DE INLANDSCHE
GEMEENTE-ORDONNANTIE
m
■mâ
fC-Tquot;, • . -nbsp;.r ■
BIBLIOTHEEK DER
î RIJKSUNIVERSlTEiT
U T .R ECH T. ,
! , ■nbsp;J i-
m'
-fv.-.;
, r
DE INLANDSCHE
GEMEENTE-ORDONNANTIE
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2838 478 6
-ocr page 7-' fj. yj^
DE INLANDSCHE
GEMEENTE-ORDONNANTIE
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AAN
DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. H. 60LKESTEIN, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE. VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT. TE VER-
DEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
EN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN
EN WIJSBEGEERTE OP WOENSDAG
7 NOVEMBER 1934 DES NA-
MIDDAGS TE 4 UUR
DDOR
FREDERIK BERNARD RUDOLPH VAN ROSSUM
geboren te waterval (zuid-afrika)
BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ n.v.
GRONINGEN - DEN HAAG ^ BATAVIA ^ 1934
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
PROMOTOR: Prof. Mr. Dr. H. WESTRA
-ocr page 9-De strekking van dit geschrift is om een commentaar
te geven op de „Inlandsche Gemeente-Ordonnantiequot;, zij
het dan ook, dat ter verduidelijking ik gemeend heb goed
te doen door bij eenige artikelen een uitweiding te geven,
welke feitelijk buiten de grenzen van een commentaar
vallen.
. - - '
f/'' ' | |||
1;:. |
; ^ | ||
m | |||
iSf'-'J'' |
'H.
•k-V
AFDEELING I.
Blz.
Hoofdstuk I. Inleiding............. i
AFDEELING II.
De organen van de Inlandsche Gemeente...... 5
Hoofdstuk II. A. Het dorpshoofd....... 5
AFDEELING III.
De functie der Inlandsche Gemeente........ 46
Hoofdstuk IV. A. Het desahoofd en zijn taak als
gemeentelijk orgaan..............46
§ I. Het desahoofd optredende als vertegenwoor-
diger der Inlandsche Gemeente in haar
burgerrechtelijke hoedanigheid......47
§ 2. Het desahoofd en zijn taak als overheids-
orgaan van de Inlandsche Gemeente. ... 51
a. De bestuurstaak van het desahoofd . . 51
h. De verordenende taak van het desahoofd 59
§ 3. Het desahoofd optredende als orgaan van
§ 4. Het desahoofd optredende als bemiddelaar
in civiele zaken en in zijn taak van het opleggen
van tuchtmaatregelen..........64
§ 5. Positie van het dorpshoofd........64
-ocr page 12-Blz.
Hoofdstuk V. B. De dorpsvergadering als over-
heidsorgaan der Inlandsche Gemeente.....
Hoofdstuk VL C. De vergadering van kiesge-
rechtigden ..................^^
§ I. De vergadering van kiesgerechtigden op-
tredende als vertegenwoordiger der Irilandsche
Gemeente in haar burgerrechtelijke hoe-
danigheid ................
§ 2. De vergadering van kiesgerechtigden als
overheidsorgaan der Inlandsche Gemeente . 92
Hoofdstuk VIL D. De vergadering van deelge-
rechtigden optredende voor de Inlandsche Gemeente
in haar burgerrechtelijke hoedanigheid .... 93
AFDEELING IV.
Hoofdstuk VIII. Het toezicht op de Inlandsche
Gemeente..............
A.nbsp;Het vernietigingsrecht van het college van
gecommitteerden.............
B.nbsp;Het van rechtswege nietig zijn......io9
AFDEELING V.
Hoofdstuk IX. De geldmiddelen der Inlandsche
114
Gemeente
Zaak-Register................
Artikel-Register..................
-ocr page 13-Adam.
Boeke.
Brückel.
Bijblad.
Carpentier Alting.
Encyclopaedie.
Gondokoesoemo.
Handleiding
Inlandsch Gemeente-
beheer.
I. G. O.
L S.
de Kat Angelino IL
Kleintjes 1.
Kleintjes II.
Dr. L. Adam. De autonomie van het
Indonesisch dorp (proefschrift Leiden
1924).
Prof. Dr. J. H. Boeke, Dorpsherstel.
Tijdschrift Indisch Genootschap 1931.
Dr. A. J. W. Brückel. Indische be-
stuurshervorming, de tekst der wet
(proefschrift Leiden 1903).
Bijblad op het Staatsblad van Neder-
landsch-Indië.
Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting.
Grondslagen der rechtsbedeeling in
Nederlandsch-Indië, 1926,
Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië
1917-
Dr. Gondokoesoemo. Vernietiging van
dorpsbesluiten in Indië (proefschrift
Leiden 1922).
Handleiding ten dienste van de In-
landsche bestuursambtenaren op Java
en Madoera, no. 4 BB, 1931.
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie.
Indische Staatsregeling.
Dr. A. D. A. de Kat Angelino. Staat-
kundig beleid en bestuurszorg in Neder-
landsch-Indië, 2e deel 1929, 1930.
Prof. Mr. Ph. Kleintjes. Staatsinstel-
lingen van Nederlandsch-Indië, le deel
1932.
Idem 2e deel 1933.
-ocr page 14-Kranenburg IL
Laceulle L
Laceulle IL
L. R. O.
R O.
van Raalten.
van Vollenhoven 1.
Westra.
Roskott.
R. O.
S. G. O.
de Stoppelaar.
ProL Mr. R. Kranenburg. Het Neder-
landsche Staatsrecht 2e deel 1933.
F. A. E. Laceulle, Eindverslag van het
desa-autonomie-onderzoek op Java en
Madoera 1929.
Regentschapsverslagen behoorende bij
het Eindverslag over het desa-auto-
nomie-onderzoek.
Locale Raden-Ordonnantie.
Provincie- Ordonnantie.
Mr. L. van Raalten, Vernietiging van
dorpsbesluiten in Nederlandsch-Indië
(1922—1927). De Indische Gids 1928.
Dr. B. F. Roskott, De lagere Neder-
landsch-Indische rechtsgemeenschap-
pen en haar verhouding tot de centrale
rechtsgemeenschap (proefschrift Lei-
den 1931).
Regentschapsordonnantie.
Staatsgemeenteordonnantie.
Dr. J. W. de Stoppelaar. Balamban-
gansch adatrecht (proefschrift Leiden
1927).
Prof. Mr. C. van Vollenhoven. Het
adatrecht van Nederlandsch-Indië le
deel 1918.
Prof. Mr. Dr. H. Westra. De Neder-
landsch-Indische Staatsregeling 1934-
HOOFDSTUK I.
INLEIDING.
De Inlandsche Gemeente-Ordonnantie, onder welken
naam, blijkens art. 20 I. G. O. de ordonnantie, vaststellende
regelen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen
der Inlandsche Gemeenten in de Gouvernementslanden op
Java en Madoera, bekend is, werd afgekondigd' in Staatsblad
1906 No. 83 en is in werking getreden op i Maart 1906.
De overeenkomstige ordonnanties voor de verschillende
gewesten buiten Java en Madoera zijn alle van later datum
n.1. eerst in 1914 werden de ordonnanties voor Amboina
en Sumatra's Westkust vastgesteld.
De oorzaak, dat ook in dit opzicht Java de Buitengewesten
ver vooruit was, is voornamelijk te danken aan de omstandig-
heid, dat betreffende het Javaansche dorp reeds vroeg tal van
onderzoekingen ingesteld zijn geworden, zooals het in 1867
door de Regeering bevolen onderzoek naar agrarische rechten,
waarvan de resultaten gepubliceerd zijn in het ,,Eindresuméquot;
van het bij gouvernementsbesluit ddo. 19 Juni 1867 No. 2
bevolen onderzoek naar de rechten van den Inlander op den
grond op Java en Madoera, welk onderzoek gehouden werd,
teneinde de Inlandsche bevolking gerust te stellen in verband
met de niet aanneming van art i. van de ontwerp-cultuurwet
van Fransen van de Putte in 1866, waarbij o. m. bij bedoeld
artikel i aan de Inlandsche bevolking het eigendomsrecht op
den grond zou worden toegekend. In de jaren 1888—1892
werd voorts een onderzoek ingesteld naar de verplichte
diensten van de inheemsche bevolking, welk onderzoek
besloten werd met het ,,Eindresumé Fokkensquot; en het vast-
stellen van gewestelijke regelingen betreffende de samen-
stelling en formatie der desabesturen, de uitgestrektheid der
ambtsvelden en het aantal pantjens, toegekend aan desa-
hoofden en bestuurders, alsmede van de desapolitiediensten.
In 1902 volgde het onderzoek Hasselman naar den druk en
omvang der desadiensten en de naleving der gewestelijke
regelingen, waarvan het rapport in 1905 verscheen Al
deze onderzoekingen bleven beperkt tot Java en Madoera.
In 1906 besloot de Regeering de rechtspositie der Inland-
sche Gemeente op Java en Madoera nader te regelen, omdat
de Regeering meende de gemeente ,,tot de geringste bijzonder-
heden harer organisatie te kennenquot; (vgl. Bijblad 6576). Men
wilde nl. uitmaken, dat de desa een rechtspersoon met eigen
vermogen was en het communaal grondbezit, gemeentelijk
bezit 2).
Waar ,,naar het inzicht der Regeering aanrandingen van het
gemeentelijk grondbezit voorkwamen o. a. door vervreemding
van aandeelen in den communalen grond aan elders ge-
vestigde Inlanders — zelfs bij executorialen verkoop —
meende Zij, dat er voorzieningen van wetgevenden aard
moesten getroffen worden ter bescherming van de gemeente-
belangen, vooral op vermogensrechtelijk gebied.quot;
,,Voorts moesten desahoofd en desabestuur in hun vrijheid
van handelen door wettelijke voorschriften beperkt wordenquot;
De Inlandsche Gemeente-Ordonnantie beperkt zich dan
ook in hoofdzaak tot de in beide voorgaande alinea's ge-
noemde onderwerpen, al spreekt de considerans ook meer
algemeen van het beheer en andere huishoudelijke belangen
der dorpen.
De Inlandsche Gemeente-Ordonnantie, vastgesteld bij
Sb. 1906 no. 83 en gewijzigd bij Sb. 1910 no. 591, Sb. 1913
no. 235, Sb. 1919 no. 217, Sb. 1925 no. 387, Sb. 1928 no. 295, en
Laceulle, I, 13, vgl. Adam 5.
De Kat Angelino, II, 451.
De Kat Angelino, II, 452, vgl. Bijblad 6576, bladz. 63, 64.
-ocr page 17-Sb. 1929 no. 227, is derhalve alleen van toepassing op Java
en Madoera met uitzondering evenwel van de tegenwoordige
gouvernementen Soerakarta en Djokjakarta en van de parti-
culiere landerijen bewesten en beoosten de Tjimanoek, voor
zoover deze nog niet teruggebracht zijn tot het Landsdomein
(vgl. het bepaalde bij art. 20^ I. G. O.). Op de particuliere
landerijen zijn de dorpen slechts woonoorden, hetgeen tot
voor kort eveneens met de dorpen in de Vorstenlanden het
geval was. Ook op verschillende andere dorpen in het recht-
streeks bestuurde gouvernementsgebied van Java en Madoera
zijn de bepalingen van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
niet van toepassing, waartoe o. m. behooren de desa's,
waarop art. 128 lid 6 van de Indische Staatsregeling van
toepassing is verklaard, dus de dorpen gelegen binnen de
grenzen van een stadsgemeente, welke óf geheel opgeheven
zijn geworden, zooals bijv. te Soerabaja plaatsgevonden heeft,
óf aan welke dorpen niet meer de regeling en bestuur van hun
huishouding is gelaten geworden.
Voorts is de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie niet van
toepassing op de ondernemingskampongs, welke wel admini-
stratief, voornamelijk in het belang der politie en belasting-
inning bij een bepaalde desa ingedeeld zijn geworden, doch
overigens geheel staan biiiten de autonome sfeer van de
desa's.
In enkele gevallen vallen eveneens de perdikan-desa's in
het rechtstreeksche bestuurde gouvernementsgebied buiten
de werkingssfeer van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie.
Is de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie beperkt tot be-
paalde gebieden van Java en Madoera, ook ten aanzien van
de bevolkingsgroepen heeft zij een beperkte geldings-
kracht.
Genoemde ordonnantie is alleen van toepassing op de
inheemsche bevolking, omdat alleen deze bevolking onder
In den loop van dit boek zullen de Inlandsche gemeenten, gelegen binnen de
grenzen van stadsgemeenten dan ook buiten beschouwing blijven.
vgl. Adam 2. 20; Laceulle, II, 4, 581; van Vollenhoven 515; Encyclopaedie 589.
Laceulle, I, 4. Bijblad 6576, bladz. 60, 61.
-ocr page 18-desaverband staat. In de desa's wonende Europeanen en
Vreemde Oosterlingen staan daarentegen volkomen los van
het desaverband, waarvan wel de voornaamste oorzaak is, dat
zij geen inheemsche grondrechten kunnen uitoefenen.
In hoever ook verschillende inheemsche bevolkings-
categorieën buiten het desaverband staan, zal hier beneden
nog nader besproken worden.
Art. 19 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
luidende: ,,Onder Inlanders worden in deze or-
donnantie niet verstaan de met hen gelijkgestel-
de personenquot; kan in verband met de tegenwoordige
redactie van art. 163 van de Indische Staatsregeling veilig
vervallen.
DE ORGANEN VAN DE INLANDSCHE
GEMEENTE.
HOOFDSTUK II.
A. HET DORPSHOOFD.
Art. I van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie bepaalt:
„Het beheer over de Inlandsche gemeenten
wordt uitgeoefend door een ,,desaquot;- of „gemeen-
tehoofdquot;, bijgestaan door enkele daartoe aan-
gewezen personen, tezamen met even bedoeld
hoofd uitmakend het ,,desaquot;- of ,,gemeente-
bestuurquot;.
Op de woordenkeuze van dit artikel valt wel het een en
ander af te dingen. Het woord ,,beheerquot; doet denken aan een
optreden voor de Inlandsche Gemeente in haar burger-
rechtelijke hoedanigheid, welke indruk versterkt wordt door
het bezigen van het zelfde woord in art. 5 I. G. O., volgens
welk artikel het desahoofd ook inderdaad als zoodanig voor
de Inlandsche Gemeente optreedt. In plaats van het woord
,,beheerquot; hadden dan ook beter de woorden van art. 128
lid 3 van de Indische Staatsregeling gebezigd kunnen worden
n.1. ,,de regeling en het bestuur van de huishoudingquot; van de
Inlandsche Gemeenten wordt uitgeoefend door een ,,desaquot;-
of ,,gemeentehoofdquot; of hadden de woorden van art. 143
van de Grondwet de voorkeur verdiend, welke laatste
uitdrukkingswijze bovendien geheel in overeenstemming
zou zijn met den feitelijken toestand, want aan het hoofd
van de Inlandsche Gemeente staat inderdaad het desa-
of gemeentehoofd.
Voorts is het niet duidelijk, waarom nu juist de woorden
,,desaquot;- of ,,gemeentehoofdquot; en ,,desaquot;- of ,.gemeente-
bestuurquot; speciaal tusschen aanhalingsteekens geplaatst
moeten worden, alsof deze woorden buitennissigheden
zijn, welke feitelijk buiten den verderen tekst van de
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie vallen, hetgeen even-
wel volstrekt niet het geval is. Eerder had bijv. het woord
,,deelgerechtigdenquot; in artikel 13 hd 3 I. G. O. tusschen
aanhalingsteekens geplaatst kunnen worden, omdat dit
voor Westersch georiënteerde' oogen wel een geheel
vreemd woord is.
De slotwoorden van dit artikel ,,bijgestaan door enz.quot;
doen denken aan art. 91 oud van de Nederlandsche Gemeente-
wet, waarvan de le en ze alinea's luidden: ,,De Wethouders
staan den Burgemeester bij in het bestuur (een beter woord
dan ,,beheerquot;) der onderscheidene takken van de huishouding
der gemeente. Ze vormen tevens met den Burgemeester
een collegie.quot;
Het is mogelijk, dat den ontwerper van de Inlandsche
Gemeente-Ordonnantie dit artikel van de Gemeentewet
voor de oogen heeft gestaan. Volgens Bijblad 6576 is het
opschrift van de eerste afdeeling ,,van de organisatie en
inkomsten van het ,,desaquot;- of ,,gemeentebestuurquot;, wat
den vorm aangaat, wel ontleend aan de Nederlandsche
Gemeentewet, doch het is onwaarschijnlijk, dat hij met de
in de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie gebezigde woorden
heeft willen uitdrukken, dat in feite het ,,beheerendquot; orgaan
van de Inlandsche Gemeente collegiaal is, zooals dit bij de
moederlandsche gemeente het geval is met het ,,besturendquot;
orgaan.
Het mag evenwel van voldoende bekendheid zijn, dat de
personen, die met het desahoofd tezamen het ,,desabestuurquot;
of ,,gemeentebestuurquot; uitmaken, in geenerlei opzicht
bestuursleden van een college zijn, doch dat zij slechts
als helper, adviseur of handlanger van het desahoofd
fungeeren; zelfs vervullen zij geen taak, welke te vergelijken
zou zijn met die van de leden van de commissie van bijstand,
zooals O. a. art. 71 lid 2 en 3 van de Stadsgemeente-Ordon-
nantie deze kent.
De feitelijke toestand is, zooals Kleintjes dit kernachtig
zegt: ,,het desahoofd alleen beslist in alle aangelegenheden
van gemeentebelang,quot; zij het dan ook met deze restrictie,
dat dit hoofd in aangelegenheden door hem van gewichtigen
aard geacht geen beslissing neemt dan na beraadslaging met
de dorpsvergadering, terwijl hij geen beslissing mag nemen
aangaande eenige handelingen liggende op vermogensrechte-
lijk gebied dan met instemming van de vergadering van
kies- of deelgerechtigden (vgl. de artt. 8® 11' 12^ 13®
en 17 I. G. O.).
Van een ,,desaquot;- of ,,gemeentebestuurquot; in den zin van
een college, dat periodiek bijeenkomt, vergadert en bij
meerderheid van stemmen beslissingen neemt, is geen sprake.
Het desahoofd alleen is één van de regeerorganen der
gemeente, de z.g. desabestuursleden kunnen het best
beschouwd worden als beambten van het desahoofd, (vgl.
eveneens Bijblad 6576, dat spreekt van „en inzonderheid van
uitvoerders der bevelen van het desahoofd;quot; op een andere
plaats spreekt bedoeld Bijblad weer hoogst eigenaardig
,,van een lichaam in organisatie en werkkring tot dusver
van eiken wettelijken band verstoken,quot;) waarvan eenige een
min of meer zelfstandige positie innemen, met dien verstande
evenwel, dat het desahoofd op elk oogenblik de geheele
taak van het desabestuurslid aan zich kan trekken en ook
incidenteel alles kan verrichten, wat het desabestuurslid
vermag te doen. Het is dikwijls slechts een questie van
vertrouwen of geschiktheid in hoever aan een desabestuurslid
een min of meer zelfstandige taak wordt toebedeeld, terwijl
in verband met zijn omvangrijke taak het desahoofd ook
noodgedwongen een groot deel van zijn taak min of meer
zelfstandig door de desabestuursleden moet laten uitoefenen.
1) Westra 173; Kleintjes II, 180; Adam 33.
Kleintjes II, 180.
-ocr page 22-Ook van Vollenhoven i) is deze meening toegedaan:
„In tegenstelling tot het medebestuur en de rechtspraak
dezer oudsten mag het nauwelijks een rem op de macht
van het gemeentehoofd heeten, dat hij medeleden heeft
in het desabestuur. Want gansch anders dan in de oude
desa's op Bali zijn deze medeleden slechts afhankelijke
handlangers van het dorpshoofd enz.quot; en eveneens Adam.
„Op Java en Madoera een eenhoofdig dorpsgezag met
misschien al te overwegende positie van het dorpshoofd,quot;
terwijl Gondokoesoemo het heeft over een despotische
macht, welke de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie aan
het desahoofd toekent. Laceulle daarentegen heeft tegen
deze constructie van „desabestuurquot; geen bezwaar, omdat
de desabestuursleden door de bevolking „meer of minder
ook als vertegenwoordigers van het dorpshoofdquot; worden
beschouwd, hetgeen inderdaad juist is, doch al zijn zij
vertegenwoordigers dan zijn zij nog geen medebestuursleden.
De vraag rijst, waarom de ongelukkige uitdrukking
„desa- of gemeentebestuurquot; dan wel opgenomen is. Blijkens
de toelichting in Bijblad 6576 is dit geschied om te doen
uitkomen, dat het woord „bestuurdersquot; in de uitdrukking
„hoofden en bestuurdersquot; in art. 128.1. S. lid i geen pleonasme
IS en omdat in het Inlandsch Reglement hier en daar sprake
IS van „de oudsten van het dorpquot; en van aan het dorpshoofd
ondergeschikte „beambtenquot;, werd het uit een practisch (!)
oogpunt gewenscht gevonden om van de desabestuurders
gewag te maken, die het dorpshoofd in zijn bestuurstaak
bijstaan.
Deze motiveering is minder juist; niet alleen zijn „de
oudsten van het dorpquot; toch weer geheel andere personen
dan de desabestuursleden, doch door het woord ,,desa-quot;
of „gemeentebestuurquot; te gebruiken in de Inlandsche Ge-
meente-Ordonnantie volgt daaruit nog niet voetstoots,
van Vollenhoven I, 532.
Adam 37.
Gondokoesoemo 49.
Laceulle I, 16.
-ocr page 23-dat dit bestuur identiek is met de in de Indische Staatsregeling
genoemde „bestuurdersquot; en de in het Inlandsch Reglement
genoemde „beambtenquot;.
Een vage uitdrukking in de eerste alinea van art. i I. G. O.
zijn eveneens de woorden „door enkele daartoe aangewezen
personenquot;, omdat deze uitdrukking volkomen in het midden
laat, door wie deze personen aangewezen moeten worden.
Zonder eenig bezwaar had men hieraan de woorden kunnen
toevoegen, welke voorkomen in art. 2 lid 3 I. G. O. volgens
,,het plaatselijk gebruikquot;.
Volgens de adat (vgl. art. 2 lid 3) worden deze desa-
bestuursleden, zooals hieronder nog nader besproken zal
worden, als regel door het dorpshoofd zelf aangewezen.
Het dorpshoofd is op Java en Madoera onder verschillende
benamingen bekend, de meest voorkomende namen zijn
wel: „bekelquot; vooral in Midden-Java, ,,loerahquot; o.a. in de
Preanger en ,,petinggiquot; vooral in Madoereesche streken.
Voorts komen nog namen als „djaro, kapolo, penatoes,
koewoe en mandorquot; voor (vgl. de staten I overgelegd bij
het „eindverslag over het desa-autonomie-onderzoek op
Java en Madoeraquot; van Laceulle en van Vollenhoven').
Uit art. 128 lid i van de Indische Staatsregeling blijkt,
dat het desahoofd, gekozen moet worden, welke verkiezing
goedgekeurd moet worden. Meer uitvoerig bepaalt art. 2
lidil. G. O.:
„De regelen omtrent de verkiezing van
desahoofden en de goedkeuring dier ver-
kiezing door het hoofd der afdeeling worden,
met inachtneming van het bepaalde bij art. 71
van het reglement op het beleid der regeering
voor Ned. Indië (d.i. thans art. 128 van de Indische
Staatsregeling) bij algemeene verordening vast-
gesteld.quot;
1) Westra 173.
van Vollenhoven I, 533, 710.
-ocr page 24-lO
De redactie van deze alinea zal nog gemoderniseerd moeten
worden o. a. zal het tegenwoordige artikel, dat hierop
betrekking heeft, van de Indische Staatsregeling, aangehaald
dienen te worden, terwijl in plaats van de uitdrukking
,,algemeene verordeningquot; in overeenstemming met de
redactie van art. 128 LS. het woord „ordonnantiequot; gebezigd
moet worden, aangezien thans de ordonnantie-wetgever
regelen betreffende de verkiezing van desahoofden vast-
stellen kan, als zijnde een inwendige Indische aangelegenheid.
De desbetreffende regelen, welke thans nog van kracht
zijn, zijn gegeven bij de Kroonordonnantie van 1907, op-
genomen in Staatsblad 212 van dat jaar.
Volgens dat reglement worden de desahoofden gekozen
uitsluitend in het geval, dat er een vacature ontstaan is,
door de kiesgerechtigde ingezetenen van een dorp. De
tot desahoofd gekozene kan niet als zoodanig optreden,
alvorens zijn verkiezing goedgekeurd is geworden door
het afdeelingshoofd. Dit goedkeuringsrecht draagt geheel
het karakter van een recht van sanctie en niet dat van een
recht van placet, omdat het afdeelingshoofd geheel zelf-
standig beoordeelt, of het al dan niet in het belang der desa
is, of de tot desahoofd gekozene als zoodanig in functie
zal treden.
Om tot dorpshoofd verkozen te worden zijn geen positieve
vereischten gesteld, hetgeen door Laceulle terecht als een
lacune wordt gevoeld (vgl. art. 8 lid i en 2 van de Ont-
werp-ordonnantie gevoegd bij het Eindverslag, Bijlage C).
Wel worden in art. 5 van het verkiezingsreglement
Staatsblad 1907—212 eenige categorieën van personen
genoemd, die niet verkiesbaar zijn.
Voorts komen in de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
t. a. V. het fungeeren als dorpshoofd geen bepalingen voor
betreffende onvereenigbare betrekkingen, verboden hande-
lingen, bloed- en aanverwantschap enz., terwijl evenmin
ei sehen zijn gesteld aan kundigheden, waarover het dorps-
hoofd moet kunnen beschikken, vandaar dat het aantal
vgl. Kranenburg II, 182, 183.
-ocr page 25-analphabeten i) onder deze hoofden nog ahijd vrij groot is,
al kan zoonoodig de resident bij zijn goedkeuringsrecht
rekening houden met eventueel noodzakelijk geachte be-
kwaamheidseischen. Zooals uit lid 2 van art. 128 van de
Indische Staatsregeling blijkt, komen er op Java en Madoera
ook dorpshoofden voor, die niet door de kiesgerechtigde
ingezetenen verkozen worden, dat is n.1. het geval in de
in art. 16 van het verkiezingsreglement bedoelde dorpen,
dus in desa's, welke voorkomen op tot het landsdomein
terugkeerende particuliere landerijen, derhalve particuliere
landerijen, welke eerst kortgeleden teruggekocht of onteigend
zijn geworden en voorts in de meeste perdikan- en overeen-
komstige desa's. De hoofden van deze dorpen worden door
het afdeelingshoofd benoemd.
Wel houdt de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie een
bepaling in, welke betrekking heeft op de inkomsten van
de dorpshoofden. Art. 3 I. G. O. luidt:
„De inkomsten, door de gemeente aan het
ambt van desahoofd en aan de overige be-
dieningen in het desabestuur verbonden, het-
zij in den vorm van ambtelijk grondbezit,
hetzij in dien van dienstverrichtingen als
anderszins, worden, voor zoover dit mogelijk
en in het belang der bevolking wenschelijk
is, met inachtneming van de terzake door den
regentschapsraad gestelde voorschriften door
de zorg van den regent in overleg met de be-
volking geregeld.quot;
Wat de redactie van dit artikel betreft, diene het volgende:
Een minder juiste uitdrukking is, dat de ,,gemeentequot; in-
komsten aan het ambt van het desahoofd moet verbinden;
de bedoeling is natuurlijk, dat de vergadering van kies-
gerechtigden dit moet doen, tot welke vergadering zoonoodig
ook nog andere belanghebbenden dan de kiesgerechtigden
1) Laceulle H, 428, 611.
-ocr page 26-toegelaten kunnen worden. Dat dit inderdaad de bedoeling
is, blijkt eveneens uit de slotwoorden, hoewel deze woorden
weer te ruim gesteld zijn, n.1. ,,door de zorg van den regent
in overleg met de bevolking geregeld.quot; Met ,,bevolkingquot;
is niet bedoeld de geheele desabevolking, doch de vergadering
van kiesgerechtigden of de dorpsvergadering (de vergadering
der kiesgerechtigden aangevuld met andere belanghebbenden)
De regeling moet geschieden door de zorg van den regent;
het is niet noodzakelijk, dat de regent dit persoonlijk doet,
doch hij kan dat eveneens opdragen aan lagere ambtenaren
van het Inlandsch bestuurscorps.
De bedoeling is, dat deze inkomsten vastgesteld worden
door de dorpsvergadering c.q. vergadering van kiesgerechtig-
den (over deze begrippen zie beneden) in overleg c.q. in
overeenstemming met een der ambtenaren van het Inlandsch
bestuur. Aan het Inlandsch bestuur worden hier dus uit-
gebreide bevoegdheden gegeven, die de desa-autonomie
sterk kunnen aantasten.
De Inlandsche Gemeente-Ordonnantie kent hier een
dorpsvergadering, welke vergadert zonder desahoofd.
In de praktijk worden de inkomsten, welke door de
vergadering van kiesgerechtigden c.q. de dorpsvergadering
aan een nieuw opgetreden desahoofd toegekend worden, in
den regel vastgesteld in overeenstemming met en op voor-
dracht van de in art. 2 lid i van het verkiezingsreglement
Sb. 1907—212 bedoelde verkiezingscommissie, welke ge-
woonlijk bestaat uit eenige ambtenaren van het Inlandsch
bestuurscorps: districtshoofd onderdistrictshoofd of
mantri-politie of onderdistrictshoofd mantri-politie en
dit vindt meestal plaats in overleg met de vergadering van
kiesgerechtigden dus zonder andere belanghebbenden, even
vóórdat tot een verkiezing van een nieuw desahoofd wordt
overgegaan.
Worden daarentegen deze inkomsten gedurende een
vgl. eveneens Adam 55.
Laceulle II, 113, (bedoelde desabeslissing was evenwel niet in strijd met de wet).
Vgl. eveneens de Stoppelaar 15.
ambtsperiode van een desahoofd herzien, dan geschiedt
dit door het desahoofd met instemming of na verkregen
machtiging van het districts- of onderdistrictshoofd in
overeenstemming met de in art. 6 hd 2 I. G. O. bedoelde
dorpsvergadering, dus een vergadering, waaraan ook nog
andere personen dan alleen de kiesgerechtigden deel
kunnen nemen.
Derhalve inkomsten door de ,,gemeentequot; (waarvoor in
verband met bovenstaande gelezen dient te worden ,,van
gemeentewegequot;, omdat met het woord ,,gemeentequot; toch de
rechtsgemeenschap bedoeld wordt), aan het ambt van desa-
hoofd verbonden, worden niet door de geheele ,,bevolkingquot;
vastgesteld, doch door de dorpsvergadering als bedoeld
in art. 6 lid 2 I. G. O. of door de vergadering van kies-
gerechtigden in overeenstemming met het Inlandsch bestuur
(,,de zorg van den Regentquot;).
In dit art. wekken de woorden ,,aan de overige bedieningen
in het desabestuurquot; weer zeer sterk den indruk op, dat er
een collegiaal besturend college aan het hoofd van de desa
staat. Als voorbeelden van inkomsten van gemeentewege
aan het desahoofd toegekend noemt het artikel:
I®. inkomsten in den vorm van ambtelijk grondbezit;
dat zijn derhalve inkomsten, welke getrokken worden uit
de exploitatie van ambtsvelden, hetzij door eigen bebouwing,
hetzij door het doen bewerken in deelbouw of door het
verhuren hiervan aan Inlanders of niet-Inlanders, bijv.
aan suikerondernemingen.
2quot;. inkomsten in den vorm van dienstverrichtingen,
waarmede in hoofdzaak bedoeld zijn de z.g. pantjendiensten,
waarop hierbeneden nog verder teruggekomen zal worden.
3^ ,,inkomsten als anderszinsquot;, waaronder vallen de z.g.
onregelmatige dessaheffingen, waarover hierbeneden eveneens
nog meer vermeld zal worden.
Het artikel maakt terecht geen melding van de van over-
heidswege aan de desahoofden toegekende emolumenten,
welke inkomsten toegekend worden geheel buiten be-
moeienis van de desagenooten om en waarvan wel de voor-
naamste zijn de door de desahoofden getoucheerde collecte-
loonen.
Tenslotte bepaalt dit artikel nog, dat door den regent-
schapsraad betreffende de regeling van deze inkomsten
regelen kunnen worden vastgesteld, evenwel met de restrictie
„voor zoover dit mogelijk en in het belang der bevolking
wenschelijk is.quot;
De strekking van dit voorschrift is om te hooge opdrijving
van deze inkomsten te voorkomen, omdat zij anders te
zwaar op de bevolking zouden drukken. Dat dienaangaande
ernstige misstanden voorkwamen, bewijst wel, dat de
Regeeering hieromtrent twee maal een onderzoek meende
te moeten doen instellen, n.1. in de jaren 1888—92 door
Fokkens en in het jaar 1902 door Hasselman en dat als gevolg
van deze onderzoekingen reeds vóór het totstandkomen
van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie nopens deze
inkomsten gewestelijke regelingen bestonden. Hoe nuttig
dit voorschrift dan ook moge wezen, toch acht ik de restrictie,
dat deze regelen alleen vastgesteld zullen worden, indien
dit mogelijk en gewenscht is, bepaald noodzakelijk. In de
door Volkslectuur uitgegeven Handleiding van het Inlandsch
Gemeentebeheer wordt terecht opgemerkt: „Voor de
overige wisselvallige inkomsten is het niet wel mogelijk
een vaste gewestelijke of zelfs afdeelingsregeling te geven,
doordien zij van streek tot streek, ja vaak van desa tot desa
verschillen. Ondertusschen verdient het trekken van zekere
grenzen t. a.v. te- zonderlinge of buitensporige heffingen
alle aanbeveling en zouden de verkiezingscommissiën bij
voorkomende desahoofdverkiezingen den kiezers het be-
zwarende of onbillijke dier regelingen voor kunnen houden
om aldus te trachten hen tot afschaffing of vermindering
daarvan te brengen.quot;
Deze juiste opmerking gaat niet alleen op voor de wissel-
vallige inkomsten, doch eveneens voor de meer vaste in-
komsten uit de opbrengst van ambtsvelden of van afkoop-
1) Laceulle 1,12, 13. Bijblad 6576, bladz. 74, Encyclopaedie 591. vgl. de Stoppelaar 16.
quot;) Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer 14, IS-
-ocr page 29-sommen van pantjendiensten. Ook dienaangaande bestaan
er van desa tot desa groote verschillen.
De door de regentschapsraden vast te stellen verordeningen
nopens deze inkomsten zullen slechts eenige vage algemeen-
heden kunnen inhouden bijv. betreffende het maximum
bedrag, dat, waar dit gebruikelijk is, aan afkoopgeld voor
pantjendiensten per persoon geheven mag worden of be-
treffende de maximum uitgestrektheid der ambtsvelden,
(Bijblad 6576 maakt ook gewag, dat vroeger door de hoofden
van gewestelijk bestuur tevens minima vastgesteld werden,
hetgeen een zonderlinge bepaling was, omdat ook tegenwoor-
dig nog niet alle desahoofden ambtsvelden hebben) dat bijv.
aan het desahoofd toegewezen mag worden of dat de uit-
gestrektheid dezer ambtsvelden slechts een zeker percentage
van de bouwgronden van de desa mag bedragen, tegen welk
laatste beding door de Regeering in Bijblad 5558 bezwaren
werden gemaakt. Inderdaad houden de door de residenten
en regentschapsraden vastgestelde regelingen slechts een
vaststelling van dergelijke maxima in, hoewel deze regelingen
al weer veel van hun waarde verloren hebben, omdat zij
dikwijls ook nog overschrijding van deze maxima, indien
dit door de bevolking gewenscht wordt, toelaten. ®)
De vaststelling van dergelijke maxima heeft slechts een
theoretisch nut in verband met de zeer uiteenloopende
toestanden in de verschillende desa's. Door bijv. te bepalen,
dat een desahoofd in een bepaald regentschap niet meer
dan 10 bouw sawahgronden als ambtsveld mag hebben,
wordt feitelijk nog niets gezegd, zoo wordt o. a. in het geheel
geen rekening gehouden met de qualiteit dier sawahs, doch
aangenomen, dat deze qualiteit in een regentschap vrijwel
overal gelijk is, dan kan dit nog beteekenen, dat een desa-
hoofd van een kleine armoedige desa veel te royaal bezoldigd
wordt en een hoofd van een groote welvarende desa niet
voldoende wordt geremunereerd. Deze zelfde bezwaren
vgl. Encyclopaedie 592.
vgl. de Stoppelaar 16.
Adam 53; Laceulle II, 444.
-ocr page 30-kunnen worden aangevoerd voor die desa's, waar de pantjen-
diensten in geld worden afgekocht en daaromtrent bij
regentschapsverordening eveneens maximumbedragen zijn
vastgesteld. Ook hier geldt weer, dat indien het maximum
van de afkoopsommen voor pantjendiensten voor een bepaald
regentschap op bijv. ƒ 2.50 per persoon is vastgesteld, een
werkelijke heffing tot dit bedrag op de bevolking van een
armoedige desa een ondragelijken last kan leggen, terwijl
in een rijke welvarende desa een dergelijke afkoopsom
weer te laag moet worden geacht, terwijl bovendien ook
geen rekening gehouden wordt met het verschil in financieele
draagkracht tusschen de pantjendienstplichtigen onderling.
Zouden door de regentschapsraden daarentegen zeer ge-
detailleerde regelingen vastgesteld worden — het zou zelfs
mogelijk zijn, dat desa's-gewijs of voor groepen van desa's
regelen vastgesteld werden — dan is het gevaar niet denk-
beeldig, dat de regentschapsraden feitelijk de inkomsten
van het desahoofd en de desabestuursleden vaststellen,
waardoor te veel inbreuk gemaakt zou worden op de auto-
nomie van de Inlandsche Gemeenten.
Het is overigens ook niet gewenscht om dergelijke regelingen
door den regentschapsraad te doen vaststellen, welk college
hiervoor veel te groot is, terwijl de leden van deze raden
dikwijls geheel onkundig zijn met desa-aangelegenheden;
dit geldt bijv. voor de Europeesche en de Vreemde Ooster-
lingen leden en o. a. ook voor de inheemsche leden-ambte-
naren, die dikwijls geheel buiten het desaverband staan,
of te veel locaal georienteerd zijn. (uitgezonderd dienen
natuurlijk te worden de leden-bestuursambtenaren). Ook
is het beslist ongewenscht, dat dit alles omgaat buiten
voorkennis van het Europeesch bestuur, omdat het dorps-
hoofd toch een belangrijke schakel is in de geheele bestuurs-
organisatie, wel wat al te klakkeloos is in dit artikel de
regentschapsraad in de plaats gesteld van het hoofd van
gewestelijk bestuur, en het hoofd van plaatselijk bestuur
vervangen door den regent, zoodat het Europeesch bestuur
met één pennestreek uitgeschakeld is geworden, doch
bovendien is nog een andere ernstige fout gemaakt ge-
worden. Zooals hierboven reeds vermeld, worden bedoelde
inkomsten geregeld door de zorg van den Regent in
overleg met de ,,bevolkingquot;. Bedoelde regelingen waren
dus, zooals dit in de praktijk tevens werd opgevat, een
door het hoofd van gewestelijk bestuur vastgestelde leidraad
voor de aan hem ondergeschikte bestuursambtenaren. Het
is evenwel onmogelijk, dat de regentschapsraad een leidraad
vaststelt voor den Regent en de lagere Inlandsche bestuurs-
ambtenaren voor hun taak als landsorgaan, welke taak hier
toch bedoeld werd en wordt.
Om aan al deze bezwaren tegemoet te komen, dient art. 3
zoodanig gewijzigd te worden, dat de inkomsten, welke
van gemeentewege aan het dorpshoofd en de z.g. desa-
bestuursleden toegekend worden, vastgesteld worden bij
dorpsbesluit, welk besluit niet in werking kan treden
dan na verplicht ingewonnen advies van den assistent-
resident en na te voren goedgekeurd te zijn geworden door
het college van gecommitteerden. Bij weigering van de
goedkeuring door het college van gecommitteerden moet
aan het dorpshoofd het recht worden gegeven om in hooger
beroep te gaan bij den resident, terwijl de assistent-resident
dit recht steeds moet hebben.
Het is beter de beslissing in beroep te geven aan den
resident en niet aan het college van gedeputeerden; wel
zou dit laatste systeem uitstekend passen in een Westersch
gedacht decentralisatiesysteem, doch het neemt niet weg,
dat de desa daarmee weinig gebaat zou zijn. Ook van het
college van gedeputeerden moet gezegd worden, dat dit
college als regel niet met desa-aangelegenheden voldoende
op de hoogte zal zijn, terwijl voorts het aantal desa's in een
provincie te groot is, om het college van gedeputeerden als
beroepsinstantie naast hun eigen drukke bezigheden, nog
met een omvangrijke controletaak op de desa's te belasten.
Teneinde te voorkomen, dat dergelijke dorpsbesluiten spoedig
in het vergeetboek raken, is de thans in art. 4 van het ver-
kiezingsreglement, Sb. 1907—212, voorgeschreven procedure
een uitstekende waarborg, terwijl tevens er zorg voor
gedragen dient te worden, dat de districts- en onderdistricts-
hoofden afschriften van deze besluiten krijgen.
Het voorschrijven van een dergelijk preventief controle-
systeem van het college van gecommitteerden, zou bovendien
aan onze Westersche opvattingen van politieke decentrali-
satie niet te kort doen, in verband met hetgeen voorgeschreven
is voor de vaststelling van de bezoldigingen van de uit-
voerende colleges van de provincie en stadsgemeente.
Weliswaar worden de tractementen van den Gouverneur
en Burgemeester door den Gouverneur-Generaal vastgesteld,
hetgeen ook bezwaarlijk anders geregeld had kunnen worden,
omdat beide landsdienaren zijn, terwijl het desahoofd dit
niet is; de bezoldigingen van gedeputeerden en wethouders
worden evenwel door de betrokken raden vastgesteld evenwel
met instemming respectievelijk van den Gouverneur-
Generaal en het college van gedeputeerden (vgl. art. 24
P. O. en art. 19 Ud 2 S. G. O.).
Hoewel een preventief controlesysteem van het college
van gecommitteerden ook op Westersche leest is geschoeid,
bestaan hiertegen geen overwegende bezwaren, omdat de
terzake volkomen deskundige Regent voorzitter en lid
van dit college is met tot op heden nog overwegenden
invloed op de gecommitteerden. Het is wel mogelijk, dat
de regentschapsraad een bindenden leidraad vaststelt, waarin
de meermalen genoemde maxima-getallen opgenomen worden
voor het college van gecommitteerden, waaraan dit college
zich bij haar goedkeuringsrecht te houden heeft. Zooals
deze materie thans geregeld is, is het verre van bevredigend;
het Inlandsch bestuur kan thans geheel op eigen gelegenheid
de inkomsten vaststellen, mits zij maar binnen bepaalde
maxima blijft, indien daaromtrent tenminste regelen zijn
gegeven en met de dorpsvergadering overleg wordt gepleegd.
Het eigenaardige is, dat deze inkomsten als regel bij dorps-
besluit worden vastgesteld, ten minste indien zij aan een
reeds in functie zijnd desahoofd worden toegekend. Bevatten
zij onbillijke regelingen dan kunnen dergelijke dorpsbesluiten
wegens strijd met de wet of het algemeen belang vernietigd
worden overeenkomstig het bepaalde in art. 6 lid 4 I. G. O.,
doch dit voorschrift geeft niet den minsten waarborg, dat
vernietigbare dorpsbesluiten tijdig onder de oogen van
gecommitteerden komen.
Zoo zijn mij uit mijn bestuurspraktijk verschillende
gevallen bekend, dat dorpsbesluiten, welke zeer onbillijke
bepalingen inhielden en dan ook dadelijk wegens strijd
met het algemeen belang vernietigd hadden kunnen worden,
reeds jaren lang in toepassing waren gebracht, om de een-
voudige reden, dat men van het bestaan van deze besluiten
niets afwist, behalve dan het betrokken onderdistrictshoofd,
die hierin niets onbillijks kon zien en op wiens instigatie
deze besluiten dan ook genomen waren.
Thans overgaande tot een bespreking van de inkomsten
van de desahoofden — die van de desabestuursleden zullen
hier beneden behandeld worden — deze bestaan uit:
le. Inkomsten uit de exploitatie van ambtsvelden.
2e. Pantjen-, djanggol- of kemitdiensten.
3e. Onregelmatige desaheffingen.
4e. Beheerloon van credietinstellingen.
Worden al deze inkomsten van gemeentewege verleend,
daarnaast ontvangen de hoofden nog van gouvernements-
wege verleende emolumenten n.1.
5e. Collecteloonen voor het innen van landsbelastingen,
terwijl sommige desahoofden eveneens nog ontvangen:
6e. Periodieke uitkeeringen van cultuur onder nemingen.
Van Vollenhoven noemt voorts nog als inkomsten van
gemeentewege toegekend: ,,den steun van handlangers en
bevolking bij zijn dorpstaak.quot;
Niet steeds zijn al deze bronnen van inkomsten aanwezig,
meerdere desahoofden zijn o. a. niet in het bezit van
ambtsvelden.
le. Inkomsten uit de exploitatie van ambtsvelden is
in West-Java de voornaamste bron doch ook in Oost- en
van Vollenhoven I, 542.
I.acÊulle I, 21.
Midden-Java zijn deze ambtsvelden van groot belang.
Ambtsvelden zijn akkers, waarop het desahoofd krachtens
zijn ambt een profijtrecht uitoefent, of zooals van
Vollenhoven dit noemt ,,een bouwveld, waarop iemand
wegens zijn ambt een eigen recht heeft.quot;
In sommige desa's zijn voor dit doel geen bouwgronden,
doch vischvijvers afgestaan, terwijl in andere streken
gemeentelijke gronden de z.g.n. titisoro-gronden van ge-
meentewege geëxploiteerd worden; aan het desahoofd worden
dan geen gemeentelijke gronden als ambtsveld afgestaan,
doch hem wordt dan jaarlijks een vast bedrag uit de desakas
toegekend. In veel gevallen is niet van gemeentewege
voor een ambtsveldenbezit zorggedragen, doch heeft het
Gouvernement de behulpzame hand geboden, door voor
dit doel vrij landsdomein af te staan, zooals bijv. perceelen,
waarop het opstalrecht gevestigd was, doch welk recht is
komen te vervallen, of kleine perceelen, dikwijls langs de
groote wegen gelegen, welke voor het Gouvernement waarde-
loos zijn geworden, doordat de zich daarop bevindende
djati-boschjes weggekapt zijn geworden. Meermalen liggen
de ambtsvelden niet in de desa, ten behoeve van welks
dorpsbestuur ze dienen moeten; d. i. dikwijls het geval als
op de wijze als in den vorigen zin bedoeld van gouvernements-
wege voor het ambtsveldenbezit zorggedragen is geworden
of indien in een bepaalde desa geen sawahs voorkomen
en het desahoofd er toch prijs opstelt een sawahambtsvelden-
bezit te hebben. Als regel worden de ambtsvelden niet door
het desahoofd zelf bebouwd, terwijl verhuur aan suiker- en
tabaksondernemingen veelvuldig voorkomt; ook het ter
bewerking geven aan een Inlander tegen een deel der op-
brengst (deelbouw) vindt veelvuldig plaats. Ambtsvelden
zijn een zeer gewilde vorm van inkomsten, vooral omdat
door dit bezit het aanzien van het desahoofd onder de
bevolking stijgt.
van Vollenhoven I, 541.
vgl. Laceulle II, 589, 624.
Laceulle I, 17, 38.
-ocr page 35-2e. Pantjen-, djanggol- of kemitdiensten, welke in het
meerendeel der regentschappen in geld of natura afgekocht
worden, doch in verschillende streken eveneens nog in
arbeid gepresteerd worden, in welk laatste geval deze
bestaan uit huishoudelijke diensten door 2 ä 5 gemeente-
genooten per dag te verrichten ten huize en op het
woonerf van het desahoofd als voor erfonderhoud, water-
dragen, brandhout kappen, enz. door van Vollenhoven
worden deze diensten gebracht onder ,,verphcht onderling
hulpbetoon.quot;
In sommige streken komen pantjensawahs voor; de
inkomsten uit deze sawahs dienen dan ter vervanging van
de afkoopsommen der pantjendiensten, zoodat de bevolking
van deze diensten vrijgesteld is.
Uit de staten II, als bijlagen van het Eindverslag van
Laceulle blijkt, dat de afkoopsommen van de pantjen-
diensten een zeer belangrijke bron van inkomsten zijn voor
de desahoofden.
3e. Onregelmatige desaheffingen door van Vollenhoven
genoemd ,,allerhand gratificaties in verband met een vér-
reikende desa-zorgquot; en welke dan bestaan uit giften in geld
of natura bij huwelijk, echtscheiding, koopen en verkoopen
van vee, verhuizen, veeslacht, boedelscheiding, het bouwen
van huizen, den rijstoogst, feesten, enz.
Deze inkomsten worden tegenwoordig veelal in de desa-
kassen gestort.
Voorts valt hieronder nog hulpbetoon in den vorm van
arbeid, meestal zonder betaling, doch tegen verstrekking
van vrije voeding, zooals het recht op hirasan in de Zuidelijke
districten van de Preanger bestaande uit het verleenen van
hulp hoogstens twee maal per jaar voor de bewerking van
de privé-bouwvelden van het desahoofd.
Laceule I, 40, II, 50.
van Vollenhoven I, 647, Adam 49.
Laceulle I, 40; II, 140.
*) van Vollenhoven I, 542, Adam 49.
Laceulle II, 50.
-ocr page 36-4e. Beheerloon van credietinstellingen, n.1. van de
dorpsbankjes en dorpsrijstschuren. De desahoofden zijn
in den regel aanwezig op de tijdstippen, waarop deze crediet-
instellingen leeningen verstrekken en geven dan inlichtingen
aangaande de credietwaardigheid der leeners, terwijl zij
eveneens hun bemiddeling verleenen bij het invorderen
van achterstallige schulden.
Voor al deze bemoeienissen krijgen zij een geldelijke
belooning, in den regel bestaande uit een zeker percentage
van de per jaar in totaal uitgeleende bedragen.
5e. Collecteloonen voor de inning van verschillende
directe belastingen, waarvan de voornaamste zijn: de land-
rente c.q. de Inlandsche verponding, inkomstenbelasting —
ook die van Chineezen en Arabieren worden op plaatsen,
waar geen Chineesche of Arabische hoofden of wijkmeesters
aanwezig zijn, door de desahoofden geïnd — en de slacht-
belasting.
6e. Periodieke uitkeeringen van cultuurondernemingen.
Deze emolumenten worden in het bijzonder door de desa-
hoofden in de suikerstreken genoten en bestaan uit premies,
bijv. ƒ2.50 per bouw van den door de suikeronderneming
nieuw of opnieuw ingehuurden grond. Ook deze inkomsten
worden soms in de desakassen gestort.
Volgens de bij het ,,Eindverslag Laceullequot; overgelegde
staten II hadden in 1926 55 % der desahoofden een inkomen
van meer dan ƒ600.— per jaar, hetgeen in vergelijking
met de bezoldiging der lagere Inlandsche ambtenaren niet
onbevredigend mag worden genoemd. In Bantam en Madoera
O. a. moeten de hoofden evenwel een deel van hun inkomsten
weer afstaan aan de z.g. desabestuursleden.
Laceulle,nbsp;I, 35; II, 417, 601.
Laceulle,nbsp;II, 141, 235, 444, 5:
') Laceulle,nbsp;II, 235-
*) Laceulle,nbsp;I, 19.
-ocr page 37-In aansluiting met het hierboven verhandelde over het
dorpshoofd kan thans het beste een verhandeling aan de
z.g. desabestuursleden gewijd worden. Zooals hierboven
reeds uitvoerig uiteengezet, vormen de desabestuursleden,
noch afzonderlijk, noch tezamen met het desahoofd een
regeerorgaan van de Inlandsche Gemeente.
Art. 2 lid 2 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
houdt in:
,,De verdere samenstelling van het desa-
bestuur wordt bepaald door den regentschaps-
raad onder goedkeuring van het college van
gedeputeerden.quot;
Vooral de woorden ,,verdere samenstellingquot; doen weer
sterk denken aan een collegialen bestuursvorm, waarvan
gelijk hierboven uiteengezet is geworden, evenwel totaal
geen sprake is.
Feitelijk valt er dus voor de regentschapsraden aangaande
de verdere samenstelling van het desabestuur niets te
regelen. De bedoeling is evenwel weer, dat de regentschaps-
raad regelen geeft betreffende den aard en het maximum
aantal dezer beambten, die het desahoofd in de vervulling
van zijn taak helpen of van advies dienen. Hoewel de
strekking van dit voorschrift is om paal en perk te stellen
aan een te sterke opdrijving door het desahoofd van het
aantal desabestuursleden vaak als gevolg slechts tot
nakoming van vóór hun verkiezing als zoodanig gedane
beloften ter versterking van hun positie in de gemeente,
(vgl. Bijblad 6576) kunnen die door den regentschapsraad
vastgestelde regelen slechts eenige zeer ruim genomen
getallen betreffende de maximum-formatie, bevatten, bijv.
dat er in iedere desa slechts één desaschrijver mag zijn —
hoewel dit zelfs nog niet voor alle desa's opgaat, want
het komt voor, dat meerdere dorpen gezamenlijk één schrijver
vgl. Adam, 45.
Westra, 173; Kleintjes, 181.
-ocr page 38-hebben, o. a. in Madoereesche streken en Bantam i) — of
dat er één irrigatiebeambte op een bepaald aantal inwoners
of op een bepaald aantal bouws sawah aanwezig mag zijn.
Dergelijke regelingen kunnen evenwel onmogelijk voldoende
rekening houden met de groote differentiatie van de dorpen;
zoo is het o. a. mogelijk, dat een uitgestrekt, doch dunbevolkt
bergdorp drie kleine complexjes sawahgronden heeft, welke
ver van elkaar verwijderd liggen, zoodat het voor een be-
hoorlijke behartiging van de irrigatiebelangen noodzakelijk
is, dat er drie irrigatiebeambten aanwezig zijn, terwijl een
ander groot en dichtbevolkt dorp, dat in de vlakte ligt
en één groot aaneengesloten complex sawahgronden heeft
met slechts één dier beambten volstaan kan.
Zouden de regentschapsraden gedetailleerde regelingen
geven bijv. voor ieder dorp de samenstelling van het desa-
bestuur vaststellende, dan gaan zij geheel op den stoel van
de Inlandsche Gemeenten zitten, hetgeen in elk opzicht
ongewenscht moet worden geacht. Over het algemeen
gelden hier dus dezelfde bezwaren als hierboven betreffende
de door de regentschapsraden vast te stellen regelen nopens
de inkomsten van het desahoofd en desabestuursleden is
opgemerkt.
Het voorschrift dankt evenwel zijn bestaan aan het feit,
dat er dienaangaande ernstige misstanden voorkwamen,
doordat er in bepaalde desa's te veel desabestuursleden
aangesteld waren dan voor een goede behartiging van de
desabelangen wel noodzakelijk was, doch dergelijke mis-
standeii zijn toch ook wel op een andere wijze te voorkomen
dan door het stellen van eenige vage onbeduidende regelen
door den regentschapsraad, welke regelen bovendien een
groote kans hebben, spoedig in het vergeetboek te raken
(vgl. hetgeen Laceulle op bladz. 31 van het Eindverslag
opmerkt aangaande de bij residentsbesluit vastgestelde
regelen betreffende de nachtwachtdiensten).
Tenslotte mist dit voorschrift tegenwoordig grootendeels
practische beteekenis; de tijd, dat een te sterke opdrijving
Laceulle, I, 37, 38; Encyclopaedie 592.
-ocr page 39-van het aantal desabestuursleden moet worden tegengegaan,
is voorbij. Het aantal desabestuursleden per desa — zonder
desahoofd — bedroeg gemiddeld in 1926 in West-Java 9,
Midden-Java 12 en Oost-Java 10, volgens het „Eindverslag
Laceullequot;, hetgeen zeker niet veel is.
Ook is de regentschapsraad niet het aangewezen lichaam
om dienaangaande regelen te geven, welk college te groot
en terzake te weinig deskundig is en wier werkzaamheden
toch eveneens hoofdzakelijk tot legislatieve werkzaamheden
beperkt dienen te blijven; dit had veilig overgelaten kunnen
worden aan het college van gecommitteerden, hetgeen
bovendien het meest in overeenstemming zou zijn met
de staatsrechtelijke constructie, dat voor het medebewind
als regel gecommitteerden zijn aangewezen. Het is eveneens
niet duidelijk om welke reden hier imperatief een opdracht
aan den regentsraad gegeven wordt om een verordening
te maken, terwijl die opdracht in art. 3 facultatief is, hoewel
een regeling betreffende de inkomsten toch van meer belang
is dan een regeling betreffende de „samenstellingquot; van
het dorpsbestuur.
Uit de redactie van art. 2 lid 2 I. G. O. zou ook in tegen-
stelling met het bepaalde in art. 3 afgeleid kunnen worden,
dat de regeling van de samenstelling van het dorpsbestuur
geheel buiten de dorpelingen omgaat en dat er voor hen
dienaangaande niets te regelen valt. Gelukkig is dat niet
in overeenstemming met de praktijk; het desahoofd, dikwijls
in overleg met de dorpsvergadering, maakt toch in eerste
instantie uit, welke desabestuursleden in een bepaalde desa
noodzakelijk aanwezig moeten zijn, teneinde hem in staat
te stellen op een behoorlijke wijze zijn taak te vervullen.
Volkomen overbodig is ook het voorschrift, dat deze regent-
schapsverordeningen goedgekeurd moeten worden door het
college van gedeputeerden. Een dergelijk goedkeuringsrecht
past uitstekend in een Westersch controlesysteem, doch
vergeten wordt, dat de desa's op Java niet zoo gelijkvormig
zijn als de Nederlandsche gemeenten en dat het college
Laceulle, I, 19.
-ocr page 40-van gedeputeerden voor een groot deel uit leden bestaat,
die met het desawezen op Java zeer slecht op de hoogte
zijn, hetgeen in Nederland niet het geval is, waar Gedepu-
teerde Staten in den regel even goed met gemeentelijke
toestanden bekend zijn als de leden van het gemeentebestuur
zelve.
Een betere regeling zou zijn, dat de samenstelling van de
dorpsbesturen bij dorpsbesluit wordt vastgesteld, welk
besluit, alvorens in werking te kunnen treden, goedgekeurd
moet worden door het college van gecommitteerden en
terzake van welk besluit verplicht het advies van den
assistent-resident moet worden ingewonnen.
Bij weigering van de goedkeuring zou aan het dorpshoofd
de bevoegheid moeten worden gegeven, hiervan in beroep
te komen bij den resident, welk appelrecht eveneens aan
den assistent-resident toegekend behoort te worden voor
het geval tegen zijn advies in een beslissing genomen wordt.
Art. 2 lid 3 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
bepaalt:
,,De wijze van aanstelling en ontslag der
leden van het desabestuur, buiten het desa-
hoofd, wordt aan den regentschapsraad met
inachtneming van het plaatselijk gebruik
overgelaten.quot;
Ook in dit gedeelte van artikel 2 zouden de woorden
„het desabestuur buiten het desahoofdquot; het vermoeden
doen bevestigen, dat een collegiaal bestuurscollege aan het
hoofd van het dorp staat. In tegenstelling met het bepaalde
in het tweede lid, moet t. a. v. de regelen betreffende de
aanstelling en ontslag der desabestuursleden tenminste
rekening gehouden worden met het plaatselijk gebruik. Als
regel worden in de praktijk de desabestuursleden door het
desahoofd aangewezen, soms na overleg of in overeenstem-
ming met of onder nadere goedkeuring van de bevolking, i)
Westra, 173; Kleintjes, II, 180, i8i.
-ocr page 41-Slechts hier en daar worden zij door de bevolking gekozen.
Met bevolking is dan bedoeld de nader te bespreken dorps-
of gehuchtsvergadering. „Hier en daar is de aanstelling der
gekozenen (dit geldt ook voor de door het dorpshoofd aan-
gewezenen) aan de goedkeuring van den Regent of van
andere ambtenaren (meestal het districts- of onderdistricts-
hoofd) gebonden zoo noodig na een onderzoek op hun
bekwaamheden.quot;
Zij worden eveneens door het desahoofd ontslagen, al
zal in de praktijk, indien een desabestuurslid bemerkt,
dat op zijn diensten weinig of geen prijs meer gesteld wordt,
of dat er van een behoorlijke samenwerking met het dorps-
hoofd geen sprake is, of ook dat hij niet het noodige ver-
trouwen van het desahoofd geniet, hij in den regel uit eigen
beweging ontslag als desabestuurslid zal vragen. ,,Ontslag
van regeerders (waardigheidsbekleeders en handlangers moet
dunkt mij in de adat onbekend zijn geweest,quot; merkt Adam
terecht op.
Het is dan ook moeilijk in te zien, waarom hier aan den
regentschapsraad imperatief de codificatie van een stukje
adatrecht wordt opgedragen en waarom ,,de wijze van
aanstelling en ontslagquot; van de desabestuursleden — welke
woorden blijkbaar alleen bedoelen, dat regelen zullen worden
gegeven door wie deze leden benoemd en ontslagen zullen
worden — niet veilig aan het ongeschreven adatrecht had
kunnen worden overgelaten.
Bij het vaststellen van regelen als vorenbedoeld gelden
overigens weder volkomen dezelfde bezwaren als hierboven
bij de door den regentschapsraad vast te stellen regelen
nopens de samenstelling van het desabestuur te berde zijn
gebracht.
Van deze „desabestuursledenquot; wordt er één met de
aanduiding van zijn functie in de Inlandsche Gemeente-
Ordonnantie genoemd en wel het plaatsvervangend desa-
hoofd, waarover art. g Ud i handelt, hetwelk luidt:
1)nbsp;Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 12, vgl. eveneens Laceulle, I, I9-
2)nbsp;Adam 37.
-ocr page 42-Ingeval van ontstentenis van het desahoofd,
berusten diens bevoegdheden en verplichtin-
gen bij den persoon, die krachtens de dien-
aangaande gestelde bepalingen dan wel, bij
gemis daarvan, krachtens plaatselijk gebruik
belast is met de tijdelijke vervulling van ver-
meld ambt of met de tijdelijke waarneming
van de daaraan verbonden werkzaamheden.quot;
Een plaatsvervangend desahoofd komt onder verschillende
benamingen, waarvan de meest voorkomende is: „kami-
toewoquot;, terwijl overige ambtstitels zijn: ,,ngabehi, raksaboemi,
wakil, kliwon, kepetoengan, senders en petinggiquot; (vgl. de
staten I van het,, Eindver slag Laceullequot;) in een groot aantal,
doch in lang niet alle desa's op Java en Madoera voor.
Waar een dergelijke functionaris niet onder de desa-
bestuursleden aangetroffen wordt, wordt bij het voorkomen
van een vacature of bij tijdelijke afwezigheid, wegens vertrek
ter bedevaart naar Mekka, in den regel door het districts- of
onderdistrictshoofd een daarvoor geschikt persoon, hoogst
merkwaardig, meestal niet één van de andere desabestuurs-
leden (de desaschrijver is hiervoor in den regel te jong
en de andere desabestuursleden zijn hiervoor in den regel
niet geschikt) met de tijdelijke waarneming van de werkzaam-
heden van het desahoofd belast.
De woorden ,,krachtens de dienaangaande gestelde be-
paUngen.quot; laten volkomen in het midden, wie deze be-
pahngen moet vaststellen, n.1. de vergadering van kies-
gerechtigden en de regentschapsraad, zouden hiervoor
in aanmerking kunnen komen. In verband met het bepaalde
in art. 2 lid 2 I. G. O. zal evenwel de regentschapsraad
bedoeld zijn.
De overige desabestuursleden bij de inheemsche bevolking
onder de verzamelnamen (met inbegrip van het desahoofd)
van ,,prabot desaquot; of ,,dandanan desaquot;, ,,sarekat desaquot;,
,,djoendjang krawatquot;, ,,bebaoe desaquot; enz. bekend^) komen
van Vollenhoven, I, 533.
-ocr page 43-in iedere desa onder diverse benamingen voor; de voor-
naamste titularis hiervan is wel de desaschrijver, djoeroe-
toelis of tjarik genaamd, die vooral indien het dorpshoofd
analphabeet is, als zijn rechterhand beschouwd kan worden.
Omdat diens taak voornamelijk bestaat uit het bijhouden
van een groot aantal registers en hij voor dit omvangrijke
werk in den regel een zeer geringe belooning ontvangt,
is de functie van desaschrijver weinig gewild. In den regel
worden deze werkzaamheden dan ook vervuld door een
jongen man, die nog niet zoo lang geleden de school verlaten
heeft en dus nog een groote mate van schoolsche kennis
bezit, dikwijls in familierelatie tot het hoofd staat en vaak
nog geen eigen bezigheden heeft, waarvoor hij als boven
reeds is vermeld, ook dikwijls weinig tijd beschikbaar zal
hebben.
Van de overige functionarissen treden wel het meest
op den voorgrond de gehuchts- of kamponghoofden, be-
ambten voor het waterbeheer, beambten belast met een
politiefunctie, de dorpsbode, boschbeambten en de dorps-
godsdienstbeambten.
Niet ieder dier beambten heeft een scherp afgebakende
taak, terwijl zooals boven reeds vermeld het dorpshoofd
zelf ook ten allen tijde geheel of gedeeltelijk de taak van een
desabeambte kan vervullen, behalve dan die van de dorps-
godsdienstbeambte.
Een zelfstandige positie nemen zij niet in. Het dorpshoofd
draagt hun verschillende werkzaamheden op, zoowel volgens
een algemeene opdracht bij hun eerste optreden, als in-
cidenteel bij verschillende gelegenheden, terwijl zij van
hun kant van verschillende voorvallen in de desa aan het
hoofd verslag uitbrengen en, indien dit noodzakelijk is, dan
reeds bij voorbaat maatregelen kunnen nemen onder nadere
goedkeuring van het hoofd. Hun inkomsten zijn in verreweg
de meeste desa's niet in evenredigheid met de door hen
1)nbsp;vgl. Laceulle, II, 589, 612.
2)nbsp;Adam, 33; Laceulle, II, 397. S»?.
van Vollenhoven, I, 532.
verrichte werkzaamheden, ook dienaangaande kunnen door
den regentschapsraad volgens art. 3 I. G. O. regelen worden
vastgesteld, indien dit mogelijk en wenschelijk is, welke
bewoordingen een hoogst nuttige beperking zijn, want als
regel zal dit niet mogelijk zijn, omdat in die inkomsten
nog een veel grootere differentiatie bestaat dan in de in-
komsten van de desahoofden, zoodat deze regelingen
eveneens weer op zijn hoogst zullen kunnen inhouden de
opsomming van eenige nietszeggende maxima, zooals be-
treffende het maximum aantal der ter beschikking van ieder
desabestuurslid gestelde anggoerans enz.
Bedoelde inkomsten bestaan uit:
le. Inkomsten uit de opbrengst van ambtsvelden.
2e. Bijdragen van „alingans, penganggoer, anggoeran, lopan
of wadal.quot; Onder deze benamingen worden verstaan
welgestelde personen, die vrijgesteld zijn van alle
desa- of gemeentediensten (vgl. art. 16 lid i I. G. O.)
tegen betaling van een bepaalde som per jaar aan het
bestuurslid, aan wien zij toegewezen zijn.
3e. Uitkeeringen van het desahoofd van een gedeelte van
de door hem ontvangen bedragen aan collecteloonen
of afkoopgelden van pantjendiensten.
4e. Onregelmatige bijdragen van de dorpsgenooten; zoo
ontvangen de dorpsgodsdienstbeambten dikwijls gods-
dienstige gaven, zooals de djakat en de pitrah en een
deel van de huwelijks- en verstootingsgelden.
Over het algemeen zijn deze inkomsten zeer gering, quot;)
dikwijls ontvangen zij slechts inkomsten uit één van de vier
boven aangegeven bronnen.
Ook betreffende de desabestuursleden komen in de
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie geen bepalingen voor
aangaande benoemingseischen, verboden handelingen,
onvereenigbare betrekkingen en betreffende bloed- en
1) Laceulle,nbsp;I, 41, 42. Laceulle, II, 237, 531, 589, 608.
vgl. O. a.nbsp;Laceulle, II, 14, 610.
vgl. O. a.nbsp;Laceulle, II, 14, 52, 98, 446.
Laceulle,nbsp;I, 19.
-ocr page 45-aanverwantschap, o. a. met het desahoofd of andere desa-
bestuursleden, hetgeen maar goed is ook, want het aantal
dorpelingen, dat voor een desabestuursfunctie de noodige
capaciteiten bezit, is zeer gering.
HOOFDSTUK III.
B. DE VERGADERING VAN KIESGERECH-
TIGDEN, DE DORPSVERGADERING EN DE
VERGADERING VAN DEELGERECHTIGDEN.
Als tweede orgaan noemt de Inlandsche Gemeente-
Ordonnantie eenige vergaderingen, welke in de verschillende
artikelen op verschillende wijze aangeduid worden. Zoo
kent art. 6 lid 2 I. G. O. een vergadering, waaraan mogen
deelnemen ,,behalve de leden van het desabestuur, de
tot het kiezen van een desahoofd gerechtigden, benevens
de overige daarvoor in aanmerking komende ingezetenen.quot;
Art. 8 lid 3 I. G. O., art. 11 lid 2 I. G. O., art. 12 lid i
I. G. O. en art. 17 I. G. O. spreken daarentegen van een
vergadering, waartoe worden opgeroepen ,,de tot het kiezen
van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente,quot;
welke vergadering in artikel 12 lid 2 I. G. O. tout court
,,kiesgerechtigdenquot; wordt genoemd.
Art. 13 lid 3 I. G. O. heeft het daarentegen weer over
een bijeenkomst van de ,,deelgerechtigden in het gebruik
van den grond der gemeente,quot; terwijl art. 6 Ud 3 I. G. O.
en eveneens de slotwoorden van art. 13 lid 3 gehuchts-
vergaderingen noemen, respectievelijk van kiesgerechtigden
met andere belanghebbenden en van deelgerechtigden.
Resumeerende: de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie kent
derhalve niet minder dan vijf verschillende vergaderingen,
le. die bedoeld in art. 6 lid 2 I. G. O., welke ,,dorps-
vergaderingquot; ware te noemen.
2e. die bedoeld in de art. 8, 11, 12 en 17, welke de ,.ver-
gadering van kiesgerechtigdenquot; genoemd kan worden.
3e. die bedoeld in art. 13 lid 3, welke aangeduid kan worden
als de „vergadering van deelgerechtigdenquot;.
4e. die bedoeld in art. 6 lid 3 I. G. O., welke aan te geven
ware met den naam van „gehuchtsvergaderingquot;.
5e. die bedoeld in de slotwoorden van art. 13 lid 3 I. G. O.,
welke met den naam van „gehuchtsvergadering van
deelgerechtigdenquot; bestempeld kan worden.
Wij zullen thans nagaan, welke personen aan deze ver-
schillende vergaderingen kunnen deelnemen.
Omdat de ,,vergadering van kiesgerechtigdenquot; in meerdere
artikelen genoemd wordt en deze kiesgerechtigden tevens
het hoofdbestanddeel vormen van de ,,dorpsquot;- en gehuchtsquot;-
vergaderingquot; zal in de allereerste plaats worden nagegaan,
wie tot die groep van kiesgerechtigden behooren.
Volgens art. i alinea 2 van het reglement op de verkiezing,
de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche
gemeenten op Java en Madoera zijn kiesgerechtigd:
a.nbsp;,,de heerendiens-tplichtige ingezetenen en de leden van
het bestuur der desa,quot;
b.nbsp;,,de tot de ingezetenen der desa behoorende eervol
ontslagen dorpshopfden en door den Resident erkende
godsdienstleeraars, moskee-beambten en bewakers van
heilige graven.quot;
De grootste groep bestaat derhalve uit de heerendienst-
plichtige ingezetenen, zoodat thans nagegaan dient te worden,
wie er heerendienstplichtig zijn en wie tot de ingezetenen
behooren.
Volgens de heerendienstordonnanties, vastgesteld voor
groepen van voormalige gewesten-residenties, op Java en
Madoera, voor bepaalde voormahge gewesten-residenties
of dikwijls ook voor onderdeelen daarvan, opgenomen,
gewijzigd en aangevuld in de staatsbladen 1914 nos. loi
en 316, 1915 no. 21, 1916 no. 66, 1918 no. 334, 1919 no. 723,
1928 no. 62, 1920 no. 658 en 692, 1924 no. 72, 1925 no.
378, 1928 no. 295 en 1929 no. 227, zijn in het algemeen
heerendienstplichtig óf de bezitters van bouwgrond, vijver,
erf, tuin of vischfuiken en voorts ook bezitters van huizen
en de inwonenden met een zelfstandig middel van bestaan,
óf alle werkbare hoofden van op zich zelf staande gezinnen,
onafhankelijk van bouwgrond, erfbezit enz. of huisbezit,
óf de gehuwde werkbare mannen.
Volgens plaatselijk gebruik vallen hieronder in sommige
streken eveneens nog: ,,weduwnaars in het bezit van één
bij hem inwonende ongehuwde meerderjarige dochter of
ongehuwden werkbaren zoon, één der ongehuwde werkbare
zoons, inwonende bij hun moederweduwe of bij hun niet
werkbaren vader, tenzij ook een gehuwde werkbare zoon
of schoonzoon, die heerendienstplichtig is, de woning
deeltquot;; de ongehuwde werkbare mannen voor zoover
zij eigen bestaansmiddelen hebben, de lagere gouvernements-
beambten ,,een gehuwde zoon, al woont hij nog bij zijn
ouders (of schoonouders) in.quot;
Ook dienaangaande bestaat er dus plaatselijk een zeer
groote verscheidenheid, doch over het algemeen treden
de criteria van bezitter van bouwgrond, erf of huis en het
zijn van werkbaren man wel het meest op den voorgrond.
Het behoeft evenwel geen nader betoog, dat, indien deze
regelingen beurtelings op eenzelfde desa van toepassing
zouden worden verklaard, dat dan geheel verschillende
categorieën personen heerendienstplichtig zouden zijn.
Waar de heerendienstplicht aan het grondbezit enz.
verbonden is, zijn vrouwen eveneens heerendienstplichtig en
derhalve kiesgerechtigd, al kunnen tegenwoordig alleen van
werkbare heerendienstplichtige mannen heerendiensten
gevorderd worden en wel alleen voor het vervoeren van
personen en troepen op marsch en van hun goederen, doch
tegen betaling, overeenkomstig de terzake vastgestelde
tarieven en slechts dan wanneer voor dat werk geen of geen
voldoend aantal vrije werklieden te verkrijgen zijn, terwijl
bij rampen of tot het afwenden van algemeen gevaar tijdelijk
over alle werkbare mannen kan worden beschikt.
1) Laceulle, H, 621.
Laceulle, IL 394.
Laceulle, H, ^84.
-ocr page 48-Bovendien kunnen in bijzondere gevallen als dit in het
algemeen belang geëischt wordt, van de werkbare heeren-
dienstplichtige mannen tegen behoorlijk loon, diensten
gevorderd worden ten behoeve van het aanleggen, het
vernieuwen van en het verrichten van zware herstellingen
aan irrigatiewerken, indien daarvoor op behoorlijke voor-
waarden geen of slechts een onvoldoend aantal vrije koelies
te verkrijgen is.
Vrouwen zijn dus volgens de thans geldende regelingen
niet tot het uitkomen voor het verrichten van heerendiensten
verplicht, hoewel zij wel kiesgerechtigd zijn, als zij grond-
bezitters etc. zijn. In den regel verschijnen zij niet in de
vergaderingen der kiesgerechtigden, behalve in die, welke
bijeengeroepen wordt voor het verkiezen van een desahoofd
en dan alleen, indien zij nadrukkelijk opgeroepen worden.
Ook kunnen minderjarigen heerendienstplichtig zijn, indien
zij grond- of huisbezitter enz. zijn. In feite kunnen zij
evenwel niet opgeroepen worden tot het presteeren van
heerendiensten, terwijl zij evenmin kiesgerechtigd zijn,
omdat volgens de adat als eisch wordt gesteld, het volwassen
zijn ter beoordeeling van het desabestuur of overeenkomstig
de algemeene opinie, terwijl dikwijls ook nog door de adat
als eisch wordt gesteld, het gehuwd zijn. De bovengenoemde
vergaderingen worden als regel in het openbaar gehouden
in de ,,bale desaquot; of in de open lucht. De leiding der ver-
gadering berust bij het dorpshoofd, hoewel in vele gevallen
een ambtenaar van het Inlandsch bestuur aanwezig is, in
welk geval in werkelijkheid bij dezen de leiding der ver-
gaderingen berust. Gewoonlijk worden de verschillende
besluiten bij acclamatie genomen, zelden heeft een hoofdelijke
stemming plaats of een andere wijze van stemmen, welke
in staat stelt, om de stemmen van voor- of tegenstanders
nauwkeurig op te nemen. Omtrent het quorum bevat
de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie geen bepalingen,
dikwijls is de vergader lust der dorpsgenooten niet bijzonder
M vgl. Laceulle, II, 395, 585.
-ocr page 49-groot, zoodat voor de verkiezing van een dorpshoofd,
de kiesgerechtigden met moeite ter vergadering bij een-
getrommeld moeten worden, ook is stemmen bij volmacht
mogelijk.
Voor de vergadering, welke het dorpshoofd kiest, zijn
daarentegen wel voorschriften vastgesteld geworden be-
treffende de wijze van stemmen, het quorum en de wijze
van berekening der meerderheid. Het is dus mogelijk,
dat beslissingen genomen worden in een vergadering, waarin
slechts een klein aantal kiesgerechtigden aanwezig is. Het
is dan ook gewenscht, dat de Inlandsche Gemeente-Ordon-
nantie dienaangaande nader aangevuld wordt. Zijn dus niet
alle heerendienstplichtigen kiesgerechtigd, hoewel art. i
lid 2 van het verkiezingsreglement, Sb. 1907 no. 212, het tegen-
deel zou doen vermoeden; van de niet-heerendienstplichtigen
worden in art. i lid 2 uitdrukkelijk eenige groepen wel
weer kiesgerechtigd verklaard: n.1. de in functie zijnde
desabestuursleden, eervol ontslagen desahoofden en eenige
personen, welke min of meer religieuze bezigheden ver-
richten. Deze groepen vormen evenwel slechts een klein
gedeelte van de van heerendienst vrijgestelden, waartoe
volgens de bovengenoemde ordonnanties bovendien nog
behooren, evenwel met belangrijke plaatselijke verschillen:
Landsambtenaren en beambten, gewoonlijk eveneens deze
zelfde functionarissen in dienst van de lagere rechtsgemeen-
schappen, gepensionneerden, gewezen militairen, eervol
ontslagen leden van het desabestuur na 30 jaren dienst,
personen, die uit hoofde van den aard hunner betrekking
of met het oog op hun afkomst door het Hoofd van Ge-
westelijk Bestuur van heerendiensten worden vrijgesteld,
gewezen ambtenaren, voor zoover door het Hoofd van
Gewestelijk Bestuur als zoodanig aangemerkt, gebrekkigen,
bejaarden en behoeftigen, „inwoners van de kratons en
van de tot de tot het apanage der titulaire sultans van Gheribon
behoorende gemeenten Soenjaragi en Argasoenja, benevens
1) vgl. Laceulle, II, 581.
vgl. o.a. Laceulle, II, 395, 396, 581, 586.
-ocr page 50-alle leden van de vroegere Cheribonsche vorstenhuizen,
die den titel van Raden of een hooger en titel voerenquot;
,,adellijken met Raden- of hoogeren titel, vaste opgezetenen
van landbouwondernemingenquot; ,,weduwenquot; ,,officieren
en minderen van de barisanquot; aldus een bonte verscheiden-
heid; van al deze niet-heerendienstpUchtigen wordt in art. i
lid 2 slechts een klein aantal wel kiesgerechtigd verklaard,
hetgeen geheel onstelselmatig plaatsgevonden heeft en
moeilijk in overeenstemming met de adat kan worden geacht.
Het is n.1. volkomen raadselachtig, waarom een desahoofd
en desabestuurslid wel kiesgerechtigd zijn, een eervol
ontslagen desahoofd eveneens, hoewel in afwijking en in
strijd met art. i lid 2 van Sb. 1907—212 verschillende
heerendienstordonnanties bovendien als eisch stellen, dat
hij minstens 5 jaren als zoodanig opgetreden moet zijn,
wil hij van heerendienst vrijgesteld worden — doch een na
dertig jaren dienst eervol ontslagen desabestuurslid niet.
Dat een gebrekkige of bejaarde grondbezitter niet heeren-
dienstplichtig is, is volkomen billijk en begrijpelijk, doch
waarom deze personen nu geheel buiten het desaverband
gesteld worden en van de uitoefening van het kiesrecht
worden uitgesloten, is daarentegen weer volkomen on-
begrijpelijk.
In alle opzichten logisch is het, dat een mindere van de
barisancorpsen vrijgesteld is van het verrichten van heeren-
diensten, omdat deze personen tegen een vrij laag soldij
vrij zware militaire diensten te vervullen hebben, doch even
onlogisch is het om deze lieden, die toch nog midden in
het desaverband staan, van het kiesrecht uit te sluiten.
Het kan m. i. toch niet in de bedoeling van de ordonnantie-
wetgever gelegen hebben om dergelijke grove inbreuken
te maken op de adat.
Dat de tegenwoordige regeling inderdaad niet steeds
overeenkomstig de adat is, bewijst o. a. wel het door Laceulle
Laceulle, U, 136.
quot;) Laceulle, II, 395-
Laceulle, II, 440-
*) Laceulle, II, 621.
op bladz. 47 en 94 van de Regentschapsverslagen vermelde
betreffende de ,,menoempang koewatquot;, dat zijn de voldoende
gegoede huisbezitters op een andermans erven, die vroeger
voor het onderzoek Fokkens in de Oostelijke helft der
Preanger zelfs in de heerendiensten betrokken waren,
doch het thans niet meer zijn.
Deze personen komen nl. geregeld op de desavergaderingen
— behalve bij desahoofdverkiezingen — en moeten even
eens medebetalen voor de bekostiging van onderhoud en
herstel van gemeentewerken.
De kiesrechtregeling gegeven in art. i lid 2 van Sb.
1907—212 sluit dus niet in alle opzichten aan bij de adat,
omdat niet voldoende rekening is gehouden met de plaatse-
lijke verschillen, welke zich bezwaarlijk in een algemeene
regeling laten vastleggen.
Naar mijn meening is het hierboven vermelde een treffende
illustratie van hetgeen bij de behandeling van de artikelen
2 en 3 opgemerkt is betreffende de regelingen, die de regent-
schapsraad moet vaststellen, nopens de samenstelling van
het desabestuur, de wijze van aanstelling en ontslag van de
desabestuursleden en de inkomsten van desahoofd en desa-
bestuursleden. Houden dergelijke regelingen meer in dan
eenige nietszeggende algemeenheden, dan zullen zij in den
regel inbreuk maken op de verschillende in de desa's onderling
bestaande plaatselijke gewoonten.
In dit verband moge nog opgemerkt worden, dat door het
bepaalde in art. 2 van de regentschapskiesordonnantie de
meeste niet-heerendienstplichtigen, die om billijkheids-
redenen eveneens desakiesgerechtigd moesten zijn, niet
van de uitoefening van het kiesrecht voor de regentschaps-
raden uitgesloten worden. Deze regeling is door het bepaalde
onder a evenwel te ruim gesteld om eventueel van toepassing
te kunnen worden verklaard op het desakiesrecht.
Terecht merkt Laceulle^) dan ook op. „De veranderde
tijdsomstandigheden, waarmede de desadienstregelen meer
rekening gehouden hebben dan de heerendienst-ordonnanties
Laceulle, I, 14, 15.
-ocr page 52-maken een nieuwe regeling van het kiesrecht noodzakelijk.
Voor sommige streken — o. a. de Preanger, maar ook elders
waar de heerendienstplicht uitsluitend op de grondbezitters
rustte — is verruiming van het kiesrecht noodig en wordt
het ook door de bevolking gewenscht. (Geen wonder, omdat
de bestaande regeling niet steeds overeenkomstig de adat is).
Overal, waar zulks tijdens het autonomie-onderzoek aan
de desalieden gevraagd werd, verklaarden deze geen bezwaar
te hebben, dat het kiesrecht toegekend wordt aan alle desa-
genooten, die aan de zware gemeentediensten (nachtwacht-
diensten) meedoen. In den regel zijn dat de huisbezitters
w. o. ook zij, die wonen op andersmans erf.
N. h. V. is de meest voor de hand Uggende oplossing voor
het desakiesrechtprobleem deze, dat met behoud van de
reeds krachtens de ordonnantie van 1907 Staatsblad 212
verkregen rechten, kiesgerechtigd worden beschouwd, de
volwassen leden der desa, die volgens de desaregelingen
met vaste gemeentediensten dan wel met de daarvoor
in de plaats getreden heffingen in geld of natura zijn
belast. Voor de volledige redactie moge verwezen wor-
den naar art. 4 van bijgaande ontwerp-desa-ordonnantie.
Jaarlijks zal dan een kiezerslijst moeten worden opgemaakt
en bij volksbesluit vastgesteld. Binnen een maand na de
vaststelling kunnen bezwaren tegen de kiezerslijst worden
voorgebracht bij het College van Gecommitteerden.quot;
Art. 4 luidt: i. ,,Het desakiesrecht wordt uitgeoefend
door de leden van het desabestuur en de volwassen inge-
zetenen tevens leden der desa.
a.nbsp;die volgens de desaregelingen met vaste gemeente-
diensten dan wel met de daarvoor in de plaats getreden
heffingen in geld of natura zijn belast;
b.nbsp;die volgens de desaregelingen of volksgebruiken vrij-
gesteld zijn van vaste gemeentediensten en heffingen wegens
de bijzondere diensten, die zij aan de desagemeenschap be-
wijzen of bewezen hebben en zij, die tot dusver kiesgerechtigd
waren en op het behoud van het kiesrecht prijs stellen.
2.nbsp;Jaarlijks zal een kiezerslijst worden opgemaakt en bij
volksbesluit vastgesteld. Binnen een maand na de vaststelling
kunnen bezwaren tegen de kiezerslijst worden voorgebracht
bij het College van Gecommitteerden.
3.nbsp;De kiesgerechtigde ingezetenen hebben medezeggen-
schap en stemrecht in de desavergadering. Zij kiezen in
desa's zonder desaraad het desahoofd en in desa's met een
desaraad de leden van dien raad.quot;
Hoewel Laceulle een groote mate van vrijheid aan de
desa wil geven en veel aan de adat wil overlaten, treedt de
door hem voorgestelde redactie weer te veel in bijzonder-
heden, dan dat die regeling van algemeene toepassing kan
zijn en deze dikwijls weer niet in overeenstemming zal zijn
met de desa-adat van bepaalde streken.
Waarom mogen bijv. alleen de van desadiensten vrijge-
stelden wegens aan de desa bewezen diensten wel het actieve
kiesrecht uitoefenen en waarom gebrekkigen daarentegen
weer niet.
Beter komt het mij voor, dat eenige zeer algemeene regels
gegeven worden, waarbij tevens categorieën van personen
opgenoemd kunnen worden, die van de uitoefening van het
actieve kiesrecht uitgesloten worden, zooals bijv. zij, die
van de uitoefening van dit recht bij rechtelijk vonnis ontzet
zijn, of zij die tot gevangenisstraf van meer dan een jaar
veroordeeld zijn geworden, welke uitzonderingsregelen
wegens hun Westerschen oorsprong wel van algemeene
toepassing kunnen zijn.
Deze algemeene regels zouden zóó ruim gesteld moeten
worden, dat bij dorpsbesluit, desnoods ook bij regentschaps-
verordening aanvullende regels kunnen worden vastgesteld,
welke geheel in overeenstemming zijn met de plaatselijke adat.
Op die dorpsbesluiten, waarbij in overeenstemming met de
locale adat, andere personen als kiesgerechtigde aangewezen
kunnen worden of van dit kiesrecht uitgesloten kunnen
worden, dient een preventief toezicht van het college van
gecommitteerden te worden vastgesteld.
Om kiesgerechtigde te kunnen zijn, moet men volgens
-ocr page 54-art. I lid 2 van het verkiezingsreglement Sb. 1907—212
behalve heerendienstplichtig eveneens nog ingezetene
van de desa zijn, welke eisch van ingezetenschap volgens de
redactie van het artikel eveneens geldt voor de onder b
genoemde personen, doch niet voor de leden van het desa-
bestuur. Het vermoeden is evenwel gerechtvaardigd, dat
abusievelijk verzuimd is geworden voor deze functionarissen
eveneens den eisch van ingezetenschap te vorderen.
Van gouvernementswege zijn geen regelen vastgesteld
geworden, wie als ingezetene van een desa dient te worden
aangemerkt, doch volkomen terecht wordt dit ter bepaling
aan het plaatselijk gebruik overgelaten.
Volgens de volksopvattingen worden onder ingezetenen
verstaan de vaste inwoners der desa (het is m. i. niet
noodzakelijk, dat deze personen volwassen of leden van de
desa zijn). Een van buiten de desa afkomstige Inlander wordt
als ingezetene beschouwd, indien hij een verhuisbiljet uit zijn
vorige desa kan overleggen, aan welken eisch het bepaalde
in art. 29 van het Inlandsch Reglement wel niet vreemd zal
zijn, en, indien na eenige maanden blijkt, dat hij zich blijvend
in de desa wil vestigen, terwijl hij als lid van de dorps-
gemeenschap beschouwd wordt, wanneer hij zich aan de
desatoestanden heeft aangepast en deelneemt aan het onder-
linge hulpbetoon, ook al bezit hij reeds eerder een huis of
erf. Het gevestigd zijn in de desa wordt beoordeeld naar het
werkelijk verblijf. 2) Het is dus mogelijk, dat een bepaald
persoon wel heerendienstplichtig is in een bepaalde desa,
O. a. waar de heerendienstplicht aan het grondbezit verbonden
is, doch dat hij in die desa niet zijn werkelijk verblijf heeft,
dus geen ingezetene is en derhalve dan ook niet kiesge-
rechtigd. ®) In de desa, waar hij wel zijn werkelijk verblijf
heeft, wordt hij wel als ingezetene beschouwd, doch omdat
hij in die desa niet heerendienstplichtig is, is bedoelde
persoon daar evenmin kiesgerechtigd, hetgeen inderdaad
vgl. Laceulle, L 9-
Laceulle, II, 46, 93, 134, 182, 231, 275. 320, 355, 394, 439, 492, 546, 583, 620.
vgl. Laceulle, II, 396, 586.
-ocr page 55-weer een eigenaardige toestand is, omdat personen, die m
dergelijke omstandigheden verkeeren, toch zeker voor de
uitoefening van het kiesrecht in één van de beide desa's in
aanmerking dienen te worden gebracht.
Andermaal wordt hiermede het bewijs geleverd, dat de
regehng vastgesteld bij Sb. 1907—212 groote tekort-
komingen heeft.
Zooals boven reeds vermeld, wordt voor de desabestuurs-
leden niet als eisch voor de uitoefening van het kiesrecht
gesteld, dat zij ingezetene van de desa zijn.
In die streken, waar meerdere dorpen tezamen één desa-
schrijver hebben, is die desaschrijver dus in meerdere desa's
kiesgerechtigd, al zal hij in feite dit kiesrecht alleen uitoefenen
in die desa, waar hij zijn werkelijk verblijf heeft.
Als 3e en 4e categorie noemt art. i lid 2 Sb. 1907—212
de eervol ontslagen dorpshoofden en de door den resident
erkende godsdienstleeraars, moskee-beambten en bewakers
van heilige graven, welke personen allen wel weer ingezetenen
moeten zijn.
Hoe goed ook bedoeld, behalve dat de opsomming van de
2e, 3e en 4e categorie van personen onvolledig is, is deze
opsomming bovendien niet steeds in overeenstemming
met de betrokken heerendienstordonnanties; voor sommige
streken geldt n.1. als eisch, dat een eervol ontslagen desahoofd
minstens 5 jaar dienst moet hebben, wil hij vrijgesteld zijn
van heerendienstplicht; hebben zij bij hun aftreden minder
dan 5 dienstjaren, dan worden ze weer heerendienstplichtig —
tenzij ze weer onder een andere categorie van vrijgestelden
vallen als bijv. de gebrekkigen en bejaarden — en zijn dan
weder van rechtswege kiesgerechtigd.
Hetzelfde geldt voor de 2e en 4e categorie van personen,
die niet in alle heerendienstordonnanties van heerendienst
vrijgesteld zijn geworden, in welk laatste geval zij natuurlijk
eveneens van rechtswege kiesgerechtigd zijn, tenminste als
zij tevens heerendienstplichtig zijn.
De onvolledige opsomming in art. i lid 2 van Sb. 1907—212
heeft tot gevolg gehad, dat tal van personen buiten het
desaverband zijn komen te staan, als adellijken, gegageerde
militairen, gouvernementsambtenaren, het hooger moskee-
personeel, inlanders van de Buitengewesten, die, zooals
Laceulle opmerkt als vreemdelingen in de desa wonen, i)
Het is n. m. m. niet juist, dat deze personen „door hun
zeden en gewoonten en andere behoeften zich niet aan het
intieme desaleven kunnen aanpassenquot;, zooals o. a. Laceulle
meent te moeten onderstellen. Waarom zou een militair,
die zich na zijn ontslag uit het militaire dienstverband in
de desa gaat vestigen, waar hij geboren is, zijn familieleden
heeft wonen en dikwijls goederen en bezittingen heeft,
zich plotseling in die desa als een volslagen vreemdeling
nioeten gevoelen. Evenmin is dit steeds het geval met adel-
lijken als bijv. de Madoereesche adellijken, die nog steeds
een grooten invloed op de desalieden van de desa, waar zij
geboren of woonachtig zijn, uitoefenen, zoodat zij dikwijls
deels op kosten van die desagenooten in hun levensonder-
houd moeten voorzien. Het is evenwel de onvolmaakte
kiesrechtregeling van Sb. 1907—212, die hen geheel buiten
het desaverband geplaatst heeft, aan welken misstand ten
spoedigste een eind behoort te worden gemaakt, omdat juist
deze personen door hun hoogere ontwikkeling zulk een uiter-
mate belangrijken invloed zouden kunnen uitoefenen om
de desa-autonomie tot een gezonde en krachtige ontwikkeling
te brengen, indien zij bij alle gewichtige dorpsaangelegen-
heden aanwezig waren en daaromtrent hun meening kenbaar
konden doen maken.
Het zijn derhalve de bovenbedoelde kiesgerechtigden, die
gerechtigd zijn om deel te nemen aan de in het begin'van
dit hoofdstuk genoemde vergadering van kiesgerechtigden.
Bij de „dorps- en gehuchtsvergaderingquot; kunnen evenwel,
behalve de kiesgerechtigden nog andere personen tegen-
woordig zijn, welke personen in de alinea's 2 en 3 van
art. 6 resp. aangeduid worden met de woorden: ,,de overige
daarvoor in aanmerking komende ingezetenen een en ander
Laceulle, I, 8.
Laceulle, I, 8; Boeke, 38.
-ocr page 57-met inachtneming van het plaatselijk gebruikquot; en „andere
personen, welke volgens het plaatselijk gebruik bij die ge-
legenheid daarvoor in aanmerking komen.quot;
Omdat juridisch geen gehuchtsingezetenschap bekend is,
wordt in de 3e alinea van ,,personenquot; gesproken, in plaats
van ,,ingezetenenquot;, zooals in de 2e alinea. Het spreekt
evenwel van zelf, dat die in de 3 e alinea genoemde personen
in ieder geval ingezetenen van de desa moeten zijn. Welke
zijn nu die ,,overige ingezetenenquot; of ,,andere personenquot;?
Wel in de eerste plaats vallen hier die talrijke categorieën van
personen onder, die wel van heerendienst vrijgesteld zijn
geworden, doch niet kiesgerechtigd zijn en voorts personen,
die n i e t heerendienstplichtig en dus niet kiesgerechtigd zijn.^)
Van het onderwerp, waarover de beraadslaging zal loopen,
hangt het evenwel af, welke van die niet kiesgerechtigde
personen mede ter vergadering opgeroepen zullen worden
bijv. bij een beraadslaging over een bevloeiingskwestie
zullen wel alleen buiten de kiesgerechtigden de niet heeren-
dienstplichtige sawahbezitters ter vergadering opgeroepen
worden. Laceulle^) merkt dienaangaande op: ,,Behalve
met de desabestuursleden en de kiesgerechtigde ingezetenen
is in dat artikel terecht ook overleg voorgeschreven met
,,de overige daarvoor in aanmerking komende ingezetenen,quot;
zoodat ten volle rekening gehouden is met het gebruik om
bijaldien hulpbetoon (bijdragen in arbeid, geld of materialen)
gevorderd wordt van ,,niet-kiesgerechtigdenquot; ook dezen in
hunne belangen te hoor enquot; en Meyer Ranneft ®) vermeldt
terzake: ,,en spreken voor de regeling van desadiensten
dikwijls vooral zij mee, die rechtstreeks nut van de diensten
hebben en er daarom aan mee moeten doen.quot;
Tenslotte nog een korte bespreking van de vergadering
van deelgerechtigden en de gehuchtsvergadering van deel-
gerechtigden. Deze vergaderingen kunnen alleen gehouden
Gondokoesoemo 15.
-) Laceulle, I, 9.
Koloniale Studiën 1919, bladz. 5.
-ocr page 58-worden in desa's, waar gronden communaal bezeten worden.
Onder communaal bezit wordt verstaan, dat de desa be-
zitster is van de bouwgronden. Bij communaal bezeten
gronden kunnen evenwel weer verschillende vormen worden
onderscheiden, nl.:
le. Kan aan de deelgerechtigden ieder een vast aandeel
in den communalen grond toegewezen zijn geworden. Waar
dit gebruiksrecht van die vaste aandeelen erfelijk is geworden,
zooals in Midden Java en bovendien dikwijls zelfs ver-
vreemdbaar aan niet-dorpsgenooten dan is er, zooals
Kleintjes terecht opmerkt, slechts een theoretisch verschil
met het Inlandsch bezitsrecht, nl. het z.g. erfelijk individueel
bezit. In het geval, dat de deelgerechtigden vaste erfelijke
aandeelen in den communalen grond hebben, zullen er geen
vergaderingen van deelgerechtigden gehouden worden, tenzij
voor het bespreken van aangelegenheden, welke gelijk zijn aan
die, welke in een desa, waar uitsluitend erfelijk individueel
bezit voorkomt, besproken worden met de grondbezitters.
2e. In verschillende streken bijv. Sidoardjo heeft een
periodieke verdeeling der sawahs plaats of worden.
3e. die aandeelen periodiek verwisseld, zooals vooral
in het Rembangsche en Noord-Soerabaja.
In deze beide laatste gevallen dienen periodiek de ver-
gaderingen van deelgerechtigden gehouden te worden tot
het nemen van beslissingen als in de Inlandsche Gemeente-
Ordonnantie worden genoemd. Tot de deelgerechtigden
behooren als regel uitsluitend de gebruiksgerechtigden,
hetgeen evenwel niet steeds het geval is; zoo komt het in
Grissee en Kediri voor, dat de deelgerechtigden slechts bij
toerbeurt voor een bepaald aantal jaren in het genot van
een sawahaandeel zijn; in dit laatste geval zullen de deel-
gerechtigden, die in een bepaald jaar geen aandeel in den
communalen grond verkregen hebben, m. i. eveneens mogen
deelnemen aan de vergadering van deelgerechtigden.
Laceulle, I, 25.
Kleintjes, II, 433.
Laceulle, I, 27.
') Laceulle, II, 455.
-ocr page 59-Van al deze vergaderingen maken het desahoofd en de
desabestuursleden deel uit, behalve dan van de vergaderingen
der deelgerechtigden voor het geval, dat zij zelve geen
gebruiksgerechtigde zijn en hebben eveneens stem, terwijl
de vergadering van kiesgerechtigden, welke een nieuw
dorpshoofd kiest eveneens zonder dit hoofd vergadert.
Van de dorps- en gehuchtsvergadering zou men den indruk
verkrijgen, volgens de redactie van art. 6, dat deze ver-
gaderingen slechts als adviseerende colleges optreden;
in de praktijk worden evenwel ook in deze vergaderingen
bij meerderheid van stemmen beslissingen genomen.
Geen van deze vergaderingen treedt evenwel als een
zelfstandig college op, dat onder leiding van een eigen
gekozen voorzitter staat, zoodat feitelijk gesproken had
moeten worden van: ,,het dorpshoofd in overleg met de
vergadering van kiesgerechtigden, enz. Omdat de ,,gehuchts-
vergaderingquot; en de ,,gehuchtsvergadering van deelgerechtig-
denquot; geheel dezelfde taak en bevoegdheden hebben als resp.
de dorpsvergadering en de vergadering der deelgerechtigden
en ook overigens in wezen volkomen gelijk zijn, zullen deze
twee eerstgenoemde vergaderingen in den verderen loop
van dit boek niet meer als afzonderlijke colleges besproken
worden. Wij zullen thans nagaan welke taak en bevoegdheid
de tot dusver besproken organen der Inlandsche gemeente
hebben en op welke wijze zij van hun bevoegdheden gebruik
maken en hun taak ten uitvoerleggen.
DE FUNCTIE DER INLANDSCHE GEMEENTE.
HOOFDSTUK IV.
A. HET DESAHOOFD EN ZIJN TAAK
ALS GEMEENTELIJK ORGAAN.
De artikelen van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie,
waarbij aan het desahoofd een taak wordt opgedragen zijn:
le. art. i, waarbij hem het beheer over de Inlandsche
Gemeente wordt opgedragen; in deze taak evenwel bijgestaan
door de desabestuursleden. In verband met het op bladz.
6 en 7 verhandelde, behoeft hier geen nadere uiteenzetting
te worden gegeven, dat deze bijstand alleen neerkomt op
het geven van adviezen en hulp, welke aan die desabestuurs-
leden als taak door het desahoofd is opgedragen.
2e. in art. 5 wordt van dit beheer een nadere specificatie
gegeven door thans aan het desahoofd zonder bijstand
van het desabestuur de zorg op te dragen voor een richtig
beheer van de instellingen, de geldmiddelen en de eigen-
dommen en andere bezittingen.
3e. In art. 7 wordt voor de afwisseling weer een taak
opgedragen aan het desabestuur, hetgeen dus wil zeggen
het desahoofd, zoonoodig, geholpen door de desabestuurs-
leden, n.1. de zorg voor de instandhouding der openbare
werken.
4e. Bij art. 8 wordt aan het desahoofd de vertegenwoordi-
ging der gemeente in en buiten rechte opgedragen, thans
weer zonder de hulp van de desabestuursleden, hetgeen
evenwel volkomen juist is.
5e. Tenslotte wordt in art. i6 aan het desahoofd ander-
maal zonder bijstand van het desabestuur als bevoegdheid
gegeven om desadienstplichtigen op te roepen voor het
presteer en van gemeentediensten.
Uit de redactie der artikelen blijkt, dat in de gevallen,
bedoeld bij de artikelen 5 en 8, het desahoofd optreedt als
vertegenwoordiger der Inlandsche Gemeente in haar burger-
rechtelijke hoedanigheid, terwijl hij de hem bij de artikelen
7 en 16 toebedeelde taak verrichtende, als overheidsorgaan
van de Inlandsche Gemeente optreedt. Feitelijk wordt hem
eveneens nog bij art. 6 een taak als overheidsorgaan toe-
gewezen, doch omdat in dit geval de dorpsvergadering een
overwegenden invloed op de taakvervulling van het dorps-
hoofd kan uitoefenen, kan deze functie beter bij die van de
dorpsvergadering behandeld worden.
§ I. Het desahoofd, optredende als vertegenwoordiger der
Inlandsche Gemeente in haar burgerrechtelijke hoe-
danigheid.
Art. 5 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie behelst:
,,Het desahoofd zorgt voor een richtig be-
heer van de instellingen, de geldmiddelen en
de eigendommen en andere bezittingen der
gemeente, overeenkomstig de daaromtrent
door den regentschapsraad gestelde regelen,
en is in het algemeen verplicht tot vergoe-
ding der schade, middellijk of onmiddellijk
door zijne kwade trouw of nalatigheid aan de
gemeente toegebracht.
Van de in het eerste lid bedoelde regelen
worden uitgezonderd die regelen betreffende
credietinstellingen, welke nader bij ordon-
nantie zullen worden geregeld.quot;
Een bepaling van dezelfde strekking wordt niet aan-
getroffen in de provincie- regentschaps- of stadsgemeente-
ordonnantie.
Wel draagt art. 43 van de Locale Raden Ordonnantie aan
de locale raden, dus niet aan den Voorzitter dier raden een
eenigszins overeenkomstige taak op.
Als toelichting op dit artikel wordt in Bijblad 6576
vermeld: ,,Zijn bij artikel 226 der Nederlandsche Gemeente-
wet Burgemeester en Wethouders persoonlijk aansprakelijk
gesteld voor de op eigen gezag door hen bevolen uitgaven,
in meerdere mate nog behoort die stelregel te gelden voor
het dorpshoofd hier te lande, dat door geen plaatselijke
begrooting gebonden en uit den aard van zijn ambt slechts
in geringe mate aan het toezicht zijner desagenooten onder-
worpen, onvoorwaardelijk verplicht behoort te zijn tot
vergoeding der schade, middellijk of onmiddellijk door zijn
kwade trouw of nalatigheid aan haar toegebracht.quot;
Het is desniettemin een eigenaardig artikel, hetwelk aan
het desahoofd verplichtingen oplegt, welke in een Westersche
maatschappij niet goed denkbaar zijn. Er wordt n.1. van de
veronderstelling uitgegaan, dat het desahoofd niet alleen
overheidsorgaan van de Inlandsche Gemeente is, doch dat
hij tevens fungeert als beheerder, administrateur, directeur
en superintendent van de gemeentelijke bezittingen en
instellingen als desawegen, desaschool, desakas, desapasar,
desabank, de gemeentelijke bouwgronden en voor dit beheer
wordt hij bovendien ten volle vermogensrechtelijk (vgl.
Bijblad 6576, hetwelk melding maakt van het beheer van het
gemeentelijk ,,vermogenquot; en gemeentelijke ,,instellingenquot;)
aansprakelijk gesteld.
Moge in Nederland Burgemeester en Wethouders al
vermogensrechtelijk aansprakelijk worden gesteld bij het
tegenwoordige artikel 263 van de Gemeentewet voor de
door hen op eigen gezag bevolen uitgaven, in Nederland
zijn Burgemeester en Wethouders daarentegen niet ver-
mogensrechtelijk aansprakelijk voor een slecht of niet
richtig beheer der gemeentelijke instellingen als markten,
gasfabriek, abattoirs enz.
Indien er daarentegen met de gelden van de desakas
') Bijblad 6576, bladz. 75-
-ocr page 63-gefraudeerd wordt, terwijl blijkt, dat het desahoofd niet
voldoende controle heeft gehouden, dan kan de geleden
schade op zijn privévermogen verhaald worden; ditzelfde
is het geval, indien een desapasarloods door witte mieren
wordt aangetast, tengevolge van het niet behoorlijk in de
teer of verf houden, of de padi in de desaloemboeng door
muizen wordt opgegeten, omdat deze niet voldoende
tegen muizengevaar beschermd is geworden.
Aangezien het desahoofd hierop geregeld controle heeft
te houden, kan verhaal plaats vinden op zijn privévermogen.
Ook voor het geval, dat een slecht onderhouden desabrug in
elkaar zakt, doordat er een vrachtkar overheen rijdt; de
woorden ,,in het algemeenquot; en ,,middellijkquot; laten dien-
aangaande geen twijfel over.
Onmiddellijk kan verhaal genomen worden in gevallen
bijvoorbeeld, dat het desahoofd zijn ambtsvelden of rijst
uit de desarijstschuur ten eigen bate verkoopt.
Dit artikel illustreert ten duidelijkste, welke overwegende
positie het hoofd, doch niet het desabestuur in de desa
inneemt. Het is zelfs opmerkelijk, dat de desabestuursleden
in dit artikel niet eens genoemd worden, waardoor door de
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie nu eens zelf aangetoond
wordt, dat de desabestuursleden een rol van ondergeschikte
beteekenis spelen, zoodat beter nagelaten had kunnen worden
om van ,,desabestuurquot; te spreken.
Nopens dit beheer kunnen door den regentschapsraad
regelen worden gegeven, evenwel niet ten aanzien van de
credietinstellingen, waaromtrent bij ordonnantie regelen
zullen worden gegeven (vgl. S. 1929-357).
Deze door den regentschapsraad te stellen regelen zouden
kunnen inhouden administratieve voorschriften nopens de
boekhouding en het bewaren van de fondsen der desakassen
of van de geheven marktgelden. De vraag rijst evenwel,
of het geven van dergelijke administratieve voorschriften
niet beter aan het college van gecommitteerden of aan den
Regent en wat de credietinstellingen betreft, aan den Gouver-
vgl. Bijblad 6576, bladz. 49.
-ocr page 64-neur-Generaal overgelaten had kunnen worden. Naar mijn
meening ware dit zeker beter geweest; nader uit te werken
voorschriften betreffende het aantal en soort der kasboeken
en het maximum saldo, dat in een geldkistje van een
desabank bewaard mag worden, zijn toch niet een inwendige
aangelegenheid van zoodanig belang, dat hiervoor de
Volksraad in de weer moet komen. Met het beheer van
desabanken en desaloemboengs heeft het desahoofd al heel
weinig te maken, omdat de geheele boekhouding gecon-
troleerd wordt door personeel van de Algemeene Volkscrediet-
bank. Laceulle^) merkt dienaangaande op: ,,Praktisch komt
de Overheidsregeling hierop neer, dat de desacredietinstel-
lingen onder toezicht van den plaatselijken ambtenaar voor
het Credietwezen beheerd worden door personeel, door den
Regent benoemd, maar onder de bevelen van genoemden
ambtenaar staande en volgens diens instructies werkende.
De desa mist alle zeggenschap over die ,,eigenquot; insteUingen
en over de uit het credietbedrijf verkregen baten.quot;
De alinea's i en 4 van art. 8 van de Inlandsche Gemeente-
Ordonnantie houden in:
,,Het desahoofd vertegenwoordigt de ge-
meente in en buiten rechte.
„Dagvaardingen en alle andere exploiten
zullen gedaan worden aan den persoon of ter
woonplaats van het desahoofd. De persoon,
met het uitbrengen van de exploiten belast,
geeft van deze verrichting kennis aan het
college van gecommitteerden.quot;
Art. 79 van de provincieordonnantie, art. 73 van de
regentschapsordonnantie en art. 32 van de stadsgemeente-
ordonnantie dragen deze vertegenwoordiging resp. op aan
de colleges van gedeputeerden en gecommitteerden en den
Burgemeester.
Dat de persoon met het uitbrengen van de exploiten
belast, daarvan kennis moet geven aan het college van ge-
Laceulle, L 35-
-ocr page 65-committeerden, is een eenigszins overbodige bepaling in
verband met het bepaalde in art. ii eerste alinea onder c,
doch deze bepaling is vermoedelijk bedoeld als controle-
maatregel. Omdat de personen met het uitbrengen van
exploiten belast voorts in geenerlei dienstverhouding staan
tot het college van gecommitteerden en er geenerlei sanctie
op deze verplichting staat, is dit voorschrift bovendien nog
van zeer twijfelachtige waarde.
§ 2. Het desahoofd en zijn taak als overheidsorgaan van
de Inlandsche Gemeente.
a. De bestuurstaak van het desahoofd.
Art. 7. I. G. O. behelst: ,,Het desabestuur draagt
zorg voor de instandhouding en de bruikbaar-
heid, overeenkomstig de daaromtrent gegeven
voorschriften, van de gemeentelijke openbare
werken, als: wegen, met daarin gelegen brug-
gen en duikers, gebouwen, pleinen, markt-
terreinen, waterleidingen, waterreservoirs.quot;
Dit artikel vertoont een duidelijke parallel met art. 5
1. G. O. met dien verstande, dat volgens laatstbedoeld
artikel het desahoofd optreedt voor de gemeente in haar
burgerrechtelijke hoedanigheid, terwijl hij krachtens art.7
optreedt als overheidsorgaan (vgl. eveneens Bijblad 6576).
In art. 7 wordt andermaal de onjuiste term van ,,desabestuurquot;
gebruikt, doch zooals reeds bij herhaling betoogd is geworden,
is het, het desahoofd en het desahoofd alleen, dat als
regeerorgaan van de Inlandsche Gemeente optreedt, het-
geen ten duidelijkste eveneens blijkt uit art. 4 I. G. O.,
waarbij alleen het desahoofd voor deze taak aansprakelijk
wordt gesteld. Bijblad 6576 geeft o. m. als toelichting op
dit artikel ,,Wijl echter naar algemeen gebruik die bemoeienis
wordt verdeeld onder de leden van het dorpsbestuur, kwam
het eigenaardig voor, ook in de ordonnantie niet alleen het
1) Bijblad 6576, bladz. 76.
-ocr page 66-desahoofd maar het geheele desabestuur voor de onder-
werpelijke taak aan te wijzen, wat in dit geval, waarbij de
verantwoordelijkheid uit den aard der zaak slechts administra-
tief beteekenis heeft, zonder tot privaatrechtelijke gevolgen
te leiden aan geen bezwaar onderhevig kan zijn.quot;
Het hier opgemerkte is niet geheel juist, terwijl waar die
administratieve verantwoordelijkheid als regel uitloopt op
ontslag van het hoofd, het desahoofd dus met zijn ambt borg
zou moeten staan voor een goede taakvervulling van de
desabestuursleden, hetgeen niet in overeenstemming met de
werkelijkheid is. Ook de toehchting bij art. 7 in ,,Hand-
leiding Inlandsch Gemeentebeheerquot; is niet juist, welke
toelichting als volgt luidt: ,,Dit is het eenige artikel in de
,,Inlandsche Gemeente-Ordonnantiequot; waarbij aan het desa-
bestuur als werkelijk besturend lichaam een taak in het
desabeheer is opgedragen.
Ook dit is wederom het vastleggen in de wet van eene
vrij algemeen bestaande gewoonte.quot; Omdat het desabestuur
geen ,,werkelijk besturend lichaamquot; is, kan hier geen
sprake zijn van het vastleggen van een ,,vrij algemeen
vaststaande gewoonte.quot;
Zorg moet worden gedragen voor de instandhouding en
bruikbaarheid der gemeentelijke openbare werken, het spreekt
evenwel van zelf, dat hieronder tevens valt het aanleggen
van nieuwe wegen, etc.
Het artikel is ook overigens zeer eng omschreven, het
onderhoud enz. van de openbare werken is slechts een klein
onderdeel van de taak, welke de Inlandsche Gemeente op
het terrein der autonomie te vervullen heeft, welke taak haar
bij art. 128 lid 3 van de Indische Staatsregeling, gelaten
wordt, n.1. de regeling en het bestuur van de eigen huis-
houding.
Onder autonomie dient verstaan te worden de bevoegdheid
van de Inlandsche Gemeente ,,om alle belangen van haar
eigen ressort te behartigen, vooral door bestuur en regeling,
mits niet in strijd met het algemeen landsbelang of met
Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 24.
-ocr page 67-hetgeen een hooger gezag aan zich trok.quot; Omdat de
Inlandsche Gemeente reeds overheidsgezag bezat, reeds
haar eigen huishoudelijke belangen behartigde, voordat
er van eenig gezag van het Ned.-Indische Gouvernement
sprake was — of de Javasche desa van Hindoesche oorsprong
is, kan in het midden worden gelaten, doch zeker is, dat
zij reeds bestond vóór de invoering van den Islam —
kon haar de regeling en het bestuur van de eigen huishouding
worden gelaten. Historisch is de autonome taak van de
Inlandsche Gemeenten anterieur aan die van het Ned.-
Indische Gouvernement, doch juridisch is deze taak thans
afgeleid van de Nederlandsch-Indische Regeering. De lands-
overheid heeft juridisch de macht en de bevoegdheid om de
autonome taak van de Inlandsche Gemeenten te beknotten,
ja om deze geheel op te heffen, evenals dit met de Nederland-
sche gemeenten het geval is. Van deze bevoegdheid wordt
inderdaad gebruik gemaakt om Inlandsche Gemeenten
gelegen binnen de grenzen van stadsgemeenten geheel of
gedeeltelijk de regeling en het bestuur van hun eigen
huishoudelijke belangen te ontnemen. Het is daarom niet
juist om autonomie te definieeren als Adam doet in „De
autonomie van het Indonesisch dorpquot; n.1. ,,de grootste
mate van zelfstandigheid, die zulk een gemeenschap met
eerbiediging van het boven haar staand gezag kan uitoefenenquot;
of ,,dorpszelfstandigheid dus, die zich met vorstengezag
en adatrecht verdraagt.quot; ®)
Een dergelijke opvatting van het begrip autonomie maakt
van de dorpen suzereine staatjes, welke in geen enkel land,
behalve dan bij zeer primitieve volken, waar het dorp dan
tevens genealogische gemeenschap is, aangetroffen wordt
(vgl. eveneens Adam®) ,,een zelfstandigheid, die wij met
onze „European centralisation of authority and culturequot;
Kleintjes, II, 2; vgl. Kranenburg, II, 180.
Gondokoesoemo, i, 2; Laceulle, 52.
Westra, 22.
Adam, i, 2.
Adam, i, 2.
«) Adam, i.
niet kennenquot;). Een dergelijke zelfstandige positie van de
onderdeelen zou voor de geheele ontwikkeling van een land
funeste gevolgen hebben.
Van deze autonome taak wordt in art. 7 dus slechts een
klein gedeelte vermeld en wel de zorg voor de instandhouding
en bruikbaarheid der openbare werken, welke de Inlandsche
Gemeente middels haar bestuursorgaan ter behartiging
wordt aanbevolen. Eenigszins breedvoerig, zooals ,,wegen
met daarin gelegen bruggen en duikersquot; en met weidsche
namen als ,,pleinenquot; ,,waterleidingenquot; worden dan eenige
voorbeelden genoemd. Onder deze wegen vallen alleen de
desawegen, niet de groote verkeerswegen, welke als regel
in onderhoud bij de provincie en het regentschap zijn, en
een enkele maal zelfs bij het Land. Ook komt het wel voor,
dat bruggen, gelegen in desawegen, in onderhoud zijn bij de
provincie of het regentschap, hetgeen meestal tot oorzaak
heeft, dat vroeger de weg, waarin de brug voorkomt, niet
in onderhoud bij de desa, doch bij het Land of een andere
hoogere rechtsgemeenschap was.
Voor het onderhoud van deze wegen en bruggen ontvangen
de desa's dikwijls bijdragen in geld van cultuur ondernemin-
gen, indien deze wegen door riettransport enz. beschadigd
zijn geworden, hetgeen tot resultaat heeft, dat de wegen in
die desa's er in den regel beter uitzien—en soms ook behoorlijk
verhard zijn — dan in dorpen, waar dit niet het geval is. Het
aantal gebouwen, dat eigendom van de Inlandsche Gemeenten
is, is niet bijzonder groot; deze bestaan uit desascholen, zeer
vaak met geldelijken steun van den Lande opgericht, desa-
loemboengs, gebouwtjes voor desabanken, desapasar loodsen,
wachthuisjes en in sommige streken eveneens dorpsbede-
huizen en een ,,bale desaquot;, de plaats, waar de dorpsver-
gaderingen gehouden worden; pleinen komen weinig voor,
een groot aantal desa's zijn evenwel in het bezit van een
desapasar. Met waterleidingen worden niet bedoeld drink-
waterleidingen, waarvan er geen enkele voor zoover mij
bekend door een desa wordt geëxploiteerd, doch de z.g.
vgl. Adam, 120.
-ocr page 69-tertiaire irrigatieleidingen, terwijl waterreservoirs vrijwel
steeds in beheer zijn bij den provincialen waterstaatsdienst.
De overige bemoeienissen van het dorpshoofd als overheids-
orgaan liggen voornamelijk op economisch en sociaal gebied:
zooals de zorg voor het tijdig doen beplanten der bouw-
gronden, op welke taak van bestuurswege een strenge controle
wordt gehouden; dikwijls worden de sawahs dienaangaande
in verschillende groepen verdeeld, welke niet gelijktijdig
beplant mogen worden, in verband met de beschikbare
hoeveelheid irrigatiewater en de oplevering van gronden,
ten behoeve van de suikercultuur. Voorts dienen ziekten
en plagen onder de gewassen bestreden te worden, terzake
waarvan voorlichting van de landbouwconsulenten ont-
vangen wordt. Een belangrijke bemoeienis heeft het desahoofd
eveneens met de bestrijding van ziekten onder de menschen
(voor de bestrijding van malaria wordt van Landswege kinine
verstrekt) en vee (bij besmettelijke ziekten draagt het hoofd
O. a. zorg voor de isoleering van de zieke dieren).
Zooals hierbeneden nader aangetoond zal worden, is
bij deze in de vorige alinea genoemde bezigheden de grens
tusschen autonomie en zelfbestuur niet altijd scherp te
trekken. Aangaande de vervulling van de autonome taak
kunnen daaromtrent voorschriften gegeven worden. Merk-
waardig is, dat art. 7 niet alleen een zeer enge omschrijving
geeft van de autonome taak van het dorpshoofd, doch
eveneens niet vermeld van wien deze voorschriften afkomstig
moeten zijn. Hoewel de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
toch voor een deel een uitwerking is van het bepaalde in
art. 128 van de Indische Staatsregeling, bevat laatstgenoemd
art. dienaangaande meer bijzonderheden dan de Inlandsche
Gemeente-Ordonnantie zelve.
Deze voorschriften kunnen blijkens het bepaalde in art.
128 lid 3 van de Indische Staatsregeling afkomstig zijn van
den Gouverneur Generaal, van het gewestelijk gezag of van
de besturen der bij ordonnantie aangewezen zelfstandige
gemeenschappen; zij kunnen mitsdien gegeven worden bij
gt;) vgl. Laceulle, I, 32, 33, 35. 36.
ordonnantie, regeeringsverordening, verordeningen van
provinciale-, regentschaps- en stadsgemeenteraden en de
hoofden van gewestelijk bestuur. Volgens Kleintjes, van
Vollenhoven, Brückel en Roskott hebben de gouverneurs
der Javasche provincies geen keurbevoegdheid meer ten
aanzien van onderwerpen, welke buiten de provinciale
huishouding vallen, omdat door hen wordt aangenomen,
dat abusievelijk verzuimd is geworden een artikel in de pro-
vincie-ordonnantie op te nemen van dezelfde strekking
als art. 48 L. R. O.
Met Westra ben ik evenwel van oordeel, dat de keur-
bevoegdheid, waaronder tevens verstaan dient te worden het
vaststellen van legislatieve verordeningen zonder straf-
sanctie, voorzoover het vaststellen van dergelijke verorde-
ningen betreft, t. a. v. onderwerpen, welke niet tot de taak
van de provincies behooren, behouden is gebleven®), zoodat
de gouverneurs nog de bevoegdheid hebben nopens de
vervulling van de autonome taak van het dorpshoofd legis-
latieve voorschriften vast te stellen.
Het desahoofd kan zich bij de vervulling van al deze
bestuursverrichtingen doen bijstaan door de desabestuurs-
leden. Op bladzijde 24 van de ,,Handleiding betreffende
het Inlandsche Gemeentebeheerquot; van Gouvernementswege
uitgegeven, wordt als reeds vermeld als commentaar op art. 7
gegeven: ,,Dit is het eenige artikel in de ,,Inlandsche
Gemeente-Ordonnantiequot;, waarbij aan het desabestuur als
werkelijk besturend lichaam een taak in het desabeheer is
opgedragen.
Ook dit is wederom het vastleggen in de wet van een
vrij algemeen bestaande gewoonte.quot; Deze voorstelling van
zaken is zoowel in strijd met die gewoonte als met de werke-
lijkheid. Als een bepaalde desaweg hersteld moet worden,
dan belegt het desahoofd niet eerst een vergadering met de
desabestuursleden, waarbij de desaschrijver, godsdienst-
Westra, 171.
Kleintjes, 11, 132; van Vollenhoven, Staatsrecht overzee, i6i; Brückel, 277;
Roskott, 81.
Westra, 114, 115.
-ocr page 71-beambte enz. aanwezig zijn en waar dan beraadslaagd en
bedisseld wordt, wat er gedaan moet worden, doch het
dorpshoofd geeft persoonlijk of door middel van het be-
trokken gehuchtshoofd aan de gemeentedienstplichtigen
bevel om voor dit herstel zorg te dragen, al is het mogelijk,
dat het gehuchtshoofd dit uit eigen beweging doet, doch
dan niet buiten voorkennis van het dorpshoofd. Hetzelfde
heeft plaats, als het schoolbezoek van een dorpsschool slecht
is; ook dan wordt geen vergadering belegd, waarin maat-
regelen tot bestrijding van het absenteïsme besproken worden,
doch den gehuchtshoofden wordt opgedragen om hun
invloed aan te wenden bij de ouders dier kinderen, die de
school veelvuldig verzuimen, opdat door hen hun kinderen
regelmatig naar school gezonden worden. Een vrij zelfstandige
taak hebben daarentegen veelal de beambten voor het
waterbeheer, die de bevloeiing grootendeels op eigen gelegen-
heid regelen met de betrokken sawahbezitters, al kan het
desahoofd ook zelf optreden en zal hij bij gerezen moeilijk-
heden zelf de leiding in handen nemen. Dat die dorps-
irrigatiebeambten zulk een zelfstandige positie bezitten, is
evenwel niet verwonderlijk, omdat zij in voortdurende
aanraking komen met die van de provincie, welke laatste
beambten tevens grooten invloed kunnen uitoefenen, omdat
zij de bevloeiing van groote complexen grond moeten regelen,
zoodat de desahoofden en desairrigatiebeambten gebonden
zijn aan de door deze personen getroffen regelen, wil de
bevloeiing niet geheel in de war loopen.
Voor de vervulling van deze autonome taak wordt het
desahoofd bij art. 4 van de Inlandsche Gemeente-Ordon-
nantie verantwoordelijk gesteld: welk artikel aldus luidt:
„Onverminderd hetgeen bij den 2en titel van
het Inlandsch Reglement is bepaald omtrent
de taak van het desahoofd, is dat hoofd in het
algemeen aansprakelijk voor den goeden gang
van zaken, het beheer en de huishoudelijke
belangen der gemeente betreffend, voor zoo
veel de bemoeienis daarmede niet tevens of
uitsluitend aan anderen is opgedragen.quot;
Bijblad 65761) geeft als toelichting op dit artikel: „De
algemeene aansprakelijkheid van het desahoofd voor den
goeden gang van zaken in de gemeente is bij dit artikel in den
meest uitgestrekten zin in beginsel uitgesproken. In beginsel
daar het evenals bij art. 183 der Nederlandsche Gemeentewet
Burgemeester en Wethouders wegens het dagelijksch bestuur
der gemeente aan verantwoordelijkheid onderworpen zijn —
in deze slechts een administratief principe geldt, dat
trouwens steeds is aangenomen en in toepassing gebracht.quot;
De autonome taak wordt hier genoemd ,,het beheer en de
huishoudelijke belangen der gemeente.quot; Voor het ,,beheerquot;
der gemeente is het hoofd reeds bij art. 5 vermogensrechtelijk
aansprakelijk gesteld, dus deze woorden kunnen in art. 4
gemist worden. Al is evenwel het beheer van een instelling
uitsluitend aan anderen opgedragen, dan blijft het dorps-
hoofd met zijn bezittingen toch verantwoordelijk voor geleden
schade, indien hij nalatig blijkt te zijn geweest in het hem
bij art. 5 I. G. O. opgedragen algemeen toezicht op dat
beheer (vgl. bladz. 48 en 49). Terecht wordt alleen het hoofd
verantwoordelijk (m.i. een beter woord dan aansprakelijk,
dat meer op een privaatrechtelijke verhouding doelt) gesteld,
al is het mogelijk dat „tevens of uitsluitend anderenquot; hiervoor
in aanmerking kunnen komen.
Het woord „tevensquot; doelt m. i. op het geval, dat het
desahoofd iets uitdrukkelijk aan het desabestuurslid op-
gedragen heeft. De woorden „uitsluitend anderenquot;, indien
het desabestuurslid op eigen initiatief gehandeld heeft,
of indien hem een permanente taak opgedragen is, hetgeen
dikwijls het geval is met de desairrigatiebeambten (vgl.
eveneens de toehchting op bladz. 16 van de ,,Handleiding
betreffende het Inlandsche Gemeentebeheerquot;: „Met dit
laatste wordt bedoeld het bestaan van regelingen, waarbij
de zorg voor de waterverdeeling als anderzins is toevertrouwd
1) Bijblad 6576, bladz. 75.
-ocr page 73-aan bijzondere lichamen of vaste personen in de desa.quot;
Eveneens is dikwijls het beheer van de gemeentelijke
credietinstellingen uitsluitend aan anderen opgedragen. Niet
bepaald is, aan wie het desahoofd en „tevensquot; of „uitsluitendquot;
de desabestuursleden aansprakelijk of verantwoordelijk zijn.
Aan de dorpsvergadering of vergadering van kiesgerechtigden
zijn zij zeker niet verantwoordelijk, althans niet voor bestuurs-
daden en legislatieve werkzaamheden, vallende buiten de
bemoeienis van die vergaderingen.
In de praktijk is het desabestuurslid verantwoordelijk
aan het dorpshoofd, die zich ten allen tijde van dien beambte,
wiens hulp geen goede resultaten meer oplevert, kan ontdoen.
Het desahoofd zelve is in de praktijk verantwoordelijk aan
het Inlandsche Bestuur, welk Bestuur het desahoofd bij
ernstige tekortkomingen of verwaarloozing van zijn autonome
taak of medebewindstaak voor ontslag bij den resident
voordraagt en zoonoodig zelf kan ingrijpen, opdat door het
desahoofd verrichte onjuiste of ongewenschte handelingen
weder ongedaan worden gemaakt, zoodat ook voor de
publiekrechtelijke taak het desahoofd in wezen verant-
woordelijk is voor hetgeen dienaangaande door de desa-
bestuursleden is verricht.
Tot een behoorlijke behartiging van de autonome taak
geeft art. 17 I. G. O. aan het dorpshoofd de bevoegdheid
om over de diensten van de gemeentedienstplichtigen te
beschikken.
Gemeentediensten kunnen als een belasting in arbeid
worden opgevat en deze zullen dan ook besproken worden
in Hoofdstuk IX, handelende over de gemeentelijke geld-
middelen.
b. De verordenende taak van het desahoofd.
Omdat het desahoofd deze taak in den regel slechts ver-
vult in overleg en in de praktijk in overeenstemming met
de dorpsvergadering zal deze taak in hoofdstuk V bij de
verordenende bevoegdheid van de desavergadering be-
handeld worden.
§ 3. Het desahoofd, optredende als orgaan van zelfbestuur.
Onder „zelfbestuurquot; is te verstaan het medewerken door
het zelfstandig locaal orgaan, in casu dus het desahoofd, aan
de uitvoering van den door een hoogere rechtsgemeenschap
gegeven regel welke taak door van Vollenhoven met een
beter woord ,,medebewindquot; genoemd wordt.
Zeer terecht merkt Westra op, dat tusschen autonomie
en zelfbestuur geen qualitatief, doch slechts een quantitatief
verschil bestaat, omdat zoowel de autonome als de zelf-
bestuur sbevoegdheden juridisch aan het centraal gezag
ontleend zijn, al moge ook historisch reeds een autonome taak
van de Inlandsche Gemeenten bestaan hebben, voordat er
sprake was van een centraal gezag van het Nederlandsch-
Indische Gouvernement, dus ook voordat er sprake kon
zijn van een medebewindstaak in den huidigen vorm.
Op deze medebewindstaak van het desahoofd hebben
betrekking de beginwoorden van art. 4 van de Inlandsche
Gemeente-Ordonnantie:
,,Onverminderd hetgeen bij den 2en titel
van het Inlandsch Reglement is bepaald
omtrent de taak van het desahoofd,quot;
welke woorden uitsluitend doelen op de medewerking,
welke door het desahoofd verleend wordt, aan de gouver-
nementspolitietaak. Aan het desahoofd is voorts eveneens
nog een belangrijke medebewindstaak opgedragen bij de
inning van de verschillende belastingen, welke van gouverne-
mentswege geheven worden, en voor de uitvoering der land-
rentevoorschriften, terwijl eenige andere minder belangrijke
medebewindswerkzaamheden hierbeneden nader besproken
worden. Weliswaar wordt in art. 128 I. S. van deze zelf-
bestuurstaak geen gewag gemaakt, doch er kan hier m. i.
Kleintjes, II, 2; vgl. eveneens Kranenburg, II, 259.
vgl. Kleintjes, II, 2, noot i.
Westra, 206.
vgl. Adam, 86.
'') vgl. Encyclopaedie, 590.
een duidelijke parallel getrokken worden met de moeder-
landsche gemeente gedurende de jaren 1848—1887, gedurende
welke jaren ook in de Grondwet van deze taak geen melding
werd gemaakt.
Een strijdvraag is, of hij bij het verrichten van deze
politie- en belastingwerkzaamheden wel als gemeentelijk
orgaan optreedt, zoodat van medebewind gesproken kan
worden dan wel, of hij als zoodanig een soort centraal
orgaan is.
Westra^) acht hier medebewind aanwezig, omdat het
desahoofd geen landsdienaar is en hij evenmin bij het
Inlandsch bestuurscorps is ingedeeld. Logemann en van
Vollenhoven zijn daarentegen van oordeel, dat het desahoofd
bij politie- en belastingdienst als een soort centraal orgaan
fungeert. Er kan hierbij een parallel getrokken worden met
de in Nederland bij speciale wetten aan burgemeesters
gegeven opdrachten. Mij aansluitende bij de opvatting
van Logemann en van Vollenhoven meen ik eveneens
te moeten aannemen, dat het desahoofd dienaangaande
optreedt als ware hij gouvernementsambtenaar. Dit blijkt
in de eerste plaats uit de verantwoordelijkheid voor zijn
medebewindstaak. De algemeene regel, zoowel in Nederland
als in Nederlandsch-Indië is, dat indien een orgaan belast
met medebewind deze taak niet of niet behoorlijk vervult,
hetzij een ander orgaan, hetzij een ambtenaar van een hooger
orgaan, de niet of niet behoorlijk verrichte taak verricht,
vgl. O. a. art. 78 van de provincieordonnantie. Hier wordt
dus van de veronderstelling uitgegaan, dat het orgaan om
wiens bijstand verzocht wordt, eveneens weigeren kan de
verlangde medewerking te verleenen.
Indien een desahoofd niet of niet behoorlijk de hem
opgedragen politie- of belastingwerkzaamheden zou vervullen,
dan wordt geen ander met deze taak belast, doch het desa-
vgl. Kranenburg, II, 219, 280.
Westra, 174.
=) Kleintjes, II, 182.
van Vollenhoven, Staatsrecht overzee, 12.
Westra, 212.
-ocr page 76-hoofd wordt dan voor een onmiddellijk ontslag bij den
resident voorgedragen.
Een tweede argument is, dat van zelfbestuur of mede-
bewind in den zin van zelfstandig medewerken geen sprake
is. Hij treedt bij de vervulling van zijn politie- en belasting-
werkzaamheden volkomen onzelfstandig op. Dagelijks
ontvangt hij dienaangaande instructies van de ambtenaren
van het Inlandsch Bestuur, die hem nauwkeurig voor-
schrijven, hoe hij te handelen heeft. Vgl. eveneens, wat zijn
politie-functie aangaat, het bepaalde in art. g van het Inlandsch
Reglement, welk artikel spreekt van ,,bevelenquot; die hij stipt
heeft na te leven; ook ten aanzien van zijn collecteursbezig-
heden ontvangt hij geregeld bevelen.
Tenslotte heeft het dorpshoofd wekelijks (vgl. art. 8 van
het Inlandsch Reglement) rekening en verantwoording af te
leggen aan het Inlandsch Bestuur van de vervulling van zijn
medebewindstaak, welke verantwoordingsplicht niet te rijmen
is met het begrip zelfbestuur.
Op die wekelijksche door het onderdistrictshoofd gehouden
vergaderingen en bovendien op die, welke maandelijks door het
districtshoofd worden gehouden, krijgen de desahoofden even-
eens geregeld opdrachten aangaande deze medebewindtaak,
hoewel toegegeven moet worden ook t. a. v. aangelegenheden,
liggende op het terrein der autonomie van de Inlandsche
Gemeente, welke opdrachtgeving geheel den indruk maakt,
dat het dorpshoofd een ondergeschikt onzelfstandig ambtenaar
is en niet een bestuursorgaan van de Inlandsche Gemeente.
Laceulle is daarentegen van meening, dat het desahoofd
hier optreedt als orgaan van zelfbestuur, omdat hij zich
in deze taak kan doen bijstaan door de ,,desabestuursleden:quot;
,,In werkelijkheid constateert men dus ook in deze de mede-
werking van de organen van de desa.quot; Dit is n. m. m. een
weinig overtuigend argument, omdat deze desabestuursleden
in tallooze gevallen als handlangers van het desahoofd
optreden en het desahoofd zich kan doen bijstaan door wie
hij wil. Bovendien wordt aan die desabestuursleden bij art. i
Laceulle, I, 49, in tegengestelden zin eveneens Laceulle, I, 21; II, 612.
-ocr page 77-onder le van het Inlandsch Reglement uitdrukkelijk even-
eens een politietaak opgedragen, zoodat het geen wonder is,
dat zij het desahoofd in deze laatstbedoelde taak althans
bijstaan. ; J -
Voor een nialiitfü,!.; vervulling van deze medebewindstaak
kan het desahoofd eveneens beschikken over de diensten
van de gemeentedienstplichtigen, blijkens het bepaalde
in art. 17 I. G. O.
Behalve voor diverse politiewerkzaamheden en werkzaam-
heden, liggende op het gebied van den belastingaanslag en de
inning, wordt eveneens nog in tal van andere verordeningen
deJU bijstand van het desahoofd ingeroepen tot uitvoering
van verordeningen van hoogere rechtsgemeenschappen, zooals
O. a. bij herhaling in de landrenteordonnantie en de ordon-
nanties betreffende het volkscredietwezen geschiedt.
Doch ook zonder dat dit met zooveel woorden in een of
andere verordening bepaald is geworden, verleent het
desahoofd zijn medewerking aan de uitvoering van een
hoogere regeling. Het is dikwijls bezwaarlijk uit te maken,
of hij dan optreedt als orgaan van de Inlandsche Gemeente
dan wel als orgaan van zelfbestuur, m. a. w. of hij dan een
autonome- dan wel een medebewindstaak vervult: bijv. in
het belang der malariabestrijding wordt aan het desahoofd
opgedragen, dat de vischvijvers, indien deze in zijn desa
aanwezig zijn, bij voortduring gezuiverd moeten worden van
aan de oppervlakte groeiende wieren en dat dagelijks het
vloedwater toegang tot die vijvers moet hebben. Het is de
vraag, of dit nu een hem opgedragen medebewindstaak is
dan wel een van hooger hand gegeven ,, aanwijzingquot;, op
welke wijze hij de autonomie van zijn desa te behartigen heeft.
Over het algemeen zijn de desahoofden niet van die ont-
wikkeling en bekwaamheid, dat aan hen ä bon plaisir kan
worden overgelaten om geheel naar eigen inzicht de autonome
taak van de Inlandsche Gemeenten te behartigen.
Als men de desahoofden maar hun gang liet gaan dan zou
spoedig een janboel ontstaan en zouden de desa's op een
peil terugzinken als 300 jaar geleden bestaan heeft. Doch
voordat het zoo ver zou komen, zou de bevolking zelve zich
reeds tot het Europeesch en Inlandsch bestuur gewend
hebben, om zooals dit tegenwoordig nog overal in de praktijk
geschiedt, door het geven van ,, aan wij zingenquot; er zorg
voor te dragen, dat de desahoofden voor een behoorlijke
behartiging der huishoudelijke belangen van de Inlandsche
Gemeenten zorg dragen.
§ 4. Het desahoofd optredende als bemiddelaar in civiele
zaken en in zijn taak van het opleggen van tucht-
maatregelen.
Hoewel de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie dienaan-
gaande geenerlei bepaling bevat, meen ik volledigheidshalve
nog een enkel woord te moeten wijden aan deze taak, welke
hem opgedragen wordt bij art. 25 lid 2 van het Inlandsch
Reglement, hetwelk inhoudt: ,,Geringe geschillen, blootelijk
bijzondere belangen der dorpsbewoners ten onderwerp
hebbende, zullen zij zooveel mogelijk, met onpartijdigheid
en in overleg met de oudsten van het dorp in der minne
trachten bij te leggen.quot;
Garpentier Alting ziet in deze dorpsrechtspraak een
wezenlijke rechtspraak welke meening niet door Westra
en Kleintjes gedeeld wordt.
De civiele geschillen betreffen over het algemeen buren-
twisten of erfeniskwesties. Een adatstrafrechtspraak komt
in de gouvernementslanden van Java en Madoera niet meer
voor. De bedreiging met adattuchtstraffen dient tot ver-
zekering der plichtsvervulling en de gehoorzaamheid der
leden van de desa.
§ 5. Positie van het dorpshoofd.
Het is dus een zeer belangrijke en een buitengewoon
veelzijdige taak, zoowel op het gebied van de autonomie
Garpentier Alting, 148, 149; vgl. Encyclopaedie, 590.
Westra, 171, noot 2.
') Kleintjes, 11, 177; zie ook noot 2.
Laceulle, I, 23.
-ocr page 79-als op dat van medebewind, welke op de schouders van het
dorpshoofd is gelegd. Geen wonder dus, dat hij deze taak
niet alleen kan vervullen, doch dat hij daarvoor over den
bijstand van handlangers de beschikking behoort te hebben.
Art. 6 lid i van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
schrijft dan ook voor:nbsp;Anbsp;o
„Bij de uitoefening zij nero bediening raad-
pleegt het desahoofd zooveel mogelijk de
overige leden van het desabestuur.quot;
In dit artikel wordt op vrij juiste wijze de taak van de
desabestuursleden omschreven, vooral de woorden ,,zooveel
mogelijkquot; doen goed uitkomen, dat er van een ,,desaquot;- of
,,gemeentebestuurquot; geen sprake is, omdat het dorpshoofd,
indien hij dit wenscht, geheel zonder advies van de dorps-
bestuursleden kan handelen. De toelichting in ,,Handleiding
Inlandsch Gemeentebeheerquot; bij art. 6 lid i gegeven,
luidende als volgt: ,,Dit voorschrift is feitelijk een vastlegging
van een hier en daar min of meer gevolgde gewoonte (zie
art. 35 I. R.). De naleving daarvan behoort uitdrukkelijk te
worden verlangd,quot; komt mij in verband met het bovenstaande
niet juist voor, temeer waar art. 35 van het Inlandsch Regle-
ment het heeft over de ,,oudsten van hun dorpenquot; en art. 6
lid I I. G. O. over ,,de overige leden van het desabestuurquot;.
In den regel bestaat het verleenen van de hulp van de desa-
bestuursleden niet in het geven van advies, dit zou alleen
van belang kunnen zijn, indien één dier dorpsbestuursleden
over een grootere mate van locale kennis beschikt, dan het
dorpshoofd zelve, hetgeen evenwel dikwijls niet het geval is.
Omdat de desa's over het algemeen zeer klein zijn, zal de
locale kennis van de dorpsbestuursleden niet grooter zijn
dan die van het dorpshoofd zelve. Ook zou dit advies
wenschelijk zijn, indien een desabestuursUd goed op de
hoogte is met oude toestanden en oude gewoonten, doch
1) Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 20
-ocr page 80-het hoofd kan in die gevallen eveneens zijn licht opsteken
bij oude ingezetenen der desa, de z.g. ,,desaoudstenquot;.
De voornaamste taak van de desabestuursleden bestaat
evenwel in het verlichten van die van het hoofd, hetzij hun
eens en voor altijd een bepaalde taak wordt opgedragen,
hetzij incidenteel; de desabestuursleden vormen dan ook
een noodzakelijk bestanddeel van de desaorganisatie.
Dat de bekwaamheid, geschiktheid en ontwikkeling der
desahoofden in het algemeen in evenredigheid met de
belangrijkheid van hun taak is, kan bezwaarlijk gezegd
worden. Toch is het een volkomen onafwijsbare eisch,
dat over meer voor hun taak berekende desahoofden de
beschikking wordt verkregen. Dat is n. m. m. alleen mogelijk
door hun inkomsten te verhoogen, waardoor er onder de
betere elementen van de bevolking meer personen zullen zijn,
die dit ambt zullen ambieeren; door de aanstelling van meer
voor hun taak berekende hoofden, kan de bevoogding van
het Inlandsch Bestuur van de desa's minder worden, terwijl
tenslotte ook meer van hen geëischt kan worden.
Die vermeerdering van inkomsten kan plaats vinden op
tweeërlei wijze, n.1. le. door het verleenen van Regeerings-
subsidies, of door bezoldiging van Landswege, doch hieraan
zijn m.i. onoverkomelijke bezwaren verbonden. Adam^)
merkt op, dat een dergelijk stelsel onbetaalbaar zou zijn,
terwijl Laceulle eveneens erkent, dat ,,de rekening al dadelijk
in de millioenen zal loopen,quot; terwijl het gevaar niet denk-
beeldig is, dat bovendien door een bezoldiging van Landswege
het desahoofd nog rneer dan thans het geval is tot gouver-
nementsambtenaar zal worden gemaakt, waartegen Meijer
Ranneft overwegende bezwaren heeft, die van oordeel is,
dat het dorpshoofd volkshoofd moet blijven en nooit buiten
het desaverband mag komen te staan, een opvatting,
waarmede ik volkomen kan instemmen.
vgl. Laceulle, I, 17.
vgl. Laceulle, I, 19.
quot;) Adam, 51.
Meyer Ranneft, Kol. Studiën 1919, L 27.
-ocr page 81-2e. door het samenvoegen van desa's, waartegen eveneens
door Laceulle en Adam bezwaren worden aangevoerd, welke
inderdaad in de desa's, waar de gronden communaal met
periodieke verwisseling of verdeeling der aandeelen bezeten
worden, zwaarder schijnen te wegen dan in de desa's, waar
het erfelijk individueel bezitsrecht of communaal bezitsrecht
met erfelijke vaste aandeelen voorkomt.
Laceulle noemt als voornaamste bezwaar tegen de
samenvoegingen, dat zij over het algemeen het desaverband
hebben verzwakt, hoewel hij erkent, dat de invloed van de
samenvoegingen op het desaverband plaatselijk verschillend
zijn geweest, naar gelang van de structuur der oude desa'=s
en den volksaard, terwijl hij voorts op bladz. 7 van het
Eindverslag opmerkt: ,,indien men echter te maken heeft
met gezonde desatoestanden en de gemeenten bovendien
in het stadium van de geldhuishouding verkeeren, bieden
de tengevolge van de samenvoeging grooter en krachtiger
geworden desa's — bijv. in het regentschap Garoet — een
goede kans voor verdere ontwikkeling bij eventueele in-
stelling van desaraden.quot; Adam 2) voert als bezwaar aan,
dat door de samenvoegingen een diepgaanden inbreuk op
een oorspronkelijk bestaande autonomie werd gemaakt
(een autonoom dorp is dan als een suzerein staatje te be-
schouwen) en somt dan nog eenige door de Regeering zelve
aangegeven bezwaren op, n.1. ,,dat er soms vijandigheid
tusschen de samengevoegde desa's ontstaat of dat de eene
desa het gevoel heeft onder een andere desa te staanquot; en
eenige bezwaren van Meijer Ranneft n.1. ,,dat de bevolking
den nieuwen toestand niet begeert, zich daarin als regel
niet tevreden gevoeltquot; en ,,dat een eigenlijke eenheid der uit
samenvoeging ontstane desa's eigenlijk niet bestond, maar
de oude dorpen als zelfstandige gehuchten bleven voort-
leven, zoodat zelfs betwijfeld werd of de nieuwgevormde
gemeenschap nog wel rechtspersoonlijkheid bezat.quot; Het
komt mij voor, dat deze bezwaren wel wat te breed uitgemeten
1) Laceulle, I, 6.
Adam, 25, 26.
-ocr page 82-zijn geworden en dat diezelfde bezwaren in ieder land vooral
vóór en kort lïa de samenvoeging gevoeld zullen worden
en te berde gebracht. Vooral indien er in samengevoegde
desa's misstanden voorkomen, van welken aard ook, is men
allicht geneigd die misstanden op rekening van de samen-
voeging te schuiven, al zouden deze daar niet het minste
mee te maken hebben.
Daarentegen wordt door Laceulle ook meerdere malen
op de groote voordeelen der samenvoeging van desa's
gewezen, zooals de volgende citaten duidelijk doen uit-
komen :
,,tot de vrijmaking van drukkende desabanden in de
communale streken hebben de desasamenvoegingen veel
bijgedragen,quot; ,,minder gunstige gevolgen van vroegere
desavereenigingen zijn hier niet geconstateerdquot; ,,een
belangrijk voordeel van de desavereeniging is geweest de
meerdere inkomsten van het desabestuur uit de ambtsvelden.
De beschikbaarstelling van voldoende apanage voor het
desahoofd heeft tot gevolg gehad, dat zich voor dat ambt
geschiktere candidaten kwamen aanmelden — personen van
goeden stand die de functie vroeger niet ambieerden.
In enkele desa's heeft de vereeniging geleid tot vermindering
van de pantjen (hier djanggol geheeten).quot;
,,Verzwakking van het desaverband tengevolge van de
desavereenigingen werd hier niet geconstateerd, om reden
de gehuchten als sociale en agrarische gemeenschappen
bleven voortbestaan en het desahoofd voor de nakoming van
overheidsregelen en vooral voor de desaregelingen betreffende
den communalen grond voortdurende voeling moet houden
met de bevolking in de onderdeelen der desaquot; ,,de desa-
samenvoegingen hebben — waar zij rationeel en blijvend
waren — het voordeel gehad, dat de inkomstenregeling
voor het desabestuur verbeterd is en dientengevolge bij
vacatures in dat bestuur zich meer geschikte candidaten
1)nbsp;Laceulle, I, 15.
2)nbsp;Laceulle, II, 87.
Laceulle, II, 178.
-ocr page 83-(dan vroeger) voor de verschillende functies aanbieden.
Voorts is de gemeente-administratie beter verzorgd en het
desabezit versterkt door de afzondering van gemeentelijke
exploitatiegronden (sawah soeksara) uit ambtsvelden die
wegens vermindering van het aantal bestuursleden zijn
vrijgekonen en door de vereeniging der dorpskassen van de
oude desa's, zoodat meer dan vroeger aan de verbetering
van desawerken kan worden besteed. Soms konden ook de
lasten der bevolking worden verminderd bijv. de afkoop-
sommen der pantjendiensten.quot; ,,Mits men geen al te
groote nieuwe desa's wil vormen, die voor gewone dorps-
hoofden praktisch onbestuurbaar zouden worden en deze
hoofden doet bijstaan door een voldoend aantal helpers
(bestuursleden) heeft de samenvoeging hier meer voor-
dan nadeelenquot; enz. ,,Verbreking van de banden tusschen
bevolking en desa is hier in de enkele samengevoegde desa's
niet geconstateerdquot; enz.
„In Panaroekan is de nieuw gevormde desa in wezen een
eenheid geworden en zijn de oude oorspronkelijke desa's
vervallen tot gehuchten.
Het desabestuur beheerscht de nieuwe desa; de voor het
desahoofd te presteeren pantjen (kemit) diensten zijn ver-
rmnderdquot; enz.
,,Bij de samenvoeging heeft men zich alleen beperkt tot
eene nieuwe inkomstenregeling voor de desabesturen ten-
gevolge waarvan de pantjendiensten veelal lichter zijn
geworden.
Aangezien de desa's hier nergens door de vereeniging
een te grooten omvang hebben gekregen en de dorpshoofden
over het algemeen ook over voldoende medebestuursleden
beschikken, kan van een nadeeligen invloed van die samen-
voegingen bezwaarlijk sprake zijn.
Een voordeel is de betere inkomstenregeling van het
desabestuur, waardoor meer geschikte personen zich
candidaat stellen bij gelegenheid van desahoofdverkiezingen.
1) Laceulle, H, 225.
4 Laceulle, II, 579.
-ocr page 84-Ook aan de desaschrijvers konden dientengevolge hoogere
eischen worden gesteld.quot;
Ook Adain^) erkent, dat ,,de lasten in kleine dorpen
nog al zwaar kunnen drukkenquot; en is dan ook niet consequent,
als hij doet voorkomen, dat die samenvoegingen steeds ,,uit
ordeningslust of in het vermeende(!) belang van de bevolking
zelvequot; plaatsgevonden zouden hebben.
Doch genoeg aanhalingen. De voordeden van de samen-
voegingen zijn dus wel: le. betere dorpshoofden, 2e. krach-
tiger desa's, zoowel op financieel als economisch gebied
en 3e vermindering van de desalasten. Indien dan nog in
aanmerking wordt genomen, dat het aantal desa's in de
gouvernementslanden op Java en Madoera van 26569 in
1907 tot 18581 in 1926 teruggeloopen is, dus met meer dan
V3 verminderd (vgl. de staten X van het Eindverslag van
Laceulle), zonder dat dit in de praktijk — tenzij de samen-
voegingen in een te haastig tempo hebben plaatsgevonden
als in Bantam of door de samenvoegingen te groote desa's
gevormd werden, zooals in Tegal of deze samenvoegingen
op irrationeele wijze plaatsgevonden hebben — tot over-
wegende bezwaren heeft geleid, meen ik dan ook in een
zeer geleidelijken voortgang van samenvoegingen van desa's
het eenige middel te zien om betere desahoofden te ver-
krijgen, die beter opgewassen zullen zijn tegen de belangrijke,
omvangrijke en zeer gedifferentieerde taak, welke de In-
landsche Gemeente-Ordonnantie hun toebedacht heeft.
1) Laceulle, II, 389.
Adam, 24.
Adam, 27.
Laceulle, II, 3; vgl. van Vollenhoven I, 514.
Laceulle, II, 224.
-ocr page 85-HOOFDSTUK V.
B. DE DORPSVERGADERING ALS OVERHEIDS-
ORGAAN DER INLANDSCHE GEMEENTE.
Art. 6 lid 2 en 3 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
luiden als volgt:
„Omtrent aangelegenheden van gewichtigen
aard wordt door het desahoofd geene beslis-
sing genomen dan na beraadslaging in eene
vergadering, tot welke, behalve de leden van
het desabestuur, de tot het kiezen van een
desahoofd gerechtigden benevens de overige
daarvoor in aanmerking komende ingezetenen
worden opgeroepen, een en ander met inacht-
neming van het plaatselijk gebruik.quot;
,.Wanneer de bovengenoemde gewichtige
aangelegenheden de zuiver plaatselijke be-
langen van een gehucht of van de hoofd-
vestiging alleen betreffen, worden tot de be-
raadslaging in de bedoelde vergadering slechts
opgeroepen de kiesgerechtigden en andere
personen, welke volgens het plaatselijk ge-
bruik bij die gelegenheid daarvoor in aan-
merking komen.quot;
De vergadering in de tweede alinea bedoeld is de dorps-
vergadering, die in de 3e alinea de gehuchtsver-
gadering. Omdat de wijze van samenstelling, taak en
bevoegheid van de gehuchtsvergadering geheel gelijk is aan
die van de dorpsvergadering, zal aan de gehuchtsvergadering
geen afzonderlijke bespreking worden gewijd.
Met recht wordt in dit artikel gesproken van beslissingen
van het ,,desahoofdquot; en niet van het ..desabestuurquot;; deze
beslissingen kunnen liggen op bestuurs- wetgevend- en
rechtsprekend gebied, zooals wij hierboven reeds gezien
hebben. Voor het nemen van bestuursmaatregelen en terzake
van de beslissing in geschillen en het toepassen van tucht-
maatregelen zal het dorpshoofd in het algemeen niet de
dorpsvergadering raadplegen, doch zijn de desabestuursleden
de aangewezen personen, volgens het bepaalde in de eerste
alinea van dit artikel, om het desahoofd met raad en vooral
met daad bij te staan, terwijl bij het beslissen van geschillen
ook het advies van de oudsten ingewonnen kan worden.
De gevallen, waarin het dorpshoofd de dorpsvergadering
raadpleegt, liggen voornamelijk op verordenend terrein,
hoewel men zich daarbij niet de voorstelling moet vormen,
dat al het besprokene nauwkeurig op schrift wordt gesteld,
tot in de puntjes wordt uitgewerkt, en voorts in alle
mogelijke gevallen wordt voorzien. Tot de dorpsvergadering
behooren eveneens de leden van het desabestuur, zooals
de tweede alinea uitdrukkelijk vermeld. Het was anders niet
noodig, deze desabestuursleden nog eens met zooveel woorden
te noemen, omdat zij ingevolge art. i lid 2 van Staatsblad
1907—212 reeds behooren tot de kiesgerechtigden. Hun aparte
vermelding had dus zonder bezwaar achterwege kunnen
blijven en terecht worden zij dan ook niet afzonderlijk
vermeld bij de personen, welke deel kunnen uitmaken van
de gehuchtsvergadering. Uit de redactie volgt, dat de desa-
bestuursleden deel uitmaken van de vergadering, terwijl
dit met het desahoofd niet het geval is, waar dit hoofd immers
die vergadering moet raadplegen, hoewel hij in de praktijk
als leider der vergadering optreedt. Uit de redactie van de
3e alinea zou in verband met de vrijwel gelijkluidende
redactie van de tweede alinea afgeleid kunnen worden, dat
bij de gehuchtsvergadering kiesgerechtigden van het geheele
dorp aanwezig kunnen zijn. Het spreekt evenwel vanzelf,
dat dit niet de bedoeling is, alleen de kiesgerechtigden, die
tevens als ingezetenen van het betrokken gehucht beschouwd
kunnen worden, worden in de praktijk voor die vergadering
opgeroepen.
Met de dorpsvergadering moet het hoofd beraad-
vgl. Gondokoesoemo, 24.
-ocr page 87-slagen;^) uit dit woord zou eventueel afgeleid kunnen
worden, dat, als het dorpshoofd zich hier maar aan houdt,
hij dan verder beslissen kan, zooals hem dat goeddunkt.
Dit is evenwel geenszins het geval; het dorpshoofd is wel
degelijk gebonden aan de wenschen van de meerderheid van
de vergadering en indien hij zich daaraan niet zou storen,
zou het dorpsbesluit door het college van gecommitteerden
vernietigd kunnen worden. Evenals met de vergadering
van kiesgerechtigden het geval is, neemt het dorpshoofd
in den regel geen beslissing dan met instemming
der dorpsvergadering. Het desahoofd houdt in den regel
met de publieke meening rekening®) merkt Laceulle op.
Die instemming is steeds een noodzakelijke voorwaarde
in die gevallen, dat door de dorpsgenooten hun mede-
werking moet worden verleend tot verwezenlijking van de
te nemen maatregelen, anders zou die medewerking af-
gedwongen moeten worden, hetgeen tot verzet, in ieder
geval tot ontevredenheid aanleiding zou geven. Het komt
mij evenwel in strijd met de stellige woorden van art. 6 lid 2
voor, dat vroeger bij verschillende residentsbesluiten en
tegenwoordig eveneens bij regentschapsverordening als
eisch wordt gesteld, niet alleen, dat de dorpsvergadering
met de te nemen besluiten moet instemmen, doch bovendien,
dat in een dergelijke vergadering Vs of van de vergader-
gerechtigden aanwezig moeten zijn voor het nemen van
geldige besluiten. Deze beperkingen kunnen toch niet
uit art. 6 alinea 2 of art. 18 gehaald worden. Wel was het
mogelijk, dat bij residentsbesluit bepalingen betreffende
het quorum werden gegeven, tenminste vóór het jaar
1910, toen art. 18 oud de mogelijkheid openliet, dat de
resident na verkregen machtiging van den Gouverneur
Generaal met inachtneming van de bepalingen dezer
ordonnantie, zoomede van de plaatselijke omstandigheden, en
1) vgl. Bijblad 6576, bladz. 76.
vgl. Gondokoesoemo, 51.
Laceulle, L 10; vgl. eveneens Adam, 31.
■*) vgl. Laceulle, L 10.
Gondokoesoemo, 32.
behoeften, voor de geheele residentie of gedeelten daarvan
de bevoegdheid hebben zou nadere regelen vast te stellen
tot aanvulling van de voorschriften der verordening. De
residenten mochten toen wel aanvullend regelen, dus
een vaststelling van een quorum was wel geoorloofd, doch
zij mochten niet van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
a f w ij k e n, hetgeen gedaan werd door inplaats van beraad-
slaging, instemming voor te schrijven. Het is eveneens
onbegrijpelijk, hoe nog in 1916 en latere jaren besluiten
van de vergadering van kiesgerechtigden( ?) door den resident
vernietigd werden, omdat ter vergadering minder dan
der kiesgerechtigden aanwezig waren (vgl. de talrijke door
Gondokoesoemo genoemde voorbeelden o. a. no. i op bladz.
55 en no. 21 op bladz. 61) en dan nog wel wegens strijd
met de wet).
Hoe het ook zij de regentschapsraden, ook al in verband
met art. 56 lid 2 R. O., missen hiertoe thans elke bevoegdheid
(art. 18 oud is juist in 1910 op grond van ongeoorloofde
delegatie van wetgevende bevoegdheid ingetrokken) en
het is in hooge mate af te keuren, dat deze in vorige alinea
bedoelde residentsverordeningen critiekloos zijn omgezet
in regentschapsverordeningen.
Art. 6 lid 2 spreekt van aangelegenheden van gewichtigen
aard, zonder eenige verdere vermelding, zoodat dadelijk
de vraag rijst, wat zijn dat voor aangelegenheden en wie
maakt dat uit of een aangelegenheid al dan niet gewichtig is.
In de eerste plaats wordt dit beoordeeld door het desahoofd
zelf, doch waar in verband met het bepaalde in art. 128
lid 3 I. S. de Inlandsche Gemeenten hun autonome taak
vervullen met inachtneming van ,,de verordeningen, uit-
gegaan van den Gouverneur-Generaal, van het gewestelijk
gezag en van de besturen der bij ordonnantie aangewezen
zelfstandige gemeenschappen, is het mogelijk, dat bij
ordonnantie, regeeringsverordening, provinciale en regent-
schapsverordening, nadere regelen worden gesteld, waarbij
1) vgl. Bijblad 7525.
Westra, 175; Laceulle, I, 10; Roskott, iii, 112.
-ocr page 89-voorgeschreven wordt om voor bepaalde aangelegenheden
de dorpsvergadering te raadplegen, i) Dergelijke regelen
kunnen eveneens (vgl. het hierboven op bladz. 56 vermelde)
gegeven worden door den Gouverneur, in den vorm van
een verordening of besluit; de woorden van art. 128 lid 3 I. S.
laten dienaangaande geen twijfel over, want naast ,,de be-
sturen der bij ordonnantie aangewezen zelfstandige gemeen-
schappenquot; wordt gesproken van „het gewestelijk gezagquot;,
waaronder alleen verstaan kan worden het Hoofd van Ge-
westelijk bestuur.
Welke zijn nu die aangelegenheden van gewichtigen aard?
Als regel valt hier in de eerste plaats onder het nemen
van besluiten, waarbij de hulp van de dorpsgenooten middels
bijdragen in geld, arbeid of materialen verplichtend wordt
gesteld'), voorts bij het nemen van beslissingen, welke
uitgaven ten laste van de-desabank, desaloemboeng of desa-
kas tengevolge hebben, 3) terwijl tenslotte eveneens de
aanstelling van de dorpsbestuursleden in sommige streken,
de regeling van de inkomsten dier leden en de aanwijzing
van een plaatsvervangd desahoofd met instemming van de
dorpsvergadering plaats vindt; hoewel voor deze drie laatst-
genoemde bevoegdheden m. i. de vergadering van kies-
gerechtigden het aangewezen orgaan is, kan hiertegen geen
bezwaar bestaan, omdat het dikwijls in overeenstemming
met de adat is, dat de dorpsvergadering deze taak vervult.
Het komt in de praktijk eveneens veelvuldig voor, dat
de met name genoemde aangelegenheden in de artikelen
8 lid 3, II, 12 lid I, 13 lid 3 en 17 door het desahoofd tot
gewichtige aangelegenheden bestempeld worden, zoodat
de daarbij bedoelde besluiten niet genomen worden met
instemming van de kiesgerechtigdenvergadering of ver-
gadering van deelgerechtigden, doch met die van de dorps-
vergadering. Hoewel in de praktijk met de dorpsvergadering
niet alleen beraadslaagd wordt, doch door het hoofd
1) vgl. Gondokoesoemo, i6, 17, 18; Laceulle, I, 10; Roskott, 112.
Laceulle, I, 9.
vgl. Laceulle, II, 581.
veelal beslissingen worden genomen in overeenstemming
met deze vergadering, i) bestaan hiertegen niettemin ernstige
bedenkingen, waarop hier beneden in Hoofdstuk VIII nog
nader teruggekomen zal worden.
Ook betreffende zijn medebewindswerkzaamheden zal
het dorpshoofd dikwijls slechts beslissingen nemen na
beraadslaging — in de praktijk in den regel met instem-
ming — van de dorpsvergadering. Dit zal vooral het geval
zijn, als hij voor de vervulling van die medebewindswerk-
zaamheden de hulp van de desagenooten behoeft. Meyer
Ranneft^) merkt dienaangaande op: „Het is n^quot;deze twee
deelen van zijn taak (n.1. autonomie en medebewind), dat
het dorpshoofd geenszins onafhankelijk is en ook nooit
geweest is van de gemeentenaren.quot;
Laceulle 3) noemt als voorbeelden van medebewind:
„medewerking van de desa ten aanzien van de uitvoering
der landrente-voorschriften (hulp bij de klasseering, opmeting
van perceelen, repartitie van den perceelsaanslag), voor de
waterverdeeling in tertiaire of eindvakken in technische
bevloeiingsgebieden, de bestrijding van ziekten bij mensch
en vee en in de landbouwgewassen en voorts tot bijstand
van de ambtenaren van verschillende takken van 's Lands-
dienstquot; en voorts nog „in zake het volksonderwijs en het
-defpscr edietwezen.quot;
Het is evenwel dikwijls zeer moeilijk uit te maken, of
dergelijke onderwerpen vallen onder autonomie of zelf-
bestuur.
Indien door een irrigatieafdeeling van den provincialen
waterstaatsdienst een nieuw bevloeiingsgebied wordt aan-
gelegd, dan is het graven van de tertiaire leidingen zeer
zeker als een medebewindstaak aan te merken. Zijn evenwel
deze tertiaire leidingen tot stand gekomen, dan is het onder-
houd daarvan en de zorg voor de waterverdeeling in de
vgl. Gondokoesoemo, bladz. i8, 19, 20.
Meyer Ranneft, Kol. Studiën 1919, bladz. 5.
') Laceulle, I, 49.
vgl. Roskott, 5.
-ocr page 91-tertiaire eindvakken n. m. m. als een deel van de autonome
taak der Inlandsche Gemeenten op te vatten.
Eveneens vallen veel bemoeienissen van de Inlandsche
Gemeente inzake het volksonderwijs en het dorpscrediet-
wezen onder de regeling en het bestuur van de eigen huis-
houding, al bestaat t. a. v. het dorpscredietwezen m. i. een te
overdreven bevoogding van de Algemeene Volkscredietbank,
zoodat uiterlijk de)( indruk wordt verkregen, dat het dorps-
credietwezen in wezen een taak van de centrale overheid is.
Hetzelfde is het geval met de instandhouding van de desa-
scholen, welke opgericht worden met steun van den Lande
en door gouvernementsambtenaren geïnspecteerd worden,
welke instandhouding toch tot de autonome taak van de
desa gerekend moet worden. De medewerking van de desa
aangaande de uitvoering van de landrentevoorschriften is
daarentegen weer als een zuivere medebewindstaak op te
vatten, al zal voor die medewerking het desahoofd in den
regel niet de instemming van of een beraadslaging met de
dorpsvergadering houden, niettegengestaande hiervoor ge-
regeld diensten van de desadienstplichtigen, doch ook van
andere ingezetenen als bijv. voor het houden van padi-
proefsnitten gevorderd worden.
De door de desa te nemen maatregelen betreffende de
bestrijding van ziekten bij mensch en vee en in de land-
bouwgewassen zullen dikwijls tot de medebewindswerk-
zaamheden moeten worden gerekend, zooals bijv. in het geval
dat door den gouvernementsveearts hulp verzocht wordt
ter bestrijding van kwaden droes onder de paarden, terwijl
indien de Inlandsche gemeente daarentegen zelf het initiatief
neemt bijv. tot bestrijding van een muizenplaag in de rijst-
velden, deze maatregelen zeker onder de autonome taak
van de desa gebracht behooren te worden.
HOOFDSTUK VI.
C. DE VERGADERING VAN
KIESGERECHTIGDEN.
§ I. De vergadering van kiesgerechtigden optredende als
vertegenwoordiger der Inlandsche Gemeente in haar
burgerrechtelijke hoedanigheid.
Art. II van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
houdt in:
1.nbsp;„Zonder voorafgaande schriftelijke mach-
tiging van het college van gecommitteerden
mogen door de gemeente:
a.nbsp;geen geldleeningen worden aangegaan.
b.nbsp;geen overeenkomsten onder een bezwa-
renden titel worden aangegaan ten doel heb-
bende het verkrijgen van grond, het vervreem-
den of voor schuld verbinden van krachtens
overdracht verkregen grond, dan wel het
verkrijgen, het vervreemden of voor schuld
verbinden van gebouwen en andere onroeren-
de zaken dan grond;
c.nbsp;geen rechtsgedingen, hetzij in eersten
aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie
worden gevoerd, noch berust worden in tegen
de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of
in tegen haar gewezen vonnissen wanneer
daartegen no^ een rechtsmiddel openstaat.
2.nbsp;De krachtens alinea i vereischte machti-
ging wordt niet verleend, tenzij de meerder-
heid van de tot het kiezen van een desahoofd
gerechtigde ingezetenen der gemeente met
de voorgenomen handeling instemt. De eisch
van instemming van de meerderheid der kies-
gerechtigden geldt niet ten aanzien van
rechtsgedingen door de gemeente in te stel-
len tot invordering van schulden ten behoeve
van hare credietinstellingen.
3. Ingeval van weigering der machtiging
geeft het college van gecommitteerden hier-
van tevens kennis aan het college van ge-
deputeerden.
Het is een eigenaardige regeling, machtiging vooraf,
welke evenwel eerst verleend wordt, indien gebleken is,
dat de vergadering der kiesgerechtigden er mede instemt,
dus nadat er reeds een beslissing is genomen.
Volgens de toelichting in Bijblad 6576 is het voorkomende
in alinea i sub a (geldleeningen) en sub c (rechtsvorderingen)
m .m. overgenomen uit art. 194 der Nederlandsche gemeente-
wet (oud), terwijl dit Bijblad dit als volgt toelicht: „Evenzeer
als bij het tweede hd van art. 143 der Nederlandsche
Gemeentewet (oud), het uitvoeren van een rechtsgeding
in sommige gevallen van de machtiging der Gedeputeerde
Staten afhankelijk is gesteld enz.quot; Waarom niet een een-
voudiger en betere regeUng vastgesteld; n.1. dat de boven-
bedoelde handelingen slechts verricht mogen worden bij
besluit van de vergadering van kiesgerechtigden, welk besluit
niet ten uitvoer mag worden gelegd dan nadat dit van tevoren
goedgekeurd is geworden door het college van gecommit-
teerden, terwijl bij weigering van de bekrachtiging daarvan
geen mededeeling dient te worden gedaan aan het college
van gedeputeerden, doch beroep op dit college of beter
nog beroep op den resident dient te worden mogelijk gesteld.
Ter vergelijking moge dienen de voor de provincie, regent-
schap en stadsgemeente voorgeschreven procedure aangaande
de door deze rechtsgemeenschappen vastgestelde leenings-
besluiten, respectievelijk bij art. 68 van de provincie-
ordonnantie, art. 61 van de regentschapsordonnantie en
art. 91 van de stadsgemeente-ordonnantie, welke leenings-
besluiten bekrachtigd moeten worden, resp. bij ordonnantie
en besluit van het college van gedeputeerden. De thans
voor de Inlandsche Gemeenten in navolging van de oude
Nederlandsche Gemeentewet geldende regeling voldoet
bovendien in het geheel niet in de praktijk.
Bij geldleeningen wordt het geld in den regel geleend
van de Algemeene Volkscredietbank of van de desafondsen
van andere desa's. Deze leeningen worden gesloten meeren-
deel ten behoeve van openbare werken, bijv. het bouwen
van pasarloodsen; mij persoonlijk is een geval bekend, dat
geld werd geleend voor het exploiteeren van door het
gouvernement geabandonneerde koffietuinen.
Onder overeenkomsten onder bezwarenden titel zijn te
verstaan overeenkomsten, waaruit voor ieder der partijen
voordeel ontstaat. Overeenkomsten ten doel hebbende
het verkrijgen van grond, zullen wel zeer weinig voorkomen
in desa's, waar de gronden communaal met periodieke
verdeeling of verwisseling der aandeelen bézeten worden,
doch meer in die dorpen, waar erfelijk individueel bezit
voorkomt. Gronden worden door de Inlandsche Gemeenten
meermalen aangekocht, o. a. voor het vormen van ambts-
velden, voor het vormen van titisorogronden en ten behoeve
van openbare werken bijv. voor bouwterrein van een desa-
school. Als 3e vermogensrechtelijke handeling wordt ge-
noemd het vervreemden of voor schuld verbinden van
krachtens overdracht verkregen grond (in verband
met het bepaalde in art. 10 mag de niet krachtens overdracht
verkregen grond niet vervreemd of voor schuld verbonden
worden). Volgens de toelichting in Bijblad 6576 heeft men
hierbij in het bijzonder gedacht aan de mogelijkheid, dat
de desaloemboeng een gedeelte van haar kapitaal in grond
wil beleggen en zich van dezen grond weer wil ontdoen of
voor schuld verbinden, welke gedachte in de praktijk niet
verwezenlijkt is.
Machtiging vooraf van het college van gecommitteer-
den en instemming van de vergadering van kiesgerechtig-
den is dus niet noodig, indien van Landswege om niets
gronden aan de Inlandsche Gemeente wordt afgestaan,
1) Kleintjes, II, i88.
vgl. Bijblad 6576, bladz. 8i.
-ocr page 95-want dat is geen overeenkomst onder bezwarenden titel.
Het komt in de praktijk wel voor, dat door het gouvernement
gronden voor de vorming van ambtsvelden gratis worden
afgestaan, o. a. van perceelen, waarvan het opstalrecht ver-
vallen is. Ter beshssing van de bestemming dezer gronden
zal door het desahoofd evenwel weer de instemming van de
dorpsvergadering ingewonnen dienen te worden. In
art. II alinea i wordt gesproken van ,,de gemeentequot;, die
al deze handelingen zou verrichten; waar evenwel onder het
woord ,,gemeentequot; toch de rechtsgemeenschap verstaan
wordt, had in de plaats van deze woorden gesteld dienen
te worden de woorden: ,,het desahoofdquot;, hetgeen in over-
eenstemming met de werkelijkheid zou zijn. Het is toch
het desahoofd, die al deze handelingen voor de Inlandsche
Gemeente verricht en de instemming van de vergadering
van kiesgerechtigden hierop inwint.
De meerderheid van de kiesgerechtigde ingezetenen
moet met al deze handelingen instemmen. Voor het kies-
gerechtigd zijn is het ingezetenschap reeds een vereischte,
zoodat het woord ,,ingezetenenquot; veilig kan vervallen (vgl.
art. I hd 2 van het verkiezingsreglement Sb. 1907—212).
Met ,,meerderheidquot; zal wel bedoeld zijn de volstrekte
meerderheid.
Deze instemming is niet noodig, indien het betreft het
invorderen van schulden van leeners van de desabankjes
en desaloemboengs door tusschenkomst van den rechter.
Dit is een zeer nuttige bepaling, in verband met het groote
aantal rechtsvorderingen, dat tegen achterstallige leeners
wordt ingesteld, terwijl door controle en vérgaande leiding
van de ambtenaren en beambten van de Algemeene Volks-
credietbank er voldoende waarborgen bestaan, dat de desa
door oneerlijkheid van het desahoofd en de desabestuurs-
leden niet geldelijk benadeeld wordt.
Voor het verkrijgen, vervreemden, enz. van roerende
goederen is geen instemming van de vergadering van kies-
gerechtigden voorgeschreven; in den regel wordt voor het
koopen en verkoopen van den desafokstier de instemming
van de dorpsvergadering ingewonnen, temeer omdat ter
bestrijding van de koopsom veelal bijdragen van de in-
gezetenen gevorderd worden.
In de 3e alinea van dit artikel heeft men stelselloos ,,het
college van gedeputeerdenquot; in de plaats gesteld van ,,het
hoofd van gewestelijk bestuurquot;', de voormalige resident
als hoofd van het gewest, hierbij uit het oog verliezende,
dat het hoofd van plaatselijk bestuur, die vóór de bestuurs-
hervorming de in dit artikel genoemde machtiging moest
verleenen in een rechtstreeksche dienstverhouding stond
tot het hoofd van gewestelijk bestuur, terwijl het college
van gedeputeerden alleen controle heeft over het college
van gecommitteerden, wanneer dit met zooveel woorden
in de provincie- en regentschapsordonnanties aan haar is
opgedragen. Het nut van deze kennisgeving aan het college
van gedeputeerden is dan ook zeer problematisch, afgezien
nog van het feit, dat het voor bedoeld college geen geëigende
taak is om zich met allerlei kleine bijzonderheden van de
duizenden desa's, welke binnen de provincie gelegen zijn, te
gaan bemoeien.
De 3e alinea van art. 11 kan m. i. dan ook zonder eenig
bezwaar in den huidigen vorm geschrapt worden, daar het
voorschrift alle zin en beteekenis mist. Zooals boven reeds
betoogd, zou aan het desahoofd bij weigering van de
gevraagde machtiging het recht gegeven kunnen worden bij
den resident in beroep te gaan, doch een preventief toezicht
van het college van gecommitteerden is te prefereeren.
Nauw in verband met art. 11 staat art. 10, waarvan de
redactie luidt: ,,Behoudens het bepaalde bij het
Koninkl. besl. van 11 April 1885 no. 22 (I. S. No.
102) en de onder letter b van art. 11 dezer
ordonnantie toegelaten uitzonderingen, is het
vervreemden of het voor schuld verbinden
van gemeentelijken grond verboden.quot;
De uitzonderingen bedoeld in art. 11 onder b zijn zooeven
besproken geworden; het Koninklijk besluit van 1885—102
bevat de conversieregeling, n.1. de regeling betreffende de
omzetting van het communale grondbezit (de desa is dan
bezitster) in erfelijk individueel bezit (de desagenooten
worden dan bezitter van den grond, in plaats van gebruiker).
Een dergelijke conversie kan dus alleen plaats vinden in die
desa's, waar communaal grondbezit, hetzij in den vorm van
vaste aandeelen, welke aandeelen zoo noodig erfelijk kunnen
zijn, hetzij in den vorm van periodieke verwissehng of
verdeeling der aandeelen, voorkomt; voor deze conversie
is noodig de toestemming van ten minste drie vierde der
deelgerechtigden, terwijl ieder deelgerechtigde, ook de desa-
bestuursleden, een deel moeten ontvangen. De conversie wordt
vastgesteld bij besluit van het college van gecommitteerden
na verkregen machtiging van het college van gedeputeerden.
Onder gemeentelijken grond zijn volgens Bijblad 6576
niet te verstaan, ,,de in territorialen zin mede tot het desa-
gebied te rekenen individueel bezeten gronden der Inlandsche
bevolking, noch het binnen dat gebied gelegen vrij staats-
domein, doch alleen die gronden, welker bezit in vermogens-
rechtelijken zin bij de gemeente berust;quot; hieronder vallen
dus de communale bouwgronden en de titisorogronden.
In de artikelen 10 en 11 wordt gesproken van het verkrijgen,
vervreemden en voor schuld verbinden van grond; in verband
met de domeinleer, waarover hieronder uitvoeriger, is evenwel
alle door de Inlandsche Gemeenten bezeten grond eigendom
van den Lande, zoodat juister gesproken had dienen te
worden van het verkrijgen, het vervreemden enz. van het
bezitsrecht op den (gemeentelijken) grond. In Bijblad
6576 wordt dienaangaande opgemerkt: ,,Wat voorts de
uitsluiting van vervreemding van gemeentelijken grond
betreft, spreekt het van zelf, dat het aan de gemeente zal
blijven vrijstaan haar recht op den grond prijs te geven,
teneinde de Regeering of de door deze gemachtigde autoriteit
in de gelegenheid te stellen door hare bemiddehng de trans-
actie tot stand te brengen, tot welke aan de desa zelve het
recht wordt ontzegd.quot;
Art. 12 behelst: ,,De toestemming van de meer-
derheid der tot het kiezen van een desahoofd
gerechtigde ingezetenen der gemeente wordt
verei scht:
a.nbsp;tot afstand aan den Lande van het ge-
meentelijk bezitsrecht op grond;
b.nbsp;tot verhuring of ingebruikgeving aan
Inlanders, door of namens de gemeente, van
aan haar toebehoorenden grond;
c.nbsp;tot verhuring of ingebruikgeving van
gebouwen en andere aan de gemeente toebe-
hoorende onroerende zaken dan grond.
2.nbsp;De regentschapsraad bepaalt, zoo noodig,
aan welke beperkingen d? beschikking over
de geldmiddelen en over de and er e roerende
zaken der gemeente onderworpen zal zijn.
3.nbsp;Overeenkomsten, als bedoeld bij alinea i
sub b en c mogen niet worden aangegaan voor
langer dan vijf jaren.quot;
Ook in dit artikel wordt weer gesproken van kiesgerechtigde
ingezetenen; zooals hierboven reeds vermeld, is de bepaling,
dat de kiesgerechtigden tevens ingezetenen moeten zijn,
overbodig. Onder a wordt gesproken van afstand van het
gemeentelijk bezitsrecht op grond aan den Lande. Hoewel
hier juister dan in art. 10 gesproken wordt van bezitsrecht
op den grond, houdt deze bepaling toch een eigenaardige
constructie in, omdat het Nederlandsch-Indische Gouver-
nement geen inheemsche grondrechten kan bezitten, waartoe
het communale bezitsrecht, hetgeen alleen door Inlandsche
Gemeenten kan worden uitgeoefend, behoort.
Voorts is het opvallend, dat in art. 12 I. G. O. alleen
gesproken wordt van afstand aan den Lande, doch niet
over afstand van grond aan het regentschap of een andere
rechtsgemeenschap. Eveneens lijkt het overbodig, dat de
instemming van de kiesgerechtigden voorgeschreven is,
omdat dit voorschrift van instemming toch gegeven is om
te voorkomen, dat door de desahoofden lichtvaardig over
het gemeentelijk grondbezit beschikt wordt. Van het Land
toch mag wel in de allerlaatste plaats verwacht worden
hiertoe mede te werken. Door verband te leggen met de
domeinleer worden al deze op het eerste gezicht vreemd-
soortig lijkende voorschriften volkomen duidelijk.
Art. I van het Agrarisch Besluit S. 1870—118 bepaalt,
dat alle gronden, waarop niet door anderen recht van eigen-
dom bewezen wordt, domein van den Lande zijn, doch dat
rekening zal worden gehouden met de inheemsche grond-
rechten. Gronden, waarop inheemsche grondrechten rusten,
welke rechten in verband met het bepaalde in de Kroon-
ordonnantie van 1875 Stbl. no. 179, niet vervreemd mogen
worden aan niet-Inlanders, behooren tot het z.g. onvrije
landsdomein. In verband met het bepaalde in Bijblad 3020
kunnen Inlandsche grondbezitters evenwel vrijwillig afzien
van hun rechten op den grond, waardoor deze grond dan vrij
landsdomein wordt. De bedoeling van het voorschrift
onder a is dan ook, dat voor het geval de Inlandsche Gemeente
grond wil afstaan aan niet-Inlanders, middels prijsgeving
van het Inlandsch bezitsrecht — waardoor deze grond dan
onbezwaard eigendom van den Lande wordt en waarna
deze niet-Inlanders vervolgens den grond van het Gouverne-
ment kunnen koopen — dat daarvoor de instemming van
de kiesgerechtigden wordt vereischt.
Bijblad 7525 hcht nogmaals ten overvloede duidelijk toe,
dat onder deze gronden niet vallen de bij de gogols in gebruik
zijnde gemeentelijke velden.
In plaats van de tegenwoordige redactie had dit gedeelte
van art. 12 dan ook kunnen luiden: ,,bij prijsgeving of vrijwil-
ligen afstand van het gemeentelijk bezitsrecht op den grond.quot;
Het voorschrift onder b opgenomen is nuttig; in dezen
zin wordt veel juister dan onder a gesproken van „door of
namens de gemeente.quot;
Door de instemming van de kiesgerechtigden voor te
1)nbsp;vgl. Bijblad 6576, bladz. 54, 79.
2)nbsp;vgl. eveneens Bijblad 6576, bladz. 56.
-ocr page 100-schrijven kan n.1. voorkomen worden, dat door het desahoofd
gemeentelijke gronden aan bloedverwanten en vrienden
verhuurd worden voor te lage huurprijzen; dit zelfde geldt
eveneens voor de verhuringen onder c bedoeld. Het is
evenwel hoogst twijfelachtig, of dit doel met dit voorschrift
wel bereikt zal worden, omdat de meeste desahoofden nog
een overwegenden invloed op hun desagenooten hebben.
Dit doel zou in ieder geval beter bereikt kunnen worden
door voor deze besluiten preventief toezicht van het college
van gecommitteerden voor te schrijven.
Tot de gronden, welke veelal verhuurd worden, behooren
de ambtsvelden en de titisorogronden, welke laatste in
belangrijke mate in het Cheribonsche voorkomen; bij het
verhuren van gebouwen denke men aan het verhuren van
een buiten dienst gesteld wachthuisje als verkoopkiosk of
aan het verpachten van een desapasar; de verhuring van
gedeelten van pasarloodsen valt feitelijk eveneens onder c,
doch het zou ondoenlijk zijn om daarvoor steeds eerst de toe-
stemming van de kiesgerechtigdenvergadering in te winnen.
Opmerkelijk is, dat onder b alleen gesproken wordt van
verhuring van grond aan Inlanders en niet van verhuur
aan niet-Inlanders, hetgeen evenwel verband houdt met
de grondhuurordonnantie van 1918 Staatsblad 88, waarbij
zeer strenge en uitvoerige controlebepalingen gesteld zijn
geworden betreffende laatstbedoelde verhuur. De regent-
schapsraad kan blijkens de ze alinea nog beperkingen stellen
nopens de beschikking over geldmiddelen en andere roerende
zaken. Feitelijk is dit voorschrift onnoodig in verband met
art. 5 I. G. O., hetwelk evenwel van meer algemeene strekking
is en gewaagt van regels door den regentschapsraad gesteld,
betreffende ,,het beheer der geldmiddelen en bezittingen
en eigendommen der Inlandsche gemeente.quot; Hoewel deze
eventueel te geven regels betreffende het beheer van geld-
middelen enz. in het algemeen door mij van minder
belang worden geacht, komen mij het stellen van regels,
inhoudende beperkingen betreffende de beschikking
der geldmiddelen en andere roerende zaken, derhalve alleen
voor een onderdeel van het beheer hoogst nuttig en gewenscht
voor. Niet zoozeer, uit vrees, dat de dorpshoofden met de
desafondsen te lichtvaardig zullen omgaan, want voor het
doen van belangrijke uitgaven uit de desakassen en bij het
beschikken over belangrijke roerende zaken wordt in den
regel in de praktijk de instemming van de dorpsvergadering
gevraagd, doch wel is het gevaar niet denkbeeldig, dat de
desahoofden hierover ten eigen bate zullen beschikken.
Dit voorschrift is vooral van veel belang t. a. v. de beschikking
door de dorpshoofden over de fondsen van de desakassen.
Desbetreffende zijn door de regentschapsraden dan ook
strenge controlebepalingen gesteld en wordt door het In-
landsche Bestuur hierop een nauwlettend toezicht gehouden.
De desakasfondsen zijn gewoonlijk gedeponeerd bij de
Algemeene Volkscredietbank en indien het desahoofd over
bedragen boven een bepaald bedrag van deze fondsen
wenscht te beschikken, is dikwijls fiatteering van de geld-
aanvrage door een der ambtenaren van het Inlandsch
Bestuur voorgeschreven.
Het uitleenen van geld en rijst en het eventueel verkoopen
van rijstvoorraden door de dorpscredietinstellingen geschiedt
steeds onder controle van de Algemeene Volkscredietbank
overeenkomstig voorschriften, welke niet door den regent-
schapsraad vastgesteld zijn geworden.
Het ware wenschelijk geweest, indien, evenals in art. 5
hd 2 plaatsgevonden heeft, met deze uitzondering in art. I2
lid 2 rekening ware gehouden.
Ook t. a. V. andere roerende zaken kunnen door den
regentschapsraad regelen gegeven worden, waarbij o. a.
gedacht moet worden aan het desafeestgerei en de fokstieren.
Het komt mij voor, dat het een diepgaanden inbreuk op de
autonomie van de desa zou zijn, indien de regentschapsraad
omtrent de beschikking dier zaken beperkende voorschriften
ging vaststellen, anders dan, dat bij de beschikking hier-
over de desavergadering moet worden gehoord, dus dat het
als een gewichtige aangelegenheid moet worden beschouwd.
1) vgl. Laceulle, I, 36, 63.
-ocr page 102-Art. 8 lid 2 en 3 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
bevat de derde aangelegenheid, waarop de vergadering van
kiesgerechtigden moet worden gehoord. Deze alinea's luiden
als volgt:
,,Bij de in de eerste alinea van art. ii sub c
bedoelde schriftelijke machtiging kan, wan-
neer twijfel bestaat, of de vertegenwoordiging
in rechte van de gemeente door haar hoofd in
haar belang is, het college van gecommit-
teerden een persoon aanwijzen, die hem als
vertegenwoordiger vervangt.quot;
,,De in de vorige alinea bedoelde aanwijzing
kan niet geschieden, tenzij de meerderheid
van de tot het kiezen van een desahoofd
gerechtigde ingezetenen der gemeente met
de voorgenomen handeling instemt en zich
met de keuze van den vervanger kan ver-
eenigen.quot;
Volgens de toelichting in Bijblad 6576 concordeert de
2e alinea met art. 22 der Locale Raden Ordonnantie en de
3e alinea met art. 226 lid 2 der Nederlandsche Gemeente-
wet (oud).
Ook dit is weer een vreemdsoortig voorschrift, waarom
niet als vaste vervanger het plaatsvervangend desahoofd
aangewezen, tenzij deze evenmin voor deze vertegenwoor-
diging in rechte in aanmerking komt en ware het niet een
eenvoudiger regeling geweest, dat in die gevallen, dat het
college van gecommitteerden het desahoofd voor een ver-
tegenwoordiging in rechte van de Inlandsche Gemeente
niet geschikt acht, hetgeen dit college steeds beoordeelen
kan, als zij de bij art. 11 onder c bedoelde machtiging moet
verleenen, een andere persoon door de vergadering van
kiesgerechtigden, dus niet door het college van gecommit-
teerden wordt gekozen, welke keuze evenwel goedgekeurd
moet worden door het college van gecommitteerden. De meest
rationeele regeUng is m. i. evenwel die door mij bij artikel 11
aangegeven; derhalve de vergadering van kiesgerechtigden
maakt uit, of er vanwege de Inlandsche Gemeente een
rechtsgeding gevoerd zal worden, bij welk besluit tevens
bepaald wordt, of het desahoofd de gemeente al dan niet
zal vertegenwoordigen en in het ontkennend geval, wie er
in de plaats van het desahoofd zal optreden, waarvoor dan
bij geschiktheid hiertoe het plaatsvervangend desahoofd
in de eerste plaats in aanmerking komt. Genoemd besluit
moet om in werking te kunnen treden van te voren goed-
gekeurd worden door het college van gecommitteerden,
die deze goedkeuring weigeren kan, zoowel als zij het voeren
van een rechtsgeding niet in het belang van de Inlandsche
Gemeente acht, als voor het geval, dat zij zich niet met den
vertegenwoordiger vereenigen kan.
Een vertegenwoordiging in rechte door het desahoofd
zal nimmer kunnen plaatsvinden in het geval bedoeld in
art. S alinea i van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie,
omdat dan een actie tot schadevergoeding tegen het hoofd
wordt ingesteld, terwijl eveneens een vertegenwoordiging
door het hoofd niet op zijn plaats zal zijn, indien dit hoofd
te onontwikkeld is of onbetrouwbaar moet worden geacht.
In de derde alinea wordt weer gesproken van kiesgerech-
tigde ingezetenen. Het woord „ingezetenenquot; kan in verband
met het hierboven reeds bij herhaling opgemerkte zonder
het minste bezwaar vervallen.
Nauw in verband met art. 8 lid 2 en 3 I. G. O., staat de
2e alinea van art. 9 van de Inlandsche Gemeente-Ordon-
nantie, luidende aldus:
,,Het bepaalde bij de vorige alinea geldt
mede voor dengene, die ingeval van wettige
verhindering het desahoofd in de vervulling
van diens functien vervangt, met dien ver-
stande nochtans, dat de vertegenwoordiging
der gemeente in en buiten rechten alsdan
geschiedt door een zoo noodig door het
1) Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 26.
-ocr page 104-college van gecommitteerden daartoe aan te
wijzen persoon, waartoe hetzij bedoelde tijde-
lijke vervanger, hetzij een ander ingezetene
der gemeente kan worden gekozen.quot;
Er kunnen dus 3 gevallen onderscheiden worden:
le. er is een desahoofd, doch dit hoofd is onbetrouwbaar
of ongeschikt voor een vertegenwoordiging in rechten der
Inlandsche Gemeente, of de actie, die ingesteld moet worden,
is tegen hem persoonlijk gericht; in dit geval wordt door het
college van gecommitteerden een vervanger aangewezen, even-
wel onder voorbehoud van nadere instemming en goedkeuring
der keuze door de vergadering van kiesgerechtigden.
2e. bij het algeheel ontbreken van een desahoofd, bijv.
omdat een vacature ontstaan is door overlijden of ontslag
van het desahoofd; in dit geval treedt blijkens art. 9 lid i
het plaatsvervangend desahoofd als zoodanig op. Mocht
de vertegenwoordiging in rechten door het plaatsvervangend
hoofd niet gewenscht zijn, dan wordt een vervanger aan-
gewezen door het college van gecommitteerden op de wijze
als onder le bedoeld.
Art. 9 lid I gaat van de onderstelling uit, dat er steeds
een plaatsvervangend hoofd aanwezig is, dat is ook dikwijls
het geval, doch in verschillende streken is een dergelijke
functionaris niet aanwezig en wordt door het Inlandsch
Bestuur eerst een plaatsvervanger aangewezen, nadat een
vacature ontstaan is.
3e. Dit geval wordt genoemd in art. 9 lid 2 I. G. O.
er is een desahoofd, doch deze is wegens ziekte afwezig
of anderszins niet in staat als zoodanig op te treden, ook
in dit geval treedt het plaatsvervangend desahoofd op, doch
hij mag alleen de Inlandsche Gemeente in rechten vertegen-
woordigen, indien hij hiertoe door het college van gecom-
mitteerden bepaaldelijk wordt gekozen, terwijl dit college
zoo noodig ook een ander ingezetene hiervoor kan aanwijzen.
Terwijl dus het plaatsvervangend desahoofd bij ontsten-
vgl. Laceulle, II, 591.
-ocr page 105-tenis als regel wel de Inlandsche Gemeente in rechten mag
vertegenwoordigen, is dit niet het geval, wanneer het desa-
hoofd wettig verhinderd is; dit mag alleen, indien hij
door het college van gecommitteerden bepaaldelijk daartoe
aangewezen wordt, welk college echter eveneens een ander
ingezetene hiertoe de bevoegdheid kan verleenen.
Een tweede eigenaardigheid van dit artikel is, dat indien
het college van gecommitteerden het plaatsvervangend
desahoofd in geval van ontstentenis van het desahoofd
voor een vertegenwoordiging in rechte niet geschikt acht,
dit bestuurslichaam bij de aanwijzing van een ander persoon
gebonden is aan de instemming en goedkeuring van de ver-
gadering van kiesgerechtigden. Wordt daarentegen in het geval
van wettige verhindering van het desahoofd het plaats-
vervangend desahoofd niet geschikt geacht en een ander
persoon, die in dit geval besUst ingezetene moet zijn, aan-
gewezen, dan behoeft de instemming en goedkeuring van de
vergadering van kiesgerechtigden niet ingewonnen te worden.
Wordt derhalve in het laatste geval een ander persoon
dan het plaatsvervangend desahoofd aangewezen, dan moet
die persoon ingezetene van de Inlandsche Gemeente
zijn, welke restrictie weer niet, voor het geval in art. 8 lid 2
bedoeld, van toepassing is en welke restrictie mij bovendien
ongewenscht voorkomt, omdat het bij moeilijke rechts-
questies noodzakelijk kan zijn die vertegenwoordiging aan
een deskundig rechtsgeleerde op te dragen.
Volgens de ,, Handlei ding Inlandsch Gemeentebeheer
is de strekking van art. g lid 2 om te voorkomen, ,,dat de
tijdelijke vervanger van een korte afwezigheid of van een
ziekte van het desahoofd gebruik zou maken om b.v. de
eene of andere overeenkomst — waar het desahoofd zelf
tegen is — toch aan te gaan,quot; welke toelichting weer ontleend
is aan Bijblad 6576. Het geval in deze toelichting genoemd
slaat alleen op een vertegenwoordiging buiten rechte en
gaat dan bovendien nog van de onderstelling uit, dat het
plaatsvervangend desahoofd onbetrouwbaar is, een wel
') Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 28.
-ocr page 106-wat al te gekunstelde situatie. Merkwaardig in dit artikel zijn
eveneens de woorden ,,zoo noodigquot;, welke woorden den indruk
wekken, dat de vertegenwoordiging in en buiten rechte even-
eens door een andere autoriteit dan het college van gecom-
mitteerden aan het plaatsvervangend desahoofd of een ander
ingezetene kan worden opgedragen, waarbij gedacht zou kun-
nen worden aan het Inlandsch Bestuur. Het wil mij evenwel
voorkomen, dat deze woorden alle zin en beteekenis missen en
zonder eenig bezwaar uit het artikel geschrapt kunnen worden.
§ 2. De vergadering van kiesgerechtigden als overheids-
orgaan der Inlandsche Gemeente.
De eenige taak, welke aan de vergadering van kiesgerechtig-
den als zoodanig wordt opgedragen, wordt in art. 17 vermeld,
alwaar voorgeschreven wordt, dat voor het vorderen van
desa- of gemeentediensten, anders dan door het vorderen
van bij beurtwisseling door de gezamenlijke dienstplichtige
ingezetenen van de desa of het gehucht — voor zooveel
zij niet door het bestuur zijn bevolen — niet in toepassing
worden gebracht dan na verkregen toestemming van de
vergadering van kiesgerechtigden.
Dit artikel zal evenwel hier beneden besproken worden
in hoofdstuk IX, handelende over de inkomsten van de
Inlandsche Gemeente.
De vergadering van kiesgerechtigden heeft dus een nauw-
keurig beperkt aantal bevoegdheden, welke naar mijn
meening ook niet uitgebreid mogen worden; voor alle andere
gevallen, waarbij de instemming van deze vergadering
niet is voorgeschreven, kan door het dorpshoofd op eigen
gelegenheid bèsHst worden, tenzij deze gevallen van ge-
wichtigen aard zijn — een goede beperking, anders worden
de desagenooten te veel van hun werk gehouden voor het
houden van besprekingen — in welk geval hij de dorps-
vergadering, waarvan de kiesgerechtigden weer het voor-
naamste bestanddeel vormen, moet raadplegen, welke raad-
pleging in de praktijk evenwel gelijk staat met instemming.
HOOFDSTUK VII.
D. DE VERGADERING VAN DEEL-
GERECHTIGDEN OPTREDENDE VOOR
DE INLANDSCHE GEMEENTE IN HAAR
BURGERRECHTELIJKE HOEDANIGHEID.
Is de taak van de vergadering van kiesgerechtigden van
beperkten aard, nog veel minder bevoegdheden heeft de
vergadering van deelgerechtigden; de eenige bevoegdheid
welke haar opgedragen wordt, komt voor in art. 13 hd 3
hetwelk bepaalt:
,,Wijziging in de uitgestrektheid van de
gebruiksaandeelen in deji gemeentelijk be-
zeten grond of in den duur van het genot
dier aandeelen, kan slechts geschieden met
instemming van drie vierde gedeelte der ge-
zamenlijke deelgerechtigden in het gebruik
van den grond der gemeente of van het ge-
hucht met zelfstandig bouwgrondgebied.quot;
De laatste zes woorden spreken van een gehuchtsver-
gadering van deelgerechtigden; omdat de taak en bevoegd-
heid van deze gehuchtsvergadering geheel gelijk is aan
die van de vergadering van deelgerechtigden van het geheele
dorp, zal hieraan geen afzonderlijke bespreking worden
gewijd.
Dit artikel kan alleen toepassing vinden in die desa's,
waar communaal grondbezit voorkomt en wel alleen, waar
de aandeelen periodiek verdeeld of verwisseld worden,
zooals ook duidelijk uit de bewoordingen van het artikel
blijkt; in de praktijk wordt eveneens de instemming van
de vergadering van deelgerechtigden ingeroepen in desa's,
waar communaal bezit in den vorm van vaste aandeelen
voorkomt en wel om uit te maken aan wie, wanneer een
aandeel vrijgevallen is, dit toegewezen zal worden. In den
1) vgl. verschillende door Gondokoesoemo genoemde besluiten o. a. onder no. 7
op bladz. 57, 106 en ïo8 op bladz. 77.
regel gelden dienaangaande vaste adatregels, doch soms
is het noodzakelijk om van deze regels af te wijken.
Van de 18194 desa's met grondbezit in de Gouvernements-
landen op Java en Madoera werden in 1926 in 7135 desa's
de gronden geheel erfelijk individueel bezeten, in 1762
desa's kwam uitsluitend communaal grondbezit voor, terwijl
in 9297 desa's beide vormen van grondbezit naast elkaar voor-
kwamen (vgl. de staten I van het ,,Eindverslag Laceullequot;).
Uit deze cijfers zou de indruk verkregen worden, dat
het communale grondbezit op Java nog veelvuldig voorkomt.
Vergelijkt men evenwel de oppervlaktecijfers van de bouw-
gronden, dan blijkt volgens de staten IV van het ,,Eind-
verslag Laceullequot; dat van de 9.161.605 bouw bouwgronden
op Java en Madoera op ultó. 1927 1.236,848 bouw communaal
bezeten werd in den vorm van communaal bezit met vaste
aandeelen, welke aandeelen grootendeels vooral in Midden
Java erfelijk zijn (dus dan slechts weinig verschillen van de
erfelijk individueel bezeten gronden) en slechts 448.137 bouw
communaal bezeten werd met periodieke verdeeling of
verwisseling der aandeelen, zoodat deze laatste vorm van
grondbezit nog niet het twintigste deel van al de bouw-
gronden omvat.
Ik meen op deze cijfers den aandacht te moeten vestigen,
omdat sommige schrijvers den indruk trachten te vestigen,
dat de desa, waar de communale trek nog het sterkste
is en waar gemoedelijke aartsvaderlijke toestanden zouden
voorkomen, feitelijk het standaard-type van de desa op Java
is; de desa, waar het adatverband nog sterk tot uiting komt
en waar door een gemoedelijk onderling hulpbetoon de
leden geheel van elkaar afhankelijk en op elkaar aangewezen
zijn. Vgl. o. a. Laceulle. ,,Bijzonder krachtig is het desa-
verband indeoorspronkelijke Javasche desa, waar
het z.g. communaal bouwgrondbezit in stand bleef en de
gebruiksrechten op den gemeenschapsgrond onvervreemd-
baar zijn aan niet-desagenooten.quot; Adam^): ,,En krachtiger
Laceulle, I, 7.
Adam, 2; vgl. eveneens Adam, 82.
-ocr page 109-is het gemeenteleven in de dorpen met de z.g. communaal
bezeten gronden dan in die waar het individueel bezit
overheerschend isquot; en Boeke ,,Dat schept weer een nieuw
vraagstuk: hoe moet bestreden worden, dat de communale
geest met al wat hij aan steunends en vervullends heeft,
verdort en verdwijnt, hoe kan van de krachten van het
oereigen dorpsleven nut getrokken worden voor een ver-
deren maatschappelijken opbouw.quot;
Waar de heerendienstplicht aan het grondbezit verbonden
is, zal er over het algemeen geen groot verschil bestaan
tusschen de vergaderingen van deelgerechtigden en die van
de kiesgerechtigden. Wel zal dit het geval zijn, waar het
criterium van werkbaren man de voornaamste categorie
van heerendienstplichtigen en dus van kiesgerechtigden
omvat, dan zal de vergadering van kiesgerechtigden dikwerf
veel meer leden omvatten dan die van deelgerechtigden.
Bijblad 7525 vermeldt dienaangaande: ,,Kon vroeger —
zooals bekend — in de desa's met gemeentelijk grondbezit
ieder mannelijk werkbaar ingezetene hoofd van een gezin,
uit hoofde van zijn publiekrechtelijke verhouding tot de
desa, als zoodanig aanspraak maken op toewijzing van
een gebruiksaandeel in den gemeentelijken grond, in die
regeling is inmiddels in tal van streken verandering gekomen,
in dien zin, dat uitbreiding van het aantal gebruiksaandeelen
met de daarmede gepaard gaande wijziging in de hoe-
grootheid dier aandeelen thans niet meer is toegelaten
m. a. w., dat de kring der deelgerechtigden als gesloten is te
beschouwen, zoodat de begrippen ,,heerendienstplichtigenquot;
(kiesgerechtigden) en ,,gebruiksgerechtigdenquot; in vele desa's
elkaar niet meer volkomen dekken.quot;
De vergadering van deelgerechtigden zal hoofdzakelijk
in den vorm van gehuchtsvergaderingen gehouden worden,
want in meer dan de helft van alle desa's komt communaal
naast erfelijk individueel bezit voor.
Omdat de deelgerechtigden rechtstreeksche belanghebben-
den bij de verdeeling en verwisseling der gronden zijn,
Boeke, 32.
-ocr page 110-in de meeste desa's meer kiesgerechtigden dan deelgerechtig-
den zijn en tenslotte in de meeste desa's slechts de gehuchts-
deelgerechtigdenvergadering over het bouwgrondgebied van
een bepaald gehucht beslist, zou dit artikel doen vermoeden,
dat een periodieke verdeeling of verwisseling der aandeelen
geen gemeentebelang is, doch in de allereerste plaats een
belang van de belanghebbenden, m. a. w. de indruk wordt
verkregen, dat het gemeentelijk grondbezit een gemeen-
schappelijk commuun bezit der dorpelingen is, waarover
zij onderling als over een privaatrechtelijke aangelegenheid
beslissen. De algemeene opvatting evenwel is, dat de desa
een rechtspersoon is^) —juist om o. m. dit uit te maken is de
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie in het leven geroepen —
derhalve bevoegd om eigen rechten en geldmiddelen te
hebben, afgescheiden van die van dorpsbestuur en dorpe-
lingen. Art. 13 lid 3 zou evenwel eerder het tegendeel doen
vermoeden.
Opmerkelijk is voorts, dat terwijl aangaande het quorum
en stemmeerderheid bij de dorps- en kiesgerechtigden-
vergadering niets bepaald is, hier is voorgeschreven, dat drie
vierde van de gezamenlijke deelgerechtigden er mede
moeten instemmen, dus zoowel een verplicht quorum als
een verplichte gekwalificeerde meerderheid is hier uit-
drukkelijk vastgesteld geworden.
In dit verband dient behandeld te worden art. 13 lid i en 2
van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie.
,,Gebruikers van aandeelen in gemeentelijk
bezeten grond, apanagehouders daaronder be-
grepen, mogen voor niet langer dan den duur
van de uitoefening van dat gebruik hunne
aandeelen aan Inlanders verhuren of op an-
deren voet het genot daarvan aan Inlanders
afstaan.
Overeenkomsten, als in de vorige alinea
bedoeld, brengen geene wijziging in de pu-
Westra, 172; Kleintjes, II, 179; Gondokoesoemo, 4.
-ocr page 111-bliekrechtelijke verhouding van den verhuur-
der of ingebruikgever tot den staat of de
gemeente, onverminderd de bevoegdheid van
part ij en om nopens de vervulling der uit die
verhouding voortvloeiende verplichtingen
onderling schikkingen te treffen.
Het eerste lid slaat uitsluitend op die desa's, waar gronden
communaal bezeten worden en wel communaal bezit met
periodieke verdeeling of verwisseling der aandeelen. Waar
vaste aandeelen voorkomen, ook al zijn deze niet erfelijk,
behoeven dergelijke beperkingen niet gesteld te worden.
Wie met apanagehouders bedoeld zijn, is niet geheel duidelijk;
er zouden mee bedoeld kunnen worden het desahoofd en
de desabestuursleden, zoo zij in het bezit van ambtsvelden
gesteld zijn, of voorts de huurders van de gemeentelijke
gronden de z.g. titisorogronden. Het desahoofd en de
desabestuursleden krijgen evenwel niet gedurende een van
te voren bepaalden tijd, het gebruiksrecht over de ambts-
velden, omdat geen van hen op het tijdstip van benoeming
tot desahoofd of desabestuurslid er zeker van is, hoe lang
hij in functie zal blijven.
Indien dit artikel dus ook op de verhuur van communaal
bezeten ambtsvelden betrekking zou hebben, zou verhuur
daarvan niet mogelijk zijn, omdat geen der ambtsveld-
bezitters van te voren weet, voor hoelang hij de beschikking
over deze velden zal hebben; in de praktijk worden ambts-
velden evenwel wel degelijk verhuurd. Huurders van
titisorogronden kunnen evenmin apanagehouders genoemd
worden, omdat zij in geen ambtelijke verhouding tot de
desa staan. Voor de gebruiksgerechtigden is het voorschrift
van art. 13 hd i een goede bepahng.
Merkwaardig is het evenwel, dat ook hier alleen van
verhuur aan Inlanders wordt gesproken; de verhuur aan
niet-Inlanders bijv. aan suikerondernemingen valt er derhalve
niet onder.
Het bepaalde in het 2e lid is eveneens rationeel, belasting-
7
-ocr page 112-plicht, heerendienstplicht, desadienstplicht en andere adat-
verplichtingen blijven op den verhuurder rusten, doch met
den huurder kan afgesproken worden, dat deze laatste
deze verplichtingen op zich neemt.
Wij hebben thans de taak en bevoegdheid van de dorps-
vergadering, de vergadering van kiesgerechtigden en deel-
gerechtigden besproken.
Al deze vergaderingen worden geleid door het dorps-
hoofd, die hiervan een integreerend deel uitmaakt. Aangaande
de wijze van stemming, quorum en vaststelling der be-
slissingen bevat de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie geen
bepalingen. Zooals wij evenwel gezien hebben, moet voor
het nemen van een geldige beslissing in de vergadering van
deelgerechtigden van het totaal aantal deelgerech-
tigden in een desa met de te nemen maatregel instemmen,
hetgeen dus onderstelt een opkomst ter vergadering van
minstens van alle deelgerechtigden.
In de vergadering van kiesgerechtigden mogen alleen
besluiten genomen worden met instemming van de meerder-
heid der kiesgerechtigden; omdat hier evenwel niet gesproken
wordt van de meerderheid der gezamenlijke kiesgerechtigden,
zooals dit wel voorgeschreven is voor de deelgerechtigden
is dus t. a. V. het quorum en de wijze, waarop die meerderheid
blijken moet, n.1. volgens het stelsel der volstrekte of be-
trekkelijke meerderheid niets bepaald. Ook Gondokoesoemo
acht een vergadering van kiesgerechtigden, waarin slechts
2 personen verschijnen mogelijk.
Artikel i8 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
behelst evenwel de volgende bepaling:
,,De regentschapsraad regelt de wijze, waar-
op moet blijken van de bij de artt. ii, 12, 13 en
17 bedoelde instemming en van de bij het
tweede lid van art. 6 vermelde beslissingen.quot;
Gondokoesomo, 33.
-ocr page 113-Art. 15 (vervallen) luidde: ,,Het Hoofd van Gewestelijk
bestuur regelt de wijze, waarop moet blijken van de bij
de artikelen 11 en 12 bedoelde toestemming van de meerder-
heid tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde in-
gezetenen.quot;
In de eerste plaats valt terzake van dit artikel op te merken,
dat verzuimd is geworden art. 8 te noemen, bij welk artikel
toch eveneens de instemming van de vergadering van kies-
gerechtigden voorgeschreven wordt.
Uit de redactie van dit artikel valt alleen af te leiden,
dat de regentschapsraad de wijze van het stemmenteilen
mag regelen. Waar verder vrijwel alles aan het adatrecht is
overgelaten, n.1. de wijze van oproeping van de vergader-
gerechtigden, de leiding der vergadering, de wijze, waarop
deze vergaderingen gehouden zullen worden enz., is het
niet zoo gemakkelijk in te zien, waarom nu juist voor dit
kleine onderdeel door den regentschapsraad regelen moeten
worden vastgesteld. Betreffende het quorum en het vast-
stellen van voorschriften omtrent een betrekkelijke, absolute
of gequalificeerde meerderheid kan n. m. m. de regentschaps-
raad geen regelen geven; vóór 1910 konden evenwel dien-
aangaande bij residentsbesluit — eveneens t. a. v. de dorps-
vergadering —- regelen gegeven worden.
Een goed argument voor de door mij voorgestane opvatting
is, dat onder de in art. 18 aangehaalde artikelen eveneens
art. 13 genoemd wordt, in welk artikel reeds duidelijk, zoowel
een voorschrift nopens het quorum als betreffende een
gequalificeerde meerderheid vastgesteld is geworden.
De wijze van het stemmenteilen kan evenwel veilig aan
het plaatselijk gebruik overgelaten worden, temeer waar
als regel in de praktijk de beslissingen bij acclamatie ge-
nomen worden. Het is dan ook volkomen overbodig,
dat de regentschapsraden dienaangaande bijv. bepalen
zouden, dat er hoofdelijk gestemd moet worden of dat de
stemmen geteld moeten worden door de methode van
vgl. Gondokoesoemo, 32, 33.
2) vgl. Laceulle, II, 395, 585.
-ocr page 114-zitten en opstaan. Het voorschrijven van een geheime
stemming is niet mogehjk, omdat verreweg de meeste
questies, die in deze vergaderingen behandeld worden van
financieelen aard zijn en dit in de praktijk tevens onmogelijk
zou zijn door te voeren, in verband met het groote aantal
vergadergerechtigden, die tevens de meerderheid van de
desa-ingezetenen uitmaken.
De redactie van dit artikel laat wel toe, dat de regent-
schapsraden voorschriften vaststellen betreffende de wijze,
waarop de dorpsbeslissingen moeten worden vastgelegd,
(vgl. eveneens de toelichting in Bijblad 6576 volgens
welke art. 18 eveneens betrekking heeft op registratie van
de genomen beslissingen en om constateering (van de be-
slissingen n.1.) tegenover derden mogelijk te maken); t. a. v.
de dorpsvergaderingen is dit m. i. zelfs de eenige bevoegd-
heid. De woorden n.1. ,,de wijze, waarop moet blijken van de
bij het tweede lid van art. 6 vermelde beslissingen,quot; laten
m. i. geen anderen uitleg toe, temeer waar toch feitelijk
alleen het dorpshoofd de besHssing neemt, die slechts met
de dorpsvergadering te beraadslagen heeft, al neemt hij in
de praktijk beslissingen in overeenstemming met de dorps-
vergadering. Ook dit bepaalde t. a. v. de dorpsvergadering
rechtvaardigt de opvatting, dat met het voorschrift van art. 18
niet bedoeld kan zijn, dat de regentschapsraden voorschriften
gaan geven betreffende het quorum. Indien de regentschaps-
raden evenwel nieuwe voorschriften zouden gaan vaststellen,
op welke wijze de desabeslissingen op schrift moeten worden
vastgelegd, hoe zij gepubliceerd moeten worden en vooral
hoe deze bewaard moeten worden, zouden zij een hoogst
nuttig werk verrichten. ®) De tegenwoordige ,,register
poetoesan desaquot; als regel door het districts- of onderdistricts-
hoofd bijgehouden en bewaard voldoen niet. Deze registers
raken vaak zoek, waarmee dan tevens gepaard gaat, dat
de desabeslissingen in het vergeetboek raken.
1) Bijblad 6576, bladz. 59.
Laceulle, I, 11.
') vgl. Adam, 106.
vgl. o. a. Laceulle, II, 392.
-ocr page 115-Het is van overwegend belang, dat deze desabesluiten
steeds op schrift worden gesteld en vooral, dat er voldoende
pubhciteit aan wordt gegeven, zoodat ook belangstellenden
buiten de desa gevestigd, hiermede op de hoogte zijn;
i n de desa zijn deze besluiten, vooral, die betrekkelijk kort
geleden genomen zijn, voldoende bekend.
De publiciteitsverleening van de beslissingen naar buiten,
zou m. i. het beste kunnen plaatsvinden door hiervan
afschriften te verleenen aan den Regent en het districts- en
onderdistrictshoofd, dan blijven deze ambtenaren tenminste
voldoende op de hoogte met hetgeen er in hun ressort
omgaat, aan het college van gecommitteerden, dan kan
dit college een meer effectief gebruik van haar vernietigings-
recht, waarop hieronder nader teruggekomen zal worden,
maken, en aan de Europeesche ambtenaren van het Binnen-
landsch Bestuur, die thans vrijwel geheel buiten de desa
geplaatst zijn, doch dan weer in staat zullen zijn zich met
de desatoestanden vertrouwd te maken.
Om te voorkomen, dat desabeshssingen spoedig in het
vergeetboek raken, diene er voor zorg te worden gedragen,
dat deze besluiten behoorlijk gebundeld worden en dat
deze bundels aan een nieuw optredend desahoofd steeds
overgedragen worden, terwijl voor het geval, dat deze bundels
zoek mochten raken, het gewenscht is, dat hiervan duplicaten
worden aangehouden, op de districts- of onderdistricts-
kantoren.
HOOFDSTUK VIII.
HET TOEZICHT OP DE INLANDSCHE
GEMEENTEN.
A. HET VERNIETIGINGSRECHT VAN HET
COLLEGE VAN GECOMMITTEERDEN.
Art. 6 alinea 4 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
luidt aldus:
„Beslissingen van den in het tweede lid
bedoelden aard kunnen, voor zoover zij met
de wet of met het algemeen belang strijden,
bij een met redenen omkleed besluit door het
college van gecommitteerden te allen tijde
worden vernietigd. Van de beslissing van het
college van gecommitteerd en is binnen één
maand hooger beroep gelaten op het college
van gedeputeerden.quot;
Dus alleen beslissingen van gewichtigen aard, waaromtrent
het dorpshoofd met de dorpsvergadering beraadslaagd heeft,
kunnen door dit vernietigingsrecht getroffen worden.
Volgens den tekst van het artikel kunnen niet vernietigd
worden de beslissingen, welke het dorpshoofd genomen
heeft met instemming van de vergaderingen van kies- en
deelgerechtigden en de beslissingen door het dorpshoofd
na beraadslaging met de gehuchtsvergadering genomen. De
woorden ,,van den in het tweede lid bedoelden aardquot; laten
dienaangaande geen twijfel over, dat al deze beslissingen
er buiten vallen.
Met Gondokoesoemo neem ik evenwel aan, dat eveneens
-ocr page 117-beslissingen door het dorpshoofd genomen na beraadslaging
met de gehuchtsvergadering voor vernietiging vatbaar zijn,
omdat er in wezen geen verschil bestaat tusschen de dorps-
en gehuchtsvergadering.
In de praktijk worden eveneens beslissingen genomen met
instemming van de vergaderingen van kies- en deelgerechtig-
den vernietigd, hoewel dit volkomen in strijd is met de
steUige woorden van art. 6 Ud 4 I. G. O. Gondokoesoemo
neemt aan, dat het aan het desahoofd vrijstaat om een
aangelegenheid, die door de vergaderingen van deel- of
kiesgerechtigden behandeld moet worden als gewichtig
te beschouwen en deze dan in de dorpsvergadering te
behandelen M. i. is deze opvatting niet alleen volkomen
in strijd met de stellige bepalingen van de Inlandsche
Gemeente-Ordonnantie, doch voorts pleit vrijwel alles
tegen deze opvatting.
Het is toch niet aan het dorpshoofd gegeven om een bij
ordonnantie voorgeschreven verplichte instemming met
de vergaderingen van kies- of deelgerechtigden eigenmachtig
te vervangen door beraadslaging met de dorpsver-
gadering, waarbij ook nog andere personen dan de kies-
of deelgerechtigden aanwezig kunnen zijn. Voorts is het
minstens zeer vreemd te noemen, dat verschillende hande-
lingen, waaromtrent bij dorpsbesluit een beslissing is genomen
— terwijl de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie dienaan-
gaande instemming van de vergadering van kiesgerechtigden
voorschrijft — door het college van gecommitteerden ver-
nietigd worden, nadat dit college eerst machtiging verleend
heeft om deze handelingen te verrichten, (vgl. het bepaalde
bij art. 11) terwijl voor de handeUngen bedoeld bij de art.
II, 12 en 13 een geheel andere sanctie voorgeschreven is
dan voor de besluiten van de dorpsvergadering n.1. het
van rechtswege nietig zijn. Tenslotte is volgens Bijblad 7525
art. 13 Ud 3 in de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie op-
genomen, omdat de adatrechten der deelgerechtigden be-
') Gondokoesoemo, 24; vgl. eveneens van Raalten, 701.
Gondokoesoemo, 18, 19, 20; vgl. van Raalten, 701.
-ocr page 118-schermd moesten worden tegen een aantasting daarvan
door beslissingen van de vergadering van kiesgerechtigden
(bedoeld zal zijn de dorpsvergadering), waardoor bij die
deelgerechtigden onrust en ontevredenheid werd verwekt.
Ook Mr. A. M. Joekes is van oordeel, dat de door de ver-
gaderingen van kies- en deelgerechtigden genomen be-
slissingen niet door het college van gecommitteerden ver-
nietigd kunnen worden, i) Dit alles pleit sterk tegen de
door Gondokoesoemo gehuldigde ruime opvatting.
In de praktijk — welke praktijk n. m. m. te wijten is
aan het feit, dat de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
zich zoo slecht aan de werkelijke toestanden in de desa
aanpast, terwijl voorts de artikelen van deze ordonnantie,
wegens het ontbreken van een behoorlijke toelichting, door
de ambtenaren van het Inlandsch Bestuur en het desabestuur
verkeerd begrepen worden — worden dergelijke beslissingen
wel door het college van gecommitteerden vernietigd, zelfs
in die gevallen, waarin door dit college van te voren uit-
drukkelijk machtiging verleend moet worden om tot het
nemen van een dergelijke beslissing over te gaan.
Blijkbaar IS dan in deze gevallen verzuimd geworden van
te voren bedoelde machtiging te vragen, want ware hierom
wel verzocht geworden, dan zou deze niet verleend zijn
kunnen worden.
Evenmin is het duidelijk, waarom deze besluiten, welke
reeds van rechtswege nietig zijn nog eens door het college
van gecommitteerden opnieuw vernietigd moeten worden
(vgl. het door Gondokoesomo in Bijlage I genoemde voorbeeld
onder no. 3 (het vervreemden van gemeentelijken grond)
en de door Laceulle in de regentschapsverslagen genoemde
voorbeelden o. a. op bladz. 133 onder i (het verkoopen
van een desaloemboeng zonder voorafgaande schriftelijke
machtiging van het college van gecommitteerden) en onder
5 en 6 (het afstaan van gronden in bruikleen). Evenmin
Mr. A. M. Joekes, Nieuw Indië (Mei 1925); vgl. van Raalten, 703, 704.
R. Margono, Loc. Belangen 1933, 305, 306 en Mr. H. D. van Werkum, Loc.
Belangen 1934, 51.
kunnen vernietigd worden de dorpsbesluiten, welke niet van
gewichtigen aard worden geacht, dus door het desahoofd, al
dan niet met raadpleging van de desabestuursleden, doch niet
na een beraadslaging in de dorpsvergadering, genomen zijn.
Zooals Westra^) terecht opmerkt kunnen dergelijke dorps-
besluiten wel door den rechter worden weggetoetst, doch
alleen voor zoover deze in strijd met de wet, niet wegens
strijd met het algemeen belang zijn.
Onder strijd met de wet, meen ik met Westra i) eveneens
te moeten verstaan strijd met een tractaat, politiek contract,
algemeene maatregel van bestuur, ordonnantie en regeerings-
verordening, provinciale-, stadsgemeente- en regentschaps-
verordeningen en voorts eveneens verordeningen van het
Hoofd van Gewestelijk bestuur.
Onder het begrip strijd met het algemeen belang acht ik
eveneens begrepen het belang van de desa zelve en tevens
strijd met de adat.®)
Met het woord ,,besUssingenquot; worden naar mijn meening
bedoeld, zoowel besluiten hggende op bestuurs- als op
wetgevend terrein, alsmede beslissingen in geschillen, waar-
onder dan hoofdzakelijk vallen de tuchtrechtspraak en
de beslissingen in eenvoudige civielrechtelijke questies,
hoewel het desahoofd dienaangaande wel hoogst zelden de
dorpsvergadering zal raadplegen. Het is m. i. van geen
belang, of het desahoofd met de dorpsvergadering beraad-
slaagd heeft over autonome dan wel over medebewinds-
aangelegenheden, omdat de grens tusschen deze aan-
gelegenheden dikwijls niet te trekken zal zijn. Gondokoe-
soemo ®) neemt evenwel aan, dat alleen vernietiging van
beshssingen hggende op autonoom terrein mogelijk is.
De vernietigingsbesluiten van het college van gecom-
1) Westra, 176.
Gondokoesoemo, 36.
ä) in tegengestelden zin Gondokoesoemo 36, vgl. van Raalten, 702.
4 vgl. Bijblad 7246.
Westra, 177; vgl. C. C. van Helsdingen, Indisch tijdschrift van het Recht 1923,
quot;«) Gondokoesoemo, 47, 48; vgl. van Raalten, 706, 707; vgl. Roskott, 18, 19-
-ocr page 120-io6
mitteerden moeten gemotiveerd zijn, een hoogst nuttig
voorschrift.
Volgens het bepaalde in Bijblad 8580 moeten de onder-
werpelijke vernietigingsbesluiten gepubliceerd worden in
de Javasche Courant, terwijl hiervan eveneens in het Koloniaal
Verslag melding moet worden gemaakt. Dit laatste vindt
in de praktijk evenwel niet plaats, hetgeen maar goed ook is;
dit verslag is n. m. m. niet bestemd voor opname van derge-
lijke bijzonderheden.
Nu er sinds de instelling van de provincies een provinciaal
blad bestaat, is dit thans het aangewezen orgaan voor de
opname van deze besluiten. In dien geest ware de Inlandsche
Gemeente-Ordonnantie aan te vullen.
Dat er van het vernietigingsrecht sedert de inwerking-
treding van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie een druk
gebruik is gemaakt, kan niet bepaald gezegd worden. Het
aantal door Gondokoesoemo genoemde besluiten is ont-
stellend klein. Ook uit Staat XIII van het ,,Eindverslag
Laceullequot; blijkt, dat het aantal vernietigde dorpsbesluiten
zeer gering is; gedurende de jaren 1926—27 bedroeg dit
aantal slechts 21, gedurende welke jaren in West-Java
regentschapsraden aanwezig waren, terwijl dit aantal over
de jaren 1916—26 toen het vernietigingsrecht nog uitsluitend
door de Hoofden van Gewestelijk Bestuur werd uitgeoefend
slechts 146 bedroeg.
Laceulle merkt evenwel zeer juist op, dat de meeste
desavergaderingen, waarbij over gewichtige aangelegenheden
een beslissing wordt genomen, worden bijgewoond door
het districts- of onderdistrictshoofd of, dat de desahoofden
van te voren door de bestuursambtenaren worden ge-
ïnstrueerd, zoodat feitelijk de meeste dorpsbesluiten onder
preventief toezicht van het Inlandsch Bestuur genomen
worden, terwijl voorts nog vele van deze besluiten, die
voor vernietiging in aanmerking zouden komen, op verzoek
van den Regent herzien worden op een volgende desa-
vergadering. Zooals mij persoonlijk bekend is, worden
Laceulle, I, lo.
-ocr page 121-dergelijke vernietigbare besluiten dikwijls genomen op
instigatie van het Inlandsch Bestuur, dat een of ander in
hun oogen aanlokkelijk plannetje met de desa voorhad.
Het is dan ook de vraag, of het wel juist gezien is, dat
dit vernietigingsrecht toegekend is geworden aan het college
van gecommitteerden, omdat de desa nog onder zoo'n
sterke leiding van het Inlandsch Bestuur staat en dit eveneens
van noode heeft en of het vernietigingsrecht niet beter aan
de residenten toegekend had kunnen worden, zooals dit thans
nog het geval is met de dorpsbesluiten van desa's, gelegen
binnen de grenzen van de stadsgemeenten, in verband met
het bepaalde in art. 3 Ud 2 R. O. en de bevoegdheidsover-
drachtregelingen van het Hoofd van Gewestelijk bestuur
op de residenten-afdeelingshoofd.
De tegenwoordige wijze van regeUng zou wel goed zijn,
indien aan het hoofd van de desa een dorpshoofd stond,
die wat capaciteiten aangaat, zelfstandig in staat is de zware
taak te vervullen, welke de Inlandsche Gemeente-Ordon-
nantie hem toebedacht heeft. Zooals boven reeds uitvoerig
betoogd is geworden, is dit alleen mogelijk door het vormen
van financieel krachtiger dorpen, middels samenvoeging.
De bestaande regeUng bevredigt allerminst, ook al in dit
opzicht, dat thans het Europeesch bestuur geheel van het
toezicht op de desa verspeend is geworden, een gevaarlijk
experiment, omdat de desa toch zoowel politiek als econo-
misch de voornaamste onderbouw is van het staatkundig,
maatschappelijk en economisch bestel van Nederlandsch-Indië.
Laceulle meent, dat verbetering is te verkrijgen door
niet alleen aan het desahoofd en Regent, doch eveneens
vgl. o. a. Laceulle, II, 583 en Gondokoesoemo, 68: besluit no. 65.
vgl. van Raalten, 700 en Mr. H. D. van Werkum, Loc. Bel. 1934, 51.
') vgl. eveneens de Kat Angelino, II, bladz. 453, noot 2: „Vooral het Nederlandsch
bestuur is zoodoende verder van het dorpsbestuur verwijderd komen te staan dan
voor dat bestuur, de Overheid en de bevolking zelf wenschelijk schijnt te mogenworden
geacht. Men behoeft geen stijfhoofdig laudator temporis acti te zijn om de verre-
gaande uitschakeling van het Nederlandsche bestuur, het atrophiëeren der controleurs-
functie juist terwille van een gezonde ontwikkeling van het autome leven in de desa
en regentschap te betreuren. De Regeering overweegt een contact herstel, een inderdaad
dringend noodig redres.quot;
Laceulle, I, 11.
-ocr page 122-aan den resident-afdeelingshoofd het recht toe te kennen
om hooger beroep aan te teekenen bij het college van ge-
deputeerden, terwijl de resident eveneens bevoegd verklaard
dient te worden om de aandacht van het college van ge-
committeerden te vestigen op een desabesluit dat naar zijn
meening voor vernietiging in aanmerking komt en dit college
uit te noodigen daaromtrent een beshssing te nemen.
De door Laceulle voorgestelde regehng is weliswaar een
stap in de goede richting, doch deze zou alleen praktisch
nut kunnen opleveren, indien de resident geregeld alle
nieuw genomen desabesluiten in handen kreeg, hetgeen
volgens de bestaande regeling geenszins het geval is. Wel
zou de resident de hem door Laceulle toebedachte taak
kunnen vervullen, indien hem van alle dorpsbesluiten
afschrift werd verleend, op de wijze als hierboven door
mij nader uiteengezet is geworden; doch zooals de toestand
thans is geregeld, volgens welke het college van gecommit-
teerden evenmin afschriften van deze besluiten ontvangt,
zouden de woorden ,,ten allen tijdequot; van art. 6 lid 4 even
goed vervangen kunnen worden door de woorden ,,bij tijd
en wijlequot;. Laceulle^) merkt terzake op: ,,Het toezicht van
het College van Gecommitteerden op de desa kan alleen
effectief zijn, wanneer alle desabeslissingen tot zijne kennis
worden gebracht.quot;
Wanneer krijgen n.1. het college van gecommitteerden
of de resident een vernietigbaar dorpsbesluit onder de
oogen; wel voornamelijk in die gevallen, dat de bevolking
van het haar bij artikel 45 van de Indische Staatsregeling
toegekende klachtrecht gebruik gaat maken, waardoor deze
door de bevolking als onrechtvaardig gevoelde besluiten
bekend geraken bij den resident en regent en de regent deze
dan kan voorbrengen bij het college van gecommitteerden
ter vernietiging.
Het beroepsrecht op het college van gedeputeerden past
keurig in een Westersch controlesysteem, waar volk en
bestuurders (besturende colleges) van eenzelfden landaard
Laceulle, I, 48; vgl. eveneens Gondokoesoemo 26 en van Raalten 703.
-ocr page 123-zijn en beide volkomen op de hoogte, ingeleefd en door-
drongen zijn van hetgeen er in het volk omgaat. Doch dat
een Westersch college als het college van gedeputeerden
controle moet uitoefenen op een zuivere inheemsche rechts-
gemeenschap als de desa is, is absurd, waar dit college
volslagen ondeskundigheid aangewreven moet worden.
Een beter systeem zou mijns inziens zijn, indien het ver-
nietigingsrecht bij het college van gecommitteerden behouden
bleef, doch dat de resident als beroepsinstantie optreedt,
terwijl deze hoofdambtenaar eveneens het recht moet
hebben een dorpsbesluit te vernietigen, indien het college
van gecommitteerden hiertoe ondanks zijn uitdrukkelijk
verzoek niet wil overgaan. Wil het college van gecommit-
teerden van haar vernietigingsrecht en de resident van dit
beroeps- en vernietigingsrecht, evenwel een meer effectief
gebruik kunnen maken dan thans het geval is, dan moeten
de dorpsbesluiten tijdig ter hunner kennisname worden
gebracht, hetgeen alleen bereikt kan worden, indien de
resident en regent tijdig afschriften van deze besluiten
ontvangen. Bij het critiekloos copieeren van Westersche
instellingen is in dit geval absoluut over het hoofd gezien,
dat de publiciteit van dorpsbesluiten als regel binnen de
desagrenzen beperkt blijft, terwijl omdat deze besluiten
evenmin in de couranten enz. besproken en bestreden
worden, zij ook niet op deze wijze bekend worden en ook
het wegtoetsen van dergelijke besluiten door den rechter,
hetgeen eveneens tot verhooging der bekendheid zou kunnen
bijdragen, slechts op een zeer geringe schaal voorkomt,
in tegenstelling met het druk beoefende toetsingsrecht van
den rechter in het moederland.
B. HET VAN RECHTSWEGE NIETIG ZIJN.
Nauw in verband met art. 6 lid 4 I. G. O. staat art. 14
van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie.
,,Handelingen, verricht, of overeenkomsten,
aangegaan in strijd met het bij of krachtens
de voorafgaande artt. dezer afdeeling be-
paalde, zijn van rechtswege nietig.quot;
,,Geene terugvordering is toegelaten van
hetgeen ingevolge eene handeling of overeen-
komst, als in de vorige alinea bedoeld, door
of namens de wederpartij is betaald of ver-
strekt, noch eenige andere rechtsvordering
naar aanleiding van zoodanige handeling of
overeenkomst.quot;
Dit artikel bevat dus een heel wat zwaardere sanctie dan
die opgenomen in art. 6 lid 4 I. G. O. tenminste voor die
gevallen, dat tegen de wet en dan wel speciaal tegen de
Inlandsche Gemeente Ordonnantie gezondigd wordt: zooals
bijv. het niet verzoeken van de machtiging van het college
van gecommitteerden, of verzuimd is geworden om de
instemming in te winnen van de vergadering van kies-
gerechtigden of de vergadering van deelgerechtigden
heeft een beslissing genomen, zonder dat het voorgeschreven
quorum van van het gezamenlijk aantal deelgerechtigden
aanwezig was. Kleintjes merkt ten aanzien van dit artikel
op, ,,dat door de bepaling van art. 14 lid i de rechtsonzeker-
heid eer in de hand wordt gewerkt dan de rechtszekerheid
bevorderd, die van lid 2 zal bij de toepassing in de praktijk,
waarvan mij evenwel geen geval bekend is, tot onbillijkheid
moeten aanleiding geven.quot;
Mij persoonlijk is uit de praktijk een geval bekend, dat het
desahoofd op eigen gelegenheid zijn ambtsvelden had ver-
kocht en de daarvoor ontvangen gelden ten eigen bate had
aangewend, terwijl mij eveneens gevallen bekend zijn, dat zij
deze velden bij geheim contract eigenmachtig verhuurd hadden.
Deze sanctie moge streng zijn, doch dat is naar het mij
voorkomt in hooge mate gewenscht en noodzakelijk.
Niet is voorgeschreven, hoe moet blijken, dat in strijd
Westra, 175.
Kleintjes, II, 189.
vgl. eveneens Bijblad 6576, bladz. 64.
-ocr page 125-met het bepaalde in de artikelen ii, 12 en 13 is gehandeld.
In de praktijk komen dergelijke onregelmatige handehngen
en overeenkomsten dikwijls eerst aan het licht geruimen tijd,
nadat zij verricht zijn geworden; bijvoorbeeld als door een
nieuw opgetreden desahoofd de door zijn voorganger ge-
pleegde onregelmatigheden aan het licht worden gebracht,
of indien dit bij toeval meestal naar aanleiding van een
anonieme desaklacht ontdekt wordt door het Bestuur,
waarna het Bestuur ervoor zorgdraagt, dat deze hande-
lingen, enz. weder ongedaan worden gemaakt.
De Inlandsche Gemeente-Ordonnantie kent derhalve twee
dwangmiddelen, het vernietigingsrecht van het college van
gecommitteerden en de strenge sanctie van art. 14, het
van rechtswege nietig zijn. Onbegrijpelijkerwijze bevat de
ordonnantie evenwel geen bepaling, dat een desabesluit
van rechtswege ophoudt te gelden, indien in het onderwerp
van dat besluit voorzien wordt bij een algemeene verordening,
een verordening van het hoofd van gewestelijk bestuur,
of een verordening van een hoogere rechtsgemeenschap,
waarvoor dan uitsluitend de provincie en het regentschap
in aanmerking zouden komen.
Hoewel de dorpswetgeving in het algemeen opportunistisch
is, is het volstrekt niet ondenkbaar, dat bij desabesluit
regelen zijn vastgesteld, die het zelfde inhouden of geheel
of gedeeltelijk in strijd zijn met op een later tijdstip door den
regentschapsraad vastgestelde regelen. Men denke bijv. aan
de aan de regentschapsraden bij artikel 2 I. G. O. en vooral
bij artikel 3 I. G. O. opgedragen taak.
De regentschapsraad stelt bijv. regelen vast omtrent de
inkomsten van de desahoofden, terwijl verscheidene reeds
geruimen tijd bestaande desabesluiten hiermee in flagranten
strijd zijn of vrijwel hetzelfde inhouden.
Het ontbreken van een dergelijke bepaling mag terecht een
lacune genoemd worden; wel bepaalt art. 56 lid 2 van de regent-
schapsordonnantie, dat een regentschapsverordening niet mag
treden in de regeling van de huishoudelijke belangen van de
desa, doch daarbij dient dan blijkbaar deze restrictie gemaakt
te worden, tenzij dit aan den regentschapsraad bij ordonnantie
uitdrukkelijk toegestaan is geworden, zooals bijv. bij her-
haling is geschied in de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie.
Hoe het ook zij, het is thans mogelijk, dat een bepaalde
aangelegenheid gelijktijdig geregeld is bij een regentschaps-
verordening en bij een desabesluit, welke beide regelingen
al dan niet met elkaar in strijd kunnen zijn. Westra merkt
op, dat dergelijke besluiten dan wel vernietigd kunnen
worden, doch alleen indien deze besluiten gewichtige aan-
gelegenheden betreffen, waaromtrent het advies van de
dorpsvergadering ingeroepen is geworden.
Naar mijn meening evenwel behoort het vernietigingsrecht
uitsluitend toegepast te worden op desabesluiten, welke
posterieur zijn aan hoogere verordeningen en niet op die,
welke daaraan anterieur zijn, zooals in de praktijk dan ook
gebruikelijk is.
Het zou voorts een zonderlingen indruk maken, indien
een reeds jarenlang van kracht zijnd dorpsbesluit plotseling
wegens strijd met een later vastgestelde hoogere verordening
vernietigd wordt. Het is m. i. dan ook noodzakelijk, dat de
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie dienaangaande spoedig
met een nadere bepaling wordt aangevuld, zoodat een dorps-
besluit van rechtswege vervalt, indien in het zelfde onderwerp
bij een hoogere verordening voorzien wordt. Opmerkelijk
is het voorts, dat de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
geen enkele bepaling bevat, waarbij bepaalde dorpsbesluiten
aan een preventief toezicht onderworpen worden, zooals
dit bij herhaling o. a. in de regentschaps-, stadsgemeente-
en provincie-ordonnantie voorgeschreven is.
Wel is in eenige gevallen machtiging vooraf van het
college van gecommitteerden voor het nemen van bepaalde
besluiten voorgeschreven, welke machtiging evenwel, omdat
deze eerst verleend wordt na gebleken instemming van
de vergadering van kiesgerechtigden, practisch dikwijls
dezelfde beteekenis heeft als een preventieve goedkeuring,
1) Westra, 216.
-ocr page 127-doch deze zelfde beteekenis behoeft het zeker niet te
hebben. In geval van preventieve goedkeuring wordt n.1.
eerst het besluit genomen, hetwelk niet in werking kan treden,
alvorens goedgekeurd te zijn.
Bij het verleenen van deze goedkeuring kunnen dus alle
bijzonderheden van dit besluit beoordeeld worden en is
het mogelijk de goedkeuring te weigeren, indien er bezwaren
bestaan tegen een ondergeschikt punt van bedoeld besluit.
Een machtiging vooraf daarentegen kan reeds verleend
worden, indien alleen de algemeene strekking van het te
nemen besluit bekend is.
Nu schrijft art. 6 lid 2 I. G. O. evenwel voor, dat bedoelde
machtiging niet verleend wordt, dan na gebleken instemming
van de meerderheid van de kiesgerechtigdenvergadering.
In de praktijk zal dus als regel het gedetailleerde instemmings-
besluit van de vergadering van kiesgerechtigden aan het
college van gecommitteerden ter goedkeuring worden voor-
gelegd, doch het kan ook op een andere wijze plaatsvinden,
zoodat het college van gecommitteerden dan alleen kennis
krijgt van de hoofdpunten van het genomen besluit, zoodat
het mogelijk is, dat na het verleenen van de machtiging
in het besluit gedetailleerde bepalingen voorkomen, waar-
tegen het college van gecommitteerden ernstige bedenkingen
zou kunnen hebben.
Zooals uitvoeriger uiteengezet op de bladz. 17 en 26 acht
ik het voor de daarbedoelde besluiten gewenscht, dat deze
niet in werking treden dan na door het college van gecommit-
teerden goedgekeurd te zijn geworden.
Een zelfde regeling acht ik eveneens te prefereeren in
al die gevallen, waarin volgens de thans geldende regelen
voorafgaande machtiging moet worden verleend door be-
doeld college.
HOOFDSTUK IX.
DE GELDMIDDELEN VAN DE INLANDSCHE
Art. i6 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie
houdt in:
„Het desahoofd is bevoegd om—met inacht-
neming der plaatselijke gebruiken en van de
door den regentschapsraad gestelde regelen
tot beperking dier heffingen binnen billijke
grenzen — in verband met het bepaalde bij de
artt. 3, 4 en 7 de ingezetenen der desa te doen
oproepen tot het presteeren van gemeente-
diensten.
Waar van bestuurswege anderen met het
dagelijksch beheer en de zorg voor de in-
standhouding van gemeentel ij ke werken zijn
belast, kan de bij de vorige alinea omschreven
bevoegdheid, voor zoover noodig, aan die in-
stellingen of personen worden overgedragen.quot;
Gemeentediensten kunnen dus gevorderd worden:
iquot;. voor de bezoldiging van het desahoofd en de desa-
bestuursleden ;
2°. tot bijstand van het desahoofd ter richtige vervuUing
van zijn politietaak en zijn andere publiekrechtelijke
bevoegdheden ten behoeve van de Inlandsche Gemeente.
3quot;. voor de instandhouding en bruikbaarheid der gemeente-
lijke openbare werken.
In het algemeen worden de diensten onder bedoeld
met den in het spraakgebruik gebruikelijken naam van
pantjendiensten aangeduid, waaronder evenwel nog meer
valt dan de eigenlijke gezegde pantjendiensten. Sinds 1926
is het mogelijk krachtens alinea 5 van art. 128 van de Indische
Staatsregeling om in het algemeen aan de Inlandsche
Gemeenten de bevoegdheid te geven om belastingen te
heffen, onder welke belastingen de gemeentediensten, als
zijnde een belasting in arbeid, toch feitelijk eveneens vallen.
Waar art. 4 I. G. O. spreekt van het beheer en de huis-
houdelijke belangen der Gemeente, waaronder dus de ge-
heele autonome taak der Inlandsche Gemeente valt, is
de nadere aanhahng van art. 7 in art. 16 volmaakt overbodig.
De politiefunctieën van het desahoofd in art. 4 I. G. O.
bedoeld, vormen slechts een klein gedeelte van zijn omvang-
rijke zelfbestuurstaak.
Vat men deze politietaak op als een hem opgelegde
Land staak, dan is het wel eigenaardig, dat door hem daarvoor
g e m e e n t ediensten gevorderd kunnen worden. In de praktijk
worden ook voor andere door hem te verrichten zelfbestuurs-
werkzaamheden bijv. voor het aanleggen van tertiaire
irrigatieleidingen gemeentediensten gevorderd.
Blijkbaar in navolging van art. 48 van de Indische Staats-
regeling wordt aan den regentschapsraad opgedragen om
regelen vast te stellen tot beperking dier diensten binnen
billijke grenzen. De regentschapsraden worden hierdoor
weder met een moeilijke taak belast, omdat iquot; zij verschil-
lende regelingen zullen moeten vaststellen n.1. eenerzijds
de regeling van de gemeentediensten, anderzijds de regeling
van de eigenlijk gezegde pantjendiensten en daarnaast
nog die van andere diensten.
Dergelijke regelingen zullen slechts weer eenige zeer
ruim gestelde maxima kunnen inhouden, welke in verband
met de groote differentiatie tusschen de verschillende
desa's nauwelijks van eenig nut kunnen zijn.
In een welvarende desa zullen bijv. als regel alle pantjen-
vgl. Encyclopaedie, 591.
-ocr page 130-diensten afgekocht worden, in armoedige desa's daarentegen
zullen de pantjendiensten in hoofdzaak in arbeid gepresteerd
worden.
Gemeentediensten zullen in kleine dichtbevolkte desa's
heel wat lichter kunnen zijn dan in groote dunbevolkte
desa's. In vlaktedorpen zullen veel gemeentediensten ge-
vorderd moeten worden voor het onderhoud van tertiaire
irrigatieleidingen en desawegen, in bergdorpen, waar geen
sawahs voorkomen en, waar de wegen in den regel slechts
bestaan uit voor mensch en rijdier begaanbare voetpaden,
zijn daarentegen weinig van deze diensten noodzakelijk.
Waar het er toch op aankomt om aan deze diensten be-
perkingen te stellen, is het dan niet den aangewezen weg
om de dorpsvergadering, welke vrijwel geheel uit belang-
hebbenden bestaat, de bevoegdheid te geven, welke thans
aan den regentschapsraad is opgedragen.quot;^
Deze vergadering is toch zeker ook wel in staat eenige
maxima-getallen vast te stellen, terwijl dan tevens vol-
ledig rekening gehouden kan worden met alle plaatselijke
verschillen.
Indien dergelijke besluiten dan tevens aan een preventief
goedkeuringsrecht van het college van gecommitteerden
onderworpen worden, waarbij het verplicht advies van den
assistent-resident moet worden overgelegd, bestaan er
tevens voldoende waarborgen, dat er geen onredelijke
regelingen worden vastgesteld, terwijl er aan den anderen
kant eveneens iets meer terecht komt van de desa-autonomie.
Er bestaat voorts nog een tegenstrijdigheid tusschen de
artikelen 3 en i6 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie.
Bij art. 3 wordt aan den regentschapsraad in zeer voor-
zichtige bewoordingen de facultatieve regeling van
de pantjendiensten opgedragen, terwijl bij art. 16 aan den
regentschapsraad de imperatieve regeling van deze
diensten wordt opgedragen. Op grond van het adagium
„lex speciahs derogat lege generaUquot;, zal derhalve art. 16 alleen
van toepassing zijn voor de regeling van gemeentediensten,
doch niet voor die van de pantjendiensten. Bij herhaling
is evenwel uiteengezet, dat dergelijke door den regent-
schapsraad vastgestelde regelen louter van papieren waarde
zijn, ook al omdat er niet de minste waarborgen bestaan,
dat aan dergelijke regelingen in de praktijk de hand zal
worden gehouden.
Anders is dit bij de regeling van de heerendiensten,
waarvoor van boven af eveneens regelen tot beperking
dier diensten worden gesteld, doch deze regelingen houden
in de eerste plaats veel meer rekening met plaatselijke
verschillen, omdat zij gewestgewijze of voor gedeelten van
gewesten vastgesteld zijn geworden, terwijl deze diensten
ook van boven af gevorderd worden, zoodat dus toezicht
gehouden kan worden, dat de gestelde maxima-termijnen
niet overschreden worden; t. a. v. de gemeentediensten
worden evenwel door den regentschapsraad regelen tot
beperking gesteld, doch de vordering van deze diensten gaat
geheel buiten den regentschapsraad om, zoodat de regent-
schapsraad geen toezicht kan houden, of aan de door haar
vastgestelde regelen werkelijk de hand gehouden wordt.
Omdat het voorts ook nog een hooge uitzondering zal zijn,
dat de gemeentedienstplichtigen op de hoogte zullen zijn
met deze door den regentschapsraad vastgestelde regelen,
zullen misbruiken in de heffingen alleen weer voorkomen
kunnen worden door een tijdig ingrijpen van Bestuurswege.
Gemeentedienstplichtig zouden volgens de redactie van
art. i6 zijn, de ,,ingezetenen van de desaquot;. Hoewel het
begrip desa-ingezetene niet geheel vaststaat, (vgl. het hier-
boven op bladz. 40 en 41 vermelde) is dit begrip in dit
artikel in ieder geval veel te ruim, omdat hieronder tevens
de vrouwen, kinderen, gebrekkigen en bejaarden vallen.
Inplaats van de woorden ,,ingezetenen der desaquot; had beter
gesproken kunnen worden van „zij, die volgens het plaatselijk
gebruik daarvoor in aanmerking komen.quot;
De 2e alinea van art. 16 houdt verband met de slotwoorden
van art. 4; dus in het algemeen is het desahoofd bevoegd
tot het vorderen van gemeentediensten, doch de 2e alinea
van art. 16 maakt het eveneens mogelijk, dat een der desa-
bestuursleden deze diensten vordert tot bijstand ter ver-
vulling van de aan hem opgedragen taak.
Zoo zal, indien door een bandjir een irrigatiedam is weg-
geslagen, de betrokken dorpsirrigatiebeambte zelf desa-
dienstplichtigen kunnen oproepen tot herstel van bedoelden
dam.
Niet duidelijk in de 2e alinea van art. i6 is, wat met de
woorden ,,van bestuurswegequot; bedoeld wordt en wat dat
voor ,,instellingenquot; zijn, waaraan eveneens de bevoegdheid
tot het vorderen van gemeentediensten kan worden toegekend.
Met ,,van bestuurswegequot; kan m. i. niet bedoeld zijn het
Europeesch en Inlandsch bestuur, hoewel in de praktijk
tal van gemeentediensten juist op instigatie van dat bestuur
gevorderd worden; — men denke bijv. aan het herstel van
een door suikertransport stukgereden desaweg of het schoon-
maken van tertiaire irrigatieleidingen, hetgeen in den regel
eerst plaatsvindt, nadat de betrokken administrateur van
de suikeronderneming of ambtenaar van de betrokken
irrigatieafdeeling over den slechten toestand dienaangaande
bij het Europeesch of Inlandsch Bestuur gerapporteerd heeft,
waarna een ,,perintah aloesquot; aan het betrokken desahoofd
gegeven wordt. Adam merkt dienaangaande op ,,veel
zorg werd en wordt nu nog, vrijwillig althans aan deze
openbare werken niet besteedquot;.
Voorts dient de aandacht gevestigd te worden op art. ii
van het Inlandsch Reglement, volgens welk artikel aan de
dorpshoofden door het bestuur gelast kan worden nacht-
wachtdiensten in te stellen.
In geen van deze gevallen worden evenwel door het
Europeesch en Inlandsch Bestuur ,,anderen met het
dagelij ksch beheer en de zorg voor de instandhouding der
gemeentewerkenquot; belast. Wordt met „van bestuurswegequot;
bedoeld het z.g. desabestuur dan is het evenmin duidelijk,
aan wie nog meer opdracht gegeven kan worden om gemeente-
diensten te vorderen.
De eenige mogelijke verklaring is, dat met ,,van bestuurs-
») Adam, 8i.
-ocr page 133-wegequot; bedoeld wordt het desahoofd, die een gedeelte van
zijn taak kan delegeeren aan de z.g. desabestuursleden,
welke beambten dan ook uitsluitend bedoeld kunnen zijn
met de woorden ,, ander enquot; of ,,aan die instellingen of
personenquot;. In plaats van de woorden ,,van bestuurswegequot;
hadden dan ook beter de woorden ,,vanwege het desahoofdquot;
gebruikt kunnen worden. De ,,Handleiding Inlandsch Ge-
meentebeheerquot; geeft als toelichting op dit artikel, welke
toelichting weer ontleend is aan Bijblad 6576:
,,Dit lid heeft betrekking op dezelfde gevallen als bij de
laatste zinsnede van art. 4 bedoeld, dat bijv. de zorg voor
de bevloeiing der bouwvelden of eenig ander onderdeel der
algemeene taak van het desabestuur is opgedragen aan
bijzondere hchamen of vaste personen in de desa.quot;
Bijzondere lichamen in de desa zijn bijv. de desabank,
doch gesteld het geval, dat het bestuur van die bank over
gemeentedienstplichtigen wenscht te beschikken, dan zal de
machtiging daartoe toch wel van het desahoofd en niet van
het Europeesch of Inlandsch Bestuur uitgaan.
Het desahoofd kan alleen het vorderen van gemeente-
diensten delegeeren, voor zoover deze benoodigd zijn voor
de instandhouding van gemeentelijke werken, dus de eigenlijk
gezegde pantjendiensten vallen er niet onder en evenmin
gemeentediensten, die gevorderd worden voor niet-gemeente-
lijke werken, bijv. het blusschen van een boschbrand of
voor zelfbestuurswerkzaamheden. In de praktijk wordt
evenwel in den regel aan deze beperking weinig de hand
gehouden.
Over het algemeen vallen onder de desadienstplichtigen
alle heerendienstplichtigen, doch ook worden desadiensten
gevorderd van personen, die niet heerendienstplichtig zijn,
vooral in streken, waar het grondbezitter-zijn het voornaamste
criterium voor de heerendienstplicht is, terwijl nog grooter
aantal personen gedeeltelijk desadienstplichtig is (vgl. de
staten I overgelegd bij het „Eindverslag Laceullequot;) Gemeente-
diensten worden vooral gevorderd voor het onderhoud
') Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 42.
-ocr page 134-der gemeentelijke openbare werken, als het onderhoud van
desawegen, herstel van desabruggen, aanleg en onderhoud
van desairrigatiewerkjes, dus voor werkzaamheden, welke
vallen binnen de zuiver autonome taak van de desa, doch
ook voor de zelfbestuurswerkzaamheden worden deze
diensten zeker niet in mindere mate gevorderd, zooals voor
het snijden van padi voor het geval er een padiproefsnit
gehouden wordt, voor het aanleggen van tertiaire irrigatie-
leidingen en vooral voor het verrichten van politiediensten
gedurende den nacht door het bezetten van wachthuisjes
en het patrouilleeren door de desa.
Het is anders weer uiterst moeilijk om precies uit te maken,
of deze laatstgenoemde diensten ten behoeve van de zelf-
bestuurstaak gepresteerd worden, of niet, waar in ieder
geval het eigen belang van de desa in hooge mate bij deze
diensten gemoeid is.
Over het algemeen leggen de desadiensten een vrij zware n
last op de bevolking. Pogingen tot verlichting van deze
diensten loopen dikwijls op niets uit. Een vervanging van
de desapolitiediensten door bezoldigde politiedienaren is
bij herhaling mislukt, omdat de bevolking zich veiliger
gevoelt bij een bewaking van hun eigen desagenooten, daar
deze bewakers evenveel belang hebben bij een goede bewaking
als de bewaakten en het wederkeerigheidssysteem hen tot
een goede plichtsvervulling aanzet, of om het korter te zeggen
de bewakers beschouwen de bewaking als hun eigen zaak.
Van bezoldigde politiedienaren daarentegen, die, omdat
zij zelf vaak niets bezitten, en dus niet de minste interesse
bij een goede bewaking hebben, gaat lang zoo'n goede
plichtsvervulling niet van uit.
Art. 17 van de Inlandsche Gemeente-Ordonnantie luidt:
„Regelingen ter voorziening in gemeente-
lijke behoeften van den bij alinea i van het
vorig art. bedoelden of anderen aard, anders
dan door het vorderen van bij beurtwisseling
vgl. eveneens Laceulle, I, 31, 32, 42.
-ocr page 135-door de gezamerilij ke dienstplichtige inge-
zetenen van de desa of het gehucht te ver-
richten persoonlijke diensten, mogen — voor
zooveel zij niet door het bestuur zijn be-
volen — niet in toepassing worden gebracht
dan na verkregen toestemming der meerder-
heid van de tot het kiezen van een desahoofd
gerechtigde ingezetenen der gemeente.quot;
Dit artikel is zeker het merkwaardigste artikel van de
Inlandsche Gemeente-Ordonnantie. Niet alleen wordt hierbij
aan het Europeesch en Inlandsch Bestuur plotseling belang-
rijke bevoegdheden gegeven om in de autonomie van de
desa in te grijpen, doch voorts wordt hierbij tevens aan de
vergadering van kiesgerechtigden een exorbitante macht
over hun mededorpsgenooten gegeven.
Het artikel handelt over „regelingen ter voorziening
in gemeentelijke behoeftenquot;, dus hieronder vallen zoowel
de eigenlijk gezegde gemeentediensten als de pantjendiensten
en de sojodiensten (ngahiras- of sambatan); dat zijn diensten
tot hulpbetoon bij het bewerken der ambtsvelden van
desahoofden en bestuursleden.
De woorden „van den bij alinea i van het vorig art.
bedoelden of anderen aardquot; doen eveneens zien, dat met
die regelingen ter voorziening in gemeentelijke behoeften
niet alleen de gemeentediensten bedoeld worden, doch
tevens de pantjen- en sojodiensten, terwijl voorts nog
gesproken wordt van „anderequot; diensten, hetgeen derhalve
diensten moeten zijn, welke voorzien noch in gemeentelijke
behoeften, noch in behoeften van het desahoofd of de desa-
bestuursleden en evenmin dienen om het desahoofd de
vervuUing van zijn zelf bestuur staak mogelijk te maken;
welke die diensten van anderen aard zijn, is derhalve
van te voren niet aan te geven.
Beter dan art. i6 spreekt art. 17 niet van „de ingezetenen
Laceulle, I, 40.
-ocr page 136-der desaquot;, doch van de ,,gezamenHjke dienstplichtige
ingezetenen van de desaquot;.
Met de woorden „voor zooveel zij niet door het bestuur
zijn bevolenquot; wordt, in tegenstelling met de beteekenis
aan de woorden „van bestuurswegequot; in art. i6 lid 2, te
hechten, het Europeesch en Inlandsch Bestuur bedoeld.
Welke zijn de diensten, die door het Bestuur bevolen
kunnen worden. Adam noemt als voorbeeld, dat indertijd
aan den Resident van Besoeki de bevoegdheid gegeven
is om ter bestrijding van het rietbranden- en pestgevaar
buitengewone gemeentelijke diensten op te leggen.
Die voor bestrijding van het rietbrandengevaar gevorderde
gemeentediensten werden voornamelijk bij wijze van straf-
maatregel gevorderd, en kunnen derhalve als diensten van
„anderen aardquot; beschouwd worden.
Ook voor het blusschen van boschbranden in de bosch-
reserve, gelegen binnen de beheerskring van de desa, worden
van Bestuurswege geregeld desadienstplichtigen opgeroepen.
Het is anders wel bevreemdend, dat hier aan het Bestuur
zoo onverwachts een zoo diep in de autonomie van het
dorp ingrijpende bevoegdheid gegeven wordt, temeer waar
in geen der voorgaande artikelen, met uitzondering van
art. 3 I. G. O., van een dergelijke taak van dit Bestuur ten
aanzien van de desa gerept wordt, sinds de vroegere aan het
Hoofd van Gewestelijk bestuur en den Regent opgedragen
bevoegdheden respectievelijk aan den regentschapsraad en het
college van gecommitteerden overgedragen zijn geworden.
Ten aanzien van andere rechtsgemeenschappen wordt een
dergelijk ingrijpen in de autonome taak in den regel eerst
mogelijk in het geval, dat door die rechtsgemeenschappen
deze taak grovelijk verwaarloosd wordt; volgens art. 17
kan het bestuur ten allen tijde ingrijpen en niet alleen,
zooals reeds uit de aangehaalde voorbeelden blijkt in geval
van verwaarloozing.
Voorzoover gemeentediensten, doch ook pantjendiensten,
sojodiensten en „diensten van anderen aardquot; niet bij beurt-
'■) Adam, 109, 120.
-ocr page 137-wisseling gevorderd worden, is de toestemming van de
vergadering van kiesgerechtigden noodig, hetgeen weer een
hoogst eigenaardige regehng is, zooals nader uiteengezet
zal worden.
In de ,, Handlei ding Inlandsch Gemeentebeheerquot; wordt
bij dit artikel als toehchting gegeven: ,,De bedoeling van
dit artikel is langzamerhand een vasten stelregel ingang
te doen vinden voor het treffen der talrijke schikkingen van
den daarbij aangeduiden aard bijv. aanwijzing van bepaalde
lieden voor zekere soorten van diensten, levering van een
bepaalde onderling overeengekomen hoeveelheid padi of
betaling van een zekeren geldsom in plaats van de pantjen-
diensten, overdracht van het maken van de verschillende
desabouwwerken als bruggen of wachthuizen; het heffen
van bijdragen voor of het omslaan van een bepaald bedrag
aan kosten over de daarvoor in aanmerking komende
personen.quot;
Het komt mij voor, dat niet alle genoemde voorbeelden
even gelukkig gekozen zijn, m. i. valt er niet onder het geval,
dat de pantjendiensten door een gedeelte der bevolking
afgekocht worden, omdat die pantjenafkoopregelingen toch
algemeen gesteld zijn, zoodat ieder zelf kan beshssen,
of hij al dan niet tot afkoop zal overgaan, of die diensten
in arbeid zal presteeren.
Om evenwel een in de praktijk veelvuldig voorkomend
voorbeeld te noemen; het komt in verschillende desa's
voor, dat niet van alle daarvoor in aanmerking komende
personen een vaste jaarlijksche bijdrage voor het desa-
schoolfonds geheven wordt, doch dat eenige welgestelde
sawahbezitters deze verplichting voor de geheele desa op
zich nemen, waartegenover zij dan van gemeentediensten
vrijgesteld zijn geworden.
Hoewel het opschrift van de vierde afdeeling melding
maakt van gemeentediensten „en andere gemeentelijke
heffingenquot; wordt in art. 17 bepaaldelijk van „persoonlijke
dienstenquot; en „bij beurtwissehngquot; gesproken, zoodat het
1) Handleiding Inlandsch Gemeentebeheer, 42, 43.
-ocr page 138-heffen van geldelijke bijdragen toch eigenlijk hiermede
niet bedoeld kan zijn.
Bij herhaling komt het evenwel voor, dat gemeente-
diensten niet bij beurtwisseling gevorderd worden en dit dan
in den regel om de eenvoudige reden, dat het uitkomen
van alle gemeentedienstplichtigen in verband met de te
verrichten werkzaamheden niet noodzakelijk is, bijv. voor
het herstel van een desabrug of desairrigatiedam of het
onderhoud van een irrigatieleiding of desaweg.
Het zou evenwel absurd zijn om voor al deze gevallen
telkens de vergadering van kiesgerechtigden bijeen te
roepen, om bijv. te doen beslissen, dat een bepaalde
desairrigatiedam door 20 met name genoemde gemeente-
dienstplichtigen hersteld zal worden; in de praktijk komt
dit dan ook niet voor en geschiedt het herstel door
personen, die daarbij het meest geïnteresseerd zijn, in
onderling overleg en met toestemming van de dienstplich-
tigen zelve.
Van de in de „Handleiding Inlandsch Gemeentebeheerquot;
genoemde voorbeelden valt bij nadere beschouwing feitelijk
geen enkele onder art. 17 I. G. O.
Aan dergelijke als in de ,, Handlei dingquot; genoemde rege-
lingen zou bovendien een hoogst gevaarlijke kant verbonden
zijn; het zou toch buitengewoon gemakkelijk zijn voor de
vergadering van kiesgerechtigden om op deze wijze bepaalde
lasten op eenige niet bijzonder gewilde gemeentegenooten
af te schuiven, waardoor op deze personen onbillijke en
onevenredige lasten zouden kunnen worden gelegd.
Een treffend voorbeeld is mij uit de praktijk bekend,
hoewel dit geen betrekking heeft op gemeentediensten toch
een goede illustratie is van de buitensporigheden, waartoe de
in art. 17 aan de vergadering van kiesgerechtigden verleende
macht kan voeren: In een viertal desa's van een regentschap
in Oost-Java genoten een aantal desalieden het plukrecht
van eenige complexen door het gouvernement geaban-
donneerde koffietuinen, omdat zij afstammelingen waren
vgl. o. a. Laceulle, I, 41; II, 596; de Stoppelaar, 124, 125.
-ocr page 139-van de personen, die deze koffieboomen indertijd als cultuur-
dienstplichtigen geplant hadden.
Bij besluit van de betrokken dorpsvergaderingen werd nu
evenwel een beslissing genomen, dat bedoelde personen
hun rechten op die tuinen aan de betrokken desa's af moesten
staan alleen op grond van het feit, dat de gemeenschap
deze tuinen beter zou kunnen exploiteeren dan betrokkenen
zelf en dat de opbrengsten van die exploitatie in de desa-
kassen van meer algemeen nut zouden zijn dan indien
betrokkenen deze inkomsten voor hun eigen onderhoud
aanwenden. Deze desabeslissingen, welke vreemd genoeg
niet dadelijk vernietigd zijn geworden, werden genomen,
zonder dat het bleek, dat de plukgerechtigden met deze
maatregel instemden en zonder eenige schadevergoeding
voor het derven van dit plukrecht.
Art. 17 maakt het mogelijk, dat door een meerderheid
aan een minderheid (bijv. alle ongehuwde mannen) een
onbillijke en zware last wordt opgelegd, welke beslissingen
als zijnde van de vergadering van kiesgerechtigden
afkomstig, niet voor vernietiging door het college van ge-
committeerden vatbaar zijn, hetgeen een exorbitante be-
voegdheid genoemd mag worden. Dat dergelijke onbillijke
besluiten niet denkbeeldig zijn, bewijzen eveneens de door
Gondokoesoemo in bijlage I onder de no's 4 en 5 genoemde
besluiten, welke evenwel afkomstig waren van de vergadering
van deelgerechtigden.
Er rest thans nog evenwel steeds de beantwoording van
de vraag, welke diensten bij art. 17 bedoeld worden, daar
noch de in de „Handleiding Inlandsch Gemeentebeheerquot;
genoemde voorbeelden er onder vallen, noch in de praktijk
die diensten, welke wegens het ontbreken van den nood-
zaak daartoe niet van alle, doch slechts van een gedeelte
der gemeentedienstplichtigen gevorderd worden.
Naar mijn meening vallen onder dit artikel evenwel
alle regehngen, waarbij bepaalde personen geheel of
van een bepaalde categorie (bijv. de pantjendiensten) van
gemeentediensten vrij gesteld worden. Hiertoe behooren
O. a. de „anggoeransquot;, dat zijn die personen, die tegen betaling
van een vaste som bijv. ƒ lo.— of ƒ 15.— per jaar voor de
bezoldiging van een desabestuurslid, aan wien hij bepaaldelijk
toegewezen is, zorg draagt, doch die op grond van deze
prestatie dan ook vrijgesteld is van het verrichten van
gemeentediensten; eveneens vallen hieronder die personen,
welke hierboven reeds genoemd zijn, die n.1. voor de jaarlijk-
sche inkomsten van het desaschoolfonds zorgdragen.
Weliswaar zijn bedoelde personen wegens de vrijstelling
van de gemeentediensten tot andere prestaties verplicht,
doch de kiesgerechtigdenvergadering dient te beoordeelen,
of die nieuwe lasten een behoorlijke compensatie zijn voor
de verleende vrijstelling. Vgl. het antwoord in den Volksraad
van den Regeeringscommissaris voor de bestuurshervorming
aan den Regent van Bandoeng gegeven: ,,Art. 17 ziet op
gevallen, dat b.v. aan een timmerman wordt opgedragen
alle timmermanswerk voor de desa te verrichten tegen
vrijstelling van andere diensten of dat een ingezetene belast
wordt met de levering van bamboe voor een desawachthuisje
en dan niet mede behoeft te helpen aan den herstellings-
arbeid. Toestemming van de kiesgerechtigden wordt hier
gevorderd om te voorkomen, dat het desahoofd vriendjes
zou bevoordeelen door hen tegen een zeer lichte andere
taak vrijstelling van desadiensten te verleenen.quot;
M. i. valt hieronder alleen het eerstgenoemde geval,
waarbij algeheele vrijstelling van desadiensten wordt
verleend, niet het tweede geval, waarbij slechts vrijstelling
verleend wordt van een gedeelte der eigenlijk gezegde
gemeentediensten.
Dat dienaangaande ernstige misstanden voorkwamen,
bewijst wel het vermelde in de Encyclopaedie^): „Behalve
deze bestuurders vond men vroeger in vele dorpen nog
personen, aan wie geen bepaalde werkzaamheden waren
opgedragen, maar die door rijkdom een bijzondere positie
vgl. o. a. Laceulle, II, 444, 608; de Stoppelaar, 16, 17.
Handelingen Volksraad 1925, bladz. 1128.
Encyclopaedie, 592.
-ocr page 141-innamen, vrijgesteld waren van verplichte diensten en ambts-
velden ontvingen; er waren dorpen, waar meer dan een
vierde soms de helft der sawahbewerkers zoo begunstigd
werd.quot;
Bijblad 6576 spreekt van „de veelvuldig zich voordoende
op- of overdracht door de gemeente van een speciale taak
aan bijzondere personen tegen toekenning van een belooning,
in den vorm van het genot van een bijzonder aandeel in den
gemeentegrond, ontheffing van zekere verplichtingen of
toekenning van zekere geringe inkomsten.quot; M. i. vallen er
alleen regelingen onder, die een algeheele ontheffing van
zekere verpHchtingen medebrengen.
Op een andere plaats heet het weer 2): ,,aanwijzing van
bepaalde lieden voor zekere categorieën van diensten, tenzij
als vervangers der eigenlijke dienstplichtigen, hetzij bij
wijze van verdeeling van arbeid, levering van een onderling
overeengekomen hoeveelheid padi of betaling van zekere
geldsom in stede van de aan het dorpsbestuur verschuldigde
persoonlijke diensten, overdracht van den bouw van een
gemeentelijk wachthuis, van een brug of ander werk van
dien aard aan een of meer personen tegen afstand voor
zekeren tijd van het gebruik van communale sawahvelden
en dergelijke.quot;
Deze voorbeelden vertoonen veel overeenkomst met die
in de „Handleiding Inlandsch Gemeentebeheerquot; genoemd,
doch vallen m. i. geen van alle onder de regelingen in art. 17
bedoeld.
Dergelijke regelingen worden steeds vastgesteld met
goedkeuring van de rechtstreeks daarbij betrokken personen,
aan wie die bijzondere lasten worden opgelegd, terwijl voor
die gevallen de voorgeschreven instemming van de ver-
gadering van kiesgerechtigden alleszins te motiveeren is
om ongewenschte bevoordeeling van bepaalde personen
te voorkomen.
Zooals reeds opgemerkt spreekt het opschrift van de
1) Bijblad 6576, bladz. 51-
Bijblad 6576, bladz. 8i;.
vierde afdeeling van gemeentediensten ,,en andere gemeente-
lijke heffingenquot;. Hoewel met deze andere gemeentelijke
heffingen in de eerste plaats de pantjen- en sojodiensten
bedoeld zijn, vallen hier toch ook heffingen onder, welke
geheel het karakter van belastingen dragen en inderdaad
ook reeds geregeld geheven werden, vóórdat bij art. 128
lid S van deze belastingwetgevende bevoegdheid van de
Inlandsche Gemeenten gerept werd (vgl. eveneens Bijblad
6576). Bedoelde heffingen hebben echter geen dwingend
karakter.
Onder deze heffingen komen zoowel geregelde vaste
jaarlijksche heffingen voor als op ongeregelde tijden vast-
gestelde losse heffingen. Tot die vaste heffingen behooren
O. a. de in tal van desa's gevorderde jaarlijksche bijdragen
voor het schoolfonds.
De losse heffingen dienen hoofdzakelijk voor het bekostigen
van openbare werken, doch eveneens worden zij voor andere
doeleinden geheven, zooals voor den aankoop van gronden
voor de vorming van ambtsvelden e. d.
Vrijwel steeds worden deze heffingen bij dorpsbesluit
vastgesteld, terwijl de algemeene benaming hiervan ,,oeroe-
nanquot; is.
Vele van deze heffingen dragen het karakter van een
hoofdelijken omslag.
Er wordt n.1. eerst vastgesteld, hoeveel men in totaal
denkt noodig te hebben, hetzij in geld, hetzij in natura
en daarna wordt dit bedrag omgeslagen over de daarvoor
in aanmerking komende personen.
Het gebeurt slechts zelden, dat bepaalde personen zwaarder
belast worden dan anderen en zoo dit het geval is, dan staat
daar toch als regel een tegenprestatie tegenover.
In verband met de instelling van desakassen worden
tegenwoordig tal van heffingen gedaan, welke het karakter
van indirecte belastingen hebben, zooals bijv. bij het aangaan
van een huwelijk, het koopen en verkoopen van vee, grond
1) Adam, 152; Laceulle, I, 42—44.
vgl. van Vollenhoven, L 558.
of huizen worden bij desabesluit van te voren vastgestelde
bijdragen geheven, welke bedragen dan in de betrokken
desakas worden gestort.
ffoewel een groot aantal van dergelijke heffingen voor-
komen, zijn de jaarlijksche totaal-ontvangsten toch in den
regel niet belangrijk genoeg om hiermede geregeld van
eenig belang zijnde uitgaven te bestrijden, behalve dan in
groote welvarende desa's, zoodat in tal van desa's deze
bedragen in de desakassen opgepot en bij de Algemeene
Volkscredietbank belegd worden. Dit verklaart dan ook de
grootte van de door Laceulle opgegeven bedragen.
Waar van Gouvernementswege alle moeite wordt gedaan
om den belastingdruk te beperken en te verminderen, leggen
deze desaheffingen dikwijls een zwaren last op de bevolking,
terwijl zij aan den handel eveneens onnoodige belemmeringen
in den weg leggen.
Omdat het doel van deze heffingen in de praktijk dikwijls
er op neerkomt om deze bij een bank te beleggen — afgezien
van de bestrijding van enkele vrij onbenullige uitgaven
als voor den aankoop van desaregisters — mag het nut
van deze heffingen vrij problematisch genoemd worden.
Laceulle merkt dienaangaande op: „Zoolang de desa-
kassen slecht gevuld waren, was het alleszins begrijpelijk,
dat het Bestuur zuinigheid bepleitte bij het gebruik ervan.
Soms meende men verstandig te doen uitsluitend de rente
van het desakapitaal aan te wenden en bleven de desagelden
tot aanzienlijke bedragen onbenut ter afdeelingsbank.
In latere jaren — de kassen waren inmiddels versterkt —
is het Bestuur tot het inzicht gekomen, dat het een betere
politiek is om een geldelijk desabeheer in te leiden door
geregeld jaarlijks bedragen uit de desakassen beschikbaar
te stellen voor bouw en herstel van pubUeke werken enz.quot;
Ter illustratie geeft Laceulle dan de volgende cijfers:
jaarlijksche desainkomsten in 1927: 2ii millioen gulden;
jaarlijksche uitgaven in 1925 ƒ 647881.— en in 1926
Laceulle, I, 36, vgl. eveneens de staten V en XIL
Laceulle, I, 36, 37.
ƒ881120.—, uit welke cijfers blijkt, dat het beleggingsidee
nog sterk overheerschend is.
In sommige streken, vooral in het Cheribonsche, zijn
uit deze heffingen groote complexen bouwgrond aangekocht,
welke dus gemeentelijk bezit zijn (sawah titisoro, tanah
rahab of sawah soeksara en door het uitgeven in deel-
bouw geëxploiteerd worden, terwijl de opbrengsten dienen
om de uitgaven van de desa te bestrijden, zoodat het
vorderen van heffingen in geld of gemeentediensten dan
onnoodig wordt.
Ook aan een dergelijk systeem zijn ernstige nadeelen
verbonden, eenerzijds zijn op deze wijze een groot aantal
grondbezitters tot deelbouwer gedegradeerd geworden; aan
den anderen kant wordt de gemeenschapszin sterk verzwakt,
terwijl de bezoldigde diensten, welke in de plaats zijn ge-
treden voor de gemeentediensten niet zulke gunstige resul-
taten opleveren als deze laatste, hetgeen in het bijzonder
geldt voor de nachtpolitie- of nachtwachtdiensten. Laceulle
merkt dienaangaande op: „In Cheribon zijn de desa's
groot-grondbezitters geworden, die soms de ontwikkeling
van de bevolkingslandbouw in den weg staan. De desa's zijn
daar veelal rijk geworden ten koste van den kleinen man.quot;
Volledigheidshalve zij hier nog vermeld, dat de desa's,
behalve de inkomsten uit heffingen in arbeid, geld of natura,
ook nog van andere zijden dikwijls inkomsten ontvangen,
zooals bijdragen van cultuur ondernemingen voor het herstel
van desawegen, enz.
Adam, 85; Laceulle, I, 38 (in 1928 ^/j der totaal oppervlakte der ,,communale
sawahsquot;).
Laceulle, I, 25.
-ocr page 145-Biz.
ambtsvelden 13, 14, 15, 19, 20,
30, 81, iio, 128
anggoeran......30, 126
bale desa.......34, 54
beambten.......7, 8, 9
beheer (der Inl. Gemeente) 5—6
beheerloon credietinstellingen
19, 22
bestuur (desahoofd) . 118, 119
bestuur (Europeesch, In-
landsch) .......122
bestuurders........8
collecteloonen . . 14, 19, 22, 30
college van gecommitteerden:
het verleenen van machtiging
vooraf . . .79, 80, 112, 113
vernietigingsrecht dorpsbe-
sluiten ...... 102—109
college van gedeputeerden 17,
25, 26, 79, 82, 83, 108, 109
comm. van bijstand .... 7
communaal bezitsrecht 2, 43—44,
67, 83, 93—94- 96
cultuurwet Fransen van de
Putte..........I
i deelbouw.....13, 20, 130
desabestuur:
taak 6, 7, 29, 56—57, 65—66
desabestuursleden:
aanstelling en ontslag . . 26—27
verantwoordelijkheid voor
desadiensten.....114—128
desahoofd:
beperking beschikking geld-
middelen ......86—87
bestuurstaak 51—57, 71—76,
114—118
bemiddelaar civiele geschillen
en tuchtrechtspraak ... 64
inkomsten.....11—22, 66
verantwoordelijkheid voor
taakvervulling 48—49, 58—59
verkiezing.......i o— 11
vertegenwoordiger in en bui-
ten rechte . 50—51, 88—89
zelfbestuurstaak . . 60—64, 76
desakassen......87, 128
desaoudsten ... 8, 64, 66, 72
djanggoldiensten . . . 19, 21
, domeinleer......83, 85
I dorpsbeambten .... 29, 58
-ocr page 146-Blz.
dorpsbode........29
dorpsvergadering:
autonome taak.....72—76
medebewindstaak . . . 76—77
Eindresumé Fokkens .... 2
erfelijk individueel bezit 44,
67. 83
gebruiksgerechtigden 44—45, 95
gehuchtshoofden......29
gehuchtsvergadering 28—32,
42—43, 71
gehuchtsvergadering van deel-
gerechtigden . . 32, 43, 95
gewestelijke regelingen . . 2, 14
gewichtige dorpsbesluiten:
74—76, 102
strijdig met wet of algemeen
belang.........105
heerendienstplicht . 32—39, 95
hoofd van gewestelijk bestuur
(keurbevoegdheid) . . 56, 75
inlandsche verponding ... 22
ingezetene (desa) . . . 40—41
kiesgerechtigden . . 32—43,nbsp;95
landsdomein:
onvrij..........85
vrij
lopan,
medebewind. . 60—64, 76—77
menoempang koewat .... 37
onderling hulpbetoon ...nbsp;21
ondernemingskampongs ...nbsp;3
onregelmatige desaheffingen
13, 19. 21,nbsp;30
overeenkomsten onder be-
pantjendiensten 13, 15, 16,
19, 21, 30, 114, IIS, quot;6
particuliere landerijen . .3, 11
plaatsvervangend desahoofd . 28
idem vertegenwoordiging
publicatie van besluiten 100—lor
quorum.
34, 35, 73—74, 96
rechtsvorderingen crediet-
instellingen .......81
rechtswege nietig . . 109—111
regentschapsraad:
regelen aanstelling en ontslag
desabestuur......27
Blz.
•nbsp;85
•nbsp;30
Biz.
idem beheer instellingen enz.
49—50
idem beperking geldmiddelen
86—87
idem gemeentediensten 115—117
idem inkomsten desahoofd en
desabestuur . . . 14—17, 30
idem samenstelling desabe-
stuur ........23—26
sambatan diensten .... 121
samenvoeging van desa's 67—70
sojodiensten . . . 121, 122, 128
titisorogronden 20, 80, 83, 86,
97. 130
Blz.
. 29
uitkeeringen van cultuur-
ondernemingen . 19, 22, 130
vergadering van deelgerech-
tigden 7, 12, 32, 43—45, 94. 96
idem taak.......93. 96
verg. V. kiesgerechtigden 7,
7. 30
verkiezingscommissie . 12, 14
tjarik
zelfbestuur
60—64, 76—77
■ 5—9
9—II
23—26
26—27
11—23
60—64
47—50
65—66
71—77
102—109
51—57
50—51
88—89
Art.
57—59
en 4
en 3
Art. 9 lid I.....28—31
9 lid 2.....89—92
13nbsp;lid I en 2. . . 96—98
13nbsp;lid 3.....93—96
1nbsp;4.......109—113
1nbsp;6.......114—120
1nbsp;7.......120—130
1nbsp;8.......98—lOI
1nbsp;9..........4
20
I. 3
-ocr page 148-Jl-
A
IV, vi
Ä5K
fï
ïêk
t.
I T^f
ÏTt-i,.
De inheemsche arbeider in Nederlandsch-Indië is meer
geneigd tot het verrichten van arbeid ,,in aangenomen werkquot;
(borongan), waarbij hij zelf zijn arbeidstempo kan bepalen,
dan tegen dagloon.
IL
Het is gewenscht, dat in de colleges van gecommitteerden
van de regentschapsraden op Java en Madoera steeds een
ambtenaar van het Europeesch bestuurscorps zitting heeft.
Art. 62 van de Regentschapsordonnantie dient zoodanig
gewijzigd te worden, dat de regentschapsraden op de over-
treding van hun verordeningen dezelfde strafmaxima kunnen
stellen als de stadsgemeenteraden.
IV.
Het bepaalde in art. 13 van Staatsblad 1918 no. 88 (Grond-
huurordonnantie) mist, wat de onderlinge schikkingen om-
trent de tenuitvoerlegging der verplichting tot het verrichten
van diensten aangaat, alle zin en beteekenis.
V.
De verplichting aan den huurder bij artikel 12 onder a van
Staatsblad 1918 no. 88 (Grondhuurordonnantie) opgelegd, is
onbillijk, terwijl de uitzondering, welke in deze zinsnede ge-
maakt wordt ten aanzien van ambtsvelden, welke door de
Inlandsche Gemeente verhuurd zijn, irrationeel is.
Art. 124 van de Regentschapsordonnantie heeft slechts be-
teekenis voor die gevallen, waarbij het college van gedepu-
teerden met het toezicht op de regentschapsraden is belast.
VII.
In verband met de groote vereering, welke door de inheem-
sche bevolking van Nederlandsch-Indië nog steeds bewezen
wordt aan hun vorsten, hoofden en adel en den grooten
invloed, welke deze personen op de bevolking uitoefenen, is
de monarchale Regeeringsvorm in Nederland van groote
psychologische beteekenis voor deze bevolking.
De in den brief van den eersten Gouvernements Secretaris
ddo. 28 Augustus 1931 No. 2042/A (Bijblad op het Staats-
blad van Nederlandsch-Indië 12644) aanbevolen middelen
zijn niet afdoende voor de in opleiding zijnde ambtenaren
van het Europeesch bestuurscorps om zich voldoende eigen
te maken met het desawezen.
Het is niet in het algemeen juist, dat de misdadiger in de
Inlandsche maatschappij na de voldoening van zijn schuld de
gelijke van een ieder ander is; wel is dit het geval, indien hij
zijn straf heeft ondergaan terzake van een misdrijf, hetwelk
volgens de adat niet als een schande wordt aangemerkt.
De bij artikel 129 van de Indische Staatsregeling aan de
ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed,
verleende bevoegdheid tot het maken van reglementen en
keuren van politie, omvat eveneens het vaststellen van
verordeningen zonder strafsanctie.
.....
-
quot;T-.v*
. ■•gt;. ■ 'i. ^ .-HS
Hr lt'ii.
-ocr page 152-■-y .V-
f'
V
i
f
s
M
a-nbsp;s
-ocr page 153-î.
• c»' -•■ | |
. J
t gt;
•f' quot; ^
»
11
{
Trquot; f | |
s; t -V | |
'S
v. quot;
M;
vVyU
-ocr page 154-