WW-OaAv/VtPquot;---
DIK ZIJNE ZALIGHEID WIL YERZEKKBEN
VOLGENS
DE LEER EN HET VOORBEELD VAN DEN
DOOR
418
ROERMOND, -quot; DMEM EM ^OMEN, VAN 7.. H. 1'EN I'Ai'S.
O-^VZ-W'
rquot; k:
IDIE quot;WIEEIK
VAN
MARIA'S DIENAAR.
..
DIE ZIJNE ZALIGHEID WIL VERZEKEREN VOLGENS
DE LEER EN HET VOORBEELD VAN DEN
DOOR
——
ROERMOND,
jl. jj. flOMEN EN yZONEN, DRUKKERS VAN Z. H. DEM PAUS.
IDE quot;WEEK:
P. J. H. RUSSEL, Can. Prof, ad hoc delegatus. Rurcemund®, 1 Maji 1882.
P. OOMEN C. SS. R. Sup. Pro v. Amstelodami, 4 Aprilis 1882.
die zijne zaligheid wil verzekeren.
De zaligheid eener ziel hangt af van de getrouwe vervulling eener menigte plichten. Dit aangenomen, moet men aanstonds toegeven, dat deze zaak der zaligheid, de eenig noodzakelijke, ook moeilijk zijn moet. Maar de oneindig goede God maakte het ons bijzonder gemakkelijk door de wet des geheds. En inderdaad, uit kracht dier beminnelijke wet zal iedereen, die trouw aan God de noodige genaden ter zaligheid vraagt, ze ook zonder twijfel verkrijgen ; en gevolgeüjk kan men met den H. Alphonsus het groote vraagstuk der zaligheid in deze eenvoudige woorden samenvatten ; ygt;die hidt wordt zalig, die niet bidt gaat verloren.quot;
Zal echter het gebed deze wondervolle uitwerkselen ondervinden, dan moet het van zekere voorwaarden vergezeld gaan. Men moet namelijk vragen, wat ter zaligheid waarlijk nuttig is; men moet het doen op die wijze, welke God van ons vordert.
Dit is ook de reden, waarom onzen goddelijker! Verlosser, der H. Kerk, en op hun voorbeeld den Heiligen, niets meer ter harte ging, dan den ge-loovigen zekere gebeden, die ter zaligheid meer dienstig zijn, in te prenten.
Welnu, onder al de Heiligen, die een bijzonderen ijver aan den dag legden om te bidden en anderen te doen bidden, heelt voorzeker niemand
den H. Alphonsus overtroffen. Zijne geschriften bevatten eene bijna ontelbare menigte gebeden, waarin al datgene, wat voor 's menschen zaligheid gevorderd wordt, ligt opgesloten.
Onder al die gebeden hebben wij onze keuze laten vallen op die, welke onze H. Stichter ter eere der allerheiligste Maagd Maria voor iederen dag der week heeft opgesteld. Wij deden het met het doel ze den geloovigen, die gaarne hunne zaligheid verzekeren, aan te bieden. Immers in dit tot zevenmaal toe herhaalde smeekgebed, is geen enkele behoefte der ziel vergeten; daar bidt de Christen, die op alles bedacht is; daar wordt die voorzorg in 't geestelijke tot haar uiterste gedreven. Om al deze redenen draagt dit nederig werkje, den dienaar van Maria bij. gelegenheid der Meimaand aangeboden, den stempel, indien wij ons aldus mogen uitdrukken, der werken Gods : het is klein en het is groot. Klein, gelijk het mostaardzaad ; want het bestaat uit eenvoudige gebeden, slechts zeven in getal; yroot, wijl'zij als een wegwijzer ten hemel zijn , en alzoo uit dit zaadje de zaligheid eener ziel kan voortkomen.
Het behaagde daarenboven aan de goddelijke Voorzienigheid deze gebeden, boven zoovele andere, met een bijzonder voorrecht te begunstigen ; want zij zijn door den Paus met aflaten verrijkt, zooals men hieronder zien kan (1).
(1) Paus Pius Vil heeft den 21slen Jnni 1808 een aflaat, van 300 dagen verleend, eenmaal daags te verdienen, aan alle geloovigen, die met een berouwvol hart deze gebeden, ieder op den bepaalden dag, verrichten, en er driemaal het Wees gegroet bijvoegen, tot vergoe-
Laat ons dan deze reeks van gebeden, door de wijsheid van een groot Heilige vervaardigd, van meer nabij beschouwen. Want door dieper den zin en de innerlijke waarde van elk dier gebeden na te gaan, zal ook de lezer daaruit meer voordeel voor zijne ziel trekken.
Ten einde er ons een juist denkbeeld van te vormen, zullen wij achtereenvolgens de zeven dagen der week doorloopen, na eerst op de volgende vraag, welke van het hoogste gewicht is, te hebben geantwoord.
Waarom zijn daze gebeden gericht tot de Allerheiligste Maagd Maria?
ygt;Maria, mijne hoop!quot; Ziedaar de kreet, waarmede de H. Alphonsus deze vraag beantwoordt.
»Maria, mijne hoop Iquot; Dit was ééne der twee verzuchtingen zijner grootmoedige ziel. De H. Schrift, maar vooral de Psalmen, gewagen dikwijls van deze kreten des harten. vRoeg tot mij, zegt de Heer, en ik zal u verhooren.quot; — ygt;Ik heb, zoo antwoordt de Christen, mijne stem verheven, en dat mijn geroep tot U, o Heer, kome.quot; Alle groote Heiligen leefden onder dergelijke verzuchtingen; deze waren de ademtochten hunner ziel,
ding van den smaad, welke dc allerheiligste Maagd wordt aangedaan; daarenboven een vollen aflaat, ééns in de maand, aan hen, die deze godvruchtige oefening eiken dag verrichten, indien zij op een dag naar verkiezing biechten, eommuniceeren en bidden tot intentie van Zijne Heiligheid. — Deze aflaten zijn ook toepasselijk op de zielen van het vagevuur.
waarin zich gnliecl hnn zielelcven uitsprak. ygt;AUes tot Gods meerdere (jlorie!quot; riep een II. Ignatius uit. »0/quot; lijden of sterven,quot;ze\(\e eene H. Theresia. ygt;Mijn God en mijn al!quot; herhaalde (ie zoo bevoorrechte arme van Assisie, de glorievolle II. Fran-ciscus. En de II. Alphonsus Maria, hij verzuchtte zonder ophouden ; »Jezvs, mijne liefde! Maria, mijne hoop!quot;
In mannen volgens Gods hart, zijn deze kreten altijd kreten van veel omvattenden zin. Zij sluiten in zich geheel een leerstelsel; want de Heiligen zeggen niets onbedacht, en hunne woorden zijn als een weerklank des Heiligen Gecstes.
Maria, mijne hoop ; ziedaar de korte maar ware verklaring van dat zinrijk woord van den heiligen Kerkleeraar Alphonsus.
Gedurende geheel zijn leven hield Alphonsus' geest en hart zich onafgebroken bezig met quot;de eeuwige waarheden te overwegen. Groot was zijne liefde, maar groot ook zijne vreeze. De goddelijke Voorzieni^heitl, die zich van hem wilde bedienen, om aan de wereld het groote middel ter zaligheid beter te doen kennen, liet het aldus toe, daar zij hem door de vreeze noodzaakte om de geheimen onzer zaligheid dieper te doorgronden.
Zal ik zalig worden? dacht hij bij zich zeiven. Zoovele ongelukkigen zijn voor eeuwig verdoemd !... Zijn mijne zonden vergeven, of zullen zij mij vergeven worden? Niemand weet of hij liefde of haat waardig is !.!. Zal ik volharden tot het einde toe? Dit is eene genade, welke aan niemand belooft} is... Zal ik een zaligen dood sterven? De doo(| gaat van zoovele geheimen vergezeld!... Zal ik
de hel ontkomen ? Zoovele ongelukkigen dalen in dien afgrond neder!... Zal ik den hemel binnengaan ? Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren... Te hopen op den hemel, ik weet het, is ontwijfelbaar ; God, de onfeilbare waarheid, heeft het beloofd; maar hoe is het van mijnen kant?... Ik weet ook, dat het bloed van Jezus Christus voor mij vergoten is; dit is waarheid ; maar het is ook gestort voor alle menschen, en toch!... Behoor ik tot het getal der uitverkorenen of niet? 't Is een geheim voor mij!
Zoo dacht Alphonsus, zoo waren zijne ziele-smarten; doch hij was do eenige niet, die ze te verduren had. Toen de H. Theresia over dit onderwerp schreef, kon zij niet begrijpen hoe zij, door angst en vrees gepraamd, nog bij machte was de pen vast te houden; een H. Paulus, na aan anderen het woord Gods gepredikt te hebben, vreesde nog immer zelf verloren te gaan ; de H. Hieronymus beantwoordde het gesc!:al der trompet van het laatste oordeel met kreten van schrik en angst.
Daar zulk een zwaarwichtige twijfel ondraaglijk is, zocht de H. Alphonsus overal middelen tot geruststelling zijner ziel. Voorzeker vond hij haar in de beweeggronden der christelijke hoop, die niets anders zijn dan de beloften van een oneindig getrouwen God. Voorzeker stelde Alphonsus ook zijn vertrouwen in het bloed van Jezus Christus; gelijk hij het. herhaaldelijk in zijne geschriften getuigt. Maar toch verlangde hij, indien ik mij aldus mag uitdrukken, eene hem nog meer geruststellende zekerheid; w'ant hij vreesde, dat die
— 10 —
beloften van God, ijdel voor zoovele menschen door hunne schuld , dat dit bloed van Jezus Christus, onvruchtbaar voor zoovele zielen door hare schuld, ook voor hem nutteloos zouden worden door eigen schuld.
En terwijl zijn hart naar rust en vrede zocht, viel zijn oog op de allerheiligste Maagd, en te gelijk ontstak de H. Geest in hem zijn licht. Helderder en helderder ging het voor hem op, naarmate zijn hart in liefde ontbrandde. De allerheiligste Maagd, riep hij uit, o Zij is ook mijne Moeder! Zij is in Gods plannen de uitdeelster der goddelijke barmhartigheid. Onmogelijk haar aan te roepen, zonder verhoord te worden. Mijne hoop is op God en op Jezus Christus, zijn Zoon, gevestigd. Maar om niet van die twee vruchtbare bronnen, van Jezus Christus en van God, zijn Vader, beroofd te worden, zal ik Maria bidden. Doe ik het zonder vermetel vertrouwen, zonder op mijn gebed te steunen, ten einde vrijer mijne plichten te verzuimen; maar met het doel om de genade te verkrijgen, trouw mijn plicht van bidden te vervullen, dan zal de eeuwigheid mij geen vrees meer aanjagen; — ik meen derhalve met recht deze gewichtige woorden te mogen neerschrijven : waartoe dient het, ons in de leerstukken over de voorbestemming, door zoovelen be-hvist, te verdiepen! Immers behooren wij tot de ware dienaren van Maria, verwerven wij ons hare machtige bescherming: dan ook behooren wij zonder den minsten twijfel tot hei getal der uitverkorenen. (Heerlijkheden van Maria, hoofdst. V1H § 3). Op grond dezer troostvolle waarheid, roept onze
— 11 —
heilige Stichter dan ook herhaaldelijk uit; »0 Maria, mijne hoop!quot;
Nochtans bleef hem ééne vrees over (want zijne ziel was niet zoo aanstonds voldaan en vorderde veel, als er sprake was van de eeuwige zaligheid). Zeer zeker, zoo sprak hij tot zich zeiven, zal Maria mij zalig maken, indien ik haar slechts aanroep ; doch aeze voorwaarde vervult mij met angst en vrees. Want wie geeft mij de verzekering, dat ik altijd getrouw blijf in het bidden ?
En zie; juist om deze laatste vreeze en te gelijk al de overige angsten tot stilzwijgen te brengen, schreef hij de zeven gebeden, welke men in dit boekje vindt. Worden zij met aandacht gelezen, wordt de geest, welke die gebeden bezielt, meer van nabij beschouwd, dan ontwaart men overal een tweevoudig smeekgebed : het ééne om Maria de genaden ter zaligheid noodig te vragen, het tweede om van haar te verkrijgen, de genade van te vragen.
Nu eerst is Alphonsus' hart gerust; nu eerst zijn de twijfels en angsten over zijne verontruste hoop geheel verdwenen; nu spreekt hij op een toon van iemand, die alles heeft doordacht, en van alles zeker is : »Ik ben'overtuigd mijne zaligsheid te bewerken, als ik Maria in oprechtheid «aanroep ; ik ben zeker haar aan te roepen, in-»dien ik haar de genade daartoe vraag ; en deze «laatste gunst zal het voorwerp zijn mijner da-»gelijksche gebeden. Dan zal ik zalig worden. »0 Maria, mijne hoop ! ik dank u, want gij geeft »mij den vrede der ziel terug.quot;
Ziedaar het heerlijke beeld van Alphonsus' ziel;
— a —
zóó heeft die groote Kerkleeraar gebeden, geleden en gestreden; zóó heeft hij zijne zaligheid bewerkt. Ziedaar ook, dienaar van Maria, welk een vrede en troost, welk een zielerust gij smaken zult, indien gij deze gebeden met ijver en godsvrucht, met liefde en volharding zult verrichten; gij zult de zaligheid uwer onsterfelijke ziel verzekeren.
I. ZONDAG.
De Vergiffenis der Zonden.
De kwijtschelding der zonden : ziedaar het eerste, waarvoor eenieder, die zijne zaligheid wil bewerken, bezorgd is. Uet verleden drukt vele Christenen loodzwaar op het hart. Veel hebben zij gezondigd en weinig boetvaardigheid gedaan. Doch liet oogenblik van nadenken komt, en dan zeggen zij tot zich zeiven; zijn mijne zonden wel vergeven ; was mijn berouw wel voldoende om de kwijtschelding te erlangen? Die onrust neemt dan vooral toe, als het oordeel nadert. En daarbij de gedachte, dat men twee soorten van kwijtschelding onderscheidt. Toen de verloren zoon tot zijn vader zeide: sVader, ik ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden, maar handel met mij als met een uwer dienstknechten,quot; zoude de kwijtschelding werkelijk, maar onvolledig geweest zijn, indien de vader toen hadde geantwoord ; »ik schenk u vergifl'enis; neem uvv intrek bij mij, maar onder mijne dienstknechten.quot; Zoo ook worden vele zonden te gelijker lijd werkelijk maar niet ten volle vergeven; werkelijk omdat zij door de
— 13 —
absolutie van den priester worden uitgewischt; niet ten volle vergeven, omdat de goddelijke rechtvaardigheid er aanteekening van houdt tot vermindering zijner genaden en gunsten. Nooit derhalve, o mijne ziel, zeide de H. Alphonsus, kunt gij over uwe zonden gerust zijn; de H. Geest zelf geeft u dezen raad... Maar neen, indien gij gedurende geheel uw leven door Maria de kwijtschelding uwer zonden vraagt, neen, vrees dan niets meer. Zij is de toevlucht der zondaren; zijt gij getrouw in haar aan te roepen, dan zal zij onfeilbaar zeker datgene aanvullen, wat wellicht huiten uw weten aan de kwijtschelding uwer zonden mocht ontbreken.
Bid dan, o dienaar van Maria, het volgende gebed, en tracht het diep in uw hart te prenten.
Gebed om de kwijtschelding zijner zondeti te erlangen.
O Moeder Gods! Ziehier voor uwe voeten een ellendigen zondaar neergeknield, die tot u zijne toevlucht neemt en geheel zijn vertrouwen in u stelt. Ik verdien zelfs niet één uwer blikken; maar ik weet, dat gij vurig verlangt de zondaren bij te staan, sinds gij uwen Zoon voor hunne zaligheid aan het kruis genageld zaagt. O Moeder van barmhartigheid! beschouw mijne ellende en heb medelijden met mij. Ik hoor, hoe allen u noemen de toevlucht der zondaren, de hoop der hopeloo'zen, de hulp der veriatenen ; wees
— u —
dan ook mijne toevlucht, mijne hoop en mijne hulp. Gij moet mij door uwe tusschenkomst zalig maken. Help mij, om de liefde van Jezus Christus; reik uwe hand aan een ongelukkige, die zich na zijn val aan u aanbeveelt. Ik weet, dat gij er vermaak in vindt de zondaren te helpen, zoo dikwijls gij daartoe de gelegenheid hebt; help mij dan nu, wijl het in uw vermogen is. Door mijne zonden heb ik de goddelijke genade en tevens mijne ziel verloren. Thans stel ik mij in uwe handen; zeg mij, wat ik doen moet om de genade mijns Heeren terug te erlangen, en zonder uitstel zal ik het volbrengen. Hij zelf zendt mij tot u, opdat gij mij zoudt bijstaan; Hij wil, dat ik tot uwe barmhartigheid mijne toevlucht neme, opdat ik mijne zaligheid verwerve, niet slechts door de verdiensten van uwen Zoon, maar ook door den bijstand uwer gebeden. Ik neem derhalve tot u mijne toevlucht; bid Jezus voor mij; leer mij het geluk kennen, hetwelk gij hem doet smaken, die in u zijn vertrouwen stelt. Zoo hoop ik, zoo zij het.
Hierna bidde men driemaal het Wees gegroet, tot vergoeding van den smaad, die de H. Maagd wordt aangedaan.
— 15 —
II. MAANDAG.
De Volharding.
In 's menschen leven onderscheidt men slechts het verledene en de toekomst; het tegenwoordige is als een snel voorbij vlietende stroom. Mijn verleden met al de zonden, waarvan het vervuld is en welke ik, zoo goed ik kon, gebiecht heb, stel ik vol vertrouwen in de handen der allerheiligste Maagd Maria. Maar mijne toekomst! Zij, zoo zegt men, is niet in 's menschen macht. Dit is zoo; en toch wilde ik juist die toekomst voor mij verzekeren ; want zij en zij alléén zal volgens het woord des Ileeren alles voor mij beslissen : Hij zal zalig worden, die ten einde toe zal volhard hebben. Eéne gedachte evenwel troost mij. Neemt Maria, de toevlucht der zondaren, mijn verleden onder hare bescherming, dan ook zal zij, die de hulp der Christenen genoemd wordt, waken over mijne toekomst, en deze vertrouw ik haar toe. Ja mijn vertrouwen op Maria is zoo vast, dat, indien ik het overige mijns levens in mijne macht had, ik het dadelijk en zonder voorbehoud in de handen van Maria zou overgeven. Nochtans blijft mij eene vrees over: ik vrees haar ontrouw te worden Maar deze vrees en al mijne andere angsten werp ik vol vertrouwen in het liefdevol Hart van Maria, en bid met den H. Alphonsus:
— 16 —
Gebed om de volharding.
O Koningin des Hemels, allerheiligste Maagd Maria! ik, die weleer een slaaf des duivels was, wil nu en voor altijd uw dienaar wezen ; ik bied mij aan, u gedurende geheel mijn leven te vereeren en te dienen. Neem mij dan als uwen dienaar op, en verstoot mij niet, zooals ik het verdiend heb. O mijne Moeder! op u heb ik al mijne hoop gevestigd. Gedankt en geprezen zij God, die mij, in zijne barmhartigheid, dit vertrouwen op u instort. Vroeger, wel is waar, heb ik het ongeluk gehad in zonde te vallen ; maar door de verdiensten van Jezus Christus en door uwe gebeden vertrouw ik daarvan reeds vergeving te hebben erlangd. Maar, o mijne Moeder! dit is niet voldoende; ééne gedachte pijnigt mij: ik kan wederom Gods genade verliezen. De gevaren duren voort; de vijanden mijner ziel sluimeren nooit en nieuwe bekoringen zullen mij bestormen. Ach, bescherm mij dan, o mijne Patrones 1 sta mij bij in de aanvallen, welke de hel mij leveren zal; gedoog niet, dat ik wederom de zonde be-drijve en opnieuw Jezus, uwen goddelijken Zoon, beleedige. Neen, neen, ik wil niet meer opnieuw mijne ziel, den hemel en mijn God verliezen.
O Maria! ziedaar de genade, welke ik u vraag, \v«iger ze mij niet en spreek voor mij bij God ten beste. Gij zijt mijne hoop! Amen.
Hierna hidde men driemaal het Wees gegroet.
III. DINSDAG.
De zalige Dood.
Geheel mijne toekomst ligt opgesloten in deze twee woorden: leven en sterven. Mijn leven, hetwelk ik bij eene reis kan vergelijken, maakte mij bezorgd, en daarom stelde ik het onder de hoede van Maria. Ik vroeg haar de genade, om haar gedurende dien langen tocht altijd aan te roepen; zij kan en zij zal mij die gunst niet weigeren; onder hare bescherming ook zal ik mijne reis gelukkig voltooien. Maar hoedanig zal het einde dier reize zijn ? De dood doet mij van angst sidderen en beven; want hij is als de scheidsmuur tusschen het rijk der barmhartigheid en het rijk der rechtvaardigheid. Zoolang het leven duurt, zoolang ook is er nog barmhartigheid ; doch is het ten einde gesheid, dan blijft slechts de gestrenge rechtvaardigheid over. En misschien zal ik op het oogenblik van sterven hevig moeten strijden tegen de vijanden mijner ziel; misschien zal ik dan de kracht niet meer hebben om te wederstaan. Sterven is eene zaak van het hoogste gewicht, en daarom juist moet men zich tot den dood voorbereiden. Welnu de beste voorbereiding, welke nochtans geen enkele andere uitsluit, is het gebed. In het stervensuur
immers verkrijgen wij zonder den minsten twijfel dien bijstand, welken wij gedurende ons leven voor dat alles beslissend oogenblik zullen gevraagd hebben. Vandaar dat de H. Kerk ons in het Wees gegroet leert, bidden : bid voor ons nu en in het uur van onzen dood. Vandaar ook het derde gebed van den H. Alphonsus, waarvan gij, met Gods hulp, het groot gewicht zult inzien. De Heilige, getrouw aan zijn tweevoudig en heilig voornemen, vraagt daarin voor zijn laatste oogenblik én den bijstand van Maria, én de genade van Maria alsdan aan te roepen.
Gebed om een zaligen dood.
O allerheiligste Maagd Maria, Moeder van goedheid en barmhartigheid ! wanneer ik mij mijne zonden voor den geest roep en denk aan het oogenblik van mijnen dood, dan sidder en beef ik. O aller-teederste Moeder! al mijne hoop berust op de verdiensten van Jezus Christus en op uwe bemiddeling. O Troosteres der bedroefden! verlaat mij dan niet; laat niet na mij in die overgroote bedruktheid te troosten. Indien ik nu reeds zoozeer word gekweld door de wroeging over bedrevene zonden, door de onzekerheid der kwijtschelding, door het gevaar van te hervallen en door de strengheid der goddelijke rechtvaardigheid, wat zal er dan van mij in dat oogenblik geworden?
— 19 —
Ach, mijne Koningin! verwerf mij, alvorens het uur van mijnen dood aanbreke, een innig leedwezen over mijne zonden, eene oprechte beterschap en eene groote getrouwheid aan God, gedurende het overige mijns levens. En als mijn laatste uur nadert, help mij dan, o Maria, mijne Hoop ! in die vreeselijke benauwdheden, welke ik zal moeten verduren; maak dat ik niet wanhope bij den aanblik mijner zonden, welke de duivel niet zal nalaten mij voor oogen te houden. Verkrijg mij de genade om u alsdan meermalen aan te roepen, opdat ik sterve met uwen zoeten Naam en dien van uwen gaddelijken Zoon op de lippen. Deze genade hebt gij aan zoovele zielen, die u waren toegewijd, geschonken; ik verlang en hoop ze ook voor mij. Amen.
Hierna bidde men driemaal het Wees yegroet.
IV. WOENSDAG.
De Bevrijding van de Hel.
Er bestaat eene hel! Schrikwekkende gedachte, als wij er innig van doordrongen zijn; maar helaas! wij willen haar niot begrijpen. Er is eene hel; en misschien , o pijnlijke onzekerheid , misschien zal ik daarin eenmaal begraven worden! Dat misschien wasvoorde Heiligen onuitstaanbaar; waarom niet voor ons'? Omdat wij ons gedragen
— 20 —
als dwazen. Onze onbegrijpelijke nalatigheid toch in een punt van zooveel gewicht maakt onze onzekerheid niet minder schrikbarend. Daarom biedt de H. Alphonsus, die de zaligheid der zondaren zoozeer verlangde, hun een krachtdadig middel aan, tegen het vreeselijk gevaar van voor eeuwig in den afgrond der hel te worden neergestort, En dit middel is niets anders dan het gebed tot Maria. Onze heilige Kerkleeraar spreekt ook hier, gelijk hij het overal elders doet, op eene geheel hemelsche wijze: »Maria, zoo zegt hij, zal mij van de hel bevrijden, indien ik het haar vraag.quot; O Maria, bevrijd mij van de hel! »lk zal het haar vragen, als ik haar om de genade smeek van te kunnen vragen.quot; O Maria, maak toch dat ik bidde! O christen, gij, die de hel verdiend hebt; gij, die haar nog kunt verdienen, lees en herlees en prent diep in uw hart het volgende gebed:
Gebed om van de hel bevrijd te worden (1).
O Allerheiligste Maagd Maria, Moeder van God! hoe dikwerf heb ik door mijne zonden de hel
(1) Behalve de bovengemelde aflaat, lieeft Paus Pius VII den 13 Mei 1821, wegens de hooge waarde en het groot nut van dit gebed, nog een afioal van öOO dagen verleend, op iederen dag der week te verdienen, zoo men reet een berouwvol hart daarbij driemaal het Salve Rfi;«!fl_bidde; quot;daarenboven een vollen aflaat .t^éns'in de maand op een dag naar verkiezing voor diegenen , die dit eiken dag doen , mits zij biechten, communiceeren , en in ecne' kerk of openbare bidplaatsjGod bidden^,volgens de^raeening derjH. Kerk.^— Deze aflaten kan men toevoegen aan de zielen in het vagevuur.
verdiend! Mogelijk was na mijne eerste zonde reeds het vonnis ten uitvoer gebracht, zoo gij, in uw medelijden met mij, de goddelijke rechtvaardigheid niet hadt tegengehouden; en toen gij vervolgens over de verstoktheid mijns harten zegevierdet, hebt gij mij bewogen in u mijn vertrouwen te stellen. Ach ! in hoevele andere zonden zoude ik in 't venolg, te midden der gevaren, waarin ik verkeerde, niet gevallen zijn, zoo niet gij, o minnende Moeder! mij beschermd hadt door de genaden, welke gij mij hebt verworven? O mijne Koningin ! waartoe zullen mij uwe barmhartigheid en de gunsten, welke gij mij verleend hebt, strekken, indien ik verloren ga? Helaas! is er een tijd geweest, waarop ik u niet beminde; thans heb ik u, na God, bovenal lief. Neen, duld niet, dat ik mij van u afkeere, noch van God, die mij door uwe tusschenkomst met zoovele barmhartigheden heeft overladen. O mijne allerbeminnelijkste Koningin ! laat niet toe, dat ik, gedurende eene gansche eeuwigheid, u in de hel hate en vervloeke. Zult gij gedoogen, dat een uwer dienaren, die u bemint, verloren gaat? O Maria! spreek. Zal ik verloren'gaan? Verloren zou ik gaan, indien ik u verliet; maar wie zal den moed hebben u te verlaten? Hoe zoude ik
— 22 —
de liefde kunnen vergeten, welke gij voor mij gehad hebt? Neen, neen! hij, die zich uwer oprecht aanbeveelt, hij, die tot uwe goedheid zijne toevlucht neemt, zal niet verloren gaan. O mijne Moeder! laat mij niet aan mij zeiven over; want dan zal ik verloren gaan; maak dat ik tot u altijd mijne toevlucht neme. Red mij, o mijne Hoop ! bevrijd mij van de hel of liever van de zonde, want zij alleen kan mij in de hel storten. Amen.
Hier hidde men driemaal het Wees gegroet. V. DONDERDAG.
De Hemel,
De H. Alphonsus deed ons bidden voor de vergiffenis onzer zonden, de volharding, den goeden dood en voor de bevrijding van de hel. Is dit alles niet voldoende om zalig te worden? Voorzeker. Maar is het dan nog noodig de allerheiligste maagd langer door onze gebeden lastig te vallen? O ja; want men kan van haar zeggen, wat men van God zeiven getuigt; Zij wil gedwongen, zij wil door onophoudelijk smeeken worden overgehaald. En als er sprake is van onze eeuwige belangen, zou ons dan iets te veel zijn ? Daarenboven kan men in het werk onzer zaligheid gelijk in het verlossingswerk van Jezus Christus, verschillende doelen onderscheiden. Jezus Christus boette de zonden uit, bevrijdde ons van
— 23 —
de hel, heropende de poorten des hemels. Zoo ook behoort men na de vergiffenis der zonden en de bevrijding van de hel, de voltooiing zijner zaligheid in den hemel te verzekeren. Met recht derhalve wordt na het gebed der vreeze, die beducht is voor den eeuwigen dood, het gebed der hoop geplaatst, welke naar den schoonen hemel verlangt. Ziehier, hoe zich de H. Aipbonsus van deze taak kwijt, en hoe, volgens zijn gevoelen, het vertrouwen op Maria, als het ware, gelijk staat met het geluk van het hemelrijk te mogen ingaan.
Gebed om dan hemel te bekomen.
O Koningin des hemels ! die, boven al de koren der Engelen, het naast bij Gods troon gezeten zijt, ik groet u uit dit dal van tranen, en hoe ellendig zondaar ,ik ook ben, durf ik n toch smeeken een medelijdenden blik op mij te slaan. Zie, o Maria ! in hoevele gevaren ik mij bevind en mij gedurende mijn leven op deze aarde bevinden zal; gevaren, waarin ik mijne ziel, den hemel en mijn God kan verliezen. Op u, o mijne Koningin! heb ik al mijne hoop gevestigd. Ik bemin u en smacht naar het oogenblik, waarop ik u in den hemel zal kunnen aanschouwen en verheerlijken. Ach, Maria! wanneer zal het mij zijn toegestaan, mij aan uwe voeten te zien, ver-
— 24 —
zekerd van mijne zaligheid? Wanneer zal ik die hand kussen, die over mij zoovele genaden heeft uitgestort? Het is waar, o mijne Moeder! dat ik gedurende mijn leven zeer ondankbaar geweest hen; maar als ik het geluk heb den hemel binnen te gaan, dan zal ik u daar de geheele eeuwigheid door elk oogenblik beminnen; dan zal ik, u eeuwig lovende en dankende, mijne vroegere ondankbaarheid vergoeden. Ik dank God, dat hij mij zulk een vertrouwen op het bloed van Jezus Christus en op uwe machtige voorspraak heeft ingeboezemd. Aldus hebben uwe waarachtige dienaren gehoopt en niemand hunner is teleurgesteld. Ook ik zal het niet zijn. O Maria! bid Jezus, uwen godde-lijken Zoon, (evenals ik hem bid, door de verdiensten van zijn lijdenj, dat hij voortdurend mijne hoop bevestige en meer en meer doe toenemen. Amen.
Hier bidde men driemaal het Wees gegroet.
VI. VRIJDAG.
Da liefde voor de Allerheiligste Maagd en voor Jezus Christus, haren goddelijken Zoon.
Thans gaat de H. Kerkleeraar den weg der volmaaktheid op. Hij gaat bidden om Jezus en Maria altijd vuriger te beminnen. En wie zou
hem daarover iets durven verwijten ? Mag oen Christen, die onophoudelijk aan Maria zijne zaligheid vraagt, niet met vol vertrouwen de liefde lot den Zoon en de Moeder afbidden ? £n, weet het wel: er bestaat een innig, ja dikwijls een noodzakelijk verband tussehen de liefde en de zaligheid. U beminnen, roept de H. Alphonsus tot Maria sprekende uit, U beminnen is een voornaam leeken der voorbestemming ; het is cene genade, welke God slechts aan diegenen verleent, die hij wil zalig maken. Gewichtig en belangrijk woord ! Het zoude alleen voldoende zijn om ons te verklaren, waarom de H. Alphonsus het volgende gebed heeft uitgekozen. Doch er is nog een ander woord van dien Heilige, niet minder beslissend : ygt;Bekeeringen, zegt hij, welke niet op de liefde van Jezus Christus gegrond zijn, zijn bekeeringen van korten duur.quot; Ziedaar de redenen van het volgende gebed. Het is te gelijk én de kreet der liefde én de kreet der hoop.
Gebod om de liefde voor Jezus en Maria.
O Maria! gij zijt het edelste, het verhevenste, het zuiverste, het schoonste, het heiligste van alle schepselen. Och ! mochten alle menschen u kennen, o mijne Vorstin! en u beminnen, zooals gij het verdient. Maar ik troost mij bij de gedachte aan zoovele gelukzaligen in den hemel, aan zoovele rechtvaardigen op de aarde, die op den aanblik uwer goedheid en uwer volmaaktheden van
— 26 —
liefde blaken. Ik verheug mij vooral, dat God u alleen meer liefde toedraagt dan aan alle Engelen en menschen te zamen. O mijne allerbeminnelijkste Koningin ! ik ook, ellendig zondaar, ik bemin u; maar ik bemin u te weinig ; ik verlang eene grootere on meer teedere liefde tot u; en die liefde moet gij zelf mij verwerven ; want u beminnen is een teeken der voorbestemming, en eene genade, welke God slechts aan diegenen verleent, die zalig worden.
Te gelijk, o mijne Moeder, zie ik in, hoeveel ik aan uwen goddelijken Zoon verplicht ben; ik weet, dat hij eene. oneindige liefde verdient. Gij, die niets anders verlangt, dan hem bemind te zien, o, ik bid n, verwerf mij de genade van uwen goddelijken Jezus uit geheel mijn hart te beminnen. Ja, verwerf mij deze genade, gij, die alles, wat gij wilt, van God erlangt. Ik vraag geene goederen der aarde, noch eer, noch-rijkdommen; ik vraag slechts wat uw Hart bet meest verlangt; de liefde tot God. Kan het mogelijk zijn, dat gij mij niet wilt bijstaan, om een verlangen te bevredigen, hetwelk u zoo aangenaam is'? Neen, want reeds helpt gij mij, reeds bidt gij voor mij. Bid, bid, o Maria! en houd niet op met bidden, zoolang ik niet in het hemelsch Paradijs zal we-
— 27 —
zen,quot; waar ik zeker zal zijn God en u, o allerliefste Moeder! eeuwig te bezitten. Amen.
Hierna bidde men driemaal het Wees gegroet.
De Bescherming der Allerheiligste Maagd.
Dit laatste gebed is én de voltooiing én de beknopte inhoud van al de voorgaande gebeden. Men vraagt daarin de bescherming der allerheiligste Maagd. Welnu die moederlijke bescherming van Maria is eene gunst, welke de voorgaande overtreft en tevens insluit. Zij overtreft ze; omdat de ziel, welke Maria onder hare hemelsche bescherming neemt, niet slechts behouden is, maar ook langzamerhand met al de gaven des hemels verrijkt wordt; waarlijk voor haar wordt dat geestelijk gastmaal bereid, waarvan de Zaligmaker ons, in do parabel van den verloren zoon, zulk eene treffende beschrijving gegeven heeft. Daarenboven sluit de bescherming der allerheiligste Maagd al de gunsten in, welke wij in de vorige gebeden gevraagd hebben. Zij (Maria's bescherming) verzekert ons de kwijtschelding der zonden, geeft ons de volharding, schenkt ons een zaligen dood, bevrijdt ons van de hel en verwerft ons den hemel. De H. Alphonsus dan ook, als buiten zich zeiven bij het gezicht der wonderen van genade en zaligheid in dit enkel woord, Be-scherming van Maria, opgesloten, laat zich in dit laatste gebed door de heilige vervoeringen van een volmaakt vertrouwen meesleepen. »[)ank aan
— 28 —
de allerheiligste Maagd, zoo roept hij uit, vrees ik nu niets meer: noch mijne zonden, noch den duivel, noch de hel, zelfs Jezus Christus, mijn rechter, niet!...quot; En dan eerst, na met kinderlijk vertrouwen Maria's bescherming te hebben afgesmeekt, durft hij veilig zijne gebeden eindigen. Nog een laatste maal evenwel moest hij zijne eenigc vreeze van Maria te verlaten, uitdrukken ; nog een laatste maal moest hij herhalen; O Maria! maak dat ik u lol mijnen dood toe getrouw zij! Laat ons derhalve getuigen zijn van den laatsten strijd eener ziel, die hare vrees allegt, of liever die haar als het ware in den onmetelijken oceaan van het volmaakt vertrouwen op Maria wegwerpt.
Gebed om Maria's beschermiug te verwerven.
Ik erken, o mijne allerheiligste Moeder! de genaden, welke gij mij verworven hebt; ik erken ook mijne ondankbaarheid jegens u. De ondankbare verdient geene weldaden meer; evenwel mag ik daarom aan uwe barmhartigheid niet wanhopen. O mijne machtige Beschermster! heb medelijden met mij. Gij zijt de Uitdeelster der genaden, welke God ons, ellendige zondaren, verleent; — en heeft hij u zoo machtig, zoo rijk en zoo medelijdend gemaakt, dan is het, opdat gij ons zoudt bijstaan. Ik wil zalig worden. Ik stel derhalve mijne eeuwige zaligheid in uwe handen, en vertrouw u de zorg mijner ziel toe.
- 29 —
Ik wil tot het getal uwer ijverigste dienaren be-hooren; weiger mij zulks niet. Gij spoort de ongelukkigen op, om hen bij te staan ; verlaat dan geen armen zondaar, die tot u zijne toevlucht neemt. Spreek ten mijnen gunste. Uw Zoon doet alles wat gij hem vraagt. Neem mij onder uwe bescherming, en dat is mij genoeg; wanneer gij mij beschermt, dan vrees ik niets; noch mijne zonden, omdat ik door u de vergeving daarvan bij God hoop te erlangen; noch de duivels, omdat gij machtiger zijt dan geheel de hel; noch eindelijk Jezus mijn rechter, omdat een enkel uwer gebeden genoeg is om zijn toorn te bedaren. Bescherm mij dan, o mijne Moeder, en verwerf mij de vergeving mijner zonden, de liefde tot Jezus, de heilige volharding, een zaligen dood en eindelijk nog den hemel. Wel is waar verdien ik deze genaden niet; maar indien gij ze den Heer voor mij vraagt, zal ik ze verwerven. Bid dan Jezus voor mij. O Maria, mijne Koningin! ik stel al mijn vertrouwen op u ; in deze hoop leef ik, berust ik, en met haar wil ik sterven. Amen.
Hier bidde men driemaal het Wees geyroet.
Ten slotte nog een enkel woord tot diegenen, (en wij hopen dat hun getal groot zal wezen), die van deze heilige en heilzame week gebruik maken. Mogen zij zich dikwijls den volgenden trek uit htjt leven van den armen priester Ber-nardus herinneren.
Deze ijvervolle priester wilde ten koste van wat ook, een ter dood veroordeelde bekeeren. Daar deze wederstand bood, smeekte de man Gods, die maar al te goed wist, dat de bekeering der hardnekkigen het werk van Maria was, den verharden zondaar, hij zoude eens het Memorare der H. Maagd bidden. De ellendige bleef hardvochtig. Nieuwe pogingen werden aangewend, maar ook eene nieuwe weigering volgde. Nu zal Bernardus het uiterste beproeven; hij neemt een stukje papier, waarop het schoone gebed gedrukt was, en steekt het met geweld in den mond van den veroordeelde. Op hetzelfde oogenblik bewerkte Maria, door het vertrouwen van haar dienaar getroffen, de bekeering van dat versteende hart. Zóó is, maar in tegenovergesteldfin zin, ook de handelwijze van den duivel. Want gelijk Bernardus alles in het werk stelde, om dien zondaar door
een enkel gebed tot Maria zalig le maken; zoo ook spant de duivel al zijne krachten in, om den christen zijn dagelijks gebed tot Maria te doen verzuimen; daar hij door ondervinding weet, dat hij dan des te spoediger zijn prooi zal bemachtigen. Gij derhalve, die deze heilzame gebeden, Maria ter eere, dagelijks zult bidden, luister nog naar een laatsten raad. Het zoude voor uwe onsterfelijke ziel zeer voordeelig zijn, zoo gij elk dezer gebeden met deze aanroeping tot Maria eindigdet: O Maria, geef, dut ik dit gehed, hetwelk ik nu lot u gericht heh, iedere week lot mijnen dood toe getrouw herhale!
De week van Maria's dienaar, die zijne zaligheid wil
Waarom zijn deze gebeden gericht tot de Allerheiligste Maagd Maria?..........7
II. Maandag. — De volharding.......15
Gebed om de volharding.........lö
III. Dinsdag. — De zalige dood.......17
Gebed om een zaligen dood........18
IV. Woensdag. — De bevrijding van de hel. . . 19 Gebed om van de hel bevrijd te worden .... 22
V. Donderdag. — De hemel........21
Gebed oni den hemel te bekomen......25
Gebed om de liefde voor Jezus en Maria. ... 25
-----
n