ir I
%
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
van de 14' Eeuw tot op beden.
MET EEN PLAN VOOR EEN
op de terreinen van het Burgerlijk Armbestuur bij het Buitengasthnis
EN EEN PLAN VOOR EEN
NIEUWE BUXJIRT op het terrein van het Binnengasthuis.
DOOK
(Lid van den Gemeenteraad.)
AMSTERDAM,
J. H. amp; Gr, VAN HETEREN. 1883.
„Dc Gasthuis-quaestic moet eens ophouden eene quaestie te zijn.
Genieenter aadsversluy 1871
jAaER.
In verband met de in den aanvang van dit jaar in den Gemeenteraad behandelde zaak, die de belangen der zieken in de Gasthuizen en meer bizonder die van de zieken in het Binnengasthuis betrof, staat eene andere zaak, die meer direct de Gasth uis-quaestie verdient te heeten, omdat de Gasthuizen als zoodanig er het voorwerp van zijn.
Wat ik hier wensch mede te deelen, heeft hoofdzakelijk betrekking op het verleden, het heden en de toekomst van de Gasthuizen, op hun geschiedenis, bouw en inrichting, de plaats waar zij staan, zonder dat de wijze waarop die gasthuizen worden beheerd of hetgeen in die Gasthuizen voorvalt, op den voorgrond treedt.
Ik maak er in geenen deele aanspraak op volledig te zijn. Alleen acht ik het wenschelijk, in verband met de opgewekte belangstelling in onze Gasthuizen, de geschiedenis te raadplegen die ons het best in slaat stelt eene gevestigde meening te erlangen waar het de beslissing van de vraag geldt: hoe moeten onze nieuwe Gasthuizen zijn en waar moeten zij staan ?
Dat onze oude gasthuizen uitgediend hebben en vervangen moeten worden door goede nieuwe, lijdt wel geen twijfel. Is er ééne vraag die de publieke belangstelling in de hoogste mate verdient, dan is het wel die der ziekenhuizen, de plaatsen waar zoo velen der onzen, minder bevoorrecht dan wij, korter of langer zullen vertoeven in de hoop aldaar hun geschokte gezondheid te herwinnen of met
i*
4
de zekerheid voor oogen, dat zij er hun laatste levensdagen doorbrengen.
In de vaste overtuiging dat het hoog tijd werd, de reeds zoo lang behandelde, altijd weder bij andere belangen ten achter gestelde vraag betreffende de hernieuwing onzer Gasthuizen en hunne vervanging door andere en betere, opnieuw aan de orde te stellen, heb ik in het vorige jaar een aantal Raadsleden uitgenoodigd het Binnengasthuis met mij in oogen-schouw te nemen. Ik hoop dat velen hunner den indruk daarvan zullen behouden hebben, dat oude kloosterzalen, bij den ommekeer die er in de denkbeelden over behandeling en verpleging van zieken in onze eeuw hebben plaats gevonden, geene uitmuntende ziekenverblijven meer kunnen genoemd worden; ik hoop ook dat de meesten hunner van oordeel zullen zijn, dat zieken lucht, licht en vrolijkheid behoeven, en ik hoop dat zij het met mij eens zullen zijn dat zieken daarop meer aanspraak hebben, dan gezonde stadbewoners, en dat het niet genoeg is om telkens tonnen gouds uittegeven voor nieuwe lappen op een oud versleten kleed, maar dat het eindelijk tijd geworden is, een lang gekoesterd voornemen, op zulk eene wijze uit te voeren als dit der eerste stad van den lande niet tot oneer strekt.
//Vóór de tijden der Hervorming,quot; zegt Wagenaar, !) //waren er te Amsterdam drie Gasthuizen, het Oude Heiligen-geest of Elizabethsgasthuis, het St. Pietersgasthuis in de Nes, en het Lieve-Vrouwengasthuis op den Nieuwendijk aan de westzijde.quot;
Le Long vermeldt ook nog het hospitaal van onser Vrouwe ende van St. Nikolaas, het St. Antoniegasthuys en een St. Jeroensgasthuys.
Het oude Gasthuis bestond reeds in het midden der XlVde eeuw, blijkens een aflaat van Paus Innocentius VI van 27 October 1361 aan allen die hetzelve op zekere dagen zouden komen bezoeken. Het was in 1371 nog het eenigste, daar het zonder eenige onderscheiding het Gasthuis genoemd wordt in eene overeenkomst van dat jaar.
1) Onder de door mij hier geraadpleegde werken beliooren hoofdzakelijk:
J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas enz. 1765.
Js. le Long, Historische Beschrijving van de Reformatie van Amsterdam 1726.
T. v. Domselaer. Beschrijving van Amsterdam 1665.
Joh. Js. Pontanus. Rerum et urbis Amstelodameusium historia 1611.
idem Historische Beschrijving der koopstadt Amsterdam over-
gheset door P. Montanum 1614.
Dr. O. Dapper. Historische Beschrijving der stad Amsterdam, J. v. Meurs Amsterdam 1663.
C. Commelin. Beschrijving van Amsterdam, 2e druk 1667.
Js. Nieuwenhuis. Proeve eener geneeskundige Plaatsbeschrijving van Amsterdam. Amsterdam, Joh. v. d. Hey 1820.
N. S. Calisch. Liefdadigheid te Amsterdam, Overzicht enz. Amsterdam, M. Schooneveld en Zoon 1851.
(5
Het St. Pietcrsgastlmis is vermoedelijk niet veel jonger dan het Oude, St. Elisabeths of Heiligengeest-gasthuis. Het wordt allereerst genoemd in een Schepenbrief van het jaar 1401, maar had toen zeker reeds eenige jaren bestaan, daar in eene Keur, geboekt vóór 1399, vermeld worden: //die Gasthuysenmeesters alze van den heyligen Gheeste ende van Sinte Pieter.quot;
In 1488 verleende Keizer Maximiliaan //aan hetGasthuys van St. Pieter eenen Gunstbrief om in haar Kapelle te mogen prediken, misse doenquot; enz. uit kracht van eene pauselijke bul van Innooentius VIII van 1 April 1488. Verdere gunsten werden op verzoek van de Regering van Amsterdam door den Deken en het Capittel van 's Gravenhage, (//onder wie alle Hollandsche geestelijkheid was staandequot;) aan het St. Pietersgasthuis toegestaan, betreffende het begraven der dooden, enz.
Het Lieve Vrouwengasthuis wordt in eene Keur van het begin der XVde eeuw het eerst genoemd en daarna weder in 1421, 1432 en 1450.
Pontanus deelt ons mede uit eene beschrijving van Amsterdam omstreeks het jaar 1500 door een ongenoemde: '/Daer is ook in de selve prochie (van de Oude Kerk) het vemaerdste Hospitael van heel Holland, hebbende tot jaerlicke incomsten meer dan duysent gulden, uit twee Hospitalen, S, Pieters ende S. Elisabeths gemaeckt, van de nieuwe zijde daer ghebrachtquot;. De vereeniging dezer Gasthuizen had volgens een Schepenbrief den 7de11 December 1493 plaats. De naam S. Pietersgasthuis is sedert alleen gebruikelijk gebleven. Dit vermaerde nieuwe Hospitaal stond in de Nes aan de nieuwe zijde en was voor mannen ingericht. Want aan de oude zijde was toen het Hospitaal der moeder Gods, waar de vrouwen werden verpleegd. Ue acten ende brieven des Gasthuys melden dat dit mannen Hospitaal seer vermeerdert ende verbetert is gheweest, terwijl het in de Nes was. Want int jaer 1501 isser een Pesthuys by gecomen, ende daerna int jaer 1504 een brouwerye, t'samen met het
Gasthuys ghemeynlick de Beyert genoemt.'' Achter dit Pesthuis tusschen het Gasthuis en het Cellebroersklooster !) gelegen, was een kerkhof dat 27 Mei 1561 door den Bisschop van Haarlem gewijd werd. Eene ordonnantie dei-Stedelijke Regeering in 1531 en een plakkaat van Karei V in 1530, verzekerde den gasthuismeesteren de ontvangst hunner renten en machtigde hen tot de aanvaarding van legaten en erfenissen. Onder de erfgiften die bizonder worden vermeld, behoorde er ééne van Marritje Klaes Korssen huisvrouw van Willem Barentsz, die, na met ongehoorde zuinigheid en vrekheid met haar man aan handschriften (obligatiën), rentebrieven en gereed geld, ƒ 140.595 te hebben bijeengeschraapt, daarvan/56.238 voor het Gasthuis bestemde, welke som in 1602 na den dood van Willem Barendtsz werd uitbetaald.
Wat Domselaer en Dapper ons mededeelen geeft ons een beeld van den eenvoudigen gang van zaken in den voortijd: //Van beide Gasthuizen zoowel St. Pieters als Mariaas of onser Vrouwengasthuis vindt men nog zekere ordre van den jare 1557, die ook noch ten huydigen dage onderhouden wordt, waarbij verboden wierdt dat niemant eenige zieken vóór deze Gasthuizen zoude mogen leggen of daer in brengen zonder verlof der Regenten, op pene van zes gulden.quot;
Na de Hervorming en de veranderde Regeering werden in 1578 de verschillende Gasthuizen op ééne plaats, die van het tegenwoordige Binnengasthuis, vereenigd. Als getuigen van de plaatsen waar de vroegere Gasthuizen stonden, hebben wij nog de namen: Gasthuismolensteeg, St. Pietersteeg, St. Pieterspoort. Het voormalige St. Pieterskerkje, later vleeschhal, herbergt nu de Stadsdrukkerij. In dat jaar
----------V
1) „De Celle ook Lolle-Broeders een slag van munniken volgens Hospiniani aanteekeningen, voortgekomen uit der Franciscaner ordre, omtrent 1298 na (Jhristi geboorte, meer uytterlijke üodts-waanliev t betoonende, als innerlijke heyligheyt hebbende, zulks dat sy van eenige Pausen verdoemt, en van andere beschermt zijn gheweest.quot; zie C. Commelin, Beschrijving van Amsterdam.
8
werden de geestelijke goederen tot een ander gebruik bestemd en werden door de Gasthuismeesteren niet de Oude en Nieuwe nonnen, omstreeks ten getale van 50, den lldei en ISquot;1®2 October 1579, een verdrag gesloten, waarbij deze hare kloosters met de inkomsten daarvan afstonden, '/mits genietende den huisraad, huisvesting en jaarlijksch onderhoud gedurende haar leven.quot; Uit het wOntfanck- ende be-talingboek der Gasthuysvaderen ;/van 1579—1582 blijkt, dat aan de nonnen van ƒ 42.— tot ƒ 120.— per jaar tot onderhoud is toegedeeld. Korten tijd daarna werd de kwijtschelding voor Schepenen door den Prins van Oranje als Stadhouder van Holland geapprobeerd. De oorspronkelijke bescheiden daarvan berusten volgens Wagenaar, üomselaer en Commelin in het Gasthuis.
//De beide kloosters hadden omtrent twee maanden vóór de overeenkomst, de staten hunner inkomsten en lasten aan Burgemeesteren overgeleverd, doch hielden er dubbele van die nog in het gasthuis voorhanden zijn.quot; Onder dat der oude Nonnen staat deze aanteekening: '/Deeze inventaris der goederen met die namen der Sus-teren hebben wij op 't Stadhuys gebrocht an die borghte-meesters, daartoe gedwongen wesende den 4den Augustus 1578.quot;!)
Het nieuwe algemeene Gasthuis dan bestond uit het klooster der oude Nonnen, gesticht in 1389, gelegen tusschen de Stadsgracht, nu Kloveniersburgwal en den Oudezijds Achterburgwal. De kerk van dit klooster stond waar nu de ingang van het Gasthuis is en zuidwaarts van de kerk bevond zich de boomgaard der Nonnen. Een sloot scheidde
Wij vinden bij Wagenaar, Domselaer, Commelin en Le Long vermeld dat de inkomsten der gasthuizen vóór de hervorming sober waren. Dit blijkt uit een verslag der Regenten van onser Lieve Vrouwengasthuis in 1545 gedaan. Deze inkomsten waren in geen vergelijking met hetgeen deze Godshuizen na hunne samenvoeging en met der nonnen middelen verrijkt, in 1582 bezaten. Volgens een staat van 2 October van dat jaar, uit de boeken opgemaakt,
waren de inkomsten toen ƒ 11836,13.3.
9
dit klooster van dat der nieuwe Nonnen, ter Leliën, genoemd. Dit klooster werd begrensd door den Amstel (oude Turfmarkt) den Grimburgwal en het Gasthuishof.
Pontanus verhaalt hoezeer //de gronden van erven en goederen des gantschen Gasthuys' hebben seer grooten aanwas gecreghen, de saken der landen ende der stadt van dier tyt af voorspoedelick afloopende, oock mede de bevorderde mildigheyt van den magistraet daer by comende, de-welcke behalve de ordinare ende door ordinantie der Heeren Staten bevestichde vrijheden daer en boven uit de andere incomsten der kercken of te cloosters met een milde hand geholpen heeft, soo dat nauwelick eenighe collecten voor dit Gasthuys gedaan en worden, behalve in de ghemeyne predi-catiën des Gasthuysquot;. Verder lezen wij bij hem dat in zijn tijd (IG12) voor het onderhoud der zieken noodig was behalve de geneesmiddelen, meer dan ƒ 2000 bedragende, alle jaeren, behalve de schapen en de calveren, omtrent 80 ossen waarvan de meesten 1400 pond wogen, — alle S dagen 36 tonnen biers, verder (31444 menghelen melcks, 70 tonnen boters en 25000 eyeren en het daartoe behoorende brood en zuivel. Behalve hout en andere saken om te stooken werden jaarlyks 12000 manden turf opgedaan. 1) Hoe de inkomsten en uitgaven van het Gasthuis in betrekkelijk korten tijd gestegen waren blijkt uit een opgave daarvan bij de verschillende schrijvers over Amsterdam voor het jaar 1663, toen de inkomsten bedroegen / 73387 en de uitgaven ƒ 68040,8.6. terwijl de geheele rijkdom en staat van het Gasthuis op f 1,800,000 begroot werd. Reeds in 1626 had Prins Frederik Hendrik toegestaan de schuldenaren van het Gasthuis voor het Hof van Holland te roepen.
Het Gasthuis genoot korting in steê van verponding te moeten betalen voor zijne landerijen; het kreeg zes stuivers daags van alle soldaten en matrozen die er in gebracht
Een uitvoerige lijst van al hetgeen er in 1663 voor het Gasthuis noodig was, vindt men bij Domselaer en Commelin.
10
werden. Ten behoeve van het Gasthuiü //werdt viermaal 'sjaars met 74 schalen en in zoovele wijken door de geheele stadt om giften rondgegaan.quot; Dijkgraaf en Heemraden van Amstelveen verleenden in 162{) aan het Gasthuis al de turf in den polder van de buitenveldert en in de nieuwe weg benoorden de Kerklaan gebaggerd en gegraven enz.
Terstond nadat in 1578 de overeenkomst met de beide nonnenkloosters gesloten was, werden de zieke mannen uit het St. Pietersgasthuis in de Nes, overgebracht in het klooster der Nieuwe nonnen, wier kerk tot een ziekenvertrek geschikt gemaakt en met ledekanten en andere noodwendigheden voorzien werd. Het duurde tot 1582 eer de kranke vrouwen uit het Lieve Vrouwengasthuis op den Nieuwendijk, overgebracht werden naar het klooster der Oude nonnen, wier kerk ook tot ziekenzaal ingericht werd. In 1587 werd daarbij een Gasthuis voor zieke soldaten gesticht, ten koste van de kerk der Oude nonnen.
-.'De Huysregeringe is meest sodanick (volgens Pontanus ongeveer 1012) dat over elck Gasthuys is ghestelt een huys-moeder, de welcke heeft hare dienstmaechden in allen ghe-valle ende tot allen dienst der crancken vaerdick. Het man-nengasthuys, ende oock dat voor de vrouwen heeft elch omtrent 100 bedden met wyde en lange cameren. Het sol-datengasthuys 52, ende in den Beyert en het Pesthuys en syn der niet min. Ende daar noch open in allen ghevalle boven plaetse om bedtsteden te setten oft rolle-koetskens, of ghelyck men se ghemeynelick ghebruyckt van wymen ghe-vlochten. Een yeder bedde, hoewel daar niemant op en licht, heeft syn decksel, oorcussens ende sargeen, item andere nootelicke dingen ende een tinnen drinckkanne schoone blinckende. De keucken aan eene zyde en als int midden ghestelt heeft insgelycks een moeder met twee dienstmaechden, die alleenelic sorge draagt over den cost. Daar is ook int bezonder, maar binnen het Gasthuys een backhuys om broot te backen ende een brouwerey: oock mede eenen stal om ossen te mesten.quot;
11
//De huysregeringe ende binnenvvijze van het Gasthuys verclaert zijnde, soo moeten wij nu de Regenten, die daar over ghestelt zijn, verhalen. Deze worden meest Vaders genoemd, de voornaemste der borgheren tot dit ampt gedeputeert, voornamelick ses in ghetal. De Buytenmoeders worden oock bezonder uit de voornaamste vrouwen der Stadt ghecozen en hebben een bezondere vergaderinghe: aende hare sorghe zijn bevolen den lynen en de wollen huysraat ende sommighe andere dingen tot de aanschouwinghe van den huyse dienende. De Vaders houden monsteringhe van deghene die men sal door seiiden oft van nieuws aannemen.quot;
Het mannen Gasthuys werd in 1C45 bij den brand der Nieuwe kerk tot kerk ingericht en het soldaten Gasthuys voor de mannen bestemd. Des zondags werd driemaal godsdienstoefening gehouden. In het vrouwen Gasthuis werd zondags namiddags ook gepredikt. Dit werd echter in 1G55 afgeschaft. //Aen 't West-eynde op de noorder-galerij tegen de schoorsteen hangende een heerelijck tafereel met elf Burgers in haar tijde tot Jeruzalem geweest zynde.quot; Nevens een boomgaard in het Gasthuishof gaat men van het nieuwe Nonnenklooster door een van //de heerlijkste galderyen tot de bruü: van de oude Nonnen''.
Over de brug in het oude Nonnenklooster gaande komt men in het vervolg dier galerij van de Kerk tot het Non-nengasthuis, in 1587 getimmert en daarna op 88 kloeke steenen pilaren overwelfd met een koepel daarop vernieuwd. Regts liggen het Regenten- en Regentessen-comptoir, alge-meene keuken, enz. In de groote galerij daaraan volgende is de Apotheek, een vierkante luchtige winkel, van alles daartoe behoorende wel voorzien. De apotheker moet ongehuwd zijn. Hij heeft twee knechts. Deze hebben te samen hunne bizondere woning, benevens kost en tractement. //Hem is opgedragen alle ordonnantiën, aan de zieken voorgeschreven, gereed te maken, daartoe hebbende twee tuinen voor versche medicinale kruiden, één naast zijn winkel en de andere achter de Kerkquot;. Weder in de galerij getreden,
rechts de brug over komt men in het verbandhuis (vroeger pesthuis) een gebouw nevens de brouwerij, hebbende twee bijzondere vertrekken ter behandeling van personen door de chirurgie, te samen met 50 bedsteden en losse krebben.
Drie van de bekwaamste Chirurgijns werden jaarlijks beloond om dagelijks alle gekwetsten hier liggende te verbinden. Tot regeering van welk huis een Binnenvader en Binnenmoeder gesteld zijn nevens de wakers, 3 ofte 4 dienstmaechden en een knecht onder zich hebbende, boven huisvesting en kost een eerlyke wedding genietende, en gelyk deze binnenvader gehouden is, de landerijen, stal en ossen te verzorgen, zoo moet zijn knecht alle besmetten en dooden naar het Pesthuis voeren (toen het Buitengasthuis in 1030 gebouwd) en ook drenkelingen met de schuit in het gasthuis halen. Naast dit verbandhuis was de ossenstal. Over de bovengenoemde brug teruggaande, komt men door de Galerij in het soldatenhuis in 1587 gesticht, doch ten onrechte aan Leycester toegeschreven. De reden hiervoor is te zoeken in het feit, dat hier in het eerst vele Engelsche soldaten, toen in 's Lands dienst, verpleegd werden. Dit was een lange zaal met uitgangen aan beide zijden en daarnaast keuken, ziekenhaard en woning van Binnenvader en moeder nevens een ruim bleekveld en 50 bedsteden voor de kranken onder een galerij (de Beijert of Bajert waarover nader). Dit alles stond onder opzicht van een Binnen-vader en moeder met vier dienstmaagden, den Beyervader en nachtwakers, allen nevens huisvesting en mondkost met een jaarlijksche penning voorzien. Wij zagen reeds dat dit vroegere soldaten-huis na den brand van de nieuwe kerk tot mannengasthuis werd ingericht. Verder de galerij vervolgende, ziet,men links de timmerloods en daarnaast het anatomiehuisje; rechts de brouwerij en bakkerij waar dagelijks der zieken voedsel gebrouwen en gebakken werd. De galerij links omslaande ziet men een vierkante wandelplaats voor herstellenden en aan het eind er van het vrouwengasthuis, de vroegere kerk der nonnen, later vergroot, en in groot en klein vrouwenhuis
13
verdeeld, ieder zijn bijzondere Binnenmoeder, dienstboden en waaksters hebbende met eigen keukens, waschhuizen en ziekenhaarden, gezamentlijk bleekveld en 8(i bedsteden onder een galerij achter elkaar besloten. Voortgaande komt men door de voorste binnenpoort, gestadig door een portier bewaakt op het uiterste plein met boomen beplant, waarnaast links de Bajert.
Van de Regenten vinden wij nog bij Dapper vermeld «dat zij de opperzorg van alles hebben, dat zij rekening houden van ontvangst en uitgift en alles verrichten wat buiten het Gasthuis het Gasthuis rakende, komt voor te vallen. Zij vergaderen tweemaal ter weke, enz.quot;
Aldus was het inwendig beheer en bestuur van het Gasthuis omstreeks 1069. Aan de buitenzijde van het Gasthuis waren in 1603 en 1611 op den Kloveniersburgwal 11 deftige huizen gebouwd. Evenzoovele huizen werden in 1642 op de Oude Turfmarkt geplaatst. Tevens werd toen het Gasthuishof (nu Bernardus-gesticht) herschapen in 26 woningen met een toegang naar de Gasthuiskerk.
Wagenaar deelt in 1765 de volgende veranderingen mede in het Gasthuis aangebracht. De ingang aan den Achterburgwal werd in 1776 vernieuwd. De groote beelden daarboven zijn van den beeldhouwer J. van Logteren. In 1754 werden er bij den ingang eenige huizen afgebroken en het plein gevormd daar waar nu de ingang is naar de Stadsapotheek, die toen derwaarts overgebracht werd. Sedert werd het Gasthuis uit die gemeenschappelijke apotheek van geneesmiddelen voorzien, terwijl het tot op dit jaar zijn eigene apotheek had gehad. De gemeene muur tusschen het Gasthuis en het Oude Mannen- en Vrouwenhuis verbleef, nadat in 1755 de vensters er in waren toegemetseld, aan het Gasthuis.
Het Mannengasthuis (oude Soldatenhuis) werd toen veel verbeterd. Tegen een der vrouwenzalen (de kraamzaal) waren twee kamers voor de van den steen geopereerden. Het ver-bandhuis werd weinig veranderd. — In de eerste helft der
14
19d(i eeuw erlangde het Gasthuis wederom eenige uitbreiding door de inrichting tot ziekenzalen van eenige woningen in de Oude Mannenhuispoort. Wat er later geschiedde zullen wij straks behandelen.
Nog in Wagenaars tijd werd het Gasthuis en het zoogenaamde Pesthuis door zes regenten en even zoo vele regentessen bestuurd, alle uit de oudste, deftigste burgers en voor hun leven gekozen. Sedert 1743 werd er steeds een Roomsch Katholiek Regent benoemd. De inkomsten van het Gasthuis waren niet altijd voldoende om de uitgaven te bestrijden, zoodat het van tijd tot tijd uit de stadskas moest ondersteund worden.
Er blijft ons nog over iets mede te deelen omtrent den Beyert in het Gasthuis en omtrent de Pesthuizen waarvan het laatste bij den Overtoom was.
De Beyert, bayard, bayerd of banjart was een gebouw waarin allerlei behoeftigen zonder onderscheid opgenomen werden. In het Lieve Vrouwengasthuis vindt men reeds van zulk een beyert in 1573 gewag gemaakt, volgens kwitantie der Regenten van 21 October van dat jaar en uit de oude Renteboeken. Volgons Pontanus werd er in het St. Pietersgasthuis in den Nes in 1504 een beyert gesticht. Het bewijs daarvoor vinden wij o. a. in een oud Renteboekje van Sinte Pieters Capelle en de üasthuysen nog tegenwoordig (in Wagenaars tijd) in 't Gasthuis voorhanden waarin wij lezen: item wij hebben ontvangen van meester Pieter transen een bedde in die beyert den armen op te herbergen.
De beyert in het tegenwoordige Gasthuis was rechts van den ingang door de groote poort. Boven het poortje van den beyert waren later de volgende regelen van Vondel geplaatst:
//Drie nachten langer niet, herbergh ik die 't behoeft,
//De vierde jaach ik uyt, de schoysters en 't geboelt.
Volgens besluit van 30 November 1590 moesten alle vreemdelingen en arme luiden, zoowel vrouws- als manspersonen ontfangen worden. Eerst was de beyert slechts
15
van November tot Mei geopend, later liet geheele jaar en wel des zomers 's avonds vóór zes uur, des winters vóór zonsondergang. Langs een open plaats kwam men in een vierkant vertrek, met een stookplaats in het midden en rondom met banken bezet, waarop de personen, na voorat' door den Vader onderzocht en aangenomen te zijn geplaatst en gevoed worden. Daarna werden ze boven dit vertrek in vier bijzondere kamers, twee voor mannen en twee voor vrouwen, te bed gebracht. Des morgens werden zij weder uitgelaten, na een ontbijt, dat later afgeschaft werd. Na drie nachten achtereen aldus geherbergd te zijn, werden zij volgens de orde van het huis in zes weken niet wederom opgenomen, hoewel daaromtrent nog al eenige toegeeflijkheid gebruikt werd. Zij die met eenige besmettelijke kwaal behebt waren werden niet opgenomen. Als de gasten te bed waren werden hunne kleederen in manden vergaard, voor de deuren der gesloten slaapkamer geplaatst en 's morgens weder uitgereikt. In later tijd gebeurde dit niet meer. Niemand werd 's morgens meer uitgelaten voordat er in de slaapvertrekken onderzocht was of er ook iets gemist werd en bij hun vertrek kregen de gasten eene vermaning mede om zich van bedelarij te onthouden. Het bestuur stond onder den Vader en Moeder van het Soldaten huis.
De vele pesthuizen, die tengevolge van de menigvuldige en aanhoudende pestziekten bizonder in de XVlt;1(; eeuw hier ter stede achtereenvolgens werden gesticht en weder verlaten, totdat eindelijk ons tegenwoordig Buitengasthuis als zoodanig verrees, verdienen hier te worden vermeld. Reeds het Lieve Vrouwengasthuis op den Nieuwendijk en het St. Pietersgasthuis in de Nes hadden hunne pesthuizen. Toen dus de Gasthuizen in de kloosters der oude en nieuwe nonnen waren overgebracht werd ook daaraan een pesthuis toegevoegd; dit werd later verbandhuis. Het was door een sloot en opgaande brug van de andere gedeelten van het Gasthuis gescheiden.
16
In de jaren 1601, 1602 en 1603 heerschten er in Holland hevige pestziekten. Er stierven toen zoowel te Leiden als te Amsterdam van 800 — 900 menschen in de week. Het laat zich begrijpen dat de pesthuizen in die tijden overvuld waren. Pontanus bericht daarover: //de voorleden jaeren de Peste zeer regnerende, synder wel 500 ende meer in het Pesthuis gheherbergt t'samen geweest.quot;
Door de vermeerdering der bevolking was het pesthuis te klein geworden en daarom werd het wegens de besmettelyk-heid der ziekte in 161G raadzaam geoordeeld een nieuw Pesthuis buiten de stadswallen in de open lucht te stichten buiten de Heilige wegspoort. Na den verkoop in 1640 tot bizondere woningen vertimmerd, was het in 1660 kenbaar doordat er een os boven de poort was afgebeeld. •
In 1623 vertoonden zich de kinderpokken en mazelen op verschillende plaatsen van de stad. Ten gevolge der hitte stierven in Juli verscheidene menschen, //zeer haastich,quot; dat als een kwaad voorteeken werd beschouwd, vooral toen er daarop nog andere kwaadaardige ziekten en brandige koortsen volgden. In die dagen bevatte het gasthuis 700 gasten of vreemdelingen en slechts één burger of poorter. Eindelijk openbaarde zich in het najaar de pest. Er stierven in dat jaar 5929 menschen of 2000 meer dan gewoonlijk. In het najaar van 1624 begon de pestziekte zich wêer te ver-heüen //nadat er met een langdurigen Noordenwindt een ouuytsprekelyke menigte van vreemt gevogelte (men meent uyt Noorwegen) hier te lande was comen over vliegen, krom-bekken genoemd. Oude luyden verhalen dat deze slagh van vogelen in 1602 mede hier in 't land over quamen waarop die sware sterfte gevolgt is, gelyk nu weder gebeurde.quot; Behalve de pest heersehte er nog roode loop en //razende koortsen.quot; De zomer was zeer heet en droog geweest zonder wind en regen hetgeen door eenige geleerden voor de oorzaak dezer kwalen werd gehouden. Deze ziekten heerschten toen echter door bijna geheel Europa. De magistraat dezer stad verbood op de kermis of jaarmarkt alle goochelaars.
17
koordedansers en dergelijk gespuis en stelde bededagen in. Eindelijk begon het in den naherfst te plasregenen en te waaijen, zoodat het //vinnige Pestvuurquot; sedert verminderde. Aan het einde van het jaar bleek het dat er 11795 menschen gestorven waren i). Van 1625—1628 verminderde de pest van lieverlede.
Intusschen was het nieuwe pesthuis reeds lang te klein en ongeschikt gebleken, In 1630 stond de Vroedschap aan Regenten toe, een nieuw Pesthuis te bouwen en verstrekte daartoe f 24,500.
Een herberg van het Gasthuis, de //Blaauwe Zakquot; genaamd, en halfweg den Overtoom gelegen, werd als plaats van het toekomstige Pesthuis aangewezen en reeds den 20 Juli 1630, werd de eerste steen door Kornelis Hasselaar gelegd. P. C. Hooft herdacht die gebeurtenis aldus:
//Als het drie kruyzich jaar na zestien eeuwen quam,
Wierdt dit gesticht van 't drie kruysvoerend Amsterdam, en:
Na 't zestien honderd en noch driemaal tiende jaar
Leyd' hier den eersten steen Kornelis Hasselaar.quot;
In 1635 was de bouw voltooid na /147,009 en löstuy-vers gekost te hebben. Het bevatte 340 //krebbenquot;; de //bedstedenquot; weiden verlaten, //Hoewel voornamelijk bestemd voor arme pestlijders werden er ook ingebracht die aan andere besmettelijke ziekten leden, als roode loop, pokken, melaatschheid, schurflheid enz.quot; Toen het gasthuis gereed was vond men het meer //een vermakelijk Heeren- als Pesthuis gelijkende.quot; Weldra kon het nieuwe pesthuis in gebruik gesteld worden. Nauw was het gereed of de pest heerschte weder, want in 1635 stierven er 8177 personen,
1) Hoe groot dit getal ook schijne, nauwkeurige onderzoekers hebben aange-teekend „dat lioewel er van 1617—1024 te Amaterdam overleden 32,532 mensehen, in die zeven jaren in de openbare Kerken gedoopt zijn 52,537 personen, behalve die nog meer van andere gezindheden geboren en niet in d' openbare kei ken zijn gedooptquot;. Het getal dooden bevat alle gezindheden. In die zeven jaren zouden ook in 't openbaar getrouwd zijn 16,430 paren.
18
in 1636 echter 17193. Van 1655 op 1656 heerschte er een nieuwe pestepidemie waaraan 16727 lijders bezweken. De oorzaak werd toen aan de lucht toegeschreven, wijl al de vogels, die men gewoonlijk in zomer en herfst zag, weggevlogen waren. De magistraat gebood toen allerlei voorzorgsmaatregelen. Daarbij werden 's woensdags altijd bedestonden gehouden. In den zomer van 1663 was er weder eene pestepidemie, zoodat er in dat jaar nog 9752 menschen stierven, In 1664 bereikte de sterfte het ongekend hooge cijfer van 24,148. //Veel voorname lieden vloden toen uit de stad, bizonder de Joden die veelal naar de Beverwijk hun toevlucht namen. Op de beurs kon men gewaar worden, //dat veel kooplui naar hun hofsteden geweken waren.quot;
De Staten van Holland ontboden in die jaren eenige Professoren en Doctoren naar den Haag om te rapporteeren over de oorzaken dier //pestilentiale ziekten en de hulpmiddelen daartegen.quot; Deze verklaarden in 1664 //dat die ziekten van buiten door besmetting hier te lande zijn ingebracht en door het verkeer der zieken met de gezonden vermenigvuldigd en uitgebreid; de stilstaande en stinkende wateren en de roeringe van gronden hebben daartoe veel bijgedragen. Dit zijn ook de oorzaken der voorafgaande pestziekten geweest.quot; Voor de pestepidemie van 1663 werd het bewezen, dat in een oorlogschip, dat uit Algiers kwam waar de pest kort te voren geheerscht had, de eerste oorzaak moest gezocht worden. Op zee toch brak de ziekte aan boord uit en ofschoon men zich ijverig weerde om door //het rooken en smooken van buskruit, pik en teer de kwade lucht te verdrijven, bracht het de pest mede, want eenige matrozen daarvan op Kattenburg wonende, stierven aldaar. En het is juist in dat gedeelte van de stad dat de pest zich het allereerst geopenbaard heeftquot;.
Den 14den April 1732 brandde het Pesthuis bijna geheel uit; spoedig werd het echter weder opgebouwd en vergroot.
Later werd het zoogenaamde pronkhuis, een deel van het ziekenhuis waar de bedden zelden of nooit gebruikt
li)
werdeu, //vertimmerd tot 80 hokken voor dolle menschen, hokken die meestal bezet syn. In ieder is een kreb en een heimelijk gemak. Nog zyn er twee bedsteden waarin men de lijders opsluit.quot;
Het bovenstaande moge een kort overzicht hebben gegeven van de ontwikkelingsgeschiedenis onzer stedelijke Gasthuizen en den toestand waarin deze zich nog bij den aanvang van de XIXde eeuw bevonden.
Wij achten het niet van belang ontbloot, om uit de Plaatsbeschrijving van Nieuwenhuis gelijk die in 1820 door hem uitgegeven werd onze beide Gasthuizen te leeren kennen. Deze beschrijving van het Binnen- zoowel als van het Buitengasthuis, doet ons zien hoe weinig de toestand in 1820 afweek van den vroegeren en zij stelt ons het bestin staat om, door vergelijking van den tegen woord igen toestand onzer Gasthuizen met den toenmaligen en den vroegeren, te beoordeelen in hoever er al dan niet groote verbeteringen vallen op te merken.
Het Binnen- of St. Pietersgasthuis bestfiat in 1820 volgens Nieuwenhuis uit de overblijfselen van twee Kloosters, gelegen tusschen Oudemannenhuis, Kloveniersburgwal, Doelenstraat en Turfmarkt. Het is saanigesteld uit verscheidene huizen, gescheiden door een gracht (nu gedempt) open plaatsen, huizen en bleekvelden. De ingang tot deze wverblijfplaats van on-gelukkigenquot; op den Oudezijds Achterburgwal voert tot de woning van den portier en tot de vrouwenafdeeling, met de kraamzaal en twee andere zalen voor vrouvvenzieken. Tusschen de beide laatsten ligt de snij- of sectiekamer. Achter tegen de kraamzaal aan bevindt zich een vertrek voor de //operatie van den steen.1' De groote vrouwenzaal, nu door een houten beschot van de zaal voor kraamvrouwen gescheiden, stond daarmede vroeger in directe gemeenschap. Alle drie de zalen hebben gaanderijen, waarop de kribben voor de zieken geplaatst zijn. O]) den zolder zijn de zieken met slepende ziekten behebt.
Geheel afgescheiden van de vrouwenafdeeling is er één enkele zeer lange mannenziekenzaal, eveneens met gaanderijen voor kribben. Naast deze bevinden zich twee bijkamers, eene de koffijkamer genaamd, de andere de rookkamer, waarin tevens de badkuip staat. Wij zijn hier op het gebied van den ouden Bajert of Beyert waarin vreemde bedelaars in vroeger tijd 3 dagen konden verblijven. Boven deze mannenzaal is evenzeer een zolder voor de zieken.
igt;l
Behalve een plaats, een plein, een pleintje, twee plaatsjes, twee bleekvelden, de keuken, de apotheek en twee regentenkamers bevindt zich aan deze zijde van de gracht niets meer. Aan de overzijde is het mannen- en vrouwenverband met aangrenzende Directeurswoning, bakkerij, tiimnermans-loods, dollezaaltje, wasch- en spoelhuis, apothekerstuin, bleekveld en vuilnisvat terwijl een algemeene verbandhaard zich zonder afscheiding in het vrouwenverband bevindt. Vlak hieraan grenzende is het doodenhok. Op de plaats der voormalige gasthuiskerk is een groote regententuin met een tuinhuis (daar waar nu de gebouwen van de Nederlandsche Bank zijn opgetrokken en waar zich de tegenwoordige kraaminrichting bevindt.) Zoowel de mannen- als de vrouwen-afdeeling alhier is met gaanderijen voorzien waarop kribben; in beide bevindt zich een kleine kamer met eenige bedden voor oogzieken.
In den vroegeren tijd had men geene kachels die eerst later werden aangebracht; men heeft nu nog walmende olielampen; de secreten die op de riolen staan zijn goed. De reiniging van kamers, bedden is eene goede ; er wordt goed gelucht. De kribben staan twee aan twee wat zeer hinderlijk is voor de zieken en voor de behandeling. Als er veel kribben staan hebben tie reconvalescenten bijna geen [jlaats tot beweging. Voor de vrouwenzieken worden er 107 bedden gevonden waarvan Va altijd zeer slecht geplaatst is. Voor de mannenzieken zijn er 110 bedden. In het mannenverband zijn gemiddeld 97 — 54 bedden bezet. In het vrouwenverband, met plaats voor 35 zieken, staan 108—115 bedden, daarvan dus de meesten op de zolders en in de middengangen. De zolders boven het verband geven ruimte vooreen onbepaald aantal bedden. Het groot aantal zieken aldaar ligt altijd in een zeer onzuivere lucht. In dit gasthuis is noch een gelegenheid voor reconvalescenten noch voor hen die een operatie moeten ondergaan. Daardoor worden de meeste operatiën op de zalen in het bijzijn der andere zieken verricht. De twee doctoren die aan het Binnen-
22
gasthuis verbonden zijn ontvangen ieder slechts f 5ÜÜ uithoofde van welk slechts salaris zij liun betrekking als een bijzaak beschouwen. Eenmaal daags zien zij haastig hunne zieken behalve in enkele hoog noodzakelijke gevallen. Dat nu zoodanig een ziekenbezoek op den ongelukkigen lijder, die met vertrouwen om de noodige geneeskundige hulp te erlangen zich in dit gesticht begeeft, een nadeeligen indruk moet maken zal niemand in twijfel trekken, evenmin dat een arts niet in staat is om daardoor zijn zieken zoodanig te leeren kennen als een grondige behandeling vereischt. Met de twee heelmeesters is het nog erger gesteld ; zij ontvangen ieder toch slechts /quot;200 en hebben niet alleen meer werk dan de doctoren, maar moeten daarenboven de instrumenten zelve betalen. '/Terwijl de hoofdbedoeling van dit kostbaar gebouw zijn moet om geneeskundige en heelkundige hulp aan de ongelukkige behoeftigen toe te brengen, treft het ons ten hoogste dat deze hoofdbedoeling bij zulk eene inrichting geheel uit het oog wordt verloren. Beter voorwaar is het geen ziekenhuis dan een slecht ingericht ziekenhuis te hebben.quot; Wat de uitreiking der geneesmiddelen aangaat, maakt reeds Nieuwenhuis in 1S20 de uitnemende opmerking '/dat het ons ondoelmatig voorkomt, dat niet alleen uit de gast-huis-apotheek, de groote menigte stadszieken en nog zoovele andere godshuizen verzorgd, maar daarenboven nog particulieren kunnen bediend worden. Deze apotheek behoorde alzoo uitsluitend voor het Gasthuis bestemd te zijn.quot; En 63 jaren later heeft men de wenschelijkheid van dit laatste nog niet ingezien.
Opmerking verdient dat de apotheker behalve vrije woning, tafel, vuur en licht nog /1250 tractement heeft, onverklaarbaar in verhouding tot de tractementen der genees- en heelkundigen die slechts f 500 en /200 bedragen. Op de schatlijst in 1820 komt slechts 2 maal 's weeks vleesch voor, wat weinig in overeenstemming is met den gouden tijd van vroeger, toen er 80 runderen behalve de kalveren en varkens alleen in het Binnengasthuis verbruikt werden. De
23
spijs wordt in houten koppen toegediend. Borden, vorken en lepels heeft de zieke mede te brengen 1). Tot zelfs voor de stervenden wordt het brood en de melk gereed gezet — zóó werktuigelijk geschiedt de toediening der spijzen. Deze is daarenboven niet kiesch en smakelijk2). Bier, dat vroeger bij tweeduizend vaten 's jaars gebruikt werd, is van de schaftlijst verdwenen. Koffij en thee worden door de ziekenvaders en moeders verkocht. Het is hun belang daarvan zooveel mogelijk te verkoopen. Dit misbruik behoorde te worden afgeschaft.
De ligging der zieken laat veel te wenschen over. De meeste liggen op stroo en kaf. De veeren bedden zijn vooi enkele gunstelingen. De zieken moeten hun eigen kleeding mede brengen. Bij een goede inrichting moesten alle zieken gedurende hun verblijf in het Gasthuis kleederen en verschooning bekomen. Het aanleggen van zulk een garderobe zou kosten veroorzaken, nochthans in alles wat wezentlijk tot een spoedig herstel dezer ongelukkigen kan bijdragen, moest geen overdreven zuinigheid plaats hebben. 3)
Met de reiniging des lichaams is het in het Binnengasthuis slecht gesteld. De zieken houden hunne veelal schamele, morsige kleederen aan. De ééne pas aangeschafte badkuip wordt echter maar hoogst zelden gebruikt. Doch volgens geruchten zijn Heeren Regenten voornemens in dit gebrek te voorzien, en wij vertrouwen dat men hierbij niet alleen de zindelijkheid in het oog houden, maar ook baden voor vele soorten van zieken aanleggen zal. 4)
Niettegenstaande er, sedert de apotheker ophield tevens een soort van Directeur te zijn, een werkelijke Directeur en Directrice gekomen zijn, is de toestand daardoor niet
Dezelfde of althans soortgelijke gebruiken bestaan nu nog in onze Gasthuizen.
Ook dit is nog van toepassing, op den tegenwoordigen toestand.
Ook dit misbruik is nog niet afgeschaft. De overdreven zuinigheid heeft groote onreinheid ten gevolge gehad.
Hoe slecht en weinig er nog in het Binnengasthuis gebaad wordt, is van algemeene bekendheid.
24
werkelijk verbeterd. Zes Regenten en even zoo vele Regentessen toch bestieren de gansche inrichting en oefenen toezicht en zulks ook over de geneeskundige inrichting (!!) zijnde alleen aan Heeren Burgemeesteren rekenschap verschuldigd. Niettegenstaande deze inrichting goed schijnen moge, twijfelen wij of de oppassing en de verzorging der zieken wel de beste zij. Trouwens de algeraeene afkeer, welke zelfs de armoedigste lieden alhier voor de Gasthuizen betoonen, doet ons zeer daarvoor vreezen. De loonen zijn te gering, de emolumenten moeten afgeschaft. Ook zijn vrouwen veel geschikter voor de ziekenverpleging dan mannen ; zij hebben toch meer geduld, medelijden, handigheid en kleine oplettendheden welke voor de zieken van zooveel belang zijn, en die de man uit zijn geaardheid niet heeft waardoor hij voor deze kleine diensten geheel ongeschikt is. Daarom zouden wij de vrouwen ter bediening der zieken verre boven de mannen verkiezen en waarom zoude men vrouwen van zekere jaren ook niet bij de zieke mannen kunnen aanstellen ?
Het I3u.iteng-asthu.is of Pesthuis.
Dit gebouw, beschrijft Nieuwenhuis als '/meer naar een schoone buitenplaats dan wel naar een hospitaal gelijkendquot;, en gelegen aan den Overtoomschen Weg een soort van voorstad van Amsterdam. In de gracht die het gebouw omgeeft ontlasten zich alle stoffen, door riolen die onder het gebouw doorloopen (dit is nu nog het geval). Deze gracht heeft gemeenschap met eene sloot, de pestsloot geheeten, die het eenige middel is om de gracht van de daarin vervatte vuile stoffen te zuiveren (nu nog!) Uit dien hoofde is de gracht om het gebouw zeer drabbig, veroorzaakt niet zelden veel stank en hare uitbaggering verdient de strengste aandacht.
Het gebouw is omgeven door een grooten schoon aange-legden tuin. Vroeger werd deze plaats ingenomen door twee kerkhoven waarin de meeste lijken uit de beide gasthuizen begraven werden. De grafkuil bleef veelal open totdat hij een zeker aantal kisten bevatte. Daardoor ontstond een voor het huis nadeelige stank. Deze tuin dient nu (182Ü) //tot vermaak voor heeren Regenten, en gedeeltelijk ook voor geneesmeesters en heelmeesters van het huis.quot; Ten oosten van dezen tuin werd vroeger de uitgebaggerde modder opgetast daar waar thans de stadskweektuin gevonden wordt.
De vrouwenafdeeling bestaat uit drie, hoewel gedeeltelijk door houten beschotten afgescheidene toch werkelijk vereemgde ziekenkamers met 89 bedden. Daarop volgt een soort van keuken waar koffij verkocht wordt. De man-nenafdeeling, vroeger één vertrek, bestaat nu ook uit 3
26
even slecht gescheiden ruimten met plaats voor 80 bedden. In het oostelijk deel van het gasthuis vinden 74 krankzinnige mannen en 66 vrouwen in drie vertrekken plaats. Verder zijn er drie afgeschoten vertrekjes voor betalende krankzinnigen. Eindelijk is er nog een zaal voor razenden met een 12tal hokken van 6 voet in het vierkant, i) Onlangs brachten de Regenten daarin eene verbetering aan door 6 dezer hokken op te ruimen. Op de zolders wordt verder plaats gevonden voor 85 mannen en 67 vrouwen. Het geheele ziekenaantal dat in het Buitengasthuis kan geborgen worden bedraagt 476. De secreten zijn op uitsteekkamertjes aangebracht die op de zalen uitkomen en geven dus geen stank (! ! !) De reiniging der zalen geschiedt even als die in het Binnengasthuis, maar toch vindt men hier niet de zindelijkheid die daar heerscht, want èn het aantalen de morsigheid der bewoners maakt deze zindelijkheid illusoir. Reconvalescentenzalen zijn hier evenmin als in het Binnengasthuis. Dit schijnt een achteruitgang, daar uit Commelins beschrijving van Amsterdam blijkt dat zulke zalen vroeger wel in het Buitengasthuis bestonden, ter oorsake om de genezene mans- en vrouwspersonen van de besmettel ij ke ziekte verlost, daarin te versterken. Een groot gebrek is ook dat er geen afzonderlijke kamers zijn voor de met onmiddellijk aanstekende ziekten behebte personen. Deze mogen alleen in een bizonderen hoek van de een of andere ziekenzaal plaats vinden. In de operatiezaal worden
1) In 1792 trad de beroemde Pinel in Frankrijk voor de belangen der ongelukkige krankzinnigen op en veroordeelde de „ketens en de hokken.quot; Toch was in 1840 de toestand onzer krankzinnigen nog de oude, althans in het Buitengasthuis. Intusschen was te Utrecht reeds verscheiden jaren door den invloed van Schroeder v. d. Kolk, een nieuw krankzinnigengesticht in het leven geroepen, met fraaie kamers, aangename colonnades en tuinen, bezigheid, uitspanning, geschikte oppassing en een gewenschte geneeskundige behandeling. Hoewel Schroeder v. d. Kolk, zoowel theoretisch als practisch voor het Amster-ilamsche Gasthuis de noodzakelijkheid inzag van dezelfde verbetering, kon hij deze echter niet daarstellen. Zie „Wenschen en meeningenquot; bladz. 340—341. J. P. Heije, Amsterdam H. D. Santhagen 1841.
27
soms zieken, soms ook krankzinnigen onder gebracht. Er is nog een zoogenaamd quot;klein huisquot; waarvan de eene helft in 1812 nog door luëtische vrouwen ingenomen werd, terwijl de andere helft voor aan dezelfde kwaal lijdende mannen bestemd was. De Fransche overheersching bracht hierin de noodige orde en deed de vrouwen naar de politiezaal verhuizen. !) In deze twee zeer kleine vertrekken staan opeengetast 27 bedden waarnaast men zich nauwlijks roeren kan. //Hoe het mogelijk is,quot; zegt Nieuwenhuis, quot;dat men thans nog zoo eene met alle geneeskunde en menschenliefde strijdige inrichting niet verbetert, begrijpen wij niet!quot;
Voorheen was het Baitengasthuis alleen voor pest en andere besmettelijke zieken. In den lateren tijd maakt de vermeerderde toevloed van gewone zieken dat men genoodzaakt is ook deze derwaarts te zenden. Nieuwenhuis was echter in 1820 van oordeel dat men de besmettelijke zieken afgezonderd had moeten blijven behandelen more majorum. Er zijn twee geneesheeren ieder met een honorarium van /350, een heelmeester met /250 en twee adjuncten met/50 ieder. //Al deze heeren leggen daar 's morgens tusschen 8 en 9 uur als het ware terloops hun bezoek af, //want zij moeten daarbij hunne praktijk even als die van het Binnenhuis in de stad waarnemen.quot; üe zieken die na 9 uur 's morgens komen //blijven dus aan de kunde of de onkunde van den adjunct-Chirurgijn of den Apotheker overgelaten.quot; De voeding en ligging der zieken is hier ongeveer gelijk aan die van het Binnenhuis, alleen zijn er minder veeren bedden. De reiniging der zieken is hier echter beter, //daar er voor de mannen- en vrouwenafdeeling eene badkamer is. Deze schijnt in het Binnenhuis te ontbreken.quot;
1) Volgens Dr. E. Fabius in de „quot;Wenken en meeningenquot; dl. II 5o en 6e stuk bi. 339, vertoefden de luëtische vrouwen in 1841 nog op de zolders van liet Buitengasthuis verstoken van frissclie en in den winter van warme lucht. In 1841 bestond nog het „kleine huisjequot;, nu niet meer met 27 maar mot 23 bedden. Er heerschte toen echter nog „schrikverwekkende benauwdheid.quot; De vermindering van 27 tot 23 bedden was dan ook niet noemenswaardig.
De karige looneu van het verplegend personeel maken dat dit zijn hoofdbron van inkomsten moet zoeken in koffy-gelden en fooijen.
Uitdemededeelingen van Nieuvvenhuis blijkt ten duidelijkste dat in 1820 onze Gasthuizen in hoofdzaak de oude Gasthuizen van 1578 en 1630 gebleven waren. Toen reeds werden voor deze ingrijpende veranderingen noodzakelijk geacht. Toch moesten de Hoogleeraren Tilanus en Suringar nog in 1841 (lets over desterfte in deGasthuizen pag. 25) erkennen: //Het wezentlijkste gebrek van het Binnengasthuis is gelegen in de gebouwen waarin de lijders verpleegd werden. Zij zijn grootendeels dezelfde die door de stellers der Rapporten in 1797, en door Dr. Nieuwenhuis werden beoordeeld en afgekeurd. Vroeger tot kloosters dienende, is derzelver inrichting tot ziekenverblijven sedert het jaar 1578 van tijd tot tijd met groote kosten verkregen, zonder dat dezelve ooit aan de vereischten hebben kunnen beantwoorden. Hiertoe zou derzelver afbraak en wederopbouwing naar een geheel nieuw plan gevorderd zijn.quot;
Als zij verder (pag. 35 en 37) de inrichting van het Binnengasthuis geene //musterhaftequot; noemen, wèl die van de hospitalen te Stuttgart, Hamburg enz. wèl die van de Russische, laten zij daarop volgen: men vergelijke; zal die vergelijking eenmaal een betere uitkomst leveren? Het vooroordeel moet ophouden dat alle te Amsterdam van de Vaderen geërfde instellingen voortreffelijk zijn en dat de wenschen tot verbeteringen aan ultra p hila nth r opis che droöiuen of aan andere belangen dan die der lijders moeten worden toegeschreven.quot;
In hetzelfde jaar 1841 schreef Dr. Fabius, in de//Wenken en Meeningenquot; dat de nalatenschap onzer voorvaderen, op wie wij trotsch mogen zijn, voor verval bewaard en verbeterd moet worden. Anders wordt het voetspoor gevolgd van ge-
29
slachten en volken die op den roem hunner voorvaderen insliepen en dien dan ook slapende verloren. Waar Roux en Guislain in hunne werken het goede roemden van buitenlandsche ziekeninrichtingen boven gebrekkige in Frankrijk en België zouden de Nederlanders zich daar nog steeds willen opdringen dat hunne Gasthuizen goed zijn ?quot;
Men zou meenen dat in de periode die nu volgde, van 1841 — 1883, bijna een halve eeuw, de zaak der Gasthuizen te Amsterdam een bevredigende oplossing had gekregen. De geschiedenis heeft zulks anders geleerd.
Bij het nagaan der Gasthuisquaestie staat men verbaasd over de massa gewisselde brieven en verdere stukken tusschen collegiën, autoriteiten enz. Intus-schen blijkt niet dat in diezelfde mate consequentie in opvatting of kracht en duidelijkheid der argumenten valt op te merken. Daar, waar men licht en overeenstemming dacht te vinden, stoot men op onduidelijkheid of tegenspraak.
v. d. Toorn. Gemeenteblad 1871.
Het valt niet te ontkennen dat in zake van den bouw van Gasthuizen de Gemeenteraad van Amsterdam geen bewijzen van groote voortvarendheid gegeven heeft. Niemand kan zeggen dat in dien Raad over dit punt in de laatste veertig jaren eenstemmigheid heerschte. Wel laat zich bewijzen dat elke leidende gedachte geheel ontbrak. Waar te veel leidslieden zijn, waar er te veel plannen en te weinig doordachte worden gemaakt, waar te veel gewicht gehecht wordt aan berekeningen en theoriën zonder dat daarvoor deugdelijke bewijzen geleverd worden, daar is het geen wonder dat de waarschuwende stem van den enkele overstemd wor(lt — daar is het gevolg dat de zaak er onder lijdt en dat verzuimd wordt te doen wat lang gedaan had be-hooren te zijn.
In zijn Rapport over het Buitengasthuis van 1853 begint Professor Schneevoogt den strijd tegen dat Gasthuis. Met de ervaring van 13 jaren achter zich tracht hij de stelling te bewijzen ndat het Buitengasthuis wegens zijne ongezondheid ten eenen male ongeschikt is voor eene ziekeninrich-ting, ongeschikt, zoowel door zijne ligging, ah door zijne
31
oorspronkelijke inrichting. — Hij grondt zich daarbij in de eerste plaats op het veelvuldig ontstaan van tusschen-poozende koortsen in het Buitengasthuis en beweert dat aan de slechte ligging te midden van een lagen en moeras-sigen polder, de verregaande ongezondheid van dit lokaal moest worden toegeschreven.
Hij besluit zijn pleidooi aldus; '/alleen de opheffing van dit gesticht kan een grondig herstel aanbrengen en de oprichting van een nieuw Gasthuis kan alleen het behoud van het leven en het herstel der gezondheid van duizende burgers verzekeren. //Caeterum censeo, Carthaginem esse delendam.quot;
Ruim zes jaren later in 1859 liet Schneevoogt nog eens zijn waarschuwende stem hooren. Noch zijn eerste kreet, noch het bevestigend advies van de plaatselijke geneeskundige Commissie, noch de plechtige verklaring van den heer Wolterbeek in den Raad van 7 November 1855, udat de toestand onzer beide Gasthuizen zoodanig was dat het tijd en meer dan tijd kon geacht worden om daarin te voorzienquot; noch de indruk dien men kreeg dat de meeste Raadsleden die overtuiging deelden, noch de aanneming van het voorstel R. J. Schimmelpenninck, waarbij besloten werd tot het aangaan eener leening van 3 millioen guldens om daardoor de noodige gelden te verkrijgen die voor de herstelling der stadswallen en voor de noodzakelijke verbetering onzer Gasthuizen gevorderd zouden kunnen worden, niets baatte. In deze tweede pleitrede tegen het Buitengasthuis wijdt Schneevoogt het eerste deel aan de beschrijving van den in alle opzichten onvoldoenden toestand van het Ziekenhuis in zijn geheel, terwijl het tweede eene herhaling is in anderen vorm van de opgave der verschillende ziekten, hoofdzakelijk de tusschenpoozende koortsen die de zieken in het Gasthuis teisterden. Met een beroep op de burgerij die bij de doorgraving van Noord-Holland op zijn smalst de belangen der stad zoo goed behartigde, en op het voorbeeld van Rotterdam sluit hij andermaal met de welbekende spreuk van Cato in den Romeinschen Senaat.
32
Nu scheen er iets gedaan te zullen worden, want reeds den Ss,:en Februari 1860 besloot de Gemeenteraad na een Rapport van Regenten der beide Gasthuizen van 9 Januari 1860 ;
1. dat het Buitengasthuis zoo spoedig mogelijk als zieken-inrichting zal worden opgeheven en buiten werking gesteld zoodra eene andere lokaliteit tot plaatsing dei-zieken door den Raad goedgekeurd, voor handen is, en
2. dat Regenten der beide Gasthuizen zullen uitgenoodigd worden om met het oog op de aanstaande ontruiming van het Buitengasthuis, afdoende voorstellen tot verbetering van den staat der Gasthuizen aan den Raad in te dienen.
Dat Regenten niet hadden stil gezeten bleek een achttal maanden later toen er 25 October 18G0 weder een rapport van hunne hand verscheen, handelende //over de verbetering van den staat der Gasthuizen te Amsterdam, ingediend aan den Raad der gemeente.quot; Zij waren daarbij geadviseerd door de plaatselijke Commissie van geneeskundig toevoorzicht, de Curatoren en de vier Hoogleeraren belast met den geneeskundigen dienst. Regenten onderschrijven in hun Rapport het oordeel der genoemde vier Hoogleeraren van 15 Juli) 1859, i'dnt door de inrichting en verbinding onder linq de gebouwen van het Binnengasthuis den onuitwisch-baren stempel van hun oorsprong uit kloosters blijven dragen en dat zij zonder totale slooping en weder opbouwing naar een geschikt plan niet dan zeer onvolledig, aan de vereischten van een ziekenhuis in den waren zin. zouden kunnen beantwoorden.quot; Zij resumeeren: '/de verbetering en uitbreiding van het tegemvoordige Binnengasthuis zal dus onvoldoende zijn en moet dus ten stelligste worden af geraden.'' !) Als mogelijke standplaatsen voor een nieuw Gasthuis worden de terreinen van het Leprozenhuis, her Werkhuis en het eiland Marken afgekeurd. Overig blijft alleen
1) Buurt B (waarin het Binnengasthuis gelegen is) levert wanneer inen het verslag van Dr. Teixeira de Mattos raadpleegt een ongunstig sterftecijfer.
O •)
')■)
liet terrein van het Binnengasthuis met de aangrenzeiido gebouwen, (Oudezijds Heeren Logement, het Pakhuis het Wapen van Amsterdam en het woonhuis op de oude Turfmarkt, en zooveel als noodig blijkt van het vooi'malig Oudemannenhuis.) Verder zullen ü pereeelen kadaster sectie G, No. 2624, 2025, en 2618—2622 behoorende aan particulieren en den staat moeten worden aangekocht. Regenten stellen den Gemeenteraad voor dat hun opgedragen worde plannen voor een gasthuis en een kraaminrichting op deze terreinen voor te stellen en bij den Gemeenteraad in te dienen.
Hierop werden in de eerstvolgende maand verscheidene adressen bij den Gemeenteraad ingediend. Het eerste was dat van Dr. C. E. Heynsius die den 20ste,1 November 1860 bij den Raad aandrong op het van lieverlede inrichten van drie kleinere Gasthuizen elk met 350 bedden in plaats van één groot met ruim 1000 bedden, en wel een op het terrein van of in de nabijheid van het Leprozenhuis, een tweede en dat wel een gezond ziekenhuis op het terrein van het Buitengasthuis en eindelijk een derde op het terrein van het Binnengasthuis.
Verder kwam er een adres van de Amsterdamsche afdee-ling der Nederlandsche Maatschappij tot bevordering dei-Geneeskunst, gedagteekend 27 December 1860, en namens die afdeeling onderteekend door J. Penn en G. D. L. Huet. Dit adres gaat uit van de hoofdgedachte dat centralisatie voor de gasthuizen wenschelijk is, dat deze centralisatie wat het beheer betreft vele voordeden heeft, dat de nadeelen die er uit kunnen voortvloeijen, evenzeer verbonden kunnen zijn aan kleinere gasthuizen en dat het terrein van het Binnengasthuis, tenzij er een beter aangewezen wordt, niet Regenten als voldoende kan beschouwd worden. In dit adres wordt voor het eerst gewag gemaakt van een ander mogelijk terrein, den Stadstimmertuin, dat door demping der omliggende grachten een grootte van 27.000 □ meter zou kunnen krijgen en dat dan de groote voordeelen biedt van
34
nagenoeg geheel open en in de nabijheid van den Amstel gelegen te zijn.
In de derde plaats een adres van de plaatselijke Com-uiissie van geneeskundig toevoorzicht van 17 Januari 18G1, waarin het denkbeeld van Dr. Heynsius, van drie ziekenhuizen op drie verschillende punten der stad ondersteund en nader uiteengezet wordt.
In de vierde plaats een vernieuwd adres van Regenten van 28 Februari 18(31 waarbij zij volharden bij hun Gast-huis-bouwplaiuien op de vergroote terreinen van het Binnengasthuis.
Eindelijk aan den vooravond van de Raadzitting nog een adres van de plaatselijke Commissie van geneeskundig toe-voorzicht waarin zij hare meeningen nogmaals toelicht en verdedigt.
Intusschen waren de door de Regenten geraamde onkosten voor den Gasthuisbouw van f 2,202800, door Burgemeester en Wethouders te hoog bevonden, en door Regenten op ƒ 2,097000 terug gebracht.
Daarop volgt de Raadszitting van den 27sten Maart 1861. Over een amendement van den Heer Cool, volgens welk het Binnengasthuis voorloopig zou blijven gelijk het was en waarbij werd voorgesteld, dat ter vervanging van het Buitengasthuis op een nader aan te wijzen terrein binnen de gemeente een nieuw gasthuis zal worden gebouwd, staken de stemmen. De Heer Wolterbeek steunt het amendement op de volgende gronden;
Toen hij regent der beide gasthuizen was, hieven hem de groote gebreken van het Binnengasthuis geenzins onbekend. Toen hij in 1857 op een reis door Duitschland al de groote gasthuizen te Weenen, Praag, Dresden en Berlijn had bezocht, zag hij geen enkel dat niet insgelijks qroote gebreken had, en het resultaat zijner waarnemingen is geweest dat het Binnengasthuis alhier niet het slechtste loas. Dit gebouw is nog zeer goed houdbaar voor eenige jaren, en nu vraagt spreker of het rationeel is dit geheel te ver an-
35
deren en een rnilUoen daaraan op te offeren ? En geschiedde dit nog voor een zeer lang tijdsverloop!
Maar neen, gaat men tot de verbouwing over dan nog verricht men een werk dat niet voor altoos in de behoefte voorziet, daar over eenige jaren de vermeerdering van bevolking iveder andere maatregelen zou kunnen noodig maken.
Waar onze patres conscripti in 18(31 op deze wijze redeneerden, liet zich voor de zoo noodzakelijke, zoolang van alle zijden geeischte verbeteringen onzer gasthuizen niet veel goeds verwachten.
Bescheiden wendden zich dan ook den 2den April 18(51 de 4 klinische Hoogleeraren tot den Gemeenteraad. Zij kwamen op tegen de redactie van het amendement op grond van het Raadsbesluit van 8 Febr. 18(50 en noemden het op grond daarvan overbodig, onzeker, niet afdoende en dus gevaarlijk.
Hierop volgt weder een periode van betrekkelijke rust die zich in hoofdzaak kenmerkte door de indiening in 18(53 van het plan van Dr. C. E. Buchner c.s., om in plaats van het Buitengasthuis, een gasthuis te doen bouwen voor 300 zieken, op de Schans bij de Zaagbarrière. Alles blijft echter bij het oude. De stedelijke Regeering kan tot geen besluit komen.
In 1865 vormde zich een Commissie tot stichting van een nieuw gasthuis te Amsterdam. Den laten Maart 1805 constitueerde zij zich als zoodanig. Zij vroeg bijdragen voor een nieuw Gasthuis in plaats van het Buitengasthuis en voor de hernieuwing of verbetering van het Binnengasthuis. Deze Commissie was samengesteld uit de bloem van Amstels burgerij. Mr. J. van Eeghen Pz. gaf het voorbeeld dat weldra tot navolging zou wekken. Roomsch-Katholieken en Israelieten sloegen in vereeniging met Protestanten denzelfden weg in. Geleerden en ongeleerden, allen wedijverden met elkander. Toch moest den :37sten Augustus 1866 het goede plan worden opgegeven uit gebrek aan medewerking en ook omdat het Comité van uitvoering na gehouden conferentie met den Burgemeester, de verzekering ontvangen
36
had quot;dat het Dagelijksch Bestuur ten gevolge van den hem opgedragen last de noodige voorstellen ter verbetering van den staat der Gasthuizen binnen kort aan den Gemeenteraad doen zou.quot;
Met de Commissie behoorde tevens hetgeen Prof. C. B. Tilanus over de Amsterdamsche Gasthuisquaestie schreef tot de geschiedenis. M Uitgaande van de woorden van den
O / O
Minister van Binnenlandsche Zaken den 7dun Junij 1865 in de zitting der Eerste kamer gesproken over //de dringende noodzakelijkheid om te voorzien in het gevaarlijke ja doode-lijke van ons Buitengasthuisquot; had hij opgewekt om hetinitiatief van den Heer van Eeghen te volgen en de schuld van het verschuiven van alle noodige verbeteringen geweten aan quot;de toijze beradenheid van het stedelijk Bestuur dat huiverig is op de burgers nieuwe lasten te leggen, die tot besparing van gezondheid en leven der minvermogenden moeten dienen, terwijl er zooveel noodig is om handel en nijverheid, te steunen wallen en bruggen te onderhouden en te verfraaien — want zonder groote sommen te besteden kan geen nieuw gasthuis op een goed terrein gebouwd worden, dat aan de eischen van de wetenschap — nog meer aan de liefde tot den naasten die arm is — voldoet,\
Kort hierop verscheen er van de hand van Dr. Gori 1) een Gasthuisplan waarin hij werd bijgestaan door den Heer Outshoorn. Behalve het centrale of Binnengasthuis, wenschtc hij er een op Marken en een op de Schans bij de Zaagbarrière met de vroegere voorstellers en een vierde op de Schans tusschen de Utrechtschestraat en de Weteringbarrière. Eindelijk stelde hij nog een evacuatiehospitaal in het Gooiland, een succursaal aan het strand der zee en een rnaison de santé voor betalende patienten, door de burgerij daar te stellen, voor, dus eigeutiijk 7 hospitalen, alle kleine, elk met 300 bedden.
M. W. C. Gori. Een nieuw Gasthuis te Amsterdam. Arasterdam. C. G. Post. 1S67.
37
Dr. G. D. L. Huet ^ leverde eene kritiek op dit plan dat hij aardig maar tegelijk een utopie noemde. De geachte beoordeelaar meent dat men zoo voortgaande het getal van 7 Ziekenhuizen nog aanzienlijk zou kunnen vermeerderen. De benaming kleine Ziekenhuizen komt Huet verkeerd voor. Hij heet Ziekenhuizen met 300 bedden groote Ziekenhuizen.quot; TJit de lucht gegrepen is de hypothese van Gori dat de voorschriften der hygiene wel in kleine niet in groote hospitalen uitvoerbaar zijn. De aanbeveling van Marken ligt volgens Huet zoowel in den bodem als in den lucht! In een woord: hij dweept niet met het boekje van Gori, waarvan hij den franschen oorsprong aantoont.
Over de plannen van Oudshoorn laat Huet zich niet veel gunstiger uit. Huet erkent echter de groote voordeden van
O O
een goed doorgevoerd palviljoen-systeem, maar niet zooals het hier voor hem ligt. /'Eene zaak staat bij mij vastquot; zoo eindigt Huet '/dat wanneer het mogelijk ware het terrein te verkrijgen, in plaat 1 aangeduid, aan de eene zijde den Kloveniersburgwal van de Doelenstraat tot aan het Oudemannenhuis omvattende, aan de andere tot aan de Oude Turfmarkt reikende, er beter partij van getrokken kon worden dan in het plan Gori-Oudshoorn is geschied.quot;
Na al hetgeen er reeds was voorgevallen zou men meenen dat er den lütlen April 1867 een tiink besluit door den Raad zou genomen zijn. Burgemeester en Wethouders zeggen ter adstructie van hunne voordracht betreffende den bouw van een nieuw Gasthuis het volgende: nde quaestie van den Gasthuisbouw is een zeer belangrijke quaestie. Reeds sedert meer dan een halve eeuw werden onze hospitalen als ongeschikt veroordeeld, en werd het uitgesproken dat verbetering dringend noodzakelijk was.quot;
Regenten hadden intusschen door den verkoop van Rijks-gronden aan de Nederlandsche Bank hun hoop op een groot centraal Ziekenhuis, zooals zij dit wenschten, moeten opgeven
1) Tijdschrift voor Geneeskunde. 1867.
;ls
en trekken, nu de uvergebleven terreinen toch — en te recht — ongeschikt moesten geacht worden tot den bouw van een goed Gasthuis, hun voorstel in.
Regenten veroordeelen op finantiëele en hygiënische gronden het voorstel Buchner c. s. tot den bouw van een Gasthuis op de Schans bij de Zaagbarrière.
Daarom meenden Burgemeester en Wethouders nu het terrein van den Stadstimmertuin te moeten aangrijpen, dat, umet onteigening van de perceelen aan Amstel en Weesper-straat gelegen, 2 bunders, i26 roeden en 80 ellen groot zou wezen.quot;
De redeneering van Burgemeester en Wethouders was deze: er zijn twee partijen; de ééne wil een groot Ziekenhuis voor 1000 zieken, wat nu niet meer kan; de andere wil meerdere kleinere ziekenhuizen. Er bestaat behoefte aan een Gasthuis met 400 bedden en een afzonderlijke kraaminrichting voor 70—80 vrouwen. De laatsten uit het Binnen-gasthuis verwijderende biedt dit plaats genoeg. // Voor de geheel afzonderlijke kraaminrichting zon misschien zeer geschikt zijn het terrein naast de Nederlandsche Bank. Met het oog zooicel op het onderwijs als op de ligging is dit terrein zeer geschikt.
Regenten deelen de meening van Burgemeester en Wethouders.
In de vergadering van 8 en 9 Mei 18(57 wordt er daarop door Burgemeester en Wethouders voorgesteld een Gasthuis voor 400 bedden te stichten op het terrein van den Stadstimmertuin.
Dr. Büchner stelt nu een motie van orde voor om : 1°. aan de orde te stellen het voorstel tot het bouwen van een Ziekenhuis op de Schans bij de Raambarrière voor 800 zieken, en 2°. Om de voordracht van R. en Wr. aan te houden.
Na verwerping dezer punten komt de voordracht van Burgemeester en Wethouders in behandeling.
Daarop stelt de Heer van Bosse een amendement voor.
3U
om een nieuw gasthuis voor 4ÜÜ zieken te bouwen op de terreinen bij de Zaagmolen- of Raampoort. Tevens wordt aangenomen om een kraaminrichting te bouwen voor 80—100 kraamvrouwen.
Inmiddels komen 4G, later nog 22 geneeskundigen tegen dit Raadsbesluit op in een adres aan den Raad gericht.
De Regenten dienden hun ontslag in, dat in de vergadering van 31 Mei 1807 verleend werd en na veel strijd werd aan den heer Penn verlof gegeven om zijn voorstel oin in het Raadsbesluit in plaats van //op het terrein bij de Zaagmolen- of Raampoort,quot; te lezen vop het terrein van den buitenwal aan den Stads-timmertuinquot; weder in te trekken.
Den lOquot;1011 Januari 1870 geven Burgemeester en Wethouders hun verlangen te kennen, naar aanleiding der adviezen van Hoogleeraren en Curatoren, om gelijktijdig met den bouw van het nieuwe ziekenhuis ook het Huinengasthuis te verbouwen, dat alvorens de Raad beslisse;
lquot;. of het niet wenschelijk is alvorens met het nemen van maatregelen voor den bouw van het nieuwe gasthuis bij de Zaagmolenpoort voort te gaan, eerst plannen voor de verbetering van het Binnengasthuis te doen maken !) en 2°. of het nieuwe gasthuis al dan niet ten dienste van het geneeskundig onderwijs zal worden ingericht.
In de vergadering van 22 Juni 1870 zegt de heer Heynsius dat hij, na al het geen er reeds over de Gast-huisquaestie is voorgevallen, de voordracht bijna niet durft bestrijden. Concentratie van zieken, zooals die nu wordt gewenscht in het Binnengasthuis, voert ons tot de oude toestanden terug. Hij acht het samenbrengen van vele zieken, in het midden der stad, op een slecht terrein, door hooge gebouwen omgeven, van versche lucht verstoken, verkeerd. Met de aniotie van alle gebouwen op de Turfmarkt, van
1) Ik meen te mogen betwijfelen of deze plannen in extenso ooit gemaakt zijn. Ik heb ze althans niet in handen kunnen krijgen. Zoo deze plannen ooit bestonden en zoo ze betrekkelijk goed waren, zouden zij wel ter algemeene kennis zijn gebracht.
40
alle huizen van Kloveniersburgwal en Doelenstraat, zag wijlen Dr. Sarpliati, toen voor 10 jaren dezelfde quaestie aanhangig was, alleen kans om op dit terrein een behoorlijk ziekenhuis te bouwen. Verbouwt men desniettegenstaande nu het Binnenhasthuis, dan wordt het na 25 jaren door alle deskundigen weder afgekeurd Er is verder gesproken over het inrichten van het Gasthuis ten behoeve van het geneeskundig onderwijs; maar naar sprekers mee-ning behooren zoowel lijken- als ontleedkamers (operaties op het cadaver) volstrekt niet in een gebouw voor ziekenverpleging te huis. 1) üe Professoren geven les aan het ziekbed. De lessen op lijken moeten zoover mogelijk van de patienten verwijderd worden gegeven. Spreker gelooft dat nu een eerste proef genomen is, de resultaten daarvan zoodanig zijn dat zij tot groote omzichtigheid moeten aansporen. Spreker wil in gevolge het vroegere raadsbesluit, wel eenige gelden, bijv. een ton, tot verbetering van het bestaande toegestaan zien, en als het lijkenhuis van de binnenplaats van het Binnengasthuis zal worden verwijderd, zal hem dit aangenaam zijn, maar hij kan zijn stem niet geven aan een geheele verbouwing. Het terrein door het Binnengasthuis ingenomen is bovendien zeer onregelmatig en ook dit verbetert niet door het terrein van het Oudemannenhuis daaraan toe te voegen. Spreker gelooft dat dit gebouw met betrekkelijk Aveinig kosten tot een schilderijenmuseum in te richten is maar dat, wanneer het ten behoeve van de verbouwing van het Binnengasthuis tot den grond toe moet worden geamoveerd en daarna weder opgebouwd, zulks zeer duur zal wezen. Er werd in deze vergadering besloten om alvorens uitvoering te geven aan het Baadsbesluit van 17 Mei 1867 met betrekking tot den bouw van een nieuw Gast-
Hoe men deze ongewenschte zaak niet alleen toch liet voortbestaan maar nog wel door oen nieuwe inrichting bestendigde, is algemeen bekend.
41
huis, eerst de plannen af te wachten aangaande de verbouwing van het Binnengasthuis. Bij deze verbouwing wordt de vrijheid gelaten om in die plannen op te nemen het Oude-zijds Heeren logement en het pakhuis, het Wapen van Amsterdam.
Den 24st;en Mei 1871 wordt de voordracht van Burgemeester en Wethouders betreffende het plan van verbetering en uitbreiding van het Binnengasthuis behandeld. Burgemeester en Wethouders stellen daarbij voor, de aangeboden plannen ter verbetering en uitbreiding van het Binnengasthuis, zoo als zij daar liggen af te keuren, en het Burgerlijk Armbestuur uit te noodigen in overleg met den Directeur-geneeskundige een plan te ontwerpen voor de verbetering van het Binnengasthuis binnen de bestaande grenzen en de inrichting daarvan voor de verpleging der zieken en de behoeften van het onderwijs, zonder gebruikmaking van omliggende gemeentegebouwen, en eindelijk te beslissen of het Raadsbesluit van 8 en 9 Mei 1867, voor zoo veel dat betrekking heeft op den bouw van een nieuw Gasthuis op het terrein bij de Zaagmolenpoort al of niet zal worden gehandhaafd.1) Dit voorstel was gegrond op een uitvoerig onderzoek der Commissie van voorbereiding voor de publieke werken van de gemeente. In dit onderzoek komt ook voor dat de deskundigen met losse trekken aangeven, hoe zij zich voorstellen, dat het bestaande Binnengasthuisterrein latei-kan worden bebouwd en hoe zij de plaats aanwijzen voor twee gebouwen in den geest van dat langs den Grimburg-wal ontworpen. Stonden de gebouwen er eenmaal, dan had men volgens één hunner in zekeren zin bereikt, hetgeen hij het ideaal van ziekenverpleging noemt, n. I. dat men vijf
Hoc or toen iets volkomen onmogelijks verlangd werd dat in strijd was met al de lessen vroeger ontvangen, is nu duidelijk genoeg gebleken. Alle gemaakte veranderingen leveren de duidelijke bewijzen dat er alleen stukwerk geleverd word en voor het geld daarvoor uitgegeven hadden betere en blijvende inrichtingen kunnen verkregen zjjn.
gasthuizen had voor verschillende zieken, waaraan slechts ontbrak dat zij niet aan de uithoeken der stad waren geplaatst. Echter deed hij opmerken dat de tegenwoordige gebouwen nog in den besten staat verkeeren en men er vooreerst niet aan behoefde te denken die gebouwen te aino-veeren (!) Geheel anders adviseerden de toenmalige Regenten: het Binnengasthuis begint aanmerkelijk te vervallen. Ge-heele muren dreigen het voorbeeld der poort te volgen. Aanzienlijke kosten zullen daardoor veroorzaakt worden. Tn het oog van Regenten gebiedt dus een ivijs finantieel beheer om die kosten niet te besteden aan een gebouw dat bouwvallig wordt en bovendien is afgekeurd. — Geen wonder dat de Commissie hot bij zulke tegenspraak betreurt dat er geen historische nota bestaat waarin alle phrasen der Gasthuisquaestie chronologisch gerangschikt en kritisch behandeld zijn'. — Verder wordt door dit onderzoek duidelijk in het licht gesteld dat het Oudemannenhuis, reeds afgekeurd voor een kaserne wegens gebrek aan lucht en licht, nooit dienen kan voor een behoorlijk Gasthuis, dat de ver-bouwingsplannen met een kostenbedrag van f 1,500,000 niet aan de verwachting, zullen beantwoorden, en de Commissie eindigt met het als hare meening uit te spreken, dat de Gemeenteraad niet licht zal besluiten tot den bouw van een zóó ongunstig geplaatst Ziekenhuis, als dat bij de Zaagmolenpoort zou zijn, en evenmin tot het stichten van één groot Gasthuisgebouw, aangenomen in het algemeen, de overtuiging als gevestigd mag worden aangenomen, dat de lijders behooren geïsoleerd te worden, zoodat er alleen nog sprake kan zijn van den afstand der gebouwen onderling.
Inmiddels strijdt de Amsterdamsche afdeeling der Maatschappij tot bevordering der geneeskunst in haar adres van 22 Mei 1871 voor een vergroot en verbeterd Binnengasthuis op grond van de voortreffelijke eigenschappen der terreinen van het Binnengasthuis en met het ideaal voor oogen van een verbeterde geneeskundige verzorging in de woningen
43
waardoor het aantal gastluiisbezoekers aanmerkelijk zal worden beperkt! Ook het Burgerlijk Armbestuur en de Commissie uit dat Bestuur in vereeniging met Dr. Thijssen zoeken in een memorie de gemaakte bedenkingen tegen de verbeteringen de uitbreiding van het Binnengasthuis te weerleggen. De laatste Commissie gaat uit van het denkbeeld dat het terrein van het Binnengasthuis uitstekend is, dat men naar het bereikbare moet streven, dat het streven naar uitzetting der trenzen tot aan den Kloveniersburgwal een reis door de verre toekomst moet heeten, die vooralsnog volstrekt onnoodig is, dat de omgeving van het Binnengasthuis geen bezwaren oplevert, dat bij de voorgestelde verbeteringen de ventilatie der terreinen en gebouwen behoorlijk verzekerd zal zijn.
Op 29 December 1S71 komt de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 19 Mei 1871 in behandeling. De Heer Heynsius zegt dat indien het plan door het Bestuur der Gasthuizen ontworpen, aangenomen wordt en uitgevoerd de ontwerpers later de eersten zullen zijn die hun eigen werk afkeuren. De Hoogleeraren hebben dit plan unaniem verworpen. Het zondigt tegen het a. h. c. der Gasthuisvraag.
Een goed Gasthuis moet gebouwd worden op een open terrein en mag geen binnenplaatsen hebben. Op binnenplaatsen blijft de lucht van keuken en ziekenzalen hangen.
De voorgestelde luchtgaten die dit euvel volgens de Commissie zullen moeten wegnemen zullen alleen tocht veroorzaken.
In 1841 zeiden reeds de Hoogleeraren Tilanus en Suringar dat de gebouwen van het Binnengasthuis nooit aan de ver-eischten hebben kunnen beantwoorden, n Hiertoe zou der-zelver afbraak en ophouwing naar een geheel nieuw plan gevorderd zijn, een geheele vernieuwing van het Binnengasthuis verdient verre de voorkeur hoven eene inde gevolgen steeds gebrekkige verbetering. Regenten hiervan doordrongen zeggen daarom in hun rapport van 15 Juni 1SG9 quot;dat dooide inrichting en verbinding onderling de gebouwen vau het Binnengasthuis en onuitwischbaren stempel van hun oorsprong uit kloosters blijven dragen en dat zij zonder totale slooping
en wederopbouwing naar een geschikt plan niet dan zeer onvolledig aan de vereischten van een Ziekenhuis in den waren zin des woords zouden kunnen beantwoorden. Dus, besluit dr. Heynsius: de verbetering en uitbreiding van het tegenwoordige Binnengasthuis zal onvoldoende zijn en moet ten stelligste worden afgeraden.quot;
Het eind is dat de aangeboden plannen tot verbetering en uitbreiding van het Binnengasthuis zooals zij daar liggen niet worden goedgekeurd. Verder wordt besloten het Burgerlijk Armbestuur uit te noodigen in overleg met den Directeur-geneeskundige een plan te ontwerpen en in te dienen voor de verbetering van het Binnengasthuis en de inrichting daarvan, voor de verpleging van de zieken en de behoeften van het onderwijs, met gebruikmaking van het Oude zijds Heerenlogement en de daaraan belendende pak. huizen, doch met uitsluiting van de lokalen van het Oudemannenhuis. i)e heer van Nierop had hiertegen te vergeefs opgemerkt dat men van de eene uitbreiding tot de andere zal komen en hinkende op twee gedachten eindigen zal met een duur lapwerk. li i j meent dat de Raad door deze beslissing tot het straks afgekeurde beginsel van uitbreiding en concentratie der ziekenverpleging in het Binnengasthuis terug-keert.
Ten slotte wordt op voorstel van den heer Jager aangenomen de handhaving van het beginsel van het Raadsbesluit van 8 Mei 1867 in zake de Gasthuisquaestie genomen, en worden Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd in dien zin de afdoening der zaak voor te bereiden.
Twee jaren latei', 3 April IS73 doen Burgemeester en Wethouders een nieuwe voordracht. Zij leggeii daarbij de verschillende bijlagen over.
Merkwaardig daaronder is de opgaaf van dr. Thijssen, Gemeenteblad 1S73, Afd. 1 pag. 225—220 omtrent het aantal bedden van het geheele Binnengasthuis.
45
Voor zooveel de kraaminrichting betreft geeft hij op: Voor zwansreren en kraamvrouwen 00
O
// kinderen // oogzieken
O
00
8_
12S krebben.
Merkwaardig is dit omdat dezelfde dr. Thijssen in 18S0 toen hij de kraaminrichting als te kostbaar wenschte te schetsen voorliet geringe aantal der aldaar verpleegde kraamvrouwen, hij afweek van het getal van 00 bedden, in 1873 door hem genoemd.
Niet minder merkwaardig zijn de woorden van de Commissie van voorbereiding voor de publieke werken: //onder de gegeven omstandigheden is er voor het gebouw voor anatomie een gelukkige plaats gekozen.quot; De Commissie heeft echter met de gegeven omstandigheden naar het schijnt maar half vrede. Zij keurt de privaten in het nieuw te stichten gebouw langs den Grimburgwal af; toch werden deze slecht gemaakt en zijn nog slecht.
Het allermerkwaardigst is het rapport van Heeren Professoren van 21 December 1871. Zij zijn niet eenstemmig. Er blijft in hun college een meerderheid en een minderheid. De meerderheid onthoudt zich van een oordeel over de door Burgemeester en Wethouders aangeboden plannen, omdat van een grondplan, van een gronddenkbeeld waarvan men bij dit ontwerp zou uitgegaan zijn niets bleek. De minderheid is dankbaar, keurt goed en juicht toe. Toch werd er met de meerderheid niet gerekend. Het vervolg van de geschiedenis leert dit. Waarom was de minderheid zoo in-vloedrijk? o Tempora, o mores!
Het rapport van de Gezondheidscommissie luidt: dat zij in de voorgelegde plannen ivel een nieuwen bouw voorgesteld vindt, maar geen verbeteringen. Zij onderwerpt de plannen aan eene meedoogenlooze kritiek. Zij keurt op degelijke gronden het gebouw met wachtkamers naast de apotheek af, evenzeer het nieuwe gebouw op den Grimburgwal voor 0 chirurgische zieken en verzet zich met
46
alle kracht tegen het stichten van het gebouw voor anatomie met den lijkenkelder op het terrein van het Gasthuis.
Dit rapport wordt beantwoord door den heer Thijssen, den ontwerper van de plannen, die dienen moeten, om het Raadsbesluit van 27 December 1871 ten uitvoer te leggen. Hij acht met het nieuwe gebouw op den Grimburgwal, neen lt;jouden tijdvakquot; aangebroken; er wordt daarmede vin allesquot; voorzien utot eetzalen voor opzichters en opzichteressen, voor ziekenverpleegsters en verplegers. (Naar men mij verzekerd heeft is er eerst in 1883 verbetering in de eetkamers gekomen). Het overige Ziekenhuis acht hij nin den hesten staatquot; (!). Als de vrouwen slechts uit het mannen-verband verwijderd zijn is dit nvolkomen voldoendequot; in te richten. Aan de afdeeling voor de vrouwen en op de vroegere kraamzaal ontbreekt echter veel waarvoor voorloopig geen plannen gemaakt worden. Hij keurt de door de Gezondheidscommissie afgekeurde gebouwen goed.
Den i2lt;len Mei 1873 wendt onverwacht de minderheid der Professoren van straks (de beide heeren Tilanus en Lehman den vroegeren adsistent van Prof. Tilanus) zich direct met een adres tot den Gemeenteraad. De strekking van dit adres is dat de Gemeenteraad de aanstaande voordracht goedkeure met voorbijgang van het oordeel van de meerderheid der Hoogleeraren ! (wel een voorbeeld van een merkwaardig en noodlottig drijven — waardoor veel goeds dat in deze zaak tot stand had kunnen komen, verhinderd en tegengehouden is). Als een merkwaardig maar tevens betreurenswaardig feit, wijzen wij er op, dat de' bezwaren der Gezondheidscommissie eenvoudig genegeerd werden; immers volgens de drie Hoogleeraren der minderheid voldeed het gebouw aan r/alle hygiënische voorwaardenquot; en worden de beide chirurgische afdeelingen op deze wijze uaf-doend en uitstekend ingericht.quot; Het adres aan den Raad besluit, — eene captatio benevolentiae, bestemd om do Raads-
47
leden te doen zwichten : — //diegenen onzer die door het vertrouwen van den Raad met de bebandelina: van den
O
talrijke geopereerden en verwonden beiast zijn, zouden mee-nen hunnen plicht te kort te doen, wanneer zij niet eerbiedig doch met nadruk bij uwe vergadering aandrongen op de goedkeuring dezer voorgestelde in allen opzichte doeltreffende en noodzakelijke verbetering.quot; De derde ou-derteekenaar. Professor Lehman, valt hier geheel weg; er was toch alleen spraak van de chirurgie.
Den 14 Mei 1873 komt de voordracht tot verbetering van het Binnengasthuis in behandeling. i)e heer iieynsius is het niet met Burgemeester en Wethouders eens dat de heer ïhijssen de ernstige bezwaren der Gezondheidscommissie heeft weerlegd. Deze voordracht bestendigt den hoogst zie-kelijken toestand der Gasthuisquaestie en haar aannemende gaat men verder op den slechten weg dien men met den bouw der nieuwe kraaminrichting is begonnen te betreden. Ue meerderheid der Professoren is teilen de voordracht. Deze voordracht zegt te willen verbeteren en zij bouwt alleen iets nituws maar laat het bestaande zooals het is. De heer Thijssen levert een plan tot verbetering m woorden. Een uitgewerkt plan zou blijken een onmogelijkheid te wezen. De anatomie en de lijkenkelder zijn slecht geplaatst. Het adres van de drie Hoogleeraren van 12 Mei heeft hem verrast. Duidelijk primeert daarin de chirurgie met terzijdestelling van al het andere. Aanneming der voordracht is afsluiting van den weg tot afdoende verbetering.
De Heer Driessen //waagt zichquot; aan een poging om den heer Heynsius te weerleggen, omdat - de deskundigen het in de Gasthuisquaestie niet eens zijn, omdat de heer Penn vroeger zeide: tegen de phrases van den Heer Heynsius stel ik in de ervaring der deskundigen. De heer Driessen deelt noch de bezwaren tegen de kraaminrichting noch die tegen het lijkenhuis en noemt de mogelijk daarvan uitgaande besmetting een geheel nieuwe zaak. De lijken loerden daar toch niet begraven. De lijken aan besmetting
48
onderhevig zal men niet voor anatomie bewaren, evenmin als men deze gebruiken zal voor doceeren; deze toch zullen wel zoo spoedig doenlijk worden verwijderd. De lijkenkelder zal een groote aanwinst zijn ter vervanging van de tegenwoordige lijkenloods. (Dit zijn geen redeneeringen van een deskundige).
De lieer Rahusen die meent dat thans deze zaak genoeg is
O O
toegelicht doet een motie om de discussion te sluiten. Deze wordt verworpen).
Profetisch klinkt het woord van den Heer Corver Hooft: quot;ook al wordt deze voordracht aangenomen de Gasthuisquaestie zal een reeks van jaren in den Raad aan de orde zijn.quot;
De voortzetting der vergadering heeft op den volgenden dag plaats. Er is ingekomen een missive van de Hoogleeraren Suringar, van Gemis, Chanüeury en Hertz van den volgenden inhoud:
Amsterdam, 15 Mei 1873.
Aan Edelachtbare Heeren Burgemeester en I Vethouders van Amsterdam.
wDe ondergeteekenden. Hoogleeraren, belast met den geneeskundigen dienst in het Binnengasthuis, voor zooverre betreft de behandeling van lijders op de afdeeling voor inwendige zieken, hadden de eer bij missive van 21 December 1. I. ter voldoening aan de uitnoodiging, vervat in de missive van Burgemeester en Wethouders dd. 20 November 1.1. hunne meening mede te deelen omtrent de plannen ter verbetering van het Binnengasthuis.
Hunne meening werd in bedoelde missive aangeduid als die der meerderheid van Hoogleeraren. Zij waren van oordeel dat zij zich bij gemis van een algemeen plan behoorden te onthouden van de beoordeeling van een plan dat slechts een stuksgewijze verbetering beoogde. Intusschen verklaarden zij zich bereid de taak te aanvaarden om mede te werken
49
tot het ontwerpen van een deugdelijk plan. Zij nemen de vrijheid aan hunne missive te herinneren, waarin zij verklaarden dat het hun een voldoening zoude zijn, door een lastgeving in dien zin een blijk van vertrouwen in hun oordeel te ontvangen.
Nu uit de gevoerde discussiën in de zitting van den Gemeenteraad van gisteren schijnt te blijken, dat werkelijk een zoodanig plan en de beoordeeling van het ingediende voorstel in verband daarmede van hen verwacht of wellicht verlangd was, herhalen zij hunne verklaring dat zij alsnog er prijs op stellen dat hun zoodanige lastgeving moge opgedragen worden ; in welk geval zij zich voorstellen binnen korten tijd een voorstel in te dienen voor een plan van een Gasthuis, gegrondvest op de vele en gewichtige eischen, die tegenwoordig met recht als wezentlijke beginselen op den voorgrond moeten gesteld worden bij den bouw van een gasthuis en waaraan, het zij met vrijmoedigheid gezegd, bij het ingediende j)lan ter nauwernood schijnt gedacht te zijn terwijl in ruimeren zin dan bij het ingediende ontwerp, voorzien zal worden, zoowel in de behoeften van den dienst voor inwendige zieken, als in dien voor lijders aan heelkundige ziekten, en waarbij de belangen van het onderwijs in het oog zullen worden gehouden. Aangenaam zal het hun zijn indien HH. Burgemeester en Wethouders bij de opening van den Gemeenteraad op heden mededeeling van deze missive gelieven te doen.quot;
Na de voorlezing stelt de Voorzitter voor //den Hoogleeraren dank te betuigen voor hun aanbod, doch er geen gebruik van te maken.quot; Het voorstel van den heer Kuiper, strekkende om aan de vier Hoogleeraren een termijn van vier weken voor het indienen hunner plannen toe te staan en inmiddels de behandeling der voordracht van Burgemeester en Wethouders te schorsen, wordt met 15 tegen 9 stemmen verworpen. De Raad keurt daarop goed het plan van verbetering van het Binnengasthuis met gebruikmaking van het Oudezijds Heerenlogement en de belendende huizen.
50
met uitzondering der lokalen van het Oudemannenhuis, volgens het Raadsbesluit van 27 December 1871.
Nadat de heer Heynsius in een der Raadsvergaderingen van 1873 gezegd had te hopen ndat eenmaal de tijd zal gekomen zijn waarin zijn zienswijze zal worden gerechtvaardigd dat er voor iets meer geld een geheel nieuw Gasthuis voor Amsterdam te verkrijgen is,quot; kwam er den 6den Augustus 187'4 een nieuwe voordracht van Burgemeester en Wethouders in, waarbij voorgesteld werd;
1°. in te trekken punt een van het Raadsbesluit van 8 en 9 Mei 1867, en punt drie van het Raadsbesluit van 27 December 1871 waarbij bepaald is dat er een nieuw Gasthuis zal worden gebouwd op het terrein bij de Zaagmolenpoort of op dat bij de Raampoort ter bepaling door Burgemeester en Wethouders.
2°. Te bepalen dat er op het terrein van het tegenwoordige Buitengasthuis zal worden opgericht een nieuw Gasthuis voor ongeveer 500 bedden op de grondslagen vervat in het voorstel door het Burgerlijk Armbestuur, in overleg met den Directeur-geneeskundige bij schrijven van 6 September 1873 gedaan.
3°. Het Burgerlijk Armbestuur uit te noodigen in overleg met den Directeur-geneeskundige thans gedetailleerde plannen met een begrooting van kosten voor gemelden bouw in te dienen aan B. en W., met inachtneming van de wenken en opmerkingen vervat in de hiervoren gemelde rapporten van Hoogleeraren en de Gezondheidscommissie.
Uit de bijgaande adviesen blijkt dat zich met deze voordracht vereenigden de Commissie voor de Gasthuizen uit bet Burgerlijk Armbestuur, het College van Hoogleeraren en de meerderheid der Gezondheidscommissie.
De grondtrekken van dit plan waren, één gebouw voor directie, één gebouw gesplitst in 2 helften voor 500 zieken, twee geïsoleerde gebouwen voor besmettelijke ziekten en krankzinnigen. Met deze grondtrekken waren alle partijen het eens.
51
Den 14den September 1874 kwam er een tegenvoorstel in om te bouwen :
1°. Een Gasthuis van 250—300 bedden, bestemd voor de verpleging van personen lijdende aan niet besmettelijke ziekten, op het terrein van den Stadstimmertuin. 2°. Een Gasthuis voor besmettelijke ziekten van ISO—200 bedden, op een daartoe geschikt terrein buiten één der Stads-banières door Burgemeester en Wethouders voor te dragen.
Dit voorstel werd ingediend door de Heeren J. ïeixeira de Mattos, J. L. Leao Laguna, J. G. Engels en G. A. Heineken.
Bij de behandeling van dit voorstel op den 18den Nov. 1874 betreurde de Heer Driessen de onophoudelijke twisten over terreinen. Is versche lucht een hoofdvereischte voor zieken dan voldoen in dit opzicht de terreinen van het Buitengasthuis.
De Heer Teixeira de Mattos zegt in hoofdzaak:
dat hij een moeielijke taak heeft te vervallen;
dat hij veeljarige hygiënische studiën heeft gemaakt;
dat hij tegen het plan is op de terreinen van het Buitengasthuis ;
dat dit Gasthuis reeds sedert 25 jaren, wat zijn inrichting en ligging betreft, is veroordeeld, want nadat Professor Schneevoogt in 1853 en 1859 zijn stem had doen hooren besloot de Raad in 18Ö0 tot de opheffing;
dat de vele fabrieken in de omgeving een ongunstigen invloed op den gezondheidstoestand in het Buitengasthuis oefenen;
dat de statistiek ongunstige cijfers geeft voor de beoordeeling van buurt X X, wat pleit tegen een Gasthuis aldaar op te richten;
dat in 1867 de terreinen ven den Stadstimmertuin werden aangewezen voor een Gasthuis voor niet besmettelijke zieken en dat hij tegen de terreinen van het Buitengasthuis ook nog dit bezwaar heeft, dat 14 bunders voor een Ziekenhuis
4*
te veel is waartegen hij ook als Raadslid bezwaar heeft. Liever ziet hij daar fabrieken verrijzen.
De Heer van Lennep voert daartegen aan;
dat hij wel is waar slecht dillettant is;
dat hij echter goed ingelicht zijnde een op goede gronden gevestigde overtuiging verkreeg;
dat, omdat de Overtoom ongezond is, die laag is, het Buitengasthuisterrein nog niet ongezond behoeft te zijn; dit is hoog-,
dat de ondervinding leerde dat bouwen aan den buitenrand der stad niet ongezond is (Blindeninrichting, Hofje de Vos) dat als de sloot om het Gasthuis, wat reeds lang voorgesteld werd, is gedempt, de bezwaren van Schneevoogt en Teixeira de Mattos zullen vervallen ;
dat de fabrieken om het Buitengasthuis gelegen er vrij ver van verwijderd zijn;
dat de terreinen van den Stadstimmertuin te veel in de de stad gelegen zijn, en
dat het dus beter zou zijn een terrein aan den buitenrand der stad te kiezen.
üe Heer Teixeira de Mattos herneemt daarop;
dat niet alleen de plek van het Buitengasthuis maar de geheele omgeving ongezond is;
dat ophoogen hier tegen niet helpt evenmin als tegen de koortsen ;
dat het slechts een ongeoorloofde proefneming zou zijn ; dat de uitdampingingen der fabrieken droogte in de keel, hoestprikkel en kortademigheid verwekte;
dat het dichten van de sloot om het Gasthuis niet zou helpen, zoolang de doodloopende pestsloot er bleèf, en dat alle deskundigen aan zijne zijde staan.
De heer Heynsius acht zich niet in staat den heer Teixeira tot een andere overtuiging te brengen. Hij beproefde het herhaaldelijk te vergeefs. Hij bewees dat de ziekte en sterfte van buurt XX, niet in den bodem te zoeken zijn, maar 'm ondoelmatige bebouwing. Indien de heer Teixeira beweert
53
dat alle deskundigen raeenen gelijk hij, dan vergist hij zich. Dan vergeet hij de Hoogleeraren die het eens zijn met spreker en die het terrein van den Stadstimmertuin te klein vinden.
Bij de nu volgende stemming werd punt 1 van de voordracht van Burgemeester en Wethouders (zie bl. 50) aangenomen en punt 2 verworpen, terwijl de beide punten van het voorstel Teixeira c. s. werden aangenomen. Met ééne stem meerderheid werd bepaald dat de Stadstimmertuin het terrein zou wezen voor het Gasthuis voor niet besmettelijke zieken, met drie stemmen meerderheid werd tot de oprichting van een afzonderlijk Ziekenhuis voor besmettelijke zieken besloten.
Den 27sten October 1575 ried de heer Teixeira aan vooral den Gasthuisbouw niet uit te stellen.
Den SI8*011 October 1S78 deed de heer Teixeira een voorstel om / 1,000,000 voor den gasthuisbouw op de begrooting uit te trekken. Bij de algemeene beschouwingen over de begrooting voor 1881, antwoordt de Voorzitter aan een lid, dat ten zeerste betreurt dat deze begrooting geen rekening houdt met den gasthuisbouw, dat, nu de zaak van de kraamzaal bij den Raad in behandeling is, liet van den Raad zal afhangen of er spoedig tot het bouwen van een Gasthuis zal kunnen overgegaan worden. Dr. Teixeira de Mattos pleit in het eind van October 1880, voor het maken van een aanvang met den gasthuisbouw, op grond dat de humaniteit verbiedt de financiëele bezwaren op den voorgrond te stellen en dat het onnoodig is daarmede te wachten totdat de onzekerheid over de kraaminrichting zal opgeheven zijn.
Bij de verdere discussie der begrooting van 1881 betuigt nog de Heer Holtzman zijn leedwezen dat hij tweemalen hoorde dat als er J 100,000 op de begrooting werd uitgetrokken de voorstemmers gehouden waren aan het emplacement op de gronden van den Stadstimmertuin. Dit treft mij bizonder — gaat spreker verder — nu de Heer
54
Gosschalk tegen de plaatsing in den Stadstimmertuin opkomt. Ik vvensch aan mijne stem die beteekenis te hechten dat de Raad èn de plannen èn de plaats zal hebben goed te keuren.
Daarop repliceerde de Voorzitter (Mr. G. van Tienhoven) //Wanneer ik tot tweemalen sprak van het in den Stadstimmertuin te plaatsen Gasthuis, dan was dit om het te onderscheiden van het Gasthuis voor besmettelijke ziekten in het Raadsbesluit bedoeld. Ik heb niet te veel willen drukken juist op Timmertuin maar het Gasthuis daar ter plaatse willen stellen tegenover een Gasthuis in de buitenwijk.quot;
Sedert viel er over de Gasthuisbouwquaestie niet belangrijks meer voor.
Indien men alleen rekening houdt met hetgeen er in den laatsten tijd op het gebied van Gasthuisbouw gedaan en verzuimd is, belooft de naaste toekomst niet veel.
En wat zal er nu gebeuren ?
Ue goede zaak mag niet weder voor langen tijd uitgesteld worden, maar evenmin mag op eenmaal een slecht doordacht plan worden voorgesteld, en door den Gemeenteraad aangenomen worden, hoofdzakelijk om de quaestie eindelijk uitgemaakt te zien. Hoewel hetgeen er ter verbetering van de Gasthuizen in de laatste 15 jaren gebeurde niet juist geruststellend is en weinig moed schijnt te geven op een bevredigende oplossing, zoo moeten wij toch met alle kracht zulk een oplossing in de eerste plaats voor het algemeen
55
belang, en in de tweede plaats voor de eer van Amsterdam trachten te verkrijgen. Wat er tot heden veranderd werd aan het Binnengasthuis, geschiedde niet naar een vast plan.
De eenig mogelijke plannen voor een redelijk goed verbeterd Binnengasthuis waren onmogelijk geworden, nadat de terreinen van het Rijk aan de Nederlandsche Bank waren verkocht. Door dien bouw werd het Binnengasthuis geheel ingemetseld en van den voor een groot ziekenhuis vereischten luchttoevoer beroofd.
Toen dit geschied was hield men daarmede niet behoorlijk rekening maar maakte plannen en bouwde zonder eenig vast plan voor de toekomst voort. Dit vaste plan is althans .niet bekend, en zoo het mocht bestaan als //geheimequot; teeke-ning is het waarschijnlijk slecht. Op het terrein zooals het nu is, kan onmogelijk worden gebouwd en tevens ook maareenigs-zins naar eisch rekening worden gehouden met de eerste niet overdreven vorderingen, die de hygiène aan een nieuw ziekenhuis stellen moet. Om slechts één voorbeeld te noemen is in een Ziekenhuis de dispositie van zijn verschillende deelen, of zoo het één gebouw is, van zijn zalen en kamers ten opzichte van de windstreken, met de daarmede satnenhangende invloeden van lucht en licht van het grootste belang. In dit opzicht zijn de voordeden die dit terrein biedt zóó gering, dat elk ziekenhuis, daarop geplaatst, misplaatst is. Men trachtte gedeeltelijke verbeteringen aan te brengen en maakte daardoor alles slecht. Men bouwde een kraaminrichting — half voor kraamvrouwen en half voor kinderen. Later werden er nog ooglijders in gelegd, en dat alles in één gebouw zonder behoorlijke afscheidingen. De kraaminrichting zou eerst afgescheiden zijn van het Gasthuis, maar nauw gebouwd werd descheisdmuur verbroken ; ook bleek dat vele groote ruimten in de kraaminrichting doelloos waren daargesteld. Korten tijd daarna werd zij weder te groot genoemd en toen moest zij maar worden opgeheven. Met de //opheffingquot; schijnt men het niet ernstig meer te meenen.
Weer iets later heette het: de kraaminrichting moet worden
óG
verplaatst. Eu waarom dat ? Is ze zoo slecht dat ze niet gebruikt kan worden? Ze kon beter zijn, dit is zeker, maar dit is niet de hoofdreden. De klinische Hoogleeraren willen er in, zij hebben — en dit is waar — behoefte om zich aanzienlijk uit te breiden. Hun ontbreken de voor het onderwijs noodzakelijke lokalen bij het toenemende aantal onzer medische studenten, de vermeerdering van den uiterlijken bloei onzer Universiteit. Zij kunnen niet langer van hunne deels schandelijke ziekenzalen gebruik maken die in elk opzicht slecht zijn. Maar waarom moet de kraaminrichting voor dit doel gebruikt worden? Wat blijkt er uit zulke plannen? Dat ieder ijvert op zijn wijze voor zijn deel maar met een ijver zonder verstand. Het is een individueel trachten om wat te verkrijgen zonder dat er gelet wordt op de eischen van het geheel, zoodat als de verschillende wenschen zijn bevredigd ieder zaakkundige zal moeten zeggen : het is slecht! In de kraaminrichting beneden de oogzieken en boven de inrichting voor het klinisch onderwijs en de zieken die daarvoor het eerst in aanmerking komen. Werkelijk eenig nadenken zal bij ieder de overtuiging moeten wekken dat het geld voor deze verandering benoodigd, weggeworpen geld is. Over eenige jaren zal men op deze nu nog embryonale verbetering als zij uitgevoerd mocht worden, schouderophalend en medelijdend neerzien. Eeue inrichting voor klinisch onderwijs, zooals die hier reeds lang noodig was, wordt in onzen tijd met minder kosten beter gemaakt dan men haar in dit gebouw ooit maken kan.
De tweede in het oogvallende gedeeltelijke verbetering van het Binnengasthuis was de aanbouw van het groote huis aan den Grim burgwal, beneden voor ziekenbehandelmg en administratie, boven voor zieke vrouwen ingericht en het nieuwe \\o\.\\\ei\verhand geheeten om vooral den ouden naam niet prijs te geven. Dit gebouw is beneden wat het deel van de ziekenbehandeling betreft (polikliniek) al even ondoelmatig ingericht als boven, liet eenig goede in dit gebouw is de trap, maar terwijl de plaatsing der ziekenza-
•)/
leu hoogst gebrekkig is, zijn de privaten slecht, de badkamers onpraktisch en de zolders als slaapplaatsen onbruikbaar.
Beide gebouwen zijn een voortzetting van den afsluitingsmuur door de Nederlandsche Bank begonnen. In dien ringmuur zijn nog slechts een paar tochtgaten waardoor het overige steeds kleiner geworden terrein van het Binnengasthuis geen frissche Amstellucht meer ontvangt. Vlak tegenover het vrouwenverband trok men nog een gebouw op dat meer op een tabakschuur dan op een tempel van de wetenschap gelijkt. Drie Hoogleeraren arbeiden daarin, maar binnen een ruimte die voor de billijke eisclien van het onderwijs veel te gering moet geacht worden. Een uitbouwing is als ik mij niet vergis reeds eenmaal besproken. Doch terwijl een gebouw, bestemd voor bewaarplaats van lijken, voor operatiën op het cadaver en voor ziektekundige ontleedkunde in de oniniddelijke nabijheid van ziekenzalen en op het terrein van een gasthuis niet mag worden geduld zou een vergrooting hier in het geheel niet verantwoord zijn.
Alle verdere verbeteringen voorgenomen aan de hoogst gebrekkige overige gebouwen van het Binnengasthuis zullen gelijk de reeds geschiede na eenigen tijd weder worden afgekeurd en op deze wijze voortgaande zal men zich later berouwen tonnen te hebben vermorst waarmede men het goede heeft bedoeld maar niet vei-kregen. Weinig voldoening zal men hebben van zijn moeite en besluiten. Want terwijl de tijdgenoot ze reeds afkeurt zal de nazaat zeggen: hoe weinig toonde men te Amsterdam in de l^6 eeuw van ziekenhuisbouw te begrijpen en toch wist men er toen ter tijde elders meer van.
De hoofdreden echter waarom men moet ophouden het Binnengasthuis op te lappen is. dat het in vroeger jaren herhaaldelijk en duidelijk genoeg telkens weder in den Baad is uitgesproken dat zoo een groot ziekenhuis midden in de stad ligt, dit ullhun-i geheel Viij behoort te liggen, lutus-schen bleef men het stelsel van gedeeltelijke verbeteringen
getrouw omdat men meende dat waar zoovele andere zaken te doen waren men hier met weinig volstaan kon. Eens echter komt de tijd dat een ziekenhuis dat meer dan 300 jaren als zoodanig bestaat, dat vroeger om zijn vrije ligging aan den buitenrand der stad goed mocht heeten, doch dat sedert door de uitbreiding der stad een centraal gelegen ziekenhuis is geworden, en door inbouwing onherroepelijk is bedorven, verlegd moet worden naar geschikter terreinen, zooals men dit in den goeden ouden tijd, getuige de geschiedenis, placht te doen; eens komt de tijd dat men een ziekenhuis, dat in hoofdzaak gebleven is gelijk het voor 300 jaren was, iets waarover in het laatst der vorige en in het be^in dezer eeuw zich reeds de
O O
stemmen van bevoegden deden hooren, dat zulks schande was, geheel vernieuwt en vervangt door een ander, zooals men dat nu niet alleen in het Buitenland maar ook en reeds lang in Rotterdam, 's Gravenhage en Utrecht deed.
Slechts kort zal ik gewagen van de altijd nog bestaande plannen om een ziekenhuis te bouwen op de terreinen van den Stadstimmertuin. Dit terrein voor eenige jaren in de Raadsdiscussiën opgenomen en nu volgens Raadsbesluit van 1874 voor de stichting van een nieuw ziekenhuis aangewezen, is daarvoor ten eenenmale ongeschikt. De plannen ten opzichte van den bouw zijn onzeker, zwevend en slecht. Alles verraadt ook hier het gemis van een vast plan. Zooals de plannen lagen, zou het ziekenhuis op den Stadstimmertuin worden opgericht, terwijl het Binnengasthuis bleef bestaan. Met recht zou men dus kunnen vragen: is het goed de twee Ziekenhuizen der stad zóó dicht bijeen te bouwen ? Een andere vraag zou wezen: ot' men bij het stichten van een nieuw Gasthuis niet goed zou doen te vragen in welke
o o
buurt zulks het best geschiedde en of deze buurt — die der Israëlieten bij uitnemendheid — en deze bezitten immers hun eigen Gasthuis — de meest geschikte moet geacht worden ? Maar er is meer. Terwijl Burgemeester en Wethouders vroeger dit terrein aanprezen op grond van het
69
uitkomen aan Amstel en Weesperstraat, op grond van zijne grootte van 2 bunders, 27 roeden en 80 ellen, was er bij de latere behandeling van dit plan geen sprake van om deze kostbare terreinen langs Amstel en Weesperstraat voor het Gasthuis af te staan. Het nieuwe Ziekenhuis zou aldaar ook alweder vrij ingesloten komen te liggen. Bestaan er dus ernstige bezwaren tegen het terrein, geen geringere zijn aan te voeren tegen het onzekere in de plannen. Eerst zouden er chirurgische en inwendige zieken benevens enkele krankzinnigen gelegd zijn geworden. Volgens een later, gelukkig door het Armbestuur geheel afgekeurd plan, wilde men aldaar eene kraaminrichting en een gebouw voor krankzinnigen tevens stichten. Voorwaar een uiterst vreemde combinatie! Het is moeilijk aan te nemen dat hierbij een gezonde medische raad werd gevolgd.
Al deze afdwalingen zijn het noodzakelijk gevolg van het gemis aan een vast plan. Wat is er noodig om den toestand te verbeteren en hoe zal men dit in zijn geheel doen ? Dit heeft men zich blijkbaar niet afgevraagd. Gesteld toch al eens dat de middelen niet reikten of niet reiken om in eens tot volkomen verbetering te geraken, dan is het toch, vóór en aleer eene gedeeltelijke verbetering wordt ondernomen, noodig een helder antwoord te kunnen geven op de vraag: past zij in het groote plan? Anders zal het gedurig blijken evenals bij de vorige gedeeltelijke verbeteringen dat men verkeerd handelde en geld wegwierp.
Wat er noodig is om den toestand te verbeteren is vrij gemakkelijk te zeggen.
Er is noodig a. één Ziekenhuis voor in- en uitwendige zieken (mannen, vrouwen en kinderen) voor huidzieken en luës. Oogzieken konden wellicht buiten rekening gelaten worden, want wanneer de oogzieken die nu in het Binnengasthuis vertoeven door de een of andere gemakkelijk te nemen maatregel toegevoegd werden aan de bestaande inrichting voor ooglijders, dan zou daarmede de behandeling der oogziekten en het daaraan verbonden onderwijs zeker
CO
aanmerkelijk in het algemeen belang worden vereenvoudigd. Zulk een Ziekenhuis zou wanneer het 650 bedden bevatte voorloopig zeker voldoende kunnen geacht worden.
b. Een kraaminrichting met afzonderlijk gebouw voor gynaekologie van ruim 100 bedden samen is zeker eveneens vooreerst groot genoeg.
c. Een Ziekenhuis voor besmettelijke zieken gelijk het reeds lang in de plannen van den Raad bestaat, liefst in den vorm van barakken; daar er gewoonlijk toch slechts een 30tal besmettelijke zieken tegelijk in het Buitengasthuis vertoeft is de toepassing van het barakkenstelsel voor deze zieken zeker het goedkoopst, het meest practische met het oog op de ontsmetting en dus het beste.
d. Een kleine inrichting voor psychiatrie, waar zooveel lijders voor korten tijd en ter waarneming kunnen opgenomen worden als bij nadere overlegging noodig geacht wordt voor de behoeften der stad en de eischen van het universitair onderwijs. !)
De plaats voor deze Ziekenhuizen te vinden is minder moeilijk dan men zou zeggen. Die voor het Ziekenhuis voor besmettelijke zieken wordt geacht te zijn bij de Houthaven. L)e frissche lucht heeft men daar uit de eerste hand. Het bezwaar dat het ver af is weegt minder zwaar zoodra de zoo wenschelijke ceintuurbaan (tramway of spoorweg) zal zijn voltooid.
De plaats voor de inrichting voor krankzinnigen kan later bepaald worden.
De plaats voor het Ziekenhuis voor inwendige zieken en de kraaminrichting, te samen met ruim 700—750 bedden
1) Deze inrichting te verbinden met do kraaminrichting of het andere ziekenhuis is ora vele licht te bevroeden redenen minder gelukkig. Haar te plaatsen op het terrein van het gebouw voor besmettelijke zieken, aan het andere uiteinde daarvan, zou inhumaan zijn, tenzij dit terrein zooveel ruimte bood dat daardoor de bezwaren werden weggenomen. Het zoo moirelijk te vereenigen met of te plaatsen naast het gesticht voor Israëlitische krankzinnigen zou zeker mot het oog op het onderwijs, zoo het uitvoerbaar ware, het nicest gewenscht te achten zijn.
61
moet dunkt mij nergens anders gezocht worden dan op de terreinen van het Buitengasthuis, toebehoovende aan het Burgerlijk Armbestuur, de eenige ruime terreinen die nu nog beschikbaar zijn, en wier gebruik geen directe kosten veroorzaakt, en alleen een mogelijke winstderving voor de toekomst in zich sluit. Niemand meene, dat, gebruik te maken van deze terreinen ongeoorloofd zijn zou of dwaas, ongeoorloofd omdat ze te kostbaar, dwaas omdat ze te groot zouden zijn. Wat het eerste punt betreft, meen ik dat onzen zieken lang genoeg onthouden werd ruimte eu lucht, waarop zij meer dan gezonden aanspraak hebben. Is het niet beter de volksgezondheid te bevorderen dan jaarlijks de renten van 1 of 2 millioen gulden te genieten en een kapitaal van arbeid en volksgezondheid te derven ?
Wat het tweede punt betreft, de terreinen van het Burgerlijk Armbestuur, oorspronkelijk 14 bunders groot, weiden door de plannen voor de uitbreiding der stad èn door de Bilder-dijkstraat èn door het nieuw te graven kanaal tusschen den Buitensingel en de Kostverloren Vaurt zoodanig doorsneden dat het daardoor overig blijvende en voor een Ziekenhuis beschikbare gedeelte werkelijk niet te groot is voor een Ziekenhuis van 750 bedden met alle bijbehoorende gebouwen.
Dit denkbeeld is niet het mijne. Het is een oude ge-liefdkoosde gedachte van ür. C. E. Heynsius. Hij heeft altijd voor dit denkbeeld gestreden en als iemand bewezen heeft èn door zijn praktische ervaring èn door zijn geschriften over dit onderwerp een grondige onbevoordeelde studie van onze polders en den bodem van Amsterdam gemaakt te hebben dan is hij het wel. Hoezeer de theoretische studiën van Dr. Teixeira de Mattos dezen er toe geleid hebben, om zich in een tegenovergestelde richting te bewegen en deze een steeds aangroeijenden ijver heeft aan den dag gelegd waar het gold de bestrijding dezer werkelijk eenig goede plaats, is overbekend. Dat het recht in deze zaak geheel op de zijde van Dr. Heynsius was en dat Dr. Teixeira de Mattos zich door zijn ijver verleid, te ver liet voeren is wel niet twijfelachtig
62
Dr. Teixeira de Mattos heeft echter altijd meer gedaan dan vragen en twijfelen, hij heeft gezegd, hij heeft verzekerd, hij heeft trachten te bewijzen dat dit voortreffelijk terrein slecht was en daarom wil ik hier, daar ik van hemzelf vernam dat zijn onverzoenlijke stemming tegen dit terrein er niet op verminderde, al dadelijk dit terrein in bescherming nemen.
In twee brochures die niet vergeten mogen worden heeft Dr. Heynsius ') den bodem van Amsterdam en de omliggende polders krachtig verdedigd.
Hij wijst er op hoe uitstekende geleerden in naam der wetenschap vaak streden voor //uitgemaakte waarhedenquot; zoo het heette, die later als //grove dwalingenquot; werden erkend. Hij levert het praktische bewijs dat de bevolking onzer polders in het algemeen niets onderdoet voor de bevolking in andere deelen van ons Vaderland, zoodat dus de polder-lucht als zoodanig niet ongezond kan genoemd worden. Hij ontkent dat de tusschenpoozende koortsen, moerasziekten enz., aan den bodem en aan de polderlucht van Amsterdam als zoodanig zouden te wijten zijn. Hij bewijst daarentegen met klem dat de hevige, langdurige epidemie, die reeds vroeger aanving, maar in lb57 en 1859 haar toppunt bereikte en daarna weder afnam, niet aan den bodem van Amsterdam maar aan de droogmaking van den Haarlemmermeer-polder te wijten was. Evenzeer brengt hij de invasies van de moeraskoortsen van 1846 en 1848 en van 1826 en 1827 in verband met groote droogmakerijen van gezamentlijk ruim 12,000 bunders en met de overstrooming van 1825. üat vooral Nieuwenhuis en ook Dr. Thijssen, later Hoogleeraar aan de klinische school, dwaalden, toen zij de oorzaak der moeraskoortsen in Amsterdam's bodem zochten, hing samen met hunne meening dat het moerasgif, dat zich bij droogmakerijen en na overstroomingen ontwikkelt, in onze lucht-
1) De bodem van Amsterdam en omliggende polders in bescherming genomen. Amsterdam J. Uoordondorp. 1860.
Ia hot middenpunt van Amsterdam gezonder, dan de Plantaadjo en do buitenstad ? Amsterdam, J. Noordendorp. 1860.
63
streek niet op verren afstand werkt. Op hun standpunt kwam het dien heeren onverklaarbaar voor, wat wij nu natuurlijk vinden, dat die koortsen zich eerst het jaar na de overstroomingen ontwikkelden. Integendeel de studie dei-vroegere epidemiën door Dr. Thijssen ^ aangegeven, bewijst de ook later gemaakte waarnemingen dat zij alle gevolgd zijn op overstroomingen en droogmakerijen. Dit blijkt ten duidelijkste uit de epidemiën van 1554, 1557, 1617, 1Ö23, 1G63, IG67, 1779 —1781,1807, 1812 en 1822, waaraan telkens groote droogmakerijen of overstroomingen waren voorafgegaan. Het daarbij regelmatig voorkomen der zoogenaamde hert'stkoort-sen moet geweten worden aan de vroeger slechte uitwatering van Rijnland en aan het niet verhoogen van den Slaperdijk te Spaardam. Sedert in beide zaken voorzien werd kwamen de herfstkoortsen niet meer zoo regelmatig voor.
Heynsius beweert dat de grond van Amsterdam en de polders van Amsterdam, hoewel vroeger moeras, geen moeras meer zijn. Moerassige gronden zijn slecht bemalen gronden die telkens onder water staan. De moeraskoortsen nemen hun oorsprong daar, waar gronden nu met water, vooral met brakwater bedekt zijn geweest, door verdamping droog worden. De zich nu ontwikkelende moerasgitten kunnen op eenen afstand werken. Dat deze aan den bodem zouden blijven hangen is eene onderstelling die door de ervaring wordt tegen gesproken.
Het is hier van belang om de woorden van Heynsius over de Haarlemmermeer nog eens te herhalen: //In 1852quot; zoo schrijft hij //had de Staatscourant wei bericht: ////het //meer is droogquot;quot; //maar de verkaveling der gronden door //slooten werd eerst in 1854 voltooid. De gronden waren //niet droog gemaakt maar slechts in staat van moeras ge-//bracht. De hooger gelegene bagger- en veenachtige gronden //konden uitzakken en waren spoedig in cultuur; maar de //14000 bunders lager gelegene gronden, die uit zeeklei
1) H. ï. Thijssen. Greschiedkundige beschouwing. 1824.
64
«bestaan, bleven in den staat van moeras verkeeren. Ue //bemalingsmidclelen schenen onvoldoende om die gronden //boven water te houden. In den zomer door behulp der //verdamping slechts weinig bovm den waterspiegel verheven, //geraakten zij in het natte jaargetijde er telkens weder nonder. üe waterberging was te gering; de stoomtuigen //voldeden slecht. De eerste werd vergroot, de laatsten
O 3
//werden verbeterd en de zeeklei ligt thans steeds boven //water. Dit laatste resultaat werd echter eerst na 1860 //verkregen. De vergrooting der waterberging in 1857, 1S5S //en 1859, bracht die kleigronden wel beter boven water, //maar niet bestendig genoeg, om uit den staat van moeras //te geraken, dat is om door uitzakking van het overtollige //water en de schadelijke bestanddeelen te worden bevrijd. //Dientengevolge ontstond er schadelijke moerasuitdamping.
'/Die ongelukkige toestand bracht te weeg dat de van //zeewater afkomstige zouten, welke die klei bevatte, op de //oppervlakte van het land verschenen. De verdamping voerde //het water weg, en liet het zout achter. Op drooge heete //zomerdagen vormden die kristallen een ware korst op de //oppervlakte. Viel er regen, dan werden die weder opgelost //en keerden met het regenwater in den bodem terug.
//De planten wilden op die gronden niet groeien; de //boeren en landeigenaars wareu hopeloos; in Nederland //heerschte eene volksziekte.
//Dat alles duurde juist zoolang als de bemaling van den //polder gebrekkig bleef. Toen men er in geslaagd was de //stoomtuigen hun plicht te laten doen, hield alles op. De //toestand van moeras was toen geweken, de gronden ver-//loren door uitzakking hun overtollig water, het water //voerde de schadelijke zouten mede, de regen spoelde die //gronden uit, en de stoomtuigen voerden het overtollige //water met de zouten naar de plaats waar zij te huis be-//hoorden, naar de zee.
//Toen hielden de moerasziekten, die volksplaag, op, en //op den toen onschuldig geworden bodem groeiden de
Gó
//planten welig; de boeren werden begeerig land te huren //en de landeigenaars waren alles behalve hopeloos.
//Deze korte geschiedenis van het Haarlemmermeer is ook //die van den Zuidpias, Anna Paulownapolder, Waard en //Groet, Beemster, Purmer, enz. enz.
//Loopen wij nu echter eenig gevaar weder moerasziekten //uit den Haarlemmermeerpolder te krijgen? Immers neen. //De omstandigheden, die wij als de voorwaarde voor de //ontwikkeling van den schadelijken invloed kennen, bestaan //niet meer.
.Zij kunnen alleen terugkeeren wanneer Haarlemmermeer //door zeewater overstroomd en weder in toestand van //moeras geraakt.quot;
Hetzelfde wat voor den bodem van het Haarlemmermeer geldt, is waar voor den bodem van Amsterdam. De schadelijke bestanddeelen zijn uit dien bodem reeds lang verwijderd. De gronden worden daarbij voortdurend door de regens uitgeloosd en het overtollige water wordt met hetgeen er in is opgelost door de bemaling weggevoerd.
Wel kan men dien bodem bederven door openliggende riolen en zinkputten en kunnen hieruit weder koortsen ontstaan, maar zulks mag men niet wijten aan den bodem op zich zelf.
Ook de polderlucht op zich zelf is niet ongezond. Haar meerder vochtigheidsgehalte alleen doet geen moeraskoortsen ontstaan. Goed bemalen polders verdrijven den schadelijken invloed der moerassen. De zoo bekende zeeuwsche koortsen komen niet uit de ingedijkte polders maar uit de ingedijkte schorren in de mondingen der Schelde. De tus-schenpoosende koortsen in Groningen komen niet uit het polderland maar uit den Dollart, de Lauwerzee en de aanslibbende gronden in de monden van de Eems. Dezelde oorzaken voor koortsen vinden wij in de delta van den Nijl in die van den Missisippi, aan de monden der Newa, in de Pontijnsche moerassen enz.
De buitenomtrek der stad is niet ongezonder dan het
66
midden der stad. Daar waar overal de lucht vrij in stroomt is het gezonder dan in nauwe gangen en stegen. Als Dr. Teixeira de Mattos berekent dat er in sommige buitenbuurten in vergelijking met sommige binnenbuurten meer tus-schenpoozende koortsen voorkomen, vergeet hij dat de bewoners in die buurten minder tegenstand kunnen bieden aan schadelijke invloeden, niet door den poldergrond of de polderlucht ontstaan, maar veroorzaakt door bun slecht gebouwde woningen, gebrekkige privaten en riolen. Komt daarbij gebrek aan levensmiddelen dan is het gemakkelijk te verklaren dat in zulk een buurt de gezondheidstoestand slechter kan zijn dan elders. Dat het factoren van allerlei aard zijn, waarmede rekening moet gehouden worden en dat niet het vrij instroomen van polderlucht het kwaad veroorzaakte, blijkt duidelijk genoeg uit het feit dat in de buurten DD. MM. NN. 00. PP. en QQ. minder tusschenpoozenden koortsen heerschten dan in de aangrenzende meer binnenwaarts gelegene buurten KK., LL., RR., SS. en UU., ja zelfs dan in de buurt X, waar de bocht van de Heerengracht gelegen is en dan in het centrum der stad in de buurten A, B, D en C. Hoe weinig waarde er gehecht moet worden aan het zoeken van de gemiddelden uit de sterftecijfers van verschillende buurten bewees Heynsius later en toonde hoe men langs dien weg tot de zonderlingste resultaten geraakt. Hij vond dat de sterfte onder de bedeelden in het centrum der stad grooter is dan onder de bedeelden aan den buitenrand der stad en bewees zonneklaar dat het gebruik dat gemaakt was van de geneeskundige statistiek aanleiding had gegeven tot het maken van onjuiste gevolgtrekkingen.
In de jaren 1865 en 1866 hadden toch de Geneesheeren der beide Gasthuizen het terrein hij de Zaag poort en de gronden in de Plantaadje uit een hygiënisch oogpunt voor de stichting van ziekenhuizen verwerpelijk verklaard, Hoe de lage ligging en de drassigheid van den bodem in de Plantaadje inderdaad niets meer zijn dan //een sprookje uit de
oude doosquot; hebben de daaropvolgende jaren ons duidelijk geleerd. Verder toonde Heynsius overtuigend aan dat de vrees voor de ongezondheid van het terrein tusschen de Raam- en Zaagpoorten op vooroordeel en dwaling berust (pag. 14—17). De koortsepidemien van 1857—1860, waarvan door niemand werd betwist dat zij toe te schrijven waren aan de droogmaking van het Haarlemmermeer, heerschte even erg in het centrum der stad als in de buitenbuurten wel een bewijs dat de polderomgeving daarbij geen nadeeligen invloed uitoefende.
//Bouwtquot; zoo besloot Heynsius //het nieuwe Gasthuis waar se wilt; overal is de bodem dezelfde, mits slechts niet in
O '
het midden der stad in tegendeel daar buiten. De statistiek bewijst, ik zou haast zeggen welsprekend, dat de som van oorzaken, die ziekte doen ontstaan, in het midden der stad talrijker is. Versche lucht die ge voor uw gesticht in zoo ruime mate behoeft is minder gemakkelijk te verkrijgen en het daaraan ontbrekende voor geen geld te koopen. De ruimte van grond, die voor een nieuw gesticht vereischt wordt, is er niet dan voor hoogst aanzienlijke schatten, wellicht in het geheel niet te bekomen; elders wordt zij u in nog beteren staat ter geschenke aangeboden. Zorgt slechts in uw plan dat ge geen bataillon carré bouwt en dat riolen en putten zoodanig worden ingericht dat de bodem en het water in den omtrek van eene nieuwe stichting niet op nieuw met alles wat zulk een gesticht aan schadelijke stoffen afwerpt, worden verontreinigd.quot; Tot dusverre Dr. Heynsius. Hij die voor bijna 20 jaren de toestanden zoo grondig en zakelijk heeft beoordeeld moest zelf worden gehoord. De uitkomst heeft zijne uitspraken bevestigd terwijl de onhoudbaarheid der theoriën volgens welke onze buitenwijken op zichzelve ongezond zouden zijn door de uitkomst is bewezen.
Zijn hiermede de hoofdargumenten tegen de terreinen van het Burgerlijk Armbestuur, waarop het Buitengasthuis gelegen is, reeds geheel weerlegd, ik wensch nog in enkele nadere bizonderheden af te dalen. De Heer Teixeira de
5*
GS
Miittos beriep zich bij zijn herhaalde pleidooijen tegen deze terreinen steeds op zijn veeljarige hygiënische studiën. Doch hoe verdienstelijk hij zich daardoor moge hebben gemaakt, hij heeft zich in die pleidooijen van argumenten bediend, die door de jaren niet alleen niet aan kracht hebben gewonnen maar waarvan men moet zeggen dat zij hunne waarde voor ons hebben verloren.
Dr. Teixeira argumenteerde aldus: reeds 25 jaren werd het Buitengasthuis om zijn ligging en zijn inrichting afgekeurd, tweemalen door Professor Schneevoogt in 1853 en 1859; in 1860 werd tot de opheffing besloten ; daarom moet het nu weg en moet er in den Stadstimmertuin gebouwd. (Gemeenteraadszitting 18 November 1874). Van deze geheele argumentatie blijft alleen over dat de inrichting van het Buitengasthuis afkeuring verdient, reden waarom het reeds lang door een ander Ziekenhuis had behooren vervangen te zijn. Dit laatste zal ieder met den Heer Teixeira de Mattos eens moeten zijn. Het beroep op Professor Schneevoogt heeft, wat de terreinen betreft, geen beteekenis meer sedert wij weten, dat zoo lang er geen belangrijke overstroomingen komen en er geen groote droogmakingen plaats hebben, er naar alle waarschijnlijkheid ook geen groote epidemiën van tus-schenpoozende koortsen zullen ontstaan; maar bovenal sedert de overtuiging zich meer en meer op goede gronden heeft gevestigd dat niet in den bodem op zich zelf, niet in de gewone lucht van den polder, maar in den door slechte maatregelen bedorven bodem, in de slecht gebouwde woningen en in de door dat alles ontstaande bedorven lucht de oorzaken moeten worden gezocht voor allerlei ziekten, die men door het bouwen van goede woningen en het 'nemen van goede maatregelen geheel of althans grootendeels voorkomen kan 1).
Ten overvloede wijs ik er op dat do opgaven van Professor Schneevoogt mot hoeveel waarheidsliefde overigens ook geboekt, toch met de getallen in de oorspronkelijke bescheiden ten Buitengasthuize aanwezig, niet altijd volkomen atrooken en dat hot, wanneer men er zich nu eens toe wilde zetten om zijne
Oü
Dr. Teixeira argumenteerde verder: liet ophoogeii van terreinen helpt niet tegen koorts; het zou een gewaagde proefneming zijn niet quot;alleen op de terreinen van het Buitengasthuis, maar zelfs in die streek — en de geheele streek werd wel degelijk mede veroordeeld door Professor Scheevoogt — een nieuw gasthuis te willen bouwen. Het ophoogen van de aangrenzende terreinen zou eveneens niet baten en de bezwaren van hygiënischen aard wellicht niet verminderen.
Wij hebben hier met zuivere hypothesen te doen, theo-riën die reeds lang door de ervaring zijn weerlegd. De koortsen in buurt XX, jagen ons geen schrik meer aan, de zoo gewraakte Plantaadje is gezond geworden. Nadat de slecht gebouwde kazerne Oranje Nassau de stadswallen in een kwaden reuk gebracht had, waar de verontreiniging van den bodem als oorzaak had moeten erkend worden, werden de verdere gebouwen voor de militairen bestemd aan de andere zijde van de Muiderpoort toch gebouwd, maar beter en de slechte naam van de stadswallen verdween. Evenzoo zou het gaan met de terreinen van het Buitengasthuis, als deze in hun geheel werden opgehoogd, en het zou niet eens noodig zijn dat er nog ongeveer 30 bunders in de allernaaste omgeving werden opgehoogd, waarmede de Bouwmaatschappij de Overtoom reeds bezig is, als het nieuwe verbindingskanaal tusschen de Kostverloren Vaart en den Buitensingel binnen een paar jaren gereed zal zijn, als de Bilderdijkstraat het terrein doorsnijden zal, als de het Buitengasthuis omgevende sloot zal zijn gedempt en een tijdelijk tonnenstelsel, wat dan zeer goed uitvoerbaar is, zal zijn ingericht, als de Pestsloot niet meer wezen zal. En dit alles ligt in geen verre toekomst, want nu reeds strekt zich de David van Lennepstraat in de onmiddelijke nabijheid van
statistieken te ontleden, geen moeite zou kosten door vergelijking met de nog aanwezige ziektegescliiedenisscn daarop zeer veel af te dingen. Als wij bijv. vinden dat van do 7 in ééne maand aan koortsen overleden zieken 2 krankzinnigen waren en de overige 70, 07, 77, G5 en 7'J jaren bereikt hadden, dan is het ons onmogelijk aan zoodanige statistiek een hooge waarde toe te kennen.
70
en langs deze terreinen uit, nu reeds hebben de bloedbewaar-plaatsen, die schrikbeelden van den heer Teixeira, door de van Lennepstraat hun schrikverwekkend karakter verloren. En wat de bezwaren betreft door den heer Teixeira de Mattos geopperd tegen de terreinen van het Buitengasthuis, om de velerlei fabrieken in de nabijheid der terreinen gelegen, zoo is het niet noodig daarover lang uit te weiden. Dat ze //hoestprikkel, droogte in de keel en kortademigheidquot; zouden verwekken in die geheele buurt is zeker enorm overdreven. Zulks was naar de Geraeenteraads vers lagen te oor-deelen het geval bij een stoombootreis van den heer Teixeira op den Overtoom. Welnu, van de terreinen van het Buiten-gasthuis ontwaart men op grooten afstand fabrieksschoor-steenen die aan of dicht bij den Overtoom liggen. Er heeft dus toen waarschijnlijk een valwind geheerscht die schadelijke dampen op de stoomboot deed neerslaan. Ik heb aan het Buitengasthuis een onderzoek ingesteld en zij die er lang, reeds meer dan 12 jaren werkzaam waren, herinneren zich niets van witte nevelen waarin het Gasthuis nu en dan zou gehuld zijn, noch van andere schadelijke dampen die hen of de bewoners van het Gasthuis zouden gehinderd hebben. Alleen gewagen zij van een teerlucht, die wij vaak genoeg evenzeer tot diep in de binnenstad waarnemen en van den ondragelijken stank van de het Gasthuis omgevende sloot die opgevuld is met faecaliën, waarvan de pestsloot slechts een gering gedeelte wegvoert en die vooral 's zomers en met name des avonds zoo sterk is, dat hij zelfs den gezonden den eetlust ontneemt. Ook is het aantal fabrieken verminderd en dit zal later nog eerder af- dan toenemen. Daarenboven een enkele fabriek schaadt niet. Zoo zij dan ook deze bezwaren en daarmede de laatste van den Heer Teixeira de Mattos als nevelen weggevaagd.
71
En hiermede verlaat ik dit onderwerp. Mij blijft alleen nog over er met nadruk op te wijzen, dat nu Amsterdam een nieuw tijdperk is ingetreden, nu er sedert jaren van alle zijden loffelijke pogingen in het werk zijn gesteld om den alouden roem van het Amsterdam der Vaderen te doen herleven, nu verschillende achtervolgende Besturen dezer stad hebben getoond en toonen dat het wel en wee van Amsterdam hun ter harte gaat, het nu niet langer zoo blijven mag dat het materiecle, datgene waarvan de directe voordeelen eerder in het oog springen, met voorliefde in de eerste plaats worde behartigd. Men sta mij toe wat verder te zien en dan meen ik dat het niet genoeg is alles te hebben gedaan om den handel te doen herleven, niet genoeg om kanalen naar zee te hebben gegraven, spoorverbindingen voor de stad te hebben tot stand gebracht, handelskaden te hebben gebouwd waarvan de jaarboeken zullen gewagen, en steigers bestemd om door groote stoomvaartuigen omringd te zijn, niet genoeg om de stad het ijzeren dwangjuk der omnibus-maatschappij op de schouderen te hebben gelegd, niet genoeg om haar den afvoer harer faecaliën door ijzeren buizen te hebben verzekerd, niet genoeg om door een uitstekende brandweer het brandgevaar binnen hare veste tot een minimum te beperken. In een stad als Amsterdam is het niet genoeg van stadswege het verrijzen van gelegenheden tot uitspanning door naamlooze vennootschappen te vergemakkelijken, — het Panorama — voor alle dingen behoort daar gelet te worden op den toestand zijner ziekenhuizen. Die toestand was reeds lang ellendig, het is over bekend en bleef het nog toen Amsterdam ging groeien en bloeien. En nu het jaar 1883 ons in Amsterdam een tentoonstelling zal te aanschouwen geven waarop het terecht naar wij hopen trotsch zal mogen zijn, nu worde eindelijk aan het dralen een einde gemaakt, nu wijke de tegenstand, nu overwinne men zijne vooroordeelen, nu zwijge de partijzucht en verdeeldheid worde eendracht waar het geldt de beslissing van het lot onzer arme zieken. Moge door het stedelijk Bestuur onzer stad weldra
72
f «W
worden besloten dat er om een eind te maken aan den te lang gevoerden nutteloozen strijd een ziekenhuis worde opgericht op de terreinen van het Buitengasthuis.
Amsterdam, 31 Maart 1883.
Aan den Gemeenteraad
Do ondergeteekende heeft do eer voor te stellen;
a uitvoering te geven aan het Eaadsbesluit van 18 November 1874 om een gasthuis te bouwen voor besmettelijke ziekten van 180—200 bedden op een daartoe geschikt terrein buiten een der stadsbarrières, door Burgemeester en quot;Wethouders aan te wijzen; h te bouwen een kleine inrichting voor krankzinnigen, op nader
door Burgemeester en quot;Wethouders voor to stellen plaats en wijze; c te bouwen een ziekenhuis voor 750 niet besmettelijke zieken op een deel van do terreinen van het Burgerlijk Armbestuur bij het Buitengasthuis, vermeerderd met een stuk grond, toebehoo-rende aan de Bouwmaatschappij de Overtoom, groot 1 hectare, een stuk grónd toebehoorende aan de stad en kleine gedeelten van perceelen, toebehoorende aan J. M. Briët en O, en aan J. H. Schmitz en O.;
d te bouwen eene nieuwe inrichting in plaats van het tegenwoordige gebouw, waarin de bewaarplaats voor do lijken met lokalen voor de operaties op het cadaver, voor de pathologische anatomie en de experimenteele pathologie, en ook eene nieuwe inrichting in plaats van de tegenwoordige voor de anatomie, tegenover het nieuw te bouwen ziekenhuis en wel, aan de Oostzijde van de Bilderdijkstraat; ook nog te bouwen aan dezelfde zijde dier straat eene polikliniek.
e op te heffen het Binnengasthuis als zoodanig en zijne terreinen te verkoopen, hetzij met uitzondering van de kraaminrichting alleen of ook met die van het nieuwe verband; en ƒ te herroepen het Raadsbesluit van 18 November 1874 tot het bouwen van een gasthuis van 250—300 bedden, bestemd voor de verpleging van personen, lijdende aan niet besmettelijke ziekten, op het terrein van den Stadstimmertuin.
Indien het mij vergund is u deze voorstellen duidelijk te maken kan ik voor zoover het de algemeene toelichting daarvan betreft, met enkele woorden volstaan. De wenschelijkheid toch en gebiedende noodzakelijkheid om een nieuw ziekenhuis op te richten meen ik even-
74
zoer als de plaats waar dit ziekenhuis dient te worden gebouwd, duidelijk genoeg te hebben omschreven in de door mij uittegeven brochure, die ik de eer had U toe te zenden met de daarbij gevoegde plannen. Aangezien ik het echter niet noodig vond in den tekst dier brochure alle bizonderheden aan te roeren ben ik U nog eene hizondere toelichting schuldig.
Ad c. De strijd over het terrein op hetwelk het nieuwe ziekenhuis moet worden gebouwd acht ik door de geschiedenis beslecht Het door mij op nieuw voorgestelde terrein overschrijdt echter de grenzen van de aan het Burgerlijk Armbestuur toebehoorende gronden. Daarom ben ik U opheldering schuldig, waarom ik bij mijne ingediende plannen tevens gebruik moest maken van nog enkele andere grondstukken behalve die van het Burgerlijk Armbestuur.
Geleid door de overweging dat een goed ruim ziekenhuisterrein meerdere uitgangen behoeft, heb ik mij voor enkele maanden, na door de vriendelijkheid van den Wethouder van Publieke quot;Werken in staat te zijn gesteld om over de gewijzigde bouwplannen der stad in den gasthuispolder te oordeelen, gewend tot de bezitster van de aan de terreinen van het Burgerlijk Armbestuur grenzende, reeds opgehoogde gronden, de Bouwmaatschappij de Overtoom. Daar de lang gestrekte terreinen van het Burgerlijk Armbestuur, groot 14 bunders, door het nieuw te graven verbindingskanaal tusschen de Kostverlo-ren vaart en den Buitensingel in hunne breedte aanmerkelijk verliezen i) en daarenboven juist in het midden door de Bilderdijkstraat ceintuurbaan) worden doorsneden, blijft er aan de Westzijde dezer straat slechts een terrein van nauw 472 hectare over. Een blik op de kaart leert ons dat alle andere stukken dezer terreinen, door de verschillende doellijnen gevormd, kleiner zijn dan dit. En dit stuk zelfs zou voor een toekomstigen ziekenhuisbouw van eenigen omvang later ongeschikt blijken, zoo er niet nu reeds met allen ernst daartegen maatregelen wert'en voorbereid. Dit stuk zou dan toch ten Noorden begrensd zijn door het nieuw te graven kanaal, ten Westen en Zuiden door de gronden van de Bouwmaatschappij de Overtoom, en dus alleen van uit de Bilderdijkstraat te benaderen zijn. Daarbij zou dit terrein dan aan de Zuidzijde door de huizen van de bovengenoemde Bouwmaatschappij te eng ingesloten en daardoor tevens zeer onvrij worden.
Nu is men nog in de gelegenheid al deze bezwaren uit den weg
1) De grootste breedte van dit terrein bedroeg oorspronkelijk 220 meter. Door liet nieuw te graven kanaal vermindert deze met G2 meter; er blijft dus nog slechts 158 meter over, terwijl de breedte van dit terrein aan do voorzijde, het dichtst bij den Buitensingel, daardoor wordt teruggebracht tot 75 meter.
te ruimen, zoowel door toevoeging van een klein grondstuk van de stad als voornamelijk door toevoeging van de aangrenzende terreinen van de Bouwmaatschappij de Overtoom. De kleine gedeelten van twee andere terreinen die er nog bijgevoegd moeten worden om het terrein bruikbaar te doen zijn, worden van zelf aangewezen door de richting der Bilderdijkstraat. Het terrein voor het toekomstige Amsterdam-sche Ziekenhuis kan dan wedijveren met andere en voldoet bij een grootte ^van nog niet 7 hectaren aan alle eischen die men tegenwoordig daaraan stellen moet, zonder dat iemand het recht heeft die eischen ook maar eenigszins overdreven te noemen.
Het bewuste terrein in het bezit dor Bouwmaatschappij de Overtoom is reeds opgehoogd. Na mij met de Directie dier Maatschappij in betrekking te hebben gesteld, is het mij gelukt van haar te verkrijgen dat zij] het deel harer terreinen ter grootte van ruim 1 hectare, dat ik voor dit plan noodig achtte, voorloopig, doch slechts voor korten tijd reserveeren. Wanneer mijn plannen bij U instemming mogen vinden, zal het noodig zijn met deze Maatschappij eene overeenkomst te treffen, waarbij dit reeds door haar opgehoogd terrein voor een ander eveneens opgehoogd terrein geruild wordt.
Ik heb U mijne plannen architectonisch vertolkt voorgelegd, mij tot het strikt noodzakelijke bepalende, de vaste overtuiging dat als dit terrein verloren ging, er vooreerst niet gemakkelijk een ander geschikt zou te vinden zijn.
Alleen om U de overtuiging te geven dat de stichting van een Ziekenhuis met 750 bedden voor niet besmettelijke ziekten op deze ruimte zeer goed uitvoerbaar is, heb ik er de plannen bijgevoegd, niet, omdat ik mij vermeet bij beperkten tijd hiermede plannen te hebben geleverd, die in allen deele aan de strenge eischen der kritiek van zaak-kundigen zouden kunnen voldoen.
Deze plannen geef ik daarbij volstrekt niet uit als behelzende nieuwe gedachten van mij. Werkelijk nieuwe plannen die den stempel van originaliteit droegen zouden opzettelijk voor dit doel ondernomen reizen en zóóveel detailarbeid op allerlei gebieden, die ik niet voldoende beheersch, vereischen, dat ik daartoe als niet-technicus een paar jaren zou noodig hebben gehad. Wat die plannen alzoo nieuws en goeds behelzen heb ik geput uit mijne kennis van goede ziekenhuizen. Zoowel bij de dispositie als bij de details ging ik hoofdzakelijk te rade met de plannen van het Universiteitsziekenhuis te Heidel-berg en het nieuwe Stedelijke Ziekenhuis te Berlijn.
Bij de verdere in den aanvang gedane voorstellen kan ik met een korte toelichting volstaan.
Ad a. Aangezien er [reeds bijna 9 jaren verliepen, sinds de Raad
76
besloot eon ziekenhuis voor besmettelijke ziekten op te richten, mag de tijd voor do uitvoering daarvan wel geacht worden gekomen te zijn; ja hot is zeer te betreuren dat zulk een ziekenhuis ons bij de aanstaande tentoonstelling ontbreekt. Hoe het zij, het komt mij voor, dat, daar er gewoonlijk niet meer dan 20—40 lijders aan besmettelijke ziekten in het Buitengasthuis verpleegd worden, het stichten van een ziekenhuis met 180 — 200 bedden, dat zonder luxe gebouwd, toch op zijn minst genomen een kapitaal van ƒ400.000 vereischt, eene onverantwoordelijke daad zou wezen. Bouwt men vier, vaste bai-akken, elk in twee geheel afgezonderde deelen ge s cheiden met te zamen 100 bodden, laat men daarenboven 4 andere barakken vervaardigen, elke barak voor 25 zieken, die in tijd van nood op het terrein opgeslagen kunnen worden, en voor het overige opgeborgen worden, dan kan zulk een plan, al naar mate men het eenvoudig of fraai wil uitvoeren, met de noodige bijgebouwen voor/150,000 a / 200.000, of ook nog met minder onkosten worden uitgevoerd. Hoofdzaak is bij het bepalen van de plaats van zulk een ziekenhuis de zorg voor de omgeving. Eischt toch een zorgvolle hygiène, wanneer niet besmettelijke en besmettelijke zieken op hetzelfde terrein te samen zijn, een afstand tusschenbeide van 100 meter, een eisch, waaraan slechts door de grootte van enkele terreinen kan voldaan worden, dan gevoelt men de zwarigheden, verbonden aan het zoeken van een geschikte plaats voor zulk een ziekenhuis, waarvoor men strikt genomen een zeer groot terrein noodig heeft. Even als bij de bepaling van de plaats waar een aschbelt zal worden opgericht, waar faecaliën zullen verdampt worden, of waar een gasfabriek zal verrijzen, heeft men bij het bepalen van de plaats van een ziekenhuis voor besmettelijke zieken te rekenen met de tegenwoordige of toekomstige bewoners van zulk eene buurt.
Ad h. Daar de door mij aanbevolen terreinen behalve voor een goede verpleging van besmettelijke zieken ook voor die van krankzinnigen om verschillende redenen ongeschikt zijn, meen ik, dat het wenschelijk is dat er spoedig door Burgemeester en Wethouders middelen beraamd worden en voorstellen bij den Raad aanhangig gemaakt, omtrent het aantal krankzinnigen, dat te onzent in het vervolg tijdelijk zal verpleegd worden en de plaats waar dit zal geschieden. Ik meen dat als plaats voor deze inrichting tevens het terrein zou kunnen dienen, dat voor besmettelijke zieken zal aangewezen worden, wèl te verstaan alleen als dit de vereischte ruimte aanbood, zoodat volledige afscheiding en behoorlijke afstand konden worden in het oog gehouden. Indien het echter mogelijk mocht geacht worden eene kleine inrichting voor dit doel in de Kerkstraat of op de Nieuwe Keizersgracht te stichten, naast do daar aanwezige soortgelijke inrichting
77
voor Israëlitische krankzinnigen, had dit zeker groote voordeelen, zoowel voor de zieken als voor het onderwijs in de psjchiatrie.
Ad. d. Een enkel woord zal genoeg zijn om U te herinneren dat niet alleen de plaats van het tegenwoordige gebouw, waar do lijken bewaard worden, waar de operaties op het cadaver plaats hebben, waar hooger nog de pathologische anatomie en eindelijk op de derde verdieping de experimenteele pathologie wordt beoefend en die reeds vroeger zoo vaak te recht werd veroordeeld, nu voor goed door een andere moet vervangen worden, maar dat tevens het geheel onvoldoende van dit gebouw voor de eischen waaraan het moet beantwoorden zoo zonneklaar is gebleken, dat het wenschelijk is bij den nieuwen gasthuisbouw voor goed met het stelsel te breken, om op het terrein van een ziekenhuis te laten of te brengen, wat daar niet behoort. Daarom heb ik op het situatieplan in mijne brochure tegenover het nieuwe ziekenhuis, aan de andere zjjde der Bilderdijkstraat twee terreinen aangeduid, waarvan het ééne voor het laatstgenoemde gebouw, het andere voor dat der anatomie zou bestemd kunnen worden. Indien men wilde, zou men zoo eene voor het medische onderwijs wellicht niet ongewenschte eenheid verkrijgen en tevens onnoodig lijkentransport voorkomen. Beide gebouwen heb ik in mijne begroeting der kosten opgenomen.
Ad e slechts enkele opmerkingen. Het bijgevoegde plan moge welsprekender zijn dan vele woorden en beveelt zich, naar ik hoop, door zich zelf aan. De beslissing van het lot van het Binnengasthuis hangt zóó nauw zamen met al de andere plannen, dat het hier voor een kort overzicht van de orde, waarin deze dienen te worden uitgevoerd, de plaats schijnt. Het nieuwe gasthuis kan op de voorgestelde terreinen, als de Pestsloot en de gracht om het tegenwoordige Buitengasthuis gedempt zijn, voor meer dan drie kwart gebouwd en voltooid worden, terwijl het Buitengasthuis in gebruik blijft. Dit zou alsdan voor afbraak dienen te worden verkocht. Intusschen zouden de inrichtingen, zoowel voor besmettelijke zieken als voor krankzinnigen, in gereedheid moeten zijn gebracht. Na het voltooien van het nieuwe gasthuis zou het oogenblik daar zijn om de gebouwen van het Binnengasthuis voor afbraak te verkoopen, de terreinen naar de voorgestelde plannen, of andere, met straten te doorsnijden en als bouwterreinen achtereenvolgens in veiling te brengen. 1) Het plan aannemende, dat men alleen de tegenwoordige kraaminrichting zou willen behouden, liet zich deze beneden, wat het achterste ge-
Er gaan hierbij twee plannen voor de toekomstige bebouwing van het terrein van het Binnengasthuis. Dat van ons mcderaadslid, den Heer Gosschalk, schijnt mij toe de voorkeur te verdienen.
78
deelte betreft, zeer wel tot Stadsapotheek ') inrichten, wat het voorste gedeelte aangaat, tot polikliniek, om aan de eeuwenoude traditie getrouw te blijven en omdat het middelpunt van de stad voor een polikliniek te gunstig gelegen is dan dat ik nu zou mogen of willen voorstellen, die aldaar niet te behouden, althans voorloopig. Voor het geval dat men ook reeds dadelijk tegenover het nieuwe ziekenhuis eene polikliniek zou willen, trok ik daarvoor toch op mijne begrooting der kosten ƒ 50.000 uit.
Van de bovenverdiepingen der kraaminrichting zoude op verschillende wijzen gebruik gemaakt kunnen worden. Om slechts twee voorbeelden te noemen: men zou ze met afzonderlijke opgangen voor kantoorlokalen kunnen inrichten, of men zou ze kunnen gebruiken voor de vele ongeneeslijke zieken, die nu niet alle in het Werkhuis opgenomen worden en wier geneeskundige behandeling wellicht te onzent nog te wenschen overig laat.
Volgens het andere plan aannemende dat ook het nieuwe verband moest behouden blijven, in de meening dat het jammer was een betrekkelijk nieuw gebouw, hoe slecht het dan ook is, niet te bestendigen, zou men in dit de polikliniek kunnen laten en er de apotheek bijvoegen, terwijl de bovenverdiepingen gedeeltelijk of geheel voor andere doeleinden konden gebruikt worden. Dan zou de kraaminrichting in haar geheel, naar ik meen, te meer in aanmerking kunnen komen voor een zeer geschikt centraal gelegen Gymnasium, en de kraamvrouwen en kinderen zouden tijdelijk kunnen worden overgebracht, totdat het nieuwe ziekenhuis gereed zou wezen, naar de oude lokalen van het tegenwoordige Gymnasium of elders.
Volgens het bebouwingsplan van den Heer Gosschalk, wordt ook de kraaminrichting voor Gymnasium aangewezen en het nieuwe verband voor een lokaal voor Publieke Werken bestemd. Dan zou echter de polikliniek wegvallen. Aangezien de ruimte voor het Gymnasium gevorderd, in de kraaminrichting ruimschoots aanwezig is, behoeven slechts de vragen beantwoord te worden: a zal het Binnengasthuis verlaten worden? en h meenen de deskundigen dat de verandering van kraamzaal tot Gymnasium uitvoerbaar is? Zoo ja, dan is zij ook uitvoerbaar vóór 1° September e.k, en de tijdelijke verplaatsing der kraamvrouwen en kinderen behoort tot de zeer uitvoerbare zaken.
In deze plannen is allicht iets goeds te vinden en zeker is het ontbrekende gemakkelijk genoeg aan te vullen. Onder anderen zou
1) Daarmede was tevens het heuchelijk oogenblik gekomen, reeds in 1820 verbeid, dat de Stadsapotheek van Uet ziekenhuis werd afgescheiden.
79
het lokaal van de Agnietenschool door verwisseling tegen een ander waarschijnlijk niet verliezen.
Ten slotte volge mijne begrooting van de kosten der door mij voorgestelde plannen.
Ik laat hierbij buiten rekening het ziekenhuis voor besmettelijke zieken. Het is toch reeds door den Raad bepaald dat hiervoor een afzonderlijk lokaal zal worden gesticht en dus onafhankelijk van de door mij voorgestelde plannen. Dit geldt niet voor den voorgenomen bouw van een gasthuis op den Stadstimmertuin en evenmin voor de eventuëele verkoopsom van het Binnengasthuis met den opstal, of voor de reeds geprojecteerde of in de toekomst te projecteeren verbouwingen aan dit gasthuis. Ik stel de vraag aldus. Hoeveel kost een nieuw ziekenhuis? en hoeveel zou er moeten worden uitgegeven indien men het Binnengasthuis liet voortbestaan en een ander nieuw gasthuis bouwde? Verbeteringen van ingrijpenden aard kunnen dan niet meer op zich laten wachten. Deze verbeteringen zullen zeer ingrijpend moeten zijn en hoe ingrijpend ook, toch blijft alles gebrekkig en slecht. Als ik de plannen van het Binnengasthuis voor mij neem eu te rade ga met den ruimteïnhoud overdrijf ik niet, maar blijf ik wel beneden de waarheid, als ik beweer dat het Binnengasthuis — om ten slotte toch nog gebrekkig en slecht te blijven — zeker nog ƒ900,000 kosten moet.
Ik meen dat wij de volgende gelden voor den bouw van een nieuw ziekenhuis beschikbaar mogen achten. ')
Voor den verkoop van de terreinen van het Binnengasthuis met uitsluiting van de kraaminrichting en het nieuwe verband, ongeveer 5000 Q meter bouwgrond zonder de straten a /quot;100 de Q meter.2) . f 500,000,— Voor de kraamrichting, hetzij die voor gymnasium of
voor een ander doel gebruikt wordt...... 250,000.—
Geraamde som voor een ziekenhuis op den Stads-
timmertuim............... 800,000.—
Verbeteringen aan het Binnengasthuis aan te brengen
als de toestand blijft zooals hij is....... 900,000.—
Opbrengst van de afbraak van Buiten- en Binnengasthuis „ 50,000. —
Totaal..... 72,500.000.—
1) Ik meen onder de voor Ziekenhuisbouw beschikbaar te stellen gelden te mogen rekenen zoowel post 1 als 4, waarvan de eene een positieve ontvangst, de andere een bespaarde uitgaaf voorstelt.
2) quot;Werd ook het nieuwe verband mede in het verbouwingsplan opgenomen, dan had men ongeveer 8000 □ meter, zonder de straten, a ƒ 100 por meter = /800.000.—
BEGROOTIIG- van KOSTEN voor den bouw van een Ziekenhuis, op de terreinen van het Burgerlijk Armbestuur bij het Buitengasthuis.
Ophoogen van ongeveer 5 hectaren a ƒ 30,000 per
hectare...............ƒ 150,000,-
Gebouwen: 1)
Directiegebouw........ƒ 103,000.—
2 Paviljoenen a ƒ 44,500.— . . . „ 89,000.— 8 „ n v 50,500.— . . . „ 404,000.—
Paviljoen voor het medisch onderwijs „ 45,500.—
„ v v chirurgisch v „ 53,900.—
3 Paviljoenen a ƒ 37,800 . ... v 113,400.—
Economiegebouw........ 191,600.—
Gynaekologie.......... 95,000.—
Kraaminrichting........„ 87,200.—
Lijkengebouw, ijskelder, portier . . „ 11,400.—
--n 1,194,000.-
Verwarming en ventilatie voor 19 gebouwen a
ƒ20,000.— . •............. 380,000.
IJzeren hekken 1500 meter a ƒ 15.—.....„ 22,500.-
Tuinaanleg, met paden............ 50,000.'
Gebouwen voor Anatomie en Pathologische Anatomie enz................. 400,000.-
Gebouw voor Polikliniek..........„ 50,000.-
Inrichting voor krankzinnigen......... 50,000.-
Plannen, voorloopige werkzaamheden, architect en
onvoorziene uitgaven............ 003,500.-
Totaal .... ƒ 2,500,000.
A. W. C. BERNS.
') Als eenheidsprijs werd ƒ10 per kubieken meter aangenomen.
Ontwerp van een Zii nhuis voor 750 zieken op en bij d« terreinen
CO
H
gt;
gt; H
^-!—'—^ ' quot; 8 ■ 9 ' ^ quot; quot; quot;• 15 16 17 18 ^ 20 21 22 ' quot; 24 ' 25 27 ;s ^ *a
C/O
1gt;
gt;
irug.
©
O O
Cf
rT
amp; f amp;
! —-—— ---—--- | ||
• * . ' ' • ' ' i |
Gebouw groot 600 3I2. €hir. T?)p\'raties op ^amp;adav. |
(reb. gr. 500 ÏM2. |
Experiment Pathologie. |
' | |
PatholQgie-Slnatomie. |
ifinalomie. | |
Sciaaf 1 et 500 | ||
0. O,.5 1° 15 20 25 50 W no 45 50 1.-l I I I I I I I i IM |
I
-7
r
i