EEN ONDERZOEK NAAR DE WAARDE
VAN ENKELE VITAMINE-D PREPARATEN
VOOR KUIKENS EN TEVENS NAAR DE
MOGELIJKHEID VITAMINE-D PREPARATEN
DOOR MIDDEL VAN KUIKENS
TE STANDAARDISEEREN
- ■ ,
■.m.
pt
.. ■ ■'V.
■
. ■
,1, -î ^
'^'ét.-'
4 » .
VS-quot;'
'nbsp;: . v:
EEN ONDERZOEK NAAR DE WAARDE VAN
ENKELE VITAMINE-D PREPARATEN VOOR
KUIKENS EN TEVENS NAAR DE MOGELIJK-
HEID VITAMINE-D PREPARATEN DOOR
MIDDEL VAN KUIKENS
TE STANDAARDISEEREN
: : o:
-ocr page 9-EEN ONDERZOEK NAAR DE WAARDE VAN ENKELE
VITAMINE-D PREPARATEN VOOR KUIKENS EN
TEVENS NAAR DE MOGELIJKHEID VITAMINE-D
PREPARATEN DOOR MIDDEL VAN
KUIKENS TE STANDAARDISEEREN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVER-
SITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS, DR. C. W. STAR BUSMANN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERD-
HEID. VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 29 JUNI 1934
DES NAMIDDAGS 4 UUR
DOOR
GEBOREN TE OVERVEEN.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
1291 5561
DRUKKERIJ VIJLBRIEF - NEUDE 37 - UTRECHT
aiBLIOTHECK DER
RIJKSUNIVEF JTEiT
UTRECHT.
ir
mvstcmAA^ m smm issc^mma
eviHïfiyji ïfoov K9TA«Alt;Ï3ÂH O-S^MAI
' - a-^MATïv oiÄH^tUsDoi« «ö, «AÄM. èmviff '
- hav jscmm mom
'quot;'iJ^nbsp;ÏÏT aym^rA
mfnbsp;.....■
tm
m'
3Q s«sqarr'Tï3Tm1
^èsa quot;fÏH-l
9Î. oacqmv
« • -c.
Aan de nagedachtenis van mijn ouders.
-ocr page 12- -ocr page 13-Bij het beëindigen van mijn academische studie zij het mij vergund
mijn hartelijken dank te betuigen aan allen, die tot mijn wetenschappe-
lijke vorming hebben bijgedragen.
Vooral U, Hooggeleerde Klarenbeek, Hooggeachte Promotor,
betuig ik in het bijzonder mijn dank. Uw steun bij mijn werk en Uw
Practische raadgevingen bij het bewerken van dit proefschrift zijn voor
•nij van zeer veel waarde geweest. De belangstelling en het enthou-
siasme, welke Gij weet op te wekken voor de verschillende wetenschap-
pelijke problemen, zullen mij steeds een aansporing zijn tot verdere
studie. De jaren als assistent aan Uw Kliniek en onder Uw leiding
doorgebracht, blijven mij steeds onvergetelijk.
Hooggeleerde S j o 11 e m a. U dank ik ten zeerste voor het ver-
richten der chemische analysen, van de, in dit proefschrift gebruikte,
voedingsmiddelen.
Hooggeleerde Krediet, het was mij een bijzonder voorrecht in
Uw Instituut gastvrijheid te mogen genieten bij het bewerken van het
histologische gedeelte van dit proefschrift. Hiervoor wil ik U op dezen
plaats hartelijk dank zeggen.
Zeergeleerde Veenendaal, U dank ik voor de prettige samen-
werking gedurende de jaren, die ik in de Kliniek voor Kleine Huisdieren
als assistent mocht doorbrengen.
Waarde M e y 1 i n g, voor de steun en de practische raadgevingen
l^ij mijn histologisch werk, betuig ik U hier mijn hartelijken dank.
Ten slotte betuig ik mijn hartelijken dank aan allen, die op eeniger-
lei wijze mij behulpzaam zijn geweest bij het bewerken van dit proef-
schrift, in het bijzonder den Heer van der Horst voor zijn hulp bij het
maken der röntgenfoto's en den Heer Van der Zweep voor het ver-
vaardigen der teekeningen.
Rachitis (algemeen gedeelte).
Aetiologie.
De betrekking tusschen rachitis en de minerale bestand-
deelen van het dieet.
De invloed van het hcht op rachitis.
Eigenschappen en bereiding van het vitamine D.
De gevaren van hypervitaminose.
Rachitis bij het kuiken.
De differentieel-diagnose van rachitis.
De hoeveelheid Ca en P in het voedsel die noodig is voor
een normale beenontwikkeling bij het kuiken.
De meest gunstige Ca en P verhouding voor het kuiken.
Het standaardiseeren van vitamine D preparaten.
Chemische methoden.
Physische methoden.
Biologische methoden.
Inleiding tot eigen onderzoek.
Keuze proefdier.
Beoordeelingsmethode.
Waarde-bepahng der resultaten.
De keuze der preparaten.
Het aantal dieren per groep.
Grootte en aard van de proeffout.
Techniek.
Het fokken en huisvesten.
De voeding.
Het maken der röntgenfoto's.
Proeven.
Bespreking.
Davitamon D.
Dohyfral.
Vigantol.
Levertraan.
Een vergelijking tusschen de preparaten.
De invloed van de hoeveelheid en de verhouding van Ca
en P in het voedsel.
-ocr page 16-De invloed der gebruikte vitamine D preparaten op de
groei.
De invloed der zonbestraling.
De mogelijkheid van het standaardiseeren van vitamine D
preparaten met behulp van kuikens.
Conclusie's.
HISTOLOGISCHE GEDEELTE.
Literatuur.
Techniek voor het maken der histologische preparaten.
Dc normale ontwikkeling van het kuikenbeen.
Afwijkingen bij rachitis van het kuiken.
LITERATUURLITST.
-ocr page 17-inleiding.
De laatste 15 jaar heeft de pluimveehouderij zich zeer sterk ont-
quot;wikkeld, waardoor men aan de dieren steeds hooger eischen is gaan
stellen. Door de veranderde levenswijze der kuikens: het broeden in
de machine, het zeer vroeg in het voorjaar geboren worden en de
opfok binnenshuis, alsmede door de steeds voortgaande selectie, die
niogelijk werd door een nauwkeurige productie-controle, worden geheel
andere eischen aan de voeding gesteld dan vroeger het geval was.
Het wekt geen verwondering, dat de voeding lang niet altijd in
staat is geweest met deze ontwikkeling gelijke tred te houden en een
normale groei en beenontwikkeling van het kuiken te waarborgen.
De verstrekte voedsels hadden vaak belangrijke tekorten aan vitaminen.
Ter voorkoming van aandoeningen door een gebrek aan deze stoffen
veroorzaakt, werden de laatste jaren een groot aantal vitamine-
bevattende preparaten in de handel gebracht. Daar de resultaten, die
®et deze middelen verkregen worden, zeer wisselend waren, leek
het mij gewenscht een onderzoek in te stellen naar de werkelijke
quot;Waarde van deze preparaten bij de opfok van kuikens en vooral van
die preparaten, die als geneesmiddel of prophylacticum voor rachitis,
de belangrijkste der avitaminosen, aanbevolen worden.
In dit proefschrift zullen allereerst de resultaten beschreven
borden, die met enkele der meest gebruikte preparaten verkregen
quot;^^erden. Hiervoor was het noodig na te gaan, hetgeen bekend is omtrent
de factoren, die bij het ontstaan en de genezing van rachitis een rol
spelen.
Door het ontbreken van een goede chemische of physische methode
Voor het standaardiseeren van antirachitische preparaten, heeft men
noodgedwongen zijn toevlucht moeten nemen tot biologische methoden.
Jot nu toe werden voor deze proeven altijd ratten gebruikt, maar
daar het vaak moeilijkheden oplevert om steeds over voldoende proef-
dieren te beschikken, werd door mij tevens onderzocht of ook kuikens
voor dergelijke proeven bruikbaar zijn en zoo ja, welke voor- en
nadeelen daaraan verbonden zijn.
Tenslotte werd een onderzoek ingesteld naar de histologische
bouw van het been van het kuiken, daar in de literatuur hierover
vrijwel geen gegevens bekend zijn, nóch over de histologische bouw
quot;^an het normale been, nóch over de afwijkingen, die in de been-
structuur bij rachitis van het kuiken voorkomen.
LITERATUUROVERZICHT.
RACHITIS (algemeen gedeelte).
Aetiologic.
Hoewel het klinische beeld van rachitis reeds sedert eeuwen bij
dc mensch bekend was. gelukte het pas in 1919 aan Mellaby (70)
Hoor proeven met jonge honden te bewijzen, dat rachitis een deficientie-
ziekte is. Het bleek hem, dat hij rachitis bij deze dieren e.xperimenteel
kon verwekken, wanneer hij de dieren hield op een dieet, dat weinig
Ca en P bevatte en waaraan geen levertraan was toegevoegd. Het
bleek toen, dat bij een ondoelmatige verhouding van Ca en P of bij
een absoluut tekort hieraan, bij aanwezigheid van het antirachitische
vitamine toch een normale verkalking van het been optrad. Echter
bewezen de proeven van Sherman en Pappenheimer (108)
en van MarekenWellmann (65), dat bij een doelmatige Ca en
P verhouding en een totaal afwezig zijn van het antirachitische vitamine
evenmin rachitis ontstond en dat bij een zeer ongunstige Ca en P
verhouding het vitamine niet onder alle omstandigheden in staat was
de rachitogene werking van een dieet op te heffen. De proeven van
Mellaby werden door andere onderzoekers met ratten herhaald.
Aanvankelijk hadden zij geen succes; eerst toen zij zeer jonge ratten
gebruikten en het hun gelukte een dieet samen te stellen, waarbij de
dieren snel groeiden en waarin het vitamine D ontbrak, konden zij de
resultaten van Mellaby bevestigen. De dieeten, die op het oogenblik
algemeen voor rattenproeven gebruikt worden, zijn Mc C o 11 u m 3143
(19) en Steenbock 2965 (115). Beide dieeten zijn vitamine D-vrij
en hebben een ondoelmatige Ca en P verhouding.
Uit het bovenstaande volgt wel. dat bij het ontstaan van rachitis
niet alleen het ontbreken van het antirachitische vitamine een rol
speelt, maar dat zeker ook de verhouding van Ca en P in het dieet van
groot belang is.
Naast deze twee theorieën, waarin respectievelijk een gebrek aan
het antirachitische vitamine of een foutieve Ca en P verhouding in
het dieet als hoofdoorzaak voor het ontstaan van rachitis aangenomen
wordt, zijn er tal van andere,
U
-ocr page 19-Een storing in de endocrine secretie zal slechts in enkele op zich
zelf staande gevallen in aanmerking komen, want hoewel er ongetwijfeld
door de endocrine klieren invloed op de kalkstofwisseling en de been-
vorming wordt uitgeoefend, is het tot nu toe nooit gelukt bij rachitis
kenmerkende veranderingen in deze klieren vast te stellen.
Ook infectie is vaak als oorzaak aangegeven. Uit het ci-roote
aantal bacterien, dat successievelijk gevonden werd, volgt reeds, dat
deze meer een secundaire rol spelen en hun aanwezigheid meer te
wijten is aan ongunstige hygienische omstandigheden.
Een intoxicatie als aetiologisch moment voor rachitis is ook nooit
bevestigd kunnen worden.
Er zijn echter voor het ontstaan van rachitis wel begunstigende
invloeden bekend, vooral in die gevallen, waar de hoeveelheid of ver-
houding van Ca en P of de hoeveeheid vitamine D zich juist op de
grens van voldoende en onvoldoende bevinden.
In de eerste plaats komt daarbij in aanmerking gebrek aan be-
weging. Beweging zal een gunstige invloed op de beenvorming hebben,
terwijl bovendien bij beweging in de buitenlucht door de ultraviolette
stralen der zon een antirachitische werking wordt uitgeoefend. Mel-
laby (71) bewees echter reeds, dat gebrek aan beweging niet de
oorzaak der rachitis kan zijn; bij volle vrijheid kregen zijn proefdieren
op een onvolwaardig dieet toch rachitis, terwijl dieren op een vol-
waardig dieet met weinig beweging vrij bleven.
Ook de groeisnelheid is van belang, daar de Ca en P behoefte
bij langzaam groeiende dieren nog voldoende kan zijn, terwijl ze voor
snel groeiende dieren onvoldoende is.
Eveneens de voedingstoestand is van gewicht, daar men onder
gelijke omstandigheden de best gevoede dieren het ernstigste rachitisch
ziet worden.
Ziekten kunnen ook een rol spelen, daar ze de lichaamsbeweging
verminderen en de stofwisseling vaak ongunstig beïnvloeden.
Er zijn ook steeds individueele verschillen op te merken, terwijl
verder inteelt van invloed kan zijn, door het verwekken van minder
krachtige nakomelingen.
Vele van deze, de rachitis begunstigende, factoren staan in ver-
band met de onnatuurlijke levensverhoudingen van onze huisdieren en
gelden zeker ook voor het kuiken, dat geboren wordt en opgroeien
moet onder zeer ongunstige omstandigheden.
De betrekking tusschen rachitis en de minerale bestanddeelen van het
dieet.
Bij het herhalen van de proeven van Mellaby met jonge ratten,
bleek het, dat rachitis bij deze dieren slechts was op te wekken, wan-
15
-ocr page 20-neer dieeten gebruikt werden met onvoldoende Ca en P of met Ca en
P in een abnormale verhouding. De ziekte kon genezen worden door het
evenwicht in de Ca en P balans te herstellen, zonder toevoeging van
vitaminen. In 1922 gelukte het Korenchevsky (58) ratten rachi-
tisch te maken op een dieet, dat alleen wat vitamine D betreft, onvol-
doende was, wanneer hij zéér jonge dieren gebruikte. Hij vond ook,
dat waneer hij jonge ratten op een dieet hield met weinig Ca, in de
meeste gevallen osteoporosis ontstond en slechts in enkele gevallen
een lichte vorm van rachitis. Gaf hij een dieet, dat zoowel wat Ca
betreft, als wat vit. D betreft, onvoldoende was, dan zag hij een duide-
lijker optreden der rachitis, dan bij het ontbreken van één van deze
twee factoren afzonderlijk.
Op de waarde van een P gebrek werd het eerst gewezen door de
Amerikaansche onderzoekers Sherman en Pappenheimer (108).
Zij zagen rachitis optreden bij ratten, die op een dieet gehouden werden,
dat onvoldoende P en vit. D bevatte. Lange tijd geloofden zij, dat het
P gebrek van meer beteekenis was voor het ontstaan van rachitis, dan
het vitamine D gebrek. Uit proeven van Mellaby blijkt echter, dat
zoowel bij honden als bij ratten, een ernstige vorm van rachitis kan
optreden met een dieet, dat voldoende P bevat.
Mc Collum c. s. (19, 111) veronderstelden reeds, dat de rela-
tieve verhouding van Ca en P in het dieet van meer belang is, dan de
absolute hoeveelheid. Bij afwezigheid van vit. D kon rachitis opgewekt
worden bij de rat met een dieet, dat of een abnormaal hooge of een
abnormaal lage verhouding van Ca en P had.
Uit de onderzoekingen van Kramer c.s. (59) bleek, dat wanneer
de Ca en P stofwisseling in evenwich? was, het product van Ca en
anorganische P in het bloedserum een bepaalde waarde heeft, terwijl
bij een storing in de stofwisseling zooals bij rachitis, deze waarde
duidelijk gedaald is. Gaven zij vit. D bij een rachitogeen dieet, dan
zagen zij het product stijgen. Bereikte dit product een zekere waarde,
dan trad tevens genezing der rachitis op. Bij het dieet van Steen-
boek 2965. dat een hoog Ca gehalte heeft en een laag P gehalte,
zagen zij na toedienen van vit. D eerst een daling van het Ca gehalte
van het bloedserum en een stijging van het anorganisch P gehalte,
terwijl later ook het Ca gehalte weer steeg. Bij een dieet met een laag
Ca gehalte en een hoog P gehalte zagen zij juist het omgekeerde. Het
vit. D oefent dus een regelende werking uit ten opzichte van het product
Ca en anorg. P van het bloedserum.
Dezelfde schrijvers stelden ook vast (59), dat bij ratten, die rachi-
tisch gemaakt waren op het dieet van Steenbock 2965, het toe-
voegen van phosphaten een daling van het Ca gehalte en een stijging
van het P gehalte ten gevolge had, terv/ijl ook het product steeg. Dit
resultaat werd reeds in één dag verkregen, terwijl toen ook 'reeds
beginnende genezing was te constateeren. Gaven zij phosphaat en
levertraan gedurende één dag, daarna alleen levertraan, dan begon
het herstel terstond, onder stijging van de P waarde, terwijl vervolgens
de P waarde weer daalde, stilstand in de verkalking optrad, tot na 5
dagen de levertraan het product voldoende hoog had gemaakt om
genezing te verkrijgen.
Ook bij vasten kreeg men dezelfde resultaten; er trad een stijging
van het product op, waarbij binnen 24 uur genezing was vast te
stellen.
Deze uitkomsten zijn niet in overeenstemming met de proeven van
H e s s c. s. (42), die vonden, dat na toevoegen van kleine hoeveelheden
bestraalde ergosterine, de anorg. P waarde steeg tot normaal, zonder
dat genezing optrad. Door Kramer c.s. (60) werd dit verklaard
door te wijzen op het feit, dat H e s s c. s. de genezing hebben trachten
te constateeren met behulp van röntgenfoto's; deze methode zou niet
zoo nauwkeurig zijn als de door Kramer c. s. gevolgde line-test
methode, waardoor het mogelijk is geweest, dat beginnende genezing
over het hoofd gezien werd.
Ook H a m i 11 O n c. s. (34) vonden bij proeven met konijnen, die
op het dieet van Mc C o 11 u m gehouden werden, dat toevoegen van
levertraan of bestraalde ergosterine een afname gaf van het Ca gehalte,
bij een stijging van het anorganisch P gehalte en van het product CaX
anorg. P in het bloedserum.
Bij bestraling der dieren met ultraviolet licht treedt ook een stijging
op van het anorg. P gehalte van het bloed, wanneer de dieren op het
dieet van Mc C o 11 u m gehouden worden.
Door Russell c.s. (90) werden proeven genomen met kuikens
om de invloed van bestraling op het Ca en anorg. P gehalte van het
bloedserum na te gaan. Zij vonden een direct verband tusschen de duur
der bestraling en het gehalte van deze beide stoffen in het scrum. Ook
vonden zij een wisseling van de waarde van het Ca en anorg. P gehalte
van het bloed, die overeen kwam met het percentage beenasch, dat bij
deze dieren gevonden werd. Hieruit trokken zij de conclusie, dat er een
verband moet bestaan tusschen de waarde in het bloed en de minerale
neerslagen in de beenderen.
Dc vraag, die zich nu voordoet is deze, of de samenstelling van het
been ook afhankelijk is van de wijze waarop het product Ca X anorg. P
is samengesteld. Uit proeven van H o 1 m e s c. s. (44) bij kuikens volgt,
dat de verhouding van Ca en P in het nieuw gevormde been steeds
om dezelfde waarde schommelt en dat er geen verband bestaat met
volledige en onvolledige beenontwikkeling, nóch met de Ca en P ver-
houding in het voedsel, nóch met het aschgehalte van het voedsel, de
groei van het dier of het aschgehalte der beenderen. C h i c k c. s. (18)
toonden aan, dat bij rachitis de totale hoeveelheid Ca en P, die in het
verbeende weefsel was vastgelegd zeer variabel was, soms een zeer
lage waarde bereikte; wanneer zij deze echter van het vetvrije been be-
rekenden, dan naderde de waarde veel meer de normale, doch bleef
daar echter altijd onder,
Zoowel bestraling (Schultzer 101, 104), als toevoegen van
vitamine D (S h e r m a n en S t i e b e 1 i n g 109, 110), waren in staat
het Ca en P gehalte der beenderen te doen stijgen en wel binnen zekere
grenzen afhankelijk van de duur der bestraling en de hoeveelheid
vitamine D, die werd toegevoegd.nbsp;r- n ■
Uit deze onderzoekingen volgt, dat de verhouding van Ca en f m
het been onafhankelijk is van de mate waarin de verbeening optreedt.
De mate van verbeening zou bepaald worden door het product van het
Ca en anorg. P van het bloedserum.
Over de vraag op welke wijze de verbeening van het groeiende
beenweefsel tot stand komt, loopen de onderzoekingen in twee rich-
tingen. De aanhangers van de eene richting gaan uit van de chemische
analyse van het been en die van de andere richting doen onderzoekingen
in weefselculturen. Bij deze laatste wijze van werken werd vastgesteld,
dat in het verbeenende kraakbeen een enzym, phosphatase genaamd,
aanwezig is, dat bij het verbeeningsproces een voorname rol speelt.
Door Demuth (21, 22) werd vastgesteld, dat bij rachitis de phos-
phatase-werking sterk verhoogd is. Ook S c h 1 e c h t e r (93) vond bi)
aan beenzwakte lijdende kippen een duidelijke verhooging der phos-
phatase-werking in het kraakbeen.
Door Heyman (43) werd nagegaan de invloed, die bestraalde
erqosterine en bestraling met hoogtezon op de phosphatase-werking in
weefselculturen uitoefent. Hij vond geen merkbare invloed der be-
straalde ergosterine, maar wel vond hij in een aantal van zijn proeven
een remmende invloed op de phosphatase-werking door hoogtezon-
bestrahng.
Men heeft vaak gedacht, dat het mogelijk zou zijn uit de cijters
der Ca en P retentie conclusies te trekken ten aanzien der verkalking
van groeiend beenweefsel. Dit blijkt echter niet mogelijk te zijn. B r o w n
en Shohl (6) hielden ratten op een rachitogeen dieet, waaraan ze
stijqende doses bestraalde ergosterine toevoegden. Zij vonden, dat het
vitrine D de Ca en P retentie van het voedsel niet sterk beïnvloedde.
Het vitamine D zou de verkalking van het been regelen door het
oplossen en neerslaan van beenzouten. Het aschgehalte is de resultante
van deze twee processen.
De retentie wordt bepaald door de hoeveelheid Ca en P in het
dieet en hun onderlinge verhouding. Schultzer (101, 102, 103))
qinq de invloed na van bestraling en van levertraan op de retentie. Hi)
vond bij dieeten met een gebrekkige Ca en P verhouding wel een gun-
stige invloed van de bestraling en van de levertraan, terwijl bi) dieeten
met een gunstige verhouding geen invloed gevonden werd.
Door Groeneveld(29) werd een onderzoek ingesteld naar de
invloed van vitamine D en van bestraling met ultraviolet licht op de
absorptie en retentie van Ca en P bij verschillende verhoudingen van
deze beide stoffen in het dieet. Hij vond, dat bij alle verhoudingen van
Ca en P die toegepast werden, steeds een reactie verkregen werd door
het toevoegen van vitamine D of door bestrahng met ultraviolet licht.
Hem bleek echter ook, dat deze stofwisselingsgegevens geen beeld
geven van het verbeeningsmechanisme, daar de factoren, welke de
hoeveelheden Ca en P bepalen, die worden vastgelegd, meer de totale
groei van het weefsel beïnvloeden, dan de mate waarin been wordt
gevormd.
Uitgebreide onderzoekingen van Bergheim (7) enSolé (114)
over de vraag hoe de absorptie en secretie van Ca en P in het maag-
darmkanaal plaats heeft bij gezonde en bij rachitische dieren en de
factoren, die hierop van invloed zijn, hebben hierin nog geen duidelijk
inzicht kunnen geven.
Een ander mineraal, dat vooral de laatste jaren de aandacht ge-
trokken heeft, wegens zijn invloed op de beenvorming, is het Magne-
sium. Zoo wees v. Eu Ier c.s. (26) er op. dat Mg-zouten de Phos-
phatase in het been activeeren. Ook Meyerzu Hörste (72) zag
door toevoegen van Mgcarbonaat aan een dieet, dat overeenkwam met
het dieet van Mc Collum 3143, maar waarin slechts een tiende deel
der gebruikelijke hoeveelheid CaCO, voorkwam en dat bij jonge ratten
geen rachitis veroorzaakt, het optreden van rachitis. Histologisch en
chemisch kwam deze Mg-rachitis overeen met de rattenrachitis: zij
was ook door dezelfde middelen te genezen. Door K r u s e c. s. (62)
werd gevonden, dat Mg een noodzakelijk bestanddeel van de voeding
Gaf hij jonge ratten een voedsel, dat slechts sporen Mg bevatte,
dan traden na korte tijd huidhyperaemie en convulsies op.
Ook bij kuikens werd de invloed van Mg nagegaan door
Bucknerc. s. (71). Wanneer zij Mgzouten toevoegden aan een niet
rachitogeen dieet voor kuikens, dan bleken deze zouten in staat de Ca
en P balans te verstoren. Hoewel wel verlammingsverschijnselen op-
traden, zagen zij toch geen typisch beeld van rachitis. IDaar het aantal
onderzoekingen, dat op dit gebied bij kuikens verricht werd, nog zeer
beperkt is, is het nog niet mogelijk een duidelijk inzicht te verkrijgen
omtrent de rol, die het Mg bij de beenvorming van de kuikens speelt.
De invloed van het licht op rachitis.
Na de mededeelingen van Mellaby (90), die rachitis wist te
voorkomen en te genezen door toevoegen van levertraan aan een
rachitogeen dieet, waren het in 1921 Hess en Unger (40), die
aantoonden, dat rachitis bij kinderen ook te genezen en te voorkomen
is door bestraling met zonlicht. Het verband tusschen deze waarnemin-
gen was eerst niet duidelijk, maar er kwam opheldering toen bleek, dat
net werkzame bestanddeel, der levertraan de ergosterine was, een stof,
die door bestraling met ultraviolet licht omgezet kan worden in een
product, dat in kleine hoeveelheden rachitis kan voorkomen en kan
genezen,
Daar ergosterine ook in de huid van mensch en dier voorkomt, is
bestraling met ultraviolet licht in staat deze stof om te zetten in het
antirachitische product, waardoor rachitis kan worden voorkomen. Het
feit, dat rachitis bij de mensch vooral optreedt in de periode van
November tot Mei, houdt nauw verband met het in dat jaargetijde
weinig blootgesteld zijn aan bestraling met zonlicht.
Ook bij die kuikens, die zeer vroeg in het voorjaar geboren worden
en binnenshuis worden opgefokt, ziet men de meeste gevallen van
rachitis.
Het was Huldschinsky (51) die bewees, dat ook bestraling
met de hoogtezon in staat was rachitis te voorkomen en te genezen bij
kinderen. Pas later werden deze resultaten bevestigd door dierproeven.
Hierbij bleek het Hess c.s. (41), dat dieren met een gepigmenteerde
huid minder invloed van de bestraling ondervonden, dan dieren met
een ongepigmenteerde huid. Het bleek, dat alleen de ultraviolette stralen
met de kortste golflengten antirachitisch werken, namelijk stralen met
een golflengte van 310^295 m^ Zooals men weet, houdt gewoon ven-
sterglas deze stralen tegen. Men heeft daarom wel gepropageerd, het
gewone vensterglas te vervangen door glas. dat ultraviolette stralen
wel doorlaat. Het bezwaar schijnt echter te zijn, dat dit glas op de duur
minder doorlaatbaar wordt, terwijl bovendien het zonlicht bij bewolkte
hemel slechts weinig antirachitische stralen bevat.
Ook bij kuikens heeft men de werking van het licht nagegaan.
RussellenHoward (91) toonden aan, dat wanneer kuikens van
11 dagen oud gedurende één dag blootgesteld werden aan winterzon-
licht, dat viel dóór ultraviolet doorlatend glas, het resultaat een ver-
traagd optreden der rachitis en een gunstig effect op de beenvorming
was. Het blootstellen gedurende drie dagen had een langduriger nuttig
effect op de beenvorming en een nog meer vertraagde rachitis ten
gevolge. Door Mayers'on en Laurens (69) werd het effect van
het zonlicht te New Orleans bij het voorkomen van rachitis en het
bevorderen van de groei bij kuikens nagegaan. Zij vonden, dat een
dagelijksche bestrahng van 2—5 min. met zonlicht en van 6—35 min.
met hcht (geen zon) voldoende was om normale groei en verkalking
te krijgen. Kuikens onder uUraviolet-doorlatend glas gehouden, werden
eveneens beschermd, waarbij de bestralingsduur afhankelijk was van
het absorbtievermogen van het glas.
Ook bestraling met verschillende lampen werkte gunstig; zoo be-
schrijven MussehlenAckerson (75) een lamp, waarvan het licht
rijk bleek te zijn aan uhraviolette stralen, terwijl M i 11 e r c. s. (74) een
lamp onderzochten, die kuikens pas beschermt tegen rachitis bij een
bestralingsduur van 7 uur bij een afstand van 40 cM.
Eigenschappen en bereiding van het vitamine D.
Over de aard van het vitamine D werd pas licht verkregen, toen
men door chemisch onderzoek van levertraan het cholesterine vond,
waarna door spectroscopisch onderzoek Heilbron c.s. (38) vast-
stelden, dat niet de cholesterinc zelf de antirachitische eigenschappen
heeft, maar een stof, die er nauw verwant mee is en er moeilijk van is
te scheiden. Inderdaad vonden Rosenheim en Webster (89),
dat het de ergosterine is, die door bestraling in een actieve stof is om
te zetten, welke in kleine hoeveelheden rachitis kan voorkomen en kan
genezen en die als het vitamine D beschouwd kan worden.
Door de bestraling met ultraviolet licht veranderen eenige eigen-
schappen van het ergosterine. Het draaiingsvermogen voor gepolariseerd
licht verandert en ook ziet men een wijziging optreden in het absorptie-
spectrum. Door Po hl (84, 85) werd opgemerkt, dat bij bestraling
met ultraviolet licht van ergosterine het voor ergosterine karakteristieke
absorptie-spectrum verdwijnt, terwijl men de antirachitische waarde
ziet te voorschijn komen. Hij wees op de mogelijkheid om op deze wijze
het vitamine D aan te toonen. Echter bleek de door hem opgemerkte
spectraalband bij 250—240 m (x pas na langdurige bestraling op te
treden. Men heeft er nu een tijdlang bij de bestraling naar gestreefd
zoo veel mogelijk van de nieuwe absorptieband te verkrijgen; echter uit
de proeven van Heilbron c.s. (38) bleek, dat wanneer deze ab-
sorptieband optrad, de antirachitische waarde reeds sterk verminderd
Was, zooals door dierproeven werd vastgesteld.
Het zijn vooral Reerink en Van Wijk (87) geweest, die
uitgebreide onderzoekingen hebben gedaan over de photochemische
reactie van het ergosterine. Het bleek hun, dat er bij de bestraling een
zeer samengestelde reactie plaats had, die echter onder bepaalde
omstandigheden minder ingewikkeld kon verloopen. Bestraalden ze
ergosterine zoodanig met licht, dat alleen de golflengten tusschen
300—280 m ^ konden inwerken, terwijl goed geroerd werd en bij
afwezigheid van zuurstof, dan werd het absorptiespectrum van het
ergosterine, dat omgezet werd, vervangen door een zeer bepaald nieuw
absorptiespectrum. Dit ging door tot 50 % omgezet was. De op deze
wijze gevormde stof werd door hen stof L genoemd. Uit dierproeven
van Ever se (24, 25) bleek, dat het gehalte aan vitamine D direct
evenredig was met de hoeveelheid van stof L, die op grond van het
absorptiespectrum kon worden berekend. Bovendien gelukte het deze
onderzoekers de stof L in gekristalliseerde vorm te krijgen. Het smelt-
punt van de stof was 115—117° C., terwijl de verandering, die optrad
in het draaiingvermogen van gepolariseerd licht -j- 67 ° bedroeg. Op
grond van de boven genoemde eigenschappen meenden zij deze stof L
te mogen identificeeren met het vitamine D. De stof L bleek echter
zeer gevoelig voor zuurstof te zijn; ze onderging zelfs in vacuum een
spontane verandering en des te sneller naarmate de temperatuur hooger
was. Daar de antirachitische v/erkzaamheid hierbij niet veranderde.
Was het hun niet mogelijk conclusies te trekken over eventueele on-
zuiverheden, die in de stof L zouden voorkomen.
Ook in Engeland in het National Institute for Medical Research
onder leiding van Bourdillon (2, 3, 4) en in Duitschland onder
leiding van W i n d a u s (125, 126) wordt sinds 1930 steeds gewerkt
aan de bereiding van kristallijne vitamine D-preparaten. In 1931 ge-
lukte het B O u r d i 11 O n een preparaat te bereiden, dat herhaaldelijk
omgekristalhseerd werd en zeer weinig gevoelig voor oxydatie was
in tegenstelling met het product van Reerink en van Wijk. Zij
noemden de verkregen stof: Calciferol. De antirachitische waarde was
bijna tweemaal zoo groot als die van stof L.
Ongeveer ter zelfder tijd verkreeg W i n d a u s (126) een product,
dat een andere optische draaiing bezat dan het Calciferol en ook
minder werkzaam was. Later gelukte het hem de gevonden stof te
splitsen in een vit. Dj^ en een vit. Da. Deze laatste stof bleek overeen
te komen met het Calciferol. Het vit. D^ zou een verbinding zijn van het
Calciferol met een nog onbekende alcohol.
De meest voor de hand liggende verklaring voor de afwijkingen
van het Hollandsche product (Reerink en Van Wijk) zou zijn,
dat dit product nog een onzuiverheid bevat, waardoor ook de grootere
gevoeligheid voor zuurstof zou veroorzaakt worden. R e' e r i n k en
Van Wijk (88) meenen echter bewezen te hebben, dat dit on-
mogelijk het geval kan zijn. Hieruit volgt dus wel, dat het vraagstuk
der zuivere vitamine D bereiding nog niet geheel is opgelost.
Door Van Wijk c.s. (127, 128) werden ook onderzoekingen
verricht over de invloed van zonbestraling op ergosterine en het daarbij
gevormde vitamine D. Zij vonden groote verschillen bij bestraling van
de ergosterine, wanneer deze met zonlicht of met een hoogtezon be-
straald werd. Bij zonbestraling Vv^erd het gevormde vitamine D weer
zeer snel vernietigd en traden omzettingsproducten op. De verklaring
voor deze verschillende verschijnselen is waarschijnlijk te vinden in de
volkomen verschillende intensiteitsverdeeling over de golflengten van
de stralen der beide lichtbronnen. Daar de omzetting van het gevormde
vitamine D bij zonbestraling zeer snel gaat, is het zonlicht dus voor de
bereiding van vitamine D preparaten ongeschikt.
Dc gevaren van hypervitaminose.
Nadat het bestraalde ergosterine als antirachiticum bekend was
geworden, zijn er een groot aantal onderzoekers geweest, die zich bezig
hebben gehouden met de vraag of er een groot gevaar voor over-
doseering bestond. In 1927 bewees Pfannenstiel (82) bij konijnen
en in 1928 Kreitmair en Moll (61) bij ratten, katten, konijnen,
honden en cavia's, dat groote doses bestraalde ergosterine een doode-
lijke werking hebben. De symptomen waren gewichtsverlies, anorexie,
ruige beharing en ten laatste cachectisch ten gronde gaan van de dieren,
waarbij groote hoeveelheden kalkneerslagen vooral in de wand der
groote bloedvaten werden gevonden, in sommige gevallen ook in nieren,
maagwand, myocardium en in de longen. Door Schmidtmann (96)
werd nagegaan of die veranderingen ook weer herstelden na het
ophouden met het verstrekken der bestraalde ergosterine. Dit bleek
niet het geval te zijn; ook na ophouden stierven de dieren ten slotte.
Warkany (123) zag na herhaaldelijk geven van groote hoeveel-
heden bestraalde ergosterine een belangrijke verhooging van het P-
gehalte van het bloedserum; hetzelfde werd ook waargenomen door
Guest en Warkany (30) na het verstrekken van één groote dosis
of na herhaaldelijk toedienen van kleine dagdoses.
Een andere vraag is, of de toxische werking berust op hyper-
vitaminose of dat bij de bestraling toxische producten worden gevormd.
Scheunert en Schieblich (95) deden proeven met verschil-
lende handelspreparaten, zij bleken alle toxisch te zijn. Het bleek wel
mogelijk producten te maken, waarbij de antirachitische werking ver-
loren ging, terwijl de toxiciteit bestaan bleef, maar het omgekeerde is
nooit gelukt. De meening van Holtz en Schreiber (48), dat de
antirachitische en de toxische werkzaamheid het resultaat zijn van twee
verschillende substanties, wordt v/eersproken door het feit, dat ook
het Calciferol, hetwelk volgens de laatste opvattingen het zuivere
vitamine D zou zijn, volgens de proeven van A s k e w c. s. (4) in
groote doses toxisch werkt.
De tegenstrijdige uitkomsten van de proeven, die omtrent de toxici-
teit van ergosterine preparaten verricht zijn, moeten vooral geweten
worden aan de verschillende dieeten, die gebruikt worden. Rabl (86)
wees er op, dat een dieet met een hoog Ca gehalte het snelle ontstaan
der laesies bevordert. Dit wordt bevestigd door de proeven van
Jones en Robson (55), die bij ratten geen toxisch effect kregen
met een dieet met een laag Ca gehalte en door de proeven van Jones,
Rap op ort en Hodes (54), die geen toxisch effect kregen bij
honden met een Ca-vrij dieet.
Dat er een belangrijke ruimte is tusschen de therapeutische en
de toxische dosis, is ondanks de verschillen der hierover gepubliceerde
cijfers wel vaststaand. Door B i 11 s en W i r i n c k (13) is aangetoond,
dat 1000 maal de therapeutische dosis nog onschadelijk is, zoodat de
vrees, die men aanvankelijk had voor een spoedige overdoseering met
bestraalde ergosterine ongegrond blijkt te zijn.
De kip schijnt nog belangrijk minder gevoelig te zijn dan de zoog-
dieren. King en Hall (56) onderzochten de pathologisch-anato-
mische veranderingen na overdoseering bij de kip. Het gelukte hun
niet kalkafzettingen in de organen vast te stellen. Wel zagen zij ver-
anderingen in het röntgenbeeld, namelijk abnormaal slanke beenen, die
de indruk van zwakte geven en een abnormale snelle vereeniging van
tarsus-metatarsus. Ook de klinische symptomen komen bij het kuiken
overeen met die bij de zoogdieren: gewichtsverlies, anorexie, cachec-
tisch worden en ten slotte sterven der dieren. Dat de hoeveelheden, die
gegeven worden zeer groot moeten zijn, toonen de proeven van
Branion en Smith (16), die na 150.000 tot 200.000 maal de
prophylactische dosis nog geen duidelijke werking zagen bij kuikens.
Door SeifriedenHeidegger (105) werden wel kalkafzettingen
in de organen gevonden en wel de duidelijkste veranderingen in de vaten
van de milt en de miltkapsel. Deze verkalkingen kwamen overeen met
het beeld, dat men bij de zoogdieren vond.
Uit het bovenstaande volgt, dat ook bij de kip een overdoseering
mogelijk is, doch dat de hoeveelheden zoo groot moeten zijn, dat een
overdoseering in de praktijk nooit zal voorkomen.
RACHITIS BIJ HET KUIKEN.
De differentieel-diagnose van rachitis.
Daar er behalve de verlamming 1) door gebrek aan vitamine D
veroorzaakt bij kuikens een groot aantal verlammingen voorkomen, die
een andere oorzaak hebben, is de diagnose rachitis door een eenvoudig
klinisch onderzoek slechts in enkele gevallen met groote waarschijnlijk-
heid te stellen. Zoo ziet men verlammingen optreden bij een aantal
aandoeningen van infectieuse of parasitaire aard. De diagnose hiervan
is bijna altijd door een nauwkeurige sectie vast te stellen. Daarnaast
komen verlammingen voor, die aan toevallige oorzaken moeten worden
toegeschreven en die slechts een enkel dier in de koppel betreffen. Uit
een differentieel-diagnostisch oogpunt zijn ook deze niet van groote
beteekenis, maar wel zijn van belang die aandoeningen, die vooral
beenderen en zenuwen betreffen, zonder dat er een infectueuse of
parasitaire oorzaak kan worden vastgesteld.
De voornaamste aandoeningen, die onder deze laatste groep vallen,
zijn behalve rachitis: Polyneuritis, slipped tendon, ook wel genoemd
enlarged hoek of hoek disease, range paralyse en perosis. 2)
Klinisch zijn er tusschen deze verschillende aandoeningen slechts
geringe verschillen op te merken.
Bij rachitis ziet men in het begin der ziekte een wat stijve gang
en slechte beveering; de veeren liggen niet glad aangesloten maar
staan meer op, waardoor de dieren een armoedige, onverzorgde indruk
maken. Nemen de verschijnselen toe, dan bewegen de kuikens zich heei
moeilijk; ze zitten meestal en wanneer ze zich voortbewegen, blijven
ze daarbij veelal op de hak steunen. De beenderen zelf zijn daarbij
vaak gebogen, verkort en gemakkelijk breekbaar, terwijl de teenen
meestal sterk naar binnen gekruld zijn. Dit laatste symptoom blijft ook
na herstel der rachitis vaak levenslang bestaan. De uiteinden der been-
deren zijn verdikt en voelen vaak knobbelig aan, doordat er woeke-
ringen op voorkomen. Als begeleidingsverschijnsel ziet men pijnlijkheid
en achterblijven in groei.
1nbsp; Ik heb gemeend het woord verlamming overeenkomstig de gangbare terminologie te
moeten gebruiken voor alle aandoeningen bij het kuiken, die gepaard gaan met onver-
mogen tot normaal staan of gaan. Bij verschillende aandoeningen is de benaming niet
geheel juist en zou de naam beenzwakte de toestand beter weergeven.
2nbsp;♦♦) Voor deze ziekten zijn mij geen Hollandsche benamingen bekend.
-ocr page 29-Ook bij Polyneuritis treden de verlammingsverschijnselen op de
voorgrond. Eerst treedt ataxie op, welke toeneemt, totdat tenslotte de
dieren totaal verlamd zijn. Dikwijls bestaan hierbij spiercontracturen,
waardoor de teenen gekromd worden. De oorzaak van deze ziekte is
bekend geworden door de onderzoekingen van E y k m a n en G r ij n s.
Zij zagen de ziekte optreden na eenzijdige voeding met rijst, waarvan
het zilvervlies verwijderd is.
Door Nor ris c.s. (79), Payne c.s. (81), Hemer en
Robinson (39) wordt een aandoening beschreven, die ook met
veilamniingsverschijnselen gepaard gaat, onder de naam van slipped-
tendon, enlarged-hock of hock-diseass. Zij zagen deze aandoening
vooral optreden bij dieren, die zeer intensief gevoed werden, vooral bij
een overmaat van Ca of P of van beide in het dieet. Bij deze ziekte
treedt op een spontaan doorbuigen der beenderen naar binnen of naar
buiten vanuit de verdikte hak, waarmee soms vergezeld gaat een
afglijden der achilluspees, terwijl de teenen naar buiten gekromd zijn.
Vooral de snelst groeiende dieren worden aangetast; ze verliezen de
controle over hun beenen en gaan op hun hakken rusten. Herstel kan
geheel of gedeeltelijk optreden, waarna vaak een verlamming van één
of beide onderbeenen overblijft. De dieren kunnen daarbij op de hak
loopen of ze rusten op het borstbeen met uitgespreide vleugels. De
spieren zijn dan slap en de hak vertoont geen veranderingen meer. De
aandoening berust meer op een anatomische, dan op een histologische
verandering. De pees schijnt geen gelijke tred te kunnen houden met de
groei van het been, waardoor hij uit zijn normale positie slipt en het N
been krom trekt.
Een andere aandoening, die men in de literatuur beschreven vindt
en die met verlammingsverschijnselen gepaard gaat, is de range-para-
ïyse. Onder deze naam worden drie verschillende aandoeningen be-
schreven. In de eerste plaats een aandoening, die door coccidiën ver-x^
oorzaakt wordt, in de tweede plaats een aandoening, die zijn oorzaak
Vindt in parasieten in het maagdarmkanaal en in de derde plaats de
echte „range paralysequot; zooals die door Hall en Kin g (33) be-
schreven wordt.
De eerste verschijnselen hierbij zijn de eerste dagen slechts een
geringe ataxie, die echter spoedig toeneemt, zoodat de dieren na enkele
dagen het been totaal niet meer kunnen gebruiken. Soms ook is het
eerste symptoom alleen een geringe buiging van de beenderen. De
spieren kunnen het been niet meer tot contractie brengen en het been
wordt gefixeerd in een gestrekte stand. Beide beenen behoeven niet op
even ernstige v^ijze aangedaan te zijn. Dikwijls worden de beenen ook
lateraalwaarts gedraaid vanuit het spronggewicht. In dit geval rust
het gewicht van het dier op het gezwollen en gedeeltelijk gedisloceerde
spronggewricht.
Onder de naam perosis wordt door Titus (119) een met ver-
lammingsverschijnselen gepaard gaande aandoening bij kuikens be-
schreven. Hierbij zijn de eerste verschijnselen een veelvuldig zitten en
een iets verdikte hak. Na enkele dagen neemt de verdikking sterk toe
en in de huid treedt een blauw-groene verkleuring op, blijkbaar ver-
oorzaakt door bloedingen in het subcutane weefsel. In dit stadium
spreekt men ook wel van „enlarged-hockquot; of „hoek diseasequot;. De ziekte
begint gewoonlijk op een leeftijd van 4 tot 7 weken en herstelt vaak
zonder dat er deformiteiten achterblijven. Nemen echter de verschijn-
selen toe, dan ziet men de verdikte hak en een buiging van metatarsus
en tibia ontstaan, zoodat ten slotte een ernstige deformiteit optreedt.
Dikwijls slipt het articuleerende kraakbeen van het distale einde der tiba
en dit is weer de oorzaak van het wegglijden van de pezen van de
condylen. Men spreekt dan wel van „slipped tendonquot;.
Er zijn in de hteratuur nog meer verlammingen bij kuikens be-
schreven, maar daar dit meestal op zich zelf staande gevallen betreft,
waarvan vaak maar weinig gegevens bekend zijn, zijn deze niet van
groot belang.
Een uitzondering hierop wordt gemaakt door een verlamming,
welke door Bethke c.s. (10) beschreven is. Schrijvers zagen een
moeilijk gebruiken van de beenen en vaak loopen op het spronggewricht,
terwijl de teenen binnenwaarts gekruld zijn. In sommige gevallen is
de huid van teenen en beenen ruw en droog. Geen verdikking van de
sprong, geen buigen der beenderen of verplaatsing der achilluspees
was op te merken.
Daar uit het bovenstaande wel volgt, dat het klinische beeld van
deze aandoeningen slechts zeer geringe verschillen vertoont, is het
noodig, zijn toevlucht tot andere onderzoekingsmethoden te nemen,
indien men met zekerheid de diagnose rachitis wil stellen.
In de eerste plaats komt hiervoor in aanmerking een chemisch
onderzoek van het bloed en de beenderen der aangetaste dieren. Het
bleek Miller c.s. (73), v. d. Plank (83), Massengale en
Nussmeier (67, 68), Holmes c.s. (44, 55) en S t. J o h n c.s.
(53), dat de chemische analyse van het beenweefsel bij rachitis een
duidelijk verlaagd aschgehalte te zien geeft, terwijl de verhouding van
Ca en P in het been normaal is. In het bloed vindt men bij rachitis van
het kuiken een Ca gehalte, dat schommelt om het normale, terwijl het
P gehalte bijna altijd verlaagd is. Deze waarden verschillen echter
afhankelijk van het Ca en P gehalte in het voedsel. (Massengale
66; Schechter 93; Russell c.s. 90).
Het bleek ook, dat de phosphatase werking in rachitisch been
verhoogd is. (Sch echter 93; Hall en King 32).
Deze veranderingen zijn typisch voor rachitis; bij andere, met ver-
lammingsverschijnselen gepaard gaande, aandoeningen heeft men nooit
een afwijking in de chemische samenstelling van bloed of beenweefsel
kunnen aantoonen. Wat de phosphatase werking betreft, werd aan-
getoond, dat deze normaal is bij polyneuritis en bij range-paralyse,
terwijl bij de andere genoemde verlammingen er geen onderzoek naar
werd ingesteld.
Ook heeft men getracht door histologisch onderzoek verschillen
tusschen de bovengenoemde aandoeningen vast te stellen.
Uit dit onderzoek is gebleken, dat ook bij rachitis van het kuiken,
evenals bij zoogdieren, duidelijke veranderingen in het histologische
beeld zijn waar te nemen, terwijl bij de andere aandoeningen nooit
histologische veranderingen waren op te merken.
Men heeft ook een onderzoek ingesteld naar de röntgenologische
veranderingen, die bij de verschillende verlammingen voorkomen. Het
bleek, dat bij rachitis, range-paralyse en perosis duidelijke afwijkingen
bestonden, terwijl bij de andere aandoeningen geen röntgenologische
afwijkingen konden worden vastgesteld.
Zoo ziet men bij rachitis, dat de voor röntgenstralen doorlaatbare
spleet van het kraakbeen tusschen tarsus-metatarsus zich sterk ver-
breedt, terwijl de lijn der verbeeningszóne zijn scherpe begrenzing
verliest, onregelmatig wordt en totaal kan verdwijnen en de fijne net-
vormige bouw der kalkneerslagen in de diaphyse verloren gaat.
Bij range-paralyse geeft de röntgenfoto een duidelijke afwijking
te zien, wat vorm en stand van het been betreft, daarentegen weinig
structuurafwijkingen, namelijk een subluxatie, een buiging en een rotatie
van het been.
Bij perosis ziet men op de röntgenfoto, dat de kalk in de ver-
beeningszóne neergeslagen wordt als zware kalkneerslagen, zonder dat
de fijne teekening te zien is, die men normaal vindt.
Het verschil, dat het duidelijkste bij de verschillende verlammingen
op den voorgrond treedt, is gelegen in de aard van de stoffen, die in
staat zijn, deze aandoeningen te voorkomen of te genezen.
Rachitis is te voorkomen en te genezen door het toedienen van
vitamine D preparaten of door bestraling met zonlicht of hoogtezon.
Polyneuritis, dat berust op een gebrek aan vitamine B, wordt genezen
door toedienen van gist, rauw vleesch en tarwekiemen. Slipped-tendon
is niet te genezen door het toedienen van vitamine D, maar is wel
te voorkomen door toevoegen aan het dieet van gist, ook wanneer deze
in een autoclave hoog verhit is geworden, waardoor het vitamine B
vernietigd is. De ziekte kan ook voorkomen worden door toevoegen
van 10 % ondermelk aan het dieet. Bij range-paralyse is het nooit
gelukt eenige invloed van de voeding op het ontstaan van de ziekte
aan te toonen. Er is ook geen therapeuticum voor bekend. Titus zag
bij perosis, dat de ziekte kon worden voorkomen door toevoegen van
rijstzemelen aan het dieet, terwijl B e t h k e c. s. bij de verlamming,
die door hen beschreven wordt, herstel zagen optreden, door toevoegen
van gist of melk.
Uit het bovenstaande overzicht, dat in het kort een indruk geeft
van de meest voorkomende verlammingen bij kuikens, volgt wel, dat wil
men de diagnose rachitis bij het kuiken stellen, men niet volstaan kan
met een eenvoudig klinisch onderzoek.
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de
beschreven verlammingen bij kuikens.
rachitis |
{)oly- |
slijjfied- |
range- |
{xerosis |
fiaralyse v. | |
Asdièetalte |
verlaagd |
normaal ' normaal 1 |
normaal |
normaal 1 |
normaal | |
Ca gehalte |
wisselend |
it |
tj |
gt;» |
tl | |
P éet.lte van tet bloed |
verlaagd |
\ tl |
tl |
11 |
it | |
Pkosfiliatase |
verhoogd |
onbekend |
it |
onbekend |
onbekend | |
Histolojiscb |
afwijk. i |
tl |
normaal |
)t |
normaal |
normaal |
Röntgenfoto |
I ïgt; |
M |
afwijk. |
afwijk. |
onbekend | |
Buiging |
iels gebogen |
gebogen |
sterk |
gebogen |
sterk |
niet gebogen |
Projgt;bylactiscb |
D. 1 vleesch ^tarwehiem. j |
melk 1 , , , |
rijst- |
melk |
De hoeveelheid Ca en P in het voedsel, die noodlg is voor een normale
beenontwikkeling bij het kuiken.
Uit de uitgebreide onderzoekingen van Wilgus (124) blijkt
voldoende zijn om een normale beengroei tot stand te brengen De
hoeveelheid P mag zelfs nog wel minder zijn dan 0,5 %. In de praktik
zijn de hoeveelheden, die in de gebruikelijke rantsoenen voorkomen
echter veel grooter. Grootere hoeveelheden Ca en P zijn niet schadehfk
^ Deze minimum hoeveelheden gelden alleen, wanneer er een opti-
male hoeveelheid van de antirachitische factor aanwezig is
Door Holmes en P i g o 11 (45) werden proeven genomen om
o'levertraan op de groei en beenJormrng van
jonge kmkens als Ca gegeven werd uit verschillende bronnen in
verschillende hoeveelheden en in verschillende verhoudingen tot p'dquot;
beste resultaten werden verkregen in groepen, die levertraan kregen
ä T-T5 Th f'uT'^rf' ^^ ^^nbsp;verhouding
bleek ook uit het chemisch en histologisch
onderzoek van de tibiae van deze dieren.nbsp;'quot;coiogiscn
Door Tully c.s. (121. 122) werd nagegaan, welke stoffen de
voorkeur verdienen als bronnen van Ca en P. Het bleek hun, dat \
oesterschelpen en beendermeel of krijt en beendermeel te verkiezen zijn.
De mogelijkheid om rachitis te voorkomen door een juiste mineraal-
balans was reeds lang bekend bij de rat. Sherman en Pappen-
heimer (108) hadden aangetoond, dat geringe wijzigingen in de Ca
en P verhouding van het voedsel van ratten, rachitis kan veroorzaken
of kan voorkomen. Uit proeven van Tully c.s. (122) volgt, dat
rachitis bij het kuiken niet geheel voorkomen kan worden door een
evenwichtige mineralen-balans. Hieruit blijkt wel, dat de minerale
stofwisseling van deze twee diersoorten verschillend is. De benoodigde
hoeveelheid Ca is voor het kuiken ook belangrijk hooger dan voor de
rat. Het bleek hun echter wel, dat bij een bepaalde Ca en P verhouding \
een gebrek aan vitamine D belangrijk minder ernstige gevolgen had.
De meest gunstige jCa en P verhouding voor het kuiken.
Gaat men de literatuur over dit onderwerp na, dan blijken de
meeningen hierover wel heel sterk verdeeld. De verhouding van Ca
en P in het voedsel is het meest gunstig, wanneer daarbij voldoende
groei en normale beenvorming optreden, waarbij dus Ca en P in een
normale hoeveelheid in het bloedserum en in het been aanwezig zijn.
Bethke c.s. (9) vonden in 1929 als optimum-verhouding van
Ca en P voor het groeiende kuiken een verhouding van 3:1 en 4 : 1.
De vatbaarheid voor rachitis zou dan minimaal zijn.
Holmes en Pigott (45) gingen de invloed na van lever-
traan op de Ca huishouding van jonge kuikens. Steeds vonden zij
het Ca het best benut in groepen, die levertraan kregen bij een lage
Ca : P verhouding.
Ook Wilgus (124) deed proeven, waaruit bleek, dat de dieren
zich normaal ontwikkelden, als een antirachitische factor in optimale
hoeveelheid aanwezig was, bij een verhouding van Ca : P varieerend
tusschen 1 : 1 en 2,2 : 1. Een verhouding van 2,5 : 1 gaf twijfelachtige
resultaten, terwijl een verhouding van 3,3 : 1 voor de dieren uiterst
ongunstig was.
Tully c.s. (122) deden in 1931 proeven over de hoeveelheid
Ca en P, die voor groeiende kuikens noodig is. De mineralen in hun
dieet werden gevormd door zoutmengsels, waarin de Ca en P ver-
houding gevarieerd werd. Met dit voedsel werd echter geen voldoende
groei verkregen, daarom vervingen zij deze mengsels door natuurlijke
mineralen. De beste resultaten werden door hun verkregen met oester-
schelpen en beendermeel of kalk en beendermeel als bronnen van Ca
en P bij een verhouding van Ca : P =- 3,33 : 1.
Massengale (66) beschreef in 1929, dat kuikens op een
rachitogeen dieet met laag Ca gehalte en hoog P gehalte eerder been-
zwakte vertoonden, dan wanneer een dieet met laag P gehalte en hoog
op va„ h„ gehalte aan anorganisch pt lftZt^'quot;
rtogeïnbsp;p'gVhaS.t'intfK'j quot;J
„ch,.ogee„ dieet, waarvan de Caquot; en rï^l^d^n^tSeTa Vm
' i^n'rV? 'VTePca quot;lelï»^- T
bloedserun, boven he, norn,ale bh) terwill h , p%?eha1 e
waren de veranderingen reeds binnen 48 ™r zichSar'
£d' geen' eSS U'nViV
bW s„b„r»ralnbsp;quot;quot;sanisa p'gehalte
vannbsp;én'ris?!nbsp;quot;quot;quot;quot;nbsp;« Saan
-hle-tCeï vStnbsp;f'l'
die CaSO,nbsp;J-L^^: 1
feUtSh^ret quot;?:ird:''cSo^fd:'a?j
-ocr page 35-(9) en Tully c. s. (122) met een Ca : P verhouding van 3 : 1 als de
gunstigste en daartegenover H o 1 m e s c. s. (45), Wilgus (124) en
Massengale (66), die de beste resultaten kregen met een Ca : P
verhouding van 1,5 : 1. Uit deze verschillende uitkomsten blijkt wel,
dat de Ca : P verhouding niet de eenige factor is, die invloed op de
groei en beenvorming van jonge kuikens heeft. Titus (120) wijst er
ook op, dat er geen Ca : P verhouding is, welke optimaal is voor alle ,
rantsoenen der groeiende kuikens en dat er zeker vier factoren zijn, ^
die van invloed zijn op de beenontwikkeling namelijk de Ca : P ver-
houding, de Ca en P hoeveelheid, de hoeveelheid vitamine D en de
zuurbase-balans van het dieet.
HET STANDAARDISEEREN VAN VITAMINE D
PREPARATEN.
Na de ontdekking van het bestraalde ergosterine als antirachiticum
werden een groot aantal preparaten in de handel gebracht, waarvan
de werkzaamheid zeer verschillend was. Daardoor is er een behoefte
ontstaan aan een eenvoudige, betrouwbare standaardisatiemethode.
De methoden, die hiervoor in aanmerking komen, kunnen verdeeld
worden in: chemische methoden, physische methoden en biologische
methoden.
le. Chemische methoden.
In de literatuur der laatste jaren komt men geregeld mededeelingen
tegen van onderzoekers, die meenen een specifieke reactie op het
vitamine D gevonden te hebben. Wanneer men bedenkt, dat een
dergelijke reactie het geheele biologische onderzoek overbodig zou
maken, kan men zich voorstellen, dat steeds weer een groot aantal
onderzoekers controle-proeven na dergelijke publicaties hebben verricht.
Tot nu toe bleken deze proeven steeds negatief te verloopen.
In 1925 beschreven S h e a r en Kramer (107), dat olie. waarin
bestraalde ergosterine is opgelost, na koken met zoutzure aniline een
roode kleur geeft, wanneer een overmaat van aniline aanwezig is. Uit
de proeven van Sexton (106) bleek echter, dat deze reactie niet
specifiek is, maar ook positief uitvalt bij een aantal onverzadigde
ketonen. Men heeft daarom wel gedacht, dat bij de bestraling van
ergosterine een keton gevormd wordt, dat dan het vitamine D zou zijn,
het is echter ook wel mogelijk, dat het niet het vitamine D zelf is, dat
de reactie geeft, maar een bijproduct. Hoogstens zou deze reactie eenige
waarde kunnen hebben bij de beoordeeling van de mate van omzetting
van een ergosterine preparaat; er moet dan echter een samengaan zijn
van het toenemen der kleur en het toenemen der antirachitische
werkzaamheid. Deze overeenkomst blijkt volgends de onderzoekingen
van Koch c. s. (57) niet te bestaan.
s e X t O n (106) vermeldt verder nog, dat ook de door B e 2 s s o-
n O 11 aangegeven reactie met phosphormolybdeenwolfraamzuur welke
reactie hij aangeeft voor levertraan, met bestraalde ergosterine prepa-
raten negatief uitvalt.nbsp;^ ^
In 1928 geeft S t o e 1 tz n e r (117) een reactie aan, welke volgens
hem specifiek is voor het vitamine D. Na toevoegen van phosphorpenta-
oxyde ziet men spoedig een, van het phosphorpentaoxyde uitgaande
roodbruine verkleuring optreden, die voortdurend donkerder en op het
laatst bijna zwart wordt. Door F o r s c h n e r en H o 11 i n g e r (28)
v/erden ter controle uitgebreide proeven verricht. Het blijkt dat deze
reactie positief uitvalt voor de meeste gecompliceerd-gebouwde orqa-
nische lichamen, zooals eiwitten, koolhydraten, organische zuren enz
dus allerminst specifiek voor het vitamine D is.
R e e r i n k c s (88) wijzen er op, dat de eenige chemische reactie
die toepassing in de practijk vindt, een indirecte reactie is en wel de
reactie op vitamine A. Met deze reactie, die voor levertraan gebruikt
wordt, bepaalt men het vitamine A gehalte en berekent daaruit het
gehalte aan vitamine D, waarbij aangenomen wordt, dat in levertraan
vitamme A en D in constante verhouding voorkomen. Deze reactie
IS bekend als de reactie van C a r r en P r i c e. Zij berust op het feit
dat vitamme A-houdende stoffen met een oplossing van Sb Cl een
voorbijgaande blauwe kleur geven. De blauwe kleur wordt'bepaald
door een tweetal absorptiebanden in het spectrum. Deze twee banden
ontstaan echter ni^et door de reactie van het Sb,Cl3 met één chromogeen,
hetgeen daaruit blijkt, dat zij niet in een constante verhouding optreden
Vooral de eene band wordt door allerlei uitwendige omstandigheden
s^terk beïnvloed, zooals door de ouderdom van de traan, terwijl de andere
daarvoor vrij ongevoelig is. Daar de intensiteit der in de colorimet-r
waargenomen blauwe kleur natuurlijk afhangt van de relatieve inten-
siteit van de twee banden, is het duidelijk, dat zij niet een volkomen
betrouwbare maat voor het vitamine A gehalte kan zijn. Uit dierproeven
IS gebleken, dat hier fouten van 200-300 % mogelijk zijn. Toch kan
men zich op deze wijze cenigszins oriënteeren omtrent de v'-tamme A-
waarde van de traan. Om deze waarde nu echter te gaan gebruiken
ais basis voor de vitamine D berekening lijkt niet wenschelijk, waar
bov^dien uit proeven gebleken is, dat de verhouding van vitamine A
en D in levertraan lang niet altijd constant is. Op grond van deze
gegevens, de niet zeer nauwkeurige bepaling van het vitamine A gehalte
en de onzekerheid in de verhouding van vitamine A en vitamin- D
mag men wel concludeeren, dat men aan een, op deze wijze bepaalde
hoeveelheid vitamine D zeker geen al te groote waarde mag toekennen
Bovendien is deze methode alleen voor levertraan toe te passen.
Uit het bovenstaande volgt wel, dat er tot nu toe geen enkele meer
of minder gemakkelijk uit te voeren chemische reactie bestaat om het
vitamme D aan te toonen. Wanneer het gelukt de stof chemisch
zuiver te bereiden en de specifieke eigenschappen te leeren kennen, is
33
-ocr page 37-het echter mogehjk, dat een betrouwbare quantitatieve methode ge-
vonden wordt, indien de uiterst geringe concentraties, waarin deze stof
in de natuurhjke voortbrengsels voorkomt, daartegen geen beletsel
vormt.
2e. Physische methoden.
Uit het verslag over de chemische methoden volgt direct al, dat de
bepaling der hoeveelheid vitaminen in de natuurlijke bronnen niet een-
voudig is, doordat naast het vitamine zooveel andere stoffen voorkomen
met nog onbekende physische en chemische eigenschappen, terwijl het
vitamine zelf maar in een zeer kleine hoeveelheid aanwezig is. Een-
voudiger worden de methoden bij de kunstmatig bereide producten,
hoewel ook in de, op deze wijze bereide handelsproducten de concen-
tratie zoo gering is, dat men niet spoedig een gemakkelijke physische
of chemische methode zal vinden om de waarde te bepalen. De controle
op de vitamine D vorming is beter mogelijk bij de bereiding der vita-
mine-producten. Men heeft daartoe de omzetting van ergosterine in
vitamine D trachten te bestudeeren.
Door Reerink, v. W ij k en v. N i e k e r k (88) is de laatste
jaren steeds gezocht naar een quantitatieve vitamine D bepaling o^p
grond van absorptie-metingen van oplossingen, die uitsluitend of hoofd-
zakelijk ergosterine en zijn bestralingsproducten als absorbeerende
stoffen bevatten. Door het feit, dat deze lichamen in het zichtbare gebied
geen absorptie hebben, kunnen dit geen gewone colorimetrische be-
palingen zijn .maar moet men. voor het ultraviolette spectraalgeb^d
uitgewerkte spectrometrische methoden gebruiken. Het bleek hun, dat
de omzetting heel ingewikkeld is; er ontstaat meer dan één lichaam,
waarvan er maar een het vitamine D is, terwijl de andere geen anti-
rachitische werkzaamheid bezitten. Door voortgezette bestralmg wordt
het vitamine D echter ook weer omgezet in een onwerkzaam product.
Reeds Pohl (84. 85) in 1926 nam waar, dat door een bestrahng van
bepaalde duur het absorptiespectrum van ergosterine plaats maakt voor
een ander absorptiespectrum en hij meende, dat dit het spectrum van
het vitamine D was. Hij vond, dat de maximum absorptie van het nu
verkregen product bij 240-250 m/i lag. Bij zeer langdurig bestralen
verdween deze band. Zijn proeven werden echter met door hem op
dieren gecontroleerd. Door Bill s c.s. (12) werd de antirachitische
waarde van een aantal preparaten, waarvan het absorptie-spectrum
bekend v/as, op dieren bepaald. Het bleek hun, dat eerst bij langdurig
bestralen de absorptieband bij 240-250 m fi optreedt. De antirachitische
werkzaamheid is dan al sterk verminderd. De onderzoekingen van
Reerink en Van Wijk (88) toonden aan, dat om de vorming
van het vitamine D spectroscopisch te vervolgen, de oplossingen zuur-
stofvrij moeten zijn en dat tevens krachtig geroerd moet worden. Het
bleek, dat de veranderingen niet dezelfde waren, wanneer voor de
bestraling lichtbronnen met verschillende intensiteitsverdeeling over de
golflengten gebruikt werden. Zij vonden twee golflengtegebieden. die
voor de bestraling van groot belang waren, namelijk een gebied'van
300—284 m^ en een golflengte van 254 m/^
Bij een niet te langdurig bestralen met het langgolvige ultraviolette
licht zijn de nieuwe absorptiespectra onafhankelijk van de hoeveelheid
omgezette stof. Bij langere bestraling verandert de ontstane absorptie
met de duur der bestraling, zoodat dan de eerstgevormde stof, stof L
genaamd, zich blijkt om te zetten.
Bij bestraling met het kortgolvige ultraviolette licht zijn van een
bepaalde tijd af de nieuw gevormde absorptiekrommen wat hun vorm
betreft onafhankelijk van de duur der bestraling, mits deze niet te lang
is. De maat der absorptie, dat wil zeggen de concentratie der absor-
beerende stof neemt echter wel met de tijd af, zoodat men moet aan-
nemen, dat de absorbeerende stof door bestraling omgezet wordt in een
niet-absorbeerende stof. Gedurende de beginperiode der bestraling met
dit kortgolvige licht ontstaan nieuwe absorptiespectra, die zeer snel en
zeer sterk veranderen, zoodat dan verschillende stoffen in wisselende
hoeveelheden aanwezig moeten zijn. Het tweede stadium treedt pas in,
als circa 90 % van de ergosterine omgezet is en de stof, die dan ontstaat,
wordt stof S genoemd.
Uit deze gegevens volgt, dat stof L aldus zuiver te verkrijgen is,
stof S echter niet, daar deze stof steeds met bijproducten gemengd
zal zijn.
Uit de dierproef bleek het vitamine D gehalte recht evenredig te
zijn met de hoeveelheid van stof L. Wanneer dit nu ook geldt in andere
gevallen, b.v. bij bestraling met andere golflengten, als de reactie niet
zoo eenvoudig verloopt, zoodat er verschillende stoffen met verschillende
absorptiespectra uit het ergosterine ontstaan, dan kan, wanneer de
analyse der spectra gelukt, een antirachitische werkzaamheid berekend
worden, die met de dierproeven bevredigend overeenstemt.
Het lag nu voor de hand deze methode te gebruiken voor een
physische bepaling van het vitamine D. Men kan nu het absorptie-
spectrum en daardoor de stof L quantitatief bepalen. In de proeven van
R e e r i n k c. s. (88) gaf deze bepaling steeds betrouwbare uitkomsten,
echter is het toepassingsgebied beperkt tot de aangegeven wijze van
bestralen en de spectra moeten onmiddellijk na de bestraling gemeten
worden.
Uit de onderzoekingen van Bourdillon (4) en Windaus
(126) blijkt, dat de stof L ook niet gelijk gesteld mag worden met het
vitamine D, daar het hun gelukt is een preparaat te bereiden, dat
bijna tweemaal zoo sterk antirachitisch werkzaam is, als de stof L.
Uit het bovenstaande volgt, dat er voor de gewone handelspre-
paraten geen eenvoudige physische methode bestaat om het gehalte aan
vitamine D te bepalen.
3e. Biologische methoden.
Door het ontbreken van chemische en physische methoden, die in
de practijk voldoen, heeft men noodgedwongen zijn toevlucht moeten
nemen tot de biologische methoden, ondanks de vele moeilijkheden en
fouten, die aan deze methoden verbonden zijn.
De biologische methoden berusten op het feit, dat het onder be-
paalde omstandigheden gelukt rachitis experimenteel te verwekken. Er
staan nu twee wegen open voor het standaardiseeren van vitamine D
preparaten en wel in de eerste plaats de prophylactische methode.
Hierbij voegt men bij het dieet, dat zonder toevoegingen rachitis ten-
gevolge heeft, verschillende hoeveelheden van het te onderzoeken pre-
paraat en gaat dan na hoe de ontwikkeling van het skelet zich voltrekt.
In de tweede plaats kan de therapeutische methode worden toegepast.
Hierbij worden de dieren eerst met een bepaald dieet rachitisch ge-
maakt, daarna worden bepaalde hoeveelheden van een preparaat aan
dit dieet toegevoegd onder overigens gelijke omstandigheden en wordt
nagegaan of genezing der rachitis optreedt. Beide methoden hebben
vele aanhangers, o.a. Scheunert en Schieblich (94), Holtz
c.s. (49). Schultz (99); Adams en Mc Collum (1),
Ever se (24).
Het voordeel der prophylactische methode is het snellere verloop
der proeven; men is niet gedwongen enkele weken te wachten voor de
dieren duidelijke rachitische verschijnselen vertoonen. maar men kan
direct met zijn proeven beginnen. Een nadeel van deze methode is, dat
het somtijds niet gelukt om bij alle contróle-dieren, de voor rachitis
karakteristieke verschijnselen teweeg te brengen, v/aardoor de resul-
taten van dergelijke proeven minder waarde hebben.
Bij de therapeutische methode heeft men het voordeel, dat men van
dieren uitgaat, die alle duidelijke afwijkingen vertoonen. Een bezwaar
van deze methode is. dat men af en toe onder de contröle-dieren ge-
vallen van spontaan herstel ziet optreden.
De curatieve methode is in ons land beschreven en toegepast door
Everse (24, 25). Door hem werden de kalkneerslagen, die onder
invloed van hét vitamine D in de proximale metaphyse der tibia van
rachitische ratten optraden in 7 graden onderscheiden. Volgens
•rt d a m s en Mc Collum (1) zou er echter geen verband bestaan
tusschen de mate van verkalking en de toegediende dosis. Everse
vond echter wel, dat verschillende doses van een preparaat, ook ver-
schillende graden van genezing ten gevolge hadden.
Ook door Bourdillon c. s. (15) werd voor hun proeven de
curatieve methode gebruikt, waarbij gebruik gemaakt werd van een
schaal van 13 graden van genezing, waarmee de röntgenfoto's verge-
leken werden.
Door Schultz (100) werd gewezen op de fouten, die zoowel
met de prophylactische als met de therapeutische methode gemaakt
worden. Hij onderscheidt twee typen ratten, met en zonder rachitis
aanleg. Bij normale dieren is er na 8 weken nog een epiphysairspleet.
AlJe proeven, die een gesloten spleet te zien geven, geven dus een
pathologische toestand weer. Uit zijn proeven blijkt verder, dat er geen
geleidelijke genezing optreedt, maar een plotseling neerslag. Hetzelfde
treedt op bij de prophylactische proeven, hier eerst onder invloed van
het dieet ook woekering en demineralisatie en dan plotseling een kalk-
neers ag, dat geleidelijk versmelt. De prophylactische proeven zijn dus
eigenlijk therapeutische proeven.
Uit het bovenstaande volgt, dat zoowel de prophylactische, als de
curatieve methode voor- en nadeelen hebben en dat bij beide methoden
gemakkelijk fouten gemaakt kunnen worden door de niet-eenvoudige
techniek. Bovendien moet men rekening houden met de individucele
verschillen, zoowel van het proefdier als van de beoordeelaar.
De wijze van beoordeeling.
Voor het beoordeelen, of bij standaardisatieproeven rachitis is voor-
komen respectievelijk genezen, bestaan verschillende methoden
De meest gebruikte methoden zijn:
a.nbsp;Bepaling van de Ca en P waarde van de beenderen.
b.nbsp;Line-test methode.
c.nbsp;Histologische methode.
d.nbsp;Röntgenologische methode.
e.nbsp;Enkele minder belangrijke methoden: bepahng van de Ca en
P waarde van het bloed, Ph waarde der faeces, enz.
a. DebepalingvandeCaenPwaardederbeenderen.
Het was B e t h k e c. s. (8) gebleken, dat dieren, die op een rachi-
togeen dieet rachitisch gemaakt werden, een belangrijk lager asch-
gehalte der beenderen hadden dan normale dieren. Verschillende onder-
zoekers oa. Sherman en Stiebeling (109) hebben getracht
door middel van het aschgehalte of het Ca gehalte van het been de
diagnose rachitis te maken. Adams en Mc Collum (1), die deze
methode nader onderzochten, vonden dat het niet mogelijk was de
antirachitische waarde van levertraan te bepalen op deze wijze, slechts
poote verschillen waren aan te toonen. De resultaten, door hen ver-
kregen hadden slechts relatieve waarde, zij achtten het niet mogelijk
op deze wijze het aantal eenheden per gewicht aan te geven.
Een ander bezwaar tegen deze methode, die overigens in de lite-
ratuur zeer vaak vermeld wordt is, dat de resultaten der verschillende
onderzoekers niet vergelijkbaar zijn, daar door de onderzoekers een
verschillende wijze van werken werd gevolgd. De een bewaart de
beenderen in alcohol, de ander droogt ze. De temperatuur van drogen
varieert van 60—115° C. Sommigen verwijderen de kraakbeenkap van
het been, anderen doen dit niet. Sommigen gebruiken alcohol om te
extraheeren, anderen aether of een combinatie van alcohol en aether.
De tijd van de extractie verschilt van 12-72 uur. Ook de temperatuur
van verasschen verschilt belangrijk.
Uit deze gegevens volgt wel, dat indien men vergelijkbare resul-
taten wil verkrijgen, het zeker noodig zal zijn een standaardmethode te
gebruiken. Door S t. J o h n c. s. (53) en door Bethke en Record
(11) wordt een dergelijke methode besproken. Uit hun proeven bleek,
dat het percentage beenasch in het distale en proximale kraakbeen
belangrijk verschilt met dat van de tibia zelf. Het percentage asch in
de beenschors is hooger dan dat van de geheele tibia. Er bleken grootere
verschillen te bestaan tusschen het aschgehalte van het kraakbeen, dan
tusschen het aschgehalte der geheele tibia van normale en rachitische
kuikens. Hieruit volgt, dat het aanbeveling zou verdienen voor het
standaardiseeren van vitamine D preparaten het aschgehalte van het
kraakbeen als criterium te nemen.
Uit de proeven van Miller c.s. (73) blijkt, dat er verschillen
kunnen bestaan tusschen de uitkomsten der beenaschbepaling en de
uitkomsten der line-test methode.
Een ander bezwaar, dat zich bij kuikens voordoet, is de invloed
van het geslacht op de Ca en P hoeveelheid in het been. Hierover
werden proeven genomen door Holmes c. s. (46) enSchroeder
(98), waaruit bleek, dat de tibia van mannelijke kuikens langer en
zwaarder v/as en een grooter diameter had, dan de tibia van er mee
overeenkomende vrouwelijke kuikens; op een leeftijd van 3 weken was
het asch-. Ca- en P-gehalte van de tibia der hanen iets hooger dan
dat der hennen, op 6 weken was het asch-, Ca- en P-gehalte van de
tibia der hennen belangrijk grooter, terwijl met 9 weken dit verschil
nog duidelijker was geworden. Men heeft dit wel in verband gebracht
met toekomstige productie-eischen.
Een nadeel van deze methode is verder nog, dat men zijn proef-
dieren moet dooden, waardoor men slechts de toestand op een bepaald
oogenblik vastlegt. Wil men het verloop van een proces nagaan, dan
moet het aantal dieren per groep zoo groot zijn, dat men op bepaalde
tijden eenige, voor de groep typische dieren moet kunnen opofferen.
b. Line-test methode.
Deze methode is het eerst gebruikt door Mc Collum c.s. (19)
om de kalkafzetting, die eventueel in de pathologische metaphyse van
de beenderen van hun proefdieren aanwezig was, duidelijk zichtbaar te
maken. Zij kleuren daartoe hun preparaten volgens de methode van
K o s s a met zilvernitraat. Men kleurt op deze wijze alleen He phos-
phaten zwart, daar echter het Ca in het been grootendeels als phosphaat
aanwezig is, kan men zoo een duidelijk indruk krijgen van de kalk-
afzettingen. Als verbetering van deze methode geeft Van Leersum
(63) aan, niet het been in de lengterichting te splijten en daarna te
kleuren, maar met het bevriezingsmicrotoom van de kop van het been
eenige coupes te maken en die na behandeling met zilvernitraat met de
oplossmgen van Van G i e s o n en Del a field te kleuren. Op
deze wijze zou het vo gens hem mogelijk zijn reeds het eerste begin van
genezing vast te stellen. Het begin van herstel der verkalking onder
mvloed van het vitamine D kan men op deze wijze reeds na enkele
ÏSk^'^quot;'nbsp;f'^fr^nbsp;kalkzouten op de grens van het
kraakbeen en het kalklooze osteoid. Deze streep wordt bij voort-
^hrijdend herstel breeder en gaat de metaphyse bijkans geheel vullen.
Ook op de rontgenfoto krijgt men die streep te zien, echter zijn kleine
verschi len hierop niet vast te stellen, daar een geringe verschuiving
van het been ten opzichte van het focus der buis de breedte der on-
verkalkte spleten reeds doet veranderen.
Het voordeel van deze methode is dus haar groote gevoeligheid
K.n.r bezwaar dat ook voor deze methode geldt, evenals voor de
bepahng van het Ca en P gehalte van het been, is, dat men ook hierbij
zijn proefdieren moet dooden. Bovendien is men nooit zeker, dat er bi
het begin der proef geen kalkafzetsels aanwezig waren. Daarom raadde
Van Leer SU m (63) aan, bij het begin der proef een der achter-
beenen van de rat te amputeeren. Men krijgt hierdoor natuurlijk dubbel
werk, maar bovendien is de ingreep voor de dieren zoo groot dat men
ze met reden niet meer als normale dieren kan beschouwen
ben ander nadeel van de line-test methode is, dat ze zeer tijd-
roov^d is en de preparaten niet gemakkelijk te bewaren zijn.
Door Mc Collum c.s. (19) werd met deze methode de graad
van genezing bepaald, al naar het beeld, dat de lijn te zien qaf Zij
spreken van een positieve line-test, wanneer een bandvormiqe afzetting
van calciumphosphaat is ontstaan, die na de kleuring als een aaneen-
gesloten zwarte lijn zichtbaar is. De Amerikaansche Pharmacopee
noemt een resultaat van een dierproef positief, wanneer tengevolge van
het toedienen van een antirachitisch preparaat, de kalkafzettinq in de
metaphyse van het line-test preparaat, tenminste als een „narrow
continuous line zichtbaar is. (63)
In hoeverre deze methode ook voor kuikens toe te passen is vindt
men m de hteratuur niet vermeld. Daar echter de beenontwikkehnq
van het kuiken groote verschillen vertoont in vergelijking met de been-
ontwikkelmg van de zoogdieren, zal het noodig zijn. dat eerst een
onderzoek daarnaar wordt ingesteld.
c. Dehistologisch emethode.
Deze methode berust op het feit. dat het mogelijk is door het aan-
toonen van de veranderingen, die in het histologische beeld optreden
de diagnose rachitis te stellen. Door Marek en W e l 1 m a n n (65)'
zijn deze veranderingen voor de zoogdieren uitvoerig beschreven Voor
kuikras vindt men in de literatuur hierover geen goede gegevens
Door de zeer tijdroovende en de moeilijke techniek, die het maken
van goede histologisch beenpreparaten vergt, is deze methode echter
ongeschikt voor het standaardiseeren van preparaten, waarbij men
88
-ocr page 43-zoo snel mogelijk de resultaten wil zien van een zoO groot mogelijk
materiaal.
Een ander bezwaar bij deze methode is, evenals bij de line-test
methode, het moeten dooden der dieren en daardoor slechts een vast-
leggen van de toestand op één bepaald moment.
d. De röntgenologische methode.
Reeds Mellaby (71) maakte in 1921 gebruik van de röntgeno-
logische diagnose voor het vaststellen van rachitis bij zijn proeven met
jonge honden. Hij zag ook bij deze dieren het optreden van typische
rachitische veranderingen, zooals ze reeds lang bij de mensch bekend
waren.
Normaal ziet men op het röntgennegatief, dat de, voor röntgen-
stralen doorlaatbare spleet van het kraakbeen, diaphysewaarts begrensd
wordt door de scherpe lijn van de beenverkalking, waaraan zich de
primaire mergruimte aansluit, als een iets donkerder strook, met daarop
volgend de spongiosa met zijn fijne, netvormige structuur.
Bij rachitis treden in de afsluitlijn der verbeeningszöne steeds
grootere, kalkvrije spleten op; tegelijkertijd neemt de breedte af, de
zóne wordt onregelmatig en kan totaal verdwijnen, terwijl de spongiosa
haar fijne netvormige bouw verhest. Hiermede gepaard gaat een ver-
breeding van het onverkalkte kraakbeen.
Deze methode is de laatste jaren door heel veel onderzoekers toege-
past bij hun proeven met ratten, o.a. Scheunert en Schieblich
(94), Schultz (99), Niekerk en Everse (77, 78), Holtz
c.s. (49), Groeneveld (29) en door het National Institute for
Medical Research, het instituut, dat de standaardeenheid voor vitamine
D bereidt en distribueert.
Ook voor kuikens heeft deze methode toepassing gevonden, daar
ze een duidelijk beeld geeft van de kalkneerslagen in het been. Men
kan haar o.a. vermeld vinden bij v. d. Plank (83), Hall en King
(32) en Schroeder (98).
Wel zijn er enkele bezwaren tegen deze methode aangevoerd. Zoo
wijst Van Leersum (63) erop, dat het niet mogelijk is de dieren
steeds onder precies dezelfde condities te fotografeeren, waardoor
kleine veranderingen in de wijdte der onverkalkte spleet onopgemerkt
blijven. Schultz (100) vestigt er de aandacht op, dat de genezing
niet geleidelijk gaat, maar dat er een plotselinge neerslag van kalkzouten
ontstaat, dat langzamerhand versmelt. Hieruit volgt, dat men steeds
met pathologische organismen werkt, waardoor men geen juist beeld
kan krijgen van de werking bij normale individuen.
Deze bezwaren wegen echter niet op tegen de groote voordeden.
In de practijk heeft de röntgenologische methode steeds voldaan,
daar de techniek eenvoudig is, men op elk gewenscht tijdstip een foto
kan maken en de uitkomsten een voldoende garantie geven voor de
werkzaamheid der onderzochte preparaten.
e. Enkele andere methoden voor het diagnosti-
seeren van rachitis.
Uit de onderzoekingen van Kramer c.s. (59, 60) volgt, dat
onder normale omstandigheden het product van Ca en P in het bloed-
serum een bepaalde waarde heeft, terwijl deze waarde bij rachitis van
kinderen en jonge ratten belangrijk gedaald blijkt te zijn. Wanneer
men deze ratten vitamine D preparaten verstrekte, zag men eerst herstel
der rachitis nadat het product een zekere waarde had bereikt. Men
heeft nu gedacht, dat het mogelijk zou zijn door bepaling van dit
product de diagnose rachitis te kunnen stellen. Het blijkt echter, dat
de waarde van dit product, zooals het door de verschillende onder-
zoekers wordt aangegeven nog binnen ruime grenzen schommelt en
bovendien blijkt uit de proeven van Adams en McCollum (1) en
van György (31), dat de gevonden cijfers lang niet altijd een zeker
beeld geven omtrent de toestand. Het gebruik van deze methode voor
standaardisatieproeven verdient dus geen aanbeveling.
Een andere reden, waarom deze methode bezwaarlijk is toe te
passen, is de moeilijkheid om over een voldoende hoeveelheid kuiken-
bloed te beschikken voor de chemische bepalingen, hoewel door S 1 o a n
en Wilgus (113) een methode wordt aangegeven om door hart-
punctie bloed te verkrijgen, waarbij het mogelijk zou zijn een flinke
hoeveelheid te verzamelen, zonder dat de dieren afgemaakt behoeven
te worden.
Ook is omtrent de v/aarde van het product en de gedragingen bij
rachitis bij het kuiken slechts zeer weinig bekend. Schechter (93)
beschrijft bij beenzwakte bij kippen een daling van het Ca gehalte van
het bloedserum, terwijl het anorganische P gehalte iets gestegen is. In
tegenstelling hiermede zagen R u s s e 11 c. s. (90) een daling van Ca
en P gehalte. Hall en King (32) zagen een daling van het Ca-
gehalte, terwijl het P gehalte schommelt. Wanneer men bedenkt, dat
al deze onderzoekers hebben gewerkt met verschillende dieeten en uit
de onderzoekingen van Heller c.s. (36, 37) blijkt, dat een stijging
van het P gehalte in het voedsel, een daarmee overeenkomende stijging
in het bloed veroorzaakt, dan volgt hieruit wel, dat voordat uitgebreide
onderzoekingen zijn verricht over het gedrag van het Ca en P product
in kuikenbloed onder normale en abnormale omstandigheden bij be-
paalde dieeten, er weinig waarde te hechten is aan de gepubliceerde
cijfers.
Door Holt (47) wordt aangegeven wordt aangegeven om de
waarde van het ionenproduct (Ca-t )3 X (P0^111)2 grooter dan
8 X 10quot;^® als criterium te nemen. Door Adams en Mc Collum
wordt echter aangetoond, dat dit nooit als een scherp criterium kan
gelden.
Ook de bepaling van het P gehalte van het bloedserum kan niet
als criterium genomen worden. Uit de proeven van H e 11 e r c. s. (36)
bleek, dat het P gehalte in totaal bloed van kippen 3 è 4 maal zoo hoog
was als bij zoogdieren en dat de hoeveelheid P in het plasma, dat
gewoonlijk voor de P bepaling gebruikt wordt, slechts een kleine fractie
was van de totale hoeveelheid P in het bloed. Door verschillende
onderzoekers wordt de aandacht erop gevestigd, dat er geen parallel
bestaat tusschen het P gehalte in het bloed en de graad van genezing.
(Steenbock c. s. 116; György 31; Evers e 24). Ook vond
Hess c.s. (42), dat kleine hoeveelheden bestraalde ergosterine aan
ratten gegeven hun anorganisch P gehalte tot normaal deed stijgen,
waarbij de rachitis echter niet genas, terwijl in andere gevallen kleine
hoeveelheden levertraan rattenrachitis kon genezen zonder dat het an-
organisch P gehalte van het bloed steeg.
Nog een andere methode om rachitis vast te stellen is de bepaling
van de zuurgraad der faeces. Deze methode werd het eerst toegepast
door Bacharach en Jephcot (5). Veel navolging heeft deze
methode echter niet gehad, daar uit de onderzoekingen van S h o h 1
en B i n g (112) was gebleken, dat de alcahsche faeces zuur werden
na toevoegen van levertraan aan een bepaald dieet, maar dat deze
verandering niet optrad, als ratten, die gehouden werden op Steen-
b O c k ' s dieet 2965 genezen werden door bestraling van het voedsel
of door toevoegen van alcalisch phosphaat.
Hieruit volgt dus wel, dat deze methode niet van groot belang
is; voor kuikens is ze bovendien niet gemakkelijk toe te passen.
Uit het bovenstaande volgt, dat er voor het standaardiseeren van
vitamine D preparaten verschillende methoden bestaan, waarvan de
biologische in de practijk het best voldoen. In hoeverre ook kuikens
voor dergelijke proeven bruikbaar zijn zal nader onderzocht moeten
Worden.
EIGEN PROEVEN.
INLEIDING TOT EIGEN ONDERZOEK.
Keuze proefdier.
Er zijn verschillende eischen, waaraan een diersoort moet voldoen
om voor de biologische standaardisatie van een vitamine D preparaat
in aanmerking te komen. De eerste eisch is, dat het gemakkelijk en in
korte tijd gelukt het dier rachitisch te maken. Een tweede eisch is dat
men zijn proefdieren gemakkelijk en goedkoop krijgen kan en dat deze
dieren m een beperkte ruimte zijn te huisvesten. Gewoonlijk maakt
men voor deze proeven gebruik van ratten.
In dit proefschrift is nagegaan in hoeverre kuikens aan deze eisch-n
voldoen en welke voor- en nadeelen aan het gebruik van deze dieren
verbonden zijn.
Men heeft het groote voordeel bij het gebruik van kuikens, dat
men practisch ten allen tijde over een onbeperkt aantal proefdieren kan
beschikken. Vooral wanneer het laboratorium, dat zich met deze
proeven bezighoudt beschikt over een broedmachine en een batterij-
kunstmoeder, levert de fokkerij en huisvesting geen noemenswaardige
moeilijkheden meer op. Ook de kosten van aanschaffing en onderhoud
van deze dieren zullen weinig hooger zijn dan die van ratten Uit de
mededeelingen m de literatuur blijkt, dat het zeker gelukt met bepaalde
dieeten jonge kuikens in niet te lange tijd rachitisch te maken
Een groote moeilijkheid bij het beoordeelen van rachitische been-
alwijkmgen bij kuikens is echter het voorkomen van een aantal been-
gebreken zonder dat deze van rachitische oorsprong zijn. In het litera-
tuuroverzicht werd hierop reeds gewezen.
Als proefdieren werden gekozen witleghorn-kuikens, het ras dat wel
het meest in ons land gehouden wordt. Slechts in enkele gevallen werd
gebruik gemaakt van een ander ras de z.g. noord-hollandsche blauwen.
In proef 7 werden deze twee rassen naast elkaar gebruikt, waarbij
belangrijke verschillen tusschen de twee groepen, wat betreft groei-
snelheid en het sneller optreden der rachitische processen, niet konden
worden opgemerkt.
Beoordeelingsmethodc.
De methoden, die in de practijk het meest gebruikt worden om het
ontstaan en genezen van rachitische afwijkingen aan te toonen, werden
m het literatuuroverzicht reeds vermeld. Bij dit onderzoek werd hoofd-
zakelijk gebruik gemaakt van de röntgenologische methode, aangevuld
door een histologisch onderzoek van enkele proefdieren. De methoden,
die hierbij gevolgd konden worden, waren de volgende:
1nbsp;De bepaling der Ca en P waarde der beenderen. Het bezwaar
van deze methode is, dat men zijn proefdieren moet dooden en dus
slechts de toestand op een bepaald moment kan vastleggen. Een ander
bezwaar is de invloed van het geslacht op de Ca en P hoeveelheid in
het been bij jonge kuikens. Daar in een deel van deze proeven gebruik
gemaakt werd van een hoenderras, waarvan het geslacht pas zeer laat
te bepalen is, kon met deze foutenbron niet voldoende rekening ge-
houden worden.
Een practisch bezwaar tegen deze methode is ook nog, dat, om
gedurende de geheele proefperiode op bepaalde tijden enkele voor de
groep typische dieren te kunnen afmaken, over een groot aantal dieren
per groep moet kunnen worden beschikt.
2nbsp;De line-test methode. Het voordeel bij het gebruik der hne-test-
methode is gelegen in de groote gevoeligheid. Daar dit onderzoek er
echter vooral op gericht was na te gaan of een bepaald middel in een
bepaalde verdunning en in een bepaalde tijd een kuiken voor rachitis
kan behoeden of van rachitis kan genezen, zijn de microscopisch kleine
kalkafzetsels, die door het niet gebruik maken van deze methode aan
de aandacht ontsnappen, niet van groot belang. Ook is men bij deze
methode nooit zeker, dat bij het begin der proef geen kalkafzetsels aan-
wezig waren. Daarom geeft Van Leersum (63) aan, bij proeven
met ratten voor de aanvang der proef één been te amputeeren. Voor
het kuiken is deze methode natuurlijk niet toe te passen.
Bij deze methode geldt ook hetzelfde bezwaar als bij de beenasch-
bepaling, dat men zijn proefdieren moet opofferen, terwijl bovendien
de methode tijdroovend is en men zijn preparaten niet gemakkelijk
bewaren kan.
3 . De histologische methode. Voor een standaardisatie is deze
methode door zijn lastige en tijdroovende techniek natuurlijk ongeschikt
Uaar er in de hteratuur slechts weinig bekend is van de histologische
bouw van normale en rachitische beenderen van kuikens leek het echter
wenschelijk naast de röntgenfoto's tevens het histologische beeld bij
het kuiken te bestudeeren. (blz. 104).
4 De röntgenologische methode. Het principe van deze methode
icomt geheel overeen met dat der line-test methode. Ook hier toont men
de kalkneerslagen in de beenderen aan. Er zijn aan deze wijze van
werken echter belangrijke voordeelen verbonden. Men behoeft hierbij
zijii dieren met te dooden en men kan op elk gewenscht tijdstip een foto
maken terwijl de techniek hiervoor eenvoudig is en het materiaal
gemakkehjk bewaard kan worden.
Hoewel de beenontwikkehng bij het kuiken niet geheel overeen-
komt met die bij de zoogdieren, is het toch zeer goed mogelijk door
bestudeermg der veranderingen, die in het spronggewricht kunnen
optreden rachitische afwijkingen bij kuikens vast te stellen, zooals blijkt
uit de foto s op bladzijde 45.
Uit het bovenstaande volgt wel, waarom aan de röntgenologische
methode de voorkeur gegeven werd.
Waarde-bepaling der resultaten.
Heeft men eenmaal de, voor zijn doel meest gewenschte methode
gekozen, dan staat men voor de moeilijkheid de juiste wijze voor het
Deoordeelen der resultaten te vinden.
Wanneer men na wil gaan of een preparaat in de gegeven ver-
dunning werkzaam is, dan is het voldoende voor en na de proefperiode
een foto te nemen. Wil men echter ook een indruk krijgen over de
quantitatieve waarde, dan moet men nagaan, hoe het verband is
tusschen de toegediende dosis en het verkregen resultaat.
Door AdamsenMcCollum (1) werd wel aangetoond, dat
er voor levertraan geen duidelijk verband was tusschen de toegediende
dosis en de kalkafzetting, die deze dosis tengevolge had. Deze resultaten
worden echter tegengesproken door de onderzoekingen van E v e r s e
(24) en van Bourdillon c.s. (15), die voor bestraalde ergosterine-
preparaten wel een duidelijk verband tusschen de gegeven dosis en de
ka kalzetting zagen. Door deze onderzoekers, die de curatieve methode
volgden werden de graden van genezing, die zij zagen optreden in een
aantal klassen onderscheiden. E v e r s e verdeelde de qenezinq in
7 paden terwijl B o u r d i 11 o n c. s. een indeeling in 13 graden maakte.
Bij de indeehng van Bo u r d i 11 o n c. s. waren de overgangen van de
eene graad in de andere niet meer duidelijk te zien.
Daar in eigen proeven de prophylactische methode gebruikt werd,
aangevuld door therapeutische proeven, was het niet mogelijk de classi-
ficaties van deze onderzoekers geheel over te nemen.
Wel werd ook hier een indeeling in 7 graden gemaakt.
Verschillende graden van rachitis;
O
normaal
2
rachitis
zeer ernstige rachitis
Aan de foto's werden cijfers gegeven wisselend van O tot 3. waarbij
O = normaal; 1 = lichte rachitis; 2 = duidelijke rachitis; 3 = zeer
ernstige rachitis. Daar er bij een indeehng in deze vier groepen nog te
veel dubieuse gevallen voorkwamen, werden nog drie tusschenliggende
groepen onderscheiden, die de cijfers 0,5; 1,5 en 2,5 kregen.
In de proeven werd steeds een gemiddeld cijfer per groep berekend.
-ocr page 50-De keuze der preparaten.
Als standaard-preparaat is in alle proeven gebruik gemaakt van
het internationale standaard-preparaat, dat vastgesteld werd op „the
Conference on Vitamin Standardsquot;, welke in 1931 in Londen gehouden
IS en welke standaard werd geaccepteerd door „the Permanent Com-
mission on Biological Standards of the League of Nations Health Orqa-
msation . De eenheid werd vastgesteld voor de tijd van twee jaar
Ue wijze van bereiding vindt men beschreven door het National
Institute for Medical Research, Department of Biological Standards,
June 1932.
\^or deze eenheid wordt de volgende definitie gegeven: de vita-
mme D-eenheid is de werkzaamheid van 1 mgr. van de internationale
standaardoplossing van bestraalde ergosterine.
Mnbsp;van distributie van dit preparaat geschiedt als volgt. Het
National Institu^ for Medical Research is belast met de bereiding en
de verdeelmg. De standaard-oplossing wordt in bruine fleschjes qe-
zonden aan een centraal instituut in elk land, dat deze standaard
wenscht te gebruiken en dit instituut zorgt voor de verdere verdeelinq
Voor ons land is het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid
aangewezen voor de distributie zorg te dragen. Daar dit laboratorium
echter maar beschikt over een beperkte hoeveelheid van de standaard-
oplossing en zeker niet zoon groote hoeveelheid kan afstaan als noodiq
is voor een kuikenproef. zijn deze proeven beperkt moeten worden tot
preparaten, die alle herhaaldelijk met dit standaard-preparaat verqe-
leken waren.
Hoewel het aantal preparaten, dat in de practijk tegen rachitis
van het kuiken gebruikt wordt zeer groot is, zijn deze proeven tot de
meest belangrijke beperkt.
Op de verpakking vindt men de antirachitische waarde van deze
preparaten meestal aangegeven in z.g. ratteneenheden. Deze eenheden
komen echter noch met de internationale eenheid, noch onderhnq over-
eeri, wat veroorzaakt wordt door het verschil in uitwendige omstandig-
heden, waaraan ratten, die voor de controleproeven van de vitamine D
preparaten gebruikt worden, blootgesteld zijn.
Als eerste preparaat werd gekozen Let Davitamon D, dat door de
N.V. ürganon te Oss in de handel wordt gebracht. Deze firma was
steeds bereid een voldoende hoeveelheid van haar preparaat ter be-
schikking te stellen. Door Prof. W o 1 f f te Utrecht werd dit preparaat
geregeld op antirachitische werkzaamheid gecontroleerd. Het op de
fleschjes aangegeven aantal ratteneenheden per cc. is 10.000 'hetoeen
overeenkomt met 2500 internationale eenheden (I. E.). '
Als tweede preparaat werd levertraan gekozen, het bij uitstek
gebruikte preparaat in de pluimveefokkerij. Prof. Van Leers um
te Amsterdam was zoo vriendelijk 1 L. van door hem gestandaardi-
seerde levertraan af te staan, welke per gram 1000 I.E. bevatte In de
laatste proef w^rd gebruik gemaakt van Jecovitol, de levertraan die
door Brocades, Stheeman en Pharmacia in de handel gebracht wordt
en die ook door Prof. Wolff geregeld op werkzaamheid gecontro-
leerd wordt. Deze levertraan bevatte 125 I.E. per cc.
Het derde preparaat, dat gekozen werd, was het door de N. V.
Pharmaceutische Fabrieken Philips—van Houten in de handel ge-
brachte product, de Dohyfralolie. Op verzoek der vervaardigers wordt
het aantal internationale eenheden per gram niet vermeld. Voor de
proeven werd dit preparaat uit de handel betrokken.
Het vierde preparaat, dat gebruikt werd, was het reeds lang in
ons land bekende preparaat der firma Merck, de Vigantololie. Ook hier
werd de benoodigde hoeveelheid uit de handel betrokken. De firma
deelde ons mede, dat de op de fleschjes aangegeven hoeveelheid van
5000 ratteneenheden per cc. overeenkomt met 15.000 I.E. per cc.
Het aantal dieren per groep.
Door Bills c.s. (14) werden proeven genomen om na te gaan,
hoe groot de proeffout is met vitamine D preparaten, wanneer een
beperkt aantal dieren gebruikt wordt en hoeveel dieren men minimaal
moet gebruiken om nog voldoende nauwkeurigheid te bereiken, daar het
oneconomisch is meer dieren te voeden dan noodig is. Zij gebruikten
de line-test methode en verdeelden de genezing in 4 graden. Aan 200
rachitische ratten gaven zij nu een bepaald preparaat en bepaalden de
graad van genezing, die optrad. Zij vonden hier een gemiddelde van
2.3, maar zoowel de graad O als de graad 4 kwam voor. Door deze
200 dieren over willekeurige groepen te verdeelen konden zij een curve
construeeren, die het verband aangeeft tusschen het aantal dieren en
de waarschijnlijke fout. Zij vonden, dat deze fout bij 100 dieren 4 %
was, bij 20 dieren 10 %, bij 10 dieren 17 % en bij 4 dieren 31 %.
Door Irwin c.s. (52) werd het gewenschte aantal dieren per
groep berekend, met een bepaalde formule, wanneer het gemiddelde
verschil in groeisnelheid bekend was. Daar echter dit verschil voor
kuikens niet bekend is, is deze formule voor deze dieren niet toe te
passen.
Door de meeste onderzoekers o.a. aan het National Institute for
Medical Research, wordt gebruik gemaakt van 10 tot 15 dieren per
groep.
In de eerste orientatie-proeven werden groepen van 5 dieren
samengesteld om een zoo groot mogelijk aantal groepen te hebben,
terwijl in de latere proeven groepen van 10 tot 16 dieren gebruikt
■werden.
Grootte en aard van de proeffout.
Bij het verrichten van standaardisatieproeven met behulp van
proefdieren, is het mogelijk een groot aantal fouten te maken. In de
eerste plaats wordt er een fout gemaakt door het beperkte aantal
proefdieren Ook valt het op, dat men bij een zelfde doseering bij ver-
schillende dieren in een groep onder overigens gelijke omstandigheden,
een zeer verschillende graad van rachitis kan zien optreden. De oorzaak
hiervan zou gelegen zijn in de verschillende gevoeligheid der dieren
voor rachitis. Uit de onderzoekingen van Bills c.s. (14) blijkt dat
wanneer men 10 dieren per groep gebruikt, de dieren met verschillende
gevoeligheid gelijk over de groepen verdeeld zijn. Deze foutenbron is
dus niet van groot belang.
fouten gemaakt worden met het toedienen der dage-
hjksche dosis. Neemt men aan, dat men per keer 10 % te veel of te
weinig kan geven, dan zal een dergelijk dier gedurende de qeheele
proef hoogstens 10 % te veel of te weinig krijgen. Daar echter uit de
resultaten der proeven blijkt, dat voor kuikens de hoeveelheden veel
meer moeten verschillen om duidelijke verschillen in het röntgenbeeld
te geven, is ook hier de gemaakte fout niet van groot belang.
Hetzelfde geldt voor de fout, die bij de beoordeeling gemaakt kan
worden. De graad der aandoening kan hier 0,5 te hoog of te laaq
geschat worden. Op het totale resultaat der proeven kan dit echter niet
van groote invloed zijn.
TECHNIEK.
Het fokken en huisvesten.
Zooals reeds beschreven werd, zijn voor deze proeven in de meeste
gevallen witleghorn-kuikens gebruikt. De broedeieren werden betrokken
van een bedrijf, waar geen verlammingsverschijnselen onder de kippen
voorkwamen. De dieren waren daar in de gelegenheid vrij rond te
^pen. De eieren werden in een broedmachine uitgebroed en als één-
damp;gskuikens kwamen de dieren in proef. Ze werden gehuisvest in een
ruimte met een steenen vloer, die met een enkele cM. dikke laag droog
duinzand bedekt was. In deze ruimte, die een afmeting had van 198 bij
1 unbsp;electrische kuntsmoeder geplaatst, terwijl de
stal bovendien in de wintermaanden centraal verwarmd was. De ver-
dichting had plaats door een venster op het zuiden, dat echter niet
geopend kon worden.
Het voedsel voor de jonge dieren bestond in de eerste twee
proeven gedurende de eerste weken uit boekweit en een uit de handel
betrokken kuikenopfokvoer. Na verloop van deze weken bleken de
dieren alle een normale beenontwikkeling te hebben, zooals door een
rontgenfoto kon worden aangetoond. Daarna werd pas met de eigenlijke
proefperiode begonnen. Het was moeilijk de dieren in verschillende
kleine groepjes te huisvesten, zoolang ze nog behoefte hadden aan
kunstmatige warmte, daar niet over een batterij-kunstmoeder be-
schikt kon worden. Daardoor werd eerst zoo laat met de eigenlijke
proefperiode begonnen. Een groot nadeel der oudere dieren bleek de
reeds ver voortgeschreden beenontwikkeling te zijn en de niet te
bepalen hoeveelheid vitamine D, die in het lichaam vastgelegd was in
de voorperiode. Een ander nadeel was ook de lange duur van de
proeven. Om al deze factoren te ontgaan werden in de derde proef
de dieren reeds als ééndagskuikens gebruikt. Daar het sterftecijfer nu
echter zeer hoog was, werd in alle volgende proeven gebruik gemaakt
van kuikens van 1 week oud, die gedurende de eerste levensweek
gehuisvest waren in de eigenlijke proefruimte en gevoed werden met
het rachitogene voedsel, dat ze gedurende de verdere proef ontvingen,
aangevuld met boekweit, om ze gemakkelijker te leeren eten.
De moeilijkheid van de huisvesting van deze jonge dieren werd
zoo goed mogelijk opgelost, door de dieren met een onschadelijke kleur-
stof te merken, waardoor ze toch in een koppel konden blijven loopen
en zonder al te veel tijdverlies in groepen konden worden ingegeven.
Er schuilt natuurlijk wel een gevaar in dieren met en zonder toevoeging
van vitamine D bij elkaar te laten loopen. In de practijk viel deze fout
echter mee, daar een kuiken voor zijn beenontwikkehng zulk een groote
hoeveelheid vitamine D noodig heeft, dat deze hoeveelheid niet ge-
makkelijk met de faeces wordt opgepikt.
Het was niet in alle proeven mogelijk om over witleghornkuikens
te beschikken, daar tijdens één proef een groote sterfte onder de
kuikens optrad tengevolge van een pulloruminfectie. De kuikens werden
daarna noodgedwongen uit de handel betrokken en het eenige ras.
Waarvan ten allen tijde dieren ter beschikking waren, v/as het ras der
noord-hollandsche blauwen. Er werden bij dit ras geen belangrijke
verschillen opgemerkt, wat betreft hun gevoeligheid voor rachitis, ver-
geleken met de gevoeligheid der witleghorns.
Wanneer de dieren na de voorperiode in proef kwamen, werden
ze gehuisvest in een ruimte met een steenen vloer, die ook weer met
zand bedekt was en waarin hokken geplaatst waren, met afmetingen
van 220 bij 75 bij 80 cM.
De ruimte was geheel donker en werd slechts van 7 uur v.m. tot
6 uur n.m. verlicht met behulp van gloeilampen. Invloed van ultraviolet
licht was hier uitgesloten.
De voeding.
Het voedsel, dat de dieren in de Ie en 2e proef gedurende de
eerste vier weken kregen, bestond uit boekweit en een uit de handel
betrokken opfokvoer, waarvan de samenstelling niet bekend was. Na
deze voorperiode kwamen de dieren dan op het rachitogene dieet. In
de andere proeven werd direct met dit dieet begonnen. De vraag, die
Zich nu voordeed was. welk dieet aan de kuikens gegeven moest worden
om ze in korte tijd rachitisch te maken. Voor ratten zijn in de literatuur
^ee dieeten bekend, die in de practijk wel voldoen, namelijk M c
Collum 3143 en Steenbock 2965. Voor kuikens kan men echter
een groot aantal dieeten vermeld vinden, o.a. door Hart c.s. (35),
Dunn (23), v. d. Plank (83), Holmes c.s. (45), Supplee
c.s. (118), Massengale en Nussmeier (68), Russell en
Klein (92), Mussehl en Ackerson (75), Tully c.s. (122),
Hall en King (32), Hun ter (50).
Een rachitogeen dieet moet aan de volgende eischen voldoen:
1. van de contröle-dieren moet 100 % rachitisch worden, 2. de dieren
moeten voldoende snel op dit dieet groeien, 3. er mogen tijdens de duur
der proef geen andere deficientie verschijnselen optreden, 4. de tijd, die
verloopt eer de rachitische verschijnselen optreden moet zoo kort
mogelijk zijn.
Het gekozen dieet kwam in hoofdzaak overeen met het dieet, dat
reeds in 1923 door Ha r t c. s. (35) werd beschreven. Dit dieet bestond
uit maïsmeel, kalk, keukenzout en ondermelk. Door verschillende
onderzoekers werden verbeteringen in dit dieet aangebracht. Zoo werd
het witte maismeel, dat Hart c.s. hun dieren gaven, vervangen door
geel maismeel, waardoor het gebrek aan vitamine A opgeheven werd.
Een tweede wijziging bestond hierin, dat de ondermelk, die ad libitum
gegeven werd, vervangen werd door ondermelkpoeder. De hoeveelheid,
die hiervan verstrekt werd was een vijfde deel van het totale rantsoen,
een hoeveelheid, die overeenkwam met de gemiddelde hoeveelheid, die
een kip tot zich nam, wanneer hem de ondermelk als drinken gegeven
werd. Het voordeel hiervan was, dat ondermelkpoeder gemakkelijk in
voorraad te houden is en men nauwkeurig het mineraal gehalte van het
dieet kan berekenen. Naast dit dieet werd leidingwater ad libitum
gegeven.
De keuze viel op dit dieet door de eenvoudige samenstelling, in
tegenstelling met de andere in de literatuur beschreven dieeten. In dit
dieet zijn slechts twee factoren, waarvan de chemische samenstelling
wisselen 'xan. Dat het Ca en P gehalte ook wel degelijk wisselt, bleek
uit de chemische analysen dezer stoffen, zooals die aan het laboratorium
voor Medisch Veterinaire Chemie werden verricht. Daarom werden
steeds groote partijen voedingsmiddelen tegelijk aangeschaft en een
monster daarvan onderzocht. Het voedsel werd in een droge ruimte
bewaard, waarbij directe bestraling met zonlicht uitgesloten was.
Elke vijf dagen werd het rantsoen voor de dieren versch gemengd
en wederom in een droge donkere ruimte bewaard. De kuikens
kregen het voedsel tweemaal daags in goed gereinigde metalen bakjes.
Uit de chemische analysen bleek het Ca gehalte van partij 1 van
het maismeel 27 mgr. per 100 gram te bedragen en van de ondermelk-
poeder 1224 mgr. per 100 gram, terwijl het P gehalte van partij 1 van
het maismeel 269 mgr. per 100 gram en van de ondermelkpoeder 591
mgr. per 100 gram bedroeg.
Van partij 2 was het Ca gehalte van het maismeel 16 mgr. per
100 gram en van de ondermelkpoeder 1200 mgr. per 100 gram. Het
P gehalte was van het maismeel 280 mgr. per 100 gram en van de
ondermelkpoeder 920 mgr. per 100 gram.
Bij de verschillende proeven afzonderlijk is steeds de hoeveelheid
en de verhouding van Ca en P in het voedsel vermeld.
Het maken der röntgenfoto's.
De röntgenologische methode werd gebruikt om de resultaten van
de proeven vast te stellen. Uit het voorgaande is reeds gebleken, waar-
om aan deze methode de voorkeur gegeven werd.
De techniek voor het maken van de foto's was als volgt: Er werd
gebruik gemaakt van een röntgenfilm van 18 bij 24 cM., die ingesloten
was in een houten chassis en die gebruikt werd zonder versterkings-
schermen. De oppervlakte van het chassis was verdeeld in 8 gelijke
deelen, die elk een oppervlakte hadden van 9 bij 6 cM. Het geheel werd
bedekt met een loodplaat, waarin een opening van 9 bij 6 was gesneden,
zoodanig, dat wanneer de opening correspondeerende met een der
vakken op het chassis, de andere met lood bedekt waren. Het kuiken
werd nu op de linkerzijde gelegd en bedekt met een rondgebogen lood-
plaat, waarin een opening was gesneden, die juist groot genoeg was om
een pootje door te laten en die tegelijkertijd diende om het kuiken tegen
mogelijke invloeden van de röntgenstralen te beschermen.
Het linker pootje werd nu door de opening getrokken en gestrekt
gehouden door middel van een gewichtje, dat naarmate de dieren ouder
Werden, verzwaard werd. De ondervoet werd daarna ook nog bedekt
met een loodplaatje, waarop zoo noodig een gewicht geplaatst kon
worden, en dat diende om het pootje vlak tegen het chassis aan te
drukken.
Het rechter pootje, waarom een ring met nummer bevestigd was,
werd naar achteren gestrekt, waardoor de dieren verhinderd waren op
te staan.
Naast het pootje, dat op het chassis rust, werd een nummer gelegd,
dat overeenkwam met het nummer van het kuiken.
Op deze manier is het bij eenige routine mogelijk in betrekkelijk
korte tijd, een groot aantal kuikens te fotografeeren. Alleen bij zeer
jonge dieren moet soms wel eenig geduld uitgeoefend worden, daar
deze soms geruimen tijd onrustig piepen. Wanneer men echter rustig
afwacht, gelukt het toch altijd ook bij deze dieren een goede foto te
maken. Hoe ouder de dieren worden hoe rustiger ze zijn. Nooit is het
noodig gebleken een verdoovingsmiddel te gebruiken.
De belichtingstijd moest natuurlijk kort gekozen worden, maar kon
in verband met het niet gebruiken van versterkingsschermen niet zoo
heel kort zijn. Steeds werd gebruik gemaakt van een belichtingstijd
van 0,2 sec. bij een afstand van buis tot plaat van 40 cM. Hierbij
werden gebruikt 35 K.V. en 8 mA. welke opgevoerd werden bij het
ouder worden tot 40 K.V. en 18 mA. (wisselstroom-toestel).
Het niet gebruiken van een versterkingsscherm kwam de fijne
beenteekening zeer ten goede.
PROEVENREEKS.
PROEF 1.
Prophylactisch gedeelte.
De bedoeling van deze proef was een indruk te krijgen hoe groot
de hoeveelheid Davitamon D moest zijn, die in staat was rachitis bij
het kuiken te voorkomen.
De proef werd genomen met een groep van 50 kuikens, die 28
dagen oud waren. De eerste vier weken waren de dieren gevoed met
boekweit en opfokvoer uit de handel, waarvan de samenstelling niet
bekend was. Toen de dieren in proef kwamen was geen enkel dier
klinisch of röntgenologisch lijdende aan rachitis, nóch aan eenige
andere aandoening.
De 50 dieren werden verdeeld over 10 groepen en ontvingen alle
het volgende rachitogene rantsoen: maismeel 77,6; CaCO, 1,6; NaCl 0,8
en ondermelkpoeder 20, terwijl leidingwater ad libitum werd verstrekt
Dit dieet bevatte 0,91 % Ca en 0,33 %P, dus de verhouding Ca : P
= 2,76 : 1.
Aan dit dieet werd toegevoegd een hoeveelheid Davitamon D per
dier per dag respectievelijk van 0,025; 0,125; 0 25- 0 75' 1 25- 1 75-
2,50; 3,75; 5 en O I.E.
Deze hoeveelheid werd opgelost in Ol. Sesami, zoodanig, dat elk
kuiken per dag 0,1 cc. van de oplossing ontving. De dieren kregen deze
hoeveelheid dagelijks toegediend met een recordspuit van 0,5 cc., waar-
op een schaalverdeling 1 : 10 was aangebracht. Met behulp van een
stompe canule was het mogelijk zonder noemenswaardige verliezen de
oplossing achter in de bek van het kuiken te brengen. De dieren, die
geen Davitamon D kregen, ontvingen toch 0,1 cc. sesamolie per dag.
De gewichten der dieren gedurende de proef waren als volgt:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
Dosis: |
0,025 0,125 |
0,25 |
0,75 |
1,25 |
1,75 |
2,50 |
3,75 |
5 |
0 | |
aanv.gew. |
239 |
233 |
207 |
252 |
226 |
246 |
229 |
193 |
228 |
225 |
1 week |
335 |
356 |
313 |
302 |
329 |
340 |
332 |
296 |
339 |
332 |
2 weken |
392 |
433 |
378 |
440 |
399 |
419 |
402 |
362 |
422 |
422 |
3 weken |
460 |
492 |
419 |
490 |
445 |
475 |
448 |
421 |
469 |
460 |
4 weken |
493 |
529 |
453 |
511 |
471 |
478 |
468 |
437 |
489 |
494 |
5 weken |
544 |
561 |
487 |
570 |
547 |
543 |
535 |
481 |
548 |
551 |
6 weken |
585 |
614 |
539 |
624 |
578 |
607 |
585 |
570 |
612 |
600 |
7 weken |
651 |
672 |
606 |
679 |
653 |
659 |
667 |
609 |
651 |
675 |
8 weken |
716 |
701 |
672 |
722 |
723 |
729 |
686 |
639 |
697 |
736 |
9 weken |
724 |
745 |
662 |
760 |
717 |
761 |
690 |
681 |
723 |
772 |
Al deze cijfers |
geven gemiddelden per |
dier |
per groen |
aan. |
Daar | |||||
het bleek, dat het moeilijk was op deze |
wijze |
: een |
juist overzicht te |
ver- |
krijgen van de gewichtstoename, volgt hieronder een tabel, die de
gewichten in procenten van het aanvangsgewicht aangeeft.
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
Dosis: |
0,025 0,125 |
0,25 |
0,75 |
1,25 |
1,75 |
2,50 |
3,75 |
5 |
0 | |
aanv. gew. |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
1 week |
141 |
153 |
151 |
120 |
145 |
138 |
145 |
154 |
149 |
148 |
2 weken |
165 |
187 |
183 |
174 |
176 |
170 |
176 |
188 |
185 |
188 |
3 weken |
193 |
212 |
203 |
194 |
197 |
193 |
196 |
219 |
206 |
205 |
4 weken |
207 |
227 |
219 |
203 |
209 |
194 |
205 |
226 |
214 |
220 |
5 weken |
228 |
241 |
236 |
225 |
242 |
221 |
234 |
250 |
240 |
246 |
6 weken |
246 |
263 |
260 |
248 |
255 |
247 |
256 |
296 |
269 |
267 |
7 weken |
273 |
289 |
293 |
269 |
290 |
267 |
292 |
315 |
286 |
300 |
8 weken |
300 |
301 |
326 |
286 |
320 |
295 |
300 |
330 |
306 |
327 |
9 weken |
304 |
320 |
321 |
302 |
317 |
310 |
302 |
354 |
318 |
344 |
Uit het bovenstaande blijkt, dat er slechts geringe verschillen zijn
waar te nemen tusschen de verschillende groepen, welke verschillen
veroorzaakt worden door een enkel abnormaal snel of langzaam
groeiend individu, wat bij zulk een klein materiaal natuurlijk van
groote invloed is.
Van eenige gunstige invloed van de Davitamon D op de groei-
snelheid is niets te bespeuren.
Het sterftecijfer in deze proef was O %.
Bij het beoordeelen der foto's werd gebruik gemaakt van de
indeeling, zooals die reeds eerder beschreven werd en waarbij de foto's
elk een cijfer kregen, wisselend tusschen O = normaal en 3 = zeer
ernstige rachitis. De, in onderstaande tabel gepubliceerde cijfers zijn
gemiddelden per dier per groep.
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
Dosis: |
0,025 0,125 |
0,25 |
0,75 |
1,25 |
1,75 |
2,50 |
3.75 |
5 |
0 | |
aanvang |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 week |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2 weken |
1,5 |
1,3 |
1,4 |
0,9 |
1,3 |
0,5 |
0,9 |
0.8 |
1,6 |
0,5 |
3 weken |
1,7 |
1,4 |
1,7 |
1,1 |
1,4 |
1 |
1,2 |
1,4 |
1,5 |
1,6 |
4 weken |
2 |
1,8 |
1,9 |
1,1 |
1,8 |
1,6 |
1,3 |
1,3 |
1,7 |
1,8 |
5 weken |
1.7 |
1.9 |
1,4 |
1,6 |
1,6 |
1,7 |
1,6 |
1,8 |
1,8 | |
6 weken |
1,9 |
1,8 |
2 |
1,7 |
1,7 |
2 |
2 |
1,9 |
2,1 |
1.9 |
7 weken |
2,1 |
1,8 |
2 |
1,7 |
1,9 |
2,1 |
2,2 |
2 |
2,2 |
2,3 |
8 weken |
1.8 |
1.8 |
2,3 |
1,4 |
2 |
2,2 |
1,9 |
1,6 |
2,6 |
2,3 |
9 weken |
1,7 |
1,8 |
2,1 |
1,1 |
1,5 |
2,1 |
1,7 |
1,6 |
2,1 |
2,1 |
Uit het bovenstaande volgt, dat men röntgenologisch de eerste
verschijnselen van rachitis kan waarnemen in de tweede week, nadat
Wat de t
duidelijk zijn v^orTe klini^Z ^«ntgen-afwijking kon reeds heel
deden denken.nbsp;' verschijnselen aan een ernstig lijden
toe. zLld wLTerrs^bTeft^Xher'nbsp;verschijnselen
zoodat na afloop der 9 weken a 'dêl^Snbsp;^er aangetaste dieren.
naar binnen gekruld werdennbsp;'nbsp;^^
Therapeutisch gedeelte
DavS'^^i'nbsp;prophylactische proef gegeven hoeveelheid
een kist was geplLtst dicT'l beschutting tegen de noordzijde
Verder wlrennbsp;tl. ^^ die-^en tevens als nachtverblijf diende.
sa inbsp;- - - -
-ocr page 59-De samenstelling van dit voer is niet bekend.
Nóch aan groep 1, nóch aan groep 2 werd gedurende deze proeftijd
eenig antirachiticum verstrekt, bestraling met zonlicht kon echter plaats
vinden.nbsp;^
Groep 3: bleef op de oorspronkelijke manier binnen gehuisvest en
ontving het rachitogene voedsel zonder eenige toevoeging.
Groep 4: bleef ook binnen gehuisvest, maar ontving de rachitogene
kost met daaraan toegevoegd per dier per dag 12,5 I.E. Davitamon D
opgelost in 0.3 cc. sesamolie.
Groep 5: werd hetzelfde behandeld als groep 4, maar ontving als
toevoegsel 50 I.E. Davitamon D per dier per dag.
In de tabel hieronder volgt het gewichtsverloop der verschillende
groepen.
Groep 1
rach.
kost
zon
Voedsel:
Toevoeging:
Groep 2
handels-
kost
zon
Groep 3
rach.
kost
O IE
Groep 4
rach.
kost
12,5
Groep
rach.
kost
50
aanv. gew.
730
823
917
974
1001
728
907
1050
1167
1231
658
731
770
782
797
783
868
888
934
949
708
780
807
841
869
In procenten is dit:
Groepennbsp;1
aanv. gew.
100
113
125
133
137
100
125
144
160
170
100
111
117
119
121
100
111
113
119
121
100
110
114
119
123
Bij het beschouwen van deze cijfers valt direct op, de veel betere
groei der groepen 1 en 2, tegenover de drie andere groepen. Deze
laatste drie groepen vertoonen geen noemenswaardig verschil wat hun
gewichtstoename betreft; van de gegeven hoeveelheid Davitamin D is
dus geen invloed op de groeisnelheid te bespeuren.
Wat de eerste beide groepen betreft, hier ziet men ook weer
groote verschillen tusschen de groepen. Groep 2, die gevoed werd met
een niet-rachitogene kost, die behalve de hoeveelheid vit. D ook moge-
hjk andere bestanddeelen bevat, welke een gunstige invloed op de groei
hebben, is veel beter gegroeid dan groep 1.
Na 5 weken maakten de dieren uit de groepen 1 en 2 klinisch een
normale indruk, terwijl de dieren uit de andere drie groepen nog
steeds een zieke indruk maakten, al waren ook hier de rachitische
verschijnselen wel iets minder duidelijk geworden
Hieronder volgt een tabel van het verloop der röntgenologische
afwijkingen bij de 5 groepen van dieren.
Het sterftecijfer in deze groepen bedroeg in groep 4 10% in de
andere groepen O %.nbsp;a t- y ,
Groep 1nbsp;Groep 2
rach.nbsp;handels-
kostnbsp;kost
nbsp;
Groep 3
rach.
kost
O IE
Groep 4
rach.
kost
12,5
Groep
rach.
kost
50
Voedsel:
Toevoeging:
zon
zon
aanvang
1,7
1,1
0,6
0,3
0.2
2,2
0,9
0,4
0,2
O
2,2
1,7
1,7
1,5
1,2
2
2,1
1,7
1,7
1,4
1,4
1.3
1.4
1,2
1
Hieruit kan men het volgende aflezen; na verloop van 5 weken is de
rachitis genezen in de groepen I en 2, terwijl in de andere groepen
nog steeds gevallen van rachitis voorkomen. Toch ziet men ook in deze
drie groepen een verbetering optreden. Deze verbetering, die men reeds
na 7-8 weken in de prophylactische proef zag en die gedurende de
therapeutische proef verder doorging, moet waarschijnlijk worden toe-
pschreven aan de langzamer groei der dieren en aan het feit dat de
beenontwikkeling op deze leeftijd reeds ver gevorderd is. Bij normale
dieren is op deze leeftijd reeds een volkomen vergroeiing van de tarsus-
metatarsus tot stand gekomen.
Van eenige invloed der gegeven hoeveelheid Davitamon D, kon in
deze proef mets waargenomen worden.
Conclusie:
De, in de prophylactische proef gegeven hoeveelheid Davitamon D
n m c; nnbsp;P^quot;quot;nbsp;rachitogeen dieet met
U,y /o Ca en 0,33 % P, is niet in staat rachitis te voorkomen bij
kuikens, die van hun 4e-13e week op dit rantsoen in donker ge-
houden worden.
Bij rachitische kuikens, die van hun 13de-18de week buiten ge-
plaatst worden, wordt herstel verkregen, zoowel bij de dieren die de
bovenbeschreven kost ontvangen, als bij dieren op een niet-rachitogeen
dieet. In het laatste geval is de groei iets sneller.
Bij rachitische kuikens, die gedurende dit tijdsverloop binnen qe-
huisvest blijven, heeft het toevoegen van 12,5-50 I.E. Davitamon D
aan de rachitogene kost geen gunstig effect, nóch op de groei, nóch
op het verloop der rachitische processen.
Bij alle dieren ziet men na de 11de—13de week van hun leven een
spontane verbetering der rachitis optreden.
PROEF 2.
Prophylactisch gedeelte.
Daar uit proef 1 was gebleken, dat de gegeven hoeveelheid Davi-
tamon D. 0.025-5 I.E.. te klein was om rachitis te voorkomen en geen
duidelijke invloed op de groei of de algemeene toestand der dieren
uitoefende, werd de proef herhaald onder overigens dezelfde omstan-
digheden, maar met een grootere hoeveelheid Davitamon D per dag.
Deze groep bestond uit 60 dieren, die verdeeld werden in 10
groepen van 5 dieren en 1 groep van 10 dieren.
Het voedsel, dat de eerste 50 dieren kregen was hetzelfde als in
proef 1. Gedurende de eerste 5 weken kregen de dieren boekweit en
opfokvoer uit de handel, daarna de rachitogene kost, die een Ca gehalte
had van 0,91 % en een P gehalte van 0,33 %, dus de verhouding Ca : P
— 2,76 : 1.
Aan dit dieet werd toegevoegd voor de 10 groepen resp. 175; 150;
125; 100; 75; 50; 25; 17,5; 10 en O I.E. per dier per dag. Deze hoeveel-
heden waren weer opgelost in sesamohe, zoodanig, dat elk dier 0,1 cc.
per dag ontving.
Daarnaast werd de groep van 10 dieren gevoed eerst met boekweit
en opfokvoer, waaraan nog 2 % levertraan was toegevoegd. Na 5
weken kregen de dieren korrelvoer en opfokvoer 2 % levertraan,
waarvan het vitamine D gehalte onbekend was. De bedoeling was na
te gaan, of dieren bij een dergelijke huisvesting en doelmatige voeding
groot gebracht konden worden, zonder dat rachitische verschijnselen
optraden en tevens om over een groep normale röntgenfoto's te be-
schikken, die als vergelijkingsobject dienst konden doen.
De huisvesting was voor alle groepen dezelfde als in proef 1.
Op de leeftijd van 5 weken, waarop met de eigenlijke proef be-
gonnen werd, vertoonden geen der 60 dieren klinisch of röntgenologisch
eenig verschijnsel van rachitis.
Hieronder volgt een tabel, die het gewichtsverloop te zien geeft.
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
11 |
Dosis: |
175 |
150 |
125 |
100 |
75 |
50 |
25 |
17,5 |
10 |
0 |
2%Iev. |
aanv.gew. |
334 |
292 |
304 |
313 |
304 |
307 |
271 |
283 |
277 |
313 |
255 |
1 week |
395 |
365 |
360 |
382 |
363 |
374 |
348 |
356 |
358 |
390 |
343 |
2 weken |
469 |
441 |
447 |
482 |
422 |
434 |
419 |
418 |
405 |
439 |
446 |
3 weken |
571 |
542 |
531 |
537 |
508 |
499 |
502 |
504 |
490 |
523 |
560 |
4 weken |
667 |
612 |
632 |
609 |
565 |
572 |
563 |
557 |
544 |
596 |
697 |
5 weken |
693 |
664 |
667 |
665 |
672 |
649 |
631 |
628 |
607 |
659 |
754 |
6 weken |
815 |
793 |
777 |
786 |
761 |
721 |
699 |
693 |
655 |
729 |
892 |
7 weken |
870 |
. 844 |
857 |
838 |
820 |
786 |
736 |
722 |
691 |
746 |
929 |
8 weken |
895 |
907 |
901 |
887 |
898 |
816 |
771 |
744 |
726 |
805 |
1013 |
9 weken |
1034 |
988 |
1033 |
991 |
941 |
897 |
800 |
807 |
770 |
814 |
1160 |
10 weken |
1094 |
1049 |
1063 |
1048 |
1008 |
929 |
863 |
854 |
815 |
854 |
1264 |
67 |
In procenten uitgedrukt is dit:
Groep:
rzr U8 IS z isnbsp;loo loo loo-
1nbsp;weeknbsp;18 125 118 122 119 122 128 126 129 124 135
2nbsp;weken 140 151 147 154 139 141nbsp;--
,nbsp;quot;nbsp;quot;quot;nbsp;^^^nbsp;139nbsp;141nbsp;155nbsp;147nbsp;146nbsp;140nbsp;17S
3nbsp;wekennbsp;72nbsp;186nbsp;175 171nbsp;167nbsp;163nbsp;186nbsp;178nbsp;I fynbsp;20
4nbsp;wekennbsp;200nbsp;210nbsp;209 194nbsp;186nbsp;180nbsp;208nbsp;196nbsp;197 90nbsp;274
5nbsp;wekennbsp;208nbsp;227nbsp;219 212nbsp;222nbsp;211nbsp;234nbsp;222nbsp;219nbsp;210nbsp;297
6nbsp;wekennbsp;244nbsp;272nbsp;. .nbsp;^nbsp;297
7 Tquot;nbsp;VJnbsp;^^^nbsp;^^^nbsp;251nbsp;235nbsp;258nbsp;245nbsp;237nbsp;233nbsp;351
7nbsp;wekennbsp;261nbsp;289nbsp;282nbsp;267nbsp;270nbsp;255nbsp;272nbsp;255nbsp;250nbsp;lilnbsp;lil
8nbsp;wekennbsp;268nbsp;311nbsp;297nbsp;283nbsp;295nbsp;266nbsp;285nbsp;263nbsp;262nbsp;25nbsp;30«
9nbsp;wekennbsp;310nbsp;338nbsp;329nbsp;317nbsp;310nbsp;292nbsp;295nbsp;285nbsp;278nbsp;4«
10nbsp;wekennbsp;327nbsp;360nbsp;350nbsp;33«;nbsp;^n-inbsp;110nbsp;_________
360nbsp;350 335nbsp;332nbsp;303nbsp;318 302 295 273 496
denbsp;t^rSe?- ê-x
wel sptSnbsp;i/vloed
af .eTeSt'fa'n^equot; meT'quot;'nbsp;quot;quot; ''' -„.genfotos zi)„
go». ,50nbsp;,25 ,00nbsp;,5nbsp;50nbsp;25nbsp;,„ „
__^nbsp;^nbsp;Onbsp;7 8 9 10 11
0 0nbsp;0nbsp;0nbsp;0nbsp;5-5-5-5-^
1 weeknbsp;Oflnno^
4 quot; ° ö,2nbsp;0.1nbsp;0,1nbsp;Onbsp;Onbsp;1,2 0.3 04 07 2
4 weken 0,1 0,2nbsp;0,1nbsp;0,2nbsp;0,3nbsp;0,3nbsp;1.7 04 08 Ss O
^ weken 0,1 0,2nbsp;0,4nbsp;0,4nbsp;0,4nbsp;1,1nbsp;1,9 06 1 2 1 1 o
6nbsp;weken 0,2 0,4nbsp;0,7nbsp;0,6nbsp;1 2nbsp;1 2nbsp;2 OR
7nbsp;weken 0,6 0,7nbsp;0,7nbsp;0,7nbsp;1,5nbsp;1,6nbsp;L 1 ''' ''' °
-eken U 0. ^ ^ Jlnbsp;J'^ J
1,3 0,9 0,5 0,8 1,3 1,6 1.2 J'' ''nbsp;°
-ocr page 63-Uit het bovenstaande is af te lezen, dat de dieren van groep 11 zich
steeds normaal ontwikkelden en dat in alle andere groepen gevallen
van rachitis optraden. Het minst ernstig waren de gevallen in de
groepen 2, 3 en 4, waarbij maar enkele van de dieren een lichte vorm
van rachitis vertoonden. In groep 1 daarentegen trad wel een duidehjk
geval van rachitis op.
Wat verder opvalt is, dat in geen der groepen zware rachitis-
gevailen voorkwamen, zooals in proef 1 werden waargenomen.
De klinische verschijnselen begonnen na 3 weken duidelijk op te
treden. Ook hier was een opmerkelijk verschil te zien tusschen groep 11
en de overige dieren. De dieren uit groep 11 waren bewegelijk en
hadden glanzende goed aanliggende veeren, terwijl de overige dieren
een armoedige zieke indruk maakten, behalve enkele dieren uit de eerste
4 groepen, die hoewel ze minder snel gegroeid waren, toch een normaal
uiterlijk vertoonden.
Therapeutisch gedeelte.
Met 30 rachitische dieren uit de prophylactische proef werd nu een
therapeutische proef begonnen. De kuikens waren nu 16 weken oud en
vertoonden alle klinisch en röntgenologisch meer of minder ernstige
verschijnselen van rachitis. Ze werden zoo gelijkmatig mogelijk over
O groepen verdeeld in verband met de hoeveelheid vitamine D, die ze
reeds te voren ontvingen.
Het voedsel was hetzelfde rachitogene dieet, dat ze ook in de pro-
phylactische proef verstrekt werd.
Aan het dieet werd bij de verschillende groepen toegevoegd: 0; 250;
375; 500; 625 en 750 I.E. Davitamon D, opgelost in 0,5 cc. sesamohe,'
een hoeveelheid, die aan deze oudere dieren zonder bezwaar ingegeven
kon worden.
De huisvesting was dezelfde als in de voorgaande prophylactische
proefperiode.
Het sterftecijfer was gedurende deze proef in de tweede groep 20 %
en in de andere groepen O
Het verloop der gewichten was als volgt:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
Dosis: |
0 |
250 |
375 |
500 |
625 |
750 |
aanv. gew. |
998 |
964 |
885 |
967 |
924 |
989 |
1051 |
1072 |
989 |
1045 |
973 |
1074 | |
2 weken |
1081 |
1151 |
1021 |
1104 |
1001 |
1084 |
3 weken |
1088 |
1227 |
1058 |
1161 |
1105 |
1149 |
4 weken |
1137 |
1365 |
1176 |
1280 |
1205 |
1280 |
5 weken |
1132 |
1369 |
1165 |
1285 |
1228 |
1288 |
59 |
In procenten uitgedrukt |
is dit: | |||||
Groep: |
I |
2 250 |
3 375 |
4 500 |
5 625 |
6 750 |
aanv. gew. 1nbsp;week 2nbsp;weken 3nbsp;weken 4nbsp;weken 5nbsp;weken |
100 |
100 |
100 |
100 132 133 |
100 |
100 109 110 129 130 |
tamoquot; d'^p Ïe'toquot; tTonst ^^ quot;quot;nbsp;^^ de Davi-
doseeringe/van IsO-ZSO I quot; s gTe? dliÏÏV^^ --^^hillende
Vergelijkt .en hiermede^d^ JS^g^Ä^^^^^
aanvangnbsp;i 7nbsp;——nbsp;__
1nbsp;week'nbsp;jnbsp;2 ,5 1.6nbsp;1,5
2nbsp;wekennbsp;'5nbsp;.7nbsp;1,3nbsp;1.2
3nbsp;wekennbsp;{'2nbsp;1,4nbsp;1,1nbsp;Qg
4nbsp;wekennbsp;0.9nbsp;0.8nbsp;0.6
5nbsp;wekennbsp;0 7nbsp;1 n'Inbsp;^,5nbsp;0.5
6nbsp;wekennbsp;06nbsp;' n'^nbsp;O'lnbsp;0,6
kwekennbsp;0-5nbsp;0,4nbsp;Onbsp;0,5
terwijl de gewichtL slechts over equot;^nbsp;gecontroleerd werden,
werden, d' is een gevo g vanTet feitnbsp;^
besparing de dierel dk kWh en Ïöntquot;
geworden uit de groepen vSwilderd werdenquot;
de dSel rt IXiiT^lr's^ - -- -quot;der vit. D
24 weken oud. ^quot;quot;quot;^quot;ioop van 8 weken genezen zijn. Ze waren nu
7 -- de verschillende
4 |
5 |
500 |
625 |
1,6 |
1,5 |
1,7 |
1,3 |
1,4 |
1,1 |
0,9 |
0,8 |
0,5 |
0,5 |
0,4 |
0,1 |
0,4 |
0 |
0,2 |
0 |
0,1 |
0 |
750
De klinische verschijnselen kwamen ook in deze proef met de rönt-
genoJogische overeeH na verloop der 8 weken maakten de kuikens geen
zieke indruk meer, hoewel de algemeene toestand niet buitengewoon
gunstig genoemd kon worden.nbsp;^
Conclusie:
De gegeven hoeveelheden van Davitamon D van 10—175 I E ziin
niet in staat rachitis te voorkomen bij het rachitogene dieet met 0,91 %
e.a en 0,33 % P bij kuikens, die van hun 5de tot hun 15de levensweek
op deze kost in het donker gehouden worden. Zij oefenerwel een
gunstige invloed uit op de groeisnelheid, des te duidelijker naarmate de
hoe^elheid vitamine D grooter is. Ook op de ernst van de gevallen
wordt door een hoeveelheid van 100 of meer internationale eLheden
wel een gunstige invloed uitgeoefend.
Kuikens van dezelfde leeftijd op handelskost 2 % levertraan
blijven vrij van rachitis en groeien sneller dan de dieren op het rachito-
gene voedsel.
Rachitische kuikens van 16 weken op de rachitogene kost gehouden
genezen in 8 weken. Door het toevoegen van 250-750 I.E. Davitamon
U wordt we een gunstige invloed op de gewichtstoename verkregen en
nnbsp;grooter dan 500 I.E. gaat eenige invloed uit op de
snelheid der genezing.nbsp;^
PROEF 3.
Nadat het in proef 1 en 2 gebleken was, dat het onder de, daarbij
bestaande condities zeker gelukte, de 4 resp. 5 weken oude dieren
rachitis te bezorgen, was de tijd toch, die deze proeven in beslag namen
te lang, zoodat het gewenscht leek eens na te gaan of het geen voor-
deelen had voor de verdere proeven ééndagskuikens te gebruiken Een
bezwaar hiertegen was. dat niet over een batterij-kunstmoeder beschikt
werd, waardoor de huisvesting der dieren moeilijker werd. daar het
noodig was de dieren elke dag groepsgewijs in te geven. De dieren
werden nu in een gezamenlijke ruimte gehuisvest en met een onschade-
ijke kleurstof gemerkt, waardoor het dagelijksche ingeven nog vrij snel
kon geschieden.
Spoedig bleek er echter een ander groot bezwaar aan het werken
met deze heel jonge dieren verbonden te zijn, daar reeds in de eerste
week 30 % der dieren stierven. Een infectieuse oorzaak hiervoor kon
niet worden vastgesteld. Deze groote sterfte kon waarschijnlijk worden
toegeschreven aan het feit, dat de dieren, de dag nadat ze uit het ei
waren gekomen, geringd, gewogen, gefotografeerd en ingegeven moes-
ten V/orden, handelingen, die te veel van de weerstand van de pas-
geboren dieren vergden.
Het voedsel, dat de dieren kregen bestond de eerste dagen uit
boekweit met de rachitogene kost, die ook in proef 1 en 2 gebruikt
wercl Na 4 dagen werd alleen dit rachitogene voedsel verstrekt, dat
een Ca gehalte van 0,91 % en een P gehalte van 0,33 % had.
De proef omvatte 23 dieren, die verdeeld waren over 3 groepen
van 6 dieren en 1 groep van 5 dieren. Aan het dieet van deze dieren
werd toegevoegd 5; 50; 125 en O I.E. Davitamon D per dier per dag.
De ruimte, waarin de dieren gehuisvest waren, was reeds van de
eerste dag af slechts verlicht door gloeilampen van 's morgens 7 tot
s avonds 6 uur. De hokken der dieren werden verwarmd door een
electrische kunstmoeder.
Wanneer men de hoeveelheden vitamine D vergelijkt met de hoe-
veelhederi, die aan ratten gegeven worden in proeven ter bepaling van
de waarde van een vitamine D preparaat, blijken deze hoeveelheden
voor kuikens veel grooter te zijn, terwijl het aanvangsgewicht voor
beide diersoorten ongeveer gelijk is.
In de onderstaande tabel ziet men het verloop der gewichten.
Groep:nbsp;12nbsp;3nbsp;4
Dosis:nbsp;5 50 125 O
aanvangs gew. |
36 |
36 |
36 |
37 |
1 week |
54 |
58 |
58 |
58 |
2 weken |
73 |
77 |
77 |
79 |
3 weken |
96 |
118 |
111 |
100 |
4 weken |
124 |
166 |
147 |
121 |
5 weken |
150 |
239 |
215 |
147 |
6 weken |
182 |
284 |
257 |
155 |
7 weken |
219 |
357 |
322 | |
In procenten uitgedrukt |
is dit: | |||
Groep: |
I |
2 |
3 |
4 |
Dosis: |
5 |
50 |
125 |
0 |
aanvangs gew. 100nbsp;100nbsp;100nbsp;100
1nbsp;weeknbsp;150nbsp;161nbsp;161nbsp;157
2nbsp;wekennbsp;203nbsp;214nbsp;214nbsp;214
3nbsp;wekennbsp;267nbsp;328nbsp;308nbsp;270
4nbsp;wekennbsp;345nbsp;461nbsp;408nbsp;327
5nbsp;wekennbsp;416nbsp;664nbsp;597nbsp;397
6nbsp;wekennbsp;505nbsp;790nbsp;715nbsp;419
7nbsp;wekennbsp;608nbsp;990nbsp;895nbsp;—
Uit deze cijfers is af te lezen, dat de dieren in groep 2 en 3 de beste
groei vertoonden, beter dan in groep 1 en 4. Na 7 weken waren 'in
ff^Pnbsp;gestorven, in de groepen 1, 2 en 3 resp.
-ocr page 67-Op de röntgenfoto's is het volgende te zien:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
Dosis: |
5 |
50 |
125 |
0 |
aanvang |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 week |
0,5 |
0,2 |
0,2 |
0,2 |
2 weken |
1,4 |
0,6 |
0,6 |
2 |
3 weken |
2,2 |
0,6 |
0,6 |
2,7 |
4 weken |
2,4 |
0,6 |
0,5 |
3 |
5 weken |
2,6 |
0,5 |
0,4 |
3 |
6 weken |
2,9 |
0.8 |
0,6 |
3 |
7 weken |
3 |
1,1 |
1 |
3 |
Ook hier ziet men weer het groote verschil tusschen de groepen
1 en 4 en de groepen 2 en 3. Na 7 weken is in de groepen 2 en 3, die
onderling weinig verschillen, slechts een lichte vorm van rachitis waar
te nemen, terwijl in de groepen 1 en 4 een zeer ernstige vorm van
rachitis aanwezig is.
De klinische verschijnselen kwamen geheel overeen met de röntge-
nologische, ze waren echter ook bij deze jonge dieren steeds iets later
en minder opvallend.
Conclusie;
Hoeveelheden Davitamon D van 50 en 125 I.E. zijn in staat rachitis
te voorkomen of slechts in lichte graad te doen ontstaan, wanneer de
dieren vanaf de geboorte tot op de leeftijd van 7 weken op een rachi-
togeen dieet met een Ca : P verhouding = 2,76 : 1 in het donker ge-
houden worden. Een hoeveelheid Davitamon D van 5 I.E. is hiertoe
niet in staat.
PROEF 4.
Prophylactisch gedeelte.
Proef 4 is bedoeld als een aanvulling van proef 3, daar in deze
proef een groot percentage der dieren vroegtijdig gestorven was. Voor
deze proef werden 53 dieren gebruikt, die reeds als ééndagskuikens in
de donkere proefruimte geplaatst werden en de eerste 7 dagen een
rantsoen ontvingen dat bestond uit boekweit de rachitogene kost,
welke ook in de vorige proeven gebruikt werd.
Deze voorperiode van een week had het groote voordeel, dat de
dieren de proef nu beter konden doorstaan en in deze week ook een
groot deel van eventueel uit het ei meegebrachte reserve voorraad
vit. D hadden verbruikt.
De dieren werden in twee afdeelingen gehuisvest, waarin een
electrische kunstmoeder was geplaatst en ook in deze proef weer met
een onschadelijke kleurstof gemerkt, zoodat ze voor het dagelijksche
ingeven gemakkelijk waren te onderscheiden.
De 53 kuikens werden verdeeld in een controlegroep van 5 dieren
en in 8 groepen van 6 dieren.
Aan het rachitogene dieet, dat de dieren verder zonder boekweit
verstrekt werd, werd Davitamon D toegevoegd in hoeveelheden van
6,25; 12,50; 18,75; 25,00; 31,25; 37,50; 50,00 en 75,00 I.E., opgelost in
0,1 c.c. sesamolie per dag en per dier.
In onderstaande tabel vindt men het verloop der gewichten:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
Dosis: |
6,25 |
12,50 |
18,75 |
25,00 |
31,25 |
37,50 |
50,00 |
75,00 |
0 |
aanv.gew. |
53 |
59 |
57 |
56 |
52 |
54 |
53 |
53 |
50 |
2 weken |
107 |
121 |
108 |
118 |
107 |
108 |
122 |
119 |
101 |
4 weken |
192 |
233 |
194 |
231 |
222 |
196 |
221 |
196 |
152 |
6 weken |
279 |
351 |
279 |
352 |
349 |
327 |
360 |
372 |
238 |
8 weken |
381 |
491 |
377 |
465 |
442 |
454 |
501 |
480 |
343 |
In gewichtsprocenten is dit: | |||||||||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
Dosis: |
6,25 |
12,50 |
18,75 |
25,00 |
31,25 |
37,50 |
50,00 |
75,00 |
0 |
aanv.gew. |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
2 weken |
202 |
204 |
190 |
211 |
205 |
200 |
230 |
224 |
202 |
4 weken |
362 |
394 |
340 |
412 |
426 |
393 |
416 |
370 |
304 |
6 weken |
528 |
593 |
488 |
628 |
670 |
604 |
680 |
702 |
476 |
8 weken |
720 |
832 |
662 |
830 |
848 |
840 |
946 |
907 |
686 |
Wanneer men deze cijfers beschouwt, dan valt op, dat de grootere
hoeveelheden Davitamon D een duidelijk-waarneembare gunstige
invloed op de groei uitoefenen.
De hieronder volgende tabel laat het verloop der röntgenoloqische
afwijkingen zien.
Groep:nbsp;123456789
6,25 12,50 18,75 25,00 31,25 37,50 50,00 75,00 O
Aanvangnbsp;0nbsp;0nbsp;0nbsp;0nbsp;Onbsp;Önbsp;Onbsp;Onbsp;Ö^
2 wekennbsp;2nbsp;1,5nbsp;1,2nbsp;0,7nbsp;1,3nbsp;0,4nbsp;0,7 0 5nbsp;2 2
4 wekennbsp;2,2nbsp;1,9nbsp;1,9nbsp;1,2nbsp;1,4nbsp;0,8nbsp;1,0 08nbsp;22
6 wekennbsp;2,6nbsp;2,2nbsp;2,1nbsp;1,9nbsp;2,1nbsp;1,6nbsp;1 5nbsp;1 0nbsp;23
8 wekennbsp;2,2nbsp;2,2nbsp;2,1nbsp;1,5nbsp;1,9nbsp;1.5nbsp;1 7 l'inbsp;25
---- f -------quot;ic (jci Udy per aier /d i.e,. ontvangt,
treedt slechts een lichte vorm van rachitis op. Verder valt op, dat de
-ocr page 69-groei in de groepen, die het meeste Davitamon D krijgen het beste is,
terwijl in deze groepen de rachitische verschijnselen ook later optreden
dan in de groepen die weinig of geen Davitamon D krijgen.
Therapeutisch gedeelte.
Deze proef werd ondernomen met 24 dieren van de voorgaande
prophylactische proef, die alle klinisch en röntgenologisch duidelijk
rachitische verschijnselen vertoonden. De kuikens werden verdeeld over
4 groepen elk van 5 dieren en 1 groep van 4 dieren. Zij waren nu
9 weken oud.
Het voedsel dat in deze proef gegeven werd was hetzelfde als dat
in de prophylactische proef verstrekt werd. Aan dit voedsel werd voor
de eerste 4 groepen toegevoegd: 125; 250; 500; 750 I.E. Davitamon D,
opgelost in 0,5 cc. sesamolie, terwijl de vijfde groep als controle diende
en slechts (Ï,5 c.c. sesamohe ontving. De dieren waren zoo gelijkmatig
mogelijk over de verschillende groepen verdeeld in verband met de
reeds vroeger ontvangen hoeveelheid vitamine D.
De dieren bleven gedurende 6 weken op de bekende wijze gehuis-
vest en werden daarna buiten geplaatst, terwijl de overige omstandig-
heden gelijk bleven. Daarom moet het verloop der gewichtstoenamen
in twee phasen worden onderscheiden.
Groep: 1nbsp;2nbsp;3nbsp;4 5
Dosis: 125 250 500 750 O
aanv.gew. 461 |
438 |
423 |
453 |
377 |
2 weken 531 |
534 |
505 |
585 |
472 |
4 weken 671 |
636 |
667 |
742 |
590 |
6 weken 810 |
750 |
807 |
866 |
652 |
In procenten van het aanvangsgewicht is |
dit: | |||
Groep: 1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
Dosis: 125 |
250 |
500 |
750 |
0 |
aanv.gew.nbsp;100nbsp;100nbsp;100nbsp;100nbsp;100
2 wekennbsp;115nbsp;122nbsp;120nbsp;129nbsp;126
4 wekennbsp;146nbsp;145nbsp;158nbsp;164nbsp;156
6 wekennbsp;176nbsp;172nbsp;191nbsp;191nbsp;173
In de groepen 3 en 4 werd dus de beste groei verkregen, terwijl
de groepen 1, 2 en 5 ongeveer even snel groeiden.
De röntgenfoto's, die hiermee overeen komen, toonen het volgende
beeld:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
Dosis: |
125 |
250 |
500 |
750 |
0 |
Aanvang |
2,1 |
2,5 |
2,3 |
2,2 |
2,0 |
2 weken |
2,2 |
2,3 |
1,9 |
1,6 |
2,2 |
4 weken |
1,8 |
2,2 |
0,6 |
0,8 |
2,5 |
6 weken |
1,1 |
1,6 |
0,4 |
0,6 |
1,8 |
Hieruit volgt dus, dat hoeveelheden van 500 en 750 I.E. Davita-
mon D in 6 weken de rachitis vrijwel doen genezen, terwijl in de
andere drie groepen wel verbetering optreedt, wat de ernst der rachitis
betreft, maar toch nog meer dan een licht graad van rachitis aanwezig
blijft.
De dieren, die nu nog klinisch en röntgenologisch duidelijk rachi-
tische verschijnselen vertoonden, werden nu gedurende drie weken
buiten geplaatst. In deze tijd werden door het Kon. Ned. Meteorologisch
Instituut te de Bilt 177 uren zon geregistreerd en een gemiddelde voch-
tigheidsgraad van 66 %.
Het verloop der gewichten was nu als volgt:
Groep:
1
zon
125
Dosis:
2
zon
4-
250
3
zon
500
4
zon
750
5
zon
O
aanv.gew. |
770 |
750 |
718 |
853 |
652 |
1 week |
860 |
797 |
810 |
1000 |
687 |
3 weken |
1091 |
970 |
998 |
1275 |
833 |
In procenten uitgedrukt |
is dit: | ||||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
zon 1 |
zon |
zon |
zon |
zon 1 | |
Dosis: |
|
1 250 |
1 500 |
j 750 |
|
aanv.gew. 100 100 100 100 100
1 week 112 106 111 117 105
3 weken 142 129 139 150 128
Het verloop der rachitische afwijkingen was:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
zon |
zon |
zon |
zon |
zon | |
Dosis: |
|
|
|
|
|
125 |
250 |
500 |
750 |
0 | |
aanvang |
1,4 |
1,6 |
0,8 |
1 |
1,8 |
1 week |
0,8 |
1,3 |
0,5 |
0,8 |
1.8 |
3 weken |
0,4 |
0,3 |
0,5 |
0,5 |
1,2 |
Hieruit volgt dus, dat de rachitis bij deze dieren het snelste geneest
en de groei het beste is, wanneer een combinatie van zon en vitamine D
aanwezig is.
Conclusie:
Hoeveelheden van 6,25 tot 75 I.E. Davitamon D zijn niet in staat
rachitis te voorkomen bij kuikens, die van hun eerste tot hun 9e levens-
week in het donker gehouden worden op een rachitogene kost met
0.91 % Ca en 0,33 % P. Wel wordt door deze hoeveelheden een
gunstige invloed uitgeoefend op de groei en de weerstand tegenover
rachitis, des te duidelijker naarmate de hoeveelheid vitamine D
grooter is.
Hoeveelheden van 500 en 750 I.E. zijn in staat rachitische kuikens
van 9 weken oud in 6 weken te genezen met hetzelfde rachitogene
voedsel; kleinere hoeveelheden geven wel verbetering, maar geen vol-
ledig herstel, terwijl hiervan ook geen gunstige invloed op de groei is
waar te nemen.
Buiten plaatsen heeft een gunstige invloed; herstel der rachitische
afwijkingen treedt het snelste op, wanneer behalve ultraviolet licht,
ook nog vitamine D toegevoerd wordt.
PROEF 5.
Prophylactisch gedeelte.
Deze proef werd genomen om na te gaan of de benoodigde hoe-
veelheid vitamine D voor normale groei ook belangrijk verschilde, bij
verschillende Ca en P verhoudingen in het voedsel.
Hiervoor werden twee ploegen kuikens gebruikt, ploeg 1, die 27
dieren telde en ploeg 2, die 26 dieren groot was.
De dieren uit ploeg 1 ontvingen het volgende rantsoen: maismeel
79,04; CaCOs 0,16; NaCl 0,8; ondermelkpoeder 20. Het Ca gehalte
hiervan is 0,33 % en het P gehalte ook 0,33 %, zoodat de verhouding
Ca : P = 1 : 1 is.
De dieren uit ploeg 2 kregen het volgende rantsoen: maismeel
75.84; CaCO, 3,36; NaCl 0,8; ondermelkpoeder 20. Hiervan is het Ca-
gehalte 1,61 % en het P gehalte 0,322 %, dus de verhouding Ca : P
= 5:1.
De ploegen 1 en 2 werden beide weer verdeeld in 4 groepen van
5 dieren en 1 contróle-groep van 7 resp. 6 dieren.
Aan het dieet van elk dezer groepen werd toegevoegd 12,5; 25;
37,5; 125 I.E. Davitamon D, opgelost in 0,1 cc. sesamolie. De beide
controle-groepen ontvingen geen vitamine D.
De huisvesting der dieren was dezelfde als in de vorige proeven.
De voedsels werden streng gescheiden samengesteld en bewaard
-ocr page 72-en er werd voor gezorgd, dat de etensbakjes niet verwisseld konden
worden.
De dieren kwamen weer in proef op de leeftijd van 1 week, na in
de voorperiode gevoed te zijn met het overeenkomstige rachitogene
voedsel en boekweit.
Het verloop der gewichten was als volgt:
Ca |
:P = |
= 1:1 |
Ca: |
P = |
5:1 | |||||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
Dosis: |
12,5 |
25 |
37.5 |
125 |
0 |
12,5 |
25 |
37,5 |
125 |
0 |
aanv.gew. |
63 |
58 |
61 |
62 |
64 |
60 |
60 |
60 |
58 |
55 |
2 weken |
139 |
128 |
138 |
126 |
134 |
105 |
93 |
99 |
87 |
98 |
3 weken |
192 |
171 |
179 |
166 |
169 |
137 |
115 |
123 |
107 |
133 |
4 weken |
221 |
211 |
228 |
210 |
204 |
183 |
127 |
181 |
146 |
183 |
5 weken |
285 |
265 |
262 |
251 |
230 |
221 |
185 |
217 |
176 |
217 |
In procenten |
uitgedrukt |
is dit: | ||||||||
Ca |
: P = |
= 1:1 |
Ca: |
P = |
5 : 1 | |||||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
Dosis: |
12,5 |
25 |
37,5 |
125 |
0 |
12.5 |
25 |
37,5 |
125 |
0 |
aanv.gew. |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
2 weken |
220 |
211 |
226 |
203 |
209 |
175 |
155 |
165 |
150 |
178 |
3 weken |
304 |
295 |
293 |
268 |
264 |
228 |
191 |
205 |
184 |
241 |
4 weken |
350 |
364 |
373 |
339 |
318 |
304 |
212 |
301 |
251 |
333 |
5 weken |
452 |
457 |
430 |
405 |
359 |
367 |
308 |
361 |
303 |
394 |
Uit het bovenstaande kan men aflezen, dat ondanks de veel
kleinere totale hoeveelheid Ca, die het rantsoen bevat, de groei in
ploeg 1 beter was als in ploeg 2. Bij ploeg 1 valt op, dat de controle-
groep minder snel gegroeid is, dan de andere groepen, bij ploeg 2
daarentegen is de groei in de controle-groep nog het beste.
Op de röntgenfoto's is het volgende te zien:
Ca : P = 1:1
1 2 3 4 5nbsp;1
12,5 25 37,5 125 O 12,5
Groep:
Dosis:
Ca : P = 5 : 1
2 3 4 5
25 37,5 125 O
aanvang
0,1
0,1
0,3
0,4
0,5
O
0,1
0.1
0.1
0.1
O
O
O
O
0,1
O
O
O
O
O
O
0,5
1.1
1.1
1,4
O
2
2,1
2.3
2.4
0,3
1,7
1,7
1,7
1,9
O
1,6
1,6
1,9
2,4
0.2
0.4
0.7
0.9
1,1
0,1
2.2
2.6
2,6
2,7
2
3
4
5
weken
weken
weken
weken
Uit het bovenstaande volgt wel, dat er een groot verschil is
tusschen de ploegen 1 en 2. Klinisch was dit verschil ook opvallend
duidelijk.
In ploeg 1 ziet men slechts een zeer lichte vorm van rachitis bij
een enkel dier der eerste 4 groepen. De contröle-groep daarentegen
was niet geheel beschermd, van de 7 dieren vertoonden er 4 duidelijke
rachitische verschijnselen, terwijl de andere 3 slechts een zeer lichte
vorm van rachitis hadden.
In ploeg 2 ziet men duidelijke rachitis in alle groepen, behalve in
groep 4, waarvan de dieren alle slechts een lichte graad van rachitis
hadden. Bij het gegeven dieet had een hoeveelheid van 125 I.E. Davi-
tamon D dus wel een gunstige invloed op de beenvorming.
Het sterftecijfer in ploeg 1 bedroeg 7 % en ploeg 2 12 %.
Therapeutisch gedeelte.
Voor deze proef werden gebruikt 16 dieren, die alle rachitische
verschijnselen vertoonden, zoowel klinisch als röntgenologisch, 2 dezer
dieren waren uit ploeg 1, de andere 14 uit ploeg 2.
Deze 16 dieren waren nu alle 6 weken oud en ontvingen het
voedsel, dat in de prophylactische proef aan ploeg 1 gegeven werd,
bestaande uit: maismeel 79,04; CaCOa 0,16; NaCl 0,8; ondermelkpoeder
20; met 0,33 % Ca en 0,33 % P, dus de verhouding Ca : P = 1 : 1.
De kuikens werden verdeeld in 4 groepen van 4 dieren.
Groep 1: werd buiten geplaatst en gehuisvest zooals in proef 1
reeds werd beschreven en ontving het bovengenoemde voedsel zonder
eenige toevoeging.
Groep 2: werd eveneens buiten geplaatst en ontving het boven-
genoemde voedsel en 125 I.E. Davitamon D per dier per dag.
Groep 3: bleef binnen, ontving hetzelfde voedsel en 125 I.E. Davi-
tamon D per dier per dag.
Groep 4: bleef ook binnen, maar kreeg als toevoegsel aan het
voedsel 250 I.E. Davitamon D per dier per dag.
Het verloop der gewichten is:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
buiten buiten |
binnen binnen | |||
Toevoeging: |
0 |
125 |
125 |
250 |
aanv.gew. |
187 |
231 |
186 |
231 |
1 week |
213 |
266 |
224 |
290 |
3 weken |
295 |
351 |
311 |
391 |
4 weken |
383 |
403 |
366 |
463 |
5 weken |
408 |
436 |
410 |
526 |
In procenten uitgedrukt is dit:
buiten buitennbsp;binnen binnen
Toevoeging: O 125nbsp;125 250
aanv. gew.nbsp;100nbsp;100nbsp;100 100
1 weeknbsp;114nbsp;115nbsp;121nbsp;126
3nbsp;wekennbsp;158nbsp;152nbsp;167nbsp;169
4nbsp;wekennbsp;205nbsp;175nbsp;195nbsp;201
5nbsp;wekennbsp;218nbsp;189nbsp;221nbsp;228
Gedurende de tijd, dat de dieren buiten waren, registreerde het
Kon. Ned. Meteorologisch Instituut te de Bilt 239 uren zon en een
gemiddeld vochtgehalte van 65 %. Uit bovsentaande cijfers kan men
aflezen, dat er geen belangrijke groeiverschillen waren tusschen de
4 groepen.
Op de röntgenfoto's is wel een duidelijk verschil te zien:
buiten buiten binnen binnen
Toevoeging: O 125 125 250
aanvangnbsp;2,2nbsp;2,9 2,7nbsp;2,7
1 weeknbsp;2nbsp;2,5nbsp;2,7nbsp;2,7
3nbsp;wekennbsp;1,3nbsp;1,4nbsp;2,7nbsp;2,5
4nbsp;wekennbsp;0,8nbsp;0,6nbsp;2,7nbsp;2,3
5nbsp;wekennbsp;0,3nbsp;Onbsp;2,9nbsp;2,4
Hieruit volgt dus, dat er röntgenologisch een groot verschil is
tusschen de groepen binnen en de groepen buiten. Ook klinisch valt
dit verschil dadelijk in het oog.
De dieren buiten, waren na 5 weken volkomen genezen, ook zonder
toevoeging van Davitamon D, slechts één dier vertoonde nog een hchte
vorm van rachitis.
De dieren uit groep 3 en 4, dus de dieren, die binnen bleven,
maakten alle een zieke indruk. Na 5 weken was hier nog van geen
genezing sprake.
Conclusie:
Er is een groot verschil in gevoeligheid voor rachitis bij kuikens,
die voedsels krijgen met een verschillende Ca : P verhouding.
Bij het voedsel met 0,33 % Ca en 0,33 % P zijn 12,5—125 I.E.
Davitamon D in staat rachitis te voorkomen bij kuikens, die van hun
1ste tot hun 6de week in donker op dit voedsel gehouden worden.
70
-ocr page 75-Zonder toevoeging van Davitamon D krijgt een deel der dieren rachitis.
Bij het voedsel met 1,61 % Ca en 0,322 % P is eerst een hoeveel-
heid Davitamon D van 125 l.E. in staat de dieren- zoodanig tegen
rachitis te beschermen, dat slechts een lichte vorm van deze ziekte
optreedt. Bij een hoeveelheid van 37,5 l.E. of minder krijgt 100 %
der dieren rachitis.
Bij het voedsel met de Ca : P verhouding = 1 : 1 is buiten plaat-
sen voldoende om rachitische kuikens van 6 weken oud in 5 weken te
genezen. Geeft men bovendien nog Davitamon D, dan verloopt de
genezing iets sneller.
Indien de dieren met dit voedsel binnen gehouden worden, treedt
in 5 weken geen genezing der rachitis op, wanneer 125—250 l.E.
Davitamon D per dier per dag verstrekt wordt.
PROEF 6.
De bedoeling van deze proef was na te gaan, of er een duidelijk
verschil in werking was tusschen een gelijk aantal eenheden van
levertraan en Dohyfralolie.
Voor deze proef werden gebruikt 2 ploegen van 19 kuikens, die
weer na een voorperiode van 1 week in proef kwamen.
Het voedsel, dat de dieren kregen bestond uit maismeel 75,84;
CaCOj 3,36; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder 20. De hoeveelheid Ca
hierin is 1,61 % en de hoeveelheid P 0,322 dus de verhouding 5:1.
De ploegen waren onderverdeeld in 3 groepen van 5 en 1 groep
van 4 dieren, welke laatste als controlegroep dienst deed. De lever-
traan groepen kregen behalve de rachitogene kost 50; 125; 250 en O
l.E. levertraan per dier per dag. De dohyfralgroepen kregen 50; 125;
220 en O l.E. dohyfral toegevoegd aan de rachitogene kost.
De huisvesting geschiedde op dezelfde wijze als in de vorige
proeven.
Het verloop der gewichten in de verschillende groepen was als
volgt:
Levertraan |
Dohyfral | |||||||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
1 |
2 |
3 |
4 |
Dosis: |
50 |
125 |
250 |
0 |
50 |
125 |
220 |
0 |
aanv.gew. |
46 |
49 |
45 |
46 |
50 |
50 |
50 |
52 |
1 week |
57 |
52 |
50 |
54 |
58 |
65 |
59 |
73 |
2 weken |
69 |
68 |
65 |
78 |
79 |
83 |
76 |
94 |
3 weken |
82 |
84 |
77 |
96 |
102 |
113 |
99 |
112 |
4 weken |
125 |
107 |
116 |
118 |
126 |
148 |
136 |
155 |
5 weken |
161 |
137 |
147 |
144 |
166 |
196 |
176 |
191 |
6 weken |
205 |
166 |
170 |
169 |
210 |
236 |
225 |
230 |
7 weken |
265 |
190 |
207 |
214 |
259 |
282 |
271 |
297 |
in procenten is dit:
Groep: |
Levertraan |
Dohyfral | ||||||
1 |
2 |
3 |
4 |
1 |
2 |
3 |
4 | |
Dosis: |
50 |
125 |
250 |
0 |
50 |
125 |
220 |
0 |
aanv.gew. |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
1 week |
124 |
106 |
111 |
117 |
116 |
130 |
118 |
140 |
2 weken |
150 |
139 |
144 |
170 |
158 |
166 |
152 |
181 |
3 weken |
178 |
172 |
172 |
208 |
204 |
226 |
198 |
215 |
4 weken |
271 |
218 |
258 |
256 |
252 |
296 |
272 |
299 |
5 weken |
350 |
280 |
327 |
314 |
332 |
392 |
352 |
368 |
6 weken |
445 |
339 |
377 |
368 |
420 |
472 |
450 |
442 |
7 weken |
575 |
388 |
460 |
465 |
518 |
564 |
542 |
570 |
Uit deze cijfers is af te lezen, dat de dohyfralgroepen iets beter
gegroeid zijn als de levertraangroepen, hetzelfde geldt echter ook voor
de contróle-groepen, zoodat men aan deze cijfers weinig waarde mag
hechten.
De röntgenfoto's geven het volgende te zien:
Levertraan |
Dohyfral | |||||||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
4 |
1 |
2 |
3 |
4 |
Dosis: |
50 |
125 |
250 |
0 |
50 |
125 |
220 |
0 |
aanvang |
0,1 |
0,2 |
0 |
0,1 |
0 |
0,1 |
0,2 |
0,1 |
1 week |
0,4 |
0,4 |
0 |
0,2 |
0,7 |
0,4 |
0,3 |
1 |
2 weken |
0,9 |
0,5 |
0,1 |
1 |
1,9 |
1,2 |
0,4 |
1 |
3 weken |
1,2 |
0,6 |
0,5 |
1,2 |
2,2 |
1 |
0,4 |
1,2 |
4 weken |
1.2 |
0,9 |
1,2 |
1,2 |
2,1 |
1,1 |
0,4 |
1,5 |
5 weken |
1 |
1 |
1 |
1,5 |
2,1 |
1 |
0,3 |
1,7 |
6 weken |
1,2 |
1.5 |
1 |
1,2 |
2,4 |
1,1 |
0,5 |
2,5 |
7 weken |
1.2 |
1.1 |
1 |
1,5 |
2.1 |
1,1 |
0,3 |
2.5 |
Het sterftecijfer in de levertraangroepen was 37 %, in de dohyfral-
groepen 11 %.
Uit de bovenstaande cijfers volgt, dat er in alle groepen der lever-
traanploeg gevallen van rachitis optreden, die echter niet zoo heel
ernstig zijn. Door de groote sterfte in deze ploeg geven de cijfers geen
volkomen betrouwbaar beeld.
In de Dohyfralploeg ziet men een ernstige vorm van rachitis op-
treden in de groep, die 50 I.E. ontving en in de controlegroep, terwijl
in de andere beide groepen slechts een lichte vorm van rachitis optreedt.
Conclusie:
Dieren, die 50—250 I.E. levertraan krijgen worden bij een voedsel
met een Ca : P verhouding = 5:1 niet geheel beschermd tegen
rachitis, wanneer ze van hun 1ste tot hun 8ste levensweek op dit voed-
sel in donker gehouden worden.
Een hoeveelheid van 220 I.E. Dohyfralolie is bij hetzelfde voedsel
en dezelfde huisvesting, wel in staat de dieren voor rachitis te vrij-
waren. 125 I.E. geven een gedeeltelijke bescherming, terwijl bij 50 I.E.
een ernstige vorm van rachitis optreedt.
PROEF 7.
Prophylactisch gedeelte.
Het doel van deze proef was na te gaan of Dohyfralolie in een
hoeveelheid van 100 I.E. per dag per dier bij een bepaald dieet in staat
is kuikens voor rachitis te behoeden.
Dit dieet bestond uit: maïsmeel 79,04; CaCO^ 0,16; NaCl 0.8;
ondermelkpoeder 20. Het Ca-gehalte hiervan was 0,33 % en het P-
gehalte ook 0.33 %. dus de verhouding bedroeg 1:1.
Daar in deze proef slechts een gering aantal witleghornkuikens ter
beschikking stond, werden naast de 24 witleghorns ook 19 Noord-
Hollandsche blauwen in proef genomen.
Alle dieren kwamen weer in proef op de leeftijd van een week,
na een voorproefperiode, waarin het voedsel bestond uit boekweit
het rachitogene voedsel.
De dieren werden in 4 groepen verdeeld, n.1.:
Groep 1: 12 witleghorns: kreeg het rachitogene voedse] 100 I.E. Dohyfralolie.
Groep 2: 12 witleghorns
Groep 3: 10 N.H. Blauwen „ „ „nbsp;„ 100 I.E. Dohyfralolie:
Groep 4: 9 N.H. Blauwen „ „ „nbsp;.
De hoeveelheden Dohyfralolie waren opgelost in 0,2 cc. sesamolie.
De huisvesting geschiedde op dezelfde wijze als in de andere
proeven.
Het sterftecijfer was in de resp. groepen 8 33 %, 10 % en 44 %.
De gewichten waren als volgt:
Groep:nbsp;12 3 4
W-L W-L N-H Bl N-H Bl
Dosis:nbsp;100 O 100 O
aanv.gew.
55 55 46 48
1nbsp;weeknbsp;75nbsp;71nbsp;50nbsp;55
2nbsp;wekennbsp;98nbsp;94nbsp;78nbsp;72
3nbsp;wekennbsp;124nbsp;114nbsp;110nbsp;91
4nbsp;wekennbsp;146nbsp;116nbsp;131nbsp;116
-ocr page 78-In procenten is dit:
Groep:
Dosis:nbsp;100 O looquot;' ' O
aanv.gew.nbsp;100nbsp;100nbsp;100nbsp;100
1nbsp;weeknbsp;136nbsp;130nbsp;109nbsp;115
2nbsp;wekennbsp;178nbsp;171nbsp;170nbsp;150
3nbsp;wekennbsp;225nbsp;208nbsp;238nbsp;190
4nbsp;wekennbsp;266nbsp;212nbsp;285nbsp;241
Uit dit gewichtsverloop volgt wel, dat er van de Dohyfralolie een
gunstige werking is waar te nemen op de gewichtstoename, terwijl er
bovendien uit blijkt, dat de groei der Noord-Holandsche Blauwen iets
sneller is dan die der witleghorns, wat in verband kan staan met het
groote verschil in type tusschen deze beide rassen.
Op de röntgenfoto's is het volgende te zien:
Groep:nbsp;12 3 4
W-L W-L N-H Bl N-H Bl
Dosis:nbsp;100 O 100 O
aanvangnbsp;O O 0,1 0,1
2 weken 0,1 2,5 0,4 1,4
4 weken 0,5 3 0,8 2,7
Hieruit ziet men dat beide rassen op dit rachitogene voedsel zonder
toevoeging van Vit. D een ernstige mate van rachitis ontwikkelen; er
blijkt dus weinig verschil in gevoeligheid tusschen deze twee rassen
te bestaan tegenover rachitis. Verder valt op, dat in groep 1 en groep 3
slechts enkele hchte gevallen van rachitis optreden.
Therapeutisch gedeelte.
Voor deze proef werden gebruikt 15 kuikens uit de prophylactische
proef, die alle klinisch en röntgenologisch verschijnselen van rachitis
vertoonden.
De dieren werden verdeeld in twee groepen, bestaande uit 8 wit-
leghorns en 7 noordhollandsche blauwen.
Het voedsel bleef hetzelfde als in de prophylactische proef, had dus
een Ca : P verh. = 1:1, ook de huisvesting bleef dezelfde.
De kuikens kregen per dag aan dit voedsel toegevoegd: 100 LE.
Dohyfralolie opgelost in 0,2 cc. sesamolie.
Groep:nbsp;12 3 4
W-L W-L N-HBl N-HBl
1 nnnbsp;r\ i nr\nbsp;n
Bij het begin van deze proef waren de kuikens 6 weken oud. Óp-
vallend is de groote sterfte in het verloop van deze proefperiode, bij de
witleghorns 62 % en bij de noord-hollandsche blauwen 43 %, terwijl er
geen infectueuse oorzaak kon aangetoond worden. Vermoedelijk moet
deze groote sterfte worden toegeschreven aan de zeer heftige rachitis,
waaraan de dieren aan het begin van deze proef lijdende waren.
Het gewichtsverloop:
Groep: |
1 W-L |
2 N-H BI |
aanv.gew. |
131 |
127 |
1 week |
194 |
177 |
3 weken |
280 |
242 |
5 weken |
380 |
324 |
In procenten is dit:
Groep: |
1 W-L |
2 N-H BI |
aanv.gew. |
100 |
100 |
1 week |
149 |
139 |
3 weken |
215 |
190 |
5 weken |
292 |
255 |
Door de groote sterfte in beide groepen zijn deze cijfers natuurlijk
niet van veel waarde. Er is uit af te lezen, dat in deze periode de wit-
leghorns iets sneller groeien als de noord-hollandsche blauwen.
Op de röntgenfoto's zien we in dit tijdsverloop de volgende ver-
anderingen:
W-L |
N-H BI | |
Groep: |
1 |
2 |
Dosis: |
100 |
100 |
aanvang |
2,9 |
2,7 |
3 weken |
2,1 |
2 |
5 weken |
1,8 |
2 |
In het verloop van 5 weken is dus wel een geringe verbetering
opgetreden, maar van een herstel is in geen der groepen sprake.
Ook klinisch valt geen duidelijke verbetering te bespeuren.
Met enkele dieren uit deze groep werd nog een verdere therapeu-
tische proef ondernomen samen met dieren uit proef 8 (zie bladz. 79)
Conclusie:
Bij een voedsel met 0,33 % Ca en 0,33 % P zijn 100 I.E. Dohyfral-
olie in staat rachitis te voorkomen bij kuikens, die van hun Iste^—^6de
week op dit voedsel in donker gehouden worden.
Bij ditzelfde voedsel zijn 100 I.E. Dohyfralolie niet in staat 6 weken
oude kuikens in 5 weken van rachitis te genezen.
PROEF 8.
Prophylactisch gedeelte.
Deze proef werd genomen met 58 kuikens om na te gaan. of er ook
duidelijke verschillen merkbaar waren, wanneer 100 I.E. van verschil-
lende vitamine-preparaten werden gegeven. Daar echter bij deze
proef nog niet bekend was, hoe de verhouding is van de op de fleschjes
aangegeven hoeveelheid ratteneenheden van Davitamon D tot het aantal
internationale eenheden, werd bij deze proef van Davitamon D een
hoeveelheid gegeven, die 4 maal te klein was.
Het voedsel, dat de 1 week oude noordhollandsche blauwen kregen,
bestond uit maismeel 76,64; CaCO^ 2,56; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder
20. Dit voedsel bevatte 1,30 % Ca en 0,40 fc P, dus de verh. Ca : P =
3,25 : 1.
In de eerste levensweek kregen de dieren dit voedsel en boekweit,
na die tijd dit voedsel met een toevoegsel van vitamine D.
De dieren waren verdeeld in 4 groepen: 3 groepen van 14 dieren
en een controlegroep van 16 dieren.
Groep 1 kreeg de rachitogene kost 100 I.E. levertraan.
„ 2 ............„ 25 I.E. Davitamon D.
3nbsp;„ „ „nbsp;„ 100 I.E. Dohyfralolie.
4nbsp;„ „ „nbsp;„ .
Deze hoeveelheid vitamine D werd de dieren opgelost in 0,2 cc.
sesamolie per dag verstrekt.
Het sterftecijfer gedurende de 4 proefweken was resp. 7 %; 21 %;
14 % en O %.
Het gewichtsverloop was als volgt:
Dosis: |
100 I.E. |
25 I.E. |
100 I.E. |
0 I.E. |
Preparaat: levertraan |
Davitamon D |
Dohyfral | ||
aanvangsgewicht |
46 |
46 |
48 |
46 |
1 week |
55 |
55 |
58 |
59 |
2 weken |
71 |
74 |
78 |
80 |
3 weken |
90 |
103 |
107 |
120 |
4 weken |
112 |
131 |
142 |
156 |
In procenten |
uitgedrukt |
is dit: | ||
Dosis: |
100 I.E. |
25 I.E. |
100 I.E. |
0 I.E |
Preparaat: levertraan |
Davitamon D Dohyfral | |||
aanvangsgewicht |
100 |
100 |
100 |
100 |
1 week |
120 |
120 |
121 |
128 |
2 weken |
152 |
161 |
163 |
174 |
3 weken |
196 |
224 |
223 |
261 |
4 weken |
244 |
285 |
295 |
340 |
Hieruit volgt dus. dat er in deze proef van het toegevoegde vit. D
geen gunstige invloed op de groei is op te merken. De controlegroep
is het beste gegroeid.
De röntgenfoto's gaven het volgende beeld:
Dosis:nbsp;100 I.E.nbsp;25 I.E.nbsp;100 I.E.nbsp;O I.E.
Preparaat:nbsp;levertraan Davitamon D Dohyfral
Aanvangnbsp;Önbsp;Öïnbsp;Ö7lnbsp;0,1
2 wekennbsp;1.3nbsp;2.4nbsp;2.0nbsp;2.2
4 wekennbsp;1,3nbsp;2,8nbsp;2.7nbsp;2.6
Hieruit ziet men, dat in de groepen 2. 3 en 4 ernstige rachitis
optreedt en in groep 1 een lichtere vorm van deze ziekte. Waarschijnlijk
moet dit worden toegeschreven aan de minder snelle groei van de dieren
in deze groep. Klinisch was geen duidelijk verschil tusschen de groepen
te zien.
Ter vereenvoudiging van het onderzoek werden in deze proef
slechts om de twee weken röntgenfoto's van de dieren gemaakt.
Therapeutischgedeelte.
Met de dieren uit de prophylactische proef, die khnisch en röntge-
nologisch rachitische verschijnselen vertoonden, werd een therapeutische
proef ondernomen.
De dieren bleven in de oorspronkelijke groepen ingedeeld.
Het voedsel, dat ze ontvingen bestond voor de groepen 1. 2 en 3
uit het voedsel met dezelfde samenstelling als in de prophylactische
proef, maar voor groep 4 werd dit gewijzigd en wel als volgt samen-
gesteld: maismeel 79.04; CaCOj 0.16; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder 20.
be verhouding van Ca : P = 0.8 : 1 met 0,32 % Ca en 0,41 % P.
Voor de groepen 1. 2 en 3 was de Ca : P verhouding = 3,25 : 1.
Groep 1 kreeg liet rachitogene voedsel 200 I.E. levertraan (Ca : P = 3,25 : 1).
2nbsp;„ .,nbsp;.. 50 I.E. Davitamon D
3nbsp;,. .. „nbsp;„ 200 I.E. Dohyfralolie
I 4 I I Inbsp;„ 100 I.E. Dohyfralolie (Ca: P = 0,8 : 1).
-ocr page 82-De hoeveelheid vitamine werd gegeven, opgelost in 0.3 cc.
sesamolie.
De huisvesting geschiedde op dezelfde wijze als in de prophylac-
tische proef.
Het gewichtsverloop was:
Groep:
Dosis:
Preparaat:
1
200 I.E.
levertraan
50 I.E.
Davit. D
200 I.E.
Dohyfral
100 I.E.
Dohyfral
131
165
253
397
142
185
312
470
158
194
273
344
In procenten is dit:
Groep:
Dosis:
Preparaat:
1
200 I.E.
levertraan
50 I.E.
Davit. D
200 I.E.
Dohyfral
100 I.E.
Dohyfral
aanvangsgew.
1 week
3 weken
5 weken
100
130
227
384
100
126
193
303
100
130
220
331
100
123
173
218
De groei was dus het beste in de eerste drie groepen.
De groepen bestonden uit 10, 11, 12 en 13 dieren, terwijl het sterfte-
cijfer resp. 10 %, 18 %, 16 % en 15 % bedroeg.
De beelden, die de röntgenfoto's te zien geven, zijn:
Groep:nbsp;12nbsp;3nbsp;4
Dosis:
Preparaat:
200 I.E.
levertraan
50 I.E.
Davit. D
200 I.E.
Dohyfral
100 I.E.
Dohyfral
aanvang
3 weken
5 weken
1,6
1,5
1,4
2,8
2,5
2,7
2,6
2,7
2,7
2,7
1,9
2,0
In de loop der 5 weken, die deze proef duurde, was er dus in geen
der groepen herstel opgetreden, alleen in groep 4 is duidelijk eenige
verbetering op te merken.
Gecombineerd met eenige dieren uit proef 7 werd nu de therapeu-
tische proef voortgezet,
GECOMBINEERDE PROEF 7 en 8.nbsp;^
Therapeutisch.
Bij de aanvang van deze proefperiode waren de dieren 10 weken
oud, zoowel die van groep 7 als die van groep 8.
De groep bestond uit 36 dieren, die op de oorspronkelijke wijze
gehuisvest bleven; het waren 5 dieren uit groep 7 en 31 uit groep 8.
Zij kregen nu alle het voedsel bestaande uit: maismeel 79,04;
CaCO., 0,16; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder 20, een voedsel, dat 0,32 %
Ca bevatte en 0,41 % P. De verhouding van Ca : P = 0.8 : 1.
Aan dit voedsel werd voor alle dieren toegevoegd 371 I.E.
Dohyfralolie.
Het sterftecijfer gedurende deze proef, die 6 weken duurde.
was 14
Preparaatnbsp;Dohyfral
Dosis:nbsp;371 I.E.
Het verloop der röntgenologische veranderingen was:
Preparaat: Dohyfral
Dosis:nbsp;371 I.E.
Conclusies van proef 7 en 8.
Kuikens, die van hun 1ste tot hun 5de levensweek in het donker
gehouden worden op een voedsel, dat 1,30 % Ca en 0,40 % P bevat,
worden niet beschermd tegen rachitis, wanneer aan dit voedsel worden
toegevoegd 100 I.E. levertraan, 25 I.E. Davitamon D, of 100 I.E.
Dohyfralolie.
Rachitische, in donker gehouden kuikens van 5 weken oud, die een
voedsel krijgen met 1.30 % Ca en 0,40 % P, herstellen niet in 5 weken,
wanneer aan dit voedsel worden toegevoegd 200 I.E. levertraan, 50 I.E.
Davitamon D of 200 I.E. Dohyfralohe.
Rachitische, in donker gehouden kuikens van 5 weken, gehouden
op een voedsel met 0,32 % Ca en 0,41 % P herstellen niet in 5 weken,
wanneer aan het voedsel 100 I.E. Dohyfralolie worden toegevoegd. Er
is echter wel eenige verbetering te bespeuren, wat de ernst der rachitis
betreft.
Rachitische kuikens van 10 weken oud. gehouden op een voedsel
met 0,32 % Ca en 0,41 % P, waaraan toegevoegd wordt 371 I.E.
Dohyfralolie, zijn in 6 weken niet hersteld, echter is er wel een belang-
rijke verbetering opgetreden.
PROEF 9.
Prophylactisch gedeelte.
Deze proef diende om te onderzoeken, hoe groot de hoeveelheid
Vigantol moet zijn, die in staat is bij het gegeven voedsel jonge kuikens
voor rachitis te behoeden.
De dieren kwamen weer in proef op de leeftijd van 1 week, terwijl
ze in de voorperiode gevoed werden met het rachitogene voedsel en
boekweit. Het rachitogene voedsel bestond uit: maismeel 76,64; CaCOg
2,56; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder 20, het Ca gehalte hiervan is 1,30 %
en het P gehalte 0,40 %. De verhouding Ca : P = 3,25 : 1.
De proef betrof 48 dieren, die in 3 groepen op de bekende wijze
gehuisvest waren.
Aan het rachitogene voedsel werden toegevoegd 750, 1500 en O
I.E. Vigantololie opgelost in 0,1 cc. sesamohe per dier per dag. Deze
hoeveelheden waren belangrijk grooter dan in de andere proeven ge-
bruikt werden, wat veroorzaakt werd door het groote verschil tusschen
de aangegeven waarde op de verpakking en de waarde in internationale
eenheden.
De proef werd gedurende 6 weken voortgezet en het gewichts-
verloop was als volgt:
Groep: |
1 |
2 |
3 |
Dosis: |
750 I.E. |
1500 I.E. |
OI.E. |
aanv.gew. |
53 |
54 |
53 |
2 weken |
83 |
77 |
92 |
4 weken |
133 |
133 |
142 |
6 weken |
222 |
205 |
189 |
nten is dit: | |||
Groep: |
1 |
2 |
3 |
Dosis: |
750 I.E. |
1500 I.E. |
OI.E. |
aanv.gew. |
100 |
100 |
100 |
2 weken |
157 |
143 |
174 |
4 weken |
251 |
246 |
268 |
6 weken |
419 |
380 |
357 |
Uit deze cijfers volgt dus, dat er de eerste vier weken van eenige
gunstige invloed op de groei van de verstrekte hoeveelheden Vigantol
geen sprake is, na 6 weken echter bleef de groep, die geen Vigantol
ontving en die zooals uit de röntgenfoto's is af te lezen nu duidelijke
rachitische verschijnselen ging vertoonen, achter in groei bij de beide
andere groepen.
Op de röntgenfoto's ziet men:
Dosis:nbsp;750 I.E. 1500 I.E. O I.E.
aanvangnbsp;0,1nbsp;0,1nbsp;0,1
2 wekennbsp;0,4nbsp;0,1nbsp;1,7
4 wekennbsp;0,6nbsp;0,5nbsp;2,6
In groep 3 ziet men dus, dat een ernstige vorm van rachitis is
opgetreden, maar de cijfers voor de groepen 1 en 2 laten zien, dat ook
in deze groepen enkele gevallen van rachitis voorkwamen. Na 6 weken
waren van de 12 dieren in groepen 1, 6 kuikens duidelijk rachitisch en
van de 12 dieren in groep 2 vertoonden 3 kuikens rachitische ver-
schijnselen.
Het sterftecijfer tijdens deze proef was in de resp. groepen 25 %,
25 % en 31
209 |
211 |
189 |
377 |
326 |
255 |
542 |
447 |
371 |
770 |
594 |
469 |
Therapeutisch gedeelte.
Met 20 klinisch en röntgenologisch rachitische dieren uit de voor-
gaande prophylactische proef werd nog een therapeutische proef onder-
nomen. Dit waren 6 dieren uit groep 1, 3 uit groep 2 en 11 uit groep 3.
De dieren kregen hetzelfde voedsel als in de prophylactische proef,
dus voedsel met 1.30 % Ca en 0.40 % P.
Ook de huisvesting bleef dezelfde.
Aan dit voedsel werd voor alle dieren toegevoegd 3000 I.E. Vigan-
tololie per dier per dag, dat is 0,2 cc. onverdunde Vigantololie.
Het verloop der gewichten was:
Groep:nbsp;1nbsp;2nbsp;3
Dosis: 3000 I.E. 3000 I.E. 3000 I.E.
aanv.gew.
2 weken
4 weken
6 weken
In procenten is dit:
Groep: |
1 3000 I.E. |
2 3000 I.E. |
3 3000 1 |
aanv.gew. |
100 |
100 |
100 |
2 weken |
181 |
155 |
135 |
4 weken |
261 |
212 |
197 |
6 weken |
370 |
283 |
248 |
Hieruitquot; is af te lezen, dat groep 3, die tijdens de prophylactische
proef geen vitamine D ontving, het minst snel gegroeid is. De groep-
indeeling was hetzelfde gebleven als in de prophylactische proef.
Het sterftecijfer in de groepen was: O %, 17 % en 44 %.
De röntgenfoto's:
Groep: |
1 3000 I.E. |
2 3000 I.E. |
3 3000 1 |
aanvang |
1.8 |
2,0 |
2,7 |
2 weken |
2,0 |
1,6 |
1,9 |
4 weken |
1,7 |
1,2 |
0,9 |
6 weken |
1,0 |
1,0 |
0,5 |
In groep 3 treedt onder invloed der Vigantol in 6 weken herstel op;
slechts 1 dier bleek na afloop der 6 weken nog duidelijke rachitische
verschijnselen te vertoonen. In de beide andere groepen is wel een
duidelijke verbetering opgetreden, maar toch waren ook hier enkele
dieren nog rachitisch.
Conclusie:
Bij een voedsel met 1.30 % Ca en 0,40 % P zijn hoeveelheden van
750 en 1500 I.E. VigantoloHe niet in staat alle kuikens, die van hun
eerste tot hun zevende levensweek op dit voedsel in donker gehouden
worden, voor rachitis te behoeden. Wel treedt de rachitis veel later op
'en zijn de verschijnselen veel minder ernstig.
Bij ditzelfde voedsel geeft een hoeveelheid van 3000 I.E. Vigantol-
olie bij 7 weken oude rachitische kuikens wel verbetering, maar geen
absoluut herstel in een tijdsverloop van 6 weken.
PROEF 10.
Prophylactisch gedeelte.
Deze proef werd, zooals ook in proef 8 geschiedde, ondernomen,
om na te gaan of er ook een duidelijk verschil was in de werking van
verschillende vit. D preparaten bij een gelijk aantal internationale
eenheden en bij een dieet met bepaalde Ca : P verhouding.
De preparaten, die hiervoor gekozen werden, waren Vigantololic,
Dohyfralolie, Davitamon D en levertraan.
De huisvesting was weer op dezelfde wijze geregeld als in de
voorgaande proeven.
De kuikens waren weer 1 week oud. toen ze in proef kwamen, na
in die week gevoed te zijn met boekweit en de rachitogene kost. Deze
kost was samengesteld uit: maismeel 74,88; CaCO., 4,32; NaCl 0,8 en
ondermelkpoeder 20, hiervan was het Ca gehalte 1,98 % en het P ge-
halte 0.394 %, dus de verh. Ca : P = 5 : 1.
Groep 1 omvatte 11 dieren en kreeg de rachitogene kost 100 I.E. Vigantol.
200 I.E.
100 I.E. Dohyfral
200 I.E.
100 I.E. Davitamon D
200 I.E.
100 I.E. levertraan
200 I.E.
Het sterftecijfer was resp. O %, 9 %, O %, O
9 % en 27 %.
Het gewichtsverloop was:
Preparaat: Vigantol Dohyfral Davit. D Levertraan Controle
Dosis:nbsp;100 200 100 200 100 200 100 200nbsp;O
O 10 O
aanv.gew. 47 48 |
46 44 |
49 43 |
46 48 |
44 |
2 weken 72 75 |
68 70 |
73 64 |
63 65 |
78 |
4 weken 117 118 |
103 104 |
107 87 |
80 83 |
109 |
In procenten is dit: | ||||
Preparaat: Vigantol |
Dohyfral |
Davit. D |
Levertraan |
Controle |
Dosis: 100 200 |
100 200 |
100 200 |
100 200 |
0 |
aanv.gew. 100 100 100 100 100 100nbsp;100 100nbsp;100
2 weken 153 156 148 159 149 139nbsp;137 136nbsp;177
4 weken 249 246 224 237 219 189nbsp;174 173nbsp;248
Hierbij valt op, dat de slechtste groei in de beide levertraangroepen
plaats had.
Het verloop der röntgenafwijkingen was:
Preparaat: Vigantol Dohyfral Davit. Dnbsp;Levertraannbsp;Contrôle
Dosis: 100 200 100 200 100 200nbsp;100 200nbsp;O
2 |
11 |
3 , |
11 |
4 |
11 |
5 , |
10 |
6 |
10 |
7 , |
11 |
8 |
11 |
9 |
11 |
aanvang
2 weken
4 weken
O
1,4
1,7
O
1,5
2
O
2
2,9
O
1,4
2,2
O
1,5
2,2
O
1,8
2,5
O
1.4
2,4
O
1,9
2,7
O
2,2
2,9
Er is dus geen duidelijk verschil tusschen de groepen onderling, de
gegeven hoeveelheden vitamine D waren niet in staat de dieren tegen
rachitis te beschutten.
Dat de rachitis in de levertraan groep het minst ernstig is, staat
waarschijnlijk in verband met de minder snelle groei dezer dieren.
Alleen het sterftecijfer wordt door de gegeven hoeveelheden vita-
mine D gunstig beinvloed.
Therapeutisch gedeelte.
Voor deze proef werden de dieren gebruikt uit de prophylactische
proef, die klinisch en röntgenologisch verschijnselen van rachitis ver-
toonden.
Groepindeeling en voedsel bleven gelijk aan die in de voorgaande
periode.
De dieren werden buiten geplaatst en gehuisvest als reeds in proef 1
beschreven werd. Het Kon. Ned. Meteorologisch Instituut te de Bilt
registreerde in de 8 proefweken 358 uren zon en een gemiddeld voch-
tigheidsgehalte van 68
10
6
O %,
11
Het sterftecijfer was resp. 17%, 28%, 12%, O
12 %, 20 % en 33 %.
Het gewichtsverloop was:
Preparaat: Vigantol Dohyfral Davit. D Levertraan Controle
Dosis: |
100 |
350 |
100 |
350 |
100 |
350 |
100 350 |
0 |
aanv.gew. |
115 |
121 |
103 |
98 |
104 |
89 |
76 83 |
114 |
2 weken |
164 |
171 |
151 |
132 |
132 |
137 |
102 116 |
160 |
4 weken |
229 |
242 |
222 |
196 |
223 |
195 |
132 149 |
195 |
6 weken |
281 |
306 |
271 |
242 |
286 239 |
162 177 |
236 | |
8 weken |
318 370 |
330 288 |
332 |
292 |
191 211 |
280 |
Groep 1 omvatte 6 dieren en kreeg het rachitogene voedsel 100 I.E. Vigantol.
nbsp;350 I.E.
100 I.E. Dohyfral
nbsp;350 I.E.
nbsp;100 I.E. Davit. D.
nbsp;350 I.E.
nbsp;100 I.E. levertraan.
nbsp;350 I.E.
-ocr page 89-In procenten is dit:
Preparaat: |
Vigantol |
Dohyfral |
Davit. D |
Levertraan |
Controle | |
Dosis: |
100 350 |
100 350 |
100 350 |
100 |
350 |
0 |
aanv.gew. |
100 100 |
100 100 |
100 100 |
100 |
100 |
100 |
2 weken |
143 141 |
147 135 |
127 156 |
134 |
140 |
140 |
4 weken |
199 200 |
216 200 |
215 219 |
174 |
180 |
171 |
6 weken |
245 254 |
264 247 |
275 269 |
214 |
214 |
207 |
8 weken |
277 306 |
320 294 |
320 328 |
251 |
255 |
246 |
De levertraan- en de controlegroep groeien tijdens deze proef het
minst snel, tusschen de andere groepen zijn geen belangrijke verschillen
wat groei betreft, waar te nemen.
Het verloop der röntgenafwijkingen was: | |||||
Preparaat: |
Vigantol |
Dohyfral |
Davit. D |
Levertraan |
Controle |
Dosis: |
100 350 |
100 350 |
100 350 |
100 350 |
0 |
aanvang |
2,6 2,6 |
2,2 2,2 |
2,4 2,4 |
1,6 2 |
2,8 |
2 weken |
2,5 2,4 |
2,2 2,3 |
2,5 2,4 |
1,7 2 |
2,2 |
4 weken |
1,6 1,5 |
2,2 2 |
1,7 2,4 |
1,7 1,9 |
1,7 |
6 weken |
1,4 1,4 |
2 1,9 |
1,5 2 |
1,6 1,9 |
1,1 |
8 weken |
1.4 0,9 |
1,9 1,7 |
1,6 1,9 |
1,6 1,8 |
1 |
In dit tijdsverloop is dus in geen der groepen volledig herstel
opgetreden, wel kan men verbetering zien, die echter in de controle-
groep het duidelijkst is. Ook klinisch is slechts een geringe verbetering
te bespeuren.
Conclusie:
Toegevoegd aan een voedsel met 1,98 % Ca en 0,394 % P, zijn
Vigantrol, Dohyfral, Davitamon D en Levertraan in hoeveelheden van
lOQ en 200 I.E., niet in staat kuikens, die van hun le tot hun 5e levens-
week op dit dieet in donker gehouden worden, voor rachitis te be-
hoeden.
Bij rachitische kuikens van 5 weken, op dit voedsel buiten
geplaatst, zijn hoeveelheden van 100 en 350 I.E. van dezelfde prepa-
■ raten niet in staat in een tijdsverloop van 8 weken genezing te geven.
Wel treedt eenige verbetering op, die echter niet samenhangt met de
toegevoegde hoeveelheden vitamine D.
PROEF 11.
Prophylactisch.
Deze proef werd genomen om na te gaan of 100 en 200 l.E. van
verschillende Vit. D preparaten, bij een voedsel met een gunstiger Ca
en P verhouding in staat waren, jonge kuikens tegen rachitis te beschut-
ten. Uit proef 10 was gebleken, dat dit bij een hoeveelheid Ca van
1,98 % en een hoeveelheid P van 0,394 % in het voedsel niet het geval
was.
Het voedsel, dat de dieren in deze proef ontvingen bestond uit:
maismeel 78,80; CaCO^ 0,4; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder 20. Het Ca-
gehalte hiervan is 0,41 % en het P-gehalte 0,41 %, dus de verhouding
Ca:P = 1 : 1.nbsp;^
De eerste week kregen de dieren dit voedsel en boekweit, daarna
alleen dit voedsel met een toevoegsel van vitamine D.
De huisvesting geschiedde op dezelfde wijze als in de voorgaande
proeven.
De proef werd weer begonnen op de leeftijd van een week en de
dieren werden ingedeeld in groepen van 12 dieren, behalve de controle-
groep, die 10 dieren omvatte.
Groep 1 kreeg de rachitogene kost
2........
3........
4
5
6
7
O
Het sterftecijfer in deze groepen was resp. 33 %, 40 %, 33 %,
33 %; 25 %; 16 % en 40 %. De groote sterfte in de groepen moest
worden toegeschreven aan een pulloruminfectie.
Het gewichtsverloop was:
100 l.E. Vigantol
200 l.E.
100 l.E. Dohyfral
200 l.E.
100 l.E. Davitamon D
100 l.E. Levertraan
Preparaat: Vigantol Dohyfral Davit. D Levertraan Controle
Dosis:nbsp;100 200 100 200 100
100
aanv.gew. |
50 50 |
48 47 |
51 |
47 |
50 |
2 weken |
101 110 |
101 98 |
121 |
92 |
89 |
4 weken |
194 208 |
164 168 |
202 |
140 |
136 |
6 weken |
260 297 |
261 252 |
319 |
215 |
231 |
In procenten is dit: | |||||
Preparaat: |
Vigantol |
Dohyfral |
Davit. D |
Levertraan |
Controle |
Dosis: |
100 200 |
100 200 |
100 |
100 |
0 |
aanv.gew. |
100 100 |
100 100 |
100 |
100 |
100 |
2 weken |
202 220 |
210 209 |
237 |
196 |
178 |
4 weken |
388 416 |
342 358 |
395 |
298 |
272 |
6 weken |
520 594 |
544 535 |
626 |
457 |
462 |
86 |
Hieruit ziet men, dat de groei in de verschillende groepen niet zoo
heel veel uiteenloopt, het best zijn de dieren op de Davitamon D ge-
groeid, het slechts de dieren in de levertraangroep en in de controle-
groep. Behalve de levertraan oefenen de Vit. D preparaten dus wel
een gunstige invloed op de groei uit. Tusschen de kuikens, die 100 of
200 I.E. kregen, was geen verschil op te merken.
Het verloop der röntgenafwijkingen was:
Preparaat: Vigantol Dohyfral Davit. D Levertraan Controle
100 200 100 200
Dosis:
O
O
O
O
O
O
O
O
aanvang
2 weken
4 weken
6 weken
100 |
100 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1,2 |
0 |
0 |
1,9 |
0 |
0 |
2,1 |
t een |
duidelijke |
vorm van |
rachitis op.
Conclusie:
Bij een voedsel met 0,41 % Ca en 0,41 % P zijn 100 en 200 I.E.
Vigantol, Dohyfral, Davitamon D en Levertraan in staat kuikens voor
rachitis te behoeden, die van hun 1ste tot 7de levensweek in donker op
dit voedsel gehouden worden.
PROEF 12.
Therapeutisch.
Met deze proef werd nagegaan of rachitische dieren te genezen
waren met vitamine D bij een voedsel met een Ca : P verh. = 1:1.
(Zie ook proef 5 en 7).
De dieren werden rachitisch gemaakt op een voedsel bestaande uit:
maismeel 74.88: CaCO, 4,32; NaCl 0,8; ondermdkpoeder 20. Het Ca-
gehalte hiervan is 1,98 % en het P-gehalte 0,394 dus de verh. Ca : P
L 5 • 1 De kuikens kregen dit voedsel vanaf de geboorte tot op een
leeftijd van 4 weken, de eerste week gecombineerd met boekweit.
De huisvesting was op dezelfde wijze geregeld als in de voorgaande
proe^n. ^ weken vertoonden alle dieren khnisch en röntgenologisch
verschijnselen van rachitis.nbsp;, -i
Nu werd met de therapeutische proef begonnen. De kuikens wer-
den verdeeld in 3 groepen, die resp. 10. 10 en 9 dieren omvatten.
Groep 1 ontving de rachitogene kost 50 I E. Vigantololie.
^ ,nbsp;^nbsp; 50 I.E. Levertraan.
De levertraan, die in deze proef gebruikt werd, was Jecovitol en
bevatte 125 I.E. per c.c.
Het voedsel was nu gewijzigd en de dieren ontvingen vanaf het
begin der therapeutische proef een voedsel bestaande uit: maismeel
78,80; CaCOs 0,4; NaCl 0,8 en ondermelkpoeder 20. Hiervan is het
Ca gehalte 0,41 % en het P gehalte ook 0,41 %, dus de verhouding
Ca : P = 1 : 1.
aanvangsgew.
2 weken
4 weken
50 |
50 |
0 |
2,9 |
3 |
2,6 |
2.3 |
1,7 |
2,4 |
2 |
0,8 |
2,1 |
Het sterftecijfer tijdens deze proef bedroeg resp. 20 %, 0 % | |||
Het gewichtsverloop |
was: | ||
Preparaat: |
Vigantol |
Levertraan |
Controle |
Dosis: |
50 |
50 |
0 |
aanvangsgew. |
87 |
93 |
89 |
2 weken |
144 |
151 |
149 |
4 weken |
219 |
258 |
239 |
In procenten is dit: | |||
Preparaat: |
Vigantol |
Levertraan |
Controle |
Dosis: |
50 |
50 |
0 |
100
166
252
100
163
278
100
167
269
Hieruit volgt, dat er geen groote verschillen zijn tusschen de drie
groepen, de levertraangroep is iets sneller gegroeid dan de beide
anderen.
De röntgenfoto's laten het volgende zien:
Preparaat: Vigantol Levertraan Controle
Dosis:
aanvang
2 weken
4 weken
Men ziet, dat alleen in de levertraangroep een duidelijke verbetering
is opgetreden, in de andere groepen is wel een geringe verbetering te
bespeuren, maar deze kan niet aan de toegevoegde hoeveelheid vitamine
D geweten worden.
Daar de dieren na dit tijdsverloop in groep 1 niet hersteld waren,
werd de proef voortgezet met hetzelfde voedsel, maar nu ontving groep
1 in plaats van 50 200 I.E. Vigantol.
De hoeveelheid levertraan, die groep 2 ontving bleef 50 I.E.
-ocr page 93-
Het gewichtsverloop |
was nu: |
Levertraan |
Controle |
aanvangsgew. |
219 |
258 |
239 |
2 weken |
310 |
373 |
344 |
4 weken |
362 |
546 |
412 |
7 weken |
492 |
880 |
526 |
In procenten: | |||
Preparaat: |
Vigantol |
Levertraan |
Contrôle |
Dosis: |
200 |
50 |
0 |
aanv. gew. |
100(252) |
100(278) |
100(269) |
De getallen, die tusschen haakjes geplaatst zijn, geven de cijfers
aan, die men verkrijgt, wanneer men blijft uitgaan van de aanvangs-
gewichten.
Uit deze cijfers is af te lezen, dat de dieren uit groep 2 het snelste
gegroeid zijn, terwijl er tusschen de beide andere groepen weinig ver-
schil is waar te nemen.
Ook klinisch is groep 2 verreweg in de beste conditie.
Het verloop der röntgenafwijkingen is:
Preparaat: Vigantol Levertraan Contrôle
Dosis:nbsp;200nbsp;50nbsp;O
50
quot;ösquot;
0,4
0,1
O
200
~2
2
1,8
1,6
2.1
1.8
1,8
1,6
aanvang
2 weken
4 weken
7 weken
In de levertraangroep is dus in dit tijdsverloop herstel opgetreden,
in de andere groepen wel eenige verbetering; deze is echter eerder te
wijten aan het gunstiger voedsel, dat de kuikens na de voorproef-
periode kregen, dan aan de toegevoegde hoeveelheid vitamine D.
Conclusie:
Bij een voedsel met 0,41 % Ca en 0,41 % P. zijn 50 I.E. Vigantol
niet in staat in 4 weken een maand-oude rachitische kuikens te genezen.
Bij ditzelfde voedsel zijn 200 I.E. Vigantol niet in staat kuikens
van 8 weken, die aan rachitis lijdende zijn, in een tijdsverloop van
7 weken te herstellen.
Bij dit voedsel zijn 50 I.E. levertraan (Jecovitol) in staat 4 weken
oude rachitische kuikens te genezen in een tijdsverloop van 8 weken.
BESPREKING.
Om een overzicht te verkrijgen van de resultaten, die met de ver-
schillende vitamine D preparaten bereikt werden, zullen eerst de
uitkomsten der proeven met de verschillende middelen afzonderlijk
worden samengevat. Daardoor wordt een vergelijking der middelen
onderling vergemakkelijkt. De invloed zal worden nagegaan op het
ontstaan en de genezing der rachitische processen, op de groei der
dieren, terwijl tevens de invloed van verhouding en hoeveelheid van
Ca en P in het voedsel op het voorkomen en genezen der rachitische
afwijkingen en die der zonbestraling bij de genezing van rachitis be-
sproken zullen worden.
Davitamon D
Bij het beoordeelen der resultaten, die met dit middel verkregen
werden, kan men twee proeven-reeksen onderscheiden.De eerste reeks,
4 en 5 weken en de tweede reeks, die de proeven betreft, begonnen op
de leeftijd van 1 week of op de leeftijd van 1 dag.
Reeks 1: Prophylactisch.
In de proeven 1 en 2 werd gebruik gemaakt van een voedsel met
een verhouding van Ca : P = 3 : 1, *) waarbij 0,025 tot 175 I. E. niet
in staat zijn geweest rachitis geheel te voorkomen bij kuikens, die van
hun 4de tot 15de levensweek in donker op dit voedsel gehouden werden.
Wel werd door hoeveelheden van minstens 100 I.E. een gunstige
invloed uitgeoefend op de graad van rachitis en op de snelheid, waarmee
de dieren groeiden. Bij kleinere hoeveelheden Davitamon D kon deze
gunstige invloed niet worden waargenomen.
Reeks 1: Therapeutisch.
Bij de therapeutische proeven moet opgemerkt worden, dat reeds
tegen het einde der proeven in de prophylactische proefperiode, dus
op een leeftijd van 12-13 weken een begin van genezing vak waar te
nemen. Ook bij deze proeven was de verhouding van Ca : P = 3 : 1.
Na 5 weken behandeling kon men herstel zien optreden bij dieren, die
buiten gehuisvest werden, terwijl gedurende deze 5 weken 202 uren
zon en een gemiddeld vochtigheidsgehalte van 75 % werden geregis-
treerd. Dit herstel trad op zoowel bij dieren, die alleen het rachitogene
voedsel kregen, als bij kuikens waaraan een voedsel uit de handel werd
toegediend van onbekende samenstelling. De groei was in het laatste
geval ook iets beter, maar toch werd ook op de groei der groep, die
op de rachitogene kost gehouden werd, een gunstige invloed uitge-
oefend door de zonbestraling. Bij de dieren, die binnen gehuisvest
bleven op het rachitogene voedsel en 12,5 I.E. en 50 I.E. Davitamon D,
ontvingen, werd in een tijdsverloop van 5 weken geen volkomen herstel
verkregen.
Ook gaven deze hoeveelheden geen gunstig effect op de groei.
») Ter vereenvoudiging van het overzicht zijn de verschillende verhoudingen van Ca
en P afgerond op geheele getallen.
Van de, in proef 2 gegeven hoeveelheden van 250 tot 750 I.E. bij
hetzelfde voedsel en bij binnen gehuisveste dieren, was wel een gun-
stige invloed op de groei te constateeren, terwijl de invloed op de rachi-
tische processen niet duidelijk was, daar in alle groepen een spontaan
herstel optrad.
Reeks 2: Prophylactisch.
Deze proeven werden alle met kuikens van 1 week oud genomen,
behalve proef 3, die begonnen werd met kuikens van 1 dag.
Zooals uit proef 5 blijkt, zijn bij een verhouding van Ca ■. P = 1:1
12.5—125 I.E. Davitamon D in staat kuikens, die van hun 1ste tot 6de
week in het donker op dit voedsel gehouden worden, tegen rachitis te
beschermen. Ook oefenen deze hoeveelheden een gunstige invloed op de
groei uit. Hetzelfde ziet men in proef 11; 100 I.E. blijken in staat te zijn
rachitis te voorkomen bij kuikens, die van hun 1ste tot 7de week op de
rachitogene kost in donker gehouden worden, terwijl er tevens van deze
hoeveelheden een gunstige werking op de groei valt waar te nemen.
Bij een voedsel met een verhouding van Ca : P = 3:1, blijken
125 I.E. in staat rachitis te voorkomen bij kuikens, die vanaf de ge-
boorte tot op de leeftijd van 7 weken op dit voedsel in donker gehouden
worden. Een hoeveelheid van 50 I.E. had een gunstige invloed op de
ernst der processen, terwijl 5 I.E. geen merkbare invloed uitoefenden.
Hetzelfde geldt voor de groeisnelheid.
In proef 4 ziet men, dat ook 6,25—75 I.E. rachitis niet kunnen
voorkomen bij kuikens, die van hun 1ste tot 9de levensweek op het
rachitogene voedsel in donker gehouden worden; wel oefenen hoeveel-
heden van 25—75 I.E. een gunstige invloed uit op de ernst der rachi-
tische processen en op de groeisnelheid.
Uit de resultaten van proef 5 volgt, dat bij een verhouding in dit
voedsel van Ca : P = 5:1 12,5—125 I.E. niet in staat zijn rachitis te
voorkomen bij kuikens, die van hun 1ste tot 6de week in donker op dit
voedsel gehouden worden. Wel oefenen 125 I.E. een duidelijk merk-
bare invloed uit op de graad der rachitis, die in dit tijdsverloop ontstaat.
Eenige invloed van de gegeven hoeveelheden vitamine D op de groei,
was in deze proef niet waar te nemen.
Uit proef 10 blijkt, dat ook 100 en 200 I.E. bij deze Ca : P ver-
houding niet in staat zijn rachitis te voorkomen bij kuikens, die van hun
1ste tot 5de week op dit voedsel in donker gehouden worden. Deze
hoeveelheden oefenen geen merkbare invloed uit op de groeisnelheid.
Reeks 2: Therapeutisch.
Uit proef 5 volgt, dat bij een verhouding van Ca : P = 1 : 1 in het
voedsel, 125 en 250 I.E. niet in staat zijn 6 weken oude rachitische
kuikens te genezen in een tijdsverloop van 5 weken. Bij al deze proeven
bleef de huisvesting dezelfde als in de voorgaande prophylactische
proefperiode, indien niet anders vermeld wordt.
Daar in deze proef geen contróle-groep gebruikt werd, is het niet
mogelijk na te gaan of er door deze hoeveelheden een duidelijke invloed
op de groei werd uitgeoefend. Bij deze zelfde verhouding trad wel
herstel op, wanneer de dieren gedurende 5 weken buiten geplaatst wer-
den, zoowel in de groep, die geen toevoegsel kreeg als in de groep, die
125 I.E. aan het voedsel toegevoegd ontving. In deze tijd werden 239
uren zon en een gemiddeld vochtigheidsgehalte van 65 % geregistreerd.
Het toevoegen van vitamine D had hier geen gunstige invloed op de
groei.
Bij een verhouding van Ca : P = 3:1 trad geen genezing op in
6 weken, wanneer aan het voedsel van rachitische kuikens van 9 weken
oud, 125 en 250 I.E. werden toegevoegd. 500 en 750 I.E. gaven in dit
tijdsverloop wel herstel en oefenden ook een gunstige invloed op de
groei uit. Werden de dieren na deze 6 weken buiten geplaatst, dan
gaven 125^—750 I.E. in 3 weken herstel, terwijl alle hoeveelheden de
groei gunstig beïnvloedden. In deze 3 weken werden 177 uren zon en
een gemiddeld vochtigheidsgehalte van 66 % geregistreerd.
Uit proef 8 blijkt, dat bij deze verhouding van Ca : P 50 I.E. niet
in staat zijn, door 5 weken behandeling, 5 weken oude rachitische
kuikens te genezen. Eenige invloed op de groei kon niet worden waar-
genomen.
Uit proef 10 volgt, dat bij een verhouding van Ca : P = 5 : 1 100
en 350 I.E. niet in staat zijn rachitische kuikens van 5 weken oud in een
tijdsverloop van 8 weken te genezen, terwijl deze dieren buiten gehuis-
\'est waren en gedurende die tijd 358 uren zon en een gemiddeld voch-
tigheidsgehalte van 68 % werden geregistreerd. Wel hadden deze
hoeveelheden een gunstige invloed op de groei der dieren. Dit aantal
antirachitische eenheden de antirachitische werkzaamheid van de
zon waren dus niet in staat de rachitogene werking van dit dieet op te
heffen.
DOHYFRAL.
Prophylactisch.
Is de verhouding van Ca : P = 1:1, zooals in proef 11, dan ziet
men, dat 100 en 200 I.E. in staat zijn rachitis te voorkomen bij kuikens,
die van hun 1ste tot hun 7de levensweek in donker op dit voedsel
gehouden worden. Ook ziet men, dat er door de verstrekte hoeveelheden
Dohyfralolie een gunstige werking op de groei wordt uitgeoefend,
terwijl er tusschen de beide doseeringen in dit opzicht geen verschil is
op te merken.
Ook in proef 7 ziet men, dat door 100 I.E. zoowel bij witleghorns
als bij noord-hollandsche blauwen rachitis wordt voorkomen en dat
daardoor tevens een gunstige invloed op de groei uitgeoefend wordt.
De resultaten van proef 8 doen zien, dat bij een verhouding van
Ca : P = 3 : 1 100 I.E. niet instaat zijn kuikens, die van hun 1ste tot
Sde week op dit voedsel in donker gehouden worden, tegen rachitis
te beschermen. Er is ook hier geen invloed op de groei waar te nemen.
Uit proef 6 blijkt, dat bij een verhouding van Ca : P = 5 : 1
220 I.E. in staat zijn kuikens tegen rachitis te behoeden, wanneer de
proef begonnen wordt met dieren van 1 week oud en voortgezet wordt
gedurende 7 weken. Hoeveelheden van 50 en 125 I.E. zijn daartoe niet
in staat, hoewel een hoeveelheid van 125 I.E. wel een duidelijke invloed
heeft op de ernst der processen. Van geen der gegeven hoeveelheden
kon eenige invloed op de groeisnelheid worden opgemerkt.
Bij deze zelfde verhouding zijn, zooals proef 10 laat zien, 100 en
200 I.E. niet in staat rachitis te voorkomen, bij kuikens, die van hun
1ste tot 5de week op dit voedsel in donker gehouden worden. Ook in
deze proef werd de groei door de gegeven hoeveelheden Dohyfralolie
niet beinvloed. Tusschen de twee gebruikte doseeringen kon geen
verschil worden opgemerkt, wat betreft de ernst der processen en de
groeisnelheid.
Therapeutisch.
Uit proef 7 blijkt, dat bij een Ca : P verhouding =1 : 1 100 I.E.
niet in staat zijn, 5 weken oude rachitische kuikens in een tijdsverloop
van 5 weken te genezen. Deze proef werd daarna voortgezet samen met
rachitische dieren uit proef 8, gedurende 6 weken, waarbij ook het
voedsel het zelfde was als in proef 7, terwijl aan dit voedsel per dier
per dag 371 I.E. werden toegevoegd. Aan het einde dezer 6 weken
is wel een belangrijke verbetering ingetreden, maar nog geen volkomen
herstel. Daar er bij deze proef geen contröle-groep aanwezig was, is
het niet mogelijk na te gaan of er een gunstige invloed op de groei werd
uitgeoefend.
Ook in het therapeutische deel van proef 8 werd een groep dieren
gevoed met een dieet met een Ca : P verhouding = 1:1. De dieren
waren bij de aanvang van deze proef 5 weken oud. In een tijdsverloop
van 5 weken trad geen herstel op van de rachitische verschijnselen,
terwijl ook geen gunstige invloed op de groei werd uitgeoefend, wan-
neer aan dit dieet 100 I.E. Dohyfralolie waren toegevoegd.
Bij een verhouding van Ca : P = 3:1 werd geen genezing ver-
kregen in 5 weken, wanneer aan het voedsel van rachitische kuikens
van 5 weken oud, 200 I.E. werden toegevoegd, zooals in proef 8 het
geval was. Wel werd door deze hoeveelheid een gunstige invloed op de
groei uitgeoefend.
Uit proef 10 blijkt, dat 100 en 350 I.E. bij een Ca : P verhouding
5 : 1 niet in staat zijn 5 weken oude rachitische kuikens, die buiten
geplaatst waren in 8 weken te genezen. In dit tijdsverloop werden 358
uren zon en een gemiddeld vochtigheidsgehalte van 68 % geregistreerd.
Op de groei werd door deze hoeveelheden wel een gunstige invloed
uitgeoefend. Tusschen de beide doseeringen was geen belangrijk ver-
schil waar te nemen. Deze hoeveelheden vitamine D, gevoegd bij de
antirachitische werking der zonbestraling zijn dus niet in staat de rachi-
togene werking van dit dieet op te heffen.
Prophylactisch.
100 en 200 l.E. Vigantololie blijken in proef 11 in staat te zijn
kuikens tegen rachitis te beschermen. De dieren waren bij de aanvang
der proef 1 week oud en de proef werd gedurende 6 weken voortgezet.
De verhouding van Ca : P in deze proef was 1:1. De bescherming,
die door deze hoeveelheden Vigantol verkregen werd, was geen vol-
ledige. In beide groepen traden enkele lichte gevallen van rachitis op.
Wel oefenden deze hoeveelheden een invloed ten goede op de groei
uit. Tusschen de beide doseeringen is wel eenig verschil waar te nemen;
in de groep, die 100 l.E. ontvangt, is de gemiddelde graad van rachitis,
die optreedt, iets hooger dan in de groep, die 200 l.E. verstrekt werd.
Ook is de groei in deze laatste groep iets beter dan in de eerste.
Uit proef 9 blijkt, dat bij een Ca : P verhouding = 3:1 1500 l.E.
bij kuikens, die van hun 1ste tot hun 7de week in donker op dit voedsel
gehouden worden, in staat zijn rachitis te voorkomen. Ook 750 l.E.
geven onder dezelfde omstandigheden bescherming tegen rachitis, al is
ook hier de bescherming niet volledig. In beide groepen treden enkele
gevallen van rachitis op. Door beide doseeringen wordt wel een gun-
stige invloed op de groei uitgeoefend.
Bij een verhouding van Ca : P = 5:1, zooals in proef 10, geven
100 en 200 l.E. in een tijdsverloop van 4 weken geen beschutting bij
kuikens, die van hun 1ste tot hun 5de week op dit voedsel gehouden
werden. Ook op de groei wordt door deze hoeveelheden geen invloed
uitgeoefend.
Therapeutisch.
Is de verhouding van Ca : P = 1:1, dan blijkt uit proef 12, dat
50 l.E. niet in staat zijn, 5 weken oude rachitische kuikens te genezen
in een tijdsverloop van 4 weken. Geeft men daarna gedurende 7 weken
200 I.E., dan ziet men evenmin herstel optreden. Ook op de groei wordt
nóch in de eerste, nóch in de tweede periode eenige gunstige invloed
uitgeoefend.
Proef 9 laat zien. dat bij een verhouding van Ca : P = 3:1
3000 l.E. bij 7 weken oude rachitische kuikens in 6 weken wel een
groote verbetering tot stand brengen, echter nog geen volledig herstel.
Bij deze proef is door het ontbreken van een contröle-groep niet vast
te stellen of er ook een gunstige invloed op de groei plaats had.
Uit proef 10 blijkt, dat bij een verhouding van Ca : P = 5:1
100 en 350 l.E. niet in staat zijn, 5 weken oude rachitische kuikens, die
buiten geplaatst waren, in een tijdsverloop van 8 weken te genezen. In
deze tijd werden 358 uren zon bij een gemiddeld vochtigheidsgehalte
van 68 % geregistreerd. Wel is hier een gunstige invloed op de groei
merkbaar, het duidelijkst in de groep, die 350 l.E. ontving. Ook hier
zijn de gegeven hoeveelheden Vigantololie samen met de ultraviolette
bestraling van het zonlicht, niet voldoende om de rachitische werking
van het dieet op te heffen.
LEVERTRAAN.
Prophylactisch.
Bij het beoordeelen der resultaten moet men rekening houden met
het feit, dat in de proeven van twee soorten levertraan gebruik gemaakt
werd; in proef 12 namelijk werd Jecovitol gebruikt, een levertraansoort,
die 125 I.E. per cc. bevat, terv/ijl in de andere proeven een levertraan-
soort werd gebruikt, die 1000 I.E. per gram bevatte.
Uit proef 11 blijkt, dat bij een verhouding van Ca : P = 1:1
100 I.E. in staat zijn jonge kuikens tegen rachitis te beschermen, wan-
neer deze van hun 1ste tot 7de week op dit voedsel in donker gehouden
worden. Van deze hoeveelheid kon echter geen gunstige invloed op de
groei opgemerkt worden. Ofschoon deze dieren geen rachitische ver-
schijnselen vertoonden, was de groei iets minder snel, dan die der
rachitische contröle-dieren. Ook klinisch waren de dieren uit deze
groep minder krachtig ontwikkeld, dan die uit de andere groepen, die
eveneens een vitamine-preparaat ontvingen.
Uit de resultaten van proef 8 blijkt, dat bij een verhouding van
Ca : P = 3 : 1 in het voedsel, 100 I.E. niet in staat zijn kuikens, die
van hun 1ste tot hun 5de week op dit voedsel in donker gehouden
worden, tegen rachitis te beschermen. Ook hier valt het op, dat de
groei in deze groep weer belangrijk slechter is, dan die in de andere
groepen. Daarnaast ziet men, dat de graad van rachitis minder ernstig
is. Waarschijnlijk zal door de langzamer groei der dieren er niet zoo
snel een te kort optreden aan, voor de op- en ombouw van het been
benoodigde hoeveelheid Ca en P-zouten.
Bij een Ca : P verhouding = 5:1 blijken in proef 6 50 en 125 I.E.
niet in staat te zijn, rachitis bij kuikens in donker gehouden te voor-
komen De dieren waren bij de aanvang der proef 1 week oud en de
proef werd gedurende 7 weken voortgezet. 250 I.E. geven ook geen
volledige bescherming, daar ook hier een lichte graad van rachitis
optreedt. In de groepen, die 125 en 250 I.E. krijgen, valt weer op dat
de groei slechter is dan in de contróle-groep.nbsp;^ r^
Ook in proef 10 ziet men, dat bij deze verhouding van Ca en P
in het voedsel 100 en 200 I.E. niet in staat zijn kuikens, die van hun
1ste tot hun 5de levensweek op dit voedsel in donker gehouden worden
tegen rachitis te beschermen. Tevens valt ook hier weer op de belang-
rijk slechtere groei van de dieren, terwijl ook de graad van rachitis,
die optreedt, minder ernstig is dan in de andere groepen.
Therapeutisch.
In proef 12, waarin de verhouding van Ca : P = 1 : 1 is, wordt
als therapeuticum gebruik gemaakt van Jecovitol. Het blijkt, dat bij
deze verhouding 50 I.E. van dit preparaat in staat zijn rachitische
kuikens van 4 weken oud in een tijdsverloop van 8 weken te genezen.
In deze proef is de groei van de dieren, die deze levertraansoort ont-
vangen veel beter dan die der andere dieren.
Uit proef 8 blijkt, dat bij een verhouding van Ca : P = 3 : 1 200 I.E.
niet in staat zijn in 5 weken, 5 weken oude rachitische kuikens te
genezen. Dé groei van deze dieren was even goed als die der andere
dieren in deze proef.
Bij een verhouding van Ca : P = 5 : 1 zijn 100 en 350 I.E. niet in
staat, 5 weken oude rachitische kuikens, die buiten geplaatst zijn in
een tijdsverloop van 8 weken te genezen, zooals blijkt uit proef 10.
In deze periode werden 358 uren zon en een gemiddeld vochtigheids-
gehalte van 68 % geregistreerd. Deze hoeveelheden oefenen ook geen
merkbare invloed op de groei uit.
EEN VERGELIJKING TUSSCHEN DE PREPARATEN.
Prophylactisch.
Wanneer men bovenstaande proeven beschouwt, dan ziet men. dat
bij een verhouding van Ca : P =: 1 : 1 in het voedsel, 100 I.E. van alle
gebruikte preparaten bescherming geven tegen rachitis. Deze hoeveel-
heid kan zelfs nog belangrijk kleiner zijn, zooals blijkt uit proef 5. waar
12,5 I.E. Davitamon D reeds voldoende beschutting geven.
Bij een verhouding Ca : P = 3 : 1 in het voedsel ziet men in proef 9
750 I.E. Vigantol bescherming geven, terv/ijl in proef 3 125 I.E. Davi-
tamon D dit ook reeds doen. Deze bescherming is echter niet absoluut,
in beide gevallen ontstaat een hchte graad van rachitis, die gemiddeld
voor beide groepen even ernstig is. Hieruit volgt dus, dat de werking
van Davitamon D zeker sterker moet zijn dan van een gelijk aantal inter-
nationale eenheden van Vigantol. Hetzelfde blijkt ook uit proef 11, waar
bij een Ca : P verhouding = 1:1 100 en 200 I.E. Vigantol niet een
absolute bescherming geven tegen rachitis, terwijl gelijke hoeveel-
heden der andere preparaten dit wel doen.
Vergelijkt men de werking van Davitamon D met Dohyfral en
levertraan, dan ziet men, dat 125 I.E. Davitamon D wél en 75 I.E.
Davitamon D géén bescherming geven tegen rachitis, 100 I.E. Dohyfral
en 100 I.E. Levertraan geven ook geen bescherming. De werkzaamheid
van deze laatste twee preparaten zal dus in geen geval belangrijk sterker
zijn, dan die van Davitamon D. De verhouding Ca : P is hier 3:1.
Is de verhouding in het voedsel van Ca : P = 5 : 1 dan ziet men,
dat 220 I.E. Dohyfral en 250 I.E. Levertraan bescherming geven, terwijl
200 I.E. of minder van deze preparaten dit niet doen. Ook 200 I.E.
Davitamon D geven geen bescherming. Hieruit volgt, dat de werking
van Davitamon D dus niet sterker is, dan die van Dohyfral of Lever-
traan, terwijl de werkzaamheid van deze laatste preparaten overeen-
komt.
Uit deze gegevens volgt dus, dat de werkzaamheid van Davitamon
D, Dohyfralolie en Levertraan bij een gelijk aantal internationale een-
heden bevredigend met elkaar overeenkomt, terwijl de werkzaamheid
van Vigantol daarentegen minder is.
Therapeutisch.
Daar het aantal proeven, dat therapeutisch genomen werd, minder
groot was, is uit de verkregen cijfers, wat de vergelijkbare waarden der
gebruikte preparaten betreft, minder af te lezen. Het eenige opvallende
in de proeven is, dat bij een verhouding van Ca : P = 1:1 in het
voedsel zooals in proef 12. 50 I.E. Jecovitol herstel geven, terwijl 50—
200 I.E. der andere gebruikte preparaten dit niet doen. Men krijgt hier
de indruk, dat deze traansoort werkzamer is, dan de andere gebruikte
vitamine D preparaten. Verder valt het in deze proeven op, dat het
alleen met groote hoeveelheden vitamine D gelukt is kuikens van rachitis
te genezen.
Uit de proeven is dus af te lezen, dat er geen belangrijke ver-
schillen gevonden werden tusschen de therapeutische werkzaamheid der
verschillende vitamine D preparaten, uitgezonderd de Jecovitol, terwijl
er boyendien uit blijkt, dat alleen zeer groote hoeveelheden vitamine D
een therapeutische werkzaamheid uitoefenen.
Daar de therapeutische proeven dieren betroffen van zeer ver-
schillende leeftijd en met een zeer verschillende voorgeschiedenis, is het
niet mogelijk uit de therapeutische proeven conclusies te trekken over
het verschil in werkzaamheid van de gebruikte preparaten.
DE INVLOED VAN DE HOEVEELHEID EN DE VERHOUDING
VAN Ca EN P IN HET VOEDSEL.
Wanneer men de resultaten der verschillende proeven beschouwt,
dan valt direct op, dat deze resultaten beheerscht worden door de ver-
houding van Ca en P in het voedsel. Deze verhouding wisselde in de
verschillende proeven van 1:1 tot 5 : 1. terwijl steeds de beste resul-
taten verkregen werden met een lage Ca : P verhouding. Verder valt
op dat de hoeveelheid van deze beide stoffen, die in het voedsel voor-
komt van veel minder belang is. Wanneer men ziet, dat de hoeveelheid
van Ca en P bij een verhouding van 1 : 1, in de eerste proeven 0,33 %
is en in de latere proeven 0.40 % en men vergelijkt deze cijfers met de
door Wilgus (124) gevonden cijfers, die vond, dat 0,67 % Ca en 0,5 %
P bij een optimale hoeveelheid vitamine D voldoende zijn om een
normale beenontwikkeling bij het groeiende kuiken te waarborgen, dan
volqt hieruit wel, dat de hoeveelheid Ca dan in elk geval te gering zou
zijn. terwijl ook de hoeveelheid P aan de lage kant is geweest. Toch ziet
men dat bij deze verhouding en na toevoegen van 100 I.E. per dier per
dag een normale beenontwikkeling optreden, terwijl bij een Ca : P
verhouding == 5:1. waar de hoeveelheid Ca 1.98% bedraagt en de
hoeveelheid P 0,394 toevoegen van 100 I.E. niet in staat is, een
normale beenontwikkeling te bewerkstelligen. (Vergelijk de proeven
10 en 11).nbsp;^ , j
Hetzelfde kan men ook in proef 5 waarnemen. Ook zonder toe-
voegen vHn vitamine D is de graad van rachitis, die optreedt in de
groep, die een voedsel ontvangt met een verhouding van Ca : P = 1 : 1,
belangrijk minder, dan in de groep, die een voedsel ontvangt met een
verhouding van Ca : P = 5 : 1. De hoeveelheid P in deze proeven was
vrijwel gelijk.
Ook wanneer men de gewichten der contróle-dieren in de proeven
10 en 11 vergelijkt, dan ziet men, dat de dieren, die een rantsoen krijgen
met een verhouding van Ca : P = 1 : 1, ondanks de geringe hoeveelheid
Ca, die het voedsel bevat toch beter groeien en een minder ernstige
graad van rachitis vertoonen, dan de dieren, die een dieet krijgen met
een verhouding Ca : P = 5 : 1.
Uit het bovenstaande volgt, dat bij het ontstaan van rachitis de
verhouding van Ca : P de belangrijkste factor is, terwijl de absolute
hoeveelheid van minder belang is.
Bij de therapeutische proeven valt dit niet zoo direct op, daar in de
meeste proeven de gegeven hoeveelheden vitamine D te gering waren
om genezing te verkrijgen. Vergelijkt men echter de dieren, die buiten
geplaatst werden, dan ziet men bij een verhouding van Ca : P = 1 : 1 en
van Ca : P = 3 : 1 steeds herstel optreden, terwijl bij een verhouding
van Ca : P = 5:1 geen genezing tot stand komt. Ook hier bepaalt
de verhouding van Ca en P in het voedsel weer de rachitogene werking
van het dieet.
Bij het voorkomen van rachitis in de practijk zal men de oorzaak
dus gewoonlijk moeten zoeken in een, voor de kuikens ongunstige ver-
houding van Ca en P in het voedsel.
De invloed der gebruikte vitamine D preparaten op de groei.
TABEL. 1.
Prophylactisch.
Betere groei |
Ca: P = 1 : 1 |
Ca: P = 3 : 1 |
Ca: P = 5 : 1 | |||
Davitamon D 3» 4 5 10 |
12,5-125 |
50-125 |
5 6,25-37,5 100 |
- - - - |
12,5-125 | |
Dohyfral 6 7 8 |
100 |
50-220 | ||||
Levertraan 6 8 |
100 |
750-1500 |
100 |
50 |
125-250 | |
Vigantol 9 |
100-200 |
100-200 |
*) Nummers der proeven.
-ocr page 103-TABEL 2.
Therapeutisch.
Betere groei |
Ca : P = |
= 1:1 |
Ca: P = 3 : 1 |
Ca: P = |
= 5:1 | |
Davitamon D 4 |
125 50-200 |
500-750 |
125-250 |
100-350 | ||
Dohyfral 8 |
100-350 | |||||
Levertraan 10 |
50 (J )*• |
100-350 | ||||
Vigantol 10 |
i |
100-350 |
**) Jecovitol.
Prophylactisch.
Uit deze tabellen is af te lezen, dat bij een verhouding van Ca : P =
1 : 1 in het voedsel, Davitamon D, Dohyfral en Vigantol in de gegeven
hoeveelheden steeds een gunstige invloed op de groei uitoefenden.
Alleen levertraan had in de gegeven hoeveelheid van 100 I.E. geen
groeibevorderende invloed. Men moet er bij het beoordeelen van deze
proeven echter rekening mee houden, dat men hier een vergehjk maakt
tusschen gezonde en rachitische dieren. Alleen voor de levertraan geldt,
dat ondanks de normale beenontwikkeling onder invloed der gegeven
hoeveelheid vitamine D, de groei minder snel is, dan bij de rachitische
contröle-dieren.
Bij een Ca : P verhouding = 3:1 ziet men wisselende resultaten.
Deze resultaten zijn afhankelijk van het al of niet ontstaan van rachitis
bij de dieren. De eenige uitzondering hierop vormen de proeven 3 en 4.
De gevonden cijfers in deze proeven zijn echter niet van groote waarde,
door de groote sterfte, die in de controlegroepen optrad.
Toch valt het op. dat het hier alleen de grootste hoeveelheden
Davitamon D zijn, die een duidelijke invloed op de groei te zien geven.
Bij een verhouding van Ca : P = 5 : 1 ziet men, dat sleets in een
geval een gunstige invloed op de groei valt waar te nemen. Het betrelt
hier proef 6, waar men eenige invloed kan vaststellen van de gegeven
hoeveelheid van 50 I.E. Levertraan, terwijl grootere hoeveelheden van
dit preparaat geen gunstige invloed hadden Ook van de andere prepa-
raten kon bij deze verhouding in het voedsel geen duidelijke invloed
op de groei worden waargenomen.
Therapeutisch.
Hier ziet men, dat bij een verhouding van Ca : P = 1 : 1 50 I.E.
Jecovitol een gunstige invloed op de groei uitoefenen.
Hetzelfde ziet men bij een verhouding Ca : P = 3 : 1 van 500—750
I.E. Davitamon D. In beide gevallen waren de gegeven hoeveelheden
in staat genezing der rachitische processen te geven.
In proef 10 ziet men een gunstige invloed van 100^—350 I.E. van
Davitamon D. Dohyfral en Vigantol. Gelijke hoeveelheden Levertraan
hebben geen invloed op de groei. In deze proef bleven de dieren
rachitische verschijnselen vertoonen.
Samenvatting.
Alleen dan wordt door de preparaten Davitamon D. Dohyfral ea
Vigantol een gunstige invloed op de groei uitgeoefend, wanneer de
gegeven hoeveelheden tevens een gunstige invloed op het voorkomen of
genezen van rachitische processen hebben. Hetzelfde geldt niet voor de
gebruikte levertraan, deze oefent geen gunstige invloed op de groei uit,
ook niet wanneer wel een gunstige invloed op de rachitische processen
wordt uitgeoefend.
Op deze regel komen echter vrij veel uitzonderingen voor, daarom
is het niet mogelijk de groeisnelheid te gebruiken als criterium voor het
al of niet ontstaan van rachitis.
DE INVLOED DER ZONBESTRALING.
In vier proeven werd gebruik gemaakt gedurende langere of kor-
tere tijd van de bestraling met zonlicht om rachitische processen tot
genezing te brengen.
In proef 1 betrof het twee groepen rachitische kuikens, die 13
weken oud waren en waarvan de eene groep gevoed werd met de rachi-
togene kost met een verhouding van Ca : P = 3 : 1 en de andere groep
met een voedsel, dat uit de handel betrokken was en waarvan de samen-
stelling niet bekend was. In de voorproefperiode van deze proef was
wel gebleken, dat deze kost voldoende antirachitische werkzaamheid
bezat om kuikens tegen rachitis te beschermen, wanneer deze vanaf
hun geboorte tot hun 4de week op dit voedsel binnen gehouden werden.
De tijd, gedurende welke de dieren buiten gehuisvest waren, viel in de
maanden Juli en Augustus. In deze tijd werden door het Kon. Ned.
Meteorologisch Instituut te de Bilt 202 uren zon genoteerd en een ge-
middeld vochtigheidsgehalte van 75 %. In deze periode groeiden de
dieren snel en ook in de rachitische processen trad spoedig verbetering
op. De antirachitische werking van de bestraling met zonlicht was dus
groot genoeg om de rachitogene werking van het dieet op te heffen en
bovendien werd een gunstige invloed op de groei uitgeoefend. De
dieren, die de uit de handel betrokken kost ontvingen, herstelden nog
sneller, terwijl ook de groei in deze groep nog beter was. Dit voedsel
bevatte behalve een hoeveelheid vitamine D, mogelijk nog andere
bestanddeelen, die een gunstige invloed op de groei hadden.
Ook in proef 4 werd de bestraling met zonhcht als therapeuticum
voor rachitische processen toegepast. Het betrof hier kuikens van 15
weken oud, die gehouden werden op het rachitogene voedsel met een
verhouding van Ca : P = 3:1. De dieren werden buiten geplaatst in
de maand Juni, terwijl gedurende deze periode 177 uren zon werden
geregistreerd en het gemiddelde vochtigheidsgehalte 66 % bedroeg. In
deze tijd trad bij de dieren, die 125 — 750 l.E. Davitamon D per dier
per dag toegevoegd kregen, herstel op, terwijl de groep, die alleen de
rachitogene kost ontving wel verbeterde, maar in dit tijdsverloop niet
geheel herstelde. De bestraling met ultraviolet licht alleen was dus niet
niet in staat in de drie weken, die de proef duurde, volledig herstel
te geven.
In proef 5 kan men zien, dat ook hier de zonbestraling als thera-
peuticum aangewend werd. Het betrof hier twee groepen rachitische
dieren van 6 weken oud, die in de maanden Juni en Juli buiten geplaatst
werden. Er werden in deze tijd 239 uren zon en een gemiddeld vochtig-
heidsgehalte van 65 % genoteerd. De eene groep ontving de rachito-
gene kost. die een verhouding van Ca : P = 1:1 had, zonder eenige
toevoeging en de andere groep ontving deze kost met 125 l.E. Davi-
tamon D. Op de groei werd door de bestraling met ultraviolet licht geen
merkbare invloed uitgeoefend, zooals blijkt uit een vergelijk met de
gewichten van de andere groepen kuikens uit deze proef, die binnen
gehuisvest bleven. In 5 weken tijds trad in beide buiten geplaatste
groepen herstel op, maar in de groep, die Davitamon D kreeg, ge-
schiedde dit iets sneller, dan in de andere groep.
Ook in proef 10 werd de zon als therapeuticum voor rachitische
processen gebruikt. Het betrof hier 5 weken oude rachitische dieren,
die buiten gehuisvest werden in de maanden Mei en Juni. Als voedsel
ontvingen ze de rachitogene kost, die een Ca : P verhouding = 5:1
had. In de 8 weken, die de proef duurde werden 358 uren zon gere-
gistreerd en een gemiddeld vochtigheidsgehalte van 68 %. De proef
betrof 9 groepen van dieren, die 100 en 350 l.E. ontvingen, respectieve-
lijk van Davitamon D, Dohyfral, Vigantol en Levertraan, met daar-
naast een contröle-groep, die geen vitamine D preparaat ontving. In
8 weken was in geen der groepen een volledig herstel opgetreden.
Alleen de groep, die 350 l.E. Vigantololie ontving en de contróle-groep
vertoonden nog slechts een lichte graad van rachitis. Wel was in alle
groepen in dit tijdsverloop eenige verbetering opgetreden. Een gunstige
invloed op de groei kon men opmerken in de groepen, die Davitamon D,
Dohyfral en Vigantol kregen, de levertraangroepen en de controle-
groep groeiden minder snel.
De zon was dus met en zonder toevoeging van vitamine D met in
staat de rachitogene werking van dit dieet op te heffen in de tijd van
8 weken, hoewel er in dit tijdsverloop wel een verbetering was te
constateeren.
Samenvatting.
Door de bestraling met zonlicht wordt steeds een gunstige werking
op de rachitische processen waargenomen.
Bij een verhouding van Ca : P = 3 : 1 en van Ca : P = 1 : 1 in het
voedsel is de antirachitische werkzaamheid der zonbestraling groot
genoeg om in 5 weken de rachitogene werking van het dieet op te
heffen.
Bij een verhouding van Ca : P = 5 : 1 in het voedsel treedt in een
tijdsverloop van 8 weken, gedurende welke tijd de dieren buiten gehuis-
vest zijn, geen volledig herstel op; de antirachitische werkzaamheid
der ultraviolette stralen in het zonlicht is hier dus niet groot genoeg om
de rachitogene werking van het dieet op te heffen.
Toevoegen van vitamine D preparaten ondersteunt de werking
van het zonhcht en versnelt het herstel der rachitische processen.
DE MOGELIJKHEID VAN HET STANDAARDISEEREN VAN
VITAMINE D PREPARATEN MET BEHULP VAN KUIKENS.
De tweede vraag, die bij het bewerken van dit proefschrift gesteld
werd, luidde: Is het mogelijk met behulp van kuikens vitamine D prepa-
raten te standaardiseeren en zoo ja, levert deze methode belangrijke
voordeelen boven de tot nu toe algemeen gebruikelijke methode met
ratten?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden werd nagegaan, welke
resultaten in de verschillende proeven met een bepaald middel bij een
bepaald voedsel en in een bepaalde tijd verkregen werden.
In de onderstaande curve ziet men de resultaten, die bereikt werden
met Davitamon D, bij een verhouding van Ca : P = 3 : 1 in het voedsel
in de tijd van 4 weken.
Met de andere vitamine D preparaten en bij andere verhoudingen
van Ca : P in het dieet werden minder uitgebreide proeven genomen,
waardoor het niet mogelijk was hiervan een curve te construeeren, die
voldoende nauwkeurigheid geeft.
Uit deze curve is af te lezen, dat er wel een duidelijk verband is
tusschen de gegeven dosis van het preparaat en de graad van rachitis,
die optreedt, maar tevens komen vrij groote afwijkingen van deze
kromme voor. Wanneer 37,5 I.E. en 75 I.E. in 4 weken een gelijke
graad van rachitis doen ontstaan, is het duidelijk dat op deze wijze
gemakkelijk fouten van 100 % gemaakt kunnen worden.
De oorzaak van deze groote fout is gelegen in de snelle groei der
dieren, waardoor de behoefte aan vitamine D, noodig om bij een ongun-
stige verhouding van Ca en P in het voedsel zoodanig regelend op te
treden, dat nog een normale beenontwikkeling tot stand komt, zeer
groot is. Door deze grootere behoefte aan vitamine D is de gevoelig-
heid voor kleine verschillen in de verstrekte dosis, gering.
\ | ||||||
0 |
\ | |||||
O O | ||||||
O |
X |
0 | ||||
10
not
vo
De röntgenologische afwijkingen na 4 proefweken bij een verhouding van
Ca: P = 3 : 1 in het voedsel en bij verschillende doseeringen
van Davitamon D.
Ook bij de therapeutische proeven ziet men hetzelfde, daar de
hoeveelheid vitamine D, die herstel der rachitische processen geeft, nog
veel grooter moet zijn.
Uit deze resultaten volgt, dat de voordeelen, die het gebruik van
kuikens voor standaardisatieproeven zouden opleveren en die bestaan
uit het gemakkelijk fokken en huisvesten bij goedkoope aanschaffing en
het gemakkelijker fotografeeren der dieren, niet opwegen tegen de
groote nadeelen. Deze nadeelen zijn gelegen in de mindere gevoeligheid
der kuikens voor kleine verschillen in de doseering van het verstrekte
preparaat en in de langere duur der proeven.
Wel is het mogelijk met behulp van kuikenproeven een indruk te
krijgen over de werkzaamheid van een preparaat.
CONCLUSIE'S.
Ie. Bij een gelijk aantal internationale eenheden komt de werkzaam-
heid van Davitamon D, Dohyfral en Levertraan ter voorkoming van
rachitische processen bij kuikens overeen. Vigantol is bij een gelijk
aantal eenheden minder werkzaam.
2e. Bij het voorkomen en genezen van rachitis bij het kuiken is de
verhouding van Ca en P in het voedsel de meest belangrijke factor. De
absolute hoeveelheid van deze stoffen is van veel minder belang.
3e. Door Davitamon D, Dohyfral en Vigantol wordt een gunstige
invloed op de groei uitgeoefend, wanneer de gegeven hoeveelheden
tevens de rachitische processen kunnen voorkomen of genezen. Lever-
traan oefent deze invloed niet altijd uit.
4e. Bestrahng met zonUcht heeft steeds een genezende werking op
de rachitische processen. Toevoegen van vitamine D preparaten onder-
steunt de werking en versnelt het herstel.
5e. Het is niet mogelijk, met behulp van kuikens standaardisatie-
proeven van vitamine D preparaten te verrichten, die even nauwkeurig
zijn als overeenkomstige proeven met ratten, door de grootere behoefte
van kuikens aan vitamine D, waardoor de gevoeligheid voor kleine ver-
schillen in het gehalte aan vitamine D der preparaten minder groot is.
MICROSCOPISCH GEDEELTE.
Wanneer men het histologische beeld van rachitis bij het kuiken
wil bestudeeren en tevens na wil gaan of de veranderingen, die men
bij de kuikens vindt, overeenkomen met de afwijkingen, die bij de
zoogdieren bekend zijn, dan is het in de eerste plaats noodig na te gaan,
hoe de opbouw van het normale kuikenbeen geschiedt. Verschillende
onderzoekers hebben deze vraag bestudeerd, o.a. H. B. Feil (27),
W. Dantschakoff (20), W. Lubosch (64) en L. Schöney
(97). Door al deze onderzoekers is de ontwikkeling echter niet verder
nagegaan dan tot enkele dagen na de geboorte. Van de structuur en
ontwikkeling van het been van het oudere kuiken wordt in de literatuur
weinig vermeld.
Wat de rachitische afwijkingen bij de mensch betreft, deze vindt
men uitvoerig beschreven o.a. door Von Recklinghausen, ter-
wijl M a r e k en W e 11 m a n n (65) een onderzoek hebben ingesteld
naar de veranderingen, die bij rachitis der zoogdieren optreden.
De voornaamste afwijkingen, die men zoowel bij de mensch als
bij de zoogdieren zag optreden in het histologische beeld bij rachitis
zijn: een in overmaat plaats vindende vorming van osteoide weefsel, een
typische storing in de enchondrale verbeening en als begeleidingsver-
schijnselen subperiostale verdikkingen, een ombouw van het beenmerg
en het optreden van bloedinkjes.
De vorming van een overmatige hoeveelheid osteoid werd ook
door Marek en Wellmann gevonden bij de zoogdieren. Zij vonden
steeds osteoidzoomen aan de beenbalkjes, waarvan de breedte schom-
melde. afhankelijk van de snelheid der beenontwikkeling. Zelfs op
plaatsen met bijzonder snelle groei komt het tot vorming van uitsluitend
osteoide balkjes. Zoowel de zuiver osteoide, als de met osteoid om-
zoomde balkjes vertoonen vaak Osteoblasten en laten daardoor het
osteoid als een, zich in ontwikkeling bevindend, nieuwgevormd nog
onverkalkt gebleven beenweefsel herkennen.
Wat de afwijking in de enchondrale beenvorming betreft, ook
hierin vonden de bovengenoemde schrijvers geen belangrijk onderscheid
tusschen de rachitis bij mensch en dier. Op de plaats der verkalkings-
zóne geschiedt de verkalking van de overgebleven kraakbeengrond-
substantie niet regelmatig. De niet-verkalkte kraakbeengrondsubstantie
verdwijnt, waardoor onregelmatige richtingsbalken ontstaan. Deze zeer
onregelmatig gerangschikte resten van grondsubstantie worden door een
vrij breede osteoidzoom omgeven en hierdoor ontstaan nu zeer onregel-
matig gerangschikte enchondrale beenbalken.
Een storing in de periostale beenvorming komt hierin tot uiting, dat
het periost op plaatsen waar schijnbaar bijzondere mechanische eischen
aan het been gesteld worden, woekeringen doet ontstaan, doordat het
periost op die plaats onregelmatig gerangschikte beenbalkjes gaat
vormen.nbsp;,1.11.^
Een ander verschijnsel is de verandering in de histologische struc-
tuur van het beenmerg. Marek en Wellmann verklaren dit als
volgt: onder invloed der mechanische eischen raakt het bindweefsel-
reticulum van het merg aan het woekeren, waardoor de vorming van
specifieke mergcellen op de achtergrond treedt.
Een ander verschijnsel is de toename van het aantal osteoclasten.
Bij gezonde dieren vindt men osteoclasten in de lakunen der beenbalkjes
en in het merg, dat aan de beenbalkjes grenst, zeer zelden in de diepere
lagen van het merg. Bij rachitische dieren is het aantal osteoclasten in
het merg veel grooter. Het bleek echter, dat ook bij jonge snel groeiende
dieren in het beenmerg in de eerste levensweken evenveel osteoclasten
voor^m^n.^^ ziet men ook het optreden van kleine bloedinkjes, vooral
in de epiphysairlijn.
Uit het bovenstaande volgt dus, dat de veranderingen, die men in
het histologische beeld van rachitis bij de mensch en bij de zoogdieren
ziet optreden groote overeenkomst vertoonen, wanneer men rekening
houdt met de verschillende graad van ontwikkeling van het skelet bij
de aanvang der ziekte.
Wil men nagaan, welke veranderingen er in het histologische beeld
van rachitis van het kuiken optreden, dan is het noodzakelijk, dat men
nagaat hoe de normale beenopbouw van het kuiken plaats heeft, daar
deze belangrijke afwijkingen vertoont met de beenarchitectuur der
zoogdieren.
Hoewel in de literatuur over dit onderwerp weinig te vinden is,
danken we aan Miss Feil (27) een studie over de fijnere histologische
structuur van het been van het kuikenembryo, terwijl L u b o s c h (64)
een meer vergelijkende studie gemaakt heeft over de beenopbouw van
zoogdieren, vogels en lagere dieren.
De beenaanleg van een kuikenembryo van 52 uur bestaat uit een
massa ongedifferentieerde mesenchylcellen, uitwendig bedekt door de
epidermis, waaruit zich het kraakbeenige model van het been ontwikkelt.
De volgende stap in de ontwikkeling wordt gekarakteriseerd door de
vorming van drie zones van kraakbeencellen. De cellen in het midden,
in de toekomstige diaphyse, vergrooten zich, worden veelhoekig en
gaan degenereeren. De tweede zóne ligt aan beide zijden van de eerste
en bestaat uit in de lengterichting afgeplatte cellen. De derde zóne is de
plaats waar de epiphyse gevormd wordt en ze bestaat uit ronde of veel-
hoekige cellen, die naar de oppervlakte meer afgeplat worden en het
gewrichtskraakbeen gaan vormen. Er is geen scherpe scheiding tusschen
de drie zónes.
In dit stadium gaan veranderingen in het mesenchym, dat het
kraakbeenige model van het toekomstige been omgeeft, optreden. Men
ziet het ontstaan van een perichondrium met een twee-lagige structuur,
de buitenste de fibroblasten-laag en de binnenste de ostoblasten-laag.
Vooral in de buitenste laag gaan bloedvaten optreden, terwijl het peri-
chondrium, dat eerst alleen de diaphyse omsloot, zich nu tot de epiphyse
gaat uitstrekken. Als de epiphyse zijn karakteristieke vorm gaat ont-
wikkelen, gaat het perichondrium zich afscheiden van het ongedifferen-
tieerde weefsel en zet zich voort in de kap van platte cellen, die het
gewrichtskraakbeen gaan vormen. De osteoblasten-laag eindigt op de
overgang van epiquot; naar diaphyse.
De beenvorming der vogels begint op dezelfde wijze als bij de lange
beenderen der zoogdieren en zet in met een periostale beenvorming,
waardoor een manchet van been om het midden der diaphyse gevormd
wordt.
Op dit tijdstip is het eerste spoor van aantasten van het kraakbeen
op te merken. Bloedvaten gaan de beenmanchet doorboren, terwijl Osteo-
blasten en mesenchymweefsel meegevoerd worden. De vaten gaan zich
snel vertakken en vormen een groote holte in het midden der diaphyse
binnenin de centrale beencylinder. Een groot aantal Osteoblasten liggen
verspreid in het mergweefsel of liggen tusschen het mergweefsel en het
aangetaste kraakbeen. Ook reuzencellen ziet men optreden, die of vrij in
het merg liggen of tegen de oppervlakten van het periostale been en het
vervallende kraakbeen. De uitholling, die in het kraakbeen is ontstaan
gaat zich spoedig uitbreiden in de richting der epiphyse. Echter breidt
de mergholte zich epiphysewaarts niet uit door gelijkmatige afbraak van
het kraakbeen, maar het merg vormt, in het begin vooral langs de rand,
dus tusschen het periostale been en het centrale kraakbeen, uitloopers,
die ver epiphysewaarts zich uitstrekken. Hierin vindt men bloedvaten
met begeleidend mergweefsel. Miss Feil neemt aan. dat alle elementen
van de vingervormig in het kraakbeen doordringende mergspruiten een
chondrolytische werking hebben. De reuzencellen kunnen een destruc-
tieve werking hebben, maar in de vroege stadia der ontwikkeling zijn
ze niet talrijk genoeg om de eenige of voornaamste oorzaak der erosie
te zijn.
Terwijl de mergholte in de diaphyse gevormd wordt, treden ook
mergspleten op in de epiphyse. De bloedvaten, die in het kraakbeen
doordringen, zijn niet afkomstig van de diaphyse, maar dringen zelf-
standig in het kraakbeen der epiphyse in.
Op dit tijdstip wordt de laag van platte cellen duidelijker afge-
scheiden van de epiphyse en van het overgebleven kraakbeen der dia-
physe. De cellen gaan in rijen liggen evenwijdig aan de lengte-as van
het been. Bij het ééndagskuiken is dit duidelijk te zien.
Zooals reeds gezegd werd, veroorzaken de, in het kraakbeen der
diaphyse doordringende mergspruiten, in de lengte van het been ge-
richte mergkanalen, die bloedvaten, mergcellen, reuzencellen en Osteo-
blasten bevatten. Een dunne beenlaag wordt nu afgezet tegen de grond-
substantie van het aangetaste kraakbeen. Deze beenlaag is zeer incom-
pleet, daar ze op vele plaatsen door uitbochtingen van het merg
doorbroken en verwijderd wordt.
Het meest typische van deze enchondrale verbeening, verge-
leken met die der zoogdieren is wel, dat in dit vroege stadium van
enchondrale verbeening de ossificatie-z6ne en de groeizóne van het
kraakbeen nogal ver uiteen liggen (Lubosch).
Een ander typisch verschil betreft de afbraak van het kraakbeen,
die grover geschiedt, waardoor groote stukken kraakbeen met nog
intacte kraakbeencellen erin door been ingemetseld worden. S c h a f f e r
zegt daarom dat er bij zoogdieren, waar bijna alle kapsels der kraak-
beencellen geopend worden een „Einlagerungquot; van been plaats heeft,
terwijl men bij de vogels, waar dit niet het geval is, meer van een
„Auflagerungquot; kan spreken. Het is natuurlijk een graadsverschil en
geen principieel verschil, want ook bij de zoogdieren vindt men vaak
nog enkele intacte kraakbeencellen in de, door afgezet been ingesloten
kraakbeengrondsubstantie. Lubosch raadt aan bij de zoogdieren van
„intracartilagineusequot; verbeening en bij vogels van een „intramedullairequot;
verbeening te spreken.
TECHNIEK VOOR HET MAKEN DER HISTOLOGISCHE
Direct na het dooden der dieren werden de beenderen ontdaan van
de huid en de spieren en gefixeerd in 12 % neutrale formahne.
Voor de ontkalking werd gebruik gemaakt van salpeterzuur vlgs.
Rom eis § 1291 en van trichloorazijnzuur. De ontkalking in trichloor-
azijnzuur geschiedde in een mengsel van gelijke deelen 10 % trichloor-
azijnzuur en 20 % formaline. De duur der ontkalking varieerde van
enkele dagen tot enkele weken.
Het bleek, dat een ontkalking met trichloorazijnzuur verreweg de
voorkeur verdiende, daar het weefsel nu veel beter kleurbaar was, ter-
wijl bij ontkalking met salpeterzuur de kleur altijd eenigszins groezelig
werd.
Wanneer de ontkalking ver genoeg voortgeschreden was, werden
de preparaten ingesloten in olie-celloidine-paraffine, gesneden en ge-
kleurd met haematoxyline (volgens Weigert) enVanGiesonof
met haemaluin en eosine. Enkele preparaten werden ook in paraffine
ingesloten en hoewel het insluiten in celloidine-paraffine de voorkeur
verdiende door het beter intact blijven van het weefsel, gelukte het toch
wel, ook hiermede bruikbare preparaten te vervaardigen.
Fig. 1 Kuiken 2 dagen oud (Normaal)
proximale einde tibia.
DE NORMALE BEENONTWIKKELING VAN HET KUIKEN.
Bij het beschouwen van de coupe van de tibia van het kuiken van
2 dagen oud, fig. 1, ziet men dat dit beeld nog geheel overeenkomt met
ce beschrijving, die Miss Feil geeft van haar oudste kuikenembryonen.
Heel duidelijk is nog de verdeeling in drie zones van cellen te zien,
namelijk een kap van kraakbeencellen, die als epiphyse wordt be-
schouwd en die bestaat uit kleine cellen, met duidelijke kernen, daar-
onder een laag platte cellen, die in rijen evenwijdig aan de lengte-as van
het been gerangschikt zijn en vervolgens het kraakbeen der diaphyse,
waarvan de cellen meer gezwollen zijn en groote blazige kernen hebben.
Opvallend hierbij is de verschillende kleurbaarheid in epi- en diaphyse.
Het kraakbeen der epiphyse kleurt zich in de haematoxyline- van
G i e s O n coupe veel donkerder rood, dan dat der diaphyse. De ver-
deeling in deze drie zones van cellen kan men gedurende de geheele
ontwikkeling van het kuikenbeen waarnemen, bij het volwassen dier is
deze verdeeling echter verloren gegaan.
Geleidelijk aan gaat het kraakbeen der diaphyse plaats maken voor
de voortschrijdende mergholte, die in het centrum der diaphyse is opge-
treden. Bij dit kuiken van 2 dagen oud is de enchondrale verbeening
nog niet ver voortgeschreden. De mergholte zendt mergspruiten tusschen
het kraakbeen en het periostale been, terwijl ook enkele kanalen in het
centrum van het kraakbeen der diaphyse doordringen. Tegen het aan-
getaste kraakbeen ziet men nu een dun laagje been afgezet, meestal
bedekt door een fraaie laag osteoblasten. Ook reuzencellen zijn opge-
treden, vooral op die plaatsen waar het kraakbeen aangetast wordt,
maar ook ziet men een groot aantal vrij in het merg liggen, vooral in
de mergspleten. die het verst in het kraakbeen zijn doorgedrongen en
waar nog geen been is afgezet. Niet alleen het kraakbeen, maar ook
het nieuwgevormde been wordt afgebroken, zoodat men vaak been-
balkjes ziet, waarin diepe uitbochtingen zijn opgetreden.
In het centrum van de diaphyse ziet men in dit stadium reeds
celrijk merg met differentiatie naar de verschillende soorten merg-
cellen, terwijl in de spruiten naar de epiphyse het beeld minder
celrijk is, waardoor het celreticulum nog duidelijk voor de dag komt.
Op deze plaatsen is nog duidelijk waar te nemen, in de celloidine-
paraffine coupes (daar deze zoo weinig schrompeling vertoonen). dat
de reuzen-cellen cytoplasmatisch met het celreticulum samenhangen.
Ook in de epiphyse zijn bloedvaten ingedrongen, zelfstandig van
de peripherie uit, die omringend weefsel met zich mee gevoerd hebben.
In de preparaten vallen deze vaten vooral op. doordat het omringende
kraakbeenweefsel zich iets afwijkend kleurt. In de haematoxyline- van
G i e s O n preparaten is de kraakbeengrondsubstantie duidelijker rood
gekleurd. Het valt op, dat men in deze uithollingen wel bloedvaten en
mergcellen vindt, maar dat osteoblasten nooit voorkomen.
De geheele diaphyse is omgeven door een laag van periostaal been,
die zich tot de epiphyse voortzet. Buiten deze laag ziet men het periost,
dat nog zeer duidelijk een twee-lagige bouw te zien geeft. De buitenste
laag, die weinig celrijk is en een collageen-vezelige structuur heeft, zet
zich voort in de epiphyse, vooral in de laag onder het articuleerende
kraakbeen, terwijl de binnenste celrijke laag ophoudt op de overgang
naar de epiphyse.
Gaat men de ontwikkeling van het been bij een kuiken van 10
-ocr page 115-Fig. 2 Kuiken 10 dagen oud (Normaal)
proximale einde tibia.
dagen oud verder na, dan ziet men in fig. 2, dat de mergholte zich steeds
verder epiphysewaarts uitstrekt. In dit beeld is te zien. dat het voort-
schrijden der mergspruiten niet geleidelijk gaat, maar dat enkele uit-
loopers als lange kanalen zeer ver epiphysewaarts reiken. Tusschen
deze kanalen blijven vrij breede kraakbeenstrooken staan, waartegen
vanuit het merg been wordt afgezet. Het gevolg is dus, dat in het zoo
gevormde enchondrale been vrij veel kraakbeen met intacte kraak-
beencellen ingesloten in hun kapsels, wordt ingesloten. De enchondrale
verbeening heeft dus reeds belangrijke vorderingen gemaakt. Ook ziet
men in dit stadium reeds, dat de zelfstandig in de epiphyse ingedrongen
bloedvaten secundair verbinding hebben gekregen met enkele merg-
spruiten der diaphyse.
In het centrum van de diaphyse is het merg reeds zeer vetrijk ge-
worden; daarbuiten volgt een zóne, die veel mergcellen bevat en in de
uiteinden der mergspruiten vindt men weer een minder celrijk merg,
waardoor het celreticulum duidelijk te zien komt. De totale hoeveelheid
kraakbeen is belangrijk verminderd, terwijl ook weer een groot ge-
deelte van het nieuwgevormde enchondrale been is afgebroken. In dit
stadium vindt men zeer veel reuzencellen, zoowel tegen het kraakbeen
aan, als midden in het mergweefsel.
In de preparaten van het been van een kuiken van 21 dagen oud
ziet men. dat de enchondrale verbeening geleidelijk aan verder is ge-
gaan. waardoor de kraakbeenrest der diaphyse veel kleiner is ge-
worden. In de epiphysen, die het gewricht vormen van tibia en meta-
tarsus, ziet men nu ook duidelijk beenbalkjes optreden. Dit is echter
geen vorm van enchondrale verbeening der epiphysen. maar de enchon-
drale vefbeening der tarsaalbeentjes. Periostaal been wordt hier nooit
gevormd. Men ziet hier, dat het kraakbeen ook dezelfde kleur en vorm
heeft aangenomen als het kraakbeen der diaphyse, terwijl een laag van
afgeplatte cellen rondom, een afscheiding vormt tegenover het kraak-
been der epiphyse. De mergkanalen, die in de epiphyse voorkomen
breiden zich niet uit en hierin wordt ook nooit been gevormd. Dus een
zelfstandig optredende verbeening in de epiphyse ziet men niet.
In het beeld van het kuiken van 56 dagen oud valt het op, dat de
tarsaalbeentjes zeer in omvang zijn toegenomen. Er heeft zich een
flinke mergholte in ontwikkeld en er zijn flinke beenbalkjes door
enchondrale verbeening in ontstaan. Toch is nog een duidelijke hoe-
veelheid kraakbeen aanwezig rondom deze balkjes, bestaande uit groote
veelhoekige cellen met groote blazige kernen.
Ook de hoeveelheid kraakbeen in de diaphyse is weer belangrijk
afgenomen, terwijl de enchondraal gevormde beenbalkjes meer in de
lengterichting van het been gaan verloopen. De mergspruiten zijn nu
doorgedrongen tot in de laag der platte cellen onder de epiphyse.
Vooral tegen het aangetaste kraakbeen aan vindt men nog een groot
aantal chondroclasten, verder vindt men ze ook in inbochtingen tegen
het enchondraal gevormde been aan en midden in het merg.
Bij het beschouwen van het beeld van het dier van 126 dagen oud,
fig. 3, is het noodig de voorgeschiedenis van dit dier in aanmerking te
nemen. Dit kuiken kwam in proef op de leeftijd van 4 weken en ver-
toonde toen op de röntgenfoto geen rachitische afwijkingen. Na 9
weken op het rachitogene dieet geplaatst te zijn geweest, kon een
ernstige graad van rachitis geconstateerd worden. Het dier werd daar-
na buiten geplaatst en na verloop van 5 weken waren röntgenologisch
geen rachitische afwijkingen meer vast te stellen. De röntgenfoto geeft
het beeld te zien van een bijna volgroeid been. een beeld dat overeen-
komt met de foto, die men bij een normaal kuiken reeds na 13 weken
ziet optreden. De beenontwikkeling -s hier dus als gevolg der rachi-
tische processen enkele weken vertraagd.
Wanneer men het beeld van het ondereinde der tibia van dit dier
ziet, dan valt direct op, dat de mergholte zich nog verder uitgebreid
Fig. 3 Kuiken 126 dagen (Normaal)
distale einde tibia.
heeft ten koste van het kraakbeen der diaphyse. In dit stadium zijn
de uitspruitsels der mergholte zoover naar de epiphyse doorgedrongen,
dat er alleen een heel onregelmatig kraakbeenlaagje overgebleven is,
tusschen het been van de eigenlijke tibia en het been van de tarsaal-
beentjes. Bijna om alle resten van het kraakbeen ziet men een onregel-
matige laag been afgezet. In deze zóne ziet men nog een celrijk merg
en een groot aantal reuzencellen. terwijl de beenbalkjes met een mooie
laag Osteoblasten bedekt zijn. Meer naar de mergholte toe ontbreekt
deze laag Osteoblasten langs de beenbalkjes, terwijl men daar ook geen
osteoclasten meer vindt. Men krijgt de indruk, dat men hier met een
afgeloopen proces te doen heeft. Ook in de epiphyse zijn belangrijke
veranderingen opgetreden. De tarsaalbeentjes hebben zich sterk ver-
groot en er is een verbinding ontstaan tusschen de mergholte hierin en
de mergholte in de diaphyse. De hoeveelheid kraakbeen in de epiphyse
is tot een smal randje onder het articuleerende kraakbeen gereduceerd.
De beenbalkjes der tarsaalbeentjes gaan een geheel vormen met die der
diaphyse. De beenbalkjes gaan in de lengterichting van het been ver-
loopen en maken een massieve indruk. Wanneer men coupes ziet van
beenuiteinden, waar geen samengesteld been aanwezig is, dan ziet men,
dat hier de laag van platte cellen verdwijnt en de beenbalken door-
dringen in de epiphyse, zoodat ten slotte slechts een dunne laag kraak-
been onder het articuleerende kraakbeen is overgebleven. De ver-
beening van die epiphyse is dus direct vanuit de diaphyse geschied.
Het valt op. dat naar verhouding het netwerk der beenbalkjes, bij het
ouder worden veel ijler wordt, waardoor de mergholten er tusschen
veel grooter zijn.nbsp;, i i j
In de dwarscoupe van dit been (fig. 5) ziet men, dat het been der
diaphyse bestaat uit een dikke beenlaag, waarin heel fijne kanaaltjes ver-
loopen. Deze kanalen zijn niet meer met osteoid bekleed, maar zijn door
verkalkt been omgeven. Naar de mergholte toe ziet men nog enkele
grootere kanalen, die gedeeltelijk met de mergholte in verbinding staan.
Men ziet duidelijk, dat het been niet lamellair gebouwd is. maar dat
de collagene vezels, in bundels tusschen de cellen gerangschikt, in de
lengterichting van het been verloopen. Ook in de enchondraal gevorm-
de beenbalkjes ziet men geen lamellaire structuur. Vergelijkt men de
dwarscoupe van deze leeftijd met die van een jonger kuiken, dan ziet
men, dat de kanalen nu veel nauwer geworden zijn en dat er veel minder
of m het geheel geen osteoidzoom meer om te zien is.
In alle coupes van dit dier krijgt men de indruk, dat men met een
bijna volwassen dier te doen heeft, waarbij de lengtegroei is afge-
loopen Daar dit dier echter een rachitische periode doormaakte, is het
waarschijnlijk, dat dit stadium bij normale dieren reeds eerder bereikt
wordt.
Samenvatting en Bespreking.
Het grootste verschil in de beenvorming van het kuiken tegenover
die der zoogdieren, is gelegen in de verschillende wijze van enchondrale
verbeening. Het oplossen van het kraakbeen geschiedt, doordat vanuit
het centrum der diaphyse, waar de eerste mergholte optreedt, door
bloedvaten, die hier van buiten af indringen, mergspruiten als kanalen
tot ver in het kraakbeen epiphysewaarts doordringen Men krijgt zoo
een grove afbraak van het kraakbeen, terwijl bij de zoogdieren de
mergholte veel meer geleidelijk naar de epiphyse voortschrijdt. t,r
blijven bij het kuiken dus groote balken kraakbeen bestaan, waartegen
been wordt afgezet, waardoor men in het binnenste van een ench^-
draal beenbalkje nog vrij veel intacte kraakbeencellen kan vinden. Uit
is weer in tegenstelling met het proces bij de zoogdieren, waar de ossi-
ficatiezóne door het voortdringende merg de kapsels van bijna al de, in
rijen gerangschikte, kraakbeencellen opent, waardoor smalle balkjes
van kraakbeengrondsubstantie overblijven, waartegen been wordt af-
gezet. Bij de zoogdieren vindt men dus in het binnenste van een enchon-
draal gevormd beenbalkje zeer v/einig kraakbeengrondsubstantie, met
sporadisch erin een ongeopende kraakbeenkapsel met kraakbeencel.
Het is dus een graadsverschil en geen principieel verschil in de wijze
van enchondrale verbeening bij het kuiken, vergeleken bij die der
zoogdieren. Het beste is dan ook dit verschil aangegeven door de wijze
waarop Schaffer zich uitdrukt, die spreekt bij het kuiken van
„Auflagerungquot; van been en bij de zoogdieren van „Einlagerungquot;. Min-
der gelukkig lijken de door Lubosch gegeven namen, voor deze wijze
van verbeening, die bij zoogdieren wil spreken van een ,,intracartilagi-
neusequot; verbeening en bij de vogels van een ,,intramedullairequot;. Deze
benamingen zijn niet sprekend genoeg en behoeven een duidelijke
uiteenzetting van de begrippen, die eraan ten grondslag liggen. Vindt
men deze namen gebruikt in een leer- of handboek, waar het proces
der verbeening verder slechts zeer beknopt wordt aangegeven, dan
zijn ze, voor een niet terzake kundige lezer, onbegrijpelijk en niets-
zeggend.
Een ander punt van verschil met de zoogdieren is, dat er geen
zelfstandig beginnende verbeening van de epiphysen bij vogels voor-
komt. De verbeening van de epiphyse geschiedt continu vanuit de
diaphyse, door de voortschrijdende enchondrale verbeening. Men kent
dan ook geen stadium bij vogels, waarop men een epiphysairkraakbeen
heeft met aan de eene zijde de verbeening in de diaphyse en aan de
andere zijde die in de epiphyse. De enchondrale verbeening van de
diaphyse schrijdt voort tot vlak onder de gewrichtsoppervlakte, waar
nog een smal laagje kraakbeen overblijft. Een kwestie wórdt het dus
of men bij vogels dan wel van een epiphyse kan spreken. Aan het
ondereinde van de tibia en boveneinde van de metatarsus lijkt het
oppervlakkig beschouwd, of er wel een verbeening der epiphyse plaats
heeft, maar dit is de verbeening der tarsaalbeentjes, die met deze uit-
einden samengesmolten zijn.
RACHITISCHE BEENAFWIJKINGEN BIJ HET KUIKEN.
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag, of men uit een
oogpunt van histo-pathologie bij het kuiken van een echte ,.rachitisquot;
spreken mag of dat men hier te doen heeft met een ,,ostitis fibrosaquot;, zal
een uitgebreid histologisch onderzoek noodig zijn. Daar hier slechts
van een beperkt materiaal gebruik gemaakt werd, slechts 14 rachitische
kuikens, zal het zeker niet mogelijk zijn deze vraag hier bevredigend te
beantwoorden. In deze studie is steeds gebruik gemaakt van de be-
naming ..rachitisquot;, daar het klinische beeld van deze aandoening steeds
met die naam aangeduid wordt; intusschen geven de veranderingen, die
in het beenmerg optreden, beelden te zien. die meer bij de ,.ostitis
fibrosaquot; (osteopatia fibrosa) thuis behooren. Daar deze ziekte-gebieden
bij jonge groeiende dieren zeer moeilijk te scheiden zijn en dit vraag-
stuk ook bij de zoogdieren nog niet bevredigend is opgelost, is hier
volstaan met een beschrijving der veranderingen, die men bij deze
aandoening in het histologische beeld van het kuikenbeen ziet optreden
en waarbij dus wat de classificatie dezer beenveranderingen in de groep
rachitis—ostitis fibrosa betreft, geen stelling is genomen.
De veranderingen, die in de histologische preparaten van rachi-
tische kuikenbeenderen te zien zijn, toonen bij de verschillende leef-
tijden der dieren groote overeenkomst, wanneer men rekening houdt
met de graad van rachitis en het stadium, waarin de beenontwikkeling
zich bij normale kuikens van dezelfde leeftijd bevindt.
Wat in de eerste plaats opvalt is de toename van het aantal
enchondraal gevormde beenbalkjes (fig. 4), die niet in de lengte-as
van het been verloopen, maar een zeer onregelmatig netwerk vormen.
Deze toename wordt veroorzaakt, doordat de mergholte zich belangrijk
minder ver uitgebreid heeft, als bij een normaal dier het geval is. De
afbraak van het been is hier dus vertraagd, waardoor de totale hoeveel-
heid been, die aanwezig is, is toegenomen. Deze vertraging is ook te
zien op de plaatsen waar het kraakbeen aangetast wordt. De afbraak
van kraakbeen geschiedt nog onregelmatiger, dan reeds normaal het
geval is. Men ziet hier groote onregelmatige kraakbeengebieden, rond-
om afgescheiden door de voortdringende mergholte, reeds met een
onregelmatig been- of osteoidzoompje omgeven. Deze door been inge-
sloten kraakbeengebieden behouden nog lang hun normaal licht ge-
kleurde (in haematoxyline - V a n Gieson en haemaluin-eosine)
grondsubstantie. en bevatten vele volkomen intacte kraakbeencellen
(fig. 7). Zooals reeds gezegd werd, is de afzetting van been tegen
het kraakbeen aan zeer onregelmatig, zoodat men gebieden krijgt, waar
men been afgezet ziet tegen kraakbeen met onverkalkte grondsub-
stantie en op andere plaatsen vindt men kraakbeenbalkjes met verkalkte
grondsubstantie zonder dat hier been tegenaan is afgezet, terwijl deze
zich vaak weer continu in beenbalkjes voortzetten. Men ziet op deze
overgang hoe de groote blazige kraakbeencellen geleidelijk aan over-
gaan in de veel kleinere vertakte beencellen. Men ontkomt vaak zoo
niet aan de gedachte, dat hier kraakbeen metaplastisch in been is
overgegaan.
Ook in het been in het midden der diaphyse zijn veranderingen
opgetreden. Normaal is een betrekkelijk dunne laag vrij massief been
aanwezig (fig. 5), maar bij rachitis ziet men ook bij jonge kuikens reeds,
dat de kanalen, die in dit been verloopen, zich belangrijk gaan ver-
wijden. In de dwarscoupe van het midden der diaphyse (fig. 6) ziet
men, dat groote holten zijn opgetreden, vooral naar de kant van het
merg toe. Daarbuiten volgt een laag van been, waarin de kanalen
minder wijd zijn. terwijl deze alle met een duidelijke laag osteoid
■
Fig. 4 Kuiken 126 dagen (Rachitis)
distale einde tibia.
Verklaring der teekens in de teekeningen.
Fig. 1-6
ia. zóne epiphyse
b.nbsp;„ platte cellen
c.nbsp;„ diaphyse
merg. spr. mergspruiten
per. c.nbsp;Periost cambiumlaag
per. f.nbsp;Periost fibreuselaag
ench. b.nbsp;enchondraal been
per. b.nbsp;periostaal been
mergh.nbsp;mergholte . ^ , . ^ .
tars.nbsp;tarsus, proximale deel in de tibia opgenomen.
kr.nbsp;kraakbeen
-ocr page 122-Dwarsdoorsnede door het been in het midden der diaphyse van kuilcens van 126 dagen.
A.nbsp;zone nieuwgevormd been onder het periost.
B.nbsp;oorspronkelijke been der diaphyse.
C.nbsp;zóne nieuwgevormd been naar de mergholte toe gelegen,
ost. z. osteoid zoomen.
Fig. 7 Kuiken 49 dagen (Rachitis)
Enchondrale beenvorming met weinig afbraak van kraakbeen.
bekleed zijn. Op de dwarscoupe ziet men zeer duidelijk de dwarsdoor-
snede der collagene vezels in die osteoidzoom. Aan de buitenzijde vindt
men nog een smalle laag van beenbalkjes, waarin zich groote holten
bevinden. Deze laag ligt buiten het oorspronkelijke periostale been.
Hetzelfde beeld krijgt men ook bij het rachitische kuiken van 126 dagen
oud. Wanneer men de bouw van het been van een normaal kuiken
van dezelfde leeftijd met dit rachitische dier vergelijkt, dan vallen direct
de geweldige veranderingen op, die in het been van de diaphyse zijn
opgetreden. Nog duidelijker ziet men hier de drie-lagige structuur te
voorschijn komen. Een groote overeenkomst vertoont dit beeld met de
waarnemingen van O b e r 1 i n g en G u é r i n (80), die beenafwij-
kingen bij volwassen kippen bestudeerden, die zij de naam gaven
van „osteomalacie-rachitismequot;. Behalve de verwijding der beenkanalen
en de verbreeding van het been der diaphyse, is het vooral de sterke
uitbreiding der buitenste laag, die op de voorgrond treedt. Deze laag
ontstaat waarschijnlijk daardoor, dat het periost onder invloed der
mechanische eischen, die aan het been ter plaatse gesteld worden, gaat
woekeren, waardoor onregelmatig gerangschikte beenbalkjes gevormd
worden. Hoe ernstiger de graad van rachitis is, hoe duidelijker deze
laag gewoekerd periostaalbeen gaat optreden.
Ook in het beenmerg zelf treden veranderingen op in het verloop
der rachitische procesen (fig. 8). Men ziet een op de achtergrond
Fig. 8 Kuiken 49 dagen (Rachitis).
Merg met 2 begrenzende enchondrale beenbalkjes. Duidelijk verdicht celreticulum
met veelkernige cellen, geen vorming van gedifferentieerde mergcellen.
komen der typische mergcellen en een woekering van het beenmerg-
reticulum, waardoor men de groote reticulaire bindweefselcellen vrij
nauw aaneengesloten ziet liggen. Vaak ziet men zelfs, dat het reticulaire
bindweefsel eenigszins in collageen bindweefsel gaat veranderen, wat
in de haematoxyline- van Gieson coupe opvalt door de roodere
kleur. Juist op de plaatsen waar het sterk verdikte celreticulum ge-
vonden wordt, ziet men vaak de veelkernige reuzencellen prachtig in
cytoplasmatisch verband met het reticulum staan. Eventueel zou dit een
aanwijzing kunnen zijn, dat deze veelkernige reuzencellen uit het
reticulum ontstaan.
Bij het kuiken van 126 dagen oud is de hoeveelheid osteoid, die
gevormd wordt belangrijk toegenomen, wat vooral in de dwarscoupe
zeer duidelijk te zien is. Bij de jongere dieren valt dit niet zoo op, daar
hier de beenbalkjes omgeven zijn met een laag osteoid, die in dikte
weinig afwijkt van wat bij normale kuikens gevonden wordt.
Dezelfde veranderingen, die men in tibia en metatarsus ziet op-
treden, vindt men ook in de tarsaalbeentjes.
Een ander verschijnsel bij rachitis, dat men soms ziet optreden is
het voorkomen van kleine bloedinkjes in het merg. Dikwijls ooTc ziet
men groote bloeduitstortingen, die reeds macroscopisch waarneembaar
zijn. In het reticulum op de grens om die bloedinkjes ziet men het op-
treden van een groot aantal reuzencellen met dezelfde structuur als de
osteo- en chondroclasten.
Samenvatting:
Bij rachitis van het kuiken treedt een storing op in de enchondrale
verbeening, die daartoe leidt, dat men niet als in normaal been één
groote, als één ruimte zich in de epiphyse uitstrekkende mergholte vindt,
maar dat men tot ver in de diaphyse een onregelmatig netwerk Van
beenbalkjes krijgt. Ook de afbraak van het kraakbeen geschiedt lang-
zamer en onregelmatiger.
Daarnaast treedt op een structuurverandering in de beenmanchet
der diaphyse, men ziet hier op dwarsdoorsnede zeer wijde kanalen,
terwijl men duidelijk ziet hoe het periost tegen de buitenkant door
buitengewone aanmaak van periostaal been, een laagje onregelmatig
gerangschikte fijne beenbalkjes heeft afgezet.
Verder vallen op, de veranderingen in de histologische structuur
van het beenmerg. Dit merg wordt minder celrijk, waardoor de reticu-
laire bouw duidelijker zichtbaar wordt, terwijl in dit reticulum een
vermeerdering van de reticulaire bindweefselcellen optreedt.
Ook ziet men een toename van het aantal osteoclasten, het duide-
lijkst bij oudere dieren, waar normaal het aantal osteoclasten niet zoo
groot meer is.
Bij rachitis van het kuiken treden ook vaak grootere of kleinere
bloedingen in het merg op.
Wanneer men deze verschijnselen vergelijkt met de afwijkingen,
die bij de zoogdieren het meest op de voorgrond treden, dan ziet men,
dat het belangrijkste symptoom bij de zoogdieren, namelijk de sterk
vermeerderde osteoid-vorming hier veel minder duidelijk is, maar dat
de overige veranderingen zeer groote overeenkomst vertoonen.
Door de omvangrijkheid van het materiaal en door gebrek aan tijd,
is het zeker niet mogelijk geweest een grondige studie te maken van
de rachitische beenafwijkingen van het kuiken, mede door het ontbreken
van goede literatuur-gegevens over de normale bouw van het kuiken-
been. Wil men inzicht krijgen in de processen, die zich onder normale
en abnormale omstandigheden in het kuikenbeen afspelen, dan zal het
noodig zijn een systematisch onderzoek in te stellen bij een groot
aantal dieren van verschillende leeftijden. De bedoeling van deze studie
was echter een indruk te krijgen omtrent de aard van de rachitische
afwijkingen, die in het röntgenbeeld zulke groote veranderingen doen
ontstaan.
J
-ocr page 127-LITERATUURLIJST.
1.nbsp;Adams en Mc Collum Journal Biol. Chem. 1928. 78. 495.
2.nbsp;Angus, Askew, Bourdillon, Proc. Royal Soc. of London B. 1931
Bruce, Callow, Fischmann, 108. 340.
Philpot, Webster.
3.nbsp;Askew, Bourdillon, Bruce, Proc. Royal Soc. of Londen B. 1931,
Jenkins, Webster.nbsp;107. 76.
4.nbsp;Askew, Bourdillon, Bruce, Proc. Royal Soc. of London B. 1932.
Callow, Philpot, Webster 109. 488.
5.nbsp;Bacharach en Jephcottnbsp;Journal Biol. Chem. 1928. 82. 751.
6.nbsp;Bennet Brown en Shohlnbsp;Journal Biol. Chem. 1930. 86. 245.
7.nbsp;Bergheimnbsp;Journal Biol. Chem. 1926. 70. 51.
8.nbsp;Bethke, Steenbock, Nelsonnbsp;Journal Biol. Chem. 1923. 58. 71.
9.nbsp;Bethke, Kennard, Kick,nbsp;Poultry Science 1929. 8. 257.
Zinsalian.
10.nbsp;Bethke, Record, Kennardnbsp;Poultry Science 1931. 10. 355.
11.nbsp;Bethke, Recordnbsp;Poultry Science 1934. 13. 29.
12.nbsp;Bills, Honeywell, Coxnbsp;Journal Biol. Chem. 1928. 80. 557.
13.nbsp;Bills, Wiricknbsp;Journal Biol. Chem. 1930. 86. 117.
14.nbsp;Bills, Honeywell, Wirick, Journal Biol. Chem. 1931. 90. 619.
Nussmeier.
15.nbsp;Bourdillon, Fischmann,
Jenkins, Webster
16.nbsp;Branion, Smith
17.nbsp;Buckner, Martin, Insko
18.nbsp;Chick, Korenchevsky,
Roscoe
19.nbsp;Mc Collum, Simmonds,
Shipley, Park.
20.nbsp;Dantschakoff
21.nbsp;Demuth
22.nbsp;Demuth
23.nbsp;Dunn
24.nbsp;Everse
25.nbsp;Everse. Van Niekerk
26.nbsp;V. Euler, Rydbim
27.nbsp;Fell
28.nbsp;Forschner, Hottinger
29.nbsp;Groeneveld
30.nbsp;Guest, Warkany
31.nbsp;György
32.nbsp;Hall. King
33.nbsp;Hall, King
34.nbsp;Hamilton, Kajdi, Meeker
35.nbsp;Hart, Steenbock, Lepkovs-
ky, tlalpin
36.nbsp;Heller, Hunter, Thompson
37.nbsp;Heller, Zimmerman,
Thompson
38..nbsp;Heilbron, Kamm, Morton
39.nbsp;Herner, Robinson
40.nbsp;Hess. Unger
124
Proc. Royal Soc. of London B. 1929.
104. 561.
Poultry Science 1932. 11. 261.
Poultry Science 1932. 11. 58.
Bioch. Journal 1926, 20. 622.
Journal Biol. Chem. 1922. 53. 41.
Arch. f. Micr. Anatom. 1909. 74. 855
Bioch. Zeitschrift 1925. 159. 415.
Bioch. Zeitschrift 1925. 166. 162.
Journal Biol. Chem. 1924.
Diss. Leiden. 1931.
Ned.Tijdschr.v.Geneesk. 1931. 1. 75.
Bioch. Zeitschrift 1931. 241. 14.
Journal of Morph, and Physiol. 1925.
40. 417.
Münch. Med. Wschr. 1929. 76. 156.
Diss. Wageningen 1932.
Journal Biol. Chem. 1933. 100. 445.
Klin. Wschr. 1929. 15. 684.
Poultry Science 1931. 10. 132.
Poultry Science 1931. 10. 259.
Journal Biol. Chem. 1930, 88. 331.
Journal Biol. Chem. 1923. 25. 579.
Journal Biol. Chem. 1932. 97. 127.
Poultry Science 1934. 13. 141.
Bioch. Journal 1927. 21. 78.
Poultry Science 1932. 11. 283.
Am. Journal Dis. Child. 1921. 22. 186
41.nbsp;Hess, linger, Pappen-
heimer
42.nbsp;Hess, Weinstock, Rivkin,
Gross.
43.nbsp;Heymann
44.nbsp;Holmes, Pigott, Campbell
45.nbsp;Holmes, Pigott
46.nbsp;Holmes, Pigott, Moore
47.nbsp;Holt
48.nbsp;Holtz, Schreiber
49.nbsp;Holtz, Laquer, Kreitmair,
Moll
50.nbsp;Hunter, Dutcher, Knaudel
51.nbsp;Huldschinsky
52.nbsp;Irwin, Brandt, Nelson
53.nbsp;St. John, Kempf, Bond
54.nbsp;Jones, Rapoport, Hodes
55.nbsp;Jones, Robson
56.nbsp;King, Hall
57.nbsp;Koch, Koch, Ragins
58.nbsp;Korenchevsky
59.nbsp;Kramer, Shear, Siegel
60.nbsp;Kramer, Shear, Siegel
61.nbsp;Kreitmair, Moll
62.nbsp;Kruse, Orent, Mc Collum
63.nbsp;Van Leersum
64.nbsp;Lubosch
65.nbsp;Marek, Wellmann
Journal Biol. Chem. 1922. 50. 77.
Journal Biol. Chem. 1930. 87. 37.
Bioch. Zeitschrift. 1930. 227. 1.
Journal Biol. Chem. 1931. 92. 187
Indust. and Engineering Chem, 1931
Poultry Science 1932. 11. 243.
Journal Biol. Chem. 1925. 64. 579.
Hoppe-Seyler's Zeitschrift f. phys.
Chem. 1930. 191. 1.
Bioch. Zeitschrift 1931. 237. 247.
Poultry Science. 1932. 11. 239.
Deutsch. Med. Wschr. 1919. 45. 712
Journal Biol. Chem. 1930. 88. 449 en
460.
Poultry Science 1933. 12. 34.
Journal Biol. Chem. 1930. 88. 449 en
Journal Biol. Chem. 1931. 91. 47.
Bioch. Zeitschrift 1931. 229.
Journal Biol. Chem. 1929. 85. 141.
Med. Research Council Spec. Rep.
Series 71.
Journal Biol. Chem. 1931. 91. 271.
Journal Biol. Chem. 1931. 91. 723.
Münch. Med. Wschr. 1928. 637 en
1138.
Journal Biol. Chem. 1932. 96. 519.
Ned. Tijdschrift voor Geneesk. 1929.
3997.
Morphol. Jahrbuch 1923. 53. 49.
Die Rachitis. Fischer Jena 1931.
66.nbsp;Massengale
67.nbsp;Massengale, Nussmeier
68.nbsp;Massengale, Nussmeier
69.nbsp;Mayerson, Laurens
70.nbsp;Mellaby
71.nbsp;Mellaby
72.nbsp;Meyer zu Hörste
73.nbsp;Miller, Dutcher, Knaudel
74.nbsp;Miller, Bearse, Gushing
75.nbsp;Mussehl, Ackerson
76.nbsp;Mussehl, Ackerson
77.nbsp;Van Niekerk, Everse
78.nbsp;Van Niekerk, Everse
79.nbsp;Norris, Heuser, Wilgus,
Ringrose
80.nbsp;Oberling, Guérin
81.nbsp;Payne, Hughes, Leinhardt
82.nbsp;Pfannenstiel
83.nbsp;Van der Plank
87.nbsp;Reerink, Van Wijk
88.nbsp;Reerink, Van Wijk, Van
Niekerk
89.nbsp;Rosenheim, Webster
90.nbsp;Russell, Massengale,
Howard
Poultry Science 1929.
Journal Biol. Chem. 1930. 87. 415.
Journal Biol. Chem. 1930. 87. 423.
Poultry Science. 1932. 11. 325.
Med. Res. Council. Spec. Rep. 1919.
38.
Med. Res. Council. Spec. Rep. 1921.
61.
Klin. Wschr. 1932. 1796.
Poultry Scienijce. 1929.
I
Poultry Science. 1933. 12. 21.
Poultry Science. 1931. 10. 68.
Poultry Science. 1931. 10. 369.
Bioch. Zeitschrift 1929. 215. 85.
Strahlentherapie. 1929. 34.
Poultry Science. 1931. 10. 93.
Ann. d'Anat. Patholog. 1934. 11. 97.
Poultry Science 1932. 11. 158.
Münst. Med. Naturw. Gesch. 1927.
Tijdschr. v. Diergeneesk. 1927.
Nachr. Ges. d. Wiss. Göttingen.
1926. 142.
Nachr. Ges. d. Wiss. Göttingen.
1926. 185.
Deutsche Med. Wschr. 1929. 263.
Strahlentherapie 1931. 40. 728.
Chem. Weekblad. 1932. 29. 645.
The Biol. Journal 1927. 21. 389.
Journal Biol. Chem. 1928. 80. 155.
91. |
Russell, Howard |
Journal Biol. Chem. 1931. 91. 493. |
92. |
Russell, Klein |
Poultry Science 1931. 10. 269. |
93. |
Schechter |
Bioch. Zeitschrift 1929. 208. 443. |
94. |
Scheunert, Schieblich |
Bioch. Zeitschrift 1929. 209. 290. |
95. |
Scheunert, Schieblich |
Klin. Wschr. 1929. 21. 983. |
96. |
Schmidtmann |
Münch. Med. Wschr. 1929. 35. 1486. |
97. |
Schöney |
Arch. f. Micr. Anatom. 1876. 12. 243 |
98. |
Schroeder |
Poultry Science 1933. 12. 256. |
99. |
Schultz |
Zeitschr. f. Kinderheilkunde. 1929. |
100. |
Schultz |
Klin. Wschr. 1933. 12. 114. |
101. |
Schultzer |
Bioch. Zeitschrift 1927. 118. 409. |
102. |
Schultzer |
Bioch. Zeitschrift 1927. 118. 427. |
103. |
Schultzer |
Bioch. Zeitschrift 1927. 188. 435. |
104. |
Schultzer |
Bioch. Zeitschrift 1929. 211. 445. |
105. |
Seifried, Heidegger |
Tierärtzliche Rundschau. 1933. |
106. |
Sexton |
Journal Biol. Chem. 1928. 22. 1133. |
107. |
Shear, Kramer |
Prof. of the Soc. for Exp. Biol. and |
108. |
Sherman, Pappenheimer |
Proc. of the Soc. of Biol. and Med. |
109. |
Sherman, Stiebeling |
Journal. Biol. Chem. 1929. 83. 497. |
110. |
Sherman, StiebeUng |
Journal Biol. Chem. 1930. 88. 683. |
111. |
Shipley, Park, Mc Collum, |
Proc. of the Soc. for Exp. Biol. and |
112. |
Shohl, Bing |
Journal Biol. Chem. 1928. 79. 269. |
113. |
Sloan, Wilgus |
Poultry Science 1930. 10. 10. |
114. |
Solé |
Bioch. Zeitschrift 1931. 242. 349. |
115. |
Steenbock, Black |
Journal Biol. Chem. 1925. 64. 263. |
116. |
Steenbock, Hart, Jones, |
Journal Biol, Chem. 1923. 58. 59. 127 |
117. |
Stoeltzner |
Münch. Med. Wschr. 1928. 37. 1584. |
118. |
Supplee, Flamigan, |
Journal Biol. Chem. 1931. 91. 773. |
119. |
Titus |
Poultry Science 1932. 11. 117. |
120. |
Titus, Mc Nally, Hilberg |
Poultry Science 1933. 12. 5. |
121. |
Tully, Hauge, Carrick, |
Poultry Science 1931. 10. 299. |
122. |
Tully, Hauge, Carrick, |
Poultry Science 1931. 10. 310. |
123. |
Warkany |
Klin. Wschr. 1930. |
124. |
Wilgus |
Poultry Science 1931. 10. 107. |
125. |
Windaus, Holtz |
Nach. Ges. d. Wiss. Göttingen. 1927 |
126. |
Windaus |
Proc. of the Royal Soc. of London. |
127. |
Van Wijk, Reerink, Mori- |
B. 1931. 108. 568. |
128. |
Van Wijk, Reerink. |
Stralentherapie 1931. 40. 739. |
it-jx^-
-ocr page 133-'bad im » bmti
î f ' Cî®
»V.
^ ,, ffir jßiquot; '' f i'v-vï^^igMi^,________
l-i':
ÄCT
-.-Xi?-
1.nbsp;Het blijkt hoc langer hoe meer, dat de hond in ons land een
belangrijke schakel in het vraagstuk der Weilsche ziekte vormt.
2.nbsp;De Fédération Internationale Cynologique dringt terecht aan op
een bestudeering van een mogelijk verband tusschen zenuw-
afwijkingen en voedselfouten.
3.nbsp;Indien bij multipare dieren vele vruchten in de uteres aanwezig
zijn en de geboorte van de absoluut of relatief te groote vruchten
veel bezwaren met zich brengt, verdiene het aanbeveling spoedig
door laparotomie de partus te beeindigen.
4.nbsp;Het zou gewenscht zijn, dat fabricanten van vitamine D preparaten
verplicht werden, de waarde hunner preparaten in internationale
eenheden aan te geven.
5.nbsp;De uiteenloopende uitkomsten der refractiebepalingen bij paarden
zijn te wijten aan verschillen in onderzoek-methoden.
6.nbsp;Van de verschillende operatieve behandelingsmethoden van de
chronische purulente luchtzakontsteking bij het paard, verdient die
volgens Viborg de voorkeur.
7.nbsp;Bij de bestrijding van de maag-darmtrichostrongylosis van de her-
kauwers zijn de hygiënische maatregelen van meer waarde dan de
therapeutische.
8.nbsp;Ten einde het fokken van landbouwtuigpaarden in Nederland te
bevorderen, is samenwerking of combinatie der verschillende stam-
boeken, die op dit gebied werkzaam zijn, urgent.
m
esV»
h
m
mâ
Fr
-ocr page 136-V-mm
-ocr page 137-WMMW^'-i
-Sv.-rji;-,»-.?
v^- y: v- ,
'M-
......
'tfM
i
i '
.mV,
; ie','::-:
. / t v - | |||||
'l' iéir'i': ^.'^ |
'.'■'ii-1' | ||||
• i'.--VN' ■ | |||||
f Ï* '* 'quot;- | |||||
mmm
.1 • tl: .;•.-•:
• j - : ■
ïi;-
VvV-ïS':,
■j t:, .-r-.
■ ■.■ r-n-,-'
f-ii
mÊmÊ-^e ■
.....
' v, ,
i
À
^r r
m
-
■m
W'
gt; t »
V 'nbsp;'
-ocr page 140-Mmmmmmi
»ig:
SS5
ïèm^v
ivk^éyy-Zic^nbsp;-^SSsr-Ä-fe^v:.
'-'fv 'if-'-,
y. -r^ t ---, | ||
î^-V-rnrTviî-' | ||
mimw
n^mrn
rii II'