BACTERIOLOGISCHE NORMEN
VOOR DE BEOORDEELING VAN
CONSUMPTIEMELK
V
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
W. H. F. C. MAJOEWSKIJ
-ocr page 2-■gt;-lt;■ r, , . V
-ocr page 3--.quot;f.'.':
: '
V-
BACTERIOLOGISCHE NORMEN VOOR DE
BEOORDEELING VAN CONSUMPTIEMELK
/^S J.
BACTERIOLOGISCHE NORMEN
VOOR DE BEOORDEELING VAN
CONSUMPTIEMELK
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. H. BOLKESTEIN. HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 30 NOVEMBER 1934, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR. DOOR
WILHELM HEINRICH FRIEDRICH CHRISTIAAN MAJOEWSKIJ
GEBOREN TE ENSCHEDE
1934
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS. UTRECHT
BIBUOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T fR E C H T.
Aan mijn ouders.
Aan mijn vrouw.
Aan mijn kinderen.
Bij het voltooien van dit proefschrift voel ik mij gedrongen aan U, Hoog-
leeraren aan de Faculteit der Veeartsenijkunde mijne erkentelijkheid te betuigen
voor het aandeel, dat Gij hebt gehad aan mijne wetenschappelijke vorming.
In het bijzonder naar U. Hooggeleerde VAN OYEN, hooggeachte promotor,
gaat mijn groote dank uit, zoowel voor den raad en den steun, die ik bij de be-
handeling van dit onderwerp steeds van U mocht ondervinden, als zeer speciaal
voor de prettige wijze, waarop Gij mij deze geschonken hebt. De verdieping van
mijn gevoel voor zelfkritiek, die Gij mij hebt gegeven, zal voor mijn geheele verdere
leven van groote waarde zijn.
Ook U, Zeergeleerde HESSELINK, ben ik grooten dank verschuldigd voor
de wijze, waarop Gij mij in de gelegenheid hebt gesteld, dit einddoel mijner
academische opleiding te bereiken, en voor de belangstelling, die Gij mij steeds
hebt betoond.
Van het personeel van den Keuringsdienst van Waren dank ik in het bijzonder
de Heeren HOEGEN, HÜIZER en WANNET, zonder wier toegewijde tech-
nische hulp hef mij niet mogelijk zou zijn geweest, het omvangrijke materiaal te
bewerken.
Tenslotte dank ik de talloos velen, van wie ik alleen den Heer PENNING,
directeur der CAMIZ noemen wil, die mij op eenigerlei wijze bij mijn onderzoek
hunne medewerking hebben verleend.
Eerste Afdceling
HOOFDSTUK
I. Inleiding ......................... ^
II. Eischen te stellen aan een methode ter bepaling der
bacteriologische zuiverheid der melk.......... 5
III. Literatuur.........................
A.nbsp;Wat moeten wij verstaan onder het begrip „cohbacilquot; bij de
beoordeeling der consumptiemelk.............
B.nbsp;De cohachtigen in melk................. 20
1.nbsp;Komen coliachtigen in alle melk voor?........ 21
2.nbsp;In welke mate komen de coliachtigen in melk voor? . . 22
3.nbsp;Welken invloed hebben de diverse factoren, die bij de
winning en behandeling een rol spelen op het colicijfer
der melk?..................... 25
4.nbsp;De invloed van de coliachtigen op de kwaliteit der melk 27
C.nbsp;Heeft het zin eventueele variteiten van B. coli uiteen te houden? 29
a.nbsp;uit een oogpunt van volksgezondheid
b.nbsp;om fouten, bij de melkwinning begaan in het oog te doen
vallen,
1.nbsp;De glucosevergisting bij 45 a 46° C..........
2.nbsp;Het gedrag in saccharose- en dulciethoudend milieu ... 30
3.nbsp;De verhouding in het in glucose-bouillon gevormde gas
van CO2 tot Hj.................. 32
4.nbsp;De eind-pH bij de vergisting van glucose en het gedrag
t.o.v. methylrood..................
5.nbsp;De vorming in glucose-peptonhoudend miheu van acetyl-
methyl-carbinol, en de reactie hierop volgens Voges-^
Proskauer.................... • ^^
6.nbsp;Het kweeken in synthetische milieu's.........
7.nbsp;De eigenschappen van coU-achtigen van bekende herkomst 37
Bespreking der varieteiten van coh-achtigen in melk gevonden, en
van hun beteekenis voor de volksgezondheid en de melkhygiëne 42
Bladz.
D. Op welke wijze zijn de coli-achtigen in melk aan te toonen? 42
1.nbsp;Algemeene principes..............
2.nbsp;Nadere bespreking der diverse methoden om coli-achtigen
in melk aan te toonen..................^^
A.nbsp;De ophoopingsmethoden......................44
a.nbsp;Kweeken in 1 7o„ carbolzuur-houdend milieu ...nbsp;44
b.nbsp;Kweeken in zuren bouillon bij 37° C..............44
B.nbsp;De selectieve plaatmethoden................45
C.nbsp;De industrieele methoden......................45
a.nbsp;methoden die berusten op de indolvorming in pepton-
houdend milieu..........................45
b.nbsp;Methoden die berusten op de veranderingen in
neutraalroodmilieu.............. 43
c.nbsp;Methoden die berusten op het kweeken in lactose-
bouillon of lactose-peptonwater met of zonder toe-
voeging van indicatoren en/of remmende stoffen . . 49
54
54
54
57
58
61
64
104
116
Tweede Afdeeling
IV. Het eigen Onderzoek....................53
EERSTE DEEL
Een onderlinge vergelijking der gebruikte bodems op hun gevoelig-
heid en betrouwbaarheid, met volledige identificatie, zoo mogelij
der geïsoleerde kiemen.............
Techniek van dit onderzoek..........
A.nbsp;Gebruikte voedingsbodems, hun samenstelling, bereiding en be
oordeeling................
B.nbsp;Het enten van de melk op deze bodems
C.nbsp;Verdere bewerkingen ............
D.nbsp;Identificatie der gevonden kiemen............
Tabellen...............
Samenvatting van de resultaten, verkregen bij het eerste deel van he
eigen onderzoek..............
Voorloopige conclusies........
TWEEDE DEEL
Een nader onderzoek over een grooter aantal monsters melk. om
na te gaan. of bij toepassing der beide voorloopig als de beste
erkende methoden de aanvankelijk geconstateerde betrouwbaarheid
en gevoeligheid behouden blijven............... 118
Inleiding en algemeene beschouwingen............. Hg
-ocr page 15-Bladz.
Tabellen..................................................122
Samenvatting van het tweede deel van het onderzoek............132
Conclusies . ...............................................136
DERDE DEEL
Inleiding en algemeene beschouwingen..........................137
Techniek van het onderzoek..................................l'^O
I.nbsp;De bemonstering .......................................l'^ö
II.nbsp;De wijze van onderzoek der monsters....................141
De reductaseproef........ .........
De gistingproef......................................146
Het onderzoek op B. coli............................148
De bepaling van het totaalkiemcijfer der melk............152
De reactie van Storch................................154
Het onderzoek van het sediment......................155
Onderzoek der gepasteuriseerde tankmelk......................155
Invloed van naspoeling van het vaatwerk enz. met chloorbleek-
loogoplossing..............................................156
Tabellen en bespreking van de resultaten van het onderzoek bij de
verschillenden bedrijven verkregen............................160
Onregelmatigheden bij de bepaling van den colititer............221
Hooge colititers............................................222
Vergelijking van de resultaten der reductaseproef met het kiem-
cijfer en den colititer........................................223
De resultaten der gistingproef................................225
V. Conclusies ................................................227
Omschrijving van de bacteriologische controle der melk,
ter handhaving van de sub. IV en V der conclusies
onder C. gestelde grondslagen..........................229
Geraadpleegde Literatuur......................................231
Stellingen ......................................................237
-ocr page 16- -ocr page 17-EERSTE AFDEELINGnbsp;^
HOOFDSTUK I
De taak der overheid met betrekking tot de melkvoorziening is
zéér veelzijdig. Niet alleen dient zij er voor te zorgen, dat de ver-
handelde consumptiemelk voldoet aan bepaalde minimumeischen
voor zoover betreft chemische samenstelling en reinheid, maar
tevens, dat zij vrij is van mensch-pathogene, en zooveel mogelijk
vrij van saprophitische kiemen (in verband met hare houdbaar-
heid), en verder, dat zij in diëtetisch opzicht (vitaminengehalte
enz.) voldoende is.
Bezien wij nu de voorschriften op het gebied der melkvoorzie-
ning neergelegd in het Melkbesluit (Stbld. 43—1929) met de
sindsdien verschenen aanvullingen en wijzigingen, dan valt aller-
eerst op, dat aan punt één, de chemische samenstelling en reinheid,
zeer voldoende aandacht is geschonken. In de practijk blijkt dan
ook dat de consumptiemelk, dank zij de eischen gesteld bij art. 2
van het Melkbesluit, in dit opzicht, vergeleken met tien of twintig
jaren geleden, sterk in qualiteit is vooruitgegaan. Fraude in den
vorm van watertoevoeging of ontrooming enz., die vroeger in be-
paalde streken regel was, soms zelfs door onverstandige overheids-
maatregelen (ik noem bijv. het toestaan van den verkoop van z.g.n.
verdunde melk in Amsterdam) bevorderd werd, is gelukkig tot de
uitzonderingen gaan behooren. Ook het aantal gevallen van erger-
lijke vervuiling is zéér veel minder geworden.
Punt twee echter, de hygiënische en bacteriologische hoedanig-
heid der melk, is min of meer stiefmoederlijk behandeld. Wehswaar
geeft art. 24 een aantal voorschriften voor de wijze, waarop winning
en bewaring enz. door den veehouder moeten plaats hebben, en
wordt in art. 25 o.a. bepaald, dat geen melk mag worden afgeleverd
of verkocht, die afkomstig is van dieren lijdende aan met name
genoemde ziekten (open tuberculose, uierontsteking, fluor albus,
darmontsteking met diarrhée gepaard gaande, enz.), maar de con-
trolemiddelen op deze voorschriften of op de winning enz, worden
nergens omschreven.
Skchts geeft art. 2 aan, dat de zuurgraad der melk niet hooger
mag zijn dan 9° S.H., dat er bij het filtreeren van een halven hter
of minder geen of slechts geringe sporen vuil mogen worden af-
gezet, dat Streptococcen niet in belangrijke mate in het sediment
mogen voorkomen, terwijl pathogene micro-organismen in het geheel
niet aanwezig mogen zijn, maar deze voorschriften zijn zóó alge-
meen, ruim, en ten deele zóó negatief gesteld, dat zij met elkaar er
zeer zeker geen aanspraak op kunnen maken een genoegzamen
waarborg te geven voor de hygiënische en bacteriologische betrouw-
baarheid der melk.
Een uitzondering hierop maken tot op zekere hoogte de in andere
artikelen van het M.B. genoemde voorschriften omtrent melk, die
als gepasteuriseerde, gesteriliseerde of als kindermelk wordt ver-
kocht, waarbij meer nauwkeurig omschreven eischen aan de bac-
teriologische hoedanigheid zijn gesteld.
Toch is de bepaling van deze bacteriologische hoedanigheid óók
voor de consumptiemelk van zéér veel belang. In het voorwoord
van de dissertatie van L. Camus wijst Porcher op het volstrekt
onvoldoende zijn van een uitsluitend chemische melkcontróle. Deze
heeft toch nog nooit alle bezwaren der in hygiënisch opzicht slechte
melk kunnen ondervangen.
Porcher vat zijn oordeel ongeveer samen in de stelling, dat het
beoordeelen der melk uitsluitend naar haar chemische samenstel-
ling is „un veritable sophismequot;. De eenige definitie van „goede
melkquot;, die steek houdt, is volgens P.: „Le lait pur est un lait sain
et proprequot;.
Porcher veronderstelt dat deze te verkrijgen is in eenvoudige
stallen, waar de eenige luxe is een doelmatige behandeling, die
langzamerhand geleerd moet worden. Hij wenscht hierop controle
in den vorm van eenvoudige „testsquot;, die tegelijk een waarborg
vormen voor de hygiënische betrouwbaarheid der melk.
In gelijken zin ongeveer uit zich Neisser. Deze schrijver wijst er
op dat de tegenwoordige consumptiemelk in doorsnee in hygiënisch
opzicht absoluut onbetrouwbaar is, en dus gekookt moet worden;
dat echter zoowel in openbare verkoopplaatsen als in de huishou-
ding door verschillende omstandigheden dit koken dikwijls onvol-
doende geschiedt, zoodat het de taak der overheid is, hier preven-
tief werkende voorschriften te geven. Neisser komt tot de conclusie,
dat de overheid pas dân aan deze taak heeft voldaan, wanneer zij
zorgt dat uitsluitend prima melk zóódanig behandeld en gedistri-
bueerd wordt, dat de eventueele schadelijke eigenschappen geëlimi-
neerd, en de goede zooveel mogelijk behouden zijn; dat verder
herinfectie wordt uitgesloten, en dus nogmaals koken achterwege
kan blijven.
N. bepleit voor de groote massa der consumptiemelk Dauer-
pasteurisatie en distributie in de flesch. en stelt voor. als waarde-
meter voor de qualiteit dezer melk o.a. „coli- en bacterietitersquot; vast
te stellen.
Terzake der pasteurisatie wenscht hij een uitzondering te maken
voor de ..Milch welche Selbstversorger gewinnen, oder die die-
jenigen erhalten, die wirklich noch Beziehungen zu einwandfreien
Milchquellen besitzenquot;. Hij vervolgt zijn betoog aldus ..Und es
musz die Trinkmilch als hygienische Norm genommen werden,
trotzdem wir wissen, dasz im Haushalt die Kochmilch die grössere
Rolle spieltquot;.
N. wenscht ten allen tijde garantie te kunnen geven voor het
afgeleverde product, en ziet daarom als noodzakelijkheid een cen-
tralen aanvoer en bewerking van alle melk (met uitzondering van
de bovengenoemde van goede veehouders-slijters afkomstige), die
een zéér strenge controle door de overheid mogelijk maken, en
daarnaast zooveel mogelijk controle aan de bron. Van een nieuwe
melkwet verlangt N. hoofdzakelijk garantie voor hygiënische quali-
teit; de chemische samenstelhng is voor de volksgezondheid van
Blinder beteekenis. Daarbij moet de overheid niet te angstvallig zijn
in het vaststellen van scherpe normen, en van maatregelen ter
bescherming van het werkelijk goed ingerichte en goed beheerde
bedrijf.
In gelijken zin uiten zich Klimmer, Nevot en Orla-Jensen.
In ons land is het o.a. Gorter geweest, die naar aanleiding van
-ocr page 20-het veelvuldig voorkomen van den bovinen tbc-bacil bij gevallen
van niet-pulmonaire tuberculose bij kinderen, verlangt, dat krach-
tige maatregelen zullen worden genomen, om het gevaar van een
bovine infectie zoo gering mogelijk te maken.
Ook de hygiënische subcommissie, die in 1923 medewerkte aan
het rapport betreffende een gemeentelijk melkbedrijf voor Amster-
dam, spreekt zich aldus uit, dat de volksgezondheid minder gediend
is met een controle op chemische samenstelling, dan met een, die
gericht is op de bacteriologische hoedanigheid der melk.
Tenslotte is het vooral ook Plantenga geweest, die gewezen
heeft op de dringende noodzakelijkheid van een zoodanige winning
en behandeling der melk, dat zij van meet af aan zooveel mogelijk
vrij is van bacteriën en van bacterie-toxinen.
Uit deze aanhalingen moge blijken, dat zoowel hier als in het bui-
tenland behoefte gevoeld wordt aan een nadere regeling, opdat
men het publiek werkelijk garantie voor een in hygiënisch opzicht
betrouwbaar product zal kunnen geven.
Punt drie — de diëtetische waarde der melk — en meer speciaal
het vitaminenvraagstuk — wordt in het Melkbesluit in het geheel
niet aangeroerd. Neisser vat het vitaminenvraagstuk op als van niet
zooveel belang zijnde, vooral, daar zelfs vitamine-vrije melk niet
gemist kan worden, en bovendien de op moderne wijze gepasteuri-
seerde melk niet van haar vitaminen is beroofd, en dus op gelukkige
wijze hygiënische en diëtetische qualiteit aaneen koppelt.
In dit proefschrift zal ik uitsluitend behandelen de bepaling der
bacteriologische qualiteit der melk. Het diëtetisch gedeelte van dit
probleem blijve voor een volgend onderzoek voorbehouden.
HOOFDSTUK II
EISCHEN TE STELLEN AAN EEN METHODE
TER BEPALING DER BACTERIOLOGISCHE
ZUIVERHEID DER MELK
Een goede methode ter bepahng van de bacteriologische zuiver-
heid der melk moet o.m. voldoen aan de volgende eischen:
1.nbsp;Zij moet zijn streng en billijk, d.w.z.: Zij moet gebaseerd zijn
op datgene, dat in de practijk zonder aanzienlijke verhooging
der productiekosten bij voortduring te bereiken is.
2.nbsp;Zij moet gemakkelijk in het groot zijn toe te passen.
3.nbsp;Zij moet geen verwarring kunnen stichten.
Ad 1, De aan te leggen maatstaf zal moeten zijn gebaseerd op
datgene, dat practisch zonder te hooge opdrijving der productie-
kosten bij voortduring kan worden bereikt.
Verliest men dezen eisch uit het oog, dan ontstaat het gevaar,
dat óf wel de winning onoeconomisch wordt voor den ondernemer,
óf wel de prijs voor den consument te hoog.
Immers, als de melk een belangrijk volksvoedsel zal blijven, dan
moet ze allereerst zoo goedkoop mogelijk zijn. Om deze reden kan
men voor het vaststellen van hygiënische normen dus niet uitgaan
van de uitzonderingsbedrijven voor rauwe modelmelkwinning, maar
zal men het oog moeten wenden naar het normale goed gedreven
consumptiemelkbedrijf, een bedrijf dus, dat de beschikking heeft
over wat men in het algemeen verstaat onder een goede outilleering,
en over gezond vee. De eischen die men aan een dergelijk, normaal
goed gedreven consumptiemelkbedrijf redelijkerwijs mag stellen
zijn de volgende:
a- een behoorlijk geventileerde, hchte (of kunstmatig te verlichten
-ocr page 22-stal) — het type doet er niet toe —, die zindelijk onderhouden is.
b.nbsp;behoorlijk verpleegd vee (d.w.z. met opgebonden staarten en
schoone en opgeknipte achterhand en uier), dat regelmatig ge-
borsteld wordt, en normaal gevoerd.
c.nbsp;melkgerei van goede kwaliteit (liefst naadloos en vertind vaat-
werk, emmers en teemsen), dat behoorlijk gereinigd en onder-
houden is.
d.nbsp;zindelijke winning en behandeling der melk, ongeveer zooals het
op de melkerscursussen geleerd wordt.
e.nbsp;zindelijke gelegenheid voor bewaring, en doelmatige afkoeling
der melk; doelmatig, tijdig en vlug transport naar de distributie-
bedrijven.
f.nbsp;betrouwbaar bedrijfswater.
g.nbsp;geregelde veterinaire controle van den veestapel.
h.nbsp;voor die bedrijven, die niet zelf gewonnen melk in den handel
brengen, een garantie, dat hun leveranciers voldoen aan de
eischen a. tot en met g., en bovendien een nader te omschrijven
goede outilleering en/of wijze van distributie.
Men zal over een langere periode — en — om toeval uit te
sluiten — bij een flink aantal bedrijven hebben na te gaan hoe de
melk van op deze wijze beheerde bedrijven in bacteriologisch opzicht
is te kenschetsen.
Indien blijkt, dat voor op deze wijze gewonnen of behandelde
melk normen zijn vast te stellen, dan is het de plicht der overheid
om te zorgen, dat alle verhandelde consumptiemelk aan deze voor-
waarden voldoet, en zal zij den verkoop van alle andere melk
categorisch moeten verbieden.
Hoewel een zeer geregelde controle op den stal of het melk-
bedrijf, uitgaande van fabriek of melkcontrôlebureau ongetwijfeld
nuttig en noodzakelijk is, zal een volledige preventieve keuring der
melk tot de onmogelijkheden blijven behooren, ten eerste omdat het
niet mogelijk zal zijn deze stalcontrôle enz. voldoende vaak te doen
plaats hebben, wegens gebrek aan geld en personeel, en ten tweede
omdat, zelfs al controleert men nóg zoo vaak, de infectiekansen
voor de melk zóó veelvuldig zijn, dat inspectie en controle deze niet
—• doch technisch juiste werkwijze bij het melken en de behandeling
deze wel kunnen uitsluiten.
De stal- en bedrijfscontrôle zal steeds opvoedend instrument tot
het aanleeren van deze werkwijze moeten zijn, en als controlemiddel
slechts uitzondering blijven.
Regel zal moeten zijn een repressieve, vaak herhaalde proef-
ondervindelijke controle op de verhandelde melk, waarbij boven-
bedoelde normen als maatstaf moeten worden genomen.
Deze controle zal zóó moeten zijn, dat zij door middel van één
of van enkele eenvoudige, door niet wetenschappelijk geschoold
laboratoriumpersoneel uit te voeren proef of proeven, zooveel moge-
lijk de hygiënische en bacteriologische waarde der melk in het
licht stelt.
Hiermede komen wij tot het gestelde:
Ad 2. Dat de qualiteitsbepaling gemakkelijk in het groot moet
zijn toe te passen, wil zij voor de practijk beteekenis hebben.
Dit behoeft na het voorgaande geen nader betoog.
Bezien wij tenslotte het gestelde:
Ad 3. De qualiteitsbepaling moet geen verwarring kunnen
stichten.
De tot op heden door vele laboratoria gevolgde methoden ter
bepaling van de hygiënische qualiteiten der melk hebben in dit op-
zicht verschillende zeer groote nadeelen.
Ten eerste zijn zij ingesteld op de minimumeischen, die het Melk-
besluit in art. 2 tot op heden aan de hygiënische qualiteit der
melk stek (zie boven), en die geen afdoenden waarborg voor
betrouwbaarheid in bacteriologischen zin bieden;
ten tweede kloppen de uitkomsten vaak in het geheel niet, of zeer
onvoldoende, met datgene, dat men bij inspectie ten huize van
den boer, den slijter of in de melkinrichting constateert;
ten derde spreken zij elkaar nogal eens tegen, en
ten vierde is het gevaar niet uitgesloten, dat door het mededeelen
der resultaten (event. het betalen der melk naar de uitkomsten)
van dit „qualiteitsonderzoekquot; aan boer, slijter enz., deze ten
aanzien van de wezenlijke verbetering hunner melkwinning enz.
op een dwaalspoor worden gebracht.
Met name geldt dit van de z.g.n. vuilproef, de busseninspectie,
de alcohol- en de gisting-reductaseproef. Melk, die ten aanzien van
deze factoren „voldoendequot; haalt, blijkt dikwijls onder zeer on-
hygiënische omstandigheden te zijn gewonnen, en bacteriologisch
gesproken zeer slecht te zijn.
Alleen de kiemgetalbepaling, en tot op zekere hoogte het sedi-
mentonderzoek maken hierop een uitzondering.
Alle andere methoden zijn alleen geschikt om ten ruwste de bac-
teriologische qualiteit te bepalen, en dienen afgeschaft, zoo spoedig
een nauwkeuriger, in het groot practisch bruikbare methode er voor
m de plaats gesteld kan worden.
^ De hygiënisch-bacteriologische waarde der melk wordt bepaald
door de navolgende factoren:
1.nbsp;De afwezigheid van pathogene micro-organismen.
2.nbsp;Het aantal saprophitische kiemen.
3.nbsp;De soort dezer kiemen.
Het routine-laboratoriumonderzoek zal zich dus, voor zoover
mogelijk, in den meest eenvoudigen vorm op deze drie zaken hebben
in te stellen, terwijl vooraf de methoden van onderzoek nauwkeurig
zullen moeten worden getoetst.
De afwezigheid of aanwezigheid van de meeste (mensch)patho-
gene micro-organismen in melk is niet gemaklijk te constateeren, en
kan, althans bij den huidigen stand der wetenschap, nooit onder-
werp voor een routineonderzoek worden. De waarborgen, die ten
aanzien van dit punt aan den consument gegeven kunnen'worden,
zullen voorshands geen andere kunnen zijn, dan hoogstens een
geregelde veterinaire controle van den veestapel op voor den
mensch schadelijke ziekten, verder eventueel een medische controle
van het personeel, en ten slotte een zoodanige bewerking en distri-
butie der melk dat, mochten bedoelde kiemen inderdaad ondanks
de beide eerdere genoemde voorzorgsmaatregelen toch nog eens
aanwezig zijn, zij zoo goed mogelijk onschadelijk gemaakt worden
Voor wat betreft het totaal aantal (saprophitische) kiemen zijn
er alreeds zeer goede, wetenschappelijk juist bevonden routine-
methoden ter bepaling van de qualiteit der melk gegeven (aller-
eerst de „grootequot; plaatmethode van Koch, en de „kleinequot; idem van
Frost~Van Oyen—Clarenburg, verder de methoden van Breed—
Skarr—Burri~Bogdanoff~enz. ).
-ocr page 25-De frequentie der zeer veel verschillende, in melk voorkomende
soorten (saprophitische) micro-organismen wordt echter door
bovengenoemde methoden niet aangegeven.
Toch is het van zeer veel belang deze te bepalen, omdat de
beteekenis dezer verschillende soorten èn voor de qualiteit der
melk. èn voor den consument geheel verschillend kan zijn; ten
eerste omdat zij, bij voorkomen in de melk, in deze veranderingen
van geheel verschillende orde kunnen veroorzaken, waardoor de
melk sóms veranderd in een nog goed te genieten of te verwerken
product (door den invloed van de diverse z.g.n. echte melkzuur-
vormers), sóms onbruikbaar wordt (b.v. door ontwikkeling van
sporevormers, gepaard gaande met bijv. boterzuurgisting of rot-
ting), ten tweede, omdat diverse dezer z.g.n. saprophyten onder
bepaalde omstandigheden óf zelf, óf door hun omzettingsproducten
in de melk, pathogene werking kunnen vertoonen (ik noem bijv.
B. coli—^Proteus—subtilus—mesentericus). en ten derde, omdat hun
aanwezigheid kän wijzen op bepaalde fouten bij de winning of de
behandeling der melk begaan, waardoor deze in hygiënisch opzicht
minder betrouwbaar kan zijn geworden. Zélfs in zeer kiemarme
melk kan het dus wenschelijk zijn om te trachten een inzicht te
krijgen in de soort der infecteerende kiemen, en na te gaan, of
bepaalde, minder gewenschte groepen van micro-organismen aan-
wezig zijn.
Zooals ik in het hoofdstuk „De beteekenis van B. coli in melkquot;
nader hoop aan te toonen, is een aanvulling der bacteriologische
qualiteitsbepahng der melk met een quantitatieve bepaling van dit
micro-organisme speciaal van beteekenis, omdat het hier geldt een
bacteriesoort, die niet alleen ongewenschte eigenschappen bezit,
maar waarvan tevens gebleken is, dat zij in melk voorkomt in des
te grootere hoeveelheid, naarmate de zorg waarmede de melk is
gewonnen en/of behandeld geringer is geweest.
Naast elkander toegepast zijn dus de beide methoden in staat om
een breeder en dieper inzicht te verschaffen in de waarde die wij
aan een bepaalde melk in hygiënisch en bacteriologisch opzicht
moeten toekennen.
Hoewel het natuurlijk in de eerste plaats van belang is, dat de
melk, bacteriologisch gesproken, betrouwbaar zij, dus bijv. weinig
coli-bacteriën bevat. en het voor de overheid, als hoedster der volks-
gezondheid van minder beteekenis is. hoe men dit bereiken wil,
zoo is het toch zéér toe te juichen, wanneer op grond van een coli_
resp. kiemgetalbepaling aan den behoorlijk vakkundigen boer of
slijter enz. een juist en begrijpelijk denkbeeld gegeven kan worden
van de wijze, waarop de winning der melk en de verzorging van
dit product door hem moeten plaats vinden.
In de literatuur vindt men weinig opgaven omtrent de gegevens
der bacteriologische analyse getoetst aan de bedrijfsinspectie, in elk
geval weinig of geen normen, die voor behoorlijk gewonnen melk
van gezond vee op normaal goede bedrijven zijn te stellen, en even-
min normen voor door slijters of melkinrichtingen verkochte rauwe
of zoogenaamde losse gepasteuriseerde melk.
Bij het invoeren van een maatstaf voor de bacterieele reinheid
der melk dringen zich een aantal aan de practijk ontleende vragen
op, die wij hier voor de „coli-normenquot; als volgt kunnen samen-
vatten:
1.nbsp;Wat moeten wij verstaan onder het begrip „coli-bacilquot; bij de
beoordeeling der consumptiemelk?
2.nbsp;Komt een dergelijk organisme in alle melk voor, en zoo ja in
welke dichtheid?
3.nbsp;Door welke oorzaken kan dit organisme in de melk komen, en in
welke hoeveelheden tengevolge van elk dezer oorzaken?
Welken invloed hebben diverse factoren bij de winning enz.?
Welke zijn de nadeelen van Bact. coli voor de melk?
4.nbsp;Heeft het zin eventueele variëteiten uiteen te houden
a.nbsp;Uit een oogpunt van volksgezondheid, of
b.nbsp;Om speciale fouten bij de winning enz. begaan in het oog te
doen vallen?
Zijn deze variëteiten gemakkelijk te herkennen?
5.nbsp;Op welke wijze is B. coli in de melk aan te toonen? Is hiervoor
een routinemethode aan te geven?
6.nbsp;Welke uitkomsten geeft een routinemethode in de practijk; is er
overeenstemming met bij bedrijfsinspectie geconstateerde deug-
den of gebreken in de bedrijfsvoering?
HOOFDSTUK III
LITERATUUR
Aan de hand der gegevens in de Uteratuur dient nu, voorzoover
mogehjk, nader bepaald welk standpunt ingenomen moet worden
t.a.v. de aan het eind van het vorige hoofdstuk genoemde vragen,
die zich voordoen bij het vaststellen van „coli-normenquot;.
Wij komen dus allereerst tot de beantwoording der vraag:
A. Wat moeten wij verstaan onder het begrip „coli-bacir'
bij de beoordeeling der consumptiemelk?
Escherich (cit. n. Mc. Conkey) beschreef in 1885 als eerste een
micro-organisme, geïsoleerd uit de faeces van choleralijders, later
ook uit de faecalien en het colon van volwassen gezonde personen.
Om deze reden noemde hij dit organisme: „bacterium coli com-
munequot;; hij geeft als cultuureigenschappen op:
Op gelatine vormen zich 2 soorten kolonies, een kleine gele, in
de diepte gelegene van d= 1 mm groot, en een groote, blauwwitte
oppervlakkige in den vorm van een tropaeolumblad. De kolonies
bestaan uit korte staafjes, die aanvankelijk géén, maar bij verder
kweeken in bouillon wél eigenbeweging vertoonen, en meestal niet
meer dan 2 a 3 zweepdraden bezitten. Zij vergisten glucose en
lactose onder zuur- en gasvorming, en stremmen melk onder zuur-
vorming binnen hoogstens 5 dagen, terwijl zij in peptonwater
indol vormen.
Eenigen tijd daarna isoleerde E. uit de faeces van borstkinderen
een organisme, dat in eigenschappen heel veel met bact. coli com-
mune overeen kwam, maar toch ook verschilpunten te zien gaf —
hoofdzakelijk den anderen vorm der kolonies op gelatine (deze
zouden dikker zijn en rond) — de onbeweeglijkheid en het gemis
aan indolvormend vermogen. Hij noemde dit organisme „bac. lactis
aërogenesquot;,
Hueppe (cit. n. Mc. Conkey) isoleerde uit melk, die hij bij
37° C. bewaarde een organisme, dat hij noemde „bact. acidi lac-
ticiquot;, (tegenwoordig door Bergey genoemd Escherichia acidi lac-
tici) en dat de volgende eigenschappen zou bezitten:
„Op gelatine dikke ronde niet vervloeiende kolonies vormend,
Gram-negatief onbeweeglijk staafje, indolvormend, glucose en lac-
tose vergistend onder zuur- en gasvorming, dik en slijmig groeiend
op agar-agar.quot;
In het tijdvak gelegen tusschen 1885 en 1905 komen dan van
vele auteurs beschrijvingen van deze of dergelijke organismen
{Theob. Smith, Rothberger, Durham, Jordan. Brown, Johnson.
Savage, Hewlet, Kruse, Prescot, Lehmann, Neumann, Murr, Ritchie
e.a. — gedeeltehjk geciteerd n. Mc. Conkey), waarvan de eigen-
schappen in vele opzichten overeenkomen, maar op ander gebied
weer uiteen loopen; organismen, die zij vooral isoleerden uit faeca-
lien, stof, detritus, melk, water, pathologische processen bij mensch
en dier, en waaraan zij een naam gaven, die vaak met een secun-
daire eigenschap bleek samen te hangen.
Zoo ontstonden bijv. nog de namen: bac. cloacae, bac. pneumo-
niae Friedländer, enz.. Wat de een bact. coli commune noemde,
werd door den ander weer anders betiteld, terwijl omgekeerd vaak
de beschrijving van een met eenzelfden naam aangeduid organisme,
door meerdere auteurs, uiteen loopt.
Reeds in 1897 was de toestand op dit gebied zóó onoverzich-
telijk geworden, dat Orlowski (cit. n. Mc. Conkey) zegt: „Bact.
coli is zeer variabel, in de natuur zijn er veel variëteiten en kan de
eene soort in de andere overgaan onder gunstige omstandighedenquot;.
In 1905 geeft Mc. Conkey een resumeerend overzicht van de
eigenschappen, die tot dien door 23 auteurs, waaronder de zoo
juist genoemde, worden toegeschreven aan B. coli, B. acidi lactici,
B. lactis aërogenes, B. cloacae e.d.
Hij komt tot de slotsom, dat de genoemde micro-organismen op
grond van de onderzoekingen dezer auteurs moeten worden onder-
scheiden in de navolgende groepen:
GROEPEN |
Vergisting onder |
Coagulatie |
Indol- |
Beweeg- | ||
glucose |
lactose |
saccha- | ||||
B. coli (Escherich) . . |
|
|
± |
|
|
± |
B. lact. acrog. (Esche- |
|
|
|
|
|
— |
B. acidi lact. (Hueppe) |
|
|
— |
|
|
— |
B. pneumoniae (Fried- |
|
|
|
bijna steeds |
| |
B. cloacae (Jordan) . . |
|
|
|
± |
|
In bovenstaande tabel is de beteekenis van het ±, resp. het
teeken volgens Mc. Conkey voor de verschillende rubrieken de
volgende:
Lactose ± = altijd zuur- en dikwijls gasvorming
saccharose ± = dikwijls zuur- en gasvorming; soms geen veran-
deringen
indolvorming ±: = dikwijls positief
Ijl = als regel niet aanwezig
beweeglijkheid ± = dikwijls beweeglijk.
Hieruit blijkt alreeds de moeilijkheid, die de oudere auteurs
ondervonden hebben, om te komen tot een bevredigende, scherp
gedefinieerde klasseindeeling dezer micro-organismen, en de betrek-
lijke willekeur van een nadere indeeling naar de bovengeschetste
maatstaven.
Verder zijn vrijwel allen het er over eens, dat B. coli doorgaans
is een korte bacil met ronde einden, die zich niet volgens Gram
laat kleuren, facultatief anaëroob is, en geen sporen vormt. De
groei op agar is grauwwit, op gelatine als regel in den vorm van
het blad van den wijnstok. De beweeglijkheid varieert bij de ver-
schillende stammen.
Over de verhouding van CO2 tot Hg in het gevormde gas. en de
hoeveelheid gevormd zuur uit glucose {Theob. Smith), de ver-
gisting van andere dan de genoemde koolhydraten, de gelatine-
vervloeiing e.d. loopeij de meeningen uiteen, en Mc. Conkey wijt
dit aan het feit. dat men in wezen verschillende soorten alle als
B. coli wil erkennen. Hij komt hier tegen op, omdat hem met een
origineelen van Eschench afkomstigen stam èn van B. coli èn van
B. lactis aërogenes gebleken is, dat na jaren de eigenschappen van
deze, onder ongunstige omstandigheden bewaarde cultures, behou-
dens een kleine variatie in morphologie en groei, nog precies waren
zooals Escherich ze oorspronkelijk had beschreven.
B. lactis aërogenes zou behalve de in de tabel genoemde eigen-
schappen nog de volgende bezitten: In het in glucose-bouillon ge-
vormde gas zou de verhouding CO2 : Hg zijn 1 : 1. of 1 : 1 (vol-
gens Theob. Smith), terwijl Durham (cit. n. Mc. Conkey) beweert,
dat alle tot deze groep behoorende micro-organismen in cultuur in
glucosebouillon de reactie van Voges-Proskauer op acetyl-methyl-
carbinol geven; over indolvorming heerscht geen eenstemmigheid.
Strong (cit. n. Mc. Conkey) verdeelt in 1899 de groep aërogenes
nader in diverse pathogene soorten, die de melk niet coaguleeren.
(B. pneumoniae, ozaena. sputigenes crassus. rhinoscleromatis), en
B. aërogenes en capsulatus, die dat wel doen.
In het bloed van proefdieren ingespoten vormen allen kapsels.
Mc. Conkey meent op grond van de literatuur voor B. aërogenes
te mogen aannemen, dat deze de in de tabel genoemde eigenschap-
pen heeft en bovendien Gram-negatief is, gelatine niet vervloeit,
facultatief anaëroob is, en bij de reactie volgens Voges-Proskaue'r
een positieven uitslag geeft.
Ook de groepen B. acidi lactici, B. pneumoniae en B. cloacae
zijn volgens het literatuur-resumé van Mc. C. alle Gram-negatieve,
facultatief anaërobe staafjes, die geen sporen vormen en. met uit-
zondering van B. cloacae, gelatine niet vervloeien.
Mc. Conkey ging nu na de eigenschappen van allerlei soorten
kiemen, geïsoleerd uit faeces e.d., en die. om in het onderzoek te
worden opgenomen, de navolgende eigenschappen moesten bezit-
ten. Zij moesten zijn asporogene, facultatief anaërobe. Gram-
negatieve staafjes, vertoonend een grijs-witten groei op agar en
gelatine, gelatine in steekcultuur niet of slechts langzaam ver-
vloeiend, melk coaguleerend onder zuurvorming, vergistend onder
zuur- en gasvorming glucose, lactose en manniet, in het algemeen
indol vormend en beweeglijk.
In een suikerhoudend milieu, waaraan hij tot wering van den
groei van buiten deze groep staande micro-organismen Yi % na-
triumtaurocholaat had toegevoegd, bebroedde Mc. Conkey de faeces
c-.d., waarin hij de aanwezigheid van kiemen dezer groep vermoed-
de, om deze zoo de gelegenheid te geven zich te vermeerderen.
Constateerde hij zuur- en gasvorming, dan isoleerde hij via een
selectieve plaat kolonies, waarvan hij nader het gedrag ten opzichte
van verschillende suikers, polysacchariden en hexieten, de vorming
van acetyl-methyl-carbinol uit glucose, en de verhouding van CO2
tot Hg in het in glucose-bouillon gevormde gas (zulks in navolging
van Th. Smith in 1896) naging.
Uit deze proeven trekt Mc. Conkey de conclusie, mede aan de
hand van het onderzoek der origineele stammen, dat er in hoofd-
zaak 4 groepen te onderscheiden zijn, die, terwijl ze overigens veel
eigenschappen gemeen hebben, zich kenmerken door een verschil-
lend gedrag ten opzichte van saccharose, van dulciet, van de ,,gas-
ratioquot; en van de Voges-Proskauer- en de methylroodreactie. De
volgende tabel geeft van de gevonden combinaties dezer eigen-
schappen een schematisch overzicht.
Groepnbsp;Saccharose Dulciet Gelatine Voges- Methylrood
vervl. Proskauer
B. vesiculosusnbsp;—nbsp;—nbsp;—nbsp;—nbsp;
2.nbsp;B. coh communisnbsp;—nbsp; nbsp;—nbsp;—nbsp;
3.nbsp;B. neapolitanusnbsp; nbsp; nbsp;—nbsp;—nbsp;
B. lactis aërog.nbsp; nbsp;—nbsp;( )nbsp; nbsp;—
Groep 4 zou dan nog weer in 4 ondergroepen verdeeld moeten
worden naar aanleiding van het gedrag in gelatine, en t.a.v. de
Voges-Proskauerreactie.
Orla-Jensen beschrijft een groep der zoogenaamde onechte melk-
zuurbacillen (die uit lactose nog andere producten vormen dan
melkzuur). Zij zijn Gram-negatieve, al of niet beweeglijke korte
staafjes, zelden tot kettingen of draden groeiend, vooral aëroob,
gasvormend, gelatine niet vervloeiend; zij hebben voor hun groei
geen organische stikstof noodig.
Jensen onderscheidt daaronder twee hoofdgroepen:
a- Bacillus aërogenes — onbeweeglijk, vormt uit suiker meer CO2
dan H2, tast caseine niet aan. Zij wordt onderverdeeld in 2
ondergroepen, één, die melk niet coaguleert, maar langzaam
verslijmt, en één die dat wel doet, de B, lactis aërogenes in
engeren zin.
b. Bacillus coli — beweeglijk (onderscheid van alle andere melk-
zuurvormers), die caseine aantast (rotting en indolvorming), en
waarbij vele pathogene soorten, die „Weniger Interesse für die
Molkerei als für die Ärtzte habenquot;.
Gorter en De Graa[[ geven als cultureele eigenschappen voor
Bac. coli op: op Endo-fuchsine-natriumsulfiet-agar worden roode
kolonies gevormd met metaalglans, melk wordt gecoaguleerd na
1—7 dagen, indol gevormd binnen 7 dagen, lakmoeswei wordt
rood en troebel, in neutraalrood-lactose-agar ontstaat gasvorming
met fluorescentie na 24 uur. Lactose, glucose, maltose, saccharose
en manniet worden vergist onder zuur- en gasvorming. De beweeg-
lijkheid is zwak. Het is een Gram-negatief, asporogeen staafje, dat
gelatine in steekcultuur niet vervloeid.
De Graa[[ stelt in 1932, in een verhandeling over coli-onderzoek
in drinkwater de vraag: „Wat is B. cohquot;, en geeft dan direct als
zijn opinie te kennen, dat de coli-groep blijkbaar veel variëteiten
heeft, waarvan onze kennis vaak nog te onvoldoende is, om de
werkelijke beteekenis en het wezen der afwijkende vormen te
begrijpen. Wij ontleenen aan dezen arbeid voorts, dat men voor
het wateronderzoek zich vooral moet bezig houden met de darm-
coli (van den mensch), die voor het eerst door Escherich, en vrij
nauwkeurig, is beschreven.
Wij moeten de specifieke eigenschappen dezer bacterie als cri-
terium nemen bij het wateronderzoek, en bepaalde nauw omschre-
ven methodes gebruiken.
De Graaff wijst op de zéér groote moeilijkheid eener classificatie
dezer variabele soorten en vindt in elke nadere indeeling in dit
opzicht iets gekunstelds en incompleets.
Een serologisch verschil is tusschen deze naverwante soorten
niet te bespeuren, en de gevonden variabiliteit behoeft nog geen
aanleiding te vormen om te spreken van soortverscheidenheid. Hij
maakt een onderscheid met betrekking tot het gedrag t.o.v. gela-
tine, die door de coli-achtigen niet, door de proteusachtigen wèl
wordt vervloeid. De laatsten vergisten tevens de hexieten (o.a.
sorbiet en manniet) en laevulose en lactose niet.
De Graaff wijst evenwel tevens op de mogelijkheid van tus-
schenvormen, slaat echter voor om deze groote lijn te blijven vast-
houden, ten einde elkaar beter te verstaan. Hij onderscheidt dan
verder in de coligroep twee hoofdsoorten, hoofdzakelijk naar hun
herkomst, n.L:
1.nbsp;De groep Aërogenes, in kinderfaeces, maar vooral in de vrije
natuur, dus géén specifieke faecaalverklikker, een niet ver-
vloeiend Gram-negatief facultatief anaëroob staafje, dat sorbiet,
manniet en laevulose niet vergist, géén indol vormt uit pepton,
en de reactie van Voges-Proskauer op acetyl-methyl-carbinol
geeft, en
2.nbsp;De groep Coh, vooral in faecaliën, die de genoemde koolhydra-
ten wèl vergist, niet de reactie van Voges-Proskauer geeft, en
na 3—7 dagen uit pepton indol vormt. Tevens is deze groep
thermotolerant, doordat zij bij 46° C. glucose onder zuur- en
gasvorming kan vergisten {Eykman).
Ten aanzien van de conclusie „faecale coliquot; (afkomstig uit men-
schelijke faecaliën — M.) wenscht De Graaff geen andere criteria
aan te leggen dan, en volkomen genoegen te nemen mèt de vol-
gende, waardoor onnoodige moeilijkheden voorkomen worden:
a.nbsp;Gram-negatief, asporogeen, facultatief anaëroob staafje, poly-
morph, zwak beweeglijk, gelatine niet vervloeiend.
b.nbsp;Glucose vergistend onder zuur- en gasvorming bij 45 è 46° C.
c.nbsp;Indolvormend uit pepton.
d.nbsp;Voges-Proskauer negatief, en methylrood positief bij kweeken
in glucose-pepton-water.
e- vergistend onder zuur- en gasvorming bij 37° C. glucose, lactose,
sorbiet, manniet, laevulose, mannose en galactose.
De Graaff heeft geen nut gezien van het gebruik van de citraat-
en urinezuurbodems van Koser,
Gärtner uit zich aldus: Het begrip coli is zeer vaag; men heeft
wel onderscheiden:
1- Typische coli — die zeer veel in menschelijke en dierlijke faeces
20U voorkomen. G. omschrijft de eigenschappen van dit micro-
organisme zooals De Graaff e.a.
2. Atypische coli, met afwijkende eigenschappen.
Volgens Gärtner zijn er vele auteurs, o.a. Konrich, die, zelfs als
eigenschappen als indolvorming en neutraalroodomzetting ontbre-
ken, de coli nog als typisch willen beschouwen. G. is hiervoor
echter zeer huiverachtig. Volgens G. geeft de proef van Eykman
veel miswijzingen door de hooge broedtemperatuur.
Bergey (uitgave 1934) onderscheidt in de familie (,,tribequot;) der
Bacteriae verschillende ondergroepen (..genusquot;), o.a.:
A.nbsp;De groep Escherichia {Castellani en Chalmers 1919), waartoe
o.a. behooren de B. coh commune (Escherich) en de B. acidi
lactici (Hueppe) der oude literatuur, en
B.nbsp;De groep Aërobacter (Beyerinck 1900). waartoe o.a. behooren
de oude B. lactis aërogenes (Escherich), en B. cloacae (Jordan).
Bijna alle tot deze beide groepen behoorende micro-organismen
komen volgens Bergey voor in den tractus intestinahs van gezonde
menschen en (of) dieren, vooral de groep A. De groep B. komt
bovendien veel voor in de vrije natuur, in vuil. in melk of melk-
producten. Beide groepen zijn volgens B. asporogene, facultatief
anaërobe, Gram-negatieve, gelatine als regel niet vervloeiende
staafjes, die glucose en lactose vergisten onder vorming van zuur,
of van zuur en gas, terwijl veelal ook andere suikers, Polysacchari-
den of hoogere alcoholen worden omgezet op dezelfde wijze.
Groep A. — Escherichia — vormt (uit glucose) geen acetyl-
methyl-carbinol. en vervloeit gelatine niet.
Groep B. — Aërobacter — vormt onder deze omstandigheden
wèl acetyl-methyl-carbinol. Sommige vertegenwoordigers uit deze
groep vervloeien gelatine.
Bergey deelt verder de groep Escherichia in naar het al of niet
vergisten onder zuur- en gasvorming van saccharose, en verder
naar gelatinevervloeing (hier komt hij dus alreeds direct in conflict
met de basis, waarop hij zelf de scheiding tusschen groep A. en
groep B. voorstelt), naar beweeglijkheid en naar het gedrag in
dulciet-, salicyne-, melk-, en nitraathoudend milieu. Nergens wordt
door B. bij de nadere indeeling der groep Escherichia gewag ge-
maakt van het gedrag in neutraal-roodmilieu of het kweeken bij
hoogere temperatuur (Eykmanproef).
Hij geeft voor alle 22 soorten die hij in de groep Escherichia
onderscheidt als optimumtemperatuur op 30 a 37° C., behalve voor
één, waarvoor deze 20° C. bedraagt. Aan zijn zeer uitgebreid over-
zicht ontleenen wij voorts, dat alle 22 tot deze groep behoorende
organismen lactose vergisten onder zuur- en gasvorming en 20
eveneens glucose; verder, dat saccharose door ongeveer de helft
der soorten wordt vergist onder zuur- en gasvorming, en maltose,
galactose en manniet, voorzoover ze genoemd worden, door alle.
Vijf soorten vervloeien gelatine (!), melk wordt door 16 dezer
soorten gecoaguleerd onder zuurvorming, indol wordt niet of zeer
zwak gevormd door 7. Het gedrag in andere dan de genoemde
suikers loopt sterk uiteen.
De groep B, — Aërobacter — wordt door Bergey nader inge-
deeld naar het af of niet beweeglijk zijn, de gelatinevervloeing en
de vergisting onder zuur- en gasvorming van saccharose en dulciet.
Hij onderscheidt 7 soorten, die alle een optimumtemperatuur hebben
van 30 a 37° C., behalve 2 speciale „vuilquot; soorten, die wel groeien
tgt;ij deze temperatuur, maar geen gas meer vormen.
Ook hier zijn de vergisting onder zuur- en gasvorming uit glu-
lt;^ose, lactose, maltose, galactose en manniet constant aanwezig,
terwijl door de meeste soorten op deze wijze ook saccharose en
dulciet worden omgezet. Melk wordt door alle gecoaguleerd onder
zuurvorming, gelatine door 3 der 7 vervloeid, indol door 5 der 7
niet gevormd. Meerdere soorten vertoonen in het gevormde gas
een overmaat van CO2 ten opzichte van Hg.
Het gedrag in andere dan de genoemde suikers loopt uiteen.
Bij nauwkeurige beschouwing blijkt, dat ook Bergey's indeeling
hier en daar wat gewrongens heeft, en dat de reeds eerdere ge-
noemde uitspraak van De Graaff over het gekunstelde van een te
'^er gaande indeeling hier op haar plaats is.
Resumeerende kunnen wij dus als antwoord op de vraag: „Wat
moeten wij verstaan onder het begrip coli-bacilquot;? aan de hand der
besproken literatuur de conclusie trekken, dat dit begrip niet scherp
omschreven, maar als aanduiding gebruikt wordt voor een ge-
heele groep van micro-organismen, waarvan in het algemeen als
^^ststaand wordt aangenomen, dat zij de navolgende eigenschap^
pen hebben:
Morphologisch: Polymorphe, kleine, asporogene, Gram-nega-
tieve staafjes.
Cultureel: al of niet beweeglijk, goed groeiend in een miheu
quot;w^aaraan stoffen zijn toegevoegd die een remmenden invloed uit-
oefenen op het groeivermogen van kiemen buiten deze groep (o.a.
Na-taurocholaat v. Mc. Conkey, IOJ^q carbol v. Vincent e.d.); ver-
gistend onder zuur- en gasvorming bij 37° C. glucose, lactose,
maltose, galactose en manniet; coaguleerend melk onder zuurvor-
ming. Vele andere dan de genoemde suikers, Polysacchariden en
hoogere alcoholen worden afwisselend ontleed.
Hieruit blijkt alreeds dat deze groep in morphologisch opzicht
geen bizondere kenmerken vertoont, zooals bijv. de t.b.c. bacil, de
miltvuurbacil, e.d.. Voor het aantoonen van vertegenwoordigers uit
deze groep zal men dus gebruik moeten maken van hare cultureele
eigenschappen.
Er is een streven om de groep in twee ondergroepen te verdee-
len, n.1.:
A.nbsp;De Coligroep in engeren zin, die doorgaans van faecalen oor-
sprong zou zijn, en gelatine niet zou vervloeien in steekcultuur.
Zij zou (doorgaans) wel indol uit pepton vormen, daarentegen
geen acetyl-methyl-carbinol uit glucose; verder in neutraalrood-
milieu een groene fluorescentie geven en als regel saccharose
niet, echter wèl glucose bij 45° C. en dulciet bij 37° C. ver-
gisten onder zuur- en gasvorming.
B.nbsp;De Aërogenesgroep, die wel acetyl-methyl-carbinol, en als regel
geen indol zou vormen, saccharose wel en dulciet niet zou ver-
gisten, dikwijls van niet-faecalen oorsprong zou zijn, en soms
gelatine vervloeien. In het algemeen zouden de kolonies op ge-
wonen èn op Endo-agar wat grooter en slijmiger zijn dan van A.
Op deze indeeling der coli-achtigen hoop ik nog nader terug
te komen.
B. De coli-achtigen in melk
Wij komen nu tot de bespreking der vragen:
„Komen coli-achtigen in alle melk voor, en zoo ja, in welke
dichtheid?quot;
„Door welke oorzaken kunnen deze organismen in de melk
komen, en in welke hoeveelheden tengevolge van elk dezer oor-
zaken?quot;
„Welken invloed hebben diverse factoren bij de winning enz.?quot;
„Welken invloed hebben de coli-achtigen op de qualiteit der
melk?quot;
1. Komen coli-achtigen in alle melk voor?
Zooals gedeeltelijk alreeds uit het voorgaande gebleken is, en
verder nog in het volgende hoofdstuk zal worden besproken, komen
coh-achtigen speciaal voor in faeces, in allerlei soort vuil, in détri-
tus, in melkresten, in water, op granen, kaf en stroo, op het melk-
gereedschap enz., zoodat er gelegenheid té over is, dat bij onvol-
doende voorzorgen, hetzij bij de winning, hetzij bij de verdere be-
handeling, de melk met deze kiemen besmet wordt, en dit wel des
te erger, naar mate de verontreiniging door deze factoren grooter
is geweest.
Op het congres der Amerikaansche melkbacteriologen in 1931
is als resolutie aangenomen dat het zéér moeilijk, zoo niet onmo-
gelijk is, om melk te winnen die vrij van coli-achtigen is.
Van zeer veel beteekenis is hier de vraag, of er alreeds in be-
langrijke mate coli-achtigen voorkomen in de melk op het moment
dat zij den uier verlaat.
Het is uiterst moeilijk om werkelijk steriel te melken.
Verschillende onderzoekers zijn daarin echter vrijwel geslaagd,
en zij komen daarbij tot de conclusie, dat in melk uit gezonde uiers
nooit gasvormende suikervergisters voorkomen, maar vrijwel uit-
sluitend allerlei Gram-positieve micro- en Streptococcen, doorgaans
in zeer gering aantal {Breed, Roberts, Lister, Schulz en Moore,
Harding en Wilson, Steck, Gorini, Evans, v. Freudenreich, Harquot;
tison en Savage, Vassileff en Velthorst (ged. cit. n. Bosma) ).
Coli in melk wordt dan ook algemeen beschouwd als een van
buiten af komende infectie, die misschien wel eens in de tepel-
opening aanwezig kan zijn, maar met de eerste stralen wordt weg-
gespoeld.
Van Nederlandsche zijde is er één mededeeling in het Tijdschrift
voor Microbiologie en Serologie, waaruit een andere meening
spreekt. Bij een gezonde koe uit een modelstal zou B. coli aange-
toond zijn in de steriel gewonnen eerste stralen in 0.000001 cc, in
de middelste in 0.0001 cc, en in de laatste in 0.001 cc.
Deze sterk geïnfecteerde melk vertoonde chemisch, biochemisch,
en microscopisch verder geen afwijkingen. Alleen zou bij vete-
rinaire controle gebleken zijn, dat de sluitspier van den tepel iets
verslapt was (er is niet vermeld of men hier met een zoogenaam-
den lekspeen te doen heeft gehad).
Ik heb persoonlijk eenige tientallen malen melk onderzocht op
een zeer goed bedrijf, waar het cohcijfer der melk hooger was, dan
verwacht mocht worden, en zich dus als vanzelf de gedachte op-
drong, dat bij één of meer kwartieren B. coh met de melk zou
kunnen worden uitgescheiden.
Ik ging daarbij aldus te werk:
De uiers en omgeving werden met een oplossing van % lysol
in pompwater grondig afgewasschen en gedroogd. Daarna werden
de spenen met een wat met brandspiritus goed afgewreven, spe-
ciaal de tepelopeningen, en van elke speen de eerste stralen direct
gemolken in een steriel fleschje. Geheel steriel werd dus nog niet
eens gewerkt. Slechts bij één koe is het mij gelukt, om in de eerste
stralen B. coli aan te toonen. echter niet in grootere hoeveelheid
dan 1 per cc, zoodat ik sterk overhel tot de overtuiging van vrijwel
alle auteurs, dat in praktisch gesproken alle gevallen een belangrijk
colicijfer der melk wijst op een infectie, nadat zij uit den uier is
gekomen.
2. In welke mate komen de coli-achtigen in melk voor?
Hoewel er op dit gebied in de laatste jaren vrij veel onderzoekin-
gen zijn verricht, betreffen haast alle publicaties gepasteuriseerde
melk of modelmelk, en zijn die. waarin de colititer voor gewone
goede rauwe consumptiemelk wordt aangegeven schaarsch.
Velthorst vindt, dat als regel in modelmelk B. coli in 0.1 cc niet
mag voorkomen. In gewone handelsmelk is ze vrijwel steeds in
0.01 cc of kleinere hoeveelheden aan te toonen.
Schmidt wil voor „Vorzugsmilchquot; hoogstens 30 colikiemen per
cc toestaan. Hij vindt in gewone handelsmelk doorgaans zeer hooge
colicijfers (van gepasteuriseerde melk was maar 3.6%, van rauwe
melk maar 0.6% vrij van B. coli in 1 cc).
Klimmer, Haupt en Borchers meenen dat 1000 colikiemen per cc
wijst op onzindelijke melkbehandehng. en dat Vorzugsmilch hoog-
stens 10 B. coli per cc mag bevatten.
Volgens Chalmers mag sedert 1923 in Engeland ..certified milkquot;
geen B. coli in 0.1 cc bevatten bij aflevering aan den klant.
Pien en Bachimont vinden in zéér zuivere melk vaak geen B.
coh in 1 cc.
In gewone handelsmelk daarentegen konden zij vrijwel steeds
-ocr page 39-dit micro-organisme aantoonen in 1 cc of kleinere hoeveelheden,
vooral in het zomerhalfjaar. Zij vonden, dat bij melk met een totaal
kiemcijfer van:
lt; 10.000nbsp;per cc
meer dan 500.000
48%
29%
12%
10%
4%
geen B. coli was aan te
toonen in 1 cc in
Porcher en Camus zijn van oordeel, dat in melk die zonder
overdrijving, maar toch zindelijk is gewonnen, geen B. coli of
aërogenes mag v/orden aangetroffen. Zij bedoelen vermoedelijk per
1 cc, maar zeggen dat niet.
Nevot vond in 44 monsters melk, die onder bijzondere voorzor-
gen gewonnen waren, in 43.18% cohkiemen in 1 cc.
Lerner houdt het, na onderzoek van 160 willekeurige monsters,
voor mogelijk, dat iedere veehouder, die zonder speciale voorzorgen
melkt, melk aflevert, die vrij is van B, coli in 0.0001 cc. Voor
modelmelk acht hij het een billijken eisch, dat zij vrij is van coli-
achtigen in 1 a 0.1 cc.
H. Peters vond het procentisch gehalte aan colikiemen kleiner,
naarmate het melken zindelijker was geschied.
J. F. Malcolm onderzocht een zeer groot aantal monsters melk
van doorsnee-goede boerenbedrijven, en vond 48.3% vrij van B.
coli in 0.1, 21.4% vrij in 0.01, 14.0% vrij in 0.001, terwijl 16.3%
in 0.001 cc of minder nog coli bleken te bevatten. M. vindt, dat
B. coli een uitnemende indicator is om de mate van besmetting der
melk met „extraneous bacteriaequot; uit te maken, daar ze voorkomt
in alle mogelijke zaken, die de melk bij winning of behandeling
kunnen infecteeren.
Zavagli onderzocht 30 monsters diepgekoelde modelmelk, en
vond daarbij bij 25 B. coli in 1 cc, en bij 6 ook in 0.1 cc, bij kiem-
cijfers die varieerden van 7.000 tot 20.000 per cc, Z. meent dat
voor modelmelk een colititer van hoogstens 1 a 10 per cc (naast
een gering totaalkiemcijfer), en voor gewone melk van hoogstens
100 per cc op het moment der winning aannemelijk is.
Het coli-onderzoek in gepasteuriseerde melk heeft een iets groo-
tere vlucht genomen.
In het algemeen neemt men aan, dat de coli-achtigen sterven bij
een verhitting op 6314° C. gedurende uur, of bij hoogere tem-
peraturen gedurende korteren tijd, hoewel er enkele stammen ge-
vonden zijn (van faecalen aard), waarbij deze kritische temperatuur
of verhittingsduur opgevoerd moesten worden. {Tanner en Wins-
low, Ayers en Johnson, de Jong en de Graaff, Shippen, Peters,
Koning en Ringeling).
Zij sterven dus bij een temperatuur en verhittingsduur, die óf
hooger óf even hoog zijn als die van verschillende, in melk moge-
lijk voorkomende pathogene kiemen, en vormen dus met betrekking
tot het ongestraft gebruik van deze melk, zonder nogmalig koken
een zeer bruikbaren veiligheidsindicator.
Van invloed op het afsterven zou zijn, of vóór het pasteuriseeren
coh-houdende partikeltjes door centrifugeeren uit elkaar geslagen
worden, of niet {H. Peters).
Het „Melkbesluitquot; eischt, dat in gepasteuriseerde melk B. coli
in 5 cc niet aantoonbaar mag zijn.
Pien en Bachimont eischen voor goed gepasteuriseerde en be-
handelde melk, dat zij niet meer coli-achtigen bevat dan 20 à 50
kiemen per liter.
Swenarton verlangt voor een goede gepasteuriseerde melk, dat zij
a.nbsp;vrij is van pathogene kiemen
b.nbsp;een diepkoeling tot op 40° F. heeft ondergaan
c.nbsp;zóó behandeld en verpakt wordt, dat geen herinfectie plaats
vindt.
In flesschenmelk, bereid volgens het systeem der Dauerpasteuri-
satie bij 631^° C. vond hij in Baltimore bij een controle van ver-
schillende bedrijven gedurende längeren tijd in 1924 en 1925, dat
88% van deze melk bij onderzoek van vijfmaal 0.1 cc („the stand-
ard samplequot;) in gentiaanviolet-lactose-bouillon, hoogstens éénmaal
aanwijzing voor de aanwezigheid van B. coli gaf. S. vond dat de
coli-index parallel liep met de outilleering van het bedrijf. Zavagli
is het hiermee in het algemeen eens; hij wijst er echter op, dat bij
de Dauerpasteurisatie bij 63^° C. de thermoresistente coH niet
steeds wordt gedood, en het vinden van deze vormen dus niet
behoeft te wijzen op een foutief procédé.
Peters vindt eveneens, dat bij een goede pasteurisatie vrijwel alle
coli afgestorven moet zijn. Hij heeft echter in bij 6314° C. gepasteu-
riseerde flesschenmelk, die 24 uur bewaard was, weer B. coli kunnen
aantoonen, die blijkbaar ,,hitzeresistentquot; was en zich langzamer-
hand weer begon te ontwikkelen. Voor dergelijke stammen is dus
de pasteurisatie een soort „Auslesequot;, waarop een „Wachstums-
hemmungquot; volgt.
Velen (o.a. Schmidt, Meurer, Swenarton e.a.) klagen er over,
dat melk die goed den pasteur verlaat, in haar verderen loop door
het bedrijf door foutieve behandeling vaak weer geïnfecteerd wordt
üoor leidingen, verpakkingsmateriaal e.d.
3. Welken invloed hebben de diverse factoren, die bij de winning
en behandeling een rol spelen op het colicijfer der melk?
Zooals reeds is uiteengezet, bestaat er vanaf het oogenblik der
winning voortdurend gelegenheid dat de melk met coli-achtigen
besmet wordt, en is het a priori niet te verwachten, dat een of
andere besmettingsoorzaak domineert, hoewel verschillende auteurs
dit beweren, zonder daarvoor nochtans steeds steekhoudende be-
wijzen aan te voeren. Het is trouwens ook van minder belang voor
de waarde die de melk uiteindelijk heeft, als bewezen kan worden
dat in alle opzichten goed, maar zonder overdrijving, gewonnen
en behandelde melk nóóit meer dan een bepaald aantal colikiemen
behoeft te bevatten.
Koning is van meening, dat de stallucht en in het algemeen de
zindelijkheid van koeien en stal van veel invloed zijn op het coli-
gehalte der melk. K. acht zelfs het colicijfer een betere aanwijzing
voor de al of niet zindelijke wijze, waarop de melk is gewonnen,
dan het totaal-kiemcijfer.
Peters is dezelfde meening toegedaan. Hij meent, evenals Koning^
dat de besmetting met B. coh hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door
betzij invallende mestpartikehjes, hetzij in de stallucht aanwezig fijn
stof dat met colikiemen beladen is. P. vond een lager procentisch
cijfer, naarmate zindelijker was gemolken, en toonde de luchtinfectie
aan door Endopiaten open in den stal te zetten, en na te gaan
hoeveel kiemen hierop na een bepaalden tijdsduur tot ontwikkeling
kwamen. Volgens P. heeft diepkoelen op B. coli niet zooveel in-
vloed als op andere kiemen.
Stenhouse Williams vestigt de aandacht op het groote belang
van steriel melkgerei. In ons land zijn het vooral Van Oyen en
Treffers geweest, die hierop gewezen hebben.
Lerner zegt, dat alle met zijn methode in melk aangetoonde coli
uit versehe faecahën afkomstig is. en beoordeelt aldus de bij het
melken toegepaste reinheid naar het aantal van deze soort gevon-
den kiemen.
Schmidt, Swenarton, Meurer, e.a. wijzen er op. dat vooral door
melkgerei, verpakkingsmateriaal (flesschen), vuile leidingen enz.
op de fabriek e.d. een coli-infectie plaats vindt.
Schmidt constateerde bij melk die lang niet zindelijk gewonnen
was, in meer dan 50% der gevallen, dat ze geen B. coli per 1 cc
bevatte, en concludeert dan ook: „het coligehalte der melk. dat als
regel zéér hoog is. is meestal een gevolg van een infectie, die niet
in de eerste plaats te wijten is aan onzindelijk melken, maar veeleer
aan een onzindelijke en ondoelmatige behandeling o.a. van het
melkgereiquot;.
Velthorst zegt dat de aanwezigheid van B. coli in melk praktisch
steeds een gevolg is van een besmetting met runderfaecaliën; hij
vindt echter bij de coliachtigen in melk dikwijls B. aërogenes. en
ook tusschenvormen, zoodat hij vermoedt dat deze ook veel in
koeienfaeces voorkomen, en zóó de melk besmetten. Hij verwacht
in het algemeen geen cohinfectie door slechte vaatwerkreiniging.
Kon vond een groot deel der coli-achtigen in melk te behooren
tot het ..soil-typequot;. Zij onderzocht daarna koemest en constateerde
dat daarin vrijwel uitsluitend faecale coli voorkwam (in melk van
37 cultures 4 echte faecale coh tegen 33 andere vormen, in faeces
van 47 cultures 44 echte faecale vormen, en 3 andere). Het is dus
mogelijk, zelfs zeer waarschijnlijk, zegt zij. dat de coli-achtigen in
melk niet in de eerste plaats afkomstig zijn van een faecale besmet-
ting, maar van onrein melkmateriaal en/of voedselbestanddeelen,
Mc. Conkey, Rogers Clark en Evans, Yale en Klines constateer-
den eveneens het relatief zeer veel voorkomen in melk van het
..soiltypequot;.
Zavagli noemt als voornaamste infectiebron het melken en de
-ocr page 43-stallucht, en terloops ook het melkgerei. Even later zegt hij dat een
colititerbepaling een betrekkelijke waarde heeft, omdat het moeilijk
is geheel coli-vrije melk te winnen, en de best gewonnen melk bij-
verkeerde bewaring en behandeling al spoedig rijk aan B. coli
wordt. Daarom acht hij een coliproef hoofdzakelijk van belang om
te beoordeelen de wijze van bewaring en koeling, niet zoozeer om
aan te toonen dat de winning zoodanig vuil is geweest, dat uit dien
hoofde hygiënische bezwaren tegen de melk gemaakt zouden
moeten worden. Hij spreekt zich zelf dus min of meer tegen. Voor
de bepaling der bacteriologische zuiverheid der melk acht hij het
vaststellen van het totaalkiemcijfer beter dan de bepaling van den
colititer — wenscht dezen laatsten echter voor modelmelk en voor
gepasteuriseerde melk in te voeren.
Uit de aangehaalde literatuur valt dus de slotsom te trekken dat:
B. coli praktisch gesproken in alle melk voorkomt, dat de hoeveel-
heid coli-achtigen in de melk een aanwijzing is voor de wijze, waarop
de winning, en vooral ook de behandeling hebben plaats gevonden,
en dat voor haar aanwezigheid in melk mede voor een belangrijk
deel vuil melkgereedschap en verpakkingsmateriaal aansprakelijk
zijn te stellen, naast een infectie door faecalien.
4. De invloed van de coli-achtigen op de kwaliteit der melk
Hoewel in het algemeen de coli-achtigen worden beschouwd als te
zijn apathogeen, zijn er toch ook vrij veel auteurs, die een andere
meening zijn toegedaan, en die meenen dat, hetzij door woekering
in het jejunum, hetzij door thermoresistente toxinen, deze kiemen
in melk, zélfs in gedooden toestand, onder bepaalde omstandig-
heden gevaarlijk kunnen zijn, speciaal voor kinderen, zieken en
zwakken {Plantenga, Camus, Nevot, Orla-Jensen, Bender, Catell
en Pallaske-, — ook Bergey noemt bij de groep Escherichia meer-
dere menschpathogene soorten). Er zijn er zelfs, die aan B. coh in
melk dezelfde waarde willen toekennen als aan B. coli in water, en
zich daarbij op het standpunt stellen, dat aanwezigheid van B. coli
ä priori niet uitsluit een besmetting met pathogene met de faeces
door menschen uitgescheiden kiemen {Camus, Vassileff),
Dit gaat m.i. wel wat te ver, vooral daar een besmetting der melk
met menschelijke faecaliën, anders dan met sterk verontreinigd
spoelwater althans, tot de zéér groote uitzonderingen, om niet te
zeggen onmogelijkheden zal behooren.
Meer kan ik dan ook gevoelen voor het standpunt van Demeter
Sauer en Miller, die van meening zijn. dat in goede rauwe melk
enkele coh-achtigen geen bezwaar behoeven te zijn.
Een ander zeer reëel nadeel van de coli-achtigen is, dat zij de
houdbaarheid der melk bij een overigens gelijkblijvend kiemcijfer
zeer bekorten.
Barkworth, die in 10 jaren van ongeveer 5000 melkmonsters, op
melkcursussen gewonnen, bepaalde de houdbaarheid, het totaal-
kiemcijfer en den colititer, komt tot de volgende conclusies-
1.nbsp;De aanwezigheid van B. coli verkort den gemiddelden houd-
baarheidsduur.
2.nbsp;Deze verkorting staat in rechtevenredig verband tot het coli-
cijfer.
3.nbsp;de verkorting is het grootst bij den overgang: niet aan te toonen
in 1 cc tot: meer dan 1 ä 10 per cc.
4.nbsp;Lange houdbaarheid is alleen te verwachten bij lage telling
(B. geeft geen temperatuur en duur aan).
5.nbsp;Bij gelijk aantal coli-achtigen per cc wordt de houdbaarheidsduur
korter, naarmate het totaal aantal kiemen stijgt.
B. vond nooit werkelijk lage kiemcijfers als het coligehalte 1 per
0.01 of per 0.001 cc bedroeg.
F. J. Malcolm vond. dat coli-negatieve melkmonsters (negatief
m 0.1 cc) vrijwel steeds een lager kiemcijfer hebben dan coli-
positieve.
Van de 10.458 (in 0.1 cc) coli-negatieve monsters, die hij onder-
zocht, was het totaalkiemcijfer gemiddeld 25.294, van de 11399
coli-positieve 160.577,
Tenslotte is ook uit een zuiveltechnisch oogpunt bezien de aan-
wezigheid van veel colibacteriën in melk een groot nadeel, doordat
ZIJ aanleiding kunnen geven tot de bereiding van een minder goed
product. Voor gegevens hierover zie men de publicaties van
Breed, Ritter, Veenbaas, Orla-Jensen, Yale, Sarles en Hammer
— e, V. a.
C. Wij komen nu tot de beantwoording der vragent
„Heeft het zin eventueele varieteiten van B. coli uiteen te houden
a.nbsp;uit een oogpunt van volksgezondheid
b.nbsp;om fouten bij de melkwinning begaan in het oog
te doen vallen.
en zijn deze variëteiten gemakkelijk te herkennen?quot;
Ad. a. Indien men de coH-achtigen beschouwt als apathogeen
(wat overigens blijkens het voorgaande nog lang niet zeker is),
dan kan men het zoeken naar deze kiemen in water, melk enz.
onder anderen opvatten als het speuren naar een aanwijzing om-
trent het al of niet met menschelijke faecaliën besmet, en dus even-
tueel gevaarlijk zijn (door cholera, typhus e.d.) van het onderzoe-
kingsobject. Uit dit oogpunt bezien is het van belang om te trach-
ten aan te toonen, of een bepaalde coli-achtige van menschelijk-
faecalen oorsprong is, en als scheidingslijn tusschen het al of niet
toe laten voor consumptie te nemen het feit, of besmetting met
menschelijke faecaliën niet dan al heeft plaats gevonden.
Voor melk ondertusschen is de kans van besmetting met humane
colibacillen, als men die met sterk verontreinigd spoelwater uitsluit,
betrekkelijk gering. Daarentegen is de kans op infectie met faecale
coli-achtigen van dierlijke herkomst des te grooter. Deze laatste
zijn, zooals nader zal blijken, niet van die van den mensch te onder-
scheiden, zoodat een nader zoeken naar specifiek menschelijke
faecale colibacteriën niet vruchtdragend kan zijn.
De beteekenis van het opsporen der coli-achtigen in melk ligt
dan ook, zooals in de voorgaande hoofdstukken reeds is uiteen-
gezet, op ander terrein. Een nadere determinatie kan dus hoog-
stens zin hebben om uit te maken, of melk met faecale (mensche-
lijke of dierlijke), dan wel met tot de niet-faecale soorten
gerekende coli-achtigen was besmet, om aan de hand daarvan te
beslissen ten aanzien van de fouten bij de winning enz. begaan.
Vele onderzoekers, speciaal ook Amerikaansche, hebben getracht
een scherp onderscheid tusschen wèl en niet faecale coli te vinden,
en wel door als criteria hiervoor te nemen de navolgende punten:
1. De vergisting onder zuur- en gasvorming van glucose bij 45° C.
[Eykman)
2.nbsp;Het gedrag in saccharose- en dulciethoudend miheu.
(Mc. Conkey)
3.nbsp;De verhouding in het in glucose-bouillon gevormde gas van
CO2 tot H2 {Smith, Rogers Clark en Davis, Rogers Clark en
Evans, en in den laatsten tijd ook Demeter en Sauer)
4.nbsp;De ein-pH bij de vergisting van glucose, en het gedrag ten op-
zichte van methylrood (Clark en Lühs, Winslow Kligler en
Rothberg, Kligler Clark en Lubs, Ayers en Rupp, Paine)
5.nbsp;De vorming in glucose-peptonhoudend milieu van acetyl-methyl-
carbinol. en de reactie hierop van Voges-Proskauer (Voges en
Proskauer, Levine, Harden Walpole en Morris, Chen en Rettger,
Kligler c.s., Ayers en Rupp)
6.nbsp;De groei in synthetische milieu's, als citraat- en urinezuur-
houdende bodems (Koser)
7.nbsp;De eigenschappen van coli-achtigen van bekende herkomst
(Chen en Rettger, Koser, Hicks, Stewart, Klimmer c.s., Kon,
Demeter c.s.. en niet te vergeten Mc. Conkey).
Een korte bespreking der publicaties van de genoemde auteurs
moge hier volgen.
1. De glucosevergisting bij 45 ä 46° C.
Zij berust op de door Eykman ontdekte eigenschap van sommige
in faeces voorkomende coli-achtigen om glucose bij 45 ä 46° C. te
splitsen onder vorming van zuur en gas. Er zijn auteurs, (de
Graaff), die de uitspraak „faecale cohquot; van den positieven uitslag
dezer proef afhankelijk stellen. Nog méér schrijvers echter verkla-
ren zich tegen de Eykmanproef. omdat deze alleen bij een posi-
tieven uitslag iets zeggen kan. maar bij een negatieven niets. Zeer
veel coli-achtigen kunnen bij de hooge broedtemperatuur, ook al
zijn ze van duidelijk faecalen oorsprong, niet groeien, althans geen
gas vormen (Koning, Gärtner, de Graaff en ook Eykman zelf).
Voor de melk zou een positieve Eykmanproef dus besmetting met
faecale coli bewijzen; een negatieve kan. bij aanwezigheid van
andere coli-soorten geen nader besluit over de infectie toelaten.
2. Het gedrag in saccharose- en dulciethoudend milieu
Wij zagen reeds, dat Mc. Conkey op grond o.a. van het gedrag
in voedingsbodems met saccharose en dulciet, meende de coli-
achtigen in vier hoofdgroepen te moeten scheiden, n.1.:
a.nbsp;De groep B. vesiculosus
b.nbsp;„ ,, B. coli communis
c.nbsp;„ „ B. neapolitanus
d.nbsp;„ „ B. lactis aërogenes.
Mc. Conkey isoleerde nu uit faeces van gezonde menschen alle
vier de groepen; het minste groep d) (de aërogenesgroep).
Bij faeces in geval van darmaandoeningen was er niet zooveel
verschil.
Uit 23 monsters faeces kreeg hij 241 stammen, waarvan slechts
65 saccharosevergisters, en maar in totaal 4 keer de eigenlijke B.
aërogenes. B. cloacae {Jordan) vond hij nooit. De verhouding der
groepen was 34 : 38 : 15 : 12.
In 11 monsters dierlijke faeces vond hij alle vier de groepen, maar
nooit B. aërogenes in engeren zin. De groepsverhouding was hier
22 : 27 : 43 : 7.
Bij melk vond Mc. Conkey iets eigenaardigs. Waar er toch een
groote kans is, dat melk met koemest verontreinigd wordt, mocht
men verwachten, dat de verhouding der coli-^achtigen ongeveer
dezelfde was als in koeienfaeces. Het bleek in waarheid juist an-
dersom te zijn n.1.-.
323^ B. vesiculosis 15 B. coli communis 20 B. neapolitanus en
323^ B. lactis aërogenes.
Van de ongeveer 500 stammen uit menschelijke en dierlijke
faeces behoorden er tot groep b. (saccharose —, dulciet ), dus
tot de zuivere B. coh 37%.
Mc. Conkey vermengde menschelijke faeces met water, en liet
dit 45 dagen staan, waarna hij wederom de eigenschappen van
geïsoleerde cultures bepaalde. Ook hierin vond hij geen enkelen
keer de klassieke B. lactis aërogenes, en hij begon als gevolg van
al deze experimenten te twijfelen, of er inderdaad zooveel B. lactis
aërogenes in de faeces voorkwam, als men steeds beweerd had.
Mc. Conkey trekt uit zijn zeer uitgebreide proeven o.a. deze
conclusies:
Van 625 lactosevergisters uit faeces zijn er maar 4 als B. aëro-
genes en 19 als B. cloacae geïdentificeerd. 18 van deze 19 stammen
vervloeiden gelatine niet na 6 weken, wèl na 3 maanden.
De Voges-Proskauerreactie is alleen positief bij aanwezigheid
van B. aërogenes en/of B. cloacae.
Verder zegt Mc. C.:
„Er is geen middel om humane van dierlijke faecale lactose-
vergisters te onderscheiden, of die uit zieke van die uit gezonde
faecesquot;, en vervolgt dan;
,,De groep coli communis (althans de dulcietvergisters) is steeds
aanwezig in de faeces van volwassenen en zuigelingen, (zoowel
menschelijke als dierlijke), en schijnt in nauwer verband te staan
met de faeces dan de andere groepen, wat van belang kan zijn voor
het wateronderzoek.quot;
Een nadere indeeling der coli-achtigen op grond o.a. van de
vergisting van saccharose en dulciet vindt men ook bij de groepen
Escherichia en Aërobacter van Bergey. Evenmin als bij Mc. Conkey
is ook hier te vinden, dat op grond van het bezit of gemis dezer
eigenschappen een bepaalde kiem definitief bij de wèl of de niet
faecale groep van coli-achtigen is in te deelen,
3. De verhouding in het in glucose-bouillon gevormde gas
van CO2 tot H2
Reeds Theob. Smith merkte in 1896 op, dat de eene stam in een
bepaald milieu veel meer gas vormde dan de andere, en dat het
groeien van de totale gashoeveelheid hoofdzakelijk te danken was
aan CO2 toename, terwijl de hoeveelheid H2 min of meer con-
stant bleef.
Rogers, Clark en Davis onderscheiden bij een groot aantal uit
melk verkregen stammen naar de verhouding (ratio) van CO2 tot
H2, en het totale in glucose-bouillon bij 30° C. in 7 dagen ontwik-
kelde gasvolumen 3 groepen, n.1.:
GROEP |
Gasratio |
tot 10 cc |
10-14 cc |
14-16 cc |
boven |
1.nbsp;low ratio..... 2.nbsp;high ....... 3.nbsp;high „..... |
0.95-1.37 |
100 »/o |
0 62% Vo |
0 37V. % |
0 17.2 % |
Groep 1. blijkt minder fermentatief vermogen te hebben dan
de andere.
Volgens deze schrijvers komt de groep 1. (low ratio) zeer veel
hoewel niet voor 100%, overeen met de oorspronkelijke door
Escherich beschreven coli, en daarom willen zij deze groep als de
eigenlijke coligroep beschouwen. Zij beschrijven deze groep als
volgt: „Kleine, dikke. Gram-negatieve staafjes, gewoonlijk, maar
niet steeds beweeglijk, Indol wordt door verreweg de meeste cul-
tures gevormd, en nitraat als regel gereduceerd tot nitriet. Onder
anaërobe omstandigheden wordt neutraalrood meestal gereduceerd,
in glucose-bouillon is de gas-ratio COg tot H2 ongeveer 1/1, de
totale hoeveelheid gas 6—8 cc. Lactose, laevulose en galactose
Worden steeds vergist (onder zuur- en gasvorming), gelatine zelden
vervloeid.
Rogers, Clark en Evans onderzochten in aansluiting hieraan
150 uit koeienfaeces geïsoleerde stammen.
Hierbij vonden zij slechts één vertegenwoordiger uit de high-
ratiogroep, hoewel zij op verschillende wijze trachtten deze groep
er speciaal uit te halen.
Bij uit melk geïsoleerde cultures vonden zij daarentegen ongeveer
48% high-ratiostammen; deze komen dus hoogstwaarschijnlijk niet
^it de faeces, maar ergens anders vandaan,
Rogers Clark en Evans vonden bij 166 uit granen geïsoleerde
stammen bijna nooit een lage gasratio, maar bijna steeds een hooge
{gt; 1.90), vrij vaak gelatinevervloeiing, en heel weinig indolvorming.
Zij concludeeren: „Binnen de grenzen der coligroep zijn er di-
verse, wèl te definieeren subgroepen, die elk van bepaalde herkomst
zijn; één hiervan leeft vooral in den digestietractus; deze heeft een
lage gasratio, vormt vrijwel steeds indol, en vergist dulciet. Een
andere soort, met hooge gasratio, is de op granen meestal voor-
komende, die soms gelatine vervloeit, doorgaans geen indol vormt,
saccharose wèl en dulciet niet vergistquot;.
Verder vinden deze schrijvers nog diverse langzame vervloeiers
die om hun eigenschappen in de coligroep thuis hooren.
Gewoonlijk zijn groepen van 2 of 3 eigenschappen al of niet
aanwezig bij de diverse soorten, zoodat tusschen bepaalde eigen-
schappen een soort correllatie schijnt te bestaan.
Demeter en Sauer vonden bij een aantal uit melk geïsoleerde
stammen, dat er een bepaald verband was tusschen totaal gas-
volumen en de verhouding Hg tot COg; hoe meer gas er gevormd
werd, hoe meer CO2 er relatief in voorkwam.
Het zou dus fundamenteel onjuist zijn het begrip ,,bact. cohquot; bij
het melkonderzoek te beperken tot de faecale coli (low-ratio), omdat
men dan de verwante vormen, afkomstig uit andere besmettings-
bronnen, zou missen. Een criterium op de ,.cohinfectie in melkquot;
moet dus zoowel de low- als de high-ratio vormen omvatten, als-
mede de tusschengelegene.
4, De eind-pH bij de vergisting van glucose en het gedrag
ten opzichte van methylrood
Clark en Lubs zeggen, dat blijkbaar de gasratio een aanwijzing
is voor een fundamenteel verschil in metabolisme der onderschei-
dene microorganismen, dat ze echter veel te moeilijk is te bepalen
voor het routineonderzoek, en dat het dus wenschelijk is, te zoeken
naar eigenschappen, die nauwkeurig en rechtstreeks samenhangen
met de gasratio.
In navolging van Michaëlis en Marcora vonden zij, dat lowratio-
stammen in een geschikt milieu zuur vormen tot een concentratie
van 1 tot 5 maal lO'S H (pH 5 a 43^), terwijl de highratiogroep
reeds bij een pH van 6 a ój^ ophield zuur te vormen.
C. en L. gebruikten als milieu a 1 % pepton Witte, a 1 %
glucose en % K2HPO4, dat 3 a 5 dagen bij 30° C. werd
bebroed.
Als indicatoren, die in deze pH-reeks bruikbaar zijn, noemen zij
paranitrophenol v. Sörensen, dat bij pH 5 kleurloos is, en bij pH 6
geelgroen, of methylrood v. Palitzsch, dat bij pH 43/^ a 5 rood is,
bij 5 a 6 begint om te slaan, en boven 6 geel is. Zij prefeeren de
laatste.
De highratiogroep laat het milieu dus geel. de lowratio maakt
het rood; men spreekt dan van een positieve methylroodproef.
Bij hun proeven vonden C. en L. een correllatie van 100%
tusschen eind-pH en gasratio.
Ook Winslow, Kligler en Rothberg zeggen, dat de destructie
van de koolhydraten in hooge mate constant is. en nauw samen-
hangt eensdeels met den aard van het micro-organisme, anderen-
deels met de structuurformule, van den suiker enz.. Zij vonden.
dat de werking van B. coli en B. aërogenes ophoudt, als de pH
kleiner wordt dan 5.
Volgens Levine is voor het ontstaan der methylroodreactie na
48 uur bebroeden een temperatuur van 37° C. noodzakelijk. Be-
broedt men 72 tot 120 uur, dan komt het er niet op aan, of 30°
of 37° C. gebruikt worden.
Conclusie; Men zou dus in de methylroodreactie een criterium
hebben ter onderscheiding van lowratio en highratiovormen, of wel
van echte faecale coli en van elders afkomstige, en daarmede in
deze reactie een aanwijzing kunnen hebben voor de wijze van
besmetting der melk.
5. De vorming in glucose-peptonhoudend milieu van acetyl-methyl-
carbinol, en de reactie hierop volgens Voges-Proskauer
M. Levine vestigt de aandacht op het feit, dat bij vergisting van
glucose, in glucose-peptonwater v. Clark en Lubs, door coli-achti-
gen, ontstaan: CO2, Hg, alcohol, succinezuur, melkzuur, mieren-
=uur en ook 2—3 butyleenglycol CH3—CHOH—CHOH—CH3,
alleen door de aërogenes-cloacaegroep wordt geoxydeerd tot
acetyl-methyl-carbinol CHg—CHOH—CO—CH3, hetwelk met
10%
KOH bij aanwezigheid van pepton eosinerood kleurt. Het
schijnt, dat er door de toevoeging van KOH een verdere oxydatie
plaats vindt tot diacetyl CH3—CO—CO—CH3; dit reageert met
een peptonbestanddeel, en geeft dan meteen een „pink colour with
a green fluorescencequot;.
In 1895 beschreven Voges en Proskauer (cit. n. Tanner) deze
J^eactie voor een cultuur van bac. suipestifer.
Later hebben Harden en Walpole, en Harden en Norris (cit, n.
Tanner) haar ook beschreven, zonder echter een verklaring te
kunnen geven.
Behalve de aërogenes-cloacaegroep zouden ook b. subtilus en b.
mesentericus vulgatus deze reactie geven. Van 167 stammen van
coli-achtigen van verschillende herkomst vond Levine dat alleen
die niet positief reageerden met methylrood, een positieve
voges-Proskauerreactie gaven. Bij stammen uit faeces vond hij
geen enkele V. P. positief.
Gebruikt men andere suikers als glucose, dan schijnt ook de
aecale coli in sommige gevallen acetyl-methyl-carbinol te kunnen
vormen. {Harden, Morris, Ferreira e.a.). Wij moeten dus persé
gebruiken glucose, en wel liefst in j/^ tot 1 % in peptonwater met
bifosfaat.
Er is dus een directe parallel tusschen de methylrood- en Voges-
Proskauerreacties, en de gasratio.
In een nadere publicatie zet Levine dan uiteen, dat in enkele van
zijn bij 30° C. gekweekte stammen een reversie optrad. Deze zouden
eerst methylroodpositief, en vervolgens -negatief geworden zijn.
Chen en Rettger konden soms met 10 tot 14 uur bebroede
bodems al een positieve reactie krijgen; deze schrijvers zeggen
voorts: „De soort pepton, die gebruikt wordt, doet er niet toe, de
duur van bebroeden (1 tot 5 dagen) evenminquot;.
Verschillende stammen vertoonen een heel verschillend inten-
sieve. reactie.
Conclusie: B. coli uit faeces zou dus zijn lowratio, methylrood
positief en Voges-Proskauer negatief.
B. coli van elders zou dus zijn highratio, methylrood negatief en
Voges-Proskauer positief.
6. Het kweeken in synthetische milieu s
Koser poneerde de stelling, dat in de gebruikte voedingsbodems
de koolstofbron niet steeds behoeft te zijn een zoo gecompliceerde
verbinding als een hoogere alcohol of suiker, en dat de stikstof-
bron een anorganische kan zijn. Met synthetische bodems werkende
krijgt men volgens K, een goed inzicht in de minimum-bestaans-
voorwaarden van een bepaalde bacteriesoort, en ervaart dan, dat
B. aërogenes het meest uitgebreid vergistend vermogen heeft. K.
werkte met een standaardvloeistof, waarin 50/00 NaCl. O.IO/qq
MgS04 7 aq., lo/^o NH4H2PO4 en 10/^0 K2HPO4 (als stikstof-
bron werd ammoniumfosfaat gebruikt), waarin hij beurtelings als
koolstofbron 18 verschillende organische zuren deed, tot een con-
centratie van ongeveer I^Iqq, benevens NaOH, tot de pH was
6.7—6.8
Zelfs bij heel lichte enting vanaf een goed gegroeide jonge agar-
cultuur, kreeg hij in dit milieu na 1—7 dagen bij 30° C. goeden
groei.
Vooral de éénbasische lagere vetzuren werkten groeibevorde-
rend, de hoogere niet.
K. ging na bij welke concentratie van het zuur hij het snelste
troebehng kreeg (methode Holm en Sherman) en beschouwde deze
als de beste. Bij de 50 coli-achtigen, die hij naar hun methylrood-
en Voges-Proskauerreacties indeelde in faecale en aërogenes-
stammen, zag hij dat op citraathoudende bodems alleen de laatste
groeiden na 24 a 48 uur. Verder vond hij, dat speciaal aërogenes-
achtigen de eigenschap hebben om als eenige stikstofbron genoegen
te nemen met de stikstof uit den purinekern van urinezuur e.d..
7. De eigenschappen van coli-achtigen van bekende herkomst
Chen en Rettger vinden het voor een classificatie der coh-achti-
gen absoluut noodig dat, naast het toepassen van wèl gedefinieerde
onderzoekingsmethoden, men de normale herkomst der gevonden
bacterie mee laat tellen.
Zij bepaalden de relatieve frequentie van de als B. coli en B.
aërogenes beschreven typen in vuil, dat naar menschelijke bereke-
ning vrij was van faecale besmetting van menschelijken of dier-
lijken oorsprong, en hielden als limiet tusschen deze twee de Voges-
Proskauerreactie, de methylroodreactie en de gasratio. Zij entten
direct van de „soilquot; op platen, om de verhouding waarin de diverse
coli-achtigen voorkwamen beter te doen uitkomen.
Van de 467 stammen uit „soilquot; waren er 20 van het coli- en 447
'Van het aërogenes-type. (V.P. , M.R. —, highratio).
Van de 173 stammen, die zij daarna kweekten uit menschelijke
en dierlijke faeces, behoorde geen enkele tot de aërogenes- of
cloacaegroep.
Veel vertegenwoordigers van het „soir'-type zouden niet goed
groeien bij 37° C. Daarom bevelen de genoemde auteurs aan, om
bij 30° C. de bodems 3—5 dagen te bebroeden, vooral glucose-
Peptonwater voor V.P.- en methylroodreactie. Zij vinden na 3
dagen, speciaal in het synthetische milieu met nitraat en suiker
Voor B. aërogenes vaak een veel lagere pH dan 6,0 (soms tot 4.5).
l^a 5 dagen is in het synthetische milieu, of dat met pepton Witte
geen enkele pH meer beneden 6.0. Bij gebruik van pepton Difco
Waren na 5 dagen nog 26 aërogenesstammen op een pH lt; 6.0, en
dus methylroodpositief. Het grooter worden der pH voor B. aëro-
genes moet geweten worden aan secundaire alcalivorming (NH3
^it pepton).
[Kligler Clark en Lubs hebben zich met deze laatste kwestie ook
bezig gehouden. Zij twijfelen, of alleen NH3 aansprakelijk is te
stellen, en vermoeden dat B. aërogenes minder zuur en meer gas
vormt dan B. coli. Ayers en Rupp verklaren het verschijnsel door
aan te nemen, dat tegelijk een zuur- en een alcahgisting zouden
plaats vinden, waardoor de uit suikers gevormde organische zuren
zouden worden gemaakt tot carbonaten en bicarbonaten.)
Chen en Rettger concludeeren uit hun proeven, dat voor een
onderscheid tusschen B. coh en B. aërogenes voor 100% goed zijn
de methylrood- en de Voges-Proskauerreactie. het urinezuurmilieu
V. Koser, de gasratio en tot op zekere hoogte ook het in de „pre-
sumtive testquot; ontwikkeld gasvolume in de Durhambuis. Van veel
minder beteekenis zijn saccharose- en adoniet-vergisting en indol-
vorming. Zij beschrijven 18 stammen, die M.R. en V.P. beide posi-
tief waren, hoewel de pH maar even beneden 6 lag. Na ettelijke
keeren overenten („replatingquot;). waren van deze 18 stammen er
14, waarvan de pH tot boven 6 gestegen was. Bij 4 gelukte dat
niet; deze bleven dus M.R. en V.P. positief. Alle 18 stammen
vergistten citraat.
F. S. Paine beschrijft stammen, die aanvankelijk M.R. negatief,
en V.P. positief waren, maar bij verder kweken M.R. negatief
bleven, echter V.P. negatief werden, doordat zij de actyl-methyl-
carbinol verder afbraken.
Aan een nadere publicatie van Koser ontleenen wij, dat hij uit
faeces 118 en uit vuil 72 stammen isoleerde, en met de bron van
herkomst vergeleek het citraat- en urinezuurvergistend vermogen,
en de M.R. en de V.P. reactie. K. komt tot de conclusie dat er bij
sommige stammen een variabele M.R. en V.P. reactie is.
Van 118 faecale stammen waren 109 M.R. en V.P. —, 107
citraat- en 108 urinezuur-negatief. 2 M.R. positieve waren dus ook
citraat-positief; deze bleken bij nader onderzoek tot de aërogenes—
groep te behooren.
Koser vond dus bij 118 faecale stammen 9 keer B. aërogenes.
Van de 72 ,.soilquot;-cultures waren 97.2% citraatvergisters, 59.7%
urinezuurvergisters, 52.8% V.P. positief, en 51.4% M.R. negatief.
11.1% waren eerst M.R. en V.P. —, maar werden later defi-
nitief M.R. — en V.P. . 34.7% waren constant M.R. en
V.P. —. Van deze 34.7% M.R. soilstammen (in totaal 25 stuks)
waren er 23 die citraat vergisten.
Dit is dus in lijnrechte tegenspraak met wat de M.R. positieve
Stammen uit faeces te zien gaven.
Dit aantal volgens de M.R. reactie tot de faecale stammen be-
hoorende coli-achtigen uit „soilquot; is veel grooter dan andere auteurs
vinden {Levine, Rettger, Chen, Rogers Clark en Evans).
Koser vindt dus de M.R.- en de V.P.-reactie lang niet altijd
betrouwbaar, en concludeert, dat de beste aanwijzing voor de her-
komst van een bepaalden coli-stam hgt in het al of niet vergisten
van citraat.
De Graaff is het met dit laatste niet eens.
Tenslotte vestigt in 1926 Koser er nog eens de aandacht op, dat
het van het allergrootste belang is, om absoluut zuivere zuren te
nemen. Kleine verontreinigingen kunnen reeds onzuivere uit-
komsten geven. In dit verband is het ook noodig, om op de syn-
thetische bodems zéér kleine hoeveelheden cultuur te enten, daar
anders te veel organische stof mee overgaat.
Hicks vergeleek 150 uit faeces geïsoleerde stammen met 50 uit
..soilquot; waarvan hij vrijwel zeker was, dat het nooit bezoedeld was
geweest door menschelijke of dierlijke faecaliën; hij onderzocht de
Verhouding citraatvergisting: indolvorming: M.R.- en V.P.-reactie,
en komt tot de conclusie, dat de citraatproef een betere indicator
IS voor de herkomst, dan de indolproef.
De M.R.- en V.P.-proef acht hij niet voldoende betrouwbaar.
Hij wil alleen stammen, die citraat en indol — zijn, beschouwen
^Is niet-faecaal.
Hieronder moge volgen een kort overzicht van enkele publicaties
der laatste jaren, die betrekking hebben op het nader determineeren
door middel van de boven omschreven methoden, van coli-achtigen
quot;^le geïsoleerd zijn uit melk.
Klimmer Haupt en Borchers kweekten uit melk een aantal stam-
den, die wel tot de coli-achtigen, maar nóch tot de zuivere coli-,
nóch tot de aërogenesgroep behoorden, maar tusschenvormen
Waren.
Phyllis, M. Kon isoleerde uit melk een aantal stammen (30),
Waarbij de M.R.- en de V.P.-reactie beide positief verliepen. Door
herhaalde malen overenten wist zij een scheiding te maken bij 24
stammen, die aanvankelijk intermediair waren, en meent dus, dat
de oorspronkelijk uit melk verkregen stammen mengcultures van
coli en aërogenes zijn geweest. Bij 6 gelukte dat echter niet en deze
bleven intermediaire eigenschappen vertoonen. Zij vindt de M.R.-
en de V.P.-reactie niet erg betrouwbaar, en prefereert voor schei-
ding tusschen B. coli en B. aërogenes den citraatbodem van Koser,
waaraan 1/2500% brilliantgroen is toegevoegd.
F, J. Malcolm heeft geprobeerd na te gaan of de aard der door
hem uit melk geïsoleerde coli-achtigen (hij zegt uit één monster
meest maar één soort coli te isoleeren) ook wijst op een speciale
wijze van besmetting. In de stalperiode vindt hij 71% der stammen
te behooren tot de faecale coli, en 7.5% tot de groep aërogenes. In
den zomer zijn deze getallen respect. 40.4% en 22.4%.
Ook M. vindt een groot aantal van allerlei varieerende tusschen-
vormen (in totaal ongeveer 21%). Hij zegt verder, dat de her-
komst van B. aërogenes en de intermediaire vormen nog steeds niet
is opgelost. Meerdere auteurs o.a. Hay zouden ze door speciale
ophoopingsmethoden in niet onbelangrijke mate in de faeces hebben
aangetoond, vooral in gevallen van diarrhee.
Malcolm veronderstelt nu, dat de weekere defaecatie als gevolg
van den weidegang, in den zomer oorzaak kan zijn o.a. van het
grootere percentage aërogenes. In elk geval vindt hij het gevaarlijk
om uit de aanwezigheid van een bepaalde soort van coli-achtigen
met zekerheid te willen concludeeren tot een bepaalde wijze van
besmetting der melk (óf met faeces, óf met gewoon vuil, óf door
spoelwater en vaatwerk, enz. enz.).
Malcolm knoopt dan ook betrekkelijk weinig commentaar aan de
bovenstaande, door hem geconstateerde en vermelde procentische
cijfers vast.
Demeter Sauer en Miller isoleerden uit melk 115 stammen van
coli-achtigen, die zij door herhaaldelijk overenten zuiverden. Het
bleek hun, dat van deze 115 stammen maar 15.2% was te rekenen
tot de typische coli (d.w.z. indol , methylrood , Voges-Pros-
kauer —, en citraat —), en 10.1% tot de typische aërogenes
(indol —, methylrood —, Voges-Proskauer , en citraat ).
Verder stonden nog 10.1% der stammen dicht bij de groep coh,
zonder nochtans alle typische eigenschappen te vertoonen, en 9.1%
dicht bij de groep aërogenes. De rest der stammen (55.5% van het
totaal) bestond uit tusschenvormen, die zonder meer niet bij één
der beide groepen waren in te deelen. Na een jaar te zijn bewaard
hadden alle 115 stammen nog dezelfde eigenschappen, als aan het
begin van het onderzoek.
Lipska tenslotte bepaalde de eigenschappen van 200 door haar
uit melk gekweekte stammen, die zij eerst een rigoureus zuiverings-
procédé liet ondergaan. In tegenstelling met de meeste auteurs van
den laatsten tijd heeft zij deze kiemen niet nader ingedeeld naar
hun gedrag bij de M.R.- en de V.P.-reactie en op citraathoudende
bodems enz., maar naar het al of niet vergisten onder zuur- en
gasvorming in een standaardoplossing van pepton en neutraalrood
van: glycerine, sorbiet, dulciet, saccharose, raffinose, en salicine.
Daarnaast gaat zij van de aldus in groepen ingedeelde coli-achtigen
wèl na het gedrag bij de bovengenoemde reacties, en ook indol-
en H2S-vorming.
Zij komt dus tot de oude indeeling in de groepen B. neapoli-
tanus. B. lactis aërogenes, B. coli communior, B. coH commune en
ß. acidi lactici. Ook naar dezen maatstaf ingedeeld blijken er een
aanzienlijk percentage intermediaire vormen te zijn.
Zij deelt tenslotte mede. dat B. lactis aërogenes en B. acidi lac-
tici het meest voorkwamen, en verder, dat de aanwezigheid van de
andere soorten wijst op faecale besmetting. Zij heeft ook nog van
30 uit faeces gekweekte stammen de eigenschappen nagegaan, en
daarbij o.a. gedetermineerd 7 B. coli commune, 3 B. lactis aëro-
genes, echter geen enkele B. acidi lactici. Zij is van meening. dat
niet alle stammen uit de faeces zich vlot in melk kunnen ontwik-
kelen. en omgekeerd evenmin. Een van haar conclusies luidt:
..L'étude des propriétés biochimiques prouve la grande variabilité
des souches de chaque espèce de coli-bacillequot;.
Uit het voorgaande volgt dus, dat het antwoord op de aan het
hegin van dit hoofdstuk gestelde vragen moet luiden:
Uit een oogpunt van volksgezondheid heeft het geen zin om te
trachten, bij het vinden van coli-achtigen in melk. de groep waar-
toe deze behooren nader te determineeren.
h. Evenmin heeft een nadere determinatie beteekenis voor het op-
sporen van bepaalde fouten in de melkwinning; vooral ook, wijl
een zoodanige determineering bij uit melk verkregen stammen
in zeer veel gevallen onmogelijk schijnt te zijn.
Verder blijkt dat het antwoord op de derde vraag moet luiden:
a.nbsp;Dat in een bepaald concreet geval nooit met absolute zekerheid
een scheiding is te maken tusschen wèl en niet faecale coli,
hoewel dit met vrij groote waarschijnlijkheid kan geschieden
door middel van de citraatvergisting, de V.P.- en de M.R.-
reactie, en tot op zekere hoogte door de glucosevergisting bij
45° C.. en de saccharose- en dulcietvergisting bij 37° C.
b.nbsp;Dat een determineering zéér veel en omslachtig werk met zich
brengt, en volgens a. nog niet eens een 100% betrouwbare
uitkomst geeft.
c.nbsp;Dat het vinden van een vertegenwoordiger uit de groep coli in
water, melk e.d. met vrij groote (tot absolute) zekerheid wijst
op faecale besmetting, dat echter vertegenwoordigers van de
groep aërogenes door verschillende auteurs (o.a. Mc. Conkey,
Koser, Bergey en Lipska) soms in niet onbelangrijke mate in
faeces (hoewel weinig in humane faecahën) zijn aangetroffen,
en dat er vrij veel tusschenvormen schijnen voor te komen, waar-
van men uit hun cultureele eigenschappen niet kan concludeeren,
of ze van faecalen dan wel van niet-faecalen oorsprong zijn.
Wij komen nu tot de beantwoording der vraag:
D. Op welke wijze zijn de coli-achtigen in melk aan fc toonen?
1. Algemeene principes
Tot de oudste methoden om coli-achtigen aan te toonen behooren
de z.g.n. ophoopings- of „Anreicherungsquot;methoden, waarbij in een
vloeibaar milieu dat speciaal geschikt is voor den groei van deze
micro-organismen, hun de gelegenheid geboden wordt zich over-
vloedig te vermeerderen. In deze milieu's ontstaan geen typische
veranderingen, en voor het aantoonen van coli-achtigen is het
noodig, dat men deze vanuit het ..Anreicherungsmilieuquot; via z.g.n.
selectieve platen isoleert.
Een tweede methode is het uitzaaien van vermoedelijk colihou-
dend materiaal (melk enz.) op selectieve platen — en te zien, of
zich hierop z.g.n. typische kolonies ontwikkelen, die dan weer nader
worden gedetermineerd.
Als derde methode kent men z.g.n. industrieele methoden, die
met 24 tot 48 uur resultaat geven. Ook bij deze methoden krijgen
de coli-achtigen de gelegenheid om zich (door een speciale samen-
stelling van den voedingsbodem) „op te hoopenquot;, maar tegelijkertijd
wordt deze ophooping naar buiten toe zichtbaar door het optreden
van veranderingen die voor de coh-achtigen als typisch worden
beschouwd. Deze methoden hebben verreweg de meeste toepassing
gevonden.
Vooral in Amerika heeft het colionderzoek in melk, en in het
bizonder in water, een zeer groote vlucht genomen, en is tegen-
woordig als volgt gestandariseerd:
1-nbsp;De „presumptive testquot;, waarbij het betreffende monster zoodanig
wordt bewerkt, hetzij door bebroeden bij een speciale tempera-
tuur, hetzij door kweeken in een milieu, waaraan tot wering van
den groei van andere micro-organismen bepaalde stoffen zijn
toegevoegd of onttrokken, dat eventueel aanwezige coli-achtigen
zich zooveel mogelijk vermeerderen, en dit door een bepaalde,
voor „coliquot; typische, verandering in den voedingsbodem te kennen
geven.
2-nbsp;De „partially confirmed testquot;, waarbij van de positieve of
dubieuze „presumptive testquot; een zekere hoeveelheid wordt afge-
streken op een selectieve plaat, en vorm, kleur enz. der zich
ontwikkelende kolonies wordt nagegaan.
De „totally confirmed testquot;, waarbij de eigenschappen van de
kiemen uit de z.g.n. typische kolonies volgens 2. nader worden
onderzocht, en bewezen te zijn die van „coliquot;.
Niet alle methoden, die voor wateronderzoek te gebruiken zijn,
kunnen worden toegepast op melk, omdat deze laatste doorgaans
veel kiemrijker is, en hier dus grooter gevaar bestaat dan ginds,
dat andere bacteriesoorten de coli-achtigen overwoekeren, of, wat
^og erger zou zijn, doen afsterven door hun stofwisselingsproducten
{Oda -Jensen, Pien en Bachimont, Liixwolda, Swenarton e.a.).
Het is dus zaak, om bij het onderzoek van melk op coli-achtigen
de proef zoo in te richten, dat de „presumtive testquot; eensdeels een
200 groot mogelijk aantal dezer kiemen tot ontwikkeling laat komen,
anderendeels, dat niet tot de coligroep behoorende micro-
organismen de voor deze groep typische veranderingen niet geven.
Hoe betrouwbaarder en vollediger de presumptive test, hoe meer
beteekenis deze krijgt voor het colionderzoek in melk.
Een routineonderzoek der melk op coli-achtigen zal n.1. alléén
beteekenis hebben, als het op snelle en eenvoudige wijze een be-
trouwbaar resultaat geeft, wat practisch hierop neerkomt, dat de
presumptive test beslissend zal moeten zijn. en de partially en
totally confirmed tests wegens hun groote kosten aan tijd en
materiaal achterwege zullen kunnen blijven.
2. Nadere bespreking der diverse methoden om coli-achtigen in
melk aan te toonen
A, De ophoopingsmethoden
Hierbij wordt getracht de coli-achtigen een gunstige kans op
ontwikkeling te geven door:
a.nbsp;Kweeken in IO/qq carbolzuurhoudend milieu {Vincent), voor
melk betrekkelijk weinig toegepast, het meest nog in peptonwater.
Pien en Bachimont prefereeren voor isoleering van coh-achtigen
uit melk het milieu v. Vincent boven alle andere. Zij enten echter
niet direct de melk op carbolpeptonwater. omdat carbol ook de
ontwikkeling van coli remt, maar eerst op gewoon peptonwater.
Krijgen zij hierin indolvorming, dan enten ze hiervan op carbol-
peptonwater, waarin wederom indol ontstaat.
De methode Vincent, Pien en Bachimont is, behalve op den groei
in 10/qq carbolzuurhoudend miheu, gebaseerd op het indolvormend
vermogen. Dit laatste zou lang niet aan alle colistammen inhaerent
zijn. Bovendien heeft de genoemde methode het nadeel, van om-
slachtig te zijn, is dus voor een routineonderzoek voor melk niet
te verkiezen, en bij het onderhavige onderzoek niet toegepast. Even-
min is dit geschied met de methode van Nevot, die na 24 uur
kweeken bij 413^° C. in carbolpeptonwater. nog weer overent op
den mineraalagar van Kufferath.
b.nbsp;Kweeken in zuren bouillon bij 37° C. volgens Ringeling (d.i.
de methode die het Melkbesluit voor gepasteuriseerde melk aan-
geeft), heeft het nadeel dat het veel tijd en materiaal kost; in
den zuren bouillon ontstaan geen bizondere veranderingen, die
op de aanwezigheid van coli wijzen. Daardoor is het noodig, dat
vanuit de bebroede bouillon via een of andere selectieve plaat
coh-achtigen worden geïsoleerd.
Volgens den Dooten de Jong staat de methode Ringeling boven-
dien in gevoeligheid achter bij de ophooping in taurocholaatmilieu,
en volgens Lernet is er bij de methoden van „Anreicherungquot;, die
hij nader bestudeerde, de indol-, de pegallac- en de Ringeling-
methode, niets dat wijst op een voorkeur voor de laatste. Integen-
deel zou deze minder gevoelig zijn dan de „indolmethodequot;. Om
deze redenen is dan ook bij het volgende onderzoek de methode
Ringeling niet toegepast.
De selectieve plaatmethoden
Het uitstrijken of uitgieten op selectieve vaste bodems van be-
paalde hoeveelheden melk wordt ook toegepast, o.a. door Velthorst
en Demeter Sauer en Miller. De eerste maakt hierbij gebruik van
de kleine plaatmethode.
Nagegaan wordt hoeveel typische kolonies zich ontwikkelen,
terwijl sommige platensoorten bovendien het voordeel zouden
hebben, dat direct een onderscheid te maken zou zijn tusschen coli-
en aërogenesachtigen.
Al deze platen bevatten lactose; bij alle is echter de groote moei-
lijkheid ten eerste, om vast te stellen wat nu eigenlijk een typische
kolonie is (hiervoor zijn wel aanwijzingen gegeven door de ver-
schillende auteurs, die echter lang niet steeds opgaan), en ten
tweede, dat men afziet van het beslissende punt: de gasvorming
uit lactose. Om deze redenen, en ook omdat ze te omslachtig zijn,
verdient het geen aanbeveling deze plaatmethoden als beslissende
presumptive test te gaan gebruiken, zéker niet voor melk met haar
talrijke niet-gasvormende zuurvormende microben. Deze opinie
blijken ook Adams, Kessler en Swenarton te zijn toegedaan, terwijl
Lipska zich als volgt uitspreekt: „On voit, que les caractères ma-
croscopiques des colonies sur le miheu d'Endo n'ont que peu de
valeur, et qu'on doit se baser, dans une étude des colibacilles,
davantage sur les propriétés biochimiques qui sont plus stablesquot;.
In dit onderzoek zijn de selectieve plaatmethoden dan ook niet
toegepast als presumptive test. Als selectieve bodems kunnen ove-
rigens in aanmerking komen: de krystalvioletbodem van Conradi
en Drigalski, de fuchsine-natriumsulfietagar van Endo, de meta-
chroomgeelagar van Gassner, de Chinablauwagar van Bitter, de
trypaflavineagar mèt of zonder broomthymolblauw van Klimmer,
de eosinemethyleenblauwagar van Levine, de lakmoidplaat van von
Wolzogen-Kühr, en vele andere bodems {Kufferarth, Krumwiede,
Loef fier).
C. De industrieele methoden,
waarbij bepaalde hoeveelheden melk op verschillende voedings-
bodems worden geënt, en uit het optreden van bepaalde, voor coli-
achtigen als typisch beschouwde veranderingen tot hun aanwezig-
heid wordt geconcludeerd. Zij berusten op verschillende aan de
coli-achtigen toegeschreven eigenschappen.
a. Methoden die berusten op de indolvoming in peptonhoudend
milieu.
Kraus en Uhlenhuth verklaren de indolvorming aldus:
..Indol kan worden gevormd uit tryptofaan (indolalanine), door
afsplitsen van alanine.quot;
Tryptofaan is een aminozuur, dat bijv. wèl in pepton, daaren-
tegen niet in gelatine voorkomt.
Het indol geeft met een weinig nitriet mineraalzuur nitro-
soindol, een roode kleurstof.
Bij nitrietvormende bacteriën (cholera) is toevoeging van zuur
alleen reeds voldoende. Er is voor het gelukken van deze naar
Salskowski genoemde reactie een optimale hoeveelheid nitriet
noodig. Ze is echter niet erg gevoehg.
Men heeft naar andere methoden gezocht om indol te kunnen
aantoonen. Zeer goed is de reactie van Ehrlich met paradimethyl-
aminobenzaldehyd en kaliumpersulfaat, waarbij uit indol binnen
hoogstens 5 minuten rosindol. een roodgekleurd aromatisch alde-
hyde ontstaat.
Volgens Tobey (cit. n. Kr. en U.) e.a. is toevoeging van per-
sulfaat niet noodig. De kleurstof lost op in amylalcohol. die soms
echter zèlf door het reagens wordt rood gekleurd.
De proef is zeer gevoehg (wijst nog 0.01 mgr. in 10 cc aan).
Om de indolvorming te vergemakkelijken geven o.a. Hopkins
en Co/e, Berthelot en Zipfel, Neisser (cit. n. Kr. en U.) en
Folmpers bodems aan, waarin tryptofaan i. p. v. pepton verwerkt is.
Voor indolvorming is zuurstof noodig. De indolvorming zou
volgens Kürschner (cit. n. Kr. en U.) zeer constant zijn, ook in
minder gunstige omstandigheden. Indolpositief zouden zijn B. coli,
diverse proteusachtigen, en verschillende Gram-negatieve patho-
gene kiemen, o.a. cholera- en dysenteriebacillen.
Voor melk is de „indolmethodequot; toegepast in ons land door
Lerner, en in Frankrijk door Pien en Bachimont.
Genoemde auteurs klagen over het feit, dat zij herhaaldelijk con-
stateerden, dat bij enten op peptonwater bij de grootere hoeveelheid
melk (1 cc) géén, bij de kleinere (0.1 cc enz.) wèl indol ontstond.
Lerner meent dit te moeten verklaren uit het coaguleeren van
eiwit, of door het feit, dat B. coli liever lactose gebruikt dan melk-
eiwit, maar geeft hiervoor geen bewijzen.
Pien en Bachimont hebben de oorzaak van dit verschijnsel
nauwkeurig nagegaan. Zij vonden, dat in melk een concentratie van
4 gram melkzuur per liter de grens is, waarboven B. coli niet in leven
blijft. In peptonwater, waarin geen caseine, die als buffer werkt,
aanwezig is, vormt 1 Yi gram per liter de grens.
Enten wij dus 1 cc melk op 10 cc peptonwater (methode Lerner),
dan bestaat de kans, dat tegelijkertijd naast event. weinige coli-
achtigen zéér veel melkzuurstreptococcen aanwezig zijn, zoodat deze
nit de in de melk aanwezige lactose zóó snel, en zóó veel zuur
vormen (tot een concentratie boven X]^ gram per hter), dat de
eerste geen kans krijgen zich te ontwikkelen, en indolvorming
achterwege blijft.
Enten wij daarentegen 1 cc melk op 50 ä 100 gram pepton-
water (methode Pien en Bachimont), dan kan, al wordt alle lactose
vergist, de melkzuurconcentratie nooit stijgen boven Ij^ gram per
liter, en bestaat er geen kans op onderdrukking van den groei der
coli-achtigen, zoodat indolvorming wèl voor den dag komt.
Waar bij deze methoden uitgegaan wordt van een principe, dat
^iet eigen is aan alle coli-achtigen, speciaal niet aan de groep
aërogenes, is het zéér de vraag of deze methode voor melk voldoen
2al. Zij heeft, althans toegepast op de wijze van Lerner, die direct
°ielk of haar verdunningen op peptonwater ent, het voordeel, dat
2e eenvoudig, goedkoop en snel is. Deze laatste overweging, als
niede het feit dat de methode Lerner in ons land nogal aanbevolen
is, en door den auteur geprefereerd wordt boven b.v. de pegallac-
en de Ringelingmethode, heeft mij er toe gebracht om. ondanks de
geschetste nadeelen. deze methode bij het volgend eigen onderzoek
op te nemen.
b. Methoden die berusten op de veranderingen in neutraalrood-
milieu.
De practische toepassing geschiedt voor melk, door bepaalde
hoeveelheden hiervan te kweeken in neutraalroodbouillon met of
zonder lactose; hierbij wordt dan nagegaan kleurverandering,
fluorescentie en eventueel gasvorming.
Rothberger (cit. n. Gärtner) maakte in 1898 als eerste bij water-
onderzoek opmerkzaam op de eigenschap van B. coh om in lactose-
agar, die met neutraalrood gekleurd was, een gele kleur met groene
fluorescentie en gasvorming te geven.
Aan andere onderzoekers bleek, dat veel andere bacteriesoorten
eveneens meer of minder duidelijk deze verandering gaven {Scheff-
Ier, Hunter, Segali, Ferreira Horta en Paredes, Rochaix — ged.
cit.' n. Vassileff). Genoemd worden o.a. B. pyocyaneus, B. fluo-
rescens putridis, B. paratyphi (Schottmüller), B. enteritidis Gaert-
ner, B. mesentericus, B. subtilus, B. tetani, B. mahgn. oedem..
Rochaix, Dufourt en Guerbert (cit. n. Vassileff), en vooral
Vassileff hebben deze zaak nader bestudeerd.
Neutraalrood lost in water robijnrood op; bij toevoeging van
alcali, speciaal NHg. wordt de kleurstofbase vrij, en verandert hier-
door in waterige oplossing de kleur in oranjegeel.
Laat men op neutraalrood in zuur milieu reduceerende stoffen
(waterstof in statu nascendi) inwerken, dan wordt het milieu
aardbeirood met hcht-groene fluorescentie. In alcalisch milieu daar-
entegen geven de reduceerende stoffen een gele kleur met groene
fluorescentie. Er zijn dus twee tempo's
1.nbsp;fluorescentie door reductie.
2.nbsp;geelkleuring door alcali.
De colibacil werkt sterk reduceerend op organische kleurstoffen,
speciaal ook op neutraalrood, terwijl vele andere reduceerende
kiemen dit onaangetast laten. Doordat hij echter zuur uit suiker
vormt, wordt de geelkleuring gestoord.
De meeste der genoemde kiemen geven alleen een groene fluo-
rescentie zonder geelkleuring. Slechts die in staat zijn om in alca-
lisch milieu te reduceeren (alleen B. coli en B. paratyphi A en B),
geven de volledige reactie.
Vassileff beveelt daarom zeer sterk aan voor melk gebruik te
maken van een neutraalroodbouillon zonder lactose, die 24 uur
bij 413^° C. wordt bebroed. Anaëroob kweeken zou nog beter zijn
dan aëroob. Hij maakt verdunningen van de melk, en ent hiervan
5 tot ^ cc op dezen voedingsbodem, en beschouwt den uitslag als
positief, als een gele of geelroode kleur met groene fluorescentie
ontstaat.
Velthorst heeft voor zijn coli-onderzoek gebruik gemaakt van
zuren neutraalrood-lactosebouillon in gistbuisjes, aldus combinee-
rende de ophooping in zuur milieu, gasvorming en fluorescentie.
Hij heeft de deugdelijkheid dezer proef nagegaan, door ook bij
negatieve uitkomsten van de gistbuis te enten op Conradi-
I^rigalskiplaten, en de eigenschappen der zich ontwikkelende kolo-
nies te bepalen.
Ook deze methode heeft het nadeel, dat zij berust op een eigen-
schap die, zooals we reeds zagen, niet inhaerent schijnt te zijn aan
alle coli-achtigen {Lipska geeft in haar juist verschenen studie een
tabel, waaruit blijkt, dat een groot deel der faecale stammen, en
een nog veel grooter deel der niet-faecale, in totaal bijna 50%,
geen fluorescentie in neutraalroodmilieu gaven). Nochtans leek het
^ij gewenscht om een neutraalroodbodem op te nemen bij mijn
onderzoek, omdat èn van officieele Nederlandsche zijde (het Con-
sumptieijs-Besluit schrijft voor coli-onderzoek, mede het gebruik
van zuren neutraalroodlactosebouillon voor), èn van Fransche zijde
bet gebruik van neutraalroodhoudende bodems sterk is aanbevolen.
Van de geschetste methoden heeft die van Vassileff het voor-
deel van te zijn zeer snel en eenvoudig toe te passen; bovendien
geldt bij dezen bodem zuiver en alleen het gedrag ten opzichte van
neutraalrood als criterium. Daarom is mijn keuze op dezen bodem
gevallen.
c. Methoden die berusten op het kweeken in lactosebouillon of
lactosepeptonwater, met of zonder toevoeging van indicatoren
en/of remmende stoffen.
Deze methoden worden verreweg het meest gebruikt in allerlei
-ocr page 66-variaties. Zij zijn inderdaad de meest belangrijke, omdat een der
weinige zeer constante eigenschappen der geheele coligroep is het
ontleden van lactose onder zuur- en gasvorming.
Tanner geeft aan, dat sinds 1917 de American Public Health
Association voor wateronderzoek eischt, dat deze proef wordt
toegepast als presumptive test. Ontstaat binnen hoogstens 48 uur
niet 10% of meer gas, dan wordt de proef zonder meer als negatief
beschouwd.
De voornaamste variaties, volgens welke deze methode bij het
coli-onderzoek wordt toegepast, zijn de volgende:
1.nbsp;Het gebruik van gewonen 1% lactosebouillon. Deze heeft het
voordeel, dat hij geen enkele remmende stof bevat, en zooveel
mogelijk coh-achtigen tot ontwikkeling laat komen.
Obst vergeleek de uitkomsten bij wateronderzoek tusschen dezen
bodem en galhoudende milieu's. en komt tot de conclusie, dat de
lactosebouillon ongeveer 2.4 a 3.8 maal zooveel coli-achtigen tot
ontwikkeling brengt. Het bezwaar is echter weer. dat wij geen
enkel wapen in de hand hebben tegenover andere zuurvormende
bacteriën, waardoor de mogelijkheid, dat de coli-achtigen over-
woekerd worden, en niet voor den dag komen, niet is uitgesloten.
Dit bezwaar geldt natuurlijk méér voor melk, met haar doorgaans
grooten en gevariëerden kiemrijkdom, dan ten aanzien van water.
N. Ritter heeft naar aanleiding van een vergelijkend onderzoek
tusschen wèl- en niet-galhoudende lactosebouillon bij 1899 water-
monsters gevonden, dat, als alleen de lactosebouillon zonder gal
positief aanwijst, dit in ongeveer 75% der gevallen een miswijzing
beteekent.
Adams Kessler en Swenarton vonden gewonen lactosebouillon
voor melkonderzoek absoluut onbetrouwbaar.
Om gemelde redenen is bij het volgend onderzoek deze voedings-
bodem dan ook niet toegepast.
2.nbsp;Lactosebouillon waaraan gal of galzure zouten zijn toegevoegd.
Jackson was de eerste die dit toepaste. Jordan (cit. n. Tanner)
zeide reeds in 1915, dat de coli-achtigen door dit hulpmiddel in
hun groei kunnen worden belemmerd. Hij weet dit aan de gal, die
door haar wisselende samenstelhng ook wisselende uitkomsten zou
geven. Gal werd toegevoegd tot een concentratie van 5%,
In ons land is o.a. door Veenbaas, voor melkonderzoek gepro-
pageerd de z.g.n. Pegallac-bodem, waarin pepton, gal, lactose en
lakmoes. Coli wordt beschouwd aanwezig te zijn, bij gasontwikke-
hng en kleuromslag. Lerner bericht over miswijzingen met dezen
tgt;odem.
Wegens het bezwaar der verschillende samensteUing der gal
(zie ook Hansma) is men inplaats hiervan gaan gebruiken Na-
triumtaurocholaat, dat in een concentratie van tot 1% aan den
voedingsbodem wordt toegevoegd. Tevens gebruikt men een indi-
cator, waardoor naast gasvorming in taurocholaatmilieu zuurvor-
ming wordt aangetoond.
Zoo maakte Mc. Conkey gebruik van 1 % lactosebouillon J^ %
Na-taurocholaat en lakmoes; Chalmers gebruikt voor melk i. p. v.
lakmoes broomkresolpurper, dat een duidelijker kleuromslag laat
2ien (van blauw naar geel). Hij beveelt dezen bodem sterk aan.
Ädams, Kessler en Swenarton gebruiken, eveneens voor melk,
als rem voor de (meestal Grampositieve) melkzuurvormers — niet
coli-achtigen, gentiaanviolet, terwijl zij tevens, om de remmende
Werking hiervan op coli te verminderen, gal toevoegen tot een
concentratie van 5%.
Salie gebruikt i. p. v. gentiaanviolet krystalviolet.
Volgens genoemde auteurs zou deze proef, die zij vergeleken
lactosebouillon „tout simplequot;, en lactosebouillon met alleen
gentiaanviolet, de beste zijn. en 99 a 100% zekerheid geven, dat
een positieve uitslag aan coli te danken is. Zij zijn met hun bewijs
hiervoor echter niet verder gegaan, dan dat zij de uit de positieve
presumtive test op selectieve platen groeiende „typischequot; kolonie»-
^Is bewijs aanvaardden.
In ons land is het den Dooren de Jong geweest, die, in navolging
Van Mc. Conkey, een taurocholaatlakmoesoplossing gebruikte,
echter gewijzigd. Deze schrijver neemt een oplossing van 1 % Na-
taurocholaat in leidingwater, en voegt lakmoes bij tot diepblauw,
^an gepasteuriseerde melk wordt nu 5 cc bij 5 cc van dezen bodem
gevoegd, waardoor een melksuiker- en eiwitconcentratie van onge-
veer 2% ontstaat. Gasontwikkeling en kleuromslag duiden op de
aanwezigheid van coli; kleuromslag zonder gasvorming is dubieus,
^^n D. d, J. heeft deze methode vergelegen met de ophoopings-
methode van Ringeling, en geconstateerd dat ze beter is.
3. Aan 1% lactosebouillon wordt trypaflavine toegevoegd in een
concentratie van 1/100.000. Bij aanwezigheid van coli-achtigen
ontstaat in dezen bodem gasontwikkeling. Volgens Klimmer
Haupt en Borchers zou deze bodem, speciaal voor melk. goed
voldoen.
Het was voor mij technisch niet goed uitvoerbaar, en m.i. ook
niet noodig, om bij het navolgende onderzoek alle genoemde bodems
in te schakelen, en daarom heb ik mij tot een keus hieruit moeten
beperken. Deze keus is gevallen op:
a.nbsp;Het milieu van den Dooren de Jong, dat door dezen auteur
(voor gepasteuriseerde melk) in ons land op zeer uitgebreide
schaal is toegepast, en waarbij hij geconstateerd heeft, dat deze
methode de voorkeur verdient boven verschillende andere.
b.nbsp;Den Pegallacbodem. wijl deze in ons land zeer veel wordt toe-
gepast, en van verschillende zijden ook sterk is aanbevolen.
c.nbsp;Den broomkresolpurper-lactosebodem van Chalmers, die in
wezen gelijk is aan den klassieken bodem van Mc. Conkey,
maar het voordeel heeft van een duidelijker kleuromslag te
geven. Deze bodem wordt in Engeland veel gebruikt, en is door
Ch. sterk aanbevolen.
d.nbsp;De trypaflavinelactosebouillon van Klimmer, die speciaal van
Duitsche zijde is gepropageerd {Klimmer c.s. en Demeter).
Vooral de laatste auteur heeft uitgebreide vergelijkende onder-
zoekingen gedaan, en daarbij o.a. geconstateerd, dat aan trypafla-
vinebouillon boven gentiaanviolet- en krystalvioletbouillon de voor-
keur gegeven moest worden. Schmidt heeft geen superioriteit voor
de beide laatste bodems kunnen vinden.
Bovendien wordt in de Amerikaansche literatuur hier en daar het
bezwaar genoemd, dat deze kleurstoffen den groei van de coli-
achtigen te zeer zouden tegenhouden. Mede om al deze redenen is
van het gebruik der bodems met de beide violetsoorten afgezien.
Een nadere beschrijving der in het eigen onderzoek gebruikte
bodems komt voor in het volgende hoofdstuk.
TWEEDE AFDEELING
HOOFDSTUK IV
Dit moest dienen om verschillende aan de studie der literatuur en
aan de practijk ontleende vragen te beantwoorden, en wel:
Ten eerste: Is er voor het snelle en gemakkelijke aantoonen van
coh-achtige micro-organismen in melk een gemakkelijk te hantee-
ren voedingsbodem aan te geven, die eensdeels een zoo groot
hogelijk aantal dezer organismen tot ontwikkeling brengt, en ander-
deels geen „specifiekequot; veranderingen geeft met kiemen buiten
deze groep?
Ten tweede: Welke uitkomsten geeft deze proef in de practijk?
Is er overeenstemming met de, bij de bedrijfsinspectie geconsta-
teerde, deugden of gebreken in de bedrijfsvoering?
Om een antwoord op deze beide vragen te kunnen geven, is het
onderzoek in de navolgende deelen gesplitst:
Een onderlinge vergelijking der reeds genoemde „routine-
methodenquot; op hun gevoehgheid en betrouwbaarheid, met alge-
heele identificatie zoo mogelijk der geïsoleerde kiemen, over een
beperkt aantal monsters.
Een nader onderzoek over een grooter aantal monsters, met de
voorloopig beste methoden, om te zien of deze hierbij de aan-
vankelijk geconstateerde betrouwbaarheid behouden.
3. Een vergelijking van de uitkomsten, welke deze en andere me-
thode(n) ter bepaling van de bacteriologische hoedanigheid der
melk geven, als ze geregeld worden toegepast over een langer
tijdsbestek op melk van bekende herkomst, en verder de over-
weging of de techniek voor zoover het coli-onderzoek betreft,
zóó te vereenvoudigen is, dat deze laatste methode in het groot
practisch bruikbaar wordt.
EERSTE DEEL
EEN ONDERLINGE VERGELIJKING DER GEBRUIKTE
BODEMS OP HUN GEVOELIGHEID EN BETROUW-
BAARHEID, MET VOLLEDIGE IDENTIFICATIE ZOO
MOGELIJK DER GEÏSOLEERDE KIEMEN
Hiertoe werden een aantal gewone, z.g.n. straatmonsters van
verschillende mij bekende zindelijke consumptiemelkstallen, die door
een der keurmeesters in grondig gereinigde, maar niet speciaal
gesterihseerde flesschen werden gehaald, onderzocht. De bemon-
stering geschiedde bijna steeds op Vrijdag n.m. of op Zaterdag v.m..
De monsters kwam tot Zaterdag n.m. op ijs te hggen, en werden
dan in bewerking genomen.
In deze melk mocht uit hoofde van de manier waarop ze gewon-
nen en behandeld was, in het algemeen een laag colicijfer verwacht
worden, en daarom leek zij mij erg bruikbaar voor het doel, n.1.:
Na te gaan het verschil in gevoeligheid der diverse te gebruiken
methoden, dat m.i. meer bij coli-arme, dan bij coli-rijke monsters
zou spreken, en verder, omdat in de eerste de eventueel in gering
aantal aanwezige coli meer kans loopt overgroeid te worden door
andere kiemen, zoodat zich hierbij de remmende kracht van den
bodem op andere dan coli-achtige micro-organismen zou kunnen
demonstreeren.
Verder had ik. door melk van deze stallen te gebruiken, de kans
een (voorloopig) inzicht te krijgen omtrent den coh-rijkdom van
goed gewonnen melk in het algemeen, wat voor het verdere onder-
zoek zijn nut zou kunnen hebben.
Techniek van dit onderzoek
Ä. Gebruikte voedingsbodems, hun samenstelling, bereiding
en beoordeeling
a. De bodem volgens den Dooren de Jong: Natriumtaurocholaat
10 gram oplossen in 1000 gram aq. dest. en Yi uur steriliseeren op
100° C., daarna filtreeren.
Vervolgens 200 cc lakmoesoplossing volgens Kübel en Tiemann
10 minuten verwarmen bij 100° C., en de taurocholaat- en lakmoes-
oplossing heet bij elkaar voegen, en in reageerbuizen met Durham-
buisjes aftappen. Steriliseering 3 X 15 minuten bij 100° C. of
K uur bij 115° C..
Gasontwikkeling en kleursverandering tot rood (of rood-wit) zijn
bewijzend voor de aanwezigheid van coli-achtigen; kleursverande-
ring zonder gasvorming is dubieus.
b.nbsp;De Pegallacbodem: bestaat uit 10 gram pepton, 5 gram lactose,
30 gram rundergal, opgelost tot 1 liter in aq. destill. 3% lak-
moesoplossing. Wordt 15 min. op 100° C. verhit en gefiltreerd.
Vervolgens worden in reageerbuizen met Durhambuisjes 10 a 15
cc afgetapt; hierna volgt sterilisatie gedurende uur bij 100° C..
waarna de buizen snel worden afgekoeld in water ter wille van het
behoud der kleur (er treden n.1. wel eens miskleuren op als men
spontaan laat afkoelen). Bij een positieven uitslag is er gasontwik-
kehng in de Durhambuis, en is de kleur rood (of wit), al naar
gelang er zuurontwikkeling met of zonder kleurstofreductie heeft
plaats gevonden.
c.nbsp;De pepton-lactose-broomkresolpurper-Na-taurocholaatbodem
^an Chalmers: 5 gram Na-taurocholaat. 20 gram pepton, 3 gram
NaCl. 2 gram K2HPO4 in 1000 cc leidingwater onder verwarmen
oplossen, en de pH vaststellen op 6.8 (hier is ongeveer 13 cc 20%
NagCOg opl. voor noodig); vervolgens verwarmen tot 115° C. en
laten afkoelen; koud filtreeren, dan lactose toevoegen (1%), en
broomkresolpurper (60 mgr.) — oplossen en verdeelen over
reageerbuizen met Durhambuisjes. Sterihsatie vindt plaats bij
115° C. gedurende Yi uur.
Bij aanwezigheid van coh-achtigen is er gasontwikkeling in de
Durhambuis. en kleuromslag naar geelrood of geel. Na korten tijd
kunnen sommige colisoorten NH3 uit pepton vormen, en gaat in die
gevallen de kleur weer over naar blauw.
De trypaflavineAactosebouillonbodem v. Klimmer: 5 gram
Liebigs vleeschextract. 10 gram pepton, 3 gram NaCl en 2 gram
K2HPO. samen oplossen in 1000 aq. Bijvoegen lactose (1%), en
®et 4N. NaOH instellen op pH 7.2. Vervolgens 1 cc van een 1 %
Waterige trypaflavineoplossing toevoegen, aftappen in cultuurbui-
zen met Durhambuisjes, en steriliseeren gedurende 3X15 min. bij
100° C., of 1 X 30 min. bij 115° C.. Indien coli-achtigen aanwezig
2ijn, is er groei en gasontwikkehng waar te nemen.
e.nbsp;De peptonbodem van Lerner: 10 gram pepton Witte, 10 gram
NaCl en 250 mgr, NaHCOs onder koken oplossen in 1 liter aq.;
filtreeren, in buizen aftappen, en gedurende 1 uur bij 100 a 110° C.
steriliseeren.
Bij aanwezigheid van B. coli ontstaat in dezen bodem indol —
(volgens Lerner reeds na 24 uur).
f.nbsp;De neutraalroodbodem van Vassileff: 250 gram fijngehakt
vleesch 24 uur aftrekken in 1 liter water, voorzichtig afschuimen,
opkoken en weer afscheppen. Na bekoeling 20 gram pepton en
20 gram NaCl toevoegen, aanvullen tot 1000 cc, 5 min. koken en
laten afkoelen. De reactie moet zwak alcalisch tot neutraal gemaakt
worden (pH 7.0). Daarna toevoegen 10 cc 5% versche neutraal-
roodoplossing in aq. destilL, ]/2 ^^r verwarmen tot 110° C., de pH
opnieuw controleeren, en pas filtreeren als de oplossing weer koud
is geworden. Vervolgens in buizen doen, en 15 min. steriliseeren
bij 110° C.. Afkoelen voor het behoud der kleur is noodig. Deze
bodem is niet gemakkelijk te maken.
Bij aanwezigheid van coli-achtigen is er een kanariegele tot bruin-
gele of bruinroode kleur met groene fluorescentie.
Voor alle bij dit onderzoek aangewende voedingsbodems werd
uitsluitend Pepton Witte gebruikt.
Van de bodems a—d werd na 24 en 48 uur bepaald de kleur en
gasontwikkeling. Getracht werd, om een ongeveer beeld te geven
van de hoeveelheid ontwikkeld gas, door te bezien het gedeelte der
Durhambuis, waaruit de vloeistof was verdrongen. Een zuiver me-
trieke vergelijking is niet mogelijk, omdat de Durhambuizen niet
alle even groot zijn, de bodem vaak zóó troebel, dat de gasbel niet
precies is te onderscheiden, en dus een eventueele gradueering der
buisjes heelemaal niet, en ten leste, omdat lang niet al het ontwik-
kelde gas in de Durhambuis terecht komt.
Daarom werd besloten den navolgenden ongeveeren maatstaf
voor de gasvorming aan te leggen: geen gas is negatief = O, minder
dan 5% negatief tot dubieus == O/dub., 5 a 10% dubieus tot zwak
positief = dub./( ), 10 a 15% zwak positief = ( ), 15 a 50%
positief = , en boven 50% sterk positief = !.
Van bodem e. vond na 24 en 48 uur de indolbepaling plaats.
Volgens sommigen is er na 24 uur al indolvorming {Lerner, Pien
-ocr page 73-en Bachimont); de laatsten beweren met beslistheid, dat zij nooit
indolvorming kregen bij langer wachten, als deze er na 24 uur niet
was. Volgens anderen doet men, althans voor B. aërogenes, beter
3 a 4 dagen te bebroeden (Kligler).
De indolbepaling vond plaats volgens de methode van Ehrlich,
die volgens Kligler de beste is (zie ook Plimmer, Kraus en Uhlen-
huth en Kovacs).
Uitvoering der reactie: Aan het volume van den voedingsbodem
Worden toegevoegd volume indolreagens A (4 gr. paradimethyl-
aminobenzaldehyd, 380 cc alcohol 96% en 80 cc HCI s.g. 1.19) en
volume reagens B. (verzadigde KsSgOg oplossing).
Volgens sommigen is het wenschelijk om de roode kleur, die bij
aanwezigheid van indol ontstaat, duidelijker naar voren te doen
komen, door uit te schudden met amylalcohol, terwijl toevoeging
van de persulfaatoplossing niet noodig zou zijn.
Mijn ervaring met uitschudden met amylalcohol is niet gunstig;
speciaal de door Kovacs aangegeven wijziging (deze lost de para-
dimethylaminobenzaldehyd direct in amylalcohol op) heeft mij niet
voldaan, in tegenstelling met Pien en Bachimont.
De mij ter beschikking staande amylalcohol kleurde bij toevoe-
9ing der genoemde reagentia zelf min of meer rood.
Hoewel ik steeds persulfaat toevoegde, heb ik nooit een roode
kleur zien ontstaan, als ik die niet reeds met oplossing A. had ge-
kregen. Dit is dus in overeenstemming met wat, volgens Kraus en
Uhlenhuth, Tobey e.a. auteurs vermelden.
'De indolvorming werd geklassificeerd als negatief = 0. zeer zwak
= dubieus =(( )), zwak positief = ( ), en positief = .
De bodems a—e werden bebroed bij 37° C.
Bodem f. werd aëroob bebroed bij 41C.. en na 24 en 48
Uur nagegaan op kleur en fluorescentie.
B. Het enten van de melk op deze bodems
Dit geschiedde als volgt:
Het monster melk werd, uit de ijskast genomen, gedurende 3 a 5
minuten zeer krachtig geschud. Deze tijd is volgens Struve en
^^umgartel de beste, om een zoo gelijkmatig mogelijke verdeeling
der kiemen te krijgen.
Het bleef daarna even staan bij kamertemperatuur, waarbij de
-ocr page 74-lucht zooveel mogelijk kans kreeg te ontwijken, en vervolgens werd
1 cc met een en dezelfde steriele pipet geënt op de bodems a—f,
(verdunning I), en op een buis met 9 cc physiologische NaCl-
oplossing, die met een steriele gummikap was afgesloten. Deze
laatste buis werd weer grondig geschud, en hieruit weer 1 cc op
de bodems a—f geënt (verdunning II), en tevens op 9 cc physio-
logische NaCl-oplossing, Dit werd nog 2 keer herhaald, zoodat wij
kregen 4 series voedingsbodems a—f, resp, geënt met 1 cc (I), 0.1
cc (II), 0.01 cc (III) en 0.001 cc (IV) van het betrokken monster.
C. Verdere bewerkingen
1. Van de bodems a—f werd, hefst na 24 uur, en anders na
48 uur bebroeden, uit een (doorgaans de hoogste) verdunning, die
een duidelijk positieven uitslag gaf, een fhnke oese vol afgestreken,
aanvankelijk op Gassner metachroomgeel-, maar al heel spoedig op
Endo-agar.
Was er in geen enkele verdunning van een bepaalden bodem een
duidelijk positieve verandering opgetreden, dan werd uit een ver-
dunning met negatieve of dubieuze reactie (meestal I) tóch een
Endopiaat geënt.
De verdunningen waaruit geënt werd, zijn in de tabellen met
dikke cijfers gedrukt. Werd uit meer dan één verdunning geënt,
dan werd die, waarmee verder niet gewerkt werd cursief gedrukt.
De reden, waarom al spoedig de Gassner-agar voor die van
Endo verlaten werd, was gelegen in het feit, dat, hoewel hierop
zich steeds ronde glanzende blauwgroene, soms ook donker- of
hchtgroene kolonies van 1—2 mm doorsnede fhnk ontwikkelden, de
typische blauwkleuring dikwijls erg onduidelijk was.
(Ter controle werden Gassnerplaten met druppels faecesbrei
geënt, en andere met een druppel 0.1 N. HCl, en gedurende 12 uur
in de broedstoof bij 37° C. geplaatst. Duidelijke blauwkleuring ont-
stond niet steeds. Mogelijk is dit een gevolg van een iets te groote
alcahteit van den bodem geweest; ook is het vermogen om zuur te
vormen uit lactose bij de verschillende stammen van coli-achtigen
zeer verschillend ontwikkeld {Lipska) ).
De gebruikte Endo-agar was bereid volgens het recept van
Genung en Thompson, welk procédé mij zeer goed heeft voldaan.
Dit recept luidt als volgt:
a.nbsp;vleeschextract v. Liebig.......... 5 grin
b.nbsp;Pepton Witte............. 10 grxn
c.nbsp;Aq. destill...............1000 cc
d.nbsp;Agar-agar............... 30 grm.
Eerst a en b in c oplossen, daarna d toevoegen en 20 minuten in
den autoclaaf steriliseeren.
Daarna door een sterielen filter in steriele kolfjes filtreeren, nadat
er 10 gram lactose aan is toegevoegd. Vervolgens weer 15 min.
steriliseeren. De pH moet zijn 7.2 a 7.4.
Aanbevolen wordt, om hiervoor van 1 cc gesmolten agar op 4 cc
heet aq. destill. de pH te bepalen (met broomthymolblauw in den
eomparator). Van dit voorschrift is door ons afgeweken, omdat de
pH bepaling in den onverdunden opgesmolten agar ons beter
voldeed.
Vlak vóór het tijdstip waarop de platen worden gegoten, wordt
bij elk opgesmolten kolfje van 100 gram gevoegd 10 cc van een
% zuivere natriumsulfietoplossing, waarin 0.5 cc van een ver-
zadigde alcoholische oplossing van basische fuchsine zijn ontkleurd.
De platen moeten na het gieten uitdampen en harden, waarvoor
gewoonlijk enkele uren voldoende zijn. Met deze platen heeft men
geen last van een te spoedig terugkomen van de roode fuchsine-
kleur, hetgeen bij andere variaties van dezen bodem nogal eens
hinderlijk kan zijn voor het zuivere bepalen der kleur van de zich
ontwikkelende kolonies.
Genoteerd werd na 20 ä 24 uur bebroeden bij 37° C.: dichtheid
van den groei en kleur der kolonies, en ook vaak hun vorm en
grootte, en eventueelen (metaal-)glans. G en T, en met hen vele
anderen beschrijven B. coli als donkerroode, tamelijk platte groen-
achtig-metaalglanzende kolonies; B. aërogenes zou grootere, meer
convexe en paarsroode, niet-metaalglanzende kolonies geven.
2. Tweede bewerking.
Van deze ,.selectievequot; platen werd overgeënt op gewonen schuin
gestolden 1 y^ % bouillonagar; hierop kreeg ik zonder uitzondering
goeden groei, bij een broedtemperatuur van 37° C..
De groei op agar was bij alle stammen een flink glanzend droog
beslag, wit met iets gelen tint, en bij schuin doorvallend licht zwak
iriseerend. Slechts bij 3 stammen was de groei iets slijmig.
Van de 24 uur oude agarcultures, waarvan kleur en groeiwijze
werden genoteerd, werden uitstrijkjes gemaakt, en gekleurd vol-
gens Gram. Tevens werd een steekcultuur in bouillongelatine
( 12% ) aangelegd, welke laatste 7 dagen werd geobserveerd (langer
was om practische redenen aanvankelijk niet goed mogelijk).
3. Nadere determineering van de kiem.
Het beslag op agar werd met eenige cc physiologische NaCl-
oplossing afgespoeld en daarna opgezogen in een steriele pipet.
Vervolgens werden hiermee één of enkele druppels geënt op Chal-
mers bodems met lactose, glucose, saccharose, galactose, maltose
en manniet, op gesteriliseerde ondermelk in buizen, op gewoon
peptonwater volgens Lerner, en hetzelfde met l^/oo carbol {van
Vincent), op neutraalroodbouillon v. Vassileff, en op 1% glucose-
peptonwater (voor de Methylrood- en de Voges-Proskauerreactie),
Toegepast werd dus het enten met groote hoeveelheden cultuur
(heavy inoculation).
Suikerbodems, Het recept voor de Chalmers suikerbodems is
alreeds aangegeven. Van de monosacchariden werd Yi % concen-
tratie genomen, van de disacchariden 1%. De suikerbodems werden
5 X 24 uur geobserveerd op gas- en zuurvorming.
De ondermelk werd in buizen van 10 cc 3 dagen achtereen tel-
kens gesteriliseerd gedurende 15 à 20 minuten op 100 à 105° C.;
controle op coagulatie, gas- en weivorming vond plaats gedurende
5 dagen.
Peptonwater v. Lerner. De samenstelhng en bereiding hiervan
is al bekend. De carboltoevoeging vond plaats vlak vóór het enten
(4 druppels van een 5% carboloplossing op 10 cc peptonwater —
flink omschudden). In peptonwater met en zonder carbol werd na
2 X 24 uur gereageerd op indol volgens de reeds beschreven
methode van Ehrlich.
Neutraalroodbouillon v. Vassileff, Deze werd gedurende 5 X 24
uur nagegaan op kleursverandering en fluorescentie.
Voor de Methylrood- en de Voges-Proskauerreactie werd ge-
bruik gemaakt van het voorschrift van Tanner en Levine. Het glu-
cosepeptonwater hiervoor had een concentratie van 1 % van beide,
en bevatte tevens Y2 % K2HPO4. Het werd in buizen van 10 cc
gedurende 5 X 24 uur bebroed bij 37° C.
De methylroodreactie vond daarna plaats, door bij 5 cc van den
-ocr page 77-bodem 5 druppels te voegen van een oplossing van 100 mgr. me-
thylrood in 300 cc alcohol 96% — aangevuld tot 500 cc met aq.
destill.
De Voges-Proskauerreactie geschiedde, door bij de resteerende
5 cc te voegen 5 cc 10% KOH-oplossing, en 12 uur bij kamer-
temperatuur te laten staan.
Bij een positieve methylroodreactie was de roode kleur duidelijk
(aangegeven door ). Bij een positieve V.P.-reactie was er na
12 uren een duidelijk oranjeroode verkleuring (in de tabellen even-
eens aangegeven door ).
Zwak verloopende reacties zijn aangegeven door ( ), en nega-
tieve door —.
De beweeglijkheid der gevonden kiem werd bepaald óf wel direct
in een druppel van de afspoeling, of nadat de afgespoelde cultuur,
waarin een restje spoelwater gelaten was, weer eenige uren in de
broedstoof had gestaan. Zij werd aangeduid als ! (sterk),
(matig), ( ) (zwak), (( )) (zeer zwak), en O (niet be-
weeglijk).
Als algemeene. aan
de geheele coligroep
inhaerente, constan-
te eigenschappen.
D. Identificatie der gevonden kiemen.
Ingevolge de vroeger gegeven definitie van coli-achtigen werd
dus nader nagegaan van de gekweekte kiem:
1- Vorm en Gramkleuring
2.nbsp;Vergisting onder zuur- en gasvorming
in een miheu van ^ % Na-taurocholaat
bij 37° C. van lactose, glucose, galac-
tose, maltose en manniet
3.nbsp;Coagulatie van ondermelk binnen 5
dagen, al of niet met gas- en weivorming
Neutraalroodreductie
5. Beweeglijkheid
Als eigenschappen,
die, hoewel vaak
aanwezig, worden
beschouwd als niet
geheel en al con-
stant te zijn.
6.nbsp;Saccharosevergisting in % Na-tauro-
cholaatmilieu
7.nbsp;Groei en indolvorming in peptonwater
met en zonder l^/oo carbol
8.nbsp;De methylroodreactie
9.nbsp;De Voges-Proskauerreactie
10. Het gedrag in gelatinesteekcultuur
Ter event, onder-
scheiding van coli-
achtigen en aëroge-
nes-achtigen.
Van de glucosevergisting bij 45° C. en de citraat- en urinezuur-
milieus v. Koser is dus geen gebruik gemaakt voor de nadere
determinatie, eerstens wegens het te veel aan benoodigd materiaal,
en bovendien omdat over deze methoden de berichten der verschil-
lende auteurs sterk uiteen loopen, en dikwijls ongunstig zijn.
In de tabellen zijn de navolgende afkortingen opgenomen:
Coagul. |
coagulatie |
G. |
Geel |
Weiv. |
Weivorming |
Br. |
Bruin |
Gasb. |
gasbellen |
O. |
Oranje |
Peptonif |
Peptonificatie |
Gr. |
Groen, en in de rubriek |
KI. |
Kleur |
peptonwater: Groei | |
P. |
Paars |
Ind. |
Indol |
R. |
Rood |
Gr. fl. |
Groene fluorescentie |
BI. |
Blauw |
M.R. |
Methylroodreactie |
W. |
Wit |
V.P. |
Voges-Proskauerreactie |
De teekens ( ) en ( ( ) ) geven aan een zwakke, resp. zeer
zwakke reactie e.d., het teeken ! een sterke.
In de rubriek „conclusiequot; is ingevuld het type der event, gevon-
den cohstammen, ingedeeld naar de M.R.- en de V.P.-reactie,
waarbij de navolgende interpretatie geldt:
c! : klassieke faecale coh, die behalve de reeds genoemde alge-
meene eigenschappen, de volgende bezit:
M.R. , V.P. —.
Groei en indolvorming in peptonwater met en zonder carbol-
toevoeging.
Neutraalroodverandering onder geelkleuring en fluorescentie.
Geen gas- en soms ook geen zuurvorming uit saccharose.
Meestal duidelijk beweeglijk.
In gelatinesteekcultuur treedt geen vervloeiing op.
(c): een type, dat volgens de V.P.- en de M.R.-reactie bij de
faecale coli hoort, maar er toch in een of meer der boven-
genoemde eigenschappen van afwijkt,
i : een intermediair type, waarbij de M.R.- en de V.P.-reactie
beide positief verloopen.
(a): een type, dat volgens M.R.- en V.P.-reactie tot de klassieke
aërogenesgroep behoort, maar niet in het bezit is van één of
meer eigenschappen, die aan deze groep worden toegeschre-
ven.
: het klassieke aërogenestype, M.R. — en V.P. .
O : er is niets gekweekt, of wel de geïsoleerde kiem is geen coli-
achtige.
Tenslotte zijn gegeven een samenvatting over dit eerste deel van
het onderzoek, en de daaruit voorloopig te trekken conclusies.
64
65
Na 24 uur
op schuine
agar
Be- |
Vorifl |
weeg- |
Graf |
lijk- |
kleurf |
heid | |
gt; |
. g
D CD
F
C iri
2 «
n
Snbsp; O
co
^nbsp;Onbsp;«
anbsp;Ënbsp;quot;
Ui
Ü
gt; 2
c lt;u
.0 B
^ quot;ra
13
1nbsp;gt; 52
unbsp;- S
Onbsp;O J
2nbsp;OU
gt;
c
O J
S quot;ffl
1 gt; «
t « I
O O Ë
Na 20 ä 24
uur op
Gassner-
agar
-M U GI)
« 3 (O
■S-Br-
« co
a
Beoordeeling na
S ö^
13.2 M
3 ogt;
Z
Monster
no. 1
geënt op
r^i to
le
c
O
U
ß Ti
-T3
a
O
CU
O
ö
48 uur
24 uur
kl.
MR VP.
gr. ind.
gr. ind
kl. g
kl.
kleur
lichtrood
rood
gas
O/dub.
O
kleur
rood
(c)
gas
O
O
geen groei
bruingeel
gr.fl.
niet
ver-
vloeid
!
!
coagulatie!
(weiv.)
(gasb.)
( )
!
flink wit-
geel glan-
zend droog
beslag, iets
iriseerend
bij door-
vallend
licht
!
!
tamelijk veel
donkergroene
glanzende
kolonies, Vz a
2 mm. door-
snee, géén
blauwkleuring
( )
!
gr
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
motf
Hieei
tam»
staaif
negï
II
ni
IV
geen groei
kleur
wit
rose
kleur
wit
!
(a)
gas
O/dub.
als bo^'
als
boven
geen groei
( )
als boven
als boven
!
O/dub.
-F
-h
O g
spaarzame
groei,
kolonies
als boven
Pegallac-
bodem
kleur
geel
kleur
geel
-f
alsbo^^
als i
boven
geen groei ( )
O
( )
! als boven
als boven
( )
flinke groei,
glanzende
lichtgroene
kolonies,
géén blauw-
kleuring
!
!
!
!
-F
O/dub.
O
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
als boven
flinke groei
van tamelijk
donkergroene
glanzende
kolonies
tamelijk flinke
groei van
donkergroene
iets mattere
kolonies
kleur
geelgroen
kleur
geelgroen
■f!
gas
alsbquot;^'
als
boven
O geen groei
( )
gedeeltel.
coagulatie
als boven
gbl
!
!
!
!
indol (4-)
.. ( )
..
-h
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
O/dub.
indol O
O
.. (( ))
O
alsbquot;'quot;
iets
ver-
vloeid,
niet
voort-
schrij-
dend
niet
ver-
vloeid
( )
1
geen groei
!
coagulatie!
(weiv.)
(gasb.)
als boven
gbr
g
groei
Peptonwater
V. Lerner
groei
(c)
roodgeel
gr.fl.
!
!
!
( )
als boven
!
als boven
( )
!
!
(gr.fl.)
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
rood
roodbruin
gr.fl.
geel
rood
geen groei
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
nefl
OPMERKING: De uit peptonwater v. Lerner gekweekte stam heeft wel zeer veel
coli-eigenschappen, mag nochtans niet tot de coli-achtigen gerekend worden,
daar uit glucose géén gas wordt gevormd.
^ort. Rauwe morgenmelk van eigen vee d.d, 10-lII-'33.
^erfcomsC. S te B. Monsfername 10-lII-'33 7.30 v.m.
^ezet 11-111-33 4 u. n.m., nadat het monster vanaf 10-III-'33 des n.m. 4 uur
in het ijs had gestaan, en nadat het gewone laboratoriumonderzoek er aan
vohrokken was. Het monster was dus vrij oud en tamelijk ruw behandeld.
Beoordeeling na
48 uur
kleur
licht rood
rood
geen groei
kleur
rose
lichtrose
rose
kleur
geel
flinke groei
V. lichtgroene
glanzende
kolonies
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
gas
!
!
!
!
als boven
geen groei
kleurnbsp;gas
niet ingezet
witrose
wit
wit
kleur
geel
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
gas
!
Na 20 ä 24
uur op
Gassner-
agar
Monster
O
geënt op
24 uur
kleur
rose
rood
flink be-
slag, wit-
geel,
droog-
glanzend,
iets irisee-
rend bij
door-
vallend
Hcht
glanzende
donkergroene
kolonies
1—2 mm.
doorsnede,
géén blauw-
kleuring
( )
O/dub.
O/dub.
O
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
I
II
III
IV
kleur
geelgroen
gas
( )
( )
flinke groei
van groene
glanzende
kolonies
I
II
III
IV
!
!
!
kleur
geelgroen
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
indol O
„ 1
I
II
III
IV
Peptonwater
V. Lerner
groei
spaarzame
groei van
glanzende
groene
kolonies
flinke groei
van groen-
blauwe
glanzende
kolonies
groei
indol O
O
.. ( )
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
geel
roodgeel
geel
roodgeel
onstername. 10-III-'33 v.m. 8.15.
de ijskast. 10-III-'33 n.m. 4 u.
ingezet. Na het gewone laboratoriumonderzoek op ll-lII-'33 n.m. 4 u. Monster was
M I I—I
« O
ra -S
2 H °
i»
O.
Si
« y
^ E
e
O J
gt; i«
gt;
Ö O
-i gt;
.ü c
c O
e —
ra T
quot;O .
8
quot;ra ^ 'w
« gt; £
O c Ö
a O B
Si §
-ïï i- o:
- 3 ra
3 T3
W CP
S
ll:
O ö
g S c
p O Ë
Be-
weeg-
lijk-
heid
Na 20 a 24
uur op
Gassner-
agar
ü O E
u —
ffl ^ ra
3lö
Beoordeeling na
Na 24 uur
op schuine
agar
3
u
c
C3
Monster
no. 3
geënt op
1) x;
.5
2
OU
3 J3
3 t--
T3
a
O
O
48 uur
O
24 uur
ki.
MR. VP.
gr. ind.
gr. ind
1
kleur
rose
rood
gas
O/dub.
c!
zeerkleif
staaf
Graiö',
negat'^
geel
gr.fl.
kleur
rood
coagulatie!
!
niet
ver-
vloeid
!
-H
0/
dub.
!
flink
droog-
glanzend
wit-geel
iets irisee-
rend beslag
flinke groei
V. glanzende
lichtgroene
kolonies
1—2 mm.
doorsnee
O/dub.
O
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de jong
geen groei
geen groei
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
Niet geënt, daar van dezen bodem de voorraad was uitgeput.
als boven,
kolonies iets
onregel-
matigen rand
flinke groei
glanzende
lichtgroene
kolonies met
iets onregel-
geënt, geen
groei
als boven |
i |
flink geel- |
1 ! |
achtig be- | |
slag niet | |
iriseerend | |
flink |
!! |
droog- | |
glanzend | |
witgeel be- | |
slag, iets | |
1 iriseerend ) r |
als bo'
als bo^
als bo'
!
kleur
geel
geelblauw
geel
geelpaars
kleur
geel
geelblauw
geel
paars
4-
!
geel
gr.fl.
niet
ver-
vloeid
!
! coagulatie!
!
0/
dub
!
gbl
O
O
O
O
O
O
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
kleur
geelgroen
gas
O
O/dub.
O
geen groei
kleur
geelgroen
01
O? O
niet
ver-
vloeid
dun
O pg
geen groei
dub.
zeer spaar-
zame groei v.
kleine glan-
zende licht-
groene kolo-
nies V2 nim.
O
O
O
geen groei
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
/
4-!
geel
gr.fl.
!
niet
ver-
vloeid
coagulatie!
weiv.!
(gasb.)
!
-f!
gbl
0/
dub
!
indol !
„ O
„ O
„ O
indol 1
O
O
O
groei
I
II
III
IV
Peptonwater
V. Lerner
groei
géén fl.
steenrood
wijnrood
geen groei
géén fl.
steenrood
wijnrood
geen groei
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
^oort Morgenmelk (rauw) van eigen vee d.d. 17-III-'33.
herkomst, v. B. te A.
^onstername. 17-IlI-'33 v.m. 10 uur.
ijskast. 17-III-'33 v.m. 10.15 uur.
ingezet. 18-III-'33 n.m. 3 uur.
u |
u |
1 |
W a |
ü | |
a lt;u |
gt; |
O, | |
9r- |
ind |
i gt; quot;
HJ c
c O E
SSlo
»2 3
2 OU
^ gt; £
2 c ä
13 O a
11^
1 gt; M
aj _ VH
w e lt;u
2 —
ll-S
2 Om
* gt; «
i) ^ u
w a (u
2 O e
PI
; gt;!±3
cü
1
I Okgt;
!
2 O S
Na 20 è 24
uur op
Gassner-
agar
0
•S 3 t^
li:
O O
Beoordeeling na
u
a
O
U
Monster
no. 4
geënt op
'S
O
R T*!
to
Ü
MR. VP.
gr. ind.
48 uur
kl.
kl. g
kl.
kl.
24 uur
(c)
niet
ver-
vloeid
!
coagulatie!
weiv.!
gasb.!
!
geen groei
!
kleur
rose
rood
1
9
zeerkle'^
staafi^
Graögt;',
negati«'
kleur
rood
{ )
flink droog
glanzend
wit beslag
iets
iriseerend
flinke groei
V. lichtgroene
glanzende
kolonies
( )
O/dub.
O
O/dub.
geen groei
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
geen groei
niet geënt, daar de voorraad van dezen bodem was opgebruikt.
Pegallac-
bodem
als boven
als boven
20-111 geen
groei, weer ge-
ënt, 22-111,
slechte groei
van gele en
doffe licht- en
donkergroene
kolonies en
enkele licht-
groene glan-
zende spelde-
knopgroote
spaarzame
groei v. licht-
groene glan-
zende kolo-
nies, 1 a2 mm.
niet
ver-
vloeid
geelbruin
gr.fl.
!
!
-h
coagulatie
(weiv.)
gasb.
!
!
!
!
boquot;^
kleur
geel
geelblauw
geel
geelrood
kleur
geelgroen
!
kleur
geel
geelblauw
geel
gas
O
O
O
als
als boven
!
O/dub.
O
O
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
(c)
niet
ver-
vloeid
!
!
! coagulatie
weiv.!
gasb.!
als bo''^
geen groei
!
kleur
geelgroen
als boven
!
!
O
O
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
^ geen groei
zee',
plotfl^
staaft.
Gr^Ji
posgt;quot;'
op 23-111
flink geel-
achtig
beslag
indol O
(( ))
.. (( ))
.. O
indol O
.. (( ))
.. (( ))
.. O
groei
groei
Peptonwater
V. Lerner
Alle bodems zijn onveranderd gebleven.
1
(c)
geelrood
gr.fl.
niet
ver-
vloeid
coagulatie!
weiv.
gasb.!
!
zeer
nega^
staaquot;
flink droog
glanzend
wit beslag
iets
iriseerend
géén fl.
gr. fl.
gr. fl.
geen groei
rood
geel
fl.
steenrood
geelrood
géén
gr. tl.
, gr- fl-
geen groei
1
II
UI
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
Soort. Morgenmelk (rauw) van eigen vee van H. te A., d.d. 17-lII-'33.
Monstername. 17-111 10 uur v.m.
In ijskast. 17-111 10.15 uur v.m.
Ingezet. 18-111 ± 3 uur n.m.
Tegelijkertijd werden van monster 4 op den bodem van Vassilefi^ verdunningen
ingezet bij 37 ° C; het verloop hiervan was:
na 48 uur
geelbruin gr.fl.
wijnrood —
geen groei
na 24 uur
geelnbsp;gr.fl.
roodgeel gr.fl.
geen groei
I
n
III
IV
Bij overenten op Gassner-
agar ontstonden ook hieruit
(groei?) glanzende licht- en donker-
groene kolonies.
Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
in beide flinke
groei van glan-
zende roode
kolonies 1 —2
mm. doorsnee-
Verder ge-
werkt met II
U. { —
6J O
lt;0 u-Ê
IeS
O lU O
ai
i gt; M
O C ö
6
n) ^ ra
3lö
^ gt; ïï
a G lt;u
e^ E
I's!
2 RU
gt; gt; m
K C Ö
O _o e
« gt; ïï
O c u
lt;5 O B
« Si
? S
(U V
.5
ti
J3 ra
§
quot;ti
c
c
Be-
weeg-
lijk-
heid
Beoordeeling na
e Ji
1:2 «
1 O?*
! -Q
Na 24 uur
op schuine
agar
Monster
no. 5
geënt op
(O
5
RU
(O
c
O
U
••S li
O
ja
•n
c
O
O.
O
48 uur
MR.I VP.
24 uur
gr. ind.
gr. ind
kl. g.
kl. g.
kl.
kl. g.
kleur
rose
lichtrood
( )
M
«s
■V s
niet
ver-
vloeid
rood
geen fl.
gas
!
Icleur
rood
-f!
coagulatie!
weiv.!
gasb.!
gas
0/dub.
!
!
glanzend
droog wit-
geel irisee-
rend beslag
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de ]ong
morpD®
staafje®
Gram-
negatie'
O/dub.
geen groei
geen groei
kleur
rose
d.rose
rose
niet
ver-
vloeid
roodbruin
gr.fl.
gas
!
O/dub.
!
!
kleur
witrose
rose
witrose
rose
!
coagulatie!
(gasb.)
!
als bove'
!
g !
( )
als boven
flinke groei;
roode kolonies
m. iets doffen
rand en glan-
zend centrum.
1—3 mm.
-F!
O/dub.
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
kleur
geel
' rood
geen fl.
niet
ver-
vloeid
1
gas
!
1
-I-
4-
kleur
geel
((-I-))
-h coagulatie!
gasb.!
wpiv.ï
gas
!
!
!
!
als bov
( )
als boven
flinke groei
V. glanzende
roode kolonies
1—2 mm.
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
(c)
kleur
geelgroen
rood
geen fl.
niet
ver-
vloeid
kleur
geelgroen
gas
!
!
!
!
((-t-))
coagulatie!
(weiv.)
(gasb.)
staafi^;
plofflp''''
Gram',
negati«'
dub,
/( )
g.r.
als boven
als boven
kolonies
1—3 mm.
I
II
III
IV
!
O/dub.
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
als boven als boven
! [coagulatie!
weiv.!
(gasb.)
rood
geen fl.
li
S3
23
niet
ver-
vloeid
!
!
-t-
!
kleio^,
Graiigt;'(
negatie'
kleio«
staafi«'
Graifl'f
g
indol. !
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
indol. 4-!
„ !
gr.fl.
gr.fl.
gr.fl.
groei
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Peptonwater
V. Lerner
groei
((-h» rood
geen fl.
niet
ver-
vloeid
geen ver- 0(1)
andering
!
( )
dub.
donkergeel
roodbruin
geel
roodbruin
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
geen groei
- geen groei
als boven
als boven,
kolonies
1—3 mm.
Sommige
dofïe randzóne
Opmerking. Indolvorming (( )) in peptonwater bij de te identiflceeren stammen
beteekent, dat alleen een iets roode tint Is te bespeuren als het licht in de
lengte door de buis valt.
Soort. Rauwe morgenmelk van eigen vee d.d. 23-III-'33.
Herkomst. Z. te H.
Monsiername. 23-111, 9.15 uur v.m.
In ijskast. 23-III, 4 uur n.m.
Ingezet. 24-III, 5 uur n.m.
-ocr page 85-Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
Beoordeeling na
Monster
no. 6
geënt op
l|
O 1
O
J3
48 uur
24 uur
kleur
roserood
rood
kleur
roserood
rood
gas
0/dub.
0/dub.
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
O/dub.
geen groei
geen groei
kleur
witrose
rose
kleur
witrose
rose
roserood
gas
( )
!
O
O
flinke groei,
roode glan-
zende gladde
kolonies,
V2—1 mm.
!
O
O
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
kleur
geel
geelblauw
kleur
geelgroen
geen
geelgroen
kleur
geel
geelblauw
paars
gas
1
O
O
O
!
O
O
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
kleur
geelgroen
gas
( )
O
geen groei
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
-f!
geelgroen
indol
O
O
O
(gr.fl.)
géén fl.
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Peptonwater
V. Lerner
groei
geel
rood
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
geen groei
flinke groei v.
roode kolo-
nies, deels
glanzend,
deels dof,
1—3 mm.
als boven
groei
geel
rood
gas | |
! |
als boven. |
O/dub. |
spaarzame |
groei |
groei, kolon. |
V2 mm. | |
! |
als boven. |
flinke groei. | |
Hiermee ver- | |
der gewerkt. | |
indol |
flinke groei v. |
„ 0 |
gladde, glan- |
0 |
zende roode |
0 |
kolonies |
gr.fl. |
als boven |
géén fl. | |
groei |
« O
(O
IsS
-O .
8
2
3 O^
z
i gt;
a gt; «
P C 4)
«.O E
IW
A gt;
I gt; w
« C W
2.2 Ë
O. 4) 03
i fflna
gt; ïï
.. C 01
O Ë
y ^ quot;ra
^ SU
ts
a w
lt;j gt;
Cu
w
2 O Ë
a a
quot;3
£
L.
(U
-a
a
O
Be-
weeg-
lijk-
heid
Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
Beoordeeling na
Vorm en
Gram-
kleuring
Na 24 uur
op schuine
agar
Monster
no. 7
geënt op
3
TS M
3
a
O
U
2 «
a
Ü
(ï
48 uur
24 uur
kl.
MR. VP,
gr. ind.
gr. ind
kl.
kl.
kl. g.
kl. g.
kleur
rood
kleur
roodpaars
rood
niet
ver-
vloeid
gas
( )
O/dub.
geen groei
( )
( )
gas
O
O
coagulatie!
weiv.!
gasb.!
geen groei
-f
g
-t-
tamelijk
plompe
staafjes
Gram',
(( ))
tamelijk flinke
groei v. licht-
roode glan-
zende kolo-
nies, 1-2 mm.
flink droog
glanzend,
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
I
II
III
IV
geen groei
negatie'
kleur
rose
niet O
ver-
vloeid
kleur
rose
geel
gr.fl.
gas
O
O
O
O
coagulatie
g 0/
dub
gbl
gbl
kleine
staafjes
Gram'
negatief
( )
g.r.
als boven
9-4nbsp;geen groei,
weer geënt,
10-4nbsp;zéér spo-
radisch kleine
roode kolonies
Vj mm.
Pegallac-
bodem
I
II
III
IV
kleur
geel
geelblauw
kleur
geel
paars
niet
ver-
vloeid
O ( )
O geen groei
!
gas
O/dub.
O
O
O
coagulatie!
weiv.!
gasb.!
( )
! g
poly-
morphe
staafjes
Gram-
negatief
(( ))
als boven
flinke groei
V. roode glan-
zende kolo-
nies 1-2 mm.
O
O
O
Lactose-
bouillon
V. Chalmers
I
II
III
IV
kleur
geelgroen
kleur
geelgroen
niet
ver-
vloeid
gas
O
O
geen groei
( )
-I-
gas
O/dub.
O
O
geen groei
coagulatie!
weiv.
!
geen groei
!
!
als bovequot;
-F-
(( ))
als boven
enkele glan-
zende en veel
dofi^e roode
kolonies
1—3 mm.
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
I
II
III
IV
niet
ver-
vloeid
!
-f
!
coagulatie!
gasb.!
VX7(gt;i\7.!
!
geen groei
!
als bovef
(( ))
als boven
indol O
.. O
O
O
I
II
III
IV
zeer spaar-
zame groei,
enkele
glanzende
roode kol.
groei
groei
Peptonwater
V. Lerner
geel
gril.
niet
ver-
vloeid
O coagulatie
weiv.
als boveP
g.r
gr
g-r
( )
als boven
9-4 géén
groei, weer ge-
ënt, 10-4 zéér
sporad. kleine
roode kolon.
van Va
(gr.fl.)
géén fi.
geelrood
rood
(gr.fl.)
géén fl.
oranjegeel
rood
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
I
II
III
IV
geen groei
geen groei
Opmerking. Terwijl in de melk op peptonwater geënt geen indolvormende coli
was aan te toonen, werd er nochtans uit I een zoodanige stam gekweekt.
Waar hier ook maar enkele kolonies op de Endo-plaat opkwamen, ligt het
vermoeden voor de hand, dat door een te snelle zuurvorming de coli zich
niet heeft kunnen vermeerderen, en o.a. merkbaar indol vormen.
Soort. Rauwe morgenmelk van eigen vee d.d. 7-4-1933.
Herkomst. B. te A.
Monstername. 7-4-'33, 9 uur v.m.
In ijskast. 7-4-'33, 11 uur v.m.
Ingezet. 7-4-'33, 4.30 n.m.
-ocr page 87-Ö quot;0
ra u-S
^ y ra
a £ IJ
O lt;U O
O.'-'
4) • =
cSJ
.inbsp;gt; 2
lt;Unbsp;ß OJ
Cnbsp;O E
2 OU
a
lt;u
u rj)
3 ^
?. -O
gt; M
1 c Ö
io B
i||
' RU
« gt; E
2 S I
llö
. gt; «
a Gü
O O Ê
c
R O
amp; £
■y ra
C u-i
2 ra
c
§1
■s =
to n
Be-
weeg-
lijk-
heid
quot;ï!
Ë
Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
Beoordeeling na
Vorm eo
Gram-
kleuring
Na 24 uur
op schuine
agar
Monster
no. 7
geënt op
i O 'S
I o?^
I J3
S J3
l|
tj
O
J3
6
Ü
JS ra
48 uur
24 uur
CJ
kl.
MR
VP.
ind.
gr. ind
kl. g.
kl.
kl.
gr.
kl.
kleur
rood
kleur
roodpaars
rood
niet
ver-
vloeid
O ( )
geen groei
coagulatie!
weiv.!
gasb.!
tamelijk
plompe
staafjes
Gram-
(( ))
tamelijk flinke
groei v. licht-
roode glan-
zende kolo-
nies, 1-2 mm.
flink droog
glanzend,
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
( )
O/dub.
geen groei
Bodem V.
Den Dooren
de Jong
I
II
III
IV
geen groei
negatie
kleur
rose
kleur
rose
geel
gr.fl.
niet
ver-
vloeid
coagulatie
weiv.
g.r. O
0/
dub
gbl O
gbl
kleine
staafjes
Graffl-,
( )
als boven
9-4nbsp;geen groei,
weer geënt,
10-4nbsp;zéér spo-
radisch kleine
roode kolonies
7j mm.
Pegallac-
bodem
I
II
III
IV
negatie
kleur
geel
geelblauw
kleur
geel
paars
gas
O
O
O
gas
O/dub.
O
O
O
( )
niet
ver-
vloeid
!
coagulatie!
weiv.!
gasb.!
geen groei
( )
!
-f
(( ))
poly-
morphe
staafjes
Gram-
negatief
als boven
flinke groei
V. roode glan-
zende kolo-
nies 1-2 mm.
Lactose-
bouillon
V. Chalmers
I
II
III
IV
kleur
geelgroen
kleur
geelgroen
( )
niet
ver-
vloeid
-I-
coagulatie!
weiv.
!
geen groei
!
!
als bovei»
(( ))
als boven
enkele glan-
zende en veel
doffe roode
kolonies
1—3 mm.
O/dub.
O
O
O
O
geen groei
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
I
II
III
IV
geen groei
!
niet
ver-
vloeid
!
geen groei
4-! coagula
gasb.
weiv.
ie!
-f
als boveo
g !
(( ))
als boven
indol O
„ O
O
„ O
indol O
O
.. O
„ O
I
II
III
IV
Peptonwater
V. Lerner
zeer spaar-
zame groei,
enkele
glanzende
roode kol.
groei
groei
geel
gr.fl.
niet
ver-
vloeid
coagulatie
als boveP
g.r.
g.r
( )
g.r.
gr
als boven
9-4 géén
groei, weer ge-
ënt, 10-4 zéér
sporad. kleine
roode kolon.
van Va
(gr.fl.)
géén fl.
geelrood
rood
oranjegeel
rood
(gr.fl.)
géén fl.
geen groei
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
geen groei
Opmerking. Terwijl in de melk op peptonwater geënt geen indolvormende coli
was aan te toonen, werd er nochtans uit I een zoodanige stam gekweekt.
Waar hier ook maar enkele kolonies op de Endo-plaat opkwamen, ligt het
vermoeden voor de hand, dat door een te snelle zuurvorming de coli zich
niet heeft kunnen vermeerderen, en o.a. merkbaar indol vormen.
Soorf. Rauwe morgenmelk van eigen vee d.d. 7-4-1933.
Herkomst. B. te A.
Monstername. 7-4-'33, 9 uur v.m.
ijskast. 7-4-'33, 11 uur v.m.
Ingezet. 7-4-'33, 4.30 n.m.
It|
IsS
^ £
S Ö
.2 S
iö
gt;«
S Ji
cOB
2 OU
gt; 2
C 4)
o_H
quot;ffl
2
SU
I gt; M
- C ^
O _o a
|1 J
Sou
M gt; «
O C lU
« O e
i gt; W
^ c Ö
y ~
10 3
JOU
Te
t. o=
3 O
3 T3
Be-
weeg-
lijk-
heid
Na 20 a 24
uur op
Endo-
agar
p - dj
Vorm ef
Gram-
kleuring
Beoordeeling na
C
1 o^
gt; JO
Na 24 uur
op schuine
agar
Monster
no. 8
geënt op
-a
ö
JS (ö
lt;u C
O
48 uur
MR.' VP.
24 uur
gr. ind
gr. ind.
kl. g.
ki.
kl.
kl. g.
kleur
rood
gas
O
O
geen groei
kleur
rood
na 2-malige
enting géén
groei
O
O
geen groei
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
(c)
kleur
rose
roserood
oranjegeel
géén fl.
niet
ver-
vloeid
4-!
gas
O
O
O
korte, vrü
plomp®
staafje®
Graffl'
negatie'
!
kleur
rose
rood
!
dun
gebleven
4-
gas
O
O
O
!
g !
( )
flink droog
glanzend
witgeel
beslag iets
iriseerend
als boven
flinke groei
van roode
glanzende
kolonies
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
kleur | |
I |
geelwit |
II |
geel |
III |
geelrood |
IV |
paars |
kleur | |
I |
groengeel |
Peptonwater
V. Lerner
(c)
kleur
geelwit
geel
geelrood
niet
ver-
vloeid
! als boven
4-
4-!
!
coagulatie!
weiv.!
(gasb.)
4-
als bovequot;
4-!
!
0/
dub.
!
als boven
g.r.
als boven,
kolonies iets
onregelmatig
!
!
O
O
gas
-H
O
O
gas
O
geen groei
kleur
groengeel
geeloranje
((gr.fl.))
niet
ver-
vloeid
-f!
!
!
coagulatie!
(weiv.)
(gasb.)
4-
als bovequot;
!
!
0/
dub.
-f
!
( )
als boven
geen groei
flinke groei
v. glanzende
roode kolon.
O
geen groei
Trypaflavine-
lactose-bouil-
V. Klimmer
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
oranjegeel
géén fl.
niet
ver-
vloeid
!
4-
!
als bovequot;
dun
gebleven
als boven
g-r
zeer flinke
groei v. glan-
zende roode
kolonies
flinke groei
als boven
geen groei
indol !
!
O
.. O
indol \
.. O
.. O
gr.fl.
gril.
groei
groei
oranjegeel
(gr.fl.)
!
4-
alsbovequot;
!
coagulatie!
weiv.
(gasb.)
4-
!
gbl
!
0/
dub.
als boven
gr.fl.
(gr.fl.)
(gr.fl.)
geen groei
geel
geeloranje
geel
geelrood
geen groei
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
Opmerking. Bij den uit Pegallac gekweekten stam werd spontaan geen »elk ge-
coaguleerd na 5 dagen (daar de melk niet verhit is geworden vermoedelijk).
Volgens Levine zijn er colistammen waarbij melkcoagulatie pas na verhitten
is te constateeren. Ook zijn er colistammen beschreven, waarbij de coagulatie
van melk pas na langer dan 5 dagen plaats vindt. Deze stam is daarom wel
tot de coli gerekend.
Soorf. Avondmelk (rauw) van eigen vee d.d. 19-IV-'33.
Herkomst. T. te A.
Monstername. 20-IV-'33, v.m. 9.20 uur.
h ijskast. 20-IV-'33, v.m. 10.30 uur.
Ingezet. 20-IV-'33, n.m. 2 uur.
Beoordeeling na
24 uur
gas
0
0
geen groei
kleur
rose
roserood
gas
O
O
O
O
O
O/dub.
O/dub.
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
kleur
rose
rood
lichtrood
kleur
geel
geelblauw
paars
gas
O
O
O
O
O/dub.
O
O
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
kleur
geel
geelblauw
paars
kleur
geelgroen
O
O
O
geen groei
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
kleur
geelgroen
O
O
O
geen groei
indol O
O
O
.. O
I
Peptonwater
V. Lerner
groei
II
III
IV
groei
indol O
„ O
.. O
I
II
III
IV
oranje
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
rood
geen groei
geen fl. oranje geen fl.
geen groei
Monster
no. 9
geënt op
:g ^
O s
O
J3
48 uur
kleur
rood
kleur
rood
O
O
geen groei
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de jong
Na 20 a 24
uur op
Endo-
agar
i a |
4J |
M 3 KJ | |
quot;u | |
•S quot;3 t^ |
a |
■s ^ |
w u |
flink droog ( )
glanzend
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
flinke groei
V. glanzende
roode kolon.
Zeer spaar-
zame groei,
enkele zeer
kleine (punt-
vormige)
roode kolon.
flink droog
glanzend
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
dun wit-
geel
glanzend
beslag
flinke groei
van doffe on-
regelmatige
roode kolon.
le keer geen
groei, 2e keer
spaarzame
groei v. roode
metaalglan-
zende kolonies
flinke groei V.
roode, deels
glanzende,
deels doffe
kolonies
na 2 maal
overenten
géén groei
u I ^
^ O
amp; ä »
c S
ai
^ gt; m
aj C oj
C^ E
2 OU
gt; «
i gt; S2
« B Si
S ° E
y ^ 'S
® 3 J:
^ OU
I gt; M
(Unbsp;t.
« Ö
O _o g
Il-S
ll
CO n
ra 4J
^ E
(U 03
'S ®
a m
2 ra
a
ö S 3
u lt;u
^ s S'
.Sat^
JS «
lt;u C
O
O c ö
ffl O B
Be-
weeg-
lljk-
heid
Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
Vorm equot;
Gram-
kleurinfl
Beoordeeling na
Na 24 uur
op schuine
agar
O '5
Monster
no. 10
geënt op
e
O
U
-O
c
O
Ü
I O I
' J3
CU
Ü
48 uur
24 uur
MR.' VP.
kl.
gr. ind.
gr. ind.
kl. g.
kl.
kleur
steenrood
rood
-f!
kleur
steenrood
rood
!
rood
geen fl.
!
niet
ver-
vloeid
coagulatie!
(gasb.)
(weiv.)
gas
O/dub.
O
!
-F
gw
kleine
staaf
Gram'
negatie'
flink droog
glanzend
witgeel
beslag, iets
iriseerend
als boven
flinke groei v.
roode glan-
zende kolonies
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
O
geen groei
geen groei
kleur
rose
rood
!
(c)
niet
ver-
vloeid
kleur
rose
rood
gas
O
O
O
coagulatie!
(gasb.]
!
oranje
gr.fl.
als bovequot;
!
als boven
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
!
O
O
-f!
kleur
geel
geelrood
kleur
geel
paars
gas
!
!
O
O
!
niet
ver-
vloeid
!
coagulatie!
(gasb )
(weiv.)
oranje
geen fl.
als bovequot;
!
!
!
gw
als boven
als boven
!
-F
O
O
gas
I
II
m
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
kleur
geelgroen
(c)
kleur
geelgroen
niet
ver-
vloeid
als boven
als bov«quot;
coagulatie!
gasb.!
weiv.!
!
!
!
als boven
!
!
!
geen groei
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
\ beide als boven
f verder m. III
O/dub.
geen groei
9mv
!
( )
als bovf
staaf)«®
iets
plompe
1
als boven
niet
ver-
vloeid
coagulatie!
!
!
!
!
-h
als boven
als boven
indol O
„ !
.. O
„ O
indol O
!
O
„ O
groei
groei
Peptonwater
V. Lerner
niet
ver-
vloeid
4-
coagulatie!
gasb.!
weiv.
oranje
(gr.fl.)
0/
dub
!
als'
kleio«
staaif
als boven
als boven
kolonies tame-
lijk dof en
onregelmatig
gr.fl.
gr.fl.
oranjerood, geen fl.
geel
gr.fl.
gr.fl.
oranjerood, geen fl.
geel
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
Soort. Rauwe avondmelk van eigen vee d.d. 27-IV-'33.
herkomst, v. W. te A.
Monstername. 28-1V, 10 uur v.m.
i/skasf. 28-IV, 11 uur v.m.
ingezet. 28-IV, 5 uur n.m.
Beoordeeling na
24 uur
kleur
Steenrood
paarsrood
geen groei
kleur
witrose
rose
I
II
III
IV
Pegallac-
bodera
kleur
witgeel
geel
geelrood
kleur
geelgroen
gas
O
O
!
!
O
O
gas
O
!
O
O
kleur
geel
paars
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
geelgroen
I
II
III
IV
Trypaflavine
lactose-bouil
Ion V.
Klimmer
kleur
O
!
O
-a
S'ï
lu gt;
O S
O
J3
Monster
no. 12
geënt op
48 uur
kleur
Steenrood
rood
gas
O
O
( )
O
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
geen groei
kleur
witrose
rose
gas
( )
O
O
O
geen groei
donkerrood
beslag met
weinig vrij-
liggende kolo-
niesvan 2 mm.
doorsnee, wat
doffer
flinke groei
van roode
glanzende
kolonies
indol O
(( ))
O
.. O
groei
I
II
III
IV
Peptonwater
V. Lerner
gr.fl.
geel
geel
rood
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
roodbruin
geen groei
Opmerking. In het met melk geënte peptonwater is de reactie op indol niet ge-
heel conform het voorschrift toegepast, daar reagens A zooals nader bleek
niet het voorgeschreven gehalte aan paradimethylaminobenzaldehyde en HCl had.
groei
indol O
O
O
O
gr.fl.
geen fl.
geen groei
-ocr page 93-O
ra u-e
lis
5 =
5quot; .=
lt;- Si
ra
ra-O
d
2 ra
a
gt; ïï
Ie
1 :gt; «'5
O o _Ë
. gt;
« a
O ^ ^
u ■r^ '
ra 3
►J O
XI
S 2
O c w
ra O E
-g^l
M Si
^ 6
Ol
s igt;
w 3 ra
S-a
.S quot;3 t^
^ quot; ra
'S ö
Ü
.a c ö
ß ^ E
aJi
I O '5
i ^ S
:
: O^
I XI
-a
c
O
U
O
MR. VP.
gr. ind.
gr. ind.
kl. g.
kl.
kl. g.
kl. g.
(c)
niet
ver-
vloeid
kleur
steenrood
rood
!
roodbruin
((gr.fl.)
!
coagulatie!
gasb.!
(weiv.)
-f!
!
!
!
als boven
als boven:
kolonies iets
grooter
als boven
als boven;
kolonies iets
kleiner
als boven
weinig ge-
isoleerde kolo-
nies, meest
plakkaten,
glanzend en
rood, ook veel
doffere on-
regelm. kolon.
flinke groei
V. glanzende
kleinere en
doffe grootere
kolonies
beide flinke
groei v. glan-
zende roode
kolonies.
Verder met IV
9 !
kleur
rose
niet
ver-
vloeid
geel
gr.fl.
!
-I-
!
kleur
witrose
rose
coagulatie!
gasb.!
(weiv.)
!
gas
O?
-f
!
0/
dub
!
poly-
morphe
kleine
Staafjes
Grani'
negatie!
als bovef
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
(c)
kleur
geelwit
geel
niet
ver-
vloeid
geel
gr.fl.
!
! coagulatie!
((gasb.))
((weiv.))
!
kleur
geel
gas
!
!
!
!
gas
!
O/dub.
O/dub.
({ ))
!
!
!
!
gas
!
!
!
!
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
(c)
geel
gr.fl.
niet
ver-
vloeid
kleur
geelgroen
-f!
!
!
coagulatie!
(gasb.)
((weiv.))
kleur
geelgroen
als bovequot;
((f))
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
9w
(c)
niet
ver-
vloeid
geel
gr.fl.
!
!
coagulatie!
((gasb.))
!
als bov«quot;,
!
!
-f!
( )
gbr
wbl
( )
als boven
indol (( )
. (( ))
. (( ))
O
indol (( ))
„ O
„ O
„ O
I
II
III
IV
groei
groei
Peptonwater
V. Lerner
(c)
niet
ver-
vloeid
geel
gr.fl.
! !
-f
coagulatie!
((gasb.))
((weiv.))
!
als bovequot;
!
( )
(( ))
als boven
gr.fl.
geel
geel
geelbruin
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
gr.J
Soort. Avondmelk (rauw) van eigen vee d.d. ll-V-'33.
Herkomst. W. V. te A.
Monstername. 12-V, 9 uur v.m.
In ijskast. 12-V, 10 uur v.m.
Ingezet. 12-V, 5 n.m.
Opmerking over indolreactie als bij monster 12.
flink wit-
geelbeslag,
glanzend,
iets slijmig
en irisee-
rend
als boven (( ))
als boven
als boven
(( ))
bijna geen ge-
isoleerde ko-
lonies, dik,
iets doffer
donkerrood
beslag
slechts 1 kol,
rood, glan-
zend, ± 3mm.
doorsnede
I —-
W o
10
amp; quot; ra
ego
O lt;u o
O.
ra
ih
O «
a
i gt; w
UI
co ^ M
.i gt;
.a e
M
a
u
(U
•73
a
O
g gt;tf3
P _ tu
C S
O E
c .s;
o 'K
_3
quot;u
C
O
U
ro —
il
3
3-C
2 OU
.OU
J3
MR. VP
gr. ind.
nd.
kl. g.
kl. g.
kl. g
niet
ver-
vloeid
rood
geen fl.
na
12
uur
( )
coagulatie!
(gasb.)
(weiv.)
g
(c)
niet
ver-
vloeid
geen groei
0
coagulatie!
(gasb.)
alsbove^
!
gas
O/dub.
( )
O
O
gbr
g
gbr
-f
als boven
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
niet O
ver-
vloeid
! geen groei
zeerkl^f
staafie®
Grao^'f
negatquot;^'
4-!
-h
dun
vloeibaar
gbr
gas
O/dub.
!
!
gbr
gw
als boven
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
(c)
rbl
niet
ver-
vloeid
0 0
geen groei
coagulatie!
gasb.!
vrij
staaf)^'
Gratf'r
negat'^'
staaf)^®
Grlt;f
negat'^'
gas
!
!
O
O
-f
als boven
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
niet
ver-
vloeid
!
geen groei
!
agulatie!
0/
dub
0/
dub
-f
flink droog
glanzend
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
indol O
„ !
Peptonwater
V. Lerner
0/
dub.
9r.
niet
ver-
vloeid
rood
geen fl.
( )
-f-
dun
vloeibaar
!
rbr
flink be-
slag, glan-
zend, wit-
geel, iets
slijmig en
iriseerend
geen fl.
staan''
Graïö'f
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
geen groei
Soort. Rauwe avondmelk van eigen vee d.d. 16-V-'33.
Herkomst. Mh. te V.
Monstername. 17-V, v.m. 9.15.
In ijskast. 17-V, v.m. 10 uur.
Ingezet. 17-V, n.m. 7 uur.
-ocr page 95-Beoordeeling na
a
Si
CP
ti ra
a tri
Si g
■S 3
- «
ra
c
is
ö H
2
O.
gt;a3
O -5)
3
c
O
U
Be-
weeg-
lijk-
heid
Na 24 uur
op schuine
agar
Monster
no. 15
geënt op
I o gt;
I -Q
O
VP.
MR.
gr. ind
gr. ind.
24 uur
(c)
iets
ver-
vloeid?
-h
geen groei
coagulatie!
((weiv.))
kleur
Steenrood
paarsrood
gas
O
O
gas
O
O
droog
glanzend
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
48 uur
kleur
steenrood
rood
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
geen groei
geen groei
kleur
rose
gas
O
O
O
O
geel dun
beslag, niet
iriseerend
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
flinke groei v.
onregelmatige
roode kolon.
meeste dof,
enkele
glanzend
kleur
rose
niet
ver-
vloeid
-1-
oranje
gr.fl,
kleur
geel
geelwit
geelbruin
geel
kleur
geel
geelrood
geelpaars
( )
flink be-
slag, droog
witgeel
iriseerend
glanzend
O
O
O
O
O/dub.
O
O
1
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
niet
ver-
vloeid
geen groei
kleur
geelgroen
kleur
geelgroen
(( ))
als boven
O
O
O
O
indol
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
O
O
niet
ver-
vloeid
rood
geen fl.
!
!
als boven
groei
groei
Peptonwater
V. Lerner
(c)
niet
ver-
vloeid
geen groei
-f
( )
als boven
oranje
roodbruin
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
oranje
rood
geen
geen groei
na 3 maal
overenten
slechts op
1 plaat 1 kol.
rood en
glanzend
flinke groei v.
roode kolo-
nies, meeste
dof, enkele
glanzend
als boven,
alle kolonies
glanzend
als boven
indol
O
O
O
als boven
geen fl,
gr.fl.
geen groei
Opmerking. Uit de verdunning II in neutraalroodbouillon, die een positieven uitslag
gaf, is een coli-achtige gekweekt die in dezelfde neutraalroodbouillon geen groei
vertoonde.
Soort. Avondmelk (rauw) van eigen vee d.d. 17-V-'33.
Herkomst. H. te A.
Monstername. 6.30 n.m. op 17-V.
Direct ingezet om ± 7 n.m. op 17-V.
gr. ind
u 1 — « 0 igS O lt;U O ftj • |
0 gt;tt5 S Bgt; d) J3 |
0. O ^ Si, liquot; | |
ar- |
ind. |
z |
MR.| VP. |
lil
i gt; «
igi
U s —
(0 ^ M
313
i gt; 2
.Si c S
ö O g
gt; gt; S2
s s ï
O O c
g ^ quot;
O c lt;U
«.2 S
■s^l
ie
O.
Be-
weeg-
lijk-
heid
Na 20 è 24
uur op
Endo-
agar
quot;w
E
U
e
O
-O
ai «
Ü è
O
J3
Beoordeeling na
Vorm
Graiii'
kleurio^
w 3 «
■S-af-
^ quot; (O
quot;w c
Na 24 uur
op schuine
agar
O _o ^
u '
(0 3.
^ 0|
J3
Monster
no. 17
geënt op
l
O
.S 3J3
2 OU
48 uur
24 uur
kl. g.
kl.
kl. g.
kl. g.
kleur |
gas |
kleur |
gas |
bruin |
0 |
witrose |
0 |
rood |
0 |
rood |
0 |
geen groei
geen groei
(c)
niet
ver-
vloeid
geel
gr.fl.
coagulatie!
!
klein«
staafK«
Gram-
negati«'
! gw
4-
flink droog
glanzend
witgeel be-
slag, iets
iriseerend
flinke groei
V. glanzende
roode
kolonies
gw
gw
gw
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
gas | |
0 |
uit I spaar- |
0 |
zame groei v. |
0 |
doffe kolonies |
0 |
uit II flinke |
groei v. roode | |
glanzende | |
kolonies | |
gas | |
( ) |
uitbelde flinke |
|
groei V. roode |
|
glanzende |
kolonies. | |
Verder met II |
als boven
als boven
kleur
rose
(c)
kleur
rose
als bovequot;
gas
O
O
O
O
niet
ver-
vloeid
((-h))
als boven
« »
coagulatie!
-t-
!
gw
gw
gw
gw
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
kleur
witgeel
(c)
kleur
witgeel
alsbov^'
gas
dub./( )
dub./( )
dub./( )
geen groei
niet
ver-
vloeid
als boven
coagulatie!
-f
gw
gw
gw
gw
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
kleur
geelgroen
gw
kleur
geelgroen
(c)
gas
O/dub.
O/dub.
O/dub.
O
niet
ver-
vloeid
als boven
coagulatie!
als bo
als boven
gw
beide als
boven.
Verder met III
gw
gw
gw
gw
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
( )
dub./{ )
O/dub.
indol O
O
niet (c)
ver-
vloeid
als boven
((-F))
coagulatie!
!
!
als
gw
als boven
gw
uit I spaarzame
groei v. doffe
kolonies, uit II]
flinke groei v.
glanzende
roode kolon.
uit beide flinke
groei v. glan-
zende roode
kolonies.
Verder
met IV
gw
indol O
O
.. ( )
„ (( ))
gw
groei
Peptonwater
V. Lerner
groei
(c)
niet
ver-
vloeid
als boven
als bo
coagulatie
gw
als boven
gr.fl.!
gw
geel
gw
gr.fl.!
gw
gw
geel
bruingeel
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
Opmerking. De zwakroode tint bij de indolproef kwam voor den dag als het licht
in de lengte door de buis viel.
Soort. Morgenmelk (rauw) van eigen vee d.d. 19-V-'33.
Herkomst. H. te A.
Monstername. 19-V, 6 uur n.m.
In ijskast. 19-V, 6.30 uur n.m.
Ingezet. 20-V, 6.30 uur n.m.
-ocr page 98-Beoordeeling na
Na 20 à 24
uur op
Endo-
agar
48 uur
kleur
Steenrood
rood
geen groei
kleur
rose
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
kleur
geel
O
O
O
gas
!
!
dub./( )
dub./( )
beide flinke
groei van
glanzende
roode kolonies
Verder
met IV
kleur
geel
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
!
!
kleur
geelgroen
beide als
boven, verder
met IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
V. Klimmer
dub./( )
indol ( )
!
„ O
O
gr.fl.!
als boven
I
II
III
IV
groei
Peptonwater
V. Lerner
groei
beide als
boven,
verder met IV
geeloranje
geel
bruingeel
I
II
III
IV
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
kleur
geelgroen
!
!
!
!
indol ( )
„ ■ !
.. !
O
Monster
no. 18
geënt op
u
3
24 uur
kleur
geelrood
rood
flinke groei v.
glanzende
roode kolonies
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
geen groei
gas
O
O
O
kleur
rose
enkele roode
ronde kolonies
iets doffer
O
O
O
niet ingezet
amp; O
w t- Si,
olt;.âi «
' «
is:
a
^ gt; 2
U C (U
a O E
Sou
I gt; w
«CD
O _0 I
s OU
« gt; S
p c s
fe O E
lil
(O ra
i gt;
Sj n ö
o_o E
y ~ 'S
(O 3
JOU
; gt;!±3
: fi^
I
1 O?-
I Ja
5
Î =,c
Be-
weeg-
lijk-
heid
Na 20 à 24
uur op
Endo-
agar
Vorm ^
GraiO'
kleurio^
T3
bM
Ü y
Beoordeeling na
Na 24 uur
op schuine
agar
Monster
no. 19
geënt op
a
o
U
T3
C
O
J5-
Ü
48 uur
24 uur
MR.I VP.
gr. ind.
gr. ind.
kl. g.
kl.
kl. g.
kl. g.
kl.
gt;
kleur
Steenrood
rood
(c)
g.r.
niet
ver-
vloeid
kleur
steenrood
rood
!
!
gas
( )
O
oranje-
geel
gr.fl.
coagulatie!
gasb.
!
!
klein«
plompe
poly-
morpn'
staafje'
Graiii'
négatif'
als bov''
!
!
flink droog
glanzend
witgeel
beslag, iets
iriseerend
gw
flinke groei
V. glanzende
roode kolonies
O
I
II
III
IV
Bodem v.
Den Dooren
de Jong
geen groei
geen groei
kleur
wit
rose
(c)
gas
!
kleur
wit
rose
niet
ver-
vloeid
-t-
!
coagulatie!
gasb.
!
!
geen groei
g ( ) g
!
!
(( ))
als boven
gw
als boven
I
II
III
IV
Pegallac-
bodem
niet geënt
kleur
geel
(c)
gas
!
!
!
!
gas
!
!
!
O/dub.
indol O
O
boV*
kleur
geel
niet
ver-
vloeid
bruinrood
(gr.fl.)
gas
!
!
!
gas
!
O
indol O
„ !
O
geen fl.
(gr.fl.)
(gr.fl.)
coagulatie!
gasb.
weiv.
!
g !
g !
!
!
als
gw
als boven
als boven
I
II
III
IV
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
niet (c)
ver-
vloeid
kleur
geelgroen
kleur
geelgroen
coagulatie!
gasb.
weiv.
!
geen groei
!
-f!
!
als bo
gw
als boven
als boven
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
( )
na
24
uur
-f
niet
ver-
vloeid
!
geen groei
!
coagulatie!
(gasb.)
als bo^
!
-f!
!
gw
als boven
gw
als boven
groei
Peptonwater
V. Lerner
groei
( ) |
|
niet |
na |
ver- | |
24 |
vloeid | |
uur | ||
-f
bruinrood
gr.fl.
!
!
coagulatie!
(gasb.;
!
!
als bo'
!
!
gw
als boven
gw
beide als
boven. Verder
met III
geen fl.
gr.fl.!
(gr.fl.)
geeloranje
oranje
geelbruin
roodbruin
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
roodbruin
geen groei
geen groei
■Soort. IWorgenmelk (rauw) van eigen vee d.d. 26-V-'33.
Herkomst W. V. te A.
Monstername. 26-V, n.m. 2 uur.
Uskast. 26-V. n.m. 3.30 uur.
Ingezet. 27-V. n.m. 4.30 uur.
-ocr page 100-Monster
no. 20
geënt op
Na 20 ä 24
uur op
Endo-
agar
Beoordeeling na
ü s;
O
j:
48 uur
24 uur
kleur
steenrood
rood
gas
O
O
kleur
steenrood
rood
gas
O
O
flinke groei
V. glanzende
roode kolonies
I
II
III
IV
geen groei
geen groei
kleur
rose
kleur
rose
wit
dub./( )
als boven
O
dub./( )
I
II
III
IV
I niet ingezet
kleur
witgeel
gas
!
!
kleur
geel
geelbruin
geelwit
kleur
geelgroen
beide als
boven, verder
gewerkt met
IV
O/dub.
( )
( )
gas
!
!
I
II
III
IV
kleur
geelgroen
als boven
!
!
!
!
indol
„ !
1
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
als boven,
kolonies
kleiner
indol
gr.fl.!
groei
Bodem v.
Den Dooren
de jong
Pegallac-
bodem
Lactose-
bouillon V.
Chalmers
Trypaflavine-
lactose-bouil-
lon V.
Klimmer
Peptonwater
V. Lerner
groei
beide als
boven, kolon.
iets grooter.
Verder met IV
•fl.!
geel
geeloranje
geel
bruingeel
gr
Opmerking. Hoewel in alle met melk geënte peptonbodems indol-vorming werd aan-
getoond, is een coli-achtige geisoleerd die deze eigenschap mist.
Neutraal-
roodbouillon
V. Vassileff
Samenvatting van de resultaten, verkregen bij het eerste deel van
het eigen onderzoek
L Vergelijking der gebruikte bodems op hun gevoeligheid en
betrouwbaarheid.
Uit alle 20 onderzochte monsters werd, hetzij uit één, hetzij uit
meerdere der gebruikte bodems een coli-achtige geïsoleerd uit een
hoeveelheid van 1 cc of kleiner.
Bij deze 20 monsters werd coli door een „typischequot; verandering
in één of meer der gebruikte bodems aangetoond in
Verdunning IVnbsp;11 keer
Onbsp;1 ,, . d.w.z. bij dit monster
(no. 16) is in geen enkele der gebruikte bodems coli door een
typische verandering na 1 of 2 maal 24 uur aangegeven, maar is
ze alleen geïsoleerd uit de onveranderde Trypaflavinebouillon.
a. De bodem v. den Dooren de Jong.
De aanwijzingen hiermee verkregen, zijn, overeenkomstig de
ervaringen van dezen auteur geïnterpreteerd als volgt:
Positief : er is kleurverandering en (veel of weinig) gas ontstaan.
Dubieus : „ „nbsp;„nbsp;, echter geen gasvorming.
Negatief: ., „ géén „nbsp;en géén gasvorming.
Van de 20 keeren, dat deze bodem werd gebruikt, was de aan-
wijzing:
Na 24 uurnbsp;Na 48 uur
Positiefnbsp;7 keernbsp;13 keer
Dubieusnbsp;13 ,,nbsp;7 „
Negatiefnbsp;O „nbsp;O „
Opgemerkt moet worden, dat in de verdunning III en IV nimmer
groei is geconstateerd na 2 X 24 uur, wat natuurlijk een gevolg is
van het gebrek aan assymileerbare bestanddeelen. In de verdun-
ningen I en II is de groei, althans de gasvorming, gering en lang-
zaam vergeleken met de andere bodems — waarschijnlijk een
gevolg van het hooge Na-taurocholaatgehalte. Na 2 dagen was het
aantal monsters, waarmee geen positieve veranderingen waren ver-
kregen, terwijl er coli uit te kweeken was, nog 5, d.w.z. 25% van
het totaal. Van de 13 keeren, dat werd uitgegaan van een bodem,
die na hoogstens 48 uren een positieve reactie gaf, werd 13 keer
een coli-achtige gevonden. 3 keer ging deze positieve reactie met
een zeer minieme gasvorming gepaard (no. 1 — 4 — 5). Van de
7 keeren, dat van een bodem werd uitgegaan, die een dubieuze
aanwijzing gaf na 2 X 24 uur, werd 5 keer coli aangetroffen
(no. 9 — 15 — 17 — 18 — 20).
In alle gevallen, waarin in een hoogere verdunning een positieve
uitslag werd gevonden, werd deze ook geconstateerd in verdun-
ning I.
Een concentratie van 1.0% Na-taurocholaat remt dus blijkbaar
den groei van banale melkzuurvormers zóó, dat coli niet overgroeid
wordt. Echter schijnt deze hooge concentratie op den groei van coli
zelf ook ongunstig te werken, hoewel deze er blijkbaar wel in kan
blijven leven.
b. De Pegallacbodem
De hiermee verkregen aanwijzingen zijn overeenkomstig de
mededeelingen van diverse auteurs (o.a. Lerner) geïnterpreteerd
als volgt:
Positief : er is kleurverandering en (veel of weinig) gas ontstaan.
Negatief: Gasvorming ontbreekt.
Van de 18 keeren, dat de Pegallacbodem werd gebruikt, was
de aanwijzing:
Na 24 uur Na 48 uur
Positief : 11 keer 13 keer (waarvan 1 keer nog maar zwak
positief n.1. no. 14).
Negatief: 7 „nbsp;5 „
Bij de navolgende monsters werd in een hoogere verdunning
wèl een voor coli typische verandering gevonden, in een lagere niet
of onduidelijk. (Dit is misschien o.a. veroorzaakt door het feit, dat
de gal een te geringe remmende kracht uitoefent op de banale
kiemen, in de bodems geënt met grootere hoeveelheden melk, en
kan natuurlijk ook een gevolg zijn van een ongelijkmatige verdee-
ling van de coli-achtigen in het betreffende monster.) Het verloop
was aldus onregelmatig bij:
No. V. h. monster
1.nbsp;verdunning I zeer zwak positief, II III en IV positief
2.nbsp;„nbsp;II na 24 uur zeer zwakke, na 48 uur even sterke
gasvorming als de hoogere verdunningen
6. „nbsp;I als boven
8. ,, I II en III negatief, IV positief
10. ,,nbsp;I na 24 uur negatief, na 48 uur zwakke gas-
vorming
II positief, III en IV negatief
14. „nbsp;I zeer zwakke gasvorming, II positief
20. „nbsp;I na 24 uur negatief, na 48 uur zwakke gasvor-
ming; II zwak positief.
Van de 13 keeren, dat werd uitgegaan van een bodem, die na
hoogstens 2 X 24 uur positief was, werd 12 keer een coli-achtige
gevonden, en 1 keer niet (no. 9).
Van de 5 keer, dat werd uitgegaan van een bodem, die na
2 X 24 uur negatief was, werd 2 keer coh gevonden (no. 17 en 18),
en 3 keer niet (no. 7 — 15 en 16).
c. De Lactosebodem volgens Chalmers
Interpretatie der gevonden aanwijzingen:
Positief : geelkleuring en gasvorming, of wel andere kleur en gas-
vorming.
Negatief: gasvorming ontbreekt.
Van de 20 keeren, dat deze bodem werd gebruikt, was de uitslag:
Na 24 uurnbsp;Na 48 uur
Positiefnbsp;17 keernbsp;19 keer
Negatiefnbsp;3 „nbsp;1
Een enkelen keer trad ook bij dezen bodem de reactie in een
hoogere verdunning sneller en/of duidelijker op dan in een lagere,
of bleef zij in de laatste achterwege.
No. 14: verdunning I vertoont na 48 uur nog zeer zwakke gas-
vorming, II III en IV flinke.
In no. 15 was na 48 uur verdunning II positief, I III en IV negatief.
No. 17: „ I en IV vertoonen na 48 uur zwakke,
II en III flinke gasvorming.
In no. 20 was na 24 uur verdunning I III en IV duidelijk, en II
zeer zwak positief, na 48 uur was de laatste
ook flink positief.
Van de 19 keeren dat werd uitgegaan van een bodem, die na
hoogstens 48 uren positieve aanwijzing gaf, werd 18 keeren een
coh-achtige gevonden, en 1 keer (no. 14) een afwijkend, Gram-
negatief staafje.
Den éénen keer, dat na 48 uren de aanwijzing nog negatief was,
werd ook geen coli-achtige gekweekt (no. 16).
d. De Trypaflavinelactosebouillon volgens Klimmer
In dezen bodem is zuurvorming door kleurverandering niet te
constateeren, en is alleen gelet op de gasvorming. De interpretatie
is als volgt:
Positief : er is (veel of weinig) gas gevormd.
Negatief: gasvorming ontbreekt.
Van de 20 keeren. dat deze bodem werd gebruikt, was de aan-
wijzing:
Na 24 uurnbsp;Na 48 uur
Positiefnbsp;15 keernbsp;17 keer
Negatiefnbsp;5 „nbsp;3 „
Een enlcelen keer verliep de reactie bij dezen bodem sneller of
duidelijker in een hoogere verdunning dan in een lagere, of bleef
zij in de laatste achterwege. Dit was het geval bij:
No. 2. na 24 uur waren verdunning II en III duidelijk, I en IV
zeer zwak positief, na 48
uur alle flink positief
6, ...... „nbsp;„ I en IV positief, II en III
negatief, na 48 uur I II en
IV positief, III negatief
8. „ 48 „nbsp;.. II positief, I III en IV ne-
gatief.
11. hier was het verloop als bij no. 2
.. 12. „ .. „ .. 8.
Van de 17 keeren dat werd uitgegaan van een bodem, die na
hoogstens 48 uur een positieve aanwijzing gaf, werd 17 keeren een
coli-achtige gevonden; in één dezer gevallen (no. 17), was er na
2 dagen nog maar een zwakke gasontwikkeling. 3 keeren was de
aanwijzing na 48 uren nog negatief. In één dezer gevallen kon
tóch coh worden geïsoleerd (no. 16). In dit laatste monster was de
Trypaflavinebodem de eenige. waaruit nog coli te kweeken was
(4 kolonies op Endo-agar). Bij de andere bodems, waar de aan-
wijzing in alle verdunningen eveneens negatief was, kon dit uit
geen van allen geschieden. Het betrof hier dus een monster, dat
zéér arm aan coli was, en het pleit voor de groote selectiviteit en
de geringe toxiciteit van dezen bodem voor coli-achtigen, dat in
dit geval nog dergelijke organismen, ondanks hun blijkbaar buiten-
gewoon gering aantal, in leven waren gebleven, en waren aan
te toonen.
e. De Peptonwaterbodem volgens Lerner
Interpretatie der met dezen bodem verkregen aanwijzingen:
Positief : er is (meer of minder) duidelijke indolvorming
= of ( ).
Dubieus : de roode kleur is alleen waar te nemen, in dien men
van boven naar onder door de buis ziet = (( ))•
Negatief: er is geen roodkleuring hoegenaamd ook waar te nemen
= 0.
Van de 20 keeren dat deze bodem werd gebruikt, was de aan-
wijzing:
Na 24 uurnbsp;Na 48 uur
Positiefnbsp;13 keernbsp;15 keer
Dubieusnbsp;3 „nbsp;2 „
Negatiefnbsp;4 „nbsp;3 „
In een aantal gevallen is in de verdunning I wel indol gevormd
al of niet tegelijk met andere verdunningen (bij de no.'s 3, 5, 6, 13,
18 en 20). Omgekeerd gaf een hoogere verdunning herhaaldelijk
sneller of duidelijker indolvorming te zien als een lagere, of was ze
in de laatste in het geheel niet aan te toonen. Speciaal in de ver-
dunning I was dit dikwijls het geval (no.'s 2, 9, 10, 11, 12, 17 en
19). Waar in dezen bodem remmende stoffen ontbreken, en spe-
ciaal in I door het Yi % lactosegehalte snel een vrij hooge zuur-
graad kan ontstaan, indien voldoende banale melkzuurkiemen aan-
wezig zijn. ligt het vermoeden voor de hand, dat in deze bodems
door de hoogere zuurconcentratie de aanwezige coli zich niet heeft
kunnen ontwikkelen (zie ook Pien en Bachimont),
Verschillende keeren werd na 24 uur in een of meer verdun-
ningen van een bepaald monster geen of zwakke, na 48 uur een
duidelijke of versterkte indolvorming gezien (no.'s 1, 2, 9, 13, 14,
17, 18 en 20).
Van de 15 keeren, dat werd uitgegaan van een bodem, waarin
na hoogstens 48 uur indol was aan te toonen, werd 11 keeren coli
gevonden, en 4 keeren niet (no. 1, 8, 14 en 15). Hiervan stonden
de kiemen, uit no. 1, 14 en 15 geïsoleerd, dicht bij de coli-achtigen
(geen glucosevergisting bij no. 1 en 14, geen gasvorming uit lac-
tose bij no. 15).
2nbsp;keer werd gekweekt uit een bodem, die na 48 uur nog een
dubieuze indolreactie te zien gaf. Hierbij werd één keer een coli-
achtige geïsoleerd (no. 13) en één keer niet (no. 4).
3nbsp;keer werd uitgegaan van een bodem, die na 48 uur een nega-
tieve reactie op indol te zien gaf. Hieruit werd 2 keer coli ge-
kweekt (no. 7 en 12).
Vermeldenswaard is, dat in monster no. 20 in alle verdunningen
indolvorming was aan te toonen, terwijl de hieruit gekweekte coli
géén indol vormde!
f. De Neutraalroodbouillon volgens Vassileff
Interpretatie der verkregen aanwijzingen, overeenkomstig de
door V. gegeven voorschriften:
Positief : kanariegele, oranjegele, of bruingele verkleuring
met duidelijk groene fluorescentie.
Zwakpositief: roodachtige kleur met meer of minder duidelijke
fluorescentie.
Negatief : roode of andere kleur zonder fluorescentie.
Van de 20 keeren, dat deze bodem gebruikt werd. was de aan-
wijzing:
Na 24 uurnbsp;Na 48 uur
Positiefnbsp;14 keernbsp;15 keer
Zwak positiefnbsp;2 „nbsp;2 ,,
Negatiefnbsp;4nbsp;3 „
-ocr page 107-De meening van Vassileff, als zou de aanwezigheid van lactose
storend werken op het ontstaan van een kanariegele kleur, is apert
onjuist, daar heel dikwijls in de verdunning I een typische reactie
optrad, terwijl hierin toch de concentratie der lactose i/^ % be-
draagt.
Soms verdwijnt de reactie, die na 24 uur duidelijk is, bij langer
bebroeden (no. 1 — verd. I). of wordt zij minder duidelijk (no. 18
en 20).
In de verdunning I trad geen typische verandering op, terwijl
dat wel het geval was bij hoogere verdunningen, bij de monsters
no. 4, 15 en 19. Meermalen zien wij het eigenaardige verschijnsel
dat, terwijl in de oorspronkelijke met melk of haar verdunningen
geënte bodems een typische reactie optrad, de hieruit gekweekte
stammen het vermogen om neutraalroodbouillon volgens Vassileff
typisch te veranderen, geheel of gedeeltelijk misten (no.'s 1, 10, 11,
15 en 18). Het maakt sterk den indruk, alsof fluorescentie con-
stanter en van meer beteekenis is dan gele verkleuring.
Van de 13 keeren, dat werd uitgegaan van een bodem, waarin
na hoogstens 48 uren een positieve aanwijzing was verkregen, werd
11 keer een coli-achtige gevonden, en 2 keer niet (no. 7 en 16).
4 keeren ging ik uit van een bodem, die na 48 uur nog pas een
zwakpositieve aanwijzing gaf. Hierbij werd 3 keer coli gevonden,
en 1 keer niet (no. 5).
3 keeren ging ik uit van een bodem, die na 48 uur nog steeds een
negatieve aanwijzing gaf. Hieruit werd geen enkele keer een coli-
achtige gekweekt.
De volgende tabel geeft een overzicht van de met eiken bodem
verkregen aanwijzingen, terwijl tevens, voorzoover dat bij een der-
gelijk betrekkelijk klein aantal onderzoekingen waarde kan hebben,
in procenten is uitgedrukt de betrouwbaarheid met betrekking tot
de mogelijkheid van het isoleeren van coli-achtigen bij een posi-
tieve aanwijzing, en de gevoehgheid, d.w.z. het door positieve
reacties juist aangegeven percentage van het totaal van de met den
betreffende bodem onderzochte monsters.
Aantal reacties
na 48 uur
pos. dub. neg.
Bodem
Aantal keeren dat
coli werd ge-
kweekt uit aan-
wijz.
pos. dub. neg.
Ge-
voelig-
heid
Betrouwbaar-
heid van een
-t- reactie
Den D. de ].
Pegallac . .
Chalmers . .
Trypaflavine
Peptonwater
65 0/0
66.6 0/0
90 0/0
85 0/0
55 ä
60 0/0
55 ä
70 0/0
100 o/o
92,4 o/o
950/0
100 0/0
730/0
730/0
13
12
18
17
11
11
13
13
19
17
15
15
Vassileff
De gebruikte bodems ieder voor zich gaven coli aan door een
min of meer uitgesproken typische reactie als volgt:
Verdunningen
IV III II I
Bodem
O (d.i. geen typische
reactie, maar wel
geïsoleerd)
Den D. de J. |
0 |
0 |
6 |
7 |
5 |
Pegallac |
5 |
2 |
4 |
1 |
2 |
Chalmers |
9 |
0 |
6 |
3 |
0 |
Trypaflavine |
10 |
1 |
5 |
1 |
1 |
Peptonwater |
4 |
4 |
3 |
2 |
1 |
Vassileff |
6 |
5 |
2 |
1 |
0 |
De verdeeling der uit |
de |
diverse bodems |
paragraaf) was als volgt:
Bodemnbsp;Type der geïsoleerde coli-achtigen
c! |
(c) |
i |
(a) |
a | |
Den D. de J. |
2 |
10 |
6 |
0 |
0 |
Pegallac |
5 |
6 |
2 |
1 |
0 |
Chalmers |
2 |
8 |
8 |
0 |
0 |
Trypaflavine |
1 |
13 |
4 |
0 |
0 |
Peptonwater |
2 |
5 |
7 |
0 |
0 |
Vassileff |
2 |
9 |
3 |
0 |
0 |
Totaal |
14 |
51 |
30 |
1 |
0 |
Geen enkele bodem schijnt een uitgesproken voorkeur te hebben
voor een bepaald type. behalve misschien de Pegallac, waaruit naar
verhouding iets vaker het type c! werd geïsoleerd. Slechts vier
keer werd uit een monster melk door alle bodems eenzelfde type
tot ontwikkeling gebracht, n.1. in
Monster 3 type c!
7nbsp;i
17 (c)
20 .. (c)
Overigens werden uit elk monster 2 of meer der genoemde types
gekweekt.
IL Geïsoleerde stammen en hun eigenschappen
In totaal werden geïsoleerd 96 stammen van coli-achtigen.
Uit het verloop der Methylrood- en Voges-Proskauerreactie
bleek, dat hiervan 65 stammen te rekenen waren tot de cohgroep,
1 tot aërogenesgroep, terwijl bij 30 stammen de beide reacties
positief verliepen. Deze laatste werden als „intermediairquot; betiteld.
De 65 eerstgenoemde stammen werden nader onderverdeeld in 14
typische faecale colistammen (cl), en 51 eenigszins afwijkende
stammen ( (c) ) — zulks overeenkomstig de reeds eerder gegeven
uiteenzetting. Bij de bespreking der diverse bodems voor de deter-
mineering gebruikt, zal voor elk type een overzicht gegeven worden
van de geconstateerde eigenschappen. Het blijkt dat van het type
(c) zeer veel stammen, wat betreft saccharosevergisting — indol-
vorming en beweeglijkheid, dicht bij de aërogenesgroep staan. In-
deeling hierbij is echter niet mogelijk op grond van het verloop
van de M.R.- en de V.P.-reactie.
Van de 30 stammen van het intermediaire type (i) bleken verre-
weg de meeste saccharosevergisting onder zuur- en gasvorming te
vertoonen, naast een positieve V.P.-reactie. Zij staan dus zeer
dicht bij de groep aërogenes. Indeeling hierbij is echter niet moge-
lijk op grond van de eveneens positief verloopende M.R.-reactie.
Slechts 1 aërogenesachtige werd geïsoleerd (V.P. en M.R. —)
_ echter ook al weer niet het klassieke type, daar saccharose niet
werd vergist, en de beweeglijkheid duidelijk was.
Hier moge nu volgen een bespreking van elk gebruikt reactief
afzonderlijk.
1. De cultures op Endo-agar.
De „typischequot; kolonies op Endo-agar waren steeds: donkerrood,
glanzend, plat tot gering convex, en 1 ä 3 mm in doorsnede.
Metaalglans kwam lang niet steeds voor.
Op Endo-agar zijn 7 keer „typischequot; kolonies gezien (Chalmers
no. 14, Peptonwater no. 8 en 15, Vassileff no. 5 — 9 — 14 en 16),
zonder dat er coli uit gekweekt kon worden.
De groei op Endo-agar was echter niet steeds „typischquot;; deze
verliep als volgt bij de hieronder genoemde stammen:
1 stam (den D. de J. 7. type i) gaf op Endo-agar lichtroode kolonies
Pegallac 18 type c!
Chalmers 11nbsp;(c)
12 .. (c)
Peptonwater 9 type (c
Vassileff 10 „ i
3 stammen
2 stammen
gaven op Endo-agar
doffe kolonies
gaven op Endo-agar
doffe en onregelma-
tige kolonies
1 stam (Peptonwater 12 type (c) ) gaf op Endo-agar doffe, on-
regelmatige plakkaten.
Zeer kleine roode kolonies, waaruit géén coli en soms Gram-
positieve Streptococcen of afwijkende soorten te kweeken waren,
kwamen voor.
Deze bevindingen bevestigen de reeds eerder uitgesproken opinie,
dat het zéér bezwaarlijk is om, zooals Demeter c.s. of Velthorst
gedaan hebben, voor quantitatieve colibepaling in melk als maat-
staf te nemen het aantal op groote of kleine plaat groeiende
..typischequot; kolonies.
2.nbsp;Alle 96 stammen gaven op schuingestolden bouillonagar een
flink, droog, glanzend, wit tot zeer lichtgeel beslag, dat bij schuin
doorvallend licht iets iriseerde. Slechts in drie gevallen was het
beslag iets slijmig (monsters no. 14 den D. de J. type i, Pegallac
type (c) en Trypaflavine type (c).
3.nbsp;Alle 96 cultures bleken te bestaan uit Gram-negatieve staafjes,
Waarvan de vorm en de grootte sterk uiteen liepen. Dikwijls bleken
in één cultuur meerdere vormen voor te komen (polymorphie).
4.nbsp;De beweeglijkheid varieerde ook sterk. 48 stammen waren meer
of minder duidelijk beweeglijk ( tot { ) ). 28 uiterst weinig
( ( ( ) ) ), en 20 onbeweeglijk (0), De beweeglijkheid voor de
verschillende types was als volgt:
5.nbsp;Alle cultures vergistten onder zuur- en gasvorming:
glucose — lactose — manniet, en tevens galactose (stam Trypa-
flavine no. 11 type (c) gaf hierin een zeer zwakke gasvorming te
zien), en maltose (stam Trypaflavine no. 16 type (c) gaf hierin
een dubieuze gasvorming te zien).
De saccharosevergisting onder zuur- en gasvorming verliep bij
de verschillende stammen als volgt:
positief dubieuzenbsp;negatief
gasvorm.
1
Het is reeds lang bekend, dat de mate van zuur- en gasvorming
door de verschillende colistammen uit de verschillende suikers zeer
uiteen loopt.
Sterk valt dit in ons onderzoek op bij den bodem van Chalmers,
waar herhaaldelijk inplaats van de meer of minder duidelijke gele
of oranjegele verkleuring van de broomkresolpurper een onbestemd
roodachtig-blauwe, een bruingele, een vuilgele, een witblauwe of
vuilwitte kleur ontstond, speciaal in den mannietbouillon. Mogelijk
is hier, evenals in de bodems bereid met lakmoes een gedeeltelijke
reductie der kleurstof zèlf in het spel, terwijl voor het terugkeeren
van een paarse of blauwe tint secundaire NHg-vorming aanspra-
kelijk gesteld zou kunnen worden (waarop o.a. door Chalmers
gewezen is).
6.nbsp;95 stammen gaven binnen hoogstens 5 dagen (meestal binnen
veel korteren tijd) spontane coagulatie in melk, al of niet met gas-
en weivorming gepaard gaande. Alleen de stam Pegallac 8 type
(c) coaguleerde binnen dezen tijd niet spontaan. Deze stam is
niet langer dan 5 dagen geobserveerd; in de literatuur vindt men
stammen beschreven, die, bij overigens normale coli-eigenschappen,
soms pas na méér dan 10 dagen de melk coaguleerden.
7.nbsp;Alle 96 stammen groeiden goed in peptonwater met en zonder
toevoeging van IO/qo carbol. De indolvorming verliep bij de ver-
schillende stammen in deze milieu's als volgt:
Indolvorming in
peptonwaternbsp;peptonwater met lO/oo carbol
en ( ) ( ( ) ) Onbsp; en ( ) ( ( ) ) O
pos. dub. neg.nbsp;pos. dub. neg.
14 type c!nbsp;14nbsp;—nbsp;—nbsp;_nbsp;—
51 „ (c)nbsp;23nbsp;5nbsp;23nbsp;21 7nbsp;23
30 inbsp;17nbsp;1nbsp;12nbsp;16 1nbsp;13
8.nbsp;De kweek in neutraalroodbouillon volgens Vassileff gaf het
volgende beeld te zien:
positief zwak-positief negatief
9.nbsp;Het verloop der Methylrood- en der Voges-Proskauerreactie is
bij de indeeling der stammen reeds besproken.
10.nbsp;Geen enkele stam, behalve stam den D. de ]. no. 15 type (c)
vervloeide gelatine in steekcultuur binnen 7 dagen.
Er blijkt dus. dat bij 96 stammen die uit melk werden geïsoleerd
de saccharosevergisting onder zuur- en gasvorming 31 X negatief,
en 8X zwak tot dubieus verliep
de indolvorming in peptonwater: 36 X negatief en 6 X dubieus
de indolvorming in peptonwater l^/oo carbol: 37 X negatief en
8 X dubieus
de neutraalomzetting: 44 X negatief en 3 X zwakpositief.
-ocr page 113-Waaruit dus volgt, dat de identificatiemethoden voor coli in
melk, die op deze eigenschappen berusten, een zeer belangrijk per-
centage miswijzingen kunnen geven.
Van alle stammen waren er maar 14, die direct in een groep, n.1.
(faecale) coh, in te deelen waren. De rest bestond uit in totaal
82 tusschenvormen, waarvan een aantal eigenschappen sterk va-
rieerden, zoodat een indeeling nóch bij de aërogenes-, nóch bij de
coligroep kon plaats vinden. Dit stemt overeen met de bevindingen,
die in den laatsten tijd zijn gepubliceerd door Kon, Malcolm,
Demeter en Sauer — en Lipska.
Ook zij kregen immers bij rechtstreeks kweeken uit melk een
zeer groot percentage tusschenvormen. Indien zij deze een herhaal-
de passage over brilliantgroencitraatagar of dergelijke bodems
lieten ondergaan, dan bleken verschillende cultures zich te zuiveren,
en hielden zij hieruit pure coli- of aërogenesstammen over, maar
toch bleven er ook bij zéér vaak herhaalde passages over selectieve
platen, nog een aantal niet te definieeren vormen, nóch tot de coli-,
nóch tot de aërogenesgroep behoorend, over.
Voor wat betreft de M.R.- en de V.P.-reactie vinden ook deze
auteurs, dat deze heel vaak bij uit melk geïsoleerde stammen ver-
loopen, alsof wij met coli te doen hebben, terwijl de overige eigen-
schappen wijzen op aërogenes.
Voorloopigc conclxxsies
Voor een snelle en gemaklijke aantooning van coli-achtigen in
melk e.d. verdient een ophoopingsmethode in vloeibaar milieu de
voorkeur boven de z.g.n. plaatmethodes op selectieve bodems.
Van deze „vloeibare presumptive testsquot; komen alleen die in aan-
merking, welke gebaseerd zijn op eigenschappen, die inhaerent zijn
aan de geheele coligroep, met uitsluiting liefst van zooveel mogelijk
andere bacteriesoorten.
Uit dien hoofde zijn methoden als de peptonwatermethode volgens
Lerner en de neutraalroodmethode volgens Vassileff niet aan te
bevelen; dit blijkt o.a. uit het feit, dat van de 96 stammen er 36
geen indol vormden, en 44 geen neutraalroodomzetting gaven, en
bovendien hieruit, dat de gevoeligheid dezer bodems voor melk is
te stellen op slechts resp. 55 ä 60% en 55 ä 70%, de betrouwbaar-
heid bij positieven uitslag op resp. 73% en 73%.
Daar één van de constante eigenschappen van de geheele coli-
groep is het vergisten in aërobe en anaërobe omstandigheden, onder
zuur- en gasvorming, van lactose, terwijl deze eigenschap niet eigen
zou zijn aan andere bacteriesoorten, speciaal in milieu's waaraan
remmende stoffen zijn toegevoegd, dienen bij voorkeur dergelijke
milieu's voor het (voorloopig) aantoonen van coli-achtigen te
worden gebruikt.
Bij de vier op dit principe gebaseerde voedingsbodems, die in het
onderzoek werden betrokken, bleek, dat de lactosebouillon volgens
Chalmers en die volgens Klimmer wegens hun zéér hoogen graad
van betrouwbaarheid (resp. 95% en 100%) en hun groote gevoe-
ligheid voor coh in melk (resp. 90% en 85% — zie blz. 111) de
voorkeur verdienen boven den bodem volgens den Dooren de Jong
en den Pegallacbodem.
De miswijzingen betroffen voor de Trypaflavinebouillon 3 zeer
coliarme monsters (no. 3 — 9 en 16), en voor de Chalmersbouillon
2 eveneens zeer coliarme monsters (no. 14 en 16). waarbij van deze
5 miswijzingen alleen Chalmersbouillon no. 14 een positieven uit-
slag bij negatieve colivondst te zien gaf.
De Trypaflavine- en de Chalmersbouillon gaven bovendien het
vaakst een positieve uitkomst in de hoogste gebruikte verdunning.
De temperatuur en tijd van bebroeden zullen voor deze bodems
moeten bedragen resp 37° C. en 2 X 24 uur.
Een differentieering van faecale en niet-faecale coli in melk is
zeer moeilijk door te voeren. Er zijn aanwijzingen gevonden, dat
vele coli-achtigen in melk van niet-faecalen oorsprong zijn. Dit
stemt overeen met de gegevens uit de hteratuur.
Het bovenstaande bevestigt dus hetgeen eerder ook alreeds is
geopperd, n.1. dat het geen zin heeft te trachten de in melk aan-
wezige coli-achtigen nader te determineeren.
Gezien het verloop der reacties schijnt het in het algemeen vol-
doende te zijn om bij melk, afkomstig van behoorlijke bedrijven, de
gebruikte voedingsbodems te enten met hoeveelheden tusschen 1 en
0.001 cc; er behoeven géén hoogere verdunningen te worden aan-
gelegd.
TWEEDE DEEL
EEN NADER ONDERZOEK OVER EEN GROOTER
AANTAL MONSTERS MELK, OM NA TE GAAN, OF BIJ
TOEPASSING DER BEIDE (VOORLOOPIG ALS DE BESTE
ERKENDE) METHODEN DE AANVANKELIJK GECON-
STATEERDE BETROUWBAARHEID EN GEVOELIGHEID
BEHOUDEN BLIJVEN
Inleiding en algemeene beschouwingen
Hiertoe werden van 57 monsters rauwe, 23 monsters „lossequot;
gepasteuriseerde, en 3 monsters gepasteuriseerde flesschenmelk van
goede herkomst wisselende hoeveelheden geënt op Trypaflavine-
lactosebouillon v. Klimmer en lactose-pepton-broomkresolpurper-
taurocholaatbouillon v. Chalmers.
Vóór het enten werden de monsters behandeld als vroeger is
omschreven.
De geënte bodems werden gecontroleerd na 24, 48, en voorzoo-
ver noodig ook na 72, 96, 120 en 144 uur, om te zien of in sommige
gevallen ook nog na langer dan 2 X 24 uur een positieve reactie
optrad, die aan coli te danken was.
Van de monsters no. 11, 12, 17, 18, 19. 25, 45 tot en met 67, en
79 tot en met 83 werd na 1 dag overgeënt op Endo-agar, van de
andere na 2 dagen.
Van de ± 20 uur oude cultures op Endo-agar werd, voorzoover
mogelijk een „typischequot; kolonie afgeënt op schuinen agar. Ook nu
werd weer opgemerkt, dat de colikolonies bijna steeds, maar niet
altijd, waren: donkerrood, glad, glanzend en rond. De grootte liep
nogal uiteen, en metaalglans kwam lang niet steeds voor.
Soms waren de kolonies erg groot, vertoonden min of meer een
„Dellequot;, of waren slijmig en convex.
Van de 24 uur oude cultuur op schuinen agar werd een uit-
strijkje gemaakt en gekleurd volgens Gram. Bleken de gekweekte
kiemen Gram-negatieve kleine staafjes te zijn, dan werd de cultuur
weer, nadat een steek in bouillongelatine was gemaakt, afgespoeld
met ± 1 cc physiologische NaCl-oplossing, en hiervan 4 ä 5 drup-
pels geënt (dus weer „heavy inoculationquot;) op glucose- en lactose-
bouillon V. Chalmers, en op ondermelk, waaraan lakmoes en
NasCOg waren toegevoegd, tot een neutrale tint van de lakmoes
was verkregen. Deze laatste bodem, die in het voorgaande onder-
zoek niet is gebruikt, is, strikt genomen, beter dan ondermelk zonder
lakmoes voor het aantoonen van coli-achtigen. omdat naast coa-
gulatie, in melk ook zuurvorming ontstaat, die met dezen bodem
direct is af te lezen. De bereiding der lakmoes-ondermelk vond
plaats op dezelfde wijze, als de ondermelk zonder lakmoes, nl. door
de cultuurbuisjes na vulling op 3 achtereenvolgende dagen telkens
15 à 30 minuten bij 100 à 105° C. te sterihseeren (voor de berei-
ding werd uitsluitend versch gepasteuriseerde ondermelk gebruikt).
De controle dezer bodems werd, voorzoover noodig, voortgezet
gedurende 5 dagen, die van de gelatinesteekcultuur in elk geval
gedurende 14 dagen. Aan eventueel optredende gas- en wei-
vorming in de lakmoes-ondermelk is geen aandacht geschonken bij
het noteeren der uitkomsten.
Ter beoordeeling der vraag of wij met coli te doen hadden of
niet, is dus niet toegepast de uitvoerige determineering van het
eerste deel van het onderzoeTc, maar is deze beperkt tot de voor-
naamste en meest constante eigenschappen der geheele coligroep.
te weten: zuur- en gasvorming uit glucose en lactose, zuurvorming
en coagulatie in ondermelk, als regel geen vervloeiing veroorzakend
in gelatine.
Beweeglijkheid, indolvorming, saccharosevergisting, en neutraal-
roodomzetting zijn als zeer inconstant niet nader bekeken. Ook van
kweeken in galactose-, maltose- en mannietbouillon en in lo/oo
carbolzuurhoudend miheu is afgezien, om het onderzoek niet al te
zeer uit te breiden.
In de rubriek „conclusiequot; is tenslotte, als de geïsoleerde kiem
een coli-achtige was, c ingevuld. Werd niet een kiem uit deze
groep geïsoleerd, of in het geheel niets gekweekt, dan werd O
genoteerd.
De in de verschillende rubrieken der hierna volgende tabellen
gebruikte afkortingen zijn de volgende:
Rubriek soort der melk
r rauwe melk
lp losse gepasteuriseerde melk
fp gepasteuriseerde flesschen melk
Rubriek gebruikte bodems
Ch Chalmers lactosebouillon
Tr Trypaflavine lactosebouillon
voor de rubrieken voor
Rubriek beoordeeling (geldt eveneens
identificatie)
onder kleur: p
r
bl
w
onder gas:
paars
rood
blauw
wit
O
O/dub
dub/( )
( )
g geel
gr groen
o oranje
neutr. neutraal
geen gas
O — 5% gas
5 — 10% „
10 — 15% „
gt; 15%
Rubriek Endo-agar
fl. gr.nbsp;flinke groei
sprz. gr.nbsp;spaarzame groei
mat. gr.nbsp;matige groei
typ. kol.nbsp;typische kolonies (glanzend — rond — tamelijk
vlak — grootte 1 a 3 mm, met of zonder metaal-
glans)
kl. kol.nbsp;kleine kolonies
gr. kol.nbsp;groote kolonies
sl.nbsp;slijmig
sp.p.v.nbsp;speldepuntvormig
klr.1.nbsp;kleurloos
d.r.nbsp;donkerrood
l.r.nbsp;lichtrood
Rubriek schuine agar
fl. fhnk
besl.
dr.
w
beslag
droog
glanzend
iriseerend
g
kl. s.
Gr. O
ir.
wit
geel
kleine staafjes
Gram-negatief
Rubriek gelatinesteekcultuur
vervl. vervloeid
n. vervl. niet vervloeid
Bij de beoordeeling van de suikerbodems v. Chalmers is elke met
kleurverandering gepaard gaande gasvorming, hoe gering ook, als
een positieve reactie beschouwd.
Bij de Trypaflavinebouillon is gasvorming, hoe gering ook, be-
oordeeld als positief verloopende reactie; een en ander overeen-
komstig de vroeger gegeven definities.
No. v.h. monster
BL |
E- | |
ET |
w | |
tr |
cr |
cr |
0 |
0 |
0 |
lt; |
c |
lt; |
ro |
ro |
ro |
3 |
a |
3 |
po pp pp
H O
1 ET
CQ
CQ
cQ
CQ
Na 24 uur
CQ
CD
CD
CQ
Na 48 uur
CD CD |
a T) |
a 0) |
CD |
a CD w |
3 ffl |
CD CD |
a's PJ ^ |
a » |
CD |
3 -O QJ |
a |
O |
O |
CL |
O |
0^ CL O |
CL |
O |
ao |
Os o- |
O |
a^ |
ON |
Na langer
dan 48 uur
DJ
Op,
»
0^
Oq.
a
CD
3
cr
O
lt;
g-
lt;
O
s
O?
a lt;
CD
CO
CQ
CD
CD |
a's |
3 |
CD CQ |
3 CD |
3 D) |
CD |
»'S (U -1 |
3 SSl |
O |
c^ CL O |
ON |
O |
CL O |
ON |
O |
CL O |
C3N |
CD
CD 3nbsp;O
gt;0 CQ
n
er ST-
i5 S-
oquot; lt; CD
« E3
-1 n
Soort der melk
Geënte hoeveel-
heid in cm'
Gebruikte
voedingsbodem
P
H n
-gt; B-
H n
-1 cr
to
CQ
2L | |
cn |
cn |
cr |
cr |
0 |
0 |
lt; |
lt; |
n |
fO |
3 |
3 |
0), |
ï. |
cn |
M |
cr |
cr |
O |
0 |
lt; |
lt; |
n |
re |
3 |
3 |
a
CD
cr
O
lt;
cr
O
lt;
lt;
3 O
■a
Chalmers
lactose-
bouillon
9
Chalmers
glucose-
bouillon
Lakmoes-
ondermelk
a
cr
Conclusie
£Zl
ZZl
to |
to LTl |
O. |
to |
to | ||||||||
•0 |
gt;-t |
-l |
1-t |
^ | ||||||||
p |
0 |
p |
p |
b |
ö |
Ö |
Ö |
Ö |
ö |
ö |
b |
0 |
^ |
n C3- |
^ |
p |
H |
n tr |
n 3- |
-t |
O |
H |
n cr | ||
CQ |
CD |
CQ CQ |
CQ |
CQ CQ |
CQ |
5. 3 re |
co -1 | |||||
ä |
CL |
0 |
0 |
0 |
0 |
re ^ |
0 | |||||
CD |
CQ |
CD |
CQ |
CQ CQ |
CQ |
CQ CQ |
CQ |
CQ |
CD |
CQ |
CD |
CQ |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
|
0 |
Kl
c
P
(D
■p
3
O-
w cr
r* n
03
oil
k ^ k 3 ■ Cquot; ■ rr ? rquot; 52. |
uiquot; a- 0 |
och 0 ^ |
a |
er
O
lt;
cr
§
O
gquot;
w er m H
lt;-^ re r* P
CQ B |
CQ |
3 SU |
CQ a |
CD |
a |
CQ 3 |
CQ |
a CQ B) |
3 tu |
CQ |
3 |
W |
ON |
CTgt; |
CTN |
a\ |
O (X a- O CL
ca
co
0 |
G. p.a. |
0 |
re |
cn | |
a |
•p | |
CD |
? | |
ro | ||
re |
lt; | |
3 | ||
■d |
w | |
CQ |
* | |
3 | ||
re_ |
0 | |
0quot; |
TT
oquot;
a
ca
CQ
n
n
■O gt;0
O w
f D-
S
cr
!gt;r-
!gt;r
O,
O*
ö
O,
oquot;
D
TT
O
T ^ 71
Och O tr
CQ |
gt;0 |
CD |
•0 |
CD |
CD |
CD |
CD |
•O |
CQ |
|
0 |
|
0 |
|
-j- |
|
|
0 |
4- |
CD |
quot;O |
CQ |
CQ |
CD |
CD |
CD |
CQ |
•O |
CQ |
|
0 |
|
cr^ |
|
|
|
|
0 |
|
■t |
0; |
quot;-1 |
g: |
t-t |
-l | ||||
|
0 |
|
0 |
|
|
|
|
|
00 gt;—
■gt;— 'h-nbsp;ö
n
CT
HO
1 cr
H n
^ cr
P
O
cr
CQ
CD
S 1
CD
gl
3 O
re xt
3 gt;
Na 24 uur
CD
CD
3nbsp;n
~0
re Tj
D '
CQ
CQ CQ
CD
CD
CD
CD
Na 48 uur
CQ
CQ -
CO gcQ g
-
CD
CD CQ 3
CQ
CD CQ 5
_ 0) - ffl
CTv t?^nbsp;CT ~
O PU O CL O O CL
Na langer
dan 48 uur
ON
cD
CD
CQ
CD„
CDSCDS cDsa^gcDg
No. v.h. monster
Soort der melk
Geënte hoeveel-
heid in cm®
Gebruikte
voedingsbodem
OD.On, OD.OclOCL
t/1 g
S ^
gt;0 0) lt;
•-gt; r • gt;a
O ^ E
S ^
oquot; oquot;
s 3
W | |
a |
c |
CL |
c |
0 | |
i |
0 |
CQ |
xgt; |
Dl |
m CD
CL re
crt re
er^
O CD
s 8
II
a
re
a O
•O
Chalmers
lactose-
bouillon
Chalmers
glucose-
bouillon
Lakmoes-
ondermelk
O lt;
? ?r
SL |
EL |
CQ |
cn |
re | ||
V |
cn |
Ui |
^ | |||
cr |
0- |
cr |
a |
^CQ |
0 | |
0quot; |
0 ^ |
0 |
0 n |
CQ 0 |
0 co | |
3 |
3 |
3 |
3 |
re |
lt; |
SL |
SL |
SL |
cr 0 lt; re |
cr a |
cr 0 lt; re |
w
OCQ
O
O O
^ cr P
O 0)
11
C '
cg c§
lt; 2.
co
Conclusie
-ocr page 121-O
4quot;.
W
to
o o |
O o |
p p |
pp |
p p |
OO |
P p |
p |
P |
p p |
P |
p | |
nn |
nn |
HO ï'cr |
HO |
HH ^ 3- |
HP |
H |
O ET |
Hp |
H |
P |
p | |
'Qco CO ,, |
^CD |
cû cQca |
CQ CQ CD |
CD tQ CD |
CQ cqCQ |
CQ CQ CQ |
CQ CQ |
CQ |
CQ CQ |
CQ |
CQ |
lt;5 « |
o o |
0 |
1 |
|
|
1 |
|
o- c |
|
1 |
■ |
?- |
lî^ |
CQ 1 |
^CD |
cû CQ CQ |
CQ CQCD |
CQ CQCQ |
CQ CQCD |
CQ CQCD |
CQ CQ |
CQ |
CQ CO =D |
CQ |
CQ |
IQ - |
0 0
CL
s. s.
^ CQ
o- CT-
o o
lt; lt;
Ö a
§
E. |
E. |
^ | |
CT- |
CT- |
0 |
0 |
lt; |
lt; |
TO |
TO |
a |
3 |
E- E-
c^ w
gquot; 8quot;
lt; lt;
s S
E. E
VI M
CT- CT-
O O
lt; lt;
S s
E. E-
Cfl w
gquot; 8quot;
lt; lt;
TO TO
3 3
E- E-
mquot; W
g-g-
lt; lt;
TO TO
3 3
BJ Q)
Eôquot; Enquot;
g-gquot;
lt; lt;
re TO
3 3
E. E.
CT- CT-
O O
il
w w
II
f5 n
a 3
8'
3
CT-
O
lt;
E- E-
TO TO
a a
OJ
os
ugt;
OO
w
\o
CD p
1 0)
O |
Q. |
O |
3 | ||
B3 | ||
E- E. | ||
cû en |
ST w | |
• cr |
CT* 0- | |
0 |
0 0 | |
? ^ |
lt; C TO TO | |
3 3 | ||
0. |
CQ o
1 ftj
•a
p |
•O | |
cû |
N | |
E- |
E. rquot; |
CQ |
Cfl |
CA | |
CT- |
•lt; | |
0 |
0 • |
•p |
lt; |
lt; ÜT | |
TO |
s 2. | |
a |
0 | |
0 |
Öquot; 3 |
P
CQ
SL r
lt;
£L E-
^ w
CT- CT-
g 3
W. gL
in w
CT- O-
O O
lt; lt;
m fo
Ö a
SL E.
uT Eâquot;
lt; lt;
n rti
O D
âr
CQCO CQCQ cOcQ cûcO cQtQ
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
CO CO |
CD cû |
CÛ CQ |
CO CD |
CD CD |
CD CO |
CD CD |
CD |
CD |
CD CD |
CD |
CQ |
CQ |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
►I M |
quot;I quot;-1 |
^ --I |
T gt;-1 |
-1 1 |
•-1 ^ |
« |
■n | |||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3 3 |
3 a |
3 3 |
? P |
3 a |
a a |
3 3 |
3 |
3 |
3 3 |
3 |
3 |
a |
lt; lt; |
lt; lt; ^ S- |
lt; lt; TO TO |
lt; lt; |
lt; lt; TO TO |
lt; lt; |
lt; lt; TO TO |
lt; |
lt; TO |
lt; lt; TO TO |
lt; |
•-t |
9Z\
Z3I
4gt; q O B gt; d |
quot;3 o O w |
quot;ï! M gt; e |
a W -T3 -Q e ü-s |
u lt;N |
3 OO z |
(U 03 c |
3 co a (0 |
Na 20 a 24 uur op |
Cultuur op |
ÏU quot;ra tj 3 |
. — lil u C0J3 |
0 1 § |
Gelatine- |
M quot;u u | |||||
kleur |
gas |
kteur |
gas |
kleur |
gas |
kleur I |
gas |
kleur 1 |
gas |
kleur [ |
coag. | ||||||||
45 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
|
g |
|
fl. gr. typ. kolon. |
dr. gl. besl. w.g. ir. |
g |
|
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||
kl. st. Gr. 0 | |||||||||||||||||||
0.5 |
Tr |
ggr |
|
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
46 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
|
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||
0.5 |
Tr |
ggr |
|
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
47 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
|
g |
|
sprz. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
na 5 dagen ± |
c | ||
geheel vervl. | |||||||||||||||||||
0.5 |
Tr |
ggr |
dub. |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
48 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
|
g |
|
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |||
dub. | |||||||||||||||||||
0.5 |
Tr |
ggr |
/( ) |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
diffuse groei |
c | ||||
n. vervl. | |||||||||||||||||||
49 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
dub. // 1 \ |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||
0.5 |
Tr |
ggr |
( ) |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
50 |
lp |
0.5 |
Ch |
g |
( ) |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||
dub. | |||||||||||||||||||
0.5 |
Tr |
ggr |
/( ) |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
51 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
|
g |
|
sprz. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
diffuse groei |
c | ||
n. vervl. | |||||||||||||||||||
0.5 |
Tr |
ggr |
|
ggr |
|
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
52 |
lp |
0.5 |
Ch |
g |
Idub. |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||
V' |
\lt;alt;aT |
V |
V |
V |
1 als boven |
^ als boven |
V |
\ |
V |
\ |
r |
n. vervl. |
c \ |
NJ
OO
53 /lp 0.5 Ch g | |||||||
/ 0.5 |
/ |
ggr |
h |
ggr | |||
54 |
0.5 |
Ch |
9 ggr |
dub. ( ) |
9 |
| |
55 |
lp |
0.5 |
Ch |
g |
dub. |
g |
|
0.5 |
Tr |
ggr |
dub. |
ggr |
| ||
56 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
( ) |
g ggr |
|
57 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
0 /( ) |
g ggr |
|
58 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
|
g ggr |
|
59 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
0/ |
g |
|
60 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
0
|
g |
0
|
61 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
dub. /( ) /( ) |
g ggr |
|
62 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
|
g ggr |
|
63 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
|
g |
|
na 6 d
(sprz. gr. typ. kol. Lr. gl. besl. w.g. ir |
■h |
/r |
/ n. vervl. | ||||||
/ kl st. Gr. 0 |
/ |
/ |
n. vervl. | ||||||
als boven |
/ als boven |
9 |
|
9 |
|
r |
|
c | |
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
fl. gr. typ. groote |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
kolon. iets slijmig |
n. vervl. | ||||||||
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
c | ||
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
gr |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
± 1 c.m. vervl. |
c | |
na 14 dagen | |||||||||
als boven |
als boven |
g |
-t- |
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
-t- |
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
-h |
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
|
n. vervl. |
c |
9
NJ
VO
O
g
1 B J3 |
B Ö u |
quot;3», .S oquot; |
s 3 w -D a O's |
u CS |
Ui 3 OO |
SJ c M Z |
3 00 ra |
Na 20 a 24 uur op |
Cultuur op |
M 0 |
ö 3 |
Bos ffl y 3 u |
Gelatine- |
•Si 'w O ó | |||||
0 |
0 C/2 |
0 |
kleur |
gas |
kleur 1 gas |
kleur |
gas |
kleur |
gas |
kleur |
gas |
kleur |
coag. | ||||||
64 |
r |
0.5 |
Ch |
g ggr |
0 |
1 g ggr |
|
sprz. gr. typ. kol. |
dr. gl. besl. w.g. ir. |
g |
|
gr |
|
r |
|
na 7 dagen ± |
C c | ||
65 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
0 |
g |
|
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
gr |
|
rw |
|
n. vervl. |
c | ||
0.5 |
Tr |
ggr |
0/ |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
-f- |
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
66 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
0/ |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
— |
|
n. vervl. |
c | ||
0.5 |
Tr |
ggr |
dub. |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
— |
|
n. vervl. |
c | ||||
67 |
r |
0.5 |
Ch |
g |
/( ) |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
|
n. vervl. |
c | |||
0.5 |
Tr |
ggr |
0 |
ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
— |
|
n. vervl. |
c | ||||
68 |
r |
0.1 |
Ch |
niet |
op- |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
-t- |
n. vervl. |
c | ||
69 |
r |
1.0 |
Tr |
genomen |
ggr ggr |
0 |
na g na 3 |
6 d |
mat. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
4- |
n. vervl. |
c | |
70 |
r |
0.1 |
Ch |
g ggr |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | ||||
71 |
r |
1.0 |
Ch |
g |
|
als boven |
als boven |
g |
|
g |
r |
-f |
n. vervl. |
c | |||||
p.01 |
Tr |
ggr |
na ggr |
3 d
|
mat. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
-f |
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c | |||||
72 |
V |
Vn^V |
V |
a. gr. typ. kolon. |
, \ als boven |
, « |
|
^ |
r |
|
1 n. vervl. |
73 I lp j 0.1 jCh niet op- j gr j
' genomen •
74 |
lp |
0.1 |
Ch |
0 |
| ||
1.0 |
Tr |
1 |
ggr |
| |||
75 |
1.0 0.001 |
Ch Tr |
g ggr |
| |||
76 |
0.1 |
Ch |
g |
| |||
77 |
1.0 |
Ch |
g |
0 |
g |
0 | |
1.0 |
Tr |
ggr |
0 |
ggr |
| ||
78 |
0.01 |
Ch |
g ggr |
|
g ggr |
| |
79 |
0.1 |
Ch |
g ggr |
|
g ggr |
| |
80 |
0.1 |
Ch |
g ggr |
|
g ggr |
| |
81 |
0.1 |
Ch |
g ggr |
|
g ggr |
| |
82 |
1.0 |
Ch |
g ggr |
0 |
g ggr |
0
| |
83 |
1.0 |
Ch |
g ggr |
0 |
g ggr |
0
|
na 3 d
ggr
na 3 d
na 6 d
Bij no. 66 en 67 is ondermelk zonder lakmoes gebruikt.
U)
O
dub.
/( )
na 6 d
/gr. typ. kolon. dr. gl. besl. w.g. ir.l g |
/ n. vervl. |
h | |||||||
/ kl. st. Gr. 0 |
/ |
/ |
/ |
/ |
/ |
n. vervl. | |||
als boven |
/ als boven |
g |
|
9 |
|
r |
|
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
sprz. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
sprz. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
w |
|
n. vervl. |
c | |
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n vervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
mat. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
sprz. gr. typ. kol, |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
w |
|
n. vervl. |
c |
mat. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. \ervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
-f- |
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
|
g |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
mat. gr. typ kol. |
als boven |
g |
|
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
als boven |
als boven |
g |
|
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
fl. gr. typ. kolon. |
als boven |
g |
( ) |
gr |
|
r |
|
n. vervl. |
c |
mat. gr. typ. kol. |
als boven |
g |
|
g |
w |
|
n. vervl. |
c | |
als boven |
als boven |
g |
|
g r |
4- |
r |
|
n. vervl. |
c |
fl. gr. zéér licht- |
als boven |
r br |
gr |
|
1 r |
|
n. vervl. |
c | |
roode glanz. kol. |
ggr
g
O
g
O
g
Samenvatting van het tweede deel van het onderzoek
Uit 83 — meerendeels zeer coliarme — monsters melk, werd,
hetzij uit één, hetzij uit beide gebruikte bodems, 64 keer een coli-
achtige gekweekt.
19 keer (no. 1 — 19) werd uit géén der gebruikte bodems coli
geïsoleerd, t.w. bij de monsters: 1, 2. 3, 4, 5 en 6, waarvan 0.1 cc,
7. 11 en 12 waarvan cc. en 8, 9, 10. 13, 14, 15, 16, 17. 18 en 19.
waarvan 1 cc èn op Chalmers, èn op Trypaflavine-lactosebouillon
was geënt.
Een iets afwijkend (glucose niet vergistend) Gram-negatief
staafje, dat niet tot de coh-achtigen gerekend is, werd gekweekt
uit 15 Tr en 17 Ch.
Van 2 monsters (74 en 75) werden 2 Trypafl. bodems geënt met
verschillende hoeveelheden melk; uit beide werd een coli-achtige ge-
kweekt bij een positieve reactie; er is verder van elk dezer no.'s
maar één bodem in aanmerking genomen.
Van de 64 keer, dat coli werd gekweekt uit een monster, gaf de
Chalmersbouillon een meer of minder duidelijk positieve reactie na
2 a 3 dagen te zien in 51 gevallen. Van deze 51 gevallen waren er
na 2 dagen 45 duidelijk positief, terwijl 4 een zwakke reactie te
zien gaven (no. 21, 22, 32 en 54), en 2 een negatieve (no. 25 en
77). Na 3 dagen waren ook de 4 voorlaatste no.'s duidelijk positief
geworden, terwijl no. 25 en 77 een zwak positieve reactie te zien
gaven (dit waren bizonder coliarme monsters).
In deze 51 stammen zijn inbegrepen 3 vervloeiende soorten (no.
59 iets vervloeiend, en no. 47 en 64 sterk vervloeiend).
Mogelijk is hier van een mengcultuur sprake, hoewel dit uit het
microscopisch onderzoek niet blijkt, of is hier de varieteit B. cloacae
speciaal naar voren gekomen.
2 keeren was er na 2 dagen een positieve reactie, terwijl coli niet
kon worden geïsoleerd (no. 15 — hier was na 2/6 dagen een zwak-
positieve reactie ontstaan, en no. 18 — waar reeds na 2 dagen een
duidelijke positieve reactie te zien was. — Beide monsters betroffen
losse gepasteuriseerde melk).
8 keeren werd coli ook na 6 dagen nog niet aangewezen door
een positieve reactie (no. 20, 24, 43, 44, 60, 69, 82 en 83). en
wel gekweekt.
22 keeren was de reactie ook na 6 dagen negatief, en kon ook
geen coli gekweekt worden.
De relatieve gevoeligheid van de Chalmerslactosebouillon blijkt
dus over een grooter aantal monsters te zijn (na 2 ä 3 dagen juist
aangegeven positieve gevallen 51 van 64) ± 80%.
De betrouwbaarheid van een positieve reactie binnen dit tijdvak
is bij dezen bodem (51 van 53 keer) ± 96%. Van een negatieve
reactie is deze (22 van 30 keer) ± 73%.
Het aantal keeren, dat coli niet werd aangegeven, en ook niet
geïsoleerd uit den bodem v. Chalmers, en wel uit de Trypaflavine-
bouillon bedroeg 5 nl. de nummers 26 tot en met 30, alle zeer coli-
arme monsters, waarbij de aanwijzing in Tr. bouillon als volgt
verliep:
26nbsp;na 2 dagen negatief, na 3 dagen positief
27nbsp;„ „ „ positief
28nbsp;.. „
29nbsp;„ „ „ zwak positief, na 3 dagen duidelijk positief
30nbsp;„ „nbsp;positief.
Ook over een grooter aantal monsters is dus gebleken, dat bij
kweeken van B. coli uit melk in Chalmerslactosebouillon een broed-
tijd van 2 X 24 uur in het algemeen voldoende is. Hoogstens is in
een enkel geval (zie no. 25 en 77 — samen ongeveer 4%) bij zeer
coliarme monsters verlenging van den broedduur met 24 uur aan
te bevelen.
Waar na 2 tot hoogstens 3 dagen geen positieve aanwijzing is
opgetreden, komt deze ook na längeren tijd bebroeden niet meer
voor den dag (zie no. 20. 24, 43, 44, 60. 69, 82 en 83).
Van de 64 keeren, dat coli werd geïsoleerd, gaf de Trypaflavine-
bouillon dit na 2 ä 3 dagen door een positieve reactie 58 keeren
aan. Van deze 58 waren er na 2 dagen duidelijk positief 54 en
zwak positief 2 (no. 29 en 71) d.i. samen 96}/^ %.
Na 3 dagen waren al deze 56 bodems duidelijk positief gewor-
den. en waren er nog 2 bijgekomen, n.1. de nummers 26 (die posi-
tief was) en 69 (die na 3 — 6 dagen het niet verder bracht dan
zwak positief). Deze beide laatste monsters waren blijkbaar zeer
coharm. (No. 26 gaf in 0.1 cc in Ch. zelfs na 6 dagen geen aan-
wijzing, en no. 69 in 1 cc evenmin; op de Endopiaat groeiden bij
no. 26 uit Tr. maar heel enkele, uit Ch. geen typische kolonies, bij
69 uit beide maar spaarzaam.)
Geen enkelen keer werd coli geïsoleerd als na 2 — 3 dagen de
aanwijzing negatief was (totaal 22 keeren).
Geen enkelen keer was de aanwijzing positief na 2 — 3 dagen,
terwijl coli niet kon worden geïsoleerd.
De betrouwbaarheid van den Trypaflavinebodem is dus over een
grooter aantal monsters gebleken te zijn 100%.
De relatieve gevoeligheid dezer reactie is (na 2—3 dagen juist
aangegeven positieve reacties — samen 58 van 64 keer) 90.6%.
In het algemeen zal het dus voldoende zijn om ook dezen bodem
2nbsp;X 24 uur te bebroeden, hoewel, evenals bij den bodem v. Chal-
mers, blijkbaar bij zeer coliarme monsters in ongeveer 3^^ % der
gevallen na 3 dagen nog een meer of minder duidelijk positieve
reactie te voorschijn kan komen.
Van de monsters, die na 3 dagen nog negatief waren, waren er
3nbsp;(no. 5, 15 en 21), die na längeren tijd (resp. 6, 4 en 6 dagen)
een zeer zwakke gasontwikkeling te zien gaven. Alle 3 monsters
betroffen losse gepasteuriseerde melk. Uit no. 15 werd een afwij-
kend Gram-negatief staafje, uit no. 21 een zwak Gram-positieve
coccus, en uit no. 5 in het geheel niets gekweekt. Dit stemt overeen
met de bevindingen van W. Ritter, die voor dezen bodem, speciaal
bij het opsporen van B. coli in reinculturen voor de kaasfabricage
vond, dat na langer bebroeden een enkelen keer anaërobe lactose-
vergisters of oïdiumsoorten een weinig gas konden vormen.
In totaal werd uit 6 monsters op Tr. bouillon geënt géén, en op
Ch. bouillon geënt wèl coli gekweekt, n.1. bij de no.'s 20 tot en
met 25. Dit waren zeer coliarme monsters (van no. 20 werd 0.1 cc
geënt, van no. 21 Yi cc, van de overige 1 cc). Het verloop bij de
Chalmersreactie was bij deze monsters als volgt:
bij no. 20 was na 6 dagen de aanwijzing nog negatief
„ „ 21 „ „ 2 „ „ „ zwak,
na 3 dagen duidelijk positief
,, 22 ,, ,, ,, „ ,,nbsp;,,nbsp;zwak,
na 3 dagen duidelijk positief
„ „ 23 „ „ „ „ ,, ,, positief
„ 24 „ ,, 6 ,, ,, ,, nog negatief
„ „ 25 „ „ 2 „ „ „ negatief,
na 3/6 dagen zwak positief
-ocr page 127-Dat bij zeer coliarme monsters het verloop der beide reacties
wat ongelijk was kan 2 oorzaken hebben, n.L:
Ten eerste: dat, ondanks het grondige en vrij langdurige schudden
van elk monster de verdeeling der kiemen over het monster niet
gelijkmatig is, en wij dus te maken krijgen met het toeval, waar-
over reeds door Mc. Grady in zijn publicaties over het vast-
stellen van „the most probable numberquot; is geschreven.
Ten tweede: dat de beide bodems afwisselend een grootere of klei-
nere remmende werking op den groei der verschillende coli-
achtigen uitoefenen.
Bij het hierna volgende derde deel van het onderzoek zal het
m.i. het beste zijn. om van elk monster melk of zijn verdunningen
de beide bodems naast elkander in te zetten, waardoor zooveel
mogelijk rekening met beide bovengenoemde eventualiteiten wordt
gehouden.
Het is mij opgevallen, dat bij het opsporen van coli-achtigen in
melk, somtijds uit deze beide bodems na 2 dagen wèl. bij langer
bewaren géén groei van coli-kolonies meer op de Endopiaat is te
krijgen. Dit betreft hoofdzakelijk die bodems, waarop na 2 è 3
dagen, en ook verder of géén, of zeer geringe gasontwikkeling is
tot stand gekomen.
Blijkbaar sterft een in gering aantal aanwezige, eventueel weinig
vitale coli dus soms af, hetzij door den vergiftigenden invloed van
het milieu, hetzij doordat de zuurgraad tengevolge van het niet
voldoende remmen van banale streptococcensoorten. te hoog stijgt.
Wat betreft geconstateerde afwijkingen bij de geïsoleerde coli-
achtigen het volgende:
3 stammen (no. 59 in geringe, no. 47 en 64 in ergere mate), alle
gekweekt uit Chalmers' lactosebouillon, vervloeiden gelatine binnen
14nbsp;dagen.
Uit de monsters gepasteuriseerde losse melk werd bij no. 29 Ch.,
15nbsp;Ch., en 30 Ch. een niet gasvormende Gram-negatieve kiem ge-
ïsoleerd, die niet tot de coli-achtigen gerekend is, maar mogelijk
identiek is aan de „slow fermentersquot;, die Rogers, Clark en Evans
als periodieke vondsten in gepasteuriseerde melk vermelden.
Afwijkende kolonies op Endo-agar gaven de stammen Ch. en Tr.
no. 55 (groot en slijmig) en Tr. 83 (lichtrood en glanzend).
Min of meer typische kolonies op Endoagar, waaruit geen coli
kon worden gekweekt, gaven de bodems 21 Tr. (lichtroode kolon.),
28 Ch. (iets minder glanzend roode kolon.), 15 Ch. en Tr. (beide
tamelijk wel typische kolon.), 30 Ch. (kleine, roode glanzende
kolon.) en 17 Ch. (vrijwel typische kolon.).
Conclusies
Over een grooter aantal (83) — meerendeels zéér coliarme mon-
sters —■ is gebleken, dat van de Chalmers- en de Trypaflavine-
lactosebouillon de betrouwbaarheid van binnen 2 ä 3 dagen optre-
dende positieve reacties, t.a.v. aantoonen van coli-achtigen in melk
is te stellen op resp. 96% en 100%, en de relatieve gevoehgheid
op resp. 80% en 90.6%.
Bij de Chalmers-, evenals bij de Trypaflavinebouillon werd, door-
gaans na hoogstens 2 X 24 uur bebroeden bij 37° C., bij aanwe-
zigheid van coli-achtigen een positieve reactie gezien.
Bij beide bodems trad in ongeveer 3^^ ä 4% der gevallen, waarin
coli werd geïsoleerd een positieve reactie pas na 3 dagen op. Dit
betrof zeer coliarme monsters.
Voor het coli-onderzoek in melk is het practisch niet noodig, na
gebruik van één of beide genoemde bodems bij een positieve reactie
nader te bewijzen, dat de waargenomen veranderingen inderdaad
door coli-achtigen worden veroorzaakt.
Bij een negatieve reactie volgens Chalmers mag de aanwezigheid
van coli niet worden uitgesloten.
De Trypaflavinebouillon verdient door haar grootere gevoelig-
heid en betrouwbaarheid in een routineonderzoek in melkcontröle-
laboratoria e.d. de voorkeur.
DERDE DEEL
INLEIDING EN ALGEMEENE BESCHOUWINGEN
Als derde deel van het onderzoek is gedurende längeren tijd
(Augustus tot December 1933) nagegaan de qualiteit der melk van
A.nbsp;Een aantal veehoudersbedrijven
B.nbsp;Een aantal distributiebedrijven
door van deze melk — zooveel mogelijk wekelijks — te onderzoe-
ken: 1°. Den colititer, 2°. het totaal-kiemcijfer, 3°. het sediment, en
bovendien na te gaan het gedrag bij de reductase-gistingproef.
Door meer of minder vaak herhaalde inspecties is getracht een
zoo goed mogelijk beeld te krijgen van het betreffende bedrijf.
Verder is een klinisch onderzoek verricht van het vee op de gecon-
troleerde boerderijen, bij welk onderzoek, behoudens enkele geval-
len van mastitis, géén afwijkingen zijn gevonden. Het meerendeel
der onderzochte koeien was blijkens de in de voorafgaande stal-
periode verrichte tuberculinatie vrij van tuberculose.
Omtrent het gekozen tijdvak merk ik op, dat hierin vallen de
warme maanden Augustus en September (waarin het gehalte der
melk aan coli-achtigen blijkens de tot heden opgedane ervaringen
het hoogst is), verder de periode der bladgroenvoedering — op-
stalling — enz,, waarin de melk bij uitstek kans loopt met faeces
besmet te raken, en tenslotte het koude jaargetijde. Men mag dus
met vrij groote zekerheid aannemen, dat er een overzicht verkregen
wordt, hoe de melk van bepaalde soorten bedrijven gedurende het
geheele jaar is, of kan zijn.
Zoogenaamde modelbedrijven, waar de productiekosten hoog
worden opgevoerd, zijn niet in het onderzoek opgenomen, noch in
groep A., nóch in groep B. Bij géén der gecontroleerde bedrijven
zijn maatregelen genomen, die uitgingen boven datgene, dat rede-
lijkerwijs van goede consumptiemelkbedrijven mag worden ver-
wacht, zooals vroeger reeds is besproken.
De eigenaars der veehoudersbedrijven in de hierna te noemen
ondergroepen I en II noemden mij als extra-productiekosten, boven
die van de industrie- of handelsmelk (d.i. melk zooals ze door de
meeste boeren aan fabriek of slijter wordt geleverd) bedragen, die
varieerden van een fractie van een cent, tot hoogstens één cent per
liter melk. Deze hoogere kosten worden veroorzaakt door het toe-
passen van meerdere zorg bij de melkwinning en -behandeling, als-
mede door het aanschaffen en onderhouden van goed bedrijfs-
materiaal, en het toepassen van geregelde veterinaire controle op
den veestapel (met name op tuberculose éénmaal 's jaars).
Vóór alles is er zooveel mogelijk tegen gewaakt, geflatteerde
resultaten te krijgen. De geboekte gegevens vormen een zoo ge-
trouw mogelijke afspiegeling van de doorsnee-uitkomsten der be-
treffende consumptiemelkbedrijven. In verband hiermee is o.a. de
bemonstering, die om practische redenen meestal op Zaterdag
moest plaats vinden, enkele keeren ook op andere data geschied.
Op een bepaald aantal der gecontroleerde bedrijven zijn zeer
eenvoudige en weinig ingrijpende maatregelen geadviseerd; de in-
vloed hiervan op de qualiteit der melk is nagegaan.
Ter controle zijn in beide hoofdgroepen een gering aantal onge-
veer gelijksoortige — bedrijven opgenomen, waarmee geen nauw
contact werd gehouden, doch waar alleen een enkele maal een
inspectie plaats vond.
Aldus werd een zoo goed mogelijk inzicht verkregen in de tegen-
woordige gesteldheid der consumptiemelk, èn hoe deze bij een niet
overdreven maar met zorg toegepaste behandeling van dit artikel
zou kunnen zijn.
In totaal werden geregeld gecontroleerd 22 bedrijven van vee-
houders — slijters — melkinrichtingen — venters — enz..
Deze zijn — zooals reeds werd opgemerkt — te verdeelen in 2
hoofdgroepen, n.1.
A.nbsp;De hoofdgroep Veehoudersbedrijven
B.nbsp;De hoofdgroep Distributiebedrijven
De hoofdgroep A. is weer onderverdeeld in de navolgende onder-
groepen
I.nbsp;Een viertal bedrijven, waarbij van meet af aan gunstige resul-
taten werden geboekt bij de bepaling van kiemcijfer en colititer.
II.nbsp;Zeven bedrijven, die in het begin van het onderzoek hetzij
een hoogeren colititer, hetzij een hooger kiemcijfer, hetzij beide
vertoonden als de voorgaande, maar waarbij deze verdwenen, nadat
het vaatwerk en zijn reiniging, of de wijze van winning en van
koeling der melk waren verbeterd.
III. Drie bedrijven, waarvan er één tamelijk goed, één matig en
één onvoldoende beheerd wordt, en waar geen bizondere maat-
regelen zijn geadviseerd. Deze bedrijven hebben dus in zeker op-
zicht als controle gefungeerd.
De ondergroepen I en II bestaan voor een gedeelte uit bedrijven,
waarvan de melk geleverd wordt aan de fabriek C. te A.; zij staan
daar ter zake van de qualiteit der geleverde melk en de bedrijfs-
voering gunstig bekend. Tot en met 16 September is door deze
bedrijven, die allen op een afstand van ly^ à 3 km van de fabriek
gelegen zijn, 2 X per dag de melk geleverd. Gedurende dit tijdvak
werd slechts de avondmelk bemonsterd, en den volgenden dag
onderzocht.
Nâ 16 September werd maar 1 X per dag geleverd (de ochtend-
melk van den zelfden, en de avondmelk van den vorigen dag).
Vanaf dezen datum werd van beide soorten melk een monster
genomen en den zelfden dag onderzocht.
Voor het overige bevatten deze beide groepen een aantal vee-
houdersbedrijven, die 2 X daags de rauwe, versch van eigen vee
gewonnen melk verhandelen, en die bijna nooit melk in voorraad
hebben, die ouder is dan een halven dag. Verder vindt men daar-
onder nog één bedrijf, waarvan alleen de avondmelk, verpakt in
flesschen, den volgenden morgen in consumptie wordt gebracht
door bemiddeling van een te Arnhem gevestigd wederverkooper,
waarheen deze melk direct na winning, koeling op 10 à 11° C., en
verpakking wordt gebracht (duur van het transport hoogstens
^ uur).
De bedrijven in ondergroep III verhandelen hun melk 2 keer
daags versch, als de veehouders-slijters uit de ondergroepen I en II.
De hoofdgroep B, Distributiebedrijven
Omvat een prima melkinrichting (no. 15), die z.g.n. losse gepas-
teuriseerde melk op verschillende wijze in consumptie brengt n.1.:
1°. door middel van eigen venters (no. 16), 2°. door zelfstandige
slijters (no. 17), en 3°. door tusschenkomst van een slijtersorgani-
satie (no. 18), welke engros inkoopt, en dan verder zorgt voor
distributie over de aangesloten leden. Tevens zijn in deze groep
ondergebracht één verkooper van rauwe consumptiemelk (no. 22),
en drie verkoopers van losse gepasteuriseerde melk (no. 19, 20 en
21), als voorbeelden van de doorsnee-slijters.
Met de hoofden der bedrijven uit de ondergroepen I en II, en
die der drie eerste van hoofdgroep B. werd geregeld contact gehou-
den. Zij kregen in den loop der eerste weken een inzicht in de
beteekenis van het onderzoek, waarbij hun nog eens extra onder
het oog werd gebracht géén andere, dan de bij hen gebruikelijke
voorzorgen bij de winning enz, toe te passen, voor zoover die niet
uitdrukkelijk door mij werden geadviseerd. Aan al deze bedrijven
werd geregeld om de 2 a 3 weken een overzicht verstrekt van de
quahteit der geleverde melk, benevens een advies voor de wijze
van winning enz. in de komende periode. Geregeld werd nagegaan
en genoteerd, of men met de gegeven wenken rekening hield.
Met de veehoudersbedrijven uit de ondergroep III en met de
overige distributiebedrijven, wier wijze van bedrijfsvoering aan den
Keuringsdienst van Waren vrij goed bekend is, werd geen bizon-
der contact gehouden. Slechts is hier gedurende het geheele ge-
noemde tijdvak één of twee maal door inspectie nagegaan, of in
de bekende wijze van bedrijfsvoering (belangrijke) veranderingen
waren aangebracht.
TECHNIEK VAN HET ONDERZOEK
I. De bemonstering
Deze geschiedde bij de bedrijven uit de ondergroepen I en II,
waarvan de melk aan de — op korten afstand gelegen — fabriek
wordt afgeleverd aldus:
Uit elke aan de fabriek afgeleverde bus melk werd met een uit-
gestoomden lepel tijdens het uitgieten in de bascule een hoeveelheid
van circa 50 gram genomen. Van alle bussen werd deze hoeveel-
heid te samen gevoegd in een steriele flesch.
In den tijd, dat er van elk bedrijf 2 monsters werden genomen,
bevatte de ééne flesch een monster der ochtend-, en de andere een
van de avondmelk. Deze monsters werden (voor zoover het die van
de periode t/m 16 September betreft) genomen te ±: 8 uur 's avonds,
d.i. hoogstens 3 uren nadat het melken was afgeloopen, en tot
's anderen daags 's morgens bewaard bij 6° C., waarna zij werden
getransporteerd naar het laboratorium van den K. v. W. (op 3
minuten afstand) en aldaar op ijs bewaard tot 's middags te ± 2
uur. De na 16 September genomen monsters werden op de zelfde
wijze getrokken te ±: 8 a 9 uur v.m., d.i. ± 2^ uur na het ochtend-
melken, en direct naar het laboratorium van den K. v. W. gebracht,
en aldaar tot 's middags op de boven omschreven wijze bewaard.
De overige bedrijven uit de ondergroepen I en II, en ook die uit
III, werden bemonsterd door een der keurmeesters. Deze nam (in
gesteriliseerde flesschen) een gewoon straat- of winkelmonster van
de ten verkoop voorradige melk, en noteerde meteen diverse, voor
het onderzoek van belang zijnde, zaken. De flesschenmelk werd
bemonsterd aan het filiaal te Arnhem (slechts één keer aan de
boerderij zelf, welke keer genoteerd is), waar zij zich als regel,
maar niet steeds, in de ijskast bevond.
De bemonstering der groep „Distributiebedrijvenquot; geschiedde
als volgt.
Aan de groote melkinrichting (no. 15) werd des morgens te 6.30
a 9 uur een monster getrokken uit den tank, waaruit op dat moment
door de bedrijven no. 16, 17 en 18 melk in ontvangst werd geno-
men. In den verderen loop van den voormiddag brachten de laatst-
genoemde bedrijven deze melk in consumptie; bij elk hunner werd
dan een z.g.n. straatmonster getrokken.
De bemonstering der bedrijven 19 t/m 22 geeft geen aanleiding
tot bizondere opmerkingen. Nu eens werden hier winkel-, dan weer
straatmonsters getrokken.
De bemonstering van alle bedrijven, behalve van die waarvan
de melk aan de fabriek geleverd wordt, vond bijna steeds plaats
tusschen ± 9 en ± 12 uur v.m. — doorgaans op Zaterdag, in ver-
band met de werkzaamheden van den betrokken keurmeester —
maar enkele keeren óók op andere dagen.
Alle monsters werden op ijs bewaard, tot zij des namiddags
werden onderzocht.
11. De wijze van onderzoek der monsters
Vóór zij in bewerking kwamen, werden alle monsters grondig
gedurende 3 a 5 minuten geschud, en bleven zij ter ontluchting een
poosje staan, zooals vroeger reeds is omschreven.
Vervolgens werd — nadat de hals der flesch geflambeerd was
— van elk monster de reductase-gistingproef ingezet. Daarna werd
de flesch weer gesloten en op ijs bewaard, tot de verdere bewerking
aanving. Deze bestond uit een onderzoek naar het aantal coli-
achtigen in 1 — 0.1 — 0.01 — en 0.001 cc (resp. genoemd coli-
titer I — II — III en IV), met behulp van de methoden van Chal-
mers en Klimmer (nader omschreven op pag 148), verder uit een
onderzoek naar het aantal kiemkrachtige micro-organismen in 1 cc
(zie pag 152), en ten slotte uit het onderzoek van het sediment, en
het toepassen van de reactie van Storch (vide pag. 154 en 155).
De reductase-proef
De reductase-proef, die voor het routineonderzoek zoo gemaklijk
is, wordt zeer verschillend beoordeeld.
Barthell en Orla-Jensen bijv. meenen op grond van den tijd,
benoodigd voor de reductie van het methyleenblauw, 4 klassen
melk te kunnen onderscheiden, n.L:
een zéér slechte — ontkleuring binnen 20 minuten — aantal
kiemen grooter dan 20.000.000/cc
een slechtenbsp;— ontkleuring na 20 min. tot 2 uur — aantal
kiemen 4 ä 20.000.000/cc
een matigenbsp;— ontkleuring na 2 tot 5 uur — aantal kiemen
500.000 ä 4.000.000/cc
een goedenbsp;— ontkleuring na langer dan 5 uur — aantal
kiemen kleiner dan 500.000/cc
Volgens deze auteurs, en ook volgens Burri en Kürsteiner (cit.
n. V. Gelder en Lerner), is de reductasetijd een uiting van het
meer of minder snelle verbruik (door de aanwezige micro-organis-
men) van de in de melk opgeloste zuurstof. Dit verbruik hangt
geheel af van het aantal en de vitaliteit, maar vooral ook van de
soort der bacteriën. Om deze reden mag men dan ook niet ver-
wachten, dat indeeling in bepaalde klassen naar bacterieaantal zoo
fraai zal kloppen met de tijden, noodig voor de reductie van het
methyleenblauw, zooals B. en O. J. aangeven.
Verschillende auteurs nemen dan ook stelling tegen deze uit-
spraak.
Van Gelder en Lerner meenen dat men in het algemeen kan
zeggen, dat bij een reductasetijd van korter dan 3 uur, het aantal
kiemen te hoog is, wat wijst op onvoldoende koelen en roeren, en
op slechte behandeling der melk.
Van Raalte en Lernet zeggen, dat bij een reductasetijd kleiner
dan 33^ uur, het aantal kiemen steeds grooter is dan 1.000.000/cc.
Klimmer geeft ontkleuringstijden en kiemgetallen op als Barthell
en Orla-Jensen, en beveelt aan, om Janusgroen te gebruiken, in
plaats van methyleenblauw,
Troy onderscheidt 3 klassen:
A.nbsp;met ontkleuringstijd grooter dan 3 uur, en een kiemcijfer kleiner
dan 300.000/cc
B.nbsp;„nbsp;„nbsp;2 à 3 uur, en een kiemcijfer van 300.000 à
1,500.000/cc
C.nbsp;„nbsp;„nbsp;kleiner dan 2 uur, en een kiemcijfer grooter
dan 1.500.000/cc
T. vindt met de plaatmethode een correllatie van ±86%. Om-
schudden en verblijf in de ijskast zou de hoeveelheid zuurstof in
de melk, en daarmee den reductasetijd. doen toenemen. Uit hun
proeven concludeeren Van Gelder en Lerner dat dit niet het geval
is. Ook Thornton en Hastings beweren, dat versehe melk verzadigd
is met zuurstof, en zelfs een dóórstroomen hiermede de hoeveel-
heid niet doet toenemen.
Dornet vindt een zekere overeenkomst tusschen kiemcijfer en
reductasetijd, en zegt dat — voor Zwitsersche omstandigheden —
men eischen kan, dat door alle boeren melk met minder dan 100.000
kiemen/cc geleverd wordt, wat volgens hem in het algemeen over-
eenkomt met een reductasetijd van langer dan 4 uren.
Er zijn echter 10% miswijzingen. D. maant aan tot voorzichtig-
heid in het gebruik dezer proef.
Kirchner zegt .,Die Zahl der Keime wird durch die Reduktase-
probe zwar nur annäherend angegeben, die Plattenzählmethode
liefert aber ebenfalls keine genauen Ergebnissequot;. Hij acht de reduc-
taseproef geschikt, om de houdbaarheid der melk te beoordeelen.
Hoe meer kiemen (die een maatstaf zijn voor de doelmatigheid van
winning en behandeling), hoe sneller in het algemeen de ont-
kleuring.
Van Oyen uit zich, ter plaatse waar hij de verschillende metho-
den ter bepahng van het aantal bacteriën in melk bespreekt, aldus:
-Voor een nauwkeurige controle levert de zoogenaamde indirecte
methode (reductaseproef ) geen betrouwbare resultatenquot;.
Okkinga en Tymstra zeggen dat, in verband met het verschil-
lend snelle verbruik van de hoeveelheid zuurstof door de diverse
soorten in melk aanwezige kiemen, de ontkleuringstijd nooit een
juiste maatstaf kan zijn voor het aantal der laatsten. Zij achten
de proef geschikt om oude melk te onderkennen, en meenen, dat
men in het algemeen kan aannemen, dat snel ontkleurende melk
veel kiemen bevat.
Stapensea (cit. n. Clarenburg) meent dat, als men de grens voor
het aantal kiemen stelt op 1.000.000/cc, en die voor den ontkleu-
ringstijd op 6 uur, de reductaseproef nóg ongeschikt is, daar zélfs
bij een reductasetijd van grooter dan 6 uur, er geen waarborg ge-
geven kan worden, dat het aantal kiemen beneden deze grens ligt.
Höyberg (cit. n. idem) noemt de reductaseproef geen fijne
reactie.
Dons (cit. n. idem) zegt „Die Reduktaseproble ist als Keim-
zählungsmethode sehr ungenau, und aus diesem Grunde nicht
verwendbar für die amtliche Milchkontrollequot;.
Clarenburg geeft als zijn meening, dat een onderzoek op groote
schaal over de waarde dezer proef zal moeten beslissen. Volgens
zijn idee zal zij echter alleen beteekenis kunnen krijgen voor het
onderzoek van zéér kiemrijke melk.
Barthell zegt in 1917 bij een bespreking van de — van verschil-
lende kanten op de reductaseproef uitgeoefende — kritiek het vol-
gende: „Die Methode hat indessen niemals einen Anspruch darauf
gemacht eine eigentliche Bakterienzählmethode zu sein. Der Zweck
war von Anfang an nur die Ermöglichung einer ungefähren
Schätzung des Bakteriengehaltes der Milch innerhalb ziemlich
weiter Grenzen, mit anderen Worten eine allgemeine Orientierung
in Bezug auf den Bakteriengehalt der Milch, und damit auf ihre
Haltbarkeitquot;.
B. heeft uitvoerig het mechanisme der ontkleuring bestudeerd en
komt daarbij tot de conclusie dat „Der Verlauf der Entfärbung des
Methylenblaus in der Milch keineswegs so einfach ist, wie man
früher angenommen hatquot;. Er zijn minstens 3 factoren, n.1. het O2'
verbruik door de bacteriën, directe ontkleuring van het methyleen-
blauw door de bacteriën, en reductie der kleurstof door de melk
zelf, als de opgeloste O2 is opgebruikt. De aard der reduceerende
stoffen in de melk is echter nog onbekend. Volgens B. is het van
zeer veel belang, hoeveel O2 in de melk is opgelost. In dit verband
zou heftig schudden der melk den reductasetijd verlengen, echter
niet van melk, die niet ouder is dan 24 uur. Hierin is n.l. lang niet
alle O2 door de aanwezige bacteriën opgebruikt, en hier is de wijze
van behandeling der monsters van weinig invloed op den reduc-
tasetijd. Voor een uniforme beoordeehng acht B. het gewenscht om
vóór het inzetten der proef alle monsters grondig te schudden. B.
citeert dan nog Skarr, die constateerde, dat ook leucocyten methy-
leenblauw reduceeren, hoewel veel minder dan bacteriën. B. vindt
dit een voordeel voor de reductaseproef, omdat op deze wijze ook
in ander opzicht (etterhoudende) hygiënisch abnormale melk wordt
aangewezen. Met betrekking tot de kritiek van Dons, die zegt na
vermenging der melk met groote hoeveelheden faeces geen verkor-
ting van den reductasetijd te hebben kunnen constateeren, zegt B.,
dat vuilgehalte en bacteriëngehalte twee zeer verschillende zaken
zijn. Het aantal kiemen zou, blijkens door B. genomen proeven,
althans bij bewaring bij kamertemperatuur gedurende 4 uren, bij
toevoeging van koemest niet belangrijk stijgen. Bij 37° C. zou dit
wel in sterkere mate het geval zijn. Op deze wijze zou het goed te
verklaren zijn, dat Dons geen belangrijke verkorting van den
reductasetijd vond.
De oude klasse-indeeling, die B. samen met Orla-Jensen opstelde,
was gebaseerd op bepaling van het kiemcijfer met de groote plaat-
methode. In zijn nieuwe serie onderzoekingen heeft B. toegepast
de directe methode van Skarr en Breed, die hij voor versche, niet
gepasteuriseerde melk beter acht ter zuivere bepaling van het kiem-
cijfer. Hij komt op grond hiervan tot een nieuwe klasse-indeeling, nl.
klassenbsp;ontkleuring nanbsp;aantal kiemen per cc
IIInbsp;2 min — 1 uurnbsp;boven 70.000.000
IInbsp;1 _ 5 „nbsp;10 — 70.000.000
Inbsp;5 _ io„nbsp;500.000 — 10.000.000
Deze klasse-indeeling geeft volgens B. voor 88.8% betrouwbaar
resultaat.
Lind (cit. n. Barthell) meent, dat de reductaseproef te gebruiken
is, als men melk wil onderkennen met meer of minder dan 500.000
kiemen per cc.
Tot slot zij hier nog vermeld de volgende uitspraak van
10
-ocr page 138-Barthell „Bei einem sehr niedrigen Bakteriengehalt der Milch lässt
sich weder mit der directen Zählmethode, noch mit der Reduktase-
probe eine weitere Klasseneinteilung erreichen. Hier hat die Platten-
methode sicher Vorteilequot;.
Er blijkt dus, dat de reductaseproef voor melk met lagere kiem-
cijfers (boven of beneden 50.000 per cc) geen goed meetinstrument
kan zijn. De met deze proef aangegeven grens ligt, volgens vrijwel
alle auteurs bij 500.000 (of meer — zie Barthell) kiemen per cc.
Hoewel dus reeds op theoretische gronden niet verwacht mocht
worden, dat deze proef voor ons doel geschikt zou zijn, is zij noch-
tans toegepast bij dit onderzoek, in navolging van hetgeen op dit
oogenblik op vele laboratoria bij het melkonderzoek gebruikelijk is.
De gistingproef
De gistingproef is een oude, in de Zwitsersche kaasmakerij ge-
bruikte methode, om uit te maken of bepaalde bacteriegroepen de
overhand hebben, die aan de kaas ongewenschte eigenschappen
kunnen geven.
Löhnis en Orla-Jensen zeggen dat zij mèt en zónder lebtoevoe-
ging wordt toegepast. Normale, goede, bacterie-arme melk moet.
na 12 uren bij 37° C. te hebben gestaan, nog dun vloeibaar zijn.
Zijn er veel melkzuurstreptococcen, dan is er een gedeeltelijke of
totale gelijkmatige coagulatie.
Zijn er lebvormende bacteriën, dan ontstaat een caseïnecoagulum
met meer of minder wei; zijn er gasvormers. dan is het coagulum
uiteengereten (bij B. coli bijv.), of is er een drijvende, met gas-
bellen doorzeefde prop (bij boterzuurvormers); vaak ook ziet men
het gecoaguleerde eiwit weer geheel of ten deele in oplossing gaan
(peptonificatie).
Bij lebtoevoeging ziet men een kaasje ontstaan, waarin de meer
of minder sterke gasontwikkeling iets zeggen kan omtrent den aard
der bacterieele verontreiniging.
Löhnis noemt de proef „eine sehr wertvolle Qualitätsprobequot;.
Orla-Jensen zegt dat een slechte gisting van rauwe melk wijst op
vuile winning. Hij combineert de gistproef (zonder leb) met de
reductaseproef. en beoordeelt de eerste na 20 a 24 uur.
Hij maant echter aan tot voorzichtigheid bij de beoordeeling, als
-ocr page 139-naast een langen reductasetijd een minder goede gisting optreedt.
Het aantal banale melkzuurkiemen is dan n.1. te gering geweest om
de ontwikkeling der (in gering aantal) aanwezige gas- of lebvor-
mers te verhinderen.
Tiemann vindt dat de proef aan te bevelen is voor melk die ge-
bruikt wordt voor de bereiding van kaas. Normale melk stolt na
6—24 uur niet of gelijkmatig, abnormale (wat onder abnormale
melk verstaan dient te worden geeft T. niet nader aan) geeft af-
wijkende beelden.
Okkinga en Tymstra zeggen dat de bedoeling dezer proef oor-
spronkelijk was het ontdekken van gasvormende micro-organismen
in kaasmelk. Behalve gasontwikkeling kan men ook nog andere
veranderingen waarnemen, die door bepaalde bacteriën worden
veroorzaakt. In kiemrijke melk treden deze verschillende verande-
ringen veel meer op, dan in kiemarme. Zij wenschen de uitkomsten
dezer proef na 12 uur, en niet na 24 uur te beoordeelen, omdat
goede, kiemarme melk na 24 uur dezelfde veranderingen kan laten
zien als kiemrijke. De beoordeeling is moeilijk. Is de melk nog dun,
dan was ze in elk geval goed (ook de reuk dient te worden beoor-
deeld); is er gasvorming, dan is de qualiteit slecht. Zijn er veel
melkzuurvormers, dan worden de gasvormers onderdrukt, en krijgt
men óf wel een gelijkmatig porceleinachtig stolsel („zuurcoagula-
tiequot;) óf wel een fijnvlokkig („lebcoagulatiequot;), dat later nog weer
gedeeltelijk in oplossing kan gaan (peptonificatie). Dit laatste ge-
schiedt ook door sommige bacteriën, die noodig zijn voor de kaas-
rijping.
Kirchner zegt dat goede melk na 12 uur niet gestremd is, maar
alleen zuur ruikt. Is er een vlokkig of ongelijkmatig stolsel met gas-
of weivorming, dan was de melk voor kaasbereiding ongeschikt.
Hij haalt nog een uitspraak aan van Burri en Hohl, volgens welke
auteurs de samenhang tusschen het gedrag bij de gistingproef en
de bacterieele hoedanigheid der melk niet steeds duidelijk is, vooral
tgt;ij kiemarme melk.
Uit de literatuur valt dus de slotsom te trekken dat — hoewel ze
bij het melkonderzoek steeds hardnekkig wordt toegepast — de
uitslag dezer proef geen enkele, ook maar eenigszins nauwkeurige
conclusie t.a.v. quot;het gehalte aan bepaalde soorten kiemen (gasvor-
mers) toelaat. Geen enkele auteur geeft aan, dat en hóe deze proef
correspondeert met de bacterieele samenstelling der consumptiemelk.
Ook deze methode is, in navolging van hetgeen elders geschiedt
bij het volgende onderzoek opgenomen, hoewel alreeds op theo-
retische gronden verwacht kon worden, dat zij voor het beoogde
doel ongeschikt was.
Uitvoering der proef
De reductaseproef geschiedde in de broedstoof in gesterihseer-
de open buizen, waarin 20 cc melk cc van een hoogstens
14 dagen oude oplossing van 1 tablet methyleenblauw {Blauen-
feldt en Tvede) in 200 cc aq. dest. De broedtemperatuur werd ge-
houden op 37° C. Beoordeeling vond plaats, door na ongeveer 1,
2, 3 en 5 è 6 uur na te gaan, of ontkleuring was opgetreden.
De uitkomsten der gistingproef werden opgenomen na ± 20 uur
bebroeden van deze zelfde buizen met melk, waarbij genoteerd
werd al of niet vloeibaar zijn, totale of gedeeltelijke, gelijkmatige
of met gasontwikkehng gepaard gaande coagulatie, weivorming,
peptonificatie, event. drijvende coagula enz..
Zeer sterk sprekende verschijnselen werden weer van het teeken
! voorzien.
In de tabellen werden de volgende afkortingen gebruikt:
pept. = peptonificatie dr. = drijvend tot. = totaal
coag. = coagulatienbsp;pr. = propnbsp;ged. — gedeeltelijk
weiv. = weivorming g.b. = gasbellen gel. m. = gelijkmatige
De teekens gt; of lt; zijn gebruikt in de beteekenis van resp. meer
dan of langer dan, en minder dan of korter dan.
Het onderzoek op B. coli
Wanneer aldus van elk monster de reductasegistingproef was
ingezet, werd hieruit, nadat het nogmaals was geschud, 1 cc geënt
op Chalmers' en Trypaflavinelactosebouillon, en op 9 cc physio-
logische NaCl-oplossing. Deze verdunning werd in ijswater ge-
plaatst, op haar beurt geschud, en hieruit werden dan weer de
beide genoemde bodems en een nieuwe buis physiologische NaCl-
oplossing geënt met 1 cc, en zoo vervolgens, tot en met de reeds
vroeger genoemde concentratie IV. Op beide bouillonsoorten werd
dus resp. geënt 1 cc — 0.1 cc — 0.01 cc en 0.001 cc. Werden in
deze hoeveelheden nog coli-achtigen aangetoond, dan had het mon-
ster een colititer van resp. I — II — III en IV.
Bij toepassing in het groot van de bepaling van den colititer,
vormt het maken van verdunningen, waarbij een groote hoeveelheid
steriele pipetten en andere steriele voorwerpen gebruikt moet
worden, een belangrijk beletsel.
Ik meende, dat het mogelijk moest zijn dit euvel te ondervangen,
door voor het afmeten van 0.1 — 0.01 cc enz. niet van verdun-
ningen, doch van „gestandariseerde oesesquot; gebruik te maken, d.z.
oeses, die steeds weer een nauwkeurig bekende, gelijke hoeveelheid
melk afgeven bij afspoelen in voedingsmedia.
Omtrent het ijken van dergelijke oeses vindt men nadere gege-
vens bij Doener en Demont, ter plaatse waar zij berichten over de
practische toepassing der methode Burri ter bepaling van het aantal
kiemen in melk.
Aan hun medeehngen zij het volgende ontleend:
De platinaoeses moeten gesoldeerd zijn, om hun grootte constant
te houden. Het ijken kan dan op 2 manieren plaats vinden.
a. Door na te gaan, welke hoeveelheid men gemiddeld per oese
aan een bekende gewichtshoeveelheid water of melk onttrekt. Dit
is echter altijd ietwat onzuiver, ten eerste wegens gewichtsfouten
ten gevolge van verdamping, en ten tweede doordat het metaal de
kiemen aantrekt, en ook niet alle melk afgeeft.
(Na afspoelen in vloeibaar miheu blijven volgens de uitvoerige
proeven van D en D hoogstens 4% — in doorsnee 1.4% — der
kiemen aan de naald hangen, en na uitstrijken op schuinen agar
volgens de methode Burri 1.6 — 12%, gemiddeld, 7.2%).
Omdat deze gewichtscontrole dus belangrijke nadeelen heeft, en
het er in de eerste plaats op aan komt, hoeveel melk de oese afgeeft,
hebben de auteurs de gewichtsanalytische ijking vervangen door
de biologische,
b. De biologische ijking
Hiervoor nemen D. en D. 5 petrischalen, in elk waarvan 1 cc van
een verdunning van 1 op 100 van een bepaalde melk. Deze dienen
oni het kiemgetal dezer melk middels de groote plaatmethode vast
te stellen.
Daarnaast hebben zij nog 3 groepen, elk eveneens bestaande uit
-ocr page 142-5 dezer schalen. In elk dezer 15 schalen meten zij 1 cc physiologi-
sche NaCl-oplossing af. Vervolgens wordt door middel van oeses.
waarvan de auteurs door voorafgaande wegingen weten, dat zij
ongeveer 10 — 5 en 1 mgr. inhouden, van dezelfde melk op deze
3 laatste groepen van schalen geënt, en wel volgens het onder-
staande schema:
Groep I — op elke schaal wordt 1 oese van 10 mgr in de phy-
siologische NaCl-oplossing afgespoeld
Groep II — aan elke schaal worden 2 oeses van 5 mgr toege-
voegd
Groep III — op elke schaal worden 10 oeses van 1 mgr geënt.
Van alle 20 schalen worden vervolgens met een zelfde soort agar
platen gegoten. Deze worden 2 X 24 uur bebroed bij 30° C., en
daarna wordt op elke plaat het aantal opgekomen koloniën geteld.
Aldus werkende krijgt men een inzicht in de ware grootte van
elke oese.
D. en D. geven aan. dat men als volgt te werk moet gaan bij
het gebruiken dezer oeses: De oese moet donkerrood gloeiend worden
gemaakt (bij hooger verhitten smelt de soldeer te gauw). Daarna
laat men afkoelen, en steekt (niet diep) onder een hoek van 45°
de oese in de (goed geschudde) melk. waarbij men moet oppassen
géén eventueele luchtbellen mee te nemen. Vervolgens spoelt men
af in, dan wel strijkt af op het gebruikte milieu, spoelt na in schoon
water (om ,.aanbakkenquot; te voorkomen) en gloeit tenslotte weer.
enz. Vormt zich aanslag aan de naald, dan moet men deze gloeiend
in salpeterzuur houden, waardoor zij weer zuiver blank wordt.
Van een drietal voor mij, door de firma Marius te Utrecht ver-
vaardigde, oeses, die resp. ongeveer 10 — 5 en 1 mgr melk zouden
bevatten, is nu door mij de inhoud bepaald. Allereerst werd door
een aantal wegingen nagegaan of de opgegeven inhoud ten naasten
bij klopte. Dit was vrijwel het geval met de oeses van 1 en 5 mgr.
Met die van 10 mgr daarentegen was géén behoorlijk constante hoe-
veelheid aan melk of water te onttrekken. Deze oese werd daarom
verder buiten beschouwing gelaten.
Op 25 October is een monster goede kiemarme. z.g.n. losse ge-
pasteuriseerde melk genomen voor het ijken. Het is eerst zeer
krachtig gedurende langen tijd geschud, en heeft vervolgens eenigen
tijd gestaan voor ontluchting.
Daarna is hiervan 1 cc geënt op 99 cc physiologische NaCl-
oplossing. Vervolgens is deze laatste zeer grondig geschud, waarna
5 X 1 cc op petrischalen is gezet. Verder is op 5 schalen met elk
1 cc physiologische NaCl-oplossing 2 X een oese van 5 mgr., en
op 5 andere 10 X een oese van 1 mgr der melk geënt op de wijze,
als door Dorner en Demont aangegeven. Vervolgens werden van
alle schalen platen gegoten met 10 cc gewonen X^i % neutralen
bouillonagar. De platen zijn 2 X 24 uur bij 30° C. bebroed, hebben
daarna nog 1 X 24 uur bij ± 18° C. gestaan, en zijn toen geteld.
Daar gepasteuriseerde melk was |
gebruikt, waren |
zeer veel z.g.n. | |
,,pin-point coloniesquot; opgekomen. | |||
Het resultaat was als volgt: | |||
verdunning 1/100 |
10 oeses I |
2 oeses II in | |
1 cc |
in 1 cc phys. |
1 cc phys. | |
NaCl-opl. |
NaCl.-opl. | ||
Plaat 1 |
378 kolonies |
296 kolonies |
309 kolonies |
2 |
302 |
326 |
355 |
3 |
305 |
345 |
314 |
.. 4 |
324 |
361 |
299 |
5 |
292 |
385 |
308 |
Gemiddeld |
320 |
340 |
317 |
Oese I staat dus gemiddeld |
bij afspoelen in |
een vloeibaar |
miheu af
340
-X 0.01 cc = 0.0010625, afgerond 0.001 cc melk.
10 X 320
Oese II staat gemiddeld af;
317
-X 0.01 cc = 0.0049531, afgerond 0.005 cc melk.
2 X 320
Met deze wetenschap is nu met ingang van 3 November het
enten van de beide voor het coli-onderzoek gebruikte bodems ver-
anderd. Het monster melk werd als steeds zeer grondig geschud,
en dan een korte poos aan zich zelf overgelaten om uit te luchten.
Daarna werden met een steriele pipet direct resp. 1 cc en 0.1 cc
melk op beide bodems geënt. Vervolgens op beide 2 X een oese II
(0.01 cc) en 1 X een oese I (0.001 cc).
Het enten met oeses ging aldus in zijn werk:
De oese met melk werd eerst grondig afgespoeld in de cultuur-
vloeistof, en daarna volkomen droog afgetikt en gewreven aan den
binnenkant der cultuurbuis, dicht bij den bovenkant van het cul-
tuurmiheu. Daarna werd (zoo noodig) direct weer een oese geno-
men, en op dezelfde wijze in den zelfden bodem geënt.
De cultuurvloeistof werd in aanraking gebracht met den binnen-
kant der buis op de plaats, waar de oese afgewreven was. Dan
kwam de andere bodem aan de beurt. De naald werd tusschen de
verschillende entingen uit het zelfde monster niet weer gegloeid.
Dit gebeurde pas als èn de Chalmers- èn de Trypaflavinelactose-
bouillon waren geënt.
De bodems werden 2 X 24 uur bebroed bij 37° C., en dan be-
oordeeld. Gaven meerdere verdunningen een positieve reactie te
zien, dan werd voor den betreffenden bodem alléén genoteerd de
hoogste verdunning (titer), waarin deze nog voorkwam.
De interpretatie is dezelfde als bij het voorgaande onderzoek.
Waren er afwijkingen, zoodat bijv. een hoogere verdunning wèl,
een lagere géén of slechts een zwakpositieve aanwijzing gaf, dan
werd dit mede genoteerd.
De bepaling van het totaalkiemcijfer der melk
Voor de bepaling van het aantal kiemen in melk staan een
aantal methoden ten dienste, waarvan als voornaamste genoemd
mogen worden:
1.nbsp;De z.g.n. Kochsche plaatmethode
2.nbsp;De z.g.n. kleineplaat-methode
3.nbsp;De methode der directe telling.
De Kochsche plaatmethode, hetzij men de platen giet met agar-
agar, hetzij met gelatine, geeft bevredigende uitkomsten. Zij heeft
echter een zeer groot nadeel, waarop o.a. door v. Oyen en Clären-
burg alreeds de aandacht is gevestigd, n.1. dat zij een uitgebreid ste-
riel materiaal en een langdurige bebroeding vereischt, waardoor zij
bezwaarlijk voor bepalingen in het groot in aanmerking kan komen.
Nochtans heeft zij zich — voor gepasteuriseerde flesschenmelk —
in het Melkbesluit als eenige officieele methode gehandhaafd.
De beide vorengenoemde auteurs hebben zeer uitvoerig nage-
-ocr page 145-gaan of voor melk deze Kochsche plaatmethode niet vervangen zou
kunnen worden door de z.g.n. kleineplaat-methode volgens Frost.
Beiden meenen deze vraag bevestigend te moeten beantwoorden.
Van Oyen noemt de kleineplaat-methode een hulpmiddel van
groote waarde bij alle onderzoekingen, waarbij het aantal kiem-
krachtige organismen in culturen of andere vloeistoffen moet
worden bepaald. V. O. ziet een zeer wijd veld voor de mogelijkheid
van toepassing dezer methode.
Clarenburg uit zich aldus: „De kleineplaat-methode van D. W.
Frost is een uitstekende, betrouwbare en snel tot het doel voerende
methode voor het quantitatief bacteriologisch onderzoek van melk.
De kleineplaat-methode voldoet beter aan de eischen, die de prac-
tijk aan het quantitatief bacteriologisch melkonderzoek stelt, dan
de methode der gelatineplaatculturenquot;. Deze schrijver citeert in zijn
proefschrift nog de volgende auteurs.
Frost — deze vindt dat de kleineplaat-methode óók geschikt is
voor gepasteuriseerde melk. Hij wenscht echter den duur van be-
broeden tot 12 uur te verlengen; 18 uur bebroeden is volgens hem
geen bezwaar.
Hatfield en Park — deze schrijvers zagen bij 39 monsters ge-
pasteuriseerde melk op de groote plaat kleine kolonies ontstaan,
terwijl zij op de kleine plaat alléén met groote vergrooting niet
duidelijk tot kolonies uitgegroeide bacterie-hoopjes zagen. Bij deze
groote vergrooting telde men bij de kleineplaat-methode méér
kiemen als bij de Koch'sche methode (Men telt volgens de auteurs
ook hoopjes doode, niet tot kolonies uitgegroeide kiemen mee).
H. en P. achten een nader onderzoek gewenscht naar den invloed
van verdunning en van een bepaalde bacteriënflora (zooals ze in
gepasteuriseerde melk voorkomt), daar in hun proeven bij gepas-
teuriseerde melk grootere variaties tusschen de verschillende metho-
den van kiemgetalbepaling voorkwamen, dan bij rauwe melk. Zij
zeggen echter tenslotte: „Our present opinion is, that both methods
are to be depended uponquot;.
De methode der directe telling — ingevoerd door Breed en Skarr
— heeft vele bestrijders gevonden, daar zij alleen voor zeer sterk
kiemhoudende melk te gebruiken is {Van Oyen — Barthell).
Omdat dergelijke melk bij het onderhavige onderzoek niet verwacht
mocht worden, is deze methode buiten beschouwing gelaten. Ook
is afgezien van het gebruik der groote (Koch'sche) plaatmethode
— ten eerste omdat toch al zoo buitengewoon veel materieel voor
het andere onderzoek noodig was. en ten tweede omdat blijkens de
uitspraken van bovengenoemde auteurs de kleineplaat-methode
even betrouwbare uitkomsten geeft.
In het onderhavige onderzoek is dan ook alleen deze laatste
toegepast; voor de techniek verwijzen wij naar de publicaties van
Van Oyen en Clarenburg. De broedtemperatuur werd gehouden
op 30° C. gedurende 18 uren. Bij gewone monsters werden 20
velden geteld, bij zeer kiemarme de geheele plaat.
De reactie van Storch
Deze reactie werd toegepast als overmaat van zekerheid, dat wij
inderdaad de soort melk voor hadden, die wij ons voorstelden.
Zij dient om na te gaan, of verhitting der melk boven 74 ä 76° C.
heeft plaats gehad (zie Storch — Van Eek).
Voor de uitvoering dezer proef werd gebruik gemaakt van het
voorschrift van het Melkbesluit. Bij 10 cc melk worden 7 druppels
% HgOs-oplossing en een spoortje paraphenyleendiamine ge-
voegd. Men schudt, en controleert binnen hoogstens 5 minuten.
Rauwe melk geeft vrijwel onmiddellijk met deze reagentia een
donkerblauwe kleur. Tót hoogstens 76° C. verhitte melk geeft —
al naar gelang den duur en den graad der verhitting — een meer
of minder duidelijk blauwe verkleuring. Melk die boven ±: 76° C.
verhit is geweest blijft wit. De methode wordt hoofdzakelijk ge-
bruikt om na te gaan. of de pasteurisatie der melk — welke ten
doel heeft pathogene en saprophytische kiemen zooveel mogelijk
onschadelijk te maken — bij een genoegzaam hooge temperatuur
heeft plaats gevonden. De methode berust op het feit. dat bij ver-
hitting het steeds in melk aanwezige enzym peroxydase — dat
H2O2 ontleedt in HgO en actieve zuurstof, welke laatste aanleiding
geeft tot blauwkleuring der paraphenyleendiamine — minder actief
wordt, en bij verhitting boven 76° C. zelfs inactief.
Het verloop der reactie werd als volgt genoteerd:
positief : sterke en onmiddellijke blauwkleuring
( ) zwak : lichtgrijs-blauwe verkleuring
O negatief: de kleur blijft wit.
Onderzoek van het sediment vond tenslotte nog plaats op de
wijze, als door Trommsdorff aangegeven, en welke wijze van uit-
voering men o.a. ook kan vinden in de Bijlage B. van het Melk-
besluit. Uit de hoeveelheid, de kleur en het aspect van het sediment
meent T. conclusies te mogen trekken t.a.v. het bestaan van even-
tueele uierontstekingen. Dit is echter nogal speculatief, en het is
zeer aan te bevelen van het verkregen sediment een microscopisch
preparaat te onderzoeken op mastitisstreptococcen, en zoo noodig
op andere pathogene micro-organismen enz., ter verkrijging van
meerdere zekerheid ten dezen.
De hoeveelheid sediment is niet genoteerd, daarentegen wèl de
vondsten in het preparaat. In de tabellen zijn de navolgende afkor-
tingen gebruikt:
L = leucocyten, lymphocyten en cellen van het uierweefsel
sldr. = fibrine- of slijmdraden
D. = Diplococcen
B. = diverse soorten bacteriën
k. s. of k. str. = korte Streptococcen
1. s. of 1. str. = lange Streptococcen
mast. = mastitis
C = coccennbsp;lact = lactis
1 ! = zeer veel, ! = veel, ( ) = weinig, ( ( ) ) = zeer weinig en
( ( ( ) ) ) = uiterst weinig.
Onderzoek der gepasteuriseerde tankmelk
Op de tankmelk van de groote inrichting uit hoofdgroep B. is
behalve het gewone onderzoek zéér dikwijls toegepast het onder-
zoek op B. coli in grootere quanta, nadat deze op de door Pien en
Bachimont aangegeven wijze gedurende 8 uur waren bebroed bij
37° C., en hiervan vóór en na bebroeden de zuurgraad was bepaald
(uitgedrukt in ° S.H. i. p. v. in ° D., zooals P. en B. hebben
gedaan).
De genoemde auteurs hebben zeer uitvoerig en minitieus nage-
gaan hoe bekende hoeveelheden coli in bekende hoeveelheden melk
saamgebracht met een overmaat van melkzuurstreptococcen zich na
verloop van 8 uur bebroeden gedragen, en komen daarbij tot de
volgende conclusies.
Indien de melk oorspronkelijk niet meer dan 5 colikiemen per
liter bevatte, dan zal, na 8 uur bebroeden zeker in eiken cc coli
aangetoond kunnen worden, indien de zuurgraad niet gestegen is
boven 40° D..
7 ä 10 coli-achtigen per liter zijn aan te toonen, als de zuurgraad
na 8 uur kleiner is dan 55 a 65° D., 12 a 15 indien deze blijft
beneden 60 a 65° D., 20 indien beneden 85° D. en 25 a 30 indien
beneden 100° D..
Van de aldus behandelde melk enten P. en B. 1 cc op pepton-
water, (en wel op 50 ä 100 cc, om de vroeger reeds aangegeven
reden) en doen hierin na 1 X 24 uur de indolbepaling.
Deze methode is door mij gevolgd; bovendien werd van de be-
broede melk telkens nog 1 cc geënt op Chalmers' en Trypaflavine-
lactosebouillon. De resultaten van dit onderzoek zijn vermeld op de
tabel van het betreffende bedrijf (no. 15).
Invloed van naspoeling van het vaatwerk enz. met chloorbleek-
loogoplossing
In het onderzoek is tenslotte ook opgenomen het nagaan van
den invloed van een speciale reiniging van het vaatwerk e.d. op den
bacterieelen toestand der melk.
Van Engelsche (o.a. Stenhouse Williams), Hollandsche (Van
Oy en en Treffers), Duitsche (o.a. M eurer en Frank) en Ameri-
kaansche zijde (o.a. Hunziker, Cordes en Nissen) is gewezen op
den zeer grooten invloed, dien het melkmateriaal en zijn reiniging
hebben op de bacterieele hoedanigheden der melk.
Vaatwerkreiniging geschiedt in hoofdzaak op 3 wijzen, althans
in behoorlijke consumptiemelkbedrijven, t.w.
A.nbsp;Door alcalische wasschingen (heete soda-oplossing) met opvol-
gende koud- of heetwaterspoeling.
B.nbsp;Door eenzelfde reiniging en naspoeling met koude of heete
oplossingen van desinficientia (o.a. trinatriumfosfaat, en vooral
hypochloriden).
C.nbsp;Door na gewone alcalische reiniging uit te stoomen.
Algemeen is men het er over eens dat, mits goed toegepast, bij
stoomen het beste effect wordt verkregen (o.a. Hoy en Rennie,
Farral, e.a.).
Ondertusschen is het doorsnee Hollandsche boerenbedrijf niet
op stoomen ingericht, en zal het dit m.i. ook niet gemaklijk kunnen
worden. Deze werkmethode is bovendien wat omslachtig, mede
doordat na-stoomen van het vaatwerk minstens 3 a 10 minuten
lang (hefst met oververhitten drogen stoom) moet geschieden. Voor
practische toepassing in het groot komen dus alleen in aanmerking
de methoden A. en B.
Op een aantal bedrijven (de ondergroepen I en II) is nu gedu-
rende een bepaalde periode op alle melkgerei, flesschen enz. toe-
gepast gewone sodawaterreiniging, met heet- of koudwater-naspoe-
ling, en daarna gedurende zekeren tijd koude of heete naspoeling
met het preparaat chloorbleekloog (welwillend beschikbaar gesteld
door de directie der Kon. Ned. Zoutindustrie te Boekelo) in de
voorgeschreven concentratie van 34 tot eetlepel (3 a 5 cc) op
10 liter water (40 a 50 mgr. actief chloor per liter). In deze con-
centratie wordt het metaal niet aangetast. De lichte chloorlucht, die
in de bussen blijft hangen, heeft geen enkelen invloed op reuk of
smaak der melk.
De toepassing is zeer gemaklijk, als in een schoonen melkemmer
na de gewone reiniging de oplossing wordt klaargemaakt, en hier-
mee achtereenvolgens alle vaatwerk wordt nagespoeld.
De flesschen, waarin de melk van het in ondergroep I genoemde
bedrijf werd verpakt, kwamen in een apart chloorbleekloogbad.
Bij ondergroep III heeft geen andere reiniging plaats gevonden,
dan de gewone, min of meer zorgvuldige sodawaterreiniging en
koudwaternaspoeling.
Bij de groep B. „Distributiebedrijvenquot; zijn van den eenen ver-
kooper (no. 16), de bussen (na 1 Sept.) steeds grondig gestoomd,
van den anderen (no. 17) gewoon goed geboend met warm soda-
water, en met heet water nagespoeld; voor de reiniging van den
tankwagen van de slijtersorganisatie (no. 18) is nooit eenig advies
gegeven. Deze wordt als regel uitgespoten, en met stoom en soda-
water gebroeid, naar de directie mij verklaarde. Het geschiedt
echter niet steeds even zorgvuldig.
Het reinigingsprocédé bij de groote melkinrichting (no. 15) ten-
slotte is zeer minitieus, en bestaat uit het maken van een ruim
gebruik van koud- en heetwaterdoorpomping, heete sodawater-
broeiing, en nasteriliseeren gedurende 15 minuten met oververhitten
stoom. De inrichting laat geen melk toe voor verwerking tot con-
sumptiemelk, die schift bij toevoeging van gelijke deelen alcohol
70%. Tevens legt zij zich in tamelijk uitgebreide mate toe op melk-
verbetering aan de bron.
In de tabellen van het onderzoek is verder genoteerd alles, wat
aan bizondere maatregelen is toegepast, benevens de weersomstan-
digheden en de buitentemperatuur ten tijde der winning en/of be-
monstering. Verder is bij elke tabel opgenomen een samenvattend
overzicht van de resultaten der inspecties bij het betreffende bedrijf
gehouden, en de voornaamste daarbij geconstateerde fouten.
Tegelijkertijd zijn de bedrijven geklasseerd als goed — vrij goed
— matig goed — matig —- zeer matig en onvoldoende.
Na de tabellen volgt voor elke ondergroep een bespreking van
de resultaten van het onderzoek der melk van de — tot de bewuste
ondergroep behoorende — bedrijven.
GROEP A Bedrijfsvoering.nbsp;afstand gelegen fabriek en daar bemonsterd en direct bij ± 6quot; C. geplaatst. — Na 16 Sept. is de
Ondergroep I Normaal matig tot tamelijk goed consumptiemelkbedrijf, waar de winning en v«^'nbsp;®^ondmelk geregeld goed gekoeld en geroerd. De reiniging en de toestand van het melkgerei was
Bedrijf No. 1 pleging niet, de vaatwerk- en melkbehandeling echter wèl met de noodige zorg behalve op enkele nader aangegeven data, waarop hetzij de knecht deze verrichtte, hetzij
schiedden. — Op dit bedrijf is tot en met 16 September niet gekoeld. De mequot;'nbsp;^^rhuisdrukte in het spel was. — Den geheelen zomer is de melk niet gezeefd. — Het melkgerei is
werd hoogstens Va quot;ur na het melken getransporteerd naar de op ± 30 minut^quot;nbsp;quot;aadloos vertind en goed onderhouden.
In deze periode gewone reiniging van vaatwerk enz. met sodawater
en naspoeling met koud welwater.
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. | ||||||
Weersomstandigheden |
en |
droog |
zonnig |
zonnig |
regen |
zonnig |
zonniq |
zonnig |
zonnig |
zonnig | |||||
temperatuur overdag |
• • |
17° C. |
22° C. |
24° C. |
18° C. |
20° C. |
18° C. |
HVï |
° C. |
19° |
C. |
15' |
^ C. | ||
Soort der melk . . . |
avond quot;/g |
morgen quot;/g |
avond quot;/g |
avond V9 |
avond V« |
avond |
avond |
morgen |
avond ^79 |
morgen ^Vs |
avond 7io |
morgen '/lo | |||
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
I |
I |
II |
0 |
0 |
II |
I |
II |
0 |
111 |
1 | |||
dagen volgens ( Klimmer |
I |
I |
I (zwak) |
II |
0 |
0 |
III |
I |
III |
11 |
III |
0 | |||
Kiemgetal/cm'v. kleine plaat |
20.475 |
27.650 spread. |
8.225 |
29.050 |
14.000 |
3.675 |
25.550 |
12.250 |
20.825 |
11.375 |
77.000 |
8.575 | |||
1 2 |
ontkleurd na . |
• ■ |
beg. na S'^ii u. |
gt; 51/4 uur |
gt; 5 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/2 uuf |
i |
^ 5V2 uur |
gt; 3 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 5 uur |
gt; 3 uur |
gt; 5V4 uur |
S a |
coagulatie . . . |
11 |
ged. coag. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. |
'ot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. | |
a-5. |
wei- en gasvorm. |
coag. (weiv.. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. | |||
peptonificatie . . |
J s |
pept.) |
(g. b.) |
(g.b.) |
(weiv.) |
(gb.) | |||||||||
Reactie van Storch . |
|
|
|
|
-h |
|
|
|
|
|
|
| |||
Sedimentonderzoek |
• • |
(L-D-str.lact.) |
L. sldr. |
L. sldr. |
L. B. |
L! (D.) |
sldr. ((D)) |
niet gedaan |
L. |
L! sldr. ((D)) |
L! sldr. |
niet gedaan |
(L.) |
Bizonderheden
In dit tijdvak is nagespoeld met koude chloorbeekloog-oplossing.
Datum van onderzoek . .
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
Lü
Coliliter na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm' v. kleine plaat
, ontkleurd na . . .
I I lt; coagulatie . . . ] |
'S I I wei- en gasvorm. J o
quot; quot; ^ peptonificatie . . J g
Reactie van Storch . . .
Sedimentonderzoek . . .
13 Oct.
regen
10° C.
avond ^Vio
IV
IV (zwak)
10.150
gt; 3 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
niet gedaan
zonnig
12° C.
morgen ^Vio
II
O
5.425
gt; 5V2 uur
tot. gel. m.
coag.
21 Oct.
zonnig
14° C.
avond i'Vio
II
III
5.950
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
niet gedaan
28 Oct.
zonnifl
10° c.
morgen
I
O
droog
6° C.
morgen 7ii
III
III
6.475
gt; 6^/4 uur
tot. gel, m.
coag.
((g.b.))
regen
7° C.
avond
O
niet gedaan
8.750
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag. ((g.b.))
(pept.)
niet gedaan
^vond Vu
morgen quot;/lo
II
III
4.725
gt; 5^/2 uur
tot. gel. m.
coag.
■quot;'et gedaan
^^7.425
^ 6V4 uur
pept.
Weiv.
(g.b.)
8.925
gt; 5 uff
tot. gel- quot;quot;ji
coag. ((fl-'''
L. ((D.C.))
L! (((C.)))
11 Nov.
droog
8° C.
morgen ^^/n
II
I
24.150
gt; 6^/4 uur
avond ^Vn
O
II (I niet)
niet gedaan
gt; 6^/4 uur
ged. coag.
tot. gel. m.
coag.
niet gedaan
geen afw.
18 Nov.
regennbsp;droog
? koud
avond ^Vii
II
niet gedaan
32.900
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
niet gedaan
morgen ^Vn
I
I
20.650
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
L! sldr
18 Dec.
droog
± 0° C.
morgen ^Vii
II (I zwak)
I
36.400
gt; 51/2 uur
tot. gel. m
coag.
L!
avond ^'/n
II
I
41.300
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
L!
Vanaf 13 October is het vaatwerk enz. nagespoeld met heete chloorbleekl^j
oplossing. ^ In de weken tusschen 1 en 14 October is 't melkmateriaal ger^io'®
door den knecht. Dit is minder zorgvuldig gebeurd als gewoonlijk. — Tusscquot;
26 October en 4 November zijn de koeien opgestald.
1q ,
df-.pZe week is 't heele be-
(Jei. een andere boer-
'J overgebracht!
Bizonderheden
Bij inspectie op 14 November bleek het bussenrek op de deel te staan. De melk
werd op de deel uitgezeefd. Een der bussenborstels rook iets zuur.
GROEP A Bedrijfsvoering in alle opzichten goed.
Ondergroep I Qp dit bedrijf is tot en met 16 September niet gekoeld, maar de melk direct fl^
Bedrijf No. 2 het melken getransporteerd naar de op ± uur afstand gelegen fabriek, waar ^
'^^monsterd werd en bleef staan bij ± 6° C. -- Na 16 September is, behoudens op 27 October en
November, toen het minder goed geschiedde, de avondmelk steeds goed gekoeld in stroomend
^ortonwater en goed geroerd. — Alle melkgerei is naadloos en vertind en in goeden staat.
Datum van onderzoek . .
16 Sept.
13 Oct.
7 Oct.
23 Sept.
30 Sept.
12 Aug.
19 Aug.
26 Aug.
2 Sept.
9 Sept.
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm® v. kleine plaat
zonnig
15° C.
zonnig
18° C.
avond 15/9
I (zwak)
700
^ 51/2 uur
dun
vloeibaar
(((C.)))
zonnig
141/2° C.
gemengd
avond ^^Iö
morgen
II
I, II en IV
4.025
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
g. b.
droog
17° C.
avond ^^/s
I
O
4.375
gt; 5^4 uur
ged. coag.
zonnig
19° C.
regen
10° C.
avond ^^/lo
II (I negat.)
I en III
4.900
gt; 51/2 uur
niet
opgenomen
niet gedaan
zonnig
24° C.
avond ^^/s
I
I
4.200
gt; 5 uur
tot gel. m.
coag.
(L)
zonnig
20° C.
avond ^h
0
1
6.125
gt; 5\l2 uuf
tot gel. iquot;'
coag.
L ((sldr.^
zonnig
22° C.
morgen ^^/s
0
1
14.450 spread
gt; 3 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
regen
18° C.
avond ^Iq
II
I
9.450
gt; 5 uur
tot gel. m.
coag.
L!
morgen ''/lo
II
I (zwak)
4.550
gt; 51/4 uur
± geheel dun
vloeibaar
L.
avond ®/io
II
II
8.400
gt; 51/4 uur
ged. coag.
morgen ^^Is
II
O
4.450
gt; 5 uur
dun
vloeibaar
L!
avond
II (I zwak)
III
21.000
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
L! sldr.
ontkleurd na . . .
L!((D.k.str.))
L.
niet gedaan
L.
1 | |
a |
amp; |
1 |
05 / |
-a | |
a |
'Bgt; |
coagulatie • • • ^ |
wei- en gasvorm. gt; o
peptoniflcatie . . g
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek .
In dit tijdvak zijn melkgerei enz. gereinigd met heet sodawater
nagespoeld met koud Nortonwater.
In deze periode is nagespoeld met koude chloorbleekloogoplossing.
Bizonderheden
Datum van onderzoek . .
3 Nov.
18 Nov.
18 Dec.
11 Nov.
13 Oct.
21 Oct.
28 Oct.
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
avond ^o/io
I
O
3.150
gt; 51/2 uur
tot gel. m.
coag.
niet gedaan
morgen ^^/lo
I (zwak)
O
3.325
gt; 51/2 uur
dun
vloeibaar
Lü
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm® v.kleine plaat
droog
'borgen ^lii
I
O
2.275
^ 61/4 uur
dun
vloeibaar
droog
± 0° C.
droog
droog
8° C.
regen
avond i'^/n
II (I negat.)
niet gedaan
88.375
gt; 51/4 uur
tot gel. m.
coag.
zonnig
10° c. ,
morgen j
n 11
III (I en ,
negat.) I
7.000
gt; 5 uur
dun
vloeibasf
zonnig
12° C.
morgen ^'^lio
I
O
6.090
gt; 51/2 uur
niet
opgenomen
Lü! (sldr.)
zonnig
14° C.
regen
7° C.
avond ^'^/lo
I
niet gedaan
40.425
!gt; 5 uur
tot gel. m.
coag.
niet gedaan
koud
avond 1^/12
0
1
14.525
gt; 6 uur
tot gel. m.
coag.
Lü sldr.
morgen 1^/12
II
I
4.200
gt; 6 uur
tot. gel. m.
coag.
Lü sldr.
(((D)))
morgen 1^/11
O
O
5.250
gt; 51/4 uur
ged. coag.
L!
avond i°/ii
I
I
niet gedaan
gt; 6^/4 uur
dun
vloeibaar
-f-
niet gedaan
morgen n/ii
I
O
5.600
gt; 6I/4 uur
tot gel. m.
coag.
L.
ontkleurd na . . .
3 S
«•fi.
vorm. V j
ie . - '
Preparaat
gevallen
Lü sldr-
niet gedaan
coagulatie .
wei- en gasvorm
peptonificatie .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek.
Vanaf 13 October is nagespoeld met
heete chloorbleekloogoplossing tot het
eind van het onderzoek.
De avondmelk van ' Aj
is door een abuis
goed gekoeld.
Vanaf 13 Nov. zijn de koeien opgestald.
Op 23 September is een gemengd monster van ochtend- en avondmelk samen genomen. Zie
het voor dit bedrijf hooge colicijfer, en het lage totaal kiemcijfer.
Bizonderheden
GROEP A Bedrijfsvoering vrij goed.nbsp;Alle melk wordt koewarm uitgevent. — Behoudens de monsters van 7 en 21 October, was geen
Ondergroep I Zeeft 's zomers niet door watten. — Melkemmers aanvankelijk van matige kwaü'nbsp;der onderstaande monsters gekoeld.
Bedrijf no. 3 telt; na 30 September zijn naadlooze vertinde gebruikt.
Datum van onderzoek . . |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. | |
Weersomstandigheden en |
zonnig |
zonnig |
droog |
zonnig |
zonnig | |
Soort der melk ..... |
morgen ^^/s |
morgen ^quot;/s |
morgen quot;h |
morgen ^/g |
morgen | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
I |
II |
II (zwak) |
0 |
III (zwak) | |
Kiemgetal/cm' V. kleine plaat |
12.600 |
29.837 |
30.100 |
3.325 |
19.075 | |
ontkleurd na . . . |
gt; 51/4 uur |
gt; 5 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur | |
3 a «j OJ a-a |
coagulatie . • • ) | |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. I»- |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
L! (sldr.-D.) |
geen afw. |
L. D. |
(L.) |
L. D. | |
Bizonderheden |
Tot en met 16 September is het vaatwerk na de gewone reinigi®^ | |||||
Datum van onderzoek . . |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |||
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog | |||
Soort der melk..... |
morgen ^^/ii |
morgen ^^/ii |
morgen ^^/la | |||
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
II |
I (zwak) | |||
Kiemgetal/cm^ v. kleine plaat |
5.425 |
11.375 |
lt; 350 | |||
S} 0 |
ontkleurd na . . . |
gt; 6^/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur | ||
U tji lt; |
coagulatie • • • 1 | |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. | ||
Reactie van Storch . . . |
|
|
| |||
Sedimentonderzoek . . . |
Lü |
L. |
L! |
16 t/m. 30 Sept. is
(.1 pspoeld met koude
'^orbleekloogoplossing.
13 Oct.
zonnig
12° C.
morgen ^^/lo
O
O
18.550
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
7 Oct.
21 Oct.
28 Oct.
3 Nov.
droog
6° C.
morgen
II
III
77.175
gt; 6^/4 uur
tot. gel. m.
coag.
Lü (D.-k.s.)
zonnig
15° C.
morgen Vio
I
O
5,250
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
geen afw.
zonnig
10° C.
morgen ^^/lo
I en III
(II niet)
II
8.225
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
geen afw.
zonnig
14° C.
morgen ^Vio
O
O
64.225
gt; 5V2 uur
tot. gel. m.
coag.
(((D.)))
(((D.)))
Vanaf 27 October zijn de
koeien opgestald. — Zeer
eenvoudig ingerichte stal.
Na 30 Sept. tot het eind van het onder-
zoek is nagespoeld met heete chloorbleek-
loogoplossing. — Op 21 Oct. stond de
melk in een oude bus, die meestal niet
meer wordt gebruikt.
23 Sept.
30 Sept.
Zonnig
141/2° C.
morgen 23/9
O
O
11.375
^ 5Vo uur
gel. m.
coag.
zonnig
19° C.
morgen ^^Ig
II (I niet)
II (I niet)
34.300
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(L.
(k. s(r. iact.))
9een afw.
Ondergroep I Melkgerei in behoorlijk goeden toestand, alles naadloos vertind. ^ Op dit bedrij'
Bedrijf no. 4 wordt alle melk gekoeld over een open koeler met Norton water-doorstrooming. .
_krijgt daarbij een temperatuur van 11° C. Direct na het melken komt zeingrond^
Datum van onderzoek . .
zonnig
22° C.
avond
III
I
10.850 spread,
gt; 5^4 uur
tot. gel. m.
coag.
19 Aug.
12 Aug.
19 Aug.
26 Aug.
2 Sept.
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
droog
17° C.
avond ^Vs
O
O
128.450
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
Cü
zonnig
22° C.
avond
O
O
66.150 spread
!gt; 3 uur
lt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
zonnig
24° C.
avond
O
O
19.950
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
(L.)
regen
18° C.
avond ^Z»
Colititer na 2
dagen volgens
Chalmers
Klimmer
0
1
3.150
gt; 5 uur
tot. gel. lö-
coag.
4-
L.
Kiemgetal/cm® v.kleine plaat
ontkleurd na . . .
S O.
3 ï
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
C!
L! (B.)
Bizonderheden
Van 12 Aug. t/m 16 Sept. zijn bussen, melkgerei, flesschen enz- ®
de gewone reiniging in sodawater nagespoeld met koud Nortonwa^^'
Op 19 Ang. zijn 2 monsters van dezelfde partij onderzocht
eerste is direct na het melken en koelen op de boerderij op
nomen en tot 's anderen daags 2 uur op het laboratorium op ijs
waard, het tweede is een monster dat den volgenden dag op quot;
filiaal gehaald is, en daar niet koud was bewaard, doch gewoon ^
den kelder en dat ook eenige uren in den winkel had gestaan.
Ö^reinigde flesschen die gecapsuleerd worden, en na ongeveer een kwartier per fiets gebracht worden
'»aar het filiaal te Arnhem, op ongeveer 5 K.M. afstand gelegen. In dit filiaal moest meermalen aan-
merking worden gemaakt op een onvoldoende koeling dezer flesschenmelk. Dit was het geval op 12 en 19
Aüg. en 13 October. — Het monster van 26 Aug. heeft eenige uren gestaan bij kamertemperatuur.
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
regen |
zonnig |
20° C. |
18° C. |
141/2° C. |
19° C. |
15° C. |
10° C. |
14° C. |
avond 8/9 |
avond |
avond |
avond ^quot;/g |
avond ®/io |
avond i^/io |
avond ^^/lo |
0 |
0 |
I |
0 |
I |
0 |
0 |
0 |
0 |
I |
0 |
0 |
0 |
0 |
2.975 |
21.875 |
19.600 |
2.275 |
2.100 |
45.675 |
1.750 |
^ 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt;_ 5 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 20 uur |
^^ot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
dun |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
vloeibaar |
|
|
-h |
|
|
|
|
(L.) |
L. |
L. (((B.))) |
geen afw. |
(L.) |
(L. D.) |
geen afw. |
In dit tijdva |
,k is nagespoel |
d met koude |
Vanaf 13 Oct. tot het eind |
Datum van onderzoek . . |
28 Oct. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
regen |
droog 6° C. |
droog |
droog minus 5° C. | |
Soort der melk ..... |
avond ^^/lo |
avond ^Vii |
avond ^^/ii |
avond | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
I (zwak) |
0 |
0 | |
Kiemgetal/cm® V. kleine plaat |
1.050 |
20.200 (op gr. |
9.100 |
9.975 | |
ontkleurd na . . . |
gt; 5 uur |
gt; 6 uur |
gt; 6^/4 uur |
gt; 51/2 uur | |
s ë. ä'5 |
coagulatie . • . 1 | |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
dun |
dun |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
Lü |
geen afw. |
L. (((C.))) |
Lü ((D.-k.str?)) | |
Bizonderheden |
28 October zijn de koeien opgestald. |
1
1
GROEP A Bedrijfsvoering in alle opzichten goed.nbsp;^en voor de op ± 15 minuten afstand gelegen fabriek. — Het hooge colicijfer in het begin van
Ondergroep II Alle melkgerei is naadloos en vertind en verkeert in goeden staat. — Op ditnbsp;liet onderzoek verdween, nadat de bussen met kokend water werden nagespoeld. Het water op dit
Bedrijf no. 5 bedrijf wordt de melk direct na het melken in den koelbak geplaatst en g^' rijf bevatte vrij veel kiemen, waarschijnlijk tengevolge van een vuile kraan, maar was vrij van
koeld in stroomend Norton water tot op het moment dat de melkrijder ze koin'nbsp;^^U in 100 cm'.
Sinds 25 Nov. staan de
koeien op stal.
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
2 Oct. |
7 Oct. | ||||||||
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig |
zonnig 24° C. |
regen |
zonnig |
Zonniq |
zon 141/2 |
nig |
zon 19° |
nig |
zon |
nig | |||||
Soort der melk..... |
avond |
morgen |
avond |
avond d.d. 1/0 |
avond |
avond |
avond |
morgen |
avond d.d. 1/10 |
morgen |
avond d.d. 0/10 |
morgen | |||||
Colititer na 2 |
( Chalmers |
IV |
IV |
II III |
III |
I |
0 |
0 |
0 |
II (zwak) |
0 |
II (I niet) |
I 0 | ||||
Kiemgetal/cm'v. kleineplaat |
5.775 |
overgroeid |
19.600 |
8.575 |
4.025 |
1.925 , |
2.450 |
4.025 |
7.175 |
1.837 |
18.075 |
7.875 | |||||
Ü S |
ontkleurd na . . . |
gt; 51/4 uur |
1 uur |
gt; 5 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/2 uur |
^ 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 71/2 uur |
gt; 71/2 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/4 uur | ||||
S s. ^ gquot; ■Si Ka |
coagulatie • . . ) | |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
dun |
dun |
ged. coag. |
gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. | ||||
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| |||||
Sedimentonderzoek . . . |
L!((str.Iact.)) |
L.-B! |
Lü sldr. |
Lü |
L! |
(((C.))) |
L. (((C.))) |
L. |
niet gedaan |
(((B.))) |
niet gedaan |
L. | |||||
Bizonderheden |
In deze periode zijn de bussen enz. na de |
Van 2—16 Sept. geschiedde |
Naspoeling met koude |
Vanaf 2 Oct. naspoeling met heete chloorbleekloog- | |||||||||||||
Datum van onderzoek . . |
13 |
Oct. |
21 |
Oct. |
28 |
Oct. L |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
18 Dec. | |||||||
Weersomstandigheden en |
regen |
zonnig |
zonnig |
regen |
zonnig ' 10° c. i i |
regen |
droog |
drc 8° |
)og C. |
regen ? kouc |
droog |
droog ± 0 |
weer | ||||
Soort der melk , |
avond |
morgen |
avond ^quot;/lo |
morgen ^Vio |
avond d.d. 2T/io |
morgen |
avond |
morgen |
avond 10/11 |
morgen n/ii |
avond i'^/ii |
morger; '^ln |
avond i''^/i2 |
morgen 1^/12 | |||
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
0 |
0 |
0 I (zwak) |
I (zwak) |
III III 1 |
gedaan |
I |
0 |
0 |
0 niet gedaan |
III |
0 |
0 | |||
Kiemgetal/cm^ v. kleine plaat |
6.675 |
5.075 |
2.625 |
3.150 |
1.925 |
6.650 |
i 38.675 |
5.775 |
niet gedaan |
6.825 |
12.425 |
4.450 |
12.425 |
13.825 | |||
ontkleurd na . . . |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 5 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 6 uur |
gt; 6 uur | ||||
n £ 5 0. tï D3 .2 H |
coagulatie ■ • • ) | |
tot. gel. m. |
dun |
dun |
dun |
dun |
dun vloeibaar |
,, dun |
dun |
grootendeels |
dun |
dun |
dun |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. | ||
Reactie van Storch . . , |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| ||||
Sedimentonderzoek |
. . . |
niet gedaan |
L! |
niet gedaan |
L! |
niet gedaan |
L! |
niet gedaan |
niet gedaan |
L. |
niet gedaan |
L! (((D.))) |
L! ((C.)) |
L. ((C.)) |
Bizonderheden
Van alle koeien zijn bij herhaling steriele monsters genomen in verband met het voor dit bedrijf vrij ho^^^
hoogstens 1 kiem per cm.®
^lirv.
^^ijfer in het begin van het onderzoek. Hierbij kon slechts bij één der 18 koeien coli worden aangetoond tot
Ondergroep II pjeeft géén naadlooze vertinde emmers, maar deze zijn van ander materiaal, go^j '^'nd Sept. is gebruikt. — In dit bedrijf wordt alle melk gekoeld tot op ± H° C. vóór ze wordt
Bedrijf no. 6 schoon, echter niet al te best meer, behoudens 1 nieuwe emaille-emmer, die vaO® ^^fkocht. Ook de voorraad in den winkel blijft gekoeld in een teil met water.
19 Aug.
zonnig
22° C.
morgen
I
I
27.300 spread.
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
Datum van onderzoek
12 Aug.
26 Aug.
2 Sept.
9 Sept
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
droog
17° C.
morgen ^^/lo
I
II
205.200
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
Cü!
droog
18° C.
morgen %
O
O
145.600
spread.
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
zonnig
20° C.
morgen ^^
O
O
zonnig
24° C.
morgen ^^/s
II
II
239.400
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
(L.)
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm'v. kleine plaat
ontkleurd na . . .
S 5.
U O)
3 C
T3
K
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
L. D. (k.s.)
L! sldr. D.
In deze periode is nage-
spoeld met koude chloor-
bleekloogoplossing.
Bizonderheden
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... |
morgen |
morgen quot;/ii |
morgen |
morgenquot;/i2 | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
II (zwak) |
I |
I |
I 0 | |
Klemgetal/cm' v. kleine plaat |
47.075 |
29.400 |
19.425 |
10.150 | |
ontkleurd na . . . |
gt; 6I/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur | |
s a •S'I os -a |
coagulatie ■••Ig |
lot. gel. m. |
tot. gel. m. |
ged. coag. |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
L. ((D.)) |
L. ((D.)) |
(L.) |
((C.)) | |
Bizonderheden |
De koeien zijn 4 Nov. opgestald. — De stalinrichting |
Van 12 Aug. t/m 16 Sept. is het vaatwerk enz. nagespoeld met 1 .
water en aanvankelijk met een schoonen doek nagedroogd (alleeo
eerste weken).
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
Zonnig |
zonnig 141/2° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig 12° C. |
zonnig |
zonnig |
tiorgen quot;/g (zwak) |
morgen ^^/g II |
morgen ^''/o 0 |
morgen ''/lo 0 |
morgen i^/io 0 |
morgen ^i/io 0 |
morgen 0 |
82.075 |
30.100 |
26.950 |
18.200 |
6.300 |
44.450 |
28.175 |
^ 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
9ed. coag. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
grootendeels |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
|
|
|
|
|
|
|
L. C. |
L ((C.))' |
L. ((D.-k.s.)) |
L. |
L. |
L. ((D.)) |
L! (C.) |
Na 30 Sept. tot het eind van het onderzoek is nagespoeld
met heete chloorbleekloogoplossing.
19 Aug.
zonnig
22° C.
morgen
O
O
11.550
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
Datum van onderzoek .
12 Aug.
26 Aug.
2 Sept.
9 Sept.
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
droog
17° C.
avond ^^/s
III
III
815.100
lt; 2 uur
tot. gel. m.
coag.
Cü
droog
18° C.
morgen ^/g
I
I
35.000
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
L. D. k.s.
zonnig
24° C.
morgen ^quot;/s
II (I niet)
I
3.477.000
gt; 1 uur
lt; 2 uur
tot. gel. ni.
coag.
zonnig
20° C
morgen
I
I
2.625
gt; 51/2
tot. gel.
coag-
Soort der melk
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm'v. kleineplaat
, gt;j. ontkleurd na . . .
coagulatie • • • ) |
wei-en gasvorm. gt; o
peptonificatie . . ) g
Reactie van Storch . . .
Sedimentonderzoek . . .
L. str. lact!!
Ondergroep II In de eerste weken is enkele keeren gewezen op het belang van grondige vaa'' rest wordt koewarm uitgevent, behalve met erg warm weer. — De melk thuis staat in een
Bedrijf no. 7 werkreiniging en de wenschelijkheid om een oude bus en melkemmer niet meernbsp;in het melklokaal, die soms wel, soms niet in den koelbak is blijven staan na de oorspronkelijke
gebruiken. — Na 26 Aug. was de kwaliteit en de reinheid van het melkgerei eo^' ^^''^oeling en doorgaans met een schoonen doek is afgedekt. — De monsters van 19 en 26 Aug.,
prima (alles naadloos en vertind). — Gekoeld wordt alleen de melk die thuis blijf'' ^ Sept. en 16 Dec. zijn straatmonsters.
L! sldr.
(I. .str. lact.?)
Bizonderheden
Van 12 Aug. t/m 16 Sept. is het vaatwerk enz. na de reiniging i^f
sodawater met koud water nagespoeld. Na 26 Aug. zijn een oti^e
bus en melkemmer vervangen door nieuw materiaal.
Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
Zonniq |
zonnig 141/2° C. |
zonnig 19° C. |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
•borgen I6/9 |
morgen |
morgen |
morgen ''lio |
morgen ^^Iw |
morgen ^^/lo |
morgen |
I |
II |
III |
0 |
0 |
0 |
II 0 |
17.850 |
50.050 |
8.050 |
6.650 |
5.775 |
1.925 |
3.850 |
^ 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
grootendeels |
tot. gel. m. |
tot. coag., dr. |
-f- |
|
|
|
|
|
|
((D-)) |
Lü ((C)) |
L! |
L! |
L! |
L! |
Lü |
In deze periode is nagespoeld met koude |
Na 7 October tot het eind |
25 Oct. zijn |
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk ..... |
morgen ^/n |
morgen i^/ii |
morgen |
morgen | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
II |
0 |
II |
II | |
Kiemgetal/cm V. kleine plaat |
22.750 |
2.100 |
5.425 |
27.650 | |
rs |
ontkleurd na . . . |
gt; 6^/4 uur |
gt; 6^/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
t! oï quot;SS |
coagulatie . . . ) s |
tot. gel. m. |
dun |
coag. dr. pr. |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
|
L. |
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
L |
geen afw. |
geen afw. |
geen afw. |
GROEP A Bedrijfsvoering.nbsp;l6 September. - De melk werd ongeveer V^ uur na het melken naar de op ± 20 minuten afstand
Ondergroep II Normaal matig tot goed consumptiemelkbedrijf, waar op de wijze van winning ^^nbsp;telegen fabriek getransporteerd, aldaar bemonsterd en direct bij ± 6° C. geplaatst. ^ Na 16 Sept.
Bedrijf no. 8 behandeling af en toe een aanmerking was te maken, vooral in het begin.nbsp;'''fot ± 21 October wel gekoeld; echter is het koelwater niet voldoende vaak ververscht, en de
Alle melkgerei is naadloos en vertind en verkeert, behalve één emmer,nbsp;quot;»elk niet geroerd. Vóór 21 October is dat verbeterd. Het water op dit bedrijf was bacteriologisch goed.
goeden staat. — Koeling heeft op dit bedrijf niet plaats gevonden tot en
Datum van onderzoek . .
26 Aug.
9 Sept. 16 Sept.
19 Aug.
2 Sept.
12 Aug.
7 Oct.
30 Sept.
23 Sept.
zonnig
C.
morgen ''quot;/g
III
II
51.000
gt; 3 uur
begint na 5 u
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
(L.)
zonnig
20° C.
avond
II
III
9.100
gt; 51/3
tot. gel.
coag.
(weiv.)
(g-b.)
droog
17° C.
avond
d.d. ii/s
O
II
17.325
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((weiv.))
((g-b.))
(L.) D.
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
regen
18° C.
avond 1/9
IV
III
91.700
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
zonnig
24° C.
avond ^^/s
I
I
71.575
!gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
zonnig
22° C.
morgen
III
II
17.850 spread.
gt; 3 uur
lt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
(g-b.)
zonnig
18° C.
^vond 15/9
III
III
zonnig
15° C .
zonnig
141/2° C.
19
avond ^^/g
IV
III
1.744.200
gt; 50 min.
lt; 1.40 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
morgen ''ho
O
O
2.800
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
avond ®/io
III
III
143,500
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
morgen ^^/g
III
II
10.150
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
L.
avond ^^/g
III
III
59.500
gt; 3 uur
lt; 51/2 uur
tot gel.
m. coag.
(g.b.)
L. C.
Chalmers
Klimmer
Colititer na 2
dagen volgens
Kiemgetal/cm®v.kleine plaat
ontkleurd na . . .
16.800
51/2 UI
S g.
II
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
gel. m.
coag.
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
Lü
L ((D-))
L.
L!
L.
geen afw.
D. str. Iact!
niet gedaan
13 Oct.
zonnig
12° C.
morqen ^^/lo
III
III
10.375
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
In dit tijdvak heeft de behandeling van het vaatwerk bestaan io^^^
gewone reiniging met sodawater en naspoelen met koud welW^
Bizonderheden
21 Oct.
Datum van onderzoek . .
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
zonnig
14° C.
regen
7° C.
avond ^'^/lo
I
niet gedaan
7.700
gt; 5 uur
grootendeels
dun
vloeibaar
niet gedaan
regen
10° C.
avond ^^jio
IV
IV
379.050
gt; 3 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
niet gedaan
morgen ^Vio
I (zwak)
O
3.325
gt; 51/2 uur
ged. gel. m.
coag.
geen afw.
avond ^^/lo
II
III
6.650
gt; 51/2 uur
tot. gel.
m. coag.
((g.b.))
niet gedaan
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm® v. kleine plaat
, ontkleurd na . . .
Iquot;
I-S I
coagulatie .
wei- en gasvorm. \ ö
peptonificatie . .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
Bizonderheden
L!
Vanaf 13 Oct. tot het einde van het onderzoek is nagespoeld met heete
bleekloogoplossing. Vanaf 21 Oct. is het systeem van koelen verbeterd.
In dit tijdvak heeft een naspoeling plaats gevonden met koude chloorbleekloog-
oplossing, en is aangedrongen op beter melken en koelen, wat ten deele is opgevolgd.
11 Nov.
droog
8° C.
morgen i®/i2
III
I
11.200
gt; 6 uur
tot. gel. m.
coag. (weiv.)
(g.b.)
L!
avond i'^/i2
II
II
21.175
gt; 6 uur
tot. gel. m.
coag.
L!
morgen i^/ii
O
O
5.600
gt; 51/4 uur
dun
vloeibaar
avond i''^/ii
II (zwak)
niet gedaan
19.250
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
niet gedaan
avond
0
1
niet gedaan
gt; 6I/4 uur
dun
vloeibaar
niet gedaan
morgen n/ii
I en III
I
7.700
gt; 6I/4 uur
dun vloei-
baar ((g.b.))
onder de
roomlaag
18 Dec.
18 Nov.
droog
± 0° C.
regennbsp;droog
? koud
droog
6° C.
morgen ^/lo
O
O
13.650
gt; 6I/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((weiv.))
(g.b.)
niet gedaan
L.
L. (((D.)))
Vanaf 13 Nov. hebben de koeien op stal gestaan.
-ocr page 160-Bedrijfsvoering.nbsp;September in het geheel niet, en daarna onvoldoende gekoeld. — Een ge-
Ondergroep II Normaal matig iot tamelijk goed consumptiemelk bedrijf, waar winning en special J^elte der avondmelk wordt direct na het melken geleverd naar de op ± 20 minuten afstand gelegen
GROEP A
Ondergroei
Bedrijf no. 9
quot;oriek. Een ander deel der avondmelk werd na 16 September pas s anderen daags s morgens
koeling en behandeling zonder moeite beter hadden kunnen geschieden.
Alle melkgerei is naadloos en vertind en verkeert in goeden staat. Op dit b^verd^Di^^^^^ is toen steeds bemonsterd.
9 Sept. 16 Sept.
13 Oct.
7 Oct.
30 Sept.
23 Sept.
26 Aug.
2 Sept.
19 Aug.
12 Aug.
Datum van onderzoek .
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm^ v. kleine plaat
ontkleurd na . . .
quot;2
a-s,
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
Bizonderheden
droog
17° C.
avond ^Vs
I
O
8.750
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((weiv.))
(g^.)
zonnig
18° C
^Vond 15/9
I
I
zonnig
20° C.
avond ^Z»
II (I zwalt)
O
48.475
gt; 3 uüt
lt; 51/2
tot. gel.
coag.
regen
18° C.
avond 1/9
II
III
112.875
gt;
lt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
zonnig
24° C.
avond
III
III
39.725
begint na 5 u.
tot. gel. m.
coag.
zonnig
22° C.
morgen
II
III
10.430 spread!
gt; 1.35
lt; 2.15 uur
7.875
51/2 t
^öt. gel. m.
coag.
tot. gel. m.
coag.
(L.D.str.lact.)
L.
(L.D.str.lact.)
L! C.
In dit tijdvak is het vaatwerk na de gewone sodawaterreiniging
gespoeld met koud Nortonwater.
zonnig
141/2° C .
avond 2^/9 en
morgen
gemengd
I, II en IV
III
1.111.500
gt; 11/2 uur
lt;C 2 uur
tot. gel. m.
coag.
((weiv.))
zonnig
15° C.
zonnig
19° C.
morgen '^/lo
O
O
40.600
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
avond ®/io
II
II
861.000
gt; 3 uur
lt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
niet gedaan
avond
II
III
718.200
gt; 2 uur
lt; 21/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(peptonif.)
morgen
I
I
39.200
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
L. B.
geen afw.
Cü
L. D. str. lact.
In dit tijdvak is nagespoeld met koude chloorbleekloogoplossing
en aangedrongen op betere koeling der avondmelk. Er is met iets
meer zorg gemolken.
zonnig
12° C.
morgen i®/io
O
I (zwak)
31.150
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
regen
10° C.
avond 1^/10
I
II
983.250
gt; 2 uur
lt; 3 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
niet gedaan
L. (((D.)))
Van 13 Oct. tot het einde
van het onderzoek is nage-
spoeld met heete chloor-
bleekloog oplossing.
Datum van onderzoek . .
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk
Coliliter na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm® v. kleineplaat
,... , ontkleurd na . . .
1 8
Inbsp;I lt;1 coagulatie . . . 1 |
IInbsp;I wei- en gasvorm. gt; o
quot; ^ peptonificatie . . J g
Reactie van Storch . . .
Sedimentonderzoek . . .
Bizonderheden
21 Oct.
zonnig
14° C.
morgen ^1/10
II (zwak)
I (zwak)
5.075
gt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
11 Nov.
26 Oct.
droog
8° C.
regen
11° C.
avond ^^lio
III
III
43.750
niet gedaan
morgen n/ii
O
O
17.850
gt; 6I/4 uur
tot. gel. m.
coag.
L.
avond i^/ii
III
III
niet gedaan
gt; 21/2 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
avond
IV
IV
53.025
gt; 5 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
niet gedaan
.Preparaat
gevallen
L.
niet gedaan
Het monster avondmelk van 25 October is ± 1 uur
gezet bij een temperatuur van ± 6° C. De koeling
steeds niet voldoende.
18 Nov.
regennbsp;droog
? koud
morgen i®/ii
O
O
18.200
gt; 51/4 uur
ged. gel. m,
coag.
afw.
geen
Op 23 Sept. is een gemengd monster van ochtend- en avond-
melk samen genomen per abuis. Zie hooge coli en kiem-cijfer.
avond i'^/ii
II
niet gedaan
438.900
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
((g.b.))
niet gedaan
18 Dec.
droog
avond 1^/12
I en II negat.
III (zwak)
I
527.250
gt; 2 uur
lt; 4 uur
± 0° c.
morgen i®/i2
O
O
282.150
gt; 2 uur
lt; 4 uur
tot. gel. m.
coag.
tot. gel. m.
coag.
Cü!
((L.)) C.
De koeien zijn 29 Nov. op-
gestald. De melk wordt in
de stal gezeefd somtijds!!
GROEP A Bedrijfsvoering aanvankelijk matig; na eind September beter. In deze eerst^nbsp;Op dit bedrijf werd alle melk als regel gekoeld voor zij werd verkocht. De in den winkel voor-
Ondergroep II periode moest herhaaldelijk aanmerking worden gemaakt op de wijze van winni««nbsp;'®dige melk echter, die als regel bemonsterd werd. bevond zich meestal in een niet-gesloten maat-
Bedrijf no 10 en vooral op toestand en reinheid van het melkmateriaal. Na 30 Sept. warennbsp;'quot;»'quot;er, en werd ook verder niet gekoeld. - In de periode 23 t/m 30 Sept. heeft de reiniging van
een paar naadlooze melkemmers aanwezig, en was de reiniging zorgvuldiger. '' vaatwerk door huiselijke omstandigheden te wenschen overgelaten.
Datum van onderzoek . . |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
3 Nov. | |
Weersomstandigheden en |
zonnig 22° C. |
zonniq |
droog |
zonnig |
1 zonnig |
Zonniq |
zonnig 19° C. |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
droog | |
Soort der melk..... |
morgen ^^/s |
morgen ^^/s |
morgen |
morgen ®/9 |
morgen |
morgen 23/9 |
morgen |
morgen Vio |
morgen i'^/io |
morgen '^i/io |
morgen |
morgen ^/ii | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
IV |
IV |
IV |
III |
II (I niet) |
III IV |
IV |
0 |
I, II en III alle zwak |
II (I niet) |
II (I niet) |
I I | |
Kiemgetal/cm® v. kleine plaat |
84.800 spread. |
1.108.650 |
138.250 |
52.850 |
131.100 |
267.900 |
1.493.400 |
36.400 |
23.450 |
3.325 |
63.875 |
40.950 gt; 51/2 uur | |
ontkleurd na . . . |
gt; 3 uur |
gt; 1 uur |
gt; U uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 |
^ 51/2 uur |
gt; 1.40 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur | ||
M 2 S a O t» ä a |
coagulatie ■ ■ • 1 | |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
dun |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
|
|
|
_u 1 |
|
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
Cü |
L. C! |
L. D. k.s. |
Lü (D. k.s. mast?) |
Lü .sldr. |
Lü C. |
(L.) D! B! |
LI sldr. |
L. (((D.))) |
Lü sldr. |
Lü ((D.)) |
L. | |
Bizonderheden |
Van 19 Au^ |
]. t/m 16 Sept |
. is het vaatwlt; |
srk enz. met s^ |
oda gereioig'', |
l® deze periode is nage- |
Vanaf 7 Oct. tot het einde van het onderzoek is nagespoeld met |
Datum van onderzoek . . |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... |
morgen 10/11 |
morgen i®/ii |
morgen i®/i2 | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
I |
0 | |
Kiemgetal/cm' v. kleine plaat |
29.750 |
19.425 |
17.925 | |
m 0 |
ontkleurd na . . . |
gt; 61/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
II |
coagulatie ..-li |
grootendeels |
grootendeels |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
Lü ((D. k.s.)) |
L! |
L! | |
Bizonderheden |
Vanaf 1 Nov. zijn de koeien opgestald. |
GROEP A Bedrijfsvoering aanvankelijk matig, na eind September beter.
Ondergroep H Is een tweelingbedrijf van no. 10. In de weideperiode wordt gezamenlijk gemolke^
Bedrijf no 11 vaatwerk gereinigd en gekoeld. Alleen wordt de melk door ieder bedrijf apa^j
verkocht. In de stalperiode zijn de bedrijven gescheiden. — De opmerkingen oV^^
wijze van melken, reiniging en toestand van het vaatwerk enz. zijn dezelfde
Datum van onderzoek .
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm' v. kleine plaat
9 Sept.
2 Sept.
26 Aug.
19 Aug.
12 Aug.
droog
18° C.
morgen 2/9
II
II
465.500
spread.
gt; 23/4
lt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
(g.b.)
B. C.
zonnig
20° C.
droog
17° C.
morgen
IV
III
359.100
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
Cü
zonnig
24° C.
morgen ^^Is
IV
IV
3.659.400
gt; 1 uur
lt; 2 uur
tot. gel. m.
coag.
zonnig
22° C.
morgen ^^/s
IV
IV
144.200
spread.
1.35 uur
tot. gel. m.
coag.
morgen ''
III
III
38.500
gt; 51/2 uüf
tot. gel.
coag.
ontkleurd na . . .
11
r. O-
'S'!
a-s,
B.
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
Bizonderheden
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... |
morgen ^/ii |
morgen n/ii |
morgen 1®/11 |
morgen i®/i2 I ( III zwak | |
Colititer na 2 ( Chalmers Kiemgetal/cm® V. kleine plaat |
0 75.075 |
0 44.975 |
0 122.850 | ||
. ti |
ontkleurd na ... |
gt; 6I/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
« 0 u Oï s c T3 |
coagulatie ...11 |
tot. gel. m. (g- b.) |
dun |
grootendeels |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
L! (D.) |
L!!((D.k.s.)) |
L. |
L! ((D.)) | |
Bizonderheden |
1 Nov. zijn de koeien opgestald. |
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
B. C!
Koudwaternaspoeling. — Voor reiniging enz. v.h. vaatwerk tot
met 28 October zie ook no. 10.
N no. 10. — In de weideperiode is de melk na te zijn gekoeld naar den winkel gebracht en daar
een open bus of teil verder geplaatst in koud water, bedekt met een doekje. — In de stalperiode
'^^eft de koeling te wenschen overgelaten, en is de naspoeling van het vaatwerk met chloorbleekloog-
■^Plossing wel eens achterwege gebleven (o.a. op 3 November).
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
Zonnig |
zonnig 141/2° c. |
zonnig |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig 14° C. |
zonnig |
morgen i«/9 |
morgen 2^/9 |
morgen |
morgen ''hu |
morgen iquot;/io |
morgen - Vio |
morgen ^^lio |
(I negat.) |
0 |
IV |
II |
III |
II |
I II |
236.550 |
15.225 |
877.800 |
4.025 |
24.325 |
12.425 |
5.755 |
^ 31/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 50 min. |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
'ot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
|
|
|
|
|
4quot; |
|
(D. B.) |
L! ((C.)) |
(L.) D! B! |
geen afw. |
L! D. |
geen afw. |
geen afw. |
Naspoeling met koude |
Vanaf 7 Oct. tot het einde van het onderzoek heete |
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig |
zonnig |
droog |
zonnig | |
temperatuur overdag . . |
17° C. |
22° C. |
24° C. |
18° C. |
20° C. | |
Soort der melk..... |
morgen |
morgen 'quot;/s |
morgen ^^/s |
morgen % |
morgen | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
I |
IV |
IV |
II (1 negat.) |
III | |
dagen volgens ( Klimmer |
I |
IV |
IV |
I |
II | |
Kiemgetal/cm' V. kleine plaat |
11.725 |
15.400 spread. |
960.450 |
406.000 |
14.0CO | |
t M O |
ontkleurd na . . . |
gt; 51/4 uur |
gt; 3 uur |
gt; 2 uur |
gt; 23/4 |
gt; 51/2 uur |
1 ® |
coagulatie ■ • • g |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. ro- |
wei- en gasvorm. gt; ° |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. |
coag. | |
peptonificatie . . ' g | ||||||
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
| ||
Sedimentonderzoek.... |
((C.)) |
C! |
B. |
geen afw. |
geen ah^- |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
18 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
zonnig |
zonnig 141/2° c. |
zonnig |
zonnig |
droog |
zonnig |
zonnig |
borgen ^e/g |
morgen |
morgen |
morgen ^/lo |
morgen 1^/10 |
morgen ^1/9 |
morgen |
I |
II |
III |
I |
0 |
0 |
0 |
0 |
II |
III (zwak) |
0 |
0 |
0 |
I |
38.500 |
2.450 |
10.325 |
17.325 |
7.350 |
4.200 |
13.825 |
gt; 2 uur | ||||||
^ 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/4 uur |
niet later |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
^ot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
opgenomen |
grootendeels |
gedeeltelijke |
|
|
1 |
|
|
|
|
9een afw. |
geen afw. |
(L. D.) |
geen afw. |
geen afw. |
(L.) |
L! |
— Op dit bedrijf wordt alle
gekoeld. De melk die niet
en 26 Aug. en van 9 Sept.
GROEP A Bedrijfsvoering.nbsp;quot;^oud leidingwater-naspoeling (na 31 October heetwater-naspoeling).
Ondergroep III Eerste weken vrij slordig, later matig tot vrij goed (na 2 September). Special' zoo spoedig mogelijk na het melken in overvloedig leidingwater
Bedrijf no. 12 wijze van winning en toestand en kwaliteit van het melkgereedschap lieten aaO'nbsp;^Ofdt uitgevent blijft in den koelbak staan. - De monsters van 19
vankelijk te wenschen over. — Later was er niet anders dan naadloos vertio'' straatmonsters,
melkgerei, dat nooit anders dan gewoon gereinigd is met heete sodaoplossing ^
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk ..... |
morgen ^/ii |
morgen n/ii |
morgen |
morgen i®/i2 | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
I |
II (zwak) |
0 |
0 | |
Kiemgetal/cm' v. kleine plaat |
7.175 |
19.775 |
62.700 |
21.875 | |
k ë |
ontkleurd na . . . |
gt; 6I/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
2 S. |
coagulatie • • • | |
dun |
dun |
coag. dr. pr. g. b! |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek .... |
geen afw. |
(((C.))) |
L. ((D.)) |
L. ((D.)) | |
Bizonderheden |
Vanaf 31 October zijn de koeien opgestald. — Stal- |
GROEP A Bedrijfsvoering matig ^ kwaliteit van het melkgerei en koeling zijn niet gehe^ dit bedrijf niet plaats, dan hoogstens in een kleinen teil met leidingwater in open emmers en
Ondergroep III voldoende. — Bussen zijn vrij oud. De emmers ook; deze zijn van gegalvaniseerdnbsp;dan nog doorgaans alleen de avondmelk. Het melklokaal is vrij warm binnenshuis gelegen en de
Bedrijf no. 13 plaatijzer en hebben vrij veel aanslag van z.g.n. melksteen. De reiniging geschied'nbsp;Ventilatie ervan is maar matig. In de stalperiode is het door de slechte stalinrichting zeer moeilijk
_met heete sodaoplossing, waarna spoeling met koud leidingwater. — Koeling vin^^nbsp;l^et vee schoon te houden, hoewel men hiervoor zijn best doet.
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. | ||
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig |
zonnig |
droog 18° C. |
zonnig 20° C. |
zonnig |
zonnig 141/2° C. |
zonnig |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig | ||
Soort der melk..... |
morgen |
morgen |
morgen ^•'/s |
morgen quot;la |
morgen |
borgen I6/9 |
morgen |
morgen ^0/9 |
morgen '^/ic |
morgen i®/io |
morgen ^1/10 |
morgen ^^/lo | ||
Colititer na 2 { Chalmers |
II |
III |
II ■IV (zwak) |
III |
II |
III |
II III |
II III |
III IV |
III |
III IV |
II II (zwak) | ||
Kiemgetal/cm® v. kleine plaat |
77.000 |
923.400 |
1.627.350 |
395.500 |
3.500 |
3.500 |
133.000 |
73.500 |
360.500 |
47.950 |
156.750 |
48.475 | ||
. ontkleurd na . . . |
gt; 2 uur |
gt; 2 uur |
gt; 23/4 uur |
gt; 3 uur |
begint na |
gt; 3 uur |
gt; 3 uur |
gt; 3 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 3 uur |
gt; 5 uur | |||
«■5 |
coagulatie • • • 1 g |
tot. gel. m. (g- b.) |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m- |
'ot. gel. m. |
tot. gel. m. (g. b.) |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. | |
Reactie van Storch . . , |
|
4-- |
|
|
|
|
|
|
|
|
| |||
Sedimentonderzoek . . . |
C. |
L. Cü BÜ |
L. BÜ |
C. B. |
Lü (D.k.s.B) |
((D.)) |
L! D.k.s. lact. |
L. D. B. |
D. B. |
D. |
L. B. |
Lü sldr. B. | ||
Datum van onderzoek . . |
11 Nov. |
18 Nov. 1 |
16 Dec. | |||||||||||
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog | |||||||||||
Soort der melk..... |
morgen i^/ii |
morgen |
morgen ^^lii | |||||||||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
III |
II |
II (I negat.) | |||||||||||
Kiemgetal/cm V. kleine plaat |
230.850 |
93.800 |
5,600 | |||||||||||
k g |
ontkleurd na . . . |
gt; 6quot;'/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur | ||||||||||
S a U ÖJ |
coagulatie . . . ) | |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. | ||||||||||
Reactie van Storch . . . |
|
|
| |||||||||||
Sedimentonderzoek . . . |
(B.) |
((D.)) |
L. (((C))) | |||||||||||
Bizonderheden |
De dieren hebben vanaf 1 |
Nov. op stal |
GROEP A Bedrijfsvoering onvoldoende.nbsp;«oms goed, soms onvoldoende. — In de stalperiode geschiedt de reiniging van de (gegalvaniseerde)
Ondergroep III Reiniging en kwaliteit van het melkgerei zijn slecht. Laat o.a. de melkemmers we'nbsp;quot;Melkemmers op den stal met heet zeepwater en koude pompwaternaspoeling. Zij blijven daar op
Bedrijf no. 14 eens in het land liggen. De winning geschiedt vrij slordig. Een behoorlijke melk'nbsp;^en vrij vies rekje op een dito vuil plaatsje in de buitenlucht staan. De bussen worden thuis (op
bewaarplaats is niet aanwezig, wel een soort vliegenkast met grooten koelbak opnbsp;i y^ uur afstand) gereinigd, met heete sodaoplossing en koude naspoeling met leidingwater. Meer-
de achterplaats, waar 't tamelijk schoon is. De koeling geschiedt onregelmatig'nbsp;quot;quot;alen zijn waarschuwingen voor vuile bussen e.d. gegeven, of werd een procesverbaal in uitzicht gesteld.
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
18 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
Zonnig ■ 18° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig 15° C. |
droog |
zonnig 14° C. |
zonnig |
•»orgen i«/o |
morgen ^^/g |
morgen ^quot;/q |
morgen ''lio |
morgen i^/io |
morgen ^1/10 |
morgen |
IV 108.500 ^ 31/2 uur |
III IV 364.000 gt; 3 uur tot. gel. m. |
0 IV 89.250 gt; 5 uur tot. gel. m. |
IV 253.750 gt; 51/4 uur tot. gel. m. |
IV 105.875 gt; 2 uur 1 niet |
III IV 90.300 gt; 51/2 uur tot. gel. m. |
IV III (IV niet 350.550 gt; 5 uur tot. gel. m. |
|
|
|
|
|
|
|
^!!D.k.s.lact. |
Lü D. k. str. lact. |
Lü ((D.)) |
L. sldr. (D.) |
L. D. Schim- |
Lü sldr. |
L! (D.) |
Typisch is, dat kort na 4 Sept. de toestand iets beter was, maar al zéér spoedig weer minder werd.
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig |
zonnig |
droog |
zonnig | |
Soort der melk ..... |
morgen ^^/s |
morgen i®/s |
morgen |
morgen ^/o |
morgen % | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
III IV |
IV |
IV |
IV (zwak) |
III | |
Kiemgetal/cm V. kleine plaat |
196.450 |
79.800 spread |
718.200 |
252.000 spread. |
10.500 | |
ontkleurd na . . . |
gt; 2 uur lt; 51/4 uur |
na 51/4 uur |
gt; 3 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/2 uur | |
11 |
coagulatie • • • ) § |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m- |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
Lü D. k.str. |
L! sldr. |
L! sldr. k.s. |
Lü D. k.str. |
Lü | |
Bizonderheden |
Heeft in dit tijdvak melk afgeleverd van een kennelijk | |||||
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
18 Dec. | ||
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog |
drooa | ||
Soort der melk..... |
morgen ^hi |
morgen i^/ii |
morgen ''■^lii |
morgen i®/i2 | ||
Colititer na 2 ( Chalmers |
IV (zwak) |
IV |
IV |
III | ||
Kiemgetal/cm' v. kleine plaat |
99.5C0 |
79.275 |
396.150 |
21.175 | ||
m O |
, ontkleurd na . . . |
gt; 61/4 uur |
gt; 6^/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur | |
S Ë. ir «■5 |
1 coagulatie . ■ . 1 | |
coag! dr. pr. g. b.! |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. coag. |
tot. gel. m. coag. | |
Reactie van Storch . . . |
|
■ |
|
-1- | ||
Sedimentonderzoek . . . |
D. tetrac |
Lü ((D.k.s.)) |
L! (D. k.s.) |
L! ((C.)) |
Bizonderheden
1 November zijn de koeien opgestald. ^ De stal is
gelegen in een oude stoffige schuur; de melk wordt in
deze schuur provisorisch gezeefd, en na het melken
mee naar huis genomen.
GROEP B Bedrijfsvoering zeer goed ingericht en zeer goed beheerd melkinrichtingbedrijf- Van den voormiddag nog eens bemonsterd. - De melk wordt aan de inrichting hoog gepasteuri-
Bedrijf No. 15nbsp;monsters zijn genomen op het moment dat aan de no.'s 16, 17 en 18 deze seerd en bewaard bij ± 672° C. in een of meer gesloten geëmailleerde tanks,
melk werd verstrekt. Bij genoemde no.'s werd deze zelfde melk dan in den loop
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct.
9 Sept.
2 Sept.
26 Aug.
12 Aug.
19 Aug.
Datum van onderzoek .
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
^ hebben géén invloed kunnen hebben. De monsters der op 672°nbsp;'^ewaarde tankmelk, zijn direct nadat ze getrokken zijn op ijs gelegd.
Soort der melk..... |
gepasteuris. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. |
id. | ||
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
I (zeer zwak) |
0 |
I |
0 |
0 | ||
Kiemgetal/cm' V. kleine plaat |
40 |
80 |
160 |
lt; 10 |
lt; 10 |
10 |
lt; 10 |
10 |
60 |
50 |
lt; 10 |
lt; 10 | ||
ontkleurd na ... |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 5 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/2 uur |
^ 51/2 uur |
gt; 572 uur |
gt; 5 uur |
gt; 574 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur | ||
tJ % . |
coagulatie • • • quot;j | |
tot. gel. m. |
coag! weiv! |
tot. gel. m. |
coag! dr. pr! g. b! |
tot. gel. |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
dun |
tot. gel. m. |
coag! dr. pr' g. b! |
dun |
tot. gel. m. | |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 (((D. k.s.))) |
0 (((D. k.s.))) | ||
Sedimentonderzoek .... |
geen afw. |
geen afw. |
geen afw. |
geen afw. |
geen afW- |
geen afw. |
L! ((1. str.)) |
(L.) |
geen afw. |
L. ((l.s.)) |
Bizonderheden
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en | |||||
Soort der melk ..... |
gepasteuris. |
id. |
id. |
id. | |
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
0 |
0 |
0 | |
Kiemgetal/cm^ v. kleine plaat |
lt; 10 |
lt; 10 |
30 |
lt; 10 | |
ontkleurd na . . . |
gt; 6I/4 uur |
gt; óVé uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 572 uur | |
5 0. ■S a |
coagulatie • • • g |
tot. gel. m. |
dun |
tot. gel. m. coag. |
grootendeels |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
0 |
0 | |
Sedimentonderzoek .... |
preparaat |
Lü ((D.k.s.)) |
Lü (((D. k.s.))) |
L.(((D.C.))) |
In het monster van 13 October, getrokken bij nos. 16 en 17nbsp;' 'M cm^ géén coh aan te toonen. Dat van no. 15 heeft echter eenige uren open in het laboratorium gestaan
vóór ontdekt werd, dat nog geen colireeks van de onbebro«'' quot;lelk was ingezet.
Overzicht van het coli-onderzoek in grootere hocveclhedequot;'
GROEP B
Bedrijf no. 15
(Vervolg)
ophooping, volgens Pien et Bachimont
Datum van onderzoek
Zuurgraad vóór bebroeden . . .
na 8 uur „ bij 37° C.
Tr.
Ch.
Tr.
Ch.
Tr.
Ch.
Ch.
Ch.
Tr.
Tr.
Tr.
P.
Ch.
niet
gedaan
( )
O
O
O
O
O
O
O
( )
O
O
O
O
O
O
( )
( )
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
niet gedaan
O
O
O
O
niet gedaan
dub./O
O
O
O
O
O
O
O
O
niet gedaan
I I
niet gedaan
Gebruikte Voedingsbodems . .
1nbsp;cm® onbebroed ....
1nbsp;cm'' uit 10 cm® bebroed
1nbsp;cm® ,. 20 ,.
1nbsp;cm® „ 50 „
1nbsp;cm» „ 100 „
1nbsp;cm® „ 750 „
13 Oct.
7 Oct.
30 Sept.
26 Aug.
2 Sept.
23 Sept.
7.0°
7.4°
6.7°
7.0°
6.6°
6.4°
niet bepaald
6.4°
6.4°
6.4° SH.
7.0° S.H.
Datum van onderzoek
Opmerking
16 Dec.
21 Oct.
18 Nov.
28 Oct.
11 Nov.
3 Nov.
Zuurgraad vóór bebroeden . . .
7.6°
7.6°
7.2° S.H.
6.8° S.H.
7.4°
7.6°
7.3°
7.4°
6.3°
6.9°
7.0°
7.4°
na 8 uur „ bij 37» C.
Ch.
P.
Tr.
Ch.
Ch.
P.
Tr.
P.
Ch.
Tr.
Ch.
Tr.
Tr.
P.
Tr.
Ch.
P.
Gebruikte Voedingsbodems . .
Uit de zwak positieve „Pepton-
waterquot; van 30 Sept. en 7 Oct. en
de Chalmers van 16 December
is géén coli gekweekt kunnen
worden.
1nbsp;cm® onbebroed ....
1nbsp;cms uit 10 cm® bebroed
1nbsp;cm® „ 20 .,
1nbsp;cm® „ 50 „
1nbsp;cm® „ 100 „
1nbsp;cm® „ 750 „
O
O
niet gedaan
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
nietged.
O
O
nietged.
O
niet
In de rubriek Voedingsbodems is: Ch. = Chalmers lactose-bouillon.
Tr. = Trypaflavine lactose-bouillon.
P.
O
= Peptonwater volgens Lerner.
=: reactie is nog negatief na 2 dagen.nbsp;p,
= in Ch. en Tr, zijn geelkleuring en gasvorming. ^^ (j
gasvorming te zien, in Peptonwater is indol a^quot;
toonen.
= de reacties zijn positief maar zwak.
( )
-ocr page 168-GROEP B Bedrijfsvoering zeer goed.nbsp;is ggj^ monster van een anderen venter van dezelfde fabriek getrokken. Vanaf 2 Sept. zijn van
Bedrijf no. 16 Is een eigen venter van bedrijf no. 15. -- Bemonsterd op dezelfde data als di' alfe ^^nters de bussen en de maten enz. na de gewone, zéér serieuze reiniging, telkens grondig
bedrijf zelf. -- De genomen monsters zijn alle straatmonsters. — Op 13 Getob«', in stoom gesteriliseerd.
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig 22° C. |
zonnig 24° C. |
droog |
zonnig 20° C. |
zonnig |
zonnig 141/2° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
Soort der melk
zelfde melk als no. 15, nadat de venter er eenige uren mee op stra»' had geloopen, en van zijn voorraad verkocht.
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm^v.kleine plaat
Ill
IV (I, II en
III negat.)
4.375
gt; 51/4 uur
tot. pept!
g. b.!
dr. pr.
O
L. (str.
(lact?))
II
III
6.300 spread.
gt; 51/4 uur
coag!
pept!
(g. b.)
O
geen afw.
I
I
15.400
gt; 5 uur
tot. gel. m.
coag.
(g. b.)
O
(L.)
O
O
7.000
gt; 5 uur
coag!
pept! dr. pr!
g. b!
O
(L.)
ontkleurd na . . .
3 C
II
coagulatie . . .
wei- en gasvorm. gt; o
peptonificatie . . 1 g
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1.400 |
875 |
700 |
10 |
60 |
340 |
lt; 10 |
80 |
gt; 51/2 uur |
^ 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt;• 5 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
tot. gel. m- (g. b.) |
fot gel. m. |
coag! |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. |
coag! |
tot. gel. m. |
coag!! |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
(L.) |
(L.) |
L. (str.) |
(L.) |
geen afw. |
L. (str.) |
L. ((D.k.s.)) |
L. ((D.k.s.)) |
uitkomsten van het onderzoek geven dus aan het kiemgehalte enz. van de melk, zooals ook
^ klant ze ontvangt.
In dit tijdvak zijn bussen enz. niet ge-
steriliseerd in stoom.
Bizonderheden
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... | ||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
0 |
0 |
0 | |
Kiemgetal/cm' V. kleine plaat |
60 |
lt; 10 |
20 | |
m ° |
ontkleurd na . . . |
gt; 51/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/2 uur |
3 a osi |
coagulatie . . . ) | |
coag!! |
coag! |
coag! |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
0 | |
Sedimentonderzoek . . . |
L. ((D.k.s.)) |
L. ((D. k. str.)) |
L.(((C.D.))) |
GROEP B Bedrijfsvoering goed.
Bedrijf no. 17 Slijter die de melk koopt bij inrichting no. 15 - uitsluitend op straat uitvent ''nbsp;^^^ betreft hier dus uitsluitend straatmonsters. - Op 19 Augustus is door een abuis een monster
en thuis alleen zijn melkgerei bewaart, nadat hij het zeer grondig met sodawate*nbsp;9enomen van een slijter die precies dezelfde melk had ontvangen en overigens ook in dezelfde om-
heeft geboend en met heet water nagespoeld en soms even gestoomd op de fabriek'nbsp;^handigheden verkeert - alleen nogal slordig is op zijn bussen enz.
9 Sept.
zonnig
20° C.
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm® v. kleine plaat
ontkleurd na . . .
IV
IV
273.600
spread.
gt; 3 uur
gt; 51/4 uur
tot. gel. m.
coag.
zelfde melk als no. 15, nadat er enkele uren op straat mee gevent''
I
I
O
3.850
gt; 5 uur
coag! dr. pr!
pept!
g. b.!
O
(L.)
III
II
3.150
gt; 51/2 uuf
coag! dr. p''
pept!
g.b.!
IV (III negat.)
5.250
gt; 5 uur
coag! dr. pr'
pept!
g. b.ü
O
(L.)
S Ë.
O OJ
.2
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
OS
Oï
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
O
L! B.
0
(L.)
gt;
0
1
3.325
gt; 51/4 uur
coag!
pept!!
g.b!!
O
L (str. lact..']
Datum van onderzoek . .
12 Aug.
19 Aug.
26 Aug.
2 Sept.
Weersomstandigheden en
temperatuur overdag . .
Soort der melk.....
droog
17° C.
droog
18° C.
zonnig
22° C.
zonnig
24° C.
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
zonnig |
zonnig 141/2° C. |
zonnig 19° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
zonnig 10° C. |
ÜI (IlLgat.) |
I 0 3.850 |
I 0 220 |
II 820 |
0 lt; 10 |
II 450 |
II (III en 2.625 |
^ 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
^oag! dr. pr! |
coag! dr. pr! g. b.! |
tot. gel. m. coag. |
tou. gel. m. coag. |
coag!! g. b. |
coag!! dr. pr! |
coag! dr. pr! |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
(L.) |
L. (((D.))) |
L. (((B.))) |
L. |
L. (str.) |
L. (((D. k.s.))) |
L. ((D.k.s.)) |
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... | ||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
II |
II |
II | |
Kiemgetal/cm^ v.kleine plaat |
3.675 |
20 |
2.800 | |
É 0 |
ontkleurd na . . . |
gt; 6V4 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/2 uur |
S S. ■O s |
coagulatie • • ■ ) § |
coag! |
coag! dr. pr; |
coag! dr. pr! |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
0 | |
Sedimentonderzoek . . . |
L. ((D.k.s.)) |
L. ((D.k.s.)) |
L.(((C.D.))) |
M
GROEP B Bedrijfsvoering matig tot vrij goed.
Bedrijf no. 18 Slijtersorganisatie die in een grooten tankwagen de melk bij bedrijf no. 15 haalt'
des v.m. tusschen 6.30 en 9.—. Deze melk gaat naar de lokaliteit dezer organisatie'
waar ze hetzij wordt opgeslagen in open tanks, hetzij onmiddellijk wordt afgegeven
aan de individueele leden, die de melk in den loop van den voormiddag uitventen.
— De leden zelf zorgen voor het reinigen van hun bussen, de directie def
Datum van onderzoek . . |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog | |
Soort der melk..... | |||
Colititer na 2 ( Chalmers |
11 (zwak) |
0 | |
Kieragetal/cm®v. kleine plaat |
33.950 |
6.650 | |
kt |
ontkleurd na . . . |
gt; 2 uur |
gt; 51/2 uur |
iS 0. 0 cn J 3 0] a'5 |
coagulatie • ■ • ) | |
coagü dr. pr! g. b. |
coagü (g- b.) |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 | |
Sedimentonderzoek . . . |
L. B. |
L! ((D.)) |
Datum van onderzoek . . |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. ! | |
Weersomstandigheden en |
zonnig |
droog |
zonnig |
zonnig |
zonnig 141/2° C. | |
Soort der melk..... |
zelfde melk als no. 15, nadat er enkele uren op straat mee gevent iS' | |||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
IV |
IV |
III |
11 |
III | |
Kiemgetal/cm^v. kleine plaat |
900.600 |
150.500 |
10.500 |
96.250 |
31.500 | |
w O |
ontkleurd na , . . |
gt; 2 uur lt; 21/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 51/2 uur |
begint na |
gt; 51/2 uur |
2 0. 3 Q 1 K ■amp; |
coagulatie • . ■ ) | |
tot. gel. m. |
coag! dr. pr! |
tot. gel. m. (g. b.) |
coag! dr. pr! g. b.! |
tot. gel. ((g. b.)) |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 | |
Sedimentonderzoek . . . |
(L.) B.l |
(L.) B. |
(L.) |
(L.) |
L. C. |
Organisatie voor die van den tankwagen enz. Tevens houdt zij toezicht op een aantal eigen venters
der organisatie, die ook deze zelfde melk in consumptie brengen en hun melkgerei aan deze in-
richting reinigen en bewaren. — De reiniging van vaatwerk enz. laat nog al eens te wenschen
'^ver. — De monsters zijn alle straatmonsters, bijna steeds genomen van één en denzelfden venter
(vanaf 26 Aug.).
- 30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
3 Nov. |
11 Nov. |
zonnig |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
droog |
droog |
II 22.400 |
0 I en III (II negat.) |
III 57.925 |
II 5.950 |
IInbsp;( IV niet IIInbsp;( gedaan 15.050 |
0 I (zwak) |
0 II (I zwak) |
^ 5 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 6I/4 uur |
quot;^oag! dr. pr! |
tot. gel. m. (g. b.) |
coag!! |
coag!! dr. prü g. b.ü |
coag!! (g. b.) |
coagü dr. prü |
coagü |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 | |
((B.)) |
L. (D.) |
L. D. k.s. |
L. ((D.k.s.)) |
L. ((D.k.s.)) |
L. ((D.k.s.)) |
L. ((D.k.s.)) |
Bedrijfsvoering matig tot vrij goed.
Dit bedrijf verhandelt hoog gepasteuriseerde melk van de Zuivelfabriek te Z. Deze
melk wordt te Z. des avonds aangevoerd van bepaalde bedrijven, die blijkens de
qualiteitscontróle meest vrij goed zijn, en waar weinig reactievee is. Ze wordt via
een Deenschen pasteur (85 a 90° C.), na voorafgaande centrifugale reiniging eO
voorwartning. over een open koeler en door een lang buizennet geleid naar een opeO
'ank, waar ze een half uur in blijft, en dan in bussen per auto naar Arnhem wordt getransporteerd (afstand
i 30 K.M.). Leidingen e.d. worden betrekkelijk weinig losgekoppeld, de plaats van de tank is zóó,
dat herinfectie niet steeds te voorkomen is. De transportbussen zijn niet van prima kwahteit. In
Arnhem komt de melk in een keurige koelcel bij ± 3° C. te staan tot 's anderen daags, en wordt
^an uitgevent. De ventersbussen enz. worden gereinigd met heete sodaoplossing en koudwater-
naspoeling (leidingwater). Deze reiniging is niet altijd even precies.
GROEP B
Bedrijf no. 19
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig |
zonnig |
droog |
zonnig | |
Soort der melk..... |
gepasteuriseerde melk v. d. fabriek te Z., bereid 's avonds te voreO' | |||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
III IV |
III |
IV |
III |
IV | |
Kiemgetal/cm®v. kleine plaat |
25.425 |
7.000 spread. |
2.907.CC0 |
9.450 |
24.500 | |
É 2 |
ontkleurd na . . . |
begint na |
gt; 3 uur |
gt; 2 uur |
gt; 5 uur |
begint na |
« a = S' 'S quot; |
coagulatie • • • ) | |
dr. pr! |
coag! (g. b.) |
tot. gel. m. |
coag! dr. pr! g. b.! |
coag! |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
( ) |
0 |
0 | |
Sedimentonderzoek . . . |
C! |
L. |
L. B. |
geen afw. |
(L.) ((B.)) | |
Bizonderheden |
Alle monsters zijn straatmonsters, doorgaans van denzelfden vented | |||||
Datum van onderzoek . . |
18 Nov. |
16 Dec. | ||||
Weersomstandigheden en |
droog |
droog | ||||
Soort der melk..... | ||||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
I (zwak) |
I (zwak) | ||||
Kiemgetal/cm®v. kleineplaat |
26.425 |
8.925 | ||||
kt |
ontkleurd na . . . |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur | |||
H II |
coagulatie . . . ) | |
coag! |
coag! | |||
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 | ||||
Sedimentonderzoek . . . |
L! (D. C.) |
L.(((C.D.))) |
16 Sept. |
23 Sept. |
7 Oct. |
IS Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
11 Nov. |
zonnig 18° C. |
zonnig 141/2° C. |
zonnig |
droog |
zonnig |
zonnig 10° C. |
droog |
, II I; II en IV 63.175 tgt;egint na coaq! (g. b.) (weiv.) |
IV 280.000 gt; 31/2 uur coag! pept! |
11 54.950 gt; 51/4 uur tot. gel. m. g. b. |
III IV 92.750 gt; 2 uur (niei |
IV 27.300 gt; 51/2 uur tot. gel. m. g. b. |
III IV 18.550 gt; 51/2 uur coag! dr. pr! |
I II 13.300 gt; 6I/4 uur coag! dr. pr! |
0 |
0 |
0 |
( ) |
0 |
0 |
( ) |
L- ((B.)) |
L. B. |
L. (B. D.) |
L. B. D. |
L. (D.) |
L! (C.) |
L! ((C.)) |
GROEP B Bedrijfsvoering matig.nbsp;Va^gt distributie aan. De melk die in den winkel voorradig blijft, staat niet in koelwater
Bedrijf no. 20 Door dit bedrijf wordt verhandeld melk van de zuivelfabriek te L. die laag ge-nbsp;tiaar gewoon in een of meer onbedekte bussen in den, overigens zindelijken, winkel. — De reiniging
pasteuriseerd wordt volgens het Dauersysteem en daarna bewaard bij 5 a 6° C. tot deonbsp;^er bussen geschiedt met heete soda-oplossing. Nagespoeld wordt met koud leidingwater. De monsters
anderen morgen om ongeveer 6 uur. Ze wordt dan door den eigenaar van ditnbsp;Zijn vrijwel alle winkelmonsters. Meermalen is bij monstername door den keurmeester een waar-
bedrijf afgehaald in bussen van dubieuze kwaliteit en, te Arnhem aangekomeO'nbsp;^'^huwing voor vuile bussen gegeven.
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
Weersomstandigheden en |
droog 17° C. |
zonnig |
zonnig |
droog |
zonnig 20° C. 1 |
Soort der melk
gepasteuriseerde melk van de fabriek te L.
Colititer na 2 ( Chalmers
dagen volgens ( Klimmer
Kiemgetal/cm'v. kleine plaat
ontkleurd na . . .
IV |
IV |
Ill |
III |
IV |
IV |
95.450 |
72.800 |
430.350 |
gt; 2 uur |
gt; 3 uur |
gt; 3 uur |
lt; 51/4 uur |
lt; 51/4 uur |
lt; 5 uur |
coag! |
coag! |
coag! |
weiv! |
pept! |
pept! |
( ) |
( ) |
( ) |
Cü |
L. B. |
L. B. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig |
III |
III IV |
IV |
IV |
III IV |
II III |
II III |
25.550 |
52.675 |
182.400 |
1.875.300 |
213.750 |
39.025 |
93.775 |
begint na |
gt; 31/2 uur |
gt; 3 uur |
gt; 2 uur |
gt; 1 uur |
gt; 51/2 uur |
gt; 5 uur |
'ot. gel. m. lt; ) |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. 0 |
tot. gel. m. ( ) |
tot. gel. m. 0 |
tot. gel. m. coag. 0 |
coag! (g- b.) 4- |
((D.k.s.)) |
geen afw. |
L. B. |
D. k.s. B. |
L. D. |
L. (D.) |
L! C. |
II
III
IV
III
49.000
gt; 3 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(weiv. g.b.)
( )
(L.) ((B.))
105.700
spread.
gt; uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. m.
coag.
(weiv. g.b.)
( )
geen afw.
3 O,
y os
i-s
K-I
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... | |||||
Colititer na 2 ( Chalmers |
II IV (zwak) |
II (zwak) |
II |
0 | |
Kiemgetal/cm^v. kleineplaat |
245.100 |
27.825 |
13.125 |
5.075 | |
i quot; |
ontkleurd na . . . |
gt; 41/2 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/4 uur |
gt; 51/2 uur |
S 0 quot;Si |
coagulatie . . . ) 3 |
coag! |
coag! dr. pr! g. b.! |
coag!! (g .b.) |
tot. gel. m. |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
( ) |
( ) | |
Sedimentonderzoek . . . |
L. (B.) |
L. ((D.B.)) |
L. |
L. ((O) |
GROEP B Bedrijfsvoering matig tot onvoldoende.nbsp;en reiniging van bussen en fabrieksoutilleering laat nogal eens te wenschen over. ^ De melk wordt
Bedrijf no. 21 Verhandelt hooggepasteuriseerde melk die óf in het eigen bedrijfje te D. of in eequot;nbsp;s morgens al vroeg naar Arnhem gebracht en vanuit een depot aldaar gedistribueerd. — De monsters
soortgelijk te Z. wordt vervaardigd. Beide bedrijfjes zijn nogal primitief ingericht'nbsp;«jn ^jj^g steeds gehaald aan dit depot en genomen van de voor den verkoop gereedgehouden melk,
-- De aangevoerde melk is in doorsnee van zeer middelmatige kwaliteit. —nbsp;'lie zich bijna steeds in den koelbak bevond,
koeling geschiedt in den regel behoorlijk met Norton- of leidingwater. — Toestand
Soort der melk
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
18 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. | |
Weersomstandigheden en |
droog 17° C. |
zonnig 22° C. |
zonnig |
droog |
zonnig 20° C. |
1 zonnig |
zonnig 141/2 c. |
zonnig 19° C. |
zonnig 15° C. |
droog 12° C. |
zonnig |
zonnig 10° C. |
gepasteuriseerde melk.
III
III
116.725
gt; 5 uur
coag! dr. pr!
pept!
g. b.!
O
L! C.
IV
IV
139.650
gt; 5 uur
lt; 51/2 uur
coag! dr. pr!
pept!
g. b.!
O
L. D. B.
II
IV
2.422.500
gt; 2 uur (niet
later opge-
nomen)
tot. gei. m.
coag. (weiv.
g. b.)
O
L. Dü
IV
III
24.500
gt; 3 uur
lt; 51/2 uur
tot. gel. iD-.
coag. (weiV ;
g. b.!
O
L.! B.
Colititer na 2
dagen volgens
IV
IV
255.500
gt; 2 uur
lt; 51/4 uur
coag! dr. pr'
pept!
g. b.!
O
L! Cü!
Chalmers
Klimmer
IV
IV
4.500.000
lt; 1.35 uuj.
tot. gel. m.
coag.
(g. b.)
O
Bü Cü!
IV
IV
20.121.000
gt; l^'a uur
lt;! 2 uur
tot. gel. m.
coag. (weiv.)
g. b.
O
Bü C!
II
IV
3.351.600
spread.
gt; 1 uur
lt; 2 uur
tot. gel. m.
coag.
O
L. B!
è O
|l
Kiemgetal/cm'v.kleine plaat
ontkleurd na . . .
coagulatie . . .
wei- en gasvorm,
peptonificatie . .
Reactie van Storch
Sedimentonderzoek
]' II en IV |
IV |
IV |
I II |
11.770.500 |
6.270.C00 |
9.291.000 |
45.500 |
^ 1 uur |
lt; 1 uur |
gt; 1.40 uuj. |
gt; 51/4 uur |
•^ot. gel. m. |
tot. gel. m. |
tot gel. m. |
tot. gel. m. g. b. |
1 0 |
0 |
0 |
0 |
Dü Bü |
Bü Cü |
L. Bü |
L. |
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog |
droog 8° C. |
droog |
droog | |
Soort der melk..... | |||||
Colititer na 2 ( Chalmers Kiemgetal/cm'v. kleine plaat |
I II 106.225 |
I 65.100 |
I II 133.000 |
II III (zwak | |
U 03 ^ SS |
oiitkleurd na . . . |
gt; 51/2 uur |
gt; 6I/4 uur |
gt; 51/4 uur |
!gt; 51/2 uur |
coagulatie • • . ) | |
coag! g. b.! |
tot gel. m. |
coag! dr. pr! g. b.! |
tot. gel. m. | |
Reactie van Storch . . . |
0 |
0 |
0 |
( ) | |
Sedimentonderzoek . . , |
L. (D. B.) |
L. (D. k.s.) |
(L.) |
L. (C. D.) |
GROEP B Bedrijfsvoering zeer matig.nbsp;bus in den winkel. Toestand en onderhoud van bussen enz. laat vrij veel te wenschen over. Het
Bedrijf no. 22 Slijtersbedrijf van behoorlijken omvang, dat als regel verhandelt rauwe melk va»nbsp;'«elklokaal is groot, met goede ventilatie en behoorlijken koelbak, maar nog al rommelig. - De
in den omtrek van Arnhem wonende boeren. De winning enz. op deze boerderijennbsp;Mk die 's avonds wordt ontvangen, wordt niet allemaal uitgevent, maar een gedeelte bh)ft overstaan
is ten deele matig, ten deele onvoldoende. De melk wordt 's morgens en 's avond«nbsp;tot den volgenden dag. Indien er te weinig rauwe melk disponibel is, wordt gepasteuriseerde melk
per vrachtauto gebracht, behalve 's winters. Zij wordt direct na ontvangst uit'nbsp;Van vrij dubieuze herkomst bijgekocht. Alle monsters zijn z.g.n. winkelmonsters,
gevent. Een gedeelte blijft thuis, soms in den koelbak, maar meestal in een ope®
Datum van onderzoek . . |
12 Aug. |
19 Aug. |
26 Aug. |
2 Sept. |
9 Sept. |
16 Sept. |
23 Sept. |
30 Sept. |
7 Oct. |
13 Oct. |
21 Oct. |
28 Oct. | ||
Weersomstandigheden en |
droog |
zonnig |
zonnig |
droog 18° C. |
zonnig |
Zonnig 18° C. |
zonnig 141/2° C. |
zonnig |
zonnig 15° C. |
zonnig |
zonnig |
zonnig 10° C. | ||
Soort der melk..... Colititer na 2 { Chalmers |
rauw IV |
rauw IV |
rauw III |
7 IV |
rauw I 0 |
rauw III |
rauw IV |
rauw IV |
gepast. IV |
gepast. I. II en IV |
morgen ^i/io II IV (zwak) |
gepast. d.d. 27/10 IV | ||
Kiemgetal/cm® V. kleine plaat |
1.672.950 |
12.312.000 |
202.350 |
553.000 |
343.000 |
54.250 |
113.750 |
759.300 |
8.436.000 |
82.775 |
34.825 |
749.550 | ||
u O |
ontkleurd na . . . |
gt; 1 uur |
lt; 45 min. |
begint na |
gt; uur |
gt; 3 uur |
^ 31/2 uur |
gt; 3 uur |
gt; 3 uur |
20 minuten |
gt; 3 uur lt; 51/2 uur |
gt; 51/2 uur |
3 uur | |
S Ë. i-s a-a |
coagulatie • • • i | |
coag! (g. b.) |
coagü (g- b.) |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. (g. b.) |
tot. gel. m- |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. (g. b.) |
tot. gel. m. |
coag! |
coag! g. b.! |
tot. gel. m. |
tot. gel. m. (g. b.) | |
Reactie van Storch . . . |
|
|
|
|
|
|
|
|
( ) |
0 |
|
0 | ||
Sedimentonderzoek . . . |
Cü! |
Cü! |
L. B! |
L! B! |
(L.) B! |
sldr. B.D. |
L. C! |
Bü |
Cü! |
L. C! B. |
L. ((C.)) |
L! C! B! |
Datum van onderzoek . . |
3 Nov. |
11 Nov. |
18 Nov. |
16 Dec. | |
Weersomstandigheden en |
droog 6° C. |
droog |
droog |
droog | |
Soort der melk..... Colititer na 2 ( Chalmers Kiemgetal/cm' v.kleine plaat |
gepast. 0 IV 604.200 |
rauw 33.950 |
rauw 1.006.050 |
rauw I I en III | |
SS |
ontkleurd na . . . |
gt; 2 uur |
gt; 61/4 uur |
gt; 2 uur |
gt; 51/2 uur |
u è ■Bi |
coagulatie • • . ] | |
coag! dr. pr! g. b.ü |
coag! dr. prl g. b.! |
coag! dr. pr! g. b.l |
coag! (g. b.) |
Reactie van Storch . . . |
( ) |
|
|
| |
Sedimentonderzoek . . . |
Bü Dü |
Lü ((C. B.)) |
L! Cü k.s.ü |
L! sldr. |
Bespreking van de resultaten van het onderzoek, bij de verschil-
lende bedrijven verkregen
A. De groep veehoudersbedrijven
Ondergroep I
Hierbij werd van meet af aan in de onderzochte melk slechts
sporadisch een colititer III en een totaalkiemcijfer grooter dan
50.000/cc gevonden; meestal waren de cijfers belangrijk lager dan
deze getallen. Een colititer IV en/of een kiemcijfer gt; 100.000 werd
alleen aangetroffen in zéér speciale gevallen. Naspoeling van het
vaatwerk met koude of heete chloorbleekloogoplossing gaf geen
merkbaar beter resultaat met betrekking tot den colititer of het
totaalkiemcijfer.
Men vergelijke daartoe de op deze bedrijven verkregen resultaten
vóór en na 16 September.
No. 1. Bedrijf B. —één der fabrieksleveranciers — wat de be-
drijfsvoering aangaat een matig tot tamelijk goed consumptiemelk-
bedrijf, waar vaatwerkreiniging en koeling vrij zorgvuldig, melk-
winning en verpleging van het vee daarentegen vrij slordig geschie-
den. In de warme melk werd, behoudens op 21 Oct. en 3 Nov.,
nooit een colititer III gevonden; beide keeren was het kiemcijfer
zeer gering (lt; 10.000). Cohtiter IV kwam niet voor.
In de avondmelk — zoolang zij aan de fabriek koel bewaard
werd — (dus tot 16 Sept.) — werd naast een laag totaalkiemcijfer
steeds een cohtiter I of O, slechts één keer II gevonden.
Na 16 September was de colititer der avondmelk (ondanks
chloorbleekloognaspoehng) meermalen III (tot begin Nov.) naast
een gering totaalkiemcijfer (slechts één keer, nl op 7 Oct., was dit
gt; 50.000, nl. 77.000).
Na 3 Nov. daalde de colititer der avondmelk weer tot op I of II;
daarentegen steeg het totaalkiemcijfer iets. In de weken vóór 3
Nov. liet de reiniging van het vaatwerk door verhuisdrukte wel
eens iets te wenschen over. Een colititer IV kwam slechts tweemaal,
en alleen in de avondmelk voor, beide keeren met een laag kiem-
cijfer. Den eersten keer betrof dit melk, die in een oude, meestal
niet meer gebruikte bus werd afgeleverd, de tweede keer viel
midden in de verhuisdrukte.
Het totaalkiemcijfer der warme melk was slechts één keer
gt;nbsp;30.000 (nl. 36.400), dat der avondmelk maar één keer
gt;nbsp;50.000 (nl. 77.000).
No. 2. Bedrijf W. — eveneens een fabrieksleverancier; een in
alle opzichten goed, doch zonder overdrijving, beheerd bedrijf.
Een colititer III kwam in de warme (ochtend) melk slechts één
maal (28 Oct.), in de koude (avond) melk slechts tweemaal (30
Sept. en 13 Oct.) voor, beide keeren zonder naspeurbare oorzaak,
en gepaard met een laag totaalkiemcijfer. Een colititer IV is slechts
één keer gevonden, bij een zeer laag totaalkiemcijfer, n.1. op 23
Sept., toen per abuis een mengmonster der geleverde koude en
warme melk is genomen.
Een kiemcijfer gt; 50.000 kwam alleen voor in de avondmelk van
18 Nov., toen minder goed gekoeld was. Een cijfer, dat dit getal
dicht nadert — ook bij een minder goede koeling der melk, kwam
voor op 28 Oct. Beide keeren was de colititer laag. Op dit bedrijf
was het kiemcijfer, zelfs van de avondmelk, van den vorigen dag,
doorgaans beneden 20.000.
No. 3. Bedrijf v. B. — is een veehouders-slijtersbedrijf — dat de
melk steeds koewarm verhandelt. Het is een zorgvuldig beheerd,
eenvoudig koemelkersbedrijf. Op de qualiteit (niet op de reiniging)
der melkemmers was wel eens eenige aanmerking te maken. De
stal is zeer eenvoudig, en gedeeltelijk geen groepstal. Het onderhoud
van het vee en het melken geschieden met de noodige zorg, evenals
de reiniging van het vaatwerk. Als regel wordt op dit bedrijf niet
gekoeld. Het monster van 21 Oct., dat wèl gekoeld was, vertoonde
bij een cohtiter O een kiemcijfer van gt; 50.000 (nl. 64.225). Dit
cijfer werd verder nog maar één keer overschreden, nl. op 3 Nov.
(77.Ö00 bij een colititer III). Overigens kwam een colititer III nog
maar twee keer voor, telkens bij een laag totaalkiemcijfer (16 Sept.
en 28 Oct.). Nóch voor dit iets verhoogde kiemcijfer. nóch voor
den verhoogden colititer, was in deze gevallen een verklaring te
vinden.
No. 4. Bedrijf de S.; een goed ingericht en goed beheerd bedrijf,
dat de avondmelk, nadat deze zoo snel mogelijk (in den zomer
ongeveer ^ uur na afloop van het melken) over een open koeler
met Nortonwaterdoorstrooming op een temperatuur van 10 a 11°
C. is gebracht, in zorgvuldig gereinigde flesschen verpakt. Deze
worden onmiddellijk getransporteerd naar het op Y^ uur afstand
gelegen distributiestation te Arnhem, en daar bewaard, tot zij den
volgenden morgen worden verkocht. De bewaring geschiedde aan-
vankelijk meermalen te warm en ondoelmatig. Later werden de
flesschen als regel in de ijskast geplaatst.
Het kiemcijfer was slechts twee keer gt; 50.000 (nl. op 12 Aug. en
19 Aug.), beide keeren met een cohtiter 0. Dit betrof in beide ge-
vallen onvoldoende koel bewaarde flesschen. Ook op 13 Oct. was
dit het geval; ook toen was de colititer O, terwijl het kiemcijfer
bijna 50.000 was.
Slechts één keer kwam een colititer III (bij een kiemcijfer 10.850)
voor, en wel in een monster, dat direct na het melken, koelen en
verpakken, op ijs werd bewaard. In een monster van dezelfde partij,
den volgenden morgen in het fihaal genomen, was de colititer O en
het kiemcijfer 66.150.
Bijna steeds was de cohtiter lt; II, en het kiemtotaal lt; 25.000.
Op grond van de bevindingen bij deze vier bedrijven mag gecon-
cludeerd worden, dat van normale consumptiemelkbedrijven, waar
de melkwinning en -behandeling zonder overdreven voorzorgen
geschieden, men kan eischen, dat er geregeld, hetzij warme (och-
tend) melk, hetzij op het eigen bedrijf goed gekoelde avondmelk
van den vorigen dag wordt afgeleverd (voorop gesteld, dat de
bemonstering bij of kort na de levering vanaf de boerderij plaats
vindt), met een totaalkiemcijfer, dat óók in het warme jaargetijde
beneden 50.000/cc blijft, en een colititer van niet meer, dan hoog-
stens een enkelen keer III. Worden deze getallen overschreden,
dan is dat meestal een gevolg van hetzij niet geheel voldoende
koeling (deze schijnt vooral van invloed te zijn op het totaalkiem-
cijfer), hetzij van een minder zorgvuldige vaatwerkreiniging (schijn-
baar vooral van invloed op den colititer — zie vooral bedrijf no. 1).
Bij bedrijven, waar voortdurend grondige zorg wordt besteed, zijn
de cijfers meest aanzienlijk lager dan de genoemde.
Het melken en de verpleging (zie bedrijf no. 1) schijnen niet van
zooveel invloed te zijn op de bacteriologische hoedanigheid der
melk. indien zij nog maar eenigszins redelijk geschieden.
De ondergroep II
omvat de bedrijven, waarvan de melk aanvankelijk een hoogeren
colititer, een hooger kiemcijfer (of beide) vertoonde, maar waarbij
deze kwamen op het peil van ondergroep I, nadat het vaatwerk
en/of zijn reiniging, of de wijze van winning of van koeling der
melk waren verbeterd door het nemen van eenvoudige, weinig of
niets kostende maatregelen.
No. 5. Bedrijf t. B. — een leverancier der fabriek — die een in
alle opzichten goed ingericht en goed beheerd bedrijf heeft.
Oogenschijnlijk wordt hier aan alle onderdeelen der melkerij
grondige zorg besteed. Zoo wordt, ook in den tijd dat dit bedrijf
tweemaal per dag levert, en er amper tijd voor is, de melk toch
nog oogenblikkelijk na het melken in overvloedig stroomend Nor-
tonwater gekoeld, en worden in het land de staarten en achter-
stellen even geregeld gewasschen, als op stal.
Nochtans bleek gedurende de eerste weken van het onderzoek,
(tot en met 2 Sept.) dat er ondanks dit alles melk werd afgeleverd,
die naast een laag totaalkiemcijfer (zéér goede koeling op dit
bedrijf) een hoogeren colititer (twee keer zelfs IV) vertoonde, dan
op dit bedrijf verwacht mocht worden. Nadat vanaf 2 Sept. de
naspoeling van het vaatwerk met kokend, i. p. v. met koud water
geschiedde, daalde de colititer op I of 0. De naderhand toegepaste
naspoeling met koude en heete chloorbleekloogoplossing heeft géén
merkbaren invloed op de bacterieele samenstelling der melk gehad.
Na 2 Sept. is slechts twee keer een colititer III voorgekomen,
nl. in de ochtendmelk van 28 Oct. en van 16 Nov., beide keeren
bij zéér lage totaalkiemcijfers. Overigens was hij I of O, hoogstens
een enkelen keer II. Op dit bedrijf, waar steeds buitengewoon zorg-
vuldig gekoeld werd, is nooit een kiemcijfer boven 50.000 gevonden,
en slechts één keer boven 20,000 (de avondmelk van 3 Nov. — de
koeien hepen toen nog in het land, en de melk is in den stroomen-
den regen gewonnen).
H
-ocr page 179-Op deze boerderij was blijkbaar het vaatwerk, waaraan overigens
géén bizonders te zien was, en dat van voortreffelijke hoedanigheid
was, met coli-achtigen besmet, en gaf ook alleen de colititer aan, dat
er iets abnormaals was. Eenvoudige naspoeling met kokend water
bleek voldoende te zijn, om dit euvel te verhelpen, en de melk in bac-
teriologisch opzicht te brengen op het peil der eerste ondergroep.
No. 6. Bedrijf H. — een eenvoudig, maar zindelijk veehouders-
bedrijf, dat de versehe melk twee keer daags, na koehng op 13 a
14° C. ( in een teil met water) verhandelt. Op dit bedrijf wordt aan
alle onderdeelen der melkerij redelijke zorg besteed. Alleen de melk-
emmers waren niet van prima qualiteit. Het bedrijf heeft de be-
schikking over een vrij primitieven, z.g.n. Gelderschen stal, die
alleen door kunstlicht voldoende verlicht kan worden. Het vee staat
echter keurig onderhouden op stal.
In de periode tot en met 16 Sept. is het vaatwerk na de na-
spoeling, die met heet water geschiedde, met een schoonen doek
nagedroogd. In dit geheele tijdvak kwam naast een voortdurend
lagen colititer, doorloopend een kiemcijfer gt; 50.000 voor. Na de
naspoeling met chloorbleekloogoplossing verdween dit hooge kiem-
cijfer, en is het niet meet boven 50.000 uitgekomen. De colititer
bleef voortdurend laag. Verschil in werkzaamheid tusschen koude
en heete chloorbleekloogoplossing was niet te bespeuren.
Op dit bedrijf was dus een eenvoudige naspoeling van het vaat-
werk enz. met chloorbleekloogoplossing in staat, de melk bacterio-
logisch gelijkwaardig te maken aan die der bedrijven uit de eerste
ondergroep. Merkwaardig was hier, dat wèl het totaalkiemcijfer,
niet de cohtiter, aangaf, dat er (met het vaatwerk) iets niet in
orde was, en dat het, ondanks de koeling, aanvankelijk aan den
hoogen kant was.
No. 7. Bedrijf V. — een bedrijf als het voorgaande. De melk
wordt tweemaal daags koewarm uitgevent. Alleen de melk die thuis
blijft wordt (meestal) gekoeld in een flinken koelbak. Melken en
melkbehandeling geschieden met behoorlijke zorg. De stal is ook
weer een z.g.n. Geldersche stal, als de vorige, en ook primitief en
donker; het vee staat er keurig verpleegd op.
Tot en met 26 Aug. werd een oude melkemmer, en een oude,
-ocr page 180-tamelijk verroeste bus gebruikt. In dit tijdvak werd één keer een
colititer III, en twee keer een kiemcijfer belangrijk gt; 50.000 gevon-
den. Nadat dit oude melkmateriaal door nieuw van goede qualiteit
was vervangen, kon ook dit bedrijf ruimschoots voldoen aan de
voor ondergroep I gestelde normen. Slechts één keer (30 Sept.)
kwam nog een colititer III voor (bij een zeer laag totaalkiemcijfer);
dit laatste bleef steeds lt; 50.000.
De naspoeling van het vaatwerk met koud water is na 16 Sept.
vervangen door een met chloorbleekloogoplossing. Deze laatste
heeft op dit bedrijf geen merkbaren invloed gehad.
No. 8. Bedrijf R. — een fabrieksleverancier. Dit bedrijf had
de beschikking over — in het algemeen gesproken — goed melk-
materiaal; alleen was een der melkemmers roestig. De bewaring
van het melkgerei was echter minder gelukkig, nl. op een rek bui-
tenshuis op een ruimen cementen vloer, waarop ook het hondenhok
stond; de waakhond gebruikte dezen cementvloer geregeld als W C
De winning en behandeling der melk geschiedden matig zorg-
vuldig, en hadden zonder moeite beter kunnen zijn. De koeling der
avondmelk geschiedde tot ± 21 Oct. onvoldoende.
Het bedrijf heeft de beschikking over een zeer goeden groepstal.
In het land wordt het vee niet erg best, op stal daarentegen goed
verpleegd. Tot en met 16 Sept. vond de vaatwerk-reiniging op de
gewone wijze plaats, en werd met koud water nagespoeld. In dit
tijdvak kwam nooit een kiemcijfer gt; 100.000, en slechts tweemaal
gt; 50.000 voor. Daarentegen was de colititer dikwijls III. Na
16 Sept. werd, evenals door alle fabrieksboeren, maar één keer
daags geleverd. Tevens werd na dezen datum met chloorbleekloog-
oplossing nagespoeld. Tot en met 13 Oct. blijkt de warme melk
steeds een kiemcijfer te hebben van hoogstens ± 50.000, daaren-
tegen dikwijls een colititer III; de avondmelk evenwel (meestal
slecht gekoeld) had nooit een lageren titer dan III, twee keer zelfs
IV; het kiemcijfer lag doorgaans vèr boven 100.000. In deze periode
is dus van een naspoeling met chloorbleekloogoplossing (die koud
geschiedde — tot ± 13 Oct.) géén duidelijk sprekend succes ge-
zien. Na 13 Oct. geschiedde deze naspoeling heet. Tevens was
vanaf 21 Oct. het systeem van koelen beter. Het totaalkiemcijfer
bleef sindsdien steeds belangrijk lt; 50.000, ook bij de avondmelk.
De colititer was nog vier keer III (twee keer in de ochtend, en
twee keer in de avondmelk, telkens bij een laag kiemcijfer).
Dit bedrijf is er dus, door toepassing van heete chloorbleekloog-
naspoehng (die hier van meer invloed scheen te zijn op het totaal-
kiemcijfer dan op den colititer), samen met een betere koehng, in
geslaagd, melk af te leveren, die gelijk staat met die van de bedrij-
ven uit ondergroep I.
Twee keeren, dat de melk in den stroomenden regen was gewon-
nen, bleek de cohtiter IV te zijn (avondmelk van 1 Sept. en
12 Oct.), beide keeren met een naar verhouding hoog kiemcijfer
(dit in tegenstelling met bedrijf 5 op deze data, waar de melk onder
precies dezelfde omstandigheden — de weiden grenzen aan elkaar,
en men melkt op denzelfden tijd — was gewonnen).
No. 9, Bedrijf L. — ook een fabrieksleverancier.
Het melken geschiedt op dit bedrijf vrij zorgvuldig. Er is een
goede groepstal; de verpleging van het vee is, speciaal in de stal-
periode, ruim voldoende. Het melkgerei is goed onderhouden, en
verkeert in goeden toestand. Veelal wordt het na het boenen met
sodawater inwendig met zilverzand geschuurd. De koeling is op
dit bedrijf absoluut onvoldoende. In de stalperiode wordt dikwijls
de fout begaan, de melk op den stand achter de koeien uit te zeven.
In de periode tot en met 16 Sept. — toen de naspoeling van het
vaatwerk met koud water geschiedde, en de koeling der warme
melk, kort na het melken, aan de fabriek plaats vond, was het kiem-
cijfer steeds (behalve op 2 Sept., toen de melk in den stroomenden
regen gewonnen was) lt; 50.000, de colititer afwisselend, hoogstens
III. Na 16 Sept. is de colititer der warme melk hoogstens II geweest,
het kiemcijfer — behalve op 18 Dec. (uitzeven in den stal) steeds
lt; 50.000. In deze periode is nagespoeld met chloorbleekloogoplos-
sing, die hier eenigen invloed heeft gehad, speciaal op den colititer.
Een sprekend verschil in werkzaamheid tusschen heete en koude
chloorbleekloogoplossing is hier niet te bespeuren. In de avondmelk
na 16 Sept. zijn steeds hoogere, bijna steeds aanzienlijk hoogere
kiemcijfers dan 50.000 gevonden. Een colititer III kwam vrij dik-
wijls, een titer IV enkele malen voor (een keer bij een laag totaal-
kiemcijfer, nl. op 21 Oct.).
De beheerder van dit bedrijf werkte, speciaal t. a. v. de koeling
niet mee (hij vroeg direct „Wat verdien ik er mee?quot;).
Dat vooral een onvoldoende koeling oorzaak der minder bevredi-
gende uitkomsten was, bleek bij de avondmelk van 26 Oct., die
direct na het melken, dat in den stroomenden regen had plaats ge-
vonden, goed gekoeld werd (op de fabriek in stroomend Norton-
water), en waarbij 's anderen daags een colititer III en een totaal-
kiemcijfer lt; 50.000 werden gevonden.
Op 23 Sept. is per abuis een mengmonster van warme en koude
melk genomen. Beide titers waren hierin hoog.
No. 10. Bedrijf W. V. — een veehoudersbedrijf, dat tweemaal
daags de koewarme melk verkoopt. Het bedrijf heeft de beschik-
king over een voldoende koelgelegenheid; de ten verkoop voorradige
melk wordt echter niet steeds gekoeld bewaard. Er is een goede
groepstal. De verpleging van het vee is, ook in het land, voldoende.
Het melken geschiedde aanvankelijk slordig (in den emmer, waarin
het water, waarmee de uiers werden afgewasschen, werd later
gemolken — de spenen werden met vaseline gesmeerd voor het
gemaklijke melken). Verder moest tot en met 30 Sept. herhaaldelijk
ernstig aanmerking gemaakt worden op toestand, reinheid en bewa-
ring van het melkgerei.
Tot en met 16 Sept. is nagespoeld met koud leidingwater. Het
kiemcijfer was in dit tijdvak steeds gt; 50.000, de colititer bijna
steeds III of IV.
Van 16—30 Sept. is nagespoeld met koude chloorbleekloog-
oplossing; de mechanische vaatwerkreiniging (er zaten duidelijk
zichtbare oude melkresten in de bussen) was toen echter onvoldoen-
de, en de bussenborstels waren niet schoon en roken zuur. Deze
koude chloorbleekloognaspoeling had onder deze omstandigheden
hoegenaamd geen succes. Na 30 Sept. waren nieuwe naadlooze
emmers aangeschaft. De reiniging van het vaatwerk was véél beter,
en er werd met heete chloorbleekloogoplossing nagespoeld. Het
resultaat was frappant. Het totaalkiemcijfer was sindsdien (behou-
dens op 28 Oct. — 63.875), beneden 50.000, en de colititer nog
slechts twee keer III (13 en 28 Oct.). anders meestal O of I. Hier
heeft dus de chloorbleekloogoplossing, heet toegepast na grondige
mechanische reiniging van het vaatwerk zeer duidelijk succes gehad.
en is ook dit bedrijf er in geslaagd, blijvend goede melk af te
leveren.
No. 11. Bedrijf H. V. — in den weidetijd het tweelingbedrijf van
no. 10; dan geschieden alle werkzaamheden en het melken geza-
menlijk. In de stalperiode staat ieder bedrijf op zich zelf. Stal en
verpleging van het vee zijn ook op dit bedrijf redelijk goed, de
melkwinning als bij no. 10. De melk wordt door beide bedrijven
apart verhandeld. Bij no. 11 is ze altijd in den winkel voorradig
in een schoonen ondergedekten emmer, die in een teil met koelwater
staat. Tot en met 30 Sept. waren de resultaten als bij het vorige
bedrijf. De opmerkingen däär gemaakt, gelden óók hier. Nä 30
Sept. is ook op dit bedrijf een belangrijke vooruitgang te zien, als
gevolg van betere vaatwerkbehandeling, en heete chloorbleekloog-
naspoeling.
De colititer was nog twee keer III (13 Oct. en 16 Dec.), anders
steeds II, I of 0. Het kiemcijfer was in de stalperiode meestal hooger
als 50.000, doorgaans om en bij 100.000. Een speciale oorzaak hier-
voor was niet te vinden. Echter is in de stalperiode de vaatwerk-
reiniging aan een ander overgelaten als daarvóór, en, hoewel op
de mechanische reiniging en den toestand, in tegenstelling met des
zomers, géén aanmerking was te maken, is de naspoeling met heete
chloorbleekloogoplossing, blijkens eigen verklaringen wel eens
achterwege gebleven, en is meermalen volstaan met koudwater-
naspoeling.
Het verloop van het onderzoek op deze zeven bedrijven toont
aan, dat aan de eischen voor de bacteriologische samenstelling der
melk, aan het eind van het vorige hoofdstuk genoemd voor goede
consumptiemelkbedrijven, door toepassing van eenvoudige maat-
regelen redelijkerwijs kan worden voldaan op elk behoorlijk inge-
richt en beheerd boerenbedrijf.
De ondergroep III
Deze omvat de contrólebedrijven, waar géén chloorbleekloog-
oplossing of andere bizondere maatregelen zijn toegepast, en die
niet geregeld op de hoogte werden gehouden van de hoedanigheid
der bemonsterde melk, enz. Op elk dezer bedrijven heeft slechts
tweemaal een grondige inspectie plaats gevonden.
No. 12. Bedrijf v. V. — een veehouders-slijtersbedrijf, dat twee-
maal daags de versch van eigen vee gewonnen melk verkoopt,
nadat deze grondig is gekoeld. Tot en met 26 Aug. geschiedde het
melken vrij ruw. en lieten toestand en reinheid der melkemmers te
wenschen over. Na 2 Sept. was dit alles verbeterd, en waren o.a.
naadlooze vertinde melkemmers aangeschaft. De reiniging van het
melkgerei geschiedde nooit anders dan door boenen met heete soda-
oplossing. en naspoelen met heet of koud leidingwater. De koeling
en bewaring waren op dit bedrijf ruim voldoende. De bewaring
van het melkgerei het een enkelen keer te wenschen over. Er is
een zeer primitieve, donkere en slecht geventileerde „Gelderschequot;
stal met een slechten zolder. Het vee wordt op stal vrij goed onder-
houden, strooiing en uitmesten laten daarentegen te wenschen over.
In de stalperiode wordt vóór het melken gestrooid, gemest en hooi
gevoerd. Direct na het aanschaffen van nieuw melkmateriaal, ge-
paard gaande met zorgvuldiger melken, ziet men bij dit bedrijf,
dat het kiemcijfer blijvend daalt beneden 50.000 (alleen op 18 Nov.
62.700), en dat de colititer III (telkens bij een zeer laag totaal-
kiemcijfer) nog maar twee keer voorkomt (9 en 30 Sept).
Hieruit blijkt dus, dat ook zonder chloorbleekloognaspoeling van
het vaatwerk e.d., mits dit laatste in goeden toestand verkeert, zeer
goede resultaten kunnen worden verkregen (zie trouwens ook be-
drijf no. 5), op bedrijven, die overigens aan bescheiden eischea
voldoen.
No. 13. Bedrijf R. — brengt tweemaal daags de versch van eigen
vee gewonnen melk in consumptie. Vaatwerk en emmers zijn niet
best, de koeling evenmin, en de bewaring geschiedt op een te
warme plaats. De stal is zéér primitief, erg donker, slecht geven-
tileerd en gestrooid. Het melken geschiedt met redelijke zorg. Men
doet zijn uiterste best om de koeien op stal schoon te houden.
Op dit bedrijf, dat dus geregeld iets „onder de maatquot; is t. a. v. de
aan een consumptiemelkbedrijf te stellen eischen, zien wij, dat de
versche warme melk, ook in het koude jaargetijde bijna steeds hoo-
gere kiem- en/of colicijfers vertoonde, dan de voor de bedrijven uit
ondergroep I gestelde normen. Een colititer IV en een kiemcijfer
gt; 500.000 kwamen echter slechts zelden voor. Nu eens verried de
colititer wèl, het totaalkiemcijfer niet, dat wij met een niet voldoend
ingericht bedrijf te doen hadden (bijv. 16 Sept.), een anderen keer
was het omgekeerde het geval (11 en 18 Nov.). In de stalperiode
hadden de cijfers een dalende tendens (kouder weer — zie vooral
16 Dec. met minus 5° C.). Een enkelen keer kwamen cijfers voor,
die den indruk konden wekken, dat een goed bedrijf onderzocht was
(12 Aug. — 28 Oct. — 16 Dec.). Toch is bij een geregelde controle
goed te zien, dat ondanks loffelijke pogingen, met deze onvoldoen-
de outilleering de normen voor een bacteriologisch gesproken vol-
doende melk niet te bereiken zijn, en omgekeerd, dat een geregelde
controle der melk op kiemcijfer en colititer een getrouw beeld geeft
van de outilleering en/of de werkwijze van het betreffende bedrijf.
No. 14. Bedrijf de B. — verhandelt tweemaal daags de versch
van eigen vee gewonnen melk. De winning, en vooral de behan-
deling der melk zijn zeer onvoldoende. De melkemmers zijn gedu-
rende een belangrijk deel van den zomer in het land blijven hggen.
Voor reiniging en toestand der melkbussen moest herhaaldelijk
bij de bemonstering een ernstige waarschuwing worden gegeven.
Er is een tamelijk goede koelgelegenheid, die echter dikwijls niet
gebruikt wordt. De melkbewaarplaats is primitief en onvoldoende.
De stal is een stoffige oude schuur, waarin het vee echter redelijk
schoon is opgestald. Ook in de stalperiode deugt de reiniging en
de bewaring van het vaatwerk niet.
Er blijkt, dat op dit bedrijf, dat in het geheel niet voldoet aan de
aan een consumptiemelkbedrijf te stellen eischen, behoudens bizon-
dere omstandigheden (9 Sept, vlak na een grondige inspectie en
dreigement met een procesverbaal, en 18 Dec. bij vriezend weer),
het totaalkiemcijfer der versche melk steeds belangrijk gt; 50.000,
in meer dan de helft der gevallen gt; 100.000 is geweest. De colititer
was slechts twee keer III, (beide genoemde data), anders steeds
IV, óók in het koude winterseizoen. Op dit bedrijf vertoont vooral
de colititer een sprekend verschil met dien van de melk der vorige
bedrijven, véél meer dan het kiemcijfer.
Het blijkt ook hier weer, dat de colititer onmiddellijk reageert
speciaal op onvoldoenden toestand en reinheid van het vaatwerk.
Groep B. De distributiebedrijven
No. 15 — een groote, prima ingerichte en beheerde melkinrich-
ting, waarvan de melk, nadat zij hooggepasteuriseerd en diep ge-
koeld is, door tusschenkomst van de bedrijven 16 — 17 en 18 in
consumptie wordt gebracht. De melk werd bemonsterd op het
moment, dat deze drie bedrijven ze ter distributie ontvingen, door
uit de afvoerleiding van de tanks tijdens het voltappen van den
tankwagen van bedrijf no. 18, in een sterielen kolf ruim 1 liter op
te vangen. Deze melk werd verder bij 6° C. bewaard, en zoo spoe-
dig mogelijk getransporteerd naar den Keuringsdienst {}/2 a \ 14
uur na de bemonstering), waar verdere bewaring en verwerking
plaats vond (het onderzoek op B. coh in grootere quanta werd
direct ingezet, de overige proeven tegelijk met die van de andere,
op denzelfden dag genomen monsters).
Het blijkt dat het (met de kleineplaat-methode) gevonden hoog-
ste kiemcijfer 160 is geweest; alle andere keeren was het lt; 100,
dikwijls lt; 10. B. coh werd in 1 cc nooit aangetroffen, behalve op
13 Oct., hetgeen waarschijnlijk een toevalligheid is geweest (zie
het bijschrift in de tabel).
Van de 14 keeren dat het onderzoek op B. coli in grootere hoe-
veelheden plaats vond, was de kleinste hoeveelheid, waarin deze
nog met één of meerdere der gebruikte bodems kon worden aan-
getoond:
1 cc 1 keer (13 Oct. — zie boven)
10 cc 2 „ (16 en 30 Sept.)
20 cc 1 „ (26 Aug.)
50 cc 4 „ (9 en 23 Sept., 7 en 21 Oct.)
100 cc O „
750 cc 1 „ (28 Oct.)
5 keer (2 Sept., 3, 11 en 18 Nov., niet aangetoond in een der
16 Dec.).nbsp;bovengenoemde hoeveelheden
Bedrijf no. 16 — een eigen venter van no. 15 — verkoopt in
den loop van den voormiddag de melk, die des morgens van no. 15
wordt ontvangen. Na 1 Sept. is de melk in met stoom gesterihseerde
bussen verkocht, daarvóór in gewoon met heet sodawater gerei-
nigde. De genomen monsters zijn alle op straat getrokken. Na
1 Sept. is het kiemcijfer steeds lt; 1500, en bijna steeds aanzienlijk
minder dan 1000 geweest, behalve op 2 Sept. (7000). De cohtiter
was na dezen datum steeds 0. Vóór het uitstoomen was het kiem-
cijfer van 4.375 met cohtiter IV, tot 15.400 met colititer I.
Bedrijf no. 17 — verkoopt als no. 16, is echter een zelfstandig
slijter. De bussen worden als regel alleen maar behoorlijk met heete
sodaoplossing gereinigd, en heet nagespoeld.
Alle monsters zijn op straat getrokken.
Behalve een afwijkend monster (19 Aug. — dezelfde melk.
echter per abuis van een anderen slijter genomen), met een kiem-
cijfer 273.600 en een colititer IV, is het kiemcijfer steeds lt; 5500,
de colititer slechts 2 keer III (9 en 16 Sept.), en 1 keer IV (26 Aug.
— zeer onregelmatig verloop der colireacties), overigens steeds II
of lager geweest.
Vergelijkt men de uitkomsten verkregen bij deze beide laatste
bedrijven met die van bedrijf no. 15. dan blijkt wel. dat het kiem-
cijfer, en vooral de colititer. in zeer sterke mate afhankelijk zijn van
de manier van reiniging van het vaatwerk. Slechts met een rigoureus
ingrijpen, als grondige sterilisatie in stoom, gelukt het om het kiem-
cijfer en speciaal den cohtiter, sterk omlaag te drukken.
Bedrijf no. 18 — een zelfstandige slijtersorganisatie — brengt de
gepasteuriseerde melk van bedrijf no. 15. die des morgens vroeg
ontvangen is, in consumptie. De reiniging van tankwagen, melk-
bussen enz. geschiedt niet steeds even zorgvuldig, evenmin als de
behandeling der melk.
Alle monsters zijn weer z.g.n. straatmonsters.
Het kiemcijfer was 4 keer gt; 50.000 (26 Aug. 900.600, 2 Sept.
150.500, 16 Sept. 96.500, en 13 Oct. 57.925), 2 keer lt; 10.000
(21 Oct. en 16 Dec.), en verder ±: 10.000 a 50.000.
Een colititer III kwam in verreweg de meeste monsters voor.
Vergelijkt men deze cijfers met die van dezelfde melk, verhan-
deld door de bedrijven no. 16 en 17, dan blijkt weer eens de zeer
belangrijke infectie der melk door het vaatwerk, vooral ook met
B. coli, en dan springt direct in het oog de groote inconsequentie
van het z.g.n. „losquot; laten verkoopen van goed gepasteuriseerde
melk, die, zooals blijkt heel vaak weer bacterieel onbetrouwbaar
wordt door een minder goede behandeling en dus nóg eens gekookt
moet worden en die daardoor minderwaardig wordt als voedings-
middel.
Bedrijf no. 19 brengt goed gekoelde hooggepasteuriseerde melk
in den handel van de fabriek te Z. Het bedrijf is goed ingericht,
speciaal t. a. v. de koeling; bij de éénmaal op dit bedrijf gehouden
inspectie moest aanmerking worden gemaakt op de aanwezigheid
van oude melkresten in de bussen. De reiniging van het vaatwerk
geschiedt overigens op de gewone wijze met sodawater, en leiding-
waternaspoeling. Het uitluchten der bussen laat te wenschen over.
Vóór 1 Nov. varieerde het kiemcijfer sterk (van 7.000 tot 2.907.000);
twee keer was het gt; 100.000, nl. 280.000 (op 23 Sept.) en i
2.900.000 (op 26 Aug.). De colititer was steeds III of IV (meer-
malen bij vrij lage kiemcijfers).
Na 1 Nov. was de colititer hoogstens II, het hoogste kiemcijfer
26.425. Blijkens de soms voorkomende ( ) reactie van Storch
(op 26 Aug., 18 Oct. en 11 Nov.) geschiedde de pasteurisatie niet
steeds volkomen gelijkmatig.
Ook bij dit bedrijf ziet men weer den grooten invloed, dien de
vaatwerkreiniging heeft, speciaal ook op den colititer der melk.
Alle bij dit bedrijf genomen monsters waren straatmonsters.
Bedrijf no. 20 verhandelt laaggepasteuriseerde en diepgekoelde
melk van de fabriek te L.
Zij staat meestal in den winkel, in open bussen, op welker toe-
stand herhaaldelijk een aanmerking gemaakt moest worden.
De pasteurisatie geschiedt blijkens de Storchsche reactie dikwijls
bij een hoogere temperatuur dan 65 tot 70° C.
De genomen monsters waren als regel winkelmonsters.
Tot 1 Nov. was het kiemcijfer slechts 3 keer lt; 50.000 (op 9 Sept.
49.000, 16 Sept. 25.500 en 21 Oct. 39.025). 4 keer 50.000/100.000
(12 Aug. 95.450, 18 Aug. 72.800, 23 Sept. 52.675 en 28 Oct.
93.775), en 5 keer van ruim 100.000 tot ± 1.875.000.
De colititer was 4 keer III en 8 keer IV.
Na 1 Nov. was als regel het kiemcijfer lt; 30.000, de colititer II,
I of 0.
Overigens gelden hier dezelfde opmerkingen als bij bedrijf no. 19.
Bedrijf no. 21 verhandelt gepasteuriseerde melk van zeer du-
bieuze herkomst. Meermalen is een waarschuwing gegeven voor
vuile bussen e.d.
De genomen monsters zijn bijna alle winkelmonsters.
Tot 1 Nov. was het kiemcijfer twee keer lt; 50.000 (9 Sept. en
7 Oct.), de cohtiter één keer II (7 Oct.); op alle andere data was
het kiemgetal slechts drie keer van ± 125.000 tot 250.000, en verder
steeds ettelijke millioenen, de cohtiter bijna steeds IV.
Nè 1 Nov. was het kiemcijfer van ruim 50.000 tot ± 150.000, de
colititer hoogstens III, meestal II of I.
De pasteurisatie was voldoende hoog (negatieve Storchsche
reactie in op één na alle gevallen).
Èn wat betreft kiemcijfer, èn wat betreft colititer was er geduren-
de het geheele onderzoek een achterstand t. a. v. soortgelijke bedrij-
ven derzelfde groep, hoewel de verschillen nè 1 Nov. minder
sprekend waren dan daarvóór.
Op dit bedrijf heeft de koeling, die vrij goed was, niet kunnen
verhinderen, dat de melk door de kiemen van het onvoldoend ge-
reinigde vaatwerk doorwoekerd werd.
Bedrijf no. 22 — een gemiddeld slijtersbedrijf, dat nu eens rauwe,
dan weer gepasteuriseerde melk van middelmatige tot onvoldoende
herkomst verhandelt.
Meermalen is gewaarschuwd voor onvoldoende reinheid en qua-
liteit der bussen e.d. Koeling en bewaring laten te wenschen over.
Het kiemcijfer is slechts 4 keer lt; lOO.OOfO geweest, 4 keer
lt; 500.000, en verder steeds van 500.000 tot ettelijke millioenen.
De cohtiter was vóór 1 Nov. slechts 1 maal I en 3 maal III, anders
steeds IV. Na 1 Nov. was deze maar 1 keer III.
Ook hier ziet men dus weer een onmiddellijk reageeren van coli-
en kiemcijfers op de bedrijfsvoering.
De cijfers blijven ook nä 1 Nov. slechter dan bij de andere
bedrijven.
Geconstateerd mag worden, aan de hand van de gegevens bij
een aantal distributiebedrijven verzameld, dat helaas maar al te
vaak de goede zorgen, hetzij bij den veehouder, hetzij op de melk-
inrichting aan de melk besteed, te niet worden gedaan door de
fouten eener onvoldoend voor haar taak berekende distributie, en
dat, wil men het publiek een werkelijk iets beteekenende garantie
geven, het tegenwoordige distributieapparaat een grondige herzie-
ning behoeft.
Onregelmatigheden bij de bepaling van den colititer
In verband met de spelingen van het toeval, en verder met de
mogelijkheid, dat bepaalde stammen in een bepaald miheu meer of
minder goed groeien, dan wel geremd kunnen worden, was het niet
te verwachten, dat de aanwijzing voor elk monster in de beide
gebruikte bodems in alle gevallen precies gelijk zou zijn, en dat
nooit een hoogere verdunning wèl, een lagere géén positieve aan-
wijzing zou geven.
Een volkomen gelijk en gelijkmatig verloop der colireacties in
beide bodems werd 207 van de 377 keeren waargenomen (van 13
monsters werden niet beide bodems ingezet). In de overige 170
keeren was er dus verschil in uitkomst. Het meest voorkomende
verschil was, dat de eene bodem één verdunning hooger of lager
aangaf dan de andere. Dit was het geval in 134 van deze 170 keeren.
In de overige gevallen was er een onregelmatig verloop der
reacties, hetzij dat in één of beide bodems een hoogere verdunning
wèl, een lagere géén positieve uitkomst gaf (totaal voor Chalmers-
bouillon 19 keer, voor Trypaflavinebouillon 13 keer), hetzij dat het
verschil in aanwijzing tusschen beide bodems méér dan één ver-
dunning bedroeg (36 keeren, waarvan Chalmers' bouillon 17, en
Trypaflavinebouillon 19 keeren B. coli in de hoogste verdunning
aangaf), hetzij een combinatie van onregelmatig verloopende reactie
met ongelijke aanwijzing.
Zeer typisch was, dat in de monsters no. 14 30 Sept., en no. 22
3 Nov., in Chalmers' bouillon totaal géén, in Trypaflavinebouillon
in alle series tot en met 0.001 cc vlotweg B. coli was aan te toonen.
Dit wijst toch wel heel erg sterk in de richting van een verschil-
lende gevoeligheid voor bepaalde milieus van de verschillende coli-
stammen.
Op de beteekenis van het onregelmatige verloop van dergelijke
proeven bij colionderzoek heeft vooral Mc. Grady gewezen. Deze
schrijver zet van elke verdunning 2 of meer parallelproeven in op
één en denzelfden bodem, en elke uitkomst, die hij zóó krijgt, be-
antwoordt aan een z.g.n. „most probable numberquot; van colibacteriën
per cc van de onderzochte vloeistof. Hij heeft ook tabellen samen-
gesteld, waaruit dit meest waarschijnlijke aantal gemaklijk is op
te sporen.
Mc. Gr. betoogt, op grond van aan de leer der waarschijnlijk-
heidsrekening ontleende gegevens, dat zulke onregelmatige uit-
komsten wiskundig geregeld moeten voorkomen.
Toepassing der methode Mc. Gr. stuit echter op bezwaren:
ten eerste moet men elke proef in duplo of triplo inzetten, wat voor
het routineonderzoek véél te veel werk met zich brengt,
ten ttoeede zijn meermalen bij een negatieve uitkomst, speciaal in
Na-taurocholaathoudende bouillonsoorten wèl coli-achtigen aan-
wezig, en
ten derde is de keus van den gebruikten voedingsbodem van zeer
veel invloed op de daarmee verkregen uitkomsten, omdat wel
gebleken is, dat lang niet op alle soorten voedingsbodems een
gelijke ontwikkehng van alle coli-achtigen te verwachten is.
Een mathematische juistheid bij het indeelen van melk in bepaal-
de klassen naar het gehalte aan coli-achtigen (op zichzelf tot op
zekere hoogte al een betreklijk willekeurige handeling), zal m.i.
wel nooit te verkrijgen zijn. en daarom lijkt het mij voor de practijk
véél beter, om niet voor elk onderzocht geval te trachten een wis-
kundige (of pseudowiskundige) zekerheid te krijgen omtrent het
aantal eventueel aanwezige colibacteriën enz., maar te eischen, dat
bepaalde uitkomsten voor bepaalde groepen van bedrijven niet dan
bij hooge uitzondering mogen voorkomen.
Wat dus direct impliceert, dat deze wijze van qualiteitsbeoordee-
ling van melk van een bepaald bedrijf alleen dan waarde heeft,
als zij geregeld wordt toegepast.
Hooge colititers
Een cohtiter IV kwam, hetzij in één, hetzij in beide gebruikte
bodems, voor bij 84 monsters. Hiervan behoorden er tot de groep
met de navolgende kiemcijfers (van 5 monsters werd het kiem-
cijfer niet bepaald):
50—200.000 (
200—500.000 (
500.000—1.000.000 (
1—5.000.000 (
gt; 5.000.000 (
ontelbaarnbsp;(
6%
40%
61%
56%
100%
100%
100%
1_50.000 ( totaal 262) : 15, d.i. ±
24. d.i.
16, d.i.
9, d.i.
13, d.i.
6, d.i.
l,d.i.
61)
26)
16)
13)
6)
1)
der tot deze
groep behoo-
rende mon-
sters.
Hieruit blijkt, dat de bewering van o.a. Barkworth. dat bij
hoogen colititer nooit een werkelijk laag kiemcijfer wordt aange-
troffen, niet geheel juist is.
Verder blijkt, dat de cohtiter, resp. het kiemgetal in sterke mate
afhankelijk zijn van: de reinheid der bussen enz., resp. de afkoe-
ling der melk — in veel mindere mate van de wijze van melken
(zie bedrijf no. 1). O.a. spreekt dit in hooge mate bij de sterke
herinfectie van de gepasteuriseerde, practisch coli- en kiemvrije
melk van bedrijf no. 15, bij enkele der bedrijven, die deze melk in
den handel brengen (no. 17 en vooral no. 18).
Èn coli- èn kiemcijfer blijken zich bij de minder goed ingerichte
en/of gedreven bedrijven (zoowel boerderijen als distributiebedrij-
ven) in het koude jaargetijde te bewegen in de richting van den
,.standaardquot; voor het goede bedrijf.
Bij slechte, althans zeer onvoldoende beheerde of ingerichte
bedrijven (o.a. bij het veehoudersbedrijf no. 14. en de distributie-
bedrijven no. 21 en 22) bleef het hooge kiemcijfer, en vooral de
hooge colititer in sterkere mate bestaan, óók in het koude seizoen.
Vergelijking v^n de resultaten der reductaseproef met het kiem-
cijfer en den colititer
a. Gevonden kiemgetallen per cc, vergeleken met den ontkleurings-
tijd (van de 390 monsters is bij 20 de proef óf wel niet ingezet, óf
is de ontkleurigstijd enz. niet voldoende nauwkeurig opgenomen).
ontkl. tijdnbsp;aantal kiemen per cc
1—50.000 50—200.000nbsp;200—500.000
lt;nbsp;1 uur —nbsp;—nbsp;_
ontkl. tijdnbsp;aantal kiemen per cc
500.000—1.000.000 1—5.000.000 gt; 5.000.000
lt;nbsp;1 uurnbsp;—nbsp;—nbsp;4
± 1 — ± 3nbsp;9nbsp;11nbsp;2
Wij nemen waar, dat bij een reductasetijd van gt; 5 uur, nog 52
van 298 monsters (d.i, ongeveer 173^%) voorkomen, met een
hooger kiemcijfer dan 50.000. Wij herinneren er aan, dat wij voor
goed beheerde bedrijven den eisch mochten stellen, dat melk wordt
afgeleverd met een kiemcijfer van kleiner dan, of hoogstens gelijk
aan 50.000 per cc.
Uit het bovenstaande blijkt, dat voor ons doel de reductaseproef
niet minder dan 17]/^ % miswijzingen zou geven. Ter controle op
de door ons gestelde eischen voor consumptiemelk is deze methode
dus onbruikbaar.
Wij zien dan nog af van het feit, dat er ook enkele monsters met
een laag kiemcijfer een korten reductasetijd bleken te vertoonen, en
bij toepassing van deze proef misschien ten onrechte als melk van
minder goede qualiteit zouden worden beschouwd.
b. De colititer, vergeleken met den ontkleuringstijd bij de reductase-
proef gaf het volgende beeld te zien (bij 375 monsters; van 15
monsters werd de tijd niet volledig of juist» opgenomen).
ontkl. tijd |
colititer | ||||
0 |
I |
II |
III |
IV | |
lt; 1 uur |
— |
— |
— |
_ |
4 |
± 1 — d= 3 „ |
— |
— |
2 |
4 |
19 |
± 3 ~ ± 5 „ |
1 |
2 |
5 |
12 |
24 |
gt; 5 „ |
85 |
69 |
62 |
57 |
29 |
Ter zake van de controle op het coligehalte laat de reductase-
proef ons al evenzeer in den steek.
Onder de ruim 300 monsters met een reductasetijd gt; 5 uur be-
vinden er zich niet minder dan 86, of ca. 29%, die een colititer III
of IV aanwezen.
Wij betoogden, dat men bij aflevering door den veehouder, den
eisch mag stellen, dat de titer II als regel niet overschreden wordt.
De bepaling van den reductasetijd zal ons dus in ruim een vierde
der gevallen niet den onvoldoenden staat der melk onthullen. Als
hulpmiddel in ons systeem is zij dus onbruikbaar.
Het kwam slechts spaarzaam voor (3 van 157 keeren), dat de
melk naast een korteren reductasetijd dan 5 uur een lagen colititer
vertoonde. De miswijzingen der reductaseproef naar deze zijde
zouden geen groot practisch bezwaar vormen.
De resultaten der gistingproef
Deze proef wordt o.a. aanbevolen voor het opsporen in melk van
ongewenschte, gasvormende micro-organismen, waarbij speciaal de
coli-achtigen genoemd worden.
Een leelijke gisting (sterke gasvorming — drijvende caseïneprop
— met peptonificatie enz.) werd bij rauwe melk niet dikwijls aan-
getroffen, n.1. bij de navolgende monsters, en bij zeer verschillende,
soms erg lage coli- en kiemcijfers.
Bedrijf no. |
datum |
kiemcijfer |
colititer |
7 |
28 Oct. |
3.850 |
II |
7 |
18 Nov. |
5.425 |
II |
12 |
18 „ |
62.000 |
0 |
14 |
3 „ |
99.500 |
IV |
22 |
3 „ |
604.200 |
IV |
22 |
11 |
33.950 |
IV |
22 |
18 |
1.006.050 |
IV |
Wij zien dus bij rauwe melk slechts 4 van 7 keeren, dat een
leelijke gisting correspondeerde met een hoogen colititer.
Ons onderzoek op B. coh (colititerbepaling) leverde ons een
veel grooter aantal gevallen op, waarin de colititer III of IV werd
aangetroffen, zonder dat dit bij de gistingproef tot uiting kwam.
Ter bepaling van het toelaatbare gehalte aan coli-achtigen in
consumptiemelk volgens ons stelsel is de gistingproef dus ontoe-
reikend.
Bij de beoordeeling onzer proeven werd (na 20 uur) meest ge-
vonden, dat de melk totaal gelijkmatig gecoaguleerd was, terwijl in
het coagulum géén of slechts enkele gasbellen werden aangetroffen,
al of niet gepaard gaande met — meest zeer geringe — weivorming
en peptonificatie. Al deze verschijnselen kwamen zonder eenige
regelmaat voor zoowel bij coli- en kiemarme. als -rijke melk.
Bij gepasteuriseerde, vooral hooggepasteuriseerde melk trad veel
meer uitgesproken propvorming, gasontwikkeling en peptonificatie
op, door eenzijdige begunstiging der sporevormende en anaërobe
kiemen, vaak bij uiterst lage initiale kiem- en colicijfers.
De conclusie is dan ook alleszins gewettigd, gezien het verloop
hij de hoven omschreven proeven, dat het gedrag bij de zgn. gis-
tingproef, beoordeeld na 20 uren, niets zeggen kan omtrent de
bacteriologische hoedanigheid der melk.
Omtrent de reactie van Storch, en het sedimentonderzoek valt
geen bizonders te vermelden. Een enkelen keer werden in het
sediment bij enkele bedrijven positief of dubieus mastitisstreptococ-
cen gevonden, en het betreffende dier opgespoord (bij bedrijf no.
10 en 14).
A.nbsp;Algemeene
I. Bacteriologische controle, d.i. bepaling van het kiemgetal en
van den colititer der melk, geeft bij geregelde toepassing een
nauwkeurig beeld van de doelmatigheid, waarmede de win-
ning enz. hebben plaats gevonden.
II. Het gehalte aan, tot de groep der coli-achtigen te rekenen
kiemen, wordt waarschijnlijk het meest beheerscht door toe-
stand en reiniging van het vaatwerk, de grootte van het kiem-
cijfer door de wijze van koelen.
III.nbsp;Een hooge colititer komt bij kiemcijfers lt; 50.000/cc slechts
zelden voor.
IV.nbsp;De reductaseproef en de gistingproef hebben geen waarde
voor een nauwkeurige bepaling van de bacteriologische quali-
teit der melk, wanneer deze bepaling moet dienen om controle
uit te oefenen over de doelmatigheid van de winning en de
behandeling der melk.
V. Door toepassing van de enttechniek met de geijkte platinahsch
volgens Burri, kunnen de bij de bepaling van den colititer
noodzakelijke verdunningen der melk gemaklijk in het groot
worden aangelegd.
B.nbsp;Eischen te stellen aan de melk bij de levering vanaf de boerderij
I. Elke veehouder, wiens bedrijf aan de vroeger (op blz. 5 en 6)
geformuleerde eischen voldoet, is door toepassing van een-
voudige voorzorgen ter zake van de reinheid in zijn bedrijf in
staat geregeld melk af te leveren, die niet meer dan 50.000
kiemen per cc bevat, en waarin de colititer doorgaans lager
is dan III, hoogstens gelijk aan III.
II. Bij bedrijven, waar geregeld hoogere cijfers dan de genoemde
worden aangetroffen, mag men met zekerheid besluiten tot
fouten in de winning en de behandeling der melk (meer spe-
ciaal tot het gebruik van ondeugdelijk of onvoldoende gereinigd
vaatwerk, of tot onvoldoende koeling der melk).
III. In de hierboven sub II bedoelde bedrijven kan, indien niet reeds
door andere maatregelen betere uitkomsten verkregen worden,
door naspoeling van het vaatwerk enz. met heete chloorbleek-
loogoplossing belangrijke verbetering in de qualiteit der afge-
leverde melk op zeer eenvoudige wijze worden aangebracht.
C. Conclusies omtrent de distributiebedrijven
I. Een melkinrichting, die aan de op blz. 6 geformuleerde
eischen voldoet, is voortdurend in staat melk af te leveren,
welke na pasteurisatie ten hoogste 10.000 kiemen per cc bevat,
terwijl coli-achtigen niet dan bij hooge uitzondering in 1 cc
kunnen worden aangetoond.
II. Het gebruik deze melk „losquot; te verkoopen heeft tengevolge,
dat in sommige melkinrichtingen, zoowel als in sommige slijte-
rijen, de gepasteuriseerde melk opnieuw zeer belangrijk in
bacteriologischen zin wordt verontreinigd, waardoor alle
maatregelen tot verbetering van de melkwinning volmaakt
illusoir worden.
III.nbsp;Het schijnt schrijver dezes dan ook in het belang van de volks-
gezondheid, en in het belang van den reëelen handel, nood-
zakelijk en uitvoerbaar, de volgende, sub IV en V genoemde
grondslagen voor de distributie van melk op te stellen.
IV.nbsp;Rauwe melk mag slechts worden verhandeld door of namens
veehouders, wier bedrijven voldoen aan de op blz. 5 en 6 ge-
noemde eenvoudige eischen van inrichting enz.; het kiemcijfer
dezer melk mag niet hooger zijn dan 50.000/cc, en de colititer
niet hooger dan III.
V. Gepasteuriseerde melk mag uitsluitend worden verhandeld in
(gesteriliseerde) flesschen, en worden vervaardigd in de hier-
boven sub I genoemde bedrijven.
HOOFDSTUK VI
OMSCHRIJVING VAN DE BACTERIOLOGISCHE
CONTROLE DER MELK TER HANDHAVING VAN
DE SUB IV EN V DER CONCLUSIES ONDER C
GESTELDE GRONDSLAGEN
A.nbsp;Rauwe melk
Bepaling van het kiemcijfer: Toepassing der kleineplaatmethode
volgens Frost — Van Oyen — Clarenburg.
Toelaatbaar maximum 50.000 kiemen per cc.
Bepaling van den colititer: Enting van twee buisjes Chalmers' en
twee Trypaflavine-lactosebouillon (event. alleen de beide laatste —
zie de conclusies n. a. v. deel II), met een oese volgens Burri, in-
houdende resp. 0.005 cc (1/200-), en 0.001 cc (1/1000lt;= cc).
Bebroeden 2 X 24 uur bij 37° C..
Bij gasvorming wordt de uitslag als bewijzend voor de aanwezig-
heid van coli-achtigen beschouwd.
Heeft zulks plaats in één of beide buizen, dan wordt belang-
hebbende gewaarschuwd; van zijn melk zal dan een paar maal extra
een monster dienen te worden onderzocht, waarbij ook de verdun-
ning 1 op 100 wordt aangelegd (d.i. twee oeses van 0.005 cc).
Bij te hoog kiemgetal, of colititer volgt eerst waarschuwing. Per-
sisteert dit gebrek, dan volgt inspectie van het bedrijf, en worden
maatregelen ter verbetering voorgeslagen. Blijft de toestand onbe-
vredigend, dan volgt intrekking van de vergunning, de melk onge-
pasteuriseerd in consumptie te brengen.
B.nbsp;Gepasteuriseerde melk
Bepaling van het kiemcijfer: Kochsche plaat, of kleineplaat-
-ocr page 199-methode. Toelaatbaar maximum volgens deze laatste 10.000 kiemen
per cc (bij bebroeden gedurende 18 uren bij 30° C.).
Bepaling van den colititer: Enting van 1 cc en 0.1 cc op Chal-
mers' of Trypaflavine-lactosebouillon (ev. alleen de laatste). Be-
broeden 2 X 24 uur bij 37° C. Gasvorming wordt beschouwd als
te zijn bewijzend voor de aanwezigheid van coli-achtigen.
Toelaatbaar maximum: positief in 1 cc.
Worden deze beide cijfers overschreden, dan zal eerst waarschu-
wing dienen te volgen, en bij herhaling bedrijfsinspectie moeten
plaats vinden, waarbij speciaal aandacht zal moeten worden ge-
schonken aan:
de wijze, waarop de aangevoerde melk wordt gecontroleerd,
de wijze van temperatuurcontrole en reiniging van het materieel,
de doelmatigheid waarmede het bedrijf is ingericht.
Bij voortdurend slechte uitkomsten moet ook hier de mogelijk-
heid van intrekking der vergunning bestaan.
A. ORIGINEELE PUBLICATIES
Adams, M., Kessler en Swenarton, J. C. „Gentianavioletpepton-bile for che
detection of b. coli in milk.quot; The Journal of Hygiene, vol. XIV, 1927,
blz. 47.
Ayers, S. H. and Johnson, W. F. „The majority and absolute thermal death-
point of bacteria in relation to pasteurization.quot; The Journal of Agricultural
Research, 1915, blz. 401—410.
Barkworth, Mattick. Taylor and Stenhouse Williams. „The relationship between
the bacteriological content and the keeping guality of milk.quot; Journal Min.
Agric, 1927, vol. XXXIII, no. 11.
Barkworth, Meanwell and Taylor. „Bacterial count and keeping guality.quot; Journ.
Min. Agric, 1929, vol. XXXVI, no. 2.
Barkworth, H. „The keeping guality of afternoon milk.quot; Journ. South Eastern
Agric. College no. 28, 1931.
Barkworth, H. „Coli-form organisms and keeping guality.quot; Journ. South Eastern
Agric. College 12/7, 1933.
Barthell, Ch. „Verwendbarkeit der Reduktaseprobe zur Beurteilung der hygieni-
schen Beschaffenheit der Milch.quot; Zeitschrift für Nahrungs- und Genuss-
mittel, 1908, 15, blz. 385.
Barthell, Ch. „Weitere Untersuchungen über die Reduktaseprobe, sowie ver-
gleiche mit einigen anderen neueren milchhygienischen Untersuchungs-
methoden.quot; Zeitschrift für Nahrungs- und Genussmittel, 1917, 34, blz. 137.
Barthell, Ch. „Une nouvelle methode de différenciation biochimigue des groupes
coli et aërogenes.quot; le Lait, 1932, blz. 610.
Bender, W. „Zentralblatt f. Bakteriologiequot;, 87, blz. 289.
Bergey, D. H. „Manual of determinative bacteriologyquot;, 1934.
Bosma, J. „Over het verloop en de genezingskansen van streptococcenmastitiden
bij het rund.quot; Diss. Utrecht 1933.
Breed, R. S. „Organisms of the colon-group found in milk. The newer know-
ledge of Bacteriology and Immunology.quot; University of Chicago Press,
pag 389.
Browne, W. W. „Predominance among the members of the bacillus coli-group
in artificially stored waters.quot; The Journal of Infectious Diseases, 1915, blz. 17.
Camus, L. „Des tests micro-biologiques de contamination dans le contrôle rapide
du lait.quot; Thèse, Lyon 1921.
Catell u. Pallaske. „Experimentelle Erzeugung einer Enteritis durch Coli-
bakterien.quot; Jahrb. f. Kinderheilkunde 1933.
Chalmers, C. H. „The Journal of Hygienequot;, XXVII, 3, 26 April '28.
Chen Chong Chen and Leo F. Rettger. „A correlation study of the colon-
aërogenes group of bacteria with special reference to the organisms occurring
in soil.quot; The Journal of Bacteriology, V, 1920.
Clarenburg, A. „Een systematisch onderzoek naar de waarde der kleine plaat-
culturen volgens Frost voor de bepaling van het aantal levende bacteriën
in melk.quot; Dissertatie Utrecht 1925.
Clark and Lubs. „The differentiation of the members of the colon-aërogenes
family by the use of indicators.' The Journal of Infectious Diseases, 17,
1915, blz. 160.
Demeter, K. J., Sauer, P. und Miller, M. „Vergleichende Untersuchungen über
verschiedene Methoden zur coli-aërogenestiter-bestimmung in Milch. quot; Milch-
wirtschaftliche Forschungen, Bnd. 15, Heft 2 und 3, 1933.
Demeter, K. J. u. Sauer, F. „Beitrage zur Kenntnis der Coli-Aërogenesbakterien
in der Milch.quot; Milchwirtsch. Forsch., blz. 236, 1934.
Dorner. W. et Demont, P. „Recherches sur le procédé Burri de numération
bacterienne par stries.quot; le Lait, 1931, blz. 909.
Den Dooren de Jong. „Het aantoonen van bact. coli in gepasteuriseerde melk.quot;
Algemeene Zuivel- en Melkhygiënisch Weekblad, 6-2-1925.
Dorner, W. „La durée de la décoloration à l'épreuve de la reductase est-elle
fonction de la teneur bacterienne du lait?quot; le Lait, Mei 1933.
Van Eck, J. J. „Over het gedrag van Peroxydase in koemelk bij verhitting.quot;
Chemisch Weekblad no. 37, 1911.
Evans, Alice. „Bacteria of fresh milk from normal udders.quot; The Journal of
infectious diseases, 18, 1916.
Fellers and Deanetyne. „Relation of water to milk-born typhoid.quot; The Journal
of Dairy Science, 1925, blz. 146.
Folmpers, F. „Vergelijking der resultaten van eenige ophoopingsmethoden voor
bact. coli.quot; Nederl. Tijdschrift voor Mikrobiologie en Serologie, 1923,
blz. 117.
Frank, J. „Mikrobiologische Untersuchungen über Milchkannenreinigung in Mol-
kerei-Grossbetrieben.quot; Inaug. Dissert. Techn. Hochsch. München, 1930.
Gärtner, Aug. „Die Hygiene des Wassersquot;, 1915.
Van Gelder, R. H. en Lerner, M. „Ergibt sich eine Regelmässigkeit zwischen
der Reductasezeit und dem Bakteriengehalt nach der allgemeinen Platten-
zählmethode?quot; Zeitschr. f. Fleisch ü. Milchhygiene, 1926, blz. 374 en 400.
Genung, E. F. and Thompson, L. E. „Color-diffusion in Endo-agar.quot; The Jour-
nal of Bacteriology, XIV, 1927, blz. 139.
Gorter, E. „Over de beteekenis der infectie met tubercel-bacillen van bovine
herkomst.quot; Handelingen v. h. Genootschap voor Melkkunde, 1932, I.
Gorter en De Graalf. „Klinische Diagnostiekquot;, blz. 31—38 en 230—'33.
De Graaff, W. C. „Het colivraagstuk bij het drinkwateronderzoek.quot; Pharma-
ceutisch Tijdschrift 3 en 4, 1932.
Hansma. J. J. „Rundergal in voedingsbodems.quot; Pharmaceutisch Weekblad
15 Oct. 1932.
Harden, A. „The Chemical action on glucose of the lactose-fermenting organisms
of faeces.quot; The Journal of Hygiene, V, 1905.
Heim, L. „Lehrbuch der Bakteriologiequot;, 1918.
Hicks, E. P. „The value of methods for the differentiation of bacilli of the
colon-aërogenesgroup, when applied in Shanghai.quot; The Journal of Hygiene,
1927, biz. 357.
Hoy and Rennie, J. R. L. „The use of Hypochlorites as a sterilizing agent for
dairy utensils.quot; The Journal of Hygiene, XXVL 1927, biz. 127.
Hunziker, Cordes and Nissen. „Metals in dairy equipment.quot; The Journ. of Dairy
Science, Mei 1929, biz. 252.
Jones, H. N. and Wise, L. E. „Cellobiose as an aid in the differentiation of
members of the colon-aërogenesgroup of bacteria.quot; The Journal of Infec-
tious Diseases, XI, 1926, biz. 359.
Kirchner, W. „Handbuch der Milchwirtschaftquot;, biz. 191 en 382.
Kligler, H. J. „Observations on the production of indol bij bacteria of the colon-
typhoidgroup.quot; The Journal of Infectious Diseases, 14, 1914.
Klimmer, M. „Tierärztliche Milchkontrollequot;, 1929.
Klimmer, Haupt und Borchers. „Über das Vorkommen und bestimmen der Coli-
und Aërogenes-bakterien in der Milch.quot; Milchwirtschaftl. Forsch., 1929,
blz. 236.
Koning, }. C. „Biologische en biochemische studies over melk.quot; Pharmaceutisch
Weekblad 1905 — 1906 — 1908.
Kon. Phyllis, M. „The Journal of Dairy Researchquot;, Mei 1933, blz. 206.
Koser, S. A. „Utilization of the salts of organic acids by the colon-aërogenes-
group.quot; The Journal of Bacteriology, VIII, 1923, blz. 493.
Koser, S. A. „Correllation of the citrate utilization by members of the colon-
aërogenesgroup with other differential characteristics and with habitat.quot;
The Journal of Bacteriology, IX. 1924, blz. 59.
Koser, S. A. „Further observations on utilization of the salts of organic acids
by the colon-aërogenesgroup.quot; The Journal of Bacteriology, XI, 1926,
blz. 409.
Kraus'Uhlenhuth. „Handbuch der Mikroskopischen Technikquot;, Bnd. II, blz. 808.
Lerner. M. ..Een colititer voor melk.quot; Nederlandsch Tijdschrift voor Mikro-
biologie en Serologie, VI, no. 2, 1931.
Levine. M. ,.On the significance of the Voges-Proskauer reaction.quot; The Journal
of Bacteriology, I, 1916, blz. 153.
Levine, M. „Correlation of reactions in the colon-aërogenesgroup.quot; The Journal
of infectious Diseases, XIIX. 1916, blz. 358.
Levine, M. „The Journal of Infectious.quot; Diseases XXIII, 1918, blz. 43.
Lipska, L „le Laitquot;. 1934. afl. Juli-Aug.
Löhnis, F. „Vorlesungen über landwirtschaftliche Bakteriologiequot;, Berlijn 1913.
Luxwolda, W. B. Inaug. Dissert. Jena 1911.
-ocr page 203-Mc. Conkey. A. „Lactose fermenting bacteria in faeces.quot; The Journal of Hygiene,
V, 1905,
Mc. Conkey, A. „Further observations on the differentiation of lactose-fermen-
ting bacilli with special reference to those of intestinal origin.quot; The Journal
of Hygiene, IX, 1909, blz. 86.
Mc. Grady, M. H. „The numerical interpretation of fermentation-tube results.quot;
The Journal of Infectious Diseases XV, 1915, blz. 183.
Malcolm, P. J. „The occurence of coli-form bacteria in milk.quot; The Journal of
Dairy Research. Dec. 1933, blz. 15.
Melkbesluit, Staatsblad 1929, no. 43.
M eurer. „Beitrag über Kontaktinfektionen der Milch durch die Flaschen.quot; Zeit-
schr. f. Fleisch und Milchhygiene, 1927, blz. 151 en 169.
Monvoisin, A. „le Lait.quot; Paris 1920.
Nederlandsch tijdschrift voor mikrobiologie en Serologie. ,,Coli een indicator voor
onzindelijke melkwinning?quot; Uit het Laboratorium der Rotterdamsche Melk-
inrichting. Deel VII, no. 4, 1932.
Neisser, M. „Milchversorgung grosser Städte.quot; Rede gehouden op de Tagung
der Deutschen Hygienischen Gesellschaft te Düsseldorf. 26—IX—1926,
Nevot. „L'approvisionnement de Paris en lait.quot; le Lait Febr.-Mrt. 1933, blz. 111.
Obst Maud Mason. „Bile compared with lactose bouillon for determining the
presence of bact. coli in water.quot; The Journal of Bacteriologie, I, 1916, blz. 73.
Okkinga, P. en Tymstra, S. „Het onderzoek van melk en melkproducten aan
de zuivelfabriek.quot; Uitg. F.N.Z. 1919, blz. 98.
Orla-Jensen, C. „Milchkunde und Milchhygienequot;, 1903.
Orla-Jensen, C. „Die Bakteriologie in der Milchwirtschaftquot;, 1912.
Van Oyen, C. F. „Quantitatief bacteriologisch onderzoek van melk — kleine-
plaat-cultures.quot;
Paine, F. S. „The Destruction of acetylmethylcarbinol by members of the colon-
aërogenesgroup.quot; The Journal of Bacteriology, XIII, 1927, blz. 269.
Peters. H. „Über den Einfluss der Pasteurisation und Tiefkühlung auf den
Coligehalt der Milch.quot; Inaug. Dissert. Techn. Hochsch. München 1930.
Pien, J. et Bachimont. ƒ. „Sur la recherche du bacterium coli dans le lait.quot;
le Lait, Nov. en Dec. 1932.
Plantenga, B. P. B. „Bescherming van den zuigeling tegen tuberculose.quot; Tijd-
schrift voor Sociale Hygiëne, 1925, blz. 238.
Plantenga, B. P. B. „De noodzakelijkheid eener zindelijke melkwinning.quot; Tijd-
schrift voor Sociale Hygiëne, 1926, blz. 161.
Plimmer. „Practical organic and bio-chemistryquot;, 1915, blz. 340.
Van Raalte, A. en Lerner, M. „De reductasetijd van melk en haar bacteriecijfer.quot;
Chemisch Weekblad 1929, blz. 613.
Rapport v. d. commissie van onderzoek inzake het instellen van een gemeentelijk
Melkbedrijf te Amsterdam. 1923.
Rievel. „Handbuch der Milchkundequot;. 1926, blz. 75.
-ocr page 204-Rifter, Neva. „The value of presumptive tests for bac. coli based on the routine
use of lactose-bile and lactose-broth.quot; The Journal of Bacteriology IV,
1919, blz. 609.
Ritter, W. „Die quantitative Bestimmung der Coli-Aërogenes-Bakterien in Milch
und Lab.quot; Milchwirtschaftliche Forschungen XV, Heft 2 u. 3, 1933.
Rogers, L. A., Clark, W. M. and Davis, B. J. „The colon-group of bacteria.quot;
The Journal of Infectious Diseases, 14, 1914.
Rogers, L. A., Clark, W. M. and Evans, A. C. „Characteristics of colon bacteria
in bovine faeces.quot; The Journal of Infectious Diseases, 14, 1914.
Rogers, L. A.. Clark, W. M. and Evans, A. C. „Characteristics of colon bac-
teria on grains.quot; The Journal of Infectious Diseases, 17, 1915.
Salle, A. J. „A new agar-dye differential medium for the colontyphoidgroup.quot;
The Journal of Infectious Diseases no. 41, 1927, blz. 1.
Schmidt, W. „Untersuchungen über den Coli-gehalt roher und dauer-erhitzter
Milch.quot; Zeitschr. für Fleisch- und Milchhygiene, 15 Jan. 1932, blz. 158.
Sommerleldf. P. „Handbuch der Milchkunde.quot; Wiesbaden 1909.
Stewart, M. J. „A study of the coliform organisms infecüng the wounds of war.quot;
The Journal of Hygiene. XVI (1917-1918), blz. 291.
Storch. „Eine chemische Methode um festzustellen ob Milch oder Rahm bis
auf mindestens 80° C. erwärmt worden ist, oder nicht.quot; Zeitschrift für
Nahrungs- und Genussmittel, 1898, blz. 239.
Struve, H. und Baumgärfel, Tr. „Über den Einfluss mechanischer Erschütter-
ungen auf den Keimgehalt der Milch.quot; Milchwirtschaftl. Forschungen, 1927,
blz. 492.
Swenarton, J. C. „Can B. coli be used as an index of the proper pasteurization
of milk.quot; The Journal of Bacteriology, XIII, 1927, blz. 419.
Tanner. „Bacteriology and Mycology of Foodsquot;, 1919.
Tanner and Dubois. „Further investigations about the resistance of the colon-
typhoidgroup against temperature.quot; The Journal of Dairy Science, VIII,
1925, blz. 47.
Tanner and Winslow. „The Journal of Dairy Science.quot; Mei 1929, blz. 202.
Tiemann, H. „Die Milch.quot; Leipzig 1913, blz. 49.
Treiters, W. „Onderzoekingen naar de wijzigingen in het kiemgetal der in
steriel vaatwerk gewonnen melk.quot; Dissertatie Utrecht 1925.
Troy, H. C. „A comparison of the methylenblue-reductase test and the direct
microscopic count in grading milk at milk-plants.quot; Journal of Dairy Science
1925, blz. 282.
Vassileff, Th. „Recherche et numération du coli-bacille dans le lait par la
methode du rouge neutre.quot; le Lait, Maart 1932, blz. 181.
Veenbaas. A. H. „Melkbacteriologie en Melkhygiënequot;, 1930.
Velthorsf. „Bijdrage tot de kennis der bacteriologische gesteldheid van melk
en melkproducten.quot; Dissertatie Utrecht 1930.
Winslow, Kligler and Rothberg. „Studies on the colon-typhoidgroup of bac-
teria.quot; The Journ. of Bacteriology IV, 1919, blz. 429.
V. Wolzogen-Kühr, C. A. H. en v. d. Vlugt, L. S. „De Lacmoidplaat voor de
differentiaal-diagnose van bact. coli.quot; Water, 1932.
Yale, M. W. „The Escherichia-Aërobactergroup of bacteria in dairy products.quot;
The Journ. of Dairy Science, Sept. 1933, blz. 481.
Zavagli, V. „Zum Vorkommen und zur Bedeutung der Coli-Aërogeneskeime
in der Milch.quot; Zeitschrift für Infektionskrankheiten, parasitäre Krankheiten
und Hygiene der Haustiere. 28 Dec. 1933, blz. 110.
B. REFERATEN
Clemeska. W. „The bacteriology of surface waters in the tropics.quot; London 1912.
Ferreira, A., Horta, A., Paredes, C. „Recherche sur le B. coli communis de
I'intestin de I'homme.quot; Arch, der Real. Institut. Bact. Camara. Pestana 1908.
Keyes, F. G. „The gas-production of B. coli.quot; The Journal of medical research,
1909.
Michaelis und Marcora, F. „Die Saüreproduktivität des B. coli.quot; Zeitschrift
für Immunitätsforschung und experimentelle Therapie, 1912.
Savage, W. G. „The bacteriological examination of water and foods.quot; Cam-
bridge 1914.
Series, W. B. and Hammer, B. W. „Species of Escherichia-Aerobacterorganisms,
responsible for some defects in dairy products.quot; Journal of Bacteriol. 25,
461, 1934.
Shippen, L. P. „The significance of B. coli in pasteurized milk.quot; Journal of the
American Association, 1915.
Smith, Th. „The fermentation-tubes with special reference to anaerobiosis and
gasproduction among bacteria.quot; Wilder Quarter Centurybook 1893.
I.
De tegen de streptococcen-mastitis bij het rund aanbevolen auto-
vaccinatie-, autovaccin/bacteriophaag-, en entozontherapie dienen
op uitgebreide schaal te worden gecontroleerd, alvorens daarover
een eindoordeel kan worden uitgesproken.
II.
Bij de bestrijding van de steriliteit van het rund dient aan de
locale therapie van uterus en ovarium meer aandacht te worden
geschonken, dan aan een behandeling der schede of een injectie
met hypophysis- of follikelhormonhoudende substanties.
III.
Zoowel om het rantsoen onzer melkrunderen te verbeteren, als
met het doel, de qualiteit der consumptiemelk te verhoogen, ver-
dient het aanbeveling in het voederrantsoen een ruime hoeveelheid
kuilvoeder. volgens moderne methoden bereid, op te nemen.
IV.
Bij de bestrijding der coli-bacillosis van het jonge vee is een
doelmatige prophylaxe van veel meer beteekenis, dan bacterio-
phaag-, serum- en andere therapiën.
V.
Het is noodzakelijk, dat bij benoemingen van veeteeltconsulenten,
de dierenartsen even als vroeger in aanmerking komen.
VI.
In het belang eener uniforme bestrijding van diverse, de ge-
zondheid van onzen veestapel bedreigende ziekten, moet de daarbij
te geven leiding aan speciaal aan te stellen veterinaire hygiëne-
consulenten worden opgedragen.
VIL
Het is noodzakelijk, dat ten spoedigste een nadere regeling
omtrent de keuring van voor consumptie bestemd pluimvee wordt
getroffen.
VIII.
Voor elkeen die melk verhandelt dient voorgeschreven te zijn
aansluiting bij een instituut ter controle van, en voorlichting over
de handhaving van de in het Melkbesluit gestelde eischen, hetwelk
werkt op nader door de overheid te bepalen wijze.
IX.
Het is noodzakelijk, om de in het Melkbesluit en het Con-
sumptieijsbesluit voorgeschreven wijze van onderzoek op de aan-
wezigheid van B. coli te herzien.
X.
Het is wenschelijk, dat aan eiken Keuringsdienst van Waren
een dierenarts wordt benoemd.
mi
%
^i^éip^nbsp;vçmt^
jôÂdsBàdîfiîî a^Wf-
0a*-lt;
.V.
-ocr page 211-vi-
-ocr page 212-^ : '
-i
•-t
' gt;
%
■'■■y.- . | |
'mM | |
iPI | ||||
m