OVER HET GEHALTE AAN
VITAMINE-A EN CAROTINOIDEN
IN HET BLOEDSERUM VAN DEN
MENSCH EN IN DE MOEDERMELK
J. G. MENKEN
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UT R ECHT.
■M
m
OVER HET GEHALTE AAN VITAMINE-A
EN CAROTINOIDEN IN HET BLOEDSERUM
VAN DEN MENSCH EN IN DE MOEDERMELK
wr-.amp;r
-ocr page 7-OVER HET GEHALTE AAN
VITAMINE-A EN CAROTINOIDEN
IN HET BLOED5ERUM VAN DEN
MEN5CH EN IN DE MOEDERMELK
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN
RECTOR-MAGNIFICUS, PROF. Dr. C. W. STAR BUSMANN,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGE-
LEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN,
OP DINSDAG 12 JUNI 1934 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR,
DOOR
ARTS
GEBOREN TE GOUDA
N.V. W. HILARIUS WZN'S BOEKHANDEL, DRUKKERIJ EN
UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ, ALMELO - 1934
BIBLIOTHEEK DER
RUKSUNIVERStTEIT
UTRECHT.
TO THE MEMORY OF
Mr. C. W. VAN DER HOOGT
TO Mrs. C. W. VAN DER HOOGT
AAN MIJN VROUW
w-
Nu dit proefschrift voltooid is, en daarmede de kroon is
gezet op de studie, is het mij een behoefte des harten aan allen
dank te zeggen, die tot mijn vorming hebben bijgedragen.
In hooge mate geldt mijn erkentelijkheid U, Hoogleeraren
van de Natuur-philosophische en Medische Faculteit van de
Utrechtsche Universiteit, voor het onderwijs van U genoten.
Met weemoed gedenk ik aan hen, die niet meer zijn, met
name de Hoogleeraren Magnus en Zwaardemaker.
In het bijzonder wil ik U, Hoogleeraren in de klinische
vakken, mijn gevoelens van dankbaarheid doen kennen voor de
wijze, waarop Gij Uw leerlingen tot artsen vormt; waarvan
ik dagelijks de vruchten mag plukken.
Hooggeleerde Professor Wolff, hooggeachte Promotor!
Woorden ontbreken mij om U te doen gevoelen wat er in
mijn hart omgaat, nu eindelijk dit proefschrift gereed gekomen
is en Gij Uw goedkeuring er aan hebt willen hechten. Voor
de wijze, waarop Gij mij hebt ontvangen en wel hebt willen
inleiden in het onderzoek, dat hier voor ons ligt; voor Uwen
stimuleerenden invloed; Uw critische opmerkingen. Het was
mij een groot genoegen deze dissertatie onder Uw leiding tot
stand te hebben mogen brengen.
Zeergeleerde van Eekelen! Wat ik aan U verschuldigd ben
voor Uw onuitputtelijk geduld om mij de geheimen van het
vitamine-A-onderzoek te ontsluieren; voor Uw nooit ophou-
dende vriendelijkheid om mij met raad en daad ter zijde te
staan; voor Uw helderen kijk op allerlei moeilijkheden, die
zich voordeden, kan ik moeilijk zeggen. Ik hoop, dat de handen
van vriendschap en wetenschapszin niet spoedig verbroken
zullen worden. ■
Ook Gij, Zeergeleerde Emmerie, zijt voor mij geweest een
steeds terugkeerende vriendelijke hulp ; het was U nooit teveel,
als ik een beroep deed op Uw gedegen chemische kennis.
En U allen, die verbonden zijt aan het Hygiënisch Labora-
torium, wil ik mijn dank brengen voor Uw hulp. Uw bereid-
willigheid, die Gij mij menig keer hebt bewezen.
Ik wil niet nalaten een woord van dank te spreken tot U,
Hoogleeraren, Conservatoren, Hoofd-assistenten en Assistenten
en Verpleegsters van de onderscheidene Klinieken. Zonder Uw
vriendelijke bereidvaardigheid was het mij ten eenenmale on-
mogelijk geweest een zoo omvangrijk statistisch onderzoek
over het vitamine-A-gehalte in het bloedserum te doen.
Dan allen, die zich bereid verklaard hebben hun bloed te
plengen op het altaar der wetenschap, waardoor het mogelijk
geworden is een nader inzicht te verkrijgen in dit schoone
onderdeel der Biologie, wil ik mijn erkentelijkheid betuigen.
JV\ijn Vrouw is voor mij geweest een zoo voortdurende hulp
en steun en stimulans bij de bearbeiding van dit proefschrift,
met name bij de uitwerking der gegevens, dat het Haar een
vreugde zal zijn het voltooid te zien.
Aan al degenen, die mij mijn studie mogelijk gemaakt hebben,
wil ik hier mijn dank uitspreken.
Met gevoelens van diep leedwezen gedenk ik hierbij aan wijlen
mijn Oom, Mr. C. W. van der Hoogt, die helaas dezen dag
niet meer mocht beleven. Het zou Hem, die zooveel voor mij
gedaan heeft, een groote blijdschap geweest zijn te zien, dat
ik mijn doel mocht bereiken.
Dat Zijn Vrouw, mijn Tante, Mrs. C. W. van der Hoogt,
Zijn werk heeft willen voortzetten, stemt mij tot dank en
erkentelijkheid. Het zal Haar veel goed doen te zien, dat Haar
hulp en steun niet tevergeefs is geweest.
Al degenen, die mijn levensjaren gevolgd hebben en getuige
mochten zijn van het bereiken van mijn doel, zal het aangenaam
zijn, dit proefschrift te mogen ontvangen.
De studievrienden, met wie ik een reeks van jaren samen-
gewerkt heb, wensch ik alles goeds toe in hun loopbaan.
Mogen de banden, die gelegd zijn met de leden van de
Societas Studiosorum Reformatorum, hecht blijken te zijn.
INLEIDING.
Sinds den tijd dat men het bestaan der vitaminen heeft
leeren kennen, is de belangstelling voor deze bijkomstige
voedingsstoffen zeer toegenomen.
Geen wonder, want de groote waarde, die aan deze stoffen
moet worden toegekend, maakt hun bestudeering zeer belang-
wekkend. Immers door de vitaminen worden allerlei ziekten
voorkomen en de ^gezondheid van de individuen en de voort-
planting van het geslacht bevorderd.
Langzamerhand heeft men enkele vitaminen kunnen onder-
scheiden. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de dierproef,
waarmede men in staat was ook quantitatieve bepalingen te
doen. Het is begrijpelijk, dat de moeilijkheden aan het dier-
experiment verbonden groot zijn, en de fouten vele.
Een groote vooruitgang zou dan ook zijn, wanneer een
chemische methode werd gevonden, waarmede men
quantitatieve bepalingen zou kunnen doen. Bovendien zou men
dan waarschijnlijk in kleine hoeveelheden van een te onder-
zoeken stof een vitamine kunnen aantoonen.
Voor vitamine-A is sinds een tiental jaren een chemische
bepaling mogelijk, terwijl dit voor vitamine-C in den laatsten
tijd ook gelukt is.
Talrijke voedingsstoffen van plantaardigen en dierlijken
oorsprong zijn reeds onderzocht op hun vitamine-A-gehalte.
Ook organen en weefsels van menschen vormden een voorwerp
van onderzoek. In het bloedserum van den mensch heeft men
ook het vitamine-A kunnen aantoonen; en in het voorliggend
geschrift zullen we ons daarmede bezighouden.
Zooals bekend wordt het vitamine-A met het voedsel opge-
nomen, als zoodanig, of in den vorm van het pro-vitamine-A,
de plantaardige kleurstof, genaamd carotine.
Daar carotine in het menschelijk bloedserum eveneens is aan
te toonen, hebben we bij ons onderzoek ook deze kleurstof
betrokken.
De belangrijke rol, die het vitamine-A speelt in gezondheid
en ziekte, rechtvaardigt een overzicht van onze kennis van
de physiologie en pathologie van het vitamine-A.
HOOFDSTUK I.
OVERZICHT VAN HET VITAMINE-A EN DE
CAROTINOIDEN.
a. Historie.
De bekende voedingsproeven van Osborne en Mendel, van
Mc. Collum en Davis, van Hopkins en Neville in de jaren 1912
en volgende, hebben geleid tot de ontdekking van het
vitamine-A.
Zij gebruikten jonge, groeiende ratten, die een voedsel
kregen bestaande uit koolhydraten, vetten, eiwitstoffen en
mineralen, ongeveer overeenkomende met de samenstelling van
melk. De dieren groeiden echter slecht, gingen m gewicht
achteruit en stierven ten slotte. Werd echter een kleine
hoeveelheid melk bijgegeven, dan groeiden de dieren goed;
ook wanneer boter of eidooier gegeven werd. Olijfohe of var-
kensreuzel had echter geen resultaat. In boter en eidooier moest
dus een stof aanwezig zijn, die groeibevorderend werkte, in
tegenstelling met olijfolie en varkensreuzel, die deze eigenschap
misten.
Dit was het begin van de ontdekking van het vitamine-A.
Voor opgave van literatuurplaatsen verwijs ik naar de boeken,
die over vitaminen handelen, b.v. van Mc. Collum en Sim-
mondsi); Ethel Browning^); Sherman en Smiths); the Medical
Research Council^).
Ook op andere wijze heeft men het vitamine-A leeren kennen.
Reeds lang geleden bemerkte men dat er oogstoornissen
optraden als langen tijd achtereen voedsel van eenzijdige samen-
stelling genuttigd werd. Zeer bekend is geworden de studie
die Moris) aan de zoogenaämde „Hikanquot; in Japan heeft gewijd,
een oogziekte, die bij ons bekend is onder den naam van
xerophthalmie of keratomalacie, en waarbij therapeutisch de
zeer goede uitwerking van levertraan geroemd wordt.
Bij dieren, die een kunstmatig samengesteld voedsel, als
boven vermeld, kregen, nam men ook oogafwijkingen waar,
die veel overeenkomst vertoonden met de oogstoornissen der
kinderen, en men begon te vermoeden, dat aan beide de
gebrekkige samenstelling van het voedsel wel eens ten grond-
slag kon liggen.
De onderzoekingen van Bloch«) over oogstoornissen bij
Deensche kinderen en hun voeding wezen in dezelfde richting.
Uit het dierexperiment is later ten duidelijkste gebleken,
dat gebrek aan vitamine-A xerophthalmie veroorzaakt; en dit
verschijnsel is zelfs gebruikt, om vitamine-A in een of andere
stof aan te toonen.
Een groote vooruitgang was het toen Carr en Price een
chemisch-colorimetrische methode aangaven, waarmede het
vitamine-A in zeer kleine hoeveelheden kon worden aangetoond
(zie Hoofdstuk II).
b. De oorsprong van het Vitamine-A en van de
Carotinoiden.
In vele stoffen van plantaardige en dierlijke herkomst worden
het vitamine-A en de Carotinoiden gevonden.
Waar komen deze stoffen vandaan of worden ze in plant en
(of) dier gesynthetiseerd?
Ter beantwoording* van deze vraag willen we de levertraan
als voorbeeld nemen, omdat deze als een goede vitamine-A-bron
bekend staat. Deze is afkomstig van kabeljauwen, die echter
zelf niet in staat zijn het vitamine-A op te bouwen, maar die
het uit hun voedsel krijgen, dat uit kleine vischjes bestaat,
die op hun beurt leven van lagere planten. Deze lagere planten
zijn het, die de vitamine-A-eigenschappen-bezittende stof, het
carotine, kunnen synthetiseeren. Vooral de Diatomeeën, waar-
onder de Nitzschia Closterium, heeft men leeren kennen als
een vitamine-A-bron voor de lagere visschen.
Maar niet alleen is het gelukt de synthese van het vitamine-A
voor deze zee-algen aan te toonen. Ook voor hoogere planten
heeft men dit kunnen doen. JWen vond namelijk, dat gedroogde
zaden geen vitamine-A-eigenschappen vertoonden, ook niet
wanneer deze ontkiemden, maar wel als er groene bladeren
aankwamen. Het vermoeden rees hierbij, dat de groene plan-
tenkleurstof, het chlorophyll bij de synthese van de vitamine-A-
eigenschappen-bezittende stof een werkzaam aandeel had. Dit
is later ook gebleken. Bovendien is het licht hiervoor nood-
zakelijk, het versnelt de synthese.
Deze vitamine-A-eigenschappen-bezittende stof is het carotine,
waarover we later nog komen te spreken.
In planten komt deze kleurstof in relatief groote hoeveelheden
vaak voor, terwijl het vitamine-A zelf ontbreekt. In tegenstelling
hiermede vindt men in dierlijke weefsels meer vitamine-A,
terwijl de hoeveelheid carotine minder aanzienlijk kan zijn.
c. D e verhouding tusschen het Vitamine-A en de
Caro tinoiden. Hun eigenschappen.
De gele pigmenten, die in planten voorkomen zijn reeds
lang bekend, maar het is eerst veel later geweest, dat men
eenig verband vermoed heeft tusschen deze z.g. carotinoïden
en het vitamine-A. Eerst het experimenteele onderzoek van de
vitaminen heeft het vermoeden bevestigd dat de carotinoïden
vitamine-A-werking bezitten. Nog verdergaand onderzoek heeft
wel duidelijk aangetoond dat niet alle carotinoïden deze
werking bezitten, maar dat met name het carotine het werk-
zame bestanddeel is.
Vermast^) gaat in zijn proefschrift het verband tusschen
het carotine en vitamine-A na, en geeft op voortreffelijke
wijze onze tegenwoordige kennis omtrent het carotine weer.
We willen dan ook voor literatuur naar dit geschrift verwijzen
en slechts in korte trekken een en ander mededeelen omtrent
het vitamine-A en carotine.
Vitamine-A-vrij gevoede dieren, die verschijnselen van
vitamine-A-gebrek gingen vertoonen (groeistoornis, xerophthal-
mie), kregen bij hun voedsel carotine-houdende stoffen. Zoo
vonden Steenbock en Boutwell reeds dat gele mais ratten
goed deed groeien, in tegenstelling met witte mais.
Later heeft men het Carotine kunnen zuiveren en in kristal-
lijnen toestand aan de proefdieren kunnen geven, en aldus
kunnen bepalen welke hoeveelheid per dag noodig was om
de groeibevorderende werking tot uiting te brengen. De op-
gaven hieromtrent wisselen nog al. Zoo werd een dagdosis
van 10—15 y carotine door B. v. Euler, H. v. Euler en
Hellström voldoende bevonden; Moore geeft op 10 y en
later slechts een hoeveelheid van 4 y tot 2 y per dag.
Maar zelfs nog geringere waarden vindt men in de literatuur
opgegeven (tot 0.5 y).
Als carotine in zulk een geringe dosis nog zijn werkzaam-
heid als groeibevorderend agens ontvouwt, dan vraagt men
zich af, of carotine zelf soms het vitamine-A is.
Dit nu is niet het geval. Het carotine en vitamine-A zijn niet
identiek. Dit blijkt wel uit hun eigenschappen, (zie Ver-
mast, bl. 62—64 van zijn proefschrift).
De verschillen tusschen beide stoffen zijn:
1.nbsp;kleur:
Carotine is een rood kristallijn poeder; zeer verdunde op-
lossingen in petroleum-aether zijn geel gekleurd (deze kleur
kan gebruikt worden om colorimetrisch de hoeveelheid te
bepalen).
Vitamine-A is niet gekleurd, d.w.z. het zuiverste preparaat tot
nu toe verkregen is een lichtgele olie, zoodat zeer verdunde
oplossingen kleurloos zijn.
2.nbsp;Synthese en voorkomen:
Carotine wordt in planten opgebouwd en komt ook in het
dierlijke organisme voor.
Vitamine-A wordt alleen bij gewervelde dieren aangetroffen,
niet in ongewervelde dieren en ook niet in planten.
3.nbsp;Absorptie:
Carotine wordt door fijn-verdeelde kool gemakkelijker
geabsorbeerd dan vitamine-A.
Carotine lost weinig of niet op in methylalcohol en in 90»/o
aethylalcohol.
Vitamine-A lost op in methylalcohol en in 90 »/o aethylalcohol.
5.nbsp;Stabi liteit ten opzichte' van SOg en verhitten in Ng-
atmospheer is niet gelijk.
BIS
6.nbsp;Absorptie van licht:
Van het reactieproduct
met Sb Cl.
Van het natuuriijke product opgelost in olie
In het ultraviolet bij:
320-330 m [i
(328 m fl max.)
Lever-
traan
In het zichtbare
spectrum bij:
(kleurloos)
In het zichtbare
spectrum bij:
604—608/n /x
620-624/n fi
572 m jbi max.
583 m fj, max.
(Band II behoort waar-
schijnlijk niet
bij vitamine-A)
Band I
Band II
Band IV
348-350m fx (max )
Band V
277-280« ^(max)
273 m n max.
Band 1 4Q2 - 476 m fi
Band II 459-445
Band III 427 m fi
(geel)
Carotine
590 m fj, (max.)
7. Structuur:
Carotine is een koolwaterstof (C H se)-
Vitamine-A is een alcohol (is te veresteren).
Naast de verschillen tusschen vitamine-A en carotine zijn er
ook overeenkomsten (zie Vermast, a.w. bl. 62.)
1.nbsp;Zoowel carotine als vitamine-A zijn onverzeepbaar.
2.nbsp;Ze worden vernietigd door oxydatie.
3.nbsp;Ze worden vernietigd door ultra-violet licht.
4.nbsp;Ze zijn thermostabiel.
5.nbsp;Ze werken beide physiologisch actief als vltamine-A.
-ocr page 20-Het zuiverste carotine-preparaat van Moore heeft een smelt-
punt bij 178= C.; de elementaire samenstelling is C^q H 5e,
dus een koolwaterstof. Volgens recente onderzoekingen bestaat
carotine uit enkele componenten: een optisch-actieve stof,
«-Carotine genaamd, en een optisch-inactieve stof, ^-Carotine;
terwijl ook nog een derde, r-carotine, zou bestaan. Van deze
werkt /8-carotine misschien het sterkst (Kuhn en Lederer«);
Kuhn en Brockmann^); v. Euler, Karrer, Hellström en Ryd-
bomio)).
Evenals voor carotine gelukt is, heeft men ook getracht het
vitamine-A te isoleeren en de structuur vast te stellen. Japansche
onderzoekers 11,nbsp;hebben zich hiermede vroeger bezig-
gehouden. Ze isoleerden een stof, die ze biosterine noemden,
C 22 ii O 2- Ze meenden dat dit zuiver vitamine-A was.
Andeiien bestreden de meening dezer onderzoekers en de
pogingen werden voortgezet het vitamine-A zuiver te krijgen.
Karrer, Morf en Schiöppi^) poogden uit heilbotlever, die een
goede vitamine-A-bron bleek te zijn, dit te isoleeren. De bio-
logische vitamine-A-werkzaamheid van hun product bleek reeds
aanwezig te zijn bij 0.5 y ; het moleculairgewicht was 320. Een
zeer zuiver preparaat is dat van Karrer en Heilbron; en uit
den allerlaatsten tijd dat van Holmes c.s. i®).
Overhoff, Bruins en Wolffi«) konden het moleculair gewicht
van vitamine-A berekenen op 333 en van carotine op 536. De
waarden gevonden voor carotine en vitamine-A maken het
voor hen onwaarschijnlijk dat er een eenvoudige chemische
relatie tusschen beide stoffen bestaat; er is een grooter verschil
in den moleculairen bouw van vitamine-A, dan dat het een
eenvoudig gehydreerd of geoxydeerd carotine zou kunnen zijn.
Behalve uit hun eigenschappen, hun voorkomen, hun bouw,
kan het verband tusschen vitamine-A en carotine ook gevonden
worden uit het dierexperiment, zooals we in enkele woorden
reeds aangaven. Later bij de bespreking van de physiologie en
pathologiie van het vitamine-A en het carotine zal de
relatie tusschen beide nog weer ter sprake komen (zie
bl. 17 e.V.).
d. Physiologie van het vitamine-A en de Caro-
tinoiden.
Van de beteekenis, die het vitamine-A en de Carotinoiden in
de huishouding van het lichaam hebben, weten we nog slechts
weinig.
De studie der deficientie-verschijnselen, die door vitamine-A-
gebrek veroorzaakt worden, leert ons echter, dat deze bijkom-
stige voedingsstof een belangrijke functie te vervullen heeft.
Slechts enkele hoofdzaken van de physiologie willen we
bespreken.
Het vitamine-A kan noch door gewervelde dieren, noch door
den mensch worden opgebouwd, maar wordt met het voedsel
opgenomen; en wel voornamelijk als Carotine.
Wat er met het vitamine-A of de Carotinoiden in den darm
gebeurt, is nauwelijks bekend. Of het daar reeds veranderingen
ondergaat, of dat er bacteriën op kunnen inwerken, weet men
niet. Een feit is, dat in ieder geval Carotine geresorbeerd wordt,
omdat men deze plantenkleürstof in het bloedserum kan aan-
toonen (carotinaemie).
In de faeces konden Kaufmann en v. DrigalskiiO geen vita-
mine-A noch Carotine vinden; anderen daarentegen wel (Amy
L. Daniels 18)).
In het bloed kan men het vitamine-A en de Carotinoiden aan-
toonen; en ook in allerlei organen, vooral in de lever.
Onder de Carotinoiden is alleen het Carotine voor het vita-
mine-A van belang, omdat het is op te vatten als pro-vitamine-A.
Moore 19) spreekt van „precursorquot;.
Het Carotine nu wordt omgezet in vitamine-A. Dat dit
inderdaad plaats heeft, kan men wel hierdoor aannemelijk
maken, dat er dieren zijn, die voornamelijk plantaardig voedsel
gebruiken, waarin het vitamine-A als zoodanig niet voorkomt,
wel het Carotine (Wolff, Overhoff en van Eekelen^o)), terwijl
toch in hun serum geen Carotine aanwezig is, maar wel vita-
mine-A. Verschillende schrijvers wijzen op het pigmentlooze of
pigmentarme van het bloedserum van cavia, hond, e.a., terwijl
voor varken en konijn we het zelf ook waargenomen hebben.
Moore i®) heeft bewezen, dat bij grooter toevoer van Carotine
aan ratten het carotine-gehalte van lever- of lichaamsvetten
niet toenam; maar de Sb Clg-reactie was bij eenzelfde carotine-
gehalte veel sterker. Het reactie-product vertoonde een sterken
band bij 610—630 m [x, en geen band bij 590 m [m.
Wolff, Overhoff en van Eekelen 20) hebben getracht het bewijs
te leveren dat Carotine in vitamine-A wordt omgezet. Ze hebben
bij drie konijnen kleine stukjes lever verwijderd en het carotine-
en vitamine-A-gehalte bepaald. Daarna spoten ze eenige dagen
lang zuiver Carotine in, opgelost in olie; daarna hebben ze
weer een analyse van het Carotine- en vitamine-A-gehalte uit-
gevoerd. Ze vonden bij alle drie een sterke, maar niet even-
redige stijging in de lever van het vitamine-A-gehalte. Ook na
orale toediening van Carotine kon de vitamine-A-toename in
de lever worden aangetoond.
Waar vindt nu de omzetting van Carotine in vitaminehA
plaats ?
Het antwoord op deze vraag moeten we schuldig blijven.
Van een omzetting in den darm is niets bekend. Mogelijk is
dat dit proces in het bloed plaats vindt. v. Euler^i) deelde
mede dat het hem gelukt was in kippenserum het Carotine om
te zetten in een stof, die na verwant was aan vitamine-A, maar
het spectrum kwam niet geheel overeen. Hij is van meenlng
dat de omzetting van Carotine in vitamine-A in het bloed plaats
heeft.
De meeste schrijvers houden het er voor dat in de lever
het Carotine in vitamine-A wordt omgezet. Als argumenten
voor deze meening wordt dan de toename van het vitamine-A-
gehalte van de lever genoemd, wanneer groote hoeveelheden
Carotine gevoed worden (Moore 22)). Vitamine-A-looze ratten
vertoonden in hun verzeept lever-extract geen absorptie-band
bij 328 m fj. ; echter wel ratten, die genezen waren van de
gevolgen van vitamine-A-gebrek met Carotine (Gapper 23)).
Drummond echter kon bij katten en konijnen geen overgang
van Carotine en vitamine-A vinden.
Men heeft ook gepoogd in vitro de omzetting van Carotine
in vitamine-A aan te toonen. Olcott en Mc. Cann2i) meenden
Carotine in vitamine-A te kunnen omzetten door behandeling
van carotine met versehe lever of extracten van lever. Volgens
hen zou hier een enzym, carotenase genaamd, een werking
uitoefenen. Rea en iDrummond 25) konden op deze wijze echter
geen omzetting tot stand brengen.
Wat is nu de functie, die het carotine of vitamine-A in
het lichaam heeft?
D€ beantwoording van deze vraag is meer negatief dan
positief, omdat men veel beter op de hoogte is van de gevolgen
van vitamine-A-gebrek, dan dat men weet hoe vitamine-A zijn
werking ontvouwt en hoe het biologisch gebeuren geschiedt,
dat b.v. vitamine-A den groei bevordert.
De physiologische beteekenis van het carotine voor de plant
bespreken we niet. Vermast 7) behandelt deze op bladzijde 39
e.V. van zijn proefschrift, waar hij eenige theorieën opnoemt.
Bij dieren heeft men slechts enkele physiologische gegevens,
die niet zoo zeer betrekking hebben op het proces dat in het
lichaam zich afspeelt met carotine en vitamine-A, als wel ons
een inzicht geven in het gedrag en sommige eigenaardigheden
van beide stoffen.
We wijzen dan op het verschil tusschen het carotinoiden-
en vitamine-A-gehalte bij jonggeborenen en de moeder.
Palmer en Eekles^e) vonden reeds dat het bloedserum van
een pasgeboren kalf geen Carotinoiden bevatte, terwijl het
serum van het moederdier er zeer rijk aan is. Vogt^^) vond bij
menschelijke foetus slechts vitamine-A in de lever en nergens
anders. Ook andere schrijvers vonden slechts weinig of in het
geheel geen vitamine-A in de lever van jonge dieren, of ook
bij pasgeboren kinderen. Wolff ^s) verkreeg bij zijn onderzoek
naar het vitamine-A-gehalte in levers van menschen bij prae-
matuur-geboren kinderen een gemiddelde van 68E.B. per gram;
bij ä terme-geboren kinderen gemiddeld 73E.B.; ±40 »/o van
deze beide groepen had zelfs geen aantoonbare hoeveelheden
vitamine-A. Het carotine-gehalte was meestal zeer klein. Zelf
konden we het verschil in carotine-gehalte in het bloedserum
van moeder en kind bij de geboorte ook aantoonen: bij de
kinderen was dit steeds zeer klein (zie bl. ). Het vitamine-A-
gehalte van het bloedserum van moeder en kind verschilde
ook meest.
Ter verklaring kunnen we slechts onderstellingen opperen,
omdat onderzoekingen op dit physiologische terrein nog ont-
breken. In de placenta moet de overgang van carotine en
vitamine-A van de moederlijke naar de kinderiijke circulatie
plaats vinden. Daar komt misschien ook wel een of ander
proces tot stand, waarbij het carotine in vitamine-A wordt om-
gezet, waardoor het lage carotine-gehalte in het kinderlijk
bloedserum verklaard zou kunnen worden. Ook zou het
mogelijk kunnen zijn dat carotine in de placenta moeilijk pas-
seert naar het kinderlijke bloed.
Dan heeft het kinderiijk organisme voor zijn groei veel
vitamine-A noodig en is de omzetting van carotine in vitamine-A
bij het kind misschien versneld, en het „verbruikquot; groot.
Na de geboorte is de moedermelk de vitamine-A-bron voor
het jonge individu. In de melk zijn niet onbelangrijke, indivi-
dueel verschillende hoeveelheden carotine en vitamine-A aan-
wezig, terwijl vaak in het serum der moeder het carotine- en
vitamine-A-gehalte gering kan zijn. Dit wijst op een wonderiijke
regeling van het organisme, dat voorziet in de behoeften, die
er bestaan.
Het vitamine-A wordt in het lichaam opgestapeld, vooral
in de lever, waarin het in groote hoeveelheden aanwezig kan
zijn. Het is daardoor voor het individu langen tijd mogelijk te
blijven groeien en gedijen, zonder dat het vitamine-A met het
voedsel toegevoerd krijgt, zooals men aan menige groeicurve
gemakkelijk kan zien. Vandaar ook de noodzakelijkheid om
het moederdier reeds tijdens de zwangerschap vitamine-A-vrij,
in ieder geval vitamine-A-arm te voeden, wil men de jongen
spoedig na de geboorte gebruiken voor groei-proeven. Want
anders is er groote kans, dat men ze, vóór de dieren volwassen
zijn, niet vitamine-A-vrij krijgt.
Hoe nu de vitamine-A-reserves aangewend worden voor de
behoeften van bet lichaam, weet men niet. Ook of er nog
factoren zijn, die invloed uitoefenen op het mobiliseeren daar-
van, is niet bekend.
Er zijn nog wel meer schrijvers die een of andere werking
van het vitamine-A meenen gevonden te hebben, maar het is
te vaag om er een oordeel over te kunnen uitspreken.
Een belangrijke vraag is nog te beantwoorden: wat is de
behoefte van het individu aan vitamine-A?
In algemeenen zin kan men zeggen, dat ieder gewerveld
dier en mensch vitamine-A noodig heeft. De ongeboren vrucht
in het moederlichaam; mensch en dier na de geboorte tijdens
de groei-periode, maar ook de volwassene heeft vitamine-A
noodig.
Hoe groot is nu die behoefte?
Voor dieren heeft men dit nagegaan, vooral voor ratten.
Men heeft zelfs de hoeveelheid, die een groeiende rat per dag
noodig heeft, gebruikt om hiermede een eenheid vitamine-A
aan te duiden; en noemde deze dan ook Ratteneenheid (R.E.)
Deze is te vergelijken met 2-3 y carotine, volgens sommigen
zelfs met 0.5 y carotine per dag.
Voor een kind zou men dit kunnen omrekenen, als men
het gewicht als maatstaf neemt. Men krijgt dan b.v. voor een
kind van 10 K.G. minstens 100 R.E. per dag (Wolff 29)). Hoeveel
een volwassene noodig heeft is moeilijker te zeggen. We kunnen
ons voorstellen dat hij naar verhouding minder zal moeten
hebben, omdat er geen sprake meer is van groei. Toch zal hij
vitamine-A niet kunnen missen, en ongetwijfeld zullen vele
factoren van leeftijd, geslacht, beroep, welstand, voedsel, enz.
hun invloed doen gelden. Zouden we het gewicht weer als
maatstaf nemen, dan zou iemand van 70 K.G. ± 700 R.E. vita-
mine-A per dag noodig hebben.
Nader onderzoek zal ons omtrent de vitamine-A-behoefte
van den mensch op verschillenden leeftijd moeten inlichten.
Men heeft de behoefte gevoeld om e e n h e d e n v a n v i t a-
m i n e n aan te nemen. Internationale overeenstemming is hier-
voor zeer gewenscht, vooral met het oog op het bepalen van
het gehalte aan vitaminen in voedingsmiddelen, en de eischen
die men aan deze consumptie-artikelen mag stellen.
Eerst had men als eenheid van het vitamine-A aangenomen
die hoeveelheid, die wanneer ze dagelijks gevoerd werd aan
een „standaardproefdierquot; (witte mannelijke ratten uit eigen
fok) een gemiddelde gewichtsvermeerdering gaf van 3 gram
per week gedurende een proeftijd van 4 tot 8 weken (zie b.v.
Jung 30)).
Later heeft het Comité d' Hygiëne van den Volkenbond een
andere internationale eenheid vastgesteld, waarvan in het
Nederlandsch Tijdschrift van Geneeskunde 1933, 77, bl. '2708
een vertaling is te vinden van de hand van Josephus Jitta^i).
Standaardpreparaten van vitamine-A, -B en -D worden te
Hampstead gemaakt en in voorraad gehouden. De standaard
voor vitamine-A, -C en -D is voor 2 jaar, die voor vitamine-B
voor 5 jaar aanvaard.
De voorgestelde vitamine-A-standaard is het Carotine, waar-
van de eenheid op de volgende wijze bepaald werd: door 8
laboratoria werden hoeveelheden zuivere Carotine gezonden,
die in het instituut te Hampstead werden gemengd. Het mengsel
werd gezuiverd door achtereenvolgende kristallisaties, totdat
een smeltpunt van 179° C. werd verkregen. 10 milligram van
dit preparaat werden telkens in ampullen gebracht, die lucht-
ledig gemaakt werden en gevuld met zuivere en droge stikstof.
V y = 0.001 milligram van dit carotine-preparaat is als vita-
mine-A-standaard aanvaard.
In Nederland kan men zich wenden tot het Centraal Labora-
torium voor de Volksgezondheid te Utrecht, dat de Standaard-
preparaten in voorraad houdt.
Bij ons eigen onderzoek hebben we deze Standaard-eenheid
niet gebruikt, maar het Carotine hebben we bepaald aan zijn
eigen gele kleur, en het vitamine-A aan de blauwe kleur, die
het reactie-product met SbClg gaf; de sterkte werd gemeten in
Lovibond-eenheden-blauw (L. E. B.).
Wil men de L.E.B. omrekenen op Volkenbondseenheden
(V.E.), dan kan men gebruik maken van curve IV (bl. ),
waar y Carotine per c.c. vergeleken wordt met L.E.B., die ze
geven na toevoeging van SbClg. Vindt men b.v. 3 L.E.B., dan
zou dit overeenkomen met 17.5 y Carotine = 17.5 V.E.
e. Pathologie van het vitamine-A en de Caro-
tinoiden.
We zijn thans genaderd tot de bespreking van de pathologie
van het vitamine-A en de Carotinoiden, waarvan we in het
kort een overzicht willen geven, vooral in verband met de
menschelijke pathologie.
1.nbsp;Groeistoornis.
Zooals bekend heeft de groeistoornis, die bij jonge dieren
ontstond na voeding met een, naar men meende, volwaardig
voedsel, geleid tot de ontdekking van het vitamine-A.
Voedt men jonge ratten zonder vitamine-A, dan groeien
ze eerst nog een tijd gewoon door, dank zij de reserves in
de lever. Daarna gaan ze achteruit in gewicht, krijgen andere
ziekelijke verschijnselen en gaan ten slotte te gronde.
Voor uitvoerige beschrijving van deze proeven verwijzen
we naar de literatuur.
Voor ons is het van meer belang te weten of groeistoor-
nissen bij foetus, zuigelingen en jonge kinderen ook moge-
lijk te wijten zouden kunnen zijn aan een tekort aan vitamine-A.
Tijdens de zwangerschap bestaat er een grootere behoefte
aan dit vitamine voor den groei van het kind; ook de moeder
heeft dan meer vitamine noodig (zie o.a. Bock 32).
Bij zuigelingen en jonge kinderen schijnt in ons land ten-
minste geen groeistoornis voor te komen, die door vitamine-
A-gebrek veroorzaakt zou kunnen zijn. In andere cultuur-
landen is de toestand vrijwel als bij ons, hoewel de slechte
economische omstandigheden hun invloed wel doen gelden
(von Tyszka in ons Indië komen wel groeistoornissen
voor door vitamine-A-gebrek, gelijk blijkt uit de mededeelingen
van Straub 34), de Haas 35), e.a., die uitermate magere, atrophi-
sche kinderen waarnamen, welke tevens xerophthalmie of
hemeralopie vertoonden. Het is trouwens de vraag of
vitamine-A-gebrek alleen daarvoor verantwoordelijk te stellen
is, zooals het voor de xerophthalmie wel het geval is.
2.nbsp;Een tweede afwijking, die veelvuldig wordt aangetrof-
fen is een oogziekte: xerophthalmie of keratomalacie.
Reeds in 1904 beschreef Mori 5) de Hikan in Japan, de oog-
stoornis veroorzaakt door onvolwaardig voedsel; met lever-
traan trad de genezing in. Later volgden de onderzoekingen
van Blochen Monrad 36) over de oogafwijkingen der Deen-
sche kinderen, die tijdens den wereldoorlog verstoken waren
van natuurboter.
Bij dieren, die zonder vitamine-A gevoed werden, zag men
ook een oogziekte, die met het gebruik van levertraan her-
stelde. Men kwam dan ook spoedig tot de overtuiging, dat
het vitamine-A-gebrek de oorzaak was van de xerophthalmie.
De verschijnselen bestaan in een uitdrogen van de cornea
(xerosis), waar secundaire infectie bijkomt, die tot purulente
keratitis leidt, gevolgd door cornea-perforatie, panophthalmie
en blindheid. Ook minder sterk uitgesproken gevallen met
conjunctivitis, roodheid en jeuk komen voor. In vele landen
komt xerophthalmie voor. In ons eigen land wordt slechts
sporadisch een geval beschreven, b.v. door Wolff die bij
een kind van 10 maanden met een zeer eenzijdig dieet deze
afwijking vond; Tilma ^s) beschrijft een geval uit Friesland
en ook Weve ^9) doet enkele mededeelingen. (zie ook Zee-
man^quot;)) In Nederlandsch-Indië vindt men xerophthalmie veel
vaker. Straub s^) beschrijft er gevallen van, en ook de Haas 35)
en Wille ^2) hebben over deze oogziekte ondervindingen
opgedaan.
Voor het optreden van xerophthalmie moet dus vitamine-A-
gebrek bestaan, maar er zijn waarnemingen, die het vermoeden
wekken, dat voor het uitbreken der keratomalacie voorbeschik-
kende momenten bevorderlijk zijn. Een en ander is echter nog
zeer vaag, en daarom verwijzen we naar de literatuur.
3. Als volgende afwijking, die men bij vitamine-A-gebrek
gevonden heeft, noemen we de he me ral op ie, de nacht-
blindheid. Vaak ziet men deze voorafgaan aan de xerophthal-
mie ; herstel vindt plaats door toevoer van vitamine-A (Bloch^3))
Het komt 's winters meer voor dan 's zomers. Waarschijnlijk
is een vertraagde regeneratie van het gezichtspurper de oor-
zaak van de nachtblindheid (Aykroyd terwijl het licht
het vitamine-A, dat in de retina gevonden is (Yudkin zou
afbreken (Heringanbsp;Hemeralopie is een stoornis in de
donkeradaptatie, welke langzamer of in het geheel niet optreedt.
Jeans en Zentmire meenen een middel gevonden te hebben
om een gering tekort aan vitamine-A te ontdekken. Ze maten
n.m. de lichtgevoeligheid bij 213 kinderen na gedeeltelijke
donkeradaptatie. 45 kinderen bleken een te langzame adaptatie
aan het donker te hebben, welke normaal werd na ± 12 dagen
goed dieet met levertraan.
4. Een vierde afwijking, die men bij vitamine-A-gebrek ge-
vonden heeft zijn de nier- en blaassteenen.
Osborne en Mendel vestigden in 1917 de aandacht op
het veelvuldig voorkomen van calculi van calciumphosphaat
in de urinewegen van ratten, die een dieet hadden zonder
vitamine-A. Ook anderen deden dezelfde waarneming. Zeer
bekend zijn de onderzoekingen van Van Leersum i9~53) in
ons land. Hij onderzocht 241 ratten, die een vitamine-A-rijk
voedsel kregen en vond geen spoor van lithiasis; 645 ratteuj
zonder vitamine-A gevoed (soms zonder vitamine-A en-D)
vertoonden in 197 gevallen steenvorming, meest bestaande uit
calciumphospaat of calciumphosphaat en calcium-oxalaat. In
de nier vond hij vaak kalk afgezet. Verhoorning van het
epitheel begunstigt de steenvorming. De Langen ss) vestigt
er de aandacht op, dat op Java zeer veel steenen in de urine-
wegen gevonden worden, vooral op jeugdigen leeftijd {1—15
jaar), terwijl toch de vitamine-A-toevoer niet onvoldoende
geacht moet worden. Hij tracht deze tegenstelling te verklaren
door te wijzen op de vele ingewandsstoornissen bij de kin-
deren, waardoor de resorptie van uit het darmkanaal te
wenschen overlaat.
Polak 56) heeft een experimenteel onderzoek verricht over
het voorkomen van nier- en blaassteenen en de voeding. Hij
gaf aan ratten, die vitamine-A-gebrek hadden, extra CaCOg
en zag dan veel meer steenen ontstaan, dan wanneer hij extra
KHg PO4 toevoegde aan het voedsel. Invloed van den zuurgraad
kon hij niet waarnemen. Gaf hij een voedsel met tekort aan
vitamine-A, maar van gansch andere samenstelling, dan vond
hij geen steenen. Gaf hij nu echter wel voldoende vitamine-A,
maar wijzigde hij de zoutverhouding met Ca CO3 of KHgPO^
als boven, dan zag hij in vrijwel 100 »/o steenen ontstaan. Voor
de menschelijke pathologie durft hij uit dit onderzoek geen
conclusies te trekken; hij meent echter voorzichtigheid met
groote hoeveelheden kalk te moeten aanraden.
5.nbsp;In 1922 bemerkten Evans en Bishops^) een verande-
ring in de functie der ovaria en ophouden van
den oestrischen cyclus, verhoorning der cellen
in de vagina met afwezigheid van leucocyten,
indien dieren vitamine-A-loos gevoed werden. Andere schrijvers
konden dit bevestigen. Deze abnorme verhoorning treedt reeds
op voordat andere verschijnselen, als groeistoornis of xer-
ophthalmie, zich openbaren. Het verschijnsel is zelfs gebruikt als
test voor de bepaling van het vitamine-A-gebrek (kolpokeratose-
test) (zie van Eekelen ss); van Eekelen, Wolff en Overhoffs»)).
Door vitamine-A-gebrek schijnt steriliteit te kunnen ontstaan,
niet door afwijkingen in oestrus of ovulatie, maar door mis-
lukking van de inplanting (Evans ; veroorzaakt door abnor-
male verhoorning van het epitheel.
Of er op dit gebied door vitamine-A-gebrek bij den mensch
ook pathologische verschijnselen zijn waargenomen, hebben
we in de literatuur niet vermeld gevonden. Pulay^i) meent
dat bepaalde vormen van fluor albus misschien door vitaminen-
gebrek zouden veroorzaakt kunnen zijn.
6.nbsp;Door vele schrijvers is opgemerkt, dat vitamine-A-gebrek
zeer vaak gepaard gaat met infecties. Reeds Drummond''ä)
zag in 1919 veel longaandoeningen, vooral bronchopneumonieën
bij A-deficiente ratten. Green en Mellanby vonden meestal
op verschillende plaatsen ontstekingsprocessen, en meenden
dat hierdoor vaak de dood veroorzaakt werd bij vitamine-A-
gebrek. Door voeding met Carotine verkregen ze herstel van
hun dieren of voorkwamen de infecties.
Sindsdien hebben zeer veel schrijvers zich met het anti-
infectieus karakter van het vitamine-A beziggehouden.
Wenden we ons tot de menschelijke pathologie, dan noemen
we eerst het belangrijke werk van Mellanby en Green over
de puerperale sepsis. In hun eerste publicatie maken ze melding
van slechts 5 gevallen, maar later konden ze het aantal waar-
nemingen uitbreiden: 275 gravidae kregen extra-vitamine-A
en -D; van deze kregen slechts 1.1 »/o sepsis; daarentegen was
dit aantal 4.7 o/o bij 275 gravidae die geen extra vTtamine-A
gekregen hadden (Green c.s. «5)). Het vitamine-A-gehalte van
de lever bij puerperale sepsis werd door Green««) bepaald: het
gehalte was over het algemeen laag, vooral bij toxicoses en
thrombophlebitis.
Wat is de oorzaak dat vitamine-A-gebrek de kans op infecties
verhoogd?
We wijzen eerst op de abnormale verhoorning. Arons en
van der Rijst namen bij A-deficiente ratten in allerlei organen
infectieuze processen waar. Maar ze vonden steeds als er
infectie was ook verhoorning. Omgekeerd, verhoorning zonder
infectie kwam wel voor, maar infectie zonder verhoorning nooit.
Ook andere schrijvers wijzen op de abnormale verhoorning
als oorzaak van den groei en goede ontwikkeling der bacteriën,
waardoor ontstekingen bevorderd worden.
Naast deze plaatselijke oorzaak mag het al of niet aanwezig
zijn van anti-stoffen in het bloed, van leucocytose en andere
afweermiddelen niet uit het oog verloren worden om het
ontstaan of wegblijven van infectie te verklaren.
Het spreekt vanzelf dat men gepoogd heeft gebruik te maken
van de anti-infectieuze werking van het vitamine-A. Zoo deden
het Green c.s. bij puerpurale sepsis, en zij meenden succes te
zien. Ook andere afwijkingen heeft men met extra vitamine-A-
toevoer trachten te bestrijden. Toch is de meening van sommige
schrijvers nog al sceptisch ten opzichte van de verkregen resul-
taten.
7. Er zijn auteurs, die een merkwaardigen invloed hebben
waargenomen van vitamine-A-gebrek op de bloedvorming
en bloeds a menstelling. Cramer, Drew en Mottram «9)
zagen een vermindering der bloedplaatjes, een thrombopenie
bij A-deficiente ratten, waardoor naar hun meening de infectie-
kans verhoogd wordt. Ook Bedson en Zilva 'i) deden dezelfde
waarneming, maar ze willen niet aannemen, dat de thrombo-
penie alleen door vitamine-A-gebrek veroorzaakt wordt. Roeg-
holt beschreef den invloed van het A-avitaminotisch dieet
op de myelopoese en -het witte bloedbeeld in verband met de
wondgenezing.
Glanzmann 73) vond ook thrombopenie bij ratten en be-
schouwde dit als het fijnste reagens op vitamine-A-gebrek.
Carotine gaf spoedig herstel.
Een experimenteel onderzoek over de werking van het
vitamine-A-gebrek op het bloedbeeld heeft Hart de Ruyter^i)
verricht. Hij onderzocht het bloedbeeld bij ratten, die al of niet
geïnfecteerd waren met Bartonellen. Hij vond steeds dat A-
avitaminose gepaard ging met lymphopenie; de thymus was
steeds vrijwel verdwenen; de lymphklieren waren klein en arm
aan kiemcentra; de plaques van Peyer waren nauwelijks met
het bloote oog zichtbaar; de milt was zeer klein, als een smal
lintje. De avitaminose (of hypovitaminose) moet längeren tijd
bestaan hebben, wil dit beeld tot ontwikkeling komen.
Alle schrijvers zijn het er niet over eens, dat vitamine-A-
gebrek anaemie zou doen ontstaan; sommige oordeelen de
gevonden waarden bij gezonde en A-avitaminotische dieren
te inconstant; andere meenen dat er nog andere factoren in
het spel zijn.
Overzien we de infecties, de anaemie en wat we bij ver-
schillende andere afwijkingen vonden omtrent de abnormale
verhoorning, die bij vitamine-A-gebrek gevonden worden, dan
lijkt ons de volgende gang van zaken het waarschijnlijkst.
Vitamine-A-gebrek geeft abnormale verhoorning, die in
allerlei organen wordt gevonden (oogen, luchtwegen, urine-
wegen, vrouwelijke geslachtsorganen, enz.). Dat deze ver-
hoornde massa's een goede voedingsbodem vormen voor bac-
teriën, verklaart het veelvuldig voorkomen van infecties in
genoemde organen. De afweer van het organisme kan dan
daarbij nog verminderd zijn door de anaemische verschijnselen
als thrombopenie, leucopenie, of ook door stoornis in de anti-
toxinewerking (Greene ^s)).
Waar het aangrijpingspunt van het vitamine-A-tekort gelegen
is, ontgaat ons nog geheel. Bovendien spelen er ongetwijfeld
nog andere factoren een rol. We noemen het veelvuldig voor-
komen van infectie-ziekten in het voorjaar, waar weersinvloe-
den, het weinige zonlicht, het juist dan ontbreken van vitaminen-
rijk voedsel enz., in aanmerking komen.
Ook de toestand waarin het individu verkeert, is van belang.
Zoo zal een gravida, aan wier vitamine-A-voorraad een veel
grootere eisch gesteld wordt door de groeiende vrucht, meer
blootstaan aan infecties (caries, sepsis puerperalis, pyelitis enz.).
Ook de anaemia gravidarum komt dan in een ander licht te
staan.
8. Een ander verschijnsel, dat door sommigen aangezien
wordt voor een ziekte, door vitamine-A-gebrek veroorzaakt, is
de dauwworm der kinderen, eczema seborrhoi-
cum infantum. Het snelle succes, dat Kuipers'6) zag bij een
kind met dauwworm na toediening van driemaal daags tien
druppels Davitamon-A, deed hem het verband tusschen de huid
van jonggeborenen en het vitamine-A bestudeeren. Hij onder-
zocht vernix caseosa en vond in 141 gevallen 104 maal een
positieve reactie volgens Carr en Price, en 37 maal een nega-
tieve. Bij huidproducten van volwassen personen (haarvet,
cerumen, dermoid-smeer, atheroombrij) vond hij geen vitamine-
A. Hij meent hieruit een groote beteekenis aan het vitamine-A
voor de voeding van de huid van jonge kinderen te mogen toe-
kennen in tegenstelling met de huid van volwassenen. Verder
vond hij parallelisme tusschen het vitamine-A-gehalte der huid-
schilfers van dauwwormkinderen en het clinische beeld: was
vitamine-A er in aanwezig dan volgde genezing; was er geen
vitamine-A aantoonbaar, dan werd de toestand erger. Het
bestaan van acidose was bevorderlijk voor de genezing:
normaal hebben kinderen in vergelijking met volwassenen een
relatieve acidose; bij eczeemkinderen was inderdaad alcalose.
Hij zorgde door een julapium met zoutzuur te geven dat de
reactie der urine zuur was.
In een tweede artikel quot;) bespreekt hij het onderzoek der
vernices, waarvan hij twee soorten onderscheidt. Meestal was
de reactie van Carr en Price positief; hoe meer vet er in aan-
wezig was, hoe sterker de reactie.
In een derde artikeP») bespreekt hij een onderzoek naar
-ocr page 34-het gedrag van de huid na enkele maanden bij 80 kinderen,
wier Vernix onderzocht was. Hij komt dan tot een bevestiging
van het sterk verbreide volksgeloof dat de kinderen, die gebo-
ren worden met veel huidsmeer, veel vaker dauwworm krijgen
dan schoone kinderen.
Toch vermoedt hij nog vele onbekende constitutioaeele
factoren, die het ontstaan van dauwworm veroorzaken.
Hoe het vitamine-A in de huidproducten komt, is onbekend.
In vruchtwater was de reactie van Carr en Price steeds negatief.
Het vitamine-A moet via de placenta het kind bereiken. De
maatschappelijke welstand der moeders, die een meer of minder
groote vitamine-A-opname met het voedsel doet vermoeden,
bleek geen invloed te hebben op het vitamine-A-gehalte der
Vernix. Trouwens bij een eeneiige tweeling was er nog een
groot verschil tusschen het vitamine-A-gehalte der vernices.
Overmaat vitamine-A in den vorm van drie maal daags 10
druppels Davitamon-A, eventueel met zoutzuur, deed het vita-
mine-A-gehalte der huidproducten toenemen en bevorderde
de genezing. Vooral dit laatste is voor de practijk van belang.
We vinden dan ook enkele mededeelingen van practici, die
gunstige resultaten met Davitamon-A bij dauwwormpatientjes
verkregen.
Van Gulik^s) behandelde 17 patientjes er mee; bij 12 had
hij volledig succes; 5 genazen niet. Hij heeft den indruk dat
vitamine-A ook gunstig werkt bij exsudatieve diathese. Met
vitamine-D (in den vorm van Dohyfra!) zag hij geen succes squot;).
De teerbehandeling acht hij rationeel, omdat vitamine-A door
licht van korte golflengte vernietigd wordt en teer alle licht-
stralen, behalve roode en enkele gele, absorbeert.
Ook Müllerei) had succes in 6 gevallen en van der Willigen 82)
zag ook goede resultaten.
Hiertegenover staat een klinisch onderzoek van Prakken
Hij deed naast de reactie van Carr en Price de dierproef, omdat
hij de kleurreactie niet specifiek vindt. Bij de dierproef bleek
de Vernix inderdaad vitamine-A te bevatten. Een invloed van
de acidose heeft hij niet kunnen aantoonen. Dat „viezequot;
kinderen meer dauwworm krijgen vindt hij ook aannemelijk;
statistisch bewijzen kan hij het niet. Het is hem echter niet
duidelijk, hoeveel vitamine-A in de huid meer dauwworm zou
geven. Theoretisch redeneerende volgens Kuipers zou men
veel eer een geringe kans op eczeem verwachten, omdat een
hoog vitamine-A-gehalte in de huidschilfers juist op een sterke
neiging tot genezing wijst. Tenslotte vermeldt hij de resultaten
van de therapie met Davitamon-A bij 12 patientjes, waarvan
slechts 1 genas (post of propter?).
Vanwaar dit verschil? Uit de aangehaalde artikelen blijkt
wel, dat het vraagstuk van het vitamine-A en het eczema seborr-
hoicum infantum nog niet tot een oplossing is gebracht.
Q. Naast deze tot nu toe genoemde afwijkingen, die door
talrijke onderzoekingen meer of minder stevig gefundeerd zijn
wat hun aetiologie betreft, zijn er nu nog een aantal, die door
sommige schrijvers ook geweten worden aan het gebrek aan
vitamine-A in het voedsel.
Zoo wordt door sommigen invloed toegekend van het vita-
mine-A-gebrek op het ontstaan van tumoren op verschil-
lende plaatsen van het lichaam. Anderen bestrijden deze op-
vatting.
Veranderingen in de voorhoornen van het rug-
ge merg in den vorm van een gecombineerde strengdegene-
ratie zijn ook gevonden bij dieren. O.a. de bekende onderzoeker
JVlellanby zag deze afwijkingen, die met vitamine-A genazen.
Anderen meenen dat multiple sclerose, en perni-
cieuze anaemie met hun ruggemergstoornissen ook ver-
band zouden kunnen houden met vitamine-A, vanwege het
goede resultaat der levertherapie, vooral bij de laatste ziekte.
Tenslotte wijzen we nog op hetgeen Mrs. Mellanby^s) vond
bij vitamine-A-gebrek aan de tanden. Bij honden geeft dit
hyperplasie van het zachte periodontale weefsel, gevolgd door
bacterie-invasie. Vitamine-D-gebrek heeft slechte verkalking
van het harde alveolaire been tengevolge.
Hiermede is de pathologie van het vitamine-A-gebrek be-
sproken.
f. Rest ons nog iets te zeggen omtrent de onderzoekingen
over de verschijnselen, die ontstaan bij een teveel aan vita-
mine-A. Dit vraagstuk is actueel geworden, toen men de
schade van te groote doses bestraald ergosterine leerde kennen.
In de literatuur is nog niet zoo heel veel te vinden omtrent
de hypervitaminosis-A.
Takahashi^e) zag met groote doses biosterine noodlottige
gevolgen bij ratten. Maar het biosterine zou geen zuiver vita-
mine-A zijn en men schreef daarom de gevolgen van overmaat
biosterine toe aan toxische eigenschappen van de onzuiver-
heden.
Moli, Dornack en Laquer ^ï) zagen door overmaat Vogan
(een vitamine-A-preparaat) de dieren te gronde gaan aan ge-
wichtsverlies en lipoidophoopingen in de endotheelcellen en
het plaveiselepitheel. Vitamine-A is volgens hen waarschijnlijk
van belang voor de lipoid-stofwisseling. Daar Vogan geen
zuiver preparaat is, wordt de beoordeeling hunner vondsten
moeilijker.
Wolf V. Drigalski88) constateerde schadelijken invloed van
teveel vitamine-A bij witte muizen: 40.000 R.E. waren oorzaak
van den dood in 5 tot 14 dagen onder de volgende verschijn-
selen: conjunctivitis, rhinitis haemorrhagica, diarrhoea, borstelig
worden der haren en magerheid. Met 20.000 R.E. per dag
geschiedde hetzelfde, maar in 7—19 dagen.
Collazo en Rodriguez ^9) vonden bij jonge ratten na toe-
diening van overmaat vitamine-A: trophische huidveranderin-
gen, stilstand van den groei, ontsteking der oogen en spasti-
sche contracturen der extremiteiten, waardoor de dood ten-
slotte intrad. Bij staking van de toediening van het vitamine-A,
mits nog op tijd, gaan al deze verschijnselen terug. Dezelfde
auteurs®quot;) beschrijven ook als een constant verschijnsel van
hypervitaminosis-A bij proefdieren het ontstaan van exophthal-
mus en photophobie. Hoe de exophthalmus ontstaat is nog
niet opgehelderd. Verder namen ze waar dat door overmaat
vitamine-A de periostale beenvorming verandert en fibreuze
degeneratie van het beenmerg ontstaat, met resorptie van been-
weefsel, waardoor spontaan-fracturen veelvuldig voorkomen.
De gevolgen van een eventueel te groote dosis vitamine-A
blijken, zooals uit de aangehaalde artikelen op te maken is,
nog lang niet voldoende onderzocht te zijn om een oordeel
hierover te kunnen uitspreken en bepaalde verschijnselen als
veroorzaakt door hypervitaminosis-A te kunnen aanwijzen. Een
onbeperkte hoeveelheid vitamine-A schijnt wel niet geheel
onverschillig te zijn. Trouwens wat men weet omtrent de
hypervitaminosis-D kan men kwade gevolgen van teveel vi-
tamine-A aannemelijk achten. Zooals zoo vaak in de biologie
zal voor vitamine-A een bepaald optimum, voor ieder individu
verschillend, wel het beste blijken te zijn.
g. Overzien we de pathologie van het vitamine-A, dan is
men geneigd de beteekenis van het vitamine-A voor
den mensch niet te onderschatten.
Vooral het ongeboren en daarna het jonge kind heeft een
groote behoefte aan vitamine-A, omdat deze bijkomstige voe-
dingsstof voor den groei en het welzijn noodig is. Waarschijn-
lijk terecht merkt Mouriquand op, dat vitaminen-gebrek bij
kinderen een latente dystrophie kan doen ontstaan, welke door
anderen noxen (b.v. van alimentairen, infectieuzen, toxischen
of meteorologischen aard) manifest kan worden.
Ook de interessante onderzoekingen van Kuipers over het
vitamine-A en den dauwworm, hoe ook weer bestreden, willen
het belang van het vitamine-A voor het kind aannemelijk maken.
Xerophthalmie komt in ons land nauwelijks voor, maar in
andere landen wel, zoodat voldoende vitamine-A ter voor-
koming en bestrijding dezer oogziekte zeer gewenscht is,
terwijl ook een deel der gevallen van nachtblindheid zullen
genezen.
Deze kwalen komen meer bij kinderen voor dan bij vol-
wassenen. Ook deze kunnen vitamine-A echter niet missen.
De kans dat ook bij den mensch nier- en blaassteenen door
vitamine-A-gebrek zullen ontstaan, moet onder de oogen wor-
den gezien.
Een geheel ander geval is de kolpokeratose met haar ge-
volgen. Of de mensch ook afwijkingen aan de genitaliën door
vitamine-A-gebrek kan krijgen, is nog niet nader onderzocht.
Opmerking verdienen de resultaten van Pulayßi) met de
genezing van fluor albus.
Een uitgebreid gebied vormen de infecties, waarover het
laatste woord nog niet gesproken is, evenmin als over de
veranderingen van het bloedbeeld en de antitoxine-vorming.
Gezien de goede resultaten die Mellanby, Green «squot;««), e.a.
zagen bij puerperale sepsis door toediening van vitamine-A,
rechtvaardigen wel om de gravidae deze bijkomstige voedings-
stof rijkelijk te doen gebruiken. Niet alleen komt dit dan het
kind ten goede, maar ook zij zelf zullen er wel bij varen. Ook
de zwangerschapsanaemie, en de veelvuldige caries bij gravidae
vinden in vitamine-A misschien ook wel een goed prophylac-
ticum, eventueel therapeuticum.
Tenslotte is voor alle personen het gebruik van voldoende
vitamine-A aan te bevelen, vooral in de wintermaanden, omdat
de infectie-kansen verminderd kunnen worden.
Ik ben mij bewust, dat men spoedig geneigd is, bij de
toestudeering van een onderdeel der vitaminen-leer, al te
veel waarde aan de pathologie en therapie van een bepaalde
bijkomstige voedingsstof te hechten. Ongetwijfeld zijn er nog
andere factoren, bekende en onbekende, die in onderiin^e
samen- of tegenwerking invloed uitoefenen op den groei en
het welzijn der menschheid. JVlaar uit een en ander is toch
wel gebleken, dat het vitamine-A een belangrijke stof is, die
voor mensch en dier onontbeerlijk is.
Een andere vraag is natuuriijk, hoeveel vitamine-A is voor
een bepaald persoon noodig en nuttig, en op welke wijze moet
het vitamine-A of zijn voortrap, het carotine, gebruikt worden.
Hierover zijn de acta ook nog lang niet gesloten. Over het
lalgemeen kan men zeggen, dat in den zomer het gebruik van
natuurboter, eieren, groenten en fruit voldoende is, maar dat
's winters met name de kinderen en de zwangere en zoogende
vrouwen door het gebruik van levertraan aan de behoefte
aan vitamine-A moeten voldoen.
Hoe groot het minimum vitamine-A is, dat voor een mensch
noodig zal blijken te zijn; en wat als optimum moet gelden
zal eerst door verdergaand onderzoek te leeren zijn. Misschien
dat de methode van Jeans en Zentmire ons een middel kan
zijn, om een begin van vitamine-A-tekort op te sporen en dan
te verhelpen.
h. Samenvatting.
Na een inleiding, waarin de opzet van voorliggend werkje
besproken werd, volgde een kort overzicht omtrent onze kennis
van het vitamine-A en de Carotinoiden. De historie, de oor-
sprong dezer stoffen, hun onderlinge verhouding en hun eigen-
schappen en onze kennis omtrent de werking, die het vitamine-A
en de Carotinoiden in het lichaam ontvouwen, werden besproken.
Dan volgde een uiteenzetting van de pathologie van het
vitamine-A en der Carotinoiden, waarin achtereenvolgens alle
verschijnselen, die door vitamine-A-gebrek (zeker of nog niet
geheel zeker) veroorzaakt worden, de revue passeerden. Terwijl
ook nog enkele woorden aan de hypervitaminosis-A werden
gewijd.
Tenslotte werd de beteekenis en de wenschelijkheid van het
gebruik van vitamine-A voor den mensch besproken.
HOOFDSTUK II.
DE METHODE DER BEPALING VAN HET VITAMINE-A
EN CAROTINOIDEN-GEHALTE.
HET VOORKOMEN DEZER STOFFEN BIJ PLANT, DIER
EN MENSCH.
I. Bepaling van het Vitamine-A-gehalte.
Het is mogelijk het vitamine-A-gehalte te bepalen volgens
verschillende methode's, en wel met:
A.nbsp;de dierproef,
B.nbsp;de chemisch-colorimetrische methode,
C.nbsp;de physisch-chemische methode.
ad A. De dierproef.
Over de dierproef als methode om het vitamine-A-gehalte
te bepalen kunnen we zeer kort zijn, aangezien we bij ons
onderzoek deze niet hebben gebruikt. In menschelijk bloed-
serum komen geringe hoeveelheden vitamine-A voor, en de
hoeveelheid bloed, die noodig zou zijn om volgens de dier-
proefmethode vitamine-A-bepalingen daarin te doen, zou zeer
groot moeten zijn. Het is zonder meer duidelijk dat het hierom
ten eenenmale uitgesloten is langs dezen weg een indruk te
krijgen van het vitamine-A-gehalte in het bloedserum van den
mensch, laat staan van een bepaald individu tijdens het leven.
Het is dan ook niet noodig nader in te gaan op de ver-
schillende voorwaarden, die aan het dier-experiment gesteld
moeten worden. Er zijn vele moeilijkheden te overwinnen,
wil men met de dierproef betrouwbare resultaten bereiken.
We verwijzen dan ook over dit onderwerp naar de literatuur.
-ocr page 41-ad B. De c hem i s c h-co 1 o ri m e t ri s ch e methode.
Het is een belangrijke stap voorwaarts in de onderzoekingen
omtrent het vitamine-A, dat het mogelijk is met een chemisch-
colorimetrische methode quantitatieve bepalingen omtrent het
gehalte van deze bijkomstige voedingsstof te doen. Daardoor
is het mogelijk geworden ook in kleine hoeveelheden materiaal,
zoo ook in bloed, vitamine-A-bepalingen te doen.
Bespreken we nu eerst hoe in de literatuur deze methode
wordt beschreven.
a. Beschrijving der reacties.
Drummond en Watson^^) toonden in 1922 aan, dat gecon-
centreerd zwavelzuur toegevoegd aan levertraan een blauw-
gekleurd reactiemengsel gaf. Zij meenden toen reeds dat deze
kleur te danken was aan het vitamine-A, daar er evenredigheid
was tusschen de intensiteit van de kleur verkregen met een
levertraan en Hg SO4, en de vitamine-A-waarde daarvan, die
bepaald was met de dierproef.
Deze kleur was echter weinig stabiel, en het was daarom
reeds een groote vooruitgang toen Rosenheim en Drummond 93)
in 1925 vonden dat arseentrichloride en levertraan een blauwe
kleur gaven, die niet zoo spoedig in intensiteit afnam, en reeds
twintig maal gevoeliger was dan de reactie met H2SO4. Volgens
hen zou deze kleurreactie specifiek zijn voor vitamine-A, omdat
een levertraanfractie, waarvan men wist dat ze vitamine-A
bevatte, ook de blauwe kleur gaf met As CI3. Bovendien werd
in een serie proeven met 30 soorten levertraan en andere
vetten een bevredigende overeenstemming gevonden tusschen
de intensiteit der blauwe kleur en de groeibevorderende wer-
king, zooals men die in het dierexperiment vond.
Spoedig daarna publiceerde Fearon^^) een kleurreactie van
levertraan met pyrogallol. Maar door Rosenheim en WiebsterSS)
werd aangetoond dat deze reactie niet specifiek was voor
vitamine-A, omdat levertraan, die geen vitamine-A bevatte
volgens de resultaten van de dierproef, wèl een kleurreactie
met pyrogallol gaf, terwijl omgekeerd geen kleurreactie werd
verkregen met varkenslevervet, dat wel vitamine-A bevatte.
Er waren echter bezwaren verbonden aan het werken met
AsClg. Het is giftig en daarom voor een voortdurend gebruik
niet geschikt. Bovendien blijft de kleur niet lang bestaan.
Hieraan wordt grootendeels tegemoet gekomen door de
reactie van Carr en Price 9®). Deze reactie is zoo talloos vele
malen gebruikt en ligt ook ten grondslag aan ons onderzoek,
dat we wat nader willen stilstaan bij de beschrijving, die de
auteurs er van geven.
Ze beginnen er op te wijzen, dat uit practisch oogpunt
het wel gewenscht zou zijn een snelle en nauwkeurige methode
te bezitten om de vitamine-A-waarde van verschillende soorten
levertraan te leeren kennen. Alle soorten levertraan zijn lang
niet gelijkwaardig, en een qualitatieve en quantitatieve bepaling
van het vitamine-A-gehalte met het dierexperiment duurt
minstens enkele weken. Ze vermelden dan de verschillende
kleurreacties, die toen bekend waren, met name de reactie van
Rosenheim en Drummond met As Clg. De schrijvers hebben toen
alle soorten levertraan, die ze in hun laboratorium kregen,
behandeld volgens die verschillende methode's; een en ander
werd met de dierproef gecontroleerd. De schrijvers stellen
verschillende eischen, waaraan de reactie moet voldoen:
1.nbsp;de proef moet quantitatief zijn, d.w.z.
a.nbsp;de hoeveelheid levertraan moet nauwkeurig gemeten
worden;
b.nbsp;ook de hoeveelheid reagens moet gemeten;
c.nbsp;de kleur moet gemeten worden door vergelijking met
een standaard.
2.nbsp;de kleur moet voldoende lang blijven bestaan om een
nauwkeurige waarneming mogelijk te maken.
Dan leveren ze critiek op en noemen de bezwaren van de
As Clj-reactie, en verhalen dan hun pogingen om een ander
reagens te vinden, en een kleurstof die vergelijkbaar is als
standaard. Daarna beschrijven ze hoe ze tenslotte het antimoon-
trichloride, Sb Clg, gevonden hebben, waarmede een blauwe
kleur verkregen wordt, als men levertraan er mede behandelt;
en wijzen op de onschadelijkheid, in tegenstelling met AsClg.
Ze gebruiken een verzadigde oplossing van SbClg en chloro-
form. Ook de levertraan wordt opgelost in chloroform. Ze
voegen aan 0.2 c.c. van de levertraan-oplossing 2 c.c. Sb Cis-
oplossing toe. Als vergelijkingsobject gebruiken ze den Lovi-
bond-tintometer, waarmede snel de blauwe kleur wordt bepaald.
Na Carr en Price hebben nog andere onderzoekers zich
met deze reactie beziggehouden. Zoo konden Willimott, Moore
en Wokes^'^) de vondst van Carr en Price bevestigen: de
reactie met Sb Clg duurt langer dan die met As Clg of Hg SO4,
maar moet volgens hen toch ook nog binnen 30 seconden
afgelezen worden.
Nog wel meer schrijvers zouden te noemen zijn, die de
reactie volgens Carr en Price uitvoerden, maar we willen ons
thans liever bezighouden met de specificiteit der reactie.
b. Specificiteit der reactie van Carr en Price.
Men kan op verschillende manieren te werk gaan om de
vraag te beantwoorden of de reactie van Carr en Price spelci-
fiek is voor vitamine-A.
X. Men heeft meermalen de chemisch-colorimetrische en de
biologische methode naast elkander toegepast en de uitkomsten
vergeleken. Carr en Price noemen in hun oorspronkelijk stuk
twee voorbeelden hiervan, met goed overeenkomende resul-
taten. Ook Drummond en Watson^^), en Rosenheim en Drum-
mond halen voorbeelden aan, zij het ook voor hun eigen
reacties.
Onder auspiciën van de League of Nations heeft men zoowel
chemisch-colorimetrisch, als biologisch in verschillende labora-
toria monsters levertraan onderzocht.
Rosenheim bepaalde met AsClg en SbClg het vitamine-A-
gehalte van levertraan, en in verschillende andere laboratoria
werden biologische proeven genomen met dezelfde levertraan.
De resultaten kwamen vrij goed overeen; maar de uitkomsten
van de biologische bepalingen in de verschillende laboratoria
onderling vertoonden ook nog wel eenige verschillen (zie
Ethel Browning bl. 77). Steudel en Pelser »8) beschouwen de
biologische methode als de eenig juiste, daar stoffen zonder
vitamine-A-werking ook een blauwe kleur geven met SbCIg.
Omgekeerd zou Steudel 9») een stof gevonden hebben, die
vitamine-A-werking vertoonde en toch geen blauwe kleur gaf
met SbClg. Dit is echter nooit bevestigd.
ß. Een andere methode om de specificiteit van de reactie
van Carr en Price te beoordeelen is de spectroscopische.
Bekijkt men het absorptie-spectrum van het reactiemengsel
van levertraan met SbCIg, dan ziet men twee banden: één
bij 572 m fl en één bij 610 m ^a (Morton, Heilbron enThomp-
son 100); Heilbron en Morton, Ahmad en Drummond quot;O; Gillam
en Morton 102); Moore los); Wokesiot); Drummond en Mor-
ton los)).
Bij de bespreking van de eigenschappen van het vitamine-A
hebben we het reeds over het absorptiespectrum gehad;daar-
om volstaan we thans met het noemen der banden.
y. Een argument, dat tegen de specificiteit van de reactie van
Carr en Price is aan te voeren, is het feit dat ook an de rp
stoffen dan vitamine-A met SbCIg een blauwe
kleur geven.
Dit zijn de Carotinoiden, waarvan met name het carotine
voor ons van belang is. Carotine, xanthophyll, lycopine, cro-
cetine, bixine, capsanthine geven alle met SbClg blauw ge-
kleurde reactie-mengsels, wisselend in intensiteit, afhankelijk
van de concentratie (v. Euler, Karrer, Klussmann en Morfioe);
Wolff, Overhoff en van Eekelen^o); van Eekelen, Emmerie,
Julius en Wolff lo^); Dulière, Morton en Drummond lo»)).
Het is gebleken, dat alleen carotine biologisch actief werkt;
al, de andere Carotinoiden hadden geen groeibevorderende
werking in het dierexperiment.
Carotine SbClg heeft ook een absorptiespectrum en wel
een band bij 590 m n (auteurs 20^ 100^ loe^ 107^ los)).
Xanthophyll Sb CI3 heeft een absorptiespectrum met band
bij 586 m /n volgens v. Euler c.s.iquot;®) (zie ook Vermast'),
bl. 25 en 157).
Zonder spectroscopisch onderzoek is met het oog het onder-
-ocr page 45-scheid tusschen SbClg met vitamine-A of met carotine niet
te zien. Later zullen we bespreken hoe we toch beide afzonder-
lijk konden bepalen.
S. Het vitamine-A zelf heeft een absorptiespectrum met een
band bij 328 m fi (zie o.a. Morton en Heilbron io9); Morton,
Heilbron en Thompson iquot;®)); carotine heeft deze band niet.
Er bestaat een evenredigheid tusschen de intensiteit van deze
absorptieband en de sterkte van de reactie van Carr en Price
(zie Josephyii2)^ bl. 44). Ook dit pleit voor de specificiteit
van de reactie Van vitamine-A met Sb Gig (zie Morton en
Heilbron 109); Drummond en Morton lo^)).
£. De meest zuivere vitamine-A-preparaten, die we thans
kennen, geven in j^roote verdunning nog een zeer duidelijke
reactie ,met Sb Clg.
Op grond van bovengenoemde feiten mogen we de reactie
van Carr en Price als specifiek aanvaarden. Dat de Caroti-
noiden, zij het met een ander absorptie-spectrum, een blauwe
kleur geven met SbClg bemoeilijkt het onderzoek naar het
vitamine-A-gehalte in het bloedserum, maar maakt het toch
niet onmogelijk.
In jeder _geval biedt deze reactie zoovele voordeelen boven de
biologische, dat alleen de chemisch-colorimetrische methode
bij ons onderzoek in aanmerking komt.
c. Beoordeeling van de kleur van het reactie-
men g s e 1.
Voor de bepaling van de gele kleur van de carotinoiden-
oplossing, en van de blauwe kleur van het reactiemengsel van
Carotinoiden en vitamine-A taet SbClg, maakten we gebruik
van een Lovibond-tintometer, ingevoerd door Rosenheim en
Schuster 110). Het is een toestel, waarmede het mogelijk is
door het verschuiven Van glaasjes, die opklimmen in sterkte,
snel een vergelijking te maken met de kleur van de te onder-
zoeken vloeistof. Deze laatste bevindt zich in een dun reageer-
buisje met 1 C.M. middellijn in een opening aan den achter-
kant van het toestel. Achter den tintometer staat een lichtbron.
Men ziet van voren door een soort kijker zonder lenzen, en ziet
dan twee rechthoeken; de bovenste wordt gevormd door
de te onderzoeken vloeistof; de onderste door een glaasje,
dat men er voorgeschoven heeft. Het is nu mogelijk
deze glaasjes snel te verschuiven, waardoor men spoedig de
gewenschte kleur kan vinden. In het toestel zijn drie soorten
glaasjes: roode, gele en blauwe. Eerst een rij roode glaasjes,
opklimmend in sterkte met 0.1 eenheid, van 0.1 tot 0.9; daar-
onder een rij roode glaasjes, opklimmend met 1 eenheid van
1.0 tot 9.0; dan volgen twee rijen glaasjes, maar nu gele; en
daaronder twee rijen blauwe glaasjes. Tenslotte nog een rij
waarin glaasjes met 10.0 en 20.0 eenheden, resp. rood, geel en
blauw. Door het voor elkander schuiven van verschillend ge-
kleurde glaasjes kan men ook mengkleuren meten.
Met het meten van de kleur van het reactiemengsel door
middel van den Lovibond-tintometer heeft men een gemakkelijk
hulpmiddel verkregen bij de vitamine-A-bepalingen. Maar er
zijn wel eenige aanmerkingen te maken over deze wijze van
kleurmeting.
Door van Eekelen, Emmerie, Julius en Wolff quot;i) is een
artikel gepubliceerd, dat uitvoerig ingaat op de bezwaren aan
het meten met den Lovibond-tintometer verbonden.
1.nbsp;Zij wijzen er op, dat de preparaten die onderzocht worden,
nimmer zuiver zijn, en dat er stoffen in de oplossing kunnen
voorkomen, die ook kleurreacties met Sb Clg aangaan. Er is
dan superpositie van kleuren en men moet trachten alleen de
blauwe component van het kleurmengsel te meten.
De Lovibond-tintometer nu is bij uitstek geschikt om de
juiste blauwe kleur te vinden, door toevoeging van geel en (of)
rood. Hoeveel geel of rood moet men echter toevoegen ? Voegt
men meer geel of rood toe, dan moet ook meer blauw worden
toegevoegd om de kleur gelijk te maken aan die van het reactie-
mengsel. Neemt men echter steeds de kleinste hoeveelheid
geel en (of) rood, dan heft men dit bezwaar op.
2.nbsp;De blauwe kleur wordt spoedig zwakker en krijgt een
andere tint, en wordt tenslotte grauw. Het is daarom van het
grootste belang, dat de bepaling der kleur zoo spoedig mogelijk
geschiedt. Ook dit gaat het gemakkelijkst met den Lovibond-
tintometer. Door oefening is men in staat om na toevoeging
van de Sb Clg-oplossing in enkele seconden de juiste blauwe
kleur der glaasjes te vinden, die overeenkomt met de kleur
van het mengsel. Bovendien kan men beginnen het toestel te
zetten op het aantal eenheden, dat men vermoedelijk zal vinden.
3. Als volgend bezwaar noemen de schrijvers het feit dat
het aflezen met den tintometer zeer afhankelijk is van het
persoonlijk onderscheidingsvermogen voor kleuren. Hiertegen
is weinig steekhoudends in te brengen, maar zij wijzen terecht
op de groote voordeden van deze methode boven de biologi-
sche. Bij deze laatste methode worden fouten gemaakt van
50—100 o/o, terwijl de chemisch-colorimetrische niet boven een
fout van 10 o/o komt, mits goed uitgevoerd.
De auteurs hebben verder getracht de meting van de kleur
te verbeteren. Ze hebben vooreerst gebruik gemaakt van den
stuphometer van Pulfrich-Zeiss. Dit toestel stelt den onder-
zoeker in staat kleurvergelijkingen te maken in enkelvoudig
spectraallicht. Vergelijking van de uitkomsten verkregen met
den Lovibond-tintometer deed zien, dat de waarden hoogstens
5 o/c met elkander verschilden.
Beide metingen, zoowel met den Lovibond-tintometer, als
met den stuphometer, zijn subjectief, afhankelijk van den
onderzoeker.
Een objectieve methode is die, waarbij gebruik gemaakt
wordt van een apparaat van Moll-Burger, samen met een
spectograaf. Hiermede werd de absorptie bij 620 m [x gemeten.
Deze methode is volgens de schrijvers niet geschikt voor
routinewerk, en daarom gebruikten ze nog een andere werk-
wijze, ook volgens objectief principe. Hierbij werpt een lamp
haar licht op een dubbelen monochromator (van Gittert) door
middel van een lens; het spectraallicht valt op een .selenium-
photocel; de electrische stroom van de photocel wordt gemeten
met een micro-galvanometer van Moll, en de uitslag afgelezen
op een schaal op 2 Meter afstand geplaatst.
Tenslotte komen ze tot de conclusie, dat de reactie van Carr
en Price — mits nauwkeurig gedaan — reproduceerbare waar-
den geeft. Vergelijking van de reactie met vier onafhankelijke
methodes, waarvan er twee objectief zijn, geven overeen-
komende resultaten.
Hiermede meenen we aangetoond te hebben, dat de Lovi-
bond-tintometer in de hand van een geoefend onderzoeker een
voldoend juiste methode is, om snel en nauwkeurig het aantal
Lovibond-eenheden te bepalen.
ad C. De physisch-chemische methode.
Het vitamine-A zelf heeft een band bij 328 m fi. De sterkte
van dezen band is evenredig met de hoeveelheid vitamine-A,
die in de oplossing aanwezig is. Door meting van de sterkte
van dezen band kan men dus bepalen het aantal eenheden,
dat wordt onderzocht (zie bl. 41).
josephyquot;2) heeft de betrouwbaarheid van de reactie van
Carr en Price nagegaan door te vergelijken de blauwe kleur
van verschillende soorten levertraan en andere vetten met
SbClg en de intensiteit van den absorptieband van vitamine-A
zelf bij 328 m lu. Het is daarbij gebleken, dat de ultraviolette
absorptie bij 328 m van verschillende soorten levertraan
en vetten, die vitamine-A bevatten, en hun Lovibond-waarden,
na verzeeping, goed overeenstemden. De gemiddelde fout was
minder dan 5 »/o. Cholesterine in de onverzeepbare fractie
moet verwijderd worden vóór men de absorptie meet, omdat
deze er door versterkt wordt.
Verzeeping van levertraan en vetten is wel noodzakelijk,
omdat in levertraan wisselende hoeveelheden voorkomen van
een stof, die de reactie van Carr en Price remt (Emmerie ii»))^
en er ook vetten zijn, die een absorptie hebben bij 328 m fA..
II. Bepaling van het carotine- en xanthophyll-
g ehalte.
De bepaling van het carotine-gehalte is veel eenvoudiger
dan die van het vitamine-A. Carotine is in verdunde oplossing
geel gekleurd. Deze gele kleur maakt het mogelijk colorime-
trisch de sterkte van een carotine-oplossing te meten, wanneer
men de kleur der oplossing vergelijkt met een standaard.
Men vindt een en ander uitvoerig beredeneerd in het proef-
schrift van Vermast''), die de carotine-oplossing in een stupho-
meter brengt om de kleur te meten. De bezwaren van een
bichromaat-oplossing als standaard voor vergelijking worden
door hem genoemd.
Ook de Lovibond-tintometer is te gebruiken als standaard
om de gele kleur der carotine-oplossing te bepalen. Men behoeft
dan slechts van een kromme, die van te voren gemaakt is
met bekende hoeveelheden carotine, af te lezen hoeveel y caro-
tine in de onderzochte oplossing aanwezig is.
Tezamen met het carotine komt xanthophyll vaak voor.
Ook deze in oplossing geel gekleurde stof laat zich colorime-
trisch bepalen op een dergelijke wijze als het carotine.
Carotine en xanthophyll kan men scheiden door gebruik te
maken van hun verschil in oplosbaarheid, terwijl men kan
aantoonen werkelijk met carotine te maken te hebben, door
het absorptie-spectrum te onderzoeken. (Zie bladz. 15).
III. Het voorkomen van vitamine-A en carotine
bij plant, dier en mensch.
a. Talrijke planten zijn door vele onderzoekers onder-
zocht op de aanwezigheid van een groeibevorderende factor.
Het is gebleken, dat in planten het vitamine-A niet voorkomt,
maar dat het carotine, dat in de meeste planten voorkomt,
verantwoordelijk is voor de vitamine-A-werking, die in het
dierexperiment gevonden wordt (Wolff, Overhoff en van
Eekelen 20)).
Het is voor ons niet noodig een opgave te doen van alle
planten, die men onderzocht heeft. Voor ons doei is het belang-
rijker de stoffen na te gaan, die tot het meest gebruikte
dagelijksche voedsel van den mensch behooren en als vitamine-
A-bron in aanmerking komen.
Het brood, uit welke graansoort ook bereidt, bevat weinig
vitamine-A, eventueel pro-vitamine-A. Zoo ook de aardappel.
Van meer belang als vitamine-A-bron zijn de groenten,
en met name de groene soorten, en andere, die veel carotine
bevatten: andijvie, sla, spinazie, groene kool, spruitkool, wor-
telen; in mindere mate erwten, boonen, tomaten.
Vruchten bevatten over het algemeen niet zoo heel veel
groei-bevorderende bijkomstige voedingsstoffen.
b.nbsp;In het dierenrijk worden vitamine-A en Carotine ook
aangetroffen. Hier vinden we vaak veel vitamine-A en weinig
Carotine. Onder de dierlijke weefsels is het vooral de lever,
die veel vitamine-A kan bevatten. In andere organen en weefsels
heeft men dit vitamine, meestal als pro-vitamine-A, Carotine,
ook gevonden, zij het ook in veel mindere mate. In het vet-
weefsel vond men het, zoowel onderhuidsch, als in het niervet,
in reuzel en spek. Ook in de bijnieren, ovaria, testes; ook sporen
In de hypophysis. Verder in de retina, niet in de chorioidea.
Evenmin in de glandula thyreoidea, in thymus, nier of long.
In bloedserum van dieren heeft men ook vaak vitamine-A en
Carotine kunnen aantoonen.
Ook andere dierlijke producten bevatten vitamine-A. In de
eerste plaats noemen we de levertraan, die groote hoeveelheden
kan bevatten en in therapeutisch opzicht de voornaamste vita-
mine-A-bron is. Dan zijn er de melk en melkproducten. De
hoeveelheid, die aanwezig is, is sterk afhankelijk van het door
het dier genuttigde voedsel, vandaar dat grasboter veel geler
gekleurd is door de grootere hoeveelheid Carotine, die er in
zit, in tegenstelling met de boter 's winters. Hetzelfde geldt
voor de kaas. Margarine bevat geen vitamine-A; melange in
verhouding tot de hoeveelheid roomboter, die er in verwerkt is.
Een andere vitamine-A-bron, ook van dierlijken oorsprong,
zijn de eieren. In kippeneieren, en wel in den dooier, niet in
het eiwit, heeft men vitamine-A, Carotine en xanthophyll kunnen
aantoonen (zie b.v. Wolff, Overhoff en van Eekelen 20». Ook
hier kent men het verschil in vitamine-A-gehalte: een el met
een sterk-geel-gekleurden dooier is een betere vitamine-A-bron,
dan een minder-geel-gekleurde.
c.nbsp;Behalve bij plant en dier heeft men ook in het men-
sche lijk lichaam vitamine-A en Carotine kunnen aantoonen.
Evenals bij het dier is de lever meestal rijk voorzien van
-ocr page 51-beide stoffen, zooals uit de onderzoekingen van Wilson
Wolff 28), Moore 115), Foxne), Vogfiquot;), e.a. blijkt.
Ook het onderhuidsche vet, vooral van de mammae, minder
van de dij, bevat carotine. Dit vindt men ook in ovaria; corpora
lutea bevatten geen vitamine-A, wel carotine (v. Euler, Zondek
en Klussmann 118)). Kaufmann en v. Drigalskii^) vonden caro-
tine in lever, vetweefsel, bij-nieren, retina, corpora lutea.
Soms is een niet onbelangrijke hoeveelheid vitamine-A en
Carotinoiden in bloedserum aanwezig (zie volgende hoofdstuk-
ken). Melk, vooral het colostrum, kan aanzienlijke hoeveelheden
bevatten (Macy en Outhouse n»); Macy, Outhouse, Graham
en Long(i2o, 121); van Wijngaarden 122).
IV. Samenvatting.
In dit hoofdstuk worden de 3 methodes, waarmede het
mogelijk is, het vitamine-A aan te toonen, besproken. De dier-
proef en de physisch-chemische methode slechts kort. Uit-
voeriger wordt stilgestaan bij de chemisch-colorimetrische
methode. De verschillende reacties, die hiervoor gebruikt zijn,
worden beschreven. De reactie van Carr en Price blijkt tot
heden de beste te zijn; haar specificiteit wordt aan de hand
der Uteratuur nagegaan, evenals de beste wijze, waarop de
blauwe kleur kan gemeten worden.
Daarop volgt de bespreking van de wijze, waarop het caro-
tinoiden-gehalte kan bepaald worden.
Tenslotte wordt opgenoemd in welke weefsels en organen
van plant, dier en mensch vitamine-A en carotine worden
gevonden.
HOOFDSTUK III.
HET VITAMINE-A EN CAROTINOIDEN-GEHALTE
IN BLOEDSERUM.
I. Bespreking der literatuur over vitamine-A
en Carotinoiden in bloedserum.
In het vorige hoofdstuk hebben we gezien, dat in weefsels
van dieren, en ook van menschen, Carotinoiden gevonden wor-
den, maar ook vitamine-A.
Ook het bloed is onderzocht, waarin men Carotinoiden gevon-
den heeft Alvorens men eigenlijk de beteekenis van de Caroti-
noiden kende, waarvan men tegenwoordig veel meer weet,
omdat men het carotine als de voortrap van het vitamine-A
heeft leeren kennen, hebben deze gele kleurstoffen de aandacht
der onderzoekers getrokken.
Hijmans van den Bergh, Muller en Broekmeyeri^s) wijden
een belangrijk artikel aan deze Carotinoiden. Zij wijzen er op
dat de kleur van de huid en weefsels aan enkele componenten
is toe te schrijven, o.a. aan zoogenaamde luteinen, of Caro-
tinoiden of lipochromen. Deze stoffen komen in planten veel
voor. Later werden de Carotinoiden, met name carotine en
xanthophyll ook in dierlijke weefsels aangetoond. Zelf vonden
ze in serum van kippen en runderen zeer veel lipochroom-
pigment. Bij menschen was het carotinoiden-gehalte zeer
wisselend. Soms vonden ze zeer veel; en meestal ging dat dan
gepaard met een gele huidverkleuring, xanthosis. De toename
van het lipochroom in het serum is afhankelijk van het ge-
bruikte voedsel.
Na een opsomming der eigenschappen, die vooral door
Willstätter en zijn medewerkers onderzocht zijn, volgt de
beschrijving van de methode, waarop de carotinoiden in serum
werden aangetoond en van elkander onderscheiden konden
worden (zie bl. 57 en 64). Voor het onderzoek naar de beteekenis
dezer lipochrome pigmenten is een quantitatieve bepaling
gewenscht, wat ze langs colorimetrischen weg uitvoerden door
te vergelijken met een standaardoplossing van kalium-
bichromaat.
In het serum bepaalden ze ook het carotinoiden-gehalte.
Evenals Palmer vonden ook deze schrijvers, dat het carotine-
gehalte van het bloedserum bij het rund afhankelijk is van de
carotinoiden-rijkdom van het voedsel; melk, serum, vet van de
koe wordt minder rijk aan carotine, als weinig carotine gevoerd
werd.
Zelf hebben ze den invloed van het lipochroom van het
voedsel op het carotinoiden-gehalte van het menschelijk bloed-
serum kunnen aantoonen. Ze vonden dat:
1.nbsp;het lipochroom-gehalte van het bloedserum bij diabetes
soms, niet altijd, hooger is dan normaal;
2.nbsp;dat er geen ziekte is, waarbij het lipochroom-gehalte
constant opvallend hoog of laag is;
3.nbsp;dat het lipochroomgehalte afhankelijk is van het voedsel;
4.nbsp;dat kippen een hoog serum-lipochroom-gehalte hebben,
dat na lipochroom-arm-dieet geheel uit het serum ver-
dwijnt;
5.nbsp;dat koeien in de wei melk geven, die meer lipochroom
bevat, dan bij stalvoedering; in het serum vonden ze
hetzelfde.
Ook bij menschen zagen ze het lipochroomgehalte van het
bloedserum stijgen als het dieet gedurende 14 dagen zeer veel
groenten en eieren bevatte, met een individueel verschil. Bij
diabetici werd over het algemeen een hoog lipochroom-gehalte
gevonden, te danken aan het voedsel, dat veel bladgroenten,
eieren en boter bevatte. De mensch kan zoowel carotine als
xanthophyll opnemen.
Naast het lipochroomgehalte van het bloedserum, bepaalden
-ocr page 54-de schrijvers ook dit gehalte in vet, lever, milt en bijnieren
bij den mensch. Het bleek dat de bijnieren het rijkst waren
aan dit pigment, dan volgden resp. de lever, vet, milt en
tenslotte het serum. Is in het bloedserum geen pigment meer
aan te toonen, dan vonden ze het meestal nog wel in de
organen. De lever en de bijnieren vooral houden het pigment
vast. Er is geen samenhang te vinden tusschen ziekten en
den lipochroomrijkdom der organen. Het organisme verkrijgt
de lipochromen uit het plantenrijk (eventueel indirect door
dierlijk voedsel); het bloed neemt ze op en de opstapeling
vindt plaats in de organen, echter niet in het oneindige,
omdat van oudere personen de lipochroomrijkdom niet eens
zoo hoog gevonden wordt. Het pigment verlaat het lichaam
op een of andere wijze of wordt in een derivaat omgezet.
Hoe is nog onbekend.
Na deze uiteenzettingen laten ze een opsomming volgen
van het lipochroomgehalte van het bloedserum en organen
van den mensch en enkele diersoorten.
Mensch: het bloedserum bevat Carotine en xanthophyll, in
een verhouding meestal van Carotine: xanthophyll = 3:1;
soms 1:1.
In weefsels overweegt ook meestal het Carotine.
Het serum van verschillende diersoorten bevat zeer wisse-
lende hoeveelheden: bij het varken, de cavia, het konijn en
den hond werd geen pigment aangetroffen; bij het paard
was het wel aanwezig.
Vervolgens gaan ze het gedrag van het met het voedsel
opgenomen pigment na: in het darmkanaal wordt het ge-
resorbeerd; het wordt in de lever opgestapeld, en ook in
andere organen.
Tenslotte vragen ze zich af wat de beteekenis van de
lipochrome pigmenten mag zijn. Slechts vermoedens kunnen
ze uiten, zoowel wat het planten- als dierenrijk aangaat. Zeer
opmerkelijk is echter, dat het verband met vitaminen, en met
name met vitamine-A, ook reeds vermoed werd. Maar een
belangrijke physiologische beteekenis meenen ze aan deze
pigmenten wel te moeten toeschrijven.
En een pathologische beteekenis, vragen ze zich af? Ook
het antwoord op deze vraag moeten ze schuldig blijven, slechts
enkele vermoedens kunnen geuit worden (de gele kleur van
de huid der handen, signe palmaire, bij acute infectie-ziekten;
het gepigmenteerd worden van zenuwcellen in den ouder-
dom en onder zekere pathologische omstandigheden.)
Tot zoover het artikel van Hijmans van den Bergh, Muller
en Broekmeijer, hetwelk we zoo uitvoerig mededeelden, omdat
het werk van deze Hollandsche onderzoekers ons doet zien,
hoe reeds 14 jaar geleden het lipochrome pigment van serum
en organen de volle aandacht verdiende, terwijl op zoo geniale
wijze reeds toen verband gezocht werd tusschen vitaminen
en deze pigmenten, in een tijd waarin het onderzoek van de
vitaminen nog maar goed en wel een aanvang genomen had;
terwijl de uitkomsten van hun onderzoekingen thans nog
vrijwel ongewijzigd gehandhaafd kunnen worden.
Nadat het bekend geworden was, dat het carotine de voor-
trap van het vitamine-A is, heeft men ook het onderzoek
naar het carotine-gehalte van het bloedserum met het oog
op zijn vitamine-A-waarde onderzocht.
Vooral in het instituut van v. Euler te Stockholm heeft men
veel gewerkt over het carotine- en vitamine-A-gehalte van
het bloedserum
H. V. Euler en Steffenburgi24) voegden bloed van warm-
bloedige dieren toe aan vitamine-A- en D-vrije voeding van
ratten en vonden dat de groeiwerking van bloed bij die dieren
opvallend sterk was (1925). Hierna werd aangetoond dat het
serum die groeibevorderende werking had (Karrer, B. en H.
V. Euler, Hellström en Rydbomi^s). De groeibevorderende
stof die uit runderserum kon worden geëxtraheerd bleek hoofd-
zakelijk carotine te zijn (B. en H. v. Euler Met de anti-
moontrichloride-reactie onderzochten zij het serum, en bij koeien
kwam het carotine-gehalte en de waarden gevonden met Sb Clg
vrij goed overeen; maar v. Euler 127) toonde tocTi aan, dat serum
van konijnen en schapen geen of slechts zeer weinig carotine
bevat, en dat toch de Sb Clg-reactie zeer duidelijk kan zijn. Hij
meent dan ook dat hier een andere stof voor aansprakelijk moet
zijn. H. V. Euler en Virgin i^s) nemen als vaststaand aan,
dat bloedserum van hoogere dieren in den regel naast carotine
ook vitamine-A bevat.
In menschelijk serum vinden ze groote verschillen wat het
vitamine-A- en carotine-gehalte betreft, afhankelijk van het
gebruikte voedsel. Het is daarom moeilijk voor hen gemiddel-
den op te geven. Dikwijls vonden ze in 10 c.c. serum 2.3 L.E.B.
vitamine-A. In runderserum, dat niet vrij is van xanthophyll
vonden ze per 10 c.c.: 11 tot 17 L.E.B. In één geval vonden ze
in het serum van een os in April, na de lange wintervoedering,
een nauwelijks aantoonbare L.E.B.-waarde. Bij 3 kalveren
vonden ze in April na uitsluitend melk-kost slechts 0.5 tot 1
L.E.B, per 10 c.c. serum.
Ze toonden ook aan, dat als in de lever de SbClg-reactie
negatief was, in het serum nooit blauwkleuring verkregen werd.
Maar ook indien de lever hooge blauw-waarden gaf, vonden ze
bij extractie van 2 tot 3 c.c. serum geen of zeer geringe blauw-
waarden. Bij hoogere carotine-doses hadden ze vroeger al
gevonden in 10 c.c. serum 1.6 L.E.B.
We zien uit deze mededeelingen dat de Eulers en hun mede-
werkers door middel van de reactie van Carr en Price quanti-
tatieve bepalingen deden omtrent het carotine- en vitamine-A-
gehalte van bloedserum. Ze geven echter nergens aan dat ze
het gehalte van carotine en vitamine-A ook afzonderlijk hebben
bepaald. Bovendien maken ze geen onderscheid tusschen caro-
tine en xanthophyll, welke beide in serum van den mensch
en sommige dieren kunnen voorkomen. En dan zal blijken dat
hun methode als minder nauwkeurig moet worden afgewezen
(zie bl. 59).
Birger Rösiöi^s) heeft ook vitamine-A quantitatief bepaald
in bloedserum, en de verschillen nagegaan in het gezamenlijke
carotinoiden-gehalte, al naar soort, ouderdom, geslacht en
eventueele zwangerschap van het dier.
Ook zijn methode heeft dezelfde bezwaren als die van
V. Euler c.s. (zie bl. 59) en hij maakt ook geen onderstheid
tusschen de Carotinoiden en het vitamine-A, terwijl toch, gelijk
van Eekelen 130) terecht opmerkt, de cijfers van de gele kleur
en de blauwe (verkregen met SbClg) niet met elkander even-
redig zijn.
Bij paardenserum was de kleur van de chloroform-oplossing
van kleurloos tot zeer sterk geel, afhankelijk van het carotinoi-
den-gehalte; de Lovibond-blauw-waarden wisselden van 0.0 tot
1.8 eenheden. Bij koeien was de gele kleur ook wisselend van
kleurloos tot zeer sterk geel, en de L.E.B.-waarden wisselden
van 0.9 tot 4.3 per 10 c.c. serum. 2 schapenen 1 geit hadden ook
een serum dat met chloroform een lichtgele oplossing gaf en 1.6
en 2.1 L.E.B. met SbClg per 10 c.c. serum. Al zijn bepalingen ge-
schiedden met 0.2 c.c. chloroform-extract 1.8 c.c. SbClg-
oplossing (eventueel met 0.4 c.c. 1.6 c.c.).
De gemiddelde L.E.B.-waarde van het serum der paarden
was lager dan dat der koeien. De invloed van den leeftijd van
paarden en runderen was zoo, dat het vitamine-A-gehalte van
het serum over het algemeen met het toenemen van den leeftijd
daalde. Een invloed van het geslacht kon hij niet vinden, terwijl
bij zwangerschap in enkele gevallen een hooger vitamine-A-
gehalte gevonden werd. Verder vond hij dat 10 c.c. bloed
1 L.E.B. gaf, terwijl 10 c.c. serum 2 L.E.B. gaven bij eenzelfde
koe. Gaat men er van uit dat het serum de helft van het bloed
vormt, dan zijn in 10 c.c. bloed dus 5 c.c. serum aanwezig. Hij
vond in een gelijk volumen serum 2 maal zoo veel L.E.B. dan
in bloed. De proef wijst er dus op, dat de carotinoiden hoofd-
zakelijk in het serum aanwezig zijn. Dit laatste konden wij
bevestigen (zie bl. 60).
Verder heeft Rösiö een methode uitgewerkt om in melk
vitamine-A aan te toonen. Hij bereidt eerst boter van de melk
en bepaalt dan in de boter het vitamine-A-gehalte. Door om-
rekening hoeveel melk voor een bepaalde hoeveelheid boter
gebruikt is, kan men het vitamine-A-gehalte der melk bepalen.
Van Eekelen iso) bespreekt de artikelen van v. Euler c.s. en
van Rösiö en wijst er op dat deze schrijvers geen onderscheid
maken tusschen het vitamine-A-gehalte en dat der carotinoiden.
Zijn methode gelijkt op die van Hijmans van den Bergh c.s. i^s)
(bl. 57). In het bloed van konijnen was geen carotine aanwezig,
terwijl hij in 10 c.c. serum vond 2 Ratten-eenheden (R.E.) vita-
mine-A. Bij honden en varkens werd ook geen carotine in het
serum gevonden. Het vitamine-A-gehalte bedroeg 1—V2 R-E.
per 10 c.c. serum. In 10 c.c. serum van koeien werd well carotine
gevonden, 14 y in 10 c.c. serum. De blauwe kleur van het
serum SbClg was 3—4 L.E.B. per 10 c.c. Voor 14 y carotine
-f- SbClg berekende hij 2 L.E.B. Er bleef dus voor vitamine-A
1-2 L.E.B. over = 0.3 R.E.
In 10 c.c. menschelijk bloedserum vond hij wisselende hoeveel-
heden carotine, gemiddeld 8 7 ; dit zou met Sb CI3 geven
1 L.E.B.
Toch was de intensiteit der blauwe kleur meest hooger
(O tot 5 L.E.B.). In menschelijk bloedserum is dus ook vita-
mine-A aanwezig, wisselend van 0.0 tot 0.3 R.E.
Dan laat hij enkele cijfers volgen, en vindt bij personen uit
beter-gesitueerde kringen een hooger gehalte dan bij lager-
gesitueerde. Verder volgen enkele bepalingen bij patienten.
Een diabetes-patient had een zeer hooge waarde. Bij personen
met een laag vitamine-A- en carotine-gehalte deed een gift
per os van vitamine-A of carotine hun gehalte in het bloed-
serum stijgen.
Kaufmann en v. Drigalskiquot;) hebben een uitgebreid onder-
zoek verricht omtrent het carotine-gehalte van het bloedserum
bij 1000 menschen, dat colorimetrisch werd bepaald. In 85 0/0
der gevallen waren slechts sporen aanwezig. Kwam het gehalte
boven 0.01 m.g. »/o dan was het carotine duidelijk aantoonbaar
en spraken zij van carotinaemie. De hoogste waarde die zij
vonden was 0.27 m.g. »/o.
Door maandenlang aan gezonde en zieke personen carotine
te geven, hetzij in den vorm van 200 gram sap van wortelen,
of 2 eieren of „carotine-paarlenquot;, konden ze een curve op-
stellen van het carotine-gehalte van het serum, dat regelmatig
werd onderzocht. Qaven ze carotine in bovengenoemde groote
hoeveelheden, dan bleek hun, dat de verhooging van decarotine-
spiegel in het bloed niet altijd op dezelfde wijze plaats vond):
in gevallen, waarin bij het begin geen meetbare carotine-spiegel
Igevonden werd, steeg deze eerst na verloop van een 1—2
weken-durende latentie-periode; terwijl bij personen, bij wie
bij het begin der proeven reeds aantoonbare hoeveelheden
carotine in het serum aanwezig waren, de carotine-spiegel
terstond toenam. Was eenmaal een individueel wisselende top
bereikt, dan was het carotine-gehalte van het bloed niet meer
op te voeren (hoogste top 0.27 m.g. o/o). Bij alle proefpersonen
trad xanthose op. Ook gelukte het hun bij allen hypercaroti-
naemie te verkrijgen, behalve bij drie personen met Icterus.
Als oorzaak van de latentie-periode namen de schrijvers aan,
dat eerst een opstapeling van het carotine in de weefsels (lever,
vet, retina, bijnier, corpus luteum) plaats vindt tot een bepaal-
den graad, voordat het tot hypercarotinaemie komt. Ook na
beëindiging van de carotine-toediening blijft de carotine-spiegel
nog eenigen tijd op dezelfde hoogte, voordat dan langzamer-
hand de spiegel daalt. Een sneller doen dalen van deze spiegel
door bestraling van den proefpersoon, lukte hun niet.
Een sterker vitamine-A-verbruik tijdens een infectie-ziekte
konden ze in twee gevallen aantoonen: beide keeren daalde de
carotine-spiegel een weinig. De lever echter bevatte bij per-
sonen, die aan een infectie-ziekte gestorven waren, niet minder
carotine.
Tenslotte hebben ze nagegaan of vitamine-A, resp. carotine
ook in het organisme wordt uitgescheiden. Alleen in melk
konden ze deze stoffen aantoonen; niet in faeces, noch in urine,
gal, liquor cerebrospinalis, ascitesvloeistof of zweet.
II. Invloed van het voedsel op het vitamine-A-en
carotinoiden-gehalte van het bloedserum.
Al deze onderzoekers hebben dus wel aangetoond dat in
het bloedserum Carotinoiden en vitamine-A voorkomen. Door
hen wordt ook met nadruk gewezen op den invloed die het
voedsel heeft op het gehalte aan deze stoffen in het serum.
Ook in het laboratorium van prof. Wolff zijn enkele proeven
genomen, waarbij vóór en na het toedienen van carotine of
vitamine-A per os het gehalte van deze stoffen in het bloed-
serum werd bepaald.
Bij den eersten persoon A werd op 2 Januari 1Q31 in 10 c.c.
-ocr page 60-serum gevonden 1.5 L.E.B.-vitamine-A. (0.2 c.c. extract 1 c.c.
SbCIg 1.5 L.E.B./IO c.c. serum = 0.16 R.E.). Van 2 Januari
tot 12 Februari werden 48 pillen carotine gebruikt ä 600—700 y.
De bepaling van het vitamine-A-gehalte gaf in 10 c.c. serum,
in extract van 0.2 c.c. 2 c.c. Sb Clg ^ 2 L.E.B. = 0.4 R.E.-
vitamine-A. Het vitamine-A-gehalte was in die 6 weken dus
toegenomen van 0.16 tot 0.4 R.E. 27 Februari werd weer een
bepaling gedaan; toen werd gevonden in 10 c.c. serum ook
2 L.E.B. = 0.4 R.E. vitamine-A.
Bij den tweeden persoon B werd op 2 Januari 1931 in 7.8 c.c.
serum gevonden, in een extract van 0.2 c.c. 1 c.c. Sb Clg
minder dan 1 L.E.B, (een niet te bepalen hoeveelheid). Op 8,
9, 10 en 11 Januari werden 1000 R.E. vitamine-A per dag gege-
ten. Op 12 Januari werd in 10 c.c. serum, in 0.2 c.c. extract
2 C.C. Sb Cl 3, gevonden: 1.5 L.E.B. = 0.3 R.E. vitamine-A. Van
13—19 Januari werden weer 1000 R.E. vitamine-A per dag
gegeten. De bepaling op 19 Januari gaf in 10 c.c. serum:
2.4 L.E.B. = 0.48 R.E. vitamine-A. En de bepaling op 27
Februari gaf in 10 c.c. serum 2 L.E.B. = 0.4 R.E. vitamine-A.
We zien dus uit deze beide proefreeksen, dat het vitamine-A-
gehalte in het bloedserum verhoogd kan worden door zoowel
carotine, als vitamine-A in groote hoeveelheden te gebruiken;
terwijl na staken van de toediening van deze stoffen het gehalte
gelijk is gebleven of daalde.
III. Bepaling van het vitamine-A- en carotinoi-
den-gehalte in bloedserum.
We hebben besproken, dat zoowel Carotinoiden als vitamine-A
in het bloedserum voorkomen.
Thans moeten we ons bezighouden met de wijze, waarop
deze bijkomstige voedingsstof met haar voortrap bepaald wordt.
De Carotinoiden waren het eerst bekend en quantitatieve
bepalingen van deze pigmenten zijn dan ook het eerst verricht.
Toen men later de Sb Clg-reactie had leeren kennen heeft men
daarmede ook vitamine-A-bepalingen in serum gedaan.
Eerst bespreken we hoe men de Carotinoiden en het vita-
-ocr page 61-mine-A heeft bepaald, gelijk dat in de literatuur te vinden is,
om daarna onze eigen methode te beschrijven.
a. Methode van anderen.
We willen slechts in het kort de methodes door verschillende
onderzoekers gebruikt opnoemen en ons tot de voornaamste
beperken.
1. De carotinoiden-bepaling, zooals die door Hijmans van
den Bergh c.s. 123) beschreven is, vinden we in hun reeds uit-
voerig besproken artikel. Hun methode was reeds eerder
beschreven in Hijmans van den Bergh en Snapper i3i). Deze
bestond hierin, dat 1 volume runderserum met 2 volumina
alcohol gemengd werden (bij menschensera met gelijke volu-
mina). Na centrifugeeren werd de bovenstaande vloeistof
afgegoten en het eiwitneerslag, waarin het lipochroom aan-
wezig was, met aether geëxtraheerd. Later werd deze methode
nog iets gewijzigd: bij 1 volume serum werd 1 volume alcohol
(96 0/0) gevoegd en IV2 volume aether, en dan zooveel water
als voor ontmenging noodig is. Het lipochroom gaat dan quan-
titatief in de aetherlaag. Het bleek hun dat uit sera en talrijke
dierlijke weefsels het niet gelukte met aether het pigment te
extraheeren, als men het niet van tevoren met alcohol behandeld
had (een soort analogie van de directe en indirecte reactie van
Hijmans van den Bergh met bilirubine). Quantitatief werd het
lipochroom geschat met een standaardoplossing van kalium-
bichromaat.
2. V. Euler c.s. 124-128) hebben het carotinoiden- en vitamine-
A-gehalte in serum ook bepaald en we vinden in verschillende
artikelen hun methode weergegeven. Daar het hun, evenals
de volgende schrijvers, te doen was om het vitamine-A-
gehalte te bepalen, vinden we niet afzonderlijk de bepalingen
van het carotinoiden-gehalte genoemd. Daar beide echter
tegelijk plaats vinden, bespreken we hun methode voor beide
stoffen tegelijk.
V. Euler c.s. schudden 1 volume bloedserum met een gelijk
volume aether uit; de aether wordt afgedistilleerd en dan
houden ze een sterk-geel-oranje gekleurde rest over. De
extractstoffen van die hoeveelheid serum worden dan in een
bepaalde hoeveelheid (1-2 c.c.) chloroform opgelost. Daar-
van worden 0.2 c.c. met 2 c.c. Sb Clg-oplossing gemengd en
binnen 30 seconden de blauwe kleur in den Lovibond-tinto-
meter bepaald. Alles wordt omgerekend op 10 c.c. serum. Ze
meten hierbij dus de blauwe kleur van Sb Clg-oplossing met
de Carotinoiden het vitamine-A van het serum.
3.nbsp;Het zelfde doet Rösiöi^»). Het versche serum wordt
enkele malen met een groote overmaat aether uitgeschud.
Deze aether wordt tot op 10-15 c.c.. af gedistilleerd en deze
rest gedroogd met Nag SO^. De aether wordt dan volkomen
verdampt en de droogrest gewogen, en daarna opgelost m
een bepaalde hoeveelheid chloroform. Hiervan werden 0.2 c.c.
gemengd met 1.8 c.c. Sb Cis-oplossing en de blauwe kleur
in den Lovibond-tintometer na 5—10 seconden bepaald. Was
de reactie te zwak dan werd 0.4 c.c. gemengd met 1.6 c.c.
SbClg-oplossing.
4.nbsp;Terecht merkt van Eekelen i^o) op dat Rösiö met aangeeft
of de reactie van Carr en Price alleen van carotine of ook van
andere stoffen, b.v. vitamine-A, afhangt; maar hij vindt in de
cijfers van Rösiö een discongruentie tusschen de gele kleur
van zijn oplossing en de blauwe kleur na de reactie metSbClg.
De methode van van Eekelen komt overeen met die van
Hijmans van den Bergh c.s. 123). Hij merkt op dat met deze
methode minstens drie maal zooveel carotine uit een serum
kan uitgetrokken worden dan volgens de methode van v.'Euler
of van Rösiö. De eiwitstoffen van 10 c.c. serum werden met
alcohol neergeslagen, gecentrifugeerd en het neerslag met
petroleum-aether geëxtraheerd. Het carotine-gehalte werd met
den stuphometer bepaald. Het extract werd ingedampt tot
0.2 c.c. en 2 c.c. Sb Clg-oplossing toegevoegd, waarna de blauwe
kleur met den Lovibond-tintometer werd bepaald. Vond hij
in het serum carotine, dan werd berekend hoeveel eenheden
blauw dat met SbClg zou geven en dit getal werd dan afge-
trokken van het aantal L.E.B., dat gevonden was met Carotine
vitamine-A en SbClg.
5. Kaufmann en v. Drigalskitenslotte deden carotine-
bepalingen in het bloedserum van 1000 menschen. Hun methode
bestond hierin, dat ze bij 3 c.c. serum 3 c.c. alcohol (95 o/»)
voegden. Na centrifugeeren werd de alcohol verwijderd, waarin
xanthophyll zou zitten, en het neerslag werd met 4 c.c. benzine
uitgetrokken. Dit geelgekleurde extract werd colorimetrisch
vergeleken met een oplossing van kaliumbichromaat en ge-
controleerd met het reagens van Carr en Price.
Wanneer we deze methodes vergelijken, dan is het niet
te begrijpen, dat v. Euler c.s. en Rösiö rriet eerst hun sera met
alcohol behandelden alvorens te extraheeren met aether. Reeds
Hijmans van den Bergh c.s. en later van Eekelen hebben toch
duidelijk aangetoond, dat veel meer carotinoiden uit een serum
kunnen geëxtraheerd worden na voorbehandeling met alcohol,
omdat ze dan beter geërueerd worden.
Hijmans van den Bergh c.s., van Eekelen, en Kaufmann en
V. Drigalski slaan de eiwitstoffen eerst met alcohol neer, en
extraheeren daarna het neerslag, resp. met aether, petroleum-
aether, of benzine.
Na de bespreking van de methodes door anderen gebruikt,
willen we nu behandelen, hoe we tot de methode gekomen zijn,
zooals die door ons is gebruikt.
b. Eigen methode.
1. Bepaling van het vitamine-A.
Bij onze proefnemingen zijn we uitgegaan van de methode,
zooals van Eekelen i®quot;) ^e heeft beschreven.
We begonnen ons onderzoek met de bepaling van het
vitamine-A-gehalte in het bloedserum van een konijn. Ruim
20 c.c. konijnenbloed werden na stolling gecentrifugeerd, en
10 c.c. serum hiervan afgepipetteerd en in tweeën verdeeld.
I.i De eiwitstoffen van 5 c.c. serum werden met een ge-
lijk volume alcohol 96 o/o neergeslagen en het neerslag drie-
maal geëxtraheerd met petroleum-aether (kookpunt 28°—40°C.).
Dit extract had een zeer licht gele kleur. Het werd ingedampt
tot 0.2 c.c. en 1.5 c.c. Sb Clg-oplossing in chloroform toege-
voegd. De blauwe kleur, die ontstond, werd colorimetrisch in
het Lovibond-toestel bepaald: we vonden 5 Lovibond-eenheden-
blauw (= 5 L.E.B.).
1.2. De mogelijkheid werd ook overwogen, dat door het
serum aan te wrijven met natriumsulfaat en daarna met petro-
leum-aether te extraheeren, een gelijk blauwe kleur, zoo niet
sterker, zou gevonden worden. 5 c.c. van hetzelfde konijnen-
bloedserum werden aangewreven met Na2S04 en met petro-
leum-aether geëxtraheerd, en ingedampt tot 0.2 c.c. Dit extract
was kleurloos en gaf na toevoeging van 1.5 c.c. SbClg geen)
blauwe kleur, dus O L.E.B.
I.3nbsp;De beide hierboven beschreven proeven zijn met serum
gedaan. Kan men misschien ook in bloedlichaampjes vitamine-A
aantoonen ?
Hiertoe werden de bloedlichaampjes van 20 c.c. konijnen-
bloed gewasschen en met Nag SO^ gewreven. Na extractie
met petroleum-aether met een weinig alcohol (zie Hijmans
van den Bergh c.s. ^23) en indamping tot 0.2 c.c., en na toe-
voeging van 1.5 c.c. Sb Clg, ontstond geen blauwe kleur, maar
een roode, die in intensiteit toenam (Cholesterine?); dus
0nbsp;L.E.B.
Kort weergegeven vonden we dus:
, 1. 5 C.C. konijnenserum-j-5c.c. alcohol; neerslag-f-pet. aether-gt;L.E.B.=: 5
1nbsp;2. 5 c c. konijnenserum Naj SO4, pet. aethernbsp;L.E.B. = O
' 3. ±10 c.c. konijnenbloedlichaampjes-1-Na, SO4-Hpet. aether-^L.E.B.=:0
Hoe zal de reactie verloopen als men een extract maakt van
het bloed in zijn geheel?
Om dit te beantwoorden gebruikten we runderbloed.
II.^nbsp;10 c.c. gedefibrineerd runderbloed werden vermengd
met een gelijk volume alcohol 96o/o; het neerslag was rood. Het
sediment werd, na centrifugeeren, tweemaal geëxtraheerd met
petroleum-aether. Dit extract had een nauwelijks waarneem-
bare gele tint. Na indampen tot 0.2 c.c. en toevoeging van 1.5
c.c. Sb Clg, werd een lichtblauwe kleur verkregen: L.E.B. =1.5.
II.5 Ter vergelijking werden 10 c.c. serum genomen van dit
runderbloed; met 10 c.c. alcohol 96 0/0 de eiwitstoffen neer-
geslagen ; het neerslag tweemaal met petroleum-aether geëxtra-
heerd. Dit extract was duidelijk geel gekleurd. Na indampen
tot 0.2 c.c. en toevoegen van 1.5 c.c. SbClg kregen we een
blauwe kleur, die, gemeten, bleek te zijn L.E.B. = 3.
In een hoeveelheid serum kunnen we dus tweemaal zooveel
vitamine-A aantoonen als in een gelijke hoeveelheid bloed. Ook
dit wijst op de afwezigheid v^an carotine en vitamine-A in bloed-
lichaampjes, en hun aanwezigheid in serum.
Kort samengevat krijgen we:
jj i 4. 10C.C. runderbloed lOc.c. alcohol; neerslag-f pet, aether-gt;L.E.B= 1.5
( 5. 10 c.c. runderserum 10 c.c. alcohol; neerslag -f pet. aether—gt;.L. E B=3.0
III. Tot nu toe werd het serum behandeld met gelijke volu-
mina alcohol 96 o/o. De concentratie wordt daardoor ± 48 %.
Nu is o.a. door Wolff, Overhoff en van Eekelen 20) aangej-
toond, dat vitamine-A gemakkelijk oplost in 90 »/o-alcohol;
carotine lost in alcohol echter slecht op, des te minder naarmate
de alcohol meer water bevat. Wanneer we dan ook slechts een
gelijk volume alcohol 96 0/0 toevoegen, wordt de concentratie
48 0/0. Het is begrijpelijk dat in de alcoholfractie (als het serum
met alcohol is behandeld) zeer weinig of niets van het vitamine-
A of carotine zal zijn te vinden; maar dat het voornamelijk
nog in het sediment zal aanwezig zijn, waaruit het dan met
petroleum-aether kan worden geëxtraheerd.
Voegt men echter meer alcohol 96 0/0 toe, en wel een tien-
voudige hoeveelheid, dan krijgt men een alcoholconcentratie
van ruim 87 0/0, en volledige praecipitatie der eiwitstoffen. Men
kan nu verwachten dat het vitamine-A en het carotine in de
alcoholfractie te vinden zullen zijn en niet in het sediment. Bij
de genomen proeven bleek dat inderdaad het geval te zijn.
II16. Uit 10 c.c. runderserum (hetzelfde als in proef II ^ en 5)
werden de eiwitstoffen neergeslagen met 10 O c.c. alcohol 96 0/0.
Het witte neerslag werd met petroleum-aether uitgetrokken
en de reactie van Carr en Price met dit petroleum-aether-
extract gedaan: er ontstond geen blauwe kleur, dus L.E.B. = 0.
IIF. Ook de alcoholfractie werd met petroleum-aether uit-
geschud. Na toevoeging van Sb Clg aan het ingedampte extract
kregen we een duidelijk blauwe kleur. L.E.B. = 6.
Deze proeven waren dus geschied met runderse rum. Thans
herhaalden we deze reacties met volledig runderbloed.
IlI». Bij 10 c.c. runderbloed werden 100 c.c. alcohol Q60/0
gevoegd; het roodgekleurde neerslag werd met petroleum-
aether uitgetrokken en de reactie met SbClg gedaan: L.E.B. = 0.
III9. De alcoholfractie werd hierna ook weer uitgeschud met
petroleum-aether, en gereageerd volgens Carr en Price; we
vonden: L.E.B. = 3.
Uit de proeven III®, \ ^ en 9 blijkt duidelijk dat men de hoogste
waarde van het vitamine-A, uitgedrukt in L.E.B., vindt, als
men het s e r u m neerslaat met de t i e n v o u d i g e hoeveelheid
alcohol 96 0/0 en dan met petroleum-aether extraheert, indampt
en SbClg toevoegt. Bovendien vinden we in 10 c.c. runderserum
6 L.E.B. en in 10 c.c. runderbloed 3 L.E.B., wat er dus ook weer
op wijst dat in de bloedlichaampjes geen vitamine-A voorkomt.
Kort samengevat vinden we:
i6. lOc.c. runderserum4-100c.c. alcohol; neerslag-j-pet aether-gt;L,E B.=0
7_nbsp;L^-f pet. aethernbsp;_gt;LE.B =6
8. jOc.c.runderbloed lOOcc. alcohol;neerslag pet.aether-^LE B.=0
9nbsp;L^-)-pet. aethernbsp;_gt;L E B.=3
Hoewel in het sediment volgens deze proeven geen carotine
of vitamine-A is aan te toonen, is het toch gewenscht dat men,
om eventueele sporen van deze stoffen nog mede te nemen,
het sediment ook nog met petroleum-aether extraheert.
Dezelfde bewerkingen als beschreven in proeven II amp; en Hl e en ^
voor runderbloed, deden we ook met konijnenbloed.
IVio. Aan 5 c.c. konijnenserum werd 5 c.c. alcohol %
toegevoegd en het neerslag met petroleum-aether geëxtraheerd;
na toevoeging van 1.5 c.c. SbClg aan 0.2 c.c. extract vonden we
4 L.E.B.
IVii. We poogden hierna ook de alcoholfractie met petro-
leum-aether uit te schudden, maar er ontstond een dusdanige
emulsie, dat deze proef mislukte.
IV12. Werd aan 5 c.c. konijnenserum echter 50 c.c. alcohol
96 0/0 toegevoegd en het neerslag geëxtraheerd met petroleum-
aether en de reactie van Carr en Price met het neerslag-extract
gedaan, dan vonden we L.E.B. = 0.
IV13. Werd echter de alcoholfractie met petroleum-aether
geëxtraheerd en Sb Clg toegevoegd, dan kregen we L.E.B. = 6.
Ook deze proeven bevestigen hetgeen we voor runderbloed
vonden.
Kort samengevat krijgen we:
; )0. 5c.c. konijnenserum5c.c. alcohol; neerslag-)-pet aether-^L E B.=4
IVnbsp;L»-)-pet aethernbsp;mislukt
12. 5c.c.konijnenserum-)-50ec alcohol; neerslag-j-pet. aether—gt;.L.E.B =0
l_-)-pet aethernbsp;—gt;L.E.B.=6
V.nbsp;Ter nadere bevestiging van het gevondene herhaalden
we de proeven met bloedserum van een ander konijn. De
uitkomsten kwamen overeen en we volstaan met die verkort
weer te geven:
. 14. 2.5c.c.konijnenserum-f2.5 c.c.alcohol; neerslag-|-pet. aether—gt;L.E.B.=2
Vnbsp;inbsp;L^-)-pet. aethernbsp;mislukt
I 16. 2.5cc,konijnenserum 25cc alcohol; neerslag-f-pet aether-^L.E B =0
L^-f pet. aethernbsp;—gt;L,E.B.=3
VI.nbsp;Neerslaan van de eiwitstoffen met andere daarvoor
gebruikelijke reagentia als phosphorwolfraamzuur, trichloor-
azijnzuur konden achterwege blijven, omdat die het vitamine-A
aantasten. Ook gebruikten we ammoniumsulfaat niet, dat het
vitamine-A wel niet aantast, maar zich moeilijk met petroleum-
aether laat extraheeren.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat door toevoeging van
een tienvoudige hoeveelheid alcohol 96 o/„ het meeste vita-
mine-A en carotine in de alcohol overgaat, die dan met petro-
leum-aether wordt geëxtraheerd. Deze methode is door ons
dan ook voor het onderzoek naar het carotinoiden- en vitamine-
A-gehalte in menschelijk bloedserum en melk gebruikt. Voor
al onze bepalingen werkten we met alcohol 96 »/o; met petroleum-
aether, eerst met een kookpunt van 28°—40°C, later met een
van 60°—80° C. De indamping van het petroleum-aether-extract
geschiedde in Soxhlet-apparaten, waarbij de petroleum-aether
tegelijkertijd overdestilleerde, en weer te gebruiken was. Als
reagens van Carr en Price gebruikten we een verzadigde oplos-
sing van SbClg in chloroform.
2. Bepaling en qualitatieve scheiding der
Carotinoiden.
Voor de bepaling van het carotinoidengehalte in het bloed-
serum gebruikten we dezelfde methode als voor de vitamine-A-
bepahng. Aan een hoeveelheid serum werd het tienvoudige
volume alcohol 96o/o toegevoegd; neerslag en alcoholfractie
werden met petroleum-aether geëxtraheerd; de gele kleur van
dit petroleum-aether-extract werd, na indampen tot een of
enkele c c colorimetrisch in den Lovibond-tintometer bepaald.
In het serum van menschen komt naast het carotine ook het
xanthophyll voor. In het aangehaalde artikel van Hijmans van
den Bergh c.s. i^s) vinden we een methode aangegeven om
deze beide lipochrome pigmenten quantitatief te scheiden. Een
mengsel van carotine en xanthophyll wordt in een mengsel
van sterke methylalcohol en petroleum-aether gebracht. Voegt
men dan zooveel water toe, dat de alcoholconcentratie ongeveer
90 0/0 wordt, dan vormen zich twee lagen: het carotine bevindt
zich in de bovenstaande petroleum-aether-laag; het xanthophyll
in de methylalcohollaag.
Ook wij hadden gelegenheid in menschelijk bloedserum
carotine en xanthophyll naast elkander aan te toonen. De
eiwitstoffen van 90 c.c. serum werden gepraecipiteerd met 100
re aethyl-alcohol 96 »/o, gecentrifugeerd en het sediment geex-
traheerd met petroleum-aether. De petroleum-aether werd
afgedampt en de resteerende substantie, ± 1 gram wegende,
werd verzeept met Va gram KOH in alcohol. Dit werd daarna
uitgeschud met petroleum-aether en gedroogd met NagbO^.
Hierin zijn nu het carotine en xanthophyll beide aanwezig.
Xanthophyll lost op in 85 »/o-alcohol; carotine blijft in de petro-
leum-aether. We schudden dus het petroleum-aether-extract
uit met 85 o/o-alcohol, totdat nagenoeg geen kleur meer in de
alcohol overging; de kleur was zeer lichtgeel. Ten overvloede
werd deze alcohol eenmaal met petroleum-aether teruggeschud
om sporen carotine er weer uit te krijgen. Verdunt men nu de
85 o/„-alcohol, waarin het xanthophyll aanwezig is, met water,
en schudt dan met petroleum-aether uit, dan gaat het xantho-
/
phyll daarin over. Na deze bewerking hadden we dus naast
elkander een hoeveelheid petroleum-aether met carotine, en
een met xanthophyll. Na drogen met Nag SO4 en concentreeren
door indampen, werden beide oplossingen spectroscopisch
onderzocht, en de carotine-oplossing bovendien met een
standaard-carotine-oplossing vergeleken. De carotine-oplossing
vertoonde de volgende banden:
band I 493—483 m fx.
band II 462—452 m fi.
Deze kwamen overeen met de banden van de standaard-
oplossing en met de banden door andere onderzoekers gevon-
den. (Zie Vermast^), proefschrift, bl. 25 en 157).
De oplossing waarin het xantophyll zou zitten, vertoonde
banden bij:
band I 488—478 m fi.
band II 458—450 m fi.
Vermast vond (bl. 157) voor xanthophyll de banden bij:
band I 487—470 m
band II 454—444 m /i.
Willstatter en Stoll (zie Vermast, bl. 25) geven de banden van
xanthophyll in alcoholische oplossing als volgt op:
Band I Band IInbsp;Band III
Laagdikte 5 m.m. 484-472 m454-441 m/i. 410 m/^. (eindabs.)
Laagdikte 10 m.m. 488-471 m 454-440 m^u. 420 m fji. (eindabs.)
We zien dus overeenstemming bij band I; bij band II vonden
wij een band die iets naar de lange-golf-zijde van het spectrum
verschoven is, maar wij bepaalden in petroleum-aether, Will-
statter en Stoll in alcohol.
Ook xanthophyll reageert met SbClg en geeft er een Tjlauwe
kleur mee, waarvan de absorptieband ligt bij 586 m fi. (bl. 38).
3. Quantitatieve bepaling van het carotine-
en xanthophyll-gehalte in bloedserum.
In het serum komen Carotinoiden voor, met name carotine
en xanthophyll. Bij onze carotinoiden-bepaling zijn beide dus
tezamen berekend. Daar echter alleen het carotine, als voortrap
van het vitamine-A, voor ons van belang is, moeten we dus
trachten een indruk te krijgen wat het aandeel van het carotine
is in het carotinoiden-gehalte van het serum.
Het is niet goed mogelijk om in een kleine hoeveelheid van
■± 10 C.C. serum telkens afzonderlijk zoowel het carotine als
xanthophyll te bepalen. De hoeveelheden zijn te klein, om die
nog weer apart op de vroeger beschreven wijze te onderzoeken.
Afgezien van de onnauwkeurigheid van de bewerking van zulke
kleine hoeveelheden, zou de kans op verlies van vitamine-A
het niet geoorloofd doen zijn op deze wijze te werk te gaan.
Omtrent het carotine- en xanthophyll-gehalte in het bloed-
serum vinden we in de literatuur weinig opgaven. Hammar-
sten i32) spreekt in zijn leerboek slechts over wisselende hoe-
veelheden. Hijmans van den Bergh c.s. i^s) geven in hun reeds
meermalen aangehaald artikel aan dat de verhouding carotine:
xanthophyll dikwijls is ongeveer 3:1, eenige keeren vonden ze
gelijke hoeveelheden.
Op het laboratorium van prof. Wolff zijn opzettelijk eenige
bepalingen gedaan omtrent de verhouding van het carotine
tot het xanthophyll.
Hierbij werd het serum gepraecipiteerd met twee maal de
hoeveelheid alcohol Q60/0. Eiwitneerslag en alcohol-extract
werden beide met petroleum-aether geëxtraheerd. Na indampen
werd de rest verzeept met 10 »/o-alcoholische loog. Nu werd
met petroleum-aether uitgeschud, waarin carotine en xantho-
phyll aanwezig zijn. De xanthophyll werd nu overgeschud in
85 0/0-alcohol en weer opgenomen in petroleum-aether. Deze
petroleum-aether-oplossingen werden in den stuphometer
bepaald.
Er werd gevonden:
I 1. 40 c.c. serum; carotine 17.6nbsp;y^; xanthophyll 10.3nbsp;y.
J 2. 27 c.c. serum; carotine 10.7nbsp;quot;y; xanthophyll 12.0nbsp;y.
I 3. 21 c.c. serum; carotine 16.0nbsp;y; xanthophyll 14.5nbsp;y.
4. 30 c.c. serum; carotine 22.5nbsp;y, xanthophyll 16.4nbsp;y.
De verhouding carotine:xanthophyll wordt bij deze sera:
1.nbsp;carotine: xanthophyll = 17.6:10.3 = 1.7:1
2.nbsp;carotine: xanthophyll = 10.7:12.0 = 0.9:1 1 gemiddeld
3.nbsp;carotine:xanthophyll = 16.0:14.5 = 1.2:1 | 1.3:1
4.nbsp;carotine: xanthophyll = 22.5:16.4 = 1.4:1 '
Worden de stuphometer-waarden voor xanthophyll berekend
als carotine, zooals in het Lovibond-toestel gebeurt, dan vin-
den we:
1. carotine 17.6 y ; xanthophyll 6.6 y.
jj ) 2. carotine 10.7 y ; xanthophyll 7.7 y.
I 3. carotine 16.0 y ; xanthophyll 9.0 y.
4. carotine 22.5 y ; xanthophyll 10.2 y.
(Carotine en xanthophyll geven, stuphometrisch bepaald,
verschillende verdunningskrommen (zie Vermastbl. 137);
in geval I wordt het xanthophyll met de xanthophyll-kromme
afgelezen; in geval II met de carotine-kromme).
De verhouding wordt:
1.nbsp;carotine: xanthophyll = 17.6:6.6 = 2.6:1
2.nbsp;carotine :xanthophyll = 10.7:7.7 = 1.4:1 gemiddeld
3.nbsp;carotine .-xanthophyll = 16.0:9.0 = 1.9:1nbsp;2:1
4.nbsp;carotine :xanthophyll = 22.5:10.2 = 2.2:1
Bij onze berekeningen hebben we een verhouding van
carotine :xanthophyll = 1:1 aangenomen.
We zijn ons bewust dat hierbij vele fouten worden gemaakt,
en in een bepaald geval is dat ook zoo. Maar daar we onze
becijferingen verkregen door vele gevallen te nemen, wordt
de gemaakte fout daardoor geringer.
Xanthophyll SbClg gqeft een blauwe kleur, waarvan evenals
voor carotine een curve zou te maken zijn. Daar deze echter
bijna gelijk is aan die van carotine, konden we volstaan met
de carotine-curve te gebruiken om uit te rekenen hoeveel L.E.B.
een bepaalde hoeveelheid carotinoiden zou geven (zie fig. 15
en 16 in van Eekelen, Emmerie, Julius, Wolff iii)).
4. De reactie van Carr en Price gebruikt om
vitamine-A en Carotinoiden afzonderlijk te be-
palen.
Zoowel het vitamine-A, als carotine en xanthophyll reageeren
met SbClg. Toch meenden we deze reactie te kunnen gebruiken
om quantitatief beide carotinoiden en het vitamine-A afzon-
derlijk te bepalen.
Het principe van deze handelwijze geeft van Eekelen quot;O) aan.
Hij bepaalde eerst het cartinoiden-gehalte en berekende dan
hoeveel Lovibond-eenheden-blauw dit geven zou met SbClg,
en trok dit aantal af van het aantal L.E.B., dat het geheelle
extract van het bloedserum gaf. Het resteerende aantal L.E.B.
was te danken aan het vitamine-A.
Ook wij bepaalden eerst het carotinoiden-gehalte van 10 c.c.
serum en berekenden dan hoeveel L.E.B. deze Carotinoiden
met SbClg zouden geven. Hiervoor gebruikten we aanvankelijk
curve II, die aangeeft hoeveel L.E.B. 0.2 c.c. van een bekende
hoeveelheid carotine, opgelost in chloroform, met 2 c.c. Sb Clg-
oplossing geeft, als men per reactie 2 druppels olie toevoegt.
(Curve I is een graphische voorstelling van hetzelfde, echter
zonder die 2 druppels olie per reactie). Omdat in bloedserum
vetten aanwezig zijn, gebruikten we curve II.
Wanneer we echter in sommige gevallen het totale aantal
LEB (verkregen door vitamine-A carotinoiden SbClg)
verminderen met het berekende aantal L.E.B. van carotine
SbClg, kregen we negatieve waarden. Daar dit ons met juist
voorkwam, hebben we zelf een curve opgesteld. We hebben
hiervoor varkensserum gebruikt, dat geen carotinoiden bevat.
Hieraan voegden we een bekende hoeveelheid carotme toe,
opklimmend in sterkte, opgelost in petroleum-aether.
Reactie van Carr en Price ) 0.2 c.c.
met Carotinenbsp;' 2 c.c. SbClg
I. Carotine in ciiloroform.
II. idem -f- 2 druppels olie per reactie.
III. Eenige door v, Euler opgegeven waarde.
Bij drie monsters varkensserum hebben we verschillende
hoeveelheden carotine gevoegd.
Eerst bepaalden we in duplo hoeveel vitamine-A in 10 c.c.
serum aanwezig was; dit was resp.: 3.0; 3.5 en O L.E.B. (we
mogen hierbij even opmerken, dat de eerste beide sera onder-
zocht zijn op 30 Aug .en 1 Sept. 1932; de laatste 21 Dec. 1932;
het is n.m. mogelijk, dat de afwezigheid van vitamine-A in het
serum van het op den laatsten datum onderzochte varken geen
toevalligheid is, maar samenhangt met het gebruikte voedsel
in verband met het jaargetijde.).
Bij telkens 10 c.c. van het eerste varkensserum werd nu resp.
2.5, 5.0, 7.5, 10.0, 12.5, 15.0 en 20.0 y carotine per c.c. gevoegd.
Bij het tweede serum resp.: 5.0, 10.0, 15.0, 20.0, 30.0 en 40.0 y
carotine per c.c.; en bij het derde serum resp.: 3.2, 6.4, 9.6,
24.0 en 32.0 y carotine per c.c.
We voerden nu de reactie van Carr en Price uit met al deze
sera en vonden een bepaald aantal L.E.B. Hiervan trokken we
dan af resp. 3.0; 3.5 en O L.E.B. en kregen dan het volgende
(om later (bl. 71) te beschrijven redenen is het noodig het
aantal y carotine met 10 te vermenigvuldigen om met curve II
te kunnen vergelijken):
= 0.50 L.E.B. 125 Y Carotine = 2.20 L.E.B.
= 2.75
0.50
0.50
0.85
0.75
1.50
1.25
2.00
2.00
2.90
3.25
3.70
3.50
6.00
= 6.00
:9.00
150 y
150 y
200 Y
200 y
240 Y
300 y
320 Y
400 Y
25 y Carotine
32 y
50 y
50 y
64 7
75 y
96 y
100 y
100 y
Meer dan 40 y carotine per c.c. voegden we niet toe, omdat
een hooger gehalte in serum niet gevonden werd.
Wanneer we van bovenstaande getallen een graphische voor-
stelling maken, dan ziet deze er uit als curve IV, die precies
overeenkomt met curve I.
IV. Reactie van Carr en
Price met bekende
hoeveelheid carotine,
opgelost in petroleum-
aether, toegevoegd
aan varkensserum.
0.2 c.c. carotine-op-
lossing 2 c.c. SbClg.
We hebben dan ook steeds met curve I = IV gewerkt,
en niet meer met curve II (In ieder geval is curve IV in het
onderste gedeelte gelijk aan curve I, misschien zou het met
meer carotine een kromme blijken te zijn).
c. Beschrijving van de gevolgde methode.
Thans volgt een beschrijving van de wijze, waarop we in
een bepaald geval onze methode toepasten.
Ongeveer 20 c.c. bloed werden gecentrifugeerd en het serum
afgepipetteerd en gemeten. Daarna werd een tienvoudige
hoeveelheid alcohol 96 o/„ toegevoegd en weer gecentrifugeerd.
De alcohol, die bovenstond, was meer of minder geel gekleurd.
Deze werd afgeschonken in een scheitrechter en ± 20 c.c. water
toegevoegd. Deze verdunde alcoholische oplossing werd ver-
volgens minstens drie maal uitgeschud met telkens ± 100 c.c.
petroleum-aether, totdat de petroleum-aether niet meer gekleurd
werd. Ook het eiwitneerslag, dat in de centrifugeerbuis aan-
wezig was, werd enkele malen met petroleum-aether uitge-
wasschen. De vereenigde petroleum-aether-extracten werden
met water gewasschen en met watervrij natriumsulfaat ge-
droogd en in een Soxhlet-apparaat ingedampt. Was dit inge-
dampt tot ± 10 C.C., dan werden deze in een reageerbuisje
gedaan en verder ingedampt. De laatste enkele c.c. tenslotte
werden dan in het reageerbuisje met 1 c.m. middellijn van het
Lovibond-toestel gedaan.
Hierin werd verder ingedampt tot enkele of 1 c.c., afhankelijk
van de sterkte der gele kleur. Deze gele kleur werd nu in den
Lovibond-tintometer bepaald. Vervolgens werd verder inge-
dampt tot 0.2 c.c. en 1 c.c. Sb Clg-oplossing toegevoegd (waarbij
1—2 druppels azijnzuuranhydride per c.c. Sb Clg-oplossing, om
troebeling te vermijden) en de dan ontstane blauwe kleur snel
in het Lovibond-toestel bepaald.
d. Berekening van de gevonden waarden.
Om de gevonden waarden om te rekenen in het vitamine-A
en carotinoiden-gehalte in 10 c.c. serum, gingen we als volgt
te werk.
Indien mogelijk gingen we uit van 10 c.c. serum. Waren
deze niet aanwezig, dan rekenden we het gevonden aantal y
carotine om op 10 c.c. serum.
Reeds Hijmans van den Bergh c.s. i^s) schreven, dat een
bepaalde hoeveelheid carotine wel colorimetrisch aan zijn
kleurintensiteit kan bepaald worden, maar dat deze niet regel-
matig afneemt bij verdunning. Dit blijkt ook uit curve V, ge-
maakt om te kunnen aflezen hoeveel Lovibond-eenheden-geel
(L.E.G.) door een bepaald aantal y carotine per c.c. gegeven
worden (zie fig. 18 in van Eekelen c.s. iquot;). Die graphische
voorstelling is niet rechtlijnig, maar krom. Bij hoeveelheden
van meer dan ± 2.5 y carotine per c.c. (is gt; 5 L.E.G.) wordt het
aflezen van het Lovibond-toestel onnauwkeurig. We zijn daarom
bij al onze bepalingen beneden 5 L.E.G. gebleven en moesten
daartoe ook het petroleum-aether-extract vaak minder ver
indampen, als er meer carotine aanwezig was. Wanneer we
ingedampt hadden tot b.v. a c.c., dan schonken we hiervan
1 c.c. in het reageerbuisje van het Lovibond-toestel en bepaal-
den de gele kleur.
Hiervoor vonden we b.v. b L.E.G. Deze b L.E.G. kwamen
overeen met c y carotine per c.c. volgens curve V. We hadden
echter niet 1 c.c. carotine-oplossing, maar a c.c. Hierin waren
dus aanwezig a X c y carotine. Dit is dus de hoeveelheid
carotine in ons monster serum gevonden. Was dit niet 10 c.c.
geweest, maar b.v. x c.c., dan was in 10 c.c. serum dus aanwezig
geweest ^ X a X c y carotine. Dat zij y y carotine.
Thans gaan we uitrekenen, hoeveel Lovibond-eenheden-blauw
(L.E.B.) deze y y carotine zouden geven na reageeren volgens
Carr en Price. Hiertoe maken we gebruik van curve IV. We
dampten in tot 0.2 c.c., waarin dus y y carotine aanwezig zijn.
We voegden 1 c.c. Sb Clg-oplossing toe. Daar curve IV is
gemaakt voor wisselende hoeveelheden y carotine per 1 c.c.
en niet per 0.2 c.c. (zooals wij doen), en daar wij reageerdetn
met 1 c.c. Sb Clg-oplossing, en niet met 2 c.c. Sb Clg-oplossing
(dit geschiedde om de concentratie van de meest zeer geringe
hoeveelheid carotine en vitamine-A zoo groot mogelijk te hou-
den, waardoor de blauwe kleur zooveel te intenser bleef), moest
dus tenslotte met 5 X E = vermenigvuldigd worden.
Voor 9.16 y / carotine per c.c. zouden we vinden b.v.: z L.E.B.
volgens curve IV.
Wanneer we nu verder ingedampt hebben tot 0.2 c.c., en
1 C.C. Sb Clg-oplossing hebben toegevoegd, dan vinden we b.v.:
p L.E.B. Waren we niet precies uitgegaan van 10 c.c. serum,
maar van x c.c., dan vermenigvuldigden we dit getal met
Dit is niet geheel juist. Voor carotine SbClj geldt in ieder
geval bij de kleinere hoeveelheden, wel een rechtlijnige even-
redigheid (zie curve I, II IV). Maar voor vitamine-A SbClg
is dit niet het geval. Maakt men een curve van Ratten-eenheden
(R.E.) vitamine-A en L.E.B., dan krijgt men geen rechte, maar
een gebogen lijn. Men is hierbij uitgegaan van het feit, dat
5 R E -vitamine-A overeenkomen met 5 L.E.B. Komt men boven
5 L E B., dan is het aantal R.E. iets meer; komt men beneden
5 L.E.B., dan is het aantal R.E. iets minder. Hoe het echter is
in het serum, waar we reageeren met carotinoiden vitamine-A
Sb Clg, weten we niet. De fout, die we hier maken, is echter
zoo gering, dat we die verwaarloozen kunnen.
We hebben dus in 10 c.c. serum gevonden ^ X p L.E.B., dit
zij r L.E.B. Voor carotine Sb Clg hadden we uitgerekend,
dat dit zou geven z L.E.B. Voor het vitamine-A in 10 c.c. serum
blijft dus over r-z L.E.B.
We zullen nu een willekeurig voorbeeld uitwerken. Bij 8 c.c.
serum werd 80 c.c. alcohol gevoegd. De alcohol-fractie was
geel gekleurd. Deze werd met petroleum-aether uitgeschud en
ingedampt tot 2 c.c. De gele kleur van het petroleum-aether-
extract werd in het Lovibond-toestel bepaald; we vonden 3
L E.;G. Deze 3 L.iE.G. komen volgens curvq V overeen met 1.85 y
carotine ( xanthophyll), aanwezig in 1 c.c. We dampten in
tot 2 c.c;, dus in de 8 c.c. serum waren 2 X 1.85 = 3.70 y
carotinoiden aanwezig. In 10 c.c. serum zouden aanwezig zijn
15 X 3 7 = 4.6 y carotinoiden.
Volgens curve IV zouden 10 X 4.6 == 46 y carotine/c.c.
geven: 0.8 L.E.B.
Na indampen tot 0.2 c.c. en toevoegen van 1 c.c. SbClg-oplos-
-ocr page 79-smg kregen we 3 L.E.B., d.i. voor 10 c.c. serum ^ x 3 = 3.8
L.E.B. Er gaat af voor Carotinoiden 0.8 L.E.B. Voor vitamine-A
blijft dus over 3 L.E.B.
We waren gewend dit in het kort aldus weer te geven:
8 c.c. serum 80 c.c. alcohol, geel
8 c.c. serum -»2 c.c. — 3 L.E.Q. = 4.6 y car./lO c.c. serum.
8 c.c. serum -- 0.2 c.c. — 3 L.E.B. = 3.8 L.E.B./IO c.c, serum
10 X 4.6 = 46 ;; car. = 0.8 L.E.B. Vit. A = 3 L.E.B.
e. Toevoeging van een bekende hoeveelheid
Vitamin e-A.
We legden ons de vraag voor of met onze methode wel alle
vitamine-A, dat in het serum aanwezig is, wordt aangetoond,
of dat een gedeelte tijdens de bewerking verloren gaat.
Ter beantwoording van deze vraag hebben we een bekende
hoeveelheid vitamine-A toegevoegd aan varkensserum, waarvan
we eerst het vitamine-A-gehalte hadden bepaald; en daarna
hebben we getracht de toegevoegde hoeveelheid vitamine-A
weer terug te vinden.
We bepaalden eerst in 10 c.c. varkensserum (dat geen Caro-
tinoiden bevat) het vitamine-A-gehalte. In duplo bepaald vonden
we beide keeren 3 L.E.B.
Daarna voegden we een bekende hoeveelheid vitamine-A
toe in den vorm van een verzeept concentraat. We losten dit
op in petroleum-aether en verdunden het 1250 maal. 0.2 c.c.
van deze verdunde vitamine-A-oplossing gaf met 1 c.c. SbClg:
3.5 L.E.B.
Met opzet namen we een zoo sterk verdunde oplossing,
omdat bij minder sterke verdunning de blauwe kleur van het
reactiemengsel met Sb Clg veel te donker zou zijn om nauw-
keurig te kunnen aflezen met den Lovibond-tintometer.
Bij 10 c.c. varkensserum voegden we nu 0.2 c.c. van deze
verdunde vitamine-A-oplossing toe; behandelden het serum
verder als gewoonlijk. Met Sb Clg vonden we in 3 gevallen
resp. 6.0; 6.5 en 6.5 L.E.B.
Wanneer we daarvan aftrekken de 3 L.E.B., die in het serum
reeds aanwezig waren, dan blijkt, dat er voor de toegevoegde
vitamine-A-oplossing overblijven resp. 3.0; 3.5 en 3.5 L.E.B.
We hadden een oplossing toegevoegd die 3.5 L.E.B. gaf met
Sb Clg; dus in 2 der 3 gevallen vonden we alles terug, en in
het 3e geval bijna alles.
We mogen dan ook aannemen, dat quantitatief alle aanwezige
vitamine-A door deze methode aantoonbaar is.
Alleen kleeft aan deze controle-proef het bezwaar, dat waar-
schijnlijk het normaal-aanwezige vitamine-A anders in het serum
opgelost is, dan de vitamine-A, die we zelf toevoegden.
f. Enkele opmerkingen.
Nog enkele opmerkingen laten we hier volgen:
1.nbsp;Het serum was meestal helder, lichtgeel. Soms was het
echter donkergeel (neonatü); soms troebel door veel vet.
2.nbsp;Na toevoeging van alcohol slaan de eiwitstoffen neer;
het neerslag was wit, op een enkele uitzondering na. De alcohol-
laag, die na centrifugeeren boven het neerslag stond, was
meestal heel lichtgeel gekleurd, soms donkergeel. Dit laatste
was altijd het geval bij het serum der neonati, tengevolge van
de groote hoeveelheid bilirubine, daarin aanwezig.
Naast de bilirubine geven de carotinoiden ook de gele kleur.
Daar bilirubine niet in petroleum-aether oplost, was deze bij
het uitschudden bijna altijd niet of weinig gekleurd als er veel
bilirubine aanwezig was; de alcohol daarentegen behield dan
zijn gele kleur. Het anhepatische karakter dezer bilirubine
komt hierin tot uiting.
3.nbsp;Bij onze proefnemingen kregen we den indruk, dat het
aantal L.E.B., dat men vond, toenam, naarmate het meer dagen
duurde voordat het serum afgewerkt kon worden. Dit was een
indruk, dien we geTcregen hadden, maar opzettelijke proef-
nemingen wezen in dezelfde richting.
Op 11.4.33 bepaalden we het vitamine-A-gehalte in het bloed-
serum van E. We vonden 2.8 L.E.B. Op 19.4.33 op dezelfde
wijze bepaald (na bewaren van het serum in de ijskast) gaf
3.6 L.E.B.; en tenslotte op 12.5.33 vonden we 4.9 L..E.,B.
De oorzaak hiervan is ons niet bekend. Misschien speelt
oxycholesterine hierbij een rol.
In ieder geval is het zaak het serum zoo spoedig mogelijk
te onderzoeken.
IV. Samenvatting.
In dit hoofdstuk wordt eerst besproken de voornaamste
literatuur omtrent het vitamine-A en de Carotinoiden 'in het
bloedserum, waarbij' nagegaan wordt dat de meeste schrijvers
geen onderscheid maken in de quantitatieve bepaling van de
Carotinoiden en van het vitamine-A; uitgezonderd van Eekelen.
Enkele cijfers worden genoemd.
Er wordt op gewezen, dat het voedsel een belangrijken
invloed heeft op het gehalte dezer stoffen in het serum.
Daarna wordt de methode besproken, waarmede verschillende
schrijvers bepalingen deden omtrent het gehalte van de Caro-
tinoiden en van het vitamine-A in serum.
Dan volgt de bespreking van de methode, zooals die door
ons, eenigszins gewijzigd, gebruikt werd. Het voornaamste
verschil is, dat wij 1 O m a a 1 zooveel alcohol 96 o/„ aan het serum
toevoegen, waardoor alle Carotinoiden en vitamine-A in de
alcohol overgaan, en niet aanwezig zijn in het eiwitneerslag;
uit de alcohol kunnen deze stoffen in petroleum-aether worden
overgeschud.
Dan wordt de methode nagegaan hoe qualitatief en quan-
titatief de beide Carotinoiden: carotine en xanthophyll, geschei-
den en bepaald kunnen worden.
De methode wordt nauwkeurig beschreven en de berekening
der gevonden waarden, met een uitgewerkt voorbeeld, gegeven!
Door toevoeging van een bekende hoeveelheid vitamine-A
aan varkensserum blijkt, dat deze methode de hoeveelheid
toegevoegde vitamine-A quantitatief terug doet vinden.
Tenslotte wordt even gewezen op de gele kleur van de
alcoholfractie, en de eisch besproken om het serum zoo spoedig
mogelijk te bewerken.
HOOFDSTUK IV.
HET VITAMINE-A EN CAROTINE-GEHALTE IN
HET BLOEDSERUM VAN DEN MENSCH.
I. Het Vitamine-A-gehalte.
Op de wijze, in het vorige hoofdstuk beschreven, hebben
we ongeveer 500 sera van menschen op het vitamine-A- en
carotine-gehalte onderzocht.
Het bloed werd meestal verkregen door venaepunctie, be-
halve bij vrouwen in partu, waar het bloed zonder meer kon
worden opgevangen; en bij de pasgeborenen, van wie het
bloed uit de placenta verkregen kon worden, wanneer deze
nog in den uterus aanwezig was; men kan het bloed uit de
navelstreng opvangen, en het is soms merkwaardig te zien,
dat bij een contractie van den uterus het bloed met een krach-
tigen straal te voorschijn komt; de placenta wordt als het ware
leeggeperst; meestal is zoo wel enkele tientallen c.c. bloed te
verkrijgen.
In de tabellen vindt men alle gevallen opgeteekend. Wie
hebben een onderscheid gemaakt in gezonde personen, die
we weer in 2 klassen verdeeld hebben; daarna volgen de
moeders en kinderen, tenslotte de zieken.
a. Gezonde personen.
Om een inzicht te krijgen in het vitamine-A-gehalte van
het bloedserum hebben we eerst een onderzoek ingesteld naar
het gehahe in het bloedserum van gezonde personen.
Dit waren er 193. Men vindt hieronder studenten, verpleeg-
sters en patiënten. Onder deze laatsten reken ik als gezondle
personen degenen die opgenomen waren wegens een traumati-
sche afwijking (confusies, fracturen, ulcus traumaticum, schot-
wonden) en verder patiënten die opgenomen waren voor de
operatie van een hernia of dermoidcyste, of met varices; en
tenslotte patiënten die met vage klachten ten onderzoek kwamen
en bij wie geen afwijkingen gevonden werden.
Zwangeren, kraamvrouwen en jonggeborenen hebben we in
een aparte groep vereenigd.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van deze 193 personen
was 2.6 ± 2.0 L.E.B.
Het gehalte wisselde van O tot 12.1 L.E.B., ligt dus ver
uiteen. Nemen we bij elkander het aantal gevallen, dat geen
vitamine-A heeft in het serum, en dat waarvan de waarde valt
tusschen O en 0.9 L.E.B.; 1 en 1.9 L.E.B. enz., en geven dit
weer in procenten, dan vinden we, als we deze gegevens in
curve brengen, het volgende (figuur 1). i)
t ISquot;
loi l^viA-a^^ 'nt^ AJioL^^l I s^ j[[
2,4 .t 2,onbsp;A.
Xo
IS
O'
10
gt;0quot;
lo O
O Oquot;
O In
O O-
-V
1/
18
Ho
7
n
1) In deze en volgende figuren geeft de hoogte der kolommen weer het
percentage der gevallen, die vallen in een groep met 1 L.E.B verschil;'het
absolute aantal vindt men er onder vermeldt; het cijfer aan de top van de
stippellijn is het gemiddelde vitamine-A-gehalte.
Men ziet hieruit, dat in 10.9 »/o der gevallen geen vitamine-A
in het serum was aan te toonen; en dat de lage waarden;sterker
vertegenwoordigd zijn dan de hoogere.
Daar het vitamine-A in het bloedserum o.a. afkomstig kan
zijn van het voedsel, kan men verwachten dat personen, die een
voeding krijgen, die rijker is aan vitamine-A, ook een hooger
vitamine-A-gehalte in hun serum zullen hebben.
Om dit na te gaan hebben we de 193 personen in twee
groepen verdeeld: de eerste groep omvat 60 personen uit beter-
gesitueerde kringen (klasse I), waaronder we rekenen studenten,
verpleegsters en nog enkele andere personen, gelijk men in
de tabel vindt vermeld. De tweede groep omvat 133 personen
uit minder-goed-gesitueerde kringen (klasse II).
Wanneer men nu het gemiddelde vitamineA-gehalte van de
60 personen van klasse I bepaalt, dan vinden we 3.6 ± 2.4 L.E.B.
Het gehalte wisselde van O tot 12.1 L.E.B.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van 133 personen van
klasse II was 2.1 ± 1.6 L.E.B.; het gehalte wisselde van O tot
6.5 L.E.B.
Het verschil tusschen beide groepen bedraagt 1.5 ± 0.34
L.E.B. en is dus significatief.
We kunnen dit verschil nog duidelijker doen uitkomen door
weer een curve op te stellen (fig. 2 en 3).
Uit de fig. 2 en 3 zien we het verschil tusschen de personen
van klasse 1 en II nogmaals duidelijk gedemonstreerd. Procents-
gewijs zijn de lage vitamine-A-waarden bij de personen van
klasse II veel sterker vertegenwoordigd. Het aantal personen
bij wie geen vitamine-A in het serum aantoonbaar was, bedroeg
bij klasse I slechts 3.3 »/o, bij klasse II 14.3o/o. Uit alles blijkt
wel dat het vitamine-A-gehalte van de personen van beter-
gesitueerde kringen verreweg het vitamine-A-gehalte der per-
sonen van klasse II overtreft. De verwachting die we uitspraken,
dat klasse I gemiddeld een hooger vitamine-A-gehalte in het
serum zou hebben, is uit de cijfers aangetoond.
Onder de 193 gezonde personen zijn 157 mannen en 36
-ocr page 85-- h'
4ô ^eft^Xrryt^ «-t^^tv AlLoué^S T
i.t' t Le.quot;h Irt^ï
7. H
î.0
_ , î '
5
IS
Ll.h. ^U.-A-
!
h
K
lo
/O
If.
-s'
/
da^^JLoJ.
u
;
/y
Ib
vrouwen. Berekenen we voor deze afzonderlijk het gemiddelde
vitamine-A-gehalte, dan vinden we:
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van 157 mannen = 2.6 ± 2.0 L.E.B.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van 36 vrouwen = 2.6 ± 2.0 L.E.B.
Een verschil tusschen mannen en vrouwen kon dus niet
worden aangetoond.
Uit den aard der zaak wordt in de zomermaanden meer vita-
mine-A-houdend voedsel genuttigd dan 's winters.
Het zou misschien in het serum ook aan te toonen zijn, dat
er een seizoeninvloed bestaat. Wanneer we dan ook afzonderlijk
de gemiddelden berekenen van het vitamine-A-gehalte van het
serum van personen die 's zomers (van Mei tot October) of
's winters (van November tot April) onderzocht zijn, dan vinden
we het volgende:
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van het serum van 29
personen van klasse I onderzocht in Mei tot October is: 4.2 ±
3 2 L E B Idem van 31 personen onderzocht in November tot
April: 3.1 ± 1.2 L.E.B. Het verschil is 1.1 ± 0.63 L.E.B., is dus
niet significatief.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van 74 personen van
klasse 11 onderzocht in Mei tot October is 2.0 ± 1.5 L.E.B. Het
gemiddelde vitamine-A-gehalte van 59 personen van klasse I
onderzocht van November tot April is 2.2 ± 1.6 L.E.B. Het
verschil is 0.2 ± 0.27 L.E.B.; is dus niet significatief.
We maken hieruit op, dat er geen duidelijk verschil is aan
te toonen in het vitamine-A-gehalte van het serum, 's zomers
en 's winters. Het vermoeden dat er een „seizoeninvloedquot; zou
waar te nemen zijn, kon dus niet zeker worden aangetoond.
De oorzaak hiervan ontgaat ons nog ten eenenmale.
b. Moeders en kinderen.
Nu we het vitamine-A-gehalte van gezonde personen onder-
zocht hebben, willen we ons thans wenden tot het vitamine-A-
gehalte van het serum van moeders en kinderen. We rekenen
deze moeders en kinderen natuurlijk ook wel tot de gezonde
personen, maar we hebben toch een afzonderlijke uitwerking
noodig geacht, omdat beide groepen wel bijzondere eischen
aan hun vitamine-A-gehahe zullen stellen, vanwege het groei-
bevorderend karakter van het vitamine-A. Men zal a priori
kunnen verwachten, dat het vitamine-A-gehalte van de moeders
en kinderen niet hoog zal zijn. We hebben 74 moeders en 76
kinderen onderzocht. Uit de tabel kan men zien, dat niet steeds
zoowel van moeder als kind bloed kon worden verkregen.
Tevens vindt men eenige bijzonderheden vermeld omtrent
gewicht en geslacht der kinderen; of de vrouwen al of niet
zoutloos-dieet moesten houden; de hoeveelste zwangerschap
het was; belangrijke feiten tijdens de zwangerschap en beval-
ling, enz. Evenals voor de gezonde personen hebben we ge-
tracht de vrouwen in twee welstands-groepen te verdeelen,
maar op een enkele na is het ons niet gelukt voldoende mate-
riaal van de beter-gesitueerde personen te verkrijgen, zoodat
we alle vrouwen en kinderen in één groep gebracht hebben.
Het vitamine-A-gehalte der moeders wisselde van O tot 5.6
L.E.B.; dat der kinderen van O tot 7.1 L.E.B. Berekenen we
nu het gemiddelde vitamine-A-gehalte van deze 74 moeders
en 76 kinderen, dan krijgen we:
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van 74 moeders is 1 3
1.2 L.E.B.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van 76 kinderen is 1 3
± 1.6 L.E.B.
Er bestaat tusschen beide gemiddelde een groote overeen-
komst. Voor ieder geval afzonderiijk bestaat deze niet, zooals
men gemakkelijk uit de tabel kan aflezen.
Vergelijken we het gemiddelde vitamine-A-gehalte van het
serum der moeders en kinderen met dat der 193 gezonde
personen, dan blijkt dat zoowel moeders als kinderen gemiddeld
beneden dit getal 2.6 ± 2.0 L.E.B. blijven; ja, ook beneden het
gemiddelde vitamine-A-gehalte van het serum der personen
van klasse II (2.1 ± 1.6 L.E.B.). 't Verschil met dit laatste is
resp. 0.70 ± 0.20 L.E.B. en 0.70 ± 0.23 L.E.B. Beide zijn dus
significatief.
Het serum van moeder en kinderen bevat dus maar ^veinig
vitamine-A. Nog meer komt dit uit, wanneer we voor hen ook
figuren opstellen, waarin het aantal gevallen Procentsgewijze
is uitgedrukt, dat telkens binnen een groep valt, die met
1 L.E.B. opklimt (figuur 4 en 5).
..fit '.1
3«
h
/O
T«
i u
la n
//
li
Vergelijkt men deze figuren met die van de gezonde personen
dan zien we een duidelijke verschuiving naar den kant van de
lage waarden. Het aantal personen, bij wie geen vitamine-A
f het serum kon worden aangetoond bedroeg bi] de moeders
4 9 oI dus ongeveer gelijk aan het aantal bij de ^zonde
persc^^en van kfasse II. Bij de kinderen was dit zelfs bijna de
Te ft (48 7 0/0). Uit alles blijkt dus wel, dat moeders en Imn
SeLren kinderen niet veel, ja vaak geen vitamine-A in hun
Ssemm hebben. Dit lijkt ons niet van belang ontbloot
wanneer we letten op het groei-bevorderende vermogen van
ro
IS
Ho
SS
3a
IS
io
/f
j) j)
t.E.'h.mXrh.
w
7
;
'7
IXoiyvJiaJ^
het vitamine-A, terwijl het ook nog een rol zou te vervullen
hebben volgens Mellanby e.a. bij het voorkomen en bestrijden
der puerperale sepsis.
Een vraag, die ons zeer veel belang inboezemt is deze: is er
verband tusschen het vitamine-A-gehalte in het moederlijk en
kinderlijk bloedserum ?
In 66 gevallen konden we zoowel van de moeder als van
het kind het vitamine-A-gehalte in het serum bepalen. Berekenen
we de correlatie-coefficiënt van deze gevallen, dan blijkt deze
te zijn: r = 0.18 ± 0.12. Dit getal laat niet toe een nauwe
betrekking aan te nemen tusschen het vitamine-A-gehalte van
het bloedserum van de moeder en haar kind, hoewel deze toch
zeker bestaat.
Ue vergelijking van het vitamine-A-gehalte van het serum
van de moeders en dat der kinderen doet ons wel
duidelijk zien, dat bet vitamine-A niet zonder meer van de
moederlijke in de kinderlijke circulatie overgaat. Er zijn onge-
twijfeld bijzondere biologische processen, die zTch in de placenta
afspelen, die het overgaan van het vitamine-A van moeder
naar kind beheerschen.
De nummers 281—290 zijn vrouwen en kinderen, bij wie voor
of bij de bevalling iets bijzonders was (zie tabel).
Het geringe aantal laat niet toe, de getallen nader te bezien,
of er conclusies uit te trekken.
Het kind ontvangt het vitamine-A en het carotine voor de
geboorte van de moeder via de placentaire circulatie. Na de
geboorte is deze weg afgesloten. Toch heeft het kind deze
stoffen voor zijn groei noodig. Het kan hiervoor gebruik maken
van de reserves, die in de lever zijn opgestapeld. Deze zijn
echter niet groot, gelijk o.a. door Wiolff is aangetoond. Het
kind zal dus met zijn voedsel in zijn behoefte aan vitamine-A
moeten voorzien. En dat gebeurt normaliter ook. Want het
natuurlijke kindervoedsel, de moedermelk, bevat vitamine-A;
soms in rijke hoeveelheden.
Van de 74 kraamvrouwen hebben we 47 maal melk kunnen
onderzoeken; bovendien van 2 andere vrouwen, in het geheel
dus 49 maal (zie tabel). Men ziet er uit, dat het vitamine-A-
gehalte der melk wisselde van O tot 14.0 L.E.B.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte is: 6.6 ± 3.4 L.E.B. per
10 C.C. melk. Het gemiddelde vitamine-A-gehalte van de moeder-
melk blijkt dus aanzienlijk veel hooger te zijn dan dat van het
bloedserum, en tevens is liiermede aangetoond, dat de mellc
een zeer belangrijke vitamine-A-bron is.
Dat het vitamine-A-gehalte der melk niet steeds hetzelfde
is, kan blijken uit de bepalingen die we enkele dagen na
elkander van de melk derzelfde vrouw konden doen. No. 232
had bij een eerste bepaling geen vitamine-A in de melk, terwijl
5 dagen later 1.5 L.E.B.-vitamine-A in 10 c.c. melk kon worden
aangetoond. En bij No. 243 vonden we 7.7 L.E.B. en 4 dagen
later 6.4 L.E.B.
Op het laboratorium van prof. Wolff hebben van Eekelen
en de Haas i) ook moedermelk onderzocht. Zij hebben het
carotine- en vitamine-A-gehalte bepaald van de melk van enkele
vrouwen van den len dag na de bevalling tot de 2e en 3e week,
in Maart en April. Ze verzeepten de melk, extraheerden met
petroleum-aether, dampten in en bepaalden de waarden colori-
metrisch.
Ze komen tot enkele gevolgtrekkingen, en wel: het colostrum
bevat meer carotine en vitamine-A dan de later geproduceerde
melk; het carotine-gehalte daalt 4—8 dagen na den partus
sterk; het vitamine-A-gehalte daalt meer geleidelijk; na eenige
weken is de hoeveelheid carotine en vitamine-A ongeveer gelijk
aan die van koemelk. De gele kleur van het extract was niet
alleen te danken aan carotine, maar ook aan xanthophyll: ze
vonden in één geval voor V7 gedeelte, in een ander geval voor
slechts 3 »/o xanthophyll.
Daar het vitamine-A van de melk uit het bloedserum geput
moet worden, zou het interessant zijn na te gaan of men eenige
correlatie zou kunnen vinden tusschen het vitamine-A-gehalte
van het serum en van de melk. We willen de correlatie-coeffi-
ciënt berekenen, hoewel we er op wijzen, dat bij het niet
standvastige vitamine-A-gehalte van het serum, en ook van
dat der melk, de gevolgtrekkingen, die we uit de correlatie-
coefficiënt zouden kunnen maken, met de noodige critiek moeten
beschouwd worden.
1) Zal gepubliceerd worden in Acta brevia Neerlandica en in het verslag
van de laatste vergadering der Ver. voor Physiol, en Pharmacol, in het Ned.
Tijdschr. v. Geneesk.; en in het Geneesk. Tijdsch, v. Ned. Indië.
In 43 gevallen konden we het serum en de melk onder-
zoeken. De correlatie-coefficiënt tusschen het vitamine-A-gehalte
van het serum en van de melk is: -f 0.22 ± 0.15.
Zooals te verwachten was, laat deze coëfficiënt niet toe, een
nauw verband aan te nemen tusschen het vitamine-A-gehalte
van het serum en van de melk der vrouwen.
c. Zieken.
We komen thans tot de bespreking van het vitamine-A-
gehalte der zieken. Deze personen, 131 in getal, behooren alle
tot de minder-goed-gesitueerde klasse, en waren in verschil-
lende klinieken of poliklinieken in behandeling. Het bloed van
alle patiënten werd verkregen door venaepunctie. Evenals voor
de andere gevallen, bepaalden we het gemiddelde vitamine-A-
gehalte van deze groep. Dit was 2.7 ± 2.1 L.E.B. Dit is dus
vrijwel hetzelfde als het gemiddelde vitamine-A-gehalte van
alle gezonde personen tezamen. Maken we voor deze groep
een figuur, dan krijgen we fig. 6:
I K
U
L.
lil xi^M^.
2, / f . f ft -lAi - A
lo
/r
/O
lt;SN
rï
/y
U
-ocr page 93-Deze curve laat zien, dat een vrij groot percentage een laag
vitamine-A-gehalte heeft; in 15.3 »/o bevat het serum zelfs geen
vitamine-A; en de lage waarden komen het meeste voor. Het
vitamine-A-gehalte van de zieken wisselde van O tot 8.1 L.E.B.
Vergelijken we nu wat we van de zieke personen gevonden
hebben met andere groepen, dan komt het gemiddelde het
meest overeen met dat van alle gezonde personen tezamen,
terwijl de curve veel gelijkt op die van de gezonde personen
van klasse II.
We moeten dus zeggen, dat in grove trekken de zieken niet
een positie innemen, waarbij hun vitamine-A-gehalte veel ver-
schil met andere groepen maakt.
Trouwens, men zou dit slechts kunnen verwachten, wanneer
onder de zieken een groot aantal was, waarvan de ziekte door
vitamine-A-gebrek zou veroorzaakt zijn. En dat is niet het geval
onder de door ons onderzochte personen. In het eerste hoofd-
stuk hebben we nagegaan welke ziekten door vitamine-A-gebrek
veroorzaakt kunnen worden; en wanneer we dan ons materiaal
bezien, dan zijn er geen personen onder met groeistoornissen,
noch met xerophthalmie, noch met hemeralopie enz. Slechts
enkele gevallen met steenvorming, en wel 2 mannen met nier-
steenen (No. 322 en 325) met resp. O en 1.1 L.E.B. vitamine-A
in het serum en 2 mannen met uretersteenen (No. 323 en 324)
met resp. 4.2 en 5.1 L.E.B. vitamine-A. Het gehalte van deze
laatsten is hoog. Dan een man en vrouw met galsteenen (No.
358 en 359) met resp. 5.8 en 2.4 L.E.B. vitamine-A.
Het onderzoek van Kuipers heeft verband gezocht tusschen
het eczema seborrhoicum der kinderen en het vitamine-A.
Het zou voor ons onderzoek zeer belangrijk geweest zijn, indien
we ook kinderen met dauwworm daarin hadden kunnen be-
trekken. Dit is echter niet mogelijk, omdat het veriies van
20 c.c. bloed een te groote ingreep zou zijn. We kunnen van
de kinderen wier bloed onderzocht is, ook niet zeggen of hun
huid bij de geboorte veel vernix caseosa bevatte, omdat daar
geen aanteekening van gehouden is. Wel zijn we in staaf
geweest bij volwassenen, die in behandeling kwamen op de
afdeeling voor huidziekten, en die eczeem in één of anderen
vorm hadden, vitamine-A-bepaüngen in het serum te doen.
Wanneer we deze 42 gevallen nader bezien, dan blijkt, dat het
gemiddelde vitamine-A-gehalte is 3.3 ± 1.9 L.E.B. Het gehalte
wisselde van O tot 8.1 L.E.B., terwijl fig. 1 laat zien, hoe de
groepenverdeeling is.
7
n
ß.a—ijJi
Men ziet een duidelijk verschil tusschen de eczeempatiënten
en andere categorieën.
In vergelijking met alle 131 patiënten zien we, dat het verschil
is O 6±0 37 L E B Dit is dus niet significatief; statistisch mogen
we'er dus geen waarde aan hechten. Maar het kleine aantal
in aanmerking genomen, lijkt het ons toch wel, dat de eczeem-
patiënten een afzonderlijke plaats onder de patiënten innemen.
Bezien we de figuren 6 en 7, dan valt op, dat onder de eczeem-
patiënten de lage vitamine-A-waarden slechts in enkele pro-
centen voorkomen (2.4 o/»), terwijl bij alle patiënten samen
15.3 0/0 geen vitamine-A in het serum had.
lt;0
J5-
/f
gt;
-ocr page 95-Trekken we de 42 eczeempatiënten van de 131 patiënten af,
en berekenen we van de overblijvende 89 gevallen ook het
gemiddelde, dan krijgen we 2.5 ± 2.1 L.E.B. Het verschil met
het gemiddelde vitamine-A-gehalte der eczeempatiënten is
0.8 ih 0.37 L.E.B. Dit is niet significatief. Het vitamine-A-gehalte
dezer 89 patiënten wisselde van O tot 7.6 L.E.B.
Fig. 8 leert de verhouding van de percentages die 1 L.E.B.
van elkander verschillen.
A lï
1.0
/.T
: l,/ C f. ft. -A .
A.
3-- y gt;
/.ffi.V^.-
Vo
/r
/r
II
Men ziet een groot verschil met de eczeempatiënten. Het
percentage dat geen vitamine-A in het serum heeft, is groot
(21 o/o), tegen eczeempatiënten 2.4 »/„. Al kunnen we dus statis-
tisch niet met zekerheid aantoonen dat het gemiddelde vitamine-
A-gehalte der eczeempatiënten met dat der overige patiënten
een verschil maakt, toch blijkt uit dit gemiddelde en uit de
figuren, dat over het algemeen de eczeempatiënten een hooger
vitamine-A-gehalte in hun serum hebben, dan de andere
patiënten.
Vergelijken we de eczeempatiënten met de gezonde personen
van klasse II (de eczeempatiënten behoorden alle tot deze
klasse), dan zien we dat het verschil van hun gemiddelde
vitamine-A-gehalte is 1.2 ± 0.32 L.E.B. Dit verschil is dus wel
significatief, statistisch zeker, en komt ook in fig. 3 en 7
duidelijk uit, omdat de eczeempatiënten een „rechtsverschui-
vingquot; laten zien. Vergelijking van de overige 89 patiënten met
de 133 personen van klasse II laat niet toe een verschil aan te
nemen in statistischen zin (verschil is: 0.4 ± 2.6 L.E.B.).
Of we uit dit verschil, dat de eczeempatiënten vertoonen ten
opzichte van andere gezonde en zieke personen, conclusies
mogen trekken, ook in verband met het onderzoek van Kuipers,
wagen we niet te beslissen. Nader onderzoek zal hierover licht
moeten laten schijnen.
Onder de 89 overige patiënten zijn wel een aantal die een-
zelfde ziekte hebben (b.v. tuberculosis pulmonum, nephritis,
lues e.a.), maar hun aantal is zoo gering, dat het niet ge-
oorloofd is uit de berekening van gemiddelden conclusies te
trekken.
Alleen wijzen we er op, dat de patiënt met pernicieuze
anaemie (No. 368), op drie verschillende tijdstippen bepaald,
geen vitamine-A in zijn serum had. In het serum van twee
patiënten met catarrhale icterus konden we geen vitamine-A
in het serum vinden (No. 356 en 357); daarentegen hadden twee
patiënten met icterus door galsteenen veroorzaakt (No. 358
en 359), wel vitamine-A in hun serum en zelfs in behoorlijke
hoeveelheid (resp. 5.8 en 2.2 L.E.B.).
In twee gevallen van spruw konden we geen vitamine-A
aantoonen (Nr. 364 en 365).
Ook ernstige stoornis in de resorptie kan oorzaak zijn dat
het vitamine-A in het serum ontbreekt, b.v. bij carcinoma ven-
triculi (No. 342 en 344).
Deze enkele gevallen bespreken we afzonderlijk, omdat het
vitamine-A mogelijk eenigen invloed zou kunnen ondervinden
van het ziekteproces. Zoo zou volgens sommigen vitamine-A-
gebrek oorzaak van pernicieuze anaemie kunnen zijn (zie bl.
31); de functie stoornis van de lever bij de gevallen van Icterus
zou invloed op het vitamine-A, dat immers in de lever v^^ordt
opgestapeld, kunnen hebben (zie Kaufmann en v. Drigalski).
Dat carcinoom van de maag de resorptie van het vitamine-A
kan verhinderen, zeiden we reeds.
Andere ziektegevallen zullen we niet nader bespreken; het
vitamine-A-gehalte kan men in de tabel aflezen.
d. Alle personen.
Van alle 491 onderzochte gevallen bepaalden we tenslotte
het gemiddelde vitamine-A-gehalte; dit bleek te zijn 2.2^1.9
L.E.B.
In fig. 9 vindt men de onderlinge verhouding van de met
1 L.E.B. in sterkte opklimmende groepen weergegeven:
J
; II± /,j C.e.filfvC - A.
l
ir
co
lo
/r
f
/o
25-
r/
Vr
Ho
Ongeveer 1/5 van alle personen heeft geen vitamine-A in het
serum; terwijl het grootste gedeelte een laag vitamine-A-
gehalte heeft.
II. Het Carotine-gehalte.
De gele kleurstoffen, die in het bloedserum voorkomen,
bestaan voor een gedeelte uit de carotinoiden, n.m. carotine en
xanthophyll. We konden aantoonen, dat er ongeveer evenveel
carotine als xanthophyll in het menschelijk bloedserum aanwezig
is. Dat gaat in ieder geval afzonderlijk niet op, maar wanneer
men een gemiddelde berekent van een aantal gevallen, wordt
de fout veel kleiner. Het carotinoiden-gehalte hebben we
bepaald; door hiervan de helft te nemen, verkregen we dus het
carotine-gehalte.
In de tabellen vindt men het carotine-gehalte opgegeven.
Zooals men ziet, wisselt dit sterk; van 0.1 y tot 12.5 y.
We zullen voor de bespreking van het carotine-gehalte de-
zelfde groepsverdeeling volgen als we deden met het vitamine-
A-gehalte.
a. Gezonde personen.
De 193 gezonde personen hadden een gemiddeld carotine-
gehalte van 3.3 ± 2.0 y carotine; het wisselde van 0.5 tot
11.0 y.
Verdeelen we de gezonde personen weer in 2 klassen, dan
blijkt:
Het gemiddelde carotine-gehalte van 60 personen van klasse 1:
4.3 ± 2.3 y. Het gemiddelde carotine-gehalte van 133 personen
van klasse II: 2.9 ± 1.7 y.
Evenals bij het vitamine-A-gehalte vinden we ook voor het
carotine-gehalte, dat de personen van de beter gesitueerde
klasse gemiddeld een hooger carotine-gehalte hebben dan per-
sonen van de minder-goed gesitueerde kringen. Het verschil
tusschen beide gemiddelden bedraagt: 1.4 ± 0.33 y carotine, en
is dus significatief.
Maken we voor het carotine-gehalte figuren als voor het
vit£imine-A-gehalte, dan blijkt uit fig. 10, 11 en 12, dat de
personen van klasse I en II een duidelijk verschil vertoonen m
de percentages der groepen, die binnen de grens van 1 y caro-
tine liggen. De personen van klasse II vertoonen een lager
. /O.
7«
Ik
IS
/O
Itj Jnbsp;irv.^, ^lIo^^j, X ^H
Aantal
/» If
41
15
52
31
20 14
T
u
NJ) ^
/r
rv
ess
8
s
IQ
lo
'3 3 -(^..jLvs. ira^T. ^ö-wcA
lt;0
lo
Q^o-'v^i^iJ-
carotine-gehalte dan die van klasse I. Vermelden we dan nog
dat het carotine-gehalte van de personen van klasse I wisselde
van 0.9 tot 11.0 y, en van de personen van klasse I! van 0.5
tot 8.8 y, dan blijkt, dat in het bloedserum van beter-gesi-
tueerde personen zoowel het vitamine-A-gehalte als het carotine-
gehalte in grootere hoeveelheden voorkomt dan in het serum
van minder-goed-gesitueerden.
Bepalen we het gemiddelde carotine-gehalte van de 157
mannen, dan vinden we: 3.2 ± 1.9 Dat van 36 vrouwen
is 4.1 ±2.3 y. Het verschil is 0.9 ± 0.41 y, dus niet signifi-
catie!.
i/
Evenmin als voor het vitamine-A kon voor het carotine-
gehalte van het bloedserum van mannen en vrouwen een
verschil worden aangetoond.
Gaan we na hoe de „seizoeninvloedquot; van het carotine-gehalte
is, dan vinden we het volgende:
Het gemiddelde carotine-gehalte van het serum van 29 per-
sonen van klasseI onderzocht van Mei totOctober is:3.9±2.8' y.
Idem van 31 personen van November tot April is 4.8 ± 1.6 y.
Het verschil is 0.9 ± 0.59 y carotine, dus niet significatief.
Het gemiddelde carotine-gehalte van 74 personen van klasse
II, onderzocht van Mei tot October is: 2.4 ± 1.4 y. Idem van
59 personen van November tot April is 3.5 ± 1.8 7 . Het verschil
is 1.1 ± 0.29 y, is dus significatief.
Bij klasse I konden we dus 's zomers en 's winters geen
verschil aantoonen in het gemiddelde carotine-gehalte. Bij
klasse II vonden we echter een belangrijk verschil; 's zomers
was het gemiddelde carotine-gehalte veel minder dan 's winters.
Hoe we het verschil moeten verklaren van een verhoogd
carotine-gehalte juist in de wintermaanden, weten we niet.
Trouwens, al kan men statistisch geen verschil aantoonen,
toch is er zoowel in het gemiddelde vitamine-A-gehalte, als
in het gemiddelde carotine-gehalte een verhooging aan te
toonen in de wintermaanden, behalve voor het vitamine-A-
gehalte van de personen van klasse I.
b. Moeders en kinderen.
Gaan we thans het carotine-gehalte van het serum van
de 74 moeders en 76 kinderen na.
Het gemiddelde carotine-gehalte van 74 moeders is: 4.7
± 2.6 y.
Het gemiddelde carotine-gehalte van 76 kinderen is: 0.8
ih 0.3 y.
Terstond valt het op dat de moeders gemiddeld een carotine-
gehalte hebben, dat hoog is; het gaat zelfs uit boven dat
van de gezonde personen van klasse I. Een sterke tegenstel-
ling daarmede vormt het gemiddelde carotine-gehalte der
kinderen.
Het carotine-gehalte der moeders wisselde van 0.7 tot 12.5 y,
en dat van de kinderen van 0.1 tot 1.6 y.
We zien hier merkwaardige dingen uit. Het carotine-gehalte
van het serum der moeders is hoog en wisselt ook sterk;
dat üer kinderen is zeer laag en heeft maar een geringle
speling. Daar het niet anders mogelijk is, dan dat het kind
zijn carotine uit de moederlijke circulatie ontvangt, moet daar
wel uit volgen, dat de placenta het carotine maar niet zoo laat
passeeren. Toch gaat blijkbaar nog wel een gering gedeelte
van het carotine van moeder naar kind over.
Misschien vinden er in de placenta nog wel andere processen
plaats, b.v. dat het carotine daar in vitamine-A wordt omgezet.
Of ook dat er slechts weinig vitamine-A en carotine in het
kinderlijk serum gevonden wordt, is wellicht een aanwijzing
dat het carotine en vitamine-A door het groeiend organisme
snel wordt gebruikt.
We willen nu de figuren nog laten volgen voor de moeders
en kinderen (fig. 13 en 14):
li
Aantal
'L K
1
I
/r
9 12 7 10
-ocr page 103-I u
ko
îo
Hf
K
3»
îr
lo
/f
/o
.h
NJgt;
0,6
T
I
CU-MJ,
7
Duidelijk ziet men hieruit het verschil tusschen moede s
en kinderen. Terwijl bij de moeders geen e^kde groep^ m
een hoog percentage vertegenwoordigd is hebben de kin-
deren slechts twee groepen (van 0-0.9 ^n J-)
Is er verband aan te toonen tusschen het carotine-gehalte
van het serum der moeder en van haar kind?
In 66 gevallen konden we zoowel het serum van de moe-
der als van haar kind onderzoeken en vonden als correlatie-
coeffidënt: r = 0.50 ± 0.09.nbsp;^ . 08 O 014 ■ b. =
Regressiecoefficiënten zijn: bi^ = 0.08 ± 0.014, D,,
quot; E?Lsta!f dus blijkbaar wel een betrekkmg tusschen beide
waarden, de eene grootte wordt door de andere wel beinv oed
Ta niét absoluut bepaald. Men kan hier dus de conclusie
uit trekken dat nog andere factoren de verhouding tussch n
het carotine-gehalte in het serum van de moeder en ^an
haar kind bepalen.
Moedermelk.
Ook de melk bevat carotine. Van de 49 bepalingen, die we
verricht hebben, berekenden we het gemidde de carotine-
Tehalte. Dit was: 5.1 ± 3.7 , per 10 c.c melk^ Men ziet
hieruit, dat in de moedermelk een aanzienlijke hoeveelheid
carotine voorkomt, gemiddeld meer dan in het serum van
eenige groep. Het carotine-gehalte der melk wisselde van
^'O^hol^veeiheid die in 10 c.c. melk kan voorkomen verschilt
dus wel zeer veel van elkander. Ook voor het carotine-gehalte
der melk willen we nagaan of er eenig verband kan aan-
getoond worden tusschen het carotine-gehalte van het serum
fn de melk der vrouwen. W,e moeten echter hetzelfde voor-
behoud maken bij het trekken van conclusies als voor het
vTde^43 gevallen, waarin zoowel het serum als de melk
werd onderzocht, berekenden we de correlatie-coefficien ; deze
^as r = 045 ± 011. Uit deze correlatie-coefficient kunnen
we opmaken, dat er een betrekking tusschen het carotine-
gehalte van het serum en de melk der moeders zou bestaan,
maar dat er toch nog onbekende factoren zijn, die mede deze
correlatie bepalen.
Het verband tusschen het carotine-gehalte van het serum
en de melk zou volgiens deze berekeningen grooter zijn, dan
de betrekking, die we tusschen het vitamine-A-gehalte van
het serum en de melk vonden.
C. Zieken.
De 131 zieke personen hadden een gemiddeld carotine-
gehalte van 2.7 ±1.8 y. Het gehalte wisselde van 0.2 tot 7.5 y
Figuur 15 laat de groepen-verdeeling zien.
Het carotine-gehalte van het serum der zieken is dus over
het algemeen niet hoog. Afgezien van de kinderen, is gemiddeld
Ih
U
/f
10
«y
IMiAIL.
1,7
gt;
iS //
IS
ir
het carotine-gehalte der zieken het laagst van alle groepen.
Ook hier kunnen we herhalen wat we zeiden van het vitamine-
A-gehalte der zieken, dat hun carotine-gehalte in grove trekken
niet veel verschil maakt met andere groepen.
De enkele gevallen van steenvorming hebben een carotine-
gehalte van resp.: 3.2; 0.8; 0.2; 1.0; 0.4 en 2.3 y, over 't
algemeen dus laag.
Zeer interesseert het ons, of de eczeempatiënten weer een
afzonderlijke plaats zullen innemen, ook wat hun carotine-
gehalte betreft. Het gemiddelde carotine-gehalte van de 42
patiënten met deze afwijking is 3.0 ± 1.8 y; terwijl het
wisselde van 0.2 tot 7.0 y,
it,
Hlnbsp;■
25-
ïo
/r
Jf COy^yM^
;
1
5
OuX^^XoJi
en figuur 16 de groepenverdeeling laat zien.
Vergelijken we nu de eczeempatiënten met alle zieken te-
zamen, dan is het verschil 0.3 ± 0.32 y carotine, dus niet
significatief.
Nemen we echter de 89 patiënten, die na aftrek van de
eczeempatiënten van het totaal aantal zieken overblijven, en
berekenen we hun gemiddelde, dan vinden we 2.5 ±1.7 y
carotine. Het verschil tusschen het gemiddelde carotine-gehalte
van de eczeempatiënten en de 89 anderen is 0.5 ± 0.32 y.
Dit verschil is dus niet significatief. Het carotine-gehalte van
de 89 patiënten wisselde van 0.2 tot 7.5 y.
Figuur 17 laat de percentages zien, welke met 1 y carotine
in sterkte opklimmen.
7.
R:
y
30
lo
IS
(X-a^x^
il
IL
ll
Zi-
De onderlinge verhouding van deze percentages is geheel
anders dan die van de eczeempatiënten.
Zoowel het vitamine-A-gehalte afs het carotine-gehalte van
de eczeefmpatiënten verschillen statistisch dus niet van de
overige 89 patiënten. Vergelijken we de eczeempatiënten met
de gezonde personen van klasse II, tot welke welstandsgroep
ook zij allen behooren, dan zien we, dat hier vrijwel geen
verschil is (0.1 ± 0.31 y). In tegenstelling met het verschil
der vitamine-A-gehaltes, kunnen we dus in het carotine-gehalte
geen verschil aantoonen.
De overige 89 patiënten vergeleken met de gezonde per-
sonen van klasse II laten een verschil zien van 1.0 ± 0.12 y.
Hier hebben we dus wel een significatief verschil; bij het
vitamine-A-gehalte was het juist weer andersom.
Ook wat hun carotine-gehalte betreft, nemen de eczeem-
patiënten een afzonderlijke plaats in. Nader onderzoek zal
ook hier moeten uitmaken of dit verschil wezenlijk is.
Evenals we reeds opmerkten bij de bespreking van het
vitamine-A-gehalte, zullen we van de patiënten, die aan een
zelfde ziekte leden, geen verdere berekeningen uitvoeren, omdat
het aantal te gering is, om er gevolgtrekkingen uit te kunnen
afleiden, en bovendien de gevallen niet alle gelijk waren.
Het carotine-gehalte van den patiënt met pernicieuze anaemie
(No. 368) was bij de eerste bepaling 0.8 7; later was het
1.1 en 1.5 y, was dus eenigzins toegenomen; toch is het
gehalte laag.
De patiënten met icterus hadden ook een geringe hoeveel-
heid carotine in hun serum (1.1; 2.4; 0.4; 2.3 y).
De spruwpatiënten hadden 0.4 en 0.5 y, dus al zeer weinig.
De beide patiënten met carcinoma ventriculi zonder vita-
mina-A in hun serum, hadden toch nog 4.1 en 5.7 y carotine.
d. Alle personen.
Thans volgt nog het gemiddelde carotine-gehalte van 491
personen. Dit was 3.0 ± 2.1 y. Het wisselde van 0.1 tot 12.5 7
Figuur 18 geeft een overzicht van de groepenverdeeling, op-
klimmend met 1 y in sterkte.
iVlen ziet hieruit dat in geen enkel serum het carotine ont-
brak, zij het ook dat het soms zeer gering was (0.1 y). De
lage waarden vormen ook hier het grootste gedeelte.
V5/
J O i 1 / ^tHy^^U.^
io
/r
/O
9
35
io
Vergelijking van de gegevens ut de literatuur
met de onze.
In het vorige hoofdstuk hebben we de voornaamste schrij-
vers gerefereerd, die in den laatsten tijd zich met de studie
van het vitamine-A-en carotine-gehalte in het serum nebben
beziggehouden.
Willen we de uitkomsten, die genoemde auteurs mededeelden
vergelijken met de onze, dan stuiten we al spoedig op enkele
moeilijkheden. Vooreerst is de methode niet dezelfde; en ver-
volgens is ook de grootheid, waarin de vitamine-A- en carotine-
waarden worden uitgedrukt, ook niet steeds gelijk; en dan
maken v. Euler c.s. en Rösiö geen onderscheid tusschen
vitamine-A en carotine, wat van Eekelen wel doet.
Het best zouden we nog de uitkomsten van Kaufmann en
v. Drigalski met de onze kunnen vergelijken. Uit hun artikel
blijkt, dat de carotine-waarde wisselt van niet-meetbare hoe-
veelheden, die steeds beneden 0.01 mgr. 0/0 lagen, en de
hoogste waarde 0.27 mgr. 0/0. Wij vonden als geringste waarde
in 10 C.C. serum 0.1 y = mgr. o/o; en onze hoogste waarde
was 12.5 y = 0.125 mgr. o/o. We zien dus, dat deze uitkomsten
elkander niet zoo veel ontloopen, als we in aanmerking nemen,
dat geen enkele van onze patiënten extra-carotine gebruikte, en
Kaufmann en v. Drigalski juist veel carotine toevoerden, waar-
door zelfs vaak xanthose optrad.
Vergelijken we de gegevens van van Eekelen met de onze,
dan zien we dat hij bij den mensch gemiddeld ± 8 y carotine
in 10 c.c. serum vond; het gemiddelde dat wij vonden bij
491 bepalingen was 3.0 ± 2.1 y carotine.
Zijn gemiddelde was dus wel hoog, maar het aantal zijner
bepalingen geringer. Het vitamine-A-gehalte drukte hij uit
in Ratten-eenheden (R.E.) en vond waarde tussschen Oen
O 3 R E Rekenen wij onze gegevens ook om in R.E., dan is
het gemiddelde van 491 bepahngen: 0.22 ± 0.19 R.E. Vita-
mine-A. Onze waarden komen met die van van Eekelen dus
heel goed overeen.
Willen we ook nog vergelijken de uitkomsten van v. Euler
c.s., die de carotinoiden en het vitamine-A samen genomen
hebben, dan kunnen we vermelden dat zij in 10 c.c. menschen-
serum 2 tot 3 L.E.B. vonden. Onze waarden wisselden van O
tot 14.1 L.E.B. Maar het meerendeel heeft waarden tusschen
O en 6 L.E.B. Nemen we dan nog in aanmerking dat v. Euler
reageerde met 2 c.c. SbClg, en wij met 1 c.c., dan volgt
daaruit dat de waarden van v. Euler lagen tusschen 4 en 6
L.E.B., zoodat er in hun en onze uitkomsten overeenstemming
is te vinden.
Rösiö deed geen bepalingen in menschenserum, en daarom
kunnen we hem verder buiten bespreking laten.
III. De correlatie tusschen het vitamine-A- en
carotine-gehajl t e.
In het bloedserum van den mensch vinden we vitamine-A
en carotine, het pro-vitamine-A. De hoeveelheden wisselden
sterk. En ook de verhouding, die we in ieder serum vinden
tusschen beide stoffen, is lang niet constant. Het zou toch
echter van veel belang zijn, indien we konden aantoonen of
er wel of niet verband tusschen vitamine-A en carotine te
vinden is.
A priori is het niet waarschijnlijk dat er eenig verband
zal zijn. Want het carotine in het serum is afkomstig van het
voedsel, en wordt via het darmkanaal in het serum opge-
nomen. Hoe meer carotine-houdend voedsel een mensch ge-
bruikt, hoe meer carotine in het serum zal zijn te verwachten.
Kaufmann en v. Drigalski i') geven hiervan talrijke voorbeel-
den. Maar het carotine-gehalte stijgt volgens hun onderzoe-
kingen niet hooger dan een bepaald maximum, dat voor ieder
individu verschillend is. Wordt nog meer carotine toegevoegd
dan wordt dit in de weefsels vastgelegd; b.v. in de lever,
vetweefsel, bijnieren, retina; in de huid (xanthosis). Ook kan
het carotine in vitamine-A worden omgezet, waarschijnlijk in
de lever. AI het carotine zal dan ook niet in het serum aan
te toonen zijn.
Het vitamine-A, dat we in het serum vinden, is ,slechts
voor een zeer gering deel rechtstreeks van het voedsel af-
komstig. Het meeste ontstaat door omzetting van het carotine.
Behalve het carotine en vitamine-A dat met het voedsel wordt
aangevoerd, moeten we nog rekening houden met het ver-
bruik van deze stoffen, hoewel onze kennis daarvan uiterst
gering is.
Men kan zich nu het geval indenken van iemand, die geen
vitamine-A in de lever heeft; deze bron is uitgeput; maar
kort te voren zou deze persoon veel carotine-houdend voedsel
gebruikt kunnen hebben. Men zal bij hem een hoog carotine-
gehalte kunnen verwachten, maar geen of weinig vitamine-A.
Omgekeerd kan men zich voorstellen, dat iemand een laag
carotine-gehalte van zijn serum heeft, omdat hij in den laatsten
tijd weinig carotine-houdend voedsel gebruikt heeft. Zijn
vitamine-A-gehalte behoeft echter niet gering te zijn, omdat
het mogelijk is, dat hij in zijn lever groote reserves had,
die daar vroeger waren opgestapeld en tijdens het onderzoek
een sterk-vitamine-A-houdend serum deden vinden.
Of er echter een wisselwerking is tusschen het vitamine-A
en het carotine in het serum', is niet beleend. Mogelijk be-
staat er eenig verband tusschen deze stoffen in het serum,
alhoewel we van tevoren niet kunnen verwachten, dat deze
correlatie groot zal zijn.
Wanneer we dan ook in het volgende dit verband nader
zullen trachten vast te stellen door de correlatie-coefficient te
berekenen tusschen de waarden die we van beide grootheden
bepaald hebben, diene men wel de noodige reserve in acht
te nemen bij het trekken der conclusie, temeer daar ook de
bepaling van het carotine en vitamine-A-gehalte nog met
volkomen is.
a. Gezonde personen.
Eerst willen we de correlatie-coefficient bepalen van de 193
gezonde personen. Deze is: r = 0.26 ± 0.07
Men ziet hieruit dat er verband bestaat tusschen het vita-
mine-A- en carotine-gehalte van deze personen; zij het ook,
dat deze correlatie niet absoluut is, maar dat er nog onbe-
kende factoren hun invloed op doen gelden. Het positieve
voorteeken duidt er op, dat als het vitamine-A-gehalte toe-
neemt, ook het carotine-gehalte grooter wordt
Verdeelen we de gezonden weer in de beide welstands-
groepen, dan vinden we, dat de correlatie-coefficient van 60
personen van klasse lis: r = 0.09 ± 0.13. In deze groep
zou het verband wel zeer gering zijn.
Voor 133 personen van klasse II blijkt de correlatie-
coefficient te zijn: r= 0.19 ± 0.08. Hier is het verband
dus weer iets grooter. Hoe de waarde van de .correlatie-
coefficiënten van deze beide welstandsgroepen zoo ver uit
elkander kan loopen, is ons niet duidelijk.
h. Moeders en kinderen.
Het verband tusschen het vitamine-A-gehalte en carotine-
gehalte van de 74 moeders vindt zijn uitdrukking in de
correlatie-coefficient, welke is: r = 0.29 ± 0.11. Men ziet hier
ook weer uit dat de eene waarde wel door de andere bepaald
wordt, maar niet absoluut.
Hetzelde geldt voor de correlatie van beide waarden bij
de 76 kinderen; hun correlatie-coefficiënt is: r = 0.22 i; 0.11.
Moedermelk.
In 4Q gevallen waar de moedermelk onderzocht is, vonden
we een correlatie tusschen het vitamine-A- en carotine-gehalte,
uitgedrukt in r = -f- 0.47 ± 0.11. Men ziet hieruit, dat er een
vrij groot verband in de moedermelk te vinden is tusschen
het vitamine-A- en het carotine-gehalte.
c. Zieken.
Van de 131 zieken berekenden we de correlatie-coefficiënt
ais r= —0.10 0.09.
Men ziet dat deze in tegenstelling met al de andere een
negatief voorteeken heeft, en de correlatie-coefficiënt niet erg
groot is. Er zouden hier dus misschien nog meer factoren
in het spel zijn, dan bij de andere groepen die we onderzocht
hebben, terwijl het carotine-gehalte zou toenemen als hel
vitamine-A-gehalte afneemt, en omgekeerd. Daar dit resultaat
der correlatie-rekening opvalt, hebben we de eczeempatiënten
ook hier afzonderlijk genomen, om te trachten nog nader
deze eigenaardigheid te ontleden.
De correlatie-coefficiënt tusschen het vitamine-A- en carotine-
gehalte van 42 eczeempatiënten is r == — 0.52 ± O.Il, De
regressie coëfficiënten zijn: = — 0-55 ± 0.12; b2i = -j
0.49 ± 0.10; d.w.z. neemt het carotine-gehalte toe met 1 y,
dan wordt het vitamine-A-_gehalte 0.55 ± 0.12 L.E.B. kleiner;
neemt het vitamine-A-gehalte met 1 L.E.B. toe, dan wordt
het carotine-gehalte 0.49 i 0.10 y kleiner. Men ziet dus,
dat hier een vrij nauw verband zou bestaan tusschen beide
grootheden; nauwer dan bij eenige andere groep.
Geheel anders is het bij de overige 89 zieken. Hun correlatie-
coefficiënt is: r= 4- 0.02 ± 0.11. Hier zou men dus bijna
geen verband tusschen het vitamine-A- en carotine-gehalte
kunnen aannemen.
Het gedrag van de patiënten met eczeem doet wel vreemd
aan, daar blijkt, dat het verband tusschen het vitamine-A en
carotine-gehalte grooter is, dan bij eenige andere groep van
gezonden of zieken, terwijl het negatief voorteeken er op
wijst, dat wanneer men in het serum een hooger carotine-
gehalte vindt, men een lager vitamine-A-gehalte kan verwach-
ten ; neemt het carotine-gehalte toe, dan wordt het vitamine-A-
gehalte kleiner.
Een verklaring van het merkwaardige verschijnsel, dat de
eczeempatiënten een uitzondering maken, kunnen we niet
geven. Of het inderdaad in verband staat met de ziekte dezer
patiënten, zal nader onderzoek moeten leeren.
d. Alle personen.
Tenslotte hebben we nog bepaald het verband tusschen
het carotine- en vitamine-A-gehalte in liet bloedserum van
alle 491 onderzochte personen. Het bleek dat de correlatie-
coefficiënt tusschen beide grootheden voor deze gevallen was:
r = 0.13 ± 0.05.
Hieruit blijkt, dat er wel eenig verband bestaat, maar dat
het ook weer niet absoluut bepaald is. Toename van het
carotine-gehalte heeft ook toename van het vitamine-A-gehalte
ten gevolge.
IV. Samenvatting.
Eerst wordt besproken het onderzoek naar het vitamine-A-
gehalte in het bloedserum van 491 personen. Een indeeling
in 193 gezonde personen (waaronder 60 van klasse I en
133 van klasse II); 74 moeders en 76 kinderen; en 131 zieke
personen wordt gemaakt. Bij deze laatste worden 42 eczeem-
patiënten afzonderlijk nog weer behandeld. Moedermelk werd
ook onderzocht.
Het gemiddelde vitamine-A-gehalte wordt van iedere groep
-ocr page 115-TABEL 5.
BLOED-SERUM.
Vitamine-A. |
Carotine |
Correlatie- | |||||||
Groep |
Ondergroep |
Vitamine A.- |
Per- |
Gemiddeld A.- |
Carotine- r |
Per- |
Gemiddeld y |
coefficiënt |
Opmerkingen |
193 gezonde |
60 gezonde 133 gezonde |
0- 12,1 0— 6,5 |
10,9 14,3 |
2,6 2,0 2,1 ±1.6 |
0,5— 11,0 0,5 - 8,8 |
0 0 |
3,3 ± 2,0 2,9 ±1,7 |
0,26 ± 0,07 -1- 0,19 ± 0,08 |
Het verschil tusschen het gem. vit. A-geh. v. personen v. kl. I en 11 is: 1.5 ± 0,34 LE.B. ...... car.- „............... ± 0-33 y vit « 157 mannen en 36 vrouwen is: 0,0 0,0 L.E.B. „ „ „ •, » VJl. rt- „ „ „ „ „ car.- „ „ - » - quot; » » 0.9 ± 0.41 Y vit. A- » pers. V. kl. I's winters en's zomers is: 1,1 ± 0,63 L.E.B. |
74 moeders |
0— 5,6 |
14,9 |
1,3±1,2 |
0,7 — 12,5 |
0 |
4,7 ± 2.6 |
-f- 0,29 ± 0,11 |
vit. ..........quot; ......± 0.27 L.E B. | |
76 kinderen |
0- 7,1 |
48,7 |
1,3± 1,6 |
0,1 - 1,6 |
0 |
0.8 ±0,3 |
-f- 0,22 ± 0,11 |
...... car,- „ „ .....quot; » - .. » 1.1 ± 0,29 y | |
131 zieken |
0— 8,1 |
15,3 |
2,7 ±2,1 |
0,2— 7,5 |
0 |
2,7 ±1,8 |
— 0,10 ± 0,09 |
.. 42 eczeem-en 89 andere patienten is: 0,8 ± 0,37 LE.B. | |
42 eezeem- |
0— 8,1 |
2,4 |
3,3 ± 1,9 |
0,2- 7,0 |
0 |
3,0 ±1,8 |
- 0.52 ± 0.11 |
car.- ....... „ „ „ „ 0,5 ± 0,33 L EB. | |
89 andere |
0— 7,6 |
21,0 |
2,5 ±2,1 |
0,2- 7,5 |
0 |
2,5 ±1.7 |
0,02 ± 0,11 |
De corr coëff. in 66 gevallen tusschen het vit. A-geh. der moeders en kinderen is: r = -H0,18 ±0.12 car.- .......r = 0,51 0,09 tt n »»»»»»» *» »» | |
491 personen |
0—12,1 |
18,8 |
2,2 ±1,9 |
0,1 12,5 |
0 |
3,0 ±2,1 |
-1- 0,13 ± 0,05 | ||
JVl O E D E R ]Vl I |
ï L K. | ||||||||
49 monsters |
i |
0-^ 14,0 |
2.0 |
6.6 ±3,4 |
0,7 16,0 |
0 |
5,1 ±3,7 |
-1- 0,47 ± 0.11 |
De corr. coëff. in 43 gevallen tusschen het vit, A-geh. v.h.serumenv.d.melkder vrouwen is: r = 0,22 ± 0.15 |
bepaald en een figuur van iedere groep gegeven, waarin
het percentage der gevallen die met 1 L.E.B. in sterkte op-
klimmen, graphisch is voorgesteld.
Vervolgens wordt het carotine-gehalte van het bloedserum
van deze 491 personen op dezelfde wijze onderzocht; alsook
van de moedermelk.
Een vergelijking van de gegevens uit de literatuur met de
onze volgt dan.
In een derde afdeeling wordt het verband tusschen het
vitamine-A- en carotine-gehalte besproken door van alle per-
sonen en van iedere groep de correlatie-coefficiënt te berekenen.
Om een gemakkelijk overzicht te verkrijgen over de resul-
taten van ons onderzoek, hebben we in volgende tabel de
gegevens verwerkt, (zie tabel 5).
Men ziet hieruit dat het vitamine-A-gehalte wisselde van 0.0
tot 12.1 L.E.B.; dat de gezonde personen van klasse I het
hoogste gemiddelde vitamine-A-gehalte hadden; de kinderen
het laagst; dat in i/s der gevallen geen vitamine-A in het
serum was aan te toonen (bij de pasgeboren kinderen zelfs
in ongeveer de helft der gevallen).
Verder ziet men dat het carotine-gehalte wisselde van 0.1
tot 12.5 y; dat de moeders het hoogste gemiddelde carotine-
gehalte hadden, de kinderen weer het laagste; dat in geen
enkel geval het carotine in het serum ontbrak.
Dan ziet men dat er verband bestaat tusschen het vitamine-
A-gehalte en het carotine-gehalte in het serum, zij het ook
dat cfit met absoluut is, maar dat er nog factoren moeten zijn,
die deze relatie nader bepalen.
Zeer vreemd doet het gedrag der eczeempatiënten aan,
wier gemiddeld vitamine-A- en carotine-gehalte hooger is dan
dat van de andere patiënten, hoewel er geen significatief
verschil bestaat; maar waar de correlatie tusschen het vita-
mine-A- en carotine grooter blijkt te zijn dan bij eenige
andere groep, terwijl het negatieve voorteeken (in tegenstel-
ling met andere correlatie-coefficiënten), een bijzondere ver-
houding van het vitamine-A tot het carotine doet vermoeden.
Tusschen moeder en kind blijkt de correlatie tusschen het
carotine-gehalte van beide grooter te zijn dan tusschen beider
vitamine-A-gehalte.
De moedermelk bevat gemiddeld veel carotine en vitamine-A;
terwijl de betrekking tusschen beide stoffen in de melk vrij
groot is; evenals dit het geval is tusschen het carotine-gehalte
van het serum en de melk der vrouwen, en in mindere mate
tusschen het vitamine-A-gehalte van het serum en de melk
der vrouwen.
ALQEHEELE SAMENVATTING.
1.nbsp;Het vitamine-A als zoodanig, of als zijn voortrap, het
carotine, heeft een belangrijken invloed op de gezondheid en
den groei van het individu.
2.nbsp;In ons land komen ziekten, veroorzaakt door vitamine-A-
gebrek slechts sporadisch voor; in de koloniën meer.
3.nbsp;Vitamine-A en carotine kunnen langs biologischen, che-
misch-colorimetrischen, of physisch-chemischen weg quantitatief
worden bepaald.
4.nbsp;Voor de bepaling van het vitamine-A- en carotine-gehalte
in bloedserum en melk gebruike men de chemisch-colorimetri-
sche methode. Men voege bij het serum of de melk een tien-
voudige hoeveelheid alcohol Q6 »/o, en extraheere deze alcohol
met petroleum-aether.
5.nbsp;In menschelijk bloedserum en melk komt het vitamine-A
meestal, het carotine altijd voor.
6.nbsp;Personen uit beter-gesitueerde kringen hebben gemiddeld
een hooger vitamine-A- en carotine-gehalte dan personen uit
minder-goed-gesitueerde kringen.
7.nbsp;Er bestaat, zij het niet absoluut, verband tusschen het
vitamine-A- en carotine-gehalte in bet bloedserum en de melk.
8.nbsp;De bestudeering van het vitamine-A en carotine-gehalte
in het bloedserum van den mensch laat niet toe verband te
zoeken tusschen deze gehaltes en bepaalde ziektegevallen;
misschien maken eczeempatiënten hierop een uitzondering.
9.nbsp;Toediening van vitamine-A is vooral van belang voor
zwangere en zoogende vrouwen, en jonge kinderen; met name
in de wintermaanden.
10.nbsp;De moedermelk (colostrum) bevat veel vitamine-A en
carotine, en is ook daarom hèt voedingsmiddel voor de zuigeling.
11.nbsp;Een belangrijk percentage der bevolking heeft te weinig
carotine en vitamine-A.
Aanhangsel.
Het vitamine-A is een groei-vitamine. Ook voor het nog
ongeboren kind zal het zijn groei-bevorderend vermogen ont-
plooien. Het gewicht van het kind is de juiste maatstaf van de
ontwikkeling. Wanneer we bij de geboorte het gewicht bepalen,
en tevens het vitamine-A-gehalte in het serum, dan is het
mogelijk dat deze twee factoren een duidelijk verband met
elkander zullen vertoonen. De wisselende hoeveelheid vita-
mine-A, die we in het kinderiijk bloedserum kunnen verwachten,
naar analogie van hetgeen we waargenomen hebben in het
serum van volwassenen, doet vermoeden dat de correlatie
tusschen het vitamine-A-gehalte van het serum en het geboorte-
gewicht der kinderen niet zoo groot zal zijn, dat het één door
het ander is bepaald. We kunnen verwachten dat er nog
factoren zullen zijn, die invloed op de correlatie van beide
grootheden zullen uitoefenen, al kennen we die nog niet.
Wanneer we dan ook de correlatie-coefficiënt tusschen het
vitamine-A-gehalte van het kinderlijke bloedserum en het
geboortegewicht bepalen, dan blijkt dat in 65 gevallen, (waar
het gemiddelde vitamine-A-gehalte was: 1.4 ± 1.6 L.E.B. en het
gemiddelde gewicht 3.4 ± 0.6 K.G.) deze is: r = 0.32 ±0.11.
We zien hier in cijfers uitgedrukt het vermoeden, dat er wel
verband is aan te toonen, maar dat het eene niet absoluut door
het andere is bepaald.
Bepalen we de correlatie-coefficiënt tusschen het carotine-
gehalte en het gewicht der kinderen, dan vinden we:
r = 0.013 ± 0.12. Hieruit kunnen we dus opmaken dat er
nauwelijks eenig verband bestaat tusschen het carotine-gehalte
van het serum en het lichaamsgewicht.
Het is van groot belang te weten hoe de kinderen, wier bloed
bij de geboorte is onderzocht, het in hun eerste levensmaanden
gehad hebben; of ze voorspoedig zijn opgegroeid; of ze ziek
zijn geweest; en hoelang ze borstvoeding gehad hebben. We
hebben daarom een enquête ingesteld en aan de moeders boven-
staande vragen gedaan, alsmede ook nog geïnformeerd of er
ook dauwworm bij de kinderen was voorgekomen of andere
huidziekten, en ook nog of de moeders zelf een goede gezond-
heid hadden genoten.
Van de 78 vragenlijsten, die we verzonden hebben, zijn er
44 beantv/oord (56.4 o/o); 24 waren onbestelbaar (30.8quot;/o), wel
een bewijs dat er heel wat personen verhuisd zijn in die
maanden, terwij! van 10 geen antwoord werd ontvangen
(12.8 o/o). We moeten bij het nagaan van de antwoorden er
wel aan denken dat er altijd een subjectief oordeel is geveld
omtrent den groei van het kind. We hadden wel gaarne het
gewicht van het kind als een betere maatstaf willen gebruiken,
maar vreesden practische bezwaren. Ook de vraag naar de
gezondheid van het kind is niet objectief te beantwoorden.
Wat de één nauwelijks de moeite waard vindt om er aandacht
aan te besteden, zal de ander als een ziekte beschouwen. Ook
aan de vraag omtrent dauwworm of andere huidziekten kleeft
dezelfde moeilijkheid; wanneer zal men het smetten, waaraan
zeer veel kinderen lijden, als een huidaandoening opvatten,
wanneer is het uitslag?
Maar wanneer we critisch de antwoorden bezien, dan valt
er wel één en ander uit op te maken.
Er is onder de 44 moeders slechts één, die het kind niet
gezoogd heeft. Dit was No. 285, een diabetica, IX-para, wier
zoon van 9 pond bij de geboorte blijkbaar in IV2 jaar tijd goed
is opgegroeid en slechts uitslag op de nates vertoond heeft.
Ai de andere vrouwen hebben hun kinderen längeren of
korteren tijd gezoogd, v^isselend van 14 dagen tot 18 maanden,
gemiddeld 5.3 maanden.
Al de kinderen zijn tot volle tevredenheid der ouders opge-
groeid; we hooren tenminste niet klagen over groeistoornissen
der kinderen, behalve in één geval, No. 231, waar de groei te
wenschen zou hebben overgelaten. Het kind, dat 2^/2 maand
borstvoeding heeft genoten, was bij zijn geboorte niet zwaar
(2700 gram), terwijl zijn carotine-gehalte in het bloedserum
was 0.3 7, bij de moeder 2.0 7 en het vitamine-A-gehalte 1.9
L.E.B., bij de moeder 0.9 L.E.B.; de melk bevatte 6 dagen na
den partus slechts 0.7 7 carotine per 10 c.c. en 1.5 L.E.B. vita-
mine-A. Al deze getallen zijn aan den lagen kant. Dan heeft het
kind ook nog een stuip gehad, waarschijnlijk wel in die mate
dat de ouders het vermeldenswaard vinden.
Vragen we nu naar den welstand der kinderen, dan blijkt
in 10 gevallen (12.8 «/o) deze niets te wenschen overgelaten te
hebben. Bij 8 kinderen kwamen bronchitis, mazelen, roode hond,
ingewandsziekte en otorrhoe voor. In slechts één geval kwam
dauwworm voor (No. 265) waar de moeder, I-para van 38 jaar,
met 10.0 y carotine en 0.6 L.E.B. vitamine-A in haar serum,
haar kind gedurende 8 maanden aan de borst heeft gehad. Het
kind had geen vitamine-A en 1.0 y carotine in het serum.
Andere uitslag kwam voor in 11 gevallen.
Twee moeders klaagden over zwakte (No. 207 en 247); één had
pleuritis exsudativa gehad (No. 200); een ander had albuminurie
(No. 218); No. 245 had een nierziekte; No. 257 was weer
zwanger; No. 261 had last van smetten onder de mammae;
No. 267 had enkele weken dikke beenen gehad; No. 273 had
loopende ooren en tenslotte had No. 282 thrombose gehad. De
overigen waren gezond geweest.
'We zien dus uit deze enquête dat de groei van het kind
niet afhankelijk is van zijn aanvangsgewicht, noch van het
carotine- of vitamine-A-gehalte bij de geboorte, noch van den
duur der borstvoeding. Veel ziekte is er niet geweest. In een
vierde der gevallen kwam uitslag in één of anderen vorm voor.
Bepalen we van deze gevallen het gemiddelde vitamine-A-
gehalte in het bloedserum bij de geboorte dan is dit 1.5 L.E.B.;
het gemiddelde carotine-gehalte 1.3 y. Beide getallen over-
treffen iets die van het gemiddelde van alle kinderen. Zooals
van tevoren eigenlijk wel te verwachten was, kan deze enquête
ons niet zoo heel veel leeren omtrent belangrijke vragen die we
gaarne in verband met het vitamine-A-vraagstuk opgelost zagen.
De groei en de welstand der kinderen laat maar weinig te
wenschen over, zoodat we zonder nadere gegevens niet veel
meer omtrent de waarde van deze bijkomstige voedingsstof
voor den groei van het jeugdige individu te weten kunnen
komen.
Nader onderzoek zal ons hierin inzicht moeten verschaffen.
-ocr page 122-
Leef- |
Ge- |
Caro- |
Caro- |
Vit | |||
No. |
Datum |
tijd |
slacht |
Beroep |
tinoi- |
tine | |
jaren |
of vr. |
7 |
y |
L.E B. | |||
1 |
23-3-'32 |
27 |
m. |
semi-arts |
5.0 |
2.5 |
2.7 |
2 |
l-4-'32 |
26 |
m. |
bioloog' |
6.3 |
3.2 |
1.2 |
3 |
l-4-'82 |
53 |
m. |
arts |
12.4 |
6.2 |
3.0 |
4 |
7-6-'32 |
20 |
m. |
asp. res. off. der ca- |
1.5 |
0.8 |
4.0 |
5 |
9-6-'32 |
23 |
m. |
med. docts. |
6.8 |
3.4 |
8.4 |
6 |
17-6-'32 |
25 |
vr. |
semi-arts |
3.4 |
1.7 |
0 |
7 |
17-6-'32 |
27 |
m. |
semi-arts |
6.6 |
3.3 |
0 |
8 |
18-6-'32 |
27 |
m. |
semi-arts |
7.7 |
3.9 |
1.7 |
9 |
18-6-'32 |
23 |
vr. |
verpleegster |
8.2 |
4.1 |
1.8 |
10 |
18-6-'32 |
25 |
m. |
semi-arts |
6.4 |
3.2 |
4.2 |
11 |
20-6-'32 |
24 |
m. |
semi-arts |
6.8 |
3.4 |
0.9 |
12 |
21-6-'32 |
25 |
vr. |
semi-arts |
4.9 |
2.5 |
4.0 |
13 |
21-6-'32 |
28 |
m. |
semi-arts |
12.4 |
6.2 |
4.7 |
14 |
23-6-'32 |
25 |
vr. |
verpleegster |
7.7 |
3.9 |
1.5 |
15 |
23-6-'32 |
25 |
vr. |
verpleegster |
15.3 |
7.7 |
1.7 |
16 |
24-6-'32 |
26 |
m. |
semi-arts |
15.4 |
7.7 |
2.3 |
17 |
24-6-'32 |
29 |
m. |
semi-arts |
4.5 |
2.3 |
1.4 |
18 |
24-6-'32 |
23 |
vr. |
semi-arts |
19.0 |
9.5 |
1.8 |
19 |
24-6-'32 |
25 |
m. |
semi-arts |
4.5 |
2.3 |
8.4 |
20 |
24-6-'32 |
24 |
m. |
semi-arts |
10.0 |
5.0 |
2.9 |
21 |
30-6-'B2 |
26 |
vr. |
semi-arts |
6.9 |
3.5 |
2.3 |
22 |
26-8-'32 |
31 |
vr. |
verpleegster |
2.9 |
1.5 |
4.5 |
23 |
26-8-'32 |
26 |
m. |
med. docts. |
3.4 |
1.7 |
4.7 |
24 |
26-8-'32 |
27 |
m. |
med. docts. |
2.6 |
1.8 |
5.8 |
25 |
26-8-'32 |
25 |
m. |
med. docts. |
2.0 |
1.0 |
9.7 |
26 |
29-ll-'32 |
25 |
m. |
semi-arts |
9.6 |
4.8 |
8.4 |
27 |
24-2-'33 |
23 |
m. |
med. cand. |
5.3 |
2.7 |
0.1 |
28 |
24-2-'33 |
22 |
m. |
med. cand. |
12.0 |
6.0 |
4.1 |
29 |
24-2-'33 |
22 |
m. |
med. cand. |
12.5 |
6.8 |
3.9 |
30 |
2-3-'33 |
23 |
m. |
semi-arts |
10.0 |
5.0 |
3.4 |
31 |
7-3-'33 |
21 |
m. |
med. cand. |
12.0 |
6.0 |
4.3 |
32 |
7-3-'38 |
21 |
m. |
med. cand. |
4.6 |
2.8 |
3.1 |
33 |
7-3-'33 |
21 |
m. |
med. cand. |
12.2 |
6.1 |
3.0 |
34 |
7-3-'83 |
22 |
vr. |
med. cand. |
16.0 |
8.0 |
1.8 |
35 |
7-3-'33 |
22 |
m. |
med. cand. |
12.4 |
6.2 |
2.9 |
36 |
7-3-'88 |
24 |
m. |
med. cand. |
17.7 |
8.9 |
2.7 |
37 |
9-3-'33 |
21 |
m. |
med. cand. |
7.5 |
3.8 |
2.7 |
38 |
9-3-'33 |
21 |
m. |
med. cand. |
8.7 |
4.4 |
3.6 |
Opmerkingen
dezelfde
TABEL 1.
Gezonde personen uit hoogere klasse (I).
Caro-
line
Caro-
tinoi-
den
r
Leef.
tijd
in
jaren
Ge-
slacht
m.
of vr.
Vit.
A.
L.E.B
Opmerkingen
Beroep
Datum
No.
semi-arts
med. cand.
med. cand.
med. cand.
med. cand.
med. cand.
med. cand.
med. cand.
med. cand.
semi-arts
med. cand.
med. cand.
med. cand.
analyste
analyst
arts
technoloog
hoofdonderwijzer
med. docts.
med. cand.
med. cand.
verpleegster
I
2.8
2.4
3.6
5.2
3.8
2.6
1.7
5.0
1.7
3.7
3.4
1.9
2.4
10.3
12.1
10.0
4.8
6.8
5.3
5.7
4.0
7.2
il3.5
i 5.3
I 9.0
i 9.0
I 5.0
10.8
6.0
13.0
5.1
12.4
10.0
8.3
8.3
23.0
8.2
15.3
1.6
13.5
2.6
11.0
4.5
1.9
10-3-'33
13-3-'33
17-3-'33
17-3-'33
17-3-'33
18-3-'33
18-3-'33
24-3-'33
18-3-'33
24-3-'33
25-3-'33
29-3-'33
31-3-'33
3-6-'33
3-6-'33
3-6-'33
21-6-'32
22-6-'32
4-8-'32
17-3-'33
16-3-'33
5-8-'32
27
24
22
24
22
22
23
24
23
24
26
22
23
26
22
28
25
25
27
23
22
35
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
m.
m.
m.
m.
m.
m.
vr.
m.
m.
m.
m.
m.
m.
vr.
m.
m.
m.
m.
m.
m.
m.
vr.
2.7 i
4.5'
4.5;
2.5 i
5.4;
3.0 ■
6.5
2.6
6.2
5.0
4.2
4.2
11.0
4.1
7.7
0.8
6.8
1.3
5.5
2.3 I
1.0 i
dezelfde als no. 7 en 8
necrosis ossis navicularis.
fract. humeri sinistra
sanata.
vroeger cholelithiasis,
vroeger nephrolithiasis,
orthost. albuminuric.
Gezonde personen uit lagere klasse (ii).
Leef- |
Ge- |
Caro- |
Caro- |
Vit. | ||||
No. |
Datum |
tijd |
slaclit |
Beroep |
tinoi- |
tine |
Opmerkingen | |
jaren |
of vr. |
Y |
y |
LE.B. | ||||
61 |
28-3-'32 |
30 |
m. |
fabrieksarbeider |
3.9 |
1 2.0 |
2.1 |
psychasthenie |
62 |
23-3-'32 |
52 |
m. |
laboratorium-bed. |
8.3 |
4.2 |
1.6 | |
63 |
23-3-'32 |
23 |
m. |
technicus |
4.9 |
2.5 |
2.5 | |
64 |
24-3-'32 |
29 |
m. |
houtbewerker |
4.9 |
2.5 |
1.0 |
neuritis n. ulnaris? |
65 |
29-3-'32 |
? |
vr. |
9.0 |
4.5 |
0 |
pijn tusschen de schouders | |
66 |
29-3-'82 |
59 |
m. |
magazijnkneeht |
6.6 |
3.3 |
2.5 |
duizelingen |
67 |
29-3-'32 |
54 |
vr. |
huisvrouw |
9.5 |
4.8 |
0 |
opvliegingen, neurasthenie |
68 |
29-3-'32 |
36 |
m. |
portier |
9.5 |
4.8 |
2.0 |
neurasthenie |
69 |
30-3-'32 |
42 |
m. |
kellner |
3.5 |
1.8 |
2.1 |
rugpijn? vage klachten |
70 |
31-3-'32 |
27 |
vr. |
huisvrouw |
4.5 |
2.3 |
2.5 |
pijn in linker oog |
71 |
5-4-'32 |
29 |
vr. |
1 |
3.1 |
1.6 |
0 |
koortsig, hoesten |
72 |
7-4-'32 |
35 |
vr. |
huisvrouw |
9.4 |
4.7 |
1.5 |
buikpijn |
73 |
7-4-'32 |
39 |
m. |
arb. Ned. Spoorw. |
4.3 |
2.2 |
0 |
klachtenna hernia-operatie |
74 |
24-3-'32 |
20 |
m. |
bleeker |
2.6 |
L3 |
1.6 |
pijnaanv. in buik, urine |
75 |
7-4-'32 |
40 |
m. |
? |
1.0 |
0.5 |
0.9 | |
76 |
9-4-'32 |
22 |
m. |
metaaldraaier |
4.0 |
2.0 |
0 |
kortademig, hartkloppin- |
77 |
2-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.2 |
1.6 |
5.6 | |
78 |
2.6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.3 |
1.2 |
0 | |
79 |
6-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.8 |
1.4 |
1.8 | |
80 |
6-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.6 |
1.8 |
0 | |
81 |
7-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.0 |
1.5 |
1.1 |
orthostat. albuminurie |
82 |
7-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.3 |
1.2 |
1.6 |
genezen pleuritis |
83 |
8-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.2 |
1.6 |
0 | |
84 |
8-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.3 |
1.2 |
0.7 | |
85 |
9-6-'82 |
43 |
m. |
bez. V. tijdschrift. |
4.0 |
2.0 |
1.5 |
fract. cruris |
86 |
9-6-'32 |
19 |
m. |
handelaar |
3.2 |
1.6 |
0 |
fraet. cruris |
87 |
9-6-'32 |
42 |
m. |
opperman |
4.7 |
2.4 |
0.2 |
dermoideyste |
88 |
9-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.0 |
LO |
0 | |
89 90 |
9-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.7 |
1.4 |
2.6 | |
10-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.1 |
1.1 |
0 | ||
91 |
ll-6-'32 |
26 |
m. |
arbeider steenfabr |
1.1 |
0.6 |
0 |
hernia inguinalis |
92 |
13-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
6.3 |
3.2 |
1.0 | |
93 |
13-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
6.4 |
3.2 |
1.4 | |
94 |
15-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
1.4 |
0.7 |
2.0 | |
95 |
15-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
5.8 |
2.9 |
1.5 | |
96 |
15-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.2 |
2.1 |
0.9 | |
97 |
16-6-'32 |
24 |
m. |
metselaar |
4.7 |
2.4 |
1.2 |
fraet. humeri |
No. |
Datum 1 |
Leef- |
Ge- m. |
Beroep |
Caro- 7 |
Caro- 7 |
Vit. |
Opmerlcingen |
98 |
16-6-'32 |
72 |
m. |
_ |
1.5 |
\ 0.8 |
2.3 |
fract. cruris d. |
99 |
16-6-'32 |
20 |
m. |
zinkpletter |
2.8 |
1.4 |
2.6 |
ulcus traumaticum |
100 |
16-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.2 |
2.1 |
1.4 | |
101 |
16-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
5.2 |
2.6 |
0.2 | |
102 |
17-6-'32 |
38 |
vr. |
huisvrouw |
4.8 |
2.4 |
0.9 |
varices |
103 |
17-6-'32 |
42 |
vr. |
huisvrouw |
4.5 |
2.3 |
1.4 |
ulcus varicosum |
104 |
20-6-'32 |
34 |
m. |
steenhouwer |
4.0 |
2.0 |
0.5 |
contusie rechter schouder |
105 |
21-6-'32 |
60 |
m. |
betonwerker |
3.7 |
1.9 |
3.5 |
vulnus traumaticum |
manus d. | ||||||||
106 |
23-6-'32 |
67 |
m. |
arbeider |
4.4 |
2.2 |
1.8 |
trauma genu |
107 |
23-6-'32 |
30 |
m. |
bakker |
3.2 |
1.6 |
1.6 |
hernia inguinalis d. |
108 |
23-6-'32 |
61 |
m. |
kantoorbediende |
4.5 |
2.3 |
0 |
fract. cruris d. |
109 |
25-6-'32 |
30 |
m. |
fabrieksarbeider |
4.5 |
2.3 |
4.4 |
gonitis |
110 |
28-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
6.9 |
3.5 |
0 | |
111 |
28-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.4 |
1.7 |
2.0 | |
112 |
28-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
5.6 |
2.8 |
0 |
pleuritis sanata |
113 |
28-6-'32 |
42 |
vr. |
huisvrouw |
3.8 |
1.9 |
2.4 |
arthritis manus |
114 |
28-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.7 |
1.9 |
0.5 | |
115 |
28-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
6.9 |
3.5 |
2.4 | |
116 |
28-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.4 |
1.2 |
0.7 | |
117 |
30-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.1 |
2.1 |
4.0 | |
118 |
30-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.7 |
1.9 |
2.5 | |
119 |
l-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.5 |
2.3 |
2.5 | |
120 |
5-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
5.8 |
2.9 |
2.4 | |
121 |
5-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.2 |
1.1 |
0.7 | |
122 |
5-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.5 |
1.8 |
0.6 | |
123 |
8-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.0 |
1.5 |
3.1 | |
124 |
4-8-'32 |
40 |
m. |
straatmaker |
1.1 |
0.6 |
5.9 |
pijn li. zij, nierkoliek? |
125 |
4-8-'32 |
31 |
m. |
veehouder |
1.1 |
0.6 |
3.9 |
osteomyelitis teen na schot- |
wond | ||||||||
126 |
5-8-'32 |
42 |
m. |
los arbeider |
1.8 |
0.9 |
3.5 |
hernia inguin. duplex |
13 dg. p. 0. | ||||||||
127 |
12-8-'32 |
24 |
m. |
postbode |
1.0 |
0.5 |
0.7 |
hernia inguin. 13 dg. p. o. |
128 |
12-8-'32 |
54 |
m. |
tarwereiniger |
4.6 |
2.3 |
2.7 |
fract. cruris sin. |
129 |
18-8-'32 |
47 |
m. |
arb. Ned. Spoorw. |
4.1 |
2.2 |
1.7 |
hernia inguin. |
130 |
18-8-'32 |
43 |
m. |
los arbeider |
2.9 |
1.5 |
2.3 |
dermoidcyste |
131 |
18-8-'32 |
53 |
m. |
los arbeider |
3.2 |
1.6 |
2.9 |
hernia inguinalis |
132 |
27-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.3 |
1.7 |
0 | |
133 |
27-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
7.2 |
8.6 |
2.3 |
Leef |
Ge- |
Caro |
■ Caro |
■ Vit. | ||||
No |
Datum |
tijd |
slacli |
Beroep |
tinoi- |
■ tine |
Opmerkingen | |
jaren |
of vr |
7 |
L.E.B | |||||
134 |
28-10-'32 |
20 |
m. |
dienstpliclitige |
5.3 |
2.7 |
2.1 | |
135 |
28-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtig-e |
7.9 |
4.0 |
3.4 | |
136 |
31-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtig-e |
6.5 |
3.3 |
1.4 |
maagklachten |
137 |
2-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
6.5 |
3.3 |
1.6 |
maagklachten |
138 |
2-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.3 |
2.2 |
3.1 |
maagklachten |
139 |
2-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
7.8 |
3.9 |
2.9 |
maagklachten |
140 |
2-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.0 |
2.0 |
1.7 |
maagklachten |
141 |
4-ll-'32 |
20 |
in. |
dienstplichtige |
5.5 |
2.8 |
4.1 |
hartklachten |
142 |
4-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.6 |
2.3 |
3.1 |
hartklachten |
143 |
2-3-'33 |
47 |
m. |
arb. Ned. Spoorw. |
6.4 |
3.2 |
0.2 |
hernia; 6 dg. post operat. |
144 |
2-3-'33 |
62 |
m. |
kruidenier |
14.5 |
7.3 |
0.7 |
fract. patellae |
145 |
16-3-'33 |
25 |
m. |
timmerman |
5.9 |
3.0 |
0.3 |
aseptische beennecrose |
146 |
16-3-'33 |
25 |
m. |
timmerman |
4.7 |
2.4 |
1.2 |
exostosis mandibulae |
147 |
22-3-'33 |
23 |
m. |
fabrieksarbeider |
4.3 |
2.2 |
1.5 |
pijnaanval in li. zij. |
148 |
23-3-'33 |
49 |
vr. |
huisvrouw |
10.0 |
5.0 |
3.4 |
„benauwd op de borstquot; |
149 |
23-3-'33 |
42 |
vr. |
huisvrouw |
6.0 |
3.0 |
1.0 |
hoofdpijn |
150 |
23-3-'33 |
50 |
m. |
postambtenaar |
11.2 |
5.6 |
1.7 |
pijn in de zijden |
151 |
23-3-'33 |
26 |
m. |
chauffeur |
10.7 |
5.4 |
2.9 |
slap na griep |
152 |
24-3-'33 |
54 |
m. |
smid |
10.0 |
5.0 |
0 |
ischias? |
153 |
24-3-'33 |
23 |
m. |
reiziger |
11.0 |
5.5 |
0 |
buikpijn |
154 |
25-3-'33 |
27 |
vr. |
hiiisvroiiw |
7.7 |
3.9 |
1.4 |
lymphogranulomatosis in- |
155 |
guin. Frei-Favre | |||||||
29-3-'33 |
44 |
m. |
ijzerwerker |
5.2 |
2.6 |
1.9 |
maagklachten | |
156 |
29-3-'33 |
57 |
m. |
mag.beambte N. S |
9.1 |
4.6 |
3.1 |
rugpijn |
157 |
30-3-'33 |
33 |
m. |
chauffeur |
2.8 |
1.4 |
4.0 |
slap na griep |
158 |
30-3-'33 |
55 |
vr. |
huisvrouw |
4.0 |
2.0 |
2.5 |
stijf in de beenen |
159 |
30-3-'33 |
27 |
m. |
transportarbeider |
2.5 |
1.3 |
2.6 |
maagklachten |
160 |
30-3-'33 |
33 |
vr. |
huisvrouw |
7.2 |
3.6 |
2.5 |
rheuma, maagklachten |
161 |
30-3-'33 |
36 |
m. |
belast.ambtenaar |
11.3 |
5.7 |
3.6 |
angina pectoris |
162 |
4-4-'33 |
22 |
vr. |
thuis |
3.3 |
1.7 |
2.6 |
genezen pleuritis |
163 164 165 |
4-4-'33 |
37 |
m. |
arb. Ned. Spoorw. |
6.0 |
3.0 |
2.6 |
pijn in de rug |
4-4-'33 |
33 |
m. |
! |
13.0 |
6.5 |
4.4 |
kuchen, slijm opgeven | |
4-4-'33 |
43 |
m. |
concierge |
17.5 |
8.8 |
2.7 |
niezen | |
166 |
6-4-'33 |
40 |
m. |
reiziger |
6.0 |
3.0 |
1.5 |
papilloma vesicae |
167 |
6-4-'33 |
24 |
m. |
monteur |
5.5 |
2.8 |
0.7 |
fract. cruris d. |
168 |
6-4-'33 |
24 |
m. |
schilder |
5.7 |
2.9 |
5.6 |
schotwond in de voet |
6-4-'33 |
33 |
m. |
wever |
6.3 |
3.2 |
4.4 |
rugpijn; nierkoliekl | |
170 171 |
6-4-'33 |
36 |
m. |
kapper |
5.2 |
2.6 |
6.5 |
buikpijn; nierkoliekl |
12-4-'33 |
49 |
in. |
wagenm. Ned. Sp. |
15.6 |
7.8 |
5.0 |
nierkoliek 1 |
No. |
Datum |
Leef- |
Ge- m. |
Beroep |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Opmerkingen |
172 |
12-4-'33 |
22 |
m. |
voeger |
10.0 |
5.0 |
2.6 |
algemeene klachten |
173 |
13-4-'33 |
29 |
vr. |
kellnerin |
9.3 |
4.7 |
2.5 |
hartkloppingen |
174 |
13-4-'33 |
37 |
m. |
carrosseriebouwer |
8.4 |
4.2 |
2.6 |
nierkoliek'? |
175 |
19-4-'33 |
41 |
m. |
brievenbesteller |
8.4 |
4.2 |
3.6 |
pijn 0. li. borst en schouder |
176 |
19-4-'33 |
27 |
m. |
gereedschapmaker |
3.2 |
1.6 |
0 |
buikklachten |
177 |
19-4-'33 |
51 |
vr. |
huishoudster |
13.3 |
6.7 |
3.7 |
hysterie? melancholie? |
178 |
19-4-'33 |
33 |
m. |
etaleur |
6.1 |
3.2 |
3.7 |
rugpijn, hoesten |
179 |
19-4-'33 |
26 |
vr. |
huisvrouw |
4.4 |
2.2 |
5.4 |
arthritis chronica |
180 |
ll-5-'33 |
23 |
vr. |
huisvr. (bakker) |
14.1 |
7.1 |
3.2 |
asthenie |
181 |
ll-5-'33 |
56 |
m. |
keurmeester |
11.6 |
5.8 |
4.8 |
angina pectoris |
182 |
ll-5-'33 |
21 |
vr. |
dienstbode |
10.5 |
5.3 |
2.8 |
hoesten, geen afwijkingen |
gevonden | ||||||||
183 |
17-5-'33 |
35 |
m. |
logementhouder |
7.3 |
3.7 |
5.1 |
pijn in re. buik |
184 |
17-5-'83 |
29 |
vr. |
huisvr. (voorman) |
8.0 |
4.0 |
1.9 |
vage maagklachten |
185 |
17-5-'33 |
27 |
vr. |
huisvr. (meubelm.) |
6.8 |
3.4 |
2.9 |
spastische obstipatie |
186 |
17-5-'33 |
36 |
m. |
huisknecht |
13.6 |
6.8 |
1.8 |
1 pijnaanval in buik |
187 |
17-5-'33 |
33 |
m. |
vertegenwoordiger |
8.1 |
4.1 |
4.6 |
rheuma pols, enkels (6 jr.) |
188 |
17-5-'33 |
56 |
vr. |
huisvr. (gem.-arb.) |
5.8 |
2.9 |
5.0 |
hysterie, nekpijn |
189 |
18-5-'33 |
21 |
vr. |
dagmeisje |
12.0 |
6.0 |
2.5 |
buikpijn |
190 |
15-5-'33 |
23 |
vr. |
thuis (visscher) |
7.8 |
3.9 |
4.2 |
algemeene klachten |
191 |
15-5-'33 |
31 |
m. |
chauffeur |
5.8 |
2.9 |
2.0 |
maagklachten, maagzuur |
192 |
31-5-'33 |
19 |
m. |
dienstplichtige |
5.2 |
2.6 |
4.7 |
pijn in sacrum gehad |
193 |
30-5-'33 |
19 |
m. |
dienstplichtige |
5.8 |
2.9 |
4.0 |
genezen pleuritis |
TABEL III
-ocr page 129-TABEL 3.
Moeders, kinderen, moedermelk.
Leef- |
Moeder |
Kind |
Moedermelk |
Gewichl Ge- |
I- |
Duur |
1 |
Kind |
1 Moeder | ||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro. 7 |
Caro- 7 |
Vit, |
Caro- 7 |
Caro- 7 |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- 7 |
Caro- 7 |
Vit. |
L Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
i Ziekte | ||
194 |
l-4-'32 |
19 |
1 |
1 |
1.8 |
0.9 |
0 |
0.8 |
0.4 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
f |
27-2-'34 |
t 6 mnd. |
goed |
: geen |
geen | ||
195 |
ll-4-'32 |
1 |
1 |
1 |
2.7 |
1.4 |
0 |
0.8 |
0.4 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
1 | |||||||
196 |
12-4-'32 |
? |
! |
1 |
3.7 |
1.9 |
0 |
2.8 |
1.4 |
0 |
— |
— |
— |
-— |
—• |
? |
»» |
Vi mnd. |
j» |
uitslag aan | |||
197 |
2-8-'32 |
25 |
I |
negotiehandelaarster |
2.5 |
1.3 |
0 |
0.4 |
0.2 |
0 |
1 | ||||||||||||
198 |
3-8-'32 |
22 |
I |
vader der vrouw: |
2.6 |
1.3 |
0.4 |
0.2 |
0.1 |
2.4 |
? |
3 wk. zoutloos |
18 mnd. |
geen | |||||||||
199 |
6-8-'32 |
17 |
1 |
dienstbode |
1.3 |
0.7 |
3.0 |
0.7 |
0.4 |
3.9 |
— |
— |
— |
— |
— |
m 3500 |
10 dg. zoutloos | ||||||
200 |
ll-8-'32 |
21 |
1 |
strijkster |
3.7 |
1.9 |
1.0 |
1.3 |
0.7 |
1.8 |
1 |
m 3420 |
Vs mnd. |
pleu- | |||||||||
201 |
14-8-'32 |
? |
? |
huisvr. (magaz.-bed.) |
— |
— |
— |
1.2 |
0.6 |
5.3 |
— |
— |
— |
— |
— |
? |
4 wk. zoutloos |
10 mnd. |
uitslag op |
geen | |||
202 |
20-8-'32 |
25 |
? |
huisvr. (timmerman) |
1.5 |
0.8 |
0 |
1.0 |
0.5 |
0 |
3 4150 | ||||||||||||
203 |
13-9-'32 |
20 |
I i |
huisvr. (arbeider) |
1.3 |
0.7 |
2.4 |
0.8 |
0.4 |
2.1 |
— |
— |
— |
— |
— |
j 3600 |
------1 1 | ||||||
204 |
15-9-'32 |
20 |
I 1 -! |
huisvr. (colporteur) |
1.7 |
0.9 |
2.3 |
0.7 |
0.4 |
4.2 |
— |
— |
—- |
— |
— |
j 2700 |
3 wk. zoutloos | ||||||
205 |
22-2-'33 |
24 |
I |
machinestikster |
— |
— |
— |
1.5 |
0.8 |
0 |
28-2-'33 |
? |
10.0 |
5.0 |
3.4 |
j 2500 | |||||||
206 |
24-2-'33 |
32 |
II |
huisvr. (arbeider) |
7.7 |
3.9 |
17 |
1.7 |
0.9 |
0 |
28-2-'33 |
6.3 |
3.2 |
5.5 |
m 1 |
! j | |||||||
207 |
28-2-'33 |
37 |
IX |
huisvr. (fabr.arb.) |
13.3 |
6.7 |
3.4 |
0.5 |
0.3 |
0 |
3-3-'33 |
Ï |
9.3 |
j |
4.7 |
3.5 |
j 4400 |
6 mnd. |
gedurende |
zwak | |||
208 |
2-3-'33 |
26 |
II - -j |
huisvr. (tuinman) |
9.0 |
4.5 |
2.3 |
1.5 |
0.8 |
0 |
3-3-'33 |
1 |
6.0 |
1 |
3.0 |
4.0 |
m 3030 |
le kind doodgeboren |
1 | ||||
209 |
3-3-'33 |
1 |
? i |
? |
2.7 |
1.4 |
0.3 |
1.3 |
0.7 |
2.9 |
— |
— |
— |
— |
— |
1 |
1 |
tabel 3.
Moeders, kinderen, moedermelk.
Leef- |
Moeder |
Kind |
Moedermelk |
Qewichi Oe- |
I- |
Duur |
! |
Kind |
1 Moeder | ||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro. y |
Caro- y |
Vit, |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
[ Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte 1 | ||
194 |
l-4-'32 |
19 - |
? |
ï |
1.8 |
0.9 |
0 |
0.8 |
0.4 |
0 - |
— |
— |
— |
— |
! |
27-2-'84 |
6mnd. |
goed |
geen |
geen | |||
195 |
ll-4-'32 |
1 |
! |
2.7 |
1.4 |
0 |
0.8 |
0.4 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
? | ||||||||
196 |
12-4-'32 |
? |
1 |
? |
3.7 |
1.9 |
0 |
2.8 |
1.4 |
0 |
— |
— |
— |
1 |
•—■ |
—■ |
? |
»» |
Vi mnd. |
» |
uitslag aan |
»1 | |
197 |
2-8-'32 |
25 |
I |
negotiehandelaarster |
2.5 |
1.3 |
0 |
0.4 |
0.2 |
0 |
1 | ||||||||||||
198 |
3-8-'32 |
22 |
I |
vader der vrouw: |
2.6 |
1.3 |
0.4 |
0.2 |
0.1 |
2.4 |
? |
3 wk. zoutloos |
18 mnd. |
geen |
5» | ||||||||
199 |
6-8-'32 |
17 |
? |
dienstbode |
1.3 |
0.7 |
3.0 |
0.7 |
0.4 |
3.9 |
— |
— |
— |
— |
— |
m 3500 |
10 dg. zoutloos | ||||||
200 |
ll-8-'32 |
21 |
strijkster |
3.7 |
1.9 |
1.0 |
1.3 |
0.7 |
1.8 |
( |
m 3420 |
Vt mnd. |
gt;5 |
pleu- | |||||||||
201 |
14-8-'32 |
1 |
? |
huisvr. (magaz.-bed.) |
— |
— |
— |
1.2 |
0.6 |
5.3 |
— |
— |
— |
— |
— |
? |
4 wk. zoutloos |
10 mnd. |
»» |
uitslag op |
geen | ||
202 |
20-8-'32 |
25 |
? i |
huisvr. (timmerman) |
1.5 |
0.8 |
0 |
1.0 |
0.5 |
0 |
j 4150 | ||||||||||||
203 |
13-9-'32 |
20 |
I 1 |
huisvr. (arbeider) |
1.3 |
0.7 |
2.4 |
0.8 |
1 0.4 |
2.1 |
— |
— |
— |
— |
— |
j 3600 | |||||||
204 |
15-9-'32 |
20 |
I |
huisvr. (colporteur) |
1.7 |
0.9 |
2.3 |
0.7 |
0.4 |
4.2 |
— |
— |
— |
— |
— |
j 2700 |
3 wk. zoutloos | ||||||
205 |
22-2-'33 |
24 |
I 1 --! |
machinestikster |
— |
— |
— |
1.5 ; |
0.8 |
0 |
28-2-'33 |
1 |
10.0 |
5.0 |
3.4 |
j 2500 |
! | ||||||
206 |
24-2-'33 |
32 |
II |
huisvr. (arbeider) |
7.7 |
3.9 |
L7 |
1.7 |
0.9 |
0 |
28-2-'33 |
1 |
6.3 |
3.2 |
5.51 |
m ? |
----1----1-- i 1 | ||||||
207 |
28-2-'33 |
37 |
IX i |
huisvr. (fabr.arb.) |
13.3 |
6.7 |
3.4 |
0.5 |
0.3 |
0 |
3-3-'33 |
? |
9.3 |
1 |
4.7 |
3.5 |
j 4400 |
6 mnd. |
gedurende 1 |
zwak | |||
208 |
2-3-'33 |
26 |
II |
huisvr. (tuinman) |
9.0 |
4.5 |
2.3 |
1.5 |
0.8 |
0 |
3-3-'33 |
? |
6.0 |
1 |
3.0 |
4.0 |
m 3030 |
le kind doodgeboren |
1 | ||||
209 |
3-3-'33 |
1 |
1 |
2.7 |
1.4 |
0.3 |
1.3 |
0.7 |
2.9 |
— |
— |
— |
— |
— |
? |
i |
Leef- |
Moeder |
Kind |
__________ iVloeciermeli« |
Gewicht Ge- |
Duur |
Kind |
Moeder | ||||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro- y |
Caro- y |
Vit |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- geh. |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. L.E.B. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte | ||
210 |
3-3-'33 |
23 |
III |
huisvr. (draaier) |
9.0 |
4.5 |
1.1 |
1.8 |
0.9 |
0 |
12-3-'33 |
I |
6.0 |
3.0 |
4.0 |
j 3300 | |||||||
211 |
3-3-'33 |
36 |
I |
huisvr. (brievenbest.) |
7.1 |
3.6 |
0 |
2.1 |
1.1 1 |
2.2 |
7-3-'33 |
1 |
11.0 |
5.5 |
9.2 |
j 3300 |
zoutloos |
27-2-'34 |
8 mnd. |
goed |
geen |
geen | |
212 |
6-3-'33 |
27 |
II |
huisvr. (houtbew.) |
14.0 |
7.0 |
2.3 |
1.2 |
0.6 |
1.7 |
7-3-'33 |
? |
5.3 |
2.7 |
6.2 |
m 3700 |
le kind t (forceps) | ||||||
213 |
6-3-'33 |
26 |
I |
huisvr. (kapper) |
12.5 |
6.3 |
0.9 |
1.6 |
0.8 |
2.8 |
10-3-'33 |
Î |
14.0 |
7.0 |
9.8 |
i 3150 |
zoutloos dieet |
ff |
4 mnd. |
„ |
mazelen |
n | |
214 |
5-3-'33 |
40 |
Î |
1 |
8.4 |
4.2 |
0.1 |
— |
— |
— |
— |
1 ! |
— |
— |
? | ||||||||
215 |
5-3-'33 |
? |
1 |
4.7 |
2.4 |
1.2 |
1.6 |
0.8 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
1 |
tweeling | |||||||
216 |
7-3-'33 |
22 |
I |
huisvr. (kabelwerk.) |
3.9 |
2.0 |
0.5 |
2.4 |
1.2 |
1.2 |
12-3-'33 |
? |
13.0 |
6.5 |
11.1 |
m 2800 |
zoutloos dieet | ||||||
217 |
7-3-'33 |
21 |
I |
vader van't kind: |
12.0 |
6.0 |
0.8 |
1.8 |
0.9 |
3.1 |
12-3-'33 |
? |
8.4 |
pT J ) |
4.2 |
6.3 |
j 3800 |
zoutloos dieet |
10 mnd. |
geen | |||
218 |
8-3-'33 |
26 |
I |
huisvr. (chauffeur) |
— |
— |
— |
2.0 |
1.0 |
0 |
14-3-'33 |
1 |
21.0 |
11.5 |
11.1 |
m 2000 |
zoutloos dieet |
9 mnd. |
navel- en |
albumi- | |||
219 |
9-3-'33 |
26 |
I |
dienstbode |
— |
— |
— |
1.5 |
0.8 |
0 |
14-3-'33 |
? |
10.0 |
Ï |
5.0 |
6.6 |
j 2700 |
»» |
^/i mnd. |
geen |
geen | ||
220 |
10-3-'33 |
22 |
II |
huisvr. (stratenm.) |
13.0 |
6.5 |
2.2 |
2.5 |
1.3 |
0 |
13-3-'33 |
? |
20.0 |
10.0 |
13.4 |
.i 3270 |
3 mnd. zoutloos |
4 mnd. |
roode hond | ||||
221 |
ll-3-'33 |
17 |
I |
negotiehandelaarster |
8.3 |
4.2 |
1.4 |
1.9 |
1.0 |
2.7 |
13-3-'33 |
? |
4.2 |
■ i |
2.1 |
3.4 |
m 3250 | ||||||
222 |
13-3-'33 |
17 |
I |
vader van't kind: |
7.7 |
3.9 |
0.5 |
1.3 1 |
0.7 |
0 |
19-3-'33 |
? |
7.2 |
' ■ |
3.6 |
7.3 |
j 2600 |
zoutloos dieet | |||||
223 |
15-3-'33 |
35 |
IV i |
vader van 't kind: |
5.4 |
2.7 |
0.1 |
1.3 |
0.7 |
1.5 |
19-3-'33 |
Î |
5.1 |
2.6 |
5.7 |
j 3200 |
8 mnd. |
geen |
** | ||||
224 |
16-3-'33 |
25 |
II |
vader van't kind: |
8.1 |
4.1 |
1.1 |
1.5 |
0.8 |
1.7 |
19-3-'33 |
Î |
6.8 |
3.4 |
8.1 |
j 3900 |
2 dg. zoutloos, forceps | ||||||
225 |
16-3-'33 |
21 |
I |
huisvr. (kantoorbed.) |
13.9 |
7.0 |
0.5 |
1.9 |
1.0 |
2.9 |
19-3-'33 |
1 |
13.0 |
6.5 |
6.0 |
j 3400 |
„ |
12 mnd. |
»gt; |
ï» |
„ | ||
226 |
17-3-'33 |
21 |
I |
huisvr. (exped.-kn.) |
16.0 1 |
8.0 |
0.7 |
3.1 |
1.6 |
1.8 |
19-3-'33 |
Î |
8.6 |
4.3 |
5.7 |
.1 3750 |
14 dg. zoutloos | ||||||
227 |
19-3-'33 |
41 |
III |
huisvr. (sleepagent) |
15.3 |
7.7 |
0.7 |
2.6 |
1.3 |
1.9 |
22-3-'33 |
? |
32.0 |
16.0 |
4.8 |
j 3640 |
2 dg. zoutloos |
9K mnd. |
ff |
h
-ocr page 132-
Leef- |
Moeder |
Kind |
Moedermelk |
Gewicht Ge- |
Duur |
Kind |
Moeder | ||||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro- r |
Caro- y |
Vit |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. L.E.B. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte | ||
210 |
3-3-'33 |
23 |
III |
huisvr. (draaier) |
9.0 |
4.5 |
1.1 |
1.8 |
0.9 |
0 |
12-3-'33 |
6.0 |
3.0 |
4.0 |
.i 3300 | ||||||||
211 |
3-3-'33 |
36 |
I |
huisvr. (brievenbest.) |
7.1 |
3.6 |
0 |
2.1 |
1.1 1 |
2.2 |
7-3-'33 |
1 |
11.0 |
5.5 |
9.2 |
j 3300 |
zoutloos |
27-2-'34 |
8 mnd. |
goed |
geen |
geen | |
212 |
6-3-'33 |
27 |
II |
huisvr. (houtbew.) |
14.0 |
7.0 |
2.3 |
1.2 |
0.6 |
1.7 |
7-3-'33 |
1 |
5.3 |
2.7 |
6.2 |
m 3700 |
le kind t (forceps) | ||||||
213 |
6-3-'33 |
26 |
I |
huisvr. (kapper) |
12.5 |
6.3 |
0.9 |
1.6 ! 0.8 |
2.8 |
10-3-'33 |
î |
14.0 |
7.0 |
9.8 |
j 3150 |
zoutloos dieet |
gt;J |
4 mnd. |
mazelen |
M | |||
214 |
5-3-'33 |
40 |
? |
1 |
8.4 |
4.2 |
0.1 |
— |
— |
— |
— |
1 1 |
- |
— |
? | ||||||||
215 |
5-3-'33 |
1 |
Î |
1 |
4.7 |
2.4 |
1.2 |
1.6 |
0.8 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
1 |
tweeling | ||||||
216 |
7-3-'33 |
22 |
I |
huisvr. (kabelwerk.) |
3.9 |
2.0 |
0.5 |
2.4 |
1.2 |
1.2 |
12-3-'33 |
? |
13.0 |
1 |
6.5 |
11.1 |
m 2800 |
zoutloos dieet | |||||
217 |
7-3-'33 |
21 |
I |
vader van 't kind: |
12.0 |
6.0 |
0.8 |
1.8 |
0.9 |
3.1 |
12-3-'33 |
1 |
8.4 |
4.2 |
6.3 |
j 3800 |
zoutloos dieet |
10 mnd. |
)f |
geen | |||
218 |
8-3-'33 |
26 |
I |
huisvr. (chauffeur) |
— |
— |
— |
2.0 |
1.0 |
0 |
14-3-'33 |
1 |
21.0 |
11.5 |
11.1 |
m 2000 |
zoutloos dieet |
9 mnd. |
navel- en |
albumi- | |||
219 |
9-3-'33 |
26 |
I |
dienstbode |
— |
— |
— |
1.5 |
0.8 |
0 |
14-3-'33 |
? |
10.0 |
5.0 |
6.6 |
j 2700 |
^k mnd. |
» |
geen |
geen | |||
220 |
10-3-'33 |
22 |
II |
huisvr. (stratenm.) |
13.0 |
6.5 |
2.2 |
2.5 |
1.3 |
0 |
13-3-'33 |
? |
20.0 |
10.0 |
13.4 |
.i 3270 |
3 mnd. zoutloos |
M |
4 mnd. |
roode hond | |||
221 |
ll-3-'33 |
17 |
I |
negotiehandelaarster |
8.3 |
4.2 |
1.4 |
1.9 |
1.0 |
2.7 |
13-3-'33 |
î |
4.2 |
2.1 |
3.4 |
m 3250 | |||||||
222 |
13-3-'33 |
17 |
I |
vader van 't kind: |
7.7 |
3.9 |
0.5 |
1.3 |
0.7 |
0 |
19-3-'33 |
î |
7.2 |
3.6 |
7.3 |
j 2600 |
zoutloos dieet | ||||||
223 |
15-3-'33 |
35 |
IV |
vader van 't kind: |
5.4 |
2.7 |
0.1 |
1.3 |
0.7 |
1.5 |
19-3-'33 |
î |
5.1 |
2.6 |
5.7 |
j 3200 |
« |
8 mnd. |
»» |
geen |
« | ||
224 |
16-3-'33 |
25 |
II |
vader van 't kind: |
8.1 |
4.1 |
1.1 |
1.5 |
0.8 |
1.7 |
19-3-'33 |
1 |
6.8 |
3.4 |
8.1 |
j 3900 |
2 dg. zoutloos, forceps | ||||||
225 |
16-3-'33 |
21 |
I |
huisvr. (kantoorbed.) |
13.9 |
7.0 |
0.5 |
1.9 |
1.0 |
2.9 |
19-3-'33 |
1 |
13.0 |
6.5 |
6.0 |
j 3400 |
12 mnd. |
» |
! | ||||
226 |
17-3-'33 |
21 |
I |
huisvr. (exped.-kn.) |
16.0 1 |
8.0 |
0.7 |
3.1 |
1.6 |
1.8 |
19-3-'33 |
1 |
8.6 |
4.3 |
5.7 |
.i 3750 |
14 dg. zoutloos | ||||||
227 |
19-3-'33 |
41 |
III |
huisvr. (sleepagent) |
15.3 |
7.7 |
0.7 |
2.6 |
1.3 |
1.9 |
22-3-'33 |
? |
32.0 |
16.0 |
4.8 |
j 3640 |
2 dg. zoutloos |
»» |
9K mnd. |
Leef- |
! |
JVloeder |
Kind |
-«s-- Moedermelk |
Gewicht Ge- |
Duur |
Kind |
Moeder | |||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro y |
Caro- 7 |
Vit. |
Caro- 7 |
Caro y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte | ||
228 |
20-3-'33 |
30 |
iii |
huisvr. (timmerman) |
— |
— |
— |
2.0 |
i 1.0 |
0 |
24-3-'33 |
? |
11.0 |
5.5 |
7.2 |
j 2800 |
7 wk. zoutloos | ||||||
229 |
20-3-'33 |
? |
? |
? |
7.0 |
3.5 |
0.8 |
0.8 |
0.4 |
1 0 |
— |
— |
— |
— |
1 | ||||||||
230 |
22-3-'33 |
19 |
I |
huisvr. (wasscherij- |
11.0 |
5.5 |
1.5 |
1.9 |
1.0 |
0 i |
26-3-'33 |
ï |
9.3 |
4.7 |
2.5 |
m 3150 | |||||||
231 |
24-3-'33 |
19 |
I |
vader van 't kind: |
3.9 |
2.0 |
0.9 |
0.6 |
0.3 |
1.9 |
30-3-'33 |
1 |
1.4 |
0.7 |
1.5 |
j 2700 |
27-2-'34 |
2% mnd. |
slecht |
stuip |
geen | ||
232 |
28-3-'33 |
33 |
IV |
huisvr. (bootenm.) |
10.0 |
5.0 |
1.4 |
1.5 |
0.8 |
1.3 |
3-4-'33 |
1 wei- |
3.3 |
1.6 |
0 1.5 |
j 4300 |
zoutloos dieet |
9% mnd. |
goed |
geen |
•f | ||
233 |
20-3-'33 |
23 |
I |
thuis; vader van 't kind: ? |
8.0 |
4.0 |
0.9 |
1 |
— |
31-3-'33 |
? |
3.0 |
( |
1.5 |
2.9 |
D 2600 | |||||||
234 |
29-3-'38 |
34 |
III |
huisvr. (sergeant) |
6.2 |
3.1 |
1.0 |
l.n |
0.5 |
0 |
2-4-'33 |
ï |
2.2 |
1.1 |
4.3 |
j 4000 |
3 mnd. zoutloos |
„ |
9 mnd. |
„ |
uitslag | ||
235 |
30-3-'33 |
24 |
I |
thuis; vader van 't kind ? |
8.3 |
4.2 |
2.1 |
2.8 |
1.4 |
1.3 |
2-4-'33 |
1 |
10.3 |
5.2 |
5.4 |
m 4000 |
2K mnd. zoutloos |
3 mnd. |
geen | ||||
236 |
30-3-'33 |
40 |
VII |
huisvr. (kleermaker) |
3.2 |
1.6 |
0 |
1.0 |
0.5 |
0 |
l-5-'33 |
wei- |
2.6 |
1.3 |
0 |
j 3100 |
ovariaalcyste? 1 | ||||||
237 |
30-3-'33 |
38 |
I |
dienstbode; vader van |
10.7 |
5.4 |
2.6 |
_ 1 _ |
— |
4-4-'33 |
veel |
7.5 |
1 |
3.8 |
8.8 |
m 3650 |
3 wk. zoutloos | ||||||
238 |
30-3-'33 |
19 |
I |
thuis; vader van 't |
6.1 |
3.1 |
0.1 |
1.3! |
0.7 |
0 |
3-4-'33 |
veel |
5.6 |
1 |
2.8 |
6.1 |
m ? |
Imnd. |
ï» |
»» 1 |
»» | ||
239 |
l-4-'33 |
30 |
IV |
huisvr. (kleermaker) |
8.2 |
4.1 |
0.9 |
1.4 |
0.7 |
0 |
4-4-'33 |
veel |
9.0 |
4.5 |
5.6 |
m 3300 | |||||||
240 |
31-3-'33 |
26 |
I |
huisvr. (bank.bakker) |
13.0 |
6.5 |
0.2 |
3.0 |
1.5 |
4.0 |
3-4-'33 |
1 |
7.7 |
1 |
3.9 |
5.3 |
n 3300 |
7 mnd. |
bronchitis; | ||||
241 |
2-4-'33 |
19 |
I |
thuis; vader van 't |
— |
— |
1.5 |
0.8 |
0 |
4-4-'33 |
wei- |
3.2 |
1.6 |
2.3 |
m 2400 | ||||||||
242 |
l-4-'33 |
23 |
I |
huisvr. (fabr.arb.) |
14.1 |
7.1 |
1.4 |
2.7 |
1.4 |
0 |
6-4-'33 |
veel |
22.0 |
11.0 |
10.3 |
m 3100 |
paar mnd. zoutloos |
Leef- |
1 |
iVloeder |
Kind |
--- Moedermelk |
Gewicht Ge- |
Duur |
Kind |
Moeder | |||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro y |
Caro- y |
Vit. |
Caro- y |
Caro y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- Y |
. ( |
Caro- Y |
Vit. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
1 Ziekte |
Ziekte | |
228 |
20-3-'33 |
30 |
ill |
huisvr. (timmerman) |
— |
— |
— |
2.0 |
j 1.0 |
0 |
24-3-'33 |
? |
11.0 |
1 |
5.5 |
7.2 |
j 2800 |
7 wk. zoutloos | |||||
229 |
20-3-'33 |
? |
? |
1 |
7.0 |
3.5 |
0.8 |
0.8 |
I 0.4 1 |
i 0 |
— |
— |
— |
- |
— |
1 | |||||||
230 |
22-3-'33 |
19 |
I |
huisvr. (wasseherij- |
11.0 |
5.5 |
1.5 |
1.9 |
j 1.0 : |
0 1 |
26-3-'33 |
1 |
9.3 |
1 |
4.7 |
2.5 |
m 3150 | ||||||
231 |
24-3-'33 |
19 |
I |
vader van't kind: |
3.9 |
2.0 |
0.9 |
0.6 |
0.3 |
1.9 |
30-3-'33 |
1 |
1.4 |
1 |
0.7 |
1.5 |
j 2700 |
27-2-'34 |
2% mnd. |
slecht |
stuip |
geen | |
232 |
28-3-'33 |
33 |
IV |
huisvr. (bootenm.) |
10.0 |
5.0 |
1.4 |
1.5 |
0.8 |
1.3 |
3-4-'33 |
1 wei- |
3.3 |
1.6 |
0 1.5 |
j 4300 |
zoutloos dieet |
i quot; |
9K mnd. |
goed |
geen |
•9 | |
233 |
20-3-'33 |
23 |
I |
thuis; vader van't kind: ? |
8.0 |
4.0 |
0.9 |
— |
j |
— |
31-3-'33 |
? |
3.0 |
( |
1.5 |
2.9 |
j 2600 | ||||||
234 |
29-3-'33 |
34 |
III |
huisvr. (sergeant) |
6.2 |
3.1 |
1.0 |
1.0 |
0.5 |
0 |
2-4-'33 |
ï |
2.2 |
1.1 |
4.3 |
.i 4000 |
3 mnd. zoutloos |
„ |
9 mnd. |
„ |
uitslag | ||
235 |
30-3-'33 |
24 |
I |
thuis; vader van't kind ? |
8.3 |
4.2 |
2.1 |
2.8 |
^ 1.4 |
1.3 |
2-4-'33 |
? |
10.3 |
j |
5.2 |
5.4 |
m 4000 |
2% mnd. zoutloos |
3 mnd. |
geen | |||
236 |
30-3-'33 |
40 |
VII |
huisvr. (kleermaker) |
3.2 |
1.6 |
0 |
1.0 |
0.5 |
0 |
l-5-'33 |
wei- |
2.6 |
1.3 |
0 |
j 3100 |
ovariaalcystel | ||||||
237 |
30-3-'33 |
38 |
I |
dienstbode; vader van |
10.7 |
5.4 |
2.6 |
_ 1 _ j |
4-4-'33 |
veel |
7.5 |
3.8 |
8.8 |
m 3650 |
3 wk. zoutloos |
i | |||||||
238 |
30-3-'33 |
19 |
I |
thuis; vader van 't |
6.1 |
3.1 |
0.1 |
1.3 1 i |
0.7 |
II |
3-4-'33 |
veel |
5.6 |
1 |
2.8 |
6.1 |
m 1 |
Imnd. |
1 |
! »» | |||
239 |
l-4-'33 |
30 |
IV |
huisvr. (kleermaker) |
8.2 |
4.1 |
0.9 |
1.4 |
0.7 |
0 |
4-4-'33 |
veel |
9.0 |
4.5 |
5.6 |
m 3300 | |||||||
240 |
31-3-'33 |
26 |
I |
huisvr. (bank.bakker) |
13.0 |
6.5 |
0.2 |
3.0 |
1.5 |
4.0 |
3-4-'33 |
7.7 |
1 |
3.9 |
5.3 |
n 3300 |
»» |
7 mnd. |
i |
bronchitis; 1 | |||
241 |
2-4-'33 |
19 |
I |
thuis; vader van 't |
— |
— |
— |
1.5 |
0.8 |
0 |
4-4-'33 |
wei- |
3.2 |
1.6 |
2.3 |
m 2400 |
i | ||||||
242 |
l-4-'33 |
23 |
I |
huisvr. (fabr.arb.) |
14.1 |
7.1 |
1.4 |
2.7 |
1.4 |
0 |
6-4-'33 |
veel |
22.0 |
11.0 |
10.3 |
m 3100 |
paar mnd. zoutloos |
Leef- |
JVloeder |
Kind |
JV\oedermelk |
Gewicht Ge- |
Duur |
Kind |
Moeder | ||||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro- y |
Caro- y |
Vit A. |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte | ||
243 |
4-4-'33 |
21 |
I |
huisvr. (reiziger) |
11.0 |
5.5 |
1.3 |
2.8 |
1.4 |
1.1 |
6-4-'33 |
veel |
14.7 8.2 |
7.4 |
7.7 |
j ? |
2 mnd. zoutloos | ||||||
244 |
4-4-'33 |
25 |
I |
huisvr. (timmerman) |
— |
— |
— |
1.4 |
0.7 |
3.7 |
9-4-'33 |
matig |
5.3 |
2.7 |
10.2 |
m 3750 |
forceps | ||||||
245 |
7-4-'33 |
32 |
I |
huisvr. (fabr.arh.) |
12.3 |
6.2 |
1.5 |
1.0 |
0.5 |
2.4 |
— |
— |
— |
j |
— |
— |
m 3150 |
2—3 mnd. zoutloos |
27-2-'34 |
3 mnd. |
goed |
geen |
i-- : nier- |
246 |
7-4-'33 |
21 |
I |
werkster; vader van |
4.2 |
2.1 |
1.6 |
0.8 |
0.4 |
0 |
12-4-'33 |
matU |
4.1 |
2.1 |
9.5 |
m 3100 |
1 |
IK mnd |
»J |
uitslag op |
geen | ||
247 |
9-4-'33 |
29 |
I |
huisvr. (arb., pers) |
21.4 |
10.7 |
2.2 |
1.4 |
0.7 1 |
0 |
14-4-'33 |
mati^ |
7.8 |
t |
3.9 |
8.7 |
m 2870 |
6 mnd. |
5» |
blaasjes |
zwak | ||
248 |
10-4-'33 |
40 |
VI |
huisvr. (drukkerij) |
6.0 |
3.0 |
0.2 |
1.4 |
0.7 i |
1.3 |
^ |
— |
-- |
^ |
- |
j 3700 |
9 mnd. |
quot; |
vochtig |
geen | |||
249 |
9-4-'33 |
20 |
I |
vader van 't kind: |
13.5 |
6.8 |
2.8 |
1.1 |
0.6 |
1.4 |
12-4-'33 |
veel |
6.2 |
3.1 |
11.2 |
m 2300 |
14 dg. zoutloos | ||||||
250 |
ll-4-'33 |
23 |
? |
huisvr. (kleermaker) |
5.1 |
2.6 |
1.2 |
1.3 |
0.7 |
1.9 |
14-4-'33 |
veel |
10.1 |
5.1 |
12.0 |
j 3970 |
7K mnd |
geen | |||||
251 |
12-4-'33 |
23 |
I |
huisvr. (opperman) |
19.0 |
9.5 |
1.2 |
1.9 |
1.0 |
0 |
14-4-'33 |
veel |
31.7 |
15.9 |
7.0 |
j 3100 | |||||||
252 |
13-4-'33 |
26 |
II |
huisvr. (timmerman) 1 |
15.4 |
7.7 |
0.5 |
1.9 |
1.0 |
1.1 |
19-4-'33 |
veel |
12.0 |
6.0 |
4.1 |
j 2750 |
»» |
% mnd. |
ingewands- |
i quot; | |||
253 |
15-4-'33 |
27 |
I |
huisvr. (korp. mil. |
10.3 |
5.2 |
1.3 |
1.2 |
0.6 |
0 |
19-4-'33 |
veel |
18.7 |
J |
9.4 |
14.0 |
j 4100 |
3 dg. zoutloos |
4 mnd. |
geen |
99 | ||
254 |
15-4-'33 |
17 |
I |
huisvr. (metselaar) |
— |
— |
1.3 |
0.7 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
j 3875 |
3 mnd. zoutloos |
4 mnd. |
gt;» | |||||
255 |
18-4-'33 |
19 |
I |
vader van 't kind: |
— |
— |
1.3 |
0.7 |
0 |
j 3300 |
6 wk. zoutloos |
Leef- |
JVloeder |
Kind |
Moedermelk |
Gewicht Ge- |
Duur |
Kind |
Moeder | ||||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro- y |
Cam tine y |
Vit. |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte | ||
243 |
4-4-'33 |
21 |
I |
huisvr. (reiziger) |
11.0 |
5.5 |
1.3 |
2.8 |
1.4 |
1.1 |
6-4-'33 |
veel |
14.7 8.2 |
7.4 |
7.7 |
.i ? |
2 mnd. zoutloos | ||||||
244 |
4-4-'33 |
25 |
I |
huisvr. (timmerman) |
— |
— |
— |
1.4 |
0.7 |
3.7 |
9-4-'33 |
matig |
5.3 |
2.7 |
10.2 |
m 3750 |
forceps | ||||||
245 |
7-4-'33 |
32 |
I |
huisvr. (fabr.arb.) |
12.3 |
6.2 |
1.5 |
1.0 |
0.5 |
2.4 |
— |
— |
— i |
— |
— |
m 3150 |
2—3 mnd. zoutloos |
27-2-'34 |
3 mnd. |
goed |
geen |
1- ! nier- | |
246 |
7-4-'33 |
21 |
I |
w^erkster; vader van |
4.2 |
2.1 |
1.6 |
0.8 |
0.4 |
0 |
12-4-'33 |
mati^ |
4.1 |
2.1 |
9.5 |
m 3100 |
1 |
IK mnd |
»» |
uitslag op |
geen | ||
247 |
9-4-'33 |
29 |
I |
huisvr. (arb., pers) |
21.4 |
10.7 |
2.2 |
1.4 |
0.7 1 |
0 |
14-4-'33 |
matig |
■ 7.8 |
i |
3.9 |
8.7 |
m 2870 |
6 mnd. |
ï, |
blaasjes |
zwak | ||
248 |
10-4-'33 |
40 |
VI |
huisvr. (drukkerij) |
6.0 |
3.0 |
0.2 |
1.4 |
0.7 |
1.3 |
— |
--- |
- |
j 3700 |
9 mnd. |
quot; |
vochtig |
geen | |||||
249 |
9-4-'33 |
20 |
I |
vader van't kind: |
13.5 |
6.8 |
2.8 |
1.1 |
0.6 |
1.4 |
12-4-'33 |
veel |
6.2 |
3.1 |
11.2 |
m 2300 |
14 dg. zoutloos | ||||||
250 |
ll-4-'33 |
23 |
1 |
huisvr. (kleermaker) |
5.1 |
2.6 |
1.2 |
1.3 |
0.7 |
1.9 |
14-4-'33 |
veel |
10.1 |
5.1 |
12.0 |
j 3970 |
gt;» |
7K mnd |
geen | ||||
251 |
12-4-'33 |
23 |
I |
huisvr. (opperman) |
19.0 |
9.5 |
1.2 |
1.9 |
1.0 |
0 |
14-4-'33 |
veel |
31.7 |
15.9 |
7.0 |
j 3100 | |||||||
252 |
13-4-'33 |
26 |
II |
huisvr. (timmerman) I |
15.4 |
7.7 |
0.5 |
1.9 |
1.0 |
1.1 |
19-4-'33 |
veel |
12.0 |
6.0 |
4.1 |
j 2750 |
ï» |
Yi. mnd. |
quot; |
ingewands- | |||
253 |
15-4-'33 |
27 |
I |
huisvr. (korp. mil. 1 |
10.3 |
5.2 |
1.3 |
1.2 |
0.6 |
0 |
19-4-'33 |
veel |
18.7 |
! |
9.4 |
14.0 |
j 4100 |
3 dg. zoutloos |
quot; |
4 mnd. |
geen | ||
254 |
15-4-'33 |
17 |
I |
huisvr. (metselaar) |
— |
— |
1.3 |
0.7 |
0 |
— |
— |
— |
- |
— |
.i 3875 |
3 mnd. zoutloos |
X |
4 mnd. |
»» | ||||
255 |
18-4-'33 |
19 |
I |
vader van't kind: |
— |
— |
1.3 |
0.7 |
0 |
— |
— |
j |
— |
— |
j 3300 |
6 wk. zoutloos |
Leef- |
Moeder |
Kind |
Moedermelk |
Gewicht Ge- |
Duur |
i |
Kind |
Moeder | |||||||||||||||
No. |
Datum |
tijd |
Para |
Beroep, |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Opmerkingen |
Datum |
van |
Groei |
Ziekte |
Ziekte 1 | ||
256 |
19-4-'33 |
25 |
IV |
vader van't kind: |
6.5 |
3.3 |
0 |
1.3 |
0.7 |
0 |
— |
— |
— |
i |
— |
i |
j 2900 |
27-2-'34 |
i | ||||
257 |
20-4-'33 |
22 |
I |
huisvr. (kantoorbed.) |
— |
— |
— |
1.2 |
0.6 |
1.9 |
— |
— |
— |
— |
— |
i 4100 |
14 dg. zoutloos |
91 |
3 mnd. |
goed |
geen |
gravida | |
258 |
20-4-'33 |
37 |
VII |
huisvr. (kioskondern.) |
4.3 |
2.2 |
1.2 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
j 2600 |
j | |||||||
259 |
21-4-'33 |
26 |
I |
huisvr. (best. N. B. S.) |
14.6 |
7.3 |
1.7 |
1.6 |
0.8 |
1.8 |
— |
— |
— |
— |
— |
j 3500 |
ff |
^ mnd. |
„ |
f9 |
; geen | ||
260 |
20-4-'33 |
24 |
I |
werkster; vader van |
9.3 |
4.7 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
1 |
— |
— |
.i 3300 |
gt;» j |
2 mnd. |
99 | |||
261 |
30-4-'33 |
38 |
huisvr. (machinist) |
15.0 |
7.5 |
5.6 |
1 |
gt; |
m 3200 |
4 dg. zoutloos |
7 mnd. |
j »» |
uitslag |
derma- | |||||||||
262 |
4-5-'33 |
36 |
II |
huisvr. (veehouder) |
13.0 |
6.5 |
1.9 |
2.3 |
1.2 |
0.7 |
— |
— |
— |
— |
— |
m 4000 |
1 dg. zoutloos | ||||||
263 |
9-5-'33 |
23 |
I |
dienstbode |
17.2 |
8.6 |
2.7 |
2.0 |
1.0 |
0 |
17-5-'33 |
wei- |
6.9 |
3.5 |
7.6 |
.1 2200 |
5 wk. zoutloos |
% mnd. |
ï» |
twee maal |
geen | ||
264 |
12-5-'33 |
32 |
v.. |
,]tuisvr. (groenten- |
8.5 |
4.3 |
3.9 |
2.0 |
1.0 1 |
5.5 |
17-5-'33 |
veel |
23.5 |
11.8 |
10.9 |
m 4100 |
9 mnd. |
5gt; |
.quot;een | ||||
265 |
13-5-'33 |
38 |
I |
huisvr. (smid) |
19.9 |
10.0 |
0.6 |
2.0 |
1.0 |
0 |
— |
— |
— |
— |
— |
j 2850 |
„ |
8 mnd. |
9» |
dauwworm |
99 | ||
266 |
15-5-'33 |
31 |
II |
vader van't kind: |
11.0 |
5.5 |
2.2 |
2.0 |
1.0 |
0 |
j 2900 | ||||||||||||
267 |
15-5-'33 |
27 |
I |
huisvr. (stalknecht) |
12.4 |
6.2 |
0.8 |
f ■ |
m 3600 |
8 dg. zoutloos |
6 mnd. |
99 |
hoofd- |
dikke | |||||||||
268 |
17-5-'33 |
35 |
IV |
huisvr. (arb. N. S.) |
14.6 |
7.3 |
0.7 |
2.0 |
1.0 |
3.0 |
— |
— |
— |
— |
— |
m 3800 |
eerste kind doodgeboren |
3 mnd. |
9f |
geen |
geen | ||
269 |
27-5-'33 |
25 |
II |
huisvr. (metselaar) |
10.5 |
5.3 |
1.1 |
2.0 |
1.0 |
3.0 |
— |
— |
— |
— |
— |
? 3300 | |||||||
270 |
30-5-'33 |
28 |
II |
huisvr. (lunchroom) |
9.5 |
4.8 |
2.5 |
2.8 |
1.4 |
7.1 |
— |
— |
— |
— |
— |
.i 4400 |
2 mnd. |
1 1 quot; |
99 |
Moeder
Kind
Moedermelk
Kind
Moeder
Duur
van
het
zoogen
Leef-
tijd
in
jaren
Gewicht
Ge-
slacht
Beroep,
event, v. d. vader
Caro- j Vit.
tine I A.
V I L.E.B.
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tine
Vit,
A.
L.E.B,
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tine
Vit.
A.
L.E.B,
Caro-
tinoi-
den
No.
Datum
Para
Opmerkingen
Datum
Vet-
geh.
Datum
Groei
Ziekte
Ziekte
vader van't kind:
grondwerker
1.3 0.7 ; 0
19-4-'3
IV
256
25
3.3
6.5
3 2900
27-2-'34
20-4-'33
huisvr. (kantoorbed.)
1.2 0.6 i 1.9
257
258
259
260
22
i 4100
! gravida
14 dg. zoutloos
3 mnd.
goed
geen
20-4-'33 37
VII
huisvr. (kioskondern.)
4.3
2.2
1.2
D 2600
1.6 0.8 I 1.8
21-4-'33 26
huisvr. (best. N. B. S.)
1.7
14.6
7.3
j 3500
% mnd,
geen
werkster; vader van
kind: veehandelaar
20-4-'33
24
9.3
4.7
.i 3300
2 mnd.
huisvr. (machinist)
261
30-4-'33
5.6
15.0
7.5
m 3200
4 dg. zoutloos
7 mnd.
uitslag
derma-
titis
sub-
mam-
malis
huisvr. (veehouder)
1.2
6.5
1.9
2.3
0.7
II
13.0
4-5-'33
36
262
m 4000
1 dg. zoutloos
3.5
11.8
17-5-'3
dienstbode
1.0
6.9
.i 2200
8.6
2.7
2.0
7.6
5 wk. zoutloos
9-5-'33
23
17.2
263
Vi mnd.
twee maal geen
bronchitis
wei-
nig
vet
3.5
V ^Jiuisvr. (groenten-
handelaar)
12-5-'33
3.9
2.0
1.0
5.5
17-5-'33
10.9
m 4100
8.5
4.3
veel
vet
264
32
9 mnd. „
.quot;quot;^en
huisvr. (smid)
0.6
13-5-'3
2.0
1.0
j 2850
265
266
38
19.9
10.0
8 mnd.
dauwworm
II
vader van 't kind:
kantoor b ediende
2.0
1.0
.i 2900
15-5-'33
31
5.5
2.2
11.0
8 dg. zoutloos
huisvr. (stalknecht)
m 3600
15-5-'33
0.8
267
27
6.2
6 mnd.
hoofd-
j eczeem
12.4
dikke
beenen
gedu-
rende
4—5 wk.
eerste kind doodgeboren
6 mnd. zoutloos
IV
huisvr. (arb. N. S.)
17-5-'33
2.0
1.0
35
0.7
3.0
268
14.6
7.3
m 3800
3 mnd.
geen
geen
huisvr. (metselaar)
II
27-5-'3
10.5
5.3
1.1
2.0
1.0
25
3.0
269
270
3300
II
2.5
2.8
1.4
7.1
.i 4400
30-5-'33
28
9.5
4.8
2 mnd. | „
huisvr. (lunchroom)
-ocr page 139-Moedermelk
Moeder
Kind
Kind
Moeder
Duur
van
het
zoogen
Leef-
tijd
in
jaren
Gewicht
Ge-
slacht
Beroep,
event, v. d. vader
Caro- Vit.
A.
L.E.B
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tine
Vit.
A.
L.E.B
Vit.
A.
L.E.B.
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tine
Opmerkingen
Datum
No.
Datum
Para
Vet-
geh.
tine
Y
Datum
Groei
Ziekte
Ziekte
14 dg. zoutloos; - 10 K.G.
rauwe wortelen per wk.
huisvr. (schilder)
j 3400
1.0
4.0
IV
2.0
31-5-'33
37
27-2-'34
271
8 mnd.
goed
gnep
geen
vader van de kinde-
ren: los arbeider
2.8
7.7
j 3500
j 2950
4 wk. zoutloos; gemelli;
1 K.G. rauwe wortelen p. d.
15.3
2-6-'33
26
272
2.7 ! 1.4 I 3.6
thuis; vader van 't
kind: negotiehandel.
9.1
18.1
.i 3600
4-6-'33
17
273
Imnd.
stuip;nbsp;i otor-
broncMtis; rhoe
otorrhoe
huisvr. (koopman)
2.6 1.3 0.9
3.0
6.0
m 3800
3-6-'B3| 20
274
5 mnd.
ingewands-
stoornis
geen
eerste kind dood na 10 uur;
8 mnd. zoutarm; 14 dagen
zoutloos
huisvr. (los werkm.)
1.5
3.6
3.1
2.9
j 4000
25.0
12.5
II
4-6-'3
29
275
huisvr. (smid)
1.0
j 3600
4.8
2.0
3 wk. zoutloos
13.6
6.8
6-6-'33
19
276
huisvr. (koopman)
0.6
1.2
0.2
j 3300
9.5
5-6-'33
25
277
Moedermelk
Moeder
Kind
Kind
Moeder
Duur
van
het
zoogen
Leef-
tijd
in
jaren
Oewicht
Oe-
slacht
Beroep,
event, v. d. vader
Caro-
tine
1
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tinoi-
den
Caro.
tine
Vit.
A.
L.E.B,
Vit.
A.
L.E.B.
Caro-
tinoi-
den
Caro.
tine
Vit.
A.
L.E.B,
Opmerkingen
Datum
No.
Datum
Para
Vet-
geh.
Datum
Groei
Ziekte
Ziekte
14 dg. zoutloos; - 10 K.G.
rauwe wortelen per wk.
j 3400
huisvr. (schilder)
4.0
2.0
1.0
IV
31-5-'33
37
27-2-'34
271
8 mnd.
goed
gnep
geen
vader van de kinde-
ren: los arbeider
7.7
2.8
j 3500
D 2950
4 wk. zoutloos; gemelli;
1 K.G. rauwe wortelen p. d.
15.3
2-6-'33
26
272
2.7 : 1.4 I 3.6
thuis; vader van 't
kind: negotiehandel.
9.1
18.1
.i 3600
4-6-'33
17
273
Imnd.
stuip;nbsp;j otor-
bronchitis; rhoe
otorrhoe
huisvr. (koopman)
1.3 0.9
2.6
3.0
6.0
m 3800
3-6-'33| 20
274
5 mnd.
ingewands-
stoornis
geen
eerste kind dood na 10 uur;
8 mnd. zoutarm; 14 dagen
zoutloos
huisvr. (los werkm.)
1.5
3.6
3.1
2.9
j 4000
25.0
12.5
II
4-6-'33
29
275
huisvr. (smid)
2.0 ! 1.0
4.8
j 3600
3 wk. zoutloos
13.6
6.8
6-6-'33
19
276
huisvr. (koopman)
1.2 I 0.6
0.2
j 3300
4.8
9.5
5-6-'33
25
277
Enkele bijzondere gevallen
No. |
Datum |
Leef- |
Para |
Beroep, |
f |
Woeder |
Kind |
JVloedermelk |
Gewich Ge- |
t Opmerkingen |
Datum |
Duur |
Kind |
Moeder | |||||||||
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- |
Caro- y |
Caro y |
- Vit. A. |
van |
Groei |
i Ziekte |
Ziekte | |||||||||
278 |
10-4-'33 |
33 |
I |
huisvr. (chef druk- |
13,8 |
6.9 |
4.0 |
1 i |
i j |
1 |
1 |
7-4-'33; kind doodgeboren; 10-4-'33; venepunctie, zoogt |
27-2-'3. |
i | |||||||||
279 |
10-4-'33 |
39 |
III |
huisvr. (slagerskn.) |
6.0 |
3.0 |
5.2 |
• |
! |
? |
7-4-'33; kind dood, ver- | ||||||||||||
280 |
5-3-'33 |
37 |
IV |
huisvr. (sig.handel.) |
8.8 |
4.4 |
2.3 |
— |
— |
7-3-'33 |
7.4 |
3.7 |
5.8 |
1 |
solutio placentae; kind | ||||||||
281 |
10-3-'33 |
42 |
X |
huisvr. (rangeerder) |
— |
— |
— |
1 1.3 |
0.7 |
0.9 |
— |
— |
— |
— |
1 |
7 maandsch kind dood; | |||||||
282 |
16-5-'33 |
26 |
I |
huisvr. (timmerman) |
20.6 |
10.3 |
1.0 |
1.4 1 |
0.7 |
0.8 |
— |
— |
— |
— |
j 3350 |
zw.sch.-intoxicatie, hooge |
3 mnd. |
goed |
geen |
throm- | |||
283 284 |
17-5-'33 |
22 |
? |
huisvr. (tuinderskn.) |
22.7 |
11.4 |
1.6 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
- |
— |
venepunctie; partus duurt |
»» | ||||||
27 |
I |
huisvr. (landbouwer) |
8 mnd. zwanger; vene- |
1 |
j | ||||||||||||||||||
285 286 |
27-8-'32 |
44 |
IX |
huisvr. (bakker) |
3.8 |
1.9 |
1.4 |
0.2 |
0.1 |
4.0 |
— |
— |
— |
--- |
— |
j 4500 |
diabetes; zoutl. dieet |
geen |
uitslag op |
geen | |||
9-5-'33 |
38 |
IX |
huisvr. |
15.8 |
7.9 |
1.0 |
2.0 |
1.0 |
2.2 |
14-5-'33 |
veel |
24.0 |
12.0 |
9.7 |
m 3700 |
epileptica; vloeide; bloed- | |||||||
31-5-'33 |
42 |
vin |
huisvr. (groenten- |
14.6 |
7.3 |
2.7 |
— |
— |
— |
— |
— |
1 |
— |
— |
— |
± 7 mnd. zwanger!; |
135
Enkele büzondere gevallen
No. |
Datum |
Leef- |
Para |
Beroep, |
Moeder |
Kind |
^ - Moedermelk |
- Oewich Ge- |
t Opmerkingen |
Datum |
Duur |
Kind |
Moeder | ||||||||||
Caro- y |
Caro- y |
Vit, |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Datum |
Vet- geh. |
Caro- y |
Caro-! Vit. |
i Groei 1 |
i Ziekte |
Ziekte | |||||||||||
278 |
10-4-'33 |
33 |
I |
huisvr. (chef druk- |
13.8 |
6.9 |
4.0 |
1 |
i |
-j - 1 |
1 |
7-4-'33; kind doodgeboren; 10-4-'33; venepunctie, zoogt |
27-2-'3. |
i | |||||||||
279 |
10-4-'33 |
39 |
III |
huisvr. (slagerskn.) |
6.0 |
3.0 |
5.2 |
1 |
• |
'i |
? |
7-4-'33; kind dood, ver- | |||||||||||
280 |
5-3-'33 |
37 |
IV |
huisvr. (slg.handel.) |
8.8 |
4.4 |
2.3 |
- |
1 j- |
— |
7-3-'33 |
1 |
7.4 |
3.7 |
f |
soJutio placentae; kind | |||||||
281 |
10-3-'33 |
42 |
X |
huisvr. (rangeerder) |
- |
— |
—• |
1.3 |
1 0.7 j |
0.9 |
— |
— |
—■ |
— |
1 |
7 maandsch kind dood; | |||||||
282 |
16-5-'33 |
26 |
I |
huisvr. (timmerman) |
20.6 |
10.3 |
1.0 |
1.4 |
0.7 |
0.8 |
— |
—- |
— |
j 3350 |
zw.sch.-intoxicatie, hooge |
3 mnd. |
goed |
geen |
throm- | ||||
283 |
17-5-'33 |
22 |
? |
huisvr. (tuinderskn.) |
22.7 |
11.4 |
1.6 |
— |
! |
— |
— |
— |
—■ |
— |
— |
venepunctie; partus duurt | |||||||
284 |
27 |
I |
huisvr. (landbouwer) |
16.0 |
8.0 |
2.9 |
i |
i |
— |
8 mnd. zwanger; vene- | |||||||||||||
285 286 |
27-8-'32 |
44 |
IX |
huisvr. (bakker) |
3.8 |
1.9 |
1.4 |
0.2 |
0.1 |
4.0 |
- |
— |
--- |
! |
j 4500 |
diabetes; zoutl. dieet |
geen |
uitslag op |
geen | ||||
9-5-'33 |
38 |
IX |
huisvr. |
15.8 |
7.9 |
1.0 |
2.0 |
1.0 |
2.2 |
14-5-'33 |
veel |
24.0 |
12.0 |
9.7 |
m 3700 |
epileptica; vloeide; bloed- |
-^--^----- 1 i | ||||||
31-5-'33 |
42 |
nu i |
huisvr. (groenten- |
14.6 |
7.3 |
2.7 |
— |
— |
— |
— |
— |
— |
- |
— |
— |
± 7 mnd. zwanger 1; |
-H i |
i |
135
Caro-
tinoi-
den
Kind | |
Caro- |
Vit. |
tine |
A. |
y |
L.E.B. |
Moeder
Moedermelk
Leef-
tijd
in
jaren
Kind
Ziekte
Moeder
Duurnbsp;;__
vannbsp;I
hetnbsp;i Groei
zoogen
Gewicht;
Ge-
si.acht
Beroep,
event. v. d. vader
No.
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tine
Datum
Caro-
tine
Para
Vit
A.
L.E.B.
Vit.
A.
L,E.B.
Caro-
tinoi-
den
Opmerkingen
Vet-
geh.
Datum
Datum
Ziekte
huisvr. (gar.-houder)
huisvr. (gar.-houder)
9.2
10.8
4.6
5.4
1.8
1.4
I . leeft, 12 jr. gezond
II , t 8 dagen icterus
IIInbsp;t. t 2 dagen icterus
IVnbsp;y, dag icterus
288
3-5-'33
9-5-'33
VII
VII
40
40
icterus, bloed-
transf. v. vader,
leeft
doodgeboren
, levend geboren;
in zuurstof-arme
ruimte; na paar
dagen overleden;
3-5-'33 )
9-5-'33 ) venepunctie;
10 dg. zoutl.; 6 wk. zoutarm
VI -f
VII
6 wk. gravida
venepunotie, flauwtes
4-4-'3B
289
31
huisvr.
5.4
2.7
3.5
2 mnd. gravida
20-6-'32
290
24
pat. klasse I
8.9
4.5
0.9
Moeder
Kind
Moedermelk
Kind
Moeder
Leef-
tijd
in
jaren
Duur
van
het
zoogen
Gewicht
Ge-
slacht
Beroep,
event, v. d. vader
Caro-
tine
Caro-
tinoi-
den
Caro-
tine
Vit.
A.
L.E.B.
Caro-
tinoi-
den
Vit.
A.
jL.E.B.
Caro-
tine
Vit.
A.
L.E.B,
No.
Datum
Caro-
tinoi-
den
Para
Opmerkingen
Datum
Vet-
geh.
Datum
i Groei
Ziekte
Ziekte
huisvr. (gar.-houder)
huisvr. (gar.-houder)
1.8
1.4
9.2
10.8
4.6
5.4
I -f, leeft, 12 jr. gezond
II , t 8 dagen icterus
IIInbsp; , t 2 dagen icterus
IVnbsp;-I-, t dag icterus
V -I-, icterus, hloed-
transf. v. vader,
leeft
VI -f , doodgeboren
VII , levend geboren;
in zuurstof-arme
ruimte; na paar
dagen overleden;
3-5-'33 )
9-5-'33 ) venepunctie;
10 dg. zoutl; 6 wk. zoutarm
3-5-'3
9-5-'3
VII
VII
288
40
40
6 wk. gravida
venepunctie, flauwtes
4-4-'3
huisvr.
289
290
31
5.4
3.5
2.7
2 mnd. gravida
pat. klasse I
20-6-'32
0.9
24
8.9
4.5
TABEL 4.
Zieke personen.
No. |
Datum |
Leef- |
Ge- m. |
Beroep |
Caro- r |
Caro- 7 |
Vit. |
Opmerkingen |
291 |
l-6-'32 |
19 |
m. |
dienstplichtige |
3.2 |
1.6 |
3.6 |
t.b.c. pulmonum |
292 |
16-6-'32 |
24 |
m. |
zandvormer |
2.7 |
1.4 |
0 |
empyema thoracis |
293 |
20-10-'32 |
21 |
m. |
dienstplichtige |
4.0 |
2.0 |
0 |
t.b.c. pulmonum; 2 jaar in |
hosp. | ||||||||
294 |
20-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.6 |
1.3 |
0.9 |
t.b.c. pulmonum; 5 mnd. in |
hosp. | ||||||||
295 |
24-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
4.7 |
2.4 |
1.7 |
t.b.c. pulmonum; mnd. |
in hosp. | ||||||||
296 |
8-4-'33 |
27 |
vr. |
dienstbode |
10.0 |
5.0 |
0.4 |
t.b.c. pulmonum; 3 mnd. in |
klin. | ||||||||
297 |
12-4-'33 |
24 |
vr. |
huisvr (los werkm.) |
3.8 |
1.9 |
0.8 |
t.b.c. pulmonum? |
298 |
l-6-'33 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
8.6 |
4.3 |
7.6 |
t.b.c. pulmonum; 6 wk. in |
hosp. | ||||||||
299 |
24-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
1.7 |
0.9 |
4.5 |
pleuritis exsud.; 4^ mnd. |
in hosp. | ||||||||
300 |
30-5-'33 |
22 |
m. |
korporaal |
8.1 |
4.1 |
4.8 |
pleuritis t.b.c.? 1 j. in hosp. |
301 |
23-3-'32 |
33 |
m. |
chauffeur |
3.6 |
1.8 |
1.1 |
hoesten, stridor, rhonchi |
302 |
30-3-'32 |
28 |
m. |
bankwerker |
2.1 |
1.1 |
1.1 |
pijn, piepen op borst; spu- |
tum | ||||||||
303 |
6-4-'32 |
60 |
m. |
boekdrukkersbed. |
3.8 |
1.9 |
1.7 |
chron. bronchitis; loopoor |
304 |
7-4-'32 |
52 |
m. |
los werkman |
3.5 |
1.8 |
1.1 |
ademh. stoorn., polyp in de |
305 |
31-10-'32 |
ï |
m. |
1 |
5.7 |
2.9 |
2.7 |
neus emphyseem |
306 |
15-3-'33 |
63 |
m. |
grondwerker |
5.7 |
2.9 |
0 |
chron. bronchitis |
307 |
31-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
5.4 |
2.7 |
0.6 |
buik t.b.c. |
308 |
16-6-'32 |
25 |
m. |
glanzer |
2.1 |
1.1 |
3.7 |
spondylitis t.b.c., 2K jr. in |
klin. | ||||||||
309 |
8-6-'32 |
18 |
m. |
fabrieksarbeider |
2.3 |
1.2 |
2.7 |
t.b.c. V. synchondr. sacro |
iliaca; 8 wk. in klin. | ||||||||
310 |
4-8-'32 |
24 |
m. |
timmerman |
0.8 |
0.4 |
4.2 |
nephritis chron. ± 4 mnd. |
311 |
5-8-'32 |
56 |
m. |
ambt. Ned. Spoorw. |
4.0 |
2.0 |
5.0 |
nierafw., hypertensie |
312 |
13-8-'32 |
52 |
vr. |
huisvr. (bagger- | ||||
werker) |
9.5 |
4.8 |
4.5 |
nephritis chron. ± 13 jr. | ||||
313 |
16-8-'32 |
23 |
vr. |
huisvr. (kraan- | ||||
drijver) |
3.2 |
1.6 |
4.8 |
nierafw.? hysterie? | ||||
314 |
20-10-'B2 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.4 |
1.2 |
0 |
nephritis |
315 |
24-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.5 |
1.3 |
3.3 |
nephritis |
316 |
l-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
5.4 |
2.7 |
1.6 |
nephritis, vleeschvrij dieet; |
5 mnd. in hosp. |
Leef- |
Qe- |
Caro- |
Caro- |
Vit. |
! | |||
No. |
Datum |
tijd |
slacii |
„ Beroep |
tinoi- |
tine |
Opmerkingen | |
jaren |
of vr. |
r |
L.E B |
■ | ||||
317 |
4-ll-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
8.1 |
4.1 |
4.3 |
nephritis chron.; 9 mnd. in |
318 |
hosp. | |||||||
28-3-'33 |
16 |
vr. |
thuis (tuinman) |
9.6 |
4.8 |
6.5 |
nephritis chron. K jr. | |
319 |
30-3-'33 |
20 |
vr. |
dienstbode |
3.8 |
1.9 |
2.8 |
nieraand.? zoutloos dieet |
320 |
19-4-'33 |
22 |
m. |
landbouwer |
3.6 |
1.8 |
0.5 |
nephritis chron., 5 jr. |
321 |
2-6-'33 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.5 |
1.3 |
2.9 |
nephritis |
322 |
29-6-'32 |
24 |
m. |
loodgieter |
6.3 |
3.2 |
0 |
nephrolithiasis ± 10 wk. |
323 |
3-8-'32 |
23 |
m. |
los werkman |
1.6 |
0.8 |
4.2 |
uretersteen, post operat. |
324 |
3-8-'32 |
43 |
m. |
koopman |
0.4 |
0.2 |
5.1 |
uretersteen, post operat. |
325 |
25-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.0 |
1.0 |
1.1 |
niersteen, post operat. |
326 |
19-8-'32 |
35 |
vr. |
huisvr. (sigaren- | ||||
327 |
maker) |
1.3 |
0.7 |
4.2 |
cystitis ± 11 wk. | |||
25-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.8 |
1.9 |
1.5 |
t.b.c. renum | |
328 329 |
15-3-'33 |
77 |
m. |
ex-boeren-arbeider |
10.5 |
5.3 |
2.3 |
prostaathypertrophie |
21-3-'33 |
59 |
m. |
aardewerktechn. |
7.7 |
3.9 |
2.5 |
prostatectomie, 3 mnd. in | |
330 |
klin. | |||||||
21-3-'33 |
69 |
m. |
typograaf |
4.5 |
2.3 |
2.4 |
prostaathypertrophie, | |
331 |
14 dg. in klin. | |||||||
5-4-'33 |
69 |
m. |
ex-politie-agent |
2.1 |
1.1 |
1.2 |
prostaathypertrophie, | |
332 |
12 dg. in klin. | |||||||
28-3-'33 |
40 |
m. |
fabrieksarbeider |
9.1 |
4.6 |
3.1 |
haematurie, epididymitis | |
333 |
29-3-'33 |
43 |
vr. |
huisvr. (schoen- | ||||
334 |
maker) |
6.6 |
3.3 |
0 |
cysto-pyelitis; hypertensie | |||
6-4-'33 |
35 |
m. |
constructieteeke- | |||||
335 |
naar |
7.0 |
3.5 |
2.8 |
epididymitis | |||
10-8-'32 |
30 |
m. |
koopman |
1.9 |
1.0 |
4.1 |
ulcus duodeni ± 3 jr. | |
336 |
10-8-'32 |
45 |
m. |
handelsreiziger |
15.0 |
7.5 |
7.6 |
ulcus duodeni 10 jr. |
337 |
10-8-'32 |
49 |
m. |
timmerman |
2.9 |
1.5 |
3.3 |
ulcus of carc. ventriculi |
338 |
19-8-'32 |
38 |
vr. |
huisvr. (brieven- |
2.4 |
1.2 |
6.5 |
maagklachten; Schmidt's |
339 |
besteller) |
dieet | ||||||
16-8-'32 |
40 |
vr. |
huisvr. (timmerm.) |
0.7 |
0.4 |
4.9 |
braken; gravida? | |
340 |
l-3-'33 |
26 |
m. |
schoenmaker |
ll.O |
5.5 |
1.7 |
gastro-enterostomàe wegens |
341 |
18-3-'33 |
operat. | ||||||
20 |
m. |
med. cand. (kl. I) |
11.1 |
5.6 |
5.1 |
ulcus ventriculi | ||
342 |
23-3-'33 |
60 |
vr. |
buisvr. (schipper) |
8.1 |
4.1 |
0 |
carc. ventr. -f hepatis; |
343 |
28-3-'33 |
1 |
icterus | |||||
29 |
vr. 1 |
ihuis 1 |
Ll.O |
5.5 |
3.2 |
loopstoorn., maagklachten, |
No. |
Datum |
Leef- |
Ge- |
Beroep |
Caro- 7 |
• Caro- 7 |
Vit. |
Opmerkingen |
344 |
ll-4-'33 |
51 |
m. |
slager |
11.3 |
5.7 |
0 |
care. ventriculi |
345 |
8-6-'32 |
20 |
m. |
houtbewerker |
3.0 |
1.5 |
3.6 |
appendiculair infiltraat |
346 |
22-6-'32 |
30 |
m. |
landarbeider |
1.6 |
0.8 |
1.3 |
appendicitis post operat. |
347 |
17-8-'32 |
19 |
vr. |
dienstbode |
4.3 |
2.2 |
0 |
append, acuta non oper., |
pap en melk | ||||||||
348 |
5-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
3.4 |
1.7 |
0.6 |
klachten na appendectomie |
19/5/32 | ||||||||
349 |
3-8-'32 |
58 |
m. |
arbeider |
1.3 |
0.7 |
7.6 |
hernia post operat.; pap |
en melk | ||||||||
350 |
19-4-'33 |
27 |
vr. |
huisvr. (timmerm.) |
12.3 |
6.2 |
0.8 |
colitis? hartkloppingen |
351 |
9-8-'32 |
32 |
m. |
opperman |
1.0 |
0.5 |
6.0 |
colitis? diarrhee |
352 |
3-8-'32 |
67 |
vr. |
huisvr. (metaal- |
1.5 |
0.8 |
6.6 |
ostitis fibrosa; carc.l dieet |
bewerker) |
van Snapper | |||||||
353 |
3-8-'32 |
37 |
m. |
kantonnier |
0.7 |
0.4 |
0 |
care. recti; anus praeter- |
nat. | ||||||||
354 |
3-8-'32 |
61 |
m. |
rijwielhandelaar |
2.3 |
1.2 |
0 |
care. nasi |
355 |
19-4-'33 |
67 |
m. |
ex-kuiper |
5.8 |
2.9 |
3.5 |
care. recti |
356 |
10-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.2 |
1.1 |
0 |
icterus catarrhalis, 14 dg. |
357 |
31-5-'33 |
19 |
m. |
dienstplichtige |
4.7 |
2.4 |
0 |
icterus |
358 |
l-7-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
0.7 |
0.4 |
5.8 |
cholelithiasis; icterus |
359 |
12-8-'32 |
58 |
vr. |
huisvr. (ex-gem.- | ||||
reiniger) |
4.5 |
2.3 |
2.4 |
cholelithiasis; icterus | ||||
360 |
10-8-'32 |
38 |
m. |
0.7 |
0.4 |
4.9 |
lues | |
361 |
22-2-'33 |
42 |
vr. |
huisvr. (houtbew.) |
9.0 |
4.5 |
2.6 |
lues |
362 |
27-3-'33 |
35 |
m. |
colporteur |
3.1 |
1.6 |
3.4 |
lues |
363 |
10-4-'33 |
23 |
m. |
scnipper |
8.1 |
4.1 |
2.4 |
lues |
364 |
l-4-'32 |
? |
m. |
0.8 |
0.4 |
0 |
spruw | |
365 |
27-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
0.9 |
0.5 |
0 |
spruw, 6 mnd. in hosp. |
366 |
29-3-'32 |
50 |
m. |
meubelmaker |
6.3 |
3.2 |
0 |
neuritis |
367 |
21-10-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
2.4 |
1.2 |
0 |
rheuma |
pernicieuze anaemie | ||||||||
9-6-'32 1.1 y car; 0 L.E.B. | ||||||||
368 |
l-6-'32 |
20 |
m. |
dienstplichtige |
1.6 |
0.8 |
0 |
vit. A |
6-7-'32 1.5 y car; 0 L.E.B. | ||||||||
' vit. A | ||||||||
369 |
30-3-'32 |
57 |
m. |
gevangenbew. |
6.0 |
3.0 |
1.7 |
hypertensie; angiospasmen |
370 |
ll-6-'32 |
29 |
m. |
arb. papierfabr. |
7.9 |
4.0 |
0 |
fract. mandibulae; vloei- |
baar voedsel | ||||||||
371 |
6-8-'32 |
56 |
vr. |
? |
4.5 |
2.3 |
1.3 |
apoplexie; care, ventriculi |
No. |
Datum |
Leef- |
Ge- m. |
Beroep |
Caro- y |
Caro- y |
Vit. |
Opmerkingen |
372 |
10-8-'32 |
28 |
m. |
landbouwer |
3.2 |
1.6 |
2.1 |
tracheotomie (corp. alie- |
num) | ||||||||
373 |
ll-4-'33 |
62 |
m. |
ex-blokw. Ned. Sp. |
9.3 |
4.7 |
3.0 |
hypertensie, duizelig |
374 |
19-4-'33 |
21 |
vr. |
thuis |
13.2 |
6.6 |
2.8 |
asthenie; cor afwijking? |
375 |
2-8-'32 |
29 |
m. |
chauffeur |
0.9 |
0.5 |
4.9 |
eczema vesiculosum han- |
den, 1 wk. | ||||||||
376 |
3-8-'32 |
40 |
vr. |
huisvr. (verhuizin- |
1.1 |
0.6 |
3.9 |
ecz. V. 2 ellebogen (3 mnd.) |
gen) |
Japon? | |||||||
377 |
3-8-'32 |
46 |
vr. |
huisvr. (arbeider) |
1.6 |
0.8 |
4.8 |
ecz. coccogenes, borst, rug |
378 |
3-8-'32 |
40 |
m. |
machinist Ned. Sp. |
1.7 |
0.9 |
5.3 |
72 J J-. eczema ± 20 jaar |
379 |
2-8-'32 |
47 |
vr. |
huisvr. (concierge) |
3.6 |
1.8 |
1.2 |
ecz. coccogenes heele lich., |
6 wk. | ||||||||
380 |
ll-8-'32 |
54 |
m. |
laborat.bediende |
0.7 |
0.4 |
4.6 |
eczema ± 3 jaar |
381 |
ll-8-'32 |
55 |
vr. |
huisvr. (los arb.) |
0.5 |
0.3 |
5.9 |
eczema linker hand, 2 mnd. |
382 |
ll-8-'32 |
40 |
m. |
postbode |
2.3 |
1.2 |
8.1 |
eczema ± 5 jaar |
383 |
ll-8-'32 |
24 |
vr. |
dienstbode |
1.6 |
0.8 |
6.4 |
eczema v. handen ± 10 mnd. |
384 |
ll-8-'32 |
45 |
vr. |
huisvr. (tegelzetter) |
0.6 |
0.3 |
5.4 |
eczema mammae ± 4 wk. |
385 |
ll-8-'32 |
55 |
vr. |
huisvr. (schilder) |
1.5 |
0.8 |
6.8 |
eczema v. linker knie ± 3 jr. |
386 |
18-8-'32 |
40 |
vr. |
huisvr. (tramcond.) |
2.5 |
1.3 |
1.7 |
ecz. mycoticum (teenen) |
± 2 mnd. | ||||||||
387 |
18-8-'32 |
29 |
m. |
chauffeur |
4.0 |
2.0 |
4.5 |
eczema handen ± 12 jr. |
388 |
18-8-'32 |
17 |
m. |
bankwerker |
3.2 |
1 |
2.1 |
ecz. mycoticum v. teenen -f- 1 -iT. |
389 |
22-2-'33 |
52 |
m. |
typograaf |
8.0 |
4.0 |
2.6 |
ecz. coccogenes v. linker |
hiel ± 6 mnd. | ||||||||
390 |
18-8-'32 |
28 |
vr. |
thuis |
9.2 |
4.6 |
1.9 |
eczema v. handen ± 6 jr. |
391 |
22-2-'33 |
42 |
vr. |
huisvr. (postbest.) |
10.0 |
5.0 |
1.4 |
eczema ± jr. |
392 |
22-2-'33 |
21 |
vr. |
thuis (aannemer) |
14.0 |
7.0 |
2.8 |
eczema v. handen ± 2 jr. |
393 |
23-2-'33 |
20 |
vr. |
thuis (mach.-b ank- |
7.2 |
3.6 |
1.9 |
ecz. seborrhoicum achter |
werker) |
de ooren ± 5 mnd. | |||||||
394 |
9-3-'33 |
67 |
m. |
gepens. spoorweg- |
5.7 |
2.9 |
0 |
eczema ± 2 jr. |
beambte | ||||||||
395 |
9-3-'33 |
74 |
m. |
ex-klompenmaker |
6.4 |
3.2 |
1.4 |
eczema ± 2 jr. |
396 |
14-3-'33 |
40 |
m. |
electricien |
3.6 |
1.8 |
5.5 |
eczema chronicum v. han- |
397 |
den | |||||||
14-3-'33 |
24 |
m. |
veehouder |
6.2 |
3.1 |
4.2 |
eczema gelaat, armen, | |
± 3 wk. |
Leef- |
Ge- |
( |
Caro- ( 7 |
Caro- |
Vit. | |||
No. |
Datum |
tijd aren |
ilaclit m. |
Beroep |
tine r ' |
A. ..E B. |
Opmerkingen | |
398 |
14-3-'33 |
28 |
m. |
rijtuigpoetser Ned. |
8.5 |
1.8 |
2.8 ■ |
eczema v. handen ± 2 jr. |
399 |
14-3-'B3 |
29 |
vr. |
huisvr. (schrijver) |
7.4 |
3.7 |
1.9 |
eczema v. vingers ± ^ i |
400 |
14-3-'33 |
55 |
m. |
arbeider |
5.1 |
2.6 |
8.6 |
ecz. rubrum v. linker be( |
± 2 jr. | ||||||||
401 |
14-3-'33 |
57 |
m. |
portier |
3.8 |
1.9 |
3.4 |
eczema acutum gezicht |
± 2 mnd. | ||||||||
402 |
14-3-'33 |
55 |
m. |
ambt. Ned. Spoorw. |
10.1 |
5.1 |
4.4 |
eczema 3 wk. |
403 |
29-3-'33 |
31 |
m. |
hoepelmaker |
11.3 |
5.7 |
2.7 | |
404 |
29-3-'83 |
50 |
m. |
opperman |
7.8 |
3.9 |
1.7 |
ecz. coccogenes scroti en |
beenen | ||||||||
405 |
29-3-'83 |
41 |
m. |
mach. melkfabriek |
8.1 |
4.1 |
1.1 |
ecz. chronicum in 't voc |
406 |
29-3-'83 |
28 |
vr. |
huisvr. (machinist |
eczema v. oksels ± 1 jr. | |||
van fabriek) |
10.8 |
5.4 |
0.2 | |||||
407 |
29-3-'33 |
56 |
m. |
hoofdconducteur |
8.1 |
4.1 |
2.1 |
eczema v. beenen ± 3 mr |
408 |
7-4-'33 |
30 |
m. |
monteur |
7.6 |
3.8 |
3.7 |
eczema v. dijen ± % jr. |
409 |
7-4-'B3 |
34 |
vr. |
huisvr. (kellner) |
7.2 |
3.6 |
1.8 |
eczema v. hoofd ± 4 wk |
410 |
ll-4-'33 |
36 |
vr. |
huisvr. (kapper) |
8.0 |
4.0 |
2.4 |
eczema v. handen ± 9 jr |
411 |
ll-4-'38 |
20 |
vr. |
dienstbode |
8.0 |
4.0 |
1.9 |
ecz. coccogenes ± K jr. |
412 |
9-5-'33 |
53 |
vr. |
13.2 |
6.6 |
2.0 |
ecz. intertrigo ± ^ jr. | |
418 |
9-5-'38 |
35 |
m. |
kapper |
9.3 |
4.7 |
2.5 |
eczema v. handen ± 5 jr |
414 |
9-5-'33 |
81 |
vr. |
verkoopster |
10.6 |
5.3 |
4.8 |
ecz. mycoti- |
cum v. handen | , „__ ) -i- 0 ni] nes V. voeten | ||||||||
415 |
9~5-'33 |
22 |
vr. |
thuis (fabrieksarb.) |
7.6 |
8.8 |
1.9 |
eczema van rechterhanc |
1 |
± 5 mnd. | |||||||
416 |
l-6-'33 |
19 |
m. |
dienstplichtige |
7.5 |
3.8 |
6.2 |
eczema van heele licha£ |
417 |
18-8-'32 |
50 |
m. |
koopman |
3.6 |
1.8 |
4.0 |
balanitis erosiva |
418 |
23-2-'33 |
75 |
m. |
ex-smid |
18.0 |
6.5 |
1.3 |
prurigo circumscriptus |
419 |
29-3-'33 |
56 |
m. |
motormachinist |
6.3 |
3.2 |
1.4 | |
420 |
29-3-'33 |
26 |
m. |
agent v. politie |
7.5 |
3.8 |
2.0 |
psoriasis |
421 |
ll-4-'38 |
35 |
vr. |
thuis |
6.0 |
3.0 |
2.0 |
pityriasis rosea ± 1 wK. 1 ! |
LITERATUUR.
1.nbsp;Mc. Collum and Simmonds. The newer knowlegde of
nutrition; 4th edition, New-York, 1929.
2.nbsp;Ethel Browning. The Vitamins, London, 1931.
3.nbsp;Sherman and Smith. The Vitamins, 2nd edition, New-
York, 1931.
4.nbsp;The medical Research Council. Vitamins, a survey of
present knowledge, London, 1932. Special Reports Series
No. 167.
5.nbsp;Mori. Jahrb. f. Kinderh., 1917, 59, bl. 175.
6.nbsp;Bloch. Ugeskrift f. Laeger, 1917, 79, bl. 282; 309; 349;
1918, 80, bl. 775; 815; 868.
7.nbsp;Vermast. Over Carotine. Proefschrift, Utrecht, 1931.
8.nbsp;Kuhn und Lederer. Ber. Deutsche Cbem Qesellsch 1931
64, bl. 1349.
9.nbsp;Kuhn und Brockmann. Ber. Deutsche Chem Qesellsch,
1931, 64, bl. 1859.
10.nbsp;v. Euler, Karrer, Hellström und Rydbom. Helv chim acta,
1931, 14, bl. 839.
11.nbsp;Takahashi. Journ. chem. Soc. Japan, 1922, 43, bl. 828.
12.nbsp;Takahashi and Kawakami. Journ. chem Soc. Japan, 1923,
44, bl. 590.
13.nbsp;Takahashi, Nakamiya, Kawakami and Kitasato. Scient
Papers Inst. Phys. Chem. Res. Tokyo, 1925, 3, bl. 81.
14.nbsp;Karrer, Morf und Schiöpp. Helv. chim. acta, 1931 14
bl. 1036 en 1041.
15.nbsp;Holmes, Cassidy, Hartzler and Manly. Science 1934
March 16, bl. 255.
16.nbsp;Overhoff, Bruins en Wolff. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk.,
1931, 75, bl. 1664.
17.nbsp;Kaufmann und v. Drigalski. Klin. Woch., 1933, 8, bl. 306.
18.nbsp;Daniels. Proc. Soc. Exp. Biol, and Med., 1926, 23, bl. 824.
19.nbsp;Moore. Lancet, 1929, II, bl. 380.
20.nbsp;Wolff, Overhoff und van Eekelen. Deutsche Med. Woch.,
1930,nbsp;34, bl. 1428.
21.nbsp;V. Euler. Nature, 1931, 128, bl. 40.
22.nbsp;Moore. Bioch. Journ., 1931, 25, bl. 275, 286.
23.nbsp;Capper. Bioch. Journ., 1930, 24, bl. 980.
24.nbsp;Olcott and Mc. Cann. Journ. Biol, ehem., 1931, 94, bl. 185.
25.nbsp;Rea and Drummond. Zeitschr. f. Vit. Forsch., 1932, I, 3,
bl. 177.
26.nbsp;Palmer and Eekles. Journ. Biol. Chem., 1914, 17, bl. 211.
27.nbsp;Vogt. Münch. Med. Woch., 1929, II, bl. 1748.
28.nbsp;Wolff. Lancet, 1932, Sept. 17th, bl. 617.
29.nbsp;Wolff. Vitaminen, 's-Gravenhage, 1932, bl. 16 en 19.
30.nbsp;Jung. Zeitschr. f. Vit. Forsch., 1932, I, 2, bl. 105.
31.nbsp;Josephus Jitta. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1933,77, bl. 2708.
32.nbsp;Bock. Klin. Woch., 1931, 44, bl. 2047.
33.nbsp;Von Tyszka. Klin. Woch., 1932, 28, bl. 1169 en 29, bl. 1209.
34.nbsp;Straub. Kindersterfte ter Oostkust van Sumatra. Proef-
schrift, Amsterdam, 1927.
35.nbsp;De Haas. Meded. v. d. dienst der Volksgez. in Ned.-Indië,
1931,nbsp;20, 1, bl. 1.
36.nbsp;Monrad. Ugeskrift f. Laeger, 1917, 70, bl. 1177.
37.nbsp;Wolff. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1925, 69, bl. 2534.
38.nbsp;Tilma. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1932, 76, bl. 5114.
39.nbsp;Weve. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1932, 76, bl. 5332.
40.nbsp;Zeeman. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1928, 72, bl. 379.
41.nbsp;Wille. Geneesk. Tijdschr. v. Ned. Indië, 1919, bl. XXII.
42.nbsp;Wille. Geneesk. Tijdschr. v. Ned. Indië, 1933, 73, bl. 279.
43.nbsp;Bloch. Amer. Journ. Dis. Childr, 1926, 31, bl. 315.
-ocr page 152-44.nbsp;Aykroyd. Lancet, 1931, 1, bl. 824.
45.nbsp;Yudkin. Arch. Opthalm., 1931, 6, bl. 510.
46.nbsp;Heringa. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1932, 77, bl. 1172.
47.nbsp;Jeans and Zentmire. Journ. Amer. Med. Assoc., 1934, 102,
12, bl. 892.
48.nbsp;Osborne and Mendel. Journ. Amer. Med. Assoc., 1917,
69, bl. 32.
49.nbsp;Van Leersum. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1927,71, bl. 3370.
50.nbsp;Van Leersum. Brit. Med. Journ., 1927, 2, bl. 873.
51.nbsp;Van Leersum. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1928, 72,
bl. 3027.
52.nbsp;Van Leersum. Journ. Biol. Chem., 1928, 76, bl. 137;
79, bl. 461.
53.nbsp;Van Leersum. Zeitschr. f. Ernährung, 1931, 1, bl. 316.
54.nbsp;De Langen. Meded. v.d. dienst der Volksgez. in Ned.-
Indië, 1929. 18, bl. 223.
55.nbsp;De Langen. Geneesk. Tijdschr. v. Ned. Indië, 1929, 69,
bl. 806.
56.nbsp;Polak. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1934, 78, bl. 166.
57.nbsp;Evans and Bishop. Anat. Recueil, 1922, 23, bl. 18.
58.nbsp;Van Eekelen. Arch. Neeri. de Physiol., 1931, 16, bl. 281.
59.nbsp;Van Eekelen, Wolff en Overhoff. Ned. Tijdschr. v.
Geneesk., 1931, 75, bl. 1662.
60.nbsp;Evans. Journ. Biol. Chem., 1928, 77, bl. 651.
61.nbsp;Pulay. Münch. Med. Woch., 1931, 41, bl. 1755.
62.nbsp;Drummond. Bioch. Journ., 1919, 13, bl. 81.
63.nbsp;Green and Mellanby. Brit. Med. Journ., 1928, 2, bl. 691.
64.nbsp;Mellanby and Green. Brit. Med. Journ., 1929, 1, bl. 984.
65.nbsp;Green, Pindar, Davis and Mellanby. Brit. Med. Journ.,
1931, 2, bl. 595.
66.nbsp;Green. Lancet, 1932, Oct. 1.
67.nbsp;Arons en van der Rijst. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1932,
76, bl. 5445 (zie ook: Arch. Néerl. de Physiol. 1932,
tome 17).
68.nbsp;Cramer, Drew and Mottram. Proc. Roy. Soc., 1922, B 93,
bl. 449.
69.nbsp;Cramer, Drew and Mottram. Brit. Journ. Exp Path,
1923, 4, bl. 37.
70.nbsp;Bedson and Zilva. Brit. Journ. Exp. Path., 1923, 4, bl. 5.
71.nbsp;Bedson and Zilva. Brit. Journ. Exp. Path., 1923, 4, bl.305.
72.nbsp;Roegholt. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1929, 73, bl. 3744.
73.nbsp;Glanzmann. Jahrb. f. Kinderh., 1931, 133, bl. 129.
74.nbsp;Hart de Ruyter. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk, 1933, 77,
bl. 2672.
75.nbsp;Greene. Amer. Journ. Hyg., 1933, I, bl. 60.
76.nbsp;Kuipers. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1931, 75, bl. 1108.
77.nbsp;Kuipers. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1931, 75, bl. 3439.
78.nbsp;Kuipers. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1931, 75, bl. 3688.
79.nbsp;Van Qulik. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1932, 76, bl. 3035.
80.nbsp;Van Qulik. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1932, 76, bl. 4887.
81.nbsp;Muller. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1932, 76, bl. 4793.
82.nbsp;Van der Willigen. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk, 1932, 76,
bl. 4708.
83.nbsp;Prakken. Ned. Tijdschr. v. Qeneesk., 1932, 76, bl. 4521.
84.nbsp;Mellanby. Brain, 1931, 54, bl. 247.
85.nbsp;May Mellanby. Diet and the teeth. Medical Research
Council. Special Reports Series, 1930, No. 153.
86.nbsp;Takahashi. Journ. Chem. Soc. Japan, 1*922, 43, bl. 201.
87.nbsp;Moll, Dornack und Laquer. Klin. Woch., 1933, 8, bl. 465.
88.nbsp;V. Drigalski. Klin. Woch., 1933, 12, bl. 308.
89.nbsp;Collazo und Rodriguez. Klin. Woch., 1933, 44.
90.nbsp;Collazo und Rodriguez. Klin. Woch., 1933, 45.
91.nbsp;Mouriquand. Zeitschr. f. Vit. Forsch., 1932, 1, 1, bl. 38.,
92.nbsp;Drummond and Watson. Analyst, 1922, 47, bl. 341.
93.nbsp;Rosenheim and Drummond. Bioch. Journ., 1925, 19,
bl. 753.
94.nbsp;Fearon. Bioch. Journ., 1925, 19, bl. 888.
-ocr page 154-95.nbsp;Rosenheim and Webster. Bioch. Journ., 1926, 20, bl. 1342.
96.nbsp;Carr and Price. Bioch. Journ., 1926, 20, bl. 497.
97.nbsp;Willimott, Moore and Wokes. Bioch. Journ., 1926, 20,
bl. 1292.
98.nbsp;Steudel und Reiser. Zeitschr. f. Phys. Chem., 1928, 174,
bl. 191.
99.nbsp;Steudel. Bioch. Zeitschr., 1929, 207, bl. 437.
100.nbsp;Morton, Heilbron and Thompson. Bioch. Journ., 1931,
25, bl. 20.
101.nbsp;Heilbron and Morton; Ahmad and Drummond, Journ. See.
Chem. Ind. Lond., 1931, bl. 183 T.
102.nbsp;Gillam and Morton. Bioch. Journ., 1931, 25, bl. 1346.
103.nbsp;Moore. Bioch. Journ., 1930, 24, bl. 692.
104.nbsp;Wokes. Bioch. Journ., 1928, 22, bl. 997.
105.nbsp;Drummond and Morton. Bioch. Journ., 1929, 23, bl. 785.
106.nbsp;V. Euler, Karrer, Klussmann und Morf. Helv. chim. acta,
1932, 15, bl. 502.
107.nbsp;Van Eekelen, Emmerie, Julius and Wolff. Acta brevia
Neerl., 1931, 1, 8, bl. 150.
108 Dulière, Morton and Drummond. Journ. Soc. Chem Ind
Lond, 1929, 48, bl. 316 T.
109.nbsp;Morton and Heilbron. Bioch. Journ., 1928, 22, bl. 987.
110.nbsp;Rosenheim and Schuster. Bioch. Journ., 1927, 21, bl. 1329.
111.nbsp;Van Eekelen, Emmerie, Julius and Wolff. Proceedings
V. d. Kon. Akad. v. Wetensch. Amsterdam, 1932, 35,
10, bl. 1347.
112.nbsp;Josephy. Acta brevia Neerl., 1933, III, Va, bl. 133.
113.nbsp;Emmerie. Nature, 1933, 131, bl. 364.
114.nbsp;Wilson. Bioch. Journ., 1927, 21, bl. 1055.
115.nbsp;Moore. Lancet, 1932, bl. 669.
116.nbsp;Fox. Lancet, 1933, bl. 953.
117.nbsp;Vogt. Münch. Med. Woch., 1932, 79, bl. 1570.
118.nbsp;v. Euler, Zondek und Klussmann. Ark. Kemi. Mineral
Geol., 1932, IIB, 2, bl. 1.
119.nbsp;Macy and Outhouse. Journ. Amer. Diet Assoc., 1928,
4, bl. 9.
120.nbsp;Macy, Outhouse, Graham and Long. Journ. Biol, ehem.,
1927, 73, bl. 153.
121.nbsp;Macy, Outhouse, Graham and Long. Journ. Biol, ehem.,
1927. 73, bl. 175.
122.nbsp;Van Wijngaarden. Acta brevia Neerl., 1934, no. 2.
123.nbsp;Hijmans van den Bergh, Muller und Broekmeijer. Bioch.
Zeitschr., 1920, 108, bl. 279.
124.nbsp;V. Euler und Steffenburg. Zeitschr. f. Phys. Chem., 1925,
149, bl. 195.
125.nbsp;Karrer, B. und H. v. Euler, Hellström und Rydbom. Sv.
vet. Akad. Arkiv f. Kemi, 1930, 10, 12.
126.nbsp;B. und H. v. Euler. Sv. Kem. Tidskr., 1928, 40, bl. 242.
127.nbsp;B. V. Euler. Sv. Kem. Tidskr., 1930, 42, bl. 302.
128.nbsp;H. v. Euler und Virgin. Bioch. Zeitschr., 1932, 245, bl. 252.
129.nbsp;Rösiö. Zeitschr. f. Phys. Chem., 1929, 182, bl. 289.
130.nbsp;Van Eekelen. Acta brevia Neerl., 1931, I, 3.
131.nbsp;Hijmans van den Bergh und Snapper. Deutsche Arch. f.
Klin. Med., 1913, 110, bl. 540.
132.nbsp;Hammarsten. Lehrbuch der Physiologischen Chemie, lie
Auflage, München, 1926, bl. 212.
INHOUD.
HOOFDSTUK I.
Overzicht over het vitamine-A en de
Carotinoiden....... 11
b.nbsp;De oorsprong van het Vitamine-A en van de
Carotinoiden........12
c.nbsp;De verhouding tusschen het vitamine-A en
de Carotinoiden. Hun eigenschappen . . .13
d.nbsp;Physiologie van het vitamine-A en de caro-
tinoiden ........17
e.nbsp;Pathologie van het vitamine-A en de caroti-
noiden .........23
2.nbsp;Xerophthalmie of keratomalacie ... 23
4.nbsp;Nier- en blaassteenen .... 25
7.nbsp;Bloedvorming en bloedsamenstelling . . 27
9.nbsp;Tumoren, veranderingen in de voorhoornen
van het ruggemerg, multiple sclerose, perni-
cieuze anaemie, tandaf wij kingen . . .31
f.nbsp;Hypervitaminosis-A.....32
-ocr page 157-g.nbsp;Beteekenis van het vitamine-A voor den
mensch.....
h.nbsp;Samenvatting.......
33
35
HOOFDSTUK II.
De methode der bepaling van het vita-
mine-A- en Carotinoiden-gehalte.
Het voorkomen dezer stoffen bij plant,
dieren mensch
Bepaling van het vitamine-A-gehalte .
A. De dierproef.....
De chemisch-colorimetrische methode
Beschrijving der reacties .
Specificiteit der reactie van Carr en Price
Beoordeeling van de kleur van het reactie-
mengsel .......
C. De physisch-chemische methode .
II. De bepaling van het carotine- en xanthophyll
gehalte .
III.nbsp;Het voorkomen van vitamine-A
plant, dier en mensch
a.nbsp;bij planten
b.nbsp;bij dieren
c.nbsp;bij den mensch
IV.nbsp;Samenvatting .
HOOFDSTUK III.
Het vitamine-A- en C a r ot i n oi de n-ge-
halte in bloed se rum
I. Bespreking der literatuur over vitamine-A en
carotinoiden in bloedserum.....48
II. Invloed van het voedsel op het vitamine-A en
36
36
36
37
37
39
41
44
44
45
45
46
46
47
B.
a.
b.
c.
carotinoiden-gehalte van het bloedserum . . 55
48
-ocr page 158-III.nbsp;Bepaling van het vitamine-A- en Carotinoiden
gehalte in het bloedserum ....
a.nbsp;Methode van anderen ....
b.nbsp;Eigen methode.....
1.nbsp;Bepaling van het vitamine-A .
2.nbsp;Bepaling en qualitatieve scheiding de
Carotinoiden......
3.nbsp;Quantitatieve bepaling van het carotine
en xanthophyll-gehalte in bloedserum
4.nbsp;De reactie van Carr en Price gebmikt om
vitamine-A en Carotinoiden afzonderlijk te be
palennbsp;.......
c.nbsp;Beschrijving van de gevolgde methode .
d.nbsp;Berekening van de gevonden w:aarde
e.nbsp;Toevoeging van een bekende hoeveelheid
vitamine-A
f.nbsp;Enkele opmerkingen
IV.nbsp;Samenvatting
HOOFDSTUK IV.
Het Vitamine-A- en Carotine-gehalte
in het b loedserum van den mensch
I. Het vitamine-A-gehalte
a.nbsp;Gezonde personen .
b.nbsp;Moeders en kinderen
Moedermelk
c.nbsp;Zieken
d.nbsp;Alle personen .
II. Het carotine-gehalte
a.nbsp;Gezonde personen
b.nbsp;Moeders en kinderen
Moedermelk
56
57
59
59
64
66
68
70
70
73
74
75
76
76
76
80
84
86
91
92
92
95
98
Bij klachten, die wijzen op een belemmerden afvoer naar
de maag, denke men ook aan het pulsatie-divertikel van den
oesophagus (Zenker).
Von Hacker und Lotheisen. Chirurgie der Speiseröhre.
Neue Deutsche Chirurgie, Band 34, hoofdstuk VIII.
Het vaststellen van den ernst van een geval van tuberculosis
pulmonum is zonder Röntgenfoto niet mogelijk.
Indien een vreemd lichaam den slokdarm is binnengedrongen
wachte men af, totdat er zich verschijnselen voordoen, en
verwijdere het dan door endoscopic, bij bijzondere indicatie
door oesophagotomie.
Corpora aliena in de luchtwegen verwijdere men liefst door
endoscopic, indien noodig door tracheotomie.
Stoel. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1933, 77, bl. 5189, 5271.
Burger; van Gilse; Remijnse. Ned. Tijdschr. v. Ge-
neesk. 1933, 77, bl. 5435, 5436.
Benjamins en Huizinga. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1934,
78, bl. 1829.
In de instructie voor den Schoolarts sta de uitdrukkelijke be-
paling, dat hij zich bij ieder kind orienteere omtrent de gezichts-
en gehoorscherpte.
De vrijwillige euthanasie moet door den arts verworpen worden.
Lindeboom. Predikant en Dokter, 2e jaarg., 6, bl. 205.
Uit de wet verdwijne de bepaling dat de moeder haar natuurlijk
kind kan erkennen (art. 335 e.v. B. W.).
Hijmans. Predikant en Dokter, 3e jaarg., 1, bl. 1.
XI.
Kennis van de verschillende godsdiensten is voor iederen
arts voor de goede behandeling zijner patiënten noodig.
a
ivi, r
SV.
sM-
Ka)jtsabyis quot;Voor i^syciiopuiJte?
te A.veîeest,
f-
Iii