tijd goed houden. Ik stel de inenting op hoogen prijs, mits men goede entstof hebbe en de kunstbewerking door een bekwaam deskundige geschiede. 1195. /'. Hadt gij er geen last van dat de beesten hunne pluim verloren ? A. Neen , maar ik heb wel opgemerkt dat de heer Swart bijzonder gelukkig was. Hij verzekerde mij vooruit den góeden uil slag. Hij zeidemij:» Krijgt gij ongemak, stuur dan maar om mij, dan zal ik het verder wel voorkomen.'' 1I9G. I'. Was de werking nog al kras? yj. Betrekkelijk gering. 1197. Gij zult weten dat er voorbeelden van zijn in onze streek, dat de werking zeer hevig was, en dat dan het reinigen met koud putwater zeer dienstig was om de ontsteking tot bedaren te brengen ? A. Neen, dat wist ik niet. 1198. F. Weet gij ook of er runderen gestorven zijn ten gevolge van de inenting ? A. Ik heb iemand gekend te Twisk , wiens koeijen — als ik wel heb, ingeënt door een veearts uit den Anna-Paulow na-polder — vreeselijk daaronder leden. Een van de koeijen, die'de hevigste werking ondervonden hadden, kreeg eenige maanden later toch de longziekte en stierf er aan. Van anderen in diezelfde gemeente hoorde ik overal van de gunstige gevolgen, die daar verkregen waren, waar de heer Swaht ingeënt had. 1199. V. Dus bij het vee, dat door Swart ingeënt werd, verkreeg men volstrekt geen ongunstige resultaten? A. Neen. Ik heb gevraagd of er van de beesten, die hij ingeënt had , later nog longziek geworden waren, en daarvan was niets bekend. 1200. V. Dus , als men goede entstof verkrijgen kan , acht gij de inenting aanbevelenswaard ? A. Ja , dan hecht ik er groote waarde aan. |
85
Daar wordt hoofdzakelijk uw oordeel gevraagd over middelen , dienstig1 om de aangifte en de afzondering in de hand te werken. Kortom om alles te bevorderen wat strekken kan om met nog meer zekerheid op goeden uitslag de longziekte te bestrijden. A. Men zou vooral moeten trachten te bevorderen de algemeene medewerking van de veehouders. Zoolang men die algemeene medewerking niet heeft, zal men, zoo niet geheel, dan toch bijna niet in staat zijn om het doel te bereiken. Als een veehouder niet onmiddellijk bereid is zijn bijstand te verleenen , dan beeft men de magt niet om de ziekte te stuiten. ' 1202. V. Welke middelen moet men gebruiken om den bijstand van de veehouders te winnen V .1. Hoofdzakelijk komt het daarop neder, dat men het aangetaste beest tegen de volle waarde, die het had vóór het ziek werd, aan den veehouder vergoedt. Voorts moet men vooral geen verdacht vee afmaken, en den termijn gedurende welken men geen nieuw vee bij het verdachte mag aankoopen, verkorten. De fabriek toch, om het zoo te noemen, kan zoo lang niet stilstaan. Afmaken schrikt den veehouder af, ook al krijgt bij schadeloosstelling; maar hij ziet er nog veel meer tegen op dat alles zo;) lang moet stilstaan. Zij. die hunne landerijen duur gehuurd of gekocht hebben en dus op zware lasten zitten, kunnen geen twee of drie maanden hun bedrijf staken : dat wordt hun veel te drukkend. De bezwaren tegen het stellen van een korteren termijn kunnen niet zoo groot zijn. Het is waar, de mogelijkli'ld bestaat dat onder het bijgebragte vee , omdat liet in aanraking komt met liet verdachte, later weer de ziekte uitbreekt, maar dat bijgebragte vee bedraagt toch altijd slechts een klein getal, i ln met het stellen van een korteren termijn zou men zeker de medewerking der veehouders bevorderen. 120:5. r. Ik ben het met u eens dat volledige schadevergoeding gunstig zal werken , maar ik geloof niet dat de Uegering, voorgelicht door de wetenschap, er in zal toestemmen om binnen een korten tijd weer nieuw vee te brengen bij den verdachten koppel, omdat hot Kijk dan zelf oorzaak zou zijn dat het nog meer geld tot wering tier ziekte zou moeten bestelen. Verkorting van den termijn zou alleen mogelijk zijn voor het geval de veehouder onder do verpligting kon gebragt worden het ver lachte vee op te stallen, zooab in Friesland plaats beeft. Hij zou dan het aangekochte vee in eeae onbesmette weide moeten brengen. Zonder die beperking zouden de ünanticl ■ nadeeleu v ior het Kijk to groot kunnen worden. A. Dit.ksn ik nog niet geheel toestemmen. Ik wil niet dat men onmiddellijk nieuw vee zal toelaten. Ik spreek alleen van verkorting van den termijn. Hoe vaak gebeurd het ook niet dat in een koppel é;hi beest wordt aangetast en afgemaakt en dat geene nieuwe ziektegevallen zicli ver-toonen. De ziekte is nog een raadsel. Voorzeker het gevaar bestaat dat onder bot nieuwe vee later zich nieuwe gevallen zullen vertoonen , maar zeker is het dat men dan toch minder runderen zal behoeven af te maken dan wanne r men het stelsel volgt van afmaking van alle verdachten. 1204. V Kent gij nog andere middelen om de zaak te bevorderen? Hoe denkt gij bijv. over de oprigting van veefondsen V A. Al het vee in mijne streek is in een onderling veefonds opgenomen. 1205. I. Heeft men te Westwoud een gemeente-veefonds ? A. Men luvft daar het Familiefonds, het Drechterlands-fonds, het Vier Noorderkoggenfonds en ook andere particuliere fondsen. 1206. Werkoii die fondsen weldadig? A. Ja. N0. 35. J. |
1207. F. (leven die fondsen ook schadevergoeding voor ten gevolge van longziekte afgemaakte runderen ? -l. .Meestal niet. In ons fonds hebben wij de bepaling, opgenomen dat, als een beest onteigend wordt en daarvoor wordt vergoeding van het Kijk gegeven, dat, dan uit het fonds geene gelden betaald worden , omdat dan de commissaris belast met het opzigt van de runderen beslist. Uit ons veefon Is wordt geene vergoeding gegeven of het vee moet afgekeurd zijn door den commissaris van het fonds. 1208. J'. Drechterlandsfonds geeft. bij afmaking voor rekening van het Kijk in geval van longziekte, ook eene som bovendien. Ik kan mij daarin evenwel vergissen. In den Beemster heeft men de bepaling opgenomen dat ieder deelhebber verpligt is tot onmiddellijke aangifte en afmaking van een longziek ra-nd; wie zich daaraan niet wil onderwerpen kan geen deelnemer zijn. Ware het niet wenschelijk dergelijke bepaling up te nemen bij alk; onze veefondsen in Noordholland? A. In het algemeen zijn de veehouders niet voor het afmaken, ofschoon die toestand begint te verbeteren. 120;). De heer SSesram: Xaar aanleiding van hetgeen naar uwe meening moet geschieden om meer me iewerking' van de veehouders te verwerven nog eene enkele opmerking, ook om aan te dringen op het groot gewigt der zaak. liet geldt hier het geheel doen verdwijnen der longziekte, en nu is de vraag hoe dat binnen den kortst mogelijken tij l kan plaats hebben. De door u aangegeven wijze zal tot het doel kunnen leiden, maar eerst na langen tijd. Ik meen dat de ziekte weldra zal verdwijnen wanneer de wettelijke voorschriften met kracht worden nageleefd: de geringste vrijheid om daarvan af te wijken zou kunnen leiden tot grove misbruiken, waarvan de veehouders zeiven de slagtollers zouden zijn. A. Dat ben ik geheel met u eens, maar zonder de me lewerking der veehouders zal men het beoogde doel niet bereiken. Wanneer zij niet onmiddellijk aangeven blijft het dier te lang in eene schadelijke omgeving. Het ware zeer doelmatig zoo men meer veeartsen had om spoedig hulp te erlangen. 1210. I. Dat zijn gebreken der tegenwoordige regeling. \ au de door u aangegeven middelen verdient één overweging, namelijk het volledig schadeloosstellen voor de aangetaste eo afgemaakte dieren. De andere middelen echter zouden kunnen leiden tot zeer schadelijke misbruiken en ernstige gevolgen: vooreerst hot niet afmaken van verdacht vet;, en ten andere het vrijheid geven om binnen korten tijd weder aan te vullen het verlies door den dood van het aangetaste vee gele len. WannetT de verdachten niet afgemaakt worden , kan dit wellicht geene kwade gevolgen hebben wanneer zij goed voorzien zijn van een duidelijk merkteeken, zoodat men nergens met die beesten heen kan. Het zou, dunkt mij alléén dan in aanmerking kunnen komen om de verdachten niet dadelijk af te maken, als men zekerheid had dat onmiddellijk na de eerste kenteekenen der ziekte daarvan kennis gegeven werd en de afmaking plaats had. A. Dit zou men krijgen wanneer men de medewerking der boeren had. 1211. Wat is het hoofddoel van al de maatregelen? Om in den kortst mogelijken tijd het voorwerp dat besmetting verspreiden kan, te vernietigen. Ik geloof dat bij krachtige handeling en algemeene medewerking de longziekte al lang gefnuikt ware geweest. A. Ik geloof dat het er veel toe zou hebben bijgedragen. 1212. De heer Sclicpel: Als ik wel heb begrepen. dan beweert de heer Blom in 't kort dit: dat men de longziekte niet kwijt raakt als men geene bepaalde medewerking van de veehouders heeft; dat deze alleen kan verkregen worden bij het onteigenen van de zieke dieren tegen ver- |
86
goeding' vnn dp volle waarde, gepaard met het niet afmaken van verdacht vee. A. Ja. 1213. De heer Wybenga: Uwe opmerkingen bewijzen dat gij in deze zaak belang stelt. Daarom heeft het mij getroffen , dat onder de middelen ter bevordering der algemeene medewerking gij ook dit noemt: dat de veehouder beter gelegenheid moest hebben om het ontbrekende vee spoedig op nieuw in den stal aan te vullen. Gij hebt veel van wetenschappelijke en praktische mannen over de longziekte gehoord. Gij weet dus ook dat de kiem der ziekte drie, vier tot vijf maanden in het dier kan liggen. Zoudt gij, met bet oog daarop, geen bezwaar moeten maken om na korten tijd nieuw vee in den stal te brengen , juist in het belang van den ouden veestapel ? A. Neen , als dit het geval is, en als het steeds doorgaat , is de thans bij de wet gestelde termijn toch nog te kort. 1214. V. Gij hebt dus niets tegen de bepaling dat men zijn koppel na drie of vier weken weder aanvullen kan V A. Neen. Maar ik wil daarom niet zeggen dat dit eene zaak is waardoor men de longziekte zal doen verdwijnen. Zeker zal die bepaling er geen kwaden invloed op hebben. 1215. V. Gij zijt dus op dit punt van eene zeer vaste overtuiging ? A. Ja. 1216. De heer Bcsram: Ik deel het gevoelen van den heer Blom, dat het afmaken op zich zelf zoo groote schade niet is , wél het verbod tot aankoopen. Maar tie wet iaat niet toe dat men binnen kort weder aanvulle. |
A. Dat is zoo. Maar vooral die algemeene afmaking zou ik zoo gaarne weren omdat zoolang die geboden wordt, er geene medewerking van de veehouders te wachten is. 1217. De VoonlUer: Ik heb wel gehoord dat er veel boeren in Noordholland zijn die nu krachtig medewerken om al de Regerings-maatregelen te ondersteunen, maar die, zoodra de algemeene afmaking yau de verdachte koppels werd ingevoerd, zich oogenblikkelijk zouden terug trekken. Is dat zoo? A. Die stelling gaat bepaaldelijk op; men zou in het algemeen tegenwerking krijgen. 1218. De heer dc Jonge: U hebt personen gesprokenr die waren tegen eene algemeene afmaking. Is dat de algemeene zienswijze in de streek waar u woont? A. Dat geloof ik al. 1219. V. Waarin ligt de reden hoofdzakelijk ? A, Omdat elke veehouder er tegen opziet om zich van nieuw vee te voorzien. J. Blom. K. de Jong. Wybenua. Schepel. Begram. de Jonge. |
87
Zitting van Zaturdag 8 September 1877.
Tegenwoordig de heeren;
de Jong (Voorzitter).
Wybkxga.
Schepel.
Beuuam en di: Jonge.
Verhoor van den heer G. J. W. Bcrgluijs. 1220. De VoonKler: Wilt gij de goedheid hebben uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te geven V A. Geurt Jans Willem Bekghuvs, chef van de veeartse-nijkundige dienst in Zeeland en plaatsvervangend districts-veearts. 1221. V. Wat is u omtrent het eerste ontstaan dei-ziekte hier te lande bekend? Waar, wanneer en onder welke omstandigheden heeft zij zich het eerst vertoond? ^1. De longziekte is het eerst ontstaan in Gelderland aan de Prnissiscbe grenzen en heeft zieli van daar tot de andere provinciën uitgebreid. 1222. V. Hebt gij in uwe praktijk met longziekte te doen gehad? J. Ja. Tijdens ik veearts was te Elburg , deed zich die ziekte voor te Zwolle; te Elburg en vooral te Hattum heeft die sterk gewoed in een koppel van 200 beesten. Door de afzondering toe te passen, is de ziekte er echter verdwenen. Men kim zeggen dat het vee daar gt; uitgeziektquot; is. In 1lt;S.)4 werd ik benoemd tot eersten provincialen veearts in Zeeland , en als zoodanig ben ik met de longziekte voortdurend in aanraking geweest. Van 1805 tot 1857 heb ik 18 gevallen van longziekte waargenomen. 122:i. F. Wat zijn uwe denkbeelden omtrent bet aantal en de standplaatsen, zoo van de districts-veeartsen als hunne plaatsvervangers ? A. In den tegenwoordigen stand der ziekte; is liet bestaande getal districts-veeartsen voldoende, vooral met het oog op de plaatsvervangers; zonder de laatste zou het aantal veel te gering zijn. Op dit oogenblik is er in Zeeland geen enkel districtsveearts. -Mcii heeft er een te Barendrecht, maar dit is, met bet oog op Zeeland, al een zeer ongelukkige standplaats. Ik geloof zelfs dat Barendrecht niet aan den spoorweg ligt en dat bet geen telegraaphkantoor heeft, zuodat er tusschen de plaatsen waar de ziekte heerscht en dat dorp geen telegraphische gemeenschap bestaat. Voor een paar dagen heb ik berigt ontvangen dat de longziekte op nieuw in Zeeland, te Philippine, op de Belgische grens is uitgebroken. In mijne hoedanigheid van eersten provincialen veearts, had ik liever daar heen gegaan om met den districts-veearts in overleg te treden over de maatregelen, die zullen moeten genomen worden, om het provinciaal reglement, in het belang van de zaak, zooveel mogelijk toe te passen, en daardoor den in- en uitvoer te beperken naar en uit den kring waar de ziekte heerscht. Het zou mij dus aangenaam geweest zijn, indien ik mij eergisteren naar d» besmette streken had kunnen begeven, maar ik deed dit niet, omdat ik hier voor de commissie moest komen. |
1224. F. Gij zegt, dat Donderdag 11. de ziekte is uitgebroken. Is het berigt daarvan door den burgemeester van Philippine onmiddellijk aan den beer Swart gezonden ? -1. De ziekte is nog wel eenigzins vroeger uitgebroken, maar ik heb daarvan Donderdag eerst berijdt ontvangen. De plaatsvervangende districts-veearts te Hulst, die tevens provinciaal veearts is, heeft in die laatste qualiteit oogen-blikkelijk aan den Commissaris des Konings, Gedeputeerde Staten en aan mij als hoofd van de dienst berigt gegeven en tevens gemeld, dat de burgemeester naar den district s-veearts geschreven had, zoodat deze elk oogenblik verwacht werd. 1225. V. Zoudt gij bet nu niet wenscbelijk hebben geacht, dat gij daar eergister heen waart gegaan om in overleg met den daar wonenden veearts de noodige maatregelen te nemen? A. Ik heb daaraan wel gedacht, maar ik heb dat om de oproeping voor de enquête niet durven doen, en dit te minder omdat de districts-veearts, die de hoofdpersoon is, toch in overleg met den burgemeester de noodige maatregelen moet verordenen , zoodat ik in mijne qualiteit overbodig was, want ik ben plaatsvervanger in een ander district. 1226. IGij verstaat mij verkeerd. Ik hebugevraagd, waarom gij eergisteren niet naar Philippine zijt gegaan en niet met den te Hulst wonenden plaatsvervangenden districts-veearts de noodige maatregelen hebt genomen, waarom gij daar niet dadelijk handelend zijt opgetreden ? Gij hebt gezegd, dat gij dan niet op uwen tijd hier zoudt hebben kunnen zijn. Gij laat daarop volgen, dat handelend optreden uwe bevoegdheid te buiten zou gaan , dat de beer Swart dit moet doen. Maar dan is het eene groote fout, dat men aan de plaatsvervangende districtsveeartsen de bevoegdheid niet toekent om oogenblikkelijk handelend op te treden. J. Wij kunnen dat niet doen , zonder dat de districts-veearts ons daartoe last ^eeft. Buitendien heb ik van hem geen berigt gekregen , jk ben niet de plaatsvervangende districts-veearts voor dat deel van Zeeland. 1227. 1'. Dan is uwe reis naar hier ook niet hinderlijk geweest aan de zaak. Onderstel dat gij als hoofd der provinciale veeartsenijkundige dienst daar gisteren hadt kunnen zijn en de heer Swart ware er niet geweest, wat hadt gij dan gedaan ? A. Ik had niets kunnen doen dan in overleg treden niet den districts-veearts-plaatsver vanger en mijn oordeel zeggen over de te nemen maatregelen. 1228. F. Gij hadt dus niet bundelend kunnen optreden ? A. Neen. 122!). F. Dan hebt gij niet zooveel verzuimd; men mist alleen uwe opinie. A. Het gevolg is er ook van, dat de Gedeputeerde |
88
89
veronderstellen , ilnt ook die koe reeds longziek zal geweest zijn. Het was in een tijd toen de beesten al op stal waren, en de ziekte heeft zich misschien alleen tot dien stal bepaald. 1241. r. Gelooft gij dat die boer zoo dom was als hij zich hield'? „ A. Die boer was niet zoo dom, of hij onderstelde dat het niet goed was. Maar hij steunde eerst op de verklaring van een door het Rijk geadmitteerd, ofschoon dan ook niet geëxamineerd veearts , die hem verzekerd had , dat het geen longziekte was. 1242. V. Hij had toch aangifte kunnen doen ? A. Ja, want volgens de wet moet er geen aangifte gedaan worden van het bestaan der ziekte, maar van verdachte verschijnselen. In zooverre dus had hij aangifte kunnen doen. 1243. V. Hoe kwam hij aan dat eerste geval? A. Dit is niet kunnen geconstateerd worden; de latere gevallen, door mij geconstateerd, heeft hij welligt opgedaan door dieren die ik veronderstel dat vroeger bij hem aan de ziekte hadden geleden. Zeker is het dat altijd in Zeeland de ziekte uitbrak ten gevolge van aanvoer van besmet vee. Onder alle de runderen, die ik in 18 jaren behandelde, was er slechts één waaromtrent men niet kon constateren waardoor de ziekte werd aangebragt. In den zomer, voorafgaande aan de Decembermaand waarin de ziekte bij Heiboeu heerschte, zijn uit Zuidholland op Zuidbeveland runderen ingevoerd. Dat vee werd gebragt op weilanden genaamd de Poel, slechts door kleine slooten van elkander gescheiden. Aan dat ingevoerde vee schrijf ik het overbrengen der besmetting toe. Volgens het provinciaal reglement is het nog eene maand afgezonderd moeten blijven; eerst na eene maand mag vee uit eene andere provincie ingevoerd buiten afzondering worden gelaten. 1244. V. Gij zult toestemmen dat er voor de waarde der constatering, dat het vee gezond is, op die wijze niet veel overblijft. Als dat vee werkelijk uit Zuidholland aangevoerd en verdacht was, vier weken afgezonderd blijft, daarna in eene weide gebragt, een ander rund besmet, en de lieden vrij in en uit die weide loopen, dan zou men toch zeggen dat er meer dieren besmet moesten worden V A. Dat bevreemdt mij ook. 1245. V- Vindt gij nu wel dat de wetenschap ons vooruit brengt, wanneer men de besmetting niet kan aanwijzen en maar constateert dat longziekte aanwezig is? Immers, er is in Zeeland geen geval voorgekomen dan door besmetting. A. De smetstof is vlugtig en niet te grijpen. Al kan men een misdadiger die een moord beging niet vatten is nogtans de moord geschied, en de moordenaar iets stoffelijks. 124(). V- Dat neem ik aan; ik betwijfel ook niet de besmettelijkheid , maar gij zult toestemmen dat wanneer het bij eene zoo roekelooze handelwijze slechts bij één stal blijft, het met die vlugtigheid der stof toch zoo gevaarlijk niet is. Dan moeten er andere oorzaken zijn voor de besmetting. En nu wenschte ik van u te weten of in dit opzigt do wetenschap eenigzins vooruitgegaan is? A. Sedert 1855 hadden wij in Zeeland bijna jaarlijks één ii twee gevallen, maar steeds na aanvoer van vee uit Zuidholland of Bel gie. In 18{)3 is de ziekte opgehouden en in geen 5 jaren deed zich de longziekte voor; ten gevolge van het heerschen der runderpest waren strenge maatregelen genomen tegen bedoelden aanvoer, zoodat in die jaren volstrekt geen vee in Zeeland is gekomen. Van 1870—187'! hebben wij in Zeeland geene longziekte gehad en ik schrijf dit toe aan de goede werking der wet. 1247. ]. Eene slechtere toepassing der wet kan men toch bezwaarlijk noemen dan dat voorbeeld te 'sHeer-Arendskerke, waar de longziekte reeds litn weken lang |
was en men het vleesch straffeloos vervoerde. Ondanks dit alles bleef het bij één geval. A. Ja, maar wanneer van 1870—1876 de wet er niet geweest was, zou er wel meer dergelijk vee naar Zeeland zijn vervoerd; nu was de invoer beperkt. 1248. De heer Bcgram : Indien het liijkstoezigt scherper ware geweest, bad men dan niet eer kunnen ontdekken dat de longziekte te 's Heer-Arendskerke heerschte ? A. De man had vroeger kunnen aangeven en den veearts ontbieden; maar die empiricus heeft niets kunnen ontdekken. Wanneer de boer verpligt was geweest een deskundig veearts te roepen , ware het ook misschien vroeger gebleken; doch nu het eenmaal toegestaan is dat dergelijk soort van menschen als hier het geval is, de praktijk uitoefent, ondervindt men er de bezwaren van. 1249. V. Woont een deskundig Rijks-veearts in zijne buurt ? A. Ja, te Goes en te Heinkenszand, beiden omstreeks een uur van zijne woning gelegen. 1250. V. Zoude die te Heinkenszand geschikt zijn geweest om de ziekte te onderscheiden ? J. Ik mag den man niet beoordeelen ; maar hij bezit zijn diploma als veearts, en dit moet een waarborg zijn voor zijne kunde. 1251. V. Was het vee op den stal te 's Heer-Arendskerke niet in aanraking geweest met vreemde kooplieden ? A. Dat heb ik niet kunnen ontdekken ; bovendien was het niet in mijn district, zoodat ik er niet verder van gehoord heb. 1252. V. Is de longziekte in België ? A. Langs de Belgische grens schijnt zij te heerschen en daaraan schrijft men het uitbreken der ziekte in Philippine toe. De beesten van Hollandsche eigenaren die aan longziekte lijden , hebben over de Belgische grens geweid. 1253. r. Zij zijn gewoon met dat vee naar de Gentsche markt te gaan en komen dus daar met de Belgische runderen in aanraking. Maar van daar komt zeker weinig vee naar de andere Zeeuwsche eilanden? A. Ja, dat is zoo. Er gaat somtijds vee door het eiland W alcheren naar Belgie; het omgekeerde heeft echter niet plaats. 1254. V. Heeft men in Zeeland altijd afgemaakt als men longziekte ontdekte , of heeft men proeven met inenten genomen? A. Neen, er is nooit ingeënt, omdat ik er persoonlijk tegen was. 12.)5. V. Ik heb eens gelezen dat men proeven met inenting in Zeeland had genomen, maar met slechte resultaten. A. Daar weet ik niets van. Dat zal geweest zijn onder mijn ambtsvoorganger. Ik meen wel gehoord te hebben , dat de veearts van Oostburg proeven heeft genomen te St. Anna ter Muiden, maar die moeten zulke slechte gevolgen geluid hebben, dat er niet meer toe is overgegaan. I25(). J. loen er te s Heer-Arendskerke het vee is afgemaakt, heeft men toen behoorlijk gezorgd voor desinfectie ? A. Van de plants gehad hebbende desinfectie weet ik niets. Maar de maatregelen die verder daar genomen zijn , heb ik nooit kunnen goedkeuren. Ik voor mij was altijd schrikkelijk angstvallig om het minste verzuim te begaan. Maar in 's Heer-Arendskerke heeft nun het ver,lachte vee, waaronder drie of vier runderen, die 0( k blijk I adden 23 |
00
gegeven de eerste beginselen van de ziekte met zich om te dragen , afgemaakt in het hijzijn van een groot publiek. En dadelijk na de afmaking is het vleesch zoo warm en lillend verkocht. Jan en alleman is daarbij geweest. 1257. F. Heeft u reden om te denken dat het verhaal dat u daar doet juist en waar aan u is medegedeeld door iemand, die u vertrouwd en waarheidlievend voorkomt V A. Ja. Ik heb gesproken een persoon uit Middelburg, die uit was gegaan om vleesch te koopen. Toen hij hij zijn zwager kwam om zijn paard te stallen voegde deze hem toe: als je komt om vleesch te koopen ga dan naar een ander om je paard te stallen. Zoo bang was men daar. Die persoon heeft mij verteld dat het vleesch daar zoo Warm werd verkocht. Er werd gezegd bijv.: daar heb je je kwart, en dan moest men maar weten waar men er mede heen moest. Een Joodsch slager kocht een paar bossen stroo, waarop hij zijn vleesch wierp, anderen moesten het maar in een /.ak steken. 1258. F. Kon ieder er bij komen en op de werf rond-loopen ? A. Ja. 1259. F. Hoe is het met den afval gegaan ? A. Die is begraven. 1260. F- En de huiden? A. Die moeten gekalkt zijn geworden. 1261. F- En daarna in den handel gebragt? A. Dat denk ik wel. Het afmaken liet ik vroeger, in mijne betrekking van provincialen veearts, altijd een dag vaii te voren verrigten, zonder dat er iemand bij was, behalve de vaste slagers, wier kleeren ik liet ontsmetten voordat zij mogten weggaan. Soms hield ik hunne kleederen teru^-. Dan was liet vleesch den volgenden dag goe l koud, tenvTjl het bloed en andere zaken die de besmetting kunnen overbrengen, in een kuil waren geworpen. Het vleesch kon dan0op het schoone erf verkocht worden, hetgeen te 's Heer-Arendskerke niet geschied is. 1262. I'. Schrijft het provinciaal reglement voor dat er in lang geen vee mag worden ingevoerd na een geval van longziekte ? A. Het provinciaal reglement schrijft voor dat geen vee van buiten in Zeeland mag worden ingevoerd, zonder vooraf gekeurd te zijn. Dit keuren beteekent echter niet veel, daar men niet altijd het begin van de ziekte onderkennen kan , en daarom is er bij bepaald dat liet vee nog eene maand afgezonderd moet blijven, en daarna moet herkeurd worden. Kerst dan mag het bij ander vee gebragt worden. Ik zou wel wenschen dat men het ingevoerde vee langer dan eene maand afgezonderd hield. 1263. V. Is er geene bepaling in het reglement omtrent het brengen van vee op stallen, waar de longziekte geheerscht heelt ? A. In het reglement staat alleen dat binnen een bepaald aantal weken of maanden geene invoer van vee op die stallen mag plaats hebben. 1264. I'. Welke middelen van desinfectie acht gij het meest aanbevelenswaardig t A. Ik kan dit niet zeggen, omdat ik de verschillende methoden, die daaromtrent bestaan, niet beproefd heb. 1265. F. Zijt gij van oordeel dat de longziekte alleen in ons land gebragt is door besmetting? En hoe denkt gij over de vraag, of er voorbeelden zijn, dat de ziekte spontaan ontstaan kan ? |
A. Uit een wetenschappelijk oogpunt zou Ik moeten antwoorden, dat daar, waar de ziekte van generatie op generatie, sedert jaren, bestaat, zij spontaan ontstaan kan ; maar ik voeg er bij dat ik m zulk een hoogst zeldzaam geval, dat zij spontaan ontstaan mogt, tocli dezelfde strenge maatregelen zou wenschen toe te passen, die nu bestaan. 1266. De YoorasKter: Ik ben niet zeer tevreden met uw antwoord ten opzigte van do ontsmetting. Dat geval te 's Heer-Arendskerke bewijst toch dat de longziekte niet zoo besmettelijk is als men algemeen aanneemt. (Jij zult zeggen: de stof is zoo vlugtig, maar hoe is het dan mogelijk , dat de besmetting, bij zoo groote aanraking van menschen en beesten, niet verder is gegaan? Gelooft gij dat longziekte niet zoo besmettelijk is als sommige andere ziekten ? A. Na de veepest is de longziekte de besmettelijkste. Ook mij heeft het verwonderd dat te's Heer-Arendskerke de ziekte zich niet verder heeft verspreid. Dit staat echter vast dat op do hofstede het vee was afgezonderd en dat er geen ander bij geweest is dan de veearts, die dan ook waarschijnlijk de eenige was die do besmetting verder zou hebben kunnen brengen. Dat het buitenom niet meer besmetting heeft gebragt, is misschien hieruit te verklaren, dat het geval zich heeft voorgedaan midden in den winter, toen 't vee op stal stond en daarom met niemand in aanraking kwam dan met de liuisgenooten; terwijl bovendien het vee, slechts als wrdacht afgemaakt, geslagt is op een tijdstip, toen de smetstof nog niet zoo sterk ontwikkeld was en daardoor geene verdere nadeelige gevolgen heeft gehad. Misschien heeft die empiricus weinig praktijk gehad, en zijn er eenige dagen verloopen voor hij bij een anderen patient is geroepen. 1267. De wetenschap leert dat om onbekende redenen , de besmetting op verschillende tijden en plaatsen ook verschillende uitkomsten geeft. Zoo zijn te Abcoude (Utrecht) in 1871, 136 beesten en in 1872, 80 beesten ziek geweest, terwijl er zich later geen geval meer heeft voorgedaan. Waar is nu de smetstof gebleven van die 80 laatste beesten, die leefden in een kring van 3296 runderen ? A. Misschien is dit gunstige resultaat toe te schrijven aan de me lewerking der eigenaren; met deze vermag men alles; zonder haar niets. 1268. V. Zooals gij weet leert de wetenschap dat de longziekte zich in vochtige streken het gemakkelijkst voortplant, omdat het water een van de krachtdadigste middelen is tot overbrenging. En nu is het voorbeeld dat ik aanhaalde, juist ontleend aan een zeer vochtige en moerasachtige streek. Gij spreekt van medewerking der veehouders, maar die kon in dit geval toch de smetstof van die 80 beesten niet te niet doen ? A. Dat is zoo, maar die medewerking kon wel de verspreiding tegengaan. 1209. F- Gij zijt dus van oordeel dat met algemeene en llinke medewerking der veehouders de longziekte binnen korten tijd zou te overwinnen zijn ? A. Dat is mijne vaste overtuiging. 1270. F. Kent gij ook middelen om die medewerking bij de veehouders algemeen op te wekken ? A. Ik geloof dat men eene ruime vergoeding moet geven voor het eerste geval, maar dat men aan den anderen kant eene zeer zware straf moet stellen op het verzuim van aangifte. 1271. V. Vele menschen meenen, dat het volstrekt noodzakelijk is om na het eerste ziektegeval, waarvan aangifte onmiddellijk gedaan en waarop afzondering van het gezonde vee aanstonds gevolgd is, over te gaan tot de geheele afmaking van den koppel. Dit is de reden waarom de boeren niet aangeven , want zij zijn tegen afmaking, zelfs zij, die anders gaarne zouden medewerken. Zoudt gij meenen dat het voldoende zou zijn, om de |
01
longziekte binnen eon betrekkelijk korten tij 1 to beteugelen. indien do boer onmiddellijk afzondenie en aan den districtsveearts of zijn plaatsvervanger, door dadelijke aangifte, de gelegenheid opende om onverwijld handelend op te treden? Derhalve alleen afmaking van de aangetaste dieren en inachtneming van alle voorzorgen: acht gij dat voldoende ? A. Neen , al liet vee moet worden afgemaakt. 1272. V. Maar dan zal men nooit de medewerking van de veehouders verkrijgen , want die zijn bepaald tegen afmaking van het gezonde vee. Men moet kiezen tusschen deze twee: prijs stellen op de medewerking van den veehouder en hem dus ook zooveel mogelijk in zijne billijke eischen tegemoet komen, of zeggen: hij moet zich onderwerpen; wanneer hij het eerste geval aangeeft, krijgt hij schadevergoeding, zijn vee wordt afgemaakt en liem betaald, maar wanneer hij de aangifte verzuimt, moet hem gevangenisstraf worden opgelegd. A. Ik zou de voorkeur aan het laatste geven. 1273. V- Maar dan krijgt men de aangifte niet. A. Dat is zoo. 1274. V. En dan dat voorbeeld te 's Heer-Arendskerke, dat gij aangehaald hebt? A. Daar zijn al de dieren afgemaakt. 1275. V. Maar er zijn velen, die de smetstof gekregen hebben. A. Dat is i.iet gebleken. 127'gt;. V. Gij zegt dat te 's Heer-Arendskerke de smetstof quot;zich niet verder verspreid heeft dan tot den eersten koppel. Maar wanneer zich een ziektegeval voordoet en men onmiddellijk gereed is met afzondering en afmaking van dat beest, is daardoor dan het bewijs geleverd dat de smetstof zich verplaatst heeft op die andere runderen? Zou het dan niet oordeelkundiger geweest zijn om een tweede geval af te wachten? A. Ja, alleen wanneer er een groote veestapel is en het eerste geval oogenblikkelijk aangegeven wordt, zoodat men onderstellen kan, dat de ziekte zich nog niet op den geheelen koppel heeft overgebragt; dan zou ik, altijd des uoods, toestaan dat men een tweede geval afwachtte; en doet zich dit voor, dan terstond handelen. 1277. V. Weet gij andere middelen dan de tegenwoordige tot bestrijding der longziekte? A. Ik weet er geen andere. Ik ben tegen de inenting. 1278. V. Waarom ? A. Uit ondervinding kan ik niet oordeelen, want ik heb nooit ingeënt en ken dus de gevolgen niet, maar theoretisch geloof ik niet dat de inenting zal baten. 1279. V. Er zijn toch nog al wetenschappelijke en praktische mannen, die er vertrouwen in stellen. A. De meerderheid hier en elders is er voor; algemeen beroepen zij zich op de ondervinding, en dus zou ik misschien door de ondervinding ook overgehaald kunnen worden; maar voorloopig kan ik niet zeggen, 'dat ik er voor ben. 1280. J'. Gij hebt 16 of 18 gevallen van longziekte in Zeeland behandeld; is dat systeem van afmaking daar altijd toegepast ? A. In vroegere jaren werd afgemaakt voor rekening van het fonds van landbouw; later is altijd onteigend ten nutte van het algemeen, volgens de wet van 1851. De heer Thohbecke heeft daar veel aanmerkingen op gemaakt; |
doch elke maal heb ik eene verklaring gegeven dat liet noodzakelijk was, en volgens die verklaringen zijn de Gedeputeerde Staten er mede voortgegaan en hebben zij altijd het geld van het Rijk terug ontvangen. 1281. J. Hebt gij ons nog iets mede te deel en? A. Zoover ik weet niet', mijnheer de Voorzitter. Bkrghuys. K. dk Jong. Wybknoa. schepel. Beoiiam. de Jonge. Verhoor van den heer J. P. Treub. 1282. r. Mag ik uw naam, voornamen, beroep en woonplaats weten ? A. Johannes Petrus Treub , burgemeester der gemeente Voorschoten. 1283. f'. Gij hebt eene lijst van vragen ontvangen betrekkelijk de longziekte onder het rundvee. Kunt gij ons ook eenige mededeelingen doen in betrekking tot het ontstaan en de verspreiding van die ziekte, voor zoover gij in uwe omgeving daaromtrent ervaring gehad hebt. -1- De ziekte bestond reeds lang vóór dat ik burgemeester werd. Voorschoten is eene van de eerste gemeenten geweest, waar de ziekte zich in Zuidbolland vertoond heeft, en sedert heerschte zij er nagenoeg onafgebroken. Wij zijn slechts anderhalf jaar van die ziekte bevrijd gebleven, namelijk van October 1875 tot het voorjaar van 1877. In 1871 werden er 40 runderen aangetast, iii 1872 34, in 1873 3, in 1874 1, in 1875 tot 7 October 4; van dien tijd af is de gemeente vrijgebleven van de ziekte tot 27 February van dit jaar, en sedert zijn er 11 beesten afgemaakt, voornameliik op één stal. 1284. I. Kon men met eenigen grond nagaan of de. ziekte telkens van elders werd ingevoerd, of ontstond zij zonder dat het mogelijk was de oorzaak daarvan op te geven ? A. Zij ontstond zonder bekende oorzaak. De gemeente was, met uitzondering van het laatste IV. jaar, voortdurend besmet. 1285. De heer Bcgrani: Uit de mededeelingen der Regering blijkt dat twee malen eene besmetverklaring van de boerderij van Duivenvoorde heeft plaats gehad. Weet gij daarvan eene verklaring te geven ? A. Er is daar iets zonderlings voorgevallen. De eigenaar heeft op den bestemden tijd in Februarij het eerste geval aangegeven. Daarvan werd berigt gezonden aan den districts-veearts, die helaas, betgeen meer gebeurt, vier dagen op zich liet wachten. Toen ik hem daaromtrent eene'opmerking maakte, verklaarde hij geen tijd te heblgt;en gehad eerder te verschijnen. Na het onderzoek gal' hij op dat liet aangetaste beest niet longziek was , en dien ten gevolgd zou de boer rogt gehad hebben het dier naar de markt te vervoeren. Omstreeks veertien dagen later vertoonde zich ean tweede geval op denzelfden stal. Toen verklaarde de dis-tricts-veearts (Int geval en daarom ook het eerste voor longziekte; die beide beesten zijn toen afgemaakt. De verklaring van den districts-veearts omtrent bet eerste geval heeft welligt de besmetting van den geheelen koppel ten gevoht; kunnen hebben. Die handeling was dan ook werkelijk onverantwoordelijk. 1286. F. Heeft, bij het eerste geval, de districts-veearts |
92
liet dier naauwkeurig onderzocht, ook door kloppen en luisteren op de borstdeelen, zoo als tegenwoordig1 gewoonte is? A. Daarop kan ik geen antwoord geven, want bij het onderzoek ben ik niet tegenwoordig geweest. Nadat de boer aangifte had gedaan — en deze deed dit spoedig en zonderde ook het dier dadelijk af — heb ik het beest gezien, en ook mij kwam het voor niet longziek te zijn. 12S7. De Voorzitter: Is, naar uw oordeel, het getal districts-veeartsen en plaatsvervangers voldoende; is hunne standplaats goed bepaald ? A. Ik geloof dat in den winter, wanneer ziektegevallen het meeste voorkomen, de werkzaamheden van den districtsveearts te uitgebreid zijn, en deze wat meer moest opdragen aan zijne plaatsvervangers. Voor Utrecht en Zuidholland is één districts-veearts aangesteld. Zoodanige uitgestrektheid levert voor één persoon te veel drukte op. Iemand kan, met den besten wil, niet overal tegelijk zijn, zoo als dikwijls gevorderd wordt; en toch, hoe spoediger men komt, hoe beter het is. In den laatsten tijd wordt, naar mij toeschijnt, te weinig aan de plaatsvervangers opgedragen. 12W. r. Zijt gij, als burgemeester, verpligt u tot den districts-veearts te wenden ; of zijt gij ook bevoegd n tot den plaatsvervanger te vervoegen'? A. Wij moeten ons wenden tot den districts-veearts, en deze, indien hij zelf niet komen kan, draagt dan het onderzoek aan zijn plaatsvervanger op. 128!). 1'. Ik behoef u niet te vragen , of gij voldoende medewerking verleent, want daarvan bestaan de bewijzen; maar wordt in het algemeen door de burgemeesters wel die medewerking verleend, welke de zaak verdient V A. De burgemeesters zijn soms in eene zeer moenelijke positie. Zij staan tegenover hunne ingezetenen. Ik wil daarom niet zeggen, dat men soms, uit liefde voor de ingezetenen , bij de toepassing der wet niet soms zwak kan zijn. 1290. r. Is de vergoeding voor reis- en verblijfkosten van plaatsvervangend districts-veearts niot te schraal ? A. De plaatsvervanger te Leiden heeft mij wel eens verklaard, dat eene reis naar Voorschoten hem gewoonlijk geldelijk nadeelig is. 1291. J'. Zijt gij wel in de noodzakelijkheid geweest art. 6 der wet van 1871, betrekkelijk het opmaken van proces-verbaal, toe te passen ? A. Éénmaal had dit plaats, ik had namelijk geboord van een vermoedelijk geval van 'longziekte; den eigenaar deed ik herhaaldelijk waarschuwen om aangifte te doen. Toen hij aan die aanmaning niet voldeed, heb ik den veearts uit Leiden ontboden; en nadat het bestaan der ziekte geconstateerd was,proces-verbaal opgemaakt, waarvan vervolging en veroordeeling het gevolg was. 1292. V. Is het u ook bekend of bij u veehouders zich achter hunne onkunde omtrent de kenteekenen der ziekte verschuilen, en om die reden geene aangifte doen ? A. Naar mijne meening geeft de tegenwoordige wet, die voorschrijft aangifte te doen in het geval eene besmettelijke ziekte ontstaat, meer aanleiding tot ontduiking dan de vroegere Fransche wet, waarbij bevolen was van elk ziektegeval kennis te geven. Ik kan mij zeer goed voorstellen , ('at een veehouder twee a drie dagen met het aangeven wacht. 1293. r. Zijn er in het door u bewoond district redenen om te vermoeden, dat vaak opzettelijk ziektegevallen worden verzwegen ? |
A. Ik geloof niet dat dei gelijke baiu-eliiigen in mijne gemeente veel voorvallen, maar geheel vrijpleiten zal ik haar niet. Hoort men van twee of drie ziektegevallen bij een veehouder, waarvan voor het eerst te gelijk aangifte wordt gedaan, dan kan men veilig aannemen dat het eerste geval verzwegen werd. Zelden toch vertoont zich de ziekte bij meer dan één dier te gelijk. 1294. F. Komen zulke gevallen nog voor ? A. Ja. 1295. F. Is dat verzwijgen een gevolg van afkeer bij den boer van eenige wetsbepaling, of wel, is daarbij zijn finantieel belang betrokken ? A. Voor een deel ligt de reden van het verzwijgen in den wettelijken maatregel zeiven; door te moeten aangeven , verliest de veehouder zijne vrijheid om zijn overig vee ter markt te brengen en te verkoopen. Het ware wenschelijk voor het eerste geval de volle waarde uit te keeren; maar dan ook onverbiddelijk streng te zijn bij verzuim van aangifte te doen. Ik geloof dat men aldus beter zou aangeven. 1296. F De wet zegt dat reeds vóór de aangifte onmiddellijk afzondering moet plaats hebben als zich ver-schijnselen van longziekte vertoonen ; meent gij , aangenomen den goeden wil bij de veehouders oin daartoe mede te werken, dat al de boerderijen eene geschikte gelegenheid tot afzondering aanbieden? A. In het algemeen in mijne gemeente is dit wel het geval. 1297. F. De wet schrijft voor, dat de districts-veearts of de plaatsvervanger bij aangifte onverwijld moet overkomen tot het instellen van een onderzoek. Bestaat omtrent het niet-vervullen van dien regel bij u reden tot klagen ? /1. Vroeger wel; maar ten gevolge van het gebeurde bij Duivenvoorde, werd ik bij den Minister van Binnen-landsche Zaken geroepen, en heeft daarna vermoedelijk een ernstig onderhoud met den districts veearts plaats gehad. Thans komt deze op behoorlijken tijd na oproeping, maar vroeger liet hij wel eens twee of soms drie dagen op zich wachten. 1298. F. Wordt, ten opzigte van het afmaken, de noodige zorg genomen? ^1. Ja. 1299. F. Ook wat de ontsmetting van huiden, stal als anderzins, betreft? A. Ja. Ik geloof echter dat een bron tot verspreiding der longziekte ook te vinden is in hetzelfde euvel, dat in der tijd zich bij de veepest voordeed; namelijk de verkoop van het vleesch dier zieke dieren. De koopers van zulk vleesch zijn als het ware speurhonden; want twee of drie dagen vóór een ziektegeval bekend wordt, vertoonen dezen zich soms al. Voor mij zijn zij als het ware de barometer, want zoodra zij verschijnen, volgt doorgaans de ziekte. Dat volk loopt bij het zieke dier, heeft belang bij de verspreiding der ziekte, want hoe meer runderen ziek worden, hoe meer hun dat tot voordeel strekt, en de boer laat hen toe in den stal. Het zou eene kleine schade voor den Staat zijn , indien men de zieke dieren met huid en haar begroef, hetgeen ecliter voor het land, bij het bedwingen der ziekte, tot voordeel zou wezen. 1300. F. Clij zijt dus van oordeel dat, ofschoon het niet bewezen is, en zelfs wetenschappelijk verdedigd wordt dat het vleesch van longzieke runderen op zich zelf, onder het in acht nemen van de noodige voorzorgen, de besmetting niet overbrengt, hetgeen met den openbaren verkoop gepaard gaat, zoo gevaarlijk is, dat liet daarom wenschelijk zoude wezen het geheele dier te begraven ? |
93
-4. Mij komt ook het vleesch niet besmet voor , maar om hetgeen bij den verkoop g-epannl ^nat, zou ik het Ingraven van het g-eheele dier vvenschelijk aeliten. 1301. I. Wordt op de afzondering, onteigening en afmaking behoorlijk toezigt gehouden V A. Dat toezigt is opgedragen aan den veldwachter, die, naar ik meen zijn pligt behoorlijk betracht. In het algemeen gelooft de boer niet aan de besmetting, maar aan liet noodlot. Men kan dus niet voorzigtig genoeg zijn door te beletten dat de boerenknechten, die het zieke of verdachte vee oppassen , bij de andere runderen iomen. 1302. F. Meent gij dat er ook in Zuidholland streken zijn, waar aangifte van ziektegevallen verzwegen en maatregelen tot beteugeling veronachtzaamd worden ten gevolge van godsdienstige overtuiging die bij sommigen omtrent de ziekte heerscht ? A. Ik geloof het wel. 1303. F. Üe wet schrijft voor, verdacht vee van een merkteeken te voorzien. Is dat merkteeken, gelijk het nu gegeven wordt, voldoende ? A. Dat hangt eenigzins af van het saizoen waarin dat geschiedt; in het voorjaar verdwijnt het spoedig bij het verharen, maar in de overige deelen van het jaar is het voldoende. 1304. Welk teeken zoudt gij beter achten te geven ? A. Een merk door branding op den hoef, niet op de hoorns: die gaan soms verloren. 1305. F. Wordt er bij u weder spoedig vee aangevoerd in tlie stallen , waar de longziekte go heerscht heeft ? A. Ik geloof dat te dien aanzien de bepalingen van de wet behoorlijk worden in acht genomen. 130(5. F. In uwe gemeenten zijn nog al vetweiderijen. Hebt gij ook opgemerkt dat daarbij met verdacht vet vee soms geleefd wordt op eene wijze die de verspreiding der ziekte in de hand werkt V A. Mij is nooit aangifte gedaan van eenig stuk vee uit eene vetweiderij. Maar dit komt mij verklaarbaar voor. Wanneer een vetweider een beest bezit dat eenigzins ongesteld is, zet hij het gewoonlijk dadelijk van de hand , omdat het behouden van dergelijk rund te veel gevaar zou opleveren. Ik heb wel eens ondersteld dat er longziekte was , maar het nooit kunnen ontdekken. 1307. F. Zoudt gij meenen dat het geven van eene volledige schadevergoeding op het doen van onmiddellijke aangifte gunstig zou werken? A. Dat geloof ik wel. 1308. F Welk nut en welke waarde leveren , naar uw oordeel, de veeopzigters op V A. Ik geloof dat het nut, dat zij aanbrengen, zeer gering is. In Voorschoten is zulk een veeopzigter gevestigd: ik kan niet anders zeggen dan dat hij een zeer geschikt man is. Maar die menschen begrijpen hunne positie niet goed. Tot twee malen toe is de bedoelde persoon bij mij gekomen om voor een boer aangifte te doen. Toen ik hem opmerkte dat dit het werk was van den boer, en hij proces-ver baal had moeten opmaken, antwoordde hij dat wel wat hard te vinden. Bij beide gevallen is gelukkig gebleken, toen de veearts kwam, dat de dieren geen longziekte onder de leden hadden. Men kan intusschen nagaan dat zoodanige handelingen verkeerd werken; want de boer wacht dan met de aangifte t'jt de veeopzigter komt. Het tegendeel moet juist plaats hebben. De opzigter moet, als hij ziek vee vindt, dadelijk proces-verbaal opmaken. Zooals het nu gaat, |
zou ik denken dat het aan veeopzigters besteede geld, om zoo te zeggen, als in het water geworpen te beschouwen is. 1309. I. Hebben die veeopzigters eene lijst waarop zij behoorlijk aanteekening houden van het vee dat in het bezit der boeren is? A. Neen; alleen zoodra een koppel verdacht is, wordt daarbij gesteld een afzonderlijke opzigter, die een lijst van het aanwezige vee bijhoudt. Den opzigter, belast met het toezigt van gezond vee, heb ik wel gezegd dat hij aanteekening der dieren moet houden, maar dit wordt niet nageleefd. 1310. F. Weet gij ook of de ontsmetting, niet alleen van stallen en gebouwen, maar ook van de middelen van vervoer, zooals spoorwegwagons enz., behoorlijk plaats heeft. ^1- Ik geloof dat de stallen en gebouwen terstond behoorlijk ontsmet worden. Wat de spoorwagens aangaat, zoo vernam ik op eene vergadering van de afdeeling der maatschappij van landbouw, naar aanleiding van mijne mede-deeling dat ik iiier moest verschijnen en mij daarom imn-bevolen hield bijzonderheden omtrent de longziekte tever-nemen, onder anderen, dat voor het longzieke vee, dat van Schiedam wel eens naar den Haag vervoerd wordt geene afzonderlijke wagens gebruikt worden , en dat daarin dan ook later ander vee vervoerd wordt. 1311. I. Het schijnt dat het zoogenaamde spoeling district , Schiedam eu omstreken, de bron en het brandpunt van besmetting is, en dat er bepalingen zijn die dit eenigzins in de hand werken. Nu was ik tot dusverre van meening, dat het spoel ing vee, voor zoover het in het oog van den eigenaar verdacht was, niet bestemd was voor uitvoer, maar bestemd werd om geslagt te worden. Daarin schijnt men nu voorzien te hebben door liet oprigten van slagtplaatsen in Overschie, Vlaardingerambacht enz. Volgens uwe opgave echter zou het aangetaste longzieke vette vee naar den Haag vervoerd worden met spoorwagens, waarin misschien den volgenden dag gezonde runderen geplaatst worden. Is u dit medegedeeld door een geloofwaardig persoon ? A. Men zegt dit in het algemeen van ja. 1312. F. Ik deed deze vraag om het feit behoorlijk te kunnen constateren. Het is een groot gebrek, waaromtrent de Regering middelen zou kunnen aanwenden, om dit te verhelpen. A. De persoon die mij het feit mededeelde houd ik voor geloofwaardig; maar ik durf niet bepaald voor zijne woorden in te staan. 1313. De heer Begram; Herinnert gij u bij toeval den datum waarop gij den districts-veearts kennis gaaft van het ontstaan van de longziekte bij Duivbnvoordk ? Den 12den Maart toch verklaarde de districts-veearts, volgens ontvangen mededeeling, dat de longziekte aldaar is ü-econ-stateerd. A. Waarschijnlijk 27 Februarij. 1314. F. Hebt gij het geval per brief of per telegram medegedeeld ? A. Per brief. 1315. F. En toen is de districts-veearts ongeveer vier dagen weggebleven ? A. Ja, ik meen dat ik op Dingsdag de mededeeling deed , en dat den volgenden Zaturdag de districts-veearts aankwam. 1316. De heer Sehcpcl : (rij hebt ons medegedeeld, dat de boeren veelal niet aan besmetting gelooven. Zou dit voortspruiten uit godsdienstige meening, of weet gij andere redenen, waardoor dit te verklaren is? |
24
A. Ik geloof dat die handelwijze ook veelal voortspruit uit gebrek aan kennis en ontwikkeling. De veehouders gelooven daarom ook niet aan besmetting, wanneer zij ontwaren, dat een beest dat naast een zieke hee't gestaan vrij blijft, maar een dat verder afstond besmet wordt. In dat geval zeggen zij: ziet gij wel dat de ziekte niet overerft, anders zou de naastaanstaande aangetast zijn geworden. Zij handelen alzoo uit bekrompenheid van opvatting. 1317. r. Bestaat er ook een zeker geregeld verloop bij de ziekte op de stallen in dezen zin , dat de digtst bijstaande beesten het eerst aangetast worden? A. Neen, dat verloop is ongelijk. Nu eens wordt het digtstbijstaande, dan weder het verst afstaande heest aangetast. Redenen zijn daarvoor niet op te geven. 1318. F. Heeft zich het geval wel voorgedaan, dat eerst later een beest werd aangetast dat het digtst bij het eerst besmette bad gestaan V A. Ja, dat is wel gebeurd. 1319. De heer Wylicnga: Zijn er te Voorschoten ook gansche koppels afgemaakt ? A. Neen. Voor dien koppel bij Duivenvoorde was ge-heele afmaking gelast, maar ten gevolge van een abuis in de opgave omtrent 7 beesten, die er meer waren met hist om te worden afgemaakt, kon die afmaking niet plaats hebben. 1320. F. Is toen de geheele koppel waarvoor aanvankelijk last tot afmaking was gegeven, in leven gebleven ? A. Ja, de lastgeving is daarop ingetrokken. 1321. F. Doet zich in uwe gemeente wel eens het geval voor, dat de veehouders uit eigenbelang gedreven , zelf afmaking verzoeken ? A. Duivenvoorde was er in 't eerst zeer tegen; maar later heeft hij verklaard dat het hem speet dat de afmaking, niet had plaats gehad. In 't algemeen is de taxatie ook hoog. 1322. De heer dc «Vongc: Heeft de bij art. 28 der wet van 1870 voorgeschreven regeling van de uitbetaling der schadevergoeding voor onteigend vee tot overwegende administrative, comptabele of andere bezwaren aanleiding gegeven. Zoo ja, in welk opzigt? A. Bij mij in de gemeente niet. Bij de afmaking vraag ik een crediet aan bij den Commissaris des Konings, waarop mij de gelden worden verstrekt; later geschiedt daarvan verantwoording aan de Rekenkamer. Slechts éénmaal heb ik stukken terugontvangen met kleine onbeduidende aanmerkingen. 1323. De heer Begram: Uit den overgelegden staat blijkt dat bij Duivenvoorde de geheele koppel is ingeënt zoodra de longziekte was geconstateerd. Is dat zoo ? A. Ja, maar gij moet daarbij in aanmerking nemen dat er toen reeds omstreeks drie weken lang een ziek dier had gestaan. De heer Begram Verder blijkt dat bij Duivenvoorde tot den Isten .Mei achtereenvolgens nog 7 beesten aangetast en afgemaakt zijn. l;i2'i. De Toorsr.lUer: Bij punt 39 wordt de opmerking gemaakt dat de Regering nog al veranderlijk is in het voorschrijven van maatregelen. Nu eens beveelt zij afmaking van den geheelen kopjiel, dan weer inenting. Weet gij welke reden aanleiding heeft gegeven dat men zoovele verschillende maatregelen toepast? A. Ik heb ondersteld dat de groote kosten aan het af-maken van een geheelen koppel verbonddi, de Regering daarvan somtijds terughielden. Ken ande. e reden is mij niet lekend. |
1325. F. Kunt gij ook eene reden aan de hand doen waarom de longziekte op de eene plaats zooveel sterker en langduriger woedt dan op de andere? Uit de statistiek blijkt, dat in sommige gemeenten de longziekte altijd blijft, terwijl in andere streken de maatregelen met veel gunstiger gevolg worden toegepast. A. Ik schrijf dit verschijnsel hieraan toe dat in sommige gemeenten de besmetting voortdurend bestaat; daar heeft men bijna onafgebroken de longziekte. Het komt mij voor, dat, zooals ik straks gezegd heb, de besmetting sterk verspreid wordt door het verkoopen van afgemaakt ziek vee. Men moet er zich over verbazen, dat de boeren zoo onvoor-zigtig zijn om de zoogenaamde krengenslagers op de verschillende stallen te laten rondloopen, en dat die menschen niet wijzer handelen. 1326. F. Er wordt ook beweerd, dat de longziekte gevoed wordt, ten gevolge van vee-aankoop van elders. Hebt gij ook in uwe gemeente ontdekt, of in het voorjaar , wanneer het vee ter markt wordt gebragt en men de koppels door aankoop van vee uit Friesland op de Leidsche markt bijv. weder aanvult, men meer last heeft van de longziekte, dan wanneer de veestapel in stationairen toestand is? A. Ja, de boeren zeggen , dat het nieuw aangekochte vee het eerst vatbaar is. In de omstreken van mijne woonplaats wordt het meest Groningsch vee aangevoerd ; dat nieuw aangekochte Groningsche vee wordt in den regel ook het eerst aangetast. 1327. F. Gij zegt, dat in uwe streken Groningsch vee wordt aangevoerd en dat volgens uwe ervaring zich dezelfde verschijnselen daarbij voordoen als bij den aanvoer van Friesch vee. Heeft uwe ervaring u ook geleerd, dat de aanvoer van nieuw vee niet altijd de besmetting regt-streeks aanbrengt, maar dat die dieren het eerst aangetast worden door de heerschende besmetting ? A. Ja, dat is mijne meening. De boeren zeggen algemeen , dat de nieuw aangekochte beesten het meest vatbaar zijn voor besmetting. 1328. F. Zijn u geen voorbeelden bekend van gevallen , waarbij men de oorzaak van de ziekte niet kon opsporen en men dus moest denken aan spoaluan ontstaan ? A. Ja, dat zou men wel zeggen; maar als men nagaat , dat bijv. bij iemand, wiens vee dit jaar door longziekte werd aangetast, men de oorzaak niet heeft kunnen opsporen, hoort men soms, na verloop van een of twee jaar, dat er wel een oorzaak van besmetting is geweest. Eerst wordt het stilgehouden, dat men onvoorzigtig is geweest , door bij een familielid of een vriend , waar longziekte heerschte, op stal te gaan. Ik ben de leer toegedaan der besmetting, hoewel men den loop, dien zij heeft genomen , niet altijd kan nagaan. Ik geloof niet, dat de ziekte een spontaan karakter heeft. 1329. F. Het aangekochte vee, zegt gij, is het eerst vatbaar voor de besmetting der longziekte; die ervaring heeft men ook elders opgedaan. De meeste gevallen doen zicli dan ook voor, kort na den grooten aanvoer in het voorjaar. Kunnen echter ook andere oorzaken van invloed zijn op het verspreiden der ziekte, als: de mindere geschiktheid der stallen, de weersgesteldheid; of blijft de ziekte in streken, zoo als men die in Zuidholland aantreft, waar de grond vochtiger en drassiger of in die, waar het water zoeter is — zoo als in de Rijnstreken -- niet langer hangen dan elders? Wat weet gij daarvan? A. Mijne gemeente bestaat uit verschillende deelen, zandgrond, kleigrond, veenachtige gedeelten. Maar ik kan niet denken, dat de grond aanleiding tot de ziekte zou geven. De wijze van opstalling geloof ik dat in het algemeen niet goed is voor de gezondheid der dieren ; sommige stallen zijn veel te bedompt en te warm ; ik geloof dus fiat de dieren er longontsteking van kum:en krijgen: maar ik kan niet aannemen, dat er longziekte door zou ontstaan. |
95
1330. V. Gij hebt straks van de inenting gesproken. Wat denkt gij daarvan ? A. Ik geloof dat zij een even goed voorbehoedmiddel tegen de longziekte is, als de vaccine tegen de pokken. Maar men moet wel bedenken, dat als de inenting geschiedt in een koppel waarin reeds 1 of 2 ziektegevallen zijn, de besmetting reeds kan hebben plaats gehad en liet clan kan voorkomen , dat de inenting minder gunstige uitwerking heeft. Twee jaar geleden is bij vier boeren in mijne gemeente de longziekte ontstaan in groote koppels, gezamenlijk ongeveer 100 beesten. Ik was zeker, dat zij allen onmiddellijk aangifte hadden gedaan. Die koppels zijn ingeënt en slechts onder één koppel is een tweede geval voorgekomen. Een tweede voorbeeld was bij eene boerin , die 7 of 8 beesten verloren had; zij had er 12 die vóór twee jaren waren ingeënt, en die zijn alle van de longziekte bevrijd gebleven; volstrekt geen verschijnsel van ziekte heeft zich bij die 12 dieren voorgedaan. Daarom laten enkele van hare geburen geregeld voor hunne eigen rekening inenten. 1331. V. Dat is een sterk sprekend voorbeeld. Wie belast zich met de inenting ? A. Het meest de heer Stkioerwald te Leiden. 1332. V. Hebt gij wel eens gehoord , dat er onderscheid bestaat door wien de kunstbewerking verrigt wordt V A. De heer Steioerwald is in het algemeen zeer gelukkig en slechts een enkel geval heeft een doodelijken afloop gehad, terwijl een empiricus die in mijne gemeente wel eens komt inenten, in het algemeen zeer ongelukkig is en verscheidene gevallen met doodelijken afloop heeft gehad; maar, naar ik hoor, doet hij de inenting op eene ruwe wijze. 1333. r. Xanr uwe meening zou dus de inenting, als zij door eene bekwame hand geschiedt en men voor de bruikbaarheid der stof zorgt, een zeer weldadig middel zijn om de longziekte te beteugelen ? A. Ja, maar men moet bij de inenting het saizoen in aanmerking nemen. De heer Stkigehwai.d heeft mij gezegd , dat hij het in den zomer bij beet weder ongaarne doet en er alleen op last toe overgaat, maar dat hij er kwade gevolgen van heeft gezien. Het tegenwoordige saizoen en het vroege voorjaar acht hij het meest gewenschte tijdstip. • 1334. V. En dan kent gij er eene zeer nuttige strekking aan toe? A. Ja. 1335. V. Met opzigt tot het ligchaamsdeel, waarop de kunstbewerking geschiedt, hebt gij waarschijnlijk geen opmerking te maken ? Of weet ge een beter, dan tot dusverre gebruikelijk was ? A. Neen. 1330. De heer Bograni: Zijn u voorbeelden bekend dat de ziekte op den stal gekomen is, ten gevolge van de inenting ? A. Zoodanige voorbeelden zijn mij niet bekend. 1337. V. Er zijn er, die het wenschelijk zoudenachten dat de Staat zicli onttrok aan de zorg voor de beteugeling der longziekte. Die meening zult gij niet deelen ? A. Neen , zeker niet. 1338. De Toorzlftcr; Zoudt gij ook nog middelen kunnen aanwijzen, die strekken kunnen om de uitroeijing van de ziekte te bevorderen , behalve volledige schadeloosstelling voor de aangetaste en afgemaakte runderen en strenge handhaving der wettelijke Ijcpulingen ? |
A. Ik ben geen voorstander van het afmaken van den geheelen koppel. Ik geloof dat het onmiddellijk dooden van de eerst aangetaste dieren voldoende is. 1339. I. \ olgens uw oordeel zou dus, wanneer de boer medewerkt door dadelijke afzondering en spoedige aangifte , zoodat de districts-veearts oogenblikkehjk tus-schenbeiden komen en al de wettelijke voorschriften toepassen kan, volgens uw oordeel, zeg ik , zou men het dan gerust kunnen laten bij de afmaking van het eerst-aangetaste rund en vervolgens inenting bij gunstig saizoen ? A. Het zal altoos een zekeren tijd moeten duren , want de besmetting is thans in Zuidholland vrij algemeen verspreid ; maar ik twijfel niet aan de overwinning , mits men slechts met spoed handele. 1.140. I. Behoudens dus die enkele gevallen , waarin men overtuigd is dat óf door te late aangifte, óf door andere redenen de besmetting zoo doorgedrongen is in een koppel dat de geheele afmaking noodzakelijk moet geacht worden , zoudt gij van oordeel zijn , dat men met do afmaking van het aangetaste dier alleen de proef zou kunnen nemen'? A. Ik geloof dat men zoodoende de ziekte zou kunnen overwinnen. 1341. r. Zoudt gij denken dat de oprigting van goede veefondsen bevordei •lijk zou kunnen zijn om goede uitkomsten te verkrijgen V A. A óór dat ik in functie was, is er in mijne gemeente een zieke-veefonds opgerigt, dat spoedig in duigen gevallen is, ten gevolge van de vele sterfgevallen. Later zijn er nog andere veefondsen opgerigt, met even slechte resultaten. Ik geloof niet, dat veefondsen zullen medewerken om de longziekte te doen eindigen, maar veeleer zullen zij strekken om haar te doen voortduren , omdat de boeren daardoor eene dubbele schadevergoeding zouden verkrijgen, eene van het Rijk en nog eene uit het fonds. De zorgeloosheid zou er dus door verhoogd kunnen worden. 1342. F. Het is u misschien bekend, dat in Noord-holland verscheidene veefondsen bestaan, die voordeel ig werken. Daarbij heeft men de bepaling opgenomen, dat de boeren verpligt zijn om dadelijk aangifte te doen. De fondsen vullen alsdan de schadevergoeding1, die bet Kijk geeft, aan . en de administratie geschiedt kosteloos. Zoudt gij de oprigting van dergelijke veefondsen niet durven aanbevelen? A. Wel als veiligheidsmaatregel voor den veehouder, even als men zich verzekert tegen brandgevaar; maarniet als middel om de longziekte te weren. 1343. De heer Ilogram ; Ik wensch u nog eene vraag te doen naar aanleiding van eene inededeeling, die door u gedaan is. Is in de vergadering van uwe nfdeeling van de Maatschappij van Landbouw, waar gesproken is over de aangelegenheid die wij thans behandelen, ook gehandeld over het toezigt op de veemprkten. Misschien op die vergadering en zeker elders is er over geklaagd , dat er ziek vee uit Schiedam en omstreken vervoerd wordt naar groote steden om daar geslagt te worden. Hebt gij er ook van gehoord, dat er ziek of verdacht vee naar de markten wordt vervoerd ? /I. Vroeger wel; toen werd er over geklaagd, maar gedurende de twee of drie laatste jaren niet meer; doch ik geloof wel dat het toezigt op de markten veel strenger behoorde te zijn. De districts-veearts die de markt te Leiden moet bezoeken , woont in Haarlem , zoodat het niet mogelijk is , dat die man bij al zijne andere bemoeijingen , een behoorlijk toezigt op de markt houdt. 1344. De heer W ybcnga: Komt de beer Si hichrwai.d niet op de veemarkt ? |
96
A. Deze is, zoo ik ineen , van stadswege belast met het houden van toeziet op het vee dat geslagt wordt, maar met liet toezigt op de veemarkt is hij niet speciaal belast. Als men daarvoor geene gesalarieerde personen gebruikt , maakt men de positie van die menschen zeer moeijelijk, want op de veemarkt zullen zij dan veelal staan tegenover hen door wie zij een bestaan vinden. 1345. De VoorzKter: Meent gij dat dit ook een schadelijken invloed uitoefent op de plaatsvervangende veeartsen , vooral wanneer zij de veeartsenijkundige praktijk uitoefenen, omdat zij door die praktijk in eene afhankelijke positie komen tegenover den boer? A. Ik heb nooit gehoord dat de heer Steiokrwald of een der plaatsvervangende veeartsen een ziektegeval verzwegen heeft. Maar ik kan mij zeer goed voorstellen dat iemand, die , niet geroepen de markt te surveilleren, de markt langs gaande, een verdacht beest ziet, de hand voor de oog-en houdt. Wanneer de man aangifte deed, zou hij in elk geval iets doen waartoe hij niet verpligt is. 1346. I)e heer Wybenga: Ontvangt de heer Stkigbr— wald een salaris uit de stedelijke kas voor het toezigt V A. Ik meen ja, maar zijn toezigt strekt zich enkel uit over het vee dat geslagt wordt, met het oog op de volksgezondheid, maar dient niet om gevallen van longziekte te constateren. 1347. De Voorzitter: Hebt gij ons nog eenige andere mededeeling te doen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. J. P. Thkub. K. de Joxo. wvbexga. Schepel. Beoram. de jonüe. Verhoor van den heer .ï. II. Ebcls. 1348. De Voorzitter: Wilt H'ij zoo goed zijn op te geven uw naam, voornaam, beroep en woonplaats ? A. Jav Kkei.s, landbouwer te Stadspolder, gemeente Beerta. 134!). V. Cl ij hebt eenige vragen ontvangen met betrekking tot de longziekte. Zijt gij bekend met den loop der ziekte in ons land, speciaal in de streek door u bewoond , en met de wijze waarop zij daar is ontstaan? A. In onze gemeente is de longziekte bepaald ingevoerd uit Friesland. Ik kan op grond van eigen ondervinding , in 1871 en 1872 in de gemeente Beerta opgedaan , verklaren dat op alle stallen, waar de ziekte zicli in die jaren heeft vertoond, zij direct uit Friesland is ingevoerd of dat het vee uit die gemeente op de markten met Friesch vee in aanraking is geweest. Ofschoon ik dit voor andere gemeenten niet met die zekerheid kan constateren als voor de gemeente Beerta, zoo geloof ik toch, op grond van mededeelingen van bevoegde personen, te kunnen verklaren dat overal in Groningen de ziekte uit Friesland is overgebragt. 1350. I'. Heerscht op dit oogenblik de ziekte nog in awe gemeente? A. Neen. 1351. V- Sedert wanneer? |
A. Sedert 1873 en sedert 1874 niet in de provincie. 1352. V. Is men na dien tijd opgehouden met het invoeren van Friesch vee? A. Het had niet meer zoo dikwijls plaats als in 1871, maar elk jaar werd liet toch in onze gemeente aangebragt. 1353. Had dit tot dusverre geen nadeelige gevolgen V A. Neen. 1354. V. Zijn de districts-veearts en de plaatsvervangers steeds spoedig te ontbieden, en is hun aantal voldoende? A. Hun aantal is vrij voldoende, onze districts-veearts woont te Groningen en toen de longziekte heerschte woonden de plaatsvervangers te Bellingwolde en te Nieuwolda; men kon steeds te regter tijd hunne hulp bekomen. 1355. V. Beantwoorden zij steeds aan de op hen rustende verpligting? A. Voor zoover ik weet ja. 1356. 1'. Hebt gij klagten vernomen omtrent de te karige bezoldiging der plaatsvervangers ? Gelijk gij weet ontvangen zij alleen vergoeding voor reis-en verblijf kosten. A. Van hen zeiven vernam ik dat hun loon te karig is. 1 gt;57. V. Daardoor wordt zeker hunne ambitie niet opgewekt, zoo niet verflaauwd? A. Ik meen dat zij te karig worden bezoldigd. 1358. V. Zijn u gevallen bekend dat proces-verbaal moest worden opgemaakt wegens het verzwijgen der longziekte ? A. In de laatste jaren deden die gevallen zich niet voor. 135!). 1quot;. Vroeger wel? A. Ik geloof het niet. 1360. F. Kunt gij iets mededeelen omtrent de eerste kenteekenen of verschijnselen van longziekte bij het rundvee? A. In een der gestelde punten wordt gevraagd of die eerste kenteekenen voor een leek gemakkelijk te onderscheiden zijn; zij zijn algemeen bekend en bestaan in een zeer eigenaardigen hoest, minder mestafgang en een eigenaardig trekken met de neusvleugels; om een en ander te onderkennen moet men echter deskundige zijn. 1361. V. Als die kenteekenen eenmaal door den veehouder opgemerkt zijn, kan hij ze in het vervolg toch wel onderkennen? A. Ja. 1362. V. Gij meent alzoo dat een veehouder zich op den duur niet kan verschuilen achter zijne onkunde omtrent die kenteekenen? A Neen, als hij de gegevens beeft, waaruit blijkt dat de ziekte in de nabijheid van zijn vee heerscht, kan hij haar zeer goed onderkennen. 1363. V- Wordt in uwe provincie algemeen hel vee afgezonderd, wanneer zich de eerste kenteekenen van ongesteldheid vertoonen ? A. Dat gebeurt meestal. 1364. V- Geschiedt na die afzondering onmiddellijk de aangifte ? A. Voor zoover mij bekend is, altijd. |
97
1305. V. Hebben de boeren in uwe provincie gemeenlijk goede gelegenheid om bet vee af te zonderen? A. Bij meest alle boerenwoningen is eene goede gelegenheid ; eene wagenschuur of eene soort van koetshuis, verwijderd van den koestal en zeer goed gelegen om het zieke vee af te zonderen. 1366. V. Ging men onmiddellijk over tot afmaken van het aangetaste vee, zoodra de aangifte geschied was, en werden daarbij al de voorgeschreven voorzorgen vervuld? A. Voor zoover mijne ervaring strekt, gebeurde dit direct en werd daarbij aan al de voorschriften uitvoering gegeven. Ook op het verdachte vee werden al de bevolen maatregelen toegepast. 1367. V. Werden de huiden ontsmet ? A. Zij werden ingekalkt en onder toezigt der politie in de looi-kuipen gebragt. 1368. V. Ontsmette men volgens de voorschriften der wet? A. Dat gebeurde altijd. 1369. V. Door wien werd daarbij toezigt gehouden? A. In den regel, zoo mogelijk door den districts-veearts of zijn plaatsvervanger, en anders door de gemeente-politie. 1370. V. Was de taxatie zoodanig, dat men in aanmerking nam de waarde van het dier in den toestand waarin hot zich bevond , of wel gelijk het was in gezonden toestand ? A. Men nam de waarde van het dier in gezonden toestand en betaalde dan de helft van die waarde uit. 1371. V. Hebt gij ook opmerkingen ten opzigte van het uitbetalen der schadevergoeding ? A. Daarvan is mij niets bekend. 1372. V. De wet schrijft voor, dat het verdacht vee van een merkteeken moet voorzien zijn; wat zijn daaromtrent uwe opmerkingen? A. Ik vind dat merkteeken wel wat zwak. Het is mij niet bekend dat er in Groningen misbruik van is gemaakt. Die kenteekenen bestonden alleen in een knip in het haar en zijn dus gemakkelijk onkenbaar te maken. 1373. V. Ten gevolge daarvan was men dus juist in de gelegenheid om verdacht vee uit Friesland in Groningen aan te voeren. Wanneer de longziekte in Groningen ontstaan is, moest dat zeker telkens toegeschreven worden aan den invoer van verdacht vee uit Friesland; het verdachte vee moet dus geen goede kenteekenen gehad hebben, anders zou het vervoer bemoeijelijkt zijn. A. Ik moet doen opmerken dat m 1871 de ziekte in Beerta is aangebragt door drie kalveren, aangevoerd van een stal in den omtrek van Bolsward, waar de ziekte nog niet geconstateerd was door den veearts, maar wel bekend was bij den veehouder. Deze had de kalveren dan ook verkocht om geslagt te worden, maar in plaats van ze te slagten, had de kooper ze ter markt gebragt en weder verkocht. Ik heb de toedragt der zaak persoonlijk te Bolsward onderzocht. 1374. V. Zoudt u meenen dat duidelijker kenteekenen de voorkeur verdienen ? A. Ja, bepaald. 1375. V. Weet u ook iets te zeggen ten opzigte van het vervoer van verdacht vee over de grenzen naar het buitenland en van net buitenland naar het binnenland ? A. Daarvan zijn mij geen feiten bekend. |
1376. V- U woont toch in de onmiddellijke nabijheid van de grenzen ? A. Ja, maar in Oostfriesland is aan dien kant nog geen longziekte geweest. Of die van uit ons land naar Oostfriesland is overgebragt, weet ik niet. 1377. V. Heeft men in den omtrek van uwe woonplaats melkerijen of vetmesterijen ? A. Bij ons alleen melkerijen , niet als bron van bestaan, maar alleen voor huiselijk gebruik op de boerderijen. 1378. V. Woont u niet in de nabijheid van groote boerderijen ? A. Neen. 1379. V. Kunt u daaromtrent niets mededeelen? A. Neen. 1380. V. Zijn er in de provincie Groningen ook vee-opzigters ? A. Op het oogenblik niet, en in de gemeente Beerta zijn zij nooit geweest. 1381. De heer Schepel: Gij hebt straks medegedeeld dat in de gemeente Beerta de ziekte is aangebragt door drie kalveren. Nu meen ik dat zich de ziekte in die gemeente bij verscheidene landbouwers vertoond heeft. Was het na te gaan hoe de ziekte zich in die gemeente verspreid heeft? A. Ik geloof dat de oorzaak van de besmetting op alle stallen was aan te wijzen. In de meeste stallen is de ziekte ontstaan door eene koe, die van de Winschoter markt kwam en in aanraking met de besmette kalveren was geweest. Enkele andere gevallen zijn van uit Friesland tot ons gekomen. 1382. V. Hoe groot waren de stallen in uwe gemeente, waarin de longziekte geheerscht heeft, wat het aantal beesten betreft ? A. Die stallen waren gemiddeld van 14 tot 20 stuks. 1383. V. Als de longziekte bij een dier geconstateerd was, werd het dan afgemaakt; werden de verdachte beesten ook afgemaakt ? A. De verdachte beesten werden in den regel afgezonderd in bijschuurtjes, zooals die op de boeren erven gevonden worden, tot dat de districts-veearts kwam. Constateerde deze de ziekte , dan werd het beest terstond afgemaakt. Was het nog twijfelachtig, dan werd het dier afgezonderd gehouden tot dat de arts stellig verklaarde dat het niet ziek was. 1384. V. Hoeveel dieren werden van die stallen van 14 tot 20 stuks in den regel beter, en hoeveel werden er afgemaakt ? A. Dit is moeijelijk te bepalen. Het getal afgemaakte beesten bedroeg betrekkelijk weinig, omdat niet werd afgemaakt of de ziekte moest kennelijk te ontdekken zijn. Ik geloof dat men kan aannemen , dat in stallen van 20 stuks , gewoonlijk gemiddeld 3 of 4 beesten zijn afgemaakt. Van ééne stal is mij dit persoonlijk bekend. Ër zijn koeijen ziek geweest, waarvan de ziekte niet door den veearts is geconstateerd, en die zijn gebeterd. 1385. V. Heeft men die gebeterde koeijen behouden of onmiddellijk verkocht ? A. Enkelen hebben den geheelen stal verkocht. Anderen hebben de dieren behouden. Ik zelf heb mijne beesten behouden. Ik heb den volgenden winter een dier geslagt, waarvan ik wist dat het, ziek geweest was. Het was aaa 25 |
liet oog- der veeartsen ontsnapt, doch bij de opening' bleek dat de long voor een groot gedeelte versteend was, en dus dat het dier vrij hevig ziek geweest was. 1386. J'. In elk geval is een groot gedeelte van die gebeterde dieren in uwe streek gebleven, hetzij korter of langer tijd. Hebt gij ook opgemerkt of dit oorzaak van nieuwe gevallen geweest is ? A. Dat durf ik niet te zeggen. Later is er één enkel geval voorgekomen, dat men toeschreef aan het in aanraking komen met » gebeterdquot; vee. In den regel echter werd dit lang, soms wel een jaar, geïsoleerd gehouden of in enkele gevallen naar buitenlandsche markten gezonden. Ofschoon het moeijelijk na te wijzen is, geloof ik wel dat de ziekte somtijds door quot;■ebeterde beesten is verspreid. 1387. F. Hoeveel stallen zijn er in 1871 en 1872 in uwe streek aangetast ? A. Dertien. 1388. T'. Dat was in 't laatst van 1871 en in 't begin van 1872. In 1873 heeft zich in uwe streken geen geval meer voorgedaan. Is het waar dat men in 1872 door de ziekte heengekomen is, ten gevolge van afmaking, alleen van de kennelijk zieke dieren ? A. Ja, maar in 1874 hebben zich nog enkele gevallen voorgedaan. 1381). De heer Hegram: Volgens uwe mededeeling hebt gij te Bolsward een locaal onderzoek ingesteld. Hebt gij daarbij ook nalatigheid bespeurd van overheidswege in het toezigt op vervoer van verdacht vee en er niemand over hooren klagen, dat de wet in dit opzigt niet met zorg werd toegepast in Friesland? A. Ik heb daarover wel hooren klagen, maar niet zoo duidelijk geformuleerd en door zoodanig bevoegde personen dat ik daaromtrent verzekeringen durf te doen. D)90. V. Gij kunt dus geen feiten noemen ? A. Neen, ofschoon voor mij de zaak aan geen twijfel onderhevig is , dat er reden tot klagen bestaat. 1391. V. Hoelang duurde het eer de districts-veearts kwam na eene aangifte ? A. Meestal kwam hij nog denzelfden dag , op zijn laatst den volgenden. 1392. F. Gij hebt, in dit opzigt, dus te roemen over spoed en naauwkeurigheid ? 1393. F Gij hebt bijzonderheden verteld omtrent de markt te Winschoten. Was daar toezigt op den aanvoer van gezond en ziek vee? A. Later wel. Maar destijds was de wet pas in werking en dacht niemand bij ons aan longziekte. 1394. F De heer van den Stempel is als districtsveearts in Groningen sedert 1 Januarij 1877, verder als plaatsvervangers de heer Buiskooi, te Nieuwolda van 4 Junij 1871 af, en de heer Wight te Bellingwolde, sedert hetzelfde tijdstip. Wie was de districts-veearts vóór den heer van den Stempel? A. De heer Billhoth, te Groningen. 1395. De Voonltter; Het schijnt mij toe dat het toezigt in Groningen vrij goed geregeld is en dat daar ook bij het grootste deel der veehouders ondersteuning wordt gevonden , die zich beijveren om spoedig aangifte te doen ©n af te zonderen, waardoor zeker de besmetting geweerd wordt. Maar zouden er, naar uw oordeel, andere redenen kunnen zijn waarom men in Groningen in zujk een gelukkigen toestand blijft verkeeren? |
A. Ja. Wanneer ik eene vergelijking maak tusschen Friesland, dat ik beter ken dan Zuidholland en Groningen, dan kom ik tot de conclusie dat er in laatstgenoemde provincie veel minder omzet van vee plaats heeft en er veel minder naar de markt wordt gevoerd. Ook zijn de weiden daar veelal van elkander afgescheiden door bouwland, zoodat het vee van verschillende weiden niet onderling in aanraking komt. Dit zijn redenen dat de besmetting niet overgebragt wordt. Ik moet het verschil ook toeschrijven aan de grootere mate van ontwikkeling der veehouders, die bij ons medewerken om de wet te handhaven en de ziekte te keeren. 139(5. F. Ik wensch even op uw laatste gezegde terug te komen. Gij weet dat er in dit opzigt in Groningen nog al verschil van gevoelen bestaat. Het is bekend, dat een groot gedeelte van den boerenstand in Groningen zeer ontwikkeld is, maar dat ook een ander gedeelte zeer aan het oude gehecht is. Vindt men bij de laatsten dezelfde medewerking ? A. Het is mogelijk dat dit in sommige strek an zoo is, maar de streek waar de ziekte geheerscht heeft wordt meest bewoond door ontwikkelde landbouwers. 1397. F Kent gij ook andere oorzaken, die aanleiding zouden kunnen geven tot mindere verspreiding der ziekte? Heeft het ras van vee daar ook invloed op? ,1. Ik geloof het niet. 1398. F Men heeft wel eens gezegd, dat naar mate het rund meer melk geeft, het ook vatbaarder is voor longziekte, omdat bij dat melkvee de smetstof meer gelegenheid heeft tot ontwikkeling. Het Groningsche vee nu geeft minder melk en is geschikter tot vetvorming. Zou dit geen invloed op de verspreiding der ziekte uitoefenen? A. Het eerste is, geloof ik, juist. Hoe meer melk eene koe geeft, hoe fijner de constitutie van het dier is , en die zwakkere constitutie is meer vatbaar voor ziekten in het algemeen, maar ik geloof niet juist voor longziekte. 1399. F. Uit uwe redenering schijnt te blijken, dat gij van oordeel zijt dat de longziekte in Groningen uitsluitend ontstaan is ten gevolge van besmetting van elders aange-bragt. Hebt gij geen reden om te vermoeden, dat de ziekte een spontaan karakter kan hebben ? A. Volstrekt niet. Ik geloof zeker dat de ziekte, stellig in Groningen, en ook \rij zeker in ons geheele land zich niet spontaan ontwikkeld heeft, maar altijd door besmetting overgebragt wordt. Mijn oordeel grondt zich vooral op het zekere feit, dat dit in Groningen niet geschiedt en nooit is geschied. Het onderscheid tusschen de verschillende streken in ons land is niet zoo groot. Dezelfde oorzaken hebben dezelfde gevolgen. Ik geloof niet dat wanneer de ziekte in Groningen niet spontaan kan ontstaan , het in andere provinciën wel kan geschieden. Mijn oordeel wordt gesteund door meest alle deskundigen. 1400. F. Gij zegt dat wat in Groningen niet geschiedt, in andere provinciën ook niet kan gebeuren. Ik geloof dat uwe redeneering niet kan opgaan. Er zijn wetenschappelijke mannen die meenen, dat, ofschoon de ziekte zich in oiis land niet spontaan ontwikkelt, dit in Zwitserland en andere landen wel geschiedt? A. Als ik mijne meening mag zeggen, dan geloof ik dat de ziekte inheemsch is in de Donau-Vorstendommen. Daar heeft zij zich spontaan ontwikkeld; daar Heeft men meer verschil van grond en klimaat dan tusschen Groningen en Friesland bestaat. In Duitschland zijn de meeste deskundigen van oordeel, dat de ziekte zich dai\r ook niet van zelf ontwikkelt. |
99
140J. V- Gij zoudt dus oordeelen, dat, als het waar mogt zijn dat de longziekte in de Donau-Vorstendom men spontaan ontstond , dit een gevolg was van de gesteldheid van den grond en de mindere zorg voor het vee? A. En van het klimaat. 1402. V. Gij hebt in Groningen zeker den heer Billroth gekend, een zeer wetenschappelijk man; ten minste daar stond hij algemeen voor bekend. Weet gij ook hoe men in 't algemeen in Groningen over de inenting van het vee denkt ? A. De inenting is in Groningen nog niet zooveel geschied , dat er eene bepaalde opinie over bestaat. Zij had slechts op enkele stallen plaats. Maar zoover er eene opinie bestaat, geloof ik wel dat die niet gunstig is. 1403. V. Zoudt gij meenen dat de districts-veeartsen en de districts-veeartsen-plaatsvervangers, die thans in Groningen gevestigd zijn, in 't algemeen niet ongunstig over de inenting denken ? A. Het oordeel van die heeren ken ik niet, wèl dat van den vroegeren districts-veearts; die dacht er vrij gunstig over. 1404. V. Maar wat is dan de oorzaak, dat de veehouders er zoo ongunstig over denken ? A. Dat het meermalen voorkomt, dat de staart opzwelt en verminkt wordt en het dier sterft. In onze gemeente volgde er zoo weinig reactie op de inenting , dat deze geen afdoend middel kan wezen. Ik zelf heb er eene slechte ondervinding van gehad. Ik had twee stallen, waarvan de eene was aangetast, en die is herhaalde malen ingeënt zonder de minste werking. De heer Billroth schreef het daaraan toe, dat de beesten alle besmet waren. Op zijn aanraden ben ik later overgegaan ook een afzonderlijken gezonden stal te laten inenten , maar ook daar reageerde het niet, behalve op één beest, waar de staart van afviel en dat ik voor V* van de waarde heb verkocht. De eerste maal schreef hij de mislukking toe aan de verkeerde stof; de tweede maal werd de stof genomen uit een direct geslagt rund, dat in het tijdperk der ziekte was om zeer geschikte stof te hebben ; maar ook dien keer kwam er geene reactie, behalve bij het eene dier dat ik verloren heb. Mijne ondervinding is dus zeer slecht. 1405. V. Andere voorbehoedmiddelen tegen of geneesmiddelen voor de longziekte zijn u zeker niet bekend ? A. Neen, 1406. De heer dc Jonge: Warende beesten, toen de inenting bij u heeft plaats gehad, op den stal of in de weide ? A. Alle op stal, 1407. V. En was er toch geene reactie? A. Volstrekt niet. 1408. De Voorzitter: Gij zult het wel eens zijn, dat het, om de longziekte te bestrijden, nuttig en zelfs noodzakelijk is het vee af te zonderen, onmiddellijk aangifte te doen en dan de strenge maatregelen te nemen die de wet voorschrijft, misschien zelfs in nog strengeren zin. Maar welke middelen zoudt gij aan de hand kunnen geven om de boeren zoo gunstig voor de zaak te stemmen , dat zij krachtdadig medewerkten om de regeringsmaatregelen te bevorderen ? |
A. Ik zou gaarne zien , dat, in plaats van de helft der waarde van het als ziek afgemaakte vee, % der waarde vergoed wierd. Niets werkt beter dan het eigenbelang, ®n ik geloof dat het een krachtige prikkel zou zijn om dadelijk aangifte te doen en tot de afmaking over te gaan. Dat eigenbelang houdt velen tegen om de aangifte zoo spoedig mogelijk te doen. En het ligt niet alleen aan die kleine schadevergoeding; de veehouders wenschen te voorkomen dat hunne runderen worden afgemaakt. Het is bekend dat op verre na niet de helft van het aangetaste vee aan de longziekte sterft en dus is eene zieke koe ook in liet algemeen genomen meer waard dan de helft van den prijs. Daar komt bij dat eene koe, die van de longziekte hersteld is, meer waarde heeft dan een rund , dat niet ziek geweest is. Het is dus niet billijk, dat slechts de helft wordt vergoed van de waarde , die het beest bad vóór het ziek werd. En uit een oogpunt van billijkheid en ook om de medewerking van de veehouders te bevorderen en hen op te wekken om dadelijk aangifte te doen, zou ik het dus beter achten, indien twee derde van de waarde als schadevergoeding uitgekeerd werd. 1409. V. Als ik het goed begrepen heb, komt uwe redenering hierop neder: dat de thans bepaalde schadevergoeding te gering is. Er zijn er, die zouden wenschen dat bij eerste aangifte zou worden vergoed de volle waarde. Gij zegt twee derde; dat is dus eene quaestie van eenig geld meer of minder. Het eigenbelang der boeren treedt bier dus op den voorgrond. Volgens uwe meening zou bij het eerste geval van longziekte , het aangetaste rund terstond moeten worden afgemaakt en de verdachte runderen afgezonderd, maar gespaard moeten blijven, tot dat zich later een tweede of derde geval voordoet, ten gevolge waarvan de man der wetenschap het noodig zou oordeelen, voor goed met den koppel te breken. Men zou dus als regel moeten aannemen, het eerst aangetaste rund dadelijk af te maken, en de overige verdacht-verklaarden goed af te zonderen en duidelijk te merken , opdat ze niet in den handel zouden komen. Dit zoudt gij voldoende achten om de veehouders te bewegen spoedig aan te geven, en hunne ambitie op te wekken om tot uitvoering der regeringsmaatregelen mede te werken? A. De gevallen kunnen verschillend zijn. Wanneer het geval zich voordeed op eene plaats, waar geen vrees voor besmetting bestond, omdat er zich in een ruimen omtrek geen vee bevindt, dan zou het zoo kunnen gaan. Wanneer echter de ziekte zich vertoont op eene plaats, waar wel vee in de nabijheid is, dan zou ik het beter achten dat de geheele koppel afgemaakt werd tegen vergoeding van de volle waarde. 1410. V. Kent gij andere middelen , die de regeringsmaatregelen zouden in de hand werken ? A. Ik weet niets anders dan strenge handhaving van de voorgeschreven maatregelen. 1411. V. Gij hebt gesproken van een ander merkteeken, bij het vee aan te brengen. Welk zoudt gij het beste vinden ? A. Het branden op de hoorns of op de klaauwen; dat kan niet zoo gemakkelijk onkenbaar worden gemaakt. 1412. V- Zoudt gij van oordeel zijn, dat de oprigting van veefondsen , waarbij het algemeen belang der boeren gebaat wordt, en zij zeiven geld storten moeten , bevorderlijk zou zijn voor het onmiddellijk aangeven en afzonderen , wanneer de bepaling in de reglementen van die fondsen werd opgenomen, dat de volle waarde van bet af te maken rund vergoed zou worden ? A. Ik hecht weinig aan die veefondsen; ik geloof dat alle schade van Rijkswege moet worden vergoed. 1413. V. Zijn er nog andere middelen , die gij tot bestrijding der ziekte noodig oordeelt ? A. Neen, ik zou geen ander middel kunnen aangeven , dan strengere controle dan in den regel plaats grijpt, strenge strafbepalingen, des noods verbeurdverklaring van het vee, wanneer men het in tijden van besmetting vervoert, en daar, waar de ziekte zich localiseert, flink alles afmaken en desinfecteren, al moesten de offers schijnbaar ook wat groot zijn. |
100
1414. De heer Schepel: Gij woont digt bij Oost- 1 het gevaar dat uit Friesland de ziekte in andere provinciën
Friesland en zijt dus wel bekend met de veeprijzen daar. j kan worden overgebragt. Bestaan er thans belemmerende
Weet gij ook of de landbouwers hier te lande veel schade bepalingen voor den vervoer van vee uit Friesland in
ondervinden van het verbod van invoer in Duitschland ? Groningen?
A. Ja. zoolang dat verbod duurt, heeft men over de grenzen steeils hoogere prijzen kuunen bedingen dan ons hier mogelijk was. 1415. F. Was dat verschil aanmerkelijk? A. Den eenen tijd was het verschil grooter dan opeen anderen tijd. Soms bedroeg liet f 25 voor eene koe. 141(5. V. Kunt gij ook zeggen waarom de Pruissische Regering den invoer uit Nederland verboden heeft V A. Hoewel ik daarop geen zeker antwoord kan geven , zou ik meenen dat het was een middel om pressie uit te oefenen op de Nederlandsche Regering, ten einde hier te lande strengere maatregelen te nemen tot uitroeijing der longziekte. 1417. V- Men heeft willen beweren, dat het belang der veefokkers in het noorden van Duitschland daarin eene rol zou spelen. Hoe denkt gij daarvoor? A. Het is waar dat enkele landbouw-corporaties en ook particuliere personen bij request aan de Pruissische Regering verzocht hebben den invoer te verbieden. Maar ik kan niet aannemen, dat naar aanleiding daarvan de Pruissische Regering het verbod zou hebben uitgevaardigd. 1418. De heer Wybenga; Gij hebt gesproken van |
A. Ik geloof liet niet; en zoo ze bestaan, zijn ze zeer onbeduidend. 1419. V. Van verdacht vee is natuurlijk geen sprake, maar wordt op vee dat komt uit onbesmette streken en daarom voor gezond mag worden gehouden, in de grensgemeenten geen toezigt gehouden? A. Juist. 1420. De heer de Jonge: Ik hoorde u zeggen dat de herstelde koeijen meer waarde hebben. Zoudt gij geen bezwaar hebben om eene herstelde koe op uwen stal te plaatsen ? A. Ja, wanneer de herstelling nog slechts van korte dagteekening is, bijvoorbeeld 3 maanden, maar wanneer het tijdsverloop ruimer is, bijvoorbeeld drie vierendeel jaars, dan zou ik geen vrees koesteren. J. H. EDELS. de Jqxo. WVBENOA. Schepel. Beöh\m. de Jonge. |
101
Zitting van Maandag 10 September 1877.
Tegenwoordig de heereu: de Jong {Voorzitter). Wybenga.
Schepel.
Begkam.
de Jonge.
402
A. Van nooit te streng1 te werk te kunnen gaan. De verscherping van de provinciale reglementen heeft goede gevolgen gehad. 1435. F. Dat is in strijd met hetgeen wij straks besproken hebben, want bij matig toezigt hebben wij de ziekte zien afdalen tot een minimum van 15, terwijl bij een verscherpt toezigt en bij meerdere ervaring van de wetenschap de ziekte is toegenomen. A. Dit moet toegeschreven worden aan hetgeen ik straks zeide, dat wanneer de ziekte geheel is uitgewoed en zich later weder vertoont, de meeste vatbaarheid bestaat. 1436. F. Hoe is de tegenwoordige toestand? A. Uitstekend gunstig geloof ik. Er zijn nog een paar brandpunten van besmetting, namelijk Bolsward en omstreken en Baarderadeel; overigens geloof ik dat wij er van af zijn. 1437. F. Heeft men daar de koppels afgemaakt? A. Ten deele slechts. 14374/5. De heer He gram : Het heeft mij eenigzins verbaasd van u te vernemen dat men de wet niet t« streng kan toepassen. Toen de tegenwoordige wet werd ingevoerd , was er slechts één verdachte koppel. Kn na strenge toepassing van de wet hebben wij de longziekte op onrustbarende wijze zien toenemen. Volgens uwe meening zou o]) onbekende wijze de smetstof weder nangebragt zijn. Maar is dit niet juist een gevolg van de slechte toepassing der wet ? A. De wet liet niet toe geheele koppels af te maken. 1438. I'. Ik spreek niet van afmaken, maar van het aanbrengen van de besmetting. De wet heeft maatregelen voorgeschreven en een Kijkstoezigt vastgesteld van dis-tricts-veeartsen en burgemeesters, om te zorgen dat er geene besmetting naar gezonde streken worde overgebragt. Ik vraag dus: denkt u niet dat de wet, wat Friesland betreft, in dit opzigt slecht is toegepast? A. Ja, de wet had strenger kunnen worden toegepast, zoodat geen verdachte koppels in het land hadden kunnen gebragt worden zoo als in 1870—72 geschied is. 1430. V. Dus u erkent, dat de oorzaak van de uitbreiding van de ziekte in Friesland een gevolg is van de niet strenge toepassing van de wet ? A. Dat hangt geheel af van het individueel gevoelen van de veeartsen. De een beschouwt «bijv. eene sloot voldoende als afscheiding om de besmetting tegen te gaan, terwijl ik meen. dat geene afscheiding in de open lucht mogelijk en voldoende is; ik meen, dat besmetting zelfs op grooten afstand plaats heeft. 1440. J'. Een van beide: de voorgeschreven maatregelen waren voldoende of niet. En als zij voldoende waren , werden zij niet goed toegepast ? A. De wet spreekt alleen van afzondering. Nu beschouwt de één afzondering in de weide voldoende, terwijl de andere afzondering wil in eene afgesloten ruimte. Het is dus een individueel verschil van gevoelen. 1441. J'. De fout ligt dus in de toepassing van de wet ? A. In het individueel gevoelen van de districts-veeartsen. 144'2. De Voorzitter; Kaar uwe ervaring ontwikkelt de longziekte zich het gunstigst in de bedompte en warme stallen in Friesland. Nu laat men in Noordholland, wanneer daar een rund door de ziekte is aangetast, de overige verdachte beesten in de weide loopen. Gij zegt, dat het beter is de verdachte runderen in den stal te houden. Maar dan komt dat vee toch in die bedompte wanne stallen, die gij zoo nadeelig acht, en die dus des zomers nog ongunstiger uitwerking op de longziekte moeten hebben dan in den winter? |
A. Dat is zoo; maar ik waag den verdachten koppel er aan om het overige vee te behouden. 1443. V. Ten aanzien van punt 2, vraag 1, wensch ik te weten of naar uw oordeel de districts-veeartsen in de gelegenheid zijn aan hun pligt te beantwoorden, dien zij volgens de wet te vervullen hebben. Ik bedoel daarmede of hun werkkring niet te uitgebreid is, of hun standplaats meer of minder geschikt om aan hunne verplig-tingen te kunnen voldoen? A. Daaromtrent zijn mij geene gebreken bekend. 1444. V. Gij acht het aantal districts-veeartsen dus voldoende ? A. Ja, met de noodige geschikte plaatsvervangers. 1445. De beer ItrKram : Naar aanleiding van de plaatsvervangers wensch ik te vragen, of zij in Friesland regt-streeks door de burgemeesters kunnen geconsulteerd worden, of dat zij daartoe door de districts-veeartsen moeten uitge-noodigd worden ? A. Bij een eerste ziektegeval moeten zij altijd door den districts-veearts worden uitgenoodigd ; bij een tweede geval slechts onder sommige omstandigheden. Voor drie en vier jaren , toen het druk was, gebeurde het zeer dikwijls, dat zij regtstreeks door de burgemeesters werden geconsulteerd ; nu slechts zelden. In den regel belast zich de districts-veearts zelf met de zaak. 144(). De Voorzitter: Vindt gij deze regeling goed ? De districts-veearts Swaut is bijv. gevestigd te Barendrecht. Ontstaat er nu een ernstig ziektegeval bijv. te Philippine in Zeeland, dan moet Swaut daarvoor uit Barendrecht komen, terwijl er te Middelburg een bekwaam man woont, belast met het veeartsenijkundig toezigt in die provincie. Is het nu niet eene fout in de toepassing der wet, dat iemand, die zoo in de nabijheid is, in spoed vereischende gevallen niets mag doen ? Zoo moet' ook de districtsveearts , die te Arnhem woont, naar Zwolle als daar de longziekte uitbreekt. Dit vereischt, dunkt mij, te veel tijd, en kan alleen dienen om de ziekte in de hand te werken. Zoudt gij het nu niet beter oordeelen , als de plaatsvervangers de bevoegdheid hadden ook eerste gevallen te constateren? Deze zijn toch de ergste, en daarmede moet de meeste spoed gemaakt worden? A. De burgemeester heeft het regt om zelfs een gewoon veearts als plaatsvervanger te doen fungeren, indien de districts-veearts niet binnen 24 uren aanwezig is. Ik zie echter in dat tijdperk niet zoo veel bezwaar. De districts-veearts moet toch geacht worden de ziekte liet best te kunnen onderkennen, en daar de wet voorschrijft, dat het verdachte vee dadelijk moet afgezonderd worden, kan het mijns inziens zoo veel nadeel niet, dat zulk een stuk vee een halven dag langer staat. 1447. F. Een halven dag niet, maar is het wel gebeurd dat het 4 dagen duurde eer de districts-veearts kwam? A. Hoe het elders gaat weet ik niet, maar zoo iets gebeurt in Friesland niet. 144N. De heer Begram: De vraag is, of bij u een plaatsvervangend districts-veearts de bevoegdheid heeft om op te treden, zonder door den districts-veearts te zijn gecommitteerd? In Zuid- en Noordholland gaat het in deze volgorde: De burgemeester verwittigt den districts-veearts dat er een ziektegeval moet geconstateerd worden, en deze wijst, bij verhindering, alsdan een plaatsvervanger aan. A. In den strikten zin kan een plaatsvervanger niet optreden, tenzij hij door den districts-veearts wordt gere— quireerd. |
403
1449. De Vooraltters Hebt gij ook reden van beklag over gebrek aan medewerking bij de burgemeesters? A. Neen. 1450. F. Zijn de reis- en verblijfkosten voor de plaatsvervangers voldoende te achten? A. Die zijn onvoldoende en onbillijk geregeld. Er hebben zich gevallen voorgedaan, dat de plaatsvervangers te Sneek, Leeuwarden, Menaldum en Witmarsum, werkzaam moesten zijn op den afstand binnen een uur hunner woonplaats, zonder daarvoor vergoeding te ontvangen. Keu jaar of 3 geleden heb ik, naar aanleiding daarvan, aan den Minister voorgesteld om hun daarvoor bureau- of vacatiegelden toe te kennen. 1451. V. Is daaraan gevolg gegeven? A. Neen. Het antwoord luidde: dat de wet zulks niet toeliet, maar dat aan die heeren eene gratificatie zou geschonken worden , zoodra de longziekte zou uitgeroeid zijn. 14.')2. Tr. Zijt gij dikwerf in de noodzakelijkheid geweest om art. 6 der wet toe te passen en proces-ver haal op te maken tegen te late aangifte of niet-afzondering? A. Niet dikwijls. Te late aangifte is soms moeijelijk te bewijzen, maar ik ben er van overtuigd dat er niet veel misbruik van wordt gemaakt. 1453. r. Naar uw oordeel volgen dus de veehouders in Friesland vrij algemeen het gebod van aangifte en afzondering op? A. Ja. 1454. V. Is er nog al goede gelegenheid om het vee afgezonderd te houden? A. Neen, dat laat zeer veel te wenschen over. 1455. V. Kent gij middelen om daariu verbetering te brengen ? A. Geen andere, dan het zetten van bijgebouwen. 1456. F. Kunt gij eenige mededeelingen doen omtrent de afmaking van vee? Geschiedt dat spoedig en zóó, dat de besmetting er het minst door bevorderd worden kan? Daarbij doel ik niet alleen op het aangetaste, maar ook op het verdachte vee? A. Dat geschiedt zoo spoedig mogelijk. De afmaking van bet verdachte vee moet wel eens een paar dagen worden uitgesteld, als er gebrek aan fondsen is in de gemeentekas. Maar dit is van minder belang. 1457. V. Worden voor de ontsmetting van de huiden de regelen steeds in acht genomen bij de wet voorgeschreven? A. Zoover mij bekend is, ja. Ook de voorschriften daaromtrent bij het provinciaal reglement gegeven worden altijd toegepast. 1458. F. Heeft de ontsmetting der stallen geregeld plaats ? A. Met de meeste zorg. 1459. F. Onder wiens toezigt geschiedt dit? A. Onder toezigt van mij of van een mijner plaatsvervangers. De ontsmetting der huiden geschiedt onder toezigt van de plaatselijke politie. 1460. V. Dus de afmaking van vee, de verkoop van vleesch, het vernietigen der longen, borstingewanden enz., de ontsmetting met petroleum of ongebluschte kalk, geschiedt onder toezigt der gemeente-politie ? A. Zeker. |
1461. F. Gij hebt ook nog al iets te doen met het marktbezoek en liet toezigt op den uitvoer met de beesten. Welke markten moet gij 'sweeks bezoeken? A. Markten behoef ik niet te bezoeken; daarin is van wege de provincie voorzien. De markt te Leeuwarden bezoek ik echter geregeld; voor zoover ik niet op reis ben, bijna altijd. De overige markten bezoek ik, wanneer het in mijne reizen te pas komt. Bij provinciale reglementen is het marktbezoek aan verschillende veeartsen opgedragen, die daarvoor van wege de provincie beloond worden. 1462. V. Wanneer de provincie dit niet deed, zou dan het bezoeken der markten veelal aan de plaatsvervangende districts-veeartsen worden opgedragen, die daarvoor dan eene schrale belooning zouden genieten of hoegenaamd geene? A. Ja, wanneer de afstand minder dan een uur bedraagt, ontvangen zij geene en anders eene geringe belooning. 1463. V. Gij zult dus toestemmen, dat dit een zeer gebrekkige toestand is, en het bezoek van markten van Rijkswege te wenschen overlaat. A. Ja, alle markten te bezoeken is inderdaad onuitvoerbaar voor de districts-veeartsen. 1464. f. Is het u bij een bezoek te Harlingen — dat is immers de eenige plaats, waar gij op den uitvoer moet toezien — wel voorgekomen, dat men van tijd tot tijd trachtte verdacht vee uit te voeren ? A. \ ee , verdacht wegens longziekte, heeft men nooit getracht uit te voeren. 1465. F. Zijn de verdachte dieren goed te onderscheiden ? A. Ja, aan het merkteeken, maar wat sterker is. zij zouden, bij vervoer, onmiddellijk op de lijsten gemist worden. , 1466. F Acht gij het merkteeken voldoende ? A. Neen, maar de registratie is zekerder. 1467. F Zoudt gij geen merkteeken weten aan te geven, dat beter dan het tegenwoordige zou voldoen? A. Ja, branden op de hoornen is zeker beter, maar daartegen zouden de veehouders nog al bezwaar hebben. 1468 F De districts-veeartsen zouden zich dus niet daartegen verklaren ? A. O, neen. 1469. F. Gij hebt dus de overtuiging, dat van longziekte verdacht vee niet te Harlingen wordt uitgevoerd; omdat het toezigt in Friesland zóó uitstekend is, dat uitvoer onmogelijk is. Is dat toezigt opgedragen aan vee-opzigters ? yl. Ja. 1470. F. Op wiens voordragt worden die menschen benoemd ? A. Op voordragt van den districts-veearts. 1471. F Zijn zij beöedigd? A. Altijd. 1472. F. Hebt gij grond om te kunnen verklaren dat zij trouw aan hunne verpligtingen beantwoorden, dat zij niet vatbaar zijn voor |omkooping, dat zij niet van tijd tot tijd zich tevreden stellen met maar eens oppervlakkig in de stallen te kijken, zoodat het toezigt wel iets te wenschen zou overlaten? |
404
A. Van alle opzigters, die ik heb gehad , zijn er slechts drie geweest, die niet aan de eischen voldeden. Van om-kooping is mij nooit iets gebleken , en ik heb die zelfs niet vermoed. Maar een van de drie bleek niet onafhankelijk genoeg van de boeren te zijn, zoodat hij de aangifte niet durfde doen waartoe hij verpligt was. Zoodra ik dat bemerkte , heb ik hem tot ontslag voorgedragen, en dat heeft hij gekregen. De twee anderen waren te traag, en daar is hetzelfde mede gebeurd. Anders zijn de opzigters uitstekend. 1473. V. Het geval, dat gij noemt, betrof zeker eeu boer, die verzuimd had aangifte te doen van een ziektegeval , zonder dat nog longziekte bij hem was geweest ? A. Ja. 1474. V. Er zijn dus zeker voorbeelden in Friesland, dat men met de aangifte te laat kwam? A. Die zijn er, doch betrekkelijk zeer weinige. 1475. De heer Soliepel: Houdt gij u overtuigd, dat uit Friesland nooit ziek vee uitgevoerd wordt, 't geen de oorzaak zou kunnen worden van het ontstaan en de verspreiding der longziekte in andere provinciën? A. Als gij bedoelt verdacht vee , ja dan ben ik er van overtuigd. Maar het is bij den enormen uitvoer van Friesland zeer wel mogelijk, dat vee uitgevoerd wordt hetwelk werkelijk besmet is. Al is het niet van een koppel die verdacht is geweest en waarvan de termijn van verdachtheid is verstreken, dan kan het nog komen van een koppel die in de buurt is. Maar dat het zelden plaats heeft, daarvoor pleit de gunstige toestand in Noordholland en vooral in Groningen, waar toch jaarlijks verscheidene honderden, zoo niet duizenden uit Friesland ingevoerd worden, en men echter sedert drie of vier jaren van de longziekte bevrijd is. 1476. f'. Ik geloof dat gij u in het cijfer van den invoer in Groningen vergist, want de behoefte is daar niet groot en er staat tegenover dat, wanneer de ziekte zich in Groningen voorgedaan heeft, zij uit Friesland overgebragt was, althans zoo als mijne inlichtingen luiden. Maar denkt gij, dat er geene andere oorzaken zijn voor den uitvoer van ziek vee, dan die gij opgegeven hebt ? Zou het wel niet eens met opzet gebeurd zijn, dat iemand. die wist of vreesde dat hij longziekte onder zijn vee had, het maar spoedig verkocht? A. Wat uwe opmerking-betreft, dat do uitvoer raar Groningen niet groot zou zijn, moet ik antwoorden dat die, volgens opgave van den stationschef te Leeuwarden, alleen van daar gemiddeld 50 stuks jier week bedraagt, hetgeen nog al wat beteekent. En dat er in drie of vier jaren geen longziekte in Groningen is geweest, is nog al een sterk sprekend bewijs, dat er uit Friesland geen verdacht vee uitgevoerd wordt. De heer Seliepel: Gij die deskundige zijt en er onderzoek naar gedaan hebt, zult dat natuurlijk met oordeel gedaan hebben, en als gij dan de mededeeling doet, dat er uit Friesland wekelijks 50 runderen naar Groningen gaan, dan wilt gij zeg'gen dat dit vee is, hetwelk verspreid wordt onder den Groningschen veestapel; want als het kalveren zijn , die te Groningen dadelijk geslagt worden, heeft het niet te beteekenen. Maar dan is de toestand geheel anders dan ik mij dien heb voorgesteld. Het is echter mogelijk. 1477. De heer tic Jonge: Wordt het afval van wegens longziekte afgemaakt vee begraven en onbruikbaar gemaakt? A. Ja. 1478. V. Aan welk middel geeft gij de voorkeur: chloorkalk, petroleum of carbol/.uur ? A. Aan petroleum en carbol/.uur. Daardoor wordt het vleesch onbruikbaar zelfs voor dieren. |
1479. V. Wordt het vleesch, dat goed is voor de con-sumtie, dadelijk na de afmaking verkocht ? A. Dat moet, volgens provinciale verordening, minstens 12 uren blijven hangen; daarna wordt het met zout ingewreven en vervolgens verkocht. 1480. V- Op het erf? A. Meestal. Maar soms, als het een enkel beest is, wordt het naar eene of andere herberg of, is het eene stad, naar de vleeschhal vervoerd. 1481. De heer Begram: Welk middel acht gij het meest geschikt tot ontsmetting der stallen? A. Eerst gewone reiniging met koud water, dan naspoeling met carbolzuur houdend water, en vóór het opgedroogd is, chloorberooking. 1482. V. En heeft dit altijd het gewenschte resultaat? A. Ja. Zelfs bij de veepest is mij geen recidive voorgekomen. 1483. V- De Regering heeft aan de Commissie medegedeeld de tabellen, door de veeartsen opgemaakt en ingeleverd. De Commissie heeft de door u verstrekte tabellen nagezien en daarin aanleiding gevonden tot het vragen van eenige inlichtingen. Zoo zij zich niet vergist is de datum, op de tabellen voorkomende, die van den dag, waarop het eerste ziektegeval is geconstateerd. Is dit zoo? A. Ja. 1484. V. De Commissie bepaalt zich, om van vroegere jaren niet te spreken en dus niet te wijdloopig te worden, bij het jaar 1877, toen algemeene afmaking, ook van de verdachte beesten, plaats had. En nu heeft het hare aandacht getrokken, dat er zoovele aangetaste beesten zijn afgemaakt. Bijvoorbeeld op !) Januarij zijn bij Boeusma aangetast 11, afgemaakt 11 aangetaste en 33 verdachte. Op 15 Januarij bij Andkla, 3 aangetast, afgemaakt 3 aangetaste en 12 verdachte; op 1 Februarij bij Hielkema, (i aangetast, afgemaakt lt;) aangetaste en 57 verdachte; op 2 Februarij bij Untema, 13 aangetast, afgemaakt 13 aangetaste en 26 verdachte. Bij de Koos vind ik 13 Maart 6 aangetaste, afgemaakt (i aangetaste en 4(5 verdachte; 2 April bij Bootsma, 10 aangetast, afgemaakt 10 aangetaste en 34 verdachte. Dit heeft op de Commissie den indruk gemaakt, dat de aangiften zeer laat geschieden en dat er daarom zooveel aangetaste beesten zijn geweest die afgemaakt hebben moeten worden. Weet gij soms een anderen uitleg daaraan te geven? A. Ja; bij Boeksma , in Baarderadeel, heeft zich de zaak aldus toegedragen: Hij had twee koeijen als ziek aangegeven, en wij vonden bij ons onderzoek dat er tien runderen door de longziekte aangetast waren. Dientengevolge heb ik den burgemeester medegedeeld, dat er ziektegevallen waren verzwegen, en hem geadviseerd niet tot de uitbetaling der schadevergoeding over te gaan, vóór dat die zaak was opgehelderd. Do geheele koppel van Boeusma werd nu afgemaakt vóór dat hij eenige schadevergoeding ontvangen had. Hij heeft eindelijk bekend, dat hij vroeger een ziektegeval gehad had, en het aangetaste rund in zijn hof had begraven. Op last van den officier van justitie bij deregt-bank heb ik dat rund doen opgraven, en daarbij geconstateerd, dat het dier aan longziekte geleden had. Hiervan is proces-verbaal tegen Boeusma opgemaakt, waarna zijne veroordeeling gevolgd is. 1485. V. Heeft Boersma dus geene vergoeding ontvangen ? A. Er is alleen gebleken dat hij niet aangegeven had; men kon hem de vergoeding niet onthouden, daar er niet bewezen kou worden , dat hij zijne runderen niet afgezonderd had. |
105
1486. F- Bij Yntema waren er volgens uwe lijst 13 aangetast. A. De oorzaak hiervan is, dat op de lijst de totalen zijn ingevuld, en niet opgegeven is hoeveel gevallen zich achtereenvolgens hebben voorgedaan. 1487. V- Gij hebt uwe lijsten dan ook anders ingerigt dan uwe collega's; die hebben opgegeven, welke gevallen er zich dagelijks voordeden, terwijl gij alleen de totalen mededeelt. Er staat nu op uwe lijst hij Yntema: » 2 February 13 aangetast;quot; is dat nu de datum van het eerste ziektegeval, dat geconstateerd werd? A. Op 2 February waren er 5 aangetast en op 9 Fe-bruarij, den dag van de afmaking, nog 8, dus 13 in 't geheel. Bij Yntema. moet den geheelen winter door de ziekte in ligten graad geheerscht hebben. Volgens den burgemeester en den plaatsvervangenden district-veearts is YNïEiMA geheel te vertrouwen, en had hij het werkelijk niet opgemerkt. Er was echter niets aan te doen; bewijs van verzuim was er niet. 1488. F. Bij Boütsma in Wonseradeel vind ik er op 2 April 10 aangetast. A. Op 2 April 1, op 8 April 3, en op 24 April, den dag vóór de afmaking, 6. 1489. F. Vooral na de door u gegeven uitlegging trekt het de aandacht, dat de afmaking zoo laat is geschied. Bij Yntema werd op 2 February de ziekte het eerst geconstateerd, en eerst 8 dagen later werden de aangetaste en verdachte runderen afgemaakt. Is dit niet in strijd met de bedoeling? Is het niet de strekking van den maatregel om de smetstof zoo spoedig mogelijk te vernietigen ? A. Zeker. Evenwel van den 2den tot den 9den Februari) is slechts één week verloopen. Het afmaken kon misschien een dag of drie spoediger gebeurd zijn; maar er moet ilan toch een voorstel worden gedaan aan den Minister, en deze moet er op beschikken en van die beschikking kennis geven aan den burgemeester. Thans wordt daar meer spoed achter gezet. 1490. F. Hebt gij oponthoud ondervonden van de zijde der Regering, doordat de beschikking van den Minister niet spoedig kwam? A. Vroeger ging het niet zoo snel als tegenwoordig, nu de beschikking altijd binnen drie dagen volgt. 1491. F. Gij erkent dus, dat het noodig is met spoed te handelen? A. Ja, doch in den staltijd is er niet zooveel haast bij als in den weitijd. 1492. F. De Commissie meent, dat er altoos haast is. De besmetting kan zich langs zoo vele wegen verspreiden; hoe eer de smetstof dus kan worden vernietigd, hoe beter. A. Ik weet ook niet of de gemeentekas van Wonser-'adeel wel in staat was, de schadeverc'oedins' dadelijk te betalen. 1493. F. Gij weet dat de gemeentekas wordt aangevuld door het provinciaal bestuur, wanneer daartoe aanzoek wordt gedaan. Dus het hangt slechts van den burgemeester af. A. Ook daarmede verloopen ongeveer 3 dagen. 1494. F. Het is der Commissie bekend geworden dat in andere provinciën soms met opzet late afmaking plaats had; men zag daarin dan een middel van bestraffing voor late aangifte. Gebeurde dit in Friesland nooit? A. Neen; dit zou ook in strijd zijn met de bedoeling der Regering, die spoedige afmaking wil om te eerder de smetstof te vernietigen. |
1495. F. Uit den staat blijkt, dat den IGden Maart een eerste ziektegeval is geconstateerd bij Kalma in Wijmbrit-seradeel. Maar nu heeft het onze aandacht getrokken, dat in weerwil dat eerst den IGden Maart het eerste geval daar is geconstateerd, de Minister reeds bij Koninklijk besluit van 9 Maart dien stal besmet heeft verklaard. A. Dit kan ik ophelderen. Een zekere weduwe Zondeh-van te üffingawier had een beslag, dat (i maanden en 1 week, dus 27 weken, vrij was geweest van de ziekte. Dit beslag was 4 maanden verdacht gehouden geweest en had onder toezigt gestaan van een deskundige, den op-zigter van Staa, veearts te Sneek. De verpligte tijd was verloopen zonder dat er zich verschijnselen der ziekte openbaarden, en daarom bestond er geen bezwaar tegen den verkoci]) van dien koppel. De beesten werden bij boelgoed verkocht 19 Februarij en kwamen in handen van 16 verschillende eigenaren. Den 2den Maart ontdekte ik bij 2 of 3 der verkochte runderen, in andere handen overgegaan, de longziekte. Ten gevolge daarvan stelde ik den Minister voor op al de 16 stallen, waarop vee, afkomstig van het boelgoed der weduwe Zondekvan , geplaatst was, het Koninklijk besluit van 3 October toe te passen. Van-dnar dat vele stallen reeds verdacht waren verklaard voor de ziekte er uitbrak. 1496. F. Inznge van de lijst geeft nog aanleiding tot eene vraag. Bij de weduwe Zondeuvan, die door verkoop van haar vee aanleiding heeft gegeven tot verspreiding der ziekte, is de ziekte ontdekt 16 Junij 1876. Het beslag bestond uit 29 stuks vee. Twee werden afgemaakt en 20 zijn ingeënt — men zag toen nog voordeel in inenting der verdachten. Weet gij ook te zeggen waarom 7 stuks niet zijn ingeënt? A. Die zullen beneden de 3 maanden oud geweest zijn. Kalveren worden niet ingeënt. 1497. F. In tegenstelling met dit geval vind ik op de lijst andere cijfers die eene grootere sterkte van den koppel aanwijzen dan werkelijk bet geviil was. Zoo is den 2den Mei de ziekte geconstateerd bij Fraxkena in Baarderadeel. De koppel bestond uit 41 runderen. Er zijn afgemaakt 17 stuks en ingeënt 29. De verklaring die de Commissie daaraan geven kan, ligt waarschijnlijk daarin, dat de afmaking plaats had na de inenting; is dat juist? A. Er zullen welligt kalveren onder den koppel geweest zijn; het was in het voorjaar. 1497i/s. F. In den koppel, besmet ten gevolge van den boeldag bij de wed. Zondervan , komen ook verschillen voor ; zoo bestond volgens de opgaaf de koppel bij Looijingia in Wijmbritseradeel uit 28; 4 werden wegens longziekte afgemaakt en 27 verdacht verklaard, dat maakt een verschil van 3 dieren. A. Deze zullen welligt in dien tusschentijd geboren zijn. 1498. F. Nu vind ik een koppel van 10 beesten bij Wierinoa afgemaakt, één aangetaste en 3 verdachte, een verschil van 6 ? A. Die bevonden zich in verschillende stallen nabij Sneek, door een hooiberg afgescheiden van elkander. De dieren in den eenen stal werden verpleegd door den vader, die in den anderen stal door den zoon. Ik achtte het dus roekeloos die 6 afzonderlijk staande te doen afmaken. 1499. De Voorxitler: Wanneer is de lieer Swakt uit Friesland vertrokken ? A. Hij is er gekomen 8 Januarij 1875 en van daar vertrokken 8 Augustus 1875. 1500. F. Was men toen in Friesland de longziekte meester, zoodat men zijne hulp kon ontberen ? A. Hij heeft zijne verplaatsing gevraagd om redenen van gezondheid. De noodzakelijkheid zijner komst heb ik 27 |
100
nooit regt ingezien, maar zeer zeker kon hij in Augustus beter gemist worden, dan toen hij kwam. 1501. F. Zijn vertrek deed dus geen nadeel aan de zaak ? A. Neen. 1502. r. Thans komen wij nan vraag 39: » Terwijl in verschillende provinciën, vroeger en later, op last der Regering , van longziekte verdachte runderen werden afgemaakt , wordt bij Koninklijk besluit van 3 Februarij 1877 (Staatsblad n°. 17) bet doen inenten van alk verdacht vee verpligt gesteld, althans indien de burgemeester dit bevoelt. Wat gaf aanleiding tot dien afwijkenden maatregel V quot; A. Het verband dier vraag heb ik niet goed kunnen vatten. Die verpligting is ook niet imperatief; de afmaking van alle verdachte runderen is nooit voorgeschreven. 1503. V. Wie beslist daaromtrent ? A. De Minister, op voord ragt van den districts-veearts, wanneer de wenschelijkheid tot afmaking bestaat, met het oog op de geldelijke omstandigheden. Het verschil bestaat hierin: vroeger was het inenten imperatief voorgeschreven. Op eene vergadering aan het Departement van Binnenland-sche Zaken is toen namens den Minister aan de districtsveeartsen gevraagd , of het, bij het verschil van meening omtrent het nut der inenting, niet noodzakelijk was, het Koninklijk besluit, waarbij inenten imperatief was gesteld, facultatief te stellen ? Dit is toen met algemeene stemmen in bevestigenden zin beantwoord, en de Minister heeft er zijn zegel aan gehecht. 1504. V. De inenting hangt dus nu geheel af van de zienswijze der districts-veeartsen V A. Ja. 1505. J'. Gij zegt, dat de afmaking van het verdacht vee eenigzins is vertraagd omdat er geen geld was. Is het dan de gewoonte in Friesland bij onteigening direct te betalen ? A. Ja; een enkele maal vraagt de burgemeester of de boor 2 of 3 dagen wil wachten. 1506. F. Is dit omdat de boer op directe betaling aandringt ? A. Dat weet ik niet. 1507. F. Gij hebt gezegd, dat gij in uwe betrekking weinig tegenstand ontmoet. Van verschillende zijden is altijd geklaagd, dat in sommige streken van Friesland de medewerking van den veehouder veel te wenschen overlaat. Sommigen zijn afkeerig van de Regeringsmaatregelen; anderen verzetten zich ten gevolge van hunne godsdienstige overtuiging. Hebt gij daarvan nooit last gehad? A. Directen last niet. De Friesche boer heeft altijd eeri.ied voor de voorschriften der wet. Ik zal niet beweren, dat hij op het eerste ziekte-teeken naar den burgemeester loopt; sommigen doen dit niet; ook anderen onthouden zich uit godsdienstige bezwaren of uit gevoel van meesterschap over hun eigen vee. Dit is echter tegenwoordig meestal anders. 1508. De beer Begram : Heeft u nooit hooren klagen over .het afmaken van verdacht vee ? .1. Nu niet meer; vroeger werden er zeer veel klagten ' over gehoord. Maar de menschen die er eerst tegen waren , zijn er nu voor; speciaal te Hemmerts en Jutrijp liep het vroeger, toen in den omtrek van Heeg werd afgemaakt, zóó erg, dat de boeren 's avonds in de herberg hebben gezegd, dat wanneer bij hen de ziekte ontstond, eerst de burgemeeeter en de veearts moesten afgemaakt worden , voor dat het verdachte vee zou worden afgemaakt. 1509. V- L hebt in 1871 alles afgemaakt? A. Neen, altijd niet. |
1310. F. Maar dan alleen uitgezonderd een van de twee koppels bij Wieringa, te Wijmbritseradeel ? 1511. F. Kan ik aannemen, dat volgens de door u overgelegde tabel, overal, waar do ziekte is geconstateerd, de verdachte zijn afgemaakt? 1512. F- Hetgeen u hebt medegedeeld omtrent de weinige klagten doet mij toch denken , dat u de zaak wel wat uit een al te optimistisch oogpunt beschouwt. Daarom vraag ik nogmaals: was men altijd tevreden, dat al het verdachte vee werd afgemaakt ? A. Ja. 1513. F. Dat is een sterk voorbeeld dat men in de provincie Friesland doordrongen is van het nut van het afmaken. A. Ja, maar de boeren hebben ook in 1872de gunstige werking van dien maatregel ondervonden. 1514. V. Worden de middelen van vervoer behoorlijk schoongemaakt ? A. Ik weet zeker dat zij nooit schoongemaakt worden. 1515. F. Hoe geschiedt het veevervoer bij u gewoonlijk ? Per spoor of per schuit ? A. Verreweg het meest per spoor. Die wagens worden niet ontsmet, niet gereinigd, alleen uitgeruimd. 1516. F Houdt u daar geen toezigt op ? A. Neen, dat is niet voorgeschreven. 1517. De Voorzitter: Straks hebt u gezegd, dat de boeren in 1872 hunne ingenomenheid hadden te kennen gegeven met den maatregel tot afmaking van den geheelen koppel wegens de gunstige werking. Maar de gunstige werking van dien maatregel blijkt toch niet uit de statistiek ? A. Dien maatregel heeft men slechts een week of zes volgehouden. 1518. F Hoe kan men dan spreken van eene gunstige werking ? A. De boeren hebben het voordeel van dien maatregel leeren kennen. 1519. F Werden zij dan zoo ruim schadeloos gesteld dat zij er voordeel in zagen ? A. Zij zagen daarin meer voordeel dan in het zoogenaamde uitzieken. 1520. F Gij zult opgemerkt hebben dat in sommige streken de ziekte in het geheel niet geheerscht heeft. Kunt gij de oorzaak daarvan ook opsporen? A. Dit zijn streken waar geen aanvoer van vee plaats heeft, en waar de weilanden ver van elkander liggen, gescheiden door bouwland. 1521. F. Waaraan zou het zijn toe te schrijven, dat in de eene streek van Friesland de ziekte erger geweest is dan in de andere? A. In streken, waar veel opeenhooping van vee plaats heeft, is de ziekte altijd het ergste. 1520. F. Omtrent het opstallen van vee in den zomer heb ik u in het bfgin hooren zeggen, dat sommige veeartsen — welligt districts-veeartsen — van meening waren, dat eene breede sloot voldoende was als afscheiding tus- |
107
sclien eenen verdachten eu eenen zieken koppel. Meenen zij dit werkelijk? A. Zij zeggen het ten minste. 1523. F. Dit zou dan volkomen in strijd zijn met het denkbeeld van velen, die meeneu, dat slooten juist de middelen zijn, waardoor de ziekte het meest verspreid wordt. A. De vlugtigheid van de smetstof is bekend. Ik heb opgemerkt dat altijd in den omtrek van de streek waar een verdachte koppel graasde, de longziekte zich uitbreidde. 1524. V. Wordt naar uw gevoelen de longziekte alleen door besmetting verspreid? Is zij niet spontaan? A. Naar mijne overtuiging is zij in Nederland en zelfs in Earepa niet spontaan. Ik geloof, dat alle deskundigen er zoo over denken. 1525. V. Buiten Europa dus wel? A. Ergens moet eene plaats zijn, ofschoon mij niet bekend, waar de voorwaarden tot spontane ontwikkeling van de ziekte bestaan. I52ö. V. Kunnen in Europa of in ons land de omstandigheden niet van zoodanigen aard zijn, dat de longziekte uit zich zelf ontstaan kan ? A. Zoo lang men de oorzaken van de ziekte niet speciaal kent, kan men daarover niet met zekerheid oordeelen, maar omdat men in verreweg de meeste gevallen de longziekte op den voet kan volgen, moet men wel tot de conclusie komen, dat die weinige gevallen, waarin men de oorzaken niet kan aanwijzen, op dezelfde wijze ontstaan. Zoo was het ook met de veepest. Niemand zal beweren, dat de veepest hier uit plaatselijke oorzaken ontstaat , ofschoon men den weg der verspreiding niet altijd kon aangeven. In 1800 vermoedde men dat zij in Hemelumer-Oldephaert en Noord wolde door een veekooper, die te Delft aan de markt was geweest, was overgebragt. Er zijn toen drie koppels afgemaakt; maar op eens is de veepest uitgebroken, op 16 uren af-stands te Foutgum achter Dokkum. Nooit is de geringste aanleiding kunnen gevonden worden, op welke wijze de smetstof naar die streek is overgebragt. Ik haal dit aan als een bewijs, dat er altijd gevallen zijn, die men niet kan nagaan. 1527. F. Men kan dus niet als zeker aannemen, dat de ziekte niet spontaan ontstaan kan ? A. Neen; maar zoo lang men niet kan bewijzen, dat zij op andere wijze ontstaat, moet men aannemen dat zij door besmetting ontstaat. 1528. F. Daar , waar de oorzaak niet bekend was, moet die er toch geweest zijn. Men schikt dan de zaken, dunkt mij, zóó dat men de uitkomst verkrijgt, die men voor zich zelf vooraf bepaald heeft. Wanneer men van meening is, dal de longziekte alleen kan ontstaan door besmetting en dit in 90 gevallen van de 100 kan aantoonen, heeft men daarom al regt om te beweren, dat die overige 10 gevallen ook door besmetting moeten overgebragt zijn ? A. Ik geloof van ja. Bij de ijlheid en levenstaaiheid der smetstof, vooral van longziekte, zoo als bewezen is, waardoor zij zoo gemakkelijk overgebragt kan worden, bijv. door slagters die nu hier, dan tiaar zijn, dikwijls in hetzelfde pak markten bezoeken, mag men, geloof ik, gerust aannemen, dat de 10 pet. waarvan men geen verklaring geven kan, op dezelfde wijze is besmet. 1529. F. Daarmede strijdt toch uwe meening omtrent de inenting? De inenting, zegt gij, geniet niet meerden vroegeren bijval. In uw geschrift hebt gij zelfs trachten te bewijzen, dat de besmetting, waar zij niet kan geconstateerd worden, aan de inenting is toe te schrijven. |
Maar als de smetstof zoo taai en ligf over te brengen is, dan heeft men ook niet het regt om te zeggen dat de ziekte is uitgebroken, afgescheiden van de inenting ? 1530. F. Wij komen van zelf op de quaestie der inenting. Wat is daaromtrent uw gevoelen? V roeger werd die vrij algemeen beschouwd als een middel tot bestrijding der longziekte. Thans denkt men er anders over. A. Als altijd ben ik nog van oordeel, dat de inenting wel nadeel, maar geen voordeel kan aanbrengen. 1531. F. Vroeger dacht gij er toch anders over, niet waar ? A. Eigenlijk niet. Een tijd lang heb ik mij laten overhalen tot eene andere meening, omdat men er zulke schoone resultaten van op^af. Mijne eigene opvatting echter was altijd deze, dat het denkbeeld van inenting strijdt met alle theorien van geneeskunde. 1532. F. Maar er zijn toch wetenschappelijke mannen, die er hoog mede wegloopen, en bovendien ook de statistiek bewijst de uitstekende resultaten. Er zijn veeartsen die (luizende runderen met goed gevolg hebben ingeënt en groote veehouders, die haar 18—20 jaren lang hebben doen toepassen met groot succes. Heeft men nu regt, om dit middel op eenmaal te verwerpen, niet slechts als geen nut afwerpend, manr zelfs als schadelijk? Dat toch is het volgens uw meening ? A. Zoolang men het positief nut van de inenting niet bewezen heeft, mist men het regt om haar te verdedigen. En dat nut is door niemand nog aangeteond. 1533. F. Wat verstaat gij onder positief nut? Hoe groot moet dan het aantal zijn waarop de kunstbewerking moet zijn toegepast om te kunnen spreken van positief nut ? A. De proef moet genomen zijn in een grooten omtrek en over een lang tijdperk. Tegenover eiken stal, waarop de voorstanders zich beroepen, kan ik een anderen stal overstellen, waar het goed ging zonder inenting. De theorie gaat in zicli zelf mank en kan niet verdedigd worden. Niemand durft de verdediging dan ook op zich te nemen! 1534. De heer Bogram: Van 1857—1871 is volgens u de longziekte in Friesland afnemend geweest. Had er vóór «lat laatste jaar veel inenting plaats? Was Jennks destijds in Friesland ? A. Neen, dat was veel vroeger. 1535. F. Mijne bedoeling is of er tusschen 1805—1868 van wege de provincie een einde is gemaakt aan de facultatieve afzondering en dat, met de afzondering, de inenting op zeer uitgebreide schaal in de plaats is getreden? A. Ja. Zonder nu te willen beweren, dat die inentinquot;-jjrr se de vermindering van do ziekte heeft te weeg ge-bragt, moet ik toegeven , dat zij goede resultatenquot; heeft opgeleverd, en dat in geen geval de ziekte door de inenting in Friesland is gebragt. Ik spreek nn van voor de invoering der wet van 1870. In 1871 , gelijk ik heb medegedeeld , was de ziekte slechts in één beslag uitgebroken. Is mijne opmerking juist of niet ? De groote inenting, waarop gij doelt , heeft in 1851 plaats gehad. Men heeft die drie of vier jaren volgehouden. Na dien tijd is er geen andere algemeene inenting geschied, dan de provinciale, waarvan liet eerste verslag dao-teekent van 1852. 1536. F. Of de vermindering der longziekte het gevolg-is geweest van de inenting laat ik nu daar, maar heeft men ook in 1854, bij de algemeene inenting, niet voor rekening van de provincie, maar van het Rijk , daarover geklaagd, dat de ziekte door die inenting was overgebragt? |
108
A. Klagten heb ik daarover niet vernomen. Maar wanneer men de staten nagaat, dan vindt men dat binnen het ineubatie-tijdperk van drie maanden de longziekte onder niet verdachte ingeente koppels is uitgebroken. 1537. F. Is het de bedoeling niet om door inenting het verloop der ziekte te bespoedigen ? A. Ja; maar ik spreek van niet verdachte koppels. 1538. F. Wat bedoeld ^ij met niet-verdachte koppels? Er kunnen verdachte koppels zijn, die niet verdacht zijn in den zin der wet. Het is juist een van de nuttige zijden der inenting, dat zij het verloop der ziekte bespoedigt. 13e inenting kan geen middel zijn om te verhinderen dat het aangetaste vee, dat in het ineubatie-tijdperk verkeert, de ziekte krijgt. De inenting heeft twee doeleinden. Het eene is om liet vee dat geheel gezond is, voor besmetting te beveiligen : en het tweede, om bij het vee, dat reeds kiemen der ziekte in zich omdraagt, het verloop van de ziekte te bespoedigen, des noods een onschuldiger loop te geven. Wanneer ik mij goed herinner — ik heb de zaken in Friesland met belangstelling gadegeslagen — dan heb ik daar nooit klagten gehoord over de nadeelen der inenting; terwijl die nu algemeen zijn. A. Dit is volkomen juist. Vroeger werd het uitbreken der longziekte, ten gevolge van de inenting, misschien over het hoofd gezien. 1539. F. Is het ook mogelijk dat er omstreeks 1854 eene andere wijze van inenting bestond of zij met andere stof gedaan wer 1. Zoudt gij denken, dat de wijze van inenting nu dezelfde is als vroeger V .1. Ik geloof bet wel, want de kwekelingen van Jen nes bestaan nog, waar veefondsen zijn en waar de inenting verpligtend was, zoo als in Baarderadeel en nu nog in Haskerland. 1540. r. Gebeurt het niet wel eens bij de inenting, dat de eigenaars van vee bezwaar maken tegen de soort van stof; dat er zelfs opgemerkt is, dat de smetstof van een zeer ziek rund afkomstig eu dus minder geschikt was? A. Wel z in er voorbeelden, dat de eigenaar verzocht heeft slechts voor de leus in te enten. Zoo ken ik er genoeg. 1541. F. In Zuidbolland laten vele veehouders, al hebben zij geen longziekte gehad. elk jaar inenten en zij hebben er geen bezwaar tegen. Ik trek geen partij voor de inenting, maar wijs er slechts op, dat nu in I'rieslimd sedert een jaar of drie vier, na de verschijning der brochures van de heeren van Loon eu anderen, alles \ande inenting slecht wordt genoemd. A. Vroeger was de aandacht er niet op gevestigd, of door inenting de besmetting kon worden overgebragt. Toen de ziekte vrij hevig heerschte in Wonseradeel en \\ ijm-britseradeel is tot weder-invoeri'ig der inenting in Baarderadeel bes oten door de vereeniging tot onderlinge verzekering al.'nar en toen zijn van !)1 koppels, waar 2 uren in den omtrek geen longziekte bestond, 16 koppels binnen 3 maanden ' 1 oor die ziekte aangetast. Daarop heb ik gewezen, en daar is het gevolg van geweest, dat men er veel meer tegen is geworden. In Haskerland heeft men in jaren geen longziekte gehad; maar het veefonds aldaar verpligt nog tot inenting van het jonge vee en in dit voorjaar heeft men er weder de longziekte gehad bij vee, dat kort te voren was ingeënt. De koppel is niet afgemaakt, omdat ik het beschouwde als eene individuele en niet alge-meene besmetting. Het geval kwam op 11 Junij voor; de koppel telde 35 stuks en de dieren leven nog. 1542. T. Mijne vraag is niet geweest naar de ondervinding van den laatsten tijd, maar strekte om de tegenstelling tusschen het vroegere en het tegenwoordige gevoelen te doen uitkomen. Ik treed niet in de strijdvraag zelve, maar ik wees er op, dat men hier in Holland nooit gehoord heeft, dat door de inenting besmetting van onbesmette koppels plaats zou hebben, terwijl dat gevoelen in den laatsten tijd in Friesland algemeen is. Ik vraag dus, of de inenting vroeger op andere wijze is geschied dan thans? Of de operatie op eene andere wijze werd gedaan? Of men eene andere soort van stof bezigde? |
A. Dat is volstrekt het geval niet; maar toen de groote inenting gekomen is, was de groote slag van 1857 geslagen en waren de meest vatbare dieren reeds weggerukt. Geen wonder dus, dat er afneming van de ziekte plaats had. Men schreef dat zoo maar aan de inenting toe. 1543. F. Ofschoon ik niet beweer, dat het een gevolg van de inenting was, had dan toch (deze vraag herhaal ik) de afneming van de ziekte te gelijk met de inenting plaats? A. Ja. 1544. De Voorzitter: Gij zijt van oordeel, en velen met u, dat de smetstof zeer ijl is en taai van bestaan en door allerlei voorwerpen kan worden overgebragt. Om nu het bewijs te leveren, dat de longziekte ergens door de inenting is ontstaan, zegt gij, dat het zicli niet laat aannemen, dat die smetstof bier of daar een tusschengelegen terrein zou aangetast hebben. Bijv. de longziekte heersebt in den Haag, er wordt ingeënt te Hoorn en nu breekt te Hoorn de longziekte uit. Nu zegt gij: dat is het gevolg van de inenting. Maar kan die smetstof niet op eene andere wijze naar Hoorn zijn overgebragt, zonder dat dit u bekend was ? Kan men dan wel wetenschappelijk beslist zeggen: dan had die smetstof ook in de tusschenruimte sporen moeten nalaten ? A. Die afstand is wel wat groot. De onbekende oorzaken hangen nog altijd in de lucht, maar als na de inenting binnen het incubatietijdperk de longziekte uitbreekt in een kring, waar zij tot nog toe niet geheerscht heeft, dan mag men toch wel veronderstellen , dat dit een gevolg is van de inënting. 1545. F. In uw werkje komt een staat voor over 1872, waaruit blijkt dat, waar niet afgemaakt werd , in verband met de sterkte van den koppel, de aangetaste dieren, die niet ingeënt waren, bedroegen 1G pet. en de ingeönte 40 pet. Maar nu heeft de heer Swaiit een staat overgelegd , waaruit blijkt, dat de inenting in de door u genoemde stallen zeer laat is geschied, lang nadat de longziekte gewoed had. Zoo heeft zich bijvoorbeeld bij Boeusma het eerste geval voorgedaan op den 22sten Januarij en het laatste op 22 April en de inenting ook op dien dag, dus o]) een tijdstip, dat de ziekte al lang had gewoed, waaruit de heer Swaiit concludeert, dat de inenting zeer laat nadat de longziekte in een stal reeds lang geheerscht had , heeft plaats gehad. Voorts betwijfelt de heer Swaut of vóór 17 April, datum van het Koninklijk besluit, waarbij de inenting verpligtend is gemaakt, wel overal ingeënt is. Bij Bi mus ma , Bettinga en Looijbnga acht hij de inenting niet bewezen. Daaruit zou kunnen blijken, dat uwe gegevens niet juist zijn en dat daaruit niet kan worden getrokken de conclusie, dat van de aangetaste beesten 40 pet. ingeënt waren. A. De heer Swart heeft mij in der tijd daarover geschreven en ik heb hem geantwoord: mijne gegevens berusten op de statistiek , die ter provinciale griffie te vinden is. Nu wil ik dadelijk aannemen — en dit heb ik ook aan den heer Swart geschreven — dat er een verschil is in de percentsgewijze berekening, maar toch , niet zóó groot dat het ten voordeele van de inenting zou zijn. 1546. De heer Wybcnga ; Hebt gij in de laatste tijden ook eigenhandig inentingen gedaan in die gedeelten van Friesland waar de ziekte heerschte? A. Neen; wel mijne plaatsvervangers. 1547. F. Hebben er veel inentingen in Wijmbritseradeel plaats gehad ? A. Ja. Het eerste geval van 1877 is abusivelijk opgegeven als niet ingeënt ; de koppel was wèl ingeënt. |
109
1548. F. Is het bij alle inentingen, die in uw streek hebben plaats gehad, zoo afgeloopen , dat gij de resultaten voor niet gunstig blijft houden V A. Ik kan geen woord veranderen in de meening die ik vroeger in mijne brochure geuit heb. 1549. De heer de «fongo: Zoo als u bekend is, is bij art. 13 van de wet aan de houders en hoeders van vee de verpligting opgelegd om onmiddellijk aangifte te doen, wanneer er zich eene besmettelijke ziekte onder hun koppel openbaart. In verhand met punt 6, vraag II, zou ik van u wenschen te vernemen, wat uw oordeel is omtrent het al of niet gemakkelijk herkennen van de longziekte door een leek; door den man , die volgens de wet verpligt is aangifte te doen, wanneer het eerste geval zich voordoet ? A. De verschijnselen van longziekte zijn niet gemakkelijk van die van andere ziekten te onderscheiden. Naar mijn inzien zijn er echter , wanneer de longziekte in eene streek heerscht, kenmerken genoeg om vermoeden te doen ontstaan , en aanleiding tot aangifte te geven. 1550. V. Wanneer de ziekte eens op een stal geheerscht heeft, kan men dan, bij volgende gevallen, de ziekte spoedig herkennen ? A. Ik heb, omdat dit ook bij regterlijke vervolgingen een punt van groot gewigt is, eenige kenmerken van de longziekte opgeteekend. Zij zijn: versnelde, bemoeijelijkte ademhaling met korte, stootende uitademing; houding met opgeheven kin; op de borst overeind en los staande haren; dikwijls ophouden onder het drinken; bij melkkoeijenplotseling sterk verminderde of geheel opgehouden melkgeving. 1551. V. Merkt men bij toepassing van de stethoscopie ook verschijnselen op , die den deskundige terstond aanwijzen , dat er longziekte is en geen tuhoruhse ? A. Ja, enkele gevallen uitgezonderd. Als bijv. beide longen aangetast zijn , dan kan zulk een geval een nader onderzoek vereischen, maar anders kan een deskundige zich er wel van vergewissen doorliet pbysisch onderzoek. 1552. F- Zijn er ook in uw district empirici, die men liever te hulp roept, dan geëxamineerde veeartsen ? A. Kr zijn in mijn district verscheidene empirici, maar slechts twee, die toeloop hebben en wier hulp men liever inroept dan die van een veearts. 1553. F. Gij acht het thans toegepaste merkteeken, het knippen van eene V in het haar, afgescheiden van de registratie , onvoldoende , en gij zoudt branding verkiezen. Maar zou een kettingje, om de horens geplombeerd, ook niet goed zijn ? A. Men zou dan verlegen zitten met jong vee, dat nog geen hoorns heeft. 1554. F- Voor de oudere runderen dan V A. Het kan wel goed zijn, ofschoon het misschien afgeschuurd kon worden. 1555. De beer Sehepcl: Gij hebt gesproken van de taaiheid der smetstof; wat bedoelt gij daarmede 'i A. Den langen duur der besmettelijkheid, de moeije-lijkheid om ze te vernietigen. 1556. F. Is de duur van werking der smetstof zeer afhankelijk van omstandigheden, of meent gij, dat de duur met een algemeenen termijn is te bepalen? A. De duur is zeer afhankelijk van omstandigheden. De lucht onder anderen is een zeer desinfecterend middel. Wordt de smetstof aan de lucht blootgesteld, dan zal de werkeloosheid spoedig volgen. 1557. F. Wat dunkt u van den duur der besmetting N0. 35. 3. |
in stallen en op plaatsen, die minder aan de inwerking der buitenlucht zijn blootgesteld V A. De werking der smetstof der longziekte is niet zoo langdurig als van sommige andere ziekten. 1558. F. Hoeveel tijd meent gij dat verloopen moet, alvorens verlof gegeven mag worden, om nieuw vee op de stallen, nadat ze ontsmet zijn, te brengen? Van ontsmetting der weide kan natuurlijk geen sprake zijn. A. In Friesland worden de weiden wel ontsmet. Al de mest wordt er van verwijderd en de boomen en hekken , die zich op of rond de weide bevinden, worden met car-bolzuurhoudend water gedesinfecteerd. 1559. F. Dien maatregel ken ik, maar men kan toch do smetstoffen, die zich tusschen het gras bevinden, niet vernietigen ? A. Neen. 1560. F. Hoe lang meent gij dat de termijn van sluiting, na behoorlijke ontsmetting, moet duren? A. Drie weken acht ik voldoende. 1561. F. Voorzeker zijt gij met den toestand in het algemeen in Noordholland bekend. Hoe verklaart gij het dat men in die provincie, waar de longziekte zeer erg heeft geheerscht en waar men den maatregel van alge-meene afmaking niet heeft toegepast, nu vrij is van die ziekte, althans wat betreft de streken benoorden het Uï /1. Ik kan daaromtrent geene inlichtingen geven, want ik ben met den toestand in Noordholland niet bekend. Is het eene zuivere weidestreek, dan verbaast mij liet resultaat, maar is het eene bouwstreek, dan vind ik het zeer natuurlijk. De afscheiding der koppels werkt dan gunstig. 1562. De Voorzitter: In Noordholland vindt men bepaalde weidestreken, onder anderen van Hoorn naar Enk-huizen; ofschoon men daar nooit de verdachte koppels heeft afgemaakt, heeft men toch de gunstigste resultaten verkregen. Het heeft meermalen de aandacht getrokken, dat terwijl de ziekte in Friesland voortdurend heerscht en men in de omstreken van Amsterdam, in Groningen en in Zuidbolland klaagt over den invoer der ziekte uit Friesland , wij in Noordholland geen enkel geval uit Friesland gekregen hebben, niettegenstaande den belangrijken uitvoer van vee uit Friesland naar Noordholland. Het komt mij voor, dat dit verschijnsel u niet raadselachtig moest voorkomen, want op de vraag: welke middelen moeten tot bestrijding genomen worden? antwoorddet gij: dadelijke afzondering en aangifte van het aangetaste vee, afmaking van dat vee en zorgvuldige bewaking van het verdachte. Daarvoor behoeft men krachtige medewerking van de veehouders. Op plaatsen waar men van die medewerking niet zeker is, wenscht gij afmaking van den geheelen koppel, ofschoon er naar uw oordeel dan nog jaren zouden verloopen, eer het feit beslist ware. Naar aanleiding van dat betoog vraag ik u wat naar uwe meening het beste middel is om op de spoedigste en zekerste wijze de longziekte geheel te overwinnen, zooveel mogelijk in overeenstemming met het belang der schatkist. A. Mijne meening daaromtrent is nog dezelfde als die ik in het aangehaalde boekje heb nedergesteld. Bij de meest gestrenge toepassing der wet zou ik het roekeloos achten onmiddellijk een geheelen koppel af te maken, wanneer zich één geval heeft voorgedaan. Blijkt echter de smetstof in den koppel te zijn doorgedrongen, dan moet deze terstond geheel worden afgemaakt; maar ook dan nog is men van het resultaat niet zeker omdat het eerst aangetaste dier toch reeds besmetting kan verspreid hebben. Geschiedt dit niet, dan kan het eerst aangetaste dier weder andere in den omtrek besmet hebben, en er zou een langdurig proces kunnen ontstaan, alvorens men de ziekte meester was. |
28
den boer geinformeerd of liij dezen winter de ziekte al op zijn stal gehad had , maar hij antwoordde ontkennend. 1580. F. Was liet onder uwe gemeente ? A. De boerderij staat onder Monster , maar de weide ligt onder Wateringen. 1581. F. Heeft hij bij u aangifte gedaan ? A. Bij mij. 1582. V- Werd dat zieke rund afgemaakt ? A. Ja. De andere bleven loopen, omdat de weide aan geen andere grensde, zij lag tusschen tuinen. 1583. V. Wie is bij u de distriets-veearts ? A. De heer Alers. 1584. V- Zijn er volgens u genoeg districts-veeartsen en zijn zij behoorlijk geplaatst, zoodat zij dadelijk kunnen verschijnen zoodra zij geroepen worden ? A. Ja, dat laatste laat wel eens wat te wenscben over. Het duurde wel eens twee , drie dagen eer de distriets-veearts kwam. Bij de laatste gevallen is hij steeds den volgenden dag na de oproeping gekomen, maar vroeger toen de longziekte meer heerschte, zeide hij wel eens dat hij liet te druk had. Dien ten gevolge is zijn district ook kleiner gemaakt; maar destijds had hij er, meen ik, ook de provincie Utrecht bij. 1585. V. Was er in de nabijheid geen plaatsvervanger V A. Ja, de heer Snijders uit Rotterdam. 1580. V. Zou liet, tot bevordering van den spoed,niet wenschelijk zijn als de plaatsvervangers in dio plaatsen waar (Ie longziekte heerscht, mier direct hulp konden ver-leenen? A. Ja, ofschoon het ver afwonen van den distriets-veearts niet altijd nadeelig is, omdat dan de veehouders eerder aangeven; komt de arts dadelijk, dan gaat de veehouder daarop rekenen, en zegt: met dit of dat beest kan ik liet wel een paar dagen inzien. De boeren werken in den regel niet mede. 1587. V- Is dit uwe ervaring? A. Ja, op enkele uitzonderingen na, zoo als van zelf spreekt; van twee gevallen, waarvan dadelijk aangifte is gedaan, heb ik zelf gezien dat het telkens bij één beest bleef. Het spoedig aangeven is dus eene goede zaak, en bet wachten zeer nadeelig. 1588. V. Volgens u doet de boer dus niet eerder aangifte, dan voor dat hij werkelijk gevaar ziet? A. Ja, de meeste veehouders handelen zoo. 1589. V. Zijn de burgemeesters, zoover gij daarover kunt oordeelen, met den maatregel ingenomen? Werken zij goed mede tot uitvoering van de wet? A. Zoover ik weet, ja. 1590. V- Hebt gij er wel eens over hooren klagen dat de plaatsvervangers te karig bezoldigd zijn? A. Daarvan heb ik niets gehoord. 1591. V- Gij hebt gezegd dat de veehouders niet altijd vlug zijn met aangeven eu afzonderen van het aangetaste vee. Zijn u gevallen bekend, waarin art. (i is toegepast, en proces-verbaal tegen zoodanige menschen is opgemaakt? A. In mijne streek heb ik daarvan nooit gehoord. |
1592. V. Verschuilt de veehouder er zich wel eens achter, dat hij de eerste kenteekenen van de ziekte zegt niet te kennen ? A. De veehouders hopen in het begin altijd dat het geene longziekte is. In den regel kunnen zij het echter eerder zien dan de veearts, aan de melkgeving , aan den stand van het rund enz. 1593. V. Naar uw oordeel kan dus een veehouder wel eens eene ziekte aanzien voor longziekte, ofschoon het geene longziekte is; maar zal hij de longziekte moeijelijk kunuen voorbij zien, als het die werkelijk is? A. Ja. 1594. V. Daaruit volgt dus dat, wanneer niet dadelijk wordt afgezonderd en aangifte gedaan, dit met opzet geschiedt. A. Ja. 1595. F. Is daar, waar de boeren medewerken, de plaats van afzonderen geschikt? A. In het Westland bestaat goede gelegenheid om af te zonderen in de wagenschuren. Daarin wordt het aangetaste rund ook quot;eslaj-'t. O O O 1.j9(). De lieer Kegram: Is u bekend of de boeren in twijfelachtige gevallen wel eens afzonderden uit eigen beweging, zonder aangifte te doen? A. Ja, dat wordt wel eens gedaan. Wórdt dan zulk een rund beter, dan jaagt de veehouder het weer bij den koppel, hetgeen de veeartsen zeer gevaarlijk achten. 1597. /'. Hebt gij ook opmerkingen mn Je te deelen met opzigt tot afmaking, verkoop van 'tvleesch, ontsmetting van huiden, stallen enz.? A. Niet in mijne gemeente, maar in andere heeft het slagten wel eens moeijelijkheden in; omdat de boeren tegenstribbelen tegen bet toelaten dor slagting op bun erf. In dat geval moet daarvoor een locaal gehuurd worden, en heeft er dus vmorr plaats. Dan acht ik ook verkeerd dat bij het afmaken van geheele koppels deze publiek en levend worden verkocht. 1598. F. Wat zegt gij, worden die levend publiek verkocht? A. Ja. Maar er komt nog iets bij. Sommige kooplieden maken dan een onderling accoord en verkoopen later het vee hij gedeelten. De kleine kooplui die niet gekocht, maar wel heen en weder geloopen hebben en met alles in aanraking zijn geweest, gaan dan op den terugweg hij dezen en genen boer aan om te zien of er geen koe of kalf voor hen te koopen is en komen derhalve direct uit een besmetten koppel op de stallen. 1599. F. erkelijk verdacht vee zou dus publiek worden verkocht? A. Ja. Verleden voorjaar had dit nog plaats in de gemeente de Lier, met een geheelen stal. 1000. F. Kn bestaat er zekerheid dat zulke beesten worden afgemaakt ? A. De beesten waar ik van spreek zijn afgemaakt, maar er heett toch vervoer plaats gehad. En hoe onvoorzigtig men daarbij te werk gaat, kan blijken uit het feit, dat iemand een daar gekochten stier naar zijn eigen woning liet brengen om daar in de nabijheid van gezond vee te worden geslagt. Dr. Capkllb, aan wien ik dat feit mededeelde, zeide mij dat de wet het niet toelaat. Toch gebeurt het. |
112
1601. V. Wie was in die streek districts-veearts ? A. De heer Ai.ers. 1602. V- Onder wiens toezigt heeft de bedoelde ver-koopiug plaats gehad? A. Onder toezigt van den burgemeester van Naaldwijk. 1603. F. Gij hebt zeker de overtuigiug, dat zulke handelingen niet strekken tot bevordering van het doel, dat wij beoogen. A. Neen, want zoo wordt de besmetting al zeer ligt overgebragt. 1604. V- Is naar uw oordeel de wijze waarop de runderen gemerkt worden goed , of laat dit te wenschen over. A. In 't voorjaar, als het haar nog kort is, is het kenteeken, zijnde een driekant, moeijehjk te herkennen. Branden verdient mijns inziens de voorkeur. 1605. V. Laat men op de stallen waar verdacht vee wordt geslagt, zonder het nemen van voorzorgsmaatregelen iedereen toe en wordt er zorg voor gedragen dat de schadelijke bestanddeelen begraven, en alles zooveel mogelijk gedesinfecteerd wordt? Kr schijnen voorbeelden te zijn , dat wanneer zich nog dergelijke onreinheden op den stal bevinden , men overgaat tot den verkoop van het vleesch en iedereen daar binnenkomt. A. Dit heb ik niet bij ondervinding; bij mij is er nog nooit een geheele stal afgemaakt. De reden waarom in het door mij opgenoemde geval aan de Lier vervoerd is, kan dan juist wel geweest zijn, dat de boer niet wilde dat er in den stal geslagt werd. 1606. r. Weet gij ook wat er met het longziek vee gebeurt in het zoogenaamde spoeling-district ? A. Daarop wordt geen toezigt gehouden. Dat is jammer genoeg. De Regering heeft daar geen toezigt noodig geacht , omdat het vee van Schiedam voor de slagtbank bestemd is. Ik zie daarin geen bezwaar, maar wel dat de besmetting door het vervoer van het vee zoo ligt kan worden overgebragt. Zoo heb ik nog in het voorjaar van 1876 een zieken os door een Haagschen slagter op de markt zien koopen. Zoodanig beest gaat op het spoor en wordt dikwerf vervoerd met vee, dat niet voor de slagtbank bestemd is. Daardoor kunnen meerdere stallen besmet worden. 1607. V. Weet gij omtrent dit punt ook nog eenige mededeelingen te doen, van belang voor de zaak? A. Op de Rotterdamsche markt verkocht iemand vijf ossen , onder voorwaarde , dat de kooper schadevergoeding zou krijgen , indien zijn vermoeden bleek waar te zijn, dat een der dieren ziek was. Bij het slagten van liet beest bleek , dat de kooper goed had gezien , hij zond de zieke longen aan den boer terug en ontving de bedongen schadeloosstelling. 1608. F. Zijn die dieren naar elders vervoerd? A Ja, een Haagsch shiger kocht ze, dus zijn zij vermoedelijk naar 'sGravenhage vervoerd. 1609. V- Is er dan op de markt te Rotterdam geen toezigt? A. Het toezigt is wel voldoende , maar de boer bespeurt in den regel earder dat een rund ziek is, dan de veearts. Wanneer een boer te Schiedam 's Maandags ziet, dat een koe geen voedsel meer neemt, dan zendt hij het beest Dingsdags naar de markt, en dan kan geen veearts er nog iets aan zien. 1610. 1)quot; heer Be gram : Hetgeen gij mededeelt is zeker uwe ondervinding. De getuigen uit Schiedam en omstreken echter zeggen, dat zij nooit doen , wat gij mededeelt, maar de dieren , bij twijfel, dadelijk slagten. |
A. Ja, dat zeygeu zij, maar zij doen anders. Wanneer men hier in de steden, waar toch het meeste vee heen wordt gezonden, een streng toezigt op het slagten hield, dan zou men kunnen zien of het beest, dat gedood wordt longziek is; dan kan men verder gemakkelijk nagaan , van waar het komt. Hoe zou toch in Schiedam en omstreken , waar de veestapel 15 000 stuks bedraagt, welk aantaldriemaal'sjaars verwisseld wordt, waardoor men tot 45 000 stuks komt, nooit een ziektegeval voorkomen , terwijl hier in de streken op 50 of 60 stuks van tijd tot tijd een geval zich voordoet. 1611. V- Er is naar uw oordeel nog al vervoer van dat vee? Weet gij ook of de wagens, waar men het mede vervoert, altijd behoorlijk ontsmet worden? A. Dat geloof ik niet. Ik heb onlangs nog vee moeten doen vervoeren, maar toen waren de wagens vuil. 1612. De heer Bcgram: En de stoombooten? A. Daar heb ik geen ondervinding van. 1613. De Yoorïllfer: Op de Rotterdamsche markt bestaat nog al een streng toezigt, en nu is het wel betreurenswaardig dat een boer het eerder dan de veearts kan zien wanneer een beest de longziekte heeft, doch ik stem toe dat er zulke gevallen kunnen zijn. .Maar weet gij hoe dat toezigt is bij den uitvoer naar Engeland ? A. Er is een veearts die de dieren onderzoekt. 1614. V- Er is wel eens gezegd, dat als een man uit den omtrek met een rund komt voor den uitvoer naar Engeland en men ontdekt dat het longziek is, bij er stil weder mede naar huis gaat en er geen proces-verbaal wordt opgemaakt. A. Daarvan weet ik niets bijzonders, maar in het voorjaar moet het nog gebeurd zijn, dat een boer uit Schiedam stond te markten met ossen. Hij verkocht ze aan iemand die op Engeland handelde en zeide zelf: Er zijn zieke onder. Die dieren zijn toen naar Engeland vervoerd. Dat is om den handel te bederven. Verleden Dingsdag zijn van de Rotterdamsche markt twee dieren weggevoerd; zoo als ik gehoord heb waren zij niet longziek, maar er was eene aamlontiye koe bij. Zij worden zeker verkocht ten bate van den eigenaar, als het bewezen is dat zij niet longziek zijn. Maar de man moet toch de f 25 boete betalen. Dat vind ik onbillijk. 1615. V. Uit uw verhaal blijkt, dat bet toezigt op het vervoer van vee, vooral uit het spoelingdistrict naar Londen , wel wat te wenschen overlaat. A. Van het vervoer naar Londen heb ik slechts één voorbeeld. Ik heb de beesten niet gezien, maar het is mij medegedeeld. 1616. V- In ieder geval is het vervoer van longziek vee in de omstreken van Schiedam niet zellzaam? A. Neen , en dat moet ook wel zoo zijn , want men krijgt daar het vee van alle markten en uit alle provinciën. 1617. V- Gij weet dat niet alleen de districts-veearts en zijn plaatsvervanger met het toezigt belast is, maar dat er ook vee-opzigters zijn. Hebt gij er in uwe gemeente ? A. Ja; een voor het gezonde en een voor het zieke vee. 1618. V. Door wien worden zij benoemd ? A. Door den Minister op voordragt van den districtsveearts. 1619. V- Wordt de burgemeester daarin niet gekend? A. Bij de aanstelling van den laatsten is dit wél geschied ; |
113
toen heeft de heer Alers mij gevraagd , of de man er goed | voor was. 1620. V. Zijn die vee-opzigters in het algemeen onafhankelijke , eenigzins zaakkundige menschen ? Zijn zij in alle opzigten betrouwbaar? A. Dat meen ik wel. Degenen, die wij hebben, zijn het. 1621. V. En doen zij hun pligt'? A. Ja; maar liet toezigt op het gezonde vee geloof ik dat niet veel baat. Dat er een veeopzigter is, die, ingeval er zich een verdachte koppel bevindt, toezigt houdt dat er van dat vee niets uitgaat en het twee- of driemaal 's weeks komt tellen, vind ik goed; maar voor het gezonde vee geeft het toezigt niet veel. 1622. I'. Wij hebben hier te doen met een jwlitiemaat-regel. Als men nu een geval heeft, nu de longziekte zoo weinig voorkomt, dan wordt het gezonde vee op eene lijst gebragt met eene eenigzins naauwkeurige omschrijving van elk rund, het haar, den ouderdom enz. I)e rundereu worden gemerkt, hetgeen naar uw oordeel door branding beter zou zijn dan zoo als het nu geschiedt. Maar dan kon men dat, dunkt mij, zeer goed opdragen aan de gemeentepolitie. Waartoe is voor een enkelen stal een veeopzigter noodig die een duizend gulden 'sjaars ontvangt, terwijl gij zelf zegt — eu dit ben ik met u eens — dat het toezigt op het gezonde vee zeer weinigte beteekenen heeft. De vraag komt dus hierop neder: Zou het, naar uw oordeel, niet beter zijn, het toesigt op te dragen aan den gemeenteveldwachter , die dan op zijne beurt onder het toezigt van den burgemeester zou staan? A. Ja, want nu komt de opzigter mij alleen wekelijks opgeven de veranderingen die er gekomen zijn, terwijl ik overigens niets over hem te zeggen heb. 1623. F. Is dit niet een gebrek? A. Ja. Wel heeft men in de kleine gemeenten slechts één politie-agent, maar die zou het wel kunnen afloopen; hij doet toch zijne gewone inspectie door de gemeente. 1624. Do lieer Begram: Wat doet de opzigter van het gezonde vee? A. Die loopt rond; hij komt niet op het land, want, ofschoon hij alleen bij gezond vee komt, hebben de boeren hem niet gaarne bij hunne beesten. Hij kijkt dus zoo wat van den weg naar het vee. Hij woont te Loosduinen, maar hij komt tweemaal in de week te Wateringen. Wij hebben vroeger ook wel opzigters gehad die niets deden.quot; 1623. F. Hebben zij wel eens gevallen verzwegen ? A. Ik heb er nooit van gehoord. 1626. F. Maar er zullen toch wel gevallen verzwegen zijn in het Westland? A. In het Westland was eigenlijk weinig ziekte. Zij kwam meer voor onder Maasland en Schipluiden, van waar men te Rotterdam ter markt gaat. 1627. I. Zoudt gij — die met dit spoelingdistrict goed bekend zijt — denken dat er maatregelen zouden te nemen zijn om, zonder die spoelingszaak te vernietigen, de wet ook op het spoelingdistrict toepasselijk te maken? A. Ja. Er zou een streng toezigt moeten gehouden worden op de slagtplaatsen, en, als er dan een ziek beest geslagt wierd, zou aan den slager moeten gevraagd worden van welken boer het beest kwam. Op het vee van dien boer zou dan streng toezigt moeten gehouden worden. Het slagten moest dan wel niet worden verboden, maar onder onmiddellijk toezigt op de slagtplaats geschieden, en dan zou het te Schiedam of te Delfshaven zelf moeten geslagt worden. |
1628. F. Ziet gij in den verkoop van het vleesch van een ziek beest dat afgemaakt is en dat voor de consumtie niet is afgekeurd, geen bezwaar voor overbrenging van besmetting ? A. Neen, maar de huiden van de afgemaakte beesten worden ontsmet. Doch wanneer een beest voor gezond verkocht is en het blijkt bij de slagting ziek te zijn, dan heeft de ontsmetting der huid geen plaats. 162!). r. Zoo als gij weet, is de wet niet in alle opzigten toepasselijk verklaard op het spoelingdistrict. Wanneer een beest door de longziekte is aangetast, dan moet er kennisgeving geschieden aan den burgemeester en dan mag het geslagt worden op de slagtplaats, daarvoor bestemd. Maar zoudt gij denken dat men wel eens verder gaat? A. Ja wel, gelijk iu het geval straks door mij aangehaald. Men heeft te Schiedam een slagthuis, van Wolff , waar ik het vorige jaar een 10- of 12tal runderen zag hangen , die ziek geweest waren; als men nu van dien slagter kon te weten komen , welke boeren hem die zieke koeijen geleverd hadden, dan kon men bij die boeren streng toezigt houden. Thans schijnen zij boven de wet te staan. 1630. De heer Wybi-nga : ( Jij iioenrlet daar zoo even een geval van een rund, dat door do longziekte was aangetast en in eene weide liep , gelegen onder de gemeente Wateringen, terwijl de hofstede, waar het dier te huis liehoorde, in een andere gemeente gelegen was. Is dat zieke rund toen afgemaakt in de weide, waar ook de andere runderen liepen ? A. Neen, in een schuur, die op oen belendend stuk land stond. De kosten van het slagteu en ophangen van drie beesten — want er waren er drie — beliepen f15, en die heh ik door den kooper laten betalen , omdat men anders zulk een last met de Rekenkamer krijgt. 1631. Gij zult weten, dat de aangetaste runderen niet in de weide mogen worden afgemaakt ? A. Ja, daarom is het in de schuur geschied. 1632. De heer de .Jonge: (iij spreekt daar van de Rekenkamer, en dit geeft mij aanleiding om u te vragen of gij klagteu hebt omtrent de minder spoedige uitbetaling van de schadevergoeding, die voorloopig door de gemeente voorgeschoten en later door het Kijk gerestitueerd wordt Moest gij lang wachten op de gelden; werden er vele aanmerkingen gemaakt ? A. Het komt mij voor, dat liet 't gemakkelijkste is om een voorschot ter goede rekening te vragen. 1633. F. Zijn er op uwe declaration geen aanmerkingen gemaakt ? A. Aan de laatste aanvrage om decharge, die ik naar de Rekenkamer gezonden heb, is binnen acht dagen zonder aanmerkingen voldaan. Men heeft meer last, geloof ik , als men uit de gemeentekas voorschiet. 1634. De Voorzitter: De veeopzigters , waarover wij straks spraken, die toezigt moeten houden op het zieke en verdachte vee, komen van tijd tot tijd wel bij de boeren in huis, en zij hebben daartoe toch geen regt. Men mag bij een particulier niet in huis komen, wanneer hij het niet verkiest. En nu heb ik gehoord dat een boer in Zuidholland zulk een opzigter niet in zijne woning wilde toelaten. Weet gij daar ook iets van? A. Dat was onder Zoetermeer. Er is toen bij de woning van dien boer een bord geplaatst, waarop stond » besmettelijke veeziektequot;. 1635. F. Het is in uwe gemeente niet voorgekomen dat daar een geheele koppel werd afgemaakt en tegenwoordig heerscht er de longziekte toch niet ? |
29
114
1636. V. Kunt gij ook vermoeden, hoe het komt, dat liij de in uwe gemeente aangewende middelen: afmaking van de aangetaste runderen en onder behoorlijk toezigt plaatsen van de andere, tot den koppel behoorende beesten, dat, zeg ik, bij die middelen de longziekte opgehouden heeft, terwijl men haar in andere gemeenten niet heeft kunnen overwinnen V A. Neen, de boer te Monster waarvan ik sprak, fokt zijn eigen vee aan en in de nabijheid had zich ook geene longziekte vertoond; toch kreeg die boer drie gevallen. 16.'{7. V. Zijn de menschen in uwe streek genegen om dadelijk aangifte te doen en het vee af te zonderen? A. Ja. 1638. Gij spraakt van enkele gevallen, die zich in uwe gemeente vertoonden, zonder dat het ontstaan was na te sporen. Zoudt gij dus geneigd zijn het spontaan ontstaan der ziekte aan te nemen ? A. In de meeste gevallen wordt de ziekte door besmetting aangebragt, maar somwijlen vertoonen zich gevallen, waarvan het ontstaan niet is op te geven, althans niet dadelijk. 1639. I)e heer Brgram: Gelooft gij ook niet dat al is de oorzaak niet aan te wijzen, de ziekte toch het gevolg is van besmetting en niet uit zich zelve ontstaat'? A. Verleden jaar heb ik de ziekte onder mijn vee gehad. In het eerst wist ik de oorzaak niet te verklaren, maar later is gebleken dat twee lóngzieke koeijen hadden geloopen aan de overzijde van mijne weide. Mijn beest schijnt daarbij gesprongen te zijn, en daardoor heeft het de ziekte gekregen. Mijn vrouws vader heeft in den afge-loopen winter de ziekte ook op zijn stal gehad en heeft voortdurend met de ziekte getobt. Het schijnt dat ze werd overgebragt door een der knechts, die zieke dieren op een anderen stal behandelde, en die van tijd tot tijd bij de dienstboden van de andere hoeve een bezoek bragt. Indien men die oorzaken, die altijd niet terstond blijken, niet kent, denkt men aan het spontaan ontstaan der ziekte en toch was zij een gevolg van besmetting. 1640. De Voorzitter: Hebt gij ook opgemerkt dat sommige soorten van runderen vatbaarder zijn voor de ziekte dan andere? A Neen, wij hebben ook slechts ééne soort. 1641. 1'. Ik bedoel of niet de fijnste en edelste dieren en of niet sommige familien grootere vatbaarheid vertoonen? A. De boer zegt altijd: het was mijn beste beest. Ik heb echter nooit eenig onderscheid opgemerkt, maar ik had slechts één geval in 18 jaren en natuurlijk om zoo iets te constateren moet men do gevallen onder zijn eigen vee nagaan. 1642. F. Gij zeidet dat gij uw vee aanfokt, maar koopt gij geen vee in Noordholland ? A. Vroeger, 7 a 8 jaren geleden, wel, maar nu niet meer. Mijne broeders koopen nog vee te Hoorn en Alkmaar. 1643. F. Hebben die meer last van de longziekte ? A. Zij hebben haar in het geheel niet op hunne stallen gehad, zoodat de aanvoer van vee uit Noordholland niet nadeelig voor hen heeft gewerkt. 1644. 1*. Hoe denkt gij over het inenten bij het rund? A. Zeer goed; bij ons werd in 1852 de eerste proef genomen met twee runderen. Na hunne genezing werden zij gezonden naar 'sGravesande in den Haakpolder; hier kwamen zij in aanraking met lóngzieke beesten, verbleven er drie maanden en verlieten weder gezond den ziekenstal. |
Wij hebben zo daarna nog twee jaar gehouden, in aanraking met longziek vee gebragt, maar van de ziekte hebben ze niet meer geweten. 1645. V. Waren de runderen in den Haakpolder ook ingeënt ? A. Neen, zij behoorden aan verschillende lieden. 1646. F. Gij zijt dus een voorstander van de inenting ? A. Ja, mits zij geschiede met goede stof; maar er wordt wel eens ingeënt, waarvan hoegenaamd geen werking bespeurd wordt. 1647. F- De ondervinding heeft alzoo geleerd dat een besmette koppel werd ingeënt zonder eenige uitwerking? A. Ja. 1648. F- Door wie geschiedde dat ? A. Door de heeren Snijders en Rijnenberg. 1649. F Wordt bij u het gezonde, niet verdachte vee van tijd tot tijd op nieuw ingeënt ? A. I3ij enkelen. 1650. F Dus al wat ge van de inenting weet stemt u gunstig voor haar ? A. Ja; maar de boeren over het algemeen houden niet van de bewerking, want de beesten lijden er gemeenlijk onder; ze verliezen den staart of althans de pluim. 1651. De heer Kogram: Heeft zich wel eens het geval voorgedaan dat bij iemand , in wiens stal geen longziekte bekend was, deze zich na de inenting vertoonde ? A. Ja, toen heeft de ziekte zich bij twee dieren bepaald , die gestorven zijn. De heer Joseph Tielen van Üverschie had ze ingeënt. 1652. De heer «Ie .longe: Hebt gij bij uwe beesten na de inenting verschil van reactie waargenomen wanneer ze op een stal dan wel als ze in de weide waren ? A. Mijne beesten bevonden zich steeds op den stal, zoodat ik dat verschil niet heb kunnen opmerken. 1653. F Liet gij uwe runderen in gezonden staat inenten ? A. Neen, alleen de verdachte. De Schiedammers zijn zeer voor Joseph Tielen omdat hij de kunstbewerking goed doet en wacht tot hij goede stof heeft. 1654. De heer Begram; Wordt in het spoelingdistrict al het vee ingeënt, dat daar, gelijk wij gezien hebben, in een jaar wel 45 000 runderen telt? A. Tielen ent er misschien 5000 'sjaars in; de tijdis te kort om allen in te enten. 1655. Do Voorzitter: Kent gij naast de verpligte inenting nog andere voorbehoedmiddelen tegen de longziekte? A. Neen, allerlei middelen zijn reeds beproefd, onder anderen bloedzuiverende middelen, maar zij hebben geene uitwerking gehad. 1656. F Over het algemeen klaagt men dat de veehouder niet genoeg medewerkt om de voorgeschreven maatregelen te steunen. Kent gij ook middelen om het onmiddellijk afzonderen, dadelijk aangeven enz. te bevorderen, met andere woorden om den boer gunstig te stemmen voor de Regeringsvoorschriften? A. Men moet hem mijns inziens meer bevreesd maken. |
115
Men moest eene premie stelleu op het aangeven van een long-ziek dier. 1657. V- Wat dunkt u er van indien het Rijk voor het eerste geval, bij onmiddellijke afzondering en aangifte, gehede schadevergoeding verleende, en daarbij tevens strenge straf bepaalde voor hem, die in gebreke bleef zulks te doen ? A. Dat zou iets baten, maar niet geheel. In het Over-maassche krijgt een boer bij voorbeeld in het najaar een koppel vaarzen uit Alkmaar en stalt of weidt ze, om die later te verkoopen. Komt daar nu longziekte onder, en wordt dit bekend , dan mag de boer die runderen niet vervoeren en dus verzwijgt hij het geval in zijn eigen belang. Daar helpt dan niet aan, al geeft men hem de geheele schadevergoeding. Daarom zou ik eene premie op de aangifte willen stellen, want al verzweeg dan de boer het geval, dan nog zou welligt de knecht, om 50 gulden te verdienen, het den burgemeester kunnen gaan zeggen. 1658. De heer Begi-am : Ik geloof niet dat men het doel daarmede bereiken zou, want de veehouders zullen zich achter hunne onbekendheid met de verschijnselen der ziekte verschuilen. A. Men zou de premie niet direct moeten geven, en men zou den eigenaar tweemaal 24 uren tijd voor de aangifte moeten toestaan. 1659. V- Gij wilt dus de premien om te voorkomen dat een ziektegeval verzwegen wordt ? A. Juist. Men zou moeten bepalen dat een boer tweemaal 24 uren had voor de aangifte en dat, zoo hij het niet gedaan heeft, zijn vee verbeurd verklaard wordt. 1660. De heer Bvgram: Gij meent toch dat het in het belang van de zaak is dat er hoe eer hoe beter aangifte plaats heeft? A. Ja. 1661. V. Gij spreekt van tweemaal 24 uren en de wet zegt dat de aangifte onmiddellijk moet geschieden? A. Ja, maar ik zou dien tijd wenschen omdat een boer soms een half uur van zijne weiden verwijderd woont, zoodat hij er niet eiken dag kan komen. Nu zou iemand in zulk eene weide een longziek beest kunnen zien en naar den burgemeester gaan om hem dat te zeggen. Het zou onbillijk zijn om dan den boer te veroordeelen. Maar daar een knap boer elke twee dagen naar zijne beesten gaat zien zou ik den termijn van tweemaal 24 uren wenschen. 1662. F. In de tijden van de veepest was elk veehouder verpligt om van elke ziekte aangifte te doen. Zoudt gij denken dat eene dergelijke bepaling nu ook nuttig zou werken,? A. Ja, maar dan moest het getal veeartsen zeker verdubbeld worden. 1663. De Voonlttcr: Maar zoudt gij niet denken dat dergelijke bepaling bijna onuitvoerbaar zou zijn , omdat bij elke aangifte de burgemeester een deskundige moet raadplegen ? A. Ik geloof het wel, maar het getal veeartsen zou, zoo als ik zeide, moeten verdubbeld worden. Zeer zeker zou het wel wat bezwaarlijk zijn. 1664. De heer He gram: Ik geloof toch wel dat de meening door alle veeartsen gedeeld zal worden dat, als men een jaar lang op die wijze gehandeld had, de ziekte verdwenen zou zijn. Want zooals het nu gaat in Schiedam zullen wij er nooit afkomen. A. Ja, dat moet veranderd worden , want het is opvallend dat de ziekte zich telkens voordoet in den kring van Rotterdam. |
1665. V. Met het oog op zulke gevallen zouden strenge maatregelen nuttig zijn, maar zij zouden gepaard moeten gaan met eene verandering van de tegenwoordige indeeling van de districten. Zoo als het nu is heeft een veearts, de heer Alehs , bijna geheel Zuidholland en Utrecht. A. Het zou ongetwijfeld groote moeijelijkheden opleveren , als de districts-veeartsen bij alle ziektegevallen geroepen werden. 1666. De Voorzitter; Als dergelijke maatregel eens alleen in het spoelingdistrict genomen werd V A. Het spoelingdistrict is moeijelijk aan banden te leggen, omdat daar het koopen en verkoopen niet kan stilstaan. De boeren daar moeten óf medewerken, óf zoo in het naauw gebragt worden, dat zij niet verzuimen aan te geven. 1667. V. Het geven van eene volledige schadevergoeding zou zeker niet helpen, omdat de overige beesten dan onder de verdacht verklaarde vallen, en niet vervoerd mogen worden ? A. Juist. Wanneer daar een veehouder ossen heeft die over veertien dagen weg moeten, is het een te groot nadeel voor hem als zij moeten blijven als verdacht. 1668. V- Kunnen naar uw oordeel de veefondsen ook dienen tot verbetering van de zaak? A, Ik geloof het niet. ij hebben vroeger een veefonds gehad, maar het ging te niet. 1669. V. Hebt gij ook nog iets mede te deelen, wat in het belang der zaak tot ons dient te komen? A. Neen. Van de premie op het aangeven en van de kostelooze verpligte inenting heb ik reeds gesproken. 1670. V. Hoe wilt gij die verpligte inenting toepassen ? A. Het zou, dunkt mij, zoo zwaar niet zijn als men, bijv. met 1878 te beginnen, het vee in 1877 geboren, inentte en/,., zoodat altijd het eenjarige vee ieder jaar werd ingeënt, en om de twee jaren het overige vee. In vijf jaar was dan de geheele nieuwe veestapel ingeënt. Men zou dan tevens moeten bepalen, dat voor een rund, gestorven ten gevolge der inenting, door het Kijk de volle waarde werd vergoed en voor verminking, zoo als het verlies van den staart, eene schadeloosstelling van f 10 bijv., werd toegekend. 1671. F. Waarmede ? A. Met smetstof. 1672. V. Van waar? In Noordholland ten noorden van het IJ is bijv. geene longziekte, en men kan de stof niet ver vervoeren, omdat /.ij zoo spoedig bederft. Bovendien, wie zal inenten? In Noordholland en Utrecht hebben wij bijv. één districts-veearts en één plaatsvervanger. A. Men moet natuurlijk overal inenten, anders helpt het niet. 1673. V. Uw denkbeeld zou bijval kunnen vinden, indien buiten en in Schiedam, bij het heerschen van de longziekte, eene premie op het aangeven gesteld werd. ïe gelijk met kostelooze inenting in een zoo ruim mogelijken kring, zou men tevens aan de boeren de verpligting moeten kunnen opleggen geen beest te mogen stallen tenzij het is ingeënt? A. Juist. VeleN veehouders laten reeds inenten, maar het is niet algemeen. Indien de Commissie eene opgave verzocht van den heer Tiele, zou zij vrij juist kunnen weten hoeveel vee in onze streken er wordt ingeënt, aan- |
110
gezien die heer bijna de eenige is die in Schiedam en omstreken de iueutiug uitoefent. c. P. Hoek. K. de Jong. Wybenöa. Schepel. Beoram. de jonge. 1). Veegexs, Griffier. Verhoor van den heer El. Oppcnhciincr. 1(gt;74. Hf Voorzitter: Wilt gij de goedheid hebben uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te gevtn? A. Beuxard Oppexiieimer , veehandelaar te Rotterdam. I(i7ö. y. Onder de vragen die gij omtrent dit belangrijk onderwerp hebt ontvangen, zijn. er eenige die niet regt-streeks tot uw Iwroep behooren, maiir er zijn andere waar-omtrent gij ons zeker wel zult kunnen voorlichten in 't belang der zaak die wij beoogen. Koopt gij uw vee voor den handel bij de boeren of uitsluitend op de markt? A. Het zal misschien strekken in het belang der ondervraging, indien ik de verklaring vooraf laat gaan dat ik eenige jaren reeds bijna uitsluitend in het spoelingdistrict zaken doe. Ofschoon geen veehouder heb ik gelegenheid te over gehad om gade te slaan wat er op dit gebied voorvalt. Daar de inkoopt n die ik doe dikwijls op tijd worden geleverd , is mijn belang ook direct bij de zaak betrokken. 1(576. V. Heerscht in de streek waar gij woont de longziekte ? A., Zij heerscht er voortdurend. 1677. Acht gij het toezigt der districts-veeartsen voldoende? A. Dat toezigt is bij ons onbeduidend. Aan de markt te Rotterdam wordt het toezigt uitgeoefend door stedelijke keurmeesters die geen veeartsen zijn. Van tijd tot tijd wordt er ook bekeurd en de veehouders dragen er vrijwel zorg voor om geen gebrekkig vee, al zijn t ook andere gebreken dan longziekte, aan de markt te brengen. Overigens laat het toezigt veel te wenschen over. Hoe het toezigt op de stallen gaat is mij onbekend. Het toezigt op de verzendingen inscheping naar Engeland, is volgens mijne ondervinding echter bepaald slecht. In der tijd schreef ik daarover een artikel in de Aieuwe Hotter da .jschf Courant, doch de zaak is bij het oude gebleven. Om slechts een bewijs aan te voeren. Den 22sten Augustus 11. werden 13 ossen ter inlading aangeboden en gekeurd, maar ten gevolge v.an plaatsgebrek moesten zij worden geweigerd. Toen moesten de beesten in eene andere boot geladen worden. Daarmede verliep een dag en ofschoon de beesten bij de inlading herkeurd werden, bleek het i.ch dat bij de aankomst te Deptford een van die ossen in hooge mate loofziek was, en onmiddellijk begraven moest worden. Overigens is er te Delfshaven een' vee-opzigter, die wel eens stallen desinfecteert met karbolzuur, zoo als ik eenigen tijd geleden bij een boer ontdekt heb. 1678. V- Maar is het vee dat gij bij de boeren nu en dan wel eens in longzieken staat zult vinden, afgezonderd en is het voor den handel beschikbaar V A. In den laatsten tijd zijn er veel minder gevallen van longziekte dan vroeger. De flinke boeren — en dat zijn de groote veehouders voor het grootste gedeelte — zonderen het zieke vee dadelijk af en zorgen dat het onmiddellijk geslagt wordt. Bij een groot gedeelte der veehouders blijft het zieke vee staan tot dat het verkocht wordt. Dat duurt niet zoo lang, maar dikwijls gaat het ook niet |
zoo spoedig. 1(579. V. Dan worden zij verkocht om naar den slagter vervoerd te worden ? A. Tegenwoordig is daar eene verordening op gemaakt. Het zieke vee, dat onder de gemeente Schiedam behoort, wordt naar die stad, waar eene slagtplaats is, vervoerd; hetzelfde gebeurt ook te Delfshaven en te Overschie voor het vee uit die omstreken. Ook worden sommige koeijen bij de boeren zelf geslagt. Om die redenen werd er vroeger veel meer vee naar Rotterdam vervoerd dan tegenwoordig. 1680. V- Maar wanneer men dat vee in die stallen te Schiedam laat, dan loopt men gevaar dat een geheele-tal besmet wordt. Bestaat daar geen toezigt ? A. Neen. Men heeft tegenwoordig ook te Schiedam een paar slagtplaatsen, maar dat zijn particuliere ondernemingen. 1681. V. Dus dan komt dat vee niet afin de Rotter- damsche markt ? A. Neen. 1682. V- Hebt gij redenen om te vermoeden dat men het verdachte vee, dat te Rotterdam aan de markt gebragt wordt om naar Londen of andere buitenlandsche havens te worden verzonden , onderscheiden kan van het niet verdachte vee ? A. De boeren zelf, vooral de spoelingboeren, die jaar in jaar uit met het vee omgaan, ontdekken de ziekte , zoodra die te ontdekken is. Het zou echter ook in het belang van de wetenschap zijn, dat de veeartsen dit zouden kunnen ontdekken , zooiIra het vee aangevoerd wordt; maar de ondervinding leert dat zij het moeijelijk kunnen zien , anders zouden er niet zoo dikwijls gevallen voorkomen, als die waarvan ik er zoo even een aangehaald heb. 1683. V. Ik heb mij waarschijnlijk niet duidelijk uitgedrukt , ofschoon uw antwoord zeer wetenswaardig is. Ik wil vragen of gij als koopman in de gelegenheid gesteld wor lt om hetzij in de stallen, hetzij op de markt, het verdachte vee — niet liet aangetaste, van liet andere vee te onderscheiden ? A. Bij een aandachtig onderzoek, ja. Wanneer de beesten worden gedreven, worden zij warm en beginnen te transpireren; hebben zij eenig gebrek, dan is liet niet goed waar te nemen als zij in dien verhitten staat ver-keeren. Maar als zij eenigen tijd gerust hebben, bijv. een uur, dan is bet te onderkennen of zij longziek zijn of niet. 1684. V- Waar kunt gij dat aan zien ? A. Aan verscheidene kenteekenen. Ken longziek beest staat onder anderen spoedig met de achterbeenen zamen-getrokken en het hoofd hangende; aan bet staartbeen is het in den regel koudachtig; en wanneer men twijfelt en verder onderzoekt, bemerkt men dat de hartslag sneller gaat. i)e boer weet nog een ander kenteeken, dat meer merkbaar is op stal. Een beest in normalen staat likt zich zelf; dat doet een longziek beest niet; men houdt het er voor, dat het van die likkende beweging hinder heeft. De daarnaast staande beesten likken dan het zieke beest. De spoelingboeren ontdekken de ziekte, zoodra die maar uiterlijk te ontdekken is. 1685. F. Maar de kenteekenen, die gij noemt, zijn ook door veeartsen te onderscheiden ? A. Ja; en dat er zulke treurige gevolgen ontstaan zijn en aan den handel zooveel nadeel is toegebragt, schrijf ik aan niets anders toe dan aan gebrek aan de noodige ernst en aandacht bij de inspectie van het vee. |
1686. V. Ik kom nog eens terug op hetgeen ik eigenlijk bedoel. Kent gij ook teekenen om het verdacht vee te onderscheiden, het vee dat niet ziek is, maar niet üiek vee in aanraking is geweest en volgens de wet voorzien moet wezen van een zoodanig merkteeken, dat het daardoor voor den handel onbruikbaar zou zijn ? A. Daarvan is mij niets bekend. Misschien is de oorzaak daarvan, dat dat verdachte vee in den regel zoo lang buiten den handel blijft. 1687. V. Als een boer longziek vee gehad heeft, schrijft de wet voor, dat de andere runderen moeten gemerkt worden door ze op liet kruis of een ander ligchaamsJeel te knippen. Ten gevolge van dat merk zijn zij niet geschikt om naar de markt gevoerd te worden, want dan zouden zij de aandacht trekken van de personen . die met het toezigt belast zijn. Maar is het u bij een bezoek in de stallen wel eens gebeurd dat dit merkteeken zoo in het oog sprong, dat gij tegen den boer moest zeggen: Met u kan ik geen zaken doen, want uw vee is niet beschikbaar voor de markt ? A. De door u genoemde maatregel wordt niet toegepast in het spoelingdistrict , maar meer bij degenen die wij buitenboeren noemen; en omdat ik hoofdzakelijk vet vee voor den uitvoer koop, i.-» dat mij niet bekend. 1688. V. Daar zou dus uit voortvloeijen , dat de spoe-lingboer in staat was inderdaad runderen , die nog kort te voren mot ziek vee in aanraking waren geweest, te vervoeren, en niemand in staat was liet te herkennen V A. Ja, maar er is niemand die er zich aan stoort. Ik zelf als koopman , die natuurlijk niet onverschillig ben voor de zaak, zie er geen kwaad in, om, als ik weet dat een boer pas een long/.ieke os gehad en dien er uit gehaald heeft, andere runderen, als zij maar gezond zijn, voorden uitvoer van hem te koopen, tiaar zij tocli dadelijk geslagt worden. 1689. V. Ik moet u toch doen opmerken, dat wanneer gij als koopman den moed hebt om dergelijk vee te koopen , gij u aan het gevtiar bloot stelt, dat quot;het vee gedurende de reis van Rotterdam naar Londen ziek wordt. Als de kiem der ziekte aanwezig is, wordt het uitbreken toch bevorderd door de vermoeijenis die het dier ondergaat en den abuormalen toestand waarin men het brengt. Als er nu gevaar is dat binnen een kort tijdsverloop de ziekte onder die beesten zul uitbreken, speelt gij dan geen gevaarlijk spel met zulke beesten te koopen V A. Het is waar, in een koppel, waar een ziektegeval is_ geweest, volgen dikwijls meer gevallen. Maar wij zijn bijzonder attent en koopen niet anders dan van boeren die wij meenen te mogen vertrouwen. Meer kunnen wij niet doen, want niets staat den boer in den weg om die beesten op de markt te brengen en te verkoopen. Zij vertellen het ons ook niet altijd. Maar als wij het weten, zijn wij bijzonder attent en voorzigtig en koopen alleen van personen, waarin wij vertrouwen meenen te mogen stellen en dan nog enkel beesten die uitwendig geen sporen van de ziekte dragen. 1690. De heer Bcgram: Is het u, die zooveel ondervinding hebt, wel eens gebeurd, dat gij meendet gezond vee te koopen, dat gij het naar Engeland hebt gezonden en dat het daar bleek ziek te zijn? A. Misschien ben ik bijzonder gelukkig, maar zulk een geval heb ik nog niet gehad. Wel zijn er dezen winter en ook vroegen1 enkele gevallen voorgekomen, dat zieke beesten door den inspecteur te Deptford zijn gehouden, maar ik heb daartegen, voor zooveel mij betreft, steeds zooveel mogelijk gewaakt, want zulke zaken brengen onzen handel in discrediet. Ik heb daarover in de Nieuwe Rottcrdamsche Courant van 5 Julij een artikeltje geschreven, dat ik de vrijheid neem aan de Commissie over te leggen. Nquot;. 35. 2. |
169L l. Mijne bedoeling met deze vraag is .deze, dat het blijkt dat men door naauwkeurig gade te slaan, wel kan onderscheiden of een beest de ziekte heeft of niet. A. Dat is ook zoo. 1692. r. Dus zoulen de keurmeesters, indien zij naauwkeurig gadesloegen, de gevallen wel kunnen onderkennen? A. Ja, maar zij moeten daartoe niet alleen voor hunne taak berekend zijn, maar ook met de noodige energie te werk gaan. In deii vorigen winter bij voorbeeld kwam ik bij een kleinen boer die slechts één koppel had vet gemaakt. Hij had Jl) ossen staan, die ik — dat moet ik er bij zeggen — eenige dagen te voren met attentie gezien had. ik kwam er nu om ze te koopen voor het Dingsdags-transport, maar ik ontdekte er nu één os onder, die in een minder guiistigen toestand verkeerde. Ik bespeurde dit aan onderscheidene kentee-k nien, o. a. aan het knarsen met zijne tanden. Ik stelde dus den boer voor, die beesten te koopen zonder dien eenen os. De man willigde dit dadelijk in . een bewijs dus, dat hij niet geheel onkundig van de zaak was, anders zou hij dit niet gedaan hebben. Ik werd het over den prijs niet eens met den boer; ik maakte nog eene enkele aanmerking op een anderen os, maar dadelijk verklaarde hij, dat daar niets aan scheelde, hetgeen hij bij den e i'sten os niet gezegd had. Ook wederom een bewijs, dat hij wel iets vermoedde, Ken mijner collega's kocht nu deze ossen wel. Dingsdags hoorde ik dit, en vroeg aan den kooper, hoeveel hij er gekocht had ; hij noemde het getal, waaruit bleek dat de zieke os er bij was. Hij zeide mij verder dat de runderen bij de boot stonden om gemerkt te worden, en ik deelde hem toen mede wat ik meende ontdekt te hebben. Ik ging met hem naar de boot: de ossen stonden daar; de zieke werd aan den veearts aangewezen , en deze stuurde het beest eenvoudig naar de plaats van herkomst terug. Xiet alleen gebeurt het dikwijls, dat zieke beesten aan de aandacht van de keurmeesters of van d.' veeartsen ontsnapt zijn; maar ook dan, wanneer zij verdachte of zieke runderen aanwezig hebben beven'en , daar zij nooit iets anders doen dan die beesten eenvoudig terugsturen. Wanneer zij eene enkele maal met meer kracht waren opgetreden , dan zouden vele dingen zieh niet hebben voorgedaan ; men is echter veel te laks geweest. 16!),i. J. Zijn de veeartsen , met het toezigt belast, van Kijkswege aangesteld? A. Ja. De cargadoors geven hun eene kleine toelage , om hen op hun tijd aanwezig te doen zijn. 1694. De Vooi-zitCcr: Ik heb uit het door u ge-schreven artikel gezien, dat de man, tot w ien de aanmerking gerigt werd in het belang van den veebandelen van den vrijen uitvoer, met een minachtend schouderophalen daarop antwoordde; die man deed dus zijn pligt niet? A. Neen. Ik zou nog een erger geval kunnen aanhalen. Men paar jaren geleden komt een veehouder, die te gelijk koopman was, uit Schiedam, aan de boot. Hij had, geloof ik, zelf vee uit te voeren. Die veehouders uir Schiedam zijn bij de hand en zien gt.ed. Aan de boot gekomen, vraagt hij naar een half dozijn ossen, die hij had zien vervoeren. Het antwoord luidde: » die zijn ai geladen.quot; Nu wist hij den veearts te overtuigen , dat er minstens drie of vier longzieke bij waren De veearts gaf last om de ossen weder te lossen en zag nu zelf de zieke beesten. Die ossen werden toen naar Schiedam terug gestuurd. Wij hebben nog aan den burgemeester getelegrafeerd ; maar waarschijnlijk zijn de ossen er langs een ongewonen weg toch weer gekomen. '/66 heeft het toezigt plaats. 1695. 1', Wij lezen in het verslag der Regering: » De klagten over de wijze van keuring van het in Engeland aangevoerd vee door de keurmeesters aldaar, vermeld in het vorige verslag op bladz. 52, hielden ook in dit jaar aan. De districts-veearts Puakke te Leeuwarden berigt dat, hoe streng en met hoe groote zorg de keuring te Harlingeu 30 |
118
geschiedt, er desniettemin te Londen zes en te Huil drie ladingen werden afgekeurd. Hij haalt voorbeelden aan ten bewijze dat de Engelsche keurmeesters ijverig zoeken naar eene reden tot afkeuring van vee. Ken dier keurmeesters heeft eenmaal drie kwartier uurs zoek gebragt met de keuring van ééne koe, doch kon geen grond tot afkeuring vinden. Blijkbaar gezonde schapen worden met den thermometer onderzocht. Genoemde districts-veearts verklaarde deze bijzonderheden \an een ooggetuige vernomen te hebben.quot; Nu schrijft men dit daaraan toe, dat de Engelsche veehouders veel belang zouden hebben bij het zooveel mogelijk { beperken van den invoer uit Holland , omdat zij dan voor hun eigen vee hetere prijzen zouden kunnen maken. Ik lt; laat in het midden hoever dat waar is; maar volgens u hebben die keurmeesters op de Engelsche markten wel degelijk reden om het Hollandsche vee wantrouwend gade te slaan. Ofschoon toch het Koninklijk besluit van 28 Mei 1871 bepaalt: » Het is verboden in een schip naar buiten 's lands bestemd, vee te laden of vee ter inlading aan te bieden, zonder voorafgaande visitatie van een veearts van Regeringswege daartoe aangesteldquot;, beteekent die visitatie al heel weinig , wanneer de veearts er , zoo als gij zegt, zoo los over heenloopt. A. Ik heb natuurlijk niet beweerd dat dit bij allen zoo is. Ik vermoed dat het voorgelezene uit het rapport van den heer I'kakke betreft afkeuringen wegens mond- en klauwzeer. Het bijgevoegde omtrent stelselmatige oppositie bij den invoer in Engeland, is niet onjuist; men le^'t ons allerlei moeijelijkheden in den weg en tracht, zoo mogelijk, ons te weren. Aanhoudingen wegens mond-en klauwzeer zijn bij eene strenge keuring niet te voorkomen , omdat de kênteekenen dier ziekte onbepaald zijn en er altijd sporen van de ziekte overblijven. Het is gemakkelijk onder eene lading van '2 a HOOO schapen en 3 400 runderen één enkel beest te vinden dat aan mond- of klauwzeer heeft geleden en daarvan nog de sporen draagt, al zijn die sporen ook niet meer gevaarlijk. Maar iets anders is het met longziekte. Dit is eene quaestie van lo he or not to be. Het is de ziekte of bet is ze niet. Men zou dus aan de inspecteurs in Engeland een wapen uit de hand nemen wanneer men hier een naauwlettend toezigt hield op het uitgevoerd wonlende vee. 10%. J'. Kent gij een geschikt middel om den uitvoer van longziek vee te voorkomen? A. Attente keuring. De veeartsen moeten telkens wanneer bun een geval van verdacht vee voorkomt, de wet met de meeste gestrengheid toepassen. Ik weet niet welke voorschriften de veeartsen nu bezitten, maar gestrengheid moet een eerste vereischte zijn. Indien de Schiedamsche boer, die voor het grootste gedeelte het vee voor deLon-densche iinirkt te Rotterdam aanvoert, zijn belang begreep, zou hij bet zieke vee terughouden, want hij benadeelt zijn eigen 'ere liet. Maar nu hij voortgaat ziek vee aan te voeren, is streng toezigt noodig. De veearts zou, wanneer bij een verdacht beest ontdekte, moeten zeggen: dit beest moet terug, én afzonderlijk gezet worden. Mogt hem dan bij een nader onderzoek den volgenden dag blijken dat het dier de ziekte bad, dan :'.ou eene ernstige bedreiging of wel eene strenge toepassing der wet wensclielijk zijn. Daardoor zou men voor het vervolg voorkomen dat ziek vee naar de boot werd gebragt, even als de boer nu reeds huiverig is ziek vee naar de Rotterdamsche markt te voeren , omdat bij weet dat daar door de keurmeesters een naauwkeurig toezigt wordt gebonden. 1()(.)7. I'. Gij spreekt van keurmeesters; zijn dit ook veeartsen ï A. Neen ! 1()98. F. Zoudt gij meenen dat men met strenge strafbepalingen en niet bedreiging van verbeurdverklaring den aanvoer van longziek vee op de boot kan voorkomen V A. Hoe'strenger de bepaling, hoe vruchtbaarder het gevolg. 1()984ïs. F- Als men niet behoorlijk toezigt houdt, rijst |
de vraag wat daarvan de reden zij. Wordt de opzigter welligt bezoldigd door hen die hij behulpzaam is om longziek vee van de hand te zetten op voordeelige wijze? A. Zoover zou ik mijn vermoeden niet durven uitstrekken , maar zeer zeker bestaat bij hem niet de noodij/e lust om de zaak naar behooron te behandelen. I(i99. V. Kan dit een gevolg zijn van te karige bezoldiging ? A. Ik meen dat hunne betrekking zeer winstgevend is. Zoodanige veearts heeft een inkomen van het Rijk; anders zou dit hem geen verpligtingen kunnen opleggen, en bovendien ontvangt hij eene voldoende toelage van de cargadoors voor elke vertrekkende boot. 1700. F. Maar is het niet zoo, dat het Rijk de districtsveeartsen wel, maar hunne plaatsvervangers niet betaalt? A. Wanneer het Rijk iemand eenige verrigting kan bevelen , zonder dat die man van een particulier voor die verrigting eenige belooning mag vorderen, moet het Rijk hem betalen , want niemand heeft er genoegen in onbeloond te werken. De cargadoors worden vaak bij het vertrekken der booten door allerhande zaken opgehouden en om zich nu de medewerking der veeartsen , belast met het toezigt, te verzekeren, gefen de cargadoors hun eene voldoende toelage voor iedere vertrekkende boot, en dat is wel degelijk een vast salaris. 1701. De heer Bcgram: Ik ben het met u eens, dat het toezigt zonder oogluiking en zeer streng moet ge-sehieden. In het spoelingdistrict zijn thans slagtplaatsen te üverschie, Delfsbaven en Schiedam; wordt daar al het verdachte vee geslagt? A. Als een boer een ziek beest verkocht heeft, haalt hij een bil jet om het naar de slagtphiats te kunnen vervoeren. Die slagtplaatsen zijn particuliere ondernemingen, geen inrigtingen van gemeente- of Rijkswege. 1702. T. Waar vraagt hij dat vervoerbiljet ? A. Bij den burgemeester. 1703. F. Worden beesten, die in de eerste periode der ziekte zijn , wel eens naar eene markt en niet naar de slagtbank vervoerd ? A. Het begin der ziekte is bij een dier niet goed te ontdekken , en in dien staat kan het vervoer zeer wel plaats hebben; maar het meeste vee is voor de slagtbank bestemd. 1704. r. Wordt uit het spoelingdistrict niet veel vee uit besmette stallen naar den Haag vervoerd V A. Ja , als gij een stal besmet noemt, waarop wel eens longziekte heeft geheerscht. De spoelingboeren hebben soms 100 ii 200 ossen; dan komt er nu en dan eens een zieke onder. 1705. I'. De geheele strekking der bepalingen is om te trachten ons van de longziekte te bevrijden, en nu heerscht juist in de omstreken van het spoelingdistrict onophoudelijk longziekte ? A. Dit is niet te verwonderen door het groot aantal runderen. Dat er echter in later tijd minder gevallen voorkomen , schrijf ik toe aan de genomen maatregelen, al acht ik die ook nog onvoldoende. Wanneer een boer een geval van longziekte onder zijn koppel ontdekt, is hij alligt geneigd om de andere runderen , die de ziekte ook misschien reeds hebben, naar de markt te Delft of Rotterdam te brengen en daar aan den spoelingboer te verkoopen. Zoo doende strekken de besmette stallen voortdurend om de ziekte te Schiedam te onderhouden. Maar wanneer ten gevolge van de pogingen der Regering de ziekte buiten het spoelingdistrict tot een minimum herleid kan worden, zal zij van lieverlede ophouden. |
149
M. i. kan liet invoeren minder kwaad, omdat het vee te Schiedam toch uitsluitend geslagt wordt en niet meer met ander vee, dat gehouden wordt, in aanraking komt. Eene gewone aanraking besmet ook nog zoo gaauw niet. De besmetting ontstaat vooral. naar men beweert, wanneer het vee naast elkaar staat of graast en eikaars uitwaseming opvangt. Longziekte is niet zoo besmettelijk als mond- en klauuwzeer. 170(). V. Gij erkent dat het geval zich kan voordoen, dat het verdachte vee uitgevoerd wordt ter slagtbank in den Haag en Delft. Op zich zelf is dat geen bezwaar, want het gaat toch iiiiar de slagterij, doch het wordt vervoerd per stoomboot of spoorwagen, waarop zich ook vee met andere bestemming kan bevinden. Wij weten niet of de besmetting zich door eene korte aanraking kan overplanten. In elk geval kan dit de uitbreiding der ziekte toch bevorderen. A. Die mogelijkheid bestaat zeker, maar wanneer het vee in zulk een ligten graad longziekte heeft, dat het uiterlijk niet te ontdekken is, dan zal ra. i. het gevaar voor besmetting ook zeer onbeduidend zijn. 1707. I'. Gij hebt ons medegedeeld, dat ten gevolge der Regeringsvoorschriften de toestand veel verbeterd is, ofschoon ra. i. de maatregelen nog niet voldoende zijn. Kunt gij ons welligt nog andere maatregelen aan de hand geven, die nuttig zouden kunnen werken om de ziekte te beteugelen? A. Op last der Regering is de afmaking op sommige plaatsen snel, op andere minder vlug geschied. Toch is alles m. i. nog te veel overgelaten aan het persoonlijk in-zigt van den veearts, om bij de verschillende voorkomende gevallen de zaak te regelen. Ik weet niet of er finantiele bezwaren zijn die het moeijelijk maken om overal met denzelfden spoed te werk te gaan , maar daarom geloof ik toch dat het anders zou moeten zijn. De veeartsen zijn, zou ik haast zeggen , elk in hun district een kleine minister , terwijl ik geloof, dat het noodig zal zijn dat alles wat het veeartsen ij kundig personeel betreft zich naar vaste orde heeft te bewegen, dat ook de meer ondergeschikten, zooals de opzigters meer hun karakter van een politieman begrijpen. Die lieden gaan te laks te werk , men heeft geen ontzag voor hen. Wanneer de maatregelen zullen helpen , moet er een andere geest in het veeartsenijkundig personeel komen. Ik wil niet beweren dat er geen is, die zijn taak goed begrijpt , maar het moest gaan als eene machine, die door de Regering in beweging wordt gebragt, 170S. V- Hebt gij wel eens gehoord dat de veeartsen wat lang op zich laten wachten V A. Er zijn mij verschillende dingen ter core gekomen, die mij wel reden geven om dat te veronderstellen, maar ik heb er geen bewijs voor. 1709. V. Gij hebt gezegd, dat het veeartsenijkundig personeel als eene machine zou moeten werken en dat de veeartsen niet naar eigen inzigt moesten handelen. .Maar gij weet toch dat de veearts slechts adviseert tot afmaken , en dat het overige geschiedt op last van de Regering. A. Juist. Ik beweer niet dat de fout is bij de veeartsen. De fout ligt misschien meer aan het stelsel dat tot nu toe gevolgd werd. Er had in de toepassing meer éénheid en vastheid van beginselen moeten zijn. Het ware wenschelijk dat er een vast plan bestond, waaraan het uitvoerend personeel zich had te onderwerpen. 1710. V. Welke maatregelen kunt gij aan de hand geven om in de spoelingdistricten de ziekte zooveel mogelijk tegen te gaan zonder de industrie geheel te vernietigen ? A. Ik zou niets anders kunnen noemen dan dadelijke afzondering , verpligte aangifte met zeer strenge bepalingen en een ferm toezigt. Maar daarvoor dient er eerst personeel te zijn, flinke lieden , die men behoorlijk salarieert. Men zou bok premien kunnen geven. Er kan niet genoeg gedaan worden om alle bepaliuge'i betreffende liet veeartsenijkundig personeel te verscherpen. |
1711. De heer Melicpel: Is het u bekend of de spoorwagens en booten, waarmede het vee vervoerd wordt, behoorlijk gereinigd worden ? 'h Het gedeelte van het dek, waarop het vee staat, wordt in zooverre gereinigd, dat het met water wordt afgespoeld , hetgeen noodwendig geschieden moet, omdat met (lie booten meestal tevens passagiers vervoerd worden. \\ at de veewagens aangaat, heb ik wel eens gezien dat deze gedesinfecteerd werden met chloorkalk. Ik kan echter niet zeggen of dit regelmatig geschiedt. 1712. V. Wat gij van de booten gezegd hebt , geldt dit voor de binnenbooten ï A. Ik bedoelde juist de binnenbooten. 1713. ]. Dus minder de booten op Eng'eland ? A. De Engelsche regering zorgt er voor dat deze booten gedesinfecteerd worden. 1714. V. Weet gij hoe men in het spoelingdistrict handelt met het magere vee , wanneer men daarbij een long-ziek rund meent te hebben? A. Wanneer een boer een mager beest heeft, dat ziek wordt, is het verlies voor hem, als hij het verkoopt, groo-ter dan wanneer het vet is, en daarom wordt, bij uitzondering , wel eens beproefd of zulk een mager beest ook beter wordt. Overigens wordt bij alle gevallen denzelfden regel gevolgd. 1710. 1'. Worden onder de beesten, die naar Engeland worden vervoerd , om geslagt te worden , ook gebeterde runderen gevonden ? A. Eene enkele keer gebeurt dit. Er zijn beesten die de ziekte in zulk een ligten graad krijgen , dat de boer het niet ontdekt heeft. Hij het slagten wordt het echter altijd, al leeft het dier nog zoo lang, ontdekt aan de verharding van de long. 1716. F. Heeft de keuring voor de booten in Rotterdam op den dag plaats, of ook vóór zonsopgang of na zonsondergang? A. Nadat de uitvoer naar Engeland weder is toegestaan, is de keuring weder ingevoerd, welke vóór zonsopgang of na zonsondergang niet mag plaats hebben. 1717. De Voor/.UIcr: Geschiedt dit? A. De gelegenheid om vee te doen keuren is over dag voldoende. 1718. De heer Bcgrani: Is u ook bekend of in het spodingdistriet het vee veel wordt ingeënt op de stallen? A. Ja, vooral de grootere veehouders laten reeds sedert verscheidene jaren inenten, en volgens de ondervinding met het meeste succes. Het nut der inenting staat daar vast als een paal boven water. Er moet echter bijzonder op gelet worden of de stof wel genomen is in het goede stadium. De long wijzigt zich naar den toestand der ziekte. Als de boer de longziekte aan uiterlijke verschijnselen ontdekt, heeft de ziekte reeds een tijd gewoed; op dat tijdstip nu is de entstof in den regel in de longen helder en vloeibaar en voor het doel juist goed. Later verharden de longen en wordt zij onbruikbaar. Ook naauwkeurige behandeling der inenting is een groot vereischte. 1719. F. Gij hebt dus goede resultaten van de inenting gezien? A. Ja, ongetwijfeld. |
120
#
1720. F. Hebt gij nog eenige mededeelingen te doen in 't bidting dezer quaestie in 't algemeen? A. Ik zou het volgende wel onder de aandacht der Commissie willen brengen. De Regering geeft in sommige gevallen dispensatie op in- en uitvoer. Daarbij heb ik niet het oog op huiden of overige handelsartikelen, dat geen levend vee is, maar op dispensatie aan de slagters op de grensplaatsen voor invoer van levend vee. Dat stelt ons voortdurend bloot aan gevaar, zonder dat het nut van die dispensatie ergens uit gebleken is. De slagters op de grensplaatsen trachten, bij gebrek aan goed vee, meestal in de maanden Junij en Julij, dispensatie te krijgen van het verbod van invoer. Dat bekomen hebbende, koopen zij hun vee op de markt to Essen of te Dus-seldorll', die weder gevoed worden door de Berlijnsche markt. Op die markt van Berlijn nu, wordt vee aangevoerd uit de verst verwijderde streken van Duitschland. Nu zal men mij misschien tegenwerpen dat dit bezwaar minder groot is, omdat de Duitsche Regering zelve toch wel toe zal zien op den aanvoer uit besmette streken, en dat men vertrouwen mag dat die goed afgesloten zullen worden. De ondervinding echter leert, dat dit toezigt der Duitsche Regering, hoe streng overigens ook, niet zeer vertrouwbaar is. Wekelijks toch wor.len honderd ,- kalven en koeijen, in Gelderland, tironiu^yn en Overijssel gekocht, over de grenzen gesmokkeld. Dit is een feit. Even goed of gemakkelijker nog, zal de Duitsche regering dus op de uitgestrekt;1 grenzen van Rusland, Hongarije, de bakermatten der veeziekte, misleid en bedrogen kunnen worden. Eu nu ben ik er volstivkt niet zeker van dat het beest, door den slager op de markt te Essen gekocht, niet 2 dagen vr/eger op de markt te Berlijn heeft gestaan en 5 dagen voor di,)U tij l eerst uit Rusland is gekomen. Het eenige 'int van die dispensatie nu bestaat voor den slager hinrin, lat hij gedurende die twee maanden wat beter vie -sch kan lever m. Ik wei' ch do heeren daarop te wijzen, dat wij in den laatsten tijd ons vertrouwen in het buitenland verloren hebben. De maatregel die de Engelsche Regering tegen ons genome i ii- 'ft, is niet genoeg gemotiveerd. Zoodra de veeziekte te Londen was uitgebroken, heeft men ons aan beperken 'e bepalingen onderworpen, en die niet willen ophcilen. li; kn met zekerheid zeggen, dat men in Engelai' ons veearts ;iijk.;:i lig toezigt in het geheel niet vertrouwt. Niemand zal tegenspreken dat het voor de toekomst van onzea veestapel van het grootste belang is, dat wij het vertrouwen trachten terug te winnen. Daarom geloof ik dat eene s'. elselmatige afsluiting van onze grenzen , zoodat hier goene in-en door. r kan plaats hebben, zeer aanbevelenswaardig is. Wij kunnen dit beter doen dan eenig ander land , door ■ nze ligging en onze landbouwtoestanden, zonder ons daarv er groote oilers te moeten getroosten en loader onze buren eenig nadeel te ber ikkeneu. Doorroer van schapen. by voorbeeld. behoeft hier niet plaats te hebben. Wel is waar levert dit eenig vo .rdeel op voor oaze middelen van vervoer , maar lit is ti cli gering. Toen in den afgeloopen winter Toch de Minister van Binneulandsche Zaken dispensatie heeft verleend voor den doorvoer van schapen , is daarvan zeer weinig gebruik gemaakt, enkel door bcinoeijing van zeer weinige belangiieboenden te Rotterdam, die Duitsche koopHeden wisten ie bewegen om eenige kleine partijen over hier te verzenden. Het vervoer geschiedt in den regel over Belgie en over Duitschland, langs Bremen en Hamburg. De groote transporten van schapen hebben wij tocli niet, en invoer heb'.on wij volstrekt niet noodig. Omdat ons grondgebied betrekkelijk klein is, kunnen wij met veel minder oüers dan elk ander land onzen veestapel buiten alle aanraking houden met dien van het buitenland. Ik geloof dat dit zeer aanbevelenswaardig is. 1721. De Voorzitter: Ik heb eene kleine aanmerking te maken. De doorvoer van schapen, zegt gij, is niet van zoo overwegend belang, omdat de groote doorvoer over Belgie en meer noordelijk over Hamburg en Bremen geschiedt. Ik stem dit toe, maar gij weet dat men er te Vlissingen, waar zooveel nnllioenen zijn besteel, in liet algemeen belang op gesteld is om dien doorvoer van Duitschland daarheen te trekken. Is, ten gevolge van die door den Minister van Binneulandsche Zaken toegestane dispensatie, nu niet een belangrijke doorvoer van Vlissingen naar Engeland ontstaan ? |
A. Ik geloof niet dat dit het geval is. De middelen van vervoer bij onze naburen zijn in verband met de plaatsen van afzending zooveel voordeeliger, dat bij eene eventuele concurrentie de omstandigheden waarin zij verkeeren toch zoodanig zullen zijn, dat zij de voordeelen grootei.deels zullen absor eren. Hot zoude voor ons welligt niet onmogelijk wezen eenig vervoer van schapen te verkrijgen, maar de voordeelen daaraan verbonden zouden toch hoogst gering wezen. Ik geloof niet dat er veel gebruik wordt gemaakt van den doorvoer over Vlissingen; wel is mij bekend dat eenige kleine partijtjes over Rotterdam zijn vervoerd; die maakten dus ook nog geen gebruik van do Vlissingsche lijn. Nu weet ik wel, de wetenschap zegt dat schapen niet zoo ligt de besmetting overbrengen, maar de wagens waarin uit Duitschland dat vervoer plaats heeft, kunnen die dan de besmetting niet overbrengen? Stollen ons voorts de drijvers gevaar van overbrenging bloot? kunnen geven tot minder yeoor- niet aan een voortdurend 172J. F. Hebt gij nog andere opmerkingen in het belang der zaak? A. Ik wensch nog te wijzen op de taxatie van het vee dat van Rijkswege wordt onteigend om afgemaakt te worden. Ik ■voet niet zeker hoe de taxateurs benoemd worden. Ik geloof dat in den regel op het gegeven oogenblik de burgemeester en taxateur aanwijst. Nu is hot moeijelijk te be'.vijzeu, maar toch kan men hier en daar nagaan, dat die taxaties aanleidin_ loofde speculation ten na leele van do schatkist Ik hoop dat de Regering doortastende maatregelen zal nemen om de veeziekte te bestrijden. Ik geloof dat het daartoe het best zou zijn dat bij indeeling van het Rijk in groote districten, tevens vaste taxateurs benoemd worden, liefst zelf veehouders, die het vee kennen en dus geschikt zijn om het vee volgens de werkelijke waarde te taxeren, zoo als de wet dat bedo lt. Wanneer liet kan, geloof ik lat aan die lieden de eed moest opgelegd worden- 1723. F. Hebt gij nog iets anders mede te deelen? A. Ik kan er niet genoeg op drukken, dat naar mijn inzien het veeartsenijkundig personeel versterkt dient te worden, en ik zou dus in overweging willen geven of liet niet te doen ware dat er inspecteurs wierden aangesteld, menscben die mot het landbouwvak goed bekend zijn, des noo !■; ongesalarieerd, die overal toezigt hielden, hoe de ! wet werd toegepast. 1724. De heer Ucgraia : Met dit laatste bedoelt gij waarschijn lij'; onbezoldigd' inspecteurs zoo als men in 18(56 | en 1S(gt;7 bij de veejiest had , die toezigt hadden op de uit-| voering der wet ? A. Ja. Men moet van de Regering niet het onmogelijke verlangen, en het is buiten twijfel dat de tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken er zeer veel werk van heeft gemaakt om i:; alle voorkomende gevallen te doen wat mogelijk was; maar ik geloof toch, dat, als de Regcriiig zich verzekeren wil, dat de wet goed wordt uit-go\l, er dan inspecteurs, of welken titel men hun geven wil, moeten aangesteld worden, die toezigt houden hoe de veeartsen de wet uitvoeren. Ik houd mij overtuigd , dat de wensch om al het mogelijke te doen om do longziekte te onderdrukken , aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van deze Commissie, en dat hare leden met den-zelfden ijver voor de zaak bezield zijn. .Maar de heeren zullen mij wel mijne vrijmoedigheid ton goede willen houden, wanneer ik zeg dat de houding van vele veehouders en ook van veeartsen wel geschikt is om dien ijver wat te bekoelen, want zoover ik weet zijn de boeren gewoonlijk niet zeer gestemd voor de tusschenkomst van de Regering; ieder wil de zaak gaarne zoo wat naar zijne eigene denkbeelden regelen. Zij zijn in dat opzigt wat rijkelijk vrijheidlievend. Als het mogelijk is de longziekte te oiidordrukken, waar ik het voor houd, dan kan dit groote oilers kosten, |
421
maar het komt mij voor , dat geene oilers te groot kunnen zijn, om ons land van die ramp te bevrijden ; want onze relatien met het buitenland, vooral voor het fokvee, nemen enorm toe, en in vroeger nooit gekende hoeveelheden worden onze graskalveren voor den Elzas en voor Frankrijk opgekocht. l)e veefokkerij kan dus, wanneer men zich ook op verbetering der soort toelegt, voor ons land hoe langer hoe meer eene rijke bron van welvaart worden , en geen offer is , dunkt mij , dus te groot om de longziekte uit te roeijen. 1725. De Voorzitter; Ik heb u hooren zeggen, dat de ijver van deze Commissie of van de Regering niet alleen bij de veehouders niet de noodige ondersteuning vond, maar dat gij ook vreesdet dat die niet aan de zijde van het veeartsenijkundig toezigt bestond. Zoudt gij dan van oordeel zijn , dat de veeartsenijkundigen, die van Staatswege belast zijn de longziekte te bestrijden , eerder genegen zijn door flaauwheid de maatregelen van de Regering te verijdelen dan die te bevorderen V |
A. Wanneer men een denkbeeld over eene zaak heeft, zoo als ik in dit geyal, kan men het niet altijd in alle bijzonderheden bewijzen. Het is meer op mijne ondervinding gegrond, wanneer ik zeg: de longziekte is uit te roeijen. Maar als ik do veeartsen aan het werk zie en hen hoor, dan twijfel ik of die lieden in den regel vóór de maatregelen zijn , die mij heilzaam voorkomen. Welke overwegingen hen daarbij leiden, weet ik niet. Dat zij het niet met hun belang overeenkomstig achten , de ziekte spoedig te helpen uitroeijen , zal ik niet beweren; misschien zijn zij te goeder trouw. Maar het komt mij voor, dat de veeartsen in den regel niet gestemd zijn vóór de middelen die ik zoo gaarne zou wenschen aangewend te zien , en de boeren zeer zeker niet. De boeren zeggen : de longziekte behoort hier te huis. Ik geloof ook dat ze hier heerschen en tieren kan, vooral in de waterachtige streken, maar ik geloof tevens , dat men het de ziekte zóó benaauwd kan maken, dat zij verdwijnen moet. Ziedaar de reden waarom ik mij deze opmerkingen heb veroorloofd. 1726. V. Hebt gij nog verdere mededeelingen te doen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. B. Oppenheimkr. K. de jong. Wybenga. Schepel. Beoram. de Jonge. |
N0. 35. 3.
31
i
122
Zitting van Dingsdag 11 September 1877.
Tegenwoordig de hoeren; de jonïi (Voor:itter). Wybexoa.
schepei..
Beoram eu DE JoX(iE.
173(5. r. ïimns 7.ijt gij gevestigd te Haarlem en be-vindt zicli de heer Lampe te Punnerend. Is deze de eeuige plaatsvervanger ia Noordholland ? A. Te Haarlem is er ook één gevestigd, de heer Mazure. 1737. F- Wanneer nu zich, gelijk te Westwoud, een ziektegeval voordoet vervoegt men zich tot den heer Lampe, plaatsvervanger; wordt dergelijke handelwijze overal gevolgd ? A. Tijdens het hevig heer?chen der longziekte, in de eerste twee maanden, was de heer Lampk nog geen plaatsvervanger, zoodat ik alles alleen moest doen , hetgeen voortdurend onmogelijk was. Na zijne benoeming heeft men , om de administratie voor de burgemeesters gemakkelijker te maken, het district verdeeld tusschen de heeren Swakt eu Lampe; en, nu er geen ziekte heerscht, is die regeling aldus gebleven. Alleen in geval van longziekte, moet de heer Lampe mij telegrapheren, omdat ik de verantwoordelijke persoon ben. 1738. J'. In andere provinciën schijnt het dat onmiddellijk de burgemeester berigt geeft aan den distriets-veearts. In Noordholland heeft zich vóór een paar jaren een geval voorgedaan te Hoogcarspel, van waar berigt werd gezonden aan den heer Lampe. Deze kwam en constateerde mondeling longziekte; het dier werd onteigend en afgemaakt; maar, na de afmaking, bleek het niet aan longziekte te zijn bezweken. Zoo iets kan plaats hebben , en ik maak daarvan volstrekt geen grief aan den heer Lampe. Maar daarna verklaarde hij , dat de onteigening niet had moeten geschieden; di' wethouder was nog niet in het bezit van het bewijs van den distriets-veearts waarbij longziekte werd geconstateerd. Dat bragt mij in de noodzakelijkheid den heer Lampk te verzoeken mij dat bewijs over te zenden, waarop hij mij antwoordde aan dat verzoek niet te kunnen voldoen, daar het dier niet longziek was geweest. Daarop zocht ik de afgifte van een bewijs van schijnbare longziekte, een bewijs dat een rund onteigend was , ter dacht van longziekte; dat bewijs heb ik gekregen en op «lat stuk heb ik, niet medewerking van den heer Róei.i, , restitutie van de Uege-ring ontvangen. Dergelijke handeling van een plaatsvervangend districts-veearts strijdt echter geheel met hetgeen gij zegt; namelijk. dat, wanneer werkelijk longziekte geconstateerd is gij zelf dit komt bevestigen V A. Ik spreek niet van den eersten tijd, toen ik alleen de zaken niet kon afdoen. Die door u vermelde geschiedenis is mij bekend; maar die lezing is eene andere dan die ik van den heer Lampe ontving. Deze zeide aan de ziekte van het dier getwijfeld te hebben; vooral bij chronisch hartlijden hebben de ziekteverschijnselen, veel overeenkomst met die van longziekte. Wanneer ik, in zoodanig geval, niet geheel overtuigd ben, verklaar ik dat het dier welligt zal sterven; en stel den eigenaar voor het beest voorwaardelijk te laten onteigenen, en na de afmaking ai clan niet de longziekte te constateren. Dit gaat meest altijd goed. Die handelwijze heb ik den heer Lampe voorgehouden, waarop deze mij verklaarde aldus in de gemeente Hoogcarspel ook gehandeld te hebben. Toen het bleek dat in het bedoelde geval geen longziekte had bestaan, heeft de boer, of liet veefonds, gemeend, dat het voordeeliger was, het dier te onteigenen Toen heeft men , volgens de verklaring van den heer Lampe , aan de zaak deze wending gegeven, alsof hij gezegd zou hebben dat er longziekte was geweest, ofschoon hij stellig verklaard beeft, bet niet stellig te weten. 1739. f'. Hoe bet hiermede zij, in elk geval blijkt hieruit, dat dergelijke handelwijze niet strekt om den boer tot medewerking op te wekken. De wet geeft daaromtrent geene bepaalde voorschriften. In dit geval had de districtsveearts moeten overkomen, om met den heer Lampe in overleg te treden, of er longziekte was. Dit is verzuimd. Voorts is het eene groote fuut in de wet, dat men op zekere voorwaarden aan het onteigenen kan gaan, want daarin behoeft geen veehouder toe te stemmen. Dit voorbeeld dient om het gebrekkige in de toepassing van de wet aan te toonen. |
A. Bij het slagten van het bewuste dier bleek het niet aan longziekte geleden te hebben, zoodat de heer Lampe mij niet behoefde te ontbieden. 1740. I . Moest hij u dan ontbieden toen het beest reeds geslagt was V A. Neen, maar het dier scheen zeer ziek te zijn, zoodat een langer uittsel ongetwijfeld den dood ten gevolge zou hebben gehad. 1741. ƒ'. De vraag is deze: of het wel goed geregeld is bij de wet, dat men in twijfelachtige gevallen het regt niet bezit om te onteigenen ? A. Ik ben het volkomen met u eens, dat dit niet goed geregeld is. 1742. V. Naar mij voorkomt, laat de zamenstelling van het personeel der veeartsen in Noordholland te wenschen over. Vooreerst mist de waarnemende distriets-veearts uwe bevoegdheid; want hij mag geen proces-verbaal opmaken of zelfstandig constateren dat er longziekte aanwezig is. En nu de woonplaatsen in het algemeen. In Noordholland zijt gij te Haarlem gevestigd , en in Punnerend de heer Lampe. De andere plaatsvervangende districtsveearts woont óók te Haarlem; ware het niet beter te AlkmaarV De heer Swakt is belast met de zorg overeen groot gedeelte van Zuidholland en Zeeland, en woont te Harendrecht. Zoude het niet wenschelijk zijn, ter bespoediging van het onderzoek, dat aan de districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers eene plaats werd aangewezen . meer in overeenstemming met de belangen van den vee-stepel, bijv. te Hotterdam, waar eene aanzienlijke markt bestaat en veel uitvoer is , en waar men geen districtsveearts vindt V .1. Ik ben niet bekend met de gemakkelijkere of moeije-lijkere middelen van gemeenschap in Zuidholland; doch soms kan men, op eene kleine plaats wonende, veel gemakkelijker verder komen dan op eene groote plaats. Over Noordholland kan ik oordeelen. (lij acht de woonplaats van een plaatsvervanger beter te Alkmaar, maar deze persoon is onbezoldigd; en nu ismen tevreden een goeden veearts te kunnen bekomen, waar hij dan ook moge wonen. Behalve de heer Lampe is er benoorden het 1.1 geen enkel geëxamineerd veearts. 1743. r. De heer Lampe wordt niet bezoldigd; hij ontvangt, bier of daar geroepen wordende om te constateren of er werkelijk longziekte bestaat, voor zijne bemoeijing niets, alleen vergoeding van reis- en verblijfkosten. Maar wat bekomt bij bij bezoek van markten of voor eene reis naar Nieuwediep om den uitvoer te controleren? A. Mets anders dan vergoeding van reis- en verblijfkosten. 1744. 1'. Is het marktbezoek hem opgedragen? A. Ja, te Hoorn en te Punnerend; naar Schatren ca ik zelf. quot; 174.). I. Gij zult moeten toestemmen, dat die regeling in Noordholland zeer gebrekkig te noemen is. (Jij bezoekt de markt te Schagen zelf en ook nog die van eenige plaatsen in Zuidholland. Daarvoor ontvangt gij eene vaste belooning en buitendien brengt gij nog reis-en verblijfkosten in rekening. De heer Lampe doet het overige en bekomt alleen vergoeding van kosten. Is ook in Zuidholland verdeeling niet gewenscht? Woonde de heer Swaht bijv. te Rotterdam, dan kon hij in een oogenblik zich naar den Haag eu Leiden begeven. Meent gij dat de werkkring der districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers nu voldoende is geregeld, met het oog op het belang van den veestapel? .1. Over andere districten kan ik niet oordeelen; maar in mijn district zijn er nooit moeijelij kheden uit de bestaande |
reg'eling' gekomen, met uitzondering' alleen van de eerste maanden. Of ik in Haarlem of in Alkmaar woon is volkomen hetzelfde. Moet ik bijv. te Schagen wezen , dan is dit slechts eene quaestie van een uur vroeger aan den trein te zijn. Want alle treinen, die van Alkmaar uit loopen, moeten eerst van Haarlem komen. Ik herinner mij niet, dat in Noordholland ooit eene klagt is aangeheven over te laat aankomen voor het onderzoek. 1746. I'. En wat is dan voorgevallen te Westwoud bij burgemeester BlomV Die heeft immers's Zaturdags's morgens om elf uur den heer Lampe getelegrafeerd, en deze is eerst Maandag overgekomen. Wanneer men nu algemeen spoed wenscht, en de boeren aangedrongen worden onmiddellijk aan te geven en af te zonderen, dan is het weuschelijk dat zoodra mogelijk een zaakkundig persoon tegenwoordig zij. Die overtuiging van snelle behandeling behoort, dunkt mij, ook bij de geneeskundigen te bestaan. En aan die behoefte wordt niet voldaan. Het is, naar mij toeschijnt,eene groote fout dat, in een gewest als Westfriesland, geen districts-veearts of plaatsvervanger gevonden worden , die voor eene behoorlijke bezoldiging wel te verkrijgen zouden zijn ? A. Men zal nooit een plaatsvervanger krijgen, zoo zich een veearts ergens vestigt, of de hoeren, zoo als elders geschiedt, liet belang van den veestapel inziende, geld bijeen brengen om daarmede een veearts te bezoldigen. 1747. J'. Stemt gij dus toe dat aan eene betere regeling , wat de plaatsvervangers aangaat, behoefte is V A. Neen , in Noordholland niet. 1748. De heer Besrani : Ik geloof dat gij er wat te veel aan hecht om met het tegenwoordig aantal districtsveeartsen de zaken te behandelen. Dit is evenwel de vraag niet. Zij is deze, of tot behoorlijke regeling in bet belang van den veestapel, er voldoende districts-en plaatsvervangende veeartsen zijn of niet? Ik heb hier voor mij den door u aan den Minister van Binnenlandsche Zaken overgelegden staat, betrekkelijk den loop dien de longziekte in 187(5 en 1877 genomen heeft. Ik zie daarin dat bijv. in Haarlemmermeer bij W. Bkaat , op den eersten dag zes ziektegevallen geconstateerd zijn. Daaraan is m. i. maar ééne uitlegging te geven: óf de aangifte, óf liet bezoek op den stal , heeft te laat plaats gehad. A. Van dit geval geschiedde des Zaturdags de aangifte , en Zondags daarna had het bezoek op den stal plaats. Toen werden zes kalveren in meer of minder mate ziek bevonden. 174!». F. Den llden April bij Buys te Amsterdam, vind ik aangeteekend, op den eersten dag drie gevallen ? A. In den kring door mij waargenomen, bezocht ik nooit later dan den tweeden dag na de aangifte; en in den regel den volgenden dag de stallen. 1750. I'. In Maart vind ik vermeld bij Ram te Wou-brugge, op den eersten dag vijf en den 21 sten April bij van DEU Meer vier gevallen. A. De gevallen van Ham zijn geconstateerd op den-zelfden dag dat de aangifte heeft plaats gehad. Daar ben ik zelf geweest. 1751. r.. Heeft het u niet verwonderd te gelijk vijf beesten ziek te vinden V |
A. Ja, dat verwondert mij zoo dikwijls; maar in Zuidholland zijn de boeren zeer traag in het aangeven. In Noordholland is dit veel beter. Nu zal men wel zeggen: » Haarlemmermeer ligt toch in Noordholland quot; ^maar daarop kan ik antwoorden dat het vee daarheen uit dé Rhijnstreek gekomen was; ook de boer was er van daan. De volgende mededeelingen mogen dienen om u een denkbeeld te geven der «trage aangifte van de Zuidhollandsche veehouders. Op een Zaturdag zijn hier geweest boeren uit Alphen om bij den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te dringen op vrijheid om hun vee in de weide te brengen, en den Zondag daarop doet een dezer boeren, uit Gouwsluis, aangifte bij den burgemeester, vau een ziektegeval. Denzelfden avond ontvang ik daarvan kennis bij telegram; ik vertrek 's maandags morgens met den eersten trein en was reeds te half elf op den stal. Ik vond daar ééne koe dood en reeds vier ziek; terwijl ik, bij een naauwkeuriger onderzoek, er nog wel meer ziek zou hebben gevonden. Ik vond dit laatste echter onnoodig omdat toch de geheele stal verpest was. Ik maakte proces-verbaal tegen den boer op; en wat is daarvan bet belagchelijk gevolg geweest? De gestorven koe is verbeurd verklaard. 1752. V. Mijne opmerking was dus juist, dat meestal te laat aangifte gedaan wordt? A. Zeer zeker. Ik ben dat volkomen met u eens. Vier koeijen krijgen niet te gelijk do longziekte. Verleden week kreeg ik berigt van een boer te Aarlanderveen, dat twee koeijen uit twee verschillende koppels ziek waren. Ik zeide tot hem: gt; man, gij moet vroeger al koeijen ziek gehad hebben.quot; Hij antwoordde dat hij wel ééne koe ziek gehad had, maar niet aan de longziekte. Wat kon ik nu doen? De beide koppels werden afgemaakt. Gisteren kwam hij een derden koppel aangeven. Zondagavond ontving ik een telegram en gisteren was er al een kalf afgemaakt. 175:}. 1', Uit die mededeelingen blijkt toch dat het toezigt al zeer weinig te beduiden heeft. Zulke gevallen moesten niet gebeuren kunnen. A. Wat zal ik u zeggen ? Als de boeren niet willen medewerken, wordt het voor de opzigters moeijelijk de ontduiking te ontdekken. Alleen vrees voor de opzigters doet de boeren nog aangeven. Boeren die drie of vier schuren hebben, kunnen een enkel stuk vee alligt verstoppen, zoolang de ziekte zich niet sterk uitbreidt. Hoe zou bezuiden het IJ de ziekte anders zoo lang hebben kunnen voortwoekeren, indien niet steeds tegengewerkt en verzwegen was? 1754. IOm bij de opzigters te blijven. Ik erken dat het moeijelijk voor hen wordt om den stand van zaken te kennen zoolang zij de stallen niet bezocht Jiebben; maar op de weiden zouden zij dat toezigt toch kunnen houden. Ik heb persoonlijk nog al eens longziekte bijgewoond , en men meent dat de verschijnselen daarvan wel door een ervaren opzigter kunnen onderkend worden. A. Dat is zoo; manr zoodra zich een ziektegeval in de weide voordoet, haalt de boer dat beest naar zijn erf. 17544m-. I. Maar daarop moet de opzigter juist passen. A. Dat is in de praktijk, bij een aantal van 4000 beesten , niet wel uitvoerbaar. 1755. V. Zijn er dan te weinig opzigters? A. Ik haal nu voorbeelden aan van personen die zich aan ontduiking schuldig maken. 1756. V. Maar als de opzigters strekken om ontduiking te voorkomen, en de ontduikers niet ontdekken, welk nut brengen zij dan aan ? ' A. Het gaat biermede als met alle andere soort van politietoezigt. Er wordt zooveel mogelijk toegezien, maar ook zooveel mogelijk ontdoken. Bij de veepest heeft zich zelfs het geval voorgedaan dat men een ziek koebeest in de bedstede verborg en voorgaf dat daarin eene kraamvrouw te bed lag. Ontdek nu zulke misbruiken eens! 1757. De VoorïKter: Dat geval te Aarlanderveen had toch door den opzigter opgemerkt moeten worden. In elk geval blijkt uit uwe mededeelingen , dat ook d;Uir waar opzigters zich bevinden, de aangifte en afzondering gebrekkig geschieden, en dat hierdoor de longziekte niet kan overwonnen worden. A. Ja, de hoofdoorzaak is: nalatige aangifte en slechte afzondering. |
125
175flt;. J'. Hebt guj to kinken over de medew. rking van burgemeesters ? A. Over het algemeen niet. Gewenschte krachtige medewerking ondervindt men soms echter niet. Ik hen overtuigd dat het li^te vonnis, dat van 't Riet gekregen heeft, het gevolg was van den invloed dien de burgemeester daarop heeft uitgeoefend. Ik wil hem niet beschuldigen van gebrek aan medewerking; in den regel kan men daarop zeer goed rekenen. Komt het evenwel er op aan om eens flink door te tasten , een voorbeeld te geven, dan zijn zij wel eens de regte mannen niet, vaoral niet wanneer het geldt een lid van den raad, zoo als hier. 1751). Gij zegt dus, dat die man nog wel lid van den gemeenteraad was V A. Ja, en hij was de woordvoerder bij den Minister , om te verkrijgen dat het vee weder naar de weide mogt worden gebragt, en dat nog wel terwijl hij ziek vee op zijn stal had, zonder daarvan aangifte te hebben gedaan. Des Zaturdags was hij daarvoor op audientie geweest, en den volgenden Maandag was reeds een zijner zieke beesten gestorven. 1760. V. Welke is uwe ervaring ten opzigte van de afzondering ? Bestaat er binnen den kring waarin gij uwe ambtsbezigheden uitoefent, behoorlijk gelegenheid tot afzondering, als de boeren willen medewerken ? A. Nabij Amsterdam bestaat daartoe niet overal gelegenheid. Daar hebben de meeste boeren geen duim grond, slechts één schuur op hun erf voor tien , twaalf koeijen, en is afzondering ten eenenmale onmogelijk. Van daar dat, wanneer de ziekte op een stal uitbreekt, zij zich terstond verspreidt. Daarom hecht ik meer aan afzondei ing van den geheelen verdachten koppel,dan aan afzondering van het zieke beest, vooral in den winter. wanneer het vee op stal staat. Het is eene groote zeldzaamheid dat, wanneer zich in den winter een geval van ziekte voordoet, het dan daarbij blijft. In Aarlanderveen, Oudshoorn en Alphen heeft de ondervinding dit gevoelen gestaafd. Kr zijn drie stadiën, waarin het dier het besmettend vermogen bezit. Het eerste tijdperk is dat vóór bet uitbreken der ziekte. Ik weet bij ondervinding, dat de dieren, al zijn zij schijnbaar gezond, de ziekte overbrengen. Het tweede tijdperk loopt gedurende liet uitbreken der ziekte en is het minst gevaarlijke, ledereen kan dan zien dat bet dier ziek is. Het derde tijd-perk is het herstellingstijdperk. Ik weet niet hoelang dat duurt; maar de meeste gevallen van besmetting hebben in dat tijdperk plaats. Wanneer ik in Xoordholland, bijv. te Amsterdam , Men-wer-Amstel of Sloten , waar wij verleden jaar bieren daar gevallen van ziekte ontdekt hebben, de beesten van een stal liet afmaken, vond ik onder deze altijd herstelde koeijen, die eenigeweken tevoren aangekocht waren. Onder dezen bevond zich de schuldige, en zij waren gewoonlijk afkomstig van ontslagen koppels uit Friesland of van boeren , die een eerste ziektegeval verzwegen en de andere koeijen naar de markt gezonden hadden. In den Deemster deed zich liet geval voor, dat nieuw aangekochte koeijen, die vroeger de longziekte hadden gehad, bij ander vee gebragt, aldaar de longziekte verspreid hebben. Om die reden ben ik een groot voorstander van afmaking van den geheelen koppel. 1761. V. Gij zeidet dat, wanneer men in stallen een rund aan de longziekte kreeg, deze zich spoedig verspreidde en het zeldzaam zou zijn dat het bij één bleef. In Noordholland heeft de ondervinding echter het tegendeel geleerd.',Gij kent het veefonds in den Deemster; daar zijn (als ik mij de cijfers goed herinner) onder 49 gevallen 37 voorgekomen, waarin het bij één geval gebleven is. Wanneer dus maar de afzondering spoedig plaats heeft, en er van de zijde van den boer medewerking is, dunkt mij dat men op de stallen altijd de proef kan nemen om te zien wat er gebeurt. Nu zegt gij : » de ondervinding leert toch , dat wanneer aangekochte koeijen in zulk een stal gekomen zijn, vooral uit Friesland, zij de ziekte over-gebragt en den geheelen koppel besmet hebben.quot; Maar er |
staat tegenover, dat gij zelf in enkele gevallen aanneemt, dat de besmetting niet heeft plaats gehad. Zoo hebt gij te Sloten bij Beekhi is den geheelen koppel laten leven. In Zuid- en Noord-Schermer hebt gij hetzelfde gedaan. J. Ik heb gehandeld naar omstandigheden. Men moet met oordeel te werk gaan en kan geen algemeenen maatstaf aannemen. Maar ik zeg , dat in het algemeen op de stallen de ziekte zich bijna nooit tot een enkel geval bepaalt. De gevallen in den Beemster, door u genoemd, vielen meestal in den zomer voor; als ik het wel heb, liepen de beesten in de weide. 176'i. V. Ik weet niet, of gij daar gelijk in hebt, want ik bezit op het oogenblik de gegevens niet. Maar ik moet u toch opmerken. dat de persoon, .van wien ik het berigt heb bekomen, mij te gelijk heeft medegedeeld, dat de meeste sterfgevallen plaats hadden in den tijd van het afkalven der koeijen. Dat noemde hij als een feit. Ook in de streek waar ik woon, heeft de ervaring geleerd, dat het dikwijls bij één beest bleef, (iij zelf zegt het in Maart 1H76 in de gemeente Sloten ondervonden te hebben bij de erven Beekhi is. Van de 36 runderen is daar één aangetast en afgemaakt en de overigen zijn in het leven gebleven. Maar nu komt ge bij een anderen boer te Sloten, die ook een eerste ziektegeval heeft, en daar maakt gij alles af. Moet ik daaruit afleiden , dat daar in uw oog reeds meer runderen besmet waren ? A. In den regel heb ik een 2de, soms zelfs een 3de geval afgewacht; maar in dien stal overtuigde ik mij, dat ook andere waren aangetast; ik hoorde hoesten, ik begon te percuteren en bevond dat tie long ook aangedaan was. 1763. V. Dan is geconstateerd, dat de aangifte te laat was geschied; maar bij Beekhuis had de aangifte zoo tijdig plaats gehad, dat het beest dadelijk kon afgezonderd worden en de andere toen nog niet aangetast waren. A. Dat is grootendeels afhankelijk van geluk. Wanneer op den stal de ziekte geconstateerd wordt als longziekte, te zijn, heeft zij zeker reeds 3, 4 of 5 dagen de gelegenheid gehad om de besmetting mede te deelen, en, als dan in de omgeving ander vee is dat vatbaarheid bezit, zal die voorzigtigheidsmaatregel om het beest dadelijk te verwijderen niet helpen. Ik zal een voorbeeld noemen, dat te Zijdewind is voorgevallen. Daar brak de ziekte uit bij een jongen boer, die pas met het bedrijf begonnen was. Zijn vader, die te Velzen woonde . had op de Leidsche markt 3 stuks vee gekocht. Daaronder bevond zich één dier, waarop zijne dochter zeer gesteld was, en als geschenk gaf hij het haar mede naar Zijdewind. Donderdag is die koe togtig en wordt door den stier, die in de gemeente rondliep, besprongen, quot;s Maandags kwam ile boer bij mij te Haarlem en verzocht mij naar het beest te komen zien. Ik vroeg, waar het was. » Te Zijdewindquot; antwoordde hij. » Dat is nog al uit de buurt,quot; hernam ik, » en de ziekte zal wel niet veel zijn.quot; Ik kwam, bevond het beest ernstig longziek, en ik zeide tot den boer: » dat is niet goed van u; gij zijt een jong mensch, hier nog vreemd; gij hadt vroeger moeten aangeven , want het beest is al lang ziek.quot; Dat is niet mogelijk, was bet antwoord, want Donderdag was het beest nog togtig en werd het nog besprongen. Ik gelastte toen den burgemeester den stier dadelijk aan den ketting te doen leggen en hem niet meer in de gemeente te laten rondgaan. Daartegen kwam eenig verzet; het was zomer, de koe, zeide men , was nog togtig en dus alstoen niet ziek geweest. Ik hield vol, de stier bleef aan den ketting, en vijf weken daarna was hij longziek. Verder beeft zich aldaar geen geval voorgedaan; een bewijs, dat de stier besmet was lang voor dat iemand bemerkt had dat er ziekte; was. Als eene koe op stal ziek wordt en de besmetting blijkt eerst drie ii vier dagen later, dan heeft de besmetting zich inmiddels verspreid. In de weide is het geheel anders; dit heb ik ook bij de veepest gezien. 1764. V- Ik stem toe, dat soms drie of vier dagen kunnen verloopen eer een beest werkelijk ziek wordt. Maar 32 |
als tocli de boer, gelijk de welgeziuden gewoonlijk doen, bij de eerste ontdekking dat het dier, gelijk men in Noordholland zegt, een weinig suf is, hem terstond afzondert, dan is het gevaar toch zoo groot niet. A. Dit doet men in Noordholland, maar niet overal. 1765. V. Of dit ook in Zuidholland kan geschieden, daarover spreken wij nader. Ook hebt gij gezegd, dat de ziekte gewoonlijk het gevolg is van den aankoop van vee van elders. Ook daarover spreken wij nader. Wanneer nu echter een gansebe koppel wordt afgemaakt, aangetasten eu verdachten, geschiedt dit dan op voldoende wijze? A. In den regel, ja. 17')(i. J'. Waar geschiedt het'? A. Als er gelegenheid toe is, op den stal of het erf zeiven; anders wordt het beest naar een slagthuis gebragt. 17(i7. J'. Hoe heeft men daarmede te Sloten gehandeld ? A. In den regel had de afmaking plaats op liet erf zelf. In het niijaa'' heeft zich een geval voorgedaan bij een beest in de weide, en daar het even ver van de woning als van de slagtplaats verwijderd was, vond ik er geen bezwaar in. het naar het slagthuis te laten vervoeren; dat is veel praktischer. 17()H. F. Wordt er behoorlijk zorggedragen, dat de ingewanden begraven, de huid ontsmet en de gebouwen en stallen gedesinfecteerd worden? A. In den regel wel. Ik heb nog al geschikte opzig-ters daarvoor, die er altijd bij zijn, om de zaak niet aan den gemeente-veldwachter over te laten. Van mijne zijde doe ik alles om de ontsmetting te bevorderen. 17()9. r. Wie zijn die opzigters? A. Dat zijn menschen, die kennis van zaken hebben. In Amsterdam heb ik een opzigter, die vroeger slagter geweest is. De meesten mijner opzigters zijn gewezen slagters, die kennis van vee en van ziek vee hebben. 1770. F. Zijn die opzigters te vertrouwen ? A. Zoover ik weet, ja. Als ik den minsten twijfel daaraan koesterde, zou ik hen tot ontslag voordragen. Toen ik mijne betrekking in Zuidholland aanvaardde, had ik tot opzigter een boerenzoon, die echter zelf in veehandel dreef, waarom ik hem niet geschikt achtte voor opzigter. 1771. I'. Door wie worden de opzigters benoemd? A. Door den Minister, op voordragt van de districtsveeartsen. 177*2. V- Worden de opzigters beëedigd? A. Ja, zij zijn onbezoldigde rijksveldwachters. 1773. J'. Welke belooning ontvangen zij? A. Dat is verschillend; er zijn twee soorten van opzigters. Er zijn er die belast zijn met bet toezigt over de stallen waar ziekte beerscht, terwijl de anderen de gezonde runderen moeten nagaan. De laatsten hebben natuurlijk meer tractement dan zij die de verdachte stallen moeten bezoeken, daar hun werkkring veel uitgebreider is en zij den ganschen dag moeten toezien. Het tractement loopt tussehen 25 en 80 gulden 's maands. Ik lie!) ook wel eens opzigters gehad, die maar 20 gulden quot;s maands ontvingen, omdat zij slechts over één enkelen besmetten stal of zieken koppel toezigt hadden te houden. 1774. V. Zoo als gij weet, schrijft de wet voor, dat het verdachte vee voorzien moet worden van een merk-teeken, ten einde het buiten den handel te houden. Acht gij dat merkteeken voldoende? |
A. Als het op zich zelf stond, neen, want een in het haar eener koe geknipte V kan vernietigd worden; maar bij de tegenwoordige handelwijs , nu, volgens het Koninklijk besluit van October 1873 , het vee niet alleen gemerkt , maar ook op een staat gebragt wordt en de opzigters dat geregistreerde vee geregeld bezoeken — nu is fraude bijna onmogelijk, en hecht ik weinig aan dat merkteeken. 1775. V. Zoudt gij er niet voor zijn om de runderen op de hoorns te branden? A. Ik heb daar vroeger ook meermalen over gedacht; maar hoe zal men er het merkteeken dan weer uitmaken? 1770. I. Door een ander of tegenovergesteld merkteeken oji den tweeden hoorn te branden. A. Maar als de runderen dan op de markt komen, ziet iedereen dat liet vee verdacht is geweest. 1777. ƒ'. Wat schaadt dit? ,1. De veehouder zal er dan minder geld voor ontvangen. 1778. ( . Kan dat een reden zijn om een goeden maatregel niet toe te passen? Wie kan er anders voor waken, dat er ziekte onder zijn vee komt ? Het zou zelfs een middel kunnen zijn om tot dadelijke aangifte en afzondering aan te sporen. Hoe meer schade de boeren hebben ten gevolge van het verzuimen van een maatregel, zooveel te beter, want dan zullen zij zich voor dat verzuim leeren hoeden. Gesteld dat een boer longziekte krijgt onder zijn vee, dat zijne niet aangetaste run leren verdacht worden verklaard en in 't leven blijven, dan wordt op dun linkeriioorn eene letter, bijv. \ gebrand, en na 3 of 4 maanden op don regterhoorn eene andere letter, bijv. O. Zoo heeft men het bewijs dat de beesten verdacht geweest, doch verklaard zijn wederom onverdacht te zijn. Dit wil nog niet zeggen dat zij ziek geweest zijn. Wanneer dan de boer, naderhand met dat vee aan de markt gekomen, eenige schade lijdt, dan aal die schade toch ook bepaald worden door den toestand, waarin het vee zich bevindt. Wanneer liet niet geleden heeft en er goed uitziet, zal er ook een goede prijs voor kunnen bedongen worden. I'in er zouden er zelfs kunnen zijn , die er de vroeger verdachte runderen niet te minder gaarne om zouden hebben. A. Ik zou ze niet willen hebben, omdat ik niet gaarne herstelde koeijen zou koopen. 1779. ,r. Hoe weet gij dat het eene herstelde is, en zoo bet beest ziek geweest is, kan het gebeuren dat de ziekte weinig had te beteekenen ? A. Maar de mogelijkheid bestaat, dat zulk een dier kwaad doet aan een anderen knppel. 1780. y. En gij verklaart de dieren na 3 of 4 maanden ontsmet? A. Ja, maar de mogelijkheid bestaat dat ze nog de ziekte overbrengen, en daarom zou ik den ganschen koppel terstond willen afmaken. 1781. J'. Maar Inievele duizende runderen zou men dan in Noordholland hebben moeten afmaken, daar de ziekte, volgens uwe verklaring beerschte in 80 gemeenten. En niettegenstaande die afmaking niet plaats had, heeft men door den maatregel van afzondering binnen weinige jaren de ziekte geheel overwonnen. Hebben nu die vroeger verdachte runderen minder waarde? A. Ik heb u toegestemd, dat de veehouders in Noordholland benoorden liet IJ een ander inzigt hebben dan die in andere provinciën. Daarvan is het gevolg geweest, dat |
127
men vroeger de veepest daar heeft geweerd en nu van de longziekte vrij schielijk is bevrijd. Men is daar overtuigd van de besmettelijkheid der ziekte, en men heeft geleerd dat men , door onmiddellijke afzondering en spoedige aangifte, van de ziekte bevrijd kan worden. Aan het nemen van die maatregelen in Noordholland is het toe te schrijven dat daar de ziekte spoedig is verminderd. 178quot;2. V. Door het branden op de hoorns behoudt het dier het teeken van verdacht te zijn, door het knippen alleen kan dit teeken verloren zijn gegaan. Maar gij zult toch toestemmen dat in beide gevallen de toestand van het vee dezelfde is? A. Ja. 178.J. f. Gij hebt dikwijls de markten bezocht met ijver en naauwgezetheid, en gij weet dus dat het middel om verdacht vee te onderkennen niet gemakkelijk is te vinden. Ku vraag ik u, als man van ondervinding, wanneer men een middel kon ontdekken om verdacht vee te onderkennen en dit buitenden handel te brengen , zou u dit geene gerustheid geven? A. Ja, maar het zal tot de zeldzaamheilen behooren dat verdacht vee, verdacht in den zin der wet, aan de markt komt. Ik heb het er nooit gezien. 1784. I. Het is mogelijk , dat ik mij niet goed uitdruk. Het vee is, in den zin der wet, niet meer verdacht; het mag ter markt gebragt worden, Is het geknipt geweest, dan kan men niet altijd zien dat het verdacht is geweest, maar wel wanneer het merkteeken gebrand is. De toestand van het vee is echter dezelfde. Het gevaar bestaat evenwel, dat het dier nog de besmetting overbrengt, en die vrees kan invloed hebben op de waarde \ an het beest. Üe vraag is nu, of de maatregel, die in het nadeel van den bezitter kan zijn, toegepast moet worden , omdat men daardoor iets beters kan bevorderen. A. Mijne hoofdvrees is dat de bezorgdheid van den boer voor het branden , dezen er toe zal brengen om nog minder spoedig dan nu aangifte te doen. Wil men de wet overal en volledig doen werken, dan moet men hem niet bemoei-jelijken. En als eene bemoeijelijking zou ik rekenen het branden van het vee, vooral wanneer het geldt het vee van de nielkerijen in en nabij de groote steden. Voor het vet vee zou de maatregel van het branden minder bezwaar hebben. 178.). I. Wordt de wet streng nageleefd ten aanzien van de ontsmetting der vervoermiddelen ? A. Ik geloof niet dat die ontsmetting ooit plaats vindt. Ik heb daaromtrent te Amsterdam den chef van het station der Rhijnspoorwegmaatschappij aanmerkingen gemaakt, en vóór eenige jaren den Minister over die zaak geschreven , maar alles zonder gevolg. 178(gt;. De heer Hegi-am : Nog een enkel woord omtrent het merkteeken. (iij hebt verklaard de dieren die gemerkt zijn niet te willen koopen ; maar dan is een goed merkteeken toch van zeer groot gewigt. Gebeterde koeijen in den zin der wet zijn er niet meer; alle verdachte runderen worden onmidUellijk afgemaakt, en volgens sommigen uwer collega's kan liet incubatie-tijdperk een jaar duren; het is dus van veel belang dat iets worde uitgevonden, waaraan de dieren te herkennen zijn. A. Dat geloof ik ook. Intusschen is de ziekte in mijn district, vooral in dit jaar, zeer sterk afgenomen. 1787. I. W orden op de besmette stallen de ledige plaatsen spoedig aangevuld ? A, Dat mag niet geschieden. |
1788. V. In den laatsten tijd heeft men toegepast af-mnking van het aangetaste, afzondering en inenting van het verdachte vee; nu is de daarvan door u opgemaakte staat niet duidelijk; zoo vind ik: Verounst, te Aarlan-derveen, 10 Januarij , een koppel van 36 dieren, waarvan 1 afgemaakt werd , en tueli blijft bet totaal 36 ingeënten. Hetzelft komt van dien persoon op 27 February voor. A. Dat is aan eene schrijffout te wijten, het moet zijn 35. 1 /89. I. Ik geloof dat door u de bedoeling der Regering, bij het opmaken van den staat, niet juist werd gevat. A. Ik heb in dat stelsel de geheele lijst door opgemaakt. 1790. V. Ik vind verder: van 't Riet, te Gouwesluis, het eerst op 17 Januarij met 41 beesten. Het geval waarop gij wijst, dagteekent immers van dezen winter V A. Neen, van verleden jaar tegen Mei. 1791. V. Ik lees daar 41 dieren, één aangetaste, één afgemaakte, doch 41 ingeente beesten. A. Ik heb steeds liet systeem gevolgd om de vraag te beantwoorden : hoe groot was de koppel bij het uitbreken der ziekte V 1792. I, \ olgens dat stelsel hadt gij , voor het inenten, va\ ' t Riet maar ééns moeten noemen. A. Maar ik moest ieder ziektegeval op nieuw noemen en daarom herhaalde ik het. 1793. 1. Ik vind die runderen van Vkugi nst en van t Rikt beiden ingeënt, ofschoon bij beiden herliaaldelijk de ziekte geheerscht heeft, terwijl bij de Kuute het vee is alge-maakt. Daarvoor moet eene bepaalde reden zijn. Waarom is er zoo verschillend te werk gegaan. en onder dezelfde omstandigheden niet afgemaakt V De omstandigheden waren niet dezelfde. Bij van t Riet heeft verleden zomer de ziekte geheerscht, en zijn quot;vele beesten bezweken maar ook vele behouden. Tegen den winter iieeft hij vee bijgekoeht en op zijn stal gebraquot;quot;! Dit vee is ingeënt, en onder die 41 bevinden ziel' ookal de beesten die hij verleden jaar bezat. Ik zag er tegen op om een koppel vee af te maken , dat de ziekte zoo goed doorstaan had, gedurende den geheelen zomer in de omgeving der besmetting was geweest en blijkbaar daarvoor met vatbaar was. Ik heb die alzoo niet laten afmaken en gelukkig gespaard, want er heeft zich geen zieke onder voorgedaan ; de ziekte heerschte alleen onder de aan b ekochte runderen. 1794. I'. Uwe redenering heeft geen grond. De af-making- g-escliiedt om de smetstof zoo spoedig- mog-eliik te vernietigen, maar hier zijn nieuw aangekochte bijgekomen , die smetstof konden medebrengen en die nieuw aangekochte hadden afgemaakt kunnen worden. .1. Ja, die zijn ook afgemaakt. Bij Vekgvnft hebben wij lang gewacht; die verkeerde wel eenigzins onder dezelfde omstandigheden, maar bij hem kwamen meer gevallen voor, en om die reden is bij dezen alles af^pinankt Bij van 't Riet evenwel vond ik geene aanlehling om den koppel geheel af te maken. 1795. I. Gij zegt: wij hebben lang gewacht; maar ik geloof toch dat men snel moet handelen. Gij ziet uit dit geval weder . dat men er met lang wachten niet komt. I'in men moet toch een stelsel hebben? A. Een stelsel heb ik ook toegepast. Maar al het vee van Verounst bestond niet uit één koppel. Hij had drie stallen met vee, die op verschillende tijdperken zijn afgemaakt. Terwijl de ziekte zich op den eenen stal voordeed, kon ik toch niet overgaan tot het afmaken van het gezonde vee op den anderen. Ik moest afwachten of die besmet waren, lm later, toen dit bleek, zijn de runderen, die daar '^e-stald waren, mede afgemaakt. |
17!K). De lieer Sfhcpcl: Weet yij oi)k op te geven welke , gedurende lt;le laatste 2.quot;) jaren de denkbeelden van onze veeartsenijkundigen zijn geweest over den aard, den loop, de besmettelijkheid,de behoedmiddelen, in één woord over het karakter van de longziekte? A. De meeste veeartsenijkundigen zijn het daaromtrent ééns, dat de longziekte hier te lande ingeslopen van buitenaf en door besmetting voortdurend gevoed is. De aanleidingen waren zoo gemakkelijk. Men bragt zieke koeijen ter markt, men kocht nieuwe en verkocht de zieke. De slager ging met de gekochte aangetaste runderen langs den openbaren weg en wierp, na het slagten, de longen i voor de honden. Een buitengewoon voorzigtige boer alleen j wachtte tot zijn vee hersteld was, voor hij nieuwe runderen i aankoclit. Daardoor werd de longziekte voortdurend ge- j voed en uitgebreid tot 1S71. 1797. I'. Heeft men — altijd gedurende die vijf en twintig jaren — aan de overheid en aan de veehouders maatregelen aan de hand gegeven , die op deze beschouwing steunden ? A. Ja : in Zeeland heeft men bijv. gezien , dat door die maatregelen telkens de ziekte vernietigd werd. De provincie Zeeland is door hare afgezonderde ligging het meest geschikt om het resultaat dier maatregelen te kunnen waarnemen. 1798. V. Clij hebt ons medegedeeld, dat gisteren een kalf, dat aan de longziekte leed, is afgemaakt. Was daarbij niet de tusschenkomst van den Minister noodig ? A. rseen. Alleen voor het afmaken van gezonde dieren is de toesteinming des Ministers noodig. 1799. V. Bij dat kalf was de longziekte dus bepaald geconstateerd V A. Ja , door mij. 1800. I'. Worden de opzigters gecontroleerd door de districts-veeartsen V A. Ja, en tevens door de burgemeesters, aan wie zij lijsten van het ziekte vee moeten overleggen. 1801. V. Leggen de opzigters ook wekelijks staten over van de plaatsen die zij bezocht hebben ? A. Ja. Het spreekt echter van zelf dat men niet precies kan nagaan of zij ook eene plaats hebben overgeslagen; maar zulke verzuimen hoort men dan wel later. 1802. V. Ontdekken zij wel eens verzwegen ziektegevallen ? A. Eene enkele maal, want bepaald verzwijgen komt zelden voor. 1803. De heer Wybenga: Door uw ambt zijt gij volledig bekend met de wet van 1870, en geroepen om volgens rilt;! wet, de longziekte mede te bestrijden. Zijt gij niet van oordeel, dat de wettelijke middelen die thans worden aangewend, in verband met de trage medewerking der veehouders, te slap en onvoldoende zijn ? A. Met goede medewerking van de zijde der veehouders, zou de ziekte reeds lang zijn overwonnen. Toch geloof ik wel, dat er mogelijkheid bestaat om de boeren tot snelle aangifte te bewegen. 1804. V. Gij zijt dus van oordeel dat de wet in vele opzigten strenger zou kunnen zijn? A. De wet zelve is goed, maar de toepassing kon beter zijn. |
180ó. De heer de Jonge; Gij zegt, dat er opzigters zijn over gezond en over ziek vee. Geven die eersten jaarlijks aan u of aan den burgemeester eene lijst van dat vee? A. Ja, jaarlijks ontvang ik eene lijst van hen, inhoudende het aantal veehouders en het getal dieren dat ieder bezit. 180(). T. Geven zij daarbij eene omschrijving van dat vee? d. Neen, dat zou bij zulk een uitgebreiden werkkring niet wel mogelijk zijn. Dan zou men meer opzigters moeten aanstellen. 1807. ) Aan welke middelen geeft gij de voorkeur tot desinfectie van ingewanden en afval ? A. Chloorkalk is mij steeds , zelfs bij gevallen van runderpest en van kwaden droes , als het beste middel voorgekomen. Ook de stallen laat ik met een mengsel van chloor- en witkalk zuiveren. 1808. De VoorjsiKer: Als een der oorzaken van het voortdurend heerscbun der longziekte wordt door het veeart-senijkundig Staatstoezigt herhaaldelijk opgegeven: aanvoer van vee uit besmette plaatsen. Wat de provinciën Noord-en Zuidholland aangaat, die ontvangen het meeste vee uit Friesland. Uit de door ons ingewonnen berigten blijkt dat het toe-zigt op verdacht vee in Friesland zoo streng is, dat uitvoer daarvan biji a onmogelijk wordt. Doch, aangenomen dat er, trots al die maatregelen, toch nu en dan een verdacht stuk wordt vervoerd, dan heeft het toch de aandacht getrokken dat de uit Friesland naar Amsterdam en omstreken aangevoerde runderen de longziekte verspreiden, terwijl dit niet plaats vindt in Noordholland, waar ook veel vee uit Friesland op groote markten wordt aangevoerd. Als er te Sloten, Nieuwer-Amstel enz. iets verkeerds voorvalt, wordt dit dadelijk aan het aangevoerde Friesche vee geweten. Hoe denkt gij hierover ? A. Daarvoor bestaat een natuurlijke reden. Aan de groote markten in Noordholland wordt bijna uitsluitend vee gebragt in 't voorjaar. Maar welk vee? Dat door de kooplieden des winters of in 't voorjaar in de Friesche stallen is opgekocht. Zulke kooplieden , die eene zekere clientèle hebben , wachten er zich wel voor om vee aan te koopen in streken waar de ziekte heerscht. Hij of zijn commissionair, koopeii vee op de stallen in Friesland en brengen dit aan de markt te Hoorn. .Maar in Amsterdam gaat het geheel anders. Daar zijn do kooplieden juist als de boeren. Zij koopen vee aan de markt te Zwolle, dat daar door veehouders gebragt is uit Friesland, omdat bet verdacht was, en zij het dus niet te huis wilden verkoopen. Dit vee nu brengt de ziekte te Amsterdam en te Utrecht over. Het vee dat twee jaren geleden in Noordholland, te Beemster en Barsingerhorn is aangetast, was Friesch vee, niet te Hoorn, maar te Amsterdam aangekocht. Het vee dat te Zijdewind is aangetast, kwam insgelijks niet uit Hoorn, maar uit Leiden. 1809. V. Voor uw gevoelen valt inderdaad veel te zeggen. Straks zullen wij zien of er ook middelen te vinden zijn om dit te keer te gaan. Nu zou ik nog wel gaarne willen weten of, volgens uw oordeel, de longziekte alleen door besmetting wordt overgebragt, dan wel of het mogelijk is dat zij spontaan in ons land kan ontstaan? A. Of het spontaan kan ontstaan is mogelijk; de mogelijkheid betwist ik niet. Ik geloof het niet. 1810. V- Wordt, naar uw oordeel, de ziekte ook bevorderd door slechte inrigting der stallen, slechte voeding slecht water of dergelijke? A. De longziekte zelf wordt daardoor niet bevorderd, wel wordt de dispositie verhoogd. Eene vochtige, warme atmospheer bij voorbeeld is een uitstekende geleider der smetstof. Van daar dan ook, dat in spoelingstallen, waar zulk een atmospheer heerscht, de besmetting zeer gemakkelijk overgebragt wordt, namelijk indien zij aanwezig is. Eene vochtige atmospheer is dus niet de oorzaak van de ziekte, maar alleen de geleider der smetstof. Meu heeft ook gezegd dat als de koeijen eerst beginnen te |
129
avorteren, dan volgt duurop longziekte. Dat is zoo niet. Ik geloof niet dat in dien zin tusscheu avorteren en longziekte een onmiddellijk verband bestaat. Bij groote Idoedrijkheidder longen, het vermogen van de longen om veel bloed op te nemen, ontstaat plotselinge congestie naar die deelen; daarbij komt soms niet al te goede voeding; het kalf laat los, en men heeft abortus. Abortus is dus een gevolg van longziekte en niet omgekeerd. 1811. V. Wat denkt gij over de inenting? A. Ik ben altijd een groot voorstander van inenting geweest en heb ook zelf bij de vele duizende runderen , die ik heb ingeënt, de uitstekeudste resultaten dier kunstbewerking gezien. Ik laat nu echter niet meer inenten , omdat in mijn district, wanneer het blijkt, dat er infectie bestaat, de geheele koppel wordt afgemaakt. Het zou dus overbodig zijn de dieren eerst in te enten. 1812. V. Gij zijt dus nog vóór de inenting ? A. Ja, ik weet wel, dat bij de wijze, waarop volgens de wet wordt ingeönt, de indruk niet gunstig is , maar ik ben er toch voor. In die streken, waar alleen de aangetaste dieren worden afgemaakt, ben ik er dus voor , omdat de inenting het middel blijkt te zijn , waardoor de ziekte wordt bespoedigd. Men verkort het incubatie-tijd-perk door de inenting; men voorkomt daardoor echter de infectie niet; alleen daar waar geen infectie plaats heeft gehad , voorkomt men de ziekte. Wanneer men echter zooals plaats heeft gehad . een koppel verdacht vee gaat inenten , dan kan het gebeuren , dat binnen weinige dagen de ziekte met volle kracht uitbreekt, ten gevolge van de inenting. Dat geschiedt niet, omdat men de ziekte heeft 1 te weeg gebragt, maar men heeft dan het incubatie-tijd-perk verkort. Dan zegt de boer: de inenting geeft toch niets. Daardoor verliest men het vertrouwen op de inenting. De inenting heeft daar echter geen schuld aan , j maar doet goed, want, hoe sneller het verloop der ziekte is, iioe beter. 18i:{. J'. Ik heb gehoord van veeartsen, die, ofschoon zij voorstanders van de inenting waren, de gelegenheid misten om aan goede entstof te komen. Zoudt gij middelen weten om dat te bevorderen ? A. Wij hebben in der tijd eene aanschrijving van de Regering gekregen , om aan de veeartsen , die er om vroegen , entstof tr bezorgen. 1814. De heer Begram: (lij hebt een groot aantal dieren ingeënt en, naar ik weet, met groote zorg; maar hebt gij m uwe langdurige praktijk ooit ondervonden , dat in eene gezonde streek bij een gezonden koppel de longziekte door de inenting is overgebragt V A. Dat heb ik nooit ondervonden. Bij de koppels, die gezond door mij zijn ingeënt, heb ik nooit longziekte zien ontstaan , behalve in één geval, verleden jaar bij den heer Ameksi'OOKut. Die dieren had ik zelf als kalven ingeënt en drie jaren later brak de ziekte er onder uit. Toen is juist onder dien koppel de ziekte doorgegaan , terwijl bij het vee, dat later was ingeënt en met hetzelfde vee in aanraking was geweest, geen ziekte is waargenomen. 1815. V. Dat is eene quaestie van herinenting; maar hebt gij nooit ondervonden dat de ziekte het gevolg was van de inenting ? A. Neen; wel zijn er sterfgevallen uit gevolgd. 181(5. F. Dat was ten gevolge van de reactie der inenting: maar de longziekte? A. Die heb ik er nooit door zien ontstaan. 1817. V. Zoudt gij nog met gerustheid voortgaan met de inenting, als gij in eene gezonde streek daartoe geroepen wierdt? A. O zeker. Ik geloof dat, als de longziekte op een Nquot;. 35. 3. |
stal ontstaat na de inenting, zij niet daarvan het gevolg is, maar van andere oorzaken. 1818. F. Maar kan het niet zijn, dat men stof gebruikt heeft die ongeschikt was ? A, Dat geloof ik niet. Als zij slecht is , heeft er eene slechte reactie plaats; is zij zwak, dan volgt er eene zwakke reactie; is zij bedolven , dan kan de dood van het dier er het gevolg van zijn. Ik geloof dat slechte resultaten meer hot gevolg zijn van achtelooze behandeling. 181!). V. Acht gij het mogelijk dat de besmetting met de stof worde overgebragt? A. Ja, want anders zou het niet mogelijk zijn reactie voort te brengen. 1820. V. Gij meent dus dat, als met stof ingeënt wordt, die wat ver gevorderd is in ziektetoestand en bet niet met de noodige zorg geschiedt, men dan gevaar kan loopen dat de ziekte overgebragt worde in streken waar die thans niet is ? A. Ja , als met die stof zorgeloos wordt gehandeld. 1821. F. Gij weet dat er onder uwe collega'.; zijn, die , anders over de inenting denken , omdat zij andere resul- tatdn hebben verkregen. Als nu de uwe gunstig en de hunne slecht zijn, moet daar toch eene reden voor bestaan. A. Reeds in 1855 heb ik mijne denkbeelden uiteengezet in de lirrigtcu en mtdi'dedluyeii van de llollandsche Maatschappij van Landbouw , en ik ben nog in geen enkel opzigt van gedachten veranderd. 1822. I. De heer «Ie .Tongc; Acht gij de plaats waar men nu inent, den staart, de beste ? • A. Zij is mij altijd als de beste voorgekomen. Ik heb het hooger beproefd, op den schouder enz., maar de ervaring heeft mij geleerd dat het inenten onder aan den stnnrt en het oppervlakkig brengen van de stof in de huid, de beste wijze is. 182:5. De Voorzitter: Gij hebt straks gezegd, dat men moest trachten het de menschen aangenaam te maken , om daardoor te bevorderen de medewerking der boeren. Daarom zijn velen van oordeel dat het beste zou zijn, voor het eerst aangetaste rund de volle schadevergoeding te geven. Wat is uwe meening daaromtrent? A. Het voorbeeld van het veefonds, door mij straks aangehaald, bewijst de nuttigheid van zoodanigeii maatregel onwederlegbaar. Het is wel te bejammeren, dat, in onzen tijd nog . welgestelde landbouwers hun pligt aan het geld ten offer brengen; maar men moet de menschen nemen zoo als zij zijn. 1824. /. Wij hebben straks gezien , dat in sommige gevallen afmaking van den ganschen koppel noodig en in ardere gevallen afmaking van de aangetasten voldoende is. Het is bekend dat hij den boer in den regel afkeer bestaat tegen afmaking van den ganschen koppel, tenzij de beesten zóó hoog geschat zijn , dat hij er zijn voordeel in ziet.- Maar zoudt gij, wanneer een eerste geval zich voordoet, waarbij aangifte en afzondering onmiddellijk zijn geschied, niet raadzaam achten, met afmaking van den ganschen koppel te wachten tot dat een tweede geval zich voordoet? A. Dit hangt geheel van de omstandigheden af. De eerste vraag die ik mij, als ik bij een koppel kom, waarin zich een eerste geval heeft voorgedaan, stel, is deze: »is het beest onlangs aangekocht, of behoort het tot den koppel ? »ls hetquot; — zoo vraag ik verder — » bij de ontdekking der eerste verschijnselen der ziekte, terstond uit den koppel verwijderd, of er nog lang bij gebleven? Deed het geval zich voor in de weide of op den stal ? Is de koppel klein of groot? Kan het verdachte vee zóó worden afgezonderd, dat overbrenging der smetstof niet wel mogelijk is? Staat |
130
het ge ral op zich zelf, of komt het voor in eene streek waar de ziekte heerscht? Is de veehouder, bij wiens vee de ziekte is uitgebroken, een betrouwbaar persoon? Was het vee, vóórdat de ziekte uitbrak, ingeënt ?quot; En als het antwoord op die vragen niet gunstig is, dan acht ik het beter den ganschen koppel te laten afmaken. 1825. V- Gij hebt dus eenige gegevens, die u als rigtsnoer dienen bij uwe handelingen. Wanneer die gegevens nu goed en voldoende waren, zou het dan niet wen-schelijk zijn, dat de Regering ze als maatstaf aan de dis-tricts-veeartsen gaf? Dan zouden die ambtenaren zelfstandig kunnen optreden, en zou men éénheid van handelen verkrijgen bij het veeartsenijkundig staatstoezigt. Thans neemt de ééne districts-veearts deze, de andere die gegevens tot maatstaf aan ; daardoor ontstaan onregelmatige toestanden, die ook op den boerenstand onaangenaam terugwerken. Zoudt gij het niet weuschelijk oordeelen, dat men de gegevens, die gij ons hebt medegedeeld , aangevuld met hetgeen door avdere districts-veeartsen goed bevonden mogt zijn, als vasten regel aannam? ,4. Dat geloof ik niet, het is zoo moeijelijk vaste regels te stellen, omdat bijna eiken dag nieuwe omstandigheden zich voordoen. Volgens mijn oordeel moeten hier een gezond verstand en eene vaste overtuiging gepaard gaan met zelfstandig handelen. 1826. r. Wat helpt dan het advies van den Minister? Dat berust toch altijd op het meer of minder gezond oordeel van de district-veeartsen. A. Daarom is er ook niet altijd éénheid van handelen. 1827. V. Éénheid van handelen is dus ook volgens u weuschelijk ? A. Ja. In der tijd heb ik een voorstel gedaan, dat echter gestuit is op administrative bezwaren. Ik had er den heer van Cappelle over gesproken, om in die streken , waar men meende te moeten overgaan tot strenge maatregelen, tot het afmaken vangeheelekoppels,de districts-veeartsen, die in de besmette streken het meest in elkanders nabijheid gevestigd waren, te belasten met het doen van voorstellen daaromtrent. Ik achtte dit weuschelijk, omdat ik niet overtuigd was. dat al mijne collega's dezelfde denkbeelden koesterden omtrent de middelen tot bestrijding der ziekte. Aan mijn voorstel is echter, gelijk ik zeide, geen gevolg kunnen gegeven worden. uit hoofde van moeijelijkheden van administrativen aard. 1828. Gij 1 iel it gezegd, dat het vee, op de Amster-damsche markt aangevoerd, aanleiding gaf tot verspreiding van longziekte, en de redenen door u daarvoor opgegeven, acht ik afdoende. Is ecliter het getal melkkoeijen . dat wekelijks op die markt wordt aangevoerd, wel bijzonder groot ? A. Er komen er twee a drie honderd op zulk een marktdag. 182!». I'. Wanneer gij bij een boer te Nieuwer-Amstel of te Sloten een Icngziek rund vindt, en hij zegt u, dat hij dat rund op de Amsterdamsche markt heeft gekocht, zou er dan geen middel zijn om ook van dien boer te weten te komen, van welken koopman bij het rund had aangekocht, om dan van dien koopman weder te vernemen, van welken boer het rund afkomstig was ? A. Een paar keeren is mij dit slechts gelukt; maar in den regel kan men er niet achter komen. Als men den boer vraagt, van wien hij eene zieke koe gekocht heeft, krijgt men in den regel ten antwoord: » ik weet niet hoe de man heet.quot; Wanneer men dan herneemt: » gij zult hem toch wel kennen als gij hem zietquot; en dan met den boer bij de eerste de beste gelegenheid de markt rondgaat , dan zoekt maar vindt hij den koopman toch niet. De boeren zijn bang om in moeijelijkheden te geraken. Een keer of drie slechts heb ik de herkomst van een ziek stuk vee kunnen ontdekken. Ook heeft mijn collega in |
Friesland mij verleden jaar eens getelegrapheerd , dat er uit een Friesche stal, waar longziekte heerschte , eene koe verdwenen was, waarschijnlijk naar de Purmerender markt. Die koe is toen inderdaad te Wormerveer gevonden en afgemaakt. 1830. r. Kunt gij ook middelen aan de hand geven, die zouden kunnen strekken om de longziekte met beter gevolg te bestrijden, dan dit thans geschiedt ? A. Ik geloof dat de wet van 1870 met de daarbij be-hoorende Koninklijke besluiten, uitstekend geschikt is om de longziekte te weren. Van dien kant zou weinig gedaan behoeven te worden, als de boeren maar wilden medewerken. Hun wat geld afnemen en wat meer beschaving in de plaats geven, gaat niet. Daarom moet men, even als de veefondsen in Noordholland , eene premie stellen op de eerste zieke koe. Als ik de eerste koe spoedig heb en deze dadelijk gedood wordt, dan ben ik niet bevreesd, maar dit is juist do moeijelijkheid; want eerst wacht men af, en wanneer men ziet dat het dier niet herstelt, dan ^eeft men aim , maar dan ook heeft liet reeds veel kwaad gedaan. Wanneer overal, als in Noordholland, het gezond verstand den boventoon gaf, dan zou hetj wel gaan. In die provincie zondert de boer af vóór hij naar den burgemeester gaat om aangifte te doen, maar overal elders denken in den regel de boeren dat, wanneer zij aangifte hebben gedaan , zij ook hun pligt deden. 1831. De heer Ite«;ram : Dus gij wenscht onmiddellijke afmaking van het eerste zieke beest en eene verhoogde schadevergoeding ? A. Wanneer de districts-veearts kan verklaren dat de koe niet langer dan twee dagen ziek kan geweest zijn , dan wensch ik eene verhoogde schadevergoeding door toekenning van de volle waarde. 1832. Geene premie daarenboven? A. In het belang der zaak zou het weuschelijk zijn. Het is van het hoogste belang het eerste dier dadelijk in handen te hebben en te dooden. Daardoor zal men voor-beelden als te Aarlanderveen, waar 3 koppels in 8 dagen zijn afgemaakt, voorkomen. Dit zou eene onmogelijkheid geweest zijn, wanneer dadelijk het eerste dier gedood was. 1833. De lieer Wybcnga t Teregt wordt gewezen op het gunstige verschil tussclien den veestapel in Noordholland en dien in sommige andere provinciën. Ongetwijfeld is dit toe te schrijven aan de meerdere zorg van den boerenstand en de meerdere ontwikkeling die men daar kan waarnemen. Maar zoudt gij niet meenen, dat dit gunstig verschil ook te zoeken is in het gehalte der kooplieden , die in Friesland bet vee koopen? Zoudt gij niet gelooven, dat de ongunstige uitkomsten in andere deelen van het land mede toe te schrijven zijn aan de mindere naauw-gezetbei l dier lieden i/t andere providcieu omtrent het gehalte en den toestand der runderen welke zij ten verkoop naar Holland overvoeren ? A. Ik meen reeds gezegd te hebben — en dit sluit op uwe vraag— dat de kooplieden om en te Amsterdam van hetzelfde gehalte zijn als de boeren die men daar ter markt vindt. 1834. De heer de «louse: Zoudt gij bezwaar zien om uit art. 13 het woord » besmettelijk quot; weg te nemen eu daardoor de boeren te verpligten elke ziekte aan te geven V A. Het heeft mij dikwijls verwonderd dat, wanneer ik als getuige voor de regtbank verscheen, de eerste vraag, die mij gedaan werd, whs : zijt gij overtuigd dat de ziekteverschijnselen van dien iiard waren dat de man, die geen veearts is, kon weten, dat het dier de longziekte had ? quot; De artt. 13 en 14 zeggen dat, wanneerizich bij eenig stuk vee verschijnselen vertoonen van eene besmettelijke ziekte, daarvan onmiddellijk aangifte moet geschieden. Nu zijn het ophouden der melkafscheiding , koorts, gebrek aan her- |
131
132
aanzienlijk veehouder, die mij zeide, dat hij van oordeel was, dat de wet wel goed was, maar strenger moest zijn. 1800. V. Wordt er ten uwent een behoorlijk toezigt op het verdachte vee gehouden'? A. Ja. Ik geloof niet, dat er in mijne gemeente veel door de naden glipt. Er is een opzigter over het gezonde en een over het zieke vee, zoodat de opzigter over het zieke nooit bij het gezonde komt. Zoodra de opzigter over het gezonde een ziektegeval waarneemt, geeft iiij er kennis van en treedt die over het zieke vee in zijne plaats. De tegenwoordige opzigter over het gezonde vee, heb ik leeren kennen als iemand van veel kennis en ijver. 1851. V. Heeft die opzigter over liet gezonde vee het bewijs geleverd, dat hij zijn pligt getrouw waarnam, en gaf hij de plaatsen aan waar longziekte was uitgebroken ? A. Ja, wat dat betreft, heeft hij nog al eens wat gevonden. 1852. V- Zijn die menschen op uwe voordragt aangesteld V A. De opzigter over het zieke vee is op mijne voordragt aangesteld , terwijl de eerste opzigter over het gezonde vee buiten mijne medewerking was gezonden. Hij beviel mij niet, ook wat zijn probiteit betrof, en ik heb hem dan ook verwijderd gekregen. De tweede, hoewel mede buiten mijne medewerking aangesteld, is m. i. goed. 1853. J . Fit hetgeen gij hebt medegedeeld omtrent het afmaken, meen ik te mogen opmaken, dat de ingewanden en afval behoorlijk begraven, de huid ontsmet en het viceseh goed bestorven was, vóór het naar de verkoopplaats vervoerd werd. A. Ja. 1854. y. Wie hield het toezigt daarover ? A. Ik zelf, afgelost door den opzigter over het zieke vee. Terstond na de aangifte zend ik een politiebeambte om te zien of de afzondering is geschied. Ik telegrapheer den districts-veearts, en als die er geweest is , ga ik zelf onteigenen om den toestand en het humeur van den boer na te gaan. Daarna volgt de afmaking. Door veldwachters wordt gewaakt tot dat de afmaking is afgeloopen, de ingewanden zijn begraven, de huid ontsmet en het vleesch bestorven is. Eerst daarna volgt de desinfectie, en dan ga ik mij zelf nog eens vergewissen of alles behoorlijk geschied is. 1855. V. Wordt liet dier onteigend naar de waarde van zijn gezonden toestand ? A. Bij het taxeren wordt in aanmerking genomen, niet bet vleesch, dat er niet opzat, maar wel of het dier werkelijk vet was; of het een melkgevende koe en mooi beest was in gezonden toestand. 1856. F. Dus de waarde in den gezonden toestand was de maatstaf? A. Ja. 1857. Jr. Ging de uitbetaling der schadevergoeding naar uw zin ? A. Vroeger ging dit heel ongelukkig. Nu gaat bet zeer goed. Geen burgemeester, die de praktijk van de wet kent, zal zoo dwaas meer zijn om de gelden uit de gemeentekas voor te schieten, maar hij stelt zich regtstreeks in verbinding met de Hekenkamer. Verleden week nog heb ik f 27 000 met de Rekenkamer verrekend zonder eene aanmerking. Bij Binnenlandsche Zaken zou dit zoo snel niet gegaan zijn. Bij een rekeningetje van f 7 a f 8 moet men daar wel een halfriem papier vol schrijven. |
1858. V. Acht gij het merkteeken, dat tegenwoordig aan de verdachte runderen gegeven wordt, voldoende V A. Neen. 1859. V. Welk merkteeken zoudt gij dan verkiezen ? A. Een gebrand merk, liefst op een van de hoornen. 1860. V- Waar wordt dat verdachte vee geslagt ? A. Ik heb daarvoor in den laatsten tijd een zooge-naamden doorrid in huur bij een stalhouder. Als er een koppel moet iifgemaakt worden , gaat die daar heen onder streng geleide der politie. De zorg, die daarbij in acht genomen wordt, is van dien aard , dat ik gerust durf zeggen, dat er hermetische afsluiting plaats heeft. 186). V. Het verdachte vee moet dus naar die slagt-plaats worden vervoerd ? A- Ja; maar dat geschiedt altijd in den nacht, onder streng toezigt. 1862. J'. Ligt Alphen tegenwoordig in een besloten kring , of heeft dat opgehouden V A. Die maatregel is altijd toegepast op onderdeden der gemeenten. Men heeft in den regel zich bepaald om daarvoor te nemen de besmette en soms een of twee daaraan grenzende hoeven. Het heeft zich veelal beperkt tot eene enkele hoeve. Waren er meer hoeven in begrepen, dan trok men eene lijn. 1863. V. Werden de regelen, voorgeschreven op in- en uitvoer van zulk een kring, nog al nagekomen V A. Men verhaalt daar voel van wat niet waar is. Ik heb in enkele gevallen mij zelfs in den nacht, daarvan trachten te overtuigen. maar ik heb nooit overtreding kunnen constateren. Men is er bang voor. 1864. De heer «I»' .ïoiiac : Acht gij het wenschelijk dat de vee-opzigters door den burgemeester worden aangesteld ¥ A. Persoonlijk ben ik die meening zeer sterk toegedaan. Een vee-opzigter moet geen gt; heerquot; zijn , maar iemand die als een boer kan praten over alles wat zijn zaken aangaat. Hij moet de manieren en het karakter van zijn menschen kennen en zich gemakkelijk onder hen bewegen , anders verneemt hij hoegenaamd niets. Eén voorbeeld. Een opzigter kwam eens bij een boer aan huis waar een ziek beest was. De meid, ziende wat het doel van zijne komst was, nam dadelijk een appel in de hand, hield de hand op den rug, en liet het dier (koeijen houden veel van appelen) daaraan ruiken, zonder dat de ander dat bemerkte. De list gelukte volKomeii, want de man zeide: » wat is dat beest gezond en levendig.quot; En toch was het tot brullens toe ziek. Dit is historisch. 1865. V- Gaan de opzigters zich op de stallen wel met eigen oogen overtuigen? A. De vorige, dien ik had, niet; die-was volkomen tevreden wanneer bij bij den boer een kop kofflj mogt drinken. De tegenwoordige doet het echter wel. 1866. De heer Bcgram: Uit de opgave omtrent den loop van de ziekte in uwe gemeente blijkt, dat in den laatsten tijd vrij geregeld is afgemaakt. Die opgave loopt tot het einde van .Mei. Alleen is daarvan uitgezonderd het vee van Verqunst en van 't Bikt. Dat was ingeënt. Heeft dat geen kwaad humeur bij anderen veroorzaakt, geen onwil om te laten afmaken? A. Dat heeft een oogen blik stagnatie gegeven, van 't Biet is een buitengewoon slim man. Ten vorigen jare had hij ook de ziekte gehad, en toen was zijn koppel ten |
133
deele afgemaakt. Toen hij de ziekte nu weder kreeg, heette het, dat een halve koppel was doorgeziekt, en heeft hij van den districts-veearts weten gedaan te krijgen, dat deze adviseerde, dat die halve koppel mogt in leven blijven; omdat men ilit nu aan van 't Hikt had toegestaan, heeft Vkkgunst dezelfde vergunning verkregen. Zoo iets zal evenwel niet meer geoeuren; men heeft daarvan nu genoeg gehad. Beider koppels hadden behooren te worden afgemaakt. 1867. V. Zoo wordt ook verschillend te werk gegaan met de toepassing van het Koninklijk besluit van 1873 over het stellen van kringen. De Voorzitter heeft daarvan reeds met een woord gewaagd. Is u ook gebleken wat daarvan de reden is ? Zoo vind ik dat bij Kop is afgemaakt en bij Vergunst niet. • A. Vergunst had drie koppels. 18()8. f'. Bij Verginst is gedeeltelijk afgemaakt; maar bij de weduwe Koest? A. Is later ook afgemaakt. 1869. V. Ik vind er nog bij aangeteekend, dat men in uwe gemeente bij aankoop afgemaakt, maar het maken van den kring niet toegepast heeft. A. Men heeft op het allerlaatste van den staltijd bij Kop afgemaakt, want toen de man het nieuwe vee aangekocht had, heeft hij het dadelijk naar de weide gebragt, die ver van zijne woning verwijderd ligt en die onbesmet was. 1870. De Voorzitter: In uwe gemeente zijn zeker bijna algemeen veehouders, die zich met de melkerij bezighouden en weinig met de vetweiderij? A. Dit is volkomen juist. 1871. V. Heeft men in liet voorjaar eene belangrijke aanvoer vjni vee van elders en in het najaar afzet van dat vee? A. Ja. 1872. I'. Waar koopen de boeren in uwe gemeente gewoonlijk hun vee? A. In Groningen en Friesland, maar zij koopen meest Groningsch vee. 1873. V. Wanneer meest Groningsch vee ingekocht wordt, dan kan men niet zeggen dat daar de ziekte door vee uit Friesland ingesleept wordt. .1. Ja. maar wij hebben ook vee uit Friesland. 1874. /'. Halen die boeren het vee zelf? A. Een enkele, maar de meeste doen dit niet. Men heeft drie zeer groote kooplieden die het vee met schepen aanvoeren. Dan wordt het vee aan eene losplaats opgesteld en daar publiek verkocht. 1870. f'. (lij hebt zoo even gezegd, dat gij niet zoo bepaald een oorzaak zoudt kunnen vinden, waarom in de gemeente Alphen de ziekte zoo duurzaam is. Maar na hetgeen wij gehoord hebben , kan de oorzaak zeer goed zijn dat de boeren niet tijdig aangifte doen en niet zóó medewerken als in het belang van de zaak wenschelijk zou zijn. Andere oorzaken bestaan er zeker niet ? A. Neen, maar daar tusschen in zit juist het groote kwaad. De niet tijdige aangifte maakt dat de boeren, zoo als zij het noemen, gebeterde koeijen krijgen. Ik heb het afmaken van alle verdachte koppels met zorg nagegaan, maar er is nooit een koppel afgemaakt of ik heb er gc-heterde koeijen onder gevonden. Ik wil hiervan een voorbeeld aanhalen. Zekere A. Overes is een man, die uitmunt door prachtig vee ; hij schijnt er een goed oog voor te hebben , en hij jNquot;. 3a. 3. |
betaalt goed geld, tot f 300 voor een beest. Twee zomers geleden was zijn koppel successivelijk afgemaakt; maar hij had nog een klein koppeltje, dat achtereen boschje liep , en hij schijnt gelegenheid gehad te hebben om de gebeterde koeijen in zijn kaashuis te brengen , waar wij nooit aan gedacht hebben, zoodat daar nooit onderzoek is gedaan. Hij had dus gebeterde koeijen gekregen. Het volgende jaar kocht hij 12 prachtige Groningsche koeijeii, en in den loop van den zomer zijn die alle afgemaakt, eerst 11 en daarop de 12de ook. Die zijn dus alle door dien koppel besmet. Dat zijn nu wat ik zou noemen die ellen-dige gebeterde koeijen, en ik geloof, dat die veel tot de besmetting hebben bijgedragen. Ik kan het niet wetenschappelijk bewijzen, maar de ondervinding leert het. Dat zou nu niet gebeurd zijn , als de aangifte tijdig ware geschied. 1876. De heer Begram: Dat is immers niet op stal, maar alles in den zomer gebeurd ? A. Ja. 1877. De heer Sehrpel; Gij hebt zoo even gezegd, dat bet vee uit Groningen en Friesland werd aangevoerd per schip. Gebeurt dat geregeld elk jaar door dezelfde personen ? A. Ja. 1878. J. Zijn de namen van die personen bekend ? A. Ja. De eene . koopman, heet P. Zijekveld ; de andere i). \ oordouw. Dat zijn in mijne gemeente de Iri(;f''leveranciers. Te Hazerswoude heeft men A. Veriu ho . een man, die voor millioenen omzet. 187!». De Voorzitter: Waar blijft het vee . dat inden herfst afgezet wordt? A. Het melkvee wordt in het najaar niet afgezet, alleen vet vee. en dat gaat bijna uitsluitend naar de Leidscheen Goudsche markten; slechts enkele stuks naar Amsterdam. 1880. I . Hebt gij wel eens ten gevolge van te late aangifte proces-verbaal moeten opmaken? A. Twee- of driemaal. 1881. J'. En wat was de straf? ,1. f 25 boete, met de kosten. 1882. De heer Kesrani: Vindt gij die straf niet wat ligt? Ware het niet beter andere stralfen in te voeren, waar men meer bevreesd voor was? .1. Het kwaad ligt niet in de te ligte straf, maar in de bewoordingen der wet en de moeijelijkheid om van den regter een vonnis te krijgen; in de wet staat:»indien de veehouder vermoedt.quot; Mn in regten is niet ligt bewijsbaar dat iemand vermoedt. Het wordt aan de wijsheid van den veehouder overgelaten of hij het al dan niet gezien heeft. 1883. J'. (lij doelt op art. 13 der wet, hetwelk luidt: » Wanneer zich bij eenig ^stuk vee verschijnselen van eene besmettelijke ziekte openbaren, is de houder of hoeder ver-pligt daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den burgemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt.quot; A. Ja. Het bewijs moet dus geleverd worden, dat hij die verschijnselen heeft waargenomen , en dit kan geen regter uitmaken. Verleden jaar toen ik nog ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kantongeregt was, heb ik er maar een bewijs van gemaakt, maar naar de Leidsche regtbank zou ik hen niet gaarne hebben willen sturen , want daar wierden zij zeker vrijgesproken, en vrijspraak is nog erger dan niet-vervolging, en daarom laat ik ze dan liever vrij met eene scherpe berisping en vermaning. 34 |
134
1884. r. Het eenige middel daartegen zou, dunkt mij , zijn, weder in het leven te roepen de bepaling, die in 1865 en 1866, tijdens de veepest, wet was, toen aan alle veehouders de verpligting was opgelegd om aangifte te doen van elke ziekte. Dit heeft hier en daar wel tot moeije-lijkheden aanleiding gegeven , maar men zou dit toch wel als een tijdelijken maatregel kunnen invoeren. Hoe denkt gij daarover ? A. Mijne opinie verschilt van de uwe. Het bedoeld voorschrift is weder ingetrokken bij de wet van 1870. Men heeft nu alleen aangifte te doen, van besmettelijke ziekten. In alle andere betrekkingen wordt hij die ze aanvaardt, gecenseerd, de noodige bekwaamheid daartoe te bezitten. Waarom moet nu jnist een veehouder voor zoo dom gehouden worden ? Wanneer een veearts komt en constateert , dat er bepaald longziekte is, dan kan men overtuigd zijn , dat de boer het wel geweten heeft en dat hij de aangifte verzuimd heeft te doen. Wordt er echter gestraft , dan komt het nog al op geld te staan , want f 25 boete en de kosten van eenige getuigen loopen te zamen tocli al ligt op f 50. 1885. V. Mijne vraag was gegrond op de wet, zoo als zij nu luidt. De ondervinding moet leeren , of men behoort terug te keeren tot het vroeger voorschrift, dat tijdens de veepest gunstig gewerkt heeft. Men heeft toen die ziekte met krachtige hand onderdrukt, maar bij de longziekte is het ongeluk , dat men wel tot een minimum is gekomen , maar dat het daarbij blijft. A. Het bezwaar zou zijn, dat de particuliere veeartsenijkunde zou ophouden te bestaan. He boeren zouden allen niet het onnoozelste gezigt hun vee kosteloos doen nazien door de districts-veeartsen, en deze zouden daarvoor geen tijd hebben. 1886. V- Meent gij dat er dan te weinig districts-veeartsen zouden zijn ? A. Zeker. Ik zou dan stellig eiken dag om een veearts moeten telegrapheren. 1887. I'. Als men het doel er mee bereiken kon , zou men er die telegrammen aan moeten wagen, maar als er geen veearts door te krijgen was, zou het toch niet baten. A. Hat is ook zoo. 1888. V- Wordt er in uw streek veel vee ingevoerd uit Schiedam en omstreken, uit het zoogenaamde spoelingdistrict ? A. Dat vee komt niet bij ons; er wordt in onze streek wei met spoeling gevoederd. maar uit Schiedam wordt, geloof ik , nooit vee ingevoerd. 188!). Wordt bij Alphen het vee dus alleen gehouden voor de melkerij en de zuivelbereiding V A. Ja. 1890. Er beeft zeker nooit groot vervoer van vee plaats V A. Niet anders dan voor de consumtie. 1891. V. Dus het vee wordt niet met stoombooten, spoorwagens of schuiten vervoerd, zoo als daar, waar groote markten worden gehouden V ,1. Neen. In het voorjaar koopt ieder boer in , hetgeen hij noodig heeft, en in den loop van den zomer is er geen hendel. Thans zouden veel boeren wel vee willen bijkoopen, nu er zoo buitengewoon veel gras is, maar zij doen dit niet, omdat zij er geen stalling voor hebben, en zij het vee dus in het najaar niet verlies weder zouden moeten verknopen. In het voorjaar koopen de boeren hun beslag, en als zij geen rampen hebben, koopen zij er gewoonlijk niet meer bij. |
1892. De Voor®it(er: Daar de ziekte zoo hevig in uwe woonplaats heerscht, zal er natuurlijk ook veel smetstof aanwezig zijn, zoodat de meeste ziektegevallen wel aan besmetting zullen moeten worden toegeschreven. Hebben er zich echter ook gevallen bij u voorgedaan, die u zouden doen denken aan het spontaan ontstaan der ziekte, het ontstaan door omstandigheden , die wij nog niet kennen; maar niet door besmetting ? A. Er heeft zich wel eens een voorbeeld voorgedaan, dat de ziekte zich vertoonde in eene woning, die , schijnbaar , niet besmet had kunnen worden, maar dat is altoos moeijelijk na te gaan. Aan de Gouwe , in de buurt van Boskoop, is in dit jaar een beslag afgemaakt in eene weide, die door weilanden omringd lag en door een breed water van andere landen gescheiden was. Nu heeft zich verleden week in die weide weder voor het eerst een ziektegeval voorgedaan , bij eene koe, die pas was aangekocht. Verleden jaar hebben daar de beesten die ziek werden en gezond bleven , naast elkander geloopen, en dus zijn zij misschien gewoon geraakt aan de besmetting, zoodat zij er niet vatbaar meer voor waren. De nieuw aangekochte koe , die van buiten in den kring gebragt werd, kreeg echter de ziekte , waaruit ik besluit, dat de weide nog besmet was en de nieuwe koe daar niet tegen kon. 1893. V. C'ij hebt dus geen bewijzen gevonden voor het spontaan ontstaan der ziekte? A. Neen. Telkens als de ziekte ontstond, had ik reden om te gelooven, dat er wel eenige aanraking met besmette plaatsen in het spel was. De boeren gaan elkander dikwijls onbedacht bezoeken en verheffen er zich zelfs wel op,dat het toch geen kwade gevolgen heeft. 1894. 1'. Zijn er ook boeren of deskundigen, of wel zijt gij zelf van meening, dat de ligging der gemeente Alpben, de toestand waarin de landerijen er verkeeren, het buitengewoon zoet water, dat men er heeft, aanleiding kunnen geven tot bet aanhoudend heerschen van de longziekte ? A. In het water ligt bet niet. Men zal echter zelden zulk een vetten, weligen grond zien als dien te Alpben. Geen tweede streek biedt zulk weiland aan. De hooge zij van Alphen is nog beter dan de lage zij, de streek bij Aarlanderveen. Overstroomingen hebben blijkbaar op den grond gewerkt: men kan de afscheiding tusschen zand en klei volgen. Te Alphen vindt men uitsluitend klei of zwaren grond. Op den weligsten grond nu heerscht de ziekte het hevigst. Vooral vertoont zij zich bij boeren, die hun land het sterkst bemesten, tegenwoordig met de Haagsche vuilnis. Op schraler gronden, bij boeren die minder mesten, heerscht de ziekte ook minder. De armoedigste streken, bij voorbeeld de Veluwe, kennen de ziekte niet. Mijne ervaring is dat er tusschen de ziekte en de weelderigheid van den grond wel eenig verband bestaat, terwijl men ook m-igaannemen, flat wanneer bij dekoeijen de geslacbtsdeelen het meest zijn opgewekt, bijv. in de maanden Mei en Junij, zij de meeste vatbaarheid voor de ziekte bezitten. 1895. V. Dus gij meent, dat al kan de toestand van den grond geen oorzaak zijn van het ontstaan der ziekte, die toestand toch de ziekte kan bevorderen? A. Ja. 1896. 1'. Is in uwe gemeente de inenting op het rundvee toegepast 'i A. Vaak. 1897. V. Dooi wie? A. Door allen, door de heeren Ai.ers, Huffnagbl, Ovehbosch, Stevoerwalt enz. 1898. J'. En met welk gevolg? A. Met afwisselend succes. Iemand behield eene goede |
135
reputatie, totdat men zag, dat het middel niet hielp, en dan beproefde men het weer bij een ander. 1899. V. Was het succes afwisselend wat betreft den afloop van het proces of als middel tot voorkoming der longziekte'? A. Het is mij nooit gebleken, dat een dier ten gevolge van de inenting van de ziekte vrij isgebleven. 1900. F. Het kan gebeuren, dat de inenting niet goed plaats heeft of dat men gebrek heeft aan goede stof. Dit kan ten gevolge hebben, dat het dier door de bewerking lijdt en zelfs daardoor sterft. Maar meent gij, dat wanneer de inenting met goede stof en zorgvuldig heeft plaats gehad, zoodat ook de reactie te bespeuren was, het toch geen middel was om het dier voor de ziekte te vrijwaren ? A. Vergunst te Aarlanderveen , is gewoon alle jaren zijne beesten te laten inenten, en desniettegenstaande heeft hij alle jaren de ziekte onder zijn vee. Ik zou meerdere dergelijke voorbeelden kunnen aanhalen, üe praktijk levert geen het minste bewijs, dat de inenting in eenig opzigt doeltreffend is ter voorkoming der ziekte. 1901. De heer Begram: Heeft men de longziekte zien ontstaan ten gevolge van de inenting ? A. Het is gebeurd dat bij inenting van vee in een verdachten koppel, de ziekte zich zeer spoedig vertoonde. 1902. V. De bedoeling van mijne vraag is eene andere, namelijk of men heeft kunnen bespeuren, dat bij inenting van gezonde koppels, door die inenting de ziekte is overgeplant ? A. Neen, dit heb ik nooit gezien. 1903. De VooriKler: Worden in de door u bewoonde streek andere voorbehoedmiddelen dan de inenting toegepast ? A. Neen. 1804. V- Hebt gij niet vernomen, dat de ziekte zich onder sommige familien van runderen liet meest en het hevigst vertoont ¥ A. Ik heb eene statistiek opgemaakt, en volgens deze worden het meest de zwart-wit-koppen getroffen, die trouwens het meest bij mij worden gevonden. 1905. F. Heeft het eigen vee, dan wel dat uit Groningen en Friesland werd aangevoerd, mindere of meerdere vatbaarheid voor de ziekte? A. Men heeft wel eens beweerd, dat het vervoer in schepen te warm voor liet vee is. Bovendien schijnt het vóór liet vervoer met warm voedsel gevoederd te worden, ten einde het te doen glanzen. In elk opzgit wordt het dier verwekelijkt, en wordt het, na eenigen tijd in eene warme .schuit te hebben gestaan, vaak blootgesteld aan den oostewind. Dat vervoer en die voorbereidende werkzaamheden om de waarde van het dier te verhoogen , in verband met het jaargetijde, schijnen de kiem der ziekte te ontwikkelen. 1906. F. Kunnen middelen worden aangewend om de ziekte met meer vrucht te bestrijden, dan tot dusverre geschiedde ? A. In den regel is het toekennen der halve waarde voor ziek vee, met het oog op de dieren, voldoende. Maar wij hebben ook te doen met de eigenaardigheden der boeren, en deze ontvangen gaarne zooveel mogelijk ; wanneer zij nu wisten , dat zij bij onmiddellijke aangifte de volle waarde ontvangen , zou zoodanige bepaling zeer zeker gunstig werken. |
1907. V. Kent gij nog andere middelen ter verbetering van den toestand, bijv. tegenover de volle schadevergoeding van het eerste rund verbeurdverklaring van het vee, in het geheel geen schadevergoeding of zwaardere straffen ? A. Verbeurdverklaring wordt alleen bij vonnis uitgesproken , en staat dus weder in verband met het bewijs. Ik geloof, dat men de zaak zou moeten vinden met disciplinaire straffen. Voor de afsluiting zijn de boeren zeer bevreesd. 1908. F. (lij wilt dus de straffen zelve in de wet opgenomen hebben, zoodat men als veearts en burgemeester direct kan optreden. Bij onmiddellijke aangifte volledige schadevergoeding, en bij verzwijging'niet meer dan de helft en onmiddellijk afsluiting van den kring, zoodat de boeren de nadeelen ondervinden van hun halstarrig weigeren tot medewerking om de maatregelen, die de Regering nuttig acht, te doen uitvoeren. Kent gij geene andere? A. De ontsmetting eischt veel zorg: of men al het object afmaakt, de oorzaak blijft bestaan. Dit kon met meer zorg geschieden, vooral de ontsmetting van de plaats, waar het vee zich bevonden heeft. Wanneer een koppel is afgemaakt, wordt bij mij de stal uitgeboend met soda en zeep, en dan blootgesteld aan eene krachtige chloor-berooking. Daarna wordt de geheele stal overgespoeld met carbolzuuren water, en dan is de lucht er volkomen frisch. Ik geloof, dat zulk eene ontsmetting op vele plaatsen te wenscben overlaat. De wet zegt wel, dat zij geschiedt onder toezigt en aanwijzing van den districts-veearts, maar deze bemoeit zich met de ontsmetting hoegenaamd niet, zoodat de burgemeester wel verpligt is, daarop het oog te houden. 1909. F Zijn er in de wet bepalingen , die u lastig zijn voorgekomen om datgene te doen wat gij in het belang der zaak noodig oordeeldet ? A. Er is eene bepaling in een Koninklijk besluit, dat ook de voorwerpen in de omgeving onteigend moeten worden. Dat ligt ook in den aard der zaak , want alles wat in aanraking is geweest met het zieke rund, dient onteigend te worden. Van lieverlede beeft echter de Hekenkamer geweigerd de schadevergoeding daarvoor uit te l)e-talen , zoodat èn touw èn dek niet onteigend , maar schoon gemaakt moesten worden. Dat schoonmaken is in de praktijk onuitvoerbaar. Nu heb ik er dezen uitwég op gevonden, dat ik èn touw èn dek laat begraven, dan wordt het bij de koe geschat. Hetzelfde geldt vooral van de mest die ik er bij laat begraven. Soms geschiedt dit alles niet, en dat kan niet gunstig werken. Dit nu is het gevolg van de kleingeestige bepaling, dat die voorwerpen niet vergoed worden. Ik ken de wet volkomen . en ik meen dat alle gevallen behoorlijk zijn voorzien, dat zij in de toepassing tot geeiu! onregelmatigheden kan leiden. 1910. Hebt gij ook boeren in uwe gemeente die krachtdadig medewerken om de besluiten van de Regering te bevorderen ? A. Neen; bij hen , die niet tegenwerken, is er alleen onderwerping. Maar waaneer een veehouder weet, dat de longziekte bij zijn buurman is , heb ik geen kans , dat hij het verklappen zal. De boeren zijn voorbeelden van voor-zigtigheid. 1911. F. Dus zou bij u de oprigting van een veefonds geen kans van slagen hebben ? A. Neen. 1912. De heer Besram: Zoudt gijmeenen, dat indien de wet naauwkeurig werd nageleefd zonder tegenwerking van de veehouders, het middel gevonden zou zijn om de longziekte uit te roeijen ? A. Ja. Men behoeft geen deskundige te zijn om de besmettelijkheid van de ziekte als een vast staand feit aan |
130
137
land was ccliter Diet de eonige provincie, waar de ziekte heerschte , en daarom waren die kostbare innatregrelen mcjei-jelijk vol to houden. 1920. r. Men staakte nu het afinaken. De longziekte breidde zich langzamerhand over de geheelo provincie uit en klom toteene schrikbarende hoogte. Daarna heeft men de ziekte weder zien afnemen, zoodat zij zich bepaalde tot een betrekkelijk klein getal. Heeft bet nooit uwe aandacht getrokken, wat toch wel de reden kon zijn van het verschijnsel. dat men, zonder eenigen maatregel toe te pns-ien , die gunstige resultaten kreeg, welke vaak onbereikbaar waren met de strengste maatregelen ? A. Ik moet mij bij le beantwoording dezer vraag natuurlijk bepalen tot de provincie , waar ik woon. Toen men nu van Rijkswege ophield niet de krasse maatregelen, is men in Friesland zelf maatregelen gaan nemen. Men heeft zeer veel ingeënt, zelfs geloof ik tienmaal meer dan de statistieken opgeven. Inde jaren 1850—IHö/t heeft men voorts veel afgemaakt. De inenting is door de Friesche landbouwers altijd beschouwd als een middel tot wering der ziekte. 1920. V. Uit de statistieken blijkt, dat bij de invoering van de wet van 1870 de longziekte bijna niet meer voorkwam; dat het kwaad zich naderhand meer en meer verspreidde, en dat hoewel de Regering verschillende maatregelen heeft voorgeschreven , deze niet tot het ge-wenschte doel hebben geleid. Op dit oogenblik echter is de toestand in Friesland vrij gunstig, niet waar? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 1927. r. Die gunstige toestand is, naar uw oordeel, geheel aan do maatregelen der Regering te danken ? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 192S. De heer Sdicpel; In 1870, bij de invoering der wet, was men de ziekte m Friesland nagenoeg meester. Waaraan is het, naar uw oordeel, toe te schrijven, dat zij later weder zulke groote uitbreiding heeft gekregen?- A. Op die vraag is moeijelijk antwoord te geven. Ik beschouw het vee van Friesland als veel moeijelijker van de ziekte te bevrijden , dan dat van andere provinciën. Dat zal ééne oorzaak zijn van de wederuitbreiding dei-ziekte na IH70. Het is echter zeer moeijelijk, de juiste reden van dat verschijnsel op te geven. Ééne reden van de verspreiding der besmetting kan ik echter wel opgeven; dat zijn de gAote veemarkten, die in Friesland bestaan en daar noodzakelijk moeten blijven bestaan. 1929. V- Ik zal de vraag anders stellen. Eenige jaren vóór 1870 had de ziekte in Friesland eene groote uitgebreidheid; doch tot 1870 is zij afgenomen en toen was zij nagenoeg overwonnen. Voor drie of vier jaren had de ziekte weder eene groote uitgebreidheid in Friesland verkregen, en nu komt zij zoo weinig voor, dat het weder is alsof men de ziekte * nagenoeg overwonnen heeft. Gij schrijft het laatste toe aan de krasse regeringsmaatregelen die genomen zijn; maar waaraan schrijft gij het toe, dat men in 1870 of omstreeks dien tijd ongeveer op dezelfde hoogte met de ziekte stond als nu? A. Dat de maatregelen minder gunstig waren om de /.iekte te weren dan nu; want het lijdt bij mij geen twijfel, dat als de Regering afziet van het stelsel dat men nu in toepassing brengt, de ziekte zich weder zal uitbreiden. 1930. V- Dat is eigenlijk geen antwoord op mijne vraag. A. Het valt mij zeer moeijelijk die te beantwoorden. Ik ken daar geene bijzondere redenen voor. Het is natuurlijk N*. 3». 3. |
altijd toa te schrijven aan do voorzorgsmaatregelen; maar die staan mij niet zoo helder voor den geest, dat ik kan zeggen : het is aan dien of dien maatregel toe te schrijven. 1931. De Toor/.itlcr: Ik wil u opmerkzaam maken op hetgeen eigenlijk door den heer Schkpel wordt bedoeld. Kr is een tijdperk geweest waarin men aan de ziekte den vrijen loop liet, en onder die omstandigheden daalde het cijfer in 1871 tot enkele gevallen in Lemsterland, Won-seradeel en Wijmbritseradeel en één geval aan het Bildt. Men verkeerde toen in een zeer gelukkigen toestand , en die was als van zelf ontstaan. Neem nu aan — al zeg ik niet dat het zoo is — dat do veestapel van Friesland doorgeziekt was. Maar nu komt de Regering tusschenbeide en treedt krachtdadig handelend op, en terwijl wij nu aan de eene zijde zien dat door niets te doen het ziektecijfer langzamerhand daalt, klimt het in 1871, trots do rege ringsmaatregelen, van 3 of 4 gemeenten tot 27. Daar krijgt men dus weder eene ontzettende uitbreiding van de ziekte, terwijl wij haar van 1874 af tot heden weder langzamerhand zien afnemen. Nu wil de heer Schepel weten of gij eenigzins kunt gissen wat daarvan do oorzaak is. A. De eerste reden is, gelijk door u te regt gezegd werd, dat een deel van het vee uitgeziekt was; maarten deele hadden wij dien gunstigen toestand ook te danken aan hetgeen in de vorige jaren geschied was; want met 1870 hebben allo landbouwers bij ons opgehou: en met inenten , omdat wij niet beter wisten dan dat het bij de wet als het ware verboden was en men het aan de veeartsen moest overlaten. Wij hebben jaren gehad dat wij in het geheel geen ziekte hadden , en dan meende men dat zij geweken was. Het schijnt wel, dat ons Friesche vee zekere voorbeschikt beid heeft, zoodat, wanneer liet met de geringste besmetting in aanraking komt, de ziekte zich openbaart. Dit zou ik zeggen dat de eenige reden was. 19:i2. F. Als ik u wel begrijp, dan is uw oordeel, dat eensdeels de inenting, die in Friesland op groote schanl heeft plaats gehad, en anderdeels het uitzieken van het vee de oorzaken zijn geweest van het afnemen der ziekte, maar dat in 1873 de ziekte weder langzamerhand is toegenomen, toen er een nieuw geslagt onder het vee kwam, dat niet ingeënt en meer vatbaar was voor de veeziekte. A, Ja, dat is mijne meening. 1933. De heer Wybenga: Is het u bekend dat er indedaad, zoo als bij de u straks gedane vraag werd gezegd, vóór 1870 jaren zijn geweest waarin men in Friesland aan de zaak zorgeloos haren loop heeft gelaten V A. Neen, men heeft toen door provinciale reglementen de ziekte bestreden. 1934. V. Dus, al werd toen van Rijkswege niets gedaan, werden er van wege het provinciaal bestuur maatregelen genomen, waardoor de zaak verbeterd is? A. Ja. 1935. De TooriKtcr; Wat is uwe meening omtrent de veeartsen? Is hun aantal voldoende? En zijn zij zóó gevestigd, dat zij spoedig handelend kunnen optreden? A. De plaats van vestiging acht ik zeer goed gekozen. Het getal is, mijns inziens, ook voldoende. Maar wanneer zich in Friesland veel ziektegevallen voordoen die allen de tegenwoordigheid van den veearts vereisehen, dan is één districts-veearts te weinig. 1936. V. Maar gij weet toch dat bij absentie of verhindering van den rijksveearts plaatsvervangers kunnen optreden, die niet anders genieten dan vergoeding van reis- en verblijfkosten. Nu wordt wel eens gezegd dat zij daarom niet veel belangstelling aan den dag leggen. Is u dit ook bekend? A. Daarvan heb ik geen ondervinding. Wel weet ik mij een voorbeeld te herinneren tot staving van hetgeen ik zoo even omtrent de veeartsen gezegd heb. Het betrof |
138
niet ile longziekte. Mijn zoon had in 1874schapen, waaronder hij meende dat de pokken heerschten. Op 6 December rleed hij aangifte, en eerst zes dagen daarna kwam (ie rijksveearts bij hem aan huis. Hij zekle dat hij geen tijd had gehad, omdat hij allerwege verzocht werd te komen. Bij ondervinding durf ik dus verklaren, dat wanneer oene veeziekte zich voordoet, één rijksveearts zijn dienst niet af kan. De veehouders geven nog al trouw aan, maar de rijksveearts heeft geen tijd om zich overal heen te begeven. 1937. V- Meent gij dat de longziekte zich zoo onderscheidt van andere veeziekten, dat een boer of veehouder, die acht geeft op zijne zaken, in staat is de longziekte te kunnen onderkennen ? A. Neen. De ondervinding heeft | geleerd dat zelfs de veeartsen struikelen in het juist beoordeelen van de longziekte. 1938. V. Wanneer de veearts zich vergist en een dier voor longziek verklaart en afinaken doet, dat dan blijkt niet aan longziekte geleden te hebben, wordt dan toch schadevergoeding uitgekeerd ? A. Het is mij niet bekend; maar ik zou in de gelegenheid zijn om het te weten te komen, want 14 dagen geleden is in de gemeente Baarderadeel eene koe longziek verklaard en geslagt, die niet longziek was. Ik weet op het oogenblik niet, of de eigenaar schadevergoeding heeft ontvangen, ofschoon ik het wel zou denken. 1939. V. Gij hebt gezegd dat de boeren nog nl geneigd waren om in tijds aangifte te doen. Zou dat in Friesland algemeen zoo wezen, of zijn er uitzonderingen ? Zijn er ook boeren, die minder goed medewerken om de maatregelen, van Regeringswege genomen, te ondersteunen, die verzuimen om aangifte te doen en niet dadelijk het gezonde vee van het zieke afzonderen ? A. Ik geloof wel dat er soms niet aangegeven wordt, maar dit is niet uit boos opzet. In de eerste plaats spruit het voort uit de hoop. dat het geen longziekte wezen en het zieke rund herstellen zal; in de tweede plaats is het een gevolg daarvan dat de veehouders altoos bevreesd zijn om aan banden te liggen en daarom tegen de aangifte opzien, en in de derde plaats ligt de oorzaak in gemoedsbezwaren. Deze laatsten heb ik altijd als eene voorname oorzaak beschouwd van het uitstellen van de aangifte ? 1940. V. Hoe is in Friesland de gelegenheid tot afzondering van het verdachte vee? Kan een veehouder, als hij medewerken wil. zijne zieke runderen zoodanig afzonderen , dat aan de te stellen eischen voldaan wordt? „1. Dat is nog al moeijebjk , vooral door den bouw der boerenhuizingen in Friesland. Alles is daar onder één dak; meestal is er geen hok of bijschuur gebouwd. Wanneer zich nu bij een rund de longziekte openbaart, dan wordt dat rund in een hoek van de schuur of den stal geplaatst, waarin de schijnbaar gezonde beesten ook zijn. Dit acht ik geene geschikte afzondering. 1941. V. Wanneer een ziektegeval geconstateerd is door den districts-veearts, heeft dan de afmaking zoowel van de aangetaste als van de verdachte runderen, de verkoop en het vervoer van het vleesch, de ontsmetting van de huid , het begraven der ingewanden, op eene voldoende wijze plaats, zóó dat men verwachten kan, dat verdere besmetting zal worden geweerd? |
.1. In het algemeen zou wel verbetering wenschelijk zijn. Wanneer eenmaal een ziektegeval geconstateerd is, heeft de afmaking spoedig plaats, maar het duurt inden regel te lang voor dat het geval geconstateerd wordt. In dit voorjaar gaf ok Roos in Utingeradeel kennis dat hij eene zieke koe had. Twee van zijne huurlieden hadden vroeger de ziekte onder hun vee gehad en daar waren ook beesten afgemaakt. Bij mij bestond dus geen twijfel of de door dk Hoos aangegeven koe had de longziekte; toch duurde het eenige dagen vóór de ziekte geconstateerd werd; en toen dit gebeurde, had de man reeds 10 a 12 stuks ziek vee. Bespoediging zou dus in den regel wel wenschelijk zijn. Het zieke vc; is toen afgemaakt en vervoerd naar üldeboorn. Dat vervoer laat ook veel te wenschen over. Het geschiedt door boerenarbeiders, die, al verwisselen zij ook van kleederen, toch overbrengers van de smetstof kunnen zijn. De afval van het vee wordt op eene behoorlijke manier begraven; hot bloed echter laat men in den regel langs een goot wegloopon, en dit vermengt zich dan met het boezemwater. Dit is zeer af te keuren. Het vleesch, dat bruikbaar is, wordt verkocht en het onbruikbare begraven. In Utingeradeel worden de huiden zeer goed ontsmet, maar ik hoor dat dit in andere gemeenten wet wal te wenschen overlaat. 1942. V. Gij zeidet dat erin de gemeente Utingeradeel twee gevallen van ziekte ontstonden en dat die beesten werden afgemaakt. Later dee 1 zich bij een buurman weêr een geval voor. Men moest terstond aan longziekte denken. En niettegenstaande de eigenaar dadelijk aangifte deed, verliepen er eenige dagen vóór de veearts kwam en deze constateerde dat het longziekte was. ' A. Toen de veearts de eerste maal bij het zieke beest kwam, kon hij niet verklaren dat het longziekte was. Tusschen het eerste en het tweede bezoek van den veearts verliepen, tengevolge van vele drukten, eenige dagen, en toen de veearts na eenige dagen terugkwam, waren 10 a 12 beesten aangetast. 1943. F. Gij zeidet ook dat de ontsmetting der huiden, het begraven van den afval enz. in sommige gemeenten te wenschen overlaat. Aan wie is in den regel dat toezigt opgedragen ? A. Ik zou meenen, dat dit toezigt behoorde aan den burgemeester en de politie. Zijn deze niet bij magte daaromtrent de noodige maal regelen te nemen, dan zou de burgemeester bevoegd moeten zijn de adsistentie in te roepen van degenen die bevoegd zijn hulp te verleenen. 1944. De heer Begram; Het geval waurvnii gij spreekt in Utingeradeel, toen 2 beesten werden afgemaakt, bij wien gebeurde dit? A. Bij P. S. Schaap. 1945. V. Het eerste geval had plaats in December en het tweede op 19 Februarij. Nu vind ik nog Dijkstka mede te Oldeboorn, en de Koos, waar het een koppel gold van 02 stuks; daarvan%.ijti (gt; afgemaakt wegens longziekte, en 40 wegens daarvan verdacht te zijn. A. Welligt werd de Roos wat gunstig behandeld; eeii deskundig oog zou meer zieke beesten dan 6 ontdekt hebben. 1946. De Voor/,l(lt;cr; Het laat zich begrijpen dat men iemand in zoodanig geval eenigzins te ge moet komt, daar buiten zijne schuld door te late hulp meerdere dieren aangetast werden. Men moet echter aannemen, dat dergelijk geval geene rigtige uitvoering der wet toont, en dat daardoor de ziekte veeleer bevorderd dan bestreden wordt. Geschiedde de taxatie naar de waarde van de dieren toen ze in handen van den burgemeester overgingen , of zijn u daaromtrent misbruiken bekend ? A. Alles wat ik daarvan weet is zeer goed. Bij Zonneveld werd door den burgemeester een deskundige aangewezen ; de kantonregter achtte de taxatie wat ho')g, waarna twee andere deskundigen werden geroepen, en deze achtten het cijfer juist. 1947. F. Als het verdachte vee niet afgemaakt wordt, moet het volgens de wet van een merkteeken worden voorzien ; acht gij dat merkteeken voldoende ? A. Ik zou gejn ander wenschen. |
139
1948. I'. Men kliiagt er wel eens over, omdat, nlsde koeijen dunhari^ zijn , liet teeken niet kan worden nan-gebra^t, terwijl liet bij eeni^eu langen duur dor ver-dachtvi rklaring1 verdwijnt. Sommigen wenschen een brandmerk op hoorn of klaauw, anderen een zegel , even als bij de veraccijnsmg, dat niet verbroken mag worden; was is daaromtrent uw denkbeeld ? A. Het gewoon merkteeken ia gebeel voldoende: als de letter eenmaal ingeknipt is, blijft zij altijl zigtbuar. 1949. F. Is er goed toeaigt op stallen en weiden waar vee vetgemest wordt? Deze vra.ig slaat hoofdzakelijk op die veehouders, die meestal vet vee houden, en bij bet eerste ziekteverschijnsel, in het, belang hunner beurs, terstond besluiten hun vee aan do markt te brengen. Het is dan in een toestand dat men er weinig of niets aan ziet. Zoudt gij maatregelen weten om dat te voorkomen? .1. Dat is een moeijelijk vraagpunt. Wanneer het vee eenmaal vet is, zou ik denken dat het toe/,igt wel doenlijk is, ook als het vervoerd moet worden. 1930. f*. Mijne bedoeling is meer, of, wanneer wij te doen hebben met een boer die melkvee heeft, deze den tijd heeft om te verzwijgen dat er longziekte bij hem is. De ziekte neemt toe, en de boer geeft het aan. Maar een vetweider wil natuurlijk bij het eerste ontstaan der ziekte, den vollen prijs ontvangen. Zonüer dat degeburen er iets van vernemen, gaat hij dadelijk naar de markt en tracht het vee te verkooiHsn. Kan er nu een middel gevonden worden oia den boer te controleren, opdat bij hen, die alleen vet vee houden, ontdekt wordt, wanneer er longziekte is? A. liene flinke straf op het smokkelen zou bet beste zijn. Men zou vee-opzigters kunnen aanstellen, om tegen dat smokkelen te waken. 1951. F. Gij erkent de moeijelijkheid daarvan. Gij zijt veehandelaar in uwe provincie; vervoert gij ook wel met den spoortrein ? A. Ik niet, maar mijne fanrlie wel. 1952. F- Worden de spoorwagen en andere vervoermiddelen ontsmet ? A. Dat laat zeker te wenschen over. Dat werkt mede om de ziekte in Nederland te behouden. 1953. F. ('ij weet dat do Regering hier en daar vee-opzigters heeft aangesteld, en door ervaring voorgelicht, dit zóó heeft ii.gerigt, dat men heeft opzigters die toezigt houden op verdacht vee, en andefen die liet gezonde vee controleren. Wat is uwe meening ten opzigte van die vee-opzigters? Zijn dat geschikte personen en voldoet die maatregel aan de verwachting? A. Die opzigters zijn menschen goed ter naam en faam bekend; het is echter de vraag, of zij aan die goede, hoedanigheden ook de vereischte kunde verbinden. Al loopt «sen opzigter ook den geheelen dag rond, en heeft hij geen verstand van de ziekteverschijnselen, dan geeft het aanstellen van opzigters niet. veel. Kn dat soort van menschen wordt te veel als opzigters gekozen. 1954. De heer Wj brn«a: Welk veearts was het die bij de Koos zoo laat kwam ? Bedoelt gij daarmede den districts-veearts ? zijn A. Eerst is de heer Pkakkk gekomen en later plaatsvervanger. 1955. De Voorzitter : Zoo als gij weet, heeft de ziekte in Groningen en Zeeland niet zoo hevig geheerscht als in Friesland, Noord- en Zuidholland. Schrijft gij dat toe aan den bodem, aan het land of aan het mindere vervoer daar? ' )f kont gij er andere redenen voor ? |
A. Voor de hevigheid der ziekte in Friesland zijn, dunkt mij, natuurlijke redenen. Vooreerst is daar een rijke veestapel. De veehouder legt zich er op toe om goud melkgevend vee te hebben. Kn hoe meer eene koe melkgevend is, hoe tee Ier Ier zij is. Bij de minste aanraking met smetstof wordt dit vee dus ziele. Bovendien zijn in Friesland de boerenplaatsen allerongunstigst gelegen. Zij zijn zoodanig ingedeeld dat er gemeenten zijn die als't ware ééne boerenplaats uitmaken. Het vee loopt daar zoo dooreen dat wanneer er een ziektegeval is, het uit den aard der zaak meer gevaar veroorzaakt dan elders. In drooge zomers vooral is het vee onmogelijk uit elkaar te houden; en in den winter staat al dat vee in kleine stallen opgestapeld. Ik meen dat dit de voornaamste redenen zijn waarom de ziekte zoo veelvuldig voorkomt, zoowel in Friesland als in Noord- en Zuidholland, omdat ook daar de landbouwers grootendeels door het maken van boter en kaas een bestaan moeteu vinden. Ook moet men niet uit het oog ve-liezen dat de Friesche veestapel ongeveer 10 maal grooter is dan de Groningsche. 1956. F. Zoudt gij denken da1; hetgeen gij daar zegt ook van toepassing is op die weinige gemeenten van Friesland die geheel van de ziekte zijn verschoond gebleven ? Nu heeft zich bijv. in Achtkurspelen, Ferwerderadeel eti Smallingerland de ziekte niet geopenbaard. Is dit toe te schrijven aan de meerdere afzondering van die gemeenten, aan den hoogeren grond of soms aan den weinigen omzet van vee? A. In deze gemeente wordt bijna uitsluitend jong vee gehouden en heeft men dus sterker vleesch. Bovendien worden er zelden vreemde runderen ingevoerd en bestaat, hun veestapel uit eigen aanfok. Er is dus wel uitvoer, maar geen invoer. 1957. F. Wordt in Friesland de regel toegepast om ook de aangetaste runderen af te maken, of bepaalt men zich bij eerste gevallen alleen tot afmaking van bet zieke dier. in afwachting hoe de loop der ziekte verder zijn zal ? A. Dit laatste werd vroeger bij ons veel gedaan, naar ik meen; maar voor zoover ik weet heeft zich in Friesland in den laatsten tijd geen geval geopenbaard, waarbij niet volledige afmaking van den geheelen koppel heeft plaats gehad, omdat de ziekte zich slechts bij zeer enkele gevallen bepaalde. 1958. I. Kent gij ook enkele voorbeelden waarbij het. ontstaan van de ziekte moeijelijk was op te sporen, zoodat gij aan een spontaan karakter van de ziekte moest denken ? A. Ik heb wel eens bijgewoond, dat het ontstaan van de ziekte niet terstond was aan te wijzen; maar later bleek altijd dat de veehouder vreemd vee had ingekocht, of nieuwe bedienden had aangenomen, die de ziekte hebben kunnen overbrengen. Ik voor mij geloof niet dat do ziekte uit zich zelf ontstaan kan. 1959. F. Zou zeker tijdperk, zoo als bijv. het afwerpen der kalveren, of het meer of minder meik geven, ook kunnen medewerken om de ziekte te doen ontstaan, wanneer de besmetting aanwezig is? A. Naar mijn oordeel niet. 1900. J'. Welke waarde hecht gij aan het inenten? A. Wij hechten groote waarde aan de inenting. Toen in 1852 voor rekening der provincie mogt ingeënt worden, lieten mijn broeder en ik al ons vee inenten door den veearts Kijlstka uit de gemeente Smallingerland. De wijze waarop hij dit deed stond ons zeer weinig aan, omdat hij insnijdingen maakte waar een paplepel stof in kon, ten gevolge waarvan de dieren zeer leden en soms stierven. Dit gaf aanleiding, dat wij later onzo beesten en die onzer familie en buren zelf inentten. De ge vol quot;en daarvan waren hoogst gunstig, hetzij toegepast op'gezonde of op zieke stallen. Bij mij staat het dan ook vast dat inenting een voorbehoednüddei is tegen de longziekte, beter dan eenig ander. Mijn vader, die zeer tegen de inenting gestemd was. |
140
lt;mi altijd /eide daar niet toe tc willen overgaan vóór de /.iekte er wezenlijk was, kreeg1 inderdaad 2 zieke koeijen en liet daarop de andere inenten, met dat gevolg dat de ziekte er bij gebleven en hij van zijn tegeningenoinenheid genezen was. Eerst na de inwerkingtreding der wet van 1870 hebben wij, om de moeijelijkheden die daarbij aan de eigenaars wor.len opgelegd, de inenting nagelaten. AU een voorbeeld onder vele , wenseh ik u echter het volgende mede te (ieeleu ten bewijze wat inenting vermag. Mijn broeder had een stal gezond vee ingeënt bij zekeren van duk Krikken in ütingeradeel. üe uitwerking daarvan r as zoo als wij die wensehten, niet overdreven maar juist goed; alles ging naar wenseh. De veehouder, een oud en voorzigtig man, wenschte dat wij van de bewerking een paar koeijen die eerlang kalven moesten , zouden uitzonderen ; uit vrees dat zij anders welligt moeite zouden hebben met bet kalven. Een jaar later kregen wij het berigt dat die niet ingeente koeijen ziek waren geworden. De eene is gestorven, de andere gebeterd. Andere ziektegevallen beeft de man op zijn stal niet gehad. [Jij (t. A. Santuma hebben mijn broeder en ik de koeijen •ngeöiit. Hij had de ziekte om zich heen. maar was al-tijl verschoond gebleven. Toen zijne dochter trouwde, wilde hij eens de proef nemen of zijne ingeente koeijen vrij zouden blijven onder ziek vee. Hij zond toen vier zijner koeijen naar zijn schoonzoon , en zij hebben daar allen de proef met goed gevolg doorstaan. Ik voor mij vond dat vertrouwen wel wat al te over i reven, want ik zou niet durven verzekeren dat het volkomen vaststaat, dat ingeënte koeijen de ziekte nooit zullen krijgen. Maar Santuma heeft de ondervinding daarvan opgedaan. Wij hebben ook met bet beste gevolg ingeënt bij mijnheer de Kempen vKii in 't Woud. De heer Pi.axtenga had daar sedert jaren gepractiseerd, maar de man had altijd zieke dieren, 140 a löO stuks. Mijn broeder en ik hebben gedurende (5 jaren bij hem ingeënt en dat heeft uitstekend gewerkt; bij heeft later nooit meer longzieke beesten gehad , ofachoou zijne stallen in een kleinen kring waren gelegen. 1961. I'. Uwe mededeelingen zijn zoo belangrijk, dat bij mij de vraag rijst, hoe het mogelijk is dat een man als de heerPRAKKE, die vroeger een zoo groot voorstander van inenting was, tot andere gedachten is gekomen. Ik vraag dit niet om dien heer eenigzins te kwetsen, maar het is lt;gt;m zooveel mogelijk achter de waarheid te komen. Kunt gij ook gissen wat zijne zienswijze heeft doen veranderen ? A. Dat is moeijelijk, maar mijn gevoelen daarover is dit. In de eerste plaats moet de inenting zeer naauwkeurig plaats hebben en geschieden met eene kennis van zaken, die naar mijne meening een bekwaam landbouwer meer bezit, dan de meeste veeartsen. Want de laatsten hebben nier, zoo als de meeste landbouwers, van hunne jeugd af met het vee verkeerd. Ware ik rijksveearts en had ik met dezelfde teleurstellingen te kampen, die zij hebben , dan zag ook ik waarschijnlijk van het inenten af. Wanneer men door veeartsen laat inenten , dan heeft het middel -••intijds een veel slechter gevolg dan de kwaal zelve. Het -pijt mij dat ik dit zeggen moet , maar de ondervinding heeft het geleerd. Ook geloof ik dat de veeartsen wat igtvaardig inenten. Wij hebben nooit ingeënt of wij gaven van stof van hetzelfde soort vee als het dier, dat ingeënt moest worden. Doet men dat niet, dan zou men handelen gelijk een geneesheer, die de middelen in den zak heeft, vóór dat hij zijn patient bezoekt. Men moet het vee kennen dat men zal inenten en daarnaar de stof kiezen. Dat wordt te weinig bij hen in acht genomen. Van daar de teleurstellingen , en ik geloof dat deze invloed op den heer Prakke nebben gehad, die evenzeer een voorstander van de inenting is geweest als wij; maar hij is ongelukkig geweest in zijn werk. Ik ben naar Baarderadeel gegaan om mij op de noogte te stellen van de ongelukkige inenting die daar neelt plaats gehad. Het is niet goed te bewijzen , maar waarschijnlijk is dat vee ingeënt met slechte stof, misschien ♦e oud en etterachtig, en van daar die verbazende ontsteking; want indien men zulke stof heeft — wij hebben de proef op ons eigen vee genomen — dan weet men niet aan welk gevaar men bloot staat, vooral bij toepassing op melkzuchtig vee, dat veel voorbeschiktheid voor de ziekte bezit. Ik geloof, dat dit de eenige oorzaak is dat de heer Prakke een tegenstander is geworden. |
1962. V. Gij hebt gazeg l, dat gij niet alleen let op de stof, maar reeds te voran uw oordeel laat gaan over den koppel, die aan de kunstbewerking zal worden onderworpen. Kunt gij eenigzins de eigenschappen opgeven, die het vee hebben moet om voor zekere entstor meerdere of mindere geschiktheid te hebben ? A. Ja, althans naar mijne meening. Als ingeënt zal worden bij een landbouwer die melkrijk vee heeft en in een besmet oord woont, zeggen wij: zullen wij dat vee inenten, dan moeten wij stof hebben van een rund, dat van gelijken aard is als dat vee. En dan moet men nog zeer voorzigtig zijn, en daarvoor niet te zware stof nemen. De zwaarte hangt af van het tijdsverloop van de ziekte der longen. Wil het, in gezonden toestand, de eerste maal niet werken, dan herhalen wij het met 4,8 of 12 dagen tnsschen-ruimte, want wij kunnen in 4 dagen zeggen of liet zal werken of niet, maar dat kan iemand niet doen die er geeneervaring in heeft. Wij voelen aan de staart. waarin de pols gelegen is, of er werking is, ja of neen. Het kan langer duren als het in een stal is. De heer Prakke gaat van de onderstelling uit, dat men door de entstof de ziekte in eene stal kan overbrengen, maar dat houd ik voor volstrekt onmogelijk; want indien het mogelijk was, moest het bij ons, die jaren lang en veel vee ingeënt hebben, gebeurd zijn. Dit geloof ik wel, dat, als een rund, dat de kiem der ziekte reeds beeft, wordt ingeënt, de ziekte spoediger uitbreekt, maar dat maakt niets, want dat dier lag er toch voor bloot. De heer iiSrgrain; Het is eene gewigtigo zaak, waarover do gevoelens uiteenloopen. Door den heer Prakke is, naar ik meen, persoonlijk in Friesland geeneinentingver-rigt, althans in de laatste jaren. Hij heeft die laten doen door plaatsvervangers. Dit zal ook wel van invloed zijn geweest op de resultaten. Maar. gelijk gij zegt, is het eene zaak die met de uiterste voorzigtigheid behandeld moet worden. 1963. De Voorzlllfr; Kent gij, behalve de inenting, nog andere middelen tot bestrijding der longziekte? A. (ieen middel. Maar strenge maatregelen acht ik toch zeer noodig. 1964. I'. Welke middelen kunnen worden aangewend om de medewerking der landbouwers te bevorderen? A. De Regering heeft daarvoor reeds de beste maatregelen genomen. Alleen zou ik gaarne zien dat voor zieke runderen, in plaats van de helft, drie vierde als vergoeding wierd gegeven. Voor mij zei ven zou het mij minder kunnen schelen, want ik begrijp dat, als ik oen ziek beest heb, ik schade moet lijden. Maar in bet algemeen zou dit goed werken. Maar daaraan zou ik strenge maatregelen en strenge straf op overtreding willen verbinden. 1965. F. Is bet u voorgekomen dat er wetsbepalingen zijn die belemmerend werken? A. Ja, als men daarover de veehouders en de landbouwers hoort spreken, dan is het erg, maar het spreekt van zelf, dat wanneer de Regering het ge wenschte doel: uitroeijing der ziekte, wil bereiken, zij den in- en uitvoer wel moet belemmeren. 1966. V. Gij zeidet daar straks dat drie vierde vergoeding voldoende zou zijn. Er zijn hier echter anderen geweest, die meenen dat volledige vergoeding krachtiger zou werken ? Hoe denkt gij daarover ? A. Ik zou er tegen zijn. Het moet altijd eene ramp zijn voor den boer. Krijgt bij volledige vergoeding, dan is het geen ramp voor hem, en dan werkt hij ook niet mede tot bestrijding der ziekte. |
141
1967. F. Hebt gij nog andere niededeeliugen te doen ? A. Ik heb nog dit te zeggen: in 18()2 heeft mijn broeder ingeënt op twee stallen in Utingeradeel, waar de ziekte was uitgebroken. De eerste stal behoorde aan Boukk Annks Boersmaen de tweede was van U. P. Ebnshuistra. Die beide boeren hadden ieder een ziek rund, en die beide runderen zijn afgemaakt en met de stof uit de longen daarvan zijn de overigen ingeënt. !)e ziekte is na de inënting geweken; geen koe is meer ziek geworden. Later, in 1875, brak in dezelfde stallen de longziekte wederom uit. De stal van U. P. Eenshuistra behoorde toen aan een ander, doch dit doet minder tot de zaak. De districts-veearts of zijn plaatsvervanger heeft toen wederom het op die stallen aanwezige vee ingeënt, maar dat hielp letterlijk niets, bijna al de runderen zijn gestorven, en toch geschiedde de inënting onder dezelfde omstandigheden , op dezelfde stallen, waar wij met het inenten zulke gelukkige resultaten hadden verkregen. |
De heer Puakkf heeft indertijd in de Leeuimrder Courant een artikel geschreven over het inënten, dat onze gevoeligheid nog al opwekte. Mijn broeder heeft in antwoord op dat artikel in dezelfde courant dc vragen gedaan: » Wat is de oorzaak, dat liet onderscheid tusschen de resultaten van die beide inëntingen, in 1862 en in 1875, zoo groot is ? — Is de ziekte van aard veranderd 'i — Zijn de omstandigheden , waaronder zij zich voordeed, veranderd ?quot; Op die vragen is nooit eenig antwoord gekomen, hetgeen ons wel verwonderd heeft. l)it meende ik nog te moeten mededeelen. 1968. F. Heeft u ook nog andere mededeelingen te doen ï A. Neen , Mijnheer de Voorzitter. S. B. Hulkema. K. DK Jong. Wybexga. Schepel. Bkcïuam. he Jonge. D. Vkeuens, Griffier. |
;i6
Zitting van Woensdag 12 September 1877.
Tegenwoordig de heereu: dk Jong {Voorzitter). Wybenga.
Schepel.
Beqram.
de Jonge.
ziekte niet hebben moet, zal ik haar er niet krijgen, en krijg ik haar daar, dan moet ik in de zaak berusten; ik sta onder bet bestuur van een Opperwezen, dat mij voor die ramp behoeden kan.quot; — amp; Beschouw nu de zaak eens van eene andere zijden en vraag u zelve af, of gij wel zoo goed bij het Opperwezen staat aangeschreven: gij zoudt uw geheelen stal kunnen besmetten.quot; — » Ik kan er niets aan doen.quot;
Het volgende jaar verscheen weder de longziekte; ik deed streng afzonderen, en zij heeft zich tot één geval bepaald. 1854 was een ongelukkig jaar: de Ussel is vaak zeer onstuimig en zet den geheelen omtrek van Deventer onder water; in genoemd jaar bleef de bedoelde weide tot midden Junij overstroomd, en het vee moest gebragt worden o]) de helft der weide, terwijl het anders 200 hectaren ter begrazing heeft. Na bet wegloopen van het water at het vee met graagte het welig opgroeijende gras, dat echter door het achter gelaten slib bedorven was. De ziekte nam nu een hevig karakter aan: van de. 400 dieren werden er 100 ziek. Hoe streng ik afzonderde, ik vermogt de ziekte bijna niet te beteugelen, maar toch is dit mij gelukt. In 185(5 ben ik met veel succes tot het inCnten overgegaan, gepaard met strenge afzondering, en na dien tijd hebben wij te Deventer de longziekte niet meer gehad.
Onder Zwolle heerschte zij in 1854 en 1855, en toen heeft men haar door de inenting gestuit, in 1854 w erden in ééne week meer dan 3000 runderen ingeënt. Van toen af was de ziekte verdwenen. Van hetgeen later in andere provinciën gebeurd is weet ik niets meer dan hetgeen men zoo nu en dan uit dagbladen vernam, dewijl offlciele berigten ontbraken. Do ziekte werd zoo uitgebreid dat men er den gang niet naauwkeurig van kon naspeuren. Door het vervoer van het besmette vee van de eene plaats naar de andere, door het geheim houden van eene massa ziektegevallen is de ziekte zeer zeker meer verspreid. De veehouders verkochten liever hun vee in stilte dan dat zij de wet zouden nakomen, omdat dit hun voordeeliger uitkwam , nadat het fonds van den landbouw was uitgeput en zij dus geene of geen voldoende sclmdevergoediug ontvingen.
1971. 1' Hoe talrijk is de veestapel onder het gebied iik- ?
van uw pn
A. Mijne praktijk is zeer uitgebreid, zoowel in Overijssel als Gelderland, zoodat ik daaromtrent moeijelijk eene opgaaf kan doen, maar zij omvat duizenden runderen.
1972. V. Van wanneer dagteekent uw laatste ziektegeval ?
A. Van 1864 of 1865.
1973. De heer llcitrani: Toen dat vee op de stadsweide te Deventer van 1843 op 1844 den zomer had doorgeziekt, en het opgestald was, schoten er 150 beesten over. Is dat aantal toen in het voorjaar door aankoop aangevuld ?
A. Is een, alléén liet overgebleven vee is geweid geworden , omdat ik bij ervaring wist, dat het van elders
den
voor de besmetting te vrijwaren
» Hebt gij
Seen
A. Het ontstaan en den loop der ziekte land te beschrijven zou tot al te groote uitvoerigheid lei den; ik bepaal mij dus speciaal tot mijne streek. Het eerst is de ziekte in die provincie ontstaan in 1833, zooulsmen vermoedt door den invoer van besmet vee uit Pruissen. Algemeen heeft men dit aangenomen. ofschoon die reden van het ontstaan nog altijd zeer twijfelachtig is. In 1834 vertoonde zich de ziekte in Zuidholland, zooals men zeide,
door den invoer van besmet vee uit Gelderland. In Zuidholland werd de ziekte door afmaking gestuit, maar in 1837 keerde ze daar terug, naar men meent uit Utrecht,
waar ze in 1834 ook verscheen. Vervolgens is de ziekte naar Overijssel overgebragt. Haar nam ik haar het eerste waar in 1841 in het zoogenaamde land Vollenhove; evenwel daar g iiam de ziekte geene groote uitgebreidheid aan. Ik vertrok spoedig van Vollenhove en ging naar Deventer. In 1843 kwam de ziekte aldaar op de zoogenaamde Stadsweiden, waar destijds 400 melkgevende koeijen op liepen. Ik was nog jong . en teen ik sprak van longziekte wilde niemand er geloof aan slaan. Ik stelde voor terstond het zieke vee af te zonderen, maar dit kon mij niet gelukken. Het bestuur over die Stadsweiden was in handen van de zoogenaamde weidegreven, gekozen uit de grootburgers van 1 )eventer, die het regt hadden om ieder op die weiden 3 koeijen en 1 paard te drijven. Toen men aan mijne verklaring dat het longziekte was niet wilde gelooven en men mijn voorstel tot afzondering van het zieke vee verwierp, waarschuwde ik voor de gevolgen. Drie weken later vertoonde zich een nieuw geval. Men bespotte mij en beweerde dat in geval van longziekte meerdere dieren zouden zijn aangetast, waarop ik antwoordde dat de ziekte wel heviger zou gaan heerschen; en dit is ook geschied. Eene goede maand later ontstonden 10 a 12 gevallen tegelijk, en van de 400runderen werden er 300 ziek, waarvan 225 a 250 gestorven zijn; de andere hersteldén. Ik nam toen met het gemeentebestuur maat- ■ ?elen om het vee, dat dien zomer in de weide liep, den
gewonen stal te brengen, In het
Verhoor van den heer .1. J. U. Smits.
!%!•. De Voorzitter: Mug ik u verzoeken op te geven uw naam, voornaam, beroep en uwe woonplaats ?
A. Ja^ Jacoh Unu'0 Smits , van beroep rijks-veearts 1ste klasse te Deventer.
volgenden winter niet ten einde dien algemeen was men daarmede ingenomen, uitgenomen eene oude vrouw die een nieuw stalletje had laten bouwen. Op mijne vraag tot haar waar zij haar vee gedurende den winter zou bergen, antwoordde zij: op dat stalletje.
1970. V. Ik verzoek u. naar aanleiding der u toegezonden vragen, ons uwe denkbeelden mede te deelen over het ontstaan en den loop der longziekte in ons land, des verkiezende, wanneer u dit gemakkelijker is,meer speciaal in den kring waarin gij uwe werkzaamheden hebt uit-■'eoelend Y
andere plaats?quot; vroeg' ik. — » Al had
in het geheele
op
ik die, dan zou ik mijn vee er toch niet brengen.quot; — »Weet gij dan niet dat het volgens verordening op eene andere plaats moet zijn?quot; — » Als ik op mijn stal de long
143
aangevoerde vee, dat in den besmetten kring; werd gebrast , veel spoediger ziek werd dan dat hetwelk in den kring verkeerde. Men heeft in plaats van runderen paarden op de weide gehragt. 1974. 1'. Gij hebt ons medegedeeld, dat zich het volgende jaar nog enkele gevallen hadden voorgedaan. Deden die zieii bij nieuw aangekochte runderen voor? A. Ja, meestal bij nieuw aangekochte. Toen de ziekte afgeloopen was, kwamen er onder de overblijveuden zelden zieken voor. 1975. IGij zeidet, dat toen de stadsweide onder water had gestaan, de ziekte met nieuwe heftigheid is uitgebroken. Waaraan schrijft gij dat toe? A. Aan het slechte misschien wel met schimmel bezette gras, dat daarop is gekomen. 197(5. J'. Van het inenten hebt gij nuttige vruchten geplukt? A. Ja zeker. 1977. De heer Sclicpel: Was alleen op de stadsweide te Deventer ziek vee of vertoonde de ziekte zich ook op andere gronden? A. Eerst is het bij de stadsweide gebleven, maar in bet najaar heeft de ziekte zich verder verspreid, in de gemeente Gorssel, een half uur van Deventer. Daar was de ziekte, zoo als men presumeerde, gebrast door eene vrouw, die daar in de buurt, woont. Even buiten Deventer ligt de zoogenaamde Epserwaard. Die vrouw had een beest op do stadsweide, maar ook (quot;ene koe op stal die zij op den Kpserwaard wilde hebben. Dat wilden de menschen, die bun vee daar hadden , niet hebben. En nu onderstelt men dat die vrouw aardappelen die biire zieke koe niet meer bad willen eten, uit kwaadwilligheid aan de koeijen op den Kpserwaard heeft voorgeworpen. Daarnaar is streng onderzoek ge 1 aan. Men heeft wel de aardappelen gevonden , maar het feit kon niet bewezen worden. Aldus zou tb' ziekte in Epse gekomen zijn. Later is zij ook voorgekomen in Diepenveen, ter Wolde, Twello en Wilpen. 1978. F. Derhalve schijnt zicb de ziekte niet zoo heel erg verspreid te hebben ? A. Juist. 1979. F. Toch bad men hier te doen met melkvee, en daarmede kwamen dagelijks vele menschen in aanraking, die weder met ander vee op de markt enz. in contact kwamen. Dus zou volgens hetgeen gij mededeelt de ziekte niet zoo erg besmettelijk zijn ? A. Ik heb de ondervinding opgedaan dat de longziekte in het allereerste stadium niet zoo erg besmettelijk is als in een meergevorderd tijdperk, ik heb indertijd van bet gemeentebestuur van Deventer de opdragt ontvangen om de beesten op de stadsweide naauwkeurig na te gaan. En met de menschen begaan, ben ik een geheelen zomer 's morgens om vier uur naar de weide gegaan , om de koeijen , wanneer ze uit bnre legerplaats opstonden, waar te nemen. 'anneer de beesten een sta]) of wat gedaan hadden, kon ik aan een krampachtigen hoest al bemerken, wie de longziekte krijgen zouden. En al kon ik voor bet overige niets aan de beesten waarnemen, toch liet ik ze dadelijk afzonderen. En ik houd het er voor dat bet mij daardoor gelukt is de ziekte in haren oorsprong op de stadsweide te stuiten , en dat de ziekte zeer zou zijn verspreid , indien ik dien maatregel niet had genomen. In 1854, meen ik, liepen er ongeveer 900 beesten in die weide. Daar kwam een geval van longziekte voor; en van die 900 koeijen zijn er maar res ziek geworden. Dezen gunstigen toestand heb ik toegeschreven aan de spoedige afzondering. 1980. F. Liepen er ook koeijen in de onmiddellijke nabijheid van die weide? |
A. Neen, de satdsweide bestaat uit twee gedeelten, liet eene gedeelte ligt over de brug en het andere aan den noordkant van den IJssel. Beide gedeelten zijn door den Ussel en door bouwland van elkander gescheiden. In het gedeelte over de brug wordt alleen gustvee geweid, en in het andere gedeelte liep bet melkvee. Nu hebben wij de gust-koeijen altijd van de longziekte vrijgehouden, omdat door het gemeentebestuur de bepaling gemaakt en streng gehandhaafd werd, dat geen enkel stuk vee uit of in die weide mogt worden gebragt zonder daarvan kennis te geven. 1981. /'. Zijt gij zeker, dat die zes koeijen, waarvan gij gesproken hebt, bepaald de long/.iekte hadden, of was dit twijfelachtig? A. Dit was niet twijfelachtig, want eenige van die koeijen zijn gestorven, en bij de lijkopening, die ik zelf heb bijgewoond, bleek dit duidelijk. 1982. Do lieer Wybcnga: Do surveillance waarvan j^ij gesproken hebt, heeft die een of twee jaar lang geduurd? A. Die surveillance geschiedde altijd als er longziekte was. Tweemaal daags — 's morgens vroeg en 's middags — ging ik de beesten na. 1983. J'. Was men er altijd zeker van dat onder het vee, dat in den herfst naar den stal en in het voorjaar naar de weide ging, geen koeijen waren die in andere provinciën waren aangekocht? A. In Overijssel krijgt men zeer zelden vee uit andere provinciën. Men lukt daar zijn eigen vee aan en slechts nu en dan koopt men enkele guste-koeijen. De boeren te Deventer kochten vroeger, toen de communicatiemiddelen nog niet zoo volledig waren, hun vee van de boeren uit de environs. Do veemarkt te Deventer heeft weinig te be-teekenen; daar komt nooit vee uit Friesland. Slechts eene enkele maal gebeurt het dat ecu boer op de Zwolsche markt eene Friesche koe koopt. 1984. I '. Hebt gij wel eens kunnen nasporen van waar het geval van longziekte overgebragt was? A. Neen. 1985. De Vciorir.Uter: Ofschoon gij in den laatsten tijd minder direct met de 1 ingziekte in aanraking zijt geweest, mogen wij van uwe belangstelling in de zaak toch verwachten, dat gij ook uwe gedachten hebt laten gaan over datgene, wat betrekking beeft op r.lt;i districts-vee-artsen, hunne plaatsvervangers , standplaatsen, indeelingen enz. Hebt gij omtrent dit onderwerp ook opmerkingen te maken? A. De regeling van dit onderwerp is, geloof ik, in 't algemeen goed. Wat echter de provinciën Gelderland en Overijssel betreft, deze zijn te karig bedeeld. Wanneer men toch let op de groote afstanden en de slechte communicatiemiddelen in het zoogenaamde achterland van Overijssel, dan behoeft het geen betoog dat één districts-veearts en één plaatsvervanger voor eene zoo groote provincie als Overijssel niet voldoende geacht mag worden. Waar men bijv. naar Ommen of naar HtaVienberg kan geroepen worden , is het niet te verwonderen dat de districts-veearts niet overal tijdig kan tegenwoordig zijn. In Overijssel is slechts één plaatsvervanger. In Gelderland zijn er ten minste drie of vier. Ook dit is niet te veel, vooral in tijden als er iets bijzonders voorvalt. Dikwijls ben ik dan ook gerequi-reerd, omdat de districts-veearts of zijn plaatsvervanger niet konden komen. Voor een jaar of vier kwam onder Deventer de tongblaar onder het vee, en sloeg die ziekte door melkgebruik tot een zevental inwoners over. Ik deelde het geval mede aan den burgemeester, die niet wist boe hij het er mede aan moest leggen, maar er den districts-veearts over schreef. Deze liet lang op antwoord wachten , maar kwam later verklaren dat bet eene goedaardige ziekte was. Daar ik niet van die meening was, maar oordeelde dat eene ziekte, die voor menschen nadeelig was, wel degelijk viel onder de bepalingen der |
144
wet, wendde ik mij tot den Commissaris des Koning-s, met verzoek om maatregelen te nemen, waarvan echter, op advies van den districts-veearts, niets gekomen is. Hij scheen niet juist to kunnen bepalen wanneer de ziekte kwaadaardig wordt. Ik heb verder de zaak gelaten zuo als ze was. 19S(). De lieer Schepel: Zijn er in de provinciën Overijssel en Gelderland nog veel gemeene weiden? A. Ééue bij Zutphen, ééne bij Zwolle, onder Hattem, de zoogenaamde Hoenwaarden ééue bij Kampen. Meer ken ik er niet. 1!W7. V. Ook niet eene bij Harderwijk? .1. Ik zou u dit niet kunnen zeggen. 198«. De heer Bcgrani: Is de heer Voetelink, de plaatsvervangende districts-veearts in Gelderland en Overijssel , wel eens opgetreden voor den districts-veearts ? A. Ja. 1989. V. Werd hij dan geroepen door den burgemeester of door den veearts? Gij hebt ons uitgelegd, dat de districts-veearts het veel te druk heeft om alles op zijn tijd te kunnen waarnemen. Zoo blijkt het ook uit uwe me-dedeeling, dat hij bij een geval van tongblaar niet onmiddellijk , op verzoek van den burgemeester , is gekomen. Ik wil gaarne aannemen dat hij verhinderd was. A. Dat zal wel zoo zijn. 1990. I'. Maar was de burgemeester niet bevoegd om het advies van den heer Voeteunk te vragen? Moest hij eers, een bepaald antwoord hebben van den districtsveearts? Weet gij ook of daaromtrent eene regeling bestaat ? A. Ik weet dat niet bepaald, maar ik meen, dat er een besluit bestaat, houdende , dat de burgemeester verzekerd moet zijn , dat de districts-veearts verhinderd is te komen; dan mag hij den plaatsvervangenden districts-veearts oproepen ; is deze ook verhinderd dan kan , in spoedeischende gevallen het gemeentebestuur zich bedienen van iemand van mijne qualiteit om advies te geven. 1991. J'. De heer Voetelink is in sommige gevallen handelend opgetre den. Was hij daartoe overgegaan op last van den districts-veearts of regtstreeks door den burgemeester opgeroepen ? A. Ik meen op verzoek van den districts-veearts. Voor die meening heb ik de volgende reden. In de gemeente Diepenveen , provincie Overijssel, is verleden jaar een geval voorgekomen van kwaden droes. De boer op wiens stal de ziekte voorkwam , liet de zaak onderzoeken door den plaatsvervangenden districts-veearts te Lochem; deze verklaarde,dat al de paarden ziek waren, waarvan de boer aangifte moest doen. Dit heeft de boer gedaan , en de heer Voetelink, die het geval onderzocht, meende proces-verbaal tegen den boer te moeten opmaken, omdat deze een paard, leidende a:in kwaden droes, niet had afgezonderd. De boer zeide, dat de plaatsvervanger uit Lochem hem had geraden al zijne paarden aan te geven , dit had Irij gedaan ; niet te min werd proces-verbaal opgemaakt. De quaestie is gebragt voor de regtbank te Deventer; ik ben bij de zitting tegenwoordig geweest. De verdediger van den boer maakte toen de exceptie, vooreerst dat het niet bewezen was, dat de heer Voetluink de bevoegdheid had om proces-verbaal op te maken, en ten andere, dat het niet wettig en overtuigend bewezen was, dat de districts-veearts verhinderd was te komen. De boer is veroordeeld tot f 15 boete en heeft voor het afgemaakte paard niets gekregen. 1992. V. Gij hebt straks gezegd dat gij ontdekt had, dat 's morgens en 's middags tegen den melktijd , wanneer de koe gewoon is uit hare rust op te staan, er bij hare eerste schreden eenigzins verschijnselen zijn van een zoo-genaamden kuch. Kunt gij ook nog in korte trekken aangeven wat de andere verschijnselen zijn bij de eerste openbaring der longziekte ? |
A. Als dat een dag of wat geduurd heeft, wordt de hoest pijnlijker, het hoesten geschiedt meer steunende , het dier begint wat kortademig te worden en met de neusvleugels te trekken, en vervolgens begint er na nog een dag of wat slijm uit den neus te vloeijen. Het gezigt is ook veranderd. Op een stal komende kan men wel zien of een dier longziekte onder de leden heeft of niet. Daarbij heb ik de opmerking gemaakt, dat het hart reeds in het allereerste begin onderworpen is aan den invloed der ziekte, want als ik bij het dier de hand stak tusschen den linkerschouder tegen de ribben en de hand daar wat liet rusten, kun ik aan een eigenaardigen hartslag voelen dat er eene verandering bij het dier plaats had. Dan was het nog gezond en stond te herkaauwen en soms zat de vrouw het nog te melken; maar ik zag aan het dier iets dat mij niet beviel, en dan onderzocht ik het met de hand en zeide: dat koetje heeft de longziekte. 1993. V. Dat laatste verschijnsel is van zoodanigen aard, dat het niet onder het bereik van een veehouder valt. A. Neen , dat onderzoek moet eene gewoonte geworden zijn. 1994. J'. Maar wat den kuch aangaat? A. Die ligt onder het bereik van de veehouders. 1995. V. Kn kunnen zij het nog aan andere dingen zien, bijv. dat het haar minder glanzig wordt'? .1. Neen, in het begin zien de dieren er nog even góed uit. 1996 V. Gij zoudt dus denken dat een boer zich minstens gedurende een dag of twee drie zou kunnen verschuilen achter de verontschuldiging: ik heb niet geweten dat het longziekte was ? A. Dat kan hij; maar dan komen verschijnselen waaraan hij bemerken kan dat het niet is zoo als het behoort. 1997. V. Gij hebt in den laat sten tijd gelukkig weinig ervaring gehad, maar wat zijn uwe denkbeelden omtrent de afzondering , de tijdige aangifte , de tusschenkomst van den burgemeester en al wat er verder mede in verband staat om den meest mogelijken spoed in het nemen van maatregelen te bevorderen ? Is dat zóó geregeld dat de boeren er aan voldoen kunnen , en voldoen zij er ook aan ? A. Als ik de verslagen van het veeartsenijkundig Staats-toezigt naga, moet ik zeggen dat aan de voorschriften niet behoorlijk voldaan wordt, want in die alle wordt geklaagd dat de veehouders de ziekte verheimelijken , niet spoedig genoeg de aangifte doen en zelfs het verdachte vee gaan verkoopen. Nog in het verslag van verleden jaar wordt daarover geklaagd. 1998. De heer Besrani: Is er van wege de districtsveeartsen toezigt op de markten ? Te Deventer is geen beduidende markt, maar te Zwolle ? A. Er zijn te Deventer een paar paardemarkten die nog al belangrijk zijn; maar voor het overige beteekent de markt te Deventer niet veel. 1999. V. En de markt te Zwolle ? A. Die is ook belangrijk. 2000. J'. En is daar Rijkstoezigt? A. Dat geloof ik wel, maar weet het niet zeker. 2001. De heer Wybcnsa; Gij spraakt straks van dat proces te Deventer en van de verdedigingsmiddelen door den beklaagde aangevoerd. Kwam daaronder ook de bewering voor, dat hij niet wist dat de ziekte besmettelijk was? |
145
A. Neen. Wel zekle hij dat de veearts of zijn plüüls- 1 vervanger hem gezegd had dat hij aangifte morst doen. Kr was ook een brief van den burgemeester te Diepenveen naar den veearts of zijn plaatsvervanger, houdende dat ui de paarden van Kloosterboek -- zoo heette hij — ziek waren, en toen zeide de boer: als zij allen ziek zijn, dan behoef ik ook niet af te zonderen. 2002. De heer de «Ionge; Hebt gij door toepassing van de auscultatie en de percussie steeds kunnen onderscheiden of het longziekte dan wel paarlziekte was? A. Paarlziekte is mij nooit voorgekomen. Wel had i e.'us — maar dat is al jaren geleden — een slager een ! paarlzieke koe geslagt, en toen werd mij gevraagd of dat vleosch mogt gebruikt worden. Maar eene levende koe die de }!harlziekte had hel) ik niet gekend. 2003. Maar de longziekte hebt gij toch altijd door toepassing der percussie kunnen onderkennen? A. Ja. 2004. De Voorzitter: Ik heb wel eens gehoord, dat de markt te Zwolle aanleiding geeft tot aanvoer van vee uit Friesland en andere streken, dat van Zwolle naar Amsterdam en omstreken gaat, waar het dan, blijkens de ondervinding, dikwijls longziek wordt. Kunt gij de oorzaak daarvan opgeven ? A. In de eerste plaats zou de oorzaak kunnen zijn dat, gelijk ik ook reeds te Deventer heb gezegd, het vee dat uit eene andere streek in eene besmette streek komt, bij voorkeur door de longziekte wordt aangetast. Nu zal men zeggen: ja, maar het Friesche vee komt toch ook uit besmette streken, maar de toestand in Noord-en Zuidholland verschilt van dien in Friesland; de luchtgesteldheid is er anders, en dit kan ten gevolge hebben dat vee, hetwelk in Friesland gezond zou zijn gebleven, in Noord-of Zuidholland ziek wordt. 2005. ƒ '. Ik heb de vraag misschien niet duidelijk gesteld. Mijne bedoeling was de/.e: is het u bekend dat er in Zwolle veehandelaars ter markt komen — ik vraag niet naar namen, tie vraag is in het algemeen gesteld — die zich wel eens schuldig maken aan het opkoopen en in den handel brengen van verdacht vee? A. Feiten kan ik daaromtrent niet aanvoeren, maar het is zéér wel mogelijk dat zij zich voordoen, omdat de veehouders natuurlijk gaarne hooge winsten willen behalen. 200(3. V- Zoo als gij weet, heeft er zeer veel vervoer van vee te Zwolle plaats. Worden nu de middelen van vervoer, zoo als stoombooten, spoorwagens enz., in die streken behoorlijk gereinigd ? A. Mijne ondervinding heeft mij geleerd, dat dit niet het geval is. (leuurende het heerschen van de runderpest heb ik te Deventer vele spoorwagens gezien, die niet behoorlijk gereinigd waren. Wanneer dat destijds, bij zulk eene hevige ziekte als de runderpest, toen er zulke strenge voorschriften daaromtrent waren, het geval was, dan iser geen reden om te denken, dat dit thans, nu het de longziekte geldt, veranderd zou zijn. 2007. De heer «Ie Jnnge: Wat zijn uwe denkbeelden omtrent het merkteeken? A. Volgens mijn oordeel is het voorgeschreven merkteeken niet voldoende. Op den Hoenwaard — ik zou daar later op terug kunnen komen heb ik verleden jaar gezien, dat de verdachte runderen gemerkt waren met een gelijkzijdige!» driehoek, die op de linkerzijde van het kruis geknipt was. Dit merkteeken beteekent voor mij niets. Vroeger heb ik in Gelderland een brandmerk toegepast, en dit zou ik nog willen doen. Wanneer op een stal de longziekte uitbrak, zou ik de niet aangetaste koeijen onmiddellijk eene VL (verdacht van longziekte) willen doen Nquot;. 35. 2. |
inbranden. Daardoor zou worden voorkomen, dat men dit verdachte vee tijdens het heerschen van de ziekte vervoerde. Wanneer het dan zoolang onvervoerd gebleven was, dat men het weder gezond verklaren kon, zou ik onder de VL eene G (gezond) willen doen branden. Het vee kan dan weêr vervoerd worden; maar dan zal de boer het toch zoo spoedig niet aan de markt brengen, en die het zou willen koopen, zou op zijne hoede wezen. 2008. V- Ik hoorde u daar spreken van een geval op den Hoenwaard; was dat van bijzonderen aard ? A. \erleden jaar las ik in de Zwolsche Courant, dat zich op den Hoenwaard bij Hattem een geval van longziekte had voorgedaan onder een koppel van 300 stuks vee. In de maand Augustus kwamen twee personen uit Zwolle mij vragen, of ik eens naar den Hoenwaard gaan wilde om te onderzoeken of daar werkelijk de longziekte geweest was. Ik vroeg hoe ik een onderzoek zou instellen., daar het reeds zoo lang geleden was dat het geval gebeurde. De stier, waarbij do ziekte bespeurd was, was reeds lang geleden afgemaakt. Men stelde er toch prijs op, dat ik een onderzoek deed , en ik ging er heen. Ik vervoegde mij bij den opzigter van den Hoenwaard, en heb mij laten vertellen wat er gebeurd was. Ik vernam dat de stier gekocht was in eene gemeente waar in 20 jaren geene longziekte was geweest. De stier was geboren bij den verkooper, die het dier had grout gebragt. Met ander vee van dienzelfden boer had bet den ganschen zomer op de weide geloopen. Het dier werd door de commissie over den Hoenwaard aangekocht, en door den opzigter op een buitengewoon warmen dag vervoerd. Reeds den anderen dag, nadat het op stal was gebragt, ontdekte de opzigter kortademigheid bij liet dier, en dat het ook begon te hoesten. Men meende dat het dier door de warmte wat verhit was en daarom sloeg men er niet veel acht op. Den volgenden dag was het niet beter, en men achtte het dus noodig den heer Voeteunk te ontbieden, die verklaarde dat liet dier longontsteking had. Bij zijn volgend bezoek meende de heer Voetelink verschijnselen van longziekte bij den stier te ontdekken ; en bij zijn derde bezoek was hij nog in twijfel, maar adviseerde toch het dier te doen slagten. De commissie over de weide stemde er in toe , en het dier werd geslagt uit nood. Hij de slag-ting verklaarde de heer Voetelink dat er verschijnselen van longziekte waren, zoodat hij verpligt was aangifte te doen aan den burgemeester van Hattem. Deze ontbood den districts-veearts, den heer van Hoorn. Toen deze de reeds in stroo begraven long zag, zeide hij: ik geloof dat ik u gerust kan stellen; maar na verdere insnijding in de long, verklaarde hij dat er wel verschijnselen waren van longziekte. Al de beesten op den Hoenwaard werden nu ingeënt en de weide afgesloten. De long werd verbrand. Na dit verhaal aangehoord te hebben , vroeg ik aan den opzigter of hij wel meer longziekte gezien had. Het antwoord was toestemmend, want tot tweemalen toe was zijn stal niet vee door die ziekte uitgestorven. Ik vroeg hem of bij de opening veel water in de borst was. Neen, was het antwoord, in het geheel niet. Verder vroeg ik: of de long buitengewoon was opgezet? Ook die vraag beantwoordde hij ontkennend. Zij was niet grooter dan van eene andere koe. Woog ze zwaar, bijv. 40 a 50 pond? vroeg ik daarna. Neen, volstrekt niet. Op mijne vraag hoe bet dier zich hield, was het antwoord , dat het gemakkelijk de vliegen van den rug kon verjagen, wat de beesten bij longziekte met den kop niet kunnen doen , omdat het hun pijn veroorzaakt. Ik heb mijn onderzoek voortgezet en de meening gevraagd van den wethouder, die mede van oordeel was dat het (lier niet longziek was. Op mijne vraag hoe het dier volgens den heer van Hoorn die ziekte zou gekregen hebben, antwoordde hij dat het beest besmet was. Daarbij is de zaak gebleven en de heer van Hoohn heeft300stuks doen inenten. Toen ik na 14 dagen de koeijen bezocht op den Hoenwaard , bespeurde ik bij geen enkele koe eenige reactie. Na dat onderzoek ben ik tot het resultaat gekomen dat er geen longziekte was geweest. De lieden wenschten dit bekend gemaakt te zien, daar zij veel handel op Duitsch-land drijven, en toen heb ik daaromtrent een artikel in de Zwolsche Courant geplaatst, waarop niet werd geant- |
37
446
woord. Maar nu lees ik in het verslag1 van het veeartsenij-kundig' Staatstoezigt over verleden jaar, dat de districtsveearts van den beginne af twijfelde of zich op den Hoen-waard longziekte had voorgedaan, te meer daar zijn plaatsvervanger, het bedoelde dier levend ziende, aan gewone longontsteking dacht, doch eerst na de lijkopening meende, dat er verschijnselen van voorafgegane besmettelijke longziekte te bespeuren waren. Dus heeft de heer van Hoorn mij in het gelijk gesteld. 2009. F. Het door u medegedeelde feit heeft dus alleen de strekking om aan te toonen dat men zeer voorzigtig moet zijn in zijne uitspraak. A. En ook in zijne diagnose. Als de heer van Hookn volgens de wet had gehandeld , zou hij de zes koeijen , met welke de stier in aanraking was geweest, hebben moeten afzonderen, terwijl ze in den koppel zijn blijven loopen. 2010. F. De heer van Hoorn is dus in de eerste plaats te laat gekomen , en in de tweede plaats heeft hij niet in idle opzigten zijn pligt gedaan V A. Het is den heer van Hoorn meer overkomen, dat hij zich vergiste. Zoo herinner ik mij een geval te Dell. waaromtrent de Culcmhorgsche Courant van 8 October 1872 het volgende meldde: » Onze gemeente verkeerde heden in de grootste spanning. Door den heer van H., districts-veearts te Arnhem, was op den Isten October verklaard, dat eene koe van den lieer K. alhier lijdende was aan besmettelijke lonynrlite en hiermede volgens de wet moest gehandeld worden; dit strookte echter niet met de zienswijze van deskundigen uit C. en B. en daarom kwam de heer van 11. dezen dag nogmaals over, om zijne vorige verklaring in te trekken, waardoor onze streek van eene gevreesde ramp bevrijd bleef en onze veehouders met eene angstige week vrij kwamen. Het is echter te bejammeren dat het Kijk en de veehouders door zulke vroegtijdige en onjuiste verklaringen groote schade lijden en hierin niet door de benoeming van een goed praktisch deskundige wor it voorzien. quot; Ook is mij nog een verhaal medegedeeld dat bij Mjkerk is voorgevallen. Men twijfelde of liet longziekte geweest was en wilde het dier lateti opgraven en door deskundigen laten onderzoeken. Doch dit is niet gebeurd, en de plaats is als verdacht gebleven. 2011. V. Uwe rijke ervaring stelt u in staat om met zeer groote naauwkeuriglieid na te gaan . hoe die ziektegevallen ontstaan. Is zij door besmetting doorgedrongen , of kan men een spontaan karakter onderkennen ? A. Er zijn gevallen waarbij ik aan eene spontane ontwikkeling moet gelooven. Zoo herinner ik mij twee gevallen , het een in 184^ bij een veehouder, drie uur van Deventer, waar de ziekte zich in het voorjaar vertoonde. De boer had geen vee aangekocht, want gewoonlijk wordt daar in eigen stal het noodige vee aangefokt. De veehouder was nergens geweest en had hooi noch vreemde mest aangeschaft; zelfs geen mest van dragonderspaarden, zooals men daar in die buurt veel opkoopt; in een woord de man kon zich zelf geen rekenschap geven van het ontstaan der ziekte op zijn stal. B'j een ander geval onder Bathmen moest ik het ontstaan van de ziekte toeschrijven aan bet allerslechtste hooi dat de boer gedurende den winter aan zijne koeijen gegeven had, want ik kon niet ontdekken hoe de ziekte anders was ontstaan ; de boer bad geen nieuw vee aangekocht en was nergens geweest. In deze beide gevallen bad zich de ziekte dus, naar het schijnt, spontaan ontwikkeld. \ roeger heeft men ook al daarover getwist. Zoo heeft mijn oom. dr. Pennink , te Twello, een ziektegeval waargenomen dat hij toeschreef aan het gure weder en aan den stoiferigen weg dien het vee moest volgen om in de weide te komen. Hij was nog al een naauwkeurig observator, en hij geloofde even als ik aan spontane ontwikkeling. En vooral nu geloof' ik er aan nu de ziekte zoolang in ons land geweest is. Men heeft door het fokken van het vee onderling in Zuidholland , |
Friesland en misschien ook in Noordholland en Utrecht een ras verkregen, dat eene groote voorbeschiktheid voor longziekte heeft- Want evenals de voorbeschiktheid voor phtisis (tering) bij de menscben van het eene geslacht op het andere overgaat, zoo zal de voorbeschiktheid tot longziekte nok wel van het eene op het andere geslacht overgeplant worden. Mijne waarnemingen bevestigen dit. Ik heb waargenomen dat kalveren van koeijen, die in zeerligten grond de longziekte gehad hadden, bij hunne geboorte werkelijk reeds de ziekte hadden. Ik heb ze geopend en ik heb dat zelf gezien. En wanneer zich de ziekte overplant, zal de voorbeschiktheid zooveel te eer overgaan. En die groote voorbeschiktheid die de koeijen nu in die verschillende provinciën hebben , geeft aanleiding tot het spontaan ontwikkelen der ziekte. * 2012. V- Gij zult mij toegeven dat de vorming der ge-neesheeren die praktijk over menschen uitoefenen, in den regel meer wetenschappelijk is dan die van den veearts. Heb gij wel eens een bekwaam geneesheer gesproken die op wetenschappelijke gronden durfde beweren dat de longziekte spontaan kan ontstaan ? A. Ja, mijn oom Pennink, te Twello, een man, die wetenschappelijk ontwikkeld was en voel geschreven heeft — zijne (jczondhc'uhle.cr is o. a. bekroond met de gouden medaille — geloofde ook aan het spontaan ontstaan van de longziekte, np grond van het ziekteproces dat in de long plaats heeft. 201.'}. De heer Bogram; Gij zijt van oordeel dat op de meerdere voorbeschiktheid voor het ontstaan van de longziekte, invloed zou hebben de aanfokking van het vee onderling. Maar is in den laatsten tijd de rigting van de wetenschappelijke vereenigingen op landbouwgebied niet juist, om een anderen weg op te gaan en het vee te doen kruisen om betere rassen te verkrijgen ? Zijt gij van meening dat in de omstandigheden, die door u zijn aangegeven, voor bet vee de voorbeschiktheid ligt om, zonder dat er besmetting wordt overgebragt, de. longziekte te krijgen? A. Ja. omdat gedurende veertig jaren met hetzelfde vee is voortgefokt, is die voorbeschiktheid langzamerhand toegenomen. Wanneer men toch paarden-of koeijenrassen wil veredelen, merkt men in de eerste generatie de vere leling reeds op, maar langzamerhand gaat het proces voort, en verandert, de individualiteit van het dier. Daarbij komt dat men tegenwoordig altijd tracht koeijen aan te fokken digt;' de meeste melk geven, omdat ilie het meeste opbrengen. Deze beesten zijn van nature zwakker dan de koeijen die weinig melk geven en hebben dus minder levenskracht in de longen, waardoor zij meer bloot staan aan het ontvangen van vreemde prikkels, en dus geschikter zi jn voor het krijgen van de longziekte. 2014. V. Gij zijt tot nog toe de eenige door ons gehoorde deskundige, die stellig meent dat de longziekte spontaan kan ontstaan. Maar het bezwaar door u aangegeven. dat de aanfokking onderling geschiedt, bestond vroeger ook, terwijl thans eene rigting bestaat, die daarin verandering wil brengen tot veredeling van het ras. Nu beweert gij dat het vee door onderlinge aanfokking, afgescheiden van de overbrenging der besmetting, meer voorbeschiktheid krijgt voor de longziekte. Het denkbeeld van veefokkerij in de familie acht gij dus nadeelig? A. Ja, dat is mijns inziens bevorderlijk aan de longziekte. 2015. F. In bet tweede bezwaar, de overdreven melk-vorming, wordt door meerdere deskundigen gedeeld, doch niet zóó, dat zij daardoor spontaneontwikkeling mogelijk achten. A. Ik ben toch van oordeel dat door die beide en nog andere onbekende oorzaken de ziekte spontaan kan ontstaan. Men neemt dan ook geen veeartsenij kundig verslag ter hand, zonder te stuiten op gevallen, waarvan de oorzaken niet zijn na te sporen. 2016. V- Dat is echter geen vreemd verschijnsel. Bij |
147
alle ziektegevallen in andere provinciën mag men aannemen , dat de veehouders zich onwetend houden , dikwijls willens en wetens. A.ls de rapporten ingeleverd worden , wordt de oorzaak als onbekend aangegeven . ofschoon die dikwijls later zeer gemakkelijk is aan te wijzen ? A. Dat is zoo. 2017. De heer Schepel; Wordt de spontane ontwikkeling ook in buitenlandsche geschriften verdedig! ? A. Ook Fijchs is van oordeel dat de ziekte zich, hoewel zeldzaam . spontaan kan ontwikkelen , wanneer zij zoolang heeft geheerscht dat zij als inheemsch kan beschouwd worden. 2018. De heer Wybcnga: Leert de ervaring of de wetenschap ook, dat andere ongemakken aan de long op den duur kunnen ontaarden in besmettelijke longziekte , zooals bij menschen verzuimde verkoudheid soms in longtering ontaardt? A. Neen, gewone longontstekingen kunnen nooit in besmettelijke longziekte ontaarden , want het zijn twee geheel verschillende ziektevormen. 2019. De heer de Jonge: Zijn er in uwe streek vee-opzigters ? A. Neen , want daar heerschte de ziekte niet. 2020. y. Waren zij er vroeger ook niet ? A. Ja. 2021. De Voorzitter; Nu zou ik nog gaarne uw gevoelen kennen omtrent de inenting. Zijt gij een voorstander van die kunstbewerking , en zoo ja , waarom ? A. Ik ben een voorstander van de inenting. Vooreerst ontdek ik in den ingeënten staart hetzelfde pathologisch proces als in de long plaats heeft bij de ziekte. Allereerst ontstaat de longziekte door een vloeibaar exsudaat in het weefsel tusschen de kleine cellen der longen. Dat breidt zich later uit en wordt vaster. Zoo doende krijgt men dat eigenaardig marmerachtig aanzien van de long. Hetzelfde exsudaat vindt men ook bij den staart, waarop de inenting geschied is; daar werkt ook het eerst de inentingsstof op het zoogenaamde celweefsel onder de huid, en men vindt daar het eerst dat vloeibare exsudaat, dat zich later verdikt en verhardt. Dan krijgt het beest ook een dikken staart. Wanneer men dien doorsnijdt, ziet men hetzelfde wat men in de longen heeft waargenomen. Daarom ben ik, op grond, dat het pathologisch proces hetzelfde is en men dezelfde ziekte door inenting kan te weeg brengen, hetgeen de ondervinding mij geleerd en de proeven van anderen bewezen hebben . van oordeel dat de voorbeschikt-heid der longziekte weggenomen kan worden, door op den staart dezelfde ziekte plaatselijk te weeg te brengen, die men in de longen heeft. Ik ben als wetenschappelijk man voor de inenting, en dit te meer, omdat mijn eigen ervaring en die van andere mannen aangetoond heeft, dat men door naauwkeurige inenting de longziekte kan bestrijden. 2022. De heer Begrani; Ik heb u met belangstelling aangehoord en wensch u te vragen of er bij de besmettelijke longziekte ook voorbeelden zijn van recidive. A. Ja, die zijn er. Ik heb waargenomen dat een koe, wier linker long het eene jaar aangetast was, het volgende jaar aan de regter long ziek werd. 2023. F. Uwe mededeelingen zijn zeer belangrijk, maar gij beroept u ook op de ondervinding van anderen. Die is niet altijd even gunstig voor de inenting. In den laatsten tijd is omtrent die zaak eene verandering van opinie gekomen. A. Vooral de heer Prakke is tegen inenting. |
2024. F. Dit is thans de quaestie niet. Ik wil zeggen , dat de ondervinding van anderen geen krachtig argument is. A. Ik heb van verandering van opinio gelezen of gehoord , omdat sommigen de inenting met zeer ongunstig gevolg beproefd en bewerkstelligd hebben. De man uit Zwolle, die 3000 koeijen ingeënt had, raadt de inenting bijzonder aan om hare gelukkige gevolgen. De heer Jknnes , vroeger leeraar aan de school te Utrecht , met wien ik daarover dikwijls geraadpleegd en gesproken heb, heeft dezelfde gunstige resultaten gekregen. Hij is ook zeer voor de inenting. 2025. Do Voorzitter; Kunt gij gissen waarom de heer Prakke van meening veranderd is? A. Dat moet om het geval in Baarderadeel geweest zijn Daar heeft hij ingeënt, en nu zegt het verslag omtrent het veeartsenij kundig Staatstoezigt dat daaruit de lonfj-ziekte is voortgekomen, terwijl er op 3 of 4 uren in den omtrek geen longziekte was. Ik betwijfel of de ziekte uit die oorzaak is voortgesproten; ik laat dat echter in het midden, maar op dien grond geloof ik dat de heer Prakke van zienswijze is veranderd, ofschoon hij vroeger een groot voorstander was. 2026. F- Kan het liggen aan de kunstbewerking zelve ? A. De inenting is eene zaak die men niet te ligt moet opnemen , want zij hangt van zeer vele omstandigheden af, vooral van de stof die men gebruikt. Ik zou al in hoogen nood moeten verkeeren om stof te nemen van koeijen bij welke de ziekte van kwaadaardigen aard was. Maar was de nood zoo groot niet, dan zou ik zegden ; wij enten daarvan niet in, want wij zouden eene zoo hevige reactie kunnen krijgen, dat het gevolg, hetwelk wij verlangden , zich niet voordeed. De stof moet dus zeer degelijk in aanmerking genomen worden. Men moet er op letten dat het geen te warme tijd des jaars is, want dan krijgen de koeijen dikwijls eene belangrijke zwelling, zoodat er in den zomer meer sterven van eene inenting die niet gelukt dan in den winter of het najaar; en strenge koude is ook niet goed, want dan reageert de stof zoo goed niet. En dan moet men het inenten verstaan ; het is lang niet hetzelfde hoe de inenting geschiedt. Ik zou op een en denzelfden stal koeijen kunnen inenten, waarvan de ééne eene zeer ligte en de andere eene zeer hevige reactie kreeg, als ik niet zorgde dat ik met mijn lancet enkel in de opperhuid bleef, maar door de huid heen stak, zoodat er een aardige druppel bloed uit kwam. Als ik in het spierweefsel kom, krijg ik eene hevige reactie; blijf ik niet in het cel weefsel, waar het proces moet plaats hebben, dan kan ik ook geen gunstig resultaat verwachten. 2027. De heer Wybenga : Zijt gij ook van oordeel dat het nuttig is dat men de ent-stof neme van dezelfde soort van vee als waartoe de beesten behooren die men wil inenten ? A. Gij meent van dezelfde individualiteit? Ja, dat zou een verschil kunnen maken. Ik heb het zelf niet opgemerkt, omdat ik niet zoo dikwijls de inenting heb bewerkstelligd. 2028. F. Wij hebben hier van iemand, die zeer met de inenting was ingenomen, gehoord dat hij dit altijd in acht nam. A. Ik kan het wel aannemen. 2029. De. heer de Jonge: Houdt gij het er ook voor. dat de stof van een beest, dat in het eerste stadium der longziekte is , de beste is , en dat zij niet te oud moet zijn ? A. Zeker. De stof, genomen uit het minst aangedane gedeelte van de long, werkt het zachtst. En zij moet ook niet te oud zijn; is zij twee of drie dagen oud, dan geloof ik dat zij niet meer zoo werkzaam is. Dat de inenting in den Hoenwaard geen resultaat heeft gegeven, schrijf ik toe aan de slechte hoedanigheid van de stof. 2030. V. Zoudt gij meeuen dat, als die koeijen inden |
HuHuwuanl op stal hadden gestaan, de reactie meer zou zijn geweest ¥ A. Dat geloof ik niet. 2031. De Voorzitter; (lij zijt hek end metal di1 maatregelen van Regeringswege voorgeschreven om de longziekte tegen te gaan. (iij kent den tegenstand, dien zij liij de meeste landbouwers ontmoeten. Maar zoudt gij, behalve die maatregelen, nog andere middelen kunnen aangeven, die strekken kunnen om de longziekte zoo spoedig mogelijk te overwinnen? A. Wanneer ik op mijne eigene ondervinding afga,en daarmede vergelijk de ondervinding van andere veeartsen en zelfs van de distriets-veeartsen, zooals die in de verslagen is medegedeeld, dan acht ik strenge afzondering, gepaard met inenting, de beste middelen. Dat is ook de meening der Duitschers. De algemeene afmaking is in den tegenwoordige!! stand, nu de longziekte hier te lande inheemsch is geworden, in strijd zoowel met het belang der boeren als van de schatkist: van de boeren, omdat zij bij geheele afmaking niet alleen de dagelijksche opbrengst van dat vee verliezen, maar ook een tijd lang geen nieuw vee mogen koopen en dus geen winst kunnen behalen; van de schatkist, omdat bij die |algemeene afmaking vele beesten, die van de longziekte vrij zouden zijn gebleven, toch gedood worden en zij dus noodelooze opofferingen doet. 2032. V. Als ik u wel begrijp, dan meent gij, dat de boeren, uit afkeer van de afmaking, dikwijls de aangifte verzuimen, terwijl aan den anderen kant, wanneer bij een eerste geval dadelijk aangifte geschiedt en daarop terstond inenting met goede stof en door eene bekwame hand volgt, de beste resultaten te verwachten zijn. Hebt gij nu nog iets mede te deelen omtrent tijdige aangifte V A. Art. 13 der wet van 1870 strekt juist om de longziekte hoe langer hoe meer te verspreiden. Het verpligt ieder veehouder of veehoeder om, zoodra hij eenige verschijnselen van eene besmettelijke ziekte bij een stuk vee waarneemt, het terstond af te zonderen en daarvan aangifte te doen. Maar nu vraag ik: wanneer weet de veehouder of hij al dan niet met eene besmettelijke ziekte te doen heeft V W anneer een boer 's morgens in zijn land een paar koeijen vindt, die wat kugchenofwat kortademig zijn, dan zegt hij: » zij zullen kou gevat hebben, en dat zal wel overgaanquot; , en hij geeft het niet onmiddellijk aan. Hij wacht tot dat een rund gestorven is, of tot dat de ziekte zich zoo hevig geopenbaard heeft, dat hij geen raad meer weet. Dan begeeft hij zich naar een geëxamineerd veearts of naar iemand anders, in wiens raad hij vertrouwen stelt, en als hij dan bemerkt, dat werkelijk de longziekte onder zijn vee heerscht, dan tracht hij eerst zijne nog gezonde runderen af te zetten , voor dat hij aangifte doet. 2033. V- tlij acht het dus wenschelijk, dat van elk ziektegeval aangifte worde gedaan ? A. Ja, althans in die streken waar de longziekte heerscht Daar zou mijns inziens de boer verpligt moeten worden , dadelijk aangifte te doen van elk ziektegeval, van welken aard het ook zij, dat zich onder zijn vee voordoet, en tevens de zieke runderen onmiddellijk af te zonderen. 2034. V. Indien ik u wel begrijp, wenscht gij dien maatregel toe te passen alleen in streken waar de longziekte heerscht ? A. Juist. In onze buurt zou dit thans niet noodzakelijk zijn, maar indien de longziekte er zich vertoonde, zou ik dien maatregel daar dadelijk willen toepassen. 2035. V- Kent gij nog andere middelen om de longziekte te bestrijden ? |
dat men er het verdachte vee opstalde. Dit acht ik een zeer verkeerden maatregel. Ik zou het verdachte vee niet opgestald willen hebben. De ondervinding leert dat wanneer de koeijen opgehoopt staan in een stal, de ziekte zich spoediger en heviger onder haar verspreidt, dan wanneer zij in de vrije lucht staan. Van daar dat de ziektegevallen in den winter zich menig-vuldiger voordoen dan in den zomer. Wanneer de ziekte uitbreekt onder een kopel, en men zet dien geheelen koppel op stal, dan vermeerdert men daardoor het getal zieken , tot schade van den boer en tot nadeel van de schatkist. De boeren echter moeten zich zeiven beschutten , zoolang zij geen ziekte onder hun vee hebben. Hem , die eens ziektegevallen onder zijne runderen heeft, kan het minder schelen of bij zijn buurman de ziekte ook uitbreekt. Nu zou ik verlangen, dat men, wanneer bijv. de longziekte uitbrak op een weiland , do koeijen, die daarop grazen , er stil liet blijven; maar dat de eigenaren van bet vee in de belendende weiden, verpligt zouden zijn hun nog onverdachte koppel op te stallen. Zij toch hebben meer belang bij voorbehoedmiddelen, dan de boer, die de ziekte reeds onder zijn vee heeft. Ik zou dus geen verdachte koeijen willen opstallen. In het advies van de drie districts-veeartsen staat, dat men in Zuidholland do verdachte runderen niet kou opstallen, omdat de boeren hunne boter en kaas op de plaats maken, waar de koeijen staan. 2036. V. Het is alleen de vraag, of uwe meening is, dat men de verdachte koeijen niet moet opstallen. In de praktische toepassing zouden er vele bezwaren tegen kunnen zijn, maar daarop komen wij thans niet. Het is dus uw gevoelen , dat het zoo zou moeten wezen , niet waar V A. Ja. 2037. F. Kent gij ook nog andere middelen V A. Verder zou ik wenschen een supplement-wet op het Burgerlijk Wetboek. Het Burgerlijk Wetboek handelt over vrijwaring voor verborgen gebreken. Dit geeft aanleiding tot processen over verborgen gebreken bij paarden en koeijen, maar die bepalingen kunnen niet in toepassing gebragt worden bij gevallen van longziekte. Wanneer ik eene verdachte koe op de markt verkoop en het dier krijgt korten tijd daarna de longziekte, dan kan de kooper mij er niets over doen. Bij eene supplement-wet zou ik bepaald wenschen te zien dat de verkooper gehouden is tot vrijwaring voor longziekte gedurende een tijdvak van HO dagen. Ingeval het verkochte dier binnen dien termijn de ziekte kreeg, zou de verkooper niet alleen verpligt moeten zijn tot liet teruggeven van den koopprijs, maar ook tot vergoeding der schade, die aan derden kan zijn toegebragt. Daarbij zou dan nog de bepaling gevoegd moeten worden dat de kooper het bewijs moet leveren dat de koe tijdens het vervoer, hetzij van dis markt hetzij van de boerenplaats, niet is kunnen besmet worden, en dat gedurende den tijd van een half jaar , den koop onmiddellijk voorafgaande, bij den kooper of in zijne nabuurschap geene besmettelijke longziekte heeft geheerscht. De Voorzitter: Dergelijke wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek zouden misschien nog al moeijelijkheden opleveren, maar dat doet hier niet ter zake. Gij zijt geroepen uwe denkbeelden te zeggen, en als zoodanig verdienen ze ernstige overweging. J. J. U. Smits. K. oe Jong. Wybenga. Schepel. Bboram. de jonge. |
A. In Friesland heeft men het afzonderen zoo toegepast, 1
149
Verhoor van ilen heer ti. W. de Vook( Jr. 2(K}8. De Voorzitter: Wilt de goedheid hehben uw naam, voornamen, beroe]i en woonplaats()[)tegevtiiV A. Gebrit Nicolaas de Vooot, burgemeester van Loosduinen. 2039. r. Zijt gij daar reels lang in die functie? A. Sinds 1872. 2040. F. Zijt gij ook bekend met het ontstaan dei-ziekte in de buurt, waar gij woont? A. Neen, want toen ik er kwam , was het eerste geval reeds uitgebroken. Het tweede geval openbaarde zich na mijne komst, en sedert heeft de ziekte daar voortdurend geheersclit. In December 187:) is de gemeente afgesloten. Wel hebben zich na die afsluiting nog gevallen geopenbaard , maar toch heeft in het algemeen die maatregel goed gewerkt. 2041. F. Hoe is het nu met de ziekte in uwe gemeente ? A. Wij hebben geene gevallen gehad sinds het voorjaar van dit jaar. 2042. De heer Nelu'pel: Werd in 187:} de geheele gemeente afgesloten ? A. Ja, toen is ook een opzigter aangesteld, die het vee opschreef en de stallen naging. Die man bezocht vrij geregeld de stallen. Gedurende den gebeden winter tot den weitijd bleef de gemeente afgesloten, tot groot ongerief van de andere gemeenten, daarLoodschduinen de trechter is van het geheele Westland, en toen al het vee over Delft en Schiedam moest vervoerd worden. 2043. De Voorzitter: Kunnen de districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers hunne roeping behoorlijk vervullen ? A. In mijno gemeente had ik daarvan slechte resultaten. Over den heer. Alers, districts-veearts voor Zuidholland en Utrcht, heb ik vaak klagten ingediend bij den (quot;om-missaris des Konings en den Minister van Binnenlandse he Zaken, maar alles stuitte af op den heer van Cai'PEI.le. De heer Alers kan bij het Departement van Binnenlandsche Zaken geen kwaad doen, en dit maakt het den burgemeesters zeer lastig in hunne bezigheden ten aanzien van de longziekte. Toen ik eenige verkeerde handelingen van den heer Alers aan den Minister Gekktsema had medegedeeld, verwees deze mij naar den heer van Capi'Ei.le , met verzoek daarna weder bij hem. Minister, te komen. De heer van Cappelle geloofde niets van die verkeerde handelingen; hij kon ze niet van den heer Alers aannemen. Kort daarna is een opzigter benoemd, maar deze staat onder de verkeerde discipline van den districts-veearts. De opzigters worden door den Minister aangesteld op voor-dragt van de districts-veeartsen, maar de Minister bemoeit zich weinig met die zaak. Nadat de ziekte in mijne gemeente geweken was, heb ik den Commissaris geschreven, dat nu de taak van den opzigter volbragt was, maar deze bleef tegen eene belooning van f 80 per maand rondloopen zonder iets te doen. Het heette, dat hij toe/.igt moest houden op het gezonde vee, maar de opzigters voor gezond vee werden eerst later in het leven geroepen. Opmerkelijk is het dat juist die man door een districtsveearts ter benoeming werd voorgedragen; een opzigter te 'sGravesande, vroeger te Loosduinen, had een overgroot aantal gemeenten te bewakert. Die man kreeg later twee schoonzonen, die ook ieder aan eene betrekking moesten geholpen worden , en zoo werd de een benoemd te Voorschoten en de andere te Loosduinen. Ik geloof niet dat steeds de geschiktste persoon aangesteld wordt. De lieden gaan meestal naar den districts-veearts in plaats van naar den burgemeester, en ik acht het hoog |
tijd dat de districts-veeartsen goed worden gesurveilleerd. Als een boer den heer Alers komt roepen, overtuigt deze zich eerst of hij met een rijtuig quot;kwam, anders gaat hij niet mede en zegt: »kom mij dan en dan halen met een rijtuig.quot; Soms heb ik drie dagen gewacht eer hij kwam. 2044 IWanneer de heer Alers verhinderd is, droeg hij het dan niet over op den plaatsvervanger? A. Dan telegrapheerde ik aan den heer Stevgerwalt , en dan antwoordde deze meestal, niet te kunnen komen. De heer S. is overigens zeer geschikt, ook in het inenten, en wanneer ik hem dan de voordeden daarvan gunde, werd hij volgens zijn zeggen door den heer Alers zeer onheusch behandeld. De heer Alers heeft namelijk ge-meene zaak met den heer Rijnenberg , dien hij steeds voor het inenten aanbeveelt. De districts-veeartsen en opzigters staan dan ook niet genoeg onder één hoofd. Ik zou daaromtrent eenige bijzonderheden kunnen mededeelen, die tegen den heer Alers getuigen. Hij kneedde de wet naar goedvinden. Was er niet veel longziekte, dan verklaarde de heer Alers, dat er veel longziekte heerschte, en als er vele gevallen waren , dan verklaarde hij, dat er geene longziekte was. Ik herinner mij een geval te Zevenhuizen, waarbij, volgens het oorleel van den heer Alers, een rund in de put begraven moest worden wegens longziekte. De burgemeester heeft toen later het beest laten opgraven, de long is er uitgehaald en de burgemeester is er terstond mede naar de veeartsenijschool te Utrecht gereisd. Na onderzoek der long is daar gebleken, dat het beest volstrekt niet longziek was. Toen kwam het besluit van den Minister, waarbij al het verdachte vee afgemaakt moest worden, dier Onmiddellijk is toen getelegrapheerd geworden , dat het in quaestie geen longziekte had gehad, blijkens het onderzoek der long te Utrecht, en toen is de Minister teruggekomen op het besluit betrekkelijk de afmaking van die beesten. Ik herinner mij een geval. dat een landbouwer in 1873 in zijn stal longziekte kreeg. Zes runderen waren er meer of minder door aangetast, doch de heer Alers was met den eigenaar bevriend , en nu verklaarde hij , dat slechts één rund longziek was. Naderhand heeft de boer zelf verklaard , dat de dieren allen longziek waren , maar dat hij met den heer A. bevriend was. Nu kon de heer Alers dadelijk zien , dat de beesten doorgeziekt waren, en dat zij er dóór konden komen, en zij zijn er ook doorgekomen. Het beest dat het meest was aangetast, is afgemaakt. Doch de beesten hadden allen moeten worden afgemaakt. 204.quot;). I '. Hebt gij wel eens hooren klagen, dat de heeren burgemeesters niet altijd onmiddellijk aan hunne verpligting voldeden, door niet die zorg te hebben welke de zaak verdient? A. Ik geloof juist, dat al de zorgen van de burgemeesters zijn afgestuit op de nonchalance van het ministerie, waar de heer Alers de verkeerde raadsman is. Al de burgemeesters in Zuidholland zullen wel eenparig van oordeel zijn, dat hij de man is die in den weg staat aan eene goede uitvoering van de wet. De districts-veeartsen en de inspecteurs zijn doorgaans menschen uit één stand, wat hen te veel eigen met elkaar maakt. Misschien is het ook wel daaraan te wijten , dat de heer Alers altijd onder het vee geloopen en geleefd heeft, maar zeker is het, dat die man en al de opzigters niet zijn de regte menschen op de regte plaats. 2046. / Geschiedt in den omtrek uwer gemeente de aangifte en afzondering bij tijds? A. De afzondering geschiedt altijd direct, ten minste in mijne gemeente. Wat de aangifte aangaat, geloof ik dat de boeren die eerst doen wanneer zij bemerken, dat het zoo wat op het laatst loopt. Eens heb ik in mijne gemeente een boer met allerlei strikvragen er toe gebragt te bekennen , dat er op zijn stal een paar zieke beesten waren. Die man is dan ook veroordeeld. Maar overigens is de regtbank ook al niet heel gretig om die zaken te |
30
150
vervolgen. En als zij het doet, past zij in den regel de geringste boete toe. 2047. De heer Bcki'hiii: lielit gij wel opgemerkt, dat in den regel het eerste geval niet wordt aangegeven , zoodat dat beest sterft V A. Ik heb wel eens opgemerkt, ilat zulk een beest spoedig sterft. 2048. Of geschiedt in den regel de aangifte eerst, wanneer het tweede rund is aangetast'? A. Ik geloof, dat de boeren het spoedig genoeg kunnen zien of een beest de longziekte beeft, maar zij doen, of zij het niet kunnen zien. Kn zoodra zij iets bemerken , gaan zij hunne beesten opruimen. 2049. De Voorzifter: Bestaat er in uwe gemeente behoorlijk gelegenheid tot afzondering V A. Ik heb in mijne gemeente altijil eene goede gelegenheid daarvoor gevonden. 2050. V- Is er in uwe gemeente eenig toezigt op het verdachte vee? A. Wanneer er eenstal aangetast is, wordt er dadelijk een opzigter aangesteld , die als hij geen 80 gld. kost , dan toch 's weeks met 20 gld. betaald moet worden, terwijl het wel mogelijk was, dat de Rijksveldwachter, niet de gemeentepolitie, die heeft genoeg te doen — zonder dat bet zooveel geld kostte, opzigt over één stal kon uitoefenen. Naar mijn inzien moest door den heer Alers maar niet zoo direct een opzigter over één stal verdachte runderen benoemd worden. 2051. V. Gij hebt gezegd, dat in uwe gemeente liet afmaken van verdachte koppels nog niet is toegepast: maar is u in het algemeen ook bekend of het slagten van die verdachte koppels op eene geschikte plaats geschiedde, of met het vleesch, het bloed enz. niet roekeloos werd geleefd, en of de huiden behoorlijk ontsmet werden? A. Kaar ik vernomen heb, is dit altijd behoorlijk geschied. 2052. I . Geschiedt het toezigt. dat daarbij gehouden wordt, door den districts-veearts, of door den burgemeester? A. Dat zou ik niet kunnen zeggen. 20511. De lieer Begram: Er had daarbij dus geen toezigt van de zijde van den burgemeester plaats? A. Dat slagten van verdachte koppels duurt soms den geheelen dag; ik betwijfel dus of de burgemeesters den geheelen dag daarbij tegenwoordig zijn. Bij het afmaken van zieke koeijen ben ik altijd zelf tegenwoordig geweest. 2054. De Voori.KIcr: Acht gij het geknipte merk-teeken voldoende ? A. De veeartsen beweren dat het juist weder is aangegroeid, als de tijd der ontsmetting daar is. Ik kan echter niet zeggen of dit waar is. Overigens is een gebrand merk mijns inziens duidelijker, daar men bij ver-koopen ook wel driehoeken en figuren op de zijden van de beesten knipt. 2055. f' Is u ook iets bekend van behoorlijke ontsmetting van spoorwagens, booten enz.? A. Neen, dat komt bij mij niet voor. 2056. f*. dij hebt omtrent de veeopzigters reeds het een en ander medegedeeld. Zoudt gij mij wel willen mede-deelen op welke wijze naar uw oordeel deze menschen moeten worden aangesteld en hoe hun werkkring zou moeten geregeld worden? |
A. Ik zou denken, dat er in iedere provincie iemand moest worden aangewezen, bijv. een burgemeester, die zich over deze zaak van zelf gemakkelijk met zijne ambt-genoolen kon verstaan; die de leiding had van de inspecteurs en hun hunne instructien ^at'. Klagten zouden ge-voegelijker kunnen ingediend worden bij zulk een burgemeester, dan bij een man als Alers, en de voordragten aan den Minister zullen ook beter door den burgemeester kunnen gedaan worden. Het beeft mij altijd onaangenaam gestemd, als ik te do 'ii bad niet gevallen, waarbij de beer Alers de man was. 2057. 1'. Gij zoudt dus verlangen dat een invloedrijk persoon de voordragt deed en zijn keus bepaalde op iemand die niet geleid wordt door zucht tot geldelijke belooning, maar die handelt omdat hij gaarne de Regering ondersteunen wil in het doel, dat zij beoogt? A. Ik betwijfel, of men geschikte personen zal vinden, die alleen uit het laatste beginsel zich met dat toeziet zullen, willen belasten. Als men menschen uit den minderen stand neemt, vervalt men iu de oude kwaal endegegoeden zullen met den last niet te doen willen hebben. 2058. Maar ik bedoel tegen behoorlijke vergoeding van reis- en verblijfkosten. A. Ook dan niet. Ik althans zou er voor bedanken om dat voortdurend geloop van ontevreden boeren aan mijne deur te hebben. Nu wordt er weinig geklaagd, maar dan zou er geen einde aan zijn. Niemand zal dus om niet zulk een baantje op zich nemen. 2059. /'. (üj acht het dus noodig om die betrekking geldelijk goed te beloonen? A. .Ia. te meer daar het Rijk op dit terrein nog al kwistig is. Een opzigter beeft f 80 in de maand, wat zeker ruim betaald mag heeten tegenover de wijze waarop liet Hijk andere ambtenaren salarieert. Een burgemeester althans ontvangt f 700. Diens betrekking moge nu beschouwd worden als een eerepost, maar het is toch geen verhouding. Wat toch doet zoo n opzigter? Hij gaat eens quasi naar 't vee zien, maar kan te gelijker tijd allerlei andere dingen beloopen. ()ok de districts- veearts geniet ruime reis- en verblijfkosten, niettegenstaande hij veel minder onaangename ondervindingen opdoet, en zijn eigen lieer en meester is. 20'iO. De heer llrsrain; In 18(1(1 en 18(17 hebbquot;n wij eene andere ondervinding opgedaan. Toen beeft me i veel nut getrokken van het toezigt van commissarissen, die niet gesalarieerd werden, maar alleen reis- en verblijfkosten genoten. Het was een hondenbaantje, dat is zoo; maar de arbeid der burgemeesters is er zeer door verligt geworden. De goede zijde er van is nog deze, dat zulke menseben onafhankelijker zijn dan de burgemeesters. Voor de luatsten wordt bet dikwijls, als zij niet zeer zelfstandig zijn, bezwaarlijk om de wet in al bare gestrengheid op de ingezetenen toe te passen, zonder aanzien des persoons. In dat opzigt was ile medewerking dier commissarissen zeer gunstig. Uwe verwachting van hetgeen in dit opzigt in bet Westland zou geschieden, is dus met deze ervaring in strijd. A. Destijds was het een andere zaak. De veepest werd beschouwd als eene algemeene ramp; om die te keeren wibie ieder het zijne doen. Toen wilde iedereen gaarne medewerken. Maar de gevoelens over de longziekte loopen zeer uiteen. De een zegt dat daaraan toch niets te doen is; de andere meent, dat men ze zou kunnen uitroeijen; een derde wil inenten ; een vierde is van oordeel , dat dit niet zal baten. Daarom vindt men in deze zaak niet zooveel medewerking. Bij eene algemeene ramp als de veepest, was iedereen ligt genegen om te helpen. Wie wil zijn bijstand niet verleenen , bijvoorbeeld, iiij brand? Wanneer de cholera uitbreekt, is ook iedereen bereid tot onvergolden hulp. Geen burgemeester, die dan niet nacht en dag zonder belooning zal werkzaam zijn. De longziekte is wel eene groote ramp voor het vaderland, maar zij heeft al zoo lang geheersebt, dat men daaraan reeds gewoon is geworden ; |
151
men is daarvoor niet zoo lievreesrl als voor de veenest. Ik betwijfel zeer, of men over liet f^elieele land menschen zou vinden , genegen om zonder eenig salaris in de distrieten een goed toezigt te houden op de vceopzigters, om hun instructien te geven. Dat zou een geheel andere werkkring zijn dan die der commissarissen hij het heerschen der veepest was, die geheel op zich zelf stonden en eene afzonderlijke regeling maakten. 2061. V. Uwe meening zal steunen op hetgeen geschiedt in het Westlund; ik ben echter van eene andere opinio. \ uoral ben ik doordrongen van het besef, dat het aanhouden van de longziekte onder anderen het gevolg is van de slechte uitvoering der wet. Als wij bijv. van u hooren, hoe men de zaak in de omstreken uwer woonplaats behandelt , dan kan mon niet zeggen; de longziekte zül blijven heerschen, omdat de maatregelen, die de wet voorschrijft, niet toereikend zijn, — want de wet is niet toegepast. A. Zij is wél toegepast, maar op eene zeer treurige wijze. 2062. V. Krachtige en spoedige vernietiging van de smetstof is het geheele beginsel van de wet. l)e wet is dus niet toegepast, zoo als dat behoort. Gij hebt ons medegedeeld. dat de districts-veearts niet kwam, wanneer hij geroepen werd, dat hij zelfs vier dagen wegbleef, omdat men geen rijtuig ter zijner beschikking liad gesteld; dat nu strekt niet om eene spoedige ontsmetting te bevorderen. Als men nu ziet, dat het hier eene nationale ramp geldt — zij mag dan niet zóó groot zijn als de veepest, zij doet toch veel nadeel aan de welvaart van ons vaderland; — nis men overweegt, dat men door zijn gezag en zijn stand veel kan doen om die ziekte te overwinnen, dan heb ik nog wel zooveel geloof in de belangstelling van het publiek, dat naar mijne meening velen hun tijd en kennis aan die bestrijding zullen ten offer brengen, ik verschil dus daaromtrent met u van opinie. Die bedoelde commissarissen zouden bovendien eenen anderen werkkring hebben, dan die van 1866 en 1867. Men zou van die heeren niet behoeven te vergen om dagelijks achter de veeopzigters te loopen. Wanneer de vceopzigters door eene krachtige hand bestuurd worden, zullen zij wel heter hun pligt doen, maar als ik uwe mededeelmg wel begrijp, dan worden zij nu door niemand aangespoord om hun pligt te doen. A. Ik geloof wel, dat indien eene krachtige hand de opzigtcrs bestuurde en zij kans liepen hunne betrekking ti' verliezen, de vrees hen wel zou nopen aangifte te doen van gevallen, die nu wel euis met een vaatje boter of een mandje eijeren worden goed gemaakt. 2063. De Vnni ziKcr; Ik geloof wel dat wij toch tot eenheid van meening over dit punt zullen kunnen komen. Het verschil lig* voornamelijk in den werkkring lt;.ie aan die directeuren - of hoe men ze noemen wil zou moeten worden opgedragen. Ik geloof, dat gij een veel uitgebreider werkkring wenseht aan te wijzen, dan oorspronkelijk in (ie bedoeling van mijne vraag was gelegd. Ik keer tot het Westland terug. Wanneer men daar in een gegeven kring of district een invloedrijk persoon aan het hoofd stelde, die eenvoudig met den burgemeester correspondeerde en in overleg met hem de veeopzigters ter benoeming voordroeg, dan zouden die opzigters, hetzij van gezond, hetzij van ziek vee (ik zou het, zoo als bij u de zaak is, voor liet gezonde vee niet noodig oor-deelen) aan hem rapport uitbrengen over hunne bevinding. Zijn de burgemeesters belast met het toezigt, dan zou u ter oore komen iioe zij hunne taak vervullen; gij zoudt corresponderen met den directeur, en op uwe voordragt zouden de opzigters. die stof tot aanmerking geven, tot hun pligt gebragt of ontslagen worden. Als' men nu op die wijze den werkkring dier heeren tot een minimum te-rugbragt, maar hun den noodigen invloed gaf en zekere schadeloosstelling aan de betrekking verbond . zoudt ge dan niet denken dat er personen voor zouden gevonden worden? |
A. Het is wel mogelijk, maar ik zou hun werkkring nog willen uitbreiden. Ik wenschte dat de districts-veeartsen ook onder hen wierden gesteld en dat men, als men klagten over hen had, niet naar den Haag behoefde te gaan naar den Commissaris des Konings en van daar naaiden Minister, tot dat men eindelijk weder bij den beer van Cappellk teregt komt. Ik wenschte, dat die direct; ur, als er klagten waren, de feiten onderzocht en dan aan den Minister mededeelde wat zulkeen veearts gedaan had. Als men niet begint met de districts-veeartsen onder strenger toezigt te stellen, geloof ik niet dat de instelling van inspecteur-iets zal verbeteren. 2064. De heer Wybenga: Zoudt gij niet denken dat bet veel beter ware, dat men over twee of drie gemeenten opzigters bad, die door de burgemeesters gekozen waren, omdat deze bekend zijn met het personeel in hunne gemeenten en men dus een beteren waarborg heeft, dat die menschen kennis hebben van vee en onafhankelijk zijn van de veehouders? A. Zelf burgemeester zijnde, is het mij moeijelijk dat aan te bevelen; doch op onze burgemeestersvergaderingen hebben wij dikwijls gesproken over de moeijelijkheid om personeel te vinden, dat op de hoogte is van de uitvoering der wet. 2065. V. Ik meen te weten dat in eene andere provincie die opzichters met medewerking van de burgemeesters benoemd werden, en men daar een goed soort van menschen kreeg, die niet van de veehouders afhankelijk waren. A. Ik geloof ook dat het allerbeste zou zijn, dat een burgemeester de leiding van dergelijk personeel op zich nam. 2066. De heer Kcsrani: De gemeente Loosduinen is. zoo als wij van u vernomen hebben, zes maanden alge-sloten geweest. Nu verbiedt art. 7 van het Ivoninklijklx--sluit van 30 October 1872 den in- en uitvoer van vee enz. in en uit zulk een besmetten kring. Het Koninklijk besluit van 3 October 1873 bevat eenigermate een zelfde voorsehift. Welke middelen zijn er aangewend van de zijde van den burgemeester om dien in- en uitvoer te beletten? A. Alle beesten zijn opgeschreven en aan de vier uitgangen van het dorp heb ik borden laten plaatsen met het opschrift: » De in- en uitvoer van vee is verboden, quot; en ik heb er weinig last van gehad. Als er Delftsche markt is, heb ik wel daar, waar een uitvoer naar Delft is, laten surveilleren en ook wel eens proces-verbaal opgemaakt wegens poging om vee uit te voeren, maar overigens hebben de boeren er zich in geschikt. De last was ook niet groot, omdat bet verbod gegeven werd op een tijdstip, waarin er geen behoefte was aan in- en uitvoer van vee. Bij ons doet men niet veel aan vetmesterij; het is meest melkerij. 2067. De Voorzitter: (iij zeidet zoo even, dat men zich bij u minder met vetmesterij bezig houdt. Maar hebt ge ook wel eens gehoord wat te Schiedam gebeurt? A. Ja. Ik heb wel eens hooren zeggen dat Schiedam een] broeinest van de longziekte is, maar zelf weet ik hef niet, en d.'K.rom spreek ik er niet gaarne over. 206tS. J . (lij hebt straks met een enkel woord gezegd , dat de veeartsen niet alleen niet altijd trouw hun pligt vervullen, maar dat zij ook niet vrij zijn van het vermoeden van omkoopbaarheid. Heb ik dit goed begrepen ? A. Ja. Mij zijn gevallen bekend, dat men de Ijetrekking van opzigter langs minder geoorloofde wegen verkregen heeft. 206!). f. In uwe gemeente is het stelsel van geheele almaking niet toegepast. en lie paalde men zich tot afmaking van het aangetaste dier en tot afzondering van het verdachte. Weet gij waarom de heer Ai.ers dat stelsel van geheele afmaking te Loosduinen niet heeft toegepast? A. Het cénige geval, waarin hij het had kunnen loen , |
was een vreemd geval. Ik bad gehoord dat er een geval van longziekte was, en dat afzondering had plaats gehad. Ik schreef aan den heer Aleks en zond hem den veldwachter, met verzoek dezen op te geven welken dag hij zon komen ; dan zou ik zorgen ook op de plaats te zijn; het was hij een boer op de goederen van de Hertogin. Ik kwam er vergezeld van den slagter, dien ik gewoon ben, als het een verre afstand is, dadelijk mede te brengen. De heer Alers, die er reeds was, zeide mij: » burgemeester, het is wel longziekte, maar niet de besmettelijke; het is meer een verouderde longziekte.quot; — »Dat moet//y weten antwoordde ik; gt; maar wij hebben reeds een geval gehad, dat zulk een opspraak verwekt heeft, en als het hier nu weder zoo gaat, en de boer loopt naar den heer d'Yvoy, dan vraagt die misschien herkeuring, en dan komt er mogelijk een plaatsvervanger. Zie dus goed uit uwe oogen!quot; Ik voegde er mogelijk nog iets bij, dat hem minder aangenaam was, want hij hernam: » dan moest ik maar voor de zekerheid zeggen, dat het de longziekte is.quot; — »I)at moet gij weten!quot; herhaalde ik, en toen verklaarde hij werkelijk, dat het longziekte was: het beest is afgemaakt, en toen is mij verteld, want ik ben er niet bijgebleven, dat het l)eest niet de besmettelijke longziekte had, maar dat men aan de long kon zien dat het er vroeger aan had geleden. Ik zelf heb het niet gezien, want als ik de som. waaroj) een ziek beest getaxeerd wordt, aangeboden heb en er is daarmee genoegen genomen, dan ga ik heen en blijf niet bij het slagten. Alkrs vond mogelijk wel dat er weer eens een beest moest worden afgemaakt; in die week was dat juist wat weinig geschied, en quot;t kon dus geen kwaad, als er een bij kwam. De andere runderen van den koppel zijn niet afgemaakt; waarschijnlijk omdat hij het onnondig achtte, daar het geene besmettelijke ziekte was. Ik heb hem nog gezegd, dat hij er raar mee omsprong. 2070. J'. Wat zijn uwe denkbeelden omtrent het al of niet spontaan karakter der longziekte? A. Ik wensch mij liever van de beantwoording dier vraag te onthouden; ik kan er geen zelfstandig oordeel over uiten. 2071. r. Dan zult j^-ij u ook wel ontslagen willen zien van de beantwoording der vraag, hoe de ziekte zich kan verspreiden door het drinkwater, de mest, de inrigting der stallen enz.V A. Gaarne, Mijnheer de Voorzitter; maar ik zou wel iets willen mededeelen omtrent de inenting. Wanneer de inenting goed geschiedt en er niet los mede wordt omgesprongen zoo als hij ons, geloof ik wel dat er goede resultaten van te verkrijgen zijn. De zoon van den heer Alers komt soms de stof halen, nadat aan den veldwachter is gezegd, dat hij de long bewaren moest. De inenting wordt gewoonlijk, op last van den heer Alers, verrigt doov den lieer Hunemierq, die daar niet bijzonder voor geschikt schijnt; ten minste de boeren zeggen wel dat hij er wel eens verkeerde stof voor gebruikt. Als bewijs dat de heer Rijnenberg de inenting waarschijnlijk niet goed verrigt, kan dit gelden: volgens deskundigen zal de staart niet afvallen, wanneer de inenting goed geschiedt, maar wel bij verkeerde behandeling, als namelijk het beenvlies geraakt wordt. Nu gebeurt het bij ons zeer dikwijls, dat de staarten afrotten. 2072. De heer Begram : Gij zeidet daar zoo even, dat de veldwachter last kreeg om de long te bewaren, en dat dan den volgenden dag waarschijnlijk de stof pas daaruit genomen werd. A. Ja, dan komt de heer Alers of zijn zoon, of de heer Rijnenberg de stof halen. Zij sehijnen zich dan van stof te provianderen, zeker om andere districts-veeartsen daarvan te voorzien. De veldwachter neemt ook wel eens stof. 207:J. I'. Ik verwonder mij eenigzins over uwe mede-deeling , want de zorg voor het begraven is toch aan den |
gt;2 burgemeester opgedragen. De heer Alers kan dan den veldwachter gelasten wat hij wil; maar de burgemeester is de verantwoordelijke persoon. A. Ik ben er dan al zoo lang bij geweest, dat ik wel gaarne heenga. Als ik de taxatie heb gedaan en de boer de verklaring geteekend heeft, dat hij met die taxalie genoegen neemt, dan laat ik den veldwachter achter om verder toezigt te houden. Er wordt dan geslagt, de long wordt er uitgehaald en met de noodige chloor wordt alles begraven. 2074. IVoor het bewaren van eene zuivere long is geen reden. De long' wordt toch zeker dadelijk begraven ? A. Ja, alleen is het een enkele maal gebeurd dat de heer Alers gezegd heeft: » laat die long staan in een emmer, straks kom ik terug, of komt mijn zoon of de heer Ruxexberq 2070. Dus gij waart niet persoonlijk bij het begraven tegenwoordig ? A. .Neen, dat was mij ook onmogelük; want liet gebeurde dat op één dag :{7 beesten moesten afgemaakt worden. Ik moest dus veel overlaten aan den veldwachter, en ik ben overtuigd dat deze naauwlettend toezigt hield op het begraven van de long, waarvan ook proces-verbaal moest opgemaakt worden, en op het ontsmetten van de huid. 207(). V. Maar het is dan toch volgens uwe verklaring wel gebeurd, dat eene zieke long tot den volgenden dag is blijven staan. A. Ja. 2077. De Voorziffcr: Gij weet bij ervaring dat vele boeren niet genegen zijn dadelijk af te zonderen en aangifte te doen. Zoudt gij een middel weten om zich meer den steun van den boer te verzekeren ? A. Hen boer ziet gaarne geld, en daarom zou ik het een geschikt middel rekenen om hem de volle waarde te geven van het zieke beest. Wanneer men dan verder de verdachte beesten onder toezigt plaatste, zou dit aan de schatkist minder geld kosten. Toekenning van de volle waarde zal ongetwijfeld spoedige aangifte bevorderen. Nu doet de boer dit niet eerder, dan wanneer hij ziet dat het beest dood gaat, omdat hij door die aangifte nog de halve waarde ontvangt. Maar verzekert men hem de volle waarde, dan zal hij trachten zoo spoedig mogelijk zich van het zieke beest te ontdoen, want zelf is hij ook bevreesd voor de ziekte. 2078. De heer Kegrani : Zoudt gij niet meenen dat wanneer de boer weet geene schade te beloopen, dit de zorgeloosheid zal doen toenemen ? ,1. Neen, want ook met toekenning der volle waarde beloopt bij schade, omdat zijn stal wordt besmet verklaard en bij geen vee kan in- en uitvoeren. Aan toepassing der wet lijn vele lasten verbonden, die de boer liefst o-twijkt. 207'J. V- Dus zoudt gij wenschen dat daarmede afsluiting gepaard ging? A. Dit gebeurt nu; wanneer ergens een ziektegeval zich vertoont, mag er geen in- en uitvoer van vee naar en uit den besmetten stal plaats hebben. 2080. I . Dit gebeurt nu niet overal. Daarvoor wordt een speciale last van den Minister van Binnenlandsche Zaken gevorderd. A. Het gebeurde in den laatsten tijd geregeld. Onmiddellijk na een ziektegeval wordt een opzigter benoemd, die een lijst opmaakt van het vee; daarvan worden afschriften gezonden aan den districts-veearts en den burgemeester der gemeente. Die lijst wordt geregeld bijgehouden. |
2081. I . Gij spreekt natuurlijk enkel met betrekking tot Loosduinen V A. Ik geloof dat dit overal plaats heeft. 2082. I. Men vindt soms aanleiding1 om afwijkingen toe te laten. Gij meent dus dat met den maatregel van vergoeding der volle waarde voor het zieke beest gepaard moet gaan afzondering der verdiiehte beesten ? A. Als alle dieren werden afgezonderd, zou er een voldoend toezigt kunnen zijn. Een bewijs dat de boeren niet zorgeloos zijn , vind ik in het volgende feit. Den llden Maart 187Ü heeft de Minister aan de Commissarissen des Konings eene missive gerigt, waarin was bepaald, dat de beesten op stal moesten blijven, van 1 Mei tot31 October tegen betaling van 20 cents daags per stuk melkvee en van 10 cents voor het andere vee. Maar de boeren verklaarden voor dien prijs onmogelijk hun vee te kunnen onderhouden ; die missive heeft hen nog meer tegen de longziekte opgezet, en zij werden nog meer bevreesd om aan te geven. Die maatregel is in Zuidholland toegepast. 2083. V. Wij hebben belanghebbenden gehoord, die daarentegen zeer met dien maatregel waren ingenomen. A. W elligt had het land in hunne streek minder waarde. 2084. De Voorzidcr; Als een der middelen om de boeren tot spoedige aangifte te nopen, noemdet gij het verleenen van volle schadevergoeding voor het eerst aangetaste rund; ware het ook niet wenschelijk op het verzwijgen van ziektegevallen zwaardere straiten te stellen? A. Dat verzwijgen is moeijelijk te bewijzen. Ken boer is slim, en als hij nu eenvoudig verklaart wel bemerkt te hebben dat een dier minder melk gaf, niiiar dat bij geenszins aan longziekte kon denken . dan kan hij bezwjiarlijk wegens te late aangifte gestraft worden. 208.quot;). f. Toegestemd ; maar als men bepaalde, dat de boer iiangifte moet doen van trd/rc ongesteldheid onder zijn vee? A. Dan zou onmiddellijk een opzigter zich naar dat vee kunnen begeven om het te onderzoeken. Xu is alleen bepaald, dat een uit nood geslagt dier door den opzigter moet worden onderzocht. en de burgemeester ontvangt daarvan kennis door den ontvanger der belastingen. Ik herhaal dat ik het nuttig zou oordeelen als voorliet eerst aangetaste dier de volle, en voor de volgende aangetaste beesten de helft of twee derde der wnarde wierd gegeven. Wanneer de boer wist, dat de verdachte runderen niet afgemaakt werden , maar in leven bleven onder streng toezigt, en dat hij van het eerste rund de volle waarde kreeg, zou de boer veel spoediger aangeven. 208(). f '. Kent i^ij nog andere middelen tegen de longziekte ? A. Het inenten is eene zaak van groot nut, en het zou m. i. gunstig werken, wanneer men de gezonde runderen meer liet inenten. Toch is het wel gebeurd, o. a. bij den heer Gevehs Dkynoot op Husthoek, die wel een Ö0 runderen op stal bad en jaarlijks zijne runderen liet inenten. dat er een geval van longziekte onder bet vee voorkwam. Het beest is afgemaakt, doch misschien zou het anders wel hersteld zijn. 2087. De heer Keg ram : Is het bij dat ééne beest gebleven, en was het in den winter? A. Ja. 2088. ƒ'. Dan is dit toch eene mooije vrucht van het inenten. A. Zeker , want niettegenstaande de longziekte overal heerschte, bleef de stal van den heer Geveks gespaard. N0. :ia. 3. |
2089. De Vonrziltcr: Hebt gij nog iets mede te len? A. Neen, Mijnbeer de Voorzitter. G. N. de Vüogï. K. de Jong. Wvbexga. Schepel. Begkam. de Jonge. D. Veegens, Griffier. Verhoor van den heer II. I'asma. 2090. De Voorzitter: Mag ik u verzoeken mij uw naam, voornamen, betrekking en woonplaats op te geven ? A. Hendkik Pasma, grondeigenaar en wethouder in Haskerland, woonplaats Nye-Haske. 2091. J. Gij hebt zeker de u toegezonden vragen met belangstelling nagegaan. Heeft in de gemeente waar ^ij woont, de longziekte* geheerscht? A. Ja. 2092. IWil dan zoo goed zijn ons daarvan alles wat gij weet mede te deelen. A. De longziekte heeft zich het eerst in 1842 in Friesland geopenbaard. Het provinciale reglement werd in 1848 ingetrokken , en de ziekte breidde zich hand over band uit. Toen is men het stelsel van algemeene afmaking gaan toepassen en eerst later dat van gedeeltelijke afmaking; daarna is men overgegaan tot het stelsel van inenting. Na 1848 is er een tijd geweest dat de ziekte niet zoo hevig was. In 18.)2 is men begonnen het stelsel van inenting toe te passen , en tot 18.quot;)() is gestadig ingeënt. Wij hebben in Haskerland een veefonds opgerigt ter verzekering van schadevergoeding ingeval er longziekte ontstaat, in 18Ö8 is het inenten verpligtend gesteld. Mr waren sommige menschen die zeer tegen het inenten waren, zoodat zij uit bet veefonds zijn gegaan. Intusschen zijn er ongeveer 50 leden overgebleven, die de verpligting op zich genomen hebben om al hun vee te doen inenten. I )at veefonds bestaat nog. Het laatste geval in Haskerland heeft plaats gehad in Mei van dit jaar. ]n den herfst van bet vorige jaar heeft mijn zoon de longziekte op zijn stal gehad . en zijne beide buren kregen de ziekte later op hunne stallen. l)ie stallen zijn afgemaakt, die van mijn zoon niet. Ik zeide namelijk tot den heer Prakke: laat ons de proef eens nemen of de inenting een voorbehoedmiddel is. Toen zijn alleen de twee koeijen die ziek waren afgemaakt. Ken paar zijn nog een weinig ongesteld geweest, maar daarbij is de ziekte gebleven. Hieruit meen ik bet bewijs te mogen trekken, dat inenting een voorbehoedmiddel is. 2093. F. Het schijnt dat in andere streken van Friesland die veefondsen minder bijval hebben gevonden. Kr zullen ook wel streken zijn waar de inenting minder algemeen is. Maar heeft men ook in de overige gedeelten van Friesland de inenting algemeen verpligtend gesteld? A. In de eene streek meer dan in de andere. In de eene streek heeft ook altijd veel meer de longziekte geheerscht dan in de andere. Kr zijn ook oorden waar volstrekt geen veefondsen zijn opgerigt en ook oorden waar niet veel vee is. In de veerijke oorden van de provincie, in het lage gedeelte, in de polderlanden, heeft altijd de longziekte het meest geheerscht en heeft men ook het meest de inenting toegepast. Ik meen dat Junnes het eerst in Friesland de inenting heeft toegepast. Zoo ik meen in Baarderadeel, waar zeer |
39
454
veel vee gestald wordt, waren drie veefondsen. Bij lieteene ] fonds was de inenting verpligt, bij het andere niet ver-pligt, en bij het laatste inogt niet ingeëut worden. Su is in den laatsten tijd, naar men zegt, in Baarde-radeel de longziekte uitgebroken in versclieidene stallen die waren ingeënt en daardoor zijn de veehouders een weinig afgeschrikt. \\ ij hebben echter juist het tegenbewijs ondervonden .... 20!)4. F. Daarop kunnen wij zoo met een terug komen, als wij de inenting behandelen. De 'toestand van het vee is in Friesland over liet algemeen gunstig op het oogenblikV A. Ja, en de toestand wordt wekelijks beter. Friesland is echter nog1 niet geheel vrij van de longziekte; enkele sporadische gi'vallen doen zich nog voor. Door het stelsel van afmaken, dat in het algemeen tloor de groote meerderheid van de landbouwers goedgekeurd wordt, is de longziekte verdwenen. 2Ü!)5. F. Dit is dus een bewijs dat de Regerings niiuit-regelen weldadig gewerkt hebben. Zijt gij van oordeel dat het aantal districts-veeartsen en plaatsvervangers voldoende is om in de dienst te voorzien? A. Op het oogenblik, ja; omdat zich weinig ziektegevallen voordoen. Er is echter een tijd geweest dat er op lange na niet in de dienst voorzien kon worden. Er is een ministerieel besluit geweest /waarbij twee districts-vtv.-ii-tsfii voor Friesland noodig verklaard werden. Tot aller leedwezen is de betrekking van den tweeden veearts opgeheven. De heer Phakke heeft wel een veearts, Vehokmus, die hem behulpzaam is, maar het duurt soms vrij lang eer Phakkk in de stallen aanwezig is. In October gebeurde het dat mijn zoon meende eene longzieke koe te hebben. Op een Zondagavond zeide hij mij, dat hij twijfelde of hij ook de longziekte in zijn stal had. Hij wachtte een dag of vier, vijf, en liet inmiddels l et verdachte dier purgeren en /.weten. Het dier werd beter. Ongeveer drie dagen later wordt er echter weer eene koe ziek, en toen zeide ik: ik zou het maar dadelijk aangeven, want liet is zeker de longziekte. We haalden toen met ons rijtuig een knap, wetenschappelijk gevormd veearts uit Joure, in afwachting van de komst van den heer I'hakkk, die eerst Donderdag morgen verscheen, nadat het beest was gestorven, quot;s Alnandags avonds was reeds berigt naar Prakkk gezonden. lgt;it te laat komen nu heeft dit nadeel voor de landbouwers dat zij voor zulk een gekorven dier geene vergoeding krijgen. Intusschen waren er nog een paar beesten ziek geworden, en die zijn afgemaakt. Mijn zoon herinnerde zich bij die gelegenheid , dat één daarvan een week of drie geleden ongesteld was geweest, maar hij dacht toen in de verte niet aan longziekte, omdat dat beslag vee trouw was ingeënt. De heer I'hakkk was echter van oordeel dat het wel de longziekte kon geweest zijn. '20%. Ofschoon er geen redenen bestaan om den heer Phakkk van traagheid te beschuldigen, kan het toch gebeuren dat hij buiten zijn schuld wel eens te laat komt. A. Toen ik hem vroeg- waarom hij geen dag- vroeger was gekomen, in welk geval hij de ziekte had kunnen constateren en bet beest doen afmaken en opbergen, antwoordde hij mij, dat hij het te druk had gehad. 2097. J'. Daaruit volgt toch dat aan den heer Phakkk werkzaamheden kunnen opgedragen worden, als het bezoeken der weekmarkten, het keuren van vee dat te llar-lingen verscheept wordt, enz., waardoor hij . met den besten wil bezield, belet wordt om altijd dadelijk te verschijnen waar dit noodig is. Zou het niet g-oeil zijn als in zulke gevallen de burge-raeester bevoegdheid had om te beschikken over den plaatsvervanger van den districts-veearts? Die laatsten ontvangen, zoo als gij weet, reis-en verblijfkosten. Die belooning is niet ruim , te minder omdat zij in de plaats hunner Inwoning en op een uur afstand daarvan gratis hunne diensten moeten doen. |
Zoudt gij het niet wenschelijk achten dat die menschen beter werden betaald? .1. De beer Phakkk is een zaakkundig man, die in de verte niet te beschuldigen is van onverschilligheid of nalatigheid. Hij Is evenwel eenigermate wantrouwend; hij onderstelt alllgt dat de boeren wél weten dat er longziekte is uitgebroken bij hunne koeijen, eu dat zij niet altijd bij het eerste geval aangeven. Daarom haast de hevr Phakkk zich niet altij l om te komen. 2098. F. Maar dan handelt de heer Phakke toch op die wijze in het nadeel van de zaak. Gij hebt ons medegedeeld, dat uw zoon een eerste geval hal. Later, toen het beest herstelde, bleek het zeer twijfelachtig te zijn of het wel longziekte was geweest. Toen kwam er een tweede geval. I w zoon stelde u daarvan in kennis. L'lt belangstelling bezocht gij het dier en, naar uwe meening, was het longziekte en moest er 'lus aangifte gedaan worden. De lieer Phakkk had niet een tweede geval moeten afwachten, maar aanstonds behooren ta komen. De longziekte heerscht toch tegenwoordig niet zóó erg in Friesland, dat hij het te druk kon heboen. De markt t ' Leeuwarden loopt vóór den middag af; in Harllngen behoeft hij slechts één dag te vertoeven; hij kon dus den volgenden dag komen. Nu moet dus een van beide waar zijn, óf de districts-veearts heeft zijn pligt verzuimd, dien niet gedaan met de naaaw-gezetbeid welke het belang der zaak vordert, óf hij lieeft liet te druk geluid. Is dat niet zoo? A. Ja. 2099. De beer Bcgram: Weet g-lj ook of In Friesland veel gevallen van longziekte waren , toen die bij uw zoon uitbrak ? A. Ja, veel meer dan tegenwoordig; do ziekte is lang-zanierband afgenomen. 2100. 1'. Kunt gij u ook den datum van aangifte herinneren ? Op Zondag is uw zoon bij u gekomen en Maandag is de aangifte gedaan. A. Ik vermeen, dat het den 8sten October was. 2101. V. Ik heb hier de opgave van den beer Phakkk. Hij heeft het eerste ziektegeval bij uw zoon geconstateerd op den 2d( n November. Toen bestond de koppel uit 52 beesten; daarvan waren er .'t verdacht, 2 afgemaakt en I gestorven; 49 werden ingeënt. A. Juist. 2102. De VoorxHtcr: He'ft er toen geen ziektegeval meer plaats gehad? A. Toen werd er terstond iemand benoemd, die in de verdachte stallen toezigt hield en het vee merkte, dat verscheidene weken onder toezigt werd gehouden. De opzigter kwam dan lederen dag eens zien of de koeijen niet verwisseld waren en merkte dan het haar. Ik geloof niet, dat er in het algemeen ooit misbruiken hebben plaatsgehad, ofsehoon men dit beweert. Ontduiking zou dadelijk bemerkt worden , daar men het vee niet mag vervoeren en het merk niet kan doen verdwijnen. Toen heeft de heer Phakkk, in overleg niet den burgemeester en twee deskundige landbouwers, een kring gemaakt van versclieidene hofsteden rond de plaats van mijii zoon, en daarover toezigt doen houden , en iedere week of om de veertien dagen zijn de opzlgters komen zien of het vee wel gezond was. Toen beeft de heer Phakkk In den tijd dat mljii zoon nog onder curatele stond (zoo als wij bet noemen, omdat men dan de vrije beschikking over zijn vee niet heeft), het vee laten ■neuten. Daarop kreeg mijn zoon opeen morgen weder eene koe die wat ziek was, en zeide hij: laat de man, die het toezigt op de koeijen heeft, het maar eerst eens ontdekken; de twee aangestelde opzlgters kemen ook eens kijken , en dan kunnen wij de kennis van die heeren eens op de proef stellen. Maar die hebben er niets van gezi.'ii. Twee of drb (lagen hebben die dieren in den allerllgt-ten graad de ziekte gehad, en toen zijn zij weder gebeterd. |
2103. V- Zoo als gij straks ge/.egd hel)t , waren er in de omgeving' van uw schoonzoon twee koppels afgemaakt-; de zijne zijn niet afgemaakt, want die waren ingeënt. Nu openbaren zich bij uw zoon dezelfde verschijnselen en daar wordt ook weder ingeënt, niet waar ? A. Ik heb niet gesproken van mijn schoonzoon; mijn zoon alleen heeft de longziekte in zijn stal gehad. 2104. V. Dan heb ik u de eerste maal verke rd verstaan , en is het dezelfde persoon. Xu had men die andere afgemaakt en gaat men bij u het systeem van inenting toepassen. Hoe kwam de heer Pkakke daartoe V Er was g.ien eenheid in zijne wijze van handelen. Ik wil op het ongenblik niets anders zeggen dan dat wij het feit constateren: er was in uwe nabijheid afgemaakt, en hier komt de heer Prakke, wel wat laat, en besluit met uw goedvinden, misschien op uw advies, de inenting toe te passen en de gevolgen daarvan zijn zeer gunstig geweest. A. Vergun mij de opmerking, dat er nog niet afgemaakt was. Bij mijn zoon was 't het eerste geval in de buurt, maar later kwam bij een buurman de ziekte, en daarna weder bij een ander, en bij de/.e twee zijn de dieren afgemaakt. 2105. V- Kunt gij in den regel roemen over de medewerking der burgemeesters in de provincie Friesland? Of laat die wel wat te wenschen over? A. ik kan over don onzen niet klagen. Men schrijft ook wel aan die menschen nu eens te veel en dan eens te weinig ijver toe. Het publiek praat natuurlijk altijd mede, maar men moet de zaak kunnen beoordeelen. Onzen vntegeren burgemeester heb ik wel eens gezegd (want ik ben wethouder), dat iiij te veel ijver had , want hij wenschte dat van elk geval van ziekte aangifte gedaan zou worden, al was het ook dat het dier wat zucht, wat ongesteldhquot;i(l in het gier had, hetgeen dagelijks voorkomt. Een korten tijd hebben wij dat eens trouw gedaan, maar toen kwam er eene ontzettende massa van aangiften. Ik heb 80 beesten op stal, en er zijn elke week twee of drie gevallen van kleine ongesteldheid onder. Dat is eigenlijk ijver zonder verstand. Maar een rund, waarvan zij vreezen dat het eene besmettelijke! ziekte zal krijgen, geven de boeren, geloof ik, algemeen aan; ik heb nooit gehoord dat zij daarin nalatig waren. 2106. V- Hebt gij ook opmerkingen omtrent het marktbezoek door de veeartsen? A. In Friesland zijn onderscheidene veeartsen van gemeentewege aangesteld met subsidie van het Kijk, en die komen er hoe langer hoe meer. Aan deze wordt het marktbezoek overgelaten. Het zou voor den heer I'kakkk onmogelijk zijn al die markten, waarvan sommigen op denzelfden dag vallen, te bezoeken. 2107. F. Dit staat dus buiten bet Staatstoezigt en geschiedt van wege de gemeente of de provincie? A. Ja. 2108. De heer Bfftram ; Geschiedt dat toezigt van de gemeentelijke veeartsen wel ter zake van de longziekte? Heeft dit niet meer ten doel zorg Voor de volksgezondheid, ter voorkoming van aanvoer van zieke beesten? A. Ik zou meenen dat het geschiedt met het oog op de longziekte. Wanneer een kleine slagter een rund heeft gekocht om bet te slagten en in consumtie te brengen , ''an komen de Kijksambtenaren voor de aangifte, en die loopen dan even bij de politie, opdat deze, wetende dat er geslagt wordt, bet vleescii keure. 210!). F. Komt gij vaak op de veemarkt te Leeuwarden? A. Nu en dan. 2110. F. En vindt gij daar dan altijd de heer Prakke? A. Meestal. |
2111 enJ2112. De ToorxKfrr; Bestaat bij u de over tuiging, dat in Friesland bij de eerste verschijnselen van longziekte, behoorlijke afzondering en dadelijke aangifte plaats hehben? Of vindt dit tegenstand? A. Wel eenigzins. Er zijn menschen die geinoe Isbe-zwaar hebben tegen afmaking. Ook zijn de landbouwers dikwijls onkundig van de ziekteverschijnselen. Bij twijfel voeden zij ook de hoop dat het bij dit ééne gtnal zul blijven omdat het geen longziekte is , terwijl zij ook vreezen dat hun gansche stal zal worden afgemaakt. Dit zijn verschillende redenen, waaraan het is toe te schrijven dut er niet altijd dadelijk aangifte plaats heeft. 2113. F. Kent gij ook nog andere redenen ? Komt daar ook niet een zeker vrijneidsgevoel bij? Zouden de veehouders niet liever zien , dat de Staat zich niet mengde in hunne veezaken? Het afmaken van den geheelen koppel geschiedt niet altij l; in sommige gevallen wordt er ook ingeënt. In elk geval echter is aan de aangifte een naauwgezet toezigt on de verdachte runderen verbonden. Zou dit de boeren niét terughouden van de aangifte bij het eerste ziektegeval? A. Ik heb er wel over hooren redeneren en hooren zeggen , dat, wanneer men eens aangifte gedaan heeft, men weken onder den band zit, en daartegen kan het vrijheidsgevoel mogelijk opkomen. Er is intusschen wel over gesproken, (lat er zich zouden verzet hebben tegen bet doen van aangifte, maar het is mij niet bekend, dat dit inderdaad heeft plaats gehad. Wanneer de menschen overtuigd waren, dat werkelijk longziekte onder hun vee heerst-hte, wanneer zij een tweede ziektegeval kregen, hebben zij altoos aangegeven. Twee jaren geleden liep het gerucht'dat iemand te (trouw, die alleen vette koeijen op stal had, drie a vier zieke beesten had verkocht aan een slagter. Hij had ze dus niet in den handel gebragt. 2114. F. Uw betoog komt dus hierop neder: in den regel zijn er zulke verschijnselen aan de longziekte verbonden, dat de veehouders, wanneer eene koe een dug of drie ziek geweest is, de ziekte goed kunnen onderkennen. Zij houden zich echter stil, omdat zij hopen dat het zieke beest weder beteren zal, en zij dan niet in aanraking behoeven te komen met de overheid. Zoodra zij echter zien, dat de zaak verkeerd loopt, dat het dier sterven zal, of, zoo als gij gezegd hebt, wanneer zich een tweede geval voordoet, dan gaan zij de aangifte doen. Zou het niet wenschelijk zijn, dat reeds bij het eerste ziektegeval de aangifte gedaan, werd, op gevaar af, dat de veehouders zich een enkelen keer vergisten, en het bleek dat er geen spraak van longziekte was? A. De meeste veehouders, bij wie de ziekte uitbreekt, denken niet dadelijk dat het longziekte is. Wanneer nu eene koe eenigzins ongesteld wordt, acht men ze niet dadelijk door do longziekte aangetast. De kenteekenen van die ziekte loopen ook zeer uiteen. Men kan meestal nagaan, dat de ziekte komt van den aankoop van vreemd vee. 2115. I. (iij spreekt van aankoop van vreemd vee; waar heeft die aankoop plaats ? A. Oj) de markt. 2110. F. Dan zou daaruit volgen dat er niet zulk een streng toezigt gehouden wordt op de verdachte runderen als wel wenschelijk zou zijn; anders toch kon men niet de overtuiging hebben, dat in Friesland de longziekte meestal ontstaat door aankoop van vee op de markt. A. Ik zal de heeren eens mededeelen hoe mijn zoon de ziekte op zijn stal kreeg. Onze streek is vlak en vruchtbaar. Met den droogen zomer van verleden jaar was er over het algemeen weinig hooi en had men dien ten gevolge vee over. Mijn zoon, die een voordeeligen hooi-oogst gehad en dus meer hooi had dan hij voor zijn melkvee behoefde, liet door zijn broeder, die wat meer koopman is, vijf koeijen knopen. Drie kocht hij er van een boer, die geen longziekte op zijn stal had, en twee op de markt. Die koeijen zette hij in zijn stal en niet een dezer vijf koeijen is een halven dng ongesteld geweest. IVaast een van die koeijen stond een vierjarig |
dier, dat te vroeg gekalfd had en daardoor niet ruim melk gal'. Het was een gemaakt dier met lireedeu rug, zeer geschikt voor de weider ij. Mijn zoon wilde dat beest ver-kooien en bragt het in de eerste Meidagen naar de niiirkt te Joure. Hij verkocht bet. Later heeft de heer I'kakke nog verteld dat hij eenigen tijd daarna ontboden werd door den burgemeester van Tietjerksteradeel, (laar zich een geval van longziekte had voorgedaan bij zekeren Tkupstka te Bergum. De heer Prakke reisde er heen en onderzocht het geval. Werkelijk was het longziekte. Hij vroeg aan Tkhpstra hoe hij dat beest gekregen liad . en vernam daardoor dat deze het gekocht bad op de voorjaarsmarkt te Joure van zekeren Jan Pasma, landbouwer in Hasker-land, mijn zoon. De heer Puakke kwam bij Jansma , den veearts te Joure, en verhaalde hem dat geval te Bergum. Jansma zeide dat iiij nog kort te voren bij Pasma was geweest voor een ziek paard, maar dat niets hem deed vermoeden dat zijn beslag niet gezond was. Desniettemin gaf de heer Prakke te kennen dat hij naar Pasma zou gaan om hem het gebeurde met eene koe, die van zijn stal afkomstig was, te vertellen en hem aan te raden om zich te overtuigen dat zijn vee gezond was. De beer Puakke heeft dat niet gedaan, vermoedelijk omdat hij geen tijd kon vinden; mijn zoon speet dit omdat hij daardoor eerst later het gebeurde vernam. Mijn zoon vermoedt dat hij door een der aangekochte vijf koeijen de ziekte op zijn stal heeft gebragt, niettegenstaande die beesten geen ziekte vertoonden en ook nu nog gezond zijn. 2117. V. fiij levert bet bewijs dat op bet Staafstoczigt wel wat is aan te merken. Teregt moet het uw zoon leed gedaan hebben dat de heer Prakke aan zijn voornemen om uw zoon bet geval mede te deelen en hem te waarschuwen , geen gevolg heeft gegeven. Die waarschuwing toch kon grootere nadeelen voorkomen hebben. Wordt na de afmaking steeds behoorlijk gewaakt voor bet begraven der ingewanden en het ontsmetten der huid? A. Ja. 2118. r. Kan men door het bestaande inerkteeken altijd de verdachte runderen goed onderscheiden V A. Het inerkteeken moet vernieuwd worden , omdat het afgeknipte haar weder aangroeit ; daarvoor moet hettoezigt zorgen. 2119. V. Wie knipt dat inerkteeken in het haar? A. Gewoonlijk een politie-agent; in Friesland vindt men gemeenten bestaande uit 10 a 20 dorpen, en dan vindt men voor één of twee dorpen een politie-agent, die belast wordt met het opzigt over de stallen. 2120. J'. Toen gij spraakt van vee-opzigters, maaktet gij de opmerking dat, toen bij uw zoon de inenting plaats had gehad, men meende dat een dier ongesteld was en men de proef eens wilde nemen of dit door den opzigter ontdekt zou worden, wat echter niet geschiedde. Moet men daaruit opmaken dat die man minder ijver of geschiktheid voor zijn vak had ? A. In den regel zijn die lieden deskundigen, maar zij moeten in de boerderijen bet vee stuk voor stuk nazien, en dan is het in den eenen stal wel eens wat duisterder dan in den anderen. En wanneer niet elk dier naauwkeurig wordt nagezien, kan er wel eens een aan de aandacht ontsnappen. De eigenaar die het vee altijd zelf voedert, weet het best hoe het met zijne beesten gesteld is. 2121. r. Ik stem toe dat de aandachtige veehouder spoediger iets kan ontdekken dan de opzigter; maar de door u medegedeelde feiten wekken het vermoeden dat soms wat ligt over de zaak wordt hecngeloopeii, terwijl ook niet altijd de districts-veearts spoedig genoeg schijnt te komen. Wie is belast met bet toezigt op liet afmaken der runderen, het begraven der ingewanden en het vervoer van het vleesch ? |
2122. F. Is dat toezigt goed? A. Ja , als het vleesch afgehakt is, wordt het naar de hoofdplaats van de gemeente gebragt en daar publiek verkocht. 212.quot;}. F. Hebben die slagters dan geene gelegenheid om door het bloed te loopen en aldus de besmetting te verspreiden; in één woon!: is bet toezigt goed ? A. Ik acht bet goed. Het afmaken geschiedt gewoonlijk in één dag, in bet bijzijn van den burgemeester, en zoo deze niet blijven kan , onder toezigt der politie. Er zijn altijd 4 of 5 slagters en helpers om al dat vee, soms 50 of (gt;() stuks in getal, te slagten. Zulk eene slagting heeft zelden plaats, en juist daarom geloof ik dat zij zeer naauwlettend zijn. 2124. De heer Schepel: Heb ik goed verstaan, dat van de 100 gevallen van longziekte in Friesland, wel 90 toegeschreven worden aan den aankoop van vreenul vee ? A. Ja. Uit de geschiedenis van het veefonds blijkt dit. Bijna altijd door aankoop van vee is de longziekte in onze stallen gekomen. Daardoor concentreert zich ook de ziekte in de veerijkste streek ; ook door het stelsel van landbou-wen. Bijv. bij ons is botermaken hoofdzaak, en men legt er zich dus op toe om eene goede soort van melkvee te krijgen. Wanneer nu een boer vee in zijn stal heeft dat meer geneigdheid toont tot groeijen en minder tot melkafscheiding. tracht men dat kwijt te raken en koopt ander daarvoor in de plaats. De menschen , die meer naar den ouden stijl boeren, krijgen lang zoo vaak de longziekte niet op hun stal. Zij , die de meeste koeijen aan-koopen uit vreemde stallen, zelf min of meer koopman zijn, en de waarde van een rund vrij naauwkeurig weten, koopen op een of anderen marktdag eene koe die aan liet uren is, en verkoopen dan tevens eene andere, die minder ruim melk geeft. Dit nu gebeurt het meest in de vlakke oorden , waar liet meest longziekte heerscht ; terwijl in andere oorden , waar de koeijen meer gehouden worden voor mestmakerij en vleeschvorming, het rund blijft tot dat het eindelijk geslagt wordt. 2125. De Vourzitler: Dus hoe minder beweging onder den veestapel, des te minder longziektegevallen ? A. Ja , maar er staat dit tegenover. Een landbouwer , die geen koopman is en dus bijna nooit aankoopt, verkrijgt langzamerhand wat men noemt vee van eenerlei bloed en door zorgzame aanfokking fijn en zwaar vee. Wanneer zulk uitstekend ras de ziekte krijgt, is in den regel de verwoesting vqel grooter dan bij ander vee. 2126. F. Dus gij deelt bet gevoelen, dat als het ware de familien van de runderen in meerdere of mindere mate vatbaar kunnen zijn? A. Ja. 2127. /'. Maar kan ook in dergelijke stallen, waar men langzamerhand het fijnste en edelste vee verkregen heeft, de ziekte van zelf ontstaan , of moet daar de besmetting van buiten af aangebragt worden ? A. Ik heb altijd de stelling volgehouden dat de ziekte nooit uit zich zelve ontstaat. Maar er zijn van die gevallen dat men er aan twijfelt en er om zoo te zeggen een mouw aan moet passen om eene oorzaak te vinden. Het laatste geval van longziekte in den omtrek van mijne woonplaats was bij een veehouder, die in geen jaren had aangekocht, die geen familie had bij wie de longziekte was uitgebroken , en bij wien niemand op stal gekomen was die in aanraking met ziek vee was geweest. De heer Prakke werd ontboden en ook hij wist geen oorzaak te vinden. Maar die man had ingeënt, want hij was lid van ons veefonds. Daardoor kwam Prakke tot de conclusie dat de longziekte door de inenting was te weeg gebragt. |
2128. F- Men kan bet echter niet met zekerheid zeggen.
A. De politie.
157
A. Neen. Toen het geval in Baarderadeel plaatshad, heeft Prakke entstof uit hetzelfde rund verstrekt aan verschillende personen; o. a. heeft in onze gemeente de deskundige Kerkhoff 351 stuks jong vee met die stof ingeünt. Nu heeft deze stof bij den éénen deskundige goed, en Lij den andere niet goed gewerkt. In Baarderadeel, waar men ook met die stof ingeënt heeft en waar geen longziekte was , heeft het slecht gewerkt; zelfs is daar kort daarnaquot; in die ingeënte stallen de longziekte uitgebroken. Van de runderen , ingeënt door den heer Kerkhoff , is er echter geen één gestorven. 2129. De heer Begram : De stof van hetzelfde rund heeft dus in de ééne gemeente nadeelige gevolgen gehad, en in de andere gemeente niet? A. Ja. 2130. De heer de Jonge; Is die inenting, waaruit die nadeelige gevolgen zijn voortgesproten, verrigt door een bekwaam man? A. Ja, door een man die het jaren gedaan heeft. 2131. De VoonlUer: Gij zijt dus voorstander van de inenting als voorbehoedmiddel tegen longziekte. Kunt gij nog andere middelen aan de hand geven, die kunnen strekken om de veehouders tot medewerking met de Kege-ring te bewegen? A. Daarop heeft art. 13 van de wet van 1870 betrekking. Volgens het reglement van ons veefonds moeten de boereu onverwijld aangifte doen van elk ziektegeval, want de landbouwers, hoe wakker overigens, zijn niet altijd in staat om eene ziekte te onderkennen. Daar zij gaarne echter vrij blijven van het gemeentebestuur, moeten zij zich in zulk een geval wenden tot wat wij noemen » regtersquot;, dat zijn deskundige personen, waarvan er in ieder dorp één of twee zijn aangesteld. Als die dan zeggen dat het aangegeven moet worden, doen zij het. 2132. V. Naar uwe meening zou dus in de wet verpligte aangifte moeten worden opgenomen voor elk ziektegeval, besmettelijk of niet, en om de toepassing daarvan mogelijk te maken, zoudt gij daarvoor op elk dorp een bevoegd persoon met het toezigt daarop willen belasten? A. Ja. 2133. V. Zoudt gij ook denken , dat het wenschelijk was bij een eerste ziektegeval de volle schadevergoeding uit te keeren, ten einde den veehouder in de gelegenheid' te stellen wat eerder aangifte te doen ? |
Hij weet nu, wanneer hij aangifte doet, dat hij slechts de helft der waarde terug krijgt; hij vleit zich met de hoop, dat het bij één rund zal blijven of dat het zal beteren, doet geen aangifte en later worden zes, zeven andere runderen ook aangetast. A. De geheele waarde te vergoeden is naar mijn oordeel wel wat ruim , doch de helft is wat te weinig. De boer is wel eens onschuldig. Het overkomt een veearts, zelfs den heer Prakke wel eens, dat hij niet dadelijk kan constateren of het longziekte is. Het kwaad werkt door; vijf, zes koeijen worden aangetast, de boer lijdt de schade en is onschuldig in zulk een geval gekomen. Ik heb zoo even gezegd, dat zelfs een veearts dikwijls niet dadelijk de longziekte kan constateren. Men kan bij de menschen geen onkunde veronderstellen; zij dwalen te goeder trouw. Ik wilde de boeren schadeloosstellen, zooals dat geschiedt bij brandwaarborgmaatschappijen enz.; het zou bijv. aanbeveling verdienen'/4 der waarde te geven. 2134. V. IS'aar uw oordeel zou dus in de wet behooreu te worden opgenomen eene bepaling, dat, in twijfelachtige gevallen, de districts-veearts verpligt was, om niet zóó lang weg te blijven en dat voor de aangetaste dieren '/«der waarde zou worden vergoed in plaats van de helft. De districts-veearts is toch de schuldige, ik zeg niet opzettelijk , want er kan een eerste geval voorkomen, dat hij niet dadelijk kan constateren. Maar voor het geval, dat de ziekte twijfelachtig is, moest in de wet de bepaling worden opgenomen, die ten minste den districts-veearts een dagelijksch toezigt aanwees, om na te gaan , of er werkelijk longziekte in het eerste geval was geweest. Kent gij nog andere maatregelen om de zaak te bevorderen ? A. Ik ben wel voor veefondsen, maar sedert de Regering laat afmaken, zijn zij niet meer zoo noodig; evenwel is de instelling van de » regtersquot; zeer nuttig, omdat do boeren niet tlurven nalaten het al of niet bestaan van longziekte aan hun oordeel te onderwerpen. 2135. V. Hebt gij ons nog iets anders mede te deelen? A. Neen , Mijnheer de Voorzitter. H. Pasma. K. oe Jong. VVybenoa. Schepel. Beüram. de Jonge. |
40
158
Zitting van Donderdag 18 September 1877.
Tegenwoordig1 de lieereu;
de Jong (roorzitter).
Wybenga.
Schepel.
Begram.
de Jonge.
Verhoor van den heer II. Bulskool. 2130. De Toorilllcr; Wilt gij zou goed zijn uw naam, voornaam, beroep en woonplaats up te geven? A. Hendrik Buiskool, rijksveearts, districts-veearts-plaatsvervanger, te Nieuwolda (provincie Groningen). ■2137. V. Gij hebt eenige vragen ontvangen met betrekking tot de longziekte ouder het rundvee; wij weuscheu over deze zaal» uw oordeel te vernemen. Daartoe zullen wij beginnen met de punten omfer vraag 1. Gij zijt dus in rijksbetrekking? J. Ja , ik ben plaatsvervanger van den districts-veearts. 2138. 1'. Hebt gij zelf, gedurende uwe betrekking als veearts, veel ziektegevallen behandeld? il. In de provincie Groningen ben ik, bijna zoo dikwijls als de ziekte is voorgekomen, er bij geweest. 21'J9. J'. Hebt gij meer uit een wetenschappelijk oogpunt ook eenige mededeelingen te doen, die ons kunnen voorlichten omtrent den loop en den aard der longziekte? A. Het is mij steeds gebleken, dat de longziekte van buitenaf door smetstof ingesleept is; en. voor zoover ik weet, altijd uit Friesland. Daardoor is bewezen, dat het eene besmettelijke ziekte is. 2140. gehad. den geheelen De Regeringsmaatre- V. Vele gevallen hebt gij in Groningen toch niet A. Wij hebben van 1870 tot 1874 de ziekte op stallen gehad, waarin ongeveer öOO runderen waren. Ik heb al die stallen niet bezocht, doch wel een groot gedeelte. Al die stallen waren besmet geworden door ingevoerd vee, hetgeen met den vinger aan te wijzen was. De Regeringsmaatregelen zijn toegepast; en, in betrekkelijk korten tijd, hadden wij inut de ziekte afgerekend. De termijn van verdachtverklaring, die drie maanden duurt, werd in den regel verlengd, omdat er later nog gevallen voorkwamen ; maar gewoonlijk was men er met zes maanden af. 2141. V. Dus heeft men, bij het eerste ziektegeval, onveranderlijk het stelsel van afmaking van koppel toegepast ? A. In Groningen volstrekt niet. )*elen van 1874 .... 2142. V. Ik bedoel uwe ervaring, zoowel vóór, als na de invoering van de wet. A. In Groningen is de ziekte het eerst ontstaan in 1848. |
Friesland' overgekomen; en nu is mijne vraag: werd bij dat vee, als een ziektegeval voorkwam, de geheele koppel afgemaakt? A. Dat is maar met één koppel geschied; anders werden alleen de zieke dieren afgemaakt en de verdachte ingeënt. 2144. I'. En wat was daarvan het gevolg? A. Dat V3 van de runderen overbleven, en wij met de ziekte hadden afgerekend. m longziekte geheerscht in 214.quot;). V. Als ik u wel begrijp. heeft men dus Groningen vóór de invoering der wet van ]87fgt; . . . . A. Dit was na 1870. Vóór de invoering der wet heeft de provincie dezelfde maatregelen genomen als in de wet vermeld staan, alleen met dit onderscheid. dat de termijn van verdachtverklaring 4 in plaats van 3 maanden was. In 18.quot;)4 is die maatregel ingevoerd. Vóór 1854 werd steeds afgemaakt, ziek en gezond; maar in 1854 hebben de Provinciale Staten voorgeschreven geen verdachte runderen af te maken. maar slechts de zieke, en de verdachte te doen inönten. Van 1854 tot 1805 heeft de 02 stallen met ruim 1200 runderen, en daarvan zijn omstreeks !)00 overgebleven. Toen heeft men, gelijk ik zeide, met de ziekte afgerekend. gehad. 2140. V- Volgens uwe opgave heeft men dus van 1854 tot 1805 in Groningen zeer veel met longziekte te kampen Men beeft toen de aangetaste dieren afgemaakt de verdachte ingeënt. Na de invoering der wet van 1870 is men in Groningen op denzelfden weg voortgegaan. 'Welke waren de uitkomsten dier handelwijze ? A. Van 1870 tot 1870 zijn, gelijk ik reeds zeide, 38 stallen aangetast, waarin zich tusschen de 500 en 000 runderen bevonden. Op ééne enkele uitzondering na, zijn slechts de zieke beesten afgemaakt en de overige ingeönt. Slechts in één op zich zelf staand geval heeft de Regering last gegeven den ganschen koppel af te maken. 2147. f'. Waart gij met het toezigt op die stallen belast ? A. Gedeeltelijk. 2148. F. Is thans de toestand in Groningen niet allergunstigst ? A. Kr is geen longziekte meer. 2149. V. Wij komen nu tot vraag II, punt 1. Wie is op dit oogenblik districts-veearts in Groningen en Drenthe , en waar is hij gevestigd ? A. De heer Stempel , wonende in de stad Groningen. |
'2143. V. Laten wij vasthouden aan hetgeen gij zeidet van die 38 stallen. l)e runderen aldaar werden, volgens uwe verklaring, van tijd tot tijd besmet door vee uit 2150. V- En hoeveel plaatsvervangers zijn •ovincie Groningen ? |
er in de Vijf. |
15{
2151. F- Hebt gij ten opzigte van het aantal districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers, of omtrent hunne indeeling eenige opmerkingen te maken? Zoudt gij denken dat, als de longziekte in Groningen heerschte, het thans aanwezig getal voldoende zou zijn? A. Ik acht het voldoende. 2152. F. Gij weet, dat de districts-veearts de aange- i wezen persoon is aan wien in een geval van longziekte de burgemeester daarvan kennis geven moet. A.lleen bij afwezigheid van den districts-veearts, wordt de districts- ! veearts-plaatsvervanger opgeroepen, die geen andere lie- 1 looning ontvangt dan vergoeding van reis- en verblijfkosten , en in het geheel niets, wanneer hij in de gemeente, i waar hij woont, of binnen een uur in den omtrek daarvan , werkzaam moet wezen. Is dat volgens uwe meening goed geregeld ? A Neen, dat is zeker niet goed. Men moet, wel is waar, zijne betrekking niet uitsluitend waarnemen om het geld , dat men er voor ontvangt; maar in het geheel geen belooning te bekomen gaat ook niet, vooral niet wanneer de ziekte hevig heerscht binnen den omtrek van één uur van de woonplaats van den plaatsvervangenden districtsveearts. üe ambitie verflauwt alsdan. 2153. 1'. Wat zou, volgens uw oordeel, der Regering 1 «wogen hebben , um aan de districts-veeartsen de bevoegdheid te ontzeggen om de praktijk uit te oefenen ? A. Omdat de districts-veeartsen eene Rijksbezoldiging genieten, en hun werkkring te uitgebreid is , daar die zich over een en soms over twee provinciën uitstrekt. 2154. /'. Gij vindt dien maatregel mitsdien goed? .1. Ja. 2155. I '. Zoudt gij het wenschelijk achten, zoo de plaatsvervangende districts-veearten eene zekere belooning genoten, of althans eene vergoeding voer de diensten , die zij verrigten ? A. Ja. 215(). F. Zoudt gij het niet gewenscht oordeelen, dat, tot bespoediging der zaak, de burgemeester zich wenden kon tot den districts-veearts-plaatsvervanger, wanneer die digter bij het ziektegeval verblijf houdt, dan de districts-veearts zelf ? A. Daar zou veel vóór zijn. Aan den plaatsvervanger-districts-veearts kon dan de verpligtin,^ opgelegd worden om onmiddellijk van het ziektegeval kennis te geven aan den districts veearts. Men zou , zoo doende, spoediger tot het constateren van het ziektegeval kunnen g-eraken. 2157. F. Wanneer gij dan als districts-veearts-plaatsver-vanger berigt van den burgemeester ontvingt, dat er aangifte was gedaan, zoudt gij onmiddellijk de zaak kunnen onderzoeken, en , wanneer gij longziekte constateenlet, den districts-veearts daarvan kennis geven , opdat hij zelf zou overkomen ? A. Ja, dat zou ik wenschelijk achten. 2158. De heer Schepel: Ik wensch nog even terug te komen op vraag 1. Gij hebt ons medegedeeld, dat de longziekte nog al sterk in Groningen heeft geheerscht, erger dan ik meende. Gij hebt er bijgevoegd dat de ziek-tgevallen bijna altoos ontstaan zijn door aanvoer van besmet vee. Intusschen, wanneer er zoo vele stallen besmet zijn als in Groningen het geval geweest is, dan zal — zoo als men in Zuidholland en in Friesland meent opgemerkt te hebben - de ziekte niet enkel overgebragt worden door aanvoer van besmet vee. Hebt gij ook in Groningen ondervonden, dat in een stal de ziekte voor de eerste maal uitbrak, zonder dat dit door den aanvoer van vee kon veroorzaakt zijn ? |
A. Ik heb geen enkel geval daarvan waargenomen. De longziekte kan wel door personen ovePgebragt worden als er zeer roekeloos gehandeld wordt; maar heel ligt is zij niet over te brengen. Herhaaldelijk ben ik geroepen tot bezoek van stallen waar een dier, dat dorr een empiricus behandeld was, lag te sterven. Die man kende blijkbaar de longziekte niet en vermoedde dien ten gevolge niet dat het dier daaraan leed. Mij is geen enkel geval bekend , dat de ziekte anders werd overgebragt dan door besmette dieren. 215!). F. Dus de ziekte wordt niet ligt overgebragt door personen ? A. Doorgaans niet; ik ken daarvan althans geen enkel geval. 21(50. F. Hebt gij als plaatsvervangend districts-veearts in Groningen, dikwijls dienst gedaan bij het heerschen der longziekte? A. Ja, van 1870—1872 ben ik op onderscheidene stallen geroepen te üldarnpt. 1201. F. Welke reden bestond er dat gij de dienst deedt en niet de districts-veearts ? A. De ziekte was toen zeev algemeen verspreid en daardoor was de districts-veearts zeer bezet; bovendien was hij somtijds ziek. 2102. De VoorzHter: Ondervondt gij steeds in uw werkkring de medewerking van burgemeesters ? A. Ja. 2103. F. En welk is nu uw oordeel over tie medewerking der boeren ? Zijn zij gezind tot onmiddellijke afzondering van ziek vee en kennisgeving van het ontstaan der ziekte aan den burgemeester, zoodat deze in de gelegenheid was spoedig aan den districts-veearts kennis te geven? Of zijn de boeren meer genegen de ziekte te verzwijgen ? jL In den regel wordt aangifte gedaan . maar in den regel ook te laat. Niet zelden werd aangifte gedaan als een dier reeds stervende was. En toch . zoo de boer niet wist dat het longziekte was, vermoeden kon hij het stellig , omdat vele stallen besmet waren door besmette kalveren , die een veehandelaar bij sommige landbouwers had verkocht. 2104. F. Maar is het dan niet een merkwaardig ver-scbijnsel', dat men, terwijl men zich schuldig maakte aan late aangifte, desniettemin, ten gevolge van de afmaking van het aangetaste dier en onmiddellijke inenting van het niet aangetaste, in Groningen zulke gunstige resultaten verkreeg? A. Ja. maar niet alle veehouders waren zoo traag. 2105. F. Hebt gij ondervonden dat ten gevolge van de late aangifte zich reeds meer dan één ziektegeval ge-openbaard had vóór gij op den stal kwaamt ? A. Ja, soms vertoonden zich reeds 2, ja ook 3 en 4 gevallen. 2100. Tr. En liet men dan het zieke vee dadelijk afmaken en het gezonde vee inenten ? A. Ja, maar do slechtste uitkomsten verkreeg men natuurlijk op die stallen, waar de eigenaar achteloos was geweest. 2107. De heer Begram: Hebt gij wel eens vermoed, dat een beest reeds gestorven was toen men u riep, en gij dus bij een tweede geval werd ontboden? A. Dat is wel gebeurd als het dier reeds dood was, maar dan was het niet weggevoerd. |
21()^. De Voorzitter; \\ iis er in Groningen voldoende gelegenheid tot afzondering van ziek vee? A. Ja. 21(59. r. Had men in Groningen maatregelen genomen om verdachte runderen behoorlijk te bewaken? A. De soort, tie ouderdom en het ras werden opgeteekend; ook werden ze gemerkt, maar dat merkteeken beteekende weinig. quot;2170. I . Wit» was belast om toezigt op een en ander te houden? A. Gewoonlijk de veldwachter; de veeartsen hielden ook wel aanteekeiung; maar dit was niet voorgeschreven. 2171. V. Bezochten de veldwachters op last van den burgemeester de stallen om te onderzoeken of daar alles in orde was? A. Ja. 2172. De heer Wybcnga: Straks, sprekende over de groote besmettelijkheid der longziekte, hebt gij gezegd, dat het u niet bekend was, dat tlie ziekte door personen werd overgebragt; maar geschiedde dit in Groningen niet tloor personen , maar wel door wisseling van vee van den éénen naar den anderen stal ? , A. Daarvan zijn mij een paar gevallen bekend. 217.quot;}. 1'. Was dat vee afkomstig van verdachte of van gezonde stallen ? A. Van een zoogenaamd gezonden stal, waarin later de ziekte uitbrak. 2174. r. Volgens uwe meening werd de longziekte meestal uit Friesland in Groningen overgebragt. In die provincie waren strenge maatregelen genomen tot wering der ziekte en deze werden ook streng gehandhaafd. Waarom werden nu ook geene maatregelen genomen om te verhinderen dat een koopman in Groningen uit Friesland besmette kalveren ter markt bragt? A. De invoer in Groningen uit Friesland is vrij. 2175. Had dan aan de grenzen van Groningen en Friesland van wege het Rijk of de provincie op dien invoer geen toezigt plaats? A. Voor zoover ik weet niet. 2176. F.' Werd, bij het afmaken van bet aangetast vee, de noodige voorzigtigheid betracht ? Werden de huiden ontsmet, de ingewanden en de long begraven, zoo als de wet het voorschrijft? A. Ja, onder toezigt van den burgemeester, den veldwachter en in den regel van den districts-veearts. 2177. V. Geschiedde dit afmaken onmiddellijk nadat de ziekte door den districts-veearts geconstateerd was? A. Onmiddellijk. 2178. De Voorzitter: Gij zeidet, dat de verdachte runderen behoorlijk op eene lijst werden ingescheven, met omschrijving van kleur, ouderdom, ras, enz. ook dat zij gemerkt waren, maar dat het merkteeken, gelijk het nu aangebragt wordt, weinig beteekende. Zoudt gij beter merkteeken wenschen? A. Ik zie daarvan de noodzakelijkheid niet in, als de dieren omschreven en opgeteekend zijn. 2179. V. Meent gij, dat een veehouder een niet gemerkt dier zou kunnen verwisselen met een ander |
rund, dat bijna dezelfde kenteekenen heeft ? Men kan toch een rund niet uitschilderen, en moet zich bepalen tot algemeene trekken, zoo als zwart-bont, licht-zwart-bont, rood-bont, enz. A. Zij zouden ook gebrand kunnen worden. 2180. Waar? A. Op den hoef. 2181. I'. Niet op den hoorn ? A. Liefst niet; want het teeken moet kunnen afgevijld worden. 2182. I . Is bet niet wenschelijk, dat het merk op zoodanige wijze daarop worde gebragt, dat het ondoenlijk is het onkenbaar te maken? Daar, waar de veehouder medewerkt en zelf het groote belang der zaak inziet, is het brengen van een merkteeken of het houden van toezigt niet nootlig, en zouden aldaar van regeringswege geene maatregelen behoeven genomen te worden; maar wij hebben te doen met allerlei meeningen en toestanden; en nu moet tegen het vervoer van verdacht vee gewaakt worden. Is tot bereiking van zoodanig doel een merkteeken, dat gemakkelijk vernietigd kan worden, alsdan voldoende ? En is het niet beter op den hoorn te branden ? A. Men zou op den hoorn of den hoef kunnen branden, want het merkteeken met de schaar geknipt, beteekent niets. 2183. f'. Zijt gij nooit ooggetuige geweest van het afmaken van verdacht vee ? A. Ja, een enkele maal, vóór de invoering der wet. 2184. J'. Zijn de middelen van ontsmetting tlie tegenwoordig aangewend worden, naar uw oordeel voldoende? , A. Ja. 2185. De heer IVybcnga; Kent gij ook, behalve de minder strenge maatregelen, andere oorzaken die er toe hebben geleid, dat de longziekte in Friesland zooveel heviger dan in Groningen heeft gewoed? A. De locale toestanden. Het is moeijelijker de ziekte tot staan te brengen in Friesland dan in Groningen , omdat in Friesland uitgestrekte weilanden zijn waar de koppels bij elkander loopen; terwijl in Groningen meest alle weiden afgezonderd liggen, zoodat de koppels afgescheiden zijn. 2186. F. Kan de meer of minder spoedige verspreiding der ziekte ook zijn grond vinden in de eene of andere soort van koeijen? A. Dat geloof ik niet. 2187. De heer de Jonge: Kan een landbouwer gemakkelijk nagaan of een beest aan besmettelijke longziekte lijdt? A. Niet gemakkelijk; wel wanneer hij herhaaldelijk longziek vee heeft gezien. 2188. F. Welke verschijnselen der ziekte doen zich voor bij levend vee? A. Ik verklaar mij daaromtrent niet, voor ik eene desorganisatie in de long heb ontdekt door het oor aan de borst te leggen en op de ribbekast te tikken; door auscultatie en percussie. Wanneer een deel van de long ziek is, wordt doorstraling van lucht gemist en klinkt de long bij het kloppen hol en dof. 2189. F. Weet gij nog andere verschijnselen op te geven ? A. Het afvallen van melk, dat zeer spoedig plaats heeft; den eenen dag geeft het beest voldoende melk, den vol- |
101
geiulen dag bijna niets meer. Het heeft eetlust, maar onder liet grazen ligt het van tijd tot tijd den kop op om lucht te scheppen, üit is ook het geval bij het drinken. 2190. V- Hebt gij wel eens bij zoodanige dieren eene pijnlijkheid in den hals waargenomen? A. Neen. Zij strekken wel voortdurend den hals uit; maar dat geschiedt omdat de lucht niet goed in de long kan dringen. 2191. V. Geeft gij , wanneer een beest is afgemaakt, als middel van ontsmetting, de voorkeur aan carbol/, uur of aan chloorkalk? A. Ik acht beide middelen even voldoende. 2192. V- Kn wat verkiest gij voor het ontsmetten van de stallen ? A. De chloorberooking acht ik het beste , als de stal goed is afgesloten. 2193. De heer Sclicpcl:: Gij hebt gezegd, dat het voor een niet deskundige moeijelijk was te ontdekken of een beest werkelijk longziek is. Nu hebben wij uit den loop der verhoeren opgemerkt dat dit soms voor deskundigen zeiven moeijelijk te zien is, zelfs al onderzoeken zij de long na de lijkopening. Kan, naar uw oordeel, een deskundige zich in de ziekte vergissen, als hij de long onderzoekt? A. Neen , een deskundige kan zich daarin niet vergissen ; het geval is te karakteristiek. 2194. V. Kunt gij ook opgeven wat de algemeene kenmerken zijn van eene longzieke long ? A. In den regel is dan de long aanmerkelijk grooter dan eene in gezonden toestand, en ook veel zwaarder, terwijl zij op de doorsnede eene marmerachtige kleur vertoont. In gezonden toestand is de long ligter dan water, maar eene longzieke long zinkt als een steen. 2195. De Voorzitter: Doorgaans beschouwt men de zaken liefst uit het oogpunt, waaruit men haar heeft leeren kennen. Nu heb ik opgemerkt, dat in Groningen uitstekende resultaten verkregen zijn door het afmaken van aangetaste en inenten van verdachte dieren. In Noordholland heeft men — ik spreek altijd van het oogenblik van de invoering der wet — afgemaakt de aangetaste dieren en de andere afgezonderd, ingeënt en niet ingeënt. Ook daar heeft men de longziekte overwonnen, en dus langs een gemakkelijker weg dan in Groningen. Daarentegen heeft men in andere provinciën, vooral in Zuidholland , afwisselend toegepast het stelsel van directe afmaking van het aangetaste, afzondering en zelfs afmaking en inenting van het verdachte vee. Dit heeft men ook in sommige streken van Friesland gedaan; doch met minder gunstig gevolg. Waaraan schrijft gij, als deskundige, dit alles toe ? A. Hoofdzakelijk aan gebrekkige controle , gemis van behoorlijk toezigt op de stallen. De districts-veearts komt, als er ziekte op een erf zich vertoont, misschien eens in de week zien, zoo ook de plaatsvervanger. Dat is niet voldoende. Wat toch gebeurt er? Van tijd tot tijd worden er dieren in ligten graad ziek, die uit zich zelven weder genezen en dan gebeterde beesten genoemd worden. En daarin juist ligt het kwaad, dat door herhaald bezoek der stallen moest worden voorgekomen. Een districts-veearts moest dagelijks minstens een half uur op een stal vertoeven , om zich van den toestand van al de runderen te overtuigen. Bij het openbaren der minste sporen van ziekte moest een beest afgemaakt worden ter voorkoming dat een zoogenaamd gebeterd dier later de besmetting hier of daar kan overbrengen. 2196. V. Zouden, in verband met het door u opgemerkte, de gunstige in Noordholland verkregen uitkom- |
sten niet zijn toe te schrijven aan de strenge aldaar toegepaste afzondering, zoodra en zoo lang zicli eenig ziektegeval voordeed , waardoor men vrij is gebleven van wat genoemd wordt gebeterde koeijen ? A. Misschien wel. In Friesland heeft men ook vee-op-zigters; maar deze beteekenen niet veel, omdat zij zaakkennis missen en al zeer gemakkelijk misleid kunnen worden door de boeren , die er belang bij hebben om vrij in hunne handelingen te zijn. 2197. V. Gij hebt dus met die opzigters niet veel op? A. Volstrekt niet. 2198. V. Gij acht hen dus niet in staat te voorkomen dat zich gebeterde koeijen op stallen bevinden ? A. Daartoe zijn zij niet in staat. 2199. V- Kan, buiten de reeds vermelde oorzaken , gebrek aan medewerking der boeren, invloed van locale toestanden of de meerdere melkrijkheid van het vee er ook toe bijdragen dat het Friesche en Noordhollandsche vee meer aan de longziekte onderhevig is ? A. Dat kan wel van invloed zijn op algemeene longgebreken , maar niet op de besmettelijke longziekte. Sterk melkgevende koeijen krijgen dikwijls longkwalen, vooral als zij oud worden. 2200. F. Rust deze overtuiging op wetenschappelijke gronden ? A. Ja. 2201. F. Bestaat er ook reden om te vermoeden (lat de longziekte spontaan kan ontstaan ? A. Ik hecht geen waarde aan de leer van spontane ontwikkeling der longziekte in Nederland . niettegenstaande er van tijd tot tijd gevallen voorkomen waarbij het ontstaan der ziekte niet met den vinger is aan te wijzen. Zoo heb ik twee of drie jaren geleden een ziektegeval gezien. Iemand had geene koe gekocht en toch een dier lijdende aan de longziekte. Dit was een vreemd verschijnsel. Het liet zich evenwel hierdoor verklaren, dat het beest op de markt was gebragt en gestaan had naast een ziek kalf. Had men deze reden niet kunnen vinden, dan zou aan een spontaan geval hebben moeten gedacht worden, omdat men dan de oorzaak niet had kunnen aanwijzen. 2202. F. Nu geeft gij wel te kennen dat, zoo ver uwe ervaring strekt, geen spontaan geval is voorgekomen; maar daar zijn toch wetenschappelijke mannen — en u merk ik ook als zoodanig aan — die meenen dat wel degelijk de ziekte somtijds een spontaan karakter heeft. A. In ons land? 2203. F. Dat is de vraag niet. Meer in het algemeen. .1. Ja. Maar niet in ons land. 2204. IWaar dan ? A. Waarschijnlijk in Hongarije of in de steppen van Rusland. 2205. F. Zijn de toestanden daar dan zoo verschillend van de onzen dat de ziekte daar spontaan kan zijn en hier niet? A. De invloeden zijn daar anders dan hier, want even als iedere diersoort eene eigene ziekte heeft, zoo heeft dit ook elk land, vooral wat de spontane ontwikkeling betreft . Dit kan afhangen van het klimaat, van den bodem, van het voedsel enz. Maar nu zou ik niet durven zeggen, dat deze de oorzaken van spontane ontwikkeling zijn en er geene andere zouden bestaan. |
41
2206. T. V' ou niet, omdat de longziekte zoo algemeen in ons Imul geheerscht heeft, en hier en daar nog- heer-schende is, hij onzen veestapel laiigzamerhand eene zekere voorbeschiktheid voor longziekte kunnen ontstaan zijn, ten gevolge waarvan de ziekte een spontaan karakter heeft gekregen? (iij weet wel, dat hij de meuschen de typhus zeer he-smettelijk is en toch uit zich zelf ontstaat. Een ander voorbeeld is de varkensziekte, die in 1818 in ons land gekomen is. Deze ziekte, die een soort van typhus schijnt te wezen, was hier vóór dat tijdstip niet bekend. Zij heeft zicli overal verspreid. en sedert dien tijd ontzettende verwoestingen aangerigt. Men kan die ramp veel ligter dragen, omdat een varken in een jaar, somtijds binnen een half jaar, geschikt is voor de slagtbank; daarbij komt dat zij ze'T spoedig voortteelen, maar dit neemt niet weg dat het getal ziektegevallen elk jaar nog zeer groot is. Hoewel die ziekte nu in 1818 zich hier voor het eerst vertoonde, is zij toch eene inheemsehe geworden van zoodanigen aard, dat zij zich in warme dagen, vooral in de hondsdagen, bijzonder ontwikkelt. Men vindt dan zieken op eene boerderij, op eenigen afstand weder, en op liet ééne dorp heerscht zij soms erger dan op het andere. Zou men nu voor de longziekte niet hetzelfde kunnen aannemen als voor de varkensziekte; en zijn er redenen om bepaaldelijk te verklaren dat dit met de longziekte niet het geval is V A. Ik geloof het niet. 22U7. » Zoudt (4'ij :1's wetenschappelijk man van oordeel zijn, dat het in ons land niet denkbaar isV A. Zoo denk ik er over. 2208. Gij zeidet straks, dat het in de steppenlanden wél kon , door de mindere zorg die men voor het vee draagt en andere oorzaken die wij niet kennen. Maar hier te lande loopt de toestand nog al uiteen ; de voeding is niet overal dezelfde; men heeft hooge droogezandgronden en moerassige streken; het vee is hier aan brak water gewoon en drinkt weder daarvan dat zoete water, dat op den duur ongezond schijnt te wezen. Men heeft ook verschillende soorten van vee. Er zijn plaatsen. waar het vee ze t slordig wordt opgepast; in de heidestreken, waar men mest moet hebben, worden de dieren op stal gehouden en zijn zij zeer morsig, in strijd met den aard van het rund , c;at op zindelijkheid gesteld is. Kunnen al die invloeden niet bijdragen tot meerdere of mindere vatbaarheid voor de longziekte en tot haar meer of minder spontaan karakter? A. Er kunnen wel longongesteldheden door ontstaan, maar geen longziekte. 2209. I'. üij hebt straks medegedeeld, dat men in de provincie Groningen zulke uitstekende resultaten had verkregen van de inei-ting, vooral ook bij verdachte koppels. Ik heb nog niet van u vernomen, of men in Groningen dien ten gevolge is begonnen en voortgegaan met liet inenten van gezond, niet verdacht vee, en welk uw oordeel is over de inenting zelve , die tegenwoordig door sommigen zeer op den voorgrond gesteld en door anderen lievig best re len wordt ? A. Ik hecht veel waarde aan de inenting, en heb er goede resultaten van gezien , vooral wanneer het tijdstip goedgekozen werd. Als de besmetting eenigen tijd in een stal is geweest, zijn er zoogenaamde doorgeziekte koeijen en koeijen die niet vatbaar zijn voor de longziekte. Hij deze beide soorten zal men weinig resultaat zien, want men krijgt er geen reactie. Maar wanneer de inenting tijdig plaats heeft, onmiddellijk als het eerste geval van longziekte zich in eenstal heeft geopenbaard, hecht ik er veel waarde aan. 2210. V. Ook bij gezonde runderen als voorliehoed-middel ? A. Ja; maar ik zou het toch niet raadzaam achten niet verdachte stallen in te enten. |
2211. V. Waaromniet? A. Als de inenting met de meest mogelijke voorzorgen geschiedt, vrees ik geen overdragt van de ziekte ; maar er kuunen zich omstandigheden voordoen , dat men de longziekte langs dien weg in de stallen sleept. Ik ken een voorbeeld van een veearts die zeer onvoorzigtig te werk ging. Hij liet aan de koe, terwijl hij die inentte, de vrije beweging van haar staart; zij was in de gelegenheid zicli te likken , ook op de ingeente plaats. Zoo doende zou men longziekte krijgen, in plaats van reactie. Dat is er tegen. 2212. V. Dus zoudt gij er wel voor wezen de gezonde runderen in te enten, mits met de noodige voorzigtigheid. Maar ge zegt: » als men niet voorzigtig is, kan men de longziekte inslepen.quot; Dat zal dan wel de oorzaak zijn dat men in Friesland, waar men vroeger voor de inenting was, tot andere gedachten is gekomen. Maar dat is nog geen bewijs, dat men met de inenting op gezonde runderen niet moet voortgaan , want er zijn vele dingen die goed zijn, maar waarbij men bedachtzaamheid in acht moet nemen. Ik vraag dus: beschouwt gij de inenting van gezonde runderen, mits dan onder de noodige voorzorgen, als een voorbehoedmiddel? A. .Ia; maar ik zou het toch niet aanraden; ik zou zorgen met de smetstof niet in aanraking te komen. 2213. V. Maar als de longziekte voor het eerst in uw district kwam? A. Dan is het gevaar zoo groot niet, ook zonder inenting, mits men de noodige voorzorgen gebruike en de regeringsvoorschriften in acht neme. 2214. De heer Wjbrngn; Gij spraakt van het gevaar dat, naar uw inzien, de van longziekte gebeterde runderen in het algemeen kunnen doen ontstaan, en gij zijt tegen de inenting van gezonde beesten. Maar nu heb ik altijd hooren zeggen, dat de inenting aanbeveling verdient ter voorkoming van longziekte. Zijt gij echter van meening dat men alleen moet inenten op stallen waar een beest aangetast is en andere verdacht zijn ? A. Ja, maar als iemand tusschen besmette stallen inwoonde of zijn vee tusschen besmette landen moest weiden, dan zou ik hem de inenting wel aanraden. 2215. V. Ik bedoel eene streek waar in hot geheel geen longziekte is. Zoudt gij daar de inenting als voorbehoedmiddel aanraden ? „1. Neen. 221(). 1'. Tw ijfelt gij dan aan het voorbehoedend karakter van de inenting? A. Neer. 2217. I'. Om eens een voorbeeld bij den mensch aan te halen. Als er eens geen quaestie was van het bestaan van pokken in bet land, zoudt gij het dan niet raadzaam achten dat men zich en de zijnen liet inenten? A. Dat is geheel iets anders ; maar als men de menschen inentte met stof van een aan de pokken lijdend persoon , dit zou ik niet aanraden, want dat kan doodelijke gevolgen hebben. 2218. V- Gij hebt gezegd dat men bij doorgeziekte, dat zijn herstelde koeijen, veeltijds geen reactie ziet van inenting. Hoe kunnen dan die doorgeziekte koeijen nog zoo gevaarlijk zijn? A. Die krijgen geen longziekte meer. De ervaring heeft echter geleerd, dat de gebeterde koeijen gedurende onbepaalden tijd het vermogen behouden andere te besmetten. De longziekte geneest nooit geheel. Bij eene zoogenaamde gebeterde koe heeft zich een stuk zieke long afgescheiden en een valsch v lies gevormd. De ziekte blijft |
163
/
duren tot den dood, niettegenstaande de koe schijnbaar gezond is. Een gebeterde koe kan dus voor korter of langweren tijd anderen besmetten. 2219. De lieer de Jonge: Wat zijn rle gevolgen van de inenting op den staart van een rund? Als men den staart van een ingeënt rund opent, ontdekt men dan daarin dezelfde verschijnselen, die men in de long waarneemt, zoo , als verdikking en eigenaardige kleur ? A. Verdikking wel, maar de eigenaardige kleur, die sommigen beweren gezien te hebben, nam ik nooit waar. 2220. F. Ik wensch u nog eene vraag te doen omtrent de meerdere of mindere vatbaarheid voor de longziekte bij verschillende familien. Men zegt dat, wanneer eene koe kalft, het kalf reeds bij zijne geboorte de sporen van longziekte in zich hebben kan, even als men beweert dat bij de menschen de eene of andere ziekte in eene familie erfelijk is, zoodat men bijv. zegt van iemand, die verschijnselen van tering heeft: » dat is de familiekwaalquot;. Hecht gij daaraan ook op wetenschappelijke gronden? A. Om dat zeker te weten zou men onmiddellijk na de geboorte van zulk een kalf het aan eene sectie moeten onderwerpen, want als het, eenige weken oud geworden, de longziekte kreeg, zou het besmet kunnen zijn geworden. Ik heb echter nooit een kalf onmiddellijk na de geboorte met dat doel geopend. 2221. V. Maar acht gij liet mogelijk, dat een kalf bij de geboorte reeds de vatbaarheid voor longziekte in zich draagt ? A. Mogelijk acht ik het. 2223. f'. Hebt gij ook ondervonden dat de ziekte zich meer bij liet vee vertoont in den staltijd. dan wanneer het in de weide loopt? A. In Groningen kwam de ziekte altoos in den staltijd voor; want de nieuwe koeijen worden aangekocht in October en November. 2224. I'. Wat acht gij beter, dat de gezonden op stal worden gezet, dan wel de verdachten? In den stal, zegt men, ontwikkelt de ziekte zich eer dan in de weide? A. Van besmetting verdachte beesten zou ik in den stal zetten en niet in de weide laten, want anders zou men gevaar loopen dat de gansche weide besmet werd door het slijm. 2225. V- Zoudt gij de gezonde beesten in den stal houden of in de weide laten? A. Daar hecht ik zooveel waarde niet aan. Ik acht dat vrij gelijk. 2226. De heer Kegram: Hebt gij ondervonden dat de longziekte onder gezonde kopjiels is gebragt ten gevolge van inenting ? A. Neen, bij ons worden geene gezonde koppels ingeënt. 2227. V. Gij zeidet, dat het getal districts-veeartsen te gering is, vooral wanneer de ziekte een grooten omvang heeft gekregen. Hoe ging het in Groningen als de burgemeester de hulp inriep van den districts-veearts ? Moest men dan lang wachten vóór deze zich vertoonde? A. Deze, wanneer hij zelf niet kwam, schreef denzelfden dag dat hij het berigt ontving, aan zijn plaatsvervanger , en die ging dan zoo mogelijk nog dienzelfden dag op reis. 2228. V. De districts-veearts woont te Groningen, zoo ik meen, dus in elk geval ging door dat schrijven één dag verloren ? A. Ja. |
2229. De Voorzllter': Straks hebt gij gezegd, dat, naar uw oordeel, wenschelijk is onmiddellijke afzondering en afmaking van het aangetaste dier en eene getrouwe , naauwkeurige liewaking van de stallen waar het gezonde vee zich bevindt, door deskundige personen, waardoor ieder ziektegeval oogenblikkelijk wordt geconstateerd, ten einde daardoor te voorkomen de zoogenaamde gebeterde koeijen, die gij zeer bevorderlijk acht voor de verspreiding der ziekte. Kent gij nog andere middelen om de ziekte te weren en uit te roeijen? A. Ik zou wenschen controle op de gezonde stallen . vooral in besmette streken, op onbepaalde tijden, ten einde te voorkomen dat geene ziektegevallen verzwegen worden. \ erder zou ik wenschen , dat in eene besmette streek, en in Groningen na October en November, omdat dan de invoer van vee plaats heeft, ieder verpligt is aangifte te doen wanneer zich bij een rund eene inwendige ziekte openbaart. Daardoor voorkomt men, dat men zich achter onkunde verschuilt. Komen er geene gebeterde koeijen in en wordt door eene strenge controle op onbepaalde tijden elk ziektegeval dadelijk ontdekt, dan moet dit gunstig werken. Ontdekking van een ziektegeval, waarvan geen aangifte is gedaan, zou ook streng moeten worden gestraft. 22;}(). I. I:i Groningen zou dergelijke controle misschien mogelijk zijn, maar in de veerijke provinciën Zuidholland. Noordholland en Friesland zou zij groote offers van de schatkist vorderen, omdat men daar dan vele vee-opzig-ters, deskundige personen, zou moeten aanstellen. Zoudt gij het niet voldoende achten dat die maatregel werd voor-geschreven voor gemeenten, waar zich een geval van longziekte heeft geopenbaard? A. Ik zou de toepassing alleen wenschen m besmette streken, en wat Groningen betreft, in December vooral op plaatsen waar men Friesch vee heeft aangekocht. 2231. r. Zoudt gij h-t ,ok wenschelijk achten dat onmiddellijk aangifte moest worden gedaan van elk ziektegeval ? A. Ja, maar alleen in eene besmette streek. 2232. De heer Begrani: Hebt gij in de vervulling uwer ambtsbetrekking wel eens besmette stallen meer dan eenmaal per week bezocht? A. Ja, tweemaal per week. 2233. I. \\ aart gij daarvoor van eene instructie voorzien ? A In den beginne wel, later niet; de districts-veearts gelastte mij eenmaal per week dat bezoek in de eerste twee maanden te doen. In de laatste maanden werd dit wel eens verzuimd, wat zeer gevaarlijk was, want in de derde maand kon zich ligt nog een ziektegeval voordoen. 2234. F. Hebt gij kenteekenen ontdekt dat dit werkelijk het geval kon zijn? A. Ja. 2235. I. Bestond er in den laatsten tijd een voorschrift dat u tot het doen van dat bezoek verpligtte ? A. Neen. 223(). I, Deedt gij het nogtans? A. Ja, wanneer de districts-veearts, die voor dergelijk bezoek eenmaal 's weeks zeer gestemd was, mij zoodanigen last opdroeg, anders niet. 2237. F. Waarom werd die last ingetrokken? A. Ik weet het niet; in 1874 werden voor de stallen, waarin de ziekte het laatst geheerscht had, veeopzigters benoemd , die daar dagelijks kwamen , maar deze zijn geen deskundigen. De Regering wenschte dat de plaatsvervangers hunne bezoeken staakten. |
164
2238. De Vooreltfer: Zeide de districts-veearts dat dit de wensch der Regering was? A. Toen er opzigters benoemd waren, wilde de districts-veearts niet, dat de plaatsvervanger toezigt hield. 2230. De heer Wybenga: Uit uwe verklaringen blijkt, dat gij veel hecht aan het houden van een bepaald toezigt op de stallen en op den zich aldaar bevindenden veestapel, maar geen voorstander van veeopzigters zijt. Ik meen echter dat ze in sommige localiteiten nuttig werkzaam waren. In eene dagelijksche contröle kan onmogelijk door de districts-veeartsen voorzien worden ; hun van Rijkswege benoemd aantal zou daartoe veel grooter moeten zijn. Zijt gij in beginsel tegen de aanstelling van zulke opzigters, of meent gij dat geen voldoend aantal geschikte lieden, aan welke die taak kan worden opgedragen, te vinden is? Geschiedde de keuze op doelmatige wijze, en in overleg met de besturen dis met de personen bekend zijn, dan zou men behoorlijk op de hoogte van den toestand van eiken stal kunnen blijven. A. Ik vertrouw hun de waarneming dezer zaak niet toe; zij ontdekken de ziekte niet bij tijds. 2240. V. Maar als dan de districts-veeartsen geen behoorlijk toezigt kunnen houden, hoe moet het dan gaan in streken waar de longziekte hevig heerscht? A. Daar is het moeijelijk. 2241. De heer Bogram; Het door u ontwikkelde denkbeeld betreft het in bet leven houden van bet niet aangetaste vee. Hier wordt door het afmaken van geheele koppels hetzelfde doel bereikt wat gij wenscht, namelijk het verkrijgen van gebeterde koeijen tegen te gaan, door alles af te maken. K u meent gij dat, zoo de verdachte dieren in bet leven blijven, daarop een geregeld toezigt van deskundigen moest worden gehouden, om onmiddellijk de aangetasten, ook die in ligten graad, te ontdekken, maar dit alles bevestigt uw denkbeeld dat het niet noodig is verdachten af te maken. A. Ja. 2242. y. Uw denkbeeld zou echter niet toe te passen zijn, omdat men niet genoeg deskundigen heeft om dat dagelijksch bezoek te doen. 2243. De Voor»,Hfcr: Gij zijt zeer beslist in uw oordeel ten opzigte van die vee-opzigters. Acht gij bet echter niet denkbaar, dat onder den boerenstand menschen zijn, die genoeg ervaring hebben opgedaan, genoeg om bij het eerste verschijnsel de longziekte te kunnen ontdekken ? A. Die zullen er wel zijn, en deze zouden als opzigter gebruikt kunnen worden. 2244. De heer de Jongt;; Volgens uwe meening kan de longziekte door persoonlijke aanraking overgebragt worden. Wanneer nu, volgens uw denkbeeld, de vee-opzigter vervangen werd dooreen meer deskundige, zou dit iemand moeten zijn van meer dagelijksche praktijk. Zoudt gij nu niet overbrenging der besmetting vreezen , wanneer zoo iemand, na het bezoek in een stal van zieke runderen , dadelijk zijne praktijk hervatte ? A. Bij eenige voorzorg kan dat niet gevaarlijk zijn. 2245. F. Ik kan mij toch niet voorstellen dat zoo iemand na een bezoek van longziek vee, zich eerst zal laten ontsmetten of wel zich weer eens naar huis zal begeven, om zich te verkleeden, maar wel dat hij eenvoudig zijne gewone praktijk voortzet. Is dat niet gevaarlijk? A. Ik heb daarvoor bij longziekte niet te vreezen; met de runderpest daarentegen was dat wel het geval. 2246. De Voonlttcr; Hebt gij nog ieta mede te deelen ? |
A. Ja, Mijnheer de Voorzitter, dat ik den termijn van verdachtverklaring die nu bepaald is op 3 maanden, minstens met 1 maand wenschte verlengd te zien, omdat mij meermalen is gebleken, dat na dien termijn de longziekte in denzelfden koppel weder is uitgebroken. H. Buiskool. K. de Jong. \V vbenga. Schepel. Begram. de Jonge. I). Vkegens, (griffier. Verhoor van den heer .1 A. van der Goes. 2247. De VoorzIHcr: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te geven? A. Jacob Adriaan van deu Goes , burgemeester en secretaris van Naaldwijk en de Lier, wonende te Naaldwijk. 2248. I'. Kunt gij eenige mededeelingen doen omtrent den loop van de longziekte in de buurt waar gij woont? A. De eerste verschijnselen van longziekte hebben zich in 1830 onverwachts voorgedaan bij een zekeren van Adrichem aan de Zwet onder de gemeente Hof van Delft; eenige weken later bij de Jong in de Lieren eenige dagen later bij Zonneveld te Naaldwijk. De ziekte was toen van dien aard, dat geheele stallen zijn uitgestorven. Later is de ziekte van tijd tot tijd teruggekomen in de jaren 1832, 1835, 183(), 183!», 1842, 1845, 1850. 1855. 1858, 18(52, 18lt;)5, 1807, 1871, 1873 en 1877. Op dit oogenblik is er geen ziekte meer in de gemeenten Naaldwijk en de Lier; de laatste stallen zijn gezuiverd. 2249. F. Kunt gij ook zeggen welke maatregelen tot bestrijding in die verschillende tijdperken zijn toegepast? A. Tijdens het uitbreken is er niets gedaan; de beesten zijn gestorven. Later heeft men een ouderling fonds, een veefonds opgerif^t, maar dat is door gebrek aan medewerking en ook door groote sterfte te niet gegaan. En eindelijk heeft de wet er in voorzien. 2250. V. Dus vóór 1870 heeft men eigenlijk tot beteugeling van de ziekte weinig of niets gedaan? A. Neen. 2251. F. En heeft men geen proeven genomen met inenting en andere zaken ? A. Ja, men heeft in 1865 en 1867 ingeënt, maar zonder gevolg. 2252. De heer Begram: Zijt gij wel zeker, dat de longziekte voor bet eerst zich in 1830 hier te lande heeft voorgedaan ? A. Ja. Ik heb er naar geïnformeerd o. a. bij den landbouwer de Jong , die nog leeft. 2253. 1. Volgens de historische aanteekeningen zou toch de longziekte het eerst in 1835 in Zevenaar zijn uitgebroken ? A. Ik weet zeker, dat zij reeds in 1830 hier te lande was. Er werd mij zelfs medegedeeld, dat toen op de plaats waar de ziekte uitbrak een bovenlander werkzaam was, die de gewoonte had zich nog al eens een oordeel over de, ziekte van den veestapel aan te matigen, en die verklaarde dat het eene ziekte was, die men nog niet kende, maar die men nog zoo spoedig niet kwijt zoude zijn. |
165
2254. V. Heeft men ook kunnen nagaan of het eerste geval door besmetting1 is aangebragt? A. Neen, het is te lang geleden om daarover met juistheid te oordeelen. Maar als de longziekte eerst in 1835 oöieieel bekend geworden is, dan kan men met zekerheid zeggen dat zij in 1830 niet door besmetting is aangebragt. 2255. De heer Schepel; Weet gij of de longziekte in der tijd geconstateerd is door een man die kennis van zaken had, zoodat men niet te doen kan hebben gehad met eene andere ziekte? A.. Met zekerheid zou ik dit niet kunnen zeggen; ik kan daarnaar echter informeren. Veeartsen had men toen nog niet. Het moeten dus menschen geweest zijn, die alleen praktische kennis van vee hadden. 2256. V. Zijn bij de drie door u genoemde gevallen nagenoeg alle dieren uit die stallen gestorven? A. Ja. 2257. V- Hoe groot waren die stallen ? A. Het zijn gewone koeijenstallen, die vijftig a zestig stuks kunnen bevatten; zij bestaan nog. 2258. V. Heeft men daar spoedig weder nieuw vee aangekocht ? A. Ja. en daaronder is geene longziekte uitgebroken. Die heeft zich daar eerst vertoond tijdens de epidemien iu later jaren. Bij de Jong onder anderen, een man die nog leeft, is de stal bij herhaling uitgestorven, en men schat dat hij wel drie a vier honderd stuks vee verloren heeft. Deze man zegt echter, dat men van de longziekte niet arm wordt; hij renteniert nu. 2259. De Voorzitter: Gij hebt gezegd dat er nog menschen leven, die, het eerst in 1830, de longziekte hebben zien komen. Weet gij ook, of hunne mededeelingen aangaande de zich toen vertoonende ziekte in overeenstemming zijn met hetgeen men nu de longziekte noemt? A. Ja. En daaruit blijkt dat het in 1830 longziekte was. 2260. V. Uwe mededeelingen zijn zeer belangrijk , te meer omdat er zoo weinig menschen zijn, die aan de mogelijkheid eener spontane ontwikkeling van deze ziekte gelooven. Zou ik de namen van de toen levende personen nog eens van u mogen vernemen ? A. Ik noemde Machiei. van Adhichem in de gemeente Hof van Delft; voorts dk Jong ; ik meen Ja\ de Jong onder Maasland, dorp de Lier; quot;t kan ook zijn Hein de Jong onder Naaldwijk; voorts Jan Sonneveld in den Oranjepolder, gemeente Naaldwijk; maar liet is vermoedelijk diens vader geweest. Nu ik zie dat de Commissie veel belang stelt in bet kennen van de bijzonderheden, zal ik mij gaarne trachten te vergewissen van do i lentiteit der personen en haar daarvan later den uitslag mededeelen. 2261. De heer Begrani' Het verschil tusschen uwe mededeelingen en de ofllciele opgaven betreft meer de jaartallen. De opgave der plaatsen waar de ziekte het eerst zou zijn ontstaan, komt vrij wel overeen. In Zuidholland kwam, volgens de ofïiciele opgaven,do ziekte in 1835 het eerst in de Lier en de gemeente Hof van Delft, in 1836 te Naaldwijk voor. A. Ik heb dus twee vroegere jaartallen aangewezen : 1830 en 1832. 2262. De heer Schepel; Bestaan er ook schriftelijke stukken in het gemeentearchief of bij de veehouders, waaruit de juistheid der door u opgegeven jaartallen kan blijken ? In dat geval houdt de Commissie zich zeer voor mededeelingen aanbevolen. N0. a». 3. |
A. Die verschijning der ziekte had plaats vóór mijn tijd. Maar de man die destijds secretaris der gemeente en kan-tonregter was, leeft nog. Het gemeente-archief was destijds niet al te best in orde. Ik heb het gedeeltelijk onlangs teruggevonden in het archief bij de regtbank te Rotterdam. 2263. De VoonlKer: Acht gij het aantal districtsveeartsen voldoende en is hunne plaatsing zóó dat zij, zoo noodig, telkens bereikbaar zijn ? A. In den regel gaat er zeer veel tijd verloren voor dat de districts-veearts, nadat ik hem kennis gegeven heb, op de plaats komt, om het onderzoek te doen. Daarmede verloopen altijd minstens drie amp; vier dagen, somtijds eene week. 2264. V. Maar als de districts-veearts zelf niet kan komen, dan zou bij toch zijn plaatsvervanger wel kunnen zenden ? A. Meestal komt hij zelf. Zoo had ik hem 11. Vrijdag kennis gegeven, dat eene aangifte van longziek vee bij mij was gedaan door een veehouder onder Lier, en eerst Dingsdag heb ik het verslag ontvangen. Hij was er Maandag geweest. 2265. V. Wie is die districts-veearts? A. De heer Alers. Somtijds draagt hij het onderzoek aan zijn plaatsvervanger op, maar dan verloopt er nog meer tijd mede. Het geschiedt niet zoo spoedig als behoorde. Ik heb den heer Alers daarop meermalen opmerkzaam gemaakt; maar bij wist zich altijd te verschoonen wegens drukke bezigheden of om andere redenen. 2266. 1'. Als het waar is dat de besmetting zoo gemakkelijk wordt overgedragen als algemeen ondersteld wordt, dan werkt de heer Alers toch op die wijze niet mede om het goede doel te bereiken? A. Ik loop met het antwoord dat ik nu zal geven , misschien vooruit op eene vraag, die in verband met do zoo even gedane nog moet komen. De heer Alers werd voor het eerste geval van longziekte in 1877 te Naaldwijk geroepen bij een veehouder aan het einde van den Maasdijk. Daar stonden drie beesten niet op den grooten stal; de man had ze afzonderlijk gekocht , zoo als later bleek , uit een koppel verdacht vee. Ik schrijf aan den heer Alers; deze komt eu verklaart, dat de dieren niet aan de longziekte lijden, maar aan longontsteking; de veehouder kon ze, volgens hem, gerust bij de andere beesten zetten. Ik had geadviseerd om de drie beesten te onteigenen en af te maken tot stuiting van de besmetting en tot behoud van den grooten stal; natuurlijk in geval van longziekte. Ik adviseerde in dien zin , omdat de boer op zijn stal nog omstreeks vijftig stuks vee bad en deze dus wel eens gevaar konden loopen. Dit bleek goed te zijn geweest, want in dezelfde week werd eene tweede koe ziek. De heer Alers droeg toen het onderzoek op aan zijn plaatsvervanger. Het eerste beest was intusschen dood gegaan. De plaatsvervanger wijst aan den veehouder in de zieke longen zelf de kenmerken der ziekte-streepjes aan. Hij had het rapport aan mij, ingevuld in de hand, terwijl zijn rijtuig werd ingespannen. Bij zijn vertrek legt hij dit op de tafel. De veehouder ziet het even in en bemerkt tot zijne verbazing dat er geen longziekte geconstateerd is; hij begreep er natuurlijk niets van. Het gevolg is geweest dat het derde beest bij den koppel is gevoegd en de geheele stal is besmet geraakt. Onderstel nu dat het eerste geval twijfelachtig is geweest , was dat dan nu voorzigtig gehandeld van den districts-veearts die de ziekte moest weren ? Indien de man mijn raad gevolgd had en de drie verdachte beesten had opgeruimd , dan was do stal gered geworden; nu zijn er eene menigte afgemaakt. Ik begrijp niet dat in de verklaring van geen longziekte melding gemaakt wordt, wanneer men aan den veehouder verklaart en aantoont dat er wel longziekte was. 42 |
16()
2267. V. En heeft die man geene schadevergoeding gehad ? A. Neen; hij heeft niets gehad. De burgemeester heeft uitgepraat, als de deskundige zegt: gt; het is geen longziekte. quot; 2268. De heer Bcgram: Heb ik u goed verstaan, dat de plaatsvervanger mondeling verklaarde, dat het longziekte was, maar schriftelijk het tegendeel ? A. Hij heeft het den veehouder in de long aangetoond. De man was dus verbaasd, dat hij een schriftelijk rapport zag, dat daarmede in strijd was. Hij heeft er zich niet over willen beklagen, want, zeide hij, dan krijg ik den districts-veearts misschien tot vijand. Maar ik heb er den Commissaris des Konings over gesproken, die daarop zeide: gt; Ik krijg eiken dag klagten; wat zal ik er aan doen?quot; Ik heb er ook den heer van Cappei.le over gesproken. 2269. V. Weet gij den naam van den plaatsvervanger ? A. Het was de heer Snijders uit Rotterdam. Het is een feit dat ik, omdat het zoo opmerkelijk was en ik het zoo gevaarlijk vond, goed heb onthouden. Toen het eerste geval op den stal voorkwam (niet van de drie beesten die afgezonderd stonden) en als longziekte geconstateerd werd, zeide de veearts : » Gij moet de dieren laten inenten ; anders loopt ge gevaar geene schadevergoeding te krijgen.quot; — » Als het moet geschieden, doe het dan maar,quot; zeide de veehouder. — » Ik mag het niet doen,quot; zeide de heer Ai.ers , » maar ik zal iemand zenden.quot; Hij zond den heer Snijders , en die deed de inenting. Maar wat is nu zulk eene inenting ? Dan wordt van den geheelen stal één ingeënt; dat is blijkbaar, want op zulk een stal van 50 of 60 beesten is er altijd maar één, dat het kenmerk van de inenting aan den staart vertoont. Bij de andere wordt de formaliteit van de inenting wel verrigt, maar er wordt geene stof aangebragt. 2270. De Voorïltler: De door u medegedeelde feiten zijn van zoodanigen aard, dat wij tot de overtuiging komen , dat het veeartsenijkundig toezigt in uwe streek geen waarde heeft. A. Voor mij ook niet. En het is het eerste geval niet, ook met den heer Alers. Een veehandelaar kwam aangifte doen van een longziek stuk vee. In den regel weten de veehouders het even goed te zien als de veeartsen, soms beter. De heer Ai.ers kwam en zeide: » Het is een twijfelachtig geval. — Gij moet mij morgen laten weten hoe het er mede is,quot; zeide hij tegen mij. — » Keen,quot; antwoordde ik, »f/ij moet terugkomen; of ik zeg dat het longziekte is of niet, dat helpt niet.quot; Maar ik heb den heer Alers niet terug gezien ; hij is in dien stal niet meer geweest. I )at vee heeft de veehandelaar opgeruimd, want het was toch voor de slagtbank bestemd. 2271. De heer de «Vongc: Als ik u wel heb verstaan, zeide de heer Alers, dat hij die inenting niet mogt doen ? A. De districts-veeartsen mogen die zelf niet doen. Hij heeft het toen aan zijn plaatsvervanger opgedragen. De lieer Snijders namelijk is den volgenden dag gekomen, ongeroepen, doch blijkbaar op eene aanschrijving van den heer Alers. Hij ent 45 of 46 stuks vee in, geeft qui-tantie a 50 cents het stuk , en zegt aan den veehouder: » betaal dat maar; ge kunt het van den burgemeester terugkrijgen.quot; De man betaalt het, ik geef hem f 25 terug, en ik dien mijne declaratie bij de Regering in ; maar de Minister zeide : » ik scb rap dezen post, want de man heeft ingeënt zonder last van den burgemeester, en dus onwettig.quot; Dit was nu welwaar, maar de veearts kende dat Koninklijk besluit niet, althans dit zeide hij, en ik had het ook eerst laat gekregen; maar er was toch in elk geval inge-ent, ik had het geld betaald en ik mogt er toch de dupe niet van zijn. Na veel geschrijf heb ik het eindelijk, langs een zijweg, bij wijze van subsidie, teruggekregen. 2272. De Vooriltlor; Deze feiten zijn allertreurigst. |
Maar hoe is het gesteld met de medewerking der veehouders. Zonderen zij de zieke beesten goed af? A. Ja. Maar een algemeen gebrek. ook in mijne gemeente, is, dat zij te lang wachten met het doen van aangifte. Een veehouder merkt het zeer spoedig, soms nog eerder dan een veearts , op, als zijn vee niet wel is, maar dan wordt er te lang gewacht, en verschuilt men zich achter de bewering , dat men niet wist wat het was. 2273. V. In sommige gevallen is de longziekte bij u geconstateerd en heeft men de aangetaste dieren, soms den gan-schen koppel afgemaakt. Werden dan daarbij de regeringsvoorschriften omtrent ontsmetting enz. in acht genomen ? A. Ja. 2274. Kan het waar zijn , dat men ook verdacht vee levend naar elders beeft vervoerd? A. Bij mij wordt het altijd onder toezigt der politic; geslagt. Maar het is eens voorgekomen, dat in de Lier, eene kleine plaats van 900 zielen, waar het niet mogelijk is een gansche stal èn af te maken èn te verkoopen , het verdachte vee werd verkocht en daarna levend. onder geleide van de politie, naar de slagtplaats te Naaldwijk werd geleid en geslagt; en toen heeft de politie gezorgd voor het begraven (Ier ingewanden enz. 2275. Van dat geval te de Lier heb ik hooren spreken, en daarom deed ik die vraag. Werd liet vee dus met de noo-dige waarborgen vervoerd? A. Ja. Te Naaldwijk zelf heeft zich vroeger gelijksoortig geval voorgedaan. In eene stal met 16 stuks vee was de longziekte uitgebroken ; het was de stal van een tuinier; opeen afstand van IV, meter bevond zich een stal met een 50 a 60 stuks kostbaar vee. De veearts adviseerde dien stal van den tuinier op te ruimen; dit geschiedde en de gansche stal werd publiek verkocht; maar er werd zóó weinig geboden, dat ik de beesten zelf heb afgemijnd. Ik verwachtte wel wat later gebeurde; men vroeg ze mij een half uur daarna u't de hand te koop, en ik heb er f400 meer voor gekregen, die ik natuurlijk aan het Rijk geremitteerd heb. Maar iï heb er niet veel pleizier van gehad, doordien allerlei reflectiën op de rekening werden gemaakt, en daarom deed ik het later niet meer. Als het Hijk aanmerkingen maakt op zulke nietigheden , waarom zal ik mij de zaken dan aantrekken? Het is u bekend, dat het verdachte vee gemerkt moet worden. Ik gebruik daarvoor een veldwachter of een ander persoon, want ik bedank er voor om het zelf te doen; welnu, do kleinigheid die daarvoor uitbetaald wordt, één gulden of vijftig cents, wordt op de rekening geschrapt. Moet ik nu iemand met geweld dwingen om het vee te merken? Dit is niet aanmoedigend, wanneer men van zijn kant het Rijk met f 400 bevoordeeld heeft. Ik had die som des noods kunnen houden, want ik had de beesten wettig op de publieke verkooping gekocht. 2276. V. Gij spreekt daar van het merkteeken: acht gij het voldoende om er door te beletten dat het verdachte vee vervoerd wordt ? A. Men kan het merk zoo gemakkelijk wegmaken. Het wordt in het haar uitgeknipt, en wanneer men dat nu zachtjes aan met de schaar wat bijwerkt, dan moet men al zeer naauwkeurig toezien om het merk te vinden. 2277. V. Gij acht dus branden beter? A. Ja, maar liefst niet op de huid; op de horens of op de hoeven. Vroeger heeft men dat wel gedaan: ik heb er tijdens de runderpest nog een stempel voor laten maken. 2278. V. Hebt gij veeopzigters in uwe gemeente ? A. In mijne gemeente zijn er niet, maar wel in de buurt. Een veeopzigter voor het gezonde vee behoort — ik moet hier voor de waarheid uitkomen — van tijd tot tijd den burgemeester rapport te doen over den toestand van |
het vee. Welnu, ik zie dien opzig-ter nooit anders, dan wanneer hij mij vragen komt, of lüj ook een paar dagen verlof hebben mag. Hij kon, wat mij betreft, wel voortdurend verlof nemen, want ik zie hem nooit; iiij is alleen te vinden in de herberg. Dan is er ook een opzigter voor liet zieke vee. Die behoort wekelijks de lijst, die hij houdt, te komen vergelijken met de lijst van den burgemeester. Daar ik hem nooit zag, vroeg ik eens aan den heer van Ca.ppri.lk, of de man ook vergunning gekregen had om van mij weg te blijven? Het antwoord was, dat hij bij mij komen moest; het werd aangeteekend, en ik dacht dat de man er ernstig over onderhouden of gestraft zou worden; maar in plaats daarvan geeft men hem een adsistent voor Naaldwijk en de Lier om het hem wat gemakkelijker te maken en die adsistent 'Krijgt 00k f 600. Had ik maar gezwegen, dacht ik, want nu jaag ik het Rijk nog op kosten. 2279. I. En is nu het toezigt beter? A. Er komen geen ziektegevallen meer voor in mijne gemeente. 2280. F. En niettegenstaande er geen ziektegevallen zich meer voordoen en er geen verdachte runderen meer zijn, blijven die opzigters daar voortdurend in functie en krijgen zij hun geld V A. Ik denk het wel, maar ik weet het niet zeker; die voor liet gezonde vee woont te 's (iravesande; die voor het zieke vee woont te Schipluiden. Men moet dergelijke menschen kunnen vertrouwen. Een man, die belast is met opzigt te houden over het vee, moet niet door een borrel om te koopen zijn. Alseen vee-opzigter een dronkaard is, dan is er niet veel met hem aan te vangen. Het is ongelukkig, dat men mij nooit gevraagd heeft om geschikte menschen aan te wijzen; nu helpt de een den ander aan het baantje, terwijl ik genoeg vertrouwde en geschikte menschen zou kunnen aanwijzen, want de betaling is ruim voldoende. Met de schatters is het evenzoo; ik moet van de eerlijkheid van zoo iemand even goed overtuigd zijn, als hij bij een veehouder gaat schatten, dan als ik hem mijne eigene zaken opdraag. Wanneer hij bijv. twijfelt, of liet beest f 180 of f 200 waard is, dan raad ik aan het meerdere te geven. Dit zijn wenken, die ik meen te goeder trouw te moeten geven; men krijgt dan g-eeno klagten. Neemt men echter menschen die in connectie staan met slagers en veehouders, dan kan men begrijpen hoe dat gaat. 2281. F. Zijn daarvan voorbeelden aan te wijzen? A. In mijne gemeente niet, omdat de ziekte er niet heerscht; maar in het algemeen kan men zeggen dat het veel te wenschen overlaat. 2282. De heer Begram: Gij zeidet dat de opzigters geene lijsten aan den burgemeester vertoonden. Maar weet gij ook dat ze het zieke vee niet bezochten ? A. De man komt bij mij met de vraag: » is er iets nieuws?quot; Ik zeide hem: » dat moet gij mij niet vragen, yij moet mij liet nieuws brengen; gij moet mij zeggen wanneer gij op een stal meer of minder vee hebt aangetroffen.quot; Nadat ik geklaagd had en een adsistent was aangesteld , is dit beter geworden. 228:}. F. Kent gij voorbeelden dat de opzigters fraude ontdekten ? A. Neen, maar de ziekte heerscht nu niet in mijne gemeente. 2284. J. Gij schijnt in geenerlei opzigt vruchten gezien te hebben van de opzigters? |
A. Neen, men lacht er mede; men beschouwt de betrekking als een baantje, dat men gaarne heeft omdat het goed betaald wordt. Maar als men iemand f 600 a f 1000 geeft om het vee te tellen in zekere streek, dan moet hij kunnen zeggen, of er op een stal vee bijgekomen of afgegaan is. Het doel dat men met de aanstelling van die personen beoogde, was de beweging van het vee te constateren. Kn zijn die lieden van die beweging niet op de hoogte , dan trekt men van hen niet het gewenschte nut. 228.). F. \\ ij heb jen vernomen dat in den regel te late aangifte wor It gedaan en dat dikwijls het eerste ziektegeval niet wordt aangegeven, omdat de veeiiouder beproeft of het dier genezen wil. Men doet eerst aangifte bij het tweede geval, dat dan /ter/ liet eerste te zijn. A. Het is mij nooit voorgekomen. Wel is liet gebeurd dat een koe ziek werd, en omdat de verschijnselen twijfelachtig waren, raadde ik den veehouder aan liet dier af to maken. Afzondering gebeurt geregeld. Daarop zijn ze goed geoefend. Te de Lier heb ik een geval gehad . dat een man een longziek beest had. Ik zond er den heer Alkhs heen , maar omdat ik wist dat die veehouder ziekte op zijn stal had en ik twijfelde of hij behoorlijk aangifte deed, droeg ik den heer Alers op goed toe te kijken. Deze vindt nog twee zieke koeijen. Ik heb geweigerd om voor die twee zieke beesten, die niet afgezonderd waren, schadevergoeding uit te betalen. Ik zeide den heer Alers proces-verbaal op te maken van zijne bevindingen, als zijnde dit eene g^ede les voor anderen; hij heeft het echter niet gedaan, zeggende dat ÏA proces-verhaal moest opmaken, waarop ik weder antwoordde, dat //ij en niet /i de zaak had geconstateerd. Daarna ontving ik van den heer Alers advies om vijf beesten te onteigenen, doch ik wilde slechts de twee die afgezonderd werden onteigenen; daarover heb ik met den lieer va\ Cappelle gesproken, die mij den raai gaf de drie andere te beschouwen als geslagtte zijn door den eigenaar zelf. Op deze wijze loopt zeer zeker de zaak niet goed. 2280. De heer Mchrpel; Geschiedt uwe schriftelijke correspondentie ter zake der longziekte met het Departement van Binnenlandsche Zaken steeds door tusschenkomst van het provinciaal bestuur of ook regtstreeks? -I. quot;ver deze zaak heb ik alleen mondeling gesproken , maar toen heeft de ('ommissaris des Konings mij verzocht mij regtstreeks te wenden tot den Minister. Ik heb mij dus naar het Departement begeven, en daar eerst een ander ambtenaar. vervolgens den heer van Cappelle ontmoet, wien ik vele zaken heb blootgelegd, waarvan die heer aanteekening heeft gehouden. 2287. De Vooi-züicr; Heeft dit geen ander gevolg gehad dan dat de zaak bleef gelijk zij was? A. Ik heb ontvangen exemplaren van de instructien , enz., en er is een adsistent-veeopzigter benoemd om het werk te vergemakkelijken. Omtrent het werk van den heer Alers is echter nooit voldoening gekregen ; hij was steeds in zijn regt. De burgemeesters zijn dan eigenlijk ook ondergeschikt aan den veearts: als deze niet adviseert, kan gene niets doen. 2288. De heer Schepel: Gij hebt den heer van Cappelle vele bijzonderheden medegedeeld omtrent zaken, die naar uwe meening niet in den haak waren. Behalvè in een enkel geval hebt gij nooit voldoening gehad. Dit trekt de aandacht en geeft mij aanleiding tot de vraag: of gij hierin alleen staat, dan wel of dit ook in andere gemeenten gebeurt ? A. Dat weet ik niet; ik kan alleen constateren wat ik bij ondervinding weet. Wat buiten mijn kring gebeurt, hoor ik wel eens, maar men kan zich aan geen praatjes storen. Ik ben overtuigd, —ook na raadpleging met onderscheidene mijner ambtgenooten in dit gedeelte der provincie, — dat men met de werking dezer wet niet is ingenomen, omdat men er geen goede resultaten van ziet. Ik ben zeer nieuwsgierig naar den uitslag van deze week. Er is wederom aangifte van een ziek beest bij mij gedaan, doch vier dagen later berigt de heer Alers , dat het geene longziekte is. |
168
2289. De heer Wyhenga ; Gelooft }*ij dat, indien de wet krachtig1 werd nagekomen, en men in het personeel, dat tot de uitvoering moet medewerken, volle vertrouwen liad, deze wet goede resultaten zou opleveren V J. Het is mijne overtuiging, dat men met deze of dergelijke wet de longziekte niet zal weren, omdat de ziekte ontstaat in verseliillende stallen en op verschillende tijden, zonder de minste oorzaak van besmetting, hetzij door dieren of menschen. In laatst!ledoelden stal is geen enkel stuk vee aangebrngt of nieuw vee aangekocht ; de eigenaar woont geheel afgedonderd aan de Lier. Ik geloof wel, dat besmetting bestaat en overgehragt wor.lt, maar liet eerste ziektegeval ontstaat uit zich zei ven. Of dat nu komt uit het klimaat , den bodem of zamenwerkende oorzaken die wij niet kennen, dat is niet op te sporen. Veelal doet zich de ziekte voor bij vee dat ingevoerd is. Kven als een mensch bij verandering van klimaat of bodem ziek wordt, kan dit ook met een dier gebeuren. Dit blijkt ook hieruit, dat in de streken, waar men zelden vee invoert. zoo als Zeeland en Groningen, zeer zelden longziekte voorkomt, terwijl daarentegen in de gemeenten in Zuidholland , waar de ziekte dikwerf heerseht . altijd vee wordt ingevoerd, liet is opmerkelijk dat on ler ilen grooten veestapel te Schiedam zoo zelden longziekte voorkomt. Ik heb er den lieer .\i.ehs dikwijls op gewezen, dat het zoo vreemd is, en ik zeide hem, dat men daar het vee bij de eerste verschijnselen der ziekte naar de markt of naar den slagter zond. gt;(). neenquot;, zeide hij, » daar zorgen wij wel voor.quot; Maar daar ^/// hij niets aan doen, want de veehouders zijn er als het ware op afgerigt; zij doen bet vee weg vóór de veearts er iets aan bespeuren kan. Hn weer dat eens. 2290. 1'. Maar meent gij, dat , onafhankelijk van het spontaan verschijnen of van liet overbrengen der ziekte, tie wet, streng toegepast, een middel kan zijn om de ziekte uit te roeijen V ,1. Ja; totale afmaking, zoo als bij de veetyphus,, zou ■gt;quot;el helpen, maar dat gant toch niet aan. 2291. r. Ik bedoel niet alleen het afmaken, maar ook ie andere voorbehoeleule maatregelen ? .1. Ik verzeker u . dat de maatregelen in mijne gemeente streng worden geobserveerd. Er wordt dadelijk afgezonderd en, indien de ziekte is geconstateerd, afge maakt, en zoo miauw mogelijk toegezien op de verspreiding van de besmetting. Hen stuk vee wordt geslagt zoo lanig, dat het niet in aanraking kan komen met ander vee. En toch komt de ziekte var. tijd tot tijd terug. Zoek nu maar eens naar de bron van besmetting! Ik geloof wel , dat de eene stal de besmetting naar den anderen kan overbrengen, en daartegen zijn maatregelen te nemen , maar die kunnen dan ook in een zeer kort bestek worden omschreven. 2292. De heer «Ie •lonigc : Gij hebt gezegd, dat de wet geene goede resultaten heeft gehad. Zoudt gij dit ook da-iraan toeschrijven , dat jiest aan die ujde van waar de krachtigste impulsie moest komen, van de zijde der veeartsen , enz. die impulsie ontbreekt V .1. Naar mijn idéé is het geheele stelsel van veeartsen niet ^'oed. Met alle resjiect voor den heer Al.KUS zou ik lia:igt;t zeggen — het is misschien wel een weinig kras -dat die menschen verlangen, dat de ziekte blijft bestaan. Ik noemde u straks reeds het geval van die drie beesten, het eerste geval van longziekte dat is aangegeven sedert het in werking treden der wet. Ik zeide tot den heer \i.BRS , dat hij , al was er slechts twijfel, maar tot afmaken moest adviseren, want de man zelfwas, in het belang van zijn ander vee . volkomen bereid om volgens de wet de dieren te doen afmaken. Welligt heeft mijnbeer \i.mts de beesten voor niet-long/.iek g.'declareer I, om lat ik z.t wel voor longziek hield. Ik weet liet niet. Maar is het in het belang van de zaak om zoo te ban leien ï Het Rijk zal er niet bij gewonnen hebben, dat dief 100, welke de onteigening van die drie jonge beesten misschien zoude gekost hebben, |
zijn bespaard. Het is, mijns inziens, niet goed, dat de burgemeesters in dezen niets te zeggen hebben, en als het ware de handlangers van de veeartsen zijn. 2293. Gij zoudt dus het omgekeerde wenschen? A. Ja. 2294. De heer Hegram; Begint de heer .Vlers in den regel niette verklaren, dat het geval geene longziekte is .1. Ja, dat is bijna de regel. Eene enkele keer gebeurt | het dan ook wel, dat de koe beter wordt, en óf eene andere ziekte gehad heeft, óf de longziekte in een zeer ligten graad. Ik geef dus buiten de veeartsen om wel eens den j raad om de zieke beesten toch afgezonderd te houden, en die raad wordt door de veehouders, die bij ons zeer welwillend zijn, ook wel opgevolgd. 2295. F. Stellen de veehouders geen vertrouwen in den 1 heer At.ers? .1. Niets hoegenaamd; maar zij zijn bang voor hem, omdat hij de magt in handen heeft. Uit den mond van Wenmckkrs, den man, die de ziekte in dit voorjaar het eerst bij ons gehad heeft, kunt gij zelf hooren, het feit dat de plaatsvervangende veearts eene long voor niet long-ziek verklaard heeft, en die daarvan toch alle kenteekenen | droeg. 2290. 1'. In den staat betrekkelijk dit geval lees ik, dat bij WliNNEKuns den lOden Januarij zich bet eerste ziektegeval vertoonde. Van den koppel van 47 stuks zijn er 40 ingeënt en is het aangetaste rund afgemaakt of gestorven. .1. De drie door mij genoemde gevallen zijn vóór dien tij I bij dienzelfden veehouder gebeurd. Ik houd bet er juist voor, dat het in den staat vermelde geval door de drie jonge beesten, waarvan ik de historie uitvoerig opgaf, veroorzaakt is. Het advies van den heer Ai.ers was: » het is geen longziekte, zet het beest gerust bij de andere.quot; Maar al ware hij er van overtuigd geweest dat het een andere ziekte was, dan had hij dien raad toch niet moeten geven. 2297. F. Werd in den laatsten tij 1 het verlachte vee afgemaakt of ingeënt A. Het wordt ingeënt, maar hoe? Zóó, dat van een geheele stal slechts één beest er bet kenmerk van ver toont. zooals zich onlangs bij van der Maaren en bij Wennekers aan de Lier heeft voorgedaan. 2298. V. Maar worden er van tijd tot tijd beesten afgemaakt, niettegenstaande zij ingeënt zijn? A. Zeker, maar dan geloof ik. dat ze niet ingeënt zijn. Het spijt mij inderdaad geen 'gunstiger verklaringen te kunnen afleggen, omdat ik het jammer vind van het geld, j dat er aan wordt besteed. 2299. 1'. Gij zijt van oordeel, dat de longziekte in ons land spontaan kan ontstaan; omdat er zooveel gevallen zijn, waarin men de herkomst niet kan nasporen. De meerderheid der veeartsenijkun ligen wil daarvan echter niets weten en doet het voorkomen alsof zij de herkomst j van elk geval aan een naauwkeurig onderzoek onderwerpt. Uit de feiten nu, door u medegedeeld, blijkt, dat dit onderzoek zich niet zoo ver uitstrekt. A. Er wordt niets hoegenaamd onderzocht. Wanneer ik den heer Al,kus aangifte doe, dan bepaalt hij er zich toe om het geval te constateren van het Iieest, dat afgezonderd is, zonder verder naar den stal om te zien. Kn dat moest gebeuren , herhaal lelijk , want daar schuilt het kwaad. Liever zou hij mij opdragen hein eens te schrijven hoe het met zoon beest gaat. Is zoo iets mijn werk? En gesteld dat ik het deed, welke waarde zou daaraan te hechten zijn? |
»0
2300. F. Gij hebt dus niet veei lust en ijver ontdekt bij het onderzoek naar de herkomst der longziekte ? .1. Kr wordt daartoe geeu poging gedaan; men bepaalt zich tot de vraag of en zoo ja, waar de boer vee heeft gekocht. 2301. J'. Gij hebt nu reeds zeer lang met longziekte te kampen gehad in de gemeente, waarvan gij de eer hebt burgemeester te zijn. Hebt gij nooit gehoord wat de reden kan zijn, dat in die gemeente de ziekte zoo onafgebroken voortwoedt? Het slechte toezigt kan daarvan niet de eenige oorzaak wezen, want dat schijnt in Zuidholland op meer plaatsen niet al te best te zijn, en in Noordholland is het ook niet altijd even goed, ofschoon daar gelukkig niet zoo groote misbruiken bestaan. Desniettegenstaande heerscht in die andere plaatsen de ziekte niet zoo voortdurend als in Naaldwijk. In sommige gemeenten van Noordholland is zelfs de ziekte nooit uitgebroken, ofschoon daar aanhoudend in- en uitvoer van vee plaats heeft. A. In de laatste jaren heeft de ziekte toch in mijne gemeente geen grooten omvang gehad en zich bepaald tot een paar stallen. 2302. F. Werden de beesten niet ingeënt en ook niet afgemaakt? A. Vroeger niet ingeënt, wel afgemaakt. In 1872 is een geheele stal afgemaakt, gezonde en zieke beesten, om het vee van den buurman te redden, dat dan ook niet aangetast is. 2303. F. Gij kent dus geene andere redenen voor de verspreiding der ziekte? A. Misschien zou men kunnen aannemen, dat de ziekte eerder wordt overgebragt op stallen of weiden, die op de grens der gemeente liggen. wmit de ziekte is nog al hevig geweest van de uiterste grens van Maasland bij va\ nuu Maahei, en Wennekkhs, den eersten in de Lier, den anderen in Naaldwijk. 2304. De heer Wyhensa: Gij /.egt dat de wet, zoo als zij daar ligt, u onvoldoende voorkomt om de ziekte te beperken. A. Ja, dat is zoo, vooral met het oog op de groote kosten. 2305. F. Wat zoudt gij voor het radicaalste middel houden om de longziekte uit te roeijen? A. Strenge straf voor verspreiding der ziekte, waar zij ontstaat, en voor het verplaatsen van ziek of verdacht vee. 2306. F. Men dient toch te beginnen met dadelijke aangifte en afzondering van het verdachte vee, want dat is een eerste vereischte. A. Natuurlijk. 2307. F. Dat gebeurt in uwe gemeente nog al stipt zoo het schijnt. Gij spreekt van verplaatsing* van vee uit een verdachten stal. Het vee wordt toch in uwe gemeente, zooals overal, gemerkt? Zijn er bij u voorbeelden van verplaatsing van verdacht vee geweest? A. Ik geloof dat dit veel plaats heeft. 2'iOlbis. F. Niettegenstaande op de tegenwoordige wijze gemerkt wordt? A. Dit is niet te weren, als men geen streng toezigt heeft. 2308. F- Dus dit spruit voort uit gebrek aan voldoend toezigt? A. Ja. Ik heb in mijne gemeente veel slagters, zoogenaamde vilders, en nog niet lang geleden heb ik drie |
zieke beesten , die zij in Schipluiden gekocht hadden , laten begraven. 2309. F. Waren die beesten gemerkt? A. Dat heb ik niet nagezien , want ik heb de beesten terstond laten begraven. 2310. F. Waren zij dan zoo ziek? A. Ja. 2311. F. Waar moesten die beesten heen? A. Zij moesten in mijne gemeente geslagt en in con-sumtie gebragt worden. l)e koopman heeft nog eene poging iiij den regter gedaan om schadevergoeding van den ver-kooper te krijgen, en dat zou misschien wel opgegaan zijn, maar hij kon niet bewijzen dat het dezelfde beesten waren, die hij van den veehouder gekocht had. 2312. F. Hebt ge, alvorens tot dien maatregel over te gaan, de ziekte door een veearts laten constateren ? A. Neen; mijne handeling rustte op eene politie-ver-ordening, waarbij verboden is onbruikbaar vleesch incon-sumtie te brengen. Geen slagter mag een beest slagten of hij moet er aangifte van doen. 2313. F Dus hebt gij de beesten levend ontnomen aan den slagter? A. Neen; het vleesch van de geslagte beesten. 2314. F. Was het longziekte? A. Ja; ik geloof dat het de ergste graad van longziekte was, maar ik had geen veearts om bet te constateren. 2315. J'. Was de politiebeambte, die u adsisteerde, van gevoelen dat het longziekte was? A. Ja, en allen die het gezien hebben; het was zoo erg, dat de long bijna verteerd was. Later erkenden de slagters dit zelf. 2316. De Voor/.i(tor: Dat zieke vee was naar uwe gemeente uit Schipluiden aangevoerd? .1. Ja, de verkooper is bij mij geweest om mijne hulp in te roepen. De man werd door den koopman geactioneerd, en daarom kwam hij bij mij zijn troost zoeken; hii vreesde dat hij veroordeeld zou worden. Ik zeide hem: «Waarom verkoopt gij zulk vee? Als gij voor f30 eene koe verkoopt, weet gij zeer goed, dat die halfdood of zonder waarde is; voor f 30 is geene goede koe te koop. Gij hadt gestraft moeten worden.quot; Zoo kan bet gebeuren, en het gebeurt bij mij ook wel eens bier en daar, dat eene half zieke koe weggemoffeld wordt. Geen mensch is in staat dat te beletten; dan zou men een leger veldwachters moeten hebben. 2317. De heer IVybensa; Hieldt gij het er voor, dat die koeijen uit een volgens de wet verdacht verklaarden stal of weide kwamen? A. Dat weet ik niet, maar wel dat zij zeer ziek waren, en daarom heb ik ze met huid en haar laten begraven. Wat de longziekte betreft, als geen deskundige die constateert , baat het niet. 2318. De Voorxllter: Hoe ging het met de schadevergoeding daarvoor? A. Daar werd niets voor gegeven. Als onbruikbaar vleesch is het in den grond gestopt. Dat is reeds meer gebeurd. 2319. F. Dus gij wilt het toezigt misschien versterken, maar in elk geval eene strenge straf toepassen op het vervoer ? |
. 43
170
A. Ik wil geene onteigening en geene scha levergneding, mniir alleen een streng toezigt, dat men het vee, dat ziek is, niet verplaatse. Wilt gij het afmaken of het laten uitzieken , dat moet gij weten , zou ik tegen den veehouder /.eggen; dan kunt gij toch uw buurman geen kwaad doen. 2320. V. Maar gij zegt zelf. dat afsluiting zoo moeije-lljk is, dat men een cordon van veldwachters zou noodig hebben. Als de Regering naar uw denkbeeld handelde, zou men toch zulk eene boerderij naauwkeurig moeten hewaken. Maar is het hillijk, dat men iemand die buiten zijne schuld de ziekte onder zijn vee krijgt, op die wijze hehandelt en hem niet eenigzins te gemoet komt in de schade die hij lijdt? Want men behoeft niemand de schade ti', vergoeden die hij lijdt in zijn eigen bedrijf; die krijgt niemand terug; maar men moet niet vergeten dat het hier geldt een politiemaatregel, strekkende om anderen te vrijwaren. Daarom dient de Staat, wanneer hij daarin tus-schenbeiden treedt, ook te letten op de belangen van hem, die buiten zijne schuld schade lijdt. A. Dat is waar. Maar welke schadevergoeding zou men hom moeten geven? 2321. V. Hoe liet bij u is weet ik niet, maar de veehouders willen algemeen zooveel mogelijk vrijheid. Die kan men hun niet geven. Maar wanneer men hun bij het eerste geval schadevergoeding gaf, teneinde hen tut medewerking aan te moedigen, en aan het veeartsenijkundig personeel, gelijk gij zelf verlangt, de strenge last werd gegeven om, wanneer zich ergens een eerste geval heeft voorgedaan, er twee-of driemaal per week heen te gaan, om te zien of er nog meer gevallen komen; wanneer daarbij dan nog strenge strallen kwamen op verzwijging en niet-afzondering, zou dit dan niet goed werken? A. De veehouder, als hij een ziek stuk vee heeft, re le-ii'ert aldus: «het is meer waard dan de helft, die ik er iiij aangifte vjor krijgquot;. Zoolang dit het geval is, doet li j geen aangifte. Maar zoodra hij berekent, dat het beest minder waard is dan de helft, geeft hij aan. Dit moet tegengegaan worden. 2322. V. Maar als men volledige schadevergoeding gaf? A. Ja, dan zal menige koe, die niet ziek is, worden afgemaakt. 2323. V. Dit ben ik niet met u eens. Er zou toch altijd eerst door een veearts moeten geconstateerd zijn, dat het l eest longziek is A. Ja, maar het eigenbelang werkt alle mogelijke maatregelen sterk tegen, en bet vertrouwen op de veeartsen is er bij mij uit. 2)124. r. Kent gij dus geen ander middel dan e ne strenge bewaking van de stallen waar de ziekte heerscht V A. Neen. Even als hij die eene besmettelijke ziekte in ; ijn buis heeft, onder straffe verpligt is te zorgen dat hij zijn buurman niet besmet, zou men den landbouwer onder s rafbedreiging de verpligting kunnen opleggen, om zijn ziek vee afgezonderd te houden. Wil hij bet slagten, dan moet hem (lit onder surveillance der politie vrijstaan. Zoo bestaat onder anderen de bepaling, dat de stallen na afloop van de afmaking gezuiverd moeten worden , onder i iezigt van den districts-veearts, maar deze is in mijne gemeenten daar nog niet bij tegenwoordig geweest. Wanneer ik nu de declaratie inzond, waarbij de kosten worden opgegeven van zulk eene schoonmaak, dar. wordt mij gevraagd naar een afschrift van het rapport van den veearts, waaruit blijkt dat de ontsmetting van den stal onder zijn toezigt behoorlijk geschied is; anders worden de kosten niet teruggegeven. Nn gebeurt het soms dat ik, weken na den afloop der reiniging, verpligt ben aan den heer Alkrs te verzoeken mij eene verklaring te zenden, dat hij er bij tegenwoordig is goweest en de ontsmetting naar beliooren is geschied. |
2325. De heer dc Jonge; En geeft hij dan die verklaring? A. Ja, hoewel hij er niets van gezien beeft. Als er vuil werk te doen is, dan laat de heer Aleus er den burgemeester maur voor zorgen. Ik zorg natuurlijk dat ile stallen behoorlijk worden uitgebeend en ontsmet, maar de districts-veearts, wiens taak het toch is om daarbij liet toezigt te houden, vindt men er nooit. Ik herhaal daarom nog eens, dat het veeartsenijkundig toezigt geheel verkeerd uitgevoerd wordt en geen nut doet. 232'). V. Dat is zeer ongelukkig. De Staat zou dan, volgens uwe meening, het geld, daarvoor besteed, wegwerpen ? A. Zeker, als de landbouwer met zijn vee doen kon wat hij verkoos, zou er meer besmetting ontstaan. Ik zou oebter middelen wenschen die zonder zooveel kosten en omslag toegepast konden worden. De veehouders willende ziekte wel laten doorwerken. Albus beweert dat dit verkeerd is, en dat een rund , dat eens de longziekte heeft gehad, nog najaren de ziekte kan voortplanten. Dit is echter geheel in strijd met het gevoelen van de veehouders, die meer geld willen geven voor een beest dat ziek geweest is dan voor een ander dat van de ziekte verschoond bleef. Zij hebben gaarne een koppel die doorgeziekt is, en hechten meer waarde aan zulk vee. Ik kan echter niet uitmaken wie gelijk heeft. 2327. De heer Wybenga: Hebt gij in het geval, dat gij ons me ledeeldet, omtrent in beslagname van drie zieke koeijen van een koopman, geverbaliseerd? ,1. Neen; de man had straf genoeg door het verlies van zijne drie beesten. 2328. r. Hebt gij er kennis van gegeven aan den burgemeester van Schipluiden? A. Dat niet, maar wel heb ik den vee-opzigter ge-waarschuwd en hem gezegd: »die beesten zijn van Schipluiden gekomen; gij moet eens onderzoeken of gij ook kunt uitvinden van welken stal. Waarschuw ook den heer Ai.eks en anderen.quot; Ik heb er echter niets meer van gehoord. 2329. De Voorzitter: Hebt gij nog andere mede-deelingen te doen ? Ik meen dat gij nog iets wenscht te zeggen over de inenting. A. De boeren zijn overtuigd dat de inenting niet helpt en de veeartsen ook. Toch passen de veeartsen ze toe, naar liet schijnt omdat zij er geld mede verdienen. Hoe anders te verklaren het feit dat op iederen stal door hen slechts één, en niet alle beesten door goede smetstof en met de noodige voorzorg worden ingeënt en de uitkomsten naauwkeurig onderzocht? J. van dkr Goes. K. ne Jong. Wybenga. Schepel. Begkam. de Jonge. |
Verhoor van den heer O. P. van Cappcllcn. 2330. De Voorzitter: Mag1 ik u verzoeken op te geven uw naam, uwe voornamen, uw beroep en uwe woonplaats? A. Dirk Pikter va.x Cappkllbn, landbouwer te Ca-pelle aan den IJssel. 2331. V. (iij hebt eenige vragen ontvangen omtrent de longziekte. Heerscht die ziekte nog in de streek, waar gij woont ? A. Nu niet, vroeger wel, o. a. in den voorlaatsten winter. 2332. V: Heeft do ziekte in den laatsten tijd, voor en na de invoering der wet, nog in uwe streek geheerscht V A. Van tijd tot tijd hebben zich gevallen vertoond. 2333. V- Kunt gij ook zeggen of de ziekte telkens van elders werd ingevoerd, of dat ze ontstond zonder dat de oorzaak is aan te wijzen ? A. Ik kan het niet zeggen, omdat ik niet gewoon ben liij anderen te gaan. Ik weet dat sommige veehouders 1'ingziek vee gehad hebben, maar ik heb hun niet gevraagd hoe ze aan de ziekte kwamen. Ik weet dat de ziekte geheerscht heeft hij een veehouder die zijn eigen vee fokt en niet gewoon is vee van elders aan te voeren. 2334. V. Dus daar kon het niet van elders zijn aan-gebragt ? A. Het is mogelijk dat hij dien zomer vee gekocht heeft, ik weet dit niet, maar het is niet zijne gewoonte. 2335. r. Hebt gij in uwe nabijheid een districts-veearts? A. Ik heb in de gemeente wel gezien den heer Kok uit Rotterdam, maar die kwam enkel op de gezonde stallen. 2336. V. Dit was een opzigter ? A. Hij is een rijksveearts. Van tijd tot tijd kwam hij in de gemeente. 2337. V. Mijne vraag betrof meer den districts-veearts. A. In den voorlaatsten winter is de heer Swart van Barendrecht bij ons geweest. Ik weet niet of dit de districtsveearts is. 2338. V. Weet gij ook of de districts-veearts of zijn plaatsvervanger spoedig waren op de plaats waar een ziektegeval zich vertoonde ? A. Dit weet ik niet. 2339. V. Hebt gij daaromtrent nooit klagten gehoord? A. Ik heb wel gehoord dat bij zekeren Kauremax te Zevenhuizen nog al tijd verliep vóór uitgemaakt was dat zijn vee aan longziekte leed, maar dit is mij alleen verteld. 2340. V- Woont gij ver van Zevenhuizen ? A. Twee uur en van dien stal 5 kwartier. 2341. V. Wat hebt gij daarvan gehoord zonder dat gij gehouden zijt voor de juistheid dier mededeeling in te staan ? A. Indertijd hoorde ik dat die veehouder gevallen van longziekte had. De beesten werden onderzocht door den veearts; maar deze wilde nog wat wachten , omdat hij nog niet zeker scheen te zijn dat het werkelijk longziekte was. Later bleek h«t de ziekte te zijn, en daardoor ver-1 epen er 14 dagen voordat het vee, de geheele koppel, werd afgemaakt. |
2342. V. Houden de districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers g.ied toe/.igt op het marktbezoek ? A. Dat kan ik niet zeggen en weet ook niet of het wel noodig is. 2343. V. Welke markten bezoekt gij ? A. Rotterdam en Gouda. 2344. V. Hoordet gij daar nooit dat er gebrek was aan een goed markttoezigt ? A. Te Gouda komt weinig vee, en daar zie ik wekelijks den heer Ovbhboscu. Ik meen dat te Rotterdam de gemeente zelve toezigt houdt. 2345. V. En op het vervoer van vee ? 'b Daarbij is altijd een veearts of keurmeester tegenwoordig. Ik ben echter nooit bij het inladen van vee, daar ik geen vee naar Londen zend. 2340. I. Gij zijt een veehouder van eenige beteekenis, die dus ii; de zaak belang stelt, en dan weet men natuurlijk hoe de zauk loopt. Hij een marktbezoek wordt gewoonlijk alles besproken wat betrekking heeft op den veestapel; men spreekt met elkander om de waarheid aan den dag te brengen; zijn de maatregelen der Regering goed, men prijst ze; zoo niet, men laakt ze; dit ligt op den weg van ieder burger van den Staat. Men hoort dan ook wel eens of het toezigt op liet vervoer van vee al dan niet goed is. Wij zijn een groot veehoudend volk, en hebben veel belang bij den uitvoer naar Engeland, als ook daarbij, dat het toezigt op dien uitvoer zoodanig zij, dat het Engelsch gouvernement vertrouwen stelt in ons veeartsenijkundig toezigt. Nu wensebte ik van u te vernemen of het toezigt op het vervoer van vee uit Schiedam en omstreken vertrouwen verdient? A. Ik ben er minder mede bekend. Er zijn rijksveeartsen die het vee keuren, maar deze zien het slechts één oogenblik; de eigenaar die het dagelijks voedert, kan beter met den toestand van zijn vee bekend zijn, en het is vaak diens eigen schuld, als hij niet opmerkt, dat het door hem verzonden vee niet regt gezond is. 2347. V. Daaruit volgt dus dat een veehouder uit genoemde streek één of meer aangetaste dieren naar elders kan vervoeren , welke dieren welligt voor uitvoer bestem^ zijn. Ik wil aannemen dat de veearts, met het toezigt belast, tnoeijelijk 5 a 000 koeijen , die uitgevoerd worden , zoo naauwkeurig kan nagaan , dat daaruit blijken zou dat bij zich niet heeft vergist; maar wanneer behoorlijk aangifte geschiedt van aangetast vee, kan dit tocli moeijelijk onder den hoop doorloopen. Wat is daaromtrent uwe meening ? A. Als het gebeurt, zal men wel niet anders vervoeren dan pas aangetaste dieren , want als een rund reeds eenige dagen aan longziekte lijdt, kan een veearts dit oespeuren. 2348. F. Een veehouder weet dus soms een pas aangetast dier weg te zenden; maar wij weten hoe het met de longziekte in het spoelingdistrict gaat. Er zijn te Over-schie, Schiedam en elders slagt banken , waar het vette vee kan heen gebragt worden. Zulk een stal is daar in elk geval bij den veearts bekend. Den naam van den veehouder behoort de veearts te kennen. Worden die koeijen niet gemerkt ? A. Ik geloof het niet. 2349. Gij zijt wat voorzigtig. Gij weet dat de geruchten omtrent Schiedam ongunstig luiden. Wat dunkt u daarvan? A. Schiedam kan de wet ook niet toepassen; dat geeft bij ons ook moeijelijkheden. Zoodra de ziekte bekend wordt |
is men verpligt liet aan te geven, maar in Schiedam kan dit niet in toepassing gebragt worden, want een gevolg daarvan is, dat de veehouder in geen twee maanden vee koopen of verkoopen mag. Dan kan de veehouder niet bestaan. Ik laat daar, dat een boer in twes maanden niet mag verkoopen, maar hem te beletten in tsvee maanden te koopen, daardoor wordt hij teveel aan banden gelegd. 2350. I . Neem nu een spoelingboer, met IdO ossen, di^ driemaal in een jaar wisselt en de lonj^/.iekto onder zijn vee krijgt. Nu heeft de Regering toegestaan dat deze mogen geslagt worden in de onmiddellijke nabijheid, tt Overschie of Schiedam bijvoorbeeld. Nu is het andere vee verdacht. De wet verbiedt den veehouder, met zijne vette ossen, ofschoon zij gezond zijn, naar de markt te Rotterdam te gaan. Hij moet echter van hen afkomen. Nu is daarop nog wel wat te vinden. Waarom bijvoorbeeld die ossen niet geslapt en het vleesch in con-sumtie gebragt V A. Dit strekt altijd tot groote schade van den eigenaar. 2351. /'. Dat is de vraag nog. Die schade zou niet zoo groot zijn, indien de Regering er bij uitzondering bijlegde wat zulk een man te kort kwam: danr, naar ik geloof, voor ile groote consumtie te Rotterdam, Schiedam en 's(iraven-hage, het vee even goed geslagt kan vervoerd worden, als bijvoorbeeld de schapen naar Londen. A. Ja, dat zou kunnen, maar het zou in elk geval een schadepost opleveren. 2352. J'. En als een stal gedesinfecteerd is, dan zou men er toch binnen een paar dagen weder ossen in kunnen zetten? A. Ja, dat kan heel goed. 2353. ( '. (lij zult toegeven , dat er te Schiedam wel eenige aanleiding wordt gegeven tot het uitbreiden van de longziekte? Kn die vrijheid daar geeft zeker wel eens aanleiding tot misbruiken? A. Ja, maar het vee van Schiedam is meestal bestemd voor de slagtbank. Rotterdam heeft eene afzonderlijke markt voor vet vee. Het kan echter inisscliien wel in aanraking komen met mager vee: maar het is altijd nog de vraag of ge zond, maar verdacht vee in staat is de besmetting over te brengen. 2354. f'. Kr wordt wel eens over geklaagd, dat de veehouders in het algemeen zich verschuilen achter de bewering: wij hebben geen verstand van de ziekte. Is volgens uw oordeel de longziekte zoo moeijelijk te onderkennen? A. Ken oplettend veehouder zal het zeer spoedig zien; maar ik heb de ondervinding opgedaan, dat een mijner knechts, een flink persoon, die dagelijks met het vee omging, de ziekte niet bespeurd had, toen ik ze reeds gewaar werd. 2355. r. Houdt men zich inde streken, die u bekend zijn, getrouw aan de bepalingen van de wet? Geschiedt de aangifte dadelijk? Wordt het vee direct afgezonderd? A. U: weet bet niet. Mijne meening is, dat dadelijke afzondering en afmaking van het aangetaste en inenting van het overige vee veel vee zou sparen. 2356. f'. Is bet waar, dat vele veehouders zich niet erg haasten om een eerste geval bekend te maken? A. Dat is dikwijls waar. Geen veehouder ziet gaarne de wet op zijn vee toegepast, ik geloof ook, dat het beter was, indien volle schadevergoeding werd toegekend óf bij de tijdige aangifte , óf voor het eerst aangetaste beest, óf wel voor alle zieke beesten. |
2357. V. Zooals gij weet, moet, bij het afmaken van aangetast of verdacht vee , nog al wat in acht genomen worden ten opzigte .van bet begraven van de ingewanden, het ontsmetten van de huiden enz. Geschiedt dat behoorlijk? A. Daar weet ik niets van; ik heb dat nooit bijgewoond. Ik ben zeer tegen het slagten op boerenerven. De boerenerven zijn niet altijd ver van elkander verwijderd. Waar moet het bloed blijven ? Houden en katten loopen overal rond. De afmaking behoort te geschieden op eene afzonderlijke slagtplaats. 2358. V. In de streek, waar ik bekend ben, werd in den regel onmiddellijk afgemaakt op of in de nabijheid van het boerenerf. De ingewanden en het bloed werden met de meeste zorg in eene kuil begraven, nadat er nog petroleum of iets dergelijks over was gegoten. Eerst dan werd bet rund per wagen of schuit naar de slagtplaats vervoerd. Tegen het vervoer van het vee in levenden toestand naar de slagtplaats valt, dunkt mij, nog al wat te zeggen? A. Ik zie er volstrekt geen bezwaar in, om bet vee levend per wagen naar de slagtplaats te vervoeren. 2359. f'. Zijn de wagens bij u daarop ingerigt? A. Neen, maar die wagens zijn wel te krijgen. 2360. 1'. Acht gij bet merkteeken voldoende? A. Ik heb het merkteeken nooit gezien. 2361. f'. Het bestaat in een knip op de zijde, bijv. eene V (verdacht). A. Eene knip kan men tijdelijk goed onderscheiden, en een zwaarder merk is niet aangenaam voor den veehouder, omdat dan bij verkoop terstond blijkt of het dier al dan niet ziek geweest of uit een verdachten koppel is, en daardoor minder zou opbrengen. 2362. F. Zoudt gij dit nadeelig achten? A. Neen, ik voor mij niet; maar in het algemeen zou men het voor nadeelig houden. 2363. I'. Men kan zich hier op tweederlei standpunt plaatsen. Men kan vragen: hoe komen wij het snelst van do ziekte af, en moeten wij dan het vee zoodanig merken dat het onmogelijk in den handel gebragt kan worden, zonder dat het bemerkt wordt of het beest ziek of verdacht geweest is, zonder er op te letten of de veehouder er meer of minder voor krijgt? Men kan zich ook opeen ander standpunt plaatsen en zeggen : hoe aangenamer ik het den veehouders maak en boe minder schade- ik hun toebreng, des te meer zullen zij met de Regering medewerken om het beoogde doel te bereiken. Dit is zeker uw standpunt ? A. Ja. 2364. J'. Gij acht dus het bestaande merk voldoende? A. Ja, en buitendien kan een opzigter, die dagelijks of zelfs wekelijks over liet vee toezigt houdt, zonder merk de heesten best onderkennen. 2365. J'. Is bij u zulk een opzigter? A. Tegenwoordig niet. Hij was er alleen toen er zieke stallen waren. 2360. f'. Waar woonde hij? A. In Capelle. 2367. I'. Door wien werd hij aangesteld? A. Ik geloof door den burgemeester. 2o68. F. Was het een geschikt man die trouw zijn pligt deed ? A. Ja, het was iemand die ten minste kennis van vee had. |
173
2369. V, Wat voor loon kreeg hij? A. Dat is mij niet bekend. 2370. De heer Bcgram: Is bij dat vee van Kaureman , waar de districts-veearts eerst kwam, nadat er al een doode was, ook eeu opzigter geweest? A. Dat is mij onbekend. 2371. V. Hebt gij er niets van gehoord of de opengevallen plaatsen met ander vee waren aangevuld? A. Daarvan is mij niets bekend. 2372. De heer Schepel: Gij acht eene gebeterde koe niet minder dan een die nooit ziek is geweest, en ziet daarom geen bezwaar, in een blijvend merkteeken, ofschoon dat bij anderen wel bestaat. Maar hebt gij zulke gebeterde koeijen dan dadelijk wel onder uw ander vee gezet ? A. Niet direct, maar na verloop van een maand durf ik dat wel te doen, en daarvan heb ik nooit kwade gevolgen ondervonden. 2373. V. Zou er, als het dier later eene andere ziekte kreeg, geen gevaar voor besmetting ontstaan ? A. Ik geloof het niet. 2374. V. Zijn er gevallen aan te wijzen, dat het komen van eene gebeterde koe op een gezonden stal geene nadeelige gevolgen heeft gehad ? A. Ja op mijn eigen stal heb ik daarvan herhaaldelijk het bewijs gehad. 2375. V. Waart gij er zeker van dat die zoogenaamde gebeterde beesten ziek waren geweest ? A. Ja. Tegenwoordig hoort men niet meer van gebeterde beesten; vroeger veel. 2376. V. Is die opvatting in uwe streek algemeen ? A. Ik geloof het wel; die er anders over denken , maken eene uitzondering. 2377. V. Was het vee waar eene gebeterde koe bij-gebragt werd , ingeënt ? A. Bij mij wel. In de laatste jaren laat ik altijd inenten. Vroeger had ik dikwijls last van de longziekte, doch tegenwoordig niet meer. Ik acht de inenting dan ook een sterk voorbehoedmiddel tegen die ziekte, ofschoon het in mijne gemeente geen regel is om die toe te passen. Ik heb spoelingboeren gekend , die gaarne gebeterde koeijen kochten, en daarvoor een hoogeren prijs wilden besteden. f 2378. De Voorzitter : De denkbeelden , ofschoon van beide kanten op de ondervinding gegrond, loopen toch omtrent dit punt zeer uiteen. Gij zijt zelf veehouder misschien van eenige beteekenis ? A. Bij ons nog al; ik heb veertig koeijen. 2379. F. En gij hebt meermalen longziekte onder uw vee gehad en gebeterde koeijen gekocht; gij hadt die liever. Ook in Noordholland hebben wij gedweept met dat denkbeeld om liever gebeterde koeijen te koopen. Maar wTij zijn daarvan geheel genezen. Wanneer de ziekte een ligt verloop had gehad, dan wilden wij die gebeterde koeijen nog wel hebben, maar daarom was men volstrekt niet gewaarborgd voor het gevaar dat, de koe niet voor de tweede maal ziek zou worden , zoo als men somtijds ten onregte beweert. Maar bij de koeijen die goed ziek geweest waren gaf het vooreerst veel moeite er fokvee van te houden, |
ten tweede gaven zij in den regel niet zoo veel melk als vroeger, en ten derde was de groei iets minder, zoo dat zij voor de vetweiderij niet zoo geschikt waren. A. Wanneer de beesten erg ziek zijn geweest, dan is de groei er uit. Hebben zij echter de longziekte in geen hevigen graad gehad, dan koopen wij ze liever. 2380. V. Gij zegt zelf, dat bij eene gebeterde koe er geene zekerheid bestaat, dat zij de ziekte niet nogmaals zal krijgen. Het eenige voordeel, dat eene gebeterde koe geeft, is, dat de kalveren, die er van gefokt worden, minder vatbaar zijn voor de longziekte. A. Ik heb dat nooit opgemerkt. 2381. F. Sommige veehouders in de omstreken mijner woonplaats meenden dat; ik zeg daarom niet dat het zoo is. Wij zijn geheel genezen van de voorliefde voor gebeterde koeijen ; ik geloof, dat in Noordholland de veehouders algemeen zullen zeggen: nooit gebeterde koeijen meer; maak die liever af, want zij zijn gevaarlijk voor de besmetting. Hoe lang toch duurt liet niet, dat die dieren speeksel laten loopen , dat nog in eenig verband staat met de ziekte ? Is dat niet waar ? A. Ik weet het niet; eene koe laat altijd speeksel loopen. 2382. V- Ja, wel uit den bek; het speeksel, dat uit den neus komt, verspreidt echter de besmetting, naar onze meening, zeer sterk. Indien de Regering terugkwam van den maatregel om de longzieke dieren af te maken, dan zou verreweg het grootste gedeelte der Noordhollandsche veehouders voor eigen rekening de aangetaste dieren dadelijk laten slagtan; zoo bang is men bij ons voor gebeterde koeijen. A. In Zuidholland heerscht daaromtrent een ander denkbeeld. Daar zijn er velen, die eene zieke koe zouden willen behouden, om te zien of zij ook betert. 2383. V. Gij weet, dat tegenwoordig van Rijkswege in sommige gevallen de verdachte koppels geheel afgemaakt worden , terwijl in andere plaatsen de inenting wordt toegepast. Gij hebt daar straks met een enkel woord over de inenting gesproken; die quaestie is nu aan de orde. Zijt gij een voor- of een tegenstander van die kunstbewerking ? A. Ik ben een voorstander van de inenting. 2384. y. Is dat op ervaring gegrond ? A. Ja. Vroeger had ik in enkele jaren last van de longziekte. Nadat ik ben gaan inenten , is het altijd minder geworden, en in de laatste jaren heb ik de ziekte volstrekt niet meer onder mijn vee gehad. Maar ik geloof ook , dat bet vereischte is, dat de inenting door de veeartsen voor-zigtig en met goede stof gedaan worde, en men er niet over heen loope. Een paar winters geleden liet ik mijne beesten inenten en toen was er niet één die den staart verloor; den afgeloopen winter, toen ik het weder heb laten doen, verloor per drie koeijen één den staart, 't geen ik aan den eenen kant niet gaarne zag, maar aan den anderen kant wel, want de spoelingboeren zeggen dat eene koe, die de punt van den staart verloren heeft, de longziekte niet meer krijgen zal (of het waar is weet ik niet), en zij hebben zulke beesten gaarne. Ik ken iemand die ook laat inenten. Hij had verleden jaar 34 beesten op stal, waarvan eenige werden vet gemaakt. Op zekeren dag verkoopt hij daarvan 4 vette koeijen aan een slagter. Den anderen dag werd ontdekt dat één van die vier niet goed eet. Hij laat het dier dadelijk naar den slagter brengen, die het slagt en bevindt dat het longziekte is. Hij keek nu naauwer toe, maar hij heeft niet één beest meer op dien stal gehad, dat ziek is geworden. Dezen winter liet hij weder een dito getal inenten; dat duurde tot half Januarij. Toen verkocht hij 4 koeijen en kocht 4 anderen in de plaats. Die 4 liet hij weder inenten , en na veertien dagen was één daarvan niet wel. |
174
Hij dacht het althans; zijn knecht meende van neen. Hij liet dat beest dadelijk naar den sla^-ter brengen, en hot bleek dat het ook long-ziek was. Maar er kwam geen geval méér; twee winters achter elkander telkens één, en daar bleef het bij. 2385. V. Wie belast zich met de inenting bij n ? A. Ik heb het vroeger laten doen door den heer Kohn-douffeu ; na diens dood heeft de heer Overbosch het wel gedaan, en verleden jaar de heer Huvsmans van Rotterdam. 2380. V. Gij zijt dus, als de noodige voorzigtigheid en het juiste tijdstip in acht wordt genomen, zeer voor de inenting ? A. En ook voor de inenting bij herhaling. Ik heb mijn vee 3 of 4 jaren, maar ik laat het jaarlijks inenten. 2387. V. Gij hebt dus het eene jaar weinig reactie , het andere jaar meer, maar dat doet er niet toe. Gij ziet dus in de inenting een bepaald voorbehoedmiddel tegen de longziekte ? A. Ik heb er altoos goede resultaten van ondervonden. 2388. De heer Bogram : Bij de spoelingboeren wordt een beest, zoodra men er iets aan merkt, geslagt, of men weet niet waar het blijft. Laten zij nog al inenten ? A. Dat geloof ik wel. Maar het is niet mogelijk in te enten in eiken tijd des jaars. In 't midden van den zomer is het niet aan te raden. Ik geloof dat de spoel ingboeren wel nu en dan longziek vee hebben, maar niet zooveel als vroeger, en dan moet men ook in aanmerking nemen hoeveel zij jaarlijks omzetten. 2389. V. Zoudt gij niet denken dat zij hun stal drie keeren 's jaars vernieuwen 'i A. Ja zeker. 2390. De heer lt;lc .Ion ge; Als ik u wel verstaan heb, dan was het vee, dat gij hebt laten inenten, niet in de weide, maar op stal. A. Ja, het was op stal. 2391. V. En toen er geen reactie kwam, waar hebt gij dit aan toegeschreven? A. Aan geen bepaalde oorzaak. 2392. V. Gij zijt overtuigd van do besmettelijkheid, maar zegt geen bezwaar te hebben om longziek vee met een wagen te transporteren. Zou zulk een wagen te Hotter-dam te krijgen zijn? A. Ja. 2393. V. En hebt gij dan geen quot;oezwaar om daarmede later weer gezonde koeijen te vervoeren? A. Die wagens worden niet gebruikt voor gezond vee, maar meestal voor vette kalveren, die naar de slagtbank worden gebragt schoon gemaakt worden. Bovendien kan zulk een wagen later 2394. V. Weet gij ook of de beestenwagens op de spoorwegen of de booten, waarmede vee vervoerd wordt, behoorlijk gereinigd worden? A. Wat de booten betreft, ja, maar van de beestenwagens weet ik het niet. 2395. De Yoorzilfcr: Ik stel er hoogen prijs op uw gevoelen te vernemen over de vraag of de longziekte hier ingesleept wordt, dan wel ook ontstaat uit andere oorzaken , die men niet kent. |
A. Ik geloof dat men soms de herkomst van de gevallen niet kan nagaan, want men ziet de ziekte soms uitbreken bij landbouwers, die in het geheel geen vee koopen. 239(5. F. Straks meen ik van u gehoord te hebben dat gij, naar uwe ondervinding, aan de besmettelijkheid der longziekte niet in die mate gelooft als anderen, en dat gij niet ligt aanneemt dat het bezoek van een mensch in een stal, aldaar de ziekte kan overbrengen. Daarom helt gij over tot de meening, dat de longziekte spontaan kan ontstaan. Is dit niet zoo? A. Ja. 2397. V. Hebt gij de oorzaken niet kunnen nagaan? Hebt gij bijv. kunnen ontdekken dat de ziekte in laag land eerder ontstaat dan in hoog land of dat veel melkgevende koeijen daarvoor meerdere vatbaarheid bezitten? A. Ik heb het nooit kunnen bemerken. 2398. I'. Van waar hebt gij uw vee? Uit Friesland of uit Zuidholland? A. Meestal uit Zuidholland. 2399. F. Veronderstel eens dat aan u wierd opgedragen eene wet te maken, zóó ingerigt, dat wij binnen korten tijd van de ziekte verlost zouden zijn. Wat zoudt gij dan doen? A. Dat is zeer moeijelijk, dat weet ik niet. Het is zeer goed dat de Regering al het mogelijke doe, maar vóór alles is de medewerking der landbouwers ten hoogste noodig , want overal toezigt te houden is onmogelijk. Dus, hoe ligter de wet het den landbouwer maakt, des te meer zal hij medewerken. Onmiddellijke afmaking van een aangetast dier is zeker goed. Daartoe moest niet eens altijd de tusschenkomst van een veearts gevorderd worden. Is de landbouwer overtuigd dat zijn beest de longziekte heeft, dan moest hij het zelf mogen afmaken. Dan zal er wel eens een beest worden afgemaakt dat niet ziek is, maar dit is beter dan dat eene longzieke koe lang gehouden wordt. 2400. F. Gij 'gaat van de onderstelling uit, dat een vèehouder zijn vee gaarne wil behouden, en het niet in zijn hoofd zal krijgen, eene koe te dooden, waarvoor hij niets meer krijgt dan de volle waarde? En nu zoudt gij nog liever zien, dat, wanneer een veehouder vreest, dat eene koe de longziekte heeft, hij maar dadelijk het dier afmaakte ? Do veearts zou dan later kunnen constateren, of er werkelijk longziekte geweest is. A. Ja, en dan ben ik ook zeer tegen het slagten op de boerenerven. Zoodra j de koe ziek is, moet zij op den wagen naar de slagtplaats. 2401. F En wat zoudt gij met de verdachte runderen willen aanvangen ? A. Ik zou wensehen dat de verdachte runderen gedurende de twee eerste maanden niet in den handel werden gebragt, maar dat het wel geoorloofd was om ze te ver-koopen voor de slagtbank. 2402. F Dit laatste is ook thans veroorloofd; met consent en onder behoorlijk toezigt kan dit ook nu geschieden. Maar gij zoudt het vee dus twee maanden lang buiten den handel wensehen te houden? A. Ja, ik bedoel meer uitsluitend het magere vee. 2403. F Welke middelen zoudt gij nog meer wen-schelijk vinden, behalve dadelijke afzondering van het zieke rund en volle schadevergoeding? Zou een onderling waarborgfonds niet goed werken ? A. Ik zie het nut daarvan niet in. |
175
2404. V. Er zijn toch wel plaatsen waar veefondsen veel nut doen? A. Zij zouden misschien goed kunnen werken , als het eeue rijkszaak was] en de veehouders tot deelneming ver-pligt waren. 2405. F- In de Beemster, in Noordholland, bestaat zulk een fonds. Daarvan is een directeur; en een viertal andere, ook knappe lieden, zijn commissarissen. De deelhebbers betalen eens in het jaar tien cents voor elke koe, en alle koeijen worden op gelijke waarde gesteld bij de schadevergoeding. In andere plaatsen worden de koeijen getaxeerd naar de waarde bij den dood. In elk dorp is voorts een correspondent, en de jaarlijksche bijdragen worden verdeeld tusschen den directeur, de commissarissen en de correspondenten, zoodat zij niet veel belooning krijgen. Wanneer nu eene koe op last van den rijksveearts wordt afgemaakt, krijgt de eigenaar uit het fonds aangevuld, wat het Rijk minder dan de volle waarde van de koe vergoedt. Zon dat ook in Capelle niet goed kunnen werken ? A. Ja, dat zou wel kunnen zijn. De Voorzitter: Zulk een fonds is ook daarom wenschelijk, omdat de eene veehouder den ander dan controleert, zonder verklikker te zijn. Er ontstaat een zekere onderlinge hand, een zeker vertrouwen , dat inderdaad goede gevolgen heeft. |
2400 a 2407. De lieer Bcgram: Hoe zoudt gij denken over inenten van de beesten op een stal, wanneer zich daar een geval van longziekte voorgedaan heeft? A. Ik zou het goed achten. Beter zou het zeker wezen als de beesten al van te voren ingeënt waren; maar dan zou toch ook herënting aan te bevelen zijn. 2408. V. Zoudt gij het niet gevaarlijk achten, als er pas een geval van longziekte geweest was? A. Ik geloof niet dat het gevaarlijk zou zijn. 2409. V. Het gebeurt hier en daar. Er zijn twee wegen: óf al de beesten afmaken, of wel degenen, die niet afgemaakt worden, inenten. A. Ja, ik heb er wel van gehoord dat dit gedaan werd. 2410. De Voorzitter: Hebt gij ons nog iets mode te deelen ? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. D. P. van Cappellen. . K. de jong. Wtbenga. Schepel. Begram. de Jonge. |
D. Vekgens, Qrifficr.
176
Zitting van Vrijdag 14 September 1877.
Tegenwoordig de heeren:
Wybknga.
Schepel.
Begram.
dk Jonge.
Verhoor vau den heer C. Mazure. 1 2411. De Voorzitter: Mag ik u verzoeken op te geven uw naam, uwe voornamen , uw beroep en uwe woonplaats ? A. Chuistiaan Mazure, Rijks-veearts te Zierikzee, plaatsvervangend districts-veearts voor Zuidholland en Zeeland. 2412. V. Gij hebt omtrent de longziekte eenige vragen ontvangen. Zoudt gij ons in korte trekken willen opgeven wat u bekend is van het ontstaan en den loop dier ziekte in ons land? A. De longziekte is Inerte lande ingevoerd uit Duitsch-land door het grazen van Duitsch vee onder de gemeente Leuth op de grenzen. Zij vertoonde zich weldra te Pan-nerden en verspreidde zich van daar over verschillende gemeenten in den omtrek van Nijmegen. Gedurende 2 jaren , tot 1835, heefi de ziekte in Gelderland geheerscht. Zij plantte zich verder voort naar Zuidholland en Utrecht. In laatstgenoemde provincie heerschte ze te llijnsaterwoude, waar het zieke vee werd afgemaakt en waardoor men daar op het oogenblik de ziekte stuitte. In Zuidholland verbreidde zij zich langzamerhand, en trok ook andere provinciën van ons vaderland door. 2413. V. Zijt gij reeds lang in uwe praktijk werkzaam? A. Circa 40 jaren. 2414. V. Hebt gij vele gevallen van longziekte behandeld? A. Vele niet; ik bezocht 10 a 12 stallen, waarop ik als provinciaal veearts toezigt moest houden. 2415. F. Dus dat toezigt werd verordend door het provinciaal bestuur? A. Ja. 2416. V. Heeft zich in Zeeland geen enkel geval vertoond na de invoering der wet van 1870 ? A. Men zegt dat m 1872 te Axel een geval is geweest, maar bij het provinciaal bestuur weet men daarvan niets. Alleen is mij bekend dat de heer de Kegelaeu in der tijd kennis gaf van een geval aan den heer Alehs. Deze is te Axel geweest en heeft op de woorden van den heer de Kkgelakr geconstateerd dat het een geval van longziekte was. Ër schijnen toch ook maatregelen genomen te zijn. Wij kunnen dus zeggen dat van 1871 af, het tijdperk van de inwerking treding der wet, de ziekte zich niet vertoonde tot in December 1876, toen er een geval is geweest te 's Heer-Arendskerke. 2417. De heer Begram; Gij zijt, zoo ik wel heb, in 1874 aangesteld tot plaatsvervangend districts-veearts; dus vroeger waart gij voor het Kijk niet in functie ? A. Ik ben reeds in 1871 benoemd tot plaatsvervangend districts-veearts, en was dus de eerste plaatsvervanger. |
2418. F. Heeft men u niet gekend in het geval te Axel? A. Wij hebben in Zeeland een corps provinciale veeartsen. De heer Berghuis is eerste provinciale veearts. Deze ontvangt do bevelen van het collegie van Gedeputeerde Staten. Deze gaat dan zelf of draagt het onderzoek op aan een der andere provinciale veeartsen. Evenwel zal na de invoering der wet van 1871, deze wet de provinciale verordeningen praedomineren. 2419. De Voorzitter: Is niets bekend omtrent het ontstaan der longziekte te Philippine? A. Alleen dat zij door uit Belgie afkomstig vee ontstaan is. 2420. F. Ofschoon gij in den laatsten tijd persoonlijk niet met de ziekte te doen hebt gehad, hebt gij toch voorzeker met belangstelling gadegeslagen wat daaromtrent van Regeringswege is gedaan. Welk is uw oordeel aangaande het aantal districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers ; is dat voldoende en zijn hunne standplaatsen zoodanig geregeld, dat zij zoo spoedig mogelijk handelend kunnen optreden? A. Ik meen dat er 8 districts-veeartsen zijn; dat in Drenthe, Overijssel, Zeeland, welligt nog in eene andere provincie geen districts-veearts is geplaatst. Voor Zuidholland acht ik het aantal voldoende, maar meen dan ook dat zij aan hunnen werkkring al hunne krachten moeten wijden en niet naar elders moeten worden geroepen. Neemt men in aanmerking dat Zeeland grenst aan Noordbrabant en Belgie, en dat in Belgie de longziekte bijna altijd heerscht, en dus ieder oogenblik naar do genoemde provinciën kan worden overgebragt, dan meen ik dat de werkzaamheden in Zeeland niet moesten worden opgedragen aan den districts-veearts in Zuidholland, die daar reeds zeer veel arbeid vindt. 2421. F De heer Swart, districts-veearts voor Zuidholland, is tevens belast met de dienst in Zeeland; oordeelt gij zijne standplaats te Barendrecht minder geschikt om met den vereischten spoed tegenwoordig te kunnen zijn als dit noodig is? A. Blijven de beide diensten dien heer opgedragen, dan is zijne standplaats goed; maar tot dusverre werd Zeeland door de maatregelen van het provinciaal bestuur nagenoeg steeds gespaard van de longziekte, zoodat dat gewest zijne hulp weinig behoefde, terwijl in Zuidholland zijne diensten dringend werden vereischt; en met het oog daarop acht ik Barendrecht als standplaats niet wel gekozen. Maar ik herhaal het, wanneer de roeping van den heer Swart blijft hulp te verleenen in Zeeland en Zuidholland, en blijft de tegenwoordige toestand voortduren, dan is zijne standplaats gunstig gelegen voor spoorweg en stoomboot; alleen is het te betreuren, dat Barendrecht geene telegraphischc verbinding heeft. 2422. De heer de Jonge: Als echter in Zeeland de longziekte heviger dan tot nu toe het geval was mogt heerschen, meent gij dat dan één districts-veearts voor de beide provinciën te weinig is? |
177
A. Dan zou alles afhangen van de maatregelen van het ! provinciaal bestuur. Heerschte de ziekte zeer lievig, dan zou | in de noodige hulp moeten worden voorzien, al ware het 1 zelfs uit de eigen hears der veehouders; maar de wet moet | gelijk werken , en dan meen ik dat het met Zeeland slecht gesteld zou zijn bij een hevig heerschen der longziekte. 2423. üe Voorzitter: Na hetgeen gij ons mededeelt, baart het verwondering dat men in Zeeland, waar men zooveel met de zaak opheeft, en iemand aan het hoofd heeft van erkende verdiensten, aan dezen de bevoegdheid niet opdraagt om handelend als districts-veeartste kunnen optreden. A. Zoude dat wenschelijk zijn voorde provinciale kas, niet het oog op de bezoldiging die wij plaatsvervangers in Zeeland niet genieten? 2424. V. Geniet gij geene bezoldiging ? A. Neen, volstrekt niet. Wij leggen geld toe op onze betrekking. Ik heb die aanvaard op verzoek van den Commissaris des Konings, maar ik geloof dat overigens alle plaatsvervangers gaarne hun ontslag vroegen. Men moet soms eene reis van twee uur of langer doen, waarvoor men niets ontvangt. Bij mooi weer gaat de districts-veearts zelf naar Zeeland, maar bij slecht weer laat hij het over aan den plaatsvervanger. 2425. F. (rij zoudt dus eene betere regeling van de bezoldiging der plaatsvervangers-districtsveeartsen wenschen? A. Ik geloof dat zij voor de deur staat. Indien het Kijks bestuur daartoe niet overgaat, zullen de Zeeuwsche plaatsvervangers vermoedelijk bedanken. 242C. De heer Begram : Is er veel longziekte in IMgie? A. Nu en dan komen daar gevallen voor. Toen het daar indertijd erg was, waren de veeartsen in Zeeland gemag-tigd om zelfs over de grenzen een onderzoek in te stellen, ten einde gezamenlijk de ziekte te bestrijden, daar van vele Belgische grondeigenaars en landbouwers landerijen op Zeeuwsch grondgebied liggen. 2427. V. Werkte het Belgisch gouvernement krachtig mede tot bestrijding der ziekte? A. Langs de grenzen wel, omdat do ziekte natuurlijk de Belgische belangen te zeer benadeelt. 2428. De VoorKitfcr; Men khingt dat de veehouders ziektegevallen verzwijgen onder voorgeven dat zij geen verstand van longziekte hebben. De wet schrijft voor dat alleen aangifte moet gedaan worden van besmettelijke ziekten, en daar achter zou de boer zich dus verschuilen. Meent gij dat de veehouder die eerste keuteekencn kan onderkennen ? A. Ja. 2429. /. Daaruit volgt dat van tijd tot tijd met opzet gevallen verzwegen zouden worden? A. Zeer zeker. 2430. V. Is u ook iets bekend dat de oumiddelijko afzondering («i aangifte van het aangetaste vee te wenschen overlaat ? A. Ja, maar ik als plaatsvervangend districts-veearts kan slechts medespreken over de maatregelen van afzondering. Naar mijne overtuiging is alles wat gedaan is broddelwerk. Mr is maar één degelijke maatregel, dat is de afmaking. Wanneer nu voor het eerste stuk vee dat aangegeven werd de volle schadevergoeding werd gegeven, dan zouden de landbouwers er meer belang bij hebbende aangifte bij tijds te doen. Het egoïsme speelt in die zaak, zoo als in alles, eene groote rol. De veehouder krijgt kosteloos onderzoek als hij aangifte doet; welke andere redenen zouden er dus kunnen zijn dat hij zwijgt, indien het niet |
is de portemonnaie, omdat hij slechts halve schadevergoeding krijgt! 2431. V. Worden , voor zoo ver gij weet, hij het afmaken van de aangetaste dieren altijd de door de wet voorgeschreven maatregelen met den noodigen spoed en behoorlijk toegepast ? A. In Zeeland, ja. 2432. V- Heeft men in Zeeland ook verdacht vee afgemaakt? A. Ja, altijd onmiddellijk, soms zelfs zonder de lastgeving van het provinciaal bestuur af te wachten. Ik heb zulk een geval te Ellemeet gehad. In den tijd van een uur was er eene lijst volgeteekend, en de longziekte was uitgeroeid voor eigen rekening van de omliggende landbouwers. 2433. V. Wanneer heeft dat merkwaardige geval plaats gehad? A. In 1853. Er waren 10 stuks vee aangetast. De burgemeester van Ellemeet stelde zich aan het hoofd van de inteekening. Ik herinner mij lit geval zoo goed, omdat ik, daar vele diensten gepresteerd hebbende, geene schadevergoeding ontvangen heb, omdat ik geen requisitoir had ontvangen, en die landbouwers wilde ik natuurlijk niets in rekening brengen. 2434. V. Dit geval levert dus het bewijs dat de overheid vaak, door aan den vorm te hechten, wel eens verzuimt die belangstelling aan de zaak te wijden welke zij verdient? A. Mogelijk was het wel mijne schuld. Ik stuurde mijne declaratie in, maar had geen requisitoir ontvangen. En toen heli ik er niet verder om willen vragen. 2435. V. Dat geval dat gij genoemd hebt van afmaking van een koppel vee voor rekening der veehouders is zeker eenig geweest in Zeeland? A. Neen, twee maanden te voren waren op een stal van A. Moi.enburhii, te Klkerzce, twee stuks rundvee verdacht van longziekte. Do eigenaar heeft die terstond voor eigen rekening laten afmaken. 243ft. V. Aan wien is in Zeeland, bij die enkele gevallen, in den regel het toezigt opgedragen over de uitvoering van de Uegeringsmaatregelen? A, In den regel geschiedt het afslagten en de verkoop van het vleesch onder toezigt van ons, veeartsen, bijge-staan door een ambtenaar van het provinciaal bestuur. 2437. V- Daaromtrent hebt gij dus geene aanmerking die zou kunnen leiden tot verbetering? A. Ik weet niet of dat afslagten te'sHeer-Arendskerke wel zoo bijzonder goed gegaan is. Mij is ten minste gezegd , en wel door een vertrouwd persoon, dat het geslagte vee zoo maar op de boerenerven is aan stukken gesneden en verkocht. 2438. V. De burgemeester of de veeartsen, daar met het toezigt belast, zouden dus geen goed gevolg gegeven hebben aan de wettelijke voorschriften? ^1. Een beroep op de uitkomsten doet m. i. in deze veel af. Nu is daar het resultaat gunstig geweest, want de ziekte staat stil en heelt zich niet verder uitgebreid. Ik voor mij acht dergelijke wijze van handelen echter niet veilig. 243S). 1'. Gij hebt gesproken van de schadevergoeding aan de veehouders toegekend; daarmede gaat men verschillend te werk. Sommigen zijn van oordeel dat het aan- |
478
getaste dier moet getaxeerd worden naar de waarde die het heeft als ziek rund. In de streken, waar ik meer bekend ben, heeft men die waarde altijd beoordeeld naar den gezonden toestand van het beest. Wat is u daarvan bekend in Zeeland? A. Ik moet hierbij opmerken dat ik, zoolang ik veearts beu, immer gelegenheid gehad heb om zelf de longziekte te constateren door lijkopening. Daar was dus van geene vergoeding sprake, omdat het dier dood was. 2440. V. Acht gij het merkteeken voldoende om het verdachte vee uit den handel te houden? A. Ik heb het nimmer gezien. 2441. V. Zoudt gij het niet wenschelijk achten dat overal, zonder onderscheid waar, het verdachte vee zoodanig merk ontving, dat liet nog kenbaar was nadat de verdachtverklaring is afgeloopen, waardoor iedereen die vee moest koopen in de gelegenheid zou zijn te weten of hij al dan niet verdachte runderen voor zich had? A. Niet merken, maar afmaken. 2442. V. Men moet zich hier plaatsen op het standpunt dat de Regering verdacht vee in 't leven laat. Kn dan vraag ik of gij het niet wenschelijk acht een verdacht rund zóó te merken dat het langen tijd buiten den handel blijft? A. Maar verdacht vee moet verdacht vee blijven en mag niet in den handel komen; van het laatste kan ik mij, als men beteugeling der ziekte wil, geen denkbeeld vormen. 2443. F. Het tijdperk van verdachtheid duurt 3 maanden, maar kan naar omstandigheden door de Regering tot (5 maanden verlengd worden. Zoudt gij nu een merkteeken verlangen dat met dien termijn verdwenen is of een dat nog na dien tijd zigtbaar blijft? A. Daarop kan ik geen antwoord geven. Ik heb mij altijd voorgesteld dat de longziekte moet uitgeroeid worden, omdat het eene ware ramp is en dit ook blijven moet, ook al worden de aangetaste runderen afgemaakt en de schade daarvan door den Staat vergoed. Een merkteeken kan niet anders dan het doel benadeelen. Ik zou daarenboven wel eens een merk willen zien dat niet gemaskeerd kan worden. Bij ons zijn er tijden geweest dat de veehouders van November tot Mei geen vee op stallen, waar vroeger ziekte geheerscht had, mogten hebben, en zonder morren schikten zij zich daarnaar, 2444. V. Dat laatste bewijst slechts dat die mensclien zicb met gelatenheid aan de wetten van den Staat onderwerpen , doch men vergete niet dat het eene voordeelige zaak voor hen kan zijn. Als de Staat in November nl het vee tegen do waarde onteigent en zegt: gij moogt vóór Mei geen vee meer koopen, dan zal men dat dankbaar aannemen, want de winteropbrengst staat niet tegenover de kosten van het hooi. A. Bij ons wel, omdat de mestvaalt een goudmijn is. 2445. V. Maar de landbouwers behouden hun stroo tocb, dat thans groote waarde heeft, en daarvoor kan wel mest gekocht worden, al moge die dan ook van wat mindere qualiteit zijn. Maar gij antwoordt niet regtstreeks op mijne vraag en blijft alleen vasthouden aan bet denkbeeld van afmaken. Ik verklaar mij daar niet tegen, hoewel deskundigen den maatregel afkeuren, omdat zij daarin zien een middel om de veehouders in hun tegenzin tot medewerking te stijven. Wat de uitslag dezer enquête zal zijn is onbekend; wij weten niet of de Regering naar aanleiding daarvan strengere of mildere maatregelen zal toepassen. Maar ingeval de Regering besloot ook in 't vervolg verdacht vee te laten leven en van een merkteeken te voorzien, acht gij dan het bestaande voldoende, of youdt gij |
een ander en beter wenschen? A. Ik ken het gebruikelijke merkteeken niet. 2446. V. Het is een driehoek in het haar geknipt. A. Dat kan niet deugen. 2447. V. Nu zijn er vele die voorstanders zijn van het branden op de hoeven of op de hoornen. Wat dunkt u daarvan? A. Dat kan niet voldoende zijn. Er zijn zooveel loopjes op om zoodanig merk te doen verdwijnen of niet zigtbaar te maken. 2448. J'. Zeer zeker, maar even goed als de veehouder kan zien dat een dier zoogenaamd is opgemaakt, om liet een jaar jonger te doen voorkomen, zou men ook kunnen ontdekken, dat er een brandmerk geweest is. Maar gij schijnt dus van het merkteeken niets te willen weten ? A. Ik zie daarin geen nut; wel verwacht ik goede gevolgen van een gestrenger politietoezigt. 2449. r. Geschiedt het ontsmetten van de stallen en wat daarmede in verband staat, op voldoende wijze? A. In Zeeland wel. 2450. Heeft het spoorwegvervoer van vee wel eens uwe aandacht getrokken? A. Menigmaal. Do vraag blijft altijd, of daar ook controle bestaat, hetgeen zeer noodig is. 2451. I. Is er te \ lissingen, waar dan toch vee naar Engeland wordt uitgevoerd, een behoorlijk toezigt? A. De uitvoer beteekent daar niet veel, nagenoeg niets. 2452. F. Maar te Rotterdam des te meer. Wat is u bekend omtrent het vervoer van vee naar Rotterdam en van daar naar het buitenland? A. Wat het toezigt op zieke beesten aangaat, moet ik verklaren daarvan niets te weten. Ik geloof dat dit toezigt goed is; het moet wel goed zijn, want het Engelsch gouvernement heeft strenge maatregelen tegen den invoer van ziek vee genomen. 2453. F. Maar het is de bedoeling van deze Regering om juist zoodanige maatregelen te nemen, dat het En-gelseh gouvernement volkomen vrijheid van invoer ver-leene; want zoolang wij met de longziekte blijven voortsukkelen , zal het Engelsch gouvernement zich genoopt zien tot maatregelen, waardoor onze veehandel belemmerd wordt. Ligt men ook de hand met de keuring te Rotterdam? Er zijn geruchten dat men daar met het spoelingvee te roekeloos omspringt, dat men gevallen van longziekte verzwijgt en dit vee dan uitvoert. Is u daarvan niets bekend? A. Neen. Ik heb dit wel bij geruchte gehoord, maar wanneer men omtrent zulk eene ingrijpende zaak hier iets mededeelt, dient men het beter te weten dan ik het kan zeggen. 2454. I'. Zeer zeker. Maar wanneer gij ons mededee-lingen doet, ook zelfs omtrent geruchten, die betrekking hebben op eene zaak van zooveel gewigt als deze, dan kunnen die mededeelingen toch van veel nut zijn. Zij kunnen ons den weg wijzen om een nader onderzoek dienaangaande in te stellen. A. Mij dunkt dat daarvan moeijelijk iets te zeggen valt. Wat ik nalatigheid zou noemen, zou een ander, bij groote |
drukte, welligt voor naauwkeurh/hcid houden. Wie te Kot-terdam eene Loot heeft zien laden en al dat jag-en en sjouwen gadegeslagen, zal moeten bekemuni dat het toezigt daar zeer moeijelijk valt. Ook daar is politietoezigt noodig, zoolang de longziekte heerscht. 2455. V. Zijt gij wel in Rotterdam geweest bij het laden der booten ? A. Eene enkele maal en ook in Amsterdam. 2456. V. En hadt gij er aanmerkingen op ? A. In Amsterdam heb ik gehoord dat de stouwers zeer ontevreden waren dat zij het vee niet mogten mishandelen. Zij beriepen zich op Rotterdam, waar men er maar op beukt. Maar als 1000 schapen te gelijk met haast moeten worden verzonden, geef ik het den knapsten veeartsenij-kundige te doen, zijne betrekking te vervullen zooals het behoort. 2457. V. -Maar dan moet men middelen zoeken, dat hij het wél kunne doen zooals het behoort. Welk bezwaar zou er tegen zijn, dat ieder veehandelaar verpligt wierd te zorgen, dat zijn vee 2 uren vóór liet vertrek van de boot op eene gegeven plaats aanwezig ware ¥ Wanneer dan door u of andere deskundigen wordt geoordeeld, dat één man niet genoeg is, laat het Gouvernement dau een tweeden aanstellen, die mede keurt. Te Harlingen wordt het vee met zeer veel zorg gekeurd. A. Alles komt neder op de laatste der vragen in de door de commissie medegedeelde schets: welke maatregelen kunnen genomen worden, zonder de belangen van den veestapel, den handel, de scheepvaart en de schatkist te zeer te kwetsen ? Als ik dat in verband breng met de lt;;r-heele geschiedenis der longziekte, dan zeg ik dat er bedenking is tegen eiken maatregel, want dat het altijd op geld aankomt en dan wezenlijke belangen daar soms aan opgeofferd moeten worden. .Mij dunkt dat het voorgestelde zeer goed te doen is, maar de eerste voorwaarde is dan geld. 2458. V- Daarover hebben wij op het oogenblik geen uitspraak te doen: wij hebben ons alleen te bepalen tot de vraag, of eene goede keuring van het vee te Rotterdam verhinderd wordt ten gevolge van den ontzettenden haast bij het aan boord brengen van liet vee. A. Zij wordt er zeker door bemoeijelijkt. 2459. J'. Dan moeten er bepalingen gemaakt worden, die den handelaar verpligten zijn vee vroeger aan de boot te brengen, en is 1 keurmeester niet genoeg, dan moeten er 2 of 3 zijn. Zoudt gij dat ook niet noodig oordeelen? 2400. J'. Men moet van de stelling uitgaan dat het vee moet worden gekeurd; maar als dat niet goed gedaan wordt, kan men het wel nalaten. Zoo als het nu geschiedt deugt het niet. A. Neen. De Voorzitter: Welnu, dan zullen wij zien dat wij het verbeterd krijgen. 24(51. De heer de .fonse: (Jij hebt gezegd, dat voor ieder landbouwer, die zijne zaak verstaat, de verschijnselen der longziekte gemakkelijk te onderkennen zijn. Welke zijn de verschijnselen waaraan men dadelijk kan zien dat de longziekte er is? A. Hoesten, gebrek aan eetlust, slechte spijsvertering en een ziekelijk uitzigt. Tuberculose, pneumonia, pleuritis enz. hebben wel gelijksoortige verschijnselen, waarvan men aangifte moet doen en niet van 'de ziekte zelf. Als de landbouwer verschijnselen waarneemt, die overeenkomen met de longziekte als besmettelijke ziekte, geeft hij het aan bij den burgemeester, en kosteloos wordt van wege den Staat geconstateerd of het een geval van longziekte is, ja of neen. |
2462. I. Is de tuberculose gemakkelijk te onderscheiden van de longziekte? A. \oor een deskundige wel; auscultatie en percussie geven hem daartoe gereede aanleiding. 2463. De heer llesram: Hebt gij als plaatsvervangend districts-veearts geene instructie van de Regering ? A. Ja. 2464. Zijt gij op de hoogte van alle Regerings-voorschriften ? A. Ik meen van ja. Maar ik heb de instructie van den Minister, dat ik niets mag doen zonder schriftelijke lastgeving van den districts-veearts. Wanneer hij verhinderd is zelf op te treden, schrijft hij het aan mij of aan den burgemeester. 2465. !. Ik vind uw antwoord zeer belangrijk; wij leeren daaruit den werkkring van den plaatsvervangenden veearts beter kennen. Het blijkt dat hij niet zelfstandig kan optreden. Dit geeft ook weer vertraging. A. Dat is niet zoo erg, want zoodra ik eenmaal ter ver-vanging van den districts-veearts, op zijne lastgeving ben opgetreden, dan handel ik zelfstandig overeenkomstig do wet, even als de districts-veearts zelf. 2466. J . Maar behalve de wet zijn er nog onderscheidene Koninklijke besluiten en ministeriele aansehrijvingen. Zijn deze u ook medegedeeld ? A. Ik geloof het niet. Van de merkteekenen ten minste had ik nooit iets vernomen. 2467. De Voorzitter: Om de afscheiding van verdachte runderen te bevorderen, zijn van overheidswege opzigters aangesteld. Kr zi jn daarvan twee soorten, de eene voor de gezonde, de andere voor de zieke stallen. Hebt gij wel eens uwe gedachten over die opzigters laten gaan en kunt gij ons bijzonderheden daaromtrent mededeelen? A. Neen, want ik ken die opzigters niet. 2468. F. Hebt g'ij wel eens nagedacht over de oorzaken, waarom de longziekte in de verschillende streken van ons land zoo afwisselend heeft gewoed? In Zeeland en Groningen bijv. heeft zij bijna niet geheerscht, hetgeen men daaraan zou kunnen toeschrijven dat daar minder vee is en het meer wordt afgezonderd. Maar zelfs in Noordholland en Zuidholland heeft de ziekte in de eene streek meer, in de andere minder gewoed. Kunt gij de redenen daarvan opgeven ? J. De redenen kunnen liggen in het verschil van omvang van het verkeer; ook in de verkavelingen van de landerijen. Zoo ben ik bij voorbeeld voor twee jaar te Alphen geweest; ik kon dat niet beter vergelijken dan bij een dam- of schaakbord; in de zwarte vakken was de longziekte; de witte vakken waren vrij. Toen zeide ik tot mij zei ven: in die streken, waar besmette en onbesmette plaatsen zoo naast elkander liggen, door afsluiting de longziekte uit te roeijen, is een onmogelijk werk. Later ben ik er weer geweest, en toen was het beter. Ik zag toen dat de districts-veearts bepaalde slooten tot grens van den besmetten kring had aangenomen. Dat kwam mij voor een vrij wat beter plan te zijn ter bestrijding van de ziekte. 24G9. F. Uwe redenering komt dus hierop neder, dat verkeerde maatregelen de oorzaak zijn van het met minder goed gevolg bestrijden van de longziekte in sommige streken , waar, met het oog op de plaatselijke gesteldheid, andere maatregelen behoorden genomen te zijn. |
180
A. Ik geloof dat goed politietoezigt en goregeldc aangifte de beste middelen zijn. De bezwaren echter, die tegen het aangeven bestaan , zijn algemeen bekend. Iedereen weet boe er in Holland gestreden moet worden tegen gemoedsbezwaren, die zulk eene groote rol spelen in deze zaak. De geschiedenis van alle besmettelijke ziekten heeft daarvan de duidelijkste bewijzen geleverd; ik herinner slechts aan de runderpest. 2470. J'. Kent gij geene andere oorzaken dan die plaatselijke toestanden en slechte maatregelen? Zoudt gij niet van oordeel zijn dat de voedingen, het drinkwater, de verplegingen enz. ook kunnen medewerken tot de ziekte? A. Dat alles heeft geen den minsten invloed op het ontstaan der ziekte. 2471. F. Dus gelooft gij niet aan het spontaan karakter der ziekte? A. Neen, zeker niet. 2472. F. Nergens? A. Het is niet mogelijk in Nederland, noch in Delgie, Frankrijk, Duitschland of Engeland; het is alleen mogelijk in de steppen. 2473. V. Ten gevolge waarvan? A. Van, althans tot op dit oogenblik, onbekende oorzaken. Men kan het ontstaan van deze besmettelijke ziekte vergelijken bij dat van de besmettelijke ziekten onder de menschen, zoo als de cholera, de pokken, de pest. Hoe ontstaan die? Waar is de oorsprong daarvan? De wetenschap geeft niets anders aan , dan dat de tropische gewesten haar bakermat zijn. 2474. V- Ik neem dit aan; maar kan het niet zijn dat, terwijl de longziekte zoo vele jaren hier te lande geheerscht heeft, zij eindelijk inheemsch geworden is ? A. Inheemsch? Dan zou er eigenlijk iets moeten ontstaan uit niets, en dat kan niet. In 18.'}3 is de longziekte hier uitgebroken, en nu zou sedert dien tijd het zieke vee het een of ander hebben moeten brengen in de atmospheer of in den bodem. In de atmospheer zou nog mogelijk kunnen zijn: de smetstof zou zich daarin kunnen bevinden. Maar hoe zou er het een of ander in onzen bodem kunnen gebragt zijn? Waardoor? Hoe? Wat? — Ik weet het niet. 2475. J'. Ik ook niet. (!ij zegt evenwel: het steppen-vee is waarschijnlijk vatbaar voor het spontaan ontstaan der longziekte. Of die vatbaarheid nu zit in het vee zelf, in de voeding, in de verpleging, dat weten wij niet. Het is mogelijk dat er in de lucht stoffen aanwezig zijn, die de ziekte veroorzaken; maar het is ook mogelijk dat do oorzaak in bet vee zelf ligt. Kan het nu niet zijn, dat ons tegenwoordig rundergeslacht, «lat sedert eene reeks van jaren heeft geleefd en voortgeteeld is uit een geslacht, dat onder die invloeden leefde , in zich opgenomen lieeft do zelfde in bekende — ik zal het maar noemen zelj'stan-dvjliedm, die zich bij bet steppenvee voordoen en waaruit de ziekte spontaan ontstaat ? Is dat zoo dwaas geredeneerd ? A. Ik zou dat niet gaarne willen zeggen. Alleen zou ik willen doen opmerken, dat de ziekte in Zeeland zoo niet ontstaat, niettegenstaande er veel Hollandsch veu, dat dan die eigenschappen in zich hebben zou, naar Zeeland overgekomen is. 2470. V. Is dat een bewijs? A. Ja. |
2477. F. Ik geloof dat het in elk geval een zwak bewijs is. Ik erken dat de ziekte besmettelijk is. In 10 000 gevallen kan men terstond de reden van het ontstaan aanwijzen, en indien men soms bij een zeker geval aan het spontaan karakter heeft geloofd, dan blijkt het soms toch later dat men heeft gedwaald, want het zieke vee was vroeger in aanraking geweest met besmette voorwerpen. Maar er zijn toch ook gevallen waar de herkomst niet is aan te wijzen, en er zijn ook wetenschappelijke mannen die het spontaan karakter niet wegredeneren, die met bescheidenheid zeggen: de wetenschap weet het niet, want wanneer de ziekte in andere landen en bij andere veesoorten ontstaan kan, is het mogelijk dat dit ook hier het geval is. A. Het tegendeel is ook niet bewezen. De uitspraak van professor Hehinu neem ik niet aan. Juist omdat men in Nederland, waar men gedeeltelijk leeft op eilanden, de gelegenheid heeft gehad om meer dan elders de ziekte van nabij te begluren, geloof ik dat de uitspraak van dien professor weinig waarde heeft. 2478. V. Ongetwijfeld wordt door u en ook door anderen een zeer naauwlettend toezigt gehouden. En indien wij de berigten gelooven mogen, welke tot ons komen, dan blijkt het dat mannen, die met het toezigt belast zijn, zich vergist hebben , dat zij een ziektegeval voor longziekte constateerden , terwijl men bij afmaking van het rund ontdekte dat het die ziekte niet was, en ook omgekeerd; er zijn voorbeelden dat een districts-veearts een geval niet voor longziekte verklaarde, terwijl het later bleek, dathetwel die ziekte was. Dus de wetenschap kan zich ook in een ander opzigt vergissen. A. Dat ontken ik niet. Het is echter niet do vraag, of de wetenschap zich vergist, maar of de dragers der wetenschap zich vergissen. 2471). I'. Wie begrijpt gij onder de dragers der wetenschap ? A. De wetenschap laat ons niet in den steek, maar ons waarnemingsvermogen. 2480. lr. Dus gij gelooft niet aan het spontaan karakter der ziekte? A. Neen. 2481. F. Welke is uwe meening omtrent de inenting ? A. Mijne meening is dat de inenting nuttig kan wezen, maar dat ze niet aanbevelenswaardig is. 2482. F. Waarom niet? A. De inenting is niets anders dan het brengen der smetstof op eene plaats waar ze minder schadelijk werkt, maar waar toch het proces hetzelfde is als dat hetwelk in de longen plaats heeft. Het moet ook zijn een acuut proces. Nu is de smetstof veeleer vast dan volatiel, doch er ontwikkelen zich hij het inentingsproces toch altijd enkele volatiele stoffen, en daarom zou ik het voor mogelijk houden, dat wanneer de. inenting gebeurt op een stal waar het vee digt op een staat, door die inenting longziekte ontstaat. 248:5 F. Zou die bijeenhooping van vee dan de kiem kunnen worden waardoor de ziekte zich verder verbreidt? A. Men vergelijke do spirituosa. Hoe sterker het gehalte is, hoe bedwelmender zij werkt. Is het niet aan te nemen dat bij inenting van 50 stuks vee de atmospheer doordrongen wordt van smetstof, veel sterker dan wanneer die inenting wordt toegepast op '.i ii 4 dieren, geplaatst in een ruim, luchtig gebouw ? Lucht is het beste desinfectiemiddcl. 2484. F Oij wenscbt dus alleen de inenting als de ziekte in groote stallen is uitgebroken? A. Alleen als zij geschiedt uit nood; als men niet besluit tot geheele afmaking, kan zij zeer wel worden toegepast. Maar dan zou ik daarnaast willen stellen de strengste controle, de strengste politiemaatregelen en daaraan beter do |
181
%
haiul te houden ilivn tot nu toe geschiedt. Ik zou dan de ingeënte dieren als verdacht doen beschouwen. 2485. V. Gij zijt dus geen verklaard tegenstander van de inenting? A. Ik zou haar alleen toepassen uit nood, en ik zou Zeeland beklagen als men algemeen tot die bewerking overging 2486. V. Men heeft toch in sommige streken gezonde koppels ingeënt, en lieden die belangrijke koppels te midden van eene streek waar de longziekte heerschte deden inenten, bleven gedurende 2't jaren en langer van die ramp geheel verschoond. Gij zouiit dus alleen, wanneer de ziekte bij A was uitgebroken, B en C aanraden de inenting te doen plaats hebben ? A. Neen, tenzij wanneer ik bij A mogt afmaken, B en C door politiemaatregelen niet mogt afsluiten. 2487. V- Maar wij spreken nu niet van afmaken. A. Toch zou ik eerst daarna bij B en C inenten. 2488. De heer Sfhepel: Gij hebt gezegd dat de longziekte in 1833 hier te lande werd overgebragt; de berigten omtrent bet juiste tijdstip komen niet met elkander overeen, maar het schijnt toch omstreeks 1830 geweest te zijn. Is men er zeker van dat vóór dien tijd, toen er weinig over veeartsenijkunde geschreven werd, de longziekte hier te lande niet heeft geheerscht? A. Zij werd vroeger door geen enkelen veearts waargenomen. Gaat men terug tot het verledene, dan moet men de schouders ophalen; waar geen geschiedenis is, is geene overlevering. 248!). De heer de Jonsc: Meent gij dat de eene soort van runderen meer voorbeschiktheid heeft voor de longziekte dan de andere, bijv. melkgevende koeijen meer dan niet melkgevende? A. De melkgevende kunnen vatbaarder zijn; men kent • et naauw verband tusschen de melkafscheiding en de borstorganen. 2490. V. Meent gij dat door de inenting van gezonde runderen dg longziekte kan worden overgebragt? A. Ik heb daaromtrent geene ervaring, daar ik nooit Leb ingeënt; maar wetenschappelijk meen ik dat de inenting onder gegeven omstandigheden alle besmettelijke ziekten kan overbrengen. 2491. V. Gij zoudt dus wel van oordeel zijn dat men door inenting de ziekte kan overbrengen. Schrijft gij dit toe aan het opwekken der smetstof? A. Ja, en aan de keuze der stof. 2492. V. Acht gij de staart eene goede plaats voor de inenting? A. Zeer zeker. 2493. V. Dus niet aan eene andere plaats ? A. Ongaarne. In het 4de district, St. Anna Termuiden, heeft mijn broeder op de dij ingeënt, maar het rund heeft «rg geleden door gangrena. De reactie was daar veel sterker. 2494. De heer Wybenga; Gij hebt gezegd dat de smetstof der longziekte eene vaste in tegenstelling eener volatile stof was, maar nu hoor ik u spreken van eene volatile stof bij de inenting. A. Hierdoor is dit te verstaan, dat het volatile deel der smetstof alleen door de longen door de uitgeademde lucht ontlast wordt en zich verspreidt, terwijl de excudaten de Nquot;. 35. 3. |
vaste smetstof zijn. Nu is het bekend dat de lucht het beste desinfectiemiddel is, waaraan de uitgeademde lucht met al de gevolgen van dien dadelijk wordt blootgesteld en ontsmet. Daar dit gedeelte niet groot is, behoort de longziekte niet tot de ziekten die men als geheel volatile beschouwt; anders moest zij zich veel sneller verspreiden. In 1839 heeft zij te Haamstede zeven maanden gewoed. De veehouders hebben toen het vee in schuiten naar Hot-terdam vervoerd en daar op de markt verkocht, en van de longziekte heeft men niet meer gehoord. Was nu de longziekte geheel volatile, dan had zij zich moeten verspreiden. 2495. De Voor*Uter: In uw spreken hebt gij laten doorschemeren, dat gij een groot vriend zijt van krachtige maatregelen. Wat zoudt gij doen om do longziekte spoedig uit te rueijen? A. Ziek en verdacht vee afmaken. 2496. V. Wanneer gij de overtuiging hadt dat gij ten gevolge daarvan een groot gedeelte van de veehouders tegen u kreegt, en dat deze de ziekte zouden verzwijgen en geene aangifte doen, hetzij uit gemoedsbezwaren, hetzij uit verkeerde redenen van eigen belang, wat zoudt gij dan doen? A. Ik zou onmiddellijk allen uitvoer uit den besmetten kring verbieden, en bijv. uit de provincie Zuidholland eenvoudig verbieden, vee naar elders uit te voeren. 2497. V. Dan zult gij misschien het doel bereiken dat de ziekte niet verbreid wordt, maar gij roeit er de ziekte niet mede uit. A. Maar liet zou toch helpen. Het belang der veehouders kwam dan in het spel; zij zouden dadelijk komen aangeven, en ik zou dus weten waar zich de ziekte weer voordeed. Hoe zou het anders mogelijk zijn geweest dat de runderpest wierd uitgeroeid? 2498. V- Daar was men in het algemeen veel banger voor, en bad de Regering dus het grootste gedeelte van den boerenstand op hare hand. Zoudt gij niet denken dat wanneer men het den veehouders smakelijker wist te maken , zij van hunne zijde Wat meer zouden medewerken om de ziekte te overwinnen? A. Ik hoop het. 2499. V. Kunt gij geen middel aan de hand geven waardoor wij verzekerd zijn, dat er behoorlijk aangifte en ' afzondering plaals hebbe? A. Ik zou mij eerst met den geheelen toestand moeten orienteren. In elk geval zou ik voortdurend afmaken van den omtrek naar het centrum toe, maar voor de plaatsen die vrij waren zoo spoedig het kon den uitvoer toestaan. 2500. V. Maar gij gelooft toch aan de lessen van de ervaring? A. O zeker! 2501. V. Wat moet men dan wel zeggen wanneer men ziet dat juist in die streken waar men minder strenge maatregelen heeft genomen , de longziekte het eerst is uitgeroeid? In Groningen bijv. heeft men zich bepaald tot het afmaken van het aangetaste dier en tot het inenten van de verdachte runderen. In Noordholland waar de longziekte zoo vreesselijk gewoed heeft, heeft men zich mede bepaald tot het afmaken van het aangetast rund. En niettegenstaande dat heeft men daar de ziekte overwonnen. Er zijn velen die met u beweren, dat als men volle schadevergoeding gaf voor het eerste rund, de veehouders eene directe aangifte en afzondering zeker zouden in de hand werken. Dit is ook een middel dat in sommige streken van ons land wordt bevorderd door het oprigten van veefondsen, en daarvan ziet men de beste resultaten. Nu ben 46 |
ik liet volkomen met u eens dat wanneer men heden al de verdachte stallen kent eu die morgen alle afmaakt, er zeker een groote slag zou geslagen zijn, maar men moet daarmede rekening houden dat men ze niet alle kent. Blijft gij evenwel van meening dat er geen ander middel tot wering der ziekte is dan onmiddellijke afmaking? A. Ik zou denken dat dat het eenige middel is. Maar er staat naast, dat met medewerking van verschillende besturen, van de politie en vooral van de veehouders veel te doen zou zijn. Daarom is het in Zeehuid dan ook zoo goed gegaan. Memand heeft Lij ons ooit tegenwerking van de zijde der veehouders ondervonden, integendeel, men zeide: hoe eerder gij tot afmaken overgaat, hoe liever. Begreep men in 't algemeen het nationaal belang beter, dan zou de zaak reeds een heel anderen keer genomen hebben. Staan wij evenwel voor het feit dat er eene zekere oppositie is van ééne zijde, dan verandert natuurlijk de zaak, ook bij bet beste en meest degelijke plan van de Uegering. 2502. F. Buiten de afmaking kent gij dus geen ander middel van eenige beteekeiiis om de ziekte uit te rotijen V A. Neen. 2503. F. Hebt gij ook nog iets mede te deelen over punten , die aan mijne aandacht mogten ontsnapt zijn V A. Ik wenschte alleen nog onder uwe aandacht te brengen de bijzonderheid dat van 1804 af. zoo lang als de maatregelen om de runderpest te keeren, in Nederland cn Belgie zijn toegepast, er in Zeeland geen enkel geval van longziekte is voorgekomen. Hieruit meen ik de gevolgtrekking te mogen maken, dat men de longziekte meester is, als men ■/. ■ met sterke middelen bestrijdt, dat zij altijd wordt aangebragt en niet spontaan ontstaan kan. quot;/504. F. Gij hebt gezegd , dat gij nader zoudt terugkomen op punt 7, waar gesproken wordt over het nemen van maatregelen, zonder de belangen van de schatkist, de veehouders of andere belangen te kwetsen. Mij dunkt dat uit uwe antwoorden reeds gebleken is dat gij het afmaken van de verdachte koppels acht in het belang van den veestapel, van de veehouders en van de schatkist ? A. Zeer zeker. Daardoor zou mijn inziens het doel ook in den kortsten tijd bereikt worden.- 2505. De heer Bcgram: Gij hebt, dunkt mij, te kennen gegeven dat art. 13 van de wet van 1870, waarbij bepaald is dat de veehouder moet aangeven als zijn vee door eene besmettelijke ziekte is aangetast, eene lacune bevat? A. Neen; ik vind juist in die bepaling iets gemakkelijks, iets goeds. De veehouder behoeft slechts de verschijnselen op te merken; hij heeft niet te onderzoeken. Cu1. Mazuke. K. de Jong. Wybe.nua. Schepel. Begkam. de jonge. D. Veeg ens. Griffier. Verhoor van den heer II. Hoornen. 2506. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te geven? A. Hendrik Koomen , burgemeester te Winkel (Noord-holland). 2507. F Gij hebt eenige vragen ontvangen omtrent de longziekte onder het rundvee, waarover wij gaarne uwe denkbeelden zullen vernemen. Heeft in uwe streek de longziekte geheerscht? |
A. Ja, van tijd tot tijd hadden wij de longziekte, maar zij nam nooit zulk een omvang als in andere streken van Noordholland. In de laatste 5 jaren zijn wij vrij gebleven. 2508. F. Uit eigen ervaring kunt gij omtrent do ziekte in 't algemeen dus misschien niet veel bijzonderheden mede-deelen. Waarschijnlijk hebt gij uwe aandacht meer gevestigd op hoofdvraag II, waarin gesproken wordt over de districts-veeartsen , hunne plaatsvervangers en wat daarmede in verband staat. Is naar uw oordeel het aantal districts-veeartsen en plaatsvervangers voldoende, en zij zoo geplaatst als het belang der zaak vordert ? A. Er was een tijd dat het aantal onvoldoende was, tijdens de meer talrijke ziektegevallen; maar voor het tegenwoordige kan men met dat aantal volstaan. 2.)09. J. Zoo als gij weet, treden de plaatsvervangers op bij verhindering van den districts-veearts, en ontvangen zij voor hunne bemoeijingen slechts vergoeding van reis- en verblijfkosten. Hebt gij daaromtrent aanmerkingen te maken ? A. Neen. Bij ons is altijd een districts-veearts, nooit een plaatsvervanger geweest. 2510. F. Gij woont niet ver van Schagen. Hebt gij nooit vernomen dat de districts-veearts op de veemarkt aldaar genoodzaakt was art. 0 der wet toe te passen? A. Ik heb nooit vernomen dat er aangetast of verdacht vee op die markt aldaar is aangevoerd. 2511. F. Kan een veehouder, bij eenige oplettendheid , de kenmerken der longziekte waarnemen ? A. Dat durf ik niet te verzekeren. De kenmerken waarop ik het eerst let zijn: een drooge muil en heete adem; maar ik durf niet te bevestigen of ook andere borstziekten niet dezelfde verschijnselen kunnen te weeg brengen. Andere zekere kenteekenen zijn mij niet bekend. 2512. F. Hebt gij nooit bij de zieke koeijen kugchen of hoesten opgemerkt ? 2513. F Ook kortademigheid ? A. Ja, maar dat bespeurt men ook bij andere borstziekten. 2514. F. Derhalve zijn er, naar uw oordeel, zoo weinig kenteekenen van longziekte, dat de veehouder redenen zou hebben zich achter onwetendheid te verbergen om geene aangifte te doen ? A. Ja. 2515. F. De wet zegt alleen, dat men op de verschijnselen moet letten, die aanduiden dat het eene besmettelijke ziekte zou kunnen zijn. A. Ja, maar de veehouder moet dan toch zeker weten dat het de verschijnselen van eene besmettelijke ziekte zijn, vóór dat hij vervolgbaar is. Het zou zekerder wezen, indien men den veehouder de verpligting oplegde om van elke ongesteldheid kennis te geven. 2516. F. Op dit laatste punt komen wij later terug, wanneer wij over de middelen zullen spreken, die tot verbetering van de wet zouden kunnen strekken , in vraag IV behandeld. Zoudt gij van oordeel zijn , dat er reden bestaat om te vermoeden, dat de veehouders opzettelijk een ziektegeval verzwijgen ? A. De longziekte heeft in de omstreken mijner woonplaats |
183
betrekkelijk niet erg: geheerscht, maar mij is geen geval voorgekomen, waarvan ik vermoeden kon, dat hot opzettelijk verzwegen zou zijn. 2517. F. Bevondt gij, dat de afzondering altijd plaats had , en was zij bij de aangifte reeds gesehied V A. Niet altijd, maar ik heb daartoe steeds last gegeven , en dan werd het gedaan. 2518. V. Was er goede gelegenheid tot afzondering? Geschiedde zij in een schuur of huisje, dat voor de afzondering goed was ingerigt? A. Niet overal even goed ; in Noordholland is — zoo als gij wel weet — do woning, de stal en de hooiberg altijd in hetzelfde gebouw. Do afzondering heeft zoo goed plaats gehad als dat kon; evenwel hebben wij geen erge gevolgen van de besmetting gezien. 2519. V. Werd er behoorlijk toezigt gehouden op het verdachte vee ? A. Ik geloof ja. 2520. V. Is in uwe gemeente het verdachte vee nog afgemaakt ? A. Neen , dat is bij ons niet gebeurd. 2521. V- Men heeft zich dus telkens bepaald tot het afmaken van de aangetaste dieren, en te gelijkertijd de afzondering der verdachte gelast ? Aan wien werd het toezigt op de verdachte dieren toe\ ertrouwd ? A. Aan de politie-dienaren, onder toezigt van den burgemeester. 2522. V. Werden er ook lijsten gemaakt van het verdachte vee? A. De politie-dienaren wisten hoeveel stuks vee er waren , en van tijd tot tijd vergewisten zij zieli of het aantal nog aanwezig was. 2523. V. Had de ontsmetting ook naar wensch plaats? 2524. V. Hoe hebt gij de waarde van liet onteigende vee beoordeeld, naar den toestand waarin het zich bevond, of naar den gezonden? A. Ingevolge de wet, naar den toestand waarin het vee zich bij de onteigening bevond. 2525. V. Hebt gij in uwe betrekking als burgemeester wel eens bezwaren ondervonden bij de administratie, ten op-zigte van de restitutie van de door u voorgeschoten gelden ? A. Bezwaren heb ik daarvan juist niet gehad. Wij hebben ook slechts tweemaal voorschotten gedaan. Eens heeft het wel wat lang geduurd, voor dat het voorge-schotene terugbetaald werd ; maar de bepaling der wet, dat als de gemeentekas niet toereikend is, de Commissaris des Konings een crediet kan openen, is, meen ik, voldoende. 2526. V. Hebt gij ook aanmerkingen ten opzigte van het merkteeken ? A. Alleen dat het niet veel baat; als men het direct na het verstrijken van den termijn van verdachtheid kan wegmaken, kan men dat ook vroeger doen. Ik heb er wel eens met den districts-veearts over gesproken, en die was ook van gevoelen dat het geen grooten waarborg gaf. ons is echter in den tijd van de nieuwe wet maar tweemaal longziekte geweest, en ik heb er dus niet veel ondervinding van. |
2527. V. Maar als men u opdroeg het beter te doen, wat zoudt ge dan voorstellen? A. Ik zou niets beters weten, want als bijv. een merk op den hoorn of de hoef weggemaakt kan worden als de tijd om is, kan het ook vroeger worden weggemaakt. 2528. V. Wat zou het schaden als het bleef? A. Ik zie er geen bezwaar in; maar in de wet of het daartoe betrekkelijk Koninklijk besluit staat, gelijk ik meen, dut het weggemaakt mag worden. 2529. V. Men kan dan op den anderen hoorn of hoef een bewijs zetten, dat het tijdperk van verdachtheid voorbij was, en al bleef dan het eerste merk staan, zou het geen kwaad doen. A. Neen, dat zou het niet. 2530. V. Gij hebt zeker vrij wat vervoer naar den Helder, ik zeg niet uit uwe gemeente, maar uit den omtrek. Wordt niet veel ziek vee naar den Helder vervoerd? A. Ja, wrak vee althans, en vóór de wet, longziek vee ook. Na de wet heb ik het niet meer bemerkt. 0531. V. Maar dan toch zieke koeijen, al zijn het geen longzieke ? A. Ja, gelijk ik zeide , gaat al het wrakke vee meestal daarheen. 2532. V. Hn dat vee is daar meestal bestemd voor de militairen ? A. Ja. 2532 Ms. V- Het gaat er daar dus mede zoo a.s eiders , dat men het slechte vleesch voor de militairen afzondert? A. Ja, de leverantie wordt ongeveer voor het halve geld aangenomen; men rekent er dus zeker van te voren op. 3533. V. Hebt gij er op gelet, of de wagens, waarmede het vee wordt vervoerd , behoorlijk ontsmet worden ? A. In onze gemeente worden er geen wagens voor gebruikt. 2534. V. Maar hebt ge er te Schagen nooit iets van gezien , dat bijzondere vermelding verdient ? A. Neen, het geslagte vleesch zal wel met de spoortreinen vervoerd zijn; maar dat heb ik niet gezien. Overigens geloof ik dat er in onze streek niet roekeloos mede omgegaan is, want wij zijn bij uitnemendheid gelukkig geweest met de longziekte. 2535. V. Gij zijt zeker eenigzins bekend met het toezigt aan den helder, bij den uitvoer van vee, niet waar? A. Neen. 2530. V. Weet gij niet of de districts-veearts-plaats-vervanger er wekelijks heengaat om het na te zien ? A. Neen, ik kom maar eenmaal'sjaars aan het Nieuwe-diep met de aflevering van miliciens. 2537. V. Ziet gij den veearts te Schagen wel? A. Neen, ik kom daar niet op de veemarkt. 2538. V. Hebt gij dan van anderen niets gehoord ? A. Neen; ik weet wel dat de heer Huffnagei, gemak kelijk met den spoor zou kunnen komen, maar of hij het doet, zou ik niet kunnen zeggen. |
184
253!). I'. Het verwondert mij dat gij daaromtrent niet «enige inlichting kunt geven , omdat liet eene zaak van groot belang U. Ge weet, het toezigt is aan diepersonen opgedragen, en wij willen gaarne de overtuiging krijgen van hunne naauwgezette pligtsbetrachting. Weet gij daar niets van V A. Neen. Ik zou er wel naar kunnen informeren door middel van mijn zoon, die er wekelijks komt. 2540. J - Daar bij u zoo weinig longziekte voorkomt, zult gij ook wel niets weten van de veeopzigters en huu werkkring. A. Neen. 2541. F. Kunt gij ook gissen waarom in uwe streek, -waar nog al beweging is, terwijl men bepaald te Schagen eene markt van buitengewoon veel beweging heeft met vetweiderijen en melkerijen , de toestand zoo buitengewoon gunstig is? A. Vetweiderijen zijn bij ons betrekkelijk weinig; het zijn meestal melkerijen; de landbouwers leggen zieh meer toe op aanfok en afzet; er wordt betrekkelijk weinig iiij-gekoclit. Voorts bad men bij ons een veefonds; de veehouders kwamen daardoor nu en dan bij elkander; dan werden de zaken besproken , voorbeelden van besmetting genoemd in andere streken en men waarschuwde elkander om voor-zi^tiquot;quot; te zijn en geen vee te koojien dat eenigzins verdacht was De landbouwers bij ons waren dan ook voor-zigtig en kochten weinig vee; alleen in het voorjaar eenige Friesche koeijen. 2542. J'. Gij verkeert dan toch in gelijken toestand als in alle andere gemeenten in Noordhollan 1, wanr de aankoop van Friesch vee nog al belangrijk is; in den regel beeft de landbouwer een of twee koeijen noo lig om zijn stal aan te vullen. Ik bedoel nu niet bepaald Schagen, maar ook andere gemeenten, zoo als Spanbroek , Wognum tot aan den Helder toe. A. Mijne ondervinding leert mij dat de ziekte lang zoo besmettelijk niet is in de weide als op de stallen. Ik weet dat onder een beslag van 14, lli a 18 beesten in de weide één, hoogstens twee ziek zijn geworden; in de stallen was het altijd meer. Nu komt bij ons wel wat vee uit Friesland, maar juist altijd in het voorjaar, als het vee in de weide gaat. 2543. T. Hoe wordt de wekelijksche markt te Schagen gevoed? A. Friesch vee komt daar, geloof ik, niet. De een of andere landbouwer die eene koe te missen heeft, verschijnt daar en dan gaat dat vee meestal naar Leiden ot andere boeren in den omtrek. 2544. I'. Dus is te Schagen meer een ruilhandel? A. Ja, gedeeltelijk althans. 2545. J - Dat vervoer van ongezond vee naar den Helder schijnt ook geen nadeeligen invloed uit te oefenen? A. Neen. 254(). V. Heeft men bij u ook afgemaakt? A. Ja. Kort vóór dat men van Rijkswege ophield met bet afmaken van de aangetaste dieren, brak bij ons de ziekte op een stal uit; twee beesten werden nog voor rekening van het Rijk afgemaakt. Later werden er in dien stal nog drie beesten ziek, waarop de veehouders bij elkander zijn gekomen en besloten hebben, dat er moest doorgegaan worden met afmaken; want zij oordeelden dat h(gt;e eerder de ziekte verdwenen was, hoe beter. Zij beloofden onder elkander de schadevergoeding te zullen betalen , die vroeger het Kijk verleende. Ziedaar alles wat er bij ons werd afgemaakt buiten het Rijk om. |
2547. V. Wanneer is dat gebeurd? A. In Januarij 1871. Den 3den van die maand zijn er twee ziek geworden , die nog door het Rijk vergoed werden , en den 28steii weer twee, en die zijn niet vergoed door het Rijk, maar geslagt voor rekening van de veehouders onderling. Er heeft tusschen onze veehouders altijd nog al overeenstemming bestaan. 2548. De heer Bc^am : Indien ik u goed begrijp , werden alleen de aangetaste runderen afgemaakt en niet de verdachten? A. Alleen de aangetasten. 2549. De heer Schepel: Hoe lang heeft het geduurd, dat het Rijk in de provincie Noordholland geen vergoeding gaf bij het afmaken van zieke runderen? A. Eerst is een termijn van zes maanden gesteld, en later is die termijn, meen ik, nog niet zes maanden verlengd. Het is echter ook mogelijk dat er maar ééns een termijn van zes maanden is gesteld geworden. Op 30 December 1872 heeft zich bij ons weer een geval van longziekte voorgedaan. 2550. De Voorzitter: Onder de werking van de wet van 1870 , en alzoo in 1871 en 1872 , moesten de aangetaste runderen worden afgemaakt ? A. Die maatregel van afmaken is in sommige streken geschorst geworden , omdat er geen geld genoeg op de Staatsbegrooting voor uitgetrokken stond. In sommige streken, zeg ik, niet in het geheele Rijk. De heer Schepel: Daarom vroeg ik hoe lang het geduurd had in uwe streek. 2551. De Voorzitter: Het Koninklijk besluit van 4 December 1870 beveelt afmaking van aangetaste dieren. A. Die maatregel is voor sommige streken geschorst, en dat moet geweest zijn in het begin van 1871. 2552. V. Weet gij dat goed? A. Ja. Misschien mag ik mij vergissen in het jaartal, maar ik denk het niet. Zeker weet ik dat de maatregel bij ons geschorst geweest is. 2553. V. Ik geloof het niet. Kan bet ook vóór 1871, in 1870 geweest zijn ? A. Neen. Het Koninklijk besluit zelf is van 4 December 1870. Men heeft dat van Regeringswege, toen men dat besluit nam , zoo zwaar niet getild ; men wist niet dat er zoovele beesten zouden moeten afgemaakt worden als bleek het geval te zijn, en daarom is toen de maatregel in sommige streken geschorst. 2554. V- Is, voor zoover gij kunt nagaan, in uwe streek de longziekte van buiten ingebragt, of wel is zij spontaan ontwikkeld ? A. Spontaan denk ik niet. Hoewel niet altijd, was toch meestal met den vinger aan te wijzen, hoe de ziekte ontstond. In de gevallen waarin het niet aan te wijzen was, kon de ziekte toch door besmetting ontstaan zijn. De ondervinding heeft geleerd dat een rund, dat geene teekenen van de ziekte droeg, toch bij de slagting bleek longziek geweest te zijn. En zulk een dier zou de besmetting kunnen te weeg brengen. 2555. V. Dus gij houdt het er voor dat de ziekte enkel door besmetting wordt overgebragt? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. |
2'M'Ms. 1'. Weet ook of er amlcro oorzaken zijn , waardoor de ziekte bevorderd wordt, zou als de geaardheid van den grond , de voeding enz. V A. Neen, o]i alle grondsoorten heeft de ziekte geheerseht en met verschillend drinkwater. 2550. F. Welke is uwe meening over de inenting ? A. De inenting is bij ons gedaan in December 1850, door een Kijksveearts 1ste klasse uit den Haag, den heer van Staüen. Zeker heeft hij dit goed gedaan , want de uitkomsten waren gunstig. Wij hadden toen een veefonds, en de veehouders hadden besloten de inenting te bekostigen uit dat fonds. Evenwel, niemand was verpligt tot inenting, maar toch werd ze vrij algemeen toegepast, en van liet ingeente vee , dat vermoedelijk honderden bedroeg, is geen enkel ziek geworden. Omdat de zaak bij ons goed beviel, is de inenting later ook in andere gemeenten toegepast , maar door andere personen en vermoedelijk niet zoo goed , want er openbaarden zich gevallen van verminking en ook sommige dieren werden ziek. Dat ingeënt vee nog de longziekte kreeg, pleit niet tegen de inenting, als voor voorbehoedmiddel, want het kan gebeuren dat een koppel vee ingeënt wordt, waaronder reeds longzieke beesten zich bevinden, zonder dat iemand iets van de ziekte bespeurde. De inenting is een voorbehoedmiddel, geen geneesmiddel. Ik heb daarvan ondervinding opgedaan op mijn eigen stal. Mijn vee werd door den veearts van Stadkn ingeënt, met uitzondering van twee hokkelingen, omdat die dieren, volgens de verklaring van den veearts, de ziekte reeds onder de leden hadden. De inenting gebeurde in het begin van December, en eerst in bet begin van Februarij kon /amp; zien dat de beesten ziek waren. Had de veearts nu ook die dieren ingeënt, dan hadden ze toch de ziekte gekregen, maar dat feit zou gelegenheid hebben gegeven om minder gunstig over de inenting te denken. Om een bewijs aan te voeren voor de gunstige werking der inenting, kan ik liet volgende geval vermelden: Ken veehouder, die al zijn vee had laten inenten, zette den volgenden herfst 5 koeijen af. Die werden allen gekocht door een veehouder uit do Zijpe. Deze veehouder kreeg het volgende jaar de ziekte in erye mate. Toen de kooper later den verkooper op de Alkmaarsche markt ontmoette, vroeg de eerste aan den laatste: »ik heb van u koeijen gekocht, wat is daarmede gebeurd, want de 5 koeijen, die ik van u gekocht heb, hebben de ziekte niet gekregen, terwijl nagenoeg al mijn ander vee door de ziekte werd aangetast.quot; Zij waren ingeënt, was het antwoord. De ondervinding van het inenten is dus bij ons zeer gunstig. 2557. Zijn u ook ongunstige uitkomsten bekend die zich te Twisk en omstreken zouden hebben voorgedaan? A. Ja, wat het verminken betreft. 2558. V. Heeft men later het inenten stelselmatig volgehouden, of hield men daarmede op als de longziekte verdwenen was? A. Later hadden wij yven longziekte meer van eenige beteekenis, en als deze niet in aantogt is, wordt er niet ingeënt; het is niet verpligtend gesteld. 2559. Do heer Wybcnga: Vroeger hebt gij alle runderen van uwen stal doen inenten, uitgezonderd twee stuks jong vee, omdat deze reeds de longziekte hadden volgens den heer van Stadkn , terwijl gij zelf die ziekte eerst twee maanden later ontdektet. Gij hebt die twee beesten welligt laten staan ter plaatse waar de inenting geschied was; waart gij zoo zeker van het effect der inenting dat gij meendet dit gerust te kunnen doen en hebt gij daarvan geen ongunstig gevolg gehad bij uw beslag? A. Ik geloofde niet dat de veearts juist zag, eerst twee maanden later werd ik van die juistheid overtuigd. Kwade gevolgen heb ik niet ontmoet. 25()0. De heer Begrani: (üj hebt zeer gunstige uitkomsten medegedeeld, maar zijn u ook geen ongunstige |
K0. 34. 3-bekend behalve het verminken. Kon men niet zeggen dat op een stal waar was ingeënt de longziekte nogtans verscheen ? A. Het kan gebeurd zijn weken na de inenting, maar niet maanden daarna. 2561. V Zijn er wel eens klagten ingekomen dat ondanks de inenting de longziekte ontstond, gelijk tegenwoordig beweerd wordt dat in Friesland plaats vindt? A. Daarvan heb ik nooit gehoord; welligt was in Friesland de longziekte reeds aanwezig toen werd ingeënt. V562. De Voor/.itier: Volgens de statistiek deed zich na 1871 en 1872 de longziekte niet meer voor in uwe gemeente, en in die beide jaren kwamen slechts weinige gevallen voor. In Nieuwe Niedorp daarentegen vertoonde zich de ziekte tot 1874 tot een vrij groot cijfer, dat is merkwaardig; maar het zonderlingst is, dat men in het nabij gelegen Oude Niedorp in 1871 slechts 2 gevallen had en later niet meer, terwijl, bij uitzondering , daar de ziekte weder heeft geheerseht in 1875. Herinnert gij u dit ? A. Neen. 2563. Weet gij daarvan geene bijzonderheden? A. Neen. 2564. r. Wanneer de longziekte zich openbaarde, zoudt gij dan weèr inenten? ,1. Ja; wanneer er sprake is van wijziging van het Koninklijk besluit, zou ik wenschen dat, voor zoover het verdacht vee niet afgemaakt wordt, het ingeënt moest worden. In December 1872 werden 2 stuks vee ziek in mijne gemeente; de overige 20 stuks van dien stal werden ingeënt, en met dit gevolg, dat geen daarvan ziek geworden is. 2565. F. Zoo als gij weet, vinden de regeringsvoorschriften niet overal bijval. Dit zal wel eene van de redenen zijn , waarom het zoo moeijelijk is de longziekte te bestrijden. Kent gij middelen om den boer gunstig voor die voorschriften te stemmen? A. De straf op het niet aangeven kon verscherpt worden. 2566. Ir. Acht gij de schadevergoeding voldoende? -1. Naar do waarde van het vee wél, maar ik kan mij in het algemeen de mogelijkheid voorstellen, dat iemand een stuk of wat runderen over heeft en aan één daarvan twijfelt of het ziek is. Hij zal dan ligt een dag afwachten, omdat anders de halve waarde al weg is, want in het algemeen moot men aannemen dat de burgemeester terstond werk maakt van afmaken en het beter vindt dat een mogelijk uict longziek dier worde afgemaakt dan dat een zieke blijve leven. Het is dan ook voor den veehouder zoo verleidelijk om bij twijfel nog wat te wachten. Werd nu de volle waarde vergoed, dan zou die verleiding minder zijn. 2'67. V. Gij zoudt dus wenschen dat voor het eerst aangetaste dier de volle waarde werd vergoed? A. Ja, en ik zou van die geheele schadevergoeding minder uitgaven verwachten dan van de halve, omdat de aangifte dan dadelijk zou plaats hebben. 2568. Kn daaraan zoudt gij do inenting van het verdacht vee verbinden? A. Ja; voor zoover het niet afgemaakt wordt. 2509. V. (üj weet dat, volgens de wet, de boer aangifte moet doen van het aan besmettelijke ziekte lijdende vee. Ik heb u hooren zeggen dat het wenschelijk ware dat de boer aangifte deed van elk voorkomend ziektegeval. Gebeurde dit echter, dan behoefde men oneindig meer veeartsen, want dan moest ieder quot;ziektegeval onderzocht worden. Acht gij |
186
het niet beter te liepalen, dat men aangifte doe van elk ziektegeval iu die streek, waar longziekte heerscht? A. Bij ons gaat dit bijna zoo. Daar het niet aangeven gestraft wordt, geeft men , bij twijfel, dadelijk aan. Wanneer er dus aan een stuk vee iets hapert, en men weet niet zeker wat het is, dan geeft men er kennis van. Dan stuur ik berigt aan een der gepatenteerde veeartsen te Aartswoude of te Scbagen , die, wat de longziekte betreft , het vee even goed kunnen onderzoeken als de districtsveeartsen, en die geeft dan een briefje af, waarin hij verklaart dat het geen longziekte is. 2570. V. Dus gij acht het uitvoerbaar ? 2571. V- Kunt gij nog andere middelen aangeven die dienen kunnen om de ziekte te overwinnen 1 A. Neen. 2572. V. Ons is ter oore gekomen, dat in sommige streken de districts-veearts of zijn plaatsvervanger uit eigen beweging, wanneer zich een eerste ziektegeval lieeftvoorgedaan, gedurende de eerste 14 dagen zulk een stal komt bezoeken , zoodat men zelfs enkele malen reeds vroegtijdig de longziekte kan ontdekken , terwijl zij voor het oog van den veehouder nog niet zigtbaar was. Zoudt gij bet niet wenschelijk achten, dat bepaald werd dat de veeartsen verpligt waren om na een eerste ziektegeval eene betere controle uit te oefenen ? A. Ja, dit zou altijd goed wezen. 2573. De heer «Ie «Jonge: Hebt gij ondervonden dat er bij uwe beesten na de inenting eene goede reactie ontstond ? A. Ja, bij sommige zelfs eene wat sterke. Er is een stuk vee van mijn eigen koppel door gestorven. Ken enkele staartpluim heeft bet inenten ook wel gekost, maar men nam er toen vrede mede, omdat het inenten iu elk geval minder erg was dan de longziekte. Geheel schuldeloos en schadeloos is het niet; ik meen dat men zelfs berekende, dat men er 2 pet. van zijn vee door verloor. Misschien is het nu verbeterd. 2574. V. Geschiedde het inenten op den stal of in de weide ? A. Op den stal. 2575. V. Gij hebt, meen ik, ook gezegd dat er op het niet aangeven eene scherpere straf moest gesteld worden V A. Ja. 2576. V. Dus is uwe meening, dat aan eene verhoogde vergoeding gepaard moest gaan eene scherpere straf? A. Ja wel. 2577. V- Zijn er ook gepatenteerde veeartsen in de streek waar gij woont? A. Ja, twee: één te Aartswoud en één te Schagen. 2578. V- Hebben die menschen nog al vertrouwen bij de landbouwers ? A. Ja, en van de longziekte hebben zij zooveel gezien, dat zij die even goed kennen als de districts-veearts. 2579. V. Hebt gij ook opgemerkt dat men aan een dergelijken empiricus de voorkeur geeft boven een geëxamineerd veearts ? Of maakt men gebruik van hen om spoedig geholpen te worden ? |
A. Zoover ik weet, bestaat er geen vooroordeel tegen de Rijksveeartsen; doch een is er gevestigd op 10 uur afstands van ons, te Haarlem , één op 7 uur afstands te Purmerende. Meer in de nabijheid zijn geene Rijksveeartsen te vinden, terwijl do empirici op één en twee uren afstand gevestigd zijn. 2.}80. y. Men heeft dus vertrouwen in die personen ? A. Ja. wvbknoa. Schepel. Begimm. ue Jonge. 1). Vekokns, unifier. Verhoor van den heer Cornclis II. van di'n Wei; 2581. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed ziju mij uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te geven ? A. Cornklis Douwes van den Weg , landbouwer eu beoefenaar van de veeartsenijkunde te Dongjum (Franeke-radeel). 2582. V. Gij hebt eene lijst met vragen ontvangen betrekkelijk de longziekte. Wij wenschen bekend te worden niet de denkbeelden, die gij daaromtrent hebt. Kunt gij een overzigt geven van het ontstaan en deu loop der longziekte in Friesland, voor zoover die u bekend is ? A. Zoover ik weet is in 1842 de longziekte in Friesland uitgebroken. Ik heb gehoord — want ik was toen nog zeer jong — dat de ziekte door Friesch vet!, d;,t in Zuidholland naar de markt geweest was, het eerst via Lemmer, in Friesland is ingesleept, en wel in het dorp Kijega. Door den handel in vee, heeft zich de ziekte daarna hier en daar verspreid. 2583. V. Weet gij ook op welke wijze de ziekte zich langzamerhand heeft uitgebreid tot eene hooge mate, en naderhand weder is afgenomen? — altijd vóór dat de wet van 1870 in werking kwam ? A. Ik heb altijd hooren zeggen dat de Regeringsmaatregelen van toen zeer verschillend zijn opgenomen , dat sommigen daartegen gemoedsbezwaren hadden, en daar zelfs verzet plaats had, waardoor die maatregelen misschien niet datgene hebben uitgewerkt, wat daarvan kon verwacht worden. 2584. V. Was daarvan het gevolg dat do maatregelen gestaakt werden ? A. Dat zou ik niet kunnen zeggen. 2585. V. Gij hebt gezegd dat sommigen gemoedsbezwaren tegen de maatregelen hadden , en dat er zelfs verzet plaats had. Maar wat deed men iu Friesland vóór 1870, toen de longziekte zoo sterk heerschte ? Onder welke omstandigheden leefde men bijv. van 1860 tot 1870? A. Destijds waren er nog geene algemeene maatregelen van bestuur genomen , en dat gebrek aan eenheid in handelen heeft verschillende uitkomsten veroorzaakt. 2566. F. Niettegenstaande dat gebrek aan eenheid , is de ziekte in Friesland toch tot eene kleine proportie terug-gebragt. In 1871 bespeurde men niet veel meer van de longziekte. A. Dat is zoo. |
2.)87. p. Is het aantal districts-veeartsen en jilaHts-verviiiij^crs ia Friesland voldoende? /1. Ja en neen. Ja, nis liet oud'T/.oek zicli alleen lie-jiaalt tot hot liij den burgemeesteraan^e^even vee; maar liet is onvoldoende met liet oogquot; op een algemeen toezigt op den gezondheidstoestand van den geheelen veestapel. Er wordt zooveel vee ziek, dat niet wordt aangegeven, en daartoe geeft de wet zelve aanleiding , die slechts voorschrijft , dat van besmettelijke ziekte verdacht vee moet worden aangegeven. Of de ziekte nu al of niet besmettelijk is, kunnen maar zeer enkele veehouders uitmaken. Wanneer daarvan dus geene zekerheid bestaat, geeft men het vee niet aan , en dat is de oorzaak waarom vele, waaronder dikwijls zeer schadelijke, ziektegevallen verborgen blijven. Als het onderzoek van den districts-veearts zich alleen bepaalt tot het aangegeven vee, kan er veel doorsluipen. •2.)88. J'. In Friesland is het gewoonte, niet waar, om eerst den districts-veearts te waarschuwen. en als die verhinderd wordt, komt de plaatsvervanger? Dat zou dus een fout zijn, en gij acht hot verkieselijk dat ook dadelijk hulp. van den plaatsvervanger kan ingeroepen worden? A. Ik zou in elke gemeente opzigters willen hebben. 1'. Daarop komen wij terug. Gij acht dus liet aantal districts-veeartsen en plaatsvervangers in Friesland to beperkt voor een behoorlijk toezigt op den veestapel ? ^1. Zonder twijfel. 2.)90. r. Worden de regeringsmaatregelen in Friesland door de burgemeesters nog al ondersteund? -i. Met verschil. Onze burgemeester was zeer actief. Anderen zijn dat minder, misschien ook naar mate zij meer of minder gewigt aan de zaak hechten. 2591. r. Hoe denkt gij over het stelsel dat de plaatsvervangers voor hunne bemoeijingen alleen reis- en ver-hlijfkosten ontvangen ? A. Dat is een gebrekkig stelsel; die werkt moet daarvoor loon ontvangen. 2592. De wet bepaalt dat de districts-veeartsen de markten behoorlijk moeten bezoeken, en proces-verbaal moeten opmaken als er zich gebreken bij het vee voordoen. Wordt daar de hand aan gehouden ? A. De Leeuwarder veemarkt wordt geregeld door den districts-veearts bezocht, zoo 'ook de voor- en najaars-markten te Franeker worden door een plaatsvervanger bezocht. Maar behalve de vier hoofdmarktdagen , heeft men nog de wekelijksche markten, waarop van 5 tot 20 stuks vee wordt aangebragt. Die kleine markten nu worden wel eens niet bezocht. Mij dunkt echter, de districts-veearts behoort die markten even goed te bezoeken als de grootere. Laatstleden Maandag voor een week , heb ik nog , op verzoek van den kooper, een onderzoek ingesteld en schurft onder schapen ontdekt, die op de markt te Franeker waren gekocht. Die zieke dieren hadden daar niet kunnen zijn, als de markt behoorlijk door den plaatsvervangenden districts-veearts bezocht werd. 2.quot;)93. 1'. Dat is een groot gebrek. Wanneer toch de veehouders eenmaal weten dat alleen de groote markten ouder toezigt staan, en zij op de kleine vrij spel hebben, dan zullen zij hun verdacht vee altijd daarheen zenden. A. Zeker. 2-quot;)94. I'. Hoe denkt men in Friesland in het algemeen over de afzondering en de aangifte. Vindt men daarbij de medewerking die de zaak verdient? |
A. Wanneer de veehouder weet dat de ziekte besmettelijk is of de deskundige hem aanspoort tot het doen van aangife, dan is hij daarin niet onwillig. Maar hij zeer vele ziek'en relt dquot; veehouder zich zelf, en dan geschiedt hij gevolg gecne aangifte. 2595. J '. Zoo doende krijgt men vaak de longziekte in een stal, zonder dat de rijksveearts of do burgemeester daarvan kennis dragen. .1. Dat kan zeer goed gebeuren. 2596. F. Wat is uwe ervaring omtrent de afmaking van de aangetaste en de afzondering van de verdachte koeijen ? Geschiedt alles zoo als bij de wet voorgeschreven wordt, bijv. het begraven van do ingewanden, het ontsmetten fier huiden en de zorgvuldige bewaking van het verdachte vee? Weet gij daaromtrent iets mede te deel en ? A. Daarbij wordt al zeer ligtvaardig te werk gegaan. In 1875 heb ik in mijn district, te Franekeradeel, de longziekte gehad. Ik ben toen bij de afmaking tegenwoordig geweest: meer uit nieuwsgierigheid dan dat ik daar zijn moest. De afmaking had buiten het huis plaats , en daar hiet een drukke dag was, kwamen er vele voorbijgangers bij. Ik heb aan den vel wachter den raad gegeven om die lieden te weren; meer kon ik niet doen. De ingewanden werden begraven, maar rondom de plaats, waar zij begraven waren, lag ook andere afval van het dier. Wat de ontsmetting der huid aangaat, dat wordt in den regel aan een veldwachter overgelaten , en die doet dit door een weinig zout daarop te strooijen. Wanneer de afmaking zóó wordt toegepast, zal de ziekte nooit uitgeroeid worden; dat moet naauwkeuriger geschieden. 2597. J'. Het dier, waarvan gij spreekt, was aangetast , maar iioe handelt men nu met het verdacht vee? .1. Ik heb eenige gevallen bijgewoond, dat het verdachte vee, onder politietoezigt, naar eene nabijgelegen slagt-plaats gebragt en daar geslagt werd. 2598. 1'. Gaat het ontsmetten der stallen geregeld? A. Ja, dat is ook aan den veldwachter opgedragen. De rijksveearts geeft kennis aan den burgemeester, dat hier of daar een stal moet ontsmet worden, en deze zendt den veldwachter. 2599. F. Geschiedt dat niet onder toezigt van den rijksveearts ? A. Niet altijd. 2601). F. Daar is dus een slecht toezigt ? A. Ja. 2601. y. Volgens de wet merkt men het verdachte vee, om het voor den handel onbruikbaar temaken. Hebt gij daar opmerkingen over mede te deelen ? A. Neen, niets bijzonders. In hot haar der dieren wordt eene letter geknipt en later wordt die weder onkenbaar gemaakt. 2602. F. Vindt gij dat voldoende? A. Het merk is moeijelijk zoo diep te maken, dat het niet vernietigd kan worden, Het is lastig voor den ver-kooper en men kan het heel goed weg maken. Misschien ware een brandmerk op de hoorns beter. 2603. J'. Er zijn velen die zoo denken. Er zijn er zelfs wel die er geen bezwaar in zien, dat dat merk blijve staan, zoo als ook het gevolg zou wezen. Als men eerst op den eenen hoorn het merk van » verdachtquot; plaatste, kon men later op den anderen het merk aanbrengen, dat het stuk vee niet meer verdacht is. Het beest blijft dan wel kenbaar , maar mij dunkt, dat het kwaad zoo groot niet is. A. Neen. |
188
2604. I7. Er wordt gezegd, dat men den boer daardoor schade zou doen, doch dat is de vraag niet; de vraag is i of het een hulpmiddel is, dat liet gewensclite duel zou | kunnen doen bereiken. A. Dat geloof ik wel. ■260.), De heer de Jongt': Zoudt gij niet denken, dat men ook het merk op de hoorns onkenbaar kon maken V A. Niet, als het diep genoeg ingebrand is. 2606. De %'o«r*l(lt;er: Men heeft in Friesland vaa tij.! tot tijd besmette kringen gehad. Ging het daar goed mede? .1. In Franekeradeel ging bet zeer goed. Iedere hoeve op zich zelve was eigenlijk een kring. In 1875 werden ojh zigters aangesteld, een voor de stallen waar ziek vee was en een voor de gezonde; en dat heeft goed voldaan. 2607. /'. Hielden zij goed toezigt? .1. Ja. Ik weet onder anderen een geval, dat de persoon, die voor de gezonde stallen was aangesteld, opéén zay dus zeer naauw- daarvan de longziekte ontdekt heeft, keuriir toe. 2608. I . Had hij vrijheid bij de veehouders in buis te komen ? -1. Er waren boeren die het niet gaarne zagen , maar in den regel ging het wel. 2609. I. Waren die menschen geschikt voor Imnnc Iks trekking? A. \ ooral degeen , die voor het gezonde vee was aangesteld, was er goed voor geschikt; die voor het zieke vee, een veldwachter bij ons, minder. Maar bet kwam er vooral op aan, toezigt op de gezonde stallen te houden. 2610. I . Weet gij door wien en op wiens voordrngt zij aangesteld werden? A. \ oor zoo veel ik weet deed de burgemeester ojigave van hen aan den districts-veearts en deze deed de voordragt aan het Gouvernement. 2611. )'• Kent gij de belooning van die menschenV A. Ik kan die niet opgeven. 2^12. De heer Sehepol; (lij hebt van de kringen rondom de besmette stallen en weiden gesproken. Worden die naar uw oordeel altijd groot genoeg en ook overigens doelmatig genomen? nemen. A. Ik zou den kring liefst zoo groot mog 2613. /'. Hebt gij wel gevallen gekend, dat gij twij-feldet aan de doelmatigheid? A. Het is vooral in den weidetijd eene moeijelijke zaak. Een landbouwer kiin met zijn huis buiten den kring staan , terwijl zijn land er binnen ligt. Dat kan nog al eens aanleiding geven tot besmetting, als iets over dien kring heen gebragt wordt. Dat mag wel niet, maar het is zeer lastig voor den landbouwer als hij alles telkens moet aanvragen. Ik heb vernomen dat dit nog al eens moeite veroorzaakt en aanleiding tot vrees voor besmetting gegeven heeft, zoodat ik er altijd vóór zou zijn den kring zoo ver mogelijk uit te breiden. 2614. De heer Krgrani ; In andere streken is het niet vreemd , dat men geen aangifte doet van bet eerste geval , maar afwacht of het beest zal herstellen en of bet bij dat eene geval zal blijven. Men doet dan eerst aangifte bij een tweede geval. Is dit ook in Friesland zoo? |
A. Ja, zoo herinner ik mij dat op 12 Mei, wanneer de voornaamste» markt in Franeker plaats beeft, een landbouwer zes stuks vee had verkocht, die bij nog denzelfden dag moest verzenden aan den kooper, maar juist op dien dag werd een nuchter kalf bij hem ziek; bij meende dat het longziekte was; hij had dat beest gemakkelijk kulinen wegstoppen, maar hij deed het niet en zeide: nu kan ik ook die verkochte zes beesten niet wegsturen. Hij liet mij roepen, maar ik durfde het niet op mij nemen en verzocht den heer Prakke te komen , die zeide dat het geen longziekte was. De man was dus vrij om de zes beesten te verzenden. Dit was dus een eerlijk landbouwer. Maar in diezelfde week had ik een ander geval bij een (link landbouwer, van wien ik geen oneerlijke hundelwijze bad verwacht. Hij liet mij roepen bij een zii'k beest; ik zeide dat het paarlziekte was, geen longziekte. Dat is goed ook, zeide hij, want anders had ik bet beest weggestopt. Ik antwoordde: dan luidt gij mij niet moeten laten komen, want dan ware het te Iaat ge.west; als ik bad kunnen verklaren dat het wel longziekte was, dan had ik u wel gedwongen tol aangifte. Men ziet hieruit dat de een eerlijker is met het doen van aangifte dan de ander. 2610. De Vooi ziKcr: (üj zult hebben opgemerktquot; dat de longziekte, hoe sterk zij in Friesland moge geheersebt hebben , toch enkele streken dier provincie heeft verschoond en dat zij in sommige streken in mindere mate heeft gewoed dan in andere. Kunt gij de oorzaken daarvan bevroeden? A. In de eene streek heeft men veel meer vee dan in de andere. Zoo heeft men bijv. in de noordelijke of kleistreken aan zee lang zooveel vee niet als in de Greide-streken ; daar heeft dan ook de longziekte veel meer geheersebt ; daiir wordt ook veel meer in vee gehandeld. De j landbouwers in de noordelijke streken koopen in den regel weinig vee; zij houden zich meer met den eigenlijken landbouw bezig; zij koopen in het najaar ev'iiig vee, dat zij in bet voorjaar weer verkoopen; in de overige gedeelten van het jaar hebben zij hun eigen vee. Ia de Greide-streken is veel meer afwisseling van vee en het is natuurlijk dat doordien meerderen handel en in- en uitvoer de, longziekte zich veel meer uitbreidt. Dat is eene van de voornaamste redenen. 2616. I'. Gij zeidet dat men in de noordelijke streken van Friesland minder longziekte heeft gehad, en dit wil ik gaarne gelooven. Maar te Dokkum worden toch op de najaarsmarkt beesten uit alle oorden opgekocht en die in het voorjaar voor Xoordbolland verkocht. Daar heeft men toch wel gevallen van longziekte gehad. A. Ja, maar dit waren toch altijd meer sporadische gevallen. 2617. Is die aanvoer van vreemd vee dus daar niet van nadeeligen invloed geweest ? A. Ja op enkele stallen, maar men kon aanwijzen dat de ziekte daar door aangekocht vee was overgebragt. 2618. r. Daaraan verbind ik eene invallende gedachte. Het is mij voorgekomen dat een man uit die bouw-streken mij zijn nood klaagde, dat men zoo onbillijk te werk ging met de onteigening. Zoo als gij weet, leggen de lieden er zich bijzonder op toe, im bet vee in een toestand te brengen , dat het uitstekend geschikt is voor den verkoop. Er ligt mooi glad haar op, bet is goed in het vleescli en de koeijen moeten op zoodanigen tijd afkalven, als dit het best in het belang van den handel uitkomt. Wanneer nu zulk een veehouder de longziekte onder zijn vee krijgt, en hij geelt dit trouw aan , dan worden de aangetaste runderen getaxeerd naaide gezonde waarde , en dan krijgt de eigenaar de helft als schadevergoeding, Ofschoon deze koeijen algekalfd zijn, zijn zij toch goed in bet vleescli, en brengen dus bij den verkoop van rijkswege meer dan de helft van de gezonde w aarde van het rundvee op; bet Rijk trekt daar dus voordeel van, terwijl de, veehouder er schade bij lijdt. Is u dit ook niet voorgekomen? |
189
2619. V. \inclt gij dat geen verkeerde handelwijze? 2620. V. Dus die feiten hebben zich inderdaad voorgedaan 'i De Voorzitter; Wij hebben in Noordholland een geheel ander systeem gevolgd ; wij zeggen tot den eigenaar: » gij behoeft u niet te onderwerpen aan de onteigening, slagt uw rund zelf voor eigen rekening.quot; Het is er toch alleen maar om te doen om het zieke rund zoo spoedig mogelijk op te ruimen. 2621. De heer Schepel: Kr wordt verschillend gedacht over de wijze waarop de besmetting wordt overgebragt. Er zijn er, die hechten aan het overbrengen van smetstof door personen. Anderen daarentegen gelooven, dat de besmetting in den regel wordt overgebragt door aankoop van vreemd vee. Iemand uit Friesland, die door ons gehoord en die er goed bekend is, meende dat van de 100 gevallen er 80 a 90 konden worden toegeschreven aan aankoop van vee. Zijt gij ook van dat gevoelen, of hecht gij aan liet overbrengen van besmetting door klèeren en voorwerpen ? A. Ik geloof dat de besmetting veel veroorzaakt wordt door aankoop van vee; maar ik heb er toch voorbeelden van gezien, dat het op andere wijs ook geschiedt. In 1875 werd ik in Franekeradeel ontboden bij een veehouder, die ziek vee had. Ik hield het voor longziekte; de districtsveearts Prakke constateerde dit ook, en er werden zeven beesten afgemaakt. Wat was nu de oorzaak geweest V De man had in geen jaar vee aangekocht. Het was in den voorwinter, een korte poos na de opstalling, en toen ik nu het vee zoo in den stal opnam, zag ik dat het haar van al de beesten geknipt was. Ik vroeg wie dat gedaan had, en de eigenaar antwoordde mij, dat dit was gedaan door een man, die rondging om te knippen. Welnu , die persoon , die dat werk verrigtte in hetzelfde linnen pak, had ook koeijen geknipt in Baarderadeel, waar de longziekte vrij erg heerschte. Ziedaar de oorzaak der besmetting. 2622. De Voorzitter: Gij zegt dat de besmetting wordt overgebragt, niet alleen door dier op dier, maar ook door menschen. Het overbrengen kan dan ook geschieden door voorwerpen. Zijn nu echter alle gevallen, die u bekend geworden zijn, door besmettiny veroorzaakt? A. Het is niet altoos uit te maken; maar ik ben overtuigd dat besmetting de oorzaak is. In de gevallen toch, waarin dit niet aan te wijzen valt, kan daarom toch niet volgehouden worden, dat er geen besmetting mogelijk is geweest. 2623. V. Gij hebt dus geen aanleiding gevonden om te denken, dat de longziekte spontaan ontstaat ? A. Ik geloof het niet dat de ziekte spontaan ontstaat; want wanneer men de verschillende geschriften der deskundigen nagaat, dan vindt men dat men nooit de longziekte kunstmatig heeft kunnen opwekken, bijv. door het vee te laten lijden door slecht voedsel, slechte verpleging, slechte stallen. Maar wat men ook kunstmatig heeft beproefd, nooit is pien er in geslaagd de eigenlijke longziekte op te wekken, wel ongesteldheden aan de longen. Dit is een bewijs dat de ziekte niet spontaan, maar alleen door besmetting ontstaat. 2624. V. Dit kan waar zijn in ons land, maar de wetenschap leert toch dat de ziekte in Rusland wel spontaan ontstaat. A. Misschien is ze daar inheemsch. 2625. V. Kan ze dat hier ook niet worden ? A. Wanneer ze hier lang bleef, zou het misschien |
mogelijk kunnen zijn, dat ze die geaardheid verkreeg. Met zekerheid is daarvan nu niets te zeggen. 2626. V- Dus men heeft niet het regt het spontaan ontstaan onmogelijk te achten ? A. Neen, ook met het oog op andere ziekten. De varkensziekte heerschte hier vroeger niet, en nu komt zij alle jaren op denzelfden tijd terug. Hetzelfde geldt voor de tongblaar. Zoo kan het mogelijk met de longziekte ook gaan. 2627. V. Kent gij ook andere oorzaken voor het ontstaan of de ontwikkeling der ziekte, bijv. zoet of brak water, mindere of betere voeding ? A. Slecht water en slechte voeding zijn zeer nadeelig voor den algemeenen gezondheidstoestand van het vee , maar niet voor de longziekte meer dan voor eenige andere ziekte. 2628. V. Acht gij de lage stallen niet verkeerd? A. De stallen zijn te warm en te bedompt. Er is gebrek aan ventilatie, en dit is verkeerd. In de greidestreken zijn de stallen veel warmer dan aan den bouwkant. Het inademen van frissche lucht is voor de longen zeer voor-deelig. 2629. V. Hoe denkt gij over de inenting? A. Daarvan ben ik een tegenstander. Ik weet onderscheidene voorbeelden dat door de inenting de ziekte op gezonde stallen is gebragt. Zoolang men de inenting blijft toepassen, zal de smetstof niet vernietigd worden, vooral wanneer de inenting gebeurt als tlums. Als er een beest sterft op een stal, worden de verdachten ingeënt. Dit geeft niets, want de verdachten kunnen op datjoogenblik de ziekte reeds onder de leden hebben, en wanneer men dan later iets van de ziekte ontdekt, wordt het dier afgemaakt , zonder de reactie, die volgen moet, af te wachten. Te Baarderadeel zijn in 1872 eenige stallen ingeënt. Na de inenting is op 12 vroeger volmaakt gezonde stallen de longziekte uitgebroken. Tot iu 1866 of 1867 was te Achlum nooit longziekte geweest; mijn daar wonende vriend liet zijn vee inenten, en na eenige dagen verloor hij de helft daarvan aan de longziekte. Onder de ingeënte dieren was er één dat voor de tweede maal werd ingeënt; er kwam hevige reactie met verlies van den staart, en toch is het beest aan de longziekte gestorven. 2630. V. Het is merkwaardig hoe verschillend de be-rigten zijn: van sommigen hoorden wij voorbeelden van de inenting, die onvoorwaardelijk met die kunstbewerking moeten doen ingenomen zijn. Ons werden bijna ongeloofe-lijke feiten medegedeeld. Zoo had iemand 5 ingeënte runderen naar elders verkocht; de kooper kreeg de longziekte op zijn stal, en die 5 dieren bleven daarvan vrij. Anderen waren van oordeel dat men met de inenting wat ligtvaardig te werk gaat en de bewerking niet goed toepast , of daartoe verkeerde stof bezigt. Nog anderen achten het zeer gevaarlijk als het dier den staart kau likken, waardoor het zeer vatbaar wordt voor de longziekte. Dan vernamen wij weder dat de ziekte reeds in een koppel aanwezig was, en zich door de inenting spoediger openbaarde. Stemt gij dat alles toe? A. Ik heb er veel van gelezen en gehoord, maar toch ken ik vele gevallen dat door de inenting de longziekte in een gezonden koppel werd overgebragt. 2631. V- Als gij komt als veearts op een stal waar de ziekte is uitgebroken, terwijl sommige beesten daarvan nog geen verschijnselen vertoonen, acht gij het dan schadelijk deze laatste in te enten? A. Niet direct schadelijk; in dat speciale geval zou ik voor inenting zijn om spoedig door de ziekte te komen, want als men oud vee inent, worden alle te gelijk besmet, en men komt het ziektetijdperk spoedig te boven. Ik |
190
heel it geen waarde aan de inenting-; en zoo zij het vee beschermen moet tegen de longziekte , zou men het om de 2 of 3 jaren moeten herenten. Er zijn bewijzen van dat runderen, die ingeënt werden, waarop reactie volgde, na eenige jaren toch aan de longziekte bezweken. 2632. De heer Wybenga: Beoefent gij de veeartsenijkunde uit liefhebberij'? A. Ja, verleden jaar heb ik te Utrecht met goed gevolg het overgangsexamen afgelegd. 2633. V. Gij hebt dus het regt als burgerlijk veearts op te treden? 2634. V. Hebt gij wel eens ingeënt ? A. Neen, wel ben ik er bij tegenwoordig geweest; ik heb het gezien in 1875 in Franekeradeel, toen de plaatsvervangende districts-veearts uit Leeuwarden de bewerking deed. Ik zag hem de stof nemen van de long van een dier, dat in het tweede ziektetijdperk was gestorven. De inenting geschiedde zeer goed, niet te diep, zeer voorzigtig, en nogtans zijn van de ingeënte runderen vele gestorven. Maar het kan ook zijn , want het was in een besmetten stal, dat de ziekte, al hoewel verborgen, reeds aanwezig was. 2635. Zoudt gij aan het verzoek van een veehouder om zijn vee in te enten niet voldoen? A. Neen, ik zou hem de schade voor oogen houden, maar het toch doen als hij er op aandrong. 2636. De heer de .ïonge: Meent gij dat onder den veestapel de eene soort vatbaarder voor de longziekte is dan de andere, bijv. het melkvee? A. Ja, in zooverre het ook voor andere ziekten vatbaarder is; bijv. wanneer het week wordt opgebragt, zoo als het fijne, melkrijke vee, dat voor alle ziekten veel vatbaarder is dan grof vee, onder anderen voor de zoogenaamde parelziekte, die zicli meer in de borstkas ontwikkelt en de tuberculosa van de long. 2637. V. Hebt gij nooit waargenomen dat, wanneer de moeder longziekte heeft, dan ook het pasgeboren kalf daarvan sporen vertoont ? A. Dat komt wel voor. 2638. De Voorzitter: De lieer Prakke was vroeger een groot voorstander van het inenten en heeft daarvan de beste resultaten gezien; daar zijn er die alle jaren inenten. Staat bij u de overtuiging vast, dat daar waar gij de minst gunstige gevolgen hebt gezien, die inenting toch geschied is op een tijdstip en onder omstandigheden die zoo gunstig mogelijk waren? A. Het was het gunstigste tijdstip, namelijk de winter, wanneer het vee op stal staat en men bet naauwkeurig kan nagaan, en ook de reactie dagelijks in oogenschouw kan nemen. 2639. F. Kan de wetenschap de reden nog niet verklaren waarom de inenting hier zoo goed en ginds zoo ongunstig werkt? Mannen van wetenschap en ervaring zijn er toch zeer mede ingenomen. A. Ja, maar ook vele wetenschappelijke mannen zijn er tegen. Ik heb de longziekte weinig bijgewoond en durf daaromtrent dus geen beslissend antwoord geven. Ik oordeel alleen naar het waargenomene, en dan heeft de inenting, naar mijne ervaring, geen steek gehouden. In Wijmbritseradeel heeft bijv. de inenting nog al goede gevolgen gehad. Ik heb hier een brief van een vriend , die eene vergelijking maakt tusschen quot;Wijmbritseradeel en liaarderadeel. In het laatste liep het ongelukkig af, in het eerste was daarentegen zeer weinig reactie. Men was daar zeer voldaan en er stierf geen vee; doch mijn vriend meende, dat de stof, daar gebruikt, weinig te beteekenen had. |
2640. V. Derhalve zijt gij geen voorstander van de inenting ? A. Neen. 2641. De heer Wybenga: De vriend, die u dat schreef, was die voor- of tegenstander van de inenting? A. Hij is lang voorstander geweest, maar thans is hij tegenstander. 2642. F. Hierinnert gij u dat men in Baarderadeel algemeen zeer ingenomen was met de inenting, doch later van meening veranderd is? Hebt gij ook gehoord dat die verandering een gevolg is geweest van eene minder zorgvolle inenting? A. Ja, en dat is vooral geweest nadat die 12 stallen aangetast werden. Maar ik meen den heer Prakke van eene te gunstige zijde te kennen dan dat ik dat zou kunnen veronderstellen. Vroeger was men in Baarderadeel zeer voor do inenting, men had daar zelfs een veefonds met ver-iligtc inenting. Er waren drie veefondsen, een met eene lepaling dat oudere koeijen moesten ingeënt worden, een met verpligte inenting voor alle runderen en een dat de deelhebbers geheel vrijliet. Dat laatste fonds is het eerst te niet gegaan en dat met verpligte inenting voor alle beesten heeft het langst bestaan. Men zou dus zeggen een bewijs te meer voor de deugd van de inenting, en niet-tegenslaande dat is men over het algemeen tegenstander geworden, omdat de [longziekte zich na inenting op verschillende stallen, waar vroeger nooit ziekte was geweest, heeft vertoond. 2643. De Voorzitter: Er heeft zich dit feit voorgedaan , dat van een rund stof genomen was door een districts-veearts , die de stof verzond naar twee veeartsen op verschillende plaatsen , en na inenting verkreeg men daar verschillende resultaten. A. Dat kan hier ligt mogelijk zijn; de inenting werkt zeer ongelijk, al naar mate men dieper of minder diep inent. Wanneer men slechts even door de opperhuid gaat, zal de reactie niet zoo hevig zijn als wanneer men het beenvlies raakt, want in het laatste geval krijgt men eene belangrijke verzwering, meestal gevolgd door het afvallen van den staart. En dit is niet altijd te vermijden, omdat de inenting op den staart geschiedt en het beest, wanneer het het lancet voelt, de staart beweegt, zoodat het lancet meest te diep indringt. 2644. V. Ik bedoel iets anders. In de omstreken van Leeuwarden werd een rund geslagt. De heer Prakke nam er stof van en zond de eene helft daarvan naar Baarderadeel en de andere helft naar eene andere gemeente in Zuidholland of Utrecht. Nu zag men zeer verschillende resultaten. In Baarderadeel stierven de beesten en in de andere plaats had men de gunstigste uitkomsten. Ik voer dit aan , omdat men weet dat wij ten opzigte van de longziekte nog voor allerlei raadselen staan. Het is er nog verre van daan dat bijv. de wetenschap kan zeggen: inenten is goed of is niet goed. A. Ja, zoover zijn wij nog niet. 2645. De heer Wjbcnga: Gij zijt tegen de inenting, omdat gij daarvan zelf de nadeelige gevolgen gezien hebt. Wij hebben hier gehoord, dat de zorg bij het inenten zelfs zoover moet gaan dat men een zeker soort van vee niet moest inenten met de stof van eene andere soort, maar dat men bijv. eene jonge melkkoe alleen met goed gevolg kon inenten met stof van eene andere jonge melkkoe. |
191
2646. V. Gezonde stof, van welk soort van vee ook , acht gij dus voor het inenten in het algemeen voldoende ? A. Ja, als de stof genomen wordt van het zachte gedeelte van de long in het begin der ziekte , acht ik de stof voor de inenting zeer voldoende. 2647. De Voorzitter: Punt 4 strekt om te onderzoeken of het mogelijk zou zijn maatregelen in het leven te roepen , die medewerken tot bespoediging van het resultaat dat men wenscht te verkrijgen. Zooals u bekend is, zijn veel veehouders tegen de aangifte, uit vrees voor de afmaking van den geheelen koppel of voor de controle , die ontegenzeggelijk nadeelig voor hen is. Wat zou er, naar uw oordeel, gedaan kunnen worden om ons van de medewerking van de veehouders te kunnen verzekeren? A. Vooreerst betere betaling voor het onteigende vee , bijv. '/4 of 5/s van de waarde. Ik ben echter tegen het geven van de volle waarde , omdat dit tot misbruiken zou kunnen leiden. Voor dengene dien de ramp treft, moet, mijns inziens , de ramj) in zekere mate blijven bestaan. 2648. V- Wat moet er, naar uwe gedachten, met de verdachte beesten gedaan worden? A. Afmaken. 2649. F. Dit is een kortantvvoord; maar met eenvoudig inenten heeft men betzelfde doel bereikt, en in Noordbolland door eenvoudige afzondering onder goed toezigt, zoodat het verdachte vee buiten den handel bleef. Sommige deskundigen zijn van meening dat het verkeerd is dat men niet meer naar een stal omziet als bet tijdstip van de verdachtverklaring is afgeloopen. Do gebeterde koeijen moesten zooveel mogelijk geweerd worden, omdat zij veel tot de besmetting schijnen bij te dragen. Door niet af te maken kan men gebeterde koeijen krijgen. Maar als het toezigt op verdachte beesten wordt verscherpt en de eerste maanden zorgvuldig wordt gecontroleerd, of er ook een spoor, zij het in nog zoo ligten graad, van ziekte aanwezig is, dan zal men toch voor gebeterde koeijen bewaard blijven. A. Toch niet, want het is ook voor een deskundige niet altijd mogelijk om te constateren of een beest dat ongesteld is, longziekte onder de leden heeft. 2650. V- Gij zijt dus voor afmaken, onverschillig of er bij het eerste verschijnsel afzondering is gevolgd en niettegenstaande de ervaring leert, dat het dikwijls bij één dier blijft. Dit was onder anderen het geval in de Beemster, waar de ziekte zich op de meeste stallen tot 1 pet. heeft beperkt? A. Ja, als ik, met 10 beesten af te maken, er 100 kan redden, dan doe ik dat, want als de stal blijft leven, /iau de besmetting zich verspreiden. 2651. F. Denkt men algemeen zoo in uwe streek? A. Ja, in 't noorden van Friesland algemeen. 2652. F. Maar ook elders? A. Dat weet ik niet, maar indertijd wenschten de veehouders bij ons elkander geluk met den maatregel van afmaking. 2653. F. Kent gij nog andere middelen om het doel te bevorderen ? Als bijvoorbeeld, — want er moet met elke opvatting rekening worden gehouden, — de geheele afmaking eens niet werd toegepast, maar het toezigt verscherpt en de termijn van verdacht zijn verlengd werd, zou men dan al niet een heel eind verder kunnen komen, vooral als er geen vervoer mogt plaats hebben zonder consent? |
A. Aan dat laatste wordt bij ons streng de hand gehouden. Maar ook de termijn zou dan van 3 tot 6 maanden moeten verlengd worden, want dikwijls gebeurt het dat in de eerste weken na do opheffing daarvan de ziekte zich weder voordoet. 2654. F Gij zijt dus voor absolute afmaking? A. Ja. 2655. De heer Wybenga: Kan een oplettend veehouder niet, beter dan iemand anders, reeds eenige dagen vóór de longziekte onder zijne runderen uitbreekt, aan verschillende omstandigheden weten dat bet beest die ziekte onder do leden heeft? A. Ja, althans indien hij kennis heeft van de longziekte. 2656. F. Zoodat de veehouder dan wel eens eenige dagen zou kunnen afwachten of de ziekte ook vermindert, vóór dat hij tot de aangifte overgaat? A. Ja, dat gebeurt wel. Dikwijls is het vee reeds eenige dagen ziek vóór dat wij geroepen worden. Menigmaal ook wordt de deskundige niet eens geroepen, en in dat geval blijft de aangifte achter. Niet zoo lang geleden zond een veehouder eenige koeijen naar de Londenscbe markt. Vier dagen later constateerde ik dat op zijn stal een ziek melkbeest stond. Maar dat had hij niet gezien. Dit gebeurt wel meer. 2657. F. Weet gij ook hoe liet gegaan is met de naar Londen vervoerde koeijen? A. Neen. Daarvan heb ik niets meer gehoord. 2658. De heer de «fongc; Wij hebbenbij het verhoor van andere getuigen vernomen, dat sommige veehouders aan gebeterd vee de voorkeur geven, dat zij er althans geen bezwaar tegen zouden hebben 'om het óp hunnen stal te plaatsen. Dat zou dus met uwe denkbeelden in strijd zijn ? A. Ja, ik heb zelf een belangrijken stal vee. Wanneer ik wist, dat eene koe gebeterd is, zou ik haar volstrekt niet op mijn stal willen hebben, want ik geloof, dat eene koe nog maanden nadat zij gebeterd is in staat zou zijn om andere dieren te besmetten. 2659. De Voorzitter: Hebt gij nog iets mede te deelen dat ons zou kunnen voorlichten? A. Ik zou onder anderen de wetsbepaling, dat van besmettelijke ziekte verdacht vee moet worden aangegeven, veranderd willen zien, zoodat aangifte verpligtend werd gesteld voor a/fe inwendig» ziekten ; met uitwendige hebben wij niet te maken. 2660. F Dat zou een zeer goede maatregel zijn. A. erder zou ik, indien dat toe te passen ware , bepaald , willen zien, dat geen vet vee ter markt mogt gebragt worden, dan met eene gezondverklaring van den districtsveearts of zijn plaatsvervanger; want ik geloof, dat vooral met vet vee niet behoorlijk wordt gehandeld. 2661. F. Ik vind, dat gij een paar uitstekende middelen tot bestrijding der longziekte aan de hand hebt gegeven; aan de toepassing daarvan zijn echter groote moeijelijkheden verbonden. A. Hoewel ik geen wetgeleerde ben, heb ik wel eens •meer gezegd, dat, zoo als de wet tegenwoordig is, dat men alleen van besmettelijke ziekte verdacht vee behoeft aan te geven , een veehouder eigenlijk nooit aangifte behoeft te doen. Een veehouder toch behoeft niet te weten of zijn vee verdacht is van te lijden aan eene besmettelijke ziekte ; daarvoor zijn de deskundigen. Verder is hij ook niet gehouden de hulp van een deskundige in te roepen , dat is zijn eigen zaak. Ik geloof dus, dat men zelfs met de wet in de hand een veehouder niet zou kunnen vervolgen; hij kan altijd beweren, dat hij niet wist, dat het beest aan eene besmettelijke ziekte leed. |
192
ludiea er van alle inwendige ziekten aangifte zou moeten gediian worden , dan zou er niet zooveel ontduiking plaats hebben. 2662. De heer Wybenga: Dat zou een zeer goede maatregel zijn, als dat kon. Zoover ik de gemeente ken , die gif bewoont, zou dat daar ook wel mogelijk zijn. Maar zou het ook kunnen geschieden in veerijke gemeenten als Baarderadeel of Wijmbritseradeel V De burgemeester , bij wien de aangifte gedaan wordt, zou toch telkens een veearts moeten belasten met de taak om na te gaan of de ziekte werkelijk besmettelijk is. Zou dat uitvoerbaar zijn en hoeveel districts-veeartsen zouden er dan wel moeten wezen ? A. Men zou deskundigen kunnen aanstellen, die een voorloopig onderzoek instelden, waarop dan, als zij het vee als verdacht beschouwden, de districts-veearts zou komen. Men heeft in iedere gemeente wel iemand die dat zou kunnen doen, en als men dat deed zouden er zooveel ouaangegeven gevallen niet doorsluipen. Het zou misschien een betrekkelijk kostbare maatregel zijn voor het Rijk, maar dan zou men beter waarborg hebben. 2663. De Voorzitter; Ik stem toe, dat er in ieder dorp wel iemand te vinden zou zijn, die kon zien of het al dan niet longziekte was. Gij zoudt dan willen dat meu, als die persoon verklaarde, dat er vermoeden van longziekte was, dadelijk bij den burgemeester aangifte deod , en dat dan de districts-veearts verwittigd werd V A. Ja, en die deskundigen zouden strikte order moeten hebben dat zij den districts-veearts dadelijk kennis zouden geven, zoodra er maar een zweem van longziekte was. 2664. V. Kent gij nog andere middelen? |
A. Keen, niets anders dan dat, als er dan nog lieden waren die de wet ontdoken, zij streng gestraft moesten worden. 2665. De heer Wybenga: Hoe heeft iu het algemeen dat stelsel van opzigters in Friesland gewerkt? A. Ik weet alleen van Franekeradeel, en daar hadden wij zeer geschikte personen. In de jaren van de runderpest hadden wij ze ook en moest alles aangegeven worden. Ik heb die betrekking eenigen tijd waargenomen, doch bedankte er toen voor, omdat ik het te druk had. Maar het ging zeer goed, en er werd trouw aangegeven. Ineen paar gevallen werd het nagelaten uit moedwil, en die personen zijn beboet. Op diezelfde wijze zou men ten aanzien van de longziekte te werk kunnen gaan, want een districts-veearts kan niet overal dadelijk zijn, en als men nu in iedere gemeente een vertrouwd persoon had, iemand die zich niet liet omkoopen, dan zou dit gunstig kunnen werken. Gaf men eenig vacatiegeld, zoodat zij hunne kosten goed konden maken, dan zou men in Friesland wel in alle gemeenten menschen vinden, die dit in het algemeen belang op zich zouden willeu nemen. 2666. De heer ile Jonge: Gij hebt gesproken van den veeopzigter bij u, die zeer geschikt was. Hiéld die man ook aanteekening van al de dieren, die op de stallen waren, dus ook van de gezonde of niet verdachte? A. Toen ten tijde heeft hij aanteekening gehouden, maar later is hij ontslagen. C. D. van dek Weg. K. de Jong. Wybenga. Schepel. Begeam. de Jonge. D. Veegens, Griffier. |
Zitting van Zaturdag 15 Scptonibcr 1877.
Tegenwoordig de heeren:
de Jong {vooniWr).
Wybexga.
Schepel. Begram. de Jonge. Verhoor van den heer W. F. Sleygcrwalf. 2fi67. De Voorzitter: Hoe is uw naam, voornaam, beroep en woonplaats? .1. Willem Frederik Steygebwa.lt, plaatsvervangend districts-veearts te Leiden. 2668. V. Gij hebt eenige vragen ontvangen betreffende den loop der longziekte onder de runderen. Wij wenschen ons met u daarover te onderhouden. Sedert wanneer oefent gij liet beroep van veearts uit ? A. Sedert 1853. 2669. V. En wanneer zijt gij plaatsvervangend districts-veearts geworden ? A. In February 1871, na de invoering der wet van 1870. 2670. V. Was uw werkkring altijd in de omstreken van Leiden V A. Ja. 2671. V- Wat weet gij ons omtrent den loop der longziekte aldaar mede te deelen ? A. Vóór en tijdens de invoering der wet van 1H70 heerschte de ziekte in ongeveer 30 dorpen nabij Leiden in meerdere of mindere mate. Na de invoering der wet is zij van lieverlede verminderd. Alleen te Alphen, Aarlander-veen en Oudshoorn schijnt zij stand te houden, ofschoon zij nu ook daar aanmerkelijk aan het afnemen is. 2672. V. Vóór de invoering der wet van 1870 hadt gij toch zeker meer gelegenheid om als veearts den loop der ziekte waar te nemen ? A. Toen werd er nooit veeartsenijkundige hulp ingeroepen. Men zag in, dat er met medicamenten niets te doen was, en politiemaatregelen waren er niet of zij werden niet toegepast, zoodat het gemeentebestuur van een dorp zelf niet wist, of er ziekte was of niet, want er werd geen aangifte gedaan. De landbouwers vervoerden en verkochten hun ziek vee openlijk en de verdachten worden dikwijls naar de markt gebragt. 2673. F. Dus heeft in dit opzigt de wet van 1870 goed gewerkt ? A. Ongetwijfeld. 2674. V- l''n heerscbt de longziekte nu nog in de omstreken van Leiden ? A. Ik moet zeggen dat ik daaromtrent sedert de laatste twee jaren niet op de hoogte ben, want ik ben eerst onder den heer Alers in mijn district werkzaam geweest; deze is echter in Jnnij 1875 ontslagen en zijn opvolger, de heer Hufi'nagel , doet zelf veel, zoodat ik officieel zelf niet weet waar longziekte is, tenzij het erg mogt zijn en ik ook moet optreden. K*. 35. 3. |
2675. V. De heer Huffnagel woont te Haarlem. Vindt gij liet wel raadzaam, dat aan één veearts hot toezigt is opgedragen over een zoo uitgestrekt district, loopendevan den Helder tot Leiden en omstreken? A. Als het kon, zou ik mij liever over deze vraag niet uitlaten. 2676. F. Ik zie niet in, dat op die vraag een antwoord volgen kan, dat eanigzins beleedigend zou kunnen zijn voor den heer Huffnagel. Het zou alleen een wenk kunnen zijn voor de Kegering; want de heer Huffnaöel kan het toch niet helpen, indien het district, dat hem is aangewezen, te groot is om er een behoorlijk toezigt uit te oefenen. Mijne vraag is dus eenvoudig deze: meent gij als deskundige, dat ile werkkring van den lieer Hcffxagel in do omstandigheden, waarin wij verkeeren of verkeeren kunnen , te uitgebreid is om tijdig daar te zijn, waar zijne hulp noodig is? .1. De toestand is in de laatste drie jaren zeer veranderd. In het begin, na de invoering der wet van 1870, had ik liet zóó druk als plaatsvervangend districts-veearts, dat ik mijne eigene praktijk er niet geschikt bij kon waarnemen. Die drukte is thans veel verminderd. In het algemeen genomen, hen ik echter van oordeel , dat er te weinig districts-veeartsen zijn; maar daar kon veel aan te gemoet gekomen worden, wanneer men de plaatsvervangende districts-veeartsen meer werkzaamheden opdroeg. Als men echter alles alleen moet afdoen, dan acht ik onder anderen het district van den heer Huffnagel veel te groot. 2677. F. De districts-veearts is niet alleen verpligt om, op het eerste herigt van den burgemeester, op die, plaatsen te verschijnen, waar de longziekte is uitgebroken , maar hij is ook belast met het toezigt op de veemarkten! Mij dunkt, dat dit aanleiding geeft tot vertraging, en dat het marktbezoek voor den districts-veearts zeer moeijelijk is. Het klinkt vreemd, dat, wanneer er een plaatsvervangend districts-veearts in Leiden woont, waar belangrijkequot;vee-markten gehouden worden, de districts-veearts dan zelf moet komen, om op die markt toe te zien, terwijl zijne tegenwoordigheid op den dag der markt mogelijk elders vereischt wordt. Ik wensch daarom te weten, of de betrekking tusschen den districts-veearts en zijn plaatsvervanger in liet belang-van de dienst goed geregeld is? A. De heer Huffnagel komt niet op eiken marktdag te Leiden; want wij hebben daar eens in de week markt. Misschien is een van de redenen, dat hij er slechts van tijd tot tijd komt, deze: dat ik, zijn plaatsvervanger, tevens gemeente-veearts, en als zoodanig ook belast ben met toezigt op de markt. 2678. F. Als districts-veearts beeft de heer Huffnagel niets te maken met uwe betrekking van gemeente-veearts. Men heeft hier te doen met Rijks-ambtenaren, en wanneer hij zelf niet op de markt komt, zou hij u moeten aan- |
194
schrijven, om er in zijne plaats te komen. Hij heeft het j regt met om er op te steunen, dat g'ij, als gemeenteambtenaar, uw pligt doen en hem dus in die qualiteit vervangen zult. Krijgt gij geen berigt, wanneer de heer Hukknagkl zelf niet komt? A. Neen. Ik moet hierbij voegen, dat wij te Leiden ook een vee-opzigter hebben, en dat die ook — als is het niet aangenaam voor mijn gevoel — op de markt komt. Hij is vroeger te Alphen geweest en nu naar Leiden overgeplaatst. 2079. I'. Wat is dat voor een persoon? A. Ik meen dat hij vroeger slagter te Haarlem geweest is; maar zeker weet ik het niet. 2080. V. En wordt die vee-opzigter door den heer Huff-nagel belast met het toezigt op de Leidsche markt ? A. Ik ken de instructie van de veeopzigters niet genoeg om op die vraag beslissend te kunnen antwoorden. Misschien staat er in hunne instructie, dat zij niet alleen langs de landerijen en de wegen gaan, maar ook de markten bezoeken moeten, ofschoon ik dit onnoodig zou achten, als er een plaatsvervangend districts-veearts aanwezig was. 2')8I. F. Volgens den geest der wet, moet de plaatsvervanger optreden, wanneer de districts-veearts zijne dienst niet waarnemen kan. Als gij nu van tijd tot tijd, op verzoek van den heer Huffnagkl , in zijne plaats toezigt houden zoudt op de markt te Leiden, dan zoudt gij daar geen belooning voor krijgen , niet wuar ? A. Neen. 2()82. V. Acht gij dat in het algemeen goed geregeld ? A. De positie van den plaatsvervangende!! districtsveearts is treurig, en dit wordt nog erger als men te doen heeft met een onaangenamen districts-veearts. 2'i8;i. f'. Treedt gij, bij longziek vee geroepen, terstond handelend op, of moet gij eerst kennis geven aan den heer Hlffxagel? A. Ik geef den burgemeester mijn advies, en verder treed ik in correspondentie niet den districts-veearts. 2()84. V. Op uw gezag kan dus niet onmiddellijk worden afgemaakt; gij komt als gewoon veearts en constateert dat er longziek vee is; hebt gij dan niet de bevoegdheid terstond op te treden als plaatsvervangend districts-veearts en te handelen als zoodanig ? A. Neen , de instructie zegt, dat wij eerst den districts-veearts moeten raadplegen; welligt echter is dat wat onduidelijk, want in de meeste gevallen handelden wij zelf. Sedert een jaar werd de algemeene afmaking te Alphen toegepast; in dien tijd heb ik wel longzieke runderen onderzocht maar niet afgemaakt. 2685. f'. (üj meent dus, dat de betrekking van plaatsvervangend districts-veearts veel te wenschen overlaat, zoowel met het oog op de geldelijke belooning als op de uitvoering der wet ? A. Ja. Ik kreeg eens van den heer Alers in last te Oudshoorn eenige zieke runderen te onderzoeken en daarna den burgemeester te adviseren, ik deed dit en rapporteerde aan den districts-veearts dat daar de longziekte heerschte. De ojxlragt luidde: » Door den veehouder Johannes Snelderwaaht in den Gennepschen polder, gemeente Oudshoorn , is aangifte gedaan van eene vermoedelijk longzieke koe, waarvan ik 21 dezer n0. 154 berigt ontving. » Heb de goedheid dit te gaan onderzoeken en den burgemeester te rapporteren.quot; Later ontving ik het volgende stuk; |
» Uw rapport van 23 dezer over het gedane ziekte-onderzoek in den Gennepschen polder van üudshoorn geeft mij aanleiding u uit te noodigen, u voortaan te blijven bepalen tot het doen van ziekteonderzoek en het geven van een eenvoudig berigt, gelijk gij mij dat steeds toezendt , met de aanwijzing van de onteigening en afmaking aan den heer burgemeester. » De omschrijving der door u besmet verklaarde per-ceelen, gelijk in deze heeft plaats gehad, is niet overeenkomstig de circulaire van den heer Commissaris des Konings in Zuidholland van 14 April 11. (Provinciaal blad n0. 4(J), daar volgens de bepaling van den lieer Minister van Bin-nenlandsche Zaken, die handeling aan den districts-veearts is opgedragen, die dan ook tot zelfs voor de handelingen zijner plaatsvervangers van verschillende zijden wordt verantwoordelijk gesteld.quot; Het afmaken van het verdacht vee werd toen in die streek nog niet toegepast. Daarop verzocht de burgemeester verdere inlichtingen. Destijds was de geheele of gedeeltelijke besmet-verklaring van gemeenten geschorst en werd alleen toegepast op huizen en erven. Ingevolge die provinciale aanschrijving heb ik toen eenige stukken landen erven besmet verklaard. De burgemeester achtte het niet juist en schijnt daarover met den heer Ai.ehs in briefwisseling te zijn getreden. Ik had het stuk land , waar de runderen liepen en hetgeen daaromheen gelegen was, besmet verklaard. De heer Aleiis schijnt toen alles besmet verklaard te hebben. De veehouder meende niet goed behandeld te zijn en heeft-y.icli tot den Minister gewend, met het gevolg dat, het geen ik besmet had verklaard, allééu dus besciiouwd bleef. 2080. y. Is dit oorzaak geweest, dat gij u later minder met die zaken bemoeid hebt ? A. Sedert de heer Hi fi nagei. in mijne streek is, doet hij zooveel mogelijk alles zelf. N oor dat de geheele of gedeeltelijk besmet-verklaring van gemeenten in werking was, had men niets anders te doen dan zieke koeijen te onderzoeken; toen werden in mijne streek geen i/ehndc koppels afgemaakt; men onderzocht tie werkelijk zieke dieren en verder werd inspectie gehouden over de verdachte dieren in den stal of op het land. Later is eene ruimere besmetverklaring van geheele gemeenten of groote gedeelten daarvan, gepaard met afsluiting voor den in- en uitvoer, een oogenblik in werking geweest; men heeft spoedig de onhoudbaarheid van dien maatregel ingezien en dien toen alleen meer beperkt toegepast op woningen en stukken land , waarin het vee liep. Ik meende als plaatsvervanger aldus te moeten handelen , te meer omdat de burgemeester mij vroeg, hoe hij te handelen had. 2087. V. Zijt gij na dien tijd, noch door den heer Ai.ehs , noch door den heer Huffnagel uitgenoodigd om handelend op te treden ? A. Verleden week ben ik nog voor den heer Huffnagel uit geweest, en ware het geval ilat zich daar voordeed longziekte geweest dan had ik terstond opgegeven iioevele verdachten er waren. Er zou echter altijd nog eenige tijd verloopen zijn alvorens het zieke beest zou zijn afgemaakt. 2088. IBleef dan het zieke beest staan ? A. Neen, afgemaakt wordt het altijd. 2089. V- Heb ik goed gehoord, dat gij zeidet dat er altijd eenige tijd heengaat voordat de districts-veearts daar is ? A. Neen, ik bedoelde dit, dat wanneer de districtsveearts al zelf komt en het blijkt longziekte te zijn, dan schijnt men toch niet zoo voetstoots tot het afmaken van de verdachten over te gaan, want ik geloof dat de Minister eerst geraadpleegd wordt. 2090. V. Hebt gij wel eens als plaatsvervangend veearts gehoord, dat de districts-veearts proces-verbaal had opgemaakt wegens overtreding van de wet of van eene verordening? A. Ja, dat gebeurt w-el eens. |
2691. F. Wat dunkt u ten opzigte van het opzettelijk verzwijgen van de ziekte en het niet tijdig- aangeven en afzonderen van het vee door de veehouders? A. De veehouders wachten met de aangifte over 't algemeen wel wat lang, vooral vroeger; in de laatste twee jaren gaat het wat beter. .Maar er zijn ziekten, die in den beginne rnoeijelijk van longziekte te onderscheiden zijn, vooral door een veehouder. Dus wacht een veehouder alligt een paar dagen. Op de afzondering is men over 't algemeen nog al attent, in zoover de afzondering afzondering mag heeten. In de streken, waar ik verkeer, plaatst de veehouder soms zijne zieke koe in den paardenstal of in eene schuur bij de varkens. Uit een wetenschappelijk oogpunt kan men dat geen afzonderen noemen, maar het is ook haast niet anders mogelijk. Eene enkele maal is het mij voorgekomen, dat ik als particulier veearts door een veehouder gevraagd werd om zijne koe te onderzoeken en dan heb ik er altijd op gestaan , dat zij onmiddellijk werd afgezonderd zoo het longziekte was. Indien de veehouders aangifte doen, zorgen zij wel voor eene zoo goed mogelijke afzondering, omdat zij wel weten, dat zij anders in moeijelijkheden komen. 2()9,2. V- Maar geschiedt de aangifte altijd tijdig of verschuilt zich de eigenaar er wel eens achter dat hij niet wist dat het longziekte was ? A. Dat laatste neem ik aan, vooral bij een tweede en derde geval. 2()9.'{. r. Hebt gij wel eens ondervonden, dat de aangifte te laat was? A. Ja. 2694. V. Geschiedt volgens u de afmaking op eene wijze, voldoende om zooveel mogelijk besmetting te weren ? A. Ja, ik heb altijd op dit punt mijne opinie gevolgd zoover als ik dat eenigzins kon met het oog op de wet. In de gemeenten waar eene afzonderlijke slagtplaats was liet ik het rund daarheen brengen als het zonder gevaar kou geschieden ten einde niet op het boerenerf te doen slagten; dan mist men eenigzins het gevaar van de uitwasemingen en heeft men niet noodig van een boerenerf eene slagtplaats te maken. 2695. V- Werd er op de slagtplaats behoorlijk zorg gedragen voor het begraven der ingewanden enz.? A. Ik kan alleen spreken van gevallen van eenige jaren geleden, omdat dit in den laatsten tijd weinig is voorgekomen, daar ik in den laatsten tijd weinig in functie ben geweest. Maar vroeger geloof ik', dat dit toezigt nog al iets te wenschen overliet. Het spreekt van zelf, dat de burgemeester niet overal kan tegenwoordig zijn, en door een gemeente-veldwachter vervangen wordt. Ik meen echter dat tegenwoordig de vee-opzigters, belast met het onderzoek van de verdachte koppels, bij het afslagten moeten toezien. 2696. V. Hoe gaat het als de geheele koppel wordt afgemaakt ? A. Voor zoover ik dat gezien heb, werd het vee in den stal geslagt, opgehangen en genommerd, terwijl na verloop van ongeveer 24 uren tot den verkoop werd overgegaan. üf de koopers in den stal werden toegelaten , of op een afstand de genommerde stukken vleesch kochten, weet ik niet. Soms werd het vleesch bijv. naar het gemeentehuis vervoerd om daar verkocht te worden. 2697. V. Hebt gij, wat dat aangaat, nooit van misbruiken gehoord? A. Noemenswaardige misbruiken, die nadeelige gevolgen hadden, zijn mij nooit ter core gekomen. |
2698. V. Werd het zieke vee op dezelfde wijze afge-slagt en verkocht? A. Ja, de eene burgemeester behandelt deze zaak om-slagtiger dan de andere. Sommige doen het vleesch naar de kom der gemeente voeren, opdat een ieder dan bij den verkoop, die meestal geschiedde bij stukken van vijf kilo ongeveer, zou kunnen profiteren. 2699. V. Wat is u van de ontsmetting bekend? A. Vroeger, toen alleen bet zieke vee werd afgemaakt, werd in mijne streek bijna niet gedesinfecteerd. Nadat het zieke beest verwijderd was, werd het zand en de mest een weinig weggenomen van de plaats waar het dier gestaan had, en werden ile staken wat afgewasschen. De districtsveearts, met wien ik daarover gesproken heb. was met mij van meening, dat die ontsmetting wel wat te wenschen overliet, maar men kon er niet veel aan doen, omdat men het andere vee, waarmede de stal gevuld was, niet aan chloor-berooking kon blootstellen. Bovendien zou eene meer complete ontsmetting niet veel gegeven hebben, omdat de ziekte, daar de geheele koppel niet werd afgemaakt, voortdurend op nieuw in zulk eenen stal uitbrak. 270'gt;. Ik hoorde u immers zeggen, dat het toeziet over de afslagting ook aan de vee-opzigters is opgedragen ? A. Ik meen het wel. 2701. I . Gij hebt gesproken van vee-opzigters, die met toezigt zijn belast op de Leidsche markt. Hebben die men-schen kennis van de zaak en doen zij hun pligt? A. Te Alphen zijn er twee; één voor gezond en één voor ziek vee. De laatste komt niet op de markt. Dat zijn menschen die uit Haarlem zijn gekomen en gewezen slag-ters; een andereopzigter te Alphen is een gewezen veehouder. 2702. I'. Het is toch merkwaardig, dat die menschen beiden slagters zijn geweest en uit Haarlem afkomstig zijn ? A. Kr was er nog één uit Haarlem, doch die is thans onder Sloten geplaatst. 2/0.}. f . Maar die menschen moeten toch kennis van de zaak hebben? A. Op liet oog zijn het hupsche mjnschen. 2704. I. Dat postje is voor zulke menschen dan een mooije lotsverbetering. Zij verdienen immers f 20 per week ? A. Dat geloof ik wel; vroeger hadden zij wel minder, in verband met den omvang van hun werkkring. 270.). I. \ au tijd tot tijd antwoordt gij op enkele vragen, dat u daarvan niets bekend is, waaruit ik moet opmaken, dat gij in uwe betrekking als veearts bijna nooit in de gelegenheid waart om longziek vee gade te slaan. Het schijnt dus, dnt de bestaande maatregelen niet bevorderlijk zijn aan uwe praktijk? A. De wet, zoo als zij daar ligt, is voor den veearts zeer nadeelig. Gemiddeld werden vóór dien tijd jaarlijks 2000 runderen door mij ingeënt, tegenwoordig geen 500. Ook gebrek aan stof is daarvan vooral de oorzaak. Maar u bedoelt misschien iets anders. Het gebeurt namelijk dikwijls dat een vee-opzigter, die op den weg loopt, door den veehouder wordt aangeroepen, als deze meent dat eene koe iets mankeert, en dat is schade voor ons. want de veehouders gaan dan de hulp der veeartsen voorbij. 2706. f'. Oefent zoo'n vee-opzigter ook praktijk uit ? A. Voor zoo ver mij bekend is niet. Zij doen het echter wel eens voorkomen als of zij er even veel van weten als een veearts. 2707. }. Maar als zij aan het verzoek van den vee- |
i9ü
houder om eens naar het vee te zien voldoen, zij zijn toch op den weg- van hun pligt. Doen zij dat kosteloos ? A. Ik kan niet bewijzen, dat zij het voor geld doen. Alleen heeft een boer te Oudshoorn mij gevraagd of het billijk was, dat de vee-opzigter hem een gulden had gevraagd voor het keuren van eene koe. Ik antwoordde hem , dat die man dit niet had mogen doen, omdat hij door het Rijk wordt betaald. Nu is het vrij zeker, dat in sommige gemeenten eene verordening bestaat op de keuring, maar de belanghebbende betaalt het keurloon. Dit bestaat ook te Arnhem , waar de slagters het keurloon voldoen. Maar ik vind het niet goed , dat de vee-opzigter, die belast is met de schouwing , om te zien of het vee de longziekte heeft, ook als keurmeester van het vleesch optreedt, üit is in Alphen ook wel gebeurd. In allen gevalle, mij is gevraagd of de veeopzigters dit mogen doen V 2708. J'. Hebt gijeenige opmerking te maken omtrent het merkteeken voor verdacht vee ? A. Uit laat wel wat te wenschen over. Het bestaat in een driehoek. geknipt op de regterbil. Daar wordt zooveel op die billen van de runderen geknipt, dat zulk een merkteeken al zeer weinig waarborg oplevert, ledereen kan dat knippen. Overigens het merkteeken, hoe goed ook aangebragt, is, vooral in het voorjaar, bij de haar-verwisseling, spoedig verdwenen. Derhalve is het slechts een gedeelte van liet jaar voldoende. Mij heeft het nooit bevallen; ik geloof dat men het algemeen niet goedkeurt. 2709. V. Waaraan zoudt gij dan de voorkeur geven ? A. Dat is moeijelijk te zeggen. Het branden op de horens heeft ook iets tegen, want er wordt zooveel op de horens gebrand. \ ele kooplie'en branden hun naam op de horens. Het branden op de klaauwen is ook niet voldoende; dat heb ik met de runderpest gezien. Het merkteeken moet dienen om het verdachte vee spoedig te herkennen, maar wanneer het teeken zich op de hoeven bevindt en het vee is op de markt, waar het in slijk en mest staat, dan is het moeijelijk om ieder dier naauwkeurig te onderzoeken, vooral wanneer er veel vee aan de markt is, zoo als in dit saizoen te Leiden. Men zou een teeken moeten zoeken even als dat voor de cavalerie-paarden. Ik kan echter niet beslissen, of dit van veel belang zou zijn op plaatsen , waar men het verdachte vee niet afmaakt. Tijdens de veepest maakten èn de veehouders, én de dieren zelve veel leven met dat branden. 2710. V. Kr is in Leiden veel vervoer van vee; geschiedt dit alleen met spoorwagens? A. Neen; tegenwoordig ook veel met booten. 2711. V- Worden die booten en spoorwagens behoorlijk ontsmet ? A. Zoover ik weet, wordt er niets aan gedaan. Wel wordt de boot. wanneer liet vee er af is. door den eigenaar een weinig schoongemaakt, maar zij wordt niet gedesinfecteerd. 2712. De heer ficsram : Gij hebt in de laatste jaren weinig longziek vee bezocht, maar gij zult er wel wat van gehoord hebben, en — zoo als wij hooren — hebt gij er toch ook ondervinding van. Is u gebleken, dat wanneer men aangifte kwam doen liet eerste aangetaste dier reeds verwijderd was, omdat men misschien gedacht had, dat het nog genezen zou en men dus eerst een tweede geval kwam aangeven? A. Dat is zeer dikwijls gebeurd, vóórdat het afmaken bi' ons in de streek toegepast is; men kwam in plaats van één, soms twee of drie longzieke koeijeu aangeven; wanneer dit geschiedt kan men gerust aannemen , dat een eerste geval verzwegen is, want de ervaring leert dat er altijd een geval vooruitgaat. |
2713. V. Ik wilde u juist vragen of uwe ondervinding u dit niet geleerd had? Zijt gij van oordeel, dat dit nog gebeurt ? A. Nu zooveel niet meer. Er zijn veehouders, die gaarne hun geheelen koppel afgemaakt hebben, en voor wie geen roden bestaat om bet eerste ziektegeval te verzwijgen. Als de tijd van het jaar er naar is, zijn zij er niet tegen. Natuurlijk waren zij meer tegen het afmaken van het zieke vee alleen, vooreerst omdat zij maar de halve waarde kregen , en ten andere omdat zij dan onder de bepalingen der wet werden gebragt, die hen veel in hun bedrijf belemmerden. Als de landbouwer midden in den zomer belet wordt vee te koopen, klaagt hij niet geheel zonder reden. De gevolgen kunnen nuttig voor hem zijn, maar hij maakt er zich geene illusion van. 2714. V. Ik heb hier opgaven uit Zuidholland over 1877 vóór mij. Kr werd bij verschillende veehouders voor hel eerst longziekte geconstateerd, onmiddellijk bij de aangifte: 8 Januarij bij 2 runderen van één veehouder; 21 »»4» »» » en zoo voorts. M oet dat niet het vermoeden wekken, dat men vroeger longziekte gehad, maar niet aangegeven had ? Het is immers onwaarschijnlijk , dat 4 beesten te gelijk de longziekte krijgen ? A. Dat is het. 2715. r. 't Is moeijelijk te constateren, maar de presumtie is dus bij de deskundigen, dat men een geval verzwegen heeft, misschien wel dat er reeds een beest dood is? A. Ja; ik kan er onder anderen een voorbeeld van noemen , ofschoon ik geen gelegenheid heb gehad den juisten datum na te zien. Hen veehouder had aangifte gedaan en de heer Hukknagel , uit Haarlem komende, kwam bij mij eu noodigde mij uit mede te gaan. Een kwartier van Alpben was een koppel van 40 stuks en daar lag er 1 dood en waren 2 of 3 ziek; over liet algemeen had de stal het uiterlijk, dat hij, zoo als wij het noemen, aan het doorzieken was. Dat trof mij zeer sterk , omdat er in die gemeente twee opzigters zijn. 2716. V- Is dat in dit jaar gebeurd? A. Ik meen dat het met Maart een jaar geweest is; maar wij kunnen als plaatsvervangers niet meer zoo op de hoogte zijn. Vroeger werden ons geregeld de provinciale bladen toegezonden, maar ik geloof niet, dat ik nu in twee jaren eene circulaire gehad heb. 2717. V. Wie was die veehouder te Alphen? A. van 't uiet. 2718. F. Die schijnt zeer zorgeloos geweest te zijn, want hij heeft in al zijne koppels de longziekte gehad. A. Ja. 2719. V. Wordt van die opzigters wel het nut getrokken dat er van zou te verwachten zijn? A. Ik vind de opzigters voor ziek vee, daar waar niet onmiddellijk wordt afgemaakt, hoogst nuttig. Ik stel er zooveel prijs op, dat ik het afmaken van den geheelen koppel in de weide overbodig acht, als die menschen hun pligt doen. Zij moeten niet alleen gaan zien, maar zorgen dat er goed gemerkt worde en bij den minsten twijfel de afzondering plaats hebbe. Ik reken niet een koppeltje van 5, maar van 20 of 30. Aan de opzigters voor gezond vee hecht ik geen waarde. |
197
2720. F. Gij weet, dat het systeem is, dat de goheele zorg is opgedragen aan de districts-veeartsen; doch daarvan zijn er te weinig, en die heeren schijnen weinig gebruik te maken van de hulp van hunne plaatsvervangers. Nu heeft men getracht er in te voorzien, dat er toch toezigt .zou zijn en daarom die opzigters in 't leven geroepen. Maar men vermoedt — en dit doet gij ook — dat die opzigters ten aanzien van het toezigt op het gezonde vee niet den gewenschten waarborg opleveren. A. Toen de heer Geeutsema Minister was, werden de plaatsvervangende veeartsen verzocht zooveel mogelijk toezigt te houden. Onder deu heer Heemskekk werd dit voorschrift — ik weet niet waarom — spoedig ingetrokken. Dat wij niet even goed kunnen handelen als de districtsveeartsen zelve, vat ik niet, daar toch de wet van Julij 1874 op de uitoefening der veeartsenij kundige politie ons de verpligting oplegt, om van elke ziekte aangifte te doen. De veearts heeft alleen advies te geven; het overige doet de burgemeester of de Regering. 2721. JWerd die circulaire van den Minister Geeutsema veel in toepassing gebragt? A. De circulaire zeide, » zooveel mogelijk quot;, en te regt, omdat wij toch ook onze praktijk hebben. Maar dit neemt niet weg — ik spreek alleen van mij zei ven — dat ik, waar ik kwam, om zoo te zeggen, aan mijne oogen de kost gaf. 2722. V. Genieten de plaatsvervangers geene belooning ? A. Neen, alleen reis- en verblijfkosten 3de klasse. Omtrent die opzigters wenschte ik nog dit te zeggen. Ik weet niet, of zij allen geschikte personen zijn, maar al waren zij het, dan nog zouden zij alleen iets kunnen doen, indien er in elke gemeente een of twee waren , maar als zij toezigt moeten uitoefenen in een zoo groot district, dan kunnen zij niet eens het werk af, wanneer zij niets doen dan de straatwegen afloopen, maar zij hebben volstrekt geen tijd om te gaan waar het noodig is. Zoo heeft, als ik mij niet bedrieg, de opzigter te Leiden wel 10 of 12 dorpen te inspecteren. 2723. V- Als er nu een ziektegeval is geconstateerd, geschiedt dan de afmaking terstond? A. Van den laatsten tijd kan ik daaromtrent niets met zekerheid zeggen. Maar als ik den last. kreeg van den veearts om eet- geval te onderzoeken en geconstateerd had, dat het longziekte was, dan ging of reed ik altijd dadelijk naar den burgemeester, om aangifte te doen. Sommige veeartsen schreven het hem per post, hetgeen te lang ophoudt. Daarop wordt er een taxateur benoemd, maar die is soms niet te huis, evenmin als de afmaker; dit gaf soms een oponthoud Van een of anderhalven dag. 2724. V. Geschiedt dus de afmaking in den regel niet onmiddellijk ? A. Neen. 2725. V. Vat ik nu de zaak goed op? De wet belast de districts-veeartsen met een naauwlettend toezigt op het vee. Daar hun getal niet groot is, zijn er plaatsvervangers aangesteld, die echter alleen op last van den districts-veearts kunnen handelen. Dien last krijgen zij zelden;gij althans hebt dien in den laatsten tijd weinig gehad. In dat gemis van gelegenheid voor de districts-veeartsen om alles zelf te inspecteren is echter voorzien door de aanstelling van opzigters, maar deze leveren niet den waarborg op, die in het belang der dienst gevorderd wordt. Volgens uwe mededeeling heeft zulk een opzigter soms wel 10 of meer dorpen te bezoeken. A. Althans in het algemeen veel te veel, om met goed gevolg te kunnen inspecteren. 272G. V. Gij acht dus het veeartsenijkundig Staatstoezigt niet afdoende? N0. 35. 2. |
A. Men zal het wel met mij eens zijn, dat er aanvankelijk te weinig districts-veeartsen benoemd zijn. In den aanvang, na de inwerkingtreding der wet van 1870, deed zich dit vooral sterk gevoelen. Ik had toen als plaatsvervanger zeer veel te doen; van 's morgens 6 uur tot 'savonds (i uur was ik aanhoudend voor het Rijk bezig. Er werd destijds niet afgemaakt, zoodat wij gedurig op denzelfden stal moesten terugkomen. Niet alleen kan de districts-veearts niet alles af en heeft hij zelfs in een stillen tijd de handen vol, maar sommige standplaatsen zijn , dunkt mij , niet praktisch gekozen; zoo moet bij voorbeeld de districtsveearts , die in 's Gravenhage geplaatst is, ook de markten in Utrecht bezoeken. 2727. V. Heb ik nu uwe meening goed opgevat, of acht gij de zaak wél goed geregeld, het toezigt flink, de mogelijkheid dat de wet niet wordt nageleefd, gering? A. De districts-veeartsen houden zich, voor zoover mij bekend is, hoofdzakelijk bezig met het onderzoek van zieke runderen en dus tegenwoordig vooral van gevallen van longziekte en, wat paarden betreft, van kwaden droes. Het toezigt, door u bedoeld, op het vee in het algemeen en op de markten, wordt thans hoofdzakelijk uitgeoefend door de veeopzigters, althans wanneer de gemeente zelve daarmede niemand belast beeft, even als de gemeente Leiden mij het toezigt op de markt aldaar heeft opgedragen. In den regel komt de districts-veearts niet. of hij moet geroepen zijn, en dat is dan van de tien keeren negen malen om onderzoek te doen naar ziek vee. De districts-veeartsen werken met een corps veeopzigters, die belast zijn om aan hen te rapporteren, wanneer zij iets hebben gehoord of gezien. 2728. V. Gij hebt den toestand naar mijn inzien zeer juist gekarakteriseerd, toen gij zeidet: * de districts-veearts komt niet, of hij moet geroepen wordenquot;. Zoo is het inderdaad, geloof ik, en de zorg wordt verder overgelaten aan de opzigters, die misschien veel hart voor de zaak hebben, maar misschien ook niet, en die, daar zij geen deskundigen zijn, zich zeer wel kunnen vergissen, waar liet op liet onderkennen der longziekte aankomt. A. Ik moet er nog dit bijvoegen, dat de districts-veeartsen door hunne standplaatsen en de uitgestrektheid van hunne districten niet veel tijd hebben om meer te doen, als er eene ziekte heersebt. 2729. V- Bij hetgeen ik uit uwe mededeelingen geconstateerd heb, moet ik van mijn kant nog dit voegen, dat in vroeger tijd aan de plaatsvervangers-districts-veeartsen opgedragen was om toezigt te houden op hunne standplaats, doch dat die bepaling thans is teruggenomen, zoodat nu bet toezigt, hoe groot het district ook moge wezen, geheel is overgelaten aan den districts-veearts met zijn corps opzigters. Is dit zoo niet? A. Ja. 2730. V. Is het u ook bekend of in de streken, waar het verdachte vee niet afgemaakt, maar ingeënt wordt, korten tijd na die inenting de stal, waar de kunstbewerking geschied is, door een districts-veearts bezocht wordt? A. Eerst is uitgevaardigd het Koninklijk besluit van 17 April 1874, waarbij de inenting van verdacht vee werd bevolen, en daarna is van den Commissaris des Konings gekomen eene verklaring van dat besluit; die circulaire is opgenomen in het Provinciaal Bladvan Zuidholland, n0. 112. 2731. V. Mijne vraag betrof niet die circulaire. Als de inenting is geschied op last van den burgemeester na het advies van den districts-veearts, dan verrigt deze die bewerking niet zelf; maar komt hij dan binnen betrekkelijk korten tijd naar de ingeënte dieren zien ? A. Ik neem het aan, maar weet het niet; de burgemeester mag voor het inenten niet betalen alvorens de districts-veearts heeft verklaard , dat de operatie behoorlijk is geschied. Wanneer ik heb ingeënt — ik deed het nog in half Augustus te Voorschoten in een kleinen koppel — |
198
vraag- ik die verklaring' om met ileu burgemeester te kunnen afrekenen. 2732. V. De lieer Wybenga: Uit uwe verklaringen blijkt, dat er weinig verstandhouding bestaat tusschen den districts-veearts en zijn plaatsvervanger, als ook dat de districts-veearts van uw ressort, de lieer Hufkna-gel , u weinig met de zaken in kennis stelt. Schrijft gij dit laatste daaraan toe, dat de heer Huffnagel meent de zaken wel alleen te kunnen afdoen , of wel daaraan , dat die heer den plaatsvervanger tijd wil laten voor zijne praktijk ? A. Zoo het mij vergund is iets van mijne persoonlijke ondervinding mede te ueelen, dan zal ik eene kleine geschiedenis van de zaak vertellen. Van af 1871 was ik plaatsvervanger van den heer Alers , doch had met dezen voortdurend moeiielijkheden. De reden daarvan was, dat ik herhaaldelijk een door hemgehouden onderzoek moest tegenspreken. i)it is gebeurd in verschillende gemeenten van Zuidliolland. De heer Alers duidde mij dat zeer ten kwade, zoodat ik een weinig door hem voorbij gezien werd. Toen in 187.j de heer Hi itnagel werd aangesteld, vroeg ik hem, of ik zijn plaatsvervanger zou worden , waarop hij antwoordde dat de Minister hem liad doen aanschrijven zooveel mogelijk zelf af te doen en door eigen oogen te zien. Nogtans werd ik een paar maanden later plaatsvervanger , en nu vraagt hij mij enkele malen een stal of weide te gaan bezoeken ; trouwens in het laatste jaar was het niet druk, terwijl in het eerste jaar, waarin onze streek onder toezigt van den heer Hui i -naobl stond, de longziekte hevig heerschte te Aarlander-veen , te Alphen en te Oudshoorn ; dan gebeurde het, dat hij bijna alle dagen van Haarlem daarheen reed. 2733. F. Zijt gij als gemeente-opzigter te Leiden ook met de markt belast ? A. Ja, als zoodanig ben ik belast met het toezigt op het vete, dat ter markt wordt aangevoerd. 2734. V. Heeft men te Leiden op afzonderlijke tijden en dagen schapenmarkt ? A. Ja, in het voorjaar heeft men de groote lammeren-markten , en in dezen tijd wordt eene massa vette schapen ter markt gebragt. 2735. V- Uit uwe verklaring blijkt, dat gij vóór de wet van 1870 het drukker hadt met de longziekte. A. Ja, met het inenten. 273(5. V. Bestonden er vóór 1870 ook van wege de provincie Zuidholland bepalingen? A. Mij is daarvan niets bekend. 2737. F. Is u ook bekend of vóór 1870 sommige gemeente naan de Rhijnstreek gezamenlijk maatregelen namen ? A. Neen. — Nog eene kleine mededeeling omtrent mijne verhouding tot den districts-veearts. Een veehouder te Soeterwoude klaagde zijn nood, dat hij eene ziekte onder de paarden had en dat de Regering daaraan niets liet doen. De districts-veearts had gezegd er niets aan te kunnen doen en den veearts te zullen zenden. Dit was gebeurd in November 1873 en in Februari) 1874 kwam de veehouder mijne hulp inroepen. Ik stemde toe, doch waarschuwde hem vooraf dat, waar de districts-veearts de ziekte voor niet besmettelijk had verklaard , ik daarin geene verandering brengen kon. Ik ging er heen en bevond, dat de boer twee paarden met kwaden droes op stal had en één in een stuk welgrond onmiddellijk grenzende aan de singels van Leiden. Ik kon dat paard bijna niet aanraken , zoo erg had het den kwaden droes. Ik begaf mij naar den burgemeester van Soeterwoude, die ik alles meêdeelde. Deze had al zoo vele stukken over deze zaak gewisseld, en toch wilde de districts-veearts niet komen. Na als gemeente-veearts omtrent alles verslag te |
hebben gegeven, werd mij door den burgemeester gevraagd, of ik schriftelijk wilde verklaren, wat ik hem meegedeeld had. Dit deed ik. De burgemeester is daarmede naar den Commissaris des Konings of den Minister gegaan, entoen werd mij den volgenden dag per telegram verzocht, om nog eens een onderzoek in te stellen met den leeraar der veeartsenijschool Wirtz en den heer Ai.ers. Die laatste zou ons den dag van zamenkomst opgeven. Een dag of vier later kwamen die heeren , en de heer Wihtz onderzocht de dieren en verklaarde, even als ik bad gedaan, dat die paarden zeer lijdende waren aan kwaden droes. Daarop is een telegram uit den Haag gekomen, dat die dieren spoedig moesten worden afgemaakt. En wat gebeurde er? Een dag of vier later ontvang ik een brief die eerder eene reprimande bevatte dan iets anders. Ik zou niet gehandeld hebben overeenkomstig art. 5 van de instructie; ik had eerst den districts-veearts moeten kennis geven enz. Ik kwam er alles behalve prettig af. 2738. De Toonlticr: Van wien ontvingt gij dien brief? A. De brief was geteekend: Geertsema. Later ben ik zelf bij den JVinister geweest. Had de heer Ai.ers mij kennis gegeven dat dit geval van kwaden droes in de nabijheid van Leiden aanwezig was, en gevraagd om er van tijd tot tijd heen te gaan , dan had ik het natuurlijk gedaan. Maar het ergste was , dat hij een veearts uit Rotterdam zond om die paarden te behandelen, en die man beeft de paarden behandeld alsof liet geen kwade droes, maar eene geneeselijke ziekte was. 2739. F. Wie was dat? ui. De plaatsvervangende veearts Snijders. Hieruit kunt gij beoordeelen hoe de verhouding is tusschen den heer Ai.ers en mij. En dit heeft zeker uitgewerkt, dat mijnlieer Hn tnagel , alhoewel ik heel goed met hem ben, zooveel mogelijk alles zelf doet. Ik zou haast zeggen, dat hetgeen hij aan opzigters opdraagt, eigenlijk aan een veearts moest opgedragen worden. 2740. F. Hebt gij reden om dat te vermoeden? A. Ik vind het zeer onaangenaam. 2741. De heer Schepel: Gij hebt straks gezegd, dat gij herhaaldelijk den heer Ai.ers moest tegenspreken. Kunt gij behalve do straks aangehaalde dan nog andere gevallen noemen? A. Ja. Onder anderen heb ik een geval gehad te Noordwijk, waar het minder quaestie was van de resul-| taten als wel van niet komen. Toen was juist het besluit weder in werking getreden, dat de burgemeesters zich voortaan weder tot den districts-veearts zeiven moesten wenden. Toen kreeg ik een telegram uit Noordwijk van den burgemeester Pické, beginnende met: » Xantens den Commissaris des Konimjs verzoek ik u hier te komen.quot; Er was quaestie van het onderzoek eener koe, die reeds een paar dagen dood lag. Mijnheer Alers had eerst niets van ' zich latén hooren, of wel gezegd, dat hij niet kon komen. Toen hij van den burgemeester vernam, dat de koe reeds overleden was, moet hij teruggeschreven hebben, dat hij, daar de koe toch dood was, een tweede geval zou afwachten. Dit hoorde ik bij mijne komst te Noordwijk. Dat heeft de heer Alers mij zeer kwalijk genomen, in zoover, dat hij mij schreef alsof hij zeggen wilde: wat hebt gij u met mijne zaken te bemoeijen? Ik heb echter al die brieven niet bewaard. Een tweede geval was weder te Noordwijk. Door den heer Alers was eene koe longziek verklaard. Bij het slagten bleek ten duidelijkste aan de slagters dat de koe uiet longziek was geweest. Het was ook voor iedereen te zien. De heer Pické liet mij echter komen om het dier nog eens te schouwen, omdat er over het geval nog al drukte gemaakt werd in de gemeente, en hij niet alleen mogt steunen op de getuigenis van een slager en een veldwachter. Hij zeide, dat hij mij dit vroeg, omdat de beer Ai.ers er reeds geweest was en het dier, toen het leefde, voor longziek verklaard had. Ik zou mijne eigene glazen heb- |
199
Leu ingeworpen, als ik daarop verklaard had flat het dier werkelijk longziek was, want het was niet eens twijfelachtig'. Verder heeft de heer Alers ook te Wateringen twee longzieke koeijen voor niet longziek verklaard , die ik voor longziek verklaard had. Men berustte niet alleen op mijne uitspraak; de heer Huffnagei. is er bijgeroepen; ook bij verklaarde dat er geen quaestie van was, of beide beesten waren longziek. Toen de heer Hi ffxaoel pas kwam, was het zeer druk , en moest hij soms viermaal 's weeks van Haarlem naar Alphen komen. Hij zeide alleen alles niet te kunnen afdoen en plaatsvervangers noodig te hebben. Eene maand daarnji werden Ovhuboscii en ik aangesteld. 2742. De Voorzitter; Gij hebt gezegd, dat de heer Huffnagel zooveel mogelijk alles zelf afdoet. Ik acht dit echter niet in 's lands belang, zoo min wat den spoed als wat de kosten aangaat. Hoever ligt Leiden bijv. van Alphen ? A. Twee en een half a drie ure«. Ik doe de reis dikwijls met de boot. 2743. V- De heer Huffnagel , die u hoeft voorgedragen als plaatsvervangend districts-veearts, kent u natuurlijk de noodige bekwaamheid toe. Het zou dus veel beter geweest zijn als hij u, toen gij plaatsvervanger waart, getelegrapheerd had: * constateer het (jevaV\ dan zouden er tijd en reiskosten gewonnen zijn geweest. J.. Daarin hebt gij groot gelijk , Mijnheer de Voorzitter. Het hangt er maar van af, of de districts-veeartsen op een goeden voet nfct hunne plaatsvervangers staan. 2744. r. Werken de burgemeesters nog almede, zoover uwe ondervinding strekt; of zijn er onder, die liever van aangifte verschoond blijven? A. De zoodanigen heb ik wel ontmoet. 2745. De heer «Ie «longc: Gij hebt gezegd, dat voor een veehouder, zelfs voor een veearts, de longziekte in den aanvang soms moeijelijk is te onderkennen van andere ziekten. Welke verschijnselen kunnen daarbij op een dwaalspoor brengen ? A. In de eerste phoats de longjagt, die veel voorkomt in den zomer bij beesten, die diep in het gras loopen en goed groeijen. Een veearts kan dat onderscheiden, maar de veehouder kau 't zeer ligt met longziekte verwarren. Voorts nog asthma en longencatharr, aandoening- van de luchtpijpen. Daarvan heb ik onlangs 4 gevallen gehad. 2746. F- Het niet aangeven vindt dus dikwijls zijn grond in onzekerheid omtrent den aard der ziekte V A. Dit geldt vooral het eerste geval. 2747. F. Gij zegt door de wet benadeeld te worden en beroept u op het feit dat gij vroeger 's jaars 2000 beesten hebt ingeënt tegen 500 in den laatsten tijd, ook gedeeltelijk door gebrek aan stof. Hoe heb ik |dit te begrijpen? Wordt er dan zooveel minder ingeënt of bestaan er andere oorzaken voor? A. Dat kan ik ophelderen. Vóórde wet werkte, maakten veehouders en slagters er geen geheim van als zij een ziek beest slagtten, en te Leiden kon ik stof krijgen zooveel en zoo goed als ik verlangde. Thans worden er dikwijls zieke runderen afgemaakt, zonder dat men er iets van verneemt, en dan nog is het dikwijls te laat om er stof van te nemen. Ku zegt het Koninklijk besluit van 7 April 1874 wel dat de districts-veeartsen ons zoo noodig van stof moeten voorzien , maar dat voorschrift heeft weinig goede gevolgen gehad. In den regel wordt men verwezen naar den vee-opzigter. Alleen in de grootste noodzakelijkheid heb ik stof, van hen afkomstig, gebruikt. 2748. De heer Schepel: Gij zegt indirect wel te hebben ondervonden dat de burgemeesters niet zeer medewerkten. Zonder het oog te hebben op personen, zou ik gaarne van u vernemen wat daarvan de oorzaak kan zijn. Is het gebrek aan belangstelling of aan juist inzigt? |
A- De voorname reden bestond hierin, dat hij goede vrienden met de veehouders wilde blijven. 1749. V. Dus de reden was gebrek aan zelfstandigheid ? 2750. F. En hebt gij dat nog al meer opgemerkt ? xl. Neen; mij is slechts één geval bekend van zijde-lingsche tegenwerking. Maar wat de medewerking betreft, zij kan onvoldoende zijn, al volgt men strikt genomen de wet op; de burgemeester kan meer neutraal blijven. 2751. De Voorzitter: Waaraan is het toe te schrijven dat ook in het district dat gij bewoont, de ziekte zooveel heviger heerscht in het eene, dan in het andere gedeelte ? A. Hoofdzakelijk daaraan, dat in de eene streek meer omzet van vee is dan in de andere ; dat het onderling verkeer grooter en destreek waterrijker is, hier meer'dan daar. In Alpben en omstreken , bij voorbeeld, loopen de lihijn en het kanaal, bij de Gouwe sluis, van Amsterdam naar Kotterdan , door de kom der gemeente; het veever-voer op schepen en stoombooten is daar zeer groot; de veehouders houden hetzelfde vee niet lang en hebben om de twee jaren dikwijls een geheel nieuwen koppel. Het schijnt, dat hun belang dit medebrengt. Dan zijn die gemeenten , zooals gij weet, zeer geconcentreerd ; de men-schen wonen er digt op elkander; zij hebben verder veel omgang met elkander. In eene gemeente als Soeterwoude die zeer verspreid is, heeft men dat niet; de eene buurman mag den andere eens bezoeken, maar daarbij blijft het verkeer. In Alphen echter zijn zeer veel koffijhuizen, die door die veehouders druk bezocht worden; zij komen dus meer dan elders met elkander in aanraking. Eindelijk is er nog een reden, namelijk veel aanvoer van vee, terwijl er weinig op de plaatsen zelf gefokt wordt. 2752. F. In Noordholland verkeert men in juist dezelfde omstandigheden. (Jok daar heeft men veel vervoer van vee, de menschen komen dikwijls bij elkander, de dorpen liggen digt bijeen en daar hebben wij gezien, dat binnen twee jaar met dezelfde maatregelen als in Zuidholland zijn aangewend, de ziekte is uitgeroeid. Zouden er ook oorzaken bestaan voor het verschijnsel , waarop ik wees? A. Naar mijne overtuiging , die versterkt wordt door hetgeen ik van verschillende zijden heb gehoord, is de omstandigheid , dat de wet in Zuidholland niet hetzelfde heeft uitgewerkt, als elders, daaraan toe te schrijven, dat er van 1870 tot 1875 bijna geen toezigt gehouden werd. De veehouders lachten als het ware met alle voorschriften eu deden slechts aangifte als zij geld wilden verdienen. Na dien tijd is het echter beter geworden. 2753. F. Toen in 1871 de wet is ingevoerd, was de ziekte nergens erger dan in Noordholland. Vijfentachtig dorpen waren in geen geringe mate besmet, de toestand was in Zuidholland en Utrecht evenzoo. Intusschen is de ziekte in Utrecht bijna en in Noordbolland , op een enkel sporadisch geval na, geheel overwonnen. De reden, waarom de ziekte in Zuidholland is blijven hangen , moet dus nog liggen in andere oorzaken dan door u zijn medegedeeld; de menschen werken misschien niet mede ? A. De geschiedenis geheel op te balen is mij onmogelijk, omdat wij niet geregeld in functie zijn : dan doet men eens wat en dan weder in een half jaar niets. Maar ik weet wel, dat het in de drie eerste jaren van de werking der wet zóó druk was, dat de heer Alers het niet alleen kon afdoen , en ik drie- of viermaal in de week te Alphen kwam. Telkens hoorde ik, dat hier de ziekte was en daar niet aangegeven werd, maar dat waren van die praatjes waar men niet altijd gewigt aan kan hechten , en wanneer men ze aan de burgemeesters mededeelt, vinden die het over bet algemeen niet aangenaam, dat er zulk een ongunstig tafereel van liet vee in hunne gemeente wordt opgehangen. |
200
2754. J'. Dat is niet het antwoord dat ik wensch. Ik zal een ander voorbeeld noemen. Abcoude ligt ook in eene waterachtige streek. In 1871 waren er 13(5 longzieke koeijen, in 1872 80 , zoodat men moet aannemen, dat de veestapel daar voor een groot gedeelte besmet was. In 1873, 1874 en 1875 verneemt men er van geen enkel geval meer. Wij hebben dus in 1871 denzelfden toestand te Abcoude en te Alphen ; maar te Abcoude bestaat de ziekte niet meer en te Alphen blijft zij voortwoeden. Als er nn niet eene natuurlijke oorzaak is in de verpleging, de voeding, de soort van het, vee, dan dunkt mij , moet het daaraan liggen , dat men te Alphen zorgeloozer is en de aangifte niet tijdig doet. Of men moet aannemen, dat er onbekende oorzaken voor zijn in de lucht of de natuur ? A. Gij kent mijne opinie, dat er plaatselijke oorzaken voor het ontstaan der longziekte kunnen zijn. Wij zullen op gezag van de geschiedenis aannemen dat zij in 1833 hier over de Geldersche grenzen binnengebragt is, maar ik zou niet gaarne onderschrijven dat zij zich hier niet van zelf zou kunnen ontwikkelen. Hoofdzakelijk houdt zij zich door besmetting staande, en wij zullen ook van de afmaking, als die goed gedaan wordt, resultaten zien; maar ik wil niet beweren , dat er geene omstandigheden zijn waaronder zij niet van zelf kan ontstaan. Ik geloof zelfs dat het stand houden der ziekte in sommige gedeelten des lands daarmede in verband staat. In eenige provinciën is zij verdwenen en in vier, namelijk Zuidholland, Utrecht, Noord-holland en Friesland , blijft zij aanhouden. Mogelijk dat zij in de andere provinciën met de genomen maatregelen geheel gekeerd is. 2755. F. Gij zoudt dus niet behooren tot degenen die positief zeggen : aan een spontaan karakter valt niet te denken? A. Neen, daar behoor ik niet toe. Ik wenschte nog een paar gevallen mede te deelen. Op 1 October 1873 ontving ik een brief van den heer Ai.khs met opdragt om naar een veehouder te Alphen te gaan, die drie runderen ziek had, waarvan geen aangifte was gedaan. Hij zeide later, dat hij aangifte had gedaan aan den veldwachter. Bij dienzelfden man was vroeger ook besmetting geweest; toen waren er de heer Ai.Euseneen ander plaatsvervanger, de heer Ovekhoscii — want die gemeente ligt op de grens van twee districten — geweest. Ik ging dan met een veldwachter de weide inspecteren , maar die veldwachter kon geen verdacht vee en ook geen borden vertoonen. Ik heb daarover gerapporteerd, en dit heeft mij nog al onaangenaamheden berokkend. Ik heb hier nog een brief van den heer Ai.sus, waarbij mij werd opgedragen een onderzoek te doen bij dienzelflen landbouwer, er. den dag waarop ik dit deed, kreeg de heer Ai.ehs berigt van den burgemeester, dat die landbouwer /rrdrr aangifte van een geval had gedaan. De beer Ai.kks schreef mij dat hem dit verwonderde. Het spreekt van zelf dat daar, waar zoo slecht de hand gehouden is aan de zaak, de ziekte niet zoo spoedig verdwijnt. En de vroegere zorgeloosheid in aanmerking genomen, was het niet te verwachten, dat daarin op eens verandeiing komen zou. 2756. I'. De Voorzitter: Wat is uw gevoelen omrent de inenting? A. Daar ben ik een sterk voorstander van. 2757. 1' Ent gij altijd in, als er gelegenheid toe is? |
A. Ja. Ik heb een staatje bij mij, gemaakt naar aan-eiding der brochure van den heer Phakke, waarin niet meer of minder werd beweerd dan dat de runderen ziek werden door de inenting. Ik heb lang niet al de landbouwers bij wie ik ingeënt heb in dien staat vermeld, maar alleen diegenen, van wie ik vertrouwen kon, dat zij, indien hiinue ingeente beesten, bijv. een of twee jaren Uaarna, ziek werden, mij dit zouden mededeelen. Bovendien heb ik , toen ik in 1853 van de veeartsenijkundige school in Utrecht te Leiden kwam, voor de provincie nog al inentingen gedaan, en daarover waren dejlnndbouwers zóó tevreden, dat zij het al spoedig voor eigen rekening lieten doen. Dit vermeerderde ieder jaar, zoodat ik vóór de veetyphus wel meer dan 2000 inentingen heb gedaan. Maar nu is het veel minder. Nog onlangs zeide mij een landbouwer: »ik zou wel willen laten inenten, maar ik heb er geen belang bij, want het Rijk maakt mijne zieke en andere beesten tegen vergoeding toch af.quot;quot; Het is van het standpunt der veehouders dan ook zeer begrijpelijk, dat zij, wanneer zij vergoeding krijgen voor het vee, als het afgemaakt is, aan afmaking de voorkeur geven boven inenting. Want die operatie moeten zij op eigen kosten laten doen, en dan staan zij nog bloot aan mogelijk nadeelige gevolgen; want, zooals bekend is, het leven van het dier is er soms mede gemoeid. 2758. U. Over welke jaren loopt de door u opgemaakte staat ? A. Ik heb den staat niet naar de jaartallen ingerigt. Ik heb alleen die veehouders opgenoemd, die ik vertrouwen kon, en het aantal jaren, gedurende welke ik deinënting bij hen heb toegepast. Ik heb bijv. bij den heer Vibulv te Voorburg reeds 15 jaren lang iugeönt; het aantal runderen, waarop ik de operatie in dien tijd heb toegepast, is in eene kolom opgenomen, maar zonder dat ik de jaartidlen daarbij gezet heb. 2759. Hebt gij er ook tegen, dat deze lijst gedrukt worde ? ;1. Neen, Mijnheer de Voorzitter! Ik heb ook een afschrift van dien staat aan den heer van Capellk gezonden, die ze ter inzage heeft gestuurd aan den heer Prakke , van wien ik het staatje wederom terug gekregen heb met eenige aanmerkingen. Onder die aanmerkingen komt ook deze voor: » dat ik tot die menschen behoor, die alleen het mooije eener zaak opnoemen quot;. Natuurlijk heb ik slechts die veehouders opgenoemd, in wie ik vertrouwen stelde en bij wie ik eenige jaren achtereen had ingeënt. Ik kon de resultaten natuurlijk niet opgeven, verkregen in stallen die ik maar van tijd tot tijd eens bezocht. Men kan desnoods onderzoek doen bij de veehouders, die op mijnen staat voorkomen. 27()0. V. Dus gij zijt een voorstander der inenting op grond van eigen ervaring? A. Ja. 27()1. De heer Hesram : Hebt gij er ook van gehoord dat vee op gezonde stallen, dat gij ingeënt hadt, dien ten gevolge de longziekte gekregen heeft? A. De nadeeligste gevolgen der inenting zijn door mij waargenomen gedurende de twee laatste jaren; toen scheen de inenting niet allerwege afdoende als voorbehoedmiddel, vooral in de besmette streken, te Alphen, Oudshoorn, Aarlanderveen , enz. Ik heb dat gedeeltelijk toegeschreven aan gebrek van eene ruime keus van stof, en ook daaraan dat het vee vóór de inenting mogelijk reeds besmet geweest zal zijn. Anders toch is het niet te verklaren dat ik van 1853 af tot nu toe, bijv. bij C. H. baron van Pai,landt gemiddeld dertig runderen quot;sjaars ingeënt heb, zonder dat zicli daar ooit een geval van longziekte voorgedaan heeft. Ik geloof dus dat men vrij zeker kan zijn bij eene goede keus van stof. 2762. De VoorziKcr: Welke middelen zoudt gij kunnen opgeven om spoedig tot uitroeijing van de longziekte te geraken ? Behooreu er, om tot een goed resultaat te komen, te zijn meer opzigt, meer veeartsen, een inspecteur die het oog over alles houdt in een bepaald district, aan wien de verschillende opmerkingen en waarnemingen wierden medegedeeld, en die tevens let op de handelingen der districts-veeartsen ? A. Van dat denkbeeld zou ik niet afkeerig zijn; als dan de districts-veeartsen het niet eens waren met de plaatsvervangers, zou er een hooger beroep zijn. |
201
2763. F. Geeft de wet, bijv. art. 13 , geeneaanleiding I tot moeijelijkheden V \eleii weuschen aangifte van alle ' inwendinge ziekten, /oodat de veehouders geeneonkunde zoudeu kunnen voorwenden. A. Ik geloof niet, dat de veehouder door strafbepalingen kan genoopt worden van alle ziekten aangifte te doen; ook zouden dan in elke provincie minstens 5 districts-veeartseu moeten gevonden worden. 2764. V. Men kan de zaak beperken tot inwendige ziekten en tot de gemeenten, waar de longziekte heerscht. A. Ja, als dit kou geschieden, dat ware beter. 2765. V. Hoe denkt gij over bet verleenen eener ge-heele schadevergoeding voor het eerste rund? A. Dat zou wel iets helpen; en daar, waar niet werd afgemaakt, zou een streng toezigt moeten zijn op de verdachte dieren. 2766. V. De inspecteurs zouden op een en ander de aandacht gevestigd houden; de districts-veeartsen zouden aan beu geregeld rapporten inzenden; in één woord, het kon een goed corps worden onder een goed toezigt. Kent gij nog andere middelen? A. De veefondsen kunnen nuttig werken, vooral wanneer daaraan verbonden is de verpligting der veehouders om veeartsenijkundige hulp in te roepen. In Zuidholland houden de veehouders evenwel niet van veefondsen. 2767. De heer Bcgrani: Is het u ook bekend, of naar de markt te Leiden of elders in den omtrek veel vee uit het spoelingdistrict wordt vervoerd? A. In den winter wel, dan is het zoogenaamde vet geweid vee schaarsch, en dan komt er gemest vee uit het spoelingdistrict. Men heeft ook nog kleine spoeling-boeren in Leiden zelf. 2768. De Voorzitter : Hebt nog iets mede tedeelen? A. Dank u, Mijnheer de Voorzitter. W. J. Steygerwalt. K. de Jong. Wybenga. Schepel. Begra.m. de Jonge. Verhoor van den heer J. B. Huysiiiaim. 2769. De Voorzitter : Mag ik uw naam, voornaam, beroep en woonplaats weten? A. Jean Baptiste Huysmans, wonende te Rotterdam, plaatsvervangend Kijksveearts. 2770. V. Gij hebt eenige vragen ontvangen met betrekking tot de longziekte onder het rundvee. In het belang der zaak zult gij ons daaromtrent wel eenige mede-deelingen willen doen. Zijt gij reeds lang in uwe tegenwoordige betrekking werkzaam ? A. Sedert 1864 ben ik te Rotterdam. In 1843 ben ik van de veeartsenijschool gekomen en heb Maasland tot standplaats gekregen. In 1854 ben ik als veearts in dienst gegaan, bij de cavalerie en daarna bij de artillerie. Later heb ik mij, daartoe aangezocht, te Rotterdam gevestigd. |
2771. F- Gij bevindt u in een district, waar de longziekte heerscht. Wat is uwe ervaring, meer speciaal in het spoelingdistrict, omtrent het zich openbaren en uitbreiden der longziekte? A. Ik kan daarvan niet veel zeggen, omdat ik niet met het onderzoek belast ben, maar mijn collega de heer Snijders. Door mijn werkkring beu ik echter wel op de hoogte. Het ziet er in Schiedam allerellendigst uit met de longziekte. Er wordt daar bijv. vee aan de markt gebragt, niettegenstaande men het vleesch van verdacht vee van denzelfden boer den vorigen dag in de stad had ingevoerd. Wanneer runderen naar ééne slagtplaats gingen, zou bet beter zijn; nu gaan zij links en regts. Wanneer die beesten verkocht worden, brengt men hen onmiddellijk naar de markt; op de boot komen zij welligt in aanraking met kalfkoeijen en andere runderen. 2772. V- Zijn de districts-veearts en zijn plaatsvervanger dan niet in staat, behoorlijk toezigt daarop te houden? A. Er zijn te Rotterdam twee stadskeurmeesters, gewezen slagters, die zeer goed kunnen zien, welk vee long-ziek is of geweest is. Een dezer vroeg ik: » Wordt er nog veel longziek vee aangevoerdquot; ? Toen antwoordde hij mij: »ja gisteren is er nog vleesch van geslagte longzieke dieren binnengebragt, en beden zag ik tot mijne verwondering van denzelfden man een paar koeijen op de markt staan.quot; Dit nu acht ik pernicieus, omdat de longziekte bijna onmerkbaar kan zijn, en de beesten er soms twee a drie maanden of nog langer mede onder de leden loopen. 2773. V. Daaruit zou volgen, dat er te weinig toezigt is. Want de stad Rotterdam moge al maatregelen nemen voor een behoorlijk toezigt op den aanvoer van vleesch en vee, de Regering heeft toch een geneeskundig staatstoe-zigt in het leven geroepen, ten einde niet alleen de longziekte te bestrijden , maar ook om alles te doen wat noodig is om het behoud van den veestapel te verzekeren. En daartoe zijn immers districts-veeartsen benoemd? A. Ja, maar ik hoorde toevallig een week of drie geleden van denzelfden man, dien ik zoo even bedoelde , dat hij den districts-veearts in zeer langen tijd niet gezien had. 2774. V. Maar de districts-veearts kan toch de beide districts-veearts-plaatsvervangers te Rotterdam met zijne taak belasten. Deze genieten evenwel geene belooning; deze werkzaamheid zal dus niet zeer door u geacht worden ? A. Och waarom niet, als het in het belang der zaak is. Voor de stad heb ik ook het een en ander gedaan zonder eenige vergoeding, bijv. het keuren van geslagt vee. Onlangs heb ik nog vleesch afgekeurd voor den handel, dat echter later door den keurmeester voor de consumtie is goedgekeurd. Ik zou er ook geen bezwaar in zien om te komen als de districts-veearts mij dat verzocht. 2775. V. Goedwilligheid kan iemand bewegen om dit te doen, maar bet zou toch wel wat onvoorzigtig wezen om daar duurzaam op te vertrouwen. Voor den plaatsvervanger moet het toch onaangenaam zijn, werk te doen waarvoor hij geene vergoeding ontvangt? A. Ik weet eigenlijk niet boe de vork in den steel zit. Ik ben indertijd gepasseerd, wegens eene veete tusschen mij en den districts-veearts. Ik heb hem gezegd jhóe het er op stond bij een geval van een paard dat den kwaden droes had gehad , maar dat de eigenaar liefst niet op zijn stal wilde hebben. Die man kwam bij mij , en ik constateerde dat bet paard niet directe verzweringen in den neus had, maar wel gevolgen van verzweringen. Ik zeide hem dus den burgemeester te vragen om het paard te doen afmaken. Hij is toen naar den burgemeester gegaan, die er zijn veearts bij liet komen. Deze verklaarde dat het paard een » koucbiequot; in den kop bad, en dus niet behoefde afgemaakt te worden. In de derde plaats werd de beer Alers er bij geroepen. Hij verklaarde dat het paard niet den kwaden droes had, maar slechts een »kouchiequot; in den kop. De man behoefde het paard niet af te maken en kon er mede doen wat hij wilde. |
51
202
Ten laatste verzocht ik, voor eigen rekening, den heer Hengeveld, het hoofd van het veeartsenijkundig Staats-toezigt, om het paard te komen zien. Hij verklaarde dat het dier bepaald den kwaden droes had. Het afschrift van zijne verklaring zond ik aan den burgemeester van Delfs-haven; maar het paard werd toch verkocht; ik meen voor f 30. Ten slotte heb ik vernomen dat het dier met veel moeite te Delft aan een AmsterJamsch paardenslagter verkocht is, waarna het waarschijnlijk in de worst is gekomen. Later heeft de heer Alers mij gepasseerd bij de voor-dragt voor plaatsvervanger-districts-veearts. Hij den toenma-ligen Commissaris des Konings, den heer Loudon , heb ik er over geklaagd, maar mij werd geantwoord dat deze zaken buiten den Commissaris omgingen. Hij liet echter de districts-veeart.; komen, die zeide dat ik niet was aangesteld, omdat mijne constitutie niet tegen vermoeijenissen bestand was. Ik ben, nota bene, circa 12 jaren bij de cavalerie en artillerie geweest. Ik ging met deze mede-deeling naar den Minister Thoubecke, die zeide: het moet eene vergissing zijn, want gij ziet er niet zwak uit. Ik ben toen aangesteld en in mijne eer hersteld, maar de heer Alers kon niet nalaten voortaan buiten mij om met den veearts-plaatsvervanger Snijders de meeste zaken af te doen. Dit is de reden, dat ik niet zooveel met de longziekte te doen gehad heb. 2776. F. Onder welken districts-veearts ressorteert gij nu? A. Ik meen ouder den heer Swaht. 2777—277S V. Het blijkt dat de heer Swart niet altijd de Rotterdamsche veemarkt bezoekt, en veelal dit bezoek aan zijn plaatsvervanger overlaat. Dit komt mij voor niet billijk te zijn, omdat de veeartsen-plaatsvervanger daarvoor geene belooning genieten. Zoudt gij dus niet meenen dat er meer districts-veeartsen noodig zijn , en dat de billijkheid eischt, dat de plaatsvervangers voor hunne bemoeijingen beter worden beloond ? A. Ja; als gouveruements-keurmeester moet ik bijv. uren lang aan de boot op vee wachten , waardoor ik dan verhinderd word op de markt te zijn. Het een of het ander moet er onder lijden. 2779. J'. Dus een bewijs te meer dat er slecht in de dienst wordt voorzien? 2780. F. Daar gij u als militair meer bezig hebt gehouden met alles wat betrekking heeft op paardenziekten. zoo is uwe ervaring op het gebied der longziekte misschien minder groot ? ,1. Ik heb er van 1843—1854 in Maasland veel van gezien en mij zelfs bijzonder toegelegd op het nemen van proeven niet de urine dier beesten in vereeniging meteen bekwaam chemicus te Maassluis. 2781. F. Hoe gaat het met de aangifte. Is men daarmede vlug? A. In de gemeente Rotterdam zijn maar een 7tal goede boeren. Er was een tijd dat er altijd longzieke beesten op de markt waren, doch sedert jaren bespeurt men daarvan niets meer. 2782. F. Maar ik heb u hooren zeggen , dat men u wel eens had medegedeeld dat er personen waren die heden long ziek vee slagtten en morgen weder met vee aan de markt kwamen. Dat is toch ongeoorloofd , en bewijst dat er weinig de hand gehouden wordt aan den maatregel om de beesten te merken en zoo buiten den handel te houden. A. Een boer geeft niet aan, tenzij hij er belang bij heeft. |
2783. F De wet wil echter aangifte, en op den duur kan de ziekte toch niet verborgen blijven. Het kan wel zijn dat men er in het spoelingdistrict zeer op uitgeslapen is om verdacht vee weg te maken en gedeelten daarvan in den handel te brengen, maar dat is in strijd met den geest en de letter der wet, omdat daardoor het gevaar der besmetting blijft bestaan. A. Het bewijs dat zulk vleeseh besmet is, kan niet geleverd worden, ofschoon het toch van een besmetten stal komt. 2784. F. Maar het verdachte vee moet met een merk-teeken zijn voorzien. A. Ik heb nog nooit, behalve ééns eenige jaren geleden , een gemerkt beest gezien. 2785. F. Oefent gij nog altijd de praktijk uit? A. Ja. 278(5. F. Ziet j^ij nog al iets van de longziekte? A. Neen, ik houd mij daarmede ook weinig op, maar ik geloof dat ik al spoedig longziekte zou ontdekken, als ik belast werd met het onderzoek De keurmeesters ontvangen het vleeseh van alle kanten, Overschie, Delfs-haven, Gouda. Zij zien dus of het van longzieke dieren is, en weten van welken veehouder het komt. 2787. F. Men zou dus zeer goed kunnen opsporen wie longziek vee bezit? A. Ja. Nu heeft men ook inspecteurs van het vee. Te Hillegersberg was indertijd een empiricus als inspecteur, de heer Polak , maar die is nu verplaatst. 2788. F. In het spoelingdistrict zijn echter geen vee-inspecteurs, niet waar? Maar dan volgt daar ook uit, dat, wanneer men zoo zorgeloos te werk gaat, aan die spoeling-boeren de gelegenheid gegeven wordt om dagelijks hun besmet vee af te zetten, niet alleen voor de Rotterdamsche, Haagsche en Leidsche markten, maar ook tot verzending naar Engeland? A. Ja, dat is mij ook overkomen, maar bij den minsten twijfel van ziekte verwijderde ik het beest. Onaangename bejegening, die daarvan wel eens het gevolg is, wachtte ik niet af, en met die lieden sprak ik niet verder. 2789. F. Zijt gij ook belast met het toezigt op den uitvoer naar Engeland? A. Ja, voor de boot naar Harwich en die naar Huil en Grimsby; ook heb ik de boot die van Dordt komt en in Rotterdam laadt. Eenigen tijd had ik ook te keuren voor de Mnrtinus Ileuriette, (lie van Rotterdam voer. Nu wordt het vee altijd dadelijk te Deptford geslagt, en men onderzoekt het dus niet meer zoo naauwkeurig. Vroeger mogt er zelfs geen kreupel schaap weg; ik was dan ook zeer streng, maar ik deed mijn pligt. Ik heb daaromtrent de voorschriften van mijne kantoren, en het is mij onverschillig of mijne handelingen aan de inladers al dan niet behagen. 2790. F- De Harwich-boot laadt tegenwoordig geen rundvee meer? A. Neen, niets anders dan paarden. 2791. F. Ik heb in de Nieuwe Rotterdamsche Courant gelezen , dat het toezigt te Rotterdam tegenwoordig wel iets te wenschen overlaat. Nu hoorde ik ook van u, dat sedert er te Deptford geslagt wordt, het toezigt niet meer zoo naauwkeurig is. A. Wanneer er vroeger een schaap was, dat door de worm zijn wol verloren had, dan ging het niet naar Engeland , want daar werd het voor schurft aangezien. quot;Was een schaap eenigszins rotkreupel, dan werd het als klaauw-zecr beschouwd, hetgeen de Duitschers Modderlahme noemen. Maar de Engelschen verklaarden steeds, dat hel footdücase was. Wat de Engelschen footdiseasc noemen, is |
203
eigenlijk tongblaar eu klaauwzeer, dat daarmede gepaard gaat. Maar Modderlahme is iets geheel anders; dat krijgen zij door in het nat en den modder te loopen. Wij noemen het rotkreupel. Het is mij eens gebeurd, dat een lingelsch-man bij mij kwam en met geweld de hoeven van de schapen afkneep. Maar dit kan men ook bij gezonde schapen doen. 2792. V- Nu gaan de booten van Rotterdam naar Dept-ford, en men heeft te Rotterdam als stelregel aangenomen, nu het vee toch niet te Londen komt, maar vooraf geslagt wordt, dat men zoo naauw niet behoeft toe te zien. Er ziju wel runderen, verdacht van longziekte, op de boot, maar zij zullen geslagt worden. Men vergeet echter,dat, zoo lang nog een klaauwzeer schaap en een longziek rund te Deptford komt, Engeland niet zal toelaten dat wij met ons vee aan de Lomlensche markt komen, en dan geeft het veeartsenijkundig Staatstoezigt zelf aan het lintsch gouvernement aanleiding om ons te wantrouwen. Nu te Deptford moet geslagt worden ten gevolge van het slechte toezigt dat er in Nederland plaats heeft, moest het gouvernement zorgen voor scherper toc/.igt, zoodat Engeland tot de overtuiging kwam, dat in de laatste maanden geen enkel stuk uit Nederland was aangevoerd dat eenige ziekte had. Maar zóó werken .wij den kwaden dunk van Engeland in de hand. A. Ik geloof niet, dat men mot die ziekten, die de wet op het oog heeft, de hand ligt. Deze schrijft niet voor, dat proces-verbaal moet opgemaakt worden van tongblaar en klaauwzeer, maar wel van longziekte, schurft, kwaden droes en dergelijke. 2793. V. Ik dacht dat het Gouvernement toch de vrijheid had den uitvoer van vee met klaauwzeer te verbieden, al ware het alleen in het belang van de volksgezondheid ? .1. Dat heeft het eerste jaar in het reglement gestaan, mair omdat het eene ziekte is, die bij goede verzorging in 14 dagen of 3 weken afloopt, is dat, geloof ik, afgeschaft. 2794. V. Het kwaadaardig klaauwzeer staat er toch wel bij? A. Ja, het kioaadmrdui klaauwzeer. 2795. V- In ieder geval geeft, hetgeen gij mededeelt, ons bij vernieuwing het bewijs, dat het veeartsenijkundig toezigt op den uitvoer te Rotterdam slecht is en dat, terwijl men kan aannemen dat in het spoelingdistrict veel long/,iek vee gevonden wordt, de mogelijkheid bestaat dat elke week verdachte runderen naar Engeland worden uitgevoerd. Dat kan nooit in de bedoeling der Regering liggen. Men wil alles doen om de welvaart van liet volk ook in dat opzigt te bevorderen, maar zoo doende wordt dat tegengewerkt. Met des te meer gerustheid kan ik daarover tot u spreken, want gij staat er buiten ; de Harwich-boot laadt geen vee meer, en daar de cargadoors aan de heeren, belast met het toezigt op de boot bij den uitvoer, 1 pond sterling belooning toekenden , is dat voor u schade. A. Ik heb er geen schade bij , want die heeren zijn zoo goed geweest mij mijn salaris te laten behouden en mij met de vleeschkeur te belasten. 2796. F. üaat er dan geslagt vleesch mede? A. Op dit oogenblik niet veel, maar als het koeler wordt wel. Voor 14 dagen kreeg ik het vleesch van drie varkens t s keuren. Een daarvan was zoo rood als karmozijn. Men erkende dat het wel wat rood zag, maar dat was van het schroeijen , zeide men. Ik heb het afgekeurd en het is teruggezonden. 2797. F. Er is dus slecht toezigt. Nu zou ik denken, dat, wanneer in Rotterdam 300 a 400 runderen en eenige duizenden schapen moeten worden onderzocht, het moei-jebjk is dit met de vereischte zorg te doen. Bestaat er nu geene bepaling, dat de veehandelaars hun vee zoo tijdig bij de boot moeten brengen, dat het onderzoek behoorlijk kunne geschieden ? |
A. Ja, de beesten moeten er één uur vóór de inlading zijn, en dat is voldoende. Maar ik weet niet of het altijd zoo geschiedt. Maar dan zeg ik: men kan de gansche wereld niet dwingen, en als ik twijfel, laat ik het beest staan. Die beesten komen van Schiedam en andere plaatsen en worden jammerlijk geslagen onder het drijven eu komen daar aan met den tong uit den bek. Maar dit kan bij die beesten, die de longziekte onder de leden hebben, 'aanleiding geven tot ontwikkeling der ziekte. 2798. f'. Maar het belang vordert dan toch dat de beesten die daar heen gedreven worden, er tijdig genoeg aankwamen en niet in dien ellendigen toestand gebragt worden. Wanneer zij toch door dat drijven naar de boot reeds door moeijelijkheid van ademhaling blijk geven van de ziekte onder de leden te hebben, hoe ligt kan dan door die reis naar Engeland de ziekte tot ontwikkeling komen ? Daarom is, dunkt mij, een veel scherper toezigt noodig. De uren van vertrek der booten zijn, sedert zij langs den nieuwen waterweg gaan, bekend. Waarom kunnen nu die spoelingboeren niet gedwongen worden om te zorgen dat het vee altijd twee uren te voren aan de boot is? En wat zou liet schaden, indien dan de aanvoer gesloten werd ? Dan zouden de landbouwers wel zorgen dat de beesten er er op hun tijd zijn. A. Op de Harwich-boot gaat het zeer ordelijk toe. Ik ben daar kersversch uit de militaire dienst gekomen; het burgerlijk leven was mij vreemd. Ik was gewoon te kommanderen en die lieden laten zich niet kommanderen. Maar toch heb ik er orde in gekregen. Die koedrijvers krijgen eeue zekere belooning per beest, dat ingeladen wordt. Als ik dus veel beesten afkeur, dan beginnen zij te schelden. Tegenwoordig gaat het echter zoo ordelijk toe op de Harwich-boot, dat zij in een paar uren geladen is. Het vee moet er één uur zijn vóór de inlading begint, anders gaat het niet mee. Ik heb er wel iets toe bijgedragen dat er nu zoo veel orde heerscht. 2799. f. (Jij hebt bevestigd dat ook door die stoombootmaatschappijen eene belooning uitgekeerd wordt. Daar ben ik niet tegen. Dient die belooning om de Maatschappij in de hand te werken, om te zorgen dat men tijdig aan de boot is, en er niet te veel oponthoud bij de keuring ontstaat , dan laat het zich begrijpen dat de cargadoors daar prijs op stellen, want het bespoedigt de lading; maar dient de belooning ook niet om er zekerder van te zijn dat er gezond vee overgevoerd wordt ? A. Vóór de invoering der wet hebben wij altijd keurmeesters gehad. Na die invoering zeiden eenige cargadoors: » het Gouvernement betaalt nu voor de keuring, en dus behoeven wij dat niet meer te doen quot;. Het Rijk geeft echter slechts twee gulden per boot, en het is niet te doen om voor zulk eene geringe belooning dikwijls vier a zes uren lang in koude en regen te staan. Eenige kantoren wendden zich daaromtrent tot den Minister en den Commissaris des Konings, en kregen ten antwoord , dat wanneer zij de keuring voor niets wenschten te hebben, zij den veearts konden vragen, wanneer het hem gelegen kwam om het vee na te zien, terwijl het vee dan op het bepaalde uur ordelijk bij de boot staan moest, zoodat alles spoedig afloopen kon. Mijn collega was er evenmin als ik toe gezind om daar eenige uren aan te wijden. Wij bepaalden dus een uur, eenigen tijd vóór de afvaart der boot, waarop het vee daar zijn moest. Wij vonden er slechts twee koeijen, maar er zouden er nog meer komen. Wij antwoordden echter, dat wij niet konden wachten en dat er geen beest meer aan boord van de boot komen zou. Toen zijn die kantoren er op terug gekomen, en zij betaalden ons weder voor de diensten, die wij hun bewijzen. Op onze declaratien zetten wij dan ook niet: » voor keuring van veequot;, maar » voor speciale diensten bij keuring van veequot;. 2800. F. Ik zie daar geen kwaad in, vooral niet wan- |
neer die kantoren het beschouwen niet alleen als een middel om spoediger geholpen te worden, maar ook om gezond vee over te brengen, flij zeidet echter dat gij wel eens last had geleden van veedrijvers. Bevindt zich dan hij die booten geene Rijkspolitie , die behoorlijk voor de orde waakt en verzet voorkomt? .1. Tegenwoordig wordt er niet meer geprutteld. 2801. Uwe mededeelingen komen daarop neder, dat het toezigt op den uitvoer van vee te Rotterdam veel te wenschen overlaat. A. Op den uitvoer is wel streng toezigt; maarnu al het vee naar Deptford gaat, wordt er niet zoo streng op gelet of een beest kreupel loopt of wat wol kwijt is; wel echter of het longziek is of aan eene andere besmettelijke ziekte lijdt. Voor de gewone tongblaar, die wij elllt; jaar hier hebben, behoeven wij eigenlijk geen vee af te keuren; maar, daar men daarvoor in Engeland zeer bevreesd is, doen wij het toch. 2802. f'. Ik wil duidelijker spreken. Wat wij besproken hebben, leidt tot de meening, dat uit het spoelingdistrict verdachte runderen kunnen vervoerd worden zonder dat het ontdekt wordt. A. Ja. 2803. V. Is u ooggetuige geweest bij het gebeurde bij zekeren Kahkeman te Zevenhuizen V A. Neen. 2804. T. Dit is dan misschien een ander plaatsvervangend districts-veearts geweest V A. Het kan wel zijn. 280.j. De heer de «Ion ge: Sedert wanneer mag in Kngeland geen levend vee ingevoerd worden? A. Kr mag in Engeland nog levend vee ingevoerd worden, maar geene melkkoeijen. Het vette gaat er heen, maar moet binnen 10 dagen geslagt worden. Alleen over de Harwichlijn mag geen invoer van vee plaats hebben, omdat dan het vee naar Londen nog een groot traject moet afleggen en de rijke landeigenaren in die streek bevreesd zijn voor het overbrengen der besmetting door den invoer van vee. 2800. Hoe lang werkt deze maatregel? A. Sedert 4 i'i 'gt; maanden. 2807. De VoorilKcr; Wanneer het Gouvernement eens besloot tot het doen houden van eene strenge controle te Schiedam, zoodat de uitvoer van verdacht vee onmogelijk werd, dan, zegt men, zouden de spoelingboeren daardoor hun middel van bestaan verliezen. Er zijn 15 000 runderen, die met spoeling worden vet geniest. Die boeren verwisselen driemaal 'sjaars van veestapel, dus eenige belemmering zou eene ontzettende schade veroorzaken voor de bevolking eener geheele streek. De branders zouden ook hunne spoeling niet kunnen verkoopen. Maar wanneer men nu die veehouders verpligtte het vette vee op de plaats zelf te slagten, zoo als nu reeds te Schiedam en Schipluiden soms gebeurt, en dan het geslagte vee verzond naar Engeland, zoudt gij dit niet uitvoerbaar achten , ofschoon hef schade zou geven voor de veehouders, daar men niet zooveel betaalt voor geslagt vleesch als voor levend vee ? A. Uitvoerbaar acht ik het, want alles is uitvoerbaar, maar zeker zouden er protesten tegen komen. 2H08. F. Ik bedoel uitvoerbaar in dien zin dat men niet al te veel ingrijpt in de belangen en regten der eigenaars ? |
A. Zoo als het nu gaat, bluscht men het vuur met de eene hand en werpt er olie in met de andere. Men neemt niet de ziekte weg en zoo krijgt men nimmer weder vrijen invoer iu Engeland. Het eigenbelang straalt in alles sterk door.. 2809. r. Verneemt gij geene middelen van de lieden die gaarne een einde aan de longziekte wenschten te zien ? A. De meeste willen de zaak haar eigen gang laten gaan, vooral de minder ontwikkelde koeboeren. Wie echter eenmaal met het inenten begonnen is, houdt het vol, maar met die lieden is niet te redeneren , en als het eigenbelang in het spel is, spreken zij de waarheid niet. Ik ken veehouders te Zevenhuizen, te Cappelle en te Uverschie, die allen doen inenten en daarmede voortgaan ; zij bevinden er zich goed bij ; anders zouden zij het niet doen. Ook ik heb niets dan goede resultaten van de inenting gezien, en mogten zich kwade uitkomsten voordoen, dan is het de vraag of wel goede stof werd gebezigd. De veehouders zien gaarne reactie, al zouden de dieren daardoor den staart verliezen. Ik heb ergens ingeënt, waar het vorig jaar door een ander was ingeënt zonder dat er reactie was gevolgd. Nadat ik de kunstbewerking had verrigt, verloren van de 32 dieren 3 of 4 den staart, maar bij allen was hevige reactie. Bij de inenting zorgc men vooral dat de stof van het lancet niet kan worden weggevaagd door het haar of de huid. Later heb ik bij denzelfden veehouder ingeënt en niet ééne bewerking heeft gevat. Ken der dieren werd verkocht, maar bij de slagting bleek het niet zeer pluis te zijn. Dit echter bewast niets tegen de inenting. 2810. (üj zijt dus een voorstander van de inenting? A. Zeer sterk. 2811. r. Kunt gij middelen aanwijzen om de longziekte met meer vrucht te bestrijden ? A. Schadevergoeding acht ik verkeerd, want zij maakt de lieden onverschillig. Deze geeft een dier aan, gene tracht het te verbergen; de eene heeft belang bij niet, de andere bij wél afnuKen. 2812. J'. Maar men krijgt toch de helft van de waarde van het afgemaakte vee? A. Ik geef aan een bedelaar die gezond is en over al zijne krachten beschikken kan, geen cent; ik help alleen gebrekkigen voort, (reef ik aan den eerste, dan werkt hij in het geheel niet. Geeft men in zulk een geval, dan bevordert men het pauperisme. 2813. V. Dat is betrekkelijk waar. Wanneer echter de longziekte onder het rundvee werd beschouwd als eene ramp voor de personen die er door getroffen worden, dan kwam de tusschenkomst der Regering niet te pas, maar de maatregel moet dienen om anderen te beschermen. Wanneer nu buiten het Staatstoezigt de longziekte onder mijn koppel uitbreekt, mag ik in een vrij land een beest afzonderen , maar ik kan het ook laten staan. ïen gevolge daarvan kan ik echter ook uw vee besmetten. Het geld dat gegeven wordt is dus niet om mij schadeloos te stellen, maar om het publiek te beschermen. A. Dat stem ik u toe. Maar hoe gaat het? Twee boeren hebben een gelijken stal ; een krijgt ziek vee en zwijgt, en de andere geeft het aan. 1814. V. Juist. Maar wat is nu het middel om te zorgen dat de ander ook aangeeft ? Zullen wij hem noodzaken tot de aangifte? A. Door hen, des noods met militaire magt, te dwingen. Ik ben indertijd bij de vee-typhus geweest en heb toen onder anderen te Overschie met den burgemeester en een inspecteur bij zekeren boer twee stuks gevonden, die afgemaakt moesten worden. Van het erf komende, zeide men mij in vertrouwen, dat de boer nog verscheidene runderen had die aangetast waren. Toen liet ik een schuur open- |
205
maken , en daar vonden wij enkele doodzieke ca ook eenige herstellende runderen. Toen wij die wilden laten afmaken, waren de boer en zijn huisgezin wanhopend , ofschoon wij hun zeiden , dat alles vergoed werd, en zij nu geen gevaar liepen van voor de regtbank te komen. 2815. F. Bus zoudt gij er niet voor zijn om aan de veehouders de volle schadevergoeding te geven ? • A. Ik zou meenen, dat het beste was om in 't geheel geene schadevergoeding te geven , maar ik zou den veehouders noodzaken om het vee in te enten, want vele doen het reeds uit zich zeiven zonder veearts. Men zou dan kunnen bepalen dat het ingeënte vee op den schouder een merk met het brandijzer ontving, en dat hij die ongemerkt vee buiten bragt, gestraft werd, en dat wanneer een beest, dat door een deskundige was ingeënt, stierf, volle schadevergoeding werd uitbetaald. 2816. F. Wat dunkt u over het spontaan ontstaan van de longziekte? A. Ik geloof dat zij alleen door besmetting ontstaat, maar met zekerheid is het niet te verklaren. 2817. V. Hebt gij nog het een of ander mede te deelen ? A. Neen , Mijnheer de Voorzitter. H. J. Huysmaxs. K. de Jong. Wybenga. Schepel. Begram. de Jonge. 1). Veegens, Griffier. Verhoor van den heer JL .1. Vcltmnn. 2818. De VoorziKcr: Mag ik u verzoeken uw naam, voornamen, beroep en woonplaats op te geven? A. Jan Jacob Vkltman , landbouwer en lid van Gedeputeerde Staten van Groningen, wonende te Noorddijk. 2819. V. Hebt gij ten opzigte van den loop der longziekte en de middelen tot wering in de provincie Groningen ook eenige mededeelingen te doen ? A. Ik heb een tijd lang als burgemeester in eene kleine gemeente gewoond, en daar heeft vier- of vijfmalen de longziekte geheerscht, zoodat ik wel eenigzins met den loop vau de ziekte bekend ben. 2820. V. Wanneer, waar en onder welke omstandigheden heeft zich de longziekte het eerst hier te lande vertoond ? A. Indien ik mij wel herinner, het eerst in 1835 in Gelderland en in 1848 in Groningen, 2821. V. Wat is u omtrent de verspreiding van de ziekte bekend ? A. Wat de provincie Groningen aangaat, kan men als het ware met den vinger aanwijzen dat van de 10 gevallen er 9 zijn ontstaan door het aanbrengen van de besmetting door aangevoerd vee uit de provincie Friesland. 2822. F. Heerscht de ziekte nu nog in de provincie? A. Sedert 1874 meen ik niet meer. N0. 35. 3. |
2823. F- Heeft zij zich sedert de invoering van de wet van 1870 meermalen vertoond? A. Ja, maar zij heeft zich bepaald tot enkele gevallen. Ook vroeger heeft zij betrekkelijk slechts in geringe mate geheerscht, omdat indertijd A an de zijde der provincie zeer strenge maatregelen zijn genomen tot wering. 2824. F. Gij hebt gezegd dat vóór de invoering van de wet van 1870 provinciale reglementen de zaak regelden ; gij hebt die maatregelen streng genoemd; waarin bestonden die ? A. In 1848 is een reglement vastgesteld tot voorkoming van de verspreiding van de longziekte; in 1865 werd dit reglement vervangen door andere reglementen tot wering en beteugeling van de ziekte; in 1870 werd het reglement tot beteugeling ingetrokken ; liet andere tot wering bleef bestaan. Als ik mij wel herinner, heeft men van 1850 tot 1853 alle koppels runderen , zoowel de besmette als de verdachte beesten afgemaakt. Na 1853 heeft men het inenten te gelijk met het dooden in praktijk gebragt, en daaraan schrijft men toe dat in Groningen de ziekte met beter gevolg bestreden is dan in andere provinciën. 2825. F. Met die keus tusschen inenten en dooden bedoelde men zeker het dooden van de aangetaste, en het inenten van de verdachte dieren? A. Ja, het dooden werd ook toegepast, als het een kleinen koppel gold. Verdachte grootere koppels werden meestal ingeënt. 2826. J'. Hebt gij ' ; liU'i-kingen te maken omtrent hoofdpunt 2 , vraag 1, betrekkelijk de districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers ? A. Eén districts-veearts voor de provinciën Groningen en Drenthe schijnt mij wel wat weinig toe. Ik moet echter bekennen dat dit wei eenigzins vergoed wordt door de acht veeartsen-plaatsvervanger. Is er echter maar één districts-veearts, dan acht ik Groningen voor dezen de beste standplaats te zijn. 2827. F. Zoo als gij zult weten , genieten de plaatsvervangers alleen vergoeding voor reis- en verblijfkosten als zij meer dan één uur van hunne standplaats zich moeten verwijderen. Ligt er naar uw inzien niet eenige onbilijk-heid in dat die menschen diensten verrigten, waarvoor zij geene belooning genieten? A. Misschien zou eenige vergoeding een prikkel voor die menschen zijn om nog meer ijver te toonen; maar zij behouden de bevoegdheid om de geneeskunst uit te oefenen ; en door hunne aanstelling als plaatsvervangend districts-veearts wordt hunne praktijk alligt grooter, omdat zij daardoor met meer veehouders in aanraking komen. 2828. F Zou eene bezoldiging, met het oog op het marktbezoek, niet wenschelijk zijn? A. Het laat zich begrijpen dat het goed zou zijn hun eenige bezoldiging te geven. 2829. F. Is het u ook bekend dat districts-veeartsen proces-verbaal hebben moeten opmaken tegen verzuim van aangifte en afzondering ? A. Neen. Bij ons kwijt de districts veearts zich zeer van zijn pligt, maar zulk een geval is mij onbekend. 2830. F. De aangifte en wat daarmede in verband staat, laat dus in Groningen niets te wenschen over ? A. Dat niet; en daarin juist ligt de reden, waarom de ziekte zich van tijd tot tijd herhaalt. In mijne qualiteit van burgemeester heeft zich eens het geval voorgedaan , dat er de beesten heimelijk waren afgemaakt vóór er aangifte was gedaan, ofschoon wij in de onmogelijkheid waren om het overtuigend te bewijzen. De oorzaak van dat ver- 52 |
zwijgen wortelt hoofdzakelijk in vrees voor winstderving, omdat men de volle waarde niet terugkrijgt bij onteigening. 2831. V- Verschuilen in uwe streek de veehouders zich niet achter het masker van onbekendheid met de eerste verschijnselen der longziekte ? A. Ja, en misschien is daarvoor eenige verschooning. Een beest kan de sporen dier ziekte reeds lang bij zich dragen, vóór de eigenlijke verschijnselen, kugchen en hoesten, eerst sterker, later flaauwer, voor den dag komen. Daarin kan een reden van verzuim liggen, maar, zoo als ik zeide, de hoofdoorzaak is meer vrees voor schade dan onkunde. 2832. V. Was de districts-veearts, na de mededeeling van den burgemeester, in ilen regel spoedig ter plaatse waar het geval van ziekte zich voordeed V A. In dat op/.igt gaf de districts-veearts steeds blijken van ijver en pligtsbetrachting. 2833. V. Men heeft ons medegedeeld dat de districtsveearts of zijne plaatsvervangers, meer uitsluitend in de provincie Groningen, bij een ziektegeval zich zeer beijverden om na de afmaking en inenting, nog dagen lang den stal te bezoeken , ten einde te ontdekken of er ook nieuwe sporen der ziekte waar te nemen waren. Weet gij ook of zij dit deden uit eigen ambitie of ten gevolge van voorschriften ? A. In het algemeen heerscht bij mij de overtuiging, dat de veeartsen hun pligt hebben gedaan, ook wat het later onderzoek uetreft, maar feiten zou ik niet kunnen opnoemen. 2834. V. Werden bij het afmaken van het aangetaste dier al die maatregelen in acht genomen , welke de wet voorschrijft, zoo als het begraven van de ingewanden, het ontsmetten van de huid, de desinfectie enz. 'i A. In den regel werd bij afmaking van aangetast vee, vleesch, huid en afval, in een achterhoek van het erf, in een diepen kuil begraven en deze aangevuld met ge-bluschte kalk of iets dergelijks. Was het dier in het eerste stadium van de ziekte, dan werd het vleesch in consumtie gebragt, nadat liet gedurende vier en twintig uren aan verkoeling was blootgesteld. 2835. V. Dus ook daarvoor werd de noodige zorg gedragen ? A. Ja. 2836. V. In uwe betrekking van lid der Gedeputeerde Staten , kunt gij bijzonder goed oordeelen over alles wat in deze de administratie aangaat; wat betreft de schadevergoeding; die aan de burgemeesters wordt teruggegeven, de stukken die daarbij overgelegd moeten worden. Gaf dit bij de plaatselijke besturen somtijds aanleiding tot ongerief ; werd er soms niet geklaagd over vertraging in de terugbetaling, over aanmerkingen die de Rekenkamer maakte ? ,1. Voor zoover ik weet, heeft dit nooit bezwaar opgeleverd. 2837. V- Gij weet dat de verdachte runderen van een merkteeken worden voorzien. Dit is bij Koninklijk besluit voorgeschreven; het bestaat in een knip in den vorm van een driehoek op een deel van het ligchaam. Acht gij dit teeken voldoende om verdacht vee uit den handel te weren ? A. Een merkteeken is zeker een best middel om verdacht vee kenbaar te maken. Vóór de invoering van de wet van 1870 was reeds het stellen van een merkteeken bij provinciaal reglement voorgeschreven. Men brandde de volgende teekens op de hoornen of een ander ligchaamsdeel van het verdacht dier; l longziek, o ontsmet, g gebeterd. |
2838. V. Er zijn tegenwoordig ook, maar vooral vroeger was dit het geval, in sommige provinciën vee-opzig-ters, belast met het toezigt op verdacht vee en ook wel op de gezonde stallen. Die personen hebt gij in Groningen nog- niet gehad , niet waar V A. Sedert het invoeren van het provinciaal reglement, waarvan ik zoo even sprak, waren er in Groningen ook wel vee-opzigters. Ingeval de ziekte esgens uitbrak, werden er dadelijk aangesteld ; dat is dan ook altijd gestreng in praktijk gebragt. Zij hielden toezigt op de verdachte stallen , waarom een kring getrokken was. In ons provinciaal reglement waren daaromtrent dergelijke bepalingen opgenomen, als ook in de wet van 1870 voorkomen. Die verdachte kringen stonden daardoor niet alleen onder het toezigt van de veeartsen, maar ook van de vee-opzigters, die altijd aanwezig waren. 2839. V. Dat was dus de toestand onder het provinciaal reglement; maar na de invoering van de wet van 1870 hebt gij toon geene opzigters meer noodig gehad? A. Zoo als ik straks zeide, hebben onder de werking van de wet slechts enkele gevallen plaats gehad en is dus de aanstelling van opzigters niet noodig geweest. 2840. De heer Schepel: Als ik wol heb verstaan, hebt gij ons medegedeeld, dat volgens het provinciaal reglement in Groningen vroeger het vee in die provincie gemerkt werd door branden op de hoornen. A. Er werd gebrand op de hoornen of op een der billen. 2841. F. Kr werd dus in elk geval gebrand; die maatregel werkt zeker beter dan hot eenvoudige knippen; zulk een gebrand merk is minder goed weg te nemen. Zoudt gij daarom aan branden niet de voorkeur geven ? A. Ja, als het knipsel niet al te diep gaat, vooral in tijden dat het haar uitvalt, verdwijnt het spoedig ; daarom is branden oneindig beter. 2842. F. Gij zegt, dat er in Groningen na de invoering van de wet van 1870 slechts enkele gevallen zijn geweest , en dat is ook volkomen waar in vergelijking met andere provinciën; maar ik meen toch, dat er na het invoeren dier wet door zieke kalveren van de markt te Win-schotgn gekomen, in 1872, 1873 en 1874 een 40tal stallen aangetast zijn ? A. Ik heb er dezer dagen het werkje van den heer Billkoth nog op nagelezen, dat handelt over de gevallen gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk na 1870; maar ik meen dat het getal zich na 1870 tot 15 of lö stallen bepaald heeft. 2843. Do heer de Jonge: Zouden de veehouders de aangifte van een longziek dier uit achteloosheid of met opzet verzwijgen ? Zoudt gij denken dat de verschijnselen door hen waargenomen kunnen worden V A. Ik meen dat straks reeds beantwoord te hebben. 2844. De heer iSegram: In de andere provinciën gelooft men te hebben opgemerkt dat in den regel het eerste geval verzwegen werd, omdat men hoopte dat het dier herstellen zou of dat het daarbij zou blijven, en dat van het tweede geval zeer laat aangifte werd gedaan. Is iets dergelijks u wel in Groningen ter oore gekomen ? A. Ja, ik heb het zelf in mijne betrekking als burgemeester ondervonden, maar ik kon het niet bewijzen. Het is daar gebeurd bij denzelfden eigenaar niet alleen met het eerste, maar welligt ook met het tweede en derde geval. Dat geschiedde dan uit vrees voor nadeel door de toepassing der reglementen. 2845. V. Die dieren werden zeker geslagt of weggemaakt ? A. In den regel werden zij diep onder de mestvaalt begraven , zoodat er niets van te vinden was. |
207
284(j. De lieer Sclicpel: Maar dat is toch waarschijnlijk Let geval niet geweest onder de werking van de tegenwoordige wet ? Of hebben zich in de laatste jaren ook zulke gevallen voorgedaan? A. In de laatste jaren geloof ik, dat minder verzwegen is dan vroeger. Misschien hebben de strenge straffen daartoe medegewerkt. 2847. De VoorzKtcr : Het heeft de aandacht van velen getrokken, dat de longziekte in sommige provinciën met vrij wat meer gemak schijnt bestreden te kunnen worden dan in andere. In Groningen en Zeeland bijv. heeft zij veel minder gewoed dan in Noord-en Zuidholland, Friesland en Utrecht. Dit kan aan strengere maatregelen of aan meerdere medewerking van de veehouders toe te schrijven zijn; maar kunt gij er misschien ook andere redenen voor opgeven ? A. Ik schrijf in de eerste plaats de mindere uitbreiding van de ziekte in Zeeland en Groningen sedert 1848 aan de krachtige handelwijze toe. Ik meen, dut het die beide provinciën zijn, die in dit opzigt do strengste maatregelen genomen hebben, lu de tweede plaats schrijf ik de mindere uitbreiding toe aan de mindere vatbaarheid die het Gro-ningsc!» vee vuor de longziekte heeft, en van de geaardheid van den grond. Zoo heeft zicii in 185() en 18Ö7 in de gemeente waar ik woon , op vier plaatsen de ziekte voorgedaan ; op een dier stallen werden er later drie runderen aangetast, op twee slechts een, en op een bleef het bij het eerste geval. 2848. 1'. Wat gij daar zegt heeft wel eenigen schijn voor zich. Het Groningsch vee is minder melkrijk dan het Friesche , en ditzelfde verschijnsel doet zich in Zeeland voor. Maar opmerkelijk is het toch, dat men in Noordholland diezelfde gelukkige verschijnselen heeft gezien, zelfs zonder inenting; alleen door afzondering en afmaking van ziek vee heeft men de ziekte benoorden het IJ overwonnen. Daaruit zou men moeten opmaken dat do gesteldheid van den bodem en de geaardheid van het vee bijdragen tot vermindering van de ziekte, dat zij , zoo ze al geen oorzaken zijn van het ontstaan der ziekte, toch ten gevolge hebben dat de ziekte zich minder verspreidt. A. Het is zoo. Ik vind echter nog eene derde reden voor de verspreiding van de ziekte in de verwisseling van het vee, ten gevolge van aankoop. Het is bekend dat in sommige provinciën veel vee wordt aangekocht en in andere minder, waar men zich vergenoegt met aangefokt vee. Zoo geen vee uit Friesland in Groningen ware ingevoerd, zouden wij misschien in het geheel geene longziekte, althans in veel mindere mate gehad hebben. In Groningen heeft die ziekte bij tusschenpoozen geheerscht. Is in Friesland , waarmede Groningen natuurlijk den meesten handel heeft, het vee goedkooper, dan wordt er veel ingevoerd en is de verspreiding der ziekte sterker, ofschoon het te verwonderen is dat van 1865 tot 1871 in Groningen in het geheel geene longziekte heeft geheerscht, niettegenstaande toch ook in die jaren wel vee uit Friesland zal zijn ingevoerd. Misschien was de invoer toen minder; met zekerheid kan ik het echter niet zeggen. 2849. V. Dit punt staat in naauw verband met een ander, dat wel meer op het gebied der wetenschap te huis behoort, maar waarover wij onze denkbeelden toch wel kunnen mededeelen. Het betreft vraag 111, punt 9 , omtrent het spontaan karakter der ziekte. Zoo als bekend is, zijn de meeste deskundigen van oordeel, dat de longziekte uitsluitend door besmetting wordt verspreid; anderen meenen dat er zicli in ons land geene spontane gevallen voordoen, maar wel in de Steppen en in de Donau-Vorstendoinmen. Wat denkt gij daarvan V A. Van de tien ziektegevallen, die zich voordoen, kan men er van negen met den vinger aanwijzen, dat zij door aanvoer van besmet vee zijn ontstaan. Bij enkele ziektegevallen echter kan men dat zoo gemakkelijk niet, en schijnt het als of de ziekte uit de lucht is komen vallen. |
Hoewel ik het nu niet bij eigen ondervinding heb, hoorde ik toch wel beweren, dat het zich aldus had toegedragen in die gevallen, waarbij men niet kon aanwijzen dat de ziekte door besmet vee overgebragt was. Het kon, zeide men, daarom wel zoo zijn. Er kon 'en enkele runderen , die besmet waren, op een stal komen; daarbij kou de longziekte in zoo ligten graad heerschen, dat het niet merkbaar was; na korten tijd kon er dan een tweede en wederom later een derde rund insgelijks in ligten graad aangetast worden, totdat eindelijk bij een vierde rund de ziekte zich in hevige mate openbaart. Aldus weet men dikwijls niet waar de ziekte haar oorsprong vindt, hcewel zij toch door aanvoer van besmet vee overgebragt is en dus geen spontaan karakter heeft. Van daar ook dat men door de bepaling van den termijn van verdachtheid op drie maanden, nog niet altijd gevrijwaard is. 2850. V. Acht gij de inenting een voorbehoedmiddel ? A. Ik ben er geen groot voorstander van. Er kunnen ziekte en verminking uit voorkomen. Ik kan niet verklaren , dat het geen voorbehoedmiddel is; misschien kan het dat iii sommige gevallen zijn. Wanneer ik voor mij echter kiezen moest tusschen inenting en afmaking, dan zou ik het laatste kiezen. 2851. Hetgeen gij ons uit de provincie Groningen hebt medegedeeld, pleit toch niet tegen inenting. Men heeft daar het stelsel toegepast van inenting der verdachte runderen, en men heeft daar wel gunstige, maar geen ongunstige gevolgen van gezien. A. Eerst heeft men de runderen, die afgemaakt werden , vergoed uit het veefonds en uit de provinciale kas: maar toen de kosten meer en meer klommen, wendde men in 1853 de inenting aan, om kosten te voorkomen. In zoover was de aanwending van dat middel nog geen bewijs dat men er mede ingenomen was. 2852. V. Maar wanneer men er dan hetzelfde doel mede bereikte? A. Ja, als men dat er mede bereikt had; maar ik schrijf zulk eene kracht niet aan de inenting toe. Ik ben echter geen deskundige. 285.'?. Do heer «1c .Jonge; Zoudt gij, evenals enkele personen, do voorkeur geven aan het koopon van herstelde longzieke dieren, en zoudt gij die bij gezonde beesten durven plaatsen ? A. Ik zou die herstelde beesten niet verkiezen , want ik zou altijd bevreesd zijn dat zij nog de ziekte overbragten. In de vroegere tijden van de veepest heeft men wel ongehoorde prijzen voor herstelde diereu gegeven, maar of dit ook geraden is met dieren die van de longziekte hersteld zijn, zou ik niet durven beweren. Ik herinn er mij ook niet dat ■nu hoogere prijzen voor lii rstelde koeijen dan voor gezonde beesten gegeven worden. 2854. De Voorzitter: Welke middelen moeten aange wond worden om van de longziekte ontheven te worden? A. Ik beschouw afmaking voor het radicaalste, maar ook het beste middel. Niettegenstaande strenge ninatregelen, heeft de ziekte zieh stee ls verspreid. Men heeft verschillende maatregelen beproefd: inenting, gedeeltelijke afmaking, afsluiting der provincie, maar steeds zonder het gewenschte gevolg. Wat de afsluiting van provinciën betreft, in het noorden van dit Kijk acht ik dit bijna niet mogelijk. Een lid uwer Commissie weet wel, dat in het noorden sedert jaren eene verbodsbepaling bestaan heeft, maar toch werden er honderden stuks vee ingevoerd. Men kan de provincie Groningen niet alleen bereiken langs wegen, maar ook langs de uitgestrekte Friesche en Drentsche heidevelden en veenen, waar aan geene surveillance te denken is. Dus eene afsluiting van provinciën, met het doel om den invoer van vee te beletten, acht ik in het noorden ondoenlijk. Misschien is die maatregel voor Zuidholland mogelijk, maar dit kan ik niet zeggen . omdat ik daar minder rnet de locale toestanden bekend ben. Ik geef dus de voorkeur aan het stelsel van afmaking. |
208
Daarbij zou ik dau tevens willen aangenomen zien het toekennen van de volle waarde niet alleen voor gezond, maar ook voor ziek vee. Wat is de reden dat vele personen de ziekt • verzwijgen en niet doen wat ze doen moesten ? Vrees voor winstderving aan de eene zijde en zucht tot winstbejag door een koopje te doen aan de andere zijde. De voornaamste oorzaak van verspreiding der ziekte is, dat vee verkocht wordt vóór de ziekte bekend is. Ik weet dat vele veehouders gedurende jaren in Friesland vee verkocht hebben , zoodra zij begrepen dat een enkel rund in den koppel de ziekte had. Om dan voor de anderen een tamelijk goeden prijs te verkrijgen, waren zij genegen ze dadelijk van de hand te zetten, en er werden kooplieden gevonden , die ze voor een lageren prijs wilden j overnemen. Dit kan nooit voorkomen worden, omdat de afsluiting, of welke andere maatregelen ook, niet genomen kunnen worden vóór de ziekte geconstateerd is, en voor dien tijd is reeds een deel van het vee, dat besmet kan wezen, in den handel gebragt, en wordt dus een mid- j del tot verspreiding der besmetting. In Mei 185() of 18Ö7 zouden eenige longzieke dieren uit mijne gemeente | naar de markt te Slochteren gevoerd worden. Ik vroeg deswege het advies van den Commissaris des Konings, maar deze verklaarde liet niet te kunnen beletten , tenzij de longziekte geconstateerd was. Daardoor is het gebeurd dat (5 runderen aan de markt verkocht werden , en op verschillende weiden de besmetting overbrag-ten; zoo werd de geheele gemeente Zuidlaren besmet. Mijn groot bezwaar is, dat bij alle afsluiting en bij alle j andere middelen steeds een groot deel van liet vee in den handel wordt gebragt vóór de longziekte ontdekt is. Op de vraag of de handel door den maatregel zal belemmerd worden, antwoord ik ontkennend; wel zal de schatkist worden gekwetst. Overigens meen ik op de aangegeven gronden dat alleen het stelsel van afmaken het eenige goede is. 2855. f . Gij zijt de laatste van de reeks die wij hebben gehoord , en nu loopt door het gansche verhoor zekere draad, die steeds daarop nederkomt, dat het eigenbelang der veehouders in de zaak der longziekte eene groote rol speelt. Vandaar dat sommigen de aangifte uitstellen of nalaten, omdat voor hen eene halve schadevergoeding niet voldoende is, en zij worden gebragt onder zekere bepalingen der wet. Nu heeft het zeer mijne aandacht getrokken dat de veehouders uit de bouwstreken in den regel voor het afmaken gestemd zijn, terwijl die uit weidestreken daar tegen zijn. De reden ligt voor de hand: in de zoogenaamde woudstreek in Friesland zijn vele bouwboeren, die in het najaar vee koopen , dit met stroo voederen en geschikt maken om het in het voorjaar weder van de hand te doen. Zoo gaiin onze Xoordhollandsche kooplieden naar die woudstreek en koopen van soininige veehouders den quot;-e heel en stal ledig. Die lieden lijden dus niet veel schade als er in January, Februarij of Maart een Regeringsmaatregel geheele koppels doet afmaken tegen vergoeding der geheele waarde. Zij hebben gewoonlijk niet veel liefde voor dat vee, en met groote of kleine winst zetten zij het in Mei weder af. Het omgekeerde heeft plaats in de streken , waar men zich uitsluitend met de melkerij bezig houdt. Daar heeft de landman in den regel zijn eigen vee gefokt, waarvoor hij zekere voorliefde heeft; hij heeft het zoo geschift, dat het hem gelukte een rijk melkgevenden koppel te bezitten , beesten getrouw aan de weide en gemakkelijk om te melken; kortom er bestaat bij hen groote genegenheid voor dien koppel. Hij zet daarvan geene af dan in het najaar. Maar nu komt de Regeringsmaatregel tusschen-beiden en maakt zijn vee in Mei , Junij of Julij af. Men quot;•eeft hem de volle waarde daarvan, maar daardoor is hij veel meer geschaad dan de eerstgenoemde. Het gevolg zal zijn dat men bij de eerstgenoemde medewerking vindt; deze zal behoorlijk aangifte doen van liet eerste ziektegeval , want hij krijgt de volle waarde terug. Acht de veearts het noodig dat de geheele koppel worde afgemaakt, daar de besmetting is doorgedrongen — hij berust er in. Maar de andere verzwijgt. Wij zien dat in Zuidholland: hoe strenger maatregel, hoe minder aangifte. Wanneer de ervaring leert, zoo als in Noordholland, Zeeland en Groningen , dat wanneer men het eerste rund afzondert, de districts-veearts tot afmaken daarvan overgaat en stnng toezigt houdt op den veestapel, dan zullen wij van de medewerking van den boer veel meer verzekerd zijn. |
Veronderstel nu eens, dat men in een district aanstelde een inspecteur , die belang stelt in ons land, prijs stelt op het behoud van onzen veestapel, een flinken boer, die uit zuivere ambitie medewerkt en eenvoudig schadevergoeding ontvangt voor zijn tijdverlies. Deze man houdt toezigt op de districts-veeartsen , veeartsen en opzigters, kortom op het geheele personeel, — zou er dan op die manier geen kans zijn dat er verbetering kwam ? A. Ik geloof ook dat dit misschim een middel kan zijn om verbetering te krijgen. Het voorbeeld dat men in sommige streken geene liefde heeft voor zijn vee, omdat men vee heeft opgekocht en het weer spoedig verkoopt, kan ik aannemen. Maar die liefde moet bij de veehouders, veeboeren , niet zoover gaan , dat men daarvoor zijn veestapel in de waagschaal stelt. Ik kan mij niet voorstellen dat men door die liefde minder genegen zoude zijn om aangifte te doen. Hoe goed dat middel ook moge zijn, blijft het bij mij altijd een groot bezwaar, dat enkele kwaadwilligen de ziekte verzwijgen , ondanks de strenge maatregelen. Iemand die best vee opolleren moet, doet in elk geval een dienst aan de maatschappij. Als liet vee afgemaakt wordt en de ontsmetting heeft plaats gehad, mag immers ook na zeer korten tijd op dienzelfden stal weer vee ingebragt worden; dus duurt toch altijd do derving van de kostwinning korten tijd. V. Dat alles wil ik toegeven. Ik bestrijd uw gevoelen niet; ik stel eenvoudig tegenover uw gevoelen de denkbeelden van anderen. Wanneer men nu evenwel ziet dat de maatregelen, die ik noemde inderdaad afdoende zijn, dat men in Utrecht daarvan de uitstekendste resultaten heeft gehad, dat in den Beemster gebleken is dat van de 39 gevallen er bij 38 het afmaken van een rund bleek voldoende te zijn , dat in Noordholland, waar in 1871, toen de wet is ingevoerd , er 80 dorpen waren waar de ziekte heerscbte , dat in 1873 door onmiddellijke afzondering en afmaking van het zieke vee geen enkel geval meer was, dan zou ik toch gelooven, dat de boerenstand in die streken, door de ervaring geleerd , bij zulke sterk sprekende voorbeelden niet zou willen aangeven wanneer het stelsel van geheele afmaking werd toegepast, omdat men de overtuiging zou hebben dat het niet noodig zou zijn. Nu moeten wij roeijen met de riemen, die wij hebben. Wij hebben te doen met de bevolking; is het niet zoo ? A. Ja. 2857. De heer Kcgrani, Wat stelt gij u voor met de volledige afmaking V Vernietiging van den smetstof niet waar ? Maar nu is te vreezen dut de bevolking, er niet mede ingenomen, allerlei middelen zal zoeken om per slot van rekening de smetstof nog meer te verbreiden. Zou nu hetzelfde niet bereikt kunnen worden door onmiddellijk zoodra zich een ziektegeval openbaart, het rund te vernietigen, en door daarnevens eene hooge premie uit te loven aan de veehouders voor de onmiddellijke aangifte en door daartegenover eene zware straf bij nalatigheid in het aangeven te stellen? A. Ik moet erkennen dat het denkbeeld van eene premie , dat gij daar aangeeft, een middel zou zijn om velen aan te moedigen. Maar toch moet ik doen opmerken dat de grootste verspreiding van de smetstof reeds geschied is vóór het feit geconstateerd is, en dat de |belemmering in hun bestaan enkelen zal nopen om niet aan te geven. Mijn grootste bezwaar is altijd, dat het vee vervoerd wordt vóór dat het geval geconstateerd is ; ik ken daarvan vele voorbeelden. Iedereen bijna, die een niet te naauw geweten heeft, verkoopt zijn vee , zoodra hij iets bemerkt dat met longziekte in verband staat. 2858. V- Het geldt hier het voor- of het nadeel van de veehouders. Nu is het eene uitgemaakte zaak dat men |
209
een veehouder, die bet zoo ver geLragt heeft dat bij juist het vee heeft (lat op zijn land past, altijd benadeelt, als men zijn vee afmaakt, al is het tegen volle schadevergoeding. Men doet hem meer voordeel als men dan zonder volle schadevergoeding de helft van zijn vee afmaakt eil hem de andere helft laat behouden. Zouden nu de veehouders niet meer spoed met de aangifte maken en in het iilgeraeen meer met de Regering medewerken, wanneer men hun de niet aangetaste dieren liet behouden, en bovendien voor de aangifte eene premie gaf? A. Het is mogelijk. Wat gij zegt van vee dat bij het land jiast, ik ben van oordeel dat op l)est land alle vee past. Ik zie meer naar het ras van het vee , dan wel naar liet land. Op best land kan ook best vee loopen, en op minder goed land moet ook minder zwaar vee loopen. Ik moet herhalen, dat het stellen van eene premie op de spoedige aangifte mij wel aanlokt. 285!). F. Langs welken weg zullen wij tot het ge-wenschte einde komen van de longziekte, zonder op linantiele bezwaren te letten ? moet hier de vraag zijn. A. Van afsluiten van de provinciën kan in onze streken f^een sprake wezen , en ik betwijfel het of dit in Noord- en Zuidholland ook het geval kan zijn. |
28(50. ])e Voorzitter: Gij zegt dat het dool hetwelk wij beoogen , slechts kan bereikt worden door medewerking der veehouders. Maar nu het denkbeeld van afmaking. Gesteld eens dat een boer in Zuid- of Noordholland 6 koeijen verkoopt aan verschillende koopers. Als dan zulk een verkooper eenigen tijd later de ziekte op zijn stal krijgt, kan men ook volgens u, constateren dat die 6 beesten verdacht zijn geweest. Waar zijn nu die 6 beesten gebleven? Met welke beesten op de markt zijn ze in aanraking geweest? Dat zou men alles moeten opsporen. Inderdaad zulk eene consequente toepassing van het stelsel van geheele afmaking in elk geval is niet wel uitvoerbaar en zou de veehouders al te zeer afschrikken. Zou bij een verbeterd staatstoezigt, zooals de heer Bkokam dat omschreef, met eenige medewerking der veehouders niet veeleer de uit-roeijiug der longziekte bereikt worden? A. Indien alle veehouders er over dachten als wij, wel, maar ongelukkig zijn er velen die er geheel anders over denken. J. J. Veltman. K. de Jong. Wybenöa. Schepel. Beoram. de Jonge. 1gt;. Vkkokxs. Griffier. |
Enquête omtrent de besmettelijke turn/ziekte onder het rundvee.
Zitting van Maand*
Tegemvoord de jong ( Schepel. Wybexga. Begham. Verhoor van den heer «f. Tieten. 2S(jl. Do Voorzitter : Mag ik uw naam en voornaam, uw beroep en uwe woonplaats weten ? A. Joseph Tielen , veearts te Overschie, toegelaten tot de praktijk, docli niet geëxamineerd. 28G2. V. Sedert hoe lang zijt gij in deze betrekking werkzaam ? A. Ruim twintig jaren. 2803. V. Zijt gij al dien tijd werkzaam geweest in de streek , die men gewoonlijk het » spoelingdistrictquot; noemt ? A. Ja. 2864. V. Het is u zeker bekend dat daar de longziekte heerscbt ? A. Ja. Mijne ondervinding heeft mij geleerd, dat die ziekte den eenen tijd van het jaar heviger heerscht dan den anderen. Meestal doet zij zich voor drie of vier weken na de stalling of nadat het vee in de weide is gebragt, omdat de beesten dan nog niet gewoon zijn aan de sterke aan-mesting, die een gevolg is van de voeding door spoeling. Men noemt hier de ziekte landziekte of rasziekte. l)r. Wn.-lems te Hasselt, dien ik meermalen heb geraadpleegd, is ook van oordeel dat men ze rasziekte kan noemen , want zij heerscht te Hasselt, maar niet in de omstreken. 2865. V. Gij meent dus dat de voeding invloed uitoefent op het ontstaan der longziekte? A. Ja. Ik schrijf het toe aan de sterke bloedvorming, die het gevolg is van de aanmesting. De ziekte toch ontstaat uit het bloed; anders zou men ze niet kunnen bestrijden door inenting. 2866. V. Maar dan moet er toch eene kiem zijn? A. Ja , natuurlijk ; maar die kiem ontwikkelt zich door de zware aanmeating. 2867. V. Meent gij dat de longziekte niet anders kan ontstaan dan door besmetting? A. Ik houd ze wel voor besmettelijk, maar niet in zoo erge mate als men wel meent. Twintig jaar lang heb ik de stallen bezocht en heb ik de overtuiging gekregen dat |
g de heeren: Voorzitter). men naauwgezet moet zijn op de afzondering van besmette en verdachte beesten, en dat door de slijmdeelen die zij uitwerpen , besmetting kan ontstaan. Maar ik geloof niet dat de ziekte wordt overgebragt door de kleederen die men draagt bij liet bezoeken van stal of weide. 2868. I. Dus gij gelooft niet dat de longziekte zoo buitengewoon besmettelijk is ? A. Mijne ondervinding heeft mij niet geleerd dat de ziekte zoo in hooge mate besmettelijk is. 2869. / . (lij zijt dus van oordeel dat wanneer op een stal met 10, 20 of 30 runderen de longziekte zich openbaart en wanneer men onmiddellijk het zieke beest afzondert , er geen gevaar bestaat dat de overige dieren besmet worden. Uwe ondervinding schijnt u geleerd te hebben dat oogenblikkelijke afzondering van het aangetaste rund een waarborg is tegen de verspreiding der ziekte. A. Juist, dit is mijne meening. 2870. V. De ondervinding schijnt u ook geleerd te hebben dat de ziekte hoofdzakelijk zich vertoont wanneer de dieren gevoelen de kracht van het voedsel. A. Ik zeg niet dat de dieren door de kracht van het voedsel de ziekte krijgen, maar wel dat daardoor de ziekte bevorderd wordt en deze vroeger wordt opgewekt. 2871. I'. Dus de zwaardere aanmesting is niet als de oorzaak te beschouwen? A. Neen, ik zou veeleer meenen dat de longziekte als eene rasziekte is te beschouwen. In Zeeland bijv. heerscht niet zoo de besmetting als in andere provinciën, met name in Zuidholland. Ik schrijf dit toe aan de soort van vee, die men in Zeeland vindt. ~8/2. I, Misschien zijn daarvoor ook andere redenen bijv. de mindere beweging van vee in Zeeland. A. Nergens heeft de ziekte steeds zoo sterk geheerscbt als in de spoelingdistricten van Zuidholland , en dit schrijf ik toe aan het voedsel, dat daar aan de dieren verstrekt wordt. De sterkere aanmesting schijnt de ziekte te bevorderen. 2873. F. Dat kan zoo zijn, maar het kan ook zijn dat in de spoebngdistricten de zorgen, die men aanwendt tegen de verspreiding der ziekte, niet zoo naauwlettend |
54
214
worden betracht als wenschelijk is. In Zeeland bijv. wordt weinig vee uit andere streken van ons land ingevoerd, of zoo men daar den invoer toestaat, gebeurt dit onder streng toezigt. In andere deelen van ons land is men zeer ingenomen met de maatregelen der Regering, en men past (lie streng toe; men werkt daar mede om de ziekte te keeren en te zorgen dat de besmetting niet verder door-dringe. Maar mij is wel ter oore gekomen dat juist in de spoeling districten bet tegenovergestelde plaats heeft. Daar heeft herhaaldelijk verwisseling van vee plaats ; daar schijnt liet Gouvernement vergunning gegeven te hebben aangetast vee naar de slagtbank te voeren , terwijl de andere runderen uit denzelfden stal niet worden afgemaakt en zelfs tot uitvoer naar Londen worden toegelaten. Nu zegt gij: in de spoelingdistricten heerscht de ziekte vooral ten gevolge van het voedsel, maar anderen die gelooven aan besmetting, gaan uit van het denkbeeld dat hier de ziekte juist door besmetting wordt voortgeplant, en dat in de spoelingdistricten de maatregelen tot wering der ziekte niet of slecht worden toegepast. Wat is daaromtrent uwe ervaring ? A. Veel van het verdachte vee uit andere streken wordt naar Schiedam gevoerd, en veel vee, dat voor andere boeren niet gunstig is, dat niet wil groeijen of eene slechte tint heeft, wordt naar Schiedam gebragt. Men krijgt daar dus alle soort van vee. En dan neem ik aan dat onder die verschillende soorten van vee de veranderde, sterkere voeding de ziekte bevordert. 2874. F. Ik ben dat niet met u eens. Stel dat kooplieden uit eene plaats als Schiedam, die jaarlijks minstens twee-h driemaal van vee wisselen en veel kennis van vee hebben , runderen koopen om ze vet te maken, dan verlangen zij toch alleen bruikbaar, gezond vee. A. Zeer zeker; al het zieke, vee wordt van de markt te Rotterdam geweerd. 2875. F. Van waar komt nu het verdachte vee? In Holland en Utrecht houdt men strenge controle; in Noordholland en Utrecht heerscht do ziekte niet; alleen wordt zij aangetroffen in de spoelingdistricten. Wat doet men nu in deze tot wering van de longziekte ? A. Het eenige voorbehoedmiddel is inenting. 2876. F. Daarop komen wij straks. Wanneer gij komt bij een spoelingboer, die een longziek dier heeft, wat geschiedt daar dan V A. Het zieke dier wordt geslagt. 2877. F- En wat gebeurt met het overige vee ? A. Bij de meeste runderen wordt de inenting toegepast , die echter nog tegenstand ontmoet: bij mij gaat dat evenwel zeer goed. .Men heeft daaromtrent geheele vrijheid van handelen, daar de inenting niet verpligt is gesteld. Het is onmogelijk al het vee af te maken. 2878. r. De vraag is deze: een longziek dier is afgezon. derd; wat geschiedt nu met de andere dieren ? Gij zegt dat de Regering daarop geen toezigt houdt, en dat men daaromtrent vrij is , maar toch is dat vee verdacht, en men laat vrijheid het zonder eenige controle naar Kotterdam en van daar naar Engeland te vervoeren. Dus, zoo lang de longziekte in het spoelingdistrict heerscht, ontvangt Engeland verdachte runderen. Is dit in het belang van onzen veestapel ? Waarom kan men niet in het spoelingdistrict even als in andere plaatsen een stal van 30 , 40, 50 dieren afmaken ? Melkvee heeft als slagtvee weinig waarde; maar de vette of half-vette runderen hebben als zoodanig wel waarde, en die kon men dus juist beter afmaken. Het gouvernement zou zonder veel schade voor de schatkist een stal kunnen onteigenen, de dieren afmaken en het vleesch in comsumtie brengen, dat in de groote steden gemakkelijk plaats vindt. Op deze wijze ware men althans gevrijwaard van verdacht vee naar Londen te voeren. |
A. Zou men dan de stallen voor een bepaalden tijd willen sluiten ? 2879. F- Dat behoefde niet: na de ontsmetting van den stal zou de veehoeder weder ander vee kunnen aan-koopen. A. Als het aangetaste vee onteigend en afgemaakt wordt, en het overige gevaccineerd moet worden, zou ik het bedenkelijk achten versch vee in dien stal te brengen. Ik zou oud vee, dat ingeënt is, nog meer vertrouwen dan nieuw aangekocht vee. 2880. F. Gij wilt dus steeds inenten V A. Ontegenzeggelijk. 2881. F. Wees zoo goed uwe denkbeelden omtrent de inenting mede te deelen. ,1. Naar mijne ervaring is longziekte alloen door inenting te beteugelen. Nadat het rund 2 of 3 weken is ingeënt, kan men over de werking van het inenten eerst oordeelen. Men moet daarbij vooral acht geven op den aard der stof; deze moet zeer goed zijn, en daar wordt niet altijd evenzeer op gelet. In Schiedam heeft men de gevolgen van de verschillende hoedanigheid der stof meermalen ondervonden. Soms schenkt men te veel vertrouwen, door de stof te gebruiken, die van vleeschhouwers wordt toegezonden; goede entstof is dus het voornaamste. 2882. F. Zijn de spoelingboeren daarmede ingenomen? A. De meesten wel, doch sommigen niet, waaronder enkelen ten gevolge van gemoedsbezwaren. Daar zijn er, die zich hebben kunnen overtuigen, welk verschil tus-schen de inentstof van den eenen of den anderen bestaat. Zoo had bijv. een voornaam veehouder te Schiedam vroeger den heer Korndorffku , daarna een anderen veearts , en was met den laatsten zeer ongelukkig met de inenting zijner runderen. De ziekte kan dus, naar mijne overtuiging, door inenting bevorderd worden, wanneer de stof slecht is. Om die redenen wensch ik herinenting met toezigt van Regeringswege. Dit is ook de meening van dr. Willems te Hasselt, die zelfs een onderzoek heeft ingesteld naar de beste plaats om de inenting toe te passen. Hij heeft het geprobeerd op den neus, op de borst, en het bleek hem ten slotte dat de staart de beste plaats was. 2883. F. Meent gij dat men door inenting de ziekte in de spoelingdistricten zou kunnen overwinnen ? A. Beteugelen ja, maar overwinnen niet. Maar toch geloof ik dat de inenting het eenige middel tegen de longziekte is. Den boeren moest daarenboven de vrijheid gegeven worden om die veeartsen te kiezen, die zij bij hun vee wenschen te zien, even als het den menschen vrij gelaten wordt den gewenschten geneesheer voor zich te laten komen. 2884. F. Zijn de boeren daarin dan niet vrij ? A. Neen, ik geloof niet dat ik bijv. gevraagd zou mogen worden. Intusschen heb ik de vrijheid voor ieder te werken en heb dan ook veel praktijk. 2885. F. Hebt gij nog al veel in te enten? A. Ik kan alle menschen niet helpen, vooral de buiten-boeren niet. Jaarlijks maak ik eene rondte om het jong aangefokte en n'euw aangekocht vee in te enten en bij velen het overige vee te herenten, en hierbij heb ik veel geluk gehad. Maar die rondte doe ik buiten het spoelingsdistrict ; het is bij Schipluiden , Berkel, enz. Ik heb ook verscheidene boeren geanimeerd om te doen inenten en te laten herenten. Als ik stof heb, werk ik bijna het geheele jaar door. 2886. F. Zijn de resultaten altijd gunstig geweest ? A. Ja , ik zal twee voorbeelden noemen. Vooraf moet |
'215
ik evenwel zeggen dat ik geen kalanten aanneem of zij moeten mij oj) de hand beloven door te gaan en ook te laten herenten, omdat ik weet dat de lieden dikwijls ontmoedigd worden wanneer zij twee, drie stuks koebeesten verliezen door eene te hevige werking van de stof. Nu de twee voorbeelden. W. van dkh Most was niet gedecideerd om te blijven enten. De heer Jansen drong er intusschen op aan dat ik den stal van van der Most zou bezoeken. Ik heb aan dien aandrang gehoor gegeven , en van der Most heeft na dien tijd geen ziek koebeest meer gehad dan acht dagen na de inenting. Eu nu zegt van dek Most : ik zal altijd laten enten en herenten; ik ga er nooit meer van af. Het geval bij van der Burg was nog sterker. Deze ging verleden zomer tot inenting over. Eene koe was vet, en daarom ried ik hem aan die niet te doen inenten omdat die, ingeval zij aangetast werd, met de waarde van de slagtbank vergoed zou worden. Dit werd goedgevonden; en deze koe is de eenige geweest, die de ziekte gehad heeft; na dien tijd heeft hij geen ziekte meer op zijn stal gehad. De eerste inenting, waarbij de meeste ongelukken gebeuren, neemt de veehouders meestal tegen de inenting in. Ik zou het daarom een goeden maatregel achten , wanneer in zulke gevallen de volle waarde vergoed werd. 2887. J'. Wie is daar districtsveearts ? A. De heer Swart. 2888. F. Wat zegt die van de inenting? A. Hij is een groot voorstander van het inenten. Ik weet echter niet of er altijd geënt wordt, omdat de inenting niet imperatief is. Bij de wet wordt namelijk aan den burgemeester de bevoegdheid gegeven om het inenten al of niet te doen plaats hebben. 2889. V. Voor zoover uwe praktijk zich uitstrekt, hebt gij dus de overtuiging dat de inenting een waarborg is tegen de longziekte? A. Niemand zal tegenspreken dat tot nu toe bet inenten het eenige en het beste middel is om de longziekte te bestrijden. 2890. V. De heer Prakke uit Leeuwarden beweert toch het tegendeel; hij zegt in zijn boekje over deze zaak, dat de inenting de ziekte overbrengt. A. Ja, de heer Jansen heeft dit ook beweerd, nadat hij, omdat hij den heer korndorffer niet meer kon krijgen, die zijne praktijk had neêrgelegd, zich tot een anderen veearts gewend bad. Deze was bij het inenten zoo ongelukkig , dat er 30 iï 40 ziektegevallen per week voorkwamen. Daarna heeft de heer Jansen mij verzocht te komen, en ik ben zeer gelukkig geweest. Ik wachtte dan ook soms drie en vier weken, omdat ik niet inentte dan nadat ik eene goede long in handen kreeg. Ik acht daarom de bepaling dat de inenting moet plaats hebben binnen acht dagen na de aangifte van het ziektegeval, niet aannemelijk. Ik neem aan dat de ziekte door het inenten met niet goede stof kan overgebragt worden, maar nooit door het enten met gezonde stof. Men moet bijv. niet enten met eene vurige long, van eene koe, die ten gevolge van blaar de longziekte gekregen heeft, maar met eene long, genomen van eene koe bij het ontstaan van de natuurlijke longziekte; de long moet dan blank zijn. Ik heb dan ook in Overschie, Uelfsbaven en Schiedam den naam van zeer moeijelijk en keurig te zijn in het aannemen van longen om in te enten. Ik ent echter alleen in met goede stof. 2891. F. Is die zóó zeldzaam? A. Ja; dikwijls wordt de stof door slagters verzonden tegen eene kleine vergoeding, maar ik keur dat zeer af en zal zelf nimmer stof gebruiken die niet persoonlijk door mij is genomen. |
2892. F- Weet gij zeker, dat er veeartsen zijn die zich stof laten toezenden van slagters die er geen verstand van hebben? A. Dat laatste punt mag ik niet bcoordeelen ; maar ik voor mij vertrouw geen toegezonden stof, en ik durf f 1000 uitloven aan hem die zou kunnen bewijzen dat ik ooit stof heb gebruikt die niet persoonlijk door mij was genomen. 2893. F. Gij spreekt van natuurlijke longziekte en eene die door andere oorzaken ontstaat. Zijt gij dus van oordeel dat de longziekte in ons land ook spontaan kan ontstaan ? A. Ja, de longziekte kan door verschillende oorzaken ontstaar. Waar die ziekte het gevolg is bijv. van gevatte koude of van blaarziekte , daar zou ik het gebruik van de longen van zulke runderen voor de inenting ontraden , omdat zij te branderig zijn. Anderen zien dat niet zoo in , maar maken zich daardoor mijns inziens aan ligtvaardigheid schuldig. Men kan in dit opzigt niet te stipt zijn. Ik voor mij zeg liever tot de boeren dat zij een week of drie wachten bij gebrek aan stof, dan de toevlugt te nemen tot een slagter die nooit zal zeggen dat de stof die hij toezendt niet goed is. Dat gebrek hebben aan goede, blanke stof, maakt het ook onmogelijk om bij de wet te bepalen dat al het vee moet ingeënt worden. 2894. De heer Bcgram : Weet men in't algemeen tot welke slagters men zich moet wenden om longen van aan de besmettelijke longziekte geleden hebbende runderen te bekomen ? A. Te Schiedam, Overschie en Delfshaven bestaan van gemeentewege slagtplaatsen voor ziek vee. Maar overigens weigeren de vleeschhouwers nimmer op aanvrage longen te laten zien. 2895. F Men weet dus waar men, indien zij er zijn, zieke longen kan vinden ? A. Ja , te Schiedam , Delfshaven en Overschie. 2896. F. Heeft men in Botterdam ook eene dergelijke slagtplaats voor ziek vee ? A. Neen, alleen buitenaf vindt men die; Schiedam heeft er echter een. 2897. F Kan men daar wekelijks te regt? Het is voor u van bet uiterste belang om te weten, waar gij gewoondelijk te regt kunt komen. A. In Overschie heeft men eene slagtplaats, waar dertig stuks te gelijk kunnen ophangen. Daar zijn in 1877 tusschen de 700 en 800 zieke beesten geslagt, en toch kon ik er menigmaal geen goede stof krijgen. 2898. F. In Schiedam zal dat getal wel niet minder geweest zijn , maar er is immers nog 'eene derde slagtplaats ? A. Ja, te Delfshaven. Nu heeft men te Schiedam en Delfshaven bepaalde personen die ook aan mij bekend zijn als belast met het slagten der zieke beesten. Lit de gemeenten Schiebroek en Kethel mogen met vervoerbiljet de zieke dieren naar Overschie worden overgebragt. Zij worden dan daar geslagt. 2899. F. In Delfshaven worden er dus ook veel geslagt ? A. Ja, veel; bet is echter alleen vee uit den omtrek , en hoewel daar lang zooveel vee niet is als te Schiedam , zijn er toch drie plaatsen, waar ik dagelijks zieke longen vinden kan. Het beteekent dan ook niets om zieke longen te vinden, maar om zulke longen te vinden , waarvan men stof kan nemen, dat is moeijelijker. Dit is het voornaamste punt. Ik behoef op die stof niet zoo stipt te zijn om mijne praktijk te vermeerderen, want ik heb grooter clientèle |
210
dan ik bedienen kan, maar ik heb ondervonden dat van die stiptheid liet resultaat afhangt. De heeren , die ondervinding in de spoelingdistricten hebben, zullen liet daaromtrent met mij eens zijn. 2!)00. V. Ik wensch u nog enkele vragen te doen. Gij zijt dus stipt op het nemen van de stof? A. Ja. 2901. V. Gij kent de zaak door langdurige praktijk van nabij. Vindt gij nu vele longen in de eerste periode der ziekte, of gebeurt het veel, dat de ziekte zoover is gevorderd , dat de stof niet bruikbaar is ? A. Het gebeurt dikwijls, dat de longen niet bruikbaar zijn. Dezen zomer hebben wij longziekte gehad, ontstaan uit blaarziekte; die longen waren dus niet bruikbaar , omdat het geene natuurlijke longziekte was. In Schiedam vind ik bij hen, die mesten, dikwijls wat ik noodig heb. omdat deze aanstonds bij de ontdekking de zieke dieren afzonderen en opruimen. Die menschen twijfelen een of twee dagen, en dan verkoopen zij de dieren in do opkomst der ziekte. Ik vind daar de stof niet alleen in slagthuizen, maar ook op andere plaatsen, waar men voor het publiek niet wil weten, dat wel eens zieke dieren worden geslagt; maar mij is het toch bekend. Daar vind ik dan dieren, waarbij de ziekte in hare opkomst is en wordt mij dan vergund entstof te nemen. (gt;1) de slagtplaatsen vindt men minder goede longen. Dat komt daardoor, dat de boeren, die melkvee hebben, zoolang mogelijk de ziekte verzwijgen, omdat zij, als de ziekte bekend wordt, groot verlies lijden. 2902. r. Gij spreekt van verzwijgen. Maar waarom zou men dit doen? Er is immers geen toezigt? A. Wij hebben overal inspecteurs. Maar de wet wordt in het spoeliugdistrict niet toegepast. Het vervoer naar de slagtplaats is vrij in de gemeenten Schiedam, Overschie en Delfshaven. Dergelijke vrijheid kan ook in het spoelingdistrict niet gemist worden; de branders zouden anders de spoeling niet kunnen slijten aan de mesterijen. 2i)03. Dus heeft men eenig belang bij het verzwijgen? A. De mesters hebben daarbij geen belang, want die ruimen de zieke dieren aanstonds op, maar de boeren, die melkvee hebben, verzwijgen, omdat sommige hunner tegenstanders zijn van de inenting, uit gemoedsbezwaar en ook omdat indien een beest ten gevolge der inenting mogt sterven, zij zouden meenen daarvan zeiven de schuld geweest te zijn. Het gebeurt wel, dat de boeren zelf inenten, en dan slechte resultaten verkrijgen, omdat de stof niet goed is. De stof is het voornaamste. Wanneer die goed is, dan zijn de resultaten gewoonlijk ook goed, hoewel de een gelukkiger met het inenten is dan de ander. 2904. J'. I 'it uwe zoo even gedane mededeelingen blijkt, dat bij zware aanmesting de meeste longziekte-gevallen zich voordoen. Is het vee, dat aangemest wordt, niet gewoonlijk nieuw vee ? A. Ja, en dat vee ent ik het liefste in, als het twee of drie weken op stal staat; dan heb ik kans, dat de inenting de beste uitwerking uitoefent. 2905. V. Ik wensch iets anders te vragen, nu niet omtrent de inenting. Gij zegt, dat, als men met de aanmesting begint, gij de meeste vatbaarheid voor longziekte bij het vee ontdekt, niet alleen in den stal, maar ook in de weide. Dat vee is dan echter meestal nieuw aangekocht , niet waar ? A. Ja. 290G. V. Nu wensch ik te komen op de waarneming der ziektegevallen. Zoudt gij niet denken, dat dit nieuw aangekochte vee niet alleen ten gevolge van de aanmesting door de ziekte wordt aangetast, maar oók omdat het op stallen komt, waar de longziekte geheerscht heeft of misschien nog heerscht? |
A. Ja. De ondervinding leert, dat ook wanneer er geene aanmesting plaats heeft, de nieuw aangekochte runderen het spoedigst ziek worden. 2907. V. Ik wil alleen dit punt bespreken: gij hebt zoo evon gezegd, dat de ondervinding geleerd heeft, dat bij sterke aanmesting zich de meeste ziektegevallen voordoen. Maar de aanvang der aanmesting gaat gepaard met den aankoop van nieuw vee, niet waar ? A. Het nieuwe vee is het vatbaarst voor de ziekte. Ik houd het enten daarom geregeld bij, om de drie of vier weken. In het vee, dat geënt is, stelt men het meeste vertrouwen. 2908. f'. Gij hebt straks gezegd, dat het noodig is de stallen te reinigen. Maar als nu op een stal een beest geslagt wordt, omdat men er het begin van verschijnselen van longziekte bij ontdekt, dan zet men toch op de plaats, waar dat beest gestaan heeft, een ander rund. Wordt dan die plaats eerst gereinigd? J. Neen , nooit. De ledig gevallen plaatsen worden bij voorkeur bezet door ingeënt vee, door runderen , die bijv. ten gevolge van de inenting een stuk van den staart verloren hebben, want daar stelt men het meeste vertrouwen in. Ik zou het echter veel doelmatiger achten indien men vooraf de open gevallen plaatsen zuiverde. Maar dit doet men niet; evenmin ook worden de spoorwagens, waarin het vee verzonden wordt, gezuiverd , en daardoor kan de ziekte ook worden overgebragt. Ik ben anders niet zoo bang voor besmetting als velen dit zijn. 2909. De heer Wybenga ; Het schijnt dat gij niet veel hecht aan besmetting. Daartegenover staat dat gij toch ongaarne zoudt zien, dat in een voh/eus de wettelijke roorsrhnjlca ontsmetten stal terstond weder nieuw vee gebragt werd. Strijdt dit niet eenigzins met uwen twijfel aan de kracht der besmettelijkheid ? A. Ik hecht niet zoo veel als anderen aan het overbrengen van besmetting door personen ; bijv. bij het vervoer van vee. 2910. Gij hecht niet veel aan overbrenging van besmetting door personen , kleederen of dergelijke, wél aan die door speeksel en andere uitwerpselen van long-zieke runderen. Ik zou zeggen dat gij dan toch wel aan de besmetting gelooft? A. Ja, wel een weinig, maar niet zoo veel als anderen. Als de besmetting zoo gemakkelijk overgebragt kon worden, zouden de veeartsen toch niet, na een ziekenstal bezocht te hebben, op een gezonden stal mogen komen. In dat opzigt geloof ik dus niet aan besmetting. 2911. F. Eene tweede vraag. Zoudt gij het er stellig voor houden, dat — ik spreek nu niet van verkeerde stof — maar ook door inenting met goede stof, de ziekte in een stal gebragt zou kunnen worden? A. Zoover mijne ondervinding reikt, en ook die van den heer Willems , die zich altijd op de zaak toegelegd heeft, geloof ik niet dat men ooit gezien heeft dat de ziekte daardoor op een stal gebragt of bevorderd is. 2912. F- Ik heb allen eerbied voor uwe wetenschap en die van den heer Willems, maar er zijn toch provinciën van ons land waar de ondervinding geleerd heeft dat het wèl heeft plaats gehad. A. Maar is het bekend, met welke stof dan de inenting geschied is? Het eenige middel daartegen is een naauw-keurig toezigt op de stof die gebruikt wordt. 2913. F. Eene derde vraag. Gij hebt gezegd dat door |
217
de blaarziekte en den typhus ook beesten longziek worden. Gij geeft er dus eenigzins eeu spontaan karakter aan. Als nu longziekte daardoor ontstaat, spreekt gij dan nog van besmettelijke longziekte of is het oen andere vorm van ziekte ? A. Door de veeartsen wordt verschil gemaakt; sommigen zeggen dat het longvuur, anderen dat het longziekte is. 2914. 1'. Maar wat is uw gevoelen? Meent gij dat ton gevolge van blaarziekte of typhus besmettelijke longziekte ontstaan kan ? Want die is het alleen waarover deze enquête loopt. A. Neen; men zegt dat de longziekte in het bloed zit, en de blaar is eene brandziekte; die brand slaat op de long. Men kan het aan de long zien, dat zij ten gevolge van den brand vervuurd is en ook over het geheel een ander uitzigt heeft, en men begrijpt dus dat dat de longziekte niet is waarvan men de stof moet nemen. 2915. V- Die longziekte ontstaat dus door omstandigheden waarmede wij hier bij de besmettelijke longziekte niet te rekenen hebben? A. Naar mijn oordeel althans. Drie of vier maanden na den veetyphus hebben wij veel meer longziekte gehad dan vroeger. Dat was het gevolg van den brand. 2916. V- Longziekte kan ontstaan, hebt gij gezegd , door gevatte koude. Kan dat niet besmettelijke longziekte worden? A. Ik zou meenen van neen. Maar de koeijen bij elkander te laten is gevaarlijk; ik zou ze dadelijk afzonderen. Het vervoer acht ik niet zoo besmettelijk, als er een verbod bestaat om de dieren te verkoopen. 2917. V- Meent gij dat, indien in hot spoelingdistrict de wet naar behooren wierd toegepast, die soort mesting of die soort handel aldaar niet mogelijk zou zijn. A. Ja. 2918. V- Wordt dus de wet daar niet toegepast ? A. Neen. 2919. De heer Schepel: Waaraan ziet gij dat het de besmettelijke longziekte is? A. Bij de zuivere, natuurlijke longziekte heeft men dadelijk eene volle, opgezette long, met eene blanke tint, zoodat ik reeds van verre die ziekte kan constateren; met zulk een long kan men wel duizend stuks vee inenten. Is het niet de echte besmettelijke longziekte , dan heeft de long bijv. eene roodachtige tint, en is zij niet opgezet. Dit zijn mijne kenteekenen. Rij twijfel heb ik de boeren wel eens gevraagd : heeft dat beest niet de blaar gehad ? En altijd gaven ze mij gelijk. 2920. V- In uwe streek zullen wel koeijen worden aan-gebragt, die de besmettelijke longziekte gehad hebben en hersteld zijn. Die worden zeker te gelijk met de gezonde ingeënt. Hebt gij nu wel bij de reactie kunnen zien of het gezonde dan wel herstelde beesten waren ? A. Neen. 2921. V- Is er altijd reactie bij deze herstelde beesten ? A. Neen , maar dit wordt door de herinenting bevorderd. Ik heb dikwijls ondervonden, dat de inenting het eerste jaar geen, en in het volgende jaar wel werking deed. Dit is daaraan toe te schrijven dat de stof wel eens ontloopt of dat het beest den eersten keer geen branddeelen in het bloed had. Daarvoor is herinenting zeer dienstig. Soms vertoont de reactie zich al na 14 dagen of drie weken, maar ook wel eens eerst na drie maanden. Men kan er dus niet stellig op rekenen dat de reactie zich altijd spoedig vertoonen zal. N0. 35. 3. |
2922. De Yoorzitier: Ik heb straks met verbazing gehoord dat in de slagtplaats te Overschie in 1H77 700 zieke runderen zouden zijn geslagt. Is dit niet zoo ? A. Ik heb dit gehoord van den keurmeester van het vee. .2923. V. \Vrie is die keurmeester? A. Zekere Gaoesteyn , die. namens de gemeente, belast is toe te zien dat geen onbruikbaar vleesch wordt vervoerd. 2924. V. Wie is do districtsveearts die in uwe streek met het toezigt belast is ? A. De beer Swaut te Barendrecht. 2920, ('ij noemdet straks nog meer plaatsen? A. Men heeft eene slagtplaats te Overschie voor de drie gemeenten: Schiebroek , Kethel en Overschie , en dan heeft men eene slagtplaats te Schiedam voor Schiedam , en eene te Delfshaven. 2926. En zijn alleen te Overschie 700 runderen geslagt ? A. Ja. 2927. V. Maar van die 700 schijnt geen aangifte gedaan te zijn ? A. Neen, die worden vervoerd met een eenvoudig geleidebiljet. 292H. V. Krijgen de eigenaren van dat vee schadevergoeding ? A. Neen , zij vragen die ook niet, /.ij wenscben eenvoudig de vergunning te ontvangen om, zoodra zij aan hunne runderen eenig verschijnsel der ziekte ontdekken , die dieren naar de slagtbank te vervoeren en dus hun vee op te ruimen. 2929. {'• Men kan dan wel aannemen dat uit de spoelingdistricten zeer veel verdacht vee naar Engeland wordt vervoerd ? A. Het vee wordt niet als verdacht aangegeven. 2930. y. Maar het is toch werkelijk verdacht. en al verschilt men ook over do meerdere of •mindere mate van besmettelijkheid der ziekte. wr.nneer eenmaal de verschijnselen zich vertoonen, dan is in de spoelingdistricton de ziekte evenzeer te duchten als elders. Nu weet men dat het Engelsche Gouvernement steeds den invoer van vee belemmert ten gevolge van bet heerschen der ziekte hier te lande, maar wanneer het zoo algemeen bekend is, dat op één punt ter slagtbank zijn gebragt 700 runderen , die aan longziekte lijdende waren , doch waarvan geene aangifte werd gedaan ; wanneer er dus in die streek minstens 14 000 runderen zijn — want ik overdrijf zeker niet wanneer ik een koppel vee in de spoeling-districten oj) 20 stuks vee reken — die, hoewel verdacht, zonder eenigo controle vervoerd worden , moet het dan bevreemding wekken dat men in Engeland van tijd tot tijd bij het slagten der dieren verschijnselen der ziekte ontdekt en dat dien ten gevolge het Engelsche Gouvernement huiverig blijft den vrijen invoer van vee uit Nederland toe te staan, die toch in het belang van onzen veestapel en dus ook van Schiedam wenschelijk is? Welk bezwaar is er tegen om de spoelingboeren onder dezelfde verpligting te stellen nis allo anderen en ook ben to binden aan do bepaling van oogonblikkelijke aangifte bij het ontstaan dor ziekte, mot behoud der vrijheid om, onder behoorlijk toezigt, hot zieke rund naar de slagtbank te vervoeren ? Men zou dan die andere runderen hetzij onder streng toezigt kunnen brengen, zoodat zij niet mogten vervoerd worden dan na een gestelden tormijn ; of wel, men zou ze bier te lande onder dezelfde controle kunnen slagten 55 |
218
als de aangetaste dieren. Waarom kan men in een dorpje als Sloten 80 melkgevende runderen slagten, als 2 dieren werden aangetast in 2 koppels van 40? Geschiedt dat daar , dan kan men met veel minder nadeel in de spoelingdistricten stallen onteigenen en de dieren slagten in ons land zelf; het vleesch is dan toch goed voor de consumtie. Wanneer wekelijks honderden stuks vee op die wijze met oogluiking van de Regering naar Engeland mogen worden vervoerd, kan men onmogelijk beweren dat wij alles aanwenden (zoo als overal strenge controle, het aanstol-lyn van districtsveeartsen, het instellen eener commissie van enquête) om ons land voor de zoo gevreesde longziekte te vrijwaren. A. Het ware beter de inenting toe te passen; er zijn stallen met 300 stuks vee van allerlei soort. Zou men nu zoo-danigen stal geheel moeten doen onteigenen en zekeren tijd gesloten houden V 2931. F. Na behoorlijke ontsmetting zou men die na 14 dagen weder kunnen openen. A. Dat ware veel te kort. 2932. F. Hoe moet het dan gaan bij de Zuid- en Noord-hollandsche boeren , wier melkerij na de onteigening van hun vee moet stil staan. A. Het beste zou zijn de inenting verpligtend te stellen en onmiddellijke afzondering toe te passen. Met eene stipte controle en een streng toeziet zou ik de proef op die wijze willen nemen. 2933. F. Wordt het vee thans zonder staatstoezigt naar Rotterdam vervoerd ? A. Geen boer zou een ziek rund naar de slagtbank durven brengen zonder biljet. Evenwel is een dier wel eens longziek als de man meent dat het gezond is. 2934. V. Komt gij als practise rend veearts ook buiten uw district als zoodanig V A. Ja. 2935. F- Gij komt dan zeker bij de gewone greide-boeren die vee melken, hoe is daar het toczigt ? A. Stipter dan in het spoeliugdistrict: de inspecteurs komen wekelijks de stallen nazien. 2936. F- Wie zijn die inspecteurs? A. Dat zijn opzigters, daglooners. 2937. F. Komt gij ook te Maasland en in Vlaardin-gerambacht ? A. Neen. 2938. F. Te Schipluiden? A. Een of tweemaal in het jaar. 2939. F In 1877 was daar de longziekte , vooral inde vier laatste maanden: in September waren er 5 , in October 5, in November 2 en in December 7 gevallen. Men heeft toen alleen de aangetaste dieren afgemaakt; weet gij daaromtrent bijzonderheden ? Waren de veehouders genegen mede te werken , en gaven zij tijdig aan ? A. Ik meen dat de longziekte in de gemeente Schip-.uiden weder uitgebarsten is, doch gelukkig bijgeenevan mijne klanten. Een veehouder, vernam ik, heeft zijn geheelen stal willen doen onteigenen. Heeft de veehouder daartoe het regt ? 2940. V. Het Rijk kan onteigenen, en de veehouder kan natuurlijk invloed uitoefenen op den districtsveearts. Bijv. een boer kan vragen om zijn stal te onteigenen, omdat hij dan weêr vrij i.s ; of wel om zijn vee niet te onteigenen, daar hij voorzorgsmaatregelen nemen zal om het vee niet in den handel te brengen. |
Gij weet dus ten opzigte van die plaatsen niet of die boeren medewerken en tijdig aangeven ? A. Neen, want door mijne betrekking ben ik niet, even als een districts-veearts, verpligt om die zaken na te gaan. Ik heb echter van den inspecteur vernomen, dat er een of twee gevallen op 't oogenblik zijn. 2941. F Naar uw oordeel zou dus het eenig middel om de longziekte te beteugelen, verpligte inenting zijn. Acht gij dat ook verpligtend voor de spoelingboeren ? A. Ja, en de meesten zijn er ook toe genegen. 2942. De heer Begram : Gij oordeelt dus inenting noodzakelijk en gij keurt het af dat deze niet algemeen is? A. Ja. 2943. F. Nu gebeurt dit niet. Spoelingboeren , die een ziek rund hebben, laten het onmiddellijk slagten, en de andere oningeënte koeijen blijven op stal. Deze zijn verdacht en gevaarlijk; zij worden per spoor verzonden; het vuil blijft in den wagen, en andere runderen komen daar in en worden besmet. Dat keurt gij af en weuscht daarvoor de inenting in de plaats te stellen ? A. Ik wensch dat het toezigt verscherpt en dat het verdachte vee ingeënt worde. Alle boeren zijn genegen tot directe afzondering en verkoop. Dat bij vervoer in waggons die niet gereinigd worden besmetting te vreezen is geef ik toe, alhoewel de besmetting hij vervoer langs den weg minder te vreezen is dan bij het in aanraking komen met de slijmdeelen der aangetaste dieren. Directe afzondering acht ik het voornaamste. 2944. De heer Wybenga: Uwe twintigjarige praktijk heeft zich hoofdzakelijk bewogen op het terrein van de inenting en wel hoofdzakelijk in het zoogenaamdespoe-lingdistrict, maar uit uwe antwoorden is het gebleken dat gij ook wel buiten het spoelingdistrict en bij gewone landbouwers hebt gepraktiseerd. Wanneer gij nu bij laatstbedoelde landbouwers komt en daar handelingen ziet, die strijden met de wet op het veeartsenijkundig Staatstoezigt, zijt gij dan ook verpligt daarvan aan de bevoogde magt kennis te geven ? A. Ik weet niet in hoever ik daartoe gemagtigd ben. Ik wil het wel doen met genoegen, maar ik weet niet of ik er wel toe genoodzaakt ben. 2940. De quot;Voorzitter: Heb gij nog het een en ander mede te deelen omtrent maatregelen die volgens u zouden kunnen strekken tot bestrijding van de longziekte? A. Ik weet niets beters dan de inenting. Ik zou gaarne zien dat tot de verpligte inenting werd overgegaan, en dat de veehouders vrij waren in het kiezeu van den arts. 2946. F Is het waar dat met het inenten van Rijkswege wel eens slordig wordt omgegaan? A. Ik heb zulk eene inenting nooit bijgewoond, maar ik ben wel bij boeren geweest, die geen vertrouwen in de Rijksinenting stelden, en mij lieten overenten. 2947. F Ik heb wel gehoord dat voor het enten soms betaald werd, zonder dat het geschiedde. A. Ik weet het niet, maar het spreekt van zelf dat het enten niet stipt genoeg kan gedaan worden, en dat dus toezigt noodig is. 2948. F. Hoe lang blijft de stof goed? A. Twee dagen, en bij koud weder, soms drie. Bij de minste lucht die ik aan de stof bespeur, eindig ik er mede te enten. Langer dan drie dagen bewaar ik de stof nooit. |
2949. V. Het resultaat van uwe overweffhig1 is dus dat men niet ligtvaardig moet te werk gaan bij het nemen van de stof? A. Ja. J. Tielkn. K. de JONO. JiEQIi am. Wybenga. Schepel. Verhoor van den heer P, C. Stoop. 2950. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn om uw naam. uwe voornamen en uw beroep op te geven? A. Pietbr Coknelis Stoop, burgemeester van de gemeenten Zevenhuizen, Bleiswijk en Moercappelle. 2951. F. Zijt gij al lang burgemeester van die gemeenten ? A. Sedert Augustus 1874 van Zevenhuizen; van de beide andere gemeenten sedert 1869. 2952. F. Heeft daar, gedurende uw verblijf, de longziekte geheerscht? 2953. F. Wat zijn uwe denkbeelden ten opzigte van het veeartsenijkundig Staatstoezigt ? Is dat naar uw inzien voldoende ? A. Als het mij vergund is, zal ik u voorlezen wat ik omtrent de gedrukte vragen heb opgeteekend. 2954. F. Zoo gij dit eerst wilt doen, het is mij wel. |
A. Omtrent vraag 7 van afdeeling 1, luidende: »kunt gij nagaan, op welke wijze de ziekte daar is overgebragt?quot; heb ik het volgende mede te deelen. Te Bleiswijk kwamen ongetwijfeld de meeste gevallen ! voor door aankoop van vee op markten, veeltijds bij de [aanvulling der stallen tegen den winter. Te Moercappelle is mij de oorzaak onbekend. Te Zevenhuizen bestaat in het zuidelijk gedeelte van den Eendragtspolder een perceel weiland, groot ongeveer ;U) bunders, waarop door den toenmaligeu huurder uit den geheelen omtrek vee werd aangenomen, zoodat daar somtijds 130 k 140 stuks bijeen waren; op 't oogenblik van bekendwording der ziekte aldaar waren daar 51 stuks. Verscheidene beesten waren toen reeds weggehaald, daar de staltijd naderde, waarvan ook sommigen, zooals mij bekend is, de besmetting elders hebben verspreid. Van de 51 waren reeds 2 gestorven bij de ontdekking, 5 zijn op het terrein voor eigen rekening geslagt, de overige 44 in twee expres i laartoe opgeslagen schuren nabij het terrein gestald en tot 15 April 1875 afgezonderd gehouden; gedurende dien tijd zijn nog eenige daarvan afgemaakt, en in den loop van den volgenden zomer ook nog eenige uit dien koppel afkomstig, zoodat niet-afmaking van dezen geheelen koppel tot veel grootere schade heeft geleid, daar men mag aannemen, dat bet nog immer bij voortduring voorkomen van longziekte in het zuidelijk deel dezer gemeente in bovenstaand geval zijn oorsprong vindt. 2955. V. Punt II staat in verband met de vraag die ik u deed of dr districts-veearts bij tijds aanwezig is als de aangifte is geschied ? A. Dat duurt dikwijls wel wat lang, maar zou veel verbeteren als de burgemeester zich regtstreeks tot den districts-veearts-plaatsvervanger kon wenden. 2956. IIndien de aangifte gedaan is geeft gij daarvan onmiddellijk kennis aan den districts-veearts, die, bij verhindering , op zijne beurt weder kennis geeft aan den plaatsvervanger. Hoeveel tijd verloopt er in den regel vóór het onderzoek kan plaats hebben ? A Minstens tweemaal vier en twintig uren, maar soms tot vijf dagen toe. Ik heb dit nader opgeteekend in den volgenden staat: |
I
'220
STAAT der aan don districts-veearts gerigte kennisgeving van zieke runderen, met vermelding zijner overkomst van 1874 tot en met 1877.
J uur* |
A A JN G E V E R. |
1) A '1 Aangifte en kennisgeving. |
U M. Overkomst. |
AAj\rM£ItA'ING£N. |
1874 |
B. Nieuwland , |
7 November, |
9 November, | |
J. Diersen , |
12 |
— |
Hersteld. | |
Wed. Keyzer, |
— |
— |
Id. | |
B. Nieuwland, |
20 November, |
20 November, | ||
J. vun Koevordeu, |
1 December, |
4 December, | ||
1875 |
G. Treurniet, |
— |
— | |
A. Twigt, |
6 Februarij, |
10 Februarij, | ||
A. Koolmees, 1/1 |
15 » |
17 | ||
Kl. , Wed. Keyzer, |
1(5 April, |
17 April, | ||
ld.. |
— |
— |
17 April gestorven. | |
ld., |
30 April, |
3 Mei, | ||
Id., |
1» Mei, |
21 » | ||
ld.. |
15 Junij, |
17 Junij, | ||
J. quot;Vente, |
— |
— |
Niet longziek bevonden. | |
Wed. van der Touw, |
23 Junij , |
— |
24 Junij gestorven. | |
L. Markus, |
30 gt; |
3 Julij, | ||
L. van Zuylen, |
— |
— |
Niet longziek bevonden. | |
W. L. Pruijt, |
15 September, |
— |
ld. | |
G. Treurniet, |
— |
— |
ld. | |
A. Wijsman , |
11 October, |
— |
Id. | |
G. Treurniet, | ||||
13 |
15 October , | |||
ld.. | ||||
Wed. van Santen, |
3 November, |
4 November, | ||
ld. |
11 December, |
13 December, | ||
187G |
Wed. van Zanten, |
7 January, |
11 Januurij, | |
ld.. |
— |
11 | ||
ld., |
17 Juuuurij, |
1!) gt; | ||
ld.. |
20 April, |
29 April, | ||
G. Treurniet, |
2() » |
29 » | ||
ld., |
2 Mei, |
— |
Vóór het onderzoek gestorven. | |
ld.. |
15 gt; |
17 Mei, | ||
ld., |
14 Junij, |
16 Junij, | ||
J. Paul .h., |
14 » |
1 (i » | ||
Wed. van Zanten, |
18 October, |
Herkeuring verz., |
Niet longziek bevonden. | |
1877 |
1). Bos, |
31 Januurij , |
2 Februarij, |
Miltvuur. |
J. Karremau, |
20 Februarij, | |||
ld.. |
21 |
20 |
Hersteld 23 Februurij. |
221
Jaar. |
AANGEVER. |
1) A 1 Aangifte en kennisgeving. |
U M. Overkomst. |
AANMERKINGEN. |
1877 |
W. L. Pruijt, |
_ |
_ |
Niet longziek bevonden. |
J. Bos, |
- |
- |
ld. | |
J. Karreman , |
1 Maart, , | |||
ld.. |
1 » |
0 Maart, | ||
ld.. |
1 » 1 | |||
G. Hoogendoorn, |
8 » |
— |
ld. | |
J. Bos, |
13 April, |
19 April, | ||
M. S. Bakker, |
— |
— |
Id. | |
H. de Leede, |
9 Junij , |
13 Junij , | ||
A. vau Zanten, |
7 Julij , |
!) July, |
Gezonde long. | |
ld.. |
21 » |
Niet longziek bevonden. | ||
J. Bos, |
30 » |
1 Augustus, | ||
I). Lokeman, |
2 November, |
8 November, |
ld. | |
A. Krijgsman, |
20 Decemher, |
23 December, |
STAAT der verdachte en afgentu'akte runderen, waarvan het vleesch en de huiden publiek zijn verkocht, niet vermelding van taxatie en opbrengst. 1877 en 2 Januarij 1878.
| ||||||||||||||||||
J. Kam-man, 30 f 4088,00 |
17 Maart verkocht.
| ) Verhaliseerd.
tc
' Verkooping.
Li^te vaarkoeijen en schotjes bestemd om vet te weiden.
H. de Leede,
Vleesch . .
Totaal . . f 804,20
K. van Erkel, te Nieuwerkerk,
11 koeijen , i 5 schotten, S 5 vaarzen, 10 pinken, 5 kalveren, a
f 1230,50 184,00
f 1414,50
f 740,20 58,00
1 quot;gt;40,0(1
23 Junij verkocht.
1057,5(1
Vleesch , . Huiden . .
Melkkocijen.
1 ongeschikt voor consumtie, begraven.
30 Junij verkocht.
f 315,20 40,00
Totaal . . f 355,20
J. Bos,
1408,00
.Melkkocijen.
Vleesch . . Huiden . .
f 350,10 50,00
4 August, verkocht.
Totaal . . f 400,10
A. Krijgsman,
26
3450,00
j Vleesch . . Huiden . .
Totaal .
8 koeijen, 5 schotten, 5 vaarzen, 1 stier, 7 pinken,
f 1714,70 104,00
kocht.
f 1878,70
i • I
quot;2 ( 2 Januarij 1878 v( f\ .......
Nquot;. 35 3.
50
Het is ook wel gebeurd dat ik , als de post weg was , don veldwachter met een brief naar den districts-veearts zond. 2957. V. Wie was uw districts-veearts ? A. De heer Alkes. 2958. F. Kwam hij altijd zelf of zond hij veel zijn plaatsvervanger ï A. In den regel kwam hij zelf, doch een enkele maal zond hij den heer Snijdkus uit Uotterdam. 2950. A. Geschiedt de aangifte door de boeren nog al vlu^V 1'. Niet altijd geschiedt die aangifte tijdig genoeg. De meesten wachten, vooral in een eerste geval, tot hoop op herstel vervlogen is. Misschien kan volle vergoeding in het eerste geval daaraan eenigzius te gemoet komen. 2900. V. Het eerste geval wordt dus meestal verzwegen V A. Ja. 2061. V. Als de districts-veearts ontwaarde dat het dier reeds langer ziek was geweest of dat er geene afzondering had plaats gehad, werd daarvan dan proces-verbaal opgemaakt? A. Wanneer de districts-veearts komt, is altijd alles in orde, want de boer regelt eerst alles en doet eerst daarna aangifte. 2962. F. Dat is zoo. Maar dat kan niet verhinderen iljit de districts-veearts toch zeer goed kan zien of een beest reeds langer tijd ziek is geweest. A. Dat is ook meermalen gebeurd. 2963. V. Men kan in uwe streek dus idet roemen op medewerking van de veehouders? A. Neen , volstrekt niet; men noemt zich geen tegenstander, maar de meesten trachten te ontduiken; nagenoeg algemeen ondervindt men een soort lijdelijk verzet. Wanneer iemand om zoo te zeggen den dans ontsprongen is , dan wordt er eerder om gelagchen dan getreurd. 29()4. V. Heersclit ae ziekte thans nog in uwe gemeente ? Het laatste geval. op dezen staat vermeld, is 20 December 11. en 23 December heeft het onderzoek plaats gehad? A. Dat was het laatste geval. 2965. F. Heeft men toen den geheeljn koppel afgemaakt ? A. Ja. '-966. F. Was dit de eerste maal dat men alles afmaakte; vroeger deed men dit niet ? A. Neen, ook vroeger maakte men alles af; dit is geschied bij allen die op den staat vermeld zijn. 2967. F. Kn heeft men bij anderen niet alles afgemaakt ? A. De op dezen staat vermelde zijn de eenige gevallen die zich in 1877 in Zevenhuizen voorgedaan hebben. 2968. F. Uwe gemeenten zijn dus in de maand Januarij vrij gebleven van ziekte? A. Ja. 2969. F. Dan is de toestand op dit oogonblik zeer gunstig. Maar wanneer, gelijk gij zegt, de aangifte niet of slechts met weerzin geschiedt, dan kan men niet met juistheid zeggen hoe eigenlijk de toestand is. A. Ja, dat is waar. |
2970. /'. Wat zou de oorzaak zijn, dat de veehouders niet medewerken? A. De voornaamste oorzaak daarvan is, dat men een veehouder die aangifte doet, voor drie , althans zeker voor twee maanden de handen bindt, zoodat hij met zijn vee niet weg kan. Nu zijn er verschillende veehouders die een klein gedeelte weiland en veel teelland bezitten, zoodat zij in den winter een grooten en in den zomer een kleinen koppel hebben. Zij houden dat vee om mest te makenen het moet vóór den zomer tot iederen prijs weg. Daarom geloof ik, dat er nog al een geval van longziekte verzwegen wordt. Wanneer het vee opgeruimd wordt, dan doet men wel aangifte, doch de verdachte beesten zijn dan reeds de wereld in. 2971. F. Dus in uwe gemeente is het gewone middel van bestaan dat men in het najaar vee koopt, om het in bet voorjaar af te zetten? ,1. Ja, enkelen slechts hebben weiland genoeg,om hun vee te houden. 2972. F. Het belang der landbouwers brengt dus mede om zooveel mogelijk te verzwijgen, indien de longziekte bij hunne dieren uitbarst? A. Ja. 2973. F. Maar zij hebben weder een ander belang als de Staat bet vee afmaakt, want als alles wordt afgemaakt, dan krijgen zij ook hun geld, de volle waarde van hunne beesten, en dan is het voor hen alleen eene quaestie van tijd, dat zij wat vroeger afzetten dan ze anders zouden gedaan hebben en aan een anderen koopman. .1. Men zegt zoo, maar het is niet zoo. Men noemt het afmaken eene verschrikkelijke zaak en heeft daartegen vele bezwaren, doch deze wijken, zoodra geld wordt aangeboden. 2974. F. Mij dunkt ook dat hun belang medebrengt, dat de geheele koppel wordt afgemaakt. A. Ik had bij drie landbouwers groote bezwaren tegen het afmaken verwacht, maar zij waren er zeer voor, toen het op stuk van zaken aankwam. 2975. F. Dit is ook natuurlijk. Zij worden daardoor in het allerminst niet in hun gewonen handel belemmerd. Daarom moet men bij hen eerder bijval dan tegenstand verwachten. A. Wanneer de zieke runderen afgemaakt zijn, dan moeten nu. volgens een besluit van den Minister, de ver (lachte eveneens afgemaakt worden. Ik laat de beesten in een schuit vervoeren naar een stal die in het midden of in de kom van het dorp gelegen is. Daar w een groote wagenschuur met een paardenstal er achter, die op de vaart uitkomt. Daar laat ik nu lossen. In den stal worden de beesten geslagt, terwijl het bloed en de ingewanden in een daar vooraf gegraven put worden gestort. De gedoode beesten worden dan in de voor-schuur opgehangen, even als dit met gewoon slagtvee geschiedt. De veldwachters zijn daarbij tegenwoordig, terwijl ik er van tijd tot tijd naar kom kijken. Als des voormiddags alles afgeloopen is, laat ik den stal sluiten tot den volgenden dag om half tien uur, en dan laat ik er de koopers in. Ik kan die lietlen natuurlijk niet schiften, want de verkooping is publiek, maar dan is het vleesch reeds omstreeks 21 uren dood. De opgehangen stukken vleesch zijn genommerd. De stal wordt om elf uur weder gesloten. Daarop begeef ik mij naar de herberg waar het vleesch verkocht wordt, en tegen overgifte van de gequiteerde nommers worden de stukken afgegeven. 2976. F. Ten gevolge daarvan kan dus de besmetting niet verspreid worden ? A. Ik geloof het niet. Den eersten keer, dat ik de af- |
223
making liet doeu, was ik niet op het denkbeeld gekomen 1 om de beesten met een schuit te laten vervoeren, maar ik j heb ze toen laten leiden aan touwen. Dit geschiedde met de beesten van Karreman. ' 2977. V. Heerschte de longziekte in hevige mate vóór dat gij tot dat systeem van afmaken overgingt? A. Terwijl ik burgemeester te Bleiswijk was, kwamen daar enkele afzonderlijke gevallen voor, en te Zevenhuizen is de ziekte altijd in denzelfden hoek blijven voortsmeulen. 2978. F. En is toen altijd stelselmatig de geheele koppel afgemaakt? A. Neen, enkele keeren zijn ook enkele runderen afgemaakt. 2979. F. Wanneer de veehouders in uwe streek voordeel hebben bij het afmaken van den geheelen koppel, dan zult gij zeker geen ander middel weten om hun tot het doen van aangifte aan te sporen? A. In sommige gevallen zou misschien volle vergoeding voor het eerste ziektegeval er wel toe kunnen medewerken. In den regel zal men echter het eerste geval wel altoos te laat blijven aangeven. 2980. V- Gesteld nu eens dat men het eerste geval wel in tijds aangaf, omdat de Staat er volledige schadevergoeding voor zou verleenen, zou dan, wanneer men de andere dieren merkte, vervoer onmogelijk zijn? A. De veehouders zullen er moeijelijk toe te bewegen zijn om in het publiek belang aangifte te doen, zoolang zij dit niet in hun eigen belang tevens noodig achten. En dat vervoer van vee is eene zaak die ben betrekkelijk niet aangaat. 2981. F. Wanneer nu dat vee, hetzij het aangetaste alleen, hetzij ook het verdachte, afgemaakt wordt, heeft men dan behoorlijke controle op het vervoer van dat vee, het slagten er van, het vervoer van het vleesch enz.? Nu geschiedt dat, doordien gij de zaak behandelt, zeer ordelijk; maar is er ook een districts-veearts bij dat slagten ? A. Neen. 2982. F Deze bemoeit er zich dus niet verder mede? A. Neen; ik kreeg een besluit van den Minister en voerde de zaak uit. 2983. F Dus werd er niet nagezien of de long aangestoken was? A. Dat liet ik den opzigter doen, omdat ik zelf wilde weten, of er nog aangetaste beesten aanwezig waren. 2984. F. Was dat een bevoegd persoon? A. Hij was niet geëxamineerd; maar hij was vroeger slagter geweest. Hij was door mij voorgedragen voor die betrekking, gevoelde zich daarom afhankelijk van mij en verleende mij goede medewerking. Dien man plaatste ik er bij, en hij zag na hoe het met de long was. Ik meen, dat dezen man dezelfde last ook was opgedragen door den heer Aleks. 2985. F Leidde dat onderzoek tot de uitkomst, dat er onder die koppels altijd eenige dieren waren, die de ziekte onder de leden hadden? A. Bij alle waren er, zonder dat ik juist kan opgeven hoeveel bij eiken koppel; maar bij de laatste 26 waren er (i. 2986. F Waarbij men kennelijk aan de long kon zien dat zij de ziekte hadden ? |
A. Ja, volgens de verklaring van dien man, want ik zelf heb niet al die longen gezien. 2987. De heer Ki'sram: Ik wensch u eene vraag over het bezoek van den veearts te doen. Gebeurde het wel niet eens, dat hij twijfelde en zeide: fik houd het niet voor longziekte? Was het niet opmerkelijk nu en dan, dat iedereen zeide: Het is de longziekte, en dat /ty twijfelde? A. Daar kan ik wel gedecideerd ja op zeggen. 2988. F Er is een voorschrift in de wet, dat de districtsveearts toezigt moet houden op den gezondheidstoestand van het vee. Dit komt voornamelijk te pas in gemeenten waar de longziekte beerscht. Is het u wel voorgekomen, dat de districts-veearts wel eens is komen zien, behalve wanneer hij geroepen was? A. Neen; nooit behalve wanneer hij geroepen was. Ik zal echter niet zeggen, dat, als er een geval aangegeven was . hij wel niet eens verder door den stal zag. 2989. F. Maar als een beest afgezonderd was, ging hij dan altijd in den stal zien? Of gebeurde het wel dat hij alleen maar naar het zieke beest ging? A. Dat kan ik niet zeggen, omdat hij kwam op een tijdstip dat ik niet van te voren wist. Daarna leverde hij op het raadhuis zijn rapport in. Doch afzonderlijke bezoeken tot onderzoek hadden niet plaats. 2990. F Gij meent dus, dat in dat opzigt het voorschrift der wet met wo dt nageleefd? A. Wat dat betreft, neen. 2991. F Gij hebt bet een en ander medegedeeld omtrent het afmaken van verdacht vee, maar het aangetaste vee werd afgemaakt ter plaatse waar het zich bevond; gij hebt onder anderen Karrehan genoemd. Dat gebeurde waarschijnlijk onder toezigt van den veldwachter? Werd de afval en het bloed goed opgevangen? A. Die geschiedenis van Karreman is eene afzonderlijke zaak. Diiar is veel gebeurd wat niet goed was. doch geheel buiten mij om. 2992. F. Maar ik meen in het algemeen ? A. Als het Ix'est op stal was, werd het naar een hoek van het boerenerf gebragt, en daar werd een put gegraven en het beest met zijn kop over dien put getrokken , zoodat het bloed daarin moest loopen , en dan werd het vleesch, als het niet in consumtie mogt gebragt worden , met huid en al begraven ; zoo ging het ook als het vee in de weide was. 2993. F. Wordt er dus in den regel behoorlijk zorg voor gedragen ? A. Ja. 2994. F. Indien gij meer bijzonderheden omtrent die zaak van Karreman weet mede te deelen, dan hebt gij daarvoor nu de gelegenheid , ofschoon ik er niet om vraag. A. Ik heb in het verslag der commissie gelezen dat de heer Overhoscii hier eenige bijzonderheden heeft medegedeeld, die niet geheel juist zijn, en daarom stel ik er prijs op, die te rectificeren. Er is onder anderen in het geheel niet ingeënt. Uit de verklaringen van de heeren Ai.khs en Snijders , die ik hier voor mij heb , blijkt wel dat eenige runderen bij Karreman door longziekte waren aangetast en dat er bevel was gegeven om ze te onteigenen en af te maken, maar er is geen sprake geweest van inenting , en dit wordt anders altijd in de verklaringen der rijks veeartsen vermeld. Er is dus in het geheel niet ingeënt, en de heer Overbopch verkeert in dwaling. 2995. V. Uit een staat, ons door het Departement 'van Binnenlandsche Zaken medegedeeld, blijkt dat bij |
224
Kahreman 40 beesten waren; dat op 2(gt; February , volgens den heer Alkks het eerste geval werd geconstateerd, en dat toen 39 van die beesten zijn ingeënt. Dit blijkt dus eene onjuistheid van den heer Alkus te zijn geweest ? A. Ja. Ten aanzien van hetgeen vermeld wordt op blad/.. 71 en 72 deel ik nog dit mede. Zaturdag na het bezoek van den districts-veearts heb ik met den schatter het rund gezien , dat zoo onmiskenbaar sporen van longziekte droeg, terwijl niettemin de distncts-veearts verordend had, dat het daar tot Maandag moest blijven wachten op een nader onderzoek. Toen zeide ik hoogst ongestemd : » als dat bestrijding van de longziekte is, dan begrijp ik er niets van; dat is knoeijerij, maar klagen helpt niet, want de heer Aleus schijnt onschendbaar. De zaak is geloopen gelijk zij best kon, en ik ben boos naar huis gereden en heb er verder zelt niet naar gekeken. Ik gaf den veldwachter eenvoudig den last de voorschriften van den districts-veearts na te leven. » De districtsveearts zeide (blz. 71), dat liet beest niet longziek was; bij zou de koe laten slagten; was het longziek, dan zou de koe onteigend worden en de bezitter de schadevergoeding van Rijkswege krijgen, anders niet. Twee uren later is de koe ten gevolge der longziekte doodgevallen. Nu heeft die Kahukman weinig ruimte; hij wuont aan den dijk. Het beest is in den stal gebleven, van de andere dieren afgescheiden door een houten beschot, en daar is bet gestorven.quot; Dit is juist. » Die gestorven koe is blijven liegen tot Maandag morgen in denzelfden stal met de andere koeijen. Toen is zij geopend en de long vervoerd naar Zevenhuizen in een tonnetje, waar het vocht uitliep, zoodat het eene vlek op den grond der secretarie veroorzaakte.quot; Dit is niet juist. De heer Ovkuboscu heeft de long uit het tonnetje geligt en daardoor is, naar de veldwachter en de bode mij mededeelden, er wat vocht gestort. «Dat was op Maandag; de long is daar blijven staan totDingsdag» en toen is de districts-veearts gekomen, die eerst gezegd bad dat het geen longziekte was. Naderhand toch attent gemaakt dat ikquot;, namelijk Overbosch, gt;en anderen het ook gezien hadden, zeide hij: betaal hem maar uit. De secretaris had reeds de stukken gereed gemaakt en de betaling volgde. Het verslag is waar, wat het gebeurde betreft; alleen is het onjuist, dat het zou hebben plaats gehad op den bewusten Zaturdag. Wel zijn ook al de stukken op dien datum gedagteekend, maar die datum was niet juist. De heer Aleks heeft daarmede eenvoudig de zaken willen schikken. Ik woon te lileiswijk, entoen ik Woensdag terugkwam, vroeg ik: boe is het afgeloopen ï » Alles is in ordequot;, werd mij geantwoord, gt; Ai.eks heeft gezegd dat bet longziekte was. 2996. De Voorzitter: (lij zeidet, dat gij verdrietig werdt en teregt , want het moet ons steeds leed doen te zien, dat de aangewezen personen niet doen wat zij als hun jiligt zouden moeten beschouwen, (üj zeidet: tegen Aleus was niets te doen. Heeft de ondervinding u geleerd dat, wanneer men klaagde over handelingen van den heer Aleus, daarop geen acht werd geslagen ï A. Ja. In eene vergadering van burgemeesters werden steeds in zake longziekte, door ieder bezwaren medegedeeld. Ik heb toen op zulk eene vergadering voorgesteld al die verschillende klagten op papier te stellen en te onderteekenen en ze daarna, bijeengevoegd , door eene commissie den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te bieden. Dit is gebeurd en tot leden dier commissie werden benoemd de heeren: H. J. Augustijn van Soetermeer, Hoek van Wateringen, van deh (Joes van Naaldwijk en Hksselt van Dintheu van Pijnacker. Die commissie is eerst met het adres gegaan naar den Commissaris des Konings, om dezen te vragen of bij er bezwaar tegen had dat dit adres aan het Departement van Binnenlandsche Zaken werd aangeboden. Deze keurde de handelwijze goed en daarop is de commissie naar den Minister gegaan, die haar niet zoo welwillend ontving als wij verwacht hadden. Zij kreeg, naar ons werd medegedeeld, ten antwoord: dat het bleek dat in sommige gemeenten de zaken niet best liepen, en dat dus naauwlettender zou worden toegezien, of in die gemeenten de wet werd gehandhaafd. |
2997. Wie was toen Minister van Binnenlandsche Zaken V A. De heer Geertsema. 2998. V- Is dat stuk gesteld in handen van den Minister ? A. Ik meen ja; ik was geen lid der commissie ; daartoe waren benoemd drie burgemeesters tevens veehouders, als de meest geschikte personen. 2999. V. Heeft men later over die zaak nog geklaagd bij den heer van Cappelle? A. Ja, maar ik heb weinig klagten daarna ingediend. 3000. V. De gewenschte overeenstemming tusschende burgemeesters en de districts-veeartsen, zoo noodig voor goede resultaten, blijkt dus niet te bestaanV A. Het tegendeel is waar. 3001. V. Als de dieren zijn afgemaakt, wie belastte zich dan met het zuiveren van den stal? A. Ik had een afschrift van de voorschriften aan den veldwachter gegeven, en deze was weldra goed op de hoogte. Deze bleef bij het werk, en daarna kwam de districts-veearts zien of het goed verrigt was. 3002. F. Werden de huiden behoorlijk ontsmet? A. Ze werden uitgespreid en overgoten met eene oplossing van karbolzuur. De touwen , bij de verkooping gebezigd, liet ik gedurende tweemaal 24 uren in verdund karbolzuur staan. 3003. De beer Bcgrani; Geschiedde de ontsmetting volgens de wet onder toezigt van den districts-veearts? A. Hij kwam als het werk afgeloopen was. 3004. V. Deedt gij hem dan rapport? A. Ja. 3005. F. Gij woont te Bleiswijk, en Zevenhuizen is weder eene andere gemeente, zoodat gij niet alles kondet nagaan. Kreegt gij na de ontsmetting verslag van den districts-veearts? A. Ja, want ik moest eene verklaring bij de Alge-meene Rekenkamer overleggen, ten einde het geld voor de desinfectie terug te krijgen. Ik kan niet bepaald zeggen dat ik hem persoonlijk ontmoet heb; in den regel gaf bij op de secretarie de verklaring aan den secretaris, wanneer hij van deu stal kwam. 300C. J'. In art. 31 staat dat de ontsmetting plaats heeft op aanwijzing en onder toezigt van den districtsveearts. Dit is dus bij u /iiet gebeurd ? A. Neen. 3007. De heer Schepel: Hebt gij bij het afmaken van verdacht vee wel eens eene gebeterde koe daaronder gevonden ? lt;% A. Van de koeijen, in 1877 afgemaakt, niet, maar ik meen gehoord te hebben dat er in het najaar van 1874 in den Eendragtspokler waren. Daar was vóór dien tijd echter geene aangifte van longziekte gedaan. 3008. De 1'oorzltter: Ent men in uwe streek in? A. Sommigen. 3009. V. Door wien wordt die kunstbewerking verrigt ? |
A. Meestal door den heer Snijders. 3010. F. Geschiedt dit bij verschillende soorten van veehouders? A. Ja, zoowel bij teel nis melkboeren. 3011. V. Hoe denkt ti(n over de inenting? A. De opvatting1 is verschillend: de eer. gt; er voor en de ander er tegen. De tegenstand van vele veehouders tegen het inenten ontstaat m. i. het minst uit vrees voor verminking ; bij velen omdat zij er geen bepaalde vruchten van zien, en bij anderen om de kosten ; bij enkelen om gemoedsbezwaren. Ten aanzien van de inenting van verdacht vee doe ik opmerken , dat te Zevenhuizen de inenting dier runderen dikwerf zeer lang na het uitbreken der longziekte plaats had , terwijl ik op mijne veelvuldige aansporingen daartoe steeds de verklaring ontving dat er gebrek was aan goede ent stof'. Eens toen ik den heer Alers den raad gaf die dan te Schiedam te gaan halen, vertelde hij mij in vollen ernst dat daar geen longziekte bestond. Bij den landbouwer J. Bos te Zevenhuizen had de inenting eerst plaats op het alleruiterste van den termijn van afzondering. 3012. F. Dus de inenting is in uwe gemeente zoo zorgeloos toegepast, dat men den uitslag eigenlijk niet kan aannemen als een maatstaf die eenig vertrouwen verdient ? A. Juist. Er werd ingeënt, maar er staat voorgeschreven dat de veehouder zelf voor de inenting moet zorgen, en dus is het wel aan te nemen dat er niet heel veel van kwam, wanneer ik er geen werk van maakte. Ik heb herhaaldelijk geschreven en drie, vier malen naar Gouda naar mijnheer Overbosch gezonden, daar de inenting moet geschieden door den veearts die door den veehouder daarmede belast wordt. Maar de stof moest door den districts-veearts verstrekt worden, wanneer de veearts die niet voorhanden heeft, en de heer Ai.ehs gal geen entstof aan den heer Overbosch. 3013. 1. Gij hebt gezegd, niet waar, dat de heer Alers u in geinoede verklaard had dat er in Schiedam geen longziekte meer was? A. Ja, terwijl een paar dagen te voren een spoeling-boer uit Schiedam mij gezegd had dat daar de longziekte heerscbte en er steeds heerschende was. 3014. f. Weet gij ook te zeggen of de veehouders bij wier beesten ingeënt was, meer van de ziekte zijn bevrijd gebleven dan de veehouders wier beesten niet inge-ent waren? A. Ik heb met voordacht dezer dagen daarnaar geïnformeerd bvj enkele veehouders in mijne gemeente. Guoe-neweoen, diens schoonzoon en een paar anderen, wier beesten sinds zeven jaren ingeënt worden, verklaarden dat zij na de inenting geen longziek vee meer gehad hebben, terwijl zij te voren steeds met de ziekte te kampen liadden. Daarentegen verklaarde een ander veehouder, Uytten-bogert, die een gelijk getal beesten heeft en bij wien in geen acht jaren was ingeënt en wiens veestapel telken jare zeker voor V, verwisseld wordt, dat hij evenmin de longziekte op zijne stallen had. Ik heb hem gezegd dat ik hem niet als burgemeester ondervraagde, en daarop heeft hij mij opregt verklaard, dat hij geen enkel geval had gehad dat aan longziekte deed denken. In het algemeen zijn de ontwikkelde veehouders van meening, dat verpligte inenting eene niet verwerpelijke proefneming zou wezen. 3015. V. Daartoe zouden zij dan medewerken? A. Ja. Uyttenbogert en anderen zeiden ook: wij durven niets te zeggen tegen de inenting , al zijn wij toevallig vrij gebleven. 3016. V- Kent gij buiten de besmetting ook andere ooraaken waardoor longziekte ontstaan kan? N*. 35. 3. |
A. Ik kan daarop geen bepaald antwoord geven, om'at ik alle gevallen niet heb kunnen nagaan, maar ik geloof (Uit de ziekte door besmetting ontstaat. Er zijn echter go vallen , waarbij ik niet zou kunnen aanwijzen, hoe de besmetting zou zijn overgebragt. Zoo heb ik de ziekte bij een watermolenaar zien uitbreken, die maar ééne koe had , die op een afgelegen weilandje liep. 3017. V. Zou het voedsel of de weersgestelheid ook ongunstig op de ziekte kunnen werken ? A. Het vee dat in eenen zwakken gezondheidstoestand verkeert, schijnt het vatbaarst voor de longziekte te zijn. Zoo is het vee van dien grooten veekoppel te Zevenhuizen van wien ik gesproken heb, dat 'swinters onvoldoende werd opgestald, óf aan de longziekte óf aan andere ziekten in dien winter of den volgenden zomer gestorven. Met had ook te lang geloopen op een laag, half drassig land. 3018. V. Gij kunt echter geene bepaalde vingerwijzing doen omtrent de zekere oorzaken van de longziekte? A. Neen. 3019. De heer Wybenga: Hebt gij ook gehoord of in uwe gemeente of elders, te weinig prijs wordt gesteld op het gebruik van goede ent-stof? A. De meeningen over het inenten loopen zoo zeer uiteen ! GrOENeweoex en andere veehouders te Bleiswijk prijzen de inenting van den heer Snijders te Rotterdam. Daarentegen verzekerde mij v. d. Burg , een flinke veehouder uit Berkel , dat het hem gelijk was of Snijders inentte, of dat er in het geheel niet ingeënt werd. Hij stelde weder vertrouwen in een ander persoon. In het algemeen wordt er zeer aan getwijfeld , of de districts-veeartsen wel goede stof gebruiken. 3020. De Voorzitter; Zouden er geene middelen zijn om de longziekte te bestrijden, met de zekerheid van de overwinning te behalen? A. Dit acht ik de moeijelijkste vraag van do heele enquête, omdat zoovelen bij het voortduren van den strijd tegen de longziekte belang hebben. Ik denk dat het beste zijn zou: beschrijven en merken van het vee, metcontróle bij vervoer, en opgave van alle mutatien en alle ziektegevallen bij den veestapel. Dit is echter bijna niet uitvoerbaar. 3021. V. (iij spreekt van eene naauwkeurige beschrijving vau het vee. Dit zou natuurlijk eerst ingevoerd behoeven te worden, wanneer men breekt met het systeem van afmaken. Zoodr» het Rijk zegt: ingeval de longziekte in een stal of weide, of waar ook, uitbreekt, moet onmiddellijk alles wordeu afgemaakt, is het merken en het omschrijven van het vee natuurlijk niet meer noodig. A. Van het merken geef ik dit toe, maar van het beschrijven niet. Zoo als het afmaken nu geschiedt, vind ik het zonde van het geld. Zoo werden eens op mijn last drie koeijen afgemaakt. Enkele dagen te voren vergaderde de gemeenteraad van Zevenhuizen. Op mijne mededeeling aan een raadslid, naast mij gezeten, dat bij Karreman de longziekte was uitgebroken, hoorde ik een ander vragen, de hoeveelste of dat was ? terwijl wederom een ander zeide: » houd den mond.quot; Zoo gaat het. Wij gaan naar Karreman om besmetting tegen te gaan, terwijl er al meer ziektegevallen waren geweest, die men niet meer in hunne gevolgen kon nagaan. Zulke dingen hoor ik wel, maar te laat. Als een veehouder de ziekte krijgt op zijn stal, maar rijp kalfvee of vet vee heeft, dat hij voor goeden prijs van de hand kan zetten, dan verkoopt hij dat, vóór hij het ziektegeval aangeeft. Dusdoende komt men niet veel verder. Zoolang er geene aanteekening wordt gehouden van het aantal koeijen dat een veehouder op stal heeft en hij daarvoor verantwoordelijk wordt gesteld, kunnen geene alge-meene maatregelen helpen. 3022. F. Gij zoudt dus verlangen een register op den voet als ons bevolkingsregister? 57 |
226
A. .la, met verantwoordelijkheid voor de afwezige beesten. Wel zal zulk een register niet volmaakt zijn, evenmin als een bevolkingsregister volmaakt is, maar men zal er in elk geval bij winnen. De veehouder moet gecontroleerd worden, en als, hij van de 50 beesten bijv. 3 afwezigeniet kan verantwoorden, gestraft kunnen worden. 3023. J'. Zoudt ge denken dat volledige schadevergoeding voor aangifte van een eerste ziektegeval niet voor-deelig kan werken? A. Neen, al gaf men ook de dubbele waarde, dan geeft dit den veehouder nog niets. 'Lij11 bezwaar schuilt in den band waaraan hij na aangifte wordt gelegd, en hoewel ik niet alle bezwaren door de veehouders aangevoerd van gewigt reken, zoo moet ik toch erkennen dat die belemmering der vrijheid zwaar wegen kan. In de streek waar ik vroeger gewoond heb (op liet eiland Beijerland en Strijen) zijn veehouders, die bijv. 10 a 20 ossen en eenige schotten op stal hebben , die allen verkocht moeten worden. Als zij nu gedwongen worden al dat vee aan te houden , dan ligt daarin voor hen onmiskenbaar zeer groote schade. 3024. Volledige vergoeding voor aangifte van het eerste ziektegeval zal dus dat bezwaar niet wegnemen V A. Deze zal weinig baten. 3025. 1'. Maar als wij dit eens toepasten tegelijk met een goed merkteeken en omschrijving van den geheelen koppel V Of zou men , naar uw oordeel, de veehouders dan nog niet meer afstooten, de aangifte nog minder mogelijk maken ? A. De heer van CappellUn , landbouwer te Cappelle aan den Ussel, heeft óók voor deze Commissie gezegd: » Het is zeer goed, dat de Regering al het mogelijke doe, maar vóór alles is de medewerking der landbouwers ten hoogste noodig, want overal toezigt te houden is onmogelijkquot;quot;. (liladz. 174.) Met die meening ben ik het oneens. Als wij op ile medewerking der landbouwers moeten wachten, dan is het beste om maar onmiddellijk met het bestrijden der ziekte op te houden, want die komt tocli nooit. Ik kan dit natuurlijk niet van alle streken zeggen, maar, wat betreft de streek waar ik woon, daar helpen zachte maatregelen niet, en de medewerking der meeste landbouwers heeft men niet. Alleen met Hink de zaak aan te pakkan en met strenge maatregelen kan men iets tot stand brengen. 302G. F. Die maatregelen zouden volgens uw oordeel dan zijn ? A. Zoo als ik straks zeide, zou ik, als het uitvoerbaar was, in de eerste plaats, bevolkingsregisters van alle vee wenschen, verder het merken van verdacht vee. 3027. r. Welk merkteeken? Branden op de hoorns bij voorbeeld ? A. Ik zou het merkteeken nog anders willen inrigten. 3028. F- Hoe dan ? A. Het merkteeken bestaat in een driehoekig kaal geknipte plek op den bil en is dikwijls weinig voldoende. Als een doeltreffend merkteeken wordt door mij voorgesteld het lange haar aan den pluim van den staart kort af te knippen, waardoor verdacht vee ook langs den weg bij vervoer gemakkelijk voor ieder kenbaar is, terwijl de uitgroei aantoont het korter of langer verloop der verdacht-wording. Tot dekking van vervoer van vee met nog niet behoorlijk uitgegroeide staartpluimharen kon eene verklaring bij den burgemeester worden gevraagd. Door dit merkteeken konden tevens die veehouders, die met longziekte in aanraking geweest vee, ook na verloop van den wettelijken afzonderingstermijn, nog niet bij hun vee durven brengen , zich daarvoor wachten . aangezien er ongeveer een half jaar noodig is vóór een goed kaalgeknipte staartpluim weder den normalen toestand bereikt. |
3029. F. Gij wilt dus dat al het vee zal worden opgeschreven en dat er een goed merkteeken znl bestaan. Maar nu verder: de longziekte breekt uit; heeft men dan het middel om den landbouwer te dwingen tot aangifte? A. Maar er kan geen enkel beest gesmokkeld worden. 3030. De landbouwer kan evenwel vier of vijf dagen wachten met zijne aangifte, en die eerst doen als hij denkt dat het beest zal gaan sterven. Dus met die maatregelen komen wij nog niet waar wij moeten wezen. A. Intusschen, wanneer de koppel uit 40 stuks bestaat en de landbouwer bij mij aangifte komt doen van een geval van longziekte, en ik bevind dat hij nog maar 37 beesten heeft, dan moet hij toch verantwoorden waar de drie andere zijn gebleven. Als hij dan een paar longzieke koeijen ver-molleld beeft, en hij kan geen kooper aantoonen, dan loopt hij er in. Door opschrijving van het. getal runderen kan men de vermeerdering of vermindering daarvan controleren; maar met de aangifte zullen de veehouders wel altijd wachten. 3031. F. Maar in groote gemeenten is dat bijna onuitvoerbaar. Ik weet wel dat er tijdens het heerschen van ile runderpest dergelijke maatregelen genomen zijn; toen moest er voor ieder stuk vee dat vervoerd werd, eengelei-debiljet door den burgemeester gegeven worden. Dit is echter zeer moeijelijk. A. Men komt zoo doende toch veel digter bij de waarheid. Het vervoerbiljet is niet direct noodig. Het smokkelen wordt toch moeijelijker. In den winter van 1808 op 1800 was er een boer, die vier dikke schotten verkocht aan een koopman en deze aan drie koeboeren, terwijl bij al een geval van longziekte gehad had. Bij de drie boeren brak dan ook de longziekte uit, en toen eerst gaf hij aan. Zoo brengt men toch anderen in zeer groot gevaar. 3032. F. Men zou de maatregelen, die gij aangeeft, kunnen toepassen op die gemeenten, waar de longziekte heerscht ? A. Ja. 3033. F. Wanneer men een lijst heeft waarop niets anders staat dan het aantal stuks vee, dat ieder veehouder bezit, dan behoeft alleen opgegeven te worden, hoeveel stuks er bijgekocht worden, terwijl de verkooper het aantal moet opgeven, dat hij verkocht heeft. Bij ons heeft men een groot veefonds waarin ongeveer 0000 stuks runderen zijn. Iedere veehouder moet bij den correspondent in zijne gemeente aangifte doen, wanneer hij een stuk vee beeft aangekocht, dat spreekt van zelf, en zoo bezit men een middel van controle. Wat zoudt gij verder willen? A. Aangifte van alle ziektegevallen. Dit zou zeker tot moeijelijkheden leiden, maar men zou het bezwaar ontwijken, dat de veehouders zeggen: er staat in de wet, indien er vermoeden bestaat dat er verschijnselen van besmettelijke ziekte zijn. De veehouders beginnen nu niet te vermoeden, vóór dat zij willen. 3034. F. Dat is inderdaad eene fout in de wet. Wanneer echter alleen de aangifte verpligtend was van inwendige ziekten, dan zou men daar toch tevreden mede kunnen zijn, is het zoo niet ? A. Ja. 3035. F. In uwe gemeente zijn er zeker ook, die wel willen medewerken. Overal vindt men verstandige lieden , die begrijpen dat het goed is om zoo spoedig mogelijk gevallen van longziekte aan te geven. Wanneer nu eens in elke gemeente, op eene bepaalde plaats, om het den veehouders gemakkelijk te maken, zoogenaamde onbezoldigde inspecteurs te vinden waren, aan wie men verpligt |
was kennis te geven dat men een ziek beest had, en die inspecteurs zagen dit beest dan en beslisten wanneer het longziekte was en men dus ter secretarie van 't gemeentebestuur aangeven moest, dan zou dit de zaak toch gemakkelijker maken; want men kan toch niet voor elk ziektegeval den districts-veearts laten komen? A. Ja, ik geloof dat dit doelmatig zou zijn. Mijn wensch is, dat de veehouders zich niet zoo gemakkelijk zullen kunnen verschuilen achter die bepaling van de wet. 3030. V. Indien alle veehouders medewerkten om do ziekte te bestrijden, als ieder oniniddellijk afzonderde wanneer hij een ziek rund had en de veearts dan dadelijk beschikbaar was om het te doen afmaken, zoudt gij dan het systeem van afmaking van den geheelen koppel nog wenschenV A. Dat hangt veel van de omstandigheden af. Er loopt bijv. een weg door den Kendragtspolder te Zevenhuizen, waar verscheidene weilanden aan liggen. Ziek vee en evenmin verdacht vee mag worden vervoerd; maar het is een polderweg die tevens toegang geeft tot eene buurtschap, zoodat ik onmiddellijk het vee heb laten brengen op een afgezonderd stuk land ; maar zulk een koppel had eigenlijk dadelijk moeten afgemaakt worden. Men kan nooit goed afzonderen in de weide. Als de koeijen op stal staan, is de controle veel gemakkelijker en kan men tot een tweede of derde geval wachten eer de geheele koppel wierd afgemaakt omdat men soms een of twee gevallen ziet en verder geene meer. 3037. Zoudt gij ook de inenting willen toepassen? A. Ja, als proef geloof ik dat die wenschelijk is, en het is ook in den geest der meeste veehouders. 3038. IDan vervalt het afmaken, wel niet geheel, maar de algemeene afmaking? A. Ja. 3039. De heer Begram; Ik zie de moeijelijkheid in, dat alles met dwang moet geschieden. Zou er geen middel zijn om de medewerking der veehouders te verkrijgen, door hun de zaak gemakkelijk te maken? Het bezwaar ligt minder in de afmaking van het aangetaste vee, dan in het langdurig afgesloten blijven van de weiden of stallen. Zou het niet helpen, indien aan volle vergoeding dei-waarde, mits dadelijke aangifte gedaan wierd, een kortere tijd van afsluiting verbonden werd? Ik vraagu dit, omdat ons uit verschillende antwoorden, die wij gekregen hebben, gebleken is, dat in streken waar dadelijk aangegeven en afgemaakt werd, het in den regel bij één geval bleef. Men heeft ons daar frappante en officiele voorbeelden van medegedeeld. Zoude men dus, door de zaak aangenamer en minder drukkend te maken, van de veehouders niet kunnen verkrijgen, dat zij medewerkten? A. Zeker wel, als de termijn korter werd, doch deskundigen zullen moeten uitmaken hoe lang een beest de besmetting verspreiden kan. Een veehouder, dien ik nog gisteren sprak over de wijze van merken door de staart-haren af te knippen, zeide: ik zou geen koe koopen, die ze niet volledig terug had, want ik heb zulke koeijen liever niet, al is bet een halfjaar geleden dat zij bij long-zieken geweest zijn. Die houder scheen ook liever een gezond beest te willen hebben dan een dat, al was het ook al een half jaar geleden, ziek was geweest. Dat is een bezwaar tegen een korter termijn, maar, bestond dit bezwaar niet, dan zou de bepaling van eene maand of zes weken goed zijn en dan tegen volle vergoeding onteigening bij een eerste geval. 3040. ( Het denkbeeld is daarom geopperd, omdat de besmettende kracht in het begin uitermate gering is en omdat het gebleken is dat, als men het besmette voorwerp bij de eerste waarneming der ziekte verwijderde, het in den regel bij dat ééue geval is gebleven. |
A. Dit is ook mijne meening. Maar er is toch in den graad van aantasting veel verschil. Het eene beest, ofschoon tijdig aangegeven , krijgt de ziekte soms zeer spoedig en in hevige mate, terwijl het andere soms eerst na acht dagen afzondering langzamerhand longziek wordt. 3041. Zoudt ^ij denken, dat ons veeartsenijkundig Staatstoezigt van dien aard is, dat daaraan de beslissing kan worden overgelaten ? Tegenwoordig moeten onze Rijksveeartsen beslissen of een stuk vee al dan niet is aangetast, maar bij die nieuwe regeling zouden zij moeten beslissen of het beest in de eerste periode van aantasting is aangegeven , want had de veehouder dit niet gedaan, dan zoude bij niet alleen al die voorregten verbeuren, maar zelfs straf moeten beloopen. Kan dit nu, naar uwe meening, aan onze Hijksveeartsen worden overgelaten? A. Neen, vooral omdat, gelijk ik reeds gezegd heb, het eene beest vroeg, het andere eerst laat kennelijk wordt aangetast. Zoo was het ook met het eerste zieke beest, bij Kauukman , dat dadelijk zoo ziek werd, dat het stukjes long uitspuwde, en toch heeft toen de heer Ai.brs gelast, dat men nog tot Maandag moest wachten. Daarentegen was er een ander beest, dat weinig kenmerken had, maar waarvan desniettemin de heer Alees de afmaking gelastte. De heer de Vouut (blz. 149) te Loosduinen heeft dienaangaande eene mededeeling gedaan die niet juist is. Op 7 Julij liS77 geeft A. van Zanten eene koe aan, verdacht van longziekte. Ik begaf er mij met den schatter heen, doch wij hielden het dier niet voor longziek. 9 Julij komt do heer Ai.eus en geeft eene verklaring af dat het dier is lijdende aan longziekte ; liet moest worden afgemaakt en met huid en al begraven, met verdacht-verklaring der 5 of (i andere runderen van dien veehouder, waarvan de afmaking door hem aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken zou worden voorgesteld. Met verwondering vernam ik 's avonds van den 9den. dat daar longziekte geconstateerd was en liet daarom den volgenden morgen zeer vroeg het rund in mijne tegenwoordigheid afmaken en openen; de long bleek mij alstoen geheel zuiver. Het rund liet ik begraven als voorgeschreven, doch begaf mij met de long , behoorlijk verzegeld in een goed gesloten blikken trommel, naar 'sllage, waar ik den heer van Capelle sprak en ZEd. verzocht de bewuste long tot nader onderzoek naar de veeartsenijschool te Utrecht te zenden en tevens den heer Minister te verzoeken met het besluit tot afmaking den uitslag van dat onderzoek af te wachten. Een en ander had plaats, en na enkele dagen ontving ik berigt, dat het rund van A. van Zanten, waarvan meergemelde long afkomstig was, niet aan longziekte had geleden. Aan het Ministerie kon men evenwel niet begrijpen dat ik twijfelde aan de capaciteiten van den heer Ai.eus , want hij was zoo'n eminent knap man. 3042. De Voorziltcr: Dit bevestigt de moeijelijkheid, waarvan de heer Beokam sprak, om de beslissing aan de districts-veeartsen over te laten. A. Ja. Iets dergelijks, maar in omgekeerden zin, is ge-gebeurd bij Prent te Zevenhuizen en bij van uen Beug te Bleiswijk. Daar zijn gevallen geweest waarbij het niet bestaan van longziekte oflicieel werd geconstateerd; de longen der koeijen ijleken bij opening geheel bedorven. Een der veehouders zeide toen: » nu weet ik goed wat geen longziekte is; als ik weer zoo'n geval heb, geef ik niet aan.quot; 3043. IHebt gij ons nog iets mede te deelen? A. Ja, ik wensch nog iets te zeggen over denverkoop van het vleesch. Daarbij hebben steeds zamenspanningen plaats tusschen de koopers, waardoor de verkoopprijs zeer wordt gedrukt. Ik weet van een geval, dat de koopers, direct na den publieken verkoop, het gekochte vleesch weer verkochten en f 400 a f 500 verdienden. In andere gemeenten is het gebeurd dat het vleesch bij tweeden verkoop meer dan het dubbele van den koopprijs opbragt. Eens toen de koopers, direct na afloop van den verkoop. |
'228
in hetzelfde locaal het gekochte vleesch weer in publieke 1 veiling1 bragten, heb ik proces-verbaal laten opmaken we- 1 gens overtrefling' der wet op den verkoop van roerende goe- j deren van 22 Pluviose, an Vil. Ik heb daarmede veel moeite j gehad, maar later heb ik van den ontvanger der registratie en domeinen te Rotterdam het volgende briefje ontvangen: ! » Daar ik begrijp dat gij eenig belang stelt in den afloop der vervolging, is het mij aangenaam u te kunnen mei-den dat J. Schkli. op 29 December jl. den laatsten termijn van de van hem gevorderde boete adf 27(5 plus de kosten heeft voldaan: quot; zoodat de zaak, waaraan ik ontzaggelijk veel werk en last heb gehad, eindelijk is getermineerd. Had Schei-L geprocedeerd waartoe hem het geld ontbrak, daar hij beginnen moest met den heer mr. Havelaar een voorschot van f !)00 te verstrekken, dat hij altijd kwijt was , al triumpheerde hij ook , - dan geloof ik zeer zeker dat aan het bestuur de eisch zou zijn ontzegd. Van daar dat ik mij liet vinden, om de betaling bij payementen te doen. Zeker is het, dat ik het niet betreuren zal, wanneer niet ten tweede male zulk een zaakje wordt opgevoerd. De heer van Kappard heeft aan die zaak zeer veel moeite gehad, en ik heb daaromtrent wel een half dozijn brieven ontvangen. De wet verbiedt het houden van publieke verkooping, en op grond daarvan had ik proces-verbaal opgemaakt. De vleoschkoopers hebben mij toen , doch natuurlijk zonder succes, uit wraak bij den Minister aangeklaagd. Ik zelf echter heb mij tot den Minister gewend met de vraag, hoe te handelen, wanneer zich hetzelfde geval wederom voordeed. ;i044. V. Met welk gevolg? A. De Minister verleende mij magtiging om in dergelijke gevallen te handelen naar omstandigheden. :i()4ö. V. Mrengt de verkoop van melkvee gewoonlijk niet de helft op van de taxatie? ,1. Ja, ongeveer. Ten aanzien van de verkooping van vleesch kan ik nog het volgende mede deelen. Bij circulaire van 7 Mei 1877 J n0. 771, 2de afdeeling, ter zake van verkoopingen van vleesch en huiden, afkomstig van onteigend vee, is het den burgemeester zoo goed als verboden die verkooping door notaris of deurwaarder te doen houden, terwijl men ingeval dit volstrekt onvermijdelijk is, vooraf over het salaris moet marchanderen. Wanneer bij de vele bemoeijingen, den burgemeester bij de wet opgelegd, in zake de veeziekte, hij bovendien belast wordt met werkzaamheden geheel buiten zijne functie en zonder eenige vergoeding , terwijl bij de wet daarvoor bepaalde ambtenaren, notarissen enz. zijn aangewezen, en bovendien eventueel die heeren op hun salaris moet beknibbelen , dan bestaat er zeker groot gevaar dat hij, die de zaken eerlijk behandelt en mitsdien langs geen enkelen zijweg voordeel geniet, den lust tot krachtdadig bandhaven der wettelijke bepalingen met moeite levendig zal houden. :i04(). V. f'ij zoudt dus wenschen dat den burgemeester de taak gemakkelijker gemaakt werd? A. .Ia want de burgemeester heeft toch veel werk van dat afmaken. Zulk een verkoop kan soms duren van 11—4 uur, zoodat de geheele dag er mede gemoeid is en men druk bezig is onder een publiek van slagters en veehouders. Dat is eene zeer onaangename taak, die mij tegen de borst stuit. Als notaris doet men zulks, want geld verzoet den arbeid, maar van een burgemeester is het bijna niet te vergen , en zulke verkoopingen zijn voor hem een groot bezwaar. Een ander punt. In vraag 21, 2de afd., staat: » Volgens art 24, alinea 3, der wet van 1870 wordt de waarde van het ter afmaking onteigende vee beoordeeld naar den toestand, waarin het zich bevindt op hot oogenblik dat bet in het bezit van den burgemeester overgaat. Beantwoordt dat voorschrift aan het doel en wordt aan die wijze van waardering gestreng de baud gehouden?quot; Ik heb die vraag niet g. d begrepen. |
3047. 0«' Voorzitter. Die vraag sluit hierop: Wanneer men het vee werkelijk beoordeelt naar de waarde die het heeft op aet oogenblik dat het in handen van deu burgemeester overgaat, zal die waarde minder zijn, naarmate de veehouder langer gewacht heeft met de aangifte. A. Ja, ik meende ook, dat dit de strekking der vraag was, maar volgens art. 24 wordt de waarde geschat, die het vee in gezonden toestand zou gehad hebben. Alinea 3 van dat artikel beslist of de geheele of halve waarde wordt vergoed. 3048. De Voorzitter; Bij de schatting heeft de schatter eenvoudig toe te zien welke waarde het vee heeft. A. Dit betreft de beslissing over de heele of halve waarde; maar de schatter schat de waarde in gezonden toestand, zoo als in het begin van het artikel staat. Ik vraag den schatter: wat is de koe in gezonden staat waard? Dan antwoord hij bijv.: 100 gulden. Is het rund ziek, dan betaal ik de helft uit; is het verdacht, dan de geheele som. 3049. V- De bedoeling van de Commissie is geweest om daaruit af te leiden of er wel spoedig aangegeven wordt. Maar gij hebt volkomen gelijk : met het oog op dat doel is de vraag minder juist gesteld. A. Ik heb nog eene andere mededeeling te doeu. In Maart lS4.j verkoopt H. Uvttenbogkkt te Bleiswijk aan P. Rijnsburger te Leijderdorp; bij beiden heerschte toen geen longziekte. In September daaraanvolgende breekt onder die 8 runderen te Leijderdorp de longziekte uit en ten zelfden tijd ook onder het vee van Uyttenbogebt te Bleiswijk. Dit moet men als bloot toeval beschouwen of aannemen dat longziekte langen tijd smeulen kan. Vele veehouders schromen dan ook vee te koopen uit koppels waar longziekte onder heerschte, al is er na het laatste geval meer dan drie maanden verloopen. 3050. V. Dat is in Noordholland ook meermalen gebeurd. A. In vraag II. n0. 3, wordt gevraagd: of de medewerking der burgemeesters tot bereiking van het doel der wetten en verordeningen altijd voldoende was. Daaromtrent is dit mijn gevoelen dat de zorg en het toezigt aan de burgemeesters opgedragen , als contróle , taxatie , onteigening , afmaking, verkooping van vleesch enz. slechts 1«-hoorlijk bij eenig veelvuldig voorkomen van gevallen van longziekte kunnen worden uitgeoefend door hem, die een sterk gestel. sympathie voor de zaak en een van de veehouders onafhankelijke positie heeft. Ik kau dit op grond van mijne ondervinding zeggen. Mij persoonlijk geldt het niet, maar er zijn burgemeesters die leven moeten van hun tractement en van hetgeen hun een polderbetrekking of dergelijke oplevert. Zulke burgemeesters kunnen zich onmogelijk op het standpunt stellen waarop zij behooren te staan om onafhankelijk te zijn tegenover gegoede veehouders. Als het kon , zou zeker meer eenheid van handelen verkregen worden zoo het afmaken en de daaraan verbonden werkzaamheden werden opgedragen aan district-scommissarissen. Ik heb altijd in alle zaken getraclit zooveel mogelijk de besmetting te weren, maar ik heb dikwijls gezegd: wat helpt het, het geeft toch niet wanneer ik zie hoe onverschillig hier en daar gehandeld wordt. Het is trouwens ook bijna onmogelijk om alles na te loopen, en doet men het niet zelf dan wordt men bedrogen, ja soms door den veldwachter in kluis. Ik weet wel dat het een treurige toestand is dien ik daar schets, maar het is waarheid, en ik ben hier geroepen om de waarheid te zeggen, al wil ik niemand hard vallen. Nog iets anders. Er zijn bovendien aanschrijvingen, die voor de burgemeesters zeer veel moeijelijkheden opleveren. Bij circulaire van 19 February 1876 van den Com-missaris des Konings, B, n0. 531/2 {2de afdeeling), wordt aan de burgemeesters aanbevolen zeer omzigtig te zijn bij de keuze van taxateurs en tegen te hooge waardering van vee te waken. Dit is echter alleen mogelijk door benoeming van een eerlijk , flink, deskundig schatter. Provinciaal Blad, van 11 December 1876, n0. 80, verbiedt die keuze te doen onder lieden, die met vee in aan- |
220
raking komen als veehouders of veehandelaars, entleze zijn juist de eenig'e deskundigen. Wie nu te benoemen als schatter ? Ik heb den heer Ai.eiis toen voorgesteld daarvoor den dominé te vragen , als de eenigo man die niet met koeijen in aanraking komt. De heer Ai.hus zeide dat ik mijn gewonen taxateur wel kon laten taxeren. Ik heb echter geweigerd dat te doen, en heb daarvan eerst eene schriftelijke verklaring gevraagd. Mijn brief' luidde: » Ik heb de eer u mede te deelen , dat ik naar aanleiding van bet Provinciaal Blad, dd. 1(5 Januarij jl., n0. 5, getracht heb voor de onteigening van de longzieke runderen van J. Kauhkmaa een geschikt schatter te vinden, die geen houder of hoeder van vee is of daarmede op eeni-gerlei wijze in aanraking komt, waarin ik echter niet heb geslaagd , zoodat ik in bedenking geef', mijn gewonen taxateur 1'. Mosthiit daarmede te belasten , onder zoodanige voorzorgsmaatregelen als door u raadzaam zullen worden geacht.quot; Daarop antwoordde de heer Aleus : » Beantwoordende uwe missive van 24 dezer, nquot;. quot;Vios, heb ik de eer u te berigten dat ik geen bezwaar zie um uwen gewonen taxateur P. Mostert als zoodanig te gebruiken, wanneer hij daarbij maar in acht neemt, zoo min mogelijk, liever in bet geheel niet, liet te taxeren rund aan te raken, en bij het verlaten van de plaats waar liet zich bevindt, zijn schoeisel te zuiveren door middel van carbolzuurwater, waarmede een linnen of' wollen dweil is nat gemaakt,quot; 3031. V. Van welken datum is de aanschrijving? A. De eerste van 19 February en de tweede van 11 December 1870, Provinciaal Blad, n0. 80. 3002. V- Ik meen dat deze buiten werking gesteld zijn? A. Het is mogelijk, maar het zou mij verwonderen. 30ÖIJ. /'. Hebt gij nog eenige andere medelcelingen te doen ? A. Ik zeide straks dat de heer Snijukus aDijd direct gevolg gaf' aan de opdragt van den heer Alehs , maar met dat voorbehoud dut hij daarin niet verhinderd werd door zijn verpligt toezigt op de Engelsche boot. Dat heeft wel eens vertraging veroorzaakt. Als hij kon dan kwam hij echter, en nooit heb ik mij daarover te beklagen gehad. Wat de afzondering betreft, die laat nog veel te wen-scben over. Het is niet altijd wel mogelijk om die op de boerderijen voldoende toe te passen. Ten aanzien der af-making ben ik gewoon dadelijk na de aangifte alles voor te bereiden wat bij eventuele onteigening noodig is, zoodat de afmaking zelden vertraging ondervindt. 3004. De Voonltter: Het zal u misschien verwonderen dat wij de vragen niet op den voet hebben gevolgd , maar wij hebben gemeend nog slechts enkele heeren te moeten oproepen om aan te vullen wat ons ontbrak. Van daar hebben wij eenige vragen niet aangeroerd, waaromtrent wij anders zeker uw oordeel zouden ingewonnen hebben. Hebt u nog iets mede te deelen? A. In de schets van vraagpunten wordt ook gevraagd naar moeijel ijk heden met de Hekenkamer. Eenmaal heb ik met de Kekenkamer eenige moeijelijkheid geiiad, die echter is opgelost. De zaak was echter voor mij, als burgemeester niet bemoedigend. 305.quot;). De heer Kegram; Er is reeds vroeger gesproken over een denkbeeld betrekkelijk het benoemen van districts-opzigters of commissarissen. Denkt gij, dat men die personen zou kunnen belasten met de zorg over deze zaak? Men zou twee of drie gemeenten kunnen zamenvoegen, en er zou dan een direct Hegeringstoezigt bestaan over de handelingen van de veeartsen, hetgeen er nu niet is. Wanneer men onafhankelijke personen met de zorg over deze zaak belastte, dan zouden zij tevens de burgemeesters in het vervullen van hunne moeijelijke taak kunnen steunen. Of JS'0. 3ö, 3. |
zoudt gij meenen dat men de burgemeesters alleen met die zorg moet belasten? J. Men zou kunnen denken, dat er eigenbelang in ligt, wanneer ik antwoord: ik geloof dat men de burgemeesters in deze zaak niet zoude moeten betrekken; ofschoon het beter zou zijn dat zij daar buitlt;'n werden gelaten, om overal eene gelijke uitvoering te verkrijgen. De verhouding tusscben de burgemeesters en de districts-commissarissen zou anders bij sommigen goed en bij anderen slecht zijn , naar mate de districts-commissaris bevelen moet geven aan den burgemeester of omgekeerd. Ik geloof dat die twee niet geschikt naast elkander kunnen staan. Maar ik herinner mij zeer goed dat, als ten tijde van do vee-typhus de heer Snellen er met zijn voorschriften bij kwam, ik in den regel zeer ontstemd was. Het was altijd; » burgemeester zus, en burgemeester zoo,'' en ten slotte waren zijne bevelen toch onuitvoerbaar. Als de beer Snul zelf'die bevelen had moeten ten uitvoer brengen, dan bad hij het toch ook niet kunnen doen. 3056. I'. Was de heer Snellen veearts? A. Ja , de heer Snellen was veearts, maar ook commissaris. Later werd dit de heer van deu Haak van Wad-dinxveen. 3057. I'. Zoudt gij het niet wenschelijk achten dat er een toezigt op de districts-veeartsen bestond? Dat er, niet in r'lAe gemeente, maar in eene streek van eenige bijeengevoegde gemeenten waar de longziekte heerschte, iemand was, die er voor zorgde, dat de Regeringsvoorschriften werden nageleefd? Welke controle kan de Regering op dit ooü*enblik uitoefenen ? (iij hebt ons medegedeeld, dat eene deputatie uit de Burgemeestersvereeniging, die aan het Ministerie van Bin-nenlandsche Zaken kwam, om eenvoudig mededeeling te doen van den toestand, om te verhalen wat er voorgevallen was in strijd met de voorschriften der wet, tot antwoord kreeg: » dat men de aandacht op de gemeenten van die heeren zoude gevestigd houden.quot; Kreeg men van den Minister zelf dat antwoord, of van een ambtenaar van het Departement? A. Ik was er niet bij, maar ik heb gehoord dat het van den Minister zelf was. 3058. f'. De burgemeesters zullen dus in bet vervolg wel voorzigtiger geweest zijn met het mededeelen hunner aanmerkingen aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Zou bet nu niet wenschelijk zijn, dat er een onafhankelijk man was, die er voor waakte, dat de wet werd nageleefd? De geheele zorg aan de burgemeesters te ontnemen is onmogelijk; men zou dan voor elke gemeente een commissaris moeten benoemen. A. Zeker zou liet nuttig kunnen werken, wanneer er iemand was, die in verschillende gemeenten toezigt hield. Hij kon aan de Regering rapporteren:» hier gaiit het goed, daiir nietquot;. Hij kon zich vergewissen hoe de afmaking plaats heeft, en zoo zou aan tie ongelijkmatige handelwijzen daarbij een einde kunnen komen. Hij kon ook nagaan of de districts-veearts zijn pligt vervulde. Wanneer de medewerking van burgemeesters niet geheel kon vervallen , dan zou zulk een commissaris zich er toe moeten bepalen om hun raad en wer ken te geven. Wanneer het niet goed ging, zou hij dit moeten rapporteren, en de burgemeesters zouden dan van den Commissaris des Konings nadere aanwijzingen kunnen verkrijgen om voortaan anders te handelen. Wanneer toch zulk een districts-commissaris regtstreeks de burgemeesters bevelen ging geven , zou dit aliia-t tot botsinaren kunnen leiden. Stooi*. K. du Jong. Wybenga. Schepel. Bkoua.m. 1). Vkeöens, Qriffier. 58 |
230
Verhoor van den heer A.. Noord hui. H059. De Voorjelltcr : Mag ik uw naam, voornaam, beroep en woonplaats weten? A. Aiue jSookdam , bouwman en veehouder te Hof van Delft. .'30()0. {'■ ('ij zult wel eenigzins bekend zijn met ilen looj) van de longziekte onder het rundvee in uwe gemeente. Heerscht die daar tegenwoordig nog? A. Ja, op onderscheidene plaatsen; plaatsen, waarvan het bekend is, en plaatsen, waarvan het voor burgemeester of gemeentebestuur uiet bekend is. Ik mag hier immers vrij op ontduikingen van de wet wijzen? .'50(51. V. Wij zullen gaarne van u vernemen al wat strekken kan om over de zaak het gewenschte licht te verspreiden. Wij hebben van de Regering eene opgave ontvangen , en daaruit blijkt dat er te Hof van Delft in November 3 gevallen zijn geweest en in December 1. Maar zoo als ik nu van u hoor, schijnen er veel meer gevallen te zijn geweest. Hoe is het daar dan ? .1. Op de lijst der vragen komt voor, dat de menschen bang waren voor de toepassing der wet, maar er wordt gevraagd of er niet nog andere redenen zijn voor de ontduiking. Ja , die zijn er. Sinds een jaar of wat, dat de afmaking plaats heeft, moet er aangifte bij den, burgemeester gedaan worden, en dan komt de veearts kijken die een verslag uitbrengt of het beest ziek is of niet. Maar men laat gewoonlijk eerst 4, 6 of 8 dagen verloopen, omdat niemand gaarne zulk een bord voor zijn deur krijgt, hetgeen hem belet te handelen. Als men dan ziet dat de koe niet herstelbaar is, dan geeft men die aan , dat wil zeggen nadat men er een of twee verkocht heeft. Is dan de koe onteigend , dan krijgt men de helft van de waarde. Anders zou men nooit zoo lang wachten met de aangifte. Kr komt ook nog verdere vertraging bij; als het den veearts gelegen komt, komt hij dadelijk , maar anders een dag of een paar dagen later. Ik heb dat zelf ondervonden. Alzoo verloopen er eenige dagen eer de onteigening geschiedt, en dan is de besmettelijkheid op haar ergst. Dan komt de vraag, of het beest geslagt of begraven zal worden, en er staan mannen bij die bij de zaak betrokken zijn. Is de koe goed , dan moet zij worden geslagt ; maar is zij minder, dan moet zij worden begraven. Maar anders wachten wij een dag of drie zoo lang wij niet met de wet in aanraking komen. Zoo lang de adem nog niet heet is en het dier herkaauwt, zien wij nooit besmetting , maar eerst als het een dag of tien, twaalf ziek is. Dat de wet zoo ontdoken wordt, is dat zij niet geregeld wordt toegepast. Ik heb vroeger veel beesten aan de ziekte verloren ; ik heb verscheidene malen zieke beesten verkocht, en dan duurde het meestal langen tijd voor er weer een geval kwam. Daar ik ook spoelingboer ben , keken degenen die er wat over te zeggen hebben, er nog al naar of de beesten gezond waren, omdat ze dan meer waarde hebben. Wij hadden het ongeluk dat onze burgemeester ze voor f 40 vast verkocht aan een of twee mannen in de gemeente, die zamendeden. Kr werd gespioneerd en als er maar verdenking was, moest men naar den burgemeester. Iemand, die zeven en twintig jaar naast mij heeft gewoond . heeft zieke koeijen gehad en nooit aangegeven. De weduwe Breuokman, die vroeger 80 koeijen verloren heeft, woont nu vijf jaren naast mij en heeft in dien tijd 2 gevallen gehad. Verleden zomer had zij er ook een; dat heeft zij niet aangegeven , het beest werd in de schuur gebragt; men keek het nog een paar dagen aan , en toen werd het verkocht en het bleef er bij. Daarentegen heeft Ammerlaan wel aangegeven ,en daar is een gansche stal van 24 stuks vee uitgestorven, en nu is hij aan den tweeden stal: maar nu beeft hij , gelijk ik zeide, eenige dagen gewacht en toen zijn de beesten op de werf geslagt. Daarom is bet met de verspreiding veel erger bij naleving dan bij ontduiking der wet. |
30G2. r. Gij zeidet zoo even dat zij die aangeven , dit eerst na eenige dagen doen en dat zij er op tegen hebben om het beest voor f 40 af te staan ? A. Neen , zij behoeven het niet voor f 40 af te staan. Ik heb gezegd dat de burgemeester de beesten altijd voor het gemak voor f 40 vast verkoopt aan die opkoopers of bonkenslagers. Dit is in eene gemeente als de onze een bezwaar, want daardoor wordt er voortdurend gespioneerd wie zieke koeijen heeft. 3063. V. Als dus een beest wordt getaxeerd op f 200, krijgt de eigenaar f 100. Maar betaalt die krengenslager dan toch altijd maar f 40? A. Ja. 3064. F- Dat is niet in 's lands belang. A. Neen. 3065. r'. Maar zonderen die menschen die beesten dan niet dadelijk af? A. Als de beesten op stal zijn, ja. Sommigen doen het niet. Ik heb dit zelf verleden zomer ondervonden. Toen liepen van mij in eene andere gemeente 13 beesten ; een werd ziek, het werd gespioneerd. Zoolang het nog at, was het nog zoo erg niet, maar als ik er bij avond of ontijd mee heenging, dan was ik verraden, want de inspecteurs zijn het eens met die opkoopers; die zijn al heel veel bij elkander. Als men de zaak vrij liet, zou de afzondering veel beter geschieden, maar uit vrees van vast te raken durft men nu niet, want iedereen heeft zijn werf niet achter zijn land. Zoo liep er verleden jaar aan den Haantjesweg een ongesteld beest, dat echter niet longziek was , en omdat het land , waar dat dier liep , onder Hof van Delft was, kreeg ik boodschap op boodschap, dat er een beest bij mij ziek was. Ik zeide: het is niet ziek: men antwoordde: dat moet de veearts weten. Ik hernam : dat kan ik beter zien dan de veearts, maar omdat ik gespioneerd werd om die f 40 te verdienen , waarvoor men het beest gaarne wilde inpakken , heb ik het aangegeven uit vrees voor een proces-verbaal, maar ziek was het niet. 3066. F. Hoeveel kreegt gij toen? A. Bij de eerste taxatie werd het geschat op f 110; eenige dagen daarna werd het herschat op f 120. Terwijl de burgemeester er bij stond, lieb ik er 16 kop melk uitgemolken, en zeide ik tot hem : dat beest is zoo min ziek als gij of ik. Dit zijn uitzonderingen. Er was eene verklaring van Alers dat het beest ziek was, terwijl andere veeartsen geen ziekte bij het dier konden ontdekken. Wanneer men woont in een besmetten kring, dan hangt men zeer af van de willekeur der veeopzigters. 3067. F. Meent gij dan dat de veeopzigters met vee-koopers in verband staan ? A. Ja. 3068. I'. Dit is een kwaad ding. Gij zijt een spoeling-boer en maakt vette koeijen. Nu dacht ik dat de wet niet zoo streng wordt toegepast in de spoelingdistricten. Gij moogt immers eene vette koe, wanneer deze ziek wordt, met consent vervoeren naar de slagtplaats? A. Dit mag te Schiedam en te Overschie gebeuren, maar niet bij ons. Over onzen burgemeester, baron van Heerdt hebben wij in bet algemeen geene klagten , ofschoon hij wel wat kortzigtig is. Ik heb onder anderen van hem niet gedaan kunnen krijgen dat hij mij consent gaf voor den uitvoer van koeijen, die ik in den Haüg verkocht had, ofschoon de wet er hem vrijheid toe liet. Ik moest dus mijn tijd afwachten. Het gevolg daarvan is natuurlijk dat men zoolang mogelijk tracht de wet te ontduiken; dit gebeurt niet alleen bij ons, maar overal. Onlangs heeft men een tweede geval te Nootdorp gehad, waardoor een geheele koppel afgemaakt is moeten worden. Dat is voor den boer |
231
eeue kwade zaak. Men f^aat daarbij ook zeer zonderling te werk. üe burgemeester van Delft komt nooit zelf, maar zendt een klerk. Die van Vrijenban stuurt een dienaar. Een boer te Vrijenban heeft een koppel beesten; een daarvan wordt ziek, en voor een beest dat f180 waard is, kan hij nu slechts f 40 bekomen. En toch hij moet aangeven, wil hij niet verraden worden. Hij geeft dus aan. Ai.kkh komt gevolgd door van deu Lei.i den koopman. Ai.ers zegt: de koe is niet ziek. Ik weet het niet, zegt de boer, gij moet het weten. Evenwel, wilt gij zeker zijn, verkoop dan het dier, antwoordt Ai.ers , hier is een koopman De boer is dan wel gedwongen zijn beest tegen eene mindere waarde teverkoopen. Zonder dat ik hier meer bijvoeg, zullen de heeren mij wel begrijpen, naar ik vertrouw. .■{0()9. F. En volgde de boer dien raad op? A. Ja ten deele; één verkocht hij aan den koopman, en één slagte hij zelf. Bij Groen aan de Hoornbrug stond eene koe aan de longziekte; het dier was het sterven zeer nabij, maar de heer Aleus verklaarde het niet-besmettelijk en ried aan bette verkoopen. Het beest kon echter niet meer loopen. Verleden jaar had van Leeuwen onder Vrijenban eene koe afgezonderd. Op de vraag van den inspecteur of zijn vee gezond was, antwoordde van Leeuwen dat hij ééiie onklare koe heeft. Nadat de iuspecteur het beest gezien had, verklaarde hij het zeer longziek, en zeide het wel te zullen aangeven. Hij doet dit, maar zegt tevens eene zieke koe gevonden te hebben. Te Delfgaauw had van Sciiie drie koeijen ziek, die onteigend en begraven werden, die eerst verbeurd verklaard werden . maar waarvoor later lust (rouvernement betaling toestond. Vier dagen later we i'd de koppel van van Leeiwen onteigend en getaxeerd; net geld komt bij den burgemeester en werd weder teruggestuurd, en de man moet thans nog wachten op ruim föOOO. Bij anderen geschiedt dat niet. Ik begrijp zulk eene handelwijze niet. ;}070. F. Heeft het plaats dat de veehouder zijn koppel wel wil doen afmaken, terwijl de districtsveearts zich daartegen verzet? A. Ja. 3071. F. Wat is daarvan de reden? A. Welligt vermoedt men meer achter de zaak, zoo als bij A. van den Berg; maar dat weet ik niet. 3072. Onder wiers toezigt wordt een geheele stal afgemaakt? A. Te Delft komt geen burgemeester, deze zendt een klerk, den heer Landheer , secretaris van onzen polder; te Vrijenban zendt men een dienaar van politie. Onze burgemeester ging meestal zelf, en bij ongesteldheid zond hij een klerk. 3073. F. Dit is op zich zelf geen kwaad; men moet geen kwaad zien waar het niet is. Gij noemt den naam van den klerk en voegt er bij dat hij secretaris van uwen polder is. Daaruit maak ik op, dat naar de overtuiging van den burgemeester de klerk meer verstand van de zaak heeft. Is dit het geval en blijft die heer binnen de bepalingen der wet, dan is dat zoo groot kwaad niet, althans wordt daardoor de besmetting niet bevorderd. De vraag is echter deze: als gij aangifte hebt gedaan van een ziek rund, dat door den districts-veearts longziek wordt verklaard, terwijl deze afmaking van den gebeelen koppel noodig acht, geschiedt dan die afmaking óp de hoeve? |
A. Dat is verschillend: van Delfgaauw werden de dieren vervoerd naar de Haagpoort bij Delft; in onze gemeente had de afmaking op de hoeve plaats, zoo als geschied is bij Langelaan en van dek Evk. De koeijen van van Leeuwen werden gebragt naar het erf van van Osselen ; toen was het alsof het er kermis was, en aan een hoek der stad werkt zoodanige afmaking akelig; de beesten staan aan een boom gebonden te schreeuwen. Zij hebbei-het op allerlei wijze beproefd. De burgemeester van Hijs-wijk onteigende verleden winter bij vier boeren, die op geen honderd ellen afstands van elkaar woonden. De zieke koeijen van Jansen werden gebragt naar het erf van Hepsk , een boer, die zelf 1(5 gezonde koeijen had, en tevens taxateur en slagter was. Up zijn erf werden de koeijen afgemaakt, die als besmet van een ander erf waren weggezonden. Dat is m. i. onbillijk. Ik zou niet zeker uurven zeggen of er niet ook naar van Osselen zijn gebragt, waar geslagt werd. 3074. F. Wie belast zich met die afmaking? A. Dan komen de burgemeester en de districts-veearts, en wordt de afmaking aan een paar politie-dienaars opgedragen; dat gaat dan zoo als hot kan. 3075. F. Wanneer heeft de verkoop plaats ? A. Een paar dagen later. Sommigen worden geslagt en anderen levend verkocht. 307(5. F. Neemt men bij bet vervoer van verdacht vee de noodige voorzorgsmaatregelen in acht ? A. Soms worden de uitwerpselen op een kruiwagen geworpen, maar dan wordt er van wegê het publiek zooveel beweging gemaakt , dat bet vrij natuurlijk is dat een burgemeester zich terugtrekt. Meestal worden de koppels in den nacht vervoerd, en dat is het doelmatigst, want tegen al dat volk is een burgemeester met een paar politiedienaars niet bestand. 3077. F. Gij zegt dat men de ziekte verzwijgt, omdat men niet wil komen onder don band van naauwlettend toezigt en onder het verbod van vervoer. Gij zijt spoeling-boer , en uw doel is om vet vee te maken. Stel nu, dat gij een longziek beest meent te hebben en dit voor 20 gulden minder verkoopt. Nu zijn uwe andere runderen in verdachten toestand, en gij zijt volkomen vrij, althans volgens de wet. Gij gaat met dat vee naar Rotterdam, en het wordt voor Londen bestemd. Dat gaat gemakkelijk , want er is geen toezigt. Derhalve zijt gij oorzaak dat al de maatregelen, door de Regering in het leven geroepen tegen het vervoer van besmet vee zonder toepassing blijven. A. Gij gaat te ver. Wanneer ik zieke runderen heb, gaan zij niet naar de markt. Maar overigens hebt gij gelijk : de stallen blijven vrij, en men kan het vee zonder moeite oj) de markt brengen. Maar daarop is wat anders te vinden. Het zou zeer gemakkelijk gaan, zonder dat het der schatkist iets kostte en zonder eenig toezigt. In dat geval zou ik de geheele veeartsenij-wet loslaten en deu boer naar eigen geweten laten aangeven; dat zou wel niet zoo gemakkelijk gaan, maar ik zou toch eene boete stellen van f 500, indien bewezen werd dat er een ziek rund bij hem geweest was terwijl hij met vee ter markt kwam. En voor zoover ik in Zuidholland bekend ben, zijn er slagers die hem wel voor één gulden zouden verraden, maar toch zou ik 250 gulden willen geven aan den aanbrenger, indien hij kon bewijzen dat een boer nog vóór eene maand zieke beesten op stal had. Een boer moet verkoopen; het is al wel als hij er iets voor krijgt. 3078. F. Maar waar is het bewijs dat de man eene longzieke koe gehad heeft? Hij kan een koegeha i hebben die eene andere kwaal had. Gij wilt met de vee-artsenijkundige wet breken, maar gij begint met eene andere wet in het leven te roepen met veel strengere bepalingen , volgens welke ieder, die verzuimt aangifte te doen f 50(1 boete moet betalen, terwijl de helft daarvan zou komen aan den gewetenloozen aanbrenger. Dat is immers niet uitvoerbaar. Wij leven immers niet meer in den tijd toen de eene helft van de boete voor den aanbrenger was en de andere helft voor den officier! Die tijden liggen achter ons. Men zou gevaar loopen dat opzigters en slagers zamen zouden doen om de menschen te verraden, om voor een 40 gulden een goed beest in hun magt te krijgen. Gij moet dus |
3079. V. Welnu , waarom zou de schatkist dat niet doen ? A. liet zou zeer veel geld kosten. 3080. J. Hot zou immers maar eens zooveel kosten als nu? A. Ja, maar nu wordt slechts de achtste part van het zieke vee aangegeven. Ik heb een buurman, die er onlangs weder 14 iieeft weggezonden. • 3081. J'. De heer ilt'Ki-ani: Is van die 14 geen één , aangegeven V A. Neen. Die man heeft nu volkomen gezond vee. Het is een spoelingboer, die zijne beesten verkoopt zoo ziek als ze zijn voor f 250, voornamelijk aan slagers in Delft. Iets verder in Schipluiden wordt geregeld aangegeven, maar bet duurt in het begin acht iï tien dagen eer er werk van wordt gemaakt. Ik bedoel biermede dat door de langzame toepassing van de wet de besmetting bevorderd wordt. 3082. De Voonltier: Volgens u zou het dus achtmaal zooveel kosten. Maar daartegenover zouden wij toch kans iiebben dat er in 't geheel geene besmetting verzwegen werd, dat er altijd behoorlijk en tijdig aangegeven werd. Is het bij u inderdaad zoo erg, dat fnen soms — al heeft men ook 10 of 12 zieke beesten — toch niet aangeeft V A. Ja. Van der Spek in Delft is begonnen er 8 aan te geven, die dan ook geslagt werden. Drie weken later werden er weer twee ziek. De veearts verklaarde echter dat deze niet besmettelijk ziek waren en dat zij verkocht konden worden. Zoo gaat het; dan behoeven de zaken niet stil te staan. 3083. T. Heeft men bij u ook een veeopzigter? A. Ja, een zekeren Poi.ak. 3084. Wat doen die veeopzigters eigenlijk? A. Een kopje koffij of een borreltje drinken en een cignar ronken; soms verknopen zij een doosje smeer. Medicineren mogen zijniet. Doen zij dat, dan worden zij beboet. 3085. (5ij veehouders doet dus wat gij het beste denkt, zonder u veel aan die menschen te storen? Ja, ir. geheel Zuidholland worden, mijns inziens, de aangiften ontdoken. 3086. Men gaat dus van het beginsel uit, dat men zich zelf bet naaste is , en geeft niet aan, omdat de Regering maatregelen neemt die niet beantwoorden aan het doel ? Men redeneert dan: ik geef aan, als ik bij ie onteigening verdien , maar ik geef niet aan, als dit niet het geval is; dan verkoop ik mijne koeijen liever aan een ander. A. Neen , dat kan niet, omdat de koeijen niet alle te gelijk vet zijn. 3087. 1'. Dan een derde gedeelte of de helft, of zooveel als er vet zijn ? A. Dit gebeurt dan ook alleen in Schiedam , waar zij ook gerust met zieke beesten door de stad trekken , omdat niemand daarop let. 3088. Zoo doende komen wij niet af van de longziekte. betere, bruikbaarder maatregelen aangeven, waardoor de | A. Neen, maar nis u, mijnheer de Voorzitter, kon Stafit verzekerd is dat lt;le wet goed wordt toegepast en maken dat wij van de ziekte afkwamen , zou het mij erg de veehouders medewerken. j meevallen. A. Ja, maar ik moet het oog houden op de belangen van de schatkist. Anders zou ik zeggen: wanneer een boer de volle waarde van een beest uitbetaald kreeg, zou hij wel dadelijk aangeven. |
308!). F. Dat heb ik ook niet gezegd. A. Dat hebt gij ook niet. Ik heb het in 1831 bijgewoond, dat bet eerste geval bij mijn vader voorkwam. Men zeide dat de ziekte uit Friesland was overgebragt. Later brak de ziekte uit onder Hof van Delft, en toen was het zeer ruchtbaar geworden. Dien zomer echter had niemand er erg in; ons beest werd beter en mijn vader erkende liet onregt gedaan te hebben. omdat het goed melk gaf. al was 'took mager. Maar in den winter gingen er 25 dood. De ziekte had een hoogst kwaadaardig karakter; wij gingen met 2 koeijen naar de markt, en toen wij te Delft kwamen, vielen beide koeijen neder, en de ééne bleef dood. De ziekte is uit Friesland en Zuidbolland gekomen. Maar hoe komt het dat beesten uit Gelderland, waar niet van ziekte gehoord werd, naauwelijks 14 dagen hier waren of zij openbaarde zich reeds? Dat komt omdat de ziekte toen veel kwaadaardiger was dan thans. Als de boeren wilden , zouden zij de ziekte kunnen laten uitsterven , want zij heeft niet zooveel kracht als vóór 30 jaren. 3000. /'. Ik dacht dat dat geen verschil maakte? A. Vroeger was de ziekte in 5 of (gt; dagen beslist. 3091. V. Dat was zeer verschillend. Destijds was ik ook landbouwer. Bij sommige beesten was het in 4 fi 5 dagen beslist, maar bij anderen duurde het weken lang. A. Er waren ook toen beesten die er in schijn door kwamen, doch dan werden zij waterig, en gingen er later toch aan weg. 3092. V. Gij meent dat de aard der ziekte is gewijzigd , dat zij langzamer voortgaat en niet zoo vreeselijk is in de gevolgen. Dit heeft echter niets gemeens met de maatregelen te nemen tot wering der ziekte, üp mijne opmerking-dat men in uwe streek zoo voortgaande nooit van de ziekte zal afkomen, vraagt gij mij of ik er dan een middel tegen weet. Daarop antwoord ik neen, want dan zou deze enquête niet plaats hebben. Maar wel weet ik dat het zeer weldadig zou werken als de boeren de Regering wilden helpen en steunen. Als voorbeelden wijs ik op de provinciën Groningen en Noordholland, welke laatste provincie even veerijk is als Zuidholland. In 1870 was de ziekte zoo doorgedrongen dat er geen dorp, zelfs geen boerderij was waar de ziekte niet heerschte. Krachtens de wet van 20Julij 1870 werd al het aantjrUisto, maar niet het vcv-dachtc vee afgemaakt. Maar de boeren hielpen mede en gaven dadelijk aan, met dat goede gevolg dat in 1872 de longziekte geheel uit Noordholland was verdwenen. Thans lieeft zich in een dorp onder Alkmaar weder een geval voorgedaan ; de aanleiding daartoe is mij nog onbekend . maar de gelieele koppel is thans afgemaakt. Zekere du Riddkh, die spoeling gebruikt uit de stijfsel makerijen, heeft bijna altijd longziekte onder zijn vee. Er wordt telkens nieuw vee aangevoerd, misschien ook wel uit besmette plaatsen ; ik kan dat niet beoordeelen. Geheel West-Friesland en geheel Waterland heeft na 1872 of 1873 geen longziekte meer gehad, behalve misschien een enkel geval. In de provincie Groningen zien wij hetzelfde. Wanneer daar een beest ziek was, werd dadelijk aangifte gedaan. De districts-veearts onderzocht het geval en inspecteerde daarna nog eenigen tijd den stal om na te gaan of er ook nog meer dieren werden aangetast. 1 let zieke rund werd afgemaakt; de rest werd gespaard. Die maatregelen hebben ook daar zeer gunstig gewerkt en de longziekte heerscht daar niet meer. Doch het is zoo als gij zegt, wanneer gij aangeeft en uw buurman doet het niet, wat helpt het dan ? Alle maatregelen zijn in zoodanig geval vruchteloos. Ik kan mij dan ook voorstellen, dat wanneer de Regering handelt zoo als gij zegt, indien het bij de afmaking |
23;}
zoo roekeloos toegaat en oogluikend wordt toegelaten, dat de opzigter zamen doet met d: opkoopers , om zich van het afgemaakte vee voor een rijsje meester te maken, dat dan tegen het niet aangeven niet veel te doen is. Ik moet zelfs zeggen , in zulke gevallen is het niet aangeven nog beter dan het md te doen, om schade te keeren. A. De wijze vau handelen bij aangifte is veel te langzaam. 3093. F. (rij hebt gesproken van een man die twaalf aangetaste runderen heeft gehad , waarvan hij geene aangifte heeft gedaan. Daarvan zijt gij onderrigt, maar gij zijt niet do eenige die dat weet, niet waar ? A. Ja wel, ik ben de eenige wien dat bekend is ; zelfs zijne knechts en meiden weten daarvan niets. 3094. V. De eigenaar zendt die dieren dan zeker weg? A. Juist, hij verkoopt ze aan een koopman in Delft, dat moet hij wel doen. Ik zou dien man willen sparen, maar als het noodig is, zal ik de namen opgeven. 3095. F. Neen , dat behoeft volstrekt niet. Hoe minder namen hoe liever. A. Dat kan dus in Delft plaats hebben, waar vele vleeschhouwers zijn , maar bij ons zou zoo iets niet kunnen gebeuren. 3096. V. Wanneer men dat zou willen doen, zou de eene veehouder tot den anderen zeggen: gij doet uw pligt niet; doordien gij een besmetten koppel behoudt, zouden mijne runderen, wanneer zij naast de uwe in de weide kwamen , ook aangetast worden; neen, gij zult aangeven , en anders doe ik het voor u. A. Do veehouders, waarvan ik sprak, wonen op óéne lijn , namelijk do een op do w atersloot en de andere op den Hoorn. De geslagte runderen van den Hoorn werden bij dag op open wagens 8 of lO dagen na de afmaking vervoerd. Wie brengt nu minder nadeel voortV Hij, die 'snachts zijne runderen vervoert, die hij na één of twee dagen ziekte aan een slager verkoopt, of hij, die midden op den dag de gedoode dieren van den Hoorn vervoert naar Rotterdam, met twee of drie tegelijk op één wagen? Dat Iaat do wet toe. 3097. V. Dat moet niet zijn. Do wet moet daarin voorzien. Ik wil toestemmen dat degenen die niet aangeven en het zieke dier in den nacht laten vervoeren naar den slagter niet zooveel kwaad doen, maar zij stonden toch ook in den stal met niet aangetaste dieren. Deze worden in den handel gebragt en kunnen do ziekte voortplanten. Dat dit voor do verspreiding dor ziekte bevorderlijk is, zult gij mij moeten toegeven. Maar wanneer nu dezelfde man , die het beest naar den slagter in Delft brengt, daarvoor de volle waarde verkrijgt van de Regering, indien hij aangifte doet, zou dit dan niet voel beter zijn ? 3098. V. En wanneer dan de overige dieren een behoorlijk merkteeken verkregen om aan te toonen dat zij niet vervoerbaar waren dan mot consent, dan zouden de spoelingboeren op die wijze wel onder do wet te brengen zijn, zonder dat zij daardoor meer nadeel leden dan ieder ander. A. In Delft zou men dit kunnen doen; in Schiedam nooit. In Delft brengt men geen vee in consumtie of op de markt; daar heeft men te weinig vee en koopt er altijd bij. In Delft legt men zich meest toe op de melkerij. In Delft staat do melkerij en de votweiderij op ééne lijn. Dat is een groot verschil met Schiedam. Wanneer daar de longziekte uitbreekt, dan wordt de stal opgeruimd en do beesten worden naar Londen verzonden. Dat is te Delft niet het geval. Wanneer van een boer te Delft, die een vijftig kooijen beeft, er een stuk of vijf, zes ontbrekeu, dan koopt bij N0.ö. 3. |
die er maar weer bij; maar verkoopen doet hij niet; do koppel blijft 's zomers en ' s winters even groot. 3099. V- Worden die nieuw aangekochte dieren dan maar dadelijk in don besmetten stal op de plaats van het oude vee gezet ? A. Neen. Dat wordt wel geredderd, en zelfs op vrij wat betere wijze dan bij de Regeringsvooorschriften wordt bepaald. 3100. V. ^ij zijn dus wel bang voor de besmetting ? A. Dat stem ik u toe. 3101. De heer Brgram; Ik bob met groote belangstelling gehoord naar al hetgeen gij gezegd hebt. Als ik u goed begrepen heb , dan is uw bezwaar tegen de wet, dat zij zóó wordt toegepast dat hot te lang duurt. Het is alsof bet er op wordt toegelegd om de veehouders nadeel toe te brengen, zonder de ziekte te overwinnen. De wet wil echter dat de veehouder onmiddellijk aangifte doet. Het openbaar gezag, de burgemeester en de districts-voearts, moeten ook zorgen dat liet aangetaste rund onmiddellijk wordt afgemaakt. Men moet niet, wanneer de veearts gezegd heeft dat een rund longziek is , 2 of 3 dagen blijven wachten ; maar de afmaking moet onmiddellijk plaats grijpen. Zoudt gij denken dat het goed zou werken, indien de boeren volledige schadevergoeding ontvingen, wanneer na onmiddellijke aangifte van hun kant, de onteigening door liet gezag nog denzelfden dag plaats vond ? A. Ja, dat zou zeker nuttig werken. Mijn bezwaar zou alleen op te ruimen zijn als de veehouder de volle waarde van het aangetaste dier kreeg. In vroeger jaren, toen men hooi en gras volop had , was bet minder; maar thans, nu wij te weinig gras hebben, en het vee dus kunstmatig moet worden gevooI, heeft het te veel waarde, dan dat men zicli zou kunnen ver-tfenoegon met teruggaaf van den halven prijs. Thans is bet alleen te vinden als het Rijk de volle waarde uitbetaalt. Men moet er bij denken dat do boer, zoodra hij een ziektegeval iieeft aangegeven , niet moor vrij handelen kan , dat, als bij vet vee bezit, hij dat niet meer kan uitvoeren. 3102. V- Gij hebt ons medegedeeld dat de besmettelijkheid niet groot is in het begin van de ziekte ? A. Neen , dan is er schier geen besmettelijkheid. 3103. r. Het groote bezwaar is het afsluiten van de boerderij. Men mag, als er een ziektegeval aangegeven is, niet in- of uitvoeren. Maar wanneer nu eens blijkt dat de boeren trouw aangeven, dan zal het aangetaste vee kunnen afgemaakt worden als het nog weinig besmetting verspreiden kan, en dan zal ook de tijd van het niet mogen in- en uitvoeren verkort kunnen worden. Is het zooniet? A. Ja, dan zou er voor de boeren van Delft niet zooveel bezwaar moer zijn. Voor Schiedam wel; maar voor Delft zou het zulk een groot bezwaar niet meer zijn, omdat men daar zijne beesten wel 4 of 6 weken bewaren kan. Wanneer do volle waarde wordt vergoed, zal de boer bereid zijn aan te geven. 3104. V- ' 'ver Schiedam zullen wij straks spreken. Er moet gezorgd worden dat de wettelijke bepalingen naauwkeurig worden uitgevoerd. De veearts moet niet, vóór hij nog het beest gezien heeft, met een bonken hakker bij den boer komen en hem raden het beest maar te verkoopen. Dat is immers gebeurd? A. Ja. Do veearts kwam met den bonkenhakker bij den boer en zeido: » ik zie niet in, dat die beesten besmettelijk zouden zijn. (lij wilt toch liever vrij blijven? Verkoop ze maar, » hier heb ik een man.quot; 3105. V- Dat moet niet meer kunnen gebeuren , en de andere verkeerde toepassingen van de wet ook niet. Maar als de boeren willen medewerken en de geheele |
234
schadeloosstelling wordt betaald , zal do besmetting minder verspreid worden en de boer weder spoediger vee kunnen koopen en vervoeren. Ook Schiedam is er door gebaat als men daar wil medewerken, want welk kwaad is er in, dat een beest, hetwelk niet ziek is, maar op stal heeft gestaan naast een beest dat besmet was, naar een slagter wordt gevoerd V A. Dat is toch tot nadeel van den boer. :J10(). ]'. De maatregel wordt genomen in het algemeen belang, niet voor een enkel persoon. .Moet men het vervoer van verdacht vee vrij laten . zoodat de inenschen de besmetting kunnen overhrengen V En dat gebeurt toch. Men slagt te Schiedam, Overschie en Delfshaven eene zieke koe op eene slagtplaats; maar wat doen zij met liet verdachte vee, dat er naast gestaan heeft ? A. Dat verkoopen zij op de markt. :n()7. J'. Dat moet toch tegengegaan worden. A. Er is eene markt voor vet vee te Rotterdam ; en de beesten worden van daar in wagens naar elders vervoerd. :J108. V. Worden die wagens behoorlijk schoongemaakt? A. Neen, daar gaat liet zeer slordig mede. Vroeger werden zij met chloorkalk schoongemaakt, maar tegenwoordig geschiedt dat niet meer. Verdacht en gezond vee gaat er in, :J109. V. De heer Scliopel: Gij hebt gezegd, dat in 18.'U in uwe gemeente de longziekte is uitgebroken bij vee van uw vader. Heeft die ziekte sedert altijd in uwe gemeente geheerscht. A. Met afwisseling. Ik woon nu '2') jaren in Hof van Delft; vroeger heb ik 4 jaar te Delft gewoond. Het is nu eens erger, en dan eens minder geweest; maar geheel vrij , dat kan ik niet zeggen dat het ooit geweest is. ;il 10. ƒ '. Was de ziekte in dien omtrek vroeger erger dan tegenwoordig? A. Zij was vroeger van een kwaadaardiger aard. 3111. V. Maar wat het getal aangaat? A. Vroeger, toen ik nog een jongeling was, ging de ziekte op een stal steeds voort, en er sciioot nagenoeg niets van over. Er waren koppels waaruit er, naar mate van de grootte, 10, 20 of 30 stierven. Thans heeft Koolen twee zomers achter elkander slechts 1 geval gehad , en de weduwe Hukgoeman ook 1. De ziekte schijnt dus niet zoo kwaadaardig meer te zijn als vroeger, zoodat ik meen dat zij wel zou kumien uitsterven als da boeren medewerkten. 3112. V. Gij hebt gezegd dat de ziekte ingevoerd is uit Friesland. A. Zoover mij bekend is. De eerste bij ons is gekomen uit Friesland. 3113. V. Is dat wel juist? Ik meen dat in 1831 de ziekte in Friesland nog met was; zij is er veel later ontstaan. Vergist gij u ook in den tijd ? A. Neen. Ik heb verscheidene personen er naar gevraagd , maar die wisten zich den juisten tijd niet te herinneren. Doch ik heb een man van 8.quot;) jaar geraadpleegd, die zeer stellig wist door verband mot andere gebeurtenissen die hij mij opgaf, dat het inliet jaar 1831 was. Dat is ook mijne overtuiging. 3! 14. Do Voorzlftor. Wordt er bij u ook ingeënt? A. Ja. |
3115. V- En goed? A. Neen. 3116. F. Wie doet het? A. .la, dat gaat allerschandelijkst. Tegenwoordig als een koppel wordt aangegeven, moet de inenting geschieden. De veearts is erg op de hoogte. Mij vroeg hij, hem een klein jongentje mede te geven, dan kon ik te huis blijven, en in een kwartier uurs heeft hij 47 koeijen ingeönt. Dit was de heer Snijders. Ik kreeg een bewijs van f 23,50, die ik bij den burgemeester in betaling kon geven. Bij mij geschiedde de inenting under aan den staart; ik heb er geen nadeel van gehad , maar bij Ammkhi.aan werd ingeënt terwijl de ziekte op zijn stal was en toen zijn van (i beesten de staarten afgerot. Zal de inenting goed werken, dan moeten de boeren medewerken en hunne beesten laten inenten als zij gezond zijn ; bij ziekte acht ik inenting allernadeeligst. 3117. T. Heeft de ervaring u geleerd, dat inenting in gezonden toestand goed werkt ? A. Mij heeft de ondervinding dit niet geleerd. Maar er zijn er even zoo velen vóór als tegen. Ik heb het niet gedaan dan toen ik moest, en ik heb er geen nadeel van gehad. Maar ik herhaal het, naar mijn oordeel moet het alleen geschieden bij gezonde beesten , en dan boven aan niet onder aan den staart. Wat er nu voor wordt uitgegeven , is weggeworpen geld. 3118. V. Hebt gij nog meer mededeelingen', die ons tot voorlichting kunnen strekken. A. Ik zou wenschen dat in elke gemeente de burgemeester een wagen beschikbaar had om het zieke vee te vervoeren. Het gebeurt dikwijls dat het zieke vee zich moeijelijk beweegt, en dan wordt het met moeite voortgedreven over den weg. Sommige van die bonkenslagers hebben wagens, die van boven open zijn, maar beter ware het dat de gemeente zelve er een bezat. Verder zou ik wenschen dat het slagten van het vee niet op het erf plaats had, maar dat in elke gemeente eene geschikte slagtplaats was. 3119. V. Gij acht dus vergoeding van de volle waarde wenschelijk. (üj wenscht ook betere vervoermiddelen in de gemeente. Wij hebben ook gesproken over ontsmetting van spoorwegwagons. Weet gij nog meer? A. \\ anneer de uitvoer van vee er niet door verhinderd , wordt, dan zoude het de voorkeur verdienen, dat de Regering zieh geheel aan de zaak onttrok. Vergoeding van do volle waarde van bet vee is zeer goed, maar wanneer de scheepvaart open kon blijven, dan waren wij klaar. En dan waren al die wetten niet noodig. 3120. 1. De wetten dienen niet voor de verstandige en brave menschen. Men moet steeds letten op de belangen van anderen, en wanneer nu uw buurman steeds zijn besmet en ziek vee laat loopen, waardoor het uwe in gevaar wordt gebragt, dan kunt gij dit niet beletten, wanneer de wet daartoe geene middelen aan de hand geeft. Wanneer de Staat de magt had te zorgen dat de schade, die het gevolg is van achteloosheid, bleef ten laste van degenen die ze veroorzaakte, dan zou de Staat zich er niet mede behoeven te bemoeijen, maar de wet moet juist dienen om ons te beschermen tegen de handelingen en misbruiken van onzen buurman. Hoe zoudt gij dat doen zonder wet? A. W anneer ik zie dat mijn buurman mij wat te na komt, dan sluit ik mij af of breng mijn vee wat achteruit. 3121. V. Zoudt gij dan niet zoo bevreesd zijn zonder de wet? A. Neen. Men verkoopt liever een beest over twee dan over acht dagen. Nu kan men de wet ontduiken, en men ontvangt over acht dagen even veel. |
35
3122. De heer Begram ; Nog1 eene vraag1 over de inenting. Waarmede geschiedt zij Y A. Men beweert, met echte stof uit eeno rotte long V 3123. F. Zou het welligt met slootwater gedaan worden. A. De inenting gebeurt meestal tegen den wil der veehouders. Een districts-veearts heeft geen toelage voor reis-en verblijfkosten, en hij wordt liefst vriendelijk ontvangen. Weet hij nu dat de boer liever gootwater ziet gebruiken, dan geschiedt dit. Het is dan ook niet alles als diereu boven aan den staart met longenstof worden ingeënt, dan zweren er eenige dood. Het is niet verkieslijk dat de wet bij ziekte de inenting bevele. In gezonde stallen is het eene andere zaak. 3124. V. Ik verwachtte dat antwoord, maar wil noquot;-eene opmerking maken. Gij hebt veel van gewigt medegedeeld, dat blijk draagt van groote waarheidsliefde; men ontmoet dat niet altijd. Wat gij hebt aangevoerd zou naar uw begrip strekken om ons van de longziekte te bevrijden. Onder anderen hebt gij genoemd onmiddellijke aangifte, volle schadevergoeding, dadelijke afmaking van bet zieke vee, het vooruitzigt dat geen verdacht vee zal worden afgemaakt. Gij hebt verder gesproken van eene boete van f 500; als men nu gaf volle vergoeding, de zekerheid dat alleen zieke beesten zullen worden afgemaakt, en het vooruitzigt van spoedig weder te kunnen in-en uitvoeren, dan zou daar tegenover moeten staan eene zware straf in de beurs, zelfs van gevangenis. Is dat uwe nieeningy |
3125. F- Nadat gij van hier zult gegaan zijn, zult gij nog wel eens nadenken over het gehoorde. Ik stel er prijs op dat gij het vóór en tegen van de zaak rijpelijk overweegt. Bij nadenken zoudt gij kunnen meenen dat ook andere bepalingen nuttig voor de zaak zouden kunnen zijn. vl. De Regering behoort goed op de hoogte te zijn, en met eene flinke controle zou veel medegewerkt worden, (ielijk de zaak thans loopt, zal men steeds tegenwerking blijven ondervinden. 3126. De Vooi /.iUer: Hebt gij ons nog iets mede te deelen? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. A. Noobdam. K. de Jong wvbknga. Begram. Schepel. D. Veegkns, Griffier. |
'236
Zitting van Dingsdag 5 Felmiarij 1878.
Tegenwoordig1 de hoeren: de Jong {voorzitter).
\V y hen ga.
Schepel.
Begkam.
Verhoor van den heer W. Snijders. :ir27. De Voorxltlcr: Mag ik n verzoeken, uw naam, uwe woonplaats en uw beroep op te geven? A. Willem Snijders, veearts te Rotterdam. 3128. V. Zijt gij plaatsvervangend districts-veearts? 3129. V. Zijt gij plaatsvervanger voor den heer Alers ? A. Ja, ik hen dit ook geweest voor den heer Swart , en nu tijdelijk voor den heer Huffnagel 3130. V. Hebt gij reeds lang de praktijk te Rotterdam uitgeoefend ? A. Ja, in 1871 ben ik te Rotterdam gekomen. Vóór dien tijd heb ik 2 jaar lang te Kuilenburg gepraktiseerd. Ook was ik tijdelijk als veearts in dienst na afloop van de runderpest. 3131. V- Hebt gij in de omstreken van Rotterdam veel met de longziekte te doen ? A. In Schiedam komen nog al longzieke runderen voor, maar het spoelingdistrict staat niet direct onder Staatstoezigt. 3132. V- Doet men niets daaraan? A. Neen, want in het spoelingdistrict is de veehouder geheel vrij. 3133. V. Alleen heeft hij voor aangetaste beesten een geleide-billet voor het slagten noodig? 3134. V- Hebt gij ook praktijk buiten het spoelingdistrict ? A. Neen, daartoe ontbreekt mij de tijd. Ik keur het. vee dat met de booten naar Engeland wordt vervoerd, en daar gaat veel tijil mede heen. Overigens ben ik als plaatsvervangend districts-veearts meestal op reis. 3135. V- Is daaraan eene belooning verbonden? A. Dat is zeer treurig. Men krijgt niets dan reis- en verblijfkosten. 3136. V- Kunnen uw toezigt op den uitvoer en uwe betrekking als plaatsvervangend districtsveearts wel goed zamengaan ? Veronderstel dat uwe tegenwoordigheid op de booten noodig is, en gij tegelijkertijd een brief of telegram van den heer Huffnagel ontvangt om als plaatsvervangend districts-veearts een onderzoek naar longziek vee in te stellen ? A. Alleen des Dingsdags en Zaturdags ben ik aan de booten, en dan ontvang ik geene uilnoodigingen. |
3137. V. Is dat toezigt op de booten u van Rijksweg opgedragen ? A. Ja, ik ontvang daarvoor f 2 per boot. 3138. I'. Hoe groot is het aantal runderen per boot? A. Op dit oogenblik is de uitvoer zeer gering, maar ik heb eene lijst opgemaakt van den uitvoer van runderen die sedert ik gouvernements-keurmeester ben, door mij gekeurd en daarna van Rotterdam naar Londen gezonden zijn. Deze lijst luidt aldus: STATIST! KK van den veeuitvoer van Rotterdam naar Londen, gekeurd door den gouvernements-keur-meester W. Snijders.
W. Snijders. 3139. V. l'it de door u overgelegde lijst blijkt dat er in 1877 slechts 7()00 runderen zijn uitgevoerd, dat er in 1873 5500 zijn uitgevoerd en daarentegen in 1870 bijna 17000. Wat zijn de oorzaken van dien minderen uitvoer in 1873 en 1877? A. In 1873 de enorme transporten naar Belgie en Frankrijk omdat de markt daar beter was dan in Engeland; in 1877 kwam daar nog bij de groote uitvoer over Umuiden. 3140. / Neemt men nu bet gemiddeld getal, omstreeks 14 000, dan is dat 280 per week. Staat gij daar alleen voor, om over dien uit\uer toezigt uit te oefenen ? En hoeveel tijd hebt go daarvoor ? A. Gewoonlijk heb ik voor elke boot drie iï vier uren voor het inladen. Ik bestel de runderen niet allen op eens, omdat daartoe geen ruimte is aan de Boompjes; ik bestel ze bij gedeelten van uur tot uur. |
237
3141. V. Goed, maar gij hebt niet uitsluitend te doen met runderen , er worden ook nog wel een 2 ii 300 kalveren per week uitgevoerd. A. De runderen en kalveren gaan in den laatsten tijd geregeld bijeen; de schapen worden op afzonderlijke booten verzonden. 3142. V. Kn moet gij al die runderen, kalveren en schapen in slechts vier uren tijd keuren? A. Neen, ik heb voor elke boot ongeveer vier uren. Des zomers begin ik al des morgens om vier uur, en werk dan de geheelen dag door. De booten vertrekken niet alle op gelijke uren. 3143. V- Ontvangt gij dan voor iedere boot van Rijkswege eene vergoeding van twee gulden ? Is dat niet wat schraal 'i A. Ja, dat is zeer weinig. 3144. V- Gij hebt zoo even gezegd dat liet spoelingsdistrict niet onder controle staat, dat de veehouders, behoudens de noodzakelijkheid van een geleibiljet voor de aangetaste runderen van den stal naar de slagtplaats te hebben, geheel vrij zijn bij het vervoer. Wat baat nu het toezigt ? Gij kunt alleen zien dat do runderen voor het oogenblik niet ziek zijn, maar gij kunt er niet voor instaan dat zij onderweg niet ziek zullen worden. En het is zeer mogelijk, dat wanneer er een kiem van besmetting is , de verdachte runderen bij den abnormalen toestand , door vermoeijenis als anderzins, de longziekte krijgen en dus ziek te Londen aankomen. A. Dat zal wel eene zeldzaamheid zijn. Van 5 Junij 1871 af, toen ik als gouvernements-keurmeester benoemd ben, tot 1877 is, voor zoover mij bekend, geene enkele olllciele klagt uit Londen gekomen. Eerst in 1877 kwamen er drie a vier klagten , omdat men nu in Deptford alles slagt, en dan vindt men daar ligt sporen van ziekte. 3145. V. Als het waar is dat hier te lande, bij het afmaken van verdachte runderen, blijkt dat daaronder telkens dieren gevonden worden , die de kiem van de longziekte bij zich hebben, dan is het geen wonder dat Engeland er voor terugdeinst, ons den vrijen invoer te verzekeren. A. Wanneer men in aanmerking neemt, dat van de ruim 7000 runderen, die in 1877 uitgevoerd zijn, slechts drie of vier die kiem bij zich droegen, is het, dunkt mij, zoo vreeselijk niet. 3146. V- Als er drie zijn, kunnen er even goed duizend zijn. Zoolang dus het spoelingdistrict vrijheid heeft om verdachte runderen uit te voeren , is Engeland niet zeker dat de longziekte niet uit Holland kan worden ingebragt. A. Dat is volkomen waar. 3147. V. Hebt gij de Regering daarop nooit opmerkzaam gemaakt ï A. Ik heb de aandacht van verschillende districtsveeartsen daarop gevestigd, maar zoolang het spoelingdistrict met opzigt tot het vervoer van verdachte runderen vrij blijft, is er niets aan te doen. 3148. V- Wordt er wel eens longziek vee naar boord gebragt, dat gij moet afkeuren V A. Neen , het longzieke vee brengt men niet bij mij, omdat daarvoor in der tijd een goed voorbeeld gesteld is. Als de lading eenigzins aanzienlijk was , werd er, alvorens er van Rijkswege gekeurd werd, gekeurd voor particuliere rekening, door de Maatschappij. Was er slechts weinig vee, dan vond men het niet noodig er den veearts bij te roepen, en van die gelegenheden werd wel eens door veehouders uit Schiedam gebruik gemaakt om ziek vee in te schepen. Toen in het voorjaar van 1871 daarover klagten uit Engeland kwamen , heb ik op het kantoor de merken gevraagd, en die aan den heer Alkrs opgegeven. Na N0. 36. 3. |
onderzoek vond de heer Alehs longziek vee in de stallen van dien veehouder, en hij verklaarde al zijne stallen verdacht , gedurende drie maanden. Do schade van dien veehouder kan gerust op zes a zeven duizend gulden geschat worden. Na dit afschrikkend voorbeeld brengt men geen longziek vee moer bij mij. Er worden wel kwarren — dat zijn beesten die slecht gegroeid zijn — vervoerd, en dan zegt het publiek: daar gaat weèr eene longzieke koe; maar dat is zoo niet; dat kan ik u bepaald verzekeren. 3149. F. Volgens u is het toezigt dus in zoo verre goed. dat er geen direct longziek vee vervoerd wordt ? A. Ja. 3150. V. De groote veehouders, die vrijheid hebben verdacht vee naar Rotterdam te vervoeren, kunnen dat ook naar den Haag of elders overbrengen? A. J a. 3151. V. Zij hebben dus vrijheid ossen of vette runderen, die in Schiedam gekocht worden, per spoor bijv. te Amsterdam te leveren? A. Ja, volkomen vrijheid. 3152. V. Die verdachte runderen kunnen dus op de markt te Amsterdam naast kalfvee geplaatst worden, dat voor de boerderij moet dienen? A. Ja. 3153. V. Het spoelingdistrict is en blijft dus het brandpunt van de longziekte. Geen middel om de ziekte te weren, zal helpen, zoolang geen einde gemaakt wordt aan de handelingen, die daar plaats hebben. A. Ik acht het ook noodzakelijk die handelingen zoo veel mogelijk tegen te gaan. Niet alle veehouders zijn zoo onvoorzigtig. Velen slagten onmiddellijk de zieke beesten. Maar er zijn er ook die eenige dagen afwachten of het aangetaste dier ook herstellen zal. Eerst als zij zien dat het mislukt, gaan zij tot slagten over. Dat moest, om het gevaar dat daaraan verbonden is, belet worden. 3154. V. Wordt er in den regel dadelijk afgezonderd? A. Niet allen doen dat. De voorzigtige veehouders zonderen dadelijk af, maar er zijn er ook bij wie dat te wenschen overlaat. 3155. Gij hebt gezegd, dat het wenschelijk zou zijn om in het spoelingdistrict meer beperkende maatregelen toe te passen. Maar daartegen wordt aangevoerd, dat de schade voor de veehouders al te groot zou worden. Als voorbeeld hebt gij reeds aangevoerd, dat een veehouder, door 3 a 4 maanden geen vee te mogen veroeren, f7000 schade beeft geleden. Welke beperkende maatregelen zoudt gij mogelijk achten, altijd met inachtneming van de grootst mogelijke vrijheid? A. Streng toezigt op de stallen en op vervoer van vee zou ik willen verbinden met de bepaling, dat elk ziek rund moet geslagt worden. De vrijheid om ziek vee al of niet te slagten moet ingetrokken worden. 3156. V. Streng toezigt zegt gij. Maar dan zou er een register moeten gehouden worden van het vee op de spoelingstallen en de veehouder voor het ontbrekende vee verantwoordelijk gesteld worden. Acht gij zulk eene controle uitvoerbaar? A. Ja. In den aanvang zal men met moeijelijkheden te kampen hebben, maar met een voldoend personeel is de maatregel wel toe te passen. 3157. V. Weet gij ook hoe groot het aantal spoelingstallen en spoelingkoeijen in Schiedam is? GO |
238
A. Dat is moeijolijk te bepalen omdat die spoelingstallen ware doolhoven zijn. Enkele uitgezonderd, zijn hot kleine, lage gebouwen, die van den een in den ander loopen, echte holen. 3158. V. Staan de hoesten daar op de lange mest? A. De spoelingmest is dun, dus do dieren staan geheel in 't nat en in vuil. Tweemaal daags wordt zoo'n stal schoon geveegd, maar hij blijft toch altijd vochtig en dras. 3159. V. Is het waar, dat do beesten, nadat zij een dag of wat op de spoelingstallen zijn geweest, bijzonder vatbaar zijn voor de ziekte V A. Ik geloof wel, dat die lage bedompte en vochtige stallen meer vatbaarheid voor besmetting kunnen geven, maar of dit als regel opgaat, meen ik te moeten betwijfelen. 3160. V- Gij weet, dut een rund in zijn natuurlijken toestand zooveel gras en hooi eet als 't noodig heeft om te leven. Op die stallen wordt het beest in geheel anderen toestand verplaatst. Daar krijgen zij niet meer gras of hooi als zij volstrekt voor het herkaauwen behoeven, omdat zij anders niet kunnen blijven leven. Overigens moeten zij teren op spoeling, wat nimmer hun voedsel is geweest. Borendien worden zij uit de vrije lucht overgeplaatst in een duffen natten stal. Nu is het bekend dat liet rund van nature zeer zindelijk is, en dat zindelijk houden de groeikracht van de beesten nog meer bevordert dan het goed voeren. Dat alles wordt hier verwaarloosd om het beest maar zoo productief mogelijk te maken voor den houder, die er niet naar vraagt of de gezondheidstoestand daaronder lijdt. Zou het dus zoo vreemd zijn dat bij heerschende ziekte zulke beesten in die omstandigheden vatbaarder zijn dan wanneer zij in normalen toestand verkeerenV A. Ja, ik geloof ook wel, dat de runderen vatbaarder zijn voor de longziekte, wanneer zij in dien toestand ge-bragt worden. Ik had zoo straks uwe vraag niet begrepen. 3161. f'. Kan het overbrengen in die spoelingstallen geen oorzaak zijn van hot ontstaan der ziekte? A. Neen, dat kan geen oorzaak zijn. 3162. V- Waarom niet? A. De longziekte ontstaat alleen door besmetting en wordt naar mijne meening alleen daardoor verspreid. 3163. V. Wanneer zij nu uitbreekt op eene plaats, waar de besmetting niet aan te wijzen is, van waar komt zij dan? A. Het is zeer moeijelijk om altijd den gang der besmetting aan te wijzen. 3164. V- Ja, maar het is even moeijelijk om steeds vast te houden aan een stelsel, waarvan de juistheid niet eens altijd bewezen kan worden. A. De juistheid van mijn beweren kan niet bewezen worden, dat is waar, maar, wanneer men de geschiedenis der zaak nagaat, dan moet men voor Nederland tot de conclusie komen, dat alleen besmetting de oorzaak is van de verspreiding der longziekte. 3165. V- Ik ben het in hoofdzaak niet u eens', en het bewijs van bet tegenovergestelde uwer meening is toch niet geleverd ? A. Néén. 3166. V De geleerden denken omtrent dit punt nog zeer verschillend. In allen gevalle, of er spontane gevallen zijn ontstaan ten gevolge van slecht voedsel of nog meer ten gevolge van onzindelijkheid, het spoeling-district doet groot nadeel aan de zaak die wij voorstaan. Er wordt om de ziekte te voorkomen ook een ander middel aangewend, dat is de inenting. |
Wat weet gij daarvan? A. Van de inenting op de gezonde stallen heb ik in de praktijk altijd gunstige resultaten gezien en ondervonden. 3167. V- Wees zoo goed ons daaromtrent wat mede te deelen ? A. Ik heb veel stallen ingeënt in gemeenten, waar veel longziekte heeft geheerscht, en nog nooit is een ingeënt rund daar aangetast. Ik kan een voorbeeld daarvan bijbrengen. In de laatste helft van 1877 waren in de gemeente 1'ijnacker vier stallen met groote koppels van omstreeks 30 runderen, een totaal van omstreeks 134 runderen dus. De meeste dieren daarvan waren ingeënt. In die koppels vee zijn er slechts .vier ziektegevallen geweest van dieren die nieuw aangekocht waren of waarvan liet inenten verzuimd was. De vier bedoelde runderen zijn afgemaakt en naderhand heeft zich geen geval meer voorgedaan. 3168. V. Waren al die dieren door u ingeënt? A. Ge.leeltelijk door mij, gedeeltelijk door de Hekr, gepatenteerd veearts te Berkel. 3161). Wanneer dat middel zoo uitmuntend werkt, waarom wordt dau niet al het vee ingeënt op de spoeling-stallen ? A. Er zijn te .Schiedam tegenstanders van het inenten, maar ook groote voorstanders; het hangt geheel af van het bijzonder inzigt van de veehouders. 3170. y. Dus wordt daar nog veel ingeënt? A. Ja, in Schiedam wordt goed en geregeld ingeënt, en ile longziekte rigt daar nooit zulke verwoestingen aan, als wanneer het niet is geschied. 3171. Maar het Kijk laat toch niet inenten? A. Alleen de verdachte runderen werden, buiten het spoelingdistrict, vroeger ook voor rekening van het Kijk ingeënt. Nu geschiedt dit niet meer, omdat de geheele koppel, die verdacht is, nu wordt afgemaakt. Het Kijk betaalde 50 cents per stuk. 3172. 1'. Men heeft ons medegedeeld dat met de inenting van Kijkswege wel wat de hand werd geligt. Daarom zag men daarvan dikwijls niet de gewenschte vruchten. Eensdeels was de inentingstof niet altijd goed; anderdeels bestond er somwijlen eene af te keuren verstandhouding tusschen den ilistricts-veearts en den landbouwer, die de inenting liever niet zag. Dan had die kunstbewerking geen plaats, maar toch werd eene verklaring bij het Kijk ingezonden dat zij wel was gedaan, en het geld daarvoor ontvangen. Weet gij iets van dergelijke misbruiken, die zouden geheerscht hebben? A. Neen, mij is daarvan niets bekend. Op de stallen, waar ik ingeënt heb, is altijd op dezelfde manier gehandeld; daar kan ik de verzekering van geven. 3173. r. Het spreekt van zelf dat, indien ik u bedoelde, ik de vraag niet zou doen. Het zou verkeerd van mij wezen, als ik er u toe wilde uitlokken , om uw eigen vonnis te strijken. Ik bedoel in het algemeen; ik wil zelfs geen namen genoemd hebben. Hebt gij nooit van zulke misbruiken gehoord? A. Voor zoover mij bekend is niet. 3174. V. Gij hebt altijd met gewenschte resultaten de inenting toegepast, maar zijt gij altijd wel zeker van goede entstof? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. Indien men daar werk van maakt, dan is er geregeld in Schiedam goede entstof te bekomen. 3175. F. Waar van daan krijgt gij uwe entstof? |
230
A. In Schiedam ia de veeopzigter Muller belast met het nemen van goede entstof; de districts-veearts Swaut heeft mij daaromtrent op de hoogte gebragt. 3176. V- Wat is die Mullku voor een man? A. Hij is een zeer geschikt en fatsoenlijk man. 3177. V. Dat zal wel zoo wezen, maar waar heeft hij zijne kennis aan te danken ? Wat heeft hij aan de hand gehad. Is hij boer, slager, veehouder, koopman geweest? A. Dat weet ik niet. 3178. V. Mij dunkt, dat als do wetenschap den eisch stelt, dat alles wat met de ziekte en vonral met de geneesmiddelen in verband staat, alleen mag worden toevertrouwd aan de handen of het toezigt van wetenschappelijk gevormde mannen , dan is het eene vreemde wijze van handelen , om zulk een teeder punt, als het nemen van goede entstof, op te dragen aan een gewoon vee-opzigter? A. Indien ik daartoe in de gelegenheid ben , neem ik zelf liever de entstof. Zelden slechts wend ik mij tot Muller , maar ik weet dat hij geregeld stof verzendt aan de veeartsen , die niet in de gelegenheid zijn zich zelf daarvan te voorzien. Als er in den omtrek van mijne woonplaats een longziek rund wordt afgemaakt, dan neem ik zelf de entstof. 3179. V. Gij zegt dat de heer Swart aan den vee-opzigter Muller opgedragen heeft daarvoor te zorgen. Muller gaat naar een slagter te Schiedam en zoekt daar naar entstof. Maar hij heeft er zelf weinig belang bij dat die stof goed zij. Gij zelf. belast met de inenting persoonlijk te doen , hebt veel meer belang bij het goed slagen van de door u verrigte kunstbewerking. Nu krijgt gij entstof van een man aan wiens bekwaamheid en aan wiens belangstelling in de zaak men regt heeft te twijfelen. Zou het niet beter zijn dat gij als deskundige zelf die entstof naamt? Wij hebben van wetenschappelijke mannen gehoord dat men bij het nemen van entstof met veel zorg moet te werk gaan, en dat de ongunstige meening, die verscheidene veeartsen van de inenting verkregen hebben, enkel een gevolg is van het gebruiken van slechte entstof. En nu zou men zulk een gewigtig werk opdragen aan den eerste den boste, die daar voor f 16 of f 20 in de week geplaatst wordt om toe te zien op het vee? Dat is immers niet goed? A. Ik erken het. Het is zeker beter dat de veearts zelf de entstof neemt. Maar als hij ver weg woont, is bij er niet altijd toe in de gelegenheid. 3180. V- Ware het niet beter dat de districts-veearts het aan zijn plaatsvervanger opdroeg? 3181. De heer Bcgram : ICunt gij aan de stof, die gij zelf niet van het zieke rund genomen hebt, zien, of die al dan niet goed is? Is het noodig, ten einde de zekerheid te bezitten dat men goede entstof heeft, de long te zien waaruit die genomen wordt? A. Ja, dat is noodig. 3182. F- Ken bewijs te meer voor de opmerking van den President, dat het allergevaarlijkst is het over te laten aan iemand die de stof ronddeelt en zelf niet verantwoordelijk is voor de kunstbewerking. Als gij hebt ingeënt en het slaagt niet, of er komt eene sterke reactie, of wel, gelijk in sommige gewesten gebeurd is, de ziekte ontstaat na de inenting op een gezonden stal, dan zijt gij verantwoordelijk, tenzij ge u er achter verschuilen kunt, dat ge zelf de stof niet hebt genomen. Ge erkent dus, niet waar, dat het van het uiterste belang is, dat hij, die de bewerking doet, zelf de long ziet? |
3183. De heer Schepel: Gij hebt gezegd datteDept-ford slechts 3 gevallen van longzieke runderen waren voorgekomen. Hoe lang blijft het vee in leven, als het van hier te Deptford wordt aangevoerd ? A. Ik meen dat het drie dagen in quot;t leven mag blijven , doch gewoonlijk blijft het maar 12 tot 20 uren in leven, omdat het onderhoud te Deptford zeer kostbaar is, en men dus moet trachten het vee zoo spoedig mogelijk te verkoopen. 3184. V. Wat zoudt ge er van denken als dat vee in leven mogt blijven van den éénen marktdag tot den anderen? Als men vroeger het vee den eersten marktdag niet goed kon verkoopen, wachtte men tot den tweeden. Zouden zich in dat geval niet veel meer verschijnselen van longziekte voor doen dan nu het vee zoo spoedig moet geslagt worden ? A. Ik geloof niet, dat die twee of drie dagen daarop van invloed zouden zijn. Het behoorde van wege de groote kosten tot de zeldzaamheden dat het vee vroeger van den eenen tot den anderen marktdag overbleef, alleen wanneer er zooveel aanvoer kwam dat het vee onverkoopbaar was. 3185. V. Waarom blijft dan de Engelsche Regering aan dien maatregel van spoedige afmaking vasthouden ? De aanleiding kennen wij; maar waarom blijft zij er bij ? A. Op mij maakt het den indruk dat het eene stelselmatige belemmering is van allen aanvoer van buiten-landsch vee, want ik geloof dat de Engelsche veehouders er weldegelijk mede gebaat zijn, dat alle vreemd vee naar Deptford moet en zij zeiven aan de markt te Islington den hoogsten prijs kunnen bedingen. 3186. V. Is dat uiet eene bloote onderstelling? Er zijn toch geene bewijzen voor. A. Het te bewijzen is inderdaad moeijelijk. 3187. V. De branders zijn met het afschepen van vee zeer voorzigtig, hebt gij gezegd, omdat zij, als zij misbruik maken, gestraft worden, op de wijze, zoo als die ééne brander dat in 1871 ondervonden heeft. Maar weet gij, als het vee aan de boot komt, van welken brander het afkomstig is ? A. Niet altijd. 3188. V. Het vee wordt toch zeker meest aangevoerd door handelaars, die het van do branders gekocht hebben ? A. Er staat het merk van den veehandelaar op, maar men weet niet altijd wie de eigenaar is. 3189. V- Als zich dus een geval voordoet, kunt gij nagaan van welken brander het gekomen is ? A. Ja, want de handelaar weet zeer goed van wieu bij het vee gekocht heeft. 3190. V. Den naam van den veehandelaar teekent gij op ? A. Die is bekend. 3191. V- Op de stallen der branders en spoelingboeren heerscht de veeziekte nog altijd erg. Wij hebben gisteren van een getuige gehoord , dat te Overschie verleden jaar 600 a 700 zieke runderen geslagt zijn, wel een bewijs dat de ziekte nog in eene verbazende mate heerscht. In Groningen heeft men ook , zoo als gij weet, branderijen , stokerijen en/,, die er ook veel mestvee op na houden, wel uiet zooveel als in Schiedam, maar zij hebben toch altijd 1000 of 1200 runderen staan; die blijven daar nog al lang, meestal een half jaar, en toch doet zich daar tot dusverre geen longziekte voor. Ik schrijf het daaraan toe, dat de Groning-sche fabrikanten hoogst omzigtig zijn bij den inkoop van vee, en dat men te Schiedam daar niet genoeg op let. Wat is uwe meening daaromtrent ? |
A. Als de Schiedamsche spoelingboer vee inkoopt in
A. Ja.
eeue geheel gezonde streek, komt er toch wel eens een enkel geval van longziekte bij hem voor. Ik geloof dat het te wijten is aan het niet ontsmetten van de stallen, waarin het vee komt. 3192. F. Als men te Schiedam zorgde voor de noodige reinheid en er zooveel mogelijk op paste om geen hesmet vee te koopen, zou het dan naar uwe meening, ook daar niet veel beter gaan? A. Ja. Voorzigtigheid bij inkoop; zorg voor reinheid van stallen en dadelijke verwijdering en slagting van een aangetast beest, zouden zeer gunstig werken. 3193. De heer Wybcnga: Wordt, zooveel u bekend is, geen stuk vee uit Rotterdam naar Engeland vervoerd of het wordt aldaar dadelijk geslagt? A. Althans na 12 uren. 3194. V. Wordt er alleen slagtvee vervoerd? A. Ja. 3195. V. Ook wel melkvee? A. Up iit oogenblik niet. 3196. V. Maar wel in vroegere jaren? A. Ja. Nu mag het niet meer worden ingevoerd. 3197. f'. Wordt de opzigter, van wien gij straks hebt gesproken, die belast was met de bezorging en afgifte van stof voor inenting, daarvoor beloond ? A. Ja, ik meen dat hij f 1 voor ieder fleschje van de veeartsen krijgt, waarvoor bij die stof franco per post verzendt. 3198. V. Levert hij ook stof aan anderen, bijv. aan landbouwers ? A. Neen, niet anders dan aan veeartsen. 3199. De heer Begrani: Gij meent, en dit zal iedereen wel met u eens zijn, dat men voor inenting vooral goede stof moet hebben. Nu is wel eens het denkbeeld geopperd om in eene zekere streek van het land al het vee in te enten. Zou nu gebrek aan de noodige stof daartegen geene belemmering zijn? A. Neen. Er wordt tegenwoordig nog al goed gezorgd voor stof. 3200. V. Hoe lang blijft de stof, nadat ze uit de long genomen is, goed ? A. Ik gebruik ze nooit langer dan twee dagen. In den winter kan ze ook wel drie dagen duren , maar langer niet. 3201. y. Gij hebt zeker gehoord dat in sommige gezonde stallen, kort na de inenting, de longziekte is ontstaan. Kunt gij dit verklaren? A. Het is mij onbegrijpelijk wanneer er geen enkel ziektegeval geweest is. Ik heb ook eens een geval gehad dat ik twijfelde, maar later bleek dat de veehouder, vóór de inenting , een longziek rund had gehad. Twee of drie weken na de inenting kwamen een paar gevallen; die ontstonden niet door de inenting maar door het verzwijgen van een vroeger ziektegeval. 3202. I'. Zou men door het gebruiken van ongeschikte stof de longziekte op een stal kunnen brengen ? A. Dat geloof ik niet; wel kan daardoor hevige reactie maar geene longziekte ontstaan. Ik heb dieren onderzocht die ten gevolge van de inenting gestorven waren, waarvan de long volkomen zuiver was. |
3203. V- Het schijnt uwe meening te zijn dat ook in de spoelingdistricten de meeste ziektegevallen zich vertoonen bij het begin van den stal- en den weitijd, in het voor-en najaar. Gij schrijft dit toe aan het komen van het vee op besmette stallen, die niet voldoende schoon worden gemaakt , aan bet eten uit spoelingbakken die misschien nog uitwerpselen van aangetast vee bevatten. Maar zoudt gij ook van oordeel zijn dat de vermeerdering der ziektegevallen ten deele te wijten is aan de verandering van voedsel, aan de sterkere aanmesting van het vee ? A. Neen, ik wil wel aannemen dat door verandering van voedsel eene zekere voorbeschiktheid voor de ziekte ontstaat, maar niet dat die verandering als oorzaak moet gelden voor bet ontstaan der ziekte. 3204. V. Hebt gij wel eens vee gezien, dat voor den uitvoer naar Engeland bestemd was, maar dat gij hebt moeten afkeuren op grond dat gij er longzieke runderen onder ontdektet ? A. Ik keur dikwijls vee af, op grond dat het er onoogelijk uitziet of lijdt aan verzweringen aan de klaauweu, maar werkelijk longzieke runderen heb ik er nooit onder ontdekt. 3200. J '. Gij hebt straks als maatregelen, die u wenschelijk voorkomen, genoemd: streng toezigt op de stallen en afzondering van liet aangetaste rund. Zoudt gij meenen dat nog meerdere voorschriften kunnen gegeven worden ? Natuurlijk dient men de mogelijkheid te laten om het vette vee te slagten. Maar zoudt gij meenen dat het verdachte vee, zonder gevaar van besmetting te veroorzaken, kan worden vervoerd ? A. Wanneer men het zieke rund direct afzondert en slagt, en men houdt dan het vee dat met dat rund in aanraking is geweest, eenige dagen in observatie, dan zal men, wanneer men verder mets verdacht ontdekt, gerust kunnen zijn. Ik heb er reeds op gewezen dat te Schiedam de meeste gevallen van longziekte voorkomen bij enkele zeer bekende veehouders, die niets doen. Het vee van zoodanige veehouders zou men bepaaldelijk in verdachten toestand moeten verklaren. 3206. I'. Men zou toch ook moeten waken dat het verdachte vee niet naar de markt wordt g«bragt en daar in aanraking komt met ander vee. L)e meest kundige veearts kan toch niet terstond zien dat een beest de kiem der ziekte reeds heeft. A. Um dergelijk gevaar te keeren , zou men eene afzonderlijke spoelingmarkt moeten oprigten, zoodat het spoeling-vee niet met ander vee in aanraking kan komen. Te Rotterdam heeft men eene afzonderlijke markt voor vet vee en eene afzonderlijke voor mager vee. 3207. V. En dan het vervoer. Zouden ook daarvoor maatregelen noodig zijn ? A. Men zou moeten hebben afzonderlijke wagens voor slagtvee en afzonderlijke voor mager vee. Daardoor zou men veel kwaad voorkomen. Ik acht dit zeer wel uitvoerbaar. 3208. f'. Mag dat eenmaal vervoerde vee niet teruggevoerd worden? A. Neen. 3209. V. Men moet de zekerheid hebben dat het verkocht en geslagt wordt? A. Zeer zeker. 3210. V. Meent gij dat die bepalingen kunnen worden gemaakt zonder dat daardoor de industrie in het spoelingdistrict belemmerd wordt? A. Ik geloof ja. 3211. V. Is het houden van een streng toezigt op de |
241
stallen mogelijk? Sommige branders en veehouders hebben veel overleg om bepalingen die zij ongaarne naleven te ontduiken. A. Met eenige routine zou spoedii!; worden opgemerkt waar zich een ziek rund bevindt, en op den kwaadwilligen veehouder, die ongenegen is mede te werken, zou ik eenvoudig de wet toepassen. 3212. F. Wie zou dat opzigt kunnen houden? De vee-opzigters zijn gewoonlijk lieden uit den minderen stand. A. De opzigters zijn tamelijk geoefend. 3213. V. Maar zij moeten geoefend zijn in het houden van toezigt, zoodat de zekerheid bestaat dat de wet wordt nageleefd. Kr zijn wel districts-veeartsen voor eene uitgebreide streek, niet voor iedere gemeente. Hoe zoudt gij de zaak, zoo zij geheel nieuw ware, inrigten? A. Ik zou opzigters aanstellen en hun eene strenge instructie geven. Elk rund dat niet volkomen gezot d blijkt zou door hen terstond afgezonderd moeten worden, en zij zouden onmiddellijk daarvan den veearts of diens plaatsvervanger moeten kennis geven, opdat deze kunne constateren welke de aard der ziekte zij. Ik zou de opzigters niet als deskundigen aanmerken; zij kunnen echter zeer goed nagaan of een dier niet volkomen gezond is. 3214. r. Laat men het in een spoelingdistrict wel zoo ver komen? A. Een oplettend veehouder zondert zijn ziek vee terstond af en slagt het vóór een deskundige het gezien beeft. 3215. F. Do bepaling, dat vee uit een spoelingdistrict alleen naar eene spoelingmarkt mag verzonden worden, zou moeten gelden voor alle stallen; anders ware er nog geen waarborg. A. Ja. 321(5. V- (iij zoudt in een stal geen enkel dier ziek kunnen bevinden, terwijl de ziekte er toch heerscht. Maar, zegt gij, het dier wordt geslagt zoodra het slechts eene enkele maal voedsel weigert? A. Het slagten mag niet geschieden zonder verlof biljet van de politie. Te Schiedam is onlangs eene nieuwe slagt-plaats opgerigt, uitsluitend voor ziek vee. 3217. V. Is er middel om die slagtplaats te ontwijken? Ik wenscbte te vernemen of gij er over nagedacht hebt dat strenge maatregelen de industrie niet mogen belemmeren en nogtans het doel moeten doen bereiken. A. Met de door mij beoogde veeopzigters zou ik zoodanige belemmering niet vreezen. 3218. V- (Jij zegt, dat het zieke vee niet mag worden weggevoerd zonder permissie-biljet van de politie? A. Het vee moet toch ergens blijven, en wegvoeren loopt in het oog. 3219. V. Het gevolg zou dus zijn dat men geen waarborg heeft tegen fraude. Men zou eene bepaling moeten hebben die een geheel district verdacht verklaarde , waaruit geen vee zou mogen vervoerd worden dan naar bepaalde plaatsen met bepaalde vervoermiddelen; maar de zekerheid dat de besmetting niet wierd overgebragt zou ontbreken ? A. Dat is zoo. 3220 De VooratUtcr. Ik heb opgemerkt dat gij onderscheid maakt tusschen de spoelingboeren. Ik dacht dat er een geest van onverschilligheid onder hen heerschte, omdat zij door de wet vrijgesteld zijn van alle wettelijke bepalingen en gerust een ziek rund afmaken en verdacht vee naar welgevallen vervoeren mogen. (Jij zegt echter dat daaronder zeer welwillende menschen zijn, die gaarne medewerken om de ramp tegen te gaan, K0. 30. 3. |
A. Zeker. Het getal van hen die niet willen medewerken, zou gering wezen. 3221. V. Dus vele onder de vetmesters zouden dadelijk willen afzonderen, afmaken en zich onderwerpen aan de inenting en do maatregelen die het Kijk noodig zou achten? A. Ja, 3222. /'. Zij, die niet willen medewerken, zouden onder streng toezigt kunnen gebragt worden. A. Zeker. 3223. V. Gij schijnt aan de inenting veel gedaan te hebben, maar hebt gij wel eens beproefd van den staart op den staart in te enten? A. Neen, omdat ik daaraan geene waarde kan hechten. 3224. V. Waarom niet? üij menschen enten wij toch van de eene pok op de andere. Er wordt dikwerf veel moeite gedaan om oorspronkelijke koepokstof te krijgen, maar de wetenschap heeft ook op andere wijze proeven met inenten genomen. Soms heelt men vreeselijke verzweringen; maar dikwerf hoort men zeggen: »die pokken staan mooi; daar zullen we de entstof van nemen.quot; Nu dacht ik dat men ook als veearts wel eens beproefd zou hebben om van den eenen staart entstof te brengen op den anderen. A. Dat gaat niet, omdat het ziekte-proces in den staart volstrekt niet speciliek is. liij inenten van pokken verloochent de pok nooit haar specifiek karakter; maar bij liet enten in den staart met stof van een longziek rund krijgt men wel reactie, maar niet van specilieken aard. 3225. V- Een wetenschappelijk man heeft ons toch medegedeeld dat hij groote waarde in zoodanige wijze van inenten stelde. Hij had proeven genomen niet dat nemen van stof uit verzweringen aan den staart, waarvan hij volkomen dezelfde verschijnselen kreeg als bij gebruik der stof uit de long zelve; tot zelfs die marmerachtige kleur. A. Ik geloof dat daar zeer veel illusie bij komt. Het kan zijn ten gevolge van de werking der verschillende huidlagen, dat de staart daardoor zulk een marmerachtig aanzien verkrijgt; maar dat is volstrekt niet specifiek. Ik meen dat ook door doctor Willems in Uelgie die theorie wordt voorgestaan, maar in Frankrijk spot men er mede. 322(5. V. Die proef geldt dus niet volgens uw oordeel ? Nu nog iets over het toezigt op den uitvoer. Ik blijf van meening dat het werk dat gij te verrigten hebt voot één man wat druk is. Maar wij hebben hier nog iemand gehad uit Rotterdam, die ook belast was met liet toezigt op den uitvoer, het was de heer Huysmans. Die heeft ons gezegil dat hij maar alleen te doen had met de Harwich-booten. A. Ja, dat was vóór 1877. Nu nemen die booten geen vee meer mede. 3227. V. Hebt gij geen toezigt te houden op de Harwich-booten ? A. Neen, ieder onzer heeft zijne vaste booten; in drukke tijden helpen wij elkander. De districts-veearts heeft dat zoo geregeld. Toen er nog niet van Rijkswege gekeurd werd, waren de heer Huvsmans en ik door die maatschappijen belast met de keuring, en dat is eenvoudig zoo gebleven. 3228. V. En acht gij het toezigt op den uitvoer, de markten enz. in 't algemeen voldoende? A. Ik geloof het wel. Ik meen dat de markten geregeld bezocht worden door de districts-veeartsen en dat in ver-scheidene gemeenten van gemeentewege een geëxamineerd veearts belast is met het keuren, behalve in Rotterdam; daar geschiedt het niet. |
61
242
3229. F- Er zijn hier evenwel getuigen geweest die meenden dat er te weinig districts-veeartsen zijn, en er zijn er geweest die zich beklaagden dat de plaatsvervangende districts-veeartsen zoo weinig bevoegdheid hebben, zoodat altijd eerst de districts-veearts als tusschenpersoon tusschen den burgemeester en den plaatsvervanger noodig is. Hebt gij intusschen geen bezwaar omtrent dat toezigt? A. Neen. 2330. V. Hebt gij nog het een c:i ander mede te deden dat strekken kan om ons voor te lichten ten einde misschien tot een beter resultaat te komen in de spoelingdistricten? A. Neen, ik kan mijne gedachten aldus zamenvatten: streng toezigt op de verdachte stallen, directe afzondering en afmaking van alle longzieke runderen. 3231. V. Zoudt gij er voor wezen dat er volle schadevergoeding voor onteigende runderen werd gegeven? A. Ik acht voor zieke runderen de helft voldoende. 3232. V. Maar dat veroorzaakt toch schade aan den veehouder ? A. Toen er nog geene maatregelen genomen werden tegen de longziekte, gingen geregeld ()0 i» 70 percent van de aangetaste dieren te gronde, terwijl van de overblijvende bijna niets teregt kwam. Ik zou dus denken dat eene schadevergoeding van de helft der waarde voldoende was. 3233. r. Als gij het zoo beschouwt, hebt gij gelijk. Maar het is hier te doen om den landbouwer te winnen voor de zaak. Zoolang een landbouwer de hoop beeft dat zijn vee herstellen zal, ^eeft hij het niet aan, want dan krijgt hij slechts de helft. Indien hij nu echter dadelijk de volle waarde kreeg, zou dat geen middel zijn om hem meer te doen medewerken ? A. Neen, want hij mist toch zijne vrijheid, en dat is een beletsel waartegen juist de spoelingboer zeer opziet. 3234. F. Gij hebt straks gezegd dat de weldenkende boeren wel geneigd zouden zijn om de inenting toe te passen. Dan missen zij toch ook hunne vrijheid, want de inenting heeft toch tijd noodig om uit te werken ? A. Ja wel, maar de inenting belemmert den groei niet van het rund. Althans heb ik er nooit over hooren klagen. 3235. Maar de veehouders kunnen toch de dieren niet afzetten met de teekenen van de inenting voorzien? A. Zeer zeker. Ik heb er wel aan de boot gehad die nog niet eens genezen waren, met halve staarten; overigens prachtige vette runderen. 323(5. J'. En had Engeland daar niet tegen? A. Neen , daarover heb ik nooit eene enkele aanmerking gehoord. 3237. De heer Wybonga ; In antwoord opeene vraag van den lieer Bkgkam , hebt gij, als ik wel gehoord heb, gezegd dat niet alle spoelingveehouders even onoplettend en onvoorzigtig zijn. Zoudt gij nu niet denken dat het goed zou zijn als voor de onvoorzigtigen de wet streng werd toegepast ? Het is toch gebleken dat men weinig hecht aan de bepalingen van de wet. De indruk, dien ik ten minste daaromtrent verkregen heb uit deze enquête, is, dat naar mate men de veehouders meer vrijheid laat, zij de wet minder tellen. Er heerscht in het spoelingdistrict eene vrijheid , die, in vergelijking van andere provinciën . veel te ver gaat. Zou het nu geene goede gevolgen hebben voor de voor-zigtige en oplettende veehouders, als de wet voor de minder voorzigtige in al hare kracht en beter nu werd toegepast ? A. Ik geloof ook dat het goed zou werken , als er in Schiedam twee of drie voorbeelden gesteld werden. Het zal niet moeijelijk zijn die te vinden; die zijn bekend genoeg. |
3238. De heer Schepel: Acht gij de zoogenaamde gebeterde koeijen gevaarlijk ? A. Een gebeterd rund bezit, mijns inziens, altijd de eigen-schap van besmettelijk te kunnen zijn. Ik acht het daarom het beste nooit gebeterde koeijen te hebben. 3239. r. Steunt deze meening op uwe ondervinding? A. Gedeeltelijk ook op het ziekteproces in de long. Al is een beest oogenschijnlijk gezond , al eet het, en al heeft de melkafscheiding goed plaats, dau is het ziekteproces daarom nog niet altijd afgeloopen. 3240. Is in de praktijk gebleken dat de longziekte door gebeterde koeijen is aangebragt? A. Ik herinner mij uit vroegere jaren een geval, waarin eene gebeterde koe oorzaak was dat de ziekte op een stal uitbrak. 3241. J'. Kunt gij door uitwendig onderzoek ook ontdekken of gij met eene gebeterde koe te doen hebt ? A. Eenigzins door percussie en auscultatie. Men kan echter niet zeker zeggen of een beest longziek geweest is. Het kan een ander gebrek aan de long gehad hebbeu. 3242. 1'. Stel eens dat gij op een stal komt, waar een longziek dier is, dat aangegeven is. Indien er op dien stal een geval van longziekte is geweest vóór die aangifte , dan moet zulk een dier of weggevoerd, óf gestorven óf gebeterd zijn. Kunt gij in 't laatste geval door auscultatie en percussie ontdekken of er dieren bij zijn die iets in de longen hebben wat niet goed is? A. Ja, maar ik kan niet constateren of het longziekte is geweest. Ik heb veel gebeterde koeijen gezien en onderken ze dadelijk omdat zij nooit zoo doorvoed zijn als een gezond beest en zeker een half jaar, ja zelfs een heel jaar na de beterschap herkenbaar blijven. 3243. V. Als uw onderzoek van een gebeelen stal, met uitzondering van het door mij bedoelde dier, tot een negatief resultaat leidt, dan zijt gij derhalve zeker dat er geen gebeterde beesten onder zijn? A. Als ik niets hooren kan, ja. 3244. De heer Begram; Behalve uw rijkssalaris als keurmeester van vee aan de Engelsche boot ontvangt gij ook vergoeding van de cargadoors. Dat is eene bekende zaak , en daarover zal ik niets zeggen. Maar ik zou u willen vragen of daarin niet iets onaangenaams voor u gelegen is , en of uw gevoel als onafhankelijk man niet medebrengt dat gij er de voorkeur aan zoudt geven geheel van Rijkswege bezoldigd te worden ? A. Neen, want ik vind van de cargadoors veel steun bij de keuring. Ik heb het nu in mijne magt om runderen, bij wie niet alles in orde is, bijv. de zoodanige, die er onoogelijk uitzien enz., terug te zenden. Als ik alleen van Rijkswege bezoldigd werd, zou ik daartoe geen regt hebbeu. 3245. V. Zijt gij van Rijkswege dan alleen belast om toe te zien op vervoer van aan eene besmettelijke ziekte lijdend vee? A. Ja, volgens de wet van 1870. 324(). F. Dus niet alleen van longziek vee, maar dat ook door andere ziekten is besmet ? A. Ja. Mijn toezigt strekt zich ook uit tot pokken, tongblaar en het kwaadaardig klaauwzeer. 3247. F. Indien op de spoelingstallen de plaats van een afgemaakt beest wordt aangevuld, kiest men daarvoor dan altijd eene koe die is ingeënt? A. Ik ken veehouders die dat doen. |
3248. F. Is dat uitzondering of past men dat algemeen toe? A. Attente veehouders nemen dit altijd in acht, maar andere die nergens op letten, verzuimen ook dit. 3249. V- De attente veehouders zijn toch in do minderheid'.' A. Neen. Alle groote veehouders zijn attent op die dingen. Er zijn er slechts enkelen die niets doen of veel nalaten. 3250. F. Gij hebt wel niet in het spoelingdistrict, maar toch in andere streken als plaatsvervangend districtsveearts de wet moeten toepassen. Wat waren uwe werkzaamheden na de ontvangst van een aanzoek van den burgemeester om een geval op te nemen V A. Van burgemeesters helgt; ik nimmer zulk een aanzoek ontvangen ; ik zou daarop niet mogen handelen. Ik werd daartoe aangeschreven door den districts-veearts , onderzocht dan het rund, gaf den burgemeester eene verklaring tot onteigening en afmaking en zond daarvan rapport aan den districts-veearts. 3251. r. Uwe taak was derhalve na het onderzoek afgeloopen ? A. Ja. Voor de verdere Ijehandeling der zaak adviseert alleen de districts-veearts, niet de plaatsvervanger. 3252. F. Onderzoekt gij dan ook den stal, om te zien of er nog ander ziek vee was? A. Ja, hij een onderzrek ging ik altijd eens op den slal zien, ten minste wanneer ik niet bij ziek vee geweest was. 3253. F. Vondt gij bij zoodanig onderzoek het aangetaste beest altijd afgezonderd? A. Ja. Eens heb ik in Maastricht een dood rund gevonden; daarvan is dan ook proces-verbaal opgemaakt. Maar waar slechts de mogelijkheid tot afzondering bestond , geschiedde de afzondering vóór dat ik kwam. \V. Snuoers. K. he Jono. W vbenga. Schepel. Beokam. Verhoor van den heer M. de HorM Azn. 3254. De VoonKter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, uw beroep en uwe woonplaats op te geven ? A. Mozes de Horst Azn., koopman en veehandelaar te Zwolle. 3255. F Zijt gij reeds sedert lang in die betrekking werkzaam ? A. Reeds sinds 40 jaren ben ik veehandelaar op Amsterdam. Ik heb niet altijd te Zwolle gewoond, maar woonde vroeger te Kuinre, een dorp in Overijssel nabij de grens van Friesland; thans woon ik sedert OI/2 jaar te Zwolle. 3256. F. (lij zegt dat gij veehandelaar op Amsterdam zijt. Waar koopt gij gewoonlijk uw vee? |
A. Gewooidijk koop ik mijn vee te Groningen, in Drenthe en te Leeuwarden of te Zwolle. 3257. F. Koopt gij gewoonlijk uw vee aan de markt? A. Ja,ik bezoek daar de markten. Had ik helen niet hier moeten zijn, dan bevond ik mij op de Groningsche markt, waar altijd mijn zoon of ik zich heen begeven. Woensdags gaan wij bij de boeren te Zwolle en Donderdags te Zwolle naar de markt, waar het vee uit Friesland, Groningen en Drenthe aangevoerd wordt. 3258. F. Wanneer gaat gij met het vee naar de markt te Amsterdam ? A. Wij zenden, mijn zoon of ik, Zaturdags het vee naar Amsterdam om het daar des Maandags te verkoopen. Zondags gaan wij dan zelf naar Amsterdam. ()ok brengen wij in het voorjaar veel vee naar l'urmerend en naar Alkmaar. 3259. F. Welk soort van vee zijt gij gewoon wekelijks aan de Amsterdamsche markt te brengen? A. Melkvee, rijpe koeijen en pas afgekalfde; wanneer zij op reis kalven, dan verkoopen wij terstond de kalveren. 3260. J'. Bezoekt gij ook de markt te Sneek? A. Vroeger wel en wekelijks, maar nu niet meer. Nu ik te Zwolle woon , ga ik gemakkelijker naar Groningen. 3261. F. Geven die markten nu wekelijks genoeg van dat soort koeijen, om daarmede de Amsterdamsche markt te kunnen voorzien ? A. Ja. Te Zwolle komen wekelijks wel drie a vier honderd inelkkoeijen meer aan de markt dan te Amsterdam , waar er niet veel komen. 3262. I'. Hoeveel bedraagt wel die wekelijksche aanvoer te Amsterdam? A. 70 a 80, inelkkoeijen en kalfkoeijen, welke laatste door Belgische kooplieden worden aangekocht. 3263. F. Komende Belgische kooplieden te Amsterdam aan de markt en niet te Zwolle? A. Vele gaan wekelijks naar Amsterdam, maar te Zwolle komen er honderd tegen vijf te Amsterdam. In de laatste vier of vijf jaren is de veehandel te Zwolle zeer vooruitgegaan. 3264. F. Gij koopt meer vee aan de markt, dan bij do boeren aan huis? A. Ja! 3265. F. Hebt gij nooit last van de maatregelen, die het Kijk neemt tegen de longziekte ? A. In de laatste 16 of 17 jaren niet. Ongeveer 17 jaren geleden had ik 5 koeijen gekocht uit den stal van een boer te Kuinre; ik verkocht die te Amsterdam , en bij mijne terugkomst in de volgende week hoorde ik dat bij den kooper de longziekte was uitgebroken Het speet mij zeer, dat ik die koeijen gekocht had. De veehouder, van wien ik ze gekocht had, zeide, dat hij het niet geweten bad. Ik heb die koeijen nog goed verkocht ; maar het speet mij toch. 3266. F. Als gij dus in de gelegenheid waart geweest om verdachte koeijen te koopen , dan zoudt ge dat niet gedaan hebben , omdat uw naam als koopman er onder zou lijden ? A. Men zou mij dan niet meer vertrouwen. 3267. F Indien gij elke week in Amsterdam komt, dan zult gij de boeren van Sloten en Nieuwer-Amstel wel kennen ? |
'244
A. Ja. Die koopen allen van mij. 32()8. J'. Hi' koopors weten dus. dat gij vertrouwd vee hebt; maar ik moet u toch doen opmerken dat, als gij op de markten te Groningen en te Leeuwarden kooj)t, het wel gebeuren kan dat gij, zonder het te weten, verdachte koeijen koopt V A. Dat kan wel gebeuren, maar ik heb er nog geen last van gehad. 32()9. F. Hebt gij nooit gehoord, dat de boeren van Nieuwer-Amstel en quot; Sloten die koeijen van u gekocht hadden , er over klaagden . dat de longziekte bij die koeijen uitgebroken was? Zeg het maar eerlijk. A. Daar weet ik niet van. Als het gebeurde, dan zou ik restitutie van de koopsom moeten geven. De boeren betalen ook gewoonlijk niet dadelijk; zij melken de koeijen eerst gedurende een week , om te zien hoe zij zijn. 3270. r. Het zou anders alligt kunnen gebeuren. Gij koopt bij voorbeeld een koe op de Leeuwarder markt, en die verkoopt gij te Amsterdam aan een veehouder uit Sloten. Als die man nu na een dag of ilrie merkt dat die koe longziek is, dan zou hij toch wel, als hij u wederziet, tot u zeggen: » gij hebt mij bedrogenquot;? A. Ik heb daar, zoover ik weet, nooit last van gehad. 3271. V. In welke soort valt gij met de prijzen? A. Ik heb altoos goede soort, van twee a drie honderd gulden. Van minder dan twee honderd gulden neem ik ze niet. 3272. V. Ziet gij, die zoo druk de markten bezoekt, nooit vee, dat u niet goed voorkomt? A- Ja. ik zie wel eens vee dat niet goed is, maar ik weet niet, of het dan daarom longziek is. Dat kan ik niet beoordeelen. In Overijssel heeft in de laatste twaalf of veertien jaren de longziekte niet geheerscht. 3273. F. Hebt gij op de markt nooit gezien koeijen, gemerkt met eene V, op de regter bil geknipt, zooals de wet dit voor verdachte runderen voorschrijft? A. Daar heb ik nooit op gelet. Dat groeit dan ook gaauw weder weg. 3274. V. In Overijssel heerscht de longziekte niet, en in Groningen ook niet; maar wel heerscht ze in enkele streken van Friesland. Hebt gij daarvan in uw handel nooit last gehad? A. Neen, anders zou ik het zeggen. 3275. V- Gij hebt dus nooit onder uwe gekochte koeijen er gehad die ziek geworden zijn? A. Wel ziek, maar niet longziek. Voor drie weken nog heb ik te Zwolle eene koe verloren. Ik koop Woensdag eene koe, die afgekalfd had, eene beste koe. Ik zeg: zij bevalt mij niet goed; maar ik kreeg ten antwoord: zij eet toch goed. Vrijdag morgen zegt mijn knecht: die koe is niet goed. Ik zeg: haal den Rijksveearts, want ik moet weten wat zij mankeert. De veearts zegt: de koe heeft kou van binnen, en ik geloof niet dat zij het er op zal halen; maar wij zullen het eens een paar dagen aanzien. De koe ging hard achteruit. Wat moet ik nu doen ? vroeg ik den veearts. Als gij haar verkoopen kunt, doe het dan, zeide hij; het vleesch is gezond, daar sta ik voor in. Als zij geslagt wordt, zullen de ingewanden zwarte plekken hebben. En zoo is het uitgekomen. De koe was best en kostte eene kleine f 300. 327(). V- Het was dus geen longziekte? A. Volstrekt niet. Bij de slagting liet ik den veearts halen , en toen wees hij de zwarte plekken aan. |
3:277. V. Het is merkwaardig, daar de ondervinding leert dat bij de koeijen, als zij afgekalfd hebben, de longziekte het ergst is, dut gij, juist in dat soort van koeijen handelende, er zoo weinig last van hebt. A. Nu 17 of 18 jaar geleden hebben wij de longziekte gehad bij twee koeijen die in Friesland gekocht waren. De eene koe stierf in een dag of twee en is begraven; de andere is gebeterd. Later hebben wij die ziekte niet meer ontdekt bij koeijen die wij gekocht hebben. 3278. V. Ziet gij nooit beweging van longziek vee te Zwolle bij het vervoer met die wagens? A. Wij letten daar zoo niet op; in Friesland zouden wij er meer op letten. Dezen zomer was daar de tongblaar, en toen lette men er op. Ik heb wel koeijen gekregen . die aan de tongblaar leden en waar men het niet aan gezien bad. Dat is verscheidene malen gebeurd, ofschoon wij scherp toezagen. 3279. V. Zijn er veel kooplieden die van Zwolle naar Amsterdam gaan. A. Ik en mijn broeder. En dan heeft men nog uit Monnikendam de gebroeders Kool en een uit Drenthe, Sl'ijkkuman. 3280. J'. En drijven die allen den handel zoo als gij? Zijn het solide menschen ? A. Zoover mij bekend is, ja. 3281. V. Gij weet (en ge zult wel verbaasd opzien van hetgeen ik nu zal zeggen) dat jaarlijks veel koeijen uit Friesland naar N'oordholland gaan, naar de markten van Hoorn, Alkmaar en Purmerend. Wij hebben nooit de longziekte uit Friesland gekregen , maar in de omstreken van Amsterdam, te Sloten, te Nieuwer-Amstel en te Amsterdam zelf, heerscht die altijd. Nu zeggen de menschen: Dat komt door vee uit Friesland; en dan antwoorden wij : Hoe kan dat wezen? wij krijgen ook zooveel vee uit Friesland, en toch brengt dat de longziekte niet aan. Maar dan wordt weder gezeg.l: Dat zijn een geheel ander soort van kooplieden; die op Amsterdam handelen zien zoo naauw niet; die hebben niet zulk eene vaste klandisie en koopen het vee waar zij het krijgen kunnen: zulk vee, zulke kooplieden. Maar als ik nu u hoor en u zie, dan ben ik overtuigd dat gij gesteld zijt op uw naam en op goeden handel, en dan blijkt uit uwe verklaring, die ik voor waar houd, dat gij geen klagten hoort. A. Als wij geen goeden naam hadden, dan hadden wij den handel op Amsterdam geen 39 of 40 jaren kunnen volhouden. Niet ieder koopman houdt het zoo lang uit, vooral niet in vee. Maar Goddank , mijn broeder en ik, die met niets begonnen zijn, hebben goed ons brood. Wel een bewijs, dat wij een goeden naam hebben. 3282. V. Zijn het dus maar praatjes, dat do longziekte uit Friesland wordt ingevoerd? A. Ja, het zijn praatjes. Wij krijgen ook vee uit Zwolle, en dat is ook goed. Nog kort geleden heb ik van den heer Vissciiku eene koe gekocht voor f 305, en verleden zomer tien koeijen voor f 295, allen kalfkoeijen die naar Amsterdam gingen. Ook uit Groningen en Friesland krijgen wij altijd beste koeijen. Met boeren die beesten voor f130 of f 140 willen hebben, kunnen wij niet handelen. 3283. V. Gij wilt zeker altijd goede koeijen hebben die melk geven? A. Ja. 3284. V. Maar hoort gij de boeren van Nieuwer-Amstel nooit over de longziekte spreken? A. Ja. Verleden week is nog een stal afgemaakt van een boer aan de Baarsjes. Kort daarna en nog gisteren beeft hij koeijen gekocht, maar hij brengt ze bij zijn |
245
buurman. Gisteren heb ik hem ook nog' eeue koe te koop aangeboden, maar hij wilde ze niet hebben. 3285. J'. Hebt gij ook geboord hoe die man aan de longziekte op zijn stal is gekomen ? A. Neen. 3286. De lieer fieliepol; Gij zeidet aat gij geen koeijen van f 130 of f 140 levert. Ligt daarin niet opgesloten dat er kooplieden zijn die daar wel in doen? A. Ja, die komen uit Friesland. 3287. fr. Komen die ook te Zwolle aan de markt ? A. Neen, die gaan naar Amsterdam. De kooplieden uit Leeuwarden verkoopen de minste beesten, die wij niet willen hebben. 3288. f ' Komen zij regtstreeks uit Friesland te Amsterdam ? A. Ja, voor de Amsterdamsche markt. 3289. f'. W 'eet gij ook wie dat vee aldaar koopt V A. De boertjes in de stad koopen er het meest van. 3290. A. Zouden onder dit vee ook verdachte runderen kunnen schuilen? A. Het is mogelijk, maar de veehouders onder Nieuwer Amstel en Sloten koopen goed vee; zij willen wel een goeden prijs betalen. 3291. V. Wie koopt dan het mindere vee? A. De schelleboeren te Amsterdam. Ook gaat er van dat mindere vee veel naar Delft en Leiden, en vooral naar Schiedam. 3292. V. Als gij op de Leeuwardermarkt zijt, zijt gij dan zoo bekend met de streken waaruit iiet aangeboden vee komt en met de menschen die liet aanvoeren, dat gij weet dat men u geen verdacht vee verkoopt? A. Neen, wij weten niet welke streken verdacht zijn, ofschoon wij de menschen wel kennen. 3293. V. Dus wanneer op de Leeuwarder markt verdacht vee wordt aangevoerd, staat gij even goed als elk ander er jvan bloot ilit te koopen ? A. Ja. 3294. V. Uit uwe verklaring zou men dua moeten opmaken, dat onder het beste vee, dat gij koopt, ook verdachte runderen kunnen schuilen? A. Ik zou meenen, dat het niet mogelijk is als er een goed toezigt wordt gehouden. Vroeger, 15 en 16 jaren geleden, werden op die wipe vele menschen bedrogen, omdat er toen geen toezigt was, maar nu houd ik het voor onmogelijk. 3295. V- Onmogelijk is bet toch niet, want wanneer iemand een longziek beest heeft en dit geval verzwijgt, zoo als gebeurt, en het andere vee uit zijnen stal ter markt hrengt, dan is dat vee als verdacht te beschouwen. Indien dit gebeurt door een veehouder, die de soorten vee aanvoert, die gij in den regel koopt, dan loopt gij er in. Of zou men moeten aannemen, dat op de Leeuwarder markt geen verdacht vee komt ? A. Nu kom ik minder dan vroeger op de Leeuwarder markt; ik bezoek nu meer de markt te Groningen. Ik kom nu alleen te Leeuwarden van half Maart tot bet laatst van Mei of het begin van Junij. De drukste handel is daar dan afgeloopen. |
3296. V- Waar koopen de kooplui uit de Lemmer, die het mindere vee naar Amsterdam aanvoeren, hun vee ? Halen zij dit van de Leeuwarder markt of zoeken zij dit bij de veehouders? A. Denkelijk koopen zij dit meer bij de veehouders, maar mogelijk ook bier en daar op de markten. Ik kan dit echter slecht nagaan. Alleen weet ik dat dit vee uit Friesland komt. 3297. V. Op de markt te Zwolle komen vele Belgische kooplieden die het daar gekochte vee naar Belgie vervoeren. Van waar komt dat vee ? A. Voor een groot deel uit Friesland. 3298. V- Hoordet gij wel eens klagteu van die Belgische kooplieden, dat door hen in Belgie vee werd ingevoerd dat later bleek longziek te zijn ? A. Dat gebeurt wel. 3299. V- Zoeken die kooplieden dan de verkoopers op ? A. Neen; deze moeten gedurende 14 dagen na den verkoop voor het vee instaan. Zien de kooplieden dat de runderen niet heel gezond zijn, dan koopen zij ze natuurlijk niet. Staan de verkoopers dien tijd niet voor het vee in, dan wordt proces-verbaal tegen hen opgemaakt. 3300. De heer Hok ram : Hoort gij wel over de longziekte spreken ? Gij gaat veel met veehouders om. A. Men heeft weinig vrees voor de ziekte: nu schadevergoeding wordt gegeven, is de zaak zoo erg niet. Inden omtrek eener stad is men banger voor de longziekte. 3301. V. Kr wordt tegenwoordig streng toezigt gehouden op stallen en markten; wat is u daarvan bekend? A. De veeartsen gaan geregeld rond in de stallen. Zooals ik hoorde, werd vóór 14 dagen een stal afgemaakt, terwijl ik ook vernam dat in Noordholland binnen ééne maand een paar stallen werden afgemaakt. 3302. V- Het is vreemd dat de longziekte, na verdwenen te zijn, zich steeds weder vertoont; kunt gij u daarvan een denkbeeld maken? A. Neen. 3303. V. Gij kent toch zeker wel de longziekte? A. Vóór 16 of 17 jaren had ik reeds ondervinding van haar. De strenge maatregel van de afmaking heeft echter nuttig gewerkt. 3304 V- Acht gij dien maatregel niet te streng? A. Neen , want de toestand is veel verbeterd ; toen alles geheel vrij was, was die veel erger. De longziekte wordt door den maatregel zeer beteugeld. 3305. V- Gij zegt dat, maar weet gij wel dat, voor de maatregel genomen was, in Friesland de longziekte gedurende zekeren tijd bijna zich niet vertoonde, die daar vóór 12 of 14 jaar lievig heerschte? Zij verdween van zelve, en toen de wet in 1871 werd ingevoerd, was in de ge-heele provincie slechts één geval van longziekte bekend; maar toen de afmaking werd toegepast, is zij zeer toegenomen. Acht gij dat niet bevreemdend? A. Ik kan mij daarvan geen denkbeeld maken. Ik weet niet of de ziekte beteugeld kan worden; wel weet ik dat liet thans beter gaat dan vóór eenige jaren. 3306. V. Zijn de menschen bang voor het afmaken ? A. Ja, een ieder is bang voor zijn vee. |
240
I!:i07. I* Zouden de veehouders uiet liever wenschen : dat de runderen niet nfgemiiukt wierden V A. Dat is ongelijk. 3:308. V. Acht gij de maatregelen ter beteugeling goed ? ! A. Ja, ik zou geene andere weten. Waren die er niet, dan zou het nog veel erger zijn. I 3309. J'. Zoude het doel, dat die maatregelen beoogen: het geheel uitroeijen der ziekte, bereikt worden V A. Daarop kan ik niet antwoorden. 3310. F. Gij hebt toch veel kennis van zaken en gaat ruk met veehouders om? A. Ja, maar hoe kan ik zeggen of dio ziekte uitge-roeid kan worden ¥ Door die maatregelen is do toestand in elk geval niet zoo gevaarlijk. 3311. V. Schrijft gij het verminderen der ziekte in Friesland iian het streng afmaken toe? A. Ja zeker. Bij ons in Overijssel, in Drenthe en Groningen hebben wij tot heden geen last van de ziekte gehad. 3312. De Voorzitter: Ik heb ustrakshooren zeggen, dat de kooplieden van de Lemmer in een veel ligter soort vee handelen; daarom is dat vee immers toch niet iu een ongezonden toestand ? A. In het geheel niet, maar in plaats van dieren van 800 halve kilo, zijn het dieren van 500 halve kilo, doch overigens even gezond. 3313. V- Is de uitvoer naar Belgie vrij, en is men ginds niet bang voor de longziekte ? A. Ja, men is er wel bang voor. 3314. V- De kooplieden letten dus goed op van wien zij koopeu? A. In Zwolle wordt in bet geheel over geene longziekte gedacht, want in die streken is gezond vee. Er komt wel wat vee uit Friesland weg, maar dat mag niet verzonden worden, of het moet gezond vee zijn. Een enkele maal is liet wel gebeurd ; dat heb ik van Belgische kooplieden te Amsterdam vernomen, maar in den laatsten tijd hoor ik niet meer van het overbrengen van longziekte. 3315. V- Dus is wel longziek vee naar Holland over-gebragt en van daar verder verspreid ? A. Ja, maar niet uit de streek waar ik woon , want daar hebben we geen zieke koeijen. 3316. V. Waar wonen die Belgische kooplieden? A. In Mechelen en Diest. 3317. V. Worden de voertuigen, de spoorwagens, be-lioorlijk ontsmet ? A. In 't geheel niet. Ik heb er altijd op tegen om bet vee in die smerige wagens te verzenden. Wij verzonden vroeger altijd met de Zwolsche boot of met schepen; die werden altijd schoon gemaakt, maar ten gevolge van de voordeelige voorwaarden verzenden wij thans met de spoor; dit gaat ook spoediger. In Schiedam evenwel ziet men , iiaiir ik verneem , zóó ziek vee uit de wagens komen en er dadelijk weder gezond vee in brengen. Ik geloof haast dat er ^ven toezigt op is. Schiedam doet veel kwaad aan onzen veestapel. 331H. V. Komt er te Amsterdam ook vee uit Schiedam aan de markt ? |
A. Ik let daar niet zoo op, maar het zal stellig wel het geval zijn. Ik heb maar zelden vet vee, wij doen er niet in. Wij koopeu wel eene enkele vette koe en weiden een 50 a 00 stuks, maar de markten voor vet vee bezoeken wij weinig. 3319. IMaar gij gelooft toch wel, dat er spoelingvee te Amsterdam aan de markt komt? A. Ja , dat wel. Zondagavond bon ik nog bij een vriend van inij geweest. Bram Rozelaar, die vroeger uit Schiedam veel vet vee heeft gehad. Hij vertelde mij onder anderen dat hij wel vee ontvangen had dat onderweg van Schiedam naar Amsterdam de ziekte had gekregen. 3320. F. En kwam dat vee van Schiedam te Amsterdam aan de markt? A. Ja. 3321. V. En stond dat daar naast de kalf koeijen? A. Neen, de melkbeesten staan bijeen, even als de vette koeijen, maar toch op één plein. 3322. 1r. Hoe lang is dat geleden? A. Twaalf a vijftien jaren. 3323. V- Nu zullen andere kooplieden welligt vee uit Schiedam aanvoeren ? A. Ja, misschien wel. 3324. V- Komt gij ook op de Leidsche markt ? A In bet voorjaar, anders niet. Mijn zoon zal er wel spoedig heen gaan ; !iij gaat dan naar het hooge land in Groningen, en de koeijen, die wij daar koopen, ver-koopen wij te Leiden. 3325. V. Daar zal ook wel Schiedamscb vee komen ? A. Daar ben ik niet mede bekend. 3326. V. Gij meent dus te mogen aannemen, dat de longziekte te Amsterdam en omstreken niet aangebragt wordt door vee uit Friesland ? A. Ik geloof het niet, want ieder koopman is wel ver-pligt voorzigtig te zijn. Als een stuk vee onderweg ziek wordt, gaat het niet naar de markt, maar dan blijft het staan waar bet is. 3327. V- Op de Amsterdamscbe markt is immers toezigt van stadswege ? A. Ja. En van Rijkswege door deu districts-veearts Huffnaüki.l. 3328. De lieer Wybenga: Zijt gij als veehandelaar zoodanig met het uiterlijk van het vee bekend, dat gij dadelijk kunt zien of eene koe in een ligten graad long-ziek is? A. Neen, ik zou het niet durven zeggen. Ik heb er te weinig ondervinding van; slechts twee koeijen hebben wij eens aan de longziekte gehad, waarvan de eene gebeterd en de andere gestorven is, zoo als ik straks gezegd heb. In streken, waar de ziekte erg beerscht, kom ik natuurlijk niet. 3329. V. Hebt gij, toen gij te Kuinre woondet, uwe koeijen nooit met de Lemmersche boot vervoerd? A. In den regel scheepten wij onze koeijen in onze eigen tjalken in. Toen later de Lemmersche boot kwam, hebben wij daarvan ook wel gebruikgemaakt, als er heel veel vee te vervoeren was. |
3330. T'. Was daar ook toezigt ? A. Dat geloof ik niet. 3331. J'. Toch heerschte toen in Friesland de longziekte? J. Ja. 3332. De Voorzitter; In Overijssel heeft de ziekte niet geheerscht. Is daar ingeënt? A. Het is mij niet bekend. 3333. F. Heeft de heer van Itteesum daar niet veel werk van de inenting gemaakt? A. Ook daarvan heb ik geen ondervinding, daar ik te kort in Zwolle woon. Ik heb alleen van hooren zeggen vernomen, dat de veehouders over het algemeen tegen het inenten zijn, omdat de beesten er zoo door geschonden worden. 3334. F. Hebt gij ook andere mededeelingen te doen. die zouden kunnen strekken om middelen te vinden ter bestrijding van de longziekte? A. Neen. M. dk Hoest. de Jono. Wybknga. Schepel. Bkguam. 1). Vbegkns, Griffier. Verhoor van den heer H. C. Jansen. 3335. De Voorj.Hler: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, uwe voornamen, uw beroep en uwe woonplaats op te geven ? A. Hendiuk ChristiaaN Jansen , brander en bouwman te Schiedam. 3336. V. Wij hebben u eenige vragen toegezonden betrekkelijk de longziekte onder liet rundvee. Hebt gij ook een plan gemaakt, waarin ilie vragen achtereenvolgens behandeld worden ? A. Neen. 3337. Dan wenschikuin de eerste plaats te vragen of de longziekte nog heerscht in Schiedam ? A. Voortdurend komen er gevallen voor. Sedert 1 February zijn er gevallen geconstateerd', omdat de commissaris van politie bij het vervoer naar de slagtplaats daarvan kennis moet dragen, volgens een onlangs door den burgemeester voorgeschreven maatregel. 3338. f' Bestond die maatregel vroeger niet? A. Neen, voor zooveel mij bekend is. 3339. V. Kon ieder toen vrij laten slagten ? A. Ja, de beesten wierden op twee bekende stallen afgemaakt. Thans heeft de burgemeester bij üdee een stal laten inrigten en gelast dat sedert 1 February ziek vee op geen andere plaats mag geslagt worden. De slag-ters hebben het regt om daar tegen eene kleiue contributie te slagten. |
3340. J'. Dat slagten op die plaats geldt zeker alleen het aangetaste, niet het verdachte vee? „■1. Als men onder verdacht vee verstaat beesten die op een stal zijn geweest waar de ziekte is voorgekomen, dan ju. 3341. i: In den regel noemt men zulk vee verdacht en op sommige plaatsen wordt het zelfs afgemaakt. In Schiedam is uien dus milder op dit stuk dan elders? A. Dat is zoo. 3342. V. Heerscht de ziekte in het spoelingdistrict algemeen ? A. Ja, maar mijne beesten zijn gedurende een paar jaren geheel vrij gebleven. 3343. (üj houdt dus ook vee? A. Ja. In den winter een 120 a 130 stuks, maar in den zomer meer. 33-14. r. Verwisselt gij uw vee gedurig? A. Ja, dikwijls 4 of 5 maal 'sjaars. 3:54.quot;). f'. Schrijft gij het aan bijzondere redenen of aan het toeval toe dat gij zoolang van de ziekte zijt verschoond gebleven ? A. Ik schrijf het voor een groot deel toe aan de inenting, waarvan ik een groot voorstander ben. De kunstbewerking heeft de heer Kokndouki eu het eerst bij mij toegepast , en ik heb mij daar zeer goed bij bevonden. Wel hebben er zich enkele gevallen voorgedaan, maar de heer Kokndokeeeh heeft zeer gelukkig bij mij gewerkt, zoo zelfs dat toen hij later door bezigheden aan de Engelsche boot verhinderd werd om te komen inenten en, zoo als hij zeide, ook omdat hij geen stof kun krijgen, ik hem aangeboden heb voor stof te zorgen en gaarne het dubbele te geven voorde bewerking. Ik heb hem Jongen gestuurd, maar ontving ten antwoord dat hij daarin geen stof kon vinden. Uit een en ander trok ik het besluit dat het hem wat moeijelijk werd en hij zich liever terugtrok uit die praktijk, waarop ik mij tot een ander heb gewénd. .Met dien heer, een districts-veearts, heb ik echter zeer ongelukkig gewerkt. Deze had in tegenstelling met Korndükeeeh altijd stof. Als ik hem mededeelde dat ik dien dag een koppel vee hal gekocht, dan was die koppel den anderen morgen reeds ingeënt. In zijn goeden tijd had Korndoueeek daarvoor soms 3 of 4 weken noodig. Ik had bij die laatste behandeling eens 40 tot 50 zieke beesten in ééne maand, zoodat ik 'savonds bijna niet meer op de werf durfde te komen. Nu heb ik dien man gezegd — het was een rijksveearts — ik ben met u veel te ongelukkig, ik durf het met u niet meer te wagen, ik wil het eens met een ander beproeven. De een maakt van een goed beest een kwaad, en bij een ander gaat het omgekeerd. 3346. V. Wie ent nu uwe runderen in? A. De heer Tielen van Overschie. 3347. V. Laat gij alle runderen, zoodra gij zo ontvangt, dadelijk inenten? A. Ja, zoo spoedig mogelijk. 3348. f'. En gij hebt, sedert gij daarmede begonnen zijt, geen longziekte meer op uwe stallen ? A. Van dezen winter durf ik dat niet te zeggen; ik heb werkelijk een enkel geval gehad. Maar ik beu twee jaren vrij geweest. 3349. V. Wanneer gij nu omtrent dat inenten zulke uitstekende ervaring hebt en de resultaten zoo gunstig zijn, moet dat bij anderen veel bijval vinden ? |
A. Ja, zoo is het ook. De inenting1 geschiedt in ons district vrij algemeen. 3350. F- Niet iedereen laat dus inenten? A. Neen; sommigen laten het niet doen om gemoedsbezwaren. Het gaat daarmede even als met het vaccineren der kinderen. Evenwel, slechts enkelen zijn tegen die kunstbewerking; op het oogenblik /ou ik er niet meer dan twee of drie kunnen noemen. Vroegere tegenstanders laten nu inenten en zijn sedert gelukkiger geweest. 3351. F. Gij laat vrijwillig inenten, daar het eene zaak is in uw belang. Het Hijk heeft gemeend eenige vrijgevige bepalingen voor dat zoogenaamde spoelingdistrict te moeten geven. Is er nu toch niet eenig toezigt van de zijde der K('gering op besmette stallen en op liet vervoer, of is dat ook volkomen vrij gelaten ? A. Zulke maatregelen zouden toch onuitvoerbaar zijn. Een vreemde, die bij ons op stal komt, kan toch niet zien of het vee aangetast is. Wel zou hij de ziekte kunnen waarnemen. wanneer zij verder was dan de eerste periode. Ik heb bij voorbeeld een knecht die geen Schiedammer van geboorte is — hij is uit Noordbrabant — hoewel bij nu een goede knecht is, kan hij toch de ziekte niet bespeuren aan de dieren. 3352. F. Zoodra gij de ziekte ontdekt, laat gij zeker dadelijk het betrokken dier afzonderen? A. Ja, het kan wel eens een etmaal duren, maar langer blijft een aangetast rund meestal niet in den koppel. Het gebeurt echter wel eens, dat een beest geen voedsel gebruikt; dan twijfelt men of het ziek zou kunnen zijn, maar men heeft toch nog geen zekerheid en laat het dier daarom nog eenigen tijd staan. 3353. F. Is de afzondering vrij algemeen bij u? A. Neen. 3354. F. Het zou toch wenschelijk zijn ? A. Ja, hoogst wenschelijk, 3355. F. Men zou dus in Schiedam en in het geheele spoelingdistrict als voorwaarde kunnen stellen : inenting en dadelijke afzondering. A. Toch zou de veehouder door de afzondering eenig-zins benadeeld worden, .want een beest dat werkelijk een weinig aangetast is, brengt veel minder op wanneer het op eene afzonderlijke plaats wordt verkocht, dan bij den koppel. 3356. F. Dat kan zoo zijn. Intusschen, ofschoon iedereen gaarne aan de branders van Schiedam en de spoeling-boeren de voordeelen gunt, welke zij thans genieten, is die streek to h altijd een groot brandpunt van besmetting. Terwijl in de andere provinciën de longziekte geiieel of bijna geheel overwonnen is, blijft zij daar altijd woeden. De vrijheid die daar gegeven wordt om de beesten niet alleen naar het buitenland. maar per spoorweg naar Amsterdam te zenden, om die ook daar aan de markt te brengen , werkt zeer nadeelig. Zoodoende kan eene melkkoe te Amsterdam komen te staan naast vee uit het spoelingdistrict, en. zoo kan de besmetting overgebragt worden. Ieder. die het met den geheelen veestapel goed meent, en die wenscht dat de belemmerende bepalingen in Engeland werden opgeheven , zal gaarne zien dat de longziekte geheel wordt overwonnen; zouden er nu geen maatregelen zijn te bedenken om in het spoelingdistrict, behoudens eenige vrijheden , die noodzakelijk zijn , de longziekte te beteugelen en bij slot van rekening geheel te doen verdwijnen? |
A. Ik geloof dat geheele overwinning nog in de verre toekomst ligt. Ik schrijf de uitbreiding der ziekte toe aan het vee, dat wij hier te lande hebben. Wij hebben overal de longziekte, behalve in Zeeland. Wij kunnen aan een rund zien of het van Zeeuwsch ras is, en nu gebeurt het zelden. dat een Zeeuwsch beest bij ons longziekte krijgt, en dus zijn wij daar minder bang voor. 3357. F. De ervaring heeft n dus geleerd, dat sommig vee bijzonder vatbaarheid heeft voor de longziekte, en dat die te voorschijn komt, zoodra het met spoeling gevoerd wordt ? A. Ik geloof dat er over het algemeen een verkeerd denkbeeld bestaat omtrent de runderen in het spoeling-district. Die runderen komen overal van daan. Wanneer er bijvoorbeeld in Groningen eene magere koe is van goed model, maar die daar niet groeijen wil of de een of andere kwaal heeft, dan wordt zulk een rund toch te Schiedam gekocht, om te proberen of het vet wil worden. Door de spoeling wordt bet bloed zeer aangezet, waardoor de kwalen, die elders nog niet uitbraken , natuurlijk voor den dag komen. Men kan niet altijd aan het vee, dat aldus geprobeerd wordt, zien, of het niet reeds een of ander verborgen gebrek heeft. Zulk eene koe komt bijv. van Groningen naar Zutphen, van daar naar Utrecht, Gouda. Rotterdam en eindelijk in Schiedam. Hij, die zulk eene magere koe koopt, kan dus natuurlijk daarmede bedrogen worden. 3358. F- Nu bewijst gij weder iets anders dan straks. Gij zegt nu dat eene schijnbaar gezonde koe te Schiedam kan verkocht worden, omdat men er nog voordeel mede hoopt te behalen , terwijl dan later blijkt dat het rund eene geheime kwaal heeft, waardoor liet altoos mager blijft. Straks echter hebt gij beweerd, dat gij kunt zien of een rund van Zeeuwsch ras is, en dat, als gij zulk een beest koopt, gij minder gevaar loopt dat het ziek worden zal. Daaruit volgt dus dat er een ras zou zijn, dat minder vatbaar voor longziekte schijnt te wezen , en dan komt men zoo doende tot het spontaan ontstaan der ziekte; dan houdt de bewering geen stand meer, dat de ziekte a/ken door besmetting komen zou, want dan heeft men: 1°. besmetting, en 2°. rassen die alleen daarvoor vatbaar zijn. A. Ik wil niet beweren dat sommige rassen alleen vatbaar zouden zijn voor besmetting en anderen niet, en dat Zeeuwsche runderen altoos vrij zouden blijven van longziekte. 3359. F. Aan uw gezegde moet ik toch het denkbeeld verbinden, dat men in Schiedam door de ervaring geleerd heeft, dat sommige rassen vatbaarder zijn dan andere. Ik bedoel uw gezegde: »Voor Zeeuwsch vee is men minder bang''. A. Ja, dat heb ik gezegd. Zeeuwsch vee is ook altijd te herkennen. Het is smaller van rug, smaller over de schoften en van achteren ligter geveerd. 3360. F. Men heeft wel beweerd dat het Friesche ras, dat een enge borstkas heeft en zeer melkgevend is, ook bijzonder vatbaar zou zijn voor longziekte. Maar dat daargelaten , aangenomen dat het eene ras meer vatbaar is dan het andere, zoo blijkt in allen gevalle dat men te Schiedam vreeselijk met de kwaal sukkelt en ieder weldenkende zou wenschen dat men er afwas. Nu vraag ik: wat daartegen te doen ? Gij zijt zelf een groot voorstander van de inenting. Is die uitvoerbaar? A. Bij ons zou dat wel uitvoerbaar zijn, maar het nemen van de stof is de hoofdzaak. Zoo als ik straks zeide, ging de heer Korndokffer niet uit als hij geene goede stof had; zij moest helder zijn, en men moest er geene vezels in zien , en er moest geen reuk aan zijn; maar de andere persoon was, zoo als ik zeide, altijd klaar. 3361. F. De heer Tielen schijnt accurater te zijn? A. Ja. 3362. F. Dus heeft hij veel van de inenting te doen? |
240
A. Ja, en hij neemt ook niet iedereen tot klant aan, juist omdat het zoo moeijeiijk is stof te krijyen. 33(i3. J'. Hij doet het dus met groote naauwgezetheid; en dat houdt gij voor eene eerste voorwaarde V A. Ja. 3364. F. Als men de inenting algemeen wist toe te passen en daaraan verbond onmiddellijke afzondering van het aangetaste dier, zelfs al was het maar verdacht, en volledige schadevergoeding voor het eerste rund, kon daardoor misschien ook het tijdperk, dat het verboden is uit te voeren, verkort worden. Dat zou toch wel helpen, dunkt mij. A. Het is in Schiedam niet in praktijk te brengen als men nagaat de groote hoeveelheid vee, die wij noodig hebben en waar drie- of viermaal in het jaar wordt bij-gekocht, ja soms koopt men iedere week wat aan. Nu is het te Schiedam regel, dat, zoodra een beest verdacht wordt, het wordt afgezonderd en naar de si a gt bank gaat. Als de beesten maar eenige waarde hebben, wordt dat niet verzuimd. In vroegere jaren ging men Maandags en Dingsdags naar Rotterdam en des Donderdags naar Delft en des Vrijdags weder naar Rotterdam om verdacht vee te verkoopen. Wij bragten daar al wat wij kwijt wilden zijn, een bewijs dat wij, zoodra wij twijfelen , verkoopen het voordeeligste voor ons achten. 32()5. V. Maar nu gaan de aangetaste dieren bij u, onder behoorlijk vervoerbiljet, naar eene bepaalde slagterij. Daar hebt ge misschien eenig nadeel van ; doch dat zou ophouden als het Hijk onteigende tegen de volle waarde. Dan was het Kijk meester van het beest en wierd liet van Rijkswege geslagt in de algemeene slagterij , daarvoor aangewezen. Maar onderstel dat gij nu in die week nog eenige runderen hebt, die geschikt zijn voor de markt. Die moeten weg, want zij zijn vet; doch ge staat onder controle. Uwe koeijen zijn verdacht; zij zijn ingeënt, geregistreerd en misschien ook gemerkt: gij komt nergens weg. Welke schade zou het dan wezen, dat die beesten, die weg moeten, geslagt wierden te Schiedam of te Rotterdam ook onder behoorlijke controle? Daar zou wel eene mouw aan te passen zijn, maar men zou ze niet mogen uitvoeren naar Londen, om daar verdacht vee aan de markt te brengen , en ook niet naar den Haag of Amsterdam. Die beesten moeten geslagt worden op eene wijze dat zij onschadelijk zijn. Kost dat geld , het Rijk zou het kunnen betalen, en het zal dat doen, tot dat gij na twee maanden weder vrij zijt in uwe bewegingen. Zou dat niet uitvoerbaar zijn Y A. Neen, ik geloof dat dat te moeijeiijk zoude zijn. 3366. V. Is het niet alleen maar zeer lastig ï A. Neen, het is onuitvoerbaar in onze streek. 3367. V. Zou men dus zoo maar moeten voortsukkelen ? A. Te Schiedam gaat het zoo: zoodra eene koe iets mankeert, wordt ze geslagt. Het blijft tegenwoordig in de gemeente. Dat brengt dus de besmetting niet verder en bij de andere koeijen is geen smetstof. Wel is dit het geval wanneer de ziekte uitbreekt in een koppel van 8 of 10 beesten, van één boer gekocht; die gaan allen weg, maar de anderen blijven gewoonlijk gezond. 3368. V. Hebt gij dit wel ondervonden V A. Ja; en ook dat in denzelfden stal, waarin tien of twaalf beesten wegens longziekte waren afgemaakt, acht dagen later andere beesten op de markt gekocht, werden gebragt en vet gemest en gezond bleven. 3369. F. Zonder dat die stal was gedesinfecteerd of gereinigd ? A. Nquot;. Ja. 35. |
3370. V. Het schijnt dus uwe meening te zijn, dat de besmetting wel beslaat, maar niet in zoo erge mate als sommigen meenen. A. Ja. Waarom zou anders niet al het vee ziek worden V 3371. F. Nu gaat ge wel wat ver. A. Het is mogelijk; maar waarom bepaalt de ziekte zich dikwijls tot enkele koppels? 3372. F. Dat zijn zeker die koppels die met het zieke vee het meest in aanraking zijn geweest, of beesten die de ziekte al onder de leden hadden, toen zij gekocht werden. A. Ja, dat meen ik ook. Dikwijls gebeurde het dat wij Dingsdags een koppel vee kochten, waarvan al Vrijdag of Zaturdag een dier ziek werd. 3373. F- Dat vee was dan zeker in de omstreken gekocht ? A. Op de Rotterdamsche markt. 3374. F. Kwam het misschien van verder? A. Ja. Maar dit gebeurde niet in de laatste dagen, maar in vroeger jaren, toen de longziekte meer algemeen heerschte. .Maar toen hadden de boeren er belang bij om, als zij een ziek beest hadden, het af te zetten en de overigen aan de markt te brengen. 3375. (. Gesteld nu, een brander te Schiedam heeft een ziek beest gehad, dat met inachtneming van alle voorzorgen is afgemaakt. Volgens wetenschap en ervaring is een stal, waarin de ziekte geheerscht heeft, niet te vertrouwen. Maar nu gaat men toch met hees ten uit zulk een stal naar Rotterdam, en daar worden zij ingescheept naar Londen. Als ze nu daar geslagt worden, dan kan het toch ligt blijken dat er een zieke onder is en kan dit ten gevolge hebben dut het verbod blijft bestaan, hetgeen ook voor den handel nadeelig is; want gij zoudt toch hooger prijzen maken bij vrijen invoer in Engeland? A. In het algemeen wel. Daarbij komt dat het voor een vreemde te Londen, die met de keuring is belast, moeijeiijk te ontdekken is. Daar wordt wel wat ligt over heen gegaan. 3376. F. Dat geloof ik ook. A. Toen ik vóór 25 jaar te Londen was, was er een koopman, die niets andem dan longziek vee aanvoerde. 3377. F. Dit is toch onhoudbaar, want men behoudt de mogelijkheid van aanvoer van verdacht vee en in het algemeen belang is het wenschelijk dat daaraan een eind kome. Gaarne zouden wij dus van een man, als gij zijt, vernemen welke middelen aan te wenden zijn om Schiedam voor grooter ramp te behoeden en tegelijkertijd het ge-wenschte doel te bereiken, üns is gezegd door iemand die het beoordeelen kan , dat wanneer men de kwaadwilligen, de lieden die Gods water over Gods akker laten loopen, onder strenge controle plaatste en hun den uitvoer van vee verbood , zoo als ik meen dat [te Schiedam vroeger gebeurd is, dit gunstig zou werken. Zouden er naar uwe meening geene doeltrellende maatregelen te nemen zijn? Want als men de zaak laat zooals ze nu is , dan komen wij nooit van de longziekte af en zouden wij tot de Regering moeten zeggen : leg de handen in den schoot, want al het geld dat gij nu uitgeeft voor afmaking van besmette koppels, is eigenlijk in het water gesmeten. A. Het afmaken van besmette koppels gaat ook wat ver. Inenting van besmette koppels heeft, wanneer zij goed wordt toegepast, dikwijls zeer goede resultaten gegeven. Soms vertoonden zich dan slechts enkele ziektegevallen. 3378. F- Sommigen hechten veel waarde aan de inenting ; anderen zien slechts heil in afmaking. Evenwel die afmaking is ook niet zonder bezwaren, want in de streken, waar uitsluitend melkerijen zijn, geeft de afmaking groote 63 |
250
schade. Al krijgt men ook de volle waarde terug, daarmede is de melkboer niet gehaat, want zijn vee heeft eene andere bestemming. Maar zonder die afmaking staat de boer telkens er aan bloot, dat melkvee met vee uit het spoelingdistrict in aanraking komt. A. Ik geloof dat men wel wat overdrijft. Van Schiedam wordt in het voorjaar tot in Mei en Junij en misschien tot half Julij veel vee uitgevoerd naar Zuidholland, Noord-holland en Gelderland , maar dat vee is uitsluitend bestemd voor do slagtbank. Het wordt in den regel iu dezelfde week waarin het gekocht is, afgemaakt. 3379. V- Maar kan het vervoer van dat vee geen aanleiding geven tot verspreiding der ziekte ? A. Het wordt vervoerd met stoombooten en spoorwegwagens, die — het is waar — zelden zeer rein zijn. Daarom hebben wij ook zelf bezwaren om die wagons voor aanvoer van vee te gebruiken. 33X0. y. Gij zegt dat veel vee uit Schiedam gaat naar andere, streken van Zuidholland en elders, dus ook naar Leiden. Komt het dan op de markt V A. Excepties daarlatende, gaat ons vee van de markt direct naar den slager. Op dit oogenblik komen Leidsche, Haarlemsche, Haagsehe, Goudsche, en ook enkele Amster-damsche slagers op de Rotterdamsche markt om vee te koopen; zij voeren het mede naar huis en het gaat gewoonlijk naar de slagt plaats. 3381. V- Maar nu bestaat toch de mogelijkheid dat zij, die kalfkoeijen hebben gekocht en die beesten in denzelfden wagon vervoeren als het voor de slagtbank bestemde vee, de besmetting naar elders overbrengen. A. Die mogelijkheid bestaat, maar biervoor zou misschien eene goede controle nuttig zijn. 3382. V. Zou men het niet zoo ver kunnen brengen dat het vee , aan Leidsche, Goudasche of Utrechtsche slagers verkocht, niet van Schiedam mogt vervoerd worden zonder consent van den burgemeester, en onder behoorlijke controle? Toen de runderpest heerschte heeft dat zeer gunstig gewerkt. Ik ben zelf burgemeester ten platten lande , en dat afgeven van consent duurde van den vroegen morgen tot den laten avond. Het vervoer van Schiedam naar 'sGra-venhnge bijv. kon geschieden met bepaalde treinen , terwijl het vee dan verder onder toezigt naar de slagtbank kon worden gebragt. A. Wij hebben beproefd te Schiedam eene vette markt op te rigten, doch dat is niet gelukt, anders hadden wij nu daar eene gemakkelijke afzondering gehad voor bet vette vee. Thans vertrouwen de lieden onze stallen niet; zij zien zich dikwijls bedrogen , zoodat zij liever aan de markt te Rotterdam koopen. Wij zijn dus verpligt ons vee daarheen te brengen; bij uitzondering wordt het voor Londen verkocht; men koopt dan in den regel op eens een gebeelen stal ledig. 3383. V- De heer Wybrnga : Gij exporteert veel vee naar Engeland, niet waar ? A. Vroeger meer dan thans; nu geschiedt het zeer zelden, als wij hier geen goede prijzen kunnen bedingen. Wij houden ons vee van 12 tot 20 weken ; is het dan nog niet vet , dan wordt het dit nooit, en wij achten het daaraan bestede voeder verloren, zoodat wij er ons van ontdoen. 3384. V. Kunt gij uw vee hier niet voordeeliger afzetten? A. Niet altijd, en dus neem ik de Londensche markt te baat, inaiir de kosten zijn veel hooger dan voor 4 of 5 jaren. Wij krijgen voor ons vee geen hoogen prijs, als het geslagt wordt door de contractors; vroeger, als wij op de groote markt waren, verkochten wij onze beste beesten voor de hoogste waarde. |
3385. V- Vermindert de waarde dadelijk bij het minste toeken van ziekte? A. De waarde vermindert, maar vroeger lette men op de Engelsche markt daarop niet zooveel. Nu zijn wij altijd gebonden aan 2 of 3 personen. Als de Londensche markt goed voorzien is van vee, komen de slagers niet op de slagtplaats van ons vee (Deptfort), maar vroeger was er nog wel gelegenheid om beste runderen voor hooge waarde aan Engelsche slagters te verkoopen, die in den regel niet anders dan Engelsch vee slagten. Ik heb zelfs wel een schot nan den slager der Koningin verkocht; maar tegenwoordig is al het vee bestemd voor de contractors. 3386. IIs het u wel gebeurd dat het uitgevoerd vee in Londen bleek longziek te zijn? A. In de laatste jaren niet. 3387. iGij zijt zeer bekend met de wijze van handelen in Engeland. Chicaneert men daar ook? A. Ja, zeer. 3388. 1'. (lij meent dus dat men daar bezwaren zoekt te maken zonder ernstige reden ? A. Zonder eenige quaestie. 3381). 1'. Aan welke reden schrijft gij dat toe? A. Aan den invloed dien de Engelsche veehouders op den prijs van het vee willen uitoefenen. Kalfkoeijen gingen er vroeger in massa heen; tegenwoordig ook niet meer. Daarom heeft men getracht om het Hollandsch vee afgezonderd te houden en het niet op de markt te brengen. Wij zijn te groote concurrenten, vooral wegens het melkgevend vermogen van ons vee, dat dat van het hunne verre overtreft. 3390. V. Maar wat het fokvee betreft, hebben zij toch hun doel 1 «'reikt? A. Ja, op dat punt is het gesteld als met Duitschland. Daarin is de handel met Holland uit. 3391. I'. Ons slagtvee, ilat er nu alleen heen gaat, heeft immers in het oog van de Engelschen niet de waarde van hun vet vee? A. Neen, dat is niet zoo gezocht. 3392. De heer gchepcl: De Voorzitter heeft u gevraagd welke maatregelen men nemen moest tegen longziekte. Gij hebt u toen meer geplaatst op het standpunt van den brander te Schiedam, die de zaak beoordeelt naar den toestand in het spoelingdistrict, maar wat zoudt gij antwoorden als men u vroeg: wat zoudt gij van een meer algemeen standpunt noodzakelijk achten om de longziekte te overwinnen? A. Eene goede inenting als dat mogelijk was. 3393. 1'. Voorden gebeelen Nederlandschen veestapel ? A. Ja. 3394. V. Daar valt toch niet aan te denken, wegens den grooten omvang en de moeüelijkheid verbonden aan het verkrijgen van voldoende en goede stof? A. Neen. 3395. V- Maar wat dan ? A. Dan zou misschien in andere districten de afmaking hetzelfde gevolg kunnen hebben. 3396. V- Gij zegt daar: in de andere districten. Maar gij zult weten dat men in Groningen ook branders en |
251
moutwijnfabrikanten heeft, wel niet zooveel als in Schiedam, Wat zouilt gij nu doen, als u was opgedragen daarvoor maar die er toch veel vee oj) nahouden, en steeds aan- te zorgen? Inenten is niet mogelijk, en algemeen afma-koopen en afleveren? keu......
A. Die hebben evenwel eei.e geheel andere wijze vau handelen. Ze zetten hun vee niet zoo dikwijls om. In Schiedam is het tegenwoordig geheel anders dan vroeger. Vroeger kochten wij in het voorjaar een driejarigen os en bragten die niet voor January van het volgende jaar aan de markt. Maar tegenwoordig moeten wij reeds half Jul ij klaar wezen en tegen den staltijd de vette koeijen opruimen en weder andere op stal zetten. Dit moeten wij wel doen om mede te kunnen gaan met de buren. De beesten verteren te veel geld. Vroeger kostte een ketel spoeling 20 tot 60 cents in den zomer; nu heb ik des zomers er wel twee gulden vijftig voor zien betalen. Verleden jaar — dit jaar niet — kostte een beest per week vijf gulden aan spoeling, en dan kreeg het, althans bij mij, nog dagelijks een halven kop lijnzaad eu dan nog paardeboonen. 3397. F. Ik wil toegeven dat men te Schiedam wat meer omzet dan in Groningen, maar dat neemt niet weg dat de Groningsche fabrikanten toch één of tweemalen per jaar vee aankoopen en verkoopen. Dat is een feit. Vraagt men nu een Groningschen brander: welke maatregelen zoudt gij aanbevelen om de longziekte te overwinnen? dan zou hij bepaald aanbevelen de strengst mogelijke maatregelen, om te verhoeden dat de besmetting zich verbreide. De Schiedammer evenwel zegt: houdt vooral het oog op de belangen van de spoelingverbruikers, want als men met krachtige maatregelen komt, dan zou het fabriekwezen te gronde gerigt worden. Dat is eene geheel andere opvatting. Waarin ligt volgens u de oorzaak van dat verschil ? A. Ik houd het er voor dat die heeren in Groningen de zaak te beperkt opvatten. Wij moeten geregeld vier malen in het jaar ons vee omzetten. Dus schieten er van de 52 weken vier over, omdat wij er ongeveer 12 voor do vetmesterij noodig hebben. Gesteld nu dat ik een stal voor 130 beesten heb en er staan er 50 bijeen, dan zou men dien stal moeten onteigenen en afmaken. Nu heeft men, naar ik meen , over zes weken weder het regt zijn stal aan te vullen. Wordt er dan, binnen die twaalf weken, waarin men weer gereed moet zijn , op nieuw een longziek beest gevonden , dan moet men weer aan het afmaken. Zoo doende zou bet kunnen gebeuren dat men vier maal 'sjaars moest afmaken. 3398. F. Al gebeurde dat afmaken maar ééns in bet jaar, dan zoudt gij waarschijnlijk daar toch tegen zijn, omdat gij weinig last van de longziekte hebt. Gij zijt zeer behoedzaam in het aankoopen van vee, al hebt gij ook nog zoo veel noodig, en gij behandelt het vee zoo zorgvuldig als in eenen spoelingstal maar mogelijk is. Maur velen handelen anders, en zou het, met het oog op hen, niet in het belang van den geheelen veestapel zijn, als er beperkende maatregelen werden ingevoerd? A. Als wij ons vee niet uit alle provinciën kunnen krijgen, dan zou de wanverhouding, die nu reeds tusschen bet vette en het magere vee bestaat, nog grooter worden. Het magere vee is in verhouding van het vette veel te duur. Wanneer de invoer van het vee beperkt werd, zou onze toestand nog slechter worden, en zouden wij geen winst behalen, al kostte de spoeling niets. 3399. V- Ik geef toe dat zoodanige beperking voor sommigen minder voordeelig kan zijn, maar enkelen moeten zich nadeelen getroosten, willen wij van de longziekte afkomen. Het doel van de enquête is niet alleen om ver. betering in den toestand te brengen, om bijv. het aantal longzieke beesten van 200 op 150 of 100 te brengen, mimi-vooral om zoo mogelijk Nederland geheel van de longziekte te bevrijden. Het spreekt wel van zelf dat dan door den een meer, door den ander minder schade moet geleden worden. Maar als men overtuigd is dat zekere maatregel tot het beoogde doel kan leiden, moet men niet al te zeer vasthouden aan persoonlijke belangen. |
A. Is ook niet mogelijk. Konden wij het vee maar naar de slagtnlaatsen doen vervoeren , zonder dat het met andere koeijen in aanraking kwam. Misschien waren wij dan al een stap verder. Maar wat kan er aan gedaan worden als men er op let dat Schiedam vele provinciën, althans grootendeels, van vleesch moet voorzien ? 3400. V. Gij weet dus geen middel om Schiedam voor de overige gedeelten van ons land onschadelijk te maken. Als Schiedam geïsoleerd kon worden, zou de moeijelijkheid zeer verminderen. Maar als bij de elders bestaande oorzaken de ziekte van Schiedam uit zich verbreidt, dan worden maatregelen tot beperking haast eene onmogelijkheid. Zou er niets op te vinden zijn om bet vee dat uit het spoelingdistrict komt voor ander vee onschadelijk te maken ? Het goed reinigen van vervoermiddelen kan iets daartoe bij-hrengen, maar neemt nog het gevaar niet weg dat de beesten met elkander in aanraking komen. Hierdoor blijft het spoelingdistrict gevaarlijk voor het geheele land , en er moet iets gedaan worden om dat gevaar op doeltreffende wijze te keeren , zonder handel en bedrijf te veel aan banden te leggen. A. ü ziet voortdurend in Schiedam het brandpunt van besmetting; dat is onjuist. In Schiedam krijgen wij vee uit alle andere provinciën. De ziekte werkt soms bij ons uit, maar zij wordt niet op den duur bij ons geboren. De ziekte wordt ook bij ons gebragt, al kan men dat niet altijd met feiten aanwijzen. Wel geef ik toe dat waar de aanleg bestaat, de ziekte door het groeijen en vleezig worden, ten gevolge van het zware voedsel, bij ons kan bevorderd worden. 3401. V- Men zou toch ree.ls winnen als het kwaad in bet spoelingdistrict binuengebragt zich daartoe beperkte en zich niet weder verder kon verspreiden. Dat laatste gebeurt helaas te veel, en dat moet verhinderd worden. A. Aangenomen dat de ziekte zich van Schiedam uit verspreidt, dan zou het zijn nut hebben dat er maatregelen werden genomen om te verhinderen dat wij het kwaad van andere plaatsen krijgen. Het gebeurt toch dat een boer bij ruil of koop van een stuk vee op de Rotter-damsche markt reeds na een dag of vijf sporen van ziekte ontwaardt. In dat geval is de besmetting niet gekomen uit Schiedam. Men doet bet wel eens voorkomen als of de ziekte te Schiedam zou ontstaan, maar al de provinciën voorzien Schiedam van vee. 3402. De Voorxlllor. Gij zegt: al de provinciën voorzien Schiedam van vee; dit is juist; maar zoo als de zaken nu staan, kan men toch met eenige zekerheid vermofeden, dat er uit Friesland, Groningen, Noordholland en Noordbrabant geen ziek vee naar Schiedam vervoerd wordt, want in die provinciën heerscht de ziekte bijna niet. Maar in Zuidholland is het met de ziekte erg gesteld, en men krijgt te Schiedam zeker veel vee uit Maasland, Schip luiden, Oversebie en Delft. A. Ja, in dezen tijd van het jaar krijgen wij van daar veel koeijen. 3403. V- Ik ben het met u eens, dat de ziekte niet alleen te Schiedam, maar in het geheele gebied van den Haag tot aan Rotterdam, Delft en omstreken heerscht, en daaraan zal geen einde te maken zijn, voor dat men tot strenge maatregelen overga. Ik ben geen vriend van afmaken van verdacht vee; ik geloof niet dat het noodig is, maar wanneer er afgemaakt moet worden, dan kan men beter vette koeijen dan meik-koeijen afmaken, in Noordholland vindt men vele boeren |
252
die van de raelkerij leven Breekt er nu bij een, die bijv. dertig koeijen heeft, de ziekte uit en moeten die allen quot;afgemaakt worden, dan kost dit den Staat veel geld, en de eigenaar is dan voor geruimen tijd van zijn middel van bestaan beroofd, want hij moet veertien dagen wachten tot dat zijne stal gezuiverd is en hij weer ander vee kan koopen. Kan men nu niet even goed die verdachte beesten te Schiedam slagteu hij de veehouders, waar de longziekte heerscht? • A. Wanneer men dit doen wilde, dan zou men niet alleen bij mij, maar als men drie maanden terugging, bij bijna al de veehouders in Schiedam de beesten hebben moeten afmaken. 3404. I'. Heerscht de ziekte daar dan zoo algemeen? A. Ja. \ olgens de staten lt; eik ontvangen heb waren er in 187(i en 1N77 ongeveer t .vee gevallen per dag. Dit was bekend , maar hoeveel worden er niet bekend V 3405. I'. Was dit alleen in Schiedam? A. Ook in Overschie, Kethel enz. Dat ik twee jaren vrij lien geweest van longziekte, is eeneuitzondering. In den regel is geen veehouder vrij. Daar zijn er die alle weken opruimen. Een kleine veehouder wilde twee of drie jaren geleden niet laten inenten; die man had nagenoeg alle weken veeziekte , en hij is alleen om die reden achteruit gegaan. Hij heeft een gedeelte van zijn werf moeten verhuren aan een ander, en na dien tijd is hij gaan inenten en is zeer gelukkig geweest. Ken melkbeest heeft geen waarde om te slagten. Wanneer ik er dus een naaide slagtbank zie voeren , dan is het zeker dat men het om de eene of andere reden moet opruimen. 3400. F. Maar dan zou het bijna onuitvoerbaar zijn om in het spoelingdistrict den maatregel van afmaking toe te passen ? A. Ja, dat zou in Schiedam niet in praktijk te brengen zijn. Of men zou voor een jaar moeten afsluiten; de proef zou voor een jaar zijn te nemen , als men een zeer klein getal beesten under gestrenge controle kon brengen. 3407. V. Dan zouden de fabrieken ook moeten stilstaan ? A. Ja, maar zal men dan nog een goeden uitslag1 kunnen verwachten ? 3408. T. Nu hebben wij ook weèr de longziekte in oordholland, waar wij er jaren van bevrijd zijn gebleven. A. Ik herinner mij nog een geval, dat verleden week heeft plaats gegrepen. Toen is er vee afgemaakt, dat verdacht was van longziekte, maar bij het slagten bleek , dat de beesten gezond waren. Ik haal dit aan als een bewijs, dat wij dadelijk afmaken, als er maar den minsten twijfel bestaat; wij zoeken dan natuurlijk weder ander vee in de plaats te krijgen. 3409. V. Wij hebben thans met elkander van gedachten gewisseld , en de zaak komt dus hierop neêr: dat er geen ander middel overblijft, dan de inenting in het spoeling-district toe te passen , en dat op te dragen aan knappe mannen. Op hen die zich niet daaraan zouden willen onderwerpen , zou dan de wet met alle strengheid toegepast en het vervoer van hun vee verboden moeten worden. Wanneer daarbij een beter toezigt werd uitgeoefend op het vervoer van vee langs spoorwegen enz., dan hadden wij oen schrede gezet op den goeden weg. Zoudt ge dat ook niet denken ? A. Ja, dat zou hoogst wenschelijk wezen. Straks is er door u gesproken over Engeland. De Engelsche slagers hebben nooit aanmerkingen gemaakt. Vijf en twintig jaren geleden werd er alleen gezegd, wanneer een slager een koppel ossen gekocht had: » (lij moet dat beest heden nog ophangen.quot; |
Daarmede stelden die slagers zich tevreden, zoodat wij in Engeland nooit bij hen bezwaren ontmoet hebben. 3410. I. Het was dan ook in het belang der slagersom de zieke runderen dadelijk te dooden ? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 3411. De heer Schepel: Gij hebt straks gesproken van staten, waaruit bleek dat er twee zieke runderen per da» geweest Avaren. Welke staten waren dit? A. Oe staten van den inspecteur in Schiedam. 3412. I . Worden die staten overgelegd aan het gemeentebestuur of aan den districts-veearts ? A. Ik meen aan het gemeentebestuur, en ik meen dat dit de staten dan verder opzendt. 3413. F. Gij hebt straks gezegd dat gij zelf spoedig merken kunt of het besmettelijke longziekte is. Welke zijn dan de kenteekeuen ? A. De kenteekeuen zijn na bet heer^hen van den typhus minder gemakkelijk te zien dan vroeger.. De zieke runderen teekenen in de oogen. Ik heb er een gehad die zoo wild werd, dat men haar niet genaken kon. Op de ruggestreng zij'1 zij gevoelig. Vroeger had men nog een zeker kenteeken aan de achterpooten. De peezen van de achterpooten werden zigtbaarder. 3414. /'. (Jij brengt eenig verband tusschen den tijd van de runderpest en het herkennen van longziekte. Weet gij ook eene oorzaak op te geven, waarom de kenteekeuen vroeger gemakkelijker te zien waren dan tegenwoordig? A. Neen. 3415. F. Is liet ook door meer anderen opgemerkt? Is het bij u van algemeene bekendheid? A. Ik heb er niemand over gesproken. 341 (gt;. F. Maar gij weet toch bepaald dat het zoo is? A. Ja; men kan in het algemeen wel zien dat een beest ziek is, maar het heeft mijne aandacht getrokken dat de longziekte moeijelijker te herkennen is dan vóór den typhus. 3417. De heer Wybenga: Het is gebleken dat gij groot belang in de inenting stelt en er zorgvuldig mede te werk gaat; doch heeft de ervaring in de streek, wTaar gij woont, u niet geleerd, dat men er wel eens ligt overheen loopt, vooral met opzigt tot de keuze van de stof en den haast waarmede de kunstbewerking verrigt wordt? A Ja, en ik geloof dat het nemen van de stof de hoofdzaak is bij de inenting. Men moet kunnen beoordeelen of de long in dien staat is, dat men er goede stof uit krijgen kan. Ik heb de overtuiging, dat er zeer ligt mede te werk wordt gegaan. Vóór twee of drie jaren is op eene boerderij te Herkei eene koe afgemaakt; men heeft daar de long- van genomen en daarvan is ingeënt. Het kan eene goede long zijn geweest, maar het is mij toch een raadsel, dat zulk eene enkele koe eene goede long zou opgeleverd hebben, terwijl in Schiedam 10 of 20 beesten geslagt worden, zonder dat men er ééne goede long bij vindt. De lieer Kohndokfkek, met wien ik gewerkt heb, was zeer accuraat. Ik heb met een ander gewerkt, die, als men hem van daag liet halen, morgen inentte, en daarmede ben ik zeer ongelukkig geweest. Ik heb soms meer dan 40 zieke beesten in de maand gehad. Nu ben ik weder zeer gelukkig geweest: ik ben zelfs twee jaren bevrijd gebleven van de ziekte. Mijn stal laat ik tegenwoordig, na den veetyphus, elk jaar schoonmaken en met chloorkalk witten en be-strooijen. Dat kan nooit kwaad. 3418. De Vourzidcr; Gij hebt straks gesproken van een inspecteur; maar wat moet zulk een man in Schiedam |
253
doen? Want het zieke vee wordt onder biljet vervoerd om geslagt te worden. A. Hij moet welligt zorgen dat de huiden gedesinfecteerd en de longen begraven worden. 3419. 1'. Ons is ter oore gekomen dat aan dien man door sommige veeartsen ook het verzamelen van entstof wordt opgedragen. A. Dat is zoo. 3420. r. Dat zou ik niet gaarne aan een niet deskundige toevertrouwen. A. Ik ben het geheel met u eens. 3421. F. Het begraven der longen moest ook onder gemeeutetoezigt geschieden ? A. Dit is een maatregel dien men genomen heeft sedert 1 February. Vroeger werd niet in de gemeente geslagt, maar ging alles naar Overschie. Ik houd het er voor dat de inspecteur (en de veldwachters hebben zich ook met het vervoer van longziek vee bemoeid) bewerkt hoeft, dat het vee nu wordt geslagt in do gemeente. |
3422. F. Dat is ook beter? A. Veel beter. 3423. J'. Hebt gij nog eenige andere mededeelingen te doen ? A. Neen, Mijnheer de Voorzitter. H. S. Jansen. k- dk jonö- Wybenga. Schepel. Beoium. i 1). Vk^jens, Griffier. |
Nc. 35. 3.
(14
254
Zitting van Woensdag (gt; Februarij 1878.
Tegenwoordig1 de heeren:
Wybknöa.
Schepel.
Verhoor van den heer C. van Becm Gz. 3424. De Voorzitter: Wilt frij mij opgeven uw naam, voornaam, beroep en woonplaats? A. Cornet,is van Bkem G/,x., landbouwer te Sloten (Noordholland). 3425. T'. (iij hebt eene schets van vragen ontvangen betreffende de longziekte en hebt daar zeker over nagedacht? A. Ja, zeer goed. 3426. F. Hoe lang zijt gij al in Sloten? F. Ik ben er gewonnen en geboren. 3427. F. Gij zijt er dus goed bekend? A. Ja. 3428. Hebt gij er altijd gewoond ? y/. Ja, met uitzondering van vijf jaren, dat ik melk-slijter was te Amsterdam. 3429. I'. Heeft men te Sloten dikwijls last gehad van de longziekte ? A. Ja, sedert vele jaren. 3430. ' V. Ook op uw stal ? A. Zeer vaak. 3431. V. Hebt gij er veel vee door verloren? y/. Ja, vóór elf en vóór negen jaren (den eersten keer den 30sten Januarij en den tweeden keer den lOden en llden Januarij) is mijn gansche stal afgemaakt. 3432. J'. Hoe gaat de zaak daar toe ? Wordt ieder geval van longziekte dadelijk aangegeven ? A. Wij wachten wel eens een paar dagen. Het gebeurt wel eens meer dat eene koe ongesteld is, zonder dat het longziekte is, en dan wordt zij weer beter. 3433. Maar zondert gij het dier dan niet dadelijk af? A. Daar wachten wij ook nog wel eens een paar dagen mede , omdat die afzondering, die verplaatsing uit een wannen stal naar een koud vertrek, nadeelig voor het dier is. 3434. T. Maar na die twee dagen zondert gij het beest toch af, en dan ziet de boer bij eenige kennis al zeer spoedig of het longziekte is. A. Keen; daar gaan nog wel eens vijf dagen mede heen, en dan is men nog niet eens altijd zeker, of de ziekte moet al zeer spoedig opkomen. 3435. F. Als gij dan meent dat het longziekte is, gaat gij naar den burgemeester. Deze geeft kennis aan een districts-veearts. Komt laatstgenoemde dan spoedig? |
A. Ja, tegenwoordig gaat dit heel goed. 3436. F. Dan werd de koe afgemaakt en gij kreegt vergoeding. Zoo was het, meen ik, vroeger. Of werd toen alles afgemaakt? A. Den eersten keer, toen de veearts het voor typhus hield, ofschoon ik zeide dat het longziekte was, werd alles onder den naam van typhus afgemaakt. Vier koeijen gingen toen in de kuip en het bloed vloeide toen in de sloot. Wij hadden toen hoogen waterstand. 3437. I'. Maar later toen de longziekte kwam, werd toch alleen het aangetaste afgemaakt ? A. Voor negen jaar wenl geen aangetast vee afgemaakt; toen mogt men zelf handelen zooals men wilde. 3438. J'. Werd het toen erger? A. Dit kan ik niet zeggen. Ik verloor er 13 van de 25 of 26. Maar dit gebeurde meer. 3439. f- In 1871 begonnen de maatregelen van Rijkswege ; men moest dadelijk aangifte doen en het zieke vee afzonderen, terwijl de aangetaste en verdachte runderen werden gedood. Dit is in uwe streek zeker ook gebeurd? A. Niet altijd; in 1876 o. a. is bij v. d. Broek en Hopman alles afgemaakt, maar dit gebeurde niet bij Beekhuizen en Snijders , omdat het vee bij laatstgenoemden bevonden werd niet longziek te zijn. Bij Hopman heeft men met de afmaking nog een tijd gewacht, maar bij v. d. Hrobk ging het vrij spoedig. 3440. F. Is men vóór de afmaking? A. Sommigen wel. 3441. F. Waarom? A. Deze schijnen er voordeel in te zien, op grond misschien van het bedrag der taxatie, die hun dan de gelegenheid geeft ander vee te koopen. Maar toch geloof ik niet dat zij er wel bij varen. 3442. F. Wie taxeert? A. Dat weet ik niet. 3443. F. Maar anderen schijnen tegen de afmaking te zijn. A. De meesten. 3444. F Verzwijgt men wel eens ziektegevallen? A. In den regel wordt het eerste geval verzwegen, juist omdat men bang is voor de afmaking. Men maakt dit dier dan zelf dood, begraaft het of eet het op zonder er kennis van te geven , maar eerst als men ziet dat de ziekte meer-dere uitbreiding verkrijgt, dan geeft men aan. |
3445. V. Hoe veel koeijen melkt gij ? A. Vier en twintig. 3446. V. Gij moet dagelijke eene zekere hoeveelheid melk te Amsterdam leveren; dus gij zult zeker, zoodra eene koe minder melk begint te geven, dit dier verkoopen en er een ander voor in de plaats nemen. A. Ja. 3447. V. Hoe vele koeijen koopt gij jaarlijks? A. Dit is verschillend; dit hangt zamen met het meer of minder rijden der koeijen. In den regel is het 3, 4 of 5 stuks. 3448. V. Is dat de gewoonte V A. Vrij algemeen; de een houdt meer van handelen dan de ander. 3449. V. Gij koopt meestal rijpe kalfkoeijen te Amsterdam ; leert de ondervinding dat die het eerst ziek worden ? A, Niet altijd; verleden jaar althans was dat het geval niet. 3450. V. Waart gij verleden jaar reeds lang bevrijd geweest van de longziekte? A. Acht jaren. 3451. V. Hoe kwam zij toen bij u? A. Des winters in den stal. 3452. F. Was het eerste geval bij eene aangekochte koe ? A. Neen. 3453. V. Was de ziekte toen ook bij uwe buren ? A. Neen. 3454. V. Weet gij zeker dat het bij u geen aangekochte koe was ? A. Ja. 3455. V- Gaaft gij dadelijk aan ? A. Mijn eerste geval trof een dier van anderhalf jaar dat ik zelf aaugefokt had, en dat heb ik niet aangegeven. Na vijf weken deed zich een tweede geval voor, en daarna volgde de rest. Dat is gewoonlijk de loop der ziekte. Wanneer dan na een paar dagen weder een dier ziek werd, gaf ik aan. Hoe grooten afkeer ik ook van het afmaken heb, toch doe ik mijn pligt. 345(5. V. Kwam dan de heer Huffnagbll bij u om alles te onteigenen? A. Die is niet bij mij geweest; wel de heer Mazurb en deze onteigende, waarna een taxateur werd benoemd en een opzigter. Mijne koeijen werden geschat op f 240, en dat was billijk want het was in Januarij, in welken tijd onze koeijen meestal staan om melk te geven. 3457. F- Gij meent dus dat de onteigende koeijen op het oogenblik der onteigening voor u de meeste waarde hadden ? A. Ja. 3458. V. Waar werd het vee afgemaakt ? A. In het hooihuis, dat is een wagenschuur of doorreed, buiten den koestal. 3450. y. Werd het daar ook opgehangen? |
A. Dat weet ik niet; is mijn vee eenmaal onteigend; dan ga ik niet meer in den stal. 34(50. V. Werd het vleesch denzelfden dag weggehaald? A. De zaak begon op Woensdag en was op Donderdag, geheel afgeloopen; na des nachts doorgewerkt te hebben. Het vleesch werd op Vrijdag vervoerd. 3461. V- Men heeft mij wel verteld, dat te Sloten de verdachte koeijen langs den weg naar elders vervoerd worden ? A. Neen, dat is niet gebeurd. Zij worden aan huis afgemaakt. 3462. V. Dat gebeurde in Januarij 1877; is er sinds dien tijd te Sloten geene longziekte meer geweest? A. Ja één geval nog, en deze maand is zij op eens in twee stallen uitgebroken: in een stal aan den Haarlemmerweg en in een anderen bij de Baarsjes, beide een paar groote boerderijen. 3463. I'. Zijn die koeijen allen afgemaakt? A. Ja. 34(54. V. Wat is die opzigter, die het vee schat, voor een man ? A. Een burgerman uit Haarlem, die eens of tweemalen 's winters te Sloten komt. 3465. V. Komt hij bij de boeren aan huis? A. Ja, in de stallen. 3466. V. Dat toezigt beteekent dus niet veel? A. Neen. 3467. V. Die man heeft dus nog nooit ontdekt dat een geval verzwegen is? A. Neen, maar als er twee koeijen ziek worden , wordt er steeds aangifte gedaan. 3468. V- Wordt bij het afmaken alles behoorlijk ontsmet en gezuiverd? A. Ja; ik heb verleden jaar zelf schoon gemaakt en daarna alles terdege met chloor berookt. 346S). V. Hebt gij toen weer dadelijk ander vee gekocht? A. Ik heb eene maand gewacht. 3470. V. Zijn de stallen in Sloten inderdaad zoo laag en warm? A. Neen, bij mij althans zijn zij zoo laag niet, en ik houd meest altijd zoolang het kan een of twee luiken open. 3471. V. Houdt gij uw weiland voor gezond? A. Mij dunkt ja. 3472. V. Houdt gij schapen? A. Ja, ongeveer 15 i 20. 3473. V- Groeijen ze daar goed? A. Ja. 3474. V. En de lammeren ook? A. Dat gaat best. |
256
3475. F. Krijgen ze geen bot op de lever of water in de borst? A. Neen. 3476. F. Dus het ligt niet in den aard van het land dat de longziekte zich bij u zoo zeer vertoont ? A. Neen. 3477. F- Voert gij uwe koeijen 'swinters sterk? A. Neen, eene heel enkele, maar meestal krijgen ze een halven of een heelen lijnkoek. 3478. I'. Is het hooi over het algemeen nog al krachtig in Sloten? A. Dat schikt vrij wel, maar er is toch groot verschil in. 3479. V. Dus aan de mesting kan het niet liggen? A. Neen. 3480. F. Nu zegt men dat de veehouders ten uwent gedurig vee aankoopen en dat die aangekochte koeijen de longziekte overbrengen. Uit het geval dat ge zoo even hebt medegedeeld, blijkt het tegenovergestelde. Weet ge ook hoe het bij andere landbouwers geweest is? A. Neen. Er staat mij wel iets voor, maar ik durf er niet voor instaan. 3481. F. Van wien koopt ge uwe koeijen te Amsterdam? A. Van Friesche kooplieden. 3482. F Komt de Horst daar ook? Is dat een knappe koopman? A. Ja, dat gaat wel. 3483. F. Ontdekt gij wel eens ziek vee aan de markt ? A. Neen. 3484. F Wat gij koopt is immers gezond, fiksch vee? A. Ja , verleden jaar, na de afmaking van mijn stal, heb ik 15 koebeesten gekocht van éen frieschen veehouder uit de Lemmer, van wien ik tevens een bewijs van den burgemeester van Lemsterland ontving, dat daar geen longziekte bekend was. 3485. F. Gebeurt het meer dat de veekoopers van die bewijzen hebben ? A. Ik weet het niet, maar ik stelde er prijs op om zulk éen bewijs te hebben. 348(). F Volgens hetgeen gij zoo even medegedeeld hebt omtrent dien veeopzigter zou ik zeggen dat men hem wel zou kunnen missen ? A. Ja, bij is dit jaar ééns bij ons geweest. 3487. F Heeft die man dan zulk een wijd uitgestrek-ten werkkring? A. Dat weet ik niet. 3488. F De heer Wybcnga: Gij zijt zeer sterk tegen het afmaken ? A. Ja. 3489. F Maar houdt gij het er niet voor dat, als gij de eerst aangetaste koe dadelijk hadt afgezonderd, en onmiddellijk gehandeld hadt volgens de wettelijke voorschriften , |
dit eene andere uitkomst had gegeven? A. Neen, want dat jonge beest stond in een afzonderlijk stalletje, en de ziekte brak vijf weken later op een anderen stal uit. 3490. F. Kreegt gij uwe meeste koeijen uit de Lemmer ? A. Ja. 3491. F. Weet gij den naam van den koopman, die u die vijftien leverde ? A. Ja, Blok van de Lemmer. 3492. V. Hebt gij ook kunnen bespeuren of de ziekte het eerst bij vroeger aangekochte koeijen ontstaan is ? A. Zoo als ik reeds zeide, is de ziekte ontstaan bij dat jonge beest, dat afgezonderd stond , en is eerst vijf weken daarna in den grooten stal uitgebroken. 3493. V. Hebt gij bij het afmaken van uw stal zooveel schade geleden, dat gij zulk een felle tegenstander daarvan zijt? A. Dat zal ik niet zeggen, maar ik had den stal liever laten doorzieken. 3494. F. Waarom ? A. Omdat ik gehecht was aan de koeijen, die mij zooveel winst hadden gegeven. 3495. V. Maar zoudt gij, die een man van doorzigt schijnt te zijn, niet denken dat bet beter is af te maken en den stal te desinfecteren , dan dit alles na te laten, alleen uit gehechtheid aan sommige beesten? A. Ik ben tegen afmaken. Toen ik vóór negen jaren de ziekte in mijn stal had, was men vrij in zijn doen en laten. Ik hel) toen naar eigen goedvinden gehandeld , en dertien stuks verloren. In het najaar heb ik den stal weer aangevuld , en de ziekte niet meer gehad tot verleden jaar. 349(5. De Voorzitter; Toen hadt gij dus gebeterde koeijen ? A. Ja, een enkele. 3497. F Deze hebben dus de nieuwe niet besmet? A. Neen. 3498. De heer ürhcpel; Kunt gij het getal gebeterde koeijen niet opgeven ? A. Neen, ik kan alleen zeggen dat er niet veel bij geweest zijn. 3499. F- Is bij die laatste afmaking de afval behoorlijk begraven ? A. Ja. 3500. F. Kon het publiek er bij komen? A. Neen, de veldwachter zorgde dat alleen de slagers op bet erf konden komen. 3501. F Volgens uwe opgave is het bij uregel dat het eerste geval niet wordt aangegeven ? A. Ja, zulk een dier wordt snel afgemaakt door ons zelf. 3502. F. Wat gebeurt er met het overige vee? Wordt dat wel eens verkocht ? A. Ik geloof dat niet velen dit zullen doen. 3503. F. Dus het gebeurt toch? |
A. Ik kan niot zeggen wat anderen iloon. Ik weet alleen dat ik het nooit gedaun lieb. 3504. F. Als het gebeurt, x.oudt gij er toch in het algemeen wel van hooren spreken V A. In het algemeen geloof ik niet dat het gebeurt. 3505. I. Daarvan bestaan toch wel voorbeelden V A. Dat durf ik niet te verzekeren. 3506. J'. Dat eerste zieke beest van u stond in een anderen stal dan waar de andere koeijen zich bevonden, en kon daarmede dus niet in aanraking zijn geweest ? A. Ja. 3507. J'. Hoe is het gegaan met de andere beesten die bij die besmette koe hebben gestaan ? A. Die zijn gezond gebleven tot dat zij zijn afgemaakt. 3508. F. Waren er personen in den stal geweest die de ziekte konden overbrengen V 3509. I'. Hadt gij hooi of soortgelijke zaken gekocht? A. Neen. 3510. V. Was de oorzaak u dus geheel onbekend V A. Ja. 3511. F. Kunt gij er zelfs niet naar gissen V A. Neen. 3512. F. Zijn er bij u in den omtrek meer voorbeelden aan te wijzen, waarvan de oorzaak in liet duister ligt V A. Ja. dat geloof ik wel. 3513. Loopt uw wei- of hooiland wel eens onder water V A. Dat land lag vroeger buitendijks en was dus uiterwaard en liep wel onder water; maar sedert het 1.1 afgesloten is, gebeurt dit niet meer. 3514. V. Worden die gronden bemest ? A. Neen. 3515. V. Is dat overal bij u in de gemeente zoo V A. Neen, er zijn wel landen waar mest op wordt gebragt. 3516. 1'. Hebben veehouders die sterk mesten meer last van longziekte dan zij die het nalaten ï A. Neen. 3517. Do heerWybenga: Gelooft gij aan besmetting? A. Niet veel; maar ik ben toch wel voor het nemen van voorzorgsmaatregelen. Ik ben een voorstander van spoedige aangifte, en van afzondering van het zieke rund en van het merken van de overige, om den afloop af te wachten. Tegen vervoer van verdacht vee heb ik groot bezwaar. 3518. Gij hecht dus wel aan hot begrip van besmetting ? A. Wat zal ik daarvan zeggen ? Ik heb voorbeelden gezien die heenwijzen op besmetting, doch eveneens andere waar men de sciiouders voor moet ophalen. In 1845 stonden twee beesten naast elkander; het eene viel en 't andere JS0. 3». 3. |
bleef gezond, niettegenstaande het het speeksel ha l opgelikt van het eerste. Waar bleef toen de besmetting? 3510. De l'our/.iiter: Gij hebt ons straks medege-deeld, dat de dieren tie longziekte gekregen hebben, zonder dat gij eenig spcor hebt kunnen ontdekken van waar zij kwam. (iij meent ook zeker te weten, dat ook wel bij andere veehouders op Sloten de longziekte is uitgebroken bij dieren, die zij zelf hadden aangefokt, en die niet in aanraking waren geweest met andere? A. Het laatste durf ik niet stellig verzekeren. 3520. Gij hebt nu verleden jaar de ziekte gehad; heeft de distriets-veearts, de heer Mazijue, naar de oorzaken van het uitbreken der ziekte geen onderzoek ingesteld? Heeft hij u ook gevraagd van waar het rund gekomen was? A. Ja, Mijnheer de Voorzitter. 3521. F. Hebt gij toen den veearts hetzelfde gezegd, wat gij ons nu mededeelt? A. Neen, dat kon ik niet, omdat ik niet over het eerste geval kon spreken. 3522. F. Maar voor het tweede geval van ziekte, dat gij hebt gehad, bestond dezelfde reden niet om te verzwijgen. Hebt gij toen den veearts geheel ingelicht? A. Ja, verleden jaar heb ik alles gezegd. 3523. F. Gij hebt ons als uw gevoelen medegedeeld, dat gij hot wel goed zoudt vinden, indien de niet aangetaste dieren gemerkt werden. Kr is een tijd geweest, dat alleen de aangetaste dieren werden gedood, terwijl men de overige liet leven en merkte. Weet gij ook of dit geschiedde? A. Daarvan heb ik nooit iets gezien. 3524. F. Dat schrijft de wet toch voor. Gij zoudt het dus goedvinden, dat wanneer de longziekte op uwen stal kwam, het zieke dier dadelijk afgezonderd werd en onmiddellijk naar den burgemeester werd gegaan om trouw en eerlijk aangifte te doen. Gij zoudt dan willen, dat het aangetaste di r onmiddellijk werd gedood en de overige runderen gemerkt werden op de hoorns of dat er andere maatregelen werden genomen, waardoor liet onmogelijk zou worden om die dieren in den handel te brengen. Verder zou do veearts van tijd tot tijd moeten komen zien en, was er weder een geval, dan ook dat dier weder moeten worden afgemaakt. A. Ja, Mijnheer de Voorzitter, zoo zou ik gehandeld willen zien. 3525. F Dat is een stelsel. waarvoor wel wat valt te zeggen, maar zoudt gij, wanneer zoo werd gehandeld, meenen, dat men de vereischte medewerking zou out-moeten ? A. Ja, ik zou gaarne zulke maatregelen genomen zien. 3526. F. En zoudt gij dan denken dat vele veehouders in de gemeente waar gij woont krachtig zouden medewerken ? A. Ik geloof het wel. 3527. V. Veroorloof mij de vraag: behoort gij tot de meer orthodoxe rigting in onze Hervormde Kerk ? A. Ik gtloof zoo wat tusschenbei'le. 3528. F. Zijn er nog al orthodoxen in de gemeente uwer inwoning ? A. Ja; verscheidene. 3529. F. En zouden die ook willen medewerken wanneer 65 |
258
men do zoo even genoemde maatregelen wildo nemen ? Zouden die geen gemoedsbezwaren hebben tegen de afmaking van een verdacht dier ? Zouden zij de -Regering in de hand willen werken? A Ja. 3530. F. Kn wanneer de Regering vollrvlige schadeloosstelling gaf voor het eerste afgemaakte dier, dan zou dit misschien ook helpen om de veehouders gunstig voor den maatregel te stemmen? A. Ja. Dat zou een punt van belang zijn; althans voor mij. 3531. V. Neen, voor iedereen. Dat is ook zeer geoorloofd, wanneer men prijs stelt op dergelijke schadevergoeding. Hebt gij wel eens iets van de inenting gehoord ? A. In 1851 heeft inenting bij ons plaats gehad. In den aanvang vond dit veel bijval, maar die zaak liep slecht af. 3532. V. Wie deed de inenting ? A. Dat weet ik niet. 3533. V. Waren de gevolgen zoo ongelukkig? A. Ja, enkele beesten stierven aan vreeselijke , bij den staart opkomende verzwering in de ruggegraat. 3534. V. Men heeft dus bij u niet veel «an de inenting gedaan; op andere plaatsen ent men druk in en heeft men er wel gunstige resultaten van ondervonden. Ik zelf lieb er zeer gunstige resultaten van gezien; wel was hij sommige runderen de reactie zeer sterk, zoodat de dieren er onder leden, maar niet zóó, dat men er zich ongerust over behoefde te maken. A. Mijn schoonvader heeft de inenting op zijne runderen toegepast, doch hij heeft er, meen ik , twee door verloren. 3535. V. Het is mogelijk dat die inenting niet goed heeft plaats gehad? A.' Dat kan zijn. 353(1. V. Herinnert gij u of die inenting geschiedde door een veearts? A. Ik geloof het wel, maar zeker kan ik het niet zeggen. Wel weet ik dat er naar Utrecht geschreven is, naar de Veeartsenijschool. 3537. V. Dat was denkelijk om betere stof te bekomen? A. Ja, ook omdat men naar de beesten moest komen zien, want de staarten werden bijzonder leelijk. 3538. V. Zijn er door u nooit pogingen aangewend om de aangetaste dieren door geneesmiddelen te doen herstellen ? A. In het begin heeft men er nog al eens mede ge-docterd , maar het heeft niet veel geholpen. Men bragt fontenellen aan, doch men is daar ook spoedig mede geëindigd. 3539. V. Werden er nooit medicijnen toegediend? A. In het begin wel, maar zonder gunstige gevolgen. 3540. V. Gij' zoudt dus geene andere maatregelen tegen de longziekte kunnen aangeven, dan alleen de straks aangegevene ? A. Ja , mits men er aan zou willen verbinden dat de veefokkerij er niet door benadeeld werd. Dan zou wel door de boeren me legewerkt worden. De zieke dieren zouden moeten worden afgezonderd en afgemaakt en de gezonde gespaard; dat is bij ons de algemeene leus. |
3541. V. Kn het is nog al veerijk bij u ? A. Ja, er zijn fiksche boeren. 3542. V. Te Nieuwer-Amstel is de toestand dezelfde als bij u? A. Ja, ook altemaal melkboeren, en daar heerscht de ziekte ook nog al. Maar in Watergraafsmeer, waar ook melkboeren zijn, schijnt men niet veel van longziekte te hooren. 3543. V. Watergraafsmeer is eene afzonderlijke gemeente , niet waar ? A. Ja , en de boeren daar handelen wel zoo sterk in vee als wij. 3544. V. Zij komen ook in Amsterdam hun vee koopen? A. Ja. 3545. V. Watergraafsmeer komt inderdaad niet op de lijst voor. De hoeren daar koopen dus ook wel koeijen te Amsterdam, verwisselen gedurig van vee en krijgen de ziekte niet? A. Neen, althans men hoort er niet van. 3546. De heer Wybenga: Is dat eene groote gemeente? J. Het is eene knappe gemeente, waar een groote veestapel is Men heeft er niet veel land, maar veel vee, en gebruikt er veel bijvoeder. 3547. De heer Srlirpei; Hebt gij ook verschil kunnen ontdekken in de longziekte van vroeger enthans? Was de longziekte vroeger kwaadaardiger? J. Daar kan ik niet veel van zeggen. Nu de zieke dieren afgemaakt worden, ziet men het verloop der ziekte niet. 3548. V. Maar als gij dan eenige jaren teruggaat, toen nog niet afgemaakt werd, was toen de ziekte goedaardiger dan vroeger? A. Het gaat zeer ongelijk met de ziekte. Zij zal bij mij zóó zwaar treilen dat er niet één doorkomt, en bij een ander zóó dat er verscheidene doorkomen. Maar in het algemeen komen er weinig door. 3549. V. Kunt gij u herinneren hoe veel tijd er, toen gij die 13 beesten verloren hebt, verliep tusschen de eerste verschijnselen van het ziek worden en het sterven ? A. Die 13 heb ik meerendeels geslagt en verkocht; maar als men ze laat sterven , kunnen zij soms een langen tijd staan. 3550. De Vnorzitier : Wel drie weken ? A. Ik heb wel bijgewoond, dat het vijf of zes weken duurde. 3551. V. Hebt gij nog andere mededeelingen te doen, of heb ik iets vergeten te vragen ? A. Er is gevraagd in de gedrukte schets, of de veehouders geweerd worden bij den openbaren verkoop van vleesch van verdacht vee. Neen , iedereen mag er bij wezen. 3552. V. Dat gaat dus wat roekeloos ? A. De slagers, die komen koopen , komen later toch soms weder op stallen waar gezond vee 'staat. Ue huiden worden ontsmet door middel van carbolzuur, maar ik zou ze liever dadelijk naar den looijer zenden , opdat er niet mede gesleept zou kunnen worden. |
:}553. V. Hebt f^ij uog verdere mededeelingen te doen V A. Neen, O. van Beem Gz. K. de Jong. WvBENdA. schepei,, 1). Yeegkns , Griffier. Verhoor van den lieer H. 3. I'raltke. 3554. De Voorzltler: Wilt j^e even als do vorige maal uw naam, beroep en woonplaats opgeven ? A. Hendrik Johannes Pkakke , districts-veearts te Leeuwarden. 3555. F. De Commissie heeft gemeend u andermaal te moeten oproepen om nog eenige inlichtingen van u te ontvangen over verscheidene zaken, die in verhand staan met het hoogst belangrijke oiKlerwerp , dat wij behandelen. Zoo als gij weet, was de vorige maal, in het begin van September, de toestand in Friesland tamelijk gunstig. Gij hebt toen op mijne vraag: » Hoe is de tegenwoordige toestandquot;? ten antwoord kunnen geven: »Uitstekend gunstig, geloof ik. Kr zijn nog een paar brandpunten van besmetting, namelijk Holsward en omstreken en Daar-deradeel; overigens geloof ik dat wij er van af zijnquot;. Nu zijn wij eenige maanden verder, en tot ons leedwezen is het anders uitgekomen dan wij toen vermoedden; men heeft sinds dien tijd in Friesland nog al wat ziekte gehad. Het zou ons aangenaam zijn te vernemen waarin naar uw oordeel do oorzaken moeten gezocht worden van de verspreiding der ziekte, niettegenstaande de krachtige maatregelen die genomen zijn. A. Het eene ziektegeval is bijna zonder uitzondering duidelijk gevolgd uit het andere. Het is ten minste in de onmiddellijke nabijheid geweest en moet dus als zoodanig worden beschouwd. Alleen in Hauwerd is de oorzaak der besmetting nog niet opgehelderd. 3556. V. Gij gaat van het denkbeeld uit, dat mijne vraag alleen de strekking zou hebben, of men heeft kunnen nagaan dat de besmetting zich van de eene plants naaide andere zou hebben verspreid, ten gevolge waarvan die meerdere ziektegevallen zijn ontstaan. Maar daar volgt toch uit, dat de strengere maatregelen, die men genomen beeft, eigenlijk weinig vruchten hebben gedragen. Wij staan er bijna mede, al is het niet in die hevige mate, als toen men begon in 1871. Toen was de ziekte in Friesland aangevangen met één geval. Men was in dien toestand gekomen, zonder dat de Hegering er in de laatste jaren veel aan gedaan had. Wat er de aanleiding toe bad gegeven, is toen door ons breedvoerig besproken. Intus-schen heeft de ziekte zich daarop meer en meer uitgebreid en is de Regering begonnen strengere maatregelen toe te passen. Toen , in September, mogten wij van u vernemen dat er nog slechts enkele gevallen waren te Baarderadeel en te Bolsward en omstreken, en dat bet overal elders zuiver was. In plaats echter van nu te hooren, dat nog enkel hier en daar in Baarderadeel en Bolsward en omstreken sedert September zich een geval heeft voorgedaan, vernemen wij dat in sommige streken van de provincie gevallen zijn waargenomen. A. Dat is het geval in Baarderadeel en in het daaraan grenzende Menaldumadeel, en dan nog dat eene gevjil te Kauwerd, dat ik reeds heb opgegeven. 3557. V. Maar toch in Wonseradeel zijn gevallen voorgekomen ï |
.1. Geen nieuwe, naar ik meen. 3558. V. Ja wel, volgens van u zeiven ontvangen op gaaf over September, October en November. Daarin geeft gij al de voorgekomen gevallen achtereenvolgens op. Vooreerst te Hichtum in Wonseradeel, daarna te Witmarsum in Wonseradeel, te Leeuwarden, te Goënga in Wijmbrit-seradeel. A. Dit waren allen oude gc\allen, voorgekomen vóór September 1877. 3559. V. Maar hoe kondet gij dan bij uw eerste verhoor zeggen, dat alleen te Baarderadeel en te Bolsward en omstreken enkele gevallen voorkwamen, en dat men er overigens af was? Nu geeft gij schriftelijk op dat er nog gevallen zijn voorgekomen te Hichtum in Wonseradeel op 15 September bij Boeusma, vervolgens bij Frankkma op 21 September; bij van der Werf te Hichtum, ook weder op 21 September; bij Banuma te Witmarsum in Wonseradeel op 24 September. A. Die gevallen waren den vorigen keer nog niet bekend. 3560. V. Neen; gij waart immers hier den lOden September ? J. ik heb toen gezegd dat Baarderadeel cn Bolsward en omstreken nog de beide s esmette streken waren. 3561. F. Maar toen hadt gij hoop dat het zich daarbij zou bepalen; en nu hooren wij, dat zich ook gevallen hebben voorgedaan in Wijmbritseradeel, Wonseradeel en Hauwerd. A. Maar Bolsward ligt aan Wonseradeel. 3562. F. Ja, maar wij vinden tocli ook Wijmbritseradeel. A. Dat is het geval te Goënga op 6 Augustus. 3563. V. In uwe opgaaf staat !) October bij Plopper „1. Dit was het tweede ziektegeval. 3564. V. Neen, hier in uwe eigen optfaaf staat de datum van aangifte van het eerste ziektegeval. A. Hier, op eene lijst, die ik voor mij heb, staat 6 Augustus als datum van het eerste, en 13 October als datum van het tweede geval. 3565. V. Op de lijst staat: Goënga, !) October, en in eene noot: » Hieronder begrepen het eerste ziektegeval van 6 Augustus quot;. Hier schijnt niet afgemaakt te zijn? A. Neen. 3566. F. Nu heeft men het geval te Mantgum, maar dat is liaarderadeel. Maar nu Wijmbritseraduel ? A. Dat is Loënga. 3567. V. En Leeuwarderadeel? A. Dit grenst aan den kring van Baarderadeel. 3568. F. Nu Herwaarderadeel ? A. Dit zijn twee nieuwe gevallen, bij een oom en een neef. De oom is voogd over den neef en schijnt de ziekte bij dezen laatste gebragt te hebben. Maar hoe de oom aan de ziekte is gekomen , is nog niet opgehelderd. Men zegt dat verteld zou zijn door een half onnoozelen knecht dat i de oom en ook twee van zijne buren reeds in den vorigen winter de ziekte hebben gehad. Ik heb dit laten onderzoeken , maar het onderzoek heeft dit niet bevestigd. Het komt mij ook zeer twijfelachtig voor. j 3569. F. Hebt gij in Januarij weer nieuwe ziektege-j vallen gehad ? |
A. Jii, liij T. E. van Dijk , te Uauwenl, oene ongetrouwde oude boerin. Den 28sten Janunrij liad men liet eerste en fristeren het tweede en derde gevid, waarop nu de afmaking van den geheelen koppel is voorgesteld. Dit met twee andere gevallen zijn op dit oogenblik in Friesland de eenige verdachte koppels. 3570. V. Bij het vorig verhoor is, speciaal door den lieer Beoham, niet u besproken het geval van de weJuwe zondeuvan. 3571. V. De heer Beoramheeft u toen gevraagd: » l it den staat blijkt, dat den lOden Maart een eerste ziektegeval is geconstateerd bij Kalma. in Wijmbritseradeel. Maar nu heeft het onze aandacht getrokken, dat in weerwil dat eerst den lOden Maart het eerste geval daar is geconstateerd, de Minister reeds bij Koninklijk besluit van 'J Maart dien stal besmet heeft verklaard.quot; En daarop hebt gij geantwoord: gt; Dit kan ik ophelderen. Ken e zekere weduwe Zonueuvax te ülfingawier bad een beslag, dat (i maanden en 1 week, dus 27 weken, vrij was geweest van de ziekte. Dit beslag was vier maanden verdacht gehouden geweest en had onder toezigt gestaan van een deskundige, den opzigter van Staa, veearts te Sneek. De verpligte tijd was verloopen zonder dat er zich verschijnselen der ziekte openbaarden, en daarom bestond er geen bezwaar tegen den verkoop van dien koppel. De beesten werden bij boelgoe 1 verkocht 1!' Februarij en kwamen in handen van 16 verschillende eigenaren. Den 2deu Maart ontdekte ik bij 2 of 3 der verkochte runderen, in andere handen overgegaan , de longziekte. Ten gevolge daarvan stelde ik den Minister voor op al do 10 stallen, waarop vee, afkomstig van het boelgoed der weduwe Zondhuvan, geplaatst was, het Koninklijk besluit van 3 October toe te passen. Vandaar dat vele stallen reeds verdacht waren verklaard vóór de ziekte er uitbrak. quot; Hebt gij daar toen afgemaakt ? A. Keen, alleen afgezonderd. 3572. V. Hebt gij later afgemaakt? A. Ja, toen de ziekte zich in den koppel uitbreidde, heb ik do afmaking daarvan voorgesteld. 3573. V. Het trok onze aandacht dat gij niet terstond nfmaakt't, daar bij u de overtuiging bestaat dat de longziekte alleen door besmetting ontstaat. Den 2den Maart vertoont zich de ziekte te (ioënga bij een rund van de weduwe Zondeuvan afkomstig, en eerst op 19 Maart maakt gij af; een ander geval doet zich voor den 5den Maart, en gij maakt af op 14 April. A. Ik zeide het straks reeds, ik begin af te maken wanneer tie ziekte zich onder een koppel uitbreidt. Het eerstbedoelde was gekocht bij de weduwe Zondeuvan ; die nu van dat geval hoorden zonderden hun vee terstond af. ÏN'u moest uit een tweede geval blijken of die afzondering al dan niet voldoende was geweest. Ik zou het roekeloos geacht hebben terstond na een eerste geval een ganschen koppel af te maken : alvorens daartoe over te gaan wachtte ik steeds een tweede geval af. 3574. F. Maar te Goënga was de ziekte reeds. Gij zegt, dat daar de longziekte is gekomen door een rund van de weduwe Zondeuvan , en ep 24 en 2(5 Februarij hadt gij daar reeds bij een ander 41 runderen afgemaakt. Op lt;S Januarij deeil zicli een geval voor te (ioënga l ij Koopmans, en op 2(5 Februarij bij Öciiaafsma aldaar, en daar was de koe van de weduwe Zondeuvan, waar zich het eerste geval voordeed ? A. Ja. 3575. IMaar hoe kwamen dan Koopman» en Sciiaafsma aan de ziekte ? A. Do ziekte had den geheelen herfst lang in Goënga gfcheerseht. maar daaraan kon ik het geval in Loënga niet toeschrijven, want die afstand was te groot. Toch heeft zich dat later verklaard door de vaart. waarlangs |
;ie , limit gekomen is. zooals ik indertijd aan den Minister geschreven heb. 357(5. / . Indien de besmetting werkelijk zoo doordringt dat, wanneer een schuit mot lieden die een rund hebben afgemaakt, eene weide voorbij vaart waar vee graast, dit laatste alsdan aangetast wordt, dan moeten wij onsscha-men over de gebrekkige maatregelen. Dan is de besmetting niet te keeren. Aan den anderen kant schromen zelfs weten-seliappelijke mannen niet hier te verklaren, dat zij dat vervoer van verdachte runderen niet zoo erg vreezen. Nu wordt op vele plaatsen het verdachte rund met schuiten naar de slagtplaats vervoerd. Volgens u zou men dus ook dat be-hooren te laten. A. Verdacht of ziek vee — dat maakt een groot onder-scheid. Die slagters uit Sneek hadden een geheelen koppel afgemaakt , waaronder 9 aangetasten. 3577. / '. Dus die koeijen waren niet ziek maar verdacht, en bij den slager bleek dat zij de kiem der ziekte ba Men. Ten gevolge van het slagten dier beesten, wordt de Ijismetting overgebragt op een rund dat in de weide graast. Het bewijs daarvan hebben wij niet, maar door dergelijke be .vijzen verzwakt men meer dan men versterkt. A. Ik voer het niet aan als een positief bewijs, maar als eene grooto waarschijnlijkheid. 3578. 1'. Dan moet men zich toch beklagen over de gebrekkige niiiatregelen. Hoeveel tijd verloopt er niettus-schen het ontdekken der ziekte en het afmaken van verdacht vee ? Volgens uwe eigen verklaring komt dit op een dag of wat niet aan en verloopen er drie a vier dagen eer de afmaking plaats heeft ? A. Ja. 3579. Volgons uwe eigen opgaven zijn er soms dagen en weken verloopen eer men tot de afmaking overging. En mij dunkt dat wanneer men overtuigd is dat afmaking onvermijdelijk noodzakelijk is, men dat ook dadelijk moet doen. ,1. Ik ben het geheel met u eens, maar ik zou wel eens een geval geciteerd willen zien waarbij de afmaking niet dadelijk heeft plaats gehad. 3580. r. Ik heb hier voor mij eene opgave, dat in een geval den I3den September de eerste aangifte plaats bad en den 25ston October de afmaking. A. Ik heb altijd het tweede ziektegeval afgewacht. 3581. J'. Maar in uw systeem dat de besmetting zoo vree-selijk ijl en gevaarlijk is, moet dadelijk afgemaakt worden. Men moet geen halve maatregelen nemen. Dan is het beter heden dan morgen af te maken. A. Dat ben ik met ii eens. 3582. J'. Er is hier ook gezegd dat alles afhangt van de inzigten van den districts-veearts. Volgens de lijst, die ik hier voor mij heb, kwam bij van deh Werf den 21 sten September het eerste geval voor van longziekte; dat beest is gestorven. Maar dat geschiedt niet in één dag. Wie weet of dat rund niet reeds 8 a 14 dagen ziek gestaan had? Vertel ons nu eens hoe dat daar is toegegaan? A. Die zaak is behandeld door mijn plaatsvervanger, die het beest heeft geopend. Ik ben er den volgenden morgen onmiddellijk heengereden en heb het proces-verbaal opgemaakt. De boer verzekerde mij dat het beest slechts i a 5 dagen ziek was geweest. Ik heb dat bestreden; ik , ebtte dat onmogelijk. Hij had het intusschen onmiddellijk ; fgezonderd. 3583. Uw plaatsvervanger beeft het beest geopend , |
en toen bleek liet dat het longziekte was geweest. En liet gij nu lt;le andere in bet leven V A. Ja, omdat bet vee in het land liep. Verreweg de meeste boeren zijn vóór afmaken, maar het publiek is er nog al sterk tegen. En om nu niet al te sterken tegenstand op to wekken, wacht ik , wanneer het vee in het land loopt, met de afmaking tot dat zich een tweede ziektegeval voordoet. Maar ik zou het met u wenschelijk achten, dat de koppel terstond werd afgemaakt, zoodra zich het eerste ziektegeval voordeed. 3584. V. Ik acht dat niet wenschelijk, maar nu krijgen wij een geheel anderen toestand. Wij hebben dus niet alleen te doen met den indruk van het oogenblik van den districts-veearts, maar te gelijkertijd met de meerdere of mindere geneigdheid der boeren ten opzigte van het afmaken. Er is ons zelfs medegedeeld dat daar, waar de boeren vóór het afmaken zijn, de veearts dadelijk daartoe overgaat, terwijl elders, waar de boeren het liever niet hebben, de veearts nog een paar dagen wacht, om te zien of zich ook een tweede geval voordoet. Gij zult mij toegeven dat dat geen stelsel is. Men moet bet een of het andere doen. Nu hebt gij gezegd dat gij zijt en blijft een voorstander van de dadelijke afmaking; maar dat strijdt met hetgeen gij vroeger gezegd hebt, namelijk: » Bij de meest gestrenge toepassing der wet zou ik het roekeloos achten onmiddellijk een gebeelen koppel af te maken, wanneer zich één geval heeft voorgedaan.quot; A. Ja, in de weide. 3585. F. Waarom alleen in de weide V A. Omdat de beesten dan uit elkander loopen. Uit de statistiek blijkt, dat, (ik meen) in 1873 in Ie maand Junij en in 1875 in de maand Augustus in de koppels, welke in die maanden werden aangetast, de ziekte zich tot één geval bepaalde. 3586. V- Waarom heeft verleden jaar in Augustus dan de ziekte geheerschtV A. Dat kan van de weersgesteldheid en andere omstandigheden hebben afgehangen. Van het verspreiden van de smetstof weet men nagenoeg niets af. 3587. F. Dan hebhen wij niet alleen te doen met de opvatting van een districts-veearts, die met den dag veranderen kan , maar met de opvattingen van de verschillende districts-veeartsen. De een zal adviseren aan den Minister afmaking van den gebeelen koppel; de ander zal van oordeel zijn dat er eene week kan gewacht worden; een derde zal zeggen: het nut van de afmaking is niet gebleken, als hij overtuigd is dat de veehouders geen belang bij het afmaken hebben; een vierde bijv. van eene plaats, waarvan wij zoo even gehoord hebben, waar de veehouders bij het afmaken voordeel hebben, zal zeggen: » maak maar afquot;. Dit gaat immers niet. Acht gij het daarom niet wenschelijk daaromtrent tot eene zekere vastheid van overtuiging te komen, die ons tot rigtsnoer van onze handelingen kan leiden? A. Ik houd het geven van vaste voorschriften daaromtrent voor onmogelijk. Men heeft hier herhaaldelijk doen uitkomen dat ik den vorigen keer gezegd heb, dat die quaestie van afmaken afhing van het individueel gevoelen van den districts-veearts. Dit zag echter op iets anders, namelijk op bet afzonderen. Toen men mij vroeg waarom dat afscheiden in 1871 niet beter gehandhaafd is, heb ik daarop geantwoord — om geen namen te noemen — dat dit afhing van het individueel gevoelen van de districts-veearts(Mi. De een beschouwt eene breede sloot of eene weide als eene voldoende afscheiding, terwijl de andere zegt dat in de buitenlucht geene afzondering denkbaar is; dit laatste zeg ik. Ik wildeden heer Billroth , die in 1871 districts-veearts in Friesland was , niet noemen , om hem zelfs niet schijnbaar te willen krenken; hij beschouwde eene sloot als voldoende afschei- N°. 36 3. |
ding, maar ik acht eene weide of eene breede sloot geene voldoende afscheiding, allerminst in Friesland, en schrijf dus daaraan het toenemen van de longziekte toe. 3588. F. lt;'ij denkt dus zwaarder over de zaak dan de heer Billkoïh deedï A. Ja. 3589. T. Toch zegt gij op eene andere plaats: het komt er op twee , drie daf-en niet op aan , als de afzondering maar geschied is. Nu hebben vier districts-veeartsen verklaard dat het toezigt voldoende is , maar bijna alle andere deskundigen verklaren van niet. Gij zijt een ijverig man, en het zal mij niet in de gedachte komen te denken, dat gij niet met de meeste naauwgezetheid uw pligt doet, en toch komen de meeste getuigen daarin overeen, dat gij niet overal imt zijn. Men zeide: de heer Prakkk kwam eerst op den derden of vierden dag, soms als het tweede geval al daar was. De Regering heeft daarop den heer Swakt ter uwer adsistentie gezonden. Nu blijkt mij dat gij een vreemd denkbeeld van de besmetting hebt. Volgens u is zelfs eene sloot niet in staat de ziekte te keeren, maar kan het niet schaden als men het rund drie, vier dagen laat staan, eer het onschadelijk gemaakt wordt. A. Dit laatste ziet bij mij altijd op verdachte koppels. Ik blijf er bij dat ik er geen groot kwaad in zie om koppels die afgemaakt moeten worden, een dag of 3 te laten staan, omdat zij toch opgestald staan. Maar nooit heb ik beweerd dat ik er geen kwaad in zou zien om een ziek beest op stal te laten staan. 3590. F. Het is toch waar, dat gij wel eens 5 dagen op u liet wachten V A. Het doet mij genoegen dat dit punt hier wordt aangeroerd. 3591. F. Het is niet om u eene onaangenaamheid te zeggen dat ik de opmerking maak, maar om tot helderheid in de zaak te komen. A. Dat geloof ik gaarne, maar toch heeft hetgeen de heeren uit Friesland omtrent deze zaak hebben medegedeeld mij aanleiding gegeven tot het opstellen eener memorie die ik gaarne zou wenschen voor te lezen en ter beschikking der Commissie te stellen. Daaruit zal blijken dat ik met de stukken bewijzen kan dat hetgeen die heeren hebben opgedischt, louter romannetjes zijn. 3592. F. Mag ik eerst liet volgende onder uwe aandacht brengen V Op vraag 100 ; » Zou het naar uw oordeel niet wenschelijk zijn dat men zich strenger hield aan de bepaling der wet, die wil dat de prijs van het rund berekend wordt naar den toestand waarin het zich bevindt op het oogenblik dat liet in 't bezit van den burgemeester overgaatquot; V antwoordt de heer Wal.ma: » Zeer zeker, maar aan wien ligt de schuldV De districts-veearts laat zicli soms drie, vier, vijf dagen wachten.quot; Ken ander zegt: » Het is schande, het onderzoek moest vroeger plaats hebben.quot; Do heer van Bevma tjioe Kingma zegt: » ook het onderzoek geschiedt te laat, soms moest ik 3,4 ja zelfs 5 dagen wachten. Kr waren dan somtijds twee of drie beesten ziek eer de districts-veearts kwam.quot; Dat zijn toch de verklaringen van de heeren uit Friesland V A. Al deze punten zullen opgehelderd worden indien ik mijne memorie mag voorlezen. Men verhaalt die dingen somtijds op zijn geheugen af. De heer Wal m a heeft na do invoering der wet de longziekte nooit gehad. Er wordt maar zoowat verteld voor de leus, en dat zal ik met de stukken bewijzen. 3593. F. Maar het antwoord van den heer Walma is toch zeer degelijk ? |
262
A. Dat zal ik niet tegenspreken, maar van die zaken is hij niet op de hoogte.
3594. F. U wenscht die memorie voor te lezen, maar i het is moeijelijk om de vrijheid te verleenen in zulk eene breedvoerige wederlegging te treden. Wij zouden daardoor meer het karakter van eene regtbank dan van eene commissie van enquête verkrijgen?
A. Ik meen dat men daartoe toch onwillekeurig moet komen.
3095. V. Hoe is het mogelijk dat alle districts-veenrtsen verklaren dat het toezigt voldoende is, terwijl de heeren die er belang bij hebben klagen over te laat komen V
A. Die heeren hebben mij beklad; dat mag ik mij niet laten aanleunen. en als ik nu aanbied het tegendeel met de stukken te bewijzen, dan kan daartegen dunkt mij geen moeijelijkheid bestaan.
3596. V. Gij verlangt dus met stukken aantetoonen, namelijk door de aanschrijvingen van burgemeesters en datums van afgifte der verklaringen dat longziekte geconstateerd is, dat ile kla^t van te groot verloop van tijd niet is geregtvjiardigd¥ Ik begrijp zeer goed dat gij in vele gevallen zult kunnen bewijzen op tijd gekomen te zijn, maar dit sluit niet de mogelijkheid uit, dat gij op sommige plaatsen te laat gekomen zijt. Nu ziet gij daarin een streng verwijt, maar ik heb op den voorgrond gesteld, dat wij hier niet zijn om elkander onaangenaamheden te zeggen. Bestaat niet de mogelijkheid dat gij eerst na drie of vier dagen hebt kunnen komen, omdat gij op andere plaatsen bezigheden hadt?
A. Die mogelijkheid bestaat, vooral in Friesland, waar de gemeenten zoo uitgebreid zijn.
Het is daar eene gewoonte, dat de veehouders die ver vanquot;' de hoofdplaatsen verwijderd wonen. de aangifte bij den gemeente-veld wachter doen. Deze komt eens in de week in de hoofdplaats of schrijft naar die plaats. Daardoor is het zeer goed mogelijk , dat de veldwachter verzuimt terstond van de aangifte kennis te geven. De veehouder rekent nu, als eerste dag van aangifte, den dag, dat hij den veldwachter kennis heeft gegeven van het geval. Maar den tweeden dag komt die aangifte ter secretarie en den derden dag bij mij; en als ik dan den vierden dag verhinderd hen om te komen , dan kan ik eerst den vijfden op de plaats aanwezig zijn.
iSu zijn er door getuigen twee gevallen aangehaald; de een deed dit om zich te zuiveren, en de tweede om redenen mij onbekend, die ik beide met de stukken kan wederleggen.
3597. V. Welke gevallen zijn dit ?
A. Die bij Koopmans en Schaap, te Oldeboorn,en bij Pasman , te Hasterdijken. Kr is gezegd dat ik daar eerst den vijfden dag gekomen ben , doch ik kan door bewijzen staven dai ik er reeds den volgenden dag was.
3598. V. (Jij blijft dus altijd overtuigd, dat liet toezigt in Friesland voldoende is?
A. Jaten minste zoo goed als bij de tegenwoordige wetgeving mogelijk is en altijd geweest is V
3599. F. Gij zegt: * bij de tajenwoor diije wetymnyquot; , maar de wet bepaalt tocli niet het getal districts-veeartsen ?
A. De zaak zou tocli altijd hetzelfde blijven. Al ware er drie districts-veeartsen, zou zich toch altijd het geval kunnen voordoen dat het hun, even als nu, geheel onmogelijk zou zijn , oin onmiddellijk te komen als zij geroepen werden.
3600. De heer Scliepel: Het heeft mij onaangenaam getroffen. Mijnheer de Voorzitter, dat de heer Prakkb ons heeft medegedeeld, dat het publiek in Friesland sterk ingenomen is tegen algemeene afmaking. L it hetgeen vroeger door hem en door enkele andere Friesche getuigen werd medegedeeld, had ik den indruk ontvangen, dat men in
Friesland daarmede zeer was ingenomen, en er om die reden op kon vertrouwen, dat van een eerste ziektegeval telkens, met den meest mogelijken spoed , aangifte werd gedaan, zoodat, door die goede gezindheid, het eerste zieke rund dadelijk in handen van den districts-veearts kwam. De verklaring evenwel nu door den heer Puakkk afgelegd, brengt mij daaromtrent zeer in twijfel. Als het juist is wat de getuige nu heeft medegedeeld, dat men van algemeene afmaking in Friesland niet wil weten, dan zal die maatregel, geloof ik, daar zeer veel schaduwzijden hebben, even als in Holland het geval is. Daar toch verzwijgt men, als men weet dat algemeene afmaking zal geschieden, en geeft vroeger aan, als het bekend is, dat er niet algemeen zal worden afgemaakt. Hetzelfde meen ik nu te moeten aannemen dat in Friesland ook wel zal geschieden.
A. Mag ik rectificeren wat door u gezegd is? Door het publiek heb ik verstaan de bury er ij. Het groote publiek ziet niet gaarne dat moorden, zoo als men het noemt; maar tie veehouder kent zijn belang; hij is een bepaald voorstander van algemeene afmaking. Dat heb ik den vorigen keer gezegd; dat houd ik vol.
3601. V. Is dat onder de veehouders in het algemeen
het geval?
A. Ja. Die vrouw te Hauwerd was er tegen; die was bijzonder gehecht aan haar vee, en verklaarde, dat zij al 81» jaren in denzelfden stam van vee haar vee had doorgefokt. Over het algemeen is men echter in Friesland vóór de afmaking. Men houdt zich evenwel somtijds alsof men er tegen is. Te Welsrijp hield men zich ook, alsof men tegen de afmaking was, waarop ik zeide, om de lieden op de proef te stellen: » dan zal ik nog eenige dagen wachten , om te zien of er nog meer ziek worden quot;. Daarop riepen een drietal boeren te gelijk :» neen , als de afmaking toch moét geschieden, dan maar hoe eerder hoe liever!quot;
3602. V. l it uwe laatste verklaring moet ik dus opmaken dat tegenwoordig in Friesland door den veehouder, die onderstelt dat er longziekte onder zijn vee heerscht, dadelijk aangifte wordt gedaan, en dat allen goed medewerken? Eene enkele uitzondering is er natuurlijk, maar men kan dit toch als regel aannemen, niet waar?
A. Ja. er valt weinig op de aangifte aan te merken, hoewel er, zoo als door u is gezegd, altijd uitzonderingen zijn. De burgemeester wordt niet dadelijk gewaarschuwd als er een beest eeniyzins ongesteld is, maar wd zoodra er eenige grond bestaat dat er gevaar voor longziekte is.
3603. V. Wanneer er dadelijk aangifte wordt gedaan van het eerste ziektegeval, dan heeft ook de afmaking van het geheele beslag plaats gedurende de eerste periode van de ziekte bij het aangetaste dier, op een tijd dus dat er nog niet veel gevaar bestaat voor verspreiding van de ziekte in den stal. Er moet dus bij de afmaking blijken, dat nagenoeg- al het vee gezond is. Is dat werkelijk gebleken ?
A. Bij den een meer en bij den ander minder. Verleden week is nog een beslag van 45 runderen afgemaakt, waar geen enkele zieke, behalve het aangetaste, bij was; ook herinner ik mij nog een beslag van 25 runderen, waarbij men hetzelfde resultaat verkreeg. Daarentegen werd deze week een beslag van 20 runderen afgemaakt, en daar waren er 15 ziek van.
3604. V. Was dat bij die weduwe, van wie gij straks gesproken hebt?
A. Neen. Haar vee stelde ik gisteren pas voor af te maken.
3605. V- Was bij het geval van die 15 zieke beesten terstond aangifte van de eerste aantasting gedaan?
A. Dat is niet zeker. Er werd aangifte gedaan; het zieke rund werd door mijn plaatsvervanger onderzocht, en hij hield het er voor, dat liet geen longziekte was
Kort daarop kwam een tweede ziektegeval voor: het werd wederom aangegeven; ik heb de zaak toen zelf onderzocht en geloof wel dat het eerst aangetaste rund ook longziek is geweest. Het eerste geval werd dus wel aangegeven en onderzocht, maar uiet onderkend. 360(5. V. Gij hebt straks gesproken van een onderzoek, ingesteld omtrent de mededeelingeu van een ounoozeleu boerenknecht. Door wien is dat onderzoek ingesteld? A. l)oor een opzigter over het gezonde vee, |die tevens veearts is. 3()07. F. Laat gij dergelijke dingen niet onderzoeken door den rijksveldwachter? A. Neen. Welk verstand beeft een veldwachter er van ï 3608. V- Verstand van vee komt er minder bij te pas. Het was meer de vraag of die ziekte was verzwegen. A. ■ De naburige stalleu moeten onderzocht worden , en dat is gebeurd. 3609. V. Gij hebt dus niet laten onderzoeken naar den toestand van verleden jaar? A. Neen. 3610. F. Het kon bekend zijn bij dezen en genen die er van wisten. A. Information worden gedurig genomen door den veldwachter, die vroeger opzigter was en zeer attent is. 3611. De heer Wybenga: Als een telegram omtrent een longziektegeval van een burgemeester krijgt en gij zelf er in de eerste twee dagen niet heen kunt gaan, geeft gij dan altijd aan uw plaatsvervanger last om de zaak te gaan onderzoeken? A. Ja. 3612. V. Gij zijt een bepaald voorstander van het afmaken waar het noodig is. Bij uwe overtuiging van het nut van dien maatregel, neemt gij toch ook welconside-ratien van dezen of genen aard in aanmerking, waardoor gij niet altijd aan uw stelsel getrouw kunt blijven. Zoudt gij nu niet als deskundige van oordeel zijn dat het oneindig beter ware — wij hebben hier toch allen de finale uit-roeijing van de longziekte op het oog — zoo er van overheidswege bepalingen wierden gemaakt waardoor ierfrr districts-veearts in ieder voorkomend geval over het gansche Rijk zou weten hoe te moeten handelen en dat niet langer uit bijzondere cousideratien of persoonlijke overwegingen in de ééne provincie zóó, in eene andere weer anders wierd gehandeld ? A. Zeker, maar er zouden toch altijd uitzonderingen noodig zijn; er kunnen gevallen zich voordoen waarin het letterlijk vee vermoorden zou zijn. In dien grooten staat, die aan de Commissie is overgelegd, staan voorbeelden opgegeven van koppels, die soms kunnen worden behouden. 3613. De Voorzitter: Maar waarom hebt gij dan voorgesteld de afmaking van een koppel, waarin slechts één longziek beest was? A. Dit was in Leeuwarderadeel. Daar was een dubbele stal, en dat beest stond in bet midden van de an ere. Bij dat beest was, toen het afgemaakt werd, reeds een gevorderde graad van longziekte. Die afmaking geschiedde volgens speciaal voorschrift van den Minister. 3614. F. Hoeveel zijn er toen afgemaakt? |
A. Vijf en veertig en geen enkel daarvan bleek aangetast. De opgaaf omtrent de longen zijn altijd afkomstig van de slagers. Maar dat is nog geen bewijs dat het andere vee niet besmet is. Ik heb onder anderen op berigt van den burgemeester van Baarderadeel ruim 30 beesten laten afmaken; daar was ook geen enkele aangetaste bij, maar de slager, die daarover aan den burgemeester moest rapporteren , gevoelde zich toch eenigzins bezwaard, en vroeg mij of kleine roodc vlekjes op de long geen longziekte aanduiden? Ik sprak er met hem over en zeide, dat bloederige vlekjes een begin van longziekte waren , al waren zij dan uiet marmerachtig. De vlekjes, die bij het slagten gevonden werden, verrieden reeds een begin van longziekte. 3615. De heer IVybrnga: Naar aanleiding van dit laatste wil ik u vragen of het niet wenschelijk zou zijn , dat yïj, en mogt gij, door uwe drukke betrekking, het niet persoonlijk kunnen doen, uw plaatsvervanger, bij gevallen van afmaking van verdachte koppels, vooral bij die van 45 stuks, waarvan gij gesproken hebt, consta-teerdet den toestand der longen van die dieren na het afmaken. Toen bij het afmaken van die 45 runderen geene sporen der longziekte gevonden werden, kondt ge toen wel vrede hebhen met den maatregel van afmaken, dien ge hadt aangeraden ? A. ik had de afmaking ook liever uitgesteld, maar toch neem ik de mogelijkheid aan van besmetting, al was ze niet in die mate, dat ze reeds eene desorganisatie in de long had te weeg gebragt. 3616. V. Hebt gij wel gevallen gehad, waaromtrent H'ij twijfeldet of j^ij algemeene afmaking zoudt voorstellen, en wanneer irii er niet toe ovenj-injrt, spijt hadt het niet gedaan te hebben? A. Ja. 3617. F. Dus het aannemen van een vast stelsel in deze is voor u althans moeijelijk ? A. Een vast stelsel kan men wel aannemen, mits men speling laat om in geval van bijzondere omstandigheden daarvan af te wijken. Ik wijs op het geval van de weduwe Zondeuvan. Onder vijf koppels brak de ziekte uit — bij drie te gelijk — maar nu zou het toch wat erg geweest zijn om de elf andere koppels ook terstond af te maken. Deze en dergelijke gevallen kunnen zich meer voordoen. Beter acht ik het dan de koppels af te zonderen en te wachten tot zich een ziektegeval voordoet, want in den stal zijn verdachte runderen niet zoo gevaarlijk voor ander vee. 3618. F. Zijn ook vele der koeijen van de weduwe Zondeh\ an verkocht aan omliggende boeren . die toch met den toestand van dat vee bekend konden zijn? A. Ja. 3619. De Voorzitter; Ik boor u zeggen — en dit blijkt ook uit het feit dat ge soms den moed hebt afmaking uit te stellen — in den stal zijn de verdachten niet gevaarlijk. A. Wanneer de verdachten goed afgesloten zijn en onder goed toezigt staan , dan acht ik het gevaar niet zoo groot; althans men kan dan wel een paar dagen wachten. 3620. F. Als dat nu waar is, waarom kan men dan die verdachten niet in den stal houden met inachtneming van de noodige voorzorgsmaatregelen , zooals de dieren te registreren, ze te merken , de stallen waarin die dieren zich bevinden met loog te reinigen, of op andere wijze zoo als de wetenschap leeren mogt, om te voorkomen dat een aantal dieren nutteloos worden afgemaakt. Men moet toch niet uit bet oog verliezen dat verleden jaar in Friesland zijn afgemaakt ruim 1300 runderen, hetgeen aan het Gouvernement beeft gekost f 217 000, waarvan de kleinste helft terug ontvangen werd, en dus f 117 000 verloren ging. Daarenboven missen wij die 1300 runderen , |
oen groot verlies voor onzen veestapel; en als wij nu af-makeu, verliezen wij ook de kalveren, wat bij den zeer hoogen prijs een groot verlies is. Is die afmaking1 echter volstrekt noodig, dan mogen wij daarvoor zeer zeker niet terugdeinzen ; maar zijn wij nu in Friesland verder tot het (loei gekomen dan wij voor een jaar waren'? Toen was er op ^ Januarij een enkel geval te Goönga. op 9 Januarij een te Oosterwierum, enz. A. Wij zijn thans veel verder. Gij spraakt zoo even van liet doorzieken: 260 aangetaste dieren zijn als schijnbaar gezond afgemaakt. 3621. F. Neen, die 260 zouden bij het eerste verschijnsel van ziekte zijn afgemaakt; men moet geen enkele gebeterde koe hebben , de meeste deskundigen door ons gehoord stemden dit toe. üe heer Buiskool zeiile, dat de districts-veearts of zijn plaatsvervanger om de twee dagen den stal moest bezoeken, en komt er weder een ziek rund , dan moet dit terstond worden afgemaakt. De aangetasten vallen dus allen weg , en men houdt de niet-vat!laren over. Gij zegt dat de slagers bij u kwamen vragen of roode vlekken op de long kenteekenen waren van longziekte, en of zij een rund dat die kenteekenen draagt als aangetast moeten beschouwen. Doch die slagers hebben geen verstand van de zaak. Men wil steeds dat niet-weten-schappelijke lieden zich niet zullen bemoeijen met wetenschappelijke zaken, en nogtans dragen de mannen van de wetenschap hun wetenschappelijke zaken op. Gij hebt opzigters aangesteld ; elders noemt men hen inspecteurs; deze ebooren te zijn mannen die verstand van de longziekte hebben ; waarom laat men nu zoodanige opzigters niet onderzoeken of bij de slagers zich longzieke dieren bevinden? Maar neen, men raadpleegt de slagers, lieden die om eigen voordeel gaarne weldra de longziekte weder op een anderen stal zouden zien uitbreken, en het stelsel van afmaken zooveel mogelijk aanmoedigen. Ik spreek in het algemeen; is dat nu een verstandige maatregel V Is dat een der middelen om op de hoogte der zaak te komen en te leeren wat tegen de ramp te doen ¥ Als wij u zeiden dat door dezen of genen slager ons dit of dat werd medegedeeld , zoudt gij alligt zeggen dat zoodanig man niets van de zaak weet. A. Wat het stoffelijk voorkomen der longziekte betreft, daarover kunnen de slagers veel beter oordeelen dan de meeste opzigters, die slechts over het algemeen verstand hebben van vee. Ik heb te goed vertrouwen in de slagers dan dat zij de ziekte zouden verspreiden. 3622. lgt;at is een ontwijkend antwoord, want de longziekte regelt zich niet naar de standplaats van een of anderen slager. Het verdacht vee wordt steeds geslagt door een man in de nabijheid, en men kan er dus niet altijd op letten of de man eerlijk is of niet ? A. Ja, daarop wordt toch wel gelet. 3623. V. Ik aciit dien maatregel zeer gebrekkig, en ik heb, mijns inziens, regt om aan die straks door u genoemde cij'ers niet te veel vertrouwen te schenken V A. Het aantal aangetasten kunt gij gerust verdubbelen. 3624. y. De opzigters acht gij dus minder goed, omdat zij niet zooveel verstand vun de zaak hebben ï A. Ja, en ik zou die opzigters ook niet zooveel met de smetstof in aanraking willen brengen. 3625. V. Kunnen zij dan niet ontsmet worden? A. Ja wel, maar dat kunnen de slagers immers ook. 3626. V. Welken waarborg beeft men dat die slagers, neringdoende lieden, die overal in huis komen, nadat zij vee geslagt hebben, ook niet de besmetting verspreiden? A. Dit stem ik toe, maar de opzigters komen dagelijks bij bet vee, en het is dus van gewigt, dat zij niet met de smetstof in aanraking komen. |
3627. V. De veearts neemt immers ook wel voorzorgsmaatregelen. Dan heb ik altijd liever een deskundige dan een man die door eigenbelang gedreven wordt. A. Dat stem ik toe. 3628. V. Ik wensch uw oordeel te weten over eene zaak, waarover gij veel gedacht en geschreven hebt, namelijk de inenting. Gij zijt daarvan, ten gevolge van uwe ervaring, een verklaard tegenstander. Verreweg het grootst aantal deskundigen zijn voorstanders der inenting en verzekeren dat alles afhangt van de deugdelijkheid der stof. Kr is ons ook gezegd dat vaak bij het nemen van die stof wat roekeloos wordt te werk gegaan, dat het dikwijls toevertrouwd wordt aan de zoogenaamde opzigters, die de stof verkoopen voor een gulden het fleschje, en dit met de post verzenden. Maar zaakkundige personen hebben ons de verzekering gegeven, dat het er zeer op aankomt van welke long men de stof neemt. Blijft gij altijd nog tegenstander van de inenting? .1. O zeker. Maar den voorstanders van de inenting mogen twee eischen worden gesteld , dunkt mij. Vooreerst dat zij eene aannemelijke theorie geven van het inentings-proces. En mij dunkt, eene verklaring tc geven van een feit dat men als voldongen beschouwt is zoo moeijelijk niet. Dat hebben zij niet gedaan. Tr/i tweede, dat zij eene statistiek leveren waaruit blijkt, dat men met inenten verder komt dan zonder inenten. En ook dit hebben zij nooit gedaan. 3629. V. Ik antwoord daarop, dat men ons staten heeft overgelegd waaruit zeer overtuigend blijkt , dat de inenting inderdaad zeer veel aanbeveling verdient, dat menschel» , die gedurende 20 jaren hun vee hebben laten in enten en in het brandpunt van de besmetting woonden' nooit longziekte op hunne stallen hebben gehad. Er zijn ons voorbeelden genoemd van koppels, die ingeënt werden en waarvan expresselijk een iï twee beesten niet ingeënt werden omdat het vette koeijen waren. Eu terwijl alle andere vrij bleven kregen juist de niet ingeënte runderen de longziekte. Wij hebben mededeelingen ontvangen van een brander te Schiedam, die met het gunstigste gevolg heeft ingeënt. A. Ja , ik heb het proces-verbaal gelezen. 3630. V. Dit is onmogelijk, want dat verhoor is nog niet openbaar gemaakt. Gij kunt eene overtuiging voor u zeiven hebben, maar dat kan een ander ook hebben. En gij hebt ons gezegd dat gij tegenover elk geval waarin de inenting gunstig gewerkt heeft een tegenovergesteld geval wilt stellen. Maar ik heb dan ook het regt dat wanneer gij een geval van afmaking noemt dat gunstig gewerkt iieeft. ik een geval daartegenover stel waarbij het afmaken geen resultaat gehad heeft. Maar dat brengt ons niet verder, üp dit oogenblik loopt de ondervraging over de inenting. Daarom vraag ik u of gij er nog altijd over denkt als vroeger. En nu ben ik bezig u mede te deelen dat anderen eene ervaring hebben opgedaan, die eenig-zins te gemoet komt aan uw bezwaar dat er geen statistieken geleverd zouden zijn waaruit de gunstige resultaten van de inenting zouden blijken. Nu wilde ik u mededeelen hoe een brander gedurende twee a drie jaren door een bekwaam veearts met het gunstigste resultaat heeft laten inenten; hoe hij later door omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk in de noodzakelijkheid geweest is om een ander de bewerking te laten doen, de ongunstigste resultaten verkreeg, en nu bij de inenting weder sedert ge-ruimen tijd door een derde laat verrigten , de uitstekendste gevolgen daarvan waarneemt. Het is toch niet van belang ontbloot wanneer wij uit de processen-verbaal zien dat mannen als Mac-Gii.lavrv , Hengkveld, Swart, Huffna-gei.i., Smits, Stkvgehwai.t en Huysmans, allen voor de inenting zijn; dat gij, en de heeren Berghuys en van der Weg er tegen zijt, dat de heer de Mazurk alleen inenting wil uit nood, dus er toch nog eenige waarde aan toekent; dat de Friesche heeren, ofschoon zij er vroeger vóór waren, er nu tegen zijn, maar dat daarentegen de heeren van |
der Eyk, Blom, Hoek, dbVüoot, I'as.ma , van Caiteij.en enz. allen groote voorstanders van de inenting1 zijn. Is het nu van u wel juist gezien, naar aanleidiny van dat geval in Baarderndeel, waar de ziekte naar uw oordeel ontstaan is ten gevolge van de inenting, te breken met eene kunstbewerking, waarvan velen sinds jaren de gunstigste resultaten gezien hebben? A. Gij spreekt van één geval in Baarderadeel, maar dat waren verschillende gevallen op dertien stallen. Dit was ook het eerste verschijnsel niet. Uit mijne brochure kunt gij zien dat er reeds vroegere gevallen zijn voorgekomen. Ook is bij Kamuinga te Önikswaag de ziekte door de inenting gekomen; waarschijnlijk ook bij 1'asma te Masker-dijken. Het spreekt echter van zelf' dat zulke zaken niet te bewijzen zijn. De statistiek, die door de voorstanders wordt aangehaald, loopt altijd slechts over enkele gevallen; en ik lieb beweerd en beweer nog dat ik tegenover al die gevallen even gunstige gevallen zal stellen van stallen, waar niet is ingeënt. Het is gemakkelijk, even als de heer Stetgerwalten anderen doen, lijsten op te maken van gunstige gevallen bij inenting, maar die statistiek moet loopen overeen bepaald tijdperk in eene bepaalde streek. Er moet bijv. vermeld worden: op dien datum is ingsënt, en daarna lieblien de ziektegevallen plaats gehad over alle inentingen in zulk een bepaald tijdperk en in eene bepaalde streek. 3631. V. Verschillende veeartsen verklaren dat zij met de gunstigste gevolgen hebben ingeënt, maar dat niet de smetstof soms zeer onvoorzigtig wordt omgegaan. De lieer Pasma zeide daaromtrent: » Toen het geval in Baarderadeel plaats had, heeft Prakke entstof uit hetzelfde rund verstrekt aan verschillende personen; o. a. heeft in onze gemeente de deskundige Kerkhokk 351 stuks jong vee met die stof ingeënt. Nu heeft deze stof bij den eenen deskundige goed en bij den anderen niet goed gewerkt.quot; A. Daarop heb ik niets aan te merken. Ook Hielkexia spreekt van sterke verzweringen, ten gevolge der inentingen. Maar deze zijn niet de nadeelige gevolgen die door mij in Baarderadeel worden bedoeld. Ik heb alleen het oog op de longziekte, ilie ten gevolge der inenting- ontstaat, en dit pleit voor de deugdelijkheid der entstof. 3(532. V. Een deskundige heeft ons verklaard, dat hij een geval gezien had van eene koe, die stierf ten gevolge van het inenten. Bij het openen van het dier bleek, dat de long volkomen gezond was. A. Dit bewijst dus ook het onvoldoende van het inenten. Men mag van het inenten tegen de longziekte toch geene andere resultaten verwachten dan van andere inentingen. Van iedere andere ziekte brengt toch het inenten dezelfde ziekte te weeg. Als de long aangetast was in ligten graad, als bij alle andere inenting , dan zou ik mij de zaak kunnen verklaren. Toen de heer Mac üiu.avhv, die als geleerde ook bij mij hoog staat aangeschreven, zicli voor uwe Commissie ingenomen verklaarde met de inenting. bad ik van hem eene aannemelijke verklaring voor zijn stelsel verwacht, maar hij geeft niets dan twee negative bewijzen. 3()33. F. Ik begrijp u niet. Gij stemt toe dat daar waaide dieren bezweken zijn aan do sterke uitwerking der inenting geen sporen van longziekte gebleken zijn en noemt dat dan een ongunstig verschijnsel. Maar daarover zou ik mij juist verblijden. Dan hebben de koeijen die ten gevolge der inenting gestorven zijn , de longziekte niet kunnen verspreiden. Maar kan de besmetting, die volgens uw eigen geschrift zoo ijl is dat de vogels haar kunnen overbrengen , dan niet te Baarderadeel op andere wijze zijn gekomen V A. De mogelijkheid bestaat, maar er is geen tweede voorbeeld van, dat op eene plaats bijv. 12 stallen zonder bekende oorzaak worden aangetast, terwijl een ander terrein daarvan eenige uren verwijderd, geheel vrij bleef. 3634. F. Gij schrijft dat toe aan de inenting V N0. 35. 3. |
,1. Ja. Ik heb ook een lijst gevraagd van den inenter in llaskerland, waar de longziekte zich openbaarde en daaronder waren veel ingeënte beesten. 3635. V. Het is daarom niet bewezen dat die dieren ten gevolge van de inenting ziek werden V A. Bewezen niet. 3636. V. Ik bemerk dat gij even als wij de verhooren hebt gelezen. Ik laat ons oordeel daarover in 't midden, maar wensch u te vragen of er naarnw oordeel geen zaken, opmerkingen of mededeelingen in voorkomen die kunnen strekken tot leiddraad bij het vaststellen van maatregelen die strekken moeten om de ziekte met gunstiger gevolg te bestrijden dan tot heden is geschied? A. Ik herinner mij op dit oogenblik niets dat daartoe kan strekken. 3637. V. Hebt gij toch wel eens nagedacht over al wat er al zoo is voorgesteld? De een wil afmaking zonderbeperking. De ander wenscht even als gij, met de omstandigheden rekening te houden. Een derde verlangt in den geest van den heer Buiskool afmaking van elk ziek dier om zoodoende van gebeterde beesten te worden verlost. Nog anderen willen inenting. Er zijn er ook die bij eerste aangifte volledige schadevergoeding aanprijzen. Weder anderen wenschen aanstelling van inspecteurs of aanwijzing van ééne magt die de handelingen der districts-veeartsen zal regelen om te voorkomen dat er niet zullen zijn zooveel hoofden, zooveel zinnen. Kortom er wordt veel en velerlei voorgesteld. Heeft niets daarvan uwe bijzondere aandacht getrokken en geboeid als geschikt om de zaak te bevorderen? In de verhooren komen allerlei denkbeelden voor. Hebt gij daarin niets gevonden, waarop gij het der moeite waardig acht de aandacht der Commissie te vestigen? A. Wat betreft de schadevergoeding voor het eerste ziektegeval, zou ik het voorzigtiger vinden, die niet op de helft der waarde, zoo als ik vroeger meende, maar op de geheele waarde te bepalen. Ik zou het wel niet onbillijk vinden als men slechts do helft gaf, volgens deze berekening namelijk, dat een derde van den aangetasten koppel sterft, een derde twijfelachtig gezond blijft en een derde geneest. Daarbij komt nog dat als men de volle waarde geeft, dit meestal ten bate is van de assurantie-maatsehappijen. Intussehen, ten einde de veehouders tot de spoedige aangift • aan te moedigen, acht ik het beter hun de volle waarde van het aangetaste rund te vergoeden , maar nooit gedeeltelijk, ook niet y,. want dan blijft het bezwaar toch bestaan, dat alleen wordt weggenomen door geheele vergoeding. Ik acht dus de geheele schadevergoeding van het eerste ziektegeval Toorziutiij, al is het geen hiUijkc eisch. In zoo verre kom ik dus van mijne vroegere meening- terug. 3638. Do heer Wybcnga: In den loop van onze enquête is nog al duidelijk gebleken, dat in zeer veel streken van ons land, in strijd met tie bepalingen die gemaakt zijn tot wering der longziekte, men het eerste geval verzwijgt. Komt dan een tweede geval voor, dan doet men aangifte. Is dat in Friesland inde laatste jaren ook al het geval? A. In Friesland handelt men zoo niet. Ik heb gezien dat het in andere provinciën bijna regel is. In Friesland, durf ik zeggen, is het bijna eene uitzondering, wanneer men niet onmiddellijk bij een eerste geval dadelijk naar den burgemeester gaat om aangifte te doen. Men inn^- een of twee dagen wachten op bepaalde verschijnselen , doch de veehouders zijn spoedig ongerust. Van daar dat men dikwijls veel te vroeg en onnoodig aangeeft; dat wil zeggen: bij onderzoek blijkt nog al eens, dat het dier geen longziekte heeft. 3639. V. Onze Commissie heeft eene zeer ongunstige opvatting gekregen omtrent den toestand, met het oog op de longziekte, van liet zoogenaamde spoelingdistrict. 67 |
Dat district kan men beschouwen als geheel buitengewoon en buiten tie wet te staan. Gij zijt deskundige en welenschanpelijk man; mon mag dus onderstellen dat gij eenigzins bekend zijt met alles wat voorvalt oj) bet terrein der longziekte in ons land , zoodat gij ook don toestand van dat spoelingdistrict wel zult kennen. Zoudt gij ook een maatregel weten aan te geven , die, | zonder te ver in te grijpen, toch uitvoerbaar was om daarin j verandering te erlangen, meer met de wet overeenkomende en die tevens gunstig op de bestrijding der longziekte zou kunnen werken. Het valt niet te ontkennen , dat anders dat spoeling-district de oorzaak blijft van de ziekte en dat die toestand zeer nadeelig op den veeuitvoer naar elders zal blijven werken, zooals hij nu reeds doet. Hebt gij daarover wel eens nagedacht ? A. Sedert twee jaren is de door u bedoelde toestand bij do veeartsen bekend. Vroeger wisten deze daarvan niets, toen echter is die zaak op eene vergadering medegedeeld. Ik zou evenwel niet anders weten dan de ziekte op den bestaanden voet door gestrenge maatregelen ernstig te bestrijden en dezelfde maatregelen toe te passen eerst rondom liet spoeling-distriet en eindelijk in dat district zelf; want wanneer men in bet spoelingdistrict vrij mag blijven aankoopen, de stallen naar mate de dieren vet worden , telkens van nieuw vee voorzien, dan blijft liet daar een brandpunt van besmetting, eene fabriek van longziekte. 3640. V. Het is tegenwoordig onmogelijk om verdacht vee uit Friesland te voeren, niet waarV /1. Vee dat bekend stond als verdacht, is nooit uitgevoerd. :5()41. V. Is het u bekend of de heeren veehouders in hot spoelingdistrict, waar het er zoo niet op aankomt en die niet zoo naauwkeurig toezien of er verdacht vee bij hunne koppels komt, allerlei soort van vee aankoopenV A. Ik ken die mensehen niet. 11642. De Voorzitter: Hebt gij ons nog iets anders mede te deelen V A. üe toelichting, die ik heb opgesteld, mag dus door mij niet worden overgelegd? 3643. V. Voor alsnog acht ik dit niet wensehelijk. Wij hebben u in de gelegenheid gesteld, uwe bedenkingen in het kort mede te deelen. Het is voldoende, geloof ik, dat alleen wordt opgenomen dat sommige heeren , hier als getuigen gehoord, zich volgens uw oordeel vergist hebben. A. Dan hel) ik verder niets mede te deelen. H. J. Prakke. K. dk JuMi. Wybknoa. Schepel. I). Veeg kns, Griffier. Veriioor van den heer Poot. 3644. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn, uw naiiin , voornaam, woonplaats en beroep op te gevenV A, SiiiouT Poot , van Overschie, van beroep veehouder. |
3()4.quot;). V. Hebt gij veel vee? A. Gewoonlijk 250 suks. 3046. V. Waarvoor gebruikt u dat vee? .1. Ik heb er een tachtig als melkkoeijen en de overigen voor de vetmakerij; dat zijn ossen en schotten. Deze worden wel driemaal 'sjaars verwisseld. Sedert half November heb ik omstreeks 200 runderen verkocht en er nieuwe voor in de plaats gekocht; die moeten voor het grootste gedeelte voor de maand April weg, en dan koop ik er in April en Mei weer nieuw vee bij. 3647. V. Voedert gij met spoeling ? A. Ja, maar ook met pulpe en veel met meel: lijn-nieel, maïs en boonenmeel. 3648. V. Waar verkoopt gij uwe runderen ? ,1. Ik verkoop mijne koeijen te Rotterdam, de ossen echter aan huis. Drie jaren lang verkocht ik aan een Franschman, die het vee weer te Brussel verkocht. Deze Franschman is verleden jaar met de noorderzon vertrokken , doch ik heb er geen schade bij gehad. Thans verkoop ik aan twee anderen, waarvan er een uit Leuven komt. Deze lieden hebben al 160 stuks van mij gekocht, om ze in Brussel te verkoopen. Dat vee wordt daar geslagt, en wanneer een rund iets aan de longen mankeert, of aan de lever, of het hart, hetgeen men natuurlijk niet van buiten zien kan, dan vragen zij 26 franken schadevergoeding, omdat zij dan, volgens de daar geldende wet, eene boete hebben moeten betalen. Ik geef hun de helft van dat geld terug. Sommige veehouders geven echter die schadeloosstelling niet, omdat bet. zeggen zij, bun schuld niet is; als ik twijfel, verkoop ik de beesten niet. In het afgeloopen jaar heb ik echter geene klagten gehad. 3640. V. Die beesten gaan dus regtstreeks uit uw stal naar Brussel ? .1. Tien minuten van mijne woning staat het nieuwe spoorwegstation. Daar worden de beesten geladen op wagens. Om 12 uur vertrekt de trein, en om 10 uur of half elf 's avonds komt die te Brussel aan. Daar komen de beesten op de markt, en meestal worden zij Donderdags middags geslagt. 3650. V. Waar koopt gij uw vee ? A. Veel vee koop ik op de markt te Rotterdam, dan te Puttershoek in het (Kermaasche. 'sZomers krijg ik ook veel ossen uit Gelderland. 3601. V. Gij zegt dat gij veel vee koopt aan de Rotter-dainsehe markt, van waar wordt dat vee daar aangevoerd ? A. Uit verschillende streken. Ik ben bekend met de menschen die het vee daar aanbrengen en weet waar zij het van daan halen. Het maakt voor de vetmakerij een verschil waar de beesten van daan komen. 3602. V. De mamp;rkt te Rotterdam is nog al van betee- kenis? A. Er komen 1000, 1200 of 1400 beesten. 3653. V. Waar komen zij van daan? A. De melkkoeijen komen uit Waterland, Schoonhoven, Gouda, en in bet voorjaar komen eene massa beesten van Zwolle, van het Kampereiland, van Vollenhove, Blokzijl enz. 3054. V. En die schotten? A. Gewoonlijk uit liet Overmaasche, maar tegenwoordig minder dan vroeger. Omdat de melkbeesten groote waarde hebben, wordt getracht ze alle gekalfd te hebben. |
207
3655. V. Kunt gij met de kennis dit? gij licht van de kooplieden en van de plaatsen waar zij gewoon zijn het vee te koopen, in den regel vrij hlijven van de longziekte ï A. Soms gaat het eene maand goed, soms geene week. 3656. V. Gij hebt dus bestendig de longziekte op uwen stal? A. Vóór de inenting was dat zoo. liet was toen eene uitzondering als men zonder de ziekte was. Als men zooveel beesten heeft, was zij naauwelijks bij het eene weg, of bij het andere vertoonde zij zich weder. A'a de inenting heb ik wel een enkele zieke gehad, maar nooit meer in die hoeveelheid, nooit meer dan H pet. en voor de inenting wel 70 pet. In dezen winter heb ik onder 250 beesten er nog niet één gehad, die iets mankeerde; maar ik heb ze fiks ingeënt; en dat heeft kolossaal gewerkt. 3657. V. En vóór dien tijd hadt ge dus veel longziekte? A. Ik ben nu 26 jaren veehouder. Het is bij mijn ouden heer gebeurd dat hij er 100 aan dood had. Toen ben ik zelf boer geworden met 20 beesten. Ik stalde er 50 op en heb daarvan 35 moeten opruimen. Den volgenden winter, toen ik eene andere woning had betrokken, stalde ik 130 beesten, en heb ik er 74 ziek opgeruimd. 15n echter was de ziekte bij mij nooit zoo erg geweest als bij anderen, omdat, zoodra ik zag dat een beest iets mankeerde, het uit den stal moest; want men moge zeggen dat die ziekte niet besmettelijk is, ik houd het er voor dat zij liet wél is. Toen werd in Belgie onder Hasselt de inenting uitgevonden. Ik had er niets van gehoord of gelezen, maar Rotscheid van Uelfshaven, wiens zoon later veearts is geworden, kwam toevallig bij mij. Hij was een paardendoctor ; geleerd was hij niet, maar hij had veel verstand van beesten. Hij vroeg mij of ik gelezen had dat de inenting uitgevonden was. Ik antwoordde dat ik er nog niets van wist, maar dat het middel wel niet zou deugen, want dat bij mijn ouden heer reeds vele middelen beproefd waren, zonder dat het iets had geholpen. Evenwel vroeg ik hem of hij de inenting zou kunnen doen, en op zijn antwoord, dat hij gelezen had hoe het verrigt moest worden, zeide ik. dat, ofschoon ik er niet aan geloofde, ik toch de proef wilde nemen. Er werden 4 koeijen ingeënt met stof die bij mij werd genomen, maar de doctor wist niet dat de beesten geheel gezond moeten wezen, want als er reeds' iets aan de long is, kan de inenting dat niet wegnemen. Na 14 dagen werd één der ingeënte dieren ziek , en weldra stierf het. De doctor verklaarde dat hij eigenlijk ook n!et aan de inenting geloofde, en er werd niet meer over gesproken. De 3 beesten, die overgeschoten waren, had ik geplaatst in een stal van 40 beesten; het eene stond hier en het andere daar. Dien winter haalde ik uit dien stal 35 zieken en die 3 waren gezond gebleven. Toen kregen wij de maand Mei, en werden er van Regeringswege drie premien uitgeloofd van f200, f 150 en f 100. ünmiddellijk hebben mijn vader, ik en mijn zwager, die in onze buurt woonde, de proef genomen, en zijn wij fiks aan het inenten gegaan op onze eigen kosten, en het gevolg was dat mijn zwager (te premie van f 200, mijn vader die van f 150 en ik die van f 100 kreeg. Dit was in September. Ik braj;t de ingeënte koeijen op stal, er was flinke werking, zij kregen kwade staarten, en van de 150 stuks vee, dit; ik op stal had, had ik er in 9 maanden niet één ziek. Van dien tijd af heb ik steeds ingeënt, niet altijd met even goed gevolg, maar nooit weêr zulke erge verliezen gehad als vroeger, op verre na niet. 3658. V. Gij zijt dus een groot voorstander van de inenting 'i A. Ja. In den eersten tijd liet ik inenten door Hukfnagel uit Haarlem, en daarna, wegens den verren afstand, door Korndorffeu uit Rotterdam, maar die had het erg druk en liet mij lang wachten. Toen heb ik, omdat ik voortvarend ben in mijn bedrijf, een lancet gekocht: ik nam stof, en daar ik het van Huffnaüei. had afgezien, ben ik zelf aan het inenten gegaan , en nu ent ik jaarlijks omstreeks 2000 beesten in bij mij, bij mijn zwager en bij mijne kennissen. Zoo ik niet inentte, zou ik voor mij zeiven niet verantwoord zijn. |
3659. I . Waar krijgt gij de stof van daan? A. Die neem ik zelf van de longen; ik neem ze nooit van anderen, want ik moet aan de long zien of de stof goed is. Dit zeide ik ook nog aan Alers, toen ik hem te Gouda ontmoette en hij mij stof liet zien. 3660. f. Welke kenmerken hebt gij voor goede stof? A. De long moet hoog opgezwollen en helder van kleur zijn. niet bloederig. Bloed geeft verzwakking aan de stof. 3661. V. En komen die goede longen veel voor? A. Tegenwoordig zeer schaars. Door de tongblaar is zeer veel brand in de longen gekomen. De meesten zijn tegenwoordig zwart. Bovendien zijn de longen van ingeente dieren, als de longziekte daarbij toch voorkomt, kleiner en bevatten geene stof. Ingeënte dieren zijn dan ook meer vatbaar voor herstel. 3662. F, Dus heeft de tongblaar nadeeligen invloed uitgeoefend ? A. Ja. Onlangs was Ai.eks bij een kennis. Hij zag een beest en zeide: dat is geen longziekte maar longvuur; dit meende hij omdat de long zwart was, maar het was wel longziekte, want als het echt vuur was geweest, zou het beest weinige uren daarna gestorven zijn. 3663. Bestaat er in Overschie geen slagtplaats voor ziek vee ? A. Ja. Te Schiedam en te Delfshuven zijn ook zulke slagtplaatsen opgerigt. Al laat de inrigting te wenschen over, zijn zij toch doelmatig, want vroeger werden de beesten hij de boeren zelve, op hun erf geslagt en dit gaf besmetting. Het is een ongeluk voor de boeren dat zij niet spoedig afzonderen. Van daag zien zij dat het beest niet goed eet; na weinig tijd schijnt het hersteld, maar na drie of vier dagen valt liet weer in en besmet bet alle andere. Soms laten de veehouders de gebeterde koeijen op den stal bij de gezonde dieren. Maar dat is verkeerd, want dan kunnen zij nog anderen besmetten. De long laat toch bij de herstellende los; de beesten hoesten en werpen stof uit. 3664. V. (Jij schijnt dus niet ingenomen met de gebeterde koeijen ? A. Ik heb ze liever niet onder de andere runderen. 3665. V. Kunnen particulieren steeds entstof krijgen op de slagterijen ? A- Ik krijg er stof van daan, maar ook van de boeren, die ook nog slagten, bij voorbeeld te Delfshaven. 3666. V. Hoe lang blijft de stof goed? A. In dezen tijd 2 a 3 dagen. Houdt men ze langer, dan gaat de kracht er af en begint zij te bederven. 3667. V- Gij zeidet dat gij 2000 beesten per jaar inent. Zijn in het algemeen de uitkomsten gunstig? A. Ja , zeer gunstig. 3668. V. Kunt gij een groot verschil opmerken met andere veehouders, die niet inenten ? A. Ja, een groot verschil zelfs, zoodat ik ze ieder aanraad. AI moet ik er 3 of 4 uren voor reizen om bij anderen te gaan inenten, dan is mij dit niet te veel, uit litsfde voo1- de menschen ende beesten , want veehouders die niet inenten , krijgen soms van de 40 koeijen 30 zieken. Bij zekeren Graafland, te quot;s Gravenhage, ent ik nu sinds 5 jaren in, maar hij heeft mij meermalen verhaald dat hij vroeger, 20 jaren lang, nooit zonder zieke beesten is geweest. Hij had het idéé dat de ziekte niet besmettelijk was en zette dus geregeld de gezonde beesten op de plaats van de zieke. Ik sprak hem toen over de inenting. Ofschoon aanvankelijk daarvim afkeerig — hij had ook gemoeds- |
bezwaren — bragt ik hem er toe lt;le proef te nemen met de inenting1. Ik voorang' mij van zeer goede stof, ('.ie ook uitstekend werkte. Twee beesten alleen werden ziek. Dit is nu 5 jaren geleden , en na dien tijd beeft de man slechts één ziek beest gehuil. li'Uü). V. Het is toch opmerkelijk dat terwijl gij zulke goede resultaten verkrijgt door de inenting, andere veehouders in de spoelingdisfricten dat voorbeeld niet volgen. A. Misschien is dit hieraan toe te schrijven dat iloor de veeartsen de inenting niet goed wordt toegepast. Dit geeft natuurlijk eene slechte uitkomst, waardoor liet vertrouwen wordt weggenomen. 3()70. V. Waar ent gij in? A. Onder de huid van de staart. 3(571. F. Gij zorgt voorzeker dat gij het been niet raakt ? A. Ik zorg dat ik zelfs de pees niet raak. Ik steek zoo diej) dat ik bloed krijg, en dan slorpt het bloed de stof op. Na een half uur bemerk ik reeds werking door prikkeling aan de long. De beesten beginnen dan wat te hoesten. 3672. J'. Schiedam en dat geheele spoelingdistrict wordl beschouwd als brandpunt van de longziekte. A. Ja, maar daar buiten vindt men ook veel zieke beesten, en men hoort daar ook veel van afmaken, maar men zal hiermede nimmer tot een goed resultaat komen, en steeds zullen zich nieuwe gevallen voordoen. Alleen het zieke vee moet afgemaakt worden, en de overige onmiddellijk ingeënt, wat na 14 dagen moet herhaald worden. Daardoor zal men van de 4U zeker 30 dieren behouden, die zoo ligt niet meer ziek worden. 3()73. V- Zoodra zich dus een geval voordoet, zoudt gij in het spoelingdistrict overal willen inenten Y A. Ja. Nu wordt het zieke dier onteigend tegen de halve waarde, en dat is verkeerd; de veehouders wachten nu af of hun vee niet betert tot het den dood zeer nabij is. Wien' bij de onteigening de volle waarde toegekend, dan zou de veehouder dadelijk aangeven. In elke gemeente zou een stal moeten zijn, waar de beesten door een beëedigd taxateur wierden geschat; de veearts zou daar moeten nagaan of het dier werkelijk ziek is, en zoo ja, dan zou het voor Rijks rekening moeten worden verkocht, terwijl de overige dieren moesten worden i ngeënt. 3674. F. En als zich dan na bijvoorbeeld 3 dagen weder een geval voordeed? A. Dan zou ik weder afmaken, maar dat zou een zeldzaam geval zijn. Vóór vier weken kreeg iemand te Bergambacht een ziek beest; bij een zijner buren was een geheele stal afgemaakt; hiervoor bevreesd geworden, wilde hij doen inenten. Ik had geen stof en kon die ook niet zoo spoedig krijgen. Op een namiddag kreeg ik weder een verzoek om te komen inenten; geen gelegenheid hebbende om zelf te gaan, gaf ik stof aan een jongen, die dikwijls de operatie goed had afgezien; ik gaf hem de noodige inlichtingen om krachtig in te enten, en dit heeft zoo goed gewerkt dat er geen ziek dier meer is bijgekomen. 3675. F. Wie was daar districts-veearts ? A. Dat weet ik niet. De eigenaar heeft een veearts verzocht het dier na te zien en den staart af te binden. Tot nu toe had de man geen ziekte meer, terwijl in de omgeving het vee werd afgemaakt. Ik ben geen vriend van algemeent! afmaking, wel in gevallen van typhus; maar de longziekte is een landziekte geworden, die alleen kan bestreden en welligt overwonnen worden dour goede en hernieuwde jaarlijksche inenting, afmaking alleen van de zieken en brandmerken van de verdachten. |
3676. V. Men zegt dat de menschen in een spoelingdistrict vrij moeten blijven; zij verkoopen hun vee jaarlijks twee :'i driemaal en moeten dan weder ander vee koopen. Men zou de branderijen zeer benadeelen, zoo men die vrijheid beperkte. Nu wilt gij inenten en de zieke dieren afmaken; kan dat algemeen worden toegepast ? A. Ja, ook te Schiedam en omstreken. Men moet de veehouders beschouwen als weerstrevende lieden. Men moet het hun zoo gemakkelijk mogelijk maken , want zij zijn ongenegen om mede te werken. Bij de wet behoorde bepaald te worden, dat al het vee in eene provincie , daar longziekte heerscht, op kosten van het Kijk moet ingeënt worden , en dat het verlies der beesten die daaraan sterven, vergoed wordt. De runderen die in het spoelingdistrict komen , moeten heringeënt worden. Wordt er dan een ziek, dan zondert men het dadelijk af, onteigent het en betaalt ruim zoo veel als de slager. Op die wijze zal men de zieke beesten van de werf krijgen. 3677. F. En moeten zij , die niet aangeven, gestraft worden ? A. Ja zeker, door bun vee te onteigenen zonder vergoeding. 3678. F. Gij ent in het belang der zaak voor uw genoegen overal in , maar de inenting door de veeartsen schijnt te wenschon over te laten ; zij laten zich betalen en doen het niet eens goed, zegt men ? A. Zij hebben niet altijd goede stof. Deze wordt hun dikwijls van elders door een of anderen slager gezonden. Daarbij enten zij zoo ondiep in, dat het niet altijd vat. Ja het dier voelt het naauwlijks. Ik laat het vee bijden neus en bij den staart vast houden en dan springt het, terwijl ik inent. nog op. Ik ga zoo diep dat er wat van de stof kan binnen dringen; ik ontzie het vee niet. Komt er een gezwel, dan verheug ik er mij jover, want als het goed werkt, komtergeene ziekte. Een buurman , die 45 zieke beesten had, heb ik eens geholpen. In den tijd van vier weken was hij geheel van de ziekte bevrijd, en hij is een geheel jaar vrij gebleven. 3679. F. In Overschie heerscht op het oogenblik de longziekte nog al sterk , en men is daar geheel vrij ten opzigte van het vervoer van zijn vee. Zoudt gij nu niet meenen, dat, wanneer die koebeesten uit het spoeling-district overal heengaan, de besmetting daardoor overal verspreid wore It V A. Neen , want er worden geen zieke beesten, maar alleen verdachte runderen vervoerd. Een beest zal niet besmetten voor het flinke teekenen heeft van de longziekte. 3680. F. Weet gij dat zeker? A. Ja, ik kan het bewijs daarvan leveren. Ik heb , zoodra ik iets aan een rund in mijn stal zag, het dadelijk verwijderd , en daarbij heb ik mij altijd goed bevonden. Ik heb nooit zoo veel zieken gehad als mijne buren. 3681 F. Nu hebt gij het bewijs geleverd, dat de ziekte in een stal veel smetstof verspreidt, maar niet dat een niet aangetast rund geene besmetting zou kunnen veroorzaken. A. Maar dan zouden immers alle beesten in zulk een stal staande ziek moeten worden. 3682. V. Niet altijd. Gesteld dat gij een rund, dat ziek geworden is, dadelijk hebt verwijderd, dan is het toch mogelijk dat het rund, dat naast het aangetaste dier gestaan heeft, den volgenden dag ziek wordt? A. Ja, zeker. Maar als de ziekte niet zigtbaar is, meen ik, dat er geen gevaar is voor besmetting. En het vervoer in de wagons levert weinig gevaar op, omdat de vette koeijen afgezonderd staan van de magere. 3683. F. Daarover is wel eens anders gesproken. Ik heb wel eens gehoord, dat die beesten op de markt wel eens met elkander in aanraking komen. En dat is toch |
bij het vervoer per spoor ook ligt het geval. Er gaan ongeveer 10 beesten in één waggon. Gesteld nu, gij komt met vijf koeijen voor de slagtbank bestemd en ik met vijf melkkoeijen. Nu kan immers de spoorwegadministratie die bijeen zetten; het is juist een wagentje vol ? A. Het kan gebeuren , maar daarom neem ik nog niet aan, dat de verdachte beesten de besmetting zullen verspreiden. 3684. V. Maar dan zijn de boeren in het spoelingdistrict de domste menschen van do wereld , dan is het hun eigen schuld dat zij longziekte hebben, want dan hebben zij daartegen niets anders te doen dan , volgens uw stelsel, oogenblikkelijk het aangetaste dier te verwijderen ? A. Ja, maar de volgende week kan weder een ander beest ziek worden. :5685. V- Gij gelooft dus dat de beesten de longziekte van zelf krijgen? A. Ja, sommigen krijgen de ziekte uit de natuur, sommigen van de besmetting. Hoe zou het anders mogelijk zijn dat veehouders, die hun eigen vee houden, de ziekte op hunne stallen krijgen ? 3680. V. Maar do geleerde lieden zeggen dat de ziekte alleen uit besmetting ontstaat ? A. Veertien dagen geleden was ik bij een veehouder in Schiebroek, die nooit longziekte op zijn stal had gehad , en die nooit andere beesten bijkocht, terwijl hij buitendien geheel afgelegen woont. En nu is toch de ziekte op zijn stal. 3687. V. Had hij vroeger nooit de ziekte op zijn stal gehad ? A. Neen. Hij had een ziek beest en hij dacht dat het wat anders was. Het is gestorven. Het tweede heeft li ij laten afinaken. Hem is toen gezegd door den burgemeester, dat hij de beesten moest laten inenten of afmaken. Hij besloot ze door mij te laten inenten, omdat hij bij afmaking van zijn stal, vreesde nieuwe beesten te krijgen, die niet vrij van de ziekte waren. Veertien dagen geleden heb ik al de 50 beesten ingeënt, en nu zijn de beesten gezond en begint de inenting goed te werken. 3688. V. Volgens uw oordeel ontstaat er dus wel besmetting, wanneer men het zieke beest bij de andere in den stal laat staan, maar niet wanneer men het afzondert. Onderstel nu eens dat ik te Rotterdam met vee aan de markt kom, eu dat gij, als kooper, mij vraagt of ik ook longziekte gehad heb. Als ik nu antwoord dat ik veertien dagen geleden twee runderen ziek gehad heb, maar dat die terstond zijn afgemaakt, en dat ik sinds dien tijd er geen last meer van gehad heb, zoudt gij dan even graag van mij koopenV A Neen, want de kiem hebben zij welligt bij zich. 3689. F. Dan zult gij mij toegeven dat gij in tegenspraak met u zelf zijt. Gij zijt dus wel degelijk van oordeel dat verdachte runderen, ofschoon niet direct besmetting aanbrengende, toch de kiem medebrengen, en zoodoende gevaarlijk kunnen worden voor andere beesten? A. Ik ben van oordeel dat het inenten ook het middel is om die kiem weg te nemen. Men moet echter krachtig en bij herhaling inenten. In Groningen en Zeeland, waar de ziekte niet is, zou ik het inenten onnoodig achten, maar bij ons vind ik het onmisbaar, want het Groningsche vee is zeer vatbaar, en zal de ziekte spoedig krijgen als het geplaatst wordt in stallen, waar niet is ingeënt. 3690. V. Zoudt gij het raadzaam achten den maatregel ook toe te passen in het spoelingdistrict, waar op zoo roekelooze wijze met het zieke vee wordt gehandeld? |
A. Ja, en het afmaken van de zieke runderen. Ik geloof dat daardoor menig ziektegeval zou voorkomen worden. Ik zie voortdurend de beste resultaten van liet inenten. Verleden week heb ik aan acht of negen menschen goede stof verstrekt, waarmede zij zelf inenten, daar de veearts te ver weg woont. Ik verneem dat al deze beesten gezond zijn en dat de inenting zoo goed werkt, dat er ééne reeds den staart verloren heeft. 3691. V. Wie is daar veearts? A. Dat weet ik niet. 3692. V. Er woont toch een knappe veearts te Rotterdam ? A. Ja, maar van inenting hoor ik niet veel. TeOverschio doet de heer Tiklen het, aan wien de zaak zeer is toevertrouwd. Ik heb dien heer eens stof zien nemen en zag toen dadelijk dat hij goed op de hoogte was. Hij loopt er niet over heen. 3693. V. Die heeft dus veel in te enten ? A. Ja, hij ent er jaarlijks duizende in. 3094. De lieer Sclicpel; Is uwe uitdrukking l'itul-ziekte, voor longziekte, niet te algemeen? A. Zij is niet overal van toepassing, maar in onze provincie wel. 3695. V. Men zou het dan eerder eene provincie-ziekte kunnen noemen, want in een groot deel van het land beerscht geene ziekte, zelfs in Groningen niet, niettegenstaande do vatbaarheid van het vee. A. Ja. In Zeeland hoort men ook niet van de ziekte, maar bij ons komende, worden de dieren vatbaar. 3696. V. Als Zuidholland eens geheel van ziek vee gezuiverd kon worden, zou dan bij niet-invoering van besmet vee de ziekte daar toch als weèr uit zich zelve ontstaan { A. Ja. 3697. V. Komt dat uit zich zelve ontstaan, naar uwe meening, veelvuldig voor? A. Ja. Buiten het spoelingdistrict, waar het vee geen verandering ondergaat en met niets in aanraking komt wat besmetting kan overbrengen, ontstaat de ziekte dikwijls. Wat men wel zegt van besmetting overbrengen door kleederen enz. acht ik overdreven. De adem van de zieke dieren is zeer besmettelijk. 3698. V- Bij de meeste gevallen is toch besmetting duidelijk aan te wijzen; maar waar men dit niet kan , is dit nog geen bewijs dat er geene besmetting heeft plaats gehad. A. Dat is zoo, en wij loopen er dan ook niet ligt over heen, want de beesten die uit het Overmaasche, een gezonde streek, komen, blijken bij ons zeer vatbaar te zijn. Wij letten er zeer op of de beesten met andere in aanraking zijn geweest en trachten de besmetting door in enting te voorkomen. 3699. V- Hoeveel beesten kunnen er uit de stof van eene goede long ingeënt worden? A. In den regel 100 of 200, maar als de long bijzonder groot en vochtrijk is, wel 300. De longen verschillen evenwel veel. 3700. De Voorzitter: Hebt gij er wel eens aan gedacht om van den eenen staart op den anderen te enten ? A. Dat heb ik niet gedaan, omdat ik mij bij mijne wijze van inenten zeer goed bevond en daarin geene verandering wenschte te brengen. Dit gaat goed wanneer men het juiste oogenblik weet waar te nemen dat de stof 68 |
270
niet tot verettcring' is overgegaan. Zoodra de staart werkt, komen de pokken op en die veretteren, en dan is de kracht er uit. Daarbij komt dat men van eenen staart hoogstens 30 of 40 beesten kan inenten, en bij ons, waar er zooveel ingeënt moeten worden, heeft men veel stof uoodig. 3701. V- Gij hebt zoo even gezegd, dat het Over-maasche zulk eene gezonde streek is. Ligt Maasland daar ook in 'i A. Neen , dat ligt bij Vlaardingen. 3702. V. In Maasland heeft men toch veel last van de ziekte? A. Ja, maar de eene streek verschilt veel met de andere, (if de grond invloed heeft op verspreiding der ziekte, zou ik niet kunnen zeggen. 3703. De lieer Sciic-pel : Hebt ^rij er over nagedacht wat de oorzaak kan zijn dat (ie ziekte in de eene streek meer heerscht dan in de andere? A. Het Overinaasche is eene zeer gezonde streek, andere zijn dit minder. Maar men heeft sommige streken waar het laud laag en waterachtig is, en men toch vrij van ziekte blijft. 3704. V. Weet gij ook of het bemesten van weiland meer vatbaar maakt voor de ziekte ? A. Neen, voor zoover ik weet, maakt dat geen verschil. 3705. V. Kan de voeding in den winter ook verschil maken; bij voorbeeld of de beesten met hooi en stroo of met hooi alleen gevoed worden ? A. Ik geloof dat dit geen verschil maakt. Maar eene oorzaak van de verspreiding der ziekte in het spoelingdistrict is de opeenbooping van de beesten in de stallen. Zij staan zoo digt bijeen , dat zij elkander den ademtogt in de neus blazen. Zoo staan bij mij Ifi beesten neus aan neus en eten uit ééne bak. Vroeger heb ik daaronder wel eens ziekte gehad,en dan werden ze bijna allen ziek. De smetstof dringt, op de door mij aangegeven wijze, dooide luchtpijp gemakkelijk in de long. Wanneer de dieren in het land en dus minder digt bij elkander zijn, heeft men altijd minder zieken. 370(5. V. Welke zijn de kenteekenen vim de ziekte? A, Wanneer een beest de ziekte zal krijgen, staat hij met gedrukten kop naar beneden, in treurende houding, en wordt door de anderen gelikt. Wanneer een beest gezond is, dan likt het zich den rug en op andere plaatsen met den tong. Als het nu ophoudt dit te doen, dan kan men ook aannemen dat het na eenigen tijd longziek zal zijn , want bet kan zich moeijelijk buigen , omdat het dan de long drukt. Het beest is dan ook koud op de stuit, op zijde van den staart , het achterdeel hij de banden. Ik kan dat in het donker wel voelen. Het heeft ook de beenen zeer kort bij en tegen elkander en koot over. Ken beest, dat aan typhus lijdt, staat altijd met liet eene achterbeen vóór- en het andere achteruit. 3707. 1'. Ziju de beesten ook dadelijk gevoeliger, als men ze aan den rug komt ? A. Volstrekt niet. Wanneer ik een beest op stal heb, waarvan ik denk, dat het ziek is, dan baal ik dat er onmiddellijk uit en plaats het in eeu afzonderlijk locaal, dat ik daarvoor bezit. Soms staat zulk een beest daar dan twee dagen lang te schreeuwen en aan te gaan, ofschoon het toch ziek is. Wanneer ik een veearts in den stal breng, dan kan hij er het zieke beest niet uitvinden. Als een rund ziek is, dan springt het niet met opgeheven staart wanneer het uit den stal komt. Zoodra ik nu merk dat een rund iets mankeert, dan laat ik het een eind loopen, en |
als het dan maar een weinig longziek is, dan krijgt het een drooge kuch. 3708. V- Kunt gij aan de oogen niets merken ? A. Neen. Ik heb opgemerkt, dat beesten een uur vóór hun dood nog goed uit de oogen keken, en nog goed hooi stonden te eten. 3709. F. Is het onderkennen van de longziekte thans even gemakkelijk als vóór den tijd van de typhusziekte ? Gisteren is ons de opmerking gemaakt, dat het onderkennen der ziekte gemakkelijker was vóór het heerschen van den veetyphus dan ua dien tijd ? A. Neen, daar heb ik nooit verschil in bemerkt. Ik zie het thans even snel als vóór 20 jaar. 3710. V. Hebt gij ook verschil opgemerkt in de meerdere of mindere kwaadaardigheid der ziekte, in vergelijking met vroeger? A. Neen, de loop der ziekte is in het begin vrij wel dezelfde. Vroeger heb ik meer hot verder verloop kunnen nagaan en runderen zien sterven, maar in den laatsten tijd niet meer, want zoodra zij iets mankeren, worden zij dadelijk geslagt. In den afgeloopen zomer heb ik maar drie zieke beesten gehad, het laatste in Augustus, en verder ben ik vrij gebleven. Maar het gaat toch niet altijd zoo mooi, al ent men ook in. Er kan er wel een enkele bij verloren worden : de stof vat niet altoos. Gebeurt het mij echter dat er een paar zieke in mijn stal komen, dan ent ik onmiddellijk al mijn vee wederom in. 3711. Do Voorxlltcr : Het resultaat van ons onderhoud komt daarop neder; dat gij een groot voorstander van de inenting zijt, en dat, wanneer ik u vraag wat volgens uw oordeel de middelen zouden zijn om de longziekte ook in het spoelingdistrict te bestrijden, uw antwoord luiden zou : » het aangetaste dier onmiddellijk afzonderen en afmaken; de overige beesten van den koppel inenten en desnoods her-inenten ; voorts strenge maatregelen, straf bepalingen tegen degenen, die zich niet aan de eerstgenoemde voorschriften willen onderwerpen.quot; Andere middelen kent gij niet? A. Neen, er is niets uit te denken dat doelmatiger is. Zoolang men in den tegenwoordigen toestand blijft ver-keeren, komt men de ziekte niet te boven. Ik hoorde nog gisteren van een boer in Schiedam, die veel zieke beesten had, maar bij wien men niet mogt komen inenten. 3712. V. Dat waren gemoedsbezwaren? A. Ja; maar die houden geen steek bij de menschen, want, als bet andere zaken geldt, gebruiken zij wél voorbehoedmiddelen. 3713. J'. Wij moeten do menschen nemen zoo als zij zijn. Het ligt op den weg van het Kijk uaar middelen uit te zien om de medewerking van alle veehouders te verkrijgen, ten einde het gewenschte doel te bereiken; en dan is dus de inenting naar uw oordeel het meest geschikte middel ? A. Ja, en dan wenschte ik dat die niet alleen wierd opgedragen aan veeartsen, maar dat ook anderen het konden doen. F. Ik ben het volkomen met u eens. Ik weet niet in hoeverre de wet op de veeartsenijkunde het toelaat; maar zoo niet, dan zou die wet kunnen veranderd worden. Ik erken, dat als bet blijkt dat gij en meer particulieren bet inde kunst van inenten zoo ver gebragt hebt, dat gij het met het beste resultaat doet en vaak meer belangstelling toont dan degenen die het voor geld doen, het ernstige overweging verdient, te zorgen dat die kunstbewerking ook door anderen dan veeartsen moge uitgevoerd worden. 3714. De heer WybrnKa; Het is gebleken, dat gij |
271
zeer veel inent, niet ulleen bij u zeiven, iii;i;ir evenzeer bij vrienden en kennisseu. Doet gij betook bij iindere veehouders? En verrigt gij de inenting enkel iu het behing der zaak of voor geld ? A. Ik doe het geheel om de goede zaak te bevorderen en zonder er iets voor te nemen. Als ik de inenting aanraad, is er dit en dat bezwaar; dan zeg ik: wil ik het doen? en dan gaun zij er toe over. Ik zorg goede stof te nemen en beu niet bevreesd een goede prik te geven; |
want mijne praktijk hangt er niet van af, en wèl die van een veearts. fcj. Poot. k. de Jong. Wybenga. Schepel. I). Veeoens, Griffier. |
272
Zitting van Donderdag 7 February 1878.
Tegenwoordig de hoeren :
Wybenoa.
schepei,.
Begkam.
de Jonge.
Verhoor van deu heer J. van der Wel. 3715. De Voorzitter: quot;Wilt u mij uw imam, voornaam , beroep en woonplaats opgeven ? A. Jacoh van der Wel , bouwman te Maasland. 3716. F. Zijt gij ook veehouder? 3717. V. Een groot veehouder? A. Ik houd zoo wat 50 a 60 beesten , naar gelang der prijzen. 3718. V. Zijn het alle melkbeesten? A. Ja, maar er is ook wel eens eene kalfkoe , een jong beest bij. 3719. V- Wat doet gij met die melk? A. Ik maak boter en kaas. Ik heb geen bouwland. 3720. V. Dus zijt gij eigenlijk minder veehouder dan melkboer ? A. Ja, 3721. F. Dan verwisselt gij zeker ook van tijd tot tijd van koeijen ? A. Ja , naar gelang er veel of weinig voeder is. 3722. y. Fokt gij dus uw eigen vee ? A. Naar omstandigheden. 3723. Maar in den regel moet gij jaarlijks nog al wat koopen? A. Ja. 3724. y. En waar koopt gij? A. quot;Waar ik het best te regt kan , nu eens op de markt, dan weder bij anderen. 3725. V. Heerscht in uwe streek de longziekte ? 3726. f. Nog al erg? A. In het najaar was het redelijk wel, maar nu ver-beft de ziekte zich weer, naar men zegt. 3727. F. Zou dit te wijten zijn aan de koeijen die van elders komen ? |
A. Naar mijn inzien niet, ofschoon daarover verschil van gevoelen bestaat. Te Schipluiden — ik woon tusschen die plaats en Maasland — woont eene tante van mij, die bad een twintigtal aangekochte koeijen, die twee jaar lang gezond zijn gebleven tot Kersmis, toen de ziekte onder die koeijen uitbrak , terwijl andere beesten, die den vorigen zomer aangekocht, gezond zijn gebleven. 3728; V. Worden die beesten zoo maar op eens ziek ? A. Men ziet het wel eens aankomen. maar directe bewijzen heeft men niet. 3729. F. Uit de lijst, die wij ontvangen hebben, blijkt dat de longziekte in Maasland van September tot December des vorigen jaars heeft gebeerscht. Dit heeft mijne aandacht getrokken. In geene andere gemeente was het zoo erg ? A. Ja, sedert de invoering van de veeziektewet in 1870 hebben wij de ziekte bij ons gehad. 3730. F. Worden de beesten met spoeling gevoed? A. Neen, nu en dan koop ik wel eens een keteltje spoeling, als ik ze voor 50 of 60 cents of een gulden kan krijgen, maar als ze bijv. f 2.50 kost, en daarbij dan nog komt de vracht wegens ver vervoer over het water, dan wordt het mij te duur. Bij ons worden de beesten meestal gevoed met lijnkoek en hooi, ook wel eens metwatgrent er bij. 3731. F. Als nu een beest ziek wordt, wordt het dan dadelijk afgezonderd? A. Ja, die in de gelegenheid is, doet het spoedig, maar in den winterdag, wanneer alles bezet is met beesten, is men in den regel tot afzondering buiten staat. In den zomerdag is het wat anders; dan zet men een ziek beest in de schuur, waarin anders wagens en gereedschappen staan. Maar in den winter moet men er zich toe bepalen van het te plaatsen bij den kleinsten koppel. 3732. V. Kan men in den winter die schuur ook niet gebruiken voor afzondering van een ziek beest? A. In den winter gebruikt men de schuur ook voor koestal en zet dan de wagens en de gereedschappen elders. 3733. F- Wanneer gij aangifte doet van een ziektegeval bij den burgemeester en wanneer dan de districtsveearts komt, maakt deze dan geene aanmerking dat het zieke beest onder de gezonde dieren staat? A. Ik heb dergelijk geval niet gehad, maar ik weet dat de heer Ai.ers bij iemand te Schipluiden die aanmerking gemaakt heeft. Maar de heer Alees moest, na onderzoek, bekennen dat er geene gelegenheid was tot afzondering. 3734. V. Werd bij u het aangetaste vee onteigend en afgemaakt ? A. Ja. |
273
3735. V. Als gij aangifte hebt gedaan van een ziektegeval; komt dan de districts-veearts daarop spoedig? A. Ja, soms verloopen er wel 2 of 3 dagen, maar dat kan ook moeijelijk anders, want de districts-veearts woont te Barendrecht, dat nog al van ons verwijderd is, en ook niet altijd zal hij terstond de gelegenheid hebhen van huis te gaan. In den regel zendt hij den heer Snijders , te Rotterdam, die tocli ook weèr eerst door den districtsveearts moet gewaarschuwd worden. 3736. V. Maar mij dunkt, wij hebben nu reeds een antwoord op de vraag, hoe het komt dat in Maasland de longziekte zoo hardnekkig blijft heerschen. Het antwoord is: de menschen zonderen niet af en doen niet tot het tegengaan van de verspreiding der besmetting wat vrij algemeen erkend wordt nuttig en noodig te zijn A. De menschen zijn overtuigd dat al de maatregelen die men nemen wil toch niet baten. Wij meenen dat de ziekte niet besmettelijk is en ook dat alle voorbehoedmiddelen vruchteloos zijn. Ik ben ook van die meening. 3737. V. Steunt die meening op uwe verstandelijke overtuiging, of is zij het gevolg van een godsdienstig denk-beeld , dat leert dat men zich rustig neèr moet leggen bij hetgeen de Voorzienigheid over ons beschikt V A. Dit in do eerste plaats; maar in de tweede plaats de ondervinding dat alle maatregelen niet baten. Van daag krijgt men een ziek beest in dezen , morgen in genen koppel, zonder dat men dit eenigzins kan verklaren. In een na-burigen polder is iemand sedert de typhus geheel van ziekte bevrijd geweest, en nu krijgt hij voor het eersteen ziek beest. De mensch is steeds genegen wel op de tweede , maar niet op de eerste oorzaak te letten. 3738. V. Over de eerste oorzaak kunnen wij liet eens zijn zonder de tweede weg te redeneren ¥ A. Mijn gevoelen is dat de ziekte niet besmettelijk is. Alles wat (rod over ons beschikt zal ons overkomen. 3739. V. Men zegt dus dat het eene dier het andere niet besmet. Vraagt men nu vanwaar dan het eerst de besmetting komt, dan zou men even goed kunnen vragen van waar het leven komt; maar met zulke vragen houden wij ons niet bezig; ze dienen echter wel ter opheldering waarom men aldus handelt en niet anders. Ik heb de bevoegdheid niet daaromtrent een oordeel uit te spreken; alleen wordt nu geconstateerd dat te Maasland de lieden uit godsdienstige overtuiging hun vee bij longziekte niet afzonderen, omdat zij meenen dat die ramp toch niet te weren is, en ten andere dat naar hunne meening do besmetting niet zoo sterk is als men algemeen veronderstelt ? A Velen zijn van dat gevoelen, maar toch moet zooveel mogelijk worden afgezonderd. Zoo verre daartoe gelegenheid is doe ik het dan ook , hetzij in de weide of in den stal. 3740. V- Men wil dus wel afzonderen , en erkent daardoor stilzwijgend dat men eenigzins aan besmetting gelooft ? A. Gedeeltelijk: wanneer in een huisgezin iemand ziek is, is het niet aangenaam de zieke in een schoudermantel te zien zitten; hetzelfde heeft plaats onder de dieren : als er een ziek is, is het of de atidere beesten bet zien. 3741. V- Daarvoor is eene natuurlijke reden; breekt de longziekte in een stal uit dan zijn de dieren als versuft en eenigzins onder den invloed dér ziekte, hoewel niet allen die krijgen. Gij houdt 50 runderen, en nu ware het toch voor zoo iemand geen te groot offer een noodstalletje te maken voor uw ziek vee. Men behoeft aan dat vee dan toch zijne zorgen niet te onttrekken. Ik ga zelfs verder dan gij en meen dat het vee floor de afzondering lijdt, omdat het in een kouder atmospheer komt; evenwel kan men dan toch den dieren wel een dek N0. 35. 3. |
opleggen, wat stroo voor een leger geven, enz. En nu is de vraag of het, zoo doende, niet verstandig is de gezonde dieren te beschermen. Men moge zeggen dat de longziekte niet besmettelijk is, ik geloof toch dat als gij behoefte hadt aan vee en ik u runderen te koop aanbood met de opmerking dat in mijn stal vóór drie weken de longziekte heerschte, gij wol zoudt aarzelen den koop aan te gaan. A. Ik zou daarop zeker niet graag zijn. 3742. V. Gij gelooft dus aan de besmettelijkheid; medewerking aan de middelen daartegen is een tweede zaak. Wij komen nu tot de overtuiging dat te Maasland redenen bestaan voor het langer heerschen der longziekte in die streek dan elders, waar men zorgvuldig medewerkt om de afzondering te bevorderen. Men heeft in gemeenten, waar dadelijk afgezonderd werd en de aangetaste dieren gedood werden, le gunstigste resultaten gehad. Erkent gij nu als verstandig man niet, dat het beter is daartoe mede te werken? Gij zegt dat zij, die een stal hebben, afzonderen. De zieken worden bij u immers ook afgemaakt? A. Voordeel zie ik er ook niet in. 3743. V. Zoudt gij de zaak liever haar beloop laten. A. Ik voor mij, wel. 3743 bis. V. Gij erkent zelf dat gij vee uit stallen, waar longziekte geheerscht heeft, niet gaarne zoudt willen koopen. Zoudt gij nu met verdachte dieren naar de markt gaan ? A. Hoe ging het vóór de wet ? 3744. V. Waarom is die wet gekomen ? Omdat er zooveel ziekte onder het vee kwam ? A. Na die wet is de toestand te Maasland nog erger geworden, want in vier jaar tijds is bij tien boeren de ziekte geweest. En die er tusschen woonde, heeft er in al dien tijd niets van geweten. 3745. V. In 1875 zijn te Maasland 115 runderen door de longziekte aangetast en heeft men op die koppels de inenting toegepast; zoo erg is het daarna niet meer geweest. Het aantal der aangetasten in 1877 bedraagt 30; dat is, dunkt mij, een groot verschil; ondanks de geringe medewerking is dat resultaat nog zoo slecht niet. A. Maar er wordt zooveel verzwegen. Ik hoorde onlangs nog van een boer, die 18 gebeterde koeijen had. In den regel houdt men, als men laat doorzieken, de helft over. 3746. V. Gij meent dus ook dat die gebeterde koeijen veel van hare waarde verloren hebben ? A. Dat is ongelijk. 3747. V. Het is vooreerst veel moeijelijker om kalveren van hen te krijgen ? A. Dat vind ik niet. In 1871 was de ziekte in mijn stal en heeft de regtbank mij eene boete van 75 gulden opgelegd, omdat ik niet had aangegeven; maar ik ben met het vee zeer gelukkig geweest. 3748. F. Bijna allen die hier zijn geweest, waaronder vele flinke boeren, zijn tegen gebeterde koeijen omdat zij de besmetting zoo verspreiden. A. De Schiedamsche boeren gaven voor gebeterde koeijen juist 20 gulden extra. 3749. F. Maar nu niet meer. Men weet wel dat er zoo dikwijls verzwegen is. Hoeveel ziektegevallen hadt gij verzwegen ? A. Ik bad er reeds 14 dood. |
69
274
3750. F. Dan moet er in uwe gemeente wel vrij algemeen verzwegen worden V .1. Dat durf ik niet te zeggen. 3751. V. Heeft de distriets-veearts Swart bij u procesverbaal opgemaakt V 3752. F. Hebt tni na dien tiid weder loiiquot;-/.iekte op uwe stallen gehad ? A. Ja, den 7den November had ik het laatste ziektegeval. 3753. V. Hebt gij toen dadelijk aangifte gedaan ? .1. Ja. 3754. V. Was de insluiting niet lastig voor uV A. Ja, maar bij winterdag gaat het nog al. 3755. V. Was uw vee behoorlijk opgeschreven en geknipt? A. Ja. 3750. V. Hoe lang heeft het geduurd eer gij vrij waart? A. Ik heb van tijd tot tijd ziektegevallen gehad, en ben zelfs nog niet vrij. Den 7den November had ik het laatste ziektegeval; ik zit dus tot 7 .Maart vast. 3757. V. Hn dan moogt go weder vrij koopen? A. Ja. 3758. V. Verleden jaar zijt gij toch vrij geweest; gij hebt toen aangekocht , en tocli hebt gij daarna longziekte op uwe stallen gehad, niet waarV .1. Ja ; dat naren beestjes van voor twee jaren. Toen ik ingesloten was, had ik een stukje land dat ik voor onbesmet hield en waarop ik mogt koopen. Ik kocht er acht, wanrvun er twee zijn ziek geworden. 3759. V. Dat was buitengewoon ongelukkig V A. Daarom zeg ik ook, dat het beter is dat de veehouder vrij zij in hetgeen hij doet. Ik bleef aan liet trekken toen ik de ziekte verzweeg en hield de helft van mijn beesten over. Toen ik er 14 dood liad, had ik er 30 ziek gehad, die volgens de wet afgemaakt hadden moeten worden en waarvoor ik de halve waarde zou ontvangen hebben, en dan hadden al de gezonden geslagt moeten worden. Had ik nu mijn eigen zin gevolgd, dan liad ik in allen gevalle nog kunnen blijven trekken. 3700. De lieer Sclieprl: Toen gij vroeger die IS beesten aangekocht hadt, werden toen de zieke dieren door u dadelijk afgezonderd in uw eigen land V A. Ja, want ik had een boomgaard, die heerlijk gelegen was en omsingeld was door hout. 3701. F. Hebt gij ook in dien tijd vee verkocht ? A. Neen, wel ingekocht. 3762.. V. Waarom niet? A. lt; )mdat ik de beesten noodig had; het zijn alle melkkoeijen. 3763. Wat voor soort van vee koopt gij aan? A. In den herfst heb ik eene enkele vare koe verkocht. Omdat ik veel verloren had, was het niet noodig om veel te verkoopen, daar ik toch tegen den winter niet op slag kon komen. |
3764. F. Strekte de kring, die om uw3 boerderij getrokken werd, zich ook over andere erven of landerijen uit? -1. Twee jaren geleden had dit wel plaats. Tegenwoordig strekt die kring zich niet verder uit dan het erf waar de ziekte heerscht. 3705. F Ook wanneer een stuk land van een ander er tusschen of naast gelegen is? A. Dat weet ik niet. Vóór eenige jaren werd een wijder kring getrokken. 3760. F Gij hebt het zieke vee zekerniet laten sterven maar in tijds geslagt ? .1. Neen , ik liet het sterven, en daarna in mijn boom-yaard begraven , ten minste zoo lang ik ingesloten was. 3767. F Is het bij u anders geen regel de zieke dieren niet te laten sterven , maar te slagten ? J. Ik heb mij daaraan niet gewaagd. 3768. De heer Kegram : Uit hetgeen gij hebt medegedeeld , volgt dat ^'ij van oordeel zijt dat de ziekte verergerd is, sedert de invoering van de wet. A. Ja, omdat ik, gedurende de 15 jaren dat ik vee-houder ben, de ziekte niet zoo hevig heb zien heerschen als na de invoering van de wet. 3769. F. Daarin ligt dus opgesloten dat naar uwe meening de wet niet alleen geen nut gesticht, maar de zaak integendeel verergend heeft? A. Ja. 3770. F. Maar gij erkent tevens dat de wet bij u in Maasland niet behoorlijk is nageleefd? . 1. In het algemeen, ja. Er zijn ook uitzonderingen, en enkele veehouders die meewerken. 3771. V. Het meerendeel werkt dus niet mede? Nu dit gebeurt niet alleen in Maasland, maar ook op andere plaatsen ? A. Ja, dat weet ik goed. 3772. F Het slot van uwe beschouwingen is dus, dat hetgeen na de invoering van de wet te Maasland is voorgevallen , niet is het gevolg van die wet ? A. Dat wil ik niet zoggen. Ik ben alleen van oordeel dat de wet geene vruchten gedragen heeft. Verleden jaar is bij een buurman van mij, nadat zijn stal is afgemaakt, alles gereinigd en ontsmet. Eerst na verloop van vier weken kocht hij nieuw vee aan, dat gedeeltelijk m die schoongemaakte stallen, gedeeltelijk in de weide gejaagd werd. En nu onlangs heeft hij drie beesten aangegeven als longziek. 3773. F. Alle veehouders hebben geene gelegenheid om af te zonderen? A. Neen, ten minste 's winters, zomers wel. Maar andere jaren als ik er een stuk of elf in de schuur liad staan, ging het niet te best. 3774. F. Zoudt gij meenen dat als men algemeen overtuigd was dat afzondering goed en nuttig kon werken , de gelegenheid daarvoor wel zou gemaakt worden. De kosten daaraan verbonden zijn toch niet overwegend? A. Ik geloof het niet. 3775. F. Gij hebt die overtuiging niet; maar indien die overtuiging nu wél algemeen bestond, zou men dan willen medewerken tot wering van deze ramp? |
A. Alle boeren kunnen de kosten nan afzondering verbonden niet betalen. Zekere A. van deu Lkly heeft er echter een schuur voor laten houwen. Vroegvr heeft die veel door de /.i?kte g-eleden, maar het laatste jaar heeft het nog al geschikt. 3776. V. De bedoeling mijner vraag is deze: of de boeren als zij de ove,rtui(jiH(j hadden dat afzondering helpt, daarvoor ook schuren zouden laten bouwen V A. Ja, dat geloof ik wel. 3777. V. Werden, toen die boer van den heer van dkn Bnmiii uit de Dazarstraat alhier, weder ziekte kreeg onder zijne nieuwe beesten , die drie koeijen op éénen dag aangegeven V A. Ja, zij zijn alle drie op één schuit gehaald. 3778. F. Daaruit blijkt dus dat hij de ziekte lang heeft verzwegen , want gij die de ziekte ook op uw stal hebt gehad, weet toch dat bij een eerst voorkomend geval de ziekte zich tot één beest bepaalt en dat eerst bij den verderen loop der ziekte meerdere tegelijk ziek worden. A. Dat is zoo; het zou wel toevallig zijn dat er drie te gelijk ziek zijn geworden. 3779. V. De man heeft de ziekte dus verzwegen? A. Ja. 3780. De heer Wybenga: Gij gelooft weinig aan de besmetting. Zijt gij daarvan zoo zeker, dat gij gedurende den tijd dat gij die 14 koeijen zonder aangifte ziek op stalt had, bijv. een vare koe, die minder bruikbaar voor u was, met gerustheid ter markt zoudt hebben gebragt? A. Neen. Den naam, dat ik zieke koeijen hebbende een beest zou wenschen te verkoopen, zou ik niet op mij willen laden. 3781. V. Gij zoudt dus vreezen dat gij daardoor een ander in ongelegenheid zoudt brengen? A. Als er iets bij den man gebeurde, al was 't ook niet door dat beest, dan zou hij zeggen dat ik hem wat wijs had gemaakt. Mijn goeden naam zou dan te grabbelen gegaan zijn. Neen, men moet eerlijk blijven en zoo'n beest liever op eigen risico houden. 3782. -Maar acht gij het dan eerlijk om de wet te ontduiken ? A. Dat zal ik niet zeggen. 3783. V. Gij gelooft niet aan besmetting, maar zoudt wel de wet willen overtreden die voor allen bestaat? A. Ik geef toe dat wij de wet moeten naleven. 3784. 1'. Gij gelooft niet aan besmetting, maar geeft toe dat er bij den verderen loop der ziekte meerdere gevallen gelijktijdig plaats hebben. Hoe verklaart gij dat dan? A. Dat kan men nemen zoo als men wil. Bij ons in den polder lieeft iemand aangifte gedaan van een geval, en sedert de twee maanden die verloopen zijn is het bij dat ééne beest gebleven. Men weet dus tot op dit oogenblik niet wat men daarvan moet denken. 3780. De lieer de .longe : Ik hoorde u zoo even spreken van gronden van overtuiging en geldelijk belang, welk laatste gij uitdruktet door het woord tre/i. Er moet, dit spreekt van zelf, iets wezen, dat de drijfveer is van uwe handelingen. Nu zou ik u willen vragen: wat was in waarheid de grootste oorzaak van uwe handelingen tegenover de wet? |
Laat ons opregt en eerlijk zijn; was dat de » trek quot;, of was het uwe genicedeüjke overtuiging? Hebt gij gedacht: neen, ik kan aan die bepaling geen gevolg geven op grond. dat mijne innige overtuiging eischt dat niet te doen of was de eigenlijke reden meer het geldelijk nadeel ? A. Ik zag, dat het opvolgen van de bepalingen dei-wet mij geen voordeel kon aanbrengen. 378G. /'. De geldelijke reden nam dus de eerste plaats in. -1. Ja , daarvan gaat iedereen uit. 3787. V. Dus, laat ons opregt zijn, de gemoedelijke overtuiging komt dan eigenlijk in de tweede plaats; zij wordt beheerscht door de geldquaestie. .1. Ja, dat zal wel bij veel menschen het geval zijn. 3788. V. Ik vraag slechts naar hetgeen u betreft. A. De gemoedelijke overtuiging komt toch ook in do eerste plaats bij mij in aanmerking. 378lt;). V. Men kan geen twee zaken in de eerste plaats in aanmerking nemen, maar wel één in de eerste en één in de tweede plaats. A. Ik heb gezegd wat ik meende. 3790. V. Zou hetgeen gij hebt gezegd, niet alleen uwe meening zijn maar ook van de meeste bewoners der omstreken van uwe woonplaats ? A. Ik geloof het wel. V. Dan vraag ik met den heer Wybenga : is dat eerlijk gehandeld? Als een goed burger, dus ook als een goed Christen, — want een goed Christen moet een goed burger zijn, — zijt gij verpligt u te onderwerpen aan de wet. Is het niet veeleer onverantwoordelijk om op die wijze niet alleen zich zelf, maar ook anderen te wagen? Is dat gemoedelijk gehandeld , of is het eigenlijk niet eenvoudig de quaestie van de dubbeltjes , die men tracht te vergoelijken door eene zoogenaamde gemoedelijke handeling? Hebt gij hierover wel eens ernstig nagedacht ? Ik laat voorts het antwoord aan u zeiven over. 3791. De Voorzitter: Mijnheer van duw Wel, ik lees in het verslag over 1873. dat in de Zuidbuurt nog al veel ziekte geheerscht heeft; dat er een groot vermoeden was en men ook ontdekte, dat verscheidene veehouders gevallen verzwegen hadden , en men het dien ten gevolge noodig achtte, om tot gestrenge maatregelen over te gaan. Men heeft een scherp en regelmatig onderzoek ingesteld, met het gunstig gevolg dat de toestand veel beter werd, en men iu 1874 zeggen kon dat ook in Maasland de ziekte bijna geweken was. Nu zegt gij, dat gij de vruchten van de werking der wet niet hebt kunnen ontdekken; dat de toestand eerder erger dan beter is geworden. Ik laat dit voor het oogenblik in het midden, maar zeker is het dat de Uegering in Maasland buitengewone maatregelen heeft genomen. Dat zult gij bekennen. Zijn daar ook veeopzigters ? A. Ja. 3792. F. Wat doen die menschen. Wat is hun werkkring? A. Zij gaan na of de veehouders de wet in acht nemen. Onze opzigter, die de zoogenaamde besmette boeren nagaat, komt uit de gemeente Barendreeht, waar de districts-veearts woont. 3793. F. Woont tie opzigter daar nog? A. Ja, maar hij ligt tquot; huis te Maasland. 3794. V. Kn die de gezonde beesten nagaat? |
A. Woont op Maasland; hij heet Roem. 3705. En zijn dat knappe, fatsoenlijke mensclien? Doen zij hun pligt? A. Zoover mij bekend is, wel. Zij komen zien welk vee men op stal heeft. 3796. V. Staat al uw vee op stal, en komt de opzigter dikwijls zien? 3797. F. Ik heb gezien, dat men het in 1870 noodig geoordeeld heeft, ook in Maasland de inenting toe te passen, zoo als gij u wel zult herinneren. Hr waren toen 115 dieren aangetast , en er zijn er (iOO ingeënt. Wanneer er één longziek rund in oen stal van 30 koeijen kwam, dan werd de geheele koppel ingeënt. Wat weet gij daarvan? A. Ik heb er toen genoeg van gehoord. 3798. V. Hadt gij de ziekte toen niet op uw stal? A. Neen. 3799. V. Wie heeft de inenting gedaan? A. De heer Snijders uit Rotterdam, ten minste die heeft in 1876 bij mij ingeënt? 3800. V. Waren de uitkomsten daarvan gunstig? A. Er heeft er bij mij niet een gezworen. 3801. V. Wanneer liet gij de inenting doen? A. Zoodra mijn erf afgesloten werd, moest ik het laten doen. 3802. V. Dus verpligt? A. .'v Het was in Julij toen liet gebeurde. 3803. F. Op welke plaats werden uwe runderen ingeënt ? A. Aan den staart. 3804. F. Heeft de kunstbewerking niet geholpen? A. Ik heb er niets van gemerkt. Bij geen enkel rund heeft het gewerkt. 3800. F. Dat is vreemd. Hebt gij ook gehoord, of de inenting bij andere boeren uitwerking heeft gehad? A. Een boer onder Maasland heeft er wel wat last van gehad, maar die had zijne runderen door een ander laten inenten; men was daarin vrij. 3806. F. Waren de resultaten bij dien boer beter? A. Er is ééne koe bij hem gestorven. 3807. F. Hoe is het in het algemeen gegaan met de ingeönte koeijen? Er waren er tocli een zes honderd, en daar hoort men toch wel van op een zoo klein dorp als Maasland? A. Ik zelf heb ondervinding van inenten gehad, zelfs als het gewerkt had. In 1876 had ik acht koeijen, die in eene niet besmette weide hadden geloopen en die tegen den winter op den stal bij de besmette koeijen komen moesten. De burgemeester wilde dat niet toestaan, tenzij ik die acht beesten voor eigen rekening deed inenten. Zij werden ingeent op den stal, en in September 1877 werden er drie van die acht beesten ziek. Bij een er van, dat ziek werd, had de staart zóó gezworen, dat ik dacht dat het beest dien verliezen zou, en een deel van den staart is dan ook afgezworen. Daar had uus de stof wel gewerkt, en toch werd het beest ziek. |
3808. F. En de beide anderen? A. Die zijn bezweken. 3809. F. Had bij hen de inenting gewerkt? A. Neen. 3810. F. Het komt mij voor, dat gij nog zoo kwaad niet zijt. Wanneer de Regering er in slagen mogt om maatregelen te vinden, die niet al te knellend waren, en waarvan gij het nut zoudt inzien, dan zouden, geloof ik, de gemoedsbezwaren wel bij u wijken, want gemoedsbezwaren hebben wij allen. Maar zoodra wij toch zien, dat het werkelijk tot verbetering strekt, zien wij er ook de leidende hand der Voorzienigheid in, die naast de rampen de middelen geeft, om die rampen zoo dragelijk mogelijk te maken. Als wij dat niet geloofden, zouden wij ook nooit den doctor halen als wij zieken hadden. In die dingen willen wij dus niet te stijf op ons stuk blijven staan, in de wereld eens rond zien en ons schikken naar hetgeen de ondervinding ons leert het beste te wezen. Als nu de Regering eens zeide: » De maatregelen, die tegenwoordig genomen worden, zijn niet in alle opzigten in het belang van die menschen: vooreerst doen wij hun schade aan als wij een rund van hen onteigenen en slechts de helft van de waarde geven, en wij ontnemen hun de kans dat het dier beter wordt en zij er verder genot van hebben; en in de tweede plaats brengen wij de menschen in eene afzondering, die vreeselijk lastig is voor de uitoefening van hun bedrijf. Daarmede zullen wij ophouden, maar wij zullen aan de meest mogelijk strenge maatregelen de meest mogelijke vrijheid trachten te paren: iedereen moet zich namelijk verpligten oogenblikkelijk zijne zieke beesten af te zonderen en kennis te geven aan den burgemeester. Dat vee wordt onteigenden afgemaakt, en nu krijgt ge daarvoor de volle waarde, — altijd mits ge dadelijk afzondert en dadelijk aangifte doet. Vervolgens worden uwe andere dieren gemerkt en geregistreerd. En omdat ge zoo spoedig aangifte gedaan en daardoor het gevaar van besmetting verminderd hebt, zal de tijd, dat gij belemmerd wordt in den verkoop en het vervoer van het vee eenigzins verkort worden, en zal men dien terugbrengen van 4 maanden tot 3 of 2 maanden, zooveel de wetenschap het eenigzins toelaat. En dan zullen wij de dieren inenten.quot; Daar hebt ge toch niets tegen, ten minste niet uit gemoec Is'uoz waa r ? A. Uitwendig bezwaar zie ik er in 't geheel niet in, want de ondervinding heeft geleerd, dat het geen bezwaar kan maken; maar evenzeer heeft de ondervinding geleerd dat het niet helpt. 3811. V. Men zou de proef kunnen nemen, want wij hebben hier menschen gehad die wonderen wisten te vertellen van de uitwerking der inenting. Zoudt gij en de andere boeren van Maasland niet willen medewerken tot de afzondering? A. Ja wel. 3812. F. Mits ge volledige schadevergoeding kreegt ? A. Als het mogelijk is, wil ik het wel doen. 3813. De heer Begram : Zoudt ge ons de bezwaren, die ge tegen de tegenwoordige regeling hebt, niet eens duidelijk kunnen uiteenzetten? Onze Voorzitter heeft u straks reeds gevraagd of uw hoofdbezwaar niet lag in het geldelijk nadeel, want dat is groot. A. In vroegere dagen, ik heb het bij overlevering, is ook eene proef genomen om de ziekte uit te roeijen 't Is, geloof ik, in 1834 geweest. 3814. /'. In 1834 en 1835 heeft de ziekte in Zuidholland geheerscht. A. En toen bleek, dat zij onuitroeibaar was. |
I'??
3815. F. Zoo nis j^ij zelf zeidet: gij weet niet wat do wet voorschrijft en gij imbt or een oordeel over; maar is het bezwaar van n en de andere veehouders niet hnofd-zakelijk, dat de maatregelen zoo nadeelig voor u zijn, en als een ander voorschrift vtui de wet dat bezwaar uit den weg ruimde, zoudt gij dat dan niet goed vinden? A. Ik zou er voor mijn persoon wel mede gediend wezen. De werking der wet is in den winter, een maand of vier, niet bezwaarlijk, want dan zijn de beesten altijd minder waard, maar in den zomer kan men niet zoo als men wil. 381(). J'. Maar de wetgever en de deskundigen in den lande meenen dat, uls de bepalingen der wet naauwkeurig wierden nageleefd, de longziekte uit den weg zou worden geruimd. Hier en daar heeft de wet zeer gunstig gewerkt, onder anderen in Noordholland, aan de noordzijde van liet IJ. Daar wordt in den regel spoedig aangegeven en het aangetaste vee spoedig afgemaakt. Het gevolg daarvan is geweest, dat in de grootste helft van de gevallen, de ziekte zich bij één beest op den stal heeft bepaald. Xu zegt gij: in den zomer is het nadeeliger dan in den winter, maaide wet moet toch, om baardoel — uitroeijing van de longziekte — te bereiken, evenzeer 's zomers als in den winter werken. Wat zou nu wel voor u en anderen noodig zijn om meer medewerking te verleeneuV Dat denkbeeld van opheffing moet gij ter zijde stellen. Zou, indien bijvoorbeeld , zoo als de Voorzitter reeds zeide, volle schadevergoeding in plaats van de helft wierd gegeven, indien geen verdacht vee afgemaakt, de tijd van afsluiting verkort wiefd enz., zou dan, vraag ik, van de zijde der veehouders niet meer medewerking te verwachten zijn V ^1. Dat geloof ik wel. Maar als ik nu vier of vijf vette koeijen bij elkaar heb loopen en een daarvan wordt wat ziek, dan wil ik toch eerst gaarne de andere opruimen, en dan wacht ik nog wat, voordat ik aangifte doe. 3817. V. Maar al doet gij dadelijk aangifte, mogen die andere beesten toch vervoerd worden, wel niet naar eene markt —dit zoudt ge zeil' afkeuren, want ge hel it straks gezegd, dat ge u voor de menschen zoudt schamen om dat te doen — maar naar een slager. Dit hiat do wet toe. A. Ja, maar dan ben ik toch, naar men zegt, aaneen persoon in de nabijheid gebonden. 3818. V. Dat staat ook nergens geschreven. A. In 187') had ik twee beesten, voor do slagtbank geschikt. De inspecteur zeide mij: daar moet L,rij mode naar Maassluis. Ik antwoordde: als ik zoo aan den leiband ga loopen, dan ben ik hot kind van de rekening. Ik wacht liever tot dat de tijd van afsluiting voorbij is. 3810. J'. Dus, behalve dat uw bezwaar tegen do wet ongegrond is, kent gij hare bepalingen niet eens n:iiir behooren. De inspecteur heeft u ook niet goed ingelicht, (iij waart niet gehouden het vee naer Maassluis te brongen; de wet laat u toe hof naar een slager, waar gij wilt, te brengen onder de noodige voorzorgen V A. Ja, maar misschien bragt het belang van den inspecteur het mede, mij dit to zeggen, ten einde mode te gaan naar Maassluis. 381!)/«'«. J'. l)it staat ook nergens geschreven. A. Ja, dat weet ik niet. 3820. V. Maar als gij nu alles zamenvat en inziet dat uwe bezwaren niet gegrond zijn, zoudt gij dan met meer willen medewerken V A. Ja, als do wet zoo blijft, dan zal het van zelf moeten veranderen, want nu loopt do een en dan de andere tegen de lamp. Men zal, door de ondervinding gedreven, wel spoediger aangifte doen. Toen ik in 187'i ingesloten wenl, waren er in korte dagen bij anderen ook gevallen, waarvan men toon niet verzuimde aangifte te doen. |
3821. V. Ik he!) meer het oog op eene vemndering van de wet, wanneer men tegelijk met zachtere voorschriften ook scherpere stralfen voorschrijft. Toen gij door den htvr Smjokks hebt laten inenten, hebt gij toen niets bemerkt van die kunstbewerking? A. In December 187(5 zijn 8 beesten ingeënt, en daarvan heeft bij oen de stof gewerkt, en wol zoo sterk dat ik vreesde dat het dier den geheelen staart zou verliezen, maar het hooft toch nog de helft behouden. 3822. V. Kwam de hoor Snijders na de inenting nog zien welke daarvan de resultaten waren? A. Neen, uit zich zeiven kwam hij niet. Hij had mij gezegd ^at wanneiT er iets gebeurde , ik hem; moest waarschuwen. Teen in December 187() bij het eene dier zoo sterke werking werd ontdekt dat vrees voor het verlies van den staart bestond, heli ik don burgemeester gewaarschuwd, die daarop don heer Sni.idhus gezonden heeft. 3823. V. Wie heeft de kosten der inenting betaald ? (iij of do burgemeester? J. De inenting der S beesten heb ik zelf betaald , omdat ik het liet doen in mijn belang; maar do inenting van de andere dieren , later in 1877 , is bekostigd door den burgemeester. 3824. I'. Kwam men dus in liet geheel niet omzien naar de resultaten der inenting? A. Ken enkele maal is de veoopzigter er geweest. 3825. V. Is dat een veearts? A. Noen, oen vroegere vlasboer uit hot Ovennaascho. 3826. K. Had die met vee omgegaan? A. Hij hield zelf een beestje. 3S27. V. Zijn dit, naar uw oordeel, de geschikte lieden om den toestand van hot vee te beoordeelen ? Zoudt gij , wanneer gij een raad verlangdet omtrent uw vee, dit gaan vragen bij dergelijke personen? J. Wat zal ik daarop antwoorden? Toen ik in 187() ingesloten werd ,had ik een beest dat ingeënt moest worden , en het werd ook ingeënt, maar de heer Snudkhs , die toch oen deskundige is, kon evennrn als ik aan het dier eenige ziekte bespeuren. ;i)s2N. De Voor'/.lller: Was die koe werkelijk ziek? J. Dat bleek later; maar de ziekte openbaart zich niet altijd op dezelfde wijze. Den 4(leii September van verleden jaar ! egon zij met eene gewone dikte; ik zonderde het hoest al en het aan. De heer Swakt durfde echter geen longziekte constateren ; ik zeide den inspecteur dat ik zeer bevreesd was voor het dier en vroeg hem rand. Hij zou binnen een paar dagen komen zien. Ik moest in ieder geval hot dier maar ophangen op kosten van ongelijk. 3821). V. Heeft men u toen vergoeding gegeven? A. Ja, het dier is geslagt en ik heb vergoeding gekregen. 3830. De heer Kegi-am: Reteekent het opzigt wel veel? Die menschen kunnen tollen, maar overigens niet veel meer. A. Over mijn man mag ik niet klagen. 3831 V. Hoe is het in andere gemeenten? A. Wat zal ik daarvan zeggen? Ik las onlangs in oen almanak van een schipper die een smokkel vrachtje had; toen een commies aan boord kwam, zat de man in de war en vraagde den commies of hij kon zien als hij op elk oog 70' |
een rijksdaalder had, waarop werd geantwoord : als gij mij een rijksdaalder op den mond legt, kan ik ook niet spreken. 3832. V. Zijner, afgescheiden mi van die geldquaestie, onder de opzigters niet vaak lieden, die niet kunnen nagaan of een dier ziek is ? A. Mijn man kan dit zeer goed zien; maar als die menschen verscheidene stallen moeten bezoeken , is het eene moeijelijke zaak. Wil men als veehouder slecht zijn , dan kan men spoedig een dier verkoopen. Als men dagelijks in een stal komt, leert men de heesten beter kennen. De opzigters gaan dan ook meer af op de boeren dan op het vee. 3833. De Voorzitter: Hoe handelen de opzigters over het gezonde vee ? A. Zij komen nu en dan zien; bij dezen worden zij vriendelijk ontvangen, bij anderen niet. Zoo wilde zekere Kalisvaakt in de Zuidbuurt vóór een paar jaar den op/igter niet in zijn huis toelaten. Dat is een proces geworden, dat veel geld heeft gekost. 3834. F. Maar hij heeft liet proces toch gewonnen? A. Neen, verloren, want de boer heeft geene vrijheid om zoodanig persoon te weigeren. 3835. V. Maar nu hebt gij ons verteld dat er een op-zigter voor gezond en een voor ziek vee is, en toch heerscht er te Maasland op het oogenbhk zoo ontzaglijk veel longziekte. Misschien zijn er ook nog wel boeren , die niet eens aangegeven hebben. A. Ik weet dat de vorige week nog 12 runderen bij verschillende boeren zijn afgemaakt. 3836. De heer de Jonge: Naar uwe meening zouden dus die opzigters voor de zaak niet veel beteekenen. Zouden de belangrijke kosten, die dat opzigt ten gevolge heeft . aan het doel beantwoorden V Want do roeping dier opzigters is niet om bij u en anderen te vragen wat gij of zij over de runderen denken, maar wel om aan u en amleren zijne meening te zeggen, (üj zult ongetwijfeld met anderen en ingezetenen van elders over die zaak wel gesproken hebben. Acht gij die opzigters nutteloos V A, Dat geloof ik niet. Wanneer de wet nu zoo veranderd wordt, dat men eene goeie schadeloosstelling geeft en zware straffen stelt, dan zullen de menschen wel aangeven. 3837. V. (iij vertelt ons dat een opzigter de toegang geweigerd is. Was dat de toegang tot de woning uf den stal 'i A. Tot den stal. 3838. De heer Kegram : Gij hebt in uw stal de longziekte gehad. Kwamen toen de heeren Swaut of Snij deus kijken? Hoe ging dit? Waren uwe beesten afgezonderd? A. De heer Smjdeus kwam met den inspecteur en gaf kennis aan den burgemeester. 3839. V. Keek hij ook in den stal naar liet andere vee ? A. Neen, toen waren de beesten in de weide. 3840. F. Kn toen ging hij den burgemeester kennis geven dat het de longziekte was. En daarna kwam de burgemeester met den heer Swaut om te taxeren en te onteigenen. Was de taxatie nog al naar uw genoegen? A. Wat zal ik u zeggen? Toen ik in 1876 ingesloten was , had ik toch alles verbeurd , en toen de inspecteur mij vroeg wat ik er van dacht, liet ik het natuurlijk geheel aan hem over. Ik kreeg toch niets. 3841. V. Maar later hebt gij toch de helft van de waarde ontvangen? A. Ja, en van dezen zomer heb ik zelfs nog terug-gekregen het verbeurde van het vorige jaar. |
3842. V. En vroeg men u bij het schatten niet wat de beesten waard waren? A. Men schatte do beesten op de gezonde waarde. 3843. V. Werd u het geld dadelijk uitbetaald? A. Ja, als ik in het dorp kwam, ging ik het bij den ontvanger halen, en dan ontving ik het geld dadelijk. 3844. V. Was de burgemeester bij het slagten tegenwoordig ? .1. Neen. De beesten worden bij ons per schuit naar do slagtplaats vervoerd. Bij het laatste geval bij mij moest het beest den grond in, want het had reeds een week of anderhalf gestaan. Ik had dadelijk kennis gegeven aan den inspecteur dat ik een rund had staan dat niet goed was. Wel acht dagen bleef het onzeker voor den inspecteur en mij of het beest de longziekte had. Toen het evenwel de duidelijke kenteekenen daarvan droeg, heb ik volgens afspraak met den inspecteur aan den heer Swart geschreven. Anderiialven dag later kwam de heer Snijders namens hem, en die was geen uur weg of het beest viel dood. 384'». De heer de .longe: Had de heer Snijders gezegd dat het longziekte was en dat het beest in den grond moest? A. Ja. 3846. De heer Kegi am ; Hadt gij toen reeds ziektegevallen gehad? A. Ja, den 3den en 4den September. 3847. V. dij hebt er toch aan getwijfeld of het longziekte was? A. Natuurlijk, men beeft er altijd vrees voor. 3848. V. Is er bij u op uw werf afgemaakt? A. Ja, verleden jaar werden de beesten in mijn schuur opgehangen, maar nu is er een zoogenaamde aschschuur voor beschikbaar gesteld. Tegenwoordig worden die beesten per schuit naar de slagtplaats vervoerd; wij kregen f 2,50 slagtgeld. 3c4i). F. Vertel eens hoe dat slagten ging? .1. Onmiddellijk nadat de schatting wasafgeloopen, gaf Snijders de vergunning om liet dier te laten halen of slagten. 3850. V. Kwamen daarna terstond een veldwachter en de slagters? A. Neen, eerst kwamen de slagters. De veldwachter kwam eerst later om bij het begraven van de ingewanden toe te zien. Onder het slagten kwam de inspecteur ook wel kijken, en toen dit was afgeloopen, werd het dier verkocht en daarna opgehangen. 3851. F. En hoe ging het met de huiden? A. Het beest werd met huid en haar verkocht. Tegenwoordig gaat dit weer anders en worden de beesten eerst opgehangen en daarna, als men gezien heeft hoe het er uitziet, verkocht. 3852. F. Het ontsmetten van de huiden is toen bij u niet volgens de wet geschied? A. Dat weet ik niet, omdat ik het beest met huiden haar aan een koopman verkocht heb, die het dier zoo in zijn kar heeft medegenomen. 3853. De heer ile Jonge: Waar ging die koopman heen ? A. Naar Naaldwijk. |
270
3854. De Voorzitter; Hel it g'ij ook nog; iets mede te deelen? A Neen. De heeren kennen nu mijne denkbeelden. Zoowel veehouders als deskundig-eu hebl)en allen bet oog op bet geldelijk belling. J. van oer Wel. K. de Jong. Wybe.mja. Schepel. de Jonge. Beouam. D. Veegens Griffier. Verboor van den beer I. F. l^i-aëN. 3855. De Voor/.lltcr: -Mag- ik uw naam, voornaam, beroep en woonplaats weten? A. Izaac Fictou IsuaCls , grondbezitter in Oostfriesland en Groningen, landbouwer en veehandelaar te Weener in Oostfriesland. 385(i. V. Wij bebben gemeend u op uw verzoek te moeten oproepen en in de gelegenheid te stellen om al datgene mede te deelen wat gij weet omtrent de longziekte onder bet rundvee. Zijn er onder de vragen die wij u toegezonden bebben eenige die gij wenscbt te beantwoorden ? A. Ik beb naar aanleiding dezer vragen do ondervindingen die ik gedurende een 50jarige praktijk beb opgedaan, omtrent deze ziekte, nedergelegd in een paar geschreven stukken, die ik hierbij de eer beb over te leggen. Daarin beb ik getracht tegelijk de middelen aan te wijzen, zonder welke Nederland nooit van deze ramp kan worden verlost. Wat kan men verwachten van de middelen die tot nu toe zijn aangewend? Niet veel. Mijne stukken zullen dit duidelijk maken. Jaarlijks verzend ik ongeveer 2 n 3000 iï 4000 kalveren en koeijen naar alle werelddeelen. 3857. V. Maar is tegenwoordig de invoer in Duitscblantl verboden ? A. Ja. 3858. F. Wordt er ook vee uit Duitscbland naar Nederland binnen gesmokkeld? A. Ja, over Emmerik, naar men wel eens hoort vertellen. 3859. V. Maar wanneer, toen de runderpest in Duitscbland beerschte, er van tijd tot tijd dispensatie gegeven is om vet vee uit Duitscbland naar Nederland in te voeren, dan kon de ziekte ook hier overgebragt worden ? A. Er is tijdens het heerschen der runderpest vee van Berlijn naar Emden vervoerd, en de ziekte is daardoor overgebragt, maar wanneer bet cordon gesloten is, moet alle vervoer ophouden. 3860. F. Maar men heeft ons ook medegedeeld , dat vee uit Duitscbland in Limburg en elders over de grenzen van Nederland is gebragt. Daardoor zou dus de runderpest in ons land kunnen zijn gekomen. |
A. Ja; dat is ook in Engeland gebeurd. Met is een ongeluk, maar wij moeten daarmede tevreden zijn. De regeringen kunnen daar niets aan doen; zij kunnen alleen de noodige maatregelen nemen om de verspreiding der ziekte te voorkomen. Dat geschiedt ook in Duitscbland. Er mag te Berlijn geen vee op de markt komen dat niet eerst door de veeartsen gekeurd is. 38()1. V. Maar de vraag is of onze Regering vrijheid beeft gegeven om, terwijl de runderpest in Duitscbland beerschte, vee uit dat land over onze grenzen te brengen ? A. Daarop kan ik moeijelijk een antwoord geven. De Nederlandsche en de Pruissische regeringen nemen zoo scherp mogelijke maatregelen, maar men kan toch bet gebeele vervoer niet belemmeren. Al past men nog zoo goed op, dan gebeurt bet toch wel, dat er een ziek beest over de grenzen komt; dat is buiten de schuld van beide Regeringen. Van wege de Keizerlijke Regering wordt evenmin ligtzinnig gehandeld, als van wege de Nederlandsche Regering. Beide Regeringen willen hunne onderdanen natuurlijk aan brood helpen, en zien natuurlijk gaarne dat bet vrij verkeer zijn gang gaat. De Regeringen moeten zooveel mogelijk voorzorgsmaatregelen nemen, maar eene gebeele staking van bet verkeer kunnen zij onmogelijk bevelen. De beer Seliepfl; Mogt er, toen de runderpest in Duitscbland beerschte, vee uit Duitscbland naar Nederland ingevoerd worden ? A. Dat mogt niet. 38()2. V. Mag dat nu wel? A. Van den Gouverneur van Groningen beb ik vrijheid gekregen om vee in te voeren van Weener in Oostfriesland in Nederland, onder toezigt van den burgemeester van Nieuwesebans. Daar, aan de grenzen, wordt bet door den veearts onderzocht. Ik sta hier trouwens gelijk met iedereen, die het aanvraagt. 3863. V. Verleden jaar was dat immers niet zoo? A. Neen. Toen is de invoer van alles verboden geworden , van buiden, vleesch, beenderen, wegens de runderpest in Duitscbland. 38(54. V. Kunt gij ook verlof bekomen om met vee uit Nederland naar Weener te komen? ,1. Daaromtrent bestaat verbod van wege bet Duitsche gouvernement. 3865. V. Ja , maar met dispensatie? A. Dat mag niet; dan zou ik een voorregt hebben. 3866. V. Hoeveel duurder is eene koe bij u dan bier? A. Verleden zomer waren in Nederland de koeijen schrikkelijk duur; nu zijn zij ook niet goedkoop, maar nu zal het een onderscheid maken van tusscben de vijf en twintig en vijftig gulden , dat bet in Nederland goed-kooper is. Kalveren heb ik in Duitscbland gekocht voor f 65 tot f 82 of f 83, en te Leeuwarden heb ik vijf stuks voor een Nederlandscbeu koopman in Scheemda gekocht voor f 38 of f 39; die waren bepaald beter dan die ik met f 80 betaald bad. 3867. V. Weet gij ook of slagtvee van de markt te Berlijn naar de Pruissische grens gaat en dan later met dispensatie in Holland komt? A. Als ik verlof beb om vee te brengen naar Nieuwesebans of Groningen, dan kan ik het halen van waar ik wil. 3868. V. Dus ook van Berlijn? .1. Men vraagt niet waar het vee van daan komt, maar bet moet gezond wezen. |
38(')9. V. Gij kreeg't dispensatie van den Commissaris des Konings. Kregen andere kooplieden die ook? A. Ja. Aan de grens, te Kieuwesehans of te Beerta , krijgt de burgemeester het stuk waaro]) het vee dien dag wordt ingevoerd; de veearts is aan de grens en beoordeelt het vee , en zoo komt het vrij in, gelijk ik zoo even zeide. 3870. F. Gebeurt dat ook hoogerop, to Salzbergen en te Emmerik? A. Ik kan dat niet met zekerheid beantwoorden. 3871. V. Maar hebt ge er wel van gehoord? A. Het is aan te nemen, dat het geschiedt, want de wet is gelijk voor allen. 3872 De VooriHler: Welke raad zoudt gij weten te geven tegen de longziekte ? A. Ik heb in mijn eerste .-•tuk aangegeven, dat de Nederlandsehe wetsbepalingen tegen de verphmtsing van vee voldoende zijn. Om een goeden veestapel in Krieslaml te verkrijgen, hel) ik gezegd , moet g'eene moeite gespaard worden. De longziekte is daar vroeger op kleine schaal geweest, doch heeft zich zoo uitgebreid dat zij er inheemsch is geworden. Als er geene verandering in komt, dan is liet onmogelijk de ziekte er uit te verdrijven. De boer voedert zijn vee 's zomers met gemest gras van het vorige jaar. Dat vee vreet dat gemeste gras. In de maand .1 unij, als de veehouders liet hooi van liet land hebben , dan brengt bij, na verloop van veertien dagen of drie weken, zijn vee weder op dat gemeste gras (etgroen); nu vreet het vee 's zomers en in den nazomer gemest gras en 's winters geniest hooi. Dit grijpt de longen aan. Naar mijn inzien moest de zaak niet door veeartsen, maar door professoren worden onderzocht. Al zouden er ook vijftig veeartsen bij zijn , zou ik dit durven volhouden. Die veeartsen komen bij den burgemeester en zeggen : wij hebben zóóveel zieken ; en aan den Gouverneur zeggen zij: zóóveel moeten er worden afgemaakt. Maar op mijn denkbeeld is nog niemand gekomen. De professoren zouden het kunnen uitpluizen , want die hebben er peen behing bij. Hier heb ik een boekje van den heer Bii.i.hotu , uit Groningen, waarin de zaak goed is uiteengezet. Dit kunnen de iieeren eens nagaan en er mij over vragen. 3873. De heer llograni ; Dat boekje is ons bekend In uw eerste stuk hebt gij gezegd dat het vee 's zomers geniest gras eet en dat. als het hooi van bet land is, het vee er na verloop van veertien dagen of drie weken heen wordt gebragt, en dat bet vee in den winter op den stal wordt gevoederd met hooi dat sterk bemest is geweest. Wat staat nu in de twee andere stukken dat niet staat in het eerste ? maar Ik heb de door u overge-inhoud komt, dunkt mij, A. In het tweede staat hetzelfde als in het eerste ecniyv.ins anders omschreven. legde stukken onderzocht. De op bet volgende neer. Naar uw oordeel ontstaat de longziekte in onze provincie Friesland uit de mest en de gier, waarmede de weiden bemest worden. Zoodra des zomers bet gras gemaaid en het hooi binnen is, worden mest en gier over het etgroen gebragt. Na verloop van 14 dagen a 3 weken (naar mate liet meer of minder regent) wordt het vee in de pas bemeste weiden gelaten. Het vee vreet dus des zomers grootendeels van het. gras, dat op kort geleden bemeste weiden is gegroeid, en des winters vreet liet hooi, dat eveneens van bemeste weiden afkomstig is. Door die bemesting worden de weiden voor liet vee veel te vet. Dit voedsel grijpt liet geheele gestel der koeijen en speciaal de long veel te veel aan. De ingewanden worden aangetast. Het vee krijgt diarrhoe. De darmen en do maag lijden. Ook de baarmoeder; ten gevolge van den drang gaat het kalven verkeerd. .Maar vooral wordt ook de long aangetast. en wel :ra ziet men de eerste sporen der longziekte. Bedoeld zijn |
natuurlijk de streken, waar meest weiland en een groote veestapel is. Nu ware het wenschelijk, dat door hoogleeraren in de scheikunde, deskundigen, en geen belanghebbenden (zoo als de veeartsen zijn) onderzocht werd het gehalte van de mest en de invloed dien deze op het land en daardoor op bet voedsel en het gestel van de beesten hebben moet. Gij zijt overtuigd, dat zulk een onderzoek de juistheid uwer zienswijze zoude staven. Men zou moeten vergelijken de kracht die in de mest zit, welke op de weilanden in Friesland wordt gebragt en de kracht welke in de mest zit, welke in de provincie Groningen, bijv. in Scheemda en omstreken gewonnen wordt; tusschen die laatste mest zit veel stroo, en de kracht er van is veel geringer. Gij zijt van meening, dat, wanneer het bemesten der weiden op de wijze, waarop dit thans in Friesland geschiedt , ophoudt en verboden wordt, men aldaar in een drietal jaren de longziekte kwijt is. Zoo lang zij echter in Friesland heerscht, meent gij, dat het wenschelijk ware de provinciën waar de ziekte heerscht, door een streng cordon af te sluiten. Kon dit geschieden, dan zou Duitschland den veehandel met het overige Nederland weldra vrij laten , en dit ware toch in het algemeen belang. .1. Daarop komt inderdaad mijne meening neer. Wanneer de wenken, in die stukken gegeven, worden in acht genomen bij hrt mnkni tuk erne wet, zal men binnen drie jaren in het bezit zijn van een gezonden veestapel. Wat het onderzoek van dn mest betreft heb ik nog dit te zeggen: De veebezitters in de buurt van Scheemda verkoopen de niest aan schippers, en die brengen haar naar streken van zand- en veengrond, naar de zoogenaamde aardappelboeren. N u was dit mijn denkbeeld. Eene eommissie bestaande uit koopers en verkoopers van die mest uit Scheemda en omstreken afkomstig moesten wegen 100 kilo mest en een 100 kilo gier; daarna moest men dezelfde hoeveelheid niesten gier uit Friesland wegen , en dan zal uit de vergelijking blijken, in welke mest de meeste meststof zit. In liet voorbijgaan merk ik op, dat tot het onderzoek gebezigd moet worden geen versche mest, maar mest, die 6 ü 8 weken in de mesthoop geweest is. Het werk van zulk eene commissie zou eene uitstekende voorbereiding zijn voor den door mij bedoelden arbeid der professoren. Zoo zal blijken, dat de Friesche mest het land veel vetter mankt en daardoor ontstaat de longziekte, zoo als ik straks ontwikkelde. Ik heb nog twee andere stukken betrelTonde betgeen in Friesland is geschied. Ik neem de vrijheid den volgenden brief voor te lezen: » I itwellingerga, 4 February 1878. » Ik ondergeteekende Siehhen Knnes Wunia , landbouwer alhier, verklaar door deze, dat sedert ik heb aangewend mijn laml met minder mest, maar doorterpaarde te bemesten, wij lang zoo veel last en binder niet van longziekte gehad hebben in de reeks van 18 jaren; proef-ondervindelijk is i'.it hier algemeen afgenomen, sedert dit meer in j) rak tijk is gebragt, daar ik wil bewijzen het vroeger 2 jaren achtereen gehad te hebben. In de eerste jaren heb ik eenig mest en gier gebruikt, maar in den loop van 11 jaren volstrekt niets. Moge het den hieraan eeriit heeren behagen gehoor te geven. » SiBnuEN Knnes Wunia. quot; Den 2!)sten Januarij jl. sprak ik met den heer Veldman, lid van Gedeputeerde Staten van Groningen. Ik zeide hem dat. zoolang men niest op het land brengt, de ziekte in Friesland zal blijven heerschen. Hij verzocht mij genoemden quot;Wunia te vragen zijne verklaring op schrift te brengen. Van daar de brief van Wunia. Ik moet nog dit hierbij voegen Wanneer de longziekte werd ingevoerd door uit Friesland afkomstig vee instreken waar niet uitsluitend hooi gevoerd wordt, maar hooi met stroo, dan bloef de ziekte toch bij dien koppel. Was die koppel genezen. dan was de geheele streek gered, en de ziekte plantte z;ch niet voert. Anders is het in Friesland. Daar wordt de eene streek na de andere aangetast. Dit is dus een bewijs, dat bet aan het voer ligt. Hetzelfde wordt |
281
bewezen uit ambtsberigten van Weexeu van 1853 en staat ook in het boekje van den heer Bii.i.hotii. In verband hiermede noj* een ander punt. De boeren in Friesland laten in Julij en Augustus (zoo als mij ten naasten luj bekend is) eenige bunders land in de nabijheid hunner woningen liggen, ton einde er veel gras van 1e winnen. Dit land wordt vooraf begerd; er komt ook eenige mest op, maar grootendeels gier. Dat gras wordt in de late herfst aan het op stal staande vee gevoerd. Doch dat gras is ten gevolge van het late jaargetijde reeds ten deele vergaan, en de kracht is er grootendeels reeds uit. Dat voedsel brengt diarrhee bij het vee te weeg; men ziet den afgang in de stallen liggen. De darmen worden aangedaan, ten gevolge van gevatte koude. Van daar zwakheid in de maag. De drang tast de baarmoeder aan, waardoor het verwerpen der kalven ontstaat. Door dit voer wordt ook de long zwakker en daaruit ontstaat de ziekte. Gelijksoortige oorzaken hebben in het najaar dus dezelfde gevolgen als in den zomer, doch in veel sterkere mate. 3875. De Voorzitter; Bij ons, in Noordholland, doet men volkomen hetzelfde. Daar brengt men de mest ook op liet etgroen en jaagt de koeijen daarin. Een boer tegenover mij heeft zijn land sterk bemest met gier en in 20 jaar geene longziekte gehad. A. Heeft die man ook ploegland ? of is daar andere grond ? 3876. V. Neen, alleen vette grond, en hij heeft geen ploegland. A. In de streek van Bolsward en Sneek is de ziekte niet weggekomen. De koeijen die op weiden gegraasd hebben , welke zoo sterk bemest zijn, brengen kalveren met zwakke longen ter wereld, naar mijn gevoelen. Daarna krijgt dat vee ee'ne ziekte in den stal. In de weidestreken van Friesland, ik spreek niet van de bouwstrekm, waar het vee gezond is, zullen in den loop van 50jaren weinig dorpen overgebleven zijn, waar niet de longziekte geheerscht heeft. Dit alles bewijs ik in de stukken. 3877. V. Welke eigenschap bezit dat gras dan , waardoor de longziekte ontstaat ? A. Als men neemt hooi van eene weide die bemest is, zal liet blijken dat er veel te veel vet in is , wat de beesten niet verdragen kunnen. 3878. De heer Bckfriii : Neem eens aan dat in geheel Duitscbland en Nederland geen longziekte is, zal dan een beest de longziekte krijgen , wanneer het eet van eene weide die bemest is als door u werd opgegeven? A. Ja, zeker. 3879. f'. Dus denkt gij dat het door u veroordeelde voedsel niet zoo zeer de ziekte verspreiden zal, als wel, dat dit voedsel de ziekte zal doen ontstaan? A. Ja. Dat voedsel is de oorzaak van de ziekte. Dit moet men aannemen als een broeikast van de ziekte. Wanneer men liet den boeren vraagt, vooral in de omstreken van Bolsward en Sneek, zal men vernemen dat zij, steeds gezond vee aankoopende, toch meermalen weder de longziekte op hunne stallen en op hunne weiden krijgen. De inenting heeft hen hiertegen niet gevrijwaard. Het is bovendien de vraag, of de koeijen van een ingeënten koppel, die de ziekte gekregen hebben, maar daaraan niet bezweken zijn, ook kalveren ter wereld brengen? Ja. Maar hebben die koeijen wel gezonde longen ? Neen. Hoe kunnen zij dan kalveren voortbrengen die gezond zijn? 3880. F. In Groningen is er veel minder longziekte dan in Friesland. Is de wijze van bemesting in Groningen anders dan in Friesland? Of wordt er in Groningen meer stroo gevoerd? A. In Groningen wordt weinig land bemest; het is meestal bouwland. Het hooi is daar niet zoo krachtig, en V. 34. 3. |
men voert daar ook veel stroo. De melkboeren in do stad Groningen voeren hunne koeijen met lijnkoeken en hooi, dat meestal niet zwaar is, en hebben geen ziekte. Ik zou het beter achten de veehouders geld te geven voor betere voeding van de koeijen, dan vergoeding voor liet afmaken. Vele arme inenschen die op de grenzen wonen zouden er voel bij winnen, als het verkeer weder vrij werd. Die inenschen kunnen nu niets verdienen. De afsluiting heeft ton gevolge, dat de prijzen van het vee in Duitscbland enorm hoog zijn. Geen wonder daarom, dat ook bij vele groote veehouders in Duitscbland de wensch levendig is, dat het Nederlandsche vee weder vrij mag worden ingevoerd. Thans moeten die veehouders zich bij den aankoop van vee bepalen tot de streken van Uost-friesland, Mecklenburg, Oldenburg en Holstein, en het Hollandsche vee kunnen zij niet krijgen. Het terrein van aankoop van vee is zoo beperkt, dat de prijzen daardoor zeer klimmen. 3881. J'. Ik verzoek u alleen de vragen te beantwoorden, die wij u doen. Later zult gij gelegenheid hebben mede-deelingen te doen , die wij u niet gevraagd hebben. Gij meent dus na aandachtige beschouwing, de oorzaak gevonden te hebben waaruit de ziekte in Friesland ontstaan is. Doch ziet gij niet te veel op Friesland? Er zijn andere streken, bij voor! «eld Noord holland, waar even als in Friesland gehandeld is, en waar de ziekte niet heersebt, of ten minste spoedig uitgeroeid is. A. Ik ben in Noordholland niet bekend. Alleen Friesland en Groningen zijn mij niet vreemd. 3882. V. Wordt de mest onvermengd van de stallen op bet land gebragt? A. Uit de stallen wordt de mest op de mesthoopen gebragt, en van daar op bet land. 3883. V. Dus onvermengd? A. Zoo ver ik weet ja. 3884. V. Daar gij alleen in Friesland bekend zijt, deel ik u mede dat bijvoorbeeld in SchieJain en omstreken de longziekte sterk heerscht. Dat vee eet geen hooi, en krijgt alleen afval van de jeneverfabrieken. A. Als dat zoo sterk is ids door u medegedeeld wordt, dan zou men met het aankoopen moeten eindigen. 3885. y. Maar dat vee is niet bestemd voor de mel-kerij, doch voor de slagtbank en wordt dadelijk verbruikt. A. Dat verandert. Mag ik vragen of die landen worden bemest? 388(). r. Neen. Die beesten worden gevoed met den afval van jeneverfabrieken, en de mest waarin geen strootje komt, wordt vervoerd naar de tuinders in 't Westland, A. Als men in die streek vee koopt dat uit allerlei andere provinciën komt, dan kan de besmetting daar ook gemakkelijk heengebragt worden. Dat zij die ziekte van de spoeling krijgen zouden, geloof ik niet, want op andere plaatsen waar met stroo gevoederd wordt, daar krijgt men de ziekte niet. Er modten dus andere oorzaken voor bestaan, bijv. gebrek aan goede reiniging. 3887. F. Maar dan schiet er van uw argument niet veel over. Als bet u/r het voedsel maar da/t verandering van stal, op een anderen tijd weder aanraking met andere beesten is die de oorzaak wordt, dan verliest uw betoog dat de ziekte alleen aan 't voedsel is toe te schrijven, veel van zijn kracht. (!ij zoekt de oorzaak in den aard van 't voedsel en in sterke bemesting van 't land ; maar 't vee in den omtrek van Schiedam eet gras noch hooi, althans niet noemenswaard; het land wordt niet bemest, en toch heerscht in die streek, waar misschien 15 a 16000 beesten zijn, de long- |
ziekte in hooge mate. Dat strijdt dus met hetgeen door u wordt vooropgezet? A. Maar dat spoelingvoedsel kan mogelijk wel nadeelig werken op de darmen en zich zoo op de longen zetten. .'WHS. V. Dat vee blijft daar echter niet langer dan een nmand of zes, en de spoeling is afkomstig van rogge en ander graan. A. Hierliij valt echter eene zaak op te merken. De «peeling kost niets, of ten minste niet veel. .Men heeft dat voeder daar in dat district. Nu wil men die runderen zoo spoedig mogelijk vet hebben en voedert daarom zoo sterk mogelijk. Het stroo kost misschien f 41) de 1000 K. G., dat is te duur; hooi voert men ook weinig, maar daarentegen altijd spoeling. Droog voedsel krijgen de dieren heel weinig, dat grijpt hen dus aan, en de longziekte ontstaat; daartoe zullen nu natuurlijk ook de besmette stallen wel iets bijdragen. Dat is mijn denkbeeld. Ik moet echter herhalen, dat ik met de toestanden in Schiedam te weinig bekend ben om er een oordeel over te vellen. Doch ik geloof wel, dat het voeren van meer gezond stroo in die streek niet anders dan gunstig zou kunnen werken. V. Ik vind uwe opmerkingen zeer merkwaardig. Gij wilt een onderzoek hebben ingesteld door professoren in de scheikunde en niet door veeartsen. Gij zijt goed bekend bij den Commissaris des Konings in Groningen, den graaf van Heidkn Hkinestkin , die u eene aanbeveling heeft medegegeven. Misschien kent ^ij den Commissaris des Konings in Friesland ook wel. .Nu zou het, dunkt mij, goede uitkomsten opleveren, wanneer die heeren ieder in hunne provinciën een onderzoek over dit punt instellen. De landerijen toch zullen in verschillende streken ook wel verschillend bemest worden. Gij hebt zelf eenige personen genoemd, die niet met koemest bemesten. De vraag zou dan zijn of werkelijk die boeren in beide provinciën minder last van longziekte hebben gehad, die niet met koemest hebben gemest. A. Ik kan daaromtrent niets meedeelen. De Gouverneurs in Friesland en Groningen zouden echter de mest kunnen laten onderzoeken; dat zou betere uitkomsten geven dan de onderzoekingen der veeartsen; deze helpen ons niets. 3890. V. (iij hebt mijne vraag niet begrepen; ik bedoel niet, dat de mest zou worden onderzocht, maar dat werd nagegaan, welke landen met koemest bemest worden en of daar de ziekte het meest heeft geheerschtV A. Ja, dat zou zeer goed zijn. Ik heb straks aangegeven hoe ik het onderzoek van professoren in de scheikunde wenschte te zien voorafgegaan door een onderzoek van eene commissie uit veehouders bestaande. 38!) 1. De heer Wybcnga; Gij hebt gesproken van de bemesting, vooral in de omstreken van Sneek en ISols-ward, en gij legt eene verklaring over van den landbouwer Wijnia van Uitweilingerga. ik doe opmerken, dat de omstreken van ritwellingerga een veerijke hoek uitmaken , en dat aldaar juist veel uiirdr over de landerijen wordt gel ragt, misschien ve •! meer dan koemest. Wordt door die omstandigheid de kracht van het argument dat gij wilt bezigen niet eenigzins verzwakt ¥ A. Daar heeft men de longziekte vroeger gehad, maar sedert de bemesting met aarde geschiedt, heeft de ziekte opgehouden. Wanneer u den heer Wy.ma wilt hooren, zal hij u dit alles uitvoerig bevestigen. De VoorzlUer: Het Duitsche Gouvernement heeft altijd groote belangstelling getoond in idles wat den veestapel aangaat en bevordert en waardeert wetenschappelijk onderzoek. Hebt gij nooit pogingen aangewend om daar het door u verlangde onderzoek te doen instellen? A. Ik heb mijne inzigten nu hier medegedeeld. 3893. V. Maar waarom hebt gij niet aan Duitsche professoren verzocht, het onderzoek in te stellen ? |
A. Daar heb ik zelfs niet over gedacht! Zou Nederland geen bekwame mannen genoeg hebben? Zou men hier vreemde professoren moeten laten komen ? 3894. V. Maar in Duitschland zelf heeft men toch ook de longziekte? A. Ja, dat is zoo. Maar de groote quaestie is, dat men de longziekte in Nederland maar niet schijnt te kunnen kwijt raken. Ik zou gaarne zien, dat mijne inzigten hier bijval vonden. Hn Wtinneer het nu te Berlijn bekend wordt, dat men iu Nederland daarop let, dan zal dat ook daar indruk maken. 3895. V. Wij hebben uwe mededeelingen met belangstelling gehoord. A. Ik ben bereid om ook verder alle inlichtingen te geven. Ik moet mij ten slotte beroepen op de door mij overgelegde stukken van 13 December 1877, 2() Januarij en 28 Januarij 1878, die volledig mijn gevoelen uitdrukken. J. F. Israëlp. K. de Jong. Schepel. \ erhoor van den heer B. «1. Aninicrlaan. 3890. De Voorzllter: Mag ik uw naam, voornamen, beroep en woonplaats weten? .1. Dirk Jacobs Ammerlaan , burgemeester van Schipluiden , en wonende aldaar. 3897. V. Als burgemeester zijt gij belast met de uitvoering der maatregelen, die de wet tot wering van de verspreiding der longziekte heeft voorgeschreven. Gij zijt echter ook tevens veehouder, niet waar? A. Vroeger wel, maar sedert jaren niet meer. 3898. V. ik wensch te beginnen met uw oordeel te vragen over het toezigt, dat uitgeoefend wordt door de distriets-veeartsen , en over hetgeen daarmede in verband staat. Beantwoordt dat toezigt aan het doel dat do Regering zich voorstelt; de bestrijding der longziekte? .1. Ik heli geene aanmerkingen te maken op de districtsveeartsen. Wanneer echter een rund aangetast wordt, en de aangifte daarvan gedaan is, dan wordt er ook met de eerst vertrekkende post geschreven naar den districtsveearts . doch dan duurt het soms 3 , 4 ja 5 dagen vóór dat de inspectie plaats vindt. Dit nu acht ik zeer nadeelig, omdat daardoor de besmetting kan verspreid worden. De zieke runderen worden dan gedurende dien tijd, al zijn zij afgezonderd, behandeld door een boerenknecht of door den zoon, welke personen niet altijd maatregelen nemen, om zich behoorlijk te ontsmetten. In deze zaak behoort met meer spoed gehandeld te worden. Ik geloof dat het toezigt door vee-opzigters goed is, maar niet dat er een.voor liet gezonde en een voor het zieke vee moet zijn. Eén persoon is beter. Hij, die voor bet zieke vee is, komt zoo eens kijken , maar hij komt met de beesten niet in aanraking; en die voor het gezonde vee is, kan in den zomer niet eiken dag al de weiden nagaan , zoodat hij zich wel eens tevreden stelt met de verzekering van de veehouders, dat alles in orde is. Zoo is |
13
het wel gebeurd, dat een veehouder, die ziek vee krijgt, stil een rund verkoopt en een nieuw aankoopt; dan blijft er hetzelfde getal, en toch is het niet ri^tig. Het is dus niet gemakkelijk eene behoorlijke controle te houden. 3S09. F. (iij '/.egt dat de districts-veearts zich soms eenige lt;la^eii laat wachten. Woont hij , die bij u met bet toezigt belast is, ver van u af? A. Het is op het oogenblik de beer Hi fi'xagf.i. ; die woont te Haarlem. Vroeger hadden wij den heer Ai.ehs , en toen was liet ook zoo. En er komt nog eene tweede zaak bij : de ziekte neemt bij een aangetast beest toe, zoodat liet, als het in handen van den burgemeester overgaat en verkocht wordt, weinig waarde heeft en er slechts de geringste kooplieden voor komen. Hoe eerder zulk een beest aangegeven wordt, des te heter tegen de besmetting. De beer Ai.ehs twijfelt wel eens. Hij zeide onlangs: als het longziekte is, kan het wel een dag of drie lijden. .'1900. De beer Besram: Gij deelt mede, dat de heer Ai.ehs in een geval twijfelde of het wel longziekte was. Hebt gij ook opgemerkt of hij dikwijls twijfelde'!1 A. Het is in het najaar twee keeren gebeurd in mijne gemeente. 3901. De VooriKfcr: Zijn er vele gevallen in uwe gemeente voorgekomen ? A. Niet veel, maar toch meer dan in vorige jaren. Ik houd het er voor, dat dit liet gevolg is van de omstandigheid dat wij dezen zomer, al was het niet hevig, de tongblaar gehad hebben, en als die geheerscbt heeft, ziet men daar in den regel de longziekte op volgen. Ik geloof dat wij er daarom dezen winter meer mede sukkelen dan anders het geval zou geweest zijn. 3902. V. De ondervinding leert dat in Noordholland niet, waar gij weet dat wij met de longziekte nog al gelukkig geweest zijn, en waar wij ecliter elk jaar de tong-blaar hebben. A. Bij ons wordt doorgaans de tongblaar gevolgd door de longziekte. 3903. V. Het kan zijn, dat een man als de heer Ai.ehs het in enkele gevallen te .Iruk heeft gehad om spoedig te komen; maar zond bij dan zijn plaatsvervanger niet'i A. Ja, in de meeste gevallen kwam zijn plaatsvervanger , de beer Smjdehs uit Rotterdam; docli die beeft het toezigt op de booten en is ook beperkt in zijn tijd. Eerst moest het berigt naar den Haag gezonden worden en dan ging liet naar hem. Verleden week had ik eene aangifte gedaan. Ik kwam den heer Smjdeus twee dagen later op den weg van Delft tegen en vroeg hem of bij geen hengt van den heer Ai-eks had ontvangen. Neen, antwoordde hij. Hij was toen op weg naar Maasland; den volgenden dag kwam hij bij mij. Indien hij die orders gelijktijdig had gekregen, zou het beter zijn geweest. 3904. F. Daar volgt uit, iat bet toezigt slecht geregeld is V A. Ja. 3905. V. Heeft men in uwe gemeente ook vee-opzigters? A. Ja, maar alleen voor liet gezonde vee. Voor het zieke komt een opzigter uit Herkei, dat 1V. uur van ons afligt. Die man doet goed zijn pligt en komt elke week de stallen nazien. 3906. V. Wordt van die stallen behoorlijk aanteekening gehouden ? A. Ja, en de beesten zijn gemerkt. Als er een van afgemaakt wordt, dan wordt het afgeschreven. |
3907. V. Gaat dit alles dus naar behoorenV A. Ja. 3908. V. Heeft het toezigt op het gezonde vee wel veel te beteekenen? J. Ik ken een groot veehouder, niet uit mijne gemeente, een man die alles zeer zindelijk en proper heeft, maar, om niet onder den zoogenaamden plak te komen — want voor een veehouder heeft dit i.og al wat te zeggen — verzweeg hij toch het eerste ziektegeval en liet liet beest te avond of ontijd door een slager weghalen. Met het tweede handelde bij evenzoo. Nu beeft hij, geloof ik, aangifte gedaan. 3909. V. Behoort uwe gemeente tot het spoelingdistrict? A. Neen. Maar aan den Hoorn, een gehucht van mijne gemeente, heeft men enkelen die met spoeling voederen, maar in de spoelingstallen is het erger dan in de zoogenaamde drooge stallen. Een zekere Ammehi.aan sukkelt tot heden toe met een koppel van 30 stuks vee; die man is nu Ki beesten kwijt, waardoor hij zeer beperkt is. In de omgeving heeft men twee boertjes, die ook longziekte onder hun vee hebben. En nu heb ik aan den heer Alers gezegd en geschreven en hem in overweging gegeven den Minister te verzoeken, dien boel te doen afmaken en dit brandpunt van besmetting te doen opruimen. Maar bet is altijd afgestuit. En nu kunnen die twee bouwlieden, die met spoeling voederen, niets keepen ofverkoopen; als dit een paar maanden zoo voortduurt, dan neemt de ziekte gaande weg hun alles weg. Dat is een groot ongerief voor hen ; zij willen daarom deze week naar den Minister gaan en hem verzoeken uit die ramp geholpen te worden. Ik heb toen ook aan Hufknagei. hetzelfde verzoek gedaan. Indien men eerst alles goed opruimde, zouden de stallen kunnen worden gedesinfecteerd. Gisteren is Hukfnaoel , aan wien ik de afmaking ook had aanbevolen, in de gemeente en op die stallen geweest en heeft toen op nieuw een beest laten onteigenen, maar ik heb niet vernomen dat het besluit tot onteigening van den geheelen stal reeds genomen is. 3910. V. De heer Huffnaoel is anders nog al een voorstander van afmaking van den geheelen koppel. Maar die personen te Schipluiden, die in zulk een excepitonelen toestand verkeeren, moet men dezelfde privilegiën toekennen als de spoelingboeren en hun do gelegenheid geven hun vette vee van de hand te doen. Iemand te Schipluiden mag nu niet doen wat anderen in den omtrek, bijv. te Overschie, wel is geoorloofd. A. Iemand bij ons bad in de afgeloopen week nog een nuchter kalf. Hij mogt het niet verkoopen. Dit is natuurlijk een ondragelijke toestand, zooi lat het zeer te wenschen is dat spoedig doortastende maatregelen genomen zullen worden. 3911. y. Men heeft zich bij u in do gemeente alleen bepaald tot afmaking van het aangetaste vee • en niet van de besmette koppels ? A. Verleden jaar is bij een boer een koppel van 40 stuks afgemaakt. De heer Aleus verklaarde mij, na den stal gezien te hebben, dat hij zou zien het vee te behouden , maar twee dagen daarna kreeg ik berigt dat alles moest afgemaakt worden. 3912. V. Wie gaf bet bevel tot afmaking ? A. De Minister. Na die afmaking heeft de boer nieuw vee aangekocht en tot heden heeft hij geen ziek vee gehad. Nog bij een anderen boer is een koppel van ruim 20 beesten afgemaakt. 3913. V. Heerscht nu weer de ziekte in uwe gemeente ? A. Ja, in drie stallen. 3914. V. Kunt gij nagaan hoe de ziekte daar ontstaan is '• |
284
A. Voornamelijk door aankoop van vee. De boeren die g'een vee uankoopen , maar zelf hun vee fokken , zijn in den reg'el het gelukkigste, doch zij die van daag een koe verkuujien en morgen op de markt of elders daarvoor eene andere in de plaats koopen, sukkelen in den regel met de ziekte. Bij een boer — dat is geen spoeling-boer — met een stal van 50 beesten vertoonde zich in liet laatst van December het eerste ziektegeval. Twee jaren geleden had hij op dezelfde wijze gesukkeld. Het is een stijf man , die niets van de inenting weten wil. Hij en anderen die eenstemmig denken, zeggen: vroeger zijn wij vrij geweest, waarom ook nu niet. Verleden week heeft diezelfde boer weder vijf zieke beesten gehad. Maar nu waren de beesten ingeënt. Doch aan de stof van de veeartsen wordt niet veel waarde gehecht. 3915. V. Geeft men terstond het eerste geval aan V A. In den regel geschiedt dat. 3910. F. Het is toch merkwaardig dat bij dadelijke afzondering en aangifte de longziekte zoo hardnekkig blijft heerschen. A. Het ligt in den aankoop , waarmede spoelingboeren zicii veel bezighouden; krachtige maatregelen daartegen zouden welligt veel baten. Nu is men reeds van Julij af aan het sukkelen, zoodat de inenting weinig schijnt geholpen te hebben. 3917. V. Zijt gij een voorstander van de inenting V A. Ja. Ik heb drie boerderijen, te zamen hebben zij 150 stuks vee. Mijne zonen op twee dier boerderijen wonende doen geregeld inenten , en zij hebben na den veetyphus geen last van de longziekte gehad. Zij laten ieder jaar het in het voorjaar aangekochte vee in Junij inenten. Wel openbaarde zich de ziekte onder de beesten die in den voorwinter waren aangekocht. Drie dieren, die verspreid in den stal stonden, werden ziek, maar de ingeente bleven op den duur vrij. De man, die]ook eene boerderij van mij in huur heeft en tegen de inenting was, had gedurende drie a vier jaren veel last van de longziekte; daarna liet hij zijne koeijen inenten; toenis hij een voorstander van de inenting geworden, en zijn vee blijft gespaard. lu onze streek laten vele boeren inenten door J. Tielun te Overschie, die meer in trek is dan de veearts; naar ik meen ligt de reden daarvan in de behandeling of in de stof. Het duurt dikwijls weken alvorens men goede stof krijgen kan, zoodat die veearts vaak vele dagen komt nadat men hem ontboden heeft. Ik meen dat men ten aanzien van de stof betere maatregelen moest nemen, en dat het schaadt als men tot den slager zegt: zult gij zorgen voor de stof van die long? Zulk een slager is geen deskundige en dus niet in staat om te beoordeelen of die stof goed is. Mijns inziens moest bet met de stof der long als met de pokstof der kinderen gaan : namelijk door bemiddeling eener deskundige commissie moest men goede stof kunnen krijgen. Verleden week zijn bij een hoer met 50 beesten, die allen op last van de Uegering waren ingeënt , maar waarbij de stof niet werkte, nog 5 ziektegevallen voorgekomen. Hij vroeg mij verlof om de overige koeijen te laten herenten. Ik stemde hierin toe, mits het op zijne kosten geschiedde. 3918. V. Heeft men wel niet eens gehoord dat veeartsen zich wel daarvoor laten betalen, maar het toch lang niet goed doen? A. Dat weet ik niet. 3919. V. Het is ons alleen te doen om te weten of werkelijk dat inenten goed geschiedt, en dat laat volgens uwe meening te wenschen over. A. Ja, de heer Tiklen is altijd meer gezocht voor het inenten dan de veearts. 3920. V- Daaruit volgt dat in uwe streek vele voorstanders van de inenting zijn. |
A. Ja, in onze gemeente zijn omtrent 2000 stuks vee, en de meeste boeren laten hun vee inenten. Zij die dat geregel.; doe;i, hebben zelden of nooit longziekte-gevallen; anderen wel. Verleden jaar nog had een boer nieuw vee aangekocht. Vroeger was zijn vee ingeënt. Hij had dus alleen ingeënt vee behalve de nieuw aangekochte. Deze laatsten kregen de longziekte, maar de ingeente zijn vrij-gebleven. 3921. 1'. Wordt een ziek beest, dat men onteigent en afmaakt, naar de naastbijzijnde slagtplaats vervoerd? A. In Schipluiden is geen slagtplaats, maar wel in het naburig Hof van Delft. Ér wordt dus geslagt, waar het ziektegeval is, en daarna wordt de stal ontsmet en schoongemaakt onder toezigt der politie. 3922. De heer Schepel; Weet gij ook hoeveel aangetaste dieren onder de 4U afgemaakte, waarvan gij gesproken hebt, waren? A. Twintig hadden kenteekenen der ziekte. 3S)23. I'. Dus in zoover was het goed gezien van den heer Ai.nus om dien stal te laten afmaken? A. Ja. Wanneer men trouwens een stal bezoekt waar de longziekte heerscht. kan men het dadelijk zien aan de houding van de beesten; ze staan daar treurig, en zijn niet fiksch meer. de afgemaakte beesten ook 3924. V. Werden onder gebeterde gevonden ? A. Neen, onder die 40 niet. Trouwens was de ziekte nog niet zoover. Ze moeten eerst twee a drie dagen ziek zijn geweest, eer men kan nagaan of ze zullen herstellen. 3925. V. Maar had die boer vroeger geen longziekte op zijn stal gehad ? A. Ja, bij aangekochte. En de aankoop is in onze streken zeer gevaarlijk, omdat Schiedam het zoogenaamde broeinest van de ziekte in Zuidholland is. Een spoelingboer koopt bijv. op de markt te Amsterdam een kalfdragende koe, denkende dat het een vaarkoe is. Hij zet dat rund op zijn stal, en als dat daar een week of zes in die broeistal gestaan heeft en hij bespeurt dat het een half dragend beest is, brengt hij zulk een beest naar de markt of verkoopt het op eene andere wijze. Dat beest afkomstig van een stal, waarop geen controle is en somtijds longziekte heerscht, gaat niet naar den slagter, maar komt bij een veehandelaar , en op deze wijze heeft een veehouder besmetting op zijn stal te wachten. 3926. V. Dus wordt er vee uit Schiedam, dat met longziek vee in aanraking is geweest, verkocht met eene andere bestemming dan voor de slagtbank? A. Ja, want zulke beesten hebben groote waarde. En er komen zulke beesten aan de markt te Rotterdam, al is er nog zulk goed toezigt. Ondereen twee- a driehonderdtal kunnen er ligt 50 zijn. 3927. V. Als er aangifte gedaan werd in uwe gemeente van een eerste geval, bleef het dan altijd bij dat eene geval ? A. Meerendeels ja, maar het gebeurde wel eens dat er een of twee bijkwamen. 3928. V. Duurde het in den regel nog al lang na de aangifte van het eerste geval dat er een tweede werd aangegeven ? A. Gewoonlijk een week of drie, ook wel eens 14 dagen. 3929. V. Dus als er dadelijk aangifte gedaan is zoodra er iets ontdekt is, dan kan men aannemen dat het tweede geval altijd eenige dagen uitblijft? |
285
A. Eigenlijk is daarop geejie rekening te maken, maiir in den regel duurt het ongeveer veertien dagen voordat er weder een nieuw geval voorkomt. Ik hoorde laatst van een veehouder, die een beest aan longziekte lijdend gehad had, dat liet bij dit eene geval geWeven was, maar dat er voor gezorgd was, dat in het land, waar 'net geval zich had voorgedaan, alleen verdachte koeijen liepen, en dat daarin geen ander dier werd gelaten. De ziekte is do eene keer dan ook heviger dan de andere. 3930. V. Is, volgens uw oordeel, de ziekte minder kwaadaardig dan vroeger ? A. Integendeel geloof ik dat de graad van de ziekte kwaadaardiger is dan vroeger. Ik zou denken dat in 1834, toen de ziekte is uitgebroken, niet krachtig genoeg gehandeldi s. üe maatregelen waren toen veel te flaauw. Had men toen gedaan wat man bij do veepest gedaan heeft , dan zou de ramp welligt zoo groot niet geworden zijn. 3931. V. Zoudt gij geene maatregelen kunnen aangeven om rte longziekte uit te roeijen? A. Neen, om ze uit te roeijen niet, wel om ze te beperken. Het meest afdoende middel daartoe , dat het minste geld zou kosten, acht ik de verpligte inenting. Onder toezigt van den burgemeester moest in het najaar, wanneer het gras koeler en de temperatuur zeer geschikt is voor het inenten, door bekwame, daartoe geschikte veeartsen worden ingeënt. Voor de nieuw aangekochte beesten zou ik de maand Junij voor het enten het geschiktst achten. 3932. V. Aangenomen eens dat door het nemen van zeer krachtige maatregelen, do ziekte geheel werd uitgeroeid , meent gij dan dat de ziekte van zelve weer voor den dag zou kunnen komen? A. Wat zien wij bij het vaccineren van de kinderen? üp geene school worden kinderen toegelaten, die niet ingeënt zijn , ten minste bij mij in de gemeente. Toch komen er soms enkele gevallen van pokken voor. Ik denk dus dat bij inenting van het rundvee hetzelfde verschijnsel zal voorkomen. Als een tweeden goeden maatregel tot beperking der longziekte zou ik beschouwen het geven van do volle waarde bij onteigening. De boeren zullen dan om het voordeel niet dralen met aangeven. Daarenboven, als een beest in eenen ligten graad is aangetast, kan men er geld van maken voor de slagtbank. Mijns inziens zou dit het afmaken van geheele stallen ook minder noodig maken. 3933. V. Er zijn streken waar men niet dadelijk aangeeft , minder omdat men geene volledige vergoeding krijgt, dan wel omdat men niet in zijne vrijheid van handelen belemmerd wil worden. Zou men daar, bij toekenning van volle schadeloosstelling, over dat bezwaar van aan banden gelegd te worden heenstappen en tot dadelijke aangifte te bewegen zijn ? A. Dat geloof ik wel. Doch er komt iets bij. Te quot;Vrijenban was een veehouder die een ziek beest kreeg en dat afzonderde. Dat wordt opgemerkt door een inspecteur, die daarover zijne bevreemding te kennen geeft. Hij krijgt daarop ten antwoord dat het beest eerst den vorigen dag uit de stal is verwijderd en dat hij het voornemen had om het den volgenden dag aan te geven, omdat Delft, waar de burgemeester woont, nog al ver afligt en hij dan toch in de stad moest zijn. Van die zaak werd proces-verbaal opgemaakt. Docr den burgemeester werd , op voordragt van den veearts, daarop zijn geheele stal van 34 beesten onteigend en afgemaakt, en de man heeft fot heden toe nog geene schadevergoeding ontvangen. Dat iemand, die met ontduiking van de wet, de aangifte moedwillig nalaat, up die wijze gestraft wordt vind ik goed, maar ik keur het af dat alle verdachte beesten worden weggenomen , want onder deze zouden er toch zeker zijn die vrij blijven of beter worden. De onteigening van die 34 koeijen iiepover ion bedrag van f8000. Tegen borgtogt van 's mans schoonvader heeft de burgemeester hem voor Rijksrekening voor- .V. 25. 3. |
loopig f 5000 voorgeschoten. Het overige heeft hij nog niet ontvangen , want de zaak is nog hangende. 3934. V. Dij wien is dat gebeurd ? A. Bij A. J. van Leeuwbn. 3935. V. Wanneer zijn die koeijen afgemaakt ? A. In 't laatst van verleden jaar Maart geloof ik. 393G. De heer Begram: De plaatsvervanger wordt niet door u maar door den districts-veearts aangeschreven , niet waar ? A. Ja. Alleen in hoog noodzakelijke gevallen kan de burgemeester den plaatsvervanger ontbieden. 3937. V. Als de plaatsvervanger zijn onderzoek heeft geëindigd en eene verklaring van longziekte heeft afgegeven, beveelt de burgemeester afmaking? A. Ja. 3938. V. Is er altijd behoorlijk afgezonderd als de districts-veearts of de plaatsvervanger komt, en gaat deze dan ook het andere vee bezoeken? A. Dat geloof ik wel. De heer Huffnagell heeft gisteren , toen hij bij die twee spoeliugboeren is geweest, ook het verdachte vee bezocht. 3939. V. Als er op last van den districts-veearts 'moet ingeënt worden , geschiedt dit dan door den heer Snijders of door een ander ? A. In den regel door den heer Snijders , maar in elk geval door een veearts. De heer Tielen mag dat, geloof ik, niet doen. 3940. V. Komt zoo iemand dan later naar de uitwerking zien? A. Dat weet ik niet. 3941. V. Maar hoe gaat het dan met de wettelijke verklaring dat de inenting goed heeft gewerkt? A. Die verklaringen worden later gegeven. 3942. V. En wordt na de inenting door den veearts, die de bewerking heeft gedaan, weinig zorg besteed aan 't vee ? A- Misschien zijn er wel, die er acht op geven en als er zich hevige reactie voordoet den stal weder bezoeken, maar daaromtrent uurf ik niets met zekerheid te verklaren. 3943. V. Maar gij hebt een paar jaar geleden de beesten van een paar stallen, op last van den Minister, laten afmaken en do stallen daarna doen schoonmaken en desinfecteren. Geschiedde dit in tegenwoordigheid van een districts-veearts of van zijn plaatsvervanger? A. Neen; toen de stallen sehoongemaakt waren, heb ik er den districts-veearts kennis van gegeven , en deze heeft ze toen nagezien. Dit gaat in den regel zeer goed. 3944. V- Geschiedt de afmaking van aangetast vee en het desinfecteren van do huiden , zoo als dit bij de wet is voorgeschreven, onder toezigt van een veearts. A. Neen, dit geschiedt onder toezigt van een politie-ngent, en daar zich in inijiie gemeente eene zouterij bevindt, gaan de huiden daar terstond heen. 3945. V. Brengt die aanraking van de veeopzigters met de veehouders niet te weeg, dat deze wachten tot dat de opzigter komt tm aangifte te doen? |
A. Neen, zij komen in den reg'el zelf bij den burg j- meester. V. Vragen de veehouders niet wel eens aan den opzigter om de aangifte te doen? A. Dat gebeurt wel eens. quot;Wij hebben een opzigtor , Zwanenburg genaamd , die zeer geschikt voor zijne taak is. Djze komt tweemaal 's weeks aan mijn kantoor en vraagt dan of A of B, die een ziek beest bad, reeds bij mij geweest is. In den regel is dit dan liet geval. 3947. V. Heeft de afmaking van den verdachten attil spoedig plaats gehad, nadat de ziekte was geconstateerd ? A. Ja. Woensdag is de ziekte geconstateerd en Vrijdag is de geheele koppel afgemaakt. V. Op den stal of op de werf ? A. In Zuidholland hebben de veehouders groote schuren, waarin de afmaking kan geschieden. I)e timmerman maakt daarin stellingen en dan gaat het zeer goed. 3945). V- Komt daar dan niemand bij ? /1. De slagter alleen en degeen die afmaakt. Deze personen vegen dan bij hun vertrek hun voeten af op een kleedje, verzadigd met carbolzuur, maar overigens kan men hen niet desinfecteren. 3950. V- Was de persoon , waarvan gij daar straks gesproken hebt, A. J. van Lkkuwen, te Vrijenban? Volgens den staat van den heer Alkrs was bij dezen veehouder den 6den February 1877 eene longzieke koe, die is afgemaakt. Later zijn er nog 34 verdachte afgemaakt. A. Ja, dat was zoo. 3951. V- In geval verpligte inenting van Rijkswege moet geschieden, heeft die dan plaats op last van den burgemeester, na voorstel van den districts-veearts ? Koept gij dan iemand om in te enten of zendt de districts-veearts daarvoor een persoon ? A. Ik schrijf gewoonlijk aan den heer Snuukiis. De heer Kevnenbkko komt echter ook wel eens, maar toch zelden. 3952. V. Komen zij dadelijk ? A. Ja, indien zij goede stof hebben. 3953. V. Is het wel gebeurd dat zij lang wegbleven , omdat zij geen stof hadden'? A. Als de koppel groot is , dan komen zij dadelijk. Verleden week, toen er bij eene veehouderes moest ingeënt worden , die een 50tal runderen had en bij andere vee-houders nog 70 moesten worden ingeënt, kwam de heer Snijders onmiddellijk, maar hij ontving daarvoor dan ook in eens f 60. Bij zulke gevallen wordt er nog ul spoed gemaakt. De heer Snijders is anders een geschikt mensch. Ik zou echter in overweging willen geven, dat de veeartsen toch geen stof mogten gebruiken door slagers van de longen van zieke koei-jen genomen, maar er zich zelf van moesten voorzien, en zich zoo doende vergewissen dat het goede stof is. De slagers, geene deskundigen, dragen daar niet de noodige zorg voor. 3954. V- Wanneer nu de heer Snijders of de heer Reynenberg in den stal komt om in te enten, dan zal (lij wel niet altijd welkom zijn bij den veehouder ? A. Ja wel, daar is geen tegenkanting bij. 3955. V. Vragen de veehouders nooit om een of iinder beest over te slaan ¥ A. Het gebeurt wel dat een wat vroom veehouder /gt;egt : » doe het toch niet te diepquot;. Maar ik heb er geen bewijzen van, dat er dan de hand mede geligt wordt. Ik heb dat alleen van hoeren zeggen. |
3950. V. Hier en daar is het wel eens gebeurd, enkel om te kunnen zeggen dat het gedaan was, terwijl het dan inderdaad niets meer was dan eene formaliteit en het inenten niet met behoorlijke zorg geschiedde. Dit zult gij ook wel eens gehoord hebben? A. Ik heb het ook wel eens vlugtig zien doen. Maar als ik den beer Tiki.kn zie inenten, dan geschiedt dit zeer accuraat en duurt het vrij lang. Verpligte inenting, mits zeer zorgvuldig en met geschikte stof geschiedende, en vergoeding van de volle waarde bij afmaking, zou ons in een paar jaren een beelen stap doen vorderen. 3957. V. Hebt gij als burgemeester de zekerheid, dat er geen longziekte in uwe gemeente komt, zonder dat gij het weet? Het onderzoek daaromtrent is bij de tegenwoordige organisatie opgedragen aan de districtsveearts en de opzigters; — geven dezen u altijd kennis? V. Ik heb er wel zekerheid van. De opzigter Zw'anen-bi:ho gaat alle weken derende doen. Verleden jaar kwam hij nog bij iemand, die zijn stal niet voor hem wilde openen. Volgens de wettelijke bepalingen ben ik toen met hem medegegaan, en toen heeft, de man op mijn bevel den stal geopend. Alles was er echter in orde. 3958. F. Vragen de opzigters zonder het zelve te onderzoeken niet wel eens aan de boeren, of alles in orde is, zoo als dit 's zomers wel gebeurt, als het vee in de weide loopt ? A. Tegenwoordig, nu zich ziektegevallen voordoen, gaan zij zelf in de stallen kijken. 3959. V. Ik vraag het, omdat het bekend is dat vele ziektegevallen verzwegen worden. A. Ik wil mij zeiven niet prijzen; maar men heeft burgemeesters, di s tegen een veehouder, wanneer deze aangifte komt doen, zeggen — want het is voor burgemeesters een groote last — : » zou het wel longziekte wezen en niet iets anders? Gij moet nog maar eens kijken en dan terugkomen.quot; 39(50. V. Gij zijt dus ook van oordeel dat voor de zaak van bet uiterste gewigt is: spoedige aangifte , zoodra er iets is waar te nemen , spoedig onderzoek en spoedige afmaking? Xiet van die praatjes van veeartsen, dat het er niet op aankomt! Die hebben niet alleen plaats bij u, maar ook in andere gewesten ? A. Er zijn veeartsen die in de eene hand water en in de andere vuur dragen. Usiiuand van Wokkden onder Vrijenban kreeg verleden winter ook ziek vee. De districtsveearts, die het onderzocht, verklaarde het geene long-, maar maanziekte. Hij heeft toen een twaalftal van die runderen opgeruimd en ik weet van degenen, die ze gekocht hebben, dat zij longziek waren. Hij is een man van geld; zoodra hij een ziek beest had liet hij den slagter halen ; hij kreeg er dan wel niet veel voor, maar hij werd niet aan banden gelegd. Zoo iets moest niet plaats hebben. 3901. Iquot;. Daarom vroeg ik of het niet dikwijls gebeurt, dat de heer Alkks een geval niet aanziet voor longziekte. Het kan zijn dat dat zoo zijne opvatting is , gelijk er menschel) zijn die aan kleurenblindheid lijden. Er kan dus bij den heer Ai.ers eene neiging bestaan om de longziekte voor iets anders aan te zien dan zij werkelijk is Hebt gij dat niet bij hem waargenomen ? Wij hebben de ondervinding opgedaan dat (iet resultaat van de maatregelen, die schatten gekost hebben , niet gunstig is, en, om dus te weten wat er nu gebeuren moet, dienen wij de gebreken te kennen die er bestaan. Daarom vertrouwen wij op een man als u, die deskundige en onafhankelijk is, dat gij alles zult zeggen, zonder ie' terug te houden. A. Dat gebeurt wel eens. Maar voor veertien dagen is bij van Adrichem in de Lier het eerste ziektegeval voorgekomen. In langen tij 1 was daar geen geval geweest. Toen heeft die man goeie maatn gelen genomen. Hij had op één stal 16 stuki vee, want het was eene zoogenaamde gesplitste boerderij en daar heeft men nooit |
veal ye. Die stnl is afgemaakt. Maar wat betreft dut broeinest van iMisuiettiiiy: van die twee spoeling-boeren in inijni) gemeente, die zitten aan den band, en daardoor wordt de ziekte hoe langer hoe meer verspreid. 3962. De heer Wgt;blt;gt;nga; Het is gebleken , dat pij in de inenting de kracht ziet om eindelijk zooveel mogelijk van de longziekte af te komen. Als het nu zoo ver kwam dat daarvoor meer alj^eineene maatregelen wierden genomen , zoudt gij dan denken dat daarmede gepaard kon gaan eene verkorting van den termijn van verdacht-verklaring? üf zoudt gij het zoo willen laten? A. Daar zou ik geene verandering in willen brengen; maar de verpligte inenting en dan volle vergoeding van de waarde, zijn de twee middelen waar men ver mede kan komen. Ik geloof werkelijk , dat onze veestapel er goed bij varen zou. 39(53. V. Dus eene algemeene en naauwkeurige inenting en overigens de zaak laten zoo als in de wet staat ? A. Ja, wat de inenting betreft, is het vooral van belang goede stof te krijgen. Daarvoor moest eene commissie van goede veeartsen zorgen. 39(54. V. Zou die veehouder, waarvan gij gesproken hebt, die zijne zieke koe afgezonderd had, wezenlijk het plan hebben gehad om aan te geven ? Meent gij dat dio man te goeder trouw was? A. Ja, te meer omdat hij verleden jaar ook heeft aangegeven ; 't was geen onwil. 3905. V. Ik vraag het daarom omdat mij elders een soortgelijk geval bekend is, dat over f 2 a f 3000 liep. Die man had wel dadelijk aangegeven, maar had door de inrigting zijner boere woning tikt fjehcel voldoende kunnen afzonderen. Hij heeft uiets van de genoemde onteigenings-som ontvangen. A. Ja, en dat is hard. In het bedoelde geval vroeg de burgemeester nog wel of hij met de schatting genoegen nam. Als men geen geld heeft, dan wordt men bevreesd om zoo onder de plak te geraken. 39(56. De heer Nclicitcl: (Jij wilt verpligte inenting. Hoe ver zoudt gij die willen uitstrekken ? A. Al do runderen bij elkeu boer zouden ieder najaar moeten ingeënt worden. Kén keer helpt niet; het moet elk jaar herhaald worden. Bij vele veehouders in mijne gemeente wordt elk jaar ingeënt; bij sommige beesten werkt het, bij anderen niet, maar zij blijven van de longziekte bevrijd. 3967. V. Gij wilt dezen maatregel om de longziekte iti omvang te doen afnaraan. Maar men heeft bij den tegeu-woordigen omvang der ziekte en bij de niet algemeene inenting nu reeds veel moeite om goede stof te krijgen. Hoe z'v.rlt gij dus aan dat bezwaar willen te gemoet komen ? |
A. VTij hebben bier van tij 1 tot tij 1, en in Schiedam en omstreken altijd, gevallen van longziekte, zoodat er altijd gelegenheid is tot verkrijging van goede stof. Als de inenting in September of October geschiedt, zalmen in December en Januarij minder gevallen hebben , dan wanneer men eer:!t in December , als er een geval is, inent. In den eersten tijd na de inenting zullen do ziektegevallen toenemen , maar na eenige weken ziet men de gunstige werking. 39(58. De Voorzitter: Ik zou meenen dat inenting op zoo l.reede schaal onuitvoerbaar zou zijn door gebrek aan stof, maar anders ben ik het wel met u eens dat het nemen van eene proef binnen engere grenzen, bijv. in Zuidholland wenschelijk zou zijn. Gaarne zou ik nu nog uw gevoelen vernemen over het spoeling district, dat eene bron van besmetting is voor de omliggende plaatsen. Moet men de vrijheid, die daar bestaat, beteugelen, of kun men de boeren aldaar eenigzins in de gelegenheid laten hun vee van de hand te zetten ? A. Het is moeijelijk daarop een antwoord te geven. Op dit oogenblik laten reeds vele veehouders te Delfshaveu en Hchiedam het vee inenten op de zoogenaamde meststallen. Het is ontegenzeggelijk dat de broei-of meststallen in het spoelingdistrict de longontsteking bevorderen. 3969. f '. Kr is door sonin igen van gesproken om in de spoel ingdistricten het systeem van inenting streng toe te passen, met invoering van beter toezigt op den vervoer van het verdachte vee. Men zou bijv. de spoelingboeren kunnen verpligten geen vee te vervoeren zonder geleibiljet eu het vee uit de stallen onmiddellijk te brengen naar den slager. A. Ja, maar hoe vele boeren zijn cr niet die 10, 29, ossen te gelijk afschepen naar Londen. Het zul dus altijd moeijelijk zijn beperkende bepalingen voor te schrijven. Maar in liet algemeen acht ik liet wenschelijk dat men in Zuidholland afdoende maatregelen neme en daar o)k eene inenting op groote schaal beproeve. 3970. Hebt gij ons nog meer meiedeelingen te doen die ons van nut kunnen zijn? J. Neen. Mijnheer de Voorzitter. 1). J. Amviehi.aan. K. dk Jonu. SniEPHi.. wvbenga. DE JóNOE. Beoram. 1). Vkk'Iüns, Grijfiquot;!'. |
288
Zitting van Vrijdag 8 Febniarij 1878.
Tegenwoordig; de heeren; de Jong (Voorzitter). Wybenga.
Schepel.
Besram.
de Jonge.
Verhoor van den heer J. Huffhagell. 3971. üe Toorzltfcr; Ik vezoek u, uw naam, uwe woonplaats en uw beroep op te geven ? A. Johan Huffnagell, districts-veearts te Haarlem. 3972. V. Het vorig verhoor en hetgeen sedert gebeurd is, ook in het aan uwe zorg toevertrouwd district, gaf ons aanleiding u andermaal op te roepen, ten einde u eenige vragen te doen die ons toeschenen van overwegend belang te zijn om daarop uw antwoord te ontvangen. Bovendien zouden wij gaarne uwe inzigten kennen wat verder noodig is te doen in het belang der zaak. Ik begin dus met u te wijzen op de ree ls vroeger behandelde vraag, wat de reden kan zijn dat in de omstreken van Amsterdam, en meer bepaald te Sloten en te Nieuwer-Amstel, de longziekte zoo hardnekkig blijft voortwoeden, terwijl zij elders met goed gevolg wordt bestreden. Ik heb vroeger gezegd dat ook in Noordholland Friesch vee werd aangevoerd, en dat men daar toch van de ziekte vrij bleef. Gij hebt toen geantwoord dat het te Amsterdam aangevoerde vee meestal kwam van de markt te Zwolle; dat de handelaren aldaar een ander soort van lieden zijn dan degenen, die gewoonlijk vee aan de markt te Hoorn brengen, welke laatsten eene vaste klandisie hebben, op welker behoud zij hoogen prijs stellen. Te Amsterdam , zeidet gij, zijn echter de kooplieden als de boeren. Wij hebben dat voor waarheid aangenomen en meenden met u dat in bet aangehaalde de oorzaak lag van de verspreiding der ziekte in de omstreken van Amsterdam. Om ons daarvan nader te overtuigen, hebben wij ook een der aanzienlijkste handelaren in vee aan de markt te Amsterdam, ontboden, den heer de Hokst te Zwolle, een man die sadert meer dan 39 jaren vee in Friesland, Groningen en te Zwolle koopt en weder te Amsterdam verkoopt. Wij hebben hem gevraagd of naar zijne meening te Amsterdam verdacht vee ter markt werd gcbragt, en dit heeft hij geheel ontkend. Hij had zelf te goede clientèle en stelde daarop veel prijs; de men se hen weten dat zij van hem vertrouwd vee krijgen, maar betalen daarvoor dan ook f 250 fi f 300, alle ver-sche koeijen die pas gekalfd hebben of kalven moeten. Die man was verzekerd dat uit Friesland geen verdacht vee wordt aangevoerd. Ditzelfde werd verklaard door de gehoorde getuigen uit Friesland. Uw argument vervalt dus nu geheel en wordt te meer verzwakt, omdat iemand uit Sloten hier verklaard heeft, op de bepaalde vraag of daar steeds het aangekochte vee de oorzaak was der longziekte , dat dit geenszins het geval was ; hij had in lang niet aangekocht, en toch verscheen bij hem dc longziekte; de oorzaak der ziekte bleef dus raadselachtig. Nu wenschten wij van i in die zaak te verduidelijken. A. Ondanks al het door u medegedeelde is mijne overtuiging in niets gewijzigd, en nog wankel ik daarin niet. Mijne ondervinding leerde mij wat ik vroeger mededeelde. Het spreekt van zelf dat, als men in eene zoo uitgebreide gemeente als Sloten bij in den zomer aangevoerd vee de longziekte waarneemt, deze zich mededeelt aan ander vee, en dat daardoor secundair weder nieuwe koppels worden besmet. Het laatste heugt het best. Wij hebben in geen jaar te Sloten longziekte gehad. En nu in Januarij breekt de ziekte plotseling weder uit. Nu zal de Commissie natuurlijk van een ander gehoord hebben dat dit vee volstrekt niet uit Friesland afkomstig is, maar ik kan het tegendeel verzekeren. u inlichtingen te ontvangen |
Intussclrcn is al het vee afgemaakt, en bleek het dat onder de drie uit Friesland aangekochte koeijen twee herstelden waren. Deze hebben te Sloten de ziekte weêr ge-bragr. Bij den tweeden boer was do ziekte door den ge-lieelen koppel heen. 3973 en 3974. V. Hoe kwam zij daar? A. Door aankoop. De bewering dat nooit verdacht vee uit Friesland komt. is ook door mijn ambtgenoot Puakkf, volgehouden, die wat al te optimistisch is ten aanzien van het Friesche vee. Dit is zelfs zoover gegaan dat, nadat ik bij herhaling op het feit gewezen had, de Commissaris des Konings in Zuidholland, op verzoek van dien in Friesland, mij verzocht zulks toch niet te zeggen, tenzij ik bewijzen had, omdat het Friesche vee daardoor zoo in discrediet kwam. Binnen 14 dagen had ik deugdelijke bewijzen. Verleden jaar zijn te Nieuwer-Amstel 7 koeijen gekocht, die later werden afgemaakt, als verdacht van longziekte , daar ik tot de ontdekking ben gekomen, dat het vee af komstig was van een stal in Friesland, waar de ziekte heerschte. Bij het afmaken bleek, dat er vier werkelijk door de longziekte aangetast waren. 397Ó. F. Uit welke plaats in Friesland kwam dat? A. Dat herinner ik mij niet meer; ik zou het kunnen nazien. 3976. V. Hebt gij toen dat feit medegedeeld aan den Commissaris des Konings? A. Het laatste feit niet, maar het vorige jaar heb ik te Krommenie eene koe in beslag laten nemen die uit een verdachten koppel in Friesland kwam. Te Amsterdam heb ik op zekeren nacht eene koe in beslag laten nemen, die de longziekte uit Friesland had medegebragt en aan de Roomtuintjes was aangevoerd. Men ontdekte bij aankomst dat de koe ziek was, verkocht haar aan een handelaar en deze wilde het dier des nachts naar den Jodenhoek vervoeren. Het beest viel echter des nachts bewusteloos neèr en werd zoo door de politie gevonden. Deze riep er den keurmeester bij, die mij telegrajiheerde, en bij mijne komst bevond ik dat de koe longziekte had. Drie otüciele bewijzen dus tegenover de verklaring dat zulks nooit gebeurt. Echter is het niet altijd even gemakkelijk te ontdekken van wie de koe afkomstig is. Het is mij wel gebeurd dat ik, aan den boer vragende van wien hij de door de longziekte aangetaste koe gekocht had, hij mij een ontwijkend antwoord gaf, omdat hij altijd bang isiumoeije-lijkheden te komen. Dan gingen wij te zamen naar de markt om den koopman te zoeken; de boer sprak menigeen aan, maar eindigde met te verklaren dat de koopman er zeker niet was, want dat hij hem niet herkende. |
3977. J. Hebt gij Van die merkwaardige gevallen, die gij ons daar mededeelt, kennis gegeven aan den hoer van Gaim'ei.le ? A. Wel zeker. Van de twee eerste gevallen heb ik niet alleen kennis gegeven aan den heer van Caiteli.e, maar ook aan den Commissaris des Konings in Zuidholland in antwoord op diens schrijven waarbij ik hese hul ligd werd de Friesche koeijen als de oorzaak van de longziekte aan te duiden. 3978. r. Nu is het wel merkwaardig dat terwijl Sloten het zoo ongelukkig getrolFen heeft, de verwisseling van vee daar niet zoo groot is als ik veronderstelde. De veehouders aldaar koopen zoo het blijkt slechts drie, vier beesten per jaar. Maar in Watergraafsmeer waar de verwisseling veel sterker is, en waar men ook koopt op de Amsterdamsehe markt, daar waren in 1871 slechts twee en in 1872 zes gevallen en sedert niet meer. ■A. Ik geloof, dat dit meer aan een toeval toe te .schrijven is. Nieuwer-Amstel is ook langen tijd verschoond gebleven.^ Heerschende was de ziekte verleden jaar evenwel alleen in Amsterdam. 3979. F. In Nieuwer-Amstel waren in 1871 295 bevallen , in 1872 8(5 gevallen en in 1873 zes gevallen, sinds niet meer. In Sloten is de ziekte daarentegen nog altijd geweest. In 1875 waren er vier gevallen , en in 1X7(5 was de ziekte bijna verdwenen. A. Dat zijn allen gevallen bij menschen die voortdurend van vee verwisselen; zij fokken geen vee aan. Het lijkt er niet naar dat zij slechts twee of drie beesten zouden aankoopen. 3980. r. Een dier veehouders heeft ons zijn zakboekje laten zien, en daaruit bleek dat hij slechts twee a drie beesten omzette en hoe hij steeds trachtte al zijne koeijen met kalf te krijgen; hij was melkboer. A. De massa handelt toch zoo niet. 3981. V. Gij zijt dus overtuigd dat er werkelijk verdacht en hersteld vee uit Friesland te Amsterdam aan de markt komt? A. Ja. De beesten, die het vorige jaar in Noordholland ziek werden, waren alle gekocht op de Amsterdamsche markt. \\ at ik medegedeeld heb is een gevolg van een zelfstandig onderzoek. 3982. V. Maar gij hebt ons vroeger mededeeling gedaan van een geval waarbij het rund te Leiden irekocht was ? A. De Leidsche en de Amsterdamsche markt staan daaromtrent bij mij gelijk. 398-}. I . De Zwolsche koopman dien wij gehoord hebben , een zeer solide handelaar, deelde ons mede dat hij kocht te Groningen en te Leeuwarden en dat hij vast overtuigd was dat de uitvoer van verdacht vee uit Friesland onmogelijk was zoodanig dat hij dikwijls verkocht zonder dadelijke betaling. A. Men kan van zulk een man eigenlijk geen ander antwoord verwachten. 3984. V. Maar onder de kooplieden zijn toch eerlijke menschen. A. Ja, maar hij heeft meer reden om het tegen te spreken, dan ik om het te beweren. 3985. I. Dat geloof ik niet. Hij is iemand, die langer dan 30 jaren het vertrouwen aan de markt genoot en verdiende, daar wekelijks, met zijn vee komt, en hoogen prijs stelt op zijne klandizie. Hij heeft ons medegedeeld dat liet hem was voorgekomen dat er wel gelegenheid was daar met verdachte runderen te komen, maar dat hij het niet heeft N0. 35. 3. |
willen doen. Hij was ook van oordeel dat verdachte dieren niet aan de markt komen. Nu bewijst het eerste geval in Sloten, dat dit veroorzaakt is door gebeterde koeijen uit Friesland afkomstig. Omtrent het tweede geval heeft men geen volkomen zekerheid. Kunt gij de oorzaak van het ziektegeval te Warmen-huizen ook nagaan ? A. Direct niet. Ik weet alleen dat een veehouder, inde onmiddellijke nabijheid wonende van dengene bij wien het geval plaats had, in het najaar drie koeijen heeft opgeruimd, zonder dat men weet welke ziekte daarvan de oorzaak is geweest. 3986. F. Hebt gij daaromtrent geen nader onderzoek ingesteld ? A. Daar ik zelf niet meer in die streek met het toezigt belast ben, heb ik aan den opzigter aldaar werkzaam opgedragen om op eene voorzigtige wijze achter deze zaak te komen. 398/. / . Dat behoeft immers niet zoo voorzigtig te geschieden. De burgemeester krijgt toch, als cr een ziek rund geslagt wordt, eene kennisgeving van den Rijksontvanger. In mijne gemeente krijg ik ten minste altijd trouw zoodanig berigt van den sub-ontvanger. A. Dit geschiedt bij u , maar niet alle burgemeesters | krijgen daarvan kennisgeving. 3988. I. Het is toch voorgeschreven. Ik heb nooit om die kennisgevingen gevraagd? A. In de gemevnte Warmenhuizen weet ik bijna zeker i dat het niet geschiedt. De burgemeester wist daar niets i van de zaak af. Ik heb ook al hooren zeggen : in War-[ menhuizen zal het oppassen wezen, want daar kan men | de gevallen eerst goed verbergen. 3989. I. Kr is ook een geval te Limmen? A Ja; toen bleek dat in den stal eene plaats leeg ! was, is men na lang praten , te weten gekomen dat drie weken geleden eene koe die in het najaar gekocht was, om onbekende ziekte was opgeruimd. De slager zeide dat de long niet in orde was. Het was dus waarschijnlijk longziekte. . J J 3990. /. üostzaan komt op uwe lijst niet voor. Maar hoe kwam nu de ziekte bij den jongen de Kiddeu ? A. Dat kan ik niet met zekerheid zeggen, maar deze koopt altijd vee aan. 3991. I. Weet gij ook de oorzaak van het geval in Haarlemmermeer op te sporen? A. Neen, dat is een totaal sporadisch geval geweest. 3992. F. Vondt gij reden om te Warmenhuizen, Sloten enz. de afmaking toe te passen ? A. Ja, te Warmenhuizen waren, zoo als bij de slagtin»-bleek, reeds 1G koeijen aangetast. 3993. r. Was daar aangifte gedaan? A. Ja, maar toen ik kwam waren er reeds 2 beesten goed ziek, die onmiddellijk zijn afgemaakt. Daarop ismen tot slagten overgegaan en bleek het dat er 16 zieken onder waren. 3994. r. Waren er te Limmen ook zieken? A. Ja, en ook te Sloten. 3995. I . Dan schijnt men toch niet dadelijk te hebben aangegeven ? |
73
290
A. Dat doet men bijna nergens. In do Haarlemmermeer heeft die man het dadelijk aangegeven en is liet beest onder behandeling gekomen van den veearts Foi.mer,die bet dadelijk lieeft doen afzonderen en een paar dagen op zijne plaats gehouden heeft. Hij schreef mij daarop oin liet te komen zien, wat ik gedaan heb. Het was echter reeds gestorven. Ik vertrouw dat liet daar geen gevolgen na zich zal slepen, want het vee ziet er goed en frisch uit. IJ9%. V. Vroeger had Noordholland den naam, en ik meende teregt, dat het zeer medewerkte door spoedige aangifte, maar het schijnt dat het tegenovergestelde nu gebeurt en althans te Wannenhuizen, Limmeu en Sloten niet dadelijk wordt aangegeven ? A. Over Sloten heb ik nooit te roemen gehad en te Limmen is er stellig een beest verduisterd. 3997. F. Ook te Warmenhuizen zouden er drie door een buurman zijn verduisterd ? A. Ja, de opzigter is daarvan stellig overtuigd. 3998. V. Hebt gij daar dan nog een opzigter V A. Vroeger was er geen, maar nu de ziekte er weder heerscht, heb ik er een heengezonden. 3999. V. Hebt gij dien man aangesteld niettegenstaande al het vee is afgemaakt 'i A. Ja, omdat ik de overtuiging had, dat er geknoeid werd. Ik hel) het noodig sreacht ('ie geheele omgeving, gedurende den winter, streng te laten controleren, ten einde te zien of er zich meer gevallen zullen voordoen. 4000. V, Op wiens voordragt is die opzigter aangesteld ? A. Op mijne voordragt. 4001. V- Waar woonde die man en boe heet bij? A. Het is de veearts Raven uit Alkmaar. 4002. V, Hoeveel verdient bij met dat toezigt houdenV A. Vijftig gulden 's maands. 4003. I . Heeft die man regt om bij de boeren aan buis te komen V A. Ja, in zijne hoedanigheid van onbezoldigd Rijksveldwachter. 4004. Maar heeft hij in die qualiteit dat regt? A. Als hij dat tiet heeft, zou geen opzigter, wie ook, dat hebben. Er zijn echter wel middelen om langs goeden weg tot het doel te komen. 4005. V. Dat is mij niet duidelijk. A. Als iemand weigert den opzigter toe te laten dan laat ik, krachtens Koninklijk besluit van 3 October 1873, op grond van vcnnoedeu dat hij ziek vee heeft, op zijnerfeen bord aanslaan waarop geschreven staat ter dacht vee. Dat heeft een paar malen uitstekend gewerkt. Als men dien maatregel ééns heeft toegepast, weigert niemand meer om den opzigter toe te laten. 40,06. V. Maar is dat geen inbreuk maken op devrijheid ? A. Misschien wel, maar wie geeft een ander middel aan de hand? Als men overtuigd is dat men dagelijks wordt misleid en bedrogen, dan schiet er niets over dan de toevlugt te nemen tot de middelen die de wet aan de hand geeft , want als de veeopzigters geen toegang hebben op de werven, kan men ze gerust afschaö'en. |
4007. IIk vind het wel wat kras om nu op eene plaats als Warmenhuizen, waar een geval is voorgekomen en de geheele koppel is afgemaakt, een bezoldigden veeopzigter aan te stellen die elders woont en twee of driemaal quot;s weeks naar het dorp rijdt om te zien of alles in orde is. Wie controleert dien man ? A. De burgemeester of de districts-veearts. Hij moet zich bij elk bezoek te Warmenhuizen naar den burgemeester begeven ; dan weet deze of hij er geweest is. Aan het einde van de maand moet de burgemeester eene verklaring geven of do veeopzigter zijn pligt heeft gedaan. (ieeft de burgemeester die verklaring zonder den opzigter te beuben gecontroleerd , dan heeft hij zijn pligt niet gedaan. 4008. F. Bij eene oppervlakkige beschouwing zou ik zeggen, dat het aanstellen van dergelijke personen eene gevaarlijke zijde heeft. Het is in tie eerste plaats de vraag of de veeopzigters wel menschen van zoodanigen aanleg en geschiktheid zijn, dat iedereen hun den toegang tot zijn huis moet toestaan. Het zijn van die spionnen, die eigenlijk zich een regt aanmatigen , dat volgens onze begrippen van regt, niemand toekomt. Ik wil u op een voorbeeld wijzen. Bij A. J. van Leeuwen te Hof van Delft kwam één ziektegeval voor. De man had de betrokken koe dadelijk afgezonderd door haar in eene schuur te plaatsen, althans zoo luidt liet verhaal. De veeopzigter ontdekt dit en zegt aan van Leeuwen dat hij longziekte onder zijn vee heeft. Deze antwoordt daarop dat hij dit wel weet , doch dadelijk afgezonderd heeft, hetgeen daaruit blijkt, dat de koe in ue schuur staat. Hij zegt verder, dat hij den volgenden dag toch naar de woonplaats van den burgemeester moet gaan en dan tevens aangifte zal doen. Het gevolg is geweest dat in Maart 1877 al zijn vee is afgemaakt ter waarde van f 8000, terwijl de man het geld nog niet heeft, omdat de opzigter zeide dat hij zijn pligt niet bad gedaan. Zullen wij, door de veehouders op die wijze te controleren , ze niet nog meer van ons afstooten V Is dit geen onbillijke behandeling wanneer daarnaast staat, dat alle districts-veeartsen, en ook gij, hier verklaard hebben , dat wanneer de afzondering slechts heeft plaats gehad, het bezoek op een of twee dagen niet aankomt? .1. Ik geloof niet dat ik dit gezegd heb. Als ik dat gevoelen was toegedaan , zou ik niet altijd zoo op afmaken aandringen. 4009. l* . Maar de veehouder — en ik zou zelf genegen zijn dit met hem te denken — meende dat als hij afgezonderd heeft, bet gevaar van besmetting is geweken, en voorts dat het voldoende is , dat hij den volgenden dag aangifte deed , omdat hij dan toch zich naar de plaats moest begeven waar de burgemeester woont. Nu komt er bij den veeiiouder zulk een bespieder en vindt in een of ander hoekje het afgezonderd rund. Dan wordt tegen den man , die zijn pligt heeft gedaan, toch proces-verbaal opgemaakt. Dat gaat niet aan. A. Die veehouder heeft maar ten deele zijn pligt gedaan. Volgens de wet is hij, wanneer zich verschijnselen van besmettelijke veeziekte voordoen, ver pligt om af te zonderen en onmiddellijk daarvan aan den burgemeester kennis te geven. Het spreekt van zelf dat hij, indien bet laatste niet is geschied, aan den opzigter zegt, dat hij den volgenden dag naar den burgemeester meende te zullen gaan. De opzigter is evenwel dan niet alleen in zijn regt, maar bet is zijn pligt om proces-verbaal op te maken. Geschiedt dit niet, dan zou de vraag passen waartoe de vee-opzigters eigenlijk moeten dienen. De veehouder was alleen met dat eene beest in overtreding, omdat bij geen aangifte had gedaan; als dus ten gevolge van het eene ziektegeval, de geheele koppel werd afgemaakt, kwam hem voor al die beesten, behalve voor het eerste, wel degelijk schadevergoeding toe. 4010. F. Het is mij onverklaarbaar dat men te Warmenhuizen tot zulk een maatregel is overgegaan. Waarom |
291
niet, wanneer men meent dat de streek verdacht is , procesverbaal opgemaakt tegen den persoon, die de aangifte heeft verzuimd? A. Wie zal bewijzen of de veehouder wist dat hij ziek vee had? Ik heb vele processen-verbaal opgemaakt, en steeds is daarop veroordeeling gevolgd, omdat ik het nooit m twijfelachtige gevallen heb gedaan. Hoe kan ik bewijzen dat een veehouder reeds vroeger geweten heeft dat er longziekte onder zijn koppel was V Iemand doet aangifte, ik kom er den volgenden dag en bevind dat er dieren liksch longziek zijn, maar hoe kan ik nu bewijzen dat de veehouder dit vroeger heeft gezien V 4011. V. -Maar .dat kan de opzigter ook niet bewijzen. A. De opzigter is er niet om dat te bewijzen, maar om rond te zien e a op te letten of er ook vee weggemoffeld wordt, hetgeen vroeger zeker gebeurde. Wanneer een opzigter nu in eene schuur komt en daar een dier afgezonderd vindt, dat aan longziekte lijdt, en de eigenaar heeft niet aangegeven, dan is die eigenaar toch in overtreding. 4012. F. Hij moet alleen aangifte doen, in geval van besmettelijke ziekte. A. Hij heeft het dier reeds afgezonderd. 4013. Hat staat hem vrij, ook zonder dat liet dier aan besmettelijke ziekte lijdt. A. Hij moet aangifte bij den burgemeester doen, zoodra hij meent dat het besmettelijke ziekte zijn kan. En aan het Hof van Delft kent men de longziekte wel. Het klinkt fraai meegaande met de boeren te willen ziju, maar als men dagelijks met hen moet omgaan, ondervindt men de moeijelijkheden. En niet alleen heb ik dit gehad met boeren, maar ook met heereu. De heeren un Koning aan den Kijn hadden aangifte gedaan bij den burgemeester. Deze schrijft mij en ik begeef mij naar den stal, waar die heeren mij zeer beleefd ontvingen. Zij zeiden mij: » wij hebben een beest, dat niet heel goed is; wij hebben Hietmkijer uit Oegstgeest er bij gehaald , en die zegt: » » het is geen longziekte , maar verstoppingquot;'. Ue heeren ue Koni.nü trachtten mij zuo door redeneren te biologeren. Ik zeide: » heeren, laat mij nu met het dier alleen praten, ik heb daar geen derde bij noodigquot;. Na het beest onderzocht te hebben, verklaarde ik : » de koe vertelt mij dat zij de longziekte heeft en wat gijlieden en Rietmeijeu vertellen, kan mij niet schelenquot;. Later zeide mijn opzigter tot Riktmeijer : » hoe kondt gij zeggen, dat die koe geen longziekte had?quot; » Ik zou mij schamen — antwoordt Rietmeijeu - voor den heer Hukfnagel , indien ik niet wist, dat die koe longziek was. Ik heb wel degelijk tegen de heereu de Koning gezegd, dat het longziekte was en geen verstopping.quot; Het duurde een paar dagen, ik ging weder naar den stal en bevond dat zicli bij drie of vier koeijen beginselen van longziekte begonnen te vertoonen. Ik zeide tegen den opzigter: » wij zullen de beesten nog een paar dagen laten staan en dan kom ik terug; ik heb het toch druk in deze streekquot;. Des Zondags kwam ik terug om te inspecteren. De heereu de Koning begonnen er dadelijk aanmerking op te maken, dat ik op Zondag kwam, zeggende, dat ik even goed mijn Zondagsrust noodig had als zij en een ander. Ik zeide: » dat moet ieder voor zich weten. Ik kom uw vee zien.quot; Ik bevond in den stal dat er twee zieke koeijen waren uitgezet en dat drie of vier anderen minder begonnen te eten en de houding aannamen , die de ziekte voorafgaat. Toen heb ik het voorstel gedaan tot afmaking van den geheelen koppel van 37 stuks. Nu werd mij gisteren medegedeeld dat er reeds vroeger een ziek beest bij de heeren de Koning was geweest, en dit komt mij zeer waarschijnlijk voor. De longziekte toch breekt niet zoo plotseling bij twee, drie beesten te gelijk onder een koppel uit. Eerst krijgt men één zieke en dan worden, twee of drie weken later, een paar of een drietal dieren ziek. Waar ik twee zieke dieren afgezonderd vind, terwijl in den stal onder de koeijen zekere malaise heerscht, daar onderstel ik dat de ziekte reeds sedert eenigen tijd onder den koppel geheerscht heeft, en dit is bij de heeren de Koning zeker ook zoo geweest. |
4014. V. Gij vertrouwt allerminst de Amsterdamsche markt, maar hebt gij er ook op gelet of de marktplaats zelve ontsmet wordt? A. Er komen aan de Amsterdamsche markt geene longzieke koeijen. 4015. V. Maar ioch wel verdachte. Gij hebt zelf gezegd dat het vee, dat te Sloten ziek geworden is, te Amsterdam was gekocht? A. Het laatste waren Friesche koeijen die de besmetting hebben overgebragt. 40Hi. V. Gij hebt straks gezegd, dat er uit Friesland verdacht vee is uitgevoerd? A. Ik heb er de ofticiele bewijzen van. 4017. V. Maar mijne vraag bedoelt of te Amsterdam de palen, touwen enz. op de markt ontsmet worden ? A. De koeijen staan daar aan ringen; de touwen brengen de boeren zeiven mede. 4018. V. Maar hebt gij er wel eens op gelet? Het viel mij deze week in, of de besmetting niet uit Amsterdam kon komen, in plaats van door Friesche koeijen te worden aangebragt. Als men er toch zoo op gesteld is den stal te ontsmetten, mogt de plaats waar verdacht vee op de markt heeft gestaan, ook wel eens gereinigd worden. A. Het maakt een groot verschil of eene zieke koe in een stal staat, waar zij haar slijm en kwijl laat loopen, of dat er verdacht vee op eene opene markt staat, die nu eens door den regen, dan eens door de zon, bestendig van zelf wordt gedesinfecteerd. Ik geloof dat er niet beter gedesinfecteerd wordt dan door de natuur zelve. Ik stem toe, dat als men wist dat hier of daar eene verdachte koe had gestaan, het nuttig zou zijn die plaats te desinfecteren; maar zieke koeijen komen niet aan de markt. Als zij die hebben, brengen zij ze te voren weg, zoo als die zieke koe die aan den weg bleef liggen, omdat zij niet verder kon. 4019. De heer Begram: Uwe redenering heeft tot grondslag dat het tocii nuttig zou zijn, de plaats waar gebeterd of verdacht vee op de markt gestaan heeft, te desinfecteren, hetgeen nu niet geschiedt. N\ ij moeten uitzien naar maatregelen om verder te komen, want als het zoo blijft als het nu is, zijn alle moeiten en kosten voor niet. A. Kwaad kan het in ieder geval niet. 4020. V. In de nabijheid der groote steden komt het kwaad het meest voor den dag. A. Overal waar de meeste veebeweging is. 4021. V. De wet laat in art. 13 nog al vrijheid aan de veehouders voor de naleving hunner verpligting. Gij hebt gezegd dat gij wel eens proces-verbaal hebt opgemaakt; maar dat ge het nooit deedt of het moest zijn met uitzigt op goed effect. Was dat wegens te late aangifte ? A. Neen, maar wel over het niet aangeven, of het niet afzonderen of onvoldoend afzonderen. 4022. V. Er staat in de wet niet, dat men het er zelf voor moet houden dat het besmettelijke ziekte is, maar er staat: Als zich verschijnselen van besmettelijke ziekte voordoen, moet er aangegeven worden. A. Daarom ben ik altijd huiverig geweest proces-verbaal op te maken. 4023. V. Wanneer moeten zij dan aangeven, om buiten de toepassing van de wet te blijven, want zij kunnen |
292
wel tot het laatste oogden blik toe zeggen: het is geen longziekte, ik houd het voor verstopping en ik verkies geen geneeskundige liulp te halen; dit laatste is nergens voorgeschreven. Intusschen kunnen zij het best weten, vooral wanneer een tweede beest /üek wordt. Zoo kan de koe sterven en de gansche zaak verborgen blijven. Mij dunkt ir moest meer proces-verbaal worden opgemaakt. Gij negt: de wet deugt niet, want zij bevat geene bepaling die dwingt tot het doen van aangifte. Maar indien gij en uwe collega's maar voortdurend proces-verbaal opmaakten bij nalatigheid van aangifte, al zou er ook geen veroor-deeling op volgen, dan zouden de gebreken der wet toch tastbaar en zigtbaar worden en zou zij gewijzigd moeten worden. A. Ik laat het na proces-verbaal op te maken, als ik niet overtuigd ben dat er eene veroordeeling op zal vol-hen, ten einde mijn prestige zooveel mogelijk te behouden, want het spreekt van zelf dat, als zij vrijgesproken worden, ik op den koop toe nog uitgelagcheu word. 4024. V. Ja, ik weet wel dat gij zeer actief zijt en begrijp dat gij op uw prestige zijt gesteld, maar toch zou ik het boter achten, als gij meer processen-verbaal zoudt opmaken. A. Een enkelen keer heb ik het wel gedaan, onder anderen te Alphen , in de zaak van van 't Rikt. Maar ik wenschte, dat u als regtsgeleerde dit proces eens hadt bijgewoond. Ik heb nooit grooter mengsel van leugen en knoeijerij gezien. 4025. V. Maar het komt hier niet aan op uwe ondervinding in deze of gene zaak. Maar gij behoordet in ieder geval, waarin gij overtreding aanwezig acht, proces-ver-baal op te maken. Dan zou de Regering, als zij zag dat er nooit veroordeeling op volgt, tussclienbeide moeten komen en kon zij dan bepalen, dat van alle inwendige ziekten aangifte moet worden gedaan. A. Ik heb er wel eens met den heer van Cappelle over gesproken, omdat ik het zelf betreur, maar het is er altijd bij gebleven. 4ii26. V. Dat is niet genoeg. Gij moest telkens procesverbaal opmaken; dit zou ook voor het prestige der Regering beter zijn. A. Maar het is moeijelijk uit te maken. Daarom zou verpligte aangifte van elk ziektegeval wenschelijk zijn. 4027. V. Ja, maar ik blijf er bij, indien gij telkens waar gij overtreding meent te zien, proces-ver baal op-maaktet, dan zoudt gij er niet met den heer van Cappelle over behoeven te spreken; maar zou de Regering wel van zelve tusschenbeide moeten komen. Waarom bij voorbeeld hebt gij bij de Koning aan den Rhijn geen proces-verbaal opgemaakt ? A. Daartoe was geen aanleiding. 4028. V. En gij zegt, dat de veearts Riktmeijer later aan den opzigter gezegd heeft, dat hij aan de Koning had verklaard, dat het wèl longziekte was? A. Maar toen was er aangifte gedaan. 4029. V. Gij hebt gezegd dat er geen aangifte was gedaan , omdat Riktmeijer zou gezegd hebben, dat het geen longziekte was. A. Neen, ik heb gezegd dat de Koning , toen ik kwam, tot mij zeide; ik heb aangifte gedaan, omdat de opzigter zegt dit het longziekte is, maar ik geloof het niet. Men heeft getracht mij te misleiden. |
4030 F. Maar nu heeft Riktmeijer gezegd, dat hij wel had opgegeven dat het longziekte is, en dat men den heer HrFKNV jul heeft willen misleiden. Dit geval hadt gij kunnen constateren. Ik doe dit opmerken, omdat zoowel door u als door uwe collega's veel te weinig proces-verbaal wordt opgemaakt, /ij houden zich terug, ze zijn bevreesd voor eene vrijspraak, zij willen het doellooze werk voorkomen, dat bovendien er toe leiden kan hun prestige te verzwakken. Maar wanneer de districtsveeartsen steeds en geregeld pro-cessen-verbaal hadden opgemaakt, dan zou dit, ook al was daarop vrijspraak gevolgd, groot nut gehad hebben. De oorzaak van het kwaad ligt in de te late aangifte; daarin moet voorzien worden. Gij zult dus wel willen erkennen dat bet beter ware geweest wanneer men telkens en telkens proces-verbaal had opgemaakt. De Regering zou dan gezien hebb«n dat verandering van systeem noodig was, dat men vertoefde in een brandend huis en men dit dus moest verlaten. Uit de overgelegde staten blijkt dat bij de eerste aangifte 2, 3 soms 5 gevallen moesten geconstateerd worden; dit toont duidelijk dat het eerste geval verzwegen wordt. Treurig moet het ook voor het toezigt zijn steeds te worden misleid. Voorziening is daarom noodig en wanneer men geregeld processen-verbaal had opgemaakt, zouden nu misschien de voorschriften reeds gewijzigd zijn. De wet schrijft ook iiet opmaken van processen-verbaal voor en maakt dit niet afhankelijk van de mogelijke vrijspraak door den regter. A. Voor uwe meening is zeer veel te zeggen. 4031. De heer \Vgt;licnua: Gij iioudt het er voordat uit Friesland gebeterde maar ook verdachte koeijen worden aangevoerd. Is het wel eens gebeurd dat, ofschoon het nierkteeken niet meer duidelijk zigtbaar was, men toch kon zien dat de aangevoerde koeijen gemerkt waren geweest ? A. Als ik Jie koeijen te zien krijg is liet in den regel 2, 3, 4 weken na aankomst. Dan is hot nierkteeken niet meer te zien. Gewoonlijk worden die koeijen ook in het voorjaar aangekocht, en dat is de tijd voor liet aangroeijen van het nieuwe baar. 4032. I'. Dus het zou hoofdzakelijk zitten in de ge beterde koeijen ? A. In den laatsten tijd vooral. Als men de staten nagaat dan zal men zien dat te Nieuwer Amstel en in de gemeenten dm Amsterdam in den laatsten tijd de nieuwe ziektegevallen oneindig minder zijn dan vroeger. Ik schrijf dit toe aan het betere toezigt in Friesland en het afnemen der ziekte in die provincie. In 1876 had men in die streken elk oogenblik nieuwe gevallen. Maar van Januarij 1877 tot Januarij 1878 heeft men onder anderen te Sloten geen enkel geval gehad, daarentegen doorgaande nieuwe gevallen te Amsterdam. Men heeft daar een tal van kleine stallen, die eene soort van kolonie vormen, waar men de ziekte van den eenen in den anderen stal overbrengt. Die stallen zijn toen geheel ingesloten, de ziekte heefter uitgewoed en daarna is alles gedesinfecteerd. 4033. V. Gij zeidet vroeger dat onder de aangevoerde koeijen er een was die niet naar de markt kon gevoerd worden omdat zij ziek was en onderweg neerviel. Weet gij ook of die koe aangevoerd is met de Lemster boot? A. Zij was gekomen uit Friesland en van de boot naar de Roomtuinen gebragt. Ik geloof wel, dat zij met de Lemster boot gekomen is. 4034. V. Ik vraag dit voornamelijk omdat, is dit werkelijk zoo, het zou bewijzen, dat de surveillance dei-autoriteiten in Friesland te wenschen overlaat. A. Op dit oogenblik durf ik het niet bepaald te verzekeren , dat de Lemster boot dat dier heeft aangberagt. 4035. De Voorzitter; Gij hebt in de straks door u genoemde plaatsen het stelsel van afmaking toegepast; was men daarmede ingenomen? A. In den regel wel; de eenige die dit niet was, was de lieer de Koning. |
293
4035*. F. En de lieden te Warmenlnmen en te Oostzaan V A. Ook; de vrouw te Warmenhuizen verkeerde in treurige omstandigheden; maar nadat zij gezien iiad hue veel zieke dieren zij had, was zij zeer dankhaar voor de afmaking. 403(5. V. (lij zeidet vroeger , dat gij in dit opzigt steeds zeer voorzigtig te werk gingt en den toestand in aanmerking naamt; ook de lieer Puakkb verklaarde hier, dat hij het roekeloos achtte terstond tot het afmaken over te gaan. Later hebt gij gezegd niet bevreesd te zijn , als gij maar spoedig kennis kreegt van het eerste geval. Ook anderen meenen dat; maar dan komen wij tot de conclusie, dat gij in geen geval omtrent het eerste beest kennis hebt gekregen V A. Dat is zoo. 4037. F. Gij hadt dus te doen . met lieden bij wie, hoewel liet niet te bewijzen was, zich reeds vroeger gevallen hadden voorgedaan, een bewijs, dat zij niet lt;len maatregel van afmaking niet waren ingenomen. (ïij zegt rekening te houden met bestaande toestanden, wat ook de heereu Swaut, Pkakke en alle districts-veeartsen doen; wij nemen aan dat allen even bekwaam zijn en uitgaan van de meening dat zij te letten hebben op de belangen van den veestapel, en dat in deze ook de belangen der schatkist aan hunne zorgen zijn toevertrouwd. Nu heeft ons de lieer 1'uakke medegedeeld dat iiij eens een grooten koppel liet afmaken, terwijl later bleek dat geen enkel dier de longziekte had. Tevens zeide ons die lieer dat bij het afmaken van een verdachten koppel niet de districtsveearts, maar een slager tegenwoordig was, die dan moest opletten of er zieke longen bij de afgemaakte dieren werden gevonden. Hoe hebt gij in dit opzigt gehandeld? A. Ik plaats de opzigters bij het slagten en laat hen aanteekening houden van alle de longen. Mijne tegenwoordige opzigters ken ik nog niet, maar die ik in de liliijn-streek en in Noordholland had, hadden kennis van de zaak en ik vertrouwde hen geheel. 4038. F. Hoe komen zij aan die kennis? ^1. Ue menschen door mij voorgedragen waren allen vroeger eenige jaren slagers, lieden die zeer veel kennis in zake de longziekte hebben. Sommigen kunnen zeer goed de ziekte onderkennen, wat ik ook te Alphen bij een gewezen veehouder opmerkte. 4039. F. Ons werd gezegd, ook door de heeren der wetenschap, dat alle longziekte niet besmettelijk is, zoodat die niet altijd behoort tot de door ons bedoelde In het algemeen zijn de mannen der wetenschap slecht gediend met leeken, die zich uitgeven voor zaakkundige personen; zelfs ziet men ongaarne dat iemand, die zich jaren lang met de zaak bezig hield, over een zoo gewigtig onderwerp als hot besprokene, zich daarover een oordeel aanmatigt: men zegt te regt dat zij in allen gevalle slechts leeken zijn, want zij hebben geene wetenschappelijke opleiding ontvangen, en wat zij er van weten , verdient dus geen vol vertrouwen. Nu ziet men dat de mannen der wetenschap juist een deel der gewigtige taak opdragen aan een niet-deskundige. Ue heer Pkakke bijv. deelt ons mede, dat de slagers, met het afmaken belast, gevraagd hadden of de roode plekjes op de long kenteekenen van longziekte waren. Wanneer ik nu onder een aantal koeijen vier, vijf of meer aangetasten vind, dan kan ik niet meer tegen het afmaken van den koppel zijn , want dan is dit het eenige redmiddel tegen de longziekte. Maar wanneer het toezigt wordt opgedragen aan opzigters, die geen vol vertrouwen verdienen, dan keur ik dit af. Zoo hebben wij ook vernomen dat sommige veeartsen het nemen van iu-entstof aan die opzigters opdragen. A. Om op het slagten terug te komen. Wanneer ik een koppel laat onteigenen, dan heb ik daar eerst een half uur of uur bij doorgebragt, langs, tusschen en door den koppel onderzocht, gepercuteerd, geausculteerd , en N0. 3» 3. |
dan ben ik volkomen zeker, dat or 6, 8, 10 of 12 zieke koeijen onder zijn. Of er dan meer of minder zijn, doet weinig ter zaak, want de koppel moet afgemaakt worden, daar ik overtuigd ben dat de ziekte daarin zit. Nu plaats ik er den opzigter bij om bij het afmaken aan te teekenen , hoeveel zieke longen zich daaronder bevinden. Of dit er nu 12, 14 of 10 zijn, beteekent m. i. weinig. Ik heb geen tijd om er bij te blijven, want een districtsveearts kan niet in iederen stal soms twee a drie dagen blijven, waar verdachte runderen geslagt worden. Wanneer ik geen opzigter heb, dien ik volkomen kan vertrouwen , moet hij weg. Plaats ik hem in een stal om toe te zien op het aantal longzieken, en twijfel ik of hij dat overeenkomstig mijn bevel gedaan heeft, dan is hij geen geschikt opzigter. 4040. J'. Gij hebt een groot aantal opzigters onder uwe bevelen; velen hunner hebben weinig te doen: zoo b. v. die te Alkmaar, die 50 gl. 's maands trekt en bijna niets te doen heeft dan nu en dan eens naar Warmenhuizen te gaan. Ware bet nu niet beter, dat gij een knap vertrouwd man hadt, die daarmede uitsluitend belast, was? Men plaatst m. i. de opzigters op veel te hoog stand-punt. Te Leiden heeft men een opzigter, die de markt inspecteert, en daar is een plaatsvervangend districts-veearts aan wien hetzelfde van gemeentewege is opgedragen. Waar dient dat voor ? A. Uwe informatien zijn onjuist. Niemand heeft dien opzigter toezigt op de markt opgedragen. Die man is opzigter voor Leiden en voor de gemeenten om Leiden gelegen. En nu heb ik dien man gezegd dat hij des Vrijdagsmorgens de Leidsche nmrkt moest bezoeken en trachten moest op de hoogte te blijven van den toestand in de verschillende gemeenten. 4041. V. Zou het toezigt op het afmaken van het vee niet opgedragen kunnen worden aan een bepaald persoon , die er meer vertrouwd mede was V A. Ja, maar dan stuit men op andere bezwaren. Wanneer ik zulk een vertrouwd persoon in Haarlem bij mij had zou ik hem wel naar plaatsen waar afgemaakt moest worden kunnen zenden , maar wio zou den man zijne reiskosten vergoeden V Daar is niet in voorzien. Bovendien zou de opzigter, die dagelijks li(izi^- is met inspecteren, er toch zijn, en als die een bekwaam man is kon hij immers gerust belast worden met de desinfectie en het toezigt op het slagten V Waartoe dus nog een ander te zenden 'i 4042. V. Maar nu het nemen van de entstof? A. Ik gebruik ze niet. Wanneer ik geënt heb, heb ik ze altijd zelf genomen. 4043. V. (lij zijt nu bezig, met de beste bedoelingen natuurlijk, om af te maken. Kr zijn nu in hetafgeloopen jaar vrij wat beesten afgemaakt. Zijn wij nu veel verder dan in een jaar toen niet afgemaakt werd? Volgens de statistiek krijg ik juist dezelfde , en soms nog gunstiger resultaten bij bet niet afmaken dan bij het wel afmaken. Nu komt er bij dat wanneer men afmaakt het getal aangetasten kleiner is. Er moeten dus nndereoorzaken zijn, die maken dat wij met onze vrij krasse maatregelen niet verder komen. A. Ik kan u niet toegeven dat wij niet verder zijn gekomen. In Alphen bij voorbeeld, waar ik in 1875 en 1870 werkzaam was, waren toen jaarlijks over de honderd gevallen. Nadat ik echter in 1iS77 ben begonnen in de lihijnstreek de algeineene afmaking toe te passen, is de ziekte geheel verdwenen. Door de kwaadwilligheid van een koopman, genaamd JoNCiEi.iNü . zijn er hij vijf veehouders, die bij dezen koeijen gekocht hadden, gevallen van longziekte voorgekomen, maar daarna komt er slechts een enkel sporadisch geval m de lihijnstreek voor. 4044. 1'. Hoeveel gevallen heeft men nu in Noordholland in Januarij gehad? |
74
294
A. In vijf gemeenten, Oost zaan, Wnrmenhuizen, Lim-nom, Sloten en Haarlemmermeer. 4045. F. Wij moeten, dunkt mij, meer letten op het spoelingdistrict, waar het vee maar frank en vrij naar alle zijden uitgevoerd wordt. Gij hebt in Leiderdorp .37 runderen laten afmaken, en de heer Pkakkk in Friesland 1300; maar wat helpt dit, als er steeds verdacht vee uit het spoeling-district te Amsterdam of Leeuwarden aan de markt kan gebragt worden? Nu kan immers iemand uit Sloten bij een braven Frieschen koopman koeijen koopen, die niet komen uit een besmetten koppel, maar uit een koppel die op do markt gestaan heeft naast beesten uit het spoelingdistrict. De Friesche koopman krijgt nu de schuld, terwijl die ligr in de slechte maatregelen door de Kegering genomen. De heeren uit het spoelingdistrict worden, zoo als wij gehoord hebben, dikwijls zonder bet te willen koopers van kalfdragende koeijen. Als men later bemerkt dat het eene kalfdragende koe is, brengt men liet dier, dat niet kan dienen voor hun handel, naar de markt te Amsterdam of elders. Dit zijn feiten. Het ergste van alles is echter dat, terwijl overal in gevallen van longziekte, geheele stallen worden afgemaakt, men in het spoelingdistrict volkomen vrijheid van bandelen heeft. In bet afgeloopen jaar zijn alleen op de slagtplaats te üverschie, ruim 700 longzieke runderen geslagt. Een slager die onze beesten in Engeland slagt, moet dunkt mij de overtuiging krijgen dat onder de 20 runderen 10 longzieke gevonden worden? l)e Regering doet nu de wanhopige vraag: wat moet er gedaan worden om den handel weder vrij te krijgen V Zijn dat maatregelen? En daarom vraag ik u nog eens: geef ons goeden en wijzen raad, om aan zulke kwade praktijken een einde te maken. A. Ik ben nog niet genoeg op de hoogte van dat punt. Sedert deze week ben ik eerst belast met het toezigt in Zuidholland. Ik geloof echter nu reeds te kunnen zeggen dat er m. i. groote veranderingen moeten plaats grijpen en dat die vrije handel te Schiedam niet langer geoorloofd moet worden. Men zegt wel dat er voor Schiedam bijzondere dispensatien zijn, maar ik ken die niet. De ministeriele beschikking op dit punt betreft alleen vrijstelling van inenting en afmaking, maar aangezien die beschikking is vervallen, is ook de dispensatie voor Schiedam niet meer van kracht. Afgescheiden van alle andere maatregelen zal er eene lijn om het spoelingdistrict getrokken en vervoer van vee, uit stallen waar ziekte heerscht, streng verboden moeten worden. Bij voorkomende sporadische gevallen in streken, waar de ziekte niet heerscht, zal de stal geheel afgemaakt moeten worden. 4046. F. Gij beveelt nu afmaking aan bij sporadische gevallen , maar vroeger hebt ge gemeend een eerste geval te moeten afzien. Die afmaking zal de menschen zoo af-keerig maken , dat zij in 't geheel niet meer zullen aangeven. Kunt gij ons geen beter middel aan de hand geven om medewerking en onmiddellijke aangifte van het eerste geval te verzekeren? A. Ik zou iu de streken waar longziekte heerscht, dus in de eerste plaats in Zuidholland en een gedeelte van Noordholland, strenge voorschriften willen uitvaardigen dat van f/A inwendig ziektegeval onmiddellijk aangifte moet gedaan worden. Bij verzuim daarvan zou er streng gestraft moeten worden. Het onderzoek naar de ziekte zou zoo spoedig mogelijk moeten plaats hebben, want ik deel de meening niet van hen die zeggen dat het geen kwaad kan om een stuk verdacht vee een dag of wat te laten staan. Als het blijkt dat er longziekte bestaat, maar dat de aangifte tijdig beeft plaats gehad , zou ik voor liet eerste geval volledige schadevergoeding toegekend willen zien , onder deze voorwaarde namelijk , dat zich binnen de eerste drie waanden geen tweede geval voordeed. Ik zou dus wenschen: 1°. aangifte van allo ziekten bij het vee in streken , waar de longziekte heerscht; |
2*. bij de verklaring van den districts-veearts, dat het longziekte is en dat de aangifte tijdig heeft plaats gehad, toekenning van de volle waarde, onder voorwaarde, dat er zich binnen drie maanden geen ziektegeval meer voordoet , want geschiedt dit, dan is blijkbaar het doel, waarvoor de volle waarde gegeven is, gemist; de besmetting heeft zich verspreid; 3°. dat, ingeval de veearts twijfelt, of een dier door longziekte aangetast is — en dit kan, wanneer er spoedig aangifte gedaan wordt, zeer goed gebeuren — aan den burgemeester het regt zal verleend worden om het bedoelde dier op advies van den districts-veearts voor de volle waarde te onteigenen. Deze maatregelen zou ik niet wenschen toegepast te zien op den plaats ver vangenden districts-veearts. Voor dezen is het moeijelijk handelen in streken waar hij praktiseert. Heeft de plaatsvervanger een patient die twijfelachtig is, en gaat liet dier achteruit, dan is de veehouder spoedig geneigd het dier te laten afmaken. Ik wensch dat de plaatsvervanger voor dergelijke n.oeijelijkheid gespaard worde. Maar ik zou ook wenschen dat men den plaatsvervanger tot meer ijver en spoed aanspoorde door hem een goede geldelijke vergoeding te geven, vooral als bij binnen een uur van zijne woonplaats moet gaan ; want wanneer hij thans in zijne gemeente of in de omstreken werkverrigt, dan ontvangt bij niets daarvoor. Dit zijn de hoofdpunten. Eer ik mij over maatregelen ten opzigte van het spoelingdistrict uitlaat, wensch ik die streek eerst te kennen. Daar zou men, mijns inziens, al de verdachte stallen moeten bezoeken en zorgen dat er geen nieuw vee meer ingevoerd of ander vee bij het verdachte gebragt werd, vóór dat de stallen zouden zijn ontruimd en behoorlijk gedesinfecteerd. Wanneer er dan geen ziek vee meer voorkwam, zou men het naar de markt mogen brengen. Thans wordt er van alle stallen vee afgehaald en overal naar toegebragt; dit verspreidt natuurlijk de besmetting. Ik weet dat er te Haarlem, te Gouda, te Rotterdam en in den Haag longzieke koeijen geslagt zijn , die van Schiedam kwamen. Dit kan ook niet anders. Even goed als men bij het afmaken van een stal verdachte beesten aangetaste vind, zullen er zich ook bevinden onder de runderen, welke uit het spoelingdistrict op de markt worden aangebragt. 4047. De heer lleitrani; Ik heb met groote belangstelling de mededeeliiigen gehoord die de heer Hukfnaokll gedaan heeft. Daaronder komen onderscheidene punten voor van het uiterste gewigt, welke zeer zeker overweging verdienen. Toch wensch ik nog over enkele onderwerpen zijn gevoelen te vragen. De heer Huffnagkll wil met kracht en spoed handelen. Maar zou het, om dit te kunnen doen, niet noodig zijn dat er meer districts-veeartsen werden aangesteld, of tijdelijk meer plaatsvervangers tot districts-veearts werden benoemd, teneinde de zekerheid te verkrijgen , dat onmiddellijk zou kunnen gehandeld worden ? Zoo als liet'nu gaat, is het onmogelijk tot goede uitkomsten te komen. Niet dat ik daarvan eene beschuldiging zou willen maken tegen de heeren districts-veeartsen: ze kunnen niet overal te gelijk zijn. .Maar om met spoed, zonder eenig oponthoud te werk te kunnen gaan, moet noodwendig het getal districts-veeartsen vermeerderd worden, hetzij door definitive aanstelling , hetzij door tijdelijke opdragten te doen. Ik vraag dit te meer, omdat, als nu bepaald wordt, dat van alle inwendige ziekten aangifte zal moeten worden gedaan , het dan in het belang van de veehouders zal zijn dat onverwijld het onderzoek van het vee plaats hebbe, want het getal aangiften zal legio worden. A. Ik wensch den maatregel te bepalen tot die streken, wraar de ziekte heerscht; in Groningen en Gelderland zou het niet noodig zijn. 4048. V- Ik zal mijn gevoelen verduidelijken. Wanneer in eene gemeente, waar de maatregel wel noodig is, een rund het voer laat staan, dan is uw verlangen, dat er door den boer aangifte zal gedaan en dat er onderzocht zal worden. Bij zijn buurman doet zich nu het verschijnsel |
20.-)
voor, dat eene koe wat minder melk g^eeft. Om nu de menschen niet noodeloos ongerust te doen zijn, zou dus ook daar weder onmiddellijk een onderzoek moeten plaats hebben, en dit kan de districts-veearts niet bijhouden. A. Ik wenschte dan ook in die streken bekwame op-zigters te hebben, die zich dadelijk naar de boeren begeven en die, bij den minsten twijfel, den-districtsveearts of zijn plaatsvervanger waarschuwen. 4049. F. Ik sta verbaasd over uw antwoord. Wij hebben tot nogtoe van u en anderen gehoord, dat, in het belang van de gezondheid van het vee, de empirici en zij, die geen wetenschappelijke opleiding genoten hebben, het vee niet moeten behandelen. Wij hebben bovendien eene wet, die ten strengste verbiedt de praktijk uit te oefenen aan ieder, die niet wetenschappelijk is opgeleid. Alleen enkele heeren, die vroeger een patent verkregen hebben, worden nog voor eenigen tijd toegelaten. Nu zoudt gij een van de moeijelijkste punten' die er zijn, namelijk het onderscheiden of een dier wer-kelijk longziek is of niet, willen opdragen aan opzigtersV .1. In twijfelachtige gevallen niet. Ik zal een voorbeeld aanhalen om mijne bedoeling te verduidelijken. Verleden week zeide mij een boer uit bloten, die gedurende het afgeloopen jaar de long/.iekte op zijn stal gehad had, dat eene zijner koeijen overkoots stond en niet at, zoodat bi) geloofde dat de longziekte weder op zijn stal was uitgebroken. Hij verzocht mij om , indien dit zoo was, maar spoedig zijn koppel op te ruimen , omdat anders zijne zaak zoo lang stil zou moeten staan. Toen ik hij dien boer kwam, stond het b »est werkelijk overkoots op liet ééne been, maar waarom V Het had een vreeselijke uijer-ontsteking. Indien zich nu een dergelijk geval voordoet, dan kan een veeopzigter dit spoedig zien , en dan is het niet noodig den districts-veearts te waarschuwen. Ik wil niet door de opzigters laten decideren of het longziekte is, ja dan neen ; maar hen alleen gebruiken om even te gaan zien , en , bij den minsten twijfel, den burgemeester te waarschuwen , dat de districts-veearts geroepen moet worden. Den opzigters een uitspraak te laten doen , ligt geheel buiten mijne bedoeling. 4050. V. Waarom niet meer plaatsvervangers met de dagelijksche dienst belast ? A. Alleen uit zuinigheid zou ik dat niet durven aanraden. 4051. V. Als gij zegt, dat er twintig plaatsvervangers noodig zijn, dan moeten die er ook komen, (lij hebt niet te beoordeelen of dit te veel kosten na zich slepen zou, maar alleen te zeggen of gij den maatregel in het belang van de zaak, die gij met warmte voorstaat, noodig keurt. Ik verwacht van u, als districts-veearts , dat gij zeggen zult: » neen , niet anders dan knappe , wetenschappelijk gevormde mannen mogen hier oordeelen.quot; Gij en uwe collega's mogen niet zeggen of zelfs maar laten doorschemeren , dat opzigters ook wel kunnen zien of het longziekte is. De gepatenteerde, niet wetenschappelijk gevormde veeartsen zeggen ook : » wij kunnen het even goed zien als de heer Huffnagkli..quot; Nu hebben wij ecliter van uwe collega's gehoord, dat het zeer twijfelachtig kan zijn of een dier longziek is, ja dan neen. De heer Alehs zeide, zoo als gebleken is, meer dan eens, na een dier onderzocht te hebben: rgt; het is twijfelachtig, laat het beest nog wat staan; ik kom over een paar dagen terugquot;, en nu zal men, als er verpligte aangifte van alle ziektegvzallen komt en men de zekerheid krijgt dat men bekend zal worden met iedere ongesteldheid van de beesten, zeggen: nu verlang ik niet wetenschappelijk gevormde menschen te hebben, maar zal ik de zaak aan opzigters opdragen ? Die vraag knoop ik vast aan een ander punt, waaromtrent ik uwe opinie zou wenschen te vernemen, in verband met hetgeen de President straks heeft opgemerkt: Hoe komt het toch dat men zoo weinig gebruik maakt van de j)laatsver\angers en zooveel van de opzigters? Staat dat in verband met eene ministeriele resolutie, of is het zoo het verlangen van de districts-veeartsen ? |
A. Ik maak zooveel mogelijk gebruik van de plaatsvervangers, doch wat ik zelf kon doen . hel) ik gedaan. Toen de Hhijnstreek in 1875 aan mij werd toevertrouwd, kreeg ik eene aanschrijving van het Ministerie, om zooveel mogelijk door eigen oogen te zien. Vóór dien tijd was in die streek de districts-veearts Alkhs , met de plaatsvervangers Ovhubosch, Stkigeuwai.d en van Hulst te Nieuw-veen. De heer Ai.kus droeg het onderzoek nu aan dezen, dan aan genen op; er was altijd moeijelijkheid. Zoo als men uit de versligen der burgemeesters ziet, duurde het soms 5 tot 10 dagen eer het onderzoek plaats had. Toen het mij werd opgedragen, heb ik liet twee jaren bijna uitsluitend alleen gedaan , en ik geloof met gunstig gevolg; bet langste wat liet geduurd heeft was de tweede dag. De ondervinding had mij geleerd, dat, hoe meer menschen men in het werk stelt, hoe moeijelijker het valt de zaak ten einde te brengen. Ik heb geeii partij willen kiezen ten aanzien van mijn voorganger en de plaatsvervangers, maar ik heb uit eigen oogen gezien. 4052. 1'. Dat is iets anders. (Jij hebt mijne vraag niet juist opgevat. Toen de President vroeg, waarom niet een man belast werd met het toezigt bij het slagten, hebt gij geantwoord dat die geen reiskosten kon krijgen. Maar waarom niet de plaatsvervangers gebruikt? Waarom zooveel opzigters aangesteld? Volgens een antwoord van den heer Steioebwai.d (in liet reeds gedrukte gedeelte van iiet verslag dezer enquête voorkomende), is er eene aanschrijving van den heer Gekutskmv , Minister van Binnenlandsche Zaken , geweest, om de plaatsvervangende veeartsen zooveel mogelijk liet toezigt te laten houden, maar is, toen de heer Huk.mskkhk Minister van Binnenlandsche Zaken was geworden, dat voorschrift weder ingetrokken. Kr bestaat dus een voorschrift om niet zooveel van de plaatsvervangers gebruik te maken. A. Ik geloof dat dit zit in de wijze waarop de zaak in Zuidholland is behandeld. Vroeger was het toeziet meer aan de plaatsvervangers opgedragen. Doch er moet op de Zuidhollandsche eilanden een plaatsvervanger geweest zijn, die misbruik scliijnt gemaakt te hebben. Het is iemand , dien ik nooit tut plaatsvervanger zou hebben voorgedragen , omdat ik hem altijd gekend heb als iemand die niet tot de meest morele behoorde. Op grond daarvan heeft men de zaak veranderd en die opzigters «aangesteld. Ik ben nooit in die zaak gehoord en stond er geheel buiten. Ik heb nooit meer opzigters gebruikt dan noodig was; maar ik kreeg eene aanschrijving, dat ik opzigters moest benoemen en het onderzoek niet meer aan de plaatsvervangers moest opdragen. Ik heb het betreurd en zou liever gezien hebben dat men iemand, die zijn pligt niet deed ontslagen had en een ander had benoemd die zijn pligt wél deed. Het toezigt is dus aan de plaatsvervangers ontnomen, en ik heb aan den heerSTEKiEnwALngezegd: als ik plaatsvervanger was, ik zou dit niet zoo kalm opnemer , maar aan de Regering vragen: waarom mij niet langer het toezigt opgedragen ? 4053, ƒ '. Nu komen wij toch een heel eind vooruit Het scliijnt de bepaalde bedoeling te zijn , niet bij u , maar bij de Kegering, geene wetenschappelijke mannen meer te nemen, maar opzigters die, hoe uitmuntend ze ook mogen zijn, toch niet in de schaduw kunnen staan van een bekwaam veearts. Doet een plaatsvervanger zijn pligt niet, dan moet liij — dit geef ik u toe — onmiddellijkworden ontslagen. Maar waarom neemt men ze ook uit den geriiiquot;-en stand? Ik kom niet in détails, gelijk gij wel wat teveel doet, maar spreek in het algemeen. Gij moest er u niet bij nederleggen, maar aan de Kegering zeggen hoe gij er over denkt. Indien bijv. om bij dat afmaken toezigt te houden — hetgeen toch geen dagelijks voorkomend werk is — in iedere provincie een plaatsvervangend veearts, goed bezoldigd, wierdaangewezen, zoudt gij dit niet wensciieliik achten ? J A. Ja. Bij het heerschen der veepest — de geschiedenis is de beste leermeesteres — was ik met het toezigt in Noordholland belast. Ik had toen vier of vijf jonge veeartsen onder mij, die ik alles liet doen wat nude opzigters doen, en die daarenboven ook nog de veekoppels onderzochten; voorts had ik veeopzigters, maar die zorgden enktl voor |
29ü
de reiniging1 van stallen enz. Met die jonge veeartsen heb 1 ik, zonder districts-connnissarissen , zonder opzigters voor de desinfectie enz., alles gedaan en , naar ilv meen, met gunstig gevolg. 4054. V. 1'e wet wil dat de desinfectie geschiede onder toezigt van een districts-veearts. Daar kunt gij toch niet 1 altijd bij zijn? ]k ^cef aan den opzigter de noodige voorschriften , en dan komt hij mij na afloop berigt geven; waarna door mij de gedesinfecteerde stallen worden geïnspecteerd. 4055. V. (lij kent uwe opzigters en vertrouwt hen nog al, maar wij kennen er ook, en daaronder zijn er, aan wie wij niet veel lof toe kunnen kennen. Maar waarom niet de zaak aan een plaatsvervanger opgedragen, en waarom niet aan de Regering gezegd, dat het zoo niet gaat, dat er krachtige maatregelen moeten worden genomen? Als die nuttig werden geoordeeld, zullen die adviezen altijd met dankbaarheid worden aangenomen. A. In mijnen kring heb altijd geilaan wat ik wenschelijk achtte, maar buiten mijn kring iieb ik meermalen aan de Uc'ering geschreven, maar als er geen eenheid is, dan komt erquot;1 niets tot stand. Daarom vooral zou het wenschelijk zijn, zoo er iemand werd benoemd, een achtenswaardig persoon, om aan het hoofd der zaak te staan. 40.quot;)(). V. Gij zoudt dus verlangen dat er tusschen de Regering en de veeartsen een veeartsenijkundige stond, een bekwaam man , geen bureau-ambtenaar zoo als nu, maar iemand, die zich uitsluitend met de zaken bezig houdt? A. Iemand die zijne zaak kundig is en alles grondig onderzoekt en nagaat, kan uit de wekelijksche rapporten zeer goed den toestand beoordeelen , versterkt, zoo noodig , door nu en dan een persoonlijk onderzoek in te stellen. Bovendien zijn er soms quaestins tusschen districts-veeartsen en hunne plaatsvervangers. Wie zal die nu beoordeelen? Somtijds ben ik door de Kegering uitgezonden naar andere provinciën om quaesties op te lossen , maar al waren het ook jon -ere menschen , het waren toch mijne collega's, en dit maakte de oplossing moeijelijk. Ik schroom geene controle ; het is mij zelfs aangenaam gecontroleerd te worden door iemand, die met zaakkennis is toegerust. Met dien persoon kan men ook spreken en bijv. nagaan wat in het spoelingdistrict moet gebeuren. Handelen is daar zeer noodig, maar daardoor wordt wel overleg gevorderd. Vroeger heb ik voorgesteld voor het onderzoeken van den toestand aldaar eene'com missie van veeartsen te benoemen, maar dit stuitte af op comptabele redenen. Men kon mij wel laten reizen naar den Helder, maar niet naar Schiedam. In hetafgeloo-pen voorjaar heb ik de Regering op nieuw gewezen op den toestand in het spoelingilistrict, op de noodzakelijkheid van desinfectie der wagens en op het gevaar dat nu het vee overal heen gevoerd kan worden. 4057. V. Mij dunkt 's lands belang vordert dat men ook in deze quaestie toont onafhankelijkheid van karakter en dat men zich niet plooit naar de bezwaren die men natuurlijk op zijn weg ontmoet. A. Ik heb den strijd tegen de veepest medegemaakt en de gelukkige resultaten, toen \erkregen, hebben mij er toe gebragtde betrekking van districts-veearts op nieuw te aanvaarden , met opoffering eener andere, winstgevender betrekking. Ik kan echter niet zeggen dat ik tot heden met genoegen werkzaam ben geweest. 4058. V. Wanneer zij, die tot handelen geroepen zijn, een vast karakter betoonen en 's lands belang niet. opofferen aan kleine ondergeschikte bezwaren, zal men het spoedigst tot het doel geraken. Wanneer men daarentegen wijkt voor allerlei bedenkingen en niet overal volgt zijne vaste overtuiging, komt men nooit verder. \eel hangt dus af van de districts-veeartsen. |
schien van inconsequentie beschuldigen dat ik hier een koppel heb laten afmaken, terwijl ik dien ginds liet leven. Eerst heli ik bij een boer te Aarlanderveen twee koppels laten afmaken. De boer, dien dit trof, heelt daarop van Jonoei.een, dien ik reeds noemde, vijf beesten gekocht. Drie dagen later ontdekte die boer weer de ziekte, maar terstond liet hij het zieke beest afzonderen en afmaken. De man vroeg hoe hij met de anderen moest handelen. Mijn antwoord was: wij zullen eerst afwachten hoe zij zich houden. Hetzelfde verschil van handelen knn men ontdekken bij een veehouder te Bodegraven en een te ter Aar, die beiden ook koeijen gekocht hadden van denzelfden Jonuei.hun. Bij den een was het gekochte dier, dat later ziek werd, in den koppel gebleven, en die koppel is afgemaakt, terwijl bij den ander de koppel in leven is gelaten, omdat ik meende dat de besmetting niet was doorgegaan. 4059. De heer Wjbcnsa : Met den heer Begram meen ik dat meer diensten moeten worden gevorderd van de plaatsvervangende districts-veeartsen ; daaraan echter zou het bezwaar verbonden ziju dat zij geplaatst wierden tusschen de belangen hunner clientèle en die van het Bijjy Kent gij een middel om dat bezwaar op te beffen? (rij hebt als ambtenaar niets met de praktijk te maken, maaide plaatsvervangers moeten van deze leven. Kunnen nu wel, onder alle omstandigheden, van tijdelijke en OHbezoUligde Kijksaml.tenaren de noodige ijver en onpartijdigheid verwacht worden, wanneer de uitoefening van het vak, dat hun een bestaan moet verzekeren , daarmede in strijd komt ? .1. De ervaring leerde mij dat de veeartsen die klagen niét de beste zijn. Degelijke, wetenschappelijk gevormde veeartsen hechten niet aan de meening der veehouders: als deze hen noodig hebben . roepen zij hen toch. Als de veearts weinig praktijk heeft, ligt dit aan hein zelf. Ik zou den plaatsvervangers in hoofdzaak het constateren der ziekte willen opdragen en den districts-veearts meer belasten niet bet nemen van meer ingrijpende maatregelen. 40(10. De Voorzitter : Hebt gij ons nog meer mede te deelen? .1. Naar aanleiding van het vroeger verhoor wenschte ik een paar zaken, waarbij mijn naam in het debat genoemd werd , te wederleggen. Vooreerst heb ik toen zelf een fout begaan : ik zeide dat van quot;t Hi et te Alphen lid van den gemeenteraad is; dat is niet juist: zijn broeder bekleedt die betrekking. Verder werd door U, Mijnheer de Voorzitter, aan mijn ambtgenoot Stkijgkhwai.t gevraagd, waarom hij niet meer ging naar de Rhijustreek en ik daarentegen altijd , terwijl bij daar veel spoediger kon zijn. Dit punt heb ik reeds aangehaald , en gezegd dat do ervtiring het tegendeel heeft geleerd; na de gedane mededeeling zult gij die zienswijze met mij deelen. Ik ging zelf omdat ik niet wist wien het meest te kunnen vertrouwen , aan wien de meeste schuld lag, aan mijn ambtgenoot dan wel aan zijn plaatsvervanger. Alleen als ik verhinderd werd heb ik den heer Steugeuwai.t verzocht te gaan; ik heb hem dus niet minder vertrouwd, maar mij was opgedragen alles zooveel mogelijk zelf te doen. Verder heb ik niets meer mede te deelen. Huffnagei.l. K. de Jong. WYBENOA. Schepel. Begram. de Jonge. |
A. Wanneer men de staten nagaat, zal men mij mis-
tot de u opgelegde geheimhouding behooren. Maar ik dacht, dat liet op onzen weg lag om met u te wisselen van denkbeelden in hoever de blijkbare gebreken in de administratie voor verbetering vatbaar zijn, en dat er geen bezwaar kan bestaan voor u als ambtenaar om de door ons gedane vragen te beantwoorden.
^1. Ik ben niet dan na ernstig beraad tot dit besluit gekomen. Nog voor eenige dagen meende ik gehoor te moeten geven aan uwe uitnoodiging; maar ik heb er bijzondere redenen voor, die ik niet aan de Commissie kan bloot leggen, om er geen gevolg aan te geven. Evenwel hoop ik dat de heeren de overtuiging zullen hebben, dat het van mij geen gebrek aan belangstelling is in de zaak, die mij noopt dit beroep op de wet van 1850 te doen.
4066. De heer Begrain: Welke soort van geheimhouding bedoelt ge ? Die waartoe ge u verpligt hebt bij de aanvaarding van de betrekking als hoofd van de afdeeling , of als belast met de behandeling van de zaken betrekkelijk de longziekte ?
A. Als referendaris ben ik verpligt tot geheimhouding. De formule van den eed, welken ik heb afgelegd bij de aanvaarding mijner betrekking, legt mij , naar mijne overtuiging, de verpligting tot geheimhouding op. Die eed is schriftelijk. Ik heb hierbij het oog op deze woorden: » //; tioeer dat ik dra mij opjedrayeu post ran referendaris met alle tra na:, naarstigheid, ijver en (jeheimhouding zal waarnemea.''''
4067. J. Art. 20 (tweede zinsnede) dunkt mij zal dan toch wel in aanmerking dienen te komen?
A. Neen, dat is eene afzonderlijke zaak. Art. 19staat geheel op zich zelf. Ik beroep mij' uitsluitend op art. 19.
4068. /'. De tweede zinsnede van art. 20 zegt: » De verschooning van vcrpligte geheimhouding, door burgerlijke ambtenaren of militairen van allen rang ingebragt, moet insgelijks worden aangenomen, indien zij rust op hot beweren dat de verlangde openbaarmaking wordt geoordeeld in strijd te zijn met bet belang en de zekerheid van het Kijk , de koloniën en bezittingen van het Hijk in andere werelddeelen , of op den stelligen last hunner meerderen denzelfden grond van verschooning aanduidende.quot; Nu zijn wij van oordeel dat uw stilzwijgen zou zijn in strijd met bet belang van het land. Het spreekt vanzelf dat de (quot;ommissie niet dan na rijp beraad er toe is overgegaan om u te verzoeken hier te komen en dat zij gemeend heeft juist in bet belang van het land te handelen door uw gevoelen te raadplegen omtrent deze zaak. Het zou , onzes inziens, te betreuren zijn, indien gijn ver-mtschuldigdet. Hoe zoudt gij er intusschen over denken indien wij het aan u overlieten om bij elke vraag afzonderlijk te beoordeelen, of zij al dan niet door u te beantwoorden is ? Gij hebt tot nog toe gesproken zonder de vragen te kennen, die u gesteld zouden worden , dat mag heeten u onttrekken aan eene medewerking in deze zaak. Het regt van enquête is een gewigtig regt dat de Grondwet aan de Vertegenwoordiging heeft toegekend. Wanneer men nu bij de uitoefening van dat regt, niet ter wille van een gri'l, maar ter behartiging van eeu gewigtig volksbelang , een ambtenaar uitnoodigt getuigenis af te leggen, en deze weigert de gevraagde inlichtingen te geven, dan kan dat regt niet volledig uitgeoefend worden. Zoudt gij nu niet bij elke der vragen kunnen aangeven of discretie u verbood daarop te antwoorden ?
A. Dat is zeer moeijelijk. Als ik explicatie zou willen geven waarom ik het niet doen kan , zou ik eenigzins moeten treden in eene uiteenzetting van de redenen die mij genoopt hebben een beroep te doen op art. 19, en in de ontvouwing daarvan kan ik niet treden. Ik beroep mij niet op art. 20 , maar op art. 19, dat toch zeker wel om eene goede reden in de wet zal geplaatst zijn.
4069. V. Het is dus niet op last van den Minister dat gij u aan het doen van mededeelingen in deze wenscht te onttrekken ?
2t
\ erhoor vau ilou heur dr. v«n 4'appclle.
4061. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, beroep en woonplaats up te geven?
A. Hekman van Cappelle , referendaris bij bet Ministerie van Binnenlandsche Zaken, te 's Gravenhage.
^ 4062. V. De betrekking die gij bekleedt, heeft der Commissie aanleiding gegeven om uwe denkbeelden ten opzigte van de longziekte te vernemen. Wij wenschten dus gaarne van u inlichtingen te ontvangen, die strekken kunnen tot bevordering van het doel dat wij beoogen.
Het is van u niet te vergen om al die vragen achtereenvolgens te behandelen, daar sommigen geheel van praktischen aard zijn en buiten uw terrein liggen. Ik ben dus zoo vrij u te vragen, of enkele vragen meer bijzonder uwe aandacht getrokken hebben, die gij dus bij voorkeur met de Commissie zoudt wenschen te behandelen?
A. Ik zal de Commissie, tot mijn leedwezen, moeten teleur stellen, daar ik na rijp beraad tot het besluit gekomen ben, dat ik geene van de vragen die men mij over dit onderwerp zou kunnen doen, mag beantwoorden. Alles wat ik van de longziekte weet, is tot mijne kennis gekomen in en door de betrekking, die ik bekleed. Hij de aanvaarding daarvan heb ik mij verbonden tot geheimhouding, en nu roep ik in het regt', dat art. 19 van de wet vau 5 Augustus 1850 (Staatsblad n°. 45) mij geeft, om mij te verschoonen van het afleggen van getuigenis in deze zaak. (1)
4063. V. Meent gij, dat artikel in dien zin te moeten opvatten dat gij geene vragen zoudt mogen beantwoorden, door de Commissie gedaan in het belang der zaak, zonder dat zij daarbij let op personen? Verschillende vragen zijn van die beteekenis, dat wij voor hare beantwoording de medewerking der Regering noodig hebben, en wanneer dan een man voor ons staat, die aan liet hoofd geplaatst is der afdeeling van Binnenlandsche Zaken, waar de ge-wigtige quaestie die ons in het algemeen belang bezig houdt, behandeld wordt, dan is het natuurlijk, dat wij uw oordeel omtrent de longziekte gaarne wenschen te hoeren. Het is volstrekt onze bedoeling niet om vragen tot u te rigten omtrent bij u ingekomen rapporten. Wij zullen geene geheimen schenden, maar u vragen stellen van zulk een algemeen belang en wijde strekking, dat, naar mijn bescheiden oordeel, de beantwoording daarvan voor u niet het minste bezwaar kan opleveren.
A. Ik meen mij toch van de beantwoording te moeten onthouden. De inlichtingen die ik zou kunnen geven, kan de Commissie langs een anderen weg even goed ontvangen. Ik meen in het belang der zaak zelve te handelen door niet op de vragen te antwoorden.
Het is geenszins gemis van belangstelling in de zaak, welke ik verscheidene jaren lang niet ijver en naauwge-zetheid behandeld heb en waarin ik groot belang stel; maar het is om bijzondere redenen dat ik van dit verhoor wensch verschoond te blijven.
4064. V. Art. 19 zegt dat gij u kunt verschoonen om getuigenis af te leggen alleen bij uitsluiting nopens hetgeen waarvan de wetenschap u persoonlijk is toevertrouwd, en wat in betrekking staat tot geheimhouding.
A. He woorden » als zoodaniyquot; slaan in art. 19 op de heirekking en niet op de geheimhouding. Alles wat ik van longziekte weet ben ik te weten gekomen in de betrekking die ik thans bekleed. Vroeger wist ik alleen dat de longziekte bestond; meer wist ik er niet van. Dus geloof ik dat ik het regt heb mij op dit artikel te beroepen.
4065. V. Ik geloof het tegendeel. Ik geloof dat wij het regt niet hebben u zaken te vragen die regtstreeks
(1) Art. 19 luidt; «Zij, die uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking' tot geheimhouding' verpligt zijn, kunnen zich verschoonen getuigenis af te leggen , doch alleen en bij uitsluiting nopens | hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toebetrouwd.quot; |
N*. 35. 3.
298
A. Ik heb met den Minister over dat voornemen niet gesproken. 4070. De heer Schepel: Het komt mij voor, dat de heer van Cappklle toch die inlichtingen zou kunnen geven, die met de hem opgelegde geheimhouding niet in verband staan; dat hij bijv. ons zijn gevoelen over de al of niet besmettelijkheid van de longziekte of iets dergelijks, gerust zou kunnen mededeelen. A. Het spreekt van zelf, dat ik over deze zaak mijne meeningen heb, maar alles wat ik er van weet, heb ik , zoo als ik reeds zeide , in mijne betrekking van referendaris leeren kennen. 4,I71. De heer Wybcnga: Gij zej^t: uwe bijzondere redenen te hebben waarom gij weigert als deskundige op onze vragen te antwoorden. Maar wanneer, om een voorbeeld te noemen , uw gevoelen gevraagd werd of bet niet beter zou zijn in de wet te bepalen: dat alle ziekten moeten worden aangegeven, en dus niet alléén: «wanneer zich bij eenig stuk vee verschijnselen van eene hc-smeltelijke ziekte openbarenquot;, zou er ook du/i, met het oog op uwe belofte van geheimhouding als Referendaris. eenig bezwaar of gevaar in gelegen zijn om daarover uw gevoelen te zeggen? -Mij (hinkt dat dergelijke vragen moeijelijk in strijd met uwe betrekking kunnen komen ? A. Ik stel er prijs op te doen uitkomen, dat hetgeen ik gezegd heb niet beschouwd moet worden als eene iceigeriug. Ik maak eenvoudig gebruik van het regt dat art. 19 mij geeft om mij van antwoorden te verschoonen. 4(l7quot;2. De Voorzltler: Ik moet u doen opmerken dat art. 1!) niet regtstreeks slaat op ambtenaren. Mr staat: » Zij, die uit hoofde van hunnen sta ml, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verpligt zijn . . . .quot; enz. Nu is het best mogelijk dat gij, na rijp beraad en bestudering van de wet op de enquête, tot de overtuiging gekomen zijt van niet te moeten antwoorden, maar ik wensch toch met mijne medeleden eerst nog over deze zaak te raadplegen. Ik verzoek u dus u voor een kwartier té verwijderen, om daarna ons besluit te vernemen. De bijeenkomst wordt voor een kwartieruurs geschorst. Na de heropening herneemt de Voorzitter: De aanleiding waarom wij u hebben opgeroepen om inlichtingen van u te ontvangen over drie hoogst belangrijke vragen is geweest eene circulaire die ik in mijne betrekking als burgemeester ontvangen heb van wege het Departenuiit van Hinnenlandsche Zaken, geteekend door den Minister Kappkyne van de Coppeli.o , en waarin nieuwe voorschriften gegeven worden , die een gevolg zijn van de gehouden enquête. \Vij waren van oordeel dat het wenschelijk en in bet belang der zaak kon zijn u in uwe qualiteit als referendaris te hooren, zoo al niet om in bijzonderheden te treden over hetgeen gedaan is, dan toch om van gedachten te wisselen over hetgeen gedaan moet worden. Gij zijt van oordeel dat de wet u vrijheid geeft u aan dit verhoor te onttrekken. De Commissie daarentegen is van gevoelen dat art. 19 , waarop gij u beroept, bier niet van toepassing is. Zij behoudt zich omtrent dit punt een nader onderzoek voor , maar is eenparig van nieening dat het verhoor in den tegenwoordigen stand der zaak tot niets kan leiden. Bij uwe overtuiging dat gij staat onder verpligting van geheimhouding, zoudt gij een antwoord op de gedane vragen y.o 'veel mogelijk ontwijken. |
De Commissie heeft dus de eer u te bedanken. H. van Cappelle. K- oe Jong. Wybenga. Schepel. Beöram. de Jonge. 1). Veegens, Griflier. Verhoor van den beer .1. v. lt;i. Breggcn A*. 407^5. De Voorzitter. Wilt gij uw naam, voornaam , beroep en woonplaats mededeelen? .1. Jacobi s van dek Bheggen, landbouwer en veehouder te Waddinxveen. 4074. V. Hebt gij melkerij of weiderij 'i A. Uitsluitend melkerij. 4075. f . Dan hebt gij zeker veel wisseling in uw vee stapel ? A. In de laatste jaren niet zoo veel als vroeger, toen ik vetweider was. Toen bedroeg de verwisseling soms 150 stuks jaarlijks; nu misschien de helft. 407(). ƒ'. Waar koopt gij uwe koeijen? ,1. Bijna overal, maar hoofdzakelijk aan de Amster-damsehe markt, omdat ik daaraan de voorkeur geef boven de Hotterdamsche, met het oog op bet spoelingdistrict. Ook uit liet üvermaasche ontvang ik veel vee van zekeren van Cappellen. 4i(77. I'. Koopt gij ook kalfkoeijen op de Amsterdamsche markt ? A. Ja; dat vee komt meest uit Friesland en Overijssel. 4078. F- En vertrouwt gij dat vee van de Amsterdamsche markt dus meer dan dat van de liotterdamsche , om de nabijheid van het spoelingdistrict V A. Ja. 4079. r. Uwe resultaten van aankoop op de Amster-damsche markt zijn dus gunstig? A. In de twee laatste jaren heb ik onder het daar aangekochte vee geen ziekte gehad. Eigenlijk heb ik in dien tijd in het geheel geen ziektegeval te betreuren. 4080. F. Heerscht er thans ziekte in uwe streek? A. Ik geloof van niet. Dat zal nu ruim twee jaren geleden zijn dat zij er geweest is. 4081. F Waarin bestonden de maatregelen die men er tegen de ziekte genomen iieeft ? A. De zieke koe werd afgemaakt, nadat zij tien of twaalf dagen zoogenaamd afgezonderd gestaan had. 4082. F. Dan zou men dus eigenlijk met regt kunnen zeggen , dat de ziokte in de omstreken uwer woonplaats van zelf verdwenen is. A. Ja, ik geloof dat die bewering voor sommige gevallen juist is. |
4083. V- Hebt j^ij nog iil veel mot longziekte te kampen gehad? A. Ja, Mijnheer lt;le Voorzitter, vroeger had ik daarmede geducht te strijden, ik was er geen enkel jaar vrij van. Ik heb echter veel minder last daarvan gehad, sedert men met de inenting is aangevangen. Ik heb dadelijk laten inenten en het daarmede zóóver gebragt, dat er wel ieder jaar, als de aankoopen van nieuw vee hadden plaats gehad, eenige gevallen van longziekte voorkwamen, maar toch in mindere mate dan vroeger , voor het invoeren der inenting. Zoodra zich een geval voordoet, zonderen wij dadelijk het dier af en laten het spoedig afmaken. Ik geloof, dat deze maatregelen en het inenten de oorzaak zijn, dat het in den regel in de laatste jaren afloopt met 5 of 6 gevallen per jaar. Zoo ging liet althans vóór de invoering der wet van 1870. 4084. V- Heerscht de longziekte thans niet te Wad-diuxveen ? A. Voor zoover mij bekend is, neen. 408.quot;). V. De maatregelen tot bestrijding der ziekte hebben in uwe omstreken bestaan in spoedige afzonderingen afmaking na een of meer dagen. Heeft men sedert de invoering der tegenwoordige wet niet meer algemeen de inenting doen toepassen te Wad-dinxveen dan vroeger ? A. Neen, men heeft juist sedert deze wet in werking is gekomen minder doen inenten. 4086. V- En toch is men van de longziekte bevrijd. Gij kocht gewoonlijk uw vee op de Amsterdamsche markt; gij zijt grootveehouder , misschien wel de grootste te Waddinxveen , en hebt meest inelkerij. In de laatste jaren maakt gij in het najaar eenige runderen vet en koopt in het voorjaar nieuwe kalfkoeijen aan te Amsterdam. Wordt diezelfde wijze van handelen ook gevolgd door andere veehouders in uwe woonplaats ? A. Neen, er zijn zeer weinig veehouders die aankoopen, de meeste fokken hun eigen vee, maken het vet en ver-koopen in liet voor- of najaar een enkel beest. Er heerscht in mijne woonplaats weinig handel, men zet meestal meer af dan dat er wordt aangekocht. 4087. V- Ons is medegedeeld dat juist de Amsterdam sche markt het minst te vertrouwen is, omdat daar het meeste vee uit Friesland wordt aangevoerd, en dat dien ten gevolge in de omstreken van Amsterdam, te Nieuwer-Amstel en te Sloten, gedurig longziekte heerscht, over-gebragt door dieren, die aan de Amsterdamsche markt gekocht waren en die afkomstig waren uit besmette stallea Nu is liet vreemd van u juist het tegendeel te hooren ■ en te vernemen dat gij meer vertrouwen stcdt in de Am, sterdamsche dan in de Rotterdamsche markt. Maar dit-beteekent welligt alleen dat de Amsterdamsche markt heter is dan de Hotterdamsche, omdat deze buitengewoon slecht is en de eerstgenoemde daarom tocli niet de beste behoeft te zijn. Toch is het opmerkelijk als gij sinds meer dan een jaar gewoon zijt daar vee te koopen, dat gij nog geen last van longziekte hebt gehad, ofschoon wisseling van vee van tijd tot tijd plaats heeft. Zoudt gij misschien ten gevolge van die ondervinding van oordeel wezen, dat de longziekte eene ziekte is die nu en dan, ten gevolg® van bij ons onbekende oorzaken, zich vertoont, liareuitwerking heeft, en langzamerhand verdwijnt, zoo als de geschiedenis het hier en daar leert? A. Dat is niet op te maken uit hetgeen ik gezegd heb; ik bedoelde alleen dat Amsterdam vertrouwbaarder is dan Rotterdam. Ik moet vee hebben, dat tracht ik op de beste wijze te verkrijgen en dan is voor mij do Rotterdamsche markt wel gemakkelijker en gelegener, doch minder verkieslijk wegens vrees voor besmetting. Ik ben geen deskundige omtrent het ontstaan van ziekten, maar ik kan toch niet medegaan met hen die meenen dat de ziekte niet |
door besmetting ontstaat. Ik geloof dat al de feiten het tegendeel bewijzen. 4088. V. De besmetting wordt algemeen aangenomen; er zullen er wel niet velen zijn, die daaraan niet gelooven. Nu is echter de vraag: ontstaat de ziekte alleen door besmetting , of kan zij ook zonder dat ontstaan ? A. Het is zeer moeijelijic te zeggen dat iets niet kan; de feiten echter bewijzen, dat de ziekte bijna niet anders ontstaat dan door besmetting. Wanneer ik het oog vestig op de geschiedenis der ziekte in de streek boven het 1.1, waar men in zeer korten tijd de ziekte den kop beeft ingeknepen, dan zou ik tot de overtuiging komen, dat, indien de longziekte spontaan ontstaan kon, het dan daar, waar zij eenige jaren zeer sterk geheerscht heeft, moest gebeuren. Ennogtans, wanneer er zich nog eens een geval voordoet, dan kan men vrij zeker aanwijzen, dat de besmetting er door ingevoerd vee is overgebragt. Zoo is het ook met Gelderland, leder jaar gaat er veel jong vee uit Zuid- en Noordholland naar die provincie. Wanneer nu de ziekte spontaan ontstaan kon, dan zou, dunkt mij, na verloop van eenige jaren , ook on ier die ingevoerde runderen de longziekte moeten uitbreken. 408!). V. Wanneer de longziekte alleen ontstaat door besmetting, dan zal iedereen toestemmen, dat er zooveel mogelijk pogingen moeten aangewend worden, om die besmetting tegen te gaan. Is naar uwe meening de inrig-ting van liet veeartsenijkundig Staatstoezi^t op dit oogen-bliic voldoende om daarin te voorzien? Zijn er districtsveeartsen genoeg aanwezig? A. Er zou meer van die heeren gevorderd moeten worden, maar bij het tegenwoordig aantal zijn zij reeds met bezigheden overladen. Zij moeten spoediger ter plaatse waar zij geroepen worden kunnen komen en spoediger handelen. Wanneer dit met hetzelfde aantal kan geschieden, dan is het mij wel, maar ik betwijfel het. Ik geloof ook, dat de standplaatsen van die heeren niet gelukkig gekozen zijn, hoewel er nu in den laatsten tijd eenige verandering iii gekomen is. Ik zou wensehen, dat da.ir, waar de ziekte het hevigst heerscht, een energiek man aangesteld werd, om de ziekte te bestrijden. 4090. y. Dus acht gij het wenschelijk dat er meer districts-veeartsen komen en dat zij hunne standplaats daar hebben, waar zij het meest noodig zijn? A. Ja. 4091. V. Wat denkt gij over de verhouding tusschen den districts-veearts en zijne plaatsvervangers? Die plaatsvervangers treden, zoo als men weet, op. zonder daarvoor belooning te ontvangen, en genieten alleen vergoeding van reiskosten , wanneer zij op meer dan één uur afstands van hunne woonplaats moeten werkzaam zijn. A. Ik voor mij verg niet gaarne diensten van menschen die ik niet betaal. Een vriendschapsbewijs is iets anders, maar onbetaalde diensten vergen . komt mij niet gepast voor, ook niet wanneer de Staat het doet. Die plaatsvervangers leven van de uitoefening van hun vak als veearts en de Staat moest hen niet, zonder hun eene belooning toe te kennen, gebruiken om de longziekte te bestrijden. 4092. V. Wat dunkt u van de veeopzigters of inspecteurs? A. Ik geloof dat er veel goede, geschikte menschen onder zijn ; maar dat zij heel weinig kunnen uitvoeren. En dat quot;kan werkelijk niet anders, als zij in een vijftal gemeenten al het vee moeten nagaan, leder, die wil, kan hen bedriegen, al zorgen zij nog zoo goed. In onze gemeente bebhen wij sinds lang een, zooals ik geloof, zeer geschikt man. Hij komt trouw elke week bij mij; maar als ik mij wilde toeleggen om hem te misleiden, om bij voorbeeld tien beesten minder op te geven dan ik ; hebben moest, dan zou mij dit weinig moeite kosten. |
4093. r. Maar gij zegt: gij hebt geen longziekte in Waddinxveen; en komt er tocli een opzigter ? A. Die is voor het gezonde vee. 4094. F. Woont die te Waddinxveen ? A. Neen , te Gouda. 4095. }'. Komt die man zoo maar Lij u in den stal ? A. Hij heeft het mij de eerste maal gevraagd , en toen heb ik gezegd: Als gij zorgt, dat gij niet liij ziek vee komt, kunt gij het doen. Ik achtte het wel twijfelachtig of hij er de bevoegdheid toe had, maar aan den anderen kant oordeelde ik het nuttig dat de Staat medewerking vond, en daarom heb ik hem verlof gegeven , om telkens het vee te komen zien. Nu eens loopt hij den stal in, dan weder komt hij bij mijn baas vragen of er verandering is. 409(». J'. Ik geloof toch wel uit uwe mededeelingen te kunnen afleiden, dat gij met die vee-opzigters niet dweept en het beter zou zijn om, als men dat toezigt wilde, het getal wetenschappelijke mannen daarvoor te vermeerderen en het geld, dat de op/.igters verdienen, te geven aan de plaatsvervangers, die daardoor nuttiger zouden kunnen werkzaam zijn ¥ A. Ja. 4097. De heer Scliepcl: (iij hebt medegedeeld dat, als gij ziekte ontdektet, het dier afgezonderd werd eu naar ik meen 8 of 10 dagen afgezonderd bleef. Wat was de reden van dat lange afgezonderd houden V A. Eenvoudig dat de veearts het niet voor longziekte erkende. Ik heb van een feit, dat mij is voorgekomen en dat ongeveer den toestand teekent zoo als die in 1873 was, de datums opgeschreven. In Julij 1875 (den juisten dag heb ik niet onthouden) werd eene koe bij mij onteigend wegens longziekte. Den 18den Augustus gaf ik uit denzelfden koppel weder twee koeijen bij den burgemeester onzer gemeente aan. Den 21 sten Augustus kwam dedis-tricts-veearts bij mij en vondgeene besmettelijke longziekte bij die twee beesten. Den 24sten Augustus telegraplieerde de burgemeester, omdat een andere koppel bij mij ziek was. Mijn boer bragt den districts-vecarts weder bij die twee andere koeijen , maar hij zeide; dat zij nog niet long-ziek waren. Den 27sten Augustus was het eene beest geheel beter , maar bet andere vreesde ik dat wij binnen kort zouden zien sterven. Toen ben ik naar den burgemeester gegaan en heb herkeuring gevraagd. Daarop is den lil Augustus de tweede districts-veearts bij mij geweest met den eersten , en zoodra de tweede de koe zag, wist hij dat zij sterven zou aan de longziekte. Hij heeft die toen onteigend en doen doodmaken in tegenwoordigheid van den eersten dist.iets-veearts, en toen deze de long zag, moest hij erkennen dat het beest in hooge mate longziek was geweest. Dit had dus van 18 tot 31 Augustus geduurd. 4098. Wie waren die districts-veeartsen? A. De eerste was de heer Alkus , de tweede de heer Swart. 4099. V. Verder hebt gij gesproken van » zoogenaamdquot; afzonderen ? A. Ik noem het zoogenaamd «afzonderenquot;, omdat ik, wat besmettelijke ziekte betreft, op eene boerderij — hoe goed ook ingerigt — mij geene volkomene afzondering kan voorstellen. Afzondering in den zin der wet wèl, namelijk afgezonderde stallen of weiden. Maar hoe gaat het in den regel, althans bij de meesten ? Als men bemerkt dat het beest niet wel is en men vreest dat het de longziekte zal hebben , moet men elk oogenblik gaan zien of het beest werkelijk ziek is, wat er aan mankeert en dergelijke zaken meer. Zulk een beest moet opgej ast worden, daar komen veel meer menschen bij dan wanneer het op stal staat, en men loopt zoo maar van het afgezonderde beest weer naar den stal terug. Daarom noem ik bet eene »zoogenaamdequot; afzondering. |
4100. F. De voorzitter ondervroeg u over de oorzaken en du verspreiding der longziekte. Weet gij ook, of de leeftijd der beesten invloed uitoefent op hunne meerdere of mindere vatbaarheid? In uwe streek heeft men veel jonge koeijen, omdat men daar zelf fokt, maar op andere plaatsen houdt men de goede melkkoeijen nog al lang. Zouden die oude koeijen meer vatbaar zijn dan de jonge? A. Daarvan heb ik nooit iets kunnen bespeuren. Zoover ik bij mij heb kunnen nagaan, heeft ieder beest op eiken leeftijd eene zekere praedispositie voor de longziekte. 4101. F («ij hebt ook medegedeeld dat uit Noord-en Zuidholland veel jong vee voor de fokkerij naar Gelderland gaat. A. Ja, en dan komt het in den regel na twee jaar weer in Zuidholland terug. 4102. F. Zoo krijgt men dus in Gelderland kalveren van vee, dat uit besmette streken komt? A. Ja. 4103. De heer Ifegram ; Wat doen de opzigters voor het gezonde vee eigenlijk? Ik weet dat zij komen kijken, of er ook ergens longziekte is. Maar wat is hun werkkring? A. Ik meen dat zij moeten surveilleren of er ergens zieke koeijen zijn, maar ik durf het niet stellig zeggen , want ik heb hunne instructie nooit gelezen. In het algemeen echter — dit weet ik — moeten zij rondkijken. 4104. F De opzigters voor het zieke vee houden aan-teekening van de zieke beesten en schrijven daarvan af, als er een beter wordt of sterft. Is dit niet zoo ? A. Ja. 410*!. F. Gij hebt gezegd dat onder anderen twee beesten bij u 13 dagen hebben gestaan , alvorens te worden afgemaakt. Zoudt gij niet meenen dat het van het uiterste belang is, dat een aangetast stuk vee binnen den kortst mogelijken tijd wierd afgemaakt ter voorkoming van besmetting? A. Indien het Rijk geld wilde besparen, dan zou dit een zeer goede maatregel zijn : ziek, gaauw dood; dan zouden wij spoedig van de ziekte af zijn. Dit is, na hetgeen ik heb zien gebeuren, mijne volle overtuiging. Afgaande op hetgeen door deze wet, die zoo slecht wordt toegepast, is uitgewerkt, mag ik zeggen , dat wij van de ziekte zouden afkomen, als de maatregelen goed en spoedig genomen wierden en de boeren medewerkten. 4106. V. Er zijn veeartsen die ons hier mededeelden , dat de afmaking niet zooveel haast had, mits er maar goed wierd afgezonderd. Dit heeft bij de Commissie twijfel ontmoet, en ook gij, die de zaak bij ondervinding kent, meent dat spoed noodig is. A. Het is misschien eene vrij zonderlinge conclusie, die in het geheel niet te bewijzen is, maar afgaande op hetgeen in 1875 gebeurd is bij mij en bij een paar andere veehouders, ongeveer een kwartier uurs van mij afwonende , zou ik meenen, dat het voordeeliger is, met de nu geldende bepalingen, niet af te zonderen dan wel af te zonderen. Bij mij toch, zoo als ik zoo even zeide, heeft men do eerste zieke koe 13 dagen laten staan. Daaraan schrijf ik het toe dat bij mij zich een jaar lang, dan in dezen dan in genen koppel, ziektegevallen voorderen. Ik heb nu nog beesten op stal die van de longziekte gebeterd zijn en wier ziekte door den veearts niet onder longziekte werd gerangschikt. Bij mij bestaat de gewoonte dat de boer, zoodra hij ziet dat een beest onwel is, het dier in een anderen stal zet. De veearts van Gouda wordt dan ontboden om te zeggen wat er van is. Verklaart deze het beest voor longziek, dan wordt het aangegeven en de districtsveearts komt. Het gevolg echter van die aangifte is, dat |
301
ik het zieke dier moet houden en dat dit dier, dat toch opgepast en verzorg-d moet worden, nu telkens wordt bezocht. Dus kunnen die bezoeken de aanleiding zijn om de ziekte ook op andere dieren over te planten, üe ziekte heeft zich, nadat er op mijn stal ziektegevallen waren geweest, ook op den stal van mijn buurman vertoond, en ik houd het er voor dat hij de ziekte van mij gekregen heeft. Bij hem was de afzondering niet zoo zorgvuldig als bij mij , en ik geloof dat het daaraan is toe te schrijven dat hij in twee maanden eu dus veel spoediger met de ziekte klaar was, terwijl bij mij zich nu het eeue en dan het andere geval vertoonde. 4107. V. Kunt gij nagaan of de veeartsen de beesten opzettelijk langer lieten staan? A. Dat geloof ik niet. Ik vermoed dat zij bevreesd zijn een heest af te maken dat niet longziek is. Die vrees is echter verderfelijk , want ik houd het voor beter tien koeijen af te maken die niet longziek zijn dan één beest te laten leven dat wel longziek is. 4108. De heer de «longo: Gij schijnt ook te meenen dat het beter zou zijn het toezigt, in plaats van aan vee-opzigters, aan de plaatsvervangende districts-veeartsen op te dragen. Maar die plaatsvervangers mogen, zoo als gij weet, de praktijk uitoefenen. Zouden daardoor die personen in geene moeijelijkheid komen wanneer zij geroepen worden als districts-veearts op te treden bij personen, die tot hunne clientèle behooren 'i A. Misschien wel; zij die zwak zijn zullen alligt huiveren om te zeggen wat zij zeggen moeten. 4109. V. Ik geloof dat gij een voorstander zijt van de inenting. A. Ja, in zoover men die als een middel beschouwt om de ziekte te breidelen. 4110. Hebt gij ooit bemerkt dat door de inenting, met goede stof en in het goede saizoen verrigt, de ziekte werd overgeplant op andere dieren? A. Neen, daarvoor heb ik nooit een bewijs gevonden. Vroeger had ik de gewoonte ieder najaar, wanneer ik mijn vee bijeen had, het te laten inenten. Ondanks (lat kreeg ik veel longziekte, maar in de meeste gevallen kon ik aanwijzen van waar de zieke dieren gekomen waren. 4111. F. Hadt gij gewoonlijk goede reactie nu de inenting V A. Gewoonlijk zeer sterke reactie; de inenting geschiedde altijd op den staart. 4112. V. De heer Wybenga : Naar ik meen hebt gij gezegd dat gij nu en dan op uwen stal gebeterde koeijen hadt? A. Ik wees er op dat ik in mijn stal eenige koeijen had, die in 1875 gebeterd zijn. Ik had ze aangegeven als longziek, maar de veearts was van eene andere meening. Er kwam bij dat de ziekte bij mij een jaar geheerscht had; en nu heeft de slager die later mijne koeijen kocht bij sommige daarvan toch longziekte bespeurd, bij welke ik dit niet gedacht had; in zoo geringe mate waren zij aangetast. 4113. V. Waren dat alle vette koeijen? A. Mijne melkkoeijen worden later vet; ik verkoop zeer zelden melkkoeijen. 4114. De VoorKlIter: Hield men bij u goed toezigt op de afmaking, het ontsmetten der huiden, het begraven der ingewanden als anderzins ? A. Dat ging vrij wel. Het is altijd een groot kwaad , als de dieren op de boerderij zelve worden afgemaakt; zoo mogelijk moest dit daar niet gebeuren. Toezigt op de ontsmetting was bij mij niet; ik heb zelf ontsmet met carbol-zuur eu chloorkalk. |
4115. V. Na de onteigening ging dus uw vee terstond naar de slagtbank, en niemand bemoeide zich verder met de zaak ? A. Destijds was de veldwachter opzigter over het zieke vee, en deze bleef tegenwoordig. Ik bemoeide mij natuurlijk zoo weinig mogelijk met de zaak. 411(1. V. Ofschoon eenigzins voorstander van de inenting hecht gij daaraan toch niet zóó veel waarde als anderen. Gij hebt veel vee, en men heeft mij gezegd dat gij u op verschillende wijze veel moeite hebt gegeven om de longziekte te bestrijden. Welke middelen hebt gij zoo al toegepast ? A. Eenvoudige geneesmiddelen , maar de tegenwoordige veearts wil daarvan niets weten. 4117. V. Wie is dat? A. De heer Ovehbosch. Deze is bij de inenting zeer keurig op de stof en laat de bewerking in geen geval aan een ander over. Soms kon ik mijn vee niet tijdig ingeënt krijgen , omdat er geen goede stof was. 4118. V- Het schijnt dat men soms onvoorzigtig te werk gaat ? A. Het kan zijn; daarvan durf ik weinig zeggen. 4119. F. Kunt gij ons ook het een en ander mede-deelen omtrent den mideeligen invloed dien de uitvoer van vee uit het spoelingdistrict in uwe omstreken uitoefent? d. Het is moeijelijk om daarvan feiten mede te dselen; maar het zal zeker later bewezen worden , dat de ziekte het moeijelijkst te beteugelen is in de omstreken van liet spoelingdistrict, en daar het allereerst uitbreekt. Wat mijn stal lietreft, in IH'Ö heb ik de longziekte van do Hotter-damsche markt gekregen, waar ik 5 koeijen kocht. Mijn zoon had die in April gekocht en eerst in Julij werden zij ziek. 4120. V. Gij kunt dus niet juist aanwijzen waar het nadeel ontstaat, maar gij stemt toe dat do toestand in het spoelingdistrict nadeelig moet werken op de omstreken. Weet gij middelen ter beteugeling van de ziekte aldaar? A. Ik woon niet in het spoeliugdistrict en ben niet genoeg met den toestand aldaar bekend. Het is moeijelijk om den handel geheel en al te beletten, zoo als men zou moeten doen om afdoende verbetering te verkrijgen; ook de Regering erkent dit. Mijns inziens ware het beste middel om er den meest energieken veearts heen te zenden, met zekere magt in handen om naar omstandigheden en zooveel mogelijk in bet belang der veehouders te handelen, maar tevens streng vast to houden aan de bepalingen omtrent verdachte koppels. 4121. F. Hoeveel koeijen melkt gij? A. 180. 4122. F. Veronderstel dat longziekte in uw stal heerscht, dan zal bij dadelijke aangifte aan den districts-veearts niet onmiddellijk het stelsel van afmaken worden toegepast. Uw stal wordt onder zekere controle gesteld, uw vee gemerkt, en het wordt u verboden binnen een zeker aantal weken vee te koopen. Het is zeer mogelijk dat u daardoor groote schade berokkend wordt. Waarom moeten nu die veehouders te Schiedam boven anderen bevoordeeld worden ? A. Iedereen is voor onze wet gelijk, en juist omdat dit omtrent ons en het spoelingdistrict niet het geval is, wekt dit bij anderen daarbuiten zekeren tegenstand en vragen dezen: waarom moeten zij anders behandeld worden dan wij? Wanneer men daarentegen in het spoelingdistrict de wet in al hare gestrengheid toepaste, dan zoude daarvan mijns inziens hot gevolg zijn dat Schiedam in eene maand of zes van vee ontvolkt wierd. 4123. F. Men kan toch niet aannemen dat op het |
302
oogenblik alle stallen in Schiedam long-ziek vee bevatten. In dat geval ben ik het geheel met u eens, maar dat zou toch een vrij strenge maatregel zijn. Zoo als u bekend zal wezen, zijn er inspecteurs of slagters belast met het afmaken van verdachte runderen. Deze moeten aan den burgemeester rapporteren of zij in de verdachte runderen ook zieke longen vinden. Als dit nu hier het geval is, dan volgt daaruit dat men in Engeland bij hot slagten der verdachte runderen uit Schiedam eveneens aangestoken longen zal vinden. En dit zoo zijnde , krijgen wij nooit den vrijen invoer van vee in Engeland terug. Zou men nu daartegen niet een middel kunnen vinden, bij voorbeeld om dat vette vee in Schiedam te slagten ouder zekere controle en het zoo uit te voeren V .V. Dat zou, dunkt mij , zeergoquot;d gaan , mits meneene zekere schadevergoeding gaf, want bet vleesch zou op de markt in Engeland minder opbrengen dan bet vee zelf. 4124. V. \og eene andere zaak. Als een Schiedamsche spoelingboer longziekte onder zijn vee heeft, geeft hij dat onmiddellijk aan. De zieke runderen worden afgemaakt, en de verdachte afgezonderd en gemerkt. Zou nu de mogelijkheid niet bestaan dat, wanneer de district,;-veearts die dieren dagelijks onderzocht, en er een behoorlijk toezigt op hield, die dieren na verloop vaneen paar maanden konden worden uitgevoerd ? A. Het tijdperk van het uitbreken van de ziekte is nu gesteld op twee maanden, ik zou zeggen dat dit wel wat kort is. Een besmet beest kan na verloop van twee maanden nog wel ziek worden en andere runderen besmetten. De tijd gewoonlijk benoodigd oin in het spoelingdistrict vee vet te maken, is drie maanden. Nu zou het kunnen zijn dat in een koppel, die reeds geschikt was voor den verkoop, de longziekte uitbrak, zoodat de eigenaar ver-pligt was zijne beesten nog een paar maanden te houden. En dat zou zeer nadeelig zijn. 4125. V. Maar toch niet onoverkomelijk. Het zou voor den spoelingboer toch niet meer nadeel opleveren dan voor een anderen hoer ? A. Neen dat niet. 4126. De heer :r rgi am ; Zoudt gij er bezwaar in zien om van de verdachte stallen in Schiedam vee te vervoeren, mits voorzigtig , m opzettelijk daarvoor ingerigte wagens, naar slagters in den Haag, Ltrecht, Rotterdam enz. ? A. Neen, maar dit zou den spoeling-boeren niet helpen. Een slagter die dergelijk vee slagtte, zou in een kwaden naam komen , en de stedelingen zouden dat vleesch niet gaarne koopen. 4127. V. Maar het zou uitvoerbaar zijn, niet waar, zonder dat daardoor besmetting werd overgebragt? A. Ja, maar het zou zeer veel zorg vereischen. 412S. J'. De wagens worden tegenwoordig in het geheel niet meer schoon gemaakt, ofschoon dit toch in de wet wordt voorgeschreven? A. Ook voor zoo ver mij dat bekend is, geschiedt dat schoonmaken niet. 4129. De heer Schepel; Waren de vijf koeijen, die in 1875 bij u de ziekte hebben aangebragt, ingeënt? A. Dat durf ik niet zeggen; omdat ik altijd tweemaal 'sjaars, in het vóór- en najaar laat inenten, heb ik met die koeijen, die ik in den zomer aankocht, welligt met inenten tot liet najaar gewacht. Het zou dus kunnen zijn dat die koeijen niet waren ingeënt. 4130. /'. Gij koopt vee op de Amsterdamsche markt; dat gebeurt zeker met veel omzigtigheid , en gij zult tevens goed bekend zijn met de verkoopers ? A. Neen, daarmede zijn wij volstrekt niet bekend. |
4131. F. Het weide- en melkvee staat op de Amsterdamsche markt wel eens naast vet of kalfvee uit het spoelingdistrict. Hebt gij daarvan nooit verkeerde gevolgen gezien ? A. Zelf bezoek ik de Amsterdamsche markt niet. Ik weet echter dat de veehouders uit het spoelingdistrict eene enkele maal, wanneer zij zien dat de Amsterdamsche markt wat vlugger is dan de Rotterdamsche, hun vee daar te koop aanbieden. Men heeft gezegd , dat dit geen kwaad kan , omdat voor dat vee eene afzonderlijke standplaats is aangewezen ; maar ik ben van oordeel dat bet wel kwaad kan , omdat de beesten , als zij bijv. bij koppels van de markt gebragt worden, met elkaar in aanraking komen. 4132. /'. Acht gij het geen gebrek dat de markt te Amsterdam niet voortuurend gezuiverd en ontsmet wordt ? A. Zeer zeker. Het kan niet missen , of dat schoonmaken zou goed werken. 4133. De heer de .longe : Zijn , volgens uw oordeel, de verschijnselen van de longziekte gemakkelijk te onderkennen ? A. Betrekkelijk is dit gemakkelijk. In den regel zal men het direct zien, maar hebben de beesten de ziekte in een geringen graad . dan is het soms zeer moeijelijk , omdat zij blijven eten, omdat zij goed melk geven en hun stand goed is. 4134. F. Zoudt gij meenen dat de eene soort van beesten meer voorbeschiktheid heeft dan de andere? Bijv. dat een sterk melkgevende koe meer dispositie heeft dan een die weinig geeft? A. Zoo iets heb ik nooit gemerkt. In Zuidholland heeft men allerlei rassen, maar ik heb onder allerlei soorten de ziekte gehad. 4135. /'. Maar kan voedsel en drinkwater ook oen oorzaak worden ? A. Misschien kan 't de ziekte bevorderen, maar een oorzaak kan quot;t nooit zijn. 413(5. F. Acht gij een gebrand merkteeken beter dan het geknipte? A. Als er een merkteeken moet zijn, geef ik de voorkeur aan branden. 4137. De Voorzltler: Bij dadelijke aangifte, onmiddellijk afmaken en het nemen van goede voorzorgsmaatregelen , meent gij dat de longziekte zoo al niet geheel . dan toch voor een groot deel overwonnen kan worden. Moet ik daaruit afleiden dat gij geen voorstander zijt van geheele afmaking ? A. Zoo als de zaken nu staan, ben ik voor geheele afmaking; want in onze streek weet men bijv. zeker, dat als er een beest is afgemaakt, er andere zieken zijn geweest of eerlang zullen komen. 4138. F. Gij zijt dus een tegenstander van gebeterde koeijen ? A. Ja, in hooge mate. 4139. F. Als onmiddellijke aangifte in de hand gewerkt werd door geheele schadevergoeding van het teerst aangetaste beest en de boeren tot de overtuiging kwamen dat zij daardoor afmaking van den geheelen koppel zouden voorkomen, dan zouden wij toch veel winnen. Het aanbrengen van een goed merkteeken en vooral het toezigt van knappe, zaakkundige menschen, des ncods veeartsen, met verpligting om dadelijk aangifte te doen van elk geval van longziekte, is zeker aan te bevelen. De vraag is echter of zulke maatregelen uitvoerbaar zijn ? |
A. Het is waar ;lat de aangifte niet algemeen dadelijk geschiedt, maar men make daarvan geen te groot verwijt aan de veehouders. Wij hollanders hebben een afkeer van dwang, vooral als die onregelmatig wordt toegepast. Als die dwang gelijkmatig wordt verdeeld dan gaat het nog. Maar wanneer onder dezelfde wetgeving de een geheel anders behandeld wordt als de andere , dan verzet zich iedereen : dat schijnt aan onzen natie eigen te zijn. Daarbij komt dat onze natie niet van dwang houdt; een goed woord vindt in den regel een goede plaats. Wanneer men nu niet goed controleert, zooals thans het geval is, dan breidt zich dat verzet meer en meer uit. Indian veehouders eens tot de overtuiging kwamen — hetgeen zeer goed kan — dat rneu hunne belangen op het oog heeft en men hen zooveel mogelijk wil te gemoet komen en zoo min mogelijk wil benadeelen met de gelijke — vergeef mij het woord — dwaze bepalingen , zooals wij in der tijd gehad hebben, dan zou men er langzamerhand toe komen dat iedere veehouder aangifte deed en men zoodoende de ziekte uit Nederland verwijderde. 4140. V. Meermalen is door de hier aanwezige heeren en ook door getuigen, di wij gehoord hebben, de vrees geuit, dat wanneer men de plaatsvervangende districtsveeartsen en ook de andere veeartsen verpligtte om dadelijk aangifte te doen, zij dan gevaar zouden loopen om hunne praktijk te verliezen. Nu kwetn het mij voor dat wanneer iedere veearts verpligt was de veehouders oplettend te maken op het feit dat zijn vee vermoedelijk de ziekte had en hiervan ook den burgemeester kennis gaf, opdat het beest afgemaakt zou worden, hem dit geen nadeel zon berokkenen. Daardoor zou de veearts zijn klanten niet verliezen. Ik zal bij voorbe ld mijn docter niet bedanken, wanneer hij mij aangifte wil laten doen, dat ik een besmettelijke ziekte in huis heb en een briefje aan mijn huis moet geplaatst worden; ik blijf dan toch vertrouwen in hem stellen. Het vertrouwen dat de veehouders in die veeartsen stellen zou juist aanleiding kunnen geven, dat zij hem aanstonds raadplegen, en wanneer bij denkt, dat het longziekte is, het beest terstond afzonderen, iemand naar den burgemeester zenden en het aangetaste dier, terstond doen afmaken. Maar dan moet men ook niet voor afmaking behoeven terug te deinzen en kunnen zeggen , dat het beest onteigend wordt op goed geluk af, zoodat als het longziekte is , men wèl, als bet die niet is , men geene schadevergoeding krijgt. Ziet gij — dit is dus mijne vraag - er gevaar in , dat een veearts te gelijker tijd praktiseert en de ziekte constateert? A. Dit zou geen gevaar opleveren wanneer het aan de landbouwers zoo smakelijk mogelijk werd gemaakt. Maar men zou daardoor niet geheel het doel bereiken. De veeartsen komen zoo langzamerhand meer hij de veehouders in gebruik. Daar zijn er evenwel nog velen, die eenvoudig een eigen middel aan hunne zieke dieren geven, of die ze laten uitzieken of sterven, zonder eenig geneesmiddel. Derhalve zou de veearts toch niet al het zieke vee zien. Ik heb er wel eens over gedacht of het ook mogelijk zou zijn om een landbouwer uit de streek met een soort van toezigt op de zaak te belasten, üit zou met medewerking van allen moeten zijn. De eene landbouwer weet meestal wat er bij den anderen gebeurt. Zoo zou men welligt kunnen komen tot eene geregelde aangifte. Het zouden moeten wezen zoogenaamde inspecteurs, die kennis van vee hebben en het vertrouwen genieten van de ingezetenen der gemeente waar zij wonen , die de boeren konden gaan roepen, wanneer zij iets bemerkten hij hun vee, dat niet in orde was. Verklaarde dan zulk een inspecteur dat een beest long-ziek was, dan zou de boer ook dadelijk moeten aangeven. Ook zou zulk een inspecteur den burgemeester moeten gaan waarschuwen, wanneer hij vernam dat er hier of daar in de gemeente longziekte heerschte. Deze personen zouden die taak geheel vrijwillig op zich moeten nemen. 4141. De heer Begrani : Zou men dergelijke personen kunnen vinden V A. Niet gemakkelijk. Maar als het zijn moet, misschien wol. |
moet vermeerderd worden in die streken, waar de ziekte heerscht, ten einde er met meer spoed zou kunnen gehandeld worden. Zoudt gij nu niet van oordeel zijn, dat er nog een ander toezigt noodig was, een toezigt over de handelingen van de districts-veeartsen, zoodat er meer eenheid bestond ; bijvoorbeeld , dat er een commissaris was die, behalve op het belang van de ingezetenen , ook daarop lette , dat de districts-veeartsen de wet juist toepasten , in één woord, een autoriteit die tusschen de Regering en de districts-veeartsen stond V A. Dat is ongeveer hetzelfde denkbeeld , dat ik daar straks opperde, ten minste het sluit er zich bij aan. Eene zaak heeft mij altijd zeer verwonderd — wij zijn er in Nederland trouwens aan gewoon — namelijk dat de belangen van den landbouw beheerd worden door de districts veeartsen. Van daar dat de Regering bepalingen gemaakt heeft, die kant noch wal raakten, waar men zich tegen verzette, en die de Regering dan ook verpligt was, na korten tijd weder in te trekken. Wanneer er personen te vinden waren, die toezigt over de districts-veeartsen hielden, die, op de hoogte van hetgeen het belang van den landbouw vordert, aan de districtsveeartsen den weg aanwezen, dien zij te volgen hadden, dan zou dat zeer gunstig kunnen werken. 4143. y. liven als bij de veepest? A. Ja. Men heeft ten tijde van de veepest inspecteurs gehad, die landbouwers waren, en ik geloof dat zij nuttig gewerkt hebben. Wij hebben er zoo een paar in onze streek gehad , en die betoonden veel ijver. Alleen belangstelling-in de zaak bezielde hen ; maar dan heeft men ook men-schen , die bet vak kennen. 4144. IHij de veepest was de toestand evenwel anders. Toen was er toezigt noodig om vervoer van verdacht vee te keeren , en thans is er ook toezigt noodig om te zorgen dat er behoorlijk aangifte gedaan wordt. Ten tijde van de veepest was bovendien het verdacht vee zeer weinig talrijk, want als eens de ziekte in een stal uitbrak, dan liep het daar heel spoedig af en stierf de gansche stal uit; terwijl nu de ziekte lang duren kan en bet toezigt houden dus veel lastiger zou zijn. Volledige schadevergoeding bij het afmaken van zieke dieren, gepaard met het streng straffen van nalatigheid, wanneer niet spoedig aangifte wordt gedaan, dat zou, geloof ik, goed werken. A. Ja, dit zou ik zeer goed achten. De boeren moeten geen geschenk ontvangen , maar bet Rijk moet zijn eigen voordeel behartigen , en ik acht het in liet voordeel van het Rijk , wanneer volle schadevergoeding gegeven wordt voor een ziek beest. Men zal daardoor des te eerder aangeven en des te minder behoeven af temaken. 4145. V. Zoudt gij het uitvoerbaar achten, toezigt op de spoedige aangifte te houden ? Gij weet hoe de boeren zijn; de een zal uit een verkeerd begrepen eigenbelang te laat aangeven , de andere zal tegen de afmaking zijn , een derde zal uit godsdienstige begrippen, als ik liet zoo noemen mag, niet willen aangeven. Nu moet gecontroleerd worden of er al dan niet spoedige aangifte gedaan is. Zou men daarbij niet op groote moeijelijkheden stuiten, want aan de volledige schadevergoeding moeten vrij strenquot;-e straffen op nalatigheid verbonden worden ? A. Ik durf dat niet zeker te zeggen. Het denkbeeld, dat ik straks aangaf, geloof ik dat inoeijelijk uitvoerbaar is en toch een goed middel zou zijn. Als men een kriiiquot;-van (5 of 7 gemeenten vormde en in elke gemeente een landbouwer kon vinden die de zaak wat naging en voor spoedige aangifte zorgde (hij behoeft zelf de zieke koeijen niet te gaan zien, want dat zou voor zijn eigen bedrijf nadeelig kunnen zijn), en als die (i of 7 mannen dan om de 2 of 3 weken eene vergadering hielden om te zorgen dat er geregeld aangegeven wierd, dan geloof ik dat zij veel invloed zouden hebben en de boer voor dien invloed zoo bang zou zijn , dat hij onmiddellijk zou aangeven. |
414(). V. Men beeft in sommige streken van ons land
4142. V. (iij meent, dat het aantal districts-veeartsen
304
veeregters; dat zijn commissarissen va» een veefonds, die toeziet houden of met het vee , dat in het fonds geassureerd is, gehandeld wordt zoo als behoort en die dus het belang der deelhebbers behartigen. .Maar zoudt gij meenen dat er in eene gemeente menschen te vinden zijn, die tot de uitvoering van eene strafwet zouden willen medewerken? A. Ik geloof wel, dat die zouden te vinden zijn. Men moet natuurlijk verlichte menschen hebben, die in het streven der Regering zien het behartigen van hun eigen belang en die, als de Uegering naar hunne meening gmvle maatregelen neemt, lust hebben die toe te passen. Ik geloof werkelijk dat zulke menschen wel te vinden zouden zijn. 4147. V. Ik hoop het zeer; het is een gewigtig punt om te overwegen. A. Ik grond mijn denkbeeld daarop, dat do vakgenoot veel beter op de hoogte is van hetgeen er gebeurt, dan de man die buiten het vak staat. Ann den districts-veearts, aan den burgemeester zal hij niets mededeelen; maar de boer weet van den boer alles. 4148. De heer Wybenga: Daargelaten of er een middel te vinden is om de geheelo zaak te bespucdigen en dadelijke aangifte te verkrijgen , heb ik uit uwe woorden opgemaakt, dat ^quot;ij zeer veel hecht aan liet volatile, en het krachtige der besmetting, zoodat, wanneer de aangifte hij tijds gebeurde en dan dadelijk voor de afmaking gezorgd wierd, gij daarin een afdoend middel zoudt zien om van de longziekte bevrijd te worden. Zou het dan uwe meening niet wezen, dat gij geen twijfel zoudt willen laten In-staan of het longziekte is of niet. ook al zeide de veearts: » laat het beest maar tot morgen staan dan zullen wij eens zien quot; ? Oordeelt ge niet dat hij rlh crrslc neral van longziekte onder een koppel, de zieke koe onmiddellijk behoorde te worden afgemaakt ? Zoudt ge er eenige bedenking tegen hebben tot afmaking over te gaan ook bij t/vijj'cl aan lontj-nekte? A. Volstrekt niet. Zoodra de veearts twijfelt of het longziekte is , afmaken ! 4149. De heer «1c .Innge : (lij verlangt volle schadevergoeding. Maar zoudt gij daaraan niet de conditie willen verbinden dat in geen twee maanden do ziekte weer in in dien stid heerschte ? A. Nee:\! Of de Staat voor zulk eene koe f 10 of f2ö meer of minder betaalt. beteekent niets. De man lijdt toch al schade, want dat beest brengt hem niets meer op. Dus, wil men de algemeene medewerking bevorderen, dan geve men volle schadevergoeding zonder eenige restrictie. Maar aan den anderen kant zou ik, als het mogelijk is |
hetgeen ik niet weet — alle ontduiking der wet ten strengste willen gestraft zien. 4150. De Voorzitter; Hebt gij nog eenige andere medt'deelingen in het belang der zaak te doen V A. Ik wenschte nog wel attent te maken op de verhouding der burgemeesters in deze zaken. Die heeren zijn het hoofd hunner gemeenten, maar zij bekleeden in dezen eene zeer ondergeschikte rol; zij maken zich onaangenaam óf bij den districts-veearts óf bij hunne mede-ingezetenen. Ik voor mij heb volstrekt geen klagen over de burgemeesters , maar, zoo als do zaken nu zijn, hebben zij eene zeer onaangename taak. 4151. F. Meent gij dus dat de bevoegdheid der burgemeesters moest worden uitgebreid of wel beperkt ? .1. Een van beiden; men moest hen óf geheel baiten de zaak houden, óf meer magt geven. 4152. De beer Begram : Gij hebt straks gesproken over het merken der koeijen , » als het noodig is.quot; Zoudt gij dus meenen, dat het niet noodig is ? A. Mijne bedoeling was deze: als de verdachte koeijen worden afgemaakt, hetgeen ik zeer wenschelijk zou achten , dan is het merken niet noodig, maar als men alleen het aangetaste vee en niet het verdachte afmaakt, dan acht ik het merken zeer noodig. Maar zoo als tegenwoordig het merken geschiedt, beteekent het niet veel. 415:1. i: Hebt .yij ook kunnen nagaan waar die vijf koeijen, door u te Uotterdam gekocht, van daan kwamen ? A. Neen. 4154. E3c Voorzitter: Hebt gij nog verdere mededeel ingen te doen ? A. Neen. Mijnheer de Voorzitter. J. v. n. Bukookn Az. K, dk Jono. Wyiienga. Schepel. Begram. de Jonge. |
OPGA V E van verleende vergoeding wegens reis- en verblijlkosten aan de districtsveeartson en hunne plaatsvervangers, over 1876.
NAME N.
Bedrag1.
ianmerkinyen.
Woonplaatsen.
J. A. Alers, ('voor Utrecht en gedeeltelijk Zuidholland). .1. C. Billroth, (voor Groningen en Drenthe). C. A. W. van Hoorn, (voor Gelderland en Overijssel). J. Huffnagel, (voor Noordholland enjgedeel-telijk Zuidholland). li. Svvart, (voor Zeeland en gedeeltelijk Zuidholland). H. J. Prakke, (voor Friesland). L. van Uriel, (voor Noordbrabant). A. J. Janné, (voor Limburg). W. Snijders, M. J. Hengeveld, A. Overboseh, H. J. H. Stempel, W. F. Steigerwalt, J. Tietema, J. Ebens, Th, G. J. Wight, H. Mos, H. Buiskool, H. Reimers, |
A. F. Reiehraan, 's Gravenhage ,1 f Groningen, Arnhem, Haarlem, Barendrecht, Leeuwarden, Stratum, Roermond, Rotterdam, Amersfoort, idem, Loenen, Leiden , Peize, Leermens, Bellingwolde, Assen , Nieuwolda, Dalen, Hummelo, :j 210,15 1 006,80! 2 196,39 li 343,845 2 022,53 909,32 1 723,49' 727,21 903,09 82,77s 111,65 449,23 132,11 241,08 174,99» 210,29 s 42,97 26,60 230,955 51,68» |
Overleden 3 November 1876 en met ingang van 1 Januarij 1877 vervangen door den plaats-vervangenden districtsveearts H. J. H. Stempel. Toegevoegd aan Alers. id. (eervol ontslagen met in» gang van 20 Mei 1876.) id. id. en aan Huffnagel. id. » Billroth. id. id. id. id. id. van Hoorn id. |
Transportereu | f 17 797,18
N0. 35. 5.
2
N A M E N. |
Woonplaatsen. |
Bedrag. |
Aanmerkingen. |
1 |
Per transport |
f 17 797,185 | ||||
H. Voetelink , |
Zwolle, |
338,27 s |
Toegevoegd |
aan |
van Hoorn |
C. J. Sandkuyl, |
Tiel, |
34,85 |
id. | ||
A. Beins, |
Zalt-Bommel, |
18,1(5 |
» |
» |
id. |
J. C. Rutgers, |
Arnhem, |
1(5,00 |
gt; |
Tgt; |
id. |
J. N. Dijkman, |
Lochem , |
55,586 |
» |
» |
id. |
J. M. D. Westbolz, |
Nijmegen, |
31,12* |
» |
» |
id. |
W. H. Lampe, |
Purmerend, |
1 029,42» |
Huffnagel. | ||
J. Mazure Cz., |
Haarlem, |
39(5,84i |
id. | ||
E. Overbosch, |
Gouda, |
503,2(5 |
gt; |
id. | |
J. Korteweg, |
Leerdam , |
53,00 |
Swart. | ||
Th. J. F. Kegelaer, |
Hulst, |
6,58' |
id. | ||
Ch. Mazure, |
Zierikzee, |
10,50 |
» |
id. | |
E. L. van Mervennée, |
Goes, |
16,80 |
» |
id. | |
I). van Hulst, |
Nieuw veen, |
275,00 |
» |
gt; |
id. |
M. Verdenius, |
Leeuwarden, |
772,66 |
» |
Prakke. | |
H. C. Poll, |
Witmarsum, |
130,16 |
id. | ||
P. C. Buyterse, |
Sneek, |
976,23 |
» |
id. | |
J. Th. van der Loert', |
Makkinga, |
18,55 |
» |
id. | |
IJ. S. Hamstra, |
Menaldum, |
117,36 |
gt; |
» |
id. |
J. C. H. Boots, |
Cuyk, |
24,00 |
gt; |
» |
van Driel. |
A. J. Montens, |
Zevenbergen , |
92,25 |
Tgt; |
id. | |
•T. Kohier, |
Almkerk, |
9,82» |
* |
■Jgt; |
id. |
P. F. Michels, |
Heusden , |
111,00 |
gt; |
id. | |
J. Billekens, |
Horst, |
» |
Janné. | ||
L. F. Janné, |
Roermond, |
gt; |
id. | ||
M. J. P. H. Thomassen, |
Maastricht, |
7gt; |
» |
id. | |
f 22 834,63 |
Behoort bij brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 28 September 1877, n°. 38, IXde afdeeling1.
Mij bekend, De Secretaris-Generaal, HUBRECHT.
OPZIGTERS voor niet venlaclit v
|
|
Enquête omtrent de besmettelijke longziekte under hel rundvee.
REGISTER DER VERHOOR UK.
N0. 4.
(De cijfers wijzen de bladzijden van de verliooren aan.)
Albrs, (J. A.) blz. 51-60. Ammkui.aan, (D. J.) blz. 282-287. Bkem G/., (C. VAN) blz. 254-259. Bkrohuys, (G. J. W.) blz. 87-91. Beyma. thok Kingma , (Jhr. mr. C. L. van) blz. 42-47. Bikhens, (L.) blz. 47-50. Blom , (J.) blz. 80-8(). Breggkn Azn. , (J. van dek) blz. 298-304. Buiskool, (H.) blz. 158-1 (gt;4. Cappelle , (Dr. H. van) blz. 297-298. Caitellkn , (I). P. van) blz. 171-175. Citteus , (Jbr. mr. C. van) blz. 7f)-80. Ebbls , (J. H.) blz. 96-100. Eyk , (D. van der) blz. 28-32. Goes , (J. A. van der) blz. 164-170. |
Hbnqevbld , (G. J.) blz. 17-25. Hoek, (C. P.) blz. 110-116. Hoogenuoom H/x. , (J.) blz. 25-28. Horst Azn. , (M. de) blz. 243-247. Huffnagel, (J.)blz. 122-131,288-296. Huysmans , (J. B.) blz. 201-205. Htlkbha , (S. B.) blz. 136-141. Israëls , (1. F.) blz. 279-282. Jansen , (H. (J.) blz. 247-253. Koomen , (H.) blz. 182-186. Mac Gillavry (I)r. Th. H.) blz. 1-7. Mazure , (C.) blz. 176-182. Noordam , (A.) blz. 230-235. Oppenheimeb , (B.) blz. 116-121. Overbosch , (E.) blz. 68-76. Pasma , (H.) blz. 153-157. Poot, (S.) blz. 266-271. |
Prakke, (H. J.) blz. 10J-110, 259-266. Scheringa Azn., (H.) blz. 60-63. Smits , (J. J. U.) blz. 142-148. Snijders , (W.) blz. 236-243. Steyoekwald , (W. F.) blz. 193-201. Stoop , (P. C.) blz. 219-229. Swart , (L.) blz. 33-42. Sytsma , (C.) blz. 63-68. Tielen , (J.) blz. 213-219. Trei p , (J. P.) blz. 91-96. Velt.man, (J. J.) blz. 205-209. Voogt Jr., (G. N. de) blz. 149-153. Walm a , (P. G.) blz. 7-16. Weg , (C. D. van der) blz. 186-192 Wel, (J. van der) blz. 272-279. Zaalberg, (A. P.) blz. 131-136. |
(De c ij f e r s w ij z e u d e n o in rae r a der vragen a a n.)
Aansine (Tijd van) en verzwijgen van ziektgevallen, 2:5, 75-76, 1G2-1G4, 180-181, 24(i, :J88-3(J1, 47(i-47i». 487, 530, 532-536, 612, 615. 684, 693-696, 77.quot;-777, 83(5-839, 864, 945-948 bis, 1036, 1087,1102,1137-1138,1142, 1144, 1209, 1240, 1293-1295, 1302,1358-1359,1453,1474, 1484. 1567, 1587-1588, 1591-1594, 1660-1661, 1748-1752, 1757, 1761-1764, 1846, 1880-1882, 1939, 2032,2046-2048,2085, 2111-2114, 2131, 2163-2167, 2272,2285,2356,2430,2469, 2594, 2614, 2691-2693, 2712-2715, 2781-2783,2830-2831, 2843-2846, 2902-2904, 2959-2963, 2970, 3061,3080-3107, .3432, 3455, 3602-3005, 3638, 3749-3751,3777-3779,3820, 3915-3916. 3927-3929, 3993-3996, 4013. 4046, 4139. Over het opleggen der verpligting tot het doen van aangifte hij het ontstaan van elke ziekte, 521, 525,577-582, 8,0-811, 865-866, 893-894, 1041, 1292, 1570,1662,1834, 1883-1885, 2032-2034, 2132, 2231, 2506,25(i9-2570, 2659-2663, 2763-2764, 3033-3034. Afmaking. Over afmaking van den verdachten koppel of enkel onmiddellijke afmaking van het aangetaste rund, 7-11, 05, 130, 131,210-212 , 247 , 262 , 485-486, 572-576, 630-631, 760, 791-792. 851, 871-879. 910, 961, 1040, 1043, 1105,1115,1117, 1177-1181,1202,1216-1218. 1271, 1338-1340. 1383-1384. 1409. 1508-1513,1517-1519, 1562. 1582, 17801781, 1824, 1830, 1914. 1957, 2031, 2143 , 2432-2435 , 2495-2505 . 2520 . 2546-2553 . 2648-2654, 2825, 2854-2860, 2965-2967. 2974. 2978. 3036,3038. 3040 , 3230 , 3303-3311. 3377-3378 . 3395 . 3406,3439-3444. 3493-3498. 3571-3589.3600-3601.3612-3616 . 3672-3674. 3690, 3911-3912, 4035-4036, 4137, 4148. Gelegenheid voor en tijd en wijze van afmaking van het zieke en verdachte vee, 84-85,92-96. 164.398-404.540-541, 704-705 , 733-734 , 741. 748 , 778. 953-955, 1077. 1158, 1256-1261, 1298, 1366,1456, 1489-1494,1597-1603, 1630-1631, 1765-1767, 1849,1860-1861, 1941-1942, 2051-2053, 2075-2076, 2117. 2121-2123,2176-2177, 2358-2359, 2399, 2437, 2596-2597, 2694-2698, 2723-2724, 2834-2835, 2975, 2991-2995, 3073-3076,3118,3458-3460,3844. 3848-3853, 3944, 3947-3949, 4037, 41054107. AfzomleriiiK van het zieke vee, (Tijd en wijze van) 78-81. 230 , 384-387 , 392-395 , 480-481, 539 , 601-602, 614,689, 706-707, 733, 786-787, 798-799, 807,840-842, 867. 949-951, 1075-1076, 1143, 1153. 1296, 1363-1365, 1453-1455, 1595-1596, 1678, 1757, 1760, 1846. 1940. 1979,1997,2031,2035 , 2046 , 2049 , 2082 , 2168 , 2518, 2869 , 3036 , 3065 , 3154 , 3206 , 3230 , 3352-3355 , 3433-3434, 3731-3733, 3741, 3773-3776, 4099. |
Burgemeesters , met betrekking tot het te keer gaan der longziekte. (Handelingen der) 68,368.373-377, 395.531, 682, 833, 931-933, 957-959, 1052. 1236.1289. 1449. 1589, 1758-1759. 1843, 2045. 2072-2076, 2105. 2590, 2744, 2748-2750, 3050. Kiirsoriyk Wetboek met het oog op 'le longziekte. (Wijziging van het) 2037. Frlclt;»clie ras voor de ziekte. (Over de meerdere geschiktheid van het) 39,41,43, 133,135, 1928,1931,2199. CiodMlIenstljie overtuiging. (Gemis aan medewerking hij den veehouder tut heteu^elin^ der ziekte uit) 561, 838-839, 1302, 1507, 1849, 1939, 2111, 2469,2583.3527-3529.3736-3740, 3785-3790. liieuilng. 14-21, 45-47, 150-156, 219-226, 231-232, 330-336, 341-345,349, 351-354,501-516, 566-571,604-605, 632-633, 735-740, 753-755 , 802-803 , 880-887,891, 1017-1035, 1118, 1194-1200,1254-1255,1277-1279, 1330-1336, 1402-1407, 1502-1504. 1530-1548. 1644-1654, 1669-1673, 1718-1719, 1811-1822, 1835, 1896-1902, 1925, 1931, 1960-1962, 1967 , 1976 , 2021-2030 , 2071, 2086-2088, 2127-2130, 2209-2219. 2226. 2297-2298, 2329, 2377, 2383-2387, 2406-2409 , 2481-2487, 2490-2493,2556-2564-2573, 2629-2635, 2638-2646, 2756-2761, 2809-2810, 2850-2852, 2877-2892, 2900-2901, 2911-2912, 2920-2921, 2932, 2941-2949,3008-3015, 3019,3037,3114-3117, 3122-3123, 3166-3182, 3197-3202 , 3223-3225, 3345-3351,3360-3363 , 3392-3394 , 3409, 3417 , 3419, 3531-3537 , 3628-3635, 3656-3661 . 3665-3672, 3678 . 3689, 3699-3700 , 3711-3714 , 3797-3811, 3821-3823, 3917-3920,3931-3932, 3939-3942, 3951-3956, 3962-3969,4083, 4109-4111. Merkteeken voor aangetast, verdacht of hersteld vee, 102-107, 182, 230, 276-278, 405-414, 418-420, 545-548, 550-552, 779-780, 852-855, 963-966, 1155, 1167, 1303-1304, 1372-1374,1411, 1466-1468, 1553-1554,1604, 1774-1777, 1782-1784, 1786, 1858-1859, 1947-1948, 2007, 2054, 2118-2119, 2178-2182, 2276-2277, 2360-2364,2440-2448, 2526-2529, 2601-2605, 2708-2709,2837,2840-2841, 3026-3028, 4136, 4152. Ontsmetting van stallen, spoorwegwagens, stoombooten, hulden en gereedschappen, 122-125, 183-184, 202, 306, 315, 347-348, 450, 557, 742-745, 843-846,848,868,956, 984, 992-994, 1049-1050, 1078, 1093, 1159-1162, 1169, 1256, 1299, 1310, 1367-1369, 1457-1460, 1477-1478, 1481-1482, 1514-1516, 1611-1612, 1711-1713, 1785, 1807, 1908, 1943, 1952, 2006, 2055, 2191-2192, 2394, 2449, 2533, 2596, 2598-2600, 2699, 2711, 2908, 3001-3006, 3108, 3317, 3943, 4014-4019, 4114, 4132. |
Proces-vcrbanl !uj overtro.linjj der gestelde Ijepalingen (Opmaking' vanj 378-381. 530, 685-688, 690-691, 774, 934,1073 , 1134,1237,1291, 1452, 1591, 2829, 4021-4030. Schadelonstifelllng bij afmaking van liet vee, (Bedrag der) 24, 75, 77. 99-101, 162-164, 180-181. 279-281, 519, 543-544 , 563-565 , 623-627, 758, 788, 805-808, 849-850, 896-897. 914, 1037. 1070, 1114-1115, 1165, 1202. 1270, 1307, 1370, 1408. 1564,15681569,1657,1823,1855-1856, 1906. 1938, 1964, 1966 , 2077, 2085 , 2133 , 2318-2322, 2430, 2439, 2524, 2566-2567, 2647, 2765 , 2811-2815, 2854, 2979, 3023-3024, 3046-3049, 3050,3078-3079,3119, 3231-3233, 3530. 3637, 3932, 4046. 4139, 4149. Sla::(eii van ziek of verdacht vee met name in het spoelingdistrict, 109, 290-291,313,422-437, 1001-1003, 1299, 1627-1629, 1679, 1701-1703, 2896-2899, 2925-2929, 3155, 3339-3341, 3365-3366, 3663. Teraifltctaling; der toegekende schadeloosstelling en der verdere uitgaven bij onteigening en ontsmetting, 1080-1085, 1166, 1322. 1371, 1632-1633, 1857, 2525 , 2836, 3054. 3933-3935. Toczlgf. Toezigt op het vee in de stallen, 82-83, 112, 119-121. 230, 396, 704-705, 713-728, 798-799, 856-858, 978, 1155-1156. 1622-1624, 1850, 1949 , 2050.2169-2171, 2229-2230 , 2232-2239, 2278-2280, 2307-2317,2324,2521-2522 , 2606 , 2612-2613 , 3155 , 3205 , 3211, 3230, 3906-3908. Toezigt op liet vee ter markt, 443-444. 645,708-711, 781-784 . 859, 938-939, 1135,1343-1344, 1393, 1401-1463. 1609. 1677. 1998-2000, 2106-2110, 2592-2593,2677-2680, 3228, 3327. Toezigt op den uitvoer van vee naar eene andere provincie cu naar het buitenland, 438-441, 860-861, 1091-1092, 1418-1419, 1464, 1475-1476, 1613-1616. 1677, 1688-1700, 1716-1717, 2346-2347. 2450-2460, 2789-2802, 2929. 3137-3149, 3183-3196, 3204. 3226-3228, ;,244-3246, 3387-3391. Toezigt op den invoer van vee aan de grenzen, 1720-1721. 2175. 3860-3865, 3867-3871. Veeartsen. Over het getal li strict* veeartsen . hunne plaats van vestiging, de wijze van vervulling hunner taak. 23 , 27-28 , 66-67 . 89-70 , 86-87, 177. 195-196, 258-259,297, 362-365,525-527. 537-538, 682. 696-698, 770, 829-832 937, 996-998,1067-1068, 1129. 1223,1287.1297. 1313-1315, 1354-1355, 1391-1392, 1443-1444, 1447, 1584, 1707-1709, 1723-1725, 1742, 1745,1841-1842, 1886-1887, 1935, 1936. 1985 , 2008-2010 , 2043-2045, 2068-2069, 2095-2104, 2227-2228. 2263-2271, 2292-2295, 2324-2326, 2420-2422, 2508 . 2587-2589 . 2675-2676 . 272(5-2732 , 2737-2743 . 2762 , 2772-2779 ,.'2826, 2832-2833, 2955-2958. 2981-2990, 2996-3000,3057-3058, 3068-3071,3590-3599. 3898-3904, 3960-3961, 4047-4059, 40894090,4097-4099, 4140-4147. Over het verbod aan districtsveeartsen tot het uitoefenen der praktijk. 30-32. 2153-2154. Positie der wetenschappelijk gevormde veeartsen tegenover de empirici, 35, 1121-1123, 1552 , 2579-2580. De plaatsvervangende districts-veeartsen , hunne werkzaamheden, de hun toegekende vergoeding en hunne positie tegenover de veehouders met het oog op de vergunning tot uitoefening der praktijk, 23, 192-194, 263, 366-367, 369-372, 528-529, 772-773, 829, 927-929, 1130-1133, 1230, 1290, 1345, 1356-1357, 1445, 1448, 1450-1451, 1566, 1586,1590, 1743,1745-1746,1844, 1936, 1989-1991. 2152, 2155-2157, 2423-2425,2463-2466, 2509, 2591, 2681-2690,2722,2827-2828.4046,4091,4108. |
Vcearlst-nysehool, Over geschiktheid der leerlingen van die sciiool, na volbragte studiën, voor de praktijk , 186-191. Gehalte van het onderwijs aan die school voor de vorming van geschikte veeartsen, 239-240, 1045-1048. VeeloiKlsen, 23, 169-173, 236-237, 355,584,788-794, 812-819, 898-907. 1042, 1204-1208, 1341-1342. 1412, 1668, 1911, 2403-2405, 2766. Veeopilgfer*. 115-120, 126-129, 177,455466,553-556, 713-728, 785, 862-863, 978-983, 1094-1102,1308-1309, 1380, 1469-1472, 1617-1626, 1754-1757, 1769-1773, 1800-1802, 1805-1806. 1850-1854, 1864-1865, 2043, 2056-2065, 2102, 2120, 2196-2198. 2239-2240, 2243, 2278-2284, 2365-2369, 2606-2611,2665-2666,2700-2707, 2719-2720, 2725, 2838-2839, 3067, 3084. 3212-3213, 3464-3467, 3486-3487, 3791-3796, 3825-3826, 3830-3837, 3905, 3946, 3957-3959, 3997-4013, 4037-4041, 4092, 4103-4104. Verdachf vee. (Vervoer van) 108, 113-114, 167-168, 230 , 304-305 , 421-437, 447-449, 451, 549, 1086-1087, 1168, 1311, 1389, 1597-1603, 1606-1607,2274-2275, 2307-2317, 3575-3576, 3926. Venlaelijverklarlng van liet vee (Termijn van), 415-417, 1916, 2246. Vleesell der afgemaakte runderen (Verkoop en vervoer van het), 89-92, 178-179, 269-270, 747,847,987,1261, 1299-1300, 1479-1480, 3043-3046. 3551-3552. Xiekte. Mede leelingen omtrent het ontstaan der ziekte in ons land, oorzaken van dat ontstaan en van de verspreiding der ziekte, 39-42, 52, 63-G4, 140-149, 176 , 204-209 , 214-216 , 218 , 253-256 . 329 , 340-341, 360, 492-500, 523, 588,595-598, 634, 657-681, 731-732 , 763-769 , 800-801, 824 , 828 , 870 , 888-890, 916, 921. 1009-1011, 1057, 1070, 1106, 1186-1192, 1221, 1243-1253, 1302, 1316, 1329,1349,1373, 1381, 1395-1398, 1425. 1430-1441, 1561, 1576, 1639-1641, 1796-1797, 1808-1810, 1875,1894-1895, 1904-1905, 1919-1934, 1955, 1970-1979,2004,2011-2014, 2092. 2116, 2124-2127, 2139, 2158-2159, 2172, 2220-2223, 2248-2262, 2301-2303, 2333-2334, 2397. 2412, 2419-, 2469-2470. 2555 bis, 2582-2586, 2617-2622, 2627-2628, 2636-2637, 2671-2674, 2753-2764, 2820-2823. 2847-2848, 2864-2866,2870-2873, 2904-2907, 2909-2910, 2913-2918, 2954, 3016-3018, 3112-3113, 3159-3164, 3203, 3356-3359, 3400,3451-3454, 3476, 3489-3492, 3506-3516, 3703-3705, 3872-3894 , 3914 , 3972-3991, 4088 , 4134-4135. Meerdere of mindere besmettelijkheid der ziekte*, 5-7, 137-139 , 307 , 315 , 361 . 452 , 482 , 523-524,824.936, 986. 1245, 1266, 1555-1660, 1979 , 2158-2159 , 2172, 2396. 2621-2622. 2867-2868, 2910. 3102, 3110-3111, 3367-3372, 3517-3518, 3679-3686, 3688. Spontaan karakter der ziekte, 6-13, 138, 217, 339, 357, 491-496 , 700, 1012-1016, 1111,1182-1188,1265, 1328, 1399-1401, 1524-1529, 1638, 1809.1893.1958, 2011-2017. 2201-2208, 2260, 2299, 2396, 2471-2480, 2554, 2623-2626, 2755, 2816, 2849, 2893, 3162-3164, 3685 , 3696-3698 , 4088. Kenteekenen der ziekte , 22 , 36-38, 71-74, 200, 300, 312, 316-317, 382-383, 834-835, 942-944.1136-1140, 1238-1239, 1360-1362, 1549-1551, 1682-1686, 1845, 1937, 1979, 1992-1996, 2002-2003, 2187-2190, 2193- 2194 , 2354 , 2461-2462 . 2511-2514 , 2745-2746 , 2919 , 3413-3416, 3706-3710. Verschil in uitkomsten der genomen maatregelen tot beteugeling der ziekte in de eene provincie en gemeente in vergelijking met die in anderen, 132-136, 204,207, 213 , 474-475 , 559-563 , 628 , 788 , 869,1009-1010, 1106, 1173-1176, 1325-1327, 1520-1521,2185-2186, 2195 , 2468-2470 , 2615-2616 , 2751-2753 , 2847-2848. |
Knqnêle omlrenl de besmet lelijke loujzieklc onder hel rundvee.
Exh. 11 Mlt;«irl 1878. n0. .
g 1. Den Isten Augustus 187(5 werd aan de Kamer door vijf liarcr leden, de heeren nu Jono, de Ruitku Zyi.keh, Wvbknoa., Gevers I)evno:)t eu Schepel, liet voorstel g-edaau om de liesmettelijkc long-ziekte onder het rundvee tot het onderwerp te maken van eene parlementaire enquête. Zij stelden daarbij op den voorgrond, dat het voortdurend heerschen dezer ziekte als eene nationale ramp moet worden beschouwd. De veestapel, die zulk een aanmerkelijk deel van den nationalen rijkdom uitmaakt, wordt daardoor nu reeds sedert eene reeks van jaren geteisterd. Bij de groote verliezen, dien ten gevolge door den veehouder geleden. voegt zich het nadeel voor handel en scheepvaart, uit de beleinmeriug geboren, die de invoer van vee uit Nederland in den vreemde ondervindt. De Regering en de wetgever hebben dan ook reeds sedert lang van hunne overtuiging doen blijken , dat het Staatsbelang krachtige maatregelen tot beteugeling en zoo mogelijk tot uitroeijing dezer ziekte gebood. De voorstellers der enquête wezen daarbij op de wet van 20 Julij 1870 {Staatsblad nquot;. 131) en op de reeks van Koninklijke besluiten, ook in verband met de wetten van H Julij 1874 (Staatsblad nns. 98 en !)!)) uitgevaardigd, om de goede uitvoering flier algemeene wet te verzekeren. Maar door die maatregelen was het beoogde doel geenszins ten volle bereikt. De aanzienlijke geldsommen, jaar op jaar voor de beteugeling der longziekte op de Staatsbegrooting gebragt, droegen dus ook geen genoegzame vrucht. Wel was in onderscheidene provinciën of streken des lands de voortgang der ziekte na korteren of langeren tijd gestuit, maar elders bleef zij voortwoeden. Omtrent de oorzaken van dit verschijnsel gaven noch de jaarlijksche verslagen betrekkelijk het vee-artsenijkundig Staatstoezigt, noch de provinciale verslagen genoegzaam licht. Ten bewijze, dat hetgeen men omtrent den loop der ziekte uit officiele bronnen weet, onvolledig is, voerden de voorstellers onder anderen aan, dat liet provinciaal verslag van Zuidholland over het jaar 1875, hoewel anders over dit onderwerp een der volledigste, geen enkel ziektegeval te Schiedam vermeldt, niettegenstaande die gemeente en haar omtrek als een van de voornaamste brandpunten der besmetting moet worden beschouwd. Reeds om, zoo mogelijk, uit te maken, waaraan het toe te schrijven zij, dat onder de werking derzelfde regeringsmaatregelen in het eene deel des lands geheel andere uitkomsten werden verkregen dan in het andere, beval zich bet hooren van deskundigen en belanghebbenden aan. Maar niet minder was dit wenschelijk om de onzekerheid te doen ophouden , die steeds omtrent de wijze van verspreiding der ziekte en omtrent de gepastheid en goede werking der regeringsmaatregelen in besmette streken bleef heerschen. De voorstellers hadden daarbij het oog op het verschil van gevoelen met opzigt tot de meerdere lt;if mindere uitbreiding, aan het stelsel der afmaking van verdachte runderen te geven; op het handhaven der onmiddellijke afzondering van ziek vee en van het verbod van vervoer van verdachte runderen; op de toepassing der inenting als voorbehoedmiddel tegen de ziekte enz. Zij vleiden zich dat door het hooren van deskundigen en van belanghebbenden in landbouw, veeteelt en veehandel eene beter gevestigde overtuiging omtrent dergelijke punten en dus ook omtrent den te volgen weg tot bestrijding der ziekte zou geboren worden. In overeenstemming met een
lt;0
cn ander werd door hen het onderworp van het te houden onderzoek in vier hoofdvragen '/.ainengevat. Die vragen betroffen: 1°. den voortgang-en den stand der besmette-r.jke longziekte hier te lande; 'iquot;. den vennoedelijken invloed daarop van de wet van 1870 en van do op die wet gebaseerde Koninklijke besluiten; de vormoedelijko oorzaken, waaraan toe te schrijven zij, dat de van overheidswege genomen maatregelen in sommige gewesten en gemeenten gunstige uitkonisten hebben opgeleverd, in andere daarentegen hunne werking in meerdere of mindere mate hebben gemist; 4°. de mogelijkheid van het nemen van maatregelen van overheidswege , waai door het kwaad óf overwonnen óf althans zoo zoor gefnuikt zou worden, dat men zicli met hot ophoilon der belemmerende bepalingen, die ook den veehan lel 'quot;.i deschv px aart benadeelen, zon kunnen vleijen.
Aan hot voorstel tot bet bonden dezer enquête viel bij het onderzoek in de afdeelingen der Kamer eene zeer gunstige ontvangst ten doel. Ken der leden maakte de bedenking, dat de hier in aanmerking komende vragen, of de longziekte zonder besmetting mt zich zelve kan ontstaan en hoelang do verborgen ziektetoestand en de geschiktheid om do besmetting over te brengen kunnen duren, niet door eene parlementaire enquèU' te beantwoorden zijn , maar dat liet de laak der wetensohap is zulke vraagstukken op te lusst n. Knkele andere leden zagen er bezwaar in, dat de Regering gedurende het houden dor enquête en z'gt;o lang de nitkomsten daarvan niet openbaar waren gemaakt, waarmede uit don aard der zaak een geruime tijd moest verloopen , belommerd zou worden in hare maatregelen tot bestrijding der longziekte, of dat althans de toenmalige Minister van Hinnenlandsche Zaken gedurende al dien tijd geen uitvoering zou kunnen geven aan het voornomen, om op een gegeven tijdpunt, door liet doen afmaken van alh' koppels rundvee, bij welks zich verschijnselen van longv.iekte vertoonen. eene krachtige poging tot uitroeijing der ziekte te doen. Alle overige leden daarentegen juichton het gedane voorstel toe, welks uitvoering liet nuttig gevolg zou kunnen hebben, dat als, gelijk nu sedert jaren bij herhaling het geval was geweest, door de Regering aanzienlijke geMsommon tot bestrijding der longziekte werden aangevraagd, de Kamer boter in de gelegenheid zou zijn, om over zulk eene aanvrage een op goede gronden steunend oordeel te vellen.
Door de voorstellers werden de gemaakte bedenkingen beantwoord. Zij deden daarbij uitkomen, dat, juist omdat de wetenschap tot nu toe do vragen omtrent het overbrengen der besmetting en wat daarmede in verband staat, niet had beslist , het allozins in aanmerking kwam,'laaromtrent do ervaring te raadplegen. Zij betoogden verder, dat het houden der enquête geen stilstand behoefde te brengen in de regeringsmaatregelen en 1 lerinnordon, dat de aanvrage van een crediet, waaruit de kosten tot afmaking van alle aangetaste en verdachte runderen moeston worden bestreden, enkel was afgestemd omdat men in het onzekere verkeerde, of zulk een krachtige maatregel, waartegen men anders in geenen deelo zou opzien, wel tot het beoogde doel zou leiden.
Het voorstel tot het houden dor enquête werd den 26sten April 1877 door de Kamer, na eene korte beraadslaging, met 51 tegen (1 stemmen aangenomen. Do toenmalige -Minister Hek.jskbhk gaf bij die beraadslaging te kennen, dat hij vroeger tegen het houden der enquête gestemd was geweest, omdat inj daarin eene poging meende te zien, om hot toestaan van hoogere geldsommen, tot bestrijding der besmettelijke longziekte, tegen te gaan, maar dat hij , nu de wetgevende magt zich met een deswege aanhangig geweest voorstel had vereenigd, geen het minste bezwaar maakte om het stemmen voor de enquête aan te raden, ofschoon hij ook van de daardoor te verkrijgen uitkomsten geene groote verwachting koesterde. Den Isten Mei daaraanvolgende werden de vijf onderteekonaron van het tegenwoordig Verslag door de Kamer met de vereerende taak belast, om de Commissie voor het houden der enquête uitte maken, en nadat die Gom missie den hoer de Jonu tot haren voorzitter had benoemd, ving zij hare werkzaamheden aan.
Die werkzaamheden bestonden in de eerste plaats in het ontworpen vim eene moor uitgewerkte schets der punten, waarover liet onüerzook loopen zou, en die bestemd was eensdeels om de Commissie bij hareverhooren tot leiddraad
3
te strekken; auilonleols om ile op o roepen getuigen en deskundigen althans eiMiigennato in ile gelegenheid te stellen oin zich op het te houden verhoor voor te bereiden door over hetgeen van hen gevraagd zou worden vooraf hunne gedachten te latm gam. Die schets werd dus, op een vroeger gegeven voorbeeld , hij eiken oproepingshriet' gevoegd. Zij is onder u0. 1 n van de reeks van stukken wegens de enijuète gedrukt, liet spreekt overigens van zelf en werd dan ook door de ('onunissie te kennen gegeven , dat zij geenszins voornetnens was niet al de opgeroepen personen die gelende reeks van vraagpunten te doorloopen , maar dat zij zich ten aanzien van velen hunner beperkte tot hetgeen geacht moest worden binnen hunnen ge-zigtskring te liggen. Aan den anderen kant moest tie l.iop van het verhoor medebrengen, dat niet zelden vragen werden gedaan, die wel binnen den vooraf afgebakenden kring lagen, maar in de schets niet waren uitgedrukt.
Eene tweede niet gemakkelijke taak der Commissie bestond in de keus der personen, van wie zij kans bad eenigzins ter zake dienende inlichtingen te ontvangen. Zij moest daarover in verschillende provinciën des Kijks vertrouwde personen raadplegen, van wie zicli, uit hoofde van hunne betrekking, bemoeijen's met de besmettelijke longziekte of belangstelling iu de zaak, eene doeltreifende aanwijzing liet verwachten. De provinciën Noon i bra bant, (ielderland. Overijssel, Drenthe en Limburg kwamen niet of minder in aanmerking, omdat in die provinciën gelukkig bij voortduring zich of geene of slechts spurailische ziektegevallen vertoonen. Zóó voorgelicht heeft de Commissie achtereenvolgende acht en veertig personen opgeroepen , om voor haar te verschijnen. Daaronder behoorden , als mannen der wetenschap, de tlians afgetreden directeur van de Hijksveeartsenijschool te Utrecht en een barer leeraren; voorts districtsveeartsen, sommige hunner plaatsvervangers, geëxamineerde of gepatenteerde veeartsen, burgemeesters van gemeenten, die vroeger of later aan de maatregelen tot wering der ziekte uitvoering hadden gegeven, leden van Provinciale of Gedeputeerde Staten, met die maatregelen meer bijzonder bekend, en eindelijk veehandelaars, veehouders en landbouwers, bij wie zich, ook ten gevolge liunner persoonlijke ondervinding, meer bijzondere kennis van het te bestrijden kwaad en de daartegen genonien of te nemen maatregelen liet veronderstellen. (iedurende twee verschillende tijdperken, namelijk van 3 — 1;quot;» September 1X77 en van 4—S Februarij 187H heeft de Commissie zich onafgebroken, den Zondag alleen uitgezonderd, niet het houden der verbooren bezig gehouden. Mij de volvoering barer taak heeft zij de vereisclite medewerking ondervonden van den griffier en de coniinies-griffiers der Kamer en van de in bare dienst zijnde stenograpiien. Ook de heer Nookdziek, zonder daartoe geroepen te zijn, en de heer Stak Ni man . nadat hij reeds als commies-griflier der Tweede Kamer was afgetreden, hebben zich met de meeste bereidwilligheid voor het bijwonen der verbooren en het helpen resuniören der daarvan opgemaakte verslagen beschikbaar gesteld.
Al de opgeroepen personen zijn op het bepaalde uur voor de Commissie verschenen. Dit is mede het geval geweest met twee der districts veeartsen . de leeren I'iiakkk en HcitnAOKt., aan wie de Commissie, nadat zij reeds in September 1S77 gehoord waren, in Februarij 1X78een tweede verhoor beeft doen ondergaan, waartoe zij naar aanleiding van andere getuigenissen besloot of ook omdat die districtsveeartsen in den tusschentijd met vele nieuw voorgekomene ziektegevallente strijden hadden gehad. De wijze, waarop de vragen , door de Commissie of hare leden gedaan, werden beantwoord, mag over't algemeen worden geroemd. Vele der opgeroepene personen hebben zich beijverd al die mededeelingen te doen en al die ophelderingen te geven , waartoe zij in staat waren. De Commissie mag echter niet ontveinzen, dat er zelfs onder de districts-veeartscn waren . die in hunne antwoorden eene overdrevene behoedzaamheid * of zelfs zeken , achterhoudendheid lieten doorblinken, moeijelijk anders te verklaren , dan uit bij hen bestaande vrees om door gezegden , die naderhand openbaar zouden worden, persoonlijke belangen te benadeelen of anderen te mishagen.
Op de bereidvaardigheid om op de vragen, door de Commissie te doen , een antwoord te geven , heeft zich ééne bepaalde uitzondering voorgedaan. De Commissie ba l ook den referendaris voorde afdeeling: Medische politie aan
•1
het Departement van Binnenlandsche Zaken , den heer dr. H. van (Jai-pki.i.k , voor zich geroepen. Zij stelde er prijs op te weten, hoe ei'ii man , die sedert lang met de heliaiideling der zaken betrekkelijk de besmettelijke longziekte belast is, over die ziekte en de maatregelen tot bestrijding' daarvan dacht. 1 let kon niet in hare bedoeling1 liggen hem eenige vragen te doen, waardoor hij in verband met zijne ambtsbetrekking in inoeijelijkheden kon worden gebragt of tot een in zijn mond bedenkelijk oordeel over personen en zaken genoopt. De heer van Cappei.i.e gaf echter, na op liet bestemde uur voor de Commissie verschenen te zijn , te kennen, dat hij bij de aanvaarding zijner ambtsbetrekking een eed ook van geheimhouding- had afgelegd , en dat hij dien ten gevolge, na rijp beraad, besloten had art. 1(.) der wet van Augustus 1850 (Staatsblad n°. 45) in te roepen, volgens hetwelk zij die uit hoofde van hunne » wcttuje hei rekking quot; tot geheimhouding ver-pligt zijn, zich van het afleggen van getuigenis voor een parlementaire commissie van enquête kunnen ver-schoonen. Hij hield op naderen aandrang dezerzijds dat beroep in den ruimsten omvang vol, zoodat bleek , dat geenerlei antwoord op eenige tot liet onderwerp der eiKjuète betrekkelijke vraag van hem te verwachten was en zijn verhoor dus geen voortg-ang kon hebben. Naar het oordeel der Commissie echter lieeft de heer van ('ai'I'ku-k zich geheel ten onregte, op grond van art. 1!) der wet van 1850, van het afleggen van alle getuigenis verschoond. Aangenomen, dat de woorden r gt; wetthje bctrrkliiuy'quot; in dat artikel ook op openbare 1 irgerlijke ambtenaren slaan , wordt het verschoonen der aflegging van getuigenis daarbij beperkt. Het artikel zegt uitdrukkelijk , dat die verschooning tgt; alleen en hij niisl uitingquot; kan worden ingeroepen, nopens datgeen . waarvan de wetenschap is toe betrouwd met het oog op de geheimhouding, waartoe de wettige betrekking verpligt. Maar bovendien worden bij art. 3 der genoemde wet alle openbare ambtenaren verpligt gevolg te geven aan de vorderingen der ('ommissie van onderzoek en is daarbij alleen voor de hoofden der ministeriële departementen eene bijzondere wijze van ondervrfiging voorgeschreven. Het tweede lid van art. der wet maakt het duidelijk, dat de verseliooning wegens verpligte geheimhouding door burgerlijke ambtenaren alleen kan worden aangenomen, voor zoover zij rust óf op bet beweren, dat de verlangde openbaarmaking wordt geoordeeld in strijd ie zijn met het belang- en de zekerheid van het Wijk, de koloniën en bezittingen van het Wijk in andere wereld-deelen (art. 80 der (Irondwet) óf op den stelligen last hunner meerderen, denzelfden grond van verschooning aanduidende. Ook uit de gewisselde stukken wegens de wet van 1850 blijkt ten volle, dat niets verder van de bedoeling des wetgevers verwijderd was dan de ambtenaren, die een algemeenen eed van geheimhouding hebben afgelegd , gelegenheid te geven om zich aan elk verhoor bij eene parlementaire enrpiète geheel te onttrekken. De (quot;om-missie zou dan ook , naar het schijnt , volkomen bevoegd geweest zijn, om op den heer van (quot;aim'EI.i.k de dwangmaatregelen van art. 15 en volgg. der wet van 1850 toe te passen, /ij beeft echter geineend zich daarvan te moeten onthouden, ook omdat zij van oordeel was, dat afgedwongen antwoorden weinig nuts zouden kunnen aanbrengen. Indien zij in het tegenwoordig Verslag zich eenige uitweiding over deze zaak veroorlooft, is het alleen, omdat zij het hoogst bedenkelijk zou achten, dat openbare ambtenaren zich bij eene volgende enquête op het voorbeeld van den heer van (quot;appku.e zouden kunnen beroepen.
Nog verdient vermelding, dat de commissie bij herhaling aan den Minister van Binnenlandsche Zaken mede-deeling heeft verzocht van stukken en opgaven, die /.ij in 't belang van haar onderzoek wenschte te kennen , en dat aan die aanvragen telkens met de meeste bereidwilligheid is voldaan, Knkele der medegedeelde stukken zijn als bijlagen bij dit Verslag gevoegd)
S 2, Hij het doen kennen van de uitkomsten, door de enquête verkregen, waartoe de Commissie thans overgaat, meent zij zich te moeten beperken tot het schetsen in alge-meene trekken van den indruk, dien de afgelegde getuigenissen of medegedeelde snikken op haar hebben gemaakt, Kene opsomming \an al wat zij heeft gehoord of vernomen
acht zij niet wel mogelijk en zelfs niet raadzaam. Zij zou zich daardoor te zeer in allerlei plaatselijke en persoonlijke bijzonderheden moeten verdiepen. Met opziift tot die bijzonderheden gedraagt zij zich aan de gedrukte verhooren zelve, waarvan zij liet raadplegen door bijvoeging van een register gemakkelijker beeft trachten te maken. Overigens zal do Commissie hare eigene, door de enquête verkregene of bevestigde overtuiging omtrent de working der regeringsmaatregelen tot bestrijding der ziekte en omtrent hetgeen daaraan ontbreekt niet ontveinzen.
I. Oorspromj, aanl en vcrspreidinfl der :ickle. De besmettelijke longziekte onder het rundvee is, zoo als men ook van elders weet, omstreeks het jaar 1830 of 18;!2 voor het eerst hier te lande ontstaan of opgemerkt. Zij is, naar men meent, uit de Duitsche Rhijnprovincien hierheen overge-bragt, heeft aanvankelijk in sommige Geldersche grensdorpen geheerscht en zicli vrij spoedig ook in eenige Zuid-hollandsche gemeenten, met name de Lier, Naaldwijken omstreken , vertoond. Allengs heeft zij zich nagenoeg over geheel het Kijk verspreid, zoodat zij in 1842 gezegd kou worden overal in meerdere of mindere mate te heerschen of geheerscht te hebben. De landstreken bezuiden Maas en Lek zijn voortdurend het meest verschoond gebleven. Daar hebben zich veelal slechts sporadische gevallen voorgedaan.
Omtrent het juiste tijdstip , waarop de ziekte in de verschillende provinciën ontstaan is of zich uitgebreid heeft, moet wel onzekerheid heerschen. Men kende aanvankelijk haren aard niet. De overheid bemoeide zich niet aanstonds met de zaak en de landbouwers of veehouders, die door de ramp werden getrorten, hadden meer reden om dit te verzwijgen dan om het openbaar te maken. Al spoedig deden die landbouwers of veehouders de ondervinding op, dat de ingeroepen hulp van veeartsen in dit geval volstrekt niet baatte. • )nderscheidene geneesmiddelen werden beproefd doch geen daarvan had het gewenschte gevolg. Slechts een enkele der thans gehoorde getuigen scheen aan geneesmiddelen nog iets te hechten. Echter waren van den beginne af de voorbeelden verre van zeldzaam, dat de aangetaste runderen van zelf herstelden, zoodat de veehouders, in plaats van liet aangetaste vee ter slagtbank te brengen, of zich daarvan op andere wijze te ontdoen, er voordeel in zagen , om , zoo als men dat uitdrukt, hun stal of hun koppel te laten doorzieken.
Intusschen won de overtuiging meer en meer veld, dat men hier te doen had met eene ziekte, die door besmetting van het eene punt des lands naar het andere werd overge-bragt, en dat bij de geduchte verliezen, door de veehouders geleden , maatregelen van overheidswege noodig waren om het overbrengen en doen voortduren der besmetting zoo veel mogelijk tegen te gaan. In dien geest werden in onderscheidene gewesten provinciale verordeningen tot wering der longziekte vastgesteld. Onder anderen was dit het geval in Friesland, waar de ziekte voor het eerst in 1842 verscheen en met bet jaar 1848 hevig begon te woeden. Er werd daar een provinciaal fonds tot wering der ziekte op-gerigt, waaruit schadeloosstelling werd betaald voor de runderen , die men om de besmetting tegen te gaan afmaakte , welk fonds echter in 1854 werd opgeheven. In Zeeland, waar vroeger eene provinciale verordening tot wering of stuiting der ziekte bestond, die goed schijnt te hebben gewerkt, is ook nu nog, na de invoering- der wet van 1870, een provinciaal reglement in werking, volgens hetwelk al het in dat gewest ingevoerde vee gekeurd wordt en eene maand lang afgezonderd moet blijven. Ook liet gemeentelijk toezigt op de markten, slagtnlaatsen enz. werd hier en daar versterkt. Noch provinciale noch plaatselijke maatregelen mogten op den duur genoegzaam baten. Weldra werd de veestapel door eene nieuwe ramp getroffen. De veetypluis of veepest brak uit. Dit gaf aanleiding tot liet uitvaardigen der wet van 1!) April 18()7 {Staatsblad ii0. 30), alleen tot die veeziekte betrekkelijk. Door de daarbij vastgestelde voorzieningen , diemetkraclit werden gehandhaafd, gelukte het na eenigen tijd althans dit dreigend kwaad geheel te overwinnen. Maar terwijl liet andere steeds bleef voortduren , kwam de reeds aangehaalde wet van 20 Julij 1870 tot stand, waarbij het veeartsenijkundig Staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie op vasten voet werden geregeld en die de aanstelling van districts-veeartseu en van plaatsvervangers medebragt, aan wie N0. 95. 5. 2
met medewerking1 der burgemeesters, de uitvoering van bepaalde maatregelen tot het te keer gaan van besmettelijke veeziekten werd opgedragen en in wier plaats in spoed-eischende gevallen tot zekere hoogte ook geëxamineerde veeartsen konden optreden. Die wet rust, gelijk men weet, op hot beginsel, dat bij het uitbreken van eene besmettelijke veeziekte onmiddellijke afzondering noodig is van elk stuk vee, bij 't welk zich verschijnselen van zoodanige ziekte openbaren. Zij geeft aanleiding tot het dadelijk onteigenen en afmaken van aangetast of ook, zoo dit onvermijdelijk wordt geoordeeld , van verdacht vee ; verbiedt, behoudens uitzonderingen in bijzondere gevallen, het vervoer van verdacht vee; regelt het toezigt op veemarkten en openbare verkoopingen van vee en behelst bepalingen omtrent het ontsmetten van stallen of voorwerpen, die met besmet vee in aanraking zijn geweest; omtrent het afsluiten gedurende bepaalde termijnen van besmette hoeven of weiden en het trekken van een wijderen afgesloten kring, waaruit geen vervoer van vee mag plaats hebben en waarbinnen het inbrengen van nieuw vee verboden is.
Bij het onderzoek der Commissie, waarbij het vooral ook do wijze van uitvoering dezer wet gold, moest al dadelijk de vraag van gewigt worden geacht, of de longziekte onder het rnndvee, waartoe dat onderzoek zich bepaalt, alleen door besmetting wordt overgebragt, dan wel ook uit zich zelve, zonder blijkbare aanleiding van buiten, ontstaat. Indien toch de ziekte ook een meer bepaald spontaan karakter had en dus eenigermate als inheemsch te beschouwen ware, zou men zich, zelfs bij de meest getrouwe naleving der wet van 1870 en van de daaruit voortgevloeide verordeningen, niet kunnen vleijen, haar geheel te overwinnen of binnen en^e grenzen te beperken. Integendeel zou men dan geneigd kunnen worden eenig gewigt te hechten aan het gevoelen van enkele veehouders, die , omdat zij in hunne onmiddellijke omgeving de regeringsmaatregelen geen of geen genoegzame vrucht zien dragen , of ook wel omdat zij van lastige, voor hun bedrijfnadeelige belemmeringen ontheven wenschen te worden, aan de zaak haren natuurlijken loop willen laten. De omtrent dit punt ingewonnen getuigenissen waren geruststellend. De deskundigen huiverden wel om te verklaren, dat geen spontane gevallen zich voordoen, maar ook degenen, die aan zulke gevallen toonden te gelooven, erkenden, dat zij hoogst zeldzaam voorkwamen. Het bewijs der stelling: er is hier geen besmetting denkbaar, was altijd uiterst moeijelijk te leveren. Naar het oordeel van een der deskundigen kon, waar het praktische maatregelen geldt, de gedachte aan spontaneïteit geheel ter zijde worden gelaten en moest men zich aan de besmetting houden. Gesteld toch er ware in eene bepaalde streek en gedurende een bepaald tijdsverloop een aanmerkelijk aantal runderen door de ziekte aangetast en daaronder bevond zich een enkel geval, naauwlijks anders dan nis spontaan te beschouwen, dan vormde toch ook dat enkele geval een brandpunt van besmetting, dat zoo spoedig mogelijk moet worden uitgedoofd. De Commissie heeft den indruk verkregen, dnt indien ook niet zelden de wijze, waarop een rund besmet is geworden, verklaard wordt niet aan te wijzen te zijn, dit meestal, zoo niet altijd, moet worden toegeschreven aan gemis van genoegzame nasporing, aan zorgeloosheid en aan opzettelijke verzwijging van ziektegevallen door veehouders, wier vermeend eigenbelang hen tegen openbaarmaking doet opzien. In Zeeland heeft bij alle daar voorgekomen ziektegevallen, die trouwens tot nu toe steeds zeldzaam zijn geweest, op last van den Commissaris des Konings, een onderzoek omtrent dit punt plaats gehad en heeft men, naar ver-zckerd wordt, met eene enkele uitzondering, telkens kunnen aanwijzen , dat het aangetaste rund met ander longziek vee of met personen, die zulk vee bezocht hadden, in aanraking geweest was. Ook een aan de Commissie medegedeelde brief van den districtsveearts Prakke aan den Minister van Binnenlandsche Zaken van 25 November 1877, waarbij van toen in Friesland voorgekomen ziektegevallen verslag wordt gegeven, schijnt het bewijs te leveren, dat men bij een naauwlettend toezigt de wijze, waarop de besmetting van den eenen koppel op den anderen voortgeplant of van de eene plaats naar de andere overgebragt wordt, bijna altijd ontdekken kan.
Overigens spreekt het van zelf, dat, al wordt de longziekte in den regel door besmetting verspreid, er omstandig heden
7
ziju, die de vatbaarheid vour liet opnemen der smetstof verhoogen. Als zoodanig' komen in aanmerking het verblijf van het vee in te warme of dompige stallen, of in zoodanige die, gelijk men ze veelal in Friesland vindt, te laag van verdieping zijn; de plotselinge overgang uit den warmen stal naar de weide, waar het vee aan wind en weder is blootgesteld; de sterke «uinniesting der runderen, bijvoorbeeld door het toedienen vun spoeling, enz. In bet tijdperk van het kalveren openbaart zich de ziekte meer. Do meening werd voorts geuit, dat de pogingen, bij het veefokken aangewend om koeijen to verkrijgen, bij wie de melkproductie zeer overvloedig is, devoorbeschiktheid van ons rundvee voor borstziekten hebben doen toenemen. Inzonderheid was dit toepasselijk op het Friesche ras, 't wolk zich geenszins door eene hreede borst onderscheidt. Het Zeeuwsche ras daarentegen scheen mindere vatbaarheid te bezitten. Ook de aard van het gras en het hooi, waarmede de runderen zich voeden, en dus ook van het weiland zelf', sctiijnt bij de vatbaarheid voorde longziekte in aanmerkhiquot;' te komen. Een der getuigen schreef het heerschen der longziekte te Alphen aan den bij/.onder weligen grond aldaar toe. Ken ander deskundige wees op een meer bepaald feit. In vroegere jaren heeft de longziekte onder de talrijke runderen, die op de stadsweiden te Deventer grazen, ernstiggeheerscht. .Nadat men reeds krachtige maatregelen tot bestrijding der ziekte genomen had, brak zij in 1854 op nieuw met hevigheid uit. De bedoelde deskundige schreef dit daaraan toe, dat de genoemde weiden dat jaar tot in het midden van Junij overstroomd waren geweest en dat, toen vervolgens de koeijen daarop gedreven werden , zij slecht, met schadelijke bestanddeele i bezet gras aten. Men is echter sedert op dat punt, gelijk elders in Overijssel, de ziekte te hoven gekomen, zoodat sedert 18(i4 of 1865 in geheel do provincie geen ziektegeval meer voorkwam. Ook deze deskundige echter scheen te meenen, dat wel slecht gras de vatbaarheid voor de ziekte verhoogen kou, maar dat de besmetting door nieuw aangekocht vee van buiten was aangebragt. Het met gelukkig gevolg bestrijden der ziekte schreef hij toe aan strenge afzondering der aangetaste en aan inenting der bevrijd gebleven runderen. Door een der gehoorde \eehandelaren werd aan de wijze, waarop in Friesland het weiland geniest wordt en aan bet gebruik van daardoor verkregen gras en hooi een bijzonder nadeelige invloed op de longen van ons rundvee en'zelfs het ontstaan der longziekte toegeschreven. Hij heeft bet echter niet duidelijk kunnen maken, waarom elders, bij gelijke wijze van bemesting van het weiland, de ziekte Of niet voorkomt óf met goed gevolg is bestreden.
H. Onderscheid m het heerschen der ziekte lussrhen de verschillende yedeelten des Rijks. Hij voortduring valt dit onderscheid zeer in het oog. Wanneer men het overzigt, op bladz. .'iD van het Verslag wegens het veeartsenij-kundig btaatstoezigt over I(S7() medegedeeld, raadpleegt, ilan ziet men, dat daar in het geheel voor dat jaar 1723 gevallen van longziekte worden opgegeven, en dat daarvan niet minder dan 1097 voor rekening kwamen van Zuidholland en 484 voor Friesland. In Utrecht waren er 88 gevallen, doch deze vertoonden zich voornamelijk m twee gemeenten. Benschop en Loosdrecht. Men werd gedurende den loop van 187() in de provincie de ziekte tijdelijk geheel meester; zoodat daar in de laatste maanden uui het genoemde jaar geen enkel geval voorkwam. In Is oordholland waren 47 gevallen; doch deze waren schier uitsluitend beperkt tot Amsterdain en den onmiddellijken omtrek. Benoorden het IJ worden slechts 3 gevallen vermeld. In Noordbrabant waren er 3, in Gelderland mede 3, in Zeeland slechts één. Overijssel, Groningen, Drentheen Limburg worden in dit overzigt in 't geheel met vermeld en bleven dus van de ziekte vrij, niettegenstaande in vroegere jaren in de beide eerstgenoemde provinciën die ziekte vrij ernstig heeft gewoed.
Ook blijkens opgaven, van Regeringswege aan de Commissie medegedeeld, bleef dit verschil van toestand gedurende den loop van 1877 in hoofdzaak op gelijke wijze bestaan. De provinciën, die vroeger bevrijd waren gebleven, leverden ook in dat jaar geen voorbeelden van longziekte op. lijders deden zicii sporadische gevallen voor. Zoo waren er bijv. iu de vier laatste maanden van 1877 in Noordbrabant 4 in even zoo vele gemeenten. In Utrecht vertoonde
8
zich de ziekte op nieuw, vooral in Benschop en \ mkeveen. Kr waren gedurende de vier laatste maanden van 18// in die provincie 8 gevallen. De landstreek benoorden het bleef vrij en alleen in den allerlaatsten tijd vertoonden zich daar weder zeer enkele sporadische gevallen van ziekte. Daarentegen had men in Friesland nog altijd ernstig met de ziekte te strijden. In die provincie kwamen gedurende het jaar 1877 'gt;3 besmette beslagen voor, niettegenstaande daar het stelsel van afmaking met enkel van aangetaste, maar ook van verdachte runderen met kracht werd gehandhaafd, zoodat men daaraan de betrekkelijke vermindering van het kwaad meende te moeten toeschrijven. Gedurende het aangeduide tijdperk-werden daar 145 door besmettelijke longziekte aangetaste runderen en 1227 verdachte afgemaakt, onder welke laatsten er betrekkelijk velen waren, bij welke men, na de afmaking, sporen van longziekte vond. In Zuidholland, vooral in de dorpen ten noorden van botterdam en Schiedam, of in den omtrek van Uellt,, M'r toonde zich de ziekte, enkel gedurende de vier laatste maanden van 1877. in 31 beslagen en werden 37 aangetaste runderen afgemaakt. Dat er veel ]liet'r geydU1quot; van longziekte in die streek waren, bij welke liet ptaa s-toezigt niet handelend optrad, zal uit het vervolg van dit Verslag genoegzaam blijken. Volgens eene van dat toezigt afkomstige en aan de (quot;ommissie door de lu'ge-ring medegedeelde nota heeft men men m i' i' m de bedoelde streek van de consequente toepassing van het stelsel van afmaking van verdachte koppels moeten afzien,omdat,indien men. vooral ook te Maasland, gt;'nar-dingerambacht en Schipluiden, al wat verdacht is had willen opruimen, de schadevergoeding voor de onteigening zoo hoog zou zijn geloopen, dat de fondsen uij de Staat*-begrooting voor de beteugeling der ziekte toegestaan, met toereikend zouden zijn geweest. Duarentegen had. volgens diezelfde nota, in de Ziiidhollandselio Ulujnstreek, vroeger een brandpunt van besmetting, dit' afniakingook \iin \eT-dachte koppels goede vruchten gedragen. Inderdaad blijkt uit een der ingewonnen getuigenissen , dat terwijl te 'l'hen en te Aarlanderveen de ziekte sedert 1870 bijna onafgebroken had gebeerscht, men daarvan in September 11. twee maanden achtereen geheel bevrijd was gebleven.
Waaraan nu is dit verschil van toestand toe te schrijven ?
Ongetwijfeld is het gevaar van het doordringen der besmetting in de eene streek des Kijks grooter dan m de andere. Waar de veehouder zijn bedrijf op zoodanige wijze uitoefent, dat iiij dikwijls van vee moet verwissdenen dus telkens nieuw aangekochte runderen op den stal ot in dr weide bij do overige komen, is de kans grooter dat onder de nieuw aangekochte er zich één bevindt, t v\elk de kiem der besmetting bij zich draagt en overplant, l ot zoodanige gestadige verwisseling van vee zijn bijv. de veehouders in (Ie
nabijheid onzer groote steden genoodzaakt, in zoo verre zij zich bij contract tot de levering van eene bepaalde hoeveelheid melk hebben verpligt, en dien ten gevolge gedurig andere melkgevende melkkoeijen moeten aankoopen. l 'aar-aan zal het wel toe te schrijven zijn, dat bijv. de buitenwijken van Amsterdam en de in den omniddellijken omtrek der hoofdstad gelegene dorpen bij voortduring eenigermate een brandpunt van besmetting vormen. De wijze van inngting der koestallen in die buitenwijken is daarenboven voor de gezondheid van het vee verre van gunstig. \ oorts geeft eene geïsoleerde ligging, zoo als die der Zeeuwsche eilanden, veel minder gelegenheid tot aanraking met besmet vee en is het toezigt daar gemakkelijker. Over t algemeen is in die streken des Kijks, waar wei- en bouwland zich afwisselen, het gevaar der bedoelde aanraking veel minder dan in zoodanige streken, die als 't ware eene onafgebro-kene weide vormen, zoo als hot grootste gedeelte van Holland en Friesland. Waar de landerijen slechts duor eene smalle sloot ran elkander afgescheiden zijn , is het ligter te verwachten, dat, zoo er ziekte ontstaat, de besmetting van den eenen koppel op den anderen overslaat. Bovendien is, volgens sommige deskundigen, liet water een vervoermiddel voor het overbrengen der smetstof. De over het algemeen meer gunstige toestand der landstreek bezuiden Maas en Lek zal wel voornamelijk daaruit te verklaren zijn, dat in die landstreek de weiden niet zoo aaneengeschakeld liggen en het vee daar dan ook over 't geheel minder talrijk is.
^aiir liet oordeel der Commissie moet echter, als men de vruag beautwoordeu wil, waarom in het eeno yedeelte des Rijks de ziekte menigvuldi^er voorkomt dan iti het andere, niet al to veel aan de hijzonderf! g-esteldheM der landstreek gehecht wor.len. Ook in de provincie (jro-uinguu treft men voel afwisseling van wei- on bouwland aan en tucli heeft daar de ziekte nu 1848, vooral in die streken, waar deze afwisseling plaat;! vindt, vrij hevig1 geheerselit, terwijl do streken , geheel uit weiland bestaande, gespaard bleven. Men is echter daar het kwaad betrekkelijk spoedig te boven gekomen en is daarvan reeds sedert verscheidene jaren bevrijd gebleven, niottegenstaande de nabijheid van Friesland en niettegenstaande uit die provincie invoer van vee naar Clroningen plaats vindt. De in de laatste provincie voorgekomen ziektegevallen werden in der tijd bijna zonder uitzondering aan de besmetting door uit Friesland aangevoerd vee toegeschreven. Geen andere reden voor den gunstigen toestand, waarin Groningen verkeert, is opgegeven, dan dat daar vroeger provinciale reglementen tot wering der ziekte hebben bestaan, die met kracht zijn gehandhaafd, en dat na de invoering der wet van 1870 de bepalingen dier wet met naauwgezetheid zijn nagekomen.
Evenzoo kan geenszins beweerd worden, dat de ziekte niet met vrucht te bestrijden is, waar men aaneengeschakelde weilanden vindt. Xoordholland ten noorden van het IJ, meer bepaaldelijk Westfriesland en Waterland, zijn zeer rijk in vee. (Jok die landstreken vormen een onafgebroken weiland. De ziekte heeft daar insgelijks tot 1871 of 1872 hevig gewoed; maar men is haar toen meester geworden en sedert bleef dit deel des Rijks, in weerwil van gestadigen aanvoer van vee uit Friesland, van het kwaad bevrijd of kwamen daar slechts sporadische gevallen voor. Ook hier is die gelukkige uitkomst blijkbaar alleen verkregen door eeno getrouwe naleving der wet van 1870, welker naauwgezette toepassing door de medewerking der veehouders en de allengs geborene alge meene overtuiging, dat alleen langs dien weg het kwaad kan worden te keer gegaan, werd bevorderd.
111. Werkinp ru nittocrhi'j der wet van 1870. De veehouders. Anuj'ifte en (tf:cinderinii. Zoo er eenig punt is, waaromtrent de (quot;ommissie door liet houden der enquête, nog meer dan vroeger, eeno gevestigde overtuiging heeft verkregen, is het dit, dat wil men de besmettelijke longziekte met vrucht bestrijden, art. 13 der wet van 1870, volgens hetwelk de veehuuder, zoodra zich bij eenig stuk vee yorschijnselen van eeno besmettelijke ziekte openbaren, verpligt is daarvan onmiddellijk aangifte aan den burgemeester te doen, getrouwelijk moet worden nagekomen. Niet minder is de naleving van art. 14 van bel ing, hetwelk onmiddellijke afzondering van het bedoeld stuk vee voorschrijft. Voor de noodzakelijkheid dier spoedige aangifte en afzondering bestaan hier, behalve de algemeene redenen, die ligt in 't oog vallen, nog bijzondere. Uo ervaring heeft geleerd, dat meestal de besmettelijke longziekte zich het eerst bij een enkel stuk vee van den koppel openbaart, en dat in het eerste tijdperk der ziekte deze of nog niet ot in veel mindero mate besmettelijk is. Kerst later doet zich do besmetting op de overige runderen van den koppel gevoelen, en indien dus do spoedige aangifte en afzondering verzuimd wordt, is het gevaar groot, dat de besmetting tol geheel den koppel doordringt of dat een geheele stal wordt aangetast.
Intusschen laat de opvolging der aangehaalde wettelijke voorschritten wel niet overal, maar toch in de streken waar de ziekte ernstig blijft heerschen, veel te wenschen over. De veehouders dralen in menig geval maar al te zeer met de aangifte. Niet altijd is dit het gevolg van opzet ot kwade trouw. Wel zijn do kenteekenen . dat een rund de besmettelijke longziekte onder de leden heeft, waartoe dan , behalve het uiterlijk voorkomen, de wijze van ademhaling en de bewegingen van het dier, vooral ook weigering van voedsel en vermindering in het geven van melk be-hooren , van dien aard, dat een veehouder, die zijne zaken behoorlijk behartigt, zich daarin niet ligt vergissen zal, althans niet nadat de ziekteverschijnselen een paar dagen hebben voortgeduurd; maar er komen dan toch ook gevallen van meer verborgen of afwijkenden aard voor, waarin zelfs een kundig veearts twijfelt 'of wol werkelijk aan be-
smettelijke longziekte te denken zij. In zoodanig gvvul is het den veehouder niet euvel te duiden, dat hij draalt en den loop der zaak wil afwachten.
De Commissie heeft zich echter door liet gehouden onderzoek overtuigd dat meestal de veehouder door andere beweegredenen van het doen der aangifte wordt teruggehouden. Ook hier heeft men van gemoedsbezwaren gesproken. Kr schijnen inderdaad landbouwers of veehouders te zijn, die, het uitbreken der longziekte onder hun vee als eenestraf van liooger Hand beschouwende, waaraan zij zich gelaten moeten onderwerpen, hot bestrijden van het kwaad zoowel als het nemen van voorzorgen tegen het verder doordringen daarvan ongeoorloofd achten. De zoodanigen zijn, op grond van die meening, tegen eiken wettelijken of regeringsmaatregel tot beteugeling der ziekte gestemd. Er is beweerd, dat in Friesland het aantal dergenen, bij wie zoodanige gemoedsbezwaren wegen, grooter is dan bijv. in Noordholland, waar meer verlichte denkbeelden onder don landbouwersstand zouden heerschen. De Commissie heeft echter den indruk verkregen, dat men aan dit punt niet al te veel moet hechten , en dat wel eens gemoedsbezwaren worden voorgewend om eene andere drijfveer te bemantelen. Een der gehoorde veehouders uit Zuidholland, die niet enkel de wet had overtreden , maar deswege eene regterlijke veroordeeling had ondergaan, kwam er rond voor uit, dat hij wel gemoedsbezwaren tegen onderwerping aan de voorschriften der wet koesterde, maar dat toch nevens deze zich berekeningrui van geldelijk voordeel bij hem hadden doen gelden.
De veehouder meent, als hij uitsluitend zijn oogenblik-kelijk belang raadpleegt, reden te hebben , bij het ontstaan der ziekte onder zijne runderen , tegen de toepassing der wet op te zien. Doet hij bij tijds de aangifte van het eerste geval en wordt dat eerste rund, na door het Staats-toezigt longziek te zijn verklaard , onteigend en afgemaakt, dan ontvangt hij, volgens art. 24 der wet van 1870, als schadeloosstelling, slechts de helft «Ier waarde, die het stuk vee in gezonden toestand had. Blijft zijn koppel verder verschoond, dan is hij toch gedurende drie maanden aan onderscheiden belemmerende bepalingen onderworpen. Een bord wijst aan, dat er op zijne hoeve, in zijnen stal of op zijne weide besmettelijke veeziekte heerscht. Zijne overige runderen zijn verdacht verklaard; die verdachte runderen worden van een merkteeken voorzien, en liet vervoer daarvan wordt hem, althans indien de wet in haren geest wordt uitgevoerd, belet. Kerst na een termijn van (iO dagen mag hij nieuw vee op zijnen stal brengen. Hij is dus in de vrijheid zijner beweging met .opzigt tot zijn vee belemmerd en lijdt daardoor, vooral wanneer zijn bedrijf bet afzetten of verkoopen van vee op bepaalde tijden mede-lirengt, groote schade. Wordt van de zijde van bet Staatstoezigt tut afmaking van geheel den koppel overgegaan, dan hangt de schade ook af van het grooter of minder aantal runderen, die bij de afmaking bevonden worden aangetast te zijn. Enkel voor de afgemaakte, doch met aangetaste runderen wordt toch de volle waarde vergoed. Kr bestaan gevallen, waarin het voor den veehouder als eenmaal de ziekte onder zijn vee is uitgebroken, voordeel is, dat geheel de koppel wordt afgemaakt en dat hij dien ten gevolge in de gelegenheid wordt gesteld, na veel korteren tijd en na de ontsmetting, een geheel nieuwen koppel aan te koopen. Hij kan dan zijn bedrijf ongestoord voortzetten. Vooral des zomers en voor vetweiders bestaat die voordeelige kans. Aan den anderen kant werd der Commissie de berekening medegedeeld, dat, als de veehouder, bij wien zich besmettelijke longziekte vertoont, zijn koppel ongestraft kon laten doorzieken, de zaak voor hem dikwijls voordeeliger zou uitkomen , dan wanneer hij zich aan de regeringsmaatregelen onderwerpt. De ondervinding had geleerd, dat wanneer in een koppel de ziekte uitbreekt en men daaraan haren loop laar, '/3 van den koppel bezwijkt, een ander derde herstelt en de overige onaangetast blijven. De veehouder behoudt dus in zoodanig geval J/3 van zijn vee en ziet zich van alle belemmerende bepalingen omtrent den verkoop en den vveder-inkoop van vee ontheven. De herstelde of, zoo als men dit noemt, gebeterde koeijen hadden vroeger eene hoogere waarde, omdat men veronderstelde, dat zij voor de ziekte minder vatbaar waren. Die meening heeft echter niet algemeen stand gehouden. De gebeterde koeijen worden thans vrij algemeen geacht bet besmettingsverniogen voor de longziekte met verloren te
11
hebben en zelfs meer dan andere aanleiding te geven tot voortplanting (lor besmetting', terwijl zij na het doorstaan der ziekte niet ligt haren vrcegeren krachtigen toestand terug: erlangen.
Door deze en dergelijke berekeningen verleid, verbergt de veehouder, zoo lang hij dit vermag, niet zelden liet eerste ziektegeval, dat onder zijn koppel uitbreekt. Hij waagt daarmede^ betrekkelijk niet veel. Wel is bij art. .quot;iit der wet van 1^70 het verzuim der aangifte met eene geldboete van f 2igt; tot t .ö bedreigd, maar de veehouder kan zieh verschoonen door onwetendheid voor te wenden, dat bet werkelijk besmettelijke longziekte was, die een zijner runderen had aangetast. Ingeval van regterlijke vervolging werd meestal het minimum der boete opgelegd , dat in verband met de voor den veehouder op het spel staande geldelijke belangen, eene geringere som bedraagt. Menigvuldige blijken zijn dan ook bij de enquête voorgekomen, dat vele veehouders maar al te zeer gewoon waren, om in plaats van dadelijke aangifte te doen , óf den loop der zaak at te wachten , in de hoop op herstel, óf zoo mogelijk liet aangetaste rund af te zetten, óf wel zoo dit door dén voortgang der ziekte belet werd, het zieke rund af te maken en heimelijk op hun erf te begraven. Dat het verzuim van aangifte van het eerst, aangetaste rund zeer dikwijls, althans in bepaalde streken , voorkomt, blijkt reeds daaruit, dat de districtsveeartsen als hunne tusschenkomst was ingeroepen. niet zelden onder den koppel of in den stal -, •} t ja zelfs 0 of 8 werkelijk aangetaste runderen aan-troflbn. Indien het juist is, dat tusschen het ontstaan van «Ie ziekte bij één enkel rund, en de verspreiding daarvan onder den geheelen koppel altijd zekere tijd verloopt, moest dit, althans zoo de districts veearts met den ver-eischten spoed het onderzoek bewerkstelligt, niet mogelijk kunnen zijn. De veehouders gaven in zulke gevallen dan eerst aan, wanneer zij den toestand van hun vee als hopeloos beschouwden.
Aanmoediging van eene onverwijlde aangifte van het eerst voorkomend ziektegeval ligt dus op den weg van hen die de longziekte met kracht willen bestrijden. Daardoor alleen kan de besmetting telkens in bare eerste kiem worden gestuit en het voortplanten daarvan niet enkel in den koppel waarbij zij is ontstaan, maar ook op andere runderen die met de aangetaste of verdachte in aanraking komen, zooveel mogelijk worden belet. Verre de meesten der gehoorde deskundigen en getuigen kwamen dan ook daarin overeen, dat in geval van tijdige aangifte, die in den regel daaruit blijken kon, dat zich nog slechts één enkel geval van ziekte in den koppel voordeed, bij afmaking de volle waarde, die het aangetaste rund in den gezonden staat had, of volgens enkelen Vj of a/4 moest worden vergoed. Een enkel getuige meende, dat dit nog niet genoegzaam baten zou, daar ook bij volledige schadeloosstelling het bezwaar voor den veehouder blijft bestaan, dat bij zijn vee niet vervoeren mag, en dus zijn eigen belang hem nog tot verzwijgen noopt. Hij wilde een premie van f 50 hebben uitgeloofd voor de aangifte binnen tweemaal vier en twintig uren, welke premie, naar dit gevoelen, zoo de veehouder de zaak verzweeg, door zijn knecht zou kunnen worden verdiend ; terwijl in zoodanig geval van verzwijging geheel de koppel zou moeten worden verbeurd verklaard. Naar het schijnt echter behoeft tot zulke uiterste of hatelijke middelen de toevlugt niet te worden genomen. Dat het uitloven van volledige schadevergoeding reeds op zich zelf eene weldadige uitwerking kan hebben, laat zich afleiden uit hetgeen in den Beemster heeft plaats gehad, toen de ziekte nog in Noordholland woedde. Er bestaat daar een veefonds, tot hetwelk vele der eigenaren van den rijken veestapel in die gemeente, des zomers uit niet minder dan GOOO runderen bestaande, zijn toegetreden. Nadat het bestuur \an dat fonds in 18(:!). en dus vóór de invoering der wet van 1870, om het verzwijgen van ziektegevallen door de landbouwers voor te komen, de bepaling had gemaakt dat bij elk eerste ziektegeval bet rund onteigend, maar aan den eigenaar de volle waarde betaald zou worden verkreeg men bet verrassend resultaat, dat van de 42 eerste ziektegevallen, die zich bij verschillende veehouders openbaiirden, het voor 31 bij het eerste geval bleef. Voor 2 berhnalde zich de ziekte met een tweede geval binnen 4 of ;gt; weken en bleef liet ook daarbij. Do overige !) ziektegevallen hadden doorzieking ten gevolge, maar langzamer-
12
hand nam de ziekte in geheel de streek af, en sedert 1875 kwam zij daar niet meer voor. Tot die gunstige uitkomst heeft, naar men beweerde, de veldwinnende overtuiging medegewerkt, dat dadelijke openbaarmaking in het welbegrepen belang van den veehouder was.
Daar echter op het genot van volle schadevergoeding voor een ziek en daardoor in waarde verminderd rund geen regt kan geacht worden te bestaan en het dus hier slechts aanmoediging geldt, moest, naar het oordeel van verscheidene getuigen, tegenover die gunst eene strengere straf dan de thans bepaalde geldboete van f 20 tot f 75 staan. Ook gevangenisstraf of althans eene veel hoogere geldboete moest worden bedreigd. De Commissie zou, na al wat zij gehoord heeft, het wenschelijk keuren, dat beide middelen — het verleenen van volle schadevergoeding en het bedreigen van strengere straf — werden beproefd.
Nog een ander punt komt hier in aanmerking. De veehouder, die het ontstaan der longziekte onder zijnen koppel liefst zoo lang mogelijk verzwijgt, kan zich altijd daarmede verontschuldigen, dat hij geene aangifte heeft gedaan, omdat hij wel ziekteverschijnselen bij een of meer zijner runderen opmerkte, maar niet wist of niet vermoedde, dat het verschijnselen eener hramottclijkc ziekte waren. Het denkbeeld werd daarom geopperd om uit art. 13 der wet van 1870 het woord * besmettelijkequot; te laten wegvallen. Het springt echter in het oog, dat bij zulk eene wetsverandering, die zou medebrengen, dat omtrent elke inwendige ziekte van runderen, van welken weinig beteekenenden aard ook, een bepaald onderzoek zou plaats hebben, de taak van het Staatstoezigt en van het burgerlijk bestuur voorbeeldeloos omslagtig zou worden. De Commissie helt nogtans tot het gevoelen over, dat in een bepaalden kring, waar do ziekte is uitgebroken en alle andere maatregelen niet baten, het middel zou kunnen worden beproefd; even als zulks tijdens het heerschen der veepest door de wet was voorgeschreven. Wilde men dit, dan zou art. 13 der wet van 1870 in dien zin moeten worden aangevuld, dat de Koning bepaalde gemeenten kan aanwijzen, waarin de^ houder of hoeder van het vee verpligt is aan den burgemeester der gemeente, waar het vee zich bevindt, aangifte te doen van iedere inwendige ziekte onmiddellijk nadat deze bij het vee is waargenomen. Om den waarborg te versterken, dat in den aangewezen kring geen enkel ziekteverschijnsel aan de oplettendheid van het Staatstoezigt , hetwelk natuurlijk in dien kring zou moeten worden versterkt, zou kunnen ontsnappen, zou er bij kunnen worden gevoegd , dat ook ieder veearts van elk dergelijk ziektegeval aan den burgemeester zou moeten kennis geven, iets dat trouwens in den geest van art. 11 der wet van 8 Julij 1874 (Staatsblad n0. 08) ligt. Geheel ongewoon of ongehoord zou, althans in sommige streken, zulk eene uitbreiding van de verpligting, door de wet opgelegd, niet zijn. Ken der getuigen verklaarde althans, flat in de Friesche gemeente Menaldumadeel de veehouders wel niet altijd, maar toch dikwijls, aangifte deden van elk ziekteverschijnsel, welk ook, dat zij bij een hunner runderen opmerkten, /ij meenden, ofschoon daartoe niet door de wet verpligt. dat dit zoo behoorde.
Dat de veehouder, indien hij aan de verpligting tot aangifte van het voorgekomen ziektegeval voldoet, en niet met afkeurenswaardige zorgeloosheid de besmetting op zijnen stal of op zijne weide laat voortwoeden, tevens voor afzondering van het aangetaste rund zorgt, spreekt wel van zelf. De wijze van afzondering laat echter dikwijls veel te wenschen over, hetgeen niet altijd aan onwil, maar ook aan gemis van voldoende gelegenheid te wijten h. W aar, gelijk bijv. op de Zuidhollandsche en Zeemvsche eilanden in den regel het geval is, de veehouder buiten de andere gebouwen voor zijn bedrijf, eene afzonderlijke wagenschuur bezit, kan deze voor het afgezonderde vee worden ingeruimd, ofschoon ook dan nog zoodanige afzondering volgens een deskundige niel aan de eischen der wetenschap met opzigt tot het te keer gaan van besmetting voldoet. In Friesland daarentegen wonen zeer vele veehouders in zoogenaamde stulphuizingcn, dat zijn de zoodanige, waar huis, schuur, hooiberging en stal onder één dak zijn. W anneer men daar quot;s winters wil afzonderen, moet de paardenstal worden ontruimd. Kr is nog wel somtijds eene bijsehuur, maar de veehouders zien er tegen op om daarin 's winters een ziek rund over Ie brengen, omdat
43
dit zoo doende te zeer aan koude zou worden blootgesteld. Uok in jN'oordliolland zijn veelal de hoeven der veehouders zoodamy ingerigt, dat geschikte gelegenheid tot afzondering ontbreekt, ilen meent evenwel, dat daar en elders zoodanige gelegenheid wel tot stand te brengen is, mits do veehouder niet opzie tegen de betrekkelijk niet groote kosten, die hem dit zou veroorzaken. Werkelijk heeft men op sommige hoeven eene kleine schuur daarvoor gebouwd. Er schiet, wat dit punt betreft, niet anders over dan den landbouwenden stand te overreden ook daaromtrent zijn eigen welbegrepen belang te verstaan.
1 \ . Dc burgemeesters. ()ver quot;t algemeen werd door de gehoorde getuigen de medewerking der burgemeesters tot uitvoering van de bepalingen der wet van 1870 geroemd. Kr waren echter ook hier uitzonderingen. Door een dei-deskundigen werd aan sommige der burgemeesters in eene der provinciën (Zuidholland) gemis van zelfstandigheid, zucht om goede vrienden met de veehouders te blijven, te laste gelegd. In die provincie heerschte tot vóór korten tijd, toen daaraan door eene verplaatsing van den districtsveearts een einde werd gemaakt, blijkbaar gemis van goede verstandhouding tusschen dezen districtsveearts en sommige der burgemeesters, die zich ijverig de zaak der besmettelijke longziekte aantrokken. Van onderscheidene botsingen , van menigen strijd van meeningen in dat district werd bij de gehoudene verhooren gewag gemaakt. Dat zoo iets den goeden loop der zaak moet belemmeren en benadeelen, valt in het oog. Wanneer in eene gemeente de besmettelijke longziekte met lievigheid heerselit en de burgemeester de taak, hem door de wet opgelegd, naar eisch wil volvoeren, is die taak verre van gemakkelijk. Hij moet dan toezigt houden op de onteigening van het vee, de waardering der te onteigenen runderen helpen leiden, zorgen dat bij de afmakingen den verkoop van vleesch de besmetting zoo veel mogelijk worde voorgekomen, de afsluiting der besmette hoeven of weiden gelasten enz. Een sterk gestel, sympathie voor de zaak en een van de veehouders onaf liankelijke positie, zeide eender gehoorde getuigen, is noodig om al die verpligtingen naar eisch te volbrengen. Te dikwijls en te veel wordt dan ook de zorg voor een en ander aan den veldwachter overgelaten.
In verband met deze moeijelijkheid werd bij de enquête het denkbeeld lies proken . om in streken waar de longziekte ernstig heerselit, onbezoldigde commissarissen te benoemen , die bijv. over twee, drie of meer gemeenten, op de werkzaamheid der districtsveeartsen toezigt hielden en in 'tal-gemeen voor de naleving der wet waakten of door overreding die naleving bevorderden. Hij het heerschen der runderpest heelt men van dergelijken maatregel gunstige gevolgen ondervonden, liet zou echter voor de Hegering niet gemakkelijk zijn personen te vinden, aan wie zulk eene betrekking van commissaris met hoop op goed gevolg zou kunnen worden toevertrouwd. Daartoe zouden toch personen moeten worden benoemd, die in hunne streek door stand en karakter invloed kunnen uitoefenen en die genegen zijn, zonder geldelijke belooning, alleen uit belangstelling in de zaak, de moeijelijke betrekking te vervullen. Ook een geacht landbouwer of veehouder zou daarvoor in aanmerking komen, omdat bij hem de vereischte belangstelling zich niet kennis van het vak kan paren. Een der gehoorde burgemeesters, die anders het denkbeeld geenszins verwerpelijk scheen te achten, was van meening dat men niet zoo ver moest gaan om aan den commissaris bevoegdheid tot het geven van bevelen aan den burgemeester toe te kennen, vermits daaruit botsingen zouden ontstaan. De ('ommis-ie laat dit in 't midden, maar ziet in het vinden van geschikte personen, die zich beschikbaar willen stellen, een zoo overwegend bezwaar, dat zij niet durft aanraden aan het denkbeeld gevolg te geven. Naar haar oordeel mag als genoegzaam bewezen worden aangenomen . dat de burgemeesters in staat zijn met opzigttot deze aangelegenheid aan hunne verpligtingen te voldoen, althans wanneer zij daarbij door de wethouders worden bijgestaan. Te meer zal dit het geval zijn, wanneer het personeel van het Staatstoezigt, gelijk door de Commissie wenschelijk wordt geoordeeld, zoodanige versterking erlangt, dat de districtsveeartsen den tijd kunnen vinden, vereischt voor eene goede uitoefening van de taak, hun door do wet opgelegd.
?s0. :S5 5. 4
Blijken zijn liij de pnquète voorg-ckonien dut ilc lulnii-i.istrntie de ta.-ik ilcr Imr^eniccstcrs, in wier ^einccntc \ cc wordt aff^emnakt, niet altijd vergemnkktdijkt. Een dier burgemeesters klnsigde, dut liij eens zes intitniden op lie terugbetiding der uit de gemeentckiis of door hem zei ven voorgeschotenc onteigeningssom en verdere kosten Imd moeten wachten. Van Regeringswege waren aanmerkingen op de declaratie van uitgaven gemaakt, die, naar liet schijnt met moeijelijkheden van de zijde der Algemeene Rekenkamer zamenhiugen. Mvenzoo was er eene klagt over bezwaarlijk uit te voeren regeringsvoorschriften wegens de keuze der taxateurs. Over quot;t geheel echter gaf' het medegedeelde den indruk, dat de bezwaren van dezen aard niet overwegend zijn.
V. Vcefondsou. l it het omtrent dit punt bij de verhuoren verhandelde laat zich afleiden, dat als hulpmiddel tot bet te keer gaan der longziekte, de oprigting van vee-fondsen dan alleen aanbeveling verdient, wanneer zij op zulke goede grondslagen zijn gevestigd als de vroeger aangeduide Noordhollandsche. De dadelijke aangifte van het eerst voorgekomen ziektegeval wordt langs dien weg bevorderd. Do eene veehouder houdt zeker toezigt op den anderen, zonder daarom de rol van aanbrenger te spelen. Kr waren echter getuigen, die zich uit het bedoelde oogpunt niet gunstig voor de veefondsen gestemd toonden. Zij werkten nuttig , zeiden zij, gt;n zoover zij den deelgenoot bij bet verlies van zijn vee tegen grootere schade verzekerden oii konden dus met de maatsehappijen tot verzekering tegen brandgevaar op ééne lijn worden gesteld; maar er lag daarin geen middel om de veeziekte te weren. Zelfs konden zij strekken om de veehouders tot zorgeloosheid te verleiden. Wanneer toch de veehouder weet, dat, als zijn vee wordt afgemaakt, hij niet slechts , althans voor een deel van rijkswege wordt schadeloos gesteld, maar daarenboven eene bijdrage uit het veefonds verkrijgt , kon hij bet gevaar, dat hem dreigt, gering achten. Uit het gezegde van een der veehouders, deelgenoot van een veefonds in Friesland, bleek dat bij bij het atmaken van een rund grooter schadeloosstelling bad ontvangen dan dat stuk vee in gezonden toestand waard was. Het bedrag der onteigeningssoni, gevoegd bij de schadeloosstelling uit het veefonds, overtrof die waarde.
VI. Het Slnatstorziut. De distrirtsreeartsoi, hun nanlul eu hvnnc plantxvrrranners. Ofschoon de Commissie verre is van den ijver en de geestkracht te miskennen , waarvan volgens bet gehouden verhoor. verscheidene districtsveeartsen of plaatsvervangers blijken hebben gegeven , moet zij tot haar leedwezen verklaren , door dat verhoor den indruk te hebben ontvangen , dat over 't algemeen bet Staatstoezigt tot nu toe niet met den vereischten ernst en klem is uitgeoefend, dat daarbij geen genoegzame eenheid van inzigt en handeling heerscht en dat met opzigt tot dezen tak van dienst treurige misbruiken bestaan of bestaan hebben.
Een allereerste pligt van den districtsveearts zal wel zijn . dat hij , na het ontvangen van bet berigt van den biirgemeestêr, dat in diens gemeente aangifte van het aanwezig zijn van een ziektegeval is gedaan , zich dadelijk daarheen spoedt om het voorgeschreven onderzoek te, doen. Spoed is hier uit meer dan één oogpunt noodzakelijk. Wordt de ziekte erkend besmettelijke longziekte te zijn . dan moet niet slechts zorg worden gedragen , dat de afzondering van het aangetaste rund behoorlijk plaats hebbe, maar ook niet het minst mogelijke verwijl tot de afmaking worden overgegaan. Daardoor alleen kan, zoo als uil liet voorafgaande genoegzaam blijkt, het uitzigt worden geboren , dat de ziekte zich tot het eerste geval beperkt en de,koppel verder onaangetast blijft. Tevens is het van boog belang, dat voor de afsluiting van het erf of de weide en dus voor het beletten van vervoer van verdacht, met liet aangetaste rund in aanraking geweest vee. voor maatregelen van ontsmetting en dergelijke onverwijlde zorg worde gedragen. Maar al te zeer is gebleken , dat die spoedige overkomst, dat dadelijk onderzoek en handelen in vele gevallen ontbroken heeft. Er zijn dikwijls twee of meer dagen, ja enkele malen eene of twee weken verloo-pen , eerde distnetsveearts zich ter plaatse bevond, waar
/.ijiielegoiiwoonliyneul zoo tlriii^oiul werd vcrcisclit. Mocruui-lnn zijn govallon voor^ekomoii, dat hij do aankomst van de districts-vcofirts het jian^-ctusti' rund reeds gestorven was. Do (lorninissie zal ook liicr niet in hijzonderheden treden : zij zijn op een aantal plaatsen in het Verslag te vinden, en daaronder komen er voor van stuitenden aard. Alleen zij aanffeteekond, dat aanp-eduido gevallen van plaats gehad hehbende vertraging hij een der districtsveeartsen regt-streeks tegenspraak vonden , en dat van een ander werd getuigd , fiat hij, na in een nieuw aangewezen kring te zijn opgetreden, steedü hiinien vier en twintig uren in de gemeente , waar hij geroepen werd. tegenwoordig was.
Juist omdat bij het uiti reken van eene besmettelijke veeziekte op eenig punt de onmiddellijke tegenwoordigheid van een deskundige aldaar zoo noodig is, heeft de wet van 1870 hepaald, dut voor iederen districtsveearts één of meer plaatsvervangers worden benoemd, die » hij volstrekte Tcrhiuderinn run dien amhtenaarquot; (art. 2) zijne he-trekking waarnemen. Volgens art. l(i dier wet moet dan ook de l)ur{j;enie('ster zich, als eene aangifte is gedaan, en de districtsveearts afwezig is, tot den plaatsvervanger wenden, of zelfs tot een geëxainineerden veearts. Uit vele ingewonnen getuigenissen blijkt, dat dit stelsel van plaatsvervanging gebrekkig werkt, althans zoo als het in den laatsten tijd wordt toegepast. Er hebben toch omtrent die wijze van toepassing, ook ten gevolge van ministeriële aanschrijvingen , veranderingen plaats gehad. In vroegeren tijd was aan de plaatsvervangers-districtsveeartsen opgedragen, om op hunne standplaats toezigt te houden op den toestand van den veestapel, met opzigt tot de ziekte; doch die bepaling is sedert ingetrokken. Zoo als thans de zaak loopt, is de districtsveearts altijd do hoofdpersoon , aan wien men zich in de eerste plaats moet wenden. Deze geeft dan last aan een plaatsvervanger om zich naar het punt, waar het onderzoek moet plaatshebben, te begeven. Als de ]ilaats ver vanger daar is aangekomen en zijn onderzoek heeft bewerkstelligd, kan hij niet zelfstandig handelen, althans niet tot den einde toe, maar moet hij zich weder tot den districtsveearts wenden. Kene noodlottige vertraging is daarvan dikwijls het gevolg.
(Jok in andere opzigten laat het stelsel der plaatsvervanging te wenschen over. Doorgaans zijn de plaatsvervangers veeartsen, die van hunne praktijk moeten leven. Zij zijn daardoor als zij maatregelen moeten nemen of voorschrijven , die aan de veehouders onaangenaam zijn, in eenen moeijelijken toestand geplaatst. Zij ontvangen geenerlei geldelijke belooning voor hunnen arbeid, maar kunnen alleen, wanneer zij zich op zekeren afstand van hunne woonplaats begeven, reis- en verblijfkosten in rekening brengen, hetgeen trouwens uit art. 7 der wet van 1870 voortvloeit. Meestal schijnen zij de betrekking te hebben aangenomen, omdat zij ziel» door deopdragt daarvan vereerd gevoelden; maar een hunner verklaarde te gelooven, dat, indien de zaak op den tegenwoordigen voet bleet, allen gaarne ontslagen zouden wenschen te zijn. Hij voegde er bij, dat de districtsveearts bij goed weder zelf naar de gemeente ging, waar hij geroepen was, maar hij slecht weder de zaak aan den plaatsvervanger overliet.
Niet enkel is het dadelijk verschijnen van den districtsveearts of van zijnen plaatsvervanger in de gemeente, waar het geval van vermoedelijke longziekte zich heeft geopenbaard. van alles overwegend belang; als tot de afmaking van een aangetast rund besloten is, moeten de noodige voorzorgen worden genomen, opdat door die afmaking de besmetting zich niet verder verspreide. Dubbele voorzorg is noodig als het dadelijk afmaken van een grooteraantal runderen of van geheel den koppel noodzakelijk wordt geoordeeld. Wenschelijk zon liet daarom zijn, dat steeds de districtsveearts of de plaatsvervanger tot den geiieelen afloop der voorgeschrcvene maatregelen, waarvan de uitvoering dikwijls meer dan één dag vereischt, op die uitvoering het oog hield. Intussehen is gebleken , dat in menig geval do zorg voor het slagten der aangetaste of verdachte, runderen , het begraven der borst- en onderbuiksingewanden, het vervoer van liet vleeseli der geslagte runderen, het ontsmetten der huiden, stallen enz. aan den burgemeester, den gemeente-veldwachter of aan een veeopzigter wordt overgelaten. Ofschoon art. 31 der wet van 1870 uitdrukkelijk medebrengt, dat .le ontsmetting der stallen plaats heeft, niet
10
enkel op aanwijzing1, maar ook onder toezigt van den districts veearts , verklaardeeen der gehoorde Zuidhollandsche burgemeesters, dat in zijne gemeente liij die gelegenheid de tegenwoordigheid van den vroegeren districtsveearts geheel werd gemist. Desniettemin werd door di /.en de voor het uitbetalen der kosten vereiselite verklaring algegeven. dat alles onder zijn toezigt heeft plaats gehad, l it de gezegden van sommige getuigen bleek, dat het in Friesland vroeger bij het afmaken van liet besmette vee, 't welk doorgaans op liet erf van den veehouder geschiedt, soms ruw is toegegaan. .Men sprak vnu afval van het geslagte dier, dat rondom de plaats, waar de ingewanden begraven waren, bleef liggen; van slagers en arbeiders, die y.ieli met bloed bespat en dus /.onder oiitsmet te üijn. verwijderden enz. In lateren tijd sehijnt men hier en daar begrepen te hebben, dat het beter ware het besmette of verdachte vee, tot afmaking waarvan besloten is, onder behoorlijk politietoezigt naar eene daarvoor geschikte slafi't-plaats te brengen. Aan do Commissie zou het wenschelijk voorkomen, dat dit meer algemeen plaats vond, zoodat in eke gemeente, waar de longziekte heerscht, door liet gi'iiieente-hestuur eene slagtplaats voor de af t(^ maken runderen werd aangewezen. Tenens houdt zij het er voor , dat de ai'-making, de ontsmetting en al wat daarmede in verband staat steeds onder het toezigt van den districts veearts of plaatsvervanger moeten plaats hehben. Hoe noodzakelijk dit is bleek uit de verklaring, datile ontsmetting der iiuid van het afgemaakte rund niet altijd geschiedt of zich wel eens bepaalt tot het strooijen daarop .van eenig zout dooiden veldwachter.
Wanneer de districtsveearten hunne roeping begrijpen , kan hunne werkzaamheid zich in de gemeente, waar gevallen van longziekte zijn voorgekomen, niet tot het aangeduide bepalen. Van een der plaatsvervangende distriets-veeartseii in Groningen is bij de verhooreu gebleken, dat bij, als op een stal zich de ziekte had vertoond en het aangetaste dier was afgemaakt, gedurende de eerste weken van tijd tot tijd dien stal bezocht, om zich te overtuigen, of de ziekte ook verderen voortgang had gemaakt. Zoodanige handelwijze, ofschoon :ij alle uanbfcclin'j verdient, is echter geenszins algemeen, maar uitzondering. Inden regel wordt het aan den veeopzigter overgelaten, om hetzij in de stallen, hetzij op de weide, zich te overtuigen, of zich ook nadere verschijnselen van longziekte onder de daar aanwezige runderen openbaren.
De wet zelve legt aan de districtsveeartsen nog verscheidene andere verpligtingen op. Zij moeten binnen hunnen kring een naauwkenrig toezigt houden op den gezondheidstoestand van den veestapel en op de handhaving der wetten en verordeningen in het belang daarvan vastgesteld, en daartoe ook zoo veel mogelijk de veemarkten en de plaatsen, waar openbare verkoopingen van vee worden gehouden, bezoeken. Zij moeten de inbeslagneming en afzondering van aldaar aanwezig, aan eene besmettelijke ziekte lijdend vee gelasten (art. !)}. Uit de verhooren bleek, dat di bezoek der veemarkten slechts bij zeldzame uitzondering dooiden districtsveearts zeiven geschiedt. Hier en daar wordt bet aan een plaatsvervanger overgelaten, maar meestal verlaat men zich op keurmeesters van het ter markt aangevoerd vee, die van de zijde der gemeente, met een ander doel dan het te keer gaan der longziekte, zijn benoemd. Er zijn kleinere veemarkten, waarop geenerlei toezigt wordt uitgeoefend.
Niet te uitsluitend mag de vertraagde of onvolledige uitvoering der wet en van de verdere verordeningen aan minderen ijver of mindere werkzaamheid van de districtsveeartsen of aan de verkeerde rigting van het plaatsver-vangingsstelsel worden toegeschreven. Wanneer in den aan den districtsveearts aangewezen kring de longziekte met eenige hevigheid heerscht en blijft heerschen, wanneer hij zich dus telkens dan naar deze, dan naar gene gemeente moet begeven, soms op ver verwijderden afstand gelegen, is het hem , ook met hulp van plaatsvervangers, onmogelijk om aan al zijne verpligtingen behoorlijk te voldoen. Hij kan dan op plaatsen , waar zijne tegenwoordigheid gevorderd wordt, niet lang genoeg blijven en dus de daar genomen ofte nemen maatregelen niet surveilleren. Aan geregeld bezoek der veemarkten is niet te denken . te minder nog omdat meestal in een en denzelfden kring verschillende dier markten op onderscheidene dagen der
17
week gehouden worden. Ofschoon dus hij de verhoeren van de zijde der districts veeartsen zeiven verklaard werd, dat hun aantal voldoende was, is de Commissie geenszins van dat gevoelen en omhelst zij veeleer dat van den gewezen directeur der veeartsenijschool, die hier op een geheel onpartijdig standpunt stond en volgens wien er te weinig districtsveeartsen zijn. Hun getal bedraagt acht in even zooveel kringen werkzaam. Zij werden in den laatsten tijd door een en twinthj plaatsvervangers in hunne werkzaamheid bijgestaan. Sommige districten omvatten een nog wijder gehied dan eene geheele provincie des Hijks. Zoo al mag aangenomen worden, dat in eeren kring, waarin sedert lang de besmettelijke longziekte niet heerscht of slechts nu en dan sporadische gevallen voor-komen , een ijverig districtsveearts, dooreen of meer plaatsvervangers bijgestaan, kan volstaan, heeft al het gehoorde de Commissie overtuigd, dat in districten, waar voortdurend de ziekte met meerdere of mindere hevigheid blijft heerschen. liet personeel, met het toezigt belast, behoort te worden versterkt.
Dat personeel zou reeds met maer kracht kunnen werkzaam zijn, indien de artt. 2, 5, 7, 9, 11 enz. der wet van IH'/O zoodanig werden gewijzigd, dat in bepaalde districten tijdelijk aan do plaatsvervangende districtsveeartsen of zelfs aan d gt; geëxamineerde veeartsen dezelfde bevoegdheid en dezelfde verpligtingen opgedragen konden won ion als aan de districtsveeartseu; zoodat tie eerstgenoemden in den aan te wijzen kring zelfstandig werkzaam konden zijn, en behalve de vergoeding voor reis-en verblijfkosten, helooning voor hunne werkzaamheid ontvingen. De burgemeester der gemeente waar de ziekte uitbreekt, zou zich dan aan den meest nabij zijnde met het Staatstoezigt belasten persoon kunnen wenden. liet doel, waarnaar moet worden gestreefd, zou echter, naar het oordeel der Commissie, op eene andere, meer afdoende wijze te bereiken zijn. In die streken des lands, waar de ziekte met hevigheid blijft heerschen, zou een thans bestaand district tijdelijk in twee of meer onderdistricten kunnen worden gesplitst, in elk van welke een districtsveearts zelfstandig werkzaam was. De moeijelijkheid om daarvoor geschikt personeel te vinden, schijnt niet onoverkomelijk, l it die gedeelten des lands, waar de ziekte niet heerscht of slechts nu en dan sporadische gevallen voorkomen, zou de thans fungerende districtsveearts naar de meer bedreigde punten kunnen worden overgeplaatst, om daar eene tijdelijke zending te vervullen. In de dienst van liet door zulk eene overplaatsing opengevallen district ware dan te voorzien door daarvoor een (Ier tegenwoordige plaatsvervangers, onder den titel van buitengewoon districtsveearts, te doen optreden. Die maatregel zou onder anderen liet groote voordeel opleveren. dat later, als het gelukken mogt de ziekte te overwinnen, met opzigt tot het g'tal der nVt het Staatstoezigt belaste ambtenaren geleidelijk tot den normalen toestand zou kunnen worden teruggekeerd. De buitengewone districtsveeartsen genieten, volgens art. 11 der wet van 1870, buiten de vergoeding voor bureau- reis- en verblijfkosten, een bezoldiging uit 's lands kas en hebben, zoo lang zij in dienst zijn, dezelfde bevoegdheden en verpligtingen als de gewone districtsveeartsen. Zij mogen echter de veeartsenijkunst blijven uitoefenen. Waar het eene blijvende betrekking geldt of zoodanig eene, die gestadig tot maatregelen dwingt. waarmede de veehouders niet ingenomen zijn, heeft uat vereenigen der uitoefening van Staatstoezigt met die van veeartsenijkundige praktijk eene bedenkelijke zijde. Ook naar het gevoelen van sommige der gehoorde getuigen kan het Staatstoezigt moeijelijk met de vereischte klein worden uitgeoefend als bij den daarmede belasten ambtenaar strijd kan ontstaan tusschen zijn belang en zijnen pligt. Hier echter zou dat gevaar weinig te duchten zijn. De buitengewone districtsveearts zou slechts hoogst zeldzaam als zoodanig tegenover de veehouders handelend optreden. In elk geval heeft de wet van 1870 ondersteld, dat onder buitengewone omstandigheden veeartsenijkundige praktijk gepaard kan gaan met de waarneming der betrekking van districtsveearts.
In de nieuw te scheppen onderdistricten zou aan den daar op te treden districtsveearts eene standplaats moeten worden aangewezen, die hem in staat stelt zicli binnen den kortst mogelijken tijd naar die punten te begeven, waar zijne tusschenkomst het meest wordt vereischt. Waar-N0. aa. 5. 5
18
schijulijk zou met den aangeprezen maatregel eene tijdelijke wijziging in de bestaande indeeling der districten en inquot; de aanwijzing van de standplaatsen der tegenwoordige districtsveeartsen gepaard moeten gaan. Die standplaatsen zijn thans niet altijd gelukkig gekozen. Een dor tegenwoordige districtsveeartsen is te Barendrecht gevestigd, en ofschoon nu, volgens de verklaring van getuigen, de ligging dier gemeente t;een bezwaar oplevert, is het toch een wezenlijk ongerief, dat zij niet aan het telegraphennet verbonden is. Bij eene zaak als deze, waar het zoozeer op spoed aankomt, moet altijd van den telegraaph gebruik kunnen worden gemaakt.
Om meer klem en kracht aan het Staatstoezigt te geven, zou. naar het oordeel der Commissie, niet wie op dit punt een der districtsveeartsen instemde, nog een stap verder moeten worden gegaan. Het ontbreekt bij het personeel, met dat Staatstoezigt belast, aan eenheid van inzigt en, omdat te veel aan ieders individueel oordeel wordt overgelaten, ook aan eenheid van handeling. Er heersclit onder de districtsveeartsen en plaatsvervangers, zoo als bij de enquête ge-noegzaam gebleken is, verschil van gevoelen over gewigtige punten, zoo als bij voorbeeld het al of niet doeltrelleude der inenting als voorbehoedmiddel tegen de ziekte en de mindere of meerdere gestrengheid der afzondering. Eene breede sloot of eene weide werd door den een eene genoegzame afscheiding geacht om gezonde runderen buiten aanraking te houden met besmette, terwijl een ander die afscheiding nog niet genoegzaam vond. Zoodanig verschil van gevoelen is aan wetenschappelijke mannen geenszins euvel te duiden; maar voor zooveel het invloed uitoefent op de maatregelen van het Staatstoezigt, ware liet toch wenschelijk, dat daarvan zoo min mogelijk uit die maatregelen bleek en dat dus meer naar vaste regelen gehandeld werd. Om deze en meer andere redenen zou liet dus zeer in aanmerking komen, dat, indien daarvoor een geschikt persoon te vinden ware, aan het hoofd der districtsveeartsen een technicus werd gesteld, die lien leidde en in een enden-zelfden geest deed werkzaam zijn. Thans ontbreekt zulk een technicus bij de afdeeling: Medische politie aan het Departement van Binnenlandsche Zaken. Mogt echter het nemen van dezen maatregel afstuiten op de onmogelijkheid om zoodanig geschikt persoon te vii.den , dan zou liet in aanmerking komen de bedoelde leiding toe te vertrouwen aan eene commissie van drie leden, welke wat hetdagelijksch toezigt betreft, hunne taak onderling zoodanig zouden kunnen verdeden als in het belang der zaak wenschelijk wordt geacht.
Nog meent de Commissie de Regering in overweging te moeten geven om een administrativen maatregel te nemen , waardoor de dadelijke overkomst van den districts veearts naar eene gemeente, waar aangifte van een ziektegeval is gedaan, beter zou worden verzekerd. Sommige der districtsveeartsen en plaatsvervangers hebben, ook blijkens eene bij dit verslag gevoegde opgave, in de laatste jaren aanzienlijke sommen voor vergoeding van reis- en verblijfkosten in rekening gebrugt. Daartegen kan dan alleen bezwaar bestaan als die vergoeding genoten wordt voor eene reis, dio te laat is ondernomen. Het voorschrift ware daarom te geven , dat bij de declaratie van reis- en verblijfkosten voor iedere verpinatsing, die het gevolg is van de aangifte van een geval van besmettelijke longziekte, eene verklaring van den burgemeester gevoegd moet worden , waaruit blijkt, op welk tijdstip deze aan den districtsveearts berigt van de aangifte gezonden en op welk tijdstip de districtsveearts door zijne overkomst in do gemeente aau de oproeping voldaan heeft.
VIL De veeopziyters. Om de taak der districtsveeartsen te verligten, zijn in sommige gedeelten des Rijka vee-opzigters aangesteld, die deels op de gezonde , deels op do zieke of liever verdachte runderen en op de verwisseling van vee toezigt moeten houden en meerendeels eene bezoldiging van föO of f80 'smaands genieten. Het tafereel, dat door een aantal der gehoorde getuigen van de geschiktheid van dit hulppersoneel voor de daaraan opgedragene taak en van hunne werkzaamheid werd opgehangen, was verre van gunstig. Zij worden door den Minister van Binnenlandsche Zaken , op voordragt van den districtsveearts, benoemd. Meestal worden daarvoor gewezen slagters gekozen, die wol met vee hebben omgegaan, maar toch niet geacht
19
kunnen worden genoegzame kunde te bezitten om de eerste» verschijnselen der ziekte, welke dan tcch somtijds zich niet dadelijk, zelfs nan het oog van den geoefenden veearts openbaren, te ontdekken. Jn Friesland waren vroeger onder de veeopzigters veehandelaren of zelfs veehouders, die soms zeiven 50 a (gt;0 runderen in eigen bezit hadden. !)o zoodanigen werden door een districtsveearts geheel ongeschikt geacht, zoo omdat zij de vereischte onpartijdigheid misten , als omdat zij door de waarneming van hunne betrekking gevaar liepen de besmetting op hun eigen of ander vee over te brengen. Op zekere punten , zoo als voor liet toezigt op hot vervoer van vee naar buiten 'slands, is evenwel een veearts met het toezgt;gt belast. Met op-zigt tot de keus der veeopzigters schijnt, althans in een bepaald district, nu en dan ergerlijk misbruik te hebben plaats gehad. Over 't geheel moet, volgens onderscheidene verklaringen, de werkzaamheid der veeopzigters weinig beteekenen en de hen opgelegde verpligting om aan-teekening van ieder stuk vee te houden niet of gebrekkig worden nagekomen. Kr bestaan loffelijke uitzonderingen. Van een veeopzigter voor het zieke vee in eene Zuidhol-landsche gemeente, waar de ziekte voortdurend heerscht, werd door den burgemeester getuigd, dat hij wekelijks de stallen geregeld komt nazien en zoodanige aanteekening houdt van de daarin aanwezige of daaruit door afmaking verwijderde runderen, dat het inbrengen van nieuw vee in den besmetten stal hem niet zou kunnen ontsnappen. Vele veeopzigters, vooral ook van het gezonde vee, werden daarentegen gezegd in den hun aangewezen kring doelloos rond te loopen, de verwisseling van vee in de weide niet op ta merken en zich dikwijls aan traagheid over te geven. Enkele hunner waren ligter in de herberg te vinden, dan waar hun pligt hen roept. (Juk hunne betrekking tot de veehouders is niet altijd zoodanig als die wezen moest. De een maakt met de veehouders, om welke reden dan ook , gemeene zaak; de ander laat zich door dezen om den tuin leiden. Er zijn voorbeelden dat een veeopzigter van zijne betrekking misbruik maakt door . zonder daartoe bevoegd to zijn, veeartsen ij kundige praktijk uit te oefenen. Ook wanneer veeartsen toezigt houden en kenteekenen van ziekte bespeuren, nemen zij niet altijd de volstrekt vereischte maatregelen. Het voorbeeld werd aangehaald, dat de veearts, die met het toezigt op de runderen belast was, welke per stoomboot van botterdam naar Engeland werden vervoerd , als daaronder een blijkbaar aangetaste os gevonden werd, zich vroeger wel eens tot het terugsturen van dien os naar de plaats van herkomst (Schiedam) had bepaald, zonder dat met opzigt tot zulk een rund de volstrekt noodzakelijke maatregelen van voorzorg genomen werden.
Dat zoodanige zorgeloosheid met kracht behoort te worden tegengegaan, valt in het oog. Maar in 't algemeen moet het Staatstoezigt zoodanig zijn ingerigt, dat de daaraan verbondene werkzaamheden en vooral het oordeel of ziekte-verschijnselen bestaan, aan wetenschappelijke inannen worden opgedragen. De Commissie kan er dus niet anders dan op aandringen, dat, te gelijk met de aunstelling van meer districtsveeartsen in de streken , waaide ziekte blijft heerschen, met het stelsel van veeopzigter worden gebroken , te meer nog omdat deze persen en, als de burgemeester niet medewerkt, de bevoegdheid missen, om de weiden, stallen en woningen der veehouders builen de toestemming van dezen binnen te treden. (Vergelijk art. 33 der wet van 187».)
VIII. Maatregelen teyen de verspreiding der ziekte. Afmaking van geheel dm verdachten koppel. De gehoorde districtsveeartsen en plaatsvervangers , zoowel als verscheidene der verder gehoorde getuigen stonden meestal het gevoelen voor. dat, wil men de ziekte met kracht onderdrukken , er geen ander middel overblijft, dan het dadelijk geheel afmaken van den koppel, waarin zich een ziektegeval vertoond heeft. Zij grondden hun gevoelen ook daarop dat er onzekerheid bestaat over het tijdperk, gedurende hetwelk de besmetting verborgen kan blijven. Voor het incuba-tie-tijdperk worden hoogstens drie maanden aangenomen; maar de ondervinding had, althans volgens sommigen , geleerd , dat soms in een koppel, waar vroeger een ziektegeval was voorgekomen en de afzondering en afmaking van het aangetaste rund naar behooren had plaats gehad, de ziekte
20
na het aangeduide tijdperk op nieuw uitbrak, zonder dat de besmetting geacht kon worden van buiten door nieuw aangekocht vee te zijn aangehragt. Aan liet afinaken van geheel den koppel, waarin zich een ziektegeval had voorgedaan, werd door bepaalde getuigen het met goed geluk bestrijden van het kwaad in sommige provinciën, bijv. in Zeeland, toegeschreven. Er werd beweerd, dat men elders, zoo als in het noorden van Friesland, onder den landbouwenden stand zich overtuigd houdt, dat alleen door onmiddellijke afmaking van geheel den verdachten koppel uitzigt kou bestaan te eeniger tijd geheel van de ziekte bevrijd te worden. Zelfs ijverige voorstanders van dit stelsel lieten echter eenige uitzondering toe of toonden zich, na bespreking der zaak, in meerdere of mindere mate voor het tegenovergestelde denkbeeld gewonnen. De tegenwoordige districtsveearts in Friesland, eendier voorstanders, gaf te kennen , dat bij eeue zeer gestrenge toepassing der wet, waardoor dan ook naauwlettend toezigt op de verdachte runderen en het streng handhaven der afsluiting moet worden verstaan, hij het roekeloos zou achten dadelijk geheel den koppel af te maken, wanneer zich slechts één eerste geval van ziekte had voorgedaan. Zekerheid echter dat dit eerst aangetaste dier de besmetting niet reeds op andere runderen overgebragt had en dat dit langen tijd verborgen bleef, bestond niet. Ken andere districtsveearts gaf te kennen, dat, naar zijn inzien, alvorens tot de afmaking van den geheelen koppel over te gaan, in den regel een tweede ziektegeval daarin moest worden afgewacht. Een burgemeester uit Friesland, mede een voorstander van geheele afmaking, scheen nogtans te meenen, dat, als men slechts genoegzame zekerheid bezat, dat het eerste ziektegeval dadelijk behoorlijk was aangegeven, en dat men met een veehouder had te doen, van wien getrouwe medewerking tot opvolging van al de bestaande wettelijke voorschriften te verwachten was, het bij de afmaking van bet eerst aangetaste rund blijven kon. Hij haalde een voorbeeld aan , dat onder zoodanige omstandigheden de ziekte zich tot het eerste geval had blijven bepalen. In dien zin sprak ook een der districtsveeartsen. Hij meende dat men naar omstandigheden te werk moest gaan, en dat in streken des lands, waar genoegzame medewerking van de zijde der veehouders ondervonden werd, dadelijke afmaking van geheel den koppel niet moest plaats hebben. Men heeft geen voldoend antwoord gegeven op de meermalen gedane vraag, waarom, als geheele afmaking van den venlachten koppel onvermijdelijk is, men in Noord-holland benoorden het IJ en in Groningen de vroeger daar hevig heerschende ziekte te boven is gekomen, zonder dat, anders dan bij zeldzame uitzondering, afmaking der verdachte koppels heeft plaats gehad.
Eenige der gehoorde getuigen verklaarden zich bepaald tegen de afmaking van geheel den verdachten koppel, en wel oj) grond, dat wanneer deze steeds dreigde, geene voldoende medewerking der veehouders, geene onmiddellijke aangifte van voorgekomene ziekteverschijnselen te verkrijgen zou zijn. Vele veehouders zien zeer tegen de afmaking van al hun vee op, en zulks niet uitsluitend wegens de geldelijke schade, die zij daardoor kunnen ondervinden , maar ook omdat zij, althans waar het melkkoeijen of eigen gefokt vee geldt, aan dat vee gehecht zijn en het hun pijnlijk aandoet dit te zien dooden. Zij stellen zich liever aan het gevaar bloot dat de besmetting verder doordringt, dan dat zij melkkoeijen, die hun zooveel voordeel hebben gjgoven, zonder voor hen blijkbare noodzakelijkheid,zouden
verliezen. . . .
Üe indruk , door de Commissie met opzigt tot dit gewigtig punt verkregen, is dat waar genoegzame zekerheid hesimX., dat onmiddellijk ixaihjijt ' van liet eerste ziektegeval is gedaan en de ajzondcviiuj van het zieke beest ouvet*tcijld en op behoorlijke wijze is geschied, niet tot afmakinj ta,i lt;jeheel den koppquot;l behoort ie worden overgegaan. Zij meent, op grond der verkregen ondervinding, dat (lie beperking in acht kan worden genomen , zonder de hoofdzaak , het te keer gaan der ziekte te schaden ; en is dit werkelijk zoo, dan moet het bedoelde uiterste worden vermeden. Niet enkel do gezindheid dor veehouders , wier medewerking men moet trachten te winnen, of het belang der schatkist komen daarbij in aanmerking , maar ook dat van den veestapel zeiven , aan welken geene grootere schade mag worden toegebragt dan volstrekt onvermijdelijk is. Gevallen zijn echter denkbaar waarin,
ook wanneer genoegzame zekerheid bestaat, dat do wet ge-
21
trouw is opgevolgd, reeds liij liet eerste ziektegeval de met het Staatstoezigt belaste ambtenaar het raadzaam kanoordeo-len tot gehecle afmaking van den koppel over te gaan. Hem blijve daartoe bevoegdheid verleend, indien buitengewone omstandigheden dit vorderen en hij zijn besluit behoorlijk kunne regtvaardigen. Ook spreekt het van zelf, dat die ambtenaar tot zoodanigen maatregel moet overgaan , als hij bij zijn eerste onderzoek de zekerheid erlangt, dat de ziekte, hetzij dan ten gevolge van te late aangifte, hetzij van andere oorzaken , verderen voortgang gemaakt en verscheidene runderen aangetast heeft. De regel geldt dan niet meer , dat het. aanvankelijk bij het eerste ziektegeval blijft. Waarschijnlijk echter mag men zich vleijen , dat als liet gelukken mogt aan de voorgeschreven maatregelen eene meer getrouwe naleving to verzekeren, zulke gevallen slechts hoogst zeldzaam zullen voorkomen en dat men overal, gelijk nu reeds in de meeste gewesten het geval is, slechts het sporadisch uitbreken der ziekte te bestrijden zal hebben.
Maar indien alzoo de Commissie het hoogst wenschelijk acht, dat in den regel de afmaking tot het eerst aangetaste rund worde beperkt, meent zij aan den anderen kant, dat in twijfelachtige gevallen met, die afmaking niet te zeer moet worden gedraald. Bij de verhooren zijn blijken voorgekomen , dat dit twijfelen en dralen te dikwijls tot noodlottige gevolgen heeft geleid. Voor zoover de bepalingen van het Koninklijk besluit van 30 October 1872 (Staatsblad n0. 105) het afmaken van een rund verhinderen, bij hetwelk zich verschijnselen van ziekte openbaren, zonder dat echter genoegzaam blijkt of dit werkelijk door de longziekte is aangetast, zou daarin door wijziging van dat besluit moeten worden voorzien. Te gelijk zou de bepaling moeten worden gemaakt, dat waar de districtsveearts bij zijne aankomst een gestorven dier vindt, steeds, des noods na onteigening, tot lijkopening kan worden overgegaan, om het al dan niet bestaan der besmettelijke ziekte te constateren. In zoodanig geval wordt toch de eigenaar geacht verlof te moeten geven tot die lijkopening en toont hii zich daartoe soms niet geneigd.
IX. Toreiyt op hrt vertoer tan rrrdacht rre. Het mrrk-tee ken. Door een der getuigen, die afmaking van den geheelen koppel voorstond, werd de opmerking gemaakt. dat als zijn gevoelen werd gevolgd, er geen verdachte runderen meer zouden zijn , maar dat zoolang men niet zoo ver ging, het toezigt op het vervoer van verdachte runderen veel strenger moest zijn dan tot dusverre. Inderdaad blijkt uit een aantal getuigenissen dat dit toezigt veel te wenschen overlaat; dat verdachte runderen op de veemarkten voorkomen, en dat waar groote en gedurige verwisseling van vee plaats vindt, te dikwijls verdachte runderen in den stal of op de weide ledig geworden plaatsen aanvullen en met gezond vee in aanraking komen, fit den aard der zaak heerscht deze verkeerdheid in het eene gewest sterker dan in het andere. In Friesland schijnt thans streng de hand te worden gehouden aan het Koninklijk besluit van 28 February 1877 [Staatsblad n°. 21»), volgens hetwelk geen verdacht verklaard vee of vee uit afgesloten kringen vervoerd of naar de slagtbank gebragt mag worden dan na aangifte van den burgemeester of met een vervoerbiljet. Door den tegenwoordigen districtsveearts in die provincie is dan ook beweerd dat uit Friesland, ten gevolge van het strenge toi/.i^t, geen verdacht verklaarden dus ook geen besmet vee naar Noordholland kon worden uitgevoerd. Dit vond echter tegenspraak bij zijnen ambtgenoot in Noordholland, die op meer dan ééne door hem zeiven opgedane ondervinding wees, dat onder versch uit Friesland aangevoerde runderen zich de zoodanige bevonden, die werkelijk door de longziekte aangetast waren. In 1870 bad hij o. a. eene pas uit Friesland aangevoerde koe in beslag doen nemen, die onmiddellijk na de aankomst te Amsterdam sporen van ziekte had vertoond en die men daarom 'snachts heimelijk wilde vervceren, doch onder weg nedergevallen en door de politie gevonden was. Men had er een keurmeester bij geroepen, die den districtsveearts telegrapheerde. Toen deze te Amsterdam kwam , bevond hij dat de koe longziek was. Waarschijnlijk bepaalt zich te Amsterdam de invoer van verdacht of besmet vee tot enkele gevallen; men kan dit ook uit de getuigenis van een der veehandelaren, door wien de markt aldaar bezocht wordt, opmaken. Maar in dat deel van Zuidholland , 't welk aan het zoogenaamde spoelingdistrict grenst., Kquot;. 3». 5. t)
22
waarover nader, werd de stand van zaken door den daar werkzamen districtsveearts in dit opzig-t met sombere kleuren afyeschetst. Met name sprak hij van Maasland en Vlaardiugeranibacht, alsmede van Moordrecht en Kra-lingen , in welke beide laatste gvmeenien de ziekte echter , na hevig gewoed te hebben, verdwenen is. Er had daar, zoo als net werd uitgedrukt, door de veehouders een voortdurend kwanselen met het vee plaats. Bij het afmaken van een kopps l vee werden daaronder schier altijd zoogenaamde gebeter.ie koeijen aangetrollen. Van Augustus 187Ö af tot September 1877 had iiij met veehouders te doen gehad . wier beslagen binnen dat tijdsverloop 3, 4 zelfs 5 malen besmet verklaard, gezond verklaard en op nieuw besmet verklaard waren. De nieuw aangekochte runderen werden in zoodanige koppels telkens op nieuw besmet. Naar zijn inzien was daartegen ook bij het meest nnauwgezette tof-zigt niet genoegzaam te waken en stak de handelwijze dezer veehouders ongunstig af bij die der veehouders op de Zuidhollandsche of Zeeuwsclie eilanden ea in Noorcl-holland, die zich wel wachtten, als hun stal besmet was geweest, dadelijk nieuw vee aan te koopen. (Jok uit de getuigenis van veehouders in de aangeduide streek blijkt, hoe ongunstig het daar in dit opzigt gesteld is. Vervoer van verdacht vee van daar naar andere meer afgelegene punten moet wel het overbrengen der besmetting bevorderen en doet dit, zoo als nader blijken zal, werkelijk.
De wet van 1870 heeft bij art. l!) het vervoer van verdacht vee trachten te beletten door te bepalen, dat de burgemeester verpligt is, op advies van den districts-vee-:irts, bij diens afwezigheid van den plaatsvervanger of in spoed eisdiende gevallen van eenen geëxamineerden veearts. dat. vee van een merkteeken te doen voorzien. Do meeste der omtrent dit punt gehoorde getuigen kwamen daarin overeen, dat deze maatregel, zoo als hij volgens het Koninklijk besluit van 30 October 1K72 (Staatsblad 11°. 10.quot;)) op de van longziekte verdachte runderen wordt toegepast, niet aan het doel beantwoordt. Het thans voorgeschreven merkteeken , in eene letter bestaande, die op het kruis of op de regterzijde van het beest in het haar wordt geknipt, wisclit zich ten gevolge van het weder aan grueijen of verwisselen van het haar, vooral in het voorjaar, le .spoedig weder uit. Hier en daar bijv. in de Friesche genieenttn NVijmbritseradeel en Menaldumadeel, zorgen tie veeopzigttrs , althans een i gen tijd, voor het onderhoud van hot iiicrktecken , zoodat dit goed zigtbaar blijft en liet in den handel brengen van verdachte runderen belet. Elders is dit niet bet geval. De meeste der gehoorde getuigen waren dan ook van gevoelen, dat bet merkteeken veel beter aan het doel zou beantwoorden, wanneer het op de hoornen van het rund of des noods op een der hoeven werd gebrand en dus steeds in het oog bleef vallen. De verdachte runderen zouden zich dan , waar zij zich ook bevonden, van zelfverraden. Wel meenden enkelen, dat tegen dat branden der hoornen bedenkingen bestaan , zoo iils (int op die hoornen soms reeds andere rnerkteekenen voorkomen en dut de veehouders minder waarde zouden hechten aan een rund, 't welk de blijken droeg van verdacht te zijn geweest; maar deze en dergelijke bezwaren schijnen niet van overwegend gewigt. De Commissie ge-hioft derhalve niet eenig vertrouwen de aangewezen verandering in het voorschrift op dit punt te mogen aanbevelen. Welligt komt het in aanmerking de bepaling van art. 19 der wet van 1870 aan te vullen door daarin te spreken van een ^duidelijk zvjthaar en Mijtendquot; merkteeken , dat, na de gezondverklaring , door een ander toeken wordt vervangen of aangevuld.
X. Oidsmcttiiigswaatrrfielcii. Uit het voorafgaande ia reeds gebleken, dat bij het afnmken van aangetast vee geenszins altijd niet de noodige behoedzaamheid wordt tewerk gfgiian , en dat niet genoegzaam voor de ontsmetting, bijv, van de huiden van als longziek afgemaakte runderen wirdt gezorgd. Nog vele bijzonderheden wegens deze leemte werden bij de verhooren te berde gebragt. Men sprak van de onvoorzigtigiieid, waarmede in Friesland niet voldoend ontsmette huiden langs wegen en vaarten pingten vervoerd te worden, zonder op de nabijheid van koppels vee te letten. Op een voorbeeld werd gew ezen , dat de U smet-•.ingop ten Grcningschen sta! was overge' ragt door cenc uit Friesland aangevoerde huid. De stuitende bijzonderheid
23
werd medegedeeld, dat vroeger slagters en zelfs veld' wachters te minder zich voor de mogelijkheid van het overbrengen der smetstof in acht namen, omdat zij in het heerschen der longziekte voordeel zagen. Sedert schijnt men in Friesland omtrent dit punt tot heter inzigt gekomen te zijn en over 't algemeen meer behoedzaamheid aan den dag te worden gelegd. In de laatste jaren, zeide men, ziet men de veeartsen, die met ziek of verdacht vee in aanraking zijn geweest, doorgaans in regenjassen gekleed , met carbolzuur natgemaakt. Een plaatsvervangend districtsveearts, te Leiden gevestigd, verklaarde, dat vroeger toen in zijnen kring alleen do werkelijk aangetaste runderen werden afgemaakt, bijna niet werd gedesinfecteerd. Nadat het zieke rund verwijderd was, werd het zand en de mest van de plaats, waar het dier gestaan had, een weinig weggenomen en werden de staken wat afgewasschen; maar daarbij bleef het. Volgens den toenmaligen, daar fungerenden districtsveearts kon men in een stal niet verder gaan, omdat het overgebleven vee niet aan eene chloor-berooking kon worden blootgesteld. Als of er geen ander middel van ontsmetting kon worden toegepast!
Met opzigt tot de veemarkten en de middelen van vervoer waren de klagten over gemis aan ontsmettingsmaatregelen algemeen , en dat ook in die streken des lands, waar de longziekte nog met meerdere of mindere hevigheid heerscht. Nergens schijnt men op dit punt voldoende te letten. De spoorwagens, die tot het vervoer der runderen dienen, worden wel een weinig uitgeruimd, maar niet gereinigd, veelmin ontsmet. Gelijke nalatigheid heerscht hier en daar ten aanzien der stoombooten waarmede vee vervoerd wordt, ook de Schiedamsche en llotterdainsche. Het voorstel van een der districts-veeartsen om op dit punt de spoorwegmaatschappijen oplettend te maken, heeft geen gevolg gehad.
Toch moet do zorg daarvoor van hoog belang worden geacht. Vooral ook door het vervoer van vee, door het opnemen van nieuw aangekochte runderen in gezonde koppels wordt blijkbaar de besmetting verspreid. De Commissie meent dus, dat van regeringswege het mogelijke moet worden gedaan , opdat de marktplaatsen niet alleen, maar ook marktge-reedschappen , onder welke laatste het touwwerk en de palen te begrijpen zijn , worden ontsmet. Tevens gelooft zij , dat het op den weg der Regering ligt om do besturen der spoorwegmaatschappijen te nopen en des noods te dwingen tot het doen schoonmaken en ontsmetten der veewagens, telkens als die tot vervoer van vee hebben gediend. Eene dergelijke aanbeveling of last zou tot de besturen van stoomboot-ondernemingen , die zich met het vervoer van vee bezig houden, moeten worden gerigt.
XI. Inenting. Op de vraag, of de inenting als een aan te prijzen en veeltijds afdoend voorbehoedmiddel tegen de longziekte zij te beschouwen, werd door de meeste mannen der wetenschap een toestemmend, door zeer enkele hunner een bepaald ontkennend antwoord gegeven. Tot de laatsten behoorde de heer I'rakke , districtsveearts in Friesland , die, na geen tegenstander der inenting te zijn geweest. deze kunstbewerking in den laatsten tijd in een openbaar gemaakt geschrift heeft bestreden. Hij verklaarde steeds van gevoelen te zijn geweest, dat wetenschappelijk de inenting van het rundvee zich niet laat verdedigen, ja met alle geneeskundige theorien strijdt, maar dat hij zich vroeger heeft laten verlokken door de schoont! resultaten, welke men opgaf van de kunstbewerking verkregen te hebben. Hij hield vol, dat de in Friesland verkregene onder-Tinding, althans in de laatste jaren, het bewijs had geleverd, dat onder de aangetaste runderen van niet dadelijk geheel afgemaakte verdachte koppels het aantal der i'n-geënte grooter was dan dat der met ingeente. Den tegenstand, die de inenting in Friesche gemeentel!, met name in Baarderadeel, in den laatsten tijd heeft ontmoet, schreef hij toe aan het feit, dat in die gemeente, terwijl de ziekte binnen een omtrek van twee uren niet heersch4 gt;, deze na eene door de vereeniging tot onderlinge verzekering van het vee veorgeschrevene inenting, zich binnen drie maanden in 16 koppels had geopenbaard. Ook in Haskerland had men, na do aldaar plaats gehad hebbende inenting van het jonge vee in het voorjaar van 1877 , met de longziekte te strijden gehad, die in de genoemde gemeente sedert jaren niet had geheerscht. Aan den anderen kant ontkende
24
hij niet, dat de vóór de invoering der wet van 1870 van de zijde der provincie Friesland voorgeschrevene inenting-goede resultaten scheen te hebben opgeleverd. Ook sprak hij de overtuiging uit dat in geeu geval de ziekte door de inenting in Friesland is gebragt. Volgens een ander veeartsenijkundige kon de inenting nuttig werken, doch was ze niet aanbevelenswaardig. Had zij op een stal plaats, waar het vee digt opeen stond, dan kon de longziekte daar door de inenting ontstaan. In zulke stallen was dan de atmospheer van de zeer volatile smetstof als doordrongen.
In geheel anderen zin lieten zich verscheidene andere deskundigen uit, onder anderen ook de sedert afgetreden directeur der Utrechtsche veeartsenijschool en een der leeraren aan die school, de heer Hkngeveld. Ook op grond van persoonlijke ondervinding, zij het dan op kleinere of op grootere schaal, drukten zij het gevoelen uit, dat de inenting, op een gezond rund toegepast, dit voor de besmetting beveiligt; terwijl die kunstbewerking wanneer het rund op het tijdstip der inenting reeds de kiem der besmetting bij zich draagt, het verloop der ziekte bespoedigt. Aan dit laatste schreef de heer Huffnagbl, een der districtsveeartsen , die zelf duizende runderen, meestal met goed gevolg, heeft ingeënt, het toe, dat de veehouders soms de inenting als oorzaak der ziekte beschouwen. Deze zien na de kunstbewerking de ziekte uitbarsten en meenen dan ten onregte, dat zij ten gevolge daarvan is ontstaan.
Onder de verder gehoorde getuigen waren het schier uitsluitend veehouders of belangstellenden in landbouw en veeteelt uit Friesland, die zich tegen de inenting verklaarden. Hun vertrouwen in de kunstbewerking was, zeiden zij, geschokt of verloren gegaan, niet enkel omdat de inenting door het uitbreken der ziekte was gevolgd, maar ook omdat de runderen dikwijls ten gevolge van die kunstbewerking in eenen verminkten of lijdenden toestand geraakten, en soms den staart verloren of bezweken. Een enkele getuige uit Groningen liet zich in gelijken zin uit.
Omtrent do door de inenting verkregene resultaten bestaat verschil tusschen het eene en het andere gedeelte des Rijks. Daar zijn gewesten , waar men over die resultaten niet kan oordoelen. Zoo is het in Zeeland, waar tot nu toe in 't geheel niet is ingeönt, ook omdat, als zich daar sporadische gevallen van longziekte vertoonden, steeds geheel do verdachte koppel is afgemaakt en omdat de districtsveearts tegen de inenting gestemd was. In de meeste andere gewesten daarentegen heeft de inenting, en dat wel dikwijls op groote schaal, plaats gehad. Menige veehouder ging daartoe uit eigen beweging over en doet dit nog omdat hij daarin een voorbehoedmiddel ziet om zijn gezond vee voor besmetting te vrijwaren. Vroeger had tie inenting ook ten gevolge van provinciale verordeningen plaats. liet Koninklijk besluit van 17 April 1874 {Staatsblad n0. 59), 't welk de inenting van alle verdachte runderen beval, is door het later besluit van 3 Februarij 1877 (Staatsblad n0. 17) zoodanig gewijzigd, dat het al dan niet verpligtend inenten der verdachte runderen thans grooten-deels van den districtsvecarts afhangt, die den burgemeester daaromtrent adviseert.
Een aantal feiten werd bij de verhooren medegedeeld, waaruit af te leiden was, dat de inenting inden,aad als voorbehoedmiddel gunstig had gewerkt. In een vroeger tijdperk heeft men in Overijssel, toon de ziekte zich daar vertoond had, duizenden runderen ingeënt, deels ook ten gevolge van de aanmoediging van een invloedrijk •■:an. Men bleef het daar aan dien maatregel toeschrijven, dat de ziekte zich niet weder vertoond had. Een bekend , thans reeds overleden groot veehouder te Loosduinen, eu dus in eene streek, waar de ziekte steeds geheerscht heeft, plagt met de meeste zorg zijn vee te laten inenten en herinenten , met dat gelukkig gevolg dat zijn stal, op ééne enkele uitzondering na, steeds is verschoond gebleven.
De burgemeester van Wateringen getuigde, dat hij in zijnen omtrek van de inenting, mits zij met goede stof werd gedaan, steeds gunstige uitkomsten had gezien, ofschoon op een bepaalden stal, die onbesmet scheen te zijn, na de inenting twee runderen aan do ziekte gestorven waren. Een veehouder uit Akkrum, in Friesland. beriep zich op verscheidene door hem en anderen in zijnon omtrek genomen proeven met ingeënte runderen, die voorbedach-telijk met ziek vee in aanraking geuragt eu niet aangetast waren. Daarentegen waren een paar kalven, die men
25
niet had ingeënt, op een bepaalden stal, waar al de overige runderen ingeënt waren , de eenige geweest, bij welke de ziekte zich vertoond had. Bij sommige veehouders was door deze en dergelijke ondervinding de vooringenomenheid tegen do inenting in ijver daarvoor veranderd. Te Schiedam, waar men steeds to midden der besmetting leeft, stelt men vrij algemeen grooten prijs op de inenting. Ken brander en veehouder aldaar, oie do door hem aangekochte runderen dadelijk na de aankomst liet inenicn , verklaarde het daaraan toe te schrijven , dat zijn stal in de laatste tweo jaren van do ziekte bevrijd was gebleven. Alleen dezen winter had bij één geval van longziekte gehad.
De voorstanders der inenting kwamen daarin overeen, dat deze kunstbewerking, zal zij het gewenscbt gevolg dragen, met groote zorg moet worden verrigt. De entstof wordt uit de long van een longziek beest genomen, maar niet elke zoodanige long levert goede entstof op. Integendeel moeten , als men de zaak goed behartigt, dikwijls vele aangebodene longen verworpen worden. De stof blijft niet langer dan twee of drie dagen geschikt voor het gebruik. Liefst moet voor de inenting eene gematigde weersgesteldheid worden waargenomen. De bewerking wordt geacht liet minst nadeelig te werken, wanneer zij aan de punt van den staart geschiedt. Door verscheidene getuigen , die zich veel nu t de inenting hadden afgegeven , werd de noodlottige invloed, dim deze bewerking somtijds op het rund uitoefent, verminking van den staart, verzwering enz., grootendeels toegeschreven aan het gebruik van slechte entstof. Ook in dit oj.zigt werd door het Staatstoezigt of door enkele vertegenwoordigers daarvan geenszns de vereischte zorg en naauw lettendbeid ann den dag gelegd. Ofschoon er eene regeringsaansehrijving bestaat, volgens welke, als de inenting op last of met medewerking van het Staatstoezigt geschiedt, de long, waaruit de entstof genomen wordt, vooraf aan den districtsveearts moet worden vertoond, werd die voorzorg, volgens de ingewonnen getuigenissen, in verre na niet regelmatig in acht genomen. Integendeel werd ook bij op advies van het Staatstoezigt plaats hebbende inenting somtijds de entstof door slagters of veeopzigters aan de veeartsen, die ze uoodig hadden, zonder voorafgaand behoorlijk onderzoek, verstrekt of verzonden. Kr bestond wel eens grond voer bet vermoeden, dat de inenting alleen in schijn had plaats gehad.
De ('ommissie, op wier weg het niet ligt zich in wetenschappelijke beschouwingen wegens de inenting te verdiepen , heeft door de enquête den indruk verkregen, dat deze kunstbewerking, blijkens velerlei ervaring, als voorbehoedmiddel hoogst nuttig is, en dat de tegenstand, dien zij ontmoet, niet of niet genoegzaam is geregtvaar-digd. Zij gelooft dus, dat het Staatstoezigt de inenting en herineimng zooveel mogelijk behoort te bevorderen, maar tevens de meeste zorg moet dragen, dat die steeds onder behoorlijke waarborgen plaats hebbe. Intusschen kan zij de opvolging van het geopperd en bij de enquête meermalen besproken denkbeeld niet aanraden, om verpligting tot inenting van alle gezonde runderen in eene bepaalde streek op te leggen. Zulk een maatregel zou trouwens niet wel uitvoerbaar zijn. Tot bevordering der inenting zou bijv. kunnen strekken het aan de veehouders gegeven vooruitzigt, dat de runderen, die in gezonden toestand binnen een niet te lang tijdsverloop behoorlijk zijn ingeënt, indien er longziekte onder hunnen koppel ontstaat, niet als verdacht zullen worden afgemaakt. Tot de waarborgen voor goede inenting zou moeten behooren, dat de kunstbewerking dan eerst als zoodanig zal worden beschouwd. als de veearts, die ze verrigt heeft, de door hem gebezigde stof in persoon uit de long van een longziek beest genomen heeft. Inenting, niet op zoodanige wijze geschied, zou aan den veearts verboden moeten worden.
Daar bij de verhoeren gebleken is, dat er gepatenteerde veeartsen of zoogenaamde empirici zijn, die zich met zeer gunstig gevolg aan de inenting van bet rundvee wijden en bet twijfelachtig schijnt of zij volgens de wet van S Julij 1874 daartoe wel bevoegdheid bezitten, kan de vraag in aanmerking komen , of daarin niet moet worden voorzien.
XI1. ltd spod'uigdistrict. De indruk, dien de Commissie iloor de gehouden enquête omtrent dit deel des lands, wat Je longziekte betreft, verkreeg , was hoogst ongunstig. De ziekte heersclit daar voortdurend in sterke mate. Het district
^0. 3 5. 7
20
kan niet anders dan als oon gevaarlijk brandpunt van besmetting beschouwd worden ; en zoo het dit is, zal het wel vooral daaraan toe te schrijven zijn , dat de wet van 1H70 er niet wordt toegepast.
Het Staatstoezigt begrijpt onder het spoelingdistrict enkel do gemeenten Schiedam , Vlaardinger-Ambacht, Schie-broek , Kethel, Oversell ie en Delfshaven , omdat daar voornamelijk de vetmesterijen van het vee, welks hoofdvoedsel de spoeling der branderijen is, gevonden worden. Daarop alleen is dus de ontheffing der wettelijke bepalingen, waarvan hier sprake is, toepasselijk. Kr zijn echter zoogenaamde spoel in gboeren ook in andere Zuidhollandsche gemeenten , met name in den omtrek van Delft. Op dezen , waaronder er zijn , die insgelijks veel van de longziekte lijden , wordt de wet van 1870' toegepast. ofschoon dan ook welligt niet altijd met de vereischte volledigheid of gestrengheid.
Het bedrijf van den veehouder, die zijn vee voornamelijk met spoeling voedt, heeft dit eigenaardigs, dat gestadige verwisseling van vee daarvoor noodzakelijk is. Na een drietal maanden zijn dikwijls de op die wijze gemeste runderen geschikt om geslagt te worden en moeten zij door ander van elders aangebragt vee vervangen worden. NVerd die gestadige verwisseling van vee belemmerd of belet, dan zou. naar de verklaring der deswege gehoorde getuigen. het bedrijf niet meer met voordeel uit te oefenen zijn. Wilde men, zoo beweerden zij , bij het voortdurend heerschen der longziekte in de bedoelde streek de bepaling handhaven . dat niet slechts het eerst aangetaste rund wordt afgezonderd en afgemaakt, maar dat ook al de overige van den stal of van den koppel verdacht verklaard worden, zoodat geen vervoer van die verdachte runderen kon plaats hebben en aan den anderen kant in den besmetten stal of koppel geen nieuw vee kon worden aangebragt, de vetmesterijen zouden op den tcenwoor ligen voet niet kunnen blijven bestaan en de branders dien ten gevolge met opzigt tot den afzet, van spoeling groote schade lijden. Op den aandrang van deze belanghebbenden heeft dan ook de Uegenng of het Btaats-toeziquot;t in het spoelingdistrict nagenoeg alle belemmerende wettelijke bepalingen opgeheven althans met toegepast. De voorgeschrevene dadelijke aangifte van verschijnselen van besmettelijke ziekte wordt niet gedaan en het onderzoek van den districtsveearts niet afgewacht; de onmiddellijke afzondering heeft niet of niet regelmatig plaats; verdachte runderen zijn er eigenlijk niet, in zoo verre als zij niet gemerkt worden en er op het vervoer daarvan geen toezigt wordt gehouden; voor ontsmettingsmaatregelen wordt niet gezorgd, tenzij dit door 'len belanghebbende zei ven uit eigene beweging geschiede. Dikwijls wordt de plaats van een als aangetast verwijderd beest dadelijk weder door een ander, van elders aangevoerd, vervuld, zonder genoegzame ontsmetting van den stal 'waar bet aangetaste rund gestaan heeft. Van de verpligte inenting der verlachte runderen zijn de veehouders bij eer.e vroegere ministeriele aanschrijving ontheven. Waiir die inenting in het spoe'ingdistrict geschiedt, heeft zij plaats, omdat de veehouders daarin een voorbehoedmiddel zien. en dus uit eigene beweging. Geen andere voorzorgmaatre^el is in het spoehngdistnct in werk in quot;• dan dat de veehouder wanneer hij bij een stuk vee sporen van longziekte ontdekt 11 daaromtrent twijfel koestert, en dien ten gevolge tot het doen slagten van dat rund wil overgaan. di( sla-tin-met naar willekeur kan plaats hebben. Hij is verpligt liet rund naar daarvoor thans aangewezene sl'igtplaatsen te doen vervoeren,
die zich te Schiedam, Overschie en Delfshaven bevinden, en heeft voor de overbrenging een door den burgemeester of van zijnentwege afgegeven vervoerbiljet noodicr. Er is dus althans eenig toezigt op het overbrengen van dat zieke vee naar de slagtplaats; maar aan onderzoek uit welken stal of van welken veehouder die lon-zieke runderen afkomstig /ijn, schijnt met gedacht te worden. Volgens eene der afgelegde verklaringen zijn in het aftreloopen jaar in eene der drie slagtplaatsen ruim /UU runderen geslagt en in eene andere niet nimder. Daaruit alleen laat zich reeds afleiden , hoe menigvuldig de gevallen van longziekte te Schiedam en omstreken steeds voorkomen. Een brander uit Schiedam verklaarde trouwens dat, volerens bij hem ontvangene staten, in 18/() en 18/7 in het spoelingdistrict (laqdijh» ongeveer twee bekend geworden gevallen van besmettelijke longziekte waren voor-
27
gekomen, terwijl, volgens hem, het aantal der onbekend gebleven gevallen zich niet wel berekenen liet. Niet eens schijnt de maatregel der slagting in eene bepaalde slagt-plaata en dus de overbrenging onder zekere voorzorgen met de noodige gestrengheid gehandhaafd te worden. Meer dan een der getuigen sprak van het voortdurend bestaan van particuliere slagthuizen van longziek vee in het spoelingdistrict. Het overbrengen naar de aangewezene slagtplaats geschiedt door gewone openbare middelen van vervoer, die, zoo als reeds vroeger werd aangemerkt, niet ontsmet worden. Meer dan één der getuigen schatte de sterkte van den veestapel in het spoelingdistrict in zijn ruimeren omvang en dus in den omtrek van Schiedam , Vlaardingen, Delft en Rotterdam, op 15 000 stuks, voor verre het grootste gedeelte slagtvee. Men geloofde niet dat zich daaronder 1000 kalf beesten of melkkoeijen bevonden. Die opeenhooping van vee in eene betrekkelijk beperkte ruimte moet reeds, als eenmaal de longziekte daaronder heerscht, voor de verspreiding der besmetting bedenkelijke gevolgen hebben. Te meer zijn zulke gevolgen Ie vreezen omdat blijkbaar warme stallen en sterke voeding het ziekteproces bevorderen. Maar het gevaar is te grooter. omdat de veestapel van het spoelingdistrict driemaal s jaars verwisseld wordt en men dus eigeidijk hier jaarlijks met 4ö 000 runderen te doen heeft.
De besmetting in het spoelingdistrict wordt ook daardoor gevoed, dat de veehouder elders, ja zelfs, zoo als men zich uitdrukte, in al de provinciën, als hij bij een zijner runderen sporen van longziekte ontdekt eii hij dus vrees koestert, dat zijne overige runderen de ziekte onder de leden hebben, deze naar de markt te Rotterdam of ook te Delft brengt en daar aan een zoogenaamden spoelingboer verkoopt. Zoo doende wordt daar uit besmette stallen elders de ziekte onderhouden. Aan den anderen kant beeft er gestadig uit het district uitvoer van runderen, die, waar de wet wordt toegepast, als verdacht vee worden beschouwd, naar de veemarkten van Rotterdam, 's Gravenhage. Leiden, Amsterdam, enz. plaats. Dat vervoer geschiedt in den regel met nimmer ontsmette spoorwagens.
De nadeelige gevolgen, die uit een en ander moeten voortvloeijen, worden, naar men verzekerde, gematigd door het toezigt. t welk op de veemarkten gehouden wordt, wel niet of niet altijd door districtsveeartsen of hunne plaatsvervangers, maar dan toch door keurmeesters van gemeentewege aangesteld, die echter alleen uit 'iet oogpunt der volksgezondheid de keuring doen. Zoo werd door den districts veearts te Barendrecht medegedeeld, dat vroeger wel eens op de veemarkt te Rotterdam honderd zieke renderen konden worden gezien, maar dat sedert het bestaan van eene gemeente-verordening, volgens welke als een rund aan de markt komt, omtrent welks gezondheidstoestand de allerminste twijfel bestaat, de eigenaar met f '2') boete gestraft wordt. niemand het durft wagen om op de genoemde markt vee te brengen,'t welk slechts eenigermate blijken draagt van ziek te zijn.
Intusschen meende meer dan één der getuigen , dat op de Rotterdamsche veemarkt runderen voorkomen van veehouders op wierstallen de longziekte werkelijk heerscht, terwijl een burgemeester uit het Westland bijzonderheden mededeelde omtrent het koopen van een os op de Rotterdamsche markt door een llaagsehen slagter in het voorjaar van 1S7(), welke os later bij het slagten bleek longziek te zijn. zoo als de kooper reeds dadelijk had vermoed zoodat hij met een beding van schadeloosstelling. indien het vermoeden gegrond . leek, den koop had gesloten. Er werd uitdrukkelijk bijgevoegd, dat dit beest per spoor was vervoerd en dus in aanraking kon gekomen zijn met vee, niet voor de slagtbank bestemd. De districtsveearts tot wiens kriiif thans het sdoelingdistrict behoort, ging verder. Hij zeide te weten. dat te Haarlem, te Gouda, te Rotterdam en in den Haag longzieke koeijen geslagt waren , die van Schiedam kwamen.
De toestand van het spoelingd:strict is daarom te bedenkelijker , omdat een groot deel van het daar gemest slagUee naar buiten s lands, vooral ook naar Kngeland , wordt uitgevoerd. Om zoo veel mogelijk te waken, dat onder het naar Engeland uitgevoerde vee zich geene zieke runderen bevinden , zijn volgen het Koninklijk besluit van -28 Mei 18/1 {Staatsblad n . 42) van Gou ver nemen tswege veeartsen aangesteld , die op het te Rotterdam in de stoom-
28
booten in te laden vee toeziet houden en ook van de zijde der stoombootmaatschappijen eene belooning1 genieten. Er is bij de enquête geen stellig1 blijk voorgekomen , dat dit toezigt thans niet naar behooren wordt uitgeoefend. Wel werd dit door een der getuigen, met aanvoering van feiten, beweerd, er bijvoegende dat van de uitgevoerde runderen niet weinige in den zin der wet verdacht zijn. In Engeland schijnt men slechts zeer zeldzaam klagten te hebben, dat daar van hier longziek rundvee wordt aangevoerd; hetgeen misschien ook daarmede zamenhangt, dat sedert eenigen tijd al de in Engeland per stoomboot aangevoerde runderen, binnen een zeker aantal uren na de aankomst, opeen bepaald punt, te Deptford, geslagt worden. Alleen dus van den aanvoer van vleesch van Nederlandsche runderen in Engeland kan eigenlijk tegenwoordig de rede zijn. Het geval kan niet voorkomen, dat een van hier aangevoerd rund tiaar na eenigen tijd door de ziekte wordt aangetast. De handelwijze der Engelsche regering omtrent het vee, uit Nederland aldaar aangevoerd, werd intusschen door sommige der gehoorde getuigen ook toegeschreven aan den invloed der Engelsche grondeigenaren, die in het belang van hooge vleesehprijzen ongaarne zouden zien , dat geheel onbelemmerde invoer van vreemd vee in hun land toegestaan werd.
Daar alzoo de uitzonderingstoestand, waarin het spoelingdistrict met opzig-t tot de toepassing der wet van 1870 gelaten wordt, uit meer dan één oogpunt verderfelijk werkt, moet de vraag rijzen, of, in weerwil van hetgeen men daartegen aanvoert, opheffing van dien uitzonderingstoestand niet mogelijk zou zijn, zonder dat de branderijen en de daarmede zarnenhangende vetmesterijen te zeer wierden benadeeld. Dat die mogelijkheid niet al te ver moet worden verworpen, bleek uit de opmerking, dat ook in Groningen branderijen en daarmede zarnenhangende vetmesterijen bestaan; dat dit bedrijf daar wel niet op zoo groote schaal wordt uitgeoefend als te Schiedam, maar dat in Groningen dan toch altijd 10' 10 u 1200 runderen op do bedoelde wijze gemest en gewoonlijk na een half jaar verkocht en door andere vervangen worden, en dat desniettemin in die provincie de toepassing der wet plaats vindt en geen longziekte heerscht. Geen ander antwoord werd gegeven, dan dat men in Groningen waarschijnlijk voorzigtiger is in den aankoop van vee. Een op dit punt gehoonle getuige meende, dat, als de veehouders van liet spoelingdistrict geen vee kochten dan uit eene gezonde streek, de aangetaste runderen dadelijk verwijderd en afgemaakt werden en voor de reiniging of ontsmetting der stallen behoorlijk zorg werd gedragen, ook daar gunstige resultaten zouden te wachten zijn.
Naar het oordeel der Commissie is het duidelijk, dat indien, wegens het strijdige belang der branderijen en daarmede zarnenhangende vetmesterijen, de volledige toepassing der wet van 1S70 en van de daaruit voortgevloeide verordeningen op bot Zuidliollandsche spoelingdistrict nog niet mogelijk is, er naar moet worden gestreefd om die volledige toepassing zoo nabij mogelijk te komen. Van de zijde der Uegering verdient liet een ernstig onderzoek, of in het district niet althans zoodanig toezigt kon worden gehouden, dat bleek, welke runderen als verdacht moesten worden beschouwd, en dat dan op liet vervoer en den uitvoer daarvan behoorlijk werd gelet. Ook op den invoer van zulke runderen in het district z.m het oog moeten worden gehouden Is het verbod van vervoer der verdachte runderen niet te handhaven, dan zou de dispensatie daarvan moeten plaats hebben naar regelen, bij eene algemeene verordening vast te stellen. Meu zou tevens in het district tot bepaalde ontsmettingsmaatregelen verpligt moeten kunnen worden. Zoo zou voor te schrijven zijn, dat waar de vetweider, gelijk meermalen het geval is, verscheidene stallen heeft, als oj) een daarvan ziektegevallen hebben plaats gehad, deze moet worden ontruimd en niet eer voor het weder opnemen van vee gebruikt dan na behoorlijke ontsmetting. Niet met de gewone middelen van vervoer zouden de runderen die werkelijk aangetast zijn, waaromtrent twijfel gekoesterd wordt, of die verdacht zijn verklaard, naar de aangewezene slagtplaatsen of naar gemeenten, waar zij geslagt moeten worden, mogen worden vervoerd. Er zouden daarvoor afzonderlijke wagens moeten worden aangewezen , door geen ander vee te gebruiken, en die men, bijv. door ze wit te verwen, kenbaar zou moeten maken.
2!(
§ De ('ommissio meent door het bovenstuaiide van de uitkomsten, door de enquête verkregen , een wel beknopt , maar toch zoo goed mogelijk overzigt te hebben gegeven. Op de vierde hoofdvraag is, in zoo ver deze de «trekking had om te weten te komen , of er van overheidswege ook andere dan de tot nu toe voorgeschreven maatregelen te nemen waren, waardoor zonder de belangen van veestapel, handel, scheepvaart en schatkist te zeer te kwetsen, die veestapel van de longziekte zou kunnen worden bevrijd of dit kwaad althans voldoende gefnuikt, geenerlei afdoend antwoord ontvangen. Enkele getuigen spraken te dier gelegenheid wel van inenting van geheel den Nederlandschen veestapel als voorbehoedmiddel, doch de uitvoerbaarheid van dien maatregel werd door niemand aangetoond. Anderen meenden, dat de ziekte niet to bedwingen zou zijn, dan wanneer overal, waar zij zicli vertoont, zoïidcr eeuifj voorbehoud, alle als verdacht te beschouwen runderen werden afgemaakt; maar uit het voorafgaande is gebleken, dat die maatregel ligt niet leiden zou tot het doel, den weerzin tegen eene getrouwe opvolging der wet bij den veehouder zou verhoogen en ook om andere redenen afkeurenswaard schijnt.
De slotsom is, dat alleen door eene meer getrouwe', meer gestrenge toepassing der wet van 1870 en van dé daarop gebaseerde verordeningen, waarvan de goede werking dan toch niet te betwijfelen valt, en dus ook door een meer naauwlettend toezigt op de handhaving dier verordeningen het doel, waarnaar gestreefd wordt te bereiken is.
De Commissie heeft alzoo de eer voor te stellen, dat door de Kamer besloten worde tot verzending van het tegenwoordig Verslag .aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, met verzoek om de daarin verspreide wenken in ernstige overweging te nemen. Zij stelt verder voor, dat door de Kamer meer bepaald de wenschelijkheid worde uitgesproken:
1quot;. dat het Staatstoezigt in die gedeelten des Hijks, waar de longziekte onder het rundvee met meerdere hevigheid blijft heerschen, worde versterkt;
2°. dat do onmiddellijke aangifte van het eerste ziektegeval , dat zich in een koppel vee openbaart, door wijziging van de wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad n0. 131). wat de besmettelijke longziekte betreft, worde bevorderd;
oquot;. dat de inenting van het rundvee, als voorbehoedmiddel tegen de besmettelijke longziekte, van de zijde van het Staatstoezigt worde aangemoedigd;
4°. dat door de Regering, des noods na een nader opzettelijk onderzoek, bijzondere voorschriften voor het Zuid-hollandsch spoelingdistrict worden vastgesteld, die de strekking moeten hebben, om daar de bestaande wettelijke bepalingen tot het te keer gaan van besmetting, wat de besmettelijke longziekte betreft, in toepassing te brengen en volledige naleving daarvan voor te bereiden.
Aldus vastgesteld den llden Maart 1878.
DE JONG.
WYBEN'GA.
SOHEPEL.
HEGHAM.
DE JONGE.
.V. 35 :•
8
F ti que te omtrent de bemeltelijlie fougzielile iiiidei hel rundvee. VEEBETEEING VAN FCHEIJF- OF DEl'KFEH.F.N IN HUT VERSLAG DER COMMISSIE. |
IJlndz. y. \. li., sftutt: »welks zichquot;, lees: » welke zichquot;. Hlmlz. 3, re^el 1 v. b., «tant: » op e roepenquot;, lees: » op te roepenquot;. 7, repel 20 v. o., staat: »de provinciequot;, lees; gt;ulie i)rovinciequot;. Bladz. 13, repel 21 v. o., achter de woorden: »in aanmerking in te lasschen het woord: » kunnenquot;. Hladz. 28, regel 22 v. h., staat: » vleesehprijzen lees: gt; vee- en vjeeschprijzenquot;. |
!
a^st.' üiTTtN'ïïï ^r2« M^AHT.
• ^. 5|.-'r ; ,..,
Interpellatie van den heer tie ^asetebróot over het beheer van Suriname enz
____-gt; y' ___________________________'__'
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen;
1'. eene missive van den lieer Minister van Finantien, ten geleide van 7 staten hefrekktdijk den verkooj) van domeinen en dadingen over doinanialê zaken over 1877.
Deze stukken zullen op de griffie worden nederge-legd, ter inzage voor de leden.
2°. een adres van het Centraal bestuur van den Alge-meenen Nederlandsebeu \\ erkliedenbond betrekkelijk het vvetsontwerj) op bet lager onderwijs.
Dit adres zal naar de Commissie voor de Verzoekschriften verzonden worden.
'l-fVrL ..' .
38'' Z 1 T T 1 N G.
7!rT!\r, VAX D0\nKRI»\r, 28 MAART. (geopend ten 11 i re.) lugeknmen: 1 . missive vau den Minister van Finantien 1 letrekkelijk den verkoop van duiiieinen enz. over 18/ /; verzoekschrift. — luteriiellatie van den beer ne ('aseniin'oot over het beheer van Surintune enz. — Beraadslaging over en aanneming van do conclusie van bet verslag der Commissie van enquête, omtrent de besmettelijke longziekte onder bel rundvee. Tegenwoordig met den Voorzitter, 72 leden, te weten de heeren: Rombach . Teding van Herkbout, van Kerkwijk, Bredius, de Jong, Sebinimelpenninck van der Oije, Hichon van UsseluKinde . Hingst, Mredius jr., de Beaufort, de Vos van .Steenwijk. Rutgers van Rozenburg, de Meijier. Insinger. Corver Mooft, Kerens deWijlre, 1'afijn, Siekesz , de Casem-broot, Idzenia, Bastert. Begram, van den Berch van Heemstede, van der Feltz, Brouwers. Schagen van Leeuwen , Cremers, Oldenhuis Gratama, Wintgens, Dijckmeester, Barge, Bergsma, Heydenrijck, Verniers van der Loelf, Schepel, Saavmans \ ader, Veiling Meinesz, Borret, Gevers Deynoot, des A mor ie van der Hoeven , Godefroi, Sandberg, Blussé, de Bieberstein, van Delden, van der Scbrieck, Scbimmelpenninck, de Jonge, .Mirandolle, Denting, van Wassenaer van Catwijck, de Ruiter Zylker, van Baar, van Harinxma thoe .Slooten, Röell, Luyben , Mees, van Stolk, \ erbeijen, van Zinnicq Bergmann. I.ambrecbts, Wybenga, Viruly Ver brugge. Stieltjes. fioeinan Borgesius, Geertsema, van der Kaay, van Kek , de Bruyn Kops,Moens en van Asch van Wijck; en de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Koloniën en van Waterstaat, Handel en Nijverheid. De notulen van het verhandelde in de vorige zitting, van 27 Maart, worden gelezen en goedgekeurd. |
Aan de orde is: 1 De IN'IEKl'ELI.ATIE VAN DEN 11EEU DE CvSKMISKOOT OVEIi 11 KT ADMINISTRATIEF EN REGTEHI.UK ItEUEEU VAN SriUNAME EN DE MAATRElt;iEl.EN' , DIE HE l{EGEIfIN(i VOORNEMENS IS TE NEMEN TEN Ol'ZIGTEVAN DM NKOEHliKVOl.KiNG IN DIE KOLONIE. De beraadslaging wordt geopend. De heer «Ie €ascmlgt;root; Mijnbeer de N'tiorzitter! Ik moet beginnen met mijn dank te betuigen voor bet mij door de Kamer verleende verlof om eenige vragen tot de Regering te rigteu , I iet rek kelijk de belangen \iiii Surinatne* Ik doe verder een beroep oj) de welwillendheid van de Kamer om niet t(^ naauw te letten op het gebi-ekki'-e dat in de pogingen gelegen mogt zijn , die ik aanweiid' om ook bierdoor nuttig aan bet vaderland te zijn. loeu ik liet verlui tot liet boud'-n der interpellatie heb gevraagd, zeide ik, dat ik onk vragen tot de Regering wensebte te riglen betrekkelijk de reglspraak in Suriname. Ik kom (laarvan terug, omdat het bij nader inzien gebleken is, dat de Regering omtrent dat punt volstrekt met behoeft te worden lastig gevallen. Aanleiding tot het opnemen van bedoelde \raag bestond in het adres, dat uit Amsterdam door bet bestuur der \ ereeniging voer Suriname aan den Minister van Staat en Kolomen was gezonden. In dat adres las men onder meer, dat de Kngelsche consul zich ollicieel bij ziju gouveriiement bad beklaagd, over de te harde voimissen , welke in Suriname tegen de immigranten werden gewezen. Aangezien de uitoefening van bet strafregt volstrekt niet tot de competentie van de Regering behoort, en geheel werdt overgelaten aan de daartoe bevoegde autoriteiten, vermeen ik dat het geacht bestuur van die \ ereeniging te Amsterdam beter gedaan zou hebben den Minister daarover niet aan te spreken. Ook blijkt bet dat Engeland begrepen heeft daaraan geen gewigt te moeten hechten, want kort daarop is de immigratie op nieuw opengesteld geworden. Indien die consul dus gemeend beeft zich bij zijn Gouvernement verdienstelijk te moeten maken, dan heeft dit geene nadeelige gevolgen voor ons gehad. Ik zal mij dan ook bepalen tot het b. gt;, reken der belangen van de kolonie in bet algemeen on van de iiegerbevolkTng in bet bijzonder. Sedert ik aan de Kamer verlof gevraagd heb tot bet doen eener interpellatie, is aan de leden dezer Vergadering rondgedeeld bet verslag van dt zitting der Koloniale Staten, te Suriname gehouden op den lilden February jl. De bittere toon, die door sommige leden daar is aangeslagen tegenover de Tweede Kamer der Staten-Generaal, heeft mij een oogenblik doen aarzelen of ik niet zou afzien \au bet stellen van vragen. Hoewel daardoor eenige wrevel i bij mij ontstaan was, heb ik gemeend dat ik mij als volksvertegenwoordiger daardoor niet moest laten weerhouden. ; om, wanneer ik denk nut te kunnen stichten voor die be-langiijke kolonie, dat nut zooveel mogelijk te helpen bevorderen. Na dit gezegd te hebben ga ik over tof bet j stellen van mijne eerste vraag, luidende aldus: |
Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1877—1878. II.
ZITTING. - 28 MAAKT.
Intfrpcllatu' van den lieer de Casenihroot over hel lielieer van Suriname, enz.
Hoewel de iinnngranten, waar /.ij op ondersciieidene plantages werkzaam zijn, zich. volyens het Koloniaal Nfrslag, iiitmunteml ^edra^-en, is in één jaar hun jovial van '.) 127 t )t op lt;SiS»)(l verininderd. Waaraan is dit toe te schrijven, en worden er door de Rc^erinji'ook maatregelen heraamil om die voortdurende verniinderinj;' tcvn ti.' '«•aan 'i 1 )e fi'eömancii-'erde ne-crs. Mijne Heeren! die zich zoo uitmuntend ^edra^eii en v rijwillig op ciulerscheidene plantages werken, waren vroeger slaven, die, ondanks allerlei wettidijke bepalingen, op liet papier geschreven, een ^e-ruimen tijd, zeker tot ongeveer ilerti^ jaren lt;;'eledeii. aan de verschrikkelijkste mishandelingen waren blootgesteld. Alles wat vroeger do negerbevullcitig heeft moeten ver duren . maakt liet Nederland tot een duren pli^t thans hartelijk iielan;4' fe stellen in Ie 40000 negers, die nu no gt;• als vrije menschen in de kolonie aanwezig' zijn. l it liet Koloniaal Verslag heli ik een teit aangehaald, dat er misscliieii toe zal leiden, om meer en meer le negers, die werken willen en toonen zich -^oed te quot;-e-dra^en , op dien we^ aan te moedi^vn. Men verlieze ook niet uit het ooy. dat eeia alyelieele v eroeterin^- \an het lot der iie^erhevolkin^' dringend yevorderd worlt, want e,' ! ,'„-innen zich reeds teekenen van \vanlioo:i hij deze hi'volkin^* vlt;)or te doen; wanhoop lie hen onverschillig;' maakt \our hun ^ezondliei l en le\en. Zoo hhjkt het onler anderen, dat van UOi) personen, in KS/'i te l'araniariho overleden, ./il zijn ucstorveu zonder ^•eneeskuii li^e hulp, dus niet totale oDvencbilIigheid omtrent hun leveu. Maar er is er.^er: op hla lz. .quot;{!) van eene hrocliure, die hier meerm.d, !i is aanii'eiiaiild, komt \oor: Maar ei' is een ander verontrusten : teeken in de statistiek \aii de kolonie te vinden. Het '■ -Treft de toenemende sterfte in ver^dii-king niet .e geh lorteii. In IW.i. 1N74 en 187.) 11.-droeden de geboorten 17iquot;i2. 1545 en l i.*»'.), te zatuen 4966. l)e sterile daarente^fu l.edriH'^ 24\,.l. .V.iöli en21l.l3, te zameu 7962. Deriuilve hebben in drie jaren tyda de sterften de yeliH.rten met individuen overtrollen. \\ at (leze meerdert* .-terlte oetecivent op eene ■' '\olkm ^ van de ^eti.lsterkte als die der kolouie, zal voor een ieder duiilelijk zijn. Blijkliaar is het dus, (iat de ne^erlievol-kiny zich in i en allertreuri^sten toestan ! he\indt — een toestan i -de van .'en kant van Ne lerland dringend ver-lieterillii' rlscllt. In de tweede plaats stel ik derhalve deze liescheiden vraay: volgens :;ile;:iiis te v .•trouwen heri'_;-ten i.gt; quot;-eijrek aan j^eld tot het verkrijgen van noede arbeiders nu de eeni^-e en voorname reden van den achteruitgang en het \erval Ier kol : -1aat ' ,j de Ueirerin^f, zulks beamende, eenii^ plan. om, hetzij door het yeven van voorschotten . of door liet garanderen eener leeniny , den quot;-e-heelen onder^anj;- d.er kolonie Suriname te voorkomen V Zoo ne n. zou dan de He^-eriny niet willen overgaan tot het zenden eener commissie van deskundigen, om haar voor te lichten omtrent de nl '.aar te nemeu praktische maatregelen tut liet doen herleven van nijverheid en landbouw in deze zoo schoone kolonie. Deze vraag berust op het feit, dat op sommige plan-tayes. waar het werkvolk geregeld betaald wordt, de negers , aanui'spoord door het voorbeeld der inimigranten , zoo goed met deze laatste werken, dat die plantages quot;roote winsten afgeworpen hebben. Blijkbaar is het dus dat, waar de neger betaald wordt, hij ook wel werken wil. Die gunstige uitzondering van enkele weinige plantages belet echter niet. dat Suriname's toestand in het algemeen allerhagchelijkst is. Ik zal de vrijheid nemen aan de Kamer voor te lezen wat daaromtrent door een lid der Koloniale Staten . zonder de minste tegenspraak te ontmoeten , in de openbare zitting gezegd is. » De toestand dezer kolonie is deerniswaardig. Achteruitgang, schromelijke achteruitgang overal, daaromtrent is iedereen 't eens. Depreciatie van haven en goed; waardeloosheid, ja bijna onverkoopbaarheid van vaste goederen; de eene plantage voor, de andere na, die verlaten of gesloopt wordt; geheele weleer welvarende districten , op enkele uitzonderingen na, den voorbijvarende |
niets dan ruïnes van plantages en hier en daar een bijna [ nog ellendiger nederzetting van vroegere plantage-arbeiders , vertoonende. Stilstan 1 \an han.Iel en seheepvaart : onze reede van Paramaribo dikwijls zoo niet ledig . slechts hier [ en daar eene vlag vertoonende. die aan het moederland doet denken. Armoede onder d' burgerij, broodsgebrek i bij den handwerksnian. quot; Vis een lid der Koloniale Staten zulk een getuigenis in het openbaar durft alleggen , dan moeten wij dit aannemen ' als waarheid , dan is het een fait acquis waarover niet meer te disputeren valt. Dat is waarheid endaar wijniets dan waarheid zoeken , moeten wij aannemen dat de toe-i stand van Suriname on .oudhaar is. Is nu die toestand alleen te wijten aan gebrek aan bedrijfskapitaal, of ook aan den meer en meer toenemenden afkeer der ledigloopende negers om te wvrken, waardoor geen eigenaar vertrouw'are overeenkomsten met hen kan sluiten? Wat daarvan zij. er moei verbetering in dien toestand komen, en het zenden van eene commissie, als door mij bedoeld, kan laar* ie strekk'li. Die commissie zou binnen zes maanden haar rapport kunnen uitbrengen. Wanneer ik aandring op liet zenden van eene commissie, dan is dit niet uit mistrouwen in den tegenwoordigen Landvoogd. In ge nen deele. Het is een weiisch die algemeen is in West-lndie. zoowel bij hen die in n ■ plantersquot; noemt, als bij aiidereu. D. (iouverueur Ivefi ze-r zeker vertrouw'.are ra; ; rten aan de Keger:' _ u-cz'Mi-1 n, maar dit sluit niet uit dat j op zijn hoog standpunt even quot;•oed als andere menschen ka.i dwalen. Ik dring daar* in zoo aan op het zeu len van ( ene commissie, om'a* die zou beginnen uk t een bezoek aan de West-lndiseae kol nien om te zien webv stelsi i .aar „*'V*dg . is, tun ze te oreie^en in den toestand waarin zij zich bevinden. De maatregelen tot nu toe genomen na de opheffing van het Staatsfoezigt , om de vrijverklaar*It; invers t ■quot;•en verderf en lediggang te beschermen , hebben enkel slechte resultaten opgeleverd. Onder anderen behoorde tot die maatregelen het verleenen van grond voor eene geringe pacht, waarop dan die nquot;geis zouih^n i^ewd ai raken aan arbeid. Wat is bet gevolg geweest ? De neger heeft zich daar een hutje van ligt hout - f bladeren geb .uwd, voedt zich met eenige bananen en visch en blijft verder in een dolee far Hunte. Het gevolg was dat bonderden negers, die in de districten nuttig werkzaam waren, mede verlok) quot;uerden om oatzclide doive Jar uifuli* te genieten, waardoor die ai.-tricieii '.an goed werkvolk i iitblofit werden. Daarom acht ik die maatregelen verderfelijk. Het is tê hopen dat de Regering zal kunnen besluiteu, daarbij aan die negers als voorwaarde te stellen, bijv. het planten van stapelproducten voor de helft op die landen, ten einde ben daardoor te dwingen tot arbeid en ben er aan te gewennen. » Zoo hadden er —volgens bet Koloniaal Verslag vallen van aigoi.crij en bijgeloof bij deze zwarte natuurquot;v-nooten wederom veel plaats.quot; Hoe bet mogelyk is datmen dit niet heeft kunnen tegengaan . is mij onverklaarbaar. jIij uuiiivt uat in deze kolonie jifyoderij en afgodische dansen . die vroeger toegelaten werden . wel hadden kunnen tegengewerkt worden. Van den heilzamen invloed van het onderwijs — zequot;-t het \ erslag- hebben de geëmancipeerden weinig bozef;'liet is hun daarom m den regel onverschillig of hunne kinderen al dan niet schoolgaan. Gevallen van afgoderijen bijgeloof kwamen onder de bedoelde negerbevolking inden laatsten tijd veel voor.quot; Wanneer kinderen worden opgeleid in afgoderij en afgodische dansen , waar gaat het dan heen met de nelt;-er-bevolking V Ik verlang een onpartijdig onderzoek, eene onpartijdige commissie van deskundigen. Dit verlang ik niet alleen, maar ook alle planters en ingezetenen van Suriname; het is een algemeene wensch, dien ik op nieuw bij de Kce-ring aandring. Wanneer de Regering niet spoedig de door mij bedoelde commissie afzendt of eenigen anderen maatregel neemt ten behoeve der negerbevolking, zal het te laat kunnen zijn. Er moet iets gedaan worden, al zou het ook gel- |
:)s-rG ZtTTl.Mi. — 'Js MA.VÜT.
luterpt'lliitie van den lieer de Cuscmbroot over het iieheer van Suriname, enz.
ilflijke uilers kósten. Men l.e lenke dat wij tot verovering van het nuor !o:i van Sumatra vi)or ^eeni' schatten zijn torugfj-cdeins t , olsclioon liet nog zeer proljleniatiek \-i dat daarvan in 'k' toekom-.; voordt'eli^'i^ reiultaten te ■.vachten zijn. Men mag nu niet de heurs gesloten houden oor eene koloni ', waar reeds vroeg de Hollandsche vlag lieeft gewaaid en die zooveel welvaart aan het moederland heeft geschonken. Ik geloof dat liet moer dan tijd k om. zij het ook ten koste van geldelijke oilers, uie Me lerhuul-sche kolonie te verbeteren en weer tot werkzaamheid te brengen. Mijne derde en laatste vraag luidt: • Aan^ezi iu de aanvoer van vrije arbei Iers voor alsnog in Suriname onmisbaar is, zou in het belang dier arbeiders zoowel als in dat der kolonie, d'- toepassing van art. 1') van het tractaat met liii^elan 1 gesloten op S September bS7i» meer dan wensclielijk zijn en blijven. Is de Ue^erin^' •no^en voor de verscheping van emigranten uit verschillende wvrel 1-deeleu afkomstig met de Engelsclie Uegering maatregele i te nemenVquot;quot; liet door mij bedoelde art. 1 (i luidt: Hij elke versebeiiiii-T van emigranten zal het g.dal vrouwen minstens de lielft he dragen van het getal mannen. M i^t later du verliou Hng voor ik' Urilsehe kuluiiiitu v.-islgenei: worden verhoogd tot boven de heltt, zoo zal dezeltde maatstaf toe]ia■ ■ '1 . zijn op de Nederlan Ische '.colonie. In algemeen.mi .'.in ben ik geen voorstander van de emigratie uit Azialisene lauden. i)it neemt niet weg dat ik met allen die eenige kennis van de Surinaamsclie toe-standen heliben, van oordeel ben dat voor alsnog eene beperkte emigratie onmogelijk gemist kan worden. 1gt;' tfo-enstnuder \':i!i tic emig'ratie nebben er dan ook' vooi'ïd op gewe/.en iai de zedidoosheid , met name de polyandrie , door .scliearsidite ae.n vrouwen wordt bevorderd en dat het ras zal uitsterven. lt;gt;ni hiertegen te waken heeft Kngeland te regt l;egre|.eii t moeten bepalen dat van de ingevoerden ten niirste de helft vrouwen moeton zijn. Of daaraan altijd gevolg ^ i is ineen ik te moeten betwijfe len. De Uegring /ai ........... wel van (Ie Kngel.-ehe Regering gedaan kuanen krijgen dat aan die bepaling van het tractaal met stipthei'l de hand wordt gehouden. Ook heeft dat het voordeel dat de Ijevolking zeer kan venneerdeivn ; op Demeraiw zijn in .M jaren , van IHi'i tut 1iS7'J. aangevoerd ISO 000 koelios en gedurende de emigratie keerlen slechts SOOO naar hun land terug, zoodat 72 000 bleven. De bevolking \v;is dan ook in 1841 1:5(5 00(1 zielen en in 1S7:! tot •J.kJ 00') geklommen. Hieruit leidt men af dat de emigranten in Hritscli Indie zeer goe 1 wer-ileii behandeld , gelijk dan ook het belang der planters vordert. Onpartij ligen I weren dat op den duur in Suriname zeer ■weinigen gebruik '/.uilen maken van de vrijhei'! om naar hun land terug te gaan, vooral zij die met hunne vrouwen kwamen. Daar nu de ('iiinesebe vrouwen kunnen noch mogen emigreren zonde de door mij gewensclite regeringsmaatregel mede strekken , om de ( hinezeii zoo min mogelijk naar onze kolonie te lokken. Met het oog op de zedelijkheid acht ik hen veel gevaarlijker voor de negerbevolking dan de emigranten uit Mritseii Indie. De VourziUer: Verlangt de Wegering terstond te antwoorden op de gedane vragen? De heer van llosse, Mt/ /.sfi *' run K'ilonu'it: Ja, Mijnheer de Voorzitter. De Vuoi/.itIer: Dan geef ik daartoe het woord aan den heer Minister van Koloniën. De heer vhii llosse, }[uiist i' vnii Kolouicti' Ik begin met den geachten spreker dank te zeggen voor de mij betoonde welwillendheid om mij vooraf kennis te geven van de vragen die hij bij deze gelegenheid wenschte te stellen; de geachte afgevaardigde heeft mij daardoor in staat gesteld reeds nu te antwoorden. De eerste vraag is of de redenen bekend zijn bij de Regering van de vermindering van het aantal Kreoolsche arbeiders op de plantages; volgens het \ erslag zou die vermindering .'((10 bedragen van 1.S77 op 187S. |
Met leedwezen moet ik erkennen die redenen niet te kunnen opgeven ; wel laten zij /.icii gissen. Zij zullen dezelfde zijn , die die bevolking weerhouden van het zoeken van arbeid op de plantages, en zullen ook ia be'.oel lop-zigt slecht snort ge werkt hebben. ()f er door de Regering maatregelen te nemen zouden zijn o:n in dat kwaad te voorzien, ik zou aarzelquot;n daaromtrent e.«n beslist toestemmend antwoord te geven. Immers geen andere dan maatregelen van dwang staan der Regering ten dienste. Aan overreding, g ' den raa!, aaas,. . ing ei aanmamng iieeft het geenszins ontbroken, maar de mi ldelen sidiieteu te kort. Wil men dus den door den g acaten spreker verlangden toestand scheppen, erzoualleci overblijven eenige zachte dwang, en daartoe zou moeijelijk besloten kunnen worden na de emancipatie der slaven. In de twee Ie plaats vraagt óe geahte spreker of de Regering het voornemen heeft eenig voorschot of andere gel-didijke hulp aan Suriname te verleenen. i)oor het stellen dier vraag heeft de geacht int'Tp.dlant den vinger op de wond gelegd. Waarom gaat het Surinaie • slech;. wijl omlor geheel gelijke oi:igt;tandiglie len de Dritseia^ k-doni.» in Quyatia bloeit? Dit ligt met aandsvruulitbaarbeiil vsn den grond of aan de duurte van de/.en; zeer vruchtbare grond is voor zeer weinig geld in S iriname te krijgen; evenmin ligt het aan gebrek aan arbeiders, want die zijn ook te bekomen; ook niet daaraan dat de immigratie er niet opengesteld is; die is thans opengesteld; we! vooreerst slechts voor twee jaren; durf hopen d.d zij voi r veel la' geren tijd zal openstaan. Maar wat Suriname ontbreekt, is: kapitaal, ondeniemingsgec-t, .ie men bij de Hngelschen in hunne West-ln ;sehe koloniën wel vindt. Daar gaan de zaken goed, maar dat is, helaas, ge quot;iszins in Surmaiiie hei geval. Men verlangt '...tde R'gei'io^ alles zal doen. De/.»* moet geld geven , fabrieken oprigten, werkend optreden; maar de particuliere on ernemingszucht i.--ver te zoeken. Doet de Regering dan reeds niets? /ij ilt; begonnen met (•én millioen beschik ■ •''ar te stellen voor preniien tot het aanvoeren van arbeiders. Ken tweede millioen is thans be-■;*';ilv i aar. Het mo^e geg* vea w'or quot;i in den vorm eener leening die niet in terminis door den Staat is gegarandeerd, maar die dan toeh door de wet is goedgekeurd, terwijl rente e i allossingen uit s lan - kas, langs den omweg der Surinaamache begrootinjf, worden betaald. In het subsidie van het moed adand toch zijn de jaarlijksche renten en aflossingen van die schulil begrepen. Binnen weinige dagen zal de Kamer c ■ nieuw een bewijs erlangen van hetgeen d' R gering dot, wanneer de wet s-voordragt haar zal berei!;en om wederom fondsen voor Suriname lieschikbnar te stellen toi het geven van voor--chotten voor het aanwerven van arbei Iers. Moet er nu nog meer gedaan worden? Ik durf de vraag te stellen, of de Regering bij de Vertegenwoordiging veel bijval zou vinden, wanneer zij voorstelde, op 's lands rekening eene centrale suikerfabriek in Suriname op te rigten. Zou dergelijke oprigting overeen te br -ngen zijn met de beginselen van wetgeving omtrent haie'el en met de bepalingen omtrent den snik-Thandel hier te lande? Terwijl men hier de premien afschaft, en te regt, die gegeven worden aan de suikerraiïinadeurs, zal men uit 's Rijks schatkist gelden nemen om ginds suikerfabrieken op te rigten? Ik geloof dat zoodanig voorstel hier weinig bijval zou vinden. Zoolang die particuliere ondernemingszucht in gebreke blijft. zoolang zal het Suriname niet goed gaan. Toch zijn er in Suriname districten , zoo als bijv. Nickerie . ('oronie , waar blijkens het Verslag de planters voortreflelijk slagen. Indien dus sommige planters goe ie rekening kunnen maken, waarom zou het (lan onmogelijk zijn voor anderen? De geachte spreker noemt onder anderen een feit dat geenszins onbeteekeuend is: hij beweert dat de negers wel willen arbeiden, mits zij goed betaald worden. Zou het aan di! gebrekkige betaling liggen dat er zooveel te klagen valt |
486
:iSstf ZITTING. Interpellatie van den heer de (quot;asembn |
- '2H MAAKT. it over het beheer van Suriname, enz. |
uver hetgeen uien de luiheid van den neger blieft te noemenV Die zoogenaamde luiheid wordt men in alle tropische gewesten gewaar. Znu men meenen dut er zooveel kofllj uit Java getrokken /.wu worden, indien mende arljeidcrs y.nn geheel aan zich zelve overliet als op Suriname het geval isV Is het niet duidelijk dat in een tropisch gewest, waar het levensonderhoud zoo weinig kost, waar een neger met een nf twee dagen in de week te werken zijn onderhoud voor de geK'ele week kan vinden - is het vreemd dat men daar Ie kampen heeft met gebrek aan lust totgeregelden arbeMV Daarin ligt eigenlijk liet kwaad. De negers zijn niet ongenegen t;1 arbeiden; het is mij door meer dan een Surinaamsch deskundige verzekerd dat het zeer gemakkelijk valt, waar eene zekere taak te verrigten is, als het rooijen van bosschen, het graven van kanalen enz., om een ploeg arbeiders te vinden, omdat zoodanige taak spoedig is afgewerkt, en wanneer zij is afgeloopen de neger liet aangenamer vindt om zijn tijd met jagen en visschen door te brengen dan met arbeiden. Kan men door betere betaling van de negers verkrijgen dat zij zieii aan geregelden arbeid gewennen, ik geloof dat er een groote stap tot den vrede ge laan zou zijn. M:»nr daarvoor zou noodig zijn dat er kapitaal in Suriname gebragt werd. De geachte spreker i iringt er zeer op aan dat de Regering eene commissie van enquête naar Suriname uitzeilde. Mijnheer de Voorzitter, wanneer Suriname te redden ware door het uitzenden van zulk eene coinmissie , ik zou geen o gen blik aarzelen om des nuods twee. zelfs drie eoniniissien uit te zenden. Maar wat zal zoodanige commissie uitrigten V Waren er grot ttegel treken in het I estuur. moest men waarde hechten aan hetgeen deswege met eenige overdrijving door den Eiigelsehen consul isg.v'.egd, had men reden om zii-h over civile of r-gterlijke autoriteiten te 1 -klagen . ja. dan zou ik zeggen: zend eene commissie van enquête uit. Maar wat zal nu zulk eene conunissie doen V Zij zal constateren wat allen weten , dat het Suriuanu niet goed gaat; dat ile negers liever niet geregeld werken; dat om Suriname uit den toestand van niarasme, waarin het verkeert, te redden, noodig is dat er geld henen gezonden wordt; dat er ondernemers moeten zijn die fabrh'ken oprigten ( n gebruik maken van de voonleelige wijze waaroji men thans gronden, en wel zeer vruchtbare gronden , in Suriname kan verkrijgen, die gebruik maken van de gelegenheid thans geschonken om arbeiders te verkrijgen : en eindelijk dat er ondernemers zijn, die, gedachtig aan het speekwoord: » ver van uw goed, digt bU uw schadequot;, er zeiven heiiengaan en uit eigen oogen zien. Want het zien uit oogen van anderen heeft, z^s als uit de geschiedenis blijkt, een zeer groot aandeel in het Nerval van Suriname, ilad liet absenteïsme niet zooveel kwaad gedaan aan Suriname . ik geloof dat de kolonie zich in vrij wat beteren toestand zou bevinden. Ik wil nu niet zeggen dat ik het uitzenden van eene commissie van enquête onljepaiild zou afkeuren, maar er bestaan groote bezwaren, die het uitzenden van eene dergelijke commissie hoogst moeijelijk maken. De geachte afgevaardigde spreekt van eene conniiissie van deskundigen. Maar zijn die deskundigen wel zoo gemakkelijk te vinden? Kn ten tweede, welk mandaat zou men eigenlijk aan die conimissie moeten geven. wanneer zij niet iets zou moeten mededt elen, w at niet reeds iedereen weet V Omtrent de derde vraag van den geachten spreker zal wel geen verschil van gevoelen bestaan. Ik geloof met den geachten interpellant dat het hoogst nuttig is dat het beginsel in art. 1(5 van het tractaat van 18/0neergelegd, geen doode letter zij. Ik durf niet zeggen of het zoo is, maar wanneer ik naga met hoeveel naauwkeuriglieid en i kracht de publieke opinie niet alleen . maar ook de gouvernementsambtenaren in liritsch ludie dat werk van de | emigratie nagaan, hoe sterk de controle is. die daarop uitgeoefend wordt, moet ik het betwijfelen of dat artikel , wel eene doode letter is. Misschien heeft de geachte .spreker kennis hekomen van die kritische controle door particuliere comité's in Bengalen uitgeoefend, waarbij de handelingen van degenen . die bij de immigratie betrokken zijn , aan het scherpste onderzoek worden onderworpen. Ik geloof 1 niet dat zij het voorbijgaan van dat artikel onopgemerkt zouden gelaten hebben. |
lt; lf het nu noodig zou zijn dergelijke bepaling in het algemeen in het leven te roepen . durf ik niet zegg.'ii. Wanneer het bij voorbeeld gold den invoer van immi-granten uit China, in grooten getale, dan zou het Gouvernement controle kunnen uitoefenen , maar het geval doet zich soms voor dat een klein getal immigranten, een enkel gezin . een enkel persoon uit West-Indie . soms uit Madeira. ;.ich in Suriname komt vestigen. Ik zou dus het streng volhouden aan eenen regel van dien aard meer in het nadeel dan in het voordeel van de immigratie achten. Indien de immigratie echter op grooter schaal te regelen is, dun geloof ik dat art. Ifi in acht genomen moet worden. Ik geloof hiermede de vragen van den geachten interpellant naar mijn beste vermogen beantwoord te hebben. !)• heer des \ mor ie van tier Hoeven: Mijnheer de PresidentHet was mijn voornemen om , naar aanleiding van de interpellatie van den beerde (quot;asembroot, het resultaat van hetgeen ik in den laatsten tijd omtrent den terstand van de kolonie Suriname heb onderzocht, aan de Kamer mede te (leiden. .\a den loop dien de inter-pellatie genomen heeft . en na bet antwoord door len Minister gegeven, dat naar mijne bescheiden meening in alle opzigten voldoende kan geacht worden, geloof ik van dat voornemen te moeten afzien en mij nu te mogen bepalen tot twee enkele punten tot versterking van hetquot;-een dquot; Minister gezegd heeft. Naar het oordeel van den geachten interpellant ziju twee zaken voornamelijk noodig voor Suriname: krachtiquot;'e bevordering der immigratie en het zenden van eene commissie van enquête van wege de IJegering. Kn nu doe ik opmerken dat men in Kiigeland . waar het stelsel van immigratie door Staatstuss(dienkonist steeds is voorgestaan , meer en meer van dat systeem begint terug te komen. Ik wijs onder anderen op een merkwaardig feit, te vinden in het Ilundi'hhlml van heden. In de Kaajikolonie heeft de immigratie uit Kngelsch Indie, van Staatswege ondersteund, jaren lang bestaan. Men was daar tegen het tewerk stellen van de Kaffers . omdat men tegen die mens.dien d /.elfde bezwaren had als tegen de negers in ons We t-lndie. Wat igt; echter geschiedV Nu is in de Kaap een nieuw Ministerie aan het bewind gekomen, en een van de eerste mart regelen van dit Kabinet is geweest te bepalen, dat hef in dienst stellen van Kaffers zooveel mogelijk door de Regering zou bevorderd worden omdat dit zoowel in het belang van de Kaffers zeiven. als in dat van de Europeanen was. Tevens is er een eind gemaakt aan de van Staatswege ondersteunde immigratie uit liritsch Indie. De toestand daar is in vele opzigten gelijk aan dien van Suriname. En zullen w ij nu juist het tegendeel doen van betgeen de ondervinding aan Kngeland geleerd heeft ? Ik geloof niet dat dit raadzaam is. De neger is zeer goed geschikt om een deugdelijk arbeider te worden, mils hij staat onder goede leiding en goede behandeling en betaling geniet. Den Isten Maart van dit jaar heeft er eene vergadering plaats gehad van de Association Internationale Africaine te l'nissel , waarin de beer Houzeau , directeur van bet observatorium te Hrussel. die hing in Amerika heeft verkeerd . eene redevoering heeft gehouden ten betooge dat de neger een /.eer goed arbeider kan worden, indien men hem maar behandelt als menseh. Dat is de quaestie. Men is nog te veel gewoon om de negers blcot als werktuigen te beschouwen. Doch waar de werkgevers er ......loordrongen zijn dat de negers gelijke regten hebben als zij. daar zullen die negers bij goede behandeling ook goede werklui worden. De hoofdzaak is dat de ondernemer zij een gentleman, die slag heeft om met inlanders om te gaan, die weet te geven en te nemen en ook in donker gekleurde menschen zijne medemcuscheu te zien. Alsdan verkrijgt men altijd goede resultaten. In het verslag dier vergadering vind ik nog medegedeeld |
Tweede Rauier.
38ste ZÏTT Interpellatie van den heer (Ie. Giuseij
w. A • üfi
en/.
Vel 133.
door zekeren heer Pieard, dat de genoemde heer Hou*eau eene plantage bezit in de Antillen, die na zijn vertrek naar Europa uitsluitend wordt gedreven door en onder beheer van negers en wel met den besten uitslag. Diezelfde negers nu waren door zijn voorganger genoemd »des bandits sauvagesquot;, en hadden den naam dat zij dikwijls zijn oogst hadden verwoest, ja zelfs werden zij er van ver-dacbt zijn kind te hebben vermoord. Toch schroomde de heer Houzeau niet aan diezelfde inenschen zijne onderneming toe te vertrouwen, want hij wist bij ervaring dat ook de neger » veut ètre traité en hommequot;, en hij wist dat zijn voorganger tlil beginsel op schromelijke wijze uit het oog verloren bad. Als de neger dus niet goed wil ! dan is dat meestal een gevolg van slechte behandeling, | en bet is niet te verwonderen dat hij in dut geval bij gebrek aan andere middelen van zelfverdediging zijne toevlugt neemt tot een soort van lynchwet. Waarlijk, als men ook in Suriname den neger meer behandelde als mensch, dan zou men zoo niet aandringen op aanvoer van arbeiders van elders, waar in het land zelf arbeidskrachten genoeg aanwezig zijn. De enquête. Het verheugt mij dat de Minister daartoe niet ligt zal overgaan . al wordt er ook sterk op aangedrongen. Ook ik meen dat daarvan weinig heil is te wachten. Als de geachte interpellant zegt dat het rapport der commissie binnen (i maanden zal gereed zijn, dan neem ik de vrijheid hem te wijzen op de geschiedenis van twee enquète's, eene Kngelsche en eene Fransche. In .lunij 1871 waren er klagten ingekomen omtrent Mauritius, ten gevolge waarvan den 17(len February 1S72 eene commissie tot onderzoek werd benoemd. Die commissit) bragt rapport uit den óden No /ember 1874, welk rapport den (iden February 187quot;) aan het Parlement werd overgelegd en in de tweede helft van datzelfde jaar gedrukt en rondgedeeld. Sedert echter is men nog steeds bezig om over dat rapport na te denken, en te overwegen welke van de voorgestelde middelen zullen toegepast moeten worden. Wanneer de geachte interpellant mij nu tegenwerpt dat die Kngelsche commissie misschien niet zeer werkzaam is geweest, dan kan ik hem bet tegendeel verzekeren. Haar rapport is een lijvig IxM'kdeel, vol allerbelangrijkste mededeelingen omtrent Mauritius. Maar die commissie heeft alles met eigen oogen willen zien en met volkomen kennis van zaken willen oordeelen. Kn dat is niet in een paar maanden af te doen. In Frankrijk beeft juist hetzelfde plaats gehad; daar is den Misten October 187*2 benoemd eene » commission jkuii' la modilication du régime du travail dans les coloniesquot;. Deze commissie heeft liaar rapport uitgebragt in de twee(lo helft van 187.quot;); het is toen toegezonden aan de koloniale autoriteiten tot informatie den hósten .November 187.j, en uit een in 1878 verschenen boek van den heer Delarbre blijkt dat ook die enquête volstrekt nog geene praktische gevolgen heeft gehad. Wat kunnen wij dus van dergelijke! commissieii verwachten , wanneer wij zien dat zij in Frankrijk en Knge-land zooveel jaren noodig hebben om rapporten in te dienen die, ja zeer belangrijk zijn om te lezen , maar ons niet veel v erder brengen op praktisch gebied. Indien men in Suriname zegt, dat de schuld van den achteruitgang daaraan ligt, dat wij hier niets van de kolonie weten, dan is dat minstens zeer overdreven. Het spreekt van zelf, dat niet ieder geheel op de hoogte kan zijn van de West-Indische toestanden , maar betrekkelijk het hoofdpunt zijn wij dat wel. Zekere partij namelijk in Suriname wil, dat de Xeder-landsche belastingschuldigen gelden zullen opbrengen om haar gemakkelijk rijk te maken. Dat nu is ons verlangen niet. Zie laar de boofdquaestie in haren tegenwoordigen stand. Het heeft mij genoegen gedaan, dat de Minister van Koloniën op de interpellatie de antwoorden heeft gegeven, die wij van hem hebben ontvangen. |
v 'i !. A dien liet tot hiertoe gevoerde debat op mij maakt. Ik erken quot;veel als waarheid, van wat door den Minister van Koloniën aan de Kamer is medegedeeld; tot op zekere hoogte deel ik ook in de beschouwingen, die de geachte afgevaardigde uit Breda daaraan heeft toegevoegd; rnaar den indruk dien bet debat desniettemin op mij maakt, meen ik toch te moeten wedergeven in de woorden door den geachten interpellant gebezigd. Die woorden zijn : Kr moei iet* worden ijedaaii'. Mijne Heeren! Er moet iets gedaan worden om uit de tegenwoordige gesteldheid te geraken , want die voert ons van kwaad tot erger. Die toestand is deze, dat Nederland jaarlijks f1200 000 moet bijpassen om de kolonie Suriname staande te houden, en zulks terwijl die kolonie verkwijnt, en met iederen dag meer terug gaat. De slotsinii van hetgeen wij van de Regering en van den geachten afgevaardigde uit Hreda gehoord hebben is deze; er valt door ons niets aan te doen. Zulk een staat van zaken, Mijne Heeren, kan ik niet aannemen. Wat is er al niet in der tijd door Nederland voor Suriname gedaan'i Aanzienlijke otters zijn gebragt voor de emancipatie der slaven, en wij gaan nog steeds voort om ons jaar op jaar aanzienlijke uitgaven te getroosten voor de inimigratie van werkvolk. Nederland heeft \eel gedaan, veel bijgedragen voor de verbetering van den materielen toestand in Suriname. Men beeft daarbij in 18()5 een nieuw Regeringsreglement ingevoerd. Toen verkeerde uien in den tijd der blijde illu-sien, want wat werd tot aanprijzing van dat wetsvoorstel gezegd? De Regering van dien tijd zeide ons: » het eenige middel om levenskracht op te wekken in dat kwijnend maar toch zoo vruchtbaar gewest. is het constitutioneel regeringsstelsel! Dat was het wart middel; maat wat heeft dat middel gebaat? Ik heb mij destijds veroorloofd om aan de Kamer voor te houden, dat er ja - worden verleend allerlei regten het regt van vereenigingen vergadering, de regtstreeksche verkiezingen met een beroep op de natie, het regt van interpellatie en bet regt van amendement, en ik weet niet welke regten meer; maar dat het welligt in den toenmaligen toestand beter ware om aan de kolonie werkkrachten te bezorgen, waarmede zij lie ter gediend ware dan met al die constitntioiiele regten en bevoegdheden. Ik heb mij toen veroorloofd te zeggen: gij geeft het regt van petitie, maar verspreid liever eerst gocl onderwijs onder uwe negerbevolking; zorg dat zij niet die soort van afgoderijen plegen, waarvan de geachte afgevaardigde uit Delft gewag maakte; dan zullen zij in staat zijn die petitien te schrijven en te onderteekenen, die /.ij later aan de vertegenwoordiging hier of in de koloniën zullen rigten. Men meende intussclieii destijds dat met de constitutionele instellingen alles gewonnen zijn zou , iets wat de uitkomst sedert nog niet zoo geheel heeft bevestigd. Indien ik mij wel herinner wat de heer Oefken hier eenmaal gezegd beeft, dan bestaat Suriname eigenlijk uit bet is Paramaribo, waaraan groote rivieren hechten, aan wier oevers de zijn gelegen, en het is daarvoor dat uien dat opgetrokken, die koloniale con- diouwd dor een ver 1111^ zich eenige plantages weidsche gebouw heeft opgetrokken, die stitntie, welke het redmiddel zou worden voor de in kwijning verkeerende kolonie. Mijne Heeren! Als wij blijven op den weg waarop wij ons nu bevinden, en wij blijven volgen de leer van bet lame:-faire, dan zal zeer zeker Nederland ook jaarlijks die f 1 200 000 en meer blijven opbrengen , om dien treu-rigen toestand te laten voortduren. Mij dunkt daarom , dat er iets moet gedaan worden: dat was het ware woord van den geachten afgevaardigde uit Delft; de handen moeten uit de mouw gestoken, boe dan ook. Er moet gehandeld worden, om de kolonie op andere wijze op te hellen uit den staat waarin zij verzonken ligt, en waardoor zij zich en ons niets dan nadeel berokkent. Er is eenmaal door een Engelscb Staatsman, door den heer Oladstone, in zijne jeugd een plan ontworpen, om de Hritsehe bezittingen aan de oostkust van Afrika te ont- |
Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1877—1878, II.
488
Interpellatie van den heer de Casembroot over het beheer van Suriname, enz.
wikkelen. Ik herinner mij dit plan indertijd gelezen te hebben. Als er nu iemand opstond . toegerust met de noodige kennis van zaken om zoodanig plan voor Suriname ti-ontwerpen, bezield met de /.ueht om den toestand te verbeteren . en zoo iemand naar de kolonie ging om haar op te bellen uit haar tegenwoordig verval, door een gelijksoortig plan van kolonisatie, ware dit dan niet beter dan stil te zitten in dezen wanhopigen toestand, en te zegden:» wij kunnen er niets aan doenquot;? Wanneer een energiek bewind de zaak flink wilde aanvatten en met doorzigt handelde, zou dan in den droevigen toestand van Suriname niet eene wending kunnen komen V Ik dank den interpellant. dat hij de/.e zaak bier ter sprake heeft gebragt. Het gebit bier niet alleen bet l)elnng van de kolonie, maar ook s lands belang. Wij zagen ons reels eenmaal, door gemis :ian kloek beleid, eene kolonie ontvallen; wij zijn hier op den weg er eene twee !e te verliezen. Wie weet wat de toekomst voor onze Oost-Indische bezittingen baren zal 'i Daarom, Mijne Heeren, mag men niet stil zitten, maar behoort men met moe i deze zaak aan te vatten , op straffe van ons eigen verval als Koloniale Mogendheid. Ziedaar mijne meening. De beer van , Mmlslrr ran Koloiiint \ Ik dank den geacbten spreker zeer voor den goeden raad : » er moet iets ge laan wordenquot;. Ik heb reeds ge/.egd vut er gedaan moet worden : er moet geld worden beschikbaar gesteld om ondernemingen in Suriname op te rigten. Verlangt de geaehte spreker missehien dat dit van gouvernements-wege zal geschieden? Zoolang geen kapitaal en geen ondernemers beschikbaar zijn , zal Suriname blijven in den toestand , waarin het thans verkeert. Geheel zonder verbetering is de toestand intusseben niet. Waar de particuliere industrie de band aan het werk slaat , gaat het goed. Ik heb er reeds op gewezen , dat in de districten Mckerie en ('oronie plantages zeer goede rekening maken ; dat daar de negers goed werken; dat daar ook de kleine landbouw bloeit. Ik kan ook wijzen op de cacao-plantages, die worden uit- j gebreid , vermenigvuldigen en goede rekening geven. Men moet dus niet zeggen dat particuliere industrie onmagtlg Is ; maar wel Is zij onwillig. Ik vraag den geacbten spreker of hij andere middelen aan de hand te geven weet, dan dit ééne middel: dat, waar de particuliere industrie te kort schiet, de Staat de band aan het werk zal slaan ? Wij leven in een tijd waarin men veel vergt van den Staat; terwijl men vroeger wenschte dat ....... aan particuliere krachten zou worden overgelaten, wordt thans zeer veel op de schouders van den Staat gelegd. Zou men er dien last nu ook nog bij willen voegen, dat de Staat voor zijne rekening la'-rieken zal oprlgten . wanneer de pnrti-cullere industrie meent dat het tiwl met voordeel geschieden kan? Want, mende zij dat bet trcl voordeel opleveren zou, dan zou zij de fabrieken ook zeker wel stichten. Hij al de zwarte tafcreelen die omtrent den toestand der negers in Suriname, ook door den geacbten Interpellant, zijn opgehangen, heb ik mij onthouden bet terrein te betreden waarop de geachte spreker uit Breda zich beeft begeven. Ik bedoel de behandeling van de negers. Ik weet dal mijne reputa'ie in Suriname niet vnn de gunstigste is; ik weet dat men het mij zeer ten kwade duidt als ik slechts den minsten twijfel koester aan liet doorzigt der Surlnaamsche planters en aan hunne wijze van omgang met de negers. Daarom ben ik daarin niet getreden. Maar ik kan toch ook in dat opzigt eene kleine bijdrage leveren, ook uit het Koloniaal Verslag, een punt dat tot mijne verwondering door den geacbten interpellant niet isopge- j merkt, ofschoon iiij anders dat Verslag zoo goed beeft uoorgelezen. Op i/Iadz. 2 van bet \ erslag , over de gevolgen der emancipatie, 1 st men ten aanzien der negers: De opbrengst van de personele belasting die in 1874 is ingevoerd, was ook in 187(), voor ^tovrcl de Krcolen-hnolkimj hrtn'ft. boven verwachting gunstig.quot; |
Mijnbeer de Voorzitter, die luije negers, die niet aan bet werk te krijgen zijn, zijn dan toch lieden die bun aandeel in ile publieke bisten betalen, en de uitkomst overtreft zelfs de verwachtingen van bet Koloniaal Bestuur. Dat Is dan toch wel een teeken dat die lieden niet in een zoo ellendigen toestand vt rkeeren als men wel eens schetst. Ken tweede voorbeeld. Mij is dezer dagen ter oore gekomen een zeer belangrijk feit. Henige negers hebben zich vereenig 1 om gronden te koopen en daarop voor gemeenschappelijke rekening stapelproducten te planten; zij zijn in overleg getreden met een der ambtenaren, meer bepaald belast met het toezigt op de immigranten, en hebben hem gevraagd boe zij die gronden met bef meeste voordeel konden bebouwen. Die raad werd bun gegeven, en men besloot zich te bepalen tot de uitbreiding der koflijteelt , die men reeds dreef, zoodat oiidersebeidene Surinamers geen andere koftij gebruiken dandle vrijwillig door de negers wordt geplant. Zij bepaalden zich dus tot de teelt van kofllj en cacao, en op de vraag van den (lisfricts-commissaris, dien zij raadpleegden, waarom zij ook geen suikerriet plantien, was bun antwoord, dat er slechts één suikermolen in dat district was, zoodat zij zich voor den verkoop van bnn riet geheel aan den eigenaar van dien molen zouden moeten overgeven, maar dat, zoo er meer suikermolens waren , zij zich ook meer op bef planten van suikerriet zouden toeleggen. Hen bewijs dat, zij bet ook langzaam , meer en meer verbetering komt in den toestand der negers. Ik wijs er op — en dit corroleert met betgeen de geachte -preker uit Breda uit bet Fransche rapport beeft aangehaald — dat de negers, als zij goed behandeld worden en de overtuiging hebben dat hetgeen zij door bun werk verdienen, ten hunnen bate zal komen, van zelve tot den arbeid zullen gaan en in een beteren toestand Lemen, en dat het vooral zaak is de negers zooveel mogtdijk te beschaven. Misschien is op dat terrein nog wel wat te verbeteren. De heer «Ir Ca se ni It rooi ; Ik wenscb den Minister te bedanken voor het gegeven antwoord. Ik ben echter niet geheel tevreden. In het algemeen moet ik verklaren dat ik met den Minister erken dat dwangmaatregelen onmogelijk zijn. Nadat wij i' 'innaai de slavernij hebben afgeschaft kunnen wij tbans met barden of zacbten dwang niets ulfrigfen. De Minister zal niet ontkennen dat met den besten wil de onmogelijk held bestaat om particuliere ondernemingen aan te vangen door totaal gemis aan crediet in Wesf-lndle. Dat gemis aan crediet dateert echter reeds van eenige jaren. Kan daartoe ook aunlelding gegeven hebl en dat, toen bier in de Kamer, na lang wachten, de wet op de emancipatie werd behandeld, bet geachte lid de beer van Bosse een amendement beeft voorgesteld om een zeker art. 4 en een hoofdstuk •gt; uit bet concept te ligten? Het oude art. 4 beoogde dat hquot;t Kijk zou voorzien in de behoefte aan immigranten. Daardoor, namelijk door de aan neming van het amendement, wordt echter bepaald dat «lit aan de particulieren worlt overgelaten. Ik laat daar of alle aangevoerde redenen bout ne len, een feit is het echter dat noch !• rankrijk noch Hngeland op die wijze geëmancipeerd hebben. Dien ten gevolde beeft men zich van den beginne af, na de einancipafie, met hulpmiddelen moeten behelpen. Wij hebben gesukkeld tot dat men eindelijk in 1^70 met Hngeland e-n contract sloot. De Begering begreep toen dat zij er zich mede moest bemoeljen , daar Hngeland geene emigranten wilde leveren zoolang het niet wist dat bet eene lie^ering.sza.'ik was. Die vcr-loopen vijf jaren hebben veel kwaad gedaan en daarom moet men ook niet i ruj^deinzen voor de geldelijke gevolgen die nu te verwaebfcn zijn. De Minister ze^t dat men aan eene commissie geen mandaat kan geven, omdat men niet weet wat onder/.ocbt moet worden. Ik geloot, In strijd niet den geacbten spreker uit Breda, dat dit mandaat zeer eenvoudig zou kunnen zijn en onder anderen zou kunnen bestaan in bet onderzoek der vraag; met hoeveel geld de negers meer aan bet werk zouden zijn te krijgen, welke publieke wegen en werken |
489
Interpellatie van den heer de lt;'asembroot over het beheer van Suriname, enz.
tfcniaflk moeten vvor !en om handel en industrie te hevor-dcron. 'den ver„reto niet de zware verpligting1 die op Xe Ierland nnt. Wij lieblgt;en reeds ten jiaar eeuwen die kolonie door slaven laten produceren, waardoor welvaart in Nederland is ^nhra^t, orndat sclieepvaart en handel daardoor hehhen gebloeid. Aan wie was dit te danken V Aan de negers, die in West-lndie als slaven werkten. Ons geweten dwingt ons thans ook iets voor de negers te doen. Wij mogen die negerbevolking niet aan haar lot overlaten. Nederland is verpligt om die negers weer tot werkzaamheid te brengen. Na de uiuauci. a tie is het verderf voor de negers begonnen. Als de geaehte spreker uit Breda zegt dat uien met de negers alles,Xv//lt; doen, dan beeft bij gelijk. Tien jaren geleden reeds hadden die negers aan het werk moeten gezet worden, maar thain is de negerbevolking al te zeer ge leinoraliseerd . waarvan Nederland de schuld draagt. 1 iet mag die niet langer dragen. Wij betalen steeds niiliioenen aan eene kolonie waaruit wij niets trekken, terwijl de belastingschuldigen immer zwaarder gedrukt worden. De door mij bedoelde Commissie of de commissaris-generaal zou wel degelijk in zes maanden terug kunnen zijn. De geachte afgevaardigde haalt aan het houden van enquêtes door Kngeland en Frankrijk; maar hoe kan men deze met ons klein Ne Ierland op ééne lijn stellen V De toestand aan de Kaap staat mede niet gelijk met dien in West-lndie; ik ben daar meermalen geweest, en zag dat het werk der door Kngelschen vrijgemaakte slaven verre was van /.achten dwang. Met onze tegenwoordige kennis van de oorzaken der grieven zou men zeer goed een mandaat aan zooda-nigen commissaris-generaal kunnen opdragen. Wij moeten eindelijk handelen, en wij zijn daarin niet vlug. Heeds in 18i2 protesteerden te Amsterdam mannen als Klont, (ief ken en van der Oudenneulen tegen de mensehonteerende slavernij , en toch werd eerst 20 jaren later de emancipatie-wet afgekondigd. Zoo ook nu; wij zij:», huiverig iets te doen voor de negerbevolking. Spiegelen we ons aan tie geschiedenis, en laat ons gewaarschuwd zijn om toch in Godsnaam spoedig de hand aan het werk te slaan , opdat de schandelijke toestand der kolonie niet langer voortdure. Ik volhard dus bij mijne vraag of de Minister niet in staat is een mandaat . zich bepalende tot twee a drie punten , aan eene Commissie op te dragen. De heer des Ainoric van «Ier Hoeven: Teregtgaf de Minister aan wat door het Nederlandsche volk voor Suriname moet worden gedaan , namelijk dat Nederlandsche kapitalisten moeten doen wat Kngelsche kapitalisten deden voor Hritsch Indie. Kchter geloof ik dat ook de Regering iets moet doen, en wel het eenige wat zij ny/sirerk.s moet verrigten: niet bet zenden van eene (quot;onnnissie , die slechts de zaak op de lange baan zoude schuiven; met betoog op de ondervinding elders, zou dat geen resultaat hebben. Neen, de Regering kon doen wat Kngeland deed voor Barbados; ook daar zijn er.istige klagten gerezen over den toestand tier negerbevolking , en de Koloniale Staten — ook daar is eene soort van parlement — deden daaraan niets. Toen beeft de thans afgetreden secretaris van staat voor de koloniën, lord Carnarvon , eene dépêche uitgevaardigd, waarbij den Staten van Barbados werd te kennen gegeven dat, zoo zij niet krachtig wilden medewerken met den nieuwen gouverneur, George Strabam. een man van veel energie en bekwaamheid, bet dan ernstig tijd zou worden om te overwegen of zulk eene parlementaire regering eigeu-lijk voor die kolonie wel geschikt was. In die dépêche kwamen onder anderen deze woor len voor • » Ik heb de overtuiging dat deze vergadering hare loyale medewerking zal willen geven aan den gouverneur en aan de redering van Hare Majesteit in de uitvoering van zulke maatregelen als het welzijn en het geluk der bevolking zullen bevorderen, en meer bijzonder van tie zwakken en armcii.quot; nu niet eene commissie van enquête, maar een gezonden werd van dezelfde energie en heals nu gezonden is naar Barbados, en hem ^e^even eene dépêche van degelijken inhoud , dan zou daarvan misschien eene goede uitwerking in onze kolonie te bespeuren zijn. Wanneer gouverneur kwaamheid werd inedej |
De heer «lc €'ascnihroo(: Mijnheer tie Voorzitter! De geachte spreker uit Breda beweert ten onregte dat ik voor eene krachtige bevordering der immigratie ben. Ik heb dit nimmer getoond, en ben voor eene beperkte bevordering. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter: Ik dank tien Minister namens tie Kanier voor de iredane mededeelingen. 2'. Het vbkslau nun Com mi ss ik hktkuitkndu de kn^ittk omtuent 1)1? BHSMKTTKI.ijkk I.OMiZIHKTK ONÜKK ukt hi nd-VEE, EN DE DAAUOl' VOOUOKSTEI.DE CONCLUSIE. Die conclusie luidt aldus; » De Commissie heeft alzoo de eer voor te stellen, dat door de Kamer besloten worde tot verzending van het tegenwoordig Verslag aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, met verzoek om de daarin verspreide wenken in ernstige overweging te nemen. Zij stidt verder voor dat door de Kamer meer bepaald de wenschelijkheid worde uitgesproken: » 1°. dat het Staatstoezigt in die gedeelten des Rijks, waar de longziekte onder het rundvee met meerdere hevig-heitl blijft heerschen, worde versterkt ; ■2°. dat tie onmiddellijke aangifte van het eerste ziektegeval, dat zich in een koppel vee openbaart, door wijzi-giny: van tie wet van 20 .lulij 1S70 (Stuatshlad n*. 131), wat tie besmettelijke longziekte betreft, worde bevorderd; »3°. dat tie inenting van bet rundvee, als voorbehoed-initblel tegen de besmettelijke longziekte, van de zijde van het Staatstoezigt worde aangemoedigd; » 4°. flat door de Regering, des notds na een nader opzettelijk onderzoek, bijzondere voorschriften voor hetZuid-hollandsch .spoelingdistrict worden vastgesteld, die de strekking moeten hebben , om tiaar de bestaande wettelijke bepalingen tot het te keer gaan van besmetting, wat de besmettelijke longziekte betreft, in toepassing te brengen en volledige naleving daarvan voor te bereiden.quot; De beraadslaging wordt geopend. De heer Idzertla; Mijnbeer tie Voorzitter! Ciaarne breng ik mijnen dank aan de Commissie van enquête omtrent tie besmettelijke longziekte onder het rundvee voor den ijver, waarmede zij hare taak heeft volbragt, en aan allen die haar daarin hebben bijgestaan. De Commissie heeft een groot aantal personen gehoord , die door hunne maatschappelijke betrekking geacht kunnen worden , genoegzame kennis te hebben van tien aard tier longziekte en van de werking tier maatregelen die van overheidswege tot bestrijding worden genomen. Bij de beoordeeling van den arbeid tier Commissie moet deze vraag op den voorgrond staan ; heeft de geboti len enquête op overtuigende wijze aan liet licht gebragt, welke maatregelen van overheidswege moeten genomen worden om die vernielende ziekte, de sluipnioortleniiresse van tien veestapel, te bestrijden , en is onze kennis daaromtrent vermeerderd V Met andere woorden, is het 4de vraagpunt van de Commissie; » kunnen er van overheidswege maatregelen worden genomen, om deze nationale ramp met zoodanig gevolg te bestrijden dat zij wordt overwonnen , of althans zoo zeer gefnuikt, dat de belemmerende bepalingen die ook den veehandel en tie scheepvaart benadeelen . kunnen worden opgeheven?quot; tip afdoende wijze beantwoord en tot oplossing gebragtV Het antwoord daarop is, tie Commissie erkent het zeil, niet in alle opzigten bevredigend. |
1
490
38ste ZITTING. - 28 MAART.
Behandeling1 van de conclusie der Commissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
De redenen die aanleiding gegeven hebben tot het instellen van eeue parlementaire enquête over dit onderwerp zijn gelegen in het verschil van opinie zoowel bij de leden der Kamer als bij de belanghebbenden en deskundigen daar buiten over de te nemen maatregelen. Terwijl sommige voorstanders zijn van de inenting op grond van de gunstige resultaten, vroeger en later zoowel hier te lande als in het buitenland daarvan verkregen, meenen anderen dat de longziekte , even als de veepest, alleen door afmaking van alle veekoppels waarin zich verschijnselen der ziekte ver-toonen , in haren voort gang is te stuiten, en weder anderen dat afmaking van de aangetaste runderen en strenge afzondering en bewaking van de verdachte voldoende is. De Commissie /e_-t dun ook in de Memorie van Toelichting tot regtvaardiging van de enquête: » IV maatregelen, welke se lert de invoering der wet van 20 Juhj 1870 en de daaruit voortgevloei-le Koninklijke besluiten tot bestrijding iler longziekte onder het rundvee door de raadslieden der Kroon beraamd waren. zijn (cci/eh'nd en 0H:gt;'ker en dus ook ontoereikend. De meest doelmatige middelen om voor goed met de longziekte onder het rundvee af te rekenen . zijn nog niet aan het licht gebragt. Vlt;dA en Jiegeriag tasten in menig opzigt hiernogin den blinde rond.quot; \Vat heeft nu tie gehouden encjuète geleerd omtrent het doeltrellen le van die verschillende stelsels en maatregelen V In de eerste plaats dat de overgroote meerderheid van de gehoorde getuigen warme voorstanders zijn van de inenting. mits met deugdelijke stof, door eene bekwame hand en ter geschikter tijd rerrigt en onder unauwlettend toezigt op het rerloop run het inmtings-proces. De voorstanders van dezen maatregel houden de inenting van het rundvee voor een even goed voorbehoedmiddel tegen longziekte als de koepokinenting tegen de kinderpokken en staven hunne uitspraak door een groot aantal hoogst opmerkelijke feiten en waarnemingen. Zelfs de districts-veearts in Friesland , de heer i'rakke, vroeger voorstander, thans tegenstander van de inenting, omdat hij meent dat in de gemeente Uaarderadecl door de inenting de longziekte is overgebragt, beeft geen voldoend antwoord kunnen geven op de hem door de Connnissie gestelde vraag: » Hoe is het dan te verklaren dat een veearts in l'tingeradeel .de heer Kerkbollquot;, met entstof, ontvangen uit Baarderadeel en door u verstrekt, in de gemeente Haskerland Uöl runderen heeft ingeënt, meest allen met reactie, zonder dat een van die ingeente runderen door de longziekte is aangetast geworden?quot; Hij erkent tevens dat de inenting vóór 1870 in Friesland verrigt krachtens provinciale verordening, gunstige* resultaten beeft opgeleverd. In eene kleine brochure . in 1H72 uitgegeven , heb ik dat met cijfers aangetoond. Het bezwaar van dien veearts bestaat vooral hierin, dat de inenting als vo )rbehoednliddel tegen de besmettelijke longziekte onder het rundvee niet op wetenschappelijke gronden kan verklaard worden. Maar ik zou de vraag willen doen,of er tot beden iemand is, die de beschuttende kracht van de koepokinenting tegen de kinderpokken op wetenschappelijke . theoretische gronden weet te verklaren V Dat kan niemand. De leer der smetstotlen ligt nog geheel in het duister. Wij zien de uit weeking, maar kennen baar W.'zen niet. Alles wat wij daarvan weten, steunt alleen op ervaring. Zoolang dus die districts-veearts geene betere gronden voor zijne stelling kan aanvoeren , past het hem niet om alles wat de getuigen. waaronder mannen als de hoogleeraren Mac Gillavryen Hengeveld, daarvan op grond van ervaring gezegd hebben, met minachting te bejegenen. De meeste voorstanders van de inenting komen evenwel hierin overeen, dat eene algemeene hij de wet terpligte inenting van het rundvee wegens de daaraan verbonden praktische bezwaren onuitvoerbaar is. vooral ook omdat de voorraad entstof benoodigd voor die kunstbewerking , niet willekeurig kan vermeerderd worden even als met de koepokstof kan geschieden ; maar in ieder geval behoort deze kunstbewerking plaats te hebben in besmette streken. |
In de tweede plaats heeft de enquête geleerd dat een groot aantal getuigen de afmaking van den geheeleu koppel waarin zich verschijnselen der ziekte vertoonen, voor het eenige afdoende middel houden om de besmettelijke longziekte met vrucht te bestrijden. Zij beweren dat door het toepassen van dezen maatregel onderscheidene provinciën en gemeenten waar vroeger de longziekte heersehte, daarvan thans verschoond zijn, en dat in streken, waar de-longziekte thans nog heersclit, dien ten gevolge eene aanmerkelijke vermindering van ziektegevallen is waar te nemen ; onder andere in den provincie Friesland , waar de ziekte langen tij 1 hardnekkig aan de genomen maatregelen weerstand beeft geboden. is in de week eindigende den '23sten Maart, geen enkel geval van longziekte voorgekomen. In tl.» tierde plaats heeft de enquête geleerd dat slechts een klein getal getuigen . afmaking van de aangetaste runderen gepaard met strenge afzondering en bewaking van tie ven lachte voldoende achten , en dat in geen geval onmiddellijk na het eerste ziektegeval tot tie afmaking van de verdaelite runderen moet worden overgegaan. Naar hunne meening is men daardoor de ziekte in Noordholland ten noorden van het 1.1 te boven gekomen. Daartegen werd van onderscheidene zijden opgemerkt dat door toepassing van dien maatregel ligt een brandpunt van besmetting kan ontstaan , omdat tie ondervin.ling geleerd heeft dat gemiddeld 2.'» percent, volgens sommigen zelfs 50 percent, van tie verdachte runderen later blijken door de longziekte te zijn aangetast. Daarenboven blijft dan bet gevaar bestaan dat tie in ligten graad aangetaste en tot genezing overgegane runderen steeds eene bron tot hernieuwde besmetting blijven. De enquête heeft duidelijk aangetoond dat tie zoogenaamde gebeterde runderen steeds gevaarlijk blijven voorde verspreiding tier smetstof en tie geheime dragers daarvan zijn , waardoor zij niet zelden aanleiding gegeven hebben tot de meening van het spontaan ontstaan tier ziekte bier te lande. L it de enquête blijkt alzoo dat er geene eenstemmigheid , maar een groot verschil van meening tusschen tie getuigen bestaat. Het eene zoowel als het andere stelsel heeft voorstanders en bestrijders gevonden. De vraag welk stelsel de Hegering moet volgen : het stelsel van inenting, van afmaking van alle verdachte runderen , of van afmaking alleen van de aangetasteen strenge bewaking en afzondering van tie verdachte, is door de gehouden enquête niet voldoende opgelost, en evenmin is onze kennis vermeerderd van het wetenschappelijk gedeelte der longziekte hetwelk betrekking heeft tip bet gebied der veeartsenijkunde. Volgt hieruit dat tie enquête omtrent dit gewigtig vraagstuk geheel is mislukt en hoegenaamd geen resultaat heeft, opgeleverd, waaruit tie Regering, althans eenigermate , zich den weg ziet aangewezen then zij volgen moet V Volstrekt niet. De groote meerderheid toch der getuigen , waaronder veeartsen, districts-veeartsen en een zeer groot aantal veehouders , hebben open en rond verklaard dat het eenige afdoende middel om de longziekte te bestrijden, is gelegen in afmaking van alle verdachte koppels, hoezeer het ook te betreuren is dat daarbij vele runderen gedood zullen worden die misschien aan de ziekte weerstand konden bieden en dat daarvoor groote geldelijke oilers van tie schatkist zullen geëischt worden. Het heeft mij daarom bevreemd dut de Commissie hierop in tie conclusie niet opzettelijk heeft gewezen. Wel spreekt tie Commissie daarin bepaald tie wensche-lijkbeid uit: » dat het Staatstoezigt in die gedeelten tics Rijks, waaide longziekte onder bet rundvee met meerdere hevigheid blijft heerschen, worde versterkt; » dat de onmiddellijke aangifte van het eerste ziektegeval , dat zieh in een koppel vee openbaart, door wijziging van de wet van 20 Julijl870 (Staatsblad n0. 131), wat de besmettelijke longziekte betreft. worde bevorderd ; * dat de inenting van het rundvee, als voorbehoedmiddel tegen de besmettelijke longziekte, van tie zijde van het Staatstoezigt worde aangemoedigd; » dat door de Regering, ties noods na een nader opzettelijk onderzoek , bijzondere voorschriften voor het Zuidhollandsch spoelingdistrict worden vastgesteld , die de strekking moeten hebben , om daar. de bestaande wettelijke bepalingen tot het |
A
Vel 134.
3«.ste ZITTING.quot;-. ^s MAAKT.
j. . *** * '
Behandeling van do conclusie der (quot;oiamissie van onqiuHe omtrent de besmettelijke longziekte,
te keer gaan van besmetting, watde besmettelijke long/.iekte betreft, in toepassing te brengen en volledige naleving daarvan voor te bereiden waarover bij de getuigen evenzeer verschil van meening bestaat, maar over liet hoofdpunt der enquête, do al of niet afmaking van verdachte koppels, onthoudt de ('om-missie zich haar oordeel uit te spreken. Te meer heeft mij dat bevreemd in verband met hetgeen wij lezen op hl adz. li) van het Verslag, handelende over: * Maalruyeh/i l'yu ver-S/jreidiui/ der ziekte. Afmakiiuj vuh (jeheel den rerdaclitfn kopper'. Daar lezen wij: » De gehoorde districts-veeartsen en plaatsvervangers, zoowel als verscheidene der verder gehoorde getuigen , stonden meestal bet gevoelen voor , dat, wil men de ziekte met kracht onderdrukken , er geen ander middel overblijft, dan liet dadelijk geheel afmaken van den j koppel, waarin zich een ziektegeval vertoond heelt. Zij | grondden hun gevoelen ook daarop dat er onzekerheid bestaat over het tijdperk, gedurende hetwelk de besmetting verborgen kan blijven.quot; Verder lezen wij; » Zelfs ijverige voorstanders , waaronder drie veeartsen en een burgemeester, van dit stelsel lieten echter eenige uitzondering toe of toonden zich , na bespreking der zaak. in meerdere of mindere mate voor het tegenovergestelde denkbeeld gewonnen. De tegenwoordige districtsveearts in Friesland, een dier voorstanders, gaf te kennen, dat tiij eene zeer gestrenge toepassing der wet. waardoor dan ook naauwlettend tuezigt op de verdachte runderen en liet streng handhaven der afsluiting moet worden verstaan , hij het roekeloos zou achten dadelijk geheel den koppel af te maken, wanneer /.icii slechts één eerste geval van ziekte had voorgedaan. Zekerheid echter dat dit eerst aangetaste dier de besmetting niet reeds op andere runderen overgebragt had en dat dit langen tijd verborgen bleef, bestond niet. » De indruk , door de Commissie niet opzigt tot dit gewigtig punt verkregen, is dat waar genoegzame zekerlfhl bestaüt. dat luimid.deUijk uniuiijïe v;m liet eerste ziektegeval isgedaan en de afzonderitKj van liet zieke beest otnerwijld en op behoorlijke wijze i; geschied, niet tot nfmu/tiu(/ rati ijeheel den koppel behoort te worden oterj/eyaati. Zij meent , op grond der verkregen ondervinding , dat die beperking in acht kan worden genomen , zonder de hoofdzaak , het te keer gaan der ziekte te scha len : en is dit werkelijk zoo, dan nmet het bedoelde uiterste worden vermeden. Met enkel de gezindheid der veehouders, wier medewerking men moet trachten te winnen, of liet belang der schatkist komen daarbij in aanmerking, maar ook dat van den veestapel zei ven, aan welken geene grootere schade mag worden toegebragt dan volstrekt onvermijdelijk is. ( ie vallen zijn echter denkbaar waarin, ook wanneer genoegzame zekerheid bestaat , dat de wet getrouw is opgevolgd, reels liij bet eerste ziektegeval de niet het Staatstoezigt belaste ambtenaar het raadzaam kan oordee-len tot geheide afmaking van den koppid over te gaan. Mem blijve daartoe bevoegdheid verleend, indien buitengewone omstandigheden dit vnrderen en hij zijn besluit behoorlijk kunne regtvaardigen. lt; )ok spreekt het van zelf, dat die ambtenaar tot zoodanigen maatregel moet overgaan, als hij bij zijn eerste onderzrek de zekerheid erlangt, dat de ziekte, hetzij dan ten gevolge van te late aangifte, hetzij van andere oorzaken, verderen voortgang gemaakt en versciieidene runderen aangetast h.'eft. l)e regel geldt dan niet meer, dat het aanvankelijk bij bet eerste ziektegeval blijft.quot; Kn dan eindigt de Commissie niet deze opmerkelijke woorden: » Maar indien alzoode Commissie hef hoogst wensehelijk acht, dat in den regel de afmaking tot het eerst aangetaste rund worde beperkt, meent zij aan den anderen kant, dat in twijfelachtige gevallen met die afmaking niet te zeer moet worden gedraald. Bij de verhoeren zijn blijken voorgekomen, dat dit twijfelen en dralen te dikwijls tot noodlottige gevolgen heeft geleid.'quot; Indien de Commissie dezen maatregel hoogst wensehelijk acht, waarom dan niet in de conclusie den bepaalden wensch opgenomen, dat bij onmiddellijke aangifte en onverwijlde afzondering van het eerst aangetaste rund niet tot afmaking van den geheelen koppel behoort te worden overgegaan . |
tenzij de met het Staatstoezigt belaste ambtenaar de afmaking uoodig acht en hij zijn besluit kan regt vaar ligen V Het verdient zeer de opmerking , dat de Commissie hierover in de conclussie zwijgt, omdat hetgeen zij voor hoogst mensehelijk acht volkomen overeenstemt met de maatregelen , die thans door de Regering met goed gevolg worden genomen overeenkomstig de bepalingen van het Koninklijk besluit van den d(l October 1H72 {Stuntshlud n°, 105). Het genomen Koninklijk besluit bepaalt hij tj 'i, dat door de longziekte aangetaste dieren moeten worden afgemaakt. Verder spreekt het omtrent de staljen , die ontsmet moeten worden, het vastleggen der bonden . enz.,en dan volgt deze bepaling: »(gt;iize Minister van Binnenlaiidsehe Zaken kan afmaking van Uigeringswege voor bepaalde tijden doen staken en afmaking van verdachte runderen bevelen.quot;quot; Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat de afmaking van verdachte runderen in dat besluit niet imperatief maar faeultatii'J' gesteld is. 1):' Minister kaa hevelen. En wat geschiedt nu in de praktijk? Wanneer een districts-vee-arts de afmaking van den geheelen koppel noodigaclit — en dit gebeurt niet id tijd — dan geeft liij daarvan berigt. consideratie en advies aan den Minister van llinnenlandsche Zaken , en deze neemt daarna een besluit. Zelden wordt bij het eerste ziektegeval tot afmaking van den geheelen koppel besloten; alleen dan wanneer de districts-veearts vermoedt «lat de ziekte in den koppel is doorgedrongen of dat in eene onbesmette gemeente voor het eerst zich een ziektegeval voordoet. Dat blijkt ook duidelijk uit de verhouding van het getal veehouders bij wie ziektegevallen zijn voorgekomen en het getal afgemaakte runderen. Zoo als thans de conclusie luidt, heeft het den schijn, als of inj de Commissie over het gewigtig vraagpunt, het al of niet afmaken van verdacht vee, een zekeren twijfel of gebrek aan overeenstemming bestaat. Wanneer ik den Minister een raad zou moeten geven , naar aanleiding van den indruk, dien de enquête op mij gemaakt heeft, dan zou het deze zijn: Bevorder de inenting als voorbehoedmiddel tegen de longziekte zooveel als in uwe inagt is ; volhard hij de toepassing van het Koninklijk besluit van .quot;10 October 1872 en voer dat besluit met klem en met behoedzaamheid uit. Wat de conclusie in het algemeen betreft, zou ik liever gezien helilien dat de Commissie zich tot liet eerste gedeelte bepaald hnd . luidende: » De Commissie heeft alzoo de eer voor te stellen, dat door de Kamer besloten worde tot verzending van het tegenwoordig \ erslag aan den Minister van Hinnenlandsche Zaken, met verzoek om do daarin verspreide wenken in ernstige overweging fe nemen.quot;quot; Wanneer men zich eenmaal begeeft op het gebied van bepaalde wenscheii, dan had in ieder geval, datgene, wat de commissie hoogst wensehelij/i acht. daarin niet achterwege mogen blijven. Omtrent den bepaalden wensch van de commissie aangaande de versterking van het Staatstoezigt. zou ik wel in overweging willen geven om dat toezigt niet te versterken door liet aantal districts-veeartsen te vermeerderen . waaruit een blijvend bezwaar voor de schatkist, /.ou ontstaan, maar liever door de bevoegdheid van de pbiatsvervangende districts-veeartsen, in streken waar de ziekte heerscht, tijdelijk uit te breiden, zoodat daar. waar de plaatsvervangende districts-veearts digter woont bij de plaats, waar zich het ziektegeval voordoet, dan de districts-veearts, hij voor dezen kan optreden, onder verpligting om daarvan onmiddellijk kennis te geven aan den districts-veearts en onder genot van behoorlijke schadeloosstelling. Met hetgeen de Commissie wenscht aangaande afzonderlijke voorschriften omtrent het spoelingdistrict, kan ik mij wel vereenigen. Het spoelingdistrict verkeert in een geheel exceptionelen toestand. De boeren verwisselen daar vier malen 'sjaars van vee, omdat zij zich uitsluitend toeleggen op do vetmesterij. Wanneer men, zoodra zich daar een geval van besmettelijke longziekte voordoet, gedurende geruimen tijd allen uit- en invoer van vee wilde verbieden, zou dit gelijkstaan |
Bijblad van d»» Nederlandschi' Staats-t'onvnid. — 1S77—IS7S. II
ItehuiKleliii^ van de conclusie, der Commissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
met de gvheele veriiietiging viin die industrie. Het zon misschien overweging verdienen, om een kring te trekken om het sp lelingdistriet. en te liepalen , dat alle rumleren . die daariu aanwezig zijn. en alle runderen die er ingevoerd worden, moeten worden ingePnt. want tiaar zijn de spoe-linghoeren groote voorstan Iers \ :in, en dat er overigens naauwletten l en streng toe/.igt worile uitgeoefend op den uitvoer van vee. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, nog eene enkele opmerking over een paar onjuistheilen. inliet N'erslag voorkomende. Op blad/.. 10 zegt de Cominissie: » Wordt van de zij le van het Staatst iczigt tot afmaking van geheel den koppel overgegaan. dan iiaiigt de schade ook af van het grooter of minder aantal runderen , die bij de afmaking bevonden worden aangetast te zijn. Enkel voor de afgemaakte, doch niet aangetaste runderen wordt tocii de volle waarde vergoed.quot; Volgens h.'t oordeel der ('omaiissie zou dus voor verdacht vee. dat bij de afmaking blijkt longziek te zijn, niet de volle waarde, maar slechts de helft vergoed worden. Dit is geheel in strijd met art. 24 der wet van 20 .iulij 1870. waar staat : » de afmaking geschiedt niet dan na voorafgaande onteigening. Alvorens tot onteigening ter afmaking over te gaan, benoemt de burgemeester een deskundige om het vee te waarderen . waarbij moet worden in acht genomen . dat voor r ■rdacht vee de volle waarde . voor vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast, de helft der waarde die het in gezonden toestand zou hebben. wordt berekend. De toestand van ziek of verdacht wordt. wat de vergoeli:!^1 betreft, beoordeeld naar het ootjenhUk dat het vee in het bezit van den burgemeester overgaatquot;, terwijl art. 22 bepaalt, wanneer vee voor verdacht wordt gehouden. Hieruit volgt dat. eer tot afmaking wordt overgegaan , onteigening en waardering plaats beeft. Daarna gaat het vee over in het bezit van den Staat en is de vorige eigenaar van alle verdere gevolgen ontslagen. Al inogt het ook bij afmaking blijken dat al de runderen die men voor verdacht hield door de besmettelijke ziekte waren aangetast, moet de volle waarde toch vergoed worden. Alle twijfel dienaangaande wordt door de .quot;Me alinea van liet wetsartikel weggenomen. Zóó is de wet nok steels toegepast. Ik achtte deze opmerking noodig om bij het publiek eene verkeerde 'ovaTting van art. 24 te voorkomen. waartoe het Verslair Ier Commissie aanleiding geeft en die, zoo zij juist war1, zou kunnen leiden tot verzwijging van ziektegevallen. Verder l 'egt; ik op bladz. 21 van het Verslag: »In Friesland schijnt thans streng de han 1 te worden gehouden aan het Koninklijk besluit van 28 February 1877 (Staats-hlad ii . 21.1), volgens hetwelk geen verdacht verklaard vee of vee uit afgesloten streken vervoerd of naar de slagt-bank gebragt mag worden dan na aangifte \ an den burgemeester of met een vervoerbiljet.quot; Dit geschiedt niet krachtens genoemd besluit, want dat heeft betrekking op de veepest en is genomen naar aanleiding van gevallen van veepest die in 187'i en 1877 iu Duitschland zijn voorgekomen. In den coiisi lerans leest men dan ook: » Overwegende dat het tot wering der rrcpeft noodzakelijk is bepalingen vast te st- llenquot; enz. en in art. 1: » In de door Onzen .Mini ter van üiniieiihindsche Zaken bij aankondiging in de éStnalvouruitf aan te wijzen streken is het verboden levend rundvee, schapen, bokken of geiten te vervoerenquot; enz. Dat streng toe/.igt op vervoer van verdacht vee beeft in Friesland even als overal elders plaats volgens het Koninklijk besluit van 3 October 187:{ {Shiulsblad n'. 135), waarvan de considerans zegt: Overwegende dat het tot beteugeling der loityzirkh' onder liet rundvee noodzakelijk is bepalingen vast te .-tellenquot; enz., terwijl art. 1 bepaalt: » Het is verboden rundvee te vervoeren uit of naar de gemeenten of gedeelten van gemeenten, door Onzen Minister van Hinnenlandsehe Zaken aangewezen. Deze aanwijzing wordt door plaatsing in de Slaatsconraut ter algemeene kennis gebragt.quot; Hiermede zal ik eindigen. Het doet mij genoegen. Mijnheer de Voorzitter, dat de discussie over dit onderwerp plaats beeft op een oogenblik dat wij de longziekte hier te lande bijna meester zijn. |
De zitting wordt voor een kwartieruurs geschorst. De zitting heropend zijnde, wordt de beraadslaging voortgezet over de ronrlusir, voorncstcld dunr de Cotumissie raii rni/i'rtc omtrent de hcswtMijke loiifizickte. De heer Mldenliuis Cjralania: Mijnbeer de \ oorzitter! Wanneer ik begin met hulde te brengen aan het verdienstelijk en veel omvattend werk der Cominissie , dan voldoe ik aan eene behoefte van mijn hart. De Commissie heeft niet groote belangstelling en volharding eene gewigtige zaak voor bet vaderland tot stand gebragt. Daaronder reken ik in de eerste plaats, dat zij met grooten ijver de vele misbruiken heeft aan den dag gebragt, die tot schade van onze linantien en van de publieke moraliteit bij de uitvoering der wet van 1870 zijn ingeslopen. Ieder die medewerkt om misbruiken in de Regering en bij de uitvoering van Hegerings-maatregelen aan het licht te brengen . verdient den dank der natie. Dien dank breng ik der Commissie van ganscher harte. Terwijl ik op die wijze hulde breng aan den arbeid der Commissie, moet ik tevens een beroep doen op bare welwillendheid en vaderlandsliefde, om van mij aanmerkingen op baar verdienstelijk werk te hooren. Twee beschouwingen : de crrxlr betreft bet formele, de ticeedr de zaa/t. De eerste: Fr heeft plaat- gehad weigering van getuigenis: dr, 11. van Cappelle . referendaris bij de afdeeling medische politie van het Departement van ijinnenlandscbe Zaken . beeft kunnen goedvinden . zich beroepende op den eed van geheimhouding, te weigeren voor de Commissie getuigenis af te leggen. Die hooge ambtenaar heeft daardoor getoond in de verste verte geen denkbeeld te hebben van het hooge gewigt en liet veel omvattende eener parlementaire enquête. Deze .-trekt zich uit over alles wat het Staatsbestuur betreft; alles moet open staan voor de Commissie; bijzonder moeten ambtenaren alles openleggen. Er bestaat slechts eene uitzondering in art. 20, voor zoover betreft de zekerheid van het Wijk en de koloniën, en ilit nog ter beoordeeling van bet hoofd van het Departement, terwijl de Kamer op liet verslag barer commissie het hoofd van het Departement over die geheimhouding kan vragen. De wetgever heeft niet kunnen denken dat eenig ambtenaar. veelmin een zoo hoog geplaatste;, tot het onbegrij-pelijk denkbeeld zou kunnen komen dat iets wat het belang van het vaderland betreft , verborgen moet zijn voor de parlementaire enquête. In art. 18 wordt alleen gezegd dat geheimen van beroep en van fabricage niet behoeven te worden gedeponeerd. Dit is duidelijk. In art. 19 wordt gesproken van wettige betrekking. Men kan verzwijgen betgeen men door de wettige betrekking vernomen heeft. De wetgever bedoelt hier de advocaten, die iets in het geheim van hunne clienten, geestelijken die in de biecht of vertrouwelijk gesprek iets van de geloovigen, of medicinae octoren, die van hunne patiënten iets vernemen dat niet mag worden geopenbaard, maar geenszins wat hier den heer dr. van Capelle werd gevraagd. Maar en nu kom ik tot het punt waarover ik zoo even verschooning vroeg, het maken van aanmerking aan de verdienstelijke Commissie de Commissie had die zaak, mijns inziens, niet mogen laten rusten; zij was dit ver-pligt aan de Volksvertegenwoordiging; zij mogt geen antecedent laten bestaan in dezen geest; zij was het verpligt, ten einde bij de mbtenaren tegen te gaan wat de kanker i- bij de Departementen van algemeen bestuur, de zuc: t tot bureaucratie, wat zeg ik, tot bureautyrannie! Wanneer een zoo hoog geplaatst ambtenaar zoo weinig op de hoogte is van zijn ambt, dat hij zich in een waas van geheimzinnigheid hult tegenover de Volksvertegenwoordiging, van welke alle magt in den Staat afdaalt, dan voorzeker had de Commissie moeten gebruiken de dwangmiddelen |
493
Behandeling' van de conclusie der Commissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
die haar ten dienste stonden. De Commissie van en-quète vertegenwoordigde de Volksvertegenwoordiging. Zij kon noch mogt afstand doen van de regten van deze. vooral niet wijl zich voor de eerste maal zoodanig geval voordeed. Ik hoop dat dit mijn protest zal medewerken om hij de ambtenaren van algemeen bestuur den nadee-ligen invloed van hureausouvereiuiteiten bureaucratie tegen te gaan, die door het verzuim der ('ommissie mogt ontstaan. En hoezeer men zich moet bedroeven dat een zoo hoog geplaatst ambtenaar zoo weinig het iioog vereerende zijner betrekking gevoelt, zoo kan ik als lid der Kamer bij de beoordeeling van dit verslag alleen tot de Commissie spreken. Mijne tw'de beschouwing : de zaak :rlvr. Ook hier verzoek ik dat het de ('omtnissie niet bindere wanneer ik baar tegenspreek. Bij het toestaan der enquête was bij mij de hoofdvraag; is het afmaken van geheele koppels een middel om de longziekte te bestrijden? In dat denkbeeld stemde ik voor de enquête; in dat denkbeeld zag ik allc'eu heil voor eene parlementaire enquête. Dat dit de hoofdquaestie was bleek daaruit, dat omtrent dien tijd de Kamer met de meerderheid van ééne stem weigerde de gelden noodig voor de onteiganing en liet afmaken van koeijen ; toen werd gezegd dat die weigering kon geschieden omdat de zaak toch zou worden onderzocht en met dat onderzoek in verband stond; het verband tusscheu die beide denkbeelden blijkt daaruit te meer, dat sommige leden wel voor de enquête waren, mits men met de betaling van het geld voortging, terwijl anderen juist de enquête wilden om daarvan af te zijn; dit verband blijkt nog meer uit de Nota van dr. Uombach bij het Voorloopig Verslag. Men kwam in den beginne tot het denkbeeld van afmaken door de gelijkheid van de zaak met de veepest; maar deze is geheel iets anders. Naar mijne meening liad het geheele gewigt der enquête zich tot het punt van het al of niet onvermijdelijke der afmaking moeten bepalen. Alles wat de enquête kon doen, had zich op dat punt moeten rigten; te meer nog omdat alle toezigt haakt naar uitbreiding. Salomo zegt het reeds: » heersclizueht kleeft de kinderen der aarde aan als de klissen aan het wollen kleedquot;. Mensehen, steeds in dat zelfde vak werkzaam, steeds bezig om af te maken , komen er zoo moeijelijk toe om de vraag te beantwoorden , of liet afmaken wel noodig is. Komen zij er toe, dan beantwoorden zij die niet onpartijdig, omdat het gewigt hunner betrekking dit medebrengt. Het is verre van mij om iemand te verdenken, maar ik beredeneer alléén de menschelijke natuur in 't algemeen Is nu afmaken noodig? Dat is voor mij het levensbrood in deze quaestie; te meer nog omdat het veterinaire* toezigt, waarvan ik niets kwaads zeg, niet op dat ontwikkelde en verheven standpunt staat als de medische politie. Ik dacht dat alle overige punten secondair waren, en dat in de eerste plaats dat eene punt door de enquête tot klaarheid had moeten zijn gebragt. Indien liet afmaken toch niet helpt, waartoe dan uitgaven van geld ; waartoe al die moeite? Waartoe afmaken, dat in zijne gevolgen voert belrog , onregt. pligtverzuim , knevelarij, misl siding, kortom alles wat verkeerd is? Maar, — hoor ik mij toeroepen. - hoe kunt gij . die geen deskundige zijt, zoo spreken? Geef dan toidi eanige punten op om de aannemelijkheid te doen uitkomen, l it innige belangstelling in dat groote belang van onzen veestapel heb ik het gewaagd over deze zaak het woord te voeren en zal ik dan ook als leek eenige punten aanroeren. 1°. Ik herinner mij altijd met belangstelling een gezegde van een scherpzinnig man , bekwaam medicus en een sieraad de/.-r Kamer, van dr. Westerhoir. Hij zeide; » Het is even onmogelijk om de, longziekte door afmaking te stuiten als het onmogelijk is om de teringziekte onder de menschen weg te maken, indien liet mogelijk ware om alle menschen, die de kiemen dier ziekte met zieb omdragen , te verwijderen of te dooden.'' Dr. WesterlK/llquot; voegde er bij ; » De teringziekte is niet geheel gelijk aan de longziekte, en de mensch is niet gelijk aan een beest, maar ik gebruik dit voorbeeld alleen om te doen uitkomen en voor den leek duidelijk te maken dat het afmaken niet helpt in eene ziekte, die uit zich zelve in het bewerktuigde ligchaam ontstaat.quot; |
2quot;. Als voorzitter van het Nederlandsch Landhuishoud-kundig congres ontving dezer dagen van den heer Fouquet , voorzitter van het Landbuishoudkundig congres in Belgie. een verslag van het congres, den I9den .Tulij 1870 inOost-Vlaanderen gehouden, waaruit blijkt dat die heer bij zijne introductive rede van het congres beeft aangehaald het gevoelen van den Belgischen landhuishoudkundige Boussin-gault, (men zie het verslag, bladz. 288), in deze woorden: gt; Je dois signaler une observation de M. Boussingault, qui mérite assurément de fixer l'attention ; e'est que dans rhiver dans les étables bien closes, comme cela arrive pendant l'biver, il regne une ternpérature élevée, et, si l'on vient a ouvrir pour nettoyer il en résulte un refroidissement capable dt* determiner chez les animaux des graves affectionspul-monaires,quot; Ik heb dit punt bij verschillende veehouders onderzocht. en bevonden (lat zij die groote warmte in de stallen niet opzet daarstellen. liet is er soms zoo warm, dat het water niet groote droppels aan den zolder hangt. Zij doen dat om twee redenen; omdat het vee dan minder vreet en om lu^t vet worden te bevorderen. Het minder vreten is reeds een bewijs van en reden tot ongezondheid; dat is met opzet een dier ongezond maken. Het vet worden is ook voor borstkwalen niet goed. Hoe bet zij, wanneer een hond, een kat of een kind de deur openstoot, dan staan de dieren, die zich niet als een mensch daaraan kunnen onttrekken , omdat zij vastgebonden staan . aan de koude winterlucht bloot. Kn de Belgische professor zegt, dunkt mij , zeer te reirt dat daardoor longziekte kan ontstaan; in allen gevalle moeten de stallen luchtlif, zindelijk en niet strrk bezet zijn. H0 De weinige zorg voor het vee veroorzaakt ook dikwerf longziekte. Het jagen van het vee te vroeg in de weide, het niet nemen van voorzorgen als bet vee uit de warme stallen in de koude lucht komt, de te natte weide, zoodat de diereu niest droog kunnen liggen, dit alles zijn re lenen waardoor de longziekte kan ontstaan, althans bevorderd worden. 4°. De weinige zorg voor het vee wordt bevorderd door de premie op het afmaken gesteld en door de bijdragen uit bet veefonds. Op bladz. 14 van haar rapport zegt de Commissie dit zeer duidelijk met deze woorden; » Wanneer toch de veehouder weet, dat. als zijn vee wordt afgemaakt, hij niet slechts, althans voor een deel, van rijkswege wordt schadeloos gesteld, maar daarenboven eene bij'!rage uit het veefonds verkrijgt, kon hij het gevaar, dat hem dreigt, gering achten, l it bet gezegde van een der veehouders, deelgenoot ^an een veefonds in Friesland, bleek dat hij bij bet afmaken van een rund grooter schadeloosstelling had ontvangen dan dat stuk vee in gezonden toestand waard was. Het bedrag der onteigeningssom, gevoegd bij de schadeloosstelling uit het veefonds, overtrof die waarde.quot; Met vertrouwen vraag ik — en ik verzoek den leden daarbij goed ua te denken — waar 'e zorg van den eigenaar voor zijn vee blijft, als er zulke aanlokselen bestaan. Ik spreek nu alleen van eerlijke handelingen, maar men fluistert dat het meermalen gebeurd is dat boeren longziek vee koopen en het op bun stal brengen op het oogenblik dat hun veestapel uit slecht vee, dat geen waarde heeft, was zamengesteld. ten einde op die wijze vergoeding te bekomen als of bet vee goed is. ö0. De sterke aanmestingdoor toediening van spoeling, veroorzaakt ook belemmering van de borstholte. Indien het waar is dat de spoelingveehouders veel geld van bun vee maken , kunnen zij van den Staat niet vorderen dat deze de afmaking betaalt. (i0. De maatregelen door sommige boeren en landbouw-genootselmppen genomen om de melkproductie van bet vee te bevorderen, werkt nadeelig, volgens de deskundigen , op de borstholte en de long. Iquot;. Ook slecht voedsel, slecht hooi en slecht gras, kan de longziekte bevorderen. 8quot;. Op bladz. S van het rapport wordt gezegd , dat men in eene streek van de consequente toepassing van bet stelsel van afmaking van verdachte koppels had moeten afzien, omdat dit te veel zou kosten. |
494
38ste ZITTING. Behandeling van de conclusie der Cominissie vt |
— 28 MAART. m enquête omtrent de besmettelijke longziekte. |
kloeten wij consequent afmaken of niet V Het facultative van de wet en ongelijke uitvoering' sluit het niet afdoende van den maatregel in zich. 9°. Op bladz. 10 van het rapport zegt de Commissie, dat de boeren niet medewerken en er de voorkeur aan geven het vee te laten doorzieken. » De ondervinding had geleerd. dat wanneer in een koppel de ziekte uitbreekt en men daaraan haren loop laat. een derde van den koppel bezwijkt. een ander derde herstelt en de overige onaangetast blijven. De veehouder behoudt dus in zoodanig geval % van zijn vee en ziet zich van alle belemmerende bepalingen omtrent den verkoop en den weder-inkoop van vee ontheven.quot; Indien de gemoedsstemming zoo is, kan zelfs in het stelsel van afmaken de maatregel geen gunstig gevolg hebben. Ken t'Kiidc en laatste punt. In de heidestroken van Drenthe , Overijssel en Groningen hoort men niet van longziekte. Waarom nietV Ik geloof, dat de re ien daarvan is te vinden in het feit. dat men in die streken meer zorg aan het vee besteedt dan elders geschiedt . dat ze daar luchtiger in de stallen geplaatst zijn en niet in te groot getal en ook niet te vroeg en te laat in de landen noch in natte weiden zijn en tevens in de omstandigheid, dat men daar niet zulke groote koppels aantreft. In elk geval kan die tegenstelling zeer leerzaam zijn met het oog op de behandeling van het vee. Bij ons geldt bet spreekwoord dat een boer meer zorg heeft voor zijn vee dan voor zijne vrouw; werd dit beginsel, zorgvuldige behandeling . overal toegepast, dan zon men wei-ligt minder van de longziekte te lijden hebben. Hoofdstuk \ 111 van liet Verslag behelst alzoode gewigtigstequaestie in deze geheele zaak, maar het is zoo weifelend en onzeker, dat het mij geheel onbevredigd laat. De Commissie haalt het gevoelen aan van drie getuigen die eerst zeggen: alles afmaken, maar later aanraden: liever een tweede geval af te wachten. Datzelfde wijfelen vinden wij bij de Commissie terug, zoo als te regt door den vorigen geachten spreker is aangetoond, die tevens zeer juist in 't licht stelde dat omtrent dit kardinale punt niets in de conclusie der Commissie is opgenomen. Wat hebben wij door deze enquête gewonnen? Keeds 44 jaren heerscht de longziekte; en wat leert ons nu de enquête omtrent hetgeen wij voor de toekomst te doen hebben? ••p die vraag ontvangen wij geen antwoord. Ik ben zeer verlangend om de beschouwingen te vernemen van ons begaafd medelid dr. Rombach. die in zijne Nota zich op principiele en op wetenschappelijke gronden tegen deze enquête heeft verklaard. Juist omdat hij reeds a priori begreep dat de enquête tot niets kon leiden, zal hij het best in staat zijn om op te geven wat wij er uit kunnen leeren. Dit is echter zeker, men moet aAV# ofafmaken. Hen van beide bad het Verslag moeten voorstellen. Als men echter de medewerking der veehouders wil koopen door schadeloosstelling en onteigening en die toch niet verkrijgt; als men zelfs door schadeloosstelling en onteigening de medewerking van den veehouder nog meer van zich vervreemdt, welaan laat dan varen die beide wijzen van handelen en bepaal u bij afzondering en streng toezigt op de aangifte en bet vervoer van ziek en verdacht vee. Zoo als het nu gaat, lijdt de schatkist groote schade zonder dat er eenige zekerheid of hoop bestaat dat de ziekte worde overwonnen. De heer lt;iioilefrol : De Kamer zal van mij geen geleerdheid verwachten over de longziekte en de middelen om haar te beteugelen. Ik was volstrekt niet voornemens daarover een woord te zeggen en bad mij alleen willen voegen bij tie welverdiende hulde. die door den vorigen geachten spreker aan ile Commissie is gebragt. In den loop van deze zitting ben ik echter toevallig bekend geworden met een product van de Fransche jurisprudentie , dat met deze materie in een zeer naauw verband staat en dat inderdaad belangrijk genoeg is om daarop de aandacht der Kamer te vestigen. Bij een arrest van het hof \an Amiens van den 4den |
J.muarij 1873 is in de eerste plaats beslist, dat art. 459 van den Code Pénal, bij ons evenzeer geldende, toepasselijk is op de veehouders, die verzuimd hebben van eene ziekte, die verdacht moet worden besmettelijk te zijn, aangifte te doen aan de plaatselijke autoriteit, zelfs wanneer van den aard der ziekte, waardoor het vee was aangetast. nog niet duidelijk blijkt. Ik geloof dat art. 459 ook in dien zin hier te lande wordt toegepast. Tot zoover dus stemt onze jurisprudentie met de Fransche overeen. Metzijnde volgende beslissingen van bet hof van Amiens, waarop ik de aandacht wil vestigen. » ï-n par suite de cette infraction la contagion s'est répandue dans la commune, ie propriétaire est responsable de la perte des bestiaux appartenant aux autres habitants, qui ont suceombe ii I'epidemie ou qui ont été abattus par ordre de Tautorité administrative. » II es* également responsal Ie envers l'Etat des indem-nites payees aux propriétaires des animaux abattus, en vertu de la loi du 30 Juin 18(i0.quot; Het hof van Amiens heeft dus beslist: 1°. dat een veehouder, die door verzuim van aangifte van ziek vee oorzaak is van eene besmetting, die het vee van andere veehouders heeft aangetast, verantwoordelijk is voor de schade, door deze laatsten geleden, die alzoo eene actie tot schadevergoeding hebben tegen den schuldigen veehouder; 2°. dat den Staat evenzeer zoodanige actie tegen hem competeert, ten einde teruggave te erlangen van de schadeloosstellingen die bij ten gevolge van bet afmaken van vee heeft moeten betalen. Nu geloof ik niet dat men van de actie, die den eenen veehouder tegen den anderen zou toekomen, een zeer krachtig gevolg zou ondervinden. Lujius lujiuii non edit. Maar de actie van den Staat is in banden der Uege-ring. Waarom beproeft zij niet eens de toepassing van het beginsel bij het arrest van het hof van Amiens, ten aanzien van ile aan den Staat competerende regtsvordering gehuldigd ? Ik acht baar ook volgens ons gewoon regt niet zoo gewaagd . en gelukt /.ij . het zou meer baten ter beteugeling van onwil en vooroordeel , dan gevangenisstraf en boete. Ik heb daarom gemeend de aandacht te moeten vestigen op het inderdaad voor deze zaak merkwaardig arrest van liet bof van Amiens. Ik ga thans over tot het onderwerp waarvoor ik het woord gevraagd heb . en dat reeds door den geachten afgevaardigde uit Assen is besproken , het incident namelijk, (lat zich in deze enquête heeft voorgedaan ten aanzien van den als getuige opgeroepen referendaris dr. van ('appelle. Ik geloof met den geachten afgevaardigde uit Assen , dat dit ineident als prmcedfut, met het oog op toekomstige enquêtes, van groot gewigt is , en ik meen dat de geachte afgevaardigde uit Assen wel ge laan beeft van het niet in bet rapport begraven te laten, maar bet bij deze gelegenheid in de Kamer openlijk te bespreken. Ik stel op den voorgrond, en in dit opzigt verschil ik eenigermate van den geachten vorigen spreker, dat men niet kan aannemen . dat de beer van Cappelle bepaaldelijk uit on (i'd geweigerd heeft, aan de oproeping van de Commissie te voldoen. Ik geloof, dat men eerder in zijne weigering moet zien het gevolg eener gemoedelijke, zij het dan ook zeer verkeerde opvatting van de pligten, aan zijn ambt verbonden. Ik zal der Commissie daarom ook niet bard vallen, dat zij gemeend heeft, aan die weigering geen verder gevolg te moeten geven; al dadelijk niet omdat de enquête-wet, in art. 1(5, bet aan dediscretionaire magt der Commissie van enquête overlaat, of zij dwangmaatregelen verlangt te zien toegepast. Zij stelt het proces-verbaal, de weigering van den getuige constaterende, in handen van den regter, wanneer zij het noodiij oordeelt. Misschien, ik ontken het niet, had hier die maatregel het nuttige gevolg kunnen hebben , eene decisie van den regter te provoceren , die voor toekomstige gevallen een rigtsnoer zou zijn geweest. Maar voor het overige is het oordeel der Commissie juist » dat afgedwongen antwoorden weinig nuts kunnen aanbrengenquot;. Ik denk daarbij aan een bekend spreekwoord, te triviaal om het hier in herinnering te brengen. Ik zeide, dat de beer van Cappelle eene geheel onjuiste |
'3W
38ste ZITTING;A1:-2« MAART.
.. H«'
Behandeling' van de conclusie der Crunmissie vau enquête omtrent d(^ besmettelijke longziekte.
Vel m
opvatting heeft gehad van de [iligten aan zijn ambt ver- I honden. Al aanstonds daarom, omdut, ook al ware zijn i beroep op art. 19 volkomen gegrond geweest, dat beroep , toch geen ander gevolg kon hebben dan weigering van getuigenis nopens hetgeen waarvan do wetenschap aan hem als ambtenaar was toevertrouw I. De heer van (quot;appclle had in allen gevalle moeten afwachten de vragen , die hem door de Commissie zouden worden gedaan. Hij had naar gelang vau elke vraag kunnen beoordeelen of daarbij die pligt van geheimhouding, waarop hij zich beriep, gelden moest of niet. Hij is echter voornitgeloopen op hetgeen de (quot;onunissie hem vragen zou en heeft reeds daarom verkeerd gehandeld. Maar ik hen het met den vorigen geacliten spreker volkomen eens, dat het beroep op art. 1!( niet juist is. De heer van (quot;appelle heeft zich beroepen op een afge-legden eed van geheimhouding. Bedrieg ik mij niet. dan leggen alle ambtenaren en beambten hij de ministeriele departementen — hooge zoowel als lage ambtenaren , boden zelfs — eene schriftelijke verklaring onder cede af. Ik laat in het midden of zulk eene schriftelijke verklaring kan geacht worden eene eigenlijk gezegde irdsnjlri/i/'niii te zijn. In die verklaring onder cede, belooven zij te zullen geheimhouden wat in hunne betrekking inliet ministerieel departement te hunner kennis komt. Het geldt meer de belofte dat zij niet in koflij huizen of societeiten of andere openbare plaatsen zullen gaan rondvertellen , wat bij het Departement, waarbij zij zijn aangesteld, omgaat. Het is meer een eed van disriTtii', dan een eed, om toevertrouwde geheimen niet te openharen , en in elk geval geen eed, waarop ooit een beroep mogelijk moet zijn , om getuigenis te kunnen weigeren het/.ij voor den regter betzij voor eene commissie van parlementaire enquête. De vorige geachte spreker heeft reeds gewezen op art. *J0. Welke beteekenis zou dit voorschrift bebben, wanneer art. 11) moet opgevat worden in den zin daaraan door den heer van Cappelle gehecht V Art. 2'! brengt mede, dat anibte- i naren, opgeroepen om gehoord te worden door eene com- i missie van enquête, zich kunnen verscboonen, maar alleen ! indien die verschooning » rust op het beweren, dat de verlangde openbaarmaking wordt geoordeeld in strijd te zijn j met het belang'en de zekerheid van bet IJ ijk, de koloniën en bezittingen van het Kijk in andere werelddeelen, of op den stelligen last hunner ineen leren, denzelfden grond van ' verschooning aanduidende.quot; In datzelfde artikel wordt aan de Kamer de bevoegdheid gegeven om op het Verslag barer ('ommissie te verlangen, » dat de gegrondheid der ingebragte verschooning door het hoofd van bet departement van algemeen bestuur , waaronder de betrokken ambtenaar behoort, nader lieves- , tigd worde. quot; Als art. 19 hier te regt ware ingeroepen, dan kon men veilig de pen balen door art. 20 , dat dan zou zijn eene contradictie van art. 1!) ook in dien zin, dat een ambtenaar niet alleen getuigenis weigeren , maar zelfs de verantwoordelijkheid van den Minister voor de gegrondheid van bet motief van weigering neutraliseren kan. Ik heb deelgenomen aan de behandeling der enquêtewet van 1800. en ik herinner mij zeer wel dat art. quot;JO eene voor dien tijd nog al sterke politieke oppositie beeft ontmoet; men achtte zelfs de daarin gelegen restrictie te groot, en het was dan ook eene van de redenen waarom eene minderheid zich tegen de wet beeft verklaard. Als een Minister art. 20 wil verijdelen , heeft bij eenvoudig aan zijne ambtenaren een eed van geheiiiihouding op te leggen, zoo ingerigt, dat art. 20 door art. 19 zou bed.....rscht worden. Bij eene gezonde opvatting van de artt. 1!' en 20 in hun verhand moet zoo iets onmogelijk zijn. Maar de zaak verdient nog te meer de aandacht met het oog op de geschiedenis der wet. Inliet Voorloopig \ erslag werd gevraagd , of de ambtenaren , die onder een eed van gelieimhouding hunne betrekking waarnemen, onder de bepaling van art. 18 (nu art. 10) vallen. De Regering antwoordde: »De ambtenaren die wegens den aard van hunnen werkkring aan een eed vau volstrekte geheimhouding gebonden zijn, vallen geheel in de termen van art. 18 |
en kunnen zich op grond daarvan van het openbaren hunner ambtelijke verrigtingen verschoonen.quot; En verder hij art. 1!) (nu art. 20): » De Regering is hij het ontwerpen van dit artikel van het denkbeeld uitgegaan, dat alle ambtenaren . hehahc :ij , dii' ireyrns den aard hiumer rertromeelijke betrek kin u lot ral strek te (/eheimhouding jegens een ieder rer-pligt lijn, de van hen verlangde inlichtingen aan eene conunissie van onderzoek behooren te geven, wanneer het verstrekken dier inlichtingen niet valt in de termen van grondwettige uitsluiting, in art. 89 der (1 rond wet aangewezen.quot; Mij dunkt, onder de gevallen, waarin volstrekte geheimhouding het gevolg is van den aard eener vertrouwelijke betrekking kunnen alleen bedoeld zijn de gevallen , waarin eene wet of wettelijke verordening de ambtenaren verpligt tut geheimhouding jegens een ieder. Zoo zijn bijv. volgens de wet op de regterlijke organisatie de regters verpligt te bewaren de geheimen der raadkamer. Kene dergelijke wettelijke verpligting tot geheimhouding bevat art. 22 van het reglement op het grootboek van 1814, waar men leest : »('omniissarissen van het (Irootboek der Nationale Schuld zullen zorg dragen , dat de staat van elks bezittingen, zooveel in hen zijn kan , niet worde openbaar gemaakt lt;'n tot dcrzelver geheimhouding alle de beambten der directie, welke zulks aangaat, zal, op de meest etlieaciente wijze verpligten.quot; Die verpligting tot gelieimhouding alleen , die het gevolg is van eene wettelijke bepaling , kan voor den ambtenaar een motief zijn, om art. 19 in te roepen, maar daarmede kan onmogelijk gelijk staan een eed van geheimhouding, die ambtenaren afleggen krachtens een administratief voorschrift, omdat de moraliteit, de be/.adigheid aan het ambt verschuldigd , verbiedt, dat zij indiscreet zijn. Ik geloof, dat de zaak voor het vervolg de aandacht der Regering verdient. Zij heeft het in hare hand te voorkomen dat dergelijk beroep op verpligte geheimhouding als waarvan men zich in casu bediend heeft, niet kunne worden tegengeworpen aan de oproeping van een ambtenaar door eene commissie van enquête, om getuigenis af te leggen. Op de wijze, die aan de Regering de meest geschikte voorkomt, moet zij zorgen dat art. 19 niet worde zulk een bedenkelijk wapen in de hand van hare ambtenaren. Ligt de oorzaak in liet eedsformnlier, dan moet zij zorgen, dat dit zoo zij ingerigt dat daaruit niet kunne worden afgeleid het regt om getuigenis te weigeren, 1-igt die in de wet, wat ik niet geloof, dan is er aanleiding genoeg om in overweging te nemen of de wet op dit punt verandering behoeft. Want dat hier misbruik mogelijk is , lijdt, dunkt mij, geen twijfel. De heer lloinliiieli : Ik bad het voornemen niet mij in deze discussie te mengen. In de zitting toch waarin tot de enquête besloten werd heb ik mij verbonden door bet woord: » Mogt in strijd met mijne meening deenquête een afdoend resultaat aanbrengen, dan zal ik zulks gaarne erkennenquot;, en dit is niet het geval. Ik ben echter in de discussie getrokken door den beer (iratama, die de vraag beeft gedaan: wat heeft de enquête ons geleerdV Het zou onbeleefd zijn die vraag niet naar vermogen te beantwoorden. Ik verooi loof mij daartoe de wedervraag: wat beeft de enquête ons beloofd V Kn dan herinner ik aan hetgeen men leest in de Memorie van Toelichting en hetgeen bij ile discussie is herhaald door den voorzitter der enquêtecommissie : » De wetenschap heeft zich nu 50 jaar vruchteloos met de longziekte bezig gehouden. Men geve nu 't woord aan de Kmpyrie.quot; Welnu, de empiricus beeft het woord gehad. De kunde van de leden, die de Commissie van enquête uitmaakten, is hoven alle bedenking verheven. Zij heeft 48 personen gehoord, zij is 18 dag-en onafgehroken bezig geweest. zij heeft een boekdeel gevuld van 1104 folio bladzijden. De Grieksche wijsheid der oudheid zou zooveel druks niet vorderen. Wat hebben wij er uit geleerd V Heeft nu de enquête aan liet licht gehragt êên afdoend kenteeken van de besmettelijke longziekte bij het leven van het rund of zelfs na den dood in het lijk V Heeft zij geleerd welke deelen van |
Uijblail van de Neder la mlschc Staals-Couraut. —
US77—1«78. 11.
Behandel in lt;,gt;• van de conelusie der Coinniissie \!iii enquête omtrent do liesniettelijke longziekte.
liet zieke rund de liesinettin^ voeren V FIoo Inn^1 ilie ileelen na den dn id U'smettolijk blijven V Hue tie hesm ■trim;- wordt over^eljragt V Wanneer het zieke rund hesniettelijk wordt V Hoelang het liesniettelijk h lij ft 'i Wat of lt;j;-oede en wat of kwade stof is V Heeft d.' eiKjuète ons dit geleerd V Niets van dit alles; geen schrede verder. Ik had dus ivgt t.^ ze'^en dat het onderzoek dier vraag en hare ojilossino- heimort aan de wetenschap en niet aan eene enquête. Maar ik heb in der tijd toegestemd dat eene enquête noo-dig kon zijn wat het derde punt betreft. Ik lees in de Nota, die ik destijds bij het Verslag voegde : Als men veronderstelt . dat de Hegering » niet voldoende bekend is met de hinderpaleu welke het welslagen liarer maatregelen in sommige streken, op sonimige plaatsen belemmeren, tegenwerken of verhinlt;leren , en men meent dat die door eene enquête aan het licht zoude komen . dan ware daardoor eene enquête over de derde vraag gelegitimeerd quot;. Maar ik heb er eene waarschuwing aan toegevoegd. 'Deze vraag heeft evenwel een inquisitoir karakter. Het nu lerz.oek naar de wijze en de middelen waarop en waardoor de verordeningen worden ontdoken en zij dus hnnne werking missen, en dat omtrent de plaatselijk......rzaken van ondoelmatige uitvoering dier verordeningen, kan van geen anderen aard zijn. Zal zulk eene politie-enquête in den volksgeest zijnV Zal zij medewerking vinden? Zulks laat. om een gezegde der worstel Iers te gebraiken . ^groote ruimte tot twijfelquot;. Welnu, wat is nu het antwoord dat de enquête op die onderstelling gegeven heeft? De ('om-missie zegt dit in de volgende woorden op blad/., .'i van haar rapport: » Do (quot;ommis-ie mag echter niet ontveinzen , dat er zelfs onder de districts-veeartsen waren . die in hunne a ut woorden eene overdrevene I lehoe Izaamheii 1 of zelfs zekere achterhoudendheid lieten doorblinken, moeijelijk anders te verklaren, dan uit bij hen bestaande vrees om door «'eziv-den, die naderhand openbaar zouden worden, persoonlijke belangen te benadeelen of anderen te mishagen.quot; Wanneer men nu de enquête ter hand neemt, vindt men daarvan overvloedige blijken. Meschul ligingen van districts veeartsen tegen burgemeesters , van burgemeesters tegen districts-\ eeartsen . van plaatsvervangende veeartsen tegenover districts-veeartsen, van burgemeesters tegenover opzieners, en van de genoemde personen tegenover de veehouders: deze krijgen vaiiall'ii. Dan wordt in dat Verslag nog gezegd: dat uien dien weerstand der veehouders niet moet toeschrijven aan ge— inoedsbezwaren maar aan winstbejag. Klinkt dat nu niet zoo als ik 't uitdrukte odieus? De ('om missie zelve wordt doordat inquisitoir karakter aangegrepen. Ik herinner mij zeer enkele verhooren, waarin de voorzitter der (quot;ommissie, dien wij toch allen kennen als een joviaal humaan man met een gevoelig hart, dien ik zelf eenmaal tot tranen toe bewogen zag door eene te ■ver gedreven sterke scherts van den vorigen Minister van Justitie, — waarin die voorzitter als een regter van instructie ondervroeg en den verb lorde bekentenissen afperste. 'A nx daarin misseliieu de verontschuldiging liggen voor dril door de heereu (iratama en (lodetroi zoo hard gevallen referendaris, die door de voorafgegane en openbaar gemaakte verhooren bekend was met di-n gang dien de zaken namen, zoodat de vrees hem wel ligt om bet hart sloeg, eene instructie te zullen ondergaan over al zijne onder-lio irigen ? Waarlijk, wanneer men dat alles bedenkt, is er dan geene verschooning voorde houding van den referendaris te vinden? In het verslag zelve worden veeartsen geiMemd en gelaakt. er worden burgemeesters in geroemd en gelaakt, maar namen worden niet genoemd; lof en blaam treilen zonder namen; e n nevel dus over allen. Maar ik erken dat ik niet onvermengd genoegen heb gelezen het resultaat van de enquête. Dut eindresultaat luidt: dat alleen door eene meer gquot;trou\ve, meer gestrenge toepassing der wet van 1)S70 en van de daarop gebaseerde verordeningen, waarvan de goede werking dan toch niet te betwijlelen valt: en dus ook door een meer naauw lettend toezigt op de handhaving dier ver inleningcn, het doel, waarnaar gestreefd wordt, te bereiken is.'' |
Omdat ik van af den tijd dat ik in deze Vergadering g'kniueii ben , bel) gestreden voor de wet van IN/H.temeer omdat onder de iiiiderteekenaars van dit rapport derConi-missie van enquête de bestrijders der wet van 1lt;S7lt;) niet ontbreken. liet komt dus alles neder op versterking, verscherping en uitbreiding van het toezigt. Kn nu vercenig ik mij geheel met hetgeen mijn geachte ambtgenoot, de heer Idzerda, in het begin van deze discussie gezegd lieefi , toen hij z.eide.dat bij deelde in decoliclusie van de Commissie: De (quot;ommissie beeft alzoode eer voor te stellen, dat door de Kamer besloten worde tot verzending van bet tegenwoordig Verslag aan den Minister van Hinnenlandsehe Zaken, met verzoek om de daarin verspreide wenken in ernstige overweging te nemen.quot; Ik geloof dat bet nllezins gewenscht i hier de conclusie te eindigen en niet over te nemen de voorschriften die aan de Hegering gegeviïii worden in de eerste, t we • le en vierde nadere coiiclnsie. De liegering heeft reels getoond partij te trekken van de ervaring, die de enquête heeft opgeleverd. Die voorschriften zouden dus noodeloos discussie kunnen uitlokken, to meer daar de stand der longziekte op (lit oogenM k allezilis voldoende is , zoo als de heer Idzerda ons imjèdetdde, terwijl het derde punt. de inenting, zeer zeker tot verschil van lueeiiing en ernstige discussie zon kunnen uitlokken. Del...... *11 a gt; man* l igt;der : Mijnheer de \ dorzitter Ik had mij voorgesteld mij niet in deze discussie te mengc'i na hetgeen ik vroeger omtrent de veeziekte heb in bei mi Iden gidiragt. Maar liet groote Ixdang \an de zaak maakt mij tot pligt de denkbeelden ine le te deelen die bij liet lezen van bet \ erslag bij mij ontwikkeld zijn. Ik begin met te zeggen dat ik beaam en steeds beaamd heb het gevoelen van wijlen ons geacht medelid , dien ik ongaarne hier mis , den heer \\ esterboH', dat niet door afmaking de ziekt' zal Luiinen g-tuit worden. Ie vergeefs toch heelt men reeds duizenden daarmede verspild , en de ziekte blijlt altijd nog lieerscben. Wat ik \an \cel belang acht bij het beoordcelen van deze (juaestie isdit, dat men bepaalde streken in ons vaderland vindt waar de ziekte nog niet is voorgekomen, immers geen heersebend karakter heeft behouden. Dit leidt tot de onderstelling dat er dan ook bijzondere redenen moeten zijn waarom men elders de ziekte wel als zoodanig aantreft. Ik meen de oorzaak te moeten zoeken in de verscliillende bidian leling van bel vee. zoo als ik vroeger reeds mijne zienswijze hierover geuit heb, en bet doet mij leed dat de Commissie up dit punt geen onderzoek heeft ingesteld . ten einde dus meer met den aard der ziekte bekend te worden. In Zeeland, waar ik niet den toestand van het vee zeer g ed bekend ben. als zijnde zelf veehouder, even als in .Noordbrabant en Drenthe, blijft de koe op stal tot dat Ik t \oorjaar geheel dnar is. Voor Mei wordt het \ee daar zelden in de weide gezonden. Daarenboven wordt de stal twee maal daag-gt; nitgemest . gedurende welken tij 1 het vee naar buiten on de niest vaalt gejaagd wordt en daar eenigen tij 1 verwijlt, en wordt dus niet zoo vreemd aan de buitenlueht als in l'riesland en Zuidhollftiid. Verier missen destallen daar dat broeijende karakter dat zij in die streken hebben. Ze zijn luchtiger. Nu is mij door veeartsen meermalen verzekerd , hetgven mij ouk door slagers bevestigd, werd, dat het ru.id uit zijnen aard in onze streken bijzonder geneigd is tot ziekelijke aandoeningen van de long, zoo-ilat nij het slagten dim ock zeer zelden eene geheel gave long gevon len wordt. Het laat zich dus li,'grijpen dat een rund, dat den ge-lieelcn winter die broeijende stallucht heeft ingeademd, bij het plotseling in de koude weide komen, zeer vatbaar moet zijn voor kou vatten en dus tot aandoeningen van de long. als het meest zwakke deel. Wat uit punt I iet relt, hen ik in mijne meening nog mee.-bevestigd door het lezen van de enquête, die mij in andere npzigten minder licht versehaft heeft. dan ik wel gewenscht had. Het schijnt nam lijk dat Friesland het eigenlijk focus |
497
Hehiindolhig' \;iii do com-lusic der Commissie vim ciiqurtc (imtrciit de licsmetUdijko lon^/.icktc.
is waar de zifktt! zich ontwikktdt en van daar wrspividt, en wei juist ijij dat frauijt'vocras, dat zicli/.(iii oa liTsidici It door zijne; iiij/.diidcr lijnt- glanzende iiuid on dat, zoo als ik daar ^flt'zcn In-I), voornaiiudijk getooid wordt in de la^v streken van Friesland, waar men een liij/.onder gullen ^ras^roi'i iieel't, maar ook weiden die lan^ in liet voorjaar drassig blijven eu dus j^ereede aanli-idin^ moeten gvven door de vochtige koude van den yrond waarop het vee zieli neervlijt hetzelve sehade te doen, vooral bij het pronte contrast met den wannen stat, waar het gedurende den ^■eheelen winter als ^tdiroeid is j^evordeu; en heeft nu eenmaal de •/.iektetoestand de lon^ aan^e laan , dan laat hel zich begrijpen dat die ziekte hij het na^e-ilacht zich erfidijk voorplant en een kwaadaardiger karakter krijgt, dat zich ook aan anderen mededeelt, vooral wanneer ook daar prae-disji sitie reeds bestaat. Ik had gaarne gezien dat de ('onimissie een opzettelijk onderzoek ingesteld had in lioeverrede wij-i van beiiuiidelitig van tiet vee in verband kon geacht worden te staan m •! de longziekte, en ik druk hierop te meer, om lat ik voor eeni^e maanden te Rotterdam zijnde, tijdens een ilaar plaats vindende veemarkt, eene massa vee hult zien vervoeren van die markt naar Noord bra bant, zonder dat mij nader bekend is dat dit aanleiding zou gegeven liebben tot verspreiding van de longziekte. Hetzelfde heb ik ook waar^enonien wat Zeeland betreft, waar mei'rniaten voorat kalveren werden in^esoerd , betreen, dunkt mij , een overtuigend tie wijs levert van den ^routen invloed, diiui de verschitliuide Itehandelin;^ op het vee te weejj brengt, liet zou misschien niet onbelangrijk zijn indien de Uc^rering tot proefneming in die streken waar de besmetting het meest plaats vindt, een stal met vee, van elders aan.;ebragt, liet inrigten en het vee behandelen als in Zeeland en Noord bra bant plaatsvindt, ten einde te zien in hoeverre die ziekte al dan niet een product van den grond is. Nu zat men misschien vragen: waarom volgen de landbouwers in Friesland die verschit-tende wijs van hun vee te behandelen, afwijkende van quot;t geen plaats vindt in streken waar geen longziekte heerschtV Ik moet hierop antwoorden dat zulks in verband staat met ei'lie geheel versehillende wijs van veehouderij ; in Zeeland dient liet vee tevens tot meslinakerij , door bet stroo van In t gedorschte graan tot mest te maken , ten ge\aile waarvan men liet langer op stal houdt om aan dat doet te kunnen beantwoorden , en tevens de weigronden , die minder uitgestrekt zijn, tot meerdere ontwikkeling te laten komen ; in Holland en Friesland , waar men uitsluitend zich met de veeteelt be/.ig houdt, en het incest mogelijke voordeel hiervan tracht te trekken . jaagt men bet vroeg in de weide om grasboter te krijgen , en vaak ook is men hiertoe verpligt door den ledigen hooiberg , daar men , bij de hooge prij/.en , dikwijls eene te groote uitbreiding geeft aan den veestapel, terwijl men er niet op bedacht is ilat die plotselinge afwisseling van den wannen stal met de snerpende voorjaarskoude schadelijke gevolgen met zich brengen moet voor tiet vee, als ik reels /fide. Ik heli dit weinige willen in 't midden brengen , ten «•inde, alvorens nogmaals vergcefsche prix-ven te nemen, waaraan ......Is duizenden zijn opgeoHerd , pogingen aan te wenden om z ,-kerheid te verkrijgen of de oorzaak der ziekte; niet voor alles te zoeken is in ile behandeling van ons vee. De heer «Ie lllcbcrstcln: Men enkel kort woord, Mijnheer de Voorzitter, tk geloof niet, dat bij de ('om-missie voor de enquête iemand uit Limburg is opgeroepen om zijne nieening over het vee in die streek uit te sprekt-n. Dat vee is ook hier weder niet ter sprake geliragt, want de geachte afgevaardigde uit (roes heeft gesproken over Noordbrabant , Zeeland en Overijssel, maar van Limburg heeft hij geen woord gezegd. In Limburg lieerscbt de ziekte niet. De reden daarvan, geloof iiv, is, dat daar de vrouwen met de verzorging van liet vee belast zijn , zoodat tiet beter verzorgd wordt dan bier. Ken geachte spreker zei te , dat hier te lande de boeren meer van hun vee houden dan van hunne vrouwen. In Limburg is dat juist omgekeerd , daar houden de b ieren meer van hunne vrouwen dan van hun vee , en daarom passen zij de dieren ook zoo goed op , en zoo wordt de ziekte bij ons geweerd. |
De lieer van ilcn ilt-reli van lleenislctle : Ikw'enseh mij aan te sluiten aan den dank der ('onimissie reeds toe-gebragt, daar zij met zooveel zorg en talent deze zaak heeft behandeld. Ik wil echter niet ontveinzen , dat het resultaat, waartoe zij is gekomen, volgens mijne meening eigenlijk teleurstellen moet. Ik, voor mij zelf, had gewenscht, dat de ''omniissie doeltrellende maatregelen had voorgesteld. Hetgeen t.it dusverre is verrigt heeft even weinig geholpen als ik veronderstel , dat de doorzetting van de denkbeelden der ('omniissie tot iets anders zal leiden dan tot verdere verspilling van 's lands gelden. Ik durfde mitlioenen niet te ramen, die reeds zijn uitgeguven om de longziekte zoogenaamd te fnuiken; de Minister zal mogelijk het cijfer weten; het zou ous allen doen verbazen , maar de nieening , die ik reeds vrM-g-rheb uitgesproken, blijf ik vasthouden , dat tiet boven nieiisi-u-lijke magt staat de longziekte uit te roeijen. Maar bet ligt thans in 'en geest van den tijd, dat de inensch alles van zijne eigene krachtsn verwachten mijne stem zal waarschijnlijk wel die van een roepende ia de woestijn zijn. Ik had gehoopt, dat de ('omniissie eene wijziging van de wet van 1lt;S70 zin voorgesteld hebben, omdat juist de ondervinding geleerd heeft , dat met die wet in de hand de longziekte blijft heerschen , en dat de Commissie zou gekomen zijn om , in tegenstelling van het door den eersten spreker van dezen morgen aangevoerde , voor te stellen om het verdachte vee in elk geval nh't af te maken. De ondervinding toch heeft bij de afmaking van een ge-heelen koppel geleerd , dat er onder de afgemaakte runderen vele waren, waarvan de long vol komen gezond was, (-11 dus, behalve bet geld, dat de Kegering daarvoor moet geven, de veestapel door afmaking veel wordt benadeeld. Ik had gehoopt dat de ('onimissie tot deze conclusie zou gekomen zijn : 1 . In geval van ziekte terstond aangifte doen, (-u bij gebreke daarvan zware boete en straf, en 'i . Strenge afzondering. De onteigeiung, tiet afmaken en wat dies meer zij , zou moeten worden nagelaten, Kr is ook hier en in de enquête herhaaldelijk gesproken van liet groote belang, dat onze veestapel heeft bij een vrijen uitvoer naar Kngeland, en dit is, naar ik vi-nneen, een van de redenen, waarom alle middelen in het werk worden gesteld, om zoo mogelijk de veeziekte te fnuiken. Ik geloof echter, dat wij geen vrijen invoer in Kngelimd zullen krijgen, omdat het eigenbelang van de Kngetsehe ve-houders in strijd is met onze belangen tot verKrijging van een vrijen invoer. Men veroorlooft in Kngeland wet, dat er vee terstond voor de slagtbaiik wordt ingevoerd, maar ik geloof niet, dat men er in slagen zal, dat de geheele invoer van levend vee wordt vrijgelaten. Wanneer de meerderheid, zoo als dat nu reeds blijkt, op den ingeslagen weg wit voortgaan, dan geloof ik, dat er nog (-en andere maatregel zal moeten genomen worden , die hoogst waarschijnlijk wederom ernstige otters van 'stands schatkist zal vorderen, en dat is, dat men het eigenbelang van de veehouders verbinde aan de te nemen maatregelen tegen de verspreiding van de longziekte. Nu is tiet eigenbelang van de veehouders in strijd met de maatregelen, die door de wet en de Koninklijke besluiten zijn voorgeschreven. Hoe kan men ze hand aan hand doen gaan? Alleen door volledige schadeloosstelling toe te kennen. De ('onimissie wenscht alleen voor de eerst afgemaakte koe volledige schadeloosstelling te geven ; ik wil verder gaan. Wil men de proef nemen — waarvan ik voor mij echter geene gunst igo uitkomsten verwacht. -of werkelijk door afmaking van het vee, de ziekte kan worden voorkomen, dan moet men het eigenbelang van den veehouder , zoo als ik zeide, verbinden aan de bepalingen van de wet en van de Koninklijke bestuiten, en geheele schadevergie-! dinggeven, op voor .vaar te dat er, bij liet ontstaan van ziekte. |
498
38ste ZITTING. - quot;JS MAAKT.
Behnudi'lin^ van de conclusie der Cominissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
dadelijk aangifte gedaan wordt en geheele afzondering plaats lieeft. Thans tracht men zooveel mogelijk de wet te ontduiken , gelijk uit het \ erslag der Commissie blijkt. Ik zou ook wensehen dat het zieke vee terstond ook vervoerd kun worden naar de een»' of andere bewaarplaats, waar een deskundige tegenwoordig was. die constateren kon of een ziek heest werkelijk lungziek is. (lewooidijk zal een veehouder afwachten aan t.' geven tot hij zelf overtuigd is dat het beest de longziekte heeft. Is er nu zulk eene bewaarplaats of znlk een stal in de nabijheid, dan zal hij, als hij twijfelt, daarheen met zijn beest kunnen gaan en door den deskundige kunnen laten constateren of het rund werkelijk longziek is. Ik zou wensehen dat de Uegering deze denkbeelden in overweging nam, want, gaat men voort op den tegen-woordigen weg. zelfs meteenige verseherping, dan vrees ik dat wij. even als tot nu toe is geschied, ontzaggelijk veel millioenen zullen wegwerpen zonder eenig resultaat De beer KiilKers van Kozenliiiru : Ik zou gaarne, ware bet niet reeds gedaan, een woord van lof uiten over het werk der Commissie: gemakshalve refereer ik mij nu aan hetgeen de geachte afgevaardigden uit Friesland en Drenthe daarvan hebben gezegd. Aan die gezindheid jegens de Commissie doe ik niet te kort, als ik een liezwaar opper tegen n0. 4 van hare conclusie (met de drie eersten kan ik mij best vereenigen). In dat n0. 4 wil men de Hegering verzoeken . de toepassing van de wet van 1H70 in het zoogenaamd Zuidhollandseh spoelingdistrict voor te bereiden, dat is dus tijdelijk nog j niet toe te passen. Daartegen beh ik groot liezwaar. De Commissie heeft zeer duidelijk uiteengezet . hoe dat spoelingdistrict is een brandpunt van besmetting, hoe daar de wet van 1870 niet wordt toegepast , uit consideratie voor de belangen van de zoogenaamde spoelingboerderijen, die eigenlijk mogten heeten de jeneverhoerde-rijen, omdat zij in den regel zijn accessoria van de bran- | derijen, en hoe de eigenaren dier boerderijen van het privilegie misbruik maken door hnnne verdachte en besmette beesten naar alle markten, tot in Amsterdam toe , j te verzenden , tot nadeel van de veehouderij en van den Staat, die op deze wijze kan voortgaan ten eeuwigen dage misschien een half' millioen jaarlijks uit te geven tot l.e- j strijding van de longziekte, zonder ooit de longziekte te hereiken. Ik wraak dus deze dispensatie; maar men lelde daaruit niet af, dat ik ben een voorstander van geheele of zelfs maar gedeeltelijke afmaking van het vee in het spoelingdistrict : want dan zou de Staat aldaar lö.OOO of misschien zelfs 40 (KMI vette beesten per jaar kunnen onteigenen en hetalen. Maar ik wraak wél de niet-toepassing van de wetsvoorschriften ter voorkomingen iieperking van de ziekte, hijv. van art. 14. bevelende onmiddellijke aangifte van ziektegevallen; artt. 17 en 1!), voorschrijvende het merken van besmette stallen en van verdachte beesten ; art. 'J1 . verbiedende het vervoer van zieke of verdachte heesten; en art. . of bet verbod om. wanneer op een stal een beest aan longziekte geleden heeft, binnen zeker tijdvak nieuw vee in het sterfhuis te brengen. V. 4 der conclusie zou dus eigenlijk zóó moeten luiden , dat de Hegering wierd verzocht te zorgen. dat spoedig in het i .spoelingdistrict de wet van 187'! worde toegepast en nageleefd. Wil men dit niet, ik zal geen conclusie van dien j aard voorstellen , maar ik zal ook niet kunnen stemmen voor de eonclusie. gelijk zij thans is geformuleerd , en waarhij de onwettige toestand in bet spoelingdistrict, dien tot nu toe deze Kamer kon ignoreren of door de | vingers zien . zou worden gelegitimeerd. Kn dit zou gebeuren , wanneer de Kamer dien onwettigen toestand constateerde, zonder er tegen te protesteren , ja zelfs met de bijvoeging, dat de toepassing van de wet aldaar moest worden Toorhcroid y met anderewoorden: dat de dispensatie tijdelijk nog moest worden bestendigd. |
De heer dc .lone: Ik begin met, namens de Commisie. aan die leden die haar hulde hragten voor haren arbeid, j daarvoor dank te betuigen. Verschillende sprekers hebben nu den indruk, dien zij ontvangen hebben door het getuigenverhoor. weergegeven. Het uitvoerig betoog van den lieer Idzerda komt hierop néér . dat het hem gebleken was dat het tegenwoordig Staatstoezigt voldoende is om tot een goed resultaat te geraken. De heer (iratama sprak een afkeurend oordeel uit over de houding van den heer van Cappellen. Hij meende dat de Commissie beter had gedaan gebruik te maken'van het regt baar bij de wet toegekend. Ik geloof dat dit bezwaar van den geachten spreker klaar en duidelijk door den heer (lodefroi nader Is toegelicht en opgeheven. \ erder is de heer Gratama , even als later de heeren Vader en van den Herch. ineen uitvoerig betoog getreden van hetgeen zij wenschelijk achten . en zij hebben zich (jok verdiept in de oorzaken en gevolgen der ziekte , die eigenlijk meer te huis behooren bij de eiKjuète. Het onderwerp van beraadslaging toch behoort nu te zijn de conclusie van het Verslag, en daarbij kan men nioeijelijk tre len In al de bijzonderheden die aan het licht zijn gebrast door de enquête. Mijn vriend Hombach geeft mij aanleiding daarop vooreen oogenblik terug te komen. Hen woord van lieer (iratama wekte hem op het standpunt aan te duiden waarop hij zich plaatste. Volgens den heer Uombach was het vooruit te bepalen dat de enquête tot weinig goeds zou leiden. \ oor de wetenschap heeft, naar zijn inzien, de enquête weinig aan het licht gel,ragt. Wij hébben toeh de wetenschap lu de gedegenheid gesteld zich te verklaren; wij hebben de knajiste inannen geroepenen gehoord om te verklaren wat longziekte is en hoe de besmetting zich voortplant. Maar dit was niet alléén het doel van de enquête. Hoofdzakelijk was het doel de reden op te sporen waarom het Staatstoezlgt niet gunstig werkt. Daartoe had de Commissie de gelegenheid door eene scherpe lijn te trekken tusschen «Ie eene streek . (Ironingen en Noordholland . waar de maatregelen tot afmaking ulleen van bet aangetaste dier gunstig werkten, en eene andere streek , Friesland en Zuidholland , waar ze, met opotl'erlng van tonnen gouds en afmaking van honderden runderen , minder gunstig werkten. De redenen daarvan op te sporen achtte de Commissie van genoegzaam belang. Is het niet duidelijk gebleken dat de medewerking der boeren en het naauwgezet waarnemen van de verpligtingen van den districts-veearts voldoende waren om aan de wet van 1870 dat gunstige gevolg te geven dat in Noordholland en (ironingen verkregen is V Niet alleen Noordholland maar ook (ironingen levert hetzelfde gunstige verschijnsel. Dit blijkt uit het merkwaardig verhoor van den veearts Huiskool uit (ironingen, die niet alleen zoo als vele districts veeartsen eens even naar een longziek heest ging zien, zijne orders gaf en zich verwijderde, maar die van tijd tot tijd destallen ging bezoeken om zich te overtuigen of hij een ander rund ook kenteekenen van ziekte aanwezig waren om op nieuw de afmaking van het aangetaste rund toe te passen, ten gevolge waarvan geen enkel aangetast rund werd In het leven gelaten . met dit gunstig gevolg dat het uitroeijen der longziekte In (ironingen bijna geen geld gekost heeft. Indien al de districtsveeartsen zoo gehandeld hadden , zouden der schatkist duizenden bespaard zijn gebleven. Dat nu lart th' caqniie. De heer Hombaeh en andere wetenschappelijk gevormde mannen hebben het wel niet met ronde woorden gezegd, maar uit hetgeen zij zeiden, was het duidelijk op te maken dat men meende; wat hebben die onwetenschappelijke mannen zich te verdiepen in al die zaken V Zij behben er geen verstand van. Nu leert de enquête, dat juist de zoogenaamde wetenschappelijke mannen (Ik spreek niet van die onpartijdige zeer bekwame meiischen die wij gehoord hebben), misschien wel uit jalousie de métier, elkaar niet alleen bestrijden tot groot nadeel van het doel dat wij beoogen : de bestrijding der longziekte, maar zelfs aan niet-weten-schappelijke mannen een aandeel geven in het veeartsenij-kundig Staatstoezlgt, dat. indien het door ons was voorgesteld , te regt zou worden afgekeurd. Wanneer men voorts de lijst van reiskosten ziet, blijkt het, hoe verschillend de districtsveeartsen van de plaats- |
Behandeling van de conclusie der (quot;ommissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
vervangers gebruik maken, alléén omdat de reiskosten belangrijk voordeel opleveren. De districtsveeartsen zijn dan ook de eenige die verklart^n dat het aantal districtsveeartsen voldoende is om naar eisch aan hunne verpligtingen te kunnen beantwoorden, terwijl de veehouders en veeartsen en andere getuigen het aantal onvoldoende achten. Toch houden die heeren vol dat het voldoende is. Is het omdat zij zeer goed weten dat, wanneer zij den toestand onvoldoende achten, er een districtsveearts bijkomt, en zij dan de reiskosten missen ?
Terwijl men algemeen bezwaar vindt dat een plaatsvervanger niet ma^ worden gesteld tusschen pli^t en belang , strijden de districtsveeartsen alle dagen en loopen gevaar van te laten wachten wat zij dagelijks verrigten moesten.
Ook dit leert de enquête.
Nog eene andere zaak. In plaats dat de districts veearts zijn plaatsvervanger laat optreden, hebben zij eene reeks van begunstigden, die als veeopzigters dienstdoen. De ('ommissie beeft kunnen constateren , iioe w illekeurig met die benoemingen wordt te werk gegaan. Alleen in Zuidholland zijn er 3U, die, zon Ier iets te doen, eene bezoldiging van 80 gulden 's maands krijgen, eene belooning die aan wetenschappelijk gevormde menschen vaak wordt onthouden. Die menschen worden aangesteld op voordragt van de districts-veeartsen. Kn als wij nu zien dat wanneer een Minister den moed heeft om bij de Staats-begrooting een ambtenaar voor te dragen op een tracte-ment van 14-a 1500 gulden, de meerderheid der leden van de Kamer zich daartegen ver/et, dan gaat het toch niet aan om aan de districtsveeartsen de bevoegdheid te geven om van elke gelegenheid gebruik te maken om dezen of genen hunner vrienden een postje te bezorgen.
Onlangs brak in eene gemeente in Noordholland de longziekte uit. De heer llulTnagel is er heengegaan. Onmiddellijk na onderzoek gedaan te hebben werd het aangetaste en verdachte vee afgemaakt en stelde hij een opzigter aan op een tractement van 600 gulden. Die man heeft niets te doen. Ook dit leert de enquête. De heer Huffnagel vertelde ons in zijn laatste verhoor dat wanneer hij geroepen wordt om te constateren of er longziekte op een stal is, hij in dien stal een half uur of een uur vertoeft om een onderzoek in te stellen, en dat wanneer hem voldoende gebleken is dat de smetstof zich op de schijnbaar gezonde runderen heeft overgeplant, hij last geeft om den geheelen koppel af te maken. Ken verstandige maatregel. Verstandiger dan die welken de heer Prakke nam, toen hij een stal van 45 beesten liet afmaken, waarvan bij onderzoek na den dood bleek dat er niet een longziek was. Toen de vraag tot hem gerikt werd wie zich bezig hield met het onderzoek van de longen , antwoordde hij ; de slagers. Op de vraag : of dat knappe , vertrouwbare menschen waren , antwoordde hij : o , zeker. Kn toen men wenschte te weten of die menschen wel zoo goed als wetenschappelijke mannen de ziekte konden onderkennen, zeide hij; ja, er was onder anderen eens een slager bij hem gekomen, die gevraagd had of, als er roode vlekjes op de long waren , die als k nteekenen der ziekte te beschouwen waren?
Op zoo hoogen prijs stelt de wetenschappelijke man het oordeel van een man die zeker geen schade had bij de afmaking der verdachte runderen.
Wat doet men nu in Schiedam ? De Commissie is tot de overtuiging gekomen dat het gepasseerde jaar 700 longzieke runderen te (herschie geslagt zijn , waardoor dadelijk wedersproken wordt het gevoelen van de heeren Idzerda en Rombach , die meenen dat thans de toestand zeer bevredigend is. Ik verzoek die heeren het laatste getuigenverhoor eens te lezen; wij zijn er nog in lang niet. Dat er in Friesland geen aangifte gedaan is, is geen bewijs dat er geen gevallen meer voorkomen. Üe tegenzin tegen het afmaken van al het verdachte vee is oorzaak dat men zooveel mogelijk verzwijgt. Hoe dat zij, het is genoeg bewezen, wetenschap en ervaring bevestigen het, dat, wanneer eenmaal de longziekte onder een koppel vee is uitgebroken , de mogelijkheid bestaat dat de smetstof
zich ook aan een gedeelte der schijnbaar niet aangetaste heeft overgeplant. Kn wat ziet men nu in Schiedam 'i Wekelijks worden honderden runderen op de booten ge-bragt uit het spoelingdistrict. Die beesten komen uit de 1 onmiddellijke nabijheid van aangetaste dieren. Is het nu niet onvermijdelijk dat bet Kngelsche Gouvernement moet ! zeggen : Wij kunnen geen vee toelaten ; bij het slagten blijkt immers dat een grooter of kleiner deel dier runderen | door longziekte zijn aangetast.
Kn dit alles is de schuld van het veeartsenijkundig Staats-toezigt. Wanneer uien diep in de zaak doordringt, komt 1 men tot deze conclusie, dat het veeartsenijkundig Staats-toezigt, zoo als bet thans is ingerigt, slecht is van onder tot boven toe.
De lieer van Cnppelle — ik kan zijn naam wel noemen, want vorige sprekers hebben dien reeds zoo dikwijls hier doen klinken — is naar mijn inzien een man van een te weifelend karakter om aan het hoofd van dezen gewigtigen tak van dienst te staan. Kerst meende hij wel, later niet te moeten antwoorden op de vragen, die de Commissie tot hem wilde rigten. Het ware mijns inziens beleefder geweest nis hij te voren aan de Commissie berigt had, dat hij zich verpligt achtte aan de oproeping geen gevolg te geven; de Commissie had dan de moeite kunnen sparen twee uren daarvoor heschikbaar te stellen.
Nu moge naar het oordeel van de heeren Rombach en Idzerda de enquête tot niets anders leiden dan dat de Minister eenvoudig zal komen met eene begrooting, waarop meerdere aanvragen voor het aanstellen van districtsveeartsen enz. voorkomen, en dat de zaak daarbij zal blijven, neen. Mijne Heeren, de Commissie is gelukkig van een ander gevoelen. Zij is van oordeel dat het onderzoek geh id heeft tot het aan liet licht brengen van veel gebreken, en hoopt dat de Regering de in het Verslag gegeven wenken zal ter harte nemen. Ik geef gaarne toe dat die wenken niet kunnen voldoen aan diegenen die bepaalde eischen durven stellen, als bijv. afmaken of niet afmaken. De des kundigen zijn eenparig van oordeel, dat men daaromtrent geene vaste regelen kan stellen.
Kr zijn gevallen, waarbij de aangifte onmiddellijk plaats heeft, waarbij men gerust het tweede of derde geval kan afwachten alvorens tot de afmaking van de verdachte runderen over te gaan, terwijl het voor het geoefend oog van den wetenschappelijken en praktischen man soms duidelijk zigtbaar is, dat bijna of geheel de kopjiel door de ziekte is aangetast en afmaking noodzakelijk is.
De Commissie beeft der Regering echter zooveel mogelijk de vrije hand willen laten en zich onthouden van maatregelen voor te schrijven die onuitvoerbaar zijn.
Ook ik zou gaarne zien dat ook in bet spoelingdistrict de wet van 1N70 streng kon worden toegepast, maar dat is niet uitvoerbaar wanneer men de zaak van alle kanten goed beziet. Ik zou het beter achten, zonder in het minst de handelingen van den Minister vooruit te willen loopen, dat er op sommige plaatsen, als bijv. Schiedam en andere plaatsen waar de ziekte beerscht, meer dan een districtsveearts werd geplaatst, in stede van op plaatsen waar zij niets te doen hebben.
Verder moet het verdachte vee goed op de horens gemerkt worden, zoodat die dieren niet, even als nu gebeurt, aan de markt bij gezond vee kunnen komen, ten gevolge waarvan van daag te Sloten vijftig runderen worden onteigend en afgemaakt, om morgen den veehouder aan het gevaar bloot te stellen van aan de markt vijftig andere runderen te koopen, die evenzeer verdacht zijn.
Indien men de inenting, die, naar het oordeel van deskundigen, het ziekteproces verhaast, het merken van de horens en het geven van een tegenmerk na afloop van den termijn van verdachtverklaring toepast, dan kunnen de vee-l houders, betrekkelijk althans, hun bedrijf voortzetten en de Regering zou haar doel bereiken.
De Commissie meent dus te moeten blijven vasthouden aan de vier punten, zoo als zij ziju voorgesteld.
De heer Oltlenliuis C»ra(ania : Ik dank den heer 1 Rombach dat hij aan mijn verzoek heeft voldaan en ben
Hijblad van de Nederlandse)ie Staats-Contant, — 1877—li^S. 11.
500
Bohandeling1 van de conclusio der Commissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
overtuigd dat wij allen hem verpligt zijn voor het advies dat hij ons heeft gegeven. Men enkel woord aan den geaehten spreker uit Hoorn, voorzitter der t'onmiissie. Ik heli gesproken over de oar-takcii der longziekte en dat is in deze quaestie het punt waarop het aankomt. Want als de ziekte » spuutaaii,quot; kan ontstaan is 't onmogelijk om haar door afmaking te overwinnen. Kn waartoe dan al die uitgaven ? De geae'ute afgevaardigde zegt dat de iiier geen punt van hehandeling zijn. Ik spreek dat tegen , want de vragen !), 10 en 1 1 op bladz. sub H, hebben uitsluitend betrekking op de oorzaken der ziekte en ik was dus zeer in mijn regt om dat punt thans te behandelen. Igt;' heer Idxrnlii: 1)' heer (iratama beroept zich op de uitspraak van den heer Westerholl' ten bewijze dat de longziekte niet is te te stuiten door afmaking, omdat de ziekte spontaan, van zeifin het bewerktuigde ligchaam ontstaat Als dat waar was is de redenering juist en zouik het ook met den heer Saavmans Va Ier eens ziju. l)oe!i als men het verslag der enquête leest dan blijkt daaruit dat alle getuigen, met uitzondering van een enkele, en alle die zich buiten de enquête om over dit punt hebben uitgelaten . eenstemmig zijn in hun oordeel (Int de ziekte hier te lande uiet spoutaun ontstaat, maar alleen door Ih'shicI-tin'/. Nu is quot;t niet altijd na te gaan hoe die besmetiing wordt overgehragt en 'dat is de reden waarom ni'.'U gekomen is tot het denkbeeld van spuntane ontwikkeling.Maar als de veehouders opregt en naar waarheid wilden getuigen , dan zou het blijken dat de werkelijke oorzaak besmetting is geweest. De heer Vader meent dat de ziekte kan ontstaan door kouvatten, ten gevolge van het te vroeg in de weide brengen, slecht voeder, nat weder enz. Ik erken dat al die nadeelige invloeden de rnllmnrlfid der runderen voor de ziekte aanmerkelijk kunnen vermeerderen, maar spreek bepaald tegen dat zij daarvan de iinr:aali zijn , want al die omstandigheden bestonden vroeger evenzeer, zon Ier dat de ziekte zieii deed gelden. De inrigting der stallen , de verpleging van liet vee is in de laatste honderd jaren bijna onveranderd gebleven. De heer (iratama zeide dat de longziekte in de heidestreken niet wordt gevonden, omdat de huidbouwer daar zijn vee dikwijls met grooter zorg behandelt dan zijn vrouw. Ik moet dat tegenspreken; meermalen is in de beidestre-ken de besmettelijke longziekte voorgekiunen , ten gevolge van aankoop van vee dat later bleek besmet te zijn. Ik herinner, dat eenige jaren geleden ondersehei len gevallen in Drenthe zijn voorgekomen door aankoop van Friescli vee en dat mende ziektedaar door afmaking heeft beteugeld. Met den heer van den liereh van Heemstede is moeijelijk in discussie fe treleu over maatregelen die tot bestrijding der ziekte kunnen genomen worden. Volgens het gevoelen van dat geachte lid gaat de bestrijding van de longziekte boven inenschelijke krachten en zouden wij dus maar met de ba'i len in den schoot moeten gaan zitten. Hvciiwel wil ik dien geacht en spreker toch doen o[ nierken . dat toen ons land geteisterd werd door de veepest, afmaking v an alle verdachte runderen het eenige afdoende middel is geweest om van die plaag bevrijd te worden. De heer de Jong schrijft voor alles de mislukking der tot nog toe aangewende pogingen toe aan het slechte toe-zigt. Het te laat komen der districtsveeartsen is, volgens hem, daaraan tu wijten, dat deze ambtenaren begeerig zijn v.ior ieel te tr.'kken uit de reiskosten; daarom geven zij voor bet meerendeel geen kennis van de ziektegevallen aan hunne plaatsvervangers en laten deze er buiten. Ik geloof echter dat voor deze handelwijze eene andere re len bestaat. De plaatsvervangen le districts-veeartsen mogen veeart-senijkundige praktijk uitoefenen; zij worden (lus dikwijls door de veehouders geraadpleegd en gesteld tusschen hun 1 pligt en hun belang; dat geeft aanleiding dat men misschien wel eens koppels vee laat leven , die eigenlijk alge-maakt moesten worden. |
Om dit nu te voorkomen, gaat de distrietsveearts, die de verantwoordelijke persoon is. liever zelf en laat de zaak niet over aan zijne plaatsvervangers. De heer de Jong deelt ons verder mede, dat de heer l'rakke meermalen verdachte runderen heeft laten afmaken , die daarna bleken niet ziek te wezen. Dit is zeer wel mogelijk , daarom spreekt men ook van rerducht. dat is srhijulxtar n^oud vee. Waar de ziekte in een koppel is doorgedrongen heeft men meestal gezien dat bij afmaking van de verdachte dieren gemiddeld 25 pet. of meer door de ziekte waren aangetast. Waren deze beesten dus blijven leven, dan had de ziekte zich ontwikkeld en de koppel ware een brandpunt geworden van besmetting. llindelijk zegt de heer de J oig dat de enquête geen gronden heeft opgeleverd om de wenschelijkheid te be-toogen van bet al of niet afmaken van het verdachte vee. Naar de indrukken, die ik van het Verslag ontvangen heb, kan er. mijns inziens, daaromtrent geen twijfel bestaan en ba l de Commissie ronduit tot den Minister moeten zeggen: ga vonrt met de t'iepi».dug van het Koninklijk besluit van .'50 October 1872, wan! het blijkt dat daarmede de longziekte te bestrijden U. In sommige gevallen zal bet noodzakelijk zijn om alle verdachte runderen af te maken, maar daar, waarde districts-veearts meent dat hiervonr geene volstrekte redenen bestaan, beeft hij de bevoegd bei 1 dit na te laten. !)' heer ManyniaVader: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensehte een paar woorden te spreken omtrent het al of niet spontaan ontstaan der ziekte, want ontstaat de ziekt(! alleen door besmetting, dan moeter eene andere behandeling worden in acht genomen. Het ontbreekt intusschen niet aan bekwame veeartsen, die het spontaan ontstaan der ziekte erkennen , en 'k wil een voorbeeld aanhalen , dat zulks wel op het sterkst bevestigt. In Zeeland werd verleden jaar een geval van longziekte geconstateerd, terwijl het eene be.vezene waarheid was dat dit beest volstrekt niet in aanraking was gekomen met besmette dieren, vermits geen longziekte in Zeeland bestond. Kerst meende men dan ook dat de koe van elders was gekomen en dus de besmetting had medegebragt, maar bij naauvvkeurig onderzoek bleek dat de landbouwer zijn stal uit eigen vee aangelokt had. Zoodat men moet aannemen dat: óf ten onregte quot;s Kijks veearts het ziekte geval als longziekte geconstateerd heeft . óf dat de ziekte een geheel spontaan karakter had , zoo als dan ook dezelve zich niet verder heeft verbrei I, De heer liizenla: Ik wensch als amendement voor te stellen om de conclusie alleen te doen bestaan uit de woorden: «de Commissio heeft alzoo de eer voor te stellen, dat door de Kamer besloten worde t it verzending van bet tegenwoordig Verslag aan den .Minister van Minnenlandsclie Zaken, met verzoek om de daarin verspreide wenken in ernstige overweging te nemen,quot; De beer He gram , lid der ('owmissir: Ik zal nog niet spreken over liet amendement : il zal er alleen dit van zeggen, dat het niet genoeg is om een amendement voor te stellen, het dient ook te worden toegelicht, en men moet ook aantoonen dat het aannemelijk is. Maar ik wensch eene opmerking te maken , naar aanleiding van hetgeen de lieer Idzerda in zijne voorlaatste re Ie zeide. Hij rigtte een verwijt tot de Commissie, dat in het Verslag niet ronduit was verklaard , of zij het raadzaam achtte om met liet stelsel van afmaking voort te blijven haan. Het spreekt van zelf, dat ik als lid van de Commissie te zeer doordrongen ben van hare tekortkomingen, dan dat ik niet overtuigd zou zijn dat er zeer veel gegronde aanmerkingen op het Verslag temaken zijn; doch ik meen dat dit verwijt van den geaehten afgevaardigde onjuist en onverdiend is. |
501
38.stc ZITTING, — 2« MAART.
Behandeling van de conclusie dor Commissie van enquête omfrent. de Ijcsmettelijke longziekte.
Maar vórtr dat ik dit f^a aantoonen, wensch ik nog een ander punt te behandelen. De geschic lenis leert, dat in vroeger jaren een vorst, din van do Kogering over een uitgestrekt rijk had afstand gedaan , '/.ijn rusttijd doorbragt niet onder anderen naar een mannelijk huisdier met drie verschillende kleuren te doen zoeken , en dat, wat moeite men ook deed , nergens een zoo lanig onbekend driekleurig mannelijk huisdier was op te sporen. Alle aangewende pogingen, zelfs met opoffering van groote geldsommen, waren te vergeefs. Toen ik nu straks den geachten afgevaardigde uit Brielle hoorde optellen, welke bijzonderheden door de enquête niet tot klaarheid gebragt waren, kwam het mij voor, dat de geachte spreker in de meening scheen te verkeeren , dat de Kamer tot het houden der enquête besloten zou hebben om raadselen op te lossen , of om, gelijk vroeger, dat onbekende driekleurige mannelijke huisdier op te sporen. Wanneer men nu d' discussie nagaat, die bij gelegen- I heid van het besluiten tot het houden der enquête gevoerd werd. dan zal men bevinden dat de be loding der voorstellers veel praktischer en eenvoudiger is geweest. Kn welk is nu ter resultaat der enquête , — als men de velo en belangrijke andere bijzonderheden ter zijde laat welke j daarbij ter onzer kennis kwamen, wijs ik op hetgewigtig | resulfiiat dat daarbij is aan het licht gekomen dat de wet van 1H70 en de daaruit voortgevloeide besluiten niet be- | hoorlijk werden toegepast, dat quot;'.ij niet werden nageleefd, niet alleen niet door do veehouders, maar ook niet door vele der ambtenaren , door hen alzoo die voor de naleving | zorgen moeten, en dat dus niet uit ondervinding en wegens de verkregen resultaten der voorgeschreven maatregelen kan geoordeeld worden over de doelmatigheid van de bepalingen zelve. Ik wil bij deze gelegenheid wel verklaren dat mijne niet gunstige verwachting door de uitkomsten der enquête verre overtroffen is. Ik had niet gedacht dat zooveel nalatigheid in ons land mogelijk was. Ik had gemeend dat er in een beschaafd land als het onze, bij de vrijheid die daar heerscht in deze verlichte eeuw , ook meer besef van pligt, meer vaderlandsliefde, meer ernst bestond om wetten en verordeningen na te leven en te doen naleven. Dat dit echter niet geschiedt heeft de enquête geleerd. En nu trekt de Commissie aan het slot van haar Verslag haar gevoelen zamen. Hare slotsom is — en dit si -kke tot antwoord op het, verwijt van den heer Idzerda in zijne voorlaatste rede — »dat alleen door eene meer getrouwe, meer gestrenge toepassing der wet van 1^70 en van de daarop gebaseerde verordeningen , waarvan de goe ie werking dan tc cli niet te betwijfelen valt, en dus ook door een meer naauwlettend toezigl op de handhaving dier verordeningen , het doel, waarnaar gestreefd wordt . te bereiken is.quot;quot; Hier zeggen wij zoo duidelijk mogelijk wat wij verlangen. Hadden wij dan moeten opsommen alles wat in de wet en in al die Koninklijke besluiten voorkomt? De beer Idzerda , die blijken heeft gegeven in het vak der veeartsenijkunde diep te zijn doorgedrongen , die natuurlijk de wet en al die besluiten kent, zal toch wel weten dat. zoo de Commissie de naleving van de wet en de besluiten wenschelijk acht, daarin ligt opgesloten hare opinie dat het systeem der wet en der besluiten tot een goed resnl -taat moet leiden en dat , zoo het er niet toe leidt, dit daaraan is te wijten dat wet en besluiten niet worden nageleefd. Ik zal nu de adstructie van het amendement afwachten, na raadpleging kan de Commissie zich dan daarover verklaren. De beer Idzenia : Mijnheer de Voorzitter! Ik vraag het woord tot toelichting van mijn amendement. De Voorxltlcr: Ik meende dat de heer Idzerda in zijne beide vorige redevoeringen reeds zijn amendement genoegzaam had toegelicht. De beer Iilz(*rda: Ik meende ook. Mijnheer de Voorzitter , dat ik mijn amendem !nt reeds in mijn eerste rede |
genoegzaam had toegelicht, maar vermits de heer Hegram nog eene adstructie van mij verwacht, vraag ik het woord tot nadere toelichting van mijn amendement. Dan geef ik den heer Idzerda daartoe Do heer Idzerda: Wanneer het waar is hetgeen de heer Megram zegt dat in de slotsom , die de Commissie aan hare conclusie doet voorafgaan . hare opinie ligt opgesloten, over al de punten die in het Verslag voorkomen, dan was het omuodig nog vier bepaalde wenschen aan de conclusie toe te voegen. Maar wat is het geval als men bepaalde wenschen uitdrukt'? Dan tree It men op bet gebied van het uitvoerend gezag en ongaarne zou ik den Minister een imperatief mandaat opleggen. Maar er is nog iets. liet blijkt niet dat alle gehoorde getuigen het eens zijn over de bepaalde wenschen der Commissie. De groote meerderheid acht de U-staande wetgeving goed, maar er zijn toch ook on lerschei lene tegenstanders. Zoo is men het evenmin eens over de maatregelen tot bevordering van de onmiddellijke aangifte van het eerste ziektegeval. Sommigen willen volle vergoeding geven voor de aangetaste runderen , anderen zeggen : neen, de veehouder moet schade hebben. Ook de heer Uutgers maakt bezwaar tegen de conclusie, namelijk tegen punt 4. Ik geloof dus dat het beter is mijn amendement aan te nemen. De heer de .long: Ik veroorloof mij eene vraag aan den Minister van Ihnnenlandsche Zaken. De heer Idzerda zeide dat de Kamer, door deze punten van de conclusie aan te nemen , zich begeeft op het gebied der Regering. Het zou mij nu aangenaam zijn van den Minister te vernemen hoe de Uegering denkt over de conclusie. De heer Happeync van do l'oppcllo, Minister ran Uinneiildiidsche /aken: Tot mijn leedwezen word ik door den voorzitter der Commissie op bet laatste oogenblik in het debat gebragt en ben ik dus aan de Kamer verpligt zeer kort te zijn. Wat mij betreft , ik ben in deze zaak een empiricus zonder empirie. Ik durf niet beslissen wat de wetenschap door deze enquête gewonnen heeft en ook in hoever de wetenschap noodig had door deze enquête te winnen. Ik erken gaarne dat ook van het standpunt der Regering niet anders dan hulde kan worden gebragt aan den ijver en de bekwaamheid, waarmede de enquête commissie hare, moeijelijke taak heeft opgevat en volbragt. De resultaten die de enquête opgeleverd heeft , zijn mijns inziens zeer juist in de conclusie der Commissie omschreven. Natuurlijk toont die conclusie aan hoe moeijelijk de taak van den Minister van Ihnnenlandsche Zaken is, en hoe zeer hij dus zal moeten rekenen op eene billijke beoordeeling van zijne ^ handelingen. Die c. meiusie schrijft hem echter op geenerlei wijze een weg voor, dien hij zou mo'ten bewandelen. Ik moet dus namens de Regering verklaren, dat deze tegen de conclusie geene bedenking heeft. De Voorziitcr : het woord. De beraadslaging wordt gesloten. Het amrtidemctd van den beer Idzerda, strekkende om weg te laten de nquot;. 1 , 2, 3 en 4 van de door de Commissie, voorgestelde conclusie, in stemming gebragt, wordt met 48 tegen 1(1 stemmen verworpen. Tegen hebben gestemd de heeren: Sehagen van Leeuwen , Wintgens, Dijckmeester, Verniers van derLoetl, Schepel, Vening Meinesz, Barge, Borret,(lovers Devnoot,Godefroi, Sandberg, Blussé, de Bieberstein, van Delden, Schimmel-penninck , de .longe. Mirandolle, Lenting.de Ruiter Zylker, van Baar, Roell, Luyben, Mees, van Stolk, Verheijen, van Zinnicq Bergmann , Lambrechts, Wybenga, Stieltjes, van der Kaay, van Kek, de Bruyn Kops, Bredius, de Jong, Sehimruelpenninck van der quot;ije, Bichon vunUssel-monde, Mredius jr., de Beaufort, de Vos van Steenwijk, |
502
Behandeling van de conclusie der Commissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte.
Insingvr, Rutgers van Rozenburg, ('orver Hooft, l'atijii, de Casembroot, Sickesz, Begram, van tier Feitzen de Voorzitter. l oor hebl)en de hccrtn : Oldciihuis Cinitaiuu, Bergsma, Saaynmns Vader, van Harinxma tboe Slooten , Moens , Rombacli, van Kerkwijk, Hingst, Idzerda en van den Berch van Heemstede. Bij deze stemming waren afwezig de beeren : Teding van Berkhout, de Meijier, Kerens de Wijlre , Bustert, Brouwers , Cremers, lleydenrijck, des Amorie van der Hoeven, van der Schrieck, van Wassenaer van Catwijck , \ iruly \ er-brugge, Goeman Borgesius, Geertsema en van Aseh van Wijck. De conclusie voorgesteld door de Lommissie, luidende. ygt; De Commissie heeftde e'r voor te stellen, dat dour de Kamer besloten worde tot verzending van het tegenwoordig verslag aan den Minister van Hinnenlandselu* Zaken. met verzoek om de daarin verspreide wenken in ernstige^overweging te nemen. Zij stelt verder voor dat door de Kamer meer bepaald de wensehelijkheid worde uitgesproken: |
1°. dat het Staatstoezigt in die gedeelten des Rijks, waar de longziekte onder het rundvee niet meerdere hevigheid blijft heersclieu , worde versterkt; ^ 2°. dat de onmiddellijke aangifte van het eerste ziektegeval . dat zich in een koppel vee openbaart. door wijziging van de wet van 20 Julij 1870 [SlaatMad nquot;. 131), wat de besmettelijke longziekte betreft, worde bevorderd; » 3°. dat de inenting van het rundvee , als voorbehoedmiddel tegen de besmettelijke longziekte, \an de zijde van het staatstoezigt worde aangemoedigd; »4°. dat door de Regering, des noods na een nader opzettelijk onderzoek, bijzondere voorschriften voor bet Zuidholiandsch spoel in srdist riet worden vastgesteld, die de strekking moeten hebben . om daar de bestaande wettelijke bepalingen tot bet te keer gaan van besmetting, in toepassing te daarvan voor te bereiden.quot;, stemming goeiige wordt vervolgens zonder hoofdelijke keurd. Daarna wordt de vergadering gescheiden. wat de besmettelijke 'ongziekte betreft brenuen en volledige nalevin |