van het optreden van
HET CLASSICAAL BESTUUE VAN GOUDA
TE OUDEWATER.
met
EEN WOORD TOT VRIEND EN VIJAND
doou
Oudewater; — E. C. liAlOIS. — 1887.
-ocr page 2- -ocr page 3-f
van het optreden van
HET CLASSICAAL BESTUUR VAN GOUDA
TE OUDEWATER.
met
EEN WOORD TOT YHIEND EN YLTAND
doob
Ds. W. F. A. WII^OKEL.
oudbwateb. — E. C. EAHMS. — 1887.
3/C/oi
-ocr page 4-VOOR W-Ö O R D.
Volgens belofte zenden wij deze bladen in het licht,
iquot;. om eenige beschuldigingen af te wijzen, 2quot;. om de ge-
meenteleden van Oudewater in de gelegenheid te stellen,
om te oordeelen over de dingen, die ten onzent op kerkelijk
gebied hebben plaats gehad, waartoe ons „kort verhaalquot; moest
worden voortgezet, 3«. om een woord tot vriend en vijand
te richten.
Oudewater , ^
16 April 1887.nbsp;.....
VERWEER.
Door de gebeurtenissen van den laatsten tijd zijn, na het
verschijnen van ons „Kort Verhaalquot;, drie schrijvers aan den
arbeid gegaan.
Ds. Margadant heeft de pen opgevat om een „Protestquot;
tegen mijn boekje in te dienen; de Heer M. is komen
verklaren, dat hij in de „Groote Kerkquot; als „een rots te
midden der barenquot; moest blijven staan; terwijl „een kerk-
voogdquot; een stukje in de Gouwenaar schreef.
Het geschrift van Ds. M. viel mij nog al mede. Het ge-
rucht ging, dat Z.W.E. mijn geschrift over de voorloopige
schorsing geheel „leugenachtigquot; genoemd had. Nu was ik
mij niet bewust opzettelijke onwaarheden d. w. z. leugens te
hebben neergeschreven. Geen wonder daarom, dat ik met
zekere nieuwsgierigheid het boekske van Ds. M. ter hand nam.
En welken indruk kreeg ik er van? Dat Z.W.E. over de
hoofdzaken is heen gegleden en zich uitgeput heeft in het
aanwijzen van „onnauwkeurighedenquot; in mijn brochure. Wij
willen eens onderstellen , dat Ds. M. in al die opmerkingen
gelijk heeft; maar de vraag is, kan hij daarmede zijne hou-
ding goed praten ?
êiSSü
-ocr page 6-Laat ons de hoofdpunten eens nagaan. Wij willen aan-
nemen , dat Ds. M. zonder boos opzet mij de punten van
behandeling voor de te houden kerkeraadsvergadering schrif-
telijk heeft laten opgeven; maar hij heeft toch den moed
niet om te verklaren, dat hij mijn briefje niet in de verga-
dering van het Classicaal Bestuur van Gouda bracht. En dit
is juist het fijne puntje, waar het op aan komt. Ik wilde
laten uitkomen, dat Ds. M. de bewerker van mijne schorsing
is geweest. Of ik in plaats van Maandag, Dinsdag heb
geschreven doet niets ter zake. In elk geval is Ds. M. mijn
briefje welkom geweest; hij heeft er althans gebruik van
gemaakt als bewijs tegen mij. Indien dit niet het geval
ware, dan zou hij het wel hebben geschreven, daar ik open-
lijk verklaard heb, dat ik het hoofdstuk „Wie is de bewer-
ker?quot; zou terugnemen, als Ds. M. mij kon aantoonen, dat
mijn briefje niet in de vergadering van 't Classicaal Bestuur
ter sprake.kwam.
Op mijn beweren, dat men mij om het bijwonen van
't Geref. Kerkelijk Congres heeft geschorst, zonder dat men
bewezen heeft, dat ik er tegenwoordig was, antwoordt Ds. M.,
dat ik als man van karakter dan maar tot de Classicale
Heeren ronduit en ridderlijk had moeten zeggen, dat ik er
niet geweest was.
't Is wat fraais ! Hoe kan ik dit verklaren, als er een paar
mannen op mij afgestuurd worden, die in last hebben mij
enkel de vragen voor te leggen: „Zult gij niet langer trachten
de gemeente van Oudewater van het Synodaal verband los
te scheuren, en herroept gij de verklaring op 't Congres te
Amsterdam afgelegd?quot; Mijn schuld was dus volgens het
Classicaal Bestuur uitgemaakt. Het was niet: „Zijt gij te
Amsterdam geweest?quot; Maar: „Herroep wat ge te A. ver-
klaard heb.quot; Dit weigerde ik. Op welke gronden ik dit
niet verlangde te doen, heb ik niet verklaard, of liever niet
kunnen verklaren. Toen ik eenige bezwaren tegen het ge-
slagen vonnis wilde opperen, voegde ouderling v. d. Zwalm
mij toe: „Met die praatjes hebbeu we niets te makenquot;, en
toen ik na dezen te recht gewezen te hebben, wilde voort-
gaan , interrumpeerde mij weder Ds. Hulscher. Daarop ant-
woordde ik: „Het zal mij toch wel vergund zijn officieus het
een en ander op te merken.quot; Dit werd mij dan ook ver-
gund, of liever ik ging maar door. Van het gesprek, dat
hierop volgde is niet de minste aatiteekening gehouden. Mag
dit wel bij een verhoord
Het zou wel eigenaardig geweest zijn, indien de hoofdinhoud
van 't gevoerde gesprek ware opgeteekend, dan stond in de
archieven van 't Classicaal Bestuur geboekt, dat Ds. Winckel
aan Ds. Hulscher vraagde om één geestelijken zegen op te
noemen, dien men tot hiertoe onder de Synodale organisatie
genoot en dien quot;men zou missen , wanneer men deze verwierp ,
en dat laatstgenoemde gezant van 't Classicaal Bestuur hierop
het antwoord moest schuldig blijven. Ik verklaarde nog,
dat de Synode wel goede diensten deed als trechter, waarin
de Minister zijn geld werpt, terwijl wij er onder staan om
het op te vangen.
De H.H. Hulscher en V. d. Zwalm hebben ds. M. nog
meegedeeld, dat ik hun zou gezegd hebben: „Ik zal nu Ds.
M. zooveel tegenwerken als ik kan.quot; Waarheid is, dat ik bij
het einde van 't gesprek op het Classicaal Bestuur van Gouda
de verantwoordelijkheid wierp voor de verscheuring van deze
gemeente en verklaarde, dat mijn ambtgenoot mij eens ver-
weten had, dat ik tegenover hem stond, hetwelk ik ver-
klaarde nooit het geval geweest te zijn, doch dat ik nu
tegenover hem moest gaan staan. Ik houd mij overtuigd,
dat naarmate ik in deze getrouwer mag zijn, naar die
mate ook het optreden van 't Classicaal Bestuur en van zijn
Scriba, alhier minder kwaad zal stichten.
Ds. M. tracht in zijn boekje wel eene andere wending te
geven aan zijne verklaring, dat hij zou willen medewerken
om met de Synodale organisatie te breken (ingeval van
conflict met een Hooger Bestuur, want daarvan was toch
sprake) indien de gemeente maar meer één was, doch al de
toen aanwezige kerkeraadsleden kunnen het verklaren, dat
hij gesproken heeft in den door mij aangeduiden zin.
Ds. M. beschuldigt mij voorts dat ik van den beginne af
tegenover hem heb gestaan. Als bewijs wordt aangehaald,
dat ik het „bestaanquot; heb op een Zondagnamiddag te doopen,
terwijl hij des avonds dat Sacrament zou bedienen. Is Ds. M.
vergeten, dat ik hem uitdrukkelijk heb verklaard, dit met
niet de minste kwade bedoeling te hebben gedaan? Wat
andere beschuldigingen betreft, kon de voorloopige uitstelling
van het H. Avondmaal ooit eene daad van vijandschap
tegen Ds. M. zijn? Dit uitstel was geboden, omdat ik in
mijne consciëntie overtuigd was, dat de bediening niet mocht
plaats hebben dan na gehouden censuur, waartoe nog eenige
voorbereiding noodig was.
Ook wordt mij tot een grief gemaakt, dat ik geen gezangen
heb laten zingen. In mijne correspondentie met Ds. M.,
vóór mijne komst te O., sprak ik uit, dat, volgens Gerefor-
meerd kerkrecht, het gebruik der z. g. Evangelische gezangen
bij de godsdienstoefeningen niet te verdedigen is en dat ik
ze wenschte af te schaffen, doch dit hefst deed in overeen-
stemming met mijn aanstaanden ambtgenoot, daar ik niet
gaarne eenige meerdere hoorders zou willen trekken dan hij,
door het weglaten der gezangen. Daartoe liet Ds. M. zich
niet vinden, en ja, toen heb ik verklaard in een mondeling
onderhoud, dat ik ze zoolang wilde behouden tot mij zou
blijken, dat door ze weg te laten, de stichting der gemeente
zou bevorderd worden. Na dit gesprek werd het mij echter
duidelijk, en de ondervinding zette hierop het zegel, dat
het 't beste was ze bij mijne intreeprediking terstond weg te
laten. Gesprekken met belangstellende vrienden deden mij
dit beseffen, en ik achtte mij tegenover Ds. M. vrij, omdat
ik het laten zingen van gezangen afhankelijk had gesteld
van bovengenoemde voorwaarde.- Van die daad heb ik tot
hiertoe geen berouw gehad, al wil ik bekennen , dat ik wijzer
gedaan had, in het geheel niet met Ds. M. over deze zaak
te spreken.
Dat Ds. M. al zeer weinig hoop heeft gehad, dat ik ge-
zangen zou opgeven, blijkt uit het volgende. Toen ik een
dag voor mijne schorsing den Heer G. V. d. Lee vraagde,
waarom hij zich toch nooit onder mijne prediking liet vinden,
antwoordde deze mij: „omdat u geen gezangen laat zingen.quot;
„Maar waarom dan niet bij mijne intrede tegenwoordig ge-
weest?quot; vraagde ik weder. „Ik wist dat u ze niet zou laten
zingen,quot; luidde het weerwoord. Dat kon de heer V. d. L.
niet weten van mijne vrienden, daar ik hun niet de minste
toezegging had gedaan.
Verder op deze zaak in te gaan zou mij te veel woorden
over eene bijzaak doen verspillen, en we hebben zooveel
belangrijker dingen te bespreken.
Onedel is echter de handelwijze van Ds. M., waar hij
meedeelt, dat hij mijn schrijven in dezen niet laat drukken,
omdat het „vertrouwelijkquot; is. En dit terwijl hij een groot
deel van den inhoud, bovendien nog uit zijn verband gerukt,
toch mededeelt!
Deze handelwijs is óf dom óf laag.
-ocr page 10-Dom, wanneer Ds. M. het „vertrouwelijkquot; boven een schrij-
ven niet geschonden acht, wanneer een groot deel van den
inhoud of liever de hoofdinhoud er van wordt publiek gemaakt.
Laag, wanneer de bedoeling is, om de verdenking te
doen geboren worden, als zou ik, behalve de verwrongen
medegedeelde uitlatingen, nog andere dingen geschreven
hebben, die mij in een slecht daglicht konden plaatsen.
Ter kwader trouw is verder Ds. M.'s mededeeling van het
gesprek, volgens bl. 13 van zijn protest, tusschen ons gevoerd.
Daarin doet hij het voorkomen, alsof ik te kennen had ge-
geven , na te gelde gemaakt te hebben wat te gelde gemaakt
kon worden, mijne roeping als Bedienaar des Woords te
willen verlaten. Alles wat Ds. M aldaar vermeldt is waar,
maar hij verzv/ijgt hetgeen ik er bij gevoegd heb, namelijk
dat ik, wanneer de gemeente mij niet kon onderhouden, ik
nog kon pogen te doen als Paulus, die als tentemaker zijn
brood verdiende en toch zijn ambt als apostel bleef vervullen.
Ik zou Ds. M. na dit gesprek hebben overgegeven aan
„het verderfquot;. Meent Z.W.E. dat hij dit kan opmaken uit
mijne aanhaling van het woord: „die in het vleesch zaait,
zal uit het vleesch verderfenis maaien?quot;
Dan heb ik hem daarin niet overgegeven, maar hij heeft
zich zeiven daarin geworpen. Aan welke zijde zou Z.W.E.
staan, wanneer bij aanname van de Dordsche kerkenorde
landstractement, gemeente toelage, kinder- en academiegel-
den, vacatuurpenningen eu belooning voor het zitten in het
moderamen van de Classis, verzekerd bleven; terwijl zij bij
het handhaven van „de Reglementenquot; der Ned. Herv. Kerk
verloren moesten worden? Zou Ds. M. voor het behoud
der Synodale Reglementen al die voordeelen wagen?
Wat ik over den „handdrukquot; heb geschreven moet ik
-ocr page 11-handhaven. Met eenige verdraaiing verhaalt Ds. M. eigenlijk
hetzelfde, wat ik er van heb gezegd.
Valsch was en blijft het handgeven.
Ds. M. verschuilt zich in zijn „Protestquot; niet meer achter
't Classicaal Bestuur, gelijk hij deed op den kansel, maar
achter de missive van de Synodale Commissie. Doch zelfs
dit schrijven getuigt tegen hem, zoowel als tegen Ds. Swaan
en de andere leden van het Classicaal Bestuur van Gouda.
De Synodale Commissie schreef toch voor, om allen die
vermoed werden 't Gereformeerd Congres te hebben bijgewoond
ie hoeren en c. q. hun pertinent af te vragen, of zij bij de
gegeven verklaring bleven „volhardenquot; en zoo ja , over de
betrokken persoon de voorloopige schorsing uit te spréken.
De Heeren van 't Classicaal Bestuur van Gouda hebben
zich echter nog synodaler willen betoonen dan de Synodale
Commissie. Zij gingen eerst schorsen en toen niet eens
hooren, maar afvragen: „wilt gij herroepen of nietquot;, zonder
vooraf te vragen: „zijt gij al dan niet schuldig?quot;
Zij hebben zich nog schuldiger gemaakt, dan het hen aan-
hitsend collegie. Wat een moderne Synodale Commissie niet
aandurfde, hebben zij, die zich orthodox of Gereformeerd
noemen gedaan!
Het Classicaal Bestuur van Gouda heeft reeds zulk £en
treurige vermaardheid verkregen. Ds. Pop van Hagestein
deelde eenige maanden geleden mede, dat hij geen lid meer
wilde blijven van genoemd Bestuur, ook omdat een der leden
van de vergadering had verklaard, dat „zijn vingeren jeuktenquot;
om de Gereformeerden te recht te zetten.
Wat kwamen toen Ds. Swaan en Ds. M. per advertentie
in „de Herauf verklaren ? Dat hetgeen Ds. Pop mededeelde
niet in hunne vergadering was gezegd.
Had Ds. Pop dan een leugen neergeschreven?
De zaak was deze. Niet gedurende de officieele vergade-
ring, maar terwijl de Heeren een oogenblik pauseerden, om
in hetzelfde lokaal een broodje te nuttigen, had Ds. Swaan
deze liefelijke woorden geuit.
En nu op nieuw heeft hetzelfde bestuur, geschonken ver-
trouwen te leurstellend en misbruik makende van macht,
het „bestaanquot; om op een predikant tegen wiens wandel geen
bedenkingen waren gemaakt, een artikel toe te passen, dat
tot wering van zedeloosheid is gemaakt. Zoover wilde zelfs
de Synodale Commissie niet dat men ging. Daarvoor hebben
de rechtzinnige kerkeraadsleden o. a. van Oudewater en
Waarder hen niet op het kussen geplaatst. Ze zijn door
toedoen van deze mannen leden van 't Classicaal Bestuur
geworden. De macht die hun in de handen werd gegeven
hebben zij in de eerste plaats tegen hunne broeders gekeerd!
In den beginne schijnen de Heeren Swaan en Margadant
c. s., anders gewild te hebben. Zij weigerden eenmaal om
het beroep van een modern predikant goed te keuren. Maar
toen de Heeren van het Provinciaal Kerkbestuur van Z.-Holland
hen bevalen den weg voor den modernen predikant om
in de Classis te komen te effenen, hebben zij het hoofd in
den schoot gelegd.
Een paar jaren later heeft datzelfde Bestuur den treurigen
moed, om tegen een leeraar, die de Geref. leer belijdt, met
schennis der Reglementen, een vonnis te vellen, terwijl de
Synodale Commissie althans op fatsoenlijker behandeling aan-
drong.
Ds. M. laat den Synodalen maanbrief nog drukken, doch
schijnt niet eens te vermoeden, dat dit stuk door twee
moderne predikanten geteekend, hem en Ds. Swaan c. s.
brandmerkt.
God zal op zijn tijd komen um over deze dingen bezoeking
te doen.
Zeiden we ten onrechte, dat de Synodale organisatie reeds
zoovele kaïakters heeft bedorven?
We kunnen van het boekje van Ds. M. afscheid nemen.
Echter niet dan nadat we even hebben aangetoond waarover
Ds. M. O. a. zwijgt.
In zijn „Protestquot; wordt geen woord gezegd over het door
hem gezonden adres aan de geschorsten te Amsterdam. Wij
hebben het ondervonden, dat veler vijandschap tegen de
Geref. belijdenis voortholt als een snelle afloop der wateren.
Doch het is toch wel wat al te kras, dat men in 't voorjaar
van 1886 plechtig aan zijne „broedersquot; te Amsterdam betuigt
Je lang is geduld, dat belijders en bestrijders onder ééne
vlag zouden varenquot;-, terwijl men in 't voorjaar van. 1887
keer op keer te kennen geeft, dat de Ned. Herv. Kerk eene
„volkskerkquot; is, d. i. eene kerk, waarin alle richtingen moeten
worden geduld?
Gezwegen wordt eveneens over mijne herhaalde verkla-
ring, ook mondeling aan Ds. M. gegeven, dat ik het Syno-
daal verband niet wilde verbreken, eer dat een hooger Be-
stuur mij tot iets wilde dwingen, dat tegen Gods woord
zou zijn.
Een enkel woord ten slotte over een ingezonden stuk van
„een kerkvoogdquot; te vinden in de Goudsche Courant van
16 Maart 1887.
Dit stuk wemelt van onwaarheden. Maar de grofste is
wel de bewering, dat ik door twee kerkvoogden „broederlijkquot;
gewaarschuwd ben, om niet langer voort te gaan, met de
gemeente te „verwoestenquot;. Waarheid is, dat de Heer A. Uijten-
bogaardt, mij gansch niet op broederlijken toon heeft toege-
voegd, dat hij „de reglementen zoolang ze zullen bestaan,
zou handhaven, en dat, zoo ik een anderen weg wilde be-
wandelen, ik zijn advies niet noodig hadquot;.
„Broederlijkquot; zou het geweest zijn, indien hij, aan mijne
uitnoodiging, om zoo men meende het voorloopig uitstellen
van het Avondmaal niet te kunnen billijken, mij dan er
over te komen spreken, gevolg gegeven had. Doch hij is
niet verschenen.
Is dit soms broederlijk?
De Heer V. d. Lee heeft mij \ evenmin] broederlijk ver-
maand. Deze kerkvoogd beloofde mij wel, met kerkvoogden
te zullen spreken, of zij in mijn voorstel zouden willen tre-
den, om met Kerkeraad en Notabelen eene vergadering te
houden, ten einde te zien, of men in geval van conflict met
den Kerkeraad ééne lijn zou kunnen trekken. Bovendien
beroemt hij er zich op mij bij het Prov. Kerkbestuur te
hebben aangeklaagd!
Over het blaadje van den Heer H. M. meenen wij te
moeten zwijgen. Wanneer hij eens uit zijn wolk zal zijn
nedergedaald, zal er met hem te spreken zijn.
DE WEG GEBAAND DOOR DEN VIJAND.
De samenkomst met de Classicale Heeren had dns tot
niets geleid. Ik was en bleef provisioneel geschorst, zoo
ook de B.B. Van Baren en Hofland die gemeend hadden,
niet voor de Commissie te moeten verschijnen.
Den volgenden morgen (Zaterdag) ontvingen de niet ge-
schorste Kerkeraadsleden een briefje van Ds. Margadant,
waarin zij opgeroepen werden, om ten 2 ure ten zijnen
huize kerkeraadsvergadering te komen houden. Hierin namen
de meesten geen genoegen en deden daarom Ds. M. weten,
dat zij alleen vergaderen wilden in het gewone lokaal. Daarop
werd de koster weder uitgestuurd, om tegen 4 ure de
Kerkeraadsleden in de consistoriekamer ter vergadering te
roepen.
Daaraan werd gevolg gegeven; alleen ouderling Verweij
kon de vergadering niet bijwonen.
Dat de eerste ontmoeting met Ds. M. niet vriendelijk
was, spreekt van zelf. De leden van den Kerkeraad wisten
te goed, hoe ik raet Ds. M. had omgegaan, om niet ver-
ontwaardigd te zijn over de verraderlijke handeling, die het
Classicaal Bestuur tegen mij had ondernomen, waaraan Ds. M.
.J il
rainstens medeplichtig was. Men weigerde hem dan ook de
hand.
Ds. M. wilde het laten voorkomen , alsof hij de ouderlingen
en diakenen rnaar eens had samengeroepen, om hen kennis
te doen nemen van de schorsingsstukken en hen mede te
deelen, dat hij als consulent was opgetreden.
Hierop toonde men hem het convocatiebillet, hetwelk
duidelijk bewees dat eene vergadering was samengeroepen
en niet een „onder onsje.quot; Dit moest Ds. M., hoewel
schoorvoetend, toegeven. Daar echter slechts 6 leden aan-
wezig waren en de vergadering dus onvoltallig was, moest
zij verdaagd worden. Men bepaalde, dat de vergadering op
nieuw tegen Woensdag 2 Maart ten 6 ure n. ni. zou uitge-
schreven worden.
De ingekomen stukken werden echter officieus medegedeeld
en daarna gingen de Kerkeraadsleden bedaard en vredig
naar huis, zonder dat de in de kosterskamer zittende politie
behoefde op te treden. Bij het heengaan gaf de boekhouder-
diaken nog te kennen, dat het noodig was eens te spreken
over diaconiezaken, daar hij onder de huidige hachelijke
omstandigheden ongaarne voorschotten uit eigen middelen
wenschte te doen, zooals hij vroeger meermalen deed.
*'
■ i
Wij besloten, den volgenden Zondag in de lokalen der
Chr. school Bijbellezingen te houden.
Onder welke gewaarwordingen wij dien Zondag naar dit
lokaal opgingen, valt moeielijk te beschrijven. Zij, die onze
eerste samenkomst in onze school hebben bijgewoond, zullen
die ure niet spoedig vergeten. Schoon ik den vorigen dag
geen uur had gehad om rustig te overdenken wat ik zeggen
zou, werd mij gegeven te spreken. In mijn toespraak begon
ik te verklaren, dat ik vrij uitging voor de menschen, dat
IS
mij door het Classicaal Bestuur grievend onrecht was aan-
gedaan ; doch dat wij met de gemeente schuldig waren voor
God. Ik beleed, dat wij door onze zonden, welke wij jaren
op jaren hadden opeengestapeld, uit het ons wettig toekomend
erfdeel waren verdreven. In veler oogen kwamen tranen en
toch moesten velen verklaren, dat het hen ^oed geweest was
aan deze plaats.
Als inleiding voor de lijdensprediking overdachten wij de
verheerlijking van Jezus op Thabor. Overvloedige aanleiding
is uit het Bijbelverhaal te nemen, om te spreken over den
weg in dit deel der Schrift geopenbaard, om ook als kerk
des Heeren te wandelen op de wegen, die Gode welbeha-
gelijk zijn, al moet het dan ook gaan door lijden tot heer-
lijkheid.
Hadden wij gevreesd niet velen onder ons gehoor te heb-
ben, de school was eivol.
Des namiddags was dit evenzeer het geval, niet één plekje
bleef onbezet; 's morgens moest menigeen zich met een
staanplaats in een der portalen vergenoegen.
De gemeenschap der heiligen werd gevoeld en onder het
zingen van onze psalmen was het alsof er nu iets anders in
lag dan vroeger. Zoo ging het althans toen wij aanhieven
uit Ps. 65:
„Een stroom van ongerechtigheden
Had d'overhand op mij.quot;
Bij het eindigen van onze morgenbijeenkomst noodigde
Br. A. van Wijngaarden uit Haastrecht, de Gemeente uit
om mij toe te zingen Ps. 68:11, hetwelk luidt:
„Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,
God zal zijns vijands kop verslaan;
Dien hairgen schedel vellen,
Die trotsch, wat heilig is , onteert,
-ocr page 18-En , daar hij schuld met schuld vermeert,
Zich tegen Hem durft stellen.
De Heer heeft zelf ons toegezeid:
„'k Zal u, door macht en wijs beleid,
Uit Bazan weer doen komen;
U zullen , als op Mozes bee,
Wanneer uw pad loopt door de zee,
Geen golven overstroomen.quot;
Ten slotte zong men mij toe;
„Dat 's Heeren zegen op u daal.quot;
Dat ik onder dit alles diep geroerd werd, behoef ik wel
niet te zeggen.
In het kerkgebouw vergaderden een 25otal menschen des
vóórmiddags en eeu gotal des nam. Enkele niet geschorste
Kerkeraadsleden meenden, om goede redenen, daar nog in
functie te moeten zijn. Hoeveel kerkgangers zouden er
echter geweest zijn, indien leden van den Protestantenbond
niet de rijen der hoorders waren komen versterken en indien
de bedeelden niet derwaarts gedreven waren, uit vrees voor
verlies van bedeeling? Hoevelen zouden er overblijven,
indien doodelijke onkunde hen niet vijandig maakte?
Zondag v.m na kerktijd weigerde weder het meerendeel
der kerkeraads leden Ds. M. de hand te geven. Hierover
ontstemd, trachtte hij op allerlei wijze hen boos te maken,
doch zij zwegen. Eindelijk gaf een der leden te kennen dat
hij iemand de hand niet wilde reiken, die in staat was
geweest, terwijl hij de schorsingsstukken bij zich droeg, Ds.
Winckel de hand te geven; hij noemde dit goddeloos. Ds. M.
wilde, blijkbaar belust op kabaal, dit onderwerp op luid-
ruchtige wijze nog op straat verder behandelen; doch men
liet hem praten, zorgende dat op den weg een behoorlijken
afstand tusschen hem en de leden bewaard bleef.
Des namiddags scheen de wind uit een anderen hoek te
waaien; althans Ds. M. vroeg beleefd of de broeders nog
iets anders voor de vergadering van Woensdag op de agenda
wenschten te hebben. Doch men zweeg op dit zoet gefluit.
Den volgenden dag kregen de leden van den Kerkeraad
het volgende briefje:
„Wegens onvoorziene omstandigheden moet ik uit de stad
en kan dus de vergadering a. s. Woensdag niet houden;
later hoop ik u te melden, op welken dag en op welk uur
de vergadering zal plaats hebben.
oudewater, 28 Febr. 1887.
(w. g.) Margadant.quot;
Onderscheidene leden des Kerkeraads meenden, dat het
niet aanging, onder zulke bewoordingen , waaruit alles is op
te maken, eene reeds bepaalde vergadering uit te stellen
en zonden een schrijven aan Ds. M., waarbij zij als hunne
meening te kennen gaven, dat het niet tot de bevoegdheid
van Ds. M. behoorde om te beslissen of de vergadering
van 2 Maart niet zou doorgaan. Wanneer het zoo was,
dat Ds. M. de vergadering niet kon bijwonen, dan werd
hem verklaard dat hij zijn secundus behoorde te laten op-
treden, volgens het Regi. op de vacaturen.
Hierop ontvingen de broeders op nieuw een schrijven
luidende:
„Oudewater, i Maart 1887.
JVe/B.l Heer,
In antwoord op uw schrijven van 1 Maart, heb ik de eer
U te verwijzen naar mijn vorig schrijven, waarbij ik U heb
medegedeeld, dat ik wegens onvoorziene omstandigheden
de vergadering moest uitstellen.
üEd. Dv. Dienaar,
(w. g.) J. W. Margadant.quot;
Deze handelingen vonden de broeders wel wat al te erg.
Zij meenden dat het te doen was om tijd te winnen, ten einde
het Classicaal Bestuur te Oudewater te laten doen, wat des
Kerkeraads is, door verder aanleiding te zoeken om nog
eenige leden te schorsen.
Dit alles maakte den Kerkeraad actief, en deed hem naar
middelen uitzien, om vooralsnog in het reglementaire spoor
wandelende, zijne rechten tegenover de willekeur van Ds. M.
te handhaven.
Toen men zich overtuigd had, dat Ds. M. op Woensdag
2 Maart de gemeente werkelijk had verlaten, belegde de
oudste ouderling aanstonds kerkeraadsvergadering op grond
van art. 35 van het Regi. op de vacaturen. Aan de kerke-
raadsleden werd het volgende convocatiebillet toegezonden:
„Buitengew. Verg. van den Kerkeraad op Woensdag 2 Maart
1887, 's namiddags ten 6 ure
Punten van behandeling:
Het verlaten der gemeente door Ds. Margadant, zonder
in zijn dienstwerk voorzien te hebben. Hervatting der werk-
zaamheden, welke door onvoltaUigheid der vorige vergadering
zijn ongedaan gebleven, enz. Voorziening behoefte Diaconie-
kas , enz.quot;
Tot die oproeping had men wel deugdelijk recht. Ds. M.
had den Kerkeraad te kennen gegeven, dat hij hem als nul
beschouwde, door te zeggen, dat hij heenging en op nieuw
kerkeraadsvergadering zou uitschrijven, wanneer het hem
goed dacht. Tot zijn dienstwerk behoorde het houden der
kerkeraadsverg. op 2 Maart, hij verhet de gemeente zonder
daarop orde te hebben gesteld.
Zoo was het dan mogelijk gemaakt door Ds M. zeiven
om eene wettige vergadering te houden, zonder dat hij er
bij tegenwoordig was. Zoo stelde hij de vergadering in
staat om eene, ook volgens de Synodale Reglementen wettige
vergadering te houden; hetgeen ons wellicht eenmaal, wanneer
een proces gevoerd zal worden voor den burgerlijken rechter ,
goed te stade kan komen.
HET GEWICHTIG BESLUIT.
De Kerkeraad kwam alzoo den 2den Maart samen. De
vergadering werd door mij geopend met gebed, schoon ik
om goede redenen, mij verder met den loop der zaken
niet meende te mogen inlaten.
Aan Br. Smit, als oudsten ouderling, wordt het voorzitter-
schap opgedragen.
De notulen der vorige vergadering kunnen niet gelezen
worden, omdat het boek bij Ds. M. berust.
Er zijn vijf Broeders aanwezig, alleen ouderling Verweij
is niet tegenwoordig. De voorzitter deelt hierop mede; dat
het doel der vergadering is: iquot;. om eene aanklacht in te
dienen bij het Classicaal Bestuur tegen Ds M., die blijkens
overgelegde missives weigerde de vergadering te beleggen en
op reis was gegaan, zonder zijn secundus voor hem te doen
optreden, terwijl toch bepaald was, dat deze vergadering
zou gehouden worden en bovendien nog door drie leden was
aangedrongen, om toch de vergadering te laten doorgaan.
Er wordt dan ook eene missive aan het Classicaal Bestuur
opgesteld om het, krachtens art. 35 Regi. op de vacatures,
daarvan in kennis te stellen.
Ook zijn 2quot;. de leden opgeroepen om de werkzaamheden
mm
-ocr page 23-der voorgaande vergadering te hervatten en af te doen,
ongeacht het aantel aanwezige leden, en ook om andere
voorstellen, zoo de vergadering zulks bij volstrekte meerder-
heid van stemmen begeert, in behandeling te nemen, zoo-
als kan gebeuren bij alle vergaderingen van den Kerkeraad.
Wat de wettigheid dezer vergadering betreft, wordt opge-
merkt, dat de Kerkeraad krachtens art. 35 Regi. vac.
genoodzaakt was te vergaderen.
Er werd geconstateerd, dat het nooit de bedoeUng van den
Synodalen wetgever kon geweest zijn, een Kerkeraad geheel
afhankelijk te stellen van de luimen van een consulent,
daar het nu reeds de tweede maal binnen een week was,
dat deze eene vergadering moetende uitschrijven, dit niet
had gedaan; de eerste maal zelfs verklarende dat hij daartoe
„geen lustquot; had gehad;
dat dewijl Ds. Margadant onwillig blijkt en de gemeente
heeft verlaten, terwijl Ds. Winckel is geschorst, er geen
consulent bestaat;
dat aangezien Ds. Margadant niet heeft gezorgd voor het
optreden van een plaatsvervanger, de onmogelijkheid ontstaan
is om art. 16 Regi. op de vac. toe te passen, dien ten ge-
volge wordt door den voorzitter gezegd, dat er een toestand
van wanorde bestaat, waarin de Reglementen niet hebben
voorzien, zoodat men in deze handelen kan, zonder dat eene
overtreding kan worden begaan.
Daar het nu onbekend was, hoe lang of hoe kort deze
toestand zou duren, wilde de Kerkeraad de belangen der
gemeente niet langer in de waagschaal stellen, door aan
Ds. M. maar te laten doen, wat hij wil.
Algemeen is daarom de Kerkeraad van gevoelen, dat de
vergadering alzoo wettig is.
Daarna wordt een concept schrijven aan het Classicaal
-ocr page 24-Bestuur van Gouda voorgelezen en eenparig goedgekeurd en
verzonden.
Hierop wordt als 2lt;le punt der agenda het voorlezen van
ingekomen stukken aan de orde gesteld. Daar deze er niet
zijn, gaat men over tot behandeling van punt 3. Den boek-
houder-diaken wordt gelegenheid geven om opening van zaken
te doen, waaruit blijkt dat de ontvangsten sedert 1° Jan.
bedragen............../ 679,93
terwijl de uitgaven beloopen.......- 585,s6''nbsp;-
zoodat op 't oogenblik in kas is. . ƒ 94,37 '
De boekhouder merkt nu op, dat er nog p. m. / 60,—
loopende rekeningen van levensmiddelen over dit jaar kunnen
verwacht worden, welk geld hij beschikbaar moet houden,
terwijl er dan voor a. s. Zaterdag slechts p. m f 34,—
overschiet. De vergadering vindt het niet anders dan be-
grijpelijk, dat de boekhouder onder de huidige omstandig-
heden niet in voorschot wil komen, gelijk vroeger dikwijls
het geval was, maar noodigt hem toch uit, zoolang moge-
lijk door te gaan met betalen, zullende de broeders hem
zooveel mogelijk steunen, opdat de armen zoo min mogelijk
schade lijden.
Op de vraag van den Voorzitter of iemand nog iets heeft
voor te stellen, wordt van meer dan ééne zijde de wensche-
lijkheid te kennen gegeven, om het juk der Synodale Orga-
nisatie af te werpen. Met algemeene stemmen wordt besloten
dit voorstel in behandeling te nemen.
Na langdurige bespreking van den jammerlijken toestand
der kerken en de knellende banden die de Synodale Regle-
menten aanleggen, waarvan ook deze gemeente weet mede
te spreken, wordt het voorstel aangenomen, om het juk der
Synodale Hierarchie af te werpen, en kracht en geldigheid
te verleenen aan de Dordsche kerkenorde van 1619.
De bewoordingen, waarin dit besluit door den Kerkeraad
werd genomen, luiden aldus:
„De Kerkeraad der Herv. Gemeente te Oudewater,
heden den a^en Maart 1887, wettig vergaderd, ter
oorzake van onvoltalligheid der vergadering van 26
Febr. 1887, welke tot heden verdaagd was en ter
oorzake tevens van zijne verplichting tot vergadering
krachtens Art. 35 van het Regi. op de Vac.; kennis
genomen hebbende van de onwettige, door niets ge-
rechtvaardigde , voorloopige schorsing , door het Class.
Bestuur van Gouda den 24sten Febr. uitgesproken
over 3 leden van dit College; benevens van het feit
dat Ds. M. als consulent willekeurig zijne Gemeente
heeft verlaten, zonder in zijn dienst te hebben voorzien;
Overwegende, dat de Kerkeraad onder deze, zoowel
als andere knellende banden der Synodale Organisatie
van 1816, gedurig buiten macht wordt gesteld naar
Gods Woord te handelen;
Overwegende dat deze schorsing, drie onzer waar-
digste broederen aangedaan, en het zich aan zijn
dienstwerk onttrekken van Ds. Margadant, die tevens
lid is van het Class. Bestuur van Gouda, niet de
strekking hadden van het handelen naar Gods Woord
gemakkelijk te maken, maar integendeel om den
Kerkeraad te demorahseeren;
Overwegende, dat uit de handeling der Kerkelijke
Hierarchie, in zake het Amsterdamsche Conflict en
elders, overtuigend is gebleken ; dat uit eene procedure
voor de Kerkbesturen om recht te erlangen, geen
het minste heil is te verwachten;
Overwegende, dat de besluiten door de Algemeene
Synode in de Amsterdamsche tuchtzaak genomen;
alsmede haar schrijven aan de Kerkeraden en Leden
der Nederl. Hervormde Kerk, d.d. i Dec. 1886,
ontwijfelbaar toonen, dat op eene eerlijke schikking
geen uitzicht bestaat en dat de eenige modus vivendi,
welke zij toelaat, zulk eene is, waarbij de trouwe
Dienaars van onzen Heere en Koning uitgeworpen
worden ■,
Overwegende, dat alzoo noch het blijven voortleven
in dezen Godonteerenden toestand geoorloold, noch
het vinden van eenig middel om bij behoud der tegen-
woordige Kerkorde daaruit te geraken, mogelijk is;
Besluit onder biddend opzien tot den Heere;
iquot;. Krachtens hetzelfde recht waarmede in de ló^e
eeuw de Pauselijke Hierarchie alhier werd afge-
worpen, en de Kerkeraad in 1816 geacht werd,
de Synodale Organisatie van 1816 te aanvaarden ,
thans de Synodale Hierarchie af te werpen;
2quot;. Diensvolgens voor de geheele Hervormde Gemeente
te Oudewater aan de Kerkorde, ingevoerd bij
Koninklijk Besluit van 1816, van dit oogenblik
af, alle kracht en geldigheid te ontnemen en
diensvolgens alle daarop gegronde bepalingen en
besluiten te verklaren voor vervallen, — en van
nu af weer kracht en geldigheid te verleenen aan
de Kerkenorde, die hier vóór 1816 gold, be-
houdens al zulke wijzigingen, als door den ver-
anderden toestand van zelf ontstaan zijn.quot;
Dit stuk eindigt) met besluiten van kennisgeving aan Z. M.
den Koning enz. en met de woorden: „En dit alles den
Heere God biddende , dat Hij Zijn Kerk genadig zij en het
werk der Reformatie wel doe gelukken.quot;
Toen dit concept gelezen was, werd alvorens tot stemming
over te gaan, andermaal het aangezicht des Heeren gezocht
ten einde Zijn onmisbaren zegen af te smeeken over het
gewichtig besluit, dat, het werd gevoeld, voor de toekomst
van de Gemeente Oudewater, zulke wijdstrekkende gevolgen
zou hebben.
Wij waren verheugd dat het zoover mocht komen, doch
het was eene verheuging met beving.
Den 2den Maart te Leiden bij Ds. C. Segers zijnde, kreeg
Ds. M. vermoedelijk per telegram bericht uit Oudevvater
van de voorgenomen kerkeraadsvergadering. Waarschijnlijk
op advies van Ds. S., deelde Ds. M. per telegram op dien-
zelfden dag mede, dat hij tegen Vrijdag 4 Maart vergadering
zou uitschrijven, met de toevoeging: „verzoeke mededeeling.quot;
De ouderling die het bericht ontving, was zoo vrij aan dit
verzoek niet te voldoen.
Ds. M. schreef ook verg. tegen 4 Maart ten 4 ure uit,
en de broeders gingen er heen. Ds. M. las de notulen der
verg. van 21 Jan. en wilde daarna de schorsingstukken voor-
lezen, zeggende dat nu de verdaagde verg. werd gehouden.
Een der broeders gaf daarop Ds. M. te kennen, dat wat hij
wilde doen reeds was geschied in de verg. van 2 Maart,
en verklaarde ook namens 4 aanwezige leden, dat zij alleen
waren verschenen, om de notulen en andere stukken op die
verg. betrekking hebbende, over te leggen. Daarna ver-
trokken zij. Vóór hun heengaan zeide Ds. M.: „dan sluit
ik de vergaderingquot;, daarmede de verg. van 2 Maart voor
wettig erkennende; anders had hij met br. V. de verg.
voortgezet.
Tijdens de verg. was weder poHtie bij den koster geposteerd.
-ocr page 28-HET PROVINCIAAL KERKBESTUUR IN
'T GEWEER.
Na mijn voorloopige schorsing richtte ik een verzoek aan
't Classicaal Bestuur om nog gehoord te worden, doch kreeg
jnbsp;ten antwoord dat ik was gehoord; hetgeen ik duidelijk
genoeg aangetoond had, dat nür het geval was geweest.
Ds. Swaan c. s. dachten zeker, dat zij met mij maar konden
leven gelijk hun goed dacht.
Ik hoopte meer zin voor recht en gerechtigheid te vinden
bij het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland.
Weldra zou mijne zaak voor dat bestuur komen. Den
3den Maart ontving ik het volgende fraaie stuk:
„Het Classicaal Bestuur van Gouda, oordeelende
dat de bezwaren in de prov. schorsing, tegen U uit-
gesproken dd. 29 Febr. jl., aanleiding zouden kunnen
geven tot ontzetting uit uwe kerkelijke bediening,
heeft al de bescheiden tot deze zaak dienende aan
het Proviciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland opge-
zonden, en geeft U bij dezen overeenkomstig art. 47
van het Regi. „Opz. en Tuchtquot; hiervan kennis.
(w. g). B. J. Swaan, Praeses.quot;
^ (
i I
Men zou kunnen vragen, verstaat de steller van dit stuk
de Holl, taal wel? Het is alsof de schrijver een andere
Bileam is, welke immers Israel wilde vloeken, maar het
moest zegenen. Hij spreekt toch uit, dat er bezwaren zijn
in mijn provisioneele schorsing. Als ik in iets bezwaar heb,
dan geeft dit op beleefde wijze te kennen , dat ik iets niet
wensch toe te laten of te doen.
Het Provinciaal Kerkbestuur scheen billijker dan 't Clas-
sicaal Bestuur met mij tè willen handelen. Den i2den Maart
kreeg ik eene uitnoodiging om den lóden Maart te Den Haag
te komen, ten einde te worden gehoord door een commissie
uit zijn midden, in zake mijne schorsing door het Classicaal
Bestuur van Gouda. „Desverkiezende kan door U ook schrif-
telijk „inlichtingquot; worden verstrekt, of ingebracht, wat gij
te uwer verdediging wenscht aan te voeren — mits daags
te voren ter aangewezen plaats in te zenden,quot; zoo eindigde
mijn oproepingsbrief.
Ik besloot toen, om tijd en geldverlies te voorkomen,
twee exemplaren van mijn „Kort Verhaalquot; te zenden met
eenige schriftelijke mededeelingen, echter met de opmerking
dat ik dit deed, om hen in staat te stellen, ook van uit het
Synodaal standpunt, recht te spreken.
De andere kerkeraadsleden kregen evenzoo een oproepings-
brief, die echter gansch anders luidde dan de mijne. Zij
werden dringend uitgenoodigd om in mijn belang, voor de
commissie te verschijnen.
Hieraan hebben drie kerkeraadsleden voldaan, en hunne
getuigenissen zijn in geenen deele bezwarend voor mij geweest.
Toch heeft het Provinciaal Kerkbestuur goedgevonden om
mij den 24sten Maart af te zetten!
Wij aarzelen niet om het vonnis door dit bestuur ge-
veld, ook op Synodaal standpunt, voor hoogst willekeurig
te verklaren. Om dexi lezer niet te vermoeien en dit boekje
niet te duur te maken, laten wij het stuk niet afdrukken.
Toch willen we het een en ander eruit mededeelen.
In mijn afzettingsbul wordt o. a. beweerd, dat het Classi-
caal Bestuur eene commissie van 2 leden heeft gezonden,
om in den geest der broederlijken liefde, de bestaande ver-
keerdheid weg te nemen. Dit is onwaar. Geen broederlijk
woord is door bedoelde commissie tot mij gericht; hun
mandaat luidde ook gansch anders. Eerder zou ik moeten
getuigen dat de commissie onwellevend en krenkend te werk
ging, indien ik dit niet aan gebrek aan opvoeding (wat den
Heer V. d. Zwalm betreft) en aan gemis van tact (wat Ds.
Hulscher aangaat) meende te moeten toeschrijven.
Voorts wordt mij verweten, dat ik de Kerkeraadsvergade-
ring van 5 April met gebed heb geopend, en dat ik eene
onwettige handeling als beraamd werd, had moeten ontraden.
Zonderling: ik mocht als geschorst predikant niets doen, _
zelfs niet op verdoek eene kerkeraadsvergadering openen met
gebed, — maar toch had ik weer iets moeten doen, nl. de
afwerping van het Synodale juk ontraden!
Getuigen hebben verzekerd, dat ik mij geheel buiten de
handelingen van bedoelde vergadering heb gehouden, en dit
is ook zoo. En toch durft het Provinciaal Kerkbestuur
zeggen: „dat ik aan het besluit van uittreding niet geheel
onschuldig te houden ben.quot;
Voorts is mij ten laste gelegd dat ik eene kerkeraadsver-
gadering te Waarder zou hebben gepresideerd, terwijl in de
schorsingsbul van ouderling Bouwer te Waarder te lezen
staat, dat het in hem wordt gewraakt dat hij zich „Voor-
zitterquot; heeft genoemd in de vergadering, waarin de Synodale
Hierarchie werd afgezworen!
Toch wordt het mij nog bovendien als eene groote schuld
(
h
I-
aangerekend, dat ik de stukken betreffende de afwerping van
het Synodale juk te Waarder, niet als Voorzitter teekende!
Eindelijk, en dit doet de deur dicht, het is haast niet te
gelooven, dat men het heeft durven nederschrijven, wordt
mij verweten, dat ik niet persoonlijk voor de commissie van
het bestuur verscheen.
Men geeft mij te kennen: het ligt in uwe keuze èf ge
persoonlijk voor ons komen wilt, óf dat ge schriftelijk uwe
bezwaren indient. En als ik dan het laatste kies, geelt
mijn vonnis te lezen, dat ik, beklaagde, „door het zenden
mijner brochure, met daarbij behoorende missive, wel heb
medegedeeld, wat ik zelf meende te moeten zeggen, maar
aan de commissie de gelegenheid poogde te ontnemen, om
een nader onderzoek in te stellen naar feiten, waarover zij
beklaagde had willen ter verantwoording roepen.quot;
Deze houding bewees, volgens het Prov. Kerkbestuur,
„dat de mogelijkheid was uitgesloten, om de bestaande ver-
keerdheden in den geest der broederlijke liefde uit den weg
te ruimen.quot;
Een der leden van het Prov. Kerkbestuur ontmoetende,
heb ik hem erop gewezen, hoe men vooral in dit laatste
tegen mij had gezondigd. Deze merkte op, dat het eene
goedheid geweest was van het Bestuur om mij toe te lalen
ook schriftelijk mijne bezwaren in te leveren.
Mijn antwoord luidde, dat men dan haast het schriftwoord
hierop zou kunnen toepassen: „De barmhartigheden der
goddeloozen zijn wreed.quot;
Ik was dus afgezet. Ook al de kerkeraadsleden die op
onze vergadering, waarop het besluit van uittreding was
genomen ondergingen hetzelfde lot; ook zij die met mij
voorloopig wierden geschorst.
Om al het onrechtmatige in de afzettingsbullen aan te
toonen, zouden wij nog een derde boekje moeten schrijven.
Deze vonnissen getuigen óf van eene geringe rechtskennis óf
zij zijn ter kwader trouw geveld. Een onpartijdige zal het
na inzage moeten toegeven. Maar ons bestek gedoogt niet
er nader op in te gaan.
Die vonnissen beletten echter niet, dat onze School vol
liep bij de verkondiging des Woords. Er werd eene gaan-
derij in gebouwd, bovendien een gat in den muur gebroken
om de banken eruit te kunnen verwijderen, en zoo konden
we minstens loo personen meer plaatsen dan tot hiertoe.
En toch, geen plaatsje bleef onbezet; en onze collecten waren
aanzienlijk.
Gode zij daarvan de eere!
Het kerkgebouw leverde Zondag den Maart voorm. een
zonderling schouwspel op. Onze burgemeester was er met
den president-kerkvoogd, terwijl een viertal politiedienaren
aanwezig waren, welke alle er voor waken moesten, dat de
geschorste en de uitgetredene Kerkeraadsleden, hunne plaatsen
in „het hekjequot; niet bezetten.
Misschien dacht men wel, dat ik eene poging wilde wagen,
om langs gewelddadigen weg, den kansel te veroveren. Men
had zelfs politiehulp van buiten gerequireerd!
Niemand onzer zon er echter op, om ook maar een voet
te zetten in het kerkgebouw.
Toch werd in de N. Rotterd. Ct. den burgemeester lof
toegezwaaid, omdat hij door zijn krachtig optreden alle
rustverstoring had belet!
EEN AFGESNEDEN ZAAK GEDAAN.
Wellicht is er geene gemeente in ons vaderland waar de
geesten zoo verdeeld zijn, als in onze goede stad Oudewater.
Arminins, het hoofd der Remonstranten werd er geboren,
en Lydius, een moedig en volhardend strijder voor de Gere-
formeerde waarheid, heeft er meer dan 40 jaren in gearbeid.
In Lydius' tijd, meer dan twee en een halve eeuw geleden,
is binnen de muren dezer veste een hevige kamp gestreden;
het is als of er voortdurend Armijn's in geboren werden en
er telkens mannen van den geest van Lydius moesten opstaan,
om elkander het terrein te betwisten. Het is althans als of
in dezen tijd dezelfde strijd als welke Lydius tegen de
Remonstrantsch gezinde overheid te strijden had, moet
herhaald worden, zij het dan ook in anderen vorm.
Wie de pamphletten over de kerkelijke twisten te O. in het
begin der 17'^® eeuw, als de „Reuck-Appelquot;; de „Clachte
der ghemeijnte tot Oudewater, Derghener die houden aan
de oede Religinquot;; de „Ontdeckinghe van den oproerighen
gheest den Contra-Remonstrans-ghesinde binnen den stede
van Oudewaterquot;, enz. gelezen heeft, weet dat Lydius een
ambtgenoot had, met name Levinus de Raet, een prediker
die eerst den schijn wilde aannemen van goed Gereformeerd
te zijn, maar later openlijk met de Remonstrantsche over-
heid ging heulen. Bekend is het hem, die het kerkelijk
archief heeft doorgesnuffeld , hoe Levijn, „Sonder weten, adieu
of afscheijt der broederen vertrokkenquot; is, naar de gemeente
van Haastrechtquot; en hoe hij er mede geeindigd is, met zijn
hartelijk leedwezen te betuigen over „de oneenigheijt en de
swarighedenquot; die te Oudewater door zijne schuld waren
ontstaan, zoodat de gemeente vermaand werd „hem voor verzoent
te erkennen ende Godt daerover te loven ende te danken.quot;
Wie zou dit voor mogelijk geacht hebben, toen hij gesteund
werd door heeren burgemeesters en aanzienlijke poorters,
welke eersten zich in die dagen zooveel macht over de kerk
des Heeren konden aanmatigen?
Maar wie onderstelde voor een jaar de mogelijkheid, dat
de helft der gemeente Oudewater het Synodale juk zou afwerpen
om tot de kerkenorde van 1619 terug te keeren?
Hoe velen en hoe machtig waren de tegenstanders! Hoe
onkundig de groote menigte! Hoe onvoorbereid de gemeente I
Toch is geschied wat onmogelijk scheen.
Wie heeft het gedaan?
De arbeid van den tweeden leeraar?
Maar toen hij over de noodzakelijkheid der Reformatie der
kerk wat meer ging spreken, onttrokken zich velen aan
zijne prediking.
Waren het dan de vromen, die er op aandrongen?
Ze wisten evenmin als ik, bij den toestand waarin onze
gemeente verkeerde, den weg aan te duiden, welke moest
bewandeld worden.
Kwam er dan drang van buiten of waren er enkele drijvers
in de gemeente?
Evenmin.
-ocr page 35-Wij kunnen er alleen van zeggen met den berijmden
Iigden Psalm.
„Dit werk is door Gods Alvermogen ,
Door 's Heeren hand alleen geschied,
Het is een wonder in onz' oogen ,
Wij zien het, maar doorgronden 't niet.quot;
Middelijk heeft het optreden van het Classicaal Bestuur
veel goeds gedaan. Het onrecht was zoo kennelijk. Maar
hoe dikwijls geschiedt er onrecht, zonder dat iemands hart er
door bewogen wordt, of zonder dat het zelfs opgemerkt wordt.
Gode alleen de eere!
Wij menschen vallen er ook hier buiten.
Wat mij zeiven betreft, ik moet zeggen, dat het mij menig-
maal bezwaarde nog onder de Synodale organisatie te leven.
Ik gevoelde , dat ook in mij n naam de Synode van het
Ned. Herv. Kerkgenootschap zoovele getrouwe leeraars en
kerkeraadsleden. vervolgde en afzette, en toch durfde ik in
Oudewater de verantwoordelijkheid niet op mij nemen, om
het Synodale juk af te werpen.
Ik had mij een programma voorgesteld, dat ik volgen
wilde, om getrouw te zijn aan Gods Woord, en toch niets te
doen, waarvan ik de gevolgen niet voor mijne rekening
kon nemen.
Ik achtte het jammer , dat in de Amsterdamsche tuchtzaak,
niet door de schuld onzer broederen, maar ten gevolge van
verkrachting van het Synodale reglement door Dr. Vos c. s.,
de beheersquaestie vóór de attesten-quaestie geschoven was.
Ik zou trachten, zoo was mijne overlegging, het gedaan
te krijgen, dat indien te Oudevvater een conflict kwam, de
strijd enkel over het stuk van belijdenis liep. Inmiddels kon
ik ook wel trachten vrij beheer te verkrijgen, opdat kerk en
goederen aanvankelijk voor de belijders der Gereformeerde
Religie bewaard zouden blijven, in geval wij door een of
ander kerkbestuur mochten bemoeilijkt worden.
Ik hoopte velen van de gemeente aan mijne zijde te
krijgen, wanneer het duidelijk was, dat een hooger bestuur
mij tot iets dwingen wilde, dat tegen Gods woord indruischte.
Maar het is niet aldus mogen gaan. De Classicale Heeren
meenden hun slag te kunnen slaan en maakten ons vrij.
Ware dit niet gebeurd, we zouden thans reeds midden in
het conflict geweest zijn. En is nu de verbittering, waarom,
dit weten onze vijanden niet duidelijk te zeggen, reeds
groot; hoe fel zou de vijandschap zijn gaan blaken, indien
de Kerkeraad geweigerd had, er de hand toe te leenen, om
lidmaten tot des Heeren Avondmaal toe te laten, die men
nooit of zeer zelden ter kerke zag gaan?
Bovendien als ons gelukt ware vrij beheer te krijgen; we
zouden met de kerk en de pastorie hebben blijven zitten,
om ja daarvan heer en meester te blijven. We zouden, als
het gegaan ware naar onzen wensch, ook nog voor het pre-
dikants-tractement van Ds. Margadant te zorgen gehad hebben:
want ik had het hem zoo gegund eens aan de gemeente te
toonen, dat als het op stuk van zaken kwam, men hem
aan de zijde van de besliste belijders des Heeren kon zien
staan.
Doch dan waren alle armen ons gevolgd. Immers deze
meenen in hunne jammerlijke onkunde, gelijk zoovele meer
gegoeden, bij het woord „kerkquot; te moeten denken aan de
steenen, door welke het kerkgebouw gevormd wordt, in plaats
van aan de vergadering der geloovigen, d. i. van hen, die
gedoopt zijn en dien doop niet weerspraken door een ergerlijk
leven of een goddelooze leer; dit zijn toch de geloovigen in
kerkelijken zin.
Dan zouden we honderde, ja duizende guldens jaarlijks
-ocr page 37-hebben moeten samenbrengen voor het onderhoud van een
groot kerkgebouw en twee pastorieën, voor het tractement
van twee predikanten, van voorlezer, organist, koster, ker-
kelijke bedienden enz. en evenzeer voor de armen, en slechts
weinigen meer, die daarvoor kunnen bijdragen, zouden ons
gevolgd zijn.
Van achteren gezien, hebben we God te danken, dat Hij het
niet heeft laten geschieden, gelijk wij het gewild hadden.
We waren bezig ons lood aan de voeten te binden, dat ons
den arbeid in het koninkrijk Gods in deze gemeente bezwaar-
lijk , zoo niet op den duur onmogelijk zou gemaakt hebben,
voor zoover wij menschen dit kunnen berekenen.
O! mochten we er klein onder worden, dat het door
's Heeren goedheid aldus geleid is, niettegenstaande onze
zonden.
EEN WOORD TOT DE CONSCIENTIEN.
Het is ons eene behoefte, mede uit naam van den kerkeraad
der Geref. kerk van Oudewater een woord tot u, leden der
Gemeente! te richten.
Wij hebben het juk der Synodale organisatie afgeworpen
en voor de geheele gereformeerde gemeente van Oudewater
de Dordsche kerkenorde aangenomen.
Het was een gewichtig besluit, dat de kerkeraad hiermede
nam, een besluit, hetwelk, zooals we te voren konden nagaan,
door vele leden der gemeente niet zou geëerbiedigd worden.
Toch mochten wij niet anders. De kerkeraad is toch van
Gods wege gesteld , om te waken over de zielen der leden.
De Kerkeraad is boven alles geroepen om, naar de mate
van ontvangen gaven en talenten, het koninkschap van
Christus te handhaven. Wilden-we daaraan eenigzins getrouw
zijn, dan moesten we wel met de Hoogere Besturen in conflict
komen.
Die Besturen, ook waar ze, zooals in het Classicaal Bestuur
van Gouda, in meerderheid niet meer modern zijn, zijn ge-
roepen om naar de Reglementen van het Ned. Herv. Kerk-
genootschap te handelen.
En die Reglementen druischen tegen het woord Gods bijna
op elke bladzijde in!
Toen schrijver dezer regelen Propopent werd, heeft hij
eene verklaring geteekend, waarin hij beloofde „den ganschen
raad Gods, inzonderheid, zijne genade in Jezus Christusquot; te
zullen verkondigen „als den eenigen grond der zaligheid.quot;
Deze formule was reeds eene verwatering van de belofte, welke
vroeger aan de aanstaande dienaren des Woords werd afge-
vraagd. Doch in 1883 waren den Synodalen heeren ook deze
bewoordingen een doorn in het oog geworden.
Men vond goed om den naam des Heeren Jezus geheel
te schrappen en slechts de belofte te vergen , dat men „de
belangen van het Godsrijk en, in overeenstemming hiermede,
die van de Ned. Herv. Kerk, met opvolging harer verorde-
ningen, naar vermogen zou behartigen.quot;
In dit stuk is de eenige Naam , die onder den hemel gegeven
is, waardoor wij moeten zalig worden, geschrapt, en daar-
voor iu de plaats gesteld.....de verordeningen der Ned.
Herv. Kerk! Een vrijzinnig Israëliet kan het onderteekenen.
Is dit niet onbeschaamd het Woord Gods verzaken?
Er is meer.
Wat is er onder de Synodale Hiërarchie allengs geworden
van de aanneming tot lidmaat!
Volgens de Reglementen zijn de ouderlingen daarbij tot
figuranten verlaagd; de predikant ondervraagt, neemt aan,
bevestigt de z. g. nieuwe leden. De ouderlingen moeten er
bij zitten, maar mogen niemand afwijzen op grond van be-
zwaren tegen de geloofsbelijdenis der leerlingen. Zij kunnen
het niet beletten, wanneer iemand bijv. de Godheid des Heeren
Jezus loochenende, toch begeert om tot des Heeren avond-
maal toe te treden.
Treurig is het, dat een lichaam, zich noemende de „Synode
-ocr page 40-der Ned. Herv. Kerkquot;, tot zulke maatregelen de toevlucht
neemt, om, we willen niet het ergste denken, het onvereenig-'
bare te samen te houden. Op deze wijze wordt de leugen
in de Kerk bestendigd, worden de zielen verwoest en de
opzieners buiten staat gesteld , om naar eisch van Gods woord
te handelen, en vooral randt men hierdoor het Koninkschap
van Christus aan.
Heeft de Kerkeraad dezer Gemeente nu gezondigd door
deze reglementen op zijde te zetten en de Dordsche kerken-
orde van 1619 op nieuw te aanvaarden?
Moet men zich boos maken op een predikant, een kerke-
raad en gemeenteleden, die — nadat het Classicaal Bestuur
ook hier zijne vijandschap getoond had tegen de belijders der
Gereformeerde religie, door, zelfs met verkrachting der regle-
menten van het Synodaal Kerkgenootschap, twee kerkeraads-
leden en mij voorloopig te schorsen, — gezegd hebben:
„Onder uwe wetten 0! Synode, willen we niet blijven leven!quot;
Wij mogen hun , die ons na onze losmaking zonder groeten
met alles behalve vriendelijke bhkkeu voorbij gaan , wel vragen:
„Is uw toorn billijk ontstoken?quot;
Wat wij deden, is te verdedigen op grond van Gods Woord.
Daardoor staan wij sterk. Daardoor is de toekomst ons.
Immers al wat zich niet voor het Woord buigt, gaat toch
op den duur ook voor het Hervormd Kerkgenootschap verloren.
Er is een geslacht ook in deze gemeente aan het opkomen,
dat moderne beginselen heeft ingezogen, dat zijne kinderen
niet meer zal laten doopen, en ze zal laten opgroeien als
heidenen. Zegt men, ja maar daarin kan God verandering
brengen, dan antwoorden wij: als de Geest des Heeren onder
hen gaat werken, dan komt dit ons ten goede, wanneer wij
door Gods genade aan de Gereformeerde beginselen mogen
vasthouden. Hun, die door onkunde ons tegenstaan, zullen
de oogen wel opengaan. Wij denlcen dat het verloop van de
dingen in het z. g. Hervormd Kerkgenootschap ook veel
daartoe zal bijdragen. Het kan niet anders. De trouwe be-
lijders des Heeren kunnen op den dtlur geen ander juk met
de ongeloovigen blijven dragen. De teekenen zijn er reeds
van te zien, dat het gevoelen veld wint, dat men, — niet
om zich af te scheiden, maar juist in tegendeel om bij de
Kerk van Christus te blijven, — het juk der Synodale Hiërarchie
moet afwerpen. Die beweging neemt in omvang en kracht toe.
Het wordt gevoeld, de Synodalen , ook Ds. Margadant
en zijne aanhangers zullen het erkennen als zij eerlijk willen
zijn, dat het Hervormd Kerkgenootschap weg is, zoo spoedig
het geld en goed ontvalt.
En gaat het nu aan om, als wij des noods zonder staatsgeld,
zonder kerkegoed, God willen dienen naar den eisch van Gods
Woord, ons als „de beroerders in Israëlquot; voor testellen, ons
te brandmerken als de verwoesters der Kerk?
Wij tarten een ieder, die meent te kunnen blijven onder de
kerkorde van 1816, om ons te bewijzen, dat, wat de Haagsche
Synode voorschreef omtrent de aanneming tot lidmaat, in over-
eenstemming te brengen is met duidelijke uitspraken der
Schrift. Ds Margadant kan het evenmin als iemand anders.
Waarom dan zooveel vijandschap getoond ? Indien men
zelf de gehoorzaamheid aan Gods Woord niet in praktijk durft
brengen, waarom laat men dan anderen niet in vrede hun
weg gaan?
Indien gij wellicht zegt: ja, ook wij buigen ons voor het
Koninkschap van Christus, maar de weg, dien gij bewan-
delt, is de onze niet; wij wenschen geleidelijk tot eene betere
kerkorde te geraken, dan roepen wij u toe: „Ziet toe, dat gij
u niet met ijdele droombeelden vleit. In de Hervormde Kerk
is het steeds erger geworden. Steeds is de Synode er
meer onbewimpeld voor uitgekomen, dat zij de poort wijd
open wilde zetten voor het ongeloof. Steeds heeft de Synode
hen, die opkomen wilden voor het recht der Gemeente en
voor het Koninkschap van Christus, niet verhoord.quot;
Gelooft het toch, Gemeente van Oudewater, dat we den
moeilijken weg niet zouden opgegaan zijn, indien we het
mogelijk geacht hadden, om, onder de Reglementen van het
Hervormd Kerkgenootschap blijvende leven, naar den eisch
van Gods Woord te handelen. Het prijsgeven van zooveel
geeft ten minste wel eenigen waarborg, dat we het Synodaal
verband niet zouden verbroken hebben, indien het niet
volgens onze innigste overtuiging, de gebiedende eisch ware
van Gods Woord.
Dit betuigen wij u, dat wij voor ons, er genoeg tegen op-
gezien hebben, vóórdat het zoover kwam. Maar wij hebben
er vrede mede, nu het geschied is. In ons hart danken
wij den Synodalen, dat zij ons dreven tot eene daad,
waarvoor wij huiverig waren; waartoe het echter eenmaal
komen moest, indien we, uit zucht voor vuil gewin, onze
conscientie niet wilden verkrachten.
Als kerkeraad vertegenwoordigen wij de geheele gemeente.
Of gij er van weten wilt of niet, of de kerkegoederen de onze
zijn of niet, wij hebben voor iederen gedoopte in de Herv.
Kerk de Synodale Hiërarchie afgeworpen.
Maar weet wèl, dat indien ge dit besluit niet eerbiedigt, gij
de zaak des Heeren tegen staat.
Wij scheiden ons niet van de Kerk af, maar we hebben
alleen een hinderlijken , knellenden band van ons afgeworpen.
De Kerk wordt niet gevormd door het gebouw, niet door
Reglementen, maar door de leden, en die leden van het
lichaam van Christus mogen voor geen andere macht buigen,
dan voor die van hun verheerlijkt Hoofd.
We zouden daarom niet gaarne in uwe plaats willen staan,
leden van het Classicaal en van het Provinciaal Kerkbestuur!
Al toont gij een ijver een betere zaak waardig, ook Saulus
van Tarsen had er veel zwoegens voor over, ja dagen reizens
door de heete woestijn, om de kudde des Heeren te verwoesten.
Toch was het hem „hard de verzenen tegen de prikkels te
slaan.quot; Mocht het u ook nog eens, door Gods genade, te
hard worden om dezulken te vervolgen, die bij alle ellende
en zonde, toch strijden voor de waarheid: dat Christus
Koning is in zijne Kerk.
Het deed ons genoegen te hooren, dat Ds. v. d. Linden en de
Heer v. d. Zwalm voor het lidmaatschap van 't Class. Best.
van Gouda hebben bedankt. Is dit niet een verblijdend teeken?
Zouden zij niet verplicht geweest zijn, in dat bestuur te blijven
zitten, indien zij de overtuiging hadden, dat de Reglementen
van de Hoogere besturen niets eischten, wat in tegenspraak is
met Gods Woord?
Mocht gij daartoe ook komen, gij, die te voren met mij
deze gemeente diendet. De Kerkeraad moet het er voor
houden, dat gij uw dienstwerk hebt verlaten. Wij betreuren
het, dat gij voor een jaar zulke stoute taal ten gunste der
vervolgde broeders te Amsterdam hebt doen hooren, en dat
gij nu in de rijen der vervolgers vooraan zijt gaan staan.
Keer terug, keer terug! van dezen schadelijken weg! Gij
weet zeer wel, dat wij leden van den Kerkeraad van Oude-
water, niets gedaan hebben, wat onze schorsing volgens Gods
Woord noodzakelijk maakte. Voor een jaar „vervulde het u
met diepe droefheid, dat Predikanten en Ouderlingen de
Amsterdamsche broeders als onderdrukkers tegentraden, die,
zich grondende op menschelijke instellingenen voorschriften,
toonden het gebod Gods licht te achten.quot;
Nu hebt gij hetzelfde gedaan, waarover gij zoo korten tijd
-ocr page 44-geleden, toen anderen het deden, nog kondt „treurenquot;!
Moest dit u niet tot inkeer brengen? Zie toe; het zal in
de ure des gerichts van onze zielen geëischt worden, hoe wij
de kudde, aan ons toebetrouwd, geweid hebben.
Ge zegt in uw „Protestquot; dat er menigmaal „warme sympa-
thie in uw hart trilde voor den man (Dr. Kuijper), die ons
den „Honig uit den Rotssteenquot; schonk.quot;
Ja, daarin geeft Dr. Kuijper heerlijke stukjes. Herinnert
gij u dat over „de handpalmen van Tsalmundquot; ?
Daarin wordt eerst Gideon, de geloofsheld beschreven,
die als een kruipende wezel niet waagt en niet durft, maar
geloof ontvangt door den H. Geest, en daarna met zijn kleine
bende den Midianiet in verwarring doet vluchten.
Daartegenover zegt de schrijver van de heden van Succoth
het volgende:
„O! Zeker, zij zijn ook voor den Heere en zijne heihge rijks-
zaak! o, Gewisselijk, ook zij zullen meêdoen! o! Zekerlijk,
ook hun deel zal met het volk des Heeren zijn.....alleenlijk ,
ze zouden eerst wel „de handpalmen van Tsalmunaquot; willen
zien.
Tsalmuna was de machtige Midianieten-Koning; hun plaag;
de gevreesde tiran; de geesel Israels; die het bitterlijk wreken
zou, als de Succothers tegen hem zouden durven opstaan.
En daarom zijn ze bang, en kruipen van vrees in een.
O, ook zij willen wel van Tsalmuna af zijn. Heil den held,
dié hen van den tiran verlossen zal. Maar .... eer zij er
zich openlijk bij aansluiten, moeten ze de zekerheid hebben,
dat zij er geen kwaad bij kunnen.
Als het eerst gelukt is; als ze zien dat het gaat; als er
succes behaald is; als ze naar de valsche Gamaliëls-theorie
redeneeren kunnen: „Het lukt, dus is het eene zaak uit
God!quot; dan ja, maar ook dan eerst, zullen ze de banier van
Gods heirscharen kussen. Als het optrekken niet meer noodig
is, dan vindt ge ook hen tot optrekken bereid.
En dan heet dat gelooven, en dan noemen ze dat een
geloofsdaad, vrucht van geloofsvoorzichtigheid, en als het dan
door hun thuisblijven soms ;z«V/lukt, dan zeggen ze: „Ziet ge
wel, hoe goed we deden, met niet aanstonds meê te loopen,
want het blijkt nu toch wel: uit God was deze zaak niet !quot;
Moge ik bewaard blijven voor den geestelijken hoogmoed
van te zeggen: „die Gideon, ben ik, en gij hebt den geest
der mannen van Succoth.quot;
In het bewustzijn van al te lang en al te dikwijls als de
lieden van Succoth gedacht en gedaan te hebben, in het
besef dat den Heere de eere toekomt ook van de reformatie
van Oudewater, vraag ik u echter: Is uwe houding van
den laatsten tijd niet eenigermate te vergelijken met die van
de mannen van Succoth ?
Toen zoovelen adressen van sympathie naar de geschorste
broederen te A. zonden, hebt gij mede gedaan, ja het sterkst
sprekende hun toegezonden. Ik zag bij Prof. Rutgers het
groote boek waarin al die betuigingen waren samen gebonden.
„Uit dit boek is veel te leerenquot; voegde Z. H G. mij toe.
Ja, er is uit te zien, hoe menig hart bij het zien van het
gebergte der Heidenen bezweken is. Beschuldigt u uw
geweten niet, dat het u ook alzoo ging?
Verschuil u toch niet achter „Synodale Reglementen.quot;
Deze bestonden een jaar geleden ook. Worde u de Bijbel
het eenige Reglement. Gij dankt uw ambt niet aan de
Synode; de gemeente van Oudewater heeft u geroepen. Bij
uwe bevestiging hebt gij: „Ja, ik van ganscher hartequot;
gezegd, . nadat u voorgehouden was „de gemeente Gods in
goede discipline te houden en te regeeren in zulke maniere
als de Heere geordineerd heeft.quot; Gij zijt evenmin door de
Haagsche Synode in het ambt gesteld, als dat gij uwe
geboorte dankt aan de registers van den Burgerlijken stand.
Eenmaal zullen wij rekenschap moeten afleggen voor den
Koning der kerk. Zullen wij ons dan kunnen verontschuldigen
met te zeggen; wij hadden eene wet en volgens die moesten
wij wel tot uw Avondmaal laten komen, die uwen Heiligen
naam niet beleden?
Gij zegt in uw boekje „onze wederzijdsehe handdrukken
waren nooit hartelijk.quot;
Dit van u te vernemen, verwondert mij niet. Was het
niet, vóór ik beroepen werd uw streven om alleen predikant
alhier te blijven? Hebt geniet gepoogd, om met een catechi-
seer-meester het werk alhier af te doen?
Hebt gij mij niet vóór ik het beroep naar O. aannam,
geschreven: „Hier is niets dan twist en tweedracht. Bij u
zult gij wel vrede hebben. Ik zou zulk een toestand niet
begeeren.quot; Gaarne wil ik aannemen, dat ik dien laatsten zin
alzoo moet opvatten, gelijk gij mij mondeling verklaarde^
dat ge het niet begeerlijk vondt, dat zulk een toestand in
O. heerschte; maar was, ook aldus opgevat, uw schrijven
uitlokkend om over te komen?
Ik betuig plechtig, dat ik meer dan een jaar lang in
Oudewater over het bovenstaande gezwegen heb. Maar uwe
beschuldiging, dat ik tegenovernbsp;gaan staan, uw spreken
van ,,wederzij dschequot; onhartelijkheid, noopt mij het te openbaren.
Doch deze persoonlijke grieven, zij beteekenen weinig, in
vergelijking van hetgeen de gemeente Gods te dezer plaatse
u kan verwijten. Gij scheidt u af van uwe vrij gemaakte
kerk, door als handlanger op te treden van de Synodale
Hiërarchie. Als de belijdenis der kerk ook de uwe is,
moogt en kunt gij niet blijven onder een kerkorde, die tegen
die belijdenis in gaat.
Hoe zult gij handelen, wanneer er lidmaten uit O. te
Haastrecht zijn aangenomen? Zult gij ze inschrijven, of
niet? Zoo neen., dan hebt ge een conflict.
Indien ge getrouw geweest waart, zonder nog het kerk-
verband te verbreken, zoudt ge reeds in conflict zijn met de
Hoogere besturen.
Met u sprekende over eene dreigende botsing met de
kerkelijke besturen, vraagde ik u, wat ons te doen stond,
als de gemeente Waarder zich eens losmaakte. Ik wist dat
dit stond te gebeuren. Daarop zijn door u de woorden
gesproken: „Ik zou er bezwaar in zien, om eene gemeente
als Waarder te gaan bemoeilijken.quot;
Waarlijk, een conflict zal m'ei! komen, als men gedurig
buigt, waar verzet geboden is. Ik wil aannemen , dat ge
aanvankelijk die gemeente met vrede hebt willen laten, maar
eindelijk u toch hebt laten overhalen, om tegen haar op te
treden. Maar was dit volgens Gods woord?
Mochten wij het nog eens uit uw mond hooren, dat gij
met ons schuldbelijdende, ook met ons wilt samen werken,
om de kerk naar eisch van Gods woord te helpen reformeeren!
Ook een woord tot u, leden van den Protestanten Bond I
Sommigen komen tegenwoordig in het kerkgebouw de rijen
der Synodalen versterken. Wat drijft u daartoe?
Uwe voorgangers spreken zoo dikwijls van „idealisme,quot;
ja zij verkondigen Jezus als den idealist, die zijn leven veil
gehad heeft voor zijne overtuiging.
Wat de leer ^betreft, zult gij weinig verschil opmerken,
tusschen hetgeen in het kerkgebouw en in onze school verkon-
digd wordt. Toen er voor weinige maanden in onzen Kerke-
raad gestemd moest worden over uw verzoek om het kerk-
gebouw te gebruiken voor het houden uwer samenkomsten ,
O II
heeft Ds. M. mede zijn stem gegeven, om u het antwoord
te zenden, dat u gewerd.
Nu is hij tot „de Volkskerkquot; bekeerd!
Meent gij waarlijk, dat hij voor een samenwonen van
allerlei richtingen in één kerkverband is gaan strijden uit
innige overtuiging? Kunt ge eenig „idealismequot; in de om-
keering van Ds. M. vinden?
Moest ge niet, indien ge wilt beleven wat gij zegt te be-
lijden, meer eerbied hebben voor het optreden der dolee-
renden! Zij toch toonen iets voor hunne overtuiging over
te hebben. Hoeveel gij, te recht of ten onrechte, op de
belijders der Gereformeerde religie aan te merken hebt, gij
kunt niet loochenen, dat zij kerkegoed en geld laten varen, om
te handelen, wat naar hunne overtuiging Gods woord eischt.
Is het dan edel Ds. M. te steunen?
Hoopt gij wellicht daardoor een predikant van uwe rich-
ting in de gemeente te krijgen ?
Het doel heiligt de middelen niet.
En trouwens, dat doel zult gij niet spoedig bereiken.
Vóór een deel der gemeente ging doleeren, was, volgens
Ds. M., nauwelijks het getal zielen aanwezig, om een 2den pre-
dikant te kunnen hebben, met bezwaar van 's lands schatkist.
Wij vreezen, dat uw verschijnen in het kerkgebouw uit
haat tegen de Gereformeerden voortkomt.
O! mocht gij u zelven eens nauwkeurig leeren onderzoeken.
Wanneer gij, door de kracht van Gods Geest aan u zelven
ontdekt wordt, dan zult ge ook gaan erkennen ja met tranen
gaan belijden, dat er in u hetzelfde hart is, als van alle
vervolgers van de kerk des Heeren. Van nature toch heeft
de mensch in de wegen des Heeren geen lust.
Mocht gij u eens leeren buigen, voor het eeuwig te laat
is, voor den Koning, den Zaligmaker der kerk.
Onzen vriénden vernicLnen wij dat zij niet enkel doleeren
over het verlies van goederen. Laat het met lijdzaamheid
gedragen worden wat de tijdsomstandigheden ons opleggen.
God bewege u tot blijmoedig geven, zoowel voor armen als
voor kerk. Doleert, klaagt vooral bij Hem, die op zijn
tijd het licht weder zal gebieden uit deze duistere tijden;
klaagt vooral veel over uwe zonden.
Wij zijn tot reformatie der kerk overgegaan. Mocht het
door u verstaan worden, dat het eenmaal tegen u zal getuigen,
wanneer reformatie in hart en huis achter blijft.
Worde er onder ons gedurig aangedrongen op bekeering
en op wederkeering tot den God des Verbonds.
Onze hulpe zij daartoe in den naam des Heeren die hemel
en aarde gemaakt heeft!
NASCHRIFT.
Schrijver dezes is van het vonnis van het Provinciaal Kerk-
bestuur in hooger beroep gekomen bij de Algemeene Synodale
Commissie. Het was hem niet te doen om weder in zijn
ambt in het Ned. Herv. Kerkgenootschap hersteld te worden,
maar om deze mannen nog in de gelegenheid te stellen recht
te spreken.
De Synodale Commissie antwoordde mij i8 April 1.1.,
nadat de tijd om die fout te herstellen voorbij was, dat ik
mij op de Algemeene Synode had moeten beroepen. Toch
had de President van het Prov. Kerkbestuur mij geraden ,
om mij juist op de Synodale Commissie te beroepen. De
Reglementen zijn zoo duister in die zaken. Maar in plaats
van per keerende post mij te antwoorden: „gij klopt aan
een verkeerde deurquot;, zendt men mij eerst bericht, nadat ik
de fout (zoo het een fout is) niet meer herstellen kan!
De Ring van Gouda behandelde mij evenmin fair. Het
schijnt nog niet genoeg dat hij weldra mijn tractement zal
verdeden, maar men heeft mij nog een deel van de vaca-
tuur-penningen onthouden, dat mij wettig volgens de Regle-
menten toekomt.
De Quaestor had in last mij slechts uit te betalen tot den
dag mijner afzetting. En toch bepalen de Reglementen, dat
geen uitspraak van een kerkelijk bestuur in werking treedt,
dan na 14 dagen na de dagteekening der kennisgeving,
als wanneer de termijn om in hooger beroep te komen
verstreken is.
Zal het nog moeten gebeuren, dat ik bij deurwaarders-
exploit den Ring laat sommeeren, om het mij wettig toeko-
mend geld uit te betalen?
Ik hoop, dat dit niet noodig zal blijken te zijn.
Nog eene opmerking :
Wij noodigen ieder dringend uit, de opgaven opbladz. 22
aangaande de diakonie-kas, na te gaan. Er wordt gelasterd,
dat diakenen f 700 zouden zoek gemaakt hebben. Hiervan
is Ds. M. oorzaak. Na ons uittreden sprak hij van den
kansel: „In Januari hadden diakenen nog f 700 en nu in
Maart is er niets meer.quot;
Ds. M. kon weten, dat hij daarmede grove onwaarheid
sprak; iquot; Jan. was er in de diakonie kas / 137 batig slot
over 1886. Dit geld werd vermeerderd met collecten, eene
inschrijving voor bedeeling op Konings verjaardag enz., zoo-
dat 2 Maart ongeveer f 680 ontvangen was. Daarentegen
werd wekelijks ƒ 49 bedeeld, en dit 10 maal. Op Konings
verjaardag is minstens voor f 190 aan eetwaren uitgedeeld.
Dit alles wist Ds. M. even goed als ik. Is het niet jammerlijk,
diakenen verdacht te maken, terwijl men weten kon, dat
zij eer meer dan riiinder uitgaven, dan zij ontvingen?
-■J .