r|CTpiflgBa|a
%
JTFSIfWlC T / IPEPC'K^
^ UW- 3-:ht.
Ht
li A T A VIA. EBNST amp; Co
m:
VAN
Dr. P. A. BEKOSMA. (*)
In den laatslen lijd is de vraag of er tusschen Mercurius en de zon nog eene ]daneet Itestaat, weder onder de aandacht der slerrekundigen gehraclil.
Leverrikr lieel'l zon als hekend is, reeds verscheidene jaren geleden het vermoeden geuit, dal er tusschen de zou eu Mercurius nog eene of meer planeten zouden he taan. Hij werd tot deze veronderstelling geleid door zijne onderzoekingen omtrent de planeet Mercurius, waarvan de storingen niet konden verklaard worden uit de invloeden der hekende planeten van ons zonnestelsel, maar wel indien nog eene of meer planeten tusschen de zon en Mercurius aangenomen werden. Lkverrier maakte zijn vermoeden omtrent hel hestaan van zoodanige planeten hekend in de vergadering der Akademie van Welen-schappen te Parijs van 12 Septemher 18o9.
In de zitting dezer Akademie van 2 Januari 1860 werd daarop van dr. Lescariuult , practiserend geneesheer Ie Ogères hij Chuleauiluu, eene mededeeling ontvangen, dat hij den 26sten Maart 18Ö9 eene kleine planeet voorhij de zon had zien gaan.
(') Medegedeeld op de Bestuursyergadering van Januari 1877.
Sterrewacht Zonnenbiquot;-^ UTRECHT. I
2
Dr. Lescarbault zotlo in zijn schrijven do beschouwingen uiteen, die hein er loc crehracht hadden de zon fferoareld waar
# ' o o c
te nemen met het doel naar voorhijgangen van onhekende planeten te zoeken ; hij gal'verder eene korte Iteschrijving van zijn nog zeer onvolkomen ingerichl ohservatorium, van zijn instrument en van zijne wijze van werken. Sedert 1838 had hij dagelijks, wanneer hel weder gnnslig was, met hovenvermeld doel de zon waargenomen, soms een half uur achtereen, soms langer, al naar zijne praktijk als geneesheer hem toeliet.
Eindelijk werd zijne volharding met. goeden uitslag hekroond; den iGsten 3Iaart 181)9 zag hij een klein zwart schijfje op de zon, hetwelk zich regelmatig voortbewoog en na ruim een urn-de zon weder vei Hel. De lijn door het 'zwarte schijfje over de zon heschreven, had van uit de aarde gezien, eene hoeks-waarde van ruim 9' en indien het schijfje zich met dezelfde snelheid midden over de zon hewogen had, zou de voorhijgang hijna vier en een half uur geduurd hehhen. De diameter van het schijfje werd door Lescarbault op iels minder dan het 4'io gedeelte van den diameter van Mercurius geschat, zooals hij deze planeet tijdens haar voorhijgang op 8 Mei 1843 had waargenomen.
Leveurier, tot wien de hrief van Dr. Lescarrault gericht was, deelde hij hel aanhiedeu er van aan de Akademie mede, dat hij het wel wal vreemd gevonden had, dal Lescarbault zoo lang gewacht had met zijne helangrijke waarneming hekend te maken en dat hij daarom onmiddelijk naar Oijrres gegaan was om nadere inlichtingen omtrent de hijzonderheden der waarneming in te winnen. Hij was, zonder zich vooraf aangekondigd te hehhen, hij dr. Lescarbault aangekomen, had van dezen alle mogelijke inlichtingen omhent zijne wijze van werken ontvangen en had alle hijzonderheden omtrent de, waarneming der planeet in de aanleekeningen van dr. Lescarbault kunnen nagaan. De ontvangen inlichtingen, die door dr. Lescarbault mei de grootst mogelijke eenvoudigheid gegeven werden, gaven aan Levebrier de volkomene overtuiging, dat de
3
waarneming van dr. Lescahbault door de wetenschap kon aangenomen worden, en dat de eenige roden waarom liij zoo lang gewacht had met haar hekend te maken, moest gezocht worden in hel zedige en ingetogene karakter van den waarnemer, die door zijn leven op hel land vrij had kimiien hlijven van de spanning en gejaagdheid waarin zoo dikwijls de mannen der wetenschap in groote steden leven. Lescahuailt , die volgens zijne eigene inededeeling ook gezwegen had in de hoop, dal het hem gelukken zon de planeet voor eene Iweede maal waar te nemen, was eerst, door een artikel in het tijdschrift quot;Cosmos over Levkriueii's onderzoekingen omlrent .Mercnrins en het door dezen nilgesproken vermoeden omlrent het heslaan \an een ol meer planeten Inssehen Mert'iiri.is en de zon, er toe gehracht geworden zijne waar......... hekend te maken.
De waarneming van Lescauiuiilt werd nu door de • Complex Rcndusquot; weldra wereldkundig en .Moigno gaf aan de nieuw ontdekte planeet den naam «\ iilcaniis,\ in de hoop dat deze zich spoedig andermaal zonde vertoonen en dan als eene goed ge-i egelde planeet van ons zonnestelsel zon kunnen erkend worden.
De planeet Vnlcanns werd echter niet weder gezien, niettegenstaande verscheidene astronomen er herhaaldelijk op verzoek van Leverrier naar zochten, en kwam dus langzamerhand in vergetelheid, totdat eindelijk ten gevolge van eene waarneming in April 1870 door Weiier Ie Ichcloh gedaan, de helang-stelling in haar weder opgewekt werd.
Werer een slerrekimdige Ie l'ckelnh hij Mnnsler, die dagelijks de zon waarneemt en nauwkeurig aantcekeniuu houdt van zonnevlekken, lakkels en andere verschijnselen aan hare oppervlakte, deelde in dr. Klein's «Woclicnschrif/ fur Aslru-nomic, der van 23 Augustus 1870 mede, dat hij den 4'1'quot; April om 4quot; 2Jra, middelharen tijd van Herlijn, een zwart rond schijfje op de zon gezien had, hetgeen niet het voorkomen van eene gewone zonnevlek had, vóór den middag van den 4'u'n niet op «le zon te zien geweest was en ook den volgenden morgen niet meer op de oppervlakte der zon gevonden werd.
4
Weber dacht liij zijne waarneming dadelijk aan de planeet van Lescariuult; maai', daar de zon slechts even zichlbaar was geworden en spoedig weder voor liet verdere gedeelte van den dag achter de wolken verscholen werd, was hij niet in staal geweest eenige beweging van het vlekje te constateren. Hij is dan ook zeer voorzichtig in hetgeen hij zegt omtrent de heteekenis aan zijne waarneming te hechten. Ziehier wat Weder in zijn verslag omtrent de zonnevlekken van April tot Juni 187G dienaangaande schrijft:
quot;Eine eigenthümliche Erscheinung hot ein Fleckchen vom 4. «April. Ich hahe dasselhe unter No. 1(3 eingetragen mul bin «his diesen Augenhlick noch in Ungewissheit, oh das Phanomen »auch wirklich ein Fleck war?— Kis Mittag hlieh der llimmel quot; (lurch a us ungetrüht. Wie immer, so hatte ich auch in dieser »Zeit das Sonnebild im Fernrohre bereits bis 4 mal sorg-»fallig durchmustert, es liess sich aber weder Fleck noch Fac-nkel sehen. Nacb Mittag trübte sicli der llimmel, doch began-»nen zwischen 4 und 3 Uhr einzelne Stellen sich wieder zu quot;lichten und die Sonne bracb aul' 20 his Minuten durch. »So fort benutzte icb diese Augenblicke wieder. Fackeln sab »ich auch jet/.l nicht, obschon ich ilns Fernrohr uni den gan-quot;z.en Sonnenrand berumgeführt hatte. Aul' einmal tritt mir quot;ein gut ahgernndetes Scheihchen, von etwa 12quot; im Bogen, quot;iu Sichl. Es stand 11' in Zeil von dem Üstrande mul ebamp;n quot;So weit nórdlicb von dem llimmelsaquator ab. Noch batte «ich Zeil, auch die niicbsle (Jmgebung des Fleckchens naher »zu untersucben, aher nirgends ein leiser Fackelzug, nirgends quot;ein nahestebendes Duflgewidk, uur das tieldunkle Scheihchen »hob sich am Soiinenbimmel ab.
«Ich dachte sofort an jene Eutdeckung, welche der Arzt «Lescarbault am 26. Miirz 18Igt;9 in Frankreich gemachthahen quot;w(dlte, zu der icli aber bis diesen Augenhlick scbwachen quot;Glauben gebahl.—Die Sache batte sich leicht aufgekhirt, wenn • die Sonne auch uur anf wenige Minuten vollkoinmcii rein ge-nhlieben ware. So aber nmsste sie unentschieden blciben. Am
ö
«Morgen des a. nalim ioli die Heobachlung snfnrt wieder auf, «aber icli fand das Flerkclien, so ernsllich ich auch darnacli, «suchte, nichl wieder. Wie am Morgen des 4., so halte jene quot;(legend aucli jelzl niclils Abnonnes aufzuweisen. In der vor-«slehenden Uebersichl ist das Bild als Fleck eingclragen nnd »ich werde es auch so lange als solchen belrachlen miissen, «als ich keine sichere Biirgschaft dafür hiibe, oh das Phano-»inen auch andererseils beobachtet worden ist. Nach Berl. quot;Zeil seschah die Beobachtuni' 4u 2öm.quot;
o o
\V bi,f, de directeur van hel observalorinm te Zurich, vestigde in een brief d. d. 26 AiignsUis de aandacht van Leverrier op de waarneming van Weber, en deelde daarbij mede, dat ook hij zeil' te Zurich en Schmidt le Athene de zon vrij van vlekken gezien hadden, zoowel in den morgen van den 4'lcquot;, als op den giim apj ji. Leverrier plaatste den brief van Wolf in de Ics Reiidus van 28 Augustus 1876 (p. ülO).
Wolf had, nadat de waarneming van Lescarbault hekend was geworden, verscheidene oudere niededeelingen verzameld omtrenl waarnemingen van vreemde, van den gewonen vorm afwijkende zonnevlekken en van onbekende zich voorhij de zon bewegende lichamen. Onder deze waarnemingen, welke Wolf in zijn «Ilandbuch fiir Mathcmalik inid. Aslrouomiequot; gc|uililiceer(l heeft, waren er eenige die veel overeenkomst hadden met de waarneming van Lescarbault en Weber; onder anderen was dit het geval met de waarnemingen door Stark en Steix-iiübel, onafhankelijk van elkander op iwee verschillende plaatsen, den 12den Fehruari 1820 gedaan.
In een tweeden brief aan Leverrier over de waarneming van W'eber {Comples licndus 11 September 1876. p. igt;61), vestigde Wolf er de aandacht op, dal lusschen de waarneming van Stark en Steimiübel en die van Lescarbault 14287 = 340 X 42.02 dagen verloopen waren, terwijl hel tijdsverloop lusschen de waarneming van Lescarbault en die van Weber 6219 = 148 X 42.02 dagen bedroeg. Wolf meende dat moeielijk alleen aan hel toeval kon toegeschreven worden, dat de lijdsverloo-
6
pen lusschen de drie waarnemingen, in dagen nilgedrukt, veelvouden van 42.02 waren, en achtte het niet onwaarschijnlijk, dat ook enkele der andere door hom verzamelde waarnemingen door eene intra-mcrcuriëlc planeet zouden kunnen verklaard worden.
Wolf scheen niet te twijfelen aan de beteekenis, die aan de waarneming van Weber moest gehecht worden. Weber, hekend als een nauwkeurig waarnemer van dc zon, had in den namiddag van 4 April 187G een goed afgerond zwart schijfje op de zon gezien, dat niet door fakkels omgeven was; hij had in den voormiddag van denzelfden dag de zon waargenomen, maar geen enkele vlek er op bespeurd; en toen hij den volgenden morgen de zon weder waarnam, was het den vorigen dag door hem ondekte schijlje niet meer te zien. Wolf zelf te Zurich en Schmidt te Athene , die heide geregeld de zon observe, en, hadden ook in den morgen van 4 April en op den daaraan volgenden dag dc zon zonder vlekken gezien. De waarneming van Weber was dus iu dit opzicht voldoende bevestigd geworden. Ook wees de bovenvermelde eigenschap der tijdsverloopen tusschen de waarneming van Weber en twee andere gelijksoortige, vroeger gedane waarnemingen op een verband van deze drie waarnemingen met eenzelfde, in eene bepaalde periode terugkeerend verschijnsel.
Leveriiier besloot het onderwerp nader Ie onderzoeken cn daar hij van oordeel was, dat vele der door Wolf verzamelde waarnemingen moeielijk zonder nader onderzoek omtrent hare waarde konden aangenomen worden, begon bij met zooveel mogelijk de oorspronkelijke mededeelingen omtrent die waarnemingen bijeen tlt;: brengen.
In de »CüiHji/cs Hcndusquot; van 18 en 21gt; Sep!.'mber 1876 vindt men de oorspronkelijke opgaven door Lkvekrier verzameld lie-trcffende 2i5 dergelijke waarnemingen. Deze waarnemingen, die verdeel 1 zijn over een tijdvak van ruim honderd jaren, zijn dc volgende:
1°. 1761, 6 Juni. Waarneming gedaan Ie Kvcfetd bij Dus-
7
seldorp door Scheuten; deze zng op den dag van de passage van Venus, ongeveer drie uren na den uitgang van die planeet, een zwart schijfje op de zon, hetwelk hij voor een satelliet van Venus hield; hel schijfje werd legen den middag voor hel eerst opgemerkt en bevond zich toen midden op de zon; het verplaatste zich langzaam en was om drie uur tot aan den rand der zon genaderd.
2°. 1762, op hel einde van Februari. Waarneming gedaan door Johasn Caspar Staudacher te Nciireinbercj; deze zag een zwart, rond schijfje op de zon, hetwelk den volgenden dag niet meer zichtbaar was.
0°. 1762, 19 November. Waarneming gedaan door Professor Liciite.nberg in de nabijheid van Erlangen. Lichtenberg zag bij bel opgaan van de zon, die ten gevolge van een zwaren mist met bel bloole oog kon waargenomen worden, eene zwarte, ronde vlek op dal hemellichaam; de middellijn van de vlek was ongeveer van die der zon.
4°. 1764. Waarneming gedaan tusschen 1 en ü Mei door Hofmann te Georrjcnthal bij Gotha; deze zag, bij hel aanbreken van den dag, een rond, zwart lichaam zich langzaam van Noord naar Zuid voorbij de zon bewegen; de diameter was ongeveer -jjr van dien der zon.
5°. 1777, 17 Juni. Waarneming gedaan door Messier ; deze zag eene menigte kleine lichamen zich snel in evenwijdige richtingen voorbij de zon bewegen.
6°. 1798, 18 Januari. Waarneming gedaan door le Chevalier d'Angos le Tarbcs; deze zag eene ronde, zwarte vlek, die gedurende 20 minuten zich langzaam over de zon bewoog.
7°. 1802, 10 October. Waarneming gedaan door Fritsch, geestelijke te Qucdhnburg hij Magdcburrj: deze zag eene kleine ronde vlek op de zon; gedurende de drie eerste minuten nadat hij haar opgemerkt had, bewoog de vlek zich; daarna werd de zon door wolken bedekt en toen zij vier uren later weder zichtbaar werd, was de vlek verdwenen.
8
8°. 1818, 6 Januari. Waarneming gedaan donr Cai'ei. Lofft ic Ipswich; deze zag eene kleine vlek op de zon.
9°. 1810. 26 Juni. Waarneming gedaan door Stark te Auffsbuif).
10°. 1819, 9 October. Waarneming gedaan door Stark Ic Augsburg ; deze zag eene ronde. scherp begrensde vlek van de groolle van Merctirius.
11°. 1820, 12 Februari. Waarneming gedaan door Stein-hübel en Stark onafiiankelijk van elkander op twee verschillende plaatsen. Steimuibel zag te Wccnen eene donkere, ronde, scherp begrensde vlek, die zich in vijl' uur lijds over de zonneschijf heen bewoog. Stark zag te Auf/slnirg omstreeks den middag eene ronde, scherp begrensde vlek op de zon; deze was ongeveer tweemaal zoo groot als Mercurius; vier en een hall' uur later was er niets meer van die vlek te zien.
12°. 1825, 25 December. Waarneming gedaan door I'o.vs; volgens Leverrier zag Poxs niets anders dan gewone, sterk verdeelde zonnevlekken.
15°. 1826, 51 Juli. Waarneming gedaan door Stark te Augsburcj- deze zag om 4u 4am aan den noordoostelijken rand der zon eene ronde, zwarte vlek, die den vorigen avond niet zichtbaar geweest was en den volgenden dag weder verdwenen was.
14°. 1854 en 1856. Waarneming gedaan door Pastorff te Buchholz in Sachscn.
13°. 1859, 2 October. Waarneming gedaan door Decuppis te Rome-, deze zag eene zwarte, ronde, scherp begrensde vlek, die in ongeveer zes uren tijds zich voorbij de zon bewoog.
16°. 1845, 11 Mei. Waarneming gedaan door Capocci en Gasparis te Napels; deze zagen een groot aantal kleine lichamen, die zich snel voorhij de zon bewogen.
17°. 1847. Waarnemingen gedaan in de laatste dagen van Juni of de eerste van Juli door Scott en Wrav te Londen
18°. 1847, 1 1 October. Waarneming gedaan door Julius Schmidt; deze zag eene kleine, zwarte slip snel voorbij de zon gaan.
19°. 1849, 12 Maart, Waarneming gedaan door Joseph
9
SiDEBOTHAM in Engeland; tloze zag eene kleine, ronde, zwarte vlek, die zich voorbij de zon bewoog; gedurende een half uur werd de beweging waargenomen.
20°. 18ao, 11 Juni. Waarneming gedaan door dr. Hitter bij Napels: deze nam, mei Schmidt van Alhcuc, kort voor zonsondergang met bet bloote oog den voorbijgang van een donker lichaam voorbij de zon waar.
21°. 1857, 12 September. Waarneming gedaan door Ohrt, advocaat te Wansheclc in Holstein; deze zag om lu n. m. eene nagenoeg ronde vlek op de zon: den lo111'quot; September was de hemel bewolkt ; den 14''™ September was die vlek verdwenen.
22°. 1839. 26 Manrl. Waarneming gedaan door dr. Les-carbault.
25°. 1802, 20 Maart. Waarneming gedaan door Lummis te Manchester■. deze zag eene kleine, ronde vlek op de zon, regel-maliger van vorm en scherper begrensd dan gewone zonnevlekken: Lummis nam deze vlek gedurende twintig minuten waar en bevond dal zij zich gedurende dien tijd aanmerkelijk verplaatste.
24°. 1863, 8 Mei. Waarneming gedaan door Coumbarv te Conslanfinopel.
215°. 1876, 4 April. Waarneming gedaan door Weber le
Pel; el oh.
Omtrent sommige van deze waarnemingen worden door Le-verrier niet onbelangrijke bijzonderheden medegedeeld. Daar echter de «Comptes Renclusquot; nog al in veler handen komen en ook in de Bibliotheek der Vercenigimï ter beschikking van hare Leden zijn, heb ik gemeend met eene eenvoudige vermelding der waarnemingen le kunnen volstaan; de belangstellende lezer die met de bijzonderheden nader wensebt kennis ie maken, wordt daarvoor naar de «Comples Ftendusquot; van 18 en 2.j September 1876 verwezen.
Tijdens bet verzamelen van deze waarnemingen kwam Le-verrier uit de afzonderlijke discussie van een drietal er van tot de gevolgtrekking, dat in de eerste dagen van October 1876
10
weder een voorbijgang van die onbekende planeet waarschijnlijk was. Volgens de mededeeling van Leveriuer zeiven in de 'Com/ilcs Reiidusquot; van J1 October 1876 (p. 650), leidde bij dit af uit de waarnemingen van Steimiübel en Stark (12 Februari 1820) van Lescarbault (26 Maart 18159) en van Lummis (20 Maart 1862). Volgens eene mededeeling van Hi.nd in »i\nfurequot; van 28 September zou Leverrier bovenvermeld resultaat afgeleid bebben uit de waarnemingen van Steimiübel en Stark (12 Februari 1820), van Lescarrvllt (26 Maart 1859) en van Weeer (4 April 1876). Hoe dit eigenlijk is, doet ecbler weinig ter zake: Leverrier meende een voorbijgang van eene intra-mercnriële planeet in de eerste dagen van October le mogen verwacbten en zond daarom naar Oost en West uitnoodigingen om de zon gedurende die dagen waar te nemen.
Ook naar Nederlandscb-lndie werd door tiisscbenkomst van den Minister van Koloniën per telegraaf eene uitnoodiging gezonden om op 2, 3. 9 en 10 October de zon tot 2 uur des namiddags waar te nemen. Het daarover bandelende telegram werd den 25sten September uit Nederland gezonden; maar onze telegrapbiscbe gemeenscbap met Europa was, ik meen tusscben Madras en Penant/, verbroken, zoodat bet telegram eerst don 2den October alhier aankwam. Ik kreeg in den avond van dien dag bericht van het telegram, zoodat ik dien dag niet meer kon waarnemen, terwijl ook de 3do October verloren ging met hel opstellen van den kijker, die juist geheel uit elkander genomen was. Een telegram, inhoudende het verzoek om de zon te observeren, werd den 3den October door hel Departement der Marine aan de ingenieurs bij de geographische dienst H. Tn. Soeters en C. Woldrikcu gezonden, maar bereikte zijne bestemming te laat om nog eenige waarneming van beleekenis op dien dag mogelijk te maken, zoodal de waarnemingen in Nederlandscb-lndie zich moesten bepalen tot den 9'lon en 10| October.
Den 7'k'n October werd een tweede telegram van den Minister van Koloniën ontvangen, inhoudende de uitnoodiging om de
11
waarneming van de zon een i)aar dagen langer voorl le zetten, ingevolge waarvan besloten werd ook den lldt',1 en 12'lequot; October waar te nemen.
In voldoening aan de uitnoodiging van Leverrier i.s derhalve de zon op 9, 10, tl en 12 October 1876 waargenomen:
1°. door den lieer Sorters te Penoenyalan bij Demalc; 2°. door den Heer Woldrixgii bij Buitenzorg: 3°. door den Heer J. A. Oudemans, assistent bij de geograpbiscbe dienst, eveneens bij Biiilenzoifi; 4°. door mij (e Batavia. Dr kijkers waarover de Heeren Soeters, Wolürlngh en J. A. Oidema.ns beschikken konden, waren niel bijzonder geschikt voor de gevraagde waarnemingen. Ik had een beleren kijker, namelijk een vijfvoetskijker met objectief van Steinheil van 92 diameter; de Luitenant ter zee le klasse L. Hacker Overbeek , tijdelijk bij het observatorium geplaatst, beeft mij bij de waarneming te Batavia geassisteerd. Daar het waarnemen van de zon hier, vooral midden op den dag zeer vermoeiend is, en bet voor het beoogde doel niet noodig was voortdurend waar le nemen, waren wij overeengekomen hij beurten iedere vijl'minuten gedurende twee minuten te observeren, zoodal indien hel weder helder geweest ware, de zon gedurende de uren waarop de waarneming er van verlangd werd, nooit langer dan drie minuten achtereen aan onze waarneming zou onttrokken zijn geweest.
Ongelukkiglijk was het weder in Indie niet zeer gunstig voor de waarnemingen. De Heer Soeters bericht dat de zou op de waarnemingsdagen herhaaldelijk door wolken bedekt was. De Heer Woldringii bericht dat de zon den 9•k,,1 October tot één uur des namiddags door de wolken bedekt bleef, en toen eerst flauw zichtbaar werd; dal den lO'1quot;quot;, I r1™ en 12'lcnOctober de lucht van lijd tot tijd bewolkt was, maar dat er toch herhaaldelijk gelegenheid was geweest de zon goed waar te nemen; dat de zon op den li'1quot;1 October van tien uur af tot 11 uur twintig minuten niel zichtbaar geweest was. De Heer J. A. Oudemans bericht, dal de lucht meerendeels bewolkt was, zoodal de zon soms gedurende geruimen lijil onzichtbaar was.
12
Tc Batavia was liet weder hoogst ongunstig. Den 9'lcn October was de luclit lot 2 uur des namiddags zwaar betrokken en bijna den geheelen morgen viel er regen, iets buitengewoons
voor den tijd van bet jaar.
Ucn lO1'''quot; October was de lacht ook betrokken, maar minder zwaar, zoodat nu en dan dc zon in den kijker zichtbaar was, echter niet zoo duidelijk, dat do zonnevlekken, welke \olgens de waarnemingen van don volgenden dag waarschijnlijk op de zon waren, waargenomen konden worden. De zon werd onder deze ongunstige omstandigheden waargenomen op de onderstaande tijden;
8U v. m. 2om, öOquot;1, quot;)um, 40m, 45'quot;, aaquot;,
9quot; v. m. O™, om, 10m, lam, 20»!,
10quot; v. m. lüm. lüm.
0« 4am, aOm, 33m,
1quot; n. m. lO™, laquot;', 20'quot;, 4aquot;', aOm, aam,
2U n. m. 0m.
Den ll,l('n October was de lucht weder den geheelen morgen zwaar betrokken; eerst na den middag kwam dc zon door, was toen echter helder. Dc zon werd toen waargenomen op de onderstaande tijden:
0quot; 4am. oOm. Saquot;1,
1» n. m. 0m, am, 10m. 1 am, 20m, 2am, .quot;0quot;', 5am, 40m. 4am,
bOquot;, Sa1quot;,
2quot; n. m. Oquot;.
Een vlekkengroep bestaande uit vier vlekken was op deze
lijden zeer duidelijk zichtbaar.
Den 12'lequot; October was dc lucht afwisselend bewolkt en helder, zoodat de zon nu en dan goed kon waargenomen worden. Dit was liet geval op de onderstaande tijden:
7quot; v. m. 0m, 5m,
8quot; v. m. !gt;0m, !5am.
9quot; v. m. 0m, 10m, 1 am, 20'quot;, 25quot;',
10» v. m. 0m, 10'quot;, 40quot;', 4aquot;1, aOm,
11quot; v. m. 20quot;', 2aquot;1, 30quot;', 5an', 40'quot;, 4am, S0rquot;,
13
Oquot; Om, SM, 10'quot;, lom, oom, oOquot;1, 55'quot;,
lu. n. m. 40quot;', 43'quot;, 30™, 33m,
2quot; n. m. O1quot;.
Hel aantal vlekken van den vlekkengroep, reeds den 1111™ zichtbaar, was toegenomen tot negen; deze vlekken waren op de opgegeven tijden zeer duidelijk zichtbaar.
Op ieder van de boven opgegeven tijden werd, zooals vermeld is, gedurende twee minuten waargenomen. (J De planeet werd niet gezien.
Ook op den 6lll'n, T'11'quot;, en Squot;01 October werd de zon herhaaldelijk waargenomen; de waarnemingstijden op die dagen heb ik echter niet opgeteekend; den 6dcquot; en 7I,'^quot; October waren twee zonnevlekken dicht bij den rand der zon zichtbaar; ook op deze dagen werd geen planeet op de zonneschijf gezien.
Ook door de Heeren Soeters, Woldrint.ii en J. A. Oudemans is geen planeet op de zon gezien; door genoemde Heeren is niet in bijzonderheden opgegeven op welke tijden zij de zon hebben kunnnen waarnemen; alleen is door hen vermeld, dal nietlegenslaande de lucht op de waaniemingsdagen dikwijls betrokken was, zij toch de zon herhaaldelijk hadden kunnen waarnemen, maar dat zij geen spoor van de verwachte planeet gezien hadden.
Het resultaat van de waarneming der zon in Indie tengevolge van de uit Europa ontvangen telegrammen, was dus dat geen voorbijgang van eene planeet waargenomen werd.
Keeren wij nu naar Europa terug, alwaar na hel afzenden van het telegram naar Indie op den 23s'cn September, de ver-derere discussie der waarnemingen mlusschen lol eene geheel andere uitkomst geleid had dan verwacht was.
Dal liet weder op 9, 10, II eti 12 October hoogst ongunstig voor de waarnemingen was kan daaruit blijken, dat terwijl de zon bij helder weder op die dagen volgens bel waarnemingsplan van 7quot; 's morgens tot 2quot; des namiddags 340maal zou bebben kunnen waargenomen worden, het slechts 73maal gelukt is haar te zien, waaronder nop 24maal, namelijk op den lOden, slechts vrij onduidelijk.
14
In «Lcx Mondesquot; van 28 Septenilter verscheen een brief van Dr. Lescarbault, waarin hij zijne vreugde over tic wederverschijning van de vroeger door hem onldcklc planeel Vulcamis uitsprak, eene vreugde die zoo groot was, dal hij, hoewol hel hem speel dat een Duitscher zijne planeet wedergevonden had. toch van voornemens was aan Weber zijn dank te betuigen.
Moig.no dc redacteur van «Les Mondesquot; voegde achter dezen brief oen naschrift, waarin hij mededeelde, dal Leverrier uit de waarnemingen van Lescarbault (1839), Lu.mmis (1862) en Weber (1876) (dus alweder eene andere combinatie dan die welke door Leverrier zeiven en door Hi.nh opgegeven zijn) afgeleid had, dat dc planeet Vulcanus waarschijnlijk op 2 nf ö October dan wel op 9 of 10 •October weder voorbij de zon zoude gaan. Moioo liet op dit naschrift een opwekkend woordje aan Dr. Lescarbault volgen om op die dagen vlijtig waar te nemen, len einde hel nieuwe observatorium dat bij onlangs te Ortjires opgericht bad, beroemd te maken.
Maar in datzelfde nommer van »Les Mimdcsquot; verscheen nog een andere brief, die op Weber's waarneming betrekking bad, namelijk een brief van Ventosa, assistent aan het observatorium te Madrid, waarin deze mededeelde, dal uit dc aantee-keningen der zonnewaainemingen op dat observalorium bleek, dat op den 4'l',n April 1876 te Madrid ccne kleine dliplische zonnevlek met een klein fakkcltje er bij gezien was omstreeks 11quot; v. m. middelbaren tijd Ie Berlijn, dus meer dan uren voor dftt Weber zijne waarneming gedaan had. Door deze waarneming van Ve.ntosa verloren dc mededeelingen van W e-ber, Wolf en Schmidt, dal de zon in den morgen van den 4d''quot; April vrij van vlekken geweest was, veel van haar gewicht en begon bel reeds zeer onwaarschijnlijk te wTordcn, dal Weber eene intra-mercuriëlc planeel waargenomen bad; andere waarnemingen , welke later bekend werden, hebben dc mededecling van Ventosa bevestigd cn len slotte dc onzekerheid waarin men omtrent de betcckcnis van Weber s waarneming vefkeerde, geheel opgeheven. Ik kom later op dit punt terug.
Inlussclien was Leverrier voortgegaan met dc discussie der door liom verzamelde waarnemingen.
Hij Ix'gon mei alle waarnemingen, die onzeker waren en ook alle, waarbij iiiel licweging van een rond lichaam voorbij de zon geconstateerd was, af le zonderen niet liel doei ze verder buiten beschouwing le laten. Tot deze laatste categorie behoorde ook de waarneming van Weber op 4 April 1876, daar deze geen beweging van bel zwarte schijfje op de zon waargenomen had.
Na deze schifting hield Leverrier tien gevallen over waarin dc waarnemers cene ronde, zwarte vlek voorbij de zon hadden zien gaan; deze waarnemingen waren de volgende:
6 Januari 1818.............. Gapel Lofkt.
12 Februari 1820.............. Steimiübel en Stark.
12 Maart 1849.............. Sidebotham,
20 Maart 1862.............. Lummis.
26 Maart 1859.............. Lescarbault.
8 Mei 1863.............. Coujibarv.
0 Juni 1761.............. Scheuten.
Juni en Juli 1847.............. Scot en Wray.
10 October 1802.............. Fritsch.
2 October 18Ö9............. Decltpis.
Vijf van deze waarnemingen, namelijk die welke in Maart ni October gedaan waren, konden volgens Leverrier waarue-mingen van ééne en dezelfde planeet zijn. Dc vijf andere waarnemingen zouden misschien later blijken voorbijgangen van eene of meer andere planeten geweest le zijn, maar konden niet aan hetzelfde lichaam toegeschreven worden als de waarnemingen van Maart en October. Leverrier bepaalde zich iLis vooreerst tol een nader onderzoek der vijf waarnemingen van Maart en October, en berekende uit de door de waarnemers verstrekte gegevens eene formule voor de beweging van eene planeet, met een omloopstijd van 55.02 dagen, door welke formule deze vijf waarnemingen vrij goed voorgesteld werden. (')
(') Later heeft lliad {Gompies Rendus 30 October 187G) medegedeeld.
16
Door deze nadere onderzoekingen kwam Lf.vkrrieu levens tot de uitkomst, dat de vroeger door hem als waarsdiijnlijk aangekondigde voorbijgang io de eerste dagen van October niet te verwachten was en dat ook in de eerstvolgende jaren geen voorbijgang in de maanden September en October zou plaats hebben. Deze uitkomst deelde Leverrier den 2,lcn October 1876 in de Akademie van Wetenscbappen Ie Parijs mede.
Veertien dagen later maakte Leverrier nog eenige nadere bijzonderheden omtrent zijne berekeningen bekend (Complcs Rendus 16 October 1876). Hij gaf eene lljsl van de dooi hem berekende tijden der conjuncties van de planeet met do zon in de nabijheid der knoopen. Volgens deze lijst zou do laatste conjunctie in de nabijheid van den dalenden knoop (in den herfst) den 21slin September 1876 beiiben plaats gehad, echter le ver van den knoop verwijderd dan dat een voorbijgang over de zon zou hebben kunnen waargenomen worden: verder zou het nog mogelijk zijn , dat op 22 Maart 1877 een voorbijgang \an de planeet over de zon plaats greep: maar daarna zou geen passage, in den herfst meer te verwachten zijn vóór la October 1882. en geen passage in het voorjaar vóór 10 April 1883. Leverrier drukte den wensch uit, dal hoewel de kans dat de planeet den 22s,cn Maart 1877 voorbij de zon zoude gaan niet zeer groot was, de sterrekundigen dien dag toch de zon nauwkeurig zouden willen waarnemen, daar na dien datum er in de eerste vijl jaren geen de minste kans op het waarnemen van eene passage bestond.
Ik heb boven medegedeeld, dat uit de te Madrid gehouden aanteekeningen van de zonnevlekken gebleken was, dat op den dag waarop Weder zijne waarneming deed, des morgens omstreek 11 uur le Madrid een zonnevlekje op de zon gezien was.
Ook le Grecmvich werden, naar aanleiding van Weber's waarneming, de pholographien van de zon, die den 4',cn April 1876 aldaar genomen waren, onderzocht. Men vond op de twee
dal de vroeger vermelde wnarneniing van Stark op 0 Üclober 1819 ook zeer goed door de formule van Levekiiier voorgesteld wordl; hierdoor werd liel aantal der waargenomen voorbijgangen van dezelfde planeet op zes gebracht.
17
pliolographien, die omstreeks 10 uur des voormiddags genomen waren, eene kleine, ronde, door fakkels omgeven zonnevlek, ongeveer op dezelfde plaals als waar Weber ruim vijf en een iiaif uur later zijn zwart schijfje gezien had. Uo Astronomer Royal Airy maakte dit hekend in hel tijdschrift «Naturequot; van 12 October 187G.
Hel hleek dus ton slotte, dat Weber toch niets anders dan eene zonnevlek waargenomen had, die reeds in den voormiddag van den 4'len April op de zon zichtbaar geweest was. Weber's waarneming moet dus van de hoven opgegeven lijst der waarnemingen van intra-mercuriële planeten geschrapt worden en kan voortaan !iij de behandeling van deze hemellichamen alleen ter sprake gebracht worden als een voorbeeld hoe voorzichtig men met hei aannemen van dergelijke waarnemingen moet zijn.
Hoewel dus Weber's waarneming niets met de intra-mercuriële planeten Ie maken gehad heeft. zoo is zij toch door een toevalligen samenloop van omstandigheden de aanleiding geweest, dat onze kennis van deze planeten niet onhelangrijk vermeerderd is geworden, althans in vergelijking met hetgeen men er vroeger van wist. Zij heeft in de eerste plaats de belangrijke discussie van Leverrier uitgelokt, waardoor een weinig orde gebracht is in een wel wal wilden hoop van onzekere waarnemingen, die meestal met gebrekkige hulpmiddelen door minder goed geoefende waarnemers gedaan waren, en waardoor men eenige aanwijzing gekregen beeft in welke richting ongeveer moet gezocht worden, om althans een van die planeetjes nader te leeren kennen.
Ook is men er nu up bedacht geworden om hetere hulpmiddelen voor he! waarnemen van de intra-mercuriële planeten Ie zoeken.
Do zon geregeld mei voor dit doel voldoende korte lusschen-poozen met een kijker waar le nemen, zou een te tijdroovend werk zijn dan dat men zoo iets van de sterrekundigen verwachten kan, die tegenwoordig zoo vele andere belangrijke
18
onderzoekingen te doen hebben, dnt zij hun tijd wel heler besteden kunnen. F.wn liecl'l dan ook reeds en 181J9, naar aanleiding van de eerste niededeeling van Leverbier omlrenl inlra-mercnriele planeten, er op gewezen dat men voor het ontdekken van die planeten de hulp der photographie moest inroepen. Hij stelde voor, dat men voor dal doel op de voornaamste observatoria eenige malen daags photographien van de zon nemen zou. Hieraan is echter nooit gevolg gegeven, ten minste niet met het oog op de intra-mercuriële planeten.
Janssen, de bekende Fransche sterrekundige. heeft dit denkbeeld nu weder besproken in eene belangrijke nola over de waarneming der intra-mercuriële planeten, die hij den 2'k'n üc-lober 187G aan de Akademie van Wetenschappen te Parijs heelt aangeboden. Na de moeielijkheden uiteengezet le hebben die aan de waarneming der zon met hel doel om dergelijke planeten le onldekken verbonden zijn en na de vele oorzaken van dwalingen waaraan men zich bij dergelijke waarnemingen blootstelt, besproken te hebben, kwam Janssen tot liet besluit, dal de zekerste eu eigenlijk de eenige zekere weg om lol eene bepaalde uilkomst in deze le geraken was, dal men op verschillende punten der aarde geregeld met korte tusschenpoozen photographien van de zon nam.
Hij meende dal daarvoor een instrument als zijn pholographi-sche revolver dien hij voor de waarneming van de passage van Venus gebruikt had, bijzonder geschikt zoude zijn. Het mechanisme van dit instrument zoude zoodanig moeten ingericht zijn, dal er op bepaalde lijden, b. v. om het uur, zonder tusschenkomst van eenigen waarnemer photographien van de zon mede konden genomen worden. Wanneer eenige van deze instrumenten systematisch over de oppervlakte der aarde verdeeld werden, zoude men reeksen waarnemingen van de zon kunnen verkrijgen, die le zamen eene bijna continue aanleekening van de veranderingen aan hare oppervlakte zouden daarstellen. Op deze wijze zouden de tusschen Mer-cuiius en de zon gelegen ruimlen binnen weinige jaren door-
19
zocht kunnen worden met eene zekerheid en een goed gevolg, die men van geene andere methode kon verwachten.
Volgens latere berichten is Janssen reeds hezig met de samenstelling van zoodanig instrument. Indien hij hieriii iraar vvensch slaagt en bij andere sterrekundigen de noeilige ondersteuning voor zijn plan vindt, lijdt bel geeu twijfel of onze kennis van de intra-mcrcuriële planeten zal in de eerstvolgende jaren eene belangrijke schrede vooruit gaan.
XASCHKIFT.
Den 22stensten Maart jl. is de zon, naar aanleiding van het door Leveruier in de Gompies Bendus van 1G October 1876 medegedeelde, weder te Batavia waargenomen door mij en den Heer L. Backer Overheek. Het weder was even onjmnstig'
o d
voor de waarneming der zon, als in October van het vorige jaar. Alleen op de volgende tijden was de zon tusscben 7U v. in. en lu n. m. zichtbaar;
8quot; v. m. 3n', 8m, 13in, 23™, 28,n, 3.gt;m, 581quot;, 43'quot;, 48m, 53m, 58n'; 9quot; v. m. 8m, 28m, 33m, 6öm, US'quot;:
10quot; v. in. 3m, 8quot;', 13m, 18m, 48m, 58™;
11quot; v. m. 18quot;'.
Op ieder van deze tijden is de zon gcdumidt' twee minuten waargenomen, maar geene planeet werd gezien.
Batavia, April 1877.