1EERAAR AAN HET SEMINARIE TE KUILENBURG.
•— Stoom, Boek-en Steendrukker.
Hist, litter.
• * ■ ■ i • ■J0 |
'fyC.lt; / £4' f . ///n / y DE |
'■v |
H. A T |
* |
HET MA^ |
* '' |
F LEEK A A k /é^t |
'- V /fa | |
P |
LEEKAAli AAN HET SEMINARIE TE KUILENBURG.
) OOC-» lt;
Stoom, Boek- en Stecudrakker.
WBMMBjiÜ
■
■
öELOOFSBELIJDEMS «. m H. ATHASASIüS,
EN HET
De naar den II. Athanasius genoemde geloofsbelijdenis is door de Katholieke kerk, sedert meer dan duizend jaar, als de zuivere uitdrukking van de Christelijke openbaring erkend en in hare kerkgetijden opgenomen. Als zoodanig geldt ze ook bij verscheidene Ooslersche kerken en bij de voornaamste Protestantsche genootschappen, welke alle, althans tot voor ruim eene eeuw, hunne onwrikbare gehechtheid bleven betuigen aan de leer der vier eerste Conciliën, die daarin helder en kernachtig wordt voorgedragen. Dat de naam van geloofsbelijdenis geheel juist gekozen is, zou men kunnen betwisten. Het is veeleer een leiddraad voor het volksonderwijs, eene verklaring der noodzakelijkste punten van de Geloofsbelijdenis der Apostelen; geen formulier dat aan dezulken werd voorgelegd, van wier rechtgeloovig-heid men zich wilde verzekeren. Als zoodanig bleef steeds het Symbolum van Konstantinopel in gebruik. |
Onze geloofsbelijdenis ontleent dan ook geen gezag aan haar oorsprong. De eervolste oorsprong toch die daaraan toegekend wordt, is van den H. Athanasius. Op eene herkomst van Paus Anastasius, waarschijnlijk slechts aan een schrijffout te danken, werd nooit eenige klem gelegd. Hoe eerwaardig nu echter de naam van Athanasius ook was, zijn rechtsgebied strekte zich nooit verder dan Egypte uit, en daar werden nooit sporen van eene invoering dier geloofsbelijdenis gevonden. Haar gezag b^ust op hare klaarblijkelijke overeenstemming met de'vier eerste conciliën, en op dat der geheele Christenheid die tot op de invoering van het moderne ongeloof, in de punten die er in voorkomen, ondanks hare overige geschillen, bleef overeenstemmen. Hierom kan men dan ook de oplossing van de vraag naar haren Opsteller gerust aan de wetenschappelijke nasporing overlaten. De aantijging, dat bij hare vervaardiging min edele beweegredenen in het spel geweest zouden zijn, moet iederen ge-loovige grieven; en hij zal er belang in stellen den grond van zulk eene bewering te kennen. Maar voorzeker, al konden voor zoo iets goede redenen gegeven worden, zoo ware de waarheid der leer niet |
minder verzekerd, al was iemand door slechte inzichten gedreven geweest tot een opstel, welks goede eigenschappen door de algemeene opname erkend zijn. Slechts dan zoude zich elk Christen tegen eene bewering van dien aard op staanden voet verheflen, als die ten grondslag moest strekken van andere beweringen, met zijne overtuiging omtrent Christendom en Kerk onbestaanbaar. Zulk een stelsel is, bij mijn weten, echter nog door niemand vóór de laatste jaren te berde gebracht. Slechts thans, nu de zucht naar vereeniging met de Algemeene Christenheid, bij al wat zich nog Christen noemt, meer en meer veld wint, hebben een zeker aantal onkatholieken, vooral in Engeland, gemeend, het verwijt van scheuring hun door de Katholieken gedaan, niet beter te kunnen ontduiken dan door hel op geheel de Westersche Kerk terug te werpen. Volgens de Heer E. S. Ffoulkes , zou namelijk Karel de Groote met zijne 1 handlangers onder het Episcopaat, ten gunste van i zijn Westersch Keizerrijk een listig plan verzonnen hebben, om de Westersche kerk van de Oostersche af te scheuren. En de geloofsbelijdenis, door opzettelijk bedrog der II. Atiianasius toegedicht, zou de grondslag uitmaken waarop de nieuwe kerk hare onafhankelijkheid tegenover haar middelpunt in het Oosten zou vestigen. Zoo zou Photius dan eindelijk gelijk hebben. liet ' Westen is sedert duizend jaar in scheuring, en moet te Konstaotinopel, of in het van daaruit gerechtigde Moskou, zijne vereeniging met de oorspronkelijke Kerk van Christus, — met vertreding der zoolang ook in het Oosten geëerbiedigde geloofsbelijdenis — gaan zoeken. Zulk eene bewering druischt zoodanig tegen alles wat wij van de kerkelijke geschiedenis meenen te weten aan, dat men niet dan met weerzin lot een nader onderzoek daarvan kan besluiten. Voor zoo verre hier de geloofsbelijdenis in halspel komt, worden de bij alle geleerden zoo geachte werken van den En-gelschen bisschop Jacob Usher en Waterland met minachting voorbijgegaan. Door deze toch en andere geleerde oudheidkenners, is hel vroeger bestaan van gezegde geloofsbelijdenis zoo overtuigend bewezen, dal men zou zeggen, dal bij geletterden hierover geen spraak meer konde zijn. (Zie Aanleeh. 1.) Hoe overtuigend echter de aangevoerde redeneringen wezen mogen, zoo zijn toch de enkele bewijsgronden van dien aard, dal zij den hardnekkigen tegenstrever min of meer vat geven, om er zijne twijfelingen tegen in te brengen. |
Een handschrift van wel gekonstateerden hoogeren ouderdom, dal de geloofsbelijdenis bevatte, zou voorzeker aan alle getwist een einde maken. De heer Waterland had in zijne nog steeds hoog geschatte Crilicjiistory of the Alhamsian Creed, uitgegeven in 1724, zeven Psalmboeken, tot Kerkelijk gebruik bestemd, aangevoerd, waarin ze gevonden werd en die men voor 800 N. C. geschreven achtte. Jammer dat omtrent den ouderdom van de meeste dezer, weer een of ander twijfel te opperen viel. Hierom werd ik door den Eerwaarden paler J. Jones S.I. Professor der Theologie in St. Beunos College, in verbinding met Professor Swainson van Cambridge, verzocht om een fac-simile te doen vervaardigen van gezegde geloofsbelijdenis, zoo als zij voorkomt in een M. S. uil de Akademische bibliotheek van Utrecht, aan hetwelk door Usiier de hoogste ouderdom werd toegekend. Daarbij heb ik nog een paar andere FSS-gevoegd, dienende om liet M S. nader te kunnen beoordeelen. Bovengenoemde Bisschop Usher had in zijn werk de Symbolic, in 1647 uitgegeven, onder anderen gewag gemaakt van een Manuscript, dat zich in Cottons verzameling bevond, en dal hij oordeelde niet jonger dan den tijd van Paus Gregouius den I geschat te kunnen worden. De opgave werd door eene geheele rij van oudheidkundigen overgenomen, zonder dat, naar het schijnt, iemand naar hel M S. zelve omzag. Montfaucon doel zelfs blijken, dat hij hel werk van Usher niet eens heeft ingezien. Waterland was, zoo als men in bovengenoemd werk ziet, de eerste die gewaar werd, dal in de Coltonsche verzameling geen psalmboek te vinden was, dat aan Usher's beschrijving beantwoordde. Maar in de eerste Catalogus van de Bibliotheek der universiteit van Utrecht, in 1718 gedrukt, vinden wij pag. 455(155) Manuscript sub Uil. P. een zoodanige Manuscript, en dit is even kennelijk afkomstig uit de bibliotheek van Robert Cotton. Immers diens handteekening staat op de reclo-zijde van het eerste blad; terwijl builen op den band hetzelfde geslachtswapen staat, dal men vindt onder hel portret van dienzelfden geleerden verzamelaar in den eersten Catalogus dier beroemde verzameling, met verlof van zijn kleinzoon John Cotton door Thomas Smith in 1696 vervaardigd. Ook vindt men op de binnenzijde van den band het cijfer Claudius; A. 7. Robert Cotton had namelijk zijne verzameling gerangschikt in 14 kasten, waarvan elke met eene buste prijkte; twaalf met die der twaalf eerste Ro-meinsche Caesars, en de twee andere met die van |
Cleopatra en Faustina In deze wordt nu aan elk boek zijne plaats met letter en cijfer aangewezen. Op die wijze zijn dan ook de twee bestaande Catalogi dier ■verzameling ingericht. De eerste is de reeds gemelde van Sir Thomas Smith in 1696 de andere meer volledige door Plant a in 1802 vervaardigd. In de eerste staat bij Claudius A. 7 deest in de tweede desideralur. Het ontbreken van een nummer is, ook in de eerste Cataloog, geene zeldzaamheid en laat zich, gedeeltelijk door de verschillende in beslagnemingen dier verzameling, gedeeltelijk door de verhuizing verklaren, waardoor zij tegen de revolutie moest beveiligd worden, wier hoofden er op uit waren om de oude gedenkschriften te verdelgen. In 1731 ging een groot gedeelte der verzameling door een brand te gronde. (Zie Aanteek. II.) Wij konden dus met eigen oogen onderzoeken, of het Manuscript door Usher als het oudste opgegeven ontwijfelbaar tot het jaar 600 opklom; of althans met zekerheid van voor Karel den Grooten dagteekende. Op een der voorste schutbladen bevindt zich een Elenchus, zoo het schijnt nog uit Engeland afkomstig en van de 17e eeuw, waarin gezegd wordt: Antiquitate Imperator is Valenliniani tempora videntur attingere. Reeds voor 1833 had dit M S. de aandacht getrokken van den Heer W. J. H. Baron van Westreenen van Tiellandt. Zijne nasporingen nopens zekeren Codex Psalmorem in de Utrechtsche boekerij berustende werden in het Archief voor Kerkelijke Geschiedenis der Leidsche Hoogleeraren N. C. Kist en II. J. Rooijaards (IV Deel 1833) met eene voorrede van den laatsten overgedrukt. Uit deze voorrede ontleenen wij groo-tendeels het volgende: DeLeipziger geleerde Dr. Gustavus Haenel, die voor eenige jaren op eene Dibliographische reis door verschillende landen van Europa, ook de Utrechtsche Bibliotheek bezocht, geeft in zijne Catalogi [Lipsiae 1829] van dit Handschrift aldus berigt: Psalterium Latinum, Uteris uncialibus el semiun-cialibus, saec. VI exaratum; etc. Deze geleerde stelt dus den ouderdom van het MS. noghoogerdanUsiiER. Jammer echter dat het vervo!g~vSirquot;Bil bericht zooveel onwaarheden bevat, welke elkeen, die slechts eene oppervlakkige kennis van zaken had, moesten in het oog vallen, en maar al te zeer getuigen van de onbegrijpelijke achteloosheid, waarmede die Bibliograaf zijne nasporingen verrichtte; en dus veel minder vertrouwen inboezemt als anders het geval zou zijn. |
De Heer van Westreenen concludeert tot denzelfden ouderdom als Usher. Als grond voor zijn gevoelen haalt hij aan: I. Den vorm der letters: De tekst is in ruwe Kapitaal-letters (lit ter is majusculis rusticis) 1), maar de opschriften en de eerste regels der psalmen en gezangen zijn in unciaal letters {litteris uncialibus) 2). De opschriften zijn in roode, de eerste regels van de eerste zeventien psalmen in gouden, maar in het vervolg in zwarte letters. Onder de kapitaal-letters nu is de A zonder dwarsbalk de E en F met nauwelijks zichtbare zijlijnen. II. De teekeningen: Voor den eersten, en vóór of in den tekst der volgende psalmen, staan 166 teekeningen, die niet geheel zonder verdienste zijn 3), In deze zijn alle voorstellingen, zoo in de bouworde van huizen, tempels en altaren, als in de kleeding en wapenrusting, het huisraad enz. ontleend uit de tijden van het lage Romeinsche rijk. Er komt geen zweem van bet Gothische in voor. De hooge ouderdom op het schutblad aangegeven wordt weersproken: lquot;. Door den tekst van het Psalterium zelve: deze is de Gallicaansche d. i. de zelfde die na het Concilie van Trente in de Katholieke kerk, in bijbels en getijboeken, algemeen werd ingevoerd: maar, volgens, Walafridus Straro, het eerst in gebruik kwam in Frankrijk, door bemiddeling van Gregorius van Tours (580—595); en van daaruit tot eenige kerken van Engeland (met uitzondering van Canterbury) en Duitschland overging. Hel is de latijnsche overzetting van de LXX, volgens de tweede verbetering van Hieronymus in 389 ondernomen. Deze redactie onderscheidt zich vooral door het weglaten van de woorden a ligno na quia Do-minus regnavit in den 95 psalm. De Romeinsche Kerk, en met haar die van Canterbury, hield zich nog verscheiden eeuwen aan de eerste, verbetering van 383. 2°. Door de vergulde letters. 3°. Door den vorm der B 4) in het begin van den laten psalm, die Angelsaxisch is. Maar ook het gevoelen, door Usher en den Heer van Westreenen geuit, lijdt aan zijne moeielijk-heden. Gouden en Angelsaxische letters kwamen, volgens den laatsten, eerst met de T*' eeuw in ge- 1) Fac simile 15, 2. 2) Fac simile B, 1. 3) Fac simile c. 4) Fac simile A. |
bruik. Immers toen ontstonden eerst de Angel-saxische kloosters. 4°. Door de leesteekens. Deze bestaan in het punt en het rechtstaande en omgekeerde semicolon, die eerst omtrent de 7de eeuw in gebruik geraakten; terwijl de oudere Handschriften of geene zinteekens of slechts het punt hebben. 5°, Dan ziet men in de teekeningen bij den ISO'quot;1 en den apokryphen 151,te,gt; psalm, waarin van muziekinstrumenten spraak is, orgels geteekend. Deze nu waren ten tijde van Ka.rel den Grooten noch eene bijna ongehoorde nieuwigheid. Intusschen is hel waar, dat de meeste teekeningen zichtbaar zijn opgewerkt, eenige bijna uitgewischt; zoodat zich daaruit geen vast besluit laat maken. Jn het Symbolum van den H. Athanasius komen eenige van de onder ons gebruikelijk verschillende lezingen voor. Ik wijs hier slechts op ééne, welke den meesten invloed op den zin heeft. Daar staat Unus omnino non conversione divinitalis in Carne, sed assumptione humanitatis in Deo. De gewone lezing heeft Carnem en Deim. Bovenstaande komt echter meer in oude M SS. voor. Waterland vermoedt, dat ze ontstaan zou zijn doordat men bemerkte, hoe de oorspronkelijke door Monophysieten als de natuurlijke uitdrukking hunner leer van den overgang der menschheid in de godheid misbruikt werd. Zoo ligt daarin het bewijs dat dit Symbolum vóór dat men met de Subtiliteiten der Monophysieten bekend was geworden, dus vóór het midden der vijfde eeuw, opgesteld moet zijn. |
Mijn besluit is dus dat wij in dit M S. niet de onbetwistbare bewijzen vinden van eenen ouderdom, die hooger dan Karel den Grooten opklimt. Daar het echter zeker niet veel later kan vervaardigd zijn, levert het een bewijs te meer voor de vroegtijdige invoering van dit Symbolum in de kerkelijke getijden. Het opschrift is Fides Calholica zonder ets anders: daar nu deze naam in veel oudere tijden naar allen schijn als die van een bepaald formulier voorkomt, is dit een bewijs te meer dat daardoor niets anders dan gezegde geloofsbelijdenis wordt bedoeld. Zoo ligt daarin een nieuw bewijs van haren hoogen ouderdom. Van den anderen kant, ligt hierin eene nieuwe bevestiging van de opmerking reeds door vele geleerden gemaakt, dat de oudere M SS. en getuigenissen slechts van Fides Calholica of Exposilio fidei Calholicae, en eerst de betrekkelijk nieuwere van den H. Athanasius spreken. Het grootste argument nu van hen die of den H. Athanasius als opsteller willen handhaven, of ten-minsten beweren dat hij door zijne goedkeuring deel aan de opstelling moet gehad hebben, is de overlevering. Dit wordt door bovenstaande opmerking aanmerkelijk verzwakt. Immers taal, stijl en denkbeelden zijn bovengemeld gevoelen minder gunstig Maar evenzeer ligt in dit verschijnsel eene nieuwe wederlegging van de bewering, die wij hier hoofdzakelijk bestrijden. Ware namelijk de naam van den H. Athanasius door opzettelijk bedrog ingevoerd, zoo Inoest hij in de oudste tijden het meest op den voorgrond zijn gesteld. Nu is echter het tegendeel waar. Langzamerhand is deze benaming algemeen geworden, en sedert dien tijd is hij geheel en al kenmerkend voor het stuk, — een bewijs dat het een geruimen tijd, zonder opzien te maken, gebruikt werd, eer het die benaming ontving, en dus al de beweringen daarop gebouwd uit de lucht gegrepen zijn. |
De oudste getuigenis die wij van het bestaan onzer geloofsbelijdenis hebben is eene toelichting daarop door den H. Venantius Fortunatus omstreeks 570 vervaardigd. Althans wordt dit stuk door Muratoei , die het ontdekte, en na hem door het gros der oudheidkundigen aan dien Heiligen toegeschreven. Dan zijn er nog een tal van Conciliën in de 6dlt;!, quot;i48 en 8!,,'! eeuw die in min of meer duidelijke woorden het gebruik dezer geloofsbelijdenis aanbevelen of voorschrijven. Gemelde verklaring nu doet haar als een stuk van eerwaardige oudheid voorkomen. Deze oudheid echter moeten wij uit inwendige kenteekenen opmaken. Het geloof der Christenheid namelijk was wel altijd hetzelfde; maar de wijze van de geloofspunten uit te drukken werd door de vele discussien met den tijd bepaald. Zoo als nu Waterland breeder uiteen zet, verraadt de duidelijke uitdrukking der eenheid van persoon, en de onderscheiding der naturen in Christus een tijdvak na de verspreiding der ketterij van Appolli^a-ris; en de leer van de Drieëenheid de kennis van het werk des H. Augustinus over dat geheim. Omgekeerd ontbreken er die uitdrukkingen die sedert de kerkvergaderingen van Ephese en Chaladonien als beslissend tegen de ketterijen van Nestorius en Eutyches werden gebezigd, en komen er zelfs een paar in voor die men, om het misbruik door die ketters daarvan gemaakt , later plag te vermijden. Dit alles bepaalt den tijd der opstelling binnen vrij enge grenzen namelijk tusschen ongeveer 425 en 429. In het laatste jaar zwoer in Gallië een Afrikaansch priester Leporius eene^vrij na aan de Nestoriaansche grenzende dwaalleer af. Toen ook werd de H, Hilarius bisschop van Aries, Van deze nu zegt zijn levensbeschrijver de H, Honoratus van Marseille, dat hij eene Uiteenzetting van Jet Kaiholiek geloof heeft opgesteld, die echter onder zijn naam niet tot ons gekomen is, In de levensbeschrijving van den H. Honoratus van Aries, van denzelfden Hilarius, komen, althans omtrent de Drieëenheid, eenige uitdrukkingen voor welke opmerkelijk naar die van onze geloofsbelijdenis gelijken. Voor zooverre zich dus uit deze zwakke gronden iets laat besluiten kan men met waarschijnlijkheid den H, Hilarius van Arles voor den vervaardiger onzer geloofsbelijdenis houden. |
Sir Robert Cotton, 1570 geboren, vormde zich van zijne eerste jeugd tot een uitstekend geschied- en oudheidkundige , en wijdde gedeel zijn leven aan de verzameling van handschriften, vooral van dezulken die op de geschiedenis van Engeland betrekking hadden. De tijdsomstandigheden waren hem daarin bijzonder gunstig. Bij de suppressie der kloosters onder Hendrik VIII waren de kostbare documenten, in hunne boekenrijen aanwezig, grootendeels in handen geraakt van menschen die ze volstrekt niet wisten te waardeeren, en tot de laagste gebruiken bezigden. Cotton spoorde die zorgvuldig op, en kocht ze vaak voor een spotprijs. Zoo kreeg hij weldra eene verzameling in zijn bezit, die eenig in hare soort kende heeten. Cotton's vlijt en kunde werden door de Regeering van Jakod den lquot;6quot; een tijd lang met eervolle lastgevingen ■vereerd, en met schitterende onderscheidingen beloond. Sedert 1616 echter werd men opmerkzaam, dat van vele der stukken van zijne verzameling, als zij onder ieders bereik bleven, een der Regeering alles behalven aangenaam gebruik kon gemaakt worden; en er had eene sequestratie plaats, die echter na eenigen tijd werd opgeheven. Deze maatregel werd echter in 1629 vernieuwd. Op Cottons krachtige en aandoenlijke vertoogen werd geen acht geslagen. De toegang tot zijn schat bleef hem ontzegd, totdat hij in 1631 uit hartzeer overleed. Zijn zoon Sir Thomas Cotton kwam weder in het bezit der kostbare verzameling; hoewel onder zeker toezicht van regeeringswege. Toen in 1649 de revolutie uitbrak moest de verzameling te Stratton in Bedfortshire geborgen worden. Sir Thomas stierf in 1062 en had zijn zoon Sir John Cotton tot erfgenaam. Deze stond aah Sir Thomas Smith toe van de verzameling een Catalogus te vervaardigen die in 1696 gedrukt werd. Aanhoudend door de regeering lastig gevallen stemde hij er kort voor zijn dood, die in f702 voorviel, ih toe zijne boekerij voor 4500 pond af te staan. |
ÈÏ:vÏ-I Vv v''' 'ï.'Wi •
m ■ ■ i
I H 'quot;■i
m 'Hamp; ■ ■
I
^mÊÊÊÊÊa
wmmr^sy^MBA .«?argt;« , \*w
Rs PvTraw ' I v^^amp;v,yw**m*-lt; i ■gt;- it I ■ Si. SÉ5 m:y':' H |
■ IH wêM. nj |
^■1 II ----- ; ■ ^^MHM^ISiBilaSiiSMB ■quot; 'j '-C quot;il ^■1 ■I ^11 |
H Sï- ■ ;:; Ü li W ft
quot; ■■;::i'®::-quot;^B
e Tvru saiR cyaiKfogt;gt;! ABlIT IMCONnll
UlNUIAPiC CATOMMNOMSUin inNCArHIOR.APfSII LtmiAtNONiiDn S (DINllClDNIVOlvJN lASHUMTINltCtUVJJ MtDlTABITU?vDl!
B i
k.l.iCf
1
UIIAMAÜfKWAM AMtW '
A
amp; ^
^ f,.
PiMOWAJMtQ.VJWyBSIAN eiTAMlNNOWlWSAilWl
^ iMcrpiTf löescATbo
) urcuqueuoLT
SALyüSl«tANI£OMMIA orusfsiMinMiATCATHo ÜCAMflDlM/ q ^ A M M1J1QV] l Ü Q.U f 1W Tl
Gf.AMINUlOlAIAMQ.Mt
n^AMlWIAJ 5Q.U(DU BlOlWAlIi^NUMnPwlBlI piDtSAMttMCAIHOllCA HAICUIMIUKUMDMIN TKlMtTAli-tTIMWlIA IfMLNUWlIAIEVItNaf MVIk,
vjfQVIECOWfuWDtWni
IlAMiEUR-AMTf; AllAI5nWlMrfk50NA UIWJAllAflUlAUA
srJyci• _ ,
SEDfAIkl5ITriLHiTXPSKl
XTCAOS
UMAEJIDlUIWlLWAe Q.UALl^ClOKlACOA£f WAMAlWrAJ'; i | UAllXPATlMALlJ'fUlU/ TAUmmiuiM^a
1 HCWAIUJfAIILlWCW ATMiflLWfiWCPJAIUX
tnpikiTu;^/
1 WMIWsUi?ATIklWM£W
tij'paiTU«a; AIIUNWATlkAlIIk NwfiLiuXAtnwJu; iUPiBviru^a ƒ
5[DUWVriAITfKNU5 S1CUIN0N rWHWCJJAIl
HiCminNMlW.fIÏ£DM
NVjnHCUATMJETUWu;
IHMfNWi;
SiMlUlKOMMlPOTfN; PAlEt-'OMWlPOTtMift UMJOMNiPOItMSnW^V, eiTAMENWOWIWiOMWI POUNTUnDUMV-LfOMW, ] TAEifATH^DiflilU-f
D5inpiwiM«a; eilAMENWOWrkfS-DU-'
nCMWM5fnD5; .
1 TAD w} PAII k ■' D W5 fl ll W Dwnwpiwtuwa;
enAMINNOWmtSDNI
SiDUHUmTDWS'
C|WlA5JCUTjlNC.iUATlM
vJMAM QUAMQSiEPIKSONA
DMnDHMCOWrmMXPU
WAUlKiTAIiCOHrtLllMUk
) IArfv£5DtOJAunR.U
DOMlMOJDiC£il.£CATHO
llCAWUCIOWlP^OHfBf
MUR.
pAinuNuilomfAcw M /CCRtATU/ WICGf W1TM S pUUfAfAXkUOlOKr ' WO M fACIUiquot;'WfCCU AIUJ' flDQlUlIUS; s «yc/APAijanfuiowoN fAC rvj ƒ n i ccR.£Arux w f c c f MITUjnDPKOCtDIWJ; CJWUJ-flkCOPAnKNONIMS tAIKUUMUirUlU/WOW xwsfiLiiUNUiTph'a WONTWSSPWCl; eriWHACIklWHAtfWIHlL musAUirofiiMUJ'Mt H1 LMAl U yAU IMINW 5 tDioniK.«PtkyoNAtcó AETfR-WAUtBISUNT fr COAtQUAltf; | IAUTrtR.OMWlAi'1 CMT1A JVr^\DLCIUM£iTETIM H1TA51M\JW1TAT£ 'l fU WlTA5quot;tWIÉllMtIAt£Ul WtR-AKDAJlI; CfUUIUUft^OMluU^ tS'J'i' lIAOJIMNtXATt HNTIAT; StDNtCfWAUMUin , AD AfTEJLWAMl'ALUIt / vmwcALN/yrioMiw QuoqyiDMiwo^rM |
DAT; C 5I(fXOfiD{5WCTAyTCfU DAwuxncosifirtAwv^-q U IAD N J N 05 r f Fv 1 HiX M DTflLlMJ'DitlHOWOfn; ÖhiT£X'JM BiTAWTIA PAIWJ: ANWAJCUtAClNlIUJ' lIH0M0iniXJUB5TAW TlAMAIkUlMMICUlO NATU/; pikflCIUJIWrikftCTWHO MOlXAWlMABvATlOWAU ItHUMAWACAkKIfJUB A.IQViAUyPAI JkL ^ ICVl W DMMDIUINITAKM' , MlWOkPATW^tCUWDM HVMANITATIM ; qVlUCfTD«lII£HOMO NOWDUOTAMfMnDU Hururxp'y; UWVjyAVJTfWWOWCOWUtR. SlOHfDlUlWlTATl^lW CASiN t' S[DAD5UMfT10 WtHUMAMlTAnnwob unu^omminowoncon fvjyidwiWB/TAHTiAt 5tDUNiTAT[P£B.5'ONAf; MAMyiCUIANlWARAHO MAltS flCAfvQ VS'U^ b'I HO WO' ilADÏUHOMOMKVJjquot; fyiXf}; |
quiPA^yytnPkOMLMiA WOJtRADEJCENDUADlM ff kOH E B.TIAD If MJMB. AiCfMDIIADCAtloy/iDlT ADDfxnikAMDiPAIMiquot; OMWIPOTIWrU'; 1 ND£VfKHVUm«JDlCAJU yivjoyuwoKiuoy; ADCUI WAD UENTMMOM NtyHOMlMWMJVI^CfW HABIMICVjMCOB-POklBUS SMU elWDDlTUE.li'UWTDffAc TlJTtkOIW U-KAriOWlM eiaUlBONA(GtB.MNT IBMN Tlts'VIlXAMAfTf S.KA •' (iqviMAlAlWlGNfW Anawvw; hAfCfnTlD fyCAIHOltCA QMAMNinavjUOUfflPf UTfB.rif.MItfft.Q.UfCktDl D£Sgt;lTUlUU;£WfWONPO TfMI; |
REPRODUCTIE, P. W. VAN DE WEIJER, UTRECHT.
'ILEN PAAR jpvECTIF] C ATI EN EN jDpMEE^KINGEN.
Bladz. 5, kolom II.
iJe dooi' ons (Fac Simile G.) medegedeelde teekening' is, zoo niet eene der merkwaardigste, toch een der netste van de 466. Daar zien wij althans niet, zooals in de meeste andere, dat groote aantal trekken, die men geneigd zou zijn voor kladschildering van schooljongens aan te zien. Naar mijne nieening stelt ze ons de tegenstelling van rechtgeloovigheid en ketterij voor oogen. Aan de rechterhand van den lezer staat CniusTus, die aan Thomas zijne wonden toont, met de les; «Zalig zij die niet gezien hebben en toch gelooven.quot; Aan de linkerzijde van Christus staat nog een ander persoon, misschien wel de Evangelist Joannes. Verder naar buiten zien wij een lessenaar met een boek, dan een persoon die dikteert, en twee schrijvers, elk met een strook quot; [japier, pen en inktpot. Aan zijne linkerzijde ziet de lezer in liet midden den duivel. Althans deze figuur heeft, naar liet schijnt, geene menschelijke voeten of kleederen; maar behaarde dijen en een staart. Bij hem staat ook een lessenaar een dikteerder en slechts één schrijver. De kring der toeschouwers moet of de kerk, of het menschdom verbeelden. |
Het bovenstaande, bebalven u'. 1. pleit echter ook tegen allen die met Usiiek den oorsprong van bet MS. om het jaar 6ü0 plaatsen. Immers, volgens van West-beenen zelf, kwamen de in n0. 9, 3 en 4 opgenoemde bijzonderheden eerst in de T'10 eeuw in gebruik. Wal echter nquot;. '2 en li aangaat zijn de gevoelens ook op heden nog zeer verdeeld. P. Jones schreef mij 28 Julij II. »[1lt; heb eene copiequot; (van bet l'ac simile], gt;iaan de lil-sbliotheek der lersche Katholieke Universiteit gezonden. »eii de Professoren hebben aanstonds verklaard dat de »initiale li. lersch is. In Engeland werd/.(gt; voor Gothisch. «vervolgens voor Saxisch, dan voor Lombardo-Gothisch; «eindelijk voor Italiaansch verklaard. De leren hebben «echter hunne stelling bewezen; en verklaren verder dat ))de stijl van de ornamentatiequot; | dus ook de gouden lelt er | «tot de (W» eeuw behoort.'' Zoo vervallen inderdaad de sterkste opweriiingen tegen den Imogen ouderdom des MS. N0. hechter, vooral, blijft nog bestaan. Hot is ook mogelijk dat een geoefend afschrijver van later tijd de eigenaardigheden van eene hoogere oudheid nabootste, zooals daar voorbeelden van bestaan. En deze bekwaamheid der afschrijvers in eene geschikte schrijfschool opgedaan, is dan eer een blijk van later dan van vroeger tijd. Hierom durf ik het niet voor uitgemaakt verklaren, dat ons MS. hooger dan Kakel üe Groote opklimt. |
Bpifc
■'M . '
tJS
wMÊmmÊm
.
:m:ïi;tl
■■■ !®w ' •■. 'i4:
Hist. Pol. n0|
r,
v-::-'
'• V'-' '%?
quot;J
■ • .• . • .: iï'r '• - - •' gt;. •■,' ■'■ | |||||||||||||||||||||||||||
|
V 'V '•,;
hi
mmMmm