-ocr page 1-

PATRI

optimo carissimo

'.«^ly'

ii

Sa,

IIASCE STUDIORUM PRIMITIAS
D. D. D.

AIJCTOK.

-ocr page 2-

'f

omibIihad omïtho

■ snbsp;V- -- ■ Mnbsp;......

. 'T - -nbsp;^^^

-ocr page 3-

SPECIMEN HISTORICO-POLITICÜM

DE OPERE

PETRI DE LA COURT,

quod inscribitur i

AAIVWiJfSIIVG

Igt;ER POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN VAN DE REPüBLIKE

van

HOLLAND EIV W E S T-V B IE S L A I¥ D ,

qüod

ANNÜENTE SÜMMO NÜMINE,

£x auctorixate eectokis magnifici

CORNELII GÜILIELMI OPZOOfflER

.~.o,. „O, „„, „,,nbsp;„„, „„„^ „O,. „„„„.,

nec non

amplissimi SENATUS ACADEMICI consensu,

et

nobilissimae FACULTATIS JUEIDICAE becreto.

SÜMMISaUE IN
JURE ROMANO et HODIERNO HONORIÜÜS ac PRIVILEGIIS
iW ACADEMlt RHEM0.THAJECTI1*IA

HJTE et legitime consequendis,

ERUDIXOllUM EXAJUNI SÜBMITTIT

otto van rees,

Leodiensis,

f

DIE XVII W. .lüNII ANNI MDGCCLI , IIORA II,

trajectiadrhendm,
apüd
B. D E K E M A.
.MDGCCLI.

-ocr page 4-

M^? 'i Tkl-quot;'' Mn- ^'-Tlinbsp;gt;quot;; ; •

-Tauoc) m. lüTm

ïï'l««.! W K A

Î''3 üX À-'

,i[ISÖBS10 lUaUIÜBnbsp;ÏUMilÖb

t ^ - quot;nbsp;' , ' .

•nbsp;rnbsp;atiwu^fet ■

1 s

lt; - -

ÏÏ '

r i

■i

. ... .. quot;/ A

t i 1' quot;I ft

^fc »

-ocr page 5-

V E IIII A N1) E L 1N G

over de ;

AANWIJSIIVG

DER POLÏTIKE GRONDEN EN MAXIMEN
VAN DE REPUCLIKE

van

holland en west-vriesland,

VAN

PIETER DB LA COURT.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

v e ]l h a n d e l t n g

over de :

AANWIJSING

DER POLITIKE GRONDEN EN MAXIMEN
VAN DE REPUBLIRE

Holland en west-vriesland,

vaj)

PIETER DE LA COURT.

EEWE PROEVE

quot;Tot verkhijging van den graad

VAW

in ^ie Riegtiêiï

aa» de

UTBECIITSGHE UOOOElSCIiOOL,

dook

0. YAN REES.

T 11 E C H T ,

b. d eke ma.
18 5 1.

-ocr page 8- -ocr page 9-

T N II O U D.

IIILEIDIIWG.

Doel der Verhandeliiii?. ....... BI. I—TI.

§ 1. levensschets van de coxjrt. BI. II-VUT.

§ 2. geschriften.— Interest van Holland.— Aandeel
Van Johan de Witt aan dit werk. — Historie der Gravelike
^egeering.
— Werken, die ten onregte aan de la Court
Worden toegeschreven. — Sinryke Fahden. — Pransclie en
Engelsche vertalingen der
Aamoijsing . BI. VIII—XVIII.

§ 3. hoofdBEGmsBi.EN. — De Staat liet middel tot bevor-
dering van volks-welvaart. ■— Vrijheid. —
schets van
i^B geschiedenis dier beginselen. — De oude wereld. —
Het privaatregt. — Ilet Christendom. — De Germanen.—
Verdringing van het democratische element door het mo-
narchaal-aristocratische en daarna door het despotische.—
Het leenstelsel. — Onontbeerlijkheid van
waarborgen. —
Landdagen. — Keuren en privilegiën. — Eegt van verzet.—
Toepassing van dit regt in den strijd onzer voorouders
tegen Filips. — Invloed van de studie der klassieke schrij-
vers. —De kerkhervorming.— Gezag van de Heilige Schrift;
^an Aristoteles; van het Eomeinsche regt. •— Politische
schrijvers. — Macchiavelli. — Buchanan. — liottman. —
Languet. — Althusius. — Milton. — Oorsprong der theorie
het maatschappelijk verdrag. — Bodinus. — Pil-
eer--Graswinkel. — Hobbes. — Vrijheidszin onzer voor-

^'^^ers............BI. XVIII—LII.

§ 4-. literatuur ....... BI. LII—LVI.

EEESTE HOOFDSTUK.
politisch standpunt van de i.a court.

^Vat hij als zijn vaderland beschouwt. —- TTolland in

-ocr page 10-

de Middeleeuwen. — Bijzondere band tusschen Holland
en Zeeland. •— Yerliouding van Holland tot de overige
Nederlandsclie gewesten. — De Unie van Utrecht. — Het
streven van Holland naar een overwegenden invloed.—
Onzekerheid van het staatsregt der llepubliek. — Verslap-
l^ng van den hand tusschen Holland en Zeeland. •—
Tegenstrijdige belangen van Holland en de Unie.— Geest
van afzondering en egoïsme. ...... BI. 1—.17.

TWEEDE HOOFDSTUK.

grondtrekken' van het stei.sel van de i.a court.

Wat hij door welvaren verstaat.— Heerschappij van het
materieel belang in zijnen tijd. — Hollands natuurlijke
voordeden en lasten. — Onderling verband tusschen de
verschillende takken der nijverheid. — Geringschatting
van landbouw en veeteelt. ■— Schets der geschiedenis van
de opkomst van handel en zeevaart.— Grondzuilen van

Hollands welvaart..........BI. 18 -84.

DERDE HOOFDSTUK.

maatregei.en ten behoeve van vreemdelingen.

Godsdienstvrijheid en een open burgerschap als de
beste middelen, om vreemdelingen in het land te lok-
ken.................BI. 35.

§ 1. Waarin de godsdienstvrijheid, door de la Court be-
doeld , bestaat. ■— Verbittering der predikanten over zijne
gevoelens. — Verbeurdverklaring van de
Aanwijsing. ■—
Hoe de Staten van Holland ten opzigte der godsdienst-
vrijheid handelden.'— Gevoelens van
Boxhorn en Hu-
her.
Ware grond der onbekrompene staatkunde van
Holland.— Vorderingen van het staatsregt ten opzigte
van de verhouding tusschen Kerk en Staat. BI. 3G—54-.

§ 2. Gronden voor een open hnrgerschap. — Vrees voor

-ocr page 11-

van dezelfde staatkunde bij andere na-

■ • • .......BI. 55—57.

VIERDE HOOFDSTUK.

maatregelen ten behoeve van ingezetenen.
§ I. Vrijkeid van handel en nijverheid.— Wat de la
Uurt daaronder verstaat. _ Gronden tegen het privi-
der O I. Conipagnie en de gilden.Zijne beant-
^'oording van de voornaamste tegenwerpingen. - Ia
hij oorspronkelijk was. - Of hij zijne denk-
bee den aan Johan de Witt kan ontleend hebben. ^

h ontwikkeHng der wetenschap
Wt mtgeoefend. . ........^^^^ ^

^ 2. Regeling van het helastingstehel inhetlelang van
best. r, ^^ Court aangaande de
p ;. ..........82-89.

.............BI. 89—94.

VIJFDE HOOFDSTUK.

biiitenland8che staatkunde,
'-»t hierbij op den voorgrond staat. . . BI 93

f!!nbsp;^^^^^ het handhaven dèr

-nbsp;redenen, die tot oorlog

^onnbsp;Bescherming en bevestiging der gren-

^Ven^vi^T quot;quot; dwingen. - N,,a.akelijkheid om het

van j 1 '''''nbsp;handhaven. - Staatkunde

do .Afo 1nbsp;~nbsp;van Holland in

j ^ gt;^dsche aangelegenheden. - Bezorgheid voor Frank-

\ % Y '...........BI. 96—109.

erbonden met vreemde mogendheden. — Trarftaten

de gevolgen

tien

-ocr page 12-

van vriendscliap en handel. - Defensive en ofiensive allian-

tiën - Verbonden met zwakkere mogendheden. - Macclua-

vellistische staatkunde-van de la Oourt. - Naauwgezeüje.d

van Johan de Witt in het naleven der tractaten. - Welk
oordeel de politiek onzer voorouders in het algemeen ver-
dient.- Yerbonden met
Frankrijk, Spanje en Engeland.-

Gevoelens van de Witt daaromtrent . . BI. 109-lSl.
3.
Koloniën.- Yoordeelen. - Openstelling vooralle

,nbsp;. . BI. 121—1^5.

ingezetenen. .......

ZESDE HOOFDSTUK.
kegemngsvorm.
llepublikeinsche geest aan het einde der Middeleeu-
^.en - Neiging tot aristocratie in de Nederlandsche ge-
westen. - Provinciale Staten. - Verhouding tusschen deze
en den Graaf.- Souvereiniteit
der Staten van Holland.-
Weerzin tegen het gezag der Stadhouders. - Regtvaar-
diging van die gezindheid.- Wat men in
die dagen door
verstond. - Betoog van de la Court, dat eene
re^eering zonder Stadhouder uit den aard der zaak zyne

moest volgen. - Inhoud van de hoofdstukke^

der Aarmiésing , die aan Johan de Witt worden toeg '

schreven.- Of deze werkelijk de schrijver is. - Gevoc ei

van Johan de Witt cn de la Court omtrent de gelykhei

der burgers. - Afkeer van den laatste van eene beperk^

BI 126__

aristocratie. — Besluit............

bijlage A. B. C. en D.nbsp;^^^

Stukken betrekkelijk de aanklagt van den Schout c ®
stad Leiden tegen de la Court wegens het versi^eU ^^

van fameuse libellen.......BI.

bijlage e.nbsp;^^^^^

Onuitgegevenc hoofdstukken uit het
Leiden............

-ocr page 13-

INLEIDING.

Het luisterrijkste tijdvak van onze vaderlandsche ge-
schiedenis is voorzeker dat der eerste stadhouderlooze
legering, onder het bestuur van den Raadpensionaris
Johan de Witt. De jeugdige Staat, bij den vrede van
Munster in de rij der onafhankelijke mogendheden ook
door Spanje erkend, mogt zich dadelijk in een aanzien
verheugen, waardoor hij met de magtigste Rijken bijna
op gelijke lijn werd gesteld. Amsterdam was de voorname
«larkt van Europa geworden. Tot in het verre Noorden

^as de ondernemingsgeest onzer kooplieden doorgedrongen,

hun beleid en moed hadden gelijktijdig in het Zuiden
•^cn Portugezen de rijkste koloniën ontweldigd. Aan Zwe-
en Denemarken werd meermalen de wet voorgeschre-
ven. Engelands hoofdstad trilde bij den donder van het /
^ederlandsch geschut; en terwijl elders het despotisme'

t^r ^^^^^ ^^^nbsp;'nbsp;o^ze voorouders

^egenover den heerschzuchtigeu Lodewijk XIV de burger-
y e en godsdienstige vrijheid van Europa,
ini?^^^'' geschriften dier dagen, wier talrijkheid en
^^^oud van een zeer levendigen burgerzin getuigen , verdie-

eennbsp;^^^^^ ^^^^^^ ^^^^nbsp;schrijver was,

' ® bijzondere opmerkzaamheid. Door de veelzijdigheid

-ocr page 14-

der behandelde onderwerpen zijn zij meer dan andere
o-eschikt, om een dieperen blik in den commerciëlen eu
staatkundigen toestand van ons vaderland te vergunnen.
Zij munten tevens uit door heldere inzigten in de bronnen
en het wezen der volkswelvaart.

Ik heb mij voorgenomen in deze verhandeling het ge-
wigtigste dier geschriften , namelijk de
Aanwijsing der heil-
same Potitike Gronden en Maximen van de BepuWde
van Holland en West-Vriesland,
aan een naauwgezet
onderzoek te onderwerpen. Onder de verschillende oog-
punten, waaruit men een dergelijk werk beschouwen kan,
wensch ik mij bij datgene te bepalen, waar de vragen
naar de eigenlijke meening van den schrijver, en de be-
teekenis en waarde van zijne denkbeelden in betrekking
tot den tijd en de omstandigheden, in welke hij ver-
verkeerde , op den voorgrond staan. Eene korte schets van
het leven en de letterkundige werkzaamheid van Pieter
de la Court, benevens de aanwijzing der plaats , welke
hij in de geschiedenis der staats-wetenschappen inneemt,
zullen als
Inleiding niet overtollig zijn.

§ 1.

Pieter de la Court werd in 1618 te Leiden gebo-

1) üe leden dier familie schreven zich ook Del-Courl, del'Cour
de l'Cvur , de l'Courl, de la Cour.
De spelling van eigennamen stoo
in die dagen nog niet zoo vast als tegenwoordig. Vóór de geschrift^quot;
van de la Courl vindt men, behalve de letters
D. C., ook wel V.
igt;f V. 11., die van den Hove of van Hoce beteekenen. Zie
WHewaall , Proeve uit een onuitgegeven staatshuishoudkundig
van Pieter de la Court :
Hel Welvaren der stad Leyden. Leid.
Inleiding , bl. II.
D. Groebe, Iets over Pieter de la Court en «yquot;®
schriften, in de
Letterbode voor 184i, bl. 166.

-ocr page 15-

ïeii.') Zijne grootouders hadden even buiten de stad Yperen
eene groote en vermaarde herberg gehad, en zich tevens met
landbouw bezig gehouden; doch zijn vader verhuisde
m 1613 naar Leiden, waar reeds op het laatst der 16.
eeuw een tak der familie gevestigd was, en verkreeg al-
daar den 26. Nov. 1618 het poorterschap. Hij rigtte fa-
brieken op, dreef eenen aanzienlijken handel in lakens
en greinen, en leide daarin zijnen tweeden zoon Pieter
op, van wiens jeugd ons overigens niets bekend is. Zelfs
IS het niet met zekerheid uit te maken, of hij aan de
l'eidsche Hoogeschool gestudeerd en aldaar den graad
'^an Meester in de beide Eegten verkregen hebbe. De
letters IC. echter, in de opdragt der dissertatie van
fijnen neef Jacob*), zoon van zijnen ouderen broeder
^an denzelfden naam, schijnen hiervoor te pleiten, ne-
vens de grondige kennis van de oude schrijvers, welke
al zijne werken doorstraalt. Men vindt echter geene
^^ijken, dat hij bijzonder in het ßomeinsche i'egt erva-
was; doch de onderwerpen, waarover hij handelde,
^Warnen daarmede ook weinig in aanraking.

fi. ir Wnewaall, l. a, p. bl, Vf.

Dexe bijzonderheden komen voor in eene verklrtHng van geliii^en ,
'quot;'quot;Sebaald in een pamflet, getilold:
Antwoord op de rerde-
^nbsp;van Adriaen Ueereboord,
waarover zie bl. 5 uoül 1). Zij tootieti deu

^Pi^otig «an dergcmeciiebescliiinpingen, voorkomende in denbsp;rfö

quot;^«'^.on de Nassau etc. IGW, vermeld bij D. Groebe, t.a.p.bl. 168, nool(ö).
De overige kinderen vvaren
Jacob, Janne/ïen of Jeanne, en Johan,
Uo 'nbsp;de beide legten was, en eenige werken schreef, l.iter

^^ Minen broeder Pieter uitgegeven. B. W. Wtlewaal, t. a. p. bl.IIl vv.
i,inbsp;de gedenkpenning gekregen, welken o«« Loore vermeldt

tnbsp;Nederl. Historiepenningen, dl. II, bl. 365. Zi. W. Wltewaal ,

• P. bl. IV.

§ 3 «chter zijn denkbeelden omtrent de regeling der Justitie , in
1'et IV Uoofdstiik dezer Verhandeling.

-ocr page 16-

aan het Geregt een geschrift over, wanibij hij zoowel als
zyn broeder verklaarden geen haat en toorn , als den waren
Christen onwaardig, tegen Heereboord te koesteren. Hiermede
werd genoegen genomen, en de daarop gevolgde transactie
met den schout maakte aan deze ergerlijke zaak een einde. ')
Het blijkt hieruit dat de la Court een heftig,maar
waarheidlievend karakter bezat. Zijn geheel volgend leven
droeg er den stempel van. Hoewel hij geen regerings-
ambt bekleedde, en dus van een werkzaam aandeel aan de
staatkundige gebeurtenissen van zijnen tijd was uitgeslo-
ten , trachtte hij door veelvuldige geschriften op de open-
bare meening invloed uit te oefenen, en leide daarbij eene
mannelijke onbeschroomdheid, het gevolg van eene vaste
en warme overtuiging, aan den dag. Hij was een vurig
voorstander van de partij van Johan de Witt, met wien hij
persoonlijk zeer bevriend moet
geweest zijn. Het verschil in
leeftijd») verzwakt de gegrondheid
der gissing, dat deze be-
trekking aan de hoogeschool zou zijn ontstaan ; zooveel is

echter zeker, dat er brieven tusschen hen gewisseld zijn ,
en hunne vriendschappelijke verhouding bij de tijdgenoo-
ten algemeen bekend was. Het is vreemd dat de
Raad-

1)nbsp;Bijlage D.

2)nbsp;Hij verschoont zich wegens zijn heftigen stijl aan het slot der

Aanwijsing , bl. 520 : «indien iemand--mij voorwerpt . dat ik

__eene - besluitende ende dringende wyse van spreeken ge-

bruil^e; ik antwoord, dat alle saaken die niet alleen in ietwes te
weeten, maar ook ende voorneementlik in ietwes te Begeeren of e
niet te
willen bestaan, ende die daar en boven teegen veeier men-
schen vooroor- en voordeelen stryden , niet anders können ofte
behoorde

verhandeld te werden.»

3)nbsp;De Witt was in 1625 geboren.

4)nbsp;D. Groebe, t. a. p. bl. 182.

5)Iunbsp;een pamnet, getiteld : Hydrn of Mons^erd^cr , bchtUe.

I

-ocr page 17-

pensionaris zjjnen ij verigen en bekwamen aanlianger niet
in de regering gebragt/) of op eenige andere wijze in
staatszaken gebruikt heeft. Misschien keurde hij den
driftigen man, die zijne meening steeds zonder om-
wegen uitte en de kalmte van geest miste, welke de
politieke loopbaan zoozeer behoeft, in zulk eenen werkkring
öiinder geschikt.

Toen de gebeurtenissen van 1672 aan het stadhouder-
loos bewind een einde hadden gemaakt, en de de Witten
door een woedend graauw waren vermoord, liep de la
Court insgelijks groot gevaar mishandeld te worden. Men
hing een opengesneden hond aan eenen boom voor zijn
'^uis, met een papier, waarop dit rijmpje geschreven stond:
//La Court zoo je niet snoert uw mond,
Doen wy je als deezen hond.//

'yck
Aan
XXlll

eene vergelijking lussclieti Oldenbarneveld en Johan de Wilt, wordt
Besproken van . syu bekende
favoryl La Couri. • — In een handschrift
Frans van Mieris wordt Pieier de la Court vermeld als « lang een
^«ilrouwd vriend van den Raadpensionaris geweest zijnde. » — Een
pamflet van 1672, getiteld:
Verheugde Aenmerhingen ooer den dood
C. en J. de Wilt enz. verklaart, dat « d'een sonder d'ander niet
® dede , ja den een yets vertjeten hebbende, wisl den ander datlref-
te vervullen» , hierbij doelende op het deel , dat de Witt aan de

mjsing gehad heeft. — Zie B. W. Wtlewaall, Proeve enz. bi.
) XXIV en 181. Vgl.
Pieier Paulus, Verklaring der Unie van

'^quot;■echt, 1775. dl. I, bl. 244.
^ ') Misschien kan dit daaruit verklaard wurden, dat loannes Eleman,
® Court's zwager , in den raad en de vroedschap der stad Leiden
ß.
W. WUetaaall, t. a. p. bl. IX,

Dit schijnt wel het geval le «ijn geweest met Spinoza, wiens
^Jhouding lot de Witt insgelijks in het duistere schuilt. Zie Mr. //.
J.

geschiedenis der Joden in Nederland. Utr. 1843. bl. 352.
^^ ^'nbsp;» '^e Ophelderingen en bijvoegselen bij de ge-

Mnbsp;vaderlands door Mr. W. Bilder dijk, Amsl 1836. dl. X.

2.50

-ocr page 18-

Na dergelijke afscliuwelijke bedreigingen, door zulke
gruwelen vooraf gegaan, hield hij het raadzaam zich voor
eenigen tijd te verwijderen.') Hij begaf zich naar Antwer-
pen , waar hij nevens verscheidene andere uitgewekenen ook
Pieter de Groot aantrof, met wien hij gemeenzaam om-
ging, tijdens deze aldaar ziek lag. In 't laatst van 1673
keerde hij naar zijn vaderland terug, doch vestigde zich
nu te Amsterdam, waar hij zich nog eenige jaren met
zijne geliefkoosde letteroefeningen bezig hield,tot hi]
den 28. April 1685 overleed. Twee malen was hij
gehuwd-, het eerst in 1657 met Elisabeth Tollenaar, die
reeds bij de geboorte van haar eerste kind bezweek; later
in 1661 met Catharina van der Voort , die in 1674
overleed, en hem twee kinderen naliet.

§ 2-

Het eerste werk van eenig belang, waarmede de la
Court als politisch schrijver optrad, was het
Intered
van Holland ofte Gronden van Hollands-Welvaren.')
Dit bevat reeds eene vrij volledige uiteenzetting van zijne
denkbeelden omtrent staatsregt en staatshuishoudkunde,
zoodat zijne latere werken op dit gebied weinig nieuws

1)nbsp;B. W. Wttewaall, t. a. p. bl. XXIV , vv — Pieter Panlus,

t. a. p. bl. 247.

2)nbsp;Hij schreeiquot; daar de Sinryke Fabulen , waarover lie § 2.

3)nbsp;B. W. Wttewaall, t. a. p. bl. XXVI. - De uog niet publiek
gemaakte bijzonderheden dezer levensschets, nevens de mededeeling v^n
onderscheidene geschriften en menigen nuttigen wenk , heb ik aan dc
welwillendheid van den Heer B. W. Wttewaall te danken.

4)nbsp;Aangewezen door V. D. H. 'l Amsterdam, By Joan. Cypria*^^'
f,an der Gracht, in 'l Jaar
1662. 8o. Ik zal steeds deze uitgave aanhalen-

-ocr page 19-

opleveren. Dat hij werkelijk de schrijver is, en niet de
Raadpensionaris Johan de Witt, gelijk men, afgaande op
den titel der Fransche vertaling:
Mémoires de Jean de
Witt, zeer lang gemeend heeft, bewijst zijne eigene ver-
klaring aan den kerkeraad te Leiden, die hem wegens
enkele in het werk voorkomende aanstootelijke gezegden
had ondervraagd: //dat hy wel autheur van het boeck,
geintituleert
Interest van Hollandt, was, maer dat die
capittelen die de meeste aenstoot gaven, niet by hem ,
maer by een ander bnyten syn weten daerin waeren ge-
voncht, dat mede het selve tractaet by seecker geval hem
afhandich synde gemaeckt, buyten toedoen en sonder
syn voorweten was gedrukt geworden.//^) Li de
voorreden
der omwerking en uitbreiding van bet Interest, onder
den titel van
Äanwijsing der heilsame politike Gronden
Maxittien van de Repuhlike van Holland en West-
friesland
door hem zeiven in 1669 in het licht gege-
ven, herhaalde hij dezelfde verklaring, en voegde er bij ,
dat de veranderingen in zijn werk te danken waren aan
quot;seer uitsteekende Personagien die zelfs twee geheele
lioofdstukken hadden ingelascht, terwijl de naauwge-
zetheid, waarmede hij deze zonder eenige wijziging over-
, de waarheid van zijne betuiging bevestigt, dat

B W. Wtleicaall, t. a. p. Inleiding, bl XIII.
Tot Leiden en Roller dam, bij Hahhens. Anno 1669. 4o. Behalve
^e uitgave, welke Ik steeds zal aanhalen , verscheen er o. a. eene

80. in le^-j

^ Het zijn in het Interest de hoofdstukken XXIX en XXX , en in de
«»wijsing de hoofdstukken V, VI en het begin van VU van het
quot;«'■'Ie Deel.

Zoo heeft bij zelfs op bl. 508 in eene kantteekening hel jaar 1662
staan , terwijl in den tekst gesproken wordt van hetgeen
jegen~

'aten

^quot;oordio • • , .

n- I. in i jaar der uitgave, plaats had.

deze

-ocr page 20-

//liet oordeel van gemelde hooghaelitbaare rersouagieu'/
bijzonder zwaar bij hem woog. Het is dus niet onbelang-
rijk na te gaan, aan wien die invlecliting moet worden
toegeschreven, te meer daar de vriendschapsbetrekking
tusschen de la Court en de Witt ons reeds op het
vermoeden brengt, dat de laatste daaraan niet vreemd is
geweest. Deze gissing wordt bijna zekerheid, wanneer wij
bij Pieter Paulushet volgende onopgesmukte verhaal
lezen: //men wil, dat de Eaadpensionaris de Witt by
de la Court, te Leiden, een bezoek afleggende, ten huize
van den Heere Burgemeester Eleman, de la Courts zwa-
ger, aldaar, terwyl hy naar zyn thuiskomst wagtte, in
een kamer, op tafel liggen vond een boekje, door de la
Court geschreven, onder den
titel: Merest van Leiden,^)
welk hem , onder het doorbladeren , zeer bevallende, zet-
lede hy den schryver, thuis gekomen zyn de, aan, om
't te vermeerderen, en niet alleen tot Leiden zig te be-
palen , maar tot Holland, in 't gemeen. Dit deed de la
Court, en zond
't, naderhand, vermeerderd, aandeWitt,
onder den titel van Interest van Holland', die devrybeid
nam, er verscheiden veranderingen in te maken,
twee
hoofddeelen by te doen, en, buiten weten van den schry-
ver, te laten drukken.// De Hoogleeraar
Tijdeman bezit
een handschrift van het
Interest van Holland hetwelk.

1)nbsp;Verklaring der Unie , I bl. 244 vv.nbsp;^^^^

2)nbsp;Toen Pieter PauUis schreef, was hel Interest van Leiden ^^^
„iet uitijegeven, en beruslte in handschrift bij de afstamraelinge|'^ ^
Pieter de la Court. liet is werkelijk aan
Eleman opgedragen. ^^ ^^

W. Wllewaall, t. a. p. bl. IX. Deze omstandigheden bevesti^^^^^^

waarheid van dit verhaal , hetgeen door Jacobus Kok in ^'j^^^^.jgiijk
landsch Woordenboek, in voce Jacob de la Court, bijna
is overgenomen. Zie 2e druk, dl. X, Amst. 1788 , b). 506.

-ocr page 21-

naar men meent, hetzelfde zou wezen , waarin Johan de
Witt die veranderingen en bijvoegingen gemaakt had.')
Wij. hopen weldra door nadere mededeelingen van den
kundigen geleerde hieromtrent beter te worden ingelicht;
intusschen heb ik mij in deze Verhandeling tot taak ge-
steld, het verband tusschen de denkbeelden van de la
Court en de staatkunde van Johan de Witt zooveel moeë-

O

lijk aan te stippen.

Gelijktijdig met het Interest van Holland verscheen de
Historie der Oravelike Regeering in Holland, beschreven
door V. H. IFaer hy is gevoegd de Oorsprong der Ne-
derlandsche Trouhleti, wel eer beschreven door Viglius
^nichemus ab Äyta, en nu eerst in H licht gebracht
door V. H.
Dit geschrift bevat het Groot Privilegie van
vrouwe Maria (bl. 1—47), het kort Vertoog van 't Eegt
der Staten van Holland van 15S7, (bl. 47—64), eene
vlugtige geschiedenis der Graven van Holland (bl. 63—159)
het Plakaat der afzwering van Pilips, (bl. 160—185),
uitreksel uit de Deductie tot Justificatie der Akte
Seclusie (bl. 185 — 206), en eindelijk het op den
titel vermelde
Grondig berigt van H Nederlands Oproer.

dit laatste stuk werkelijk van Viglius afkomstig
^'Oude zijn, schijnt bezwaarlijk te kunnen worden aan-

® VV. Wumaall, t. a. p. bl. XV.

2) T .

Minste heeft de Hoogleeraar mij op dien grond het gebruik

quot; handschrift geweigerd.

O. a. bl. 42, 31 , 72 enz.

Lelyg^quot;^^'^*^'^quot;quot;*'nbsp;quot;^«coJ Vinhei, Boechverhooper in de oude

17nbsp;1662. —, Poe weinig men bij politische geschriften uit do

• en |o

Vernbsp;'nbsp;op de plaats der uigave en den naam van den iiitgc-

Nednbsp;kan , bewijst Mr. W. E J. Berg , de refugiés in de

■■'«nJen, Amst. 18i5. hl. 179.

-ocr page 22-

genomen.Het gelieele geschrift draagt de onmisken-
bare blijken van de hand van Pieter de la Court. Zoo-
wel de stijl als de anti-stadhouderlijke strekking zijn
volkomen aan die van het
Interest gelijk, eu bevestigen
het vermoeden, door de letters V. H. opgewekt. Pieter
Paulus meldt echter dat sommigen zekeren Mr.
listen-
hagen de Myst
voor den schrijver hielden;^) maar lie-
ver zou ik aan dezen, naar de verzekering van
Sekelte-
ma
, het auteurschap toekennen van De Stadhouderlijke
Uegeeringe in Hollandt en West-Vrieslandt,
hetwelk
niet van dezelfde hand zijn kan als de vermelde
Historie
der Gravelike Uegeering.
Immers is de stijl meer gelijk-
matig en gekuischt, en worden de meeste vreemde woor-
den op de manier van Hooft vertaald;iets, waaraan
de la Court zich nooit schuldig maakt.'Ook wordt in
de
Voorreden gezegd, dat het opstel tot voldoening aan
de begeerte van den schrijver der
GraveUke Begeering
vervaardigd is; en hiermede komt overeen, dat in een
der tegenschriften tegen de la Court, getiteld
Hollands
Opkomst^), de schrijver der Stadthouderlijke Begeeringe

\ 1) Zie Pieter Paulus, t. a, p. I, bl. 242. in de noot. — Mr. S. de

Wind, Bibliotheek der Nederlandsche Geschiedschrijvers. Middelb. 1833,

I dl. I bl 190 vv. vooral noot 40).— D. Groebe, t. a. p. bl. 167.
■ 2) t. a. p. bl. 236.

3)nbsp;B. Wtlwaall , t. a. p. bl. XIX in de noot.

4)nbsp;'l Amsterdam, na de Copye van Jokaitn. Ctjfn ioHna tan der Gracht,
1662. 12».

5)nbsp;B. V. op bl. 12 Bisschop in Toensiender, op bl. 18 Admirae
Generael
in algemeene Zeevoogt , op bl. 23 Ma^slt aal in Besiwjrdei ■
Op den kant vrordt evcrnvel altijd de gewone b«m»ining aangeieeken

't geen tot goed verstand inderdaad dikwijls onontbeerlijk is.

6)nbsp;O/He Bedenkingen (yp de schaadehjke Schrifte», genaaml Grafe
hjke Uegeeringe en Interest van Holland , lot Letjckn, by Jan Prtncen,
Anno
1662.

-ocr page 23-

xiri

lïiet den naam van een andere warJiop wordt vereerd.
Het geschrift is in een vuilaardigen toon gesteld, welke
aan de la Court, niettegenstaande zijne heftigheid ,
vreemd is.

Evenmin komen de Poliüke Discmrsen en de Con-
^ideraüen van staat ofte Politike Weegschaal^)
mij
voor door Pieter de la Court geschreven te zijn. Wel
voeren zij de letters Y. H en D C. op den titel, maar
deze kunnen evenzeer zijnen broeder Johan aanduiden,
wien de Heer B. W. Wttewaall op grond van oude fa-
quot;»lie-aanteekeningen voor den schrijver houdt ook
verklaarde Pieter, gelijk wij zagen, aan het eerste werk
geen deel te hebben. Uit het gebeurde met Heereboord
gebleken, dat Johan aan de handelingen van zijnen
broeder niet vreemd bleef, terwijl de zachtere toon van
verzoekschrift een minder heftig karakter aanduidt,
^^e minder krachtige stijl der beide genoemde werken,
het oordeel over de monarchale regering, hetwelk
^eel gematigder daarin luidt, dan wij van Pieter gewoon
'quot;.lö, strookt daarmede geheel. Sterker bewijs nog leve-
de voorreden op, die door Pieter, als uitgever der
^^erken van zijnen in Febr. 1660 overleden' broeder, ge-
^^breven zijn. In
de Consideratien van staat toch wordt
Semeld, dat //de Autheur is komen te overlyden, na

^^^ V|;|. Groehe , t.nbsp;a. p. bJ. 178.
^lèehandelende in ses onderscheide Boeken, van
' ' Oorlogen , Kerken , Regeeringen , en Zeeden , he-
innbsp;-^quot;'quot;lerdam , bt] J. Ciprianns van der Gracht,
Jnar mg^. gu

VinJ^!^'quot;'^quot;''quot;nbsp;quot; Amstenlam, voor Jacob

) nnna 1602.nbsp;12°

^^ ' ® P. bl. XVII.

-ocr page 24-

dat dit Werckjen in het geheel beschreven was en in
de
Politike mscoirnen wordt hetzelfde gezegd , met bij-
voeging dat dit geschrift bestaat uit eene verzameling
vai^
Materialen, door den auteur bijeengebragt //om een
seer goed, vast en schoon Polityk gebouw te können
stichten// doch //onvolmaekt,
ende sonder ordre, of
geschreeven op veele allesins van een gescheide blaaden;
sulks het selven eenigsints heeft
moeten werden geschikt.'/
Al deze
omstandigheden mag men zonder verder bewijs
niet voor verdichtselen verklaren. De Heer D. Groebe
houdt desniettegenstaande
Pieter voor den schrijver/)
en meent dat
hij met de vermelde woorden alleen bedoelde
de algemeene opmerkzaamheid van zich af te trekken.
Maar dan had hij waarlijk nog veel eerder hetzelfde moe-
ten doen ten opzigte van het
Interest, dat ook in 1663

het licht zag.

Doch het is mijn oogmerk geenszins in eene uitvoe-
rige kritiek te treden der werken , welke te regt of ten
onregte aan onzen schrijver worden toegekendquot;/) en ik

♦ 1) I. a. p. bl. 167.

^2) Hiertoe behooren o. a. 1«. TuhUc Gebedt o/U consideralien legj^
het nominalim bidden in de publique Kerken
enz. door D. H. I
Volgens dc aanleekening van Mr. A'.
Bondl (bij l'ieler Paulus, t. a. p.
dl. 1. Voorreden, bl. IX) moet
Joan de Witt, Advokaal voor het
Hof van Holland en neef van den Raadpensionaris , voor den schajvcr
gehouden worden. Vgl.
Pieter Paulus, t. a. p. I . bl. UI v ^
Groebe, t. a. p. bl. 198. Mr. H. W. Tydernnn, in de ophelder.nge
en bijvoegselen
op de Geschiedenis des Vaderlands door Mr K.
derdi,L. .836. dl. IX . bl. 265;dl.X,bl. ^^Ovv.-.W;
AntisUi Constanlis de Jure acclessiaslicorum , Uber singularis. ^^
,).,ar de la Court geen ander werk in het latijn geschreven hec ^^^^
bovendien daarvan herhaaldelijk met hoogen lof m.-Uling maakt
,rysing, bl. 61 . ^07, 425) , 'c geen hij toch van zijne eigene ^^^ ^^
v,„cht ni..t ligt kan goachl wor-len Ie hebben gedaan , zoo

-ocr page 25-

■wil (lus alleen nog- met een enkel woord geM'agen van
de
Sinrijlce Fabulen, het laatste en voorzeker een der
belangrijkste van zijne geschriften. Hij overleed nog vóór
het geheel was afgedrukt, hetgeen den uitgever aanlei-
ding gaf om aan het eind het volgende versje te plaatsen :

Hie 't Leven en de Dood had, tot een slot, beschreven,
Mocht dat niet zien voldrukt. De JöOfJ ontwrong hem 't
Leven.
l^och zijn Geschrift en Naam zal leven eeuwen lang.
^les is dit, elk ten nut, zijne laatste Swanenzang.

Zeer wijdloopig en raet gedurige herhalingen, echter
juistheid en klem , soms zelfs met veel scherpzin-
quot;^^gheid, wordt hierin vooral tegen den monarchalen
regeringsvorm, met het oog op de. stadhouderlijke waar-
^^^gheid, geijverd, en ook over vele onderwerpen van
et dagelijksche leven geredekaveld.Eene halve eeuw
^ter zijn deze fabelen door den dichtei
J. van Hoogstra-
in versmaat overgebragt.

by niel wel voor den schrijver kan gehouden werden. Vgl. Mr. ƒƒ. W.

yeman, t. a. p. dl. X, bl. 322. D. Groehe, t. a.'p. bl 212
Hootnbsp;1 - gt;

••nbsp;veranlwoordinge van den midienstder stad-

Ijjj.J'quot;'^''® ^egeringe, enz. 1663. Uit de Foorrec/e van dit geschrift
oter 'nbsp;dezelfde hand is als Esopus defensor sig erbarmende

bl ig! ^^^^^ suchlen van den klagenden veenhoer (D. Groebe , t. a. p.
^ ') . t geen niet, gelijk de Heer Groebe meent , een tegenschrid
166nbsp;'nbsp;klagenden veenhoer

^nier 'nbsp;' «aarop in die Foorrerfe over den schrijver van het

geschriftquot;quot;quot;nbsp;gesproken wordt , laat geen twijfel over , dat het

I blnbsp;de la Court kan zijn. Vgl. Pieier Paulus t. a. p.

1) Z'^^ ^ Groebe, t a. p. bl 197.
^ ^ le Mr. ff pp Tydeman , t. a. p. dl. X , bl. 322. D. Groehe
P- bl. 211.

S,

en Zedckundige 7-innespreuhcn , of leerzame Fabelen, die

-ocr page 26-

Van het Interest der stad Leijden, wanrvan Pieter
Panlus spreekt in de straks overgenomen woorden, heeft
eene door de la Court zeiven verbeterde en vermeerderde
copie , onder den titel van
het welvaren der stad Leijden,
eerst in onze dagen door de zorgen van den lieer B.
W. Wttewaall het licht gezien. Het behoort tot zijne
meest opmerkelijke lettervruchten, en heeft vooral tot
toelichting van zijne staatshuishoudkundige denkbeelden
eene hooge waarde.

Aan de Aanwijsing der Folitike gronden en maximen,
tot wier beschouwing ik mij in deze verhandeling uitslui-
tend zal bepalen, zonder mij echter de bevoegdheid te
ontzeggen om haar uit de overige werken van de la
Court nader op te helderen, is de eer te beurt gevallen
van zoowel in het Pransch
als in het Engelsch vertaald
te worden. In 1709 verschenen de Mémoires de Jean de
IFitt, grand pensionnaire de Hollande,^)
welke nog m
't zelfde jaar ten derden male werden gedrukt. In het
avertissement meldt ons de vertaler: //Ces Mémoires,
qui ont été faits par feu M. de Wit, m'ont été donnés

par Madame de...... sa fille.// Maar terwijl hij op deze

' wijze allen meende te misleiden, die de reeds in 1669
gedrukte
Aanwijsing niet kenden, was hij onbedachtzaam
genoeg om de geheele Voorreden van de la Court over
te nemen, waarin deze van zeer droevige
huisselijke otn-

van den Heere La Courl spcehicijie geeolgd, door J. van lloogüraie^^-
Te Rollerdam , bij Arnold Willis , Boekverhoeper over den Rijsluin , ^

1)nbsp;Tot bekorting zal ik dit werk steeds onder den lilei *an
varen aanhalen.

2)nbsp;Iraduils de l'original en Français. Far Monsr. de ''' ' '
tislionne , nhez Erasme Kinkius.
1709. 12quot;.

3)nbsp;B. W. Wllewaal, t. a. p. bl. XVI.

-ocr page 27-

standigheden gewaagt, welke liem ongeveer tien jaren
geleden er toe gebragt hadden om tot afleiding zijne
Po~
liÜhe gedagten ende woorden op het papier te stellen
; en
werkelijk had deze omstreeks dien tijd zijne eerste vrouw
verloren. Daar de vertaler volgens zijne eigene verklaring
een Hollander was, zijn hier dus alle aanwijzingen van
eene boekverkoopers-speculatie voorhanden. En zóó goed
IS de kunstgreep gelukt, dat werkelijk eene eeuw lang
de titel bijna alle lezers misleid heeft.

De vertaling is, wat de uitdrukking der beelden be-
treft, vrij naauwkeurig, maar zeer ongebonden. Sommige
s^insneden zijn weggelaten, andere ingekort, en zelfs en-
l^ele hoofdstukken ineengesmolten. Hier en daar zijn weinig
beteekenende aanteekeningen bijgevoegd, om den vreemde-
ling met personen en zaken, waarop de tekst doelt, be-
end te maken, en soms slechts dienende om de meening
versterken, dat de Witt werkelijk de schrijver was.')
Veel later, namelijk eerst in 1743, werd de
Aanwij-
in het Engelsch overgebragt, onder den titel van
lt;^liücal Maxims of the State of Holland.De vertaler
^eft zelf geen voorberigt, maar begint dadelijk met de
^ (Porreden van de la Court, waarop eene sscliets van het
en de werkzaamheid der de AVitten volgt, die met

^^ Zie b. v. bl. 253.
2)

iUp ;/• 'quot;'quot;quot;=quot;quot;'quot;■9 quot; general View of the civil Government of that
hise ^^ 'nbsp;Principles on lekich it is founded ; the Nature ,

trul'iquot;quot;^ ^''•o^yre« of the Commerce of its Subjects , and of their
'tleresl with respect to nil their Neighbours. By John de Witt,

^ensio

'^^ntaiar^nbsp;Translated from the Dutch Original, which

many curious Passages not to be found in any of the French

r other ^^ i^P'^efixed. Historical Memoirs of the two illustrious
' Ihl'^Inbsp;London , printed for J. Nourse,

quot;quot;»'b, irithout Temple-Bar. 1743.

xvrr

-ocr page 28-

xviri

kennis van zaken en veelvuldig gebruik van Engelsche
bronnen geschreven is , en waarbij inzonderheid aan den
Eaadpensionaris de hoogste lof wordt toegezwaaid. Deze
Engelsche vertaling is getrouwer dan de Eransche en
munt door kracht en keurigheid van stijl uit.

§ 3.

Tot de juiste beoordeeling van eenen schrijver, die
over staatkundige onderwerpen zijne denkbeelden mededeelt,
is de kennis der beginselen, waarvan hij uitgaat, onont-
beerlijk. Welke is de bestemming van den staat ? Welk
doel moet het streven der regering zijn? Ziedaar vragen,
wier beantwoording onmisbaar is, om op het standpunt
te komen, van waar men eenheid en zamenhang ontdek-
ken kan.

Is het bij alle staatkundige schrijvers niet even ge-
makkelijk, die hoofdbeginselen op te sporen en duidelijk
t. onderscheiden: bij de la Court wordt ons dit onder-
zoek geheel gespaard, daar hij zelf reeds bij
den aanvang
der
Aanwijsing verklaart wat hij door het Interest ver-
staat, dat, gelijk wil zagen, op den titel der eerste ui -
.ave vermeld was. .Aller Landen waarhaftignbsp;'

zegt hy,») bestaat in het welvaaren der Eegeerderen en
Onderdaanen gesaamentliken op eene andereplaats j

Aanwijsi^g. bl. Vgl. b,. 18 en 19: «En oovcn
verpliot, veel breeder te ooverlegoen ^^ wel— ^^^^^
daanen in Holland, als we. der Regeerderen ,
Vrve Staats-gewyse Uegeringe, der

gefondeerd welvaaren . van hot welvaaren aller Hollandse Onder

in 't gemeen hangd. »
2) Ibid, bl, 518.

-ocr page 29-

omsclirijft hij dit weloaaren nader door //eene soo groote
natuurljke Vryheid ter bewaringe van haare respective
Ziel ende ligchaam, ende ter vermeerderinge van hunne
goederen, als eenigzins doenelik is.v— //quot;Want alle Po-
litiken bekennen in het generaal, dat de hoogste vol-
maaktheid der Politie ende menschelike societeit bestaat
in dit eenige point, namentlik:
dat den Ouderdaanen
Werde gelaaten soo groote naturelike vryheid als eenig-
zins doenelik is.gt;/
Wij merken in deze verklaringen de
volgende beginselen op: dat de Staat het
middel is tot
bevordering van het welzijn zijner leden ; dat de regering
dus is
voor het volk, en niet het volk voor de regering;
dat aller welzijn het best bevorderd wordt, door aan
leder in het behartigen zijner eigene belangen en het
Zoeken van eigen voordeel de grootst mogelijk vrijheid
laten. Voegen wij hier nog bij, dat de grens dier
vrijheid daar gevonden wordt, waar het algemeen belang
zonder de opoffering van eenig bijzonder voordeel of
niet kan gehandhaafd worden, dan geloof ik de
hoofdbeginselen te hebben aangegeven, waarvan wij de
toepassing in al de geschiften van de la Court weder-
vinden.

Hoe eenvoudig en natuurlijk ook, niet zonder worste-

Welearen, bl. 22.

Welvaren, bl. 37: «Dit is de naturelike vrvheid, die de Re-
geerders

Onderdaanen behoorden te beneemen , sonder

overwogen te hebben of soo groot gevt'eld omtrent soo veele der
quot;tste jn

pen 86setenen ook sekerlik sal worden opgehaald ende gerecom-
schenbsp;eenig toekomend eeuwigdurend voordeel over den gan-

Plaat'nbsp;'' geheel geconsidereerd. » De la Court spreekt op die

Vriii •nbsp;reglementen op de fabricatie , welke met de natuurlijke

«irij,!,.,, Vgl. bl. U3.

-ocr page 30-

ling hadden die beginselen zich in den loop der eeuwen
ontwikkeld. De geschiedenis van elke waarheid is een
voortdurende strijd, eerst tegen de dwaling, die het ver-
stand benevelt, en daarna tegen het eigenbelang, dat de
stem der rede voor stoffelijk voordeel tot zwijgen tracht
te brengen. Yolkomene zegepraal is bijna eene hersen-
schim, omdat de baatzucht niet sterft, al gelukt het
ook de dwaling met tak en wortel uit te roeijen. Ten
tijde van onzen schrijver hadden de beginselen, die hem
bezielden, nog een harden kamp te verduren. Ik reken
het derhalve noodzakelijk eene kort^ historische schets
aan de uiteenzetting van de denkbeelden van de la Courfc
te doen voorafgaan, om zijne plaats in de geschiedenis
der wetenschap met naauwkeurigheid te kunnen aanwijzen.

In de oude wereld,wier staatkundige wijsheid vooral
in de 16. en 17. eeuw nog bijna als orakeltaal geëerbie-
digd werd, vindt men de meening wel uitgesproken , dat
de Staat een middel is
tot bevordering van het welzijn
zijner leden;maar die leden zijn de
iurgers, en naast
deze treft men overal eene overgroote menigte aan , wier
welzijn alleen
in zooverre waarde heeft, als het levensgenot
dier weinigen er door verhoogd wordt. Overal heerscht
eene kleine minderheid,^) en de beste schrijvers trachten

1)nbsp;Aristoleles , de republica (ex recens. Bekkeri) 1. I. c. II. 1. IV, lt;=• _

2)nbsp;Te Athene bedroeg in 308. v. Ch. het getal der burgersnbsp;'
der slaven 400000.
iVachsmulh, nettenhche AltePlhumskunde, Ha ^
1846. 1. bl. 678 In de middeleeuvlt;'en bestond eene diergelijke ve^^
houding tusschen de vrijen en de lijfeigenen of hofhoorigen. Van^^^^
24 millioen roenschen, die onder het Carolingische huis de bevo

mApr dquot;'

king van Frankrijk uitmaakten , wordt het getal der laatste op m
20 miUioen geschat.
Fauslin Helie , theorie du Code d'instr. c
Brux, 1845. I, bl. 72.

-ocr page 31-

liet oiidersclieid tusschen staatburgers eii slaven, als uit
de natuur zelve voortspruitende , op wetenschappelijke gron-
den te regtvaardigen.Daar het kenmerk en dus de eer
dier minderheid in het
mederegeren bestond , waarin men
tevens den eenigen waarborg tegen verdrukking meende te
vinden, hoe gebrekkig die ook zij, waar de wil der meerder-
heid de hoogste wet is: zoo werd het staatsbestuur van zelf
liet voorwerp van ieders bemoeijingen. Hierbij kwam dat de
meeste Staten, met name Athene en Sparta, Rome en Car-
thago , oorspronkelijk uit steden bestonden. Men hecht zich
Vaster aan 't geen men gemakkelijk overzien kan en dagelijks
voor oogen heeft; en dus kon die vaderlandsliefde, wier
^agt zoo dikwerf onze bewondering wekt, veel hooger
■^orden opgevoerd, dan in meer of min uitgestrekte lan-
, waar de beteekenis van elk individu tegenover
het geheel veel kleiner is, en het
vaderland een begrip
Wordt, over welks beteekenis en omvang men het zelfs
Soms niet eens is. Het gevolg hiervan was, dat aan

1)nbsp;Arisloteles , Polit. 1. I c. HI—V. Vgl. Welcher , die letzten Gründe
Uecht, Staat und Strafe. Glessen, 1813. bl. 363.

2)nbsp;Cicero, de republica, 1., 1 c. XXVII: «vix particeps liber-
'ä'is potest esse multitudo , cum omni consilio communi ac po-
'estate careat.
• Vgl c. XXXI. Aristoteles , de republica 1. III , c. 1 :
'^oXiTtji^ S'dnXwg ovdivl rwv äXXmv OQi^erai iiaVkov rj

f^iTiyeip KQiaewg xccl ccQf^fji. c. 16: xoXg yaQ oi^oioig
^vlt;Jii uvTÖ SUaiop dvccyviaXof nal Ttjp avTi^v d'^iup
^^Td qjv'aip tlvai ,
war' tintQ xai to Xaijpnbsp;rovg

^Piaovg TQOiffjv ij iaamp;ijva ßlaßfQop roTg awfiaßiv , ovrcog
Jtßi
rö ntQl rag rijxag. ofioiwg Toivvv xal t6
^^quot;Joy rovg l'aovg. diÖTre^ ovSep iiallov äq^tiv ij aQ%f(Jamp;ai
^^ fiiQog roipvv (üOavrmg.

Vai.

Brougham, Political philosophy. Lend. 1844. Ill, bl. 13.
^^ ^^'at ist des Deutschen Vaterland ?

-ocr page 32-

den Slaat als denkbeeldig wezen eene hulde werd gebragt,
voor welke geene opofïering te groot scheen; maar dat
ook het begrip van
algemeen meizijn als synoniem op
den achtergrond geraakte, en de Staat meer als
doel dan
als
middel werd beschouwd. De individuele vrijheid
werd door de blinde vereering van 't geen dienen moest
om haar te handhaven verkort; en de afbakening van
regt, zedelijkheid en godsdienst, in wier vermenging de
grond van het Oostersche Staats-despotisme moet gezocht
worden, was bij de Grieken en Romeinen nog niet ver
genoeg gevorderd, om voor de misbruiken te behoeden ,
die uit zulk eene beschouwing van het wezen van den
Staat moesten voortvloeijen. De dwang , dié op het gebied
van het regt onontbeerlijk is, oefende op dat der zede-
lijkheid en der godsdienst eenen verderfelijk en invloed uit.
De republiek van Plato, waarin de vrije ontwikkeling
van het individu geheel aan de kunstmatige inrigting der
maatschappij wordt opgeofferd , levert daarvan het
meest
doorslaand en voor de vrijheid gevaarlijk voorbeeld.

Schoon dit alles nagenoeg op de meer beschaafde oude

1)nbsp;Cicero, de Kepubl. e. IV. Neque enim hac nos lege genuit aut
educavit , ut nulla quasi alimenta exspectaret a nobis , aq tantummodo
nostris ipsa commodis inserviens , tutum perfugium otio nostro suppe
ditaret , et tranquillum ad quietem locum ; sed ut plurimas et maxim-is
nostri animi , ingenii, consilii partes ipsa sibi ad utilitalem suam P'ß
neraretur ; tantumqne nobis in noslrum privatum usum , quantum 'P®
superesse posset , remiteret.

2)nbsp;Van Kallenhorn , die Vorlaiifer des Hugo Grotius. Leipz- 1

bl. 30. «Der Staat des griechischen Alterthums---^'^quot;^jas

liehe Rcchtsleben noch unmittelbar nieder, und will in sich allem
ganze organische Wesen des Rechts repräsentirt sehen.»nbsp;^^^

Vgl. Sigioarl, Geschichte der Philosophie. Stuttg.
127.
Stahl, die Philosophie des Rechts, Heidelb. 1830. I, b'' '

-ocr page 33-

xxiir

Wereld toepasselijk is, mogen wij een element van maat-
schappelijke ontwikkeling niet voorbijzien, dat wij aan
de Romeinen te danken hebben. Bij hen vormde zich
langzamerhand een privaatregt, dat nog den grondslag
Van zoovele nieuM^ere wetgevingen uitmaakt, en de indi-
viduele vrijheid door de erkenning en eerbiediging van
persoonlijkheid, huwelijk en eigendom bevorderde. Het
kon echter onder de Keizers daarop dien beslissend wel-
dadigen invloed niet uitoefenen, daar de onbeperktheid
van hun gezag, die eerst op de vertegenwoordiging van
alle magt des volks, en daarna ook op het goddelijk regt
steunde, zelfs in de wetgeving was bevestigd, en als
Vijandig tegen de individuele vrijheid overstond.

Intusschen was het Christendom opgekomen. De waarde,
Welke het aan den mensch als redelijk en zedelijk wezen
toekende, moest meer en meer die vrijheid begunstigen,
■^aar hem eene boven alle aard sehe belangen verhevene
bestemming werd aangewezen, aan wier bereiking ook
de Staat dienstbaar moest worden gemaakt. Maar het
Christendom was toen nog in den engen vorm van eene
^erk besloten,die zich te afhankelijk gevoelde om
^en steun van het keizerlijk gezag te kunnen ontberen,
e^i toch te heerschzuchtig, om er niet tot haar voordeel
P^^^tij van te trekken. Wel werkte nu en dan in bij-

Guiioi, Histoire de la civilisation en Europe. Brüx. 1850. bl.225 vv.
2) Nov. 105. c. 2 g. 4.

Kaltetihorn, t. a. p. IjI. 193.
Jjnbsp;, t. a. p. bl. 45.

I Schlosser, Uiiiversalhist. Uebers. der Gesch. der alten Welt,
'^«quot;kf. 1826. III, 2, bl. 394.

Vfilnbsp;public français. Paris, 1822. Introduction, bl. V.

' • 1gt;1. 50. — Guüol, t. a. p. bl. 152 , 52, 156.

-ocr page 34-

zondere gevallen de Kerk heilzaam tot beteugeling van
onregt en willekeur;') maar zij bediende zich vooral van
ie wereldlijke magt om op het gebied van het denken,
van geloof en overtuiging, een hatelijken dwang in te
voeren.

De oude wereld was derhalve onvermogend om uit zich
zelve een beter en krachtiger geest te doen geboren worden.
Maar op hare puinhoopen verhieven zich de rijken der
Germanen, even ruw en onbeschaafd als de Eomeinen
verfijnd en overprikkeld, doch in wier
borst een vrijheids-
geest woonde, een levendig besef van hunne
persoonlijke
onafhankelijkheid, hoedanig de Ouden het nooit gekend
hadden. Bij hen had de Staat zich meermalen de
grofste
inbreuken op het regt der individualiteit veroorloofd;
hier weerde deze mannelijk de tegen haar beproefde aan-
slagen af. De oude wereld had de centralisatie tot den
hoogsten trap gevoerd: nu neemt de hoogschatting der
individuele vrijheid, zelfs te koste van den
zamenhang
der deelen,'') de eerste plaats in. Niet zoo zuiver echter
was dit gevoel, of het werd door vele vlekken ont-
sierd. Tusschen de begrippen van
vrijheid en gelijkhed
licrt maar ééne schrede: en toch hebben de Germanen dien
stap niet gedaan. Zij bezaten lijfeigenen en hof hoorigen; )

1)nbsp;Guhot , t. a. p. bl. 134.nbsp;^

2)nbsp;Guüol, t. a. p. bl. 151 ; «Sous le point de vue politique — quot;
l'église s'est toujours présentée comme l'interprète, le défenseu''

---- du despotisme , tantôt sous la forme religieuse , tantôt sous

la forme civile.» Vgl. bl. 139, 144.

3)nbsp;Guhot , t. a. p. bl. 53.

4)nbsp;Guhot, t. a. p, bl. 82; «le lien, dont les moeurs barbaf««
contiennent le principe , (est) le lien d'une confédération , qui n®
truit point l'indépendance individuelle.»

3) De/te werden ccbter als personell, niel als Zttken beschouwd. ''

-ocr page 35-

er was een adel, die, wel niet uitsluitend maar toeli in
den regel in krijg en vrede aan het hoofd stond;en het
Weergeld, naar hetwelk de af koopprijs der misdrijven voor
verscliillende rangen en standen bepaald werd, streed vol-
komen met het beginsel van gelijkheid voor de wet.

Van het staatbestuur -was echter oorspronkelijk alle
despotisme uitgesloten; en op de landdagen was de beslis-
sing bij de meerderheid. Doch zoodra de volksverhui-
zingen ophielden, en groote rijken zich gevormd hadden,
begon eene omwenteling, welke langzamerhand het demo-
cratische element voor het monarchaal-aristocratische en
daarna voor het despotische deed wijken. De landdagen
nainen uit den aard der zaak in getal en invloed af, daar
bet onmogelijk werd de zich vermenigvuldigende rijks-
belangen er in te behandelen, en de vrije mannen zich
gaarne aan de lastige verpligting tot opkomst onttrok-
ken , terwijl de
comités en centenarii tot bevestiging
Van eigen willekeurig gezag ook dikwijls die opkomst be-
nioeijelijkten of geheel verhinderden.'^) De adel en de hooge
geestelijkheid behielden dien ten gevolge een beslissend
overvvigt, en het leenstelsel drong den oorspronkelijken

quot;quot;zondoringen vindt men bij Eichham , deutsche Staats- und Rechts-
eeschichte , 5. Ausg. Gott. 1843. bj. 294 vv.

1) Meyer, Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires.
^ %e, I8i8; 1. 1. chap. VII.
^ 2) Zie b. V. de
lex Frisionum, tit. I. de homicidiis. — Alleen irt
yisigothorum komt gelijkheid voor de wet voor. Guiiol, t. a.
j,quot;nbsp;, 146.
Gengler, deutsche Rechtsgeschichte im Grundrisse.

•nbsp;bl. 12G—136, vooral noot 49.

^^ej/er, t. a. p. 1. II. chap. VIII. Raepsaet, Histoire des étals
(Oeuvres,
Gand , 1838, t. II) bl. St vv.
blnbsp;a- p. 1. I chap. X, 1. II. chap. X.
Raepsael, t. a. p.

-ocr page 36-

Germaanscheii volks-invloed bijua gelieel terug, door overal

de vrije mannen in leenmannen en onderlioorigen te ver-
anderen.') Wel waren nog de steden, in zooverre ze uie
van eenigen leenman afhankelijk waren geworden, me
van allen invloed verstoken, maar deze was te germg^
om vóór de opkomst der vrije gemeenten van eenig gewig
te wezen. Het leenstelsel ging echter tevens met eene
oplossing der nationale eenheid in eene
menigte van klei^
heerschappijen, en daardoor met eene aanzienlijke vermin-
dering van het gezag der vorsten gepaard.^) Maar ter-
wijl de geestelijkheid hun in haar eigen belang mees ƒ
op zij bleef staan, gelukte het hun in den loop der
eeuwen door erfregt, huwelijk, list of geweld hun grond-
bezit, dien grondslag van het leenregt,uit te breiden,
en eindelijk allen tegenstand des adels tegen hun over^
wegend gezag neêr te slaan. Zij werden hierdoor magtig
genoeg, om eene volstrekte heerschappij uit te oefenen,
terwijl de beginselen van het leenregt, door de reg s-
spraak, die nu niet meer persoonlijk maar territoriaa^
was,«) van hen te doen afvloeijen,') en de verpbgti«.
tot krijgsdienst niet aan het belang en het besluit de

1)nbsp;Meyer t. a. p. 1. I. chap. XI- Raepsael, t. a. p. bl. 63.

2)nbsp;Raepsael , t. a. p. bl. 87 vv.nbsp;^^^^

3)nbsp;Quàol, (Cours d'hisloire moderne, dl. 11. bl.nbsp;■)

hcnoBdommen, graafschappen, heerlijkheden «P '
,,jk op het eind der 10. eeuw verdeeld was. «Et ce quot;
__des démembremens accidenlels,--c'étaient des

permanents , consommés.»

i) Guhol, hist, de la. Civil, bl. 55, 156.nbsp;^

5)nbsp;Fauslin llélie, Théorie du Code d'instr. «i'im. I,
Kff 243.

6)nbsp;Fauslin llélie , t. a. p. I. bl. 71 , N«. 231.

7)nbsp;Meycr , t. a, p, !• U- chap. XVIl,

-ocr page 37-

ïiatie maar aan hun eigen wil te verbinden ,') hunne per-
soon met nog meer luister omgaven. De klem van het
bestuur, en de concentratie der al te zeer verbrokkelde
krachten, die hiervan de gevolgen waren, droegen wel
Veel bij tot zamensmelting van de verschillende elementen
der maatschappij, tót de ontwikkeling der natie, of liever,
tot het doen ontstaan eener eigenlijke natie; maar zij
bragten als noodzakelijk kwaad mede, dat één mensch
^et zwakheden en dwalingen aan het hoofd kwam, met
genoegzame magt om zijn wil onbepaald te doen eerbie-
digen , en er dus groot gevaar was dat een verkeerd geplaatst
egoïsme zich stellen zou tegenover het welzijn des volks.

■^Is voorbehoedmiddel tegen dat gevaar werden waar-
^(^fgeti vereischt. De geschiedenis van het staatsregt be-
vat eigenlijk niets anders dan eene opeenvolging van
pogingen, om waarborgen te vinden, dat er zal geregeerd
^^orden in het 't waarachtig belang der natie. Hoe toch
^'ordt eene Staatsregeling beter beoordeeld, dan naar de
'^^^gdelijkheid der waarborgen, die zij geeft, in verband
^et den aard en den trap van ontwikkeling van het volk,
daarvoor zij bestemd is ? De landdagen , waarbij oorspron-

'Jk het hoogste gezag berustte , terwijl de vorsten
®^echts voorbereiders en uitvoerders van de besluiten des
^olks waren , hielden, gelijk wij zagen, weldra op zulk

jjj ^^yer t. a. p. l. I ch. IV. Hij beweert legen Eichhorn (t. a. p.
donbsp;leenstelsel in den regel de persoonlijke veete ia

^ s van den nationalen oorlog kwam.

Gwtîo«, hist. de la Civil, leçon IX.— Aan het mislukken van
p^jjl^^^^^'^Sen der Duitschc Keizers, om hun oppergezag tegenover de
Duij^^l^'^®'®quot; handhaven , moet het worden toegeschreven, dat de

ners

3) M

nooit éênc natie zijn geworden.

t, a. p, 1, II, ch. VIII,

-ocr page 38-

XXVllI

een waarborg aan te bieden; want hoewel ze nooit geheel
in onbruik geraakten,') was de invloed van den derden
stand toch onbeteekenend geworden. Gedurende en na de
kruistogten kwamen echter de vrije gemeenten
op, vvier
Icamp;uren een beteren waarborg tegen misbruik van gezag
schenen
te geven. Veiligheid van persoon en eigendom
wakkerde de ^lijverheid aan;®) handel en fabriekwezen
kwamen op, en gaven rijke vruchten; en daar de vorsten
of groote heeren op het goud der poorters even groeten
prijs stelden als op hunnen bijstand in den krijg, kon
menig privilegie voor geld verkregen worden.Maai
weldra werden die vrijheden hinderlijk aan de
vorsten of
heeren, die ze hadden toegestaan. Vooral wanneer zij als
vredesverdrag na een strijd tegen willekeur en onregt wa-
ren afgeperst, ®) moesten ze ook door de wapenen tege»
de gedurige pogingen tot vernietiging
gehandhaafd worden-
Dit gaf een krachtig voedsel aan het regt van verzet^
die gevaarlijke en toch heilzame vrucht van het leenstel-
sel. ®) De behoefte aan individuele vrijheid kon zich nog

1)nbsp;Raepsaet , t. a. p. bl. 89.nbsp;^^^

2)nbsp;«Le mot de Commune exprimait, il y a sept ceuls
système de garantie analogue, pour l'époque, i ce qu'aujourd liu'^^
comprenons sous le mot de constitution.»
Thiernj , lettres sur 1

de France. Paris 1829. bl. 277.nbsp;,nbsp;^

3)nbsp;Van Hees van den Tempel , prijsverh. over het stelsel der ß
meenten, Brussel, 1833 , bl. 55 vv.nbsp;^^

4)nbsp;( Van de Spiegel) Historie van de Satisfactie der stad Goes. quot;

bl. 7 vv.

5)nbsp;Guizol, t. a. p. bl. 179. Thierry, lettres sur l'hist. lt;ie r ^^^^
Ch. Xlll. — Dit is meer op Frankrijk dan op de
Nederlanden ^^ ^

toepassing. Kluit , Hist, der Holl, staatsr. IV bl. 107. vv. Zie echter oo

V. Hees v. d Tempel, over het stelsel der gemeenten , bl. 39 vv. ^^

6)nbsp;Gm«o(, l. a. p. LI. 107, 176 , 189; «Ie grand tnoj^^
responsabilité du temps. « Dat ze als
regt ook in onze dagen

-ocr page 39-

niaar alleen in dien weerstand uiten , die zelfs in de ge-
nieenten dikwijls de eenigste waarborg tegen de willekeur
der magistraten was. Nadat men er uit den aard der zaak
feeds dikwijls gebruik van had gemaakt, werd het larg-
zamerhand als een onbetwistbaar regt beschouwd, in ver-
schillende Staatsstukken opgenomen, en weldra ook
Wetenschappelijk behandeld en verdedigd.

De opstand onzer voorouders tegen Elips, was eene
uiting van datzelfde regt,^) 't zij dan wel of kwalijk be-
grepen , waartoe men reeds in Zwitserland met goed
gevolg , in Spanje met ongelukkigen uitslag zijne toevlugt
^ad genomen. Het was de behoefte om
privilegiën te hand-
^^ven, aan wier eerbiediging de welvaart der landzaten
naauwste verbonden was. De gesteldheid van den,
Wem, die krachtige werkzaamheid noodzakelijk maakte,
tevens de geschiktste middelen tot verzet tegen wille-

^®lenschap van het Staatsregt niet kan gemist worden , bewijst Broug-
Polit, phüos. I bl. 44-60. flello , du régime constitutionnel , Paris ,

Vannbsp;^ ^^^nbsp;Kemper, Handleiding tot de kennis

j^lquot; Nederlandsche staatsregt en staatsbestuur. Amst. 1850. § 30

^ O. a. in het charter van Vlaanderen can H94, bij Raepsaet,
de ^nbsp;bl. 192 ; in de Assises de Jerusalem ibid. bl. 170 ; ifi

^ quot;Pdragt der grafelijkheid aan Willem I in 1584, bij Kluit, t. a.
»Cr 'nbsp;— Hoeveel verschil er tusschen dit negatieve regt van

^ ' eigt; het positieve regt tol opstand is, bewijst Raepsaet, t.
■ P- bl. 186 vv.

(Van de Spiegel) Satisfactie , bl. 14 vv.
regtnbsp;regtvaardiging van den opstand niet in een stellig

quot;n hnbsp;dat wij volgens hem tegen Filips niet hadden, maar

quot;ftnbsp;zelfbehoud. Inwijdingsrede over hel recht, om Philips

« «weren,.Leijd. 1779. bl. 110, 159.

' Iri

j quot;nbsp;volgende jaren. v. Rolleek, allgem. Geschichte,

^J'nschw. 1848. VI., bl. 37 vv.

In 1522. V. Rotteck, t. a. p. VH , bl. 136 vv.

-ocr page 40-

keur aan de liand gaf, liad de zuelit naar individuele
vrijheid diep in de natie geplant.Een uitgebreide han-
del , dien men aan de gunstige ligging des lands en den
nijveren aard der inwoners te danken had, stapelde lang-
zamerhand in onze gewesten grooten rijkdom op een; en
had men vrijheid en zekerheid van persoon en goederen
noodig, om dien rijkdom te verwerven en te vermeerderen -
niet minder behoefde men beide om rustig het verworvene
te genieten.Van daar dat men tot geen prijs de
bare privilegiën wilde afstaan, welke de burgelijke vrijb®' ^
waarborgden «) waaronder het regt om niet van
natuurlijken regter te worden afgetrokken, versterkt oor
de uitsluitende benoembaarheid van landzaten of pooiers
tot de hooge en andere staats-
of regterlijke bedieninge^i
eene eerste plaats innamen. Men kon in dit opzigt be-
paaldelijk in het volkrijke Holland met
eenstemmigheid
en nadruk handelen, daar het gemeentewezen zich hier
bijzonder
ontwikkeld had, en de Hoeksche en Kabel-
jaauwsche twisten, waarin eindelijk de laatste partij zege-

1)nbsp;Mr. J. Hora Siccnma , Neerlands grond en beschaving io verbami
beschouwd. In het
Algem. Letlerl. Maandschrift voor 1848 , ï^quot;- ' .

bl. 23 vv , 56 vv.

2)nbsp;Van Hees van den Tempel, t. a. p. bl. 30 vv. 56 vv.

3)nbsp;Vgl GroUus. Annales. Xrnslel. 1658. bl. 3: « Nobilitati a v«-

toribus agri clientelares dabanlur, oppidanis immunilas, sua jura -
leges,
magistratus,nbsp;Ubertalis. Neo ante accept, m imper.«

successores , quam munera haec, quibus data erant, jurejurando
ma=sent. Penes utrumque ordinem , nobilium et oppidanae pleb.s , ^ ^^
p-ublicae cura antiquitus fuit ; quibusdam in locis accessit tertius
cerdotum. Hi legationibus , ubi necesse erat, coibant : h,nbsp;^^^

rebus consulebantur: nec nisi cunclis volentibus indicere lquot;buta , ^^^^^

tum qui erat rerum mutare , ne nummi quidem pretium novare ^ ^
Adeo cavebalur, etiam cum boni Principes essent, «e »««//s/Je«

41 Beide uitdrukkelijk in hei grool privilegie van Maria opgequot;

-ocr page 41-

Vierde, de magt des adels zoozeer hadden geknakt, dat
de steden verreweg het overwigt hadden op de ridder-
schap. ») De landsheer, tevens sonverein buiten de Neder-
landen , en die reeds elders meermalen zijne aanslagen
tegen de gemeentelijke instellingen met goed gevolg had
bekroond gezien, stelde ook hier zijn onbeperkt gezag
*egen die vrijheden over. Het werd de vraag of de dwin-
gelandij haren ijzeren sehepter zou zwaaijen, dan of het
eginsel zoQ zegevieren, dat de regering is voor het volk,
^^ dus het welvaren van het algemeen op den voorgrond moet
staan.De uitkomst was een heerlijke triomf voor de vrijheid.

Intusschen had de herleefde studie der klassieken op
e beschaving, verlichting en veredeling van den men-
^helijken geest een zeer gunstigen invloed uitgeoefend.
^ e Germanen vonden in de door hen overheerde gewesten
® despotisme; en bij de aanneming eener nieuwe gods-,
hun door de overwonnelingen zelve gepredikt,
het derhalve natuurlijk dat zij de vormen en den
geest eener volstrekte heerschappij, wier bondgenoot de
was, aannamen. De kennis aan de schriften der

1) Mei,

'V'-, t. a. p. I. v chap. v.

2) PI,

2e Ju,-^^quot;quot;®*nbsp;'^«quot;caal der Geünieerde Nederlanden. van

Lan ^^^^ ' quot;nbsp;yeßelyck kennelyk is , dat een Prince van

bel^quot;quot;nbsp;ondersaten , om deselve

^velt.nbsp;beschermen van alle ongelyck , overlast ende ge-

hJhonbsp;d'Ondersaten niet en syn van Gode geschapen

oiderdaquot;.''^nbsp;Prince, om hem in alles wal hij beveelt--

'^''^nders'nbsp;Pquot;quot;®® o'»

'•'j de St^t^quot;nbsp;quot; de redenen , waarmede Willem I

'Atnbsp;^^ afzwering aandrong , bij Grotius , Annales, bl. 98 :

Sanquot; •nbsp;----------------------w.1(5 , uij urmtus , ünnaies, Dl.

quot;''utas else%notum , populi ex consensu, populi gratia
Public^*^ Po'estates ut superiores singulis , ita infra universes , quae

rite cnbsp;-quot;quot;i verterent, populo , hoc est Ordini-

eoacus , judicium et vindictam relinqui

in-

-ocr page 42-

kern- aan de-liand gaf, had de zucht naar individuele

vrijheid diep in de natie geplant.Een uitgebreide han-
del, dien men aan de gunstige ligging des lands en den
nijveren aard der inwoners te danken had, stapelde lang-
zamerhand in onze gewesten grooten rijkdom op een; en
had men vrijheid en zekerheid van persoon en
goederen
noodig, om dien rijkdom te verwerven en te vermeerderen,
niet minder behoefde men beide om rustig het verworvene
te genieten.Van daar dat men tot geen prijs de kost-
bare privilegiën wilde afstaan, welke de
burgelijke vrijhei ^
waarborgden;') waaronder het regt om niet van ziji^
natuurlijken regter te worden afgetrokken, versterkt door
de uitsluitende benoembaarheid van landzaten of poorters
tot de hooge en andere staats- of regterlijke bedieningen )
eene eerste plaats innamen. Men kon in dit opzigt be-
paaldelijk in het volkrijke Holland met eenstemmig^^

en nadruk handelen, daar het gemeentewezen zich hie

bijzonder ontwikkeld had, en de Hoeksche en Kabe'
jaauwsche twisten, waarin eindelijk de laatste
part,j zeg

1)nbsp;Mr. J. Hora Siccama , Neerlands grond en beschaving in verba^gt; ^
beschouwd. In het
Algem. Letlerl. Maandschrifi voor 1848 , ^ ;

bl. 23 vv , 50 vv.

2)nbsp;Van Hees van den Tempel, t. a. p. bl. 30 vv. 56 vv.

3)nbsp;Vgl, GroUus, Annales. Arnslcl. 1658. bl. 3: . NobihtaU ^^^ ^
toribus agri clicntelares dabanlur, oppidanis
immunitas, sua
leges,
magistratus,nbsp;liberlalis. Nec ante accepU m mn
successores , quam munera haec, quibus data erant. jurejuran

rel'
sa-

successores , 4U.».. -------- ---- ' •nbsp;1 his .

massent. Penes utrumque ordinem , nobilium et oppidanae pleb^

publicae cura .-.ntiquitus fuit ; quibusdam in locis accessU ter

cerdotum. m legationibus , ubi necesse erat, coibant : h.

rebus consulebantur: nec nisi cuncHs volentibus indicerenbsp;^^at,

tum qui erat rerum mutare , ne nummi quidem pretium novare

Adeo cavehatur , etiam cum boni Principes essent, ne mahs

4) Beide uitdrukkelijk in hel groot privilegie van Mar,a ops.

-ocr page 43-

vierde, de magt des adels zoozeer hadden geknakt, dat
de steden verreweg het overwigt hadden op de ridder-
schap. De landsheer, tevens souverein buiten de Neder-
landen , en die reeds elders meermalen zijne aanslagen
tegen de gemeentelijke instellingen met goed gevolg had
bekroond gezien, stelde ook hier zijn onbeperkt gezag
^egen die vrijheden over. Het werd de vraag of de dwin-
gelandii haren ijzeren schepter zou zwaaijen, dan of het
beginsel zou zegevieren, dat de regering is voor het volk,
CQ dus het welvaren van het algemeen op den voorgrond moet
staan. De uitkomst was een heerlijke triomf voor de vrijheid.

Intusschen had de herleefde studie der klassieken op
de beschaving, verlichting en veredeling van den men-
geest een zeer gunstigen invloed uitgeoefend,
^e Germanen vonden in de door hen overheerde gewesten
^et despotisme; en bij de aanneming eener nieuwe gods-
dienst , hun door de overwonnelingen zelve gepredikt,
Was het derhalve natuurlijk dat zij de vormen en den
geest eener volstrekte heerschappij, wier bondgenoot de
l^erk was, aannamen. De kennis aan de schriften der

Meijer, t. a. p. 1. V chap. V.
2) Maccaet in de Staten Generaal der Geünieerde Nederlanden , van
^ '^'U 1381 : B AIsoo een yegelyck kennelyk is , dat een Prince van
quot; Lande van God gesteld is Hooit over syne ondersaten , era deselve
waeren ende beschermen van alle ongelyek , overlast ende ge-
' ■— Ende dat d'Ondersaten niet en syn van Gode geschapen

behoef van den Prince, om hem in alles wat hij beveelt--

^ anig te wesen , ende als slaven te dienen : maar den Prinse om
b'j dnbsp;wille. » Vgl. hiermede de redenen , waarmede Willem I

• At ^nbsp;op de afzwering aandrong , bij Grotius , Annales, bl. 98 :

stituinbsp;ignotum , populi ex consensu, populi gratia in-

potestates ut superiores singulis , ita infra universos , quae
lgt;uquot;^ufam privatos ad usus verterent, populo , hoe est Ordini-

rite

®oaciis , judicium et vindictam relinqui .»

-ocr page 44-

ouden, mei name Aristoteles en Cicero, eerst in Italië,
daarna in Frankrijk, Duitschland en elders met gretig-
heid bestudeerd, maakte echter met eenen afkeer van
dwingelandij bekend, die overal, waar vrije
gemeenten
bestonden, met eiken dag dieper wortelen schoot. Vrij-
heid is eene levensbehoefte; en daarom moest zij dubbel
sympathie opwekken in den behagelijken vorm,
waarin
zij zich hier vertoonde. Daarenboven vond men bij de
staatkundige schrijvers der oudheid een zoeken naar den
besten regeringsvorm. Dit had tot gevolg, dat men zich
meer en meer rekenschap van den bestaanden toestand
begon te geven, en dit vraagstuk met voorliefde behan-
deld werd; en daar de oplossing afhankelijk is van het
antwoord op de vragen: waarvoor de regering dient? en,
waarin het welzijn des volks eigenlijk bestaat? heeft
dit onderzoek noodwendig tot ontwikkeling van
staats-
regt en staatshuishoudkunde bijgedragen.

Van veel grooter gewigt nog was de invloed der Kerk'
hervorming;. Het Christendom, hoe beneveld en
veront-
reinigd ook, had in de Middeleeuwen ten minste
uitwerking gehad, dat aan het geloof, aan de godsdien-
stige overtuiging, eene hooge waarde werd toegeken •
Zoodra men nu begon in te zien, dat die overtuigi^i»
niet aan banden kan worden gelegd, werd
gewetensdwan»
als het toppunt der tyrannie, als haar onverdragebj
en belagchelijkst uitvloeisel aangemerkt. Tegen znlke
weldenarij verzette zich de hervorming; en
hoewel
zich nog niet dadelijk tot volkomen vrijheid van denke»
verheffen kon,^) en hare woordvoerders nog dikwijls a

1) Zie O. a, Dr. D. Schenkel, die religiösen Zeitkämpfe.

bl. 33 VV.

-ocr page 45-

anderen liet juk opleiden, dat zij zelve hadden afge-
schud , zoo was toch in hare zegepraal ook de erkenning
der waarheid besloten, dat op 't gebied der mensche-
lijke gedachten geen willekeur geduld kan worden. Toen
echter eens op dit punt de vrijheid gehandhaafd was,
ging men verder, en hechtte aan alles, wat men tot
eigene ontwikkeling behoefde, een natuurlijk en onver-
vreemdbaar regt vast.

Het is hieraan toe te schrijven, dat de protestantsche
schrijvers de beginselen van vrijheid, die hen op 't gebied
der godsdienst bezielden, ook op dat, van het regt darven
overbrengen. Zij erkennen de waarde en daardoor ook het
ïegt van het individu. Zij beschouwen den Staat als mid-
del tot bevordering van het algemeen welzijn, en weigeren
daarom er eene onbeperkte magt aan toe te kennen.
Over 't algemeen bleven de Eoomsche schrijvers in dit
opzigt achter, 't geen ook uit den aard der zaak volgen
moest, daar zij in de vrijheid van denken geen uitgangs-
punt voor hunne stellingen konden vinden. Echter is de
^uvloed der nieuwere beschaving en der mildere opvatting
Van het Christendom bij enkelen ten minste niet te mis-
kennen. Zoo beweerde reeds
Victoria,^) dat men de on-

quot;l) Kaltenborn, t. a. p. bl. 87.

Vooral in de Principia Juris van Winhier van 1613 worden deze
®e»nselen krachtig uitgesproken. Zie b. v. bl. 87 vv. (der uitgave
Kaltenborn)-. «Juris naturae est aequalitas omnium hominum ,
quoad statum. Jus naturae omnes uno nomine appellat homines et
Siitatis inaequalitatem ignorât. — Ad libertatem naturalem special ,
natura nullae aliae feruntur bominibus leges, nisi quae ipsa natura

®quot;'que ingenerat — Jus humanum naturale--pertinet ad omnes

^ homines sunt vel humanam naturam habent, quapropter neminem
quisquis ille sit, excludimus. »

ßij Grotius, Mare Liberum, cap. II. Hij leefde 1480-1346.

***

-ocr page 46-

geloovige Indianen evenmin van hunne bezittingen had
mogen berooven, als zij het den Spanjaarden hadden mogen
doen.
Thomas Morus strekte in zijne l[to])ia, die in 1517
het licht zag, de godsdienstige verdraagzaamheid zelfs tot
Atheisten uit, //on the ground, that a man cannot make
himself believe what he pleases,'/ ennbsp;verklaarde

zich in zijne Livres de la répMiqiie vm 1577 tegen de
slavernij.

De studie der Grieksche en Romeinsche oudheid en de
hervorming hadden echter op de behandeling der staats-
wetenschappen minder invloed , dan men oppervlakkig zou
meen en. In de Middeleeuwen had men aan den leiband
van de kerkleer, van het Eomeinsch en Kanonisch
regt,
en van Aristoteles geloopen, en alle wetenschap verketterd,
die niet op dien grondslag steunde. Eerst
langzamerhand
durfde men zich daarvan losmaken. 't^Was al veel gewon-
nen dat eene vrije'^en oorspronkelijke-schriftverklaring ii^
de plaats kwam van de slaafsche onderworpenheid aan
't s:ezaff der kerk: maar zoo uitsluitend had de theologie

O Onbsp;'

gedurende meer dan tien eeuwen den schepter gezwaaid,
dat men niet dan met moeite dat juk kon afschudden-
Bij bijna alle staatsregtelijke schrijvers der 17. eeufl^
vindt men nog plaatsen uit het oude en nieuwe
Yerbond
tot
staving van hunne stellingen aangehaald. Baco
Descartes
onttrokken zich het eerst aan eene heerschappij gt;
die aan den voortgang van eene zelfstandige wetenschap
zeer nadeelig moest wezen; maar zelfs in de geschn^*®^

1)nbsp;Mackinlosh, history of England, Paris. 1831 , bl. 208,

2)nbsp;Ed. par Galwiel Cartier. 1599. L. 1. ch. V.bl 49) : Vgl. Lernunt
Introd. génér. à I'hist. du droit. Paris , 1833 . bl. 71 vv.

a) Gnkot, t. a. p. bl. 450.

-ocr page 47-

van Huher en Perizonius ') treft men nog de sporen
dier hebbelijkheid aan, terwijl
LocJce zich van die wape-
nen met vrucht tegen zijne tegenstanders bediende.
Aristoteles verloor iets vroeger zijn gezag. De Kerk had
door de scholastieke wijsbegeerte, waaraan men het voor-
deel van eene sclierpe, hoewel al te spitsvindige, rede-
neerkunde te danken had, de wetenschap tot hare slavin
trachten te verlagen, maar haar juist daardoor in staat
gesteld dit middel met goed gevolg tot bevestiging harer
onafhankelijkheid te gebruiken.Het denken was geoe-
fend genoeg, om zich zelfstandig te kunnen voortbewegen,
zoodra de banden verbroken waren, waarin men het ge-
wrongen had. Zoo ontwikkelde zich langzamerhand eene
zuivere wijsbegeerte, die ook 't gebied van het natuur-
'egt betrad. Het Eomeinsche regt stond haar daar echter
'^og dikwijls belemmerend in den weg, daar het wel on-
®iogelijk was de uitkomsten van het vrije onderzoek steeds
öiet de bepalingen - der Eomeinsche keizers in overeenstem-
ming te brengen. De beroemde
Noodt, hoe groot bewon-
deraar van de voortrefielijkheid van dat regt, was een
der eersten, die dit gezag bij een rein bespiegelend on-
derzoek van zich durfde afwerpen,®) maar rekende het

l^e jur. civit. Ed. quarta. Fran. 1713. c. 1. I Sect. I.e. V. Sect.
I . § 30 , 31 ; c. VII ; et passim.

Oratio de origine et natura Imperii inprimi^ Regii, 1689.
^^ ß- V. waar hij
Fämer bestrijdt. Zie du gouvcrnemenl civil,
^quot;»^t- 1780. Chap. V, bl. 73, 88. -

Sigicart, Gesch.derPhilos. I bl. 368 vv. Vgl. Guiiol, t. a. p. bl. 130 vv.
Oratio de jure summi imperii et lege Regia , 1699. • Ego vero
auctoritatem , sed rationem exspectabam. Gum enim do jure Imperii
®P«taraus , non lex hujus minoris civitatis quaestioni est ; sed illius
quae cum sole fines metitur. Si tamen cui placet, ad civile

Jus

P''ovocare , etsi initio nolui, etiam hue ine demittam. •

-ocr page 48-

toch noodig de bewijzen voor de regtinatigheid van het
onbeperkt gezag, die er uit werden afgeleid, uitvoerig
te wederleggen.') Ook op 't gebied van het volkenregt
werd aan het Romeinsche regt nog lang te veel invloed
toegekend.

Wij moeten nu het oog meer bepaald naar tijdorde op
de rij der schrijvers rigten, die tot op onzen de la Court
eenigen invloed op de ontwikkeling der politieke weten-
schappen hebben uitgeoefend. Zij wordt geopend door een'
man, wiens naam niet met dezelfde verachting verdient
te worden uitgesproken, waarmede zijne leer tot eer der
menschheid gebrandmerkt is.®)
In 't begin der 16. eeuw
verscheen het werk van Macchiavelli
del Prificipe
met groot talent de beste middelen werden aangewezen,
om ten koste van deugd en regt een onbeperkt
vorstelijk
gezag te grondvesten en te handhaven. De sluwe Italiaan,
Wien de grootheid van het oude Rome met bewondering
vervulde, die het algemeen welzijn boven alles stelde, en
aan den democratischen regeringsvorm, als het
meest
daartoe leidende, de voorkeur gaf, bedoelde wel niets

1)nbsp;Huher (de jur. civit. I. 1. Sect. I. c. VI. § 4) noemt de -no^^^
juris Komani in hac quoque disciplina non quidem ad intellectum ^^
«essaria,
sed perquam ulilis ad illustrandum , et forte necessaria

docendum. »nbsp;jSiS-

2)nbsp;Whealon , Histoire des progrès du droit des gens, Leipî-

I bl. I«.nbsp;tsreclquot;-

3)nbsp;KluU, Redevoering over 't misbruik van 't algemeen Squot;« ^^^^^

Leid. 1787. bl. 20: «de naam van Machiavel verwekt bij elk^^^
hoort noemen , reeds zoodanig een afgrijzen ,nbsp;dat , n^ ^^^^^

inzien, indien Hij herleefde, geene menschen, wal zeg ik
beesten zijn persoon en omgang zouden kunnennbsp;,^igliori

4) Dit blijkt vooral uit zijn Discorsi , 1. I. c. LVIII : '
governi quelli de popoli che quelli dei principe. - - Ma ^^^ ^^^^^
contre ai popoli nasce, perché dei popoli
ciascun d.sce «

-ocr page 49-

anders dan den eersten stap aan te wijzen, die tot de
opheffing van zijn diep gezonken vaderland voeren kon.
Immers moest Italië vrij -zijn van de overheersching der
harharen,nbsp;de Pranschen en Duitschers door de hooger

beschaafde Italianen met minachting genoemd werden, eer
het aan herstel en bloei kon denken; en om tot die vrij-
heid te geraken moest een krachtig vorst het staatsroer
in handen nemen, de bijzondere belangen en de noodlot-
tige verdeeldheden voor zijn' ijzeren wil doen bukken,
en de vereenigde magt van Italië op dat ééne punt in
werking brengen. Zijne bedoeling werd echter veelal mis-
kend;') en terwijl de eerlijke man door de lezing van
het boek
del Principe versterkt werd in de rampzalige
overtuiging, dat eene goede politiek zich niet met de
beginselen van strenge zedelijkheid laat overeenbrengen, ®)
Was het een welkom handboek voor ieder, die naar mid-

Paura , e liberamente ancora mentre che regnano ; dei principi si paria
®empre con mille paure e mille rispetli. » — 1. II c. II : « Ma sopra
tutte maravigliosissima cosa
è a considerare a quanta grandezza Venne
ï^onia, poi che la si libera da' suoi re. La cagione è facile adinien-
'^«'•e, perché uon il bene parlicolare , ma il bene comune
è quello che
grandi Ie citta. »

1) Slar Numan , diatribe in N. Macchiavelli opusculum Del Principe
'«scriptum. Traj. 1833. Pars 11, Epilogus , bl. 95 vv. Vgl. C. W. von
Denkvvürdigk. meiner Zeit. Hanov. 1819, dl. V bl. 89. Guhot,
P. bl. 249. Macaulay, Critical and Historical Essays, cd. Tauchn.

'^'Pï. 1850. dl. I , bl. 60—107.

Merkwaardig is het oordeel van zijnen landgenoot il/àericMS Genlt;i/is,

hem in zijn werk de legationibus (Lond. 1383, bl. 101) noemt:

' üemocraliae laudator, et assertor acerrimns ;---tyrannidis summe

'quot;quot;nicus. Itaque tyranno non favet : sui propositi non est tyrannum in-
^'■'■quot;efe , sed arcanis ejus palam faclis ipsum miseris populis nudum et

exhibere. _ _ IIoc fuit viri omnium prudentissimi consi-

® » ut sub specie principalis eruditionis populos erudiret. »
Von Dohm , t. a. p. bl. 102.

-ocr page 50-

xxxvrri

delen tot uitbreiding en bevestiging van eene onbeperkte
heerscliappij uitzag.')

De eerste schrijver van eenige beteekenis, die de regten
des volks tegenover de vorstelijke willekeur durfde hand-
haven, waaraan Macchiavelli zooveel voedsel had gege-
ven, was de Schotsche geschiedschrijver
Buchanan,^) die
in 1576 een
dialogus de jnr e regni apid Scotos uitgaf,
hetwelk hij aan zijnen leerling, den zoon der ongeluk-
kige Maria Stuart, opdroeg en waarin over den oor-
sprong van den burgerstaat, de verhouding der vorsten
tegenover de wet en het regt tot weerstand
gehandeld
wordt. Met nadruk en hier en daar met vermelding van
precedenten, aan het oude staatsregt en de
geschiedenis
van zijn vaderland ontleend, ontwikkelt Buchanan de
stellingen, dat de vorst even als elk burger onderwor-
pen moet zijn aan de wetten , daar hij met deze
dezelfde
bestemming heeft, namelijk om het staatsdoel, gemeen-
schappelijke afwendig van gevaren en welwillende ver-
meerdering van elks levensgenot, te bevorderen; en dat
het volk het regt heeft om den vorst, die dien pligt uit

1)nbsp;Cijna gelijktijdig met het werk van Macchiavelli verscheen de
Utopia van Thomas Morus, die, even als later (1636) de Oceana
Harrington
te weinig van het bestaande uitging , om een' grooten iquot;quot;
vloed te kunnen uitoefenen. Zie
Reybaud, Etudes sur les réformateurs.
Brux. 1843. t. I. bl. 34. t. II. bl. 181 vv.

2)nbsp;Machinlosh, vindiciae Gallicae of verdediging van de Fransche
onwenteling , Dordr. 1792 , bl. 249, noemt zijnen landgenoot: « deo
eersten geleerde, in welken het edel vuur van republikeinsche g®®®'
drift van de Ouden overgegaan is. »

3)nbsp;In de opdragl komt voor « eam (disputationem) publicafda'W
censui, ut — — tui erga cives officii td admoneret.--Hunc

ad te npn niodo raonitorem, sed etiam flagitatQrem Importunum at
terim impudentem misi : — — cui si paruerls , tibi tuisque iquot; P''1' ^
sontia tranquillitatcm , et in futurum sempiternam comparabis glorU'quot;

-ocr page 51-

het oog verliest, en de wetten verbreekt, voor den reg-
terstoel te dagen , cn des noods door geweld van wapenen
tot rede te brengen. ') In hetzelfde jaar was de
Franco-
gallia
van llottman verschenen, waarin zich de haat
tegen het despotisme niet minder levendig uitsprak,
doch dat weldra overschaduwd werd door de bekende

-ocr page 52-

rmdiciae contra tyrannos, door Hubert Languet onder
den verdichten naam van
Stejphanus Junins Brutus m
1579 uitgegeven.') Zijn verblijf in onze gewesten, in
welke hij zich sedert 1578 met Johan Casimir van den
Paltz ophield, maakte hem getuige van onzen bloedigen
vrijheidstrijd, en vervulde hem met bewondering voor een
volk, dat voor zijne dierbaarste regten alles veil had; terwijl

de vriendschap met AVillem van Oranje, voor wien hij naar
sommigen meenen de Apologie schreef,®) in
welke de ban-
vloek van Filips werd wederlegd, hem een vorst
deed ken-
nen, die zijn geheele leven toewijdde aan de verhevene roe-
ping, om de gewesten, welke
zich aan zijne leiding hadden
toevertrouwd, vrij en gelukkig temaken. Die persoonlijke
deelneming aan de Nederlandsche beroerten ontvonkte
nog meer den haat tegen tirannij, die zijne edele ziel
reeds lang vervuld had, en leende aan zijn geschrift een
gloed van verontwaardiging, die onweerstaanbaar boeit
en wegsleept. Het houdt de beantwoording van vier vra-
gen in, waarvan de derde tot opschrift voert:
An et
tenus principi rempublicam aut opprimenti, aut
perdenti
resistere liceat. Item, quibßs id, et qu,o modo, et quo jv^re
permissum sit.
Krachtiger nog dan bij Buchanan worden
hier de bestemming der regering, de heerschappij der wetten,

1) Treilzschke , Hubert Languefs Vind. Contra tyr. Leipz.
bl. 58. Verkeerdelijk wordt hierin 1580 als het jaartal der «itga^^
vermeld. Vgl.
Bayle. diet. hist, et erit. in voce; en I '
569-371 (uitg. te Amst. 1740).
Hommel, Literatura juris , Lips-

bl. 16.3,

2) TrciUschhe, t. a. p. bl. 37.- Groen mn Prinslerer (Are ^^^^
de la maison d'Orange Nassau, Leyd. 1836 , t. 01. bl. ^^^^ quot; j
dat Willem 1 zelf de Schrijver der Apologie is.
Htigo de Groo
cr Pierre de Villier s voor, Zie Bmjle , dict, in voce Langnet.

-ocr page 53-

en het regt van weerstand verdedigd ;') terwijl op de noodza-
kelijkheid om aan de Sten den een bepaald deel in de wetgeving
toe te kennen, even sterk wordt aangedrongen.®) Beide
schrijvers weiden echter uitvoerig uit over het onderscheid
tusschen een wettig vorst en een tiran, en prijzen de ge-
hoorzaamheid aan den eersten even sterk aan , als zij weer-
stand tegen den tweeden prediken; maar zij stemmen vol-
komen daarin overeen, dat niet alleen de vorsten, die zich
Wederregtelijk, tegen den wil des volks, de hoogste magt
hebben aangematigd, maar ook allen, die de wetten
Verbreken en hun bijzonder belang, niet dat van het
algemeen, beoogen, als tirannen moeten worden aange-
merkt. ®)

Onder de schrijvers, die het spoor van Buchanan en
^^■ngiiet vervolgden en door de voorstanders van het
Onbeperkt gezag
monarchomachi werden genoemd, terwijl
zy omgekeerd hunne wederpartij met den naam van
mae-
'^^^o.vellistae beschimpten, verdienen er nog twee bijzonder
Vermeld te worden, de Oostfries
AUhmius, en de onster-
dichter
MiUon. De eerste nam als Syndicus der

Ed Edimburgi, a® 1379, bl. 108: «Imperare nihil aliud est, quam

offinbsp;'nbsp;unieus , populi utilitas. Imperatorum rcgumque

^'uni uiimi, ^ yf populo consulant. Regia vero dignitas non est pro-

® bonos, sed onus ; non imniunitas , sed munus ; non vacalio sed
OOalin .

gt; non licentia , sed publica servilus. »
^^ )
Buchanan, t. a. p. bl. 21 vv. Vgl. LI. 54. Vindtciae, bl. 88.

gelijken geest schreven meer dan één Staatkundig vertoog de
jj^ de l'Hopilal en Duplessis Mornay. Zelfs worden de Vindiciae
^^quot;''elen aan den laatstgenoemden toegeschreven. Zie Mr. G. W.
jnbsp;geschied- en letterkundige herinneringen. Gork. 1835 , 183amp;.

g)'quot;^.nbsp;II. Stuk bl. 12.

aangehaalde plaats van Buchanan. — In de Vin-
171, worden zg lyrannos exercefto genoemd, in tegeii-

dici,

ov

«fsteUi

'quot;8 der lyrannos jure.

-ocr page 54-

stad Embden een ijverig aandeel in de geschillen tusschen
de Stenden en den. graaf van Oost-Eriesland in 't begin
der 17. eeuw, en sprong even vurig voor de volksvrijheid
in de bres, als hij die in zijne
Politica metUdice digesta
voorstond, die in 1603 het licht zag.Hij betoogde,
dat de hoogste magt bij het volk berustte, en de vorst
slechts diens lasthebber was, dat de regten des volks
onvervreemdbaar waren, en een onbeperkt gezag uit den
aard der zaak met het algemeene welzijn in strijd was;
eindelijk dat, al had een volk al zijne regten zonder
eenig voorbehoud op de regering overgedragen, die af-
stand altijd in dien zin moest worden uitgelegd, dat het
doel der regering, de behartiging van het welzijn der
onderdanen, er niet door verloren ging. Hij dreef de
stoutheid van zijne stellingen zoo verre, dat in ons vnje
Nederland mannen als de Groot en zelfs nog Huber

er voor terug deinsden.

Het welsprekendst protest echter van de regten deS
volks tegenover de slaafsche onderwerping aan het despo-
tisme hebben wij aan
MiUon te danken. De beroemde

1)nbsp;Treitschke, Dr«i Politiker, des 17 Jahrhunderts. (Neue ^
bûcher der Gesch. u. Polit, von Bülau,
1846, 11 bl. 3li

bl. 385 vv.)nbsp;.j^r.

2)nbsp;Grodus, de jure belli et pac. l. I. c. III. § 8. iluber, de ^^

civit. 1. I. Sect. II. c. 3. § 9. c. 6. § Vgl.

a. p bl. 323 vv. Zoo beweert de Groot dat een geheel vol ^ ^^

als de enkele mensch zich in slavernij kan overgeven , (d. j-

p. 1. I. c. 111, § 8 u». 1); Huber. dal een toestand,
het belang van den vorst de hoogste wet is , volkomen regtma ^i,
zijn
(ibid. 1. I. Sect. VII, c. 111 § 13, 23.) ennbsp;31) ;

van de regten der burgers mogelijk is (1. I. Sect. III, c. -
Languet daarentegen (t. a. p. bl, 104) ; • libertati nulla, ne d.u
quidem
Servitute , praescribi posse. »

-ocr page 55-

XLIII

Fransclie geleerde Salmasius, die, sedert 1631 de plaats
van Scaliger aan de Leidsclie hoogeschool bekleedde, had
deels uit partijzucht, deels uit gouddorst, een heftig ge-
schrift tegen den geregtelijken moord van Karei I in het
licht gegeven.Het verscheen reeds in hetzelfde jaar 1649,
onderden titel van
defensio regia pro Carolo I, en hield
^nlk eene blinde vereering van de vorstelijke magt in ,
^egen welke elke opstand, hoe regtmatig, heiligschennis
genoemd werd, dat het niet alleen in Engeland, maar ook
aan het hof van Christina van Zweden algemeene veront-
waardiging wekte. en bij Plakaat der Staten van Holland
^an 26 Nov. 1649 verboden werd, als eene stilzwijgende
Veroordeeling van onzen opstand tegen Eilips bevattende.
De
Enge] sehe Eaad van State droeg aan Milton de weder-
legging van die onzinnige taal op; en deze volbragt
^^ de defensio pro populo anglicano zijne taak op eene
voortrefielijke wijze. Zijn geschrift bevat echter meer eene
^^geiistelling van de leer van het despotisme en van den
^^ijheidademenden geest der Engelsche staatsregeling, dan
^^el eene verdediging der gebeurtenissen van zijne dagen.

^et is opmerkelijk, dat meest alle publicisten dier da-
S^n zic]j pp gg^ maatschappelijk verdrag tusschen vorst

Troxler, Fürst und Volk nach Buchanan's und Miltons Lehre.
Vorrede.-

173^nbsp;Miltoni Defensio Pop. Anglic, in de Opera, ed. Lond.

' dl. II bl. 238 : « Pessime enim vel natura vel legibus compara-
••ütn f

quinbsp;' ^quot;quot;Suta servitus , überlas niuta esset; et haberent tyranni,,

^^^ pro se dicerent , non haberent, qui tyrannos debellare possent,
pl^quot;quot;quot; 'nbsp;'P®^ ' utimur Del munere non miUta

^ ® ad homines conserandos, liberandos et quantum natura fort inter
quam ad opprimendos et sub unius imperio male per-
r , ®'quot;8quot;gt;nenta soppeditaret. » Aangehaald bij
Machinlosh, Vindiciaamp;
250

-ocr page 56-

en volk beroepen , hetwelk aan het laatste het regt gaf om
de
gehoorzaamheid op te zeggen, zoodra de eerste had
opgehouden aan zijne verpligtingen te voldoen. Zij be-
proefden zelfs die theorie door 't gezag van 't
Romeinsche
privaatregt te steunen.^) Reeds bij Buchanan \omi ^^^
verdrag voor.^) Ook Languet maakt het tot den grondslag
zijner stellingen,^) terwijl hij uit gewijde en
ongewijde
geschiedenis voorbeelden van diergelijke verdragen aan-
haalt, en uitdrukkelijk de inhuldiging van Klips ver-
meld, die eerst gezworen had de vrijheden des
lands te

zullen handhaven, na welke belofte eerst de afgevaardigden

der Staten hem hulde en trouw wederkeerig hadden toe-
gezegd. ')

«1»

1)nbsp;Volgens de leer der lex commissoria en der restilulio in inleg''

propter dotum vel vim.nbsp;pi-

2)nbsp;De plaats luidt t. a. p. bl. 62: -ß. Mutua igilur Regi cu^ ^

vibus est paelio. M. Ita videtur. ß. Qui prior a convenes rece^^^ ^

conlraque quam pactus est facit, nonne is pacta et con venia

m. Solvit, ß. Soluto igitur vinculo, quod regem cum populo co^^^^ ^

bat. quicquid juris ex pactione ad cum, qui pacta solv.l , perf

id, reor, amittitur. M. Amittitur. B. Is etiam cum quo eral co ^^^

tum , aeque fa atque ante stipulationem erat , liber. M.

jure , atque eadem libertate. » - Een ander voorbeeld van toep ^

van het Romeinsche regt levert de inroeping der reslituUO t»

op bl. 40.

3)nbsp;Vindiciae, t. a. p. Bl. 159 vv.

4)nbsp;Bl. 168.nbsp;^nbsp;l5Öä'

5)nbsp;Zie Register van Adriaan van der Goes, 23 en 26 c

bl. 54 V. . Gevisiteert zynde de Minuten van den Eedt, by ^^^^^^^
ningh van Engelandt, en de Staten van Hollandt te doen , soo^^^^ ^^^
de Staten daer
Sonderlinge geen swarigbeydt innenbsp;^^ be-

den VOORGAENÜEN Eedt van den voorsz. Koningh inhoudt,nbsp;^^^^

looit te onderhouden en observeren Frivilegia HoUandtae, q ^^
habent el lenent,
enz. • _ « De Kouinghlycke Majestey ^^^g^ïCR
voorsz. Harange (n. van den Advokaat van Holland)nbsp;,ykeO

gcdaen ende van de Staten van Hollandt ontfangen den

-ocr page 57-

Voorzeker was er in de toekenning en verzekering
van privilegiën, welke meestal niet als bloote en herroe-
pelijke gunstbewijzen, maar op voorwaarden en soms ten
eeuwigen dage verkregen waren, veel dat aan een contract
in den zin van 't Eomeinsche regt kon doen denken;
Diaar het was toch een belangrijke stap van historisch
Op philosophisch gebied, om een stilzwijgend verdrag aan
te nemen, dat aan alle regeringen in alle omstandigheden
den pligt opleide om wel, dat is, tot algemeen welzijn
te regeren.') Intusschen laat het zich begrijpen, dat men
den ingeslagen weg, die tot oprigting van een gebouw
^^■n staatsregt zooveel gemak aanbood, met ijver vervolgde.
Ilohhes gaf aan het verdrag meer ontwikkeling, ®) daarop

Eedt.» Vgl. Hooft, Genert ran Velzen, (in zijne Mengelwerken, .\nist.
bl. 497) lle Bedrijf.

PU

lt;quot;■■ Ghy Heeren, ben ik niet uw wetligh Vorst? Har. Geweest
Gby waart het, alzoo lang ghy eer en eedt betrachtte :
Toen die versturven in uw goddeloos gedachte ,
Versterf aan ons de staf der Vorstelyke handt.
Aan öns, die leuen zijn der Staaten van het landt,
Dien ghy 't voorneemste der voorwaarden hebt gebrooken,
De welke waaren op uw huldinge besprooken.
Ghy zwoert met daaging Godts , en by gestaafden eed ,

ghy dit vrye volk , in oorlogh en in vreed ,
Berechten trouwlyk zoudt, en vroomelyk beweiren ;
Eer dat het Graallyk goudt genaaken mocht uw heiren.
Daar zyt ghy op gehuil; en is u toegezeit
By eede wederom , daar op , gehoorzaamheidl.
t Welk toen ghy maakte los, los werden d'onderzaaten.
Vindiciae bl. 168: «contractus — — ul bene imperanti bene

«if ^^nbsp;Brougham uil (polit. Philos. I bl, 39):

es — — ^jjg jjjg writer who put forth a philosophical sta-
of ihe doctrine of the original or social compact. »

XTiV

-ocr page 58-

XI.VI

de theorie van het despotisme grondende; terwijl Huier
en anderen daarentegen er de leer door trachtten te be-
vestigen, dat nimmer tegen het algemeene welzijn mag
gehandeld worden, hetwelk allen, die het oorspronkelijke
verdrag aangaan, voor oogen hebben.') Hoe men ook
over de waarde en strekking van zulk een verdrag denken
moge, hetwelk door ieders phantazij naar willekeur kan'
worden gekneed: de wetenschap
dier dagen scheen behoefte
te hebben aan zulk een steun, niet alleen omdat het
regt
van den mensch op vrije ontwikkeling destijds nog niet
genoeg door de beoefenaren van het natuurregt in 't licht
was gesteld om daarvoor te kunnen dienen, maar ook
omdat de analogie van het privaatregt op het gebied vao
het staatsregt als van zelve tot het zoeken van een ju-
ridischen grondslag uitlokte.

Wij moeten nu overgaan tot eene tweede rij van schrij-
vers , die als handhavers van het onbeperkte gezag d^r
vorsten optreden. Godsdienstige overtuiging of vrees voor ^
de misbruiken van het regt van weerstand , waaraan zi^ ^
bijna onvermijdelijk burgeroorlog en tyrannenmoord paar^
den, deden hen terugbeven voor de stellingen der
narchomacU. Het koningschap had zich in de Mi^l ^
eeuwen, in een' tijd van wanorde en gebrek aan
als het bezielend beginsel van rust en
orde , als het eige^^

lijke middelpunt der natie doen kennen;') en de °

lustii«quot;'

b. et P-

1)nbsp;De jur. civit. 1. I. Sect. II. c. 4. § 9 sqq. Boxhorn.

ones politicae Amst. 16G3 1. I. c. V §. 9.

2)nbsp;Dit is ook van toepassing op de Groet. Zie De jure

I. c. m § 8 n». 1.nbsp;-...ire et P'quot;

3)nbsp;Guhol, Civil, en Eur. bl. 233: «c'est comme deposu ^^^^^^

tectrice de l'intérêt commun, c'est sous les traits d'une E'«^^
gistralure, centre et lien de la société, qu'elle (la
royauté)

-ocr page 59-

XT-vri

en vereering, die daarvan het gevolg waren , werden
door de majesteit, waarmede 't Romeinsche reg-t, hen om-
straalde , en die door de geestelijkheid nog versterkt
Was, niet weinig verhoogd, 't Scheen rampzalige dwaas-
heid te wezen eene magt te ondermijnen, die tot stuiting
der wanorde, tot handhaving der regtszekerheid, tol, be-
vordering van het algemeene welzijn zoo onontbeerlijk
Was; 't scheen heiligschennis, den gezalfde des Heeren
aan 't gezag der wetten te onderwerpen, en hem tot den
stand van eersten Staats-dienaar te verlagen. Een der
eersten, die zich in dien geest uitten, was
Bodinus, wiens
^erk
six livres de la répuhliqne in 1.577 het licht zag.
Hoewel hij het regt van weerstand aanneemt tegen ieder,
die ziclx met geweld of list van de kroon heeft mees-
gemaakt'), kan hij er echter niet toe besluiten
dat regt ook te erkennen, wanneer de vorst de wetten
Verbreekt en zijne roeping uit het oog verliest. Wel
Weidt hij over diens dure verpligting uit, om bij al
^y^ie handelingen het goddelijke en natuurlijke regt te
^^^biedigen; maar voert geen enkelen waarborg aan,
die verpligting getrouwelijk te doen nakomen, terwijl
e^k Verzet tegen de wettige overheid met dat van het kind
zijnen vader wordt gelijk gesteld. ®) De gewone wet-
binden den vorst niet; en zelfs wanneer zij in den

trêe

aux yeux des peuples, et s'est approprié leur force en obtenant
adliés-

esion. » Vgl. bl. 268 sqq. .

p. Ed. par Cabiiel Cartier, 1599 ; bl. 297 suiv.

au^squot;' ^ ^nbsp;^^^ ' Monarque royal est celuy , qui se rend

' **ljêissant aux lois de k nature , comme il désire les subjets être
quot;Vers I

«hacnbsp;'nbsp;'iberté naturelle et la propriété des biens à

S) tnbsp;'

• p. bl 306. -

1) t.

-ocr page 60-

xLvrii

vorm van een contract tot gemeenschappelijk nut van
vorst en volk zijn tot stand gekomen , gelijk bij meer
dan een priviligie het geval was, mogen zij volgens hem
straffeloos verbroken worden, zoodra
la justice icelle
cesse
; een regel, welks willekeurige toepassing in het
oog springt. Nog verder ging
Filmer, die in 1665 in
zijnen
Patriarcha de doctrinenbsp;n^/ii! van Jacobus I

in een sijsteem bragt, en een onbegrensd despotisme
op een xegt van erfopvolging grondde, dat reeds met
Adam en diens eerste afstammelingen een begin zou heb-
ben genomen. Nagenoeg dezelfde leer predikte onze land-
genoot
Graswinkel gelijktijdig met opzigt tot de souve-
reiniteit der Staten van Holland en
West-Friesland.®)
De op de leer der openbaring steunende bewijsvoering
dier stelsels bewaarde deze schrijvers echter voor de ver-
nietiging van alle menschen-waarde, waartoe
Ilolhes *)
zich vervoeren liet, wien het aanschouwen van de gewel-
dige Staatsomwentelingen van zijnen tijd met hare ver-
derfelijke gevolgen tot vertwijfeling a^n de goede vruchten
eener redelijke vrijheid had gebragt.De eeuwige
wetten

1)nbsp;t. a. p. bl. 131 VV. Vgl. de bijna slaafsche ondei'worpenheid dei-
volgende woorden: t. a. p. bl. 137 : . Et en cela
se cognoist la graquot;
deur et majesté d'un vray Prince souverain , quand les estats de quot;
le peuple sont assemblez , présentant requeste et supplications a e
Prince en toute humilité, sans avoir aucune puissance de rien com
mander, ni decerner , ni voix deliberative.»

2)nbsp;Brougham , polit, philos. I bl. 38 vv. Macaulny , Hist, of Equot;ß '
(Tauchn.) 1. bl. 69.
Hallam, hist. Constit. d'Angleterre, ed. P'quot;'
Guüot. Paris, 1829. IV, bl. 103.

3)nbsp;Nasporinge van het Recht van de opperste macht enz. Rotterd.

4)nbsp;Elementa philosophica de cive , 1642. — Leviathan s. ae ^^^
4ß51.
_ Vgl. ton Raumer. Geschichtl. Entwick. der Begn e
Recht, Staat und politik. Leipz. 1832. Bl. 36—40.nbsp;^^ ^^

5)nbsp;ZieWej/rfenretcA, Grundsätze des nat. Staatsr. Leipz.

-ocr page 61-

der natuur ') zijn volgens hem niet in staat om den krijg
van allen tegen allen, die onvermijdelijk uit de zelfzucht
voortspruit, te doen ophouden. Onderlinge schikkingen
en verdragen kunnen daartoe evenmin baten. Alleen door
de volkomene onderwerping van allen aan eene onbepaalde
heerschappij , die ook over zedelijke en godsdienstige over-
tuiging naar willekeur beschikt, kan de vrede en daar-
mede de persoonlijke zekerheid, die ieder zoekt, tot
stand worden gebragt. Hobbes ontveinst het misbruik
niet, waartoe het despotisme aanleiding geeft, maar ziet
daarin desniettemin het eenige middel om rust en orde te
grondvesten.

Het is uit den aard der zaak wel natuurlijk, maar
toch een bewijs te meer voor den vrijheidszin en het ge-
zond verstand onzer voorvaderen, dat de leer van het
despotisme bij hen nooit ingang vond. In de bloeijende
steden, waar alles tot bescherming der burgers en bevor-
dering van den binnen- en buitenlandschen handel was
^ngerigt, moest wel de overtuiging diep gevestigd zijn,

^^ Iknbsp;Give, cap. 11 en III) telt twintig naluurwelleu op ,

^^ ® hij door 't gezag der lieilige schrift tracht Ie staven.

'Xiql c've (ed. Amst. 1760 , cap. VI, bl. 161: «Quin Princeps

^^Uando inique faciendi animum habere possit , negandum nou est.

dedisse ei imperium non absolutum, sed quajitum ad te

Vusnbsp;'quot;juriis aliorum defeudendum satis sit , quod ut des si sal-

Säenbsp;vis , necesse est ; nonne eadem omnia sunt timenda t Nam

Satisnbsp;h k

®mnnbsp;quot;®ßet virium ad omnes protegendos , satis quoque habet ad

hiltnnbsp;Nihil ergo hic duri est, praeterquam quod res

hicorv,.,nbsp;incommodo aliquo esse non possuul. Atque hoe ipsum
sin

■^•«odum

gulor

****

^^^^nbsp;a civibus , non ab imperio est. Nam si homines propriis

quot;quot;'Ural ''quot;Psriis regere se possent, hoe est, vivere secundum leges
coerg^^. 'nbsp;omnino civitate non esset , neque communi impierio

il

-ocr page 62-

dat de Staat de behartiging van aller welzijii bedoelt , en
daarin de voornaamste taak der regering gelegen is.
Heeds ten tijde van het grafelijke bewind treffen wij daar-
van eenige niet dnistere sporen aan.®) Wij hebben
reeds
gezien, hoe dit beginsel bij de Afzwering van Rlips werd

uitgesproken. In latere staatsstukken vinden wij het telkens

we«-, onderanderen in het kort vertoock van H Hecht van
de Hidderschap, Melen ende Steden van Holland ende
West-Vrieslandt
enz. 1587,^) waarin de voordeelen van
een vrijen staat, met name van een gemeen overleg der
regering met de nationale vertegenwoordiging, worden
geschetst, en van 't regt van weerstand wordt gewag ge-
maakt. Even krachtig treffen wij het aan
in de Brie-
ven van Johan de Witt,
ten bewijze dat de Hollandsche
aristocratie, hoewel meer en meer strevende naar uitslui'^
ting van
volks-invloed, zich toch harer roeping bewus^
bleef.*) Onze geschied- en staatkundige schrijvers bleve

1)nbsp;Vgl.nbsp;Hees van den Tempel,nbsp;stelsel der gemeenten bl.

2)nbsp;Reeds bij Philippus de Leiden vindt men verklaringen, dgt;e
hooge waarde hebben in verband met den tijd (de U. eeuw)
.e werden uitgesproken; b. v. C«.«. IV der
Traelatus

(Amst. nOl ,) bl. 17: « S. Princeps leges et juranbsp;'nbsp;,

cuens est ut nec leges eum dignentur stabilire. »nbsp;^nbsp;,

bl 47. Zie over hem IN'. G. van Kampen, Geschiedenis der
en
Wetenschappen, 's Grav. 1821 , dl. I bl. 29 w

3)nbsp;Zie aldaar n«. VII (in de Handvesten ende Pr^rgt;üeg^en^^ ^^^^^
Lande van Rynland
van S. «a» Leeuu,en , U^d.nbsp;„.r-
Vgl. Resoluliën van Consideratie ten tyde van lohan de

1706, bl. 828: «Alle de wetten ende maximen van desenbsp;.

blTcke zyn gefondeert op gronden van gelyckheydt en reep

Vijfde Missive van Candidus aan den Sehnjver van
Verloog ,
Rott. 1782 . bl. 241 , w.nbsp;„.kele

4)nbsp;De algemeene geest dier brieven bewgst hier n.«..
plaatsen.
Pieter de Groot , gezant in Zweden , sprak e ^^^^
Lan de WiU van 13 Febr.
1669 (II, bl. 621) van .

-ocr page 63-

Ul dit opzigt niet achter. Be Groot,') llooft,^) Boxhorn,
Huher,quot;) Perizonius
en Noodtzijn allen door den-
zelfden geest bezield. Zelfs
Grastdnkel, de scherpe voor-
stander der aristocratische oppermagt, verloochent in dit
opzigt het Hollandsch karakter niet volkomen, en is in-
consequent genoeg om de onschendbaarheid der
fundumen-
iele wetten aan te nemen.')

De la Court sprak dus eenvoudig uit, wat bij ons reeds
tot in het volksbewustzijn was doorgedrongen, toen
hij de beginselen verkondigde, die wij in het begin van
deze paragraaf hebben aangestipt, en op wier ontwikkeling

'■'quot;se , daer de Financiën niet eygen , gelyck by een Koningh , maer
P'iblick waeren ; ende waer van dienvojgende , niet soo seer de dis-
quot;•fibulie , als de administratie , aen de Regeringe als over een gemeen
6®®t , volgens de ordres, daer omtrent beraemt , was toevertrouwt »
•^e Witt schrijft aan
van Beverwaerl en van Hoorn, Ministers aan
Hof van Engeland , 23 Junij 1662 , dat; «eene goede Overigheydt
eonscientie gehouden is syne Onderdaenen , nae vermogen , van
^'quot;lentien ende oppressien te bevryden. • IV , bl. 260.

De jur. b. et pac. I. 1. 14

Zie O. a. de aangehaalde plaats op bl. XLV.

Inst. Polit. I. c. V § 6.

De jur. Civit. 1. Sect. II c. III § 27.

Oratio de origine et natura imperii , 1689.

Oratio de jure summi imperii et lege regia. 1699.
quot;) Het recht der Opp. Magt. bl. 404. Hier spreekt
Graswinkel van
quot;'ï'e contracte, de welke geen simpele contracten maar fondamentele
^^e'ten /Jjn , „.^ar in het God gelieft heeft, dat zichtbaarlijk eene
•^^delyke , een wederzydsche bewillinge moet zijn ; zulke contracten
berden daar omnie alleenlyk opgerecht, op dat zij eens voor altijd ,
fondamentele wetten van de regeringe zouden verstrekken , en tot
opgerecht zynde, niet zouden veranderd mogen werden als
«Ie verandering van den gantschen Staat.» Vgl. Bl. 443. «Zoo
J Hoogste Machten daarin verïuimen , zoo is de wake aan den Staat
«quot;olen , wiens hoogste zorge altyd is en zyn moet, dat het gemeen
niet werde verkort. • Zie ook bl. 447 vv.

-ocr page 64-

I.II

in het staatkundige wij eeu vlugtigen historischen blik
hebben geslagen. Over hunne beteekenis op het gebied
der staatshuishoudkunde, en de plaats, welke aan de la
Court in de geschiedenis dier wetenschap toekomt, kan
eerst dan gesproken worden, wanneer een meer opzette-
lijk en grondig onderzoek van zijne stellingen is voor-

afgegaan.

§ 4.

Ik moet nu nog een kort verslag geven van het-
geen reeds over
de la Court geschreven is. Gedurende
eene eeuw bleven zijne geschriften als in vergetelheid
bedolven. De eerste, die ze met eenige uitvoerigheid
vermeldt, is Tieter Taulus.') Deze kent de la Court
nog maar alleen van zijne anti-stadhouderlijke zijde, en
velt op grond zijner hatelijke en onverdiende uitvallen
tegen
de Oranje-partij een afkeurend oordeel over al zijne
geschriften. Het
Interest van Holland wordt echter door
hem hooger dan
de overige gesteld , en hij erkent '/dat
er stukken
in voorkomen, die eene bedaarde overweging
wel verdienen.'/ In het Vaderlandsch Woordenhoeh nam
Jacohus Kok op het woord Court {Jacol de la) het m
§ 2 vermelde verhaal omtrent den oorsprong van het
Interest van Pieter Paulus over, en deelde verscheidene
bijzonderheden omtrent het leven en de letterkundige
werkzaamheid van de la Court mede. Zonder zich
eemg
oordeel over onzen schrijver aan te matigen, vermeldt
hij eenvoudig hoezeer de eene partij hem
gelaakt,

1)nbsp;Vetklaring dor Unie v. Utrecht. Utr. 1775, 1. Deel. hl. 243—

2)nbsp;r.i. X.

-ocr page 65-

T.III

de andere geprezen heeft. Meer lof ontvangt de la
Court bij Mr.
Elias Luzac, die in de Voorrede van
Hollands Rijkdom^') verklaart, dat de Aanwijsing //vry
Verstandige 'en gepaste aanmerkingen behelst,'/ en dat
hij zich gedrongen heeft gevoeld aan het verlangen des
schrijvers (waarvoor Luzac
de Witt schijnt te houden) te
Voldoen, //dat door zijn pogen en dwalen een ander veel
bekwamer, met meer kennis en grooteren ijver begaafd
Zijnde, zou worden opgewekt, om meer en beter te doen.'/ ®)
^a deze schrijvers duurt het een geruimentijd, eer wij den
öaam van de la Court weder aantreffen. In de prijsverhan-
deling
over de gilden van den Hoogleeraar Tydeman wordt
eene plaats uit
Merlin aangehaald, waarin deze met hoo-
S^n lof de meening van de la Court over de gilden vermeldt
en overneemt, terwijl hij echter, door den Transchen
titel van
Mémoires de Jean de Witt misleid, den Eaad-
Pensionaris voor den schrijver houdt. De Hoogleeraar
öiaakt bij die gelegenheid op het aandeel opmerkzaam,
dat de Witt aan het
Interest van Holland schijnt gehad
te hebben, hetwelk hij niettemin aan de la Court toekent,
^it deed ook
G. K. van Hogendorp, die in zijn Advys
de Haringvisseherij
van 9 Maart 1818 van de Po-
^i-tike Maximen van Holland
melding maakte, en zich met
Veel ingenomenheid over dit werk uitliet. Het mag daarom

^^ Leijden, 1780.

^quot;nmjsing. Voorrede.

de Jurispr. voce Corps d'arts el métiers.
1)1nbsp;''e huishouding van Staat. dl. II. 's Grav. 1818.

6) § .

29 .nbsp;de la Hollande el de la Belgique. Amst. 1830 , bl.

Hollande a toujours respiré un air plus libre. Pendant deux.

-ocr page 66-

T.IV

verwondering baren dat wijlen de Hoogleeraar de Brueys m
zijne
Verhandeling over de StaatsJmishoudkundlge waarde
van het werk, getiteld; Aanwijsing
enz.van den naam van
de la Court volstrekt geen gewag maakte, en de gissing
omhelsde, .dat dit werk moet worden toegeschreven aan
de pen, of althans aan het brein van een' man, die steeds
onder Europas eerste staatsmannen met reden gerangschikt
vverd, namenlijk den Raadpensionaris Johan de Witt.'/
Hij wijdde overigens in deze verhandeling met veel lof
uit over de zuiverheid der staatshuishoudkundige begrip-
pen, die zijns inziens in dit merkwaardig geschrift der
17. eeuw reeds voorkwamen. Een minder gunstig oor-
deel velde de Hoogleeraar Wttewaall in zijne
Bijdragen
tot de Staatshuishoudkunde en
nbsp;, waarin hy

een belangrijk opstel aan de beschouwing der denkbeelden
van de la Court in verband met den toestand der nijver-
heid in die dagen toewijdde, en in 't bijzonder twee
gebreken in het licht stelde: dat hij namelijk te weinig
gewigt aan den landbouw gehecht, en den aanzienlijke»
uitvoer van boter en kaas vergeten had , en dat

siècles elle a donné au monde une leçon pratique, et tous
économistes politiques de nos jours , en Angleterre , en emnbsp;^^^

France , ne prêchent pas d'autres maximes que celles de tous ^^^
gocians hollandais et du gouvernement de l'ancienne
Provinces-Unies. Voulez-vous voir ces maximes établies m ^
théorie il y a plus d'un siècle et demi, ouvrez l'ouvrage q-
sous le nom de
Mémoires de Jean de Wilt. Adam Smith ne ^
vouerait pas. Cette liberté du commerce dont lanbsp;,

a procuré toutes les autres libertés , liberté civile hberte re

liberté de la presse, liberté individuelle, liberté du langag ,

de l'enseignement.»nbsp;jg^S^

1)nbsp;Voori-elezen in het Leesmuseum te Utrecht den 20 Jan.

2)nbsp;Utrecht, 1836. Deel 1, bl. 1-52 en 376-399.

-ocr page 67-

binnenlandsche handel als een der hoofdbronnen van na-
tionale welvaart door hem geheel was voorbijgezien. In
hetzelfde jaar deelde de Hoogleeraar
Tydeman in de Op-
helderingen en Bijvoegselen
op de Geschiedenis des Va-
derlands
van Bilderdijk,^) verscheidene bijzonderheden
omtrent enkele werken, die aan de la Court worden toe-
geschreven, mede, met eene rijke opgave van bronnen
tot de kennis van hunne meerdere of mindere authentici-
teit. Eenigen tijd daarna vestigde Mr.
1. Hora SiccaMa,
in eene Voorlezing over Neerlands Volksaard en Staats-
wezen in verhand beschouwd,
vooral de aandacht op
de in het
Interest van Holland ontwikkelde denkbeel-
den met betrekking tot de behoeften van onze dagen,
en meende daarin eene aanleiding te vinden tot het
bepalen van
vaste grondslagen voor het welzijn van ons
land. Bijna gelijktijdig gaf de Heer
D. Groehe in den
Konst en Letterbode eenige lezenswaardige bijdragen,
Waarin de kritiek der aan de la Court te regt of ten on-
^egte toegeschrevene werken uit de aanzienlijke pamfletten-
literatuur der 17. eeuw wordt toegelicht. In het volgende
jaar verscheen het grootste gedeelte van het reeds vermelde
^Velvaren der stad Leiden, hetwelk de Heer B. W.
^Uewaal
bij den Heer Mr. P. H. de la Court te Utrecht
bad aangetroflen, en waaruit hij alles mededeelde, wat
strekken kon om de staatshuishoudkundige beginselen van
Pilzen schrijver nader te doen kennen, terwijl hij het werk

Deel X , bl. 320 vv.

2)nbsp;Gehoudea in het Leesmuseum te Utrecht, 21 Maart 1844 ;
bl. 2. 3

47—49.

over Pieter de la Court en zijne schriften , Letterbode voor

l.V

3)nbsp;Iets

1844

bl. 162 vv., 178 vv. , 190 vv. , 210 vv.

-ocr page 68-

I.VI

tevens met eene zeer belangrijke Inleiding over het leven
en karakter van de la Court, en met eene menigte statis-
tisclie en historische berigten omtrent den toestand van
het fabriekwezen hier te lande in-de 17. eeuw verrijkte.
In de aankondiging en beoordeeling van dit geschrift in
de
TJiemis,^) van de hand van Mr. N. Olivier, werd
onder anderen op het belang der begrippen van de la
Court aangaande de vrijheid van onderwijs en de inrigting
der Hoogescholen gewezen. De laatste opstellen over on-
zen Schrijver komen voor in het
Tijdschrift voor Staats-
huishoudkunde en statistiek,
waarin de Heer Mr. Sloet
tot Oldhuis
in 1850 een stuk plaatste onder den titel
van:
uitgelezene Staatshuishoudkundige gedachten van Pie-
ter de la Court.
In eene inleiding trachtte hij de waar-
schijnlijkheid aan te toonen, dat aan den grondlegger
der staatshuishoudkundige wetenschap,
Adam Smith, de
denkbeelden van de la Court niet onbekend zijn gebleven,
en de beroemde Schot daaruit de eerste aanleiding tot
zijn werk ontvangen heeft. Zeer onlangs deelde de Heer
Sloet ook enkele proeven uit de Slnrijke Fahulenme^^,^)
en bragt daarbij aan den echt republikeinschen en voor
zijnen tijd hoogst verlichten zin van de la Court eene
welverdiende hulde.

1)nbsp;Voor 1846. 's Grav. bij Belinfanle. Bl. 416 vv.

2)nbsp;Dl. VI, bl. 107—136.

3)nbsp;Tijdschril'l voor Slaatsh. en Stal. voorlSöl, dl. VI , bl. i09—^^b.

-ocr page 69-

1. HOOFDSTUK.

Hubepi

Politisch standpunt van de la Court.

De onderwerpen, door de la Court behandeld, zijn
deels van staatkundigen, deels van staatshuishoudkundigen
aard. Die beide wetenschappen worden bij hein nog niet
^an elkander afgescheiden, gelijk bij de toenmalige publi-
cisten doorgaans het geval was. Immers dagteekent het
eigenlijke staatsregt als zelfstandige wetenschap eerst van
Ulric Huber,') en de staatshuishoudkunde van Adam Smith; _
en voordat beider grenzen behoorlijk waren afgebakend,
öioest hun innig verband noodwendig tot eene gemeen-
schappelijke behandeling leiden. De
Aanwijsing der heil-
^aine politike Gronden en Maximen van de Repuhlihe van
^Jolland en West-Vriesland
houdt zich dan ook evenzeer
ftiet de vragen, welke de beste regeringsvorm zij, en in
hoe verre godsdienstvrijheid kunne worden toegestaan,
met het onderzoek naar de beginselen van het handels-

^^ Dolgens anderen van J. H. Bochmer's Introduclio in Jus publicum
'quot;quot;ersale. Zie echter de diss, van
Mr. H. H. Teh, de meritis Ulrioi
jus publicum universale, Lugd. B^it. 1838 , bl. 62 vv.

-ocr page 70-

verkeer met vreemde volken, en naar liet meer of min
drukkende van verschillende belastingen bezig. Zij strek-
ken zich bijna tot den ganschen omvang der staatsweten-
schappen uit, in hare toepassing op de welvaart en den
bloei der provincie Holland. Want om de waarde van dit
werk juist te beoordeelen,
is boven alles noodig immer voor
oogen te houden, dat de la Court een Hollander was en de
belangen der Hollandsche Staats-partij , of, gelijk ze door
hare tegenstanders betiteld werd, der lioevesteinsche factie
met hart en ziel voorstond. Natuurlijk had deze omstan-
heid een beslissenden invloed op zijne denkbeelden omtrent
den regeringsvorm, met name op de beantwoording der
vraag, of de
Monarchale Bediening ofte Regering der
Stadhouders voor Hollands welvaart gunstig was;
maat
zij had nog gewigtiger j^gvoIqGh Dg

de provincie Holland, niet het vereenigde Nederland , als
zijn eigenlijk vaderland; haar belang stond niet
slechts
bij hem op den voorgrond, maar was zelfs het uitslui-
tende voorwerp zijner overwegingen.
De Unie was volgens
hem nuttig, zoolang zij Holland van dienst kon zijn;
maar haar band moest losser gemaakt of verbroken
worden,
zoodra die met het belang van Holland streed.') De hhj-
ken hiervan zullen ons in deze verhandeling telkens voor-
komen ; doch ik acht het niet overtollig de betrekking
tusschen Holland en de Unie, en de verscheidenheid
beider belangen, hier in 't kort uiteen te zetten.

1) Aanwysing bl. 276 «belangende de defensie te lande —nbsp;^^

wij bevonden hoe lastigen en vrugteloosen pak de Unie — —
schouderen der Hollanderen sy geweest.» Bl. 310:
.Holland
eigen interest hahen sig allijds te houden aan de Unie van ^ ^^ ^^^^
600 lange de andere Provinciën Holland selfs niet verlaten , « t®
jyf vyandiglyk vallen.»

-ocr page 71-

Ill de Middeleeuwen was Holland een' afzonderlijk ge-
west , dat met de overigen niets gemeens had, dan de
bloot uiterlijke omstandiglieid, dat het eerst met enkele
en daarna met alle onder éénen heer stond. De privilegien
de non evocando, en dat geen vreemdelingen ambten
zouden mogen bekleeden, behoorden tot de meest geliefde
van elk bijzonder gewest.') Eene naauwere vereeniging
tusschen Holland, Zeeland en Utrecht werd in 1584
geboren, toen Karei V die provinciën onder één stad-
houderschap bragt. Het werd in 1559 aan Willem I
opgedragen, in wiens
Instructie de andere gewesten met
den naam van
nabnnrvolken worden bestempeld. De
Spaansche verdrukking en het uitwijken van Willem I
verbraken intusschen spoedig dien band, die echter den
April 1576 tusschen Holland en Zeeland weder werd
aaiigelcnoopt, toen deze gewesten zich tot gemeenschap-
pelijke verdediging naauw aan elkaar verbonden, en Prins
^^illem tot hun
Hoofd en hoogste Oye^-^^ieirflaanstelden.®)
I'e Pacificatie van Gent en de Unie van Utrecht, een
tlefensief verbond tusschen onafhankelijkegewesten , ver-
sterkten dien bijzonderen band, door de bepaling, dat
Holland en Zeeland den godsdienst naar eigen goedvinden
houden mogen regelen. Bij de opdragt der oppermagt

') I'nn de Spiegel, Historie van de Satisfactie der stad Goes. ilTt-

lo vv.

Gordon, diss, de potestate Guilielmi I. Lujid. 1835, bl, 163:
•Art. 24; regardera de tenir bonne voisinance et vivre paisiblement
ses voisins, sans donner occasion d'aigreur, dissention ou de
e»wre. . vgl. Kluit, Ilist. der Holl. Slaatsr. dl. I, b). 62.
Kluil, t. a. p. bl, 118. vv.

I^elioudens het loen-verband met het Duitsche Rijk. Zie Inleiding
«nie,
op 't einde; bij Pieier Fuulus, verklaring der Unie van
quot;'fechi. 1775, dl. I bl. GO. Vgl.
Kluil, t, a. p, dl. I U. 187.

-ocr page 72-

aan Anjou onderscheidden Holland en Zeeland zich weder
hierin , dat zij, met toestemming van dien Pranschen vorst
zeiven, de souvereine oppermagt op nieuw aan Prins Wil-
lem opdroegen;') en toen er sprake kwam om hem tot
welzijn des lands en belooning voor zijne onsterfelijke
verdiensten de grafelijke kroon op te zetten, waren het
weder Holland en Zeeland, die de zaak niettegenstaande
de bedenkingen der overige gewestendoordreven, en
hem werkelijk zouden gehuldigd hebben, indien hij niet
door de moordende hand van Balthasar Gerards aan het
vaderland ontrukt was.

Het blijkt hieruit reeds voldoende, dat Holland en
Zeeland zich door de Unie volstrekt niet ten opzigte van
haar inwendig bestuur gebonden rekenden ééne lijn met
de overige gewestén te trekken; en hoe overwegend hun
invloed was bij
het regelen der algemeene aangelegenhe-
den, leert de geschiedenis van den tachtigjarigen strijd
bijna op elke bladzijde. Maar zij hadden ook regt op
zulk eenen invloed ; vooral Holland, dat niet alleen onder
Willem I den opstand tegen Spanje begonnen had en
een' tijd lang met eigen middelen voortgezet, maar
zich
ook beroemen mogt zeer veel tot bevrijding der overige
gewesten te hebben bijgedragen.') Eeeds in de Middel-
eeuwen had Holland boven de overige noordelijke gewes-
ten in rijkdom en aanzien uitgeblonken, en na Vlaa»quot;

1)nbsp;Kluit, t. a. p. bl. 201: «Vooraf merke ik aan, dat die twee
gewesten, Holland en Zeeland , in zekeren zin , zich altijd van ^^
anderen afgezonderd hielden omtrent hunne
Polilieke belangen
handelingen.»

2)nbsp;/««!«, t. a. p. bl. 299.

3)nbsp;Hierop wordt nog bijzonder aangedrongen in : (de BeauforO^
handeling van de vrijheid in den Burgerstaat , Leid. 1137, bl.

-ocr page 73-

deren en Brabaud liet meest in de opbrengst der geldmid-
delen gedragen.') Sedert den afval dier beide gewesten,
had het zonder moeite de voornaamste plaats ingenomen,
en daar het 64y„ in de algemeene lasten droeg, zoolang
slechts Zeeland, Utrecht en Priesland de Unie mede
geteekend hadden, en later nog 58%, dus nog meer
dan al de overige gewesten te zamen,®) kon een voor-
rang, die op zulk een' wigtigen grond steunde, moeijelijk
worden betwist.quot;) Willem I had dan ook begrepen, hoe
bovenal van Holland en Zeeland de uitkomst van den
strijd tegen Spanje afhing, en zich dikwijls laten ont-
vallen ,
dai het op Holland en Zeeland aanJcwam; en hoewel
deze woorden door sommigen meer in een strategischen dan
staatkundigen zin worden opgevatbragten zij er veel toe

1)nbsp;Pieter Paulus, t. a. p. dl. I bl. 409.

2)nbsp;Dit werd door Leioester, Utrecht, Gelderland en Friesland erkend.
Kluit, t. a. p. II bl. 33*, 332,

3)nbsp;Pieter Paulus , t, a. p. bl. 413, 422.

■4) Deze grond werd dan ook dikwijls door Holland aangevoerd , en
8af later aanleiding tot de theorie van de magt der betaalsheeren over
1er hunner repartitie staande krijgsvolk.
Kluit, t. a. p. 11, 11.

III, bl. 182.

O. a. BilderiKjk, Geschiedenis des vaderlands, uiig. door Prof,
W. Tydeman, Amst, 1835. dl. Vil , bl. 83. Zie echter
Lettres et
%ociaJto«s de Buiantal
etc. publ. par G. W. Vreede, Leid. 1846.
129; .Je vous ai donné avis de ce que contribuait la Hollande
cette année, qui monte à près de deux millions d'or. Aussy
®»' ce la meilleure pièce du harnois , et le reste ne sont qu'acces-
'°'res et comme frontières.» Bl. 8: «Car, s'ils demeuraient foibles,
que quelque grand accident survint à leurs affaires, je ne doute
P^® gt; que quelque chose ne se dementist en cet édifice, et que quelque
gt; ou possible quelque Province particulière ne jouast à la fausse
'quot;•»Pagnie. Mais la Hollande et Zelande , qui sont l'ame de cej Etat,
perdront a de toute autre perdition que de celle des Espaguols, »

S - bl. 122^ igj^ i46. — Zie over het gewigt van Holland in een

-ocr page 74-

bij, 0111 Holland in het gevoel van zijne waarde te stijven.
Het gebeurde onder Leicester versterkte dit gevoel, eii
terwijl het de bewustheid gaf van eigen kracht en zelf-
standigheid , deed het tevens inzien hoe gemakkelijk de
Unie door de overige leden kon misbruikt worden, om
Hollands welverdiend aanzien te krenken. De handelingen
van Leicester waren welligt in den vorm niet onwettig;
maar Holland had zich nu en dan gedrongen gezien
eigenmagtig te handelen, om met goed gevolg de ver-
derfelijke bedoelingen van den vreemden landvoogd te
keer te gaan. Juist dat eigenmagtige handelen, en het
beroep op provinciale souvereiniteit, waarmede men het
poogde te regtvaardigen,') deden het met groote schreden
voortgaan op den ingeslagen weg. Dadelijk na het ver-
trek van Leicester zien wij Holland alles in het werk
stellen, om den eens verkregen invloed te behouden en
uit te breiden. Hiertoe behoort in de efjrste plaats, dat^
in den aanvang alleen Holland aan zijne gedeputeerden
ter Generaliteit eene instructie gaf,^) en zich hierdoor
van de regelmatige leiding der beraadslagingen als ver-
zekerde. Het stelsel der provinciale souvereiniteit werd
meer en meer tegen het gezag der Staten Generaal ovcr-
gesteld; en hoewel het lang duurde eer dat denkbeeld
in de openbare meening wortel had geschoten,')

strategischen zin in onre dagen r W. J. Knoop, Bijdragen lol de ken
nis van ons krijgswezen te lande , in
de Gids voor 1849, 1 • ^
bl. 121 vv., 518 vv. «De ware kracht van ons land berust m ®

eigentlijke Holland. •

1)nbsp;Kluit, t. a. p. II bl. 294. Vgl. {de Uosch Kemper) de Staa -

kundige partijen in Noord-Nederland. Amst. 1837. bl. 107 vv.

2)nbsp;Kluit, t. a. p. UI, bl. 302.

3)nbsp;Volgens lüuit, t. p. UI bl. 138 werd in IGtS de souver
niteil der Staten Generaal nog erkend.

-ocr page 75-

Holland toch langzamerhand tot allerlei maatregelen over,
welke uit dat begrip voortvloeiden, en het meer en meer be-
vestigden. Zoo liet men Prederik Henrik , bij de aanvaarding
van het stadhouderschap, niet aan de Generaliteit, gelijk
vroeger gebruikelijk was geweest, maar alleen aan de
provincie Holland trouw zwoeren.') Zoo wist Holland
op de Groote Vergadering in 1651 te bewerken, dat het
stuk van de Godsdienst provinciaal en buiten de gemeen-
schap bleef; en dat hetzelfde plaats greep ten opzigte
der Militie, zoodat het de begeving van alle hooge
krijgsambten, welke de' provincie bepaalde, en het regt
van de patenten verkreeg. Op dezelfde vergadering werd
voorts op aandrang van Holland besloten, dat men ten
aanzien van de beslediting der geschillen, die tusschen
de leden der Unie rijzen konden, niets bepalen zou, maar
lt;leze altijd in der minne zou trachten te vereflenen ;
't geen voor Holland zeker het meest gewenschte besluit
'«'as, daar zijn overwigt de schaal wel altijd naar zijne
zijde zou doen overslaan.') Het besluit van 1663 omtrent
de kerkgebeden, waarbij aan de predikanten bevolen werd
te bidden //in de eerste plaetse voor haer Ed. Groot Mog.

de Ridderschap, Edelen ende Steden van Hol-
landt ende Westvrieslandt, wesende den ontwijffelbaren
Souverain, ende (naest Godt)
de eenige Hooge Ove-

1) Kluil, t. a. p, III bl. 123. Vgl. van Slingelandl, Staatkuiidige
Geschriften. Amst. 1784. dl. IV bl. 102 : «Na hot jaar 1620 is — het
Seeven van Commissie van Generalitcits-weege aan de Stadhouders , en
«t beëedigen derzelve, in ongebruik geraakt.»
ä)
Kluit; t. a. p. m bl. 219, 228.

Groen van Prinslerer, Handboek der gescliiedenis van het va-
^^rland. Leid. 1846. dl. I bl. 428. — Do uitslag der verdeeldheden
Overijssel van 1654 en 1668 strekt o. a. lol bewys, dat Holland
quot;iet misrekend had.

-ocr page 76-

righeydt deser Provincie,// ') voerde Hollands overmoed
ten top.

Het ontbrak der Unie van Utrecht geheel aan de noo-
dige kracht, om dat verderfelijk separatisme te stuiten.
Immers was zij, gelijk ik reeds aanmerkte, niet meer
dan een defensief verbond, dat slechts onderlinge be-
scherming tegen den gemeenen vijand bedoelde, en waar-
schijnlijk van zelf zou zijn vervallen, indien het Pilips
gelukt ware den vrede met zijne voormalige onderdanen
te treffen.') De loop der omstandigheden verhief wel dit
volkenregtelijk verbond tot eene blijvende grondwet,')
maar was niet in staat er tevens die vastheid aan te ge-
ven , welke eene staatsregeling behoeft; integendeel, zoodra
het dreigend gevaar, dat tot naauwe aaneensluiting had
genoopt, geweken was, kwamen de gebreken der Unie
eerst regt aan het licht. *) De gewigtigste
vraagstukken
van het staatsregt waren er uit den aard der zaak niet
in aangeroerd; en daar men dus bijna in 't geheel geen
stelligen grond tot oplossing der telkens rijzende ge-
schillen bezat, w^as het geen wonder zoo de
grootste
geleerden tot de meest uiteenloopende besluiten kwamen.
Welke vraag kan belangrijker heeten dan die, of iedere

1)nbsp;Resoluliên van Consideralie van Holland ten lyde van Joh««
Wilt,
Utr. 1706. bl. 639.— Kluit, t. a. p. 111 bl. 298.— Vgl-
Resol. V. Consid. bl. 765, en Bijnkershoek, Quaest. jur. publ. I-
c. XXXIII.

2)nbsp;Kluit, t. a. p. I, bl. 187. P. Paulus t. a. p. II, bl. 183.

3)nbsp;P. Paulus, t. a. p. I bl. 176.

4)nbsp;Van Slingelandt , t. a. p. bl. 187. « Ook zyn van tyd tot tyd
soo nadeelige eJfekten gevolgt uit de quade gesteldheid van de Regee
ring van de Republiq,--dat het veeleer te verwonderen is,

de Republiq nog bestaat , als dat se in een groot verval is. '
P.
Paulus, t. a. p. 111, bl. 165.

-ocr page 77-

provincie op zichzelve het regt van oorlog en vrede be-
liouden had ?
Hugo de Groot') ontkende haar, Bijnhers-
hoek^) beantwoordde haar toestemmend, terwijl later
^^^ Paulus weder het gevoelen van den eerstgenoemde om-
helsde. Toen in 1674 ten behoeve van Utrecht, Gelderland
Overijssel vruchteloos het
jus postlhninii ingeroepen
Werd, was het vraagstuk zoo twijfelachtig, dat de be-
roemde
Huber dat regt op wetenschappelijke gronden
ontkennen kon, en
Bijnhershoeh, met het voldongen
feit niet te vrede, het vele jaren later aan een nader
onderzoek meende te moeten onderwerpen. Waar zooveel
Verschil was omtrent de hoofdgronden der staatsinrig-
ting,

daar stond de deur wijd open voor allerlei inbreu-
ken , en moest het gemakkelijk vallen zich los te maken
eene Unie, waarvan, volgens
Aitzema, //wel mocht
gheseyt worden j dat se ghelyk alle wetten ende verbon-
^e®) hadde een wassen-neus.//

^an het bondgenootschap tusschen Holland en Zeeland
Was ook niet veel meer overgebleven. Eeeds in
1588 was
de benoeming der vier gecommitteerde Eaden, die bij
Instructie voor den Eaad van State naast Maurits
berden gesteld, geen enkele Zeeuw in aanmerking ge-
komen'), niettegenstaande Maurits den 1. Nov. 1585

^eranlwoordingh, Parys. 1622. bl. 105 vv.
Quaesl. jur. publ. I, c. 23.
' a- p. 11 , bl. 184 vv. — Vgl.
{van Goens) Politiek vertoog
ef het waar sistema van de stad van Amsterdam, 1781. bl. 187—236.

Praélect. ad. tit. Pand. de capl. el postUm. § 9 sqq.
Q^aest.Jur. p,M. I, c. 16.
S
nbsp;quot;quot;quot;nbsp;Oorlog, Dl. VII, bl. 224. Aangehaald bij

jj^ ® ' opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden , Dordr.

- • Voorreden, bl. LXIV.
'nbsp;.. p. Ill, bl. li, 17.

-ocr page 78-

tegelijk tot Gouverneur, ') Kapitein-generaal en Admiraal
over Holland en Zeeland was benoemd. Prederik Henrik
kreeg voor beide gewesten ook nog slechts één berigt-
schrift, maar reeds aan Willem II gaf Holland dit af-
zonderlijk , zoodat toen alleen nog maar de gemeenschap-
pelijke onderwerping aan den regtsdwang van de beide te
's Gravenhage gevestigde Hoven van Justitie, als
laatste
spoor van de naauwe betrekking, die eens Holland met
Zeeland vereenigde, overbleef.

Die zucht tot behoud van volkomene autonomie, en
van een beslissend overwigt in de Generaliteit, was echter
niet alleen het gevolg van eene zeer natuurlijke
aanmati-
ging , welke de magtigste provincie bezielde. Haar grond
lag dieper, en moet vooral in de tegenstrijdigheid van de
belangen der verschillende gewesten gezocht worden. Tgt;e
politiek van Holland was hoofdzakelijk, bijna
uitsluitend,
op de bescherming van den zeehandel gerigt; uitgaande
en terugkeerende koopvaardij-vloten moesten begeleid,
zee van kapers gezuiverd, en met de overige mogendheden
van Europa voordeelige verdragen gesloten worden. Hol-
land wilde boven alles vrij zijn van het Spaansche juk
en den gewetensdwang, waaronder het zooveel
gelede»
had; maar eens hiervan ontslagen, wilde het van die
vrijheid gebruik maken om zijn eigendommelij ken aanleg )

1)nbsp;Zie van Slingdandl, t. a. p. I, bl. 123 vv. Prins Jlaurits 'S
nooil
Stadhouder geweest.

2)nbsp;In vervolg van tijd heeft Holland echter aan Zeeland het regt ^^
oprigting van eene eigene hoogeschool betwist,
niettegenstaande lO
der overige gewesten eene zoodanige instelling van hooger onderw J
gevestigd was.

3)nbsp;Zie Mr. J. Hora Siccama, Neërlands grond en beschaving
band beschouwd ; in het
algem. lellcrl. maandschrift voor
nquot;. 7. bl. 13, 52, enz,

-ocr page 79-

Wog meer te ontwikkelen , en zich met de schatten van
Oost en West te verrijken. Wien kan het bevreemden ,
^00 het met spijt, om niet te zeggen met een gevoel van
onregt en miskenning, eiken maatregel beschouwde, die
®et zijn bijzonder belang in strijd kwam ? En dat moest
^och uit den aard der zaak dikwijls gebeuren. Eeeds on-
der Leicester was het eene der voornaamste bronnen van
tweedragt, dat de uitvoer van alle mondbehoeften stren-
Selijk belet werd, terwijl Holland vreesde dat hierdoor
een groot gedeelte van zijnen handel verloopen zou, en
de vijand toch zou worden geproviandeerd. Vooral Am-
sterdam maakte zich hierbij driftig, en toonde ook in
t vervolg, dat het winstbejag zelfs ten koste der algemeene
belangen beoogde. Daarbij vereischte de verdediging der
landprovinciën een talrijk en kostbaar leger, en maakte,
tot bevestiging van de grenzen, bewaring van de ver-
°Verde generaliteits-landen noodzakelijk. Holland had ech-
ter meer belang bij wel uitgeruste oorlogsvloten; het kon
zich zelf staan, het behoefde, ten minste naar het
®gt;eende, de overige gewesten niet tot zijne verdediging,
bekommerde zich daarom weinig om hunne veiligheid,
^et moest ten gevolge van de achterlijkheid der bond-
S^nooten gemeenlijk verre meer dan de helft in het on-
derhoud betalen, en daar het in zijne eenzijdigheid de
^jittigheid van zulke maatregelen dikwijls betwijfelde,
^ ^agde het over verongelijking en wenschte dat men met
quot;naken van verdere
conquesten ophield.')

Hagenaar, Vaderl. Historie. Vlll, bl. 143, 148. Kluit, t. a- p. bl.lOö.

O. a. het gebeurde in 1639 bij (ca» Goens), politiek ver-
bl. 6. vv.

■Jloed-quot;^quot;quot;quot;'^*'quot;®''nbsp;■ quot;nbsp;Conquesten , door synen

arbeid verkreegen , hem (n, den botten Hollander) niet voe-

-ocr page 80-

Nog één punt verdient opgewekt te worden, dat in
het naauwste verband staat met de vraag, of het voor
Holland al of niet raadzaam ware een' stadhouder te heb-
ben. ') Holland en Vlaanderen hadden reeds sints de 13.
eeuw aanzienlijken handel op Engeland gedreven , het-
welk van zijne gunstige ligging voor de zeevaart lang
weinig partij had weten te trekken. Maar onder Elizabeth
begon het zijne natuurlijke voordeelen te begrijpen en
met Holland naar den wereldhandel te dingen; en hoewel
eerst onder Cromwell het overwigt naar Engeland begon
over te hellen,*) begrepen onze Staatslieden toch zeer
wel, dat de zege niet langs den weg van het geweld ge-
zocht kon worden, dat een oorlog met Engeland het
meest van alle oorlogen moest worden vermeden. Op het
behoud van vriendschappelijke betrekkingen en het
sluiten
van gunstige handelsverdragen moest men hier te lande
vooral bedacht zijn. Onraadzaam was het aan den
anderen
kant verder te gaan; want elke naauwere verbindtenis
met den magtigen nabuur stond gelijk met eene leom»^
societas,^) daar de bondgenoot wel met ons zijne plaii'
nen ten uitvoer zoude brengen, maar de winst voor zich

den, maar waarelik den rugge inryden, ende alleenelik gediend
om onse voorgaande
Capitains Generaal ende Stadhouders soodamg ^^
kraften te doen toenemen , dat sy hunnen Measleren den Staten^ ^^
respective Provintien,
ende insonderheid den Staten van Hollartd slee
teden tot eenen gedurigen schrik.'

1)nbsp;Zie over de wijze, waarop de la Court die vraag beantwoor
het Yl. Hoofdstuk dezer verhandeling.

2)nbsp;lusnc, Hollands Rijkdom, Leijd. 1782. I, bl. 175, 182 w.

3)nbsp;iujflc, t. a. p. ni, bl. 348.

4)nbsp;Vgl. Macaulay, history of England, cd. Tauehn. Leipi'
I, bl. 136.

6) Vgl. het V. Hoofdstuk dezer verhandeling.

-ocr page 81-

Zelf houden zou. Reeds in 1585, toen over de opdragt
der Souvereiniteit aan Elizabeth gehandeld werd, wilde
Holland daartoe alleen op lepaalde en redelijke voor-
'^^aarden besluiten.Nog sterker verklaarde het zich in
165.3, toen Cromwell aan Beverningh en de overige ge-
zanten, welke de Staten Generaal naar Engeland hadden
gezonden, den voorslag deed, //dat beyde Republycken
souden coalesceren ende dat het geheele ligchaem alsoo
geaduneert synde, eene en deselve Opperste Regeringe
subject wesen sonde.// In Holland zag men dadelijk in dat
dit listig voorstel in zich sloot //versclieyde absurditeyten,
nieuwigheden , ende ook absolute onmogelykheden,// en
het werd zonder verder onderzoek van de hand gewezen.')
was echter eene omstandigheid, welke het Engelsch
ontwerp scheen aan te bevelen. Het huis van Oranje was,
door het huwelijk van den jongst overleden Stadhouder
^^illem II met de tweede dochter van Karei I, zeer
®aauw aan Engeland vermaagschapt; en het liet zich aan-
^^en, dat de politiek van Holland met die der vorsten van
rijk ééne lijn zou trekken, wanneer te eeniger tijd
Weder een prins van Oranje de vereenigde waardigheden
^an
Stadhouder en van Kapitein-generaal bekleeden zoude,
ant de Kapitein-generaal was meester van 't krijgsvolk,
kon ligt zijn gezag misbruiken,
schoon dat gevaar
Wel kon worden afgewend, zoolang Holland in de
a en
Generaal het hoogste woord voerde. Maar als Stad-
•^er van Holland kreeg de Prins zooveel uitgebreider

gj '^'«it t. a. p. u , bl. 217.

3)nbsp;fquot;han de Wilt, 'sGrav. 1723. dl. V, bl. 199.

Enpnbsp;^^rilertelijke gevolgen onzer naauwe vereeniging met

Ams^l'quot;quot;'nbsp;Mquot;-- tierg, de réfugiés in de Nederlanden,

bl. 232 , 239 , 232.

-ocr page 82-

invloed op liet beleid der zaken , dat het hem niet moeije-
lijk vallen kon om de politiek van Holland, en daardoor
die der Generaliteit, daarheen te rigten, waar zij hem het
verkieslijkst voorkwam.Deze overwegingen legden den
grond tot de
Acte van Seclusie en het Eeuwig Edict l
doch zij verwijderden tevens Holland nog meer van de
andere gewesten, die, met name Zeeland en Friesland,
herhaaldelijk op de verheffing van den jeugdigen Willem
III tot de hooge ambten zijner voorzaten
aandrongen, en
in de afscheiding van het Kapitein-generaal- en Stadhou-
derschap eene ongehoorde nieuwigheid, of wel eene mis-
kenning zagen van de verdiensten van het huis van Oranje.

Holland kon dien aandrang alleen ontgaan, door ten
strengste aan het beginsel van provinciale oppermagt vast
te houden, en geen inmenging hoegenaamd in 7:i]udomes-
ticque deliberatien toe te laten. De naijver jegens En-
geland en de belangen der uitwendige politiek bragten er
dus niet weinig toe bij, om den band tusschen Holland
en de Unie al losser en losser te maken.

Dat stelsel van afzondering kan ook voor een gedeelte

als een uitvloeisel van de toenmalige algemeen heerschende

begrippen worden beschouwd. De geest van afscheiding
en°egoïsme was door de opkomst der corporatiën en vnje
gemeenten in de Middeleeuwen gevoed en diep m ^
gemoederen geworteld.') Zelfs de grootste
Staten zouden
zonder het bezielend beginsel van orde en eenheid, doo

1)nbsp;Kluit, t. a. p. III, bl. 66 vr., 93.

2)nbsp;Hfieten van J. de Witl, I, bl. 131.nbsp;r-dschriP

3)nbsp;Vgl.' Mr. J. R. Thorbecke, is het Drie Maandelftsck

voor 1836 , bl. 183 vv.nbsp;^^ W-

4)nbsp;Meger, Esprit, origine et progrès desinstit. judic. t. IV ,

-ocr page 83-

de vorstelijke magt geschraagd, uiteen gevallen zijn.')
In de Nederlanden hadden echter vele omstandigheden
samengewerkt om den centraliserenden invloed der vorsten
te keeren;en toen de vorsten uit het Oostenrijksche
^iiis eene gelijkvormheid in wetgeving en bestuur, met
name in de regtspleging en het stelsel van belastingen,
'bilden invoeren, onbestaanbaar met de duurgekochte en
Gezworene vrijheden der rijke en bloeijende steden en ge-
vesten, had men zich stoutmoedig tegen dien willekeur
herzet, en hen van de regering des lands vervallen verklaard.

gedurige klagten van Willem I, wiens geheele stre-
den eene onafgebrokene poging was, om de onderscheidene
provinciale en plaatselijke belangen te vereenigen,strek-
ken tot bewijs hoe die geest van afscheiding en de daar-
mede gepaard gaande naijver en afgunst in de natie
gevestigd was; een geest, tot onberekenbaar nadeel des
Vaderlands, tot den ondergang der Republiek in 1795
ongeschonden bewaard. Eerst in onze dagen heeft de
®^aatsliuishoudkunde geleerd, dat de schijnbaar verschillende
^ ^angen van de onderscheidene natiën en van de bijzondere
^ en der Maatschappij zeer wel naast elkander en gelijk-
^g kunnen bevorderd worden. Ten tijde van Johan de
itt begreep men dit nog niet volkomen; vooral waar van
Verhouding tusschen de Staten ®) sprake was, volgde

Guiiol histoire de la Civilisation en Europe, leçon IX.

3;nbsp;a. p. bl. 33 vv.

à 1'. '''nbsp;Paulus, t. a. p. I bl.401 : « que les députez servaient

etnbsp;pluslôt pour excuser les Provinces, comme Procureurs

con,nbsp;de leurs Constituans et Maitres , que pour avancer le bien
quot;quot;»Un. ,

batgnbsp;tresling, de prudentia Guilielmi I in republica pertur-

S) z

■aj- 1831.

'quot;'quot;y^ng, bl. 303: «een goed Hollands Patriot belioorde te

-ocr page 84-

men te zeer de geliefkoosde tlieorie der handelsbalans,
dan dat men tot het besef van eene overeenstemming van
belangen had kunnen geraken. De la Court zelf wijdt
een van zijne werken aan de beschouwing van
welvaren
der stad Leijden,
en eene oppervlakkige inzage is reeds
voldoende, om ons de overtuiging te geven, dat hij den
onderlingen zamenhang tusschen de welvaart der steden
zijner provincie niet volkomen doorgrondde.Zoowel uit
een politisch als uit een commercieel
oogpunt streefde men
algemeen naar afzondering en uitsluiting; Holland wilde
de° geheele Unie naar zijnen wil doen draaijen, en de stad
Amsterdam maakte op hare beurt dezelfde aanspraak in de

Staatsvergadering.

De schrandere de la Court had zeer goed ingezien,
hoe groot eene rol eigenbelang en naijver in het behan-
delen van alle zaken spelen; en ik geloof dat het ge-
deeltelijk daaraan moet worden toegeschreven, dat hij biJ
het aanprijzen van een' of anderen maatregel zich dik-
wijls veel moeite geeft om aan de tegenstanders te beWij'

wenschen: Decrcscal Gallus el Anglus, et ne crescal Hispanus.
Vrankrijk en Engeland af, en Spanjen niet toeneeme. »nbsp;^^ ^

1) Dit blijkt ook uit het tweede hoofdstuk der Aanwijsing (bl. -
v^aar hij van de steden , die digt bij de zee of aan rivieren Hg^'
of wel binnen 's lands gelegen zijn, en van de heerlijke goquot;
der Edelen sprekende, zegt, dat deze alle: •
een gansch byso»
Interest schijnen te hebben. En daarom sal yder verstandig
ligtelyk oordeelen können, dat versoheidentheid van

Onderdaanen, Landen en situatie, ook noodsaakelik verschel ^^^

van interesten veroorsaakende, ik van Hollands vaaren,
een Land, niet bescheidentlik sal können schrijven. Nog»»quot;® ^^ ^^^^
geneegen het selve onder
eenen titul te doen , soo veele ® ^^.
steeden ofte Landen in eene saake ofte Interest overeen ko»
mijn geringe kennis toelaat. »

-ocr page 85-

zen, dat hetgeen zij afkeuren toch vroeg 'of laat tot hun
eigen voordeel zou uitloopen, en dat zij hun waarachtig
belang miskenden, door er zich tegen te verzetten.') Hij
Was in den geest van zijnen tijd te zeer doorgedrongen,
oia niet te weten dat hij op deze wijze den gereedsten in-
gang vinden zou. Ook komt hij dadelijk in 't begin
der
Aanwijsing met zijne geliefkoosde stelregels voor dêii
dag, dat //men gelooven moet, dat in alle
Societeiten
ofte vergaderingen van Menschen, eygen altyds
dat: //tantum de publicis malis sentimus, quantum ad
P^watas res pertinet
, en Niemand hinht van een ander
^ans seer.'/
In het Welvaren der stad Leijden gaat hij
^og verder, en noemt de
Her- en Geldgierigheid de
benige prikkels van alle wereldse actiën.^')

1) Zie O. a. Bijlage E.

«dewijl de oneindelik wyse ende goede God , ons willende by
ende ordre houden, in ons heeft geplant, niet alleen een
^''Oote zorg om lyf ende levensmiddelen te beschermen, maar ook een
B'oote ongeveinsde liefde tol onse eige gedachten ende Eere , voedse-
quot; der Ziele in dit ydele leven. » In de
Voorreden yan het manuscript
bet
weharen der stad Leyden, bij den Heer Mr. P. M. de la
te Utrecht.

3) bl.

^quot;g aan te prijzen. In het manuscript van het Interest mn Leyden ,

64. — De la Court was er echter verre af om het eigen-

bel,

den
•En

Heer Mr P. M. de Ia Court te Utrecht, komt op bl. 36 voor;
Voorwaar, hierin bestaat de Deugd der Regenten, dat sy voor-
quot;''SUk
hun eigen voordeel aan 't gemeen koppelen : 't is ook wel doenlik,

ant ft

^^ lt;ie Weg des Deugts , voor de polityken niet soo onvrugtbaar is,
en ^^ ^ordt uitgekreten, altyds loond sy met een gerust gemoet,
van trouwe vriendschap, waarin de Hemel op Aarde
gt; Maar de vjeg des ondeugds wort met een innerlik bekommert

Semoet

Aard,

ende trouwlooze vrinden bewandelt, twelk de Helle op

len is.

-ocr page 86-

IL HOOFDSTUK.

«rondtrekken van het steUel van de la Conrt.

Wij hebben in de inleiding gezien, dat de la Court door liet
woord
Interest verstaat: Ut welvaren der Regeerderen en
Onderdaanen gezamentUjh De politihe gronden en maximen,
wier uiteenzetting den inhoud van het werk uitmaakt, met
welks nadere beschouwing wij ons nu gaan bezig houden, zij»
dan ook niets anders dan denbsp;,
om dat welvaren te

bevorderen, en de regelen, aan wier zorgvuldige nako-
ming het onafscheidelijk verbonden is. Doch de vraag
doet zich hier op, welke beteekenis de la Court aan
dat
welvaren gaf, en of hij zich daarbij ook verhief bo-
ven de heerschende rigting van zijnen tijd, die bijna
uitsluitend de bevordering van stoifelijke welvaart
beoogde-
Handelsbelang was de voornaamste drijfveer der toenma-
lige, bepaaldelijk der Hollandsche, staatkunde');

1) Hcerpn, HanJbuch der Geschichte des Eur. Slaalensyst. Got
1819. bl. 222 —
Guhal, Hist. de la Civil, bl. 284.

-ocr page 87-

1!J

ofschoon de gcwehlige scliokken, welke de hervorming
ten gevolge had gehad, te diepe sporen hadden nagela-
ten, om de belangen der godsdienst geheel te verdrin-
gen ,') zoo hadden de laatste toch veel van hunne kracht
verloren, en openbaarden zich meer in woorden dan in
daden. Het land te doen toenemen in rijkdom en bevol-
king, ziedaar wat bij de la Court het hoofddoel der
Staatszorg uitmaakt. Hij prijst de republieken boven de
ttonarchiën, omdat //men gemeenelik alle republyken in
konst-, koop-, volkrykheid en sterkte, merkelik meer
als de Monarchale landen en steden siet bloeyen.// Hij
verklaart door
weloaren te verstaan //de conservatie en
vermeerderinge der ingeseetenen,// ') en noemt de zorg

voor het laatste //liet loffeliksten dat ooit van Regeerders

l ' °
Kan voortkomen.// Dit streven naar eene talrijke bevol-

1)nbsp;Brief van Nieupoort aan J. do Witt , 8 Oct. 1633 (Brieven van
^Y^lt, m, bl. 128): «syne Ed. (n. Thurloe), vraagde iny of de

ereeniglide Nederlanden eenigh ander interesse hadden als in de
quot;Hniercie en Navigatie , daerop ick antwoord,le dat dat het principaelste
dat ons directelyck concerneerde , maer dat wy ook om veel pro-
eniMile redenen gaerne souden sien , dat de Haevenen , Sleden , en
Landen in de Oost zee gelegen , en alle behorende onder Protestanse
''erheden moghteii geconserveert blyven onder deselve. •

2)nbsp;Aamcij'Mig, bl. 7. Vgl. bl. ,37: «Ende vermits de Inaeseete-
. onder deese
vrye Regeeringe eeni^gt;e schatten ende rykdom-

wettelik komende te winnen , deselve .aldaar gerustelik besitten ,

®quot;lt;ie naar hunne eigene sinnelikheid allesins gebruiken mogen ,---

endnbsp;inwoondcrs hier ook seep génegen , om door gemelde

andere levensmiddelen te subsisteren, ende voor hare lieve
quot;deren rykdomraen le winnen, te sparen ende te vergaderen,«

Aanwijsing, bl. 18.

(c!unbsp;^^^nbsp;'nbsp;quot;^S'-nbsp;, Dime royale

qnl'r'quot;quot;*nbsp;' 'nbsp;' quot;quot;

grandeur des rois se mesure pur le nombre de Icut s sujcis». —

-ocr page 88-

king knn gedeeltelijk worden geregtvaardigd door de
groote behoefte der gemeenten aan middelen tot verde-
diging der privilegiën en afwering der willekeur; ') en
in Holland, waar die gemeenten zoo bijzonder bloeiden,
behielden diergelijke beginselen bij overlevering nog langer
dan elders hunne kracht. De la Court schijnt vooral over-
wogen te hebben, dat welvarende landen tevens
volkrijk
zijn, en dat de opkomst van Holland door den grooten
toevloed van nijvere vreemdelingen, die er rust en vei-
ligheid kwamen zoeken, zigtbaar bevorderd
was. Derhalve,
(dus redeneerde hij) bloeit een land des te meer, naar-
mate het getal inwoners toeneemt; en dus moet alles ,
wat het laatste bevorderen kan, op dien bloei
heilzaam
terugwerken. Dat deze redenering niet opgaat, behoeft

{de Beaufort) Vciliandeling over de vrijheid in den Burgerslaut, Leid-
1737, bl. 183.

1)nbsp;De la Court wijdt een geheel hoofdstuk (2. Deel, Gap. XV , bl-
3G8) aan het betoog
dat iedere groote Hollandse stad, het iy '
oße niet gefortificeerd weesende, sig seer icet teegen alle geteeld
buiten soude können beschermen. Hij slaat voor om alte sleden do«''
hot openhouden van ledige plaatsen binnen hare wallen , het verbm
deren van den aanbouw van voorsteden enz. in slaat te stellen ,
een beleg van vele maanden te verduren. Daartoe wil hij opk «haar®
ryke Ingeseetenen wel in de waapenen oeffenen ; want die heelt m®quot;
in tyde van nood altyds gereed : en souden de ryke Inwoonders squot;'quot;
der soldye getrouwelik dienen om eene
iceltige Regeeringe, neeven'
haare
dierbaare Vrijheid en alle andere particuliere Goederen , stquot;'quot;'
vastelik teegen in- en uil-heems geweld te beschermen :
de arme
setenen
soude men by oorlogstyden in geringe sojdye neemen ,

die dus de geneegentheid, alsmeede de kragt om oproer le maa|gt;«quot;
benemen können, als men haar dan geene dan
vertrouwde ■quot;Ü''
Borgers tot Officieren gaf.» Vgl.
van Meurs en Rose , proeve e»quot;
organisatie der landmagt. 's Grav. 1848.

2)nbsp;Aanwijsing, bl. 40.

-ocr page 89-

geen betoog; doch zij is een bewijs te meer voor die
heerschappij van liet materieele belang, aan welke ook
de la Court zich niet had kunnen onttrekken. Eene door-
slaande proeve van die denkwijze vindt men iii zijne
beschouwing van een onderwerp, waarbij men die bekrompen-
heid het minst verwachten zou. Ik bedoel de hoogeschool te
lieijden , welke bij hem alleen als middel voorkomt, om
de bevolking der stad te doen aangroeijen, en haren lian-
, vooral den boekhandel, uit te breiden. ') Daarom
■^oet bij het aanstellen van professoren en het regelen
letteroefeningen uitsluitend op den aard en de neiging
^er studerende jongelingschap worden gelet. r/Men moet
^%ds indagtig zyn dat alles besta'at in te maken dat
veele studenten hier willen woonen. 't Welk men ver-
krijgen kan hun verschaflende gemak om te woonen, en
öiiddelen om op het kostelikste en naa hun zin te leeren;
öamenthk aangename Professoren, Drukkers en Boek-
^erkoopers, en moet men wel considereren,
dat alles van
^^ studenten, en zij van niemand dependeren,
sulcks
nooit de Professooren ende Boekverkoopers moet
f'ivoriseren tegen 't voordeel ofte inclinatie der studen-
gt; Want daar men die heeft, en können de anderen
quot;^let ontbreeken; want de Boekverkoopers sullen van selfs
^et aas volgen; als men studenten lieeft, maakt men zoo
Professoren als men wil.//

H'eicarc», bl. l-i9. vv.
iet^^nbsp;bl. 150, Vgl. op dezelfde bladzijde : «Kan er wel

'lyt ^^nbsp;bespottelik , en bequamer om alle menschelike wyslieid

blusschen , bedagt werden , als de Philosophie , soo aJs sy door
^'quot;'''pen onderweesen is geweest, sulks de naam van
pedant en
quot;'oopknbsp;jjeiperden en dwasen is eygen geworden. Nogtans il

-ocr page 90-

De la Court doet zich dus overal kennen als voorstim-
der van stoffelijke welvaart, terwijl hij de hoogere be-
stemming van den Staat tot verbreiding van beschaving
en verlichting als voorbij ziet. Dit lag echter, gelijk ik
reeds aanmerkte, geheel in den geest des tijds; en
h\j
onze voornaamste Staatkundige schrijvers der 17. eeuw,
de Groot, Boxliorn en Huber, zien wij de waardering
van den Staat als middel tot ontwikkeling der mensch-
heid veel te weinig op den voorgrond staan. Bij
Scheele
treedt zij duidelijker te voorschijn,') ook bij Graswinchel,
wiens betoog hier echter meer aan het theologisch dan
aan het staatsregtelijk standpunt ontleend is. Beide
schrijvers echter zijn nog verre af van de gevolgen hunner
stellingen geheel te overzien, of die als grondslagen van
hunne theorie te bezigen, gelijk in onze dagen door de
voornaamste Staatkundigen gedaan wordt.

fmit aller le chemin de l'école mrn moet den schoolweg ingaan , in-
dien men den studenten wil aanhouden, leesende ende uytleggeniïe
alles wai ly begeeren, al waar 't den
Alcoran van Mahomet-»

1)nbsp;Libertas publica (in Parte altera Analectorum Belgicorum eJ-
Petrus lïurmannns Secundus, Lugd. 1772). bl. 32: 4Ioc enim praquot;quot;
cipuum bonum communitatis. hic maximus fructus, quod honu-'es
invicem erudire ac meliores tacere, quod innalam
insculptamqne i»
animis omnium notionem divini numinis excolere , et Deum alten ^
icroruin ope cognoscere et intueri , quod denique sibi materiam
Inlis praebere , ct se communi sapieotia a muUis erroribus
liberare

possint.»nbsp;„

2)nbsp;Nasporinge van het Recht van de Opperste Macht. Rott. 16

bl. 424 ; «daartoe , te weten opdat dit zijn (n. Godes) rijk toe o ^^^
mag, zijn wij geschapen als tot ons einde, om 't zelve, ^oo
in ons is, hier op aarden eerst , en d iarna in de hemelen te bev
deren» ...

3)nbsp;Zie b. v. Rossi, de 1'état (in de Revue de législ. de 'quot;gt;

het

Mars 1849 , bl. 177 vv). — de Bosch Kemper . Handleiding tot

-ocr page 91-

Hoe zal nu de Staat liet best dat welvaren bevorderen,
waarin dan volgens de la Court liet waarachtige interest
der ingezetenen bestaat? Om dit te kunnen beoordeelen,

O

acht hij het noodzakelijk te beginnen met //Ilollands ge-
leegentheid te considereren, voor sooveel die in sigselven
cewigdurende is//') daar het eene groote onvoorzigtigheid
zou wezen //indien men in Holland
tanqnam in tabula,
rasa,
als op een eeven ende in een seer suiveren bequameii
grond, het allerbeste saad begeerde te saayen, om soo
doende eene
Engelse ofte P/iilosophise He publik te
doen groeyen. Sulcks waaragtig zynde de seer lofielike

Politike Maximen---dat in de Politie vele quaade

dingen met min ongemaks geduldet, als weggenomen
pleegen te werden; ende dat men in de Politie nooit
vermag, gelijk wel somtijds in het kolf-spel, den bal
schoon naar wensch te setten, maar dat men die altijds
®oo als hij legd moet slaan; alsmede waaragtig synde,
dat in ydere slag, ofte voorvallende saak, een goet Polityk
verpligt is, syne konst en liefde tot den Vaderlands
sulcts te toonen, dat door soodanige Continuatie, de
^epublyk allengs tot eenen beeteren stand werde ge-
bragt.// ') Nu bevindt zich Holland door zijne natuurlijke
ligging en de gesteldheid van den bodem in eenen vrij
ungünstigen toestand. De felle en lange winters ma-
^en de brandstof duur en verzwaren de kosten van den

^'«derl. Staatsr. Amst. 1850, §. 13, bl. H. — Hello, du Ré(;ime
constitutionnel , Paris , 1848. t. I. bl. 1—8.
Aanwijsing, bl. 16.
-) Hier worden de
Ulopia van Thomas Morus en de Republiek van
quot;'« bedoeld, die even le voren zijn aangehaald als .in de lugt eene
quot;osopliise Hepuplyk , hoedanige nog sal nog kan gevonden werden.»
^mwijsing, bl. 1quot;.

-ocr page 92-

veeteelt. De korte zomers, en de verderfelijke zeewinden be-
lemmeren den land- en tuinbouw. De laagte van liet land
verpligt tot groote onkosten, om het tegen inbraken van
zee en rivieren te beveiligen en droog te houden. Berg-
werken zijn er niet, en met graven is uit den grond
niets te h'alen dan klei en veen. Daarenboven
vereischt
de grond, die bijna overal zand- , moer- ofte veenig is,
veel zorg van bewerking, terwijl in het geheele Holland
naauwelijks 400000 vruchtbare morgen lands gevonden
worden. Deze omstandigheden zijn reeds op zichzelve
zeer drukkend; maar wanneer men daarbij bedenkt, dat
//de Hollanders de zee niet alleen veilen, en
haare steden
en landen tegen alle geweld van buiten beschermen moeten:
maar dat zij daarenbooven haaren nek hebben belaaden,
veel , meer als den inhoud der
TJnie van Tltregt haar ver-
pligtede, met het bewaaren van veele
geconquesteerde
steeden, en omliggende Provintien'/,waartoe zware
belastingen onmisbaar zijn, die sedert de laatste
oorlogen
nog aanzienlijk zijn geklommen: //Soo sal men moeten

besluiten, dat gemelde Hollandsche ingezeetenen uitnemend

swaar belaaden zyn.Hier teegen können de binnenwa-
teren niet uitleveren als vis-, water- vogelen en eijeren;
de
äuijnen niet als konijnenvleesch en vellen , vier honderd
duizend morgen lands,
niet anders als steenplaatsersaarde,

turf, koom, moeskruiden, ooft, vlas, hennip, mede-krappeUr
riet, snivel, koejen, kalveren, schaapen,
paarden; dog
van
strand en duin soude men können seggen, dat het
kalk en zand uitleeverd. Ende hoe weinig alle
gemelde

1)nbsp;Amwijsing , bl. 24.nbsp;^

2)nbsp;De la Court berekent dat de provincie Holland jaarlijks ongev
f 18,000,000 opbrogt.

-ocr page 93-

^rügten, komende uit soo kleinen geringen boesem, in
®igse]ven können toebrengen, om soo veele menschen als
Holland bewoonen,') aldaar te doen subsisteeren, kan
yder ligteliken bedenken.//
Niet het achtste gedeelte
^er inwoners zou dan ook //haaren nooddruft können
^nden in haaren eigen boesem. als het overschot der
getrokkene vrugten soude moeten uitleveren alle andere
behoeftigheden.//')

Wij ontmoeten hier eene geringschatting van Hollands ^
Voortbrengende kracht, welke gedeeltelijk haren grond
heeft in de groote voordeelen der vrachtvaart, die de
kleinere winsten der volksvlijt in de schaduw stelden,
^rwijl het fabriekwezen door de la Court als een onaf-
scheidelijk gevolg van den handel beschouwd wordt, en
•ïe Winsten, die het oplevert, dus tot de voordeelen van
^en laatsten tak van nijverheid worden gebragt. Bovendien
^iJQ de gewone visscherij, de haring- visscherij en de
^alvischvangst niet onder deze beschouwing begrepen. Deze
®gden toen zulk een gewigt in de schaal, dat de la Court,
hare voordeelen te hebben opgesomd, niet aarzelt te
Verklaren, //dat geen land ter weereld sooveele scheeps-ladin-
gen uit zyn eigen selven kan maken, als Holland alleen.// *)

.

opnbsp;setal der inwoners naar hel gemeen gerugtnbsp;'' ^ ^

■«'erdnbsp;®® berekening naar het hoofdgeld, dat in 1622 geheven

onder'nbsp;^81,934 in Zuid-Dolland , en in dc ver-

jj^.nbsp;. dat West Friesland het vierde der inwoners vau Zuid-

Bijdr?''nbsp;' seheel Holland. Vgl. Mr. G. Wttewaall
''»gen tot de Staatshuishoudkunde en Statistiek, Utr. 1836 , 1. Deel \

■ quot;»k,nbsp;bi. 27. \

^«quot;«'fjsm^ , bl. 25.

esehouwing nagenoeg met die van de la Court overeenkomt.
' ^quot;«wijfsmj , bl. 31.

-ocr page 94-

liad de ligging aan de zee en aan de groote rivieren ,
welke Holland doorsnijden , reeds vroeg op de vissclierij
als middel van bestaan gewezen, niet minder had de
ligging in het midden van Europa er, volgens onzfn
schrijver, toe medegewerkt om de
navigatie en de negotie ')
aan dat gewest te hechten. Handel en scheepvaart waren
allengs de hoofdbronnen van het welvaren der natie ge-
worden. De rijke koloniën in Oost- en West- Indic ver-
rijkten beide door hare kostbare voortbrengselen. De lage
renten maakten het opnemen van kapitalen gemakkelijk,
bevorderden daardoor den ondernemingsgeest, en gaven
aan de Hollandsche kooplieden, die altijd gereed waren
vooruit te betalen, een groot overwigt boven andere natiën,
waar het geld schaarscher en duurder was. Opmerkelijk is
het dat de la Court tot deze gunstige omstandigheden
ook de digt op een gedrongene bevolking, en de gedurige
splitsing der fortuinen , door verdeeling bij erfenis tusschen
vele kinderen, rekent. Daardoor werd ieder verpligt, door
eigen arbeid den kost te verdienen, en daar het koude
klimaat eene krachtige inspanning toelaat, ziet hij hierm
mede eene der oorzaken van 's lands toenemenden bloei.')
Nu zijn alle ingezetenen van Holland //door een gemeen
wel en qualik- vaaren wonderlik aan een
gekoppeld.'/')
Voor den handel {negotie) zijn de visscherijen en manu-
facturen daarom zoo gewigtig, dewijl de schepen , die hier

1)nbsp;Door nmigaüe verstaat hij de vrachtvaart , door negotie eleu
eigenlijken handel , namelijk «het koopen om te verkoopen , 't

sleet, 't zy opdat hetselven weederora sonde verder moge werde
verkoft, son.ler daaraan gebragt te hebben eenige veranderinge.»
Aanw. bl. 31 eu 114. Vgl. Wetb. v. Kooph. a. 3.

2)nbsp;Aantajsing , bl. 35 , 37.

3)nbsp;Aanwijsing , bl. 38.

-ocr page 95-

aanleggen, in korten tijd eene lading kunnen bekomen. Op
zijne beurt werkt de handel het fabriekwezen in de hand,
door den gereeden aanvoer van grondstoffen. Door de
visscherij en handel beide wordt de aanbouw van schepen
zeer bevorderd, 't geen voor de vrachtvaart
(navigatie)
weder voordeelig is. Zoo zijn dus de belangen der ver-
schillende takken van nijverheid ten naauwste met elkaar
verbonden, terwijl de landlieden het voordeel genieten ,
dat zij wegens het groot getal der ingezetenen de vruchten
van landbouw en veeteelt binnen 's lands kunnen slijten ,
lu plaats van die met aanzienlijk verlies te moeten uit-
voeren. ')

Dit volslagen voorbijzien van de waarde van het bui-
tenlandsch vertier dier vruchten werpt eene vlek op deze
overigens voortreffelijke uiteenzetting van den naauwen '»it^ ^
band, die de onderscheidene soorten van volksvlijt
menknoopt. De landbouw en veeteelt staan bij onzen '
schrijver al te zeer op den achtergrond, hetgeen te
zonderlinger schijnen kan, omdat de uitvoer van boteren
kaas in zijnen tijd vrij aanzienlijk moet zijn geweest.
Immers werd reeds in 1575 voor een milioen guldens ,
Uitgevoerd,') en deze handel nam steeds toe, terwijl het
droogmalen van 39 meren, waardoor bijna 36440 morgen

1) Aanicijsing , bl. 39.

■'ianimjsing, bl. 11, «de Hollanders, op de Manufacturen, Vis-
^^fyen , Navigatiën en Negotiën levende.»

Mr. G. WUewaal, Bijdr. t. a. p. bl. 2i. — In de laatste jaren
® de verhouding tusschen invoer tot verbruik en uitvoer vjjn eigen
Voortbrengselen gemiddeld geweest als van 4
tot 3 , terwijl ongeveer
^ vijfde der laatste in produkten van landbouw en veeteelt bestond.

Staalkundig en Staathuishoudk. Jaarboekje voor 1850, bl. 23i
en 242

-ocr page 96-

in de heerlijkste graslanden waren herschapen,') bewees,
hoe hoog men in 't begin der zeventiende eeuw den
rijkdom van den grond waardeerde.
De reeds vermelde
omstandigheid, dat de aanzienlijke schatten, welke de
wereldhandel naar onze steden deed stroomen, de in ver-
gelijking zeker zeer geringe opbrengst van den bodem
ligtelijk deden miskennen, schijnt wel den misslag van
de la Court te verontschuldigen, vooral in verband met
zijne geboorte, opvoeding en eigen bedrijf, welke zijne
aandacht bij voorkeur op handel en fabriekwezen
gevestigd
hadden : de voornaamste reden echter van zijn stilzwijgen
op dit punt moet in de heerschende begrippen omtrent
de vermeerdering van het nationaal vermogen gezocht
worden.
De la Court ging, gelijk na hem zoo velen, ge'
heel van die theorie uit, welke in geld en
geldswaarde
den eenigen waren rijkdom stelt, en in het klimmen van
den uitvoer boven den invoer de eenige bron van toene-
mende welvaart ziet. Van daar dat de
binnenlandsche
handel door hem volstrekt niet wordt geteld,') hetgeen
wel reeds duiHelijk genoeg uit zijn stilzwijgen blijkt'
maar nog trefl'ender bij zijne beschouwing van het stelsel

1)nbsp;Mr. G. Wtlewaall, t. a. p. bl. 26, 3i.

2)nbsp;B. W. Wtlewaal, welvaren der stad Leijden , inleiding, bl. XXH-

3)nbsp;Nog zelfs in onze dagen hebben de zuivere beginselen der w®
tensehap in dit opzigt niet volkomen gezegevierd.
Rau (Grundsquot;'^®
der Volkswirthscliaftslehre , Heidelberg 1847 , bl. 131) betwijfelt
invloed van den binnenlandschen handel op de
vermeerdering

het nationaal vermogen. En toch is die invloed zonneklaar. lm'quot;®'quot;
is
rykdom toortbrengen niets anders dan aan de zaken meerdere
tigheid geven. Zoo er nu te Amsterdam overvloed en te ^ ^ ^^
gebrek aan koorn is, dan brengt men rijkdom voort en
vermeer
dus het nationaal vermogen, door het overtollige kooin naar
te voeren.

-ocr page 97-

van belastingen uitkomt, waar hij onder anderen den
ïquot;egel stelt //dat alle Inwoonders die haare winsten ende
onderhoud van buiten 's lands soeken, meer begonstigd
behoorden te worden als soodanige
die hinnen s' lands
haare meede inwoonders asen.ii
') De handelsbalans
laaakte blind voor de waarde der inlandsche volksvlijt,
zoodra hare produkten niet naar buiten vervoerd werden,
^^'el is waar dat Sully, een heftig voorstander van het
inerkantiel systeem, tot geliefkoosde spreuk had: //labourage
paturage sont les deux mamelles de 1' état;// maar
°°k hij had hierbij niet zoo zeer het voordeel van een
levendig inwendig verkeer als de bevordering van een'
aanzienlijken uitvoer en de zoogenaamde
onafhanheliß-
heid van zijn land op het oog. Onze landbouw en
Veeteelt konden nog geen rijke winsten afwerpen, en het
goede voorbeeld, dat Sully door begunstiging van beide
ëegeven had, was ook reeds lang door zijne opvolgers

verwaarloosd.'

Het is uit dit overzigt gebleken, hoe het mogelijk was
Holland, niettegenstaande de armoede van zijnen
8''ond, in Je nijverheid zijner ingezetenen voldoende mid-
^ en Van bestaan vinden kon. Maar waaraan, vraagt nu
® la Court, is het toe'te schrijven, dat de handel en
^J^achtvaart zich inzonderheid bij ons hebben neergezet,
■quot;quot;eerwil van onze onophoudelijke onlusten en oorlogen?

-^quot;quot;Vijung, bl. 119. _
348nbsp;Wslolre do l'économie politique, Paris 184S. t. I bl.

fuoj.nbsp;Oratio de .igricultura salutis publicae vero

Xlvnbsp;bugd. 1828. bl. 9 : « Non me praeteril saeculum Ludovici

♦ Ear;nbsp;praebuisse viros gloria claros, sed neminem, qui de

quot;quot;quot;quot;■■anbsp;benemeruU..

-ocr page 98-

Waarom niet liever in een land , dat een bestendige»
vrede genoot, in
Engeland bij voorbeeld, //hetwelk alles
geconsidereerd weesende onendelik groote voordeelen van
situatie, haavens, suivere kust, voordeelige winden, veel
rouwe waren uit
te leveren, gedurige vreede, vryheid
van alle inposten, booven ons heeft gehad?//')

De geschiedenis van handel en nijverheid geeft volgens
hem daarop het antwoord. In Ylaanderen was reeds m
de 10. eeuw het weven een aanzienlijke tak van nijver-
heid, en deze nam steeds toe, //tot dat veele schaadelike
keuren der Hallen, die ten eersten opslage schijnende
door 't verbieden van bedrog, en 't verslegten der waa-
ren, de manufacturen aan de steeden vast te maken,
'nogtans door
dwang, die in koopmanschappen altjjds
schaadelik is, de weveryen uit de steeden ten deele naar
de dorpen gejaagd hebbende, veroorsaakten, dat de oor-
logen tussehen Frankrijk en Vlaanderen deselve van het
platte land naar Tienen en Loüven in Braband verdre-
ven.// In Braband jnaakte men zich echter deze onder-
vinding niet ten nutte. Ook daar werden Hallen opge-
rigt eu //dwingende ordren der Neeringen//
gemaakt, i»^
niet alleen vele burgertwisten en oproeren na zich sleep-
ten , maar ook aanleiding gaven, dat ontelbare lakende
vers met hun gezin naar een gewest uitweken, waar ge^^
hatelijke dwang hen in het uitoefenen hunner nering
belemmeren zou, met name naar Engeland, de lan
van Overmaze en Holland.«) Intusschen was de 1

Aanwijsing, bl. 46.

2)nbsp;Aanwijsing , bl. 48.nbsp;^^ „p-

3)nbsp;liet is opmerkelijk dal Luzac , onder de • oorzaken van ^^
komst, aanwas en bloei van schet'pvaarl en handel in lien ere

-ocr page 99-

opgerigt, die langen tijd bijna uitsluitend de vrachtvaart
van Europa dreef. Onze manufacturen, bovenal onze vis-
scherij , waaraan de uitvinding van het haringkaken eene
aanmerkelijke uitbreiding gaf, vestigde een' voornamen
tak van den handel der Oosterlingen te Brugge, gedu-
rende de oorlogen tusschen Vlaanderen en Maximiliaan,
die in 1482 een aanvang namen, grootendeels naar Ant-
werpen en Amsterdam ') verlegd. De eerste dezer beide
steden scheen vooral geschikt dien handel tot zich te
trekken. De Italianen immers voerden er hunne zijden
stoffen, de Spanjaarden en Portugezen weldra de voort-
brengselen der nieuwe wereld aan, terwijl de Engelschen
er ook den stapel van hunnen wolliandel vestigden.
Minder gunstig echter was die stad gelegen, om het
^'liddelpunt van het vertier van schelvisch, kabeljaauw en
karing te worden; het lag te diep biimenwaarts om als
stapel te dienen voor het graan uit de Oostzee, dat, zoo
het niet bederven zou, moest woorden overgeladen, voor
het naar Spanje en Italië werd gevoerd; en bovendien
koaden de Oosterlingen in Holland hunne schepen be-
vrachten met gezouten visch en //groove, rouwe , Oosterse
, en veele andere die hier te Lande gefatsoeneerd
quot;^'■lerden,'/ in de Middellandsche zee veel meer gezocht
de fijnere voorwerpen der Antwerpsche markt. Dit
älies gaf aan Amsterdam een onmiskenbaar overwigt, dat

^nbsp;van dezen dwang der gilden en hallen geene melding maakt.

^ 'ifoW. R§kd. dl. 111,1—116. Zillesen spreekt er wel van in zijn
^Jsgeerig onderzoek wegens Neerlands opkomst, bloei en welvaard,
bl. 104.

Zie Ur. H. J. Koenen, Adriaan Pauw, Amst. lfgt;42. bl. 8,128vv.
^e'-
Gachard, Actes des Etats Généraux de 1600. Brüx. 1849.

Intquot;- .nbsp;*

U. LXV-LXXII.

-ocr page 100-

door //de goede gelegeutlield om biimeii 's Lands alles te
verioopen en te vervoeren//') nog versterkt werd. De
overgave van Antwerpen aan Parma in
1585 en liet slui-
ten der Schelde maakte aan de langdurige mededinging
een einde, daar de Antwerpsche kooplieden, door den
nood gedrongen, hunne stad verlieten, en zich grooten-
deels te Amsterdam neêr zetfen. Maar waarom, zou men
kunnen vragen, trokken zij niet naar de meer nabij ge-
legene Zeeuwsche eilanden? Omdat eilanden //door de
storm-winden en lange winters// aan vele
ongemakken
van vervoer onderworpen zijn. Waarom niet naar Vlaan-
deren? Omdat de koning van Spanje de beveiliging der
zee verwaarloozende, de visscherij en den handel der
Vlamingen bijna geheel te gronde rigtte. W^aarom niet
naar Prankrijk? Omdat daar destijds geene vrijheid van
godsdienst was, en de beginselen der monarchale rege-
ring bovendien bij het heffen der in- en uitgaande reg-
ten meer het belang der schatkist dan dat van den han-
del beoogden. Waarom niet naar Engeland,
werwaarts
ten minste de on-roomsche kooplieden genegen moesten
zijn, zich te begeven? Omdat de gilden en hallen daar
geen' vreemdeling toelieten als gezel of baas, dan i»
een nog onbekenden tak van nijverheid, zoodat slee J
een gedeelte der handelaars en wevers in saai, damas ,
kousen, enz., welke neringen in Engeland nog
den uitgeoefend, zich daar hebben gevestigd. Daaren ove^^
waren de vreemdelingen er hooger belast dan de mge

Amsterdam om

1) Aanwysing, bl. 51. Over die gunstige liggmg van au
den biunenlandschen handel aan den buitenlandsohen te ve
weidt de la Court nog in een bijzonder hoofdstuk uit,
Vfil.
Lmac, t. a. p. dl. Ill bl. 95.

-ocr page 101-

tenen, en door vele lastige bepalingen in hunnen handel
belemmerd, 't geen ook het geval was in de Hanse-ste-
den, wier afgelegenheid de verplaatsing nog bemoeijelijkte.
Het is dus zeer natuurlijk, dat de verdrevene koopHeden
naar Holland, vooral naar Amsterdam, henen stroomden.

Een groot gedeelte der handelaren in manufacturen
bewoonde echter nog de dorpen in Vlaanderen, Brahand
en de landen van Overmaze, waar de geringe belastingen
het mogelijk maakten, de onkosten van het vervoer per
as naar eene of andere Eransche zeehaven te dragen. Maar
toen in 1634 de rampen des oorlogs zich ook over die
helvarende streken uitstrekten,') voerde de behoefte aan
veiligheid en rust ons insgelijks dit overschot van den
handel en de nijverheid der zuidelijke gewesten toe.

l^e uitkomst dezer gebeurtenissen is geweest //dat Am-
sterdam met meer middelen van subsistentie voorzien en
grooter koopstad is, en Holland een koop-rijker Land,
ooit in de wereld was;//') en het is derhalve buiten
^■llen twijfel, dat //Hollands welvaaren t' eenemaal bestaat
het bloejen der manifacturen, Visserien, Navigatie,
scheepvaart, en Negotien.// Alles, wat aan deze
^®vorderlijk of schadelijk is, moet gerekend worden op
bloei des lands een beslissenden invloed uit te oefenen,
tot de kennis der beste middelen tot bestendiging van
^ ®n toestand te geraken, kan men derhalve geen veiliger
S inslaan, dan met toepassing van den regel
res facile

2]nbsp;J^^e^aa/-, Vaderl. hist. dl. XI, bl. 190 vv.

bl. 48—53.— Vgl. met deze geschiedkundige schels :
doof dg'''quot;nbsp;Geschiedenis van Nederl. zeevaart en Handel, uitgeg,'

3)nbsp;^ ^ïaatsch. tot nut van 't Alg. 1836. bl. 12—28.

Psehrift van Cap. XIH der Aanwijsing.
' -^««'^j-WnS, U. 58.

-ocr page 102-

ilsdem arlibus retbientur, quibus initia pariae sunt, de
geschiedenis der ontwikkeling van handel en scheepvaart
tot leidsvrouw te nemen.') En dan blijkt het dadelijk
uit de schets, welke de la Court daarvan gaf, dat de

grondzuilen van Hollands welvaart moeten gezocht worden:
l»in verdraagzaamheid omtrent
de verschillende gezindten,

en het opensiellen van het burgerschap voor vreemdelin-
gen ; 2° in de opheffing der dwangkeuren van hallen e»
gilden'en in 't algemeen van all®, wat aan burgers en.
inboorlingen, zoowel als aan vreemden, de natuurlijke vryhei
beneemt om hun levensonderhoud te zoeken, waartoe oo
de regeling van het belasting-stelsel en de justitie m
belang%an den handel behoort'); 3« in
eene krachtige
bescherming eu ondersteuning der zeevaart, door het aan-
leggen van koloniën, het beschermen der koopvaardij-
schepen tegea geweld van vijanden en kapers , het bewa-
ren van den
vrede, het handhaven eener strikte neutralitei^gt;

en het sluiten van voordeelige handelsverdragen^); equot; ^
om dat alles te handhaven, in een' xepublikeinschen rege

ringsvorm, waarbij de belangen der regeerders volkom

met die der onderdanen ineensmelten.

Ziedaar het stelsel van de la Court in zijne grondtrek
ontvouwd. Ik ga nu tot de meer bepaalde
uiteenzetti .
der bijzondere punten over.

1)nbsp;Aanwgsiiig , bl. f)9.

2)nbsp;Aanwijsing, 1. Deel, Coi». XIV, XV, en XVIII.

3)nbsp;Aanioyüng, 1. Deel, Cap. XVI—XXV.

4)nbsp;Aanwijsing , i. Deel, Cap. XXVI. 2. DceU

5)nbsp;Aanwijsing, 3 Duel.

-ocr page 103-

11 ]. noomsTUK.

Maatregelen ten behoeve vau Vreemdelingen.

Wij zagen in het vorige hoofdstuk, welk gewigt de
^ Court aan de talrijkheid en dus aan de toeneming
der bevolking hechtte, en hoe zijne geschiedkundige stu-
diën hem twee middelen hadden aan de hand gegeven,
de laatste te bevorderen. Godsdienstvrijheid immers
een open burgerschap moesten allen, die elders voor
de^ Veiligheid van persoon en goederen vreesden, aanlok-
gt; om zich in het gastvrije Holland neder te zetten.')
IS nit dit oogpunt vooral, dat de la Court die beide
beschouwt en aanprijst, welk gevoelen hij nog door vele
andere redenen staaft, die der vermelding overwaardig zijn.

In de bekende Proposilie van Willem IV (Nederl. Jaarb. 1751.
Vryg ^^ ^'Ordt onder de
morele oorzaken van onzen bloei gesteld: «de
Vequot;l-nbsp;van den Godsdienst , waerdoor deze Republiek een

der ®®''ni'plaets verstrekt voor alle vervolgde en verdrukte Vrcem-
•deTquot;quot; 'nbsp;»quot;t Hoquot;- Regstgel. I, 13 §. 3:

^eernbsp;'n Koophandel en nering, door de toekomste van vreemden

etinbsp;, is zoodanig ruim onderscheid (n. tusschen inboorlingen

quot;anders) onoorbaar gevonden.

-ocr page 104-

T.

Laat ons vooraf zien, wat lüj door vrijheid van gods-
dienst verstaat. Het opschrift van liet 14. Hoofdstuk van
liet 1. Deel: //Dat vryheid ofte Tolerantie omtrent de
verschillende uiterlike Godsdiensten , is het kragtigste mid-
del , om in Holland veele Inwoonders te behouden, ende
vremde Ingeseetenen uit de omliggende Landen herwaarts
ter woone te trekken,'/ geeft ons al dadelijk veel licht.
Immers blijkt uit het woord
Tolerantie dat er verdraag-
zaamheid moet worden geoefend, en 't is natuurlijk de
heerschende kerk, welke dien pligt moet naleven. Dus
ontmoeten wij geene volle gelijkheid der verschillende
godsdienstige gezindten voor de wet, maar erkenning van
eene bevoorregte kerk, nevens welke afwijkende gevoelens
geduld worden. De la Court verklaart dan ook dat het
//kennelik in alle Landen voor de gemeene rust noodsaa-
kelik is, dat eene üeligie booven alle andere prevaleere,
ende dienvolgende door den Staat allesins geautoriseerd,
beschermd , begunstigd, en gevorderd werde; soo
nogtans
dat desniettemin de oefleningen van andere Eeligien on-
der en tussen eenigsins publykelyk getollereerd, immers
niet vervolgd werden.// ') Hij meent zelfs dat het //roe^
eene goede maxime van Politie seer wel overeenkomt,quot;
om leden van andere gezindten van de regerirg uit te
sluiten. Ook wenscht hij hunne bijeenkomsten aan een
streng toezigt te onderwerpen, en stelt daarom, van de
Eoomschen gewagende, voor, dat men /'in de
steeden
niet dan kleine vergaaderingen, ten huise van bekende

1) Aunwijsiiig . bl 63.

-ocr page 105-

Borgers, ouder Priesters der Regeerders aiiugeuaamzou
toelaten, terwijl //daar een yder vryen toegang hebben
soude, en dienvolgende nietwes seereets beslooten wer-
den.// ') De vrijheid van denken en dus de innerlijke gods-
dienstige overtuiging mag echter volstrekt niet aan banden
worden gelegd.

De godsdienstvrijheid, welke onze Schrijver bedoelt, be-
staat dus hoofdzakelijk in
verdraagzaamheid in afwe-
zigheid van
dwang op het gebied van het geweten. Het
is immers ongerijmd dezen te willen uitoefenen, omdat
//onze
innerlike gedagten der Ziele in ons door geenen
uiterliken dwang, maar alleen door verligtende en aan-
radende reedenen der Leeraren, veroorsaakt können wer-
den.// Het strijdt ook met de beginselen van het staats-
regt, //want
Potestas eoëreendi, die dwingende magt,
niemande dan den Politiken is gegeven; ende van deselve
Politike Magt ook alle magt ende regt op de Kerkeliken ,
indien sy eenige hebben, moet nederdalen.// Het is na-
deelig voor het aanzien der //Gereformeerde Eeligie, die
haare klaare waarheid kan en behoorde te steunen,'/

Aanmijsing , bl. 83.

«D'un abus qu'on ne peut empêcher , on ciil qu'on le tolère : on
'e dit pas d'un droit.»
Ihllo , t. a. p. I bl. ISl.

Aanwijsing, b',. Gl.

-Aanwijsing, t. a. p. Vgl. llet recht der Ooerheden over Kerke-

hjk.

Co«,

^odis-
Uagl,

personen en maken in twee verhandelingen voorgesteld en verdedigd.

Leiden, bij Pieter van der Eijk , 1736, bl 100; «De Kerk is een
Miiiii Lichaem , Societeyt of Broederschap ; min noch meer als een
^gte van Reglers , Doctoren , C.hururgyiis , Coopluyde , licchls- en

geleerden .nbsp;Philosophen , enz.» bl- 113 «Het is een groote mis-

i^n sonde ,nbsp;dat do Kerke dat conscientie-recht haer acnmatight ,

quot;•quot;■gcvenje lt;||,tnbsp;i,ct haer toe-komt te oordeelen wat in conscientie
«»'oorlof, is,.

-ocr page 106-

omdat //er geen grooter kenteeken van eene valsche Ee-
ligie kan zijn, dan de dissentierende te vervolgen.//Dit
heeft bovendien verbittering en haat ten gevolge, maakt
de verdrukten //van de waarheid des publiken Godsdienst
afkeerig ende in haare eigene dwaalingen halsterrig,'/ en
kan daardoor gevaarlijk worden voor den Staat. Niet
alleen echter moet men hier tegen waken,
maar ook tegen
de bevoorregte kerk, die er immer naar streeft een over-
wegenden invloed op
het staatsbestuur te verkrijgen, en

daartoe is het noodig dat aan de onderscheidene gezind-
ten vrije godsdienstoefening vergund, en de repubhe-
keinsche inrigting van het kerkelijke
bestuur gehandhaafd

worde.

De la Court weidt in het breede over dezen laatsten
grond tot
verdraagzaamheid uit. Hij toont aan, hoe de
leeraren der
Christelijke kerk veel meer gezag op de
gemeente kunnen uitoefenen, dan
de priesters bij Heidenen
of Joden, daar zij door de
uitgestrektheid van hunne

plichten niet tevens andere bedieningen kunnen waarnemen,

levenslang hun ambt behouden') en bovendien de beste
gelegenheid hebben om door het levend woord op groote
scharen van toehoorders te werken //die meestendeel mee-
nen
Godes Woord uit des Predikers monde tehooren,en
daarom gelooven Gode te gehoorsaamen, als zij de Pre-
dikeren gehoorsaamen.//») Van
die heerschappij over de ge-

1)nbsp;Aanwiping, bl. 66, 67.

2)nbsp;Aanwijsing , bl. 64 , 65.

3)nbsp;Deze wordt tegen de in Engeland heerschende episcopale overg
steld. ylAnrnjsingr; hl. 408, 409.

4)nbsp;Dil was vooral gewlgtig tegenover de jaarlijksche verme««quot; S

der Wet.

5)nbsp;Aanwysing, bl. 401.

-ocr page 107-

moederen hebbeu dan ook //alle Hoofden, die naar de
Souverainiteit staan,// met name Heiidrik IV, Willem I
en Cromwell, meesterlijk weten partij te trekken. Intus-
schen was liet hierbij telkens gebleken, dat de kerkdijken ,
wanneer zij aan de regering hunnen steun verleenden^
eigentlijk alleen de vergrooting van eigen aanzien bedoel-
den , daar zij tot vergelding der bewezene diensten uit-
sluitende gunst verlangden, en geen verdraagzaamheid
ten opzigte van andersdenkenden wilden dulden. Vooral
had Willem I in de laatste jaren van zijn bewind hevig
niet den haat en laster der
Jcerkeliken te kampen gehad,
tegen welke hij zijne magt //alleenlik staande hield door
synen grooten
aanhang, die hij mits syne voorgeroerde
moderatie bij de anders Gesinde ofte verschillende Inge-
seetenen kreeg ende behield.//') Men moet er dus op reke-
nen , dat veele der Gereformeerde Leeraars //de aan hun
Wettelik opgedragen ende bepaalde
Bedieninge sullen willen
uitbreiden, onder den naam van het
Hegt der kerke, jl/i^^.
tot een Souverain ofte opperste Gebied omtrent alle ker-
kelike saaken; ende tot eene
baldadigheid om op den
Canzel van alle voorvallende Politike saaken, onder den
schijn van
Qodes Woord uit te leggen, te seggen alle
hetgeen hun lust.// Of zouden zij misschien //in eene
ongemeene Heiligheid ofte Gehoorsaam- ende Eerbiedigheid
omtrent God ende haare Wettige Overheid// boven andere
nienschen uitmunten ? //Maar God beterd, ons spreekwoord
®®gd,
dat de Predikanten geene Santen zijn, ende dat sy
dienvolgende door de selve occasien die andere menschen
Verlokken, ook pleegen verleid te voorden,'/ en dus even-

t,

') Aanwijsing, bl.400.
Aauwijiing , bl. 407.

-ocr page 108-

zeer aan //ambitie, eer- en geld- sugtiglieidquot; onderwor-
pen zijn.')nbsp;'

Men zou echter kunnen vragen, of de verdraagzaamheid
ook tot de Eoomsch-katholijken moest worden uitgestrekt,
daar men toch altijd tegen deze op zijne hoede moest
zijn, en het te vreezen was, dat zij van grootere vrijheid
gebruik zouden maken om eene omwenteling te bewerken,
die hen weder op het kussen bragt. De la Court meent
echter dat er geene reden is, om van deze zijde eenig kwaad
te duchten, daar alle protestantsche secten, wel wetende
dat de Eoomschen nimmer vrijheid van geweten zouden
toestaan, zich in zulk een geval dadelijk aan de zijde
der regering zouden scharen, die daardoor sterk genoeg
zou worden, om hunne pogingen te verijdelen.

Dat deze geheele beschouwing van de la Court om-
trent de heerschzucht der godsdienstleeraars in de ge-
schiedenis van ons vaderland haren grond en hare regt-
vaardiging vindt, behoeft geen nader betoog. Het laat
zich echter begrijpen, dat zijne scherpe en naakte uiteen-
zetting der waarheid, in een land, waar de predikanten
in zoo hoog aanzien stonden, en vooral in eene
stad,
waar zij niet zelden de regering naar hun' zin wisten
te leiden,') bij velen'afkeuring vinden moest, zoodat zij
daarover aan hunne spijt en verontwaardiging
openlijk
lucht gaven. Kort nadat het Interest van Holland bijna

1)nbsp;Aanwijsing, bl. 408.

2)nbsp;.Kanwijsing , bl. 401. Hij stelt het getal der Roomschen , natuur-
lijk in de provincie Holland , op één vijfde der bevolking.

3)nbsp;B. W. Wttewaall, Welvaren , bl. 23. vv. Terwijl de Remonstran-
ten sedert 1G30 in de meeste steden van Holland mogten prediken ,
werd dit le Leiden nog tot 1G76 tegengewerkt.

-ocr page 109-

gelijktijdig met de Vuüiieke Discoursen versclieueu was, ')
terwijl het gerucht
de la Court als den schrijver noemde,
werd hem namens den kerkeraad aangezegd, dat hij niet
tot het H. Avondmaal zou worden toegelaten, voor hij
zich van het hem aangetogen feit gezuiverd had; en het
Was eerst in Junij 1663 op de verklaring, dat hij niet
al het geen in de uitgegeven boeken voorkwam, voor zijne re-
kening nam, dat hij van die kerkelijke straf werd ontheven.
De verbittering der godgeleerden herleefde echter, toen
onder den titel van
Aamoijsing enz. een tweede en ver-
meerderde uitgave van het
Interest verschijnen zou. Nog
voor het afgedrukt was, klaagden de Gedeputeerden der
Synode van Zuid-Holland het bij de Staten van Holland
en West-Priesland aan, als behelzende //onder andere
aanstootelijke en ergerlijke passagiën en expressiën, —
Verachting van den kerkendienst; deszelfs ministers ten
laste leggende geestelijke heerschappij, tirannie en con-
sciëntiedwang ; — bewerende, dat tot welstand en ver-
meerdering der Republiek noodzakelijk is, aan alle secten
Van welke gezindheid ook, te verleenen openbare Exercitie
Wer godsdienst, ja ook dat hun ongelijk geschied, hen
buiten de Eegering en Magistrature te houden, enz.//
Het gevolg dezer aanklagt was, dat de verkoop der
■•^o-nwijsing bij Plakaat van hun Edel Grootmogenden van
Mei 1669 verboden werd, en de nog voorhandene
exemplaren' werden verbeurd verklaard, terwijl men on-
^er de redenen tot regtvaardiging van dit besluit in

In 1602.

2) B. Jv. Wllewaall, Welvaren. Inleidlnj; bl. XI vv.
^^ hebben reeds gezien hoe de la Coiirl hier over dacht, Pc/,c
quot;quot;'■iij'ng was dus lasterlijk.

I

-ocr page 110-

de eerste plaats vermeldde, dat men in dat boek had
gevonden //veele scherpe, aenstootelyke ende onbehoorlycke
expression, soo ten respecte van een gesustineerde vrye
oetieninge van alle Religiën ende secten in dese landen,
als van de Bedienaars des H. Evangelii.//

Het was er echter verre af, dat de Staten van Holland
en West-Friesland ten opzigte der godsdienstige verdraag-
zaamheid van onzen Schrijver zouden verschild hebben.
Wel zagen zij zich nu en dan gedrongen aan de magtige
kerkelijke partij iets toe te geven; maar over 't algemeen
was hunne staatkunde de praktijk der theorie, door de
la Court verkondigd. Eeeds voor lang had men te Am-
sterdam begrepen, dat een bloeijende handel niet
met
geloofs-dwang gepaard kan gaan;^) en hoewel de wrok
tegen de Spanjaarden met de daarmede verbondene vrees
voor de woelingen der Roomschgezinden, en later de
droevige geschillen tusschen Remonstranten en Contra-
remonstranten nog vaak tot hatelijke en
onregtvaardige
maatregelen aanleiding gaven, had dit meer in enkele ste-
den, waar de predikanten zich op de regering een onge-
oorloofd gezag aanmatigden, dan wel in de
vergadering
der Staten plaats. Uit de Resolutiën, sedert 1650 geno-
men , spreekt overal dezelfde geest, welke n de la Court
ademde, terwijl de strijd tusschen de heersch- en
vervolgquot;

I

de

1)nbsp;B. W. Wttewaall, t. a. p. bl. 183 vv.

2)nbsp;Mr. H. J. Koenen, Adriaan Pauw. bl. 11 vv. de Grool, Verant-
woordinghe, Parys 1622, bl. 27. kilsema herstelde Leeuw. 'sGrar-
1652 , bl. 156. — Om dezelfde reden verzocht en verkreeg Antwerpen
remissie der Plakaten van Karei V, ten gunste der

vreemdelingequot;-

Groiü Aunales. .\nistel. 1658, bl. 16.— In later tijd weigerde men
te .Amsterdam de Jezuiten te verdrijven.
Mr. Berg, de Refugiés m
Nederlanden, bl. 168.

-ocr page 111-

zucht der kerkelijken eii de meerdere bezadigdheid der
op hare regten naijverige regering er duidelijk in is op
te merken. Op de groote Vergadering van 1651 versche-
nen gecommitteerden der verschillende provinciale Syno-
den , en leiden aan hunne Hoog Mögenden eene opgave
van middelen voor //tot verhinderinglie van de Paepsche
Hierarchie en Superstitiën der Pausgezinden in de Geü-
nieerde Nederlanden,// ') waarin onder andere maatregelen
van bedwang ook werd voorgesteld: dat men den winke-
Hers verbieden moest hunne winkels op ïloomsche feest-
dagen te sluiten; dat men aan Eoomsche ouders het regt
benemen moest, om hunne kinderen naar hunne overtui-
ging op te voeden; dat men het inkomen van alle Paepsche
Societeyten// in beslag moest nemen en
ad pios usus ge-
bruiken, d. i. in 't belang der gereformeerde kerk; dat
®ieu middelen moest bedenken, om de Eoomschen tot het
hooren van de prediking van Gods woord te dwingen.

zelfs eischten zij in hunnen ijver: //dat alle Paepsche
^Oüventiculen mogen verboden , ghestoort, hare Altaren,
beelden. Crucifixen en Geestelijeke ornamenten met den
denkleef van dien afgebroocken ende wechghenomen wer-
» ende strickte ordre ghestelt, tegens diegene, die
®°odauige bij-een-komsten frequenteren; ofte hare Huysen,
^°ven, Schepen, etc. daer toe verhuuren , inruymen ofte
^'^gnunen .'/ De Staten van Holland en West-Priesland
^®rgenoegden zich daarop in hun
Advys Provinciaal van
''^aa. 1651, hetwelk vervolgens door al de andere ge-
^esten lyerd goedgekeurd en aangenomen, met de verkla-
'^g dat zij wvast houden ende mainteneren
de toare CJiris-

1. a. p. bl. Ui2 ïï.

-ocr page 112-

telijcke Gere/ormeefde Religien, en deze met de macht
van quot;t Land
zullen handhaven ; dut '/de secten ende ge-
sintheden, die gesecludeert syn van de publycque pro-
tectie, ende alleen werden geconniveert, gehouden sullen
worden in alle goede ordre ende stilte, met bepalinge
tegens alle Excessen, ende dat oock deselve op gene an-
dere plaetsen meer, als daer die tegenwoordich syn, voor-
taen sullen werden gepermitteerd,quot; terwijl '/de
Flaceaten
tegens de Pausgesinde voor desen geemaneert, sullen
blijven in haer vigeur.'/

Men sloeg derhalve een middenweg in, door de gehecht-
heid aan de heerschende kerk krachtig uit te spreken
en de handhaving der bestaande verordeningen te verze-
keren , maar tevens het beginsel van verdraagzaamheid
te huldigen. En ten tijde van den grooten Raadpensionaris
bleef men aan die rigting getrouw. Een vlugtig overzigt
der voornaamste Staatsbesluiten zal ons daarvan het
bewijs leveren.

Den 28 Julij 1654 besloot men op advies der Zuid-
Hollandsche Synode dat //alle Paepsgesinde
Hooft-OfBcie-
ren, Bailliuwen, Schouten, Secretarissen ende School-
meesters ,
in alle Plaetsen, Dorpen ende Gehuchten binnen
den Lande van Hollandt ende West-Vrieslandt, daer
de selve souden mogen werden bevonden, aenstondts äe
facto afghesteldt, ende anderen van de Ware Ghristelijcke
Gereformeerde Religie in der selve plaetsen ghesurrogeerd
zullen worden.'/Daarentegen werd den 16 Dec. ^
en
nogmaals den 5 Dec. 1665 aan de predikanten stren-
gelijk
verboden, //eenige materien van Policie, veel

1) Kesol. V. Consid. v, Holland, ten tijde van Johan de Wut- l'quot;'
1700. bl. 206.

-ocr page 113-

eenige Resolutien, ofte Decreta vuii den Staet// op den
predikstoel aan te roeren;') en toen den 17 Maart 1656
de Zuid- en Noord-Hollandsche Synoden verzochten, dat
quot;aan alle Eoomsche Mis-priesteren, ende andere sulcke
Geestelycke Persoonen sonder onderscheyt de vreye ende
publycke wooninge — •— •— opgeseydt, verboden, ende
'ladelyck verhindert wierde,'/ besloten hunne Edel Groot
mögenden met eenparigheid //de Bedienaren des Godde-
lycken Woordts elcks in den svnen te vermanen, ende
(des noot synde) by continuatie te versorgen, dat in 't
toekomende geene diergelycke versoecken aen haer Edele
Groot Mog. gedaen, nochte op de voorsz. Remonstrantie
hyders geinsisteert moge werden : Ende dat de ghemelte
l^cdienaren behooren te vertrouwen, dat door haer Edele
Groot Mog. goede voorsorge de stoutigheydt ende exor-
hitantiën der Papen ende Pausgesinden binnen dese Pro-
vincie door betamelycke ende bequame wegen ende midde-
tegen gegaen, ende inghebonden sullen werden als
^aar behooren.//') Den 30. Sept. 1656 werd aan de Joden
opzigte der formaliteiten, die volgens de Politieke
Ordonnantie van 1580 tot de wettigheid des huwelijks
^ereischt werden, gelijke dispensatie toegestaan, als reeds
^'oeger aan de Mennoniten was verleend;') en toen een
■l^ar later eenige in Nederland gevestigde Joden zich over
quot;'iregt, hun door de Spaansche regering aangedaan, te
agen hadden, verklaarden de Staten //dat die van de
°orsz. Joodtsche Natie waerlyck syn onderdanen van haer
® e Groot Mog. ende ingesetenen deser Vereenigde Ne-

üeso! V. ConsU. bl. »2G , 787.

br.

Ibia. bl. 271.

-ocr page 114-

derlandeii, ende dat de selve oock dienvolgeude moeten
jouisseren, ende gauderen van de conditiën, rechten ende
advantagien bij de Tractaten van. Vrede ende Marine met
den koningh van Spaigne gemaakt.// ')

Het is bekend, hoe zich ten allen tijde godsdienstige
gemoedsbezwaren tegen het leenen van geld op interest
hebben geojienbaard , en hoe dikwijls de Joden en Lom-
barden in de Middeleeuwen aan vervolging hebben bloot
gestaan, omdat zij met hunne kapitalen woeker dreven.
Wel is waar dat de klagten over de onmatige renten,
welke zij eischten, niet altijd ongegrond waren; maar de
schaarschte van geld , de onzekerheid om het uitgeleende
kapitaal weder te bekomen, en de moeijelijkheid omlegen
den nalatigen schuldenaar regt te erlangen, moesten uit
den aard der zaak de door hen bedongene winst tot eene
hoogte voeren, die in onze dagen verbazing wekt. Het
vooroordeel was echter zoo sterk, dat het van de Eoom-
sche op de Protestansche kerk overging , en dat de hou-
ders van banken van leening met minachting behandeld
werden. Bij gelegenheid van een geschil in de Classis
van Leiden en Neder-Ehijnlandt, of men den houder van
de bank van leening al dan niet tot het H. Avondmaal
zou toelaten, toonde zich ook hier trefi'end het verschil
van denkwijze tusschen de regering en .de geestelijkheid.
De Staten beslisten //dat het subject van de Banck van
Leeninghe niet en specteert tot de kennisse ende 't oor-

1)nbsp;Resol. V. Consid. bl. 372. Vgl. Mr. H. J. Koenen Gescliiedenis
der Joden in Nederland, Utr. 1843 , bl. ISl vv.

2)nbsp;Zie de Groot, Inleiding tot de Holl. Regstgel. 111 , 10 § 8—10,
waar die bedenkingen meesterlijk worden weerlegd.

3)nbsp;Blanqui, bist. de l'écon. pol. I. bl. 173 vv.

4)nbsp;Vgl. Rau , Volksvvirlhschaftslehre. bl. 303 vv.

-ocr page 115-

deel vau de kerckeu-Kadeu, Classeu en Synoden, maer
tot de voorsorge van de Politycque Eegeeringe, ende
dat derhalven de Commissarissen Polityek op de aenstaende
Synoden in beyde Quartieren
in mandatis sal werden
gegeven de respeetive Classen, aldaer Comparerende , uyt
de name en van wegen haer Ed. Gr. Mog. bekend te
maeeken, der selver begeerte en wille te wesen, dat sy
luyde omtrent liet stuck van de overwinst in Geldthan-
delinge, soo- in de Banck- negotie als andersints liaer
met en komen aeri te matigen eenige bepalingen te maee-
ken , van hoe veel, ofte hoe weynieh de winste sonde
moeten wesen, omme te konnen bestaen, maer de deter-
minatie van dien te laten aen de discretie ende wysheyt
van de Overigheydt.// ')

Inzonderheid waren de Staten er op bedacht de ker-
kelijke geschillen, die aan de lioogescholen of in de Syno-
den zoo dikwijls ontstonden, te voorkomen of in de
geboorte te smoren.Aan deze voorzorg heeft de belang-
rijke
ordre jegens de vermenginge van de Theologie met
de Pkilosophie, en het misbruyh van de vryheydt in H
Philasopheren, tot nadeel van de Selriftmjre^)
haren
oorsprong te danken. Be wijsbegeerte van Descartes maakte
hier te lande veel opgang, doch de wetenschappelijke
strijd, die daarover gevoerd werd, verwekte tusschen de
professoren in de theologie en philosopliie eene bitterheid
en tAveedragt, welke in onedele personaliteiten ontaardden.
De Staten vermaanden daarop beide partijen zich bij de

1)nbsp;Resol. Consid. hl 420.

2)nbsp;Mr. l'. Simons , Johan de Wilt en zyn tijd. .\msl. 1832. dl. I
bl. \i-2 vv.

3)nbsp;Van 30 Scjit. ItiSti. Resol. v. Consid. bl. 273.

-ocr page 116-

■1.8

bekiiudeliiig van de liuii vertrouwde oudervverpeu te be-
palen , zouder elkanders terrein te betreden, en de akademi-
sche lessen zoo in te rigten, dat de opregte zucht er uit
blijken mögt om, met terzijdestelling van alle vinnige
toespelingen, alleen het onderzoek der waarheid te bevor-
deren. Wel wordt in deze
Ordre tevens voorgeschreven,
dat het Cartesiaansche stelsel om vredes wille eenigen
tijd niet zoude worden gedoceerd, maar op de vrijheid
van denken en het uitspreken van het gedachte wordt
volstrekt geen inbreuk gemaakt. Gelijke strekking heeft
de Resolutie van 7 Aug. 1659 , waarbij aan de Synoden
van Noord- en Zuid-Holland verboden wordt zich met
//de jegenwoordige trotterende quaestie van de observantie
van den Sabbath ofte den Rust-dagh des Heerenf te
bemoeijen. ')

Wij zien uit deze voorbeelden duidelijk, dat de Staten
zich een oppergezag over de kerk toeschreven, hetwelk
hun toeliet ook in hare inwendige huishouding in te
grijpen. Het meest bekende bewijs van dat gezag levert
de
Ordre op 't Udden^) op, die wel een hevig misnoegen
bij de Oranje-partij baarde, maar door het onthouden
van de jaarwedden aan de weerspannige predikanten krach-
tig werd gehandhaafd.

Deze staatkunde was dus volkomen in overeenstemming
met de leer van onzen Schrijvcr; en het zou kunnen
bevreemden, dat zijne gevoelens in dit stuk als reden van
veroordeeling aangevoerd zijn, indien men niet den invloed
der beleedigde partij en tevens het gevaar in aanmerking

I) llesol. V. Cnnsid. bl. 496.

-2) Van 13 Maarl 1663. liesot. r. Coilsid. bl. 658.

3) Ibkl. bl. 791. Wagenaar, VaJerl. Uist. dl. XIII bl. 37 vv.

-ocr page 117-

uam, dat ligtelijk de oneerbiedige uitvallen tegen de
predikanten bij den gemeenen man den eerbied voor eenen
stand mogten ondermijnen, die door de bevordering van
godsdienstigheid en zedelijkheid aan den staat de grootste
diensten bewees.

Ook meer dan een politisch schrijver dier dagen hul-
digde dezelfde verdraagzaamheid. Alleen't belang der open-
bare orde kon volge ns
Hoxhorn') en SubeT maatregelen
tegen andersdenkenden wettigen; slechts die gezindten,
wier leerstellingen of eeredienst verderfelijk waren, mog-
ten niet geduld worden. Beide verdedigen eene godsdienst
van Staat, alzoo eene heerschende Kerk, die in tegen-
overstelling der overige gezindten door het openbaar gezag
bij uitnemendheid ondersteund en beschermd wordt, schoon
Huber het oppergezag van den Staat over de Kerk met
warmte voorstaat, en de heerschappij der Synode over
geloofs-punten in liet wezen der zaak niet van de Pause-
lijke hierarchie onderscheiden rekent.

Wij komen derhalve tot het eindbesluit, dat de vrijheid
van godsdienst, welke de la Court aanprees, geheel over-
eenkwam met de meening der meest verlichte staatkundigen
en geleerden van zijn vaderland. Maar wij mogen hierbij j

1)nbsp;Institutiones politicae. 1. I. c. VII.

2)nbsp;De Jure civilalis. 1. I. Sect. V.

3)nbsp;Boxhorn rekent hieronder echter de sekte der Doopgezinden «qui
quot;iiquum esse existimant ac docent, gerere Magistratus bellum , admini-
strare , aliaque ejusmodi, sine quibus nec esse Respublica potest, nec
conservari.. t. a. p. § 13.

■4) t. a. p. cap. I § 8.

S) In een der belangrijkste tegenschriften , getiteld : Hollands Op-
komst ofle Bedenkingen op de schadelijke schriften genaamt Gravelyhe
^«geeringe en Interest van Holland ,
Leijd. 1662 , wordt aan de Ia
Court wel verweten , dat hij de vervolging der Remonstranten en Room-

-ocr page 118-

niet uit het oog verliezen, uit welke oorzaak die ver-
draagzaamheid, welke geen andere natie met ons gemeen
had '), haren oorsprong nam. Bij de la Court zagen wij
het handelsbelang op den voorgrond staan. Holland moest
eene vrijplaats voor alle verdrukte gezindten wezen, opdat
de toevloed van vreemdelingen het door vermeerdering
van inwoners, kapitalen en fabrieken steeds in bloei zou
doen toenemen. Maar om die voordeelen te behouden, was
het noodig dat men in de omliggende landen met het
vervolgen van andersdenkenden voortging. Zoo daar de-
zelfde begrippen van verdraagzaamheid ingang vonden,
die in Holland heerschten, zou van zelf die rijke bron
ophouden te vloeijen. Het was dus zeer natuurlijk dat
Pieter de Groot, Nederlands gezant in Zweden, den
6. Sept. 1668 aan Johan de Witt het volgende schreef:
//By welcke occasie, ick my verplight vinde, UEd. te
seggen, dat ick uyt haer Hoog Mogende Resolutie van
den 10. Augusty, genomen op versoeck van de koop-

schen met te donkere kleuren had geschilderd , maar toch dezelfde ver-
draagz.aamheid gepredikt. Zie b. v. bl. 183 : «eene Religie te bescher-
menquot; en andere met ooghluykinghe te dulden is de beste en seekerste
forme voor een Staat als Xlollant, welcke bestaat uit allerley natiën
en volkeren.»

1) Hoe men in Engeland over de Hollandsche staatkunde in dit op-
zigt dacht , blijkt o. a. uit
Macaulay , Life and vvritings of Temple
(Critical and historical Efsays , ed. Tauchn. Leipz. 1830) bl. 231: At
the ensuing election (1679) , Temple was chosen for the university of
Cambridge. The only objection that was made to him by the members of
that learned body was that, in his little work on Holland, ho had
expressed great approbation of the tolerant policy of the States ; and
this blemish, however serious, was
overlooked, in consideration of
his high reputation, and of the strong recommendations with which he
was furnished by the Court.»

-ocr page 119-

luyilen vaii de Gereformeerde Religie, op Riga') han-
delende, met verwonderinge hebbe gesien, dat haer Hoog
Mog. intentie is , — — dat aen de voorsz. koopluyden
de vrye exercitie van de Gereformeerde Religie mo^e
werden gegeven; daer ick moet bekennen van sentiment
te syn, dat er niet ruineuser voor de Commerciën van
onsen Staedt kan uitgevonden werden, als soodaenige
libre exercitie, die ick gelove, dat veele Familiën uyt
ons Landt soude trecken, bijaldien dat deselve soo in
Denemarcken, als in dit Ryck, wierde toegestaen.// De
Witt antwoordde hem den 8 Oct.: //Ick vind UEdts. con-
sideratien over haer Ho. Mog. Resolutie van den 10
Augusty , raeckende de vrye exercitie van de Gereformeerde
Religie, van de Handelaers op Riga, vry gewightigh;
ende sal daer op in de volgende deliberatien behoorlycke
reflectie nemen ').'/

Met regt verklaarde dus meer dan eene eeuw later de
waarheidlievende Kantelaar') in zijn
Advies over de af-
scheiding van kerk en staat,
uitgebragt in de Nationale
Vergadering: //Hoe hoog men ook de vrijheid geroemd
moge hebben , welke de Godsdienst in Nederland genoot,
Nederland verdiende dien roem slechts betrekkelijk; het-
geen hier vrijheid genoemd werd, en genoemd mögt wor-
den, in vergelijking met andere landen, dat
was inderdaad

1)nbsp;Destijds aan Zweden behoorende.

2)nbsp;Brieven van de Witt, dl. II bl. 590, 593. - Behalve deze plaats
quot; mij in «deze
Brieven niets voorgekomen , waaruit het gevoelen van
den gfooten staatsman omtrent godsdienstvrijheid zou kunnen worden
opgemaakt.

3)nbsp;Zie over Kantelaar do Bijdragen tol de geschiedenis der Onmenleling
««» 1793 tot 1798, door Mr, G, W. Vreede, 2e stuk, Amst, 1851.
U, 14 vv.

-ocr page 120-

slavernij, wanneer men het toetste aan de eeuwige wetten
der natuur. Ja, laat ons rondborstig spreken, die gedeel-
telijke vrijheid was meer een gewrocht van omstandigheden ,
dan van grondbeginsels; meer een gevolg van zooge-
naamde
convenientie dan van liefde voor regtvaardigheid
en billijkheid').'/

Maar niet alleen in zuiverheid der bron, waaruit de
gewetensvrijheid voortsproot: ook in eene meer juiste
opvatting van de betrekking tusschen Kerk en Staat heeft
men zich sedert het laatst der vorige eeuw te verheugen
Tot op dien tijd had zich de Kerk in drie verschillende,
verhoudingen tot den staat bevonden. Zij had dien be-
heerscht, of was er volkomen aan onderworpen geweest,
of wel had zich een zelfstandig aanzijn tegenover het
staatsgezag verzekerd, en met de overheid als het ware
verdragen gesloten. Deze gesteldheid was niet onnatuur-
lijk , zoo lang de algemeene (katholieke) Kerk alom haren
sehepter zwaaide, en zich dien met eenigen schijn van
regt op 't geestelijke gebied kon toeëigenen, terwijl zij
de behartiging der stoffelijke belangen aan 't wereldlijke
bestuur overliet. Maar de hervorming stelde voor die
eenheid eene verscheidenheid van gezindten in de plaats,
welke in de tot dien tijd toe geldige begrippen verwarring
moest brengen, en verpligtte tot eene keuze tusschen
verschillende kerken, die elkander niet alleen het opper-
gezag, maar zelfs het regt om te bestaan betwistten. Wel
bragt de natuurlijke loop der dingen mede, dat bijna
overal die godsdienst, welke bij het volk de diepste wortelen
geschoten had of wel aan de regenten het meest behaagde,

1) Redeeoeringen en r)ich!slahkeii , uitgeg. door M. Siegenbeek ,
llaarl. 1826, bl. 224.

-ocr page 121-

s

tot godsdienst van staat verklaard werd, en daardoor
als heerschende Kerk tot dezen ongeveer in eene derge-
lijke verhouding kwam, als de Middeleeuwen gekend
hadden; maar daarmede was toch aan het bestaan van
afwijkende gezindten den bodem niet ingeslagen, die men
wel vervolgen en uit de landpalen verdrijven, maar nooit
volkomen uitroeijen kon. Dit moest bij verdraagzame
denkers tot het besluit leiden, dat alle godsdienstige
gezindten dezelfde regten zonder onderscheid behoorden
te genieten, en dat het begrip van de
Kerk als magt in
den Staat
eene bloote hersenschim was, daar men slechts
aan vereenigingen van menschen had te denken, die de-
zelfde meeningen koesteren, en hunne eeredienst op dezelfde
wijze wenschen uit te oefenen. Even als alle dergelijke
zedelijke ligchamen^zijn zij van het staatsgezag afhanke-
lijk, en kunnen van hetzelve niets
meer vorderen, dan
uit de algemeene regten der bijzondere leden en uit
hare hoedanigheid als instellingen tot aankweeking van
het geloof voortvloeit. Deze hoedanigheid echter schenkt
aan die vereenigingen in de oogen des wetgevers hooge
waarde. Godsdienst en zedelijkheid zijn onafscheidelijk
verbonden, en maken te zamen den eenigen waren grond-
slag van volksontwikkeling en algemeene welvaart uit.
Derhalve heeft de Staat bij de ongestoorde en vruchtbare
werkzaamheid van vereenigingen, die onmisbaar zijn tot
opwekking en verlevendiging van een' zoo weldadigen
nationalen zin het hoogste belang. Hij verleent haar dus
zijne bescherming, maar blijft aan het beginsel van
ge-
lijkheid voor de wet
ook hier getrouw.')

Vgl. von Rolleck , in hct Staats-lexicon (herausgpg von C. von
lioilcck lind Curl Wclcker , 2e Auflage, Altona, 1847) in voce «rcAe,

-ocr page 122-

Aan het besef van deze waarheid hebben onze staats-
regelingen sedert het laatst der vorige eeuw en de artikelen
164 tot 170 van onze tegenwoordige Grondwet hunnen
oorsprong te danken.

- §

Wij moeten nu tot de beschouwing van den anderen
belangrijken maatregel overgaan, welken de la Court tot
het aanlokken en behouden van vreemdelingen onontbeerlijk
achtte. //Naast de vrijheid om God te dienen, zegt hij,')
volgd
de mijheid om den host te moogen winnen, sonder
eenig diergekoft
Borger-regt; maar alleen uit kragte van
eene
seehere woonplaats gemeen xegi^Xiamp;c. Inwoonderen.'/
Het is immers natuurlijk dat geen vreemdelingen zich
in //het kostelike en weinige renten geevende Hollands
zouden neerzetten, dan met onbeperkte vrijheid //om te
verkiezen en te oefienen soodanig eerlyk levensmiddel, welk
sy tot haare subsistentie bequaam te syn souden geoor-
deeld hebben.//Anders zou men het voordeel van vele nieuwe
ondernemingen en van het invoeren van uitheemsche kunsten
en handwerken missen; ook zou de huur van dienstboden
en werklieden bij gebreke van eenen toevloed van vreem-
delingen veel hooger worden. Het spreekt immers ook

dl. VIII, bl. 137—163. Hello, du régime con.stitutionnel, I, bl.
123—188.

1)nbsp;Aanwysing, bl. 67.

2)nbsp;Aantcysing, bl. 68. • Want men siet dat by gebrek aan Vremde-
lingen te lande, de Boeren soo groote jaarelikse huuren, en dag-loon
aan haere dienaars moeten geeveu, dat sy niet dan seer bekommer-
lik , ende de Dienstbooden seer weeldrig leeven konnen. Ende de selfde

-ocr page 123-

\'an zelf //dat een Staat, die uit syu eigen sei ven niet
bestaan kan, onder pretext van besloote HofgeTvegt, gansch
geene Vreemdelingen mag buiten keeren, maar geduurig
nieuwe Inwoonders tot zig trekken, ofte geruineerd werden
moet // Niet alleen eeliter is de bedoelde maatregel voor-
deelig, maar ook billijk; want //alle Ingesetenen die liier
te Lande een vaste woonplaatse hebben, of begeren te
nemen, syn voor soo veel geene
vremclelingen, maar Lancl-
saaten,
ende behooren tot de noodzakelijke gemeene leevens-
middelen soo wel als de oude Borgers toegelaaten te
werden.// In plaats dus van de zoodanigen als nadeeliglt;
aan de algemeene welvaart uit te sluiten, moeten zij, die
een diergelijk verbod verlangen //ende ten dien einde
eenige bysondere gonst van den Eegeerderen begeeren//
voor
'/schadelike Inwooners» gehouden worden.')

Wij vinden hier dezelfde klagt over het gebrek aan
eigen hulpmiddelen, over de onmogelijkheid om zonder
den bijstand van eene zeer ontwikkelde nijverheid zoowel
in handel als fabriekwezen te bestaan, welke ons reeds te
voren in het oog is gevallen. Ook blijkt hier op nieuw,
dat Hollands bloei geacht werd grootendeels op de mildere
beginselen van verdraagzaamheid te steunen, welke zijne
Regenten in tegenoverstelling van die der omliggende

ongemakken voeld men in de steden, ook onder de Ambagtsluyden
en Dienstbooden die liier ongediensliger , kostliker en ondraageliker ,
als in eenig ander Land zijn » Vgl. Mr.
Berg, de réfugiés in de
Nederl. I, bl. 301 vv. — De Ia Court ziet hier geheel voorbij,
dat een hooge stand van het arbeidsloon meestal het teeken is
van , eine blühende Lage der Volkswirthschaft, wobei die Gewerbe
grosze Gewinnste geben, und das Volksvermögen sich in schnel-
lem schritte vergröszcrt. »
Rau, Grundsätze der Volkswirthschaftslehre,
bl. 257.
1)
Aanmjsing, bl. 70.

-ocr page 124-

Rijken bezielden. Zoodra men ook daar tot gelijkstelling
van vreemdelingen met ingezetenen ') overging, moest de
toevloed van de eerste naar Holland en daarmede het
voordeel, dat zij aanbragten, ophouden.^) Dit leidde van
zelf tot maatregelen, welke tot doel hadden de vreemde
natiën te beletten in vrijzinnigheid met ons te wedijveren.
Onder anderen schijnt hieraan de vernieuwing in 1656
van het plakaat der Hoog Mögenden van 6 Maart 1653,
houdende dat geeu scheepsvolk dezer landen zich in uit-
heemschen zeedienst zou mogen begeven , te moeten worden
toegeschreven; want, zoo al de oorlog met Engeland de
behoefte aan zeelieden in 1653 dringender gemaakt had,
driejaren later, toen wij in vollen vrede verkeerden, had
deze reden hare kracht verloren. Het schijnt dat Johan
de Witt deze verordening zeer heeft gebillijkt, daar hij
den 28 Maart 1656 aan G. van Slingelandt, onzen gezant
in Zweden eu Denemarken, schrijft, dat het plakaat
//sonder eenige exceptie ter executie sal werden gesteld,'/')
terwijl hij op andere plaatsen blijkbaar met zekere inge-
nomenheid meldt, dat vele vreemde schippers zich in
dienst van onze kooplieden bevonden.

De onbekrompenheid, waarmede onze voorouders de
gastvrijheid jegens vreemdelingen uitoefenden,') steunde

1)nbsp;Zie over de mate dier gelijkstelling, waarvan de bevoegdheid
om ambten te bekleeden meestal uitgesloten was : Mr.
Berg, de réfu-
giés , bl. S6 vv.

2)nbsp;Vgl. Mr. Berg, t. a. p. bl, 2S3 vv,

3)nbsp;Brieven , V , bl. 387.

4)nbsp;Ibid. 111, bl. 305, 318.

8) Hoezeer men hier te lande reeds van de vroegste tijden er op
uit was , om door vrijdom van tollen en andere maatregelen vreem-
delingen aan te lokken, bewijst
Jhr. Mr. II. J. van der Heim , iets

-ocr page 125-

derhalve minder op het gevoel van regt en billijkheid, j
of op een helder inzigt in de voordeelen van een geheel
vrij volken-verkeer, dan wel op de zucht om alle om-
standigheden aan de vermeerdering van rijkdom dienstbaar
te maken. Zoo men in later dagen de Fransche refugiés,
die door de herroeping van het edict van Nantes hun
vaderland verlieten, door allerlei gunsten aanlokte en op
de mildste wijze ondersteunde, het was op hoop dat hunne
kunstvlijt vergoeden zou, wat de vijandige gezindheid
van Frankrijk door verbodswetten en hooge tol-tarieven
ons telkens dreigde te ontnemen.De geschiedenis van
Hollands staatkunde in dit opzigt moge dus, trots menig
blijk van grootschen en edelen zin, het egoisme tot voor-
naamste grondslag hebben ; zij is desniettemin een onafge-
broken bewijs van de heerlijke waarheid, dat, ook op
het gebied van stoffelijke welvaart, de vervulling der plig-
ten van welwillendheid en billijkheid met een welbegre-
pen eigenbelang strookt.

over vroegere scheepvaart-weiten, 'sGrav. 1850, bl. 2—14. Vgl. Mr.
Berg t. a. p. bl. 7 vv. — Men vergete echter niet, dat de gastvrij-
heid zich hoofdzakelijk slechts tot die vreemdelingen uitstrekte , welke
Iich in Holland kwamen
vestigen. Jegens andere, die slechts kwamen
handel drijven , was men minder gunstig gezind. Vgl. het volgend
Hoofdstuk , en aldaar vooral bl. 61.

1) Mr. Berg, t. a. p. bl. 128 vv. , 167 , 191.

-ocr page 126-

IV. HOOFDSTUK.

lUaalrcgelcn ten behoeve van Ingezetenen.

Wij hebben in het vorige hoofdstuk de maatregelen
overwogen, welke de la Court als de beste beschouwde,
om den toevloed van vreemdelingen naar Holland aan te
wakkeren; en daarbij opgemerkt, tot welke onbekrompen-
heid een juist inzigt der belangen van de verschillende
takken der nijverheid hem gevoerd had. Men kon reeds
uit den aard der zaak het vermoeden opperen, dat een
man, die de vreemdelingen zoo zeer begunstigde en hun
de vrije mededinging met zijne landgenooten niet ontzeide,
ook voor deze op de opheffing van alle hinderpalen, welke
het onbelemmerde gebruik van hunne vermogens in den
weg stonden, moest aandringen. En waarlijk, zoo wij
reeds te voren gelegenheid hadden aan het doorzigt van
onzen schrijver hulde te brengen, nog veel hooger klimt
onze bewondering, wanneer wij in hem eënen krachtigen
voorvechter ontwaren van vrijheid in handel en nijver-
heid.Immers behoort tot de maatregelen, welke volgens

1) Welvaren, bl. 113: «Voorwaar necring is geen erf, maar een
jonkvrouw
[tout par amour, rien par force) die de rugge keeit aan

-ocr page 127-

hem in 't belang der ingezetenen moeten genomen worden,
in de eerste plaats, dat de privilegiën der handels-com-
pagniën en de dwingende keuren der gilden en hallen,
welke ten allen tijde zulk een hardnekkigen strijd tegen
de beginselen van vrijheid en gelijkheid gevoerd hebben,
geheel moeten worden vernietigd.

Het is dan ook vooral door zijn nadrukkelijk protest
tegen het monopolie, in welken vorm het zich vertoonen
mögt,') dat de la Court zich een' onsterfelijken naam
heeft verworven. Zijne lofredenaars laten meestal uit dit
punt alle licht op hem vallen. Wij moeten ons echter
door den schijn niet laten verleiden. De afkeer van mo-
nopoliën is geen genoegzame titel om dén naam van een
voorstander der vrijheid in handel en nijverheid te kunnen
dragen. In onze dagen verstaat men daardoor dien toestand,
in welken de productie, 't zij van een geheel volk, 't zij
van enkele individuën, door geene kunstmatige belemme-
ringen wordt bemoeijelijkt, en ieder alleen met de hinder-

alle die haar dwingen ofte hard handelen willen, ende die ter contrarie
goed, lighaam en ziele gulhartig overgeeft, aan die haar meest cares-
seert, dient ende oppast.»

i) IVeharen , bl. 63. «Met het woord monopole verstaa ik een magt
door het publik geauthoriseerd , om alleen met uitsluiting van alle
andere ingesetenen , zijn dienst te verkoopen ende goederen te maken,
kopen ofte verkoopen, hetwelk onder Ingesetenen, die gelijke lasten
dragen , strijd tegen de naturelike billikheid, en daarom door Re-
geerders nooit behoorde te werden gepleegd, dan om een veel grooter

eewigdurend goed over de stad in 't geheel te bekomen,--te

meer dewijl dit een geauthoriseerde piondering--zoude wezen ,

enz.» Vgl Bastiat, Sophismes économiques, 2e Serie , Paris, 1848 ,
chap. I : physiologie de Ia spoliation. — Het mag verwondering baren
dat de la Court met geen woord gewaagt van het stapelregt der stad
Dordrecht, waarover toch in zijnen tijd wel geklaagd werd. Zie noot 3)
quot;P de volgende bladzijde.

-ocr page 128-

palen vau klimaat, armoede van den grond, verwijdering
van de groote markt en diergelijke, welke de natuur
oplevert, te worstelen heeft.') Nam onze schrijver de
vrijheid der nering in dien uitgestrekten zin op ? Wij
moeten hierop ontkennend antwoorden. Zijn gezigteinder »
was 'nog te beperkt, om de geheele wereld te omvatten, ƒ
en het innige verband tusschen de belangen der onder-
scheidene volken te doorzien. Hij dacht alleen aan zijn
vaderland, en wel met bepaalde uitsluiting en benadeeling
/ van andere landen. Zoo hij vrije nering aanprijst, als het
middel om Holland te doen bloeijen, is het niet zoo zeer,
omdat deze in 't algemeen voor elk land voordeelig is,
als wel omdat het den toestand van dat gewest tegenover
andere landen aanmerkelijk zou verbeteren, en wanneer
men hem gevraagd had, of hij zijne beginselen omtrent
dit punt gaarne op andere landen wilde zien toepassen,
zou hij zonder eenigen twijfel zich met heftigheid daar-
tegen verklaard hebben.')

1)nbsp;Vgl. de Bruijn Kops , Beginselen der Staathuishk. Leijd. 1850 ,
bl. 122 : «
vrije nijverheid is die toestand , waarin het een ieder vrij-
staat om zijnen arbeid en voortbrengende diensten aan le wenden tot
welk doel hij verkiest, en over zijn voortbrengsel te beschikken zoo
als hem het voordeeligst toeschijnt, mits men dezelfde vrijheid in an-
deren niet schade. •

2)nbsp;Dit verband wordt zeer schoon ontwikkeld in het vertoog , geti-
teld :
Mémoire de M. P. de Grool ä Louis XIV, Paris 10 Ocl 1670,
bij
Mignel, Negociations relatives a la succession d'Espagne, t. 11)
bl. 622. Daar spreekt echter de diplomaat , die op verlaging van tolta-
rieven aandringt.

3)nbsp;Dezelfde geest heerscht in een hoogst merkwaardig pamflet van
1669, getiteld ;
Praatje in 'l ronde of Verhaal van een gesprek, enz.
door een Liefhebber der vryen Handel. Daar wordt op bl. 8 gezegd ,
dat men aan de Schotten de
gunst niet moet bewijzen « dat ze zoo
vry met hare Waren in ons Land komen handelen. • Daarentegen moet

-ocr page 129-

Wij ontmoeten liier dus dezelfde eenzijdigheid, die
ons bij zijne denkbeelden over godsdienstvrijheid en
een open burgerschap reeds in het oog viel. Hij misgunt
aan vreemde natiën elke winst, omdat die, volgens het
stelsel der handelsbalans, met een evenredig nadeel aan
onze zijde gepaard gaat; en hoe mild hij in het alge-
meen omtrent de vreemdelingen denke, welke zich hier
komen nederzetten, jegens alle andere is hij met een
geest van uitsluiting bezield, die hem tot aanprijzing
der bepaling verleidt //dat alle handwerken ende bedie-
ningen, gemaakt, verkoft ende gepleegd wierden, door
alle en ook geene andere menschen, dan hier te Lande
hunne vaste woonplaatse hebbende,'/ ten einde //dit asen
der Uitheemsen op den Hollanderen'/ voor goed te keer
te gaan.

Een voorstander van handels-vrijheid in dien ruimen
zin, welken men er thans aan hecht, mag de la Court
dus niet genoemd worden. Dit neemt niet weg, dat hij de
monopoliën en belemmerende reglementen, die de vrijheid
en gelijkheid der burgers beknelden, op de voortreffelijkste
wijze bestreden heeft, gelijk uit de volgende opgave der
gronden blijken kan, waarmede hij tegen het privilegie

in Holland vrijheid en gelijkheid heerschen : . Het is ook gants onbe-
»amelyk , dat men alle de koopluiden uit de andere Hollandse steden
wil dwingen de Schotse waren te moeten komen te Dordrecht koopen ,
hetwelk voor dezelve koopluiden zeer moeyelyk en kostelik zal vallen. •
En als de burger van Dordrecht beweert, dat het niet edel is aan deze
stad, waaraan Holland eenen de Witt en de vrijheid te danken had,
hare welvaart te misgunnen , wordt hem geantwoord : « niemand mis-
gunt u dat gy welvaart, en dat het u welgaat, maar men zeit alleen
dat gy 1, welvaart niet moet zoeken tot en met schade en nadeel van

anderen. » (bl. 13).

1) Aammjsing bl. 77.

-ocr page 130-

der Oost-Iiidisclie Compagnie eu de gilden te velde trekt.

De nOclroyen en GiUensn sluiten vele bekwame inge-
^ zetenen van den
handel ofte hanteeringe uit.')
1 Zij maken de werklieden door de zekere winsten dom
lt; en traag, waardoor de nijverheid achteruit gaat.

Zij zoeken met de allerminste moeite de grootste win-
sten te maken. Daarom drijft de O. I. compagnie alleen
handel in zulke zaken, die overvloedig winsten geven ,
terwijl aan de medeburgers het maken van kleinere wordt
belet.

Zij maken de waren duur, en strekken daardoor tot
I nadeel van de verbruikers, op welke zij eigenlijk eene
belasting leggen.

1)nbsp;Aanwysing. bl. 72.

2)nbsp;Aanwysing. bl. 73. Welvaren , bl. 67.

3)nbsp;Aanwijsing. bl. 74 , 86.

4)nbsp;Annwijsing. bl. 76. Op derizelfden grond verklaart de la Court
zich in het
Welvaren der Stad leiden bl. 64 , 149 vv. tegen het
uitsluitende voorregt der hoogleeraren om collegie te geven. « Ja dat
meer is , met de
Akademise saaken is het soo verre gekomen , dat
agtien ofte twintig professoren, van het publik geloond om de weeten-
schappen voor niet te konnen uildeelen , ter Contrarie met uytsluiting
van alle andere Leeraers , een gilde hebben gemaakt , om door haar
monopolie de wetenschappen aan de studenten op het dierste te kon-
non verkoopen. » Hij verlangt dat, volgens de oorspronkelijke inrigting
der meeste hoogescholen , aan de «
Doctoren ende Magistri door de
promotie-Bulle de magt verleend worde
den stoel te bekleeden met les-
sen ende puhlike dispulatien, als mede Privata Collegia te houden. »
Vgl. Edinburgh Review, June 1831, bl. 384 vv. waar de oudste
inrigting der hoogescholen met grondige geleerdheid wordt uit een gezet.—
Bij de beraadslagingen over de afschalfing der gilden in onze eerste
Nationale Vergadering van 1796 en 1797 werd de gelijkvormigheid
der Academiën met de Gilden ook aangeroerd door
Van de Kasteele.
Zie Mr. G. W. Vreede, bijdragen tot de gesch. der omwenteling ,
2e'Stuk. bl. 93.

-ocr page 131-

Zij noodzaken tot groote onkosten, welke de voor-
deelen aanzienlijk verminderen.')

De winzucht leidt bij de O. I. Compagnie tot allerlei
verderfelijke maatregelen, onder anderen tot het vernietigen/i^'
van voortbrengselen, om de prijzen op te voeren.

De afsluiting der verschillende bedrijven door de gilden
is lastig en verwekt nuttelooze onkosten, daar men dik-
wijls met verscheidene menschen te doen heeft, terwijl men
er slechts e'én noodig had.

De reglementen op de fabricatie verhinderen den voor-
uitgang der nijverheid, en zijn bovendien of verkeerd of
overtollig, daar de fabrikant zich naar den smaak der
koopers rigten moet.

1) Aanwijsigmg. bl. 86. «Ende eeven alsoo weinig kan van sooda-
n.ge Compagnien ontkend werden , da. hoe de selve meer Landen
Conquesleeren , hoe de selve haar
Capitaal meer moeten gebruiken en
spendeeren tot Conservatie der gemelde Landen , ende hoe de selve
meer te beheeren hebbende , de koopmansehap min können behertigen

en vermeenigvuldigen ; daar ter Contrarie onse particuliere Ingeseetenen,
door die meenigvuldige geconquesteerde sterkten en Landen des te
meer bequaamheids en securiteits souden hebben , om op de l'ndiën te
bandelen.» _ .God geeve (vervolgt hij op bl. 88) de
Ooü-lndhc Com-
vgnte
sig daaraan .spiegele , eer het te laat sy. »

2)nbsp;Aanwijsing. bl. 86.

3)nbsp;Welvaren bl. 69.

Aamcijsing. bl. 89. Welvaren bl. 33, 69, 145. .Maar eindelik
«eg ,k
in speculatie .eer Ugl om te doen te zyn , e.n Halle op te
riglen die sekerUk veel goeds, en gansch geen
quaad zoude doen-
quot;amenihk met twee klieven Ie veranderen, stellende in de ordren
omtrent persoonen die hun eigen goed handelen , over alle, in plaats
quot;an
moeien, mogen, ende in de ordren omtrent Dienaars, andrer
».den goed handelende, niet dat deselven souden mogen
moeten
quot;gens de schriftelike ordren der eygenaars. ^«MirjJsinj. bl. 89. «Want
gt;et presupponecrt twee seer belacchelikke saaken : namentlik dat de
vreemde koopers van ons
sullen moeten kuopen soodanige manifacturen

■Oquot;
!*

-ocr page 132-

Ziedaar de lioofdgroiiden; welke de la Court tegen het
monopolie der O. I. Compagnie en der gilden aanvoert.
Hij blijft hierbij niet staan, maar treedt ook in eene
bestrijding der redenen, die voor die inrigtingen schenen
te pleiten. Sommigen beweerden dat //de Hollanders soo-
danig geaart syn, dat sy met eenen openstaanden handel
in Asia, Afrika en Amerika alle die Landen met koop-
manschap
overvoeren, ende bij gevolge dien hanäet ten
nadeele van Holland
vernietigen souden.n Maar de la Court
toont aan, hoe dat zoogenaamde
overvoeren juist een blijk
van een' zeer bloeijenden handel was, terwijl de tijdelijke
schorsing, die er door veroorzaakt werd, spoedig van
zelve ophield. Met meer grond kon ten voordeele der O. I.
Compagnie gezegd worden, dat zij in den aanvang onmis-
baar was geweest tot krachtige bescherming der zeevaart;
maar hoewel de la Court dit toestemt, wijst hij aan,
hoe de omstandigheden veranderd waren, en 't geen
vroeger noodwendig mögt heeten, nu een allerschadelijkst
misbruik was geworden. Ten opzigte der gilden beant-
woordt hij de tegenwerpingen, welke hij verwacht,
met dezelfde juistheid. Men roemde het voordeel, dat in
de reglementen op de vervaardiging en in de merken,
welke op de goederen gesteld werden, gelegen was; daar-
door toch werd het bedrog voorgekomen, en aan den

cnile handwerlien , als het ons sal liislm te maaken : of dat men in
andere Landen niet sal maaken de manifacturen ende handwerken die
wij verbieden.»

1)nbsp;Aanwysing. bl. 73 vv.

2)nbsp;Aanmjsing. bl. 147.

3)nbsp;De wijze, waarop hij over dit onderwerp spreekt, toont echter,
dat men in zijnen lijd niet geheel ongewoon was, het vóór en tegen
dier inrigtingen te overwegen.

-ocr page 133-

verbruiker de zekerheid gegeven, dat hij voor zjjn geld
goede waar in handen kreeg. De la Court brengt^de ijdelheid
van diergelijke voorschriften aan het licht, die toch het be-
drog niet verhinderen kunnen, en toont bovendien aan,
dat het volstrekt niet met de eerlijkheid strijdt den ver-
bruiker waren aan te bieden, die minder duurzaam maar
goedkooper en daarom meer naar zijnen smaak zijn. Alleen
het /miet te leveren of te tellen zoodanige waren ende
prysen als wedersyds is verkoft ofte belooftv kan in den
handel met den naam van
hedrog bestempeld worden.

Bij eene andere bedenking, welke weder met de theorie
der hajidelsbalans in verband staat, moet ik uitvoeriger
stil staan, omdat zij bewijst hoe digt hij ertoe genaderd
was, om de ongerijmdheid van dat stelsel in te zien.
'/Daar en tegen,'/ zegt hij , na al de nadeelen der gilden
te hebben opgesomd, r/kan ik niet bedenken eenig,^oer?
nogte schijn van
dien, welk de gildens in Holland ver-
oorsaken , dan alleen,
dat vremde Ambagts Meesters en
Gesellen hniten des Lands Jmnne werben gemaald hehlende,
ende die hier aan onse Ingeseetenen verlopen willende,
om alsoo winsten uit onsen naar haren Lande te trekken,
daar over ende daar in door ome Gildemeesters be-
keurd ende gestut werden.v
Het is blijkbaar, dat hier
het nadeel bedoeld wordt, hetwelk de invoer van vreemde

1) Welvaren, bl. 38 vv. .Vals galon voor zoodanige te verkoopen,
's een dienst voor die 't zoo begeerd. En dat meer is, in de wereld
»S geen valsclie waar , maar die sonder kennisse ende informatie desel-
ven koopen wil van onbekende verkoopers, die maakt gemeenlik
ia
^yn boofd van goede valsche waar. Gelyk aan de andere zjde iemand ,
d'e ietwes voor wat anders als helselve warelik is , opdringt, een valse
of verkeerde naam geeft, waar in alle 's werelds bedrog , in koopman-
schap omgaande , bestaat. »

-ocr page 134-

maimfactuTen en dus de uitvoer van geld te weeg zou
brengen. //Maar belialven dat sulks meer ten
ma als ten
voordeele des Lands belet werd, alsoo bij gevolge onse
quot;Visseren, Manifacturieren, Negotianten en Reederen in
vragtselieepen mitsdien ook werd benomen,
de vrijheid om
hunne lehoeftigheden ten lesten des doenelik te koopen ,
soo is nog daarenboven kennelik enz.// De la Court krijgt
hier het voordeel der verbruikers in het oog. Niet alleen
duur te verkoopen, ook goedkoop te koopen was voor-
deelig , vooral voor eene natie, die hare waren naar alle
hemelstreken vervoeren moest; en de uitdrukkelijke ver-
melding van
Negotianten en Reeder en bewijst, dat hij
hierbij niet alleen aan grondstoffen dacht, welke men
krachtens het mercantile sijsteem ook tegen den laagsten
prijs trachtte te verwerven. Hij staat hier dus op het
punt om het licht, dat tot nog toe alleen de voortbren-
gers beschenen had, op de verbruikers te doen vallen,
en daardoor aan de wetenschap eene geheel andere en
betere rigting te geven; doch hij stapt weder van die
gedachte af, en vervolgt den zoo even afgebroken volzin,
door te verklaren //dat dit asen der Uitheemsen op die
Hollanderen ten kraftigsten ende ten nutsten soude werden
tegen gegaan, indien men toeliete dat alle handwerken
ende bedieningen , gemaakt, verkoft, ende gepleegd wierden,
door alle en ook geene andere menschen, dan hier te
Lande hunne vaste woonplaatse hebbende.//')

Litusschen kan men aan zijne verdediging der vrijheid
van handel en nering eene hooge waarde niet ontzeggen.
In een' tijd, toen het monopolie nog in
allerleioctrooijen
en privilegiën door wetgeving en bestuur gehuldigd werd,

1) Annwijsing , bl.

-ocr page 135-

had liij deii moed met al de oiibeseliroomdheid en liet
zelfvertrouwen der waarheidsliefde daartegen te kampen, en
hij deed dat op zulke duchtige gronden, dat hij zelfs bij
de beste schrijvers in bondigheid, duidelijkheid, en volle-
digheid weinig achterstaat.

Er doen zich nu drie vragen voor, wier beantwoor-
ding voor de juiste waardering der staatshuishoudkundige
verdiensten van onzen Schrijver van gewigt is. In hoe-
verre was hij oorsponkelijk? Moet ook soms aan Johan
de Witt een deel in dezen strijd tegen het monopolie
worden toegeschreven? W^elken invloed hebben zijne denk-
beelden op de ontwikkeling der wetenschap uitgeoefend?

Wat de eerste vraag betreft, het valt gemakkelijk aan
te toonen, dat aan de la Court de eer toekomt van het
eerst de nadeelen der handels-compagnien en beslotene
gilden helder ingezien en met naauwkeurigheid uiteen-'
gezet te hebben. In zijne dagen was er nog geene eigen-
lijke wetenschap der staatshuishoudkunde. Men tastte nog
in het duister rond naar de ware beginselen, en meende
die te bezitten in de meermalen vermelde theorie der
handels-balans, waarvan men reeds bij
Baco sporen
aantreft,^) doch die juist in dezen tijd door
Thomas

1) Zie Adam Smith, ed. Guillaumin, Paris, 1843, t. I. bl. 137
t. II , bl. 270 vv. —
J. B. Say , traité d'economie politique,
»■«ns, 1819. t. I. p. 237-263.- if.
H. B««, Gn,nds.ätze derVoIks-
«irthsehaftpolitik , bl.
nbsp;~ R. Mohl inh^iStaatslexicon, dl.

V , bl. 743—747.

^ 2) Sermones ßdeles , n«. XV, de seditionibus et turbis. ---cum

oowe publicae opulentiae augmentum ab exteris nationibus lucrifieri
quot;ecesse sit; (quicquid enim alicubi adjicitur, alibi detrahitur).» — In
etzelfde opstel verklaart Baco zich tegen het monopolie. . Nihil autem
Pf'us debet esse aut consultius, quam ut videat Magristatuum prudentia,
e Pecuniarum thesauri apud paucos recondantur.--Hoe praecipue

-ocr page 136-

Mun voor 't eerst opzettelijk beliandeld en verdedigd
was.') Wat wonder ook dat eene theorie algemeen ingang
vond, welke op zulke eenvoudige en natuurlijke gronden
scheen te steunen. Die rijk is, heeft veel geld. Derhalve,
dacht men, bestaat het wezen van den rijkdom in het
bezitten van veel geld; en zoo men dit van een enkel
individu op eene geheele natie overbrengt, dan is deze
des te rijker en dus te welvarender, naarmate het een
grooter kapitaal in goud en zilver bezit. In de oude
wereld, waarin bovendien de minachting voor handen-
arbeid en bepaaldelijk voor fabrieksnijverheid aan de
bevordering der welvaart in den weg stond, was men
tot dergelijke gevolgtrekkingen gekomen;en toen de
handel sedert de kruistogten krachtig herleefde en de
neringen- in de steden begonnen te bloeijen, ging men
op denzelfden dwaalweg voort.Met de beschouwing
van het geld als den eenigen waren maatstaf van rijkdom
hing de meening ten naauwste zamen, dat de winst van
den een altijd met verlies voor den ander gepaard moest

efficietur , supprimendo , aut saltem coërccndo , voragines illas, Foenoris,
Mütiopolioium-, et Latifundiorum in Vascua conversorum , et similium. »

t) M'Cullonh, Literature of political Economy, London, 1845. Vgl.
van denzelfden schrijver de
Introduction historique l'etude de l'econo-
mie politique,
vertaald lu het Journ. des Eeon. t. XXIII, Mai 18i9,
'bl. 124.
Mtm ontwikkelde zijne theorie reeds in 1621.

2)nbsp;ÏÏlanqui, histoire de l'economie politique. Paris, 1845. t.I. bl. 45 vv.

3)nbsp;Cicero pro L. Flacco , c. 28 : « Exportari aurum non oportere ,
eum saepe antea senatus , eum , me consule , gravissime judicavit.« —
Plinius , hist. natur. I. XII, c. 18 : « Arabiae etiamnum felicius mare
est : ex illo namque margaritas mittit. Minimaque eompiitatione millles
centena millia sestertium annis omnibus India et Seres, peninsulaque
illa imperio nostro adimunt. Tanto nobis deliciae et feminae constant. » —
Vgl.
M'Cullach , introd. hist. t. a. p. bl. 123. ülanqui, t. a. p. bl. 84.

4)nbsp;Blanqui, t. a. p. bl. 194 vv. , 254 vv.

-ocr page 137-

gaan. Om uu geld te winuen en daatdoor rijker te wor-
den, was het noodwendig dat men meer verkoopen kon,
dan men behoefte had zelf te koopen; en deze uitkomst
kon slechts op tweederlei wijze verkregen worden. Men
moest in zijn eigen boezem de voornaamste middelen
bezitten, om zijne behoeften te bevredigen, zoodat men
niet gedrongen was aan iemand geld uit te geven, en,
zelf nog het overschot voordeelig kon afzetten; of wel
men moest het langs kunstmatigen weg zoo ver brengen,
dat men zeggen kon:
ih alleen verkoop,») daar m.en in
dat geval door het ophouden van alle mededinging de
verbruikers afhankelijk en zich zeiven meester van de
prijsbepaling gemaakt had. Beide middelen echter verleid-
den onvermijdelijk tot groote bekrompenheid. Het eerste
deed een streven naar
onafhankelijkheid, gelijk men het
noemde,®) geboren worden, waarvan wij de blijken reeds
bij de la Court hebben opgemerkt, en welk begrip zelfs
in onze dagen nog niet geheel verdwenen is. Het tweede
voerde tot verbod en uitsluiting, en gaf een krachtig
voedsel aan die naauwere vereenigingen van kooplieden
en fabriekanten, welke meestal uit behoefte aan gemeen-
schappelijke verdediging ontstaan waren,') doch weldra
in verderfelijke monopolie-nesten ontaardden. Het octrooi
in 1603 aan de O. I. Compagnie voor den tijd van 20
jaren gegeven , bedoelde alleen door de vereeniging van
versnipperde krachten den handel te bevorderen. De

') Vgl. de BruijnKops, beginselen der slaatshulslioudknnde, bl. 184 vv.

2)nbsp;Blanqui, I , bl. 37S.

3)nbsp;Meijer, Espril ele. IV, bl. 45 vv.

^ i) Lmac, IIoll. Rijkd. 1. bl. 253. De la Court stemt toe: «dat
Vermits dit Land met den oorloge teegen den Koninge van
Spanje
^•frstclcnde , allo sync kraglen noodig had, het seer voorsigtelik is

-ocr page 138-

groote winsten, daardoor verkregen, maakten ecliter blind
voor de nadeelen, die er mede gepaard gingen, terwijl
liet eigenbelang der bewind- en deelhebbers, die doorgaans
ook in de regering zaten, dien schadelijken alleenhandel
telkens bestendigde. De gilden hadden een' krachtigen
steun gevonden in de gemeentelijke vrijheden en privile-
giën, en bovendien de bescherming der regering genoten,
die gedeeltelijk nit hunne hoofden was zamengesteld.')
Het was dus natuurlijk dat ten tijde van onzen schrijver
nog geene krachtige stem zich in Holland tegen dat mo-
nopolie verheven had.

Het zou echter mogelijk geweest zijn, dat zich in
naburige landen gelijktijdig met de la Court anderen
tegen dat stelsel van uitsluiting hadden doen hooren;
doch wij vinden daarvan bijna geen spoor. In Frankrijk
hield men zich in de eeuw van
Lodewijk XIV vooral
met de beschouwing van het belastingstelsel bezig; en

geweest, die Geoctroyeerde Compagnien op te rigten : maar nu dien
handel aldus gefondeerd is, soo soude men konnen tvvvflelen , of
gezegde Compagnien altyds op den ouden voet behooren te continueercn. •

1)nbsp;Meijer, Esprit etc. IV bl. 103 vv. Zie o. a. S. can Leeuwen,
Handvesten ende Privilegien van den Lande van Rijnland. Leyd. 1667.
bl. 393. Vgl. Mr.
O. W. Vreede, geschied- en letterkundige herin-
neringen. Gorinch. 1836. 2e stukje, bl. 28—73. — Rij het refuge
in 168Ö werden de émigrés meestal voor eenige jaren van allo
keuren der gilden ontheven ; maar er werd tevens voor gewaakt, dat
er geen fabrieken wierden opgerigt, waardoor de hier bestaande zouden
hebben kunnen benadeeld worden : Zie Mr.
Berg, de refugiés in de
Nederl. , bl. 57 , 193 , 271.

2)nbsp;Bij onzen oudsten staatkundigen schrijver , Philippus de Leiden.,
worden de privilegiën der gilden als strijdig met het Romeinsche regt
(1. 2 C.
de Monopol. cl de Conv. neg. ill. IV , 59) afgekeurd. Trac-
lalus juridico-polilici,
Amst. 1701. Casus XXXVH bl. 116—118, Vgl.
bl. 135.

-ocr page 139-

Tauban ') zoowel als Racine hadden aan hunne voor-
stellen tot hervorming bij den grooten monarch eene
ongenade te danken, die hen van verdriet ten grave bragt.
Ouder Colbert was de theorie der handelsbalans de ziel
van alle staatshuishoudkundige maatregelen geweest, s) en
het waren eerst de Economisten, wier denkbeelden over
vrijheid van handel en nijverheid lijnregt tegen de mono-
poliën van gilden en handelsgezelschappen aandruischten.
Ook in Engeland treft men vóór de la Court geen' schrij-
ver aan, die hem ten gids zou hebben kunnen zijn. Wel
had daar het Parlement ten tijde van Elisabeth zich heftig
verklaard tegen de onmatige uitoefening van het koninklijk
prerogatief der monopoliën,hetwelk deze vorstin onder
de schoonste paarlen harer kroon®) telde; en w^as weder
onder Jacob I dezelfde geest duidelijk gebleken.Maar
het gold daarbij voorregten, aan enkele personen ten
koste van de geheele natie toegekend, en die dus veel
meer in 't oog sprongen, en veel ondragelijker waren,
dan het monopolie van meer of min uitgebreide corpora-
tiën. Ook blijkt het niet dat men het verband tussclien
beide reeds inzag; er was een groot verschil tusschen de

1)nbsp;Notice llislonque sur le maréchal de Vauban, vóór de Ed. Guil-
'aumin, Paris, 1843 , b!. 15 vv.

2)nbsp;Oeuvres de Racine, Paris 1813, t. I. bl, XX vv.

3)nbsp;Blanqui, t- l. Chap. XXVII.

i) Hume, the History of England. Lond. 1818. Vol. V bl. 387,
438 vv. —
Hallam, Histoire Constitutionnelle d'Angleterre, publ. par
f^utzol, Paris 1828, t. I bl. 400 vv.

5)nbsp;The chief flower in her garden , and the principal and head pearl

her crown and diadem.

6)nbsp;Hume, t. a. p. VI. bl. 107. Hallam, t. a. p. U, bl. 110.

Zij trofl-en de eerste levensbehoeften, b. v. zout, ijzer, olie ,
papier, zwavel.

-ocr page 140-

vergunning om alléén zekeren tak van nijverheid te mogen
uitoefenen, en het regt om, zonder zelf koojDman of fa-
briekant te zijn, bij uitsluiting zekere waren te mogen
verkoopen. Het kan dus niet bevreemden, dat in
Hng-
lands great 'happiness
') van 1677 en in de Discourses
upon trade
van Dudley Nortk van 1691 de eerste
beschouwingen over de nadeelen van het monopolie voor-
komen.

Wij besluiten dus, dat aan onzen de la Court de eer
behoort, ran het onregt en de verderfelijke gevolgen van
het monopoliestelsel vóór allen helder te hebben in het
licht gesteld. Misschien echter was hij in dit opzigt de
tolk der gevoelens van den grooten Raadpensionaris Johan
de Witt, die, gelijk wij in de Inleiding zagen, volgens
sommigen een laiet onbelangrijk aandael aan de
Aanwijsing
gehad heeft.

De hoofdbronnen echter laten ons ten aanzien der
denkbeelden van dien staatsman op dit punt geheel in
het onzekere. In de
Resolutiën van Consideratie komen
betrekkelijk slechts weinige verordeningen omtrent handel
en nijverheid voor, en in deze heerschen de verkeerde
beginselen, die toen aan de orde van den dag waren. De
privilegiën der gilden worden er in gehandhaafd,') de
oprigting van sommige fabrieken belet, waar die met
individueel belang in strijd kwam,') voorschriften om-
trent de fabricatie gegeven, en de prijs van gouden en

1)nbsp;M'Culloch, t. a. p. bl. 40.

2)nbsp;Ibid. bl. 42.

3)nbsp;Rcsol. V. Consid. bl, 404 , 581.

4)nbsp;Ibid. bl. G49.

5)nbsp;Ibid. bl, 638, 644.

-ocr page 141-

zilveren werken niet aan de vrije mededinging tussclien
vraag en aanbod overgelaten, maar bij de wet bepaald.
Nergens vinden wij eenig blijk dat het in den geest van
Johan de Witt lag om de
VTÏjheid der nijverheid, gelijk
de la Court die bedoelde, te bevorderen. In zi^ne. Brieven
treffen wij daarvan evenmin eenig spoor aan. Wel zijn
er drie plaatsen, die hier in aanmerking schijnen te kun-
nen komen, doch welke bij nadere beschouwing geen
licht geven. In eenen brief aan Boreel van 26 Junij 1664
spreekt de Witt van hetgeen men tegen den onder-
nemingsgeest der Engelschen moest overstellen. //Ende
wat belanght de Uitheemsche Navigatien, daer toe men
de Ingesetenen aldaer seer schynt te animeren, daer tegens
weet men alhier, immers voor als nogh, mede niets an-,
ders te opposeeren, dan de industrie ende de goede me-
nagie van de Ingesetenen van desen Staedt.// Men zou
hieruit misschien kunnen opmaken, dat de Witt, meer nog
dan op verbods-wetten en toltarieven, op de veerkracht
der natie zelve bouwde, en daarom minder tegen mede-
dinging opzag; maar de plaats laat eene meer natuurlijke
verklaring toe, met het oog op den dreigenden oorlog,
dien de Witt zoo gaarne ontwijken wilde. In eenen brief
aan Pieter de Groot van 20 Augustus 1668') vermeldt
de Witt, hoe Zweden, zoowel door het verbieden van
den aankoop van geschut gedurende den oorlog met Crom-

1)nbsp;Ibid, bl. 733. Hierbij worden echter twee belangrijke waarheden
uitgesproken ; 1°. het materiaal was dikwijls niet te bekomen voor den
prijs , bij do Muntplakaten vastgesteld ; 2°. de ondervinding leerde , dat
gouden en zilveren penningen zeer bezw.aarlijk onder do gomccMte op
dezelfde waarde kuinien gehouden worden.

2)nbsp;t. a. p, I, 1,1. G82.

3)nbsp;t. ,1. p. n, ,j8i.

-ocr page 142-

well, als door verlioogiiig der tolleu, onzeu handel afbreuk
gedaan had, maar geeft daarbij tevens te kennen, dat
het zich daardoor eene schade van vele milioenen had
berokkend. Het schijnt dus dat de Witt begreep, dat pro-
hibitiën ook nadeelig zijn voor het land, dat er gebruik
van maakt; maar daar de maatregelen van Zweden meer
het gevolg waren van vijandige gezindheid of van Fran-
sche en Engelsche inblazing , en niet het bepaalde doel
hadden om eigene nijverheid te bevoordeelen, zoo beteekent
ook deze plaats weinig. Eindelijk wordt in eenen brief aan
Pieter Vogelsangh van 10 Nov. 1659 ') gesproken van
het al of niet raadzame, om het uitvoeren van turf, bij
de bestaande schaarschte, in het belang der ingezetenen
te verbieden. Zij kon derhalve met voordeel worden uit-
gevoerd. Het verbod van uitvoer had dus eene vermindering
van nationalen rijkdom ten gevolge. Was de Witt tegen
vrijen uitvoer? De zin der plaats is duister.

Wij zijn genaderd tot de beantwoording der vraag,
welken invloed de la Court op de ontwikkeling der weten-
schap heeft uitgeoefend? In ons land is die vrij gering,
zoo niet geheel onbeteekenend geweeet. De strijd tusschen
de Staatspartij en de Prinsgezinden hield ten tijde van

1) t. a. p, bl. 233: • Op 'i procureren van Turf uyt dese Provinciën
is voor desen bij de Leden van liaer Ed. Groot Mogende Vergaederinge
mede reflectie gemaeckt, dogh als doen niet wel uytvoerlyck geoor-
deeldt, voornaementlyck ten opsighte de Iluysluyden alhier jaerjycks
niet veel meer Turf maeckten ofte Schueren als sy binnens Landts nae
gissinge konnen debilere, ende dat midtsdien nae apparentie alhier wey-
nigh quanliteyt te bekomen soude wesen, ende deselve noch uytge-
voerdt wordende Een grooten dierte , tot merckelycke beswaeringh van
de Ingesetonen alhier causeren soude ; niettemin sal ick in geen gc-
brcecke blijven---diesaccke andermaal in deliberatie te brengen. •

-ocr page 143-

de Witt de gemoedereu te zeer bezig, dau dat een on-
derzoek omtrent de nadeelen van liandelscompagniën en
gilden aanhoudend de aandacht zou hebben kunnen ves-
tigen. De geschriften van de la Court maakten dan ook
bijna uitsluitend opgang door de vinnigheid, waarmede
tegen de verheffing van den Prins van Oranje geijverd
werd, en de onbeschroomde taal, waarin de heelschzucht
der predikanten gelaakt, en ondergeschiktheid van de
Kerk aan den Staat gepredikt werd.') Intusschen was
het natuurlijke gevolg der reactie, dat die werken met
de zegepraal der vroeger onderliggende partij onderdrukt,
zoo niet vergeten werden. Wij zagen reeds, hoe de gees-
telijkheid er in was geslaagd, in 1669 den voortgang van
den druk der
Aanwijsing te doen staken. In 1672 kwam
de stadhouderlijke partij op het kussen. De buitensporig-
heden van een dolzinnig graauw, dat aan den weldoener
des vaderlands al de onheilen van het oogenblik toeschreef,
noodzaakten de la Court tijdelijk de wijk te nemen, en
in de rust, die volgde, deelden zijne geschriften op
hunne beurt in het lot van de meeste blaauwboekjes,
welke ten tijde der stadhouderlooze regering in zoo groo-
ten getale het licht hadden gezien, en achter de bank
werden geschoven. De
Sinrijke Fabulen, die in 1689
verschenen, bevatten nog wel eene heldere ontwikkeling
van zijne gevoelens omtrent de nadeelen van geoctroijeerde
handels-gezelschappen en gilden; maar het is mij niet
gebleken , dat daarop veel acht is geslagen. In de
Pro-
positie
var Willem IV tot redres van d.M koophavr-

1)nbsp;Dit blijkt uit den inhoud der tegenschriften, die het onderwerp
der mono|)üliëa of niet aanroeren , of er zeer los overlioen loopen.

2)nbsp;Zie aldaar b. v. bl. 12.S, 2lt;36 , 352.

-ocr page 144-

deltreiferi wij geene huldiging der denkbeelden van de
la Court aan. Zelfs
Zuzac, die toch verklaarde door de
Aanwijsing tot het schrijven van zijn beroemd werk op-
gewekt te zijn,®) heeft daarvan weinig partij getrokken,
en staat verre beneden zijnen voorganger. Over de mid-
delen sprekende, welke tot opbeuring der diep vervallene
volkplantingen zouden kunnen dienen, haalt hij') een
paar bladzijden uit de
Aanwijsing aan,') waarin de la
Court de nadeelen van het monopolie der O. I. Compag-
nie grondig uiteen zet. In plaats van te begrijpen, dat
de knoop in het verkeerde der
ziitsluiting van anderen
gelegen was, vat Luzac die woorden op, alsof de la Court
het nadeel vooral daarin had gesteld, dat de bijzondere
handelsgezelschappen slechts het belang
der deelgenooten
zoeken, en tracht aan te toonen, dat een goed bestuur®)
dit bijzondere belang met het algemeene wel zal weten
overeen te brengen. De wijze, waarop hij er over rede-
neert, bewijst dat hij de la Court volstrekt niet begrepen
heeft. Op eene andere plaats®) van de gilden gewagende,
zegt hij : //Niemand zal ligt ontkennen, dat zij mede tot
aanwas en bloei van onze fabrieken en manufactuuren,
en, uit dien hoofde, ook tot bevordering van onzen koop-
handel en scheepvaart, gestrekt hebben. Sommige hebben
tegen de gildens als schadelijk voor de vrijheid, welke
het fabriceeren vereischt, geschreeven , en gemeend dat
zij afgeschaft moesten worden. Het is daarmede gelegen

1)nbsp;Nederl. Jaerboeken, 1731, bl. 893 vv.

2)nbsp;Hollands Rijkdom, Voorredeo, bl. XIX vv.

3)nbsp;t. a. p. IV bl. 473. Vgl. III , bl. 41S.

4)nbsp;Namelyk uit Oap. XIX , bl. 8i—88.

ö) d. i, volgens hcm, me('een crfstailhouder .i.m hct Imofd.
6) t. a, p. III bl, 403,

-ocr page 145-

als met andere zaaken; zoo ras vijidt meii uiet het cen
of 't ander letsel aan eene zaak, of men verwerpt die ge-
heel. Ik zal er in 't vervolg nader van moeten spreken:
hier moet ik echter aantekenen, dat onze gilden niet
aan die bezwaarende lasten onderworpen zijn, als in an-
dere landen , en dat dezelve veele goede schikkingen be-
vatten, welke bij anderen niet gevonden worden.// In het
vervolg van zijn werk roerl hij echter dit onderwerp niet
meer aan. De Unitaris
Zillesen ') staat in dit opzigt bo-
ven
Luzac. Want hoewel hij nog onder het stelsel der
handelsbalans gebukt gaat, en de noodzakelijkheid der
uitsluitende handels-compagnien betoogt, telt hij de
dwingende keuren van hallen en gilden onder de voor-
naamste oorzaken van het verval van onzen handel, en
eischt hij vernietiging der laatste als een der middelen
van herstel.

In zijn vaderland is de la Court dus te lang miskend
geworden. Onze voorouders begrepen den helderzienden
man niet, die zijne tijdgenooten meer dan eene eeuw
vooruit was; en terwijl zij door de mildheid, in hunne
gastvrijheid jegens vreemdelingen betoond, op het gebied
der nijverheid over te brengen, de eer der prioriteit ver-
kregen en misschien den handel duurzaam aan zich geboeid

1)nbsp;Mr. G. W. Vreede, Bijdragen tot de gesch. der Omwent. Ie stuk,
Amst. I8iquot;. bl. 25.

2)nbsp;Wtjsgeerig onderzoek wegens Neerlands opkomst, bloei en welvaart.
Amst. 1796. bl. 3 , 77 , 93 , 208 enz. Merkwaardig is echter de vol-
gende daarmede strijdige uitspraak op bl. 66 «een land--kan

rijker en vermogender worden---enkel door den Unnenland-

schen ,— en zonder eenigen builenlandschen koophandel.»

3)nbsp;t. a. p. bl 177 , 229.

t. a. p. bl. 185—194 ; 369—291.

-ocr page 146-

zouden iiebben, was dU liet gevolg vun liuune onver-
schilligheid; dat eerst in onze eeuw de gedachten van
een Schot,') door een rranschman gepopulariseerd,
hunne naneven op het spoor van waarheden bragten,
welke reeds voor bijna twee eeuwen met zooveel juistheid
door een landgenoot waren in 't licht gesteld.

Doch laat ons zien of de la Court misschien elders,
met name in Frankrijk of Engeland, meer invloed heeft
gehad. Het was natuurlijk dat zijne schriften niet geheel
onbekend bleven aan de menigte van vreemdelingen, die
ten gevolge van de herroeping van het edict van Nantes,
en zoowel vódr als na de verhefi'ing van Willem III op
den troon van Groot-Britannië zich in't laatst der 17o eeuw
in ons vaderland bevonden. De vriendschapsbetrekking,
welke tusschen de la Court en den grooten Eaadpensio-
naris had bestaan, moest bij hen de belangstelling in
eenen man verhoogen, die juist daardoor bij de nu heer-
schende partij nog meer gehaat was. Hoewel ik echter
zonder verder bewijs niet kan aannemen, dat zijne ge-
schriften vóór hunne vertolking eenigen invloed op de
ontwikkeling der wetenschap buiten 's lands hebben uit-
geoefend; zoo kan hierdoor verklaard worden, hoe de
Eransche uitgever er toe kwam om den titel van
Mémoires
de Jean de Witt
aan het hoofd der verkorte vertaling te
plaatsen, die in 1709 het licht zag.®) Vóór dien tijd
hadden
Bolsgxdlleberten Fauhande rij der staats-

1)nbsp;Adam Smith.

2)nbsp;Jean Baptiste Say.

3)nbsp;Vgl. § 2 der Inleiding.

4)nbsp;Détail de la France, 1697, - Factum de la France , 1709.
o)
Dime royale, 1707.

-ocr page 147-

ImisIioudkuuJige sclirijvcrs vau eenig gezag geopend. Zij
wezen vooral op liet onregt van ongelijkmatig drukkende
belastingen, en gaven middelen tot
invoering van eene
betere verhouding en evenredigheid aan de hand, maar
schijnen de nadeelen van handels-vereenigingen of gilden
nog niet te hebben ingezien; ook stonden deze met de
onderwerpen, welke zij behandelden, in geen noodwendig
verband. De eerste krachtige aanval tegen het monopolie
ging van de school der Economisten uit. In de
Ma-
ximes générales du gouvernement éeonomiqiie d^un royaume
agricole
van Quesnay wordt er op aangedrongen : //qu'on
main tienne l'entière liberté du commerce, car la police du
commerce intérieur et extérieur la plus sure, la plus
exacte, la plus profitable à la Nation et à l'Etat, consiste
dans la pleine liberté de la concurrence;//^) en dat hij

1) In de Dictionnaire de VEncyclopedie wordt ook op vrijlieid van
handel en nijverheid sterk aangedrongen. Zie
dl XXVII, op het woord
aUrise, bl. 217 : .Les maitrises ne servent proprement qu'à fomen-
ter la division et le monopole.» Bl.
220: .Je ne comprends pas qu'on
puisse hesuer pour ouvrir à tous les sujets la carrière du négoce et
des arts: puisqu'enfin il n'y a pas .à délibérer, et qu'il est plus a.an-
•ageux d'avoir bien des travailleurs et des Commeroans, dùt-il s'en
;o«ver qnelquesuns de malhabiles, que de rendre l'oisiveté presque
'quot;ev,table, et de former ainsi des fainéans, des voleurs et des filous.,
fil. echter het artikel
Compagnie, dl. X, bi. S61 , waar een geheel
quot;k u,t
Josiah Child (A New Discourse of Trade, 1751), deu krach-
JSen voorstander der Engelsche 0. I. Compagnie, wordt overgenomen,
quot; m navolging van dien schrijver handels-vereenigingen worden goed-
je eurd , waaraan ieder op eene of andere w.jze doel kan nemen , zoo
['quot;quot;■■'ts heeft, .qui admettent librement et in-
' -ement, dans toutes leurs associations de marchands et même de

différ,

viles

^^ non-seulement tous les sujets de l'Etat, mai, encore des Juifs,

^ outes sortes d'étrangers» Zie over J. Child : W Culloch, Literature,
tl. 41,99^210.

, t. a: p. II, bl 85.

-ocr page 148-

bepaaldelijk ook de gilden op liet oog liad, bewees Targot
door liet edict van Pebr. 1776, waarbij zij volkomen
werden afgeschaft, op grond dat de vrijheid, om door
arbeid den kost te winnen, tot de heiligste regten der
menschheid behoort.') Het is mogelijk dat de
Mémoires
de Jean de Witt
de Economisten op het spoor van hun
stelsel gebragt hebben, of ten minste er toe hebben bij-
gedragen om hunne denkbeelden te verhelderen; maar
de consequentie, waarmede zij de grondbeginselen van
het
produit net en het laissez faire, laissez passer
ontwikkelden, en bovenal hun inzigt, dat de rijkdom
niet alleen in goud en zilver bestaat, hetwelk hun een
vasteren steun gaf voor hunne beschouwingen dan aan de
la Court ten dienste stond, maken dien invloed bij ge-
breke van meer afdoende blijken toch twijfelachtig.

Stelliger moet ik mij ten opzigte van Engeland verkla-
ren, Immers was daar vóór het verschijnen der vertaling
in 1743 meermalen op het openen der gilden en beslo-
tene
handels-compagnien aangedrongen. Reeds in 1675
werd in een geschrift, getiteld:
How the navigation of
England mag he encreased
de naturalisatie van vreemde
protestanten voorgestaan.quot;) Vijf jaren later weet de on-
bekende schrijver
va.n SritanniaLanguens het schijnbare®)
verval der nijverheid, behalve aan den uitvoer van geld
en den invoer van Eransche
weelde-artikelen, ook aan

1)nbsp;Blanqui t, a. p. 11, bl. 103. «Cette propriété est la première,
ta plus sacrée et la plus imprescriptible de toutes.» Drie maanden later
werd het edict echter herroepen.

2)nbsp;Ibid , n, bl. 80, 93.

3)nbsp;Ibid., 11, bl, 81.

4)nbsp;M'Culloch , bl, 40.

5)nbsp;Ibid. bl. 40.

-ocr page 149-

het monopolie der O. I. Compagnie en van andere han-
dels-vereenigingen.In 1753 bestreed
Josla/t F-ucker
met vuur alle soorten van monopolie, zoowel der com-
pagnien als der gilden,
m. Ahrief Essay on the adoantages
and Disadvantages which respectively attend France and
Great Britain loith regard to Trade.
Het is dus niet
waarschijnlijk dat de vertaling der
politiele gronden en
maximen
van de la Court op Smith zulk eenen invloed
zou hebben uitgeoefend, welken hij niet onafhankelijk
van dat werk zou hebben ondergaan, te meer daar een
herhaald verblijf te Parijs hem met de hoofden der Pran-
sche economische school, met name
Quesnay en den abt
Mor eilet, in naauwe gemeenschap had gebragt.®) Ik
kan dien invloed des te minder laten gelden, daar voor
1743 in Engeland herhaaldelijk op het innig verband
tusschen den handel der verschillende volken en het on-
gerijmde en verderfelijke van verbodswetten gewezen was;
iets, waaromtrent de la Court, die alleen den bloei van
den
Eollandschen koophandel, en dan nog wel vooral
door afbreuk van dien van andere natiën, beoogde, nog
geene gevestigde meening had. Sedert 1677 was in
Eng-
lands great Happiness
in het licht gesteld, dat men
winnen kon, al scheen de balans des handels nadeelig.quot;)
In de
Discourses upon trade van Dudley North van 1691
schemeren de zuiverste beginselen der staatshuishoudkunde

1)nbsp;M'CuUoch bl. 41.

2)nbsp;Ibid. bl. 50.

3)nbsp;Notice sur la vie et les travaux dVlrfam Smith, par Blanqui -, in
Je ed. Guilluumin , Pai-is 1843 , t.I. bl. XIV v. — Vtjl.
Blanqui,

a. p. II, 1)1. 90.
•4) m Culloch, bl. 40.

-ocr page 150-

reeds door; ') en in 1741 werd het schadelijke der ver-
bodswetten, zoo wel voor de uitbreiding van den wereld-
handel als voor de natie zelve, die er gebruik van maakt,
door Sir
M. JDecleer in An Essay on the causes of the-
decline of the foreign trade
met onmiskenbare zekerheid
aangetoond. Adam Smith had dus waarlijk onzen de
la Court niet noodig om zich op de hoogte te stellen,
van waar hij de oorzaken van den rijkdom der volken
overzien, en het bedriegelijk stelsel der handelsbalans
met onverbiddelijke redeneerkunde den bodem kon inslaan.

5 2.

Behalve de vrijheid van handel en nijverheid, welke
ieder in de gelegenheid stellen zou, om op de voordee-
ligste wijze zijn levensonderhoud te zoeken, behoort eene
regeling van het belastingstelsel in het belang van den
handel tot de maatregelen, welke de la Court, gelijk
wij aan het einde van het tweede hoofdstuk zagen, ten
opzigte van - Hollands ingezetenen aanprijst. Wij moeten
ons nu met de beschouwing van zijne denkbeelden om-
trent dit onderwerp bezig houden. Vooraf tot beter ver-
stand een enkel woord over de gewone belastingen, welke
tijdens de Eepubliek in de provincie Holland geheven
werden. Zij bestonden uit ConvoyenJ Licenten, Veil- en

1)nbsp;M-Culhch, bl. 42. .The whole world as to trade is but as one
nation or people, and therein nations are as persons,» — «Money
is a merchandise, whereof there may be a glut as well as a scarcity,
and that even to an inconvenience. » — «All favour to one trade,
or interest, is an abuse, and
cuts so much of profit from the public.»
Dit geschrifl werd echter weinig verspreid. t. a. p. bl. 43.

2)nbsp;m. Culloch, bl. 46.

-ocr page 151-

Lastgelden, tollen, imposten, verponding en andere hef-
fingen, meest van tijdelijken aard, als haardstede-geld,
hoofdgeld, familiegeld, ambtgeld, personele quotisatie,
honderste penning, enz.Onder
Convoyen verstond men
de regten op den uit- en invoer, in den aanvang ge-
heven tot bestrijding der onkosten van den oorlog te
water. De
Licenten waren oorspronkelijk gelden, waar-
mede men de vergunning kocht om met streken, waar-
mede men in oorlog was, koophandel te drijven, doch
smolten weldra met de convoyen in een.Het
Lastgeld
werd geheven van alle schepen, die op de Middellandsche
Zee voeren, om de onkosten tot bescherming van den
Levantschen handel te dekken; terwijl het
Veil-olMast-
geld
om dezelfde reden van de schepen, die naar Noor-
wegen of de Oostzee vertrokken, werd ingevorderd. Onder
Imposten werden de belastingen op het verbruik begrepen,
in onze dagen
Aceijnsen geheeten.Volgens het vijfde
artikel der Unie van Utrecht moesten deze //in alle die
voorsz. geünieerde Provinciën eenpaerlick ende op eenen
voet, tot ghemeen defentie derselver Provinciën, opghestelt,

(en) gheheven---werden,//maar de uitvoering

dezer bepaling bleef achter, en reeds in 1583 kwam men
overeen //dat iedere Provincie zoude mogen volstaan met
al zulke maandelijksche
quote, gewone en buitengewone

1)nbsp;Mr. P. H. Engels, de geschiedenis der belastingen in Nedeiland.
Kolt. 1848. bl. 79 vv.

2)nbsp;(Schehema) , Verhandeling over den geest van het plakaat v.

op den ophef der Convooyen en Licenten. .\mst. 1816. bl. 7
Vgl. S.
van Slingelandt, Mémorie over het redres der saaken van
de Admiraliteit; in zijne
Staalkundige Geschriften, IV bl. 289 vv.

3)nbsp;Mc. P. H Engels, t. a. p. bl. 86, 92 , 93,
P Paulus, Unie van Utrecht. I. bl. 375.

-ocr page 152-

-ojjbreugsten, als zij, onder elkander, met gemeene toe-
stemming ,---zouden bewilligen: hoedanige op-
brengsten elke Provincie uit al zulke middelen kon vinden,
als zij, naar den stand harer zaken, zoude meenen te
behooren.'/ ') Wel werd later dikwijls op de handhaving
van het genoemde artikel aangedrongen, doch zonder
gevolg.

De la Court spreekt dan ook alleen van de belastingen,
die de provincie Holland, onafhankelijk van alle overige
gewesten, zoowel tot betaling van hare
qiwte als tot dek-
king van hare bijzondere uitgaven, behoefde. Zijne denk-
beelden komen hoofdzakelijk op het volgende neder.

Elk verbod, om eenige koopwaren , hoedanige die zijn,
uit of in te voeren, is voor Holland zeer bedenkelijk,
omdat de smokkelhandel dan de winsten aan de minst
eerlijke provincie of stad in handen speelt.

Om dezelfde reden is het niet raadzaam, eenige last-,
convooi-, of veilgelden op nieuw in te stellen of te ver-
hoogen. *) Bovendien schijnt het lastgeld op
de schepen
te drukken, maar treft in wezenlijkheid de goederen,
dut is den handel, die daardoor ligtelijk verloopen zou^
daar men de waren het liefst naar die plaatsen voert, waar
zij het minst bezwaard zijn.

1)nbsp;P. Fiiulus, l. a. p. bl. 403.

2)nbsp;Vgl. Blanqui, hist. de l'écon. polit. II, bl. 23.

3j Aanwijsing bl. 93. — Vgl. Mr. P. IV. Alslnrphius Grevelink ,
het belang van het aannemen van het begirsel van Porto Franco voor
Nederland. Gron. 1843. Op bl. 12 wordt deze plaats uit de
Aanwij-
sing
vermeld.

4)nbsp;Op verzoek der Staten van Hollmd schafte Karei V in 1345 een
Convooi-geld op den uitvoer der granen af. Zie
Luzac, Holl. Piijkd.
I. Dijlage k

5)nbsp;Aanwijsing bl. 93.

-ocr page 153-

De over zee inkomende goederen moeten minder worden
belast dan die per as worden aangevoerd, omdat de zee-
handel voordeeliger is //als men overweegd dat de
scheepen
hier gebowd, uitgerust, met eetwaren voorzien en gemand
worden; ende dat de
Jcarren en voerluiden van geen be-
lang, en uitheemsen zyn.'/ ')

De vreemde natiën, die onze schepen meer dan hunne
eigene bezwaren, moeten bij ons evenveel belast worden.

Alle -inkomende ruwe waren moeten gansch niet, maar
ruwe uitgaande zooveel doenlijk belast worden.

Alle waren, hier te lande vervaardigd, moeten gansch
niet worden bezwaard; maar alle vreemde gemaakte waren,
zoowel inkomende als uitgaande, behooren zooveel bezwaard
te worden als zonder gevaar voor de negotie geschieden
kan, vooral ook bij den doorvoer, opdat onze waren in
het buitenland de voorkeur mogen behouden.

liet is dwaas en schadelijk, den uitvoer van goud en
zilver te verbieden.')

Men moet de vreemdelingen, die zich in ons land ves-
tigen , niet meer belasten dan de ingezetenen.

quot;Alsoo de imposten, die eenigzins vrywiUig betaald
werden, minst aanstootelik syn, soo behoorde men daar
omtrent, te houden deese ordre: dat men
eerst en meest

1)nbsp;Aanwysing, b'. 06.

2)nbsp;A anwysing , bl. 97.

3)nbsp;Aanwijsing, bl. 98.

4)nbsp;Aanwysing, bl. 98. Zie ook bl. 110.— I» de Propositie van
Willem IV lot redres van den koophandel van 1731 heeisclit vulko-
nieu dezelfde geest , alsmede in de
consideratien van kooplieden , bij
I-Uzac, Hollands Rijkd. , Ie Deel, Bijlage D. 2. Vgl.
G. E. Engelen,
dissert. de propositionibus Guilielmi IV, Traj. 1840, bl. 38 , 67 , 7Ö,

fgt;) Aanwijsing, bl. 99.

6) Aanwijiing, bl. 108.

-ocr page 154-

belaste soodanige waren, als tot een menscliclik genial, ver-
viaah
of cieraaä strekken.'/ Vervolgens //soodaanige, die
geen menschen tot haare
spijse, drank, kleedinge, lijf-
lerg'mge, hranä
en ligt ontbeeren können,') vermits de
Vreemdelingen neevens de Inwoonders deeses Lands alsdan
haar aandeel draagen, ende niemand verschoond ofte nit-
gesonderd w^erd.// Daarna allen //die wegens den
Staat,
Steden, platte Landen, Bykagien
of Waterschappen
voordeel
van magt, eere of loon booven andere Inwoonders
genieten.// Vervolgens alle inwoonende
Leer aars, Konste-
naars
en der selver Instrumenten, voor soo veele die om-
trent
gemak, vermaak, cieraad enz. beesig sijn: alsmeede
naa deese voor melde, alle
Meesters ende gesellen van
soodanige
Ambagten, die op onse eigene en geene andere
Ingeseetenen asen.// Daarna
Landbouwers, Buinmeyers
en binnenlandse Vissers, die op onsen eigen onverganke-
lyken
boodem asen.// Eindelijk de vaste goederen; hoewel
die belasting wegens de daaraan verbondene schatting, de
onvoorziene
vrugteloosheid der landen en het ledig staan
der huurhuizen zeer ongelijk* drukt.')

AVanneer al de genoemde belastingen niet voldoende
zijn //soude in
eene ongemeene groote nood van geld kon-

■!) Juist het tegenovergestelde beginsel werd bij de Staatsregeling
van 1798 aangenomen. Zie aldaar art. 210 , d.

2) «Als syn, Bakkers, Brouwers, VVyn- en Viskoopers, Vlees-
houtcers , Kleeder- en Schoenmakers , Timmerluiden , Metselaars
, Smea-
den en Glasemakers etc. Maar in soodanig geval soude noodsaakelik
Weesen om ons voedsel te behouden , ende de Vreemdelingen soo weinig
als moogelik is op ons te laaten asen, alle haare soodanige
waaren
ofte handwerken in Holland koomende om aldaar gesleeten te werden ,
le belasten soo seer, dat onse eigene booven die vreemde hier te Lande
geconsumeerd wierden.

31 Annwijsing , bl. lOS—Hl.

-ocr page 155-

neu werden opgesteld eene algemeene schatting van alle
roerende
en onroerende goederen der Inwoonderen,') om
volgens de selve op te brengen eene
duisendsten, twee
hondersten
ofte hondersten penning. Ende staat seer wel
te letten, dat ik segge in
eene ongemeene groote nood,
alsoo waarelik in deese scliattinge veel meer hardigheid
voor den gemeene Inwoonderen, en schaade voor den
Staat, als in eenig ander voorsehreeven geld-middel te
vinden is.// Boven alles behoort men zich te wachten,
door eenige belasting
nde vier suilen van onsen Staat,
naamentlik de Manifaeturen, Visserijen, Negotien en
Reedery
in Vragt scheepen,// te verzwakken. Mögt dit
echter onvermijdelijk zijn, dan moeten de manufacturen
het laatst en minst belast worden, omdat die het ligtst
verhuizen; daarna de visscherijen; vervolgens de negotien;
eerst en meest de rcederij in vrachtschepen, omdat deze
ons niet ligt begeven zal, zoolang wij de drie overige
takken van nijverheid behouden.

Onder de gronden, waarop deze beginselen steunen,

1)nbsp;Vgl. Mr. E. van Voorlliwjsen, over hel invoeren en afschaffen
van Aceijnsen. Utr. 1851, bl. 43, waar deze plaals der
Aanwysing
wordt aangehaald,

2)nbsp;Zie vooral de verdere ontwikkeling hiervan , Aanwijsing, bl. 113 :
« door gonst en afgonst, en door onkunde der Schatteren , voorne-
menllik in het koophandel dryvendo Holland, daar de rykdomnien
^eer ongestadig zyn , (moet) omtrent het draagcn van deesen last eene
ondraagelyke
ongelykheid werden gevonden. Die door eene lastige en
'iogiuns
opregte verklaringe der goede gemeene Ingeseetenen wel cenig-
sins geminderd , maar ook door de onvermydelyke
valsche verklaringen
der quaadwilligo Inwoonderen vermeerderd soude werden. Behalve dat

veele andere Ingeseetenen--van haarc renten leevcndc , om deese

»■^vaare lasten te ontgaan, zig by onso. Naabu'iren monden needer set'on. »

3)nbsp;Annw§sirlt;g . bl. 11? —IIS.

-ocr page 156-

zien wij de zuclit, om vreemdelingen aan te lokken, weder
eene voorname plaats innemen. Ook treedt de begunsti-
ging van de fabrieksnijverheid door beschermende tolta-
rieven en verbodswetten, en de geringschatting van den
binnenlandschen handel') andermaal te voorschijn. De
voorkeur voor belastingen op voorwerpen van weelde toont
dat de la Court nog in de dwaling verkeerde, dat vooral
zulke belastingen gedragen worden door hen, die ze be-
talen, en niet inzag, dat zij door de vermindering van
het verbruik, hetwelk voor de rijkere standen geen op-
offering heeten mag, den schamelen werkman het karig
loon ontrooven.

Wanneer wij deze beginselen met de klagten over Hol-
lands afhankelijkheidvan den vreemdeling in verband
brengen, dan behoeft het wel geen bewijs meer, dat de
la Court zich ten opzigte der handelsbalans niet boven
zijne tijdgenooten verhief. Zijn gevoelen omtrent de dwaas-
heid van een verbod van uitvoer van goud en zilver
schijnt wel hiertegen te strijden, maar doet dit in wer-
kelijkheid niet. Ook
Thomas Mun, de eerste, die het
mercantile stelsel volledig ontwikkelde, had zich tegen
dat verbod verklaard, omdat de handel der Engelsche
Oost-Indische Compagnie zonder dien uitvoer onmogelijk
kon gedreven worden, en het ten slotte toch op vermeer-
dering van numerair uitliep, wanneer de uitkomst der
handelsoperatie een voordeeUg saldo gaf voor het moeder-

lt;ill

1)nbsp;Deze wordt even weinig geteld in de Propositie van Willem IV.
Zie Mr.
G. E. Engelen, t. a. p. bl. 72.

2)nbsp;Zie Rau , Grundsätze der Finanzwissenschaft. Heidelb, I. bl. 363
vv.— Mr. E.
van Voorllmysen , de directe belastingen. Utr. 1848. bl.
.'iO—38.

3)nbsp;Vgl. 1)1, 25 vv , Rn dezer Verhandeling.

-ocr page 157-

land.') De la Court was om geen andere reden tegen een
dergelijk verbod. Zijne herhaalde uitvallen tegen de land-
lieden en de binnenlandsche handelaars, die
geene winsten
in
V Imid halen, strekken hiervan tot bewijs.

§ 3.

Het laatste punt, dat ons in dit hoofdstuk ter behan-
deling overblijft, is de regeling der justitie in het belang
der handel drijvende ingezetenen. Het wederzijdseh goed
vertrouwen, dat men met den naam van
erediet bestem-
pelt, is het levensbeginsel van alle verkeer. Zonder dat
erediet immers zou de rijke man zijne kapitalen aan geen
ondernemer toevertrouwen ; en de verpligting om dadelijk
te betalen zou alleen den ruil-handel toelaten. Maar tot
de elementen van dat erediet behoort in de eerste plaats
de zekerheid, dat men den achterstalligen schuldenaar
tot betaling zal kunnen dwingen , derhalve, dat men goed
en kort regt kan krijgen.Bovendien is velerlei bedrog
mogelijk, dat de wetgeving zoo al niet voorkomen, dan
toch voor een groot gedeelte onschadelijk maken kan.
De denkbeelden van onzen schijver zijn geheel op deze
overwegingen gegrond. Zij betreffen vooral het faillisse-
ment en roeren verscheidene punten aan, welke de
wetgeving dier dagen , met name de
Ordonnantie voor de
hamer van desolate hoedels te Amsterdam,
den 13 Sept.

1)nbsp;M'CuHoch, Literature, bl. 38. Vgl. zijne Inlrod. Hist. bl. 123 v.

2)nbsp;Aamcijsing, bl. 76 , 109 , 119.

3)nbsp;liau, Volkswirthschaftslelire. bl. 338— 362.

i) Nog golden algemeen de regels: 1quot;. Dccoctor est, ergo Trauda
tor; deeoctor praesumitur malus. Mr,
A. C. Ilolliiis, hrt Ncdcr-
'.■■ndschc faillitenrcgl , Utr. 1830, bl. 6.

-ocr page 158-

1659 door octrooi der Staten van Holland en West-
Friesland bekrachtigd , ') nog niet kende.

In de eerste plaats noemt hij het //seer noodsakelik, om
regtvaardige vonnissen te konnen verkrijgen, te stellen
in alle geleegentheeden een seer
groot getal van Regteren,
ende aan die de Vrijheid te geven, om sonder iemand te
ontsien, met
BalleJcens ofte andersins heimelik te stem-
men , of wel indien weinige Regters in de
vierseJiaren en
clingsêallen, met bevelle van opentlik te stemmen gesteld
wierden; dat als dan ook ten minsten die Balj ouwen,
Schouten ende Regters, op seekere tijden aangeklaagt,
ende reekeninge van hnn doen ende laten te geeven, voor
ende aan eene seer groote
meenigte, gehouden mogten
werden.// Onder de Graven ontbraken die waarborgen,
zoodat //in saaken daar sy gonst ofte afgonst droegen,
bynaa altyds naar der selver sinnelikheid door die weinige
Regters ') gevonnisd wicrd.// — //Ende hoewel seedert dien

1)nbsp;Handeesten der Stad Amsterdam. Xmsl. 1748. 2o stuk. bl. 687.
Vgl.
HoUius, t. a. p. bl, 20. Zie ook het Edict van Karei V vau
4 Oct. 1340, bij Mr. S.
van Leeuwen, .Manier van proceJoercn , Amst.
1739 , bl. 234 vv.

2)nbsp;Aanwijsing, bl. 128.— Een' boteren waarborg tegen de vonnis-
sen der lagere regterlijke Collegiên , leverde zeker het middel van hoo-
ger beroep tot de hoven van justitie op ; doch de aristocratie had door
de bepaling, dat van de extra-ordinaire criminele vonnissen cn do
stedelijke politie-maatregclen geen a|.pel viel, dezen waarborg verijdeld.
Zie
Meyer , Esprit etc. t. IV. bl. 221—224. Vgl. Kluit, Ilist. der
Staatsr'. III. bl. S4 vv. Het geschil over hel grooter of kleiner getal
regters, welke tot eene goede regtsbedoeling vereischt worden , is ook
thans nog een onbeslist vraagstuk. Zie o. a.
Bentham, de 1'organisa-
tion judiciaire , chap. X.

3)nbsp;«Hier ende daar eenen A'Jng, of wel vyf ofto seeven Reglers
ten platten Landen , endo omrren.t .soo veele
Scheepenen in de stee-
don.- bl. 129.

-ocr page 159-

tijd, door liet afsweercn der Graveüke Uegeeringe, eiide
insonderheid door liet
overlyden des laalsten Stadhouders
van Holland, die allergrootste gemeene gonst ofte schrik
ten opzigte aller
Regieren en Scheepenen, ende dienvol-
gende de meeste oorsaak der onregtvaardige vonnissen
omtrent de allergrootste, ende ook andere saaken, isnbsp;^^

weggenoomen: soo hebben nogtans __de Baljouwen ende
Schouten ten opsigte der
gemeene Ingeseetenen in alle, ^^
en voornamentlik criminele saken, behouden haar oud
ge- ende ont-sag.'/

Tegen geweld is //eenige, hoewel seer gelreeliige ordre
van
Justitien gesteld. Mindej; volledig nog en afdoende
zijn de waarborgen tegen
led/rog, en het is //aller ver-
wonderinge waardig, dat Holland de Koopmanschap, in
^ voege als sy hier gepleegd moet werden, heeft können
behouden, met soo veele
wetten ofte beneficien van Reg-
ten ,
uit die krygslievende Roomsche Repuilgh afdaalende,
ende hier den koopluiden dienende puurelik om meer
profyts met bedrog, als met eerelyke koophandel te kön-
nen doen.'/ Ten einde met beter gevolg daartegen te
kunnen waken, stelt de la Court voor:

1)nbsp;Aamoysing , bl. 130.— Zie over de magl der Baljuweti en Scliou-
len
Meijer, t. a. p. t. IV chap. XI. — Een aevolg der beslaande mis-
bruiken was op 3 April 16()G de benoeminj; van eene Slaals-Comniissie,
om te dienen van advys,
hoedanige nadere ordre ende reglement,
omtrent de extra ordinaire Crimineele Procedmjren, voornamenlbjck
^an subalterne Recht- banchen gesteh en beraemt sonde können en be-
hooren te werden;
bij Mr. J. de Bosch Kemper, Wetb. van Strafvor-
dering. Amst. 1838; dl. I bl. CXXV.—

2)nbsp;Aanwijsing, bl. 131. De la Court bedoelt dc brieven van Ccssfc
en Atteiminalie , welke men van den floogen Raad verkrijgen kon.

Groot, Inleiding tot do IIoll. Uegtsgel. b. 3. d 51. V(;I. Wetb,
rgt;v. a. -ns, 709. Wetb. v. Kooph. a. 900.

-ocr page 160-

dat de naam der kooplieden in een publiek register
worde ingeschreven; ')

dat de ouders en bloedverwanten niet mogen onterven,
wanneer zij binnen het jaar na de inschrijving geene
aanteekening van hun voornemen hebben gedaan ;

dat geen koopman, vooral geen gefailleerde, de aan-
vaarding van eene erfenis moge weigeren ;

dat de giften, vóór het faillissement gedaan, moeten
worden nietig verklaard ; ')

dat het den koopman niet vrij moet staan, zijne vrouw
ten nadeele der schuldeischers in de huwelijksche voor-
waarden te begunstigen;

dat de vrouw niet bedingen moge, dat haar bij ontbinding des
huwelijks de keus van deel aan winst en verlies vrij zal staan;

dat de huwelijksche voorwaarden in de publieke registers
moeten worden overgeschreven;')

dat het gewone dagboek van den koopman, staande
ter goeder naam en met eede gesterkt, met notariele
geschriften moet worden gelijk gesteld;')

1)nbsp;Aanwijsing, bl. 132.

2)nbsp;Ibid.

3)nbsp;Ibid.

4)nbsp;Ibid. Vgl. Wetb. V. Kooph. a. 774 vv.

5)nbsp;Aamoijsing , bl. 133. \V. v. II. a. 880—883. Vgl. het Edictvan
Karei
V van 1S40, t. a. p. bl. 238, a. 6 , bij hetwelk de schuldeischers
aan de vrouw worden gepraefereerd.

6)nbsp;Aanwysing, bl. 133. de Groot, l. a. p. b. 6. d. 12 n». 10: «Maar
wel vermag de vrouw te bedingen haar vrije keur, om na 't scheiden
van huwelijk te komen in de helft van winst en verlies, of hare
ingebrachte goederen na zich te nemen. • Of deze bepaling in ons
Burgerlijk Wetboek overgenomen zij, wordt betwist. Zie aldaar a. 187,
210 vv.
Regtsgel. Byblad, Ilc deel, bl. 303.

7)nbsp;Aanwysing , bl. 133. Burg. Wetb. a. 202.

8)nbsp;Aanwtjsing, M. 133, W, v, Kooph. a. 10.

-ocr page 161-

dat de koopman, die zijn register vervalscht, als een
valsclie munter aan lijf en leven moet worden gestraft;')
dat men uit kracht van het dagboek alleen, met eede
gesterkt, parate executie moet toelaten;

dat er geene bijzondere vierschaar zij voor de geschillen
tusschen kooper en verkooper ;

dat het voorregt van inventaris niet moet worden toe-
gelaten, als de gemeene schuldeischers zich als erfgenamen
willen gedragen ;

dat geen brieven van cessie of atterminatie moeten ge-
geven worden;

dat men op de minste aanklagt over kennelijke wanbe-
taling den schuldenaar nopen moet borg te stellen, of bij
weigering, met zijne boeken in beslotene hechtenis zetten,
om verduistering te voorkomen; en dat de kwaadwillige
schuldenaar met zijne vrouw en mondige kinderen in een
publiek werkhuis gezet, of wel, bij verzwarende omstan-
digheden , aan de galg moet gehangen worden;

dat men den gevlugten failliet als landverrader vervol-
gen, zijne bedienden vatten, hen door de pijnbank tot

1)nbsp;Aamcijsing, bl. 133. Vgl. de ^¥cl van 10 Mei 1837 op de en-
kele en bedriegelijke bankbrenk (Sta.itsbl. n». 21.)

2)nbsp;Aanwysing, bl. 134. Zie over de menigvuldigheid van heileggen
vuu beslag op de goederen van den schuldenaar , waaraan Holland den
naam van
palria arrestorum te danken had : Meyer , Esprit etc. t IV.
bl. 386.
Luzac houdt die gewoonte voor eene der oorzaken van den
bloei onzes handels.
Holl. Rijkd. Ill bl. 103.

3)nbsp;Aanwijsing , bl. 134. Zie over de regtbanken van koophandel
Meyer, t. a. p. t. VI, chap. XXHI.

4)nbsp;Aamcijsing, bl. 136. Wetb. v. K. a. 764 vv. De la Court spreekt
1'et van de
vrygeleiden , die toen algemeen in zwang waren, en keurt
^e dus zeker af. Zie Mr.
A. C. HoUius, t. a. p. bl. 7. — Amsterdam-
scke Secretary,
Amst. 1714 , bl. 389 v.

-ocr page 162-

bckeuteuis dwingen, ') en al zijne scliuldeuaars en scliuldei-
schers door bedreiging van straf tot onverwijlde verklaring
van hunne schulden en inschulden aansporen moet; aan
den bekennenden medepligtige worde vergiffenis geschon-
ken, de voortvlugtige worde op bepaalde tijden ingedaagd,
en zoo hij niet verschijnt,
in effigie gehangen; zelfs wil
hij de kinderen eerloos hebben verklaard;

eerlijke kooplieden daarentegen, buiten hunne schuld
faillerende, moeten het tiende gedeelte van hun vermogen
blijven behouden.')

1)nbsp;Aamoijsing bl. 137. «Want voorwaar , indien de Pijnbanli ecniu
goed gebruik hee(t, soo Is het in saaken daar 's Lands welvaaren
aan hangd , ende daar kennelik meepligiigen van het schelmstuk moe-
ten zyn.» Omtrent 1650 had
Jonltlys , geoee.sheer en Schepen te Rot-
terdam, tegen de pijnbank geschreven. Zie
Scheltema, geschied- en
letterkundig mengelwerk, 1822, 3. deel, 1. stuk — Dat Johan de
Wilt in dit opzigt eenstemmig met de la Court dacht, bewijst zijn
briel' aan Nieupoort van 29 Oct. 1655
(Brieven, III, bl. 135) : «ick
hadde wel gewenscht, dat men den voornoemden
van Ruyoen door
scherper middelen gebraght hadde, tot wat klaerder conlessie op
eenige punten , enz. »

2)nbsp;Aanwijsing, bl. 137.

3)nbsp;Aanwijsing, bl. 140.

-ocr page 163-

V. TIOOEDSTUK.

Biiitenlandsche Staatkunde.

_I)e derde reeks van maatregelen, welke de Politike
Maximen
uitmaken, in wier uiteenzetting het onderwerp
der
Aanwijsing bestaat, betreft de bescherming der zee-
vaart. Zij was de voorname grondslag van Hollands
opkomst en bloei. Zij had dat gewest tot den rang der
groote Mogendheden verheven. Met regt kon zij dus eischen,
dat hare belangen het middelpunt der staatkunde met
betrekking tot het buitenland zouden zijn.

Drie zaken kwamen hierbij vooral in aanmerking. Mets
kon voor den koophandel schadelijker zijn, dan oorlog,
üerlialve was het bewaren van den vrede en het hand-
haven van eene strenge onzijdigheid een eerste vereischte.')
De heerschende dwaalbegrippen omtrent de middelen ter
vermeerdering van de nationale welvaart hadden bij alle
natiën tot verbodswetten en uitsluiting van vreemden ge-
leid. Door voordeelige verdragen moest men trachten die

1) Aanmijsmg, Deel II, Cap. H—IV.

-ocr page 164-

belöuimcriiigeii weg te ucmeu.') De Europesclie liaudel,
die grootendeels door ouze liaiideii liep, was weldra iiiet
meer toereikend geweest om de winzuelit en den onderne-
mingsgeest van onze kooplieden te bevredigen. Daarom
scheen het wenschelijk dat de stichting van nieuwe kolo-
niën , van welke de ingezetenen niet door bevoorregte han-
delsgezelschappen waren uitgesloten, nog andere uitwegen
opende.') Elk dier punten verdient eenige oogenblikken
onze aandacht.

§ 1-

//De Hollanders ,'/ zegt onze schrijver, //wagten niet,
gelijk als andere Volkeren, tot dat men de goederen in
haar land komt
koopen, en met gereed geld betaald; maar
sij senden haare
goedeTen door de geheele Weereld, en
houden die aldaar in de
PalcJmisen, op Koopluiden wag-
tende; en dat nog het beswaarlikste is, verkoopende,
geschied het meesten deel in Europa op een jaar dag jaa
dat meer is, wanneer in eenige Vremde Landen eenige
gewassen ofte waaren seer overvloedig ende goedkoop zyn,
werden die aldaar aanstonds door onze koopluiden gekoot
met
gereed geld betaald, ende in de Pah-Jmysen aldaar
bewaard, totdat de saisoenen en scheepen voor de hand
zyn, om die gekofte Waaren herwaarts ofte elders te doen
vervoeren. Sulks de Vyandige Volkeren seer ligtelik haare
handen op veel Hollandse, en wy ter contrarie niet wel
op eenige Vyandige goederen konnen leggen.//Onze

1) Aanwysing, Deel 11, Cap. VX.
3)
Aanwysing, Deel I , Cap. XXVI.
.3)
Aanwysing , bl. 238.

-ocr page 165-

menigvulJige handelsvloten gaven den vijand de beste ge-
legenheid om grooten buit te maken, en ons daardoor bij
het uitbreken van den oorlog onnoemelijke schade toe te
brengen. Een oorlog te lande //hoewel het selven aan Hol-
land soo schaadelik niet is, als een oorlog ter Zee,'/')
gaat toch altijd met aanzienlijke verliezen gepaard. Der-
halve moet het voor een' vasten regel worden aangenomen,
dat het bewaren van den vrede zooveel mogelijk in het
oog worde gehouden, en hiermede hangt natuurlijk zamen,
dat men bij vredebreuk tusschen vreemde mogendheden
de stiptste onzijdigheid trachte in acht te nemen.

Welke reden zou er ook kunnen bestaan, om ons tot
eene oorlogsverklaring te nopen, waaraan zulke verderfe-
lijke gevolgen verbonden zijn ? Wel worden, vervolgt de
la Court, drie onderscheidene gronden tot regtvaardiging
van een' oorlog aangevoerd, namelijk de bescherming en
bevestiging der grenzen, de zucht om vreemde natiën tot
ophefBng van onmatige tollen te dwingen, en de noodza-
kelijkheid om het evenwigt van Europa te helpen hand-
haven ; maar geeji van alle kan den toets van een naauwge-
zet en onpartijdig onderzoek doorstaan.

Immers is die versterking der grenzen niet anders dan
een voorwendsel der krijgslustige Stadhouders geweest, die
Wel begrepen dat de vrede aan hunne grootheid en magt
niet bevorderlijk kon zijn. Holland behoeft volstrekt geene
verdere veroveringen te maken tot eigen zekerheid. Door
zijne natuurlijke ligging wordt het genoegzaam verdedigd.
Het is //soo wel van Zeën en Eivieren omringd, soo een
gehrooken Land, soo volk-ryk, soo vol van groote na by
een gelegene wel gefortificeerde (dit werd voor af vast

1) Aanwijsing, bl. 239.

-ocr page 166-

gesteld,) onwinbare Steeden, die ieder cm• Heir souden

konnen uitleeveren ,--dat gansch geen Potentaat ter

Weereld hier soude met een Vyandig Heir inkomen of
wel met een
groot Heir ingekomen zynde, is kennelik,
dat de selve Vyand door de geduurige onverwagte over-
vallingen der na by gelegene Steeden, en het slaan syner
Convoyen, ofte Voeragiehaaleren, in het korte soude ge-
noodsaakt weesen , door die geduurige minderinge syner
kraften, den Hollandsen bodem schandelik te ruimen,
en seer haastelik met syn Heir te vertrekken.//') Tegen-
over de andere Nederlandsche gewesten schijnt Holland
minder gunstig gelegen. Maar deze trekken //oneindelik
meer nuttigheids uit Holland, als Holland uit haar, die
alle met den oorlog aanstonds soliden ophouden.// Der-

I) Aamcijsitig, bl. 349.

2j Aanwiping , bl. 350 : • namentllk , 't zy met eenige Gesantschap-
pen
ordinaris ende extraoidinaris , 't zy met eenige Coramissien en De-
putatien in eenig Collegie van de gesamenllike Bondgenooten, 't zy
met eenig
Ambt ofte Beneficie in ende omtrent de Regeeringe , Regts-
Torderinge , Finantie, ende Oorlogs-saaken , van der Generaliteit han-
gende , ende van de gesamentlike Bondgenoten betaald werdende, te
bekleeden , te bedienen , ofte te genieten. Vermits sy dienvolgende
van Holland alleen, meer als agt en vyftig in het honderd van alle
het gunt sy genieten , komen le trekken. Ende ten opsigte van eenig
bewind omtrent den koophandel ende saken der Zee, 't zy binnens
Lands van de .\dniiraliteiten hangende, 'l zy builens Lands door Resi-
denten , Consuls, etc. waargenomen werdende, is kennelik dat ge-
noegsaam alle het Loon van Holland alleen moet komen. Ende door
de Hollandse
koopmanschap , en wonderlyke volkrykheid, alsmede na
by gelegentheid , consumeren de Ingesetenen der gemelde Provintien ,
hier alle haare
Manifacturen, en overvloedige gewassen , tot hoogen
prysen ; ende trekken lot seer laagen prysen uit Holland alle 't gunt
haar ontbreekt, daar in tegendeel Holland met een Oorlog teegen deese
ot die Provintie gansch niet gevoelig in syne koopmanschap ofte vertier
«oude komen te lyden. Ende daarenboven siet men, dat de Provintien

-ocr page 167-

lialve zulleu die gewesten, hun eigenbelang wel bereke-
nende, Holland nimmer aanvallen. Maar, al mögt het
zoover komen , dan zou Holland, met Utrecht vereenigd,
//in weinig tyds door eene te maaken
Graft van de
Zuider-see in de Leh, ende door de Sluysen soo te leg-
gen , dat by alle Yloeden de landen, 't zy buiten 't zy
binnen de gemaakte Fortificatie leggende, naar gelieven
souden ondervloejen, met weinige kosten, in soodanige
sterkte en stand van defentie, tegen alle geweld konnen
werden gebragt, dat het, menscheliker wyse gesprooken,
onmoogelik soude zyn, die door eenige magt van buiten
te overweldigen.//') Ja zelfs de bijzondere steden kunnen
door de gemakkelijkheid om het land onder water te zet-
ten , en de onmogelijkheid om een leger in ons koud
klimaat te laten overwinteren, zeer goed eene vreemde
krijgsmagt wederstaan, zoo de Regenten maar niet door
de Stadhouders belet worden, de daartoe vereischte voor-
zorgen te nemen.

Wat de tweede reden betreft, namelijk de zucht om
vreemde natiën tot opheffing van onmatige tollen te nood-
zaken, een oorlog is zeker het minst doeltreffend middel,
//want die remedien voor Holland altyds erger sullen zijn
als het quaad. Maar schynd het selven veel bequameliker te

Van Gelderland, Vrieslattd, Overijssel, etc. hunne arme jonge Gesellen
ende Maagden, in hun Vaderland door Ambagten ende Diensten aan
den kost niet konnende geraken , seer voordeeliglik van tijde tot tij-
den in Holland loosen. »

1)nbsp;Aammjsing, bl. 361. De la Court zegt, dat reeds Willem I aan
zulk eene inundatie-lijn gedacht heeft. Hij berekent de onkosten op twee
®n een half millioen guldens. Vgl. over deze lijn en de geschiktheid van
Holland tot verdediging:
W. J. Knoop, Bijdrage tot de kennis van
ons krijgswezen te lande, in de
Gids voor 1849 , Ie Dl. bl. 133 vv.

2)nbsp;Aanwijsing , bl. 374.

-ocr page 168-

können werden gebeeterd, met die geenen, die in die
tollen werden verligt, alhier soo veel te beswaaren als onse
JF%aren, Koopluiden, en Schippers aldaar buiten 's Lands
beswaard werden.') In allen gevalle bevind men door-
gaans en veeltyds, dat die
onmatige Tollen sig.van selfs
verbieden, ofte dat de Negotie in die beswaarde waaren
eeven soo wel gaat als van te vooren. Want indien door
die
Tollen de koopmansehap in die waaren werd belet,
soo voeld de geen die de
Tollen heeft verswaard, terstond
soo groote sehaa'de, dat hij van selfs genoodsaakt werd die
Tollen te verligten.v

De derde reden, die tot oorlog zou kunnen nopen,
het gevaar namelijk, hetwelk het evenwigt van Europa
bedreigt, noemt de la Court insgelijks volkomen onge-
grond. //AYant indien wy onse
Steeden ende Grensen naar
behoren ende onwinbaarlik gefortificeerd hebbende, als
dan volgens het
intrest van onzen Staat, aan ende teegen
een yder seggen:
Da paeem Domine in diehus nostris,
Heer geeft ons Vrede in onse daagen. Besser ist f ried
mit besïoerligJceit den Jcrieg mit eitel gerechtigheit,
soo
sullen die in nood zijn, ligtelik van eenen anderen
Staat
geholpen werden, en ten quaatsten gaande, souden wy
met stil sitten onse
finantien en sterkte te Lande en
ter
Zee soodaanig versterken en verbeetere, dat niemand
ons ligtvaardiglik, maar wel andere swakkere Nabuuren,

1) Zie over ons tarief van 1671 , tegen het Fransche van 1667 over-
gesteld :
Wagenaar, Vaaerl. hist. XIII, bl. 438 v. Blanqui, hist. de
l'écon. polit. II, bl. 20.

2} Aanwijsing, bl. 247. De la Court is hier weder op het punt van zich
boven hel prohibitief stelsel le verheffen , daar hij de
schadelijkheid
van verbodswetten , ook voor hen, die ze instelt , volkomen schijnt
in le zien.

-ocr page 169-

soude aantasten.// — //En dienvolgende können (wy) niets
beeters doen, dan naar te volgen het prijswaardig exempel
der
Katten. Naamentlik, een Kat converseerd nooit met
vreemde Dieren, die van zijnen aart niet zijn; maar blijft
ten huise, ofte geneert sig met andere Katten, moeid
sig met niemand als sijn eigen te beschermen, seggende
in sig selfs: koeld niet dat u niet brand, en 't zijn ver-
raders die my geduurig toeroepen,
Tmn, tua res agitur,
paries cum proximus ardet.

Het gaat u aan ,
Als gij ziet staan ,
Al in den brand,
Uws naasten wand.

Om mij soo doende in de mat te lokkeu, en dan iu den
brande te laaten steeken; ja selfs onder eu tusschen
mijn goed te helpen pionderen.// ') Alleen ten opzigte
van Frankrijk moeten wij zorgvuldig toezien, dat de
Spaansche Nederlanden een schutsmuur blijven tusschen
ons en dien staat; en //wanneer schynbaarlik
Vranhryh
de Spaanse Nederlanden te overmeesteren, ende ons Ge-
buur te werden staat, is
Galium amicum non vicinum
habeas ')
om dien magtigen ende te gelijk van ouds dertelen
baldadigen Buurman voor te komen, niet alleen noodsa-
kelik, dat Holland sig sorgvuldiglik wagte van alle
Verbonden, waarmeede
Vranhryh eenigsins gebaat soude

)) Aamctjsing, bl. 234, 256.

2) Dit spreekwoord is reeds van zeer oude dagleekening. Zie Egin-
hardus, de vita et gestis Caroli Magni, Cap. XVI in fine: «Erat enim
semper Romanis et Graeeis Francornm suspecta potentia , nnde et
'•lud Graecum exstat proverbium :
Tóv (poayKÓf (flXor f'xfli,
'/fÏTOra oi'X i'xyï- Vgl. bl. 109 , noot 2).

-ocr page 170-

werden, maar ook dat alle Totentaten ende Staten van
Europen te samenspannen, om den verderen aanwas van
dat Rijk, welk albereid alle sijne Buren al te veel over-

wassen is, te beletten.//

Wanneer men vraagt, in hoeverre deze vredelievende
Maximen overeenkomen met de staatkunde van Johan
de Witt,®) kan het antwoord niet twijfelachtig zijn.
Vrede te bewaren en voordeelige handelsverdragen te slui-
ten') is steeds het streven van den grooten Eaadpensio-

1)nbsp;Aanwijsing, bl. 303. Hel is opmerkelijk dat iu het Inleresl mn
Bolland,
in 1662 uitgekomen, nog met geen woord van deze bezorgd-
heid over Frankrijks inzigten gesproken wordt. Vgl.
Inleresl, Cap. XXXV,

bl. 160—164 , en 182.

2)nbsp;Mr. G. FF. Vreede, de verdiensten onzer voorouders in het vak
der diplomatie. Gorinch. 1833. bl. 28Het kenmerk zijner Staat-
kunde--was, het behoud van Europa's evenwigt, en, als een

noodwendig gevolg, de handhaving der onafhankelijkheid van eiken Staat,
de bestrijding der veroveringszucht van Lodewijk XIV, en daarbij toch
de bewaring eener stipte onzijdigheid. • Vgl.
Kluit, iets over den En-
gelschen Oorlog, 1191. bl. 148. S. S(ïj7, Opkomst en bloei , bl 348 vv.

3)nbsp;Brieven van de Wilt, VI, bl. 360 : «twee notable stipulatien ,

daer van niet en kan werden gerelacheert, naementlyck---dat

buyten alle exceptie ofte duysterheyt van doen voortaeu alle nieuwe
of verhoogde Tollen egael moeten syn over de Ingesetenen van desen
Staat, ende ten anderen dat geen vreemde Natiën laeger belast of
favorabelder getracteert mogen werden dan de Subjecten van desen
Staet. • Deze beginselen komen bij alle tractaten terug. Het was een
vaste regel der Hollandsche staatkunde, dat men zich altijd bereid
verklaarde evenveel vrijheid toe te staan, als andere natiën wilden ge-
ven. Zie o. a. de
Memorie van W. Nieupoort, gezant in Londen, in
April 1660 aan Monk overhandigd: « Ende raeckende het werck van
Commercie, dienaengaende verklaert die Natie (n. Holland) solemne-
lycken , datse de vryheydt van dien egaellycken promoveert ende snp-
porteert, soo wel voor dese Natie als voor haer selven ; Gelyck on-
wederspreeckelyck uyt Tiaere proceduren in de Sond ende Oost-Zee is
blyckende, ende door haere generaele admissie van alle vrye traCfy-
quanten in haere Havenen, ende Marckten even gelyck met haere

-ocr page 171-

uaris geweest, en niets lag minder in zijne bedoelingen
dan Hollands gebied en aanzien door veroveringen te
vermeerderen. Maar, terwijl de la Court in de kalme
rust van het studeervertrek de voordeelen der onzijdig-
heid overdacht, stond de Witt aan het roer van staat,
en werd tot handelen gedrongen, hetgeen nu en dan
zekere afwijking van algemeene beginselen vorderde. Van
daar dat de bewaring der neutraliteit in dien volstrek-
ten zin, welken de la Court er aan hechtte,') voor hem
onmogelijk was; en dat het evenwigt tusschen de groo-
tere en kleinere staten van Europa hem meermalen niet
zoo onverschillig voorkwam , als het de la Court toescheen,
die door zijne verwijdering van het staatsbestuur de on-
derscheidene verwikkelingen der politiek en de veelvuldige
belangen van Holland niet zoo goed doorzien kon. Wel
is het hier de plaats niet, in eene uitvoerige ontwikke-
ling der staatkunde van de Witt te treden; maar ik
meen toch het gezegde door eenige opmerkingen te moe-
ten staven.

Toen hij aan het bewind kwam, was de Staat in den
hagchelijken oorlog met Cromwell gewikkeld. De zeemagt
bevond zich in eenen slechten toestand; de koloniën lie-
pen gevaar. Het eerste werk van de jeugdigen staats-

Onderdanen ; soo als het selve op alle jjelejjentheJen sal werden ge-
»nanifesleert. »
Brieven van de Will, III, bl. 86S.

1)nbsp;Vgl. echler § 2 , waaruit blijkt dat de la Court het voor onze vel-
•'Sheid noodig rekende, dat Frankrijk,
Spanje en Engelan.i tegen elkander
opwogen. Hij raadt echler niet aan , dat evenwigt door andere niidde-
'en te bevorderen , dan door zich van naauwe alliantiën met die mo-
gendheden te onthouden.

2)nbsp;Mr. G. Groen van Prinslerer , Handboek der geschiedenis van het
Vaderland. Leid. 1846. 1 dl, bl. 433 vv. Ltnae , Holl, llijkd. IV,
W. 13lt;1.

-ocr page 172-

man was den vrede te. sluiten , waaraan 's lands welvaart
de grootste behoefte had, terwijl hij zelf verklaarde dat
men //om uyt een bloedigen Oorlogh te geraeeken , al
wat toegegeven// ') had. Geen middel werd door hem ver-
waarloosd om de drie oorlogen, die later zij'n bestuur
bemoeijelijkten, te voorkomen, of spoedig en op de meest
voordeelige wijze te eindigen.. In 1657 hadden de Staten
Generaal het noodig geoordeeld Portugal, dat zich in
het bezit van Brazilië hersteld- had, door kracht van
wapenen tot afstand van liet herwonnen gebied te nood-
zaken. In 1661 werd aan dezen krijg, die ons weinig
schaadde, doch den handel der Portugezen bijna geheel ver-
nietigde , door het beleid van den Eaadpensionaris op de
beste wijze een einde gemaakt. Een zeer gunstig handels-
verdrag , waarbij aan de onzen de vrije vaart op Portugal
met al zijne koloniën verzekerd werd, terwijl de vijand
nog acht millioen guldens bovendien moest betalen, zou
ons het gemis der rijke bezittingen in Zuid-Amerika vol-
komen vergoed hebben, indien niet de rampzalige neiging
om tegen minder moeite zich ook met minder winst te
vergenoegen, den ondernemingsgeest onzer door den over-
vloed reeds verslapte voorouders langzamerhand had «it-

1)nbsp;Brieven, IV. bl. 23i.

2)nbsp;Met Portugal 1G57—1661 , met Engeland 1664—1067, met Frank-
rijk 1672.

3)nbsp;Dat Holland en derhalve de Witt hierin de voornaamste hand
hadden , bewijst
Wagenaar , Vaderl. hist. dl. XII bl. 44ä vv., waar
hij verhaalt dat Friesland eerst zijne toestemming weigerde , doch door
Holland tot rede werd gebragt , op grond dat hier geen sprake was
vaneenen aanvallenden krijg, tot welke volgens de Unie van Utrecht een-
parigheid van stemmen vereischt werd , maar van verdediging.

4) Mr P. Simons, Johan de Witt, dl. I, bl. 72.

-ocr page 173-

gedoofd.') Iiifcussclien liaddeii de geschillen met Engeland
een' aanvang genomen, die weldra in een open strijd
zouden uitbarsten. De briefwisseling van de Witt met
onze gezanten te Londen -) vervult ons met bewondering
voor den onvermoeiden ijver en het onuitputtelijke ver-
nuft, waarmede hij dezen krijg trachtte te ontgaan, en
toen deze eindelijk uitbrak, had hij Frankrijk door het
tractaat van 1662 zoodanig aan onze belangen weten
te verbinden, dat niet alleen de Bisschop van Munster,
Engelands bondgenoot, spoedig tot den terugtogt ge-
drongen werd,') maar ook binnen drie jaren de vrede
te Breda tot stand kwam, waaraan de Eranschetusschen-
komst niet minder deel had dan de roemruchtige togt
naar Chatham. *) Het was bij deze gelegenheid echter
gebleken, dat de landmagt in een diep vervallen staat
verkeerde. Zoodra men dus gegronde vrees voor de be-
doelingen van Frankrijk begon te koesteren, was de
Witt er op uit, om ook in dit opzigt zich tegen eenen
ouverhoedschen aanval te dekken. Niets werd door
hem onbeproefd gelaten om den hevigen storm af te
wenden, die van den kant van Frankrijk dreigde,quot;) en
het is een aandoenlijk maar verheven schouwspel den
grooten man met al de hulpmiddelen der meest geoefende

t) Mr. P. Simons, t. a. p. bl. 110 vv. — Lmac, Hull I'.ijkd.lll,
tl. 373.

2)nbsp;Brienen, Dl. IV. Zie vooral bl. 334, 416,

3)nbsp;Mignet , Negotiations relatives ä la succession d'Espagne. Paris ,
^833. t. I. bl. 423 vv.

Miguel, t. a. p. t. I Part. II Sect. III. bl. 411—349.

5)nbsp;Mr. P. Simons, t. a. p. dl. III bl. 183 , 244 vv. , 270 vv.

6)nbsp;Mignet, t. a. p. t. II. Part. IV. Sect. I. bl. 482-577. t. III.
IV Sect. IV. bl. 559—711.
Brieven van dc Will, dec! 1, II en IV.

-ocr page 174-

diplomatie te zien worstelen met den lieerselizuchtigen
Lodewijk XIV en den beginselloozen Karei II, die in
hun geheim traktaat van Dover') den ondergang der
Eepubliek reeds gezworen hadden.
ƒ, Verre dus van uit begeerte tot uitbreiding der gren-
I zen, of wel om vreemde natiën tot verlaging van hare
toltarieven te dwingen, tot geweld zijne toevlugt te nemen,
bleeft de Witt den weg des vredes bewandelen, zoolang
die met de eeren het aanzien van den Staat strooken
kon. Want evenzeer als van ij dele roemzucht, was hij vrij
van flaauwheid of lafhartigheid. Het beslag, in 1657 met
zulk een gunstigen uitslag op allen Pranschen eigendom

1)nbsp;Van 22 Mei 1670. Mignel, t. a. p. Ill bl. 187. Zie ook W. 256.

2)nbsp;Macaulay, Sir William Temple. Critical and Hist. Essays, ed.
Tau:hn. Leipz. 1830. t. Ill bl, 189: .It was hardly possible even
for a man so penetrating as Da Wilt to foresee to what depths of
wickedness and infamy this e.'ieerable administration (the Cabal) would
descend.»

3)nbsp;De slad Munster wilde zich in 1660 onderwerpen. «Een voorslag
bij de meeste Provinciën smakelijk; niet bij Holland. »
Groen van
Prinslerer ,
Handboek , I, bl. 447.

4)nbsp;Hij let er op , dat de Franschen in de officieele stukken niet
schrijven zouden
Srs. les Etals, maar voluit Seigneurs. Brieven, I bl.
641. Over de aanmatiging der Engelschen ten opzigte van het
domi-
nium maris
schrijft hij in 1661 : «ick hebbe rondt uyt verklaert, dat
eer wij die imaginaire Souverainileyt souden erkennen , ofte bij maniere
van Concessie van de Engelsche ontfangen, die vryheydt lot het bevae-
ren ende bevissehen van de Zee , die ons van de nature , ende nae
't Volckeren-reght competeerde , wij alle den laetsten druppel bloedt
daer by souden iaeten. IV, bl. 144. Vgl. VI. bl. 524 : «soosalUEd.
(iV.
Heyns, namelijk Heinsius de beroemde philoloog en dichter, gezant
in Zweden) ooek in 't toekomende seer wel doen in mondelinge of
schriftelycke aanspraecke, die ÜEd. aan syne Majesteyt soude mogen
komen te doen , geena woorden te gebruycken , die eenige de minste
subjectie denoteren , of daer nae smaecken souden mogen,»

-ocr page 175-

gelegd,') de reeds vermelde oorlogsverklaring aan Por-
tugal in hetzelfde jaar, en de vastberadenheid, waarmede
hij twaalf jaren later den aanval van Frankrijk afwachtte,
toen hij de overtuiging had verkregen dat deze onvermij-
delijk was,') waarborgen hem volkomen tegen zulk een
verwijt.

Wat echter het evenwigt van Europa betreft, uit twee
oogpunten zag hij de dringende noodzakelijkheid in om
daarvoor in de bres te springen. De handel op de Oostzee
was voor de onzen van het hoogste belang. Met alleen
moesten naauwe alliantien met Denemarken ons tegen de
ijverzucht der Hanzesteden, met namen van Lübeck, be-
hoeden; maar bovenal moest daartegen gewaakt worden,
dat niet eene der Noordsche mogendheden eene beslissende
overmagt en daardoor de gelegenheid verkreeg om onzen
handel afbreuk te doen.') Het evenwigt tusschen Dene-
marken en Zweden te bewaren, was reeds ten tijde van
Oldenbarneveld een der grondregelen van Hollands politiek
geweest;*) en de herhaalde tusschenkomstin deNoordsche

1)nbsp;Mr. P. Simons , t. a. p. 1 bl. 68 vv.

2)nbsp;De Fransche gezant de Pomponne scbreef den 3 Oct. 1600 aan
Lodewijk XIV, toen de Staten besloten hadden zich te wapenen, en
met hoogere tol-tarieven de Fransche
verbods-maatregelen te beant-
woorden : . Nul autre n'avait fait paraître plus d'éloignement que
M. de Witt pour un parti si périlleux ; si j'en crois des gens instruits,
nul autre ne témoigne à cette heure plus de résolution pour le ha-
sarder ou au moius pour s' y préparer . le temps qu'il donne- à dé-
libérer , devant que de prendre une résolution , est suivi de beaucoup
de
fermeté lorsqu'il l'a prise.» Mignel, III, bl. 591. — Vgl. het
oordeel van
d'Eslrades , in zijne lellres (uitgave van 1119), t. IV, bl. 128,
1^0, 137 , 306, en van
Temple, bij Mr. P. Simons, t. a. p.I bl. 200.

3)nbsp;Vgl. Lumc , IIoll. Rijkd. III. bl. 342 vv.

-i) Mr. G. W. Vreede, Nederland en Zweden Utr. 1841, 18i4.

31 , 48, ü5 , 96.

-ocr page 176-

aangelegenheden, in lö56 en volgende jaren,') beweeg,
hoe de Witt in dit opzigt aan de staatkunde van zijnen
grooten voorganger getrouw bleef.

Gewigtiger nog was de bezorgdheid voor Frankrijk,
waarin wij zagen dat de la Court volkomen deelde. Wel
hadden de Staten Generaal nog in 1634 Eichelieu een
plan van verdeeling der Spaansche Nederlanden voorge-
legd ;doch sedert had men met dien Staatsman inge-
zien , hoe onmisbaar die scheidsmuur voor de rust van
beide landen was; en tevens, hoe daardoor de onafhanke-
lijkheid der Republiek werd verzekerd.quot;} Vooral nadat
van Beuningen in 1663 het eerst aan de Witt zijne
onrust omtrent de ware bedoelingen van Lodewijk had
medegedeeld, was diens staatkunde onafgebroken op dat
punt gerigt;quot;) en, zoo hij al aan d'Estrades den voor-

%

1)nbsp;Groen van Prinsterer, l. a. p. 1 bl. 44S vv.

2)nbsp;Brieven , III bl. 389 : « het hut van de voornoemde drie Staeten
(rrankrijk , Engeland en de Nederlanden) behoorde te syn , de Koningen
van Swed. n ende Denemarcken te brengen in soodanig postuer , dat
sy den anderen souden konnen balanceren.» bl. 634 : «opdat dc Com-
mercien sonder verhinderinge haere loop mogen hebben. » De la Court
keurt die tusschenkomst af.
Aanwijsing bl. 236.

3)nbsp;Mignel, t. a. p. I bl. 174.

4)nbsp;Den 23 Febr. 1669 verklaarde de Witt ronduit aan den Fran-
schen gezant de Pomponne: «que leur (n. des Hollandais) salut dépen-
dait de la barrière que forme encore ce qui reste des Pays-Bas an roi
catholique.»
Mignet, t. a. p. 111, bl. 574.

5)nbsp;Brieven van de Will, I, bl. 476, 493. Vgl, II J. van der
Heim,
dissertatio de Legatidnibus a C. Beuningio gestis. Lugd. 1847.
bl. 76 vv.

6)nbsp;Vgl. Mr. J. R. Thorbecke, in het Drie-maandelijksch Tijdschrift
voor 1836 , n». 2 bl. 185. « Johan de Wilt stond op een scherpen
post. Zijn leven was een strijd tegen het lot der Uepubliek ; een strijd ,
waarin zij het spits afbeet voor de zaak van het regtsgenootschap der
volken. Men verhaalt van eene magtige stad der oudheid, dat de gra-

-ocr page 177-

slag deed, om de gewesten, waarop de begeerlijkheid.
Tan Lodewijk vlamde, te verbrokkelen ,') de verdere loop
der onderhandelingen bewees overtuigend dat, dit slechts
een middel geweest was om diens gezindheid te polsen.quot;)

§ 2.

Het tweede punt, dat bij de behandeling der buiten-
landsche politiek onze aandacht trekt, betreft de verbon-
den en verdragen* met vreemde mogendheden, wier hoofd-
doel alweder de bescherming van den koophandel behoorde
te zijn. De la Court weidt in 't breede over dit onder-
werp uit. Een kort overzigt zijner denkbeelden zal echter
voldoende zijn.

Hij begint met de onderscheiding tusschen Vreeclens-
Tractaaten
, welke bestaan in //eene weederzydige beloften
van eikanderen geen quaad te doen,'/ en
Alliantien of
Verhonden, w^elke verpligten '/tot ietwes te doen, dat
men sonder
Alliantie veeltijds niet doen, ofte tot iet-
wes te laaten, dat men sonder Alliantie veeltijds niet
laaten soude willen.quot;De eerste zijn even heilzaam
als de laatste verderfelijk. Want hier ontbreken dwang-
middelen; en dus gaat de magtigste met de voordee-
len heen, daar ieder slechts zijn eigen belang beoogt.

i

Ven barer dappere en goede burgers aangelegd waren in de vesting-
Wallen , welke haar verdedigden. De Witt viel op de bres zelve. »

1)nbsp;Mignet, t. a. p. I, bl. 199. Lodewijk zelf twijfelde aan de op-
'egtheid van dien voorslag, bl. 189.

2)nbsp;Brieven van de Witt , IV , bl. 749 : « ieder een stuk te laeten
behouden is contra
Principia, Galium amieum, non vicinum.» Vgl.

101, noot 2) dezer Verhandeling.
Aanicijsiug, bl. 266.

-ocr page 178-

Alleen dan kan men voordeel van eene Alliantie trekken,
//als men bedingd dat een ander eerst moet volbrengen.')
— Want omdat de
HeersugtigMt alle andere herts-togten
te booven gaat, ende de Hoge-overheid, en voornament-
lik een Monarch, selfs allen
uiterliJcen, ende insonder-
heid den
Ptéliheti Gods-dienst ordonneerd, be-ende ont-
kraftigd, naar 't met den wei-stand der Eegêeringe, ende
der gemeene Onderdanen welvaren, hier ende hier naa
meest over een komt ofte strijdig is: soo segt men te
regt dat den
Staat nog bloed nog Religie heeft, ende
dat de eenvoudigheid altyd bedroegen werd; sulks het
regt van 't spel is, Betrout niet, soo werd gy niet be-
droegen.'/ Een vorst door geschenken te willen winnen ,
is even goed als //syne gaven aan den Duivel op te
offeren, om van hem niet beschaadigd te worden.'/Schen-
kingen aan gunstelingen daarentegen kunnen dienstig
zijn, om een dreigend kwaad te voorkomen.Alles komt

1) Dit is geheel in den geest van Johan de \Yitt. Bij gelegenheid
der onderhandelingen over een tractaat met Engeland in 1639 schreef
hij: «dat men geene gedaghten hebbe tot offensive Liguen»
{Brieven,
III, bl. 694) en verklaarde «dat die onvoorsightigheydt in de Regen-
ten alhier niet en konde werden gesupponeert, dat men sigh van deser

syde naeder soude verbinden, —--sonder de minste seeckerheyt ,

dal--het beloofde insgelycks--gepresteert soude werden.» (t.

a. p. bl. 162.) Bij het sluiten van het traktaat vau 1662 met Frank-
rijk dringt hij
er op aan . dat alle doenelycke precautien geadhibeert
werden in consideratie dat van deser zyde getracteert wert
cum po-
tenliore.» (t. a. p. I , bl. 429.) Zie dezelfde voorzorg ten opzigte van
Engeland, IV, bl. 123. Vgl. II , bl. 606.— Zelfs bij gelegenheid der
Triple Alliantie sloeg de Witt alle voorslagen tot een
offensief verbond
met Engeland af. Mignet, t. a. p. II. bl. 347.

2quot;) Aanwijsing , bl. 269.

3) tgt;. de Groot schrijft den 8 Dec. 1668 uit Stockholm aan de Witt :
«Hoe meer dat ick dese ende andere Regeeringen considerere , hoe

f

i gt;

quot; f'

-ocr page 179-

er op aan //of de bediiigers een gemeen /«/era^ Lebben//;
want anders worden alle verbonden gemaakt ten voor-
deele des sterksten.')

Na deze algemeene beginselen gesteld te hebben, gaat
onze Schrijver voort, met in 't bijzonder over het al of
niet wenschelijke van alliantien voor Holland te spreken.
Hollands interest bestaat
rrpurelik in Vreede',quot; dus zijn
alle verbonden //geboud op Conquesten en glorie// scha-
delijk, en alleen die, welke gemeenschappelijke verdedi-
ging bedoelen, voordeelig, omdat zij den vrede bewaren
en verlengen, of den oorlog verkorten.De republieken,
die //op vreede en koopmanschap gefondeerd// zijn, en
met ons hetzelfde belang hebben, zoeken ons aan den
eenen kant altijd te zeer de loef af te steken , om ver-
trouwen te kunnen inboezemen, en zijn aan den anderen
te onbeteekenend, om krachtdadigen bijstand te schenken.
Dus moeten met deze geene alliantien gesloten worden, maar
alleen tractaten van vriendschap en handel.//De
Keiser

meer dat ick geconfirmeert werde in het gevoelen, dat ick hebbe ,
dat de grootste saeken , nae de interessen van de principaelste Minis-
ters , ende niet nae die van het publick , werden gemanieert; ende
dat doorgaens een seeckerder ende onkostelyckster wegh is, die te
winnen, die het oor van een Koningh hebben, als den Koning selfs;
omdat al het geene , dat aen het Gemeen wert gegeven, niemandt
Pariiculierlyck en obligeert, ende daeromme meer reputatie, als danck
behaelt. »
Brieven, II, bl. 605. Vgl. bl. 617, 618.

1)nbsp;Aanwijsing , bl. 273.

2)nbsp;Aanwijsing , bl. 275.

3)nbsp;Zie tot bewijs , hoe vroeg men in Holland reeds aan diergelijke
verbonden dacht:
Luzac, Holl. Rijkd. I, Bijlage A, bl. 7.—Brieven
^an de Wi!l,
I, bl. 677 (3 Jan. 1664): «Om met de Republycque
quot;an Venetiën eenig naeder Tractaet aen te gaen , te weten van Vriend-
schap , Commercie ende Marine , vertrouwe ik dat alhier wel goede
'nclinatie sonde werden gevT)nden ; maer den Staedt te obligeren tot

-ocr page 180-

en Koning van Tooien zijn voor ons ganscli niet. consi-
derabel ; ende de Kroon
Beenemarken soo onmagtig, en
voor- als nog soo weinig beqnaam om te oorlogen, dat
wy het selven nooit vreesen, ende nu nog min hoopen
moeten daar van in onse ongemakken te werden geholpen.
Sweeden en Brandenburg zyn ook soo magteloos, dat wy
deselve nooit teegen onse vyanden souden konnen in
waapenen brengen, sonder daar toe merkelike sommen
van penningen vooraf te verstrekken; en, gelijk als hier
booven vermeld, alle sodanige Alliantien zijn bow-vallig.'/')
Mogt echter de hulp dier zwakke mogendheden wensche-
lijk worden, dan kunnen wij er gerust mede handelen,
daar wij, als de sterkste, immer zonder gevaar het trak-
taat onder eenig voorwendsel zouden kunnen verbreken.
//Gelyk waarelik tusschen
Souvereine Heeren alle Ver-
honden
aangegaan, ende de eeden gedaan werden, im-
mers behoorden te werden, met deze stilzwygende conditie,
de selve naar te komen, soo lange het interest des Lands
dat toelaten sal.'/

Wij treffen hier eene geringschatting van de heiligheid
der verdragen aan, welke van eene machiavellistische kleur

h

seecker ende present verschot van merckelycke subsidien, op eene
onseeckere verwagtinge van groote vergeldinge naer 't verloop van veel
tijds , ende de veranderinge van verscheyden saeken , dunckt my niet
seer geraeden , voornaementlyck aen eene Republicque , die voor desen
met 'r daedl getoont heeft, dat sy niet light vrywillighlyck en scheyt
van geit, ende die 't desen staedt ongelegen is met maght te gaen
executeren. »

1)nbsp;Aanwysing , bl. 279.

2)nbsp;Aanwysing , bl. 280.

3)nbsp;Macchiavelli, del Principe. Cap. XVIII, bl. 310: « Nè m.ii ad
un principe mancheranno cagioni legittime di colorare la innosservan-
lia. » — Lodewijk XIV dacht niet anders. Hij vroeg io
November

-ocr page 181-

niet is vrij te pleiten. Het doet eer aan de regtschapen-
heid') van onze voorvaderen, dat dit zwakke punt in de
door onzen schrijver verkondigde leer dadelijk opgemerkt
en afgekeurd werd. Immers wordt in het Plakaat van
hunne EdelGrootmogenden van 28 Mei 1669, waarbij de
gedrukte exemplaren der
Aanwijsing worden verbeurd ver-
klaard, na de verachting van
de publycqne Icerh als reden
van veroordeeling opgegeven, dat //het voorschreve Boeck

in veele passages aanlej'dinge soude geven--omme

— — te insinueren veele pernicieuse, detestable ende
verfoeyelycke maximen, medebrengende dat men niet lan-
ger schuldigh is Alliantien ende be-eedighde Verbonden
te houden ende te presteren, als de observantie van eedt

s

en trouw met het intrest van de Eepublycque kan werden
gecompasseert; zynde gronden ende maximen, die by alle
Menschen, maer voornamentlyck by desen Staet (die al-
tydt hare hoogste glorie heeft ghestelt in een religieuse
observantie van Traktaten, Verbonden ende Alliantien)
behooren te zyn ende te blyven in een eeuwige afschrick
ende execratie.// Dat deze verklaring geheel in den geest
van Johan de Witt was, kan uit onderscheidene plaatsen
zijner Brieven blijken.') Zijn geheele bestuur werd door

1671 aan Condé of hij , een tractaat van onzijdigheid met Spanje
sluitende , zich niet een voquot;orwendseI benemen zou , om de Nederlan-
I den aan te vallen. Want «il n'entendait pas s'interdire à tout jamais
de lui déclarer la guerre lorsqu'il y trouvciait sa convenance.«
Condé
antwoordt : «ces sortes de prétextes ne manquent guère , quand on est
en état de les faire valoir.»
Mignet, t. a. p. lil bl. 663, 669. Vgl.
bl- 692.

1)nbsp;De twistschriften tegen de la Court trekken vooral van dit punt

om hem aan te vallen. Zie b. v. Hollands Opkomst, bl. 236.

2)nbsp;B. W. WUewaall , Proeve enz. bl. 189.

VI , 1)1. 98 . «de Voorsiagh om haer Hoog Mog, te doen afgacn

-ocr page 182-

11'i

de meest iiaauwgezette naleving der tractaten gekenmerkt
Onze tussclienkomst in den Noordsclien krijg van 1656
levert daarvan een sprekend voorbeeld. Het door de Zwe-
den belegerde Dantzig bad zich tot bijstand aan de Staten
Generaal gewend, de Hollandsche zeevaart eischte dringend,
dat aan dit verzoek voldaan wierd, en niemand kon vu-
riger dan Johan de Witt de opheffing dier belemmeringen
wenschen.Toch aarzelde hij aan de Resolutie van Hol-
land, om aan de benaauwde stad hulp te zenden, gevolg te
geven, omdat het verdrag, in 1640 met Zweden gesloten,
zulks niet scheen te gedoogen. Hij deelde zijne bedenkingen
bij missive aan de voornaamste Regenten van Holland
mede, en eerst toen deze verklaarden bij het genomen
besluit te volharden, dreef hij het in de Staten Generaal
door.

Het is te betreuren dat de onpartijdige geschiedenis
het oordeel vellen moet, dat niet alleen in dit geval de
staatkunde onzer voorouders van de zuivere beginselen
des regts afweek. Zoowel bij den vrede van Munster als
bij dien van Nijmegen ontging men het verwijt van
trouweloosheid niet, daar men er alleen op uit was, om
door een afzonderlijk verdrag gunstige voorwaarden te
bedingen.Baatzucht was evenzeer het karakter van de

eenige voorige Alliantien , is, myns bedunckens, by UEd. wel te
reghte met ernst gedebalteert, ende moeten maximen in desen stael
'nbsp;nooit ingevoert, oock, myns oordeels, soodaenige propositien niet

sonder demonstratie van misnoegen aengehoordt werden.» Vgl. V,
bl. 13.

1)nbsp;Brieven, 111, bl. 47 vv.

2)nbsp;Brieven, V. Voorreden, bl. X vv. Vgl. bl. 420.

'nbsp;3) Groen van Prinsterer, t. a. p. bl. 338,328. Vgl. Mr. G. IK

Vreede, de verdiensten onzer voorouders in 't vak der diplomatie.
;nbsp;Gorinch, 1833. bl. 32, aaiit. 13.

-ocr page 183-

Hollandsclie politiök als dat van alle andere mogendheden').
Maar zoo wij op dit punt de aangeboren ingenomenheid
met de daden van het voorgeslacht aan de waarheid ten
offer brengen, mogen wij evenmin verzwijgen, dat het
doel hunner Staatkunde zich in verscheidene opzigten
zeer gunstig onderscheidde. Hunne zaak was die van
vrijheid en regt. Naauwelijks vrijgevochten van Spaansche
dwingelandij, werden zij de natuurlijke beschermers van
de burgerlijke en gewetens-vrijheid van Europa.Terwijl
elders het belang der dijnastie de staatkunde regelde,
stond bij hen de bloei en kracht des vaderlands, het
waarachtige welzijn der natie op den voorgrond; en
zóó
uitstekend door kunde en beleid waren hunne diplomaten,
dat alleen Lodewijk XIV, die de vorstelijke gaaf bezat
om het talent op te sporen en aan het licht te brengen,

1)nbsp;De zendi.ng van Pauw en Joachimi in 1649 naar Engeland , oni
pogingen ten gunste van Karei I te beproeven , was zeker een edele
stap. Maar zou men dien gedaan hebben , zoo de stadhouder Willem
II niet met eene dochter van dien koning ware gehuwd geweest ?
Zie over die bemiddeling:
Guizot , histoire de la révol. d'.Vngleterre.
fgt;euvres Choisies, Brux. 1848, bl. 187, 201 -207. Vgl.
Clarendon,
bi-story of the Rebellion , Vol. 1. P. II, bl. 1019 : «ïhe Prince of
Orange (Frederik -Henrik) had a very signal afi'eclion for the Kings
service ; — ihe States of Holland were so far from being inclined to
'he King, that they did him all the mischief they could. » Aangehaald
hij Mp. G.
iV, Vreede, de verdiensten onzer voorouders enz. bl. 54.

2)nbsp;Macaulay , Life and Wrilings of Temple, t.a.p.bl. 186: «From
'he Restoration to the accession of the house of Hanover , Holland and
I'rance were to England what the right hand horseman to the left hand
horseman in Biirger's fine ballad were to Wildgraf, — the good and
'he evil councellor , — the angel of light, and the angel of darkness,
^he ascendency of France was inseparably connected with the prevalence
0'' tyranny in domestic affairs. The ascendency of Holland was as in-
separably connected with the prevalence of political liberty, and of
quot;quot;»tual toleration among Protestant sects. »

-ocr page 184-

HC

met heu kon wedijveren.') In eene eeuw, waarin klein-
geestigheid en egoisme den sehepter zwaaiden,^) hebben
zij voorzeker de schoonste rol vervuld.

De verbonden met rijken, die in aanzien en magt ons
op zijde kwamen of overtrofien, zijn in de vorige beschou-
wing van de la Court nog niet besproken. Hij behandelt
deze in afzonderlijke hoofdstukken, waarvan ik den inhoud
zal opgeven.

Alleen Frankrijk, Spanje en Engeland, zegt hij, zijn
volkomen tegen ons bestand, zoodat //geen ons vreesd,
maar wij haar vreesen moeten.//') Jegens deze moeten wij
dus zeer voorzigtig zijn, en nagaan hoeveel wij hen en
zij ons kunnen schaden.

Frankrijk voert veel manufacturen') naar ons uit. Het
Fransche zout en de Fransche wijnen worden meest door
ons gesleten en verhandeld; doch in geval van oorlog
zouden wij wijn uit Duitschland en zout uit Portugal en
Spanje kunnen halen , en daarmede dezelfde winsten maken,
terwijl de gewone inkomsten van den adel en de geeste-
lijkheid in Frankrijk zeer zouden verminderen. De Fran-

1)nbsp;Gukot, hist, de la Civil, bl. 341: «11 n'y a de diplomatie en
Europe au XVlIe sieèle , qui paraisse égale à la diplomatie française ,
que la diplomatie hollandaise. Les ministres de Jean de Witt et de
Guillaume d'Orange , de ces illustres chefs du parti de la liberté civile
et religieuse, sout les seuls qui paraissent en étal de lutter contre les
serviteurs [du grand roi absolu.»

2)nbsp;Von Rolleek, allgemeine Geschichte , dl, VIII, bl. 20: .Keine
Periode ist so arm an geraiUhlichen oder geistigen Triebrüdern ; von
einem Willen , von einem selbslständigen Leben der Völker kaum mehr
eine Spur ; alle Bewegung geht von den Höfen aus, ihre Hebel
sind
Inlriguen , Geld und Waffen. »

3)nbsp;Aanw§sing , bl. 281.

4)nbsp;Van deze wordt eene geheele lijst opgegeven op. bl. 282 vv.

-ocr page 185-

sehen hebben weniig schepen, en drijven meest al hunnen
koophandel met Hollandsche vaartuigen , 't geen hun bij
vredebreuk tot groot ongerief zou strekken. ïe land kan
Frankrijk ons evenmin aanvallen als ter zee, Avegens- de
gesteldheid van onze kusten, terwijl het ons zeer gemakke-
lijk valt in Frankrijk te landen en te plunderen. Alleen
door het in beslag nemen van onze schepen en het belem-
meren van onzen handel in de Middellandsche zee kan
het ons schaden ; doch dit weegt niet tegen onze voordeelen
op. Het schijnt dus dat wij Frankrijk evenmin behoeven
te vreezen, als Frankrijk ons. Derhalve moeten wij ons
zorgvuldig van alle alliantien met dat Eijk onthouden, te
meer daar Spanje en Engeland door zulk eene aansluiting
minder geducht voor Frankrijk zouden worden, hetgeen
niet in ons belang is.

Spanje moet door talrijke vloten gemeenschap houden
met zijne West-Indische bezittingen, even als met Napels
en de Nederlanden. Daartoe worden voor een groot gedeelte
onze schepen gebruikt, daar Spanje's zeemagt gedurende
den oorlog zeer verminderd is. Bij het uitbreken van den
krijg zouden wij dat land dus op zee en in zijne buiten-
landsche en overzeesche bezittingen zeer veel afbreuk kunnen
doen. Daarentegen kan Spanje uit zijne Nederlanden met
een leger in ons land vallen, hetgeen echter wegens de
bevestiging van onze grenzen weinig schaden zou, terwijl
wij dan ook altijd Frankrijk zouden kunnen bewegen om
Spanje aan te tasten. De aanhang der
roomsch-Katholieken
is te zwak om in zulk een geval gevaarlijk te worden.
T'e slotsom dezer beschouwing is, dat Spanje groote voor-
quot;leelen van ons trekt, terwijl een oorlog voor beide landen

') Aammjüng, 2. Deel, Cap. Vlll. bl. 281—287.

-ocr page 186-

ongeraden is. Maar evenzeer moeten wij ons van allian-
tien met Spanje onthouden, daar in het gewigt van Frank-
rijk en Engeland tegenover dat rijk onze zekerheid ge-
legen is.')

Engeland is door den aanwas van zijne manufacturen,
de ontdekking van
mUe onuUspreeJcelijk vis-rijke Terre-
neufse bank,r,
de stichting der koloniën in West-Indië
en de aanwinst van Schotland zeer magtig geworden, en
heeft ;laarbij eene aanzienlijke scheepsmagt gekregen. Daar
het te land niet kan aangevallen worden, en wegens het
bijna voortdurend waaijen der weste-winden er altijd voor
de schepen gelegenheid is om uit te zeilen, zoo kan iiet
onze zeevaart ten allen tijde grootelijks verontrusten. Maar
vooral sedert de navigatie-akte voert Engeland veel meer
bij ons in, dan omgekeerd, en heeft dus bij den vrede
een dubbel belang. Door onze vloten zouden wij den En-
gelschen handel veel nadeel kunnen toebrengen, vooral
aan de kustvaart, die wegens de kleine en verspreide
rivieren zeer aanzienlijk is. Veroveringen kunnen de En-
gelschen op ons evenmin maken, als wij op hen; maar
terwijl de Engelschen op onze lage kust niet gemakkelijk
kunnen landen, laat de
nsuivere diepe kust'/ van Enge-
land , Schotland en Ierland ons toe overal //onder beschut
van ons eigen kanon volk aan lande te setten, ende daar
meede die Steeden, Vlekken en Dorpen te
pionderen,
ende in den hrande te steeken.'/ Engeland kan alleen een
oorlog ter zee voeren; daartoe is meer geld noodig, dan
waarover de Koning beschikken kan. Het Parlement zou

1)nbsp;Aanwysing, 2. Deel, Cap. VIII, bl. 287—290.

2)nbsp;Ia het Interest komen deze laatste woorden niet voor. Zij slaan
op den roemvollen logt naar Chatham.

-ocr page 187-

in zulk een geval blijvende belastingen moeten toestaan,
waartoe het nimmer komen zal, daar de koning het dan
niet meer zou beschrijven.Daarenboven zouden wij met
onze spaarzame regering^) met weinig hulpmiddelen veel
meer kunnen doen dan Engelands monarchie met veel,
terwijl de belastingen in Engeland weldra zoo drukkend
zouden worden, dat men den koning door oproer dwingen
zou aan den oorlog een einde te maken. Doch deze is
ook niet in het belang van's konings
gunstelingen; want,
bf zi.] zouden zich zelve aan het krijgsgevaar moeten
blootstellen, bf aan land blijven en aanzien //dat de Ad-
miralen de
eere der goede successen en zij de schande
der quaade souden moeten draagen; wanneer sy, in plaatse
van alle behoeftigheden wel te versorgen, zig met de pen-
ningen uit de subsidien en buiten spruitende souden heb-
ben verrijkt.//Een oorlog is dus voor beide partijen
zeer schadelijk; de Engelschen zouden ons ter zee,-wij
hen te land meer afbreuk^ kunnen doen. Wij moeten der-
halve onze marine versterken, en met Engeland geene
andere alliantiën aangaan, dan
defensive tegen Frankrijk,
welke berusten op gemeenschappelijke vrees. Want elke
andere zou ons tegenover Engeland zwakker maken, terwijl
het bij gezamenlijke veroveringen den bujt behouden zou.

1)nbsp;Vjl. Macaulay, history of England, ed. Tauchn. Leipz. 1849.
dl. I 1)1. 224.

2)nbsp;Aanwijsing bl. 297 : «Ende is wel aan te merken , dat gemelde
quistiuge ende spaarzaamheid respeetive, niet alleen in de
fmantie
ende omtrent de gemeene geld-middelen , maar ook in de bysondere
huyshoudingen der Engelsen en Hollanderen bevonden werd.»

3)nbsp;Zie Macaulay , t. a. p. I, bl. 303 vv.

-i) Aanwijsing, 2. Deel, Cap. IX bl. 290-302.-Men denke bij
deze voorspelling o. a, aan Gibraltar.

-ocr page 188-

De la Court wijkt bij deze beschouwing van Hollands
staatkunde ten opzigte der groote mogendheden meer of
min van zijn vorig beweren af, dat de bewaring van het
evenwigt ons volkomen onverschillig was , en erkent het be-
lang daarvan dat niet alleen Frankrijk, maar ook Engeland en
Spanje door de beide overige worden in bedwang gehouden.
Johan de AYitt was geheel van het gewigt dezer zaak
voor Hollands onafhankelijkheid overtuigd. Engeland door
Frankrijk, Frankrijk door Engeland van zich af te hou-
den , was een beginsel, waaraan hij tot het laatste getrouw
bleef.') Het traktaat van 1662 en de Triple Alliantie
mogen daarvan ten bewijze strekken. Ook deed hij altijd
pogingen om met beide mogendheden te gelijk verdragen te
sluiten , opdat hij aan geene van beide reden tot misnoegen
geven zou. Voor het diepgezonkene Spanje echter, dat
herhaaldelijk om bescherming van zijne Nederlanden
smeekte,') was hij minder dan de la Court beducht; en

1)nbsp;Vgl. Groen van Prinsterer , t. a. p. I, bl. 410 §. 333.

2)nbsp;Brieven, III, bl. 406 , 623. Vgl. de Memorie van mijne intenlien
en notabele bejegeningen,
door Uugo ie Groot, in het Oud en Nieuw ,
uil de Vaderlandsche geschiedenis en lellerkunde , verzameld door P.
Schehema.
Amsl. 184^ Bl. 221: « Nopens de .quot;Vlliantien van ons Landt,
waer onder de voornaeniste syn
Vranckryck en Engelandt, heb ick
allyt geoordeelt, dat men die beyde seer respoctieuselyck behoort te
onderhouden , en die twee Koningen soo veel te behagen , als de vry-
heyt kan toelaten, sonder den eenen te veel voordeels te geven boven
den anderen. Ick was wel indachtigh, hoe dat dWlliantie eerst met
Engelandl alleen, aengegaen tol praejudilie van Vranckryck, ende daer
iiae met
Vrankryck tot praejudilie van Engelandl, een Graef van Hol-
landt
hel leven haddo gekost, en veroorsaeckt de ruine van veel IrefTe-
lycke en edele familien. Ick wi.l oock wel, dat die Contra-balance ons
dienstig was. »

3)nbsp;Mignet, t. a. p. I bl. 258. 11, bl. 138. Ook bij Engeland. II,
bl. 126. : «On chercha à sauver la monarchie par souscription.» Vgl.

1

I

-ocr page 189-

hoewel de heersclizuchtige ontwerpen van Lodewijk XIV
sedert 1669 bijna geen twijfel meer overlieten, toefde hij
toch met zich nader aan Spanje te binden, omdat hij wel
begreep dat het te allen tijde tot eene alliantie genegen
zou zijn, en hij tegenover frankrijk elk voorwendsel tot
oorlog wilde vermijden.')

§ 3.

Het onderwerp der koloniën, waarmede wij ons in
dit hoofdstuk nog moeten bezig houden, roert de la
Court vooral aan met het oog op de nadeelen der be-
voorregte handelsgezelschappen, die de ingezetenen vau
de vrije vaart uitsloten. In alle landen, zegt hij,en
dus ook bij ons, zullen menschen zijn, die door tegen-
spoed van de middelen zijn beroofd geworden, om hun
brood te verdienen. Hierbij komen afstammelingen van
Regenten, die door
NieweUngen verdrongen ziju, en
daarom van gezag en eer verstoken
naar veranderinge
tragten
; en behoeftigen , die door onzen rijkdom worden
aangelokt, en, zoo zij hier hunne nooddruft niet bevre-
digd vinden, ligtelijk onlusten zouden verwekken , waarbij

Mignet , t. a. bl III , p. 4 : «Tant qud la monarchie espagnole avait
été assez puissante pour inquiéter en même temps la France et 1»
république des Provinces-Unies , ces deux états avaient clé des alliés
naturels. Mais après la paix des Pyrenees , l'Espagne étant tombée dans
quot;n état complet d'impuissance, los Hollandais s'aperçurent prompte-
™ent que le danger s'était déplacé pour eux , et qu'au lieu d'avoir
désormais à craindre l'hostilité de leurs anciens maîtres , ils n'avaient
plus à redouter que les empiétements de leur ambitieux allié.»

1)nbsp;Mignel, t. a. p. IH , bl. S72. Eerst den 17 Dec. 1671 werd
eene defensive alliantie met Spanje gesloten.
Ihiil bl. 062.

2)nbsp;Aanwtjsinp, M. 142.

-ocr page 190-

de woelgeesten der eerstgenoemde soort zich tot leiders
zouden opwerpen. Ten einde dat kwaad te keeren, heb-
ben oude eu nieuwe Staten
Colonïén aangelegd, vom den
benaawden of misnoegden Ingeseetenen
een oopen te
geeven;// weshalve het verwonderlik is, dat Holland dit
voorbeeld nog niet heeft nagevolgd, en nog geen //vrije
Coloniën voor alle Hollandse Ingeseetenen heeft gemaakt:
hoewel wy met onse scheepvaart seer veele vrugtbaare,
leedige, ende onbebowd? Landen ontdekt, ofte beseilt
hebben, alwaar indien Colonien waren opgeregt, sodaanig
vry, en nogtans onderworpen aan de Heeren Staaten
van Holland, als de Hollandse platte Landen en niet
stemmende Steeden zijn; soude konnen veroorsaakt wer-
den, eene ongeloovelik groote ende seekere Negotie en
scheepvaart met de Inwoonders van Holland.// Het moe-
derland trekt daar voordeel van, omdat zijne geldmidde-
len en krachten zoowel in vrede als in oorlog daardoor
gesterkt worden; en omdat men misnoegde ingezetenen
kan loozen, door hen- in de kolonie eenig bewind te
geven. Maar de octrooijen der Oost- en West-Indische
compagnien beletten het aanleggen van nieuwe volk-
plantingen, door van alle plaatsen, waar zulks geschieden
kon, alle andere ingezetenen uit te sluiten. Hierdoor
worden belangrijke uitwegen aan den handel ontnomen.
Yan de bewindhebbers dier compagniën, die alleen de
eigenbaat der deelhebbers beöogen, is eene openstelling
der koloniën niet te verwachten. Men heeft wel beweerd,
dat de Hollanders in Oost- en AYest-Indië te vadsig zijn
en te ongebonden leven, om nieuwe koloniën te kunnen
stichten en in stand houden; doch de voorspoed, dien
wij overal gehad hebben, waar wij ons ook hebben neer-
gezet , bewijst het tegendeel.

-ocr page 191-

//Ende die daarenboven aanmerkt, dat geene Landen
ter Weereld, 't zy wey- 't zy teel-landen soo veel, als
eeven onse Hollandse platte Landen bebouwd zyn; als
meede dat geene andere
JBoererc soo veele Vreemde Lan-
den bereisen als de onse: sal over tuygd werden, dat
geene Natie ter Weereld, tot nieuwe Coloniën ende den
landbow soo heqiiaam is, als eeven onse Hollandse Na-
tie.'/
') Maar liet gemelde onverdiende verwijt spruit daar
uit voort //dat de Heeren Bewindhebbers der gemelde
Compagnien, alle haare Boots- en Krygsluiden als ook
alle andere Dienaars op soo naaw-bepaalde voorwaarden
huuren, ende hun ook afneemen soo veelvoudige eeden,
luidende op verbeurte van hunne verdiende gagien en
goederen: dat seer weinige
Inboorlingen van het Vrye
Holland, immers geene dan uit grooten nood, ende daar
en teegen seer veel des onkondige of slaafagtige ende
ondeuo-ende arme
Vremdelingen, sig in dien harden
dienst verhuuren willen. Gelijk ook waarhaftig is, dat
alle deselve sig in de
Indien, voorneementlik in Oosten
bevinden, niet alleen gedurende, maar ook selfs naar
't uitgaan van haar dienst, in eene gansch ondraagelike
dwang ende slaavernye. Sulks aldaar niemand kan see-

1)nbsp;Aanwijsing, bl. 159,

2)nbsp;Vgl. Nederlandsch Indië in haare tegenwoordige toestand beschouwd.
liatavia 1773: «Zeker zoo de menschen het wel in Europa wisten,
zij zouden zig wel wagten , van zoo ligt na llollandsch India te gaan ,
en zag men eens van nabij in Europa, de aldaar aangedaan wordende
allervernederendste en tiranuische behandelingen , ik vertronwe vast (of
alle billijkheid moest daar ook vaarwel gezegt zijn) dat de daar zijnde
oppergebieders , in die zaak wel eens order zouden stellen. Men kan
dan hier vrij uitroepen: Groote God I nimmer is een Hollander meer
gedrukt en veragt geweest onder het Spaansche juk , als onder dit in.
India gez.igvoerend gebroed.» .Vingehaald door
L. C. t). van Dijk,.

-ocr page 192-

kerlik welvaaren, als de Hooge Ministers, die gesteld
Aveesende om gemelde
eeden der Huurlingen en heveelen
der Compagnie te doen naar koomen, nimirum quis cus-
todiet ipsos custodes,
ende geene Opsienders om liaar te
agterhaalen hebbende, gemeenelik malkander verschoonen;
ende daar naa hier met groote schatten koomende, vree-
sen, dat die ran de Heeren Bewindhebbers sullen aan-
gehaald en verbeurd gemaakt werden.'/

Tot staving zijner beweringen neemt de la Court het
geheele Plakaat over, dat jaarlijks uit naam van den
Gouverneur Generaal en de Eaden van Indië te Batavia
werd afgekondigd. Daarin was onder anderen bepaald, dat
alle schuldvorderingen, welke de ambtenaren der Com-
pagnie te haren laste hadden, aldaar moesten worden in-
gesteld en aangezuiverd ; dat niemand zulk eene vordering
mögt koopen of verkoopen; dat niemand eenig goud of
zilver, gemunt of ongemunt, met zich naar Europa mögt
voeren, maar alles tegen wissels aan de Compagnie moest
worden afgegeven ; dat niemand vertrekken mögt, zonder
twaalf maanden loon te goed te hebben ; dat men bij zijn
vertrek al zijne vaste goederen verkoopen moest, op straffe
van verbeurtverklaring ten voordeele der Compagnie ; dat
niemand koopwaren mögt medenemen, en zelfs voor de vracht

(diss.) historia iiiquisilionis in di'licta a praefectis atque oBicialibus in
India comraissa. Traj. 1847. bl. V.

1) Zie over de handelwijze der O. I. Compagnie en het bederf barer
ambtenaren:
hl. Dassen, de Nederlanders in de Molukken. Utr. 1848.
Dorde Afdeeling: de Moluksche eilanden onder het monopoliestelsel;
vooral bl. Ii8 vv. —
de Stuers , de vestiging en uitbreiding der Ne-
derlanders tor Westkust van Sumatra. Amst. 1849. dl. I bl. I—27.
Bl. 21: .Ouder zulk een bedorven stelsel kon het noch het land
noch der Compagnie welgaan.» Dl. U bl. 201 :
. Hare handelingen
kunnen ons sicchts leeren wat wij hebben te vermijden.

-ocr page 193-

van zijn huisraad twee duizend guldens voor elk last be-
talen moest. Voorzeker hoogst drukkende bepalingen, welke
de verklaring wettigen : //Sulks geen wonder is, dat soo
weinige loffelike, en soo veele onweetende, leuije , quistige
en ondeugende menschen, in dienst dier Compagnien naar
Indien vaaren.// ')

Ook hier huldigt de la Court derhalve het beginsel van
vrijheid. Hoe ware het te wenschen geweest, dat men
zijne wenken opgemerkt en behartigd had ! Dan zou de
ondernemingsgeest der natie bij voortduring gevoed, en
niet door te gemakkelijk verkregen winsten verslapt en ten
laatste uitgedoofd zijn. De O. .1 Compagnie zou niet, na
een' kortstondigen maar onvergelijkelijken bloei, waarin zij
jaarlijks 22quot;/^ kon uitdeelen, onzen reeds drukkenden
schuldenlast met meer dan honderd millioenen hebben
bezwaard.

1)nbsp;Aanwiping , bl. l.'iS.

2)nbsp;Blanpot ten Cnle, (jeschiedenis van Neèrlands zeevaart en handel,
Anisl.
18.3Ü. bl, 113 vv. — Lnzac, ib.llands Rijkdom, I bl 306 v.

-ocr page 194-

VI. HOOFDSTUK.

Regerings

Met de behandeling van het vraagstuk, welke regerings-
vorm aan het algemeen welzijn de meest bevorderlijke
zij, besluit de la Court zijn werk, en wijdt daaraan het
geheele derde deel. Wij merkten reeds op, dat de staat-
kundige schrijvers der 16. en 17. eeuw zich bij voorkeur
daarmede bezig hielden.') De despotische rigting, welke
het vorstelijk gezag sedert de Middeleeuwen genomen
had, leidde van zelve tot eene vergelijking met de mo-
narchie van het Oosten of de tirannen van Griekenland
en Eome, op welke de herlevende studie van de klassieke
schrijvers bijna onafgebroken wees. De republikeinsche
geest der oudheid had eene warme sympathie gevonden
in de vrije gemeenten, wier
poorterschap met het hurger-
regt
der ouden zooveel overeenkomst had;®) en indien
de laatsten in het
mede-regeren den zekersten waar-

1)nbsp;Vgl. § 3 der Inleiding.

2)nbsp;Brougham, political philosophy, Lond. 1844. dl. III bl. 7—12.

3)nbsp;Cicero, de repul.1. 1. I. c. XXVll: . Vix particeps libertatis potest

i •'
ïO,

Ijl'

n

-ocr page 195-

borg der vrijheid meenden te bezitten, hielden de eersten
hunne vrijheden en privilegiën voor een niet minder on-
■waardeerbaren schat. Geen vronder dus dat de vorst, die
de regten zijner gemeenten met roekelooze hand aantastte,
op gehjke Ujn werd gesteld met den tiran, die zich van
de alleenheerschappij had meester gemaakt. Onze strijd
tegen Eilips was bijzonder geschikt om dergelijke be-
schouwingen op te wekken, en den afkeer voor alle een-
hoofdig gezag te versterken.') Behalve den monarchalen
regeringsvorm, hadden de ouden nog de aristocratie en
de democratie gekend. Tusschen deze bleef de keus over,
waar men den eersten verworpen had; doch het was na-
tuurlijk dat men zich bij dien vorm bepaalde, waartoe de
geschiedenis langzamerhand had geleid. Bij de opkomst
der vrije gemeenten in de Nederlandsche gewesten werden
bij elke zaak van eenig gewigt alle poorters bij klokslag
tot beraadslaging en beslissing opgeroepen; later waren
in vele gemeenten op verzoek der poorters zelve ligchamen
van notabelen ingesteld, die in alle zaken, wier belangrijkheid
eene algemeene vergadering niet dringend vorderde, zonder
nadere raadpleging der burgerij hunne stem uitbragten.

esse miiltitiulo, cum omni consilio communi ac potestate careat ».
O- XXXI: »Ilaque nulla alla in civitate , nisi in qua populi potestas
summa est, ullum domicilium l.bertas habet».

1)nbsp;Echter was men zelfs na den dood van Willem I nog niet alge-
meen republikeins-gezind ; hoewel Bilderdijk zich voorzeker te sterk
uitdrukt in de
Geschiedenis des Vaderlands dl. VI, bl. 131: «Geen
hair van alle de hoofden te samen genomen (ik voege er gerust de
baarden , knevels, enz. bij) , dat toen om Republiek dacht. Ja onze
quot;aders zijn wel huns ondanks gerepublicaniseert ! » Zie Mr. £r.
fV. Vreede,
•^e verdiensteu onzer voorouders in 't vak der diplomatie , bl. 12.

2)nbsp;Kluit , Hist. der Holl. Staaisr. IV , bl. 156 vv. Vgl. Raepsaet,
•i'st. der Etats Généraux, (Oeuvres, dl. II) bl. 31 vv. , 294 vv.

-ocr page 196-

liet sprak ook van zelf dat de ingezetenen, die zieli met
handel en nijverheid bezig hielden, den tijd niet hadden
om zich voortdurend met aangelegenheden van bestuur in
te laten, en deze gaarne aan de meest gegoede en geachte
burgers overlieten. Zoo was allengs overal eene aristocratie
ontstaan, die hare afgevaardigden naar de gewestelijke
Staten zond. Tegenover die vergadering had de Graaf ge-
staan ; maar in welke verhouding?
S. van Slingelandt,^)
Kluit,Raepsaet
,«) en anderen ') hebben een helder
licht op dien alouden stand van zaken geworpen. Het is
thans een onbetwistbaar punt in de geschiedenis van het
staatsregt, dat de Graaf oorspronkelijk, eerst als verte-
genwoordiger van zijnen leenheer, later als sonverein vorst
verre boven de Staten verheven was. Maar wij zagen in
de Inleiding, hoe de behoeften der vorsten de regten der
gemeenten, en daardoor der Staten, trapswijze deden aan-
groeijen, en hoe men in het regt vau verzet een krachtig
middel tot handhaving van de verworven vrijheid gevon-
den had. In de eeuw van de la Court was deze historische
ontwikkeling echter nog niet tot klaarheid gebragt. De
geschiedenis der Middeleeuwen werd nog lang daarna niet
met die naauwkeurigheid behandeld, welke door het voor-

1)nbsp;Verhandeling van de oude regering van Holland onder de Graa-
ven ; in zijne
Sldathundige Qeschriften , dl. I bl. 1—8.3.

2)nbsp;Hist. der Holl. Slaalsr. dl. I, bl. 17—40.

3)nbsp;t. a. p.

4)nbsp;J. C. de Jonge, Verhandeling over den oorsprong , voorigang
en de hoedanigheid van den invloed des derden Slaats; in de
Werken
der Leidsehe Maatschappij, 1823, dl. I, Stnk I. — J. D Meijer,
Verhandeling over de vr.aag ; of de graven van Holland aan de Staten
verantwoording deden of lieten doen enz. 1832; in de Verhandelingen
in geleerde genootschappen, 2e bundel, 'sGrav. 1840 .bl. 133-22o-

j;

-ocr page 197-

beelil van Montesqieu ') opgewekt, meer en meer in zwang
gekomen is. De arcliiven werden nog niet zoo vlijtig on-
derzocht , onmisbare bronnen lagen nog verborgen. Daarbij
had de loop der dingen er toe bijgedragen , om aan de
Staten tegenover den Graaf of zijnen hoogsten ambtenaar,
den Stadhouder, al meer en meer invloed te verzekeren.
Terwijl men tegen Pilips streed, was er in de denkbeel-
den omtrent de wederzijdsche betrekking tusschen Staten,
Graaf en Stadhouder natuurlijk verwarring gekomen. De
naam van den Vorst, tegen wiens dwingelandij men zich
met inspanning van alle krachten weerde, prijkte tot
zelfs aan 't hoofd van het Octrooi, waarbij in het vrij-
gevochten Leiden eene protestantsche hoogeschool werd
opgerigt. Willem I was gewoon bij alle gewigtige
maatregelen de Staten te raadplegen,') omdat hij zonder
hunne bewilliging in de noodige gelden toch ook weinig
kon uitrigten, en wel begreep, hoe het er op aankwam
om alles te vermijden, wat eigenbelang of ijverzucht kwet-
sen kon. Het bestuur van Leicester versterkte hunne

1)nbsp;Vgl. J. Heemskerk, Diss. de Montesqaivio. Amst.1839.Pars I, bl.l02vv.

2)nbsp;P. Paulus, Verklaring der Unie. dl. 1 bl. 192. Bijnkershoek,
Qiiaest. jur. publ. 1. II e. I. Kluit, t. a. p. I bl. 168. — Zie over

oprigting vooral : J. 's Gravesande, de Unie van Utrecht herdaclit,
•bijvoegsel B , bl. 129—149.

3)nbsp;Kluit, t. a. p. I bl. 70. In de Ordonnantie ende Instructie by
Prinse van Orange gemaeckt voor die van Hollant , om hij pro-

quot;'Ste daer nae 't selve Lanl geregeerl te worden , van 25 Aug. 1572 ,
Verklaart hij
daarinne niet te zullen doen of ordonneren dan by ad-
quot;yse tgt;an de Staten, soo dien die gelegenheid des Lands en de humeu-
van de ingesetenen van dien best kennelyk waren.
Vgl. bl 78 :
■ «Ie Stadhouder had beloofd , niet dan
met hun advis te zullen be-
^'''en , niel, omdat zij daartoe
gerechtigd waren, enz.» Zie ook dl. II,
370, —
T. P. Tresling , Disquisiiio historica dc prudentia Gui-
I in ropublica pcrturbata, Traj. 1831. bl. 185.

-ocr page 198-

zelfstamligheid ; en zoo zij zicli tot regtyaardigiiig der
tegen hem genomen voorzorgen op de provinciale opper-
magt beriepen , zij begonnen insgelijks de leer te verkon-
digen, dat van de oudste tijden her het hoogste gezag
door hen aan de Graven was opgedragen, en het dus
na de afzwering van ïilips van regtswege tot hen was
wedergekeerd. ') Deze theorie strookte volkomen met de

Onbsp;'

heerschzucht der Hollandsche aristocratie, die reeds aan
de verheffing van Willem I tot Graaf hinderpalen had
in den weg gelegd. Zij vond natuurlijk des te meer
weerklank in de gemoederen, naarmate de gehate Engel-
sche partij er te heftiger tegen te velde trok, en zelve
eene nog meer onhistorische theorie verkondigde. De

5 ï'

1) Kort Vertooch van 't Recht van de Ridderschap, Edelen, ende
Sleden van Hollandt en West-Vriesland, van allen ouden tijden in den
voorsz. Lande gebruycht , tot behoudenisse van de Vryheden , Gerech-
tigheden , Privilegien , ende Loffelyche gebruychen van den setven Lan-
den ,
van 16 Oct. 1387. « I. Het is liennelyck dat de landen van Hol-
landt met West-Vriesland ende Zeelandt zyn tsedert den lydt van 800
Jaren herwaarts geregeert ende bericht geweest by Graven ende Gra-
vinnen , den welcken by den Ridderschap , Edelen ende Steden , re-
presenterende de Siaten van den selven lande , de Ileerschappye ende
lle Souverainiteit der selver landen wettelyck is opgedragen ende ge-
defereert geweest ,--V. Eyntelyck is bnyten twyfel dal de ad-
ministratie von de Souverayr.iteyt van de landen t'allen tyden wette-
lyck is aengenomen geweest by den Stalen der sclver, soo wanneer
door aOijvigheyt , minderjarighcyt , krancksinnigheyl, misverstant ofte
eenige andere inconvenienten de landen verlaten syn geweest van de

wetlelycken bedienioge der Princcn.--• Vgl. Kluit, t. a. p. 11,

bl, 286 TV.

2)nbsp;Amsterdam en Gouda maakten zwarigheid. Kluit , t. a. p. 1
bl. 320
VV. 361.

3)nbsp;In het Verloog van den Engelschen Raadsheer Wilkes van 1387
werd beweerd: dat de Oppermagt niet bij de Staten, maar bij den
gnneenen man gezocht moest worden ; « heigeen de partij van Leices-
ter voorg.if , ten einde daardoor haar gezag te handhaven.»
(üe Bosch

msm

-ocr page 199-

juiste kennis van het oude staatsregt ontbrak, om de
ongegrondheid van de aristocratische voorstelling aan
te toonen. Het kan derhalve niet bevreemden, dat zij
zonder nader onderzoek werd aangenomen en op de open-
bare meening eenen beslissenden invloed uitoefende, vooral
nadat de beroemde Huig de Groot haar in zijn werkje
de anüguitate reipublicae batavieaemet zijn gezag
als geschiedvorseher en geleerde bezegeld had. -)

Het lag in den aard der zaak dat de Staten, wier
souvereiniteit nu boven alle bedenking verheven scheen,
niet leede oogen het gezag der Stadhouders zouden aan-
zien, dat nog in vele opzigten het hunne beperkte. Na
den dood van Willem II dacht men dat juk voor goed
te kunnen afschudden. Waartoe, vroeg men, is het aan-
stellen van eenen Stadhouder noodig, nu de oorlog met
Spanje tot een gelukkig einde gebragt, en derhalve aan
een krijgshoofd geen behoefte meer is ? ') Op deze vraag
Werd meestal geantwoord, door op het 9. artikel der
Unie van Utrecht, hetwelk de beslechting der voor-
naamste geschillen tusschen Provinciën of Steden aan
de Stadhouders overliet,^) en op de onvergankelijke
Verdiensten van het huis van Oranje te wijzen. Het

femper) de staatkundige partijen in Noord-Nederl.ind , Amst. 183quot;,
lis. Vgl. Kluil, t. a. p. bl. 280 vv.

1) 1610. Zie vooral cap. V.

Zeer wijdloopig wordt deze leer uiteengezet in Hollands aeloude
^''yhe.id, buyten het Stadhouderschap, beschreecen door Emanuel van
Hoeeen
Amst. 1706. Ten onregte verwarde Bareutft dezen met onzen
'a Conrt. Zie
Kok, Vaderlandsch Woordenboek , 2. druk. dl. X bl. Se,quot;;.

Aitiema , Herstelde Leeuw, 's Grav. 1652. bl. 19S.

Amema, t. a. p. bl. IGO vv. Vgl. Vieter Paulus, t. a. p II, bl. 17.n vv.

S) Zie de conclusiën van Friesland tegen de Acte van Seclusie , in
Resol. p. Consid. bl. 112 vv.

-ocr page 200-

behoud der eensgezindheid scheen evenzeer als de pligt
der dankbaarheid de benoeming van den Prins tot de
liooge waardigheden zijner voorouders aan te bevelen. Maar
de behoefte aan scheidsregters werd door Holland vol-
strekt niet erkend,') en niet zonder
ironie wierp liet
aan zijne tegenpartij de vraag voor, of de erkentelijk-
heid zich zoover moest uitstrekken, dat men den on-
mondigen nakomeling eene onnoodige en gevaarlijke^)
bediening opdroeg, alleen omdat zijne voorouders het
vaderland duurzaam aan zich hadden verpligt?

Om twee redenen hield Holland dat ambt onbestaanbaar
met zijne vrijheid en zelfstandigheid. Vooreerst kon de
stadhouder, meester van het krijgsvolk, en daardoor van
de versterkte plaatsen, zich ligtelijk opwerpen tot tiran , en

1)nbsp;Aitsema, t. a. p. bl. 226 vv. Zeeland (door Holland bewerkt.
ibid. bl. 126) en Utrecht (Hollands bootje) sloegen middelen voor, om
zonder Stadhouders tot eene goede beslechting der geschillen te gera-
ken.
Ibid. bl. 143, ni. Vgl. bl. -( dezer Verhandeling.

2)nbsp;Ailsema, t. a. p. bl. 127; «dat oock de jonge Prius den Staat
geen danck soude weten, voor d'ecre hem in
syn Kintsheyt aengedaen;
als sullende duchten, dat het hem
erfehjck toequam ende dat men
iKun niet konde verby gaen. Waer by dan oock quamen dese secrete
consideratien ; afs dat hy soo na verwant was aan Vianckryck, Spaignen,
Engelant, Denemarck ende sells in 't
Landt soo machtigh begoedet,
aen den staet soude formidabel syn , ende dat sulck voor eene Repu-
blyeke ende voor de liberteyl periculeus was. »

3)nbsp;In de Deductie tot Juslificatie der acte van Seclusie wordt ge-
zegd, dat het Stadhouderschap ól een
last, óf eene belooning is. In het
eerste geval: « wie sach oyt sorge met surcharge van nieuwe sorge
beloonen' Ende voorwaer al 't gene selfs beloonige waerdigh is , kan
niemandt tot voldoeninge van belooninge werden toegereeckend.» I»
het tweede geval : « Wie hoorden oyt soodanigen sustenue , dat over
eene bewesene weldaet een tweede weldaet , selfs noch over de nako-
melingen , tot recompense soude moeten werden gegeven ? •
Resol.
Consid.
bl. 90 vv.

-ocr page 201-

alle banden afwerpen; en de gebeurtenissen ten tijde van
Filips, Leicester en Anjou ') liadden overvloedig geleerd,
hoe men tegen een veldheer op zijne hoede moest wezen.
Hoe zwaar deze bedenking bij de la Court woog, blijkt
onder anderen daaruit, dat hij de
eenhoofdige regering
met algemeene Slaavernije gelijk stelt, en het voor
ontwijfelbaar houdt dat Willem I zich een onbeperkt gezag
zou hebben aangematigd //indien een
Moorder syn leven
»iet hadde verkort.//quot;) De ware vrijheid kwam hem onbe-

-ocr page 202-

' staaubaar voor met een' eminent hoofd, dat haar elk
oogenblik zou kunnen vernietigen.

Om echter de kracht van dit argument wel te vatten,
moeten wy eenige oogenblikken stil staan bij een meer
gezet onderzoek naar hetgeen hij eigenlijk door
vrijheid
verstaat, waarbij natuurlijk de beteekenis, welke men in
zijnen tijd van dat woord hechtte, van groot gewigt is.
Vrijheid immers is een betrekkelijk begrip , hetwelk eene
ontheffing van banden uitdrukt, die eens gekneld hebben;
en het ligt dus in den aard der zaak dat elk tijdvak eene
bijzondere meening over dit onderwerp gekoesterd heeft.')

Omtrent twee kenmerken der vrijheid zijn bijna alle
schrijvers dier dagen het eens ,namelijk: onafhankelijkheid
van vreemde magten, en eene regering volgens de oude
vrijheden en privilegiën des lands.®) Het
mederegeren,
dat kenmerk der oudheid, werd nog niet algemeen als

• i

1)nbsp;Monlesqieu, Esprit des lois, 1. Xt chap. II: «chacuii a appel«
liberté le gouvernement qui éloit conforme à ses coutumes ou à ses
inclinations. »

2)nbsp;Zie 0. a. Grolius , de jure belli et pacis, I. I cap. 111 § 12 no. I.
] Idem, de antiquilate reip. bat; c. I. Deductie tot Justificatie der

Acte van Seclusie, 2. Deel, cap. V, n°. 1. Brieven vvn de Wilt,
III, bl. 33, 42 , 174. Mr. J. Meerman, de burgerlijke vrijheid in
haare heilzaame, de volksvrijheid in haare schadelijke gevolgen voor-
gesteld. 2. druk, Leijd. 1793, bl. 8—17, 26.— Merkwaardig is do
definitie vau
libertas bij Boxhorn, [InstitulionespoliticüLe c.y ^ ë.)
die haar hierin stelt, dat de salus populi boven alles behartigd worde.—
Huber , die aan het staatsregt een maatschappelijk verdrag ten grond-
slag legt , vindt de
vrijheid vooreerst in de bevoegdheid om dat ver-
drag aan te gaan , en ten tweede in de veiligheid van persoon en goe-
deren , daar men de overeenkomst juist lot verzekering dier regten
5 ^nbsp;gesloten heeft.
De jure civitatis , 1. I Sect. II c. V § 34. — Vgl.

J) inbsp;Mr. ƒƒ. W, Tifdeman, de voormalige staatspartijen in de Nederlandsche

||nbsp;Republiek. Leiden, 1849 bl. 82. Groen van Prinsterer, Handboek

dor geschiedenis van het vaderland , dl. I 8 325.

-ocr page 203-

Vermischte beschouwd oni vrij te heeteu;') zelfs verklaarde
de Raadpensionaris van
Zeeland Mr. Johan de Brune zich
tegen eene verantwoording der regering aan het volk.®)
Scheele acht eene algemeene deelneming aan de rege-
ring niet onverschillig , maar vindt het toch voldoende ,
zoo er maar eénig lid der familie in de regering zit.')
Aangaande een ander punt echter waren de gevoelens
zeer verdeeld.
Men was het eens, dat een volstrekt een-
hoofdig gezag met de bestaande wetten en den bloei des
lands ten eenenmale onbestaanbaar was; maar
kon men

1)nbsp;Als zoodanig komt hel voor in de Verhandeling van de vrßheid
iu den Burgerstaat,
1737 (van de Beaufort) bl. 103 vv. Vgl. bl. 30
vv. Vgl. de gevoelens van
van Slingelandt, Kluit, Cras en P. Paulus
over de vereischten der vrylieid bij Mr. G. W. Vreede, de Regering
en de Natie. Amst. 1843, bl. 6, 23, 136, 140.

2)nbsp;De grondsleenen van eene vaste Begeringe, Gorinch. 1661. bl.

213: «'t Is waer, dat de overheydt--soo veel het mogelyck

end' oorbaar is , de Gemeynte (moet) doen blycken , de nootsaecke-
lickheydt end' oorsaecken van de lasten : maer ten komt evenwel den
voleke niet toe, in dese heymenissen van staet, haer sinnen in le
dringen. — — De overheydt en is ooek niet comptabel aen de Ge-
meynte. • Zie
Themis, VI. deel, 1843. bl. 317.

3)nbsp;«Per quos ipsi sibi quoque participes reipublica videntur.» Liber-
tas publica
(ed. Burmannus Secundus in parte alterae Analect. Belg.
Lugd. 1772) bl. 13.

4)nbsp;Zie tot bewijs , dat ook de stadhoudelijke partij zoo dacht; Toetse
op het lasterschrift 't Onrecht genaamt: Stadthouderlijcke regeeringe;
door D. P. E. Leijden, 1662. bl. 10 = « in de wetten en gerechtigheden
'lesiaat de vryheyt. » Bl. 92 vv. : « niemant sal ontkennen , dat de
macht der Stadhouders afhanght van hare principalen. —
Den Idagen-
lt;ien Veenboer over de faemroovende pasquillen tegens syn Hoogheyt ,
'sGrav. 1662; «Neen, Ilollant, uwe vryheyt bestaet niet in consent
tot laster cn beestachtige worcken , maer in eene Aristocralive Regee-
■■•nge tot maintenne van uwe privilegiën en voorrechten. • Bl. 10 ;
•gevende aen de voornoemde hare Hoofden nu wel een meerder en
absoluter, dan weder een minder, en ingebondener macht , ende

-ocr page 204-

niet zonder gevaar een eminent hoofd hebben , onder zulke
beperkingen, die het misbruik zijner magt verhinderden ?
Zelfs
de Groot, hoe weinig grond hij persoonlijk had om
met het bewind der Stadhouders te zijn ingenomen, had
zich van dat gezag niet afkeerig betoond.') Maar hiervan
wilden de voorstanders der zuiver Staatsgezinde partij
niet hooren. Zij hielden het voor onmogelijk en boven
de menschelijke natuur, dat een vorst, die door den
invloed op de keuze der stedelijke overheid en de magt
over het krygsvolk zijnen wil onbepaald kon doen gelden,
de aangeboren heerschzucht uit pligtgevoel of vaderlands-
liefde verzaken zou. -) De geschiedenis, niet alleen der

Commissie, doch altydt noodigh achtende over haer te stellen eenige
persoonen van uytnemende aansien ende digniteyt, ende restringerende
ende munierende de selve tloorgaens met behoorlycke Wetten endo
Reglementen tegens alle Excessen.» —
Hollands Opkomst oß Beden-
kingen op de schaadelyhe Schriften , gennamt Grafelijke Regeeringe en
Interest van Holland.
Leijden , 10U2 ; bl. 168: «Evenwel en moet
niemand menen, dat wij een Monarchale Regering in dese Landen best
oordeclen , geensins, deze stryt tegen do natuure der Inwoonders , ge-
lyk wy souden konnen aantonen , maar wy willen alleen spreken voor
sulk een Hooft, uft Stadhouder welckers magt bepaalt en afhangende
is van d'Algemeyne Staten. »

1)nbsp;De anliquitale reip. batao C. I; «Quodsi ad hoe optimatium
imperium ex ordinibus compositum legitimus accedat principatus, ea
vero Respublica optime videri debet et delecta esse et temperata. »

2)nbsp;Aanwijsing , Voorreden : « deze Prinsen van Oranjen geene Enge-
len , maar menschen zijnde, niet behoorden te werden beschuldigd
over gebroken (verkwisting , wellust , ondankbaarheid , heerschzucht)
die alle menschen , ofle ten minsten alle soo hoog-geboorene ende
gestegene menschen onderworpen zijn. — Eindelik , wat aangaat der
opgemelder princen van Oranjen
ambitie ofte heersugtigheid kan niet
werden ontkend — — dat de selve gemeen is allen menschen — —
Enile dien volgende (behoorde uien) de
Princen van Oranjen over haaro
veinieerderinge ofte aanwassende authoriteit ende kragt in het bedienen
ofte Regeeren der Vereenigde Nederlanden ende der veroverde Steeden

-ocr page 205-

grijze OLidlicid, maar ook der omliggende Rijken eu
bovenal der Italiaansclie republieken, leverde te veel voor-
beelden van die lieerschzucht op, om zoodanige vrees niet
te wettigen;') en zelfs in Engeland, waar het Parlement,
gelijk de la Court zelf verklaart, nog meer dan elders
de willekeur des konings betoomde, waren de meeste
martelaars der vrijheid gevallen. 't Scheen derhalve raad-
zaam geen Stadhouder meer aan te stellen, zoo men de
heerlijke vruchten van den tachtigjarigen krijg niet wilde
verbeuren.') De groote waarborgen van onzen tijd: de

alsoo seer — Ie prysen , als men Ie agten ende te looven pleeg een
vlytig eerlik
Koopman , die syiie goederen door Neeringe ende Negotie
weet te venneerJeren , want in die
vermeerderinge van ilagt kennelik
alle der Princen hanteering ende Negotiatie bestaat. •

1)nbsp;Grotius, Annales (Amstel. 1638) bl. 8: «Quanta ingeniis cupido
incedat subruendi leges, quae vim^potentiae infringunt , insignes prin-
cipum aut populorum ruinae vetera ac nova documenta exstani. »
Cicero,
de republica , 1. II c. XXIII ; « Nam in qua republica est unus aliquis

perpetua potestate, praesertim regia, quamvis in ea sit etsenalus--

tamen illud excellit regium nomen , neque potest ejusmodi respu-
blica non regnum et esse et vocari. » Vgl.
S. Slijl, Opkomst en bloei,
1)1. 2.^4 vv.

2)nbsp;Sinryke Fabulen, bj. 723: «Endo oovermita in geenen Lande
ter weereld dan in
Engeland, nu bekend is eene Politike Regeering ,
Waar een Koning naar Regien , ende ook in der daad den Wellen
onderworpen is , gelyk het selve blykt soo haast aldaar een Parlament
vergaaderd is ; ende dat des niet te min de Koning in het afweesen
des
Parlaments , van seer oude tyden af, de Wetten soodaenig heeft
doen uitvoeren, dat in dien Lande alleen, meer als in alle andere
Landen van
Europa te saamen , Menschen zyn gedood , die geroemd
hebben, als onschuldige ende
Politike Martelaars, voor de Vryheid
ende de wellige Regeeringe des Lands, te sterven : enz. quot;

3)nbsp;Ik heb in het tijdvak van de Witt uitsluitend de vraag behandeld
Sevonden, of de aanstelling van eenen Stadhouder noodig , nuttig,
raadzaam was. Eerst later drong men er op aan , dat het Stadhouder-
schap een essentieel gedeelte der Staats-inrigling uitmaakte. lie
{Kluit}
lt;le rechten van den mensch , Amst. 1793 , bl. 415.

-ocr page 206-

afscheiding der Staatsinagten, eene ware volksvertegen-
woordiging , de verantwoordelijkheid der ambtenaren, de
openbaarheid en de vrijheid der drukpers waren aan die
dagen meerendeels nog vreemd; en hoewel men op het
voetspoor van Aristoteles ') en Cicero den gemengden
reserinffsvorm voor den besten hield, behoorde eene even-

O O

redige verhouding tusschen monarchie, aristocratie en
democratie, waarop het constitutioneel staateregt thans
berust, nog tot de onbereikte idealen.

Doch ook al mogt de vrees voor despotisme overdreven
schijnen, altijd moest het overwigt van Holland lijden
door de benoeming van eenen Stadhouder, die tevens tot
andere gewesten in gelijke betrekking stond en daardoor
de belangen der Generaliteit niet aan die van Holland in
't bijzonder kon opofleren. Wij zagen reeds in hoe menig
opzigt de Hollandsche Staatkunde, die bijna uitsluitend
op bevordering der handelsbelangen gerigt was, zich door

1)nbsp;Oe rcpublica , 1. IV c. 12; offfu Ô'àv àfitivov ij iroXiTiia
lAiXamp;fj, Toaovra [lOfij-icoTiQcc.

2)nbsp;De republica , 1. I c. XLV: «Quod ita cum sit, tribus primis
generibus longBj praestat, raea séntoritia , regium ; regio autem ipsi
praestabit id , quod erit aequatum et temperatum ex tribus optimis re-
rum publicarum modis. Placet enim esse quiddam in republica praes-
tans el regale ; esse aliud auctoritate principum partum ac tributum ;
esse quasdam res servatas judicio voluntatique multitudinis. « Vgl.
Tacitus, Annales , 1. IV c. XXXIIl : - Nam eunctas nationes et urbes
iwpulus, aut primores, aut singuli regunt : delecta ex bis et conso-
ciata reipublicae forma laudari facilius quam evenire , vel si evenit ,
baud diuturna esse igt;otest. »

3) Huber, de jure civitatis, 1. I Sect. VIII c. VI § 4 : «Adhuc
exspectamus» dum talis Respublica plures habens Reipubl. formas
specie diversas , ex omni seculorum memoria nobis monstrctur , quae
cxstilerit vel aetatem ferre potuerit. »

-ocr page 207-

den band der Unie bekneld en gekreukt gevoelde.') Boveual
werd het den Stadhouderen verweten, dat zij, om hunnen
dorst naar roem en grootheid te bevredigen, de bescher-
ming der zeevaart verwaarloosden, en de koopvaardijvloten
aan vijanden en kapers ten prooije lieten ; zelfs ging
men zoo ver van hen te beschuldigen, dat zij dit soms
alleen deden, om het lastige Amsterdam, hetwelk steeds
hunne eerzuchtige plannen dwarsboomde, te kwellen en
te verzwakken;') en moge ook dit verwijt minder gegrond
lieeten, zeker is het dat de Stadhouders als Kapitein-Generaals

1)nbsp;Hoofdstuk I.— Opmerkelijk is het gezegde van Luzac (Holl. Rijkd.
Ill, bl. 18
j) , waar hij over den aanslag van Willem II op Amsterdam
spreekt : « Aen den anderen kant zoude het niet vreemd zijn , dat
Amsterdam , cn eenige andere Hollandsche steden gevreesd hebben,
dat de koophandel uit Holland wederom naar Vlaanderen en Brabant
zoude verhuizen , bijaldien de Vrije Staat zijne veroveringen en bezit-
tingen nog verder uitbreidde.» Zie in verband hiermede de
articles
secrets
van het Projet de traité fait entre M. le Prince d'Orange
Guillaume , et M. le Comte d'Estrades en
1630 (lettres d'Estrades,

1,nbsp;bl. 93), en Mr. II. W. Tydeman op Bilderdijk, IX, bl. 232.

2)nbsp;Aan dit onderwerp wijdt de la Court het 1. Hoofdstuk van het

2.nbsp;Deel der Aanwijsing.— Vgl. Bilderdyk, Vaderl. Gesch. d. VU , bl.
80 ; « het ontbrak niet aan libellen (n. reeds in 1384), die den Piins
een ondraaglijker tyran dan Fiiips scholden en den Koophandel den
ondergang spelden , zoo men hem tot Heer had , maar een onvoor ■
beeidigen bloei daar tegen , zoo men hem uit de voeten , en de Re-
geering alleen in handen der Staten bracht. » —
Lumc betoogt in
Hollands Rijkdom, (bl. 54 vv., 99 av., 131 vv., 150 vv.) dat zoo-
Wel de Graven als de Stadhouders de belangen van handel en zeevaart
zeer hebben ter harte genomen.
7.illesen ontkent dit ten opzigte der
laatsten in
Neerlands opkomst, bloei en verval, bl. 152. Vgl. Mr. J.
C. de Jonge; geschiedenis van bet Nederlandsche Zeewezen ; dl. IV ,
stuk 1 , bl 1—ICI.

3)nbsp;Aamcijsing , bl. 484. Vgl. bl. 11 dezer Verhandeling. Uit dit oog-
punt vooral beschouwde Holland den aanslag van Willem H op Am-
sterdam.

-ocr page 208-

uit deu aard der zaak zeer geneigd moesten zijn tot oorlog ,
waarin zij zicli vrijer bewegen en liunne talenten schitteren-
der ontplooijen konden.') Bij al deze bedenkingen voegde
zich nog, uit hoofde der betrekkingen van bloedverwantscha|3
en aanhuwelijking tusschen de huizen van Oranje en Stuart
de vrees voor eene te naauwe aansluiting aan Engeland,
waarmede de onafhankelijkheid der Republiek ernstig scheen
bedreigd te worden.Het laat zich dus wel begrijpen,
dat de edelstenen meest vaderland-lievende mannen kon-
den ijveren tegen de verheffing van een vorst, aan wiens
voorzaten het vaderland zonder twijfel onnoemelijk veel te
danken had, maar wiens grootheid geen bron van twee-
dragt en onheil worden mögt.®) Ten tijde van de la Court
waren dan ook de voortreffelijkste staatslieden der partij
van de Witt toegedaan ; de Prinsgezinde factie bezat
slechts mannen van middelmatige bekwaamheid. *)

De vraag, of er al of niet een Stadhouder zou zijn,
werd derhalve door Holland voor eene levensvraag gehou-
den. Om haar draaiden meest alle staatkundige beschou-
winaren. Ook de la Court houdt zich in het derde Deel

O

1)nbsp;Ten opzigte van Willem II wordt dit zelfä door Bilderdyk erkend
in de
Vaderlandsche Geschiedenis, dl. IX, bl. 29, 232 vv.

2)nbsp;Bl. 12 vv. dezer Verhandeling.

3)nbsp;Vgl. K. von Rotleck, Allg. Gesch. VIII, bl. 48: • Nicht Neid
gegen Oranien fühlte Witt, nur republikanische Scheu für dem Für-
stensohne , welcher, wenn der Sieg ihn krönte, leicht zum Monar-
chen emporwuchs. *

4)nbsp;Mr. J. van Lennep, Elisabeth Müsch, Amst. 1850; bl. 110;
. llet was het ongeluk dier partij, dal zij , althands tot aan den jare
1072 toe , niet een enkelen staatsman van schitterende talenten onder
hare gelederen telde ; terwijl al do groote en schrandere mannen , die
onze Staat in die dagen bezat, de Witt, van Beverningk , van Bennin-
gen, ook toen nog Fagel , tot de Staatsgezinden behoorden.»

-ocr page 209-

der Aanwijsing uitsluiteud bezig met het betoog, dat eene
regering zonder Stadliouder noodwendig alles behartigen
zou, wat hij in de beide vorige Deelen als grondzuilen
van Hollands welvaren had voorgedragen, terwijl integendeel
een Stadhouder , in plaats van de
heilzame maximen te
volgen, aan den bloei des vaderlands onherstelbare slagen
zou toebrengen.

Die regering immers, zegt hij,') zal de beste zijn,
wier belang met dat der ingezetenen strookt. Nu is er
geen bestuur denkbaar, waarbij dit meer plaats zou kun-
nen hebben dan bij de tegenwoordige Eegenten; want
hunne voordeelen als magistraten zijn zeer gering, en
bovendien worden zij van tijd tot tijd door
nieuwe geslagten
verdrongen; //sulks altyds noodsaakelik is, en soo lange
de Eegering aan geene afsonderlike Pamilien eigen is, bly-
ven sal, dat veele Bloed vrinden der Eegeerderen in de
Hollandse Steeden sig met de koopmanschap geneeren.'/
De Eegenten stellen in de gereformeerde godsdienst geen
bijzonder belang, daar //de
Kerlelike Bedieningen, van
Predikant, Ouderling ofte Diaken — — soo weinig
profitabel ende aansienelik zyn, dat de Eegeerders ende
Magistraats-persoonen seer seiden genegen zyn, die diensten
door sig selfs, ofte door hunne Bloedvrinden, te beklee-
den.// Natuurlijk wordt hierdoor de
Tolerantie bevorderd.
Het aanlokken der vreemdelingen door een open burger-
schap maakt de steden groot en rijk, schept nieuwe
ambten, welke de Eegenten aan hunne gunstelingen kun-
nen geven, en brengt eene groote verscheidenheid in
Religiën, Natiën, Talen en Oceupatiën te weeg, waardoor

1)nbsp;Aanwijsing, Deel III , cüp. l, bl. 385 vv.

2)nbsp;Aanwijsing, bl. 39quot;.

-ocr page 210-

de kunstmatige toepassing van den regel divide et 'mpera
overbodig wordt. Bevoorregte Compagniën en Gilden kun-
nen door haren
vast aan een cjelcoppelden aanhang Hgtelijk
al te magtig en daardoor gevaarlijk worden voor de Re-
genten; weshalve het waarschijnlijk is dat deze //seer
weinig sullen geneegen zyn, door
nieuwe Octroyen en
bepalingen, de Vryheid hunner gemeene Ingesetenen te
beletten ofte te bepalen.'/Daar zij rekening en verant-
woording van hun beheer moeten dosn, en tevens bij den
bloei van den koophandel zelve een voornaam belang heb-
ben , zoo bezit men den zekersten waarborg dat 's lands
penningen met spaarzaamheid en ten algemeenen beste
zullen besteed worden,®) en vooral tot steun en aanmoe-
diging der zeevaart zullen worden aangewend. Ook is van
soodanig geinteresseerde Vrye Regeerders eene meer doel-
treflende regeling der justitie en met name het instellen
van een grooter getal regters te verwachten; /'want de
Politike Regeerders door het getal der
Subalterne Regieren ,
ende der Raads-Heeren groter te maken, des te meer
weegens magt, aansienelike ende weegens jareliks loon
voordeelige Amten, souden hebben en konnen begeeven,
aan hunne liefste vrienden.'/') Dezelfde reden zal hen tot
het stichten van koloniën aanzetten, waarbij altijd nieuwe
posten en bedieningen ontstaan. Daar zij in oorlogstijd
zelve in de verhoogde belastingen moeten dragen, zullen
zi.] veel zorgvuldiger dan een vorst, die daarvan
geUjl

1)nbsp;Aanwijsing , bl. 412.

2)nbsp;De Wilt beloonde soms nit eigene beurs de lieden , die hij tot
hel bekomen van noodige inlichtingen gebruikte.
Brieven, I bl. 43.
Vgl. den brief van P. de Groot aan de Wilt van 13 Febr. 1GG9 (Brie-
eed, 11 bl. G21) , aangehaald op bl.
l noot 4) der Inleiding.

3)nbsp;Aamcijsing, bl. 413.

-ocr page 211-

onsamp; voorleedo Ilvafden der RepuhUke') vrij was, den
krijg mijden. Dat zij overigens bij hnnne zoowel binnen-
als buitenlandsclie staatkunde de belangen van handel en
zeevaart op het oog zullen houden, behoeft geen nader
betoog.

Het kon niet anders of de keerzijde dezer beschouwing
moest met de hatelijkste kleuren geteekend worden. De
heftigheid van onzen Schrijver, zijne vurige verknochtheid
aan de Staatsgewijze regering, zijne meening, dat eer-
en geldgierigheid de eenige drijfveren waren der mensche-
lijke handelingen, verhinderden hem de Stadhouders
met die onpartijdigheid te beoordeelen, welke zelfs in
onze dagen, nu het tijdvak van Johan de Witt, na zoo-
vele lotwisselingen van ons vaderland, voorzeker geheel
tot de
geschiedenis behoort, nog dikwijls te vergeefs
gezocht wordt. Zonder ontzag vaart hij tegen de grond-
leggers onzer vrijheid uit, en wijt hun al de rampen,
die den Staat getroffen hadden. Zelfs verleidt de eenzij-
digheid hem zooverre, dat hij tot regtvaardiging van
zijnen afkeer aanvoert, dat //alle de Monarchale Hollandse
Steeden , Cuilenborg, Yyanen , Jjeerdam, Ysselstein etc.
ten nadeele der Hollandse koopluiden soodaanig de Jus-
titie oeffenen, dat deselve te regt mogen werden verge-
leeken bj Algiers, Tripoli, Thunis en Salee.v

1)nbsp;Deductie lot Justif. der Acte van Seclusie, deel 11, eap. VI,
5 : «Hebbende de hooch-oemelte Ilceren Princen daer-en-boven

oock met hunne gantsche Familien, ende die gene die daer aen zyn geal-
lieert geweest, genoten vrydom ende exemptie van alle 'sl.andis Im-
posten , mitsgaders oock van alle extraordinaris scliattingen. »

2)nbsp;Zie bl. n dezes Verhandeling.

2) Aanwysing, bl. 4,??;.— Zie van Zurrk , Codex Bulavus , voce
Ktiilemburg , Vianen , Leerdam en IJsselsliin.

-ocr page 212-

Het lust mij niet alle beschuldigingen en aantijgingen
van onzen Schrijver op te sommen. Waar de partijzucht
zoo hoog klimt, als in zijnen tijd het geval was, daar
worden veelal ook de degelijkste schrijvers zoozeer door
hunnen ijver weggesleept, dat zij zich van hatelijkheden
niet onthouden kunnen. Intusschen blijkt er des te ster-
ker uit, hoezeer de Staatsgezinde partij op de Stadhou-
ders verbitterd was. Een uittreksel uit de tweehoofdstuk-
ken, die aan Johan de Witt worden toegeschreven,') en
daarom in dubbele mate de belangstelling wekken, zal deze
gezindheid nog nader in het licht stellen.

Het eerste behandelt de vraag: Waarom de gemeene
Vryheid in Holland niet meer goeds heeft veroorsaakt,
seederd de dood des Princen van Oranje, lesten Stad-
houders van Holland, ende Capitains Oeneraal ad vi-
tam.
Immers heeft men nog weinig vruchten dier vrijheid
genoten, en zijn met name de
Imposten niet minder
drukkend. Dit moet echter aan de feilen der vorige re-
gering worden geweten , waarvan de kwade gevolgen nog
niet hebben opgehouden. Want vooreerst was de provincie
Holland in 1650 //belast met penningen op interest ge-
ligt , ter somme van 140
millioenen guldens, en nog
daarenboven met loopende schulden ter somme van om-
trent
dertien millioenen\n welke zware last //door den
Capitain Generaal en syne Flatteurs den goeden Ee-
geerderen van Holland over den halse gedrongen is,
aangesïen de voorschreeve Capitalen verspeld zyn, tot
uitvoeringe van de ambitie en glorie van den gemelden
Capitain Generaal.quot; Wel is waar dat de krijg sommige

1) Deel UI Cap. V en VI.

-ocr page 213-

takken vau nijverheid deed bloeijen, en het land ver-
rijkte door de menigte van gegoede vlugtelingen, die
zich hier kwamen nederzetten; maar dit woog niet op
tegen de nadeelen der gedurige geidleeningen, welke
nieuwe heffingen noodzakelijk maakten. Immers behoor-
den wij te begrijpen,
dat wij nu nog geschat en ge-
schooren moeten werden om de interesten van dat eapi-
taal op te brengen en te betalen.'/

De overhelling der vroegere bewindslieden tot oorlog
had het natuurlijk gevolg, dat de bescherming van den
koophandel werd verwaarloosd. Het eerste kostte zooveel
geld, dat men voor het laatste niets meer over had. Men
liet de Pranschen en Engelschen dus straffeloos de
pi-
raterye
op groote schaal drijven. Daarbij kwam, dat na
den Munsterschen vrede terstond eenige oorlogschepen
werden verkocht, waartegen de Eegenten zich niet verzette-
den , daar zij niet ongaarne zagen dat de zeemagt, welke
de Stadhouder welligt
tot voortsettinge van de interessen
zijner familie
tegen Engeland zou hebben willen gebrui-
ken, verminderd werd. Eenige dier schepen zijn echter
juist de voornaamste kapers geworden; hetgeen aanlei-
ding gaf tot het
seer waarsehynelihe vermoeden, dat de
Stadhouder die zeerooverijen gaarne zag en zelfs heime-
lijk aanmoedigde, om daardoor
//die van Aimsterdam
gedwee te maalcen, en tot syne devotie te hrygen.'/

Onze schuldenlast is later nog door den oorlog met
Engeland en onze bemoeijingen in de Oostzee verzwaard.
I'en eersten hebben wij voorzeker aan het huis van Oranje
te wijten. Immers hebben de Engelschen ons kort na het
overlijden van AVillem II met een plegtig gezantschap de

l) Aanwijsing, bl. 482.

-ocr page 214-

vernieuwing van het tractaat van eM^recöwr,? van 1495 aan-
geboden ; en hoewel het zeer raadzaam scheen , dit voorstel
niet af te slaan ,
vsoo hébhen nogtans die geene die haar
als slaven aan den Huise van Orangen verhonden hielden,
niet alleen het besluit van H voorsz. gewenste Tractaat
wederhouden, maar ook de voorsz. af gezondene Ambassa-
deurs alle hoon en sm.aatheid doen wedervaren.quot;
— //En

«

dit is de ware oorsaak van den voorsz. droevigen Oorlog.»

quot;Wat nu de zaken der Oostzee betreft, zoo Holland
had kunnen handelen
naar syn waare Interest, dan zou
men den oorlog tusschen Zweden en Denemarken zeker
hebben voorgekomen. Maar de Oranjegezinde Eegenten
hebben zich te veel getrokken gevoeld
nnaar het fluctue-
rende ende veranderlyk humeuren interest van den Cheur-
vorst van Brandenburg , om dat juist die Prins door syn
huwelik aan den Huise van Oranje is geattacheerd.»
Derhalve is met dezen een defensief verbond tegen Zweden
gesloten , waardoor Holland de onzijdigheid verloren heeft,
en geen geschikte middelaar was in den oorlog tusschen
Polen en Zweden, //die voorheenen altyds voornamentlik
door haare interpositie en directie was geassopieert.// Kort
daarna heeft de Keurvorst, na een goed deel der beloofde
subsidiën genoten te hebben, zich plotseling omgekeerd
en aan Zweden aangesloten, daarbij uitdrukkelijk de alli-
antie met Holland verbrekende. Deze daad //teegens den
aard van deese
Natie ten hoogsten strydig« heeft echter
de gemoederen van den Keurvorst zoodanig afgewend,
quot; //dat de
opregte Regeerders het waare Interest van deesen
Staat, buiten alle andere reflectie behertigende, haare
heilsaame
advysen hebben konnen doen gelden.')// Men

iL

1) üil (Ie Brieten van de Wilt is mij niet gebleken , dat hij het

-ocr page 215-

IS dan ook weldra op de regie gronden voor een Land
van Commercie
met Zweden in onderhandeling geraakt,
en heeft daarmede den 11 Sept. 1656 het tractaat van
Elbing gesloten ; waarbij onder andere zeer voordeelige voor-
waarden bepaald was , dat ten opzigte der tollen '/tusschen
beide de Natiën eene volkomene gelykheid in alles soude
moeten werden geobserveert.'/ De ratificatie echter van dit
voor ons zoo gunstige tractaat is steeds uitgesteld en ten
slotte geheel achterwege gebleven ;') en wel door toedoen
van den Keurvorst, die weldra den koning van Denemar-
ken weder tegen Zweden in het harnas heeft gejaagd , ten
einde eene gunstige gelegenheid te vinden om zich raet
Polen te verzoenen, en van dat rijk de souvereiniteit over
Pruissen benevens andere voordeelen te bedingen. Deze
omstandigheden hebben ons in eenen nieuwen oorlog ge-

tractaat van 165a met den Keurvorst afkeurde. Integendeel schrijft
hij 23 April 1655 aan Nieupoort: «.\lle de advertentien , die wij we-
ten te bekomen , van de intentien der Sweden met haere nieuwe
stercke armature , doen quot;ons geloven , dat het tegens Polen ende liran-
denburgh aangesien soude wesen , omme de Zee-Havenen van de selve
ofte onder haere Protectie van de Oost-zee gelegen , te bemaghtigen ,
ende alzoo nae hun wel gevallen de Tollen aldaer te vcrhoogen , ende
op de Commercie in de Oost-zee nae hun believen de wet te stellen ;
lek meene, dat de Heeren Staeten van Hollandt ende West-Vries-
landt — het voorsz. werck dapper sullen apprehenderen , ende haer
interest daer inne soo hoogh wegen, dat deselvige den voortganck
van 't voorsz. desseyn sullen soecken te fetuyten , ende met alle mid-
delen helpen afweren. »
Brieven IH , bl. 47. Vgl. bl. 51 , 55 , 58 , 66,—
lgt;eze geheele beschouwing is veeleer in den geest der beginselen van
de Ia Court aangaande de onzijdigheid , die steeds door Holland moest
Worden in acht genomen. (Zie bl. 100 vv., 108, noot 2) dezer ver-
handeling.

1) Zie over de teleurstelling van de Witt daarover zijnen belang-
rijken brief aan
Pieter Vogelsangh van 22 Sept. 1659. Brieven, VI ,
W. 176.

-ocr page 216-

v'ikkeld, dien wij derhalve insgelijks aan den Keurvorst
te wijten hebben.

In het volgende Hoofdstuk wordt onderzocht: Wat
goede vrugten de beginselen van eene vrije Regeeringe
albereids gehaard hebben , sederd de Bood des laatsten Stad-
houders ende Capitains Generaal tot den jaare
1662.
Vooreerst moet men als zoodanig beschouwen dat het
vergrooten der staatsschuld heeft opgehouden en de in-
teressen van sy, op 47o zijn herleid, hetwelk de Eegenten ,
die zelve een groot gedeelte van hun vermogen in Hol-
landsche fondsen hadden belegd , tegen hun eigen voordeel
in 't algemeen belang hebben doorgedreven.Hierdoor
is het mogelijk geworden om de geheele schuld in den
tijd van 41 jaren af te lossen, wanneer men namelijk
het jaarlijksche overschot tot aankoop van schuldbrieven
gebruikt. Onder de Stadhouders heeft men ook wel de
renten vannbsp;op 5% gebragt; maar daar 't geen

hierdoor werd uitgewonnen tot vermeerdering der krijgs-
magt en niet tot aflossing gebruikt heeft deze herlei-
ding weinig gebaat.

De tweede voorname vrucht der vrije regering bestaat
hierin, dat een groot aantal troepen met eenparig goed-
vinden van de leden der Unie zijn afgedankt, waardoor
bijna ƒ500,000 zijn uitgespaard.') Wanneer dit geld ook

1)nbsp;Aamoijsing, bl. 495: «bet Land is een Wees-kind ; en de Re-
geerders zijn de Voogden van dat Wees-kind. »

2)nbsp;Aamoysing , bl. 500: «daar uit dan, bij comparalie van 't ge-
passeerde in den jare 1650 , af te nemen is , het geluk van de jegen-
woordige tijd, booven die geene die 't swaard van onsen eigenen
Capitain Generaal in onsen boesem heeft sien drukken : om dat de
opregte Regeerders van Holland, volgens haar Regt en hunnen pligt ,
maar een gedeelte van de voorsz. als nu geeasseerde en gereduceerde

-ocr page 217-

tot aÜossing gebruikt wordt, zal de geheele schulddelging
nog vroeger plaats hebben; hetgeen bovendien reeds te
verwachten was wegens de lijfrenten , waarin een gedeelte
der schuld bestaat.'/ ')
SulJcs dat wy het Land van Be-
lofte al merkelik beginnen te naderen; en, in gevalle
wy door onse ondankbaarheid en murmureeren teegen
God de Heere, en oover onsen Moses, ons niet weederom
komen te werpen in de slavernye van JSgipten de oove-
rige reise door de Woestyne haest sullen volbragt hebben.quot;

Als eene derde vrucht moet worden aangemerkt, dat
alle geschillen en twisten, die zoowel tusschen Provin-
ciën als Steden of wel tusschen Regenten van dezelfde
plaats onvermijdelijk zijn, nu veel gemakkelijker en snel-
ler zijn gestild en uit den weg geruimd dan ten tijde
der Stadhouders, wier belang
(divide et impera) het dik-
wijls medebragt om het vuur der tweedragt aan te blazen. -)

Maar de voornaamste vrucht der Stadhouderlooze rege-
ring bestaat daarin, '/dat als nu, naar
het waare Interest
van Holland, al V geene uit de inkomsten van den Lande
ordinaris en extraordinaris,
booven de betalinge van de

Militie tot omlastinge van 't Land , en tot een voorbereidinge van de
noodige ontlastinge der arme Gemeinte , van haaren halse geschoovcn
hadden.»

1)nbsp;Zie over de nadeelen dier lijfrenten : H. Hooß Graafland, de
staatsschulden getoetst aan de beginselen der staatshuishoudkunde.
LHr. 1831 , bl. 56 vv.

2)nbsp;Tot voorbeeld worden vermeld de geschillen van 1655 in Over-
'jssel , en van 1655 en 1656 in Groningen en Ommelanden ; terwijl
lt;'e
generaale amnestie, door Holland in 1651 uitgeschreven, nadat het
üoozeer door den aanslag van Willem II op Amsterdam was
geledeerd,
als een bewija wordt aangevoerd , dat «by de Regeerders van een vrye
Republik
meerder beoogd en naargejaagd werd het gemeene best, als
quot;Ie voldoeninge van eenige menschelyke kittelende passien. » Itl. 503,

-ocr page 218-

renten en interessen, mitsgaders de resterende geaffecteerde
Compagnien
overig is, aangelegd en gehruikt werd tot
vermeerderinge en versterkiuge van de magt ter zee,
in
plaatse dat liet voor deesen tot onnutte, ja dikmaals ook
voor Holland schaadelike beleegeringen, en andere expe-
ditien te Yelde, naar de ydele glorie van den Capitain
Generaal veiquist wier de.'/ Dadelijk na den dood van
Willem II is men met grooten ijver begonnen voor de
zeemagt te zorgen, die nu wel drie of viermaal grooter
is dan tijdens den oorlog met Spanje. Daardoor alleen
hebben wij aan de ondragelijke rooverijen der Franschen
in de Middellandsche zee een einde kunnen maken, en
toen
zij in 1G57 beslag op onze schepen en goederen
hadden gelegd, ons
promptelik en reputatieuselgk uit die
ongelegenheid gered. Daaraan alleen is het ook te danken,
dat de handel en zeevaart, '/niettegenstaande alle de voor-
geroerde swaare ongemakken, nog in reedeliken stand
zjn gehouden, en tegenwoordig weer hand over hand
beginnen toe te neemen. Sulks dat voorwaar onverdragelik
is, de
bottigheid of malitie van. die menschen, die haar
over den tegenwoordigen toestand van saaken beklagen,
en de voorgaande tyden gelukkiger estimeren als deese.quot;

Ziedaar den zakelijken inhoud der hoofdstukken, van
welke de la Court zoo stellig verklaarde de schrijver niet
te zijn.') Of Johan de W^itt daarvoor moet gehouden
worden, kan, daar de stijl zich niet bijzonder vau dien
van de la Court onderscheidt, uit den inhoud alleen niet
met zekerheid worden opgemaakt. Het oordeel over onze
bemoeijingen in de Oostzee komt niet volkomen met het

1) Zie Inleiding , 1,1. XIII

-ocr page 219-

cideis uitgedrukte gevoelen van dien staatsman ') over-
een ; terwijl het niet wel denkbaar is, dat hij zich zei ven
met Mozes zou hebben vergeleken. Intusschen blijft het
mogelijk dat de Witt, zonder de beide hoofdstukken ^
geheel geschreven te hebben, hier en daar iets veranderd'
en bijgevoegd, of wel aan zijnen vriend een of anderen
nuttigen wenk gegeven hebbe.

Wat hier van zij, om drie redenen vooral was de
schrijver der hoofdstukken tegen de Prinsen van Oranje;
vooreerst als hoofden eener factie, die twist en onrust
veroorzaakte; ten tweede als verkwisters van 's lands
penningen in eenen noodeloozen en zelfs schadelijken
krijg; en ten derde als achteloos omtrent de belangen
der koopvaardij. De
Brieven van de Witt stemmen hier-
mede volkomen in, en toonen tevens hoe het belang van
Holland boven alles bij hem gold.') Duidelijker nog

1)nbsp;Zie bl. 10 v. dezer Verhandeling.

2)nbsp;Brief aan van Beuningen van 6 Oet. 1681 (1, bl. 440): «het
gesagh van den Prince van
Oraigne in den Staet is t'eenemael tegens
de interessen van Vranckryck, vermits den gemelde Prince a ll^ats de
Engelsche partye houden sal , soo ten reguarde van syn Naebloetver
wantschap aen die syde , als door de opvoedinge van Engelsche Mannen
ende Wyven , die by hem syn , ende by continuatie van de Voogh-
dyschap van den
Koningh van Groot-Brillannien, nogh meer ende
meer by hem gesteldt sullen worden.» — Brief aan
W. Nieupoort van
3 Dec. 1633 (III, bl. 130): -Ick oordeele dat wij een groote saeko
voon
de provincie van hollikdt souden hebben uytgewerckt , in cas

alle de voorsz. punten by de respective Provinciën geapprobeert--

konden werden, » (namelyk) « dat by haer Ho. Mog. ende de Stae-
'en van de respective Provinciën soude werden geresolveert ende
royeren van alle de protesten, ende hevige geschriften op 't punt

der bewuste seclusie tegens de Provincie van Hollandt,--Ende

dat — Prins Willem van Nassauw tot Veldt-Maerschalck gekosen wor-
dende , van haer Hoog Mogende selfs by instructie de Wet soude
ontfangen , van geene vordere Stadthouderschappen ofte Vico-Stadt-

-ocr page 220-

straalt zijne meeiiiug door iii de Deductie tot dustijieatie
der acte van
'/Secfesie, meereiideels uit zijne pen gevloeid.')
Tn dit merkwaardig Staatsstuk treffen wij, behalve de reeds
vermelde gronden tegen het Stadhouderschap, de reinste
republikeinsche gevoelens aan omtrent de gelijkheid
van alle burgers, en het openstaan der hoogste waardig-
heden alleen voor deugd en bekwaamheid.Men mag

houderschappen te mogen bekleden — — mitsgaders (brief' van 10
Dec ) met soodanige kautelen ende clausulen tot preservatie van de
vryheyt ende tot voorkominge van al te groote auctoriteyt in een per-
soon , beset, als men eenigsints in een persoon soude konnen desi-
dereren. » — Brief aan de lleeren
van Beverwaert en van Hoorn van
1 April 16G1 (IV, bl. 107): «Dat ick aldaer (n. in Engeland) den
naem draege altydt het interest van den Heer Prins van Oranje tegens
geweest te syn , komt my niet vreemt voor , aengesien ick hel selve
altyd gepostponeert hebbende na het interest van den Staet, dikmaels
om 't laetste te bevorderen , eenige sacken hebbe helpen pousseren , ende
ook andere met stilsitten aengesien, die liet interest van syn Iloogheyt in
't bysonder geconsidereert synde, daer mede niet ten besten waren over-
reenkomende. — Brief aan
Johan Bareel van 26 Nov. 1669 (IV, bl. 903):
«ick en merck niet, dat haer Ed. Groot Mog. eenighsints inclineren
wederom eenige Nationale Regimaelen in te haelen of in dienst aen te
nemen , als bij experientie bevonden hebbende , dat soodaenige Militie
altydt eenige dependentie blyft houden aan haer Heer ende Meester. »

1)nbsp;Wagenaar, V.iderl. Hist. XH, bl. 346.

2)nbsp;Vgl. Cicero, de republica, 1. II c. XH.

3)nbsp;Deel 11 , Cap. V , n». 1 {Resol. v. Consid. bl. 93.) « de prin-
cipaelste effecten , en de voornaemste vruchten van een rechte vry-
heydt, ende onbevleckte liberteyt, daer inne bestaende , naer 't oor-
deel van haer Edele Groot Mog. conform 't eenparigh gevoelen van
alle Politicquc Schryvers, dat de hoogste digniteyten voor de deucht
open staen, ende dat noyt aen ryckdommen , geslachten , qualiteyten
van Voor-ouderen, ofte andere bywerpselen van de fortune soo veel
werde gedefereert, als aen de vromigheydt, capaciteyt, ende meriten
van de Personen selfs. » — Vgl. den brief van de Witt aan de Heeren
van Beverwaert en van Hoorn, van 7 April 1662 (IV, bl. 228) :
«Ick hadde vkel gewenscht, dat in de betuyginge van genoegen over

-ocr page 221-

echter betwijfelen of deüe liere denkwijze bij alle Regen-
ten even zuiver was, en of er zich niet bij velen eene
jaloezij tegen den adel ouder mengde, wien de burger-
lijke aristocraat toch den glans van een beroemden naam
niet ontnemen kon.

De la Co art stond bij Johan de Witt niet achter. Hij
was een echt republikein in den geest der oude Grieken
en Romeinen, en zoo hij zich hu en dan door partij-
zucht tot onregtvaardigheid vervoeren liet, verre was hij
verwijderd van eene verblinding, die de gebreken der
aristocratische regering niet opgemerkt, of wel uit voor-
ingenomenheid met de Regenten verbloemd zou hebben.
Dit blijkt overvloedig uit zijne denkbeelden over de za-
menstelling der regering en den ouderlingen band tusschen

I geene voorsz is , by syne Mujcsteyt (den koning van Engeland) aen
UEd. gedaen , myn Naem niet gespeldt vfaere geweest, ofle immers ,
dat UEd. daervan in liaere Missi 'e aen de Uegeringe geen menlie
hadde gemaeckt, bestaende alle rayne Glorie , endo 't but van alie
myne Actiën daerinne alleen , dat ick myne Heeren Superieuren de
Siaeten van Hollandt ende West-Vrieslandt, ende voor al mede myn eygen
selve moge voldoen, waer inne ick niet soude können reüsseren, indien
ick niet haer Ed. Grool Mog. alleen ende iu 't geheel toeschreef, de eer-
ende de kraght van al 't geene by haer geresolveert ende in 't werck
gesteldt wordt j ende indien ook haer Ed. Groot Mog., ende alle de
Leden van derselver Vergaderinge my niel vry kenden , van alle con-
trarie gedaghten ; ende aengesien UEd. niet onbewust is,
uoe lichte-
Lïcii Dlä noLLANDTSCHE HUMEUKEN IMPRESSIE VATTEN , VAN DAT EEN UINISIEK
SIGU TE VEEL ARUOGEEKT , ENDE GELTGK UIEN DAN SEGQT , DE UEESIEK

SPEELDT; mitsgaders ook hoe naedeligh soodanige impresien syn, IN
een vkye eepublyck, voor allen ende een iegelyck , die aen de Rege-
quot;■'Ige parliciperen, ende voornaementlyck, voor den geenen wiens
functie maer is Ministeriael. » — Zie ook de
Resolutie van 20 Maart
1057 (bl. 303), waerbij bepaald wordt dal men voortaan in verzoek-
«chiifien aan hun Edel Groot Mögenden geen eeretitels , '(
iij van
Jonker, Heeren , Grave, Prince oße diergelijke,
zou mogen bezigen.

-ocr page 222-

llegeiiten en onderdanen, welke in enkele nog onnitge-
gevene hoofdstukken van het
PFelvareti dar stad Leijden
het meest ontwikkeld zijn. Zij verdienen ten slotte nog
met een enkel woord vermeld te worden, omdat zij tot
eene juiste en volledige kennis van onzen Schrijver zeer
veel bijdragen.

Het voorlaatste Hoofdstuk der Politike Weegschaal,
die, gelijk wij in de Inleiding zagen, door de la Court
met eene voorrede voorzien is, waaruit zijne ingenomen-
heid met dit werk blijkt, draagt het merkwaardige opschrift:
dat eene aristocratie, die allernaest aan de Populäre
Regeringe komt, gewisselik de beste Regering is.
Al-
leen de
onmondigen , vrouwluiden, dieners, vreemdelingen,
stommen, doven, infamen, arme luiden van almissen ofte
in Gods-huisen levende
en verdere hehoeftigen worden van
de regering uitgesloten. Het wordt tevens als een ver-

1)nbsp;Bijlage E.

2)nbsp;Bl. XIII.

3)nbsp;Vgl. Huber, de jure civitatis, 1. I. Sect. II cap. VIII § 5:
« Quod si regimen populäre commodo publico adversum sit, ut fete
contingit, operae pretium est, animadvertere, ut
Arislocralia quam
proxime ad
Democraliam aecedens constituatur, modusque adminis-
trandi sic adtemperetur, ut inter licentiam Procerum et confusionem
multitudinis media via procedatur, quod ut difficile, sic non esse
Tmv dSvvccTCOV , exempla tam nostri quam superiorum temporum
fecere fidem. »

4)nbsp;Aldaar bl. 676. — Voor een republikein der XVII. eeuw gaat
dit al heel ver. Vgl.
Brougham, polit. philos. Ill bl. 87 : «The Com-
monwealth men of the 17th century, like the old Romans, never
were very nice in weighing how large a portion of the people influen-
ced the governement, or how long their delegates retained the trust
in their own hands, and with how little reference to the wishes of
the nation at largo they exercised their powers , provided the supreni«
power was in the hands of many , and not of a single chief. »

-ocr page 223-

eisclitc aangemerkt, dat de regering niet in bepaalde ge-
slachten gevestigd zij. ') In de
Aanwijsing zelve laat de
la Court zich over dit onderwerp niet uit; maar uit de
medegedeelde fragmenten van het
Weluaren zien wij dat
hij het met zijnen broeder volkomen eens was. Wel gaat
hij ook daar op die wijze te werk, dat hij aantoont hoe
het eigenbelang der Eegenten met eene beslotene aristo-
cratie in strijd was: maar de afkeer tegen eene inrigting,
waarbij de geboorte meer dan de bekwaamheid bij de be-
noeming tot ambten en waardigheden in aanmerking kwam ,
en de pligt der Eegenten, om het welzijn des volks boven
alles in het oog te houden, komen er treffend in uit. Ook
heerscht daarin zigtbaar een weerzin tegen volksberoerin-
,gen en omwentelingen, die, uit eene laakbare en aanhou-
dende afkeuring van enkele gebreken in het Staatsbestuur
voortgesproten, meestal te gelijk den ondergang van het
goede na zich slepen, zonder dat iets beters in de plaats
worde gesteld. De la Court was een vriend van langzamen,
rustigen vooruitgang, niet door daden van geweld en

1 ) t. a. p. : t En indien alle andere Ingezetenen tot de Regeeringe
wierden toegelaten, meen ik dat men gewisselik in sodanige Aristo-
eratike Regeringe soude vinden alle die gewigtige voordeelen der Popu-
läre Pxegeeringe.--En soude men ter contrarie bevryd zyn van

alle hier voorgemelde nadeelen der Populäre Regeeringe. Gelyk men
insgelyks hier soude vinden alle voordeelen sonder de gevoelige gebre-
den der Aristokratike Regeeringe. — En de onverdragelike
laaldunhen-
heid
der heerschende Familien ofte Geslagten soude hier gans weinig
plaatse vinden. En boven alle, zouden de gemeene Ingesetenen ontslagen
^yn in deze Regeringe, van alle lasten en ongemakken, haren oorsprong
nemende uit de
Monarchale Regeering, en de drukkende prorogative«
der
Edel-luiden ofte favoriten , waar door over den geheelen aardbodem
lt;len gemeene Ingesetenen de rugge werden ingereden. »
2) Vgl. bl. 23.

-ocr page 224-

plotselijke omkeeriiigen, maar door voorlichting en ver-
edeling der openbare meening verkregen.

Verre dus van met die heftige democraten, die door
balddad Ige omverwerping der bestaande orde van zaken als
bij tooverslag eene hersenschimmige maatschappij in het
leven pogen te roepen, of met de oligarchisch gezinde
Eegenten zijner dagen op ééne lijn te kunnen worden
geplaatst, moet hij voor een der schranderste en voor-
treflelijkste republikeinen gehouden worden, op welke onze
geschiedenis roemen kan. Het welzijn van zijn geboorte-
grond ging hem innig ter harte; en hoewel het hem niet
vergund werd een werkzaam aandeel aan de regering te
nemen: op het gebied der bespiegeling heeft hij met on-
beschroomden ijver zijne uitnemende talenten voortdurend
aan het heil zijns vaderlands gewijd.

-ocr page 225-

BIJLAGE A.')

Mr. Gerard van Hoogeveen, Sellout der stad Leyden
eyr. in materie van Correctie, causeert ende bedaecht
voor de Heeren die van de Gerechte der stad Leyden ,
Pieter de la Court de jonge Coopman ged«quot;. in 't selve
cas, hem aenseggende ende waerheyt is sulcx, dat hij
gede. in 't maent van Julius 164i8 benevens syn Broeder
Jan de la Court in 's Gravenhage door eenen Jan Breecke-
velt heeft doen drucken, vercoopen ende onder de men-
schen doen distribueren ende oock selff gedistribueert,
seecker fameus libel geintituleert Pactum ofte gerechtig-
heyt van de huysvrouw van Adriaen Heereboort; dat
hy ged». mede in de maent van October laestleden 't voors.
factum geamplieert met een voorreden en verscheydene mar-
ginale Ampliation ende andere byvouchselen door denselven
Breeckevelt heeft gedaen herdrucken door ordre, soo hy
seyt, van syne ged '». suster Heerboorts huysvrouwe, ende
dat hy noch tenselven tyde door syn gedquot;«. eygen expres
bevel heeft doen drucken seecker ander fameus libel.

1) Zie bl. V der Inleiding. — Do Heer B. W. Witewaall hecfl dit
en de volgende stukken op het Siadliuis te Leiden gevonden , en mij
vergund le publiek te maken.

-ocr page 226-

geintituleert Antwoort op de verdedinge van Adriaen
Heereboort hem gegeven door syn swaeger, weleke twee
fameuse libellen hy gede. mede onder de mensehen ge-
distribueert ende doen distribueren heeft door de gemel-
den Breeckevelt; continerende deselve drie boukgens veele
vuyliehheden, lasterlyeke ende injurieuse versierde ealom-
nien, omme daer door, was het doenlyc geweest , wech
te rooven ende te verdempen, niet alleen de eere ende
luyster, naem ende goede faem van heere Adriaen Heere-
boort professor philosophiae en subregens in het collegie
Theologie van de Ed. Groot Mog. heeren Staten van
Hollant ende West-Vrieslandt, maer oock mede van alle
syne Vrunden ende alle eerlycke burgeren deser stede
met hem kennisse en conversatie hebbende, ja soo verre
selffs dat men hem Heereboort door deselve fameuse li-
bellen gesocht heeft te stellen als een schantvleck voor
de stadt daerinne hy woont, de vergaderinge daer hy
een lidt van is, ende der religie die hy belydt, omme
al soo denselven van alle eere ende de honorable publycke
ampten, die hy bedient, te doen destitueren ende alsoo
te ruineren, waerdoor de vrede ende ruste der goede in-
gesetenen deser stadt gestoort ende menichte onlusten ende
onrusten tusschen d'eene burger ende d'ander werden ver-
wekt , alles contrarie ende in cleynachtinge van de publi-
catie in cas subject specialycken gepubliceert den 30 July
1648 voorleden, mits wel eken soo concl'. de heere ey.
dat de boukxkens hier vooren gemelt verclaert sullen
werden te weesen verbeurt, ende dat hy gedquot;. daeren-
booven sal worden gecond'. alle de overgeblevene ende
ongedistribueerde exemplaren te brengen op het raethuys
deser stede, dat voorts hy gedc. daerenboven by den
voorn: gerechten arbiteralycken sal werden gecorrigeert

-ocr page 227-

■ende oock naer gelegentlieyt ende vereysclien van saecken
gestraft, alles in conforraite van de voors. publicatie,
mitsgaders gecond'. in de costen ter saecke voors. alreede
gevallen ende noch te vallen, als oock mede te restitueren
de eerlycken vereeringe dewelcke van stadswege aen den
aenbrenger sal werden gegeven, gereserveert de heere ey.
uyt den name ende van wege de hooge Overicheyt so-
danich recht ende actie als hem uyt derselver name ten
laste van de ged'\ vermogens de beschreven rechten ende
placcaten deser Lande is competerende, omme deselve te
institueren daer ende sulcx hy te raden werden sal.

Bode mitte roede der stadt Leyden ghy sult u van
Wege my onderges. transporteren aen de persoon van
Pieter de la Court de jonge ende denselven wettelycken
insinueren dat ick den eysch ende concl. by my voor
desen 't synen laste in materie van correctie genoomen,
ende daer op noch niet en IS geantw^, raetsaem gevonden
hebben te verminderen ende te veranderen sulcx ende
gelyck uyt den bovenstaenden eysch ende concl. te sien
is; dachvaert daaromme de voors. la Court ten eynde
hy op donderdage toecomende, wesende den 18 martii,
in persoon de Cloeke negen uyren 's mergens sal hebben
te verschynen voor de Ed. Heeren die van de Gerechte
op 't raedhuys deser stede, ende dat hy aldaer op den-
selven verminderden ende veranderden eysch en concl.
sal hebben te antw. ende voorts te procederen als naer
style in materie van correctie gebruyckel. is ; laet copie
quot;^an desen voors. eysch ende relateert u wedervaren. Act.
den 17 martii 1649.

G. V. HOOGEVEEN.

1G49.

-ocr page 228-

Op ten XVIT martii 1649 's morgens de clocke acht
ujren heb ick onderges. gedachvaart Pieter de la Conrt de
jonge omme te compareren voor U myn Erentf. Heeren
die van de gerechte deser stede Leyden jegens donder-
dage eerstcomende 's morgens ten negen nyren, met die
gedagfieii. Jan de la Court, mitsgaders den eys hem voorgeh
op matery van correctie ende hem van alles copye gele-
vert; die voorges. Jan de la Court gaff tot antwoort;
ick neem die niet voor myn ende voor myji broeder aen.
Actum als boven by my

07,AS CLASSEN VAN DOUP

hocle mettie roede
1649. ')

BIJLAGE B.

Aen d'Ed. AcMhare Heren van de Geregte
der stad Lelden.

Geeft met behoorlike Reverentie te kennen Johan de
la Cour koopman alhier, hoe dat tusschen den Heer
Officier als eischer in materie van correctie ende den
su^ipliant als verweerder different is ontstaan ter sake
van seker boukien, dat by de suppliant soude syn doen
drukken ende uitgeven na de publicatie uwer Achtbaar-
heden , ende gemerkt den suppliant daar geen auteur van

Jl

1) Dagvaardingea van gelijken inhoud hebben ook gekregen ,)uhan de
la (quot;,ourt en de boekdrukker van Breeckcvelt.
Ü) Zie bl. V der Inleiding.

-ocr page 229-

is, ende niet heeft doen drukken nog uitgeven, soo meent
hy dat de gemelte Heer Officier geen actie en competeerd,
ende dewyle hy suppliant evenwel niet garen proces soude
sustineren, soo versoekt hy ootmoedelik dat uwe Acht-
baarheden met dese syne verclaring gelieven te nemen
contentement, ende daermede de proceduren van de voor-
noemde Heer Officier te doen cesseren , 't welck doende
sal de suppliant dubbeld over redenen hebben om UE.
Achb. 'te bedanken ende sig te seggen
Uwer Achtbaarheden

seer verpligte en ootm. Onderdaan,

JOHAN ÜE LA COUR.

BIJLAGE C. ')

Aan iEedele Agtbare Heeren, van den
Geregte der Stadt Legden.

Geeft met behorelyke Eerbiedinge te kennen Pieter de
la Cour de ionge, koopman alhier, hoe dat tusschen den
Heere Officier deser stede als eisscher in materie van cor-
rectie , ende den suppliant als verweerder, different is ont-
staan ter sake van seker Boukien, dat naa de publicatie
uwer Agtbaarheden by den Suppliant soude zyn laten
drukken ende uitgeven. Ende gemerckt dat naa de gemelde
publicatie wel vier schriften tegen den suppliant ende syne
naaste vrinden, in druk waren uitgegeven, sonder dat

1) Zie bl. .v der Inleiding.

-ocr page 230-

d'Autlieurs, Drukkers, ofte Boeck-verkopers waren gecau-
seert, meende de suppliant dat den gemelden Heere Offi-
cier geen actie competeren soude over een schrift, dat
tot wederlegginge der voorgaande soude uitkomen. Voor-
nementlyk dewyl de suppliant eerst geaggredieert ende
aangerandt zynde geworden, geen de minste Intentie heeft
gehad door dat Boukien, d'Eere, luister, naam ende faam
van syn Heer Swager te benemen. Maar ter contrarie dat
het Boukien toen eerst is in 't ligt gekomen, als 't scheen
dat de Eere des suppliants ende syner naaste vrinden tegen
calumnieuse schriften, die selfs naa de publicatie uitqua-
men,_ niet anders en konde verdedigt worden, komende
't selfde Boukien evenwel in 't ligt, door ignorantie des
suppliants , vermits hy van den inhoud der publicatie uwer
Agtbaarheden niet wel onderregt zynde, selfs die nog ge-
hoord , nog gelesen had ; Jaa komende 't selve Boukien in
't ligt tegen des suppliants eigen inclinatie ende met voor-
gaande presentatie door twee Eerwaarde mannen aan syjien
Heere Swager gedaan, van 't selve te sullen stuiten : Indien
syn Heer Swager mede geliefde van schryven op te honden.

Niettegenstaande heeft het den Heere Officier gelieft
de Eerste schryvers voorbygaande, den suppliant alleen
in materie van Correctie voor Uwe Agtbaarheden te citeren ;
Ende alsoo den suppliant niet garen ter sake voorschre-
ven verder proces soude sustineren, als nooit intentie ge-
had hebbende sig tegen d'Ordonnantien Uwer Agtbaarhe-
den--geid?«)«-? abusivelyk te zyn geschied. Yersekerende

dienvolgende Uwer Agtbaarheden, sig selven in toekomende
naarstelik te sullen wagten van ietwes te begaan, dat
soude mogen strekken tot eenige de minste kleinagtinge

1) Ilïer schijnen eenige woorden te ontbrelien.

s:-,' ft ■ lt; »1-nbsp;^ .f.' di.':

-ocr page 231-

uwer Aclitbaarlieden Keuren, wetten of Ordonnantiën.
Versoekende ootmoedelyk dat uwe Agtbaarlieden met syne
verklaringe gelieven te neemen contentement, ende daar-
mede de proceduren des gemelden Heere Ofiicier te doen
cesseren, dit doende sal de suppliant dubbel over redenen
hebben uwe Agtbaarheden op 't hoogst te bedanken ende
sig te seggen

Uwer Agtbaarheden

Seer verpUgte ende ootmoedige Onderdaan,
PIETER DE LA COUR.

BIJLAGE D.')

By Mr. Gerrit van Hoogeveen, Schout der stadt Leyden,
aen die van de Gerechte in materie van correctie beclaecht
synde Pieter ende Jan de la Court Coopluyden, gebroe-
deren, ende Jan van Breeckcvelt Bouckverkoper in 's Gra-
venhage , ter oirsaecke by de voorn, broeders waeren gedaen
drucken ende by den voorn. Boeckverkoper gedruckt, seec-
kere twee bouxkens geintituleert, het eene factum ofte
gerechticheyt van de huysvrouwe van adriaen Heereboort,
het andere geintituleert, Antwoort op de verdedinge van
Adriaen Heereboort, contrarie het expres verboth by die
van de Gerechten tegens het drucken van soodanige boux-
kens gemaeckt, ende op den XXX July laestleden naer
voorgaende Clockegeslach van het raedthuys deser stede

1) Zie bL VI der Inleiding.

-ocr page 232-

gepubliceert, soo liubben de gemelte Pieter ende Jan de
la Court aen de voorn. Gerechte gepresenteert twee re-
questen, bij dewelcke te weten Pieter de la Court, naer
gedaene schultkenninge, ende Jan de la Court, naer ge-
daene ontkentenisse, elk respectivelyck versoucken, dat
de proceduyren van den Schout mochte werden opgehouden
ende gcsteuytet. Welcke requesten in de vergaederinge
van die van de Gerechte voorgelegen synde, soo is by de
Burgemeesters deselfde in beden eken gegeven, of, reguart
genomen dat de voors. respective requesten ende versoucken
by.de voorn. Pieter ende Jan de la Court werden gedaen
ende gepresenteert ante litem contestatam, dat mede de
diflerenten dewelcke oirsaecke gegeven hebben tot het
schryven van de voors. bouxkens seer naer gealieerden syn
betreffende, ende als noch uytstaende, omme des te beter
te komen tot slissinge ende bevredinge van de voors.
differenten ende geschillen, of sulcx niet beter ende ge-
raetsamer was dat het proces ter dien oirsaecken den
supiten bij den Schout gemoveert, by andere wegen als'by
definitive sententie werde geassopieert ende uyt de wech
geleyt. Waerop by de voorn. Gerechte wesende gedelibereert,
hebben deselfde de voors. saecke verklaert te wezen com-
posibel, ende dienvolgende den schout deser stede geau-
thoriseert, omme over de voors. saecke met de
gedens en
supplianten te mogen transigeren ende composeeren, mits
dat door de voors. transactie ofte compositie werde geex-
tingueert ende te niet gedaen alle actiën ofte aenklachte
van wat natuyre ofte hoe die soude mogen genaemt wesen,
den voorn. Schout door ofte over het schryven van de
voors. bouckxkens competerende, dat mede den schout
van het geit 't welck hy ten dien oirsaecke by compositie
ofte transactie sal komen te bedingen, ten behouven van

-ocr page 233-

den armen sal moeten uytkeeren eene somma van twee
liondert Guldens, des soo sullen de voorn. ged »s en sup-
plianten, alvoorens tot de voors. compositie te mogen
werden ingelaeten, den Heere professor Heereboort baren
swaeger hebben te verklaeren ende erkennen te zyn een
eerlyck man; ende omme de voors. resolutie
de opgem^iten
Pieter ende Jan de la Court bekent te maecken, is goet-
gevonden dat zy beyde voor de Burgemeesters zullen werden
ontboden ende hun by deselfde (alvoorens de voors. ver-
klaeringe afgevordert ende bekomen hebbende) sal werden
bekent gemaeckt, dat die van de Gerechte de saecken
tusschen haer ende den voorn. Schout uytstaende hebben
verklaert te wesen composibel, ende dat zy dienvolgende
met den Schont daervan zullen vermogen te transigeren,
mits dat het selfde geschiede voor paeschen, op peyne
dat de voors. tyt verstreecken synde in de voors. saecke
sal worden voort gcprocedeert naer gewoonte.

Aldus geresolveert den XXII Martii 1649.

Welcken volgende Pieter ende Jan de la Court op-
t-tn XXni daeraenvolgende voor Burgemro». ontboden
ende Pieter daer alleen verschenen synde, soo is den-
selfden by BurgemreM. de voors. verklaeringe afgevordert
geworden, doch alsoo den voorn. Pieter de la Court dif-
ficulteerden dienaengaende yetwes te resolveeren, sonder
alvorens de voors. saecke met syn vaeder, (die hy seyde
buyten de stadt te wesen) te hebben overwogen ende ge-
communiceert, soo is hem by den
Burgemrcn. daartoe
tydt vergunt tot den XXV daeraenvolgende.

Ten welcken dage de voors. Piuter de la Court weder-
om voor Burgemeesteren verschenen synde, heeft aen

-ocr page 234-

(leselfde bekent gemaekt de voors. lieiu afgevorderde ver-
klaeriuge orn vele eade verscheydea oirsaecken (sonder
noclitans deselfde te verliaelen) niet te konnen doen, docli
dat in plaetse van dien by hem was geconcipieert ende
ontworpen de naervolgende schriftelycke verklaeringe:

formula sub conditione etc.

Alhoewel ick in myn eygene gewisse volkomen over-
tuycht ben , ten hoogsten verongelyckt ende geinjurieert te
zyn, soo in myn privé persoon, als in de persoonen van
myne naaste vrienden, niet te min alsoo een goet Chris-
ten gehouden is indachtich te zyn den Christelycken
lessen,
lieht uwen vianden lief, segent se die u ver-
vloeeken, doet wel die geenen die -u liaeten, ende bid
voor dengeenen die u gewelt doen ende die
m vervolgen ,
soo verklaere ick dienvolgende niet genegen te zyn haat
ofte toorn tegens mynen H'. swager te voeden, maar
dat ik neffens die geenen welcke gaarn kinderen huns
hemelschen vaeders soude syn, hem van herten
vergeVe
alle hetgeene waermede hy my geledeert heeft; biddende
God den heer dat hy het hem insgelyckx gelieve te
vergeven, opdat wy beyden soo doende erfgenaemen mo-
gen werden des eeuwigen levens.

Welcke verklaeringe by den Burgemvs. ten voors. dage
overgenomen synde, hebben deselfde opten XXX van
deselfde maent gedaen rapport aen die van de Gerechte
van hun voors. wedervaeren, ende voors. verklaeringe in
de vergaederinge van die van de Gerechte by den Secre-
taris doen voorlesen, waerop by de voorn. Gerechte zyn-
de gedelibereert, hebben d' selve verstaen , dat^ men met
de voors. verklaeringe behoort te nemen contentement,

-ocr page 235-

tilde dienvolgende goet gevonden, dat by de Bürgern'quot;,
den voorn. Pieter de la Court sal werden bekent ge-
maeckt, dat die van de Gerechte de voors. saecke hebben
verklaert voor composibel, ende dat dienvolgende met
den eersten met den schout dienaengaende sal mogen
werden getransigeert, ofte dat by faute van dien in de
voors. saecke by de voorn. Gerechte in materie van Cor-
rectie sal werden voort geprocedeert ende gedaen zul.v
als sy luyden sullen bevinden te behooren.

Welcke voors. resolutie ten zeiven dage den voorn. Pie-
ter de la Court, ten dien eynde voor Burgem™. ontboden
zynde, is bekent gemaeckt, dewelcke oock aengenomen
heeft zich daer naer te zullen gedragen.

Acium den voorn. XXX Martii 164-9.

quot;I

BIJLAGE E.

Fragmenten uit het Welvaren der Stad Leiden, welke door
den Ueer B. IF. Wttewaall in zijne
Proeve enz.
niet zijn opgenomen.

CAP. VI. DAT DE FONDAMENTEN DER POLITIE NIET STRIJDEN
TEGEN DE FONDAMENTEN DER RET-IGIE.

'/Uewyl alle menschen eerst sig zeiven, ende daarna

1) De Heer Mr. P. H. de Ia Court te Utrecht , die mij met de
moebte welwillendheid het gebruik van zijne handschrilten heeft toe-
gestaan , heeft mij tevens vergund deze nog onnitgegevene fragmenten
als Bijlage te plaatsen.

-ocr page 236-

anderen behoorden te beminnen, soo moeten de Regeer-
ders ook boven alle 't Welvaren hunner
eigen Onderdanen,
ende daarna anderer naburige menschen besorgen. Maar
omdat wy geen
Engelen, nog de Regeerders Goden zyn,
en konnen wy alle het gewenschte goed omtrent andere
menschen niet doen, nogte zy vremde Onderdaanen re-
geeren, ofte goede zinnen geven. Waardoor het dikwils
gebeurd, dat nog wy ons eigen selven, nog de Regeerders
haar eige Onderdaanen, konden beschermen, tenzy met
anderen te ruineren: en die hetselven pleegen, ifö^/erawzme
inculpatae tutelae, door noodweer, zyn aller eere waardig.
Op dese gronden en soud ik, niet alleen iemand die my
met wapenen overvald, tot bescherming myns levens mo-
gen dooden, maar dat meer is,
Indien iemand in een
hongerig belegerde stad, door gramschap vervoerd, van my,
die apparentelih met myne familie van honger zoude moe-
ten sterven, voor brooden, die hem alsoo noodsahellh waren,
begeerde te hoopen een zwaard om daar mede tegen zyn
medeborger te vegten, soude ih dat niet behooren te doen,
al was de apparentie dat hy selfs door het zwaard, of
wel daar na met zyn familie, van honger zoude sterven ?
Het is warelik zeer duister, hoe veel een ieder tot zyn
eige conservatie
moet en niet zeer klaar hoe veel een ieder
mag doen. Maar tenzy men God, ende alle naturellhe
wetten
lochenen wil, is kennelik, ende buiten twyfel'
dat men zyn eige familie, Wyf ende hinderen niet aban-
donneren mag,
maar conserveren moet, al zoude daaruyt
de ruine van een andere en meer familien ontstaan: En
nogtans moeten wy, ook van onse actiën, niet alleen
Gode
en ons eigen gewisse, maar ook der Hooge Overheid re-
kening geven; want voorwaar hoe konnen eenige civile
obligatien, tot conservatie van ons selven ingevoerd, by

-ocr page 237-

ons haar kragt behouden, als wy, alleen door de selven
naer te komen, souden te niet gaan ? Eeven eens staat
het met allen, en insonderheid onse Regeerders van Ley-
den, sy moeten ernstig wensehen enz. (Het vervolg van
dit Hoofdstuk is gedrukt in de
Proeve van den Heer B.
W. Wttewaall, bl. 149 v.)

Gap. VII. hoe vekue de overigheid tot cokseuvatie

hunner onderdaanen mag gaan.

Jaa dat meer is, 't gunt voor particulieren het ver-
foeyelikste ende goddelooste schelmstuk zoude weesen, is
dikwils voor de
Ilooge Overigheid een lofl'elike ende by
God aangenaame Heldendaad; alsoo noodweer, moderamen
incnlpatae tutelae, haar niet alleen geoorloofd is tegen
haare eige onderdaanen, maar in tyden van nood, ende
tot noodige conservatie van hare Republik, is haar ook
op vreemde Regeerders ende Onderdanen alle oflensie,ten
deesen einde strekkende, geoorloofd.Hier geld,
non
refert qua sed quo. Bolus an virtws quis in hoste requirat;
daar legt nietwes aan gelegen wat weg men inslaat als
men wel eindigt, en vermits alle menschen, die sig tegen
onse noodwendige conservatie stellen, onze vyanden zyn,
mogen die door de Hooge Overigheid bedroegen, over-
weldigd ende gedood werden.

Dit zyn die Virtutes Heroieae, deugden der Helden,
daar men op de akademien zoo veel ende met zoo wei-
nig kennisse van spreekt. En voorwaar, indien die Go3-

I) In eene kantteekening staal liicrUij : « Iiulien Ueyccrders vei'|ilii;t
zyn haar eige Republik le conserveren , soo zyn alle niiddelen , daiir
lue noodwendig , geoorloofd.»

-ocr page 238-

(lelike Helden, Mozes ende Josua, tot conservatie van
het Joodsche volk, yarö
naturali, volgens het regt van
de nature, mogten dooden alle
Cananiters', soo kan lig-
telik geloofd worden, dat de Goddelike wet ende open-
baringe haar, als executeurs der Goddelike justitie, ver-
pligt heeft te vernielen alle Manspersonen, 't zj jong of
oud, ende alle man-bekend-hebbende vrouwluiden, om
soo doende hare landen , steden ende maagden te konnen
besitten. Maar indien het selven tege het naturelik regt
streed, soude swarelik konnen werden begrepen , voorne-
mentlik door iemand die nooit in sich selven eenigen pro-
phetischen y ver heeft gevoed ,
hoe God de Heer zyn eigen ,
eeuwigdurend in ons geplant ligt, door eenig nieuw-
sehynend ligt tot duisternisse soude können maken; de-
wyl het een nooit door het ander vernietigt, maar wel
verbeterd schynd te konnen werden.
Immers is waaragtig
dat het zelven , voor de gemene Israëliten, geen particu-
liere inspiratie hebbende, een ongelovelike ende zeer harde
zaak zoude geweest zijn,
te moeten gehoorsamen aan
Mozes ende Josua, in tgunt zy tegen het ligt der nature
quaamen te gebieden.
Namentlik, te dooden volkeren, soo
goed,
ende onnosele kinderen, heeter als sy selfs waren,
daarenboven souden bygevolge alle de Israëliten met
waarheid, op het naturelik ligt wel gefondeerd, voor on-
naturehke, wreede ende goddelose menschen onder de
Heidenen hebben konnen werden uitgekreeten.
quod alü
in me, id - mihi in alium Heet,
dat een ander op my,
is my op een ander geoorloofd, is niet min waaragtig,
als,
quod tili fieri non vis, alteri ne feceris, Doet
eenen anderen niet, 't gunt gy niet wild dat een ander
u doe. Ende even soo waaragtig is ook, dat men op
een ander gebruiken mag alle wapenen, die hy op ons,

-ocr page 239-

iu soodanige gelegendlieid, gebruiken zoude; tenzy men
in den natureliken stand den eenen mensche boven den
andere eenig voorregt toeschrijven wil; ende ten zy men
zegge, dat hier geen rigtsnoer van eenige billikheid ge-
vonden kan worden, maer dat men regtveerdigen moet
alle daaden, die God met een goede uytkomst kroont,
in gevolge van het spreekwoord:
Magnum etfelixscelus,
virtus vocatur —
Gelukt het wel, soo is 't Eomeinsch,
soo niet, een schelm-stuk. Dat verre zy. — Immers is
kennelik dat de Hooge Overigheid, buiten alle particu-
liere revelatie, ende boven alle geschreve wetten zynde,
allesins het naturelik regt gebruiken mag, sonder eenige
andere wetten, dan die de nature leert, onderworpen
te zyn.

Cap. YlII. van 't gunt de eegeeiideiis der stad t.ei-

den omtrent sig selven moeten doen.

Met deese maximen soude Leiden op zeer teere mid-
delen van subsistentie lang können staan, voornementkk
indien de Eegeerders zig niet alleen,
ten aansien van
een derde,
wel dragen; maar op hun eigen zelfs ook
zorgvuldig arbeiden, altyd indagtig zynde hunne
egge
haat-
ende eer-sugt soo in te toomen, dat zy niet ge-
dyen, tot deeser noodige fondamenten omwerpinge, ende
verstrooyinge van zoo veele duysenden Onderdaanen, nu
met eerlike, gevarelike en beswarelike middelen aan den
kost geraakende, ende daarenboven zoo veele tot bescher-
minge der Republike contribuerende. Het welk des te
noodzakeliker is, dewyl door dat versuim, de ondergang
der Regenten en hunner afkomelingen daarop zoude moe-
ten volgen, waar voor
zy, in plaetse van beklaagd ende

-ocr page 240-

geliolpen te worden, verdienen zouden van God ende den
menschen vervloekt ende gestraft te zyn.

Cap. LXVIT. iemand dook wetten van de eegeekinge ïe

seclxjdeeeen is den kegeerdells zeeii schadelik.

Vermits in welgestelde Aristocratische Rageeringen,
daar niemand uit kragt van geboorte, maar yder door
keur, toe is geregtigd; de keur behoort te vallen op de
bequaamsten, ende het een seer aanstootelike saake is,
dat iemand soo veele van zyn eige bequaamheid tot de
Regeeringe, sig laat voorstaan; dat hy voorbvgegaan
weesende, soude durven seggen verongelykt te zyn: soo
is het aan de andere zyde ook een zeer aanstotelik, ende
gansch gevarelike saake;
dat een klein getal mensehen
oopentlik door wetten derft verklaaren, dat zy alleen
tot de Regeering bequaam, ende geregtigd zyn.
Want
alle die soo doende door wetten gesecludeerd werden,
alsdan door een gemeen interest teegen de Regeerders
worden aaneengekoppeld; ende scliynen de gesecludeerden
alsdan, met ecren te konnen vergelykenissen maken, tus-
schen de bequaamsten uit den hare, ende de onbequaam-
sten onder de Regeerders. Ende als de steden zeer volk-
rijk , ende de Regeerders ofte pretendenten tot de Regee-
ring, in zeer kleinen getale zouden wesen; gelyk dat
beiden hier ter stede zoude zyn, — soude hetselven een
zeer gevarelike, — ende voor de Regeerders een ruineuse
saake werden bevonden: indien door eenig geval, deese
geaffronteerden, ende teegen de Regeering misnoegde Bor-
gers , quamen by een te vergaderen ; Want die vergadering
alsdan niet zoude sclieydcn, sonder eenige essentiele eiule
groote veranderingen in de Regeering te hebben gemaakt.

Ende dienvolgende, soo is in alle manieren noodzake-

-ocr page 241-

lik voor den Regeerders; dat zy het dessein van de
Regeeringe aan haare familien vast te mahen, als het
grootste secreet der Repuhlilce, in haaren horst smooren;
niet alleen omdat het naar meineedigheid sehynd te
smaaken, dat men een generale eed, van den beqnaamsten
voor deeser steede Regeering te sullen kiesen, bepaald tot
zjn eigen particulier voordeel: maar ook,
omdat haare magt
des te meer arhitrair, ende grooter is, als de selven door
geen loetten in het Iciezen hepaald werd.

Daarenboven sal men klarelik zien, soo lang eenig
considerabel voordeel aan de Regeering vast is, dat dit
gemeen interest, alsoo kragtig als eenige wet, de Re-
geering aan de regeerende familien zal vast maken: Ende
daar de Regeering schaade soude konnen geven, sullen de
Regeerders, geljk als voor deesen, de magistrature ook
door nieuwe seeven-jarige poorters konnen doen bedienen.

Eindelik is ook waaragtig, dat die nu in voorspoedige
tyden, door deese vrye keus worden voorby gegaan,
weesenden in grooten getale, daar door des te min reeden
hebben, om misnoegd te wesen, dat men haar in het
kiesen van een ofte weinig persoonen, heeft over het
hoofd gesien; tenzy deselven, de naam van bespottelik
laatdunkende, ende onverdragelik eergierig verdienen: Be-
halven dat veele sig met die ydele hoop, van gekoosen
te sullen , of mogen werden, voedende, daardoor de Re-
geeringe des te meer toegedaan zyn.

Sulks in alle manieren klaar is, dat de Regeerders
door een arhitraire heur, haare partyen verminderen,
ende magtelooser mahen
: vermits deselven soo doende,
veel meer werden gedeeld; Ende
dat sy ter contrarie,
veel meer ingesetenen, suo in voor, als tegenspoedige
tyden, aan de regeeringe verpligten.
Waardoor dese forme

-ocr page 242-

van regeeringe, gewisselik langduriger sal wesen, ende
de voordeelen der Regeeringe veel seekerder in hare fami-
lien sullen werden gecontinueerd.

Gap. LXXTX. Dat een Onderdaan moet te vueeden zyn

met de kegee1u;ng , hoe gebrekkig die ook zy.

Dus gesprooken hebbende van tgunt tot Jiet welvaaren
der onderdaanen en Regeerders behoord
schynd nog te
resteren,
dat men de gedagten eigentlih over de Regee-
ringe deser stede late gaan
, ende met een aanwyze , dai
de regeering in zoo eeri ongelyhe heersching van zoo wey-
;(nbsp;nig mensehen niet bestaan kan,
menscheliker wyze ge-

. jnbsp;sprooken , omdat die dominatio paucorum, mdjen zy te

conservere is, niet kan worden staande gehouden, dan
met alle voordeelen der Regeeringe over alle de Leeden
gelyJceliJc uit te deelen.
En de Genereusen, die haar
eige magt ten voorbede der
vryheid ende des Vaderlands
souden willen verminderen, sullen in dcese boose wereld
nooit zoo veele in getale zyn,
dat zy de ambitieusen
souden können overstemmen
, waarom die ongelyhe magt,

......(/) ende menschelike begeerlikheid, gewisselik eenmaal

zal uitbersten, soodanig dat de swakste party, door der
sterker geweld ende Tirannie sig genoodzaakt sal oordeele
de onderdaanen te hulp te roepen.

Sulks het dienstig zoude schynen te zyn wel te over-
leggen,
of deese regeeringe niet zoude te brengen zyn
tot een onveranderlik geruster, ende gemakkelikerforme,
soowel voor de Regeerders als voor den Onderdaanen
maar dat komt niemand toe als den Regents zelfs, cn
hoewel ik misschien daar meer van heb gesprooken als
myne conditie betaamd, soo is dat niet geschied,
met

-ocr page 243-

voornemen om myn VaclerlMul te bescliaadigen, want voor-
waar ,
altyds sal ik vervloeken een onderdaan die veran-
dering in de Begeeringe tragt te hrengen
; al wat hy doen
moet, is God om een goede regeering bidden, ende sig te
vreede houden, met zoodanige als die is.
Genereuse,
Voorsigtige ende Goedaardige Regenten, können somtyis
daar ietwes goeds in doen,
maar goede gelegenheid moe-
ten zy daartoe afwagten; want by mislukken, ruineren
zy gemeenelik haar selven, ende haare getrouwste vrien-
den , alsmede de eerlikste Burgers, ende
de Boose alsdan
de regeering alleen inkrygende fatsoeneren die naar haare
verkeerde passien.
Waarom het misschien de Regeerders
zelfs ongeraden is, daarna te fragten. Wel doen zy die
grooter verloop beletten. Volgens het Monnike spreek-
woord: Qui vult bene et feliciter vivere, semper bene
^ loquatur de domino priori, faciat officium suum taliter
qualiter, et sinat mundum vadere sicut vadit.

Die de wereld laat hebben zyn loop

Heeft in het eind de beste koop.
Want mnlta scire, pauca exsequi, veel weeten en weinig
doen, is een der beste en noodsakelikste maximen in de
politie. Sulks men gewisselik allen onderdane als een zeer
noodsakelike en misschien ook den Regeerders als een
seer heilsame lesse Wel soude
mogen inscherpen het rymtjen
des Heeren van Pibracq : *)

1) Vgl. dc Consider alien van Staal ofle l'olitijke Weegschnal, bl.
681, waar hetzelfde versje wordt aangehaald, maar de voorgaande
monniken-spreuk anders wordt vertaald. Het laatste Hoofdstuk van dit
werk komt zeer wel met dit LXXIX van het
Welvaren overeen , het-
geen het vermoeden bevestigt, dat Pieter bij de uitgave van de wer-
ken van zijnen broeder daarin veel heeft veranderd en bijgevoegd. Zie
B W. Wltewaall, Proeve, bl. XVIU.

-ocr page 244-

Aime lestât tel que tu le vois estre,
S'il est
Royal aime la Royauté;
S'il est de
peu ou bien Communauté
Aime l'aussy car Dieu t'y a fait naistre.

Hebt gy een Heer zoo voeg u na zyn Wet:
Syn
weynigen aan 't hoogste roer geset,
Of geld de
Borgerstem ? smaalt niet, dank God
Die u daar levens gaf of vryheids lot.

-ocr page 245-

T 11 E S E S.

T.

Probanda mihi videtur eorum opinio qui statuunt,
justam causam in traditionibus necessariam aliud non
esse quam voluntatem domini, negotio vel facto decla-
ratam.

II.

Locator non habet jus pignoris in frivola secundi con-
ductoris, neque habet pignus pignoris.

III.

Pactum non est naturalis obligatio.

IV.

In legibus nostris interpretandis ratio quidem saepe
habenda est grammatices, non ita tamen ut logicen aut
historiam superet.

-ocr page 246-

178
V.

Statuta personalia peregrinum in patria nostra sequuntur.

VI.

Uxor renuntiare non potest communioni damni et lucri.

VIT,

Tn fideicommissariis hereditatibus jus exspectantis pen-
det a morte fruentis.

VITT.

Nec facto nec jure opus est ut in societate mercatoria,
quae sub ratione sociali contrahitur, ipsi socii decoctores
iiant, quoties ipsa societas in eam conditionem incidit.

IX.

Si dies solutionis in cambio non sit expressus, sol-
vendum est ad
msim, non ad usxm qui dicitur.

X.

Reus absens condemnatus impensas ofterre debet, si in
oppositionem veniat.

XI.

Libertas publica est munimentum libertatis civilis.

-ocr page 247-

179
XIL

Janus de Witt liaud improbandus est, quod in Gui-
lielinum III avitam Gubernatoris dignitatem conferri no-
luerit.

XllL

Poena mortis nec justa est nec necessaria.

XIV.

Jus appellandi ad causas quoque criminales extenden-
dum est.

XV.

Nostram facimus sententiam Jurisconsult! de leBidart
de Thumaide (des vices de la législation pénale Belge,
Mons 1843, p. 162:) '/Le juge d'instruction ne devrait pas
être admis à de'poser, comme témoin, dans une procédure
criminelle ou correctionnelle faite par ses soins, et sur
des faits dont il n'a eu connaissance qu'en sa qualité
de magistrat chargé de l'instruction.//

XVL

Usus navium praedatoriarum improbandus est.
XVIL

Placita oeconomo-politica, quae defendit Petrus de la

-ocr page 248-

Court, acerrimus licet liberae imlustriac in patria sua
propugnator, nituntur theoria bilancis sive trutinae mer-
catoriae, quam vocant.

XVIII.

Mercatura interna divitias auget.

XIX.

Male statuunt, qui opiticum fabrorumve peregrinorum
operas conducere vetant.

XX.

Tributum, quod tantum reditus premit, (inkomen-be-
lasting) cetera tributa et vectigalia excipere nequit.