imi
-ocr page 2-Bibiia et interpreces
IM
///
/ // 'T ^
7
-ocr page 3-F
, ■ .T ,
■h
: ; ■ -, .
;■ y. „j
M.
- - - -gt;.
'F'--quot;-
r
ÄS- r...
.m
V -nbsp;'
f A. ,
. -gt; f-
«
, i
t
■j
-ocr page 4-i '
■V
^ V
^ 'v 'C
__Jnbsp;------------- -'NM. .
- \
'-m
r ,
■ gt;
¥
(
w
quot;f | |
F' |
■ ■ «V •
. 7. ■ quot;
r -■
■ v;
. V
: ■ , -
- T
. t-
4
'O
mM
-ocr page 6- -ocr page 7---, ■ f.
/
JOHANN ANDREAS CRAMER;
O V E R D E N
BRIEF VAN PAULUS,
A A N D E
M
J
■ft
r J --
t
L'î
^ O
B :T ..T
»iL- gt;■ , •
■ , . • ' ■ il,:,
r .
r* ji. Ä
I
.r
-ocr page 9-VAN DIN
AAN D S
DOOR
Onder-Cancelier der üniverjiteit te Kiel,
Uit het Hoogduitsch vertaald.
Te UTRECHT^
By G. VAN DEN BRINK, Jansz.
Stadsdrukker en Boekverkoper
over het Stadhuis.
XIII.
XJ
I '. Vx Z O
r-; r»
- 4
fr t Y
^
ïfT
' j
9 TT
O
1 TT -'X
K: rr Tquot; A *
A JL
MiL
p, rj Kr r -tt 'f.! q jt
S O O C!
V ^
■ i •. -t
1 u
gt;1
, -O
-ocr page 11-Xk heb iny reeds federt veele jaaren be-
?:ig gehouden met eene Overzetting der
Brieven van Paulus^ welke niet alleen
derzelver zin, maar ook het eigenaardig
ge van zyne denkwyze, om zyne gedag-
ten te fchikken , en met elkander te ver-
binden 5 en tevens deeze fchikking en ver^*
band in zyn voorftel uit te drukken, met
alle mooglyke getrouwheid mogte bevat-
ten. Men heeft wel verfcheiden nieuwe
voortreflyke Vertalingen van dezelven,
welke over den zin meer licht verfpreidengt;
dan de gemeene Overzetting doetmaar
men heeft, myns oordeels, niet genoeg
gelet Qp het byzonder charaéler van Pau-
* Qnbsp;lus
-ocr page 12-lus flyl, maar hetzelve meestal veron-
achtzaamd , en als men dus mag fpreeken,
het Koloriet van het Schilderftuk veran-
derd. De Apostel houd veel van wydlo-
pige Volzinnen, in welken veele Tus-
fchenredenen onder de Hoofdflellingen
ingelascht zyn, waardoor waarlyk de zin
zelffomtyds moeilyk gemaakt word, doch
welke evenwel tot het eigenaardige van
zynen ftyl behooren. Dit word, naar 't
my voorkomt, in de nieuwer Overzettin-
gen, te zeer uit 't oog verlooren. Men
verdeelt zyne Volzinnen in zoo veele klei-
ne , van elkander afgefcheiden Hellingen,
dat men naauwlyks zien kan, hoe hy zy-
ne , daar in medegedeelde voorflellen, aan
elkander pleeg te fnoeren.' Nadien ik nu
geloof, dat het tot de trouwe eener goe-
de Vertaling behoort, dat men ook het
geen zynen ftyl van den ftyl der andere
Apostelen onderfcheid, en merkteekent,
zoo veel als de natuur onzer Taal Hechts
toelaat , uitdrukke , en hem in dezelve
niet meer fierlykheids geve, dan het oor-
fprongkelyke zelf heeft; zoo heb ik ook
VI
geloofd, eene proeve nodig te hebben,
hoe ver men zulks, zonder hinder van den
zin, in het Hpogduitsch , zou kunnen
doen. De Brief aan de Ephefiërs heeft
dit eigenaardige boven andere Brieven van
Paulus vooruit, en daarom make ik, na
de Overzetting van den Brief aan de Ga-
latiërs, het eerst de Overzetting van dee-
zen Brief bekend; overtuigd zynde, dat,
indien men maar de nodige moeite niet ont-
ziet , en zoo wel tyd als vlyt genoeg daar
aan wil befteeden, men ook by het voor-
ftellen van hetgeen aan des Apostels ftyl
zoo eigen is, de duidlykheid van den zin
zelf niet verliezen kan; maar tevens met
dat oogmerk, om uit de aanmerkingen,
die hier over mogten gemaakt worden,
zelfs nog meer te leeren.
Wat de Verklaaring betreft, die ik by
de Overzetting gevoegd heb ; ik weet wel,
dat zy fommigen al te uitvoerig zal toe-
fchynen, dewyl zyzig niet alleen tot nieu-
we of duidlyker ophelderingen van zwaare
en duistere plaatzen bepaalt, aan welken
het echter niet geheel ontbreeken zal; maar
ik weet ook^ dat de herhaaling van zekere
reeds bekende ontwikkelingen van PauluS
gedagten, zekere verdeedigingen van oude
uitleggingen, en zekere bevestigingen van
Leerilukken, daar men thans niet veel meer
van houd, in onze tyden niet zonder nut
zelfs voor die geenen kunnen zyn , die zig
de moeite willen geven, om ze met hunne
opmerking meer dan ééns te verwaardigen,
en eene herhaalde beproeving van hetgeen
zy aanneemen of verwerpen , niet voor
geheel overtollig te houden, maar die be-
lyden kunnen, dat tochfomtyds de waar-
heid ouder zyn kan dan de dwaling. Voor
het overige hoop ik, alhoewel ik in de taal
van eene zekere overreding te fpreken,
voor myn p]icht reken, my echter altyd
van uitdrukkingen eener onbefcheidens
en al te ftoutebeflisfing gewagt te hebben.
KIEL, den 31. Maart
1782.
■•I ■'
-- ■---------------
inleiding
TOT DEN
A a n d e
j/e Apostel Paiilus , welke , zoo wel tot
ftichtinge van veele Christelyke Gemeentens ^
als ook tot bevestiging derzelven in bet Ge-
loove aan Jcfus , onzer Verlosfer, byzoncler
Ook door getrouwe waarfchouwing voor allé
gevaarlj^ke dwaalingèn en verleidingen, meC
2'ilke buitengemeene gaven van Natuur en
Genade zoo uitnemend begenadigd was, had
de leere van het Euangelie ook te Ephefus ver-
kondigd , en den eerften grond gelegd tot de
terke van eene der eerfte, en beroemdfte fte.
Anbsp;der»
-ocr page 16-2
tkn in bet Voorburgemeesterlyk Af;c (Jßä
Proconfiilaris). Reeds op zync eerfte reize van
Corinthen na Jerufalem hield hy zig eenige
daagen of weekeii, Handel. i8. 19-23. (want
den korten tyd van zyn eerfte verblyf aldaar
kan men niet naaukeurig bepalen;) m dccze
ryke ftad op, welke door baaren grooien koop-
handel, en wegens de geleerdheid en wysgeer-
te, die onder ha^re Inwooners bloeide, ook
van vreemdelingen zeer veel bezogt wierd.
Om den koophandel woonden aldaar veele Jo-
den, en hadden, volgens de vryheid aan hun
cefchonken, om overal in het Soomfche Ryk
hunnen Godsdienst vry en onverhinderd ter
mogen uitöeiFenen, eene eigene Synago-ge , in
welke Paulus ging, met oogmerk om hun het
Euangelie van Jeius, den Heiland der Wereld,
te verkondigen. Zyne leere verwekte opmer-
king, en veele werden begeerig, om meer
uitvoerig onderwys van hem te genieten, doch
hy zag zig genoodzaakt, om hen hun verzoek
om deeze weldaad te weigeren, dewyl hy zig
na Jerufalem fpoedde, om aldaar lgt;et Pmkfter-
feest te kunnen houden. Intusfchen bleven
van zvn Reisgezelfchap Aquila, en deszelfs
vrouwe Prifcilla te Ephefen, welke zyn on-
ilsrwys zouden voortzetten, en Paulus beloof-
dé den Ephefiers, dat liy hen na zyne terug-
komst van Jerufaicra wederöm zoilde bczoc-
kén. Aquila en Priftilla j als ook Apollos,
die na het vertrek van den Apostel te Ephe-
fen kwam, maakten met allen yver liun werk
om hen, aangaande Jefüs verder te ónderrig^
ten, en de Apostel vond aldaar nä zyne we-
derkomst twaalf jongeren, welke hy tot eene
Bog volkoraencr kennisfe in den Godsdienst
opleidde, cn dooi' de hun medegedeelde buiten-
gewoonc gaven des heiligën Gcests tot verder
Uitbreiding van denzelven bekwaam maakte. Hy
zettede ook het opentlyk onderwj's der Jodeit
in de Synagoge drie maanden voort, met dé
hem zoo eigene getrouwigheid. Doch wan-
neer het prootfte deel van hun niet alleen on-
O
geloovig bleef, maar ook hun best deeden i
om zyne leere in eenen kwaaden naam te bren^
gen, zomderde hy zigzelven én de genen ,
Welke gelovig waren geworden, Vafi hun af,
en leei;de van dien tyd af twee jaaren lang
en meer daaglyks in de Schoole Van eenen ,
die Tyranniis heette , zonder dat hy van
^yne nieuwe gemeente eenig onderhoud aan-
het welk hy zigzelvén door zyn eigen
handen arbeid verwierf. Alzoo hy de waar-
heid en godlykheid van zyne zending en leere
A 2nbsp;raeC
'è
4nbsp;INLEIDING.
met veele groote wonderwerken bevestigde;-
zoo nam niet alleen het getal van derzelver
Belyders in Ephefen zelve merklyk.toe, maar
de kennis van het Euangelie werd ook in ge-
heel klein Afië onder Joden en Grieken ver-
breid, Of hy geduLirende dit zyn derde half
of drie jaarig verblyf te Ephefen eene rei-
ze na Macedonië voor eenige maanden onder-
nomen , zynen geliefden Timotheus aldaar ge-
laten , en hem het opzigt over dg nïeuwe y
door hein geftichte Christelyke gemeente, ge-
duarende zyn afwezen opgedragen, hem oofe
vermoedlyk op zyn verzoek, in eenen Brief
uit Macddoniën onderrigt hebbe, hoe hy zig
by de inrigting deezer gemeente had te gedra--
gen, en das in dcezen tusfchentyd den eerften
Brief aan Timotheus hebbe opgefteld, het geen
Mosheim met groote fchranderheid beweerd
heeft, wil ik thans niet onderzoeken; in hoo-
ps, dat de waardige Bisfchop van Ripen, de
Heer D. Bloch, in het vervolg van zyne ge-
leerde Verhandeling over de Tydörde der Brie-
ven van PaiilLK, waarin hy bet afzenden van
deezen Brief in den tyd der derde wederkomst
van Paulas in Alië Hek , een nieuw licht zal
verfpreidcn over deeze oraftandigheid, de be-
antwoording toch va« deeze vraag heefc gee-
Tien, ten rninften geenen merklyken invloed
op de Verklaring van den Brief aan de Ephe-
fiërs. Genoeg, dat de Apoftel zig of drie vol-
le jaaren, of byna drie jaaren te Ephefen op-
hield y tot dat hy wegens eenen opftand, al-
daar door den zilv^rfmid Demetrius verwekt',
nadat dezelve geftild was, het befluit nam,
om deeze gemeente aan het opzigt van haare,
door hem zeiven genoeg onderwezen Leeräa-
Ten over te laaten, en na Troästegaan, het
•welk ook gefchiedde -, nadat hy zynen gelief-
den Timotheus te voren na Corinthen gezon-
den had. Alhoewel hy na dien tyd niet we-^
der te Ephefen kornfe komen; zoo was nog-
thans zyne zorge voor de Christen gemeente
deezer ftad fleeds even yverig. Hy ontbood
in het vervolg niet alleen derzelver Oudfl-en
by zig te Mileten , alwaai-'hy die zoo aan-
doenlyke rede tot hen hield, welke in de Han-
lt;ielingen der Apostelen opgeteek^hd is',' maar
•ook• fchreef hy naderhand'äärf'haar, om haar
tot ftandvastigheid in het gè!óof,'van welks
wasdom en edele werkingea -hy zulke aange-
name berigtcn onffai^gen lïid^^Oi) te wekken
Ephef. I.. en tegen de- dwalingen der Jo-
den, of der Joodschgczinde Christenen in den
Godsdienst te bevestigen. Dit fchryven had
A 3nbsp;on-
pnhetvvistbaar alle die weldaadige uitwerkin-
gen, welk« hy begeerd, en tot zyn oogmerlj
gehad had. Ephefen werd niet alleen, volgens
de oudfte Christelyke bcrigten, de gewoone
vcrblyfplaats van den Apostel en Euangelist
jühannes, die ook in de Openbaring, indien
zy hem irog fteeds volgens gewigtige gronden
kan worden toegefcbreven, dep Engel of voor^
liaamftcn Lceraar der gemeente te Ephefen
v^el een zeer ernftig voorftel doet, maar hem
ïiogthans veel pryzenswaardiger affchildert,
dan dien te, Laödicea, gelyk ook Ephefen na-
derhand veele Eeuwen lang eene van.de aan-
zienlykfte en berocmdfte Christenkerken ge.,
bleven is.
Ondcrtusfchen heeft men in la^tev tyd«» wil-
len bewyzen , dat deeze Brief van Paulag,
welken wy oixler den naam van Brief aan de.
Ephefiërs hebben, niet aan hun, maar aan óp.
Qiristcgcn te. Eaodilt;;-ea, of als-een rondga,an.
de Brief aan. meer gemeentens, byzonder in
het vooi-burgemeesterlyk Afië gerikt zy ge-
iveest; alhoewel, volgens de meening van
penen nieuweri: achtingwaard!gen üitïegger,
allean ran zod-aanige, met welkeai Apostel
geene perzoonlyke' kennis of dmgi$ji§ gphad
l-üd; gevolglyk niet eens, zelfs als,.e.eti alge.»
iiief,-
-ocr page 21-ïiieene brief befchouwt, aan de Ephefiërs,
W-elke aan Paulus zoo in perzoon bekend wa-
ren , waardoor aan deeze gevoelens, die reeds
van veele aanzienlj-ke Geleerden beweerd zyn,
nog eenig aanzien en glans van nieuwheid en
waarheid zoude gegeven worden. Hoe fcherp-
zinniger deeze laatfte meening is opgefchikt,
des te noodzaaklyker moet nog eens alles, wat
de Geleerden over deeze vraag hebben voor-
gedragen , op nieuws zorgvuldig herzien en
overwogen worden.
De Vraag, heeft Paulus aan de Ephefiërs
gefchreven ? is de Brief, in v/elks opfchrift dit
getuigd, word, waarlyk aan hen, en aan gee-^
ne andere Gemeentens afgezonden? is buiten
kyf geheel historisch, en kan, indien zy uit
hoofde van eenige bedenklj^kheid mag, en kan
geopperd worden, enkeld en alleen uit zekere
en geloofwaardige narigten worden beflist; ten
ware dan, dat in den Brief zeiven zuamp;e klaa-
re en zekere merkteekenen van het tegendeel
van het geen het opfchrift uitdruklyk zegt,
vej-vat wai'en , dat men hetzelve deswegens
geen geloof geven konde, zonder zigzclven
de vergeeffche moeite te neemeh, om open-
baare tegenftrydigheden met den anderen te
willen verëenigen. Indedaad men heeft in den
A 4nbsp;Brief
Brief zeiven bewyzen gezogd, dat hy niet saa
de Ephefiërs gerigt kunne geweest zyn; maar
vergeefs, gelyk het vervolg zal aantoonen.
Zeker is het, dat deeze gedagte nooit aan ie-
mand zou in den zin gekomen zyn, indien niet
Marcion in de tweede Eeuw voorgegeven had ,
dat hy niet aan de Ephefiërs, maar aan de
Christenen te Laödiceä gefchreven zy, of in-
dien 'er niet eene plaats by Bafilius in zyne
wederlegging van Eunomins voorkwam, wel-
ke , ik wil niet zeggen, getuigt, dat de Woor-
déif, ev s(p£(rcü niet in het oorfprongkelykc ge-
Haan hebben, maar alleen aanleiding geeft toÊ
het befluit, hetwelk nog daarenboven op zwak-
ke gronden rust, dat dezelve misfchien daar
niet geftaan hebben; want niemand kan eenen
anderen fchynbaaren grond tot zodanig eene
gedagte opgeven. Want kan men wel geloof-
waardiger bewyzen van eene gefchiedkundige
omftandigheid bedenken , dan die zyn , wel-
ke het ons zeker maken, dat deeze Brief aan
gene andere Christelyke Gemeente gerigt is ,
dan aan de gelovigen te Ephefen ? Alle nog
overige Handfchriften van denzelven, en wel
van alle ons bekende verfcheidene^Recenfiën,
niet één uitgezonderd, laten in het opfchrifs
Paulus zyne groete aan de Heiligen en Ge-
ïovigen te Ephefen doen. Alle oude overzet-
tingen hebben de woorden, te Ephefeji. Alle
Kerkvaders van het einde der eerfte, en vati
het begin der tweede Eeuw, Ignatius van An-
tiöchiën, die denkelyk Paulus nog gekend had,
die aan de Ephefiërs fchreef, en hun Paulus
fchryven aan hen herinnerde ; Clemens van
Alexandrien , Origenes, die by zyne overige
groote geleerdheid , ook in de Oordeelkunde
zoo fterk was, Tertulliäan en anderen hadden
deeze zelfde woorden in hunne liandfchriften.
Niemand twyfelt-, dat deeze Brief aan de Ephe-
fiërs gerigt was. Marcion ondernam uit on-
bekende oorzaaken eene vervalfching , doch
deeze heeft nog ten zynen tyde, nog in de vol-
gende, opmerkzaamheid en onderzoek verwekt,
ja ook in Bafilius heeft tot op onze dagen
niemand dat gezien , -wat zoo veel nieuwen
geloven daarïn te moeten zien. Geen tydge-
noot van Paulus zegt, dat de Woorden, te
Ephefen niet tot het opfchrift van den Brief
behooren; niemand, die nog deeze tydgenoÓT
ten kende en indien al de eerfte Christenen
geene bygelovige hoogachting hadden jegens
de oorfprongkelyke Schriften der Apostelen,
200 lieten zy nogthans zeker dezelven niet
zoo fchielyk en ligtvaardig verloren gaan, dac
A 5
jnen ze bereids na dertig of veertig, of hon-
derd jaaren niet meer konde raadplegen; men
veronachtzaamde ze niet zoo zeer, dat ze nie-
mand nagag, of ten minften de eerfte affchrif-
ten opzogt, wanneer in deeze of geene af-
Ichriften wezenlyke veranderingen onderno,
men wierden. Niemand noemt den tyd, wan-
neer deeze woorden, U Ephcfm, het eerft in
den Brief zouden ingevoegd zyn. Nienand
fpreekt van den grond en aanleiding tot zulk
eene vervalfching. Daar is geen affchryver,
die een ouder Handfchrift voor zig gehad had ,
waarïn deeze woorden ontbraken. lederëen
fchryft: Paulus aan de Heiligen , die te Ephe^
Jen zyn, alsof er geen Marcion in de Wéreld
geleefd had, die in de van hem bezorgde uit-
gave, indien hy er eene bezorgd heeft, zette?
Faiilus aan de Heiligen, die te Laödiceën zy7U
Geen een kwam het in de gedagten, om de
woorden , te Ephefen, uit te ver gedreven
voorzigtigheid, als verdacht te merken, of op.
eenigerlei wyze aanteduidcn, dat zy een twy-
felächtig byvoegzel konden wezen. Ook laa|
zig onder alle oude Overzetters geen een en-
kele door Marcions voorgeven verlegen ma-,
( ken; niemand wil de woorden, te Ephefen,
doorhalen, De Brief, v/aarïn deeze woordea
gouden ontbreken, word in alle Kerkenlyftcn
der godlyke Boeken,des nieuwen Testaments
onder den naam van eenen Brief aan de Ephe-
fiërs aangehaald. Geen een Uitlegger verwon-
dert zig, dat dezelve enkeld zulke algemeene
Leeringen en vermaningen heeft, dat hy eeU
rondgaande Brief aan vele, of aan alle Chris-
telyke Gemeentens zoude kunnen wezen. NieE
eenen valt de vraag in : zoude deeze Brief wel
aan de Ephefiërs gerigt zyn? Paulus kende de
Ephefiërs, en fpreekt evenwel van niemand in
't byzonder ? Hy groet ook niemand by naam,
gelyk by evenwel in andere Brieven aan anr
dere byzondere en bepaalde Gemeentens doet,
m de Brief zoude aan de Ephefiërs gefchre-
ven zyn? Ghryfoilomus had zeker'de Uitleg-
kunde in eene goede en oordeelkundige fehooi
geleerd ; maar hy kreunt zig niet aan het voor?
geven van Mareion , dat deeze Brief aan de
Laödiceërs gerigt zoude wezengt;. Indien Mor-
pion niet van Tertulliaan was we^lerlcgd ge^
worden.; zoo zouden wy vm dit voorgeven
geheel niets weten ; want -.Epiphanius heeft,
liet geen hy daar over zegt, alleenlyk van Ter»
tulliaan.nbsp;gt;
Maar hoe duidelyk ook dit alles daar vooi
fpreekt, dat deç2;e Brief aan. de. Ephefiërs gegt;
Jï
.Tigt zy, evenwel is het tegengeflelde gevoe-
len op eene bykans onbegrypelyke wyzc in
een buitengewoon aanzien geraakt. Men heeft
dit eeniger mate tot eene leuze gemaakt, waar-
aan men die genen, welke in het gebied der
fyne Oordeelkunde thuis hoorden , van hen
wilde onderfcheiden, die daarïn het burgör-
regt niet verkregen hebben. Mannen van den
aa'nzicnlykflen naam, Cn de fièraaden hunner
Eeuw Mill, Piene, Uliiston, Crell, Wally
Benfon Vitringay de jongere, Vcnemay Wet.
flein, zelfs Bengel, Lardner, Zacharia, Koppe
hebben zigzelven met Semler aan deeze ge-
fchiedkundige Bewyzen niet willen onderwer-
pen, alhoewel zy niet'allen éénen weggaan,
maar de meesten hun byzonder fpoor nemen,
en indien zy al in de hoofdzaak met elkander
overëenftemmen, dan dit, dan wederom wat
anders er bytevoegen hebben. Deeze fteunt
meer op Marcion, een ander meer op Bafilius.
Deeze vind dat niet, wat hy in den Brief heb-
ben wil, byäldren hy hem voor eenen Brief
aan de Ephefiörs zal houden ^ eenen anderen
ontbreekt iets anders daar in, het geen, ge-
lyk hy meent, daar in ftaan moest, indien
dezelve iverlilyk 'aan de Epheficrs, en niet aan
eene andere i of aan meer Christélyke Gemecn-
tcns
-ocr page 27-INLEIDING.
tens gefchreven ware. Hoe zeer men ook ge-quot;
woon is, de Gefchiedenis op de regte wyzc
te leeren, valt het egter moeilyk, der waar-
heid getrouw te blyven , als men tevens het
aanzien van zodanige mannen tegen zig heeft.
Want welk een gunstig vooroordeel is dit niet
voor een gevoelen, wanneer het te gelyk door
het nieuwe en buitengewoone word aangepre-
zen ? Maar men moet fomtyds befluiten tegen
den ftroom op te roejen, en dit is, gelyk ik
gelove, hier het geval. Men moet onderzoe-
ken , waarom alle nog overig zynde Hand-
fchriften, alle Overzettingen, alle oude Va-
ders, welke eene zaak van die Natuur veel be-
ter weten konden, dan de nieuwere , nog-
thans zonder uitzondering ongelyk zouden
hebben.
Buiten twyffel komt hier veel aan op de wy-
ze, hoe deeze vraag onder.zogt is geworden,
en derhalven zal ik alleen ftaan blyven by de
nieuwfte wyze om ze te behandelen. Myns
achtens had men dienen te vragen, welke ge-
fchiedkundige bewyzen heeft men voor het ge-
voelen , dat de Brief volgens zyn Opfchrift
aan dc Ephefiërs gefchreven is; en welke ge-
fchiedkundige bewyzen voor de gevoelens, dat
Piiulus dcnzelven of aan dc Christenen te Laö-
di-
13
dicea , of aan meer Kerken, en onder dêezë
alleen aan die geene gefchreven heeft, dié
hy niet in perzoon kende; Maar deeze is juisC
de weg , die men niet gehouden heeft; dien
men ook niet houden wilde. In de nieuwfté
Onderzoeking word eerst gevraagd, of de Èrief
zóo aan de Ephefiërs gefchreven is, ah andere Brie-
ven van Paulus aan de Gemeeniens in andere ge~
ii'esten , eigmtlyk dsrhalven , of alleen , of yoor-
namelyk aan de Ephefiërs , en met betrekking
tot deeze Vraag ftelt men vast, dat zulks nog
met zekere gronden bewezen kan worden , nog op
zigzelven waarfchynlyk en gelooflyk is. Indedaad
beftaat deeze vraag reeds uit drie, geheel van
elkander verfcheiden vragen, die, gelyk men
denken zoude, ook uit onderfcheiden gronden
moesten beantwoord worden; maar nogthans
gelooft men, dat men ze alle drie uit één en
dezelfde bewyzen kan ontkennen. Js dit nu
wel het regte Ilandpunt, waaruit de hoofd-
vraag diende befchoüwt te worden ? Doch men
moet de bewyzen voor deeze ontkenning meer*
Van naby befchouweni Vooreerst word
gezegd, dat hier het gezag van alle nog ■üoor han^
den zynde Affchriften, van alle oude Overzettin-
gen-, cn alle Kerkvaders-) waarop men zig pleeg
te beroepen , van geen gewigt altoos is, dewyl-
men
-ocr page 29-iitn met de grootfle zekerheid kan aantoonm^ dat
het eerße Veis van deczai Brief, op het welk al-
les aankomt, in de allermdfte Handfdiriften van
de -terße en tweede eeuw den naam der Kerke, aan .
'^elke hy gezonden is geworden, geheel niet aan-
\¥yst, maar dat dezelve daar in veelmeer onthro^
ken heeft. Waarlyk, indien dit zoude bewe^
z^n worden; zoo zoude men alle andere be-
wyz-en en derzelver toetzing kunnen misfcn-
Heb,ben waarlyk in de eerfte en allcröudfte
Handfchrifcen, deeze woorden, aan de gelovi^
gen te'Epheftts, niet geftaan; zoo moeten zy
in alle laater Handfchrifccn een vreerad by-
voegzel zyn,; wat Paulus niet gelchreven heeft,
dat heeft'hy niet gefchreven. Maar van waaf
iieeft men dit berigt? Uit de eerfte en allcr-
öudfte Handfchriften zelven ? geenszins. Van
waar dan ? Uit eene merkwaardige plaats by
Tertiilliaan, die in het twintigfte jaar der twee-
de Christen-eeuw geftorven is, tegen Marcion.
Deeze plaats zal bewyzen, hetgeen nog nie-
mand, hoe dikwj'ls zy ook aangehaald is ge-
worden, daarmede bewezen heeft, dewyl zy,
Zoo veel men weet, nog van niemand regt ver-
ftaan, nog ook zoo gebruikt en toegepast is,
als zy had kunnen gebruikt en toegepast wor-
den. Hier zyn de woorden van Tertiilliaan
v
' INLEIDING;
zeiven: Ecckjics quidem veritate epiftolam ipfani
ad Ephejios habemus emiffam, non ad Laodicenos;
fed Marcion ei titulum aliquando interpolare ge-
Jiiit, quafi ^ in eo diligentijfimus explorator. Ge-
meenlyk , zegt men, heeft men deeze woor-
den zoo verftaan, dat de Hahdfchriftcn van
Tertulliaan en de Regtzinnigen de woorden
h hcpsa-cü gelezen hadden , maar dat Marcion
ze uit de zyne uitgewischt, en de woorden, ev
hoto^LKeict in de plaats gevoegd heeft. Maar van
deezen zin zoude in Tertulliaans woorden, als
men ze wel uitlegt, ook niet de geringfte fpoor
te zien zyn. Want de waarheid der Kerke zou-
de niet de waare meening der Kerke, op goede
Handfchriften gegrond zyn, maar de Overleve-
ring, of eene meening, die, als ik my dus mag
uitdrukken, uit de lucht gegrepen was, en de-
wyl habemus zoo veel zou zeggen, als wy hou-
den het daar voor ^ dat de Brief aan de Ephefiërs
gezonden is geworden-, dewyl de Kerk deeze Over-
levering heeft derhalven niet daarom, dewyl
hst de 'Handfchriften bewyzen dewyl verders
het woord interpolare zoo veel moet betekenen,
als interfrere invoegen, infchuiven of byvoe-
gen; zoo zou de geheeie ware zin deezer plaats
de volgende zyn : volgens het gemeen gevoelen
der Christstien van zyn tyd, die door eene oude
ovef'-i
-ocr page 31-17
tyerlevering ■ bevestigd wierd , fcheen deeze Brief
ean de Ephefiërs gefchreven te zyn; Marcion
daarentegen hebbe in het eerße Fers, het welk ge-
heel geene kerk noemde, den naam der Stad Laö.
diceä ingevoegd, om te bewyzen, dat deeze Brief
aan derzelver Gemeente gefchreven zy; want dat
hy zig het aanzien hebbe willen geven, als
Ware hy tot deeze verandering bewogen ge-
Worden , dewyl hy de oude Overlevering geert
geloof gegeven, maar de oudfte oirkonden daar-
over naauwketirig en zorgvuldig önderzögt
had: quafi in hoe dillgentijfmm explorator. MeC
deeze uitlegging zoude eene andere plaats van
Tertulliaan volkomen overëenflemmen ; prcs-
terea Mc etiam de dia epiflola, quam nos ad Ephe-
ßos prcsfcHptam, of, gelyk fomraigen, alhoe-
wel naar eene bloote gisfing, liever vmlen le-
zen , perfcriptam hahemus; haretici vero ad La'ó-
diccnos. Ik zeg niëts van eenen anderen Zend-
brief, van welken wy geloven ^ dat hy aan de
Ephefiërs, doch de Ketters meenen, dat hy aari
^e Laodicenfen gefchreven is. Over deeze uit-
kaïi men 'verfcheidene aanmerkingen
maken, welke my de zekerheid fchynen te dóen
Waggelen, die aan het daar op gegfondde be^
Wys word toegefchreven. Ik zal daarover gee-
ne aanmerking maken, dat er zoo beflisfend
28 inleiding,
gezegd word, dat halemus in de aangehaalcïff
plaats zoo veel zy, als; crc^^m, wy geloven ,
wy houden het daar voor; de gewoone bete-
kenis, hebben, of bezitten is de gemeene, maar
geloven de ongewoone. Of en hoe dikwyls ha-
her e .hy Tertulliaan zoo veel betekent, als mee-
byzonder in verbindtenis met andere woor-
den, die deeze plaatzen liebben, zal ik niet on-
derzoeken; het is der moeite niet waardig, om
zyne werken enkeld daarom 'door te lezen.
Zoo zeker, en zoo gewoon is deeze betekenis
gewis niet, als de gewoone en gemeene. Doch
habeinus mag zoo veel betekenen, als; wymee-
wn, dat naar de marheid der Kerke, de Brieft
van welken Marcion wilde beweeren, dat hy
aan de gemeente fe Laodicea gerigt is, aan de
Ephefiërs gerigt zy. Veritas Ecclefia zal met
de waare leere, of het waar gevoelen der Kerk
betekenen, het welk evenwel de ware beteke-
nis van deeze woorden mTertulliaans fchnften
is, maar niet meer, dan enkeld de Overleveringy
het gemeen zeggen der Christenen, en daar uit
zou dan volgen, dat Tertulliaan bet gevoelen,
de Brief aan de Ephefiërs zy aan de Ephefiërs ge-
fchreven , hebbe aangenomen, niet omdat de
woorden, te Ephefen,in de Handichriften fton-
den, maar omdat dit de Overlevering of het zeg-
■ : .nbsp;gen
I N L E I D I N -G'
gin der Kerk was. Maar kan dit wel daar ulc
befioten worden ? zyn die uitfpraak, dit ge-
voelen , of hoe men het noemen wil, en het
aanzien, of de uitfpraak der Handfchriften din-
gen, die niet famen beftaan^ die elkander uit^quot;
lluiten ? dat gevoelen, die uitfpraak, die overle-
vering der Kerk moeten toch eenen oorfprong
en grond hebben, en kunnen die zig niet juist
daar op gronden , dat het opfchrift van den
Brief zegt, dat hy aan de Ephefiërs gefchre-
ven is? Overlevering is immers in den gefchied-
kundigen zin niet een ongewis, of onzeker
oordeel, inzonderheid als zy veritas ecclefice ge-
noemd word. Waarheid der Kerke is by Ter-
tulliaan de waare gegronde Leere of byzonder het
gevoelen der van de Apostelen gegrondveste Ker-
ken. Daarom wil hy, dat als men weten wilj
Wat in den Godsdienst waar zy, men de Apos-
tolifche Kerken hooren zal, en waarpm ? Qtiia
apud eas fint apoßolorum authenticce littera, de-
^i^yl men by dezelve de egte Brieven der Apos-
telen vond, waar door alles moet beflist wor-
den. Onder deeze nii noemt hy uitdrukkelyk:
Kerk van Ephefen , die derhalven litteras
'^»ihsnticas Pauli had. Zoo veel vetfcheelt het
dan 5 dat uit de woorden, Ecclefics veritas dat
zou kunnen afgeleid worden, het geen daar ui;
B anbsp;be^
-ocr page 34-befloten word , dat veelmeer volgens Temt-
Haans wyze van denken, en redekavelen, juist
he-: tegendeel moet beüoten worden. De Kerfe
geloofde, of zeide, oï gevoelde, dat de Brief aan
de Ephefiers gerigt zy, dewyl de Kerk te Ephe-
fen den egten en oorfpronglyken Brief had,
waarïn zulks gezegd wicrd. Zoo weinig nu
als de woorden, ealeßcs veritas hewyz^n, wac
zy zou'len zeggen of aantonen; zoo weinig is
dit ook uit de overige woorden te beflisfen :
fed- Mardon ei titidiim aliquando interpolare ge-
fiat. Vooreerst betekent interpolare by Tertul-
liaan niet blootlyk, interferere, invoegen, of in-
fchuiven; want by hem heet interpolare iedere
verandering van den Text, volgens zyne eige-
ne Verklaring; qua fiat detractmie, adjeclime
éf interjeäione; interpoleren en adujtereren of
vervalichen is by hem geheel en al hetzelfde.
In het laatfte Hoofdftuk, van zyn vyfde Boek
tegen Marcion.heet interpolare numerum epifto-
larum Paulinarum, zoo veel als eorum winnerom
miniiere, derzelver aantal kleiner opgeven, dan
het is. Gevolg]gt;k kunnen de woorden; Mar-
don eidem interpolare gefiiit, zeer wel zoo veel
zeggen, als Marcion heeft eens het opfchrift
van deii Brief willen veränderen, cf verval-
fcl^n. De woorden in de uitle^'ging van de-
zel-
2 O
2T
Eclven; Ei Qtitido carpitif) is een byvoegzel j
hetwelk de voorafgaande Vk^oorden, zoo min
als de volgende veroorloven, of begunftigen;
alfchoon ook intej-polare zoo veel betekende als
interferere of invoegen; want die iets uit een
opfchrift uitftrykt, en iets anders daar voor in
plaats ftelt, die voegt, of fchuift iets in, dat
voorheen daar niet in geftaan heeft. Zoo on-
gegrond is nu het gantfche bewys , dat de
woorden sv 'Ecp£s-M te Ephefm in dc eerfte en
allerüudfte Handfchriften der eerfte en tweede
Christen-eeuw geheel niet zouden geftaan heb-
ben, zonder daar van te gewagen, dat indien
zelfs Tertulliaan het gevoelen had, dat hem
toegefchreven word, dat in zyne Handfchrif-
ten deeze woorden niet geftaan hadden, nog-
thans daar uit niet op alle Handfchriften der
eerfte en tweede eeuw zou kunnen befloten
worden. De tweede plaats van Tertulliaan be-
wyst dit nog veel minder. Dat men het woord
prcefcriptam in perfcriptam wil veranderen, zon-
der eenige Handfchriften voor deeze nieuwe
Leeswyze te hebben , daar toe is geen dringen-
de grond voor handen, dewyl epiflola ad Ephe-
ßos prafcripta wel eenen Brief, die volgens zyn
opfchrift aan de Ephefiërs gerigt is , betekc-
i.en kan. Dan men moge vry perfcrlptavi ha-
B 3
iemiis lezen ! U^y geloven, dat deeze Brief aan
de Ephefiërs gefchreven is; de Ketters geloven,
dat hy aan de Laodicenfen gefchreven is : Hoe
volgt daar uit, dat de oudfte Handfchriften
van de eerfte en tweede Christen-eeuw de woor-
den , ev £(pecra niet in het opfchrift van den
Brief, of in deszelfs eerfte vers gehad hebben ?
Onmooglyk kunnen zulke onzekere uitleggin-
gen van fommige plaatzen van den enkelen Ter-
Mlman opwegen tegen de uitfpraak van eenen
Ignatius, die honderd jaaren vroeger dan dee-
ze geleeft heeft, en van Ireneus, die insgelyks
veel ouder is, dan hy, en die uitdrukkelyk ge-
tuigt, dat deeze Zendbrief aan de Enhefifche
gemeente gerigt is, en tevens tegen alle oude
Handfchriften en overzettingen.
Dan deeze uitlegging der plaatzen van Ter-
tulliaan zal door eene plaats uit het tweede
Boek van Bafilius den Grooten tegen Eunomiiis
eene nieuwe fterkte bekomen, alwaar hy zig
dus uitdrukt: De Jpostcl noemt de Ephefiërs in
zy7ien Brief aan hen, Ivra?, die zyn, dewylzy
met hem, die is hri ver'èenigd zyn. Hy fWeekt
liamelyk tot de Heiligen, en de Gelovigen in Chris-
tus, die zyn; want dus hebben ons onze Foorou-
ders deezen Brief overgeleverd , en ik heb even
hetzelfde in oude Handfchriften gevonden. Wat
zal
-ocr page 37-Eal nu Bafilius volgens deeze plaats in oude
Handfchriften gevonden en niet gevonden heb-
ben ? Gevonden zal hy hebben, dat de woor-
den Toi? ovTi, die zyn, daar in ftaan? Wat zal
hy 'er niet in gevonden hebben, de woorden;
te Ephefen? En waarom niet? Omdat hy niet
zegt, dat deeze daar ook in geftaan hebben,
en alleen zegt, dat de eerfte daar in gelezen
worden. Welk eene betoogtrant! Doch deezs
plaats word nog geheel anders toegepast en ge-
bruikt. Vooreerst zal daar uit volgen, dat in
de meeste Handfchriften ten tyde, als Bafilius
dit fchrcef, de woorden toi? ovtiv ontbroken
hebben, waar van hy zig evenwel geen eene
Jetter laat ontvallen ; ten tweeden, dat even
deswegens de woorden h hpetyco moeten ont-
broken hebben, nadien hy deeze niet aanhaalt,
en zig alleen met de woorden roig hva-iv op-
houd. Maar hoedanige ontdekkingen zou men
niet in alles maken, of welke nog zoo zekere
berigten of leerftukken niet daar uit verban-
nen kunnen, byaldien deeze uitlegkiznde door-
breken en ftand diende te houden ? De waar-
is, dat de plaats van Bafilius, die met de
woorden up en hivigt;:i in de wederlegging van
zyn party fpeelt, even daarom tot beflisfmg
der vraag, of de woorden te Ephefen in het
B 4nbsp;oor-
oorfprongij^ke van dcczcn Brief geftaan heb-
ben , of niet, ganfchelyk niet gebruikt kan
worden, gejyk dit van den Heer Hofraad Mi-
chaelis zoo duidelyk is aangetoond, dat het
dwaasheid zoude wezen, als men hier nog iets
by voegen, of het nog tastbaarer maken wildé.
Indien het eerfte bewys, dat de woorden,
h Icpea-co in de eerfte en oudfte Handfchriften
van deezen Brief niet te vinden waren, de
hoogfte zekerheid had, die het niet heeft, nog
hebben kan; dan ware het verder onderzoek
niet nodig geweest, of ook deeze Brief zulke
inwendige merkteekenen heeft, waar aan men
erkennen zou kunnen, of hy eigentlyk of alleen,
cf voornamely\ aan ie Ephefiërs gcfchreven zy gc-
quot;iveest dan niet. Dat hy dergelyke merkteeke-
nen heeft, word ontkend, nadien het als uit-
gemaakt is voorönderlleld, dat het gevoelen,
dat hy aan de Ephefifche gemeente gerigt is,
tiig enkeld op de Qyerlevering, maar niet op de uit-
fpraak der oudfle Handfchriften grond. Het is,
zegt men, tegen Paulus gewoonte, in eenen Brief,
aan cenc hyzondere gemeente gerigt, derzelver
ruiam uit te laitsn, even aköf het zonneklaar wa-
re , dat deeze in het opfchrift van den Brief
ïiiet genoemd was ge\\:orden. Ten tweeden, hy
gevatte geheel niets, gelyk dit ook van aile
uit.
-ocr page 39-uitleggers zou aangemerkt zyn, dat eene by-
Zondere kennisfe van Paulus met de gemeen-
te te Ephefen te kennen zou gev.en, het welk
by eenen Brief aan de Ephefiërs zoo veel tc
meer verwondering moest veroorzaken, de-
wyl hy onder alle zyne Brieven de- eeniglte
zou zyn, waar in hy de gemeente in het op-
fchrift niet zou genoemd hebben ; alwaar dit
wederom als reeds bewezen word aangeno-
men, het geen evenwel eerst diende bewezen
te worden. Meer fchyns heeft het, dat dc
Apostel in het 15de Vers van het ifte Hoofd-
ftuk en in het 2de en 4de Vers van het der-
de Hoofdiluk als iemand fchynt te fpreken,
die nooit zig onder die genen heeft opgehou-
den , aan welken hy fchryft, In het eerlle
Hoofdftuk zegt hy , dat hy van hun geloof en
van hunne liefde gehoord heeft; in het derde,
dat zy aan de beftemming van zyn Apostel-
fchap niet zouden twyffelen, indien zy anders
gehoord hadden ,. hoe het met zyne rospinge daar
toe gefield ware. Evenwel kan kwalyk iets zwak^
i'crs tegen een gevoelen gezegd worden, dan
dit. Want w^t de eerfte plaats betreft; do
daaruit ontleende zwarigheid is ligt weg te ne,
SU en, Wanneer, van eens anderen geloof en lief-
de te horen, zo veel kan zeggen, en wegens an,
B 5nbsp;do-
dere redenen zeggen moet, als; van iemands
'wasdom, of fiandvastigheid in het geloof en in de
liefde berigt te worden. Wat de tweede plaats
aangaat; ieder weet,dat in het Gnoksch.,[indien
gy maar, even zoo veel betekent, als; dewyl
gy immers. Zoo gemaklyk zyn deeze, flegts
al te groot opgevatte, zwarigheden weggeno-
men, en het zou gevolglyk geheel niet nodig
zyn, te onderzoeken, van waar toch dat ge-
voelen of overlevering moge ontftaan zyn ,
dat men eenen Brief van den Apostel, die niet
aan de Ephefiërs gerigt was, dewyl zy in het
opfchrift niet genoemd waren, nog aan hen
konde gerigt zyn, dewyl de inhoud zelf daar-
mede zou ftryden, des niet tegenflaande voor
eenen Brief aan hen hebbe kunnen houden.
Maar hoe dikwils maken wy niet eene gehefcl
onnutte vertooning van diepdenkenheid,wan-
neer wy by het natuurlyke , en by het geen
terftond in de oogen valt, niet willen bly ven,
en het tegengeftelde ons met de aangename
hoop , dat wy gelukkiger, verder of dieper,
dan anderen, zien, ftreelt! Hoe zwaar is het
niet, de verlokking van zulk een aangenaam
uitzigt te wederftaan!
Het is dan zoo met dit bewys gefteld, dat
het andere gevoelen, dat deeze Brief alleen en
voor-
\
voornamelyk aan de gemeente te LaÖdiceën ge-
rigt zy, even zoo onwaarfchynlyk is, als het
eerfte. Want hoe verwerpelyk ook dat ander
gevoelen zyn mag, zoo kan nogthans dit, dat
Paulus werklyk deezen Brief aan de Ephefiërs
gefchreven heeft, geheel niet aan dat zelfde
oordeel onderworpen zyn; dcwyl het hoofd,
bewys tegen deeze zaak, gelyk is aangetoond
geworden, geheel geenen grond heeft. Der-
halven kan het zeer onverfchillig zyn , waar
toch dat gevoelen van daan mag gekomen zyn;
dat Paulus deezen Brief niet aan de Ephefiërs,
maar aan de Christenen te Laödiceën gefchre-
ven heeft. Alleen dit is meer dan fterk ge-
fproken , als 'er gezegd word, dat Marciom
gezag dit, indien niet meer, uitmrken konde, dan het
overëenliernmend gevoelen.aller regtzinnige Ke)-kva-
ders bewyst, dat deeze Brief aan de Ephefiërs ge-
rigt zy geweest.
Dewyl nu dit voor onwaarfchynlyk, en zelfs
x^oor onmooglyk verklaard word, hoewel zon-
der eenigen zekeren grond; zoo houd inen zig
daardoor geregrigd, om den Brief aan de Chris-
tenen te Ephefen voor eenen rondgaanden Brief
van den Apostel Paulus aan alle die Gemeenten
te houden, welke Tychicus op zyne reize be-
zoeken zoude. Deeze zoude overal, gelyk rae^
raeent 5
-ocr page 42-atnbsp;I-NDEIDING.
meent, zonder eenige gefchiedenis voor
te hebben, een affehrift daar van afgeven; doch
volgens Paulus oogmerk niet aan die gemeen-
ten , die hy in perzoon gekend had. De Chris-
tenen te Laodiceën had hy niet in perzoon ge-
kend ; dus kon het heel wel zyn, dat de door
hem zeiven, of door zynen Schryver opgeftel-
dc Brief by de Christenen te Laödicea geble-
ven zy, waaruit men dan begrypen kan, hoe
het Marcion in de gedachten hebbe kunnen
komen, om de woorden, te Laodiceën in den
text in te voegen, alhoewel daaruit op geener-
leie wyzc volgt, dat hy alleen of voorname-
Jyk aan de Christenen te Laodiceën gerigt zy
geweest, gelyk dan ook even daardoor begry-
pelyk zou worden, waarom Paulus van de
Colosfers begeert, dat zy den anderen Brief van
gelyken inhoud , dewyl eenige ftoffen daarin
meer uitgehaald waren , uit Laödiceä zouden
Jaaten komen en lezen. Hoe laten zig niet Ge-
fchiedenisien uit louter onbewyslyke gisfingen
famen weven!
Doch opdat dit nieuw gevoelen zig ook van
den kant der nuttigheid voor de uitlegging mo-
ge aanpryzen; zo word eindelyk aangehaald,
dut men , wat den inhoud van deezen Brief
betreft, daaruit, dat hy een rondgaande Brief
geweest is, kunne begrypen, waarom indee^
Zen Brief enkeld eenige algemeene, maarden
toenmaaligen Christenen ncxlige en gewigtige
Leerftukken behandeld worden. Daar uit zou-
de verder duidelyk worden , waarom Paulus
terftond in het begin die weldaaden roemt.
Welke hy en alle Christenen aan de genade
Gods door de verlosfing van Jefus Christus te
danken hebben ; waarom hy zoo hartelyk voof
de ftandvastigheid van alle Christenen in de
leere daarvan bid; waarom hy in't byzonder
den Christenen uit de Heidenen de grootheid
van hunne gelukzaligheid herinnert; waarötn
hy zigzelven daarom gelukkig noemt, dat hem
hetampt, om het Eüangelium byzonder onder
de Heidenen te verkondigen, opgedragen is
geworden ; waarom hy dan op de vervulling
van zulke pligten aandringt, tot welker be-
trachting alle Christenen in 't gemeen verbon-
den zyn, alsof Paulus dit alles niet in 't byzon-
der ook den Christenen te Epbefen had kun-
nen infcherpen ; of alsöf hy die gemeen-
ten , aan welken hy buiten kyf gefchreven
^'^eft, niet dezelfde voorfchriften mede-
gedeeld en ingefcherpt , maar zig alleen tot;
die bepaald had, die hun wegens hunne by-
zondere plaatslyke of perzoonlyke oraftan-,
digheden vooral hadden moeten ingefcherpt
worden.
Ik geloof niet nodig te hebben, meer daar-
over te zeggen, alhoewel het niet aan ftofFe
ontbreekt tot eenige andere toevallige aan-
merkingen. Alleen eene zaak kan ik, wat den
hoofdinhoud van den gantfchen Brief aanbe-
langt, niet met ftilzwygen voorbygaan, om
toch ook eenige gisfing, die voor de uitleg-
ging niet geheel ongewigtig konde zyn, voor
te dragen. Het is onbetwistbaar, dat de Apos-
tel zig bykans den geheelen Brief door met de
groote gedachte bezig houd, dat de Heidenen
door het geloof in Jefus Christus niet minder
aandeel aan zyne weldaaden hebben, dan de
joden, indien zy hem voor hunnen Vexlosfer
erkennen , welke voorregten deeze voor zyne
verfchyning ook boven hen vooruit mogen
gehad hebben. Aan deeze leere moesten de
Christenen uit de Heidenen te Ephefen zig
vasthouden , dewyl hunne geheele ruste en
gelukzaligheid daarop gegrond was. Van dee-
ze moesten zy zig door niets laten afkeerig
maken , byzonder niet door het lyden , het-
welk hem voornamelyk de verkondiging en
uitbreiding deezer leere op den hals gehaald
had; het welk hy hun even daurüm tot eere re-
kent.
kent, en als eene opwekking tot llandvastig-
heid in hun geloof, maar byzonder ih deeze
leere voorhoud, tot welker verloochening zy
voornamelyk in deeze tyden van veele verlei-
ders verlokt wierden. Wanneer men dit alles
met de aandoenlyke rede vergelykt, welke
Paulus te Mileten tot de Ouderlingen der ge-
meente te Ephefen gehouden heeft, zoude
men dan daar uit de aanleiding niet erkennen,
die Paulus kon hebben , om juist over deeze
leere zoo wydlopig aan de Ephefiërs te fchry-^
ven, en hen tot ftandvastigheid in hun geloof
aan dezelve op te wekken? Deeze zoo uitvoe-
rige behandeling van dit leerftuk gelykt toch
zoo weinig naar eene behandeling van eenen
locm communis of eene leere, die allen Chris-
tenen even gelyk nodig en gewigtig is, als zeke-
re leerftukken, die in de Brieven aan de Ro-
meinen, Galatiërs, Corinthiërs en Thesfaloni-
ccnfen op eene opmerklyke wyze uitvoerig
behandeld worden. In de rede, te Mileten
tot de Ephefifche Ouderlingen gehouden, zegt
by : Ik heh u lieden niets onthouden wat nuttig
ik heh betuigd, beiden Joden en Grieken he-
keering tot God en het geloove aan onzen Heere
Jefus Christus; ik weet niet, wat my daar ont-
moeten zal, 'dan dat de Heilige Geest vanflad tot
31
INLEIDING.
ftad betuigt, dat my banden en verdrukkingen aan--
Jlaande zyn. Maar ik achte op geen ding, opdat
ik het ampt volënde, dat ik van den Heere Jefiii
mitfangen heb , om te betuigen het Eiiangelium
van de genade 'Gods. Daarom betuige ik iiUeden
op deezen dag, dat ik rein hen van uw aller bloed.
Want ik heb ii niets agter gehouden, dat ik niet
en zou verkondigd hebheii alle den raad GodSi
Zoo hebt dan acht op u zeiven, en op de gehee-
Ie kudde, ova welke u de Heilige Geest tot
Opzieners gefteld heeft, om de gemeente Gods te
1'^eiden, welke hy verkregen heeft mei zyn eigen
bloed. ÏVant dit weet ik, dat na myn vertrek
grouwelyke ivolven tot u inkomen zullen, die dé
kudde niet zullen fpaaren. Ook uit u zelven zuU
len mannen opftaan, die verkeerde leeringen zul-
len fpreken , om de difcipelen af te trekken agter
zig. Daar'óm waakt, en gedenkt, dat ik drie jaa-
ren lang nagt en dag niet opgehouden heb een iege-
gelyk met traanen te vermanen; ennü. Broeders,
ik beveele ii aan God en het woord zyner genade,
die magtig is u op te bouwen , en u een erfdeel
te geven omkr alle de geheiligde. Hoe in het
oog lopend is niet dc gelykheid van alles, wat
de Brief aan de Ephefiërs bevat, met het geen
hy den Ephefifchen Ouderlingen en Leeriia-
rcn in deeze zoo bcweeglyke aanf/raak aan
hcQ
-ocr page 47-INLEIDING.
33
hen gezegd heeft! Is het niet, alsöf hyhunin
deezen Brief, alles wat hy hun by zyn affcheid
gezegd had, zelfs tot de byzondere uitdrukkingen
ioe, alleen uitvoeriger wilde herinneren , de-
wyl nu juist grouwzame wolven onder hen in-
gekomen, en uit hun zelf mannen mogen op-
geftaan zyn, welke verkeerde leeringen fpra-
^ven, om de difcipelen tot zig te trekken ? In
zyne rede zegt hy tot hen: dat de Geest hevt
betuigde, dat banden en verdrukkingen hem te ^e^
Tufalem wagtende waren: én ès^rjj.a, kc-u 6Alt;-
^£1? ixe-jova-u Tweemaal noemt hy zig zeiven
in den Brief aan de Ephefiërs h^ixm h rc^
quot;■ypicü Cap. 3, I. 4, 2. en gewaagt ook in heC
fiot van zynen Brief van zyne gevangenis. Ook
hermaant en bid hy hen, zig aan zyne verdruk-
'^'^ngen ÖAixlysxi fj.ov nietteftooten. Hy acht dee-
2e verdrukkingen niet; hy verblyd zig over het
^'^Pt, om het Euangelie der genade te verkon-
digen: T^^ èiuKoviu,?, j^v 'eAsi/Sero Trscpa, TOV KV^
ly^crov êioi;j,cipTvpci(rSui ro hyxy/sAisv tv,; y^a-
Even zo blymoedig fpreekt by in het
^^rde Hoofdftük aan de Ephefiërs van dit Ampü
^''^a.yyiXio-j, óv lysvofLViV aiay.ovo? y.cira rplt;s
/C^piTo? ^ we/è^ dienaar hy geworden is. Daar
ïiy, dat hy hun het Koningryk Gods
tqu verkondigd heeft; hier hetin^
Cnbsp;nerf
r^ert hy hun den zegen, waarmede God hen U
irov^ccvioi? gezegend heeft; daar zegt hy hun,
dat hy hun niets van deß geheelen raad Gods
ßoVÄny agtergehouden heeft, maar hier
roemt hy de aan hem geopenbaarde verborgenheid
yan zynen wille: ro /.ugw^v rov Ó^.unbsp;t^v
ßovÄ:;v rov ^sKi^iJ-aro? kvrov.
Daar zegt hy den Leeraaren te Ephefen, dat
d- Heilige Geest hen tot Opzieners over de
gemeente gefield heeft: tö -r^eu^c ro iym
Uero iixcci IrKTKorov, iroii^ctivsiv ry^v szzXna-i^v
rov ßsou ifynbsp;êia rov lêiou aiux-
ro?. Hier noemt hy, ro ttvsvixcc apfaßccva h?
icTToXvr^icTiy tgt;j? TepiTOiVi^e'^^r, en zegt: dat
Christus fommigen verordend heeft tot Apos-
telen, anderen tot Profeeten, anderen tot Op-
zieners h? oiKohiW rov (Ti^fxxroi rov yj^gov.
* Daar voorzegt hy hun, dat ^rouwzame wolven
onder hen inkomen zullen, en de kudde met
fpaaren, dat uit hen zelf mannen zullen opftaan,
die verkeerde leeringen zullen voordragen, om
de discipelen tot zig te trekken. Hier vermaant
hy ben, gelykhy zelfben met alle ootmoedigheid^
ixsrcinbsp;T^TBvoCppoun^i^? onderwezen had,
om insgelyksnbsp;mTsivo^poa-uvijs elkan-
der in de liefde te verdragen ; maar ook om
in de eenigheid des Geests, of in de leer^ des.
Gecsta
-ocr page 49-inleiding.
Geests van God te volharden, en vermaant hen
nu, om de geheele wapenrustinge Gods aan te
nemen, alzoo zy nu niec met vlcesch en bloed^
maar met de machtigen., geweldigen, en Forften
in de wereld zouden ftryden, dewyl thans die
tyden gekomen waren , die hy hun te voren
verkondigd had. Daar had hy hen Gode aan-
bevolen , die hen ophouwen en hun een erfdetl .o?z-
der alle de geheiligden geven kondel tm êuva.-^
jj-svca e7ro{koêofjt,t]irct; y.a.i Sovvai vjxiv kA'/ipgvsixiccv
T015 dyixa-f^svoi? Trxa-tv. In den Brief zegt
hy van hen, dat zy medeburgers en huisgenoten
Gods waren i gehouwt op het fundament der Apos-
telen'. a'uiz7ro?uTa.i rccv uyrxv zuihizoioi rcv $sou
^'^oikbèoij^yjfjevts? rep (iefj^ixicp tcov atogoxuiv»
en wenscht hun tevens toe, dat God hun ver-
bchtte oögen geven mogte om te weeten; n?
® ^Acyro« rt^g êo^i^c riji yJ.y,povo!j,ioi? h toiq
'^yioig. Hy pryst tevens met betrekking daar-
^P God, Toy.avva:/j,svov vrrsp tclvtci, TOiyjTai vTsp-
^''•'^spiTcrov, cói/ aiTcu/xe^a, vj voo'jfxsv. Daaf
betuigt hy, dat hy bereid is, om zjm leven
niets te achten, om het ampt te volbrengen, dat
fy van Christus ontfangen had, èiot iJ.apTvpxT^xi
rvii y^cipiTOi rou Ösov, en in het
Hot van zynen Brief verzoekt hy dc Ephefiërs
om hunne voorbidding, dat hem vrymoedig.
C anbsp;heit!
35
36nbsp;INLEIDING.
beid tot uitbreiding van het Euangelie moge ge-
geven werden: lm fxoi èo^ Xoyo, h im^si rou
ynbsp;yyxpiTs^i ro i^v^'^piov rou
hayyslicv. Behoorde dit alles niet met veel
meer grond als een bevvys voor Paulus byzon-
dere kennis aan de gemeente te Ephefen aan-
gezien te worden , dan datgeen verdient een
ibewys genoemd te worden, het geen men bij-
brengt, om te betogen, dat Paulus zig in dee-
zen Brief uitdrukt, als iemand, die de Chris-
tenen, aan welken hy fchryft, niet perzoon-
lyk kent? Zoude deeze zoo groote gelykheid
tusfchen Paulus aanfpraak aan de Ouderlingen
en leeräaren der gemeente te Ephefen, en den
Brief, die volgens alle Handfchriften en over-
zettingen, gelyk ook volgens alle Kerkvaders
aan hen gerigt is, iets geheel toevalligs wezen?
Kan men dit zoo ligt in twyifel trekken, als
men tegelyk dit wil gewagen, dat Paulus zig
en de Christenen, door hem te Ephefen be-
keerd, aldaar geheel van de ongelovige Joden
afzonderde en met hen byzondere Godsdiens-
tige famenkomften inftelde?
Indien deeze aanmerkingen meer waariieid
dan gi?fingcn waren; indien derhalven Paulus
in 't byzonder op dio rede, welke hy tot dc
Ouderlingen en Leeräaren der Ephelifche Ge-
cieen-
-ocr page 51-37
TOeente hield, het oog gehad hadde; zoo zou-
de men ook eenen grond kunnen gisfen, waar-
om hy in deezen Brief tegen de Joodschgezin-
de Christenen evenwel op eenen veel zagter
en meer verfchoonenden toon fpreekt, dan in
andere Brieven , waarin hy hunne dwalingen
beftryd , byzonder in den Brief aan de Colos-
fers. In zyne rede te Mileten waarfchuwt hy
de Christenen van ter zydc, deels voor grouw-
Jyke wolven, die onder hen inkomen, en de
kudde niet fpaaren , deels voor mannen, die
onder hen zelf opftaan , en verkeerde leerin-
gen fpreeken zouden, om de discipelen aan zig
te trekken. Van deezen fpreekt hy opentlyk
niet met zulken ernst en ongenoegen, als van
geenen. Hy befchryft hen trouwens niet als
Wolven , als grouwzame wolven; hy fchryfc
liun alleenlyk verkeerde gevoelens toe, en het
oogmerk, om de Christenen aldaar van hun-
ne betere kennis af te trekken, en zigzelven,
^■eelligt uit eene goede meening, eene party
Onder dezelve te maken. Zoude niet misfchien
^aulus enkeld daarom in den Brief aan deEphe-
met zoo veele verfchoning van die gee-
nen fpreken, welke de Christenen uit de Hei-
quot;Hen in hunne denkbeelden van de onnood-
^^aklykhcid van alle waarneming der Mofai-
C qnbsp;fche
38nbsp;INLEIDING.
fche wet zogten twyiFelächtig te maken, omdat
hyzc nog door deeze zagtheid zogt te winnen ?
Zoude hy niet misfchien daarom den Christe-
nen uit de Heidenen de voorregten, welk an-
ders het Joodiche volk boven hen voor uit ger
had hadde , onder het oog brengen, en hen
daardoor zoeken te bewegen, om nog geduld
met hunne zwakker Broederen uit de joden
te oeiienen, zonder daarom hunne betere kun-
digheden te verlaten? Schynt hy niet eeni.
ger mate daarom de leere van de al gemeene
genade Gods, en van de aanneminge der Hei-
denen , zonder voorafgaande onderwerping
derzelven onder de wet van Mofes, in zyn
Koningryk, zoo dikwyls, als eene van onbe-
denklyke tyden af, als eene hem alleen beken-
de verborgenheid voorgefteld te hebben, om
hunne gehegtheidaan hunnen vaderlyken Gods-
dienst te ontfchuldigen, dewyl menfchen hun-
ne vooroordeelen eerder plegen te verlaten ,
wanneer zy wegens dezelven niet te ftreng be-
oordeeld worden? Zelfs de wyze, waar op hy
deezen Brief befluit, konde daaröp doelen, als
hy eenigen vrede, en liefde met geloof van God ,
Vader en den Heere Jefus Christus , maar
genade allen die geenen toewenscht, welke on-
zen Heere Jefm Christus in onver derfykheid
oïregtfchapenliefhehben. Doch ik laate af, van
•gisfingen op een te flapelen, die niet tot den
rang van zekere waarheden kunnen verheven
Worden.
T^q plaats, waar deeze Brief gefchreven is,
Was , gelyk uit deszelfs inhoud reeds blykt,
Rome, alwaar hy, om het Euangehe, gevan-
gen was. Wat den tyd belangt, zoo is dit wel
genoeg, dat hy omtrent op denzelfden tyd ge-
fchreven moet zyn, op welken de Brieven aan
de PhlHppiërs en Colosfers met een dergelyk oog-
merk gefchreven zyn. De Bifchop Pearfon en
andere nieuwe uitleggers ftellen hem deels in
het een en zestigfte, deels in het twee en zes-
tigfte jaar der eerfte Christen eeuw. Nadien
de Brief aan de Colosfers en die aan de Ephefiërs
inhoud en zelfs in den famenhang en ver-
hand der voorftellingen eene zoo groote ge-
lykheid met elkander hebben, zoo zoude het
'^oor de uitlegging' niet geheel onverfchillig
^J'n , indien de vraag konde beflist worden ,
Welke van beiden eerst gefchreven zy. Ik heb
geene gronden, om myzelven voor het vroe-
ger fchryven van den eenen of den anderen
te verklaren , maar wagt met verlangen, da
gronden te lezen, waardoor zig de eerw. Bis-
fchop van Ripen, de Heer D. Block bewogen
C 4nbsp;vind,
39
vind, om tegeloven, dat Paulus den Brief aan
de Colosfi'érs eerder gefchreven hebbe, dan den
Brief aan de Ephefiërs; Als ik voor het ove-
rige niets over het gevoelen van fommige ge-
leerde uitleggers gezegd heb, dat de Apostel
ook in deezen Brief, gelyk byzonder in dien
aan de Colosfiërs, het oogmerk heeft, om de
Christenen tegen verfcheiden dwalingen der
Oosterfche en Gnostifche Wysgeerte of ook
tegen de gevoelens der Esfenen te bewaren; is
zJks gefchied, om dat ik meene te bemerken,
dat deeze Qnderftelling meer en meer het aan,
zien verliest , dat zy een' tydlang , alhoewei
^opit; zonder allen tegenfpraak, gehad heeft,
VAN DEN
a a n d e
I
73
f
aiiliis, een Apostel van Jefus Christus, door de
genade Gods, wenscht deszelfs aanbidders te Ephe-^
fen, die in Christus geloven, genade en vrede van
Cod onzen Vader, en van onzen Heere Jefus
Christus.
Geloofd zy God, de Vader van onzen Heere Jefus
Christus , voer allen zsgen zyjies Geests, wctarmede
h ons door Christus in zyn Koningryk gezegend heeft.
J'^'^^ant om zynent wille heeft hy ons reeds voor s'we-
^elds begin , uit loutere liefde daartoe uitverkoren,
9-at Jieilig en oiibeflraffelyk voor hem zouden zyn,
^nbejloten, ons door Jefus Christus de voorregten van
sj'ie Kinderen uit vrye gunst tot prys van zyne won-
derbaars genade te laaten toekomen, waannede hy ons
4oor den Geliefden begenadigd heeft, van wien iry,
C 5
42 O FERZ ETTING
met zyn bloed verlost, de vergeving der zojiden heb-
hen, naar zyne groote genade, door tv elke hy ons met
alle wysheid en kennis ryklyk begiftigde, als hy ons
zyn, tot hier toe nog verborgen, van hem uit onver-
diende goedheid gnmien, genadig befluit bekend
maakte , om in de tyden , van hem wysljk daar tos
verordend, door Christus alle menfchen in de geheele
wereld met elkander te verëenigen. Door Hem, zeg
ik , door Wien wai tot zyn eigendom zyn aangeno^
men geworden, dewyl wy, naar het befluit van
hern, die alles befiiert, gelyk hy het voergenomen en
beflaten heeft, verordend waren, tot prys zyner won^
derbnare genade, om de eerfte te zyn, die op Christus
hoopen; door wien ook gy lieden , nadat gy zyne ware
en zielsverhlydende leere gehoord hebt , door wien,
zeg ik, ook gy lieden, om uw geloof, met den beloof■
den heiligen Geest daar toe gemerkt (*) wierdt, dit
tot prys der wonderbaare genade Gods het onderpand
van uwe erfenis, en van de vooru verworven verlos-
fing is.
Daarom kan ik, volgens de berichten, die ik van
uw geloof in den Heere Jefus en van uwe liefde jegens
alle zyne aanbidders hebbe, niet nalaten , God or,i
uwent wille te pryzen , en zoo dikwils ik bid. Hem
voor ulieden tefmeken, dat God, de aanbiddenswaar-
dige Vader van onzen Heere Jefus Christas, ulieden
tot zyne kennis door zynenGeest meer en meer wysheid
en
(*) In het Grieksch; verzegeld: het welk voor ons ca:::
tf ongewoone hetïfpreuk is.
VAN DEN BRIEF enz.
en kunde en opgeklaarde verftandsöogen mlle geveny
op dat gy moogt erkennen, hee veel gy van uwe ree-
ping tot het Christendom tehoopen; welk eens heerly-
ke en ryke erffenis gylieden onder zyne Aanbidders
te rerwagten hebt; hoe allesöverklimmend groot zyne
aan ons. Gelovigen, verheerlykte magtis; hoe gelyk
aan de werking van zyne kragt en magt, die hy aan
Christus bewees, als hy hem-van de dooden opwekte,
hem aan zyne regtehand in zyn Koningryk zette, bo-
ven alle overheid, geweld en heerfchappy, en hoven
alleswat tegenwoordig of toekomflig magtig en ver,
heven mag genoemd worden; als hy alles aan hem on-
derworpen maakte, en hem tot een Hoofd bóven allen
in de Kerk verordende, die zyn ligcÊaam is, de ge-
meente van hem, die allen zonder eenige uitzondering
met zyne genade vervult; in't byzonder ookuliedent
on'dangezien gy den dood door overtredingen en zon-
den verdiend hadt, waarin gy eertyds leefdet, gelyk
de wereld nu leeft, naar den magtigen leheerfcher
der duisternis , naar dien geest , die thans door de
ongelovigen zoo werkzaam is , met dewelken wy ook
tertyds alle onze verdorven lusten volgden, en alles
deeden, wat onze verdorven neigir.gen begeerden, en
gev(ilglyk van nature even zooflraffchuldig waren , als
alle andere mcnfchen. Desniettegenfiaande heeft Gods
ontfermende groote liefde jegens ons, offchoon wy even
zeer wegens onze overtredingen den dood verdienden,
ook ons met u ; {want gy hebt uwe verlosfing alleen
aan zyne genade te danken; ) levend gemaakt, en ons
rr.st u opgewekt, en met u door Jefus Christus in zyn
Ka-,
43
44 OVERZETTING
Kcningryk gezet ; tot een altydduurend gedenkteken
mn zyne door Jefus aan ons bewezen aliesöverklimmend
groote gmade en weldaadigheid. Want gy hebt mve
verlosfing door het geloof alleen aan zyne genade te
danken. Gylieden hebt daartoe rdets toegebragt; het
is een vry gefchenk van God. Gy hebt geene verdien-
flen, waarop gy zoudt kunnen roemen. Wy zyn ge-
heel zyn werk , dat hy door Jefus Christus tot alle
deugd gefchapcn heeft, op welke wy onsnaar zynen
wil, fallen tyde zullen toeleggen. Vergeet derhalven
Tiooit, dat gy naar uwen oorfprong , tot die Volken
hehoordet, welke van hen de voorhuid genoemd wor-
den, die zig ten aanzien van hunnen oorfprong, van
ywegen de voorhuid,met menfchen handen weggenomen,
de Befnydenis heeten. Waarlyk gy hadt toenmaals
immers geen deel aan Christus ; gy waart van het
Israélitisch volk afgezonderd; gy waart, als vreem-
delingen, van de weldaaden der belofte uitgefloten;
gy hadt niets te hoopen, en leefdet in de wereld zon-
der eenige kennis van den waren God. Maar thans
hebt gy door Christus Jefus, hoe ver gy ook van hein
vervreemd waar?, om Christus bloeds wille even zoo
naa toegang tot hem, als wy. Want Christus is onze
vrede. Hy heeft ons en ulieden, verëenigd, hy heeft
den fcheidsmuur, die ons affcheidde, weggenomen; hy
heeft door zynen dood een einde gemaakt van de vyänd-
fchap, welke door de geboden en inzettingen der wet
veroorzaakt was geworden; hy heeft dus door het her-
fiellen van den vrede, om uit twee volken één nieuw te
maken, beiden viet God, alleen door 7.ynen dood aan
het
-ocr page 59-rJN DEN BRIEF enz.
het kruis, verzoend, aan hetzelve alle vfdndjchapge-
dood, en daarop aan allen, het zy zy reeds eenen toe-
gang tot hem hadden , of niet, v: ede en heil latent
verkondigen. Want door Hem hebben wy in eene en
dezelfde kennis der leere van zynen Geest eenen vry'ên
toegang tot den Vader. Ge^oiglyk zyt gy niet meer
vreemdelingen , nog enkeld hpvooiiers , maar mede-
^u-.gers der aanbidders van God , en zyne hidsgeno-
t-en, gebomvt op het fundament der Apostelen en Pro-
feeten, waarvan Jefus Christus de grondfleenis, op
Wien het gantfche gebouw faniengevoegd, en den Heere
tot eenen heerlyken Tenipel opgehaald word , gelyk
dan ook gylieden op den zelfden grond door den Geest
tot eene Gods wooninge mede gehouwt wordt.
Tot dit einde werd ik, Paulus, die ik om Christus
yille gevangen ben, ulieden , die anders Heidenen
^aart, tot eenen Apostel verordend. Want gy weet
immers de wyze beflemming van het Ampt, hetwelk
% ntet betrekking tot ulieden van de genade Gods is
(^anbetrouwt, als my door eene openbaring, (gelyk ik
hier voor gefchreven heb, waaruit gy, als gy het
^^est, myne wetejifchap in deeze voorheen onbekende
^eere, betreffende Christus afnemen kunt,) die ver-
borgenheid wierd bekend gemaakt, van welke de men-
ßhen op andere tyden niet wisten , hetgeen thans
^^^ 5 tot zynen dienst uitverkoren, Apostelen en PrO'
feeten hekend is, welke van den heiligen Geest wee-
5 dat ook de Heidenen medeërven en medeleden
■^gt;an één ligchaam zyn, en m.et ons aan de belofte, door
Christus vervuld, door het Euangelie, deel zullen
heb-
45
\
hébben, welks leerciar ik door Gods onverdiende gé-
nade, en door zyne magtige werking geworden hem
Want my, den geringften onder zyne JanhidderSi
wierd genadig opgedragen, allen volken de verheu-
gende leere, van den onmeetlyk ryken zegen, dien wy
door Christus hebben, te verkondigen , en iederi'en
van de gefteldheid van zyn, om wyze redenen voor-
heen verborgen, raadsbeßuit, hetwelk van alle tyden
af hem, den Schepper aller dingen door Jefus Chris-
tus , alleen bekend geweest is, duidelyk te onderwy-
zen, dat derhalven nu eerst den hoogen en geweldigen
in zyn Koningryk door de kerk, dit eeuwig, in allen
opzigte, zoo zeer wys raadsbeßuit van God ontdekt is
geworden , dat hy door Christus Jefus onzen Heer
heeft uitgevoerd, door welken wy, met een toeverzig-
telyk vertrouwen op hem, vrymoedig tot God kunnen
toetreden. Daarom bid ik , laat u myn-lyden voor u, 't
welk 'immers uwe eere is, niet neerßagtig maken. Tot
dat einde bid ik met geboogen knieën den Vader van
onzen Heere Jefus Christus, van welken zyn gant-
fche gefacht in de heele wereld zynen naam heeft)
dat hy ulieden de genade hewyze , om ulieden met
zyne alles te bovengaande groote goedheid in uwe ger
zindheden door zynen Geest te bevesti^ejiuit lief-
de door het geloof uwe harten tot beftendige woon-
plaatzen van Christus te maken , opdat gy met alls
aanbidders van God in hem ingeworteld en gegrond
moogt kunnen doorzien, welke breedte en lengte, diep-
te en hoogte zyn Tempel hehhe, en ulieden tot eene
Volkomen Jenrds der liefde van Jefus Christus, éis
alle
-ocr page 61-Ï^AN DEN BRIEF etiz
alle begrippen te boven gaat, te brengen, opdat gy met
alles, wat godlykis, geheel vervuld moogt zyn. Hem,
die door zyne reeds aan ons bewezen magt onhegrypelyk
fneer doen kan, dan wy bidden en denken kunnen, zy daar
voor prys en eere in de gemeente van Jefus Christus ten
oliën tyde, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen /
Zoo veriflaane ik u dan, die ik om des Heeren
wille gevangen ben, te leven overëenkomflig de roe-'
pir:g , die aan u gefchied is, eikanderen met alle
r.cdige ootmoedigheid, zagtmoedigheid en geduld
liefderyk te verdragen, en daarop ernftelyk be-
dagt tequot;vrezen, dat gy door den hand der verdraag-
zaamheid ver'éer.igd, inde leere van Gods Geest éénig
moogt blyven, om één ligchaam en éénen geest te zyn^
nadien gy door uwe roeping tot het Christendom tot
één en dezelfde hoope geroepen zyt. Wy hebben éénen
Heer , één geloof , éénen doop. IVy verleren éénen
God, den Vader van alk menfehen, die over allen,
door allen, en in allen regeert. Ieder heeft deel aan
de genade Gods , alhoewel volgens de maate , naar
dewelke Christus zyne gaven uitdeelt. Hy is daar-
om, om met de Schrift te fpreken, in den Hemel op-
gevaaren, heeft de gevangenen in zegepraal gevotr-d,
en gaven onder de menfchen uitgedeeld. Be uit-
drukking , dac hy opgevaaren ife, wat zegt die an-
ders , dan dat hy eerst op deeze aarde neder geko-
men fj-? Hy nu, die nederdaalde, is dezelfde, die
hoven alle Hemelen opvoer, om een' iegelyk met zyns
gaven te vervullen. Dezelfde is het, die fommige tot
Apostelen, fommige tot Profeeten, fommige tot Euan-
4i
gelisten, fominige tot Herders en Leeraars verordend
heeft, om het welwezen der aanbidders van God te hé-
vorderen, en door het ampt, het welk zy ontfingen^
het best van Christus ligchaani te bezorgen , tot dat
wy allen in één geloof en in ééne kennis van Jefus
Christus tot volkomen mannen opwasfen, allen de volle
flerkte, welke zyne belyders hebben zullen, bereiken,
en ons alzoo niet meer, gelyk zwakke kinderen, van
ieder wind der leere door de hedriegery van arglistige,
en in de kunst van verleiding uitgeleerde menfchen,
als door den vloet der zee, laaten her- en derwaards
flingeren en dryven, maar veelmeer tnet een liefderyk
hart de waarheid aanhangen, en in alle flukken door
hem, die het Hoofd is, door Christus zoeken toe te
nemen, van wien het geheel ligchaam, door de hulpe,
door hem aan ieder lid naar de maate van zyne behoefte
vermogend toegereikt, famengevoegd m in zyne leden
vast verbonden, in zigzelf doOr zyne liefde fieeds meer
wast en toeneemt.
Ik vermaan en betuige ulieden dan by den Heere ^
om niet meer te leven, als de overige Heidenen, die
hunne ondeugende neigingen volgen, die, wegejis de
verduistering van hun verfland uit onwetenheid en-
door de blindheid van hminen Geest verhinderd, niet
Godlyk kunnen leven, maar heel ongevoelig zig aan
alle buitenfporigheden overgeven,en iiit gewinzugt aan
alle foort van ontucht verflaaven. Gylieden zyt van
Christus tot een ander leven gewezen; want gy kent
immers zyne leere , en hebt van hem geleerd, dat regt-
Schapenheid tot het geloof in hem behoort; dat gy met
•nbsp;quot;P'
43
^pzigt tot uw voorgaand leyen den ouden zin, die 'door
het bedrog zyner begeerlykheden meer en meer verdoi'^
•ven word, afleggen; dat gy uzeheii dcrr beeiers ge-
zindheden , van Geds Geest in u verwekt , verniet^
quot;iven , en neigingen aannemen moet, welke den nieu-
quot;^ven van God tot regtfchapenheid en waare heiligheii
gefchapen mensch betamen.
Daar öni onthoudt uzelyett van de leugen ieder CDre-
ke de yvaarheidmet zynen naasten, dewyl gy allen le-
den zyt van één ligchaam. Bezondigt itzeh'en niet in
uwen toorn ; laat ook de zon niet ondergaan over itvj
'misnoegen , en geeft geen gehoor aan Lasteraarev.
Die geflolen heeft, fleele niet jneer, mdar aïheide en
wi7ine met zyn handen arbeid zoo veel, dat hy van het
Zyne ook nog den behoeft!gen kunne byfiaan. Laat
geen fchadelyke reden uit uwen mond gaan; fpreekt
veelmeer alleenlyk wat nuttig is, wat de gemeenfchap-
pelyke verbetering bevordert, efi u aangenaam maakt
h de geenen , die u hooren. Beleedigt den Geest
^ods niet, met wiens gaven gy tot den tyd uwer volko-
'nen verlosfing gemerkt zyt. Verre zy van u alle bit-
'^erheid , alle toorn en grimmigheid , alle geroep en
ondeugden met alle boosheid ! 7.yt goedüartig jegens
^Ikanderen , barmhartig, en geneigd om eli.ande-ren
te vergeven, gelyk God ulieden om Christus Mlle ver-
geven heeft. Volgt God na, gelyk zoo geliefde Kin-
deren doen moeten, en beneerfligt u der Liefde, gé-
lykerwys Christus ons heeft lief gehad , ^en ztg zei-
Ven aan God tot een henl aangenaam en welbehaaghk
gefchenk en offer opgedragen heeft.
Dnbsp;Ihe.
-ocr page 64-Hoerery insgslyks en alle foort van ontucht^ leve-
vens alle winzuchtdaarvan moet, Qwant dit ver-
'•éücht de waardigheid der belyders van Jefus;) on-
der uneden niet gehoord worden. Onthoudt u ehen
yan alle fchaamteloze , dwaaze, laffe en fchandelf e
^efprekken, en fpreekt liever met den anderen, het
%en tot roer,^ van God kanftrekken. Want gy ^^■eet
vel, dat gèen hoereerer, geen onkuifche,niemand, die,
oehk de Afgodendienaars doen, met ontucht gewin
quot;doet, deel kan hebben aan het Koningryk van God en
Christus. Niemand laate zig door verleidende voo.-ge.
vens verblinden; want dit zyn ondeugden, om welker
ville Gods oordeelen over die geenen losbreeken, die
niet geloven willen. Vliedt alle gemcenfchap met
hen; zulks betaamt verlichtten; want de vrugt der
verlichting moet regtfchapenheid en waarheid ^zyn.
Onderzoekt daarüm zorgvuldig, wat God behaage;
neemt geen deel aan de fchadelyke buitenfprigheden
der menfchen, die zoo geheel verduisterd zyn; beftraft
dezelve veeleer. Indedaad dergelyke werken der duis-
ternis zyn zoo fchandelyk, dat men zig fchamenmo-
ge , om daarvan te fpreken. Maar diegeenen, wel-
ke verdienen beftraft te worden, kunnen alleen van
hen verlicht worden, die zelfverlicht zyn; wie der-
halven verlicht is, moet ook een licht voor ande-
ren worden. Daarom zegt hy : ontwaakt gy , die
fiaapt; ftaat op van de dooden, opdat Christus u mo-
ge verlichten.
Ziet dan wel toe, dat gy voorzigtig leeft, niet als
dwZzen , maar als wyzen. Neemt de gelegenheid
daar-
-ocr page 65-daartoe waar, daar wy in zoo hooze tyden leven.
Weest niet onbedachtzaam; maar tragt veelmeer a,l*
tyd beter te verßaan, wat de wil van God vo-dert.
Verloopt uzelven niet ifi den wyn, want daar uil:
cntflaan groote wamrdens ; verlustigt u veelmeer ,
vervuld van den Geest van ^od, met Pfalmen, Lof-
gangen en Liederen, die van hem komen; zingt Go-
de van harten lof; pryst Hem, en dankt by alle ge-
legenheid en voor alles God 'den Vader door onzen
Heere Jefus Christus.
Bewyst uit eerbied jegens God elkandcren alle Ie-
hiorlyke onderdaanigheid. Gy vrouwen, gehoorzaamt
uwen mannen, alsof de Heere zelf zulks van u eisen-
te; want de man is het hoofd der vrouwe, gelyk als
Christus het hoofd der gemeente is. Gelyk nu de.
gemeente Christus onder daanig is, zoo behoor en ook
^^ vrouwen haaren mannen onderdaanig te wezen'
Gy
mannen, daarentegen , heht uwe vrouwen lief,
S^hk als Christus de gemeente lief gehad, en zig
^oor dezelve opgeofferd heeft, om haar door den van
_ «w ingefielden doop te reinigen, en tot zynen dienst
^n te ivyden , om aan haar eene hy uitß.ek heerly-
gemeente te hebben , die rimpel, nog vlek, mg
dergelyks heeft, maar geheel rein en onberispequot;
^yk IS. Dm moeten dan ook de mannen hunne Vrou-
'quot;'«ï ah. hunne eigene ligchaavien liefhebben. Die
2Zdnbsp;' -ägzelven lief. Nie-
Ir ..nbsp;^whaam hard te werk ,
mar eert en onderhoud het, gelyk Christus de ge-
meerde, dewyl wy leeden van zyn ligchaam, van zyn
D anbsp;vleeschi
pnbsp;OVERZETTING
vlce'ch, en van sjwe beenen zyn. E^-en daafm ver-
laat een man vader en moeder , en leeft alleen met
zyne vrouw, en beiden worden, als 'tware, één lig-
chaam. Ook dit laat eene verhevene betekenis tce;
op Christus namelyk en de Kerk toegepast zynde.
Zulke gezindheden zult ook gyMeden jegens elkan-
deren hebben; ieder hebbe zyne vrouw lief als zig-
zelven , en de vrouw hebbe eerbied jegens haaren
man.
Gy Kinderen, gehoorzaamt uwen Ouderen om des
Heeren wüte, want dit is. geboden; Eert uwen va-
der en moeder; dit is wegens de belofte, opdat het n
wel ga, en gy lang. en gelukkig op aarde keft; een
ten hoogften gewigtig gebod! Maar ook gy Vaders,
handelt uwe Kinderen niet te hard ; .voed hen veel-
meer op door onderwys en tucht, welke de Heere u
voorgefchreven heeft.
Gy dienstknegten, gehoorzaamt den Heeren, die
volgens menschlyke regten over u te beveelen hebben,
met allen eerbied en met eenopregt hart, cds diendet
gy Christus zelf; niet als oogendienaars, die alleen
menfchen zoeken te belmagen , maar als dienstkneg-
ten ^-an Christus, welke den geboden van God gaarn
gehoorzamen; met een gewillig ha-.t; als of gy Gode
en niet enkeld menf hen diendet; verzekerd, dat,
al wie regt doet, gewis van den Heere zyne belo-
ning daarvoor zal hebben; hy zy dan knegt, hy zy
Gy Heeren, daarentegen, vervult ook uwe
'pligten jegens hen; onthoudt u van a^le onvriendtly-
ke'^bedreigingen aan hen , en bedenkt, dat ook gy
uwen
-ocr page 67-uwen Heer in den Hemel hebt, ly wien geen aan-
zien van perzoon geld.
Voorts, myne Broeders, verfterkt u door den Hee-
re en door zyne magtige kragt. Neemt de wapen-
rusting , die God u toereikt, om de listige aanval-
len des verleiders te kunnen overwinnen. Want het
zyn geen gemeene menfchen, waa. nede gy in het Ko-
ningryke Gods te ftryden htbt, rnmr magtige en ge-
weldige, hee:en over desze verduisterde wereld, ft.er-
ke en boosäartige vyändeh. Doet dan aan de van-
God u gefthonken wapenrusting, opdat gy in den tyd
van gevaar moogt v.'edc.ftaan, en het veld behouden.
Staat dan vast; uw gordel om uwe lenden zy de
waarheid; regtfchapenheid uw borsthainasch; de be-
dekking van uwe voeten de flaruhastigheid in de za-
ligmakende leere van Jefus. Gebruikt voornamelyk
het vertrouwen op God tot een fchild, waarmede gy
alle vuurige pylen van onze wederpartyders kunt uit-
blusfchen ; de hoope cp uwe zaligheid tot een helm
^n tot een zwaard des Geests het woord van God.
^idt ook , zoo dikwils gy God aanroept en fmeekt,
in alle omftandigheid met gemoedlykheid; weest
deswegens fteeds opgewekt tot eene aanhoudends
quot;^'oorhiddinge voor alle aanbidders van Chriftus; by-
. donder ook voor iv.y, dat ik in ft.aat moge gefteld
Worden, om cpenlyk en vrymoedig de nog onbekende
^telsverblydende leere bekend te m-aken, die ik zelfs
in de gequot;arv'enis verkondige , opdat ik dit met die
vrymoedig:moge doen, waavinede ik be'ioore te
heren.
liet^
Hetgeen gy van myne ovifiandighedcfn en vamp;rrig-
tingen begeert te weten , daarvan kan u Tyehicus,
een geliefd broider en getrouw dienaar des Heeren, ,
herigt geven. Met dit oogmerk heb ik hem tot ^lie-
den gezonden, opdat hy u myne omflandigheden ver-
haaien, en u mynentwegen gerust moge fiellen. God
de Vader, en ds Heere Jefus geve ulieden heil,
liefde, en fi^ndvastigheid in het geloof! De genade
Gods zegene allen, welke onzen Heere Jefus Chris-
tus opregt liefhebber,! Amen!
Apostel begint, op eene wyze, dieniet al-
leen onder de Oosterlingen, maar ook by de Grie-
ken en Romeinen gewoon was, zynen Brief met
eene groetenisfe en wensch, waar in hy zig voor
den fchryver, naar zynen naam, ampt en deszelfs
onmiddelyken Godlyken oorfprong verklaart, en
degeenen noemt, aan welken hy den Brief fchryft.
Paulus was een Apostel in een meer voortreflyken
zin, dan andere Leeraars , die in zyn' tyd ook
fomtyds Apostelen en Gezanten genoemd wer-
den, gelyk Andronicus en Junius, zyne maagen,
Rom. 16. 7. Hy v/as hec door den wille Gods.
Of men door den wille Gods zyn bevel verftaat,
en dient te vcrUaan, dewyl hem God de verkon-
D 4
ciiging vsn den Godsdienfc van Jefus zoo wel ojv
der de Joden buiten Palestina , als byzonderlyk
onder de Hcidenfche volken , onder welken hy
omroisde, liad opgedragen; want het geen hy hier
ivil noemt, noemt hy elders, bevel; dan of men het
denkbeeld van genade daarmede moet verbinden,
het weik het woord volgens het tkbreeusch fpraak-
f'.cbruik dil'wiis heeft, dewvl hy gewoon is, het
hem toebetroude leeiäarämpt als eene byzondt;re
weldfid van God ook jegens hem aan re merken:
rui;:,quot; is geene vraag van gev»'igt, en ook niet 7.00
g-:;)ik!yk te beäatwoorden. Inmiddels fchynt
J^iü^us hier hy meer en ouidelyker aan-de genade
van (Ind 5 dan aan zyn bevel gedagt te heh-ben,
v.Mivncer men overweegt, hoe hy zigzelven in hec
derde Hoo-rdlliik Vs. 1—9. daarover uitdrukt. Ger
jioeg is het , dat beide, deeze denkbeelden by el-
kanr'er bcI)oren , alhoewel zy niet zonder oinfchry-
ving met t én enkeld woord in onze-Ty^l kunnen
ivcirden qicgedrukc. Hy gewaagt zoo wel bier ,
5ls in,alle zyne overige Zendbrieven aan Chriden
gemeenten, die hy geplant heeft, of in hunne be^
lydenis v;;n het Christendom wil bevestigen, van
Kyre or.miouelykeGodlyke aanfi:ellir,g totzyn ainpt,
om het Codlyk gezag te betuigen, hetwelk zvnc
leere daarvan heeft, en tevens deszelfs waardig,
heid tegen de nog Joodschger.tnde Christenen te
bc'weeren , die hem uit het getal der Apostelen,
die VuP God en Jefus Christus onmiddelyk ver-
Ji00r;.n waren j wüden uitfluiten, era lum eigea
ge.
-ocr page 71-gevoelen tegen hem meer te doen gelden, en den
volkshoogmoed van hunne natie te vleyën.
Degeenen, aan welken Paulus zynen Brief rigt,
noemt hy de Heiligen te Ephefen , die in Jefus
geloven. Zy worden Heiligen genoemd , doch
geenzins in den engen zin, dien wy in onze nicugt;
were taaien meer gewoon zyn met deeze benoe-
ming te verbinden , dan ten tyde van Paulus ge-
fchiedde, wanneer het denkbeeld van vroomheid
en deugdzaamheid van het hart zelden daarmede
verknogt was, dewyl voor de invoering van het
Christendom alJe die geenen Heiligen genoemd
werden , welke den Joodfchen Godsdienst bele-
den, het zy dan dat hunne gezindheden met hun-
ne belydenisfe ovcrëenftemden dan niet , nadien
zy tot dat volk behoorden, het welk God tot zy-
nen dienst van andere volken had afgezonderd,
gelyk na de invoering van het Euangelie die allen
Heiligen genaamd werden, welke Jefus leere aan-
namen. Zoo onbetwistbaar zeker als dit is , ge.,
loof ik egter niet, dat deeze benaming in de Over-
?;etcing des N. Vcrbonds met den algemeenen
naam van Christenen behoort verwisfcld te wor-
den; deels, dewyl het eene eernaam is, die van
de Apostelen even als andere eernamen van het
Joodfche Volk op de Christenen overgedragen
vvierd; deels ook, dewyl dezelve tot het Taalei-
gen behoort, het welk meer en andere denkbeel-
den beteekent en aanduid, dan de algemeene be-
paming van Christenen. Even daarom moeten de
D 5
Tegte verklaringen van foortgelyke uitdrukkingen
dikwyls van de Uitleggers herhaald woorden , om
df.n Lezer der H. Schrift daardoor te gewennen,
dat hy dezelve juist in den zin neme, weiketen
tyde der Apostelen de gewoonfte was.
De Christenen heeten derhalven iftózg^?!, doch
niet zoo zeer, omdat 2,y aanbidders van Christus
zyn, a's veelmeer daaiöm, dat zy aanbidders van
Qrd zyn, die belyden, dat zy hem naar het voor-
fchrift van Jefus leere verëeren :nbsp;,
Aanbidders van God, welke in Christus geloven, of
de leere van Christus aangenomen hebben; niet
opregte , getrouwe, flandvastige Christenen, gelyk
fommige nieuwe Uitleggers hec Grieksch verkla-
ren. Want alhoewel r/^s? dikwüs getrouw offland.
vastig beteekent; zoo ontbreken er geen voorbeel-
den, dat zoo veel zegt a!s Ti^euccv, gelyk de
plaitzeu Joh. 20. 27. Handel. 10. 45. 16, i. Co-
loff. I. 2. getuigen. De Apostel dringt wel in
dee,:en Brief aan op de getrouwheid, de opregtheid
en fiar.dvastigheid in den Godsdienst;maar hy pryst
hen daar niet over; hy vermaant hen veelmeer,
om niec meer zwakken kinderen gelyk te wezen,
weUe zig van ieder wind der leere, gelyk als van
den vloed der zee, laaten heen en weder flinge-
ren.
In de Inleiding van deezen Brief, die met het
derde Vers' begint, et^ tot het vyftipiide voort-
loopt , houd zig de Apostel onledig, gelyk hy ook
in andere Brieven doet, met den lof van God voor
dc
-ocr page 73-de weldaaden j over welke-zig de Christenen jalsBe-
lyders van den beteren en volmaakten Godsdienst,
verblyden mogen, welks ftandvastige belydenis hy
hun even zoo nadruklyk aanpryst, als eene yve-
rige uitöefFening van zyne Godlyke voorfchrifcen.
Hoe gewigtiger deeze weldaaden zyn, des te na-
druklyker brengt hy het den gelovigen te Ephe-
fen onder het oog, dat zy de mededeeling derzel-
ve aan de vryë genade van God te danken heb-
ben; des te ernftiger herinnert hy hun herhaalde
keeren de verpligting, om hem daarvoor te pry-
zen, dewyl derzelver waarneming tot een regt ge-
not der Gelukzaligheid zelve onöntbeerlyk is, wel-
ke ons zyne barmhartigheid bereid heeft. Geloofd,
zegt hy, zy Gcd de Vader van onzen Heere Jefus
Christus , voor allen zegen van zynen Geest, waar-
mede wy van hem door Christus in zyn Kofiingryk geze-
gend zyn. Het Grieksch heeft eene Woordfpee-
hng (Paronomafie) in drie uitdrukkingen, die deels
door eene gemeenfchappelyke afftamming , deels
in haaren klank met elkander vermaagdfchapt zyn,
iu-Korgt;,^tilt;s en EüAsyl-j!, van welken de beide
eerften in verfcheiden betekenisfen genomen wor-
den, en zig gevolglyk inde Overzettingnietmeteen
woord laten uitdrukken, waardoor eene figuur ver-
loren gaat, volgens welke een woord in één en
dezelfde famenvoeging tweemaal in eenen ver-
fchillenden zin gebruikt word; eene den Apostel
gev^^oone figuur, en naar den fmaak van zyne na-
tie van byzondere fjerlykheid. De Christenen wor-
den
den tot den Lof van God opgewekt; de grond is
de zegen, waar mede God hen in zyn heerlyk Ko-
ningryk gezegend heeft, alfchoon de Apostefzegt:
Geloofd zy God voor den zegen van zynen Geest,
waarmede wy, en andere Belyders van Christus uic
de Joden, door Christus gezegend zyn. Van deeze
fpreekt hy eerst, maar in het vervolg ook van de
Christenen uit de Heidenen , wanneer hy ze^t:
cok ulieden heeft hy tot zyn eigendom aangenomen.
Het wcord zegenen is eene algemeene uitdrukking,
V/elke aiie, ons van God dcor Cjiristus bewezen
weldaaden beteekent. Deeze zegen heet geestclyk;
een byvoeglyk woord , hetwelk in onze nieuwer
Taaien gemeenlyk beteekent, hetgeen enkeld den
Geest des menfchen betreft , en als het met zalig-
heid word famengevoegd , tegenover ftaat tegen
alles,-wat enkeld tot demdtwendigen welvaart
menfchen behoort. Men moet derhalven den zin
deezer uitdrtikking omfchryven. In zyne Taal
verftaat Paulus, myns achtens, onder den gfcrf?-
lyken zegen, waarvóór hy God dankt , die wel-
daaden , welker kennis en genieting wy de leere
der Apostelen te danken hebben, die haarsn oor-
fprong van den Geest van God heeft, welke over-
al in de Schrift als de onmiddelyke Leeraar der
Apostelen word voorgefteld. Later Uitleggers
hebben onderfteld, dat Paulus deezen zepen quot;ees-
telyk noemt , om de Christenen hunne voOiTeg-
ten boyen de Joden te herinneren , aan welken
God zyne genade meer door üaidjchs we-dac den
v/el-
-ocr page 75-welke als 't ware, affchaduwingen waren der be-
tere toekomende goederen, verlieerlykt had, dan
doör zulke, welke de inner!yk-e waare gelukza-
ligheid des menfchen uitmaken, die ook alleen of
voornamelyk door den Geest kunnen ondervonden
en genoten worden. Dan alhoewel dit gevoelen
niet geheel onwaarachtig is, zoo heeft het egter
in het fpraakgebruik geenen grond, alfchoon hec
in zulke tyden ligtelyk toeftemming kan vinden,
waarïn de Joodfche Godsdienst, op welken nog-
thans de Christelyke gebouwd is , lager gefteld
word, dan de waarheid toelaat. Want de Joden
waren van God niet met louter uitwendige wel-
daden, die tot hunnen aardfchen welftand belkoor-
den, en hun volk voor anderen een eigendom wa-
ren , begenadigd; het ontbrak hun niet aan dien
zegen , welken dit gevoelen voor geestelyk ver-
klaart. Zoo wezenlyk is het onderfcheid tusfchen
den waaren Israëlitifchen, en tusfchen den Chris-
telyken Godsdienst niet. Deeze heet wel in de
Schriften van Paulus dikwys Geert in tegenftelling
van den Joodfchen; doch in een ander opzigt en
betrekking; want hy heet Geest, o^, omdat hy het
voorregt van volmaaktheid boven den Israelitin
fchen heeft, dat hy hebben kan, zonder wezen-
lyk van deezen verfchillend te zyn; of ook daar-
om, dewyl hy in het eerfte begin van zyne uit-
breiding nog niet fchriftelyk opgeteekend was,
gelyk de onderwyzingen, met dewelken God het
Joodfche volk verwaardigd had, weshalven Pau-
lus
lus 2 Cor. 3. Geest en fchrift tegen over elkan-
der fielt.
By den Geestelyken zegen, waarvoor de Ephefiërs
God met den Apostel zouden pryzen, voegt hy dee-
ze bepaaüng:/« zyn liemelsch koningryk. Luther ver-
taak; in hemelfche goederen. De verfchillenheid der
overzetting fpruit daaruit, dat in het Grieksch,
fo iTovpcc^io^, het zelfftandig naamwoord uitgelaten
is, hetwelk dan op verfcheiden wyzen kan inge-
vuld worden, of door totoi?, plaatzen, of xpy,^;.^.^,,
goederen. De invulling van Luther, door veele
uitleggers goedgekeurd, heeft geenen grond in het
gewoon fpraakgebruik van den Apostel. 'Ovp:^::,
Émvpcoicc,nbsp;rcov èvpay^y zyn bewoordingen,'
die eenen en denzelfden zin uitdrukken, onëiJ;nt-
lyke afteekeningen van den gelukzaligen toefland,
in welken God de Belyders van Jefus Christus
door zyne Godiyke Religie befloten had te plaat-
zen. Deeze toeftand heet in de Schriften der Eu-
ängelisten en Apostelen het Koningryk van God,
het Koningryk der hemelen; het Ilemelryk. Zelfs in
dit eerfte Hoofdftuk gebruikt Paulus het Grieksch;quot;
s'i' iToup^yia;in deezen zin, als hy in het 20 vs. zegt,
■dat God zynen Zoon aan zyne rcgtcrhand in den
Hemel, amp; ..-«j éxovpccyrA? gezet heeft, welke Hemel
Diec buiten de wereld, maar de wereld zelf is in
zoo verre zyne leere daar in verkondigd, aanee-
nomen en gehoorzaamd word; cïne benoeming,
die daarin haaren oorfprong heeft, dat de Joden,
geduurende hun verblyf in Chaldeën en na hurnc
wederkomst uit dit land God onëigentlyk den He-
mel, Dlt^U^ ' évpxiiov, éup.-cysvst en alles, wat als
Gcdlyk tot God behoort, of van Godlyken oorfprong
is, Henielsch begonden te noemen.
Deezen toeftand, v,elks voorregten onder bet
beeld van een Koningryk worden voorgefteld, het
■welk alle Koningryken in geluk en heerlykheid
overtreft en overtreffen moet, dewyl het Gods
Koningryk is, heeft ons zyne goedheid door Chris-
tu: bezorgd; door Christus heeft hy ons met alle
deszelfs weldaaden begenadigd, gelykhy door zy-
ne Profeeten beloofd had, welke den Israeliten
de verfchyning van eenen Gezalfden te voren ver-
kondigden , die van de eene Zee tot de andere heer-
fchen , en ■ van Zion af de geheele wereld met den
zegen der kennis van God vervullen zöude. Nadien
er van onze zyde geen verdiende, maar enkeld
behoefte is, zoo is de grond geen ander, dan
zyn eeuwig, genadig en hefderyk befluit, om ons
door zynen Zoon goed en gelukkig te maken.
God heeft ons met allen geestely ken zegen in zyn
Koningryk gezegend, dewyl hy ons om zynentwille
reeds voor de wereld tot het geluk om heilig en on-
leftraflyk voor hem te zyn, of, om hm geheiligd
en van alle hem mishagende gebreken verlost te wor-
^en, Hefderyk uitverkoren, en uit onverdiende goed-
heid befioten had , ons door Christus tot zyne Kin-
deren aan te nemen. Dit befluit van God, om ons
door zynen Zoon zoo gelukkig te maken, word
door het ééoe woord, é^As^an) uitgedrukt, het-
welk
welk naar den aart van het Hebreeusch woord
dikwyls zoo veel heet, als iemand weldoen,
of willen weldoen, en die leerftellige betekenis niet
heeft, die federt Augustinus tyden in defchoolen
der Godgeleerden met de woorden Verkiezing en
verkiezen is verbonden geworden; eene te beken-
de aanmerking, dan dat het nog voor nodig zou
kunnen gerekend worden, om ze op te helderen
of te bekragtigen. Dit befluit nam God om zy^
nentwille. De gewoone uitgaven lezen, amp; Aino,
door denzelven, of, om deszelfs wil, dewyl deeze
lezing het grootfte deel der Handfehriftert voor zig
heeft. Volgens deeze lezing zou de zin zyn, dat-
God voor de wereld befloten heeft, ons om zyns
Zoons wil gelukkig, en ten dien einde heilig en
onftraflyk te maken. Maar foramige ITandfehrif-
ten lezen, amp; iavr^-, eene lezing, welke Paulus naar
zynen gewoonen Hebreeufchen Pleonasmus enkeld
laat zeggen, dat God hy zig zelven befloten heb-
be , gelyk in Vs. 9. Kara r^y êv^iKiav i^v TrposSsro h
Avtü, waaröp terftond erbygevoegd word, dat hy
befloten heeft, dat wy heilig en cnherispelyk voor
hem zyn zouden. Het is moeilyk tusfchen deeze
beide lezingen eene beflisfende uitfpraak te doen,
indien de ftemmen niet enkeld geteld, maar ge-
v/ogen zullen worden. De eerfte fchynt inmiddels
evenwel de gegrondfte te wezen, nadien de laat-
fte alleen in twee Handfchriften gevonden word
en de fterkfte grond is wel , dat het voorwerp
van het Godlyk raadsbefluit met de verkiezing
even
-ocr page 79-even zoo door £/? verbonden word, als het voorwerp
van dit voornemen door dit: i^iKs^xro -^iax? ityxi amp;ymlt;i
•-Tpoopi^ng i^ifixg êi; ütoSe^av. Hy befloot uit lief-
de, om ons heilig en onberispelyk voor hem te ma-
ken , en: Hy nam voor, ons tot Kinderen aan te
nemen. Dan men moge eene lezing verkiezen, die
men wil; het voordel zelf veranderd niets in hec
wezenlyke, maar alleen in de vorm der uitdrukking; er
word in beide gefproken van het liefder-yk raadsbe-
fluit vanGod, volgens het welk wy heiligen onbe-
rispelyk voor hem zyn zouden. Beideraadsbefluiten
klimmen op tot voor den tyd;zy waren reeds voor
de Schepping der wereld genomen; rpo ■Mirs'.Miii
KsiTjj.sv.- eer de grónd der wereld gelegd was, vertaalt
het Luther volgens de afleiding des woords, al-
hoewel mtxBoKvi by de Grieken, die naby de ty-
den van Christus en zyne Apostelen leefden, het
begin van iedere zaak of gebeurtenis betekent, en
y-xTziSoX^^ TToXejiov, voaov, Koyou, het begin ÓQSoorlogs,
der ziekte, der rede is. De grond van het God-
lyk befluit is zyne Liefde iv xyxfi^. Veele uitleg-
gers voegen de woorden, in de liefde, famen met
de woorden heilig en onberispelyk zyn, als wilde de
Apostel zeggen , dat zig de heiligheid en onbe-
rispelykheid , welke de menfchen volgens Gods
genadig raadsbefluit zouden hebben , voornamelyk
door de liefde, zoo wel jegens God, als jegens el-
kanderen moest openbaren en bewyzen. Dan na-
dien deeze verklaring nog gcmaklyk nog natuur-
lyk is, zoo zyn andere uitleggers daar door be-
weegd geworden , om deeze woorden, iv dyar^
met het tydwoord zpoopKrag te verbinden: God had
dit liefdevol oogmerk. Deeze famenvoeging geeft
wel eenen beteren zin, maar is tegen de gewoo-
ne wyze van fpreken van Paulus, dewyl hy de
bepalingen der tydwoorden door byvoeglyke
woorden niet pleeg voor aan te ftellen , maar
ze gemeenlyk het üot van het geheel voordel
laat maken. Daarom is die uitlegging zekerder,
als de woorden , év iyaTn^ met het eerfte verder
afftaande werkwoord, ê^sKs^aro, maar niec met het
terftond daarop volgend deelwoord, wpooptTa? ver-
bonden worden, alfchoon ook de eene nog de an- ■
dere fchikking en famenvoeging in den zin zeiven
niets verändert. Beide toonen de bron van het
Godlyk eeuwig raadsbefluit aan; beide zyne eeu-
wige neiging om vryë en redelyke fchepzelen ge-
lukkig te maken. Liefde is de bron van allen goed.
Dit bewyst de werking of het oogmerk van zyn
befluit: ory zouden heilig en onberispelyk voor hem
zyn. Hier konde het by voeglyk woord, heilig in
eenen engeren zin de inwendige overëenftemming
van 's menfchen gezindheden met den wil van God
betekenen , en wel wegens de famenvoeging met
het woord onberispelyk. Hec groot oogmerk van
alle Gods raadsbelluicen en werken, en de uitwer-
king, die niet feilt, indien wy zeiven ze door het
misbruik onzer vryheid flegts niet verydelen, is
eene heiligheid en onberispelykheid, gelyk hy die
hebben wil, volgens hec bygevoegde, voor hem;
maar
-ocr page 81-maar ook eene onberispelykheid, die zy niet ver^
krygen konden, zonder hem geheiligd en van alle
hem mishagende gebreken verlost te worden. Wat
kunnen redelyke fchepzelen meer wenfchen? Wat
kan ons fterker tot prys van zyne oneindige goed-
heid opwekken en bemoedigen, dan een zoo ver*
heven voorregt, dat wy alleen door hem beko-
men kunnen?
De Apostel gaat voort; hy had beflooten, tpxpt-
trxg , ons uit onverdiende goedheid door Christus tot
zyne kinderen aan te nemen. De Godlyke aanne*
ming der menfchen tot zyne kinderen door Chris*
tus is eene verbloemde fpreekwyze, daaröp zien-
de, dat God alle de geenen, die tot het Joodfche
Volk behoorden, reeds ten tyde van Aiofes voor
^yne zoonen en dochteren verklaard had; voor ge-
lukkige voorwerpen van zyne byzondere en uit-
nemende voorzorge, die alle weldaadige inrigtin-
gen, verördeningen en weldaaden begreep, wel-
ke de onderhouding zyner kennis en verëering on-
der hen, en tevens van hunne gantfehe ftaatsge-
fteldheidten voorwerp hadden. Hetgeen God voor
Israël deed, is een beeld van het geen hy voor hun
doen wil, welken hy met de weldaad van eenert
beterenen voortrefly keren Godsdienst zegent. Hun-
ne welvaart, die zig buiten de grenzen van dit le-
ven mtftrekt, is het eerfle en voornaamfte voor-
werp van zyn vaderlyk opzigt, en zyne wyze re-'
germg van alle veranderingen der wereld, en van
de lotgevallen der Gelovigen zelf: op deeze wy.
E 2nbsp;2e
-ocr page 82-ze heeft hy hen tot Kinderen aangenomen, of meer
naar de Griekiehe woorden, die het Hebreeusch
navolgen : tg ^ioßsinxv ét? dvTsv riVw^S quot;iS
'E.'s iuTov is zoo veel als a-oTov, en boven de le-
zing £/? durov, om zynentwille, of tot roem en prys
van Christus, te (lellen. Dit zoude door Jefus
Christus gefchieden, dewyl deeze alles verwerft,
en alles verordent en werkt, wat ons voor de wel-
daaden van zyne byzondere en uitftekende voor-
zorg jegens ons gefchikt en die deelägtig maakt. De
eerfie grond daar van is het vry welbehagen zyner
goedheid of zyne onverdiende goedheid, -mtx. rv/v iu-
Souw Tou amp;£Agt;;iJ.xTs? dvTQu, cn hct laatfte eindoog-
merk , de prys zyner heerlyke genade: éi? éTrxivov
'So^vfi r;jï %xpiTss avTM, al het welk Paulus herhaalt,
en zoo dikwils infcherpt, opdat wy ons hierby gee-
ne verdienfte toefchryven , maar Gode alle eere
geven en erkennen zouden, dat wy alles aan zy-
ne vryë en onverdiende goedheid te danken heb-
ben , met dewelke hy ons door den geliefden begena-
digd heeft p p:n, gelyk Paulus zig in het He-
breeusch zou hebben uitgedrukt. Xxpirow kan ze-
kerlyk, gelyk ook de oude Glosfators aanmerken,
zoo veel betekenen, als iemand tT/x^piv xm ToOsmv
z-oisa ; iemand aan eenen anderen aangenaam ma-
ken , dan deeze betekenis kan men uit het fpraak-
gebruik des N. T. niet bewyzen, waarïn Maria
heet, dewyl zy boven anderen Van haar
geOacht roet de weldaad, om den Mesfias te haa-
ren, v.-as verwaardigd gevvordea. De Geliefde is
zyn
-ocr page 83-aan ie Ephefiërs. Eerfle Afdeeling. 69
zyn Zoon, dien wy de yerlosfing door zyn bloedy
of door zynen bloedigen dood en de vergeving der
zonden verfchuldigd zyn. De Apostel voegt de
verlosfing, welke ons de Geliefde door zynen bloe-
digen dood verworven heeft, famen met de ver-
geving onzer overtredingen , dewyl zy beide in
de betrekking van oorzaak en werking tegen elkan-
der ftaan ; ten duidelyken bewys ook voor onze
tyden , dat de vergeving onzer zonden wel een ge-
volg van een, door betere gezindheden en goede
werken werkzaam, geloof nogthans geenewer-
king van hetzelve is; dat derhalven de geweldige
dood van onzen Verlosfer zig veel verder uitftrekt,
dan alleen tot bekragtiging zyner Godiyke leere
zelfs door zyn , in eenen fmertelyken dood bev/e-
zen en verwonderings waardig, geduld en ftandvas-
tigheid. Indien dit de onloochenbaare zin deezer
woorden niet ware, hoe konde de Apostel de Ver-
losfing der menfchen door zynen bloedigen dood, en
derzelver vrucht, de vergeving onzer zonden en-
keld aan de onineetlyk groote genade van God
toefchryven, het geen hy in dit bygcvoegde doet;
r.aar den rykdom zyner genade, of naar zyne zco
uitnemend groote genade? Volgens het Hebreeusch
fpraakgebruik is rykdom zyner genade zoo veel als
buitengemeen groote genade, dewyl derzelver by-
voeglyke woorden in zelfftandige veranderen, wan-
neer de hoedanigheid van eene zaak zoo zal uit-
gedrukt worde 1, dat de opmerkzaamheid voorna-
melyk op dee -e h-edanigheid bepaald word , ge-
E 3nbsp;lyk
m
lyk de Apostel byzonder in dit Hoofdftuk zoo dik-
wyls doet. Een Leeräar, die zig veel aan den lof
van eene üerlyke uitdrukking liet gelegen liggen,
zou dit zoo dikwyls niet herhaald hebben, gelyk
Paulus hier doet, die deezen roem gaarn opoffert,
wanneer hy flegts het oogmerk bereikt, om even
zoo diepe indrukken van die waarheid, dat wy alle
heil der menfchen aan de vryë en overdiende Ge-
nade Gods te danken hebben, door eene geduuri-
ge herhaling derzelve in de gemoederen der Chris-
tenen te maken, als hy zelf daarvan had. En wie
kan by de onöphoudelyke aanvallen der ydelheid,
die ons hart zoo gaarn met de gevallige voorftel-
ling van eigen verdienfte vleid, waar op God aan-
dacht moest vestigen, wie kan by haare verzoe-
kingen te dikwyls daaraan denken ? En wie zal
ook niet met blydfchap daaraan denken, welken
zekeren en genoegzaanien grond onze gerustftelling
en gelukzaligheid in de genade Gods heeft? Des-
niettemin kunnen er vele gevonden worden, web
ke deezen vasten onbeweeglyken grond van toe-
verzicht op God en alle zekere hoope zoeken te
ondermynen ; misfchien zonder zelf daar genoeg
aan te denken, welk een bron van vertrouwen
en hoop zy voor zigzelven opftoppen. Zoude
men zulken dan niet mogen bidden, dat zy dit op
het zorgvuldigst bedenken, eer zy tegen zigzel-
ven aan onherroepelyk beflisfen?
Aan deeze genade hebben wy nu te danken niet ab
leen de zekerheid voor de ftralfen, van welken wy
ook
-ocr page 85-ook met geen ander Losgeld konden bevreid wor-
den , dan met het bloed des Geliefden, maar ook
de kennis van deeze ons voor zodanigen prys ver-
worven algemeene weldaad , en ieder foort van
wysheid, waarmede de wereld door den Godsdienst
van Jefus Christus is verlicht geworden. DaaröiT?
gaat Paulus voort en zegt, dat wy door zyne ge-
nade met alle, dat zegt, met alle ons nodige waar-
heid en kennis overvloedig begaafd geworden zyn:
sT!p!!7JSV7ay él? fjjjji; Iv irxu)^ a-oCpi^t km Cppoy/,!Tsi. De
onverzoenlykfle vyanden van den besten Gods-
dienst mogen in hunne verachting van denzelven
nog zoo ver gaan, deeze waarheid, welke de ge-
fchiedenis aller eeuwen zoo luid bevestigt, kun-
iien zy niet omverftooten, dat door deszelfs leer-
ftukken van de verhevenfte en gewigtigfte Onder-
werpen meer verlichting onder het menschdom
gekomen is, dan door de verëenigde pogingen
van alle Wysgeeren van de Griekfche en Romein-
fche oudheid. Dit helder licht vloeide het eerst
met volle ftroomen, als hy ons van zyn hem welbe-
haaglyk raadsbeßuit onderwees, om in daartoe wyslyk
heftemde tyden alle menfchen, zoo wel de Joden, ah
de Heidenen door Christus met elkander te verëeni-
gen. De gepastheid dezer overzetting van Paulus
woorden ; Tvi:pijx? P/ijuv to iivsv^pm tou es\!jfj.xtog övtcu
Jtara riy^ ivSay.ixy ävrou, irpoEßsTO êv dvTu, éi? iiy.o-
yofj-MV Tov TXy^puixaTO? rccv -AciipKV ävxKtC^xXuiKSx^amp;cu quot;ri^
irxvTx amp; Ti' 'x^i^iii TOL éu TOi? övper.vot?-Mira éTiry,;Ygt;/?r
vergeleken met den Text zelven, en met deszeVfs
E 4nbsp;se-
gewoone overzettingen, zal misfchien niet terftond
iedereen in de oogen vallen, wien de Hebreeusch-
Griekfche wyze van fpreken niet gemeenzaam ge-
noeg is, en die tegen de gewoonte Byvoeglyke
woorden in zelfftandige, omfchryvingen der By-
voeglyke woorden door koppelwoorden, met de
daarvan geregeerde Naamvallen der zelfftandige
woorden of der Byvoeglyke in zelfftandige veran-
derd, en ook het verfchillend gebruik der koppel-
woorden fteeds in de uitlegging voor oogen heeft.
Hier van daan is het gekomen, dat men de woor-
den , Karix Ti^f évioxixu Aurov, ^Jy TrposSEro êv civrip
voor eene byzondere afgebroken en in zyne ge-
heele rede ingevlogten ftelling, de woordfchikking
in de woorden hg ryvnbsp;raunbsp;enz.
voor veel moeilyker, dan zy is, gehouden, eu
by voorbeeld deeze onnodige wyze van al te kuns-
tige oplosfing gegeven heeft; ro-j iromibxi re-
if-XvipniJMTi TKv Kaïpuy TijV oi-/.ovofj.m ravTy/. ci?£ enz.
Men heeft alle deeze kunst en moeite, die men
aan de verklaring deezer plaats hefteed heeft, niet
nodig. Het woordnbsp;ftaat in plaats van hec
byvoeglyk woord geheim, of verborgen, en
piov TOV SaT^-^ßarog is ZOO veel als : zyn voorheen nog
■verborgen befluit of wil. De woorden; xxtx
ivSoKiav xvTou zyn eene omichryving van het bv-
voeglyk woord, welbehaaglyk, vry ; en deeze woor-
den fl^^et de eerfte famengevoegd zeggen niet an-
ders dan ; zyn eigen vry, of hem welbehaaglyk voor-
heen verborgen genadig heßuiu Indien de Apostel
volgens de wyze der Hebreeën alle Byvoeglyke
woorden , welke de hoedanigheid van het God-
lyk befluit aanduiden , door zelfftandige woor-
den , waar van het een in den eerften naamval,
en de overige in den tweeden ftaan moesten ,
had willen uitdrukken, zoude hy gezegd hebben:
Tmpi(rx? iifjia? ro ij.v';ijpiov tou fisA^/^-aroj üvtou rvfi iv^o^
xia? avrou, hetgeen hy, om de menigte van geni-
tivi te vermyden , niet deed, maar den tweeden
door de Pr£epofitie -^.rx met den Accttfativus om-
fchreef. Om alle de byzondere voorftellen van den
Apostel in onze taal zoo uit te drukken, dat zy zy-
ne wyze van fpreeken zoo naby komen, als hec
de aart onzer taal toelaat, moesten wy vertaaien:
Als hy ons zyn, uit vrye goedheid van hem genomen,
doch te voeren verborgen, befluit hekend maakte. Wat
voor een befluit nu dit zy, wyzen deeze woor-
den aan ; ét? ókovoihxv tou 7r}^'/jpi:ij.ut0g tuv xaipccy, rcc
TtoLvra, év tu dvxy,s(px?^xtu(T»(7SM; De woorden,
étg éMovopLiav fl:aan , in plaats van iv érMuofinii, dewyl
de woordjes it? en év dlkwils met elkander ver-
wisfeld worden. Uhi^puf^x rav y.»ipwv is zoo veel als
r\yjpuÖ£gt;Tccv rm xcupuy, op de beftemde tyden , de-
wyl s-Aypa/Lia de volkomen beftemming of gefteld-
heid der zaak aanduid, waar van gefproken word;
gevolglyk betekent iimvo^ia. rou ji-T^y^pc^jJ-nrog ruv y.ai-
P^v, de tyden , die tot de uitvoering van zeker
eindoogmerk wyslyk uitgezien en nu op handen
zyn , dewyl ook hec zelfftandig woord óiy-ovonia
adverbialiter te nemen is , en aauwyzen zal , op
E 5nbsp;hoe-
hoedanige wyze God zig by de verkiezing deezer
tyden gedragen hebbe; het zynnbsp;Kccipoimt
óMoi'oy.Mvnbsp;■, want óiKovoiiia. betekent niet
alleen elke wyze verkiezing van eene daad,
maar ook onëigentlyk de daartoe behorende
wysheid en voorzigtigheid, of overleg. Indien
men intusfehen si? öxomffMv of êv éixwofjuiji liever
van een nieuw tydperk (^Periode') van het ze-
delyk Godsryk wilde nemen; zoo zoude men moe-
ten overzetten : Onder de gefleldkeid, die God in
daartoe bepaalde tyden maken wilde. 'AyxxsCpakxnca-x-
cica heet, verfcheiden getallen onder eene fomme
brengen; in eenen ruimer zin; verbinden, Jamen-
voege^u Chryfoftoraus A^erkiaart dit woord door
verïenigen. T^ tto.vtci, tx év roig ivpccm? vm
iTi rvß r-i? , alwaar het onzydig geflacht r« jrw^s
voor het woord t^vtï? in het manlyk geflacht ftaat,
en alle, die in Hemel en op Aarde zyn, betekent.
UX'^TIX. êv TOtq èvpzvoiq of. TOCVTS? Iv TOlg èvpctvol? Zyn dic-
geenen, die reeds tot het Koningryk van God be-
hooren , of de belyders van zynen Godsdienst.
UavTsg éwi TVI? yyfi zyn alle Heidenen, alle Volken,
welke den waaren Godsdienst nog niet hebben,
maar valfche en bygelovige Godsdiensten aanhan-
gen , en die wel op de aarde, maar buiten het
Koningryk van God leven.
De Apostel fpreekt derhalven van de openba-
ring, aan hem en andere Apostelen gefehied, van
het tot hier toe verborgen genadig raadsbefluit van
Gods hem eigene vryë goedheid, hec welk in den
van
-ocr page 89-van hem wyslyk bepaalden tyd zoude vervuld wor-
den, om door Christus alle Belyders van den waa-
ren Godsdienst, en alle die zulks nog niet waren.
Joden en Heidenen met elkander te verëenigen.
De wysheid der Godlyke voorzienigheid had den
bekwaamften tyd daar toe uitverkoren, hoe groo-
te hinderpaalen ook de Godsdienst van zynen Zoon
in de vooröordeelen , dwalingen, hartstochten,
oogmerken en ondeugden der Joden en Heidenen
vond. De Joden waren federt de Babylonische
en Asfyrifche wegvoering van hunne beste en ryk-
fte Huisgezinnen in vreemde Koningryken, door
hunne oorlogen en andere ftaatsbelangen met de
Syrifche en Egyptifche Koningen-, en dan door
derzelver verdrukkingen, dan door derzelver gunst-
bewyzen, door den Geest van koophandel en vi'in-
zucht,over de geheele Natie uitgebreid, door hu n»
ne verbindtenisfen eerst met de Grieken, daarna
met de Romeinen, die van hunne bondgenooten,
hunne beeren, maar in het begin zeer goede bee-
ren, voor hen wierden, byna door geheel Afiën,
door een groot gedeelte van Africa, en zoo ver
als het Romeinfche gebied in Europa zig uitftrek-
te , verftrooid. Zy genoten daarin overal door
Cffifars gunst de vryë oeffening van hunnen Gods-
dienst, en hadden overal Synagogen en Bedehui-
zen , zelfs in Rome , alwaar zy zeer talryk wa-
ren , en een eigen kwartier over den Tiber be-
woonden. Onder den Keizer Augustus ftond by-
kans het grootfle deel van den bekenden en be-
woon-
woonden aardbodem onder éénen enkelden beheer-
fcher, die voor de goede gefteldheid en veiligheid
der wegen, in alle landen, die onder de Romei-
nen onderworpen waren, de grootfte zorgdroeg.
De Romeinfche weten waren menfchelyk, en had-
den veel toegebragt tot verzagting der woestheid
en barbaarsheid, die onder veele volken heersch-
te. De wetenfchappen hadden den Geest der men-
fchen tot nadenken deels reeds gewend; deels
voorbereid , en de afgodery was ten minsten by
de wysgeeren en magtigen verachtelyk geworden.
Hoe zeer wierd niet door den famenloop van alle
deeze omftandigheden de ftichting en uitbreiding
van eenen beteren algemeenen Godsdienst door
Christus gemakiyk gemaakt! Hy verfcheen op den
bekwaamften tyd daar toe; de uitvoering van zyn
groot werk zou vyftig jaaren vroeger of later veei
zwarigheden gevonden hebben ; maar juist thans
was het veel gemaklyker, Joden en Heidenen in
ééne groote gemeente te verëenigen. Zoo zeer
verheerlykte God tevens zyne wysheid door de
keuze van den tyd!
Doch vooreerst en vooral moesten de Joden tot
nieuwe en eedeier denkbeelden van den Gods-
dienst gebragt, en deszelfs weldaaden door Chris-
tus deelachtig gemaakt worden. Daaröm vervo^gt
de Apostel: door hem, zeg ik, door welken wy tot
zyn eigendom aangenomen zyn. De woorden, door
hem, worden volgens de afdeehng der gemeene
uitgaven tot hec voorgaande betrokken, maar zy
be.
-ocr page 91-behoren tot het naastvolgende, dewyl zy anders,
verbanden zynde met de voorgaande , eene on-
nutte herhaling in den Text brengen; maar in te-
gendeel mee de naastvolgende de verdere uitvoe-
ring van hetgeen over het gemeen gezegd was,
met het voorgaande naauwer famenhegten. Chris-
tus is liet, door wien God befloten had de Joden
en Heidenen te verëenigen. Hy is het ook, door
wien de Israëliten, onder welken zig de Apostel
rekent, Gods eigendom, in eenen hoogeren zin wer-
den , dan zy zulks voor zyne verfchyning waren.
JFy en gylieden worden in deezen Brief byna al-
tyd tegen elkander overgezet. 'Ev é
y.xTix. rypi Trpokiyiy tou tx zxvrx êvspyovvro? xxrx ryfj ßov-
7.v;j/ TO-j èsKyjixxTog èvTov. Het woord , sV.A^paejjp-y,
moet onëigentlyk genomen worden. Eigentlyk
genomen heet KKy,po'j(Tßxi, iemand door het lot toe-
vallen , of toebehoren, cn in eenen ruimeren zin;
iemands eigendom worden. Het Joodfche volk was,
tegen andere volken befchoüwt, het lot, of het
eigendom van God. Onder deszelfs flammen was
wederöm de flam Levi x^j^pa?, zyn byzonder eigen-
dom , dewyl deszelfs nakomelingen tot den Tem-
peldienst bcflemd, en van de overige flammen
daartoe afgezonderd waren. De Leviten flonden
daarom ook onder een byzonder Godlyk opzigt,
«n hadden eigene voorregten boven andere Israë-
liten. Doch dit was eene inrigting, die alleen tot
de komst van den Mesfias duuren, maar door den-
zelven zoude opgeheven worden. Wie zynen
Gods-
-ocr page 92-Godsdienst aanneemt, en zyne neigingen bene^
vens zyn leven daarnaar inrigt, die is Gods eigen-
dom in den allerüitnemendften zin. Onder degee.
nen, die in hem geloven, is nu ieder Gode zoo
aangenaam en dierbaar, als een ander. Zyne waa-
re Aanbidders hebben alle gelyke voorregten, heC
zy zy Joden of Heidenen zyn. Alles wat enkel na-»
tiönaal is, houd op; by God is, gelyk Paulus el-
ders zegt, geen aanzien des Perzoons. Dit is ge-
grondsop zyn befluit, waarvan te voren gefpro-
ken was. Hier noemt hy God niet by zynen
naam, maar befchryft hem, als den geenen, die
alles uitvoert, wat zyne vryë goedheid befluit: za-
rx ty;j rpoSsiriv rsu tx-jtx évspyovvrog xarx rv^v ßivKvy
TOV ScAijnxTG? ÜUTOU. Almagt en vryë goedheid verëeni-
gen zig in het groot werk onzer Verlosfing, het-
welk God door Jefus Christus uitgevoerd heeft
in gelyken maat. Deszelfs weldaaden zyn alge-
meen, alleen vind daar nog een onderfcheid plaats
in de ordre en opvolging, waarin de menfchen
derzelver deelägtig worden. Eerst krygen de Jo-
den daaraan deel; dan de overige Volken. Eerst
de Joden. De grond deezer orde is de wil van
God, welke befloten had, dat zy eerst op den be-
loofden Mesfias hoopen , en eer dan anderen tot
het geloof in hem gebragt zouden worden. Ulie-
den, zegt de Apostel, Ulieden moefi het Euangelie
van Gcds Koningryk het- eerst verkondigd worden.
Doch God is niet alleen een God der Joden: daar-
öm zouden alle andere volken met een gelyk aan-
deel
deel aan zyne genade bevoorregc worden : Door
hem, door welken ook gylieden met zynen Geest
verzegeld, of, om eene ons bekende onëigently-
ke uitdrukking te gebruiken , daartoe uitgemerkt
zyt. Gemeenlyk houd men de woorden : nadat
gy de leere der waarheid, d. i. de waare en ziels-
verklydende leere van de zaligheid vernomen hebt,
voor eene tusfchenïngevoegde ftelling, door de-
welke de Apostel afbreekt, hetgeen terftond daar-
öp volgt. Dan alhoewel hy de tusfchenreden
{parenthefe') bemint, zoo geloven egter andere uit-
leggers , dat hier geene moet aangenomen wor-
den , dewyl de famenhang de invulling van het
woord wpvtrLxi uit de voorgaande ftelling vordert.
Wy, zegt de Apostel, zyn Gods eigendom gewor-
den, en gylieden zyt het ook geworden, federt gy
Jefus tot Verlosfer en Heer hebt aangenomen.
Intusfchen verëischt de famenhang dit byvoegzel
niet zoo noodwendig, dat men daar door genood-
zaal^t word, om de gemeene uitlegging te verla-
ten , daar dergelyke tusfchenredenen in Paulus
fchriften veelvuldig voorkomen. ■ Het woord der-
waarheid, en het Eua?igelie, of het blyde bericht
van de verlosfing door Jefus, hooren, moet, op-
dat deni woorden van Paulus geen :foude onge-
paste zin gegeven worde, met nadruk genomen
worden. Hooren is zoo veel als erkennen of aan-
neemen; daarom noemt hy dezelven in het volgen-
de ook gelovigen : door welken gy ook , nadat gy
gelooft, met den beloofden geest daar toe uitgetee-
kend
-ocr page 94-kend zyt geworden: amp; có x«/nbsp;i^cppuyt^s^^rs r»
^»■vfic^T, ry^g irxyy^Kiug iym. De Geest der belofte,
^v^viKc iTccryeKiag is de beloofde Geest. De naam
van den gever betekent de gaven , vsrelke zy van
hem^ ontvangen. Daarmede waren zy verzegeld;
dat IS te zeggen, als mende onëigentlyke fpreek-
wyze ontkleed , verzekerd, tot volle zekerheid ge.
bragt, dat zy God in den uitnemendften zin toe-
behooren , dewyl men dikwils op het geen ons
eigendom is, zyn zegel tot een teken pleegt te
drukken, eene gedagte , die hy onmidlyk onder
een ander beeld voorftelt, en uitbreid, namelyk
onder het beeld van een onderpand, oi handgeld,
dat zy op hun erfdeel, of op de weldaaden van Je-
fus Christus, en de van hem verworven zaligheid
ontfangen hebben : (voor volgens het At-
tisch gebruik der Voornaamwoorden , in gevol-e
van hetwelk derzelver geflacht zig voegt naar het
genacht niet van het voorgaand , maar volgend
Zclfft-andig naamwoord;)
vopuag. Dit erfdeel is de gelukzalige ftaat, die al-
■len menfchen door de verlosfing van Jefus ver-
worven is; ook eene onëigentlyke voorftelling van
denzelven, ontleend van het 'eifdeel, hetwelk elk
Israëliet, als zyn aandeel aan het land Canaan
had, en van de bevreiding uit de ongelukkige dienst,
baarheid, waarin Abrahams nakomelingen in Egyp-
te zoo ongelukkig geweest waren, weshalven er
nog bygevoegd word : en van de ons verworven
verlosfing: in d^roXvrp^rj ryfi Trspmiy^creiig, hetwelk,
de.
-ocr page 95-dewyl él? even als de Hebreeuwfche S gebruikc
word, zoo veel is als of er ftond. 'Eig xToXvrpii-ji-j
tyv TTspiTroi-^isis-iAv Dac wy ons in eenen geluk-
zaligen toeftand bevinden ; dac onze Verlogt;.fing
voleindigd is; daarvan verzekert ons de Geest van
God, door zyne gaven, eti door weldaadige ver-
anderingen van onze gevoelens, neigingen, en
door derzelver weldaadige invloeden, die wy aan
den GodsdienSC van Jcfus te danken hebben j web
ker bekendmaking, ui-cbreiding'en kragt zyn werk
is. En waartoe zullen zoo hoog bevoorregte Schep-
zelen zig laten opwekken en 'opfporen ? Tot prys det
heerlykheid, bf der hewonderensvaardigs genade Gods,
Zoo weinig fchroomt Paulus nadeelige uitwerkin-
gen voor regtfchapen Godzaligheid cn deugd van
de leere, dat alle gelukzaligheid der Christenén
door Christus alleenlyk een werk der vrye genade
Gods is. Het is openbaar, dac hy dezelve doof
onëigcntlyke voordellen en benamingen befchryft,
welke allen aandeel van eigen verdienfte, van eene
medewerking van onzen kanc, en van dezydeGodg
alle opmerking op zedelyke gefchikcheid, a!s. eene
quot;■■•erdienstzlyke oorzaak, uitfluiten. Zy is eenèwf-
losfi7ig van deßavcrny, waarvoor niet de lyfeige-
rnaar de borg het losgeld betaalt; een vocrregc,
om Gods eigendom te zyn; maar hy heefc ons zelf
daar toe uitverkooren en toebereid; eene irfenis;
maar verwerft hj de erfejiis, die iets erft, of die-
geen , die ze hem aanwyst en coedeelc? Dus
fpreeke Paulus, en wie heefc nogthans ernftiger
en nadruklyker op alles, wat regtfchapenheid en
deugd medebrengt, aangedrongen, dan Paulus?
Waarom zouden wy dan fchromen, daar hy niet voor
gefchroomt heeft ? Laten de menfchen altyd de
zaligheid, die zy zoeken en hoopen moeten , in
geen ander licht befchouwen, dan in dat licht,
waarïn zy ons van eenen Apostel aangewezen
word, die zekér van het menschlyk hart kundig
was, en wel begreep, wat hetzelve in beweging
en werkzaamheid kan zetten. Laaten-wy den trot-
fchen naam van Verdienfte nimmer in onze be-
trekking tot God en tot onze zaligheid gebrui-
ken; laaten wy veelmeer zyne genade jegens ons
zoo groot, zoo heerlyk, zoo oneindig bedenken,
als zy is , en de zaligheid, die hy ons befloten
heeft te geven, niet zoo klein, als een loon, dien
wy verdienen kunnen. Het geen menfchen ver-
dienen zouden kunnen, zwakke, ligt dwalende,
by de beste voornemens zoo dikwils ftruikelende
menfchen , kan niet anders , dan gering wezen;
maar het geen in tegendeel God geven kan, wel-
ke heerlykheid en grootheid moet dat niet heb-
ben? Hoe grooter de weldoener, hoe grooter en
onverdiender de genade is, des te grooter moet,
(of de heerlykheid van den weldoener, en de
grootheid zyner genade word niet erkent;) de
dankbaarheid wezen, welke het voorftel van dee-
ze beide verwekt. Wanneer het gevoel der dank-
baarheid de gantfche ziel vervult; wanneer dee-
ze zig uitftrekt door alle neigingen van het hart;
en
-ocr page 97-eh zig van alle zyne kragten meester maakt, zal
dan dezelve wel voor Godzaligheid, regtfchapen-
heid en deugd minder vermogen, dan de koele wysi
geerige kennis en bewondering van die fchoon-
heid, die voor de zinnen en hartstochten onzigt-
baar is? Zal zy minder vermogen, dali debetrag-
ting van de natuurlyke gevolgen der deugd , die
of dan alleen tot daadlykheid komen, wanneer zy
door geen ftormen der ondeugd in haaren wasdom
verhinderd worden i of wel eerst in zeer fpade
tyden tot rypheid geraken, en dan , nadien zy
altyd op eenen zeer dorren grond geplant zyn j
nog zeer fpaarzaam groejeh? Zoiide eene waare,
levendige, altyd brandende dankbaarheid niet veel
meer üitrigteti? Liefde en Dankbaarheid zyn toch
de eenigfte Dryfveeren, tot alles wat goed en edel
JSi In de nuttigheid en in de weldaadige uitwer-
kingen van iedere deugd liggen ook wel veele vermo-
gende uitlokzelen tot derzelver beöefFening; maar
als wy deeze niet voorbygaan, maar met de ver-
hevenfte dryfveeren tot dezelve , met de liefde
en dankbaarheid jegens God verëenigeii küimen |
waarom zouden wy deeze , in welke de meesté
waarheid en kragt is, veronachtzamen, en alleen
diegeene op Ons laten werken, die in de verëeni-
ging met deeze iiög meer fterkte en invloed heb»
ben moeten , maar buiten derzelver verbindteniS
de menfchen op deügden , die hun niets kosten j
trots maken, of hen , Wanneer plichten ftryd eü
Verloochening verëifchen, met haaren byftand verla-
F inbsp;teo?
ten? Laten wy derhalven met den Apostel God
pryzen, dat hy ons met weldaaden beichenkc, die,
recht erkend, ons ook tot de vuurigfte en werk-
zaamfte dankbaarheid ontvlammen moeten.
Zulk eene dankbaarheid zal gewis onzen m.ond
openen tot zynen prys, dien hy zoo waardig is.
Want welken lof verdient niet een Weldoener,
die lang te voren , eer wy hem kennen , en ons
by hem aangenaam konden maken, uit vryë on-
verdiende toegenegenheid befluit, om zyne magt
ten onzen besten aan te wenden; die het zekerst
en kragtigst middel uitvind en gebruikt, om zyn
liefderyk befluit uit te voeren; die met zyne wel-
daaden onze behoeften en wenfchen voorkomt, en
alle onze gebreken wegneemt, eer wy het verwag-
ten konden? Wie zoude zig over hem niet regt ver-
wonderen , die ons uit de grootfl:e gevaarcn red;
wien niets te dierbaar is, dat hy niet zoude op-
ölFeren, om ons teverlosfen; die daartoe, gelyk
tot alles, wat hy voor ons doet, den voegzaam-
ften tyd uitkiest, en zyne voorzorgen over ons
gantfche leven en over alle deszelfs omftandig-
heden uitftrekt; die , wanneer hy onze geneigd-
heid door zodanigen overvloed van goedheid te-
gen ons gewonnen heeft, ons niet alleen eenen
vryën toegang tot hem vergunt, maar ook met
ons, als met zyne geliefdfte vrienden omgaat, en
ons zyne verborgenfte gedagten en inzigten open-
baart ? Zulk eenen Weldoener hebben wy in God.
Hy had ons lief reeds voor de wereld. Het bewys
is z^m genadig befluit, om ons door zynen Zoon
tot het voorregt van eene waare heiligheid en on-
berispelykheid , die hem behagen konde, te ver-
heffen , hetwelk de grootfl:e waardigheid der
menschlyke natuur is. Reeds voor onze Schep-
ping had hy het gunstryk oogmerk, om ons door
Christus tot zyne kinderen aan te nemen; ons ge-
volglyk tot de voornaamile voorwerpen van zyn
byzonder opzigt en bcflier temaken; ons met al-
les , waardoor wy in zyne oogen aangenaam kun-
nen worden , door zynen geliefden Zoon zelven
te begenadigen. Dit liefderyk oogmerk voert God
uit. Wy deeden alles, wat ons zyner weldaaden
onwaardig maken kan; wy overtraden zyne wel-
daadige wetten; wy zyn ftrafbaareSchepzelen, zyn
door onze zonden ellendig, en Hy-laat zynen
Zoon onze ftraffen lyden ; Hy laat ons door zy-
nen bloedigen dood verzoenen. ' Onze ftraffen zul-
len ons kwytgefcholden zyn, wanneer wy alleen
zynen Geliefden tot onzen Verlosfer aannemen
willen. Het ontbreekt ons aan kunde en wys-
heid , om onze gezindheden en handelingen zoo
in te rigten, dat wy eene Gelukzaligheid erlangen
en bewaren mogen, die ons met een zodanig be-
toog van genade verworven is; Hy geeft die rykr
lyk en overvloedig. De menfchen, van elkander
gefcheiden door dwalingen , hartstochten en on-
deugden v.-erken onder derzelver heerfchappy te-
gen de gelukzaligheid, die zy, verëenigd door
waarheid, orde en regtfchapenheid konden verkry-
F 3nbsp;gen;
gen; God wil derhalven, door zynen Zoon allen
door één geloof in hem verëenigen. Welke wel-
daaden! Met welk recht kon dan Paulus niet uit-
roepen : Geloofd zy de God en Vader van onzen
Heere Jefus Chriflus, voor den zegen van zynen
Geest , waarmede hy ons door Christus in zyn Kot
ningryk gezegend heeft!
ïioedaanige liefderyke en menschlievende ge,
zindheden eene levendige gewaarwording der prys-
waqrdige genade Gods, ons door Christus bewe,
zen, verwekken kunne, zulks bewyst de aandoen-
Jyke voorbede van den Apostel voor de gelovige
Belyders van Jefus te Ephefen, die op de bcweeg-
lyke inleiding van zynen Brief volgt. Daarom kan
ik volgens het bericht, dat ik heb van uw geUef in
den Heere en van uwe liefde jegens alle de aanbid-
ders v-an God, niet nalaten. God om uwentwille ts
pryzen , en zoo dikwils ik bidde, hem voor ulieden
te fmeken: Aix tovto x^^m, -^ua-xg r/jv x,a$' ïip,ag ti-
Si» ra -Mjfiiu, Kjxi TTViV ayxTT-^v, rv;^ iig irxvre^ »yioug
6u Txuoimt éux-vpi-gicv (voor êu^xpi^srj volgens het He-
breeusch fpraakgebruik) virspviicov, (/.veixv mm-
fiojog in rw irpostux^ i^cu. De woorden: Van mw
geloof in PUm, tn van uw.e liefde jegens da
hh
-ocr page 101-heiligen, d. i. jegens andere belyders van den
Heere Jefus, welke de daadlyke bewyzen van hun-
ne toegenegenheid behoefden, moeten met eeni-
gen nadruk verdaan worden, en wel van de dand-
vastigheid der Ephefiërs in het geloof in Jefus
Christus, en van hunnen wasdom in eene daadly-
de broederliefde jegens de medegenooten hunner
zaligheid. De dank , met welken hy God daar-
voor pryst, en zyne voorbidding voor hen getui-
gen zyne blyde deelneming aan hunne gelukzalig-
heid , en dit moet de natuurlyke uitwerking by
alle degeenen zyn, welke de grootheid der Gods
genade jegens zig zoo levendig en dankbaar on-
dervonden, als hy. Alles, wat zyne gehefde Ephe-
liërs aangaat, is by hem als tegenwoordig. Daar-
om bid hy voor hen , of gedenkt, gelyk hy zig
uitdrukt, aan hen in alle zyne gebeden; eene uit-
drukking , uit welke men ongedwongen mag be-
fluiten , hoe nodig voorbiddingen voor anderen
zyn. Reeds wegens haare natuurlyke nuttigheid
verdienen zy de fterkfte aanpryzinge! Wie kan
voor anderen bidden, zonder in zigzelven de ge-
zindheden der broederlyke liefde , die wy hun
fchuldig zyn, maar zoo hgt verzwakt kunnen wor-
den, wederöm te vernieuwen, en die meer leven
medetedeelen? Wie kan zulks doen, zonder zig,
by de voordelling der weldaaden , die zy genie-
ten, met hen te verheugen, of by de overwegmg
der behoeften die zy hebben, en by het befchou-
wen van het lyden, waaronder zy zugten, tot het
F 4
innfgst n^edelydcn bewecgd te worden? Hoe na-
tuurlyJc KS het bovendien niet, den geenen Z
wy^hebben, alle waar
alleerl
/ . P n. ''''nbsp;voorbidding voor ande-
ren, maar wyst ons ook aan, wat wy hun toebid
den moeten, die door de banden van natuur en
Godsdienst met ons verbonden zyn. Zulks is eene
nwo erzelve, op de verbetering van het'hart,
w;ardl-Hnbsp;^^ hoogè
™dy der hoope, welke dc beste en weldaadig.
b Godso.enst geeft. Dit zyn de edelfte en besfe
C ; 7nbsp;voor anderen v.n God
beg.e, u zullen. Om deeze bid dan ook Paulus:
h mie met op God om uwentwille te danken ,
Zr'lnbsp;God voor ulieden te fmeeken
dat, Cvolgens de overzetting van Luthe/) ^/G d
^^omen Heere Jefi.^ ünistus, de vader deLrlt
i r!f'nbsp;^'er woorden,
ft'quot;nbsp;Vader van onzen
Je lus Cnistus u ■g,^,e den Geest der wysheid
(aityd volmaakter) ken.
■nbsp;God , de leader van onzen Heere Jefus
Unrstus kan waarlyk ook zonder eenige benadee-
lin? van de leere der Godheid van zvnen eenre
geboren Zoon en zynen Geest God van onun
genoemd worden, en dil ^
ne,^ welke daar uit willen afleiden, dat onze Ver,
Jo«cr eens wezens zyn kunne, ^cc zvneu
Vader, dewyl 'deeze zyn God heet, kunnen ge.
tnaklyk wederlegd worden. Maar is het dan ook
voor den Uitlegger zoo zeker, dat God hier de
God van onzen Heere Jefus Christus genoemd word?
Ik twyfFel daarÜan, of ik geloof veeleer , dat dee-
ze overzetting uit eene valfche Interpunftie (on-
derfcheiding) ontftaan is, en dat men den Geniti,
vus, van onzen Heere Jefus Christus niet moet ver^
binden met het woord God, ö 610?, maar met het
terftond daarop volgende; de vader der heerlyk-
heid , of liever met de woorden, de aanbiddens-
waardige of almagtige Vader, en gevolglyk de
Griekfche woorden dus verdeelen: lm d 6so?, rou
xupiov h^lt;rov xp.=;ov i rxry^p ry^qnbsp;Heerlyk-
heid So^x beteekent dan heerlykheid, dan genade,
dan almagt. Dewyl nu zyne genade door zyne
almagt werkt, zoo zoude men niet mistasten, als
men vertaalde: de almagtige Vader van onzen Heer
re Jefus Christus. Intusfehen zie ik nog geen drin-^
gendengxond, om van de eerfte en gewoonlykfte bcr
tekenis aftegaan. De heerlykheid Gods beftaat in
zyne aanbiddenswaardigheid , die haaren grond
heeft in alle zyne uitmuntenheden. Van deezen
begeert hy , dat hy den Ephefiërs den Geest der
Wysheid en Openbaring, dat is, naar de figuur der
woordwisfeling in het Grieksch , die wysheid en
openbaring geven wille , welke eene werking en
gave van zynen Geest is. Het woord, openbaring,
dT:ica?^vpt?, betekent niet altyd alleenlyk de ontdek-
Ung van nieuwe , nog niet bekende, voor het eigen
F snbsp;na-,
nadenken der menfchen geheel onnafpeurlyke leer-
ftukken , maar word van Paulus ook van ieder by-
zonder godlyk, of wel van God beftierd onder-
wys gebruikt. ïletgeen nu door deeze weldaad
uitgewerkt zal worden, is zyne kennisfe: tot zyns
kemisfe. Deeze uitdrukking moet met het byvoeg-
zel van een denkbeeld, dat in de gedagten gehou-
den is , verdaan worden. Paulus wenschte den
Ephefiërs niet alleen kennis .toe, maar meer ken-,
nis, eene grooter en volkomener kennis van God,
en verlichtede oogen des verßands, havoixg, gelyk
fommige Handfchriften leezen , of zupitag, wel-
ke leeswyze in Griesbachs uitgave des N. Tes-
taments aangenomen is, dewyl het woord, hart,
in het Hebreeuwsch meermaal het verdand , dan
wel den wil of deszelfs gezindheden en neigingen
beteekent. Verlichtte oogen des verßands beteeke-
nen de vatbaarheid, om zig regelmatige voordel-
lingen van de gefteldheid van eenig voorwerp te
maken. Ook hier moet de uitdrukking met het
denkbeeld van eenen hoogeren graad deezer vatbaar-
heid verdaan worden, alzoo de Ephefiërs alreeds
vóór deezen wensch zodaanige vatbaarheid ont-
vangen hadden. De zin is : dat God de wysheid
en kunde , welke gylieden aan' zynen Geest te dan-
ken hebt, vermeerderen, en ulieden meer en meer be-
kwaam moge maken, omintezien, welke de hoope zy
yan uwe roeping; of duidelyker, wat gy van uwe
roeping tot het Christendom te hoopen hebt; want
zy waren geroepen, om belyders en aanbidders
van
-ocr page 105-van Jefus te zyn; dit was de weldaad, die God
voor hun beftemd had. Verders: welke zy de ryk'
dom zyner heerlyke erffenis in zyne Heiligen, gelyk
Luther het Grieksch uitdrukt; doch duidlyker en
verftaanbaarer met behouding van de onëigcntly-
ke uitdrukking : welk eene ryke en heerlyke erve gy
onder zyne aanbidders te verwagten hebt. De ge-
lukzaligheid der Christenen word onder het beeld
van het aandeel, dat ieder belyder van den Mo-
faïfchen Godsdienst aan het Joodfche land , hun-
nen voorouderen beloofd, had, voorgefteld; een
beeld, hetwelk zeer gefchikt was, om by de Chris-
tenen uit de Joden aangenaame denkbeelden daar-
van te verwekken. En welke daar zy, gaat Pau-
lus voort, volgens Luthers overzetting, de onbe-
grypelyke grootheid zyner kracht, aan ons, die wy
geloven, naar de werking zyner machtige flerkte; of
duidlyker: hoe onhegrypelyk groot zyne aan ons ge-
lovigen verheerlykte macht zy, hoe gelyk aan de wer-
king van zyne kracht en fterkte, die hy aan Chris-
tus bewees, als hy dien van den dotden opwekte, en
hem in zyn ryk, (in den Hemel, vertaalt hier Lu-
ther) aan zyne regtehand zette boven alle overheid,
geweld en heerfchappy , en boven alles, wat tegens-^
wqordig of in het toekomend magtig en verheven mag
genoemd worden; als hy alles aan hem onderwierp,
(n hem tot een hoofd boven allen in de Kerk veror-
dende, die zyn ligchaam is, de gemeente desgeenen,
die zonder onderfclmd ßlkn mei zyne genade ver^,
vuU,
Men
-ocr page 106-Men ziet, met welk eene rykiyk overvloejende
volheid des harte de Apostel fchrvft, om leven-
dige denkbeelden van de grootheid der gelukza-
ligheid te verwekken , welke voor de gelovigen
bereid en verworven is. Zy is het werk van eene
almagdge goedheid. Om dit te zeggen , bedient
Paulus zig van den gantfchen rykdom zyner taal,
opdat hy eenen diepen indruk van deeze voorftel-
ling op, de gemoederen der Ephefiërs mögt ma-
ken , om hunne betragting daar op te vestigen;
van alle uitdrukkingen, éi^ eene overtreffende magt
te kennen geven, hy verhoogt ze nog door by-
voeglyke woorden, welk den wyden en onafmee-
telyken ommetrek derzelven aanduiden: magt,
ßerkte, kragt, allesövertreffende grootheid derzelve.
De godlyke werking, aan welke wy dit geluk ver-
fchuldigd zyn, gelykt naar die magtige kragt, die
zig in Christus door zyne opwekking vande'doo
den verheerlykte. Eene gelukzaligheid, om wei
ke de Almagtige, als ik my eens zoo mag uitdruk-
ken, zoo groot eene beweging maakt, moet bui-
tengemeen gewigtig, en van een alles overtreffende
waardy zyn. Want wat kan, wat moet niet van
eenen Verlosfer verwagt worden , dien God ten
bewyze van zyn welbehaagen in hetgeen hy voor
de menfchen geleden en verrigt had, van de doo
den opwekte, dien hy de heerfchappy over alles op-
droeg; dien hy tot eenen heer boven alle vorften
geweldigen en magtigen verhief, boven alle die
tegenswoordig of in 't toekomend by uitnemen-
heid boven anderen mogen vereerd worden, ver-
hief; aan wien hy alle menfchen onderwierp; dien
hy COC een hoofd over de gancfche Kerk zecce?
vorftemdm, of overheid, geweld , magt en heerfchap-
py, heet hec woord i voor woord in den Griekfchen
Texc; volgens het fpraakgebruik der Hebreeën,
welke de naamen van hoogheid, en eere zelf met
de perzoonlyke benoemingen van diegeenen ver-
wisfelen, welke ze bezitten, evengelyk naar hun-
ne wyze van fpreken, ieder naam, die thans of m
het toekomend mag genoemd worden, betekent een
ieder, die thans of in 't toekomend op eene uit-
nemende wyze aanzienlyk en groot is. Zoo on-
afmeetlyk is de eerej, heerfchappy en geweld, wel-
ke Jefus, als de Verlosfer der menfchen, ontvan-
gen heeft! Tot welke uitzigten en hoope worden
niet zyne aanbidders daardoor geregtigd, wanneer
zy byzonderlyk aan die gemeenfchap denken,
waarïn zy met hem ftaan, daar hy hun hoofd is,
en zy zyn ligchaam zyn? Het bygevoegde by dee-
ze woorden; de volheid des geenen, die het in alles
vervult, gelyk Luther hetzelve woord voor woord
heeft uitgedrukt, maakt, dewyl wy geene uitdruk-
king hebben, die volkomen het Grieksch jrAjjjwp.«
evenaart, den uitleggeren moeite en den zin zwaar.
Maar Pleroma beteekent alles, wat by elkander be-
hoort ; by voorbeeld , de manfchap , die tot de
uitrusting van een fchip behoort; en by overnoe-
mingj ieder ruimte met de geenen, die daar toe
behooren. Hier heet het de gemeente des geenen,
pk.
-ocr page 108-pleroma, die alles in allen, dat is, allen zondef
onderfcheid en uitzondering vervult, of met zvne
weldaaden verrykt, die, zooals wy fpreken zou-
den, allen zonder onderfcheid, gelukkig maakt.
Deeze onëigentlyke uitdrukking is waarfchynlyk
van den Tempel ontleend, welke, wanneer Salo-
mo denzelven inwydde, gelyk weleer de Taber-
nakel, ten teeken der genadige tegenwoordigheid
Gods, geheel met rook vervuld wierd. Joden en
Heidenen zyn, als zy in Christus geloven, Gode
alle gelyk aangenaam. Allen mogen zig over zyne
weldaaden verblyden; daar vind geen onderfcheid
van volken meer plaats; zyne magt en genade
openbaart zig aan allen.
Zoo duidlyk nu als de zin van Paulus woorden
is , zoo duidlyk moet ook aan ieder , die na.
denkt, het oogmerk der befchryving wezen , die
hy ons van de hoogheid en heerlykheid van on-
zen Verlosfer doet. Er is geene gelukzaligheid,
welke met die kan vergeleken worden, welke
waare aanbidders van Jefus genieten; daarvan wil
hy de Christenen te Ephefen overreden. Hy ziet
daarby niet op hunnen tegenswoordigen toeftand;
ook niet op de voordeelen, welke zy hier reeds
in de natuurlyke gevolgen en beloningen der God-
zaHgheid , regtveerdigheid en deugd hebben, of
hebben kunnen. Hy leid hen tot het toekomen-
de, hy pryst het Christendom voornamelyk aan
van den kant der groote uitzigten, welke de waa-
reAanbidders van Jefus zig beloven mogen. Eveo
daar-
-ocr page 109-daardoor betoont hy zig als eenen wyzen bouw-
meester , gelyk hy zigzelven noemt, dewyl hy
voor het gebouw, dat hy wil optrekken, den al-
lervasten grond legt. De beste Wysgeeren der
Heidenen ontkenden de natuurlyke invloeden van
regtveerdigheid en deugd op de rust, weltevre-
denheid en geluk van dit leven niet. Zy hielden
daarover zeer welfprekende lofredenen; de laate-
rc lofredenaars der deugd kunnen niet kragtiger
daarover fpreken, dan de Platonifche en Stoifche
fchool gefproken' heeft. Maar wat hebben deeze
lofredenen en aanpryzingen uitgerigt ? Weinig ;
zal ieder antwoorden , die onpartydig oordeelt.
En waarom toch zoo weinig ? Omdat de rede ,
aan haare eigene ontdekkingen overgelaten, den
menfchen voor het toekomende nog zoo zekere,
nog zoo groote hoope geven kan, als de Gods-
dienst van het Euangelie ons geeft. Hoe veel de
deugd als deugd voor het toekomende vermoge;
wie kan zulks bepalen , daar niemand weet, nog
weten kan, hoe de toeftand der menfchen na zy-
nen dood, in eene nieuwe wereld, in andere ver-
bindingen en betrekkingen zal gefteld wezen; ge.
fteld zelfs,. dat de rede ons eene volkomene ze-
kerheid voor onze voortduring na dit leven geven
kunne? Doch hetgeen de rede niet vermag, dat
vermag een onmidlyk onderwys van God. Mis-
fchien zou men zeggen , de Openbaring geeft ons
egter geen bepaald denkbeeld , waarïn de Geluk-
zaligheid van waare Christenen in het toekomend
Ic
-ocr page 110-leven beftaan zal. Dat doet zy zelcerlyk niet, eh
kan het niet doen; want zulks duld nog de tegens-
woordige bepaaldheid, nog de tegenswoordigebe-
ftemming der menfchen. Maar dit is genoeg, dat
zy ons de allervoldoenendfte verzekering geeft, dat
waare Aanbidders van Jefus, de natuurlyke gevol-
gen en beloningen van Godvrugt en deugd in dit
leven niet eens gereekend zynde, eens zonder op-
houden onUitfpreeklyk zalig zullen wezen. Dit is
zooveel te meer toereikend, hoe vaster de gron-
den zyn , waarop de overtuiging van derzelver
grootheid gebouwd word; gronden, welke aU
len twylfel uit waarheidlievende zielen verbannen
kunnen. Dat hoop zelfs op onbekende goederen
met eene byzondere kragt op de menschlyke ziel
werken, en haar tot groote inlpanning en beftee-
ding van haare kragten opwekken kan, byaldien
men flegts grond en zekerheid van derzelver groot-
heid en vaste komst heeft, wie kan zulks ontken-
nen ? Een vermogend en goed Koning roept eenen
zyner onderdanen tot de allerbezwaarlykfte dien-
ften; hy belooft hem beloningen in bewoordingen,
welke de eigentlyke aart en gefchapenheid derzel-
ver niet te kennen geven , maar egter doen ho-
pen , dat zy aanzienlyk en groot zullen wezen.
Wat zal deeze onderdaan niet ondernemen, niet
wagen, wanneer hy levendige denkbeelden van de
magt en goedheid van zynen Heer heeft, en dee-
ze beide uit zekere ondervinding kent, alfchoon
liy zig ook niet kan voorfteilen, waarin eigent-
lyk
-ocr page 111-Kk de hem beloofde beloningen beflaan zullen ?
En egter is hier by, dewyl zyn Koning verander-
lyk, dewyl hy fterflyk, en zyne magt aan ontel-
baare bepaalingen onderworpen is, nog fteeds zoo
veel onzekerheid , hetgeen by God en zyne be-
loften geen plaats vind. En voorftellingen van
eene in haaren aart ons niet bekende, maar van
God beloofde gelukzaligheid zouden , verëenigd
met de befchouwing van zyne oneindige uitmun-
tendheden , en byzonderlyk van zyne onmeetbaa-
re magt, van dewelke wy in de opwekking van
Jefus, zynen Zoon en onzen verlosfer, en in des-
zelfs verhoging tot de hoogfte heerfchappy over
alles zoo groot een bewys hebben, deeze zouden
niet op gemoederen van nadenkende en verHchtte
Christenen de levendigfte indrukken maken, en
hen tot den werkzaamften yver in de vervulling
van alle hunne pligten ontvlammen kunnen? Dee-
ze toekomende gelukzaligheid en derzelver gevvis-
fe verwagting blyft dan onbetwistbaar de magtig-
fte aanfporing tot gehoorzaamheid aan God, al-
hoewel daardoor aan godzaligheid en deugd de
eere niet ontnomen word, dat deeze door haaren
natuurlyken invloed op onze verbetering en wel-
tevredenheid zigzelven aan allen die geenen na-
druklyk en kragtig aanprvzen, die haare waarde,
fchoonheid en nuttigheid inzien. Een ieder verëe-
nige dezelve met de gezegde nog fterkeraanpryzin-
gen. Schepzels, op welken het tegenwoordige en
«innelyke zoo veel kragt heefc, kunnen nieC^ te
Gnbsp;veei
-ocr page 112-veel aanfporingen en overtuigingen tot het goede»
hebben , inzonderheid wanneer er tyden en om-
Handigheden vooricomen, waarin men om waar-
beid en godvrugt zwaar en fchrikbaarend lyden te
vrezen of te ondergaan heeft.
Deeze gelukzaligheid nu, welke God zynen waa-
ren aanbidders belooft, is algemeen; niet nationaal,
gelyk die, welke het Israëütisch volk, als een by-
zonder volk van God, van andere volken afzon-
derde. Ook andere volken, die in Jefus geloven,
behoren tot de volkomenheid van het ligchaam,
waarvan hy het hoofd is. Die breid de Apostel
van Cap. II. i-io. volgens de oude en gewoor
ne afdeehng van zynen brief in Hoofdftukken en
Verzen , uit: ook ulieden , zegt hy , alhoewel gy ■
den dood van wegen de overtredingen en zonden ver,
diend hadt, waarin gy te voren leefdet.
Hier moet voor alle dingen, om de meening van
den Apostel regt te vatten, onderzogt worden,de^
wyl voor het onderwerp der ftelling, ook ulieden,
het gezegde (prxdicatum) uitgelaten is, of dewyl
men by den eerften opflag niet terftond ziet, waar
hetzelve te vinden is, hoe deeze uitlating , indien
het voorftel van Paulus afgebroken is , dient in-
gevuld te worden. De gevoelens der uitleggeren
^.yn hierover verdeeld. Sommigen zoeken het ge-
zegde van bet onderwerp, y-c.i ■iij.xg, ook ulieden, in
Cap. If 19- i» deeze woorden: hoe onhegrypelyk
groot zyne aan ons, gelovigen, verheerlykte magt zy,
Jf,v houden Vs, 20, 21, «2, 23 voor eene tus-
fchen-
-ocr page 113-fchenrede Qparenthefe') en geloven, dat de woor-
den , en ulieden, terftond met de woorden, aan
ons, die gelogen , dienen verbonden te worden'.
Deeze manier, om den zin der woorden , ook-tdie-
den, in te vullen, is hard. Indien de Apostel de-
zelve met de woorden , aan ons, gelovigen, had wil-
len verbonden hebben, zoo zou hy ten minften ,
het voorzetzel aan, by de woorden ook ulie-
den herhaald, en , ii? i/xa? gefchreven hebben.
Het gevoel deezer hardigheid heeft andere uitleg-
gers bewogen, om de invulling van het onderwerp
niet in het voorafgaande, maar in het daarop vol-
gend Hoofdfluk te zoeken en wel in de woorden
van Cap. II. 5. hy heeft ons met Christus levend
gemaakt, dewyl de gelykheid van b'-^ide deeze on-
derwerpen, ulieden en ons in derzelver voormali-
gen toeftand ook een en hetzelfde gezegde ver-
cischt. Daaröra willen zy het 2, 3 en 4de Vers
voor eene ingevoegde ftelling gehouden hebben.
Deeze manier van invulling fchynt ligter te zyn,
dan de eerfte, en heeft daaröm ook een zeer al-
gemeene toeftemming gevonden. Intusfehen kan
egter niet ontkend worden, dat ook deeze invul-
ling haare hardigheid heeft , dewyl, wanneer de
uitdrukking, hy heeft ons met Christus levend ge-
maakt den accufativus, enidieden, of, ooktdieden
zoude regeeren, het werkwoord hy de ftelling,
doch God, die ryk is in barmhartigheid, waarmede
hy ons heeft lief gehad, ontbreken zoude. Gevolg-
iy:: zoude het a'tyd beter zyn, dat men het ge-
G 2nbsp;zea-
zegde werkwoord aanmerkte als uitgelaten te zym
Maar zoude de verklaring niet gemaklyker zyn,
en alle voorgewende tusfchenreden geheel over-
tollig maken , wanneer de woorden , en ulieden,
of, ook ulieden, met het onmidlyk voorgaand deel-
woord ,nbsp;verbonden wierden ? Volgens
deeze famenvoeging zoude de Apostel aanwyzen,
dat diegeenen, aan welken h^^ ichryft, ook tot de
aanbidders van dien God behoorden, die allen zon-
der onderfcheidrdet zyne weldaaden begunstigt. Dee-
ze manier van famenvoeging mögt, gelyk ik ge-
loof , den voorrang verdienen, indien het zeker
is , dat, hoe zeer ook Paulus van tusfchenrede-
nen houd, deeze nogthans ook zonder dringende
noodzaaklykheid niet behooren onderfteld te wor-
den. Inmiddels mag de lezer die wyze, om hier
den zin te bepalen, aannemen, die hy wil, over
het geheel blyft egter één en dezelfde zin, in ie-
der wyze van uitlegging is vervat deaanwyzing,
dat de zaligheid, voor de belyders van Jefus ver-
worven en beloofd, algemeen is; het zy zy vóór
het aannemen van het Euangelie Joden of Heide-
nen geweest zyn.
Opdat DU de Ephefiërs derzelver waardy des
te meer mogten achten en ontwaar worden, brengt
hun de Apostel hunnen voormaligen , ongelukki-
gen toeftand onder het oog. Oo,^ ulieden, zegt
hy, heeft God begenadigd, die gy, (volgens Lu-
thers overzetting) dood waart in overtredingm en
zonden. Het Griekfche woord beteekent in
Pau-
-ocr page 115-J'aulus fchriften niet altyd iemand , die werkiyk
dood is, maar die aan den dood onderworpen of
ter dood veroordeeld is. Dus neemt hy het in
zynen Brief aan ae Romeinen Cap. VI. en VII.
Gevolglyk beteekent het hier in den onëigently-
ken zin, waarïn het moet genomen worden, zul-
ken , die het leren yerheurd hebben, of de ftraffe
des doods verdienen: ook ulieden heeft God bege-
nadigd , die gy wegens uwe overtredingen en zon.
den de ftraffe des doods verdiend hadt. Deeze uit-
drukking is volkomen gelyk aan de volgende, waar-
in de Christenen uit de Joden in bunnen natuur-
lyken toedand Kinderen des toorns genoemd wor-
den. In deeze overtredingen en zonden wandel-
den , of leefden zy, naar de eeuwe deezer wereld
¥.XTX zcv yjxvsi TOU xoiT^'.ov TXJTov, gelyk de wereld nü
leeft, of naar de zeden deezer tegenwoordige we-
reld. Dit denkbeeld voert de Apostel verder uit:
naar den vorst, die in de lucht heerscht, gelyk Lu-
ther vertaalt, naar den Geest, die ten deezen tyde
zyn werk in de Kinderen des ongelcofs heeft. Hier
oncftaat de vraag, wat wy door den vorst, die ili
de lucht heerscht, of door den magiigen beheerfcher
der duisternis dienen te verftaan, indien de Geni-
tivus een byvoegzel is, het welk het regeerend
Zelfftandig woord befchryft. Verftaat de Apos-
tel den eerflen verleider der menfchen tot zonde?
ÏBefchryfc hy hem, door zig te fchikken naar eene
Joodfche meening, volgens welke dc booze gees-
ten in den dampkring der lucht hun verblyf hou-
G 3
den?
-ocr page 116-Satan nog op eene ons onbekende wyze op de ze-
delyke gefteldheid der menfchen werke, en dus
nog tegenswoordig onder de oorzaaken van het
ïedelyk verderf der wereld kan gefield worden.
Wanneer de eerfle verklaring aangenomen word,
en de uitlegkundige mooglykheid kan men niet in
twyftc! trekken; dan ontgaat men in de daad, wat
deeze fchrifcplaats l^etreft, de zwarigheden, die
uit de leere van het beflaan en eenen invloed van
kwaade gevallen Engelen, op het gedrag der men-
fchen fchynen te volgen; want by het gevoelen,
dat den Satan, alhoewel hy thans op geenerlei wy-
ze meer op de gebeurtenisfen en veranderingen
deezer wereld kan werken, egter de heerfchappy
over de ondeugden in eenen oneigentlyken zin
kan worden toegefchreven , dewyl hy immers in
de Openbaring als de eerfle veroorzaker der zon-
de voorgefleld word , vervallen deeze zwarighe-
den niet geheel. Dan' verklaringen zyn daarom
met bewezen, of waar, omd^t zy mooglyk 7.yvi, de-
wyl men voor het een of ander gevoelen quot;of Icere
daardoor iets wint. Dus moest voor alle dingen
de vraag reeds beflist zyn , waarover zoo veel twist
geweest is en nog is; of niet de godlyke openba-
ring over het gemeen niet alleen het beftaan van
renen gevallen tegen de menfchen vyandelyk ge-
zinden hogeren en onzigtbaaren Geest vastflelle,
maar ook leere, dat dezelve nog eenen onbeken-
den invloed op het zedelyk leven en gedrag der
menfchen hebbe. Daaröver heeft men nu bynaa
algemeen in onze tyden eene beflisfende party ge-
koozen. Maar kan men eene ftelling, tegen wel-
ke men meer op leerftellige, dan op uitlegkun-
dige gronden beflist heeft, reeds daaröm voor on-
gegrond en verwerpelyk verklaren? De leerftel-
lige gronden toch, waarmede het beftaan van
eenen zoo boozen, en tegen het menschdom zoo
vyändig gezinden Geest beftreden word, konden
misfchien nog een verder onderzoek nodig heb-
ben, eer aan dezelven eene zoo overwegende fterk-
te tegen het voormalig leerftelzel toegefchreven
wierd, gelyk nu pleeg te gefchieden. Dan kon-
de , zegt men, geen vastgaande loop der natuur
plaats hebben. Nog de wetten der beweging,
naar welken zig alle ligchaamen fchikken moeten,
nog de wetten der Geestkunde , aan welken de
zielen der menfchen onderworpen zyn, zouden
eene regelmatige gezetheid hebben , als men dat
leerftelzel ook maar in het wezentlyke wilde ge-
trouw blyven. Men moest fteeds in vreeze le-
ven, van by de beste ondernemingen fteeds on-
överwinlyke zwarigheden en hindernisfen te zul-
len ontmoeten , indien hogere en ons onbekende
Geesten eenen daadlyken invloed op de belangens
en bezigheden der menfchen zouden hebben , of
zelfs onmidlyk op hun verftand of wil konden wer-
ken. En zoude het voor het beste wezen, wiens
wysheid en magtorëindig is, betaamlyk zyn, aan
ondeugende Geesten van eenen hoger rang , een
geweld over te laten, dat zoo veele ongeregeld-
G 5
Satan nog op eene ons onbekende wyze op de ze-
delyke gefteldheid der menfchen werke, en dus
nog tegenswoordig onder de oorzaaken van het
zedelyk verderf der wereld kan gefteld worden.
Wanneer de eerfte verklaring aangenomen word,
en de uitlegkundige mooglykheid kan men niet in
twyftd trekken; dan ontgaat men in de daad, wat
deeze fchriftplaats betreft, de zwarigheden, die
uit de leere van het beftaan en eenen invloed van
kwaade gevallen Engelen, op het gedrag der men-
fchen fchynen te volgen; want by het gevoelen,
dat den Satan, alhoewel hy thans op geenerlei wy.
ze meer op de gebeurtenisfen en veranderingen
deezer wereld kan werken, egter de heerfchappy
over de ondeugden in eenen onëigentlyken zin
kan worden toegefchreven , dewyl hy immers in
de Openbaring als de eerfte veroorzaker der zon-
de voorgefteld word , vervallen deeze zwarighe-
den niet geheel. Dan verklaringen zyn daarom
niet bewezen, oiwaar, omizt zy monglyk 7.yr\, de-
wyl men voor het een of ander gevoelen of leere
daardoor iets wint. Dus moest voor alle dingen
de vraag reeds beflist zyn , waaröver zoo veel twist
geweest is en nog is; of niet de godiyke openba-
ring over het gemeen niet alleen het beftaan van
fenen gevallen tegen de menfchen vyändelyk ge-
zinden hogeren en onzigtbaaren Geest vastftelle
maar ook leere, dat dezelve nog eenen onbeken-
den invloed op het zedelyk leven en gedrag der
menfchen hebbe. Daaröver heeft men nu bynaa
quot; al-
-ocr page 119-algemeen in onze tyden eene beflisfende party ge-
koozen. Maar kan men eene ftelling, tegen wel-
ke men meer op leerftellige, dan op uitlegkun-
dige gronden beflist heeft, reeds daarom voor on-
gegrond en verwerpelyk verklaren? De leerftel-
lige gronden toch, waarmede het beftaan van
eenen zoo boozen, en tegen het menschdom zoo
vyändig gezinden Geest beftreden word, konden
misfchien nog een verder onderzoek nodig heb-
ben , eer aan dezelven eene zoo overwegende fterk-
te tegen het voormalig leerftelzel toegefchrevert
wierd, gelyk nu pleeg te gefchieden. Dan kon-
de , zegt men, geen vastgaande loop der natuur
plaats hebben. Nog de wetten der beweging,
naar welken zig alle ligchaamen fchikken moeten,
nog de wetten der Geestkunde , aan vv-elken de
zielen der menfchen onderworpen zyn, zouden
eene regelmatige gezetheid hebben , als men dat
leerftelzel ook maar in het wezentlyke wilde ge-
trouw blyven. Men moest fteeds in vreeze le-
ven, van by de beste ondernemingen fteeds on-
Överwinlyke zwarigheden en hindernisfen te zul-
len ontmoeten , indien hogere en ons onbekende
Geesten eenen daadlyken invloed op de belangens
en bezigheden der menfchen zouden hebben , of
zelfs onmidlyk op hun verftand of wil konden wer-
ken. En zoude het voor het beste wezen, wiens
wysheid en magt orëindig is, betaamlyk zyn, aan
ondeugende Geesten van eenen hoger rang , een
geweld over te laten, dat zoo veele ongeregeld-
G 5
heden in zyne wereld kan aanregten , daar hy
zulks weet, en in ftaat is om te verhinderen? Dus
denkt en befluit men. Maar vloejen deeze beflui--'
ten werklyk uit de leere van eenen ons in zynen
aart, gefteldheid, en bepaling onbekenden invloed
van hoger Geesten in de tegenswoordige wereld
cn byzonder in het gedrag der menfchen voort?
Is daarin geen vaste loop der natuur, omdat een
hoger foort van zelfftandige wezens, gelyk wy
zyn, op lager Clasfen van wezens, op de diei-en
en op de levenlooze fchepzel-en naar hunne vry-
heid werken kan ? Worden daardoor de wetten
der ligchaamen, of de wetten der dierlyke Geest-
kunde weggenomen? Of volgt daar uit, dat we-
zens , die hoger dan de menfchen zynde, op deeze
wereld werken, niet ook aan zodanige bepalingen
onderworpen zyn, die onzen welvaart ftaande hou-
den , en ons het volkomen gebruik van onze vry-
heid in de keuze van goed en kwaad verzekeren?
Hindernisfen en zwarigheden zullen de menfchen,
alfchoon hoger wezens ook niet op deeze wereld
en derzelver veranderingen werken konden, over-
al by hunne goede ondernemingen en handelingen
ontmoeten, en zulks is hun zoo m'in nadeelig, by.
-aldien zy flegts niet onöverwinlyk zyn, hoe miii
-de werking derzelven, als er eene is, eene on-
midlyke werking op hun verftand of op hun hart
zyn. moet. Zodanig eene betrekking van hoger,
gücde of kwaade Geesten toe te laaten , is einde-
Jyk zoo weinig tegen de wysheid Gods , als bet
Go.
-ocr page 121-Gode onbecaamlyk is, de verzoekingen der deugd-
zaameii door verdorven en ondeugende, hun dik-
wils ook onbekende menfchen te verhinderen, hoe
groote ongeregeldheden ook door deeze in zyne
^-ereld aangeregt z\ti, of aangeregt worden. DiC
alles zv niet mtt die meening gezegd, om de ou^
der verklaring, welke door den beheerfcher der
duisternis den Satan verftaat, • voor onbetwistbaar
te verklaren. Ik maak hier van flegts gewag,
voornamelyk met dat oogmerk, om de onfchuld
deezer leere aan die fchriklyke en ongerymde ge-
volgen in het licht te ftellen, die men dezelve op-
dringt. De eigentlyke grond daarvan berust op
de uitfpraken van Jefus, die in 't byzonder zyn
laatfte lyden aan eenen vorst der wereld, rw dpyj»-
u Tovnbsp;toefchryft, door welken bezwaarlyfe
een ander, dan de Satoz kan verftaan worden, die
hier volgens de oude uitlegging de Geest heet, die
in de kinderen des ongeloofs zoo werkzaam is. Het
is in het Grieksch eene afwyking van de gewoo-
ne fpraakkundige woordfchikking. De Genitivus
ftaat in plaats van den accufativus, indien men niec
liever aannemen wil, dat eenige woorden moeten
ingevuld worden; dat
SV vpi?nbsp;ZOO veel zy, als h^^t« rs
«cAvj^a TOV jT-jsuixaTog. Naar den wil des Geests, die
in 'de Kinderen des ongeloofs zoo werkzaam is; het
zy dan door zyne eigen ons onbekende werkmg
op hen , het zy door den invloed van zyn voor-
beeld, hetwelk zy volgen. Kinderen des cngekofs
zyn volgens eene bekende Hebreeufche fpreek-
wyze opzetlyk crage/mg« menfchen, Kinde-
ren der hoosheid, niet anders zyn dan hoosdartige
menfchen.
, Dusdanig was de toeftand , waarin zig de
Ephefiërs voor hunne bekeering tot het Christe-
lyk geloof bevonden hadden. Zy waren overtre-
ders en zondaars geweest. Zy hadden zig niet
van den wille Gods, maar van de verdorven ze-
den en grondftellingen der wereld laten beheer-
fchen. De Heer der duisternis, als de verSorza-
ker aller dw-alingen, die voor de menschlyke ge-
lukzaligheid gevaarlykzyn, was de tyran, wien zy
gehoorzaamd hadden. Wie kan eenen ongeluk-
kiger toeftand bedenken? Maar waren de Ephe-
fes alleen zoo ongelukkig en verdorven geweest?
Dit geloofden de dwaaze Joden, trots op hunne
üiterlyke voorregten, doch die daaröm niet beter
nog gelukkiger waren. DaarÖm voegt er de Apos-
tel terftond by: Met welken wy ook eertyds naar
de lusten des vleeschs, of naar onze verdorven ge-
zindheden leefden ; gelyk alle andere menfchen ,
die nog geene Christenen zyn. -E, ó,g, Luther,
die dit voornaamwoord , tot het naastvoorgaand
zelfftandig naamwoord, de ongelovigen, betreklyk
maakt, vertaalt, myns oordeels, beter dan die
geenen, welke geloven, dat het gebragt moet
worden tot de verder afftaande woorden,
rrcixxji X«/nbsp;tot de overtredingen en zon-
den. De grond welke deeze uitleggers daar toe
-ocr page 123-beweegt, is zekerlyk deeze, dat de Apostel hec
reeds eens gebruikte werkwoord , wandelen, be-
zigt. Maar, indien hy daaröm zyn iv 6'?, op die
verder afftaande woorden had willen gebragt heb-
ben , zoo zoude hy niet év iig, maar even als in
het derde Vers , w x'? gefchreven hebben. Ter
naauwer nood zal men een dergelyk voorbeeld
van zodaanige betrekking, als deeze zoude moe-
ten zyn, uit zyne fchriften kunnen bybrengen.
De Joden waren immers wegens hunne uitwendi-
ge aardfche voorregten, die zy boven andere vol-
ken voor uit hadden, vóór het aannemen van het
Christendom niet beter , dan de Heidenen. Zy
maakten zig aan gelyke overtredingen cn zonden
fchuldig. Zy waren daaröm ook even ftrafbaar,
als deeze. Paulus draagt hier geene -andere lee-
re voor, dan die hy in het tweede hoofdftuk van
zynen brief aan de Romeinen zoo uitvoerig be-
wyst. Wegens hunne afkomst van Abraham wa-
ren zy niet beter dan alle overige menfchen , zy
waren veelëer van natuure, of van hunne geboor-
te af Kinderen des toorns , ftrafwaardige men-
fchen ; zy verdienden zoo wel Gods misnoegen,
als de Heidenen.
De uitdrukking yan KfltMMre, is, federt de Leer-
aars der Christenen zig verfchillende begrippen
van de oorzaaken van het algemeen zeedelyk ver-
derf gemaakt hebben, op menigerlei wyze ver-
klaard geworden. De gewoone en gemeene bete-
kenis getuigt voor diegeenen , welke dit verder^.
van
-ocr page 124-van de eerfte zonde der eerfte menfchen afleiderf.
Diegeenen, welke deeze leere, voor onredematig
liouden, en die geloven het overwigt der mensch-
lykè neigingen tot het kwaad , uit de vroege in-
drukzelen van kwaade voorbeelden, uit verwaar-
lozing van hunne opvoeding, uit hunne verleiding
■door andere menfchen, of zelfs uit zekere eerfte
gefchiktheden der menfchen tot hetzelve te kurf-
nen verklaren , ^even aan Paulus woorden, van
vatuure volgens eene zeldzamer betekenis eeneh
•zin, in welken Paulus in de daad niet zou hebben
1'unnen denken aan hetgeen in de fchoolen federt
Augustinus tyd erfzonde genoemd word, tegen
welk leesftuk groote mannen van onzen tyd, we-
gens de dikwils te verre gaande befchryvingen van
hetzelve zoo ingenomen zyn. Maar hier komt het
op geen gevoelen aan, dat men begunstigen of
handhaven wil. De taal en het leerftelzef, dat
Paulus heeft (v/ant hy heeft er toch een gehad,)
moeten beftisfen. Het is buiten kyf, dat de gë-
woone en gemeene betekenis van het Grieksch dat
betekent, wat in onze taal natuur, of de gefteld-
heid, die een mensch van zyne geboorte aan heeft,
genoemd word. Deeze betekenis is fomwyien van
de uitleggers daardoor bevestigd geworden, dat,
wanneer het woord (pv^rsi by het zelfftandig woord
Kinderen gezet word, even daardoor in tegenftel-
ling van aangenomen Kinderen, welke in het Grieksch
n^cv« ^ersi heeten, natuurlyke, eigen, Kinderen te
kennen gegeven worden. Maar deeze fpreekwy.
zen
-ocr page 125-rtn kunnen hier niets ophelderen of bevestigen,
alzoo het woord. Kinderen, met het byvoegzel
des toorns, geheel in den Hebreeufchen zin
moet genomen worden , waarby Paulus niet aan
de Griekfche famenftelling van hetzelve met to
of 6scret kan gedagt hebben. Doch dit bewys heeft
men niet nodig. De uitlegkunde leert, dat de
gewoone en gemeene betekenis van een v/oord niet
behoore verlaten te worden, wanneer het de fa-
menhang niet verëischt, of wanneer er geen ge-
voelen uit volgt, hetwelk een gevoelen , dat uit
andere fchriften des fchryvers bekend is, weder-
fpreekt. Hier nu fchynt de famenhang geene an-
dere betekenis toe te laten. Ook volgt uit de ge.
woone verklaring geen gevoelen, dat de leerftuk-
ken des Apostels op andere plaatzen zou weder-
fpreken. Men kan gaarn toegeven, dat (p-jo-i?, of
natuur in eene zeldzamer betekenis imborst heet,
alhoewel men voorbeelden in het byzonder uit
Griekfche fchryvers aanhaalt, die misfchien eenen
ftrenger toets niet zouden kunnen doorftaan. Dus
haalt men uit Herodianus de woorden aan, in het
6de Boek 26 Hoofdft. te vinden: cpujsi ro ßxpßxp.y
, en uit het 3de Boek 14 Hoofdft. de
woorden : (pviu ysv y.M (piko'So^o?, alfchoon deeze
woorden niet de gewoone imborst des eenen of
des anderen uitdrukken; want de eerfte plaats moet
dus vertaald worden: de7i Barbaaren is de hebzugt
fiangehoren, en de andere plaats kan ook niet an-
ders verftaan worden- Want alhoewel dit'al mti-
gent.
-ocr page 126-gentlyk moet genomen worden, nadien de fcbry-
ver daarmede alleen wil aantonen , dat hebzugt
en eerzugt hun zoo eigen geweest waren, als of
zy deeze neigingen door hunne geboorte gehad
hadden; zoo ligt hier egter buiten twyfFel de ei-
gentlyke betekenis van lt;pus-is in deeze'fpreekwy-
zen tot een grondflag. De uitlegging, welke Eras-
mus en Bengel van (pvtrs, gegeven hebben, is fcherp-
zinniger , en by den eerften opflag , gemaklyker.
Volgens deeze zoude (puast zoo veel zeggen als tots
in Vs. 7. in onzen vorigen toeftand, dewyl men
in alle taaien fchielyke en buitengewoone verän-
deringen tegen over óua-ig de natuur pleeg te ftel-
len. Tot een bewys haalt men ook aan, dat Rom.
2. 14. van natuur (pua-si de werken der wet te doen
zoo veel zegt, als, die zonder hulp der openbaring
yupignbsp;te doen. Dan fteeds h'gt in beide
die gevallen de eigentlyke betekenis tot een grond:
wanneer buitengewoóne veranderingen tegen over
de natuur gefteld, of gezegd word, dat iets niet
natuurlyk gefchied, dan wil men alleen daarmede
te kennen geven, dat men zulk iets niet uit de
inrigting, die eene zaak van haaren oorfprong af
heeft, kan verklaren, even ge\^k cpvtrsi van jiatuur
de werken der wet doen zoo veel heet, als die
door de kragten doen , die men door zyne oor.
fprongkelyke inrigting heefc. Inmiddels behoeft
hier niet op aangedrongen te worden. Het komt
op Paulns eigen begrippen van den oorfprong van
hetalgemeeu zedelyk verderf onder de menfchen
aan. Maar wie kan deeze in het vyfde Hoofdftuk
van zynen brief aan de Romeinen niet ontdekken,
indien maar deeze plaats meer naar de wetten van
het fpraakgebruik, dan naar het fyftema verklaard
word, hetwelk men gaarn ook in Paulus woorden
vinden, of in dezelven inbrengen wilde? De Jo-
den verhieven zig boven de Heidenen. Deeze
zyn zondaars; dus noemen zy dezelven; zondaars
en Heidenen waren evenveel betekenende uitdruk-
kingen ; wy integendeel, zeiden zy, zyn heilig,
want wy zyn Abrahams nakomelingen. Dus zog-
ten zy in hunne afkomst van Abraham den grond
der heiligheid , door welke zy geloofden Gode
aangenaam te zyn. Deeze dwaling, die by de
Joden eene onregtveerdige en vySndlyke verach-
ting der Heidenen , en eenen onverdraaglyken
hoogmoed voedde, die hen tot eene waare zede-
lyke verbetering van zigzelven geheel ongefchikc
of onlustig maakte, wederfpreekt de Apostel. Ten
aanzien der gefteldheid , die in de afkomst gele-
gen is, is tusfchen Joden en Heidenen geen on-
derfcheid. Met opzigt op onze afkomst zyn wy
alle zondaars; alle worden van God aangezien, als
of wy aan de ftrafFe van den eerften zondaar fchul-
dig waren: Boor éénen mensch, dat is, door den
eerften mensch, is de zonde in de wereld gekomen^
tn door de zonde de dood, en alzoo is de dood door-
gegaan tot alle menfchen, dewfi zy alle gezondigd
hebben, of van God als zondaars behandeld wor-
lt;len. De Joden ftammen waarlyk af van Abraham;
i)
\l
maar zy hebben evenwel ook Adam tot Vader.
Dat alle menfchen zondaars zyn, en van God als
zondaars gerekend worden, dit heeft volgens Pau-
lus leere zynen grond in de betrekking, volgens
welke alle menfchen nakomelingen van Adam zyn.
Door zyne zonde is de zonde, of die overwegende
neiging en de helling, om de wetten van God te
overtreden , in de wereld gekomen , en door de
zonde de dood, de ftralFe der zonde. Deeze is de
bronwel van de thans aan ieder mensch eigen be-
geerlykheid, die, als zy de zonde, of de werk-
lyke overtreding der Godlyke wetten ontvangen
heeft, den dood baart, gelyk Jacobus in het eer-
fte hoofdftuk van zynen brief zig uitdrukt.- Hec
mag voor iemand onbegryplyk blyven, hoe uit de
eerfte zonde der eerfte menfchen zig over alle der-
zelver nakomelingen eene zoo grooce onbekwaam-
heid tot eene gewillige waarneming van Gods
wetten hebbe kunnen verbreiden, maar kennen
wy zelfs de betrekking niet, waarin Ouders jegens
hunne Kinderen, ten aanzien van den oorfprong
uit hun, ftaan; kennen wy ook den toeftand van
onze zielen en haare kragten vóór de ontwikke-
ling van onze rede niet; wie kan dan by gebrek
van deeze kennis ■ eifchen , dat men den aart en
wyze, hoe de zonde der eerfte meqfchen een al-
gemeen verderf van alle nakomelingen van Adam
bewerkc hebbe, zoude verklaren? Eifchen geven
regt tot v/ed?rëifchen. Men leere ons eens, hoe
het met de ziel in haaren eerften oorfprong met
be-
-ocr page 129-betrekking tot haare vaiba:irhed2n en kragten ge-
legen zy ; men wyze aan, wanneer en op welke
wyze zy met haar zintuiglyk (organisch) ligchaam
in die naauwe gemeenfchap komt, in welke zy
met hetzelve ftaat; men verklaare, hoe zy met
hetzelve verbonden is geworden ; men verbreide
het licht, hetwelk ter befiisfing van alle hier moog-
lyke duistere vragen nodig is, over de betrekking
van den eerften mensch jegens zyne rakomelin-
gen. Vóór dat dit gefchied, is de eisch niec bil-
Jyk, dat men den aart en wyze zou verklaren,
hoe door de misdaad van den eerften mensch alle
menfchen in eenen toeftand hebben kunnen ver-
plaatst worden , in welken zy zonder de groote
toerustingen, die God tot hunne verbetering ge-
maakt heeft, zig door hunne natuurlyke kragten
niec tot eene volkomene heiligheid en gelukzalig-
heid kunnen verheffen. Er zyn in de menschlyke
ziel gefchiktheden tot denkbeelden en handelingen,
maar zyn er ook gefchiktheden toe dit of een an-
der bepaald foort derzelven, of, gelyk Melanch-
thon zig in de Apologie der Augsburgfche Con-
fesfie uitdrukt, zulke gaven cn kragten, waardoor
ieviand zig zeiven een hart kan of ye, mag te ma-
ken, hetwelk God erkenne, op God hartelyk vertroti-
we, God hartelyk vreeze?
Evenwel deeze groote vraag, van waar dat alge-
meen zedelyk verderf der menfchen komt, mag
met opzigt tot deszelfs eerften oorfprong beflisc
of niet beflist worden , zoo blyft nogthans, hoe
H 2nbsp;oük
ook de beantwoording mag uitvallen, dit eene ge-
wisfe waarheid, dat wy Kinderen des toorns zyn,
fchepzels, welke ftrafwaardig zyn, dewyl wy alle
zondaars zyn, wy mogen dit dan gedeeltelyk door
eene vreemde en tevens eigen fchuld, of wy mo-
gen het alleenlyk door onze eigen fchuld zyn,
hetwelk evenwel zelfs diegeenen niet eens betwisten
willen, die den eerften mensch van allen aandeel
aan de tegenswoordige verdorven gefteldheid der
menfchen vryfpreeken , en allen fchadelyken in-
vloed van zyne fchuld op dezelven betwisten.
Even zoo zeker is, hetgeen Paulus verder leert,
dat wy de bevreiding van de ftrafFen , welke wy
in deezen ongelukkigen toeftand verdienen, alleen-
lyk aan de onbefchryflyk groote barmhartigheid
van God te danken hebben. Dit moeten alle de-
geenen bekennen, welke den Godsdienst van Jefus
voor waar en Godlyk erkennen, zy mogen dan
Heidenen of Joden zyn. Daaröm zegt Paulus:
maar God, die zoo ryk is in ontferming, heeft ons,
die wy ook, (alfchoon wy als Joden zoo groote
voorregten boven de Heidenen hadden;) om on-
ze overtredingen den dood verdienden, met iilie-
den levend gemaakt. De rykdom van het Godlyk
ontfermen is de grootheid daarvan , gelyk zyne
liefde, zyne eeuwige en onveranderlyke geneigt-
heid en werkzaamheid is, om ons zalig te maken. De
Griekfche werkwoorden , lt;rv(uoToisiv , in.-jsysipuv ,
auyuaSiCsw laten eene dubbelde verklaring tce, na-
dat de Onderwerpen bepaald worden, die met el-
kan-
-ocr page 131-kander, of te famen levendig, te famen opgewekt,
te famen in het Koningryk van God gezet zullen
zj-n geworden. Volgens de gemeene verklaring
zyn het Christus en de gelovigen in hem, die famen
levend gemaakt, en opgewekt zullen wezen. Dee-
ze berust voornamelyk daarop, dat de Apostel in
' de uitdrukking, uws'i^oTvoiv^iyz ra het onder-
werp zelfs opgeeft, waarmede de Gelovigen uit
de Joden (want daarvan fpreekt Paulus hier voor-
namelyk,) famen levend gemaakt waren gewor-
den. Wil men deeze verklaring aannemen , dan
is de uitdrukking, hy heeft ons met Christus levend-
gemaakt, eene figuur, die mennbsp;noemt, de-
wyl het werkwoord in onderfcheiden betrekking
op degeenen, van welken het gebruikt word, in
onderfcheiden zin en wel zoo in de eigentlyke, als
onëigentlyke betekenis moet verfi;aan worden. Hy
heeft Christus levefidgemaakt, dat is naar de eigent-
lyke betekenis, hy heeft hein van den dood opge-
wekt, maar daarentegen betekenen de woorden,
hy heeft ons lev end gemaakt, zoo veel, als ; hy heeft
ons van den dood, voor zoo verre die eenefl;raffe
der zonde is, bevreid; hy heeft ons door hem
met de zaligheid begunstigd, welke een gevolg is
van de vergeving der zonden; ons door hem ver-
worven. Uit genade zyt gy verlost, voegt hy er
in eene korte tusfchenrede by ; om onszelven,
onze verdienste , en onze werken van allen aan-
deel aan deeze verlosfing uit te fluiten, en Gode
Ily heeft,
ri quot;3nbsp;ons
alleen alle eere daarvan toe te eigenen.
ons met hem opgewekt, en ons in zyn hemelsch ,
of Godiyk Koningryk gezet, dit zoude betekenen:
hy heeft ons tot deelneming aan die weldaaden
gebragt, die wy van de regeering der gemeente
dopr Jefus zynen Zoon verwagten kunnen. En
waardoor is deeze groote zoo gelukkige verander
ring van onzen toeftand gewerkt geworden? En'
keld door zyne vryë genade. Hoe veel men in-
tusfchen voor deeze verklaring zeggen kan, zoo
dunkt my egter, wegens den famenhang en het
oogmerk van Paulus, dat reen die verklaring den
voorrang moet geven, welke ik in de overzetting
uitgedrukt heb. Het is openbaar, dat er aange^
toor.d zal worden, er is tusfchen Joden en Hei-
denen met opzigt op de genade Gods jegens hen
geen onderfcheid. Tot een bewys haalt hy de
uitdeeling van gelyke weldaaden aan; hy heeft ons,
zegt hy, famen levendgemaakt, famen opgewekt,
famen in zyn KpDjngryk gezet, dat is, ons en ulie-
den ; de Joden en Heidenen, De woordvn, rw
xpiza geven hqt onderwerp niet te kennen , mee
hetwelk zy famcvi,levend, of g^Mi/g gemaakt zyn
geworden, maar den verwerver van deeze. Joden
en Keidenen gemeenfchappelyke verlosfing en z?-
ligheid. .Volgens deeze verklaring behoeft men
geeqe Dilogie aantenemen; r.He deeze werkvyoorr
den worden in eenen oneigentlyken zin geiiomen,
eq dit is dezelfde leere, welke te voren onbekend
geweest was, en nu allen.menfchen van tyd tot
tyd eo fen ïY^e bekend goude worden, op.
iüt in alle tyden zyne onbegrypelyk groote genade en
milddadigheid erkend zoude worden, die hy door Je-
fus , den Mesfias , aan ons bewezen heeft. Onze
verlosfiDg uit onzen voorgaanden toeftand kan niet
anders, dan door eene duidlyke en zekere kennis
genooten worden, gelyk alle goed, dat niet tot
voeding van het zinlyke beftemd is, maar alleen
tot een opgehelderd verftand behoort. Daaröm
herhaalt de Apostel deeze v/aarheid, dat wy Go-nbsp;^
de alleen deeze zaligheid te danken hebben: wantnbsp;|
uit genade zy gy door het geloof, (dat is, door het
vertrouwen, dat wy door Christus op God kunnen
hebben) verlost geworden, en dat hebt gy niet aan
uzelven te daiiken; (het is Gods gave;) niet den
werken, opdat memand roeme, of zigzelven de eere
aanmatige. Wy zelven hebben ons niet in deezen
gelukkigen toeftand verplaatst; want wy zyn zyn
werk, byzonder zoo wel met opzigt op onze za-
ligheid, als ook ten aanzien van onze tegenswoor-
dige betere gezindheden en handelingen; wy zyn
zyn werk , Tror/^fj-x, door Christus gefchapen tot de
detigd, welke wy ons (wanta-pOT/,««^-/!/ is zoo veel
als rpwp/^i/v, leftëmmen, willen, beveelen, Rom. 9- 23-.
sChron. 35. 6.) altyd bevlytigen moeten om uit
te oefFenèn. Regtfchapenheid in alle gezindhe-
den cn in ons geheel leven is alzins de hoofdzaak
van het Christendom. Dit zal, volgens Gods oog-
merk , de weiking en vrugt van onze ve-Jo.frg
zyn; maar in eene andere orde en opvolging, als
het de hoogm-ed der verkeerde eigenliefde wil.
H 4
-ocr page 134-Deeze wil alles verdienen, wat zy egter niet ver-
dienen kan. De oorzaak, die alleen de kragt, tot
eene zoo groote werking verëischt wordende,
heeft, is de genade. De orde, in welke wy voor
die weldaaden vatbaar worden, is het geloof, het-
welk eene regte en zekere kennis der gantfche
leere van Jefus voorönderftelt, en in een toever-
zigtelyk vertrouwen op Gods genadige beloften
beftaat. Daardoor word de genade aangenomen;
wy ontvangen haare weldaaden, omdat God ge.
nadtg is , niet omdat wy dezelven waardig zyn.
Werken, die Gode behagen, zyn de gevolgen en
vrugt; want de kragt daartoe ontvangen wy van
God. Ook in dit opzigt zyn wy zyne fchepzels.
Zoo min als de wereld zigzelven zoo heerlyk en
fchoon kon toebereiden, als zy is; zoo min kun-
nen wy uit eigen kragt dus gezind worden en han-
delen , als wy zyn en handelen moeten, om on-
zen Schepper en Vader te behagen. Daaröm word
de geheele verbetering des menfchen als eene nieu-
we fchepping voorgefteld; om aan te tonen, dat zy
niet een werk der natuur, maar eene onmiddel-
baarc werking van God is.
DER.
-ocr page 135-tan de Epheß'irs. Derde Afdeeling. 121
DERDE AFDEELING.
22.
ladien het onderfcheid tusfchen den té^ens-
woordigen toeftand der nieuwe belyders van God
en Jefus en tusfchen hunnen voorgaanden ftaat
zoo groot is, zoo behoorden de Ephefiërsernftig
en dikwils daaraan te denken, opdat zy hün te-
genswoordig geluk des te meer achten-, en God
des te dankbaarder pryzen mogten. Daartoe ver-
maant Paulus hen, als hy voortgaat en zegt: ge-
denkt derhalven , gy die voorheen wegens uwe af-
komst volken waart, die de voorhuid genoemd wier-
den van degeenen, welke wegens hunne afkomst,
zigzelven, om de voorhuid met menfchenhanden weg-
genomen , de befnydenisfe noemden. Een zeer treuri-
ge en ongelukkige toeftand 1 zy waren te voren,
naar hunne afkomst, 'Ey irapy.i Heidenen geweest.
De Nederduitfche uitdrukking Heidenen levert
niet op het duidlyk denkbeeld, hetwelk met het
Grieksch é^v^ iv (Tccpm verknogt is. De Israëliten
heeten by uitnemenheid boven alle andere vol-
ken , het volk Gods, deeze zonder eenig roem-
waardig byvoegzel alleenlyk. Volken, die niet,
gelyk de Israeliten, den waaren God vereerden,
maar afgodendienaars waren. Van menfchen af te
ftammen, die den waaren Godsdienst hebben, is
eene weldaad, die zeer gewigtige voordeelen aan-
brengt, onder welken de opvoeding en onderwy-
H 5nbsp;zing
zing in de waare kennis van God een der voer-
naamfte en grootfle is. Terftond van zyne ge-
boorte af eenen vryën en openen toegang tot
de waarheid te hebben, en reeds in zyne vroege
kind^ieid van de dwalingen van eenen gebrekkigen
of zelfs valfchen Godsdienst, die zulke fchadely«
ke invloeden op de eerfte vorming der menfchen
heeft, verzekerd te zyn , dit is een geluk , dat-
niet hooggenoeg k^n gefchac worden. Wie kan
aan de duisternis der midden eeuwen van de Kerk
te rug denken, zonder zig over het hcht te ver-
blyden, dat ons in deeze agttiende eeuw verlicht ?
Indedaad dit voorregt behoort by maar al te veel
menfchen onder de onbekende weldaaden van God.
Dan de onverfchilligheid omtrent hetzelve kan, de
waardy en kostclykheid daarvan niet vermioderea.
Die het met zyne voordeelen kent, die heeft r-eed«
in deeze kennis een kragtig fpoor , om zig het-
zelve door een regtraatig gebruik waardig te ma-
ken, en zig zelden door zyn geheel daarimede ovcr-
c'enftemmend gedrag van die ongelukkigen t« on-
derfcheiden, welke het misien moeten. Hoe be-
droefd is het dan niet, zoo veele nieuwe heide-
nen te zien, die hunne eere zoeken in de verwer-
ping van het Christendom, en nieuwe heidenen
worden , die, zoo zy al niet tot alle ongerymde
dwa.lingen van het heidendovn, ten minften tot dis-
zelfs ondeugden wederkeren!
Om de rsraëliten, als zyn byzonder en eigen-
domlyk volk van andere volken te onderfcheiden,
had
-ocr page 137-had God de ligchaamlyke befnydenis,nbsp;■gt;
die mee de hand verrigt werd, verordend. Ea
hierop waren de Joden, tegen het oogmerk van
God aan, zoo trots, dat zy de overige volken met
een foort van verachting de onbefnedenen noem-
den; in het Grieksch heeten zy, gelyk in Luthers
overzettinge de voorhuid, gelyk de Joden de be-
fnydenis, dewyl zy ligchaamlyk befneden waren;
eene wyze van uitdrukking, welke aan het He-
breeusch en het Grieksch van het N. T. eigen is,
zonder meer fterkte of nadruk te hebben, dan on-
ze woorden, beßiedenen, en onbefnedenen, alfchoon
zy in de Overzetting , om derzelver gemakly-
ker verftaanbaarheid, behouden kunnen worden.
De Apostel is ver van dien Geest vervreemd ,
met welken de Joden andere volken onbefnedenen
noemden. Het is eene groote hardheid, ande-
ren te verlichten, omdat wy voorregten en voor-
deden genieten , die zy ontbeeren. Die geeft
Paulus duidlyk genoeg daardoor te verftaan, dat
hy zegt: de Heidenen werden van die geenen on-
befnedenen genoemd, die enkeld aan het ligchaam
befneden , maar daaröm nog niet der ved beter
befnydenis deelachtig waren, die in de waare hei-
ligmaking 'beftaat, en in eenen onëigentlyken zin
dt befnydenis des h(\rte !gt;eet. Zulke Lsraëliten dee-
den zeer kwalyk, dat zy andere volken uit ver-
achting den naam van onbefnedenen gaven, alfchoon
zelfs deeze naam bewees, dat deeze den zegen van
den waaren Israclitifche-n Godsdienst ontbeerden.
Waarlyk gy hadt toen , zegt de Apostel, geen
aandeel aan Christus; alle volken zouden wel door
dit zaad van Abraham gezegend worden, maar
deeze belofte was alleen aan het volk Gods be-
kend; den overigen volken, was zy nog niet ver-
kondigd , daaröm konden zy ook geen deel aan
hem hebben. Welke lotgevallen ook het Israëli-
tisch volk troffen , en wegens hun zoo dikwerf
herhaald verval tot afgodery moesten treffen, zy
verwagtten nogthans altyd de verfchyning van
eenen grootcn Verlosfer, van wien zy vastelyk de
grootfle weldaaden mogten hopen. Hoe veel ge-
lukkiger waren zy dan niet, dan alle overige vol-
ken !
Gy waart van het Israélitisch volk afgezonderd, of
van de voordeelen, die met het burgerfchap van het
Israëlitisch volk verbonden waren, uitgefloten. Het
is onnodig, dat men zig in de vraag inlaate, wel-
ke voorregten de burgerlyke gefleldheid der Israë-
litcn, cn de Mofaïfche wetgeving boven de bur-
gerlyke inrigtingen en wetten van andere volken
hadden. Genoeg, dat de Israëliten aan de Theo-
cratie (Gods regeering) nog andere gewigtige wel-
daaden , dan bloote aardlche voordeelen te danken
hadden. Zy hadden den waaren Godsdienst, en
deeze was onder hen zelfs door hunne ftaatkundi-
ge gelleldheid verzekerd. Hunne denkbeelden van
God, van de zedelykheid, van de beftemming der
menfchen , en van hunne waare gelukzaligheid
werden ook door het onderwys der Profecten, die
God '
-ocr page 139-God van tyd tot tyd onder hen verwekte, meer
en meer opgehelderd. Hoe weinig wonnen daar-
entegen de overige volken voor het waare best der
menschlyke Ziel van alle de onderzoekingen van hun-
ne fcherpzinnigfte wysgeeren? Befpeurden hunne
opgeklaarde Geesten flegts eenige fchemeiing van
dat Hcht, hetwelk reeds onder de Joden meer dan
dageraad was, zy waagden zig egter niet aan het
groot werk der verlichting van den grooten on-
wetenden hoop. Hunne betere kundigheden ble-
ven geheimnisfen voor het volk, naauwlyks ont-
dekte men ze aan de ryken en magtigen. Verder
te gaan was gevaarlyk, ieder vreesde den vergif-
tigen beker , dien Socrates genoodzaakt was ge-
weest te drinken, zelfs door Staatsgeweld. Gy ,
waart alle vreemdelingen gt; van de weldaaden der be-
lofte uitgefloten. Alle toezeggingen der zaligheid,
welker oorzaak de beloofde Verlosfer zyn zoude,
waren alleenlyk aan het Joodfche volk gerigt. Dus
konden zy als volken, die van hetlsraëlitifche volk
afgezonderd waren, daaraan geen deel hebben, ^.ladvj-
y.xi heeten alle Godlyke inrigtingen, welke met de
belofte van eenig goed of geluk verbonden zyn. De
belofte, daar Paulus van fpreekt, is geene andere,
dan de belofte van den Mesfias. De Genitivus
van den Pluralis iixh/^im word van het voorzetzel
MTx, dat uitgelaten is, geregeerd. AaS^/oi zyn dan
hier geen verbonden, maar weldaaden of voordeelen,
omdat verbonden in eenen eigentlyken zin voor-
deelea beloven en bevatten. Ia het Neerduitsch
zeg-
9
t
zeggen wy: wat de weldaaden der belofte van den
Mesfias betreft, waart gy vreemdelingen, want
'quot;gy ontvingt ze niét.
Gy hadt geene hoope. De uitleggers verflaan door
deeze hoop de verwagting der zalige opftanding
der dooden volgens i Thesf. 4. 13. dan 'er ligt
zelfs in de aangehaalde gelykluidende plaats geea
grend, om Paulus alleen van deeze eene foort van
hoop te verflaan; want ook hier kan het woord
Imp in eenen wyduitgeflrekter zin genomen wor-
den. Menfchen, welken de kennis van den waa-
ren God ontbreekt, hebben nog regt nog grond,
om eenen toekomenden flaat te verwagten , die
beter is, dan de tegenswoordige. Dat er eene
voorzienigheid is, en de eeuwige zaligheid van
vryë en redemagtige fchepzelen het doel der fchep,
ping van de wereld, en haare beftiering van alle
dingen, dat het beftaan der menschlyke zielen duu-
re ook na de verftooring van haare ligchaamen,
van dit alles had nog de gemeene hoop, nog ééne
eenige wysgeerige Seöe eene zekere kennis. Vee-
le wysgeeren wenschten deeze onfterflykhcid. Zy
zogten daarvoor gronden op, en bemoeiden zig
om aan dezelve alle de flerkte eener vaste over-
tuiging te geven ; maar hunne twyffelingen hier-
over bewyzen genoeg, dat de zekerheid, die zy
wenschten en zogten, hun ontbrak. Welke zeke-
re hoope konden zy dan hebben ? Hoe konden zy
met eenige blymoedigheid een beter toekomend
leven verwagten?
Gy waart, volgt er eindelyk in de over2;ettiquot;ng
van Luther, zonder God in de wereld: Mut. Ons
Atheist drukt het denkbeeld van het Grieksch niet
üit. De Heidenen waren geen Godloochenaars ;
maar zy hadden geene kennis van den waren God.
Daaröm heeten zy menfchen, die geenen God had-
den. De weldaaden, welke eene regte kennis van
-hem en zyne betrekking jegens ons geeft, zyn
even zoo rnenig-vuidig, als zy groot en gewigtig
zyn. Integendeel heeft het gebi-ek daarvan, en
nog meer iedere verkeerde kennis zulke fchriklyke
gevolgen, dat de Apostel de befchryving van het
voorgaand zoo ongelukkig lot der Heidenen met
g-een fterker trekken afmaaien konde. Die de fi-
guur der opklimming kent, ziet, dat Paulus alle
derzelver regelen naauwkeurig in acht genomen
heeft. Zy behoorden niet tot het volk Gods ,
want zy hadden het zegel der befnydenis niet,
en daaröm hadden zy geen deel aan den Mesfias.
Zv hadden geen deel aan hem, want zy ftondén
niet onder de onmidlyke regeering van God, ge-
lyk het Israëlitisch volk. Zy hadden als vreem-
delingen geen deel aan de weldaaden der belofte
van eenen algemeenen Verlosfer; dus ontbrak het
hun aan eenen zekeren grond van genoegzame hoop
op een beter toekomftig; zy leefden dan gevolg-
lyk in de wereld als menfchen , die geenen God
■kennen en hebben. Zoo verheven zyn de voor-
ftellen van den ongelukkigen toeftand, waar in zig
de Christenen uit de Heidenen te Ephefen bevon-
den
den hadden, van den eenen trap van gewisheid en
zekerheid tot den anderen! Hoe worden zy fteeds
grooter en van meer nadruk! Uit deezen zoo om-
ftandig befchreven toeftand zyn de Ephefiërs be-
vreid geworden.
Maar nu , nadat gy Jefus, den Mesfias, aange-
mmen hebt, hebt gy het aan den Mesfias te dan-
ken, dat gy, die van God vervreemd waart, tot hem
moogt naderen. Alwie niet tot het byzonder en
bemind volk van God behoorde , mögt tot den
Tabernakel niet naderen. Alleen de Israëliten wer-
den tot den dienst van God toegelaten. Maar
thans hebben de Heidenen met de Israëliten gely-
ke voorregten^ Door het bloed, dat is, door den
bloedigen dood van Jefiis is alle vervreemdheid
derzelven van God weggenomen. Zy hebben, ge-
lyk de Apostel elders zegt, door het geloof in Je-
fus eenen vryïn toegang tot den Vader. De Griek-
fche uitdrukking is kort en afgebroken, en daar-
öm kunnen Paulus woorden, alhoewel zonder eeni-
ge wezenlyke verandering van den Text, op
meer dan ééne wyze vertaald-worden. De woor-
den, vuvi Ss év ly,cr:u kan men met het werk-
woord éysv/pv;Ts verbinden, hetwelk met de woor-
den , iyyvg iv t'ji äifj-xri tou xpiqou verbonden , den
tegenswoordigen toeftand der nieuwe Ephefifche
Christenen uit de Heidenen befchryft. Volgens
deeze famenvoeging is derzelver zin : Maar nu
hebt gy, hoe ver gy ook voorheen van God vervreemd
waart,door Christus cm zyns doods wille eenen eeven
200 vryën toegang tot hem , ah wy. De Ephe-
fiërs , welke te voren in geene gemeenfchap mee
God ftondcn, dewyl hun de kennis van hem ont-
brak , van welken derhalven konde gezegd wor-
den , dat zy verre van hem geweest waren , fton-
den nu in even zöo naauwe gemeenfchap met hem,
als de Christenen uit het Joodfche volk. De ver-
öorzaaker van dccze gelukkige verandering -»vas
Jefus, de Mesfias, en waardoor? door zyn bloed,
of door de verlosfing, die hy hun door den dood,
by welken hy zyn bloed vergieten moest, te we-
ge bragt. De Heidenen, welke hem voor hunnen
Verlosfer erkennen , hebben alk voorregten Vm
zyne waare aanbidders, dewyl hy ook vóor hen de
ftraffe des doods geleeden heeft. Nogthans de woor-
den, iv xpquot;^-^ ivifov kunnen ook met het onderwerp
der ftelling, hetwelk de Ephefiërs zyn, verbon.
den worden, wanneer het deelwoord, als
uitgelaten zynde, moet ingevuld worden, endanbe-
fchryvenzy den aart en wyze, hoe zy in deezen meer
gelukkigen toeftand gekomen zyn. Ingevolge hier-
van zoude men moeten overzetten: Maar nadien
gy nu in Christus Jefus gelooft, zoo ßaüt gy ook,
die gy anders van God vervreemd waart, door het
Hoed van Christus in zyne nadere gemeenfchap, 'E/-
vxi SU xpt^a Rom. 8. I, heet in Christus geloven;
Christus voor zynen verlosfer aannemen. Het is
moeilyk om te beflisfen , wanneer verfcheidene
mooglyke overzettingen van een en dezelfde plaats
la het wezenlyke van den zin zoo weinig verän-
deren, welke van dezelve de voorkeure boven ande-
ren coekome. Hier komc hecmy intuslchen voor, dat
de eerfte boven de tweede te kiezen is; voor eerst,
dewyl de Apostel in zyne taal het woord
niet agter de woorden ev %/3'ï«, rnaar voor dezel-
ven gezet zou hebben, indien hy van den tegens-
woordigen toeftand der Ephefiërs had willen fpre-
ken ; ten tweeden , wegens het verband met het
volgende, Hy is onze vrede, welke woorden dee-
ze in het voorig vers verklaren, door Jefus Chris-
tus. De Heidenen zyn, al^zy Christenen worden,
door Jefus Christus, om zyns bloeds wille niet meet
van God vervreemd ; zyn hem even zoo na als
de Christenen uit de Joden, of,zyn ook zyne waa-
re aanbidders: waarom? dewyl Jefus Christus de
veroorzaker der vcrëeniging van beiden in ééne ge-
meenfchap met God, in ééne kennis en verëering
deszelven is. Hy heeft uit twee volken één gemaakt;
dat is te zeggen, Hy heeft beide Joden en Heide-
nen tot eene en dezelfde nieuwe godsdienftigemaat-
fchappy ver'èenigd, gelyk hy zelf te voren gezegd
had : Joh. IV. i6. Hy heeft den middelmuur des
affcheidzels weggenomen; eene onëigenlyke fpreek-
wyze, welke aantoont, dat Christus de verhinde-
ring, die de Heidenen van God vervreemde, uic
den weg geruimd heeft. Dit maakt hy duidely-
ker, als hy voortgaat en zegt: Hy heeft door zy-
nen dood de vy'dndfchap, welke door de geboden en
inzettingen der wet veroorzaakt was, te niete gedaan.
Zoo lang als de wet van Mofes met haare gebo-
den
-ocr page 145-den en inzettingen » viuog rc^f èvra'ku» év hyiixcrii.
in haare waarde en verpligting bleefj was het on-
mooglylv, Joden en Heidenen tot ééne mmfchap-
py van waare aanbidders Gods te verëenigén, diö
alle derzelver voorregten eh WeldaadGn met eikan-
der gemeen hadden. De grond daarvan lag niet
in derzelver zedelyke geboden, Welke van Bene
algemeene verbindtenis zyn, en de gelukzaligheid
Van alle rhenfchen bedoelen, maar ih dc godsdien.^
ftige en butgerlyke inzettingen. Dit is zelfs uii
het oogrtierk en de beflemming derzelven klaar eti
Onwederfpreeklyk. Want deeze doelden voorna^
melyk daaröpj dat by de algetneene overheerfching
der afgodery op aarde, de kennis en verëering vad
den eenigen Waaren God ten minften onder ééö
Volk nog behouden, en door hetzelve de iüvoering
Van eenen nog volkomener Godsdienst onder alle
volken Voorbereid zoude worden. Daaröm itoestt
dit volk, waartoe God de Israëlitifche natie ver-
koren had, onder een byzonder buitengewoon op.,
«igt eh regeering deszelven (laan, waartoe byzon-
dere wetten en inzettingen, onl ze befiendig vad
andere volketi af te zónderen, nodig Waren; Wet-
ten , die niet gèfchikt wafen voor den toeftand
der Overige volken; die ook niet enkeld de inWen^
«Jlgè zedelykheid tot haar Voorwerp hadden; dié
Veelmeer ook de burgcrlyke gefteldheid, 'de gi?-
heele politie van dit volk, eti zyne natiönaale be^
^rekking jegens atidere volken bepaalden en vast^
belden. Even daaröm was dcopenbacire verëerin^
1 ^nbsp;Vafl
van God met den ofFerdienst aan een eenige plaats
in Judea, aan Jerufalem verbonden. Daaröm was
de afgodery, om zoo te fpreken , een ftaatsmis-
daad, die met den dood moest geftraft worden.
Daaröm moesten de Joden driemaal in het jaar op
de groote feesten in deeze ftadbyëenkoomen; eene
fchikking, welke van andere natiën, byäldien zy
ook bereid mogten geweest zyn , om het zede-
lyk gedeelte van den Mofaifchen Godsdienst ge
heel aan te nemen, onmooglyk konde waargeno-
men worden. De Mofaifche Godsdienst was, wat
zyn oogmerk betreft, Gode betaamlyk en goed;
doch alleen voor de Joden, en voor enkelde men-
fchen , die uit andere volken hunnen Godsdienst
wilden aannemen; maar niet voor alle volken des
aardbodems. By alle haare met haar oogmerk over-
eenkomende goedheid, had de wet van Mofes deeze
toevallig nadeeüge gevolgen,dat de afkeer enhaat,
die de Joden tegen de Afgodery en tegen den Gods-
dienst der overige volken hadden, om welke op te
wekken en teonderhouden, ook byzondere geboden
en inftellingen van denMofaifchen Godsdienst dienen
moesten, vanhunop de Afgodifche volken zelf werd
uitgeftrekt, hetwelk deeze opmerkten, en volgens
het berigt vanTacitus, den haat van het mensch-
lyk geflacht als een aan dit volk eigen karakter aan-
zagen, en dien ook in de volle maat, waar inzy
^ien ondervonden, en zelfs rykelyker vergolden.
Ijletgeen derhalven, egter tegen Gods wil en oog-
merk, de toevallige oorzaak der vyändfchap was,
die
m
die Joden en Heidenen van eikanderen verdeel-
de 5 deeze altyd in de Afgodery gehouden , en
van de waare verëering van God voor eeuwig
vervreemd zou hebben,'moest weggenomen wor-
den , te weten de Mofaifche wet, en dit deed
Jefus door zyn vleesch, dat is, door de vry willige
opoffering van zyn leven voor Joden en Heidenen.
Een van de grootfte oogmerken van zyn lyden was
ook dit, dat hy door zyne wederherfteiling van
den vrede, of eene gelukkige éénigheid tusfchen
de Joden en Heidenen, door zig zeiven uit twee
éénen nieuwen mensch, dat is, uit twee volken één
eenig zoude fcheppen. Hy neemt de Joden fa-
men , en dus ook alle Heidenen; geene ftelt hy
onder het beeld van éénen mensch voor, dewyl
zy alle dezelfde grondftellingen, gevoelens en ge-
zindheden hadden ; deeze insgelyks als één' per-
zoon, dewyl ook onder hen, met betrekking tot
den Godsdienst, de een gelyk de ander dagt en
handelde. Uit beiden wilde Jefus éénen eenigen
nieuwen mensch herfcheppen, of eene Godsdien-
ftige maatfchappy oprigten, die de voorfchriften
van éénen eenigen vvaaren Godsdienst gehoor-
zaamde. Een fchoon beeld , het welk het oog-
merk van Jefus op eene zeer levendige wyze voor-
ftelt! Hy ftierf derhalven, opdat hy uit twee één
nieuw huisgezin van God fchiep ; opdat hy, ge-
lyk hy voortgaat , beide in één ligchaam door het
kruis met God verzoende. De woorden, in één zyn
of onëigenlyk te nemen , en betekenen, in ééne
I 3nbsp;Gois-
Godsdienßige maatfchappy, welke dus dikwils een
ligchaam, en byzonder zjn ligchaam, of het ligchaam
mn Qhristus genoemd word ; of zy kunnen ook
vertaald worden , alleen door zynen dood aan het
kruis, of door hét eenig offer zyns ligchaams aan het
huis, om zynen dood te ftellen tegen over de me-
pigte van offeranden j die onder de Mof^ifche in-f
rigting Gode toegebragt moesten worden, Zeker
eene grootfche gedagte, die Paulus in zynen Brief
asn de Hebreen wyder uitbreid, Daarom verdient
ook deeze overzetting den voorrang boven geene,
dewyl de Apostel duidelyk den grond van onze ver,
zoening met God in deeze woorden opgeeft. Hy
verzoent ons daardoor met God, nadien hy aan het-
J-elve, namelyk//e{ kruis, zyn leven aan God tot
een offer voor ons opofferde, en de vyändfchap
doodde, Qf de oorzaaken, ivelksdevyändlykegezindhe-
den van het Joodfche volk en de Heidenfche natiën
tegen eikanderen veroorzaakt hadden, wegnam,
^ïi ulieden, de Christenen te Ephefen, uit de Hei,
denen, dis gy van God vervreemd waart, en vervoh
gans den geenen, die reeds tot God mogen nade-
yeri, of reeds aanbidders van God waren, vrede of
heil liet verkondiger^. In het Grieksch is met het
werkwoordnbsp;het deelwoord verbonden,
en ftaaÈ dus overtollig , {pleonastisch) of betekent
ten. minften niet meer, dan ons by woord daaröp,
vervolgens. De Apostel herhaalt den grond daar
van; dewyl wy nu door hem heiden, te weten Jodeq
Heiden, in éénen Geest, dat is, Hnen nieuwen
quot; ' ....... quot; ' ^ quot;
-ocr page 149-volmaakten Godsdienst, welke een weldaad van zy-
nen Geest is, eenen vryën toegang tot den Vader
hebben, of God, onzen genieenen Vader, op eene
hem welbehaaglyke wyze verëeeren kunnen.
De hoofdfomme van alle tot hier toe overwogen
voorftellen van Paulus is, dat wy aan Jefus, den aan
de wereld beloofden algemeenen Verlosfer, de ver-
ëeniging van alle menfchen in eenen waaren vol-
maakten Godsdienst te danken hebben, dewyl hy
alleen door zyne verzoening aan allen. Joden en
Heidenen, de vergeving der zonden, en een gelyk
aandeel aan alle de weldaaden der genade Gods, tot
hunne waare zaligheid behorende, verworven, en
daardoor 3}\e(77atiSnaaï) volks- onderfcheid tusfchen
de Joden en de overige volken, het welk alleen voor
eenen zekeren tyd tot zekere Godlyke oogmerken
gedient had, weggenomen heeft. Dat in deeze
voorflellen zoo wel de leere van eene eigentlyke
Gode betamelyke verzoening der menfchen met
God, als eene noodwendige overëenftemming der
Christenen in het wezenlyke van den Godsdienst
by alle hunne overige verfcheidenheid van voorflel-
len duidelyk en zigtbaar begrepen is , behoeft,
myns bedunkens , geen wydloopig bewys. Alle
zullen in het laatfte opzigt, één nieuw mensch zyn,
alle in debelydenis en uitSeffening van eenen bete-
ren Godsdienst, als in éénen Geest God verëcren
en aanbidden.
Uit dit alles, hetgeen Paulus tot hier toe voor-
gedragen heeft, trekt hy dit befluit, dat de geloo.
vige Ephefiërs zig nu in den gelukkigen toeftand
bevinden, over welken zig alle waare aanbidders
van God verblyden mogen. Gy zyt derhalven niet
meer vreemdelingen alleen bywooners, die niet
tot het huis zelf behgo^en ; ■ gy zyt medeburgers van
alle aanbidders van God, en behoort tot het huis zelf,
Hec Griekfche woord, j waar van de woor-
den j Trccpoiixi éé/xi, degeenen, die niec tot het huis
behoren, daar zy in wonen, en èaom^ die tot het
huis behoren, beduid wel, even als ons woordÄaw,
zoo wel een huis, als het huisgezin, dat in het huis
woont, en daaröm verkiezen fommigen in hunne
overzettingen van deezen brief het woord, huisge-
gezin, dewyl alle, die Christus belyden, als Kinde-
ren van éénen Vader, en als deszelfs huisgezin, voor-
gefteld worden. Dan alzoo by deeze overzetting
onderfteld moet worden , dat de Apostel in het
vervolg van de eene Metaphoratot de andere over-
gaat j alhoewel zy beide met elkander verwand
?;yn , maar dit niet zonder eenen genoegzamen
grond behoeft tegefchiedcn, zoo blyft men beter
ftaan by het beeld van een huis. Die beeld ftelt
de gelykheid der voorregten voor, die nu tusfchen
alle aanbidders van God plaats vind, zy mogen dan
naar hunne afkomst of voormaaligen Godsdienst Jo-
den of Heidenen geweest zyn. De Christen uit de
Joden heefc geenen voorrang boven den belyder
van Jefus uic de Heidenen; alle maken zy één eenig
huis vap God uit, gehouwt op den grond der Jposte^
en Projecten, Hier word de oorzaak aangewe-
zen,
zen, waarom zy alle één huis zyn. Zy belyden al-
le eenen en denzelfden Godsdiensc, dien namelyk,
welke de Apostelen en andere van God onmidlyk
verbchte Leeraars verkondigen. Dit is de grond,
waarop dit huis gebouwt is , een vaste en onbe-
weeglyke grond, dewyl Jefus Christus, of, de-
wyl de leere, dat Jefus de waare Mesfias is, 1 Cor.
III. II, 12. de hoekfteen, of de voornaamfte lee-
re van deezen Godsdienst is, van welken hetgant-
fche gebouw famen gehouden word, en (dus, op zo-
daanige wyze) door hem zyn heilige Tempel
word, op welken ook gy door de leere des Geests tot
eene woninge Gods mede gebouwd zyt, niet, gelyk
fommigen vertaaien , opgebouwd zyt, welke opvat-
ting van dit beeld deszelfs oogmerk zoude weder-
fpreken, volgens hetwelk alle belyders van Jefus
zonder onderfcheid famen flegts ééne wooning van
God zullen uitmaken, of flegts één heilige Tempel
van hem zyn. De Joden geloofden te voren door
eene naauwe en gemeenzame verkeering met ande-
re volken veröntreinigd te worden, Een vooroor^
deel, hetwelk Petrus zelf op zekeren tyd raadzaam
oordeelde in te fchikken, maar waaromtrent hem
door Paulus, welk een yverig Pharifeër hy ook
voor zyne bekeering tot het Christendom geweest
was, zeer ernftige en nadruklyke voorftellen ge-
daan werden, dewyl de verëeniging der Joden en
andere volken in ééne algemeene Godsdienftige
maatfchappy door niets meer verhinderd en tegen
gehouden kon worden, dan door eene zoodaanige
welgemeende, maar al te angstvallige en te verre
gedreven omzigtigheid.
Voor het overige is deeze geheele zoo fchoon
uitgevoerde Leenfpreuk {allegorie) van den Apos-
tel beftemd, om den Christenen een even zoo ver-
heven, als aangenaam denkbeeld van hunnen ge-
lukkigen toeftand te geven. De Joden kenden
niets, dat hun waarder of eerwaardiger ware, dan
hunnen Tempel te Jerufalem , waar' in God zyne
tegenwoordigheid op eene byzondere wyze open-
baarde. Deeze was de hoofdzetel van alle byzon-
dere weldaaden en genadeblyken des Allerhoogften.
Als nu de Ephefiërs verzekerd wierden, dat zy nu
met alle andere belyders van Jefus deeze heilige
Tempel van God zyn zouden; zoo werden zy te-
vens , hetwelk hun tot eene fterke bemoediging
moest dienen, om in hun geloof ftandvastig te vol-
harden, daardoor verzekerd , dat God beftendig
byhen blyven, en hen als zyne woning bewaren
en meer en meer verheerlyken zoude.
I loe gewigtig ook deeze waarheid is, Paulus
tot hier toe voorgedragen had,hoe welkom en dier-
baar zy pok het gantfehe menschdom zyn moet,
de.
-ocr page 153-dewyl er geene leere is, die de menfchen met meer
toeverzigt op God, en met meer blydfchap in hem
vervullen konde, dan deeze waarheid , dat God
niet alleen de God der Joden, maar ook der Heidenen
is, die zonder partydigheid voor één byzonder
volk, alle volken door zynen Zoon een gelyk aan-
deel aan zyne genade beftemd en bereid heeft; zoo
was dezelve egter tot aan de tyden der Apoftelen
eene voor de wereld, en zelfs voor het Joodfche
volk onbekende waarheid, en in dat opzigt eene
verborgenheid van den Godsdienst, maar eene ver-
borgenheid van den tweeden rang geweest. Dat in
de tyden van den Mesfias alle volken van tyd tot
tyd tot kennis en verëering van den éénen waaren
God zouden gebragt worden, zulks konden in de
daad de Joden uit hunne Profeeten, en byzonder
uit de voorzeggingen van Jefaia, weten, en in zoo
verre was deeze leere van de algemeene genade Gods
geene verborgenheid. Maar de Joden hadden, alhoe-
wel valsch en zonder grond daar toe te hebben inde
openbaring, die hun gefchonken was, onderfteld,
dat alle volken Joden moesten worden, en zig aan
de vastftellingen, inzettingen en wetten, welke hen
als een byzonder volk van alle volken onderfcheid-
den, onderwerpen, indien zy deel willen hebben
aan de weldaaden, welke zy van den aan hun be-
loofden Mesfias verwagtten, Dit gevoelde ftreelde
hunne valfche volksliefde (Patriotismus) zoo zeer,
dat ook diegenen onder hen, die van deeze waar-
beid overtuigd werden, dat Jefus de beloofde Mes-
fias
-ocr page 154-fias was, egter heel bezwaarlyk befluiten konden,
om deezen geliefden droom te laten vaaren; velen
ook die anders genegen zouden geweest zyn, om
het Euangelie van Christus aan te nemen, zig daar-
om aan hetzelve ergerden, en de bitterde vyanden
van Christus leere, en byzonder van Paulus wier-
den. Alle dus Joodsciigezinde Christenen verzet-
ten zig tegen hem , alle kantten zy zig tegen de
uitbreiding der leere, dat de Heidenfche volken,
byaldien zy maar den éénigen waaren God van- Js-
raël erkennen, en de leere, dat Jefus de algemeene
Heiland van alle menfchen is, aannemen, en zyne
lesfen opvolgen wilden, zonder dat zy Joden be-
hoefden te worden, of zig te laten befnyden, of
de Mofaïfche wetten te gehoorzamen, even zoo
gelukkig en zalig zouden worden door Jefus, den
Heiland aller menfchen, als de Joden; dat zelfs
deeze laatfte door Jefus van alle verdere verpUg-
tingcot de waarneming der Mofaïlche wet, voor
zoo verre dezelve eene bloote volkswet was, zou-
den bevreid wezen. Hoe menigvuldige vervol-
gingen had de Apostel wegens deeze leere overal,
daar hy ze verkondigde, moeten ondergaan! Hoe
dikwils kwam hy daarom niet in doodsgevaar! Der-
zelver vrymoedige verkondiging haalde hem ontel-
baare wederwaardigheden op den hals, alhoewel hy
feewyzen genoeg gegeven had, dat hy de uitwendige
voorregten, welke God aan zyn volk uit wyze in-
zigten gegeven had, niet verägtede, maar naar de
regte waardy van haare beftemming wist te fchat-
ten. Om die rede was hy in de Romeinfche gevan-
genis geraakt. Maar de leere , die hem deeze
moeilykheden veroorzaakte , verdiende hec bly-
moedig ondergaan van al die lyden. In het byzonder
hadden de Heidenen, welke de leere van Jefus aan-
namen, geene rede, om zig daaraan te ergeren ,
maar moesten, alzoo deeze wederwaardigheden uit
innige hartelyke liefde voor hen geleden wierden,
zig daardoor laten opfpooren, om eene zoo verbly-
dende waarheid van het Euangelie met des te groo-
ter ftandvastigheid aan te hangen, dewyl hec juist
deeze waarheid is, uit welke zy konden opmaken,
welke eene groote gelukzaligheid zy aan Jefus, hun-
nen Heiland, te danken hadden. Dit is het, het-
welk de Apostel Cap. III. 1-14. den Gelovigen te
Ephefen onder het oog brengt.
Tot dien einde len ik Paulus, die ik om Christus
mlle gevangen ben, ulieden, die eertyds Heidenen
waart, tot eenen Apostel verordend geworden. Hier
moet voor alle dingen opgemerkt worden, dat in
hef oorfpronglyke iets uitgelaten is, dat ingevuld
moet worden, om te kunnen verftaan, wat Paulus
nu van zig zeiven in verband van het volgende met
het voorgaande zeggen wil; ™nbsp;°
«■^«s «u Xft^cv VTSPnbsp;söva-v. Daar moet
een werkwoord ingevuld worden, waardoor woi^d
uicgedrukc, wac Paulus, de gevangene, van zig
zeiven zeggen wil. De ouder overzeccers en mc-
leggers hebben drie onderfcheiden wegen van in-
vulling ingeflagen. Sommigen , tot dewelke de
oude Syrifche overzecter behoort, geloven doof
de invoeging van het hulpwoord, ik ben, alle zwa-
righeden op eene gemaklyke wyze weg te nemen.
Zy vertaaien: daaröm ben ik Paulus ten mven besten
om Christus wille gevangen geworden. Grotius ver-
bind het eerfte vers met hetagtfte, houd de vol-
gende verzen tot het zevende voor ingevoegdefteU
Jingen, en voorönderftelt tevens, dat om deeze tus-
fchenrede (parenthefe} deeze woordvoeging Ver-
öorzaakt is geworden, welke de Grieken dy^KOAovèou
plegen te noemen; dat derhalven Paulus zeggen
tvil: my Paulus, die ik om het Euangelie, of om
Jejus Christus wil u. Heidenen, ten besten gevangen
ben my, den allergeringflen, is het ambt, om
ulieden deeze leere te verkondigen, genadig opgedragen.
Nog anderen , als Luther , Zeltner en Homberg
nemen nog eene langer cusfchenrede aan, en gelo-
ven, dat het eerfte vers met de woorden, ik buige
myne kniën, in het 14de vers , moet verbonden
worden.
Zy, welke de eerfte foort van invulling voor-
ftaan, zeggen: deeze tusfchenrede is te lang. Hier-
öp kunnen de verdedigers der tweede en derde uit.
legging antwoorden , dat men in Paulus Ichriften
nog langer tusfchenredenen vind; by voorbeeld in
het vyfde Hoofdftuk van den Brief aan de Romei-
nen, alwaar eene tusfchenrede ftaat, die van het 13
tot het 19vers voorgaat,en bväldien de ftellingen
die daarin vervat zyn, en niet enkeld de woorden
geteld worden, misfchien langer is, dan in 't by-
zonder die, welke Grotius in de verklaring deezer
plaats onderftelt, en zelfs niet min lang is, daü
die, welke zy aannemen , die hec eerfte vers van
dit Hoofdftuk met het veertiende vers verbinden.
Verders zegt men, dat Paulus oogmerk ons hier
niet noodzaakt, om den zin door een korter of lan-
ger tusfchenrede in te vullen, want dat één eenig
woord den zin invult, het hulpwoord namelyk, ik
hen, siy.i. Beide gronden famengenomen zynde,
kan men deeze wyze van invulling het voorkomen van
gemaklykheid, die ieder wegneeming van voorko-
mende zwarigheden zoo zeer aanpryst, niet ont-
zeggen, en nogthans moet men haar de toeftem-
ming weigeren, die zy fchynt te kunnen eifchen;
want zy loopt aan tegen hec gewoon Griekfche taal-
gebruik. Byaldien de woorden , de gevangen om
Christus wille, niet eene befchryving zyn zullen
van het Onderwerp , niet onmiddelyk met den
naam van Paulus verbonden, maar voor een gezeg-
de {Praidicatum) gehouden worden , hetwelk en-
keld met het uitgelaten hulpwoord, ik hen, moest
famengevoegd worden, dan moest het niet voor
zig hebben het voorzetzel of den articulus i, maar
alleenlyk zyn , Sss-ixiqs: daarom ben ik Paulus om
Christus wille gevangen. Een nieuw geleerd uit-
legger heeft deeze zwarigheid ontdekt, en des-
wegens omgezien naa voorbeelden van eene der-
gelyke uitlating. Hy -gelooft er een gevonden te
hebben Rom. Vlll. 33, 34. alwaar gezegd word:
vie zal deuitverkoornenGods befihuldigen, die God
be.
-ocr page 158-begenadigd heeft? God is het, die regtvaardig maakt.
Wie zal (hen) verdoemen? Christus is lm, die
geftorven is, ja dat meer is, die ook opgewekt is,
die ter regterhand Gods is, en voor ons bid. Naar-
dien in hec Grieksch de woorden is het ont-
breken, en daar enkeld de deelwoorden,
AToOxmy, éy^pSsig met den artikel ^ ftaan; zoo word
deeze als eene gelykluidende plaats aangemerkt,
welke konde gebruikt worden, om de hier in hec
eerfte vers aangenomen wyze van invulling op
te helderen, en daardoor te bewvzen, dac zy een
minften niec cegen Paulus ftyl aanloopt. Maar
deeze plaats kan den dienst niet bewyzen, waar-
toe zy aangehaald word. De vertaling van Lu-
ther drukt wel hoofdzaaklyk den zin van Paulus
uit, maar zy is geene heel getrouwe vertaling,
dewyl zy eene vraag in een üellig antwoord ver-
ändert. Wanneer Paulus woorden als eene vraag
vertaald worden, gelyk zy moeten vertaald wor-
den , dan behoren de uitdrukkingen , die regt-
veerdig maakt, die geftorven, die opgewekt is, tot
het onderwerp der vraag, tot God, die daardoor
befchreven word, en konden ook met het be-
treklyk voornaamwoord, dewelke, óg en het hulp-
woord uitgedrukt worden. In Paulus vragen zyn
3n de daad werkwoorden uitgelaten , maar zy
moeten uic de voorgaande vragen in de gedagcen
herhaald worden , waardoor dan ook hec geheel
zoo beweeglyk voorftel van den Apostel in dee-
ze plaats meer levendigheid en vuur verkrygc,
gelijk uic derzelver regte vértaling blyken zal:
zal de geenen, die God begenadigd heeft. Voor het
gerigt dagen? God die hen vry gefproken heeft me
zal (hen) verdoemen? Christus, die geflorven is,
die, het^ geen nog meer is, van den dooden is opge-
wekt, die Ook ter regtehand Gods zit, en voor quot;ons
bid? Begenadigde belyders van Jefus, Éegt de
Apostel, hebben geenen anderen Rigter, wien zij
vreezen kunnen, dan God en Jefus Christus. Wie
kan hen dan voor het gerigt dagen? Die God, die
hen voor regtveerdig verklaart , of vrijfpreekt ?
Dit is even zoo veel, alsöf hy zonder vraag zei-
de, God wil en kan hen niec voor het gerigc da^
gen; vvanc hy heefc hen immers begenadigd.
Christus kan en wil hen niet verdoemen; wanc
hy is geflorven , opdat zy niec geftrafc zouden
worden; hy js daaröm opgewekc , en ter regte-
hand van God verhoogd geworden; hy bid voor
ons by God. Deeze plaats kan men ' derhalven
met tot opheldering gebruiken van die, waarvan
hier gehandeld word.
^ Zullen wy ons dan voegen by de wyze vatl Gro-
tius om de afgebroken rede van Pau'ius te verkla-
ren? Zyis mooglyk; het ontbreekt ook niec aan
voorbeelden van overgangen uic eene begönne
woordvoeging toe eene andere. Dan dergelyke
fpraakkundige afwykingen-moeten egter niet z'on-
der noodzaake en grond aangenomen worden, zoo
iang men nog gemaklyker invullingen van den zin
vinden kan; want zy geven altyd aan den ilyl eene
zekere hardheid, die men ongaarn aanneemt. Moet
TT
^nbsp;men
-ocr page 160-men dan toch eene tusfchenrede aannemen, zoo
kan men even zoo goed eene langere, als eene kor-
tere aannemen, als men flegts op den weg tot eene
goede opheldering geraakt van het geen donker
is, gelyk Luther en andere Uitleggers by deeze
plaats gedaan hebben. Deeze hebben dit nog voor
zig, dat de famenvoeging van het eerfte vers mee
het veertiende; volgens welke alles van vs. 2 tot
14. tusfchenrede is, in een naauw verband ftaat
met hetgeen Paulus in het tweede Hoofdftuk voor-
gedragen had. Want dewyl den Heidenen eene
zoo groote weldaad wedervaren was, zoo konde
Paulus God daarömlwel aanroepen, dat hy de Ephe-
fiërs in l.et bezit en gebruik deezer weldaaden wil-
de bevestigen- Men kan daar byvoegen, dat daar-
öm de Apostel het 14 vers met dezelfde woorden,
ToüTovnbsp;begint, waarmede hy het 2 vs. be-
gonnen heeft. Hoe gegrond intusfchen deeze aan-
merkingen ook zyn, zoo blyft egter de vraag overquot;,
of het de nood verëischt, zig door zulk eene lange
tusfchenrede te helpen, of men niet eene gemak-
lyker invulling kon aannemen, om den zin van het
eerfte vers op te helderen; eene invulling, die ook
meer op alle ftellingen past, weke vs. 1-14. voor-
gedragen worden. Ik geloof ja, en-dit zooveel te
meer, dewyl de woorden , om diens wille , waar-
mede het 14. vers begint, nader met den inhoud en
zin van het tßde verbonden zyn, dan' met het eer-
fte. In het dertiende vers vermaant en bid de
Apostel deGeloovigen te Ephefen, om zig door
derampfpoeden, die hy om hunnent wilie leed.
in hunne ftandvastige beJydenis van het Euangehe,
en in 't byzonder van die waarheid, die hun zoo
gewigcig zyn moest, niet moedeloos te laaten ma-
ken, en vervolgt daarop terftond; tovtov ^apiv enz.
om diens wille roep ik met gebogen knieën den Va-
der van onzen Heere Jefus Christus aan, dat hij u,
wac uwe gezindheden, wat uwen nieuwen beteren
toeftand betreft, kragtig wille verficerken. Wat is
nawurlyker en ligter, dan deeze famenvoeging ?
Waarom zullen de woorden, owj diens wille,op een
veel verder afftaand voorwerp betreklykzyn, indien
er een nader by is, waar mede hec volgende kan
verbonden worden ? Men laate derhalven aan het
14 vers zyn ligt en natuurlyk verband methetvoor-
gaande. Ook dit kan ons tot het gezegde (preediea-
tum) leiden, dat in het eerfte moet ingevuld wor-
den. Daartoe konde het woord ttxct^u of
dienen, volgens welke ongedwongen invulling Pau-
lus zeggen zoude: eyen daaröm lyde ik, word ik
vervolgd, ik Paulus, die ik om Christus Jefus wille
u. Heidenen, ten besten gevaiigen ben. Deeze in-
vulling zoude gemaklyk zyn , en overëenkomftig
het fpraakgebruik; en ons ontflaan van de nood-
zaaklykheid, om langer en korter tusfchenredenen
of eene harde verandering der woordvoeging aante-
nemen. De geheele ryë en gevolg van Paulus
voorftellingen zou deeze zyn: Gy Heidenen hebt
door het geloof in Christus even dezelfde weldaa,-
den, over welken zig de Christenen uit de Joden
verblyden mogen: dit is die waarheid, om welker
K 2nbsp;wil.
wille ik zoo veel lyde; om welker wille ik in my-
ne tegenswoordige gevangenis geraakt ben. Want
God heeft my zelf geroepen, om deeze blyde lee-
re allen Heidenen te verkondigen, en daarom bid ik
u, uzelven aan hec lyden, het welk ik om eene leere
onderga, waardoor gy zoo gelukkigen heerlyk wordt,
niet te ergeren. Even daarom, op dat dit niet ge-
beure, bid ik God, dat hy u in uw geloof bevesti-
ge, en u de grootheid der barmhartigheid, die u
wedervaren is , fteeds meer en meer ondervinden
laate. Maar alhoewel nu deeze verklaring mögt
toereikend zyn, om de zv^arigheid weg te nemen ,
die daaruit ontftaat, dac hec aan een werkwoord
ontbreekt voor het onderwerp, hetwelk verklaa-
ren zou, wat Paulus eigenlyk van zigzelven zeg-
gen wil; zoo heb ik nogthans in de overzetting
eene andere boven deeze verkoren, en gemeend
te moeten aannemen, dat Paulus hebbe willen te
kennen geven, dat hy juist met dat oogmerk, om
de Heidenen toe ééne Godsdienftige maatfchappy
met de Christenen uit de Joden te brengen , tot
eenen Aposcel van het Euangelie byzonder onder
de Heidenen verordend zy, en daarin ftemt deeze
invulling mee die van Grocius overeen: rovrov xxptv
éya ■zolvKo? , ö Seo-ijlios amp; y-vpiw, dirc^oKog iyspoji-^v , of
spstTßsuüj v-sp vjjMv , Tccu sBuicv. Iklen heefc, gelyk
my dunkc, op de verfchillende wyzen geen acht
geflagen, op welke de Griekfche woorden kunnen
gejnterpunkteerd worden ; men heefc de woorden
itTEp viwv, Tuv l^'juv mee ó asg^wg sy xxjpt^ verbon-
den.
den, en daar is egter geen noodzaake toe, Paulus
noemt zig nog eens in het eerfle vers van het vier-
de Hoofclfluk Tsv Ssa-ixiov iv y-vpw, maar niet met dat
byvoegzel, vrsp vfiuv , tkv sivav, en op deeze
plaats zou dit byvoegzel zyne vermaning, om het
Euangelie door een heilig leven te pr^^zen , een
nieuw gewigt gegeven hebben. Dit is grond ge-
noeg, om tegeloven, dat de woorden irs^ ijj-^v ,
iSviiv, tot het uitgelaten gezegde (presdicatum)
behoren , en kan men, als het volgende geraad-
pleegd word , wel iets gefchikter vinden, dan
dit, dat God hem daaröm, dewyl Joden en Hei-
denen één huisgezin van God zouden uitmaken,
tot eenen Apostel der Heidenen verördend heeft?
Zoodra men dit aanneemt, zoo kan niets klaarder
zyn, dan de famenhang van het eerfle en tweede
vers, waarin hy zig op hunne kennis beroept van
het geen zy van de beftemming van zyn ambt wis-
ten. Doch ik Égeloof niet, dat het nodig zy, oct
voor de grootere wacrfchynlykheid van deeze in-
vulling nog meer te zeggen.
Inmiddels gewaagt de Apostel tevens van zy-
nen tegenswoordigen toeftand, om den nadeeligeft
indruk daarvan voor te komen. Hy was als een ge-
vangen naa Rome gevoerd geworden , omdat hy
tegen de Joden vrymoedig beweerd had, dat God
alle Heidenen wilde laten deelhebben in zyne gena-
de, indien zy Jefus tot hunnen Heiland zouden
aannemen. Het lyden, het welk hy met blydfchap
Om des Heeren wille onderging, is een bewys niet
K 3nbsp;aU
alleen van zyne eigene overtuiging van de Godlyk-
heid zyner leere, maar ook van zyne hartelyke lief-
de jegens alle menfchen, nadien hy liever de groot-
fle wederwaardigheden ondergaan wilde, dan wasr-
heden verloochenen, welker belydenis en uitbrei-
ding hem tot een voorwerp van den algemeenen
haat van zyne geheele natie maakte. Menfchen,
die nog aan de zinnelykheid onderworpen zyn, ly-
den ongaarne voor de waarheid. Paulus had daar-
öm regt, om te vrezen, dat zyn lyden, met wel-
ke edelmoedigheid hy dat ook verdroeg, zelfs den
geenen tot eenen aanftoot mögt verftrekken, wel-
ke reeds van derzelver waarheid overtuigd waren.
Voor deezen aandoot kon hy hen niet zekerder be-
v/aren, dan, wanneer hy hun de oogmerken en het
nut zyner rampen , en tevens zyne ei;-ene verplig.
ting om dezelven ftandvastig en blymoedig te on-
dergaan, uit de Godlyke roeping tot z^ai ambt on-
der het oog bragt. Ik ben om Jefus, des Mesfi-
as wille, gevangen, want ik moest u het Euan-
gelie verkondigen; ziet daar de oorzaak, waarom
ik gevangen ben: Om Jefus, des Mesfias wille,
dat is, voor de leere, dat hy de Heiland van al-
le menfchen is. Roemryk lyden zekerI Wie is
dankbaar, en weigert voor de eere van den wel-
doener , aan wien hy al zyn geluk verfchuldigd
is, te lyden? Wie lyd niet gaarne voor eenen
goeden en weldaadigen vorst? Hoe oneindig is
niet Jefus boven alle weldoeners, en boven aüe
nog zoo hevenswaardige en weldaadige vorsten
ver-
-ocr page 165-verheven? Welke magt bezit hy niet, om zy-
nen belyders hun lyden voor hem te vergelden!
Heeft hy niet zynen leerlingen verzekerd, Matth.
V. II, 12. zalig zyt gy, wanneer u de menfchen
cm myvent wille fr,iaden en vervolgen: verblydt en
verheugt u, want gy zult in den Hemel uwen
loon hebben? Doch Paulus leed niet alleen voor
de eere van zynen Verlosfer en Heer, maar ook
voor de Heidenen. Hunne bekeering tot het
Christendom was een zegen, welks befchouwing
by hem alles overhaalde, wat zyne ongevallen
voor droevigs hebben konden. Voor hun Vader-
land kunnen menfchen de grootfle gevaaren trot-
seren , en aan het zelve dikwils de gewigtigfte
voordeelen en aangenaamheden van dit leven op-
offeren, en zoude Paulus, die volgens het voor-
gaande Hoofdfluk alle belyders van Jefus met zig
als één huisgezin van God aanmerkt, hebben kun-
nen weigeren , om dat te lyden , het geen hun
7,00 zeer ten nutte diende? Indien de gelovigen
te Ephefen dit ernftig overweegden , zoo konde
hun het Ivden van den Apostel niet tot een er-
gernis aan het Euangelie verftrekken ; deszelfs
leere moest hun daardoor veel dierbaarder wor-
den; want zy kenden immers de beftemming van
zyn ambt, en waren van deszelfs Godlyken oor-
fprong overtuigd. TVant gy kent immers, zegt hy,
de befl.ev:ming van het ambt, dat my, ten uwen opzigte,
genadig is toevertrouwt. De Griekfche parcicula
éiys indien, heeft meermaal, gelyk hier ook, de
K 4nbsp;he-
betekenis van want, of dewyl, en betekent niet
alleenlyk voorwaarden, die vervuld zullen worden,
maar ook voorwaarden, die reeds vervuld zyn.
Derhalven word daaruit zonder grond afgeleid,
dac deeze Brief niet aan de Ephefiërs, maar aan
eene gemeente gefchreven zou zyn, van welke hec
nog twylrelachtig was , of zy ook gehoord hadden,
hoe hec gefield ware mee hec Apostelambt vanPau-
lus. De Apostel beroept zig op het geen de Ephe-
fiers werklyk gehoord, en van hem zeiven gehoord
hadden. Ik ben der Heidenen Apostel; gy hebt
het immers gehoord, en weet het uit myn onder-
wys. Het Griekfche woord èrMi/Sfxia beteekent ie-
der foort van bezigheden, en flaat hier derhalven
niet geheel overtollig; Paulus was gewoon, zig en
zyne mede-Apostelen, als huishouders der verbor-
genheden Gods te befchryven. In zyne taal heet
zyn ambt, X^-P'?, eene genade; eene weldaad, met
opzigt op de barmhartigheid, die God hem daar,
door bewezen had, dat hy hem, weiëer zulken
yverigen vervolger der Christenen , egter toteenen
Apostel geroepen en verordend had.
Waartoe nu zyn ambt beflemd was, wysc hy om-
flmdiger aan. Vooreerst, was het een ambt, dac
hem ten besten der Ephefiërs toebetrouwc was. In
dit opzigt eene genade voor hun zoo wel als voor
hem, Ten tweeden, vs-as het een ambt, hetwelk de
verkondiging der tot hier coe nog onbekende leere
van de roeping der-heidenen Coc een gelyk,
niet aan het gaqnemen der Mofaïfche wetten ver-
boü-
-ocr page 167-bonden, aandeel aan de zaligheid ten doel had.
Deeze was eene leere, welke aan den Apostel niec
alleen volgens haaren inhoud , maar ook volgens
den aart en wyze, hoe zy diende verkondigd te
worden, van God zeiven geopenbaard was; eene
leere, die hy by uitnemenheid, de verborgenheid,
de te voren nog niet bekende leere, noemt, waar-
by hy zig beroept op hecgeen hy reeds in het voor-
gaande Hoofdftuk gefchreven had; want dit was
genoegzaam, om hen, als zy het (mee nadenken)
gelezen hadden, aan te toonen, welke kennis hy van
deeze verborgenheid van Christus, als den Verlosfer
van alle menfchen, had. Deeze leere was in ande-
re eeuwen, voor de verfchyning van Jefus , den
menfchen niet bekend geweest; dat is, niet zoo
duidelyk, niet zoo bepaald , als God het nu aan
zyne heilige Apostelen en Profeeten, onder welken
alle van hem onmiddelyk onderwezen Leeräars der
toenmaalige Christenen verftaan worden, door zy-
nen Geest geopenbaard had. God had zyn volk wel
laaten verkondigen, dat de weldaaden van den Mes-
fias niet alleenlyk tot de Joodfche nacie zouden be-
paald blyven; maar daarömtrent hadden zy geene
voorzeggingen, dat de Heidenen daaraan deel zou-
den hebben,''zonder vooraf door de Befnydenis Jo-
den te worden. Daaröm verwonderden zig, vol-
gens het verbaal Handel. X. 45. XI. 18. de gelo-
vige Joden zoo zeer , als zy zagen , dat de ga-
ven van den Heiligen Geest ook den Heidenen me-
degedeeld wierden, zonder dat zy vooraf door dc
K ^nbsp;hQ,
befnydenis der Joodfche natie waren ingelyfd. Dit
was het, hetgeen hun van het Godlyk raadsbefluic
Oxibekend was gebleven. Ook de Heidenen zou-
den medeërven, medeleden van zyn ligchaam en
mèdegenoten van de, aan de Joden gefchonken,
belofte zyn. Medeerven; uit vryë genade even
zoo gelukkig, als de gelovige Joden, welke zoo
wel als zy, geen andere aanfpraak op de weldaaden
van den Mesfias hadden, dan deeze, welke hun de
vryë onverdiende belofte van God gaf. Medeleden
yan zyn ligchaam, (rmsuixu, even zoo naauw met
den Mesfias verenigd , als zy. Mededeelgenoten
der belofte; der weldaaden, welke God het Jood-
fche volk beloofd had door den Mesfias te bewy-
zen, even zoo wel deelachtig als zy, en wel door
het Euangelie, niet door het aannemen van het geen
in den Mofaïfchen Godsdienst enkeld nationaal
v^ras, byzonderlyk-niet door de onderwerping on-
der de v/et der befnydenis, maar door hec aanne-
men van het Euangehe, welks leeraar, zegt Paulus
hier by, ik geworden ben. Hy byzonder had last
ontvangen, om de leere en weldaaden van Jefus
Christus onder de Heidenfche volken te verkondi-
gen. , Dit ambt verklaart hy voor eene gave, wel-
•ke hy aan de genade Gods en zyne magtige werking
te danken had. Hy gewaagt hier van de magcige
werking van God, alzoo hy door zyne buicenge-
woone en onmiddelyke v^rerking tot het geloof in
jefus bekeerd was geworden. Zoo èrnftig en yve-
rig hy nu ook over de waarde ee het aanzien van
zyn ambt fpreekt, zoo ver is hy tevens daarby van
alle aanmatigingen van ydelheid en waan, en on-
aangezien hy daardoor voor de grootfte moeilyk-
heden .en ongevallen wierd blootgefteld, zoo be-
fchouwde hy egter zyn zwaarwigtig ambt als eene
weldaad, die hy gantsch onwaardig was; zoo ze-
ker is het, dat men zyne voorregten, zy mogen dan
beftaan, waar zy in willen, naar derzelver waarde kan
achten, voor de aan dezelfde toekomende achting
waken, en nogthans by dit alles een nedrig hartheb-
ben. Daarvan hebben wy in den Apostel een verwon-
derenswaardig voorbeeld. My, iamy,«/^ den aller-
minften onder de Heiligen, dat is, onder de aanbidders
van God, is de genadige last van God opgedragen, om
deblydelcere van denonuitfpreeklykenzegen, diemvy
door Christus hebben, onder alle volken te verkondigen.
Paulus verklaart zigniet alleen voor denminllen on-
der de Apostelen, maar ook, alhoewel fommige hand-
fchriften het woordmet het woord Apostel ver-
binden, voor den allerr,iinfi.en onder de aanbidders van
God; geheel niet uit eene valfche nedrigheid ; want hy
gedagt onöphoudelyk daar aan, dat hy een hevig
en bloeddorstig vervolger derzelven geweest was.
Alfchoon hy een yverig voorftander van het Chris-
tendom was na zyne bekeering, zco hield hy zig
egter daardoor niet geregtigd, om dit als eene ver-
goeding aan te zien van net kwaad, waarvan hy,
alhoewel uit onwetenheid in eenen welmeencnden,
maai- te vergaanden yver voor zynen vaderlyken
Godsdienst oorzaak geweest was; want die kocUe
hv
-ocr page 170-hy zig niec tot eene verdienflie toerekenen, dewyl
de roeping en kragt daartoe vryë gefchenken der
Godlyke genade waren. Hy vond zelfs zyne groot^
fte eere in den last van God, om de weldaaden van
den Mesfias, die hy wegens haare menigvuldigheid
en grootte den onnafpeurelyken rykdom van Christus
noemt, overal bekend temaken, en allen. Joden
en Heidenen, zonder onderfcheid, te verlichten,
of duidlyk te keren, hoe het gefield zy met de ver-
hor genheid , welke van zoo lange tyden af, aan
God, den Schepper aller dingen door Jefus Chris-
tus alken bekend was geweest. In welken zin Pau-
lus hier God den Schepper alk dingen noemt, of
mee betrekking op de Schepping der geheele we-
reld, V/elke zoo wel een werk des Zoons, als des
Vaders is, of met betrekking op d'e verlosfing en
bekeering van alle menfchen door de leere van Je-
fus , welke in eenen onëigentlyken zin eene nieu-
we fchepping genoemd word; kan men niec bepa-
Icn, alzoo hy zigzelven niec bepaaldelyk daarom-
trent verklaart; alzoo ons ook de famenhang niec
noodzaakc coc zodaanige bepaling; hec gevolg hier
van, dac God deeze, ce vooren onbekende leere
zoo langen cyd verborgen had gehouden, was, dac
nu eersc den hoogen en magtigen in zyn Koningryk
door de gemeence , de op veelvuldige wyze zig
openbarende wysheid Gods, of zyn in allen opzigte
zoo wys raadsbefluit geopenbaard wierd. Zy, wel-
ke in de overzetting naar onze wyze van fpreeken,
hoogen eu magtigen heeten, zyn voigens de He-
breeuw.
-ocr page 171-breeuwCche wyze van uitdrukken in het Grieksch
overheden en geweldigen. De Christen-uitleggers
zyn over deeze koogen en geweldigen van zeer ver-
fchillend gevoelen. Sommigen denken daarby aan
Engelen, of zelfs aan Duivelen; en dat zoo wel
hier als Cap. VI. 12. en Odosfi I. 16. Indien dit de
waare zin des Apostels ware, zou daar uit volgen,
dat de leere , te voren onbekend , waarvan hy
fpreekt , ook voor de Engelen, eene verborgen-
heid geweest zy. Hec is mooglyk , en zelfs ge-
loo^vk, hoewei uit andere gronden, dat ook ho-
ger Geesten van de belangen der geenen begeeren
kunnen onderrigt.te worden, met welken zy eens
eene eeuwige zalige maatfchappy zullen uitmaken.
Men gelooft dit verlangen uit eene plaats van Pe-
trus I Petr, I. 13. te kunnen bewyzen, waarin
gezegd fchynt te worden, dat 09k de Engelen be-
geerig zyn in te zien, hetgeen de Apostelen door
den heiligen Geest verkondigden. Maar als dit de
zin van deeze plaats van Petrus zou zyn; zoo zou-
de die egter op deeze woorden van Paulus , die men
wel verklaart begeert te zien, niet kunnen toege-
past worden, dewyl d-^arm niet van Engelen, maar
van hogen en magtigen in den Hemel, of in het ryk
van God gefproken word. Het is zoo, daaruit,
dat deeze hogen en geweldigen in den Hemel zyn
zullen, kon men befluicen, dat hec geen Menfchen,
maar Engelen moesten zyn. Maar verftaat Paulus
door den Hemel den toeftand der zaligen na den
dood? Verftaat hy dien alleen daardoor? Hiec de
He-
-ocr page 172-Hemel, of het Koningryk der Heme-len, over het
gemeen Gods Koningryk , met opzigt op de in-
rigtigen en fchikkingen, die God gemaakt heeft,
èn maakt, om zyne kennis en verëering onder de
menfchen te onderhouden, te bevorderen, en uit
te breiden, dan is zyn Hemel of Koningryk ook
cp aarde; dan kunnen daar ook hogen en geweldi-
^geninzyn, gelyk de Hogenpriestef, de Schriftge-
leerden en Pharifeën onder de Joden waren. Dee-
ze waren toch openlyke Leeraars van den Gods-
dienst. Zy geloofden de wet te weten , de Pro-
feeten te verftaan, en derzelver voorzeggingen te
kunnen uitleggen. Dan met alle hunne wysheid
hadden zy egter de Profeetiën van het aannemen
der Heidenen in de gemeenfchap Gods niet ver-
flaan. Eerst door de flichting def gemeente van
Jefus ging hun een nieuw h'cht op, thans konden
zy erkennen, dat Gods befluit, om Jóden cn Hei-
denen te verëenigen , het allerwyste befluit was.
Want dit was hunne dwaling, dat zy geloofden ,
dat God de overige volken des aardbodems niet
tot zyne kennis en verëering brengen konde, zon-
der die eerst door de befnydenis hunne natie in te ly-
ven. Wanneer men derhalven met het woord He-
mel alleen verbind het denkbeeld van het Gods ryk,
hetwelk God door den Godsdienst op aarde heeft,
gelyk men op de meeste plaatzen doen moet, daar
hetKordngryk der Hemelen voorkomt, hetv^ejk zig
waarlyk tot in de Eeuwigheid uitftrekt, en,daarom
sn den fiunenhong den toelland der gelukzaligen be-
te-
tekenen kan, en fon^^tyds betekent, zoo zal men
niet geloven, gelyk Brucker, dat hier geen ho-
gen en masztigen.op aarde kunnen gemeend we-
zen dewvi de Apostel van hogen en geweldigen m
den Hemel fpreekt. HetKoningryk van God, voor
zoo ver het zvne heerfchappy door den Godsdienst
be^'=ekent, was te voren by en onder de Joden ge-
weest, die daaröm ook Kinderen des Koningryks ge-
noemd worden, gelyk zeer duidelyk uit de plaats
blykt, waarïn gezegd word, dat het van hun gene
men, en den Heidenen zal gegeven worden.
Dit was het raadsbefluit van God ; daaröm voegt
Paulus er by: Naar het eeuwig raadsbefluit van Gorf,
hetwelk hy door Jefus Christus, zynen Zoon uitge-
voerd heeft. In het Alexandrynfche Handfchnft,
en in het Colbertynfche, in de Koptifche en Ethi-
öpifche overzetting ontbreken de woorden: Jefus
onzen Heer; maar alle overige Manufcripten heb-
ben ze, gelyk ook derzelver gebruik hier zeer ge-
paft is voor de voorftellingen van Paulus. Want
hem had hy als den Verzoener en Middelaar der men-
fchen de beftieringvan dit ryk op aarde overgege-
ven, het welk hy zoo lang regeeren zoude, tot
hy alle zyne vyandenzal overwonnen hebben Tot
grondves'ting en uitbreiding van hetzelve onder de
Heidenen gebruikt te worden, dit houd de Apos-
tel voor eene der grootfte weldaaden, en om hier
in de oogmerken van God en Jefus zynen Verlosler
te vervullen, ontzag hy geen gevaar en weaerwaar-
digheden, maar onderging dezelve met blydlc.ap,
-ocr page 174-gewillig en bereid, om zelfs zyn leven voor hem
opteöfferen, van wien wy door het geloof eenen vry-
moedigen en vertrouwelyken toegang tot God heb-
ben, zonder daar toe hec bezwaarlyk juk der wet
te behoeven, het welk te voren door hem het
Joodfche volk uit wyze en weldaadige inzigten was
opgelegd geworden. Deeze vertrouwelyke bly-
moedige toegang tot God door het geloof is niet
anders, dan de vry heid, die nu alle menfchen heb-
ben, welke het Euangelie van Christus aannemen,
om God met vreugde zonder eenige angstvallige of
knegtelyke vreeze te dienen, en van hem, in de
getrouwe opvolging van alle voorfchriften van Je-
fus leere, alle waare gelukzaligheid in dit en het
toekomend leven blymoedig te verwagten. Daar-
om konde ook de Apostel de Ephefiërs met regt
bidden, om zig door het lyden, dat hy om hun-
nencwille onderging, in de ftandvascige belydenis
van den besten Godsdienst niet te laten verwrik-
ken. Hy leed ze immers om hunner eere en heer-
lykheids wille; hy werd vervolgd, omdachyleer-
de, dat zy even dezelfde voorregten hadden, wel-
ke de Joden toe op den tyd, in welken een beter
en volmaakter Godsdienst ingevoerd zou worden,
boven hen voor uic gehad hadden. Zelfs door dee.
ze onheilen en door dezelver aanleiding en oogmerk
moesten zy zig tot ftandvastigheid in het geloof
laten opwekken. Welk een liefderyk verzoek!
Hoe weet Paulus alle wegen zig ten nutte te ma-
ken, die tot hec hart leiden!
Met
-ocr page 175-Met deeze zoo liefderyke vermaning aan de
Ephefiërs, om zig van hun geloof niet te laten
aftrekken, maar ongeächc de cegenheden, die hy
om het Euangelie ondergaan moest , h^t zelve
onafgebroken aantekleven, verbind hy een zeer
aandoenlyk gebed, om hunne bevestiging in de
kennis en beöefFening der waarlx;id.
Daarbfn bid ik met gebogen hiieën den Vader van
onzen Heere Jefus Christus , van wien deszelfs
gantfche geflacht in den Hemel en op Aarde zynen
naam heeft, dat hy u de genade verleene, naar zyne
alles overkHmmende goedheid door zynen Geest in uwe
■gezindheden kragtig verflerkt te worden; dat hy ten
bewyze zyner liefde Christus door het geloof in uwe
harten woonen late, opdat gy met alle vereerers van
God in hem geworteld en gegrond zyt, en begrypen
moogt, welke breedte, lengte, diepte en hoogte zyn
tempel heeft.
Ik buige myne knieën, voor God, den Vader vatl
onzen Heere Jefus Christus, dat is. Ik roep God
met gebogen knieën, of, ootmoedig aan. Ieder ge-
bed tot God moet met een levendig gevoel van
onze afhanglykheid van hem, en van zyne hoog-
heid boven ons, vergezeld gaan. Het uitwendig
kenteeken deezer gewaarwordingen was, naar de
wyze der Oosterlingen, het kniebuigen. Het
denkbeeld, dat God de Vader is van onzen Hee.
re Jefus Christus , leid hem, dewyl hem deeze
naauv/e betrekking tusfchen God en zyne bely-
ders even zoo tegenswoordig is, op de gedagte,
Lnbsp;'nbsp;dat
•dat het ganfche huisgezin of geüacht va. God in
den Hemel en .op Aarde, of in de geheele we-
i-eld, dat is, zyn huisgezin, brüaande uu Joden
en Heidenen, naar zynen geliefden Zoon ge-
noemd is, dewvl zy alle door hunne verbmdtems
met Christus zyne Kinderen /yn; want Chnstus
is het, die hun allen dit voorregt om Kinderen
te zyn, verworven en gegeven heeft. Daarom
heeten zy alle Christenen, ofGeloovigen m Chris-
tus. Luther heeft in zyne overzetting nog den
zin, nog het verband der woorden uitgedrukt:
is het vaderlyk geflacht, gelyk van Chris-
tus gezegd word, dat hy -nbsp;«unbsp;is,
naar zyne afkomst van David afdamt, of tot Da-
vids gedacht behoort. Het huisgezin , geflacht
der genen , die in den Hemel en op de Aarde
zyn , begrypt wel de Engelen en Menfchen m
zig, maar het komt meer met den zin des Apos-
tels volgens hetgeen hier voor gezegd is, over-
een, Joden en Heidenen te verftaan, of alle on-
derdaanen van God in zyn Koningryk , hetwelk
zig over de geheele wereld uitftrekt.
Baf hy u de genade verleene; genade, x^pa is
in het Grieksch uitgelaten , maar kan gemaklyk
ingevuld worden. Naar den rykdom zyner goed-
heid , is zoo veel als naar zyne onäfnieetelyke goed-
heid, eene uitdrukking , welke ons zoo wel aan
de menigte en menigvuldigheid, als de grootheid
zyner goedheid herinnert, die hier of heer-
lykheid heet ; niet zoo zeer, omdat zy de heer-
lykfte en beminnenswaardigfte eigenfchap van God
is, ais veelmeer, omdat de 70 Overzetters in
2 Boek Mof. XXXIII. 19. door io^x vertaald
hebben. Voor het overige kan men geene uit-
muntendheid uitdenken , w^elke God onze verëe-
ring en aanbidding vsraardiger maakt, dan zyne
onëindige werkzaamheid om zegen en gelukza-
ligheid over alle zyne dienaaren uit te breiden.
Dat hy u door zynen heiligen Geest in uwe, van
hem in u verwekte, gezindheden kragtig rerfterke,
en Christus door het geloof in uwe harten late woo-
nen , of die door het geloof tot zyne beftendige
woonplaatze maken wille. Alle wasdom der Chris-
tenen in Christelyke Godebehaaglyke gezindheden
word altyd in Paulus fchriften als eene werking des
Heiligen GeestesheCchreven, even gehkGoós woord
Heeds als het middel en werktuig tot bewerking
van alle goed in dezelven voorgefteld word. Jn
uwe Christelyke gezindheden, in het Grieksch hee-
ten zy de innerlyke of inwendige mensch, eene on-
ëigenlyke befchryving derzelven , den Apostel
gewoon. Inwendige mensch worden zy genoemd,
niet omdat de regtmatige gezindheden der Chris-
tenen in hun binnenfte verborgen blyven, want
zy moeten ook zigtbaar worden, maar omdat de
ziel met haare neigingen derzelver voornaamfte
zetel is. Deeze gezindheden moeten altyd vol-
komencr en werkzaamer worden, gelyk ce mensch,
om tot zynen volkomen ouderdom te geraken,
altyd wasfen en meer fterkte ontvangen moet, Dat
L 2nbsp;hy
hy uit liefde door het geloof uwe harten tot eene be-
ftendige woonftede van Christus wille snaken. HeC
waare Christendom beftaac niec in plotslyk opwel-
lende en even fchielyk voorbygaande gewaarwor-
dingen. Chrisens moet met de Godlyke gezindhe-
den , welke door het geloof in hem verwekt en on-
derhouden worden, zyne beftendige woonplaats in
ons hebben. Dit is eene weldaad,omwelke wy God
met allen yver van een vuurig verlangen moeten
aanroepen, die wy ook volgens Jefus belofte zel-
ve; Die my lief heeft, die zal myn woord bewaren,
en myn Vader zalhem liefhebben, enwy zullen tot hem
komen, en wooninge hy hem maken. Joh. XIV. 21.
zeker verwagten kunnen.
De gevolgen deezer inwooning , die in de onver-
hinderde - weldaadige werkzaamheid zyner leere
tot onze verbetering, gerustftelling en blydfchap
beftaat, zyn gewigtig; want zy bewyzen zyne
liefde jegens ons,nbsp;De uitleggers zyn
over deeze woorden in verlegenheid. Behooren zy
toe de woorden , voor Js'jj, en geven zy cc
kennen , dac wy onzen wasdom in hec goede,
en alle weldaaden, welke Paulus den Ephefiërs
toewenscht, aan de liefde Gods, den Vader van
onzen Heere Jefus Christus te danken hebben? Of
moeten zy met de deelwoorden, épè'^i^lJ-sm y.x.i rés.-
(j,£?juiJ.syoi, geworteld engegron^i, verbonden worden,
en aantoonen , waarïn de gelovigen geworteld en
gegrojid behooren te wezen? En dit zoo zynde,
welk eene liefde zal deeze dan zyn ? De hefde van
Je-
-ocr page 179-Jefus jegens de gelovigen, of de liefde der gelo-
vigen jegens God in Jefus Christus , of jegens
eikanderen? Later uitleggers, welke év dyxTif met:
de deelwoorden, geworteld en gegrond verbinden,
verftaan niet de liefde van God of Jefus jegens dc
gelovigen, alhoewel dezelve de eenige zekere en
vaste grond van alle hunne zaligheid is, maar de
liefde der gelovigen jegens elkander. Dan alfchoon
Christenen, ten bewyze, dat zy het regte geloof
hebben, daar in vast en onbeweeglyk behooren te
zyn; zoo begrypt men egter niet, wat deeze tot
vermeerdering van hunne kennis en kundigheid
bybrengen zal, Myns achtens behoort év dyaTrn
tot Suy^, en de meening is, dat God uit liefde, of
ten bewyze zyner liefde den Christenen te Ephe-
fen fterkte en ftandvastigheid in het geloof mó-
ge geven. De grond deezer famenvoeging is gee-
ne andere, dan de gelykheid in de plaatzing dee-
zer woorden met even dezelfde Cap. I. 4. Eene
andere vraag is, of de deelwoorden éppi^icfj-svoi xc.i
reSsfisXwf^svot met iv iicipgt;mg vjxuu, alfchoon zy niet ■
in Genitivo ftaan, verbonden, dan of zy met de
volgende woorden gevoegd dienen te worden. Ge-
fchied het eerfte, gelyk veele uitleggers doen, dan
moet men eene afwyking van de fpraakregelen aan-
nemen, die zig alleenlyk door eenen Hebraïsmus
laat regtvaardigen. Maar verkiest men de andere
famenvoeging, dan moet de particula dat, ver-
zet zyn. Deeze verzettingsveröorlooft de taal,
het ontbreekt ook daar voor niet aan voorbeelden
L 3nbsp;in
in de fchriften van Paulus en andere heilige Schry-
vers. Zie Joh. XIII. 29. Gal. II. 10. i Cor. IX.
15, 2 Cor. II. 4. daaröm geloof ik, dat deeze fchik-
king der woorden boven de eerfte te ftellen zy,
gelyk in de overzetting gefchied is, de deelwoor-
den sppi^cjjjLsm nxi rs6siJLeX(i;iJ.svoi ftaan zonder verder
bepaling, en geven aanleiding tot de vraag, waar-
ïn zy geworteld, waarop zy gegrond zullen zyn?
Het zyn onëigenlyke, van verfchillende voorwer-
pen ont'eende,maar by de Grieken niet ongewoone
Metaphoren, zelfs niet in haare famenftelling by
eikanderen. Zy plegen ze met elkander te verbin-
den, wanneer er van de vastigheid van den grond tot
een duurzaam gebouw gefproken word. Philo en
Luciaan verbinden beide met eikanderen , gelyk
meer dan één uitlegger aangemerkt heeft. Beide
hebben betrekking op den grond, waarop een ge-
bouw gefticht is. Deeze was by de Ephefiërs geen
ander, dan de leere van Jefus Apostelen, volgens
Cap. II. 22. Daarïn zouden zy gegrond zyn. Met
wdkoogmerk, of om welke gevolgen? God geve,
uit liefde, dat Christus door het geloof in uwe har-
ten woonen moge, op dat gy met alle zyne verëerers
in hem geworteld en gegrond kondet weten, welke
breedte en lengte, welke hoogte en diepte zyn tempel
heeft, hy'geve u de liefde van Jefus Christus, die
alle denkbeelden te boven gaat, meer en w.eer te erken-
nen, epdat gy met alles, wat Godlyk is, geheel ver-
vuld moogt worden. 'Eppi(ufisvst um rsSsfisXa^iisvoi ivx
xnTsiKxßs7Qixi ffW TTccji TCt? d'iioig, T: rs
frXxrog Jc^;nbsp;-
ry^nbsp;TVßnbsp;xyaz-^J, Iva 7rAvpo:By,rs
i:g Tav ro TX^jpiijix tov 6iM. Het zyn drie groote
weldaaden, welke Paulus van God voor de Ephe-
fiërs wenscht: vastigheid en fterkte in hunne ge-
zindheden door zynen Geest; de inwooning van
Christus door het geloof in hunne harten, welke
hen bekwaam maakt om den grooten omvang der
gemeente in te zien , tot welke zy behoren; en
eene volkomene kennis der liefde van Jefus Chris-
tus jegens hen, die alle begrip'te boven gaat,
op dat zy alle die weldaaden ontvangen mogten,
welke God hun door hunnen Verlosfer bereid
heeft. De Griekfche woorden,nbsp;xxtx-
■kaSm'iM (Ti-v JTÄff/ TOi? ayioig, ri ro irMTog, y.M {i-vv-og,
■Mi ßz^og y.xiv6og hebben, om verftaan te kunnen
worden, eene invullingnodig, alzoodatgeen, aan
hetwelk hier eene breedte en lengte, eene diep-
te en hoogte toegefchreven word , in den texc
niet opgegeven word , maar uit den famenhang
moet gekend worden. Dat breedte en lengte,
diepte en hoogte niet in eenen eigenlyken zin
genomen kunnen worden , daarin zyn alle uit-
leggers hec eens; deeze woorden berekenen bm-
ten^'kyf, als ik my dus mag uitdrukken, zedely-
ke grootheden, die met ligchaamlyke grootheden
kunnen vergeleken worden. Maar welk eigenlyk
bet voorwerp zy, waaraan zy toegefchreven wor-
den, daaröver zyn de uitleggers van verfchilh n-
de gevoelens. Sommigen geloven, dac de Apos-
L 4nbsp;^^^
-ocr page 182-tel fpreekt van de liefde van Jefus Christus, van
welke hy terftond daarop de uitfpraak doet, dat
zy a'Ie begrip en kundigheid der menfchen ver
te boven gaat. Volgens hunne gedagten had hij,
indien hy naauwkeurig volgens de fpraakkunde had
willen fpreken, moeten zeggen, iva s^ta-xva-^rs xx-
rxvixßss-Oxi Tl TO ttKxto^ , xai fJ-y/M? y,xi ßaAog xxi v\po?
TVfi dyxTTi-g Tcv xpi^ov , yvuyxi TS T'^V xyaTryjy rxvry/v ,
ry;^ v~spßxKXovi7xy ry^g y-Miysug, Dan dat deeze wy-
ze van invulling zig niet door de gemaklykheid
aanpryze, welke tot dc voornaamfte deugden
eener goede verklaring behoort, zulks behoeft
geen bewys, als men aanmerkt, dat in den reeks
van Paulus gedagten, geene aanleiding tot eene
zoo onëigenlyke betrekking der liefde van Jefus
jegens de gelovigen ten aanzien van haare groot-
heid en oneindigheid te vinden is; om te zwy-
gen , dat deeze afgebroken ftelling met de ter-
ftond daarop volgende ftelling geheel eenerlei zou
zyn. Dat Paulus, gelyk fommigen mcenen , de
opheffing en beweging der olFeränden naar alle
kanten, door God 3 B, Mof. VII. 30. bevoolen,
in degedagten gehadzoudehebben, is eene meening,
die zinrijkis, maar dit is ook haare geheele waarde.
Het blyft dan hetzekerst, dat men het gantfche ver-
band raadpleegt. De hoofdgedagte, die de Apos-
tel in de vier eerfte Hoofdftukken fteeds in'den
zin heeft, is de te voren verborgen leere, dat
God befloten heeft, de Joden en alle volken, wel-
ke tot de kennis van het Euangelie zouden ge-
bragt
bragt worden, tot ééne Godsdienftige maatfchap-
pij te verenigen. Daaröm befchouwt hy ze, dan als
één gcflacht, of huisgezin, dan als één ligchaam,
dat uit veele leden beftaat, dan als éénen tempel,
en ééne wooning van God, en het laatfte beeld
haalt hy op het einde van het tweede Hoofdftuk
meer uit, dan de overige onëigenlyke voorftellen.
Behoeven wy ons te verwonderen, dat hy zig,
daar hy van het oogmerk en de beftemming van
zyn Apostelambt fpreekt, dit beeld, dat hem zoo
lief is, wederom herinnert? De onëigenlyke woor-
den ,nbsp;-Ml rg6sixiKiuii.svoi, hebben daar on-
loochenbaar betrekking op, en nadien de tempel
te Jerufalem, ten aanzien zyner grootte en zynes
omvangs, welks afmeting aan alle zyden Ezechiël
befchreven had, een der pragtigfte gebouwen in
het Oosten was, wat is natuurlyker, dan dat hy
deszelfs omvang in zyne breedte, lengte, diep-
te en hoogte tot eenen maatftaf der Kerk van Chris-
tus nam, die hy als eene wooning, of als eenen tem-
pel voorgefteld had; maar dat hy in zyne aandoe-
ning het voorwerp zelf niet noemde, welks breed-
te, en lengte, diepte en hoogte thans aan zyne
ziel voornamelyk tegenwoordig was, wat is ligter
en natuurlyker, dan zulk eene uitlating? De vol-
■gende ftelling. Dat Godu kennen late de liefde van
Christus, die alle kennis te hoven gaat, of u tot.
eene innerlyke volmaakter kennis derzelver brengen
moge, had Luther in de eerfte uitgaven zyner ver-
taling juist in deezen zin regt uitgedrukt, maar
L 5nbsp;hy
hy heefc in het vervolg zyn eerfte beter inzien ver-
laten, en vertaald: en erkennen, dat Christus lief te
hebben,beter zy,dan alle wetenfüiap; dewyl hy mis-
fchien geloofde, dac Paulusniec fprak van de liefde
van Chriscus jegens de waare gelovigen, maar van
de hefde, die zy jegens hem behoren ce hebben,
van welke niec kan ontkend worden , dat als zy
vuurig en een vrugt des geloofs is, zy in waar-
dy alle, ook de volmaaklfle kennis overtreft. Hoe
waar dit ook zy, egter eischt de famenhang, dat
men de liefde van Christus jegens de menfchen
verfta, alzoo hy het is, wien alle menfchen eengt; n
vryën toegang toe God ce danken hebben. Het
gevolg en de vrugc van deeze liefde is hunne
vervulling met alle weldaaden van God: opdat gy
geheel moogt vervuld worden met alles wat Godlyk
is:nbsp;tou dsov moet uit den famenhang ver-
klaard worden, en dewyl het woord ro/Ä«^^, TXvpicpK»
in de algemeenfte betekenis alles te kennen geeft,
wat tot een voorwerp behoort, zoo moeten on-
der allés wat Godlyk is, alle weldaaden verftaan
worden, welke de gelovigen door Christus deel-
ägtig worden , alhoewel ik met die geenen niet
zeer zou willen twisten, die ondernbsp;rou
esov liever de Kerk van Christus zouden willen
verftaan, in welken gevalle dan de uitdrukking,
met alle de volheid Gods vervuld worden , zeggen
zoude, dat de Ephefiërs met de geheele gemeente
Gods fteeds verëenigd mogcen blyven.
Hpezeer de Apostel van de overdenking der alge-
mcc-
-ocr page 185-meene, over alle volken zig uitftrekkende, genade
Gods doordrongen zy, blykt uit deszelfs lof,
waarmede hy zyn gebed befluit : Hem, die door
zyne reeds aan ons bewezen magt, onbegrypelykmeer
doen kan, dan wy bidden en denken kunnen, zy
daarvoor prys , en eere in de gemeente van Jefus
Christus, ten allen tyden, van eeuwigheid tot eeuwig-
heid, Amen! De Joden verwagteden veel van God,
maar dat hy meer doen kan, dan wy bidden en
denken kunnen , bewyzen de Christenen uit de
Heidenen, welke God, zonder hen aan de Volks-
wetten der Joden te onderwerpen, door Christus
even zoo gelukkig maakt, als déeze.
ly^ov, is zoo veel als éy.y.Ky,(rici IVi^ou XP'-'quot;^
gemeente van Christus, alfchoon het voor het ove-
rige onbetwistbaar is, dat wy God niet op eene
hem behaaglyke wyze pryzen kunnen, indien hy
ons niet door zyne Leere en door zynen Geest
daar toe bekwaam maakt.
VYFDE AFDEELING.
Cap. IV. I-I7-
De Apostel, de te voren verborgen leere, dat
de Joden en Heidenen door éénen Godsdienst ge-
zegend zouden worden, voorgedragen hebbende,
verbind daarmede volgens zyne gewoonte, eene
nadruklyke vermaning, en wel vooreerst tot eens-
gezindheid en gemeenfchappelyke overëenftem-
ftemming in deezen waaren zoo weldaadigen Gods-
dienst, tot liefderyke en befcheidene verdraag,
zaamheid, alzoo deeze eenigheid allegn door vre-
delievende en liefderyke gezindheden ook ftrekken
zoude tot ibeftendigen wasdom in de kennis der
leere van Jefus Christus, opdat zy door derzelver
Godlyke kragt in alle (tukken Heeds beter en voi.
maakter mogten worden. Eene'vermaning, voor
alle belyders van Jefus gewigtig, en ook in onze
- tyden nodig, die met gronden onderfteund, en
met waarfchuwingen verzeld worden, welke hun-
ne geheele opmerkzaamheid waardig zyn.
Zoo vermaane ik u dan, ik, die om des Heeren
wille gevangen hen, overëenkomflig uwe roeping tot
het Christendom te leven, met alle ootvwedigheid,
zagtmoedigheid en geduld elkander liefderyk te ver-
dragen, en ernftig daar op bedagt te wezen, dat gy
door den band der verdraagzaamheid verëenigd, de
eenigheid in de leere des Geestes van God vast moogt
houden, één Ligchaam en één Geest wezen, nadien
gy door uwe roeping tot het Christendom tot ééne
en dezelfde hoope geroepen zyt. Het betreklyk
woordeken , dan, iuv toont het verband deezer
vermaning met het voorgaande aan. De van hem
voorgedragen leere behoort niet enkeld tot het
verftand. Zy ontdekt ons wel de grootheid en
den onmeetbaaren omvang der genadige gezindhe-
den van God jegens alle menfchen, en wyst aan,
hoe
-ocr page 187-hoe zeer het Joodfche volk dwaalde, als zy zig
wysmaakcen , dat alleen Abrahams nakomelingen
met uicfluiting van alle overige volken, voorwer-
pen van zyn welbehagen en goedheid waren. Doch
alles, wat wy van God leeren, moet op ons hart
werken, enbepaalen, welke gezindheden wy zoo
wel jegens hem, als jegens eikanderen behooren
aan te nemen. Paulus werd derhalven door de ge-
fteldheid der aan hun verkondigde waarheid tot zy-
ne vermaning gedrongen. Ik, zegt hy, verviaane-
u dan, ik, die om des Heeren wille gevangen hen.
Hy gewaagt wederom van zyne uiterlyke tegen-
fpoedige omftandigheden, waar in hy zig om de leere
van Jeius bevond. Dit is het natuurlykst verband
der woorden, om des Heere wille met de overige
woorden, natuurlyker dan de meening, welke ze
met het werkwoord, ik vermaane u, famenvoegt,
en wel wegens de gelykheid met heteerfte vers van
het voorgaande Hoofdftuk. Paulus brengthun zyne
omftandigheden te binnen; tot een teken van zy-
nen ernst in deeze zaak; tot een bewys, dat hy
niet bet zyne, maar hun voordeel zoekt; om dus
zyne vermaning des te meer nadruk en beweeg-
lykheid te geven: Ik mag my op myne gevange-
nis beroemen; de leere, welker verkondiging my
dezelve veroorzaakt heeft, is gewigtig en weldaa-
dig, dit gee-ft my regt, om u tot een regtmatig
en waardig gebruik derzelve op te wekken.
Voor alle dingen wekt hy de geloovigen in het
gemeen tot een leven op, hetwelk het Christen-
dom
dom eere aandoet. Is de Godsdienst, dien zy op
Gods roepinge daartoe aangenomen hebben,quot;iets
groots en eerwaardigs, zoo moet hxxn wandel, of
gelyk wy gewoon zyn tefpreeken, hun geheel Ie-
venmet denzelvenoverëenkomftigzyn, opdatdaar-
door anderen tot gunstig beöordeelen van denzel-
ven beweegd worden mogten. Zal wel die geen,
welke verzekert de Godlykheid en voortreflykbeid
van het Euangelie met vaste overtuiging te gelo-
■ven, geloof vinden, wanneer zyn leven ons be-
veelt te twyfFelen aan de waarheid van zyne over-
tuiging? De roeping, waar mede zy geroepen zyn,
KAj^trêo;?,nbsp;is niet anders, dan de van
hun aangenomen eisch, om Christenen te worden.
Dit geluk word in de fchriften der Apostelen dik-
wils met de belofte van het land Canaan aan Abra-
hams nakomelingen, onder voorwaarde, om den
eenigen waaren God en Schepper aller dingen te
dienen, vergeleeken, en gelyk deeze Godlyke toe-
zegging Abrahams roepinge genoemd word , zoo
heet deeze Godlyke belofte, dat wie Christus als
. zynen Verlosfer wil aannemen en zvne leere ge-
hoorzamen, gelukkig zyn zal, ook'eene roeping
Gods aan hen, of hunne roepinge. Daaröm geloof
Ik, dat deeze benaming wegens haare toefpeelin'
en betrekking op Abrahams roepinge in de overt
zetting moet behoLdea worden. Hoe grooter en
gewigtiger deeze weldaad was; want wat is de be-
zitting van Paleftina by de eeuwige zaligheid ver-
geleeken? des te zorgvuldiger moesten zig de be-
ly.
-ocr page 189-lyders van Jefus wagten, om aanleiding te geven
tot nadeelige oordeelen van eenen Godsdienst ,
die buitendien alle vooröordeelen, hartstogten en
ondeugd..'n der menfchen tegen zig had. Zy moesten
zig toeleggen optiet onfchuldigst en volmaakst le-
ven, op dac niet de naam van Christus om hunnent
wille mögt gelasterd worden.
Tot een gedrag, waardig den Godsdienst van Je-
fus, behoorde nu in het byzonder de phgt, om el-
katiderenmet alle ootmoedigheid en zagtmoedigheid,en
met lydzaamheid liefderyk te verdragen. Sommige
uitleggers geloven, dat deeze woorden, met alle
Dotmoedigheid en zagtmoedigheid eene nadere bepaa-
ling van het werkwoord leven, zig vervatten, en
meenen, dac hec volgende werkwoord, of deel-
woord zyne bepaaling alleen'verkrygt door de woor-
den, met geduld, en het woord liefderyk; uit gee-
nen anderen grond, dan dewyl het voorzetzel
met by het woord geduld herhaald word. Maar
deeze. grond is niet toereikend, nadien het werk-
woord leeft, als eene algemeene vermaaning tot
een regt Christelyk gedrag reeds door het by-
voegzel, der roepinge tot het Christendom vaardig
genoeg bepaald is. Gevolglyk is het beter en ge-
wigtiger , dat men de bepaalende woorden, oot-
moedigheid , zagtmoedigheid en geduld en het by-
voeglyk liefderyk, met het werkwoord verdraagt fa-
menvoegd. Men gelooft, dat dit woord in het
Grieksch van het woord leeft, geregeerd word,
en men onderftelt , dat Paulus het vo'ge^s het
Hebreeuwsch gebruik, in eenen uitgang, van de
regelen van het Grieksch afwykende, gezet heeft,
namelyk in den Nominativüs in plaats van den
Accufativus. Maar het is onnodig zulk eene af-
wyking te onderflellen. Het deelwoord «fx^/^csw,
moet alleen met het hulpwerkwoord zyt of wee^t
- ingevuld worden, hetwelk meermaal gefchied en
gefchieden moet; b. v. Col. HL i6. Hebr. XHI.
5- I Petr. n. 18. Ephef V. 15. Christenen moe'
ten eikanderen verdragen, en wel vooreerst met
ootmoedigheid. Het gevoel onzer afhanglykheid
van Gcfd en den' onmeetelyken afftand tusfchen
ons en zyne boven alles verheven volmaakthe-
den, kan hier niet gemeend wezen , alhoewel in
de verpligting tot ootmoedigheid-jegens het hoog-
fte Wezen eene magtige drangreden ligt, om de
gebreken cn onvolmaaktheden van onze medemin-
fchen te verdragen , en geduld te hebben met
hunne zwakheden; want wanneer wy voorregten
boven hen bezitten, wien hebben wy dit te dan-
ken, dan alleen aan God? Ootmoedigheid jegens
hem verwekt ook ootmoedigheid jegens onze me-
demenfchen, welke de Apostel hier aanpryst. Eene
nodige en in de natuur des menfchen gegrondde,
doch egter.den Zedeleeraaren onder de Heidenen
bykans ten eenemaale onbekende deugd. Dat zy
hun onbekend was, daaröver behoeft men zig niet
te verwonderen, dewyl dezelve in de neiging be-
ftaat, om zigzelven met opzigt op anderen naar
zyne eigene onvolmaaktheden en gebreken tebe-
öordeelen, en in deeze betrekking anderen hoger j
dan zig zeiven te achten. Ieder mensch heeft
ne hem eigendomlyke voorregten, waardoor hy
anderen zoo gewigtig en onöntbeerlyk zyn kan gt;
als zy hem wezen kunnen. Eene beftendige be^«
wustheid van zyne eigene onvolmaaktheden, wel-
ke onzen medemenfchen onäangenaam en verdrie-
telyk kunnen zyn, gelyk ons de hunne zyn kuö^
nen, zal iemandligtelyk bewegen, omontzagvoor
hen te hebben, dewyl hy zelf ontzag nodig heeft.
Dus is het ook gelegen met dezagtmoedigheid, met
deeze edele neiging, om over de misllagen en be-
ledigingen onzer medemenfchen niet ligt tot onge-
noegen gaande gemaakt te worden , of, wanneet
wy niet geheel Onverfchillig daarby blyven kun-
nen, ons egter met zagtheid ]egQns hen te gedra-
gen. Het geduld, dat daarby bewezen moet wor-
den , of, als men liever het Grieksch iJ-a-ApoivjiM lang-
moedigheid noemen wil, de langmoedlgheid begrypt
niet alleen eenen hogen graad van zagtmoedigh'eid
en zagtheid met opzigt 'op de ftandvastigheid in de
beöefFening van het geheel gedrag volgens deeze
gezindheden, maar ziet ook Op groote beledigin»
gen , en vertoont zig in eene aanhoudende ma»
tiging van het misnoegen daaröver, en van het onlt;.
genoegen dat zy veroorzaken. Het byvoegzel,
liefderyk, wyst aan de gemeenfchaplyke broii Van
alle zulke gezindheden en deugden. De gebreken gt;
misflagen en beledigingen , waaräan zig de men^
fchen uit onbezonnenheid , of onwetenheid, uit
Mnbsp;ei.
-ocr page 192-eigenzinnigheid, uit al te driftige involging van
hunne eigene vooröordeelen jegens anderen fchul-
dig maken gt; veroorzaken den geenen, die met hun
verbonden zyn, bezwaaren, zyn een last, die ge-
dragen moet worden: en dit is zonder ootmoedig-
heid , en zonder eenen zagtmoedigen geduldigen
zin onmooglyk. Wie daartegen een hart heeft, dat
waare liefde jegens anderen gevoelt, zal zig aan
deeze bezwaaren niet onttrekken. Het verlangen,
om hen gelukkig te zien, word daardoor niet ver-
zwakt, cn de werkzaamheid, die daartoe moet be-
lteed worden, niet vermoeid. Dus veel zegt de
vermaning: Verdraagt de een den anderen met alle
ootmoedigheid, zagtmoedigheid en geduld, volgens de
liefde , die gy eikanderen fchuldig zyt.
Hierop worden zy vermaand ernftig bedagt te
zyn, dat zy verëenigd door den band der vredelievend'
heid of verdraagzaamheid, de eenigheidinde leere des
Geestes Gods vast mogten houden. Het woord Geest
word hier in verfchillende betekenis gebruikt. In
het verband met het zelfftandig woord eenigheid be-
tekent het het voorwerp, waarover zy ée'wfg zouden
zyn, de Leere en den Godsdienst van Jefus, wel-
ke in de fchriften van het nieuw Verbond, naar des-
zelfs oorzaak, den Geest van God, Geest genoemd
word. Want de werkende oorzaak der eenigheid
kan daardoor niet aangeduid worden, dewyl er van
de eenigheid of eendragt over het gemeen niet ge-
fproken word, gelyk de famenhang deezer verma-
ning met den eisch, om zig niet van eiken wind der
ieere her- en derwaards té laatefl dry ven, düidlyk
te kennen geeft; Dë Ephefiërs behoorden het dari
tot hunne beftendige trnftige bezigheid tëiliakeilj
eenen en denzelfdeh Godsdienst Wegetis zyneri
Godiyken oorfprong vast te houden. Daarom moe-
ten zy allen door den band der vredelievendhUd of
Verdraagzaamheid met elkander verbonden zyri;
Deeze deugd word in het Grieksch m^/e genoem'd ^
dewyl haare uitwerking vrede h, volgèris het ge-
bruik óm=de namen der werkingen en oorzaaken met
elkander te verwisfelen.
Het oogmerk en gevolg daar van is: één KgehacS
en één Geeft te zyn, ééne gemeente van jefius^ dié
van eenerlei gezindheden en grondfiellingen in den
Godsdienst geregeerd word,gelyk het eeireeli dezelf-
de ziele is, die alle vryë veranderingen van het lig.
Chaam beftiert en regeert. Tot zodaanig eén oog-
merk zyn er geen zekerder en beter middelen, daä
ootmoedigheid, zagtmoedigheid en geduld, welkd
de opheldering moeten Verzeilen , zonder ti-elke
zulk eene överëenftemming in den Godsdieiist on-
mooglyk is. Menfchen van verfchillende vatbaat-
heid van Geest, die niet alle ecnerièi maat i'aö
kragt, Cn tyd aan de betragting van- hunne verhe-
vene onderwyzingen hefteden kunnen, kunnen ook
iiiet öp 6éhs tot overëenftemming van hunne denk-
beelden gebragt worden. Dwang en magt, welke
met alleen in het gebruik van uiterlyk en ligchaani-
iyk geweld beftaan, maar ook in de verachting der
M 5nbsp;gèër
geenen, welke fchynen te dwalen, of werklyk
dwalen, in magtfpreuken, welke hen van dwaas-
heid of hardnekkigheid befchuldigen , of hun
tegenwerpingen over de gehechtheid aan het ou-
de , maken , zodanige vertoningen van onver-
draagzaamheid jegens andere gevoelens, de hardig-
heid en een vyändlyk hart kunnen niets ten voor-
deele van deeze overëenftemming uitrigten. Alles,
wat verbitteren kan, moet van Christenen ver af
zyn; geen vry fchepzel wil, als een ligchaamlyk
werktuig, behandeld worden. De waarheid heeft
haare grootfte aannemelykheid van de liefde, want
deeze verwekt hy hem, die van haare waarde en
grond overreed zal worden, den wensch en dc nei-
ging, om overtuigd te worden, en hoe veel is dan
niet reeds voor de waarheid gewonnen! Op eene
andere wyze kunnen de menfchen niec tot over-
ëenftemming en éénigheid in den Godsdienst ko-
men, en deeze kan ook op geene andere wyze vast-
gehouden worden. Gefchiedenis en ondervinding
fpreeken overluid daar voor. Hoe veele ongenees-
lyke verdeeldheden der Christenen in de leere zou-
den verhoed geweest zyn, .indien niet de eene
Christen 'den anderen zyne kundigheid , die hy
voor beter hield, had willen opdringen, maar
veelmeer met een liefderyk hart deeze en geene
misverftanden, en dikwils alleenlyk kwalyk ver-
kooze uitdrukkingen der waarheid verdragen, ont-
fchuldigd, of ten besten geduid; maar niet haa-
te-
-ocr page 195-telyke gevolgen daar uit getrokken had, om ze
des te verwerpelyker of verachtelyker ten toon te
ftellen.
Een byzondere grond , waarom de Christenen
naa zodaanig eene éénigheid in den Godsdienst
behoren te ftaen, word opgegeven in deeze woor-
den: Nadien gy door mve roeping tot het Christen-
dom tot ééfie hoope geroepen zyt. Het is de hoope
alleen niet, het is , hetgeen gehoopt word, de
zaligheid. Deeze is voor alle menfchen verwor-
ven, en allen den geenen, die de leere van Jefus
gewillig aannemen, beloofd. De verwagting der-
zelver behoeven zy niet van hunne geboorte óf
afkomst, of van andere voorregten, afteleiden;
zy hebben veelmeer dit alles aan de vryë en on-
verdiende genade Gods te danken. Hoe nodig
is het dan , dat zy by de leere, die hun zoo
groote goederen belooft, ftandvastig blyven, en
door alles , wat eene ernftige liefde vermag, el-
kander daar toe bevorderlyk zyn!
Wy hebben allen éénen Heer, één Geloof, éénen
Doop, éénen God en Vader , die over allen , door
allen en in allen regeert: t'/? xvpiog, /jm- zki? , iv
ßaTTTia-fj-x , éig 6sog xai TfzTi^p TTXVmv , i é^t ^xvrccv , zat
Six TxvTuv, Kxi év ~xlt;7iv- vfiffl. Dc Grickfchc text
laat het werkwoord uit, het welk ligt in te vul-
len is. In de gewoone overzettingen word het woord
vxvTxv enkel met de woorden éi? Qeog -/.»i Txrvjp
verbonden; maar eigenlykdrukt het het onderwerp
uit, aan het welk één Heer, één Geloof, éét
Doop toegefchreven word. Vollediger zoude de
M 3nbsp;Griek-
priekfchp text luiden: TcaTuv e?' éi? wpicg ,
«quot;WS , # ßxTTTi^jjLx, SIS 6so? Ml ■xxTvfi. De gtonden
zyn gewigtig, waarom allen, welke de leere van
phriptus aannemen , zig tot de éénigheid in dea
(jodsdjenst bevlytigen moeten. De eerfte is: wy
allen hebben éénen IL er. Deeze is Jefus Chris-
lus, dieniet alleen, dewyl hy met zynen Vader
^e eenige waare God is, maar voornamelyk ook
wegens onze verlosfing een onbetwLstbaar regt
heeft, om over ons te heerfchen. Kunnen wy
als zyne belyders het regt der heerfchappy
fivgr ons niet betwisten, dan kunnen wy ons ook
^an de verpligting om onze gezindheden en ons
|even naar Zjme voorfehriften io te rigten, niet
prsttrekken. Hoe! behooren onderdaanen van één
en hetzelfde Ryk, om de verfcheidenheid hunner
kundigheden eikanderen te haaten of te vervolgen?
pf hoe kunnen zy de éénigheid deszelven anders
dan door verdraagzaamheid en liefde tragten ce be-
vorderen ? Wie yan zyne onderdaanen durft zig
pnderwinden, om zyne meeningen enkel uit eigen-
min of heerschzugt anderen op te dringen, pf tebe-
weeren, als hy deeze waarheid ziet, en de kragt
van haare bewyzen voelt? Wy Iiihien aUetéén ge-
loof. Buiten kyf is geloof hxei- het zelfde als Gods-
dienst. Onze Heer is een Heer van alle menfchen.
Hy is geen Koning enkel over één volk , gelyk
de Joden eenen Meslias verwagteden, dev/yl zyde
voorzeggingen der Profeeten kwalyk verftonden.
Dus is het ook gelegen met den Godsdiens?.
Pe Mofaifche was iq zynen oorfprong Godlyk,
niaay
-ocr page 197-maar zyne verordeningen konden niet van alle vol-
ken waargenomen worden, maar Jefus leeringen in
tegendeel zyn van die gefteldheid, dat zy allen vol-
ken , in welke oorden zy ook woonen , tot een
rigtfnoervan hun geloof van God, hunne gezind-
heden en leven dienen kunnen. Gevolglyk moeten
de Joden, als zy belyders van Jefus, den waaren
Mesfias, zyn willen, de Heidenen daaröm niet van
hunne gemeenfchap uitfluiten, dewyl zy de wetten
niet behoeven waar te nemen, aan welken hun volk
te voren onderworpen was. Zy hebben veelmeer
oorzaak om God te pryzen , dat zy nu met alle
menfchen één geloof hebben. Zy hebben ook allen
maar éénen Doop. Deeze geeft een iegelyk, die
hem ontvangt, een gelyk aandeel aan de genade
Gods, daar de befnydenis den Joden flegts de be-
zitting van het land Canaan en de daarmede ver-
bonden aardfche voorregten en weldaaden Gods
verzekerde. De Doop, zonder welkèn zy zoo m.in,
als de Heidenen, deel aan het Ryk van den Mesfias
kunnen hebben, belooft aan allen eene veel hoger
en volmaakter gelukzaligheid, als zy de leere van Je-
fus gehoorzaam zyn, te weten, de vergeving der
zonden en de eeuwige zaligheid. Wy hebben allen
maar éénen God en Vader. Ieder volk had te voren
zyne eigen Goden gediend; ieder hield de zyneti
voor grooter en verhevener , dan de Goden van
andere volken ; ieder had ook zyne byzondere
Godsdienfl:en, zyne eigene verborgenheden (quot;^y-
fteriën) en offeranden, waardoor zig hetzelve van
M 4nbsp;' »a-
andere onderfcheidde, Men zoude eene groote onwe-
tenheid in de gefchiedenis van het menschlykbyge-,
loof verraaden, als men beweerde, dat deeze ver-
fqheidenh^id geenen invloed inde wederzydfchebe-
ïrekkingen der volken jegens elkander gehad hadde.
Konde het den Egyptenaar onverfchillig wezen ,
qat hy wegens den dienst zyner Godheden van de
Grieken en Romeinen hefpot wierd? Was hec on-
der deezen geen misdaad tegen de« ftaat, wanneer
V-inand zonder openbaar gezag deGodsdienften van
jmdere natiën wilde invoeren? De Joden zelfs ba-
den den eenigen vvaaren God we! als den Heer van alle
Rienfchen, maar niet als.den Vader van alle menfchen
aan, Het is waar, Hy had zigzelven wel jvoor den
God van Abraham, Ifaak en Jacob verklaard; maar
niet in dien engbeperkten zin, in welken de Joden
hem als den byzonderenBefchermgod van hun volk
gig voorftelden, Dit vaHche denkbeeld boezemde
hun eene veriichting en afkeer jegens andere vol-
ken in, die met gelyke verachtingen afkeer beant-
woord werd, Jéfus Christus verfcheen, om de Jo,
den yan deeze dvvaling te verlosfen. Hy leerde,
dat wy allen alleen éénen God dienen zouden , maar
eenen God, die jegens alle menfchen gelykelyk ge-
zind was, die allen zender eenig onderfcheid van
volken, als Vader, volkomen gelukkig wil maken.
Voor de algemeene menfchenliefde kan er geen vas-
ter en onbeweeglyker grond zyn, dan deeze leere,
Wy hebben allen éewf?2 God, en welk eenen God?
één^n Vilder, di^ over allendoor all^n, en in allen
regeert. De gewoone uitgaven zetten het voor-
naamwoord ulieden in den text, alsöf Paulus ge-
fchreven had, die over\u lieden allen, door u alleui
en in u allen regeert. Maar vele goede handfchrif-
ten laten het weg, en alswy het oogmerk van Pau-
lus overwegen, verdient deeze leeswyze den voor-
rang boven de gewoone. Volgens eenige uitleg-
gers wil de Apostel met deeze befchryving van God
meer niet zeggen , dan dat wy alle goed dat wy heb-
ben, aan God , den Vader, verfchuldigd zyn. Ik
erken, dat ik my by deeze verklaring niet kan voe-
gen. God over allen, is buiten kyf God, die over
allen regeert, wiens heerfchappij alle menfchen on-
derworpen zyn. God door allen is God, die alle
menfchen tot uitvoering zyner weldaadige oogmer-
ken gebruikt, en hen onderling door de inrigting
en bepaling hunner kragten tot één groot gemeen-
fchappelyk oogmerk gelukkig maken wil. Maar
God in allen is hy, voor zoo verre hy eenes iegely-
ken menfchen lotgevallen en veranderingen tot
zyn waare best fchikt en befliert.
Ieder van ons, gaat Paulus daaröm voort, heeft deel
mn de genade Gods, alhoewel naar de maate, naar welke
Christus zyne gaven uitdeelt. Gods genade is waar-
lyk algemeen, en (Irekt zig over alle menfchen uic.
Egter blyft by de geenen, welke daar deel aan ont-
vangen , quot;eene verfcheidenheid over, die haaren
grond in derzelver verfcheidcne vatbaarheid, maar
niet in eenige eigenzinnige partydigheid van den
V,'eldoener heeft. Zoo zyn allen, die tot één Ko-
M 5nbsp;ning.
ningryk behoren, onderdaanen van eenen Opper-
heer, alhoewel zy in zyn Ryk niet allen tot gely-
ke waardigheid en ambten verheven worden , of
verheven kunnen worden, Intusfehen moet deeze
verfcheidenheid de eendracht der onderdaanen niec
ftooren; niemand moet deswegens eenen anderen
benyden of haaten. Of het woord gewa^/e hier in
eene algemeene betekenis van alle weldaaden, die
wy aan Christus te danken hebben, of alleenlyk
van de verfcheidene leerambten in de gemeente ce
verdaan zy, alzoo hy van deeze in hec vervolg by-
zonder fpreekt, is moeilyk om ce beflisfen. Het
zekersc is, dac men by de ruimfte becekenis van het
woord genade fl:aan blyfc, nademaal ook by die,
welke alle belyders van jefus met elkander gemeen
hebben, trappen in de bezitting, in het gebruik en
genot plaats hebben, zonder dat men eenige karig-
heid of partydigheid by den gever mag voorönder-
ftellen, die als een wys gever zig in de uitdeeling
zyner gaven naar hec perzoonlyk en individuëel on^
derfcheid des eenen van den anderen rigcen moec.
Hy is daaröm, omniet de Schrift te fpreeken, ten
Hemel opgevaren, heeft de gevangenen in Triumph op-
gevoerd, en gaven onder de menfchen uitgedeeld. Ge-
meenlyk worden deeze woorden met het negende
en tiende vers als een bewys van de voorgaande
uitfpraak verklaard. De grond daar van is de mee-
ning, dat de68fl:e Pfalm onder de Pfalmen van den
Mesfias behoort. Deeze meening heb ik voorheen
zelf met zeer fterke overtuiging van haare waarheid
om^
-ocr page 201-omhelst; maar de gronden, welke haar veroorzaak-
ten, doen thans die werking niet meer op my, die
zy voorheen hadden, nadien de herhaalde onder-
zoeken aantoonen, dat de uitlegging, die hem niec
van Christus verklaart, ongedwonger enligteris,
dan die; welke hem als eene voorzegging van
Christus behandelt. Maar houd Paulus hem daar
niet voor? Dit geloofde ik weleer ook met andere
uitleggers; doch zonder genoegzamen grond. De
wyze, op welke Paulus deezen Pfalm aanhaalt en
gebruikt, is alleen geen bewys, dat hy hem voor
eene voorzegging van Christus gehouden heeft;
men kan de Schrift ook op deeze wyze aanhalen,
als men tot beteekenis van eigen gedagten haare
vvoorden gebruikt, die in het boek-, waaruit zy
ontleend zyn, geheel andere, alhoewel misfchien
gelykvormige voordellen uitdrukken, ply bewyst
alzins in deeze woorden, dat thans alle menfchen
deel hebben aan de genade Gods, alhoewel naar-
de maate, gelyk Christus zyne gaven uitdeelt; maar
niet daai'uit, dat deeze woorden eene voorzegging
vervatten, maar daaröm, omdat zy bekwaamlyk
gebruikt kunnen worden, om de oorzaaken aan te
wyzen, om welke alle menfchen aan Gods genade
door Christus, alhoewel niet allen in gelyke maa-
te, deel hebben, Wy zyn dit aan zyne verhoging
aan Gods regtehand verfchuldigd, gelykerwys hy
met dat inzigt voor ons vernederd is geworden,
om voor alle iiienfchen de weldaaden van zynen
Vader te yerweryen; daarom is ieder van ons ge-
nade wedervaren. Wie kan ontkennen, dat de
woorden van den Pfalm byzonder naar de verande-
ring 5 die Paulus daarmede voorgenomen heeft,
zeer gefchikt zyn, om deeze gedagte op eene aan-
gename en zinryke wyze uit te drukken ? Spreekt
de Pfalm van de zegepraalende intrede van David
op den berg Zion; is deeze de hoogte, op welke
hy als overwinnaar opvoer; welkeen treffend beeld
is niet deeze overwinnaar en zyn zegepraal van
Christus, dien God, nadat hy het groot werk on-
zer verlosfing, onäangezien allen wederfland zyner
vvreede .vyanden , volbragt had , in den Hemel
verhoogd heeft! Maar ook welk een onderfcheid
tusfchen beide! David ontvingnbsp;naar de
wyze der Oosterlingen; Christus in tegendeel deel-
de gefchenken uit. Hy werd tot een Heer over .al-
les verheven; maardaaröm, omdat hy zig ten bes.
ten der menfchen vernederd had; zyne verhoging
brengt ons zyne vrywiüige vernedering in gedagte.
De uitdrukking; hy is opgevaren: wat zegt dit an-
ders, dan dat hy eerst op aarde 7ie der gekomen is?
Wanneer Paulus dus verklaard word, en dus moet hy
verklaard worden, voor zoo verre men niet bewy-
zen kan, of dat deeze Pfalm, welks woorden hy
gebruikt , eene voorzegging van Christus is , of
dat men hem in zynen tyd daarvoor gehouden heeft;
dan verdwynen alle zwarigheden , waaröver zoo
veele uitleggers in groote verlegenheid geweest
zyn. De Dichter van den Pfalm verftaat in de
woorden, hy is in de hoogte opgevaren, door de hoog-
te
te den berg Zion; Paulus in tegendeel den Hemeh
omdat het Hebreeuwsch zoo wel als het Grieksch
elke hoogte, en dus ook den Hemel kan beteke-
nen. De Griekfche woorden , ävxßxivsiv en nar«-
ßxrvsiv laten zig niet door geheel gelykluidende
woorden in onze taal uitdrukken. Hier voegen
niet de woorden , opklimmen en afklimmen, nog
de woorden , opvaren en nederdaalen, alhoewel
deeze de bekwaamfte zyn. Ten Hemel opklimmen
zegt dac niet, hetgeen wy denken , als wy van
Christus zeggen , dat hy opgevaren is, en op de
aarde nedergedaald, dac niet, hetgeen wy ons
voorftellen , als wy aan Christus vrywillige ver-
nedering denken. Iedere taal heeft, byzonder in
woorden, die denkbeelden uitdrukken, welke te-
gen elkander overgefteld zyn, haare eigene vry-
heden, welke in andere taaien niet kunnen over-
gebragt worden. Het Grieksch, rx Kxrurspx
f^amp;pvj t-/,f yyfi heeft Luther vertaald; tot de onderfte
plaatzen der aarde. Maar deeze woorden zyn en-
kel eene; omfchryving van de aarde , gelyk
rpov ^xU^trvfi niet een zeker bepaald gedeelte der
Zee, maar de Zee zelf. Ten minften is de uit-
drukking alleen gekoren , om het denkbeeld van
de verdienftelyke vernedering van Gods Zoon
des te meer gevvigts te geven. Sommigen hebben
TX nxTurepx (ispi^ rvß yvß van het graf willen ver-
klaren; maar het ontbreekt tot ftaving van dee-
ze verklaring aan duidlyke voorbeelden van een
gebruik van dit woord elders in denzelfden zin.
Voor het overige bewyst deeze gantfche befchry-
ving van Christus liet beftaan van onzen Verlosfer^
als Gods Zoon, voor zyne menschwording zod
duidelyk, dat het ook met geene, flegts eenigermate
fchynbaare twyffehng kan betwist worden. Paulus
leert, gelyk Jefus zelf, die gt;//. m. 13. van zig
zelven zeide, niemand vaart-ten Hemel op, dan die
van den Hemel nedergedaald is, namelyk de Zoon des ■
menfchen, die in den Hemel is. By de uitdrukking
des Apostels, boven alle Hemelen opgevaren of ver.
hOogd wordeni geloven JVetftein en andere uitleg-
gers, dat Paulus misfchien aan dezeven Hemelen
konde gedagt hebben, welke de Rabbynen zoo
naauwkeurig weten te befchryven. Men kan niet
ontkennen, dat men in zynen tyd aan drie Heme-
len gedagt heeft, den lugthemel, den fl:arrenhe-
mel, en boven dieti nog eene onmeetelyke ruimte,
die men zig als de verblyfplaats der Godheid en de
woning der gelukzaligen voorflelde; gevolglyk kon-
de deeze zinnelyke voorilelling als een beeld van
Gods alomtegenwoordigheid gebruikt worden;
Maar wie zal gefchiedkündig borg willen ftaan,
dat die RabbynfChe dromen reeds in de eerfte
Christelyke eeuw onder de Joden algemeen aange-
nomen geweest zyn ? Daar zyn myns achtens,
voor de uitlegging der Schrift in onze dagen twee
gevaarlyke klippen , voor welken men zig niet
zorgvuldig genoeg wagten kan. De eene is de ge-
neigdheid, om in de woorden der Schrift veele
zoogenaamde volksmeeningen te vinden , die er
mis-
-ocr page 205-misfchien nooit geweest zyn, dewyl zy alleen op
rekening van enkele droomers moeten gefteld
worden; de andere is de geneigdheid, om minder
by haare uitdrukkingen te denken, dan men naar
de wetten van het fpraakgebruik daarby denken
moet; dan onder het voorwendzel, dat de Ooster-
fchewyze van fpreken eenen hogeren toon beeft,
dan de koele Westerfche ; dan onder dit voor-
wendzel , dat men op de woorden niet al te zeer
ftaan moet; dan onder dit, dat men aan de Etymo-
logie niet moet blyven hangen; om van andere
voorwendzels niet te gewagen. Want alhoewel
in dit alles veel uitlegkundige waarheid is, zoo kan
deeze egter ligt misbruikt worden, om uitleggingen
op te fchikken, aan welke regtmatigheid of naauw-
keurigheid en bepaalheid ontbreekt. Dus zou de
fpreekwyze van Paulus TrX^pow ru, vmtx niet bete-
kenen, alles, of allen met weldaaden oïgaven ver-
vullen, dewyl deeze verklaring zig alleen op de
Etymologie grond. ïlXviponv tx Tccyra zou alleen-
lyk heeten, over alles heerfchen, onäangezien dee-
ze betekenis minder grond in de taal heeft, dan
die eerfte, die tevens met den geheelen famen-
hang van des Apostels voorftellingen meer over-
eenkomt, alzoo Paulus uitdruklyk Christus voor
den geenen verklaart, die de gaven en weldaaden
Gods na zyne verhoging onder de menfchen uit-
deelt , gelyk dan deeze hem toegekende uitdeeling
een gewigtig gedeelte van zyne heerfchappy over
alles uitmaakt.
Hoe
-ocr page 206-Hoe onbetwistbaar dit zy, bewyst de Apostel
zelf, als hy dus voortgaat: Dezelfde is het, die
fommigen tot Apostelen , fommigen tot Profeeten,
fommigen tot Euängelisten, fommigen tot Herders en
Leeraars verordend heeft. De Apostelen waren de
geenen, vvelker Leeräarämbt aan geene byzonde-
re gemeente verbonden was ,• Profeeten zulken ,
die uit eenen byzonderen aandrift van Gods Geest
fpraken en leerden , wat zy ook voordroegen.
Wat voor een byzonder ambt de Euängelisten
gehad hebben, of men de medehelpers der Apos-
telen , welke deeze met hunnen last of bevelen
dan aan deeze, daü aan geene gemeente zonden,
onder deezen naam verftaan moet, kan men met
geene genoegzaame zekerheid bepalen, en aan eene
naauwkeuriger kennisfe derzelven kan ons ook
niet veel, gelegen zyn. Dat onder Herders en
Leeräars alle overige gewoone Opzieners en Leer^
iiars der Christelyke gemeentens te verftaan zyn,
behoeft geen bewys. Alle deeze onderfcheiden
perzonen hadden hun ambt, benevens de daar
toe' nodige gaven van Christus, het hoofd der
gantfche gemeente. Deszelfs inftelling is eene
weldaad, die wy aan hem verfehuldigd zyn , en
een gevolg van zyne verhoging en voorgaande
vernedering, waarby alles op de toeëigening van
zyne voor ons volbragte verzoening doelt. Want
welk is het oogmerk en doel van het, door hem
ingeftelde Leeräarämbt? Waartoe heeft hy fom-
migen tot Apostelen , anderen tot Profeeten, ande-
ren
nn tot Euängelisten, anderen tot Herders en Leer-
aars verkoren? Tpogto,nbsp;r^y äy^c,, tot ver-
. betering der Heiligen, of aanbidders van Gcd. Der-
zelver wezenlyke welvaard zoiide door hen be-
vorderd worden; die is de tiitgeftrekfte betekenis-
van hec woord y.xTcipricrp.oi, die naar het verband bo-
ven andere naauvver beteke nisfen verJienc gefteld
te worden , alhoewel „ok de vcrëenr-
ging derzelven tot ééne gemeente van Christus
betekenen kan. De volgende woorden, ipro:gt;
oixKCyug , iig tov c7:-:iJ.xr:g rov xp!lt;;ou Ut men
met de voorgaande op nicer dan ééné wyze ver-
binden ; of als byzondere byvoegzels, in welke
wyze van famenvoeging zy enkel dienen zouden,
om op te helderen, bet geen hy door de verhete-
ring der Heiligen verftaat, en dit op meer dan
eene wyze uictedrukken, alsöf hy had willen zeg-
ggn: Christus heeft de Apostelen en andere Leer-
aars verordend, om de dienaars van God te ver-
beteren, hun met hun ambt te dienen, en de toe-
neming der gemeente, of van Christus ligchaam
te bevorderen. Of men kan ook deeze woorden
onmidlyk met hec werkwoord , ftmenvoe-
gen, als had hec zullen zyn: éSi^^s ïig-ro SmzsKiy
(rots xyioiq) y.xi iig öixo^oiJ.s.iy To iT^jj-x rou xpi^ou 7rpc(s
r,y y.xrapri^^.oy , by welke famenvoeging de woorden,
van de voorgaande
door een commaonderfcheiden moesten worden, al-
ichoon zonder eenige wezenlyke verändering van
den zin. Eindelyk kan men enkel de uitdruk.
ïting ,nbsp;J'«'»'« met bet werkwoord
famennemen, maar de laatfte, é'?
TOV Crufj-XTOS rov xp-?ov, met uitftryking van het
comma, tot het woord Sii^cvmg betrekken , in welk
verband zy den aart des dienstes of des ambt?,
hetwelk den Apostelen en andere Leeraars toever-
trouwd was, door het aanwyzen van deszelfs doel
en nuttigheid befchryven en verklaren; alle dee-
ze dienaars der Kerke zyn tot de verrigdngen
van een ambt of dienst bellemd , opdat zy de
ftichting, het toenemen, het best van Christus
lichaam, dat is, zyne gemeente, bezorgen zou-
den. Men heeft in alle deeze woordvoegingen,
onder welke ik de beide laatften boven de twee
anderen ftelle, eenerlei denkbeelden; alleen m on-
derfcheiden fpraakkundig verband met elkander;
voorts komt alles hierop neder, dat Christus ,
wanneer hy fommigen tot Apostelen, anderen
tot Profeeten verördent, daarby geen ander oog-
merk heeft, dan het best van Gods aanbidders
te bevorderen, en die geenen, welke hy zynhg-
thaam noemt, door de hun opgedragen verrigtin-
gen, volmaakt te maken.
Dit oogmerk befchryft Paulus nog uitvoeriger:
f,exp'nbsp;i.ï évor-^rx rvßnbsp;t«'
rov ùav rov 6s=v, ii? dvSpx rsKziov , ii? [lerpou
•gt;;KiyMi rov 7rAv;pcepLXTo? rou ■x^'-zov. tot dat wy allen ge-
raken tot de éénigheid des geloofs en der kennisfe des
Zoons van God, tot volkomen mannen opvasfen , en
de volle fterkte, welke alk belyders van Jefus beho-
len
-ocr page 209-rtn te hebben, bereiken; of om nader by de kort-
heid van het oorfprongkeiyke te blyven , tot dat
wy allen in één geloof en in ééne kennisje des Zoons
van God tot volkomen mannen opWasfen, en de volle
fl.erkte bereiken, welke alle belyders van Jefus die-
nen te hebben. De particula totdat, zal niec
aanwyzen , hoe lange de gemeente van Chriftus
buitengewoone en gewoone Leeräars hebben zou,
maar heeft mee het vooxzetxel opdat hx, eene en
dezelfde betekenis. Christus heeft het Leeräar-
ämbt ingefteld, omdat alle menfchen tot eenerlei
gedagten en begrippen in den Godsdienst van Je-
fus zouden gebragt worden. Daarïn beftaat de
éénigheid in het geloof en in de kennisfe des Zoons
van God, of deszelfs waare GoJsdif:'nst. Hy ken-
de die éénigheid in de leere van Jefus niet, volgens
welke de Christenen by alle verfcheidenheid hun-
ner denkbeelden nopends dezelve nogthans in de leere
zelve, of in derzelver grond met elkander zou-
den kunnen overeenftemmen. Tot éénigheid in
de kennisfe des Zoons van God is de éénigheid
in de voorftellingen van derzelver inhoud onönt-
beerlyk. Deeze kennisfe kan verfcheiden trappen
van duidlykheid, bepaaldheid, uitvoerigheid by
verfcheiden Christenen uic onderfcheiden oorza-
ken hebben. De een kan meer leerftukken ken-
nen dan de ander; de een kan enkele plaatzen
der Schrift anders uitleggen dan de ander; maar
hoe by tegenftrydige voorftellingen en begrippen
tan hetgeen Christus en zyne Apostelen geleerd
N 2nbsp;ijgb.
hebben, nogthans éénigheid in de leere van Jefus
mooglyk kan zyn; hoe men beweeren kan , dat,
wanneer deeze den Zoon van God enkel zig als
den'besten en volmaakften Leeraar der menfchen,
geene daarentegen zigalseenenPerzoon voorftellen,
die niet alleen Mensch, maar ook God is; deeze
aan den Geest van God eene Perzoonlykheid toe-
fchryven, geene in tegendeel hem dezelve ontzeg,
gen; dat alle deeze egter in de kennisfe des Zoons
en des Heiligen Geestes overeenkomen, en de een
zoo wel als de ander in den Zoon en den Heiligen
Geest gelooven, hoezeer ook hunne denkbeelden
van beiden tegen elkander overgefteld zyn; dit
kan men op geenerleië wyze begrypen, alhoewel
zy in hunne oogmerken en gezindheden met elkan-
der overeenkomen kunnen. Inmiddels is dit bui-
ten kyf, dat eene algemeene en doorgaandfche ge-
lykvormigheid inden Godsdienst van diegeenen,
welke de Openbaring tot eenen rigtfnoer van hun
geloof en leven aannemen, en ten minften daarïn
ééns zyn, niet kan worden afgedwongen; maar zy
behooren allen daarna te ftreven, dewyl deeze zelfde
gelyk vormigheid tot den mannelyken ouderdom
van eenen Christen behoort. Is de mensch de jaa-
ren van kind en jongeling te boven; heeft hy dee-
zen tydderzaaijing welbefteed; is hy leergierig ge-
weest; heeft hy uit liefde tot de waarheid beproefd,
om zelf te zien en te denken ; zoo heeft hy ze-
kerlyk zoo veel kundigheid verzameld, en zoo vee-
le gebrekkige of overhaafte oordcelen verbeterd,
dat
-ocr page 211-dat hy nu niet alletn als een ryp en volwasfen man
zelf kan oordeelen, onäfhangiyk van de beflisfin-
gen van anderen , en uit eigen nadenken, maarook
met anderen , welke hunnen Geest op gelyke wyze
gevormd hebben, over alles, wat allen evenzeer
gewigtig zyn moet, gelykeg;edagten en meeningen
zal hebben ; want de waarheid is maar ééne, en
kan maar ééne zyn. Niet anders is het met het
Christendom gefteld. Wanneer wy de waarheid
ernflig liefhebben en zoeken; wanneer wy in het
onderzoeken van hetgeen Christus en zyne Aposte-
len geleerd hebben, de behoorlyke middelen, om
die te ontdekken, aanwenden, en ons nog van de
vooröordeelen van gezag, nog van de drift, om
ons van anderen te onderfcheiden, laten overdwars-
fen, zoo zullen wy ons zeker van tvd tot tyd innbsp;Iv
onze vooiftellingen over de wezenlykfte en gewig-
tigfte punten van den Godsdienst verëenigen. Wy
zullen daaröver de een ais de ander denken en oor-
deelen, quot;of wy moepten het dwaas gevoelen aanne-
men, dat de woorden van Christus cn zyne ^«Apos-
telen alles betekenen zouden, wat zy maar kunnen
betekenen. Daarop zal, volgens den Apostel, al-
le gemeen onderwys, en alle eigen nadenken doe-
len. Ieder behoort «yyp -rzXtai een volmaakt man
te worden; ieder -/^.ty.trj rovnbsp;t:v
te bereiken , of den ouderdom, vi-elken alle die gee-
nen di'-ren te hel b'n , die tot Christus behoren ,
of derzelver gedeldheid en grootte; want
kan beide betekenen. Sommige uitleggers willen
N 3nbsp;het
het woord Th/jpapLx met y/KiKix, a's een byvoeglyk
woord verbinden; maar dit is te hard, want Pau-
lus verftaat doornbsp;tqvnbsp;altyd die gee-
nen, welke zyne gemeente uitmaken. Deeze moe-
ten in de kennisfe van Jefus beftendig verder ko-
m.cn, en eindclyk iTioet de tyd verfchynen, dac
wy niet meer kinderen zyn, welke zig van ieder
wind der leere, of onderwys door de bedriegery van
arglistige en in de kunst van verleiden uitgeleerde
menfchen, als van den vloed der Zee laten her- en der-
waards werpen en dryven: ifx ^-/jiUTt Kjui/j/y^rici, x-äv-
otci'i^xp'.syit y,g.t Tipilt;pi-pop.syA dyspia T/ß SiSxiyxx-
AiÄj év T'^ xvßsuz ray dyipi:7rii:v iy Trsvoapyiif. rpog ry/y
y.doSsixy ryfi TKxyyß. Enkel onëigenlyke , fterke
en wel uitgezogte uitdrukkingen, om den onzeke-
ren en wankelenden toeftand der geenen te fchilde-
ren, die nog geene eigene vaste kennisfe der waar-
heid hebben. Kinderen beteekcnen menfchen,
welke zig, om dat zy voor de kennisfe der waar-
heid nog geene geöeffende zinnen hebben, en nog
zwak in 't verftand zyn, ligt in hunne denkbeel-
den laten verwarren. Veränderlykheid, ligtzinnig-
heid, onmatig welgevallen in alles wat nieuw is,
fchielyke afwisfeling van vertrouwen, en begeer-
te om zig te vertonen, om ook gezien te worden,
teekenen den leeftyd der Kinderen uit onder andere
Hienschlyke leeftyden. Wien nu dergelyke zwak-
heden nog aankleeven ; die nog daarby door dc on-
dervinding weinig geleerd is, hoe ligt kan die niet
van de eene tot de andere meening overgaan? Ieder
nieuw
-ocr page 213-nieuw voorftel, welk dergelyke Christenen horen,
is gelyk een wind, die het zwak riet eene andere
wending en rigting geeft. Ieder bedrieger kan hen
misleiden, gelyk Kinderen in het Goochelfpel ligt
te bedriegen zyn. Nog onbekwaam, om den fchyn
van het waare, van de waarheid zelve te onderfchei-
den , kunnen zy van ieder , die zig op de kunst
van verleiden heeft toegelegd, ingenomen en 0ver-
dwarst worden, omdat het hun nog aan de be-
kwaamheid hapert, om arglistigheid ook onder het
masker der wysheid of billykheid te ontdekken.
Dus worden zy, als van de baaren der Zee heen
en weder geworpen en gedreven, en wankelen al-
tyd tusfchen dwaling en waarheid over en weder;
altyd in gevaar, om meer voor waarheid te houden,
het geen glinftert, en hunne driften en hartstogten
vleid, dan hetgeen wel den fterkften toets door-
ftaat,maar misfchien voor hunne veründerlyke drif-
ten niet zoo aangenaam is. Hoe hinderlyk is zulk
een middelftaat tusfchen duisternis en licht niet
voor de waare Godzaligheid -en Deugd , waarom
het den verleideren niet te doen is, welke de zwak-
heid van zulke nog onmondige Christenen tot hun-
ne inzigten zoeken te nutte te maken ! Om hen
daar van te bevreiden , is het oogmerk van het
Leeraarampt van Christus ingefteld. Onverant-
woordelyk derhalven handelen die geenen, welke
daartoe geroepen, in plaats van de ongeöeffenden
en zwakken meer te verlichten en in de waar-
Beid te bevestigen , hen onder voorwendzel van
N 4nbsp;eene
eene grooccr opheldering derzelve, door nieuwe,
ongewoone tteüingen VL»rwarren , dewyl zy zelf
in de dikmp.als beproefde waarheid eenen tegenzin
hebben! zyn er oude dwalingen, die men weder-
ftaan moet, daar zyn ook oude waarheden, die
men getrouw moet b'yven. Intusfchtn zyn die
geenen, die altyd Kinderen in het verfland bly-
ven, daardoor niec verfchoond, dac hunne Leer-
aars dikwils de groote beftcmmingen van hun ambt
vergeten, om de waarheid met liefderyke gezind-
hcu-n na te ftreven ; ditnbsp;i-j dyc-ivy. is een
algemeene plicht, dewyl de bron der waarheid,
de openbaring, voor iedevctn open is. Christus
is de beste en volmaakfte Lceraar. Hoe opmerk-
zamer wy acht geven op zyn cn zyner Apostelen
onderwys, en door hem, die,het hoofd is, fteeds
meer in kennis in alle flukken zoeken toetenemen ;
des te zekerder mogen wy verwagten , dac zyn
gantfche ligchaam , waartoe wy ook behoren ,
door de hulpe van hem aan ieder lid naar de maa-
ce van zyne behoej-te magtig medegedeeld., famen
gevoegd, cn in zyne ledematen vast verbonden in
zig zelven , door zyne liefde fteeds meer wasfen en
toenemen zal, óu n-xv n (roijj.«, (rvMpiJ.o'AoyoviJ.iycy x^a
Sia TVdTv^g Tgt;;g i-iyyp'.rf t^i ïyep^
yncty é-j iJ.srpa èyu^iv (xspovg Tv;ynbsp;ryj au^j.x-
Tis jto.'p-j-.-ï; ét;nbsp;isojTov éy AyxTfj.nbsp;ganc-
. fche lichaam , -rrav to traiJM., is de gantfche maat-
fchappy dergeenen, die in Christus geloven. DU
ligchaam is door hem uit verfcheiden ledematen
fa-
-ocr page 215-famengefleld ; uic Leeräars en Toehoorders, en
over het geheel uit aanbidders van God van ver-
fcheiden kunde3 kragten deugd, (TvvapfuoAO'yovp.si^v.
Door hem word het ook in zyne deelen vast famen-
gehouden ,en wel, indien menieder onëigenlyke uit-
drukking van het oorfprongkeiyke in de overzeccins
wil behouden, door allefamenvoegzelen of gewrigten der
gemeenfchappelyke hulpe aan ieder deel of lid naar zy-
ne behoeften kragtig medegedeeld. 'Acptj is een ge-
wrigt. Theophylaftus en eenige nieuwere verftaan
daardoor zenuwen of zenuwlap, maar waartoe ik
geenen genoegzamen grond uit het fpraakgebruik
kenne. Men konde ook dcp-^ door gevoel uitdruk-
ken ; maar de ' gelykluidende plaats Colosf. lU.
19. is geheel daartegen , alwaar äC'xi door crwïe-
cficv? verklaard worden. Uit bet verband vai-, d't
beeld met vs. 11. blykt, dat deezenbsp;t^?
i'ixopy^yixg y.gr' zyspysixy niets anders is, dan de
hulp, die ieder Christen tot wasdom in de regte
kennislis van Christus van de verfcheiden, door
Christus in de Kerk ingeftelde ambtenaaren en de
daar toe verleende gaven heeft. Deeze worden
door het wDord é-ixspyj'«? beteekend. De ge-
fchonken hulp fchikt zig naar de behoefte van ieder
deel, p-spsvg, of gelyk veele Handfchriften lezen,
jj-sAsvg. Deeze behoeften mnken ro (isrpov de maa-
te uit , naar welke hun de nodige hulp ten deel
word. Daar door wast het lichaam van Christus: ri^v
dv^y^rv tav (T^p.xrog ttoisitou. De gemeente van Chris-
tus bekomt daardoor fteeds meer fterkte. Het
N 5nbsp;Grieksch
Griekfch heeft het woord ligchaam tweemaal.
Iiarog ftaat volgens het Hebreeuwsch fpraakgebruik
in plaats van het voornaamwoord éaurcv, waarom
ik niet zeggen zou , dat de Apoftel de woord-
voeging, waarmede hy begonnen had, zig niet
meer herïnnerd heeft; want hy had zig juist dus
moeten uitdrukken, byaldien de fpraaken geene
betreklyke voornaamwoorden hadden. Het ge-
volg van den wasdom is eene grooter volmaakt,
heid van het gantfche ligchaam, h?nbsp;ixurou.
De woorden, équot; AyaTtyi verbinden de meesten met
èiy.sSoij.-^v, en geloven, dat Paulus daardoor wii
aantoonen, waarin de gemeente van Christus door
haare beftendig toenemende kennisfe der leere van
Jehls volmaakter worde , dat dit zy de innige
toeneiging van alle haare leden jegens eikanderen.
Het is onloochenbaar, dat zulks gefchied; egter
geloof ik, naar de wyze, waarop Paulus deeze
woorden in deezen zelfden brfef meermaal ge-
bruikt , dat zy met de woorden, moeten
verbonden worden , alsöf hy gefchreven had:
ó-ü v-a-OL Tijv dyixTijv dvrov Sig yjxug ro iTCC(xa
env TTOiiiTai, iig órMSojXij!/ éxvTov.
aan de Ephefiërs. Zesde Afdeeling. 203
ZESDE AFDEELING.
Cap. IV. 17. - Cap. V. 22.
roo ernstig ais de Christenen daarnaa ftrevea
moeten, om, met getrouwe waarneming en beöef-
fening van liefde, geduld, en oplettendheid, van
vreedzaamheid en verdraagzaamheid jegens diegee-
nen, die anders denken dan zy, tot éénigheid in
het geloof in Christus en in zyne kennisfe te ge-
raken, in regtmatige begrippen van zyne leere vast
te ftaan, en volwasfen mannen te worden, die zig
niet van ieder gevoelen, dat fchyn heeft, laten
flingeren , en daartoe het van Christus ten dien ein-
de verordende Leeraarampt, met de daartoe beho-
rende gaven regt te gebruiken, zoo zeker behoort
tot het waare Christendom meer dan blóote be-
fpiegeling ( TAeone). Deeze word alleen verëischt,
om ons tot beöefFening van alles wat edel en goed
is, gewilliger en bekwamer te maken. Want dit
gebeurd zonder fout, wanneer wy uit de befchou-
wing van den Godsdienst de eigenlyke gronden
van het geen goed of verwerpelyk is, kennen,
en daaruit de oorzaaken inzien, die ons tot ge-
willige waarneming der voorfehriften van Chris-
tus gewillig moeten maken. Daaröm vordert de
Apostel van de gelovige Ephefiërs , dat zy hec
leven, hetwelk zy, als Heidenen, geleid hadden,
geheel verlaten : Ik verrmne en betuige u by den
Heerei om niet meer te leven, gelyk de overige Hei-
de.
-ocr page 218-denen, tsvto èbv Xzya xx: fj.xptvpof;.xi iv mpi^, ij.yy.sri
iiHag tep:n-xTEiy , xafiojj xxi tx 'Aoitx éSyy^ Trspnrxni. Dac
derhalven, évy , zegt niet altyd, dat de grond tot
het geen nu voorgedragen zal worden, in hec
voorgaande ligt, maar verbind dikwils alleenlyk
het een met het ander. Hec woord kan wr-
zoeken of beveelen beteekenen. Paulus had buiten
kyf volgens zyn ampt het regt, om den Christe-
nen te beveelen, wat zy doen of laten zouden.
Intusfchcn pleegt hy liever in den toon van ver-
manen of verzoeken, dan in dien van beveelen te
fpreken. Ik vertaal derhalven: Ikverzoek;ookwe-
gens hec byvoegzel. Ik bezweere u by den Heere.
MxpTvpofgt;.xi is zoo veel als SMiiapTvpoiJ.ai en komt
in deeze betekenis ook by Polybius voor. De
Apostel brengt den Ephefiërs daardoor, dafhy
ben by den Heere , by Christus, lumnen Heiland
bezweert , de groote weldaaden onder hec oog,
die zy aan hem te danken hadden. Wat kon zy-
ne vermaningen, om alle ondeugden te verlaten,
en naar een volkomen heiligheid en deugd te flre-
ven, een grooter gewigt geven, dan het voovftel
van den gelukzaligen toefland, waar in zy door
Christus gefteld waren geworden? Hy eischt van
hen, dat zy nu niet meer, gelyk de overige Hei-•
denen, 'H'andelen zouden. Het woord wandelen
beteekent altyd de geheele wyze van denken en
handelen, aan welke een mensch zig gewend
heeft, en word zoo wel van de inrigting der se-
dagten en oordeelen, waarin hy toe vaardigheid
door
-ocr page 219-door geduurige oeffening gekomen is, als ook
van de gefteldheid van zyn gemoed en de ge-
woone hoedanigheid van zyn gedrag gebruikt. In
deezen zin neemt Paulus het hier. Nadien hy
hen vermaant, niet meer, gelyk andere nog on-
verlichte Volken te leven, herinnert hy hun hun-
ne vorie;e levenswyze. Dit gefchiedde niet met
oogmerk, om hen te beledigen, maar veel meer
met die meening, om hen op hunnen tegenwoor-
digen beteren toeftand opmerkzaam, en door ver-
gelyking van denzelven met den voorgaanden des
te yveriger te maken , om zig voor een verval
tot hunne vorige ongefchiktheden en buitenfpo-
righeden te be V/aren. En hoe leefden nu de Hei-
denen ? Naar de ydelheid van Intnnen zin, wanneer
men het Grieksch woord voor woord wil verta-
len , en de bepaling der denkbeelden , die daar-
mede dienen verbonden te worden, aan den Le-
zer vrylaten. Mxraionf; heeft volgens deHebreeuw-
fche woorden , met welken het by de zeventig
Overzetters verwisfeld word, verfcheiden beteke«
nisfen. Somtyds gebruiken zy het voor het He-
breeuwsch Ssn en KVr 5 welke uitdrukkingen
allerlei foort van roekloosheid en ondeugdzaam-
heid beteekenen; Pf XXVI. 4. XXXI. i. Lll.
9- Somtyds drukken zy het Hebreeuwsch
door jjixTMièvfjM uit, het welk zoo veel zegt, als
d^vaas zyn, of dwaas handelen, en dus noemt het
paulus Rom. l. 21. Somtyds word het ook ge-
bruikt, daar enkel de afgodery beteekent.
Dee-
-ocr page 220-Deeze betekenis is de engere; de beide eerften
zyn Synonymisch, dewyl de namen van ondeu-
genden en dwaazen in het Hebreeuwsch met el-
kander verwisfeld worden, en, nadien een on-
deugdzaam leven de grootfte dwaasheid is, met
regt verwisfeld worden. Dwaasheid , of enkel
eenvoudigheid kan het niet betekenen, dewyl de
Apostel in het volgende opgeeft, wat de waare
oorzaak van deeze fixTxior-^g is • deeze is hunne
onwetendheid in alle ftukken, die tot eenen God-
lyken wandel en leven behooren. Zy, welke nog
niet befioten hebben. Christenen te worden, zyn
menfchen, die hunne ondeugdzame gezindheden
volgen; die, wegens verduistering van hun verftand
uit onwetendheid en wegens de blindheid van hun-
nen Geest niet Godlyk leeven kunnen, of gelyk Lu-
ther meer naar de letter overzet: welker verftand
verduisterd is, en zyn vervreemd van het leven, dat
uit God is, door de onwetendheid, die in hun is
en door de blindheid van hun hart. De verduiste-
ring des verftands beftaat in alle dwaalende ge-
voelens van de voorwerpen , van welke wy be-
hoorlyke kennisfe hebben moeten, om zalig te
worden. Dit zyn de nevels en wolken, door
welke natuurlyke menfchen niet tot kennis in de
hun nodige waarheden kunnen doordringen. Za-i^
rou is hier zoo veel, als een leven, naar den
wil van God, en bevat alle volgens zyne voor-
fehriften bepaalde neigingen en handelingen. Daar-
van zyn die geenen, welke bet Christendom niet
ken'
-ocr page 221-kennen, vervreemd, gelyk Luther zig uitdrukt; on-
vatbaar daar voor, even gelyk vreemden of uitlan-
ders zig naar de zeden en gebruiken van eene ftad,
of land ftiec fchikken, nog fchikken kunnen, de-
wv! zy geene kennis daarvan hebben, daartoe ook
niet opgevoed nog aan gewoon zyn. De oorzaak
ïs htinne onwetendheid, en de blindheid, of om de
Griekfche onëigenlyke uitdrukking aan te halen,
de verharding van hunne harten. Verharding word
in den eigenlyken zin vat) de huid gebeezigd, wan-
neer ïy dik en daardoor gevoelloos word; in eenen
oncigenlyken zin is zy in onze taal onaandoenlyk-
heid van den menschlyken wil jegens het goede,
welke uit de gewoonte van zondigen ontftaat. In
de Oosterfche taaien word deeze onëigenlyke uit-
drukking ook van de onvatbaarheid des verftands,
om iets behoorlyk in te zien, gebruikt, welke een
gevolg is van de gewoonte aan valfché voorftellen,
of uit het nalaten van hetregt gebruik des verftands
ontftaat. Wy noemen dit gebrek van 's menfchen
geest blindheid. Maar blindheid des geestes is meer
dan bloote onwetendheid en daarvan evenëens on-
derfcheiden , als niet te zien van blind te zyn. De
onwetendheid kan haaren grond enkel in gebrek
van onderwys hebben. Men ziet dikmaal iets niet
irt, maar men kan egter het vermogen hebben ,
om het in te zien. Blindheid in tegendeel is hec
gebrek van dit vermogen zelf, het zy dan dat dit
een natuuvlyk gebrek zy , of dat de mensch des-
zelfs verlies zig door eigen fchuld veröorzaakt heb-
be.
be. Dcrgelyke ongelukkigen zyn gehedgevoelloos:
'ATT'^Ayy/MTs? of «^'«/crVo/, gelyk Hefychius dit uit-
drukt. Zy hebben alle aandoening van het geen
edel en goed is, verloren, en in deeze gevoelloos-
heid geven zy zig over aan alle buitenfporigheden,
en geven zig uit gewinzugt aan alle foort van on-
tucht prys: éirmg ar^Kyi/jMreg imrovg TrxpeSuKzy TVj
dusXyamp;iC!. étg épyx(TMv üy.a6ap(TMgnbsp;éy vKmi^ioi.
Het geen wymet eene gemeene uitdrukking, lie-
derlyk oï een woest leven noemen; want brasfery zegt
te weinig,noemen de Griekennbsp;waartoe de
uitfpattingen niet alleen van eene lage en dierlyke
wellust, maar ook van de overdaad behooren, die
wy onder de algemeene benaming van grove bui-
tenfporigheden begrypen. 'Ayixöxp^ix beteekent ie-
der foort van ontucht, en ipras-ianbsp;dKxOxpa-ixg
het gewin, dat daarmede gedaan word. 'Ey TAsoys^:^
van ; een woord, het welk oorfpronglyk
ook in eenen goeden zin gebruikt wierd, is buiten
twyfFel byvoeglyk te nemen, en betel^ent de bron,
waar uit die fchandelyke gewoonte, om zelfs met
ontucht gewin te doen, voortwelt; het is gewin-
zugt en gierigheid, nxsoys^ia beteekent derhalven
in het byzonder die gewinzugt, die haar ligchaam
-der ontucht prys geeft; een foort yan gewin, dat
onder de Heidenen zoo gewoon was, dat hetnaauw- ■
lyks voor fchandlyk of affchuwlyk gehouden werd.
Daaröm zet, myns achtens, Paulus by de waar-
fchuwingen voor fchandelyke onördentlykheden
der ontucht, oamidlyk de waarfchuwing voor ge-
win-
winzucht: I Cor. 5. 10, lï. Col. 3 5. t Theff,
4. 5- en ook Rom. i. 29. In 't byzonder moes^
ten de Ephefiërs voor deeze zoo affchuwlyke
gewinzugc gewaarfcbuvvt worden, daar Philoftra-
tus in het leven van Apollonius van Thyäna
hunne ftad als eene ftad befchryft, die volle-
diggangers, en wellustigén, vol MSpoywo:, of vol
van zulke menfchen geweest is, welke gewoon
waren zig aan de allerönnatuurlykfte buiten-
fporigheden over te geven. Hoe ver het verval
der Heidenfche wereld hier in gegaan is, blykc
daar uit, dat deeze fchendaaden door den Gods-
dienst zelfs geheiligd wierden. Diegeenen, wel-
ke Tisovs^ia door onverzaadlykheid overzetten, Ia-
ten den Apostel wel iets zeggen, datgefchiedkuudig
waar is, maar gelyk het my fchynt, zonder het
fpraakgebruik voor zig te hebben, Zodaanig eene
levenswyze en het Christendom zyn tegen elkan-
der geheel overgefteld: Gj, zegt Paulus, zyt van
Christus tot een ander leven gewezen : ijisig
évTx? ipMsTB TOV xpi^ov. Sommigc uitleggers ver-
deden deeze'woorden zoo, dat zy agter w™? een
comma zetten, en dezelve als twee Verfcheiden
ftellingen, waervan de eene afgebroken uitgedrukt
zy, verklaren: Maar gy niet alzoo; gy hebt Christus
leeren kennen, gy zyt van Christus onderwezen, sv
zyt belyders van zyne leere. Men kan de uitdrukkin-
gen van den Apostel buiten twyffel dus verklaren,'
doch tevens ook niet ontkennen, dat wanneerde
woorden,nbsp;als eene byzondere ftel-
iing zouden verklaard worden, de Apostel die met
«nbsp;de
-ocr page 224-de voorgaande afgebroken ftelling door een want of
yap zoude verbonden hebben. Ondertusfchen,
welke uitlegging men ook verkiest, in den zin zel-
ven word niets veranderd. JVant gy kent immers
zyne leere, vervolgt de Apostel, en hebt van hem
geleerd, dat deugdzaamheid tot het geloof in hem be-
hoort: tys durov i^'^ovaxre -acci iv djr^ iSiixx^v.rs,
flojs i^rynbsp;Év dvr^. Het famenvoegend woord-
je iiys, by'dldien, is hier zoo veel als want.
A-Mvsiv, Christus horen, Christus leere erkennen en
aannemen; «v dvrcp zoo veel als Si ^utou door hem
onderwezen worden , of van hem leeren;
zoo veel als èn igiv, en «a^^öe/« regtfchapenheid, al-
le Gode behagende deugd, gelyk het Hebreeuwsch
nax en nOlÜH. Het woord dXyfisi» kan ook wel
de waare leere van Jefus betekenen, en de geza-
menlyke woorden van Paulus kunnen vertaald wor-
den : iVant gy hebt immers de waare en zuivere leere
van Jefus begreepen. Maar het is met Paulus oog-
merk meer overeenkomende, datwy door het woord
dXyßsix de regtfchapenheid van het hart en leven ver-
ftaan. 'E?' is zoo veel als irm dsi en » als
iy ra ivri iv xpi^f- Gy weet immers, dat wie een
Christen is, of Christus belyd, ook regtfchapen, on-
fchuldig, deugdzaam zyn moet. De Apostel ver-
klaart zig terftond omftandiger nopends hetgeen zy
van Christus moeten geleerd hebben. Zy moesten
weten, dat zy, met betrekking tot hun vorig le-
ven hunne oude gezindheden moesten afleggen:
diri)6s(ramp;M vfJ-x?, d. i. irt $si v^m? Attc^s^^xi x^r« Typgt;
srpoTspuv liTo^poCp^v TOV irsCKxav dvSpuTfov. De woorden,
-ocr page 225-zxra, r^v xporspau dTo^polt;py.v moeten naauw met de
woorden , rov tmmovnbsp;verbonden worden,
alsöf er ftond, roy TrutXxiov dvepu^riy rov y.xrx tv,v Tpo-
rspxynbsp;nrx, rov Cp6sip:ff.sv:v enz. De Ephe-
fiërs zouden de oude gezindheden, welken zy in
hun vorig leven gevolgd hadden, afleggen; ditwa-
ren zy met betrekking toe hun vorig leven verpligt.
O'nbsp;dvSpccTog zyn de gezindheden en neigin-
gen , waar in zy opgegroeid, of oud geworden wa-
ren. Deeze maken den ouden mensch uit; onze taal
veroorlooft ons deeze naamsverwisfelingniet, naar
welke het woord mensch, de gezindheden des men-
fchen beteekent, alfchoon wy zeggen kunnen: ify
blyft nog altyd de oude knegt, gelyk wy van iemand,
die zyne geheele manier van denken, en handelen
veranderd heeft, zeggen , dat hy een heel ander
mensch geworden is. De oude mensch is derhalven
de oude zin, of de geheele vorige, in het natuurlyk
verderf, in de opvoeding, en gewoonte gegrond-
de inrigting van alle gezindheden, neigingen en in-
zigten van den mensch. Deeze moeten Christenen,
die tot dekennis van Jefus leere gekomen zyn, af-
leggen, of uittrekken; want de gelykenis in het
oorfpronglyk is ontleend van een kleed, dat men
uittrekt, omdat het onrein is, of aan den beteren
ftand, waarin men gekomen is, niet past; een ge-
lykenis, welks zin men in onze taal niet zoo ge-
maklyk, als in het Hebreeuwsch, of Grieksch of
Latyn inziet, dewyl men in deeze taaien, wegens
hec menigvuldiger gebruik, meer aan dk beeld ge-
® 2nbsp;^OOtt
woon is. Deeze oude mensch of zin word nog door
het bygevoegde, die door het bedrog der lusten ge-
heel verdorven is, of fteeds meer verdorven word,
duidlyker befchreven. In den Text ftaat eigen-
lyk: die door de begeerlykheden, of door de lusten
der dwaling, en der wtófeg bedorven is, in welke
foort van uitdrukking het woord, dwaling of ver-
leiding alleen het byvoeglyk woord is, hetwelk ge-
bruikt word, om de gefteldheid of den aart der be-
geerlykheden aan te duiden. Nadien ondertusfchen
het oogmerk des Apostels is, de oorzaak op te geven,
waardoor de wyze van denken en handelen by de
menfchen verdorven is, en fteeds verdorven word;
zoo geloof ik, dat dit oogmerk in onze taal het
duidlykft uitgedrukt word, wanneer men vertaalt,
door het bedrog der lusten. Alle ondeugende gezind-
heden ontftaan daar uit, dat wy ons door de zoo
fnel voorbygaande, van de begeerlykheden der zin-
nelykheid veroorzaakte, aangenaame ontwaarwor-
dingen overreden laaten,ominderzelver bevrediging
onze gelukzaligheid te zoeken, zonder te bedenken,
dat die, zonder eene wyze en welöverlegde mati-
ging en beftiering, niet kan bereikt worden. Zodra
wy deeze misleidingen, door het licht van Jefus
leere verlicht zynde, ontwaar worden , zoomoe-
ten wy even daardoor tot eene betere gemoedsge-
fteldheid gebragt worden, en ons door de van Gods
Geest verwekte- betere gezindheden vernieuwen, of
ons veelmeer door den Geest, die ons verftand op-
klaart, vernieuwen laten: 'Aycivsova-èxi Ss
71 tov voss iiuav, Deeze uitdrukking kan eene twee-
ledige uitlegging dulden , nadat de woorden rw
^vsvij.xti tov voo? verklaard worden. De mees-
te uitleggers meenen, dat de woorden ^vsviix tov
voo? flegts één denkbeeld, volgens eene, den He-
breen niet ongewoone, pleonaftilche wyze van fpre-
ken, uitdrukken, en meer niet zeggen, dan zmofge.
zindheid, zy geloven dus, dat deeze woorden alleen-
lyk hetgeen, dat vernieuwd word, of hetgeen waar in
de vernieuwing zou ondernomen worden, beteeke-
nen. Maar ik zoude liever willen onderfl:el!en,
dat daardoor de oorzaak , waar door de ver-
nieuwing moet gewerkt worden, tevens word op.
gegeven, en dat het dus meer zegge, dan enkel,
eenen nieuwen zin te hebben, welke^meening ik,
als de gewoonlykfle, in de overzetting uitgedrukt
heb, alhoewel met het byvoegzel, dat deeze nieu-
we gezindheden haaren oorfprong van Gods Geest
hebben. De voornaamfte beteekenis, die het woord
Geest, in des Apostels Schriften heeft, is toch al-
tyd deeze, volgens welke het den Geest van God,
of deszelfs werkingen en gaven beteekent, gelyk
het woord ^ov? het verftand des menfchen, of des-
zelfs kennis beteekent. Nadien nu de werkwoorden,
die eene handehng of verandering beteekenen, ver-
bonden met den derden naamvalderze]ffl;andige woor-
den, de werkende oorzaak der handelingof bewerkte
verandering aanwyzen, zoo geloof ik, dat de Apostel
zeggen wil, dat de Ephefiërs zig, door de hun van .
Gods Geest medegedeelde betere kennisfe behoor-
den te laten vernieuwen, en zig daar door bewegen»
om nieuwe gezindheden aan te nemen, dewyl daar
door nieuwe beter kundigheden en kennisfe kunnen
bewerkt worden. Hunne verdorven gezindheden in
hunnen voorigen toeftand hadden haaren grond injde
verleiding der lusten, of inhaarevalfche enbedrie-
gelyke voorftellingen van gelukzaligheid; hunne be-
tere gezindheden konden derhalven geenen anderen
grond hebben, dan de betere, hun van Gods Geest
door Christus leere medegedeelde behoorlyke ken-
nisfe van hetgeen de waare gelukzaligheid des men-
fchen uitmaakt. Myns erächtens, geeft deeze met des
ApostelsIfpraakgebruik overeenkomende verklaring
het geheele voorftel meer licht en verband en over-
ëenftemming. Men ziet duidlyker, waaröm de Apos-
tel van de Ephefiërs begeert, dat zy neigingenmoesten
aannemen, welke den nieuwen vanGodtot regtfchapen'
heid en waare heiligheid gefchapenmenschbetamen: mt
iv^vsM^i TOV mrjov dvêpuTrov rov xxrsc ©ssj/ XTitskncc, iv
^ticxios-jvifi xou ö^ioTijTi Tijg aKyfisiag. Dat de onëigenlyke
uitdrukking, de nieuwe mensch, die in onze taal zoo
vreemd is, niets anders betekent, dan ée neigin-
gen , of geheele gemoedsgefteldheid van eenen
nieuwen of vernieuwden mensch, welke waare be-
lyders van Christus aannemen, of als 't ware, als
een nieuw, beter, heerlyk gewaad flawfreMêw moe-
ten, daarin ftemmen alle uitleggers met elkander
overeen. Alleen de woorden, gt;wf« ^eov KTilt;rSsvrcc,
en de woorden, iv ixTmi^Ti r^g ä.XvßiMg laten eene
enderfcheidene verklaring toe. Kar« Kna-Bsvrx
vertaaien fommigen: die naar God, dat is, naar het
beeld van God, of liever en beter: tot het beeld van
God , in regtfchapen geregtigheid en heiligheid ge-
fchapen is , dewyl in de gelykluidende plaats
Colosf. HL 10. uitdruklyk van het evenbeeld Gods
gewaagd word: Zjtra rov éiy.0gt;x TOU y.Titrxyrog duToy,
weshalven naar hunne meening Kctra roy Qsoy zoo
veel is als, J^r^s roy ér/.oya tcv 6eov. Het lyd geen
twyfFel, dat men beide deeze uitdrukkingen met
eikanderen verwisfelen kan. Ook is het even on-
betwistbaar, dat de Apostel inheide plaatzen aan
de fchepping der eerfte menfchen, en aan hunne
zedelyke gelykheid aan God, waar toe zy van hem
gefchapen waren, [gedagt heefc. Gevolglyk kan
vertaald worden, dat ieder gelovige een nienw
mensch behoort te zyn, die daar toe gefchapen is,
om Gode in regtfchapen geregtigheid en heiligheid ge-
lykvormig, of daarin zyn beeld te zyn. Intusfchen
bewyst de gelykluidende plaats uit den Brief aan
de Colosfenfen evenwel alleen de mooglykheid dee-
zer vertaling. Eene andere, waar in ji«™ Toy ésoy
zoo veel als van God, of door God beduid, heeft
even zoo veel grond in de taal, nademaal xxnx. zeer
dikwils, zoo veel als Six of vzo, van of door be-
teekent, en ik verkies hier deeze betekenis, om-
dat de Apostel dit voorzetzel kort te voren, waar
hy de lusten als oorzaaken van het verderf des
menfchen opgaf, in denzelfden zin gebruikte. Men
Jieeft geene rede om te vrezen, dat, indien
êsov niet zoo veel zou betekenen als tot Gods beeld,
O 4nbsp;het
het bewys zwaar zoude vallen, dat Paulus juist de
eerfte fchepping der menft:hen in hunne oorfprong-
lyke onfchuld en gelykvonnigheid aan God in den
zin gehad hebbe. Doch .byaldien het woord ge-
Jchapen, x.Ti^sw ons daar niet toe leidde, zoo was
egter de plaats in den Brief aan de Colosfenfen,
byna aan deeze woorden des Apostels gelyk, be-
wys genoeg; om niet te gewagen, dat hy bykans
in alle zyne fchriften onfohuld en heiligheid als den
oorfpronglyken toeftand der menfchen voorönder-
ftelt. De eerfte menfchen waren niet als zondaars,
nog met neigingen of gefchiktheden ten kwaade ge-
fchapen; zy werden beide daartoe verleid; Eva
door de Slange, of den Satan bedrogen, en Adam
van zyne Vrouw. Indien men met vc^le zekerheid
kon onderftellen, dat deeze brief door den Apos-
tel later afgezonden zy, dan die aan de Colosfen-
fen , zoo konde men tot bevestiging deezer verkla-
ring hier by voegen, dat de Apostel hetgeen ■ hy
bereids in den brief aan de Colosfenfen korter en
ten deele in onëigenlyke bewoordingen gezegd had,
hier vollediger en tevens-groter duidelyksheids hal-
ven met eigenlyke woorden uitgedrukt heeft.
Dan zouden de woorden, Simioa-vr^ -Mt és-ur-^Tt
Tvfi dXvjamp;stxg verklaren, wat hy door J^«™ fov éizov»
y-riuMToq axjTov in den brief aan de Colosfenfen, ge-
lyk ook door de woorden, w sTiyi/uq-ry hebbe wil-
len zeggen, byaldien men tevens het byvoegzel
rvj? aAjjflsw? niet wilde uitdrukken door het byvoeg-
lyk woord waar of regtfchapen, maar door de waar-
heid de leere van Jefus wilde verftaan, die van
haare belyders onfcliuld en regnfchapenheid, en
overëenftemming met God en zynen wil vordert.^
Want het is onbetwistbaar, dat a^^six zeer dik-
wils in Paulus fchriften , gelyk ook in andere^
boeken des Bybels de leere van Jefus of den waa-
ren Godsdienst der Openbaring beteekent. Dan
hoe onbetwistbaar dit ook zy, zoo geef ik egter
de gewoone verklaring de voorkeuze, omdat uit
den gantfchen famenhang blykt, dat hy niet een
bloot uitwendige heiligheid eischt, waarop de Jo-
den zoo trotsch waren , maar eene inwendige regt-
fchapenheid des harten en van alle zyne neigingen.
Of men nu dx-^üna? tot beide de voorgaande zelf-
ftandige woorden geregtigheid en heiligheid, Sam-
crvjvi y.M i7ioTvß of enkel tot het tweede betrek-
lyk wil maken, gélyk ik in de overzetting gedaan
heb, omdat het met het laatfte het naast verbon-
den is, zulks is geheel onverfchillig, dewyl, het
zy men het een of ander'doet, de zin akyd vol-
maakt dezelfde blyfr. Dat voor het overige het
woord y-nl^sfj niec het wysgeerig of fchoolsch denk-
beeld der fcheppinge uit niets beteekent, maar en-
kel toebereiden heet, behoeft niet ontkend te wor-
den, als had men daar door te vrezen, dat door
de ruimere betekenis van het woord fcheppen, de
onmiddelyke werkzaamheid Gods in de vernieu-
wing des menfchen coc zedelyke gelykvormigheid
mee hem twyffelächtig zoude worden , nadien
deeze pp andere zekere voldoenende uitdrukkin-
O 5nbsp;gen
gen van Gods woord berust; dat deeze vernieu-
wing altyd eene uitwerking is der leere van Jefus
en zyne Apostelen. Voor de bevestiging deezer
waarheid is het genoeg, dat deeze wegens haaren
oorfprong van God en zynen Geest onbetwistbaare
leere alleen door de kragt, haar van God medege-
deeld , werkt: gelyk er zelfs in het Natuurryk gee-
ne werking en veriindering door natuurlyke oorza-
ken , van welke alle onmiddelyke werking van God
geheel uitgefloten zoude wezen, plaats hebben.
Op deeze algemeene vermaning aan deEphèfiërs,
om geheel nieuwe gezindheden en neigingen aante-
nemen, en Gode daar in gelykvormig te worden,
volgen nu vermaningen, welke op byzondere zon-
den en pligten, welke Christenen nalaaten of be-
öeffenen moeten, betrekking hebben. Vooreerst
word van hun begeerd, dat zy zig van leugens ont-
houden, en met hunne medemenfchen de waarheid fpre-
ken zullen: 'Aw amp;mkp.s-joi to ij^svSog, XxKsite öCKv^uolv ,
évmqoq i^stct tov ^^(rtoii amp;vtov , öti iafjlsv ikkvp^cüv ns^ii.
Leugens zyn alle valfche onregtmatige voorfl:elIin-
gen, waartoe men anderen overreed, met oogmerk,
om hen tot hun nadeel en tot eigen voordeel te
misleiden; die derhalven met de opregtheid en re-
delykheid, aan het best van onze medemenfchen
verfchuldigd , niet befl:aan kunnen. Deeze zou-
den de [Ephefiërs afleggen, zy moesten derhalven
aan de gewoonte, om anderente bedriegen, zeer
en lange overgegeven geweest zyn. Ieder fpreeke
de waarheid met zynen naasten; eene den Hebreen
gewoone fpreekwyze, zoo veel als met eikanderen;
want wy zyn leden onder eikanderen; wy maken,
als het ware, één ligchaam uit, de een moet de ge-
lukzaligheid des anderen, ook in zyne gefprekken
met hem, even zoo redelyk zoeken te bevorderen,
als zyne eigene; want de een heeft den ander tot
zyn geluk nodig. Wy moeten geene den anderen
nodige en nuttige waarheid verbergen, alhoewel
wyhem die verheelen moeten, die hembenadee-
len, of die hy zeker misbruiken zou.
Bezondigt u niet in uwen toorn; van woord tot
woord, weest toornig en zondigt niet: 'Opyt^mis xcti
/xij diJLxprxvBTs. De Hebreen verbinden ftellingen,
van welken de eene de andere bepaalt, of beftemt,
enkel door het koppelwoordeken -/.ai met elkan-
der. 'Opyi^sa-Ss xai ij.)^ dfiaprxysTs. is zoo veel, als
of er ftond : 'Orxy ópyi^sG-ös, p.;^ df;.xprxysTE. In ge-
valle, dat gy toornig wordt, zoo laat deeze na-
tuurlyke gemoedsbeweging u niet verleiden, om
onrecht te doen. Paulus dringt niet aan op eene
uitroeijing der Hartstogten, maar op derzelver ma-
tiging en beftiering. Laat ook de zon niet ondergaan
over uw ongenoegen. Niemand kan zig onthouden
van een plotslyk gevoel der beledigingen , die ons
treffen, of der handelingen, die daarvoor kunnen
aangezien worden. De grond daartoe ligt in de
wyze inrigting van onze natuur. Maar men zal
den toorn niet toegeven. Hec ongenoegen, dat
men voelt, wanneer men ongelyklyd, moet niet
aanhoudend zyn; ook Heidenfche fchryvers heb-
ben
ben deeze matiging van den toorn op gelyke wyze
voorgefchreven. Met deeze waarfchuwing voor
den toorn verbind Paulus terftond de vermaaning,
den lasteraar, dat is, ■ hem, die ons nadeelige denk-
beelden van het gedrag onzer medemenfchen je-
gens ons wil inboezemen, geen gehoor te geven. Het
Grieksch Sixßokog hebben fommigen zoo verklaard,
alsöf de Apostel de Christenen had willen vermanen
om den Duivel of Satan geene gelegenheid, om ande-
ren of hun te benadeelen, door een Onchristelyk
gedrag te geven. Maar dit kan Paulus meening
niet zyn, dewyl nog in het voorgaande , nog in
het volgende een byzondere grond tot eene zoo al-
gemeene vermaning te vinden is, alfchoon voor
het overige niet kan ontkend worden,dat de Apos-
tel den Satan als de oorzaak van alle zedelyk kwaad
aanmerkt. '
Op deeze vermaning volgt de waarfchuwing voor
alle onregtvaardige benadeelingen van het eigendom
van onze medemenfchen: Die geftol^i heeft, die
fteele niet meer, verbonden met de vermaning, om
iets nuttigs te arbeiden en met zyner handen arbeid
zoo veel te winnen , dat men van het zyne ook den
nooddruftigen byftaan kan. KAsttov ftaat voor JtA£-
éxs, dewyl ieder Aoristus by de Grieken voor alle
tyden van eene handeling of verandering gebruikt
word. Die aanmerking heeft haare gegrondheid,
dat deeze waarfchuwing van Paulus geene betrek-
king heeft tot de oude tyden, wanneer onder de
Egyptenaars, Grieken, byzonder Lacedemoniërs
ea
-ocr page 235-en andere volken de diefftal nog niet voor fchande-
lyk gehouden wierd, gelyk de meeste bewooners
der nieuw ontdekte Zuidlanden nog niet doen.
Maar daar uit volgt niet, dat Paulus voornaamlyk
van de grove foorten vandievery fpreekt, aan wel-
ke zig eigenlyk zoogenoemde dieven of ftruikro-
vers fchuldig maken. Eene waarfchuwing daarvoor
was byna onnodig; deeze konde kwalyk meer uit-
werken, dan de burgerlyke wetten, die deeze ver-
booden of nadruklyk ftraften. Myns oordeels waar-
fchuwt de Apostel veelmeer voor die foorten van
dievery, die in handel en wandel in zwang gaan,
en door burgerlyke wetten naauwlyks kunnen ver-
hoed worden, gelyk ook voor alle kunsten en be-
driegeryën , door welke men,zig ten kosten van
eenen anderen fchielyk ryk maakt, misfchien in het
byzonder ziende op die fchandelyke en altyd ook
fchadelyke foor ten van gewin, die te Ephefen gedre-
ven werden. Want deeze ftad had een grooten en
uitgebreiden koophandel, en hoe veel wonnen daar
die geenen niet, die in het goud werkten, van het
bygeloof der Heidenen! Daarom eischt de Apos-'
tel, zy zouden arbeiden, maar ro dyaSov iets goeds
en nuttigs, en zoo veel, dat zy ook den behoefti-
gen van het hunne konden byftaan.
Schadelyke grootfpraken, vervolgt de Apostel,
laat niet uit uwen mond gaan; maar fpreekt veelmeer
het geen nuttig is; het geen de algefneene verbete-
ring bevordert, en u aangenaam maakt by de gee-
nen, die u hooren. Eene zeer noodige en gewigti-
ge vermaning! Hoe gemakiyk en hoe zwaar kun-
nen zig de menfchen niec door hunne gefprek-
Icen aan hunne evenmenfchen bezondigen! Wel-
ke dwalingen daar door verbreiden! Welke goede
en edele gezindheden daardoor verzwakken! W^el-
keondeugende en ftrafbaare denkbeelden, hoeveel
booze neigingen en voorneemens daardoor veroor-
zaken en verwekken! Het Griekfche woord, a-xrfo?
kan alzins onreine en ontuchcige gefprekken be-
tekenen; maar hier moet het in eene ruimer be-
tekenis genomen worden, deels omdat in het ver-
volg eene byzondere waarfchuwing tegen gefprek-
ken, welke den wellusten ontuchc gaande maken,
voorkomc; deels omdat de zin van het woord
Tpog uit hetgeen, waartoe de Apostel vermaant,
moet bepaald worden. Nadien nu Asj-s? ay«6;s
nuttige gefprekken , tegen over Koyog crxTrp^g kwaa-
de gefprekken gefteld worden , zoo is daaruit
klaar, dat de gefprekken, welke Paulus verbied,
fchadelyke gefprekken zyn, en deeze betekenis heeft
ook in het eigenlyke eenen goeden grond. Want
(rawpog beteekent iets dat verrot, dat by de verrot-
ting is, en dus dat ondeugend en fchadelyk is.
Het zoude misfchien besc zyn, als men vercaalde:
Laac geen befmettend gefnap uit uwen monde gaan;
rnaar ik heb deeze overzeccingniec willen wagen,
om den fchyn niec ce hebben, dat ik moeite deed,
om de hoofdbetekenisfen van des Apostels woor=
den te ver te dryven. De Christenen moeten zig
dan voor zulke gefprekken wagten; maar zy zul-
len
len fpreken, hetgeen nuttig is, hetgeen de algemee.
ne verbetering bevordert: 'AXX' êt n? dyadog np? ima-
doii-vjVTVj? xpsix^inbsp;X'^P'quot;'' rot? dMuautriy. Het wOOrd
TVß xpsing, hetwelk men als een byvoeglyk woord
door nodig konde vertaaien, hebben wel veele
Handfchriften, en daaröm is het in de gewoone
uitgaven aangenomen, en ook zelfs in de Gries-
bachfche behouden geworden. Maar nadien ande-
re affchriften voor het woord m^su? lezen,
en men niet wel doorzien kan, hoe de eene lees-
wyze dt de andere hebbe kunnen ontftaan, na-
dien ook fommige overzettingen van hoger ou,^
derdom zoo wel het een als het ander woord uit-'
laten, is het zeer waarfchynlyk, dat het een zoo
wel als het ander eene kantglosfe zy, en ik geloof,
dat het in de overzetting gevoeglyk kan uitgelaten
worden. 'Omo^oa^j is gemeenfchappelyke verbetering.
'X.stptv Souvai betekent zelfs by Euripides, aange-
naam zyn, genoegen geven Col. IV. 16. Luc. IV.
2, Spreuk. XXVIII. 23. Aangenaame gefprekken,
uit klaarheid des Geests en uit eene zuivere en
onfchuldige vreugde des harten ontftaan, over on-
derwerpen, die daadlyk vermaaken kunnen, zon-
der voor' onze waare gelukzaligheid nadeelig te
worden , verhinderen de onderlinge verbetering
zoo weinig, dat zy die veelëer bevorderen. De
vsraare Godzaligheid is er ver af, om de menfchen
tot treurige en zwaarmoedige kluizenaars te ma-
ken, zy begeert veelmeer, dat wy ons altyd ver-
blyden zullen, en wyst ons ook den zekerften weg
tot
-ocr page 238-tot eene duurzame gezellige en menschlievende
vreugde. Zy zoekt haar vergenoegen niet alleen
in den Hemel en het toekpmftige , alhoewel een
Christen liefst daar is, waar zyn fchat is. Zy weet
het ook op de aard^ te vinden, en fchept het uit
de zuiverfte bronnen. Hoe konde het hem aan
ftoffe voor aangename gefprekken en redeneerin-
gen voor zig zelven en zyne medemenfchen ont-
breeken, die alle dingen naar haare eigene waarde
en nut weet of leert te fchatten; hem, wieri alle
rykdommen der fchepping tot genot, ook buiten
derzelver eigendomlyk bezit openftaan , die zoo
gaarn zyne oogen van de gebreeken en zwakheden
zyner medemenfchen afkeert, en met innige deel-
neming zoo gaarn al het goed opmerkt, dat zyne
medemenfchen hebben ? Indien vergenoegen en
vrolykheid alleen by hen woonden, die enkel hunne
driften involgen, en in derzelver onbetaamlyke vol-
doeninghunne gantfche gelukzaligheid zoeken,enkel
byhen, die zoo armaan vreugd zyn, dat als zy niet
vanopfchik, vanoverdaad en vandezinnelykftelig-.
chaam en ziel bedervende buitenfporigheden een
armzalig aalmoes van een vermaak, dat flegts een
oogenblik duurt, afbedelen, onvergenoegd met
zigzelven en met de geheele wereld zyn, hoe komt
het dan, dat zy in hunne gezelfchappen, (de val-
fche betuigingen van eene beleefd- en hoflykheid,
waarmede zy niets meenen, of een vyändlyk hart
jegens eikanderen verbergen, uitgezonderd,) zoo
ftomzyn; dat zy, om het verdriet te ontgaan,zig
in
-ocr page 239-in de armen der overdaad werpen, of als zy fpre-
ken , niets weten te fpreken , dan het geen den
Godsdienst ontheiligt, of de eere van hunne me-
demenfchen fchend? Die flegts een weinig op het
menschlyk leven acht geeft, zal bemerken , dac
geen omgang en verkeering vermaaklyker is, dan
die van wyze en regtfchapen menfchen met elkan-
der; dat deeze hunnen cóevlugt niet behoeven te
nemen tot tydkortingen, met welke de dwaaze en
ondeugdzame zig met eenen ernst bezig houd, als
of hy m.et de gewigtigfte aangelegenheden te doen
had; dac zy van elkander wyzer en egter vrolyker
fcheiden, dan zy by elkander kwamen, terwyl die
geenen, die het Christendom voor eene tre'urige
zaak houden, met een verzwakt ligchaam en eea
bedorven hart van elkander fcheiden^
Christenen derhalven, die zoo voorzigtig wan-
delen, dat zy ook hunne tong in toom weten te
houden, hebben niet te vrezen, dac zy den Heih-
gen Geest beledigen zullen, van wiens voorfchrift
en leiding zy hun gantsch gedrag behoren te laten
bellieren. Voor deeze belediging waarfchuwc Pau-
lus zyne gelovige Ephefiërs. Beledigt dan, of ge-
lyk Lucher al ce woordelyk vertaalt, bedroeft den
Heiligen Geest Gods niet, mee den welken gy tot
den tyd van uwe volkomene verlosfing geteekend ,
of naauwkeurig naar hec oorfprongkelyke, verze'
geldzyc: y.xi fj.^^ avtsits ro ttvsvij-x to dyioy tov äeov,
cinbsp;, é,^nbsp;^roKvrpucrsug. In het
oorfprongkelyke laaten eenige affchriften, deEchi.
-ocr page 240-opifche vertaling en Chryfoftomus de woorden
TOV dsov uit, en zy fchynen in de daad geheel over-
tollig, en eene glosfe te zyn, die in eene overzet-
ting kunnen weggelaten worden. Indien men in-
tusfchen de beide denkbeelden in dezelven wilde
uitdrukken, zoo zoude men moeten vertalen: Be-
ledigt derhalven den aanbiddenswaardigen Geest van
Godnieti om eigenlykte^preken: bezondigtuniet te-
gen hem , fpreekt en doet niets, wat hem mishagen, of
bewegen kan, om ulieden zyn misnoegen over u te doen
ondervinden; want alle dergelyke menschlyke uit-
drukkingen van God zien op zyne werken en op de
bewyzen van zyne oneindige volmaaktheden. Het
byvoegzel, met welken gy tot op den tyd uwer ver-
losfing geteekend of verzegeld zyt ; om eigenlyk te
fpreken: wiens werkingen in n tot verzekering der
volkomen zaligheid dienen, die gy eenmaal te wag-
ten hebt, dit byvoegzel herinnert den Ephefiërs
en ieder Christen, voor hoe groot en onherftelbaar
verlies wy ons zouden blootftellen , wanneer wy
iets. fpreken, of doen zouden, dat ons het groot
misnoegen van Gods Geest zoude veroorzaken.
Deeze plaats is met eene bekende plaats van Sene-
ca vergeleken geworden: Sacer intra nos fpiritus fe-
det, bonorum malorumque noftrorum obfervator et cu-
flos, hi£ prout a nobis tractatiis efi, ita ipfe nos tra-
Bat; maar met wat oogmerk of tot wat nut? daar
de zin deezer Stoifche woorden, volgens de Stoi-
fche fchoole verftaan en verklaard, gelyk zy egter
uitgelegd moeten worden, tegen de leere der Open-
ba-
-ocr page 241-baring juist tegenövergeflëld zyh, Volgénè wèlkg
dat alles het misnoegen van Gods Geest verdiente
dat tegen zyiie voorfehriften ftrydig isi Cbristei
nen zuUen gevolglyk den pligt, om zig van alle
fchandelyke praat te onthouden, en niets met el-
kander te fpreken , dan wat de önderliiige verbete-
ring en een onfchuldig verm.aak bevordert, niet al-
leenlyk welftaans hal ven, brom enkel uiterlykë
voordeden, beöelFcnen; maar uit eerbied Jeg'enS
God, uit dankbaarheid voor zyne genade, die hy
öns door zynen Geest fchenkt, en uit eene leven-
dige voorflelh'ng van zyne alles vervullende tegen*
woordigheid, welke gronden, behoorlyk ovei-wo;
gen , ons gewis omtrent alles, wat wy fprekeni
veel bedagtzdilier en voorzigtiger maken zullenj
dan alle overige aanmerkingen doen zouden;
Met deeze vermaning, die, wanneer wy ze op-
volgen, zoo grooten invloed op ons gantsch ge;
drag hebben moet, verbind de Apostel terftond dè
Waarfchuwing voor alle haatlykheid en liefdeloos-
heid en voor derzelver uitbreken in woorden en
■werken: Firre zy van u lieden allé bitterheid, allé
toornen gramfichap, alle gekyf, en alle lasteren met
alle boosheid'. Bitterheid in den zedelyken zin be-
tekent alle levendig ongenoegen over önäangename
gewaarwordingen, welke het gedrag van andere
menfchen ons veroorzaakt, daardoor van toorö on-
derfcheiden, dat zy meer inwendig gevoeld, dan
üiterlyk vertoond word. Het natuurlyk en byna
^näffcheidelyk gevolg daar van is de pöging, oib
hun, die ons onaangenaam zyn, onaangename ge-
waarwordingen te veroorzaken , gepaard met de
neiging, om over alles misnoegd te zyn, wat zy
doen. Even daar in ligt de eerfte grond van eenen
vyandelyken enhaatlyken gemoedsäart omtrent, an-
deren. Gramfchap in tegendeel is een heftig uit-
brekende toorn, die anderen benadeelen wil, en
daar in een gruwzaam vermaak vind, veel meer
dan enkel het eerfte levendig verdriet over daad-
lyke of vermeende beledigingen, alfchoon dit het
eerfte en gewoonlykst denkbeeld is, hetwelk met
dit woord pleeg aangeduid te worden. De rede
klimt, en gevolglyk betekent het Grieksch het
vermaak om den belediger te benadeelen, in des-
zelfs duur en hevigheid. Gekyf, eigenlyk ge-
fchreeitw of geroep, --ipxvr^ beftaat in louter we-
derfpreken van anderen, of in misnoegde klagten,
befchuldigingen en fcheldwoorden tegen degeenen,
tegen welken men opgezet is. Het lasteren betee-
kent de befchimpende uitdrukkingen, waar door zig
een hevige onbeteugelde toorn uitlaat, zonder de
eere en agting te verfchonen, welke egter de ver-
meende belediger eifchen kan. Boosheid eindelyk
is alle liefdeloze en hevige begeerte om te benadee-
len. Dit alles nu zullen de Christenen verre van
zig laten zyn:nbsp;Gemoedsbewegin-
gen van deezen aart moeten in hunne ziel . geheel
niet geduld worden; belyders van Jefus moeten 7e
niet laten ontftaan, of terftond by haare geboorte
'verftikken, en uitroeyen, dat ook geen fpoore
daar
-ocr page 243-daar van in hun gemoed overblyve, dewyl derge-
lyke gemoedsbewegingen geheel boos, en in haa-
re gantfche gefteldheid zondig en ftrafbaar zyn.
Met deezewaarfchuwing verbind Paulus terftond
eene dringende vermaning tot alle gezindheden en
neigingen, tegen deeze gemoedsbewegingen en
hartstochten overftaande, en tot alle pligtmatige
vertooning van dezelve, zyt veel meer goed'dartig
jegens eikanderen, barmhartig en gewillig cm eikande-
ren te vergeven, gelyk God idieden om Christus wil
vergeven heeft: Tivslt;tamp;s Ss éig ix'a},ijaov? xpv^^oi, Goed-
Hartig , of gèfchikt om voor elkander nuttig te
zyn. Den welvaart van anderen te bevorderen ,
moet de beftendige zorg van den Christen zyn, en
dat word zy, als zy barmhartig gezind zyn. 'lii--
(jT'Axyvvog heet wel in ruimer zin liefderyk; maar
in naauwer zin ook medelydend of barmhartig, en
deeze naauwer betekenis verdient hier boven de
wyder verkoren te worden, alhoewel fommige uit-
leggers de uitdrukkingen , yj^'^og, ivsTr^^y^yog en
y^xpt^onsvog enkel voor gelykluidende (Synonymi-
fche) uitdrukkingen willen gehouden hebben. lUi-
terheid, gramfchap en een aajihoudende toorn zullen
zeeker niet ligt hen overmeesteren, die daadlyke
of vermeende beledigingen alleen als zwakheden
hunner medemenfchen aanzien. Zoo is het ook
onbetwistbaar, dat ^ajO^traffö«/ niet flegts vergeven,
maar ook in 't gemeen weldaadig zyn betekent.
Doch voorëerst is de eerfte betekenis io Paulus
fchriften de heerfchende, b, v. 2 Cor. II. 7, 10.
XII, 13. Col. ,11. 13. alwaar dit woord met het
daartoe behorende, in andere plaatzen uitgelaten
l^yvoegzel ■n-aira ra TxpxTrccf/.zTct. voorkomt, ten
tweeden verëischt de famenhang dezelve, dewyl
deeze vermaning betrekking heeft op de waar-
Xchuwing voor alle gramfchap en voor alle be-
geerte, om zynen daadlyken of ingebeelden bele-
diger te benadeelen, en eindelyk bewyst de ge-
lykluidende plaats Col. III. 13. onweêrfpreeklyk,
datnbsp;hier ook in deezen zin moet genomen
gorden: Verdraagt malkanderen, en vergeeft mal-
kanderen , waarover de een tegen den ander zig te
beklagen heeft, gelyk Christus ons vergeven heeft,
doet gy ook alzo: dvsxcf-swi iAA;;Aclt;;v xai x'^pi^ofi.s-ju
éavTOiq, iav ri? Tpo? tim éx^ (J-OjxCpijV , y.x$ag y.xi d XP'^'^S
êxf-pi(raTo vij.iv, óvtu zxi v/j-eig. Voorts, is in de be-
paalde betekenis van x^p/ito-Sa:/ ook de ruimere be-
grepen ; want beledigingen niet vergelden, is vryë
goedheid, en onverdiende weldaadigheid. Chris-
tenen,zullen daar in Gode, hunnen Vader gelyk-
vormig zyn : Volgt dus, gelyk geliefde Kinderen
doen moeten. God 71a, en bevlytigt u der liefde,
gelykerwys Christus ons lief gehad, en zig zeiven
Gode tot e.ene hem aangenaame en welbehaaglyke ga-
ve en offerande gegeven heeft: 'ymaSs ów jJufx-^Tou tov
6£ov, ci; Tsy.v/x dycc7C]jTX, zxi TspiTxrsirs év ayxTif), yjx-
VM ó Xfiilt;;og ^tyxTv^asv if^J-xg, yjxi Txps^uxsv éxUTO:i
i'Tsp VjjJMV rrpoirCpopxv xxi Bvaiav rw flsw êig is^n^v évojSiag.
Nadien de particula èw derhalven deezen eisch
met de voorgaande vermaning famenhegt, zoo
is
-ocr page 245-is dezelve het naast niet in eenen algemeenen,maar
in eenen bepaalden zin op te vatten, van de navol-
ging Gods in de verzoenlykheid en bereidwilligheid,
om met beledigers niet naar geftrengheid te handelen,
maar hun hunne beledigingen te vergeven. Volgt God
na, dat is, volgt God hier in na. De vermaning
zelve, Gode daar in gelykvormig te wezen, be-
vat de fterkfte opwekking , om zynen medemen-
fchen hunne fchulden te vergeven. Gode hier in
gelyk te zyn, wat kan de mensch voor een hooger
doel zyner werkzaamheden hebben ? Het is ons
zoo natuurlyk, den geenen, die grooter en verhe-
vener dan wy zyn , gelyk te worden; hoe veel
goeds word niet door deeze drift van navolging on-
der de menfchen bevorderd? Hoeveel meer zullen
wy ons dan niet verblyden, dat wy het verhevenst
en volmaakst wezen gelyk kunnen worden? De
Apostel verbind hier mede in eene verwonderlyke
kortheid, nog andere gewigtige gronden, wï Tiyaa
amp;rya.iTv;Ta. De Christenen zyn in eene naauwe ver-
bindtenis met God gekomen. Hy heeft hun alle
voorregten van kindfchap medegedeeld, en ver-
waardigt hen met zyne byzondere toegenegenheid,
opzigt en voorzorg. Zoude deeze opmerking van
deeze voor hun zoo weldaadige en roemryke be-
trekking ;jegens God hen niet kragtig opwekken ,
om hem, hunnen zoo verheven, zoo liefderyken
Vader gelykvormig te wezen ? Zy zyn kinderen, en
wel geliefde , by uitnemenheid geliefde kinderen;
XSUMnbsp;geliefde. Myns achtens, niet in den ge,
meenen zin, geliefde, of goede en voortreflyke kinde-
ren, want dat worden zy eerst door een aanhoudend
pogen, om Gode gelykvormig te worden, maar, be.
genadigde, kinderen, welken God even zoo me-
nigvuldige als groote bewyzen zyner tedere genegen-
heid jegens hen gegeven heeft en daaglyks geeft.
Dit voorftel leid den Apostel tot de vermaning,
om zig der liefde te benaarftigen, en daar in Chris-
tus niet alleen ten voorbeeld van hun gedrag te ne-
men, maar zig ook door zyne liefde jegens hen,
en door de opoffering van zig zelven , uit vryë
goedheiden liefde gefchied, tot hunne verzoening
met God, daartoe te laten opwekken en bewegen.
De liefde derhalven, tot dewelke zy vermaand wor-
den , is de liefde jegens hunne medemenfchen, maar
byzonder jegens de geenen , op welken zy gelo-
ven regtmatige oorzaaken te hebben om onverge-
noegd te zyn. Daar in zullen zy wandelen , en
deeze liefde zal niet in zekere fchielyk opwellende
en ftraks voorbygaande aandoeningen van genegen
heid cn welwillendheid beftaan, zy zullenhet veel
meer tot hunne yverigfte en onöphoudelyke werk
zaamheid maken , om liefderyke gezindheden je
gens hen te hebben, en die met de daad te bewy
zen. Het voorbeeld en de beweegrede daar toe
moet de liefde van Christus en zyn gedrag jegens
ons zyn: gelykerwys Christus ons lief gehad heeft.
Wie zyn wy in betrekking jegens onze medemen-
fchen, wie in betrekking jegens Christus, onzen
Heer en Verlosfer? Alle onderling gelyk;
dienste
-ocr page 247-dienstknegten van God,en als onze medemenfchen
ons opzigt en liefde benodigd zyn, kunnen wy dan
de hunne wel ontbeeren? Doch hoe verheven is
Christus niet, en hoe weinig had hy ons nodig?
Hoe weinig verdienden wy het, om van hem ge-
liefd te worden? Nogthans heeft hy ons lief ge-
had, eer wy hem lief hadden, en zonder dat wy
zyne liefde waardig waren. Dus moeten wy dan
ook onze medemenfchen liefhebben;wy zyn fchul-
dig hen met onze genegenheid voor tekomen. Wy
moeten hen liefhebben, fchoon zy ons ook onze
welwillendheid onwaardig mogten fchynen te we-
zen. O hoe heerlyk en Godlyk is de'zedeleer des
Apostels? Welke bewyzen heeft ons Christus niet
van zyne liefde jegens ons gegeven? Hy heeft zig
Gode voor ons tot eene hem aangenaame en welbehaag-
lyke gave en offerande overgegeven. Hy heeft voor
ons, dat is, ons ten besten, en in onze plaats dat
daargefield, wat byzonder de bloedige offeranden
van den Levitifchen Godsdienst flegts voorflelden,
en afbeeldden. Dit overgeven moet door de woor-
den in den dood aangevuld worden. Christus heeft -
uit liefde jegens ons, zelfs zyn leven voor ons gela-
ten , om onze begenadiging daarmede te bewerken.
Tlpia-ipopx ennbsp;gefchenk, of gave en offeriinde
zyn alzins uitdrukkingen , die verfchillende maar
naauw verbonden denkbeelden uitdrukken , zonder .
dat men behoeft te onderflellen , dat Paulus de
nieuwe dogmatifdie verdeeling van Christus ge-
hoorzaamheid in eene daadlyke enlydelykexn de ge-
P ^nbsp;dag.
dagten gehad hebbe. Beide deeze uitdrukkingen
worden» geloof ik, famengevoegd, om aantewy-
zen gt; dat deeze opoffering voor ons deels vrywillig
en blymaedig, deels een bewys van zyne eerbiedvolle
gezindheid jegens God, zynen Vader, geweest zy.
Hy was eene Gode aangenaame en welbehaaglyke of-
ferande, of volgens de onëigenlyke uitdrukking
van het oorfprongkelyke, eene offerande, Gode
tot eenen lieflyken of zoeten reuk opgedragen. Dus
vertaaien de zeventig Overzetters altyd de He-
breeuwfche woorden: nin^Squot; Hin^J n^l*?. Pau-
lus zelf drukt deeze woorden volgens haaren ei-
genlyken zin Philipp. IV. 15. uit door de woor-
den , ^i^'Tia Ssy.rgt;j ivapeso? rs) ösw. In de tyden , in
welken wegens de kindsheid des menschlyken ver-
ftands en deszelfs beöeffening nog zinnelyke en
Syml-gt;oIifche voorftellingen nodig waren, was ook
de verzekering, dat de offerande heflyk rook, of
eenen aangenamen reuk had, niet anders, dan eene
met zinnelyke beelden bekleedde verzekering, dat
God ook in de Symbohfche handeling der olferände
welgevallen had , alhoewel in het vervolg deeze
verzekering in eenen eigenlyken zin is verftaan ge-
worden, ende meening voornaamlyk onder de Hei-
denen ontftaan is, dat de Goden by de offerfeesten
tegenwoordig waren, en zelfs de offeranden geno-
ten , of zig ten minsten aan den geur, van den of-
ferrook opfteigende, vergasten. In des Apostels
tyden konde zulk eene zegswyze niet meer misduid
worden, Daarvoor was reeds zelfs door den Gods-
dienst
dienst van het O, T. genoeg gezorgd. Zoo veel
heeft nu Christus uit hefde jegens ons gedaan, en
zoude onze hefde jegens onze medemenfchen eene
koude, traage en werkelooze hefde biyven? Zelfs
in het bygevoegde, Gode tot eenen lieflyken reuk»
of in deaanwyzing, dat God de opofferingen vry-
willigen dood van zynen Zoon jn onze plaats als
eene hem aangename en welbehaaglyke offerande
aangenomen heeft, ligt eene dringende opwekking
tot een hefderyk gedrag jegens onze medemen-
fchen. Ook wy worden daardoor Gode aangenaam
en welbehaaglyk. Kan men dan de leere van de
verzoening der menfchen met God door den dood
van Jefus Christus de tegenwerping maken, dat zy
voor Godzaligheid en Deugd nadeelig is?
Na deeze vermaning tot eene werkdaadige hef-
de, en byzonder tot een zagtmoedig opzigt jegens
werklyke of vermeende beledigers, pryst hy den
gelovigen aan de reinigheid van harten leven, die
ook zelfs in onze gefprekken met anderen uitblin^
ken moet. Verder, zegt hy, moet alle hoerery en
alle onkuisheid henevens alle gewin met dezelve, {want
dit eischt de waardigheid der aanbidders van Godon-
der u niet eens genoetnd worden. Het Grieksch zspsix
heeft in zyne betekenis eene ruimere uitgeflrekt-
heid, dan het Nederduitfche hoerery, ten minften
volgens hec tegenswoordig fpraakgebruik; want het
bevat ook het overfpel en alle huwelyken van al
te nabeftaande bloedverwandten met elkander, die
naar de wet verboden zyn, n^^a-« a^/e betekent ieder
foort
-ocr page 250-foort en eiken trap deezer zonde. quot;AKaBapa-i», on-
tucht, een woord van nog ruimer begrip betekent
alle foorten en trappen van buitenfporigheden van
eene onkuifche en tot de fchandelykfte wellusten
geneigde gemoedsgefteldheid. Gewinzugt of gierig-
heidnbsp;verftaan fommige uitleggers van onver-
zaadlykheid in de uitfporigheden der ontucht, de-
wyl men niet begrypen kan, hoe tusfchen waar-
fchuwingen van deeze ondeugden en daarop aange-
wezen losbandigheden in woorden en gefprekken
de waarfchuwing voor gierigheid plaats vinde. Ik
geloof, dat het beter te verftaan zy van het ge-
win, dat met alle foorten van wellusten en onkui-
fche uitlporigheden gedreven wierd. Onthoudt u
zeiven, vervolgt de Apostel, van alle onhefchaamde,
dwaaze, ydele en fchandelyke gefprekken, en fpreekt
veel meer met elkander hetgeen tot prys van God die-
nen kan. De woorden, onthoudt uzelven ftaan niet
in den Text, maar drukken naar onze wyze van
fpreken, even hetzelfde uic, als het Grieksch
, waartoe de zelfftandige naamwoorden
dKTXpiTyj?, waarvoor de Apostel Colof. IIL disxp^o-
yia heeft, ixupoKoyia, ij évTpxws'Atx even ZOO wel be-
horen, als de woorden «-«ür« Tspvsuc xm Trxira dy-nOap-
a-u Vj zKsoye^ta. De Apostel waarfchuwc eigenlyk
voor gefprekken , welke die hoedanigheden heb-
ben, die door de Griekfche woorden diaxparvfi, /j-u-
poKoyix en éurpx^s-Kict benevens de geneigdheden daar-
toe , worden aangeduid. 'Ai(7xpryfl begrypt alle
fchaamteloze, hederlyke, gefprekken en het heer-
Ichend vergenoegen in dezelven; Mi^po?.o'yict dwaa-
ze gefprekken, poetzen , gemeene laage fcheftz
met het vermaakten de vaardigheid in dezelven.
'EtjTpx7rE?^ix in een^ goeden zin is het onverwag-
te en zinryke in aangename en bthaaglyke'; wen-
dingen van het gefprek; in eenen kwaden zin hec
vernuft, hetwelk dikwils in ydele zotheden en
dubbelzinnigheden verkwist word, en fomtyds
zelfs die geenen doet lachen, die een ernftig mis-
iioegen daartegen betoonen. Dit alles verbied de
Apostel den Christenen als iets fchandelyks , en
behoort toe hetgeen den Christenen niet betaamt;
het zyn ra. fj.^^ amp;T/,y.ovTa, alle hun betamende plig.
ten worden daardoor beleedigd. Want wat betaamt
vereerers van God, welke overëenkomftig de waar-
digheid van het Christendom willen leven? 'Ev^xpi-
Hier door kan de regtmatige opgewektheid
in de verkeering miCt onze medemenfchen verftaan
worden; alles wac onze gefprekken aangenaam
maakc , zonder wysheid of deugd te beleedigen.
Het liefst dienden wy eikanderen van God en God-
iyke dingen te onderhouden; maar dit is niec altyd
nodig, nog ook mooglyk, dewyl er tyden , om-
ftandigheden, perzoonen en plaatzen voorkomiCn,
waar in deeze foort van verkeering kwalyk gekoren
zou zyn. Ook is dit zeker, dat er veele andere
bronnen van aangenaamheid in onze verkeering met
anderen zyn! Keuze, fmaak en fierlykheid in on-
ze uitdrukkingen, het nieuwe en onverwagte in de
wending van hec geen wy zeggen, fynheid en be-
leefd-
leéfdheid vän zeden, die in onze gefprekken doof.;
fchynt, liefderyke deelneming in hetgeen andere
goed of welgemeend fpreken , eene ongezogte,
wel by gebragte, en egter niec van vlyëry verdagcü
lof en veele andere uitvloeizels van een mensch
lievend carafter kunnen over alles wat wy met an
deren fpreken, zeer veel aanminnigheid verfprei
den, en het lyd geen cwyffel, dac de Aposcel dit
van Christus belyders begeerc. Wanc wac bevat
de vermaning anders, uwe redezy Heflyk en met zout
iefprmgd? Dan of dit alles hier door het woOrd
tV%lt;Js/3iç/fl5 beteekend word, is eene vraag, die niet
wel met ja kan beäncwoord worden; wanc offchooö
men éuxapi-su» voor alles wat ons évxâ-piçov» aange-
naam of behaaglyk maken kan, kan gebruiken ,
ZOO is egter deeze betekenis tegen het fpraakge-
bruik van Paulus, die daardoor altyd dankzegging
aan God en prys voor zyne weldaaden verftaat^
derhalven is hier alles, wat tOt lof en
prys van God verftrekken kan. Hoe onuiCputlyk
is deeze bron van aangenaame gefprekken met onze
medemenfchen, indien wy alle flegts önze harteü
daar toebepaalen willen! En waarom zullen wy aU
Jeenlyk daarïn fmaak vinden, en alle die ondeug-
den vlyën, waar door alle verkeering met ande-
ren voor ons of voor anderen befraettelyk en ver-
giftig kunne worden 2 Gy weet wel, zegt hy tot
de Ephefiërs , dat geen hoereerder, geen ontuchti-
ge, die, gelyk de Afgodendienaars doen, met de
onkuisheid gewin doet, deel kan hebben aan het Ko-
ning-
aan de Ephcfiëru Zesde Afdeeling, s^j)
ningryk van God en Christus. Men kan het ook
vertaaienj dat geen wellustige, geen onkuifche,
niemand, die een fchandelyk gewin daarmede
dryft, zoo min, als een Afgodendienaar tot het
Koningryk van God en Christus behoore. Ikge-
loof, de eerfte vertaaling de voorkeuze te mogen
geven, omdat bykans ieder Heidenfche Godsdienst
met de zonden van onreinheid in het naauwfte ver-
band ftond. Aan het Ryk van God deel te heb-
ben, beteekent niet alleen, zig in zyne gezind-
heden en gedrag naar Gods wil fchikken, maar
ook deszelfs voordeelen en voorregten deelägtig
zyn en genieten.
Hoe affchuwlyk intusfchen, ook deeze ondeugden
zyn, ontbreekt het nogthans onder de menfchen
niet aan fchyngronden en verfchoningen, waarme-
de zy eikanderen tot dezelven pogen te verlei-
den; de Apostel waarfchuwt derhalven de Chris-
tenen daarvoor; hy noemt ze n-tyoug Xoyovs valfche
verleidende voorwendzels. Ksi/ot in dit verband
betekent zelfs volgens goede Griekfche fchryvers
tpsv^g, en wat verdient den naam van ledige, ydele
woorden meer, dan fchyngronden, nadien alle be-
drieglyke tot zonde verleidende voorftellen van al-
le vv'aarheid ontbloot zyn ? Dergelyke ondeugden
hebben de ftrengfte beftraffing van God te verwag-
ten: ravrix. ipxBTat épyjj rou flfoy sV/ rov? viov? rvfi
Airzihm. De toorn Gods , eene menschlyke uit-
drukking , beteekent de ftraffen, waar mede God ■
zyn heilig en regtvaardig misnoegen over zulke af-
fchuw-
-ocr page 254-fchuwlyke euveldaaden te kennen geeft. Deejre
komt , of zal komen ; hy zal aan hen, die zig
aan dezelven fchuldig maken , geopenbaard wor-
den , naamlyk aan de kinderen des ongeloofs;
eene Hebreeuwfche fpreekwyze, welke de gee-
nen beteekent, die niet geloven, of de leeringen
en voorfchriften van den Godsdienst niet gehoor-
zamen willen. Wat voor een gevolg zullen de
Christenen daar uit trekken? Zy zullen geen me.
degenooten derzelven worden : vliedt alle gemeen-
fchap met hen; ook gylieden waart waarlyk eer-
tyds 'Verduisterd ; maar nu zyt gy door den Heere
verlicht; leeft dan ook als verlichten: 'Hrs yap ttsts
(TXÜToq-, WJ Ss (püi; i-j xUpia, äig rsnvcc (pccrsg Trsparn-
Tsirs- De particula yxp betekent hier wel of waar-
lyk. l,xjTog duisternis en (pxg Hcht zyn namen der
verfchillende hoedanigheden, die daarmede betee-
kend zyn, maar betekenen ook volgens de ge-
woonte van het Hebreeuwsch fpraakgebruik, wel-
ke het Grieksch volgt, die geenen, welken
deeze verfchillende hoedanigheden toegekend voor-
den. Duisternis zyn verduisterde menfchen, wel-
ke geen kennisfe der waare wysheid hebben, licht
in tegendeel de geenen, welke verlicht zyn, en
de weldaadige en wyze leere van Jefus Gods-
dienst volgen. Hoe ongelukkiger de Ephefiërs te
voren door onwetenheid en dwaling geweest wa-
ren , des te zorgvuldiger moeten zy hunne ge-
zindheden en werken naar hunne tegenswoordige
betere kennisfe inrigten; want de vrucht der ver-
lich-
-ocr page 255-lichting moet goedheid, regtfchapenheid en waarheid
^yn. Eenige handfchi-iften, welken de gewoone
uitgaven gevolgd zyn, leezen voof ipugt;To, hec
woord ,nbsp;De zin is dezelfde ; maar de
andere leeswyze heeft zoo veele aanzienlyke hand.
fchriften met zoo veele oude overzetdngen en uit-
leggers voor zig, dat zy verdiende verkoren en in
den Text opgenomen te worden , dewyl buiten
twyffel deeze eenen affchryver uit eene gelyklui-
dende plaats des Apostels Gal. V. 07. alwaar
f^xTc? ftaat, in de gedagten gekomen is. Vrugten
zyn naar eene gewoone Hebreeuwlche Metaphora
werken. 'Ar^ecc^-^v^, Siy.xmvr^ en dXvfi.tx houden
eenige voor gelykluidende (Synonymifche) woor-
den. Zy betekenen in de daad die foorten van ge-
drag, welke naauw met elkander verbonden zyn ,
want alle deugden zyn door den engftenband met
elkander verknogt; ik twyfFel egter, of men aan
alle drie deeze woorden flegts een en hetzelfde
denkbeeld dient te hegten. 'Ayu^w^vyvi is de werk-
zaamheid, om andere menfchen zyn welwillen te
betuigen en hun nuttig te wezen; Mxmvvvi de naau-
keurige inachtneming van de bevoegdheden en reg-
ten onzer medemenfchen ; «A^^S.« zedelyke waar^
welke tegen over veinzery en huichlaary ge-
beld is, opregtheid, redelykheid, of in nogalge-
^eener hn^is regtfchapenheid. Onderzoekt daar^
m vervolgt Paulus, ofp^-oeft, wat den Heere weU
'^haaglykts:nbsp;^ „nbsp;^^ ^^^^^^
«et deelwoordnbsp;^^^ zekerlyk, volgens
-ocr page 256-de Hebreeuwfche wyze van fpreken , voor den
Iraperativus, proeft, onderzoekt, gezet worden,
maar beter word het met Trspaarsirs, wandelt of
leeft, verbonden, wanneer dan de woorden, ^
KapTTo? TOU Cp^To? TOU mvfj-xTO? sv Tx,TVj äyx^-^my)^ enz.
als eene ingefchoven ftelling moeten worden
aangemerkt, met uitwisfmg van het punft, hec
welk het agtfte en tiende vers van elkander fcheid,
waarmede ook de beide volgende vermaningen :
neemt ook geen deel aan de fchadelyke uitfporigheden
der menfchen, die geheel v er duifter d zyn; beftraft de-
zelve veelmeer, enkel door een comma moeten ver-
bonden worden. Christenen, die als verlichtten
inzien, wat Christus, hunnen Heer aangenaam is,
moeten dan ook geen deel nemen in de fchadelyke
buitenfporigheden van zulke menfchen, die geheel
verduisterd zyn. Het Grieksch noemtze , épyx
äMcprra rov a-xoroug onvrugtbaare werkejider duifternis.
Het woord ä-Mprog moet volgens Paulus oogmerkquot;
met nadruk genomen worden, en wel volgens eene
figuur, die ftsic^«? genoemd word, wanneer woor-
den volgens haare gewoone betekenis minder aan-
duiden, dan egter daar mede zal uitgedrukt wor-
den. Het geen Zondaars volgens valfche en dwa-
lende denkbeelden doen , geeft niec alleen geen
waar nuc, draagt niet alleen geen goede vrugten,
maar is zelfs fchadelyk. Het woord cry-orog duis-
ternis beteekent, gelyk reeds gezegd is, niet de ei-
genfchap, maar hen, die de eigenfchap met dit
woord in deszelfs onëigenlyke becekenis aange-
duid.
\
-ocr page 257-duid, in zig hebben, geheel verduifierde menfchen.
Daaraan moeten de Christenen geheel geen deel ne-
men ; want daar door zouden zy bewyzen, dat zy
nog even zulke onwetende en dwaaze menfchen
waren. Zy moeten veelmeer dezelve beflralFen:
Zy zyn fchuldig, zulke menfchen van
hunne dwaasheid en dwaling, waardoor zy tot zuU
ke affchuwlyke en fchadelyke buitenfporigheden
medegefleept worden, te overtuigen. Zy moeten
hun toonen, in Welk een verderf zy zig'daardoor
ftorten. Dit kan niet anders gefchieden, dan dac
zy dezelven tot erkentenis der waarheid tragten te
brengen. Eene grootfche onderneming, doch die
eenen verlichtten Christen, zeer waardig is! Het
geen nu waare verlichtte Christenen daar toe moec
opwekken, welk eene onaangename bezigheid die
ook zy, is de overweging, dachet alleen, volgens
het gewoon Gods beftier, door hen uitgevoerd
worden kan, en uitgevoerd worden zal: waarlyk
zyn dergelyke werken der duifternis , als van hun
begaan worden, zoo fchandelyk, dat men zigfichamen
moet, zelfs daar van te fpreken. Doch egter kunnen
diegeenen, die verdienen befiraft te worden, alleen
van hen verlicht worden, die zelf verlicht zyn; die
dan verlicht is, moet Qbillyk) ook een licht voor an-
deren worden: rx yap y.pvCpy, yryojjxvxCT'. duToi? di^xpoy
i'si Kxinbsp;Ta Ss wxyrx iXsyyo^zM vzo rou Cpccrof
(pxyepovTxi. Uxy yxp ro (pxazpovjiivov Cpag Deeze
woorden hebben de uitleggeren moeite gemaakt.
Men heeft, myns achtens, in de regte uitlegging
Q ^nbsp;ge-
-ocr page 258-gemist, dewyl men deels niet wel verdeeld, deels
ook, dewyl men zig door de Griekfche neutraheeft
laten verleiden, om niet aan perzoonen, maar aan
hoedanigheden of eigenfchappen te denken. Om
deeze redenen ga ik die uitleggingen voorby, by
welken ik my niet voegen kan, alzoo deeze gron-
den reeds aanleiding genoeg geven, om derzelver
onregtmatigheid in te zien. Paulus had van de
Christenen geëischt, datzy de ondeugdzamen we.
gens hunne fchandelyke daaden berispen, of hun
dezelve ernftig met voorftefting van haare affchuw-
lykheid en fchadelykheid onder het oog bren-
gen, of daaröver beftraffen zouden, éUy^stv; hier
tegen kon deeze tegenwerping gemaakt worden:
de werken van deeze verduifterde menfchen waren
zoo fchandelyk, dat het eene fchande ware, dezel-
ven üegts te noemen; of daarvan te fpreken- Ta
yap y.pu(pyi yrvofj.syx Ct' dvToi? zyn, of werken, die in
het duister gefchieden, heimlyk gepleegd of ver-
borgen worden; épya iv (t-mtsi •ymjj.sva., of het zyn
in het gemeen alle foorten van fchandelyke werken,
die haaren Oorfprong uit dwaling en dwaasheid heb-
ben , ipya yivoiJ-si/a mo rm iv a-xorsi èvricv. Sommi-
ge, en de meeste uitleggers verkiezen de engere
betekenis, onder welken Elsner en Wolf v^n ge-
voelen zyn, dat de Apostel byzonder op die fchen-
daaden ziet, welke in zekere Heidenfche Myfte-
riën (verborgenheden) gepleegd wierden. An-
deren verkiezen de ruimer betekenis , en daar-
by voeg ik my, dewyl, naar myne gedagte, de fa-
men-
menhang dit vordert , nadien in het voorgaande
van verfcheiden foorten van fchandelyke buiten-
fporigheden van dwaaze en verduifterde menfchen
gefproken was. Van deeze heet het, dat zy zoo
gefteld waren, dat m.en niet eens, zonder zig zei-
ven te ontëeren, daarvan fpreken konde; eene
voorftelling , welke ten oogmerk heeft, om de
grootheid van haare affchuwlykheid levendig aan te
wyzen; want hoe affchuwlyk moeten ondeugden
niec zyn, van weiken men niet fpreken kan, zon-
der te moeten fchromen, dat het iemand tot fchan-
de zoude kunnen gereekend worden , in gevalle
men er flegts van gewaagde ? Deeze billyke be-
zorgheid moet egter waare verlichtte Christenen
niet te rug houden, om die geenen , welke daar
aan fchuldig zyn, tot erkentenis van haarefchan-
delykheid door behoorlyke voorftellingen daar van
te brengen: ra ts Tavra. s'asj'p/o^»« oira tou (purog
cp^vepovrat. Deeze woorden zyn, naar mate men
het comma of agter het woordnbsp;of agter het
woordnbsp;zet, aan eene verfchillende uit-
legging onderhevig. Volgens de eerfte zinfnyding
heeten deeze woorden: maar alles, dat van het licht
heftraft mrd , word openlaar; volgens de tweede
heeten zy: maar alles, dat heftraft v/oxd of heiinh
moet worden, word door het licht zigtbaar of open-
baar. Beide deeze in onëigenlyke woorden uitge-
drukte ftellingen blyven intusfchen donker, voor
zoo ver niet duidelyk bepaald word, wat door het
onderwerp verftaan word, of het de ondeugden der
onverlichtten, dan of het die geenen zyn, die zig
aan dezelven fciiuldig maken, In de gewoonlykfte
verklaring zyn de ondeugden het onderwerp der
ftelling; maar indien deeze zulks zyn zullen, dan
kan cpxs niet van verlichtten, maar van het licht
zelf, of de leere der waarheid, waar door de ver-
lichting gewerkt word, verftaan worden, en dan
is de zin deeze: maar alle deeze ondeugden worden,
van de waarheid beftraft zynde, zigtbaar; of ver-
fchyfien in haare fchandlyke naaktheid; eene onbe-
twistbaar waare ftelling, maar van welke men be-
zwaarlyk kan aantoonen, hoe zy met het voorgaan-
de famenhangt. De volgende ftelling, ^rav yap ro
(panpovusKu (pwg é?!, is in dit geval even zwaar om te
verklaren. Grotius onderftelde daaröm , dat to
CpxKpäVfisviv het onderwerp was, het welk als een
deelwoord den accufativus regeerde, die tc zav zya
zoude; ook meende hy, dat (pMspovii-mv niet het
fafftvtm, maar het medium was, en bragt op deeze
wyze deezen zin te wege: maar dat, het geen al-
les verlicht, is het licht. Volgens zyne verklaring
zoude de Apostel gezegd hebben; gelyk het licht,
of gelyk de zon alles verlicht, zoomoet ook gy-
lieden de ondeugden van die menfchen ontdekken
of zigtbaar maken, om hen te verbeteren. Dan
teegen deeze verklaring is te regt aangemerkt,
vooreerst, dat het niet waarfch^mlyk is, dat Paulus
het woordnbsp;eerst als een paßvum, en
,dan als een medium genomen hebbe; maar ten twee-
•4mgt; deeze verklaring zou tegen de fpraakkundige
wQord-i
-ocr page 261-woordvoeging zyn in de tweede ftelling, dewyl,
indien de Apostel het oogmerk gehad had om dit
te zeggen , hy had moeten ft:hryven, of: ro yxp
frxy Cpoiysp-Ajp.syov., of nog duidelyker : to-yitp (pug
(pxy^povfisvoy To ■Jtxv. Doch hoe gegrond deeze aan-
merkingen tegen Grotius verklaring zyn, zoo min
kan ik my by die geenen voegen, volgens welke
de tweede ftelling zeggen zoude: het geen verlicht
wordt, dat z^lve fchynt, dat licht; want deeze ftel-
h'ngis, algemeen opgevat wordende, onwaar. Men
moet derhalven, wanneer men het harde en ge-
dwongen deezer uitleggingen voelt, dezelve ver-
laten , en voor de gezegdens andere onderwerpen
•aannemen. Vooreerst dan merk ik aan, dat het on-
zydig geflagt der zelfftandige naamwoorden even
zoo wel perzoonen , als eigenfchappen of hande-
lingen pleeg te betekenen. T« !r«j/ra is zeer dik-
wyls even zoo veel als ii Trxvrsg; in Paulus fchrif-
ten vind men zeer veele voorbeelden. Even dus
is het gelegen met de deelwoorden é^syxoiisy». en
(pxvspoviJ.i-M, welke even zoo goed perzoonen sA£gt;-
xoiisyovg en cpavspou/isyovg als voorwerpen betekenen
kunnen. Ten tweeden onderftel ik, dat men de
woorden des Apostels de betekenisfen moet laten
behouden, welke zy naar het fpraakgebruik heb-
ben, waarby ik alleen nog dit voege, dat êXsyyj}.
iJ-svä niet alleen die geenen betekent, welke werk-
iyk beftraft, ofte regt gewezen worden, maar ook
die geene welke te regt gebragt moeten worden;
even gelyk epxyepowSxi niet alleen betekent, ver.
9 4nbsp;licht
-ocr page 262-Jicht of onderwezen worden, maar ook verh'cht
moeten worden. Dit alles, als onbetwistbaar voor-
Önderfteld zynde, is de meening des Apostels dee-
ze: Want alle die geenen, velke beftraft, of tot er-
kentenis van de fchandlykheid hunner ondeugden ge-
fragt zullen worden, moeten van het licht, dat is,
yan hen, die verlicht zyn, verlicht worden. Want
die zelf verlicht is, moet een licht zyn, dat is te zeg-
gen , hy moet anderen weder verlichten, of een licht
voor anderen worden. Het is klaar, hoe gemak-
lyk, en tevens hoe gepast deeze uitlegging voor
het geheel verband van des Apostels vüorftellingen
zy, Volgens dezelve volgen zy dus op eikanderen:
neemt geen deel aan de fchadelyke werken der ver-
duisterde of onwetendeen dwaaze menfchen, be-
ftraft ze veelmeer; brengtze tot erkentenis van der-
zelver affchuwlykheid. Het is waar, hunne ondeu-
gende werken zyn zoo gefield, dat men zig fcha-
men moet, flegts daarvan te fpreken. Maar die
geenen, welke te regt gebragt of beflraft zullen
worden, moeten van het licht, of van die geenen,
die verlicht zyn, of de rechte kennis der waarheid
hebben, verlicht of geleerd vioxéen, welken afkeer
hunne werken verdienen , want die verlicht is,
moet ook voor anderen een licht zyn, of zyne kun-
digheid daar toe aanwenden, dat ook anderen mo-
gen verlicht worden, ' Hoe onderflennt en bewyst
in deezen reeks van gedagten de eene voorftelling
de ander niet? Beflraft, verbetert de ondeugdza-
trjen; de grond is; ondeugende, verduisterde men.
fchen kunnen, moeten van de geenen, die zelf
verlichtzyn, verbeterd worden. En waar op grond
zig dit? Daarop, dat men verlicht is, en verphg.
ting heeft, om zyne betere kundigheid voor ande-
ren tot hunne verlichting aan te wenden.
Met deeze algemeene aanwyzing der pligten,
welke hy, die verlicht is, jegens zyne nog onver-
lichtte medemenfchen waartenemen heeft, verbind
de Apostel terftond de toepasfing, en verklaart,
wat dan nu een ieder, die hier van overtuigd is,
werklyk doet: daaröm, zegt hy, of vermaant hy
de verduifterde menfchen, ontwaak, gy die ßaapt,
fiaa op van den dooden, opdat Chrisus u moge verlich-
ten : Sio Ksyst. 'Eysipxi ó KaSsvauv y.xi dya^a sk vsxpuv,
kxi étncpx-jorst c-oij xfi?05. Ook deeze plaats heeft
den uitleggeren moeite gekost, dewyl zy wegens
de woorden '^sysi geloofd hebben, dat de Apos-
tel zyne voorftelling door de aanhaaling of van eene
Schriftuurplaats uit de boeken des ouden Verbonds,
en wel meer naar den zin, dan naar de woorden,
of van eene plaats uit eenig ander oud Apocryph
toenmaals bekend boek, meer gewigts en nadruk
wilde geven. Het kan indedaad niet ontkend wor-
den, dat de woorden Sis Uyu fomtyds eene wyze
van aanhaling zyn , Rom. 15, 11. 12. Jac. 4, 6.
welke door het woord rp^'^Jf.j of een ander het.
zelve in de betekenis gelykvormig woord in da
gedagten moet aangevuld worden. Daaröm heefc
men de woorden: ontwaak, gy die ßaapt enz. in
faet O. T, opgezogt, en onderfteld, dat de Apostel
Jef. 60, I. 2. of Jef. 16, 19. in de gedagten
gehad, en die meer naar denzin, dan naar de woor-
den aangehaald heeft. Maar dewyl in deeze plaat-
zen, nog volgens het oorfprongkelyke, nog in den
Text van het ontwaken uit den flaap, of van eene
opftanding uit den dood gewaagd word; zoo heb-
ben andere Uitleggers gedagt , dat Paulus deeze
vermaningen uit eenig Apocryph boek, aan He-
noch, Elias, of den Profeet Jeremia toegefchre-
ven, genomen heeft. Dan alhoewel Epiphanius,
Syncellus en Euthalius deeze verfchillende berigten
verzekeren, zoo ontbreekt het egter dezelve aan
genoegzaame geloofwaardigheid. Ik voege my
daaröm by die geenen, welke het ontbreekend on-
derwerp voor het werkwoord zegt, Xtysi, uit het
voorgaande invullen. Indien de Apostel gefchre-
ven had, Jw Aê/s; 0 Cpzysp!iu[/.s?og of ó TrsCpicTio'f/.svcq ,
wien zoude het in gedagte komen, om te onder-
ftellen , dat de volgende vermaningen uit de Schrift
van het oud Verbond of uit eenig gelyktydig Apo-
cryph boek ontleend waren? Kan niet ieder Chris-
ten dus fpreekend ingevoerd worden? Worden niet
ondeugdzamen dikwils onder het beeld van flapen-
den of dooden voorgefteld ? En zyn de woorden,
Sio Asysi eenezoo heel gewoone zegswyze, datmen
daar door genoodzaakt word, hier een aanhaling te
moeten onderftellen? Is niet ysyp^Trrai yap yeel ge-
wooner? Ik vind ten minften deeze wyze van aan-
haalen flegts eenige maaien in het NieuweTestament,
en zoude enkel daaröm geene andere invulling
voeg.
-ocr page 265-voegzaam zyn? Dat Epiphanius meent, dat deeze
plaats zy uit een boek aan Henoch, Syncellus uit
een aan Jeremias toegefchreven, terwyl Hippoly-
tus geenen fchry ver met name opgeeft, maar i
7rpoCp-^Tgt;j? invult, dit is in de daad niet gelukkiger
gegist, dan wanneer Heuman ze voor een gedeelte
van een toenmaalig Kerklied houd. Dan dat to cpa-
i/spovjj-svov of TO cpcüg het Onderwerp zoude zyn voor
, is egter zeer hard. Wie zegt , zonder laf
te wezen; daaröm zegt het licht? maar moet men
dan, wan'neer men het onderwerp uit eene ftelling,
die in onëigenlyke woorden uitgedrukt is, ont-
leent, noodzaaklyk het zelve met deszelfs over-
dragtelyken naam invullen? En kan ik niet, het-
geen ontbreekt, dewyl het beftraffen voor ieder
Christeir tot een pligt gemaakt was, zoo invullen,
dat er aangetoond worde, wat nu ieder werkiyk
doen moet; b. v. daaröm moet een ieder van ulieden
-zeggen;nbsp;vy-ccv , ontwaak, gy die fiaapt; fiaa Op
van de dooden, opdat ChristUi u moge verlichten, of,
en laat Christus u verlichten; ^'o ix-ofso? vf/Mv Sst
Is dan de verlichting een zoo groot en eer-
waardig voorregt van een Christen, brengt zyn be-
roep het met zig, dat hy zyn licht voor anderen
laat lichten, om hen van het geweld en de heer-
fchappy der ondeugd te bevryden, met welke zorg-
vuldigheid zullen zy'dan niet hun eigen gedrag moe-
ten inrigten? Dit is het gevolg, hetwelk Paulirs
daaruit Crekt, ziet dan wel toe, dal gy voorzigtig h.
ven
-ocr page 266-ven moogt, niet als onwyzen, maar als wyzen. De
voorzigdgheid, die hier aanbevolen word, is niet
die, welke op hand zynde gevaaren zoekt te ont-
. . dekken, die voor te komen, om zig tot het beste
gedrag in dezelven voor te bereiden, maar die zorg-
vuldigheid, om zig in alle voorvallen op het wys-
lykfte te gedragen, en alles te vermeiden, wat hun
befchuldigingen veroorzaken konde. Wie is daar
meer toe verpligt, dan zy, diezig den naam van
wyzen op alle wyze behoorden waardig te maken?
Zy hebben immers in hunne verlichting door
de leere van Christus de wysheid, die van God
is. De ondeugenden, die hy in het voorgaande
verduisterden genoemd had, zyn de waare dwaa-
zen; dwaazen in de keuze hunner oogmerken,
dwaazen in de keuze der middelen tot dezelven:
Men heeft geheel niet van node, om de gewoone
betekenis van Paulus woorden te verlaten, dewyl in
de Spreuken zoo dikwyls door dwaazen ondeugdza.
men, door wyzen en verftandigen, deugdzamen ver-
ftaan worden. Alle deugd in gezindheden en leven
vooronderftek wysheid in het verftand; ondeugd
en fchandelyke handelingen zyn alleen vrugten van
onwetenheid en dwaasheid. Voegt u , vervolgt
Paulus, naar den tyd; want het is een booze tyd:
i^ayopa^onzvoi tov mipov én di {jfj^epM tovvjpxi éiiriv.
De overzetting van Luther bevat eenen zeer goe-
den regel, indien maar de onëigenlyke uitdrukking
van den Text denzelven betekenen konde. Koopt
dm tyd uit, hebben fommigen willen vertaaien.
Maar welken zin zal deeze regel hebben ? Men kan
in zekeren zin zynen tyd koopen, en hoe dit aan
te vangen, heeft Saurin voortreflyk verklaard; men
kan denzelven winnen; men kan hem tot zyn voor-
deel aanwenden, en daar toe is dit dan ook een mid-
del, dat men zig in denzelven fchikt, of zyn ge-
drag naar deszelfs omftandigheden en afwisfelingen
op eene kloeke wyze inrigt. Dit alles is nuttige
en voortreflyke zedekunde; maar heefc de Apostel
dit met zyne vermaning willen leeren? Ongetwyf-
feld, indien het Griekfche xcupos niet meer bete-
kende, dan ons Nederduitsch, tyd. Maar het be-
tekent elke gelegenheid, welke zig aan ons aan-
bied , om bewyzen van onze gehoorzaamheid je-
gens God en der liefde jegens onze pligten te ge-
ven. Deeze koopt men, wazfneer men ze op het
voordeeligstbefteed; men is derhalven geregtigd,
om de Griekfche overdragt (Metaphora') in het
Neêrduits zoo uit te drukken, als wy in een der-
gelyk geval zelf fpreken zouden. Woekert met ie-
dere gelegenheid ten goede zouden wy zeggen. Ge-
legenheid is elke , voor de vervulling onzer plig-
ten en voor^de bevordering onzer waare geluk-
zaligheid nuttige verbinding van in- of uitwendi-
ge omftandigheden, die ons daar toe het nodig,
regtmatig gedrag ligt maakt. Hooger volmaakt-
heid, grooterrust en tevredenheid zyn de goede-
ren , welke daarmede gewonnen, en om zoo te
fpreken; daar voor ingehandeld worden. De grond,
welke de Ephefiërs daartoe behoorde te bewegen,
is
-ocr page 268-is de gefteldheid der toenmaalige tvden: Want het
zyn booze tyden. Dat de Apostel hier aan de na-
byheid van het laatst algemeen groot oordeel zou-
de gedagt hebben, gelyk veele toenmaalige Chris-
tenen zig overreedden, dat zy het begin daar van
nog zien zouden, dit is wel van fommige uitleg-
gers aangenomen geworden^; maar zeker heeft de
Apostel dit niet willen zeggen, nadien hy deeze
volksmeening terftond in zyne eerfte Brieven aan
de Christen-gemeentens zoo ernftig en nadruklyk
heeft tegengefproken. Bedenkt men , hoe groot
het zedelyk verderf der toenmaalige Joodfche en
Heidenfche wereldwas, hoe menigvuldige verzoe-
kingen de eerfte Christenen tot afval van den Gods-
dienst en Deugd, hoezwaare vervolgingen zy van-
Joden en Heidenen te vrezen, of reeds te lyden
hadden, zoo zal men weldra moeten zien , dat de
toenmaalige tyden booze tyden waren; dat derhal-
ven de Christenen ook deswegens met grond kon-
den opgewekt worden, om met iederegelegenheid om
goed te doen, te woekeren, en deswegens niet zonder
overleg en onbedagtzaam teh^riiéïm, maar veel meer
daarna te ftreven, dat zy altyd naauwkeuriger en
beter mogten leeren erkennen; wat fe wil van God
van hen eischte: daaröm zyt niet onbedagtzaam, maar
zoekt veelmeer altyd beter te verftaan, wat des Heeren
wille zy. Hier mede verbind de Apostel eene by-
zondere waarfchuwing tegen de ondeugd van dron-
kenfchap en brasfery , welke in eene zoo ryke,
wellustige en dartele ftad, als Ephefen was, zeer
\
-ocr page 269-gemeen moest zyn; aan welke misfchien ook Je
Christenen, gelyk te Corinthen gefchied was, by
hunne Godsdienftige liefdemaalen zig mogen fchul-
dig gemaakt hebben. Ik zeg misfchien, dewyl het
volgende negentiende vers, gelyk ook van andere
uitleggers aangemerkt is, dit vermoeden fchynt te
begunstigen, nademaal de Christenen daarin ver-
maand worden, om God met vrome en Godsdien-
ftige liederen en gezangen in hunne famenkomften
te pryzen, waartoe eigenlyk Godsdienftige ver-
gaderingen beftemd zyn. Want volgens deeze gis-
fing ziet men, hoe de Apostel van de waarfchu-
wing voor de dronkenfchap heeft kunnen over-
gaan tot de vermaning om God met Godvrugte lie-
deren te pryzen: Verloopt u zelven niet in den wy?i;
want daaruit ontflaan de grootfle wanördens ; of volgens
het oorfpronglyke: év uélt;;ia.mTM: een leven, ge-
lyk de Afoten leiden, die zonder ophouden zwelg-
den en brasten , en gewoon waren, zig zodanig
met kostelyke fpyzen en dranken te overladen,
dat zy hunne zinnen niet magtig bleven, maar
dronken en verftandeloos van de tafel der bras-
fery weggedragen moesten worden. Onderhoudt u
zelven veelmeer, vervolgt de Apostel, vervuld van
den Geest Gods met Pfalmen, Liederen en Gezan-
gen, die van den Geest Gods komen; zingt den
Heere lof van Jiarten, pryst hem en dankt by alle
gelegenheid en voor alles God, den Vader door on.
zen Heere Jefus Christus: dUx TrXy^pova-es éy TrvsvfjLtc-
71, KaKiVjrsg ixoron voornbsp;Cap. 4, 32. Phi.
lipp.
-ocr page 270-lipp. 2, 12.nbsp;«.dl iifimg kou èSxiS tvsvixatixixi? }
liederen, die werkingen van Gods Geest zyn, ge-
/ lyk Davids gezangen of liederen, welker inhoud
voor de leere van Christus, of voor de leere van
Gods Geest gepast is; dSovreg xcunbsp;iy ry. xap-
ijj-ccv; gelyk amp; voï i Cor. 14, 15. (quot;lec verfiand
en aandagt) rvnbsp;(den Heere , Christus na-
melyk, hetwelk zelfs volgens Plinius getuigenis
de Christenen in hunne Godsdienstige verga-
deringen pleegen te doen;) évxapi'sswTSi Trxvrors
ilTSp TXVTCOV éV ÓVOfJ-XTl TOV XVplOV VjilnOI Il^FOV 'Kpt^OU T!fi
Betfi XXI Txrpi, op bevel en naar het voorfchrift van
onzen Heere Jefus Christus, en in dit opzigt ook
door Jefus Christus onzen Heere, die ons daar toe
verpligt, en door. zyne leere bekwaam gemaakt
heeft. Met welke liederen en gezangen de Chris-
tenen God en _ hunnen Verlosfer in hunne Gods-
dienftige famenkomsten vereerd hebben, of met
die , welke in de fchriften des ouden Verbonds
ftaan , en voor onmidlyke gewrogten des Heili-
gen Geestes verklaard zyn, of zulke, welke uit
eene fchielyke Geestdryving door de leere des
Godsdiensts, die haaren oorfprong van den Geest
Gods heeft, ontfprongen , dewyl het onder de
Oosterfche volken niet ongewoon was, dat zy by
hunne gastmaalen, om my eens van eene niet te
verheven uitdrukking te bedienen, voor de vuist
liederen begonden aan te heffen, die, om zoo
te fpreken , fchielyke opwellingen van hunne vro-
lyke gewaarwordingen waren : dit kan men nog
uic
-ocr page 271-«ic des Apostels woorden, nog uit oude Penoeg.
zame berigcen beflisfen. Het minst van%l kfa
men ü,t het woord,nbsp;befluiten, dat het ge-
zang met Muzyk inftrumenten verzeld geweest zv
nadien m een gefchrift, aan Juftyn den Martel.,;;
toegefchreven, uitdruklyk het tegendeel verzekerd
word en Plinius ook deeze omftandigheid in zy-
nen Brief aan Trajanus niet met fiiizwygen zoude
voorby gegaan zyn.nbsp;^^
Met deeze algemeene vermaningen en waarfchu-
wmgen, tot welker betragcing alle waare Christe-
nen, zonder uitzigt op hunne byzondere betrek
kwgen tot eikanderen in den burgerftaat of maat-quot;
fchappy verbonden zyn, verbind Paulus, na hen
met eene korte opwekking tot gemoedelyke waar-
neemmg derzelven opgefpoord te hebben, byzon-
dere vermaningen tot de pligten van het gezellig
ieven, maar inzonderheid der byzondere maat
fchappyën van den huislyken ftaat, der echte lie
den jegens elkander, der kinderen en ouders jegens'
Benysl uit eerbied ycor God elkander alle belmrh-
-ocr page 272-ke onderdanigheid:nbsp;s'.nbsp;e«..
dit werkwoord moet by het deelwoord in
het Grieksch in de gedagten ingevuld worden ;
,,eest eikanderen onderdanig, uit eerbied jegens God.
Veele handfchriften leezen: ^V cp.^.nbsp;eene
leezing, welke, omdat kort hier na c^-. r,. ^
ftaat, den voorrang fchynt te verdienen. Deeze
onderdanigheid begrypt de pligten, welke Chrm^
Ben elkander naar hunne verfchillende voortrettyk-
heden te bewvzen, verfchuldigd zyn; het Chris-
tendom voert zoo min eene ongebondene vryheid
in, neemt zoo min de ongelykheid der menfchen,
in zoo veele oorzaaken gegrond, en hunnemtwen-
di^e betrekkingen en omftandigheden, weg , dat
he\ veelmeer de daarop gegrondde pligten ftaaft,
ec met de fterkfte beweeggronden aandrmgt.
Onder de gezellige pligten gewaagt de Apostel
het eerst van de pligten van den echten ftaat, de--
wvi deeze maatfchappy naar tyd en inftelling de
oudfte is, dewyl zig alle overige gezellige verbmd-
ter.isfen daarop gronden; eindelyk dewyl de be-
trekking der kinderen en der ouders onderhng op
dezelve rust. Gy vrouwen, gehoorzaamt uwen man-
nen, als of de Heere zelf dit van u eischte ; want de
man is het hoofd der vrottwe, gelyk als Christus
het hoofd der gemeente is. Gelyk nu de gemeente
Christus onderdanig is, zoo behooren ook de vrouwen
haaren mannen onderdanig te zyn. Deeze der ge-
huwde vrouwen voegende gehoorzaamheid jegens
haare mannen;
-ocr page 273-3. 3. 18. I Petr. 3, I, 2. I Thesfi 1, 14.)
bevac hoogachting, dienstvaardigheid en waarne.
ming van hunne regtmatige voorfehriften eneifchen
in zig. Het byvoegzel, als-den Heere, i^s r^
duld eene tweeledige uitlegging; het woordiJe.r be.
tekent of het voornaamfte deel van deeze maat-
fchappy , of Christus den Heer. Deeze betekenis
verdient boven de eerfte gefteld te worden, alzoo,
mdien Paulus de andere meening had willen uitdruk,
ken, hy met het enkelvoudig getal, maar het meer.
voudig zoude gebruikt, en gefchreven hebben ;
als uwen heer en, üg roig mpioig De zin is der-
halven: Gehoorzaamt uwen mannen, dewyl de Heer
u zulks ^geboden heeft, zoo gewillig en op eene zorgt;
daadlyke wyze, alsof Christus zelf u daar toe ver^
plichtte. De grond van deezen pligt berust op de
Godlyke beftemming van den man tot hoofd van
de huwlyks maatfchappy. Hy is bevoegd en Ver-
pligt, om dat in deeze verbindtenis en maatfchap.
py te zyn, dat het hoofd ten aanzien van het
heel ligchaam is i Cor. 11, 3. Deeze verbindtenis
vergelykt de Apostel met de betrekking, in welke
Christus en de gemeente zyner belyders met el-
kander ftaan, om deeze betrekking hun tot een
voorbeeld der echtelyke vereenigmg voor te ftel-
len, en hun tevens de weldaadigheid en grooten
zegen deezer verbindtenis voor te houden, en
reeds vooraf het gedrag te bepalen, waaröp zig de
mannen jegens hunne regtmatige echtgenooten heb.
ben toe te leggen. De man is het hoofd, zal het
hoofd der vrouwe op dezelfde wyze zyn^, ab
Christus het is over zyne gemeente: -mi é
x^cpaX-^ T-^gnbsp;dvro, ^^ry,? rou a^t^ccrog.
Hier hebben de handfchriften verfchillende leezm-
aen, welke verdienen opgemerkt te worden. In
Lt 23fte vers laten eenige voor mt; m
anderen ontbreekt , en fommigen zetten den
A^ticul ä voor het woordnbsp;Dat en
ontbrooken,en niet in het oorfpronglyke geftaan
heeft, en gevolglyk dat, ö
als eene (appofitie) by voeging, de waare leeswy.
ze kan zyn, houden Mill, Bengel, en gedeeltelyk
ook Griesbach bvkans voor zeker. Dan byaldien
niet met uitlating ook van in het oorfpronglyk
enkel geftaan heeft, ä rov
loof ik, dat de gewoone leeswyze moet gevolgd
worden en «i^ros is, naar de Hebreeuwfche
wyze van fpreken, zoo veel als:nbsp;ó ..r.prou
Men verkieze voorts wat lezing men
wille, de zin blvft dezelfde. Dat lt;ro^Ty,p met al-
leen eenen Verlosfer, maar in een algemeener be-
tekenis eenen Weldoener beteekent, is wel m het
byzonder uit het zuiver Grieksch taalgebruik on-
betwistbaar; maar dat de Apostel met ditbyvoeg-
zei meer die algemeene dan de bepaalder beteke-
nis heeft willen uitdrukken , kan niet bewezen
worden, nadien Christus elders doorgaands voor-
namelyk daarom als het hoofd der gemeente, die
zvn ligchaam is, word voorgefeld, omdat hyze
verlost heeft, en dus haar Heiland naar de ouöe
betekenis van dit ons woord,is. Gelyk nu, word
daar uit befloten, de gemeente Christus onderdaanig
is, dat is, verpligt is onderdaanig te zyn , dus zul-
len ook de vrouwen haaren mannen onderdaanig zyn in
alles. Het byvoegzel in alles, word van fommige
tot het eerfle lid van deeze famenge voegde ftelling ge-
bragt , hetwelk ookkan gefchieden, hoewel niet zon-
der hardigheid. En men kan het zonder eenige
bedenking met de tweede flelling verbinden: In
alles, dat is, op alle nwoglyke wyze, in alle voor-
vallen en by alle gelegenheden; want het fpreekt
van zelf, dat de ter zyde ftelling van hooger en
onmidlyke pligten jegens God van deeze gehoor-
zaamheid, aan de mannen verfchuldigd, uitgeflo-
ten is , en even daaröm is het overtollig deeze
uitzondering byzonder te noemen.
Gelyk nu de vrouwen haare mannen uit tedere
genegenheid jegens hen gewillig moeten gehoorza-
men , zoo moeten deeze zig op de liefderykfte ge-
zindheeden jegens hunne egtgenooten toelegge^'n:
Gy mannen, daarentegen hebt uwe vrouwenquot;lief,
è.yct-rxrs Txg yv.Mxx? iavTnv voor o Qor. 7, ii.
I Thsjf. 1, 8. en daar in moeten zv Christus ge-
lykvormig worden, welke zyne liefde jegens zyne
gemeente door de verwonderenswaardigfte bewy-
zen zyner zorge voor haare gelukzaligheid verheer-
lykt heeft. Men ziet, dat het woord liefde met
eenen byzonderen nadruk te verftaan is, en ver-
klaard moet worden door eenen gantsch uitnemen-
den yver voor het welzyn van hunne vrouwen. Kaar
^^ 3nbsp;ge.
gelukkig te maken, haar uitnemend te verblyden j
alle ondernemingen haar tot genoegen en ten bes-
ten in te rigten, moet hunne aangenaamfte en lief-
fte zorg zyn. Hebben zy zwakheden, dan moeten
zy die verdragenen verbergen;gebreken, zoo moe-
ten zy die verbeteren; wat zy doen kunnen, om
haar achtingen eere te bezorgen, moeten zy met
blydfchap doen. Wat voor moeite en bekomme-
ringen dit hun ook mag kosten, zulks moeten zy
niet achten. Behooren de vrouwen zig te begunfti-
gen om Christus gemeente in haar gedrag omtrent
de mannen gelyk te wezen, dan moeten deeze
Christus, het hoofd der gemeente, in hunne zorg
voor den welvaart hunner beminden zoeken te eve-
naaren. Wat heeft Christus niet voor zyne ge-
meente gedaan! Hy iieeft zig voor dezelve opgeofferd,
om haar te verlosfen, heeft hy zelfs zyn leven voor
haar gelaten, haar door den Doop, door hem in-
gefleld, gereinigd, en tot zynen dienst ingewyd:
ixvrovnbsp;vTrsp xurvß, ivx xutv;j xyixs-^ Kx^xpia-xg
ra T^ovrpa rou v$xto? év pvjuxti. De woorden , iv fv,-
lgt;.x~i brengen fommigen tot het werkwoordnbsp;,
als had Paulus willen zeggen: Christus heeft door
zvn woord, dat is, door zyne leere hen tot zynen
dienst vatbaar en bekwaam gemaakt. Anderen ver-
binden het met Acw/jw tov {/Sarog, om aan te wy-
zen, dat hy hen door den volgens zyne leere ver-
ördenden of met zyne belofte verbonden Doop
van alles, wat hem mishaaglyk kan zyn, gerei-
nigd heeft, eene verklaring, welke ik voor de na-
tuurlykfte houde. De uitlegging is hier zinryk,
volgens welke sv p-Zjaxn, hx word , en wel naar het
Hebreeuwsch ^tÜ l^l^ï 2 E. Mof. 18, 11. en
naar de LXX Taaismannen, welke Predik. 7, 14.
deeze fpreekwyze door rrspi ivx vertaald hebben.
Zekerlyk is égt;pjjiJ.xTi ivx voor/j-^regt nieuw Grieksch,
en dit zoude eene tegenwerping tegen deeze geleer-
de aanmerking zyn. Dan alhoewel dit geen ge-
grondde aanmerking tegen dezelve zy, zoo ftryd
er egter mede, dat men in het geheele N. T. geen
dergelyk voorbeeld daarvoor vinden kan, en het is
daaröm zekerder, dat men by de opgegeven ge-
meene verklaring blyft. Het geen nu Christus doet,
dat doet hy, om aan haar eene voortrefly k heerlyke
gemeente te hebben, die nog rimpelen nog vlek-
ken, nog iets diergelyks heeft, dat haar namelyk
ontfieren zou kunnen, llspigxvxi ixvru éy.y.Xyj7ixv
évSs^ov, zoo veel als xtxo-Bxi , zig eene heerlyke ge-
meente verwerven. Nog vlekken nog rimpels te heb-
ben, maar rein en onberispelyk zyn, is eene befchry-
ving der waare zedelyke fchoonheid van de Kerke,
die in regtfchapen Onfchuld , Godzaligheid en
Deugd beftaat. Op eene dergelyke wyze moeten
de mannen hunne vrouwen liefhebben, of hunne
liefde jegens haar zoeken te bewyzen ; zy moeten
haar liefhebben, als hun eigen ligchaam. Een man
moet voor den welftand zyner egtgenoote even zoo
yverig zorgen, als voor zyn eigen; want haar ge-
luk maakt een wezenlyk deel van zyn eigen geluk
uit: Die zyne vrouwe lief heeft, heeft zigzelven lief,
K 4nbsp;Waar-
Waarom ? Niemand gaat met zyn eigen ligchaam,
of vleesch hard te werk, maar hy voed en verzorgt
gelyk Christus de gemeente. Zyn vleeschoï zyn
ligchaam liaaten, gelyk Luther fj-iasu vertaalt, is
hard met zig zeiven te werk gaan. Dit doet nie-
mand ; hy zorgt veel meer voor zyn onderhoud en
verzorging ; hy gaat tederhartig met zig zeiven om,
Ti-s/ crapxa; hy houdzig warm; hy zorgt zoo
wel voor zyn gemak, als voor zyn nooddruft; gely-
kerwys Christus de gemeente, die hy niet alleen
het noodzaaklyke tot haare gelukzaligheid, maar
eenen groeten rykdom van weldaaden laat toeko-
men. O hoe voortreflyk zorgt de Godlyke Reli-
gie van Christus niet voor het geluk van den egten
Haat! welke wysgeerte, of welke wetten hebben
zooveel voor dezelve gedaan? Hoe veel gelukkiger
is thans niet de ftaat van het vrouwlyk geflacht door
den invloed van Jefus leere op de harten der men-
fchen geworden! Tot wat vryheid en waardigheid,
en tevens tot welk eenen weldaadigen invloed op
het gantfche menschdom is hetzelve niet verheven.'
ïloe onuicfpreekiyk groot zoude niet het geluk der
huwelyken zyn, indien mannen en vrouwen, dee-
ze zoo aandoenlyke voorfchriften en onderwyzin-
gen van den Apostel wilden opvolgen ! Christus
zorgt zoo teder voor zyne gemeente, om dat wy
leden van zyn ligchaam, vleesch van zyn vleesch,
en been van zyne beenen zyn. Hy merkt onS na-
melyk even zoo aan, als een man zyn vrouwe be-
hoorde aan te merken. Daar is in Paulus woorden
eene
-ocr page 279-eene onvolledige, niet geheel uitgehaalde vergely-
king, welke wegens het verband en famenhang moet
ingevuld worden. Het is zoo veel, alsöf Paulus
zyne voorftellingen vollediger dus had uitgedrukt:
Christus zorgt voor zyne gemeente, dewyl wy,
als 't ware, leden van zyn ligchaam, vleesch van
zyn vleesch, en been van zyne beencn zyn, gelyk
ieder man van zyne vrouwe behoort te denken : zy
is vleesch van myn vleesch en heen van myne beenen.
Want eVÊ» daaröm , 'Ayn rovrov , voor év£y,a tovtov,
zal een man zynen vader en moeder verlaten, 'en zy-
ne vromv aanhangen, of alleen met zyne vrouw leven;
zig ftandvastig en alleen aan haar houden in de
naauwfte verbinding en gemeenfchap met haar, en
ook daarin word hy Christus gelykvormig, alzoo
tusfchen deezen en de gemeente de naauwfte ver-
ëeniging plaats heeft. Ook dit is, zegt Paulus daar-
öm, voor eene verhevene betekenis vatbaar, name-
lyk toegepast zynde op de Kerke en op Christus:
to fjaj^-^pisv touto fisyx ilt;;iV iyu Je Ktyu éig xpi-sov vm
tvfj iy.n'agt;;tixv. Hec is bekend, hoe deeze plaats van
de Roomfche Kerk, en in de nieuwfte tyden van
eenen Zinzendorf verklaard is, alfchoon zonder
eenigen grond of bewys. Het Griekfche tJ.v';y,pioy
beteekent eene groote en gewigtige leere, gelyk
het Hebreeuwfche TiS; ook word het van ge-
wigtige leeringen gebruikt, wanneer die in onëi-
genlyke bewoordingen voorgedragen worden; van
hetgeen eenen geheimen zin heeft, of hebben kan;
van allegorifche uitleggingen van zulke plaatzen,
die eigenlyk verftaan eenen geheel anderen zin uit-
drukken, en dus word het hier genomen. Chris-
tus was de mannen met betrekking tot zyne naauwe
verëeniging met de Kerk tot een voorbeeld eener
tederfte en zorgvuldige liefde jegens hunne vrou-
wen aangeprezen. Hy heeft ons lief; hy zorgt
voor ons, alsöf wy alle zyn ligchaam, en ieder in
't byzonder een lid van zyn ligchaam waren; alsöf
hy zeggen konde, het geen Adam zegt, als hy het
eerst de ftammoeder van het menschdom zag. Ook
deeze woorden, dat een man vader en moeder verla-
ten, en zig alleen by zyne vrouwe houden zal, ver-
volgt nu Paulus, konden op Christus en de Kerke
toegepast worden. Christus had alles, wat hem,
naar den mensch teoordeelen, aangenaam kon zyn,
verlaten en opgeöfferd. Hy had zyne eigene natie
verzaakt, om zig uit de Heidenen eene gemeente
te verzamelen; op deeze wyze konden ook de van
hem aangehaalde woorden eene meer verheven be-
tekenis veelen ; «Vquot; Xsya , ik meen namelyk, s/j
yjtfgov nai ry^v iy^K^mav toegepast zynde; ook dee-
ze konde men in eenen verborgen zin op Chris-
tus en de Kerk betreklyk maken. Gelyk nu Chris-
tus tegen haar gezind was, zoo behoorden ook eg-
te lieden tegen eikanderen gezind te zyn: x«/
v(isig. Het werkwoord «V moet als eene invulling
hier by gevoegd worden; öi iva, tegen elkan-
der, of de een zoo wel als de ander. Ieder hebbe
zyne vrouw lief, als zig zelven, en de vrouw, dat
is, iedere vrouw hebbe eerbied voor den man, name-
lyk
-ocr page 281-lyk voor haaren man. Eerbied moet met nadruk
genomen worden, en is zoo veel als een byzonde-
re eerbied by uitftek.
Van deeze vermaning komt de Apostel op de
pligten, welke kinderen en ouders zig onderling
verfchuldigd zyn te bewyzen. Vooreerst word den
kinderen het betaamlyke gedrag jegens hunne ou-
deren ingeprent: gy kinderen, gehoorzaamt uwen ou-
deren in alle ftukken om des Heer en wille} év Jtup/w
gelyk Kap. 5, 21. iv cpo^u Bsov of xpi^ov uit eer-
bied jegens den Heere, omdat de Heere het heb-
ben wil. Dat God dit wil, is zeker, dewyl het
bevolen is; tovto yxp i^gt sixawv; zulks is niet al-
leen billyk, maar het is een pligt. Hetgeen regt
of pligt is, grond zig altyd op den wil van God,
Col. 3. 20. Eert uwen vader en uwe moeder; dit
is een ongemeen gewigtig gebod, of een van de voor-
naamfte geboden, met die belofte verbonden; dan zal
het u wel gaan, en gy zult lang leven op aarde. In
het Grieksch heet dit het eerfte gebod, of, om-
dat het onder de tien geboden het eerfte is, hec
welk door eene byzondere belofte word aange-
drongen; want die, welke 2 B. Mof. 20, 6. met
het eerfte fchynt verbonden te zyn, heeft be-
trekking op de waarneeming van alle de geboden;
of het heeft ook deezen naam wegens zyn ge-
wigt en aanbelang. De verzekering, welke daar-
mede verbonden is, betreft wel in de tien gebo-
den , voor zoo verre die een volkswet waren ,
alleen den welftand van dit leven, het voortdu-
rend bezit van hiet Joodfche Jand en de daarmede
verbonden weldaaden, maar zy kan ook in eenen
uitgebreider zin van dit woord het zeker bezit van
alle waare gelukzaligheid betekenen , dewyl een
Gode behaaglyk gedrag der kinderen de eerfte en
zekerfte grondflag daartoe is, byüldien ook de ou-
ders de pligten, aan hunne kinderen verfehuldigd,
met gemoedelykheid en trouwe waarnemen, en zig
daarop uit naauwe en tedere liefde jegens hen toe-
leggen: Handelt ook, gy vaders niet te hard met
uwe kinderen, maar voedtze veelmeer op door onderwys
en tugt naar des Heeren voorfchrift. Ilapcpyt^s^y, of
zoo als het in de gelykluidende plaats Col. 3. 2X.
word uitgedrukt, épsdi^ea heet, iemand tot toorn
en ongenoegen verwekken , hetwelk by kinderen
altyd door eene ontydige hardigheid gefchied. Kin-
deren moeten, als hunne opvoeding gelukkig zal
uitvallen, door een liefderyk gedrag, v,'aarby eene
wyze en weldadige geftrengheid niet word uitgeflo-
ten, van de ernftige begeerte hunner ouderen tot
hunne waare gelukzaligheid overtuigd worden, na-
demaal de in hun fchielyk opkomende eigenliefde
hen weldra laat ontwaar worden, of de beveelen
hunner ouderen uit hartelyke genegenheid jegens
hen, of uit eigenzinnigheid en enkel uit een ,
voor redelyke ouders onbetaamlyk gevoel van hun-
ne meerderheid voortkomen. IJai^sia beteekent in
den ruimften zin alles, wat tot de opvoeding be-
hoort ; maar vovSs^m een beweeglyk welwillend
toefpreken , 5 B. Mof. 6, 8. Spreuk. 27. 6. In
eenen
-ocr page 283-eenen naauweren zin begrypt rcctSsia. ook die kas-
tydingen, welke met het onderwys en vermaning
verbonden zyn, om die, als het nodig is, meer
indruk te geven. De Apostel verbied zoo wel de
verwaarlozing der kinderen, eene te ver gaande
zagtheid jegens hen, als eene ftrengheid, die iu
hardigheid ontaart, en de fchadelykfte uitwerkin-
gen moet hebben, omdat zy derzelver hart van de
ouders afkeerig maakt.
Van de pl'gten der kinderen en ouderen onder-
ling komt de Apostel tot die, welke Heeren en
Dienstknegten omtrent eikanderen waar te nemen
hebben. Het Christendom neenït deeze bstrek-
king nog derzelver toevallige bepalingen niet weg,
alhoewel dezelve in dien tyd veel datonbillyk was,
in zig bevatte. Hunne pligten zyn aan die gelyk,
welke overheden en onderdaanen omtrent elkander
moeten waarneemen. Eerst fpreekt de Apostel van
de pligten der Dienstknegten of dtr Bedienden
jegens hunne Heeren en Vrouwen : Gy knegten,ge-
hoorzaamt uwen Heeren, die volgens menschlyke reg-
ten over u te beveelen hebbèn, met alle eerbiedigheid
en met een redelyk hart, als of gy Chriftus zeiven
diendet; niet als oogendienaars, die alleen zoeken
menfchen te behaagen, viaar als dienstknegten van
Christus; welke de beveelen Gods gaarne gehoorza-
men, meteen gewillig hart, als of gy Gode en niet
enkel menfchen diendet; overtuigd, dat alwie regt
doet, zeker van den Heere zyn beloning zal hebben,
hy zy dienftknegt of vryë. Dienftkoegten , tot
w^el-
-ocr page 284-welken ook de perzoonen van het vrouwlyk ge-
flacht behoren, welke aan het gebied van anderen
tot dienst onderworpen zyn, waren in de toenma-
lige tyden lyfëigenen, over welken hunne Heeren
een onbepaald regt van eigendom en gebruik had-
den; flaven, over welken de Heeren een noggroo-
ter gezag hadden, dan nu Christenen zelfs over
die geenen kunnen oeffenen, die zy nog tot zwaa-
re diensten en een beftendig eigendom verkopen.
Hunne Heeren heeten in den Grondtext Heeren
naar het vleesch; nvpwi xsctx a-jtpxm. De fpreekwy-
ze, KUT» lt;!a.py.st, naar het vleesch is Hebreeuwsch,
en van eenen veel bevattenden omtrek, zy betee-
kent de afkomst, en alle uitwendige omftandighe-
den, waar in zig de menfchen bevinden, alles, wac
daar in gegrond is;zy moet derhalven, wat haaren
eigenlyken zin betreft, altyd naar het oogmerk en
verband en de gronden der voorftellen, daar van
gefproken word, verklaard worden. Maar nu heeft
het regt van eigendom, dat iemand over een per-
zoon en alle deszelfs uitwendige omftandigheden
heeft, geenen anderen grond, dan deszelfs regten
door de wetten bekragtigd; dehalven zyn Heeren
naar het vleesch die geenen , die zulks volgens
menschlyke eenmaal ingevoerde en door de wet-
ten der maatfchappy bekragtigde regten zyn. Hoe
ver deeze de natuurlyke regten der menschheid te
niete doen, of bepaalen kunnen, laat de Apostel
onbeftist, dewyl dit geen voorwerp voor den Gods-
dienst, maar voor de wetgevende raagt is, alhoe-
wel
wc! het Christendom door de nadruklyke bepah'ng van
algemeene menfcbenliefde, en door de hoger gron-
den, waar door het dezelve aanbeveelt, de hertel-
ling der natuurlyke regten der menfchen op het
kragtigst bevordert, zonder dat het goeddunklyke
geweldaadige ondernemingen daar toe, die zoo ge-
maklyk de gevaarlyküe onrusten en verwerringen
in het gemeenebest na zig flepen, toelaat of begun-
fcigt- De waare natuurlyke vryheid zal alleen eene
vrugt der toenemende verlichting en zedelyke be-
fchaving van het menschdom zyn, en niet van het
geweld, om dat hetgeen daar door afgedwongen
word »zelden beftendigheid en duurzaamhei-d heeft.
De Die72stk?iegien zouden dan, hunnen Heeren met
alle eerbiedigheid gehoorzamen; oïmet vreze en he-
ven, welke uitdrukking, alzoo deeze aandoeningen
dikwils teekenen van eerbiedigheid of van het ge-
voel van gezag enf de hoogheid van andere men-
fchen zyn, niets dan de eerbiedigheid beteekent,
welke zy aan deeze uitwendige voorregten van magt
verfchuldigd zyn. Verder met een opregt hart j
iarAsr^j rjjj aapSia? is hartelyke opregtheid, het te-
gendeel van huichlaary en geveinsdheid; de He-
breër gebruiktnbsp;Zy zullen zig niet al-
leen enkel gehoorzaam betoonen; zy zullen zulks
met opregt- en eerlykheid zyn c^ï rip xpi?!p, als of
zy Christus zelf dienden; met die zelfde opregt-
heid, met welke zy zig behoorden te benaarfti-
gen om waare dienaars van Christus te zyn. Niet
naar den dien[l voor de oogen, niet als oogendie,
naars.
-ocr page 286-naars, die alleenlyk menfchen zoeken te beha-
gen; gehoorzaam in alles en bereid om alles te
doen, wat hunne Heeren beveelen, als zy tegen-
woordig zyn; derhalven ook niet alleen, om hun,
die toch bloote menfchen zyn, te behagen, en
zig daar door van hnnne gunst te verzekeren;
onbekommerd, wat de gevolgen van ongehoor-
zaamheid aan hunne Heeren zyn mogen , als zy
maar hun misnoegen en de ftraf daarom niet te
vrezen hebben , alhoewel het anders een billyk
oogmerk is, om zig door gehoorzaamheid de ge-
neigdheid en gunst van hunne Heeren te verwer-
ven, maar ,als dienslknegten yan Christus, die de
beveelen van God gaarne gehoorzamen. Zy moeten
zig niet alleen als dienstknegten van menfchen,
maar als dienstknegten van Christus befchouwen,
dien zy als een eigendom toebehoren, en eene
onbepaalde gehoorzaamheid fchuldig zyn te be-
wyzen; die derhalven de beveelen Gods gaarne,
zonder morren en misnoegen moeten gehoorza-
men, nademaal ook hunne uitwendige omftandig-
heden van zyne wyze inrigting en voorzienig-
heid afhangen , en , hoe zy ook mogen gefield
zyn , egter akyd met hun waar geluk inflem-
men; gevolglyk met een gewillig hart, als zul-
ken, die den Heere, Christus hunnen Verlosfer,
en niet de menfchen, dat is, niet alleen demen-
fchen dienen; uit overtuiging, dat alwie wel doet,
zeker zyne beloning van den Heere ontvangen zal;
hy zy dan dienstkjiegt of yryé. Zelden hadden Haven
ook
-ocr page 287-ook voor de getrouwfte en gewilligfl-e dienftea
eene bdonmg te hopen; zelden werden zy vry ge.
kten. Van hunnen hooger Heer, van God, konlen
zy met het grootst vertrouwen hunne beloning ver-
hopen; het uitwendig onderfchdd tusfchen hen en
hunne Heeren is geene tegenwerping tegen hunne
want by God heeft geen aanzien des
perzoons plaats.
Jn de vermaning tot de pligten, die Heeren om.
trent hunne Lnegten hebben waar te nemen, is de
Apostel korter: MaarHeeren vervult ook uwe
Pkgten omtrent hen; onthoudt u zeiven van alle on-
vnendelyke bedreigingen jegens hen, en bedenkt, dat
ook gy eenen Heer in äen Hemel ,ebt, by kien geer,
aanzieri des perfoons plaats heeft. Doet het zelve om-
trent hen, T. ftaat er in den Grondtex-t; niet
Jüist dat, wat dienstknegten fchuldig waren te
doen, maar dat geene, wat hunne phgten jegens
hunn^ekmegten vorderden, en wd m^etUi^e!
zmdheden van genegenheid, wdwillendhdd en ge-
wilhgheid, maar ook uit dezdfdegronden en oorzaa-
ken , waar door zig de dienstknegten tot betamelyke,
yvengeen gewillige waarneeming van hunneverphv.
ting moesten laten bewegen; gevolglyk ook in de
verwagting van gdyke vergdding van God; dus
ifend^g, en zonder door uiterlyke magt of gewdd
daartoe genoodzaakt te kunnen worden. Derhal-
ven zouden zy zig ^^^^ onvriendelyke bedreiging
ont ouden; ......
hy hun iedere onnodige fcherphdd, die maar ge-
bruikt
-ocr page 288-bruikt word, om menfchen, welker nittvendigd
omftandigheden op zig zelf reeds zoo vee e b
zwaarlykheden met zig voeren, hunne ovcrmagt
te doen ondervinden; alle dwangmiddelen , die mn
„.isfen kan, en alle menfchennbsp;^^^
zelfs met woorden, al wat onvnendelyk, ftuursch
er^schis. Waar uit volgt, dat zynbsp;en
: ienllyK met hun handelen, hun met goedh.d
bejegenen, en hun hunne moedyke dienften ook
door vergeldingen zoo ligt en aangenaam maken
„.oesten, als in deeze betrekkmg flegts mooglyk
T do grond, waardoor zy zig
diag moeten laten bewegen, is
,a:GodonrUn. ^Y ^Y-el, .egtJaY ^ «
xnenfchen vry ;niemand kan u over ^ewy^, hoe gy
hen beiegent, rekenfchap afvorderen. Maar daar
U t vSniet , dat gy geheel naar het welbehagen
quot;neigenbaatige oogmerken en driften met hen
moogt omgaan. Gy hebt eenenHeermden He-
mel eenen Alömtegenwoordigen en Almagtigen
Hee;, die uw gedrag jegens hen, die hy u voor
eelen tyd onderworpen heeft, gadeflaat; w.en
gy kLf hap en verantwoording geven moet; die
uVaar zyne alvermogende kragt over u belonen of
Taffen kan; by wien ook geen aanzien van per-
z^o^rn plaa'ts heeft; geen opzien op uwe uitwen-
dige omftandigheden, en geene vrees voor uyl «
voorftellen, welke alles overtreffen, watde Wys-
geeren ten zynen tyden konden zeggen, om d ha
digheid der üaverny te verzagten, en de Heer
tot menschlievende gezindheden jegens hunne ]yf.
eigenen te bewegen; gronden, die öok in onzen
tyd haar gewigt niet verloren hebben, alhoewel
zelfs door de burgerwetten dë toeftand der bedien-
den , en byzonder der geenen, dienogineen foort
van lyfëigendom leven, ligter en verdraaglykef
geworden is.
Cap. VI. 17 einde,
..Madien de beöefFening van alles goeds, byzoii»
denn het begin der Christelyke Kerk, aan menig-
vuldige bezwaaren en hinderpaalen onderworpen
was; zoo hield de Apostel het voor nuttig, om zy-
ne byzondere vermaningen met eene algemeene op-
wekking tot een getrouw gebruik der middelen te
verbinden, waardoor zy zoo wel in hun geloof, als
ook in een daarmede overëenftemmend leven kon-
den bevestigd worden. Hy ftelt dit als eenen ftrycj
voor, in welken zy met magtige vyanden te ftry-
den hadden, die overwonnen moesten worden^
Daartoe behoort fierkte en wapenrusting; hy wyst
hun aan, waar zy dit beide behoorden te zoeken,
en beide vinden konden, om alles wel te kunnen
uitvoeren, en van hunne Verheven beftemming
met verfteeken te blyven. Deeze opwekking ver.
bind hy met den voorgaanden inhoud van zynen
^ 2nbsp;Brief
Brief door de overgang, ro \omov voor het overige
cm aan te wyzen, dat hy zig tot het belluit Ipoed,
maar dat hy er nog iets by te voegen heeft, hetwelk
van hetuiterst gewigt is, en hunne geheele opmerk-
zaamheid verdient: vaor het overigeverfterkt u, my-
ns broeders , door den Heere en door zyne magtige
kragt. ÄlleChristeaen, in welke omllandigheden
van tyden of plaatzen , zy ook zyn , hebben
kragt en fterkte nodig. Overal en altyd hebben zy
met dwaling, ongeloof en ondeugden te ftryden,
die hunne waare gelukzaligheid groote en zwaare
hinderblokken in den weg leggen. Hoe velen zyn
er niet, die,anderen van de regte baan van waar-
heid en Godzaligheid zoeken af te trekken , en te
verleiden, om vroomheid en deugd te verzaakenl
Hebben waarheid en regtfchapenheid niet altyd dit
lot gehad, van gehaat, veiagt en befpot te wor-
den? Hier zyn verleiders, daar geweldaadige ver-
volgers der geenen, die het kwaad haaten, en het
goed aankleven. In deeze gevaaren behooren Bely-
ders van Jefus in het geloof getrouw en m het goe-
de ftandvastig te blyven: Behoort daartoeniet bui-
tengemeen veel kragt en fterkte des geests, en moe-
ten niet allen, ook de opregtfte dienaars van God,
belyden: De Geeft is gewillig, maar het vleesch ts
zwak? Ontftaan niet uit even dit gevoel van hunne
eigene zwakheid en het befchouwen der gevaaren,
waarmede zy omringd zyn , de treurigfte bekom-
mernisfen, of zy het groote doel wel zullen berei-
ken, waar zy naar ftreven? Is dit van alle belyders
Tan Jefus onbetwistbaar zeker, hoe veelmeer van
tiie geenen, die het eerst het voorwerp van den al-
gemeenen haat van de verdorven Joodfche en Af-
^odifche Heidenfche wereld waren? O deeze had-
den het vooral nodig, dat zy tot eenen onver-
fchrokken moed opgewekt, en tot de bron geleid
wierden, waar zy a?le die kragt en fterkte over-
vloedig bekomen konden , welke zy tot hunnen
ftryd behoefden! Hun Heer is Christus; die had
de wereld overwonnen; die konde hen verfterken,
en hy had het hun beloofd, dat hy hun met zyne
' Almagtige hulp hyftaan zoude: yerßerkt u door den
Heere en door zyne magtige kragt; dat is even het-
zelfde, ais of hy gezegd had; laat u daar door ver-
fterken; gy hebt geene rede, om by dc gevaaren,
die gy om u ziet, te vertragen; gy'ftrydt niet al-
leen; hy, die in ulieden is, is fterker,' dan die in
de wereJd is. Maar waarlyk gy moet onder zyne
baniere willen ftryden^ gy moet aüe die middelen
tut overwinning gebruiken, die hy u aanbied: Doet
dan aan de wapenrusting, die God u geven wil, sa-
vtt-Kiccv to-j ^si-j om de listige aanvegtingen des verlei-
ders, of, des weèrpartyden te kunnen overwinnen.
Met deeze opwekking ten ftryde verbind de Apos-
tel terftond de befchry ving der vyanden, met wel-
ke zy te ftryden hebben; want het zyn geen 'ge-
meene menfchen , waarmede gy in het koningi^yk
van God te ftryden hebt, maar magtige en gewel-
dige, Heeren over deeze verduifterdewereld, fter-
'ke en boosäartige vyanden: in ö'mnbsp;gt;;
^ 3nbsp;irpi
-ocr page 292-arpsg äiiJix xMnbsp;dAXz ^po? Tag dpx»?, «rpsjW é^oa-
aiag, Trpos robg }ioa-jxoy.pxTopüi5 tou try-oToug tou äiuvog tou-
Tou, ^psg ra TryevjjjxrrM r^g mvi^ptxg. Hier moet de
gewigtige vraag beflist worden, wat dit voor vy-
quot;änden zyn, welke de Apostel zoo vreeslyk afbeeld.
Zullen wy daardoor volgens de oude en gewoone
verklaring niet alleen den Satan, maar ook alle ove-
rige kwaade gevallen Engelen verfl:aan? Zyn deeze
die lt;ipx^', die sfsus-M/, die :i0(rix0-ApxT0psg rov WTOvg
too äiKVog TouTov, die TViv^arrM tvß mvvipixg, of die
WSVjJ.llC.TCi
TTov^px ? Dulden alle deeze woorden geene
andere uitlegging, gelyk een van de nieuwfte en
achtbaarfte uitleggers gelooft, welke het gevoelen
geuit heeft, dat de verklaring, welke alle deeze
woorden van boos'4artige vyänden des Christen-
doms verklaart , geenen anderen grond en oor-
fprong heeft, dan den wensch, om den Satan en
de kwaade Engelen, zoo al niet uit alle, ten mins-
ten uit de meeste plaatzen des Nieuwen Testa-
ments te verbannen, daar men egter uit Rabbyn-
fche fchriften, welke immers zelfs het woord w-
a-jj^oxparccp van dezelven gebruikten , en zelfs uit
Jamblichus kan bewyzen , dat dezelve voor de
beheerfchers deezer wereld, laat dit ook eene
volksdwaling, of een gevoelen uit de leere der
Geesten uit Chaldeën medegebragt, geweest zyn,
gehouden wierden, waarmede ook het zoogenoem-
de Testament van Salomo overëeenkomt ? Zullen
wy deeze uitlegging verder toeftemmen, of mag
men nog geloven, dat Paulus waarlyk met alle
dee-
-ocr page 293-deeze woorden voornamelyk de vyanden befchryft,
welke vyanden en vervolgers van Christus leere
en derzelver belyders waren? Wat my belangt,
ik beken gaarn en vrymoedig, dat ik, wat men
ook over de gewoone regtmatig verklaarde leere
van den Satan en andere gevallen Engelen mag
oordeelen, niet tot die geenen behoor , welke
den Satan uic de Godlyke fchriften van onzen
Godsdienst, als eene volksmeening, of Chaldeeuw-
fche wysgeerte willen verdryven; overcuigd zyn-
de, dat, als men , hetgeen de Openbaring daar
van blykbaar leert , voor waar houd, geen eene
ons weldaadige leere van 'c Chriscendom daardoor
benadeeld word. Inmiddels geloof ik ook, dat
er een naauwkeurig onderzoek nodig is , of men
ze waarlyk in alle plaatzen vind, waar in men
ze voorheen gemeend heeft gevonden te hebben, en
dit is hec, hetwelk byzonder ook by deeze plaats
des Apostels rypelyk móet overwogen worden.
Om in dit onderzoek vaste regelen ce volgen ,
geloof ik vooreerst te mogen aanmerken, waarin
de beide verklaringen met elkander overeenko-
men. Die is geheel geen twylFel onderworpen,
dac de Christenen niet onmidlyk . mee den Satan
en zyne kwaade Engelen ce ftryden hebben, maar
met die geenen, die zy als hunne werktuigen ge-
bruiken , met verleiders, met vyanden, beftry-
ders en vervolgers van hec Christendom, mee hun-
ne listige en geweldige pogingen en ondernemin-
gen, om de belyders van jefus tot eenen afval van
S 4nbsp;het
het Euangelie te verleiden, of te vervolgen , en
uit te roejen. Even zeker is het, dat ieder listige
en vyändlyk gezinde en tevens naar zyne uitwen-
dige omftandigheden magtige wederpartyder van
hec Christendom oiaßoXog, dpxv,, i^owia, yx(ryjgt;y.pciT03(i
TOV T'MTovg TOV Aluvog rovrov en Tri/svyjn irov^jpov , in 't by-
zonder , wanneer hy zig voor eenen van Gods
Geest gedreven Leeräar verklaart, of daar voor
wil gehouden hebben, kan genoemd worden, en
ook in de daad in de fchriften van het Nieuw
Verbond dus heet. Het is waar van fommigen
deezer nemen is het even zoo zeker, dat zy aan
den Satan en andere kwaade Engelen coegefchre-
ven worden; maar alleen wac de namen Smßj?^og,
äpyjov Toj KOTij-ov, en Trvsu^ta. my/^pov becrefc; want,
dat dc kwaade Engelen ook äpx^t en é^oitrtou ge-
noemd worden, daar van zal men geene plaatzen
kunnen bybrengen. Dit nu alles vastgefteld zyn-
de, ben ik immers geregtigd, wanneer de eene
verklaring boven de andere gefteld word, naar
de gronden van deeze voorkeuze te vragen? Waar
zullen wy deeze gronden zoeken? In het gewoon
fpraakgebruik; in de eerfte en gewoone becekenis
van ieder daar in voorkomende woorden ? De
meeste, die hier voorkomen,becekenenin de eerfte
en gewoone becekenis geene onzigtbaare vyandlyke
wezens; geene kwaade Engelen. ^laßaXog betekent
eiken lasteraar; eiken weêrpartyder; dpz«' en
ê^ovjiM heeten magten en vermogens, of omdat
deeze uitwendige hoedanigheden en voorregten
op
-ocr page 295-op zig zelf niet beftaan, magtigen en geweldi-
gen; xoa-iionpetTopss zyn wereld-beheerfchers, vors-
ten in de wereld, of over de wereld. In de af-
leiding of famenftelling van dit woord ligt geen
grond , om daardoor Geesten te verftaan , die
over de wereld heerfchen; alle vorsten; alle ko-
ningen, welke over grooter of kleiner deelen van
de wereld te gebieden hebben, kunnen den naam
■MiTiioxpaTops? voeren. Als het woord aoa-fiog, we-
reld, in dit famengefteld woord, hetwelk andere
kenmerken moeten aanwyzen, eene bepaalde be-
tekenis heeft; heet het by voorbeeld , als een
aangenomen woord, tot de uitdrukk'ng van een
zeker bepaald denkbeeld gewyd, de Joodfche we-
reld; dan is het openbaar, dat het zulken bete-
kent , die daar over heerfchen. Beteekent het de
Romeinfche wereld, dan zyn alle, welke de wet-
gevende magt bezitten of daar deel aan hebben,
xo(Tfxoy.paTope?. Indien naar den aart van het Grieksch
in hetNieuwe Testament, hetwelk hetHebreeuwsch
navolgt, de daarmede in den Genitivus verbon-
den woorden als byvoeglyke woorden (adjedtive}
moeten genomen worden , zodat rov u-MTovg zoo
veel betekent als (r-Mruwg of i^MTKry-zvog, en rov
Aiuvog TovTov zoo veel als ro wv itctpov; wat zal dan
zos-jxoxpancp anders heeten dan xpxTsvoyrsg tov vvj
nxpo-jnog-Mi és-MTi-yiJ-ivov v.wpv, beheerfchers der te-
genwoordige verduisterde wereld! Indien derzel-
ver geweld, volgens het verband, geene natuur-
lyke maar zedelyke magt is, die zy over de'te-
S 5nbsp;gen-
-ocr page 296-genwoordige verduisterde of onwetende en dwa-
lende menfchen oeffenen , wat zullen dan zulke
ofwereldbeheerfchers anders zyn, dan
zulken, welke dwalende onwetende menfchen door
hunne dwalingen of vooröordeelen tot hun wil
weten te brengen, en zyn dat alleen kwaade weder-
fpannige Geesten? Zal ik dan deeze verftaan moe-
ten , en leert de eerfte gewoone betekenis der
woorden my niet, dat dit derzelver zin zyn moety
waar zal ik dan verder den grond voor deeze ver-
kiezing vinden ? Onbetwistbaar in de eigen uit-
druklyke aanwyzing van den Schryver, dat hy dee-
ze woorden in zulk eene bepaalde en beftemde
betekenis, en in geene andere, byzonder niet in
de eerfte en gewoone wil genomen hebben ? Maar
deeze aanwyzing is hier niet, byzonder met betrek-
king tot de woorden «px«' , é^ovaim en -Mtriio-AjiaTo-
psg. Waar in dan meer ? In de byvoegzelen en be-
palingen, die er by gefteld zyn, om my te nood-
zaken , om de eerfte en gewoone betekenis te ver-
laten? En zyn hier dan dergelyke byvoegzels en
bepalingen? Zulks geloven nu die geenen, welke
hier niet alleen aan den Duivel, maar ook aan alle
kwaade Engelen willen gedagt hebben. De Apos-
tel, zegt men, zet hen tegenover menfchen, en
onderfcheid hen van dezelven in de uitfpraak; gy
hebt niet te ftryden met vleesch en bloed; ten
tweeden hy noemt hen xocrjxonpxTopeg rov irxoTovg ;
ffxoTcg zal zoo veel zyn als dyp, en volgens een
volks gevoelen zal de lucht aan de kwaade En-
ge.
gelen tot den zetel hunner heerfchappy aange-
wezen zyn; eindelyk hy zegt uitdruklyk, dat dee-
ze vyänden ^vcv/jmtx rijg Trwpag waren, welke uit-
drukking gelyk ftaat met de woorden Tvsvi^arx iza-
vYfix, welke benaming buiten kyf van kwade En-
gelen dikwerf gebruikt word. Maar zouden dee-
ze gronden wel zoo bondig wezen, als zy fchyn-
baar zyn? Is het zoo zeker, dat de vyänden ,
met welken de Christenen te ftryden hebben ,
zoo tegen elkander overgefteld worden, dat zy
niet alleen naar de gefteldheid en omftandigheden,
maar ook naar het wezen van de menfchen on-
derfcheiden zyn, en eene heel byzondere clasfe
en foort uitmaken? Ligt dat werklyk in
o-flfjjf, hetgeen tegen over épxou en é^ovlt;Tixi ge-
fteld word ? Hetgeen «i^.« kxi a-ap^ heet, is dat
dan ook daaröm dpxyj en i^ovn-ix? Wanneer dit niet
kan bewezen worden, dan is hier ook geene zö-
daanige tegenftelling, die ons noodzaakt, om on-
der deeze namen hoger, maar tegen de Christe-
nen vyändlyk gezinde wezens te verftaan, welker
listige aanvallen de Christenen moesten tragten
te wederftaan. Ik beweere niet, dat äifj-axxilt;rxp§
zwakke , of gemeene menfchen beteekent; deeze
fpreekwyze beduid in het gemeen wel menfchen,
maar de tegenftelling bewyst, dat niet flegts in
het gemeen menfchen, maar gemeene of zwakke
menfchen daar door gemeend worden. In alle taa-
ien bepaalt het denkbeeld van hetgeen tegeniets an-
ders overgefteld word, het denkbeeld van hetgeen,
waar tegen het over gefteld word. Wezens, welke
elkander geheel gelyk zyn, hebben juist zoo zeer
geene rede, om elkander te vrezen; maar wanneer
magten geweld te voorfchyn komt, enwanneerdie
ons ontbreekt, daar ontftaat vrees, daar is moed en
fterkte tot den ftryd tegen dezelven nodig. Der-
halven ligt in de tegenöverftelling tusfchen vleesch
en bloed en tusfchen magtigen en geweldigen geen
grond, om deeze voor Ichadelyke Engelen te hou-
den , en even zoo min daar in , als men zoo woor-
de\yk\emd.\t,, wereldbeheerfchers der duisternis deSquot;
zer wereld of tyd; en dat duisternis de lucht zou
betekenen, waar in zy hun verblyf hebben. Want
dat het dit betekenen moet, kan even zoo min be-
wezen worden; gevolglyk kan dit ook geene be.
paling zyn, welke ons zou leeren,, wat wy hier
te verftaan hebben door ä/a/SsAs; , apx^i, i^oua-ixi ,
Kot!-iJ.oxpxTopEg en Tvsvfj-aTixa Tvß Tcovy.piag. Maar, zegt
men, dat deeze , i^ovTm, y.oji^.oxpctropsg even-
wel TTvsviJ-aTizx Tvß Tor^pixg heeten, dit is egter de
verklaring, hoe men alle die Voorgaande woorden
nemen moet? Dan ook dit word meer onderfteld,
dan bewezen. Ik wil toegeven, dat de byvoegly-
ke woorden, van zekere zelfftandige naamwoor-
den afgeleid in plaats van deeze zelfftandige woor-
den gebruikt, en daarmede verwisfeld kunnen
worden , gelyk Homerus in de Odysfea A. 39.
Txp^svmxi voor ^xp^svoi zou gezet hebben, alhoewel
ik dit voor zoo zeker niet houde, als men meent,
dewyl dergelyke fpreekwyzen door uitgelaten zelf-
ftandige woorden moeten ingevuld worden, n^-^t-
fMTtm rjjs Tovijpixg mogen dan ti/svijlxtx Toi/y^px we-
zen,
-ocr page 299-zen, maar moeten het daaröm terftond ook hoge
kwaade geesten zyn ? Worden niet Leeraars, wel-
ke van den Geest Gods gedreven worden, of
voorwenden onder zyne aanblazing te ftaan, ook
■^s/wfj-xTx Tcovvip» genoemd ? Spreekt Paulus niet 2
Tim. 4 5. van tvsv^ix^i irKavoig , of naar eene mis-
fchien betere leeswyze van '!rgt;sviix(ri TrA^fy/g , en
wie zyn deeze dwaalgeesten anders dan bedrie-
gers, die zig-uitgeven voor Leeraars, van God
verlicht? Verftaat Johannes, als hy van de Chris-
tenen begeert, dat zy niet eenen iegelyken Geest
geloven zullen , hoger wezens, of verftaat hy
menfchen, die zig voor Godiyke Leeraars uitge-
ven? Alfchoon dan ook 7rys-jij.aTiy.x myvipixg kwaade
Geesten konden heeten, zoo levert dit egter geen
zeker bewys op , dat het die onzigtbaare Gees-
ten zyn, die men met den naam Geest van de
menfchen als eene byzondere clasfe der redelyke
fchepzelen Gods onderfcheid. Dan het is zelfs
nog twyffelägtig, (ik wil niet meer zeggen,) dac
Irysvi/^XTLZX Tijg zovy/piag zOO veel zegt als vMvpLxra
novvfix. Want wat verhindert ons toch om hec
byvoeglyk woord TrysunxriKx door het woord
fmrx in te vullen? Kan men tot deeze invulling een
bekwamer zelfftandig woord uitdenken ? Dit is
het regte krygswoord in zodaanig eene leenfpreu-
kige vermaning. De Apostel ziet als 't ware niet
enkele vyanden; hy ziet benden, fchaaren, en
hoedanig zyn deeze? TywjxxTixx, fterk, magtig,
vol kragt, gelyk de ac^y-ixTcc n-ysvjJMrrM, de fterke,
kragt-
-ocr page 300-kragt volle ligchaaraeü, die vrj ééns in plaats Van
onze crufj-arix. dtrdsi';^ of voor onze zwakke bouw-
vallige ligchaamen ontvangen zullen. Even dus is
het gelegen met de vuurige pyien nu mvvipou, of
des vyands , over welke fpreekwyze ik by der-
zelver verklaring nog meer zeggen Zah Genoeg
is het, dat er in den TeXt zeiven geene byvoeg-
zels en bepalingen zyn, welke ons noodzaken,
om hier nipt alleen aan den Satan, als den eers-
ten verleider der menfchen, maar ook aan zyn
heir van kwaade Engelen te denken, en zeker dit
kan ook even min uit het verband en oogmerk
van Paulus bewezen worden. Want met de kwaa-
de Engelen hadden toch de Christenen niet re-
gelrecht nog onmidlyk te ftryden, maar met be-
driegers en verleiders, die toenmaals zeer groot
en magtig in de wereld waren. Voor derzelver
pogingen zouden zy zig wagten; die zouden zy
te fchande maken; geene vyändelykheden of ge-
welddaadigheden van deeze zouden hen van Chris-
tus en het geloof in hem moeten af keerig maken.
Onderfteld, dat werklyk de woorden , magten,
vermogens , wereldbeheerfchers der duisternis en
Trveufxxuxx r^s nr/jptxg ten tyde van Paulus charac-
teriftike namen van kwaade Engelen, en zoo inge-
bruik geweest waren, dat men ze niet had kun-
nen hooren, zonder ten eerften aan den Satan en
zyn heir te denken, zoo zou ik egter volgens '
Paulus oogmerk, nog bykans liever geloven, dat
hy zyne woorden, niet in den eigenlyken zin,
maar
-ocr page 301-maar in den onëigenlykeii zou willen opgevat
hebben, dan dat ik by de lang gewoone , maar
thans verkeerdelyk, naar het my voorkomt, ver-
nieuwde verklaring zou blyven. Waarom zou hy
niet hebben kunnen zeggen: die den Satan gelyk-»
vormige bedriegers, die u van de zuivere leere
willen afkeerig maken , die daar toe list en aan-
zien gebruiken, dat zyn die booze Geesten, die
kosmokratores der duisternis, die magten en ver-
mogens , tegen welken gy u zelven moet wape-
nen. Alwie u tot ongeloof of ondeugd wil ver-
leiden, dit is de Satan, tegen welken gy op uwe
hoede moet zyn. Dus drukte zig Paulus van
eenen Zyner vyändlykfte weêrpartyders te Corin-
then uit, als hy hem eenen,Engel of Bode deS
Satans noemde. Nadien men nu ook nog eenen
werkzamen invloed deszelfs op de menfchen be.
weert, maar egter geene onmidlyke inwerking
aanneemt, zoo kan de vraag, hoe hy nog werkt,
geheel onbeantwoord blyven; dwaling, ongeloof,
bygeloof en ondeugd, welke van bedriegers, en
ondeugenden of vyänden van den Godsdienst en
Zeden bevorderd, begunftigd en voortgeplant
worden, blyven altyd werken des Duivels, en
hy die de menfchen voor dezelven waarfchuwt,
en hun aanwyst, hoe zy zig tegen hunne onder-
nemingen wapenen, verdedigen en bewaren zul-
len, ftelt hen zelfs tegen de fchadelyke onder-
nemingen des Satans in eene grooter zekerheid,
dan die hen regelregt voor dezelven waarfchuwt,
alhoewel hy de wyze, hoe hy zyne Werkzaam-
heid vertoont, niet kan aanwyzen. Dan dit al-
les is onnodig, nadien men des Apostels woor-
den alleenlyk haare eigenlyke en eerfte bete-
kenis behoeft te laten behouden, dewyl het aan
gronden ontbreekt, welke ons zouden noodzaken
van dezelve af te gaan. Waaröm zouden wy
eenen zin in zyne woorden inbrengen, als wy
geen zeker bewys hebben , dat hy dien daardoor
heeft willen uitdrukken?
Paulus wekt vervolgens de Christenen op, om
zig met alle die wapenen te wapenen, waar me-
de zy de ondernemingen des verleiders kunnen
overwinnen, en op een ieder de overhand behaa-
len , welke hen door bedrieglyke voorftellingen
tot den afval van de leere van Jefus Christus wil
bewegen. MsdoSem zyn onderneemingen, krygs-
listen; in den eigenlyken zin , voorftellingen ,
waar door de menfchen zig kunnen laten verlei-
den, om het geloof in Jefus Godsdienst te ver-
zaken. De Christen bevond zig toenmaals in ge-
varen, die hy niet mögt gering achten, Hy had
in het ryk van God iv roig imvpuvioig, welke woor-
den, myns achtens, het best tot ïï-xK-yj i:;iv gebragt
worden, alhoewel zy zig ook laten verbinden met
de woorden ■n-vsviJ.xTiKa ry^ mv^pu?, niet met vleesch
en bloed; niet met bloote menfchen te ftryden, het
waren magtigen en geweldigen; vorften der toen-
maals verduisterde wereld, Geene waren de over-
ften des Joodfchen volks; onder deeze, de we-
reld-
-ocr page 303-Kidvorsten , kan men gevoeglyfc de Heidenfche
Overheden in fteden en wingewesten verftaan,
welke de voorftanders der Synagogen overal te.
gen de Christenen zogten op te rokkenen. Dee-
ze alle waren rvzvfxauxcc r^^? ^ov^p^cc,, magtige, boos-
aartige vyanden, of menigtens van zulke vyän.
den. Hun haat, hunne geweldenaryën tegen de
Christenen en hunne leere, de vervolgingen, wel-
ke ieder belyder van Jefus van hen lyden moest,
waren fterke en gevaarlyke verzoekingen tot ver-
Joochenmg van eenen Godsdienst, welke met het
ondergaan van zoo veele wederwaardigheden ver-
bonden was. Indien iroupccvta ennbsp;„y 6eou
woorden zyn, die een en hetzelfde denkbeeld uit.
drukken, en ßx^iX^icc 6eou of èvpxvcu niet buiten
deeze wereld, maar in dezelve is, alhoewel hec
zig buiten de grenzen deezer wereld en des tyd»
uitftrekt; zoo zal men zig niet verwonderen ,
dat er in dit ryk menigtens van fterke en maeti
ge vyanden van deszelfs onderdaanen zyn, tegen
welken deeze te ftryden hebben. Tegen deeze
hebben zy de geheele wapenrusting Gods nodig,
op dat zy in den tyd van gevaar r^ {j/xsp^ rp) Tor^p^
weder ftaan, en, volgens de woorden, gelyk Lu.
ther ze vertaalt, alles verrigt hebbende, of om ons
van onze krygsuitdrukking te bedienen, allen op de
vlugt gedreeven hebbende, het veld behouden mogten-
^y^vxc A^xyranbsp;Het Grieksch dr^vrl,
^»Tepyxï.crex, kan wel vertaald worden, gelyk Lu.
-ocr page 304-ther gedaan heeft ; maar /«Tspyat^scrfl«! uvx? heet
volgens duidlyke voorbeelden by Appianus en Di-
onyfius van Halicarnasfen zoo veel als de vyanden
flaan, en gevolglyk is het woord ^Tavrctde Accu-
fativus niet in Singulari maar in Plurali, en voor
djrmrag gezet, dewyl niets gewooner is, dan de
verwisfeling van het onzydig geflacht met het
mannelyk of vrouwlyk.
Thans word met veele welfprekendheid de leen-
fpreuk breder uitgehaald, en om zoo te fpree-
ken, de Godlyke wapenrusting der Christenen
ftukswyze befchreven; fl.aat dan vast; (behoud het
ftrydperk;) De waarheid zy de gordel om uwe len-
denen: 7:spi(i)(s-xy.s-joi tv;j ólt;rCpuv v^mv év ^Kv^^m-
De gordel of irspf^o;^« behoorde, wegens de
lange kleding, welke de ouden ook in den kryg
droegen, tot de volle wapenrusting; daartoe pryft
hy hun rj^fnbsp;den Godsdienst of de erken-
tenis van den Godsdienst wegens zyne onbetwist-
baare waarheid aan; tot een borstharnas, Bupaxa., rj^v
êtxxioir-jyyjy, de geregtigheid, of de Christelyke deugd-
zaamheid; tot bedekking der voeten de ftandvas-
tigheid in de belydenis der zahgmakende leere
van Jefus; iToiii.xTixy tov évxyyz?^iou rvfi éip'^vi/jg. Het
Grieksch iroiiJ.x(rm moet volgens het Hebreeuwsch
p en pSD verftaan worden , nadien de LXX
Taaismannen Pf. 68, 15. Ezr. 2, 68. 3, 3. dee-
ze Hebreeuwfche woorden door éroiy-xs-ieiv ver-
taald hebben. 'EvxyysKtov rj^j iipy,vij? is, dewyl
byvoeglyk moet genomen worden, de za.
I gmakende genaderyke leere van Tefus of L
bIymoed,ge belydenis derzelve. Aioo Lv 'lie!
cen naar de toenmalige tornsting ten kryg o Jk e„
fehdd moesten hebben, zoo prvstPaulu denEphe!
fi^rs het geloof of vertrouwen op God daar toeLn
want met hetzelve konden alle vuurige pylenTZ'
frpany^ers, of der vyänden, daarmedfzytfZ
den hadden, uitgebluseht worden. De oLen Ie
bru.kten eene foort van pylen, welke als e ntlje
~ waren, in brand geftoken, en opda '
^n deviugt ngt;et mogten uitgebluseht worde^ mei
een met al te fterk aangehaalde pees en d va,
Baby afgefchoten wierden. Wetftein heef ^ I!'
Be uitgave des N. T. veele bier toe be ogende
plaatzen verzameld. Deeze foorr v.n
dKdven mee het fchild. De efeenfl.t ■ f
fte geva,ren e„ vervolgingen „iec kunnen
den. Deeze pylen heeten ™nbsp;,,
dat de Apostel e.genlyk e„ het „aast v.4 „en
» Of den Dulve, fpreekt, a,.00 deeze Zl' '
heet. Ten bewys beroept men zig „„ „
zogenoemde Ge,ykenisfen desVerlosfe/ i ™f
ken änbsp;en inbsp;ook in teffinftell
T rt
T 2
-ocr page 306-13, 19. 38. 39. I Joh. 2, 13, 14- 5'
alhoewel in deeze gefprekken van Christus ó to-
vvipo? en i Sia^oXog en ^nbsp;woorden zyn , die
een en hetzelfde denkbeeld uitdrukken , zoo is
dit egter geen bewys, dat Hy den Satan meent,
welke de eerfte menfchen verleid heeft, en de
eerfte oorzaak aller zonde is. By my is het te-
gendeel bykans volkomen zeker. Want , plyk
de Engelen van den Zoon des menfchen, die hy
op het einde der toenmalige Joodfche wereld zen-
den zoude, om uit zyn ryk alle ergernisfen en de
geenen, die onregt doen, te verzamelen, en met
ODÜitbluschlyk vuur te verbranden , niet de En-
gelen maar de Romeinen zyn, welke aan de ftaats-
gefteldheid der Joden door de verftoring van Jeru-
falem een eeuwig einde zouden maken, opdat de
belyders zyner leere van hunne verdere vervol-
gingen mogten bewaard zyn; zoo kan ook de
verleider of de booze daar niet zyn een onzigt-
baar wezen, maar het zyn alle vyanden van den
Christen Godsdienst, welke deszelfs uitbreiding
door verleiding en geweld zogten te verhinderen;
die dit doet, is Six/Sm? en ^ov^pog. Men heeft
geene andere betekenis nodig, ook niet tot ver-
klaring der plaatzen, uit den eerften brief van
Johannes aangehaald. Gevolglyk is er geen ze-
kere grond voor handen, die ons noodzaakt, om
door de brandende pylen des hoozen iets anders
te verftaan, dan de harde vervolgingen, welke de
toenmalige Christenen van de vyanden van hun-
nen Godsdienst hadden uit te ftaan. Indien zy
maar hun vertrouwen op God niet wegwierpen,
zoo hadden zy voor dezelven niet te vrezen. In-
tusft;hen kan ze Paulus wegens haare beftemming
pylen des Satans noemen; alzoo hy en alle ongelo-
vigen in de Schrift famengezet worden, en hy als
het hoofd en de aanvoerder van deezen onzaligen
hoop befchreeven word.
Behalven den fchild, waarmede men het ligchaam
bedekte, had men in die tyden ook den helm van
node, om het hoofd tegen de flagen zyner vyan-
den te verzekeren. Tot zulk eenen helm moesten
zy lt;7UTi,piov gebruiken, het welk naar Luc. 2, 30.
3, 6. Handel. 28, 28. hetzelfde is met (joor^pta,
de zaligheid, of naar i Thesf i, 8. de hoope
der zaligheid, die zy te verwagten hadden. Wat
konden alle vyanden der Christenen tegen hun
geloof of tegen hunne deugd uitvoeren, indien
zy de hoope , dat zy weldra van al hun lyden
verlost, en tot het bezit eener volkomen zalig-
heid zouden gebragt worden, vasthielden?
Doch de Christenen zullen zig niet alleen ver-
deedigen, maar ook hunne vyanden, doch in eenen
zedelyken zin, zoeken te overwinnen, en deswe-
gens hebben zy ook aanvallende wapenen van no-
de: grypt, zegt dan de Apostel , het zweerd des
Geefis, het woord Gods. Hoe het woord Geest te
verftaan is, verklaart zig uit Paulus woorden zelfs,
T 3nbsp;daar
-ocr page 308-daar hy zegt, wat wy door het zweerd des Geests
verftaan moeten. Dit is het woord Gods, de lee-
re derhalven, welke wy aan den Geest Gods te
danken hebben. Het woord Gods moet hier, myns
achtens, in deszelfs wyduitgeftrektfte betekenis
genomen worden; en betekent hier derhalven niet
alleenlyk de belofte, of gelyk een nieuw vermaard
uitlegger meent, enkel de bedreigingen Gods,
om de ongelovige vyanden en vervolgers van het
Christendom te ftraifen, De haat deezer vyanden
kan het best en weldaadigst door de leeringen der
Godlyke openbaring overwonnen worden. Alwie
van de Waarheid , Weldaadigheid en Godlykheid
van deszelfs inhoud overtuigd word, die is over-
wonnen. Dat in dit opzigt het woord Gods met
een zweerd kan vergeleken worden, lyd geen twy-
fel, alhoewel Hebr. 4, 12, Openb. i, 16. 2, 11,
16, 19, 15. in 't byzonder van de daar in ver-
vatte bedreigingen wel verklaard worden, dewylquot;
deeze boven andere beftemd zyn, om de onge-
lovigen en godloozen tot erkentenis van hun mis-
daadig gedrag tegen Christus en zyne leere te
brengen , opdat zy door berouw en bekeering
derzelver voltrekking mogten voorkomen.
Met deeze zoo welfpreekende opwekking der
Christenen tot eenen moedigen ftryd tegen alle de
vyänden van hunne waare, geestelyke en eeuwige
gelukzaligheid, verbind de Apostel eindelyk eene
vermaning, deels tot het gebed in'tgemeen, deels
ia
-ocr page 309-in 't byzonder tot voorbidding voor alle waare
aanbidders van. God , en voornamelyk voor hem
zeiven; bidt ook, zoo dikwils gy God aanroept, en
hem fmeekt, in alle omftandigheden met hartelyk-
heid ; bewaart u daarom in opgewektheid tot eene
aanhoudende voorbidding voor alle aanbidders van
God, maar inzonderheid voor my, dat ik in ftaat
moge gefteld worden , om opetilyk en vrymoedig de
nog zoo onbekende zielsverblydende leere van Chris*
tus bekend te maken, het welk zelfs in myne gevan-
genis myne bezigheid is, opdat ik die zoo onverfchrok-
ken mag verkondigen, als het myn pligt is, die te
leeren. A;« Trouyyß Tpoa-suxy/? vm Ss^a^sciis TpoTsvxpfisi/oi
iV Tctvri Koiipa év irvivfj.xri xxi ét? dvro tovto dypuzvovv-
Tsg év Txcrifj Tpolt;s-xxpTspi^(Tsi kxi IsvjtTsi Tcspi Tcxvrav ruv
dymv xai virsp é^ov, bx (jloi é \oyog év dvsi^st roy
toftxrof iMou év Txppvji^ yvwpicrxi ro [JLVgVjpiov tou évxy-
ysTiiou , iiTsp év Trpsj-ßsuüi év dXvirsi , Ivx év dvTU tx^*
f^crixa-iciixi cgt;g ij.s XccKvirxt Het Grieksch ^poasu-
XOfXEvot moet, indien alle deeze uitdrukkingen als
een byzonder voorftel verklaart, en door een punc^
turn van de voorgaande afgezonderd dienen te
worden, met sV aangevuld worden; maar dit deel-
woord kan ook door het voorgaande werkwoord
geregeerd worden. Voorts is de zin dezelfde.
Het Grieksch, ^tx txlt;tv,g wposivxvß kxi ss^a-eug is ,
faamengevoegdmet3-/jo3-£yOT£w?, geen pleonafmus,
maar zegt; bidt, zoo dikwils als gy bidt en God
aanroept, év !rvsu/ixri met hartelykheid, of als zul-
lamp;i
ke, die van den Geest Gods geregeerd worden.
Zy zuilen by ieder gebed, het weik zy tot God
doen, overwegen , wat zy bidden, en tevens in
welke orde zy bidden zullen. Het waken, dypv-
Tmv word meermaal met het gebed verbonden,
gelyk Christus dit van zyne leerlingen begeerde.
Mare. 13, 13. Luc. 21, 36. Het is tegenover-
gefteld tegen de traagheid en lusteloosheid; men
kan tot het gebed eene zorgvuldige waarneming
van zig zelven niet misien, en dit zal nogthans
plaats hebben, wanneer het de ziel tot eene zoo
heilige bezigheid, als het gebed is, aan opgewekt-
heid ontbreekt. Indien de geest door aardfche be-
zigheden, of door een buitenfporig genot van zin-
tielyke vergenoegens vermoeid , onlustig tot al-
les, wat ernst verëischt, en by al te fterke ver-
beeldingskragt ongefchikt is tot nadenken, dewyl
alle derzelver kragten als in llaap zyn, vind Je-
fus zyne jongeren flapende, en moet hy hen vra-
gen, kunt gy niet ééne imre met my waken'i Hoe
zoude de mensch alsdan alle zyne waare behoeftens,
die hy heeft, de waare goederen, die hy nodig
heeft, de werklyke kwaaden die hem dreigen, of
die hy reeds lyd, zonder dat hy dit eerst zelf
voelt , behoorlyk kunnen kennen en zorgvuldig
nadenken ? En zulks is egter tot een weldaadig
en hartelyk gebed volftrekt noodzaaklyk. De
Apostel heefc dan rede, om van zyne Ephefiërs
tebegeerenj dat zy deeze opgewektheid des geestes
zul-
-ocr page 311-zullen zoeken te onderhouden, die tot eene aan-
houdende voorbidding voor alle de Heihgen en
byzonder ook voor hem gevorderd word: êy ^«iTtf
rpotrmprspija-st xxi $sija-si. Het WOOrd ^poa-KKprspy^a-is
beteekent de eigenfehap, welke het gebed voor
alle Heiligen behoort te hebben; het zal een caw-
houdend yverig gebed zyn; men zal niet aflaten3
alfchoon de verhoring van hetzelve niet terftond
volgen mögt. De algemeene voorbidding en der-
zelver noodzaaklykheid word daardoor niet weg-
genomen, dat de Ephefiërs byzonder tot voor-
bidding voor de Heiligen, onder welken alle waa-
re aanbidders van God verftaan worden, en voor-
namelyk voor den Apostel zelven worden opge-
wekt, zoo min als de algemeene menfcbenliefde
ophoud, omdat het een pligt is, dat men zyne
broeders, die met ons door één geloof en eener-
lei gezindheid op het naauwst verëenigd zyn, by
uitnemendheid lief heeft. Het geen zy voor den
Apostel behoorden te bidden, is Ac/o? év dm^si
vov igTapiXTog iv rxppy^iTitit. De leere in vrymoedige
opening des monds is niets anders, dan de be-
kwaamheid of kragt, om bly- en vrymoedig iets
te leeren of voor te dragen; het is eene in de
oude taaien gewoone fchilderägtige voorftelling
van eene vrymoedige en onverfchrokkene voor-
drage, die dikwils in de fchriften des Ouden en
Nieuwen Testaments voorkomt, Pf. 78, 2. Han-
del. 10, 34. Job 32, 20. 2 Cor. 6, II. Deeze
T jnbsp;bly-
-ocr page 312-blymoedigheid en onvertfaagdheid der leere be-
fchouwt de Apostel als eene gave Gods, die hy
tot verkondiging van de verborgenheid des Eu-
angeliums, deeze zoo zielsverblydende leere van
de algemeene genade Gods jegens alle menfchen
door Christus, nodig had, waarover hy de Ephe-
fiërs in deezen Brief zoo uitvoerig onderhouden
had; met welkers uitbreiding hy zig ook in zy.
ne gevangenis bezig hield; die hy derhalven,
overëenkomflig zynen pligt, lt;5? Js/ fis, vrymoe-
dig, zonder zig door het lyden, hetwelk hem
deeze groote bezigheid op den hals haalde, te
laten vermoejen, zoo ernftig wenschte te kunnen
verkondigen. Wie kan dit lezen , zonder door
de edele, verhevene en grootmoedige gevoelen»
van den Apostel aangedaan te wezen ?
Thans komt de Apostel tot het befluit van zy-
nen Brief. Hy was anders gewoon, de geenen,
aan welken hy ;fchreef, op het einde zyner brie-
ven, van zyne omftandigheden berigt te geven,
deezen en geenen, die hy kende, ,door byzonde-
re groetenisfen of beveelen van zyne geneigdheid
en liefde te verzekeren : Maar gebrek aan tyd,
en dringende bezigheden, of andere ons onbeken-
de redenen verhinderden.hem, zig hier mede op
te houden. Hy vergenoegt zig derhalven deels
met de aanwyzing, dat Tychicus, door wien hy
hun deezen brief overzond; dien hy wegens zy-
ne getrouwheid cn de yverige bevordering van
het Euangelie, om hem hefderyken gunstig teont-
fangen, met eene zigtbaare innige liefde tot hea
aanpryst, hen van alle zyne omftandigheden uit.
voerig berigt geven zal, dewyl hy hem even daar-
öm, als iemand, die alles wist, wat hem betrof,
tot hun zond ; deels met eene algemeene tedere
en leerryke, in eenen wensch verv9tte,groetenis :
Het geen gy lieden ook van myne omßandigheden en
verrigtingen begeert te weten, daar van zal u Tychi-
cus, een geliefd broeder en getrouw dienaar des Hee-
ren berigt doen. Even met dit oogmerk heb ik hem
tot ulieden gezonden, dat hy u van mynentwege ge-
rust fiellen mögt. nxpaxaXsa-ai, troosten, in het
verband ook iemand wegens den geenen, voor wel-
ken men bekommerd is, gelyk de Ephefiërs voor
Paulus zyn moesten, door aangenaame berigten
gerustftellen. God de Vader, en de Heere Jefus
Christus geve ulieden heil, vrede, of alles, watde
Schrift zaligheid noemt, liefde, en ftandvastigheid
in het geloof, 'h-yairv,, gemeenfchaplyk welwillen
jegens elkander met het geloof; of, dewyl zy reeds
gelovigen waren, ftandvastigheidin het geloof. De ge-
nade Gods zegene allen, welke onzen Heere Jefus
regtfchapen liefhebben! Amen! 'Ev dcpSxps-i^, hetwelk
niet gevoeglyk, gelyk fommige Uitleggers doen,
met het woord X'^p'? kan verbonden worden, be-
tekent of befiendig of regtfchapen, zuiver en onver-
valscht, gelyk het in het Boek der Wysheid 2, 23.
é, 19. 13, I. 18, 4. gebruikt word , alwaar my
overal deeze laatfte betekenis met den famenhang
en het oogmerk des Schryvers meer overéénko-
mend fchynt te zyn, dan de eerfte. Dit denkbeeld
fchynt ook hier het voegzaamst te wezen. Velen
waren Christenen, erkenden, eerden en beminden
Christus ; maar niet alle zonder partydige voor-
öordeelen voor. hunne natie, welke de Apostel in
deezen Brief met zulken nadruk beftreden had. Hec
zy men intusfchen door dym^ évnbsp;eene
ftandvastige of eene regtfchapene liefde van Jefus
verfta, altyd li^t er deeze groote waarheid in, dat
niemand tot een volkomen aandeel aan de genade
Gods geregtigd zy, dan die geen, die zig tot zulk
eenen dienst van Christus beneerftigt, hetwelk ge-
volglyk de voornaamfte en yverigfte zorg van al-
le deszelfs waare belyders verdient te zyn: De ge.
nade [Gods derhalven zegene alle die geenen, welke
enzen Heere Jefus Christus regtfchapen liefhebben!
Amen! -
y ^ ... . .. ..,
quot; i' •
■ -
- (
-ocr page 316-r-.
ü, „ . 1,. ■ ' ______: : .
^nbsp;„«^...v ------------
W
-vi.
- - -
—V' quot;•■s'S
il
.V
1' 'v
•.A V
. —)
' -Y
•J- | |
« V - | |
r.:!^ S'
- A
r ,
-t.^.-. -, ^^ V.. ,
^ -J, -H.nbsp;•
ïÇviiii:'nbsp;gt; - -î---V
■1-.nbsp;.....- _ T --»»r-
i
i
-ocr page 318-S.
»L - . (
quot;.quot;»r'.v | |
Ä-iJ^.-:; | |
.. „, ■ | |
■ -, | |
- . | |
/ | |
-r quot;r, |
''t
■f
—quot;fo^ — ;
Vi
_ . ____
fi:
M ■ -V ■
W
i-V
. iL.
ƒ,
M ^ ■
. lt;
t ' Ä t
-nbsp;, . H
s
t .
P i
i'
r Î
f Ik^
:
-ocr page 322-