DE INTRAPERITONEALE
CHLORALHYDRAATNARCOSE
BIJ HET JONGE VARKEN
EEN KLINISCH EN EXPERIMENTEEL
ONDERZOEK NAAR HARE WAARDE
IN DE OPERATIEVE CHIRURGIE
BIBUOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T R E C H T.
u
O»
l
-quot;s
-ocr page 6- -ocr page 7-DE INTRAPERITONEALE CHLORALHYDRAATNARCOSE
BIJ HET JONGE VARKEN
.jt-t » »n. Zs'! IS'
-ocr page 9-DE INTRAPERITONEALE
CHLORALHYDRAATNARCOSE
BU HET JONGE VARKEN
EEN KLINISCH EN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK NAAR HARE
WAARDE IN DE OPERATIEVE CHIRURGIE
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. C. W. STAR BUSMANN, HOOGLEERAAR IN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER VEEARTSENIJ-
KUNDE TE VERDEDIGEN OP DONDERDAG
28 JUNI 1934, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE SCHOONREWOERD,
DRUKKERII HOEI]ENBOS 6 CO. N.V. - UTRECHT.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
AAN MIJN OUDERS
-ocr page 12---A5I
-ocr page 13-Bij het verschijnen van dit proefschrift is het mij een aange-
name phcht dank te brengen aan U, Hoogleeraren, Oud-Hoog-
leeraren en Docenten van de Veeartsenijkundige Faculteit der
Utrechtsche Universiteit, voor het van U genoten onderwijs.
Naar U, Hooggeleerde H a r t o g. Hooggeachte Promotor,
gaat wel in de eerste plaats mijn dank uit.
Dat Gij mij in de gelegenheid steldet een onderzoek ter hand
te nemen op het gebied der narcose, dat ook Uwe belangstelling
in zoo hooge mate geniet, stel ik zeer op prijs.
Ik acht het een groot voorrecht zoovele jaren als assistent in
Uw kliniek werkzaam te zijn geweest en den tijd, dien ik onder
Uw leiding heb mogen verkeeren zal voor mij van blijvende
waarde zijn. Door Uw voorbeeld hebt Gij mij een groote liefde
voor de dierchirurgie doen opvatten.
Zeer geachte vriend en collega L o r a n, de genegenheid, die
ik van U in zoo ruime mate mocht ondervinden stel ik op hoogen
prijs. Aan de jaren onzer samenwerking in de chirurgische
kliniek zal een prettige herinnering verbonden blijven.
Hooggeleerde S j o 11 e m a, veel dank ben ik U verschuldigd
voor de gelegenheid, die Gij mij geboden hebt het pharmacolo-
gisch-chemisch gedeelte van mijn onderzoek in Uw laboratorium
te verrichten en U, zeergeleerde S e e k 1 e s, ben ik dankbaar voor
de hulp, die ik van U mocht ondervinden. Over vele moeilijk-
heden wist Gij mij heen te helpen, maar ook Uw belangstelling
in mijn werk waren voor mij een groote steun.
Ook U, Hooggeleerde Schornagel ben ik dankbaar,
voor de leiding die ik bij de bewerking van het pathologisch-
anatomisch gedeelte van U heb mogen ondervinden en U, zeer-
geachte ten Thye en waarde Vink zeg ik hartelijk dank
voor de groote hulp, die Gij beiden mij in zoo ruime mate hebt
verleend.
U, Hooggeleerde van der Kaay, betuig ik ook gaarne
mijn dank voor de bereidwilligheid waarmede Gij mij de gelegen-
heid hebt gegeven in Uwe kliniek een aantal proeven te ver-
richten en dat Gij waarde collega's Hesse en Tennissen
mij bij het uitvoeren dezer proeven behulpzaam waart, waardeer
ik zeer.
Hooggeleerde Klarenbeek. U breng ik dank voor de
welwillendheid waarmede Gij ten behoeve van een deel van
mijn onderzoek de hulpmiddelen Uwer kliniek te mijner beschik-
king steldet en dat Gij, geachte collega E rn s t mij bij dat onder-
zoek hebt willen helpen stel ik zeer op prijs.
Tenslotte breng ik dank aan allen, die mij bij de bewerking
van dit proefschrift behulpzaam waren en in het bijzonder aan
het personeel der heelkundige kliniek.
INHOUD
Blz.
Inleiding . ...............................^
Literatuur..................................^
Eigen Onderzoek..............23
Doel der onderzoekingen....................23
Algemeene opmerkingen..........25
Inleidend onderzoek naar de dosis..............31
Proevenreeks I—V......................^^
Pathologisch-Anatomisch-Onderzoek........126
Pharmacologisch-Chemisch-Onderzoek.......H5
Beschouwingen over de verkregen uitkomsten ....nbsp;160
Conclusies.................^^2
Geraadpleegde Literatuur............^^^
-ocr page 16- -ocr page 17-INLEIDING.
Gedurende de laatste 60 jaren is de chloralhydraatnarcose bij
dieren vele malen een onderwerp voor onderzoek geweest en de
uitgebreide literatuur, welke daaromtrent bestaat toont wel vol-
doende aan van hoe groot belang deze narcose voor de veteri-
naire chirurgie wordt geacht. Het blijkt echter, dat het onderzoek
naar de vraag in hoeverre aan deze narcose een practische bruik-
baarheid moet worden toegekend zich bijna uitsluitend tot het
paard en tot den hond heeft bepaald en dat te dezen opzichte
het varken vrijwel geheel buiten de belangstelling is gebleven.
Dit bevreemdt eenigszins, aangezien de chirurgie van het varken
— en dit geldt in het bijzonder het jonge dier in perioden van
hooge prijzen — voor de gewone praktijk toch van zoo groote
beteekenis is en men zou de opmerking mogen maken, dat de
operatieve chirurgie van het varken zeker niet in de laatste plaats
behoefte heeft aan een narcose, die in den ruimsten zin bedoeld
. practischquot; is.
In de heelkundige kliniek waren ten behoeve van operaties bij
het varken meerdere narcotica en verschillende methoden van
narcose in gebruik. Ook de intraperitoneale toediening van
chloralhydraat was enkele malen in toepassing gekomen en de
daarbij verkregen ervaringen gaven uitzicht op de mogelijkheid,
dat deze eenvoudige methode van verdooving de gebruikelijke
inhalatie-narcose bij deze diersoort in vele gevallen zou kunnen
vervangen.
Ik vond hierin aanleiding deze chloralhydraatnarcose nader te
bestudeeren en ik meende, dat het door het verrichten van een
systematisch klinisch en experimenteel onderzoek mogelijk zou
zijn om te komen tot het antwoord op de vraag of deze methode
inderdaad aan den eisch van practische bruikbaarheid zou
voldoen.
Mijn onderzoek heeft zich bepaald tot de narcose bij het jonge
varken en v^^aar de vraag naar de operatieve behandeling van het
jonge dier die van het oudere en volwassen varken in belangrijke
mate overtreft, heb ik dit met het oog op het practisch belang
van beteekenis geacht.
Wat betreft de chloralhydraatnarcose bij het volwassen
varken ben ik van meening, dat dit dier voor de toepas-
sing der intraveneuze injectie een geschikt object is en in het
bijzonder voor de verloskundige praktijk (sectio caesaria) acht
ik deze methode van groot belang.
Zooals reeds werd opgemerkt is de hteratuur omtrent de
chloralhydraatnarcose bij dieren zeer omvangrijk en uit de latere
jaren geldt dit wel zeer in het bijzonder de intraveneuze methode;
daarentegen is het aantal mededeelingen over de intraperitoneale
narcose betrekkelijk gering.
Bij het geven van het overzicht in de navolgende bladzijden
heb ik gemeend mij in hoofdzaak tot de literatuur dezer laatste
methode te moeten bepalen, hoewel overigens ook datgene is
weergegeven waarop mijn eigen onderzoekingen betrekking
hebben en wat ik uit historisch oogpunt van belang heb geacht.
LITERATUUR.
De eerste mededeelingen over de chloralhydraatnarcose bij
dieren treft men aan in de Fransche literatuur. Korten tijd na
de ontdekking van de hypnotische werking van chloralhydraat
door L i e b r e i c h volgden de onderzoekingen van Humbert
over de intraveneuze chloralhydraat-injecties bij het paard,
waaromtrent de publicaties uit de jaren 1876/77 en 1884 dateeren.
Het resultaat van zijn onderzoek bracht deze schrijver tot de
conclusie, dat de bedoelde narcose bij een juist gekozen dosis
voor het paard ongevaarlijk is en een goede narcose verzekert,
en vooral in de tweede publicatie beveelt hij deze wijze van nar-
cotiseeren ten zeerste aan. Hij geeft aanwijzingen over de tech-
nische bijzonderheden der narcose en over de dosis en oplossing,
in welk verband ook op de onderzoekingen van A r 1 o i n g de
aandacht wordt gevestigd. Overigens wordt opgemerkt, dat bij
een therapeutische dosis de pols en de ademhaling versneld zijn
en bij een toxische dosis verlangzaamd, terwijl gedurende de
narcose de temperatuur is gedaald.
In zijn werk ..Recherches expérimentales et comparatives sur
l'action du chloral, du chloroforme et de l'étherquot; spreekt A r-
1 o i n g zich zeer ten gunste van het gebruik van chloralhydraat
als narcotium uit; echter niet op de wijze zooals dit door Hum-
bert is aanbevolen, hetgeen voldoende blijkt uit de mededee-
ling: ,,Le chloral produit sûrement l'anesthésie sans exposer à
la syncope et aux arrêts de la respiration, qui surgissent inopiné-
ment dans l'emploi de l'éther et du chloroforme. Il est regrettable
que les injections veineuses exposent à d'autres complications
sérieuses qui éloignent les chirurgiens de cet anesthésique.quot;
Naar aanleiding van de gunstige ervaringen, die Humbert
-ocr page 20-had verkregen, geeft ook N o c a r d over de bedoelde narcose
een eigen oordeel. Deze heeft nooit eenige nadeelige gevolgen
gezien en hij beschouwt deze wijze van anaestheseeren als een
geschikte methode in de gewone diergeneeskundige praktijk, ter-
wijl ook W e b e r mededeelt, dat hij zeer goede resultaten heeft
bereikt en dat hij derhalve het oordeel van Humbert en
N O c a r d volkomen kan onderschrijven.
In hetzelfde jaar dat Hu m b e r t zijn belangrijke mededeeling
deed, verscheen het eerste artikel van Cadéac et Malet,
waarin omtrent de waarde der intraveneuze chloralhydraatnar-
cose een meening wordt gegeven, welke tegengesteld is aan die
der eerstgenoemde schrijvers. Wel erkennen zij de goede eigen-
schappen der stof als narcoticum en wordt de intraveneuze
applicatie als een gemakkelijke methode beschouwd, echter
meenen zij, dat deze toch niet voor de praktijk geschikt is en
wel tot het laboratorium beperkt zal blijven. Ook de subcutane
en intratracheale methode wijzen zij wegens de mogelijkheid van
het optreden van ontsteking en necrose van de hand. Voor het
paard zoowel als voor den hond bevelen zij een gecombineerde
morphine-chloralhydraatnarcose aan, waarbij morphine subcu-
taan en chloralhydraat rectaal wordt geappliceerd.
In een tweede artikel van hun hand vermelden Cadéac et
Malet hun bevindingen van een intraperitoneale toediening bij
het paard en bij den hond. Deze publicatie ,,De l'anesthésie par
l'injection intraperitoneale d'une Solution de chloral seul ou
associé ä la morphinequot; verscheen in 1891.
Zij wijzen hier op de ervaringen, die met deze methode eenige
jaren te voren door R i c h e t waren verkregen, maar zij
komen daaromtrent tot een geheel andere conclusie. Terwijl deze
laatste over de intraperitoneale chloralnarcose bij den hond zeer
gunstig oordeelt en mededeelt, dat een injectie in de buikholte
van een chloraloplossing in de concentratie van zelfs 20% tot
geen ontstekingsprocessen aanleiding geeft, zijn de ervaringen
van Cadéac et Malet zóódanige, dat zij de bedoelde me-
thode afraden. De schrijvers meenen namelijk de intraperitoneale
injectie van een chloralhydraat-oplossing te moeten ontraden
omdat er gevaar voor het intreden van een doodelijk verloopende
peritonitis bestaat. Bij een tweetal honden en een paard zagen
zij deze ernstige complicatie en omtrent een der dieren vermelden
zij, dat het door de inspuiting eener chloraloplossing wel in een
diepe en langdurige narcose geraakte, maar dat het reeds binnen
24 uren tengevolge van een hevige peritonitis was gestorven.
Voor deze proef werd 42 cm^. van de door R i c h e t aanbevolen
oplossing (200 gram chloralhydraat 1 gram morphine op 1 liter
water) ingespoten; de hond woog 17 kg. Bovendien wijzen de
schrijvers op de mogelijkheid van het ontstaan van een abces,
wanneer een gedeelte der chloraloplossing in het spierweefsel
geraakt. Zij blijven dan ook aan de aanvankelijk door hen aan-
bevolen methode, namelijk de rectale infusie na een voorafgaande
subcutane injectie van morphine, de voorkeur geven.
In zijn ,,Les anesthésiques en chirurgie vétérinairequot; geeft
Desoubry een beknopte beschouwing over de chemische
eigenschappen van chloralhydraat en over de methoden van
applicatie ten behoeve eener narcose, terwijl verder ook de wer-
king dezer stof op de circulatie, de ademhaling en de lichaams-
temperatuur wordt behandeld.
Wat betreft de wijze van toediening acht Desoubry de
intraveneuze injectie de beste methode, al erkent hij dat daaraan
ook nadeelige gevolgen kunnen zijn verbonden. Overigens geeft
hij een eigen oordeel over de intraperitoneale inspuiting bij
honden. Door vele proefnemingen heeft hij zich er van kunnen
overtuigen, dat deze methode een goede en langdurige anaesthe-
sie verzekert en daarmede bevestigt hij het resultaat van de
proeven van R i c h e t. Nadeelige gevolgen zijn slechts te vree-
zen, wanneer een te hoog geconcentreerde chloraloplossing wordt
gebruikt en wanneer de aseptische voorzorgsmaatregelen onvol-
doende worden in acht genomen. Door deze methode is reeds
binnen vier minuten een gevoelloosheid te verkrijgen, welke
zonder onderbreking verscheidene uren voortduurt.
Betreffende den invloed van het chloralhydraat op de werking
van het hart geeft Desoubry zijn waarnemingen aldus weer,
dat deze functie na de toediening der stof aanvankelijk versterkt
is om langzamerhand, naarmate de anaesthesie intreedt, zwakker
te worden, terwijl omtrent de frequentie van den pols wordt op-
gemerkt, dat het aantal polsslagen in het begin merkbaar vermin-
derd is en gedurende de anaesthesie verhoogd. Op de periphere
circulatie heeft het chloral een invloed, die met het oog op de
operatieve bewerking niet zonder belang is. De bloeddruk daalt,
welke daling aan een dilatatie van de kleine vaten moet worden
toegeschreven; er ontstaat een hyperaemie van de weefsels, zoo-
dat ook de huid en de slijmvliezen sterk geïnjicieerd zijn. In deze
vasodilatatorische werking ziet de schrijver een nadeel van de
chloralnarcose, aangezien de wonden sterk kunnen bloeden en
er weinig neiging tot haemostase bestaat.
Met betrekking tot de ademhaling heeft Desoubry waar-
genomen, dat deze in den aanvang versneld is en daarna, gedu-
rende de narcose, verlangzaamd, terwijl bij een te groote dosis
een stilstand der respiratie volgt. Omtrent de veranderingen in
de lichaamstemperatuur merkt Desoubry op, dat deze onder
invloed van chloral daalt, welke daling in sommige gevallen
2 of 3 graden kan bedragen. Deze temperatuursverlaging schrijft
hij voornamelijk toe aan de verhoogde uitstraling van de huid,
waarvan de vaten verwijd zijn.
In 1907 werd de intraperitoneale chloralnarcose weer door
S e n d r a i 1 naar voren gebracht. Volgens diens meening blijft
de intraveneuze methode gevaarlijk, zelfs wanneer gebruik ge-
maakt wordt van verdunde oplossingen, terwijl de rectale toe-
diening onzekere resultaten geeft wegens het feit, dat een meer
of minder groot gedeelte der vloeistof door uitpersen verloren
gaat. Op grond van de uitkomsten van een groot aantal proeven
geeft S e n d r a i 1 aan de intraperitoneale narcose bij paard en
hond de voorkeur. Zijn experimenten heeft hij bij deze beide
diersoorten verricht en daaromtrent deelt hij mede, dat de lauw-
warme chloraloplossing, hetzij met een injectiespuit, hetzij langs
een trocart en slang door den buikwand van de linker flank op
het peritoneum werd geappliceerd. Als gevolg daarvan trad na
een tijdsverloop van een tiental minuten een zoodanig diepen
slaap in, dat de operatieve ingreep zonder reactie kon geschieden.
Het gevaar, dat door deze techniek den darm zou worden belee-
digd is niet te vreezen, aangezien deze voor de punt van de
trocart zal wegglijden.
Wat betreft de concentratie der vloeistof geeft S e n d r a i 1
aan een oplossing van 10 % de voorkeur boven die van 20 %,
omdat deze laatste tot pijn bij contact met het peritoneum aan-
leiding geeft.
Bij het paard is met een dosis van 0,1 gr. per kg. lichaams-
gewicht een voldoende narcose te verkrijgen; dikwijls ziet men
dat de conjunctivaalreflex blijft bestaan, doch deze is meest-
al met een iets hoogere dosis te onderdrukken. Voor den hond
beveelt hij als dosis aan een hoeveelheid van 1/3 gram per kg.
lichaamsgewicht. De duur van de anaesthesie is dan minstens
y2 uur, terwijl het dier eerst na ongeveer 1 uur in staat is op te
staan, hoewel het dan nog slap en suf is. Bij een te langzaam
ontwaken, hetzij door het gebruik van een te groote dosis, hetzij
door een overgevoeligheid van het dier voor chloral, is dit met
succes te versnellen door een injectie van pilocarpine.
Een groot voordeel van chloral acht S e n d r a i 1' het feit,
dat het niet gecontraindiceerd is bij hartgebreken. Hij heeft vele
intraperitoneale injecties verricht bij honden, die met hartgebre-
ken en ascitis waren behept en daarbij werd geen doodelijk ver-
loop waargenomen. De conclusie waartoe S e n d r a i 1 komt is
deze, dat de intraperitoneale applicatie een ideale kalmte en een
snel intredenden slaap geeft en dat de techniek gemakkelijk en
eenvoudig is. Hij noemt een tweetal nadeelen, n.1. de vasodilata-
torische werking en de omstandigheid, dat door vele eigenaren
van dieren bezwaren tegen het verrichten der buikpunctie zullen
worden gemaakt. Om deze reden gelooft S e n d r a i 1, dat de
methode geen uitgebreide toepassing in de praktijk zal vinden.
Uit een tweetal artikels, die E s c 1 a u z e et E d m o n d aan
de intraperitoneale chloralnarcose bij het paard wijden, blijkt, dat
deze de bedoelde methode voor de praktijk zeer geschikt
achten. In 12 gevallen hebben zij waargenomen, dat voor
het verrichten eener operatie een voldoend langen slaap
intreedt en zij merken op, dat bij een juiste keuze van
dosis en oplossing geen gevaar behoeft te worden gevreesd.
Eerst dan — en hiermede bevestigen zij met ongeveer dezelfde
woorden de meening van D e s o u b r y — zou de mogelijkheid
van complicaties bestaan, wanneer een te hoog geconcentreerde
chloraloplossing wordt geïnjicieerd of wanneer de aseptische
cautelen onvoldoende worden in acht genomen.
Door het gebruik van 30 gram chloral in een waterige oplos-
sing van XlYi a 20% trad na 10 minuten gewoonlijk een vol-
doende spierslapte en gevoelloosheid in met een duur van onge-
veer Yi uur, terwijl een hoeveelheid van 120 gram, opgelost in
1 liter gekookt water, het dier in een zoodanigen slaap bracht,
dat het ontwaken eerst na 11 uren volgde.
Wat betreft hun bevindingen omtrent de veranderingen in de
ademhaling, de lichaamstemperatuur en bloeddruk bij het dier in
narcose merken de schrijvers op, dat de werking van het chloral
aanleiding geeft tot een vertraging der ademsnelheid en dat
zoowel de temperatuur als de bloeddruk daalt.
B r e t O n en zijn medewerker R o u s s e 1 hebben bij het paard
in 78 gevallen het chloral als pijnstillend middel en ter voor-
koming van gevaarlijke complicaties bij ernstige koliekverschijn-
selen intraperitoneaal toegepast, omdat zij hadden ervaren, dat
de toediening van deze stof per os of rectaal geen voldoende
werking geeft, evenmin als het gebruik van morphine en tinctura
opii.
De resultaten, welke zij verkregen waren gunstig zij zagen
een pijnstillende werking gedurende een tijd van 3 a 4 uren en
mede wegens het feit, dat de techniek der toepassing zoo een-
voudig is, komen de schrijvers tot de conclusie, dat het chloral,
intraperitoneaal toegediend, een uitmuntend middel is ter behan-
deling van de koliek bij het paard.
Zij gebruikten een dosis chloral berekend naar i/io gram per
kg. lichaamsgewicht (30 a 80 gram) in een oplossing van 10%
(oplosmiddel phys. NaCI, opl.); de injectie geschiedde in de
linker flankstreek. In de gevallen, dat een meteorismus van den
darm aanwezig was, werd de inspuiting door een darmpunctie
voorafgegaan.
In zijn beschrijving citeert Breton ook de gunstige ervarin-
gen met de chloralnarcose van Mollereau, Porcher en
N i c O 1 a s. Deze namelijk geven als hun meening te kennen,
dat het chloralhydraat een uitmuntend hypnoticum is en dat de
intraperitoneale narcose voor de chirurgie en wel zeer in het
bijzonder voor die van den hond, van groote beteekenis is.
Anders dan Breton oordeelen Darrou en Brocq-
R o u s s e u over de waarde der intraperitoneale chloralinjecties.
Volgens de gegevens van Darrou is de werking van de
stof zeer inconstant en tot deze conclusie is hij gekomen op
grond van de resultaten van een onderzoek gedurende vele jaren.
Naar de door Breton gegeven voorschriften heeft Darrou
vele paarden met koliek met chloralhydraat behandeld, waarbij
hij in een deel der gevallen een volledige anaesthesie zag optre-
den, terwijl in een ander deel niet de minste hypnotische werking
kon worden waargenomen. Ook de rectale methode acht hij on-
betrouwbaar en zelfs niet zonder gevaar. Dit laatste omdat hij
eens bij een paard binnen 2 uren na een rectale infusie den dood
zag intreden.
Uit de mededeeling van B r o c q-R o u s s e u blijkt duidelijk,
dat deze niet overtuigd is van de groote waarde, welke volgens
vele ervaringen aan de intraperitoneale chloralnarcose moet
worden toegekend. Naar aanleiding van een door hem waar-
genomen doodelijk verloop acht hij een uitgebreid onderzoek
wenschelijk teneinde vast te stellen of in het algemeen de appli-
catie van chloralhydraat op het peritoneum zonder ernstige com-
plicaties kan worden toegepast. De schrijver toont hiermede wel
aan, dat hij zelf over onvoldoende ervaring beschikt.
Tegenover het oordeel van de laatstgenoemde schrijvers staan
van vele anderen gunstige ervaringen vermeld. Carougeau
verkreeg met een intraperitoneale chloralnarcose zeer bevredi-
gende resultaten bij 50 Anglo-arabieren en Vivien wijst er
op, dat bij het paard een volkomen anaesthesie is te verkrijgen,
wanneer van een dosis van 80 ä 120 gram wordt gebruik ge-
maakt, terwijl van Moore bekend is, dat deze goede resultaten
zag met de behandeling volgens Breton in de gevallen van
koliek bij het paard.
In zijn artikel „The restraint of animals by aid of chloral
hydratequot; geeft Brown een beschrijving over eenige methoden
der chloralhydraatnarcose en vrij uitvoering wordt de intraperi-
toneale injectie besproken. Terwijl hij de intraveneuze methode
wegens het gevaar van het intreden van phlebitis en periphlebitis
ontraadt en de toepassing der stomachiale en rectale applicatie
wegens de onzekere werking ook niet gewenscht acht, kent hij
aan de intraperitoneale injectie een groote waarde toe. Op grond
van een uitgebreide ervaring is hij tot deze conclusie gekomen.
Bij een 100-tal paarden, waarbij het resultaat der intraperitoneale
narcose werd nagegaan, bleek het chloralhydraat een goed en
gevaarloos middel te zijn wanneer men rekening houdt met
enkele voorzorgen wat betreft oplossing en concentratie.
Het is noodzakelijk, dat steeds een goede, versch bereide
en steriele oplossing wordt gebruikt (30 a 60 gram in 10 a 15
maal gedest. water) en dat deze in lichaamswarmen toestand
op de gebruikelijke wijze in de hnker flank wordt geappliceerd.
Binnen enkele minuten treedt een geringe onrust op; daarna
wordt het dier suf en na 5 a 10 minuten komt het te hggen.
Meestal is de anaesthesie volkomen en is het mogelijk de operatie
zonder eenigen reflex te verrichten, terwijl deze narcose ook van
een voldoend langen duur is, n.1. van 1 a 2 uren.
Slechts enkele nadeelen worden door B r o w n genoemd. Hij
wijst op de mogelijkheid, dat een deel der vloeistof in den dikken
darm wordt geïnjicieerd of wel dat dit tusschen het spierweefsel
en het peritoneum geraakt tengevolge waarvan de anaesthesie
onvoldoende is en er gevaar voor peritonitis bestaat. In drie
gevallen zag hij een letaal verloop, dat aan het gebruik van een
oude oplossing, waarin omzettingen hadden plaats gehad, werd
toegeschreven.
Door R i c e werd, in navolging van S e n d r a i 1, de intra-
peritoneale narcose vooral bij honden toegepast en daartoe werd
van een dosis van Vs gram per kg. lichaamsgewicht in een 10 %
concentratie gebruik gemaakt. In de meeste gevallen was na
5 a 20 minuten een voldoende narcose verkregen met een duur
van 2 a 4 uren.
Betreffende de werking der stof op het hart wordt opgemerkt,
dat deze functie gedurende de narcose normaal is, doch dat de
frequentie der ademhaling is toegenomen. Overigens wordt er
op gewezen, dat door het direct contact van de vloeistof met het
peritoneum somtijds reactie, n.1. huilen, kan worden waargeno-
men en in enkele gevallen ook braken.
Uit een onderzoek naar de werking van strychnine als anti-
dotum bleek, dat deze stof daartoe van weinig belang is; in dit
opzicht gaf pilocarpine betere resultaten.
Bernardini heeft ook een reeks onderzoekingen over de
chloralhydraatnarcose verricht, op grond waarvan hij tot de con-
clusie komt, dat bij het paard de intraveneuze injectie boven de
andere methoden is te verkiezen. Deze geeft een constante en
volledige narcose en datzelfde is volgens Bernardini ook
het geval met de intraperitoneale methode. Echter acht hij deze
toch niet zonder gevaar omdat zelfs een isotonische oplossing
(4.1%) hevige reacties zou geven, terwijl de ingewanden door
de injectiecanule zouden kunnen worden beschadigd. Overigens
geschiedt de resorptie vrij langzaam en wordt dikwijls een dui-
delijke excitatie waargenomen. Voor den hond zou de intraperi-
toneale narcose nog wel te gebruiken zijn, maar dan bij voorkeur
in combinatie met een voorafgaande subcutane morphine injectie.
Wat betreft zijn onderzoek naar de veranderingen, die onder
den invloed van chloralhydraat in de lichaamswarmte, adem-
haling en hartwerking intreden, merkt Bernardini op, dat
de temperatuur gedurende de narcose is gedaald, bij den hond
2 graden, bij het paard in mindere mate, doch dat deze zich
tijdens het ontwaken weer herstelt. Ook de frequentie der adem-
haling toont in den toestand van narcose een daling aan, terwijl
het tegengestelde wordt waargenomen in de frequentie van den
pols. Bij den hond kan het aantal polsslagen met 1/2 ä 2/3 van
het oorspronkelijk aantal zijn toegenomen, bij het paard stijgt de
frequentie niet zoo belangrijk.
De onderzoekingen van C i n o 11 i betreffen voornamelijk de
gecombineerde morphine-chloralhydraatnarcose bij den hond.
Hieruit blijkt, dat goede resultaten werden verkregen met de
intraperitoneale injectie van chloral, wanneer 10 ä 20 minuten
van te voren een subcutane inspuiting van morphine werd ver-
richt. De dosis morphine bedroeg in de verschillende gevallen
10 a 100 mgr. en de hoeveelheid chloral werd berekend naar
1/3 gram per kg. lichaamsgewicht in een oplossing van 10 %•
Gewoonlijk werd binnen korten tijd een volledige anaesthesie
met een duur van 25 ä 60 minuten verkregen. Evenzoo bereikte
C i n O 11 i goede resultaten met een intraabdominal inspuiting
van een chloral-morphine oplossing, terwijl het gebruik van een
solutie van chloralhydraat zonder toevoeging van morphine
meestal aanleiding gaf tot een ontwaken met uitingen van pijn.
Een uitvoerig artikel over het gebruik der chloralhydraat-
narcose in de veterinaire chirurgie verscheen in 1910 van de hand
van R e h s e. Aan de Berlijnsche hoogeschool heeft deze een
reeks van onderzoekingen verricht teneinde te ervaren welke
methode voor het paard als de beste moet worden beschouwd
en daarbij heeft hij zich met de intraveneuze injectie, de rectale
infusie en met de stomachiale applicatie bezig gehouden. Over
de andere wijzen van toediening, dus ook over de intraperitone-
ale, geeft hij een meening zonder dat hij daaromtrent eigen erva-
ringen beschrijft.
Als de beste wijze van applicatie noemt hij de stomachiale; aan
de intraveneuze acht hij veel gevaar verbonden wegens de moge-
lijkheid van het ontstaan eener phlebitis, terwijl hij de rectale als
een onzekere methode beschouwt, aangezien de werking daarvan
dikwijls onvoldoende is. Wat de intraperitoneale injectie betreft
meent R e h s e, dat men deze in de praktijk voor het paard niet
zal gebruiken, niet omdat het peritoneum gevoeliger zou zijn
dan de intima van de vena, maar omdat, wanneer het tot een
complicatie mocht komen, deze ernstiger zal zijn dan die bij een
intraveneuze en in den regel doodelijk zal verloopen. De grootere
verdunning, die men echter intraperitoneaal kan aanwenden, zou
weer een voordeel zijn. R e h s e meent ook, dat de eigenaar
veelal bezwaar tegen de intraperitoneale toediening zal maken.
Betreffende de werking op het hart, de ademhaling en de tem-
peratuur merkt R e h s e op, dat een verlangzaming van de
ademhaling intreedt en dat dit ook het geval is met de frequentie
van den hartslag, nadat hieraan veelal een versnelling is vooraf-
gegaan. De hchaamstemperatuur daalt en eveneens de bloeddruk.
Ten opzichte van de daling van den bloeddruk, in verband waar-
mede door verschillende schrijvers wordt gewezen op de moge-
lijkheid van veel bloeding en moeilijke haemostase, schrijft
R e h s e, dat volgens de ervaringen in de kliniek geen nabloedin-
gen zijn te vreezen.
In verband met de Fransche pubhcaties daaromtrent heeft
W e s t e r bij het paard en bij den hond een aantal proeven met
intraperitoneale injecties van chloralhydraat verricht, teneinde
zich over de waarde van deze verdoovingsmethode een oordeel
te kunnen vormen. De resultaten, die bij beide diersoorten werden
verkregen, waren onbevredigend.
Naar aanleiding van de gunstige ervaringen, die door Fran-
sche dierenartsen met de intraperitoneale chloralinjectie bij aan
koliek lijdende paarden waren verkregen, heeft W ester een
5-tal paarden op deze wijze behandeld en op grond van zijn
bevindingen, dat met een dosis van 30 a 50 gram chloralhydraat
in een waterige 10%-oplossing, geen of vrijwel geen werking
werd waargenomen, komt de schrijver tot de conclusie, dat chlo-
ral intraperitoneaal bij paarden onbruikbaar is.
Ook wat betreft de toepassing van de intraperitoneale appli-
catie bij den hond toont de schrijver zich geen voorstander en
op grond van zijn proeven meent hij het gebruik van chloral
intraperitoneaal bij honden te moeten ontraden.
In zijn „Surgical Anaesthesiaquot; bespreekt B r u m 1 e y eenige
narcotica bij de verschillende huisdieren en over de chloral-
hydraatnarcose vermeldt hij, dat de intraveneuze injectie bij het
paard geen veihge methode is wegens het gevaar van het ont-
staan eener phlebitis, terwijl voor het verkrijgen eener gedeelte-
lijke anaesthesie een rectale applicatie van een emulsie 1 :4
(30_90 gram chloral) met succes kan worden toegepast.
Met een intraperitoneale injectie verkreeg hij bij het paard na
15 a 30 minuten een narcose met een dosis van 15 a 30 gram in
een 10 % oplossing. Een te diepe narcose zou met strychnine
of pilocarpine kunnen worden gematigd.
Van belang is wat de schrijver over de toepassing van chloral-
hydraat bij het varken opmerkt. Dit dier zou voor deze stof zeer
gevoelig zijn en de rectale applicatie beschouwt hij als een ideale
methode van narcose. De schrijver zegt o.a.: .,We have employed
chloral hydrate rather extensively for ovariotomies, hysterec-
tomies etc. and have only praise for its actionquot;. Na reiniging van
het rectum door een clysma met lauwwarm water, wordt het
chloral in een emulsie 1 : 4 in een dosis van 1/4—^3 gra™ per kg.
in het rectum gespoten. Een volkomen anaesthesie treedt na
15 ä 30 minuten in met een duur van 1 ä 2 uren; bij een te
diep worden der narcose wordt een kleine dosis strychnine of
pilocarpine of een inhalatie van ammonia toegepast.
In zijn bespreking der „Anaesthesia Local and Generalquot; merkt
Wooldridge terloops op, dat chloral, per os of intraperito-
neaal bij honden geen voldoende resultaten gegeven heeft en
dat dit ook het geval was bij het paard.
Uit het artikel waarin N i c h i t a zijn onderzoek over de intra-
peritoneale chloralhydraatnarcose bij het paard, den hond en den
aap beschrijft blijkt, dat bij deze 3 diersoorten een goede narcose
met een totale gevoelloosheid kan worden verkregen. Na 5 ä 15
minuten trad bij het paard de narcose in met een duur van
ä 234 uren bij een dosis van 1/4 ä 1/5 gram per kg. hchaams-
gewicht. Bij den hond en bij den aap werd gebruik gemaakt
van een dosis van 1/3 gram per kg. Binnen 15 minuten was de
narcose (met een duur van 1 ä 2^ uren) aanwezig. Een sub-
cutane injectie van morphine, tevoren toegediend, gaf geen ver-
snelde werking. N i c h i t a komt tot de conclusie, dat deze
methode een goede en practische narcose is en dat een intra-
peritoneale injectie geen invloed heeft op de algemeene conditie
van het dier en geen inwendige macroscopische laesies geeft.
Dit zou echter wel het geval zijn indien eenige injecties kort na
elkaar worden toegediend en vooral bij het paard en den aap.
In zijn uitvoerige verhandeling over de chloralhydraatnarcose,
die in hoofdzaak betrekking heeft op de intraveneuze infusie bij
het paard, bespreekt Caemerer ook het toedienen van de
stof langs intraperitonealen weg bij den hond. Behalve het voor-
deel, dat deze narcose bij het groote huisdier staande is in te
leiden en er weinig excitatie optreedt, geeft dit middel een
opheffing van bewustzijn, sensibiliteit en motiliteit, terwijl de
werking van het hart en de longen niet wordt geschaad. Boven-
dien is het uit aesthetisch oogpunt een mooie narcose. Bij den
hond vond in 22 van de 33 gevallen de injectie plaats in de
navelstreek; bij de overige geschiedde deze in de flank. Hij nam
waar, dat de honden schreeuwen wanneer ze neergezet worden
en veelal staan ze met gekromden rug naar den buik om te
kijken, hetgeen er op wijst, dat het directe contact van chloral
met het peritoneum pijn veroorzaakt. Met een 10% oplossing in
een dosis van 1/3nbsp;P^r kg- lichaamsgewicht treedt er na
25 minuten een narcose op; maakt men echter gebruik van een
20 % oplossing, dan is deze reeds na 6 minuten aanwezig. Het
dier wordt na enkele minuten wat suf, zonder dat tevoren veel
excitatie verschijnselen zijn vertoond. Deze toestand van depres-
sie gaat over in een incoördinatie der bewegingen en wel eerst in
de achterhand, daarna in de voorhand. De hond tuimelt rond en
ten laatste is het dier geheel verslapt en geraakt in den toestand
van narcose. Wat betreft de bepaling der dosis, deze moet kleiner
zijn voor dieren, die lijden of lijdende waren aan een infectie-
ziekte of bij die ziekelijke toestanden, waar het aantal roode
bloedlichamen ver beneden het normale is gelegen. De schrij-
ver meent dan ook, dat de dosis niet bepaald dient te worden
volgens het lichaamsgewicht, maar naar de absolute hoeveelheid
roode bloedcellen. De narcosebreedte is voor gezonde dieren
groot en zelfs een overdoseering zal weinig schade geven, hoewel
een dosis van 0,6 gr. per kg. bijna den dood veroorzaakte.
Omtrent de verandering in de lichaamstemperatuur merkt
C a e m e r e r op, dat deze meer of minder daalt, dikwijls tot
beneden 35°. Bij een oppervlakkige narcose echter is die veran-
dering niet zoo constant; hier zal óf een hoogere óf een lagere
temperatuur worden waargenomen. Wat den pols betreft, de
frequentie daarvan zal bij het dier in een diepe narcose steeds
verhoogd worden aangetroffen, uitgezonderd echter in de ge-
vallen, waarbij de narcose zeer diep is; dan daalt namelijk het
aantal polsslagen. Ook de frequentie der ademhaling is volgens
de waarnemingen van C a e m e r e r verschillend naargelang de
diepte der narcose. Tijdens een gewoon diepe narcose is het
aantal adembewegingen hooger, terwijl dit bij een middelmatige
en zeer diepe narcose verlaagd blijkt te zijn. In het praenarco-
tische stadium werd bij den hond dikwijls braken waargenomen.
Dit verschijnsel echter is van geen belang.
Caemerer acht de intraperitoneale chloralnarcose een zeer
goede algemeene verdooving. De duur ervan is lang en iedere
operatieve ingreep is mogelijk, terwijl er geen gevaar aan ver-
bonden is. Bij het in acht nemen van de aseptische voorzorgs-
maatregelen behoeft het ontstaan van een peritonitis niet te
worden gevreesd, en mocht de chloraloplossmg van 10 of 20%
irriteerend op de sereuze vhezen werken, dan is het gevolg
slechts een aseptisch en dus geen levensgevaarlijk ontstekings-
proces.
Cadiot en Almy ontleenen hun mededeelingen over de
intraperitoneale chloralnarcose bij het paard en den hond aan
wat Riehe t, Sendrail en Esclauze et Edmond
daaromtrent vermelden en ook citeeren zij de Fransche schrijvers
Lemire et Ducrotoy, volgens wie de methode haar voor-
deden, maar ook haar bijzondere nadeelen heeft, Zij meenen de
intraperitoneale injectie te moeten ontraden, omdat, volgens hun
ervaring, de mogelijkheid bestaat, dat een phlegmoneuze ontste-
king aan den buikwand in het bereik der injectieplaats met een
aansluitende peritonitis kan ontstaan.
Als resultaat van het onderzoek bij een 30-tal honden komt
Reder tot de conclusie, dat de intraperitoneale methode een
elegante en gemakkelijke narcose is, die minder gevaarlijk is dan
de intraveneuze en veel sneller intreedt dan na de rectale appli-
catie van het narcoticum. Nadeelige gevolgen treden er niet op:
de buikstreek is onschuldig en gevaar voor peritonitis is er niet.
Een dosis en concentratie der oplossing wordt niet aangegeven.
Te dezen opzichte heeft B r i x n e r eenzelfde meening; ook
deze acht het peritoneum van den hond ongevoelig voor een
chloraloplossing. Hier tegenover echter kan weer het oordeel van
T u c h 1 e r worden geplaatst, volgens wien de methode niet altijd
zonder complicaties kan worden toegepast. Deze schrijver geeft
dan ook de voorkeur aan een rectale chloralhydraatnarcose, zoo
noodig voorafgegaan door een subcutane morphine injectie.
Zonder dat daarvoor een bijzondere reden wordt aangegeven
geeft M e y e r aan een rectale toediening van chloralhydraat de
voorkeur boven de intraperitoneale applicatie. Met een
dosis rectaal van 0,6 gram per kg. lichaamsgewicht in een
lauwwarme slijmige oplossing wordt binnen korten tijd een
diepe en langdurige slaap met een uitschakeling der reflexen
verkregen. De lichaamstemperatuur, die tijdens den geheelen
duur met 1,4° ä 2° is gedaald, stijgt weer gedurende de periode
van ontwaken. De frequentie van den pols is aanvankelijk met
1/3 van het aantal slagen verhoogd; later in geringe mate ver-
minderd.
P r i s j O 1 k O V oordeelt daarentegen gunstig over de intra-
peritoneale narcose. Deze vermeldt, dat bij den hond een goede
narcose van langen duur is te verkrijgen door toediening van een
dosis van 0,3 è 0,35 gram chloralhydraat per kg. lichaamsgewicht
in een oplossing van 2 ä 5% en dat een gift van 0,4 gram reeds
toxisch is. P r i s j O 1 k O v heeft nooit nadeelen van de injectie
gezien en gevaar voor het hart en voor de ademhaling is er niet.
Een belangrijk onderzoek over het gebruik van chloralhydraat
intraperitoneaal bij verschillende dieren werd door C o n i 11 ver-
richt. Nog lang niet, zoo merkt de schrijver in zijn inleiding op,
neemt de algemeene anaesthesie in de dierchirurgie de plaats in,
die haar toekomt. Dat is te betreuren en het is niet het gevolg van
het ontbreken van goede methoden, maar meer te wijten aan de
moeilijke omstandigheden, waaronder de praktikus veelal moet
werken.
In het historisch overzicht van zijn geschrift citeert hij de
onderzoekingen van vele der reeds genoemde Fransche schrijvers
en ook nog de ervaringen van P a g n o n en van S a v a g e, ter-
wijl hij van Leuret et Rioux mededeelt, dat deze aan
de oplossing natriumcitraat toevoegen teneinde daarmede
de irriteerende eigenschappen van het chloral te ver-
minderen (op 2 gram chloralhydraat l änbsp;gram natrium-
citraat). Zonder deze toevoeging zouden namelijk ongelukken
kunnen voorkomen. C o n i 11 echter zag nooit ongevallen of ern-
stige onaangenaamheden en volgens zijn meening is de intra-
peritoneale chloralnarcose een elegante methode, welke goede
resultaten verzekert.
Over de techniek der applicatie deelt de schrijver mede, dat
deze in de flank geschiedt door een infusie met behulp van tro-
cart, slang en trechter en dat er vooral voor een ledig darm-
lumen moet worden gezorgd, hetgeen wordt verkregen door het
2 dagen tevoren verstrekken van een laxans. Bij het paard liet
deze methode nooit in den steek en er werden geen nadeelen
gezien; hij vermeldt geen enkel doodelijk verloop, hoewel hon-
derden paarden op deze wijze werden behandeld. De werking
is individueel verschillend en het verkregen effect beantwoordt
niet altijd aan de gegeven dosis. Hoewel het soms wat lang
duurt, alvorens de slaap intreedt, is deze toch zeer goed en de
lange nasiaap is eerder een voordeel dan een nadeel. De grootte
der dosis houdt verband met soort, ras, en temperament van het
paard. De oplossing moet steeds versch bereid zijn en in lichaams-
warmen toestand worden geïnfundeerd, terwijl de concentratie
niet hooger dan 15 % mag zijn.
Ook deelt C o n i 11 zijn gunstige ervaringen mede, welke hij
met de intraperitoneale narcose bij den ezel, het rund en den
hond heeft verkregen. Volgens zijn ondervinding is bij den hond
een zekere mate van evenredigheid vast te stellen tusschen de
hoeveelheid chloral en den duur van den slaap. Als gewone
dosis voor den hond geeft de schrijver een hoeveelheid
aan van 1/3 gram per kg. lichaamsgewicht en hij maakt
de opmerking, dat deze nog ver beneden de toxische dosis is
gelegen. In verband hiermede wordt er op gewezen dat het
gevaar voor overdoseering betrekkelijk gering is. C o n i 11 is vol
lof over deze methode, daar zij in zoo korten tijd een rüstigen
en diepen, maar ook een langdurigen slaap verzekert, zoodat alle
operatieve bewerkingen in volkomen anaesthesie kunnen worden
verricht. Bovendien wijst hij op nog andere voordeelen, namelijk,
dat de methode eenvoudig en elegant is wat de techniek betreft
en dat er geen gevaren voor de ademhaling en voor het hart
bestaan, zelfs niet bij dieren, die aan hartgebreken lijdende zijn.
Hermann en Günther komen, wat betreft de intraperito-
neale narcose bij den hond, tot dezelfde conclusie. Met hun proe-
ven, waarbij zij 1/3 gram chloral per kg. lichaamsgewicht in een
oplossing van 10% gebruikten, bereikten zij gunstige resultaten.
Zij merken op, dat er geen gevaren aan zijn verbonden en dat
als een groot voordeel moet worden beschouwd het feit, dat men
niet op de narcose behoeft te letten. Desgewenscht kan het ont-
waken door een subcutane injectie eener oplossing van salicylas
natricus cum coffeino worden bevorderd.
Ook bij de kleine herkauwers en voornamelijk bij de geit
-ocr page 35-kregen zij dezelfde uitkomsten; de narcose was steeds bevredi-
gend en zelfs hoogdrachtige dieren konden, zonder gevaar voor
abortus, worden geopereerd.
In zijn „Kritische Studie über die Chloralhydratnarkose beim
Hundequot; heeft F rees e uitvoerig nagegaan of het gebruik van
chloral bij dit dier is aan te bevelen en welke wijze van toedie-
ning de beste is.
De orale en rectale methode, zoowel als intraveneuze kan hij
niet aanbevelen, terwijl hij ook aan de intraperitoneale injectie
verschillende bezwaren verbonden acht. Hoewel hij de techniek
der laatstbedoelde methode wel eenvoudig vindt, ziet hij het be-
zwaar voor de practische toepassing vooral in de omstandigheid,
dat de contactwerking van chloral op het peritoneum onbe-
rekenbaar is. Het is namelijk mogelijk, dat in een deel der geval-
len de inspuiting eener 30 a 50% oplossing door het peritoneum
zonder merkbare reactie wordt verdragen, terwijl in een ander
deel zelfs een oplossing van 10% een peritonitis zou kunnen
veroorzaken.
Over de werking der stof op de lichaamstemperatuur, den pols
en de ademhaling merkt de schrijver op, dat de vitale centra
door het chloralhydraat niet volgens vaste regelen worden be-
ïnvloed en dat hieromtrent de wijze van applicatie van geen
belang is. Volgens zijn waarnemingen stijgt de frequentie van
den pols na de toediening meer of minder om spoedig, en veelal
met sterke schommelingen, weer tot het normale terug te keeren.
De frequentie blijft nooit normaal en zeer zelden zal een daling
worden gezien.
De verandering in de temperatuur bestaat in een vaak niet
onbelangrijke daling. Reeds na 10 minuten kan de vermindering
der lichaamswarmte worden vastgesteld en na Ij^ a ly^ uren
zal de laagste temperatuur bereikt zijn. Onafhankelijk van de
hoegrootheid der dosis of van de wijze van applicatie bedraagt
deze daling van 1 tot 4 graden. Te dezen opzichte is er een
groot individueel verschil. Wat betreft de ademhaling wordt
opgemerkt, dat de frequentie daarvan in het meerendeel der
gevallen afneemt, vaak met de helft van het oorspronkelijke
aantal, om zich na de narcose geleidelijk weer te herstellen.
Aan het einde van zijn kritische studie komt de schrijver tot
de conclusie, dat chloralhydraat als narcoticum voor den hond
weinig geschikt is.
Van de bekende applicatie-methoden van chloral acht
F r i c k alleen de rectale infusie als practisch bruikbaar. Noch
de intraveneuze injectie, noch de applicatie per os kan hij aan-
bevelen en omtrent de intraperitoneale methode, in welk ver-
band hij op het onderzoek van de vroegere Fransche schrijvers
wijst, merkt hij op, dat, al is deze met toepassing van antiseptische
maatregelen wel mogelijk, toch groote voorzichtigheid moet
worden betracht wegens de gevoeligheid van het buikvlies. Zij
zou niet zonder gevaar zijn en tegenover de applicatie per anum
bestaat het nadeel, dat de te injicieeren vloeistof steriel moet zijn.
Eigen ervaring beschrijft F r i c k echter niet.
In het laatste handboek van Bayer-Schmidt wordt om-
trent de intraperitoneale chloralnarcose slechts de algemeene
opmerking aangetroffen, dat deze methode, evenmin als de intra-
veneuze, voor de toepassing in de praktijk in aanmerking kan
komen.
Uit de verhandeling van Kleine, die over de intraveneuze
chloralnarcose bij den hond onderzoekingen verrichtte, blijkt, dat
deze schrijver de intraperitoneale methode niet zonder gevaar
acht; er wordt echter niet vermeld welke gevaren daaraan zijn
verbonden. Deze schrijver geeft ook zijn waarnemingen weer
over de nevenwerkingen gedurende de narcose. De pols blijft wel
krachtig en regelmatig, maar de frequentie neemt meestal toe; de
ademhaling vertoont aanvankelijk een verhoogde frequentie om
zich daarna geleidelijk tot het normale te herstellen en de
lichaamstemperatuur geeft een daling te zien.
In de Diergeneeskundige Pharmacotherapie van J a k o b
worden de verschillende applicatie-methoden van chloralhydraat
met hare voor- en nadeelen besproken. Over de intraperitoneale
injecties wordt slechts de opmerking gemaakt, dat deze, afgezien
nog van de zeer onzekere en somtijds toxisch letale werking,
practische moeilijkheden opleveren en daarom beter vermeden
kunnen worden.
Zeer spaarzaam zijn de mededeelingen over een onderzoek
-ocr page 37-naar de waarde der chloralhydraatnarcose bij het varken en over
de ervaringen, die men daarmede in de operatieve chirurgie van
deze diersoort heeft verkregen.
Door B r u m 1 e y is er op gewezen, dat juist het varken een
groote mate van gevoeligheid voor chloralhydraat bezit en hij
vermeldt, dat door een rectale infusie van een slijmerige chloral-
hydraatemulsie 1 : 4, berekend naar een dosis van 1/4 ä Vs gram
der stof per kg. lichaamsgewicht binnen een half uur een narcose
is te verkrijgen, die voor vele operatieve bewerkingen geschikt is.
Hij noemt hier een ovariotomie en een hysterectomie en hij merkt
op, dat de veelal langdurige slaap en de somtijds al te diepe
narcose door een kleine dosis strychnine of door een inhalatie
van ammoniak kan worden gematigd.
Ook Bergman heeft dezelfde gunstige ervaringen met de
rectale infusie. Echter heeft deze in sommige gevallen de
anaesthesie onvoldoende bevonden, zoodat het gebruik van een
aanvullend narcotium, eventueel van een plaatselijk anaestheti-
cum, noodig was.
Over de intraperitoneale chloralnarcose bij het varken zijn
alleen de mededeelingen bekend van F r a s e r. Volgens diens
ervaringen bij 29 varkens is op deze wijze een narcose te verkrij-
gen, waarvan de bruikbaarheid die der rectale methode in belang-
rijke mate overtreft. De duur der narcose is gemiddeld Yi s. ^Vi
uren.
De dosis waarmede F r a s e r een diepe narcose verkreeg be-
droeg 0,19 è 0,25 gram chloral per kg. lichaamsgewicht; de
oplossingen, welke hij gebruikte waren die van 123^ ä 25%. Als
oplosmiddel werd een physiologische keukenzoutsolutie gekozen
met een toevoeging van arabische gom in de verhouding 100 : 7,
teneinde daardoor de irriteerende werking van het chloral op
het peritoneum te verminderen. De intraabdominale applicatie
der oplossing geschiedde met behulp van een infusie-apparaat;
bij een klein varken in den onderbuik aan het aan de achterbeenen
vastgehouden dier, bij een groot en vet varken werd de infusie in
zijligging verricht. Behoudens het geval, dat een injectie in de
buikholte van een 50% chloraloplossing een letaal verloop nam,
wordt het voorkomen van nadeelige gevolgen niet beschreven.
Uit dit overzicht van de hteratuur bhjkt, dat de intraperitoneale
chloralhydraatnarcose bijna uitsluitend bij het paard en bij den
hond in toepassing is gekomen en dat de waarde daarvan bij
deze diersoorten verschillend wordt beoordeeld. Tegenover een
aantal schrijvers, die de bedoelde methode voor de practische
toepassing bijzonder geschikt achten, staan anderen, die haar
om verschillende redenen meenen te moeten ontraden. Een deel
dezer laatsten kunnen de methode niet aanbevelen wegens het
feit, dat geen voldoende resultaten worden verkregen, terwijl
andere gewag maken van de mogelijkheid van ontstekingsproces-
sen van het peritoneum en bovendien zijn er eenige schrijvers,
die er op wijzen, dat de techniek der toepassing practische be-
zwaren medebrengt.
Van belang acht ik de mededeelingen van verschillende
schrijvers, waarin gewag gemaakt wordt van de omstandigheid,
dat de contactwerking van het chloralhydraat tot irritatie en ont-
steking van het buikvlies aanleiding geeft, om welke reden de in-
traperitoneale narcose voor den hond ongeschikt wordt gevonden.
Te dien opzichte moet ik er op wijzen dat uit de beschrijvingen
niet blijkt, dat dit oordeel op gefundeerde gegevens, n.1. op de
resultaten van een pathologisch anatomisch onderzoek, berust.
En door het ontbreken dezer gegevens heeft naar mijn meening
het afkeurend oordeel veel van zijn beteekenis verloren. Overi-
gens ook werd veelal gebruik gemaakt van sterke oplossingen,
n.1. in de concentratie van 10% en hooger, van concentraties dus
waarvan ä priori een sterke contactwerking kan worden verwacht.
Het is wel merkwaardig, dat in den loop der 50 ä 60 jaren
over de waarde der chloralhydraatnarcose in de dierchirurgie zoo
verschillend wordt geoordeeld. Zeer sterk ziet men dit tot uit-
drukking komen waar het betreft de intraveneuze methode bij het
paard en betreffende de intraperitoneale injecties bij den hond
bemerkt men hetzelfde.
Welke beoordeeling van deze zijde de intraperitoneale chloral-
hydraatnarcose bij het varken heeft, wordt aangetoond door het
resultaat der onderzoekingen, die in dit geschrift zijn neergelegd.
Reeds eerder werd opgemerkt, dat het doel mijner onder-
zoekingen betrof het verkrijgen van een oordeel omtrent de
waarde der intraperitoneale chloralhydraatnarcose in de opera-
tieve chirurgie van het varken en wel in het bijzonder bij het
jonge dier, en ik meende dat het daartoe in de eerste plaats
noodzakelijk was over de resultaten van een groot aantal proe-
ven te beschikken.
In verschillende richtingen werd een onderzoek ingesteld en
dit betrof de volgende vragen:
1.nbsp;Treedt een bevredigende narcosediepte bij het toedienen
van een bepaalde dosis regelmatig in en hoe groot is deze dosis.
2.nbsp;Zijn er gedurende of kort na de narcose complicaties te
vreezen.
3.nbsp;Zijn de gevolgen schadelijk voor het dier.
4.nbsp;Voldoet de techniek der toepassing aan practische
eischen.
Door dit 4-tal vragen wordt naar mijn meening de practische
bruikbaarheid der bedoelde intraperitoneale chloralhydraatnar-
cose bepaald.
Betreffende de eerstgestelde vraag was het mijn doel om zoo
mogelijk te komen tot het vaststellen van een dosis chloralhydraat
waarmede bij intraperitoneale toediening een constante werking,
nl. het regelmatig intreden van een narcose met volledige
anaesthesie en opheffing van hinderlijke reflexen, kon worden
verkregen. Hiertoe was het uit den aard der zaak noodig over
het resultaat van een groot aantal proeven, waarbij van verschil-
lende dosissen werd gebruik gemaakt, te beschikken. Ook we-
gens het te verwachten feit, dat er bij het varken, evenals dat
bij het paard en bij het rund het geval is, een individueel ver-
schil in gevoeligheid ten opzichte van chloralhydraat zou kunnen
worden aangetroffen, was een zoo groot aantal gewenscht.
Met betrekking tot de mogelijkheid van complicaties geduren-
de of na de narcose ware het te verwachten, dat deze zouden
kunnen bestaan in het intreden van stoornissen in de hartfunctie
en in de ademhaling. En ook te dezen opzichte was het nood-
zakelijk bevindingen van een groot aantal narcosegevallen te
verkrijgen.
Wat betreft de vraag of de intraperitoneale applicatie van een
chloralhydraatoplossing tot schadelijke gevolgen aanleiding
geeft, werd in de eerste plaats gedacht aan de mogelijkheid van
een irriteerende en beschadigende werking dezer oplossing op
het peritoneum, die wellicht tot ontsteking met blijvende intraab-
dominale veranderingen zou kunnen leiden. Hieromtrent was het
te verwachten, dat deze veranderingen naar den graad belang-
rijker zouden zijn naarmate een hooger geconcentreerde choral-
oplossing was gebruikt. Teneinde deze veranderingen in een
acuut en chronisch stadium te leeren kennen, heb ik het nood-
zakelijk geacht bij een groot aantal dieren een pathologisch-ana-
tomisch onderzoek te verrichten. De hierbij verkregen gegevens
zijn uiteraard ook noodig geweest voor het vaststellen van de
concentratie der oplossing, welke voor de practische toepassing
het meest in aanmerking komt.
Aangezien ik er mede rekening hield, dat de bedoelde veran-
deringen van het peritoneum mogelijkerwijze aan den gezond-
heidstoestand en aan den groei van het dier eenige merkbare
schade zouden kunnen toebrengen, heb ik een groot deel der var-
kens gedurende meerdere weken na de narcose (operatie) geob-
serveerd. Om practische redenen was het bezwaarlijk alle be-
handelde dieren een zoo langen tijd in observatie te houden.
Dat als gevolg der werking van het chloralhydraat de functie
der nieren een langdurende of blijvende stoornis zou ondergaan,
mocht ik op grond van de gegevens uit de literatuur betreffende
de intraveneuze injectie van chloral bij het paard en uit eigen
ervaring daaromtrent, niet verwachten. Echter heb ik in een
deel der gevallen mijn aandacht daaraan geschonken. Bij een
20-tal dieren heb ik gedurende en eenigen tijd na de narcose de
urine op eiwit onderzocht.
Door het verrichten van een uitgebreid aantal narcoseproeven
meende ik ook een indruk te kunnen verkrijgen omtrent de veel-
vuldigheid van het uitblijven eener narcose, welk falen wellicht
op rekening zou moeten worden gesteld van het feit, dat de in-
jectie geheel of gedeeltelijk in het lumen van den darm heeft
plaats gevonden. Schadelijke gevolgen van de perforatie van
den darmwand in deze gevallen vreesde ik wel niet, echter heb
ik de betreffende dieren nog geruimen tijd na de injectie kunnen
observeeren.
Daar er wat betreft de vraag op welke wijze en in een hoe-
danigen vorm het chloralhydraat uit het lichaam wordt verwij-
derd geen volkomen eenstemmigheid blijkt te bestaan en er hier-
omtrent van het varken niets bekend is, werd ook in deze rich-
ting een onderzoek ingesteld. Hierbij is nagegaan welk product
er in den maaginhoud en in de urine wordt uitgescheiden, terwijl
het onderzoek tevens betrof het verkrijgen van eenig inzicht om-
trent den aanvang en den duur dezer uitscheiding.
a. Keuze en voorbereiding der dieren.
De varkens, die ik voor mijn onderzoekingen gebruikte, waren
oogenschijnlijk gezonde jonge dieren met een lichaamsgewicht
varieerende tusschen S^/^ en 60 kg.; voornamelijk liep dit ge-
wicht tot omstreeks 20 kg. Steeds was ik in de gelegenheid ze
meerdere dagen voor de proef op hun gezondheidstoestand te
observeeren. De varkens, die behept waren met een of andere
chirurgische aandoening zooals die met een hernia, met een
chronisch zaadstrengabces e. d. werden ook als gezond be-
schouwd.
Behoudens eenige uitzonderingen heb ik elk der varkens ge-
durende ongeveer 24 uren voor de proef geen voedsel doen ver-
strekken. Deze voorbereiding achtte ik nuttig, omdat dan de
kans, dat bij de abdominale punctie den darm zou worden ge-
troffen, veel minder groot is dan bij de sterk gevulde buikholte.
Ook wegens het feit, dat het meerendeel der narcosen plaats
had bij varkens, die een operatie in de buikholte, direct of indi-
rect, moesten ondergaan (ovariotomie, breukoperatic), was het
vasten voor den tijd van één dag niet zonder belang.
b. Onderzoek naar het verloop der narcose.
Bij de studie naar het verloop der narcose heb ik mijn aan-
dacht geschonken aan de verschijnselen betreffende de motori-
sche en sensible paralyse. Onmiddellijk na het voltooien der
injectie werd het dier vrijgelaten en kon het zich rustig voort-
bewegen; derhalve bestond de gelegenheid de geleidelijk intre-
dende motorische paralyse te vervolgen en daarvan aanteeke-
ning te houden.
Ter beoordeeling van de vermindering of van het totaal ver-
lies der sensibiliteit werden de reflexen gebruikt. Allereerst de
huidreflexen en daarvan voornamelijk den kroonreflex, overi-
gens ook den staartreflex. ïiet al of niet uitgeschakeld zijn
dezer reflexen werd bepaald op grond van de bevindingen bij
speldeprikken en in sommige gevallen door het maken van één
of een paar huidincisies op enkele plaatsen.
Verder werd in alle gevallen de conjunctiva-corneareflex
gecontroleerd. Daartoe gebruikte ik een haarpenseel, waarmede
bij herhaling de ooglidranden en de cornea zacht werden ge-
prikkeld. Daar bovendien bij het meerendeel der dieren voor de
operatieve ingreep een laparotomie noodig was, kon de reflex, die
bij een prikkehng van het peritoneum kan optreden, tevens wor-
den nagegaan.
Op grond van de aldus verkregen uitkomsten heb ik ook ge-
tracht een indruk te verkrijgen omtrent den duur der narcose
en van het ontwaken. Ik heb bij mijn proeven onderscheiden
een periode van de eigenlijke narcose, nl. een stadium van tole-
rantie en een periode van ontwaken. Tot de eerste heb ik ge-
rekend den toestand van verdooving, waarbij de cornea- en de
genoemde huidreflexen volledig uitgeschakeld bleken te zijn,
terwijl als aanvang van ontwaken het tijdstip werd aangenomen.
waarop eenige reflex wederom kon worden opgewekt. Als het
einde der ontwakingsperiode rekende ik dat, waarop het dier
zich weer loopende kon voortbewegen.
Aangezien echter deze beide perioden onderling niet scherp
begrensd zijn, en ook, nadat het dier weer loopen kan, bijna
steeds nog een zekere mate van motorische slapte en psychische
depressie gedurende eenigen tijd blijft voortbestaan, is de tijds-
duur van de tolerantie, zoowel als die van het ontwaken, slechts
bij benadering bepaald. Te dezen opzichte zijn daarom in de
opgaven onderdeelen van een kwartier verwaarloosd.
Lichaamstemperatuur. Teneinde een inzicht te verkrijgen in de
veranderingen der lichaamswarmte is bij een groot aantal proe-
ven de temperatuur gedurende het verloop der narcose en in de
periode van ontwaken alsmede na dit stadium herhaaldelijk ge-
meten. Om in de narcose een zoo betrouwbaar mogelijke aan-
wijzing te verkrijgen werd bij het opmeten de thermometer ver
in het rectum geschoven. Wegens het verslapt zijn van den anus
tijdens den toestand van narcose achtte ik dezen maatregel niet
zonder belang.
Respiratie en hartwerking. Van de frequentie en het rhytme
van den hartslag en van de ademhaling werd ook geregeld aan-
teekening gemaakt; allereerst vóór de injectie en verder werden
deze geregeld gedurende en na de narcose gecontroleerd. Uiter-
aard mocht ik mijn bevindingen in deze vóór de narcose, nl. bij
het dikwijls onrustige dier, niet al te zeer vertrouwen. Ik heb
echter aanteekening gehouden van mijn tellingen bij rustige
oogenblikken. Het opnemen van den hartslag geschiedde met
den phonendoscoop.
c. Injectie methode.
De inspuiting werd steeds verricht ongeveer in het midden
tusschen den navel en den voorrand van het schaambeen en
even terzijde van de mediaanlijn. Deze streek kon daartoe goed
toegankelijk worden gemaakt wanneer het dier aan de achter-
beenen werd opgeheven. Daar ik meestal jonge, betrekkelijk
kleine dieren te behandelen had, was het hanteeren op deze
wijze zeer eenvoudig, maar ook voor een zwaarder dier leverde
dit geen moeilijkheden op. De genoemde houding heeft het voor-
deel, dat de buikwand vrij sterk aangespannen is, hetgeen de
perforatie met de canule gemakkelijker maakt, maar bovenal
ontstaat hierdoor een benedenwaartsche verplaatsing der inge-
wanden, waardoor de kans op doorboring van den darmwand
en een mogelijke injectie in het lumen belangrijk wordt vermin-
derd. Dit wordt nog versterkt door het feit, dat tengevolge van
het onthouden van voedsel gedurende 24 uren, het volumen der
ingewanden ook zeer verkleind is.
De voorbereiding van het gebied der injectie was natuurlijk
eenvoudig. Deze bestond in een reinigende en desinfecteerende
behandeling met jodiumbenzine.
Voor de applicatie der oplossing is geen bijzonder instrumen-
tarium vereischt; men heeft de keuze tusschen en infusie en een
injectie. Ik gaf de voorkeur aan deze laatste methode en daar-
voor bediende ik mij van een ,,Recordquot;spuit met een inhoud van
100 of 200 cm3, voorzien van een slangstuk van ongeveer 25 cm.
Als injectienaald gebruikte ik een vrij grove canule, nl. een met
een lengte van ongeveer 5 cm. en een dikte van l^^ a 2 mm.
Dat deze instrumenten, wat betreft de steriliteit, aan de gewone
eischen voldeden, spreekt wel vanzelf.
Op een oogenblik, dat het dier in hangende houding rustig
was werd de canule ingestoken, eenigszins in schuine rich-
ting naar beneden en vervolgens werd de oplossing ingespoten.
Bij het leegdrukken der spuit wordt geen weerstand ondervon-
den en als gunstige bevinding bemerkte ik in het meerendeel der
gevallen, dat het dier tijdens deze behandeling zeer rustig bleef.
Na voltooiing der injectie werd het varken losgelaten en kon het
vrij rondloopen. Teneinde de resorptiesnelheid te verhoogen heb
ik deze kalme beweging als een nuttige maatregel beschouwd.
Vooruitloopende op hetgeen daaromtrent nader zal worden ver-
meld, duurde deze beweging slechts enkele minuten, aangezien
reeds binnen een korten tijd de verschijnselen van motorische
paralyse zoodanig te voorschijn treden, dat het dier zich niet
meer kan staande houden en komt te liggen.
d. Dosis en oplossing.
Bij mijn onderzoekingen heb ik mij uitsluitend bediend van
chloralhydraat (Hydras chlorali; Ned. Pharmac. Ed. 5) in een
waterige oplossing; een toevoeging van physiologische keuken-
zoutsolutie of van arabische gomslijm heb ik achterwege gela-
ten. Voor het verkrijgen van de injectievloeistof werd de afge-
wogen hoeveelheid chloralhydraat opgelost in zooveel gedestil-
leerd water, dat de gewenschte concentratie was verkregen;
daarna werd deze oplossing gefiltreerd en gedurende 10 mi-
nuten in een glazen kolf gekookt, vervolgens ongeveer afgekoeld
tot bloedtemperatuur en geïnjicieerd. Dikwijls werd een
hoeveelheid chloraloplossing van bekende sterkte voor licht be-
schut in voorraad gehouden, teneinde deze steeds bij de hand
te hebben.
In afwijking met enkele gegevens uit de literatuur daarom-
trent, hebben de ervaringen in de kliniek geleerd, dat een steri-
hseeren der chloraloplossingen boven 100° geen schade, althans
geen merkbare schade, aan de werkzaamheid van het preparaat
toebrengt. Ook uit de onderzoekingen van d e J o n g is geble-
ken, dat chloralhydraatoplossingen gedurende ä 1 uur bij
100° è 120° gesteriliseerd kunnen worden, maar dat het ge-
wenscht is deze, zoowel als de niet gesteriliseerde oplossing
tegen den invloed van licht te beschutten. Bij bewaring in het
licht zal deze oplossing onder vorming van zoutzuur worden
ontleed, terwijl er na verhitting, naast zoutzuur ook nog een
spoor van een ander zuur gevormd schijnt te worden (trichloor-
azijnzuur of mierenzuur?) Volgens de Jong zouden ook ster-
kere oplossingen door licht gemakkelijker ontleed worden dan
meer verdunde.
Wat betreft de dosis was het in de kliniek reeds gebleken,
dat de hoeveelheid chloral, waarmede bij het varken een nar-
cose kon worden verkregen omstreeks 1/4 ä Vs gram per kg.
lichaamsgewicht bedraagt. Deze doseering was gekozen, aange-
zien uit eenige mededeelingen in de literatuur, nl. uit die vari
Sendrail, Rice, C i n o t t i, Günther e. a. bekena
was, dat de hond met deze hoeveelheid in narcose kan worden
gebracht.
-ocr page 46-Omtrent de chloralhydraatnarcose bij het varken kreeg ik de
eerste gegevens in handen ongeveer 1 jaar nadat ik mijn onder-
zoekingen had aangevangen en wel door het artikel van Frä-
ser. Deze schrijver heeft voor de intraperitoneale narcose bij
deze diersoort een dosis aangegeven van 0,19 è 0,25 gram per
kg. lichaamsgewicht, terwijl als oplosmiddel het gebruik van
physiologische keukenzoutsolutie en een toevoeging van arabi-
sche gomslijm wordt aanbevolen.
Zooals blijkt heb ik steeds de dosis chloral bepaald naar het
lichaamsgewicht. Ik meende, dat deze methode wel het meest
practisch is en dat die, welke door Cremerer is aangegeven,
n.1. de berekening naar de absolute hoeveelheid roode bloed-
lichamen, slechts theoretische waarde heeft. Overigens is de
dosis aangegeven in directe onderdeelen van grammen en niet
in centi- of milligrammen. Bijna in alle beschrijvingen in de
literatuur wordt dit op dezelfde wijze gedaan en ik ben
van meening, dat deze uitdrukking van de dosis door hare
eenvoud voor de practische toepassing van belang is.
Het was dus noodig, dat van tevoren van ieder dier het
lichaamsgewicht werd bepaald en dit geschiedde met behulp van
het bekende zakweegapparaat de z.g.n. „Pocket Balansquot;. Door
middel van een touw, dat aan een der achterbeenen was beves-
tigd werd het dier aan het apparaat gehangen en kon het ge-
wicht worden afgelezen.
Mijn onderzoek ter bepahng van de dosis omvatte in de
eerste plaats eenige voorloopige proeven, waarbij gebruik
gemaakt werd van respectievelijk i/g en 1/5 gram chloral-
hydraat per kg. lichaamsgewicht. Zooals dit nader zal worden
beschreven bleek echter, dat deze hoeveelheid te gering is voor
het verkrijgen van een voor operatieve doeleinden geschikte
narcosediepte. Derhalve werd de dosis opgevoerd tot 1/4 en 1/3
gram en hieromtrent waren de bevindingen zoo gunstig, dat ik
mijn onderzoek in hoofdzaak tot deze dosissen heb bepaald.
Vooruitloopende op het verkregen resultaat vermeld ik reeds
hier, dat de toediening van 1/3 gram per kg. lichaamsgewicht een
dosis blijkt te zijn, die een goede narcosediepte verzekert en
waarbij geen gevaar behoeft te worden gevreesd. Hoewel ik mijn
onderzoek in deze richting had kunnen afsluiten, meende ik,
dat het gewenscht ware bij een aantal varkens een hoogere dosis
te gebruiken. Ik heb dit van belang geacht om door het resultaat
dezer proeven te kunnen aantoonen, dat de hoeveelheid van
1/3 gram nog ver genoeg van de dosis toxica verwijderd ligt.
3. Inleidend onderzoek naar de dosis.
Hier volgt een reeks van waarnemingen betreffende het ver-
loop der narcose, waarbij gebruik gemaakt werd van een hoeveel-
heid van i/e en van 1/5 gram chloralhydraat per kg. lichaams-
gewicht. Bij deze proeven heb ik mij bepaald tot de vraag of
deze dosis een bevredigende narcose geeft, hetgeen uit het
onderzoek naar de reflexen en uit de bevindingen der operatie
zou moeten blijken.
Proef I.
Lichaamsgewicht: 14 kg.
Dosis chloralhydraat: 14/6 gr. (concentratie 5%).
Bevindingen:
4 a 6 min. post inj.: Het dier vertoont een duidelijke coördinatiestoornis in
de achterhand; het blijft snuffelen op den bodem.
8 min. post inj.: De verslapping der skeletspieren is onvolledig; huidreflexen
en corneareflex zijn positief.
30 min. post inj.: Op de huidsnede ten behoeve van een ovariotomie volgt
een duidelijke reactie. Door een inhalatie met aether-chloroform wordt de
narcose verdiept en kan de operatie worden voltooid.
50 min. post inj.: Het varken loopt zonder afwijking en het voedsel wordt
normaal opgenomen.
Proef II.
Lichaamsgewicht: 14 kg.
Dosis chloralhydraat: 14/6 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
4 a 6 min. post. in].: Nadat het varken eenige verschijnselen van slapte in
de achterhand vertoond heeft, gaat het rustig liggen.
8 min. post inj.: Er blijkt een duidelijke motorische slapte opgetreden te zijn;
de huidreflexen en corneareflex zijn positief.
30 min. post inj.: De reactie, die bij het maken van een huidsnede optreedt,
is sterk.
45 min. post inj.: Het varken loopt weer rond.
-ocr page 48-Proef III.
Lichaamsgewicht: 12 kg.
Dosis chloralhydraat: 12/6 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
8 min. post inj.: Het dier vertoont een geringe coördinatiestoornis in de
achterhand en lijkt wat versuft.
25 min. post inj.: De motorische verslapping is nog onvolledig; het varken
kan zich nog, hoewel moeilijker, verplaatsen. De huidreflexen en de
corneareflex zijn positief. Op het maken van een huidsnede volgt een
duidelijke reactie. De operatie (zaadstrengabces) wordt in chloroform-
aethernarcose vervolgd.
60 min. post inj.: Het varken loopt weer rond.
Proef IV.
Lichaamsgewicht: 17 kg.
Dosis chloralhydraat: 17/6 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
20 min. post inj.; Uitgezonderd een geringe spierverslapping is er van narcose
niets te bemerken.
30 min. post inj.: Het dier loopt weer normaal rond en neemt weer voedsel
tot zich.
Proef V.
Lichaamsgewicht: 18 kg.
Dosis chloralhydraat: 18/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
15 min. post inj.: Er zijn geen narcoseverschijnselen; eenigszins slingerend
loopt het dier snuffelend rond en lijkt gering geëxciteerd.
25 min. post inj.: Door de inhalatie met aether wordt een voldoende narcose-
diepte verkregen, waarin de operatie (ovariotomie) zonder reactie kan
worden voltooid.
55 min. post inj.: Het varken loopt weer.
Proef VI.
Lichaamsgewicht: 13 kg.
Dosis chloralhydraat: 13/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
3 a 5 min. post inj.: Het varken vertoont een coördinatiestoornis in de
achterhand en gaat liggen.
8 a 10 min. post inj.: Het dier komt weer overeind en loopt waggelend rond;
-ocr page 49-daarna gaat het weer liggen en beweegt den kop met korte regelmatige
onderbrekingen heen en weer, terwijl vergeefsche pogingen worden aan-
gewend om op te staan.
20 min. post inj.: De huidreflexen en de corneareflex zijn nog aanwezig en
bij het maken van een huidsnede wordt een flinke reactie gezien.
26 min. post inj.: Het dier komt wankel overeind, loopt even rond en gaat
weer liggen.
38 min. post inj.: Het dier is nog eenigszins paretisch in de achterhand.
Proef Vn.
Lichaamsgewicht: 48 kg.
Dosis chloralhydraat: 48/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
5 min. post inj.: De motorische paralyse is van dien aard, dat het dier niet
meer overeind kan en blijft liggen; gedurende enkele minuten zijn loop-
bewegingen waar te nemen.
15 min. post inj.: De huidreflexen en de corneareflex zijn, hoewel zwakker,
nog aanwezig.
25 min. post inj.: Het dier ligt motorisch slap en rustig temeer; de cornea-
reflex is nog slechts gering positief, de kroonreflex eveneens. Op het
splijten van de urethra ten behoeve van een amputatio penis treedt een
reactie op, zoodat een aanvullende inhalatie-narcose met een weinig
chloroform-aether noodig is.
65 min. post inj.: Het varken loopt weer rond.
Proef Vin.
Lichaamsgewicht: 16 kg.
Dosis chloralhydraat: 16/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
8 min. post inj.: Het dier vertoont in de achterhand een duidelijke ataxie;
het loopt echter nog rond.
12 min. post inj.: De beweging is zoo wankel, dat het varken omvalt en blijft
liggen; de huidreflexen en de corneareflex zijn nog zwak aanwezig.
17 min. post inj..: Er is een motorische slapte en het dier slaapt. De huid-
reflexen en de corneareflex zijn nog niet geheel negatief.
25 min. post inj.: Bij het maken van een huidsnede reageert het dier tamelijk
sterk. Voor het voltooien der operatie (hernia) wordt de narcose met
chloroform-aether verdiept.
60 min. post inj.: Een geringe mate van parese in de achterhand is nog
aanwezig; overigens loopt het dier.
Proef IX.
Lichaamsgewicht: 9 kg.
Dosis chloralhydraat: 9/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
6 min. post inj.: Het varken ligt rustig terneer; de huidreflexen en de cornea-
reflex zijn nog in geringe mate aanwezig.
13 min. post inj.: Deze reflexen zijn, hoewel zwak, nog positief.
20 a 30 min post inj.: Bij het begin der operatie blijkt reeds de onvolkomenheid
der narcose; er volgt een duidelijke reactie op de huidsnede. Met chloro-
form-aether wordt de narcose verdiept en de operatie (hernia inguinalis)
kan ongestoord worden verricht.
70 min. post inj.: Het dier is nog wat suf; geen verschijnselen van parese.
Proef X.
Lichaamsgewicht: 12 kg.
Dosis chloralhydraat: 12/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
6 a 9 min. post inj.: Het dier vertoont coördinatie-stoornissen in de achterhand
en gaat liggen; het komt weer waggelend overeind.
12 min. post inj.: De big ligt weer en vertoont zwakke loopbewegingen;
verder eenige op- en neergaande bewegingen met den kop. De huidreflexen
en de corneareflex zijn nog op te wekken. De narcose is onvoldoende.
30 min. post inj.: Het dier ligt zeer rustig op de operatietafel; de motorische
paralyse is belangrijk. De reflexen zijn zwak positief. Bij het incideeren
van huid en spieren (ovariotomie) volgt eenige reactie. De operatie wordt
na een inhalatie van aether vervolgd.
60 min. post inj.: Het varken loopt, hoewel nog eenigszins waggelend.
Proef XI.
Lichaamsgewicht: 16 kg.
Dosis chloralhydraat: 16/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
5 a 7 min. post inj.: Het dier is in belangrijke mate atactisch in de achterhand
en komt te liggen; herhaalde pogingen tot opstaan mislukken.
10 min. post inj.: Een duidelijke, hoewel niet algeheele verslapping van de
skeletmusculatuur is aanwezig; de reflexen van de huid en cornea zijn
nog positief.
25 min. post inj.: De narcosediepte is onvoldoende. De operatie (hernia)
wordt in een aanvullende aether-narcose voltooid.
/O min. post inj.: Verschijnselen van parese zijn niet meer aanwezig.
-ocr page 51-Proef Xn.
Lichaamsgewicht: 32 kg.
Dosis chloralhydraat: 32/5 gr. (concentratie 5 %).
Bevindingen:
5 a 8 min. post inj.: Na slingerende bewegingen gedurende eenige minuten,
bijna uitsluitend in de achterhand, komt het dier te liggen; het vertoont
zwakke loopbewegingen en braakt één keer.
12 min. post inj.: Het varken ligt rustig; geen volkomen motorische paralyse.
De corneareflex is nog positief.
18 min. post inj.: De reflexen zijn nog positief.
20 a 30 min. post inj.: Door een gift per inhalationem van aether-chloroform
is de anaesthesie volkomen en heeft de operatie (castratie van cryptor-
chismus) plaats.
Dit 12-tal narcoseproeven heeft aangetoond, dat een dosis van
i/e gram chloralhydraat per kg. lichaamsgewicht, zoowel als die
van 1/5 gram voor het verkrijgen van een bevredigende narcose-
diepte onvoldoende is.
In geen der gevallen zijn de reflexen volledig uitgeschakeld
geweest; steeds was het voor het verrichten der operatie noodig
door een aanvulling met aether of met chloroform-aether per
inhalationem den narcosetoestand te verdiepen. Wel werd sterk
den indruk verkregen, dat door de applicatie van 1/5 gram de
motorische parese en vermindering der reflexprikkelbaarheid be-
langrijker was dan die, welke na de toediening van de kleinere
dosis werd verkregen.
Proevenreeks I.
Deze reeks omvat 40 gevallen van narcose. Bij elk der varkens
werd 34 gram chloralhydraat per kg. levend gewicht in een
oplossing van 5 % ingespoten.
Van een 5-tal is de beschrijving eenigszins uitvoerig, terwijl
de overige 35 narcosen in twee tabellen op beknopte wijze zijn
weergegeven.
Geval 1.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 13 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39.3°, hartslag 128, ademhaling 36 p.m..
Injectie: 65 cm®.
Bevindingen:
2 ä 5 min. post inj. Het dier begint te waggelen in de achterhand; het gaat
herhaalde malen liggen en weer opstaan. De spierverslapping neemt zoo
snel toe, dat het ten laatste niet meer op kan en rustig op de zijde blijft
liggen. De oogen zijn gesloten.
10 min. post inj. Totaal verslapt wordt de big op de operatietafel gelegd.
Huid- en corneareflexen zijn volkomen opgeheven.
15 ä 20 min. post inj. De operatie wordt verricht. Noch op de huid-spiersnede,
noch bij het doorboren van het peritoneum of het wegknippen der ovariën
is eenige reactie te bemerken.
40 min. post inj. De toestand is nog onveranderd. De reflexen zijn negatief,
ä 2 uren post inj. Het dier komt langzaam tot ontwaken; de reflexen
keeren geleidelijk terug, allereerst de kroonreflex, wat later de andere
reflexen. Gedurende deze periode wordt bij het liggende dier nu en dan
langdurige tremor musculorem waargenomen, soms afgewisseld door een
korte periode met zwakke klonische krampen der ledematen. Ten laatste
komt het varken eenigszins overeind of blijft even zitten om daarna weer
in een korteren of längeren slaaptijd terug te vallen. Op het alleriaatst
(2 uren post inj.) loopt het dier waggelend rond.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen op-
genomen; ze was achtereenvolgens 38,7°, 36,4° en 36,2°. Drie uren na
de injectie was ze 36.9°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd; er werden
achtereenvolgens geteld 148, 130, 128 en 128 slagen.
Ademhaling: Deze was steeds rustig en bedroeg 30, 20, 20 en 18 adem-
halingen per min.
Na de narcose: Het dier is nog een week in observatie gebleven. Uitgezonderd
een iets geringere eeüust gedurende den dag na de operatie zijn er in dien
tijd geen verschijnselen waargenomen, welke op rekening van de injectie
zouden kunnen worden gesteld.
Geval 2.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 6 kg.
Operatie: Hernia ventralis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39.5°, hartslag 160, ademhaling 36 p. m..
Injectie: 30 cm®.
Bevindingen:
2 à 5 min. post inj. Reeds binnen 3 minuten begint het varken te wankelen
in de achterhand en deze motorische slapte is spoedig zoover voortge-
schreden, dat het dier niet meer kan opstaan en slap terneer ligt. Slechts
even worden, nadat het ligt, wat loopbewegingen opgemerkt; deze houden
op en het dier komt in een diepen slaap.
8 min. post inj. Bij het opbeuren en neerieggen op de tafel is het varken
totaal verslapt, de huid- en conjunctiva-corneareflexen blijken verdwenen
te zijn.
15 à 40 min. post inj. In deze periode vindt de operatie plaats; niet de minste
reactie wordt hierbij waargenomen.
45 min. post inj. De reflexen zijn nog niet teruggekeerd; het varken slaapt
rustig en diep, de ademhaling is regelmatig.
1}4 à 3 uren post inj. Langzaam komt het dier tot ontwaken; gaandeweg
keeren de reflexen terug. Langdurige tremor wordt waargenomen. Ten
laatste heeft de spierfunctie zich hersteld en kan het dier opstaan.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen op-
genomen en was achtereenvolgens 36.8°, 35°, 34.8°, 35° en 37.8 .
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd deze gecontroleerd; er werden achter-
eenvolgens geteld 210, 216, 180, 180 en 162 slagen.
Ademhaling: Deze was rustig en bedroeg 16, 17, 21, 32 en 30 ademhalingen
per min.
Na de narcose: Het dier bleef nog 10 dagen onder controle. Behalve een
verminderden eetlust gedurende de eerste paar dagen, die aan de ingrijpende
operatie werd toegeschreven, zijn in deze periode geen bijzondere verschijn-
selen waargenomen.
Geval 3.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 103^ kg.
Operatie: Ovariotomie.
-ocr page 54-Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38.7°, hartslag 105, ademhaling 30 p. m..
Injectie: 52 cm^.
Bevindingen:
1nbsp;a 30 min. post inj. Het varken loopt na de injectie rond en vertoont geen
verschijnselen van ataxie, het blijkt eenigszins geëxciteerd en snuffelt overal.
Het dier wordt rustiger, maar het komt niet in narcose. Vermoed wordt,
dat de chloraloplossing grootendeels in den darm is terechtgekomen. Het
varken wordt weggebracht en krijgt ook gedurende de volgende 24 uren
geen voedsel.
De herhaling vindt den volgenden dag plaats; er wordt wederom 52 cm''
ingespoten. Temp., hartslag en ademhaling bedroeg resp. 39,2°, 110 en 30.
Bevindingen:
2nbsp;a 5 min. post inj. Het dier begint te waggelen in de achterhand; de
motorische slapte schijnt na 4 min. reeds totaal.
9nbsp;min. post inj. Het varken ligt geheel verslapt temeer; de huid- en cornea-
reflexen zijn volkomen opgeheven.
10nbsp;a 15 min. post inj. De operatie wordt zonder eenige reactie verricht.
1% a 2 uren post inj. Het dier komt tot ontwaken; de reflexen keeren
geleidelijk terug. Herhaalde langdurige tremor en eenige klonische krampen.
Nu en dan treden er wat loopbewegingen op. Ten laatste loopt het varken,
hoewel nog wankel, rond.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen opge-
nomen, en was achtereenvolgens 37.6°, 35.7°, 37° en 37.9°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen was deze achtereenvolgens 138, 88, 93
en 120.
Ademhaling: Deze was rastig en regelmatig, er werden geteld 11, 9, 14 en
27 ademhalingen per min..
Na de narcose: Nog gedurende 2 weken werd de gezondheidstoestand van dit
dier nagegaan, maar er zijn geen nadeelige gevolgen waargenomen, die
op rekening van de injectie zouden kunnen worden gesteld.
Geval 4.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 26 kg.
Operatie: Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek: Geen lichaamstemp., hartslag en ademhaling opgenomen.
Injectie: 130 cmquot;.
Bevindingen:
5 a 9 min. post inj. Langzamerhand begint het varken atactisch te worden
in de achterhand; het komt ten laatste op de zijde te liggen.
12 a 14 min. post inj. Het dier vertoont loopbewegingen en beweegt regel-
matig met den kop. Huid- en corneareflexen zijn, hoewel zwakker, nog
aanwezig.nbsp;r , ,nbsp;n •
20 min. post inj. De corneareflex is nog juist positief, de kroonretlex is
verzwakt.
25 a 35 min. post inj. Bij het maken van de huidsnede treedt een duidelijke
reactie op. De narcose wordt door toediening van 5 cm^ chloroform-aether
M per inhalationem volkomen. De operatie geschiedt zonder reactie.
50 min. a 11^ uur post inj. De reflexen komen geleidelijk terug en het varken
komt gedurende deze periode overeind en loopt aan het einde hiervan rond.
Na de narcose zijn er gedurende de volgende 15 dagen geen nadeelige
gevolgen geconstateerd.
Geval 5.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 21 kg.
Operatie: Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek: Geen lichaamstemp., hartslag en ademhaling opgenomen.
Injectie: 105 cmquot;.
Bevindingen:
1 a 6 min. post inj. Spoedig treedt een parese van het achterstel op, welke
tot totale paralyse voortschrijdt.
6 min. post inj. Het varken ligt totaal verslapt, de huid- en corneareflexen
zijn schijnbaar opgeheven. De ademhaling is rustig.
18 min. post inj. Het blijkt dat de cornea- en de kroonreflex nog zwak zijn
op te wekken en ook bij het maken van de huidsnede ten behoeve VM
de operatie volgt reactie. Een toedienen van 3 cm» chloroform-aether aa
per inhalationem is voldoende om de gewenschte narcosediepte te ver-
krijgen In het verder verloop der operatie is geen enkele reactie opgemerkt.
45 min a 3 uren post inj. Langzamerhand keeren de reflexen terug; een
langdurige tremor musculorem, afgewisseld met zwakke klonische krampen
der ledematen, wordt waargenomen. Ten laatste komt het dier overeind
en loopt rond, het is echter nog slap en versufd.
Na de narcose: Den volgenden dag is de eetlust nog gering; deze herstelt
zich en gedurende een week zijn geen bijzondere verschijnselen waar-
genomen.
Tabel Proevenreeks I.
Dosis 34 gram P^r kg. lichaamsgewicht. Concentratie 5 %.
Proefdier No. 6,
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 10 kg.
T. 39,3°.
H. 152.
A. 32.
Injectie.
50 cm®.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Het dier ligt beweging-
loos; reflexen nog positief.
15 min. p. i. Reflexen nog zwak po-
sitief.
25 min. p. i. Operatie wordt verricht;
slechts even een geringe reactie bij het
losmaken van den breukzak.
1J4 ä 3 uren p.i. Duur van ontwaken;
geleidelijke terugkeer der reflexen;
langdurige tremor, eenige geringe klo-
nische krampen.
Temp. 38°, 35,9°, 36,2°, 38,2°, 38,7°.
Hartslag 176, 204, 190, 152, 152.
Ademh. 28, 16, 18, 24, 27.
Opmerkingen.
Goede narcose van
langen duur.
Na de narcose:
Observatie 6 dagen;
geen ziektever-
schijnselen.
Proefdier No. 7.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 11M kg.
T. 39,6°.
H. 114.
A. 32.
Injectie.
57,5 cm».
Verloop der narcose.
3 ä 4 min. post inj. Het dier ligt totaal
verslapt.
15 min. p.i. Reflexen nog aanwezig.
20 min. p.i. Alleen de kroonreflex nog
gering positief.
30 min. p. i. Operatie wordt verricht;
er is alleen een zeer zwakke reactie bij
het maken van de huidsnede.
55 min. ä 3 uren p.i. Langen duur van
ontwaken; de reflexen keeren geleide-
lijk terug. Geringe tremor en loopbe-
wegingen.
Temp. 39°, 36,4°, 35,9°, 38,6°.
Hartslag 180, 132, 110, 132.
Ademh. 16, 14, 20, 28.
Opmerkingen.
Goede narcose van
langen duur.
Na de narcose:
Observatie 14 da-
gen; geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 8.
Varken m.
Operatie.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 40 kg.
T. 38,7°.
H. 160.
A. 36.
Injectie.
180 cm®.
Verloop der narcose.
3 ä 5 min. post inj. Intreden der spier-
verslapping; het dier komt te liggen
en vertoont loopbewegingen.
15 min. p. i. Reflexen nog positief.
25 min. p. i. Huidreflexen nog zwak
aanwezig, corneareflex weg.
28 min. p. i. Aanvang der operatie;
geringe reactie bij incideeren van huid-
en peritoneum.
% è IJ^ uur p. i. Duur van ontwaken;
i terugkeer der reflexen. Gedurende deze
periode geringe loopbewegingen.
1J4 unr P- i- Braken.
Temp. 39,2°, 38,3°, 37,7°, 38,4°.
Hartslag 112, 118, 88, 108.
Ademh. 28, 18, 20, 24.
Proefdier No. 9. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
12 min. post inj. Het dier is alleen |
Geen narcose; de |
Operatie. |
wat wankel; blijft rondloopen. |
vloeistof wellicht |
40 min. p. i. Nog steeds waggelend |
gedeeltelijk op het | |
Ovariotomie. |
loopen. |
peritoneum. |
Vooronderzoek. |
49 min. p. i. De achterhand gering |
Opnieuw 24 uren |
Lich. gew. 15 kg. |
atactisch; blijft loopen. |
laten vasten. |
T. 38,9°. | ||
H. 124. | ||
A. 36. | ||
Injectie. | ||
75 cm®. | ||
Proefdier No. 9a. |
3 min. post inj. Dier ligt bewegingloos; |
Zeer goede narcose |
Na 1 dag. |
reflexen gering positief. |
van langen duur. |
8 min. p. i. De reflexen zijn weg. |
Na de narcose: | |
Vooronderzoek. |
15 min. p. i. De operatie wordt ver- | |
Lich. gew. 15 kg. |
richt; geen reactie. |
Observatie 8 da- |
T. 38,7°. |
13^ a 4 uren p. i. Duur van ontwaken. |
gen. |
H. 120. |
terugkeer der reflexen. In het begin |
Geen ziektever- |
A. 32. |
van deze periode sterke loopbewegin- |
schijnselen. |
Injectie. |
gen en tremor. | |
Temp. 37,5°. 36,5°, 35,2°, 37,5°, 38,2°. | ||
75 cm3. |
Hartslag 156, 130, 172, 136, 128. |
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 5 dagen;
geen bijzondere ver-
schijnselen.
Proefdier No. 10.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderroek.
Lich. gew. 13 kg.
T. 38,3°.
H. 124.
A. 28.
Injectie.
65 cmquot;.
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Het dier heeft
een algeheele spierverslapping.
9 min. p. i. Braken.
13 min. p. i. Het dier hgt; de reflexen
zijn nauwelijks weg.
28 min. p. i. Aanvang der operatie;
geringe reactie bij het maken van de
huidsnede en bij het inknippen van het
peritoneum. Aangevuld met chloor-
aethyl per inhal.
1 a 3 uren p. i. Duur van ontwaken;
reflexen komen geleidelijk terug; lang-
durige tremor.
Temp. 36,4°, 35,6°, 36,6°, 38,9°.
Hartslag 136, 144, 148, 120.
Ademh. 16, 14, 18, 20.
Opmerkingen.
Narcosediepte on-
voldoende; narcose
voortgezet met
chlooraethyl per in-
hal. 2 cm® en daar-
na goede narcose
van langen duur.
Na de narcose:
Observatie 7 da-
gen. Geen abnor-
male verschijnselen.
Proefdier No. 11.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 10 kg.
T. 39,2°.
H. 120.
A. 36.
Injectie.
50 cm».
Verloop der narcose.
3 a 5 min. post inj. Het varken ligt
bewegingloos; de reflexen zijn nog op
te wekken.
13 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
20 min. p. i. De operatie wordt ver-
richt. Alleen een uiterst geringe reac-
tie bij het doorboren van het peri-
toneum.
45 min. a IH uur P- Ontwaken met
geleidelijke terugkeer der reflexen;
tremor.
Temp. 36,6° na 40 min.
Hartslag 184 na 40 min.
Ademh. 16 na 40 min.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 12 da-
gen. Geen afwij-
kende verschijnse-
len.
Proefdier No. 12.
Varken vr.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 21 kg.
T. 39,8°.
H. 96.
A. 44.
Injectie.
105 cm3.
Proefdier No. 12a.
Na 1 dag.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 21 kg.
T. 39,2°.
H. 104.
A. 36.
Injectie.
105 cm».
Verloop der narcose.
15 min. post inj. Loopt iets atactisch.
35 min. p. i. Geen narcose.
50 min. p. i. Geen narcose.
95 min. p. i. Geen narcose.
3 min. post inj. Het dier ligt beweging-
loos; de reflexen nog positief.
11 min. p. i. De reflexen zijn weg.
20 min. p. i. Bij de operatie is geen
enkele reactie opgetreden.
13^ a 53^ uur p. i. Lange duur van
ontwaken, de reflexen keeren geleide-
lijk terug; geringe loopbewegingen,
tremor.
Temp. 38,6°, 37°, 39,1°.
Hartslag 80, 84, 96.
Ademh. 28, 24, 28.
Opmerkingen,
De injectie-vloeistof
is waarschijnlijk in
het darmlumen te-
rechtgekomen. Her-
haling op den vol-
genden dag.
Zeer goede narcose
van langen duur.
Na de narcose.
Observatie 9 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 13.
Varken m.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 15 kg.
T. 39,4°.
H. 116.
A. 32.
Injectie.
75 cm».
Verloop der nMcose.
4 min. post inj. Ligt bewegingloos.
7nbsp;min. p. i. Reflexen aanwezig.
8nbsp;min. p. i. Braakt.
15 min. p. i. Reflexen nog zwak posi-
tief.
22 min. p. i. Alleen de kroonreflex nog
zeer zwak aanwezig.
25 min. p. i. Aanvang der operatie;
geen enkele reactie.
46 min. p. i. Varken vertoont loopbe-
wegingen.
55 min. p. i. Loopt plotseling wagge-
lend rond.
Temp. 39,3°, 37,4°, 36,7°, 38,4°.
Hartslag 144, 128, 132, 124.
Ademh. 24, 28, 28, 30.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 14.
Varken m.
Operatie.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 11 kg.
T. H. A. niet gecontro-
leerd.
Injectie.
55 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Intreden der spierver-
slapping en gaan liggen. Is onrustig,
probeert overeind te komen, kruipt
rond en slaat met den kop heen en
weer en dit gaat gepaard met loop-
bewegingen.
11 min. p. i. Ligt rustig in slaap; de
reflexen nog gering positief.
18 min. p. i. De huidreflexen nog zwak
aanwezig. Corneareflex negatief.
20 min. p. i. Begin der operatie; alleen
even reactie bij het maken van de
huidsnede, verder goede narcose.
40 min. ä 2 uren p. i. Duur van ont-
waken en terugkeer der reflexen, lang-
durige tremor; herhaalde zwakke klo-
nische krampen.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 15.
Varken vr.
Operatie.
Hernia ventralis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 9 kg.
T. 39,5°.
H. 128.
A. 36.
Injectie.
45 cm».
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Er is een algeheele
verslapping der lichaamsspieren.
6 min. p. i. De reflexen nog zwak
positief.
10 min. p. i. Reflexen zijn verdwenen.
15 ä 30 min. p. i. Operatie wordt ver-
richt; slechts eenige geringe reactie bij
het reponeeren van de darmlissen.
50 min. ä 2 uren p. i. Ontwaken; ril-
lingen en geringe klonische krampen.
Temp. 39,3°, 36,6°, 37,3°, 38,6°.
Hartslag 148, 168, 162, 144.
Ademh. 30, 32, 30, 32.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 16.
Varken m.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 30 kg.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het dier ligt verslapt
temeer.
8 a 10 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
12 a 18 min. p. i. De operatie wordt
verricht. Geen reactie.
13^ a 4 uren p. i. Langzaam ontwaken
en geleidelijke terugkeer der reflexen.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose
van langen duur.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 17.
Varken m.
Operatie.
Hernia scrotalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 10 kg.
T. 39,6°.
H. 116.
A. 36.
Injectie.
50 cmS.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Bewegingloos liggen.
10 min. p. i. Reflexen nog gering aan-
wezig.
14 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen; met de operatie wordt aan-
gevangen; geen reactie tijdens het ge-
heele verloop.
ä 314 uur p. i. Langzaam ontwa-
ken met terugkeer der reflexen, tremor,
klonische krampen (zwak).
Temp. 39,4°, 37,2°, 36,1°, 37,6°, 38,5°.
Hartslag 136, 144, 156, 132, 128.
Ademh. 32, 35, 28, 30, 31.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose
van langen duur.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 18.
Varken m.
Operatie.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
Injectie.
65 cm®.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Valt en blijft verslapt
liggen.
6 min. p. i. De reflexen weg.
17 min. p. i. Aanvang der operatie,
geen reactie.
1 a 3 uren p. i. Langzaam ontwaken
en terugkeer der reflexen. Zwakke
loopbewegingen gedurende deze pe-
riode, eveneens spierrillingen.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 19.
Varken vr.
Operatic.
Afgekapseld abces in
flank.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 18 kg.
Injectie.
90 cm3.
de
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt slap terneer.
17 min. p. i. Alleen nog een zeer
geringe corneareflex.
20 a 27 min. p. i. Excisie van het
abces, waarbij nu en dan een geringe
reactie optreedt.
1 a 2 uren p. i. Bijkomen met terug-
keer der reflexen, tremor.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 4 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 20.
Varken m.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 19 kg.
Injectie.
95 cm®.
Verloop der narcose.
3 a 4 min. post inj. Ligt verslapt ter-
neer.
8 min. p. i. De reflexen zijn gering
positief.
13 min. p. i. De reflexen zijn zeer
zwak.
18 min. p. i. Begin der operatie, waar-
bij een geringe reactie aanwezig blijkt;
na toediening van enkele cm® chloor-
aethyl per inhal. wordt de operatie
voltooid.
13^2 a 3 uren p. i. Langzaam ontwa-
ken, geleidelijke terugkeer der reflexen,
tremor.
Opmerkingen.
Narcosediepte niet
geheel voldoende.
Door toediening
van 2 cm® chloor-
aethyl per inhala-
tionem een zeer
goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 21.
Varken vr.
Operatie.
Hernia ventralis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 12 kg.
Injectie.
60 cm®.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Het dier ligt bewe-
gingloos.
18 min. p. i. De reflexen zijn zoo goed
als verdwenen.
20 min. p. i. Aanvang der operatie,
geen reactie.
25 a 50 min. p. i. Vertoont geringe
reactie gedurende de operatie; aanvul-
len met chloroform-aether.
134 a 1J4 uur p. i. Ontwaken met
geleidelijke terugkeer der reflexen.
Uit deze beschrijving bhjkt, dat de bevindingen omtrent het
verloop der narcose slechts weinig onderlinge verschillen ver-
toonen. Dit was eveneens het geval bij de overige proeven.
Daarin werd aanleiding gevonden deze laatstbedoelde narcosen
op nog meer beknopte wijze weer te geven.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose.
Bijgegeven 10 cm®
chloroform-aether.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 22.
Varken vr.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 8 kg.
Injectie.
40 cm».
Verloop der narcose.
6 min. post inj. Motorische paralyse
zichtbaar volkomen.
15 ä 25 min. p. i. Reflexen zwak po-
sitief. Bij de operatie blijkt reactie
aanwezig te zijn.
% ä 3 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Narcosediepte on-
voldoende.
De operatie is
voortgezet in
aethernarcose
(4 cm»).
Na de narcose:
Observatie 12 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 23.
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 15 kg.
Injectie.
75 cm».
Verloop der narcose.
5 min. post inj. Spierverslapping vol-
komen.
20 a 25 min. p. i. Reflex aan de kroon-
huid nog juist positief. Bij aanvang
der operatie reactie.
1 a 3]/2 uur p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Narcosediepte on-
voldoende. Verdie-
pen der verdooving
met 3 cm» chioor-
aethyl.
Na de narcose:
Observatie 7 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 24
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 6 kg.
Injectie.
30 cm».
Verloop der narcose.
2 ä 4 min. post inj. Bewegingloos.
12 min. p. i. Reflexen negatief.
15 ä 20 min. p. i. Operatie; geen re-
actie.
IH ä V/2 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose;
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 25.
Varken m.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 6 kg.
Injectie.
30 cm».
Verloop der narcose.
4 ä 5 min. post inj. Motorische pa-
ralyse volkomen.
9 min. p. i. Reflexen weg.
18 ä 25 min. p. i. Operatie; geen re-
actie.
1 ä 2 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 12 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 26.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 53^ kg.
Injectie.
25 cm».
Proefdier No. 27.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek,
Lich. gew. 7 kg.
Injectie.
35 cm».
Verloop der narcose.
2 ä 3 min. post inj. Ligt terneer.
5 ä 6 min. p. i. Reflexen negatief.
15 ä 20 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
IJ/^ ä 2 uren p. i. Ontwaken.
Verloop der narcose.
5 min. post inj. Ligt bewegingloos.
11 min. p. i. Slaapt; reflexen nog even
positief.
15 a 20 min. p. i. Operatie; duidelijk
reactie. De narcose aangevuld met
chlooraethyl.
1 a 2 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 12 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Opmerkingen.
Narcosediepte on-
voldoende; aanvul-
ling met 3 cm»
chlooraethyl.
Na de narcose:
Observatie 12 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 28.
Varken m.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 39 kg.
Verloop der narcose.
3 ä 4 min. post inj. Ligt bewegingloos.
15 min. p. i. Reflexen negatief.
20 ä 35 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
13^ ä 3 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 29. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
3 ä 4 min. post inj. Motorische para- |
Zeer goede narco- |
Operatie. |
lyse volkomen. |
se. |
Hernia ventralis. |
15 ä 40 min. p. i. De operatie wordt |
Na de narcose: |
verricht; geen reactie. | ||
Vooronderzoek. |
134 3 3 uren p. i. Ontwaken. |
Na 10 dagen ge- |
Lich. gew. 12 kg. |
storven. Sectie: | |
Injectie. |
darmstenose. | |
60 cm». | ||
Proefdier No. 30. |
Verloop der neircose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
2 ä 3 min. post inj. Het dier komt te |
Zeer goede narcose. |
Operatie. |
liggen. | |
Ovariotomie. |
8 min. p. i. Reflexen negatief. |
Na de narcose: |
10 min. p. i. Operatie; geen reactie. |
Observatie 10 da- | |
Vooronderzoek. |
1 ä 114 uur P- i- Ontwaken. |
gen. Geen bijz. |
Lich. gew. 4 kg. |
verschijnselen. | |
Injectie. | ||
20 cm». | ||
Proefdier No. 31. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
2 ä 8 min. post inj. Het varken ligt, |
Onvoldoende nar- |
Operatie. |
maar is onrustig. |
cose; voortgezet |
Ovariotomie. |
25 min. p. i. Reflexen nog positief. |
met chlooraethyl |
26 ä 32 min. p. i. Bij den aanvang der |
(3 cm»). | |
Vooronderroek. |
operatie blijkt reactie aanwezig. |
Na de narcose: |
Lich. gew. 6 kg. |
1 è 3 uren p. i. Ontwaken. | |
Injectie. 30 cm». |
Observatie 10 da- | |
gen. Geen bijz. | ||
verschijnselen. | ||
Proefdier No. 32. |
Vejcloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
6 min. post inj. Ligt op de zijde. |
Onvoldoende nar- |
Operatie. Ovariotomie. |
7 min. p. i. Loopbewegingen. |
cose; narcose ver- |
20 min. p. i. Reflexen nog positief. |
diept met chloor- | |
24 ä 30 min. p. i. Operatie; geen vol- |
aethyl (4 cm»). | |
Vooronderzoek. |
doende verdooving. |
Na de narcose: |
Lich. gew. 8 kg. |
ä 3 uren p i. Ontwaken. | |
Observatie 12 da- | ||
Injectie. | ||
40 cm». |
gen. Geen bijz. |
Proefdier No. 33. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
3 min. post inj. Motorisch verlamd. |
Zeer goede narco- |
Operatic. |
8 ä 13 min. p. i. Operatie wordt ver- |
se. |
Ovariotomie. |
richt; geen reactie. 40 ä 60 min. p. i. Ontwaken. |
Na de narcose: |
Vooronderzoek. |
Observatie 10 da- | |
Lich. gew. 6 kg. |
gen. Geen bijz. | |
Injectie. |
verschijnselen. | |
30 cm®. | ||
Proefdier No. 34. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
2 min. post inj. Ligt. |
Goede narcose. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
4 min. p. i. Onrustig, poogt weer op |
Na de narcose: |
7 min. p. i. Slaapt rustig; cornea- |
Observatie 14 da- | |
Vooronderzoek. |
reflex weg; kroonreflex nog even po- |
gen. Geen bijz. |
Lich. gew. 6 kg. |
sitief. |
verschijnselen. |
10 ä 20 min. p. i. Operatie; uiterst | ||
Injectie. |
geringe reactie. | |
30 cm». |
1 a lYi uur p. i. Ontwaken. | |
Proefdier No. 35. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
3 ä 4 min. post inj. Het dier is pa- |
Zeer goede narco- |
Operatie. |
retisch. |
se. |
Funiculitis chronica. |
12 min. p. i. Geringe kroonreactie nog |
Na de narcose: |
aanwezig. | ||
Vooronderzoek. |
15 ä 25 min. p. i. Operatie; geen re- |
Observatie 10 da- |
Lich. gew. 9 kg. |
actie. |
gen. Geen bijz. |
134 ä 3 uren p. i. Ontwaken. |
verschijnselen. | |
Injectie. | ||
45 cm®. | ||
Proefdier No. 36. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
4 min. post inj. Motorische slapte |
Onvoldoende nar- |
Operatic. Hernia ventralis. |
zichtbaar volkomen. 16 min. p. i. Reflexen nog aanwezig. |
cose; verdiept met |
20 ä 45 min. p. i. Operatie wordt ver- |
per inhal. (5 cm®). | |
Vooronderzoek. |
richt; reactie op de huidsnede. Aan- |
Na de narcose: |
1 ä 1J4 uur P. i' Ontwaken. |
Observatie 10 da- | |
Injectie. |
gen. Geen bijz. | |
80 cm®. |
verschijnselen. |
51 | ||
Proefdier No. 37. Varken m. Operatie. Hernia ventralis. Vooronderzoek, Injectie. 90 cm». |
Verloop der narcose. 2 min. post inj. Het varken Ugt. 27 a 50 min. p. i. De operatie wordt |
Opmerkingen. Goede narcose. Na de narcose: Observatie 14 da- |
Proefdier No. 38. Varken vr. Operatic. Hernia umbihcalis. Vooronderzoek. Injectie. 43 cm». |
Verloop der narcose, 4 min. post inj. Het dier ligt. 15 a 25 min. p. i. Bij den aanvang der |
Opmerkingen. Onvoldoende nar- Na de narcose: |
Proefdier No. 39. Varken vr. Operatie. Ovariotomie. Vooronderzoek. Injectie. 35 cm». |
Verloop der narcose. 3nbsp;min. post inj. Het dier ligt beweging- 4nbsp;min. p. 1. Braken. 10 min. p. i. De reflexen zijn ver- 12 a 15 min. p. i. Er volgt bij de ope- |
Opmerkingen. Zeer goede narco- Na de narcose: |
Proefdier No. 40. Varken vr. Operatie. Ovariotomie. Vooronderzoek. Jnjectie. 50 cm». |
Verloop der narcose. 13^2 a 3 uren p. i. Ontwaken. |
Opmerkingen. Zeer goede narco- Na de narcose: Observatie 12 da- |
Narcosediepte: Bij 28 dieren werd een narcosediepte verkre-
gen, die voor een deel met ,,zeer goedquot; en voor een ander deel
met ,,goedquot; is aangeduid. Van dit aantal zijn bij 18
dieren de reflexen volledig uitgeschakeld geweest (in 10 ge-
vallen na 6 a 10 minuten, in 7 gevallen na 10 a 15 minuten en
in 1 geval na 25 minuten), en hier werd ook tijdens de operatie
niet de minste reactie waargenomen. Bij de 10 anderen bleek de
reactie van een zoo korten duur en van een zoo geringe inten-
siteit te zijn, dat de operatieve bewerking zonder toediening van
een aanvullend narcoticum ongestoord kon worden voltooid.
In 12 gevallen was de opheffing der reflexen niet volledig en
veelal bleek de wenschelijkheid tot het verdiepen der narcose
reeds bij den aanvang der operatie. Daartoe werd bij een deel
der dieren gebruik gemaakt van een inhalatie van chloroform-
aether, bij een ander deel van een toediening van chlooraethyl.
In het algemeen was slechts een kleine hoeveelheid van dit aan-
vullend narcoticum noodig om de gewenschte narcosediepte te
verkrijgen.
Motorische paralyse: In 35 gevallen bleek deze zichtbaar
volkomen binnen een tijdsverloop van 5 minuten; bij 5 dieren was
dit het geval na 5 a 9 minuten.
Aanvang en duur der narcose (tolerantie): Van de 28 dieren,
waarbij van geen aanvullend narcoticum werd gebruik gemaakt,
was in het meerendeel der gevallen na 8 a 25 minuten de ge-
wenschte narcosediepte verkregen met een tijdsduur van gemid-
deld 1 uur.
Duur van ontwaken: Bij dezelfde 28 dieren duurde het ont-
waken gemiddeld l}/^ uur. In het algemeen kon het varken zich
dus gemiddeld ongeveer 2^ uren na de injectie, zij het veelal in
nog eenigszins paretischen toestand, op de beenen voortbewegen.
Lichaamstemperatuur: In alle 13 gevallen, waarbij deze is ge-
controleerd, werd gedurende de narcose een daling der tempera-
tuur waargenomen. Deze bedroeg van 2° tot 4°.
Hartslag: Van dezelfde 13 gevallen werd tijdens de narcose
-ocr page 69-bij 11 dieren een verhooging van de frequentie van den hartslag
vastgesteld, bij 2 anderen een verlaging.
Ademhaling: Gedurende de narcose werd bij alle 13 dieren de
ademfrequentie geringer; deze daalde tot op 1/3 a 2/3 van het
aantal van vóór de injectie.
In 3 gevallen werd vóór het intreden van de narcose braken
waargenomen; in één geval tijdens het ontwaken.
Bij de observatie van elk der dieren gedurende meerdere dagen
(1 a 2 weken) na de narcose zijn geen verschijnselen opgemerkt,
die op een schadelijke werking van de inspuiting zouden wijzen.
In 3 gevallen (proeven 3, 9 en 12) mocht het na de eerste
injectie niet gelukken een narcose te verkrijgen. Slechts een
geringe spierverslapping en eenige stoornis in de coördinatie bij
de beweging werd hier waargenomen. Deze bevinding was zóó
afwijkend van het gewone beeld, n.1. het geleidelijk intreden van
een volkomen of bijna volkomen motorische paralyse binnen
weinige minuten, dat deze mislukking werd toegeschreven aan het
feit, dat de chloraloplossing voor het grootste gedeelte in het
darmlumen werd geïnjicieerd.
Proevenreeks II.
Hier volgt de beschrijving van 20 gevallen van narcose, waarbij
voor elk der dieren gebruik gemaakt werd van 1/3 gram chloral-
hydraat per kg. lichaamsgewicht in een oplossing van 10 %.
Van een 3-tal narcosen zijn de bevindingen eenigszins uitvoerig
weergegeven; van de overige 17 is dit op beknopte wijze in een
tabel geschied.
Geval 1,
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 6 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,7°, hartslag 172, ademhaling 36 p. m.
Injectie: 20 cm®.
Bevindingen:
2 a 3 min. post inj. Het varken wordt in de achterhand snel atactisch en
legt zich neer.
8 min. post inj. Er is een totale spierverslapping en een diepe slaap, de oogen
zijn gesloten; de corneareflex is verdwenen, de kroonreactie is nog zwak
positief.
13 min. post inj. Zoowel de huid- als de corneareflex is verdwenen.
20 a 25 min. post inj. Bij het verrichten van de ovariotomie treedt geen
enkele reactie op.
\]/2 a 53^2 uren post inj. In deze periode komen de reflexen geleidelijk weer
terug. Nu en dan vertoont het dier tremor musculorem, afgewisseld met
eenige loopbewegingen. Heel langzaam ontwaakt het dier en gaat ten
laatste overeind zitten om daarna nog waggelend en suf te gaan rondloopen.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen op-
genomen; zij was achtereenvolgens 38,5°, 35,9°, 34,8° en 4 uren na de
injectie 38,8°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd deze gecontroleerd; er werden achter-
eenvolgens geteld 164, 156, 164 en 204 slagen.
Ademhaling: Deze was steeds rustig en diep en bedroeg 28, 22, 24 en 32
ademhalingen p. m.
Na de narcose: De temperatuur bleek gedurende de 4 volgende dagen normaal
te zijn en het varken vertoonde alleen den eersten dag wat minder eetlust.
De observatie werd nog 5 dagen voortgezet en niets wees op verschijnselen,
die op rekening der injectie zouden zijn te stellen.
Geval 2.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 10 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 38,6°, hartslag 140. ademhaling 40 p. m.
Injectie: 33 cm®.
Bevindingen:
3nbsp;min. post inj. Het dier ligt verslapt temeer.
15 min. post inj. De reflexen zijn zoo goed als verdwenen.
25 min. post inj. Corneareflex negatief; kroonreflex iets positief.
30 à 35 min. post inj. De operatie wordt verricht; alleen bij het maken van
de huidsnede treedt er een zeer geringe reactie op.
4nbsp;uren post inj. Het varken is langzamerhand ontwaakt en loopt rond.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen
opgenomen; ze was achtereenvolgens 37,8°, 35,7°. 35,9° en 38,6°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd en werden
achtereenvolgens geteld 136, 100, 180 en 144 slagen.
Ademhaling: Deze was rustig en bedroeg 24, 26, 28 en 36 ademhalingen p. m.
Na de narcose: Het dier bleef nog 6 dagen onder controle en er werden
geen bijzondere verschijnselen waargenomen.
Geval 3.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 22 kg.
Operatie: Hernia inguinalis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,3°, hartslag 148, ademhaling 36 p. m.
Injectie: 73 cm®.
Bevindingen:
11 à 15 min. post inj. Het dier komt te liggen.
17 min. post inj. De reflexen zijn nog aanwezig.
27 à 40 min. post inj. De kroonreflex is nog positief en bij den aanvang der
operatie blijkt er een hinderlijke reactie te zijn. Toegevoegd wordt - 10 cm'
chloroform-aether « per inhalationem, waarna de gewenschte narcosediepte
verkregen wordt. De operatie wordt verder ongestoord verricht.
1 uur post inj. Het dier is ontwaakt en loopt nog wankel rond.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze 2 maal opgenomen; ze was
achtereenvolgens 39° en 38,8°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd en werden
achtereenvolgens geteld 184 en 156 slagen.
Ademhaling: Deze bedroeg 32 en 24 ademhalingen.
Na de narcose: Het varken werd 5 dagen gecontroleerd; er zijn geen bijzon-
dere verschijnselen waargenomen.
Tabel Proevenreeks II.
Dosis 1/3 gr- per kg. lichaamsgewicht. Concentratie 10 %.
Proefdier No. 4.
Varken m.
Operatic.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 53^ kg.
T. 39,5°.
H. 124.
A. 48.
Injectie.
18 cm».
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Ligt slap terneer.
10 min. p, i. De reflexen verdwenen.
24 a 35 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
13^ a 5 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 38°, 35,2°, 34,8°, 38,9°.
Hartslag 130, 128, 136, 176.
Ademh. 32, 36, 39, 42.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 5.
Varken m.
Operatie.
Hernia scrotalis.
Vooronderzoek,
Lich. gew. 9 kg.
T. 39,8°.
H. 148.
A. 36.
Injectie.
30 cm».
Verloop der narcose,
5 a 8 min. post inj. Totale spierver-
slapping.
1. Reflexen volledig
i. Operatie; geen re-
i. Ontwaken; gedu-
10 a 13 min. p
weg
30 a 40 min. p.
actie.
13^ a 3 uren p. 1. untwaKen; gedu-
rende deze periode veel loopbewe-
gingen.
Temp. 39°, 35,7°, 39,4°, 39,4
Hartslag 140, 144, 158, 152.
Adamh. 22, 14, 24, 28.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose.
Observatie 4 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 6.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg
T. 38,2°.
H. 128.
A. 36.
Verloop der narcose.
5 min. post inj. Ligt bewegingloos.
20 min. p. i. De reflexen zijn weg.
40 a 50 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geringe reactie op huid- en
spiersnede en bij het afknippen der
ovariën.
13^ a 4 uren p. i. Langzamerhand ont-
waken en gaan loopen. Dikwijls tre-
mor en loopbewegingen.
Temp. 36,6°, 35,6°, 36,6°, 38,9°.
Hartslag 136, 164, 188, 140.
Ademh. 28, 25, 24, 36.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
24 dagen na de
operatie gestorven.
Sectie:
acute gastroenteri-
tis en catarrhale-
bronchitis; geen pe-
ritonitis aanwezig.
Proefdier No. 7.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 11 kg.
T. 39,7°.
H. 148.
A. 48.
Injectie.
37 cm».
Verloop der narcose.
4 a 6 min. post inj. Ligt.
17 min. p. i. Alleen de kroonreflex
nog zwak positief.
25 a 30 min. p. i. Operatie; slechts
zeer geringe reactie bij de huidsnede.
50 a 70 min. p. i. Ontwaken en loo-
pen; weer inslapen.
2gt;2 uur p. i. Geheel bij.
Temp. 38,3°, 39,5°, 39,4°, 39,5°.
Hartslag 144, 200, 180, 166.
Ademh. 25, 32, 36, 40.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen
Proefdier No. 8.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 11}^ kg.
T. 39,5°.
H. 132.
A. 48.
Injectie.
38 cm».
Verloop der narcose.
4 a 7 min. post inj. Ligt.
30 a 35 min. p. i. Huidreflexen zwak
positief; operatie, waarbij zeer geringe
reactie bij de huidsnede.
1 a 1^/2 uur p. i. Ontwaken.
Temp. 38,7°, 39°, 39,6°, 39,6°.
Hartslag 204, 168, 148, 142.
Ademh. 21, 32, 36, 39.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 9.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 12 kg.
T. 39,8°.
H. 148.
A. 48.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt.
20 min. p. i. Kroonreflex nog positief,
40 a 50 min. p. i. Operatie wordt
verricht; wegens hinderlijke reactie
chlooraethyl bijgegeven.
1 a 2 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 38,2°, 36,5°, 38,7°, 39,2°.
Hartslag 130, 180, 144, 144.
Ademh. 28, 32, 36. 36.
Opmerkingen.
Narcosediepte niet
voldoende. Narcose
is voortgezet met
3 cm» chlooraethyl.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnseler..
Proefdier No. 10. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
3 min. post inj. Het varken ligt. |
Goede narcose. |
Operatie. |
16 min. p. i. Kroonreflex nog zwak |
Na de narcose: |
20 ä 25 min. p. i. Operatie verricht; |
Observatie 5 da- | |
Vooronderzoek. |
zeer geringe reactie. |
gen. Geen bijzon- |
Lich. gew. 14 kg. |
13^2 ä 2 uren p. i. Ontwaken. |
dere verschijnselen. |
T. 39,8°. |
Temp. 39,5°, 37,8°, 38,2°, 38,9°. | |
H. 136. |
Hartslag 132, 160, 200, 158. | |
A. 36. |
Ademh. 21, 24, 36, 32. | |
Injectie. | ||
46 cm®. | ||
Proefdier No. 11. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
3 min. post inj. Het dier ligt. |
Zeer goede narco- |
Operatie. Ovariotomie. |
20 min. p. i. Reflexen negatief. |
se. |
20 ä 25 min. p. i. Operatie; geen |
Na de narcose: | |
Vooronderzoek. |
13^2 ä 2 uren p. i. Ontwaken; herhaal- |
Observatie 5 da- |
Lich. gew. 10 kg. |
de tremor en geringe klonische kram- |
gen. Geen bijzon- |
T. 39,7°. |
pen. |
dere verschijnselen. |
H. 120. |
Temp. 37,9°, 36,8°, 37,8°, 38,6°. | |
A. 48. |
Hartslag 120, 160, 168, 144. | |
injectie. | ||
33 cm®. | ||
Proefdier No. 12. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
5 ä 8 min. post inj. Het dier ligt. |
Zeer goede narco- |
Operatie. Hernia inguinalis. |
20 min. p. i. Reflexen negatief. 30 ä 40 min. p. i. Operatie; geen reactie. |
se. Na de narcose: |
Vooronderzoek, |
1 ä 2 uren p. i. Ontwaken, tremor en |
Observatie 6 da- |
Lich. gew. 11 kg. |
herhaaldelijk lichte klonische krampen. |
gen. Geen bijzon- |
Temp. 38,2°, 37,5°, 38,5°, 39,3°. |
dere verschijnselen. | |
Hartslag 160, 120, 172, 160. | ||
A. 36. |
Ademh. 27, 36, 30, 32. | |
Injectie. | ||
37 cm®. |
59 | ||
Proefdier No. 13. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
35 min. post inj. Plotseling gaan liggen |
Zeer goede narco- |
Operatie. Ovariotomie. |
38 min. p. i. Reflexen weg. |
se. |
55 ä 60 min. p. i. Operatie wordt ver- |
Na de narcose: | |
Vooronderzoek. |
2 ä 5 uren p. i. Ontwaken. |
Observatie 10 da- |
Lich. gew. 13 kg. |
Temp. 39,7°, 37,7°, 36,1°. 39,8°. |
gen. Geen bijzon- |
Hartslag 156, 196, 180, 180. |
dere verschijnselen. | |
H. 164. |
Ademh. 56, 40, 38, 56. | |
A. 60. | ||
Injectie. | ||
43 cm®. | ||
Proefdier No. 14. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
3 min. post inj. Ligt. |
Goede narcose. |
Operatie. Hernia scrotalis. |
27 min. p. i. Reflexen weg. | |
32 min. p. i. Operatie; zeer geringe |
Na de narcose: | |
reactie bij huidsnede, overigens niet. |
Observatie 20 da- | |
Vooronderzoek. |
2 ä 5 uren p. i. Ontwaken. |
ggen. Geen bijzon- |
Lich. gew. 27 kg. |
Temp. 39°, 37°, 37,3°, 38,7°, 39,4°, |
dere verschijnseler. |
T. 39,4°. |
40,2°. | |
H. 126. |
Hartslag 104, 112, 168, 156, 156, 132. | |
A. 33. |
Ademh. 19, 18, 15, 14, 20, 32. | |
Injectie. | ||
90 cm®. | ||
Proefdier No. 15. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
3 min. post inj. Ligt. |
Zeer goede narco- |
Operatie. Hernia scrotalis. |
10 min. p. i. Reflexen weg. 25 ä 35 min. p. i. Operatie; geen reactie. |
se. Na de narcose: |
Vooronderzoek. |
23^ ä 7 uren p. i. Ontwaken. |
3 dagen post ope- |
Lich. gew. 25 kg. |
Temp. 39,2°, 37,6°, 36,8°, 38,8°. |
randum gestorven. |
T. 40°. |
Hartslag 164, 160, 192, 140. |
Sectie: |
H. 154. |
Ademh. 21, 30, 27, 36. |
hevige purulent-ne- |
A. 48. |
crotiseerende pneu- | |
Injectie. |
sluitende fibrineuze | |
83 cm®. |
pleuritis. Perito- |
Proefdier No. 16. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
9 a 12 min. post inj. Ligt. |
Goede narcose. |
Operatie. Hernia scrotalis.. |
14 min. p. i. Loopbewegingen. |
Na de narcose: |
reflex gering positief. |
Observatie 5 da- | |
Vooronderzoek. |
30 a 45 min. p. i. Operatie; geen re- |
gen. Geen bijzon- |
Lich. gew. 12 kg. |
actie. |
dere verschijnselen. |
T. 38,7°. |
V/2 a 4 uren p. i. Ontwaken. | |
H. 102. |
Temp. 37,9°, 35°, 38,6°, 38,6°. | |
A. 40. |
Hartslag 180, 168, 124, 112. | |
Injectie. | ||
40 cm». | ||
Proefdier No. 17. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
3 min. post inj. Ligt. |
Zeer goede narco- |
Operatie. Ovariotomie. |
10 min. p. i. Reflexen weg. |
se. |
1 a 4 uren p. i. Ontwaken. |
Na de narcose: | |
Vooronderzoek. |
Temp. 38,6°, 38°, 35,8°, 35°, 35°, |
Observatie 10 da- |
Lich. gew. 7 kg. |
35°, 35,1°, 35,9°, 37,5°, 38,1°, 38,5°, |
gen. Geen bijzon- |
T. 38,8°. |
38,5°. |
dere verschijnselen. |
H. 144. |
Hartslag 136, 164, 160, 164, 140, 142, | |
A. 32. |
152, 172, 120. Ademh. 24, 25, 32, 30, 27, 30, 24, | |
Injectie. |
29, 24. | |
24 cm». | ||
Proefdier No. 18. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
4 min. post inj. Ligt |
Zeer goede narcose. |
Operatie. |
8 min. p. 1. Corneareflex weg; kroon- |
Na de narcose: |
Ovariotomie. |
reflex zwak aanwezig. | |
19 a 24 min. p. i. Kroonreflex weg. |
Observatie 10 da- | |
Vooronderzoek. |
25 min. p. i. Operatie; geen reactie. |
gen. Geen bijzon- |
Lich. gew. 6 kg. |
1 a 6 uren p. 1. Ontwaken. |
dere verschijnselen. |
T. 39,2°. |
Temp. 36,4°, 35,4°, 35°, 35°, 35,1°, | |
H. 160. |
35,5°, 35,8°, 36,5°, 37,5°, 37,9°, 38,4°, | |
A. 36. |
38,8°, 39°. Hartslag 180, 128, 148, 160, 144, 116, | |
Injectie. |
148. | |
20 cm». |
Ademh. 32, 29, 32, 31, 27, 32, 32. |
Proefdier No. 19.
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 7 kg.
T. 39,2°.
H. 96.
A. 36.
Injectie.
23 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt.
5 min. p. i. Braakbewegingen.
13 min. p. i. Corneareflex weg; kroon-
reflex aanwezig.
26 min. p. i. Operatie; zeer geringe
reactie bij de huidsnede, overigens niet.
1 a V/i uren p. i. Ontwaken.
V/l uren p. i. Braakt.
Temp. 36,1°, 35°, 35°, 35,7°, 36,8°,
37°, 37,5°, 37,9°, 38,2°, 38,5°, 38,7°.
Hartslag 104, 100, 132, 136, 120, 108.
Ademh. 32, 29, 30, 27, 32, 32.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 20.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 6 kg.
T. 38,7°.
H. 144.
A. 32.
Injectie.
20 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt.
12 min. p. i. Reflexen weg.
14 min. p. i. Operatie; geen reactie.
1 ä 5 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 36,5°, 35,5°, 35°, 35,6°, 35,8°,
36,3°, 37,8°, 38°. 38,3°, 38,6°.
Hartslag 180, 160, 164, 140, 152, 168,
148.
Ademh. 25, 28, 24, 19, 24, 26, 27.
Opmerkingen.
Zeer goede narco
se.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
SAMENVATTING.
Narcosediepte: Bij 10 dieren werd een zeer goede narcose-
diepte verkregen, waartoe gerekend zijn die narcosen, waarbij de
reflexen volledig uitgeschakeld zijn geweest en waar tijdens de
operatie niet de minste reactie werd waargenomen. Bij 8 dieren
waren de reflexen volledig uitgeschakeld na 10 ä 20 minuten en
in twee gevallen na 22 en 35 minuten. Van een 8-tal andere
dieren is de narcose zoodanig geweest, dat slechts een zeer
geringe reactie bij het maken der huidsnede is opgemerkt, terwijl
overigens de operatie ongestoord kon worden vervolgd. Deze
gevallen zijn met „goedquot; aangeduid.
In 2 gevallen was de narcosediepte onvoldoende en bleek het
noodzakelijk de narcose voort te zetten door een inhalatie met
chloroform-aether (No. 9) of met chlooraethyl (No 3).
Motorische paralyse: In 14 gevallen bleek deze zichtbaar vol-
komen binnen een tijdsverloop van 5 minuten; bij 3 dieren was
dit het geval na 5 a 8 minuten en in 3 andere gevallen duurde
dit langer en wel respectievelijk 12, 13 en 35 minuten.
Aanvang en duur der narcose (tolerantie): Van de 18 dieren
waarbij van geen aanvullend narcoticum werd gebruik gemaakt,
was in het meerendeel der gevallen na 13 ä 30 minuten (in
enkele andere na 10 ä 13 minuten) de gewenschte narcosediepte.
verkregen met een tijdsduur van gemiddeld ongeveer 1 uur.
Duur van ontwaken: Bij dezelfde 18 dieren was de gemiddelde
duur van ontwaken ongeveer 2Y2 uren. In het algemeen kon het
varken zich dus ongeveer 3% uren na de injectie, zij het veelal
in nog eenigszins paretischen toestand, voortbewegen.
Lichaamstemperatuur: Bij alle dieren werd gedurende de nar-
cose een daling der temperatuur waargenomen. Deze bedroeg
in 3 gevallen minder dan 2°, bij 12 dieren van 2° tot 4° en
bij 5 andere varkens van 4,1° tot 4,9°.
Hartslag: Van dezelfde gevallen werd tijdens de narcose bij
14 dieren een verhooging van de frequentie van den hartslag
vastgesteld; in 1 geval bleef deze vrijwel onveranderd en bij de
5 andere dieren werd een aanvankelijke verlaging door een sterke
stijging gevolgd.
Ademhaling: Gedurende de narcose werd bij alle 20 dieren de
ademfrequentie geringer. Deze daalde tot op 1/3 a 2/3 van het
aantal van vóór de injectie (in 4 gevallen was de daling van
weinig belang).
Bij de observatie van elk der dieren gedurende meerdere
dagen (4 tot 20 dagen) zijn geen verschijnselen opgemerkt, die
op een schadelijke werking van de inspuiting zouden kunnen
wijzen.
Proevenreeks III.
Deze reeks omvat 92 gevallen van narcosen. Als dosis werd
gebruik gemaakt van 1/3 gr. chloralhydraat per kg. lichaamsge-
wicht; de concentratie der oplossing was 5 %. Evenals bij de
vorige proevenreeks is ook hier een deel der narcosen uitvoerig be-
schreven, terwijl een ander deel op beknopte wijze is weer-
gegeven.
Geval 1,
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 10 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,2°, hartslag 136, ademhaling 26 p. m.
Injectie: 66 cm®.
Bevindingen:
4 min. post inj. Het dier ligt totaal verslapt op de zijde en heeft de oogen
gesloten; de reflexen zijn nog aanwezig.
8 min. post inj. De reflexen zijn verdwenen.
12 a 17 min. post inj. Bij het verrichten van de ovariotomie treedt geen
enkele reactie op.
1)4 a 4 uren post inj. Het varken ontwaakt langzamerhand, het gaat ten
laatste overeind zitten om daarna waggelend rond te loopen.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen
opgenomen; ze was achtereenvolgens 38,3°, 35,6°, 38,3° en 38,9°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd; er werden
achtereenvolgens geteld 144, 172, 160 en 112 slagen.
Ademhaling: Deze was regelmatig en bedroeg 14, 35, 23 en 24 ademhalingen
p. m.
Na de narcose werd het dier nog gedurende 10 dagen gecontroleerd, zonder
dat eenige afwijking was te constateeren.
»
Geval 2.
Varken: Mannelijk, lichaamsgewicht 19 kg.
Operatie: Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,5°, hartslag 136, ademhaling 52 p. m.
Injectie: 127 cm®.
Bevindingen:
3 a 5 min. post inj. Het dier wordt atactisch in de achterhand en gaat liggen.
-ocr page 81-Het liggende varken vertoont gedurende enkele minuten geringe loopbe-
wegingen, waarna het in een diepen slaap geraakt.
15 min. post inj. De corneareflex is verdwenen, evenzoo de kroonreflex.
23 a 35 min. post inj. De operatie wordt verricht; geen enkele reactie wordt
gezien.
2nbsp;a 4 uren post inj. Langzamerhand komt het varken tot ontwaken. De
reflexen keeren geleidelijk terug. Soms vertoont het dier een meer of minder
lang durende tremor musculorem, afgewisseld met nu en dan wat klonische
krampen en loopbewegingen.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen op-
genomen; ze was achtereenvolgens 38,3°, 36,7°, 35,6°, 38° en 38,8°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd; er werden
achtereenvolgens geteld 216, 144, 136, 134 en 136 slagen.
Ademhaling: Deze was regelmatig en bedroeg 40, 37, 38, 43 en 30 adem-
halingen.
Na de narcose: Den volgenden dag was de eetlust wat verminderd; deze her-
stelde zich spoedig en in het verdere verloop gedurende 8 dagen werden
geen ziekteverschijnselen waargenomen.
Geval 3.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 10 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,7°, hartslag 82, ademhaling 48 p. m.
Injectie: 66 cm®.
Bevindingen:
3nbsp;min. post inj. Het dier ligt terneer; er is een totale spierverslapping.
12 a 18 min. post inj. De reflexen zijn negatief; de operatie wordt verricht
en daarbij geen reactie anders dan een geringe reflex tijdens het tasten
in de buikholte.
IJ^ a 3 uren post inj. Langzamerhand ontwaken; tremor musculorem, soms
afgewisseld door loopbewegingen. Loopt aan het einde waggelend rond.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen
opgenomen; ze was achtereenvolgens 36,2°, 35,3°, 35,9° en 37,9°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd; er werden
achtereenvolgens geteld 152, 164, 163 en 120 slagen.
Ademhaling: Deze was rustig en regelmatig en bedroeg 29, 25, 20 en 18
ademhalingen.
Na de narcose: Gedurende 14 dagen na de operatie werden geen afwijkingen
bij het dier waargenomen.
Geval 4.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 18 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,4°, hartslag 140, ademhaling 36 p. m.
Injectie: 120 cm».
Bevindingen:
2 à 6 min. post inj. Er is een algeheele verslapping van de spieren; het dier
ligt op de zijde en vertoont nu en dan loopbewegingen.
15 min. post inj. De reflexen zijn nog zwak positief.
20 à 25 min. post inj. De operatie wordt verricht; alleen bij het maken der
huidsnede een geringe reactie.
13^ à 5 uren post inj. Ontwaken gedurende dezen tijd. Herhaaldelijk tremor
musculorem.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen
opgenomen; deze was achtereenvolgens 37,2°, 35,2°, 36,1° en 36,3°.
Hartslag: Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd en werden
achtereenvolgens geteld 156, 152, 154 en 148 slagen.
Ademhaling: Deze was rustig en regelmatig en bedroeg 26, 23, 27 en 14 adem-
halingen.
Na de narcose: De controle van het varken gedurende 8 dagen na de operatie
liet geen bijzondere verschijnselen waarnemen.
Geval 5.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 50 kg.
Operatie: Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek: Geen temperatuur, hartslag en ademhaling gecontroleerd.
Injectie: 340 cm®.
Bevindingen:
5 à 6 min. post inj. Het dier wordt atactisch in de achterstand en gaat rustig
liggen.
15 à 28 min. post inj. De corneareflex is negatief; de kroonreflex is nog
zwak positief. Bij de operatie blijkt een zeer zwakke reactie aanwezig bij
het maken der huidsnede.
13^ à 4 uren post inj. Langzamerhand ontwaken.
Na de narcose: Gedurende nog 14 dagen werd het dier geobserveerd. Er zijn
geen bijzondere verschijnselen waargenomen.
Geval 6.
Varken: Vrouwelijk, lichaamsgewicht 14 kg.
Operatie: Ovariotomie.
Vooronderzoek: Lichaamstemp. 39,5°, hartslag 124, ademhaling 36 p. m.
Injectie: 93 cm®.
Bevindingen:
22 a 40 min. post inj. Vertoont alleen een geringe ataxie in de achterhand;
verschijnselen van narcose zijn niet te bemerken.
Den volgenden dag, na een voortgezet vasten gedurende 24 uren, wordt
de injectie herhaald.
Lichaamstemp. 39,3°, hartslag 116, ademhaling 32. Injectie 93 cm®.
2 min. post inj. Het dier ligt bewegingloos terneer op de zijde.
5 a 6 min. post inj. De reflexen zijn verdwenen.
8 a 16 min. post inj. De operatie wordt verricht zonder eenige reactie.
1 a 3 uren post inj. Ontwaken; de reflexen keeren geleidelijk terug.
Temperatuur: Gedurende de narcose is deze op verschillende tijdstippen op-
genomen; ze was achtereenvolgens 40,1°, 37,5°, 37,6° en 38,7°.
Hartslag. Op dezelfde tijdstippen werd de hartslag gecontroleerd en werden
achtereenvolgens geteld 108, 88, 88 en 132 slagen.
Ademhaling: Deze was rustig en regelmatig en bedroeg 27, 28, 20 en 28
ademhalingen.
Na de narcose: Gedurende 8 dagen gecontroleerd en geen afwijkingen opge-
merkt.
Tabel Proevenreeks III-
Dosis 1/3 gr. per kg. lichaamsgewicht. Concentratie 5 %.
Proefdier No. 7.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 6J4 kg.
T. 39,4°.
H. 144.
A. 48.
Injectie.
41 cm®.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Dier ligt beweging-
loos.
8 min. p. i. De reflexen volledig op-
geheven.
10 ä 15 min. p. i. Operatie wordt ver-
richt; geen reactie.
\]/i ä 4H nur p. i. Duur van ont-
waken, geleidelijke terugkeer der re-
flexen; tremor musculorem, afgewis-
seld met zwakke klonische krampen.
Temp. 38,5°, 35,8°, 38,1°. 38,6°.
Hartslag 152, 140, 200, 152.
Ademh. 24, 36, 32, 25.
Opmerkingen.
Zeer goede narco
se van langen duur.
Na de narcose:
Observatie 17 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 8.
Varken m.
Operatic.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 17 kg.
T. 40°.
H. 164.
A. 48.
Injectie.
113 cm®.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt rustig op de zijde.
15 min. p. i. Reflexen verdwenen; ope-
ratie verricht, geen reactie.
1)4 ä 43^ uur p. i. Ontwaken.
Temp. 39,3°, 39,2°, 38,2°, 38,9°.
Hartslag 160, 156, 144, 156.
Ademh. 28, 20, 20, 27.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se van langen duur.
Na de narcose:
Observatie 14 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 9.
Varken vr.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. lOJ^ kg.
T. 39,8°.
H. 164.
A. 64.
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Ligt bewegingloos.
13 min. p. i. De reflexen verdwenen.
18 min. p. i. Operatie verricht; geen
reactie.
2 a 5 uren p. i. Langzamerhand bij-
komen.
Temp. 38,8°, 37,9°, 36,9°, 39,3°.
Hartslag 144, 184, 140, 180.
Ademh. 36, 47, 44, 47.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose
van langen duur.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 10.
Varken m.
Operatie,
Chron. funiculitis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 30 kg.
T. 39,4°.
H. 102.
A. 32.
Injectie.
200 cm®.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Het dier ligt en ver-
toont loopbewegingen.
11 min. p. i. Corneareflex weg; kroon-
reflex nog zwak positief.
15 ä 22 min. p. i. Bij de operatie
slechts een geringe reactie bij de huid-
incisie; overigens geen reflexen.
1 ä 3 uren p. i. Ontwaken; in het
laatste deel dezer periode veel tremor
en zwakke klonische krampen.
Temp. 37.3°, 36,9°, 36,8°, 38,1°.
Hartslag 90, 128, 128, 116.
Ademh. 26, 22, 25, 27.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 11.
Varken m.
Operatic.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 60 kg.
T. 39,5°.
H. 136.
A. 28.
Injectie.
400 cm®.
Verloop der narcose.
7 min. post inj. Ligt terneer, vertoont
tremor en loopbewegingen.
50 min. p. i. De reflexen zijn zwak;
de operatie wordt verricht en er be-
staat reactie. Aangevuld met chloro-
form per inhal.
Temp. 39,4°, 37,3°, 36°, 37,9°, 39,1°.
Hartslag 128, 128, 144, 140, 132.
Ademh. 22, 12, 13, 19, 24.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose. Bijgegeven 15
cm® chloroform pei
inhal.
Na de narcose:
De eerste 2 dagen
wat traag met eten.
daarna weer nor-
maal.
Observatie 10 da-
gen.
Proefdier No. 12.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
Injectie.
86 cm».
Proefdier No. 12a.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
Injectie.
86 cm®.
Proefdier No. 12b.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
T. 38,8°.
H. 128.
A. 32.
Injectie.
86 cm».
Verloop der narcose.
Komt niet in narcose; totaal geen
parese.
Na 1 dag voor de tweede maal inge-
spoten.
17 è 50 min. post inj. Alleen geringe
ataxie. Geen narcose.
Herhaling voor den derden keer.
3 min. post inj. Ligt op de zijde.
8 min. p. i. Braakt.
13 min. p. i. De reflexen nog positief.
20 min. p. i. Corneareflex weg, kroon-
reflex nog zwak aanwezig, eenige
loopbewegingen.
30 min. p. i. Laparotomie, met een
geringe reactie bij het insnijden van
het peritoneum.
2 ä 6 uren p. i. Langzamerhand ont-
waken.
Temp. 38,8°, 36,5°, 34,8°, 37,5°, 38,3°.
Hartslag 128, 156, 130, 134, 130.
Ademh. 32, 16, 20, 17, 25.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 7 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 13. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken vr. |
1 ä 2 min. post inj. Het dier valt en |
Zeer goede narco- |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
blijft liggen. |
se. |
7 min. p. i. Reflexen nog zwak positief. |
Na de narcose: | |
Vooronderzoek. Lich. gew. 18 kg. |
operatie wordt verricht, geen reactie. |
Observatie 5 da- |
Temp. 39°, 36,4°, 35°, 36,8°, 37,7°, Hartslag 108, 124, 120, 132, 128, 124. | ||
Injectie. |
Ademh. 28, 30, 29, 32, 30, 31. | |
120 cm». | ||
Proefdier No. 14. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
3 ä 4 min. post inj. Ligt bewegingloos. |
Zeer goede narcose. |
Operatie. |
12 min. p. i. Reflexen zijn verdwenen. |
Na de narcose: |
Vooronderzoek. Lich. gew. 30 kg. |
13/2 ä Wi uur p. i. Ontwaken. |
gen. Geen ziekte- |
Geen T. H. en A. gecon- | ||
troleerd. | ||
Injectie. | ||
200 cm». |
Proefdier No. 15.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 30 kg.
Injectie.
200 cm®.
Proefdier No. 15a.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 30 kg.
Geen T. H. en A. gecon-
troleerd.
Injectie.
200 cm».
Verloop der narcose.
7 ä 30 min. post inj. Is gering verslapt
in de achterhand, maar blijft loopen;
geen narcose.
Herhaling na 1 dag. (weer gevast).
5 ä 6 min. post inj. Het dier komt te
liggen.
25 min. p. i. Reflexen zijn nog zwak
positief.
28 ä 33 min. p. i. Operatie verricht;
zeer geringe reactie bij het maken van
de huidsnede en het trekken aan de
uterus.
1)4 ä 4 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose;
Observatie 9 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 16.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 12 kg.
Injectie.
80 cm».
Verloop der narcose.
2 ä 3 min. post inj. Ligt.
16 min. p. i. Reflexen weg.
30 ä 35 min. p. i. Operatie wordt
verricht; geen reactie.
lJ/2 ä 3 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 12 da
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 17.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
T. 38,8°.
H. 120.
A. 48.
Injectie.
87 cm».
Verloop der narcose.
2 ä 3 min. post inj. Ligt.
13 min. p. i. Reflexen verdwenen.
30 è 35 min. p. i. Operatie wordt ver-
richt; geen reactie.
ä 3H uur p. i. Ontwaken.
Temp. 38,3°, 36,7°, 37,7°, 38,5°.
Hartslag 128, 120, 116, 116.
Ademh. 18, 19, 36, 40.
Opmerkingen,
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 12 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 18.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 14 kg.
T. 39,6°.
H. 156.
A. 36.
Injectie.
93 cm».
Verloop der narcose.
2 è 3 min. post inj. Ligt neer en ver-
toont loopbewegingen.
20 min. p. i. Reflexen verdwenen.
35 ä 40 min. p. i. Operatie; geen re-
actie.
13^ ä 3}/^ uur p. i. Ontwaken.
Temp. 39,3°, 38,1°, 35,8°, 36,2°, 37,8°,
39,2°.
Hartslag 140, 120, 136. 160, 152, 160.
Ademh. 22, 18, 17, 16, 20, 24.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 12 da
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 19.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
T. 39,4°.
H. 176.
A. 48.
Verloop der narcose.
3 ä 4 min. post inj. Ligt slap terneer.
20 ä 25 min. p. i. Reflexen zijn ver-
dwenen; bij operatie alleen zeer geringe
reactie bij insnijden der huid.
2 ä 5 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 37,6°, 35,9°, 37,3°, 38,8°.
Hartslag 134, 112, 154, 162.
Ademh. 28, 24, 33, 36.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 20.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
T. 37,8°.
H. 110.
A. 32.
Injectie.
87 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt.
23 min. p. i. Reflexen verdwenen.
33 ä 38 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
2M ä 6 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 36,7°, 36,5°, 37,6°, 38,1°.
Hartslag 105, 160, 154, 132.
Ademh. 32, 20, 31, 30.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 21.
Varken vr.
Operatie.
Laparotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 14 kg.
T. 39,4°.
H. 94.
A. 36.
Injectie.
93 cm».
Verloop der narcose.
2 ä 4 min. post inj. Ligt.
29 min. p. 1. Reflexen verdwenen.
31 ä 34 min. p. i. Operatie verricht,
alleen bij huidhechting geringe reactie.
1ä 4 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 37,9°, 36,7°, 37,7°, 39°.
Hartslag 148, 180, 154, 112.
Ademh. 20, 21, 36, 33.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 22.
Varken vr.
Operatie.
Prolapsis vaginae et
prolapsis recti.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 40H kg.
T. —
H. 140.
A. 52.
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Ligt slap terneer.
16 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
30 a 40 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
a 4 uren p. 1. Ontwaken.
Hartslag 160, 120.
Ademh. 30, 36.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 23.
Varken vr.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 243^ kg.
T. 39,5°.
H. 162.
A. 30.
Injectie.
163 cm®.
Proefdier No. 24.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 8 kg.
Injectie.
53 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt.
23 min. p. i. Reflexen zwak positief.
35 min. p. i. Aanvang der operatie;
reactie bij het losmaken der breuk-
zak; aanvullen met chloroform-aether.
Wl s.V/2 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 37,5°, 37,5°, 38,8°.
Hartslag 160, 200, 120.
Ademh. 28, 20, 21.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt.
12 min. p. i. De reflexen zijn weg,
operatie; geen reactie.
Wi a 2H uren p. i. Ontwaken; tremor
en loopbewegingen in deze periode.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose. Bijgegeven -1
cm® chloroform-
aether.
Na de narcose:
Observatie 9 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 25.
Varken vr.
Operatie.
Ovcjriotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 7 kg.
Injectie.
47 cm®.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Ligt bewegingloos.
8 min. p. i. Reflexen weg.
12 ä 16 min. p. i. Operatie wordt ver-
richt; geen reactie.
ä 4 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 26.
Varken vr.
Operatic.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 10 kg.
T. 39,3°.
H. 158.
A. 24.
Injectie.
67 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het dier ligt.
5 min. p. i. De reflexen weg.
10 a 15 min. p. i. Operatie; geen re-
actie.
13^ a 3 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 37,9°, 35,6°, 39,2°.
Hartslag 164, 180, 152.
Ademh. 16, 25, 20.
Opmerkingen.
Zeer goeds narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 14 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 27.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 8 kg.
Injectie.
54 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt verslapt terneer.
9 min. p. i. De reflexen weg.
13 min. p. i. Operatie wordt verricht;
geen reactie.
IH a 2 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose;
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 28.
Varken m.
Operatie.
Hernia scrotalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 11 kg.
Verloop der narcose.
3 ä 7 min. post inj. Het dier ligt.
12 min. p. i. Reflexen gering aanwezig.
14nbsp;min. p. i. Operatie wordt verricht;
zeer geringe reactie bij huidsnede.
15nbsp;ä 20 min. p. i. Geen reactie meer.
1 ä 3 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 29.
Varken m.
Operatie.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 26 kg.
Injectie.
174 cmS.
Proefdier No. 30.
Varken m.
Operatie.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 17 kg.
Injectie.
114 cm®.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Ligt bewegingloos.
14nbsp;min. p. i. Kroonreflex gering aan-
wezig; corneareflex negatief.
15nbsp;min. p. i. Operatie verricht; zeer
geringe reactie bij huid-spiersnede;
verder geen reactie.
134 ä 2 uren p. i. Ontwaken.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt terneer, geringe
loopbewegingen.
10 min. p. i. Corneareflex weg, kroon-
reflex nog zwak positief.
13 min. p. i. Operatie verricht; iets
reactie op huid-spiersnede, overigens
niet.
1 ä 2 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 16 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
den. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 31.
Varken m.
Operatic.
Cryptorchidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 17 kg.
Injcctic.
114 cm®.
Verloop der narcose.
2 ä 5 min. post inj. Ligt.
8 min. p. i. Reflexen nog zwak positief.
15 min. p. i. Operatie; geringe reactie
op de huidsnede.
1 ä 1)4 uur p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 32.
Varken vr.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 26 kg.
Injectie.
174 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt slap terneer.
15 min. p. i. Kroonreflex nog positief.
17 min. p. i. Operatie; herhaalde re-
acties. Aanvullen met chloroform-
aether.
% a IJ^ uur p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose, aanvullen me!-
8 cm» chloroform-
aether.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 33.
Varken m.
Operatie.
Hernia scrotalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 10 kg.
Injectie.
67 cm».
Verloop der narcose.
5 a 7 min. post inj. Het dier komt te
liggen.
12 min. p. i. Reflexen zwak aanwezig.
16 a 30 min. p. i. Operatie wordt
verricht; herhaalde reacties. Aanvulling
met chloroform-aether.
1 a 2 uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose, aanvullen met
5 cm» chloroform-
aether.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 34.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 15quot;^ kg.
T. 39,6°.
H. 124.
A. 44.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Het dier ligt rustig.
24 min. p. i. De corneareflex is weg,
de kroonreflex zeer zwak positief.
32 min. p. i. Ook de kroonreflex weg.
Operatie verricht; geen reactie.
13^ a 3 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 40°, 38°, 38,3°, 39,1°.
Hartslag 120, 112, 136, 128.
Ademh. 28, 21, 22, 36.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 35.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 19 kg.
T. 39,6°.
H. 120.
A. 36.
Injectie.
127 cm».
Verloop der narcose.nbsp;|
3 min. post inj. Het varken ligt be-
wegingloos.
15 min. p. i. Reflexen weg.
27 ä 32 min. p. i. Operatie verricht;
geen reactie.
2 ä 43^2 uren P- Langzamerhand ont-
waken.
Temp. 39,4°, 37,6°, 38,2°, 39,7°.
Hartslag 144, 196, 188, 152.
Ademh. 28, 25, 28, 44.
Opmerkingen.
Zeer goede narco
se.
Na de narco.se:
Observatie 12 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 36.
Varken m.
Operatie.
Chron. zaadstrengabces.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 19 kg.
T. 39,2°.
H. 124.
A. 44.
Injectie.
127 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt rustig.
13 min. p. i. Reflexen weg; de operatie
verricht, geen reactie.
2 ä 4H uur P- i- Ontwaken.
Temp. 38,6°, 38,1°, 37,1°, 37,2°, 38,8°.
Hartslag 164, 220, 184, 184, 156.
Ademh. 24, 32, 25, 43, 43.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 7 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen
Proefdier No. 37.
Varken m.
Operatic.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 24 kg.
T. 39,4°.
H. 168.
A. 44.
Verloop der narcose.
3 min post inj. Ligt bewegingloos.
24 min. p. i. Kroonreflex nog zwak
positief.
29 min. p. i. Operatie wordt verricht;
geen reactie.
2 a 5 uren p. i. Langzamerhand ont-
waken; vrij sterke loopbewegingen,
tremor musculorem.
Temp. 37,7°, 37°, 38,1°, 38,7°.
Hartslag 128, 144, 156, 160.
Ademh. 44, 40, 37, 40.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 15 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 39.
Varken m.
Operatie.
Zaadstrengabces.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 40 kg.
T. 39,4°.
H. 128.
A. 48.
Injectie.
278 cm®.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Ligt.
20 min. p. i. Reflexen zeer zwak po-
sitief.
30 min. p. i. Operatie; geringe reactie
bij huidsnede.
1 ä 3 uren p. i. Ontwaken.
Temp. 39,1°, 38,2°, 37,8°, 38,6°.
Hartslag 108, 108, 116, 120.
Ademh. 32, 32, 48, 44.
80 | |
Proefdier No. 38. |
Verloop der narcose. |
Varken vr. |
2 min. post inj. Ligt. |
13 min. p. i. Reflexen weg. | |
Operatic. |
50 min. p. i. Operatie; geen reactie. |
Hernia inguinalis. |
3 ä 6 uren p. i. Langzamerhand ont- |
waken. | |
Vooronderzoek. |
Temp. 38,1°, 35,1°, 34,8°, 36,3°, 38,3°. |
Lich. gew. 25 kg. |
Hartslag 172, 220, 160, 156, 140. |
T. 39,4°. |
Ademh. 22, 21, 14, 25, 32. |
H. 128. | |
A. 40. | |
Injectie. | |
167 cm®. |
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 4 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 6 da-
igen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 40.
Varken vr.
Operatie.
Hernia ventralis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 50 kg.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Ligt bewegingloos.
11 ä 25 min. p. i. Reflexen weg.
25 min. p. i. Operatie; geen reactie.
Wegens herhaalde inscheuring van
den darmwand wordt het dier gedood.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Proefdier No. 41. |
Verloop der narcose. |
Varken m. |
3 min. post inj. Het dier ligt. |
Operatie. |
10 ä 12 min. p. i. Reflexen weg. |
24 min. p. i. Operatie; geen reactie. | |
Hernia umbilicalis. |
2 ä 6 uren p. i. Ontwaken. |
Temp. 39°, 36,9°, 37,2°, 38,3°, 38,9°. | |
Vooronderzoek. |
Hartslag 180, 128, 184, 188, 192. |
Lich. gew. 7 kg. |
Ademh. 30, 27, 28, 24, 28. |
T. 39,4°. | |
H. 200. | |
A. 32. | |
Injectie. | |
47 cm®. | |
Proefdier No. 42. |
Verloop der narcose. |
Varken vr. |
5 ä 10 min. post inj. Het dier wordt |
wankel, valt en blijft slap liggen. | |
Operatie. |
15 ä 20 min. p. i. Reflexen weg. Ope- |
Hernia inguinalis. |
ratie verricht, geen reactie. |
1 ä lYz uur p. i. Ontwaken. | |
Vooronderzoek, |
Temp. 39°, 36,9°, 38,1°, 38,6°. |
Lich. gew. 15 kg. |
Hartslag 128, 156, 176, 160. |
T. 38,9°. |
Ademh. 28, 24, 25, 33. |
H. 144. | |
A. 44. | |
Injectie. | |
100 cm®. |
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 7 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 43.
Varken m.
Operatie.
Ad castrandum.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 35 kg.
Verloop der narcose.
9 a 12 min. post inj. Het varken ligt.
29nbsp;min. p. i. Reflexen nog zwak aan-
wezig.
30nbsp;a 37 min. p. i. Castratie; herhaalde
reacties. Bijgegeven chlooraethyl per
inhal.
1% a 43^ tiur p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose. Bijgegeven 4
a 5 cm® chloor-
aethyl per inhal.
Na de narcose:
Observatie 5 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
82 | ||
Proefdier No. 44. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
2 min. post inj. Ligt. |
Zeer goede narco- |
19 min. p. 1. Reflexen weg. |
se. | |
Operatie. |
24 ä 34 min. p. i. Operatie; geen re- |
Na de narcose: |
Hernia umbilicalis. |
actie. | |
2Y2 ä 6 uren p. i. Langzamerhand ont- |
Observatie 8 dr.- | |
Vooronderzoek. |
waken. |
gen. Geen bijzon- |
Lich. gew. 65 kg. |
Temp. 39,9°, 38,5°, 37,5°, 38,8°. |
dere verschijnselen. |
T. 39,7°. |
Hartslag 152, 120, 180, 160. | |
H. 154. |
Ademh. 28, 30, 21, 25. | |
A. 32. | ||
Injectie. | ||
434 cmS. | ||
Proefdier No. 45. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
3 min. post inj. Ligt bewegingloos. |
Zeer goede narco- |
15 min. p. i. Reflexen weg. |
se. | |
Operatie. |
20 ä 30 min. p. i. Operatie verricht; | |
Hernia inguinalis. |
geen reactie. |
Na de narcose: |
3 ä 7 uren p. i. Langzamerhand ont- |
Observatie 6 da- | |
Vooronderzoek. |
waken. |
gen. Geen bijzon- |
Lich. gew. 133^2 kg. |
dere verschijnselen. | |
Injectie. | ||
90 cm». | ||
Proefdier No. 46. |
Verloop der narcose. |
Opmerkingen. |
Varken m. |
3 min. post inj. Ligt. |
Zeer goede narco- |
9 min. p. i. Reflexen verdwenen. |
se. | |
Operatie. |
20 ä 30 min. p. i. Geen reactie bij de | |
Hernia scrotalis. |
operatie. |
Na de narcose: |
ä 43^2 uur p. i. Ontwaken. |
Observatie 5 da- | |
Vooronderzoek. |
gen. Geen bijzon- | |
Lich. gew. 9 kg. |
dere verschijnselen. | |
Injectie. | ||
60 cm». |
Proefdier No. 47. |
Verloop der narcose. |
Varken m. |
3 min. post inj. Ligt. |
14 min. p. i. Reflexen weg. | |
Operatie. |
25 ä 38 min. p. i. Geen reactie bij de |
Hernia scrotalis. |
operatie. |
1 ä lYi uur p. i. Ontwaken. | |
Vooronderzoek. |
Temp. 39°, 35,9°, 37,6°, 38,9°. |
Lich. gew. 16 kg. |
Hartslag 128, 176, 164, 136. |
T. 39,2°. |
Ademh. 26, 14, 17, 25. |
H. 112. | |
A. 32. | |
Injectie. | |
107 cm®. |
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Na de narcose:
Observatie 8 da-
gen. Geen bijzon-
dere verschijnselen.
Proefdier No. 48.
Varken m.
Operatie.
Zaadstrengabces.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 17 kg.
T. 39,3°.
H. 132.
A. 52.
Injectie.
113 cm».
Verloop der narcose.
7 min. post inj. Ligt.
13 min. p. i. Reflexen negatief.
23 ä 30 min. p. i. Operatie verricht;
geen reactie.
11/2 ä 2 uren p. i. Langzamerhand ont-
waken.
Temp. 38,6°, 37°, 36,8°, 38,5°.
Hartslag 132, 152, 168, 136.
Ademh. 28, 36, 41, 54.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
Na de narcose:
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 49. Varken m. Lich. gew. n}4 kg. Injectie. 77 cm®. |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 50. Varken m. Injectie. 210 cm®. |
Operatie. Exstirpatio bulbi. |
Bevinding. Goede narcose. |
Proefdier No. 51. Varken vr. Injectie. 531/2 cm®. |
1 Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Goede narcose. Enkele uren later gestorven (groot bloedverlies). |
Proefdier No. 52. Varken vr. Injectie. 47 cm®. |
Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Z^er goede narcose. Gedood wegens herhaalde ^'er- scieuringen van den darmwand. |
Proefdier No. 53. Varken m. Injectie. 27 cm®. |
Operatie. Hernia scrotalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 54. Varken m. Injectie. 400 cm®. |
Operatie. Hernia scrotalis. |
Bevinding. Goede narcose. |
85 | ||
Proefdier No. 55. Injectie. 47 cm®. 1 |
j Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 56. Injectie. 253 cm®. |
Operatie. Exstirpatio bulbi. 1 |
Bevinding. Goede narcose. Ontwaken na IK a '^Vl quot;quot;'en- |
Proefdier No. 57. Varken m. Injectie. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Be vinding. Goede narcose. Ontwaken na 1J4 a 5}/^ uren. |
Proefdier No. 58. Injectie. |
Operatie. Hernia ventrahs. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 59. Varken m. Injectie. 167 cm®. |
Operatie. Exarticulatie van den |
Bevinding. Goede narcose. |
Proefdier No. 60. Varken m. Injectie. |
Operatie. Hernia umbilicalis. i |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 61,
Varken m.
Lich. gew. 14 kg.
Injectie.
94 cm®.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Bevinding.
Zeer goede narcose.
Ontwaken na 2 ä 5 uren.
Proefdier No. 62.
Varken vr.
Lich. gew. 19 kg.
Injectie.
127 cm®.
Operatie.
Afgekapseld abces in
den buikwand.
Bevinding.
Zeer goede narcose.
Ontwaken na 2 ä 4 uren.
Proefdier No. 63.
Varken vr.
Lich. gew. 14 kg.
Injectie.
94 cm®.
Operatic.
Chronisch navelabces.
Bevinding.
Zeer goede narcose.
Ontwaken na 2 ä AYi uren.
Proefdier No. 64.
Varken vr.
Lich. gew. 16 kg.
Injectie.
107 cm®.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Bevinding.
Zeer goede narcose.
Ontwaken na IJ/^ ä uren.
Proefdier No. 65.
Varken vr.
Lich. gew. 14 kg.
Injectie.
94 cm®.
Operatic.
Hernia inguinalis.
Prolapsus recti.
Bevinding.
Goede narcose.
Ontwaken na X^i ä 6 uren.
Proefdier No. 66.
Varken vr.
Lich. gew. 7 kg.
Operatie.
Hernia ventralis.
Bevinding.
Zeer goede narcose.
Ontwaken na Xy^ ä uren.
Proefdier No, 67. Injectie. 134 cm®. |
Operatie. Hernia umbihcalis. |
Bevinding. Goede narcose. |
Proefdier No. 68. Varken vr. Lich. gew. 11^ kg. Injectie. 77 cm». |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 69. Injectie. 1 60 cm». i |
Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 70. Varken vr. Injectie. 40 cm®. |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 71. Varken m. Injectie. |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 72. Varken vr. Lich. gew. 18^ kg. Injectie. 124 cm®. |
Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 73. Varken m. Injectie. 127 cm». |
Operatie. Hernia scrotalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 74. Varken m. Injectie. 80 cm». |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. 1 |
Proefdier No. 75. Varken vr. Injectie. 67 cm». |
Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 76. Varken vr. Injectie. 134 cm». |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Bevinding, Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 77. Varken vr. Injectie. 140 cm». |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 78. Varken vr. Injectie. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. ! |
89 | ||
Proefdier No. 79. Varken m. |
Operatie. Hernia scrotalis. |
Bevinding. Onvoldoende narcose. Ontwaken na 1 a 53/2 wen. |
Proefdier No. 80. |
Operatie. Hernia umbilicahs. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 81. Varken m. |
Operatie. Hernia scrotalis. |
Bevinding. Goede narcose. Ontwaken na 13^ a 8% uren. |
Proefdier No. 82. 94 cm». |
Operatie. Hernia inguinahs. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 83. Varken vr. |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Goede narcose. |
Proefdier No. 84. |
Operatic. Hernia umbilicaUs. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 85. Varken vr. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
! Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 86. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Bevinding. Zeer goede^arcose. |
Proefdier No. 87. Varken vr. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 88. Varken vr. |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 89. Varken vr. 47 cm®. |
Operatie. Hernia inguinalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Proefdier No. 90. Varken m. |
Operatie. Hernia scrotalis. |
Bevinding. Goede narcose. |
Proefdier No. 91. Varken vr. |
Operatie. Hernia ventralis. |
Bevinding. Goede narcose. |
Proefdier No. 92. |
Operatie. Hernia umbilicalis. |
Bevinding. Zeer goede narcose. |
Narcosediepte: Beschouwen we de gegevens, die deze reeks
van 92 gevallen heeft verstrekt nader, dan blijkt daaruit, dat de
narcosediepte in het algemeen als zeer bevredigend kan worden
beschouwd. Bij 84 proeven is de narcose als „zeer goedquot; en
,,goedquot; bevonden.
Van 61 dieren zijn de reflexen volledig opgeheven geweest;
dit was bij 15 proeven na 3 ä 10 minuten het geval, in 37 anderen
na 10 ä 20 minuten en in 9 gevallen duurde dit langer. Bij de
operatie werd niet de minste reactie waargenomen en deze nar-
cose is derhalve met „zeer goedquot; aangeduid. Van de 23 dieren,
waarbij de reactie van een zoo korten duur en van een zoo
geringen intensiteit bleek te zijn, dat de operatie zonder het toe-
dienen van een aanvullend narcoticum ongestoord kon worden
verricht, is de narcose met „goedquot; aangegeven.
In 8 gevallen was de opheffing der reflexen niet volkomen, en
waar reeds bij den aanvang der operatie hinderlijke reacties
bleken te bestaan, werd tot een verdiepen der narcose overge-
gaan. Daartoe werd bij een deel der dieren van een toediening
van chlooraethyl gebruik gemaakt, bij een ander deel van een
inhalatie van chloroform-aether. In het algemeen was een be-
trekkelijk geringe hoeveelheid van dit narcoticum noodig om de
gewenschte narcosediepte te verkrijgen.
Motorische paralyse: In 77 gevallen bleek deze zichtbaar vol-
komen binnen een tijdsverloop van 5 minuten; bij 13 dieren was
dit het geval na 5 ä 10 minuten en bij 2 anderen resp. na 12 en
15 minuten.
Aanvang en duur der narcose (tolerantie): Van 80 dieren,
waarbij van geen aanvullend narcoticum werd gebruik gemaakt,
was in 21 gevallen na 3 ä 10 minuten en in 41 gevallen na
10 ä 20 minuten de gewenschte narcosediepte verkregen; bij de
overige na 20 a 45 minuten. De gemiddelde tijdsduur dezer nar-
cose was ongeveer uur; in 5 gevallen langer dan 2 uren.
Duur van ontwaken: Bij dezelfde 80 dieren was de duur van
ontwaken gemiddeld ongeveer 2j4 uur. In het algemeen kon het
varken zich dus ongeveer uur na de injectie, zij het veelal
in nog eenigszins paretischen toestand, op de beenen voort-
bewegen.
Lichaamstemperatuur: In alle 30 gevallen, waarbij deze is
gecontroleerd, werd gedurende de narcose een daling der tempe-
ratuur waargenomen. Deze bedroeg in 8 gevallen minder dan 2°;
in 18 gevallen van 2° tot 4° en bij 4 dieren meer dan 4°.
Hartslag: Van 31 gevallen werd tijdens de narcose bij 18
dieren een verhooging van de frequentie van den hartslag vast-
gesteld; bij 8 gevallen een verlaging, terwijl deze bij 5 dieren
vrijwel onveranderd bleef.
Ademhaling: Gedurende de narcose werd bij alle 31 dieren de
ademfrequentie geringer; deze daalde tot op ongeveer 1/3 a
van het aantal van vóór de injectie.
In 1 geval werd vóór het intreden der narcose braken waar-
genomen.
Bij de observatie van elk der dieren gedurende meerdere dagen
(4 a 16 dagen) na de narcose zijn geen verschijnselen opge-
merkt, die op een schadelijke werking van de inspuiting zouden
kunnen wijzen.
Bij 3 dieren (6, 12 en 15) van het totaal aantal gelukte het
niet om na de eerste inspuiting een narcose te verkrijgen. Deze
mislukking werd toegeschreven aan het feit, dat geen of slechts
een deel der oplossing op het peritoneum werd geappliceerd, dus
dat de injectie wellicht in het darmlumen had plaats gevonden.
Proevenreeks IV.
Deze reeks omvat 15 gevallen van narcose. Bij elk der varkens
werd 1/3 gram chloralhydraat per kg. lichaamsgewicht in een
oplossing van 3 % ingespoten.
Van een 9-tal dieren werd gedurende en na de narcose eenige
malen urine verzameld, teneinde deze op de aanwezigheid van
eiwitstoffen te onderzoeken. Om de urine op gemakkelijke wijze
door catheteriseeren te verkrijgen, werden voor dit onderzoek de
vrouwelijke dieren gekozen. In een deel der gevallen werd het
varken na de operatie in een kooi met een gaasbodem en vergaar-
bak geplaatst, om op deze wijze bij herhaling urine te kunnen
verzamelen.
Voor het onderzoek op eiwit werd meestal van 2 methoden
gebruik gemaakt, namelijk van de kookproef en van de reactie
van Helle r, soms nog aangevuld met de sulfosalicylzuurproef
(20 %) of met die van E s b a ch.
Dosis 1/3 gram per kg. lichaamsgewicht. Concentratie 3 %.
Proefdier No. 1.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek,
Lich. gew
T. 39,2°.
H. 112.
A. 32.
20 kg.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
223 cm».
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Het dier ligt.
10 min. p. i. De reflexen zijn negatief.
15 a 20 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
1 a 4 uren p. i. Ontwaken met tremor
musculorem en herhaalde loopbewegin-
gen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 38,4°, 36,3°,
35,5°.
H. 148, 132, 152.
A. 26, 24, 25.
Tijdens ontwaken:
T. 35,5°, 37°, 38,6°.
H. 128, 188, 144.
A. 20, 25, 24.
Na de narcose:
5 uren p. i.
T. 39°. H. 128.
A. 28.
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 2.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 23 kg.
T. 39,6°.
H. 132.
A. 36.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
256 cm».
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Het varken ligt.
9 min. p. i. Braakt.
15 min. p. i. De corneareflex is nega-
tief; de kroonreflex nog zwak aan-
wezig.
30 a 40 min. p. i. De operatie wordt
verricht, alleen een zeer geringe reactie
bij het maken van de huid-spiersnede.
1 a hYi uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Goede narcose.
In de narcose:
T. 39,5°, 36°, 35,6°.
H. 156, 164, 172.
A. 24, 32, 20.
Tijdens ontwaken;
T. 36,2°, 37,9°,
38°.
H. 118, 136, 128.
A. 28, 31, 32.
Na de narcose:
AYi uren p. i.
T. 39,1°. H. 132.
A. 32.
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit
Proefdier No. 3.
Varken vr.
Operatic.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 50 kg.
T. 39,3°.
H. 140.
A. 38.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
350 cm».
Verloop der narcose.
11 min post inj. Het dier ligt.
30 min. p. i. De corneareflex is nog
gering positief; de kroonreflex zwak
aanwezig.
32 a 45 min. p. i. De operatie wordt
verricht en er treedt een herhaalde
reactie op; de corneareflex is niet ge-
heel negatief.
Aangevuld met chloroform-aether.
13^2 a 7 uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose; bijgegeven
10 cm» chloroform-
aether.
In de narcose:
T. 39,1°, 36,9°,
36,4°.
H. 152, 96, 104.
A. 32, 15, 16.
Tijdens ontwaken:
T. 37°, 37,6°, 38,9°.
H. 136, 148, 144.
A. 24, 24, 32.
Na de narcose:
8 uren p. i.
T. 39°. H. 136.
A. 36.
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 4.
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 41 kg.
T. 39,6°.
H. 164.
A. 44.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
455 cm».
Verloop der narcose,
13 min. post inj. Het dier ligt.
18 a 20 min. p. i. De reflexen nog
zwak positief.
30 a 45 min. p. i. De operatie wordt
verricht; herhaalde reacties in den
aanvang. Bijgegeven chloroform-aether.
2H a 8 uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Onvoldoende nar-
cose; bijgegeven 5
cm» chloroform-
aether.
In de narcose:
T. 38,9°, 36,8°.
36,7°.
H. 140, 100, 72.
A. 20, 18, 17.
Tijdens ontwaken:
T. 38°, 39,2°, 39,3°.
H. 116, 144, 140.
A. 22, 32, 36.
Na de narcose:
8 uren p. i.
T. 39,3°. H. 148.
A. 36.
Observatie 5 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 5.
Varken m.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 25 kg.
T. 39,1°.
H. 112.
A. 44.
Injectie.
278 cm®.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Het dier ligt rustig.
20 ä 30 min. p. i. Reflexen zijn nega-
tief; de operatie wordt verricht, waarbij
geen reactie.
1 è 3 uren p. i. Geleidelijk ontwaken;
herhaaldelijk tremor en klonische kram-
pen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 38,9°, 37,r.
36°.
H. 100, 144, 172.
A. 36, 27, 20.
Tijdens ontwaken:
T. 36 4°, 37,5°,
38,7°.
H. 200, 136, 120.
A. 20, 25,-32.
Na de narcose:
V/2 uren p. i.
T. 38,9°. H. 132.
A. 32.
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 6.
Varken m.
Operatic.
Castratie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 38 kg.
Injectie.
400 cm®.
Verloop der narcose.
11 min. post inj. Het varken ligt ter-
neer.
30 a 40 min. p. i. De kroonreflex zwak
positief; corneareflex negatief. De ope-
ratie wordt verricht; een zeer geringe
reactie bij de huidsnede; overigens
niet.
1 a AYi uren p. i. Ontwaken.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Na de narcose:
5 dagen post ope-
randum gestorven.
Sectie: hevige acu-
te fibrineuze perito-
nitis aansluitende
aan necrotiseerende
ontstekingsprocessen
in de wondomge-
ving.
Proefdier No. 7.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 18 kg.
T. 39,2°.
H. 152.
A. 30.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
200 cm».
Verloop der narcose.
4 a 6 min. post inj. Het dier wordt
langzaam atactisch en komt te liggen.
15 min. p. i. De reflexen zijn opge-
heven.
20 a 25 min. p. i. De operatie wordt
zonder eenige reactie verricht.
IJ/^ a 3 uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 38,4°, 35,6°, 36°.
H. 200, 200, 192.
A. 16, 28, 24.
Tijdens ontwaken:
T. 37°, 38,2°, 38,6°.
H. 204, 212, 160.
A. 28, 28, 31.
Na de narcose:
4 uren p. i.
T. 38,8°. H. 176.
A. 28.
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 8.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 18 kg.
T. 39,3°.
H. 116.
A. 36.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
200 cm».
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Ligt.
20 a 25 min. p. i. De reflexen zijn
weg; de operatie wordt zonder reactie
verricht.
114 a 33^2 uren p. i. Langzamerhand
ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 39,1°, 36,8°,
35,9°.
H. 140, 156, 172.
A. 32, 27, 20.
*
Tijdens ontwaken:
T. 37°, 37,7°, 38,5°.
H. 120, 120, 118.
A. 24, 28.
Na de narcose:
quot;lYl uren p. i.
T. 39°. H. 132.
A. 32.
Observatie 14 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 9.
Varken m.
Operatie.
Castratie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 18 kg.
T. 39,1°.
H. 116.
A. 36.
Injectie.
200 cm®.
Verloop der narcose.
5 min. post inj. Ligt.
15 ä 20 min. p. i. Reflexen zwak
positief.
25 ä 32 min. p. i. De castratie wordt
verricht; een zeer geringe reactie bij
het doorkneuzen van den zaadstreng.
1 è 3 uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Goede narcose.
In de narcose:
T. 38,5°, 35,4°.
35,8°.
H. 120, 184, 166.
A. 28, 23, 26.
Tijdens ontwaken;
T. 36,3°, 37,5°,
38,8°.
H. 172, 160, 128.
A. 24, 44, 32.
Na de narcose:
6 uren p. i.
T. 39°. H. 120.
A. 32.
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 10.
Varken vr.
Operatie.
Enteroanastomose.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 21 kg.
T. 39,3°.
H. 156.
A. 44.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
234 cm®.
Verloop der narcose.
5 min. post inj. Ligt.
15 min. p. i. De reflexen zijn bijna
negatief.
28 min. p. i. Aanvang der operatie.
Bij het einde der operatie geringe re-
actie; aanvullen met chloroform-aether.
IK ä 4 uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
regelmatig.
Opmerkingen.
Goede narcose.
Bijgegeven 4 cm®
chloroform-aether.
Innbsp;de narcose:
T.nbsp;39°, 37°, 36,1°.
H.nbsp;132, 144, 160.
A. 40, 28, 24.
Tijdens ontwaken:
T. 37°, 38,7°, 38,8°,
H. 180, 156, 158.
A. 24, 32, 36.
Na de narcose:
6 uren p. i.
T. 39°. H. 164.
A. 36.
Observatie 28 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 11.
Varken vr.
Operatie.
Hernia ventralis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 30 kg.
Injectie.
333 cm®.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt.
11 min. p. i. De reflexen zijn weg; de
operatie aangevangen. Geen reactie.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
Gedood na 30 min.
wegens herhaalde
inscheuring van den
darmwand.
Proefdier No. 12.
Varken m.
Operatie.
Chronische funiculitis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 35 kg.
T. 40°.
H. 156.
A. 32.
Injectie.
390 cm®.
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Ligt.
8 min. p. i. De huidreflexen gering
positief; corneareflex negatief.
28 min. p. i. Operatie aangevangen;
geen reactie.
51 min. p. i. Zeer geringe reactie bij
het maken der hechting.
1 ä 7 uren p. i. Ontwaken, tremor en
loopbewegingen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
regelmatig.
Opmerkingen.
Goede narcose.
In de narcose:
T. 39,7°, 37,8°,
35,9°.
H. 152, 166, 156.
A. 21, 24, 17.
Tijdens ontwaken:
T. 36,8°, 36,9°,
38,7°.
H. 112, 160, 152.
A. 18, 17. 28.
Na de narcose:
8 uren p. i.
T. 39,3°, H. 152,
A. 28.
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 13.
Varken m.
Operatie.
Cryptorcliidie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 16 kg.
T. 38,9°.
H. 116.
A. 44.
Injectie.
177 cm».
Proefdier No. 14.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 15 kg.
T. 38,5°.
H. 104.
A. 36.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
167 cm».
Verloop der narcose,
3 min. post inj. Ligt.
10 ä 12 min. p. i. Reflexen weg.
16 min. p. i. Operatie verricht; geen
reactie.
1 ä 3 uren p. i. Ontwaken.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Verloop der narcose.
5 min. post inj. Het varken ligt ter-
neer.
13 a 20 min. p. i. De reflexen zijn
negatief; de operatie wordt verricht,
geen reactie.
1 a 3 uren p. i. Ontwaken. Langdurige
tremor musculorem, afgewisseld met
loopbewegingen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 38,5°, 36,9°.
34,8°.
H. 124, 132, 156.
A. 32, 33, 23.
Tijdens ontwaken:
T. 35,1°, 38,6°,
38,9°.
H. 152, 148, 142.
A. 28, 30, 30.
Na de narcose:
53^2 uren p. i.
T. 39°. H. 128.
A. 32.
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz
verschijnselen.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 37°. 35,8°, 36°.
H. 140, 120, 122.
A. 12, 16, 14.
Tijdens ontwaken:
T. 36,4°, 37°, 37,9°.
H. 132, 116, 116.
A. 16, 18, 25.
Na de narcose:
5 uren p. i.
T. 38,7°. H. 112,
A. 28.
Observatie 14 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
-ocr page 117-Proefdier No. 15.
Varken vr.
Operatie.
Hernia inguinalis.
Vooronderzoek,
Lich. gew. 16 kg.
T. 38,3°.
H. 152.
A. 36.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
177 cm».
Verloop der narcose.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
2 min. post inj. Ligt.
16 min. p. i. De reflexen negatief.
20 a 35 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
134 a 4 uren p. i. Ontwaken, geringe
loopbewegingen.
Opmerkingen.
Zeer goede narco-
se.
In de narcose:
T. 37,1°, 35,4°,
35°.
H. 152, 152, 160.
A. 30, 24, 21.
Tijdens ontwaken:
T. 36,8°, 37,2°,
37,8°.
H. 176, 148, 156.
A. 18, 32, 35.
Na de narcose:
5J/2 uren P- i-
T. 38,2°. H. 156,
A. 30.
Observatie 6
gen. Geen
verschijnsèlen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
da-
bijz.
Narcosediepte: Deze is in 13 van de 15 gevallen als zeer
bevredigend gebleken. Bij 8 dieren zijn de reflexen volkomen uit-
geschakeld geweest, in 7 gevallen na 10 a 20 minuten en in
één geval na 25 minuten. De operatie kon hier zonder eenige
reactie worden verricht, terwijl bij een 5-tal, met negatieven
corneareflex, slechts een geringe en kort durende reactie aan-
wezig was, n.1. bij het aanbrengen van de huidsnede of bij de
wondhechting. Bij 2 dieren waren de reflexen niet opgeheven
en bleek de narcose onvoldoende te zijn, zoodat deze, wegens
herhaalde hinderlijke reacties, door inhalatie met chloroform-
aether moest worden verdiept. Daartoe was resp. 5 en 10 cm^
noodig.
Motorische paralyse: In 12 gevallen bleek deze zichtbaar vol-
komen binnen een tijdsverloop van 5 minuten, bij 3 dieren was
dit het geval na 11 a 13 minuten.
Aanvang en duur der narcose (tolerantie): Van de 13 dieren,
waarbij van geen aanvullend narcoticum werd gebruik gemaakt,
was in het meerendeel der gevallen na 10 a 30 minuten de ge-
wenschte narcosediepte verkregen met een gemiddelden tijdsduur
van ^ uur.
Duur van ontwaken: Bij dezelfde 13 dieren was de duur van
ontwaken gemiddeld 2^ uur. In het algemeen kon het varken
zich dus ongeveer 3]/2 uur na de injectie voortbewegen.
Lichaamstemperatuur: In 11 gevallen, waarbij deze is gecontro-
leerd, werd gedurende de narcose een daling der lichaamswarmte
geconstateerd. Deze bedroeg van 2° tot 4°. Tijdens de periode
van ontwaken werd steeds een geleidelijke stijging der tempera-
tuur waargenomen, zoodat deze in enkele gevallen aan het einde
der ontwakingsperiode weer binnen de normale grenzen was ge-
legen. Echter was in den regel de normale lichaamstemperatuur
eerst 1 a 2 uren na het ontwaken teruggekeerd.
Hartslag: Met uitzondering van 2 gevallen, waarbij deze
daalde, is bij dezelfde 11 dieren gedurende de narcose een
stijging van de frequentie van den hartslag vastgesteld met een
opvolgende daling daarvan in de periode van ontwaken. In elk
der gevallen was het rhythme van den hartslag regelmatig.
Ademhaling: Gedurende de narcose verminderde bij alle 11
dieren de ademfrequentie tot op Vs a 2/3, en trad in de periode
van ontwaken weder een stijging op. Het rhythme der respiratie
was in alle gevallen regelmatig.
In één geval trad vóór den aanvang der narcose braken op.
Bij de observatie van elk der dieren gedurende meerdere dagen
(6 a 28 dagen) na de narcose zijn geen verschijnselen opgemerkt,
die op een schadelijke werking van de inspuiting zouden wijzen.
In geen der urines is de aanwezigheid van eiwitstoffen aan-
getoond.
Deze reeks omvat 20 gevallen van narcosen. Bij elk der var-
kens werd ^ gr. chloralhydraat per kg. lichaamsgewicht in een
oplossing van 5 % ingespoten. Evenals in de voorgaande reeks
werd in 10 gevallen voor- en op verschillende tijdstippen gedu-
rende en na de narcose de urine verzameld om deze op de aan-
wezigheid van eiwitstoffen te onderzoeken.
Dosis Yi gr. per kg. lichaamsgewicht. Concentratie 5
Proefdier No. 1.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 13 kg.
T. 39,6°.
H. 132.
A. 48.
Injectie.
130 cm».
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Het dier wordt
atactisch, het valt herhaaldelijk, slaat
met den kop heen en weer en komt
rustig te liggen.
4 min. p. i. Er worden loopbewegingen
waargenomen.
10 min. p. i. De reflexen zijn nog
zwak positief.
14 min. p. i. De reflexen zijn niet
meer op te wekken.
2 a 9)4 uren p. i. Ontwaken. Deze
periode begint met terugkeer van den
kroonreflex; de positieve corneareflex
is voor het eerst waargenomen 3^
uren post inj. Herhaaldelijk tremor en
loopbewegingen. Ten laatste wagge-
lend rondloopen.
Hartslag en ademhaling steeds regel-
matig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 38,2°, 37,7°,
36,7°, 36,6°, 35,2°,
34,8°, 35°.
Hartslag 144, 98,
86, 88, 84, 80, 76.
A. 36, 26, 24, 32,
31, 28, 25.
Tijdens ontwaken:
T. 35°, 35°, 35°,
35,5°, 36°, 36,7°,
37,3°, 38°, 38,1°,
38,6°.
H. 76, 116, 120,
128, 132, 144, 160,
164, 136.
A. 24, 25. 20, 28,
24, 21, 20, 24, 25.
Na de narcose:
lOH uren p. i.
T. 38,9°, H. 130,
A. 36.
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 2.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 14 kg.
T. 39°.
H. 124.
A. 40.
Injectie.
140 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het dier ligt verslapt
terneer.
6 min. p. i. De reflexen zijn nog zwak
aanwezig.
10 min. p. i. Corneareflex nog juist
positief, eveneens de kroonreflex.
15 min. p. i. De reflexen zijn negatief;
het dier is in diepe narcose.
30 a 60 min. p. i. Een blauwe ver-
kleuring van de ooren, tong, neus en
lippen wordt waargenomen, welke
cyanosis spoedig aan de geheele
lichaamsoppervlakte zichtbaar is.
Het rhythme der ademhaling is zeer
onregelmatig; een aantal oppervlak-
kige, soms diepe adembewegingen
wordt door een langdurige pauze
gevolgd. De frequentie bedraagt in
deze periode 7 a 12 adembewegingen
per minuut.
In den hartslag wordt geen waarneem-
bare onregelmatigheid opgemerkt, wel
een sterke schommeling in de fre-
quentie.
Aan het einde dezer periode herstelt
zich de ademhaling.
2 a 7^ uren p. i. Ontwaken; deze
periode begint met een terugkeer van
den kroonreflex; eerst later is de
corneareflex weer op te wekken.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 39,4°, 38,8°,
38°, 36,8°, 35,4°,
35,2°, 35°, 35,1°,
35,1°.
H. 144, 128, 124,
136, 116, 146, 112,
96, 144, 96.
A. 32, 21, 12, 8,
7, 7, 7, 8, 16, 20,
25, 36.
Tijdens ontwaken:
T. 35,1°, 35°, 35°,
35°, 35,8°.
H. 112, 104, 116,
124, 138.
A. 28, 20, 21, 24,
27.
Na de narcose:
10 uren p. i.
T. 37,8°, H. 130,
A. 36.
13 uren p. i.
T. 38,9°, H. 120,
A. 36.
Observatie 14 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 3.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 123^ kg.
T. 39,8°.
H. 136.
A. 44.
Injectie.
125 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het dier ligt rustig.
5 min. p. i. De reflexen zijn nog posi-
tief.
8 min. p. i. Corneareflex negatief;
kroonreflex nog aanwezig.
11 min. p. i. De reflexen zijn negatief.
15 min. p. i. Zeer diepe narcose.
18 è 54 min. p. i. Het rhythme der
respiratie wordt zeer onregelmatig; met
lange tusschenpoozen, herhaaldelijk van
meer dan één minuut, volgt een enkele
vrij diepe ademhaling. Een verlamming
dreigt. Ten laatste stilstand. In den
aanvang is de hartslag nog krachtig
en rhythmisch, echter geleidelijk toe-
nemende verzwakking en onregelma-
tigheid met vele intermissies. Sterke
schommeling in de frequentie. Na de
ademhalingstilstand is een zwakke
hartwerking nog eenige minuten
waarneembaar.
54 min. p. i. Exitus.
Opmerkingen.
H. 148, 76, 80, 56,
104, 128, 84, 128,
116.
A. 40, 40, 2, 1, O,
3, 2, 3, 0.
Sectie:
in de buikholte is
de heldere ingespo-
ten vloeistof nog
grootendeels weer
te vinden, wat te
veel fibrinevorming,
rijkelijk veel dra-
den fibrine tus-
schen de verschil-
lende darmlissen.
Paralysis cordis;
dundarmcatarrh.
Narcosedood?
Proefdier No. 4,
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 12 kg.
T. 39,8°.
H. 172.
A. 40.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
120 cm®.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het dier ligt; spartelt
wat en vertoont enkele loopbewegin-
gen.
4 a 5 min. p. i. De reflexen zijn zwak.
9 min. p. i. De reflexen zijn opge-
heven.
15 a 30 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
2J4 a uren p. i. Ontwaken. Het
eerst is de kroonreflex weer waar-
neembaar, later de corneareflex. Her-
haaldelijk loopbewegingen, ook tre-
mor.
Rhythme van hartslag en ademhaling
steeds regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 39°, 38,5°, 36,5°,
35,1°, 35°.
H. 108, 76, 92, 92,
100.
A. 36, 21, 20, 18,
25.
Tijdens ontwaken:
T. 35°, 35°, 35,1°,
35,7°, 36,2°.
H. 98, 92, 152, 168,
180.
A. 20, 17, 18, 20,
27.
Na de narcose:
8 uren p. i.
T. 37,4°.
10 uren p. i.
T. 38,4°.
IIH uren p. i.
T. 39°.
Urine onderzoek:
geen eiwit,
(na V/i, 5 en 24
uren).
Observatie 10 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 5.
Varken vr.
Operatie.
Ovariotomie.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 12 kg.
T. 39,7°.
H. 116.
A. 40.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
120 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt rustig.
6 min. p. i. De reflexen nog op te
wekken.
II min. p,
20 a 25
reactie.
1% a 5 uren p. i. Ontwaken; het eerst
verschijnt de kroonreflex, later die van
de cornea. In deze periode loopt het
dier even waggelend rond om daarna
weer in een diepen slaap te komen.
Overigens herhaalde loopbewegingen
bij het liggende dier.
In hartslag en ademhaling zijn eenige
onregelmatigheden waargenomen.
i. Reflexen zijn negatief,
min. p. i. Operatie; geen
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 39,5°, 38,6°,
37,9°, 36,3°, 35,3°,
35°.
H. 80, 84, 88, 80.
68, 88.
A. 36, 36, 33, 32,
27, 40.
Tijdens ontwaken:
T. 35°, 35°, 35,2°,
36,1°, 36,3°.
H. 102, 88, 108,
106.
A. 36, 36, 25, 24,
21.
Na de narcose:
7 uren p. i.
T. 38°. H. 110,
A. 30.
9 uren p. i.
T. 38,9°, H. 112,
A. 31.
Observatie 8 da-
gen. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
qeen eiwit.
Proefdier No. 6
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 11^2 kg.
T. 39,4°.
H. 112.
A. 32.
Injectie.
115 cm®.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het dier ligt rustig.
5 min. p. i. Reflexen zijn nog zwak
positief.
10 min. p. i. Reflexen zijn opgeheven.
15 min. p. i. Zeer diepe narcose.
43^ uren p. i. De kroonreflex blijkt
zwak terug te zijn, de corneareflex is
nog weg; na 6% uren is de laatste
zwak aanwezig.
7J/2 uren p. i. Exitus. Gedurende de
laatste helft van de narcose is een
onregelmatigheid in het rhythme van
den hartslag waargenomen.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 38,3°, 37,5°,
35,9°, 35°, 35°,
35°.
H. 92, 120, 136,
112, 144, 136, 116.
A. 20, 18, 17, 20,
25, 21, 24, 20.
Tijdens ontwaken:
T. 35,1°, 35,1°,
35°. 35°, 35°.
H. 88, 80, 136, 160,
156.
A. 24, 20, 21, 22,
25.
Na de narcose:
lYt uren p. i.
Exitus.
Sectie:
zeer geringe fibri-
nevorming in de
buikholte.
Dundarmcatarrh.
Proefdier No. 7.
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 18 kg.
T. 39,1°.
H. 132.
A. 24.
Injectie.
180 cm».
Urine: geen eiwit.
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Het dier ligt be-
wegingloos.
5 min. p. i. De reflexen zijn nog gering
positief.
8 min. p. i. De reflexen zijn negatief.
12 a 25 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
2 a 7 uren p. i. Ontwaken met ge-
leidelijke terugkeer der reflexen, het
eerst de kroonreflex. Gedurende deze
periode herhaaldelijk tremor.
Hartslag steeds regelmatig; ademhaling
eenigszins onregelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 36,8°, 35,1°-
35,4°, 35,6°.
H. 160, 172, 162,
160.
A. 18, 15, 16, 16.
Tijdens ontwaken:
T. 35,8°, 36,3°,
37,4°, 37,8°, 38,2°.
H. 176, 156, 156,
156, 148.
A. 14, 18, 17, 20,
21.
Na de narcose:
9 uren p. i.
T. 38,9°, H. 144,
A. 20.
Observatie 4 we-
ken. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit,
(na 3, 5, 8 en 24
uren).
Proefdier No. 8,
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 19 kg.
T. 39°.
H. 140.
A. 28.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
190 cm®.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Het varken ligt rustig.
5 min. p. i. De reflexen zijn nog gering
positief.
10 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
15 a 25 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
2 a 8 uren p. i. Ontwaken; tremor met
nu en dan geringe loopbewegingen.
Het eerst is de kroonreflex weer po-
sitief, later die van de cornea.
Rhythme van den hartslag met eenige
onregelmatigheid. Ademhaling normaal.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 36,8°, 35°, 35,8°.
H. 180, 172, 168.
A. 22, 25, 24.
Tijdens ontwaken:
T. 35,8°, 37,2°,
38,2°, 38,6°.
H. 196, 172, 168,
156.
A. 20, 21, 25, 24.
Na de narcose:
9 uren p. i.
T. 38,8°, H. 168,
A. 24.
Observatie 4 we-
ken. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
(na 3, 5, 8 en 22
uren).
-ocr page 128-Proefdier No. 9.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 21 kg.
T. 39,6°.
H. 120.
A. 24.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
210 cm».
Verloop der narcose.
3 a 4 min. post inj. Ligt rustig terneer.
6 min. p. i. Corneareflex weg; kroon-
reflex nog zwak positief.
10 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
lYz a 5 uren p. i. Ontwaken, tremor
en geringe loopbewegingen. Het eerst
is de kroonreflex weer op te wekken;
eerst later de corneareflex.
Hartslag en adembewegingen regel-
matig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 37,5°, 36,8°,
35,8°, 35,8°.
H. 180, 200, 192,
190.
A. 16, 15, 14, 17.
Tijdens ontwaken:
T. 35,8°, 37,6°,
38,4°, 38,8°.
H. 164, 192, 180,
180.
A. 20, 27, 28, 27.
Na de narcose:
Na 10 uren p. i.
T. 38,9°, H. 130,
A. 36.
Observatie 4 we-
ken. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit,
(na 3, 5, 9 en 20
uren).
Proefdier No. 10.
Varken vr.
Operatie.
Hernia ventralis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 16 kg.
T. 39,3°.
H. 164.
A. 32.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
160 cm».
Verloop der narcose.
3 a 4 min. post inj. Het dier wordt
atactisch en komt te liggen.
6nbsp;min. p. i. Corneareflex weg, kroon-
reflex nog even positief.
7nbsp;min. p. i. Het dier braakt.
13 min. p. i. De reflexen zijn negatief.
20 a 50 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
33^ a 9 uren p. i. Ontwaken. De
kroonreflex is vroeger dan de cornea-
reflex aanwezig. Langdurige tremor.
Hartslag en ademhaling regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 37,4°, 36,4°,
34,8°, 35,2°.
H. 156, 144, 156,
156.
A. 20, 21, 18, 17.
Tijdens ontwaken:
T. 35,6°, 36°, 38,7°,
38,9°.
H. 168, 148, 144,
150.
A. 36, 31, 36, 35.
Na de narcose:
11 uren p. i.
T. 39,5°, H. 152,
A. 32.
Observatie 4 we-
ken. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
(na 3, 5, 9 en 20
uren).
-ocr page 130-Proefdier No. 11
Varken vr.
Operatie.
Chronisch navelabces.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 24 kg.
T. 38,9°.
H. 96.
A. 26.
Urine; geen eiwit.
Injectie.
240 cm».
Verloop der narcose.
2nbsp;min. post inj. Ligt bewegingloos.
5 min. p. i. De reflexen zijn nog zwak
positief.
11 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
15 a 25 min. p. i. Operatie; geen
reactie.
3nbsp;a 8 uren p. i. Ontwaken. Herhaalde
tremor en zwakke klonische krampen.
De huidreflexen zijn vroeger dan de
corneareflex aanwezig.
Rhythme van hartslag en ademhaling
steeds regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose;
T. 38,7°, 36°, 34,8°,
35°.
H. 92, 96, 140, 120.
A. 18, 26, 24, 25.
Tijdens ontwaken:
T. 35°, 36,2°, 37°,
37,6°.
H, 132, 104, 104,
98.
A. 24, 24, 25, 23.
Na de narcose;
9 uren p. i.
T. 38,7°, H. 100.
A. 22.
Observatie 4 we-
ken. Geen bijz.
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
(na 4, 6 en 24
uren).
-ocr page 131-Proefdier No. 12.
Varken m.
Operatie.
Hernia scrotalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 32 kg.
T. 39,2°.
H. 112.
A. 24.
Injectie.
320 cm».
Verloop der narcose.
3 ä 4 min. post inj. Het dier komt te
liggen,
6 min. p. i. De reflexen zijn nog op
te wekken.
13 min. p. i. De reflexen zijn opge-
heven.
18 min. p. i. Aanvang der operatie;
de narcosediepte is zeer goed.
20 ä 35 min. p. i. Plotseling intreden
van een respiratiestoornis, welke 10
min. aanhoudt en met stilstand eindigt.
De frequentie der ademhaling werd
steeds kleiner en het rhythme zeer
onregelmatig. In den aanvang was
geen arhythmie in den hartslag te be-
merken; geleidelijk toenemende ver-
zwakking en onregelmatigheid. Gedu-
rende eenige minuten na den adem-
stilstand was een zwakke hartwerking
nog waarneembaar.
35 min. p. i. Exitus.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 38,4°.
H. 100, 96, 110.
A. 20, 20, 4.
Sectie:
parenchymateuze
hartspier en nier-
degeneratie. Gerin-
ge subacute nephri-
tis; chron. gastritis.
Geringe vaatinjectie
van het peritoneum
met geringe hoe-
veelheid heldere
vloeistof en enkele
fibrine vlokjes.
Proefdier No. 13.
Varken vr.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 14 kg.
T. 39,6°.
H. 96.
A. 28.
Urine: geen eiwif
Injectie.
140 cm».
Verloop der narcose.
3 min. post inj. Het dier ligt beweging-
loos.
8 min. p. i. Corneareflex negatief,
kroonreflex nog aanwezig.
10 a 13 min. p. i. De reflexen zijn
verdwenen.
20 a 35 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
3 a 53^2 uren p. i. Ontwaken, lang-
durige tremor en loopbewegingen.
Rhythme van hartslag en adembewe-
gingen regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 37,9°, 358°,
35,7°, 35,6°.
H. 132, 100, 96
96.
A. 18, 20, 21, 23.
Tijdens ontwaken:
T. 35,5°, 35,7°.
36,3°, 37,2°.
H. 88, 92, 94, 94.
A. 20, 21, 23, 21.
Na de narcose:
734 uren p. i.
T. 37,6°. H. 132,
A. 22.
10 uren p. i.
T. 39°, H. 108.
A. 24.
Observatie 14 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
Proefdier No. 14.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 17 kg.
T. 39,4°.
H. 124.
A. 32.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
170 cm®.
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt.
6 min. p. i. De reflexen zijn opge-
heven.
10 min. p. i. De narcose is zeer diep.
2 a 514 uren p. i. Ontwaken en wan-
kel rondloopen, daarna weer inslapen.
In den hartslag eenige onregelmatigheid
waargenomen, ademhaling normaal.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose;
T. 39°, 35,3°, 34,8°,
34,8°.
H. 112, 96, 104,
100.
A. 20. 25, 17, 19.
Tijdens ontwaken:
T. 34,8°, 35°, 35,8°,
36,2°.
H. 132, 100, 110,
122.
A. 18, 21, 22, 25.
Na de narcose:
7 uren p. i.
T. 36,8°,
A. 24.
9 uren p
T. 38,9°,
A. 28.
H. 160,
1.
H.
144,
Urine onderzoek:
geen eiwit.
5 dagen p. i. ge-
storven.
Sectie. Acute en chronische peritonitis, de eerste met een vrij diffuse roodheid
en fibrine afzetting, de laatste (castratie) met vergroeiing, waarin kleine
abcesjes. Acute haemorrhagische myocarditis met consequtieve serofibrmeuze
epi- en pericarditis. Matig longoedeem, hypostase rechts. Geringe paren-
chymateuze nierdegeneratie.
Proefdier No. 15.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 17 kg.
T. 39,4°.
H. 132.
A. 28.
Urine; geen eiwit.
Injectie.
170 cm».
Verloop der narcose.
3nbsp;min. post inj. Liggende braakt het
dier.
4nbsp;min. p. i. Het ligt rustig.
6 min. p. i. Reflexen nog zwak positief.
8 ä 12 min. p. i. Reflexen zijn ver-
dwenen, het eerst de corneareflex,
daarna de kroonreflex.
2 ä 7 uren p. i. Ontwaken, tremor
en loopbewegingen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 39,2°, 36,1°,
34,9°, 34,9°.
H. 128, 106, 92,
96.
A. 24, 23, 27, 30.
Tijdens ontwaken:
T. 34,9°, 35°, 35,9°,
36,4°.
H. 160, 168, 156,
160.
A. 36, 21, 24, 23.
Na de narcose:
8nbsp;uren p. i.
T. 37,8°, H. 144,
A. 24.
9nbsp;uren p. i.
T. 38,9°, H. 136,
A. 26.
Observatie 14 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
119 | |
Proefdier No. 16. |
Verloop der narcose. |
Varken vr. |
3 min. post inj. Het dier ligt. |
7 min. p. i. De reflexen zijn negatief. | |
Operatie. |
12 a 25 min. p. i. Operatie; geen |
Hernia umbilicalis. |
reactie. |
2 a 5J4 uren p. i. Ontwaken; het eerst | |
Vooronderzoek. |
is de kroonreflex weer op te wekken. |
Lich. gew. 15 kg. |
Rhythme van hartslag en adembewe- |
T. 38,9°. |
gingen regelmatig. |
H. 128. | |
A. 24. | |
Urine: geen eiwit. | |
Injectie. | |
150 cm®. |
Opmerkingen,
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 37,9°, 34,8°,
34,8°, 34,8°.
H. 128, 124, 126,
126.
A. 20, 31, 27, 26.
Tijdens ontwaken:
T. 34,8°, 36,3°,
37,3°, 37,5°.
H. 96, 122, 126,
124.
A. 27, 25, 24, 24.
Na de narcose:
7nbsp;uren p. i.
T. 37,5°, H. 116,
A. 24.
8nbsp;uren p. i.
T. 38,9°, H. 118,
A. 25.
Observatie 14 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit.
(na 2, 4M en 22
uren).
Proefdier No. 17.
Varken vr.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 20 kg.
T. 39,8°.
H. 120.
A. 36.
Urine: geen eiwit.
Injectie.
200 cm».
Verloop der narcose.
2 min. post inj. Ligt terneer.
8 a 10 min. p. i. De reflexen ver-
dwijnen, de corneareflex vroeger dan
den kroonreflex.
2 a 4 uren p. i. Ontwaken. .
Hartslag en ademhaling regelmatig.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 38,8°, 34,8°.
35,4°.
H. 108, 110, 128.
A. 21, 17, 20.
Tijdens ontwaken:
T. 35,6°, 36,4°,
36,9°.
H. 148, 160, 140.
A. 20, 23, 28.
Na de narcose:
5 uren p. i.
T. 37°. H. 144,
A. 28.
1 uren p. i.
T. 39°, H. 130,
A. 30.
Observatie 14 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Urine onderzoek:
geen eiwit,
(na 2, 12 en 24
uren).
121 | |
Proefdier No. 18. |
Verloop der narcose. |
Varken m. |
2 min. post inj. Het dier ligt. |
5 ä 6 min. p. i. De reflexen zijn | |
Operatie, |
negatief. |
Cryptorchidie. |
25 ä 35 min. p. i. De operatie wordt |
verricht; geen reactie. | |
Vooronderzoek. |
4 ä 10 uren p. i. Ontwaken met lang- |
Lich. gew. 15 kg. |
durige tremor musculorem, afgewisseld |
T. 38,8°. |
met zwakke klonische krampen der |
H. 120. |
ledematen. |
A. 28. |
Rhytme van hartslag en ademhahng |
Injectie. |
regelmatig. |
150 cm». |
opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 37 2°, 34,8°,
35,2°, 35,4.
H. 116, 106, 120,
160.
A. 24, 13, 15, 16.
Tijdens ontwaken:
T. 35,6°, 37°, 37,9°,
38,3°.
H. 172, 160, 160,
148.
A. 17, 21, 20, 17.
Na de narcose:
11 uren p. i.
T. 38,9°, H. 144,
A. 24.
Observatie 8 da-
gen; behalve min-
der eetlust den eer-
sten dag, geen bijz.
verschijnselen.
Proefdier No. 19.
Varken m.
Operatie,
Chronisch zaadstrengabces.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 30 kg.
T. 39,9°.
H. 148.
A. 40.
Injectie.
300 cm®.
Verloop der narcose.
2 a 3 min. post inj. Het varken ligt.
7nbsp;min. p. i. Braakt.
8nbsp;min. p. i. Corneareflex weg, kroon-
reflex nog zwak positief.
12 min. p. i. De reflexen zijn ver-
dwenen.
20 a 35 min. p. i. Operatie verricht;
geen reactie.
2 a 6 uren p. i. Ontwaken, langdurige
tremor en geringe loopbewegingen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 36,8°, 35,4°,
35,6°.
H. 168, 104, 110.
A. 27, 18, 21.
Tijdens ontwaken:
T. 35,7°, 36°, 36,9°.
H. 160, 172, 172.
A. 18, 23, 24.
Na de narcose:
7 uren p. i.
T. 38,4°, H. 164,
A. 32.
Observatie 10 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
Proefdier No. 20.
Varken m.
Operatie.
Hernia umbilicalis.
Vooronderzoek.
Lich. gew. 31 kg.
T. 39,2°.
H. 132.
A. 32.
Injectie.
310 cm®.
Verloop der narcose.
4 min. post inj. Ligt.
8 a 10 min. p. i. De reflexen verdwij-
nen, het eerst de corneareflex.
25 a 40 min. p. i. De operatie wordt
verricht; geen reactie.
l]/2 a 6 uren p. i. Ontwaken; dit be-
gint met terugkeer van den kroon-
reflex, de corneareflex verschijnt later.
Herhaalde tremor en klonische kram-
pen.
Rhythme van hartslag en ademhaling
normaal.
Opmerkingen.
Zeer goede narcose.
In de narcose:
T. 38,8°, 37,8°,
35,6°.
H. 116, 136, 168.
A. 24, 23. 21.
Tijdens ontwaken:
T. 35,8°, 36°, 37,9°.
38,2.
H. 176, 160, 156,
148.
A. 16, 17, 24, 26.
Na de narcose:
7 uren p. i.
T. 38,9°, H. 144,
A. 28.
Observatie 8 da-
gen. Geen ziekte-
verschijnselen.
SAMENVATTING.
Narcosediepte: In alle gevallen werd een zeer goede narcose
verkregen en de operatie (bij 12 dieren) kon zonder eenige reac-
tie geschieden. Bij alle varkens zijn de reflexen volledig uitgescha-
keld geweest en dit was steeds binnen 15 minuten post inj. het
geval (bij 7 van 6—10 min, bij 13 van 10—25 min.).
Bij verschillende dieren kon worden vastgesteld, dat de cor-
neareflex vroeger dan den kroonreflex was opgeheven.
Motorische paralyse: In alle 20 gevallen bleek deze zichtbaar
volkomen binnen een tijdsverloop van 2 tot 4 minuten.
Aanvang en duur der narcose (tolerantie): Bij alle dieren was
na 6 a 15 minuten de gewenschte narcosediepte verkregen met
een tijdsduur van gemiddeld 2 uren.
Duur van ontwaken: Bij 18 dieren was de gemiddelde duur
van ontwaken ongeveer 4 uren, zoodat het varken zich in het
algemeen na 6 uren kon voortbewegen.
Lichaamstemperatuur: In 16 gevallen, waarbij deze is gecon-
troleerd, werd gedurende de narcose een daling der temperatuur
waargenomen. Deze bedroeg in 6 gevallen van 2° tot 4° en in
10 gevallen van 4° tot 5°. Tijdens de periode van ontwaken werd
steeds een geleidelijke stijging waargenomen; echter was in het
meerendeel der gevallen de temperatuur eerst gemiddeld 3 uren
na de ontwakingsperiode weer binnen de normale grenzen
gelegen.
Hartslag: Van dezelfde 16 gevallen werd tijdens de narcose bij
6 dieren een verlaging van de frequentie van den hartslag vast-
gesteld, bij 5 dieren een stijging en in 5 gevallen bleef deze
vrijwel onveranderd.
In 14 dezer gevallen was het rhythme van den hartslag regel-
matig.
Ademhaling: Gedurende de narcose werd bij alle dieren de
ademfrequentie geringer; deze daalde tot op Vs amp; van het
aantal van vóór de injectie. In het rhythme der ademhahng is bi,
drie dezer dieren een onregelmatigheid waargenomen.
In 3 gevallen werd vóór het intreden van de narcose braken
waargenomen.nbsp;-
Bij de observatie van elk der dieren gedurende meerdere dagen
(1 a 4 weken) na de narcose (operatie) zijn geen gevolgen op-
gemerkt, die op een schadelijke werking van de inspuitmg zou-
den wijzen.
In 2 gevallen (proeven 3 en 12) trad tijdens de narcose resp
na 54 en 35 minuten den dood in, terwijl in één geval (proef 2)
een dreigende intoxicatie van het ademcentrum kon worden
waargenomen. Bovendien stierf het varken van proef 6 plotsehng
na 7H uren, waaromtrent de waarschijnlijkheid van narcose-dood
werd aangenomen.
Urine-onderzoek: In geen der urines is de aanwezigheid van
eiwitstoffen aangetoond.
-ocr page 142-PATHOLOGISCH-ANATOMISCH-ONDERZOEK.
Onderzoek naar de beschadigende werking van
chloralhydraatoplossingen op het peritoneum.
Reeds eerder werd opgemerkt, dat ik het voor de practische
toepassing der intraperitoneale chloralhydraatnarcose van groot
belang achtte te onderzoeken tot welke plaatselijke gevolgen het
direct contact der oplossing met het peritoneum aanleiding geeft.
Een tweetal overwegingen hebben mij voornamelijk tot dat
onderzoek gebracht. Allereerst de omstandigheid, dat er in de
literatuur geen mededeelingen bekend zijn, waaruit op grond van
een gefundeerd onderzoek zou blijken, dat de bedoelde contact-
werking al of niet moet worden gevreesd. Weliswaar zijn er
eenige schrijvers, die de intraperitoneale applicatie van een chlo-
raloplossing bij het paard en bij den hond meenen te moeten ont-
raden juist wegens de schadelijke werking van deze stof op het
peritoneum; echter mist men in hunne beschrijving de mededee-
ling, dat een bepaald onderzoek in deze richting is ingesteld.
Daarnaast zijn er gegevens in de literatuur, waaruit het tegen-
gestelde blijkt.
De tweede overweging betrof de bekendheid met het feit, dat
de inwerking van een chloralhydraatoplossing in het subcutane
en perivasculaire weefsel, alsmede in den vaatwand, tot het ont-
staan van meer of minder belangrijke reactieve processen kan
leiden. Hieruit moest ik de gevolgtrekking maken, dat een zoo-
danige irriteerende werking ook op het buikvlies zou zijn te ver-
wachten, althans wanneer de concentratie dezer oplossing een
zekere grens overschrijdt.
Ware het resultaat van dit onderzoek zóó, dat inderdaad een
ontsteking van het peritoneum zou intreden, die, hetzij voor kor-
teren, hetzij voor längeren duur den gezondheidstoestand en den
groei van het dier zou schaden, dan was daarmede de intraperi-
toneale chloralhydraatnarcose bij het varken als een practisch
bruikbare methode zoo niet veroordeeld, dan toch zou zij in be-
langrijke mate aan beteekenis hebben verloren.
Uit de in 1891 gegeven publicatie van Cadéac et Malet
blijkt, dat hoewel deze over de bereikte resultaten tevreden zijn,
voor zoover het de eigenlijke narcose betreft, zij zich ongunstig
uitlaten omtrent de practische waarde der intraperitoneale toe-
diening van chloralhydraat bij het paard; eensdeels wegens de
hevige ontsteking van de serosa, welke als gevolg hiervan op-
treedt, en anderdeels wegens de mogelijkheid, dat de vloeistof in
het lumen van den darm wordt gespoten en dan onwerkzaam
blijft. Ook bij den hond zagen zij het optreden van een doodelijk
verloopende ,,congestiequot; (congestion) van het peritoneum. Als
injectievloeistof gebruikten deze schrijvers een oplossing van
chloralhydraat in de concentratie van niet minder dan 20 %.
De uitvoerige beschrijving van Sendrail over zijn ervarin-
gen met de chloralnarcose bij paard en hond behelst slechts
weinig omtrent de vraag of en in welke mate het peritoneum op
het contact met chloralhydraat reageert. Daaraan is slechts te
ontkenen, dat een oplossing van deze stof in een sterkte van
10 % de bedoelde serosa even weinig beschadigt als het slijm-
vlies van den betreffenden darm bij een rectale applicatie. Wan-
neer een 10%-oplossing in contact komt met het peritoneum zal
dit geen pijn veroorzaken, wel echter zullen pijnverschijnselen
optreden na de toediening van een 20 % oplossing.
In overeenstemming met deze gegevens zijn die van
Esclauze et Edmond. Volgens deze schrijvers verdraagt
het peritoneum van het paard en van den hond de inwerking van
chloral zeer goed. Wanneer een oplossing wordt gebruikt in de
concentratie van 15 % ä 20 % bestaat er voor het ontstaan van
een peritonitis geen gevaar.
Ook Brown ziet op grond van zijn ervaring van 100 gevallen
bij het paard geen gevaar voor het ontstaan van een peritonitis,
wanneer de concentratie der oplossing niet hooger is dan 10%.
Wel wijst deze schrijver er op, dat langs anderen weg een ont-
steking der serosa kan optreden, nl. dan wanneer de wand van
den dikken darm wordt doorstoken of wanneer een deel der op-
lossing in het spierweefsel van den buikwand of daar ter plaatse
onder het buikvlies geraakt.
Daarentegen acht Bernardini de intraabdominale toedie-
ning van chloralhydraat wegens de gevoeligheid van het perito-
neum bij paard en hond ongeschikt, terwijl C i n o 11 i deze ap-
plicatie eveneens voor het paard afraadt, maar een 10% chloral-
oplossing voor den hond niet nadeelig vindt.
Uit de publicatie van W e s t e r blijkt, dat één der drie hon-
den, waarmede werd geëxperimenteerd gedurende eenige dagen
post injectionem verschijnselen vertoonde, die op een irritatie
van het peritoneum wezen. Gedurende een week at het betreffen-
de dier niet en het keek dikwijls naar den buik om; daarbij had
het pijn bij aanraking van den buikwand en vertoonde steeds ver-
hoogde temperatuur, nl. 39.7°. (10% chloraloplossing).
N i c h i t a zag bij paard, hond en aap, wanneer het dier slechts
éénmaal een 10% chloraloplossing werd toegediend, geen in-
vloed op de algemeene conditie en geen inwendige microscopi-
sche laesies. Daarentegen zou een herhaalde inspuiting in korten
tijd wegens de locaal irriteerende werking op het buikvlies wel
gevaarlijk zijn.
Lemire meent de intraperitoneale toediening bij het paard
te moeten afraden op grond hiervan, dat hij eens een phlegmoon
in de flank, gepaard gaande met een peritonitis, zag optreden.
Toch gebruikte hij een oplossing in de concentratie van niet hoo-
ger dan 10%.
Een belangrijk onderzoek over de intraperitoneale chloralnar-
cose bij den hond werd door Caemererin 1919 verricht. Bij
33 honden, waar de chloraloplossing in een sterkte van 10% of
20% werd toegediend, zag hij aan het buikvlies geen nadeelige
gevolgen. Hij meent dan ook, dat het gevaar voor peritonitis
klein is, wanneer de regelen der aseptiek worden in acht geno-
men en zou nochtans een ontsteking tot stand komen, dan is deze
aseptisch en zeker niet levensgevaarlijk. Wel merkt C. op, dat
de hond onmiddellijk na de injectie uitingen van pijn vertoont, nl.
schreeuwen en met gekromden rug herhaaldelijk naar den buik
omkijken. Daaromtrent kreeg hij den indruk, dat deze reactie het
meest duidehjk was bij het gebruik maken van de sterkste oplos-
sing. In één geval gaf hij bij een gezonden hond een oplossing
van 50% en zelfs hiervan werden geen nadeelige gevolgen ge-
zien.
Caemerer maakt melding van 3 gevallen, waarbij den dood
intrad en waaromtrent de sectie leerde, dat deze als „Chloialhy-
dratnarkose-spattotquot; tengevolge van vettige degeneratie van hart
en lever was ingetreden. Slechts bij één dezer secties kon een
lichte ontsteking van het peritoneum in het bereik van de injectie-
plaats worden aangetroffen; bij de beide andere niet. Hier was
gebruik gemaakt van een 10% oplossing.
Ook Rice zag bij toediening van een 10% oplossing bij den
hond meestal een reactie op het direct contact van de vloeistof
met het peritoneum. Schadelijke gevolgen worden echter ook
door dezen schrijver niet gevreesd.
Volgens de mededeeling van Reder en Brixner is het
buikvlies van den hond indolent tegenover een chloraloplossing
van 10%, zoodat het ontstaan van een peritonitis bij het applicee-
ren van een zoodanige oplossing niet te vreezen is.
Ook P r i s j O 1 k O V zag met een 5% oplossing en C o n i 11,
Hermann en Günther met een concentratie van 10 % bij
den hond geen nadeelige werking.
Anders uit zich hieromtrent F r e e s e. Deze schrijver raadt
het gebruik bij den hond af op grond van de onzekere werking,
die verband houdt met de sterk uiteenloopende individueele ge-
voeligheid van het buikvlies. Zoo vermeldt hij de mogelijkheid,
dat een 10% oplossing aanleiding kan geven tot een ernstige pe-
ritonitis, terwijl een solutie van 50% soms geen reactie geeft.
Betreffende de vraag hoe of het peritoneum van het varken
zich gedraagt tegenover het contact met een meer of mindere
sterke oplossing van chloralhydraat is slechts bekend datgene
wat door Eraser en door Bischoff is gepubliceerd.
Volgens den eerstgenoemden schrijver ontstaat geen prikke-
ling en ontsteking van het peritoneum, wanneer gebruik gemaakt
wordt van een chloralhydraatoplossing 1 : 4 met een toevoeging
van gummi arabicum 7 ; 100. Een chloraloplossing van 50%
echter geeft, ondanks de toevoeging van een groote hoeveelheid
arabische gomslijm, aanleiding tot het ontstaan van een heftige
fibrineuze peritonitis, welke den dood tengevolge heeft.
Ook B i s c h O f f doet mededeeling van pogingen teneinde de
irriteerende werking van chloralhydraat op het buikvlies te voor-
komen. Daartoe werd door hem gebruik gemaakt van olijfolie als
oplosmiddel en wel werd de chloral opgelost in 5 tot 1 O-maal de
hoeveelheid olie. Desondanks kon hij daarmede het ontstaan van
een hevige ontsteking van het peritoneum niet tegengaan.
Uit deze enkele mededeelingen ligt de gevolgtrekking voor de
hand, dat er over de vraag of het peritoneum zonder nadee-
lige gevolgen een langdurige aanraking met een chloralhydraat-
oplossing van een bepaalde concentratie kan verdragen, wel zeer
verschillend wordt geoordeeld.
Een deel der schrijvers wijzen op de mogelijkheid van het ont-
staan van een peritonitis op grond waarvan zij meenen de in-
traperitoneale chloralhydraatnarcose als bruikbare methode te
moeten ontraden. Het trekt evenwel de aandacht, dat door deze
schrijvers veelal gebruik gemaakt werd van hoog geconcentreerde
oplossingen, nl. die van hooger dan 10%, waarvan ä priori de
mogelijkheid van een intensieve contactwerking met een reactief
ontstekingsproces van de serosae kon worden verwacht.
Anderen zien in deze narcose een prachtig hulpmiddel in de
operatieve chirurgie en meenen het ontstaan van een peritonitis
te kunnen vermijden door gebruik te maken van niet te sterke
oplossingen, nl. die van ten hoogste 10%.
Evenals in de mededeeling van de eerstbedoelde schrijvers mist
men ook in die der laatsten gegevens omtrent het resultaat van
een pathologisch-anatomisch onderzoek.
Ik heb het daarom van voldoend belang geacht een systema-
tisch pathologisch-anatomisch onderzoek te verrichten, uit het
resultaat waarvan ik meende een antwoord op de gestelde vraag
te kunnen geven en om daarmede ook een bijdrage te leveren tot
het beoordeelen van de practische bruikbaarheid der intraperito-
neale chloralhydraatnarcose bij het varken.
Voor de bedoelde proeven werden steeds jonge, oogenschijnlijk
gezonde varkens gekozen, biggen met een leeftijd van ongeveer
6 è 8 weken. Steeds vond ik gelegenheid ze eenige dagen vóór
de proef op hunne gezondheidstoestand te observeeren en ook na
de inspuiting werden de dieren geregeld gecontroleerd. De opzet
der proeven was deze, dat op een en denzelfden dag een 2- of
3-tal biggen intraperitoneaal werd ingespoten met een chloral-
oplossing in een vooraf bepaalde hoeveelheid en concentratie.
Een dezer dieren werd steeds den volgenden dag gedood en ge-
seceerd, terwijl het tweede dier of elk der beide anderen eerst na
meerdere dagen ter sectie werd gebracht. Bij de proeven werd
gebruik gemaakt van een steriele chloralhydraatoplossing, welke
bepaald was op 1/3 gram van de stof per kg. lichaamsgewicht. De
bereiding hiervan geschiedde op de wijze zooals die gebruikelijk
was voor de oplossingen, welke voor de narcosegevallen moes-
ten dienen. De concentraties waren die van 10%,nbsp;5%
en 3%.
Met deze oplossingen werd een aantal proeven verricht, welke
hieronder in reeksen zullen worden beschreven.
Wat groep C. van proevenreeks 1 betreft, merk ik tevoren op,
dat hier gebruik gemaakt werd van een 10% chloral-natriumci-
traatoplossing. Dit werd gedaan, omdat door C o n i 11 de toe-
voeging van natriumcitraat aan de 10 % chloraloplossing werd
aanbevolen (1 natriumcitraat op 2 chloral in physiologische zout-
oplossing), aangezien daardoor de schadelijke werking dezer
oplossing op het peritoneum zoo niet geheel, dan toch zeer sterk
zou worden beperkt. C o n i 11 vermeldt, dat hij geen nadeelige
gevolgen zag optreden, maar hij deelt niet mede of de werking
van deze oplossing ook in pathologisch-anatomisch opzicht door
hem werd nagegaan.
Proevenreeks I.
Met chloralhydraatoplossingen in de concentratie 10 %.
Groep A. (serie van 3 dieren).
Injectie 24 Mei 1932.
a. Varken No. 338; lichaamsgewicht 14 kg; ingespoten 46 cm®.
b..... 465; „ „ 14 kg; „ 46 cm®.
...... 377; „ „ 14 kg; „ 46 cm®.
-ocr page 148-Groep B. (serie van 3 dieren).
Injectie 1 Juli 1932.
a. Varken No. 432; lichaamsgewicht 6 kg; ingespoten 20 cm».
.....381; „nbsp;„ 8 kg; „ 27 cm».
^..... 352; „ „ 9 kg; „ 30 cm».
Groep C. (serie van 2 dieren).
Injectie 12 Augustus 1932.
a. Varken No. 369; lichaamsgewicht 13 kg; ingespoten 43 cm».
quot;nbsp;.. .. 13 kg; „ 43 cm».
Bevindingen bij de sectie.
Van Groep A. (10 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 338 (protocol No. 8488).
Bij opening van de buikholte blijkt de verandering aan het peritoneum uit-
sluitend gelocaliseerd te zijn in het achterste gedeelte van de buikholte, zich
van hier gering uitbreidend in de linker flankstreek. Aan het peritoneum neemt
men een fraaie injectieroodheid met enkele b'oedinkjes waar, het duidelijkst
van het pariëtale-, gering van het viscerale peritoneum, met afzetting van
een zeer dun laagje fibrine, waardoor een verkleving van enkele darmlissen
met den buikwand opgetreden is. Verder is zeer weinig sereus exsudaat
aanwezig, terwijl overigens geen afwijkingen gevonden worden.
Diagnose: Fraaie acute sero-fibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 8 dagen post injectionem van No. 465 (protocol No. 8508).
Bij opening van de buikholte blijkt de verandering aan het peritoneum het
meest gelocaliseerd te zijn in het achterste gedeelte van de buikholte en zich
van hier uit te breiden langs den linker buikwand. Het peritoneum blijkt
geïnjicieerd te zijn met vrij veel bloedingen, terwijl tusschen dikken darm en
buikwand een geringe hoeveelheid fibrine aanwezig is, gepaard gaande met
een beginnende organisatie met stevige verklevingen. Overigens zijn er geen
afwijkingen gevonden.
Diagnose: Subacute fibrineuze peritonitis.
c.nbsp;Sectie 23 dagen post injectionem van No. 377 (protocol No. 8543)
Bij opening van de buikholte blijken in het achterste gedeelte van de buik-
holte enkele fijne bindweefseladhaesies aanwezig te zijn tusschen enkele dik-
darmhssen onderling en met het pariëtale peritoneum. Ook zijn er nog enkele
fijne bmdweefseldraadjes op de serosa van den dikken darm te vinden De
miltserosa is over een bepaald gedeelte diffuus met den dikken darm vergroeid
terwijl verder nog opgemerkt wordt een geringe verdikking door bindweefsel-
nieuwvorming van het peritoneum en het subperitoneal bindweefsel in de
omgeving van de injectieplaats. Overigens zijn er geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Residu van een met bindweefselnieuwvorming genezen peritonitis.
Van Groep B. (10 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 432 (protocol No. 8579) .
Bij opening van de buikholte blijkt in de achterste helft een geringe injectie-
roodheid van het peritoneum te bestaan met enkele petechiën op het pariëtale
peritoneum en in mindere mate op het viscerale peritoneum, gepaard met
afzetting van enkele draadjes fibrine. Overigens zijn er geen afwijkingen
gevonden.
Diagnose: Geringe acute fibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 8 dagen post injectionem van No, 381 (protocol No. 8590).
Bij opening van de buikholte blijken in het achterste gedeelte nog residuen
van een peritonitis fibrinosa aanwezig te zijn; bovendien wat ruwheid door
woekering van jong bindweefsel en wat roodheid door sterkere vascularisatie
van dit bindweefsel en bloedinkjes. Aan de organen zijn verder geen ver-
anderingen te bemerken.
Microscopisch vertoont de peritonitis onder het endotheel, dat niet meer
als zoodanig te herkennen is, een egale dikke laag fibrine, die al het aspect
van oudere fibrine heeft. Daaronder zien wij vrij uitgebreide bloedingen met
bloedverval en macrophagen, beladen met bloedpigment. Er zijn opvallend
weinig exsudaatcellen op te merken, maar wel een levendige fibroplasten-
woekering.
Diagnose: Subacute fibrineuze peritonitis.
c.nbsp;Sectie 28 dagen post injectionem van No. 352 (protocol No. 8624).
Bij opening van de buikholte vindt men op het peritoneum geen spoor meer
van roodheid of fibrinevorming, alleen achter in de buikholte enkele cicatrices
in het pariëtale peritoneum en in het mesenterium van de laatste jejunaallissen,
die onderling vergroeid waren met het mesenterium. Bij de controle der borst-
organen bleek er een bilaterale catarrhale bronchopneumonie van gering.?
uitbreiding in de cardiale kwabben te bestaan, terwijl er overigens geen
afwijkingen gevonden werden. Microscopisch bleek er aan het peritoneum
van de acute ontstekingsverschijnselen (cellige exsudatie, fibrinevorming)
niets meer over te zijn. Evenmin was er van de subacute ontstekingsverschijn-
selen (o.a. vaatnieuwvorming) iets over. Oppervlakkig is het weefsel zelfs
iets celarmer dan in diepere lagen, waar men daar ter plaatse een bind-
weefselnieuwvorming vindt, gekenmerkt door een celrijk bindweefsel, waarvan
zeker 90 % der cellen fibroplasten zijn. Het blijkt dat de jonge bindweefsel-
vezelen tot in de oppervlakkigste lagen te vinden zijn. Het geheel maakt den
indruk van een door bindweefselnieuwvorming verdikt peritoneum, waarbij
het nieuw gevormde bindweefsel nog niet tot rust is gekomen.
Diagnose: Genezen peritonitis.
Van Groep C. (10 %).
Chloral-natricumcitraatoplossing.
a. Sectie 1 dag post injectionem van No. 369 (protocol No. 8648).
-ocr page 150-Bij opening van de buikholte blijkt in de linkerhelft een injectieroodheid
van het peritoneum te bestaan, zoowel van het parietale peritoneum als van
de dikdarmserosa, met op de laatste een afzetting van een dun laagje fibrine.
Overigens zijn er geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Acute fibrineuze peritonitis.
b. Sectie 10 dagen post injectionem van No. 418 (protocol No. 8662).
Bij opening der buikholte blijkt het pariëtale peritoneum van den linker
buikwand en de dikdarmserosa iets geïnjicieerd en ruw te zijn door resp.
fijne vlokjes jong oedemateus bindweefsel en nog enkele fibrinedraadjes. Er
bestaat een enkele jonge adhaesie tusschen 2 dundarmlissen. Verder zijri
onder de blaasserosa enkele uitgebreide bloedingen waar te nemen.
Bij het onderzoek der longen is een geringe catarrhale bronchopneumonie
van de cardiale kwabben op te merken. Overigens zijn er geen afwijkingen
gevonden.
Diagnose: Subacute fibrineuze peritonitis.
De beschreven sectiebevindingen toonen aan, dat een intraab-
dominale injectie van een steriele 10% chloralhydraatoplossing
aanleiding geeft tot een zoodanige irritatie van het buikvlies,
dat binnen 24 uur een meer of minder hevige aseptische acute
fibrineuze of sero-fibrineuze peritonitis ontstaat, welke hoofd-
zakelijk in het bereik der injectieplaats, dus in het achterste ge-
deelte van de buikholte, is gelocaliseerd.
In het subacute stadium, nl. ongeveer 10 dagen na de injec-
tie, domineert in dit gebied het beeld van een beginnende or-
ganisatie der fibrine met stevige verklevingen, terwijl micros-
copisch onder het endotheel, dat als zoodanig niet meer kan
worden herkend, een egale laag fibrine aanwezig is, waarin
een levendige fibroplastenwoekering merkbaar is, maar opval-
lend weinig exsudaatcellen voorkomen. De veranderingen in
het verder verloop bestaan hoofdzakelijk in bindweefselvorming
en vergroeiingen.
Ongeveer 3 ä 4 weken na de inspuiting heeft deze bindweef-
selnieuwvorming geleid tot meer of minder uitgebreide ver-
groeiingen van de serosa visceralis onderling alsmede van deze
laatste met het peritoneum pariëtale. Microscopisch is er in dit
stadium van acute en subacute ontstekingsverschijnselen niets
meer te bemerken. Oppervlakkig is het weefsel zelfs iets cel-
armer dan in de diepere lagen, waar bindweefselnieuwvorming
heeft plaats gehad, welke gekenmerkt is door een grooten rijkdom
aan cellen, die zeker voor ongeveer 90% uit fibroplasten be-
staan. Het geheel maakt den indruk van een door bindweefsel-
proliferatie verdikt peritoneum, waarbij het nieuwgevormde
bindweefsel nog niet tot rust is gekomen.
Het resultaat van de proeven van Groep C. geeft te kennen,
dat een toevoeging van natriumcitraat aan de chloraloplossing
de totstandkoming van een peritonitis niet vermag te verhin-
deren.
Proevenreeks II.
Met chloralhydraatoplossingen in de concentratie 7,5%.
Groep A. (serie van 3 dieren).
Injectie 30 Juni 1932.
a. Varken No. 523; lichaamsgewicht 8 kg; ingespoten 36 cm®.
b..... 685; „ „ 9 kg; „ 40 cm®.
c. „ „ 302 „ „ 9 kg; „ 40 cm®.
Groep B.
a.nbsp;Varken No. 514
b.nbsp;„ „nbsp;498
......317
lichaamsgewicht 18 kg
21 kg
19 kg
ingespoten 80 cm®.
94 cm®.
84 cm®.
Bevindingen bij de sectie.
Van Groep A. (7H %)■
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 523 (protocol No. 8577).
Bij opening van de buikholte vindt men in het achterste gedeelte een geringe
injectieroodheid met enkele bloedinkjes in het parietale- en viscerale perito-
neum, met hierop een enkel fibrinedraadje. Hiernaast ziet men enkele ver-
groeiingen door fijne, soms iets oedemateuze bindweefselvezelen tusschen de
dikdarmlissen onderling en met het parietale peritoneum en verder ook
tusschen milt en dikkedarm en tusschen maag en lever. Overigens zijn.er
geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Chronische en acute peritonitis.
N.B. De omstandigheid dat de sectie van het varken No. 523 een eenigs-
zins vertroebeld beeld gaf wegens het optreden van een acute peritonitis op
den bodem van een chronische ontsteking, gaf aanleiding tot het verrichten
van de obductie van No. 685 reeds 2 dagen post injectionem.
b.nbsp;Sectie 2 dagen post injectionem van No. 685 (protocol No. 8578).
-ocr page 152-Bij opening van de buikholte blijkt het pariëtale peritoneum in het achterste
gedeelte van de buikholte een vrij hevige injectieroodheid en enkele bloedinkjes
te vertoonen, terwijl het peritoneum verder iets dof van aspect is, met afzet-
ting hierop van enkele vlokjes fibrine. Overigens zijn er geen afwijkingen
gevonden.
Diagnose: Acute fibrineuze peritonitis.
c. Sectie 35 dagen post injectionem van No. 302 (protocol No. 8637).
Bij opening van de buikholte is het peritoneum glad, glanzend, vochtig en
doorschijnend. Tusschen dikke-darm en pariëtale peritoneum bestaan er enkele
sterke adhaesies door wit, iets oedemateus bindweefsel. De milt is gedeeltelijk
met den dikken darm vergroeid. In het achterste onderste gedeelte van de
buikholte komt op het pariëtale peritoneum een fijn radiair uitstralend bind-
weefselwerk voor met geringe litteekenachtige retractie. Overigens zijn er
geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Residu van een met bindweefselnieuwvorming genezen peritonitis.
Van Groep B. (71/^ %).
a. Sectie 1 dag post injectionem van No. 514 (protocol No 9333)
Bij opening van de buikholte blijkt aanwezig te zijn een gegeneraliseerde
acute peritonitis, vooral voorkomende in het achterste gedeelte van de buik-
holte, bestaande uit een vaatinjectie, bloedingen en een uitgebreide diffuse
vorming van dunne lagen fibrine, waardoor groote gedeelten van de darm-
serosa onderling en met het pariëtale peritoneum waren verkleefd. De overige
organen zijn zonder veranderingen, en verder zijn er geen afwijkingen aan-
wezig.
Microscopisch vertoont het peritoneum een opvallend geringe cellige
exsudatie, waarbij dunne lagen fibrine op het peritoneum zijn afgezet. Ook
vlak onder het endotheel ziet men wel langgerekte eiwitstolsels, hyperaemie
en wat bloeding. De enkele exsudaatcellen die men nog om en in de fibrine
ziet, zijn doorgaans polyblasten en een enkele maal polymorphkernige
leucocyten. De endotheelcellen van het peritoneum hebben een wat te dikke
kem en zijn dus wat gezwollen.
Diagnose: Acute fibrineuze peritonitis.
b. Sectie 8 dagen post injectionem van No. 498 (protocol No. 9345).
Bij opening van de buikholte blijkt een subacute peritonitis aanwezig te
Zijn. Tusschen de lissen van den dunnen en van den dikken darm, mesenterium
omentum, milt. utems en peritoneum ziet men residuen van bloedingen, die
reeds bezig zijn geresorbeerd te worden en restjes van fibrine, grootendeels
ook a geresorbeerd met een geringe ruwheid door bindweefselnieuwvorming
De milt IS niet gezwollen. Het omentum is wat verdikt. De leverkwabben zijn
onderiing verkleefd door dunne lagen fibrine. De nieren zijn niet gezwollen
De maag en darmen zijn sterk met voedsel gevuld. In den dikken darm een
eindweegs in het colon, komen enkele gedeelten voor met een fibrineus
exsudaat bedekt. De follikels van den dikken darm zijn alle gezwollen, terwijl
de mucosa grijs van kleur is. Het zijn de laatste resten van een croupeuse
ontsteking van den dikken darm.
Diagnose: Subacute fibrineuze peritonitis.
c. Sectie 23 dagen post injectionem Vcin No. 317 (protocol No. 9367).
Bij opening der buikholte komen op het geheele peritoneum, op de serosae
van dunnen en dikken darm en op het omentum en het mesenterium vlokjes
jong bindweefsel voor. Het onderste gedeelte van de milt is door een
subchronische serositis vergroeid met de linker leverkwab, terwijl de voor-
vlakte van de lever en de kwabben ook onderling vergroeid zijn door een
subchronische serositis. Er zijn geen acute ontstekingsverschijnselen (zooals
roodheid, fibrineafzetting) van het peritoneum aanwezig, dit is glad, glanzend,
vochtig en doorschijnend, behoudens de eerder genoemde bindweefselwoeke-
ring. In den dunnen darm kwamen eenige tientallen ascariden voor. Na
opening der borstholte blijken onder het endocard van de linker ventrikel
wat agonale bloedingen te bestaan. Overigens zijn geen afwijkingen ge-
constateerd.
Diagnose: Residu van een met bindweefselnieuwvorming genezen peritonitis.
Uit de bevindingen dezer secties blijkt, dat een direct contact
van een lYi % chloraloplossing met het peritoneum in hoeveel-
heden die varieeren van 36 tot 94 cmS aanleiding geeft tot patho-
logische veranderingen, die ongeveer gelijk zijn aan die der vorige
groepen. Den dag volgende op dien der inspuiting is een
fibrineuze peritonitis aanwezig, die gekenmerkt is door een ge-
ringe injectieroodheid met enkele bloedinkjes in het pariëtale en
viscerale peritoneum, voornamelijk van het achterste gedeelte
der buikholte en voorts door fijne fibrine-afzetting tusschen de
darmen onderling. Ongeveer 3 weken later zijn er als residuen
dezer ontsteking eenige vergroeiingen te bemerken, nl. tusschen
de darmen onderling en tusschen deze en het peritoneum
pariëtale. Ook de milt en leverkapsel zijn in sommige gevallen
gedeeltelijk in deze vergroeiingen betrokken.
Proevenreeks III.
Met chloralhydraatoplossingen in de concentratie 5 %.
Groep A. (serie van 2 dieren).
Injectie 9 Juni 1932.
a. Varken No. 303; lichaamsgewicht 19 kg; ingespoten 128 cm».
b.....181; „ „ 17 kg; „ 113 cm».
-ocr page 154-Groep B. (serie van 3 dieren).
Injectie 22 Juni 1932.
a. Varken No. 213; lichaamsgewicht 3 kg; ingespoten 20 cm».
b.....130; „ „ 8 kg; „ 53 cm».
c. „ „ 466; „ „ 8}4 kg; „ 57 cm».
Groep C, (serie van 2 dieren).
Injectie 12 Augustus 1932.
a.nbsp;Varken No. 340; lichaamsgewicht 12 kg; ingespoten 80 cm».
b.nbsp;„ „ 335; „ „ 11 kg; „ 73 cm».
Groep D. (serie van 3 dieren).
Injectie 7 September 1933.
a.nbsp;Varken No. 403; lichaamsgewicht 14 kg; ingespoten 93 cm».
b.nbsp;„ „ 408; „ „ 15 kg; „ 100 cm»,
c..... 387; „ „ 18 kg; „ 120 cm».
Groep E. (serie van 3 dieren).
Injectie 7 September 1933.
a. Varken No. 361; lichaamsgewicht 15 kg; ingespoten 100 cm».
9 kg; „ 60 cm».
18 kg; „ 120 cm».
Bevindingen bij de sectie.
Van Groep A. (5 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 303 (protocol No. 8526).
Bij opening van de buikholte blijkt uitsluitend in het achterste gedeelte hier-
van een geringe injectieroodheid en enkele bloedinkjes in het pariëtale- en
minder in het viscerale peritoneum voor te komen met afzetting van een weinig
fibrine. Verder is het peritoneum glad, glanzend, vochtig en doorschijnend;
alleen is er zeer weinig sereus exsudaat aanwezig. In den dikken darm komt
een ruim centgroote tot aan de serosa doorgaande necrotische haard voor,
met een flinke praeperforatieve reactie van het peritoneum en een beginnende
demarcatie van het necrotische weefsel. Na opening der borstholte zijn onder
de pleura costalis enkele petechiën aanwezig. Overigens zijn er geen afwij-
kingen gevonden.
Diagnose: Geringe acute sero-fibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 8 dagen post injectionem van No. 181 (protocol No. 8545).
Bij opening van de buikholte blijkt het peritoneum glad, glanzend, vochtig
en doorschijnend te zijn. Bij het onderzoek van het darmkanaal werd in het
coecum een oude ulcus aangetroffen met een plaatselijke zeer stevige ver-
groeiing met het pariëtale peritoneum. Van de injectie blijken geen gevolgen
te vinden te zijn. Verder komen er geen afwijkingen voor.
Bevinding: Geen reactieverschijnselen.
b.....356
c.....333
Van Groep B. (5 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 213 (protocol No. 8559).
Bij opening van de buikholte blijkt in het achterste gedeelte hiervan een
geringe injectieroodheid met enkele petechiën van het parietale peritoneum
voor te komen, met hierop enkele draadjes fibrine. Na opening der borstholte
blijkt een catarrhaal purulente bronchopneunomie van de rechter cardiale kwab
aanwezig te zijn. Overigens zijn er geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Geringe acute fibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 8 dagen post injectionem van No. 130 (protocol No. 8573).
Bij opening van de buikholte vertoont het peritoneum in het achterste
ventrale gedeelte hiervan een geringe injectieroodheid en enkele bloedinkjes
en is iets dof. Overigens zijn er geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Geringe subacute fibrineuze peritonitis.
c.nbsp;Sectie 45 dagen post injectionem van No. 466 (protocol No. 8638).
Bij opening van de buikholte komen op de serosa van den dikken darm
enkele bindweefseldraadjes voor, terwijl de miltkapsel pleksgewijs door bind-
weefsel gering verdikt is. Het peritoneum is glad, glanzend, vochtig en
doorschijnend. Bij opening der borstholte blijken in de longen multiple kleine
lobulaire catarrhaal pneumonische haardjes voor te komen. Overigens zijn er
geen afwijkingen gevonden.
Diagnose: Residu van een met bindweefselnieuwvorming genezen peritonitis.
Van Groep C. (5 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 340 (protocol No. 8642).
Bij opening van de buikholte blijkt in het achterste gedeelte hiervan eenige
injectieroodheid voor te komen met afzetting van enkele fibrinedraadjes op
en tusschen de dikke darmen. Verder zijn er geen afwijkingen aanwezig.
Diagnose: Geringe acute fibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 38 dagen post injectionem van No. 335 (protocol No. 8704).
Bij opening der buikholte blijken slechts enkele kleine bindweefselvlokjes
op de dikdarmserosa en het parietale peritoneum voor te komen. Het perito-
neum is glad, glanzend, vochtig en doorschijnend. Na opening der darmen
zijn daar ter plaatse veel ascariden aanwezig. Bij opening der borstholte is
in de longen een chronische catarrhale bronchopneumonie aanwezig. Verder
zijn er geen afwijkingen aanwezig.
Diagnose: Residu van een genezen geringe peritonitis.
Van Groep D. (5 %).
a. Sectie 1 dag post injectionem van No. 403 (protocol No. 9268).
Bij opening van de buikholte is hierin ongeveer 60 cm® sereus exsudaat
aanwezig en op het parietale peritoneum zoowel als op de serosa van den
dunnen darm, maar vooral van den dikken darm pleksgewijs een geramificeerde
roodheid. Tusschen de dundarmlissen waren fibrinedraden aanwezig, meer
dan in gewone omstandigheden. In de buurt van de milt waren op het
omentum samenhangende belegseltjes van fibrine. Ook is er een geringe
hepatitis parasitaria interstitialis chronica multiplex. Verder zijn er geen
afwijkingen gevonden.
Diagnose: Geringe acute serofibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 7 dagen post injectionem van No. 408 (protocol No. 9279).
Bij opening van de buikholte blijkt onder het pariëtale peritoneum van
den ventralen buikwand achter in de buikholte nog wat resten van sugiilaties,
grootendeels reeds weer geresorbeerd, voor te komen. Alle serosae zijn glad,
glanzend, vochtig en doorschijnend. Op de dunne darmen enkele fibrine-
draadjes te zien, wellicht iets meer dan normaal. Ook is er een hepatitis
chronica interstitialis parasitaria multiplex. Verder zijn er geen afwijkingen
gevonden.
Diagnose: Residu van een zoo goed als genezen geringe peritonitis.
c.nbsp;Sectie 21 dagen post injectionem van No. 387 (protocol No. 9324).
Bij opening van de buikholte blijkt een vergroeiing door vrij week bind-
weefsel aanwezig te zijn van het distale gedeelte van de milt en de linker
leverkwab onderiing en met het aanliggende gedeelte van het peritoneum
pariëtale. Deze vergroeiingen zijn met den vinger nog vrij gemakkelijk los
te maken. Er zijn geen ontstekingsverschijnselen als bloedingen, hyperemieën,
plastisch of vloeibaar exsudaat in de buikholte op te merken. Na openen
van den dunnen darm worden een 20-tal ascariden gevonden. Verder zijn
er geen afwijkingen aanwezig.
Diagnose: Vergroeiingen door nog jong bindweefsel van het distale ge-
deelte van de milt met de linker leverkwab en het aanliggende gedeelte van
het pariëtale peritoneum. Geen peritonitis.
Van Groep E. (5 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 361 (protocol No. 9269).
Bij opening der buikholte komt op het pariëtale peritoneum zoowel als
op de serosa van den dunnen darm, maar vooral van den dikken darm
pleksgewijs een geramificeerde roodheid voor. Tusschen de dundarmlissen
waren fibrinedraden aanwezig, meer dan in gewone omstandigheden. In de
buurt van de milt waren op het omentum samenhangende belegseltjes van
fibrine te vinden. Verder zijn er geen afwijkingen aanwezig.
Diagnose: Geringe acute fibrineuze peritonitis.
b.nbsp;Sectie 7 dagen post injectionem van No. 356 (protocol No. 9280).
Bij opening van de buikholte blijken alle serosae glad, glanzend, vochtig
en doorschijnend te zijn, terwijl op de darmen geen fibrinedraden voorkomen.
Alleen aan de scherpe leverranden zijn smalle lapjes fibrine te vinden, maar
overigens worden geen ontstekingsverschijnselen gevonden. Ook is er een
hepatitis chronica interstitialis parasitaria multiplex. Verder zijn er geen
afwijkingen gevonden.
Diagnose: Geen peritonitis, geringe vermeerdering van fibrine aan de
leverranden.
c. Sectie 21 dagen post injectionem van No. 333 (protocol No. 9323).
Bij opening van de buikholte blijkt er tusschen de serosa van den dikken
darm en enkele dundarmlissen en het omentum een vergroeiing te bestaan
met een vlakte van nog geen handpalmgrootte achter op den ventralen
buikwand vlak voor het schaambeen. Hier was het peritoneum tot ongeveer
2 mm. verdikt en het was hyperaemisch. Buiten het peritoneum op deze
plaats lag in het retroperitoneale vet een schijfvormige stugge verdikking,
waarschijnlijk een necrobiose en necrose in het vetweefsel met een aansluitende
ontstekingsreactie in de allernaaste omgeving o.a. op het peritoneum. In de
buikholte is geen vrij exsudaat, noch vloeibaar noch vast aanwezig. De
beschreven adhaesieve ontsteking was waarschijnlijk het overblijfsel eener
locale fibrineuze ontsteking. Overigens zijn er geen afwijkingen gevonden.
Microscopisch vertoont deze schijfvormige verdikking het beeld van een
chronische peritonitis, waarbij de cellige exsudatie ook weer opvallend gering
is. Aan de oppervlakte ziet men nauwelijks eenige celverraeerdering. In
enkele coupes is de oppervlakte ook beslist celarmer en vindt men de grootste
celvermeerdering in het subperitoneale vet. Hier is echter uitsluitend een
fibroplastenwoekering, met vaak mooie proliferatie-reuzencellen met 5 ä 8
kernen in de vetkwabjes. Wel duidelijk zijn de jonge vaatspruiten onder de
oppervlakte en de acute bloedingen. Deze laatste zijn zeker geen 3 weken
oud. De geringe weefselreactie aan de oppervlakte en de sterke reactie in
de diepere lagen pleiten er voor, dat de oorzaak van deze ontsteking voor-
namelijk moet worden gezocht in een terechtkomen van chloralhydraat-
oplossing buiten de buikholte in het subperitoneale vet.
Diagnose: Chronische adhaesieve peritonitis.
Als resultaat dezer proeven blijkt, dat een intraperitoneale in-
jectie van een steriele waterige chloralhydraatoplossing van 5%
aanleiding geeft tot een irritatie van het buikvlies, die zich bin-
nen 1 dag tot een geringe aseptische serofibrineuze- of fibri-
neuze peritonitis ontwikkelt. Eenige injectieroodheid, enkele
bloedinkjes of petechiën in het pariëtale-, minder in het viscerale
peritoneum en verder een weinig afzetting van fibrine kenmer-
ken deze verandering. Hoofdzakelijk is zij beperkt tot het ach-
terste deel der buikholte. Overigens is het peritoneum glad,
glanzend, vochtig en doorschijnend.
Na een tijdsverloop van ongeveer 3 ä 6 weken zijn slechts
enkele fijne bindweefseldraadjes of eenige vergroeiingen achter-
gebleven.
Deze proevenreeks omvat een aantal secties, dat veel grooter
is dan van elk der anderen. De reden daarvan is, dat het hier
betreft oplossingen in die concentratie (5%), waarvan ik bij
mijn narcoseproeven in hoofdzaak heb gebruik gemaakt.
Proevenreeks IV,
Met chloralhydraatoplossingen in de concentratie 3%.
Groep A. (Serie 3 dieren).
Injectie op 19 Augustus 1932.
a. Varken No. 421; lichaamsgewicht 14 kg; ingespoten 156 cm».
b.....429: „ „ lOM kg; „ 117 cm».
c- .. .. 383; „ „ 14H kg; „ 162 cm».
Bevindingen bij de sectie.
Van Groep A. (3 %).
a.nbsp;Sectie 1 dag post injectionem van No. 421 (protocol No. 8658).
Bij opening der buikholte blijken er onder het pariëtale peritoneum enkele
centgroote versche bloedingen aanwezig te zijn. Op de dikdarmserosa komen
enkele fijne fibrinevlokjes voor. Er zijn geen ontstekingsverschijnselen, het
peritoneum is glad, glanzend, vochtig en doorschijnend. Na openen van het
darmkanaal worden enkele ascariden gevonden.
Bij opening van de borstholte is er een geringe vermineuze bronchopneu-
monie aanwezig. Overigens zijn er geen afwijkingen.
Diagnose: Geen peritonitis, geringe fibrine afzetting.
b.nbsp;Sectie 7 dagen post injectionem van No. 429 (protocol No. 8667).
Bij opening der buikholte komen op de dikdarmserosa enkele fijne bind-
weefselvlokjes voor, soms meer als een diffuus fijn beslag. De milt is gering
vergroeid met het omentum. Het peritoneum is glad, glanzend, vochtig en
doorschijnend.
Bij openen van de borstholte blijkt er een geringe vermineuze bronchopneu-
monie te zijn. Overigens zijn er geen afwijkingen aanwezig.
Diagnose: Geen peritonitis, geringe bindweefselvorming.
c.nbsp;Sectie 21 dagen post injectionem van No. 383 (protocol No. 8701).
Bij opening van de buikholte is er alleen hier en daar een enkel draadje
bindweefsel aanwezig, het peritoneum is glad, glanzend, vochtig en door-
schijnend. Verder zijn er geen afwijkingen te vinden.
Diagnose: Geen peritonitis.
Als resultaat van de beschreven proeven blijkt, dat een in-
traperitoneale injectie van een steriele chloralhydraatoplossing
van 3 % geen ontstekingsverschijnselen van beteekenis geeft;
hoogstens enkele bloedingen onder het pariëtale peritoneum en
een zeer geringe bindweefselnieuwvorming op den langen duur.
Blijkens het pathologisch-anatomisch onderzoek geeft een in-
traperitoneale inspuiting van een chloralhydraatoplossing in de
concentratie van 5 % en hooger aanleiding tot een zoodanige
prikkeling van het peritoneum, dat een acute fibrineuze of sero-
fibrineuze peritonitis binnen den tijd van één dag het gevolg is.
Deze ontwikkelt zich in hoofdzaak in het achterste gedeelte der
buikholte, nl. in het bereik der injectieplaats, en in een klein deel
der gevallen ontstaat een zoodanige serositis ook aan milt, lever
en omringende darmen. In het verder verloop leidt deze ontste-
king tot organisatie der fibrine en adhaesies. Dientengevolge
ontstaan meer of minder innige vergroeiingen tusschen de darm-
lissen onderling of tusschen deze en de milt en leverserosa. Deze
chronische veranderingen zullen in den tijd van 3 ä 6 weken
na de injectie kunnen worden vastgesteld.
De verwachting, dat de concentratie der oplossing op den
graad der intraabdominale veranderingen van invloed zou zijn,
is door mijn proeven bevestigd. De reactie van het peritoneum op
een injectie van een 5 % oplossing is in het algemeen geringer
dan die, welke op een inspuiting eener hoogere concentratie
(7H % en 10 %) volgt.
De secties namelijk hebben aangetoond, dat door de injectie
van een oplossing van 5% een betrekkelijk geringe acute ont-
steking ontstaat, die in het chronisch stadium in den regel slechts
een weinig beteekenende verandering achterlaat, nl. bindweef-
selvlokjes, enkele bindweefseldraadjes of eenige pleksgewijze
verdikking der serosae. In weinig gevallen werd een ver-
groeiing en slechts in geringe mate, opgemerkt.
Door een inspuiting van een oplossing van lYi en 10% wijzen
de verschijnselen der acute ontsteking en de gevolgen daarvan
in het verder verloop ook niet op een heftige irritatie. Echter zijn
de bedoelde gevolgen, zooals verklevingen, bindweefselvorming
en vergroeiing tusschen de dikdarmlissen onderling en met het
pariëtale peritoneum alsmede adhaesies in het bereik van milt
en lever, veel duidelijker en in veel grooter omvang aanwezig.
Een injectie van een 3%-oplossing geeft slechts een weinig
beteekenende reactie. Ten opzichte van het beeld, dat veelal na
een inspuiting met een 5%-oplossing wordt gezien, is toch het
verschil gering.
Bij de beschrijving der narcosegevallen is reeds vermeld, dat
de betreffende dieren gedurende den tijd, dat ik gelegenheid
vond ze na de inspuiting te observeeren (dikwijls eenige weken),
geen merkbare ziekteverschijnselen hebben vertoond, evenmin als
van eenig achterblijven in den groei. Van de varkens, die ik voor
het pathologisch onderzoek heb gebruikt kan hetzelfde worden
opgemerkt. Tot aan den dood toe heeft geen der dieren eenige
verschijnselen van ziek zijn vertoond.
Op grond van de bevindingen bij het pathologisch-anatomisch
onderzoek en op die van dikwijls langdurige controle der dieren
kan ik vaststellen, dat in het algemeen een concentratie van 71/2
en 10 % zonder schadelijke gevolgen zal worden verdragen.
Bij deze uitspraak houd ik ook rekening met het bekende feit,
dat het peritoneum van het varken vrij indolent is en dat niet
zelden belangrijke chronische veranderingen aan het peritoneum
worden aangetroffen bij slachtvarkens, die tot aan den dood
toe gezond waren en geen stoornis in den groei hebben ver-
toond. Echter geeft een inspuiting van een zwakke oplossing, nl.
van 5 %, de zekerheid, dat de reactieve veranderingen op het
peritoneum zeer gering zijn en daar tegenover dit voordeel
slechts het kleine nadeel is te plaatsen, dat de hoeveelheid in te
spuiten vloeistof het dubbele bedraagt van die bij een sterkte
van 10%, is het mijn meening, dat voor de practische toepassing
de keuze der concentratie op 5% of minder moet worden be-
paald.
PHARMACOLOGISCH-CHEMISCH ONDERZOEK.
Bij het bestudeeren van de hteratuur bhjkt, dat de vroegere
strijdvraag, namehjk of de werkzaamheid van het chloralhy-
draat aan het molecule als zoodanig of aan het splitsingsproduct
chloroform moet worden toegeschreven, thans wel ten gunste
van de eerste opvatting als opgelost kan worden beschouwd.
Betreffende de vraag echter op welke wijze en in een hoe-
danigen vorm het chloralhydraat uit het lichaam wordt verwij-
derd, bewijzen de mededeelingen van eenige schrijvers, dat
daaromtrent geen volkomen eenstemmigheid bestaat, terwijl
over deze uitscheiding bij het varken niets bekend blijkt te zijn.
Deze feiten gaven mij aanleiding mijn onderzoekingen ook
in deze richting, zij het in beperkte mate, uit te breiden.
Ik heb mij tot taak gesteld een onderzoek in te stellen naar
het product dat in den maaginhoud zoowel als in de urine zou
worden uitgescheiden, terwijl dit tevens betrof het verkrijgen
van eenig inzicht omtrent den aanvang en den duur dezer uit-
scheiding.
Samenvattende zijn de mededeelingen in de literatuur betref-
fende de ehminatie van het chloralhydraat uit het lichaam in
een tweetal opvattingen te formuleeren:
lo. een uitscheiding van chloralhydraat als zoodanig met de
urine.
2o. een uitscheiding met de urine van chloralhydraat als zoo-
danig benevens van urochloralzuur.
Met betrekking tot de vorming van urochloralzuur zou een
meer of minder groot gedeelte van het chloralhydraat geredu-
ceerd en omgezet worden in een voor het lichaam minder scha-
delijke stof. Een reductie ervan zou plaats vinden tot trichloor-
aethylalcohol, en deze stof zou zich met glucuronzuur verbinden
tot urochloralzuur, welk product langs verschillende wegen
wordt uitgescheiden.
Blijkens de publicatie van Esclauze et Edmond
hebben deze schrijvers bij het paard en bij den hond, nadat aan
het dier een intraperitoneale injectie van chloralhydraat was
toegediend, in verschillende excreta deze stof als zoodanig kun-
nen aantoonen.
Door W e s t e r wordt vermeld, dat na een intraperitoneale
applicatie van de stof bij het paard geen chloralhydraat in de
urine kan worden aangetoond; wel echter heeft deze schrijver
in ongeveer 50% der gevallen een zwak positieve reactie kun-
nen vaststellen na een toediening per os.
Volgens de onderzoekingen van R e h s e is na een chloral-
hydraatnarcose bij het paard een uitscheiding in de urine van
urochloralzuur te verwachten; ten opzichte van de toegediende
dosis chloralhydraat is de hoeveelheid daarvan echter zeer ge-
ring.
Ook Kleine heeft in de urine bij den hond na een intrave-
neuze apphcatie urochloralzuur kunnen aantoonen. Echter wordt
volgens dezen schrijver het chloral grootendeels weer geheel
uitgescheiden en maar een gedeelte gereduceerd en omgezet tot
urochloralzuur.
F r e e s e vermeldt, dat zoowel chloral als urochloralzuur in
de urine wordt uitgescheiden; voor het grootste gedeelte als
urochloralzuur, voor een klein gedeelte als chloral. Betreffende
den duur daarvan citeert deze Külz, waar hij opmerkt, dat na
toediening van 6 gr. chloral per os aan den hond, de uitscheiding
na l]/^ uur begint en na 20 uren geëindigd is.
Gadamer en Baumert merken in hunne beschrijvingen
omtrent de chloral-uitscheiding op, dat de stof in het lichaam
voor het grootste gedeelte wordt omgezet in urochloralzuur,
terwijl ze slechts in een geringe hoeveelheid onveranderd blijft
en als zoodanig het lichaam verlaat, In de urine zou het urochlo-
ralzuur na 2 a 18 uren aan te toonen zijn. In verband hiermede
hechten zij bij een toxicologisch onderzoek van een cadaver
groote waarde aan het opsporen van een urochloralverbinding.
Voor mijn proeven gebruikte ik een aantal jonge varkens en
met het oog op het verkrijgen van urine op gemakkelijke wijze
koos ik vrouwelijke dieren. Evenals dat voor de narcoseproeven
het geval was, werd het proefdier van tevoren gedurende 24 uren
alle voedsel onthouden, terwijl water ad libitum werd verstrekt.
Deze maatregel achtte ik gewenscht teneinde een zoo groot mo-
gelijke hoeveelheid urine ter beschikking te kunnen hebben.
Op verschillende tijdstippen na de intraperitoneale inspuiting
werd urine door catheteriseeren verkregen en werd door maag-
heveling de maaginhoud verzameld. Zoowel bij het afnemen van
de urine als bij het maaghevelen werd steeds gepoogd alle aan-
wezige urine of maaginhoud te verkrijgen, teneinde de reacties
zoo scherp mogelijk gescheiden te houden. Voor het maagheve-
len werd gebruik gemaakt van het apparaat, dat in de Kliniek
voor kleine huisdieren is opgesteld i).
Het onderzoek betrof:
lo. een onderzoek op chloral in het destillaat.
2o. een onderzoek op urochloralzuur in het destillatie residu.
A. Onderzoek op chloral in het destillaat.
De hoeveelheid urine en maaginhoud werd elk afzonderlijk
gemeten en de reactie daarvan t.o.v. lakmoes bepaald. Een niet
te sterk zure reactie is gewenscht. Het zoo mogelijk in de urine
1) Het principe waarvan gebruik gemaakt werd, was het opwekken van een
negatieven druk door middel van een waterstraalluchtpomp. Na inbrengen
van de maagsonde' werd langs deze uit een hooger gelegen reservoir water
in de maag gebracht; daarna werd in bet verlengde dezer sonde een negatieven
druk opgewekt, waardoor de maaginhoud in een daartusschen gelegen glazen
pot gezogen werd. Dit apparaat, dat ten behoeve van het maaghevelen bij
den hond gebezigd wordt, bleek met eenige kleine wijzigingen ook voor het
varken goed bruikbaar te zijn. Om den mond te openen werd gebruik gemaakt
van een eenvoudig openschroefbaar neusspeculum van het paard.
of maaginhoud aanwezige chloral werd met stoom overgedestil-
leerd en deze destillatie werd zoolang voortgezet, dat er ten
laatste in het destillaat met N e s s 1 e r s reagens geen chloral
meer aantoonbaar was. In het destillaat werd volgens twee
manieren op chloral gereageerd:
lo. Volgens de reeds genoemde Nessiers
reactie. Met deze methode wordt een aldehyde aangetoond
en bij aanwezigheid van chloral treedt een geelbruine kleur op.
(Steeds werden constante hoeveelheden genomen, namehjk Y^
cm3. destillaat 3 druppels Nessiers reagens).
2o. Volgens de isonitrilreactie. Deze is een
reactie op chloralhydraat en op chloroform; bij aanwezigheid
van deze stoffen treedt de karakteristieke isonitrilgeur op.
(Hiervoor werd gebruikt 1 cm^. destillaat Yi cm^. alcoholi-
sche-natronloog 1 druppel aniline). Bij verwarming van het
mengsel werd beoordeeld of de typische geur te voorschijn trad.
Volgens de gegevens van Baumert is dan pas chloralhy-
draat aangetoond, wanneer naast de isonitrilreactie (zoowel
reactie op chloralhydraat als op chloroform) ook de Ness-
Iers reactie (reactie op aldehyde) positief uitvalt.
Beknoptheidshalve zijn de resultaten van dit onderzoek in de
onderstaande tabel weergegeven.
TABEL L
Diersoort en dosis |
Tijd verloopende |
Urine |
Maaginhoud | ||
Nessiers Isonilril | Nessiers |
Isonitril | ||||
Varken No. L |
vóór de inspuiting |
|
|
geen mai |
aginhoud |
Varken No. II. |
vóór de inspuiting |
|
± |
geen maag ± |
inh. verkr.
± 1 |
Varken No. III. |
vóór de inspuiting |
± |
± -1-
|
± geen ma |
± laginhoud |
Varken No. IV. |
vóór de inspuiting na 5 34 uur na 9 uur |
± -t-
|
|
-1- geen mlt; |
laginhoud |
Uit deze proeven is in de eerste plaats de conclusie te trek-
ken, dat de uitscheiding van chloral als zoodanig met de urine
geschiedt.
Betreffende de vraag hoe langen tijd deze uitscheiding bhjtt
-ocr page 166-voortbestaan kan het antwoord op grond van de weinig talrijke
gegevens niet positief luiden; wel echter hebben mijn proeven
geleerd, dat het chloral reeds binnen 34 quot;ur na de intraperito-
neale toediening in de urine te voorschijn treedt en dat de duur
dezer uitscheiding op minstens ongeveer 8 a 9 uren kan worden
gesteld.
Ook in den maaginhoud is chloralhydraat aangetoond.
Het blijkt echter, dat langs dezen weg de stof later dan langs de
nieren wordt uitgescheiden. Deze uitscheiding treedt pas na 1%
uur op en blijft minstens 3 uren voortbestaan.
Bij enkele proeven bleek, dat de Ne s s 1 e r s reactie en de
isonitrilreactie niet parallel verloopen. Dit was nl. het geval bij
de urines na 34 uur, 234 uur en 5 uur (varken II, varken IV
en varken I), waar naast een positieve N e s s 1 e r s een nega-
tieve isonitrilreactie werd gezien, terwijl voor het maaginhoud-
destillaat hetzelfde valt op te merken voor de gevallen na 234
uur en 534 uur (varken 111 en varken IV).
Het kwam mij in verband hiermede nuttig voor de gevoelig-
heid van de Nessiers reactie met die van de isonitrilreactie
te vergelijken.
In het onderstaande zijn de proeven, die ik hieromtrent heb
genomen, nader beschreven.
Er werd een aantal chloralhydraat-oplossingen van verschillende sterkte
genomen, n.1. de verdunning van 1 : 2000, 1 : 10.000, 1 : 100.000 en 1 : 1000.000.
Bij een verschillende hoeveelheid van de oplossing werd een constante
hoeveelheid Nessiers reagens gevoegd en de verkregen uitslagen bleken
gelijk te zijn.
TABEL II.
Doseering |
verdunning |
verduiming |
verdunning |
verdunning |
water |
1 cm® -f- 3 gtt. Nessiers |
pos. |
pos. |
zwak pos. |
neg. |
neg. |
Hieruit blijkt dus, dat de gevoeligheidsgrens ligt tusschen 1 : 100.000 en
1 : 1000.000.
Om de grens nauwkeurig te bepalen, werd een serie ingezet van 1 : 100.000
tot en met 1 :500.000.
Hiertoe werd in reageerbuizen van gelijke diameter (om de kolomhoogte
in de buizen gelijk te doen zijn) 10 cm® der oplossing gebracht en daarna
6 gtt. Nessiers reagens toegevoegd. De kleurvergelijking vond plaats
door middel van een comparator.
TABEL III.
1 Doseering |
verdunning |
verdunning |
verdunning |
verdunning |
water |
1 : 200.000 |
1 : 300.000 |
1 : 400.000 |
1 : 500.000 |
(aq dest) | |
10 cm® 6 gtt. Nessiers |
pos. |
pos. |
pos. |
neg. |
neg. |
------- - |
--------- |
De gevoeligheidsgrens voor de N e s s 1 e r s reactie ligt dus bij 1 : 400.000.
Eenzelfde onderzoek werd ingesteld ter bepaling van de gevoeligheid van
de isonitrilreactie.
De gevolgde methode bestond hierin, dat bij 1 cm® eener chloralhydraat-
verdunning H cm® alcoholische natronloog 1 gtt. aniline gevoegd werd en
daarna zacht verwarmd.
Bij een verdunning van 1 : 1000.000 gaf een zoo behandelde chloraloplossing
geen waarneembare reuk, terwijl bij een verdunning van 1 : 100.000 een
positieve isonitrilgeur te voorschijn kwam. Deze bevinding gaf aanleiding
tot het instellen van een serie proeven, die in onderstaande tabel is
aangegeven.
TABEL IV.
verdunning |
verdunning |
verdunning |
verdunning | |
Doseering |
1 : 500.000 |
1 : 400.000 |
1 : 300.000 |
1 : 200.000 |
1 cm® opl. Vi cm® alcohol |
neg. |
twijfelachtig |
pos. |
pos. |
natronloog 1 gtt. aniline. |
1 |
De gevoeligheidsgrens voor de isonitrilreactie ligt bij een verdunning van
1 : 300.000.
Uit deze proevenreeksen blijkt dus, dat de N e s s 1 e r s re-
actie gevoeliger is dan de isonitrilreactie i). Dit gaat dus o.a. op
voor de gevallen der urines, waar na uur en na lYi uur wel
de Nessiers reactie positief is, maar de isonitrilreactie nog
niet.
1) De beoordeeling van deze reacties, vooral de isonitrilreactie, is een sterk
persoonlijke.
Dat bij een positieve N e s s 1 e r s- en isonitrilreactie inder-
daad organisch gebonden chloor aanwezig is, werd nog verder
aangetoond. In een maagdestillaat (N e s s 1 e r s- en isonitril-
reactie positief) werd bepaald of hierin met AgNOs een neer-
slag optrad, hetgeen op de aanwezigheid van chloride zou wijzen.
Deze reactie viel negatief uit.
Vervolgens werden 50 cm3 van het destillaat met 5 cm^
chloridevrije alcoholische kaliloog gedurende 1 uur aan een
terugvloeikoeler op een waterbad gekookt en daarna op lakmoes
met chloridevrij salpeterzuur zwak zuur gemaakt. Werd nu
AgNOs toegevoegd, dan trad wel een neerslag van AgCl. op,
waarmede dus aangetoond werd, dat uit organisch gebonden
chloor chloride was vrijgemaakt.
Eenerzijds werd dus de aanwezigheid van organisch gebon-
den chloor aangetoond, en anderzijds wijst de positieve uitkomst
van de isonitrilreactie op de aanwezigheid van uit chloral door
koken met loog ontstane chloroform. Daar ten slotte de posi-
tieve uitslag van de Nessiers reactie op een aldehyde wijst,
is de conclusie gerechtvaardigd, dat in het destillaat chloral
aanwezig was. Dit wordt nog gesteund door het feit, dat in ver-
reweg de meeste gevallen zoowel de chloroformreactie (isoni-
tril) als de aldehyde-reactie (Nessiers) gezamenlijk in de
destillaten optraden en verdwenen.
B. Het onderzoek op urochloralzuur in het destillatie residu.
Om dit omzettingsproduct in urine en maaginhoud aan te
toonen, werd eerst met stoom gedestilleerd tot het chloral over-
gegaan was (N e s s 1 e r s negatief), en daarna werd de rest op
een waterbad ingedampt.
De hieronder vermelde wijze van onderzoek, die steeds ge-
bruikt werd om het urochloralzuur op te sporen, is de door
K ü 1 z 1) aangegeven methode (behoudens een kleine wijziging).
De rest wordt op een waterbad tot stroopdikte ingedampt en
daarna met H2SO4 (10%) aangezuurd tot rood congopapier
1) Archiv, f. die gesamte Physiol. 33. 221 (1884). Zie Der Ham Neuberg
1911 pag. 815.
met de vloeistof juist blauw wordt. Vervolgens wordt meerdere
malen aangewreven met een mengsel van 1 deel alcohol en 2
deelen aether, gefiltreerd en de verzamelde fikraten ingedampt.
Na oplossing in een weinig aqua dest. wordt basisch loodace-
taat toegevoegd en gecentrifugeerd, waarna de daarbij verkre-
gen heldere vloeistof met loodazijn wordt behandeld en de stof
als urochloralzuurlood neerslaat.
Dit neerslag wordt vervolgens nogmaals met loodazijn gewas-
schen en opnieuw gecentrifugeerd om het urochloralzuurlood zoo
zuiver mogelijk te krijgen. Teneinde het lood te elimineeren wordt
het urochloralzuurlood met een weinig aqua dest. opgelost, door
welke oplossing HgS geleid wordt. Daardoor slaat het lood als
PbS neer en blijft in het fikraat het urochloralzuur in opgelosten
toestand achter, waarna dit ingedampt wordt. Aangezien men
dit urochloralzuur niet als zoodanig kan aantoonen wordt gebruik
gemaakt van de methode v. K u 1 i s c h 2).
Deze bestaat hierin, dat het urochloralzuur door verhitten met
een mineraalzuur omgezet wordt in trichlooraethyl-alcohol en
glucuronzuur, welke laatste stof bij destilleeren met zoutzuur of
zwavelzuur furfurol levert.
Na aanwrijven van de ingedampte rest met 1 cmS. H2SO4
(1 : 1), wordt dit in een zeer klein destilleerkolfje gebracht (on-
der toevoeging van enkele puimsteentjes) en de eerste overdes-
tilleerende druppel wordt opgevangen op filtreerpapier. Brengt
men nu hierbij 1 druppel aniline-acetaat, dan ziet men op de
plaats van samenvloeiing een intensief roode kleur optreden,
tengevolge van de vorming van furfurol.
De resultaten van het onderzoek zijn in onderstaande tabel
aangegeven, waarbij de kleurreactie met de volgende teekens
zijn aangeduid:
2.nbsp;spoortje kleur ±
3.nbsp;zwak rose kleur
6.nbsp;sterk roode kleur
2) Pharmazeut. Post 30. 303 (1897).
-ocr page 170-TABEL V.
URINE
Diersoort en dosis |
Tijd verloopende |
fractie |
fractie |
Varken No. I. Lich. gew. 10 kg. |
na 234 uur |
|
|
Varken No. II. Lich. gew. 13 kg. |
na Yi uur |
|
|
Varken No. V. Lich. gew. 6 kg. |
na 3J4 uur na 534 uur na 6J4 uur |
|
|
Varken No. VI. Lich. gew. 31 kg. |
na %—1 uur |
-f- |
1 |
Varken No. VII. Lich. gew. 32 kg. |
na y^—1 uur |
|
4- |
Varken No. VIII. Lich.gew. 12 kg. |
na 134 uur |
|
|
Varken No. IX. Lich. gew. 15 kg. |
na 334 uur na 43^ uur |
9 |
|
MAAGINHOUD.
Varken No. I. |
na 5 uur |
| |
Varken No. II. |
vóór de inspuiting |
— | |
na 1 ^ uur |
— |
| |
na 5 uur |
| ||
na \6}4 uur |
| ||
Varken No. VI. |
na 1 uur |
| |
na 16 uur |
-f- |
- | |
na 18 uur |
— |
— | |
na 22 uur |
- | ||
V.irken No. VII. |
na 1 uur |
-1- | |
na V/ï uur |
-f- | ||
' na IVi uur i |
|
4- |
Aangezien een geringe roodkleuring op rekening zou zijn te stellen van
een mogelijk aanwezige kleine hoeveelheid pentosen, was het noodig door een
aanvullend onderzoek deze mogelijkheid uit te sluiten. Dit geschiedde met
een 9-tal normale urines (A. tot en met K.), en een 2-tal urines P. I en
P. II, waaraan 150 mgr. pentosen (arabinose) toegevoegd was. Er bestond
een zure reactie met lakmoespapier. Zoowel het neerslag met loodazijn als
het neerslag met loodacetaat werd volgens de reeds vermelde methode (v.
K u 1 i s c h) behandeld. De uitslag van dit onderzoek is in onderstaande
tabel aangegeven.
TABEL VI.
Hoeveelheid normale urine |
fractie |
fractie | |
35 cm® normale urine |
A. |
| |
50 cm» |
B. |
— |
|
50 cm» „ |
C. |
— | |
75 cm» |
D. |
—- |
4- |
100 cm» |
E. |
— |
|
100 cm» |
G. |
— |
|
100 cm» |
H. |
— |
|
100 cm» |
I. |
— |
|
80 cm» |
K. |
— |
|
30 cm» | |||
150 mgr. arabinose |
P. I. |
— |
|
30 cm» | |||
150 mgr. arabinose |
P. II. |
— |
|
Uit deze tabel kan men aflezen, dat in de loodazijnfractie geen kleur optrad,
maar dat dit in meer of mindere mate wel het geval was voor de lood-
acetaatfractie. Daaruit blijkt dus, dat door het gevolgde zuiveringsproces geen
furfurol leverende stoffen, voorkomende in normale urine of in die met toe-
gevoegde pentosen, in de urochloralzuurfractie overgingen.
Het resultaat van dit onderzoek heeft derhalve het bewijs geleverd, dat,
uitgezonderd het urochloralzuur, geen andere furfurol leverende stoffen in
de loodazijnfractie overgaan.
Speciaal dient te worden vermeld, dat de dieren waarvan normale urine
werd onderzocht op een normaal diëet gesteld waren. Hierbij is dus niet te
verwachten, dat dit aanleiding zou geven tot vorming van een abnormaal
groote hoeveelheid glucoronzuur in de urine, zooals wel geschiedt na voedering
met menthol of kamfer. Geeft men n.L aan een varken 10 gr. menthol per
os en verzamelt men de urine gedurende de volgende 24 uren, dan ziet men
zooals te verwachten is in de loodazijnfractie een sterke furfurolreactie op-
treden, welke niet anders verklaard kan worden dan tengevolge van het
aanwezig zijn van mentholglucuronzuur.
Uit deze in tabel V vermelde proeven zou de conclusie te
trekken zijn, dat de uitscheiding van urochloralzuur ^ ä 1 uur
na de inspuiting begint en tot 16 ä 18 uren doorgaat, terwijl de
sterkste uitscheiding plaats vindt tusschen 3 en 7 uren post in-
jectionem. Deze laatste gevolgtrekking is juist, wanneer aange-
nomen wordt, dat een intensieve kleurreactie met een sterke
uitscheiding overeenkomt.
Het aantal onderzoekingen van maaginhouden was geringer,
omdat het niet altijd mogelijk was tegelijk met urine ook maag-
inhoud te verkrijgen. Betreffende den duur der uitscheiding
werd ook hier eenig inzicht verkregen. Het bleek, dat na 1 ä 2
uren een zeer geringe, althans nauwelijks aantoonbare uit-
scheiding langs de maag plaats vond. Eerst vanaf 3 ä 8 uren
post injectionem was deze duidelijk om daarna te gaan afzwak-
ken tot ongeveer 16 uur na het tijdstip van inspuiting. Afgaande
op de kleursterkte zou op te merken zijn, dat de uitscheiding
langs de maag veel geringer was dan langs de nieren.
Een tweetal proeven werden ingesteld met het doel om te
trachten of het mogelijk was, het urochloralzuur in zuiveren toe-
stand te verkrijgen. Gelukte dit, dan zou hiermede het resultaat
der vorige onderzoekingen volkomen zijn bevestigd. Tot dit
doel werden 2 varkens intraperitoneaal ingespoten met een
groote dosis chloraloplossing van 5%, resp. overeenkomende
met hoeveelheden van P/g en U/g maal de normale dosis. Ge-
durende een tijdsverloop van 24 uren werden de dieren ge-
bracht in een draadgaaskooi, waardoor het mogelijk was de
urine gedurende dit tijdsverloop te verzamelen. Dit bedroeg bij
varken I 900 cm^. en bij varken II 1070 cm3. Deze hoeveelhe-
den werden elk afzonderlijk ingedampt, vervolgens aangezuurd
met H2SO4 10% en verschillende malen met veel aether-alcohol
(2:1) koud geëxtraheerd. Daarna werd de aether af gedestil-
leerd en de rest ingedampt. Volgens twee methoden is getracht
uit dit verkregen extract het urochloralzuur in kristallijnen vorm
af te scheiden. De eerste was de gebruikelijke methode volgens
Külz, de tweede die van von Mehring und Muscu-
lusi), waarvan de techniek uitvoerig vermeld wordt in het
„Lehrbuch der chemischen Toxicologiequot; van G a d a m e r. Het
resultaat met extract 1 (Külz) was gunstig in dien zin, dat
een uitkristalliseeren der stof plaats vond in zeer kleine
en fijne naaldvormige kristalletjes. Echter bleek de hoeveelheid
zeer gering te zijn, terwijl bovendien de stof zoo hygroscopisch
was, dat een poging om de kristallen in een smeltpuntbuisje over
te brengen mislukte. Daardoor was het niet mogelijk nadere
gegevens te verkrijgen wat betreft smeltpunt en draaiïngsver-
mogen.
Extract 11 werd behandeld volgens de methode von
Mehring und Musculus, waarbij eventueel aanwezige
urochloralzuur als kahumzout wordt neergeslagen. Dit gedeel-
telijk gezuiverde kaliumzout bleek zeer hygroscopisch te zijn.
Alhoewel dit onderzoek zeer nauwkeurig volgens de gegevens
werd verricht, werd bij verdere zuivering geen kristallijn uro-
chloralzuur verkregen; er bleef een stroop over, die niet tot kris-
tallisatie was te brengen. Op de gebruikelijke wijze werd ten
slotte deze stroop met H2SO4 1: 1 verwreven en gedestilleerd,
waarbij een sterke furfurolreactie optrad bij het samenbrengen
van den eersten druppel van dit destillaat met anilineacetaat. De
in deze stroop voorkomende stof, die bij verhitting furfurol geeft,
kan alleen glucuronzuur zijn, daar de kleur niet op rekening is
te schuiven van andere stoffen, zooals pentosen. Dit is reeds
vroeger aangetoond.
Het resultaat van mijn proeven betreffende een onderzoek
naar de uitscheiding van chloralhydraat, wanneer deze stof
in een hoeveelheid van 1/3 gram per kg. lichaamsgewicht in een
J. von Mehring und Musculus. Ber. d. deutsch chem. ges VIII 662
(1875), und 15 1020 (1882).
waterige oplossing van 5% intraperitoneaal bij het varken
wordt ingespoten, kan als volgt worden samengevat.
Er vindt een uitscheiding plaats in de urine en in den maagin-
houd. Deze uitscheiding betreft:
1.nbsp;chloralhydraat als zoodanig in urine en maaginhoud.
2.nbsp;urochloralzuur in urine en maaginhoud.
Betreffende den aanvang en den duur der uitscheiding op
te merken:
ad. 1: In de urine is de aanwezigheid van chloralhydraat aan-
getoond 34 uur na de injectie, terwijl dit ook nog het geval was
in de urine, welke na 8 a 9 uren post injectionem werd verzameld.
In den maaginhoud treedt de uitscheiding van chloralhydraat
later op dan in de urine. De aanwezigheid dezer stof is in de
maag aangetoond uur na de injectie; eveneens kon dit nog
worden vastgesteld na ruim 5 uren.
(De Nessiers reactie is iets gevoeliger dan de isonitril-reactie.
De grens van de eerste is 1 : 400.000, die van de tweede
1 : 300.000).
ad. 2: In de urine kon de aanwezigheid van urochloralzuur
worden aangetoond % a 1 uur na de injectie en ook nog in die,
welke na 16 a 18 uren werd verkregen.
In den maaginhoud is de uitscheiding van urochloralzuur vast-
gesteld tusschen 3 en 8 uren post injectionem. Blijkbaar is de
uitscheiding in de maag zwakker dan die langs de nieren.
Het verkrijgen van urochloralzuur in kristallijnen toestand
leverde moeilijkheden op.
Beschouwingen over de verkregen uitkomsten.
De beschreven onderzoekingen hebben aangetoond, dat het
chloralhydraat voor het varken een werkzaam narcoticum is.
Uit de proeven is in de eerste plaats gebleken, dat bij het jonge
varken met een juist gekozen dosis door een intraperitoneale
toediening een diepe narcose met een geleidelijk ontwaken tot
den normalen toestand kan worden verkregen, en dat ook een
goede narcotiseerende werking bij het oudere en volwassen
varken is te verwachten, wanneer bij dit dier de opgeloste stof
direct in de bloedbaan wordt geapphceerd i). In dien zin be-
schouwd is het chloralhydraat voor het varken een bruikbaar
narcoticum; immers, het beantwoordt aan twee belangrijke
eischen waaraan toch een goed narcoticum moet voldoen. Ten
eerste worden het bewustzijn, het pijngevoel en de reflexen op-
Ter verkrijging van een chloralhydraatnarcose bij het volwassen varken
meende ik, dat daarvoor de intraveneuze applicatie der stof de meest aan-
gewezen methode zou zijn. De techniek der injectie in een groote vena der
oorschelp is bij dit dier eenvoudig; bij een jong varken zijn de omstandig-
heden te dezen opzichte veel ongunstiger.
In de Verloskundige kliniek werd ik in de gelegenheid gesteld deze narcose
bij een 25-tal drachtige varkens ten behoeve van het verrichten eener sectio
caesarea, in toepassing te brengen.
Ik maakte gebruik van verschillende dosissen. Bij een reeks van 7 varkens
200 mgr. per kg. lichaamsgewicht; bij een reeks van 11 varkens 150 mgr. en
bij nog 7 andere dieren werd een dosis van 100 mgr. genomen. Als concentratie
der oplossing werd die van 20 % gekozen. De resultaten waren gunstig.
iMet uitzondering van één geval (niet drachtige zeug; dosis 150 mgr./kg.)
werd bij alle dieren binnen den tijd van ongeveer 5 minuten een voldoende
tot zeer goede en langdurige narcose verkregen, waarmede de operateur ten
zeerste tevreden was.
Mijn waarnemingen wijzen er op, dat de dosis voor een hoogdrachtige
zeug op 150 mgr./kg. zal kunnen worden bepaald.
geheven, terwijl de voor het leven onmisbare automatische cen-
tra worden gespaard en ten tweede keeren de functies, die wer-
den uitgeschakeld, weer tot den normalen toestand terug.
De vraag of het narcoticum door de serosae der buikholte goed
en snel wordt opgenomen meen ik bevestigend te kunnen be-
antwoorden. Na de applicatie van een voldoend groote dosis
werd als eerste verschijnsel der resorptie veelal binnen korten
tijd, namelijk in tal van gevallen reeds na 2 ä 5 minuten post
injectionem, een duidelijke en steeds voortschrijdende motorische
verlamming waargenomen, terwijl ook het verlies van bewust-
zijn en pijngewaarwording in het algemeen reeds spoedig was
ingetreden. Op grond van deze bevindingen meen ik, dat het
peritoneum een goed resorbeerend vermogen voor het chloralhy-
draat in waterige oplossing heeft.
Tot het bepalen van de dosis, waarmede een ongevaarlijke
en bevredigende narcose kan worden verkregen, zijn de proe-
ven verricht, die in de reeksen I tot V zijn beschreven en daar-
omtrent zijn de resultaten bij elk der reeksen in een samenvat-
ting weergegeven. Bij deze proeven werd gebruik gemaakt van
de dosissen 34' ^/s Y2 gram per kg. lichaamsgewicht.
Deze hoeveelheden zijn gekozen nadat gebleken was, dat een
dosis van i/e en van 1/5 gram (oplossing 5%) voor het ver-
krijgen van een goede narcose onvoldoende is, In geen der ge-
vallen zijn hier de reflexen volledig uitgeschakeld geweest en
steeds was het voor het verrichten der operatie noodig den
narcosetoestand met een aanvullend narcoticum te verdiepen.
Gunstiger waren de resultaten, die met een grootere dosis
werden verkregen. Het is gebleken, dat de dosis van 34 ^^ van
1/3 gram in de meerderheid der gevallen een bevredigende nar-
cosediepte geeft. Echter is van de dosis 1/3 gram een meer
constante werking te verwachten. Immers wanneer we de proe-
ven waarbij van 34 gram werd gebruik gemaakt vergelijken met
die van 1/3 gram, dan blijkt, dat het bij de eerste in ongeveer
30 % der gevallen noodzakelijk was de narcose te verdiepen,
terwijl dit bij de dieren, waarbij de dosis op 1/3 gram was be-
paald, slechts in 82/3 % van het aantal noodig was. En daar
bovendien van 1/3 gram geen nadeelige complicaties zijn te
verwachten meen ik, dat de dosis van 1/3 gram boven die van
14 gram per kg hchaamsgewicht is te verkiezen.
Wat den tijdsduur der narcose (tolerantie) betreft was er ook
een duidelijk verschil te bemerken. In de gevallen van % gram
was deze gemiddeld ongeveer 1 uur en in die van 1/3 gram ge-
middeld ongeveer 134 uur.
Daarentegen was weinig verschil op te merken in den tijds-
duur gedurende welken een zichtbare algeheele spierverslapping
was ingetreden. Bij beide groepen was dit bij het meerendeel
der dieren het geval binnen 1 a 5 minuten; slechts bij een be-
trekkelijk klein aantal duurde deze periode tot ongeveer 10
minuten post injectionem.
Dat de hoegrootheid der dosis ook op den duur van het ont-
waken, dus op den geheelen duur van den narcosetoestand, een
belangrijken invloed heeft, is door mijn proeven tevens aange-
toond, Bij injectie van de dosis 34 gram was de periode van
ontwaken gemiddeld 134 uur; bij die van 1/3 gram duurde deze
periode gemiddeld ongeveer 234 uur. In het algemeen konden de
dieren na een tijd van ongeveer 234 uur opstaan en zich voort-
bewegen bij gebruik van 1/4 gram. Bij een dosis van 1/3 gram was
dit het geval na gemiddeld 334 uur.
Wanneer we nu vergelijkenderwijs de proeven van reeks III
(1/3 gram, 5%) naast die van reeks V (34 gram, 5%) bezien,
dan blijkt, dat aan de hooge doseering zeker voordeden zijn
verbonden, welke voornamelijk bestaan in het spoedig intreden
van een zeer diepe narcose en in den langen tijdsduur daarvan.
Echter is tegenover deze gunstige omstandigheid het groote
nadeel te plaatsen, dat deze dosis bij een intraperitoneale appli-
catie vele dieren zal vergiftigen en dat zij dus als een toxische
dosis is te beschouwen. Op grond van de bevindingen, dat in een
drietal gevallen tijdens en kort na de narcose den dood ten-
gevolge van stilstand der ademhaling intrad en bovendien in één
geval een dreigende verlamming van het respiratie-centrum kon
worden waargenomen, meen ik tot deze uitspraak te mogen
komen.
Theoretisch beschouwd zou men tot de conclusie kunnen
komen, dat een constant werkzame dosis is gelegen tusschen 1/3
en Yi grani per kg. lichaamsgewicht; voor de practische toe-
passing echter meen ik, dat die van 1/3 gram als de meest ge-
wenschte kan worden aanvaard. Immers bij de groote groep van
92 narcosen waar deze dosis werd gebruikt, is in geen der ge-
vallen een vergiftiging of een. dreigende intoxicatie waarge-
nomen, terwijl slechts bij een beperkt aantal, nl. bij 8 dieren, een
aanvullend narcoticum (chlooraethyl of chloroformaether in
kleine hoeveelheid) noodig was, om de gewenschte tolerantie te
verkrijgen. Bovendien is de afstand tusschen 1/3 en Yi gram
nog vrij ruim, zoodat bij overdoseering het intreden van een
gevaarlijken toestand niet zoo zeer behoeft te worden gevreesd.
De dosis van 1/3 gram voor het varken is overeenkomstig
aan die, welke door verschillende schrijvers voor den hond
wordt aanbevolen. Blijkens de literatuur, en hier zij verwezen
naar de mededeelingen van Sendrail, Cinotti, Caeme-
rer, Günther e.a., werd met deze dosis ook bij den hond
een goede narcose verkregen.
Echter zijn mijn bevindingen hieromtrent niet in overeenstem-
ming met die van F r a s e r, waar deze vermeldt, dat met de
dosis van 0,19 ä 0,25 gram bij het varken een goede narcose
mag worden verwacht. Dat blijkt uit de proeven, waarbij ik van
1/5 gram (0,20 gram) gebruik maakte. Bij geen der dieren is
een bevredigende narcose ingetreden en steeds was het noodig
de verdooving met een aanvullend narcoticum te verdiepen.
Wel waren de resultaten, die ik met een doseering van 34 gram
(0,25 gram) verkreeg veel gunstiger, echter niet zoodanig als
van de door F r a s e r gegeven maximum dosis zou mogen wor-
den verwacht. In 30% mijner gevallen namelijk was de narcose-
diepte nog onvoldoende.
Wat betreft de vraag of de concentratie der chloraloplossing,
5% of 10%, op den aanvang der tolerantie eenigen invloed
heeft, hebben mijn onderzoekingen geen betrouwbare gegevens
verschaft. Aangezien bij het gebruik eener oplossing van 5%
een dubbele hoeveelheid vloeistof wordt geïnjicieerd, ware het
wel te verwachten, dat het opnemen sneller zou geschieden
wegens het feit, dat het resorbeerend oppervlak zooveel grooter
is. Met zekerheid heb ik dit echter niet kunnen vaststellen.
Andere overwegingen echter geven mij wel aanleiding om
aan een oplossing van 5% de voorkeur te geven en deze worden
bepaald door de resultaten van het pathologisch-anatomisch on-
derzoek. Hierdoor werd aangetoond, dat de concentratie der
oplossing op den graad der veranderingen van het peritoneum
van invloed is. De acute zoowel als de chronische veranderingen
na een injectie van een 5% oplossing waren in het algemeen
zeer gering in vergelijking met die van of van 10%.
De inspuiting van een 5% oplossing biedt de zekerheid, dat
de reactieve veranderingen van het peritoneum van zeer weinig
beteekenis zijn en dat deze in een chronisch stadium (bindweef-
selvlokjes, enkele bindweefseldraadjes of eenige pleksgewijze
verdikking der serosae) in het algemeen tot geen schadelijke
gevolgen aanleiding geven.
Wat betreft het onderzoek naar de veranderingen in de
lichaamstemperatuur tijdens en na de narcose (met de dosissen
34 en 1/3 gram) is steeds een daling waargenomen en in tal
van gevallen was deze belangrijk. Veelal was deze gelegen tus-
schen 2° en 4°. Bij de dieren van reeks V [14 gr./kg. was
de daling dikwijls nog grooter; in het meerendeel der gevallen
4° ä 5°.
In den regel daalde de temperatuur nadat de narcose was in-
getreden om tijdens de periode van ontwaken weder een ge-
leidelijke stijging te vertoonen. Bij een deel der dieren was de
temperatuur aan het einde der ontwakingsperiode weer binnen
de grenzen van het normale gelegen; bij het meerendeel echter
was dit pas het geval één of meerdere uren daarna. Een zeer
langen tijd bleef de temperatuur laag in de gevallen, waarbij de
dosis van Yi gram werd ingespoten; eerst gemiddeld 3 uren na
het einde der ontwakingsperiode was hier de normale tempera-
tuur weer teruggekeerd.
Mijne bevindingen echter brengen mij tot de conclusie, dat de
belangrijke temperatuursdaling geen nadeeligen invloed op het
dier heeft. Wel stelt de sterke afkoeling van het lichaam aan de
verpleging den eisch, dat het genarcotiseerde en ontwakende
dier in een warme stalruimte wordt ondergebracht.
Ook voor den hond wordt door Caemerer en door
-ocr page 181-F r e e s e van een zoo belangrijke vermindering in de bchaams-
warmte gewag gemaakt. Caemerer merkt op, dat bij dit dier
de temperatuur tot beneden 35° kan dalen, terwijl F r e e s c
mededeelt, dat de daling, onafhankelijk van de hoegrootheid der
dosis of van de wijze van applicatie, 1 a 4° bedraagt, maar dat
er te dezen opzichte een groot individueel verschil bestaat.
Met deze gegevens en met die van eenige andere schrijvers
(Humbert, Desoubry, Esclauze et Edmond,
Bernardini, Kleine) zijn dus mijne bevindingen in
overeenstemming.
Mijn waarnemingen hebben geleerd, dat de veranderingen, die
tijdens de narcose in de frequentie van den hartslag intreden niet
zoo constant zijn als die der lichaamstemperatuur. Echter werd
toch in het meerendeel der gevallen een stijging vastgesteld en
dikwijls was deze verhooging belangrijk, nl. 30 of meer slagen
per minuut. Gedurende het ontwaken keerde de frequentie weer
tot de normale snelheid terug.
Bij de proeven van 1/3 gram werd naast vele gevallen van
stijging ook dikwijls een daling waargenomen; bij de narcose-
proeven van Yi gram trad een zoodanige onregelmatigheid nog
duidelijker naar voren. Deze waarnemingen hebben dus eenigs-
zins overeenkomst met die van Caemerer bij den hond. Deze
vermeldt, dat bij een zeer diepe narcose de frequentie van den
pols en eveneens die van de ademsnelheid daalt.
Overigens blijkt ook wel uit de gegevens in de literatuur, dat
de invloed, die het chloralhydraat op de werking van het hart
heeft, voor zoover men dit bij den hond heeft waargenomen, niet
zoo constant is als die op de lichaamswarmte.
In het rhythme van den hartslag werd bij het gebruik van 1/3
gram chloralhydraat of minder in het algemeen geen klinisch
waarneembare onregelmatigheid opgemerkt. Met de dosis van
34 gram was dit wel het geval; bij verschillende dieren konden
onregelmatigheden worden vastgesteld.
Op grond van de genoemde waarnemingen meen ik te mogen
komen tot de gevolgtrekking, dat een dosis van 1/3 gram per
kg. hchaamsgewicht in een waterige oplossing van 5 intra-
peritoneaal bij het varken geappliceerd, op de werking van het
hart geen nadeeligen invloed heeft.
Wanneer we hier de proeven van reeks V (dosis gram
5 %) buiten beschouwing laten, is gebleken, dat in alle gecon-
troleerde gevallen tijdens de narcose een meer of minder sterke
daling in de frequentie der ademhaling optrad, nl. tot op 1/3 ä
van de oorspronkelijke snelheid, terwijl deze gedurende het ont-
waken weer geleidelijk toenam. In de rhythmische regelmatig-
heid der ademhaling is geen afwijking van beteekenis waarge-
nomen, voor zoover dat bij het gewone klinische onderzoek mo-
gelijk was te doen. Deze waarnemingen zijn dus in overeen-
stemming met die van Caemerer en andere schijvers (D e-
soubry, Bernardini, Rehse en Frees e), die
hun onderzoekingen bij den hond en het paard hebben verricht.
Zij wijken echter af van die van Humbert en van K'1 eine;
deze zagen bij het paard en den hond gedurende de narcose
niet een daling, doch een stijging der ademfrequentie.
Bij de proeven van Yi gram bleek de daling der ademsnelheid
bij vele dieren zeer belangrijk, terwijl ook dikwijls, afgezien nog
van de gevallen waarbij door ademstilstand den dood intrad,
onregelmatigheden in het rhythme voorkwamen.
Deze waarnemingen geven mij aanleiding tot de conclusie, dat
met een dosis van 1/3 gram chloralhydraat per kg. lichaams-
gewicht in een waterige oplossing van 5 %, intraperitoneaal bij
het varken geappliceerd, de ademhaling niet wordt bedreigd.
Er werd reeds opgemerkt, dat ik niet kon verwachten, dat
de functie der nieren door de werking van chloralhydraat zou
worden benadeeld en te dien opzichte heeft mijn onderzoek aan-
getoond, dat deze functie ook niet wordt geschaad. In alle geval-
len, waarbij dit werd gecontroleerd, is de urine steeds normaal
bevonden.
Eveneens werd reeds opgemerkt, dat ik het van belang achtte
de dieren nog gedurende eenigen tijd na de narcose te observee-
ren, teneinde te ervaren of zich mogelijkerwijze verschijnselen
zouden voordoen, die op rekening van de werking van chloral-
hydraat dienden te worden gesteld en in dit opzicht werd in het
bijzonder gedacht aan de inwerking der opgeloste stof op het
peritoneum, In meer dan de helft der gevallen heb ik tot een
zoodanige observatie gedurende een meer of minder langen tijd
(4 dagen tot 4 weken) gelegenheid gevonden. Ook kon ik dik-
wijls enkele met chloral behandelde biggen met niet behandelde
uit denzelfden koppel nog gedurende eenige weken vergelijken.
Nooit echter zijn bijzondere verschijnselen of een merkbaar ach-
terblijven in groei bij de betreffende dieren waargenomen.
Mijn indruk omtrent het aantal mislukkingen, welke ik steeds
op rekening heb gesteld van het feit, dat niet alle vloeistof op
het peritoneum was terechtgekomen, maar geheel of gedeeltelijk
in het darmlumen was geïnjicieerd, is zeer gunstig. Van de 187
narcosen mislukten er slechts 6 en te dezen opzichte is het te
begrijpen, dat het onthouden van voedsel gedurende 24 uren
vóór de narcose een nuttige maatregel is geweest.
De ervaring dat het aantal mislukkingen zoo gering is, als-
mede de omstandigheid dat het vasten van het dier geen be-
zwaren medebrengt en dat verder de bereiding van de vloeistof
en de inspuiting zelve niet de minste moeite oplevert, acht ik
factoren, die voor de practische toepassing van groote beteeke-
nis zijn.
Over de vraag op welke wijze en in een hoedanigen vorm het
chloralhydraat uit het lichaam wordt verwijderd, hebben mijn
onderzoekingen aangetoond, dat deze stof èn als zoodanig èn
in den vorm van urochloralzuur in de urine zoowel als in den
maaginhoud wordt geëlimineerd. Ook omtrent den aanvang en
den duur dezer uitscheiding is eenig inzicht verkregen.
Ik ben mij bewust van de mogelijkheid, dat het chloralhydraat
ook nog langs andere wegen uit het lichaam kan worden uitge-
scheiden. Een onderzoek in deze richting is echter niet verricht.
Zooals reeds is gebleken, geven de resultaten van mijn on-
derzoekingen mij aanleiding voor de practische toepassing der
intraperitoneale chloralhydraatnarcose bij het varken- het ge-
bruik van een dosis van 1/3 gram per kg. lichaamsgewicht in een
waterige oplossing van 5% aan te bevelen. Met deze dosis en
oplossing heb ik een groep van 92 narcosegevallen nauwkeurig
nagegaan en daaromtrent zijn mijn bevindingen reeds in velerlei
opzicht weergegeven.
Het gewone verloop dezer narcose beantwoordt aan de vol-
gende schematische voorstelling.
SCHEMA DER NARCOSE.
Va gr. kg. Conc. oplossing 5%.
Stadium van narcose (tolerantie)
± V/i uur.
Beginstadium
■a ± 15 min.
a
Periode van ontwaken
(± 2K uur).
Slappe spieren.
Corneareflex opgeheven.
Huidreflexen opgeheven.
Geen reactie bij operatie.
Lichaamstemperatuur gedaald.
Hartslag regelmatig, frequentie verhoogd,
(somtijds verlaagd).
Respiratie regelmatig, frequentie gedaald.
a.
Intreden van
motorische
paralyse, het
eerst merk-
baar aan de
achterste le-
dematen,
voortschrij-
dende tot
zichtbare
verlamming
van de ge-
heele skelet-
musculatuur
(met behoud
van
reflexen).
b.
Verlies van
corneareflex;
verlies van
huidreflexen.
a
a
in
'CO
fN
a
a
O
CS
'19
Ifl
3. Terugkeer der reflexen waarneembaar, het eerst van de huidreflexen (kroonhuid),
later van den corneareflex.
Herhaaldelijk spierrillingen, dikwijls met zwakke klonische krampen, somtijds
loopbewegingen bij het liggende dier. Deze verschijnselen afgewisseld met perioden
van volkomen rust.
b.nbsp;Verdere terugkeer van spontane bewegingen; herhaalde pogingen tot opstaan;
ten laatste waggelend rondloopen.
c.nbsp;Bewustzijn schijnt nog niet ten volle hersteld.
In deze periode is de lichaamstemperatuur nog laag
met geleidelijke stijging. Ook geleidelijk herstel
van de frequentie van hartslag en ademhaling.
Aan deze schematische voorstelling zijn eenige opmerkingen
toe te voegen, die voor een deel weinig belangrijke uitzonderin-
gen zijn.
In het inleidend voorstadium worden bij enkele dieren ver-
schijnselen waargenomen, die op excitatie wijzen; gewoonlijk
zijn deze 1 a 2 minuten post injectionem merkbaar. Het varken
loopt vlug heen en weer, het snuffelt opgewonden langs den
bodem en knort luid; daarbij toont het zich schrikachtig. Deze
verschijnselen zijn van korten duur; met het intreden der ver-
lamming en wanneer het dier komt te liggen, verdwijnen ze ge-
leidelijk. Overigens wordt in het praenarcotische stadium in
zeldzame gevallen opgemerkt, dat het varken één keer of meer-
malen braakt; wegens de ledige maag echter wordt slechts een
weinig slijmerige maaginhoud uitgebraakt.
Wat het stadium der tolerantie betreft, dit is in het meeren-
deel der gevallen binnen of na omstreeks 20 minuten bereikt.
In het algemeen kan dus met de operatie na ongeveer 25 minu-
ten een aanvang worden gemaakt.
Het is mogelijk, dat met negatieven corneareflex en ondanks
het merkbaar of twijfelachtig uitgeschakeld zijn van den huid-
reflex (kroon en staart) bij de operatieve bewerking toch eenige
reactie optreedt, b.v. bij het incideeren van de huid of bij prik-
keling van het peritoneum. Deze reactie is echter gering en van
zoo koirten duur, dat de operatie ongestoord kan worden vol-
tooid. (In de proevenreeksen zijn deze narcosen met „goedquot;
aangeduid).
Met betrekking tot de periode van ontwaken zijn nog eenige
opmerkingen te maken, die met het oog op de practische toe-
passing van beteekenis zijn. In deze periode namelijk is de
lichaamstemperatuur nog laag en daaromtrent heb ik reeds op
de wenschelijkheid gewezen, dat het ontwakende dier in een
warme stalruimte moet worden ondergebracht; echter niet in
het gezelschap van zijn soortgenooten, aangezien daarin het
gevaar schuilt, dat deze laatsten op den kop en den romp van
het nog verdoofde dier gaan liggen met als gevolg de mogelijk-
heid, dat het den verstikkingsdood sterft. Een goede toevoer
van lucht is noodig en de snuit van het dier behoort vrij te lig-
gen. En om die reden is het leggen van het varken op een mod-
derigen bodem en evenzoo op een dik zand-, turf-, stroo- of
zaagselbed te ontraden. Ik acht het aanbevelingswaardig het geo-
pereerde dier in een ruime kist te leggen, die in een warme
omgeving kan worden geplaatst. Ten overvloede kan het varken
met een dunne laag stroo worden gedekt en kan de kist gedeel-
telijk met een deken worden afgesloten. Het einde der ontwa-
kingsperiode kan dus rustig worden afgewacht. Waar de ope-
ratieve chirurgie van het varken — en hier laat ik de gewone
castraties van het mannelijke en vrouwelijke dier buiten be-
schouwing — in het algemeen slechts een individueele behan-
deling betreft, levert het toepassen van dezen maatregel geen
practische bezwaren op.
Door verschillende schrijvers is gewag gemaakt van het feit.
dat in de chloralhydraatnarcose den bloeddruk daalt, welke om-
standigheid van nadeeligen invloed op de haemostase zou zijn
en de mogelijkheid van nabloeding zou begunstigen. (Desou-
bry, Schweickert e.a.). Een bepaald onderzoek naar de
veranderingen in den bloeddruk heb ik niet ingesteld, echter heb
ik bij geen mijner operaties den indruk van belangrijke bloeding
gekregen, terwijl ook van een bijzondere nabloeding niets is
gebleken. Hiermede in overeenstemming zijn de gegevens, die
daaromtrent van S e n d r a i 1, R e h s e, e.a. bekend zijn. Ik meen
dan ook, dat men voor de practische toepassing zoodanige bloe-
dingen niet behoeft te vreezen.
De resultaten van mijn onderzoek geven aanleiding tot de
volgende conclusies:
1.nbsp;De intraperitoneale chloralhydraatnarcose is in de opera-
tieve chirurgie van het jonge varken een practisch bruikbare
narcose en deze, bruikbaarheid wordt door eenige omstandig-
heden bepaald, welke als volgt zijn te formuleeren:
a).nbsp;Een juist gekozen dosis verzekert in het algemeen een
zeer bevredigende en langdurige narcose.
b).nbsp;Door de applicatie van een juist gekozen dosis en oplos-
sing zijn gedurende en na de narcose geen comj^licaties
of schadelijke gevolgen te verwachten.
c).nbsp;Voor de practische toepassing is het van belang, dat de
kosten van het narcoticum zeer gering zijn en dat de be-
reiding der oplossing alsmede de techniek der injectie bij
uitstek eenvoudig is.
Ook zijn aan de maatregelen, die vóór en na de narcose
dienen te worden getroffen, geen practische bezwaren
verbonden.
2.nbsp;De goed werkzame dosis is gelegen tusschen 1/3 en 1/2
gram per kg. lichaamsgewicht; een dosis van 1/2 gram moet ech-
ter als toxisch worden beschouwd.
Voor de practische toepassing is de dosis van 1/3 gram per
kg. lichaamsgewicht als de meest gewenschte te aanvaarden.
Hiermede wordt een zeer bevredigende narcosediepte van min-
stens 1 uur verkregen, terwijl bij een geringe overdoseering
een gevaarlijke toestand niet is te vreezen.
Als oplossing kan gekozen worden een concentratie van 5%
of minder. Aan het gebruik van de 5%-oplossing is het voordeel
verbonden, dat de hoeveelheid te injicieeren vloeistof het klein-
ste is, terwijl deze concentratie de zekerheid biedt, dat de reactie
van het peritoneum zóó gering is, dat geen schadelijke gevolgen
behoeven te worden verwacht.
Bij het gebruik van een dosis 1/3 gram per kg. in een 5 %
oplossing is de bepaling van de totale hoeveelheid vloeistof een-
voudig; deze is ^ ^ cm^. (X = hch. gew. in kg.).
3.nbsp;In de weinige gevallen van onvoldoende narcose, hetzij
wegens een individueele mindere gevoeligheid voor de stof,
hetzij wegens de mogelijkheid, dat niet alle vloeistof op het
peritoneum, maar gedeeltelijk in het darmlumen werd geappli-
ceerd, is het toedienen van een kleine hoeveelheid van een aan-
vullend narcoticum (chlooraethyl, aether of chloroform-aether
aa) toereikend om deze tot den gewenschten graad te verdiepen.
4.nbsp;De verwijdering van het chloralhydraat uit het lichaam
geschiedt èn als zoodanig èn in den vorm van urochloralzuur in
den maaginhoud zoowel als in de urine. Het is echter mogelijk,
dat de stof ook nog langs andere wegen wordt uitgescheiden.
Une recherche a été faite après la valeur de la narcose intra-
peritoneale de chloral sur le jeune cochon avec le but d'avoir
une opinion sur l'aptitude pratique dans la chirurgie.
Pour cela un grand nombre d'épreuves narcotiques sont
minutieusement examinées. Par une recherche systématique fut
surveillée avec quelle dose on arrive à faire agir régulièrement
une narcose satisfaisante.
De plusieurs doses de chloral l'action narcotique a été exa-
minée pour qu'on arrive à la fixation de la dose qui convient pour
une profondeur de narcose pendant une période d'une durée
suffisamment longue et qui est supportée par l'animal sans le
nuire.
C'est prouvé d'être Vs gramme par KG poids de corps.
En plus par une recherche systématique a été fixée la concen-
tration de la solution. Par suite d'un grand nombre de sections
sur des cochons, qui avaient été traités d'avance par une injection
intrapéritonéale de solutions de chloral d'une concentration diffé-
rente une étude a été faite sur les changements réactives du
péritoine dans un stade acut et chronique.
Par suite de ces résultats est prouvé qu'aucune réaction
nuisible sur le péritoine est à craindre par des injections de 5 %
et moindre.
Pour l'application pratique une solution de 5 % est recom-
mandée.
Conçernant la marche de la narcose les recherches ont
prouvés que le commencement de la narcose se montre par une
paralyse motrice qui augmente peu à peu (2 à 5 minutes après
l'injection) et que l'anesthésie y est après 10 à 20 minutes.
Après la dose de 1/3 gramme par Kg. la durée de la narcose
profonde est de 134 heure, celle de la période du reveil environ
d'un moyen de 2^4 heures.
Pendant la narcose la température du corps est tombée sensi-
blement (2 à 4° C.) aussi la fréquence de la respiration a
beaucoup diminuée et la plupart du temps la fréquence du batte-
ment de coeur est augmentée (dans une petite partie des cas
diminuée).
L'action du coeur et l'action de la respiration ne sont néan-
moins pas menacées.
Conçernant les details techniques il est remarqué que la
préparation du cochon consiste à le retenir la nourriture pendant
24 heures avant la narcose (opération) et qu'il est préférable de
donner l'injection quand la bête est accrochée par les pattes de
derrière; l'endroit pour l'injection est environ au milieu entre
l'ombilic et le bord de devant du pubis et juste à côté de la
ligne médiane.
Aussi une recherche a été établie conçernant l'éloignement
de chloral hors du corps.
Ça a lieu comme du chloral en nature, et comme acide
urochloralique dans le contenu de l'estomac et aussi dans l'urine.
Cependant il est aussi possible que l'excrétion de la matière a
lieu par d'autres passages.
Der Wert der intraperitonealen Chloralhydratnarkose bei .
jungen Schweinen wurde untersucht, um ein Urteil über ihre
praktische Brauchbarkeit in der operativen Chirurgie zu erhalten.
Hierfür wurde eine grosse Anzahl Narkoseversuche genau beo-
bachtet.
Durch systematische Untersuchungen wurde festgestellt, mit
welcher Dosis eine befriedigende Narkose regelmässig erreicht
werden kann.
Von verschieden hohen Dosen Chloralhydrat wurde die nar-
kotisierende Wirkung untersucht, um die Dosis zu finden, die
eine gute und tiefe Narkose von ausreichend langer Dauer gibt
und von dem Tier ohne Nachteil vertragen wird. Als optimal
erwies sich 1/3 g pro kg Körpergewicht.
Ebenfalls wurde durch eine systematische Untersuchung die
günstigste Konzentration festgestellt. Eine grosse Anzahl
Schweine, die intraperitoneal mit verschieden starken Chloral-
hydratlösungen injiziert worden waren, wurden seziert und die
reaktiven Veränderungen des Peritoneums im akuten oder
chronischen Stadium untersucht. Diese Versuche ergaben, dass
durch Injektion von Lösungen von 5 % oder weniger keine
schädlichen Auswirkungen gefürchtet werden brauchen.
Für den praktischen Gebrauch wird eine 5 % Lösung
empfohlen.
Über den Verlauf der Narkose haben die Versuche gezeigt,
dass sie durch eine allmähhch zunehmende motorische Paralyse
eintritt (2—5 Min. post injectionem) und dass die Anaesthesie
nach 10_20 Min. erhalten wird. Mit einer Dosis von 1/3 9 pro
kg ist die Dauer der tiefen Narkose etwa 134 Std, die Periode
des Erwachens durchschnittlich etwa 234 Std,
Während der Narkose sinkt die Körpertemperatur erhebhch
(2_4° C). Auch ist die Frequenz der Atmung stark vermindert
und häufig die Frequenz des Herzschlages erhöht (in einem
Teil der Fälle auch vermindert). Die Leistung von Herz und
■Atmung wird aber nicht bedroht.
Was die technischen Einzelheiten betrifft, so besteht die Vor-
bereitung des Schweines in einem 24 stündigen Fasten vor der
Narkose (Operation) und kann die Injektion am besten bei dem
an den Hinterbeinen hängenden Tier erfolgen. Der Injektions-
platz ist etwa Mitten zwischen dem Nabel und dem Vorderrand
des Schambeines etwas seitlich von der Mittellinie.
Es wurde auch die Ausscheidung des Chloralhydrates aus dem
Körper untersucht. Diese geschieht sowohl als Chloralhydrat wie
als Urochloralsäure in dem Mageninhalt und dem Urin. Es ist
aber möglich, dass das Präparat auch noch auf anderen Wegen
ausgeschieden wird.
An investigation was made of the value of the intraperitoneal
chloral hydrate narcosis of the young pig with a view to
establish an opinion of its practical usefulness in operative
surgery.
For this purpose a great number of narcosis experiments have
been examined carefully.
By means of systematic examination it was ascertained with
what dose the regular setting in of a satisfactory narcosis can
be effected.
The narcotizing action of different doses of chloral hydrate
has been examined in order to ascertain the dose that is suitable
for a good depth of narcosis of a sufficiently long duration and
that the animal can stand without harm.
This dose has turned out to be 1/3 gramme to 1 kilogramme
of the animal's weight.
By systematic examination the concentration of the solution
was also ascertained.
By performing a great number of sections on pigs which had
been treated with an intraperitoneal injection of chloral solutions
of different strengths the reactive changes of the peritoneum in
an acute and chronic stage were studied.
From their results it has appeared that from the injection of a
solution of 5 % or less no harmful effect on the peritoneum
need be feared.
For the practical application the use of a 5 % solution is
recommended.
About the course of the narcosis the examinations have
demonstrated that the setting in of the narcosis manifests itself
by a gradually increasing motory paralysis (2 tot 5 minutes post
injectionem) and that anaesthesia is effected after 10 to 20
20 minutes.
With the dose of 1/3 gramme to the kilogramme the duration
of deep narcosis is about 134 hours, that of the period of waking
up about 234 hours on an average.
During narcosis the temperature of the body is considerably
lower (2 to 4° C.), the frequency of aspiration is also consi-
derably reduced, while the frequency of the heart's pulsation is
mostly increased (in a small proportion of the cases it is reduced).
The working of the heart and the aspiration are not menaced
however.
Concerning the technical particulars it may be remarked that
the preparation of the pig consists in not giving it any food for
24 hours prior to narcosis (operation) and that the injection
can best be performed when the animal is hanging by the
hindlegs; the place of the injection is approximately in the middle
between the navel and the front edge of the pubic bone and just
aside the median line.
The secretion of the chloral hydrate out of the body has also
been examined.
This takes place both as such and as urochloralic acid into
the contents of the stomach as well as into the urine.
It is possible, however, that the material is also secreted along
other ways.
AKAMATSU. Studiën über das intermediaire Schicksal des Chlorals im
Organismus. Arch, für exp. Path, und Therap. Bd. 99. Ref. volgens
Ellenberger und Schütz. Jahresbericht 1924.
APEL. Die Chloralhydratnarkose beim Hunde bei rektaler Anwendung.
Tierärztliche Rundschau 1927.
ARLOING. Recherches expérimentales comperatives sur l'action du chloral,
du chloroforme et de l'éther. Paris 1879.
BAUMERT. Lehrbuch der gerichdichen Chemie 1907.
BAYER's Operationslehre, 5te Auflage 1923.
BECKER. Zur Behandlung des Gebärmuttervorfalls der Kühe, Beriiner Tier-
ärzti. Wochenschrift 1892.
BERGMAN. Anaesthetics. The Veterinary Journal 1917.
BERNARDINI. Die Allgemeinnarkose mit Chloralhydrat. Ref. volgens Ellen-
berger und Schütz Jahresbericht 1908, en Revue Leclainche III 1911.
BIRR. Untersuchungen über die Veränderung des Blutbildes durch Chloral-
hydrat nach stomachikaler, rektaler und intravenöser Einverleibung beim
Pferde. Monatshefte für praktische Tierheilkunde. Bd. 32. 1921.
BISCHOFF. Beobachtungen am Hunde über Chloralhydrat; Paraldehyd,
Morphin und Somnifen, einzeln oder in Kombination bei intraperitonealer
Applikation. Diss. 1928. Berlin.
BOGDANOW. Ueber Allgemeine Anästhesirung des Pferdes mit Chloral-
hydrat und Aether. Ref. volgens Ellenberger und Schütz. Jahresbericht 1909.
BOGDANOW. Neue Methode der Allgemeinen Anästhesie beim Hunde.
Ref.: Ellenberger und Schütz. Jahresbericht 1912.
BONGERT. Ueber das Betäuben von Rindern mit Chloralhydrat und die
Sanitätspolizeilichen Beurteilung des Fleisches solcher Tiere. Tierärztliche
Rundschau 1926.
BORCHERT. Die Intravenösen Chloralhydrat-Injektionen und ihr Einfluss
auf die Gerinnung sowie die Zahl der roten und weissen Blutkörperchen
des Blutes Inaug. Diss. Hannover, 1921.
BOUCHUT. Des effets physiologigues et thérapeutiques de l'hydrate de
chloral. Recueil de médecine vétérinaire. 1870.
BRETON. Le chloral en injections intrapéritonéales dans le traitement des
coliques graves dans le cheval Bulletin et Mémoires de la Soc. Centr.
de Med. Vet. 1907.
BRETON ET ROUSSEL. Bulletin et Mémoires de la Soc. Centr. de Med.
Vet. 1924.
BRIXNER. Morphium oder Chloralhydratnarkose bei Hunden? Tierärztliche
Rundschau 1926.
BROCQ ROUSSEU. Sur l'anesthésie par le chloral- en injections-intra-
peritonéales. Bulletin de la Société Centrale de Med. Vet. 1923.
BROWN. The restraint of animals by aid of chloral hydrate. American
Veterinary Review. Vol. 33, 1908.
BRUMLEY. Surgical Anaesthesia. American Veterinary Review. Vol. 46,
1914—15.
BÜHRMANN. Rossigkeit durch Chloralhydrat geheilt. Preuss Mittheilung.
1882.
BUTOZAN. Beeinflussung der weiszen Blutbildes durch Narkose bei Hunden.
Ref.: Ellenberger und Schütz Jahresbericht 1931.
CADEAC ET MALET. De l'anesthésie par le chloral seul ou associé à la
morphine. Revue vétérinaire de Toulouse. 1884.
CADEAC ET MALET. De l'anesthésie par l'injection intrapéritonéale d'une
solution de chloral seul ou associé à la morphine. Revue vétérinaire. 1891.
CADIOT ET ALMY. Traité de thérapeutique chirurgicale des animaux
domestiques. Paris 1923.
CAEMERER. Die Narkose. Zeitschrift für Veterinärkunde. Jahrgang 31. 1919.
CAROUGEAU. Bulletin de la Soc. Centr. de Med. Vét. 1923.
CINOTTI. Praktische Anwendung des Chloralhydrats zur Anästhesie. Ref.
volgens Ellenberger und Schütz Jahresbericht 1909 en Revue Leclalnche
1909—1911.
CONILL. De l'anesthésie en médecine vétérinaire par les injections intra-
péritonéales de chloral. These de Toulouse 1927.
COQUOT. Douleur et anesthésie en Chirurgie Vétérinaire. Ree. de Med.
Vet. 107. 1931.
DARROU. Sur la valeur du chloral comme anesthésique Bull, et Mémoires
de la Soc. de Med. Vet. 1924.
DAVIDSON. A communication on general anaesthesia in the horse. Vet.
Record 1931 I.
DEMMEL. Beitrag zur Geschichte der allgemeinen und lokalen Anästhesie
in der Veterinärkunde Münch. Tierärztl. Wochenschrift. 1925.
DESOUBRY. Les anesthesiques en chirurgie vétérinaire, Paris 1896.
DEYSINE. Sur le traitement des coliques par les anesthésiques. Rev. gén.
de med. vet. IV. 1904.
DUMAS. De l'injection par voie intraveineuse de substances irritantes et
de son innocuité. Rev. vétérinaire 82. 1930.
EBERHARD. Zür intravenöse Chloralhydratnarkose. Tierärztl. Rundschau.
1925.
VAN DEN EECKHOUT. Théorie de la narcose. Annales de med. vet. 1907.
ESCLAUZE ET EDMOND. Note sur l'emploi du chloral en injections
intrapéritonéales dans l'anesthésie des animaux. Bulletin et Mémoires de
la Soc. Centr. de Med. Vet. 1907 en Revue vétérinaire. 1907.
ESSER. Die Narkose bei Operationen. Tierärztliches Zentralblatt. Oester-
reich 1889.
FRASER. W. A. Carr. Some observations on the induction of narcosis in the
pig. Veterin. research. Stat. Glenfield. New South Wales. Austr. Vet.
J.g. 4. 1928. Ref. volgens Ellenberger und Schütz Jahresbericht. 1928.
FRASER. W. A. Carr. Surgical Narcosis in Swine. N. American Veterina-
rian 10. No. 4. 1929. Ref. volgens Ellenberger und Schütz Jahresbericht.
1929.
FREESE. Kritische Studie über die Chloralhydratnarkose beim Hunde.
Archiv, für Tierheilkunde. 1930.
FREYTAG. Die Einwirkung des Chloralhydrats auf die Zahl der rothen
und weissen Blutkörperchen und den Haemoglobingehalt des Blutes. Tier-
ärzd. Rundschau. Jhrg. 13. No. 33 en 35. 1907.
FRICK. Die Narkose bei unseren Haustieren. Dtsch. T. W.schrft. Jhr. 22.
1914.
FRICK. Tierärztliche Operationslehre. 4te Aufl. Beriin. 1921.
FRÖHNER. Die Chloralhydratnarkose beim Pferde. Monatshefte für practi-
sche Tierheilkunde. Bd. 12. 1901.
FRÖHNER. Artzneimittellehre für Tierärzte. 1921.
GAD AMER. Lehrbuch der chemischen Toxiologie. 1924.
GLÜCK. Intravenöse Anwendung von Chloralhydrat zur Narkose bei Pferden.
Ref.: Ellenberger und Schütz Jahresbericht. 1927.
GROSSE. Ueber die intravenöse Injektion von Chloralhydrat beim Pferde.
Inaug. Diss. Glessen. 1919.
GUINARD. Les meilleurs procédés d'anesthésie à employer chez les animaux.
Lyon Journal. 1895.
GÜNTHER, H. Die Chloralhydratnarkose bei kleinen Haustieren mit intra-
peritonealer Applikation. Dtsch. T. Wschrf. 1929. II.
HAAS. Note sur l'emploi chez les chevaux arabes de la méthode mixte
d'anesthésie (morphine chloral) et du sulfonal dans quelques opérations
(castrations, funiculites, hernies inguinalis). Bulletin de la Soc. Centr. de
Med. Vet. 1924.
HAHN. Die Chloralhydratnarkose beim Pferde, oral; rektal oder intravenös?
D. T. W. No. 34. 1930.
HAMMERSCHMIDT. Ueber die Morphium Chloralhydrat und die Morphium.
Urethannarkose bei intravenöser injection. Berlin Diss. 1910.
HERMANN. Die Chloralhydratnarkose bei kleinen Haustieren mit intra-
peritonealer Applikation. D. T. W. 1929.
HOARE. The early days of anaesthetics in Veterinary Surgery, a. retro-
spect. The Vet. Youmal. 1895.
HOBDAY. Veterinary anaesthetics. Anaesthesia and narcosis of animals
and birds. London 1915.
HOFFMANN. Ueber Narkose, Blutstillung und Antiseptik bei Operationen
an Tieren. Deutsch Zeitschr. für Tiermedicin. 1889.
HOLE NORMAN. Chloralhydrate as a general anaesthetic for the fowl.
The Yournal of Comparative Pathology and Therapeutics. 1933.
HUMBERT. Note sur l'hydrate de chloral. Journal de Med. Vet. Militaire.
1876—77.
HUMBERT. Du Chloral en injection intraveineuse. Bulletin et mémoires de
la Soc. Centr. de Méd. Vét. 1884.
JAKOB, H. Diergeneeskundige Pharmacotherapie. 1923.
JANSA. Bei welcher Konzentration des Chloralhydrates tritt in der subcutis
des Pferdes Abcesbildung auf? Archiv, für wiss. und prakt. Tierheilkunde.
Bd. 55. H. L 1926. Ref. volgens Ellenberger und Schütz Jahresbericht. 1926.
JELLISSEJE'W. Ueber intravenöse Injektion von Chloralhydrat behufs
Erzeugung allgemeiner Narkose. Ref. volgens Ellenberger und Schütz
Jahresbericht. 1906.
JOHANNES. Chloral bei Strychninvergiftung. Ref. volgens Berl. tierärzd.
Wschrf. 1890.
JÖHNK. Die intravenöse Chloralhydratnarkose. Berliner tierärztl. Wschrf.
1926.
JONAS. Untersuchungen über die Allgemeinnarkose beim Hunde. Diss.
Glessen. 1907.
JONG, DE. Steriliseeren van Chloralhydraatoplossingen. Pharmaceutisch
Weekblad. No. 40. 1921.
KAMPHENKEL. Die antagonistische Wirkung des Strychnins bei der
Chloralhydratvergiftung. Leipzig Diss. 1931. Ref. volgens Berl. Tierärzd.
Wochenschrift. 1931.
KIRCHMANN. Die Allgemeinnarkose des Pferdes mittels intravenöser
Verabreichung von Chloralhydrat mit geeignetem Alkoholzusatz. München
Diss. 1930. Ref. volgens Ellenberger und Schütz Jahresbericht. 1932.
KLEINE. Die Narkose des Hundes mit Chloralhydrat bei intravenöser An-
wendung. Diss. Leipzig. 1925.
KNOL. Het gebruik van Chloralhydraat bij het rund en de behandeling van
prolapsus uteri. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde. 1911. B. 38.
KOLLOWA. Maximaldosis bei der Chloralhydratnarkose. Berliner Tierärztl.
Wschrf. 1927.
KRENZ. Ueber die Verwendbarkeit der intravenöser Chloralhydratnarkose
beim Rinde. Monatshefte für Praktische Tierheilkunde. Bd. 32. 1921.
KÜNNEMANN. 100 Jahre Chloroform und Chloralhydrat. Dtsch. Tierärzd
Wschrf. 1931. II.
LEMIRE ET DUCROTOY. Naar Conill Thèse de Toulouse. 1927.
LESAGE. Sensibilité du chat à l'action du chloral. Bulletin et mémoires de
la Soc. Centr. de Med. Vet. 1903.
LESCHKE. Fortschritte in der Erkennung und Behandlung der wichtigsten
Vergiftigungen. Ref. volgens Münch. Med. Wschrf. 1932.
LIEBREICH. Das Chloralhydrat 3te Aufl. Beriin. 1871.
LINDE. Zur intravenösen Chloralhydratnarkose beim Pferde. Tierärztl. Rund'
schau. 1925.
MALZEF. Beitrage zur Allgemeinen Anästhesie einiger Haustieren. Berl
tierärztl. Wschrf. 1898.
MARCENAC ET LEMETAYER. Contribution à 1 etude de l'anesthésie à
l'hydrate de chloral; par voie veineuse chez, les equidés. Bulletin de
l'Academie Vétérinaire. 1930.
MARCENAC ET LEMETAYER. L'anesthésie à l'hydrate de chloral par
voie veineuse chez les equidés. Recueil de Med. Vet. 1931.
MARTENS. Intravenöse Injektionen von Chloralhydrat {Selbstdosierung)
zur Operationszwecken. Zeitschrift für Vet. kunde. Jg. 27. 1915.
MENZEL. Wirkung des Chloralhydrates bei einem Vollblutpferde. Ref.:
Ellenberger und Schütz Jahresbericht. 1910.
MEYER. Morphium oder Chloralnarkose bei Hunden? Tierärztl. Rundschau
Jg. 32. 1926.
MIHAILESCU. Recherches sur l'anesthésie du chat par injection intravei-
neuse de chloral. Rev. Veter. Bd. 78. 1926.
MÖHNK. Die intravenöse Chloralhydratnarkose. Ref. volgens TierärzÜ.
Rundschau. 1926.
MÖLLER. Die Narkose bei Pferden. Monatshefte für prakt. Tierheilkunde I.
1890.
MOORE. Intraperitoneal Injection of Chloral. American Vet. Rev. 1908.
MOREY. Sur l'anesthésie du cheval dans la pratique chirurgicale. Lyon
Youmal. 1896.
MOUSSARON. Au sujet de l'anesthésie générale par injection intraveineuse
de l'hydrate de chloral chez le cheval. Revue vétérinaire, Tome 73, 1921.
MÜLLER. Wirkung einiger Hypnotica auf Katzen Sachsischer Bericht. 1893.
NEGOTIN. Ueber die Anwendbarkeit der Anästhetica bei unseren Haustieren.
Monatshefte für Tierheilkunde VI. 1895.
NICHITA. General Anesthesia with intraperitoneal injections of Chloral-
hydrate. The Vet. Journal. 1915.
NIEHAGE. Beitrag zur intravenösen Chloralhydratnarkose beim Rinde.
Hannover. Diss. 1927.
NOACK. Sach. Bericht. 1884.
NOCARD. Bulletin et mémoires de la société centrale de médecine vétérinaire,
1884.
NOWOTNY. Ueber die Veränderungen des Blutes bei Pferden während
der Chloralhydratnarkose. Inaug. Diss. Berlin. 1913.
PAGNON. Note sur l'anesthésie du cheval. Ref. volgens TierärzÜ. Rund-
schau. 1924.
PASCANU. Das Chloralum hydratum und das Urethan als Gegengifte bei
Intoxikationen mit Strychnin beim Hunde. Ref.: Ellenberger und Schütz
Jahresbericht. 1925.
PECUS. Syncope pendant cinq heures chez le chien. Lyon Journal. 1895.
-ocr page 200-PRISJOLKOV. Zur Frage über die narkotische Wirkung des Chloralhydrates
bei intraperitonealer Anwendung. Ref.: Jahresbericht 1927.
PRISJOLKOV. Die Toxizität der intraperitonealen Chloralhydratnarkose
nach ihrer Einwirkung auf das Blut. Ref.: Jahresbericht. 1929.
PRÖGER. Chloralhydrat gegen Drängen der Kühe. Sach. Bericht. 1887.
REDER. Chloralhydrat bei Hunden. Tierärztl. Rundschau. 1925.
REGENBOGEN. Die Geschichte der allgemeinen und örtlichen Anästhesie.
Monatshefte für prakt. Tierheilkunde. Bd. XX. 1909.
REHSE. Lieber die Verwendbarkeit der Chloralhydratnarkose in der
Veterinärchirurgie. Monatshefte für prakt. Tierheilkunde. 1910.
RICE. General Anaesthesia by intraperitoneal injections of chloralhydrate.
Amer. Vet. Rev. 1908.
RICHET. Anesthésie. Société de biologie. 1889.
ROGER. Contre indication du chloral chez les cardiaques. Bulletin et
Mémoires de Med. Vet. 1924.
SARAL. Chloralhydratnarkose beim Rinde. Ref.: Ellenberger und Schütz
Jahresbericht. 1926.
SAUVAN. Ein Beitrag zur Chloralhydratnarkose. Zeitschrift für Vet. kunde
1923.
SCHÄFER. Chloralhydrat bei Scheidenvorfall. Berl. Archiv. 1886.
SCHMIDT. Narkoseversuch bei Katzen durch intravenöse Einverleibung von
Chloralhydrat. M.T.W. 1925.
SCHOUPPé. Beitrag zur Chloralhydratnarkose des Pferdes. Archiv, für wiss.
und prakt. Tierheilkunde. Bd. 57. H. I. 1927.
SCHREINER. Experimentelle Untersuchungen über die Wirkung der frak-
tionierten Dosierung von Morphium, Chloralhydrat und Urethan beim
Hunde. Archiv, für wiss. und prakt. Tierheilkunde. 1913.
SCHWEICKERT. Beiträge zur intravenösen Injektion von Chloralhydrat
beim Pferde. Inaug. Diss. Glessen. 1906.
SCHULTZE. Zur Toxicologie des Chloralhydrates. Berl. Tierärztl. Wschrf
1904.
SENDRAIL. Sur l'anesthésie du cheval et du chien par le chloral en injection
intrapéritonéale. Revue Vétérinaire. 1907.
SLA VU. Die Verwendung der Glycerinklystiere bei der Chloralhydrat-
anästhesie beim Pferde. Ref.: Jahresbericht. 1913.
SMITH. A few disappointments with anaesthetics. American Vet. Rev. 1894.
STEINBERG. Ueber intravenöse Chloralnarkose. Beriiner Tierärztl Wschrf
1918.
SÜKRÜ. Intravenöse Chloralhydrathypnose. Ref.: Jahresbericht 1929.
TAP. De intraveneuse Chloralhydraatnarcose bij het paard. Diss. Utrecht
1923.
TUCHLER. Kritische Betrachtungen zu den Artikel Chloralhydratnarkose
bei Hunden. Tierärztl. Rundschau. 1926.
VENNERHOLM. Beiträge zur Frage der Chloroform und Chloralhydrat-
narkose beim Pferde. Zeischrift für Tiermedizin. Bd. II. 1898.
VERNEUIL. Tétanos traumatigue guéri par le chloral. Ree. de Med. Vet.
1870.
VIVIEN. Bulletin de la Soc. Centr. de Med. Vet. 1923.
WEBER. Bulletin et mémoires de la Soc. Centr. de med. vét. 1884.
WEINBERG. Tierärzti. Rundschau. 1925.
WENGER. Weiterer Ausbau der intravenösen Chloralhydratnarkose. Tier-
ärzti. Rundschau. 1923.
WESTER. Chloralhydraat per os en intraperitoneaal. Tijdschrift voor Vee-
artsenijkimde. 1910.
WESTHUES. Die Narkose bei Hausüeren. Münch. Tierärzti. Wschrf. 1929.
WOOLDRIDGE. Anaesthesia Local and General. American Veterinary
Review. 1914—15.
WRIGHT. Anaesthesia and Anaesthetics. Vet. Record. 1931.
-ocr page 202-i/'.-'S- 3«
m
STELLINGEN.
I.
Het is gewenscht, dat de beteekenis der geleidings-
anaesthesie aan het hoofd als hulpmiddel in de operatieve
chirurgie van het paard nader wordt onderzocht.
II.
Steriliseering door verwarming van alkaloïden of van hun
zouten verdient in vele gevallen geen aanbeveling.
III.
Het feit, dat door de castratie bij vele prostaatvergrootingen
de klinische bezwaren verdwijnen, wijst er op, dat veelal een
glandulaire prostaathypertrophie aanwezig is.
Mits daarbij met voldoende doseering wordt rekening ge-
houden is voor het verrichten van ingrijpende operaties aan het
achterste deel van den romp en aan de achterbeenen bij het rund
de toepassing van de hooge sacraalanaesthesie het meest aan
te bevelen.
Uit den aard eener peritonitis bij het varl^en is het langzamer
verloop ten opzichte van andere dieren te' verklaren.
Aan experimenten met een-eiïge tweelingen, voor de praktijk
der veeteelt van groote beteekenis, is tot nu toe in ons land te
weinig aandacht geschonken.
Bij sectio caesarea biedt de intraveneuse narcose met chloral-
hydraat groote voordeelen boven andere vormen van narcose.
Bij het voorkomen van epidemiën bij den mensch, veroorzaakt
door Streptococcen, is een nadere differentiatie van den aard
dezer micro-organismen noodig, in verband met een mogelijken
samenhang met ziekten bij het rund.
De primaire kapsel-exstirpatie bij de kniebuil van het rund
verdient voor de praktijk een meer uitgebreide toepassing.
s'5 m
amp;
m'
-«Bf «3
m
s.-
quot;M
SI
/■S ■ • -nbsp;''■•■f-c- ■■ ■ - ' quot;
V;lt;- .
.....
-ocr page 211-wrmm^sm
- - - ' ~ .^H quot;-nbsp;I
. -nbsp;-nbsp;* . ' V- .nbsp;1
^Ïquot; vi
v,^ ^^
A _Mx.trgt;nbsp;il
t
^nbsp;tj- fc , jnbsp;—.Atnbsp;unbsp;^Tnbsp;.jon