dim
.-/t-. '
Sé
Bijdrage tot de kennis der religieuze
terminologie in het Grieksch
with an English summary
C. Zijderveld Jr.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
' r,
A'
Me«
7 • \ t, '
■ :
-'ï-i
'J
v^nbsp;.nbsp;V
■^.quot;îî | |
: ' ^ -
viquot;-
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER RELIGIEUZE
TERMINOLOGIE IN HET GRIEKSCH
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 7-Bijdrage tot de kennis der religieuze
terminologie in het Grieksch
with an EngUsh summary
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS Dr. C. W. STARBUSMANN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTS-
GELEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE BE-
DENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LET-
TEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN
OP VRIJDAG 25 MEI 1934 DES NAMIDDAGS TE
4 UUR DOOR
Cornelis Zijderveld
GEBOEEN TE ARNHEM
J, MUUSSES
PURMEREND MCMXXXIV
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
m WW.
Mm
m
AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VROUW
quot;. lt; VI t
'mi'
ifff^
M
IL
«î
quot;t.
-ocr page 11-Bij de officieele beëindiging mijner academische studie wil ik
niet nalaten, mijn dank te brengen aan allen, die mijn leermees-
ters waren.
Allereerst wend ik mij dan tot U, Hooggeleerde Bolkestein,
Hooggeachte Promotor. Van het begin mijner studie af hebben
Uw boeiende lessen. Uw levendige en bezielende kijk op het leven
der Ouden, mijn bewondering gehad. Ook bij het bewerken van
dit proefschrift waren Uw raad, Uw bemoediging en steun een
niet genoeg te waardeeren stuwkracht. De uren, in Uw studeer-
vertrek doorgebracht. Uw groote welwillendheid, mij steeds be-
toond, zullen voor mij tot de aangenaamste herinneringen blijven
behooren.
Ook U, Hooggeleerde Damsté, komt mijn dank toe voor het
genoten onderwijs. Het was mij een vreugde, te bemerken dat Uw
meesterschap over de Latijnsche taal ook over onze grenzen wijd
en zijd vermaard is.
Hooggeleerde Vollgraff, dat ik Uw leerling ben geweest zal
ik steeds als een voorrecht blijven beschouwen. Uw groote kennis
en scherp vernuft hebben mij steeds met bewondering vervuld.
Het doet mij innig leed, dat het mij niet meer vergund is, wijlen
Professor W. Galand te danken voor zijn helder onderwijs, waar-
door hij bij mij een blijvende belangstelling voor de Linguistiek
wist te wekken.
Ook naar U gaat mijn dank uit. Hooggeleerde Ovink, Schrij-
nen, Zeergeleerde Van Hoorn. Aan Uw belangwekkend onderwijs
zal ik steeds met genoegen terugdenken.
Hooggeleerde Wagenvoort, hoewel ik niet het voorrecht had.
Uw colleges te volgen, toch waart Gij het mede, die door Uw
onderwijs aan het Chr. Gymnasium te Arnhem mijn belangstel-
ling voor de Oudheid wekte.
Voorts dank ik allen, die op eenigerlei wijze mij van dienst
waren bij het tot stand komen van dit proefschrift.
Tenslotte is het mij een behoefte, hier ook mijn groote dank-
baarheid uit te spreken jegens mijn Ouders, dat zij het mij moge-
lijk maakten, te studeeren, welk voorrecht ik steeds meer ga
waardeeren.
INHOUD
Blz.
Inleiding..............................................1
Hoofdstuk I — Het gebruik van tsXett) tot Alexander . .nbsp;6
Hoofdstuk II — Het gebruik van tsXst-^ na Alexander . .nbsp;39
Hoofdstuk III — TsXet-;^ bij Joodsche en Christelijke schrijversnbsp;81
Summary.......................97
Addendum......................104
Index der aangehaalde plaatsen waar tsXstt] voorkomtnbsp;105
-ocr page 13-INLEIDING
Wat voor elk gebied der classieke philologie geldt, dat het
vóór alles noodzakelijk is. vast te stellen, welk begrip de Ouden
aan een bepaalden term hechtten, welke gedachtenassociaties
zulk een term bij hen wekte, dit klemt inzonderheid voor de
studie der Grieksche religie. Immers, geschriften van beroeps-
theologen uit de oudheid zijn ons niet bewaard; zelfs heeft een
systematische theologie in Griekenland nooit bestaan, wanneer
wij afzien van de Orphiek en de philosophische scholen; definities
of verklaringen van religieuze en sacrale termen door tijdge-
nooten hebben ons dan ook zoo goed als niet bereikt. De uitleg-
gingen der scholiasten en lexicographen kunnen ons soms helpen,
doch zijn meermalen óf onjuist óf gebaseerd op 't spraakgebruik
van een enkele groep schrijvers. Hierdoor zijn wij gedwongen de
beteekenis — en beteekenisontwikkeling — van religieuze termen
af te leiden uit het gebruik hiervan door de schrijvers. Het „verba
valent usuquot; is vooral in deze materie van kracht; door verkeerde,
soms reeds door de Ouden zelf uitgesproken etymologieën ont-
staan vaak zeer zinrijke, maar historisch niet verantwoorde theo-
rieën over de beteekenis van bepaalde religieuze termen.
Indertijd heb ik op verzoek van Professor Bolkestein zooveel
mogelijk plaatsen verzameld, waar de term tsXetti voorkomt,
tot ongeveer het begin van het Hellenisme, naar aanleiding van
een passage in Theophrastus' Deisidaimonia i). Het scheen be-
langrijk genoeg, dit onderzoek uit te breiden, daar uit het gevon-
dene reeds bleek, dat de beteekenisontwikkeUng van teXsty) niet
is zooals zij gewoonlijk wordt voorgesteld^).
') Vgl. H. Bolkestein, Theophrastus' Charakter der Deisidaimonia als
religionsgeschichtliche Urkunde, R. G. V. V. XXI, 2 (1929) bladz. 52.
Een monographie van dezen aard is ook: P. J. Koets, Deisidaimonia,
1
-ocr page 14-In het algemeen neemt men de volgende beteekenisontwikke-
ling aan :
T^eXsTT) = 1° voltooiing, volmaking;
2° volmaking door de inwijding in de mysteriën;
3° de mysteriën zelf;
4° plechtigheid, godsdienstig feest.
Het wordt dus zóó voorgesteld, dat het woord oorspronkelijk in
sacralen zin uitsluitend op de mysteriën betrekking had, en dat
zich later de beteekenis heeft uitgebreid tot: religieus feest m het
algemeen Nu heeft inderdaad tsXst^ meermalen betrekking op
de mysteriën; daar deze in de Grieksche religiositeit een zoo belang-
rijke rol spelen heeft men deze beteekenis op den voorgrond ge-
plaatst, ten onrechte, naar ik meen. Van dit standpunt gaat
hv Miss Harrison uit in haar artikel ,.The meaning of the word
TsXe-™quot; (Class. Rev. 1914, bldz. 36). Volgens haar is tsXst^ een
voorbeeld van de over de geheele wereld verbreide ntus van het
volwassen worden. Zie hierover bldz. 3 n. 2 en bldz. 100 n 2.
Hoe moeihjk het is, het woord te vertalen, bewijst wel het
feit, dat vele moderne geleerden in hun verhandelingen den term
eenvoudig in het Grieksch laten staan Of wel men vertaalt in
het Duitsch met de weinig zeggende uitdrukking: Weihe.
De door mij verzamelde plaatsen werden voor een deel gevon-
den door middel der woord-indices; waar deze ontbraken heb
ik zooveel mogelijk de auteurs geheel doorgelezen«). Hoewel
van volledigheid van het materiaal natuurlijk geen sprake is,
A contribution to the knowledge of the religious terminology in Greek. Diss.
Utrecht 1929 Het nut van dergeUjk werk wordt nog eens door Pf ister aan-
geduid naar aanleiding van Stengers arbeid op dit gebied: „Es gibt noch
eine grosze Anzahl von sakralen Termini, die zu untersuchen sich lohnen
würde.quot; (Bursian's Jahresber. 1930, Supplementband: F. Pfister, Die Reli-
gion der Griechen und Römer, bldz. 183).
n Vgl. de lexica.
. A Mommsen, Feste der Stadt Athen, bldz. 232, 252 e. a.; Stengel, Gr.
Kultusaltert. 162, 177; v. Wilamowitz, Der Glaube der Hellenen II, 195, 198.
quot; Aan de welwillendheid van Dr. E. Locker, directeur van het Indo-
Germaansch instituut te Weenen, dank ik een volledige opgave der betrok-
ken plaatsen bij Diodorus. Daarvoor betuig ik hem gaarne ook hier mijn
erkentelijkheid.
-ocr page 15-meen ik toch zooveel te hebben verzameld, dat hieruit veilig con-
clusies getrokken kunnen worden.
De gevonden plaatsen heb ik chronologisch gerangschikt, om-
dat bij systematische indeeling naar de verschillende beteekenis-
sen de historische ontwikkelingsgang voor een goed deel uit het
oog zou zijn verloren.
De Joodsche en Christelijke auteurs zijn in een afzonderlijk
hoofdstuk behandeld.
Alvorens het gebruik van den term in de literatuur na te gaan,
stel ik hier eenige der verklaringen van het woord door grammatici
en lexicographen bijeen.
WeUicht bedoelt reeds Plato, Phaedr. 249C, een etymologie
van TsXeTY) te geven als hij het in verband brengt met tsXeio?.
In elk geval kon door het gebruik van het woord bij Plato ge-
makkelijk de opvatting ontstaan dat teXstt) was de ritus van het
volmaakt worden. Mede hierdoor zal ook de meening over tsXo? =
huwelijksplechtigheid zijn ontstaan, die men b.v. bij Hesychius
vindt s. v. TtpoTsXEia: tÉXo? yap ó ylt;x[ioc. xko toS sï? TsXsiÓTTjTa
Syeiv 1). We vinden deze verklaring terug in de 7e eeuw bij Maxi-
mus Confessor, Ad. Dion. ep. VIII, 6: T(k (xucr-ojpia----xéXy) xal
TsXsTa? èxaXouv w? isksioiaoLc. xai eI? tó teXsiov ayoüaa? toÜ? TeXoufxÉvou?.
Zulk een opvatting is natuurlijk bevorderd doordat teXett) een
geijkte term bij de mysteriën is geworden, en daar deze verkla-
ring voor de hand lag Hoe zinrijk ook, toch geloof ik dat een
aandachtige overweging van het gebruik van den term deze ver-
klaring van de hand moet doen wijzen.
1) Het huwelijk heet ook tsXct^: Menander orator, Ilepl ÈttiSeixt., Spen-
gel, Rhet. Gr. III, 404 e. v.: teXety) ytitiou; teXeïv xà opyia toü iftinou; vgl. ook
Eustathius bij Od. IV, 7, die zegt dat het huwelijk TEXE-rij heet daar de goden
yâ(jlov è^etéXeiov.
Zie verder; Bolkestein, moç ó yafJio;, Meded. der Kon. Akad. van We-
tensch., Afd. Letterk., deel 76, serie B, 2.
In modernen tijd, blijkbaar onafhankelijk van deze antieke uitspraken:
Murray, Four Stages of Gr. Rel. 46; Jane Harrison, Class. Rev. 1914, 36;
V. Magnien, Les mystères d'Eleusis, 26, n. 2: Télété, en grec, signifie „Per-
fectionquot;, c'est à dire „cérémonie par laquelle on devient parfait' .
Chrysippus' verklaring: TeXsTaC: de wetenschap waartoe men
het laatst komt (zie beneden, bldz. 39) staat, meen ik, als zoo-
danig alleen.nbsp;. „
Diepzinniger is Plutarchus' uitlegging fragm. De anima 2,
die TsXsT^ met tsXeut^), dood, en TsXsïaamp;ai met TsX.uTav m
verband brengt: deze termen willen de bevrijding der ziel mt
den kerker van het lichaam doen uitkomen. (Vgl. beneden,
^^ Zeer nuchter doet ons de afleiding aan die we 't eerst bij Athe-
naeus vinden: II, 40d. Na, naar aanleiding van een plaats bi]
Euripides (fragm. 327 N.^) te hebben opgemerkt, dat xéXo? ^uatay
cTTiaaivsi, zegt hij: TeXsT(i? ts xaXoüfzsv xi? Iti [xei^ou? xai [isTa
TWO? txuaTiXYi? uocpaSóasco? èopTi? Töv auTi? SauavvlixciTWV evsxa-
-rexslvyi^ptósauavocv.xaUoXuTsXsL? ol toXX^o ivaXbxovTS? xoci sutcXsi?
ol èxlyoc. Volgens hem gaat dus een tsxet^i gepaard met een mystieke
overlevering, en staat de term in verband met tsXsïv, betalen,
uitgaven doen, omdat zulk een plechtigheid zeer veel kosten met
zich brengt.
Deze zelfde verklaring geeft het Etymologicum Magnum s. v.,
onder aanhaling van een zekeren Horus uit Thebe. Daarnaast
wordt de verklaring van Chrysippus (zie boven) gegeven. Zie
ook Suidas s. v.nbsp;^ , lt; /nbsp;v
Het Etymologicum Gudianum zegt s. v. TsXeTr)quot; y) ^uaia, Tiapa
t6 TsXeïv xal (i,u£t:v, ^lyow TeXEÏaamp;ai xal [xusïaamp;ai..
In de Anecdota van Bachmann, bldz. 383, wordt kortweg
gezegd: TeXexY)' S-uaia.
Hesychius s. v. TsXeToctquot; èopTai, ö-uoiai, [AUOtiÓP''«-
Uit al deze citaten volgt dat tsxst:;! naast offer, religieuze
handeling van eenvoudigen aard, ook de handeling der mystenèn
aanduidt volgens deze lexicographen.
In het Onomasticum van Pollux, 1,35, vinden wij, onder het hoofd
neplnbsp;TsXoóvTwv xocl T£Xou[xévwv: „Over hen, die bij de
mysteriën de handelingen voltrekken, en hen, die zich aan de han-
deUngen onderwerpenquot;, velerlei termen uit de mysteriën, waarbij
axjaxioio^.nbsp;blijkbaar als synoniemen worden opgesomd.
In het lexicon van Photius wordt tsXe-o) uitsluitend op de myste-
riën betrokken: s. v. TsXsty)- ^-ug'm fxuaTYipiwSTi?; s. v. Muff-aipi«-
TsXeTaL
-ocr page 17-Suidas geeft s. v. Aiicrioi TsXsTaiquot; a'i Aiovóoou. Dan laat hij
twee aetiologieën volgen, die zeker onjuist zijn .
Hesychius noemt s. v. dtpxTsta deze plechtigheid ('t tot Artemis-
priesteres wijden te Brauron) tsXett)
Tot op welke hoogte nu deze mededeelingen, die nogal uitéén-
loopen, juist of onjuist zijn, dit leert ons alleen een aandachtige
overweging van het gebruik van den term in de literatuur.
Ook Photius heeft deze verklaring.
Vgl. Nüssen, Griech. Feste bldz. 302, n. 2.
Vgl. Deubner, Att. Feste bldz. 207, n. 2, waar men meer plaatsen vindt,
waar äpxTcuEiv voorkomt.
HOOFDSTUK I
het gebruik van tsxett) tot alexander.
De samenhang van teXst^ó met de woorden teXsïv, reXo?, en
T£X£ur;i is duidelijk. In de drie substantiva TéXo?, z^lsTq en teXeutyi
hebben we wel drie op verschillende wijze gevormde, doch oor-
spronkelijk in beteekenis gelijke nomina actionis te zien, waarvan
de beteekenis is: voltrekking, uitvoering. De beteekenis dezer
drie heeft zich echter in den loop der tijden gedifferentieerd, m
dien zin dat men met teXeut^ het ophouden, het slot van een han-
deling is gaan aanduiden, met xsksx-h echter de handeling
zelf die volbracht wordt; TéXo? is dikwijls = tsXeut^, heeft
echter ook meermalen een veel verder ontwikkelde beteekenis;
is o.a. op vele plaatsen synoniem met teXetV)-
Bij .Homerus vinden we teXet^ niet. TeXeïv, volbrengen, wordt
van allerlei handelingen gezegd, ook wel van plechtigheden, b.v.
II. XXIV, 660: Taq)ov teXeïv; Od. IV, 7: èxTEXEÏv y^l^ov. Voor
het uitvoeren van godsdienstige handelingen, offers e. d. wordt
echter veel meer gebruikt 't werkwoord pii^siv, spSEiv (dat daar-
naast ook voor de meest verschillende bezigheden gebruikt kan
worden). De hieraan ten grondslag liggende wortel Fepy heeft
ook gevormd het woord Spyta, dat een soortgelijke ontwikkehng
heeft doorgemaakt als teXettj.
Het slot van de ps. Homerische Batrachomyomachia
luidt:
(305) xal TroXÉjiou teXety) (xovo-^fxepo? è^ETeXsCT^y).
en de uitvoering van den ooriog, die maar één dag geduurd had,
nam een einde/^__
1) Zie over dergelijke beteekenis-differentiaties: Bréal, Essai de séman-
tique, bldz. 26.
TeXett) is hier: het voeren van den strijd, en heeft dus een zeer
algemeene beteekenis. Dit is de eenige plaats, zoover ik weet,
waar het woord geen betrekking heeft op een religieuze hande-
hngi). Helaas staat niets minder vast dan de dateering van dit
gedicht 2). Indien het gedicht zelf van betrekkehjk jongen datum
is, zou het kunnen zijn, dat de parodist hier spreekt in termen,
ontleend aan een oud epos; waarschijnlijk is wel, dat zulk een
algemeene beteekenis aan 't begin der ontwikkeling heeft gestaan.
Bij Pindarus vinden we den term: 01. III 41. Het ge-
slacht der Emmeniden werd beroemd door de gunst der Dioscuren
6x1 7rXst(JTai(Ti ßpoTwv
^siviai,? auToü? ÈTroixovTai TpaTréJ^at?,
euCTEßEt yvwfjLoc (puXdcCTCTovTe? [xaxapwv teXet«?.
„omdat zij 't meest van alle stervelingen hen verzorgen met gast-
vrije tafels, en met vromen zin in stand houden de handelingen
ter eere der gelukzaligen.quot;
Dit heeft betrekking op de t h e o x e n i a, die te Agrigentum
voor de Dioscuren werden gehouden Deze behooren dus tot
de TsXETaL
01. XI (X), 53. Wanneer de dichter verhaald heeft, hoe He-
racles de Olympische spelen stichtte, zegt hij:
Tau/xa 8'èv TcptoToyóvw teXst^
TiapÉcTTav [i.èv ocpa Moïpai (t/eSov
6 t' èXéyxwv [xóvo?
dcxdcamp;eiav ettjtufjlov
Xpóvo?.
„En bij deze eerste uitvoering waren de Moiren aanwezig en
Chronos, die alleen de zuivere waarheid toetst.quot;
De term teXeto ziet hier dus op het uitvoeren der spelen.
Het werkwoord teXeïv wordt meermalen gebruikt in dit verband,
■) De vertaling van Ludwich: „die eintägige Geheimfeiei:quot; acht ik on-
houdbaar. Vgl. A. Ludwich, Die Hom. Batrachomachia, bldz. 424.
Wackernagel, Sprachl. Unters, zu Hom. bldz. 189 plaatst het in den
Alexandrijnschen tijd, evenals v. Herwerden, Mnem. X (1882), bldz. 163.
Ludwich denkt aan 't begin der 5e eeuw (Die Hom. Batr. bldz. 25.). Vgl.
verder Schmid-Stählin, Griech. Litteraturgesch. I, 1, 228 e. v.
gt;) Vgl. Nilsson, Griech. Feste, bladz. 419.
*) Vgl. den scholiast: tsXetixc vüv tï; éopta?, oü yap -ra Spy'quot;-
-ocr page 20-b.v. Pyth. IV, 165, vgl. ook Strabo III, 3, 7: teXoüoi .... äywva?
YUfxvixoó?; Athenaeus XIII, 90 (Nicias, F. H. G. Müller IV, 463):
èmxtXzZ^M .... 6 aywv; Dittenb. Syll.® II, 738, 5; Diod. III, 64, 7.
Wij dienen in het oog te houden dat de Olymp, spelen, zooals
vrijwel alle openbare wedstrijden, aan de goden gewijd zijn^).
Het zijn dus religieuze plechtigheden, doch voor vrijwel iedereen
toegankelijk, dus wel zeer verschillend van wat men later, b.v.
in Hellenistischen tijd, onder teXs-t^ verstaat 2).
Weer andere godsdienstige feesten, doch ook van een zeer al-
gemeen karakter, duidt Pindarus met TsXETai aan: Pyth. IX, 97,
waar hij van Telesicrates zingt:
TrXsÏCTTa vtxacravTdc ös xotl TEXsTat?
«piaii; èv IlaXXaSoi; elSov.
„Zeer dikwijls ook zag ik U als overwinnaar
op de jaarlijksche feesten van Pallas.quot;
Zooals bekend is werden bij het P a n a t h e n a e ë n feest
wedstrijden gehouden ter eere der godin. Deze zouden teXetkC,
uitvoeringen, genoemd kunnen zijn, doch evenzeer is het moge-
lijk dat de dichter hier het geheele feest in zijn gedachten heeft.
Evenzoo: Nem. X, 34:
UTiaTOv S'ICTX^V ni(j(x
'HpaxXÉo? TEamp;[AÓv aSEÏat ys [lèv äfxßoXaSav
èv tzksialq Si? 'Aamp;ocvaicov viv o[ji.cpai
xó)[xaaav.
„Weliswaar bezit Pisa de hoogste onderscheiding, van Heracles,
maar tenminste hebben, als voorspel hiervoor, bij de feesten
der Atheners zoete stemmen hem tweemaal gevierd®).quot;
Ook hier zal wel sprake zijn van een overwinning die Theaeus,
aan wien de ode gewijd is, te Athene bij de Panathenaeën behaalde.
In de fragmenten van Pindarus' Dithyramben, ons in
') Vgl. stengel, Griech. Kultusaltertümer', 191 e. v.
2) De meening dat alle wedstrijden hun oorsprong hebben in g r a f w e d-
s t r ij d e n, en den strijd tusschen leven en dood symboliseeren, vindt men
b.v. bij W. Brede Kristensen, Het leven uit den dood, bldz. 238. Toch meen
ik dat, althans bij de Olympische spelen, dit niet meer bewust wordt gevoeld.
Deze plaats is m.i., evenmin als Pyth. IX, 97 (TsXsTai = de Panathenaeën)
een voorbeeld van teXety) in de beteekenis van: symbolische handeling.
=) Ik volg hier Donaldson in de verklaring van dfjißoXaSav. Vgl. Farneil,
Works of Pindar II, bldz. 320.
de papyri bewaard, vinden we enkele malen T£X£Ta(0, waar we
echter van het verband niets weten; doch fragm. 79 is ons thans
gedeeltelijk aangevuld door Ox. Pap. XIII, I6O41). Het gedicht,
getiteld: Gpaai? 'HpaxXT]«; y) Kipßepoi; 07ißaJoi;, begint met enkele
regels over de nieuwe techniek der dithyramben; na een lacune
volgen de woorden:
['laxeÏT'] eiSÓT£(;
oïav Bpofjiiou TsXsToov
xal Ttapa crxotTiTOv Aio? OüpavtSai
èv (xeydcpoK; ïaTavTi.
„(Juicht) daar gij weet welk een feest van Bromios ook de
hemelsche goden aanrichten bij Zeus' scepter, in zijn paleis.quot;
Dan volgt een beschrijving van het extatisch ritueel, waaraan
tal van Olympische goden deelnemen, onder den klank van cym-
balen en castagnetten. Dezelfde plechtigheden dus, die Euripides
in de Bacchae herhaaldelijk tsXstoci noemt (vgl. bldz. 12), riten
van opvallend wild karakter, indruischende tegen het Grieksche
gevoel voor gematigdheid en rust.
Het gebruik van tsXs-t^ door Pindarus wijst dus op een vrij
algemeene beteekenis: cultushandeling, plechtigheid van
eiken aard: Panathenaeën, Olympische spelen, theoxenia, ook
extatische Dionysusriten.
Bij de tragici Aeschylus en Sophocles vinden we teXstt)
geen enkele maal gebruikt. Geenszins valt daar natuurlijk uit af
te leiden, dat zij het vermeden zouden hebben; het is zeer goed
mogelijk, dat in één of meer van de talrijke verloren tragedies
het woord voorkwam.
Dit geldt te meer als we zien hoe t é X 0 wel gebruikt wordt
in sacrale beteekenis: Aesch. Suppl. 121 laat het koor der Danaïden
aan de goden beloven, voor het geval dat zij gered worden:
^eolq S' èvayéa tÉXsix 7:£Xo[jl£VCOV xaXö?
ÈTTiSpoii.', ÓTTÓamp;I {lavaTO? (XTUTj.
„Den goden zullen heilige dankoffers toekomen, als het
goed afloopt —quot;
') Farnell, Works of Pind. I, bldz. 171; II bldz. 421.
2) Suppl. Maas.
-ocr page 22-en Suppl. 810:
zéXsx Sé noi; trexófxsva ploi
Xütnfidc t' a}(t[i.a t' IttiSe, TtdcTsp.
„Zie toe, vader (Zeus) dat mijn gebeden en offers (xéXeoc) voor
mij verlossend en rustbrengend worden.quot;
In fragm. 387 N.^ scppi^' spox; Sè toüSs ijluctixoü texou? schijnt
TÉXo? wel op de mysteriën te slaan. Het vers wordt geciteerd door
den scholiast op Sophocles Oed. Col. 1050 als voorbeeld voor
zijn bewering: téXy) 8è Ta? teXeto!;. Zie beneden.
Bij Sophocles lezen we Trach. 238 van tsXy) syxapTta, offers,
bestaande uit vruchten, die Heracles zich gereed maakt aan
Zeus te brengen, terwijl Ant. 143 sprake is van TuayxaXxa tsXy),
offers van wapenen, door de belegeraars van Thebe gebracht
aan Zeus Tponaïoi;.
In al deze gevallen ligt m. i. aan téXo? ten grondslag het werk-
woord teXeïv = offeren, aan de godheid wijden.
Het lijkt mij onnoodig, hier teXo? door schatting, belasting te
interpreteeren, zooals v. Wilamowitz doet bij Aesch. Suppl. 121:
èvaysa teXeo^: ,,die heiligen Steuerquot; (Interpr. p. 32) en Jebb, Soph.
Ant. 143: t^dcyxaXxa téXtj: „tributes of panopliesquot;.
Als men aan schatting denkt, gebruikt men m. i. een beeldspraak
die de dichter niet bedoeld heeft.
Eveneens een heilige handeling wordt door teXo? op een paar
andere plaatsen bij Soph, aangeduid, maar nu van anderen aard
dan op de reeds aangehaalde.
Oed. Col. 1050 wenscht het koor tegenwoordig te zijn bij de zekere
overwinning die de Attische troepen op de Thebaansche ontvoer-
ders van Ismene zullen behalen. Dit zal mogelijk plaats vinden
bij het strand van Eleusis:
oö TTÓTVtai (jefi,va tiamp;yjvoüvTai, teXy]
{^vaTOÏcTiv, xal y^puc^éoc
xXfiq èni yXwatra ßsßaxs npoanóXo^v EufioXTriSaV
d.i.: ,,Waar de heilige godinnen de plechtigheden bewaren voor
de menschen; aangaande welke (plechtigh.) een gouden sleutel op
den mond is gedrukt door de priesters uit Eumolpus' geslacht.quot;
De téXt) die hier geschieden, zijn de nmwxiSsi;, nachtelijke fak-
keloptochten, ter herinnering aan het zoeken van Demeter naar
haar dochter Persephone, vgl. Eur. Ion 1074, en ook Aristoph.
Ranae 342, waar het hier bedoelde feest tsXet^ wordt genoemd.
Hier duidt téXo? dus een religieuze handeling aan van b ij z o n-
deren aard; een deel van de alleen voor de ingewijden toe-
gankelijke plechtigheden der Eleusinische mysteriën.
Hetzelfde is het geval Soph. fragm. 753 Nauck^ (Pearson 837):
uq TpiCToX^ioi
XSLVOI ppoTwv, ot TaÜTa Sspxamp;évTEi; teXt)
[ióXaxr' è? quot;AiSou.
Uit deze voorbeelden blijkt hoe téXo?, en dus naar alle waar-
schijnlijkheid ook tsXety), voor Aeschylus en Sophocles verschil-
lende heilige handelingen kan aanduiden.
Euripides gebruikt het woord in twee zijner drama's, nl. in
de Iph. Taur. en, verscheidene malen, in de Bacchae.
Iph. Taur. 957 verhaalt Orestes aan zijn zuster Iphigenia wat
hem, nadat hij zijn moeder gedood had om zijn vader te wreken,
op zijn vlucht voor de Erinyen te Athene is overkomen: géén
van zijn gastvrienden wilde hem ontvangen, daar hij door de
goden gehaat werd. Toch schaamden sommigen zich, en gaven
hem een maaltijd aan een aparte tafel, doch zij spraken niet
met hem, en ieder kreeg een afzonderlijken beker.
957.nbsp;xXüw S' 'Aa-7)vaioiCTi Taixa Suotuxy]
teXety)v yEvÉaO-ai xaxi tov vÓ(jlov [xeveiv
xdyipe? ayyo? naXXaSo? ti[xav Xscov.
„En ik hoor dat mijn rampspoed werd tot een teXety), een heilige
handeling, voor de Atheners, en dat voor Pallas' volk het gebruik
bleef, den drinkbeker te vereeren.quot;
Ieder Athener heeft bij deze verzen direct begrepen dat op
den wedstrijd in het drinken gedoeld werd, die op den tweeden
dag der Anthesteriën, bij het Choënfeest, werd gehouden i).
TeXsTY) duidt hier dus een voor alle burgers toegan-
k e 1 ij k feest aan, waarbij echter op voor den Athener opvallende
wijze werd afgeweken van 't gangbare gebruik 2). Het zal later
1)nbsp;Vgl. A. Mommsen, Feste der Stadt Athen, bldz. 395; L. Deubner, Att.
Feste, bldz. 98.
2)nbsp;stengel. Gr. Kultusalt.« 239: Jeder erhielt eine eigene Kanne (xoöi;) die
nicht, wie es sonst üblich war, aus einem gemeinsamen Misclikrug gefüllt wurde.
blijken, dat juist voor afwijkende gebruiken en ingewikkeld ritueel
de term teXsty) bij voorkeur wordt gebezigd.
In de Bacchae komt het woord verscheidene malen voor, en het
duidt hier, evenals bij Pindarus, Dith. Heracles 5, (boven, bldz. 9)
een wel zeer bijzonder soort heilige handelingen aan, nl. de wilde
Dionysusfeesten, die bij Pentheus op zoo fel verzet stuiten. Hier
volgen de passages:
Bacch. 22. Proloog van Dionysus, die de door hem bezochte
landen noemt:
(20)nbsp;ècr TYjvSs TTpWTOV ^jXa^OV 'EXXvjVCÜV TlÓXlV,
Taxsï jo^sliGOiC, xal xaTaa-Ojfja? èfjLott;
tsxeta?, tv' sÏtqv sfi.9avyi(; Satfitóv ßpotoo«;.
,,In deze stad der Grieken kwam ik 't eerst, nadat ik ginds mijn
reidansen had gehouden, en er de riten te mijner eere had ge-
vestigd; opdat mijn godschap voor de menschen duidelijk zou zijn.quot;
De xeXsTai zijn hier de extatische Bacchische riten; opgemerkt
kan worden, dat het woord hier overgaat in: steeds weer terug-
keerende heilige handeling, officieel heilig feest. Dit was trouwens
ook reeds bij Pind. het geval als Olymp, spelen en Panathenaeën
zoo genoemd worden (bldz. 7 en 8) en het komt ook later dik-
wijls voor.
Deze zelfde beteekenis heeft tsXstt) Bacch. 260, waar Pentheus
tot Tiresias zegt: „als uw grijze ouderdom u niet beschermde,
zoudt ge nu met uw Bacchanten in den kerker zitten, tsXstiz?
•rcovTjpac; stCTayaYcov; eveneens v. 465, als Pentheus aan Dionysus
vraagt: -nró^ev Sè TsXexa? xatrS' aye^ kq 'EXXaSa;
Hierbij zij nog opgemerkt, dat deze onstuimige riten, van niet-
Griekschen oorsprong, bij voorkeur teXstoci of opyia, of ook opyiatj-
(xoi heeten, uiterst zelden éopToci i).
Bacch. 72 brengt bovendien nog een andere eigenschap dezer
cultushandelingen naar voren:
ó [xaxap oghq euSaifxwv,
T s X £ T a (; ö-ewv siScó?,
ßtoTav aytaTEusi,
xal ö-iacrsusTat
■) Diod. I, 22, 6 zijn de Aiovuataxal sopxat, phallische optochten, gesteld
tegenover de onstuimige èpyia(i[j,oï.
èv opecffi pocxxeüwv
óaioii; xa^ocpfi-oïcriv,
TOC T£ [xaTpo? (jLeyaXai; 6p-
yia KupéXat; amp;e[jH.T£uwv.
Het kennen, d. i. het medegevierd hebben dezer riten, brengt
dus met zich een reiner levenswandel i). We zien hoe eenige regels
verder de term xaamp;ap[ioi gebruikt wordt, die hier als nadere aan-
duiding van den aard der tsXstoci te beschouwen is: reinigende
ritueele handelingen. Deze reinigingen zijn bhjkbaar ook zedeUjk
op te vatten, gezien de uitdrukking [3ioTav aytcTsusiv. Duidelijk
spreekt de moreel-verheffende kracht der Dionysische plechtig-
heden uit de geciteerde plaats bij Aristophanes.
In V. 238 van dit drama wordt nog een andere karaktertrek
dezer feesten aangeduid: daar heeten ze eutoi. TsXsTai, juichende
feesten van Bacchus.
We zien dus dat bij Euripides tsXst':^ gebruikt wordt in de
beteekenis van: bijzondere d.w.z. van het gewone min of
meer afw ij kende rite. Ook tsXoi; schijnt hij in dezen zin te
bezigen. Medea verklaart nl. Med. 1381:
y^ 8è T^Se Siduipou
ctefxvtjv éoptïjv xal tsXt) ttpoct(xij;o[xai
to XOITTOV avTi toüSe Sucraepoiji; 9ÓV0U.
Nu weten wij dat te Corinthe een zeer bijzondere ritus bestond,
ter verzoening van den dood van Medea's kinderen, naar men
zeide. Vgl. Philostratus, Heroic. 20, 24:----ÓTCÓcra ol auTol (sc.
Kopivamp;toi.) SpwcTLv sm toï? t^? MtqSsioc? -kccigw .... 9-p7ivw eïxatJTai
TEXsffTixw TE xal Èv^-Eco. Er werden door Corinthische kinderen,
in rouwgewaad en met afgeschoren haar, klaagliederen gezongen
voor Medea's kinderen, bij gelegenheid van een Hera-feest. Dit
laatste schijnt Euripides met éopTY) aan te duiden, de bijzondere
riten met téXt]nbsp;___
1)nbsp;Vgl. Eur. fragm. 472, 9 (N.) en vooral Aristoph. Ranae 454:
(ióvot? yap r)[J.ïv i^Xio?
xal 9ÉyY0lt;; IXapóv Ictiv,
OOOl (iE[JlUÏ](J,Cigt;' EÜ-
T£ Striyofjiev
piov TTspl Tou? ^évoui;
xal Toui; IStwTai;.
2)nbsp;Vgl. Nilsson, Griech. Feste, bldz. 57 e. v.; bid . 60: ..Vielleicht hatten die
-ocr page 26-En als van Hippolytus wordt gezegd, dat hij gaat aE(i,v6jv èc,
oil'i.v xai tsXt] [xucTTTjpitüv (Hipp. 25) zijn téXy], evenals Sophocl.
Oed. Col. 1050 de handelingen der Eleusinische mysteriën.
Daarnaast beteekent téXo«; bij Eur. offer: fragm. 327, 4
(Nauck^) (Stob. V, 801 Hense 14)
èyo) Sè uoXXocxk; aocpcotépou?
7r£vy)ta(; avSpa? staopw twv TrXoucrttov
xocl amp;£0L(7i [zLxpanbsp;'ö'óovTa? rélrj
TWV ßouö-UTOUVTWV OVTa? EUCTsßsCTTlpOU?
waarbij Athenaeus (II, 40d) opmerkt: otjtxatvsi wSs to téXoi; tt^v
Vgl. ook fragm. 773, 51 (Nauck^):
ópiJ^etai Se tÓSs (pcxoi; ydcficov teXo«;.
waar t£Xo(; huwelijksplechtigheid beteekent.
Bij Aristophanes wordt de term tsxsty) in verschillend ver-
band gebezigd. Lettende-op het reeds gevondene wil ik de ver-
schillende plaatsen verdeelen in twee groepen, nl. die waar teXety)
beteekent, respectievelijk
A.nbsp;religieuze plechtigheid van algemeenen aard.
B.nbsp;religieuze handeling of plechtigheid van bijzonderen,
symbolischen of geheimzinnigen aard.
Natuurlijk is de grens niet steeds scherp te trekken, en ik ben
mij bewust van de gebrekkigheid dezer methode, die evenwel
niet te vermijden is als men het levende taalgebruik wil vast-
leggen in een schema.
A. Religieuze plechtigheid van algemeenen aard.
Vespae 875. ~Q Sécttot' ócvoc^, yeÏTov, dcyuiEu, tou[xoü
Tipo-ö-lipou TTpOTTÜXatE,
SÉ^tXl TEXETYjV XaiVYjV, Öva^, TjV TW TCKTpl XaiVOTO[i,OÜji,SV.
Er is hier sprake van het offer dat Bdelycleon brengt, vóór
de geïmproviseerde gerechtszitting begint, in navolging van de
Korinthischen Kinder wie die Arrephoren Geheimriten aus zu führen. Eur.
Med. 1382 nennt das Fest teXt); darauf ist weniger Wert zu legen, weil das
Wort bei einem Tragiker einfach Opfer bedeuten kann, mehr darauf, dasz
Philostratos a. a. O. den Threnos tcxeotixä? te xai evamp;soi; nennt. Mehr als
eine Vermutung läszt aber auch diese Stelle nicht zu.quot;
werkelijke heliaea, die steeds voorafgegaan werd door een reuk-
offer en een gebed .
Eveneens offer beteekent tsXstti Pax 412 waar Trygaeus aan
Hermes uitlegt, waarom de zon en de maan er op uit zijn, Grie-
kenland te verraden aan de Perzen:
'EPM. lva tI Ss toüto SpöcTov; TPTF. ótiy) vt] Atoc
y][x£ï? (xèv ufxïv ö-liofxev, toutolctt Sè
ol pappapoi 9-iiouai. Six toüt' dxó-ucóq
PouXoivt' av ufxa? tiavta? è^oXcoXévai
ïva Ta? TsXsTai; Xa|3ot£v auTol twv
Uit den samenhang blijkt, dat hier gedacht wordt aan cultus-
handehngen, waarvan de goden profijt hebben; dat kunnen niet
anders dan de offers zijn, zooals trouwens ook uit 't vooraf-
gaande ^üojxev blijkt.
Wellicht algemeener nog is de beteekenis van teXsty) in deze
comedie vs. 417. Als Hermes Irene uitlevert aan de Grieken, dan
belooft Trygaeus hem veel eerbetoon:
xal (Toi Ta [jLEyaX' Y]!i,£Li; Ilavaö^vai,' a^ofXEV
tïattqc? te ta? aXXa? teXetoc? ta? twv •9-ewv
MuCTTTipi' 'Ep[x^, AittóXel', 'ASwvia.
Een leerzame plaats voor ons onderzoek! Als TeXerxi gelden
voor Aristophanes: de Panathenaeën; (vgl. Pindarus Pyth. IX,
97, boven, bldz. 8), de Eleusinische mysteriën (waaraan men wel
steeds heeft te denken als in Athene van [xucrTT^pia zonder nadere
aanduiding wordt gesproken); de Dipolia (zie: Deubner, Attische
Feste 158 e. v.) en de Adonia (Nilsson, Gr. F. 384; Deubner, Att. F.
220). Feesten dus van zeer verschillend karakter, d.w.z. waarbij
de handeling ter eere van de godheid van zeer uiteenloopenden
aard is.
De handeling der Panathenaeën is van rationeel karakter, de
geheele bevolking nam eraan deel .
De Eleusinische mysteriën zijn door een eerbiedige geheim-
houding omhuld; hun beteekenis is zeker niet ieder duidelijk ge-
weest.
De Dipolia (of Buphonia) onderscheidden zich door het bekende
') Vgl. Lipsius-Meyer, Attisches Recht und Rechtsverfahren IH, 904.
«) Vgl. Stengel, Gr. Kultusalt.» bldz. 223.
-ocr page 28-proces tegen de bijl, waarmee het offerrund was gedood i). Deze
plechtigheid trok de aandacht door haar van hoogen ouderdom
getuigend ritueel.
De Adonia waren gekenmerkt door vertoon van groote vreugde,
gevolgd door diepen rouw. Nilsson zegt er dit van: ,,Sie sind
einer von den vielen Gebräuchen, die die Phasen der Vegetation
begleiten und durch magische Mittel einen Einflusz
auf sie einzuüben suchen.quot;
Deze plaats is dus een voorbeeld hoe TeXs-rri dient om religieuze
plechtigheden van verschillend karakter tegelijkertijd aan te
duiden, zoowel zulke als ik onder A. aanduidde, als die ik met
B. aangaf.
Ranae 368 duidt de term rsXsTal Aiovucrou de Dionysia aan,
jaarlijks te Athene gevierd met muzische wedstrijden der drama-
tische dichters:
su(py)(X£tv xa^ic7Tac7Ö-ai TOÏlt;; yjfAeTspoLCJt xopoïtri ....
olt;; . . . . toui; (jitcy9-otjlt;; twv ttoitjtwv prjtcop d)v six' dctcotpcóysi
xcofxcpSr)'9-st(; èv ■zcdlt;; traxpioi? texsxaï*; xai? toü Aiovüctou x.t.s.
Uitgesloten wordt hier dus: „hij die als spreker (in de volks-
vergadering) beknibbelt op de prijzen der dichters, omdat hij
tevoren gehoond is op de vaderlandsche feesten van Dionysus.quot;
Dit gebruik van teXetoci voor een zoo algemeen gevierd feest
als de Dionysia, is te vergelijken met het gebruik voor de Pana-
thenaeën.
Hoewel het op zichzelf heel goed mogelijk schijnt, dat opvoe-
ringen van drama's TeXsTY) genoemd worden, (alles wat met eenige
plechtigheid wordt volvoerd, kan zoo heeten), geloof ik toch dat
hier het geheele feest wordt bedoeld, en niet alleen de opvoeringen.
B. Religieuze plechtigheden van b ij zonderen, symbo-
lischen of geheimen aard.
Ar. Nub. 300 zingt het koor der Wolken:
JlapS-évoi 0(i,ßpocp0poi,
eXS-wfASv Xmapav j^óvix. IlaXXaSo?, eöavSpov yäv
1)nbsp;Vgl. Deubner, Att. F. bldz. 158 e. v.; Stengel, Gr. Kultusalt.», bldz. 249.
Blijkens Aristoph. Nub. 984: apxati ye xai AtTToXtcóSï] etc., werd deze plech-
tigheid reeds in de 5e eeuw als bizar, typisch ouderwetsch gevoeld. Amo-
XtcóSr)? wordt daar gebruikt in den zin van: ouderwetsch.
2)nbsp;Nilsson, t. a. p.; Stengel, Gr. Kultusalt.', bldz. 251.
-ocr page 29-KexpoTO? ètj^ófiEvat 7roXuY)p«Tov,
o5 crlßa? dcppifjTCOv tepwv, ïva
(iUCTToSÓxO? Sófjio?
èv TEXsxat? ayiait; dcvaSEixvuTat.
„Regen brengende maagden,
Laat ons gaan naar 't schitterend land van Pallas,
Dat flinke mannen kweekt, om te zien het lieflijk land
van Cecrops, waar eerbied is voor de geheime plechtigheden,
Waar het huis, dat de mysten ontvangt, bij de heilige feesten zich
opent.quot;
De dichter spreekt natuurlijk van de Eleusinische mysteriën.
Hij noemt deze:
r. appvjTa ïepdc geheime religieuze feesten.
2°. ayiai TsXsTai heilige handelingen.
quot;lepa en teXetkó zijn hier synoniemen: religieuze handelingen.
Het bijzondere karakter dezer handelingen wordt aangeduid met
de adjectiva appyiTo? en ayto?. quot;Ayioq heeft hier, als zoo dikwijls,
de beteekenis: wat men slechts met grooten eerbied nadert, heilig .
In de spheer der Eleusinische mysteriën worden we eveneens
gebracht: Ranae 340. Daar zingt het koor:
quot;Eysips (pXoyÉa? XafjiTraSa? sv /Epsl Twaatrwv
quot;laxx d) quot;locxxE,
vuxTÉpou teXett]!; ((lOiacpópoQ acjTTip.
TeXet^ is hier hetzelfde als téXo?, Soph. Oed. Col. 1050: de
nachtelijke fakkeloptocht, onderdeel der Eleusinische mysteriën.
(Vgl. boven bldz. 10).
In deze zelfde comedie komt de uitdrukking teXety) ook voor,
waar van de Orphische leer gesproken wordt: Ran. 1030 betoogt
Aeschylus aan Dionysos het groote nut der dichters:
CTxéiJ;ai yap dcTc' apx^?
fc)? oxpÉXifioi Twv TuoivjTwv 01 yEvvatot ysysvTjVTai,.
'Opfpsüi; [xèv yap tsxstai; ^ rjiJiïv xaréset^e cpóvwv t' aTiÉxEffamp;ai.
„Zie maar eens hoe nuttig van 't begin af de echte dichters voor
') Over de beteekenis van ayio?: E. Williger: Hagios R. G.
bldz. 72: „Dagegen wird Nub. 302 ff. wo die Weihen ayiat genannt werden,
die Annahme nahe gelegt, dasz bei dem Wort an die in den Mysterien beson-
ders lebendige Scheu gedacht ist.quot; Zeker is wel, dat door het praedicaat
ayto; deze TeXe-rai worden onderscheiden van andere.
ons waren, want Orpheus leerde ons de ,,handelingenquot;, en de
onthouding van gedood voedsel.quot;
In verband met een mededeeling bij Suidas: TeXsTai' ójjioiw?
Sé (pxGL xai TKÓTa? 'OvofxaxpiTou heeft Abel gemeend, dat er een
Orphisch gedicht is geweest, TsXexai genaamd. Hoewel hij deze
plaats niet noemt, zou men ook hier aan dat Orphisch leerdicht
kunnen denken. Kern, Orphicorum fragmenta 315, betwijfelt
evenwel het bestaan van zulk een gedicht, evenals vóór hem
reeds Gruppe, Gr. Culte u. Mythen I, bldz. 639. (Toch geeft Kern
drie fragmenten onder het hoofd TsXetki (fragm. 301—303).
Hoe dit zij, wij behoeven op deze plaats niet aan een schriftelijke
nalatenschap van Orpheus en de zijnen te denken. Hier worden
met TsXsTat m. i. bedoeld de handelingen, door de Orphische
priesters verricht, die een beter lot in 't hiernamaals in uitzicht
stelden . Waarin deze bestaan hebben, zij nu daargelaten; wel
kunnen we aannemen, dat ze steeds op dezelfde wijze, volgens
een vast ritueel zijn verricht. Ik geloof dat Aristophanes hier
bedoelt te zeggen, dat de aard en juiste volgorde enz., dezer han-
delingen door Orpheus zijn geopenbaard — die dan later zullen
zijn te boek gesteld. Dergelijke beschrijvingen van de Orphische
handelingen zullen de boeken bevat hebben, die de Orphische
priesters volgens Plato in menigte aanvoeren, xa^ a? ^uvjTto-
Xoücrw. Het is zeer wel mogelijk, dat deze boeken TeXstki werden
genoemd.
Dat de gang der riten bij eenigszins gecompliceerde plechtig-
heden werd te boek gesteld, ligt in de rede. Bij de mysteriën van
Andania b.v. werd gebruik gemaakt van een schriftelijk regle-
ment . Vooral echter bij magische riten, wat die der Orphische
bedelpriesters ongetwijfeld geweest zijn, waarbij het succes ge-
heel afhangt van de nauwgezetheid waarmee de handelingen wor-
den uitgevoerd, is schriftelijke fixeering noodzakelijk geweest.
Zonder twijfel ook met magische practijken hebben we te
doen in het volgende geval. Vespae 119 vertelt Xanthias van de
heliastenziekte waardoor Philocleon is aangetast. Zijn zoon Bde-
lycleon heeft reeds van alles geprobeerd om hem te genezen:
Ms-a TaÜT sKopußavTt^s. ó S' aurw TUfXTravcp
ä^oce; ISixai^sv, zie, to Kaïvöv è[i.7r£C7(óv.
ote stjta TKÓTat? Tcxliq leXsTcdc; oüx wcpéXst
Si£7rXeu(7£v ziq Aïytvav.
„Daarna bracht hij hem bij de Corybanten, maar hij was met
tympanon en al in een oogenblik weer aan 't rechtspreken op de
Nieuwe markt. Toen hij nu ook geen baat vond bij deze hande-
lingen (óf: behandeling?) stak hij over naar Aegina.quot;
Met TsXsTat worden hier dus de handelingen aangeduid die
door de Corybanten verricht werden. Wij weten dat deze
zich onderscheidden door een zeer indrukwekkend en fascinee-
rend karakter; behalve het dof geluid der tympana en de exta-
tische dansen vormde de z.g.nbsp;of S-poviCTiJió? een belang-
rijk onderdeel van het ritueel; aan dit alles werd, zooals ook uit
deze plaats blijkt, wonderdadige geneeskracht toegeschreven,
vooral bij geestesziekten i).
Het is misschien niet overbodig, erop te wijzen dat in het aan
onze passage voorafgaande wordt verteld hoe Bdelycleon eerst
getracht heeft, zijn vader te genezen langs rationeelen weg: aÜTov
a-éXou xocl èxaO-atpe, wat v. Leeuwen vertaalt: ,,aqua frigida et
purgatione alvi patrem sanare conatus est.quot; Dat waren beproefde
middelen om iemand het hoofd op te frisschen! Als dat niet helpt,
probeert de zoon het bij de Corybanten, die den patiënt door
zekere handeHngen (TeXsTat!) waarvan de zin den leek ontgaat,
trachten te genezen. Geheel zooals in onzen tijd lieden, die door
den dokter niet meer geholpen kunnen worden, naar magneti-
seurs e. d. gaan, die hen door geheimzinnige gebaren van hun
ziekte trachten te verlossen. Zelfs hypnose schijnt bij de Cory-
banten te zijn toegepast. Vgl. Vespae 8 en v. Leeuwen daarbij.
Het is opmerkenswaardig, dat Aristophanes zoover ik weet
TéXo? niet gebruikt in sacralen zin. Wel doet hij dit met het ver-
bum TsXeïv, doch steeds duidt dit, meen ik, een bijzonder soort
cultushandeling aan, overeenkomende met tsXs-tt) in beteekenis B.
B.v. Nubes 258. Dit is in de passage waar men Strepsiades,
die ingewijd zal worden in de philosophie, een krans op het hoofd
heeft gezet. Deze vreest dan, dat hij geofferd zal worden. Socrates
stelt hem aldus gerust:
oux, äxxdt TTocvTa? TaÜTa toÜ? tsXou[X£voult;;
Yl(xeï? 7roioü(i,ev.
,,Neen (je zult niet geofferd worden), maar wij doen dit met
allen, die aan onze inwijdingsplechtigheden worden onderworpen.quot;
Ik meen, met Dieterich dat wij in deze scène een parodie
op de plechtigheden der Corybanten, of der Orphici, of van Eleu-
sis hebben te zien.
TsXsöv is hier: b ij zonder e, steeds op dezelfde
wijze uitgevoerde heilige handelingen vol-
trekken, en wel die, waardoor iemand deelgenoot wordt in
een tot nog toe voor hem gesloten gemeenschap, dus: i n w ij d e n.
Hetzelfde is xsXsöv Ranae 357. Daar wordt van de mysteriën
buitengesloten, joci causa, 6gxic, .... [x7]Sè KpaTivou toü Taupotpayou
yXwTTT]? ßax}(£r STSXSCTÖ-Y).
Uit deze plaatsen blijkt dat men, met een dubbelen accusativus,
aldus construeerde: tsXsw tiv« tm ßaxxstoc {ziq texeiiq, t« opyt«
enz.): aan iemand bepaalde (ev. inwijdings-)plechtigheden vol-
trekken, en vandaar: teXsïv twa, dat dus onder andere de betee-
kenis kan hebben van: iemand inwijden.
Herodotus heeft in Aegypte den godsdienst van dat land
met groote belangstelling bestudeerd. Hij is geneigd, tal van Aegyp-
tische goden met Grieksche te identificeeren, en ziet in bepaalde
godsdienstige feesten de prototypen van sommige Grieksche. Zoo
spreekt hij II, 171 over een meer in de buurt van de koningsgra-
ven te Saïs. 'Ev Sè t^ Xifivv) xautt) Ta SetxTjXa töv naamp;éco'i/ xuroü
(sc. toü 'ÖGLpiSoi;) wxrot; ttolsücti, ta xaXéoucft ixurjTfjpix aïyutttiot.
IIspl fXÈv VUV TOUTCÜV ElSoTl (J.01 ÈttI TtXsOV SXaCTTa aUTtóV S^SI., EUCTTOJXa
x£iCTamp;(0. Kal TTji; A-yjfXTjTpoi; teXst^? Trépi, t-^v ol quot;EXXyjvst; ^£CT[i.o(pópi,a
X(xXéou(Ti, xal tauty)? fi,oi népi eucttojxa xetcr^co, tcXtjv octovnbsp;óaiY)
èctti Xéysiv. Al Aavaoü ö-uyatspe? -^aav al t7)v texst^v taót7]v è^ Alyó-
7tt0u E^ayayoücai xal StSa^aaai Ta? IlEXaoyicoTiSai; yuvalxa?. MetA
Se è^avacttactt)? traot)? TIeXottowtictou utto Awpiscov è^atitóxeto rj
teXett), ol Se ÓTToXsi.cp'amp;ÉvTEi; ilexottovv/jalcov xal oux è^avacjtavte?
'ApXaSE? SlÉCTtü^ov aUTTjV [xoüvol.
Bij dit Osirisfeest zullen de lotgevallen van Osiris, het zoeken
naar hem door Isis, voorgesteld zijn. Hierdoor wordt Her. herin-
nerd aan Eleusis, en gebruikt hij het woord [xucTTr)pia. Waarschijn-
lijk echter kent de Aeg. godsdienst geen mysteriën in den zin
dien de Grieken daaraan hechten: een trapsgewijs leeren kennen
van bepaalde handelingen met symbohsche beteekenis. Deze
Aegyptische plechtigheid was voor ieder toegankelijk, maar had
ongetwijfeld symbolische beteekenis i).
De Thesmophoriën noemt Herodotus TEXsTal Ay](i,7jTpolt;;, om-
dat ook deze een symbohsche beteekenis hebben, die intusschen
ook den Grieken zelf niet meer in allen deele duidelijk was, zooals
ze voor de moderne wetenschap nog groote moeilijkheden op-
leveren 2). Zij munten uit door een opvallend ritueel
Herod. IV, 79 lezen we van den Griekschgezinden Scythischen
koning Scylas het volgende: etteite 8è eSee ol xaxw? yEvÉaamp;ai, èyiveto
cxttó ttpocpactio? toi^ctSe. 'etrsamp;üfjltjcts Aiovücrw bax^slcp tsxsciamp;^vat,
(XÉXXOVTI SÉ 01 E? /EÏpa? aysciO-ai. t^v teXet7)v syÉvsTO (paa[xa [xsyicrTOV.
Zijn schitterend paleis te Borysthenes wordt nl. door den blik-
sem getroffen en brandt geheel af. SxiiXyj? Sè oüSèv toutou Etvsxa
^jacov ettetéxecre ttjv texettjv.
-ocr page 34-„Daar het nu eenmaal vast stond dat het hem slecht zou ver-
gaan, gebeurde dat door de volgende aanleiding. Hij wenschte
zich aan de ceremoniën voor Dionysus te onderwerpen. Juist toen
hij op het punt was de handeling te beginnen, gebeurde een groot
wonderteeken (de brand). Desniettemin voerde Scylas de plech-
tigheid uit.quot; Het gaat hier over den wilden, extatischen Bacchus-
dienst. (Vgl. iets verder: pocxxstjsw). Deze wordt bij Euripides
herhaaldelijk tsXst-^ genoemd. Opmerkenswaardig is hier het
passivum TsX£tT{)-^vai, naast 't actieve èttstIXscts tsXst^v, en ook
èc, x^^po'? ayscT^ai t7]v tsXst-^v. Daaruit blijkt dat de deelnemers
aan handelingen werden onderworpen, maar ook zelf bepaalde
riten uitvoerden.
Andocides vertelt in zijn rede „De mysteriisquot; (399 v.
Chr.) hoe het voorval zich toegedragen heeft, waarom hij aan-
geklaagd is: hij zou nl. zonder daartoe gerechtigd te zijn, aan de
mysteriën hebben deelgenomen, en zijn lxsT7)pta (met wol om-
wonden olijftak) neergelegd hebben, welk vergrijp met den dood
gestraft kon worden. Na afloop werd hij aangeklaagd: And. de
myst. XV (I, 111) 'EtoiSt) yap ^Xamp;ofjiev 'EXsuctwÓS-ev xal v) evSei^i?
èyeysvTjTO, npoajisi 6 paaiXsüi; Trspl twv ysysvTjfiévcov 'EXeuctïvi xaxa
T7]v TsXeTYjv, cicTTOp £'9'0(; èoTW, ol Sè TTpuxavsii; Ttpoaa^eiv Ifpacrav
aÜTÖv upói; -njv ^ouXifjv, sTiayyeiXai t' èxéXsuov èpiot xs xal KTjfpialtó
TrapsLvai zie; xó 'EXsucrwiov.
,,Want toen wij uit Eleusis kwamen en de aanklacht tegen mij
had plaats gehad, ging de ,,basileusquot; (naar de prytanen) om te
spreken over wat er te Eleusis gebeurd was gedurende de uitvoe-
ring (der mysteriën), zooals de gewoonte is; en de prytanen zeiden
toe, hem naar den raad te brengen, en bevalen, mij en Cephisius
te verzoeken in het Eleusinium aanwezig te zijn.quot;
Het schijnt dus gewoonte te zijn geweest dat na afloop van
het feest in Eleusis de ,,basileusquot;, die met het toezicht belast
was, bij de prytanen verslag uitbracht van de gebeurtenissen
tijdens het feest
Het zal blijken dat ook bij andere redenaars gesproken wordt
-ocr page 35-van TzXe-ri] [xuc7T7]pia)v: uitvoering der mysteriën. Wanneer door
het verband, zooals in deze passage van Andocides, volkomen
duidelijk is welke ,,uitvoeringquot; wordt bedoeld, laat men de be-
paling jji.u(TT7]ptcov weg.
Evenzoo doet Isocrates, Panegyricus XXVIII (46a), daar ook
hier geen twijfel kan bestaan, welke teX. bedoeld is. AY]p,7)tpolt;;
yap a(p!.xo|ji£v7)? sic, ttjvnbsp;STcXavYjamp;T] t^? Kópv)? apTraaö-eicft]?,
xal Tupo? toü? Tipoyóvou? y]|i,wv £u[jiEVtó? SiaTEamp;eiay)? èx twv süepyeaiwv,
a? oux oÏovt' aXXoi? ^ tol? fi.£[j,uy)jjiÉvoi? äxoÜEtv, xal SoÓctt]? Swpsa?
sttt«? OCÏTLEp [XÉyiCTTai. TUy^OCVOUCTtV OÓCJai' toó? te XapTCoi?, ot toü
9-7)pio)sw? J^^v Yi[xä? attioi yEyóvaai, xat ttjv teXettjv, 9)? ol [xetaaxovts?
-spi te t^? toü ßlou teXeutt)? xal toü (7ó(i,7i:avt0? alóivo? ■^Siou? t«? èXTtlSa?
èyoDGVJ.
Demeter schonk aan de stad dus koren en: ,,de handelingquot;
waardoor zij, die eraan deel nemen, niet alleen betere verwachtin-
gen mogen koesteren aangaande het einde huns levens, maar
ook in 't algemeen voor hun heele leven.quot;
Deze handeling wordt in de Homerische Demeterhymne Spyi«
genoemd. Daar heet het (Hymn. Dem. 274) uit den mond van
de godin:
quot;Opyia S' aÜTT) Èywv u7Loö^Y](T0[i.ai w? av ETOiTa
suayÉw? spSovTE? ejxov vóov iXacrxoiaS-E '■).
Zooals EpSeiv en opyia hier ritueele handelingen aanduiden, even-
zoo spreekt men van teXeïv en teXety).
Hoewel ook bij Isocr. Paneg. CLVII (73d.) over de vraag,
welke plechtigheid bedoeld is, geen twijfel zou kunnen rijzen,
heeft de redenaar hier toch ten overvloede [j.uctty)piwv toegevoegd.
Het gaat over den eeuwigen haat der Atheners tegen de Perzen:
Eü[jLoX7róSai. Sè xal KyjpuxE? sv t^ teXstv] twv [xucjtyjpitóv Sia tó toÜ-
ttóv [itcro? xal toü? aXXoi? ßapßapot? EÏpyscj-ö-at twv Ispwv óaTOp toï?
avSpoipóvoi? TrpoayopsuoucTiv.
,,De Eumolpiden en de Keryken verkondigen ook om dien-
zelfden haat bij de uitvoering der mysteriën, dat de vreemde-
lingen (niet-Grieken) geweerd worden van de heilige feesten,
evenals de moordenaars.quot;
Ta [xucTTYjpia, Ta kpa zijn hier de heiUge instellingen; teXst^ is
de uitvoering daarvan.
Demosthenes, In Aristogitonem I, 11 (R. 772) schetst het
staatsgevaarlijk optreden van Aristogiton en zijn metgezel-
len, en dringt er bij de rechters opaan, een rechtvaardig doch
streng oordeel te vellen en daarbij Eüvo[i.ia, die de rechtvaardig-
heid bemint, in eere te houden, en niet minder t7)v aiTapatT7]Tov
xcd C7£ji,v7]v Aix7]v, -^v ó Tot«; ayiwTaTai; rifi,ïv TsXsTai; xaxaSsi^ai; 'Oplt;p£ult;;
Tiapa tóv toü Aibc, ■9'póvov (pv]tTL xaamp;7]fi,£vy]v TiavTa Ta twv avi^-pcoTrcov
ècpopxy.
Weer de T£X£Tai die Orpheus toonde (openbaarde). Vgl. boven
bij Aristoph. Ranae 1030, (bldz. 17 en 18). Bovendien worden
hier de door Orpheus geopenbaarde handelingen als ayicoTaTai
gekwalificeerd. Er bestaan religieuze handelingen van velerlei
aard, die van Orpheus echter zijn volgens den schrijver de heihgste.
In de rede In Neaeram van ps. Demosthenes komt 't woord
voor in een verband, dat ook bij kan dragen tot 't begrijpen van
wat de Grieken der 5e en 4e eeuw zich erbij dachten, nl. 104,
(R. 1380) waar een volksbesluit der Atheners over de inwoners
van Plataeae wordt geciteerd; aan deze wordt het Atheensch
burgerrecht verleend: [istelvai aütoï? divtiep 'Aamp;vjvaio^ (xétectti,
TTavTtov, xal kpwv xal óaicov, TiXyjv eï ti? kpcoaüvy) ^ tsäst^ èariv
Èx yÉvou?. Er wordt dus een uitzondering gemaakt voor priester-
schap of eeredienst, uitgeoefend krachtens geboorte; lEpcocnivv)
betreft het leiden van zulke eerediensten als priester, teXstt] het
deelnemen eraan (als ,,gemeentelidquot; zou men haast zeggen). Het
gaat over een z.g. gentiel-cultus, zooals ook prof. Bolkestein i)
opmerkt, en daarbij citeert Photius s. v. opyswvsi;' TcpwTot opytcov
xal TsXsTciv CTuyyevixwv. We merken op dat tsXst^ hier een cultus-
handehng (als instelling) van exclusieven aard aanduidt. Er mag
hier ook aan herinnerd worden dat de Eleusinische mysteriën,
die herhaalde malen teXety) (-tai) heeten, oorspronkelijk gentiel-
cultus waren Doch het karakteristieke van zulk een gentiel-
cultus is niet het geheimzinnige, wel de beperking der deelname
tot de leden van het geslacht.
Hoe bij Demosthenes het werkwoord tsXeïv zonder verdere
toevoeging de beteekenis kan hebben van: een ritueele handehng
verrichten, bhjkt duidehjk uit De Corona 259 (R. 313) waar
Aeschines gesmaad wordt. ,,Wantquot;, zegt Dem.: ,,(xvy)p Sè yevó-
(jLEvoi; rf) (jLviTpi T £ X O ó a 7) lOLQ ßißXou? äv£ytyvcoCTXElt;; xal xaXXa
CTUvECTX£Uwpoü, TY]v (JLEV vüxxa vsßptf^wv xal xpaT7]pl(^a)v, xal xaO-aiptóv
Toü? teX0U[jl£V0U(; xattofjiattcov tw TryjXcp xal toÏi; tittupoi.?,
xal avtcttai; (xttó toü xaS-ap[i.oü xeXeücov XéyEiv Ecpuyov xaxöv, EÓpov
afxstvov,quot; enz.
De hier opgesomde bezigheden van Aeschines als helper van
zijn moeder, de Sabazius-priesteres, zijn alle TsXExai: zij aan wie
ze voltrokken worden heeten: teXou[xevoi. Dat teXsïv hier niet
vertaald moet worden door: inwijden, is duidelijk aangetoond door
Prof. Bolkestein i), naar aanl. van Theophr. Deis. § 12: De SEtcriSaófxcov
gaat maandelijks naar de Orpheuspriesters, t£X£(jÖ'7]ctÓ[xevo(;. In
deze zelfde boutade tegen Aeschines zegt Dem. 265: èStSaaxEc;,
Èyw S' èepohcüV eteXe^, èyw 8' £T£Xoó(i.y)v: ,,Gij vervuldet het (ver-
achte) beroep van schoolmeester, ik ging school. Gij voltrokt
de heilige handelingen, ik het mij die (door u en uw soortgenoo-
ten) toedienen.quot;
Zoo moet het woord 'OpcpeoteXectttji; verklaard worden als: hij
die de handelingen, door Orpheus overgeleverd, uitvoert. Evenzoo
TEXECTTYjp 2), teXecttt); : hij die de plechtigheden uitvoert. Het
teXectttipiov is het gebouw waar de heilige handeling plaats vindt.
Bij Plato wordt het woord herhaalde malen gebruikt, steeds
in de beteekenis van: bijzondere religieuze hande-
ling, meermalen in min of meer overdrachtelijken
zin, om de werking der Platonische Ideeën aan te duiden. Een
classificatie der gevonden plaatsen lijkt mij niet noodig
Prot. 316 D laat Plato Protagoras spreken van de aocpiazixy^
TExv/]. De beoefenaars dezer kunst zijn altijd blootgesteld geweest
aan den nijd en de vijandschap van velen; daarom hebben zij
hun streven achter allerlei vormen verborgen: (èyw Sè . . . . (pTjpil)
toü? (XSTOCXStpiJ^OJ^èvOU? aüt7]v (sc. tvjv lt;J0Cpi,(tttx7]v ts^v/jv) .... TTpOCT^T]}!«
TToisÏCT^j-ai, xal TcpoxaXÓTTTsaO-ai, toü? [xÈv TcotTjffw, oïov quot;Ofxvjpóv ts
xacl 'HaloSov xocl SijxcovlSTjv, toü? Sè a5 teXstoc? ts xalnbsp;toü?
TE 'Op9èa xal Moucraïov' èvlou? Sè Tiva?nbsp;xal yufxvaCTTi.-
XTi^j .... [a.ouffixYiv Sè 'Aya-ö-oxXT)? te 6 ufxètepo? upóax'^t^« èttoi-^trato.
Protagoras beweert hier dus, dat de Orphici ook niets anders
zijn dan verkapte sophisten. In de onbegrepen handelingen (teXe-
Tal) en de duistere orakelspreuken der Orphici lag dus volgens
Protagoras een geheime bedoeling verborgen: dezelfde die de
sophisten najagen: practisch nut voor den mensch. Dat alleen
daarom, en niet uit diep religieuze behoefte zeer velen de Or-
phische priesters opzochten, kunnen we wel aannemen, vooral
daar het voordeel zich hier nog na dit leven voortzet i). En zeer
natuurlijk is het, dat een sophist als Protagoras dezen kijk heeft
op de handelingen (TEXsTal) der Orphici, die anders immers geen
zin zouden hebben. Hij stelt ze dan ook op één lijn met de muziek
en de gymnastiek.
Euthydemus 277 D vertelt Socrates, hoe twee sophisten, bij
wie ook Euthydemus is, hun best doen een leergierigen jongeling
met strikvragen in de war te brengen. Als Socrates bemerkt dat
de jongeling zijn bezinning dreigt te verliezen, troost hij hem
met de woorden: 'ü KXEivla, [xy; ^aupia^e el croi 9alvovTa!, dcyjamp;Eo?
ol Xóyoi., ïctto? yap oüx abdavY] oïov ttoieïtov tw ^evco Tispl as. IToieïtov
Sè TaÜTÓv ÖTTEp ol èv tt] teXet^ twv KopußavTwv, OTav t71v ^póvcoctw
TlOlamp;Gl TCEpl toutov ov flcv [xéxxwat texeïv.
De verwarrende vragen der sophistische paedagogen worden
dus vergeleken met de handeling (t.) waaraan men bij de
Corybanten wordt onderworpen; het blijkt uit deze door Plato
gemaakte vergelijking, dat deze handeling door dengeen, die ze
ondergaat, niet begrepen wordt, ja zelfs dat hij er door in de war
kan worden gebracht, wat wel zal duiden op de doffe, fascineerende
klanken der TiifXTrava en xüfxßaXa die de om den betrokkene heen
dansende Corybanten deden hooren. Ook schijnen zij een wapen-
dans te hebben uitgevoerd. Hierover zegt Dio Chrysostomos Or.
XII, 33 elcóamp;activ èv tm xaxoufxev« ö-povtctijiw xaa^itravts? toü? jjiuou-
(xévou? oi TsXoüvTs? xüxXo) TCspt/opsósiv
Hier is de door tsXstt] aangeduide religieuze handeling er dus
weer een van bijzonderen, onbegrepen aard.
Symposium 202 E leert ons, zooals Bolkestein (Theophr. Deis.
blz. 57, n. 2) betoogt heeft, dat Plato niet, zooals wij modernen,
een principieel onderscheid ziet tusschen godsdienst en magie.
Het 8ai[i,óviov, zoo wordt hier gezegd, speelt een belangrijke rol
als middelaar tusschen de wereld der menschen en die der goden:
Sii toütou xal 7) ixavTixT] TTatra xcopsï xal t) töv ispécov té^vt] tmv ts
TTspl Ta? ö-uata? xal tsXstix? xal Ta? sTtcpSa? xal Tyjv [jtavtstav Tracrav
xal yo7)Teiav.
„Door middel daarvan gaat ook de geheele kunst der profetie,
en het priesterberoep in z'n werk, en 't beroep van hen die zich
bezighouden met de offers, de heilige handelingen (tsX.), de be-
zweringen, en in 't algemeen met de geheele kunst van waar-
zeggen, en de tooverij.quot;
Hier worden met TsXeTat aangeduid d i e religieuze handelin-
gen, waarvan de zin niet meer, of nog slechts gedeeltelijk duide-
lijk was, in tegenstelling met de ■ö-ualai, de offers. De sTrcoSai,
bezweringen, behooren, volgens onze begrippen, reeds tot het
gebied der magie. Ik meen een zekere climax te hooren in de
opsomming:nbsp;TsXsTai, sTrwSat, en men zou kunnen zeggen
dat de plaatsing van TsXsTaó .tusschen S^uatat en ÈTTtdSai hier in zeke-
ren zin symbolisch is voor de beteekenisontwikkeling van het
woord: op de oudste plaatsen is het de algemeene aanduiding
voor cultushandeling, en is meermalen in beteekenis gelijk aan
-ö-uCTia, later wordt het meer en meer de gewoonte er onbegrepen
handelingen bij den cultus mee aan te duiden en wij zullen zien, dat
het, althans in lateren tijd, ook bezwering kan beteekenen.
Symp. 215 C wordt Socrates door Alcibiades bij den fluit-
speler Olympus vergeleken, die door zijn spel, dat hij van Mar-
syas geleerd heeft, de menschen betoovert: Ta o5v èxetvou____
(xóva xaTéxECTdat noisZ xal SrjXot toü? twv t)-£cöv te xal tsXetwv Sso-
(i.£vou? Sta TO ^EÏa EÏvat.
„Alleen z ij n liederen bewerken dat men (door de godheid)
bezeten wordt, en wijzen hen aan, die vragen om de goden en de
heilige handelingen, omdat het liederen zijn van goddelijken
oorsprong.quot;
Met Rohde i) hebben we in deze ^ecöv xai tsXetwv Ssófxevoi
dezelfden te zien, die in 215 E xopu[3avTttóVT£lt;; worden genoemd,
en zijn dus de hier bedoelde handelingen die der Corybanten,
waarover zooeven (bldz. 26) gesproken is.
Phaedo 69 C heeft Socrates zijn vermoeden uitgesproken dat
de deugden, en ook de (ppóvTjcn?, niets anders zijn dan een xaamp;apji.ói;,
een loutering der TjSovat en lt;pó(3o!, Deze uitdrukking xaO-ocppióc;
schijnt hem te herinneren aan bepaalde ritueele, gebruiken, die
reiniging tot stand brengen: xat xivSuvsuoucii xal ol rxq TeXs-uxq
rifxïv outoi xatatttt^cravtec; oü 9auxoi tlvsi; sivai aXXa t« ovti tiaxai
aïvitt£(7amp;ai oti olt;; av afxÜTjTo? xal atéxsoto? eit; quot;AlSou aipixtjtat èv
poppóptp xstctetat, ó Sè x£xaamp;ap[ji.£vo(; te xal teteXectpievo? exeïcte
a(pixó[i.evoi; [XETa ö-swv oIxyictei. E'lctIv yap s-^, amp;c, tpaaiv ol TTEpl Ta?
tsxeta?, ,,vap9-7)xo9ópoi [lèv ttoXXoi, pax^oi Sé te Tuaupoiquot;. oótoi 8'
Etclv xaTa TY)v £ji.yiv Só^av oüx écXXoi ^ ol TTEcpiXoaotpigxÓTE? ópö-w?.
,,En het is waarschijnlijk, dat ook zij, die ons de ,,TEXETalquot;
hebben ingesteld, geen dwazen zijn, maar al oudtijds naar waar-
heid hebben willen aanduiden, dat hij, die oningewijd, en zonder
dat aan hem de reinigende riten voltrokken zijn, in den Hades
komt, daar ,,in het slijk zal liggenquot;, maar dat degene die daar
komt na de reinigingsriten en andere plechtigheden te hebben
ondergaan, bij de goden zal wonen. Want er zijn, zooals zij die
zich met de TEXsTai bezighouden, zeggen, veel narthexdragers,
maar weinig „bacchen.quot; quot; Welke TEXsTal worden nu bedoeld?
Ik geloof dat Plato bij het eerste TsXsToti denkt aan alle TsXETat,
in den zin van ritueele handelingen, die een bijzonder effect heb-
ben (boven zagen we dat het woord neiging heeft zich in die rich-
ting te ontwikkelen), dus ook aan den Eleusinischen cultus e. d.
Voortgaande noemt hij eenige termen (èv popp. xziaszM en den
geciteerden versregel) die in de richting van de Orphiek wijzen
(Kern, Orph. fragm. 5). Hoe dit zij, het is duidelijk dat reXsTaó
hier zijn: reinigingsceremoniën.
Respublica 364 E. De dichters worden gelaakt, omdat zij een
wonderlijke opvatting schijnen te hebben over de gerechtigheid
der goden, die volgens hen aan vele goede menschen een moeilijk
leven geven, en omgekeerd. Op zulke dichters beroepen zich ook
de ayupTai, xal [xavTsti; èttI TuXouortwv -ö-üpa? Eóvts!;, die ons wijs maken,
dat zij van de goden de macht hebben gekregen, door middel van
•ö-uatat en èTccpSat een misdaad van ons, of zelfs van één onzer voor-
vaderen, te genezen (axsiaS-at) [isö- 'y]Sovcöv ts xal éopTwv: bij vroo-
lijke feesten. Daarvoor halen zij b.v. aan Ilias IX 493 cttpetctoI
Sé T£ xal ö-sol aÜTOi enz. Verder: pipXwv Sè ofxaSov Tcaps^ovTai Mou-
(jatou xal 'Op(pé(0(;, SeXTiVTji; te xal Mouctwv èxyóvwv, cii; 9a(Ti, xaamp;'
ai; 9-u7)7roXoGc7Lv, TCEtamp;ovTS? oü [J.ÓVOV iSicüTac; aXXa xal ttóXsi.?, apa
XuCTSit; TE xal xaamp;ap(xol aStxTijjiaTcov Slx ^ucjiwv xal TcatSialt;; viSovcov
eIcti (xev ETtnbsp;eIcjI sè xal reXsoTfjaocaiv, xi; Stj teXetA? xaXoGcnv,
at TWV ÈXEÖ xaxwv aTtoXiiouaw Yifxa?, (i,-?) ö-ócavTai; Sè SeivA TtEpifxEvst.
,,En zij komen aan met een massa boeken van Musaeus en
Orpheus, die volgens hen van Selene en de Muzen afstammen,
volgens welke boeken zij offerplechtigheden verrichten, terwijl
ze zoodoende niet alleen particuHeren, maar ook staten overtui-
gen, dat er verlossing en loutering van misdaad bestaat door
middel van offers en vroolijke feesten, zoowel voor de levenden
als voor hen die reeds gestorven zijn, welke zij xEXExat noemen;
deze verlossen ons van de kweUingen in het hiernamaals, maar als
wij deze offers niet brengen, wacht ons een vreeselijk lot.quot; De
^vGixi en YjSoval TcaiSiwv, die den aflaat der zonde bewerken, noe-
men de Orphici zelf dus reXerxi. Het zijn ingewikkelde offerriten
geweest, zoo ingewikkeld, dat men er schriftelijke handleidingen
bij gebruikte. De scholiast teekent bij ^t^Xcov aan: pipx. TtEpl
ètcwSwv xal xaTaSsCTpiwv xal xaS-apaicov xal [i.£tXi,y[ji,aTWv. Weer een
voorbeeld dus van teXett) in de beteekenis van religieuze hande-
ling van bijzonder, onbegrepen karakter, die een zeer bepaald
effect beoogt, i. e. reiniging van misdaad^). Over deze boe-
ken, die de reglementen der offers en andere ceremoniën bevatten.
Zie boven, blz. 18.
Het betoog over de onhoudbaarheid van deze meening over de
goden zet zich voort ongeveer in dezen zin: Als de goden werke-
lijk door zulke middelen te vermurwen zijn, zou men het meest
kunnen genieten als men eerst zijn zondige neigingen botvierde,
en later door gebeden en andere ritueele handelingen de goden
overreedde om er straffeloos af te komen. Resp. II 366 A: äXX«
yap èv quot;AtSou Sixtjv Swlt;to;j.ev óv av èvamp;aSs aStxyjcrcofjisv, ^ auTol 77
TcaïSe? TraiSwv. 'AXX' d) cpiXe, (p-^astnbsp;od TsXsTai aö fxeya
SóvavTai xal ol XÓctioi S-sol, w? al [zlytciTai, ttóXsk; Xsyouai xal ol -ö-sfiiv
■KodSzt; 7T:ot7)Tal xal Trpo^yjTat twv öscov ysvó[x£v0i, oï taüta outco?
è'x£l.v [x7]vu0ult;tiv.
„Maar we zullen toch in den Hades boete doen voor de ver-
grijpen die we hier gepleegd hebben, 'tzij wijzelf, 'tzij onze
kindskinderen. Maar, zoo zal hij spreken, die logisch redeneert,
de „TsXsTaquot;' hebben aan den anderen kant weer veel invloed,
en de goden die bevrijding (van schuld) brengen, zooals de grootste
staten zeggen, en ook de godenzonen, die dichters en profeten
der goden zijn geworden, zeggen dat dit zoo is.quot;
Na het voorgaande is het duidelijk, dat hier met rsXsTat weer
de reinigende Orphische (en soortgelijke) ceremoniën bedoeld
worden. Bij de woorden mq ai [xsyLcrTai ttóXsi? Xéyoucrt denkt de
schrijver aan de in Athene zoo hoog aangeschreven Eleusinische
mysteriën, die ook groote voorrechten beloofden voor 't hierna-
maals. De dichter-profeten van goddelijke afkomst zijn figuren
als Orpheus, de zoon van Apollo, Eumolpus, de zoon van Posei-
don 1).
Phaedrus 244 E wordt door Socrates het woord (xav^a in ver-
band gebracht met (xavTixT/), en wordt deze [xavia, waanzin, als
een groote zegen, die we den goden danken, geprezen; deze [lavla
weet ook in benarde tijden en bij door de godheid gezonden ziek-
ten de rechte afweermiddelen te vinden: (iXXa piV vódcov ys xal
Ttóvcov Ttóv nsybrwv, a TiaXatciv èx [ivjvlfjlatwv 7io9-èv è'v ticti twv
ysvwv (^avia eyyevofièvv] xal 7rpo(p7)T£Óaaaa, olq ISsi tXTraXXay^
7]öp£To, xaxaqjuyoijCTa npbc, ^swv sü^a? ts xal Xaxpsta?, oamp;sv Sv) xa-
ts xai tsastüv tu^ouaa è^avtv) strotiqcts tov sauty]? s}(0vta tipó?
ts tóv TiapóvTa xal tov sTrsiTa xpóvov, Xütjiv tw óp-ö-w? piavsvTt xal
xaTacT)(0[iévcp twv TrapóvTCOv xaxöv supojjisvT].
„Maar voorwaar heeft bij de grootste rampen en ziekten, die
als gevolg van ouden toorn om een of andere oorzaak zich in
sommige der geslachten openbaarden, de waanzin, die ontstond
en profeteerde, verlossing gebracht aan hen die zulks noodig
hadden, doordat die waanzin toevlucht zocht in gebeden tot de
goden en hun dienst, en daaruit louteringen putte en andere (ver-
lossing brengende) handelingen (TsXsTat), en hij maakte veilig voor
't tegenwoordige èn voor de toekomst hem die daaraan deel had,
aldus verlossing uit de dreigende rampen brengende aan hem,
die op de rechte wijze in vervoering en bezield was.quot;
Het schijnt dat Socrates hier toespelingen maakt op de in de
sagen zoo veelvuldige gevallen van bezoedeling van een geslacht
ten gevolge eener misdaad, welke bezoedeling dan op aanwijzing,
van een ziener gedelgd moet worden, zooals het geval is in het
geslacht van Laius (vgl. Stallbaum bij deze plaats). Doch ook
in historischen tijd weten we van bevlekkingen, die weggenomen
moeten worden, b.v. Thuc. V, 1, waar sprake is van de bezoe-
deling der Deliërs, die te vroeg, nl. voor ze van een oude schuld
(•TiaXaia aiTta) gereinigd waren, gewijd zijn. Daarom worden
ze door de Atheners verdreven. Ook Thuc. Hl, 104 is sprake van
een reiniging door de Atheners van Delos xaTa xpTjafxóv Tiva. De
maatregelen, op aanraden van een orakel nauwgezet uitgevoerd,
heeten xaamp;apfxol xal TsXsTal. In het woord TsXsTal ligt weer het
plechtige, nauwgezette karakter van zulke handelingen opgeslo-
ten, en ook het berekend zijn op een zeer bepaald effect.
Bij zijn prachtige gedicht in proza over de lotgevallen van de
ziel in de wereld der Ideeën en op aarde, zegt Plato (Phaedr. 249 C)
dat de ziel van den wijze vleugels krijgt, omdat zij, door de her-
innering getrokken, voortdurend terugverlangt naar de wereld
der goden, en daardoor regelmatig in betrekking staat met de
wereld der goddelijke Ideeën: toï? Ss Stj toloutoi? avtjpótopiv^piacttv
opö-wc xp^h^vo?, tsxsou? asl teXstoc? TsX0ÜfJ.£v0?,t£Xs0(; ovtw? [xÓvo?
ylyvsTat.
„Slechts als iemand zulke herinneringen op de juiste wijze
weet te gebruiken, wordt hij werkelijk volmaakt, daar aan hem
voortdurend volmaakte „heilige handelingenquot; worden voltrokken.quot;
TeXsTa? is hier het z.g. inwendig object bij tsXeïv, en wordt
gebruikt om het adjectief TéX£olt;; er aan toe te kunnen voegen:
teXsou? rsXsriXQ tsXsïgQ-ixi is een sterkere uitdrukking dan teXew?
TEXsïtT^ai. TeXelv is hier, als zoo vaak: een ritueele handeling aan
iemand voltrekken en teXetyj het z.g. nomen actionis daarbij: de
ritueele handeling, en wel alweer één van bijzonderen aard en
met bijzonder effect: de ziel, die haar ondergaat wordt gevleu-
feld, d.w.z. wordt gelouterd van de bezwarende stof en omhoog
geheven. — Het is duidelijk dat Plato, wanneer hij zoo spreekt,
aan de Eleusinische mysteriën denkt, waarbij van het aanschou-
wen — ènomda. — een krachtige werking op de deelnemers uit-
ging. Het aanschouwen der Ideeën, nu, heeft eveneens een mach-
tige uitwerking op de menschelijke ziel, en heet dus teXety).
Dat Plato hier blijkbaar als zijn meening te kennen geeft dat
tsXett) volmaakt-wording beteekent (teXéou? teXetocc; TEXoójiEvot;
TsXso? yiyvETai.) behoeft voor ons geen reden te zijn, hem daarin
te volgen.
In dezelfde passage, Phaedr. 250 B, zet Socrates uiteen, hoe de
gerechtigheid en de wijsheid hier op aarde slechts een zwakke
afschaduwing zijn van de Idee dezer deugden daar boven. „Toen
waren ze schitterend van uiterlijk, toen de zielen, met een geluk-
zalige schare, met Zeus of andere goden, zich verheugden in dezen
zaligmakenden aanblik (fjiaxapiav oipw te xal ■^éav) der Ideeën: xal
eteXoüvto tcöv téXetwv ^vnbsp;XsyEtv (jiaxaptwtattjv — d.i.: ,,en aan
hen de ritueele handeling voltrokken werd, die men met recht de
meest gelukkigmakende van alle mag noemen.quot;
TeXettj is hier weer hetzelfde als boven: de handeling, bestaande
innbsp;^éa, waarvan het gevolg is dat men (laxapio? wordt.
[i.axapto(; is hier dus: zaligmakend, en geeft de uitwerking te
kennen, waaraan, zooals we zagen, zoo dikwijls bij teXet^ gedacht
wordt.
Zoo ook weer 253 C, waar betoogd is, hoe door spw?, het ver-
langen, de groei der zielevleugels wordt te voorschijn geroepen bij
hem, die door liefde is aangegrepen: Trpoamp;ujxla (xsv ouv tamp;v uq aXYjö-w,;
eptóvtwv xal teXety], Èav yE SiaKpa^covtai o 7rpoamp;u(i.o5vtai, fj XÉyw,
xaX-^ te xal süSaifxovix-^, uttó to5 Si' spcoTa jxavévto;; cpiXou tw qjiXyjamp;évti
ylyvETai, èav alpES-yj.
„Het verlangen echter der in waarheid liefhebbenden, en de
(louterende, verheffende) werking, indien zij althans berei-
ken, waar zij naar verlangen, op de door mij beschreven wijze,
die werking, die zoo schoon en gelukkig maakt, wordt door toe-
doen van den uit liefde razenden geliefde, ook het deel van den
ander, als hij zich gewonnen geeft.quot;
Heel sterk is hier de nadruk die bij tsXet-^ op het effect ervan
valt, dat aangegeven wordt door de woorden xocXy) ts xat euSaifxovix'^.
Door hederen, zoo wordt door den Athener in de Leges 664 e. v.
aanbevolen, moet men aan de burgers de waarheid iTraSsiv; hoe
ouder echter de menschen worden, des te minder neiging hebben
zij om te zingen; en toch zouden juist de oudere menschen, daar
zij immers de anderen aan inzicht en overredingskracht overtref-
fen, door hun gezang de heilzaamste resultaten kunnen bereiken.
Daarom wordt nu voorgesteld dat de jongeling zich tot zijn 18e
jaar onthoude van wijn; van zijn 18e tot zijn 30e jaar is matig
gebruik van wijn hem geoorloofd; 666 B: TSTTapdcxovTa Sè èm^xi-
vovt« stwv èv tot? ^uffaiTiot? euwx^l^évTa xaXeïv tou? ts olKKoxjq ^soüi;
xal St] xal Atóvuwov TcapaxaXetv eiq ty]v twv TrpscßuTEptov tsXst^v
afi.a xal TiaiStav, ^v toï? ävö-pwTOti; sTrixoupov t^? toü y^pco? aÜCTT7)pó-
t7)t0? èScüpT^aato tóv oïvov cpapfjiaxov, cücts avifipav r)[i,a!;, x.t.s.
„Wanneer hij echter de veertig heeft bereikt, dan moet hij,
feestvierende met zijn feestgenooten, niet alleen de andere goden
aanroepen, maar vooral Dionysus roepen tot wat tegelijk de (jon-
ger en vrijer makende) plechtigheid én de ontspanning der oudere
mannen is, want als zoodanig heeft hij (Dionysus) aan de menschen
den wijn geschonken, als een hulpmiddel tegen de starheid van den
ouderdom, een toovermiddel, waardoor wij weer jong wordenquot;, enz.
Andermaal 'n voorbeeld hoe bij Plato de term teXst^ vooral
op het effect wijst der handeling. — Plato kan hier gedacht heb-
ben aan den orgiastischen Dionysusdienst, waarbij de god werd
aangeroepen, bij het feest te verschijnen i); weUicht ook aan de
Orphische plechtigheden. De ons bewaarde hymnen eindigen dik-
wijls met dergelijke woorden: ßalvs ys-pj-S-c!)?
TeX£ty)v äyiTjv ttoXuttoixiXov ópyi09avTat(;
Vgl. Eur. Bacchae 583: [xÓXe vuv y)[x£TEpov èq «-iacov, 3, BpófXtE.
Hymn. Orph. VI, 10. Zie bldz. 78, beneden.
-ocr page 46-Leges 738 C zegt Plato dat de stichter van een staat aan de
reeds bestaande religieuze instellingen niets moet veranderen;
deze kunnen op verschillende wijze zijn ontstaan: soms voerden
TTaXaiol Xóyoi tot hun stichting: tws? sttsioixv TiaXaiol Xóyoi, ÓtttjSy)
Tiva? TTSicravTSi;, ^aajjiaTcov ysvofjiévcov èumvotai; Xs^^Eioy)? ö-ewv,
TiEiCTavTE? Ss -ö-ucjiai; tsXetki? auf^jjiEixTou? xaTECTTVjaavTo. „Oude
sagen, hoe dan ook de menschen overredend, hetzij doordat men
vertelde van verschijningen, die plaats hadden gehad, of van god-
delijke inspiratie; maar ze overreedden hen en leidden tot het stich-
ten van offerplechtigheden, gepaard met ritueele handelingen.quot;
Het onderscheid tusschen ö-ucioci en teXetki schijnt mij gelegen te
zijn in het onbegrepene en daarom misschien geheimzinnige van
sommige handelingen die gebeurden bij de offers. Vgl. bijvoorbeeld
de Bou9Óvia te Athene, die door Aristophanes dan ook teXet-^
genoemd worden (bldz. 16).
Leges Vn, 815 wordt over de verschillende soorten van dansen
gesproken. Tusschen de krijgsdansen en de vredes-dansen in staat
een soort van dans, die bij geen van beide hoort, nl. die waarbij
men Bacchanten, Nymphen, Pans, e. d. nabootst TiEpl xaamp;apjjioi?
te xal teXetoc? Tiva? aTroTsXoiivTcov ,,terwijl zij dien dans volvoeren
bij reinigingen en (andere) ritueele handelingen.quot; Dit gebruik
van teXet^ vonden we reeds dikwijls, in de Bacchae van Euripides
b.v.; het zijn de extatische handelingen der volgelingen van
Dionysus
Leges X, 908 D gaat het over verschillende soorten van ädEßEia.
Er bestaat een soort van godloochenaars die hun goddeloosheid
openlijk bekennen, en deze ook in hun leven doen uitkomen,
maar die toch rechtschapen van aard zijn. Deze soort is de minst
gevaarlijke. Maar zij die bij de andere soort hooren, houden er
dezelfde overtuiging op na, doch verbergen die zorgvuldig; zij
genieten dikwijls een zeer goede reputatie, maar zitten vol arg-
listigheid; uit deze soort komen vele waarzeggers ([xavTEi?) voort
en lieden die de tooverkunst beoefenen; soms worden uit hen ook
Tupavvoi xal SyjjxTjyópoi. xal CTTpaTVjyol xal xEXETati; Sè LStai? sTrißs-
ßouXEUxoTe? x.t.E.
Zie boven, bldz. 12.
-ocr page 47-„tyrannen, volksmenners, veldheeren, en zulken die het voor-
zien hebben op aparte religieuze gebruikenquot; i).
Een klasse dus van lieden, wien het er om te doen is, invloed te
krijgen op hun medeburgers, en wel op alleriei sluwe manieren.
Er zijn zwendelaars bij op staatkundig gebied, tyrannen en dema-
gogen; op militair gebied, strategen; en op 't terrein van den
godsdienst, zij die er op uit zijn aparte godsdienstige kringetjes
te scheppen, en zoo een aantal menschen aan zich te binden:
sectariërs dus. Met dit gebruik van tsXst^ kunnen we vergelijken
(Dem.) In Neaeram 104, R. 1380 (boven blz. 24).
Terugziende op het gebruik van onzen term bij Plato valt het
ons op, dat er steeds een bijzondere religieuze handeling mee wordt
aangeduid. Meermalen constateeren we, dat Plato er een handeling
of plechtigheid mee bedoelt die een bepaalde uitwerking
heeft; ook deze uitwerking zelf schijnt tsXet/) te beteekenen
(Phaedr. 253 C (bldz. 32 en 33).).
In het op naam van Hippocrates overgeleverde geschrift
De sacro morbo wordt cap. IV gesproken over zekere lie-
den, die voorgeven, in staat te zijn de maan omlaag te halen
de zon te verduisteren, het weer te beïnvloeden, en dergelijke
wonderen. Hetzij zij beweren dit te doen èx tsXstécüv, eÏts xal
aXXTji; Two? yvw(i,7)(; xal fxEXsTT)?, in elk geval schijnen zij den
schrijver toe, godloochenaars te zijn. Immers, als zij dit alles doen,
zijn zij machtiger dan de goden zelf. — Mij dunkt dat TsXsTal
hier magische handelingen aanduiden, wat ook blijkt
uit het volgende: el yap avö'pwTro? [zaysócov xal ^ócov ceXtiv/iv
xaamp;ai.pyjc7ei x.t.s.
Archytas B 1. (Diels, Vorsokr. bldz. 260) sprekend over de
harmonie, zegt dat de snelle beweging een hoogen toon, de
langzame een lagen teweegbrengt.
') Deze waarschuwing tegen afzonderhjke cultus-gemeenschappen (ÏSta
ÏEpa) vindt men ook in Aristoteles' Politica VI, 4 (1319B).
Door Leonard, R. E. VIII, 1826 wordt het geschrift in het einde van
de 5e eeuw geplaatst.
') Hieruit blijkt dat ook offers van magischen aard konden zijn. Vgl.
Preisendanz, Pap. gr. mag. XIII, 17 e. v.
(xXXa [xav xcd lolq p0[i.ßoi(; -roï? èv tocï? xzkzialq xivou[j.évoi.? t6 «utó
CTUfxßaivei. XGOXX [lÈv xwoiifxevot ßapüv dciptsvTi ä^ov, tcx'^pö? Sè ó^óv.
Welke zijn nu de plechtigheden waarbij men den rhombos ge-
bruikt? Deze kunnen van verschillenden aard zijn. Dit instru-
ment 1), een ovaal plankje, dat aan een touwtje rond gesUngerd
wordt, werd gebruikt door de Orphici (vgl. Clemens Al. Protr.
bldz. 5 St.), maar ook wordt het door de toovenares gebruikt,
die bij Theocr. Id. II haar weggeloopen minnaar door magische
handelingen tracht terug te halen.
Als Aristoteles, Rhet. II 24, 2 (1401 A 5) zegt: toc yip
[xucr-ojpta tzocgcHv ti,(xi6)t«t7] teXstt) zou men dit op kunnen vatten
als een voorbeeld hoe het woord ook in dezen tijd nog steeds
zijn algemeenere beteekenis: religieuze plechtigheid, heeft: „want
de mysteriën zijn de meest geëerde van alle religieuze plechtig-
hedenquot;.
Rhet. III, 18 (1419 A 3) heeft tsXs-W) betrekking op den eere-
dienst voor Soteira, die wel geheim is geweest, zooals hier uit het
verband blijkt.
I. G. 11^, 1234, volgens Koehler niet ouder dan de tweede
helft der IVe eeuw, is een zwaar verminkt fragment van een cultus-
voorschrift, gevonden in het z.g. Theseum te Athene.
2nbsp;[TOÜ(; atpsJi^évTac; UTUÓ —
3nbsp;— siv xariz Ta 7r[atpi.a —]
4nbsp;[— t})v texe]t7)v tcoieïv èv t—
5nbsp;— tó StaYeYpapi[(xèvov — enz.....
9 — [èav S]è ttjv teXettjv fx[yi tto-^ffcoat ....
a7ro]te[,(tat[co] lxacr[toi; autcöv .... Spa^^jxa?]
Koehler denkt aan een besluit van een „pagusquot; of een „gensquot;;
dan zouden we hier dus te doen hebben met een gentielcultus.
De speciale ritueele handeling van een aparten stam heet inder-
daad teXettj; vgl. ps. Demosth., In Neaeram 104 (R. 1380),
zie boven, blz. 24.
1) Over den rhombos vgl. A. Lang, in Encycl. of Religion and Ethics, s. v.
bull-roarer (vooral ethnologische gegevens); R. Pettazoni; I mistéri, I.
Vgl. ook Ovidius, Fasti II 575; Preisend. Pap. gr. mag. IV, 2295. Een af-
beelding van den rhombos: Daremberg-Saglio, Dictionnaire IV, 863.
SAMENVATTING.
Wanneer wij nu trachten ons een beeld te vormen van de be-
teekenis van TsXsT)^ vóór den tijd van Alexander, dan is dit onge-
veer als volgt.
De oorspronkelijke, algemeene beteekenis: uit-
voering, voltrekking, zonder sacrale bijbeteekenis,
schijnt alleen bewaard te zijn Batrachom. 305.
Uitvoering eener religieuze handeling, in welken
vorm ook, is het bij Pindarus: b.v. theoxenia (01. III, 41), ook
regelmatig terugkeerende plechtigheden voor de goden: góds-
dienstige feesten (Panathenaeën, Olympi-
sche spelen).
Ook een z.g. orgiastische cultushan deling heet
zBkeTfi, blijkens het dithyramben-fragment uit Oxyrhynchus
getiteld Heracles (fragm. 79 A).
Bij de tragici vinden we téXo? voor offer en andere ritueele
handehngen, ook voor mysteriënhandeling (Soph, fragm. 753 N^);
wellicht is reeds een hchte tendenz waar te nemen om het woord
TsXsTT] speciaal voor religieuze handelingen van bij zonderen
aard te bezigen, d.w.z. zulke, die aan streng in acht genomen
voorschriften zijn gebonden, en die symbolische
beteekenis hebben. Zoo bij Euripides voor het Choënfeest
met z'n afwijkend ritueel, en voor de wilde bacehische feesten.
Ditzelfde geldt voor Aristophanes. Daar is het: offer (Pax 412,
Vespae 875); de Dipoha, Adonia e. a., worden er mee aangeduid
(Pax 417) en ook geheime plechtigheden als de door de Orphici
volvoerde en die der Eleusinische mysteriën. (Nub. 304 Vespae
121, Ranae 1032).
Een aan zeer bepaalde voorschriften gebonden ritueel is zeker
geweest dat, wat bij de mysteriën werd toegepast. Deze
heeten dus begrijpelijkerwijs ook teXst/) (TeXsTaQ. Bij de rede-
naars ontmoeten we de uitdrukking teXet^ twv txuctt7)pó«v (Isocr.,
Paneg, CLVII (73 d), maar ook kan teXe-t^ zonder nadere aan-
duiding in Athene de mysteriën aanduiden, d.w.z. die van
Eleusis (Isocr. Pan. XXVIII (46 a)).
Bij ps. Demosthenes, in een volksbesluit der Atheners beteekent
TsXe-TY): gentielcultus (bldz. 24).
Uit het gebruik bij Plato blijkt, dat bij teXsty) in zijn tijd vooral
gedacht wordt aan zulk een cultushandeling, waarvan op hem
die haar ondergaat (TsXstiTai,) een krachtige werking uitgaat,
meestal een reinigende werking. Zoo wordt het woord soms in één
adem genoemd met xa^apfió? (b.v. Leges VII, 815). De Orphische
practijken die iemand van schuld bevrijden, ook na den dood,
(Resp. II 366 A) noemt hij ook zoo. Deze TsXsTai zijn zuiver-
ma g.i s c h e handelingen, d.i. zulke, waardoor de goden g e-
dwongen worden een bepaalde gunst te verleenen. Vgl. ook
Hippocrates, De sacro morbo IV (bldz. 35). Daarnaast noemt
hij de verheffende werking van de wereld der Ideeën op de
menschelijke ziel teXsou? teXetoc? (Phaedr. 249 C).
Een plaats bij Archytas (fragm. B. 1 Diels) schijnt eveneens
TsXsTi^ te geven in de beteekenis van: magische handehng, en
tenslotte leert Aristoteles ons misschien, dat daarnaast toch nog
steeds de algemeenere beteekenis: religieuze plechtigheid, in
neutralen zin, gangbaar is. (Rhet. II, 24, 2 (1401A 5)).
HOOFDSTUK H
het gebruik van texstt) na alexander.
Chrysippus geeft (fragm. 42 v. Arnim = Plutarchus de' Stoic,
repugn. 9, 1035a) een indeeling der philosophie, die volgens hem
in drie deelen gesplitst dient te worden: de logica, de physica
en de ethica. Hij voegt hier aan toe: twv Sè tpucrixwv Etj^aTo? eïvai,
6 Ttspl twv ^ewv Xóyo? (sc. SoxEÏ (Xot), SlO xal Ta? teXetÄ? yjyópEUCTav
Ta? TOÓtOU 7LapaSÓC7EL?.
Een nieuwe en merkwaardige verklaring van het woord teXst^,
door de vertaling ,,eind-leerquot; misschien eenigszins benaderd. Men
vergelijke de bekende ontstaansgeschiedenis van den term meta-
physica: ta [jietoc toc 9uctixa, wat na de physica komt Overigens
ziet men hieruit hoezeer in dit verband bij den term aan zekere
dogma's gedacht is. De inhoud der TsXsTai zijn, zooals we zien,
voor Chrysippus mythologisch-philosophische uiteenzettingen over
de goden, d.w.z. niets anders dan de bekende stoïsche allegori-
seering van den volksgodsdienst Dat TsXExai bij de wijsbe-
geerte worden ingedeeld is niet nieuw, zooals we boven zagen
(Plato Prot. 316 D), waar gezegd werd, dat Musaeus en Orpheus,
en zij die zich met TsXETal bezighouden, eigenlijk sophisten zijn.
Chrysippus gebruikt hier den term geheel = leer, een gebruik
dat we later meermalen zullen aantreffen.
In het Etymologicum Magnum wordt, s. v. tsXet^ deze zelfde
plaats van Chrysippus geciteerd, doch niet woordelijk (= fragm.
1008, v. Arnim): xpuamtto? Sé tpyjut toü? tuepl twv ö'eiwv Xóyou?
etxótco? xaXELcröai teXetoc?quot; XP^'^'1^ T^P toÜtou? tsxeutalou? xal sni
naai StSacJXECTÖ-at, t^? il^u^ïj? èx^uarilt;; è'p(i.a xao xsxpair/jt^sv/)? xai
tzpoq tou? a(j.uy)tou? cttcottocv suvajjlévt)?. Uit de laatste opmerking
over de a(i,i7]T0[, blijkt dat deze Stoïsche godenleer niet voor ieder-
een bestemd was. Vandaar dat naast de godsdienstleer der philo-
sophen, dus de rsks-um, er één voor staatsheden, en één voor
dichters bestaat.
Een tijdgenoot van Chrysippus, Neanthes, schijnt in na-
volging van S t e s i m b r O t O s 1), een werk te hebben samen-
gesteld, getiteld Ilepl tsXstwv. Evenals het gelijknamige werk
van Stesimbrotus heeft het, zooals uit de fragmenten blijkt, ge-
handeld over de aan de verschillende cultushandelingen der mys-
teriën ten grondslag liggende mythen, en wellicht ook over hun
beteekenis, hun symboliek. Hier volgen die fragmenten.
In het Etymologicum Magnum vinden we s. v. 'ISatoi een
mythologische verklaring van den naam 'ISaïoi AocxtuXoi, onder
aanhaling van Stesimbrotus' Ilepl TeXsTwv.
In hetzelfde lexicon, s. v. BpiTÓ^apTi,? 2) staat:____Nsavamp;v;?
cv Ttó TtpcÓTw Ilepl TsXerwv (pyjal.....Dan volgt een verklaring
van den naam BpiTÓfiapTt?.
Athenaeus IX, 18, 376 A, vertelt waarom op Creta het zwijn
wordt vereerd, en verwijst eveneens naar Neanthes' Ilepl TeXerwv^).
Aan hetzelfde werk ontleent Athenaeus, zooals hijzelf zegt,
XIII, 78, 602 D, het verhaal van de edele daad van een zekeren
Cratinus uit Athene Deze zou nl. als jongen, toen de xa^ocpr-^?
Epimenides menschenbloed noodig had voor de ritueele reiniging
der stad van een oude smet, zichzelf daarvoor beschikbaar heb-
ben gesteld.
Blijkens het laatste citaat schijnen in dit werk van Neanthes
dus ook ritueele reinigingen van steden en volken te zijn behan-
deld, die zooals we reeds bij Plato (Phaedrus 244 E, boven, bldz.
31) zagen, ook TeXerat waren.
Of Aristoteles een werk TeXexal geschreven heeft (genoemd
-ocr page 53-Schol. Ap. Rhod. IV 973 (bldz. 511, 21 Keil)) moet betwijfeld
worden 1). Vgl. Tresp. Fragm. d. gr. Kultschr. 173.
Verder wordt nog bij Suidas s. v. 'AptyvcoTTj een boek TsXetki
Aiovódou genoemd 2). Dergelijke geschriften zullen van soortge-
lijken inhoud zijn geweest als dat van Neanthes, evenals die,
onder den titel Ilspi [aucttt^picov
Ook aan Athenaeus (XI, 56, 478 C, = fragm. 88 Pr.) danken we
een passage van Polemon, den omstreeks 200 v. Chr. leven-
den geleerde, waarin de term teXst^ voorkomt. Als Athenaeus
allerlei bijzondere soorten vaatwerk bespreekt, komt hij ook op
den xÓTuXo?, een bij ritueele handelingen gebruikten beker. Pole-
mon zegt, volgens hem, in zijn verhandeUng Ilspl toG Atou xwStou:
Met« Se raCxa ttjv teXetyiv ttoieï xal alpsi: ra èx t^? ö-aXafXY)? xal
vefist oaot avw to xépvolt;; tusptevtjvoxótei;: „Daarna voert hij de hei-
lige handeling uit, en neemt de voorwerpen uit de heilige schrijn,
en deelt ze uit aan hen die het „kernosquot; hoog rondgedragen hebbenquot;.
Dit kemos is een uit vele kleine bekertjes samengesteld vaat-
werk; het bevatte volgens Polemon niet minder dan 17 verschil-
lende ingrediënten, die alle met name genoemd worden. Wij
weten dat bij de kleine Mysteriën te Agrae de xEpvolt;popóa één der
plechtigheden was «), die mogelijk symbohsche beteekenis had.
Hier volgen eenige inscripties uit dezen tijd.
Ditt. Syll.3 547 (= I. G.^ 1304) is een eeredecreet voor Demaene-
tus, gevonden te Eleusis, dateerende van kort na 211 v. Chr.. Demae-
netus wordt o. a. ook geprezen omdat hij in de jaren, toen hij
strateeg was, è7te[iexy).9tr) Sè xal t^? twv [luctttjpiwv teXett)? ....
071(0? (i,£ta tkxgfiq ixg(pals[ia.(;] ctuvteXectS-ei;. De beteekenis „plech-
tige uitvoeringquot; is hier duidelijk. Vgl. Isoer., Paneg. CLVII
(73 D.). Ook Alcibiades stelde er in zijn tijd een eer in, aan de
TsXcTT) der mysteriën, speciaal den tocht naar Eleusis, den ouden
luister te hergeven (Plut. Alc. XXXIV).
Ditt., Or. gr. inscr. sei. 764 is een eeredecreet uit de jaren 139—
133, voor een gymnasiarch uit Pergamum, gevonden in een gym-
nasium aldaar. Deze gymnasiarch schijnt ook belast te zijn ge-
weest met de uitvoering van mysteriën voor de [zsyaXot ^toi Ka-
ßstpot. We lezen r. 9 dat hij altijd stipt op tijd èTrexéXecrs t7)v jjLÓTjcriv
(sc. Twv £(pyjßcov), verder liet hij niet toe dat de epheben zelf de
kosten bijeenbrachten: xa upoi; Ty]v reXsT/jv avtjxovta Tcav-ra ctuvs-
vsfyxeïv. Verder vindt men ctuvtsXsïv in deze inscriptie voor: uit-
voeren van een heihge handeling r. 15, 26, 50 (misschien).
Ditt. Syll.3 1047 (I. G. XII, 7, 237) is een verordening voor den
cultus der Magna Mater, door Samische kolonisten op Amorgus
in stand gehouden, van i 100 v. Chr.. Hierin vi'ordt onder meer
het volgende bepaald: sTiav Sè tsXetyiv tioi^ y) lépsia, ó TOXav[óc ó
Si]Só(i£v0? Ó7U0 twv TsXou[i,£vwv l£[po](; ecttw. IleXavói; moet hier wor-
den opgevat als een bepaalde som geld. „Wanneer de priesteres
de heilige (en hier ook wel geheime) handeling voltrekt, vervalt
het door degenen, die de handehng ondergaan, gegeven geld
aan de godin.quot;
Van Dionysius Scytobrachio's werk over de Amazonen en
over de Argonauten zijn ons belangrijke gedeelten bewaard bij
Diodorus.
Aan zijn Geschiedenis der Amazonen is ontleend Diod. III, 55,
9 (Fr. Gr. Hist. I, 32, fr. 7 Jac.). De moeder der goden zou haar
zoons, de Corybanten, op Samothrace hebben doen wonen, zoo
luidt de voorstelling van sommige schrijvers; è^ o6 S' sbl Traxpó?
èv (XTcoppyjTcp xocTa ty]v teXstyiv TrocpaSiSodS-ooi: „uit welken vader
zij gesproten zijn, zou in een geheimen ritus bij de heilige han-
deling (der Sam. mysteriën) worden overgeleverd.quot;
Ook Diod. IV, 43, 1 (Fr. Gr. H. I 32, 10 Jac.) is volgens Jacoby
afkomstig uit het werk van Dionysius Scytobrachio, doch schijnt
eenigermate door Diodorus te zijn bewerkt i). Als de Argonauten
door storm geteisterd worden en de leiders aan redding wanhopen.
heet het: 'Optpsa, tt]? TeXs-rij? pióvov twv crupiTrXsovTCOv
TuoiYjCTaCT-ö-ai ToZq SafxóS-pa^i Tot? UTièp lïqq acoTTipta? sü^ai;.
De Samothracische goden werden vooral aangeroepen bij ge-
vaar op zee ; dat Orpheus hier d e gebeden verricht, omdat
alleen hij deel had aan de tsXett) van Samothrace, zou er op kun-
nen wijzen, dat er alleen aan de ingewijden bekende gebedsfor-
mules bestonden, die van de hulp dezer goden verzekerden. Van
de Samothracische riten weten wij weinig; wel dat er aan Hecate
en de Cabiren een hond werd geofferd, hetgeen zeker wijst op
een afwijkenden ritus
Ook bij het citeeren van andere plaatsen uit Diodorus,
dienen wij ons voortdurend bewust te zijn, dat zijn werk slechts
een compilatie is van oudere bronnen , zoodat de citaten uit
verschillenden tijd kunnen zijn. TeXs-nrj komt in verschillende
nuances bij Diodorus voor.
Ten eerste: tsXstv} = cultushandeling van b ij zonder
karakter.
I, 22, 6 lezen we hoe Isis de phallus-vereering instelde xaxa
ta? tsxsta? xal ra? ö^ucrla? ta? tw ö-stö toÓtco yivofxsva? (d. i. voor
Osiris-Dionysos). Het komt mij voor dat tsXett) hier niet op te
vatten is als geheim feest; even later immers volgt de uitdruk-
king: Aiovucriaxal éopTat. 't Woord éopTT) heeft bijna nooit de
beteekenis exclusieve plechtigheid; 't is het gewone woord voor:
openbaar religieus feest. Het lijkt mij heel goed mogelijk dat hier
bij 't woord tsXstt) door den schrijver is gedacht aan den phallus-
optocht, zooals die ter eere van Dionysus in Athene gehouden
werd (vgl. Stengel, Gr. Kultusaltertümer® 235 e. v.).
In een soortgelijk verband wordt onze term gebruikt I, 88, 2,
waar gezegd wordt, dat niet alleen Aegypte, maar ook vele andere
volkeren tó alSoïov xaö-ispcoxévat xata xa? teXstoc?.
Evenzoo IV, 6, 4 waar men leest dat Priapus niet alleen bij de
AtovuCTiaxal TeXsTal wordt vereerd, maar ook bij bijna alle andere;
en dat hij met lach en scherts bij de offers wordt meegebracht.
Nu is Priapus in de derde eeuw overal bekend geworden, en hij
wordt veelvuldig met andere ithyphallische goden geïdentificeerd.
Zulke goden zag men b.v. bij de Dionysia i), de Haloa 2), den
Artemisdienst
Aan dergelijke plechtigheden kan de schrijver dus bij tsXstkI
gedacht hebben. Zeker hebben ithyphallische riten bij de Grieken
zelf niet zulk een opzien gebaard als ze bij ons zouden doen; toch
werden ze wel als afwijkend van het gewone ceremonieel gevoeld,
en heeten dus TsXsTai wellicht ook omdat zij als symbohsche
handeUngen voor de vruchtbaarheid golden.
V, 77, 3. Naar aanleiding van de meening, dat sommige goden
op Creta zouden zijn geboren, zeggen de Cretensers: rot? Sè tijzA?
xal S-Udl«? xal nepi tA fxucTT^pia TeXsrot? èx Kp^TTj? el? toÓ? äXXou?
ävamp;pwTTou«; 7rapaSsSÓCTamp;ai. Hiervoor voeren ze als sterkste bewijs
aan dat de tsXetvj te Eleusis, evenals die op Samothrace en in Thra-
cie bij de Ciconen in 't geheim pleegt te worden overgeleverd
(jiuaTixw? 7TapaSlSo(7Ö-ai), maar dat het te Cnossos, op Creta, van
ouds de gewoonte is, om openlijk deze xeXsTal aan allen over te
leveren: ^avepw? jcxm TrapaSlSocramp;ai. - Wat van deze bewering
der Cretensers waar is, zij daargelaten; duidelijk blijkt evenwel
uit deze plaats, dat voor een tsXst^, althans in dezen tijd het
geheime niet essentieel is, want of deze in 't geheim (piuaTixw?)
dan wel openlijk (lt;pxvspü^) gevierd wordt, in beide gevallen heet
ze reXsTïj
Ten tweede kan men bij Diodorus een aantal plaatsen aan-
wijzen waar teXst^ reeds duidelijk de verengde beteekenis heeft
van: geheime religieuze handeling. Doch de grens is niet
altijd scherp te trekken.
aan hem te offeren: toótou? Sè xal TsXera? xaxaSeï^ai xal TtoXXa
(XUC7TIXW? eÏCTTjyYjcracj^ai
I, 23 komt TsXsTT) verschillende malen voor in het verhaal, hoe
Orpheus de geheime riten uit Aegypte naar Griekenland (Thebe)
bracht. Tweemaal zien we de verbinding teXsty) (-xal) xal [lucr^pta.
Het woord slaat hier op de te Thebe inheemsche Dionysische
nachtelijke feesten, die wel een zeer bijzonder karakter dragen,
vgl. Euripides Bacchae (zie boven blz. 12 e. v.). In § 6 is sprake
van de groote reputatie, die Orpheus later bij de Grieken kreeg
IttI (leXcoSia xal TsXexai? xal -S-soXoyiaii;. Dat hier speciale, geheime
cultushandelingen worden bedoeld is wel duidelijk. De -^soXGyiai
moeten dan de door hem daarbij gegeven voorschriften en ver-
klaringen zijn, die zelf ook wel xsXsTai worden genoemd (vgl.
bldz. 18, boven). Dezelfde woorden in 't zelfde verband ook
IV, 25, 3.
Evenzoo wordt I, 29, 2 en 3, de combinatie Ta(; reXsTixf; ....
xal xa [xuCTTTjpta gebruikt van de Eleusinische mysteriën.
In I, 96, 4 wordt gezegd, dat Orpheus de [xuaTixal TsXexai uit
Aegypte heeft medegebracht. De toevoeging van het adjectief
(aucttixó? behoeft niet te impliceeren, dat teXety) hier nog in z'n
algemeene beteekenis, ritueele handeling van eiken aard, wordt
gebruikt, te minder omdat TsXExai in § 5 zonder meer gebruikt
wordt om de Dionysus-Osiris-mysteriën aan te duiden en die van
Demeter-Isis. — Wel moet in het oog gehouden worden, dat reeds
Herodotus begonnen is in bepaalde Aegyptische plechtigheden
het prototype te zien der Grieksche mysteriën en we deze op-
vatting bij Diodorus en Plutarchus terugvinden. Zeer waarschijn-
lijk echter hebben Aegyptische mysteriën in den zin der Grieksche
niet bestaan «); wel werden alle Aeg. religieuze handelingen met
groote nauwgezetheid uitgevoerd, en lag er veelal een bepaald
dogma aan ten grondslag. Dit nu is ook bij de Grieksche myste-
riën het geval geweest. Ook het magisch effect is voor beide ken-
merkend i). Zoo verwondert het ons niet als beide herhaaldelijk
TcXsTat genoemd worden.
III 63, 2 spreekt van Dionysus als sicTTjyTja'diiJ.s'voy tx [xucrTvjpia
xal TsXeTa? xal ßxxxeiocq. Ongeveer in denzelfden zin komt het
woord nog voor: III, 64, 7; 65, 2; 74, 1, 2; IV, 25, 1. De uit-
voering der mysteriën van Samothrace heet teXbt^: V, 48, 4; som-
migen zeggen, dat Zeus aan zijn zoon Jasion TrapaSeï^al t^v twv
tiU(jT7]picdv TsXsT^v. Vgl. V 49, 5 en 6.
XX, 110, I heet het van Demetrius: èWuSe (AuvjS^vai xal xaxa-
XaßsLV t7)v èv 'EXsuaïvt tsXst^v.
Op verschillende plaatsen wordt het woord in één adem met
ÖPYLX gebezigd. Het is moeilijk, een verschil in beteekenis aap te
wijzen. Dit komt duidelijk aan den dag III, 65, 6. Sommigen
vertellen van Dionysus dat hij StSdc^at (xèv Xdcpoua) xi xaxi xöc?
xeXexa? Öpyia, dat verder diens zoon Oeager ruapaXaßstv____xa?
èv Toï? fxuCTXTjpioi? xsXsxa?. De zoon van dezen was Orpheus. Men
zegt dat hij fxa^óvxa (xci? xsXexA?) TuapÄ xoG uaxpó? .... ttoXXÄ
txexaamp;SLvat èv xoï? èpywi?quot; 8l6 xal xÄ? 6n6 Awvóaou ysvofxlva? xsXsxa?
'Oplt;ptxa? TtpoaayopsuS-^vai. Zeker is dat xsXsxal en Spyta beide de
heilige handelingen aanduiden, en beide ook gebruikt worden om
het instituut van den cultus aan te duiden, dus = (xucrx^pia.
Verg. ook V, 75, 4. (Atóvuaov) 'Oplt;psi? xaxdc xöc? xsXsxdc? TrapéS^xs
siactttwjisvov utcó xmv Ttxavtóv. „Bij (door) de heilige handelingen
verhaalde Orpheus hoe D. door de Titanen werd verscheurd.quot;
Ten derde neigt op een tweetal plaatsen de beteekenis van
X. naar: magische handeling.
V, 64, 4. Sommigen, waaronder ook Ephorus, zeggen, dat de
z.g. TSaïoL AixxuXoc uit Phrygië afkomstig zijn; met een zekeren
Mygdon zouden zij naar Europa zijn gekomen. Daar zouden zij
m het begin als yÓTjxs? beoefend hebben xdc? xs èTrcoSdc? xal xsXexÄ?
xal [xuaxTfipta; vooral in de buurt van Samothrace zouden zij op
de bevolking grooten indruk gemaakt hebben. Te dien tijde zou
ook Orpheus hun leeriing geweest zijn en voor het eerst de xsXexai
naar Griekenland hebben gebracht.
De hier bedoelde xsXsxal van Orpheus zijn wel dezelfde geweest
als waarover Plato, Resp. 364 E spreekt (zie boven, blz. 29).
Daarop wijst hier duidehjk de term kncdBai: de begeleidende
spreuken bij de handelingen die iemand van een smet kunnen
zuiveren, ja zelfs zijn voorouders.
V, 64, 7. Tot deze AaxruXot behoorde ook Heracles, die evenwel
niet dezelfde is als de zoon van Alcmene. Ten bewijze hiervan
wordt aangevoerd dat tot heden vele vrouwen ÈTLcpSai aan dezen
god ontleenen en daarvan TreptafifxaTa (amuletten) maken,
YEyovÓTO? auTOÜ yófi^oq xod xa Trepi t^? teXst^ èniTriBsuxóxoq. Dit
nu is geheel vreemd aan het karakter van den zoon van Alcmene.
Strabo, die, zooals bekend is, tegenover religieuze gebruiken
van bijzonderen aard tamelijk sceptisch stond i), spreekt IV, 4,
6 over een eiland, liggende in den Oceaan, voor de monding van
den Liger, waarop in afzondering Samnietische vrouwen wonen,
naar Posidonius verhaalt. Deze vrouwen noemt de schrijver
atovijcrw xoctexoh-^'^o'? ixocaxofxeva? tov amp;eóv toijtov lekz-cazc; te
x«l aXkoLic, hponoiMiq E^yiXXaytisvait;. Mannen worden op het eiland
niet toegelaten. Een der heilige handelingen wordt vervolgens
beschreven: ééns per jaar breken de vrouwen het dak van den
tempel af en bouwen het weer op voor zonsondergang. Iedere
vrouw moet haar deel bijdragen in dezen arbeid. Zij die haar last
laat vallen wordt in stukken gereten, die onder gejuich rond den
tempel worden gedragen. Dus een gebruik, dat in veel overeenkomt
met de Bacchische riten, waarbij dieren werden verscheurd en
die ook door vrouwen werden bedreven. De beteekenis van
TEXsTat: afwijkende, opzienbarende riten, wordt hier duidelijk
geaccentueerd door het, bij wijze van synoniem, volgende: axxao
tspoTiouai è^7iXXay[i,évai., andere excentrieke cultushandelingen. Het
woord 'lEpoTioita, als algemeene, neutrale term voor heilige han-
delingen, behoeft hier de nadere omschrijving met 't adject.
s?Y)XXay[i.Évo?, dat bij TsXETai niet noodig is
X, 3, 10 betoogt de schrijver dat de muziek van goddelijken
oorsprong is. De meeste Grieken schrijven dan ook aan Dionysus,
Apollo, Hecate, de Muzen, en vooral ook aan Demeter toe tó
èpyiacttixèv ttSv xcci to pax^ixóv xai xó ^opixóv xal tÓ Tcspl rdt? tsXs-
tA? (iucTTtxóv. — TeXsral zijn hier de heihge handehngen der myste-
riën. Even verder staat: quot;lax^óv ts xal tÓv Aióvuaov xaXouai xal
Tèv apxTiYéTTiv Toiv [xutTTTipltóv, TV)? A^^jfXïjTpo? Salfxova- SevSpocpoplai
T£ xal xopeïat xal TsXsxal xoival twv ^swv sigi toÓtcov. De aard der
TsXexal is hier bepaald door de in één adem genoemde xopsïai.
orgiastische dansen, en SsvSpo^oplai, riten ter eere van Cybele'
verwant aan de phallophoria i).
Ook de beteekenisnuance „magische handelingquot; ontbreekt bij
Strabo niet. In fragm. 18 van boek VII wordt nl. van Orpheus
gezegd: (XvSpa yÓTjTa inb tiouaixvj? fipia xal [xavTix^? xal tcüv Trepl
ra? tsXstA? èpyta(T(icöv ayupxeóovTa ró Trpwrov: „een toovenaar
die eerst bedelde door middel van muziek en tegelijk door z'n
waarzegkunst en de (geestvervoerende) handelingen bij z'n TsXzTxiquot;
d. z. de verrichtingen waar ook Plato, Resp. 364 E over spreekt
en die, zooals we zagen, een magisch karakter dragen (bldz 29)
Het feit dat Orpheus hier yóvj? wordt genoemd, wijst daar ook op.
Musonius Rufus, de Stoïcijn, waarschuwt (Hense XX, einde)
dat men bij de inrichting van z'n huis luxe moet vermijden:
want een TpufpyjTV)? kan wegens zijn onvermogen om moeite
te verduren, z'n plichten jegens den staat, zijn vrienden en de
goden niet nakomen. „Want ook uit religieuze motieven moet
hij die in de juiste verhouding wil staan tot de goden, zich wel
eens inspannen, ÖTtnbsp;teXstÖc? ^ Tiva ^JXXtjv ÓTrrjpsaJav TeXéaso
Toi? ^sot?. Het is niet met zekerheid te zeggen wat de schrijver
hier met TsXeral bedoelt naast ^ualai. Misschien deelname aan
godsdienstige plechtigheden van bijzonderen aard?
Dionysius Halicarnassensis, sprekende over den oorsprong
van den cultus der Magna Mater in Phrygië, vertelt dat
Idaeus een zoon van Dardanus, daar öpy,a xal tsXstoc? stichtte
(Ant. Rom. I, 61, 4) die tot op den tijd van D. zelf in Phrygië
zijn gebleven. Het zijn dus de wilde, Phrygische riten van
Cybele
Volgens Ant. Rom. I, 68, 3, heeft Chryse de Palladia, heilige
beelden of voorwerpen, gewijd aan Pallas, als bruidsschat uit
Athene naar Areadië gebracht, samen met de Ispa twv (isyxXcóv
amp;sSgt;v, stsax^-eïaav (sc. xpüct7]v) ocütwv tk? teXstoc?. De Arcadiërs
zouden, vluchtend voor den zondvloed, zich hebben gevestigd op
Samothrace, waar hun koning Dardanos een heiligdom stichtte,
appYjToui; rolt; aXXoi? TrotoövT« Txq iSiout; auTwv ovofixGioci;, xal Ta?
tsxetat; auToï? Ta? xal sl? tóSs xpóvou yivo^éva? utto Sajio^paxwv
ÈTrtTEXstv. Bij zijn vertrek naar Klein-Azië Het Dardanos de TsXsTaó
op Samothrace, doch de Palladia nam hij mee.
Hier zijn onder rsXszxi dus weer te verstaan de heilige hande-
lingen ter eere van de MsyaXot ö^sot, waarover ook Diodorus sprak
V, 48, 4 (bldz. 46).
In zijn werk De compositione verborum, 25, wil D. de schoon-
heid van een redevoering van Demosthenes uiteenzetten. MuuTTjptoii;
(ièv oüv ëoixev rjSrj txütx, xal oux sE? ttoXXoü? oïa -ré èaTW èxfépsGamp;xt,
wctt' oux av stifjv cpopTixó? ei TrapaxaXoiyjv ol? ^éfzi? èazw, i^xsiv èni
Ta? tsxsta? toü Xóyou, ö-ópa? S' èmamp;éaamp;xi Xéyotpii Tat? axoaï? tou?
ßeßyjXou?. De welsprekendheid wordt dus vergeleken bij mysteriën.
Slechts bevoegden mogen bij haar TsXsTai komen. Een soortge-
lijk beeld wordt gebruikt Aristophanes, Ranae 357, waar gespro-
ken wordt van de KpaTivou yXwTTTj? ßax^sta; 356: ysvvaiwv Spyoa
Mouawv.
Een schrijver van geheel anderen aard is Heraclitus,
de Stoïcijnsche auteur der Quaestiones Homericae, die waar-
schijnhjk leefde in de eerste eeuw na Chr. i). Bij zijn allegorische
verklaring van Homerus zegt hij c. 6 dat Apollo de zon is; dit is
ons duidehjk ex ts twv [xucttixwv Xóycov, oö? al xmppriroi tsxstal
^eoXoyoÜCTi, en uit de veel gebezigde uitdrukking 7^X10? 'AttóXXwv.
Welke geheime riten Herachtus op het oog heeft, is niet te zeggen.
De veelvormige gedaante van Proteus, zoo zegt Herachtus,
Qu. Hom. 64 is een wonderlijk verhaal el (xy) ti? oupavtcp tj/u/^
TOÜ? öXufXTtiou? '0[i.Y)pou TsXsToc? lspo(pavTY)c7e!,s. De werken van
Homerus zijn dus TsXsTaó, hier: verhalen van diepe
beteekenis, die een man als Heraclitus ons als priester,
toont (kpo(pavTEÏv). Wij zagen boven, bldz. 39, dat Chrysippus
de Stoïcijnsche godenleer ook TsXsTa^ noemde, daarmede waar-
schijnlijk op de allegorische mythenverklaring doelende. Hier
worden die mythen zelf xsXsTal genoemd. De beteekenis komt
ook hier dicht bij: leer.
Van Dio Chrysostomus wil ik eerst twee plaatsen voorleggen,
waar tsXsttj in meer algemeenen zin wordt gebezigd dan op dé
andere gevonden plaatsen.
Or. XXXI, 80 berispt de redenaar de Rhodiërs om hun vreemde
handelwijze bij het eeren van pas gestorven medeburgers. Men
had nl. eenige malen voor zulk een doel van een oud standbeeld
den naam verwijderd en vervangen door dien van den te eeren
burger. Het is ongepast, zoo betoogt Dio, dat aan tijdgenooten
dezelfde eer te beurt valt als aan zulke beroemde mannen die
de hoogste eer waardig gekeurd zijn, óv è'vtot xac tÖc? TeXsri? èaxV«-
aiv ^iptitóv. TeXsTalnbsp;zijn hier dus de heilige handelingen de
eerbewijzen voor de heroën. De heroëncultus nu heeft steeds een
apart stempel gedragen. Oorspronkelijk hadden waarschijnlijk
menschenoffers daarbij plaats; de bijzondere vorm van offeren,
èvayóJ^sw, blijft. Vgl. Stengel, Kultusalt.® 138.
En Or. XXXVI, 56 over Zeus sprekende, zegt hij hoe het oer-
huwelijk (TsXetÓTaTov Xl/o?) van Zeus en Hera de oorsprong werd
van alle leven. Toutov ó(.ivoüc7i TiaïSs? aocpwv èv app-^jToi? TsXeraï?
Hp«? xal Aio? £ÜSai(xova yafjiov.
Bij welke feesten wordt nu het huwelijk van Zeus en Hera
aldus gevierd? O. a. bij de Daedala i), een feest, door de Plataeërs
op den Cithaeron gevierd, met een zeer bijzonder ritueel, maar
zoover wij weten, niet geheim, d.w.z. alle burgers deden er aan
mee. Pausanias noemt het (IX, 3, 3) dan ook een iop^. Ditzelfde
geldt voor andere Hera-feesten waarin de kpè? yd^^io? plaats had.
Wordt hier op een feest gedoeld, dat wij van elders niet kennen
of heeft ócppyiTo? hier niet de beteekenis: geheim, maar: van diepe
beteekenis, diepzinnig?
Or. XXXVI, 33 vergeüjkt Dio de dichters bij de è'^w uspl ^ópa?
-ocr page 63-utitjpétat twv tsxstwv: zij versieren den voorhof (van den tempel
waar de mysteriën worden gehouden) en brengen altaren en andere
dingen in gereedheid. Oüxoüv Toi? nXyjaiov avaaTpetpofxévou? teXet^?
Tivo? .... cixoq to ye toctoütov tcöv è'vSoQ-ev ab^avsaS-ai ^toi p^fxato?
sy.ß07)amp;£vt05 êvè? [xucttlxoü ï| ttupó? i^ttspcpavévto?. — Zonder eenigen
twijfel wordt hier aan de mysteriën te Eleusis gedacht, waarbij
op de aanwezigen groote indruk werd gemaakt door wisselend
hcht en donker .
Or. XII, 34 komt sterk uit hoe de handehngen, in de mysteriën
uitgevoerd, onbegrepen blijven voor den leek, maar voor den
priester alle een bewuste bedoeling hebben. Dio zet hier nl. uiteen
dat de mensch nooit de werken der natuur en die der godheid kan
begrijpen; zoo zal iemand, die een mysteriënfeest bijwoont, lang
niet alles begrijpen, maar als hij een ^ux^i dcv^pwTiwy) heeft,' toch
vermoeden, dat alles gebeurt (leri yvtifXT)? xal napcccTKeurjq (T0lt;p(0Té-
pa?. Voor Dio zijn de mysteriën een symbool van het groote
mysterie der natuur; t^)v ÓXÓxXT^pov xal tö 6vti TsXdav tsXst^/jv,
waann het gansche menschdom wordt ingewijd, onder talrijke
wondere verschijnselen, nl. die der natuur; en dat nog wel S-scóv
a9-avaT«v amp;v)r)Toult;; TeXoóvTtóv. De xopuipato? hierbij is de opperste
heerscher van 't heelal, die de wereld stuurt als een kundig stuur-
man zijn schip.
De magisch getinte Orphische handelingen zijn TsXsTai
or. IV, 90; daar spreekt Dio van de werkwijze van hen die zich
bezighouden met Ta? teXetÄ? xal Ta xx^xpaix, die den toorn van
Hecate zeggen te kunnen bezweren. Vóór de xaamp;appioi roepen zij
allerlei bonte verschijningen op, waarvan zij beweren dat de ver-
toornde godin ze zendt, 't Is duidelijk dat hier weer op de Orphi-
sche reinigingsriten wordt gedoeld. Hecate speelde hierin een
belangrijke rol (vgl. Hymn. Orph. I).
Plutarchus bezigt vele malen den term tsXst^. 't Valt ech-
ter met steeds gemakkelijk precies te zeggen wat hij ermede
bedoelt. Ik heb getracht de plaatsen in eenige rubrieken onder
te brengen; zooals men zien zal zijn soms de grenzen moeilijk aan
te wijzen. Wel kan men zeggen dat tsXet^ voor Plutarchus altijd
een bijzondere cultushandeling is.
A. Ritueele handeling van gecompliceerden aard,
waarbij geheimhouding echter niet vereischt wordt, is tsXst^:
Non posse suav. viv. XXI 5 (1101 E). Wel is er bij het geloof
der groote massa steeds SsicriSatpiovia, maar daartegenover staat
het vertrouwen, de vreugde, en de heilsverwachting, uit den
godsdienst geput. Want niets verheugt ons zoozeer als wat wij-
zelf verrichten (Spc5(i,£v aÜTot Tuspi fl-scov, opyta^ovTs? ^(opsuovTe?, r^
TCapóvTS?, ri TeXsTaü?.) Vgl. ook XXI, 10 (1102 C).
De Herodoti malignitate XIII (857 D), betwist Plutarchus de
waarheid van Herodotus' mededeehng dat o. a. xa jjLuaTYjpia xal
Ta? Tcepi A7)[XY)Tpav TsXsTa? è^ AïyuTCTou xopnaS^vat. Het betreft
hier waarschijnlijk de Thesmophoria, vgl. Herod. II, 171, boven,
bldz. 21.
De Iside et Osiride XXVII, 1 (361 D) is de term weer gebruikt
om Aegyptische plechtigheden aan te duiden. Isis heeft een blij-
vende herinnering geschapen aan de lotgevallen van Osiris en
zichzelf Taö? aytWTaTai? avafxi^atra TsXsTat? eïxóva? xal UTuovola?
xal [i,i[i,yi[xata twv tÓts tcaamp;7)[xatcov. Over dit gebruik heb ik boven
gesproken, bldz. 45.
Artaxerxes III (1012 C) wordt de plechtige handeling der in-
auguratie van den Perzischen koning tsXet:^ genoemd: Artaxerxes
rijdt naar Pasargadae otto? tsXect^sit) t^v patriXixyjv tsXetyiv, ,,om
met koningsritueel gewijd te worden.quot; Deze plechtigheid bestond
in het aantrekken van het kleed van Cyrus den Oudere, het nut-
tigen van vijgepap en hars, en het drinken van zure melk! Mee-
rendeels dus alweer wonderlijke, niet meer begrepen handelingen.
Een zeer illustratieve plaats is ook Theseus XXV (12 A), waarvan
een wedstrijd ter eere van Melicertes op den Isthmus wordt gezegd:
teXet% è'xtóv (xaXXov S-éa? xal 7i:av7)yupitT[ji,oG Ta^iv, waar dus TsXsTr)
als bijzondere, afwijkende plechtigheid wordt gesteld tegenover
het gewone schouwspel bij een volksfeest. Hierbij schijnt nl. een
doodenklacht te zijn gehouden. Verg. ook Aelius Aristides XLVI
Keil (3 Dind.), 40, die van een tsXetv) xal opytaapio? voor Palaemon
(= Melicertes) spreekt i).
B. De plechtige volvoering der mysteriën van Eleu-
sis duidt teXett] aan: Demetrius XXVI (900 E): Demetrius wil
ingewijd worden en -rijv texs-rTjv «Tcoccjav xno twv iilxpüv a^pt twv
STTOTrTtxwv nxpxXa^sZv.
Alcibiades XXXIV (210). Toen Deceleia bezet was, was alle
praal ontnomen aan de teXett], thans noodgedwongen 7r£[i7ro(xévy]
xxTx d-xXxTTxv. Maar ook ■ö-uatat xal x^ps^ixi xal TuoXXa twv Spcopisvwv
xaamp;' oSov Ispcdv e^eXeItteto. Hieruit ziet men dat door teXetv) hier
aangeduid wordt de optocht naar Eleusis, evenals S-ucriai
enz., deel uitmakende van de Ispa Spcófxsva.
Amatorius XVII, 20 (761 F): tyj? sv'EXeuctïvi teXet?]? pietactxeïv.
Amatorius XIX, 13 (765 A): Eros leidt onze zielen naar de waar-
heid, olov èv teXet^ nxpSGvrj [xucTTaYwyó?.
Quaestiones conviv. VIII, 2, 3 (718 D). De aanschouwing (S-Éa)
is het doel der wijsbegeerte, olov èmnrcix reXe-njq. — Bij deze
laatste twee plaatsen meent men den directen invloed van Plato
te bespeuren, die een dergelijk beeld herhaaldelijk gebruikt i).
Andere mysteriëndiensten duidt onze term aan: Pompeius
XXIV, 3, 631 C: TsXExa? Ttva? aTroppiQTOU? èxéXouv (sc. ol TOipaTai),
^v T) TOÜ Mtö-pou xal (XEXpi SEÜpo StacTcó^ETai
In eenige passages verzekert Plutarchus dat de Sal[xovE?, dus
de lagere goden in het godensysteem der Stoïcijnen, deelnemen
aan onze reXsTxi, b.v. De defect, orac. XIII, 417 A „Laten wij niet
gelooven dat onze leksTxl xal 6pyixo[ioi door de goden worden ge-
negeerd.quot; Evenzoo: ibid. XXII (422 C). Een zekere Cleombrotus
vertelt van 183 werelden, die om een driehoek geschaard liggen,
volgens een geheimzinnig profeet, dien hij eens heeft ontmoet.
Binnen dezen driehoek zou het tteSiov axt^amp;eia? gelegen zijn. Daarin
liggen de oerbeelden van al wat geweest is en komen zal. Van de
TEXsTai hier op aarde zijn de beste een droom van de ènomzlx xal
texett^ die ginds is. Dit alles heeft Cleombrotus van den profeet
gehoord xaö-ausp èv teXet^ xal [xutjctei: hij staafde zijn woorden
met geen enkel bewijs.
De facie lunae XXX, 1 (944 D). De SaljxovE? die op de maan zijn
avcdtaro) (jujxTTapsicn xal auvopyiaï^ouCTt twv teXstwv.
De lib. ed. XIV (10 E). Zwijgen op z'n tijd is zeer verstandig.
Zij die de (xuctttipicÓSei? xEXsra? instelden, hadden daarbij het
paedagogische doel, ons zwijgen te leeren, zooals Plutarchus
meent.
Romulus XXVIII, 18 (36). Plutarchus gelooft niet dat bij
Romulus' apotheose zijn lichaam verdween. Wel worden vol-
gens hem de apsrai xal lt;\/uxcd der menschen eerst tot heroën
dan daemonen en tenslotte tot goden, indien zij nl. xéXsov,
èv TSXST^ xaaapS-wcjt xal 0(ntoÖ-oiCT!.v, ÄTiav i-Korfxi'^oüaa.i tÓ ^vtitÓv
xal Traö^YjTixóv.
Uit het geschrift van Plutarchus: De Daedalis Plataeensibus
maakte Eusebius in zijn Praep. evang. een uittreksel. Daaraan is
ontleend fragm. IX, 1 (Eus. Praep. evang. III, 1, 83). De oude
natuurkunde was, zoo is ongeveer Plutarchus' betoog, bij Grieken
zoowel als buitenlanders, verborgen in mythen. Dat kan men
vooral bij de Orphische en Aegyptische sagen waarnemen; pidcXiaTa
Sè ol TTspl tä? teXstÄc ópTia(7(xol xal tÄ SpcGjxsva aupißoXixcö? èv xat?
IspoupYÈat? t^jv twv TraXatwv èfxtpaJvei Sidcvoiav. „Vooral de heilige
handelingen bij de TsXexal en de symbolische verrichtin-
gen bij de cultushandelingen toonen de overtuiging der oudenquot; i)
Ik kan hier niet veel verschil ontdekken in de beteekenis van
TsXETaJ en IspoupyJai, hetzij dan dat bij den term TsXsxaÈ gedacht
zou zijn aan riten, waarvan de beteekenis slechts aan enkelen
bekend was, of die in een gesloten kring van ingewijden gevierd
werden, terwijl lepoupyJai openbaar waren, en voor allen bemi-
pelijk.nbsp;^
C De magische handelingen, door rondtrekkende
Orpheuspnesters e. d. verricht, (Dionysusmysteriën) worden
teXstt) genoemd.
Non posse XXVII, 4 (1105 B). In hun angst voor 't hierna-
maals meenen sommigen, dat bepaalde TcXexal xal xadapp^ol hen
kunnen helpen. Zie boven, bldz. 29: Plato Resp 364 E
De audiendo XVI (47 A). Iemand die met de philosophie begint
moet «cTTTsp ev teXst^ ....nbsp;^.pci.ou, xa^apfxoü? xal ^opißco^
«vaaxofxevov, eXuoCs^v tt yXuxi xal Xa(X7rpèv èx TÏj?nbsp;dcS.uo-
via? xai xapaxvi?; vgl. bldz. 26, Plato, Euthyd. 277 D (de Cory-
banten).
De def. or. XL (432 C). Het latent vermogen om de toekomst
-ocr page 67-te voorspellen, herkrijgen onze zielen in onze droomen xal
Ttepl Ta? TsXsTai; Iviai,, xa^amp;apoü ysvopiévou tou gm^xtoc;, ^ tivx xpxmv
otxEtav Trpo? toüto Xaj^pavovTOi;, rj tó Xoyicttixov xal (ppovTicrxixov
avtecTamp;ai xal aTroXusffö-at twv Ttapóvrtdv aXóycp xal (pxvrxaixarixM toü
(xéXXovTO? £7ritTTp£lt;póti.£vai: „en sommige bij de mysteriën, omdat
het lichaam dan zuiver is, of een menging verkrijgt, die daarvoor
geëigend is, of omdat de rede en het denkvermogen den vrijen loop
nemen, en zich losmaken van het tegenwoordige, en zich wenden
tot het onberedeneerde en fantastische der toekomst.quot; Plutar-
chus denkt hier waarschijnlijk aan den magischen invloed der
Orphische of Corybantische handelingen i).
Het is niet geheel duidelijk met welke rsXs-cxi we te maken
hebben in het fragm. De anima 2) (Stob. V, bldz. 1089 H.): (yj -J^uxyj)
orav èv TW tsXsutöcv t^Stj yévvjzxi, tÓts Sè nxaxei TiaS-o? oïov ol TsXsTaï?
(i-eyaXatc xaTopytaï^ófxevot. Sió xal tÓ pyjpia tw pyjpiaTt xal to %ov
tw ëpycp tou tsXeutSv xal T£X£(;(T.8-at TrpodèoixE. In beide gevallen
treedt namelijk allerlei angst, schrik en duisternis op, gevolgd
door groote vreugde en zaligheid. — MEydcXai T£X£Tat doen denken
aan Eleusis; toch schijnt mij de geheele spheer, de sterke nadruk
op de zaligheid na den dood, op de Orphische crcö[xa-c3:^(i,a gedachte
te wijzen (Plato, Cratylus 400). Dieterich ») acht het ook moge-
lijk dat aan de ons slecht bekende, late Eleusinia is gedacht.
D. In bepaald afkeurenden zin gebruikt Plutarchus den term:
Cleomenes XXXIII (820 D) waar van Ptolemaeus wordt verhaald,
dat hij zoo losbandig was, dat hij in z'n nuchterste oogenbUkken
placht teXetix? teXeiv xal tufxtuavov e^wv èv toï? ßxmXeioiq dcyEipEW.
Aldus gebruikt schijnen rsXerxi bandelooze feesten te zijn, die
onder 't mom van godsdienstige handelingen gehouden werden.
Vgl. Fl. Jos. Ant. Jud. XIX, 1, 5.
Voor Lucianus, die tot voorwerp van zijn bijtenden spot
-ocr page 68-bij voorkeur bepaalde godsdienstige uitingen koos, geldt hetzelfde
wat bij Plutarchus werd opgemerkt: vaak levert het indeelen
in rubrieken der plaatsen, waar hij onzen term gebruikt, groote
moeilijkheid op. Evenals bij Plutarchus schijnt ook bij Lucianus
het woord wel steeds een godsdienstige handeling van b ij z o n-
deren aard aan te duiden. Of men van „mysteriënquot; moet
spreken, is in meerdere gevallen dubieus.
A.nbsp;De Eleusinische mysteriën worden bedoeld;
Demonax 11; 34.
Pseudolog. 5.
B.nbsp;De Bacchische feesten der volgelingen van Dio-
nysus :
Deor. dial. XVIII, 1.
Dionysus 5.
C.nbsp;Het op Aegina gevierde feest van Hecate Enodia wordt ook
tsXett] genoemd, Nav. 15; van dit feest is ons bijna niets bekend i).
D.nbsp;Er bestaan en ontstaan in dezen tijd vele kleinere godsdien-
stige kringen, met een ritueel, gevormd naar dat der bekende
groote mysteriën 2). Dat blijkt ook uit het feit, dat Lucianus
vreest, dat na den sensationeelen dood van Peregrinus ^ (xviv xal
lepsa? autoij atlosstx^^sds-at [lacttlytóv ^ xau-Ojptwv t] tivo? toiaütt]?
TspaTOupyla?, ^ xal vv) Aia TeXs-ojv Tiva ètt' auTW CTUCTTYjasaS-ai vu-
xTÉpiov xal SaSou/lav lm t^ uupa.: „dat er zeker ook nog priesters
aangesteld zullen worden van hem, met geesels of brandijzers of
dergelijk wonderlijk gedoe, of, bij Zeus, dat er nog een nachtelijk
feest ter eere van hem zal ontstaan, en een fakkeloptocht bij zijn
graf.quot; (De morte Peregr. 28).
Ook van Alexander Pseudomantis wordt verteld dat hij TsXsTVjv
.... Tiva CTUvlcTTaTai xal SaSouxla? xal lepotpavTiai;, Tpiüv e^vji; ael
TeXou[i.svamp;)v TjfxepcüV xal èv [xèv t^ TrpwTY) TrpóppTjcrii; ^jv amp;lt;7TOp 'A^vy]CTi.
TOiaÓTY)quot; sï Tl? aamp;EOi; % XpiaTtavo? ?) 'ETrixoupsioi; v^xsi. xaraaxoTiot;
Twv opyiwv, (fgt;zuyii:ugt;, ol Sè TriaTsüovTS? tw ö-sw TeXetaS-cocjav vóx*}
-zyi aya^^. (AI. Pseud. 38.) Men ziet hoezeer de vorm der Eleusi-
nische mysteriën hier is nagebootst.
We hooren verder o. a. dat daarbij de Xoxsia van Leto, de geboorte
van Apollo, de bruiloft van Coronis (en Apollo) en de geboorte
van Asclepius werd voorgesteld i), zoodat we ons een idee kunnen
vormen, waaruit de heilige handeling bestond.
Een overdrachtelijk gebruik maakt Lucianus van onzen term
De mere. cond. 1. waar hij zegt, dat de verhalen van hen die
reeds huisphilosooph zijn geweest, 't meest geloofwaardig zijn,
als zijnde Stic triot)? w? s'otslv ttj? teXett)?nbsp;xal uavTOc
hl dcpx% h TéXo? èTTOTiTsücTavTs?. De huisphilosophen hadden aller-
lei onaangenaamheden te verduren; dit brengt Lucianus er toe,
hun bevindingen te vergelijken bij hen die onderworpen werden
aan een mysteriehandeling 2).
E. Dat een godsdienstfeest dat telkens op gezette tijden terug-
keert, ook als instituut TsXe-o) genoemd wordt, zagen we her-
haaldelijk, b.v. bij de mysteriën te Eleusis. Dat nu ook de kring
der geregelde deelnemers aan zulk een regelmatig terugkeerend
feest tsXet^i heet, is een voor de hand hggende uitbreiding van
beteekenis, die natuurlijk geheel onbewust is gemaakt. Men kan
vergeüjken de ontwikkeling van het Latijnsche „conventiculumquot;,
samenkomst. Via: deelnemers aan deze samenkomst (en) nadert
het de beteekenis: s e c t e. Aldus moet m.i.'t gebruik van TeXex^
verklaard worden: De morte Peregrini 11. waar met dit woord
het Christendom wordt aangeduid. Lucianus zegt daar, dat de
Christenen nog altijd dien mensch hoog vereeren die m Palaestma
werd gekruisigd 6ti xaiv^ TaÜTTiv TsXsrriv sla^Yo^T^^nbsp;quot;^aar
hij die nieuwe secte in de wereld heeft ingevoerd.quot; De kring der
Christenen als deelnemend aan bepaalde ceremoniën, b.v. het
avondmaal, (dat ook tsXet^ is genoemd) heet dus teXst^. Reeds
bij Plato (Leges X, 908 D, boven, bldz. 34) en bij Ps. Demo-
sthenes (In Neaeram 104, R 1380, boven, bldz. 24) beteekent
TsXe-r^ afzonderlijke gentielcultus; in de passage der Leges wordt
deze als verwerpelijke godsdienstige instelling, secte, afgekeurd.
F. Wij komen in magische spheer als we, Mempp^.
-ocr page 70-lezen, hoe de held van 't verhaal vertelt, dat hij van een magiër,
een leerling van Zoroaster, hoort dat deze in staat is, iemand mee
naar de onderwereld te nemen en ook weer terug te voeren door
middel van sTrcpSal xocl tsXstocL We lezen dan hoe de magiër Menip-
pus meeneemt naar den Euphraat. Deze heeft alles bij zich ooa
TTpo? T7)v TsXsTYiv xpV'f^'''- ^p eeu eenzame plaats wordt dan een
kuil gegraven, waaromheen het bloed van geofferde schapen
geplengd wordt. Dan roept de magiër alle daemonen met luider
stem aan, onder onverstaanbare tooverformules: Trapapnyvó? ócfxa
xal ßapßapixa Tiva xal aaTjfxa óvófxara xal TroXucrüXXaßa. (9). Wij zullen
later zien, hoe in de tooverpapyri, die zulke bezweringen voor
ons hebben bewaard, het woord teXett^ herhaaldelijk evenals hier
gebezigd wordt in den zin van: magische handeling .
In de onechte geschriften van Lucianus werd
teXety) ook eenige malen door mij gevonden. Het staat niet vast
uit welken tijd deze dateeren Daar het waarschijnlijk is dat de
schrijvers ervan het spraakgebruik van Lucianus hebben nage-
bootst, lijkt het mij niet onlogisch, ze hier te bespreken.
Tragoedopodagra 112 vraagt de podagralijder aan de volge-
lingen der godin Podagra:
Tidiv Sè TEXsTaï? ópyiat^st TrpoCTTuóXou!;;
„Met welke heilige handehngen brengt zij haar adepten in
vervoering?quot;
Amores 24 wordt Eleusis genoemd.
De saltatione 15 wordt gezegd dat geen enkele oude teXstyj
zonder dans is, omdat Orpheus en Musaeus, de stichters, de beste
dansers van hun tijd waren. Vandaar ook, zoo zegt de schrijver,
de term é^opxsïa-ö-at toc (xucttyjpia. Hier is dus wel aan religieuze
handelingen gedacht met een exclusief en extatisch karakter.
Een andere plaats in de Amores, nl. 42, beschrijft het voor echt-
genooten ondragelijk gedrag van sommige vrouwen. Na een lang
en zeer minutieus toilet-maken gaan ze naar den dienst van alle
mogelijke goden, die 't verderf worden voor den echtgenoot, o. a.
de „Phrygische godin' en de ,,herderquot;, TsXexal Sè aTtóppyjTot xal
Xwpi? ävSpwv ÖTTOTCTa [xuoT^pia. Hier is dus dezelfde groep welig
tierende kleinere mysteriën bedoeld, waarvan De morte Peregr.
28 en Alex. Pseud. 38, sprake is (boven, bldz. 56).
In de litteraire brieven die Alciphro ons nagelaten heeft,
vinden we een ontboezeming van Menander, aan Glycera, die een
uitnoodiging van Ptolemaeus om naar Aegypte te komen, heeft
afgeslagen, daar hij niet van Glycera kan scheiden; ook is hij te
zeer gehecht aan het Atheensche leven: sfxol yévotTo tov 'Attixov
ael (jts9£c7amp;oct. kictctov xal tov ett' ecj^apa? üfxv^crai xaT Ito? Aióvuaov,
ta? [xuottjpicótisa? ayew fsxeta?, spaixatoupyeiiv ti xaivov tat? etyictioi?
:8-u[jiéXai? (IV, 18, 16. Schepers).
„Mocht het mij te beurt vallen, mij immer te bekransen met
't Attisch klimoploof, en ieder jaar Dionysos te bezingen bij het
altaar, de mysteriën-uitvoeringen te houden en een nieuw drama
op de jaarlijksche voorstelling te geven.quot; Ongetwijfeld zijn hier
de Eleusinische mysteriën bedoeld.
Aelius Aristides Or. 8 Dindorf = XLV Keil, (In Sarapim)
17. Sarapis schonk onze ziel wijsheid, waarin onze verwant-
schap met de goden blijkt, die het kennen (Iwoiav) der goden
aan de menschen gaf, xal tepa xal tsXetix? xal tifxa? Tricra? söpsv,
en ons verder alle zegeningen der beschaving schonk. — In tegen-
stelling met tspa en andere eerbewijzen, den goden gebracht,
zullen TeXsTal hier wel de mysteriën aanduiden. Niet onmogelijk
is, dat Aristides, die zoo sterk onder invloed der Attische rede-
naars stond, hier geïnspireerd is door Isocrates, Panegyr. XXVIII,
waar deze Demeter als schenkster der TsXsTal prijst.
Mysteriën-viering, of wellicht inwijding, is teXsty) Or. 24 Df. =
IIL Keil (Or. sacr. II) 28. Na een relaas over de verschijning
van een godheid verklaart hij: a/eSov yap «aTisp èv tsXst^ Ttspl
TiavTa TaÜTa SiYjyoiJLSV, TrapsffTCOCTY)? ajjia tm (poßw t^? aya^-^? èXTriSo?.
Vrees gepaard met hoop op zegen is, zooals wij weten, een ken-
merk van menige mysteriënplechtigheid.
Dezelfde beteekenis vindt men Or. 26 Df. = L Keil, (Or. sacr.
IV) 6. In den droom hoort Aristides een stem. Het geheele voor-
val leek wel op een tsXet^: out« ö-slcov te xal TcapaSó^cov twv Sptofiè-
vwv ovtcov.
Or. 3 Df. =LXVI Keil, 40. Wanneer sprake is geweest van aller-
-ocr page 72-lei zeegoden, wordt opgemerkt, dat ook Palaemon een belangrijke
godheid is, en 't is goed t^? teXst^? lt;t^i;gt; èn' aüzü xal tou ópYta(7(j.o5
[XETacTxsï'^- Van zijn mysteriën weten wij weinig^).
Or. 55 Df. = LUI Keil (Paneg. Perg.) 5 wordt in een afge-
broken zin gesproken over de TsXsTal xal fzucTTTipta voor de Cabi-
ren; deze bezaten zulk een kracht, dat zij de stormen konden
bedaren, zoo schijnt er gestaan te hebben. Hun cultus schijnt
steeds iets exotisch behouden te hebben Bij zulk een gebruik
komt bovendien de beteekenis: handeling met magische uit-
werking, goed uit.
Oxyrhynchus Pap. XIII, 1612, 17, Grenfell-Hunt,geeft een
passage uit een rede tegen den keizercultus, of althans tegen eenige
nieuw in te voeren gebruiken daarbij. De uitgevers der papyrus
denken aan de rede van een sophist uit Aristides' tijd, of aan een
fragment van een geschiedwerk als dat van Cassius Dio. De nieu-
wigheden zijn volgens den schrijver ingesteld door iemand uit
het naburige Nicaea. Hij zegt dan o.a.: . . . . uap' èxslvott; TeXelaS-co
(xóvoii;, waTOp Tiapa toï? 'A'9-7)valoii; Ta twv 'EXeuaivlwv, si lt;[X7]gt;
ßouX0(as'9-a auTOV aasßclv tov Kalaapa, äansp av xal ttjv Av^fXTjTpav
lt;ägt;(teß[o]lt;igt;(j.ev {[a]v} èvö-aSs teXoüvts? aut^ ttjv èxsïcts tsXetiqv®).
„ . . . . Laat (deze gebruiken) bij hen alleen uitgevoerd worden,
zooals (alleen) bij de Atheners de feesten te Eleusis, indien wij
althans niet tegenover den keizer zelf ons aan goddeloosheid wil-
len schuldig maken, zooals wij ook goddeloos zouden handelen
tegenover Demeter, als wij hier de heilige handeling voor haar
zouden uitvoeren, die ginds thuis behoort.quot; Weliswaar wordt de
keizercultus zelf niet teXst^ genoemd, doch wel wordt van tsXsïv
gesproken als van het uitvoeren daarvan, en wordt hij vergeleken
bij de teXstt) van Eleusis. Door Herodianus werd de keizer-apo-
theose tsXett) genoemd. (Ab exc. d. Marei IV, 2, 1; beneden,
bldz. 70).
1) Vgl. V. Wilamowitz, Der Glaube der Heil. I, bldz. 217, II, bldz. 507,-
boven, bldz. 52 (Plut. Thes. XXV).
Vgl. v. Willamowitz, Der Glaube der Heil. I, bldz. 85.
Men ziet dat de text, om een behoorlijken zin te verkrijgen, door de
uitgevers op ingrijpende wijze is veranderd.
Maximus van Tyrus, de niet zeer origineele Platonische phi-
losooph, spreekt Diss. VIII, 1 over de vereering der rivier-
goden; deze heeft verschillende motieven in de onderscheiden
landen; men eert b.v. bij de Aegyptenaren den Nijl om zijn nut,
en bij de Atheners den Ihssus xaxi teXst^v: in verband met de
heilige handeling. Te Athene is dit, wanneer er niets aan wordt
toegevoegd, steeds de viering der Eleusinische mysteriën. Hier
is het daarvan een onderdeel, nl. het bad der mysten in de rivier
den Ilissos, bij de kleine mysteriën te Agrae, om zich ritueel te
reinigen 1). Eigenlijk is dus ook deze plaats een voorbeeld van
't gebruik van tsXet^ in den zin van xaö-apfxó?.
Volgens Diss. XXX, 5 zijn voor religieuze aangelegenheden
(lopraï? .... xal (jLucTviploi? xal TiavviyupEcyO de boeren veel ge-
schikter dan de soldaten. Over 't algemeen is het de meenmg van
Maximus dat de boeren ÉopTa? xal TsXexa? ^ewv auffT^caa^ai.:
Want zij voerden het eerst reidansen uit voor Dionysus bij den
wijnpersbak, zij stelden het feest van den dorschvloer (SXco Öpyta)
voor Demeter in, zij kenden aan Athene de schepping van den
ohjf toe, en waren de eersten, die van de veldvruchten aan de
schenkers daarvan, de goden wijdden.quot; Het is moeilijk mt te
maken, welke feesten voor M. éopxal zijn, en welke teXet«. als
hij tenminste verschil maakt. De landehjke Dionysusfeesten heb-
ben een zeer bijzonder ritueel, evenzoo de Haloa De vereering
van Athene als geefster van de olijf is bekend al weten we,
meen ik van een specialen cultus, die dat doet uitkomen, mets.
Het brengen van eerstelingen van den oogst als offer aan Eleusis
is lang gebruik geweest^). Dit soort offer werd reeds bij Soph.
Trach. 238 aangeduid met de woorden téXt) eyxaptia. Zie boven,
bldz. 10.
Diss. XXXIII, 1, handelend over de vraag of Homerus aanhan-
ger was van een philosophische richting, zegt dat zijn geheele
1) Vsl Deubner. Att. F. bldz. 70, die o. a. citeert Polyaenus, Strat. V, 17:
Koci 1 'IX...ÓV, o5 Töv X a » a p 6 V X c X O ü c t .oT? èXAxxoa.nbsp;'
Vgl Schol. Luciani Dial. Meretr. VII, 4: 'EopT^j 'Aamp;V^tr. (.uoTvipLa ^pi-
éxouca A^^YiTpo, xal Kópr,; xal A.ov^oou . . . . èv Ta^TTj xal xeXet^ cÈaayETaL
yuvatxciv .... x. T.ê.
') Vgl. Farnell, Cults of the Gr. St. I, bldz. 293.
») Vgl. Rouse, Gr. Votive-offerings bldz. 57.
-ocr page 74-werk drager was van een sTnoTVjfXT], welke sommigen tsXst«? xai
opYia(T[i.ou(; noemen. Vergelijk Heraclitus 64 (boven, bldz. 49). De
beteekenis is hier: verborgen leer.
Diss. XXXVII, 5. Zingen is nuttig voor vele dingen: Seivy] Sè
xal èv zopxaZq sücppavat, xal èv Aiovualot? xogt;|jiaarai., xal èv TsXsTaï?
èTïiamp;EiaCTai. Het gezang heeft dus in vele ritueele handelingen van
bijzonderen aard een rol gespeeld, om de extase, den èvamp;oucnacTfjiói;
te bevorderen. Misschien zijn de Orphische hymnen hiervan een
bewijs
Diss. XXXIX wordt met name van de tsXst-^ te Eleusis ge-
sproken.
Aelianus bestrijdt Var. Hist. II 31 de atheïsten en deïsten
met het argument dat men bij alle vreemde volken vereering der
goden aantreft. Zij hebben een vast geloof hieromtrent: -ö-óouctI
TE xafl-apw? xal ayvEuouaw óirltó? xal teXetÄi; TsXoüat xal opyicov
(puXaTTouCTt vófiov. TsXETai schijnen mij hier, evenals opyia, be-
paalde, aan vaste regels gebonden riten te zijn.
V. H. XIII, 2 worden de ßax/sia, de Dionysusfeesten te Myti-
lene TsXExai genoemd.
Fragm. 10, bldz. 192, 4 (Hercher) wordt van den vófxo? t^?
teXet^? gesproken in verband met Eleusis.
Antonius Liberalis, Metam. X, gebruikt teX. ook voor den
Dionysus-cultus. Eveneens is dit het geval in het mythographisch
handboek op naam van Apollodorus, Bibl. II, 2, 2, 2 en III,
5, 1, 2.
Artemidorus schreef een droomboek, dat als oorkonde van
Grieksch volksgeloof misschien meer aandacht verdient dan het
geniet.
I, 68 zegt hij dat alle peulvruchten van elke teXety) en ieder
ÏEpóv geweerd werden. Hoewel dit overdreven is, waren er toch
verschillende tempels en plechtigheden waar dit het geval was .
1) Vgl. Dieterich, De hymuis Orphicis, Kleine Schriften 69. Men denke
ook aan den bij de Orphici veel gebruikten term èTrtpSr).
Vgl. voor ÈTttySetv ook Plato, Leges 664.
Vgl. Wächter, Reinheitvorschriften im Gr. Kult., R. G. V. V. IX, bldz. 102.
-ocr page 75-IV, 2. Tot de vele sociale instellingen der menschen behooren
o. a. fjLUCTTTjpia xal xeXsral xal TcavTjyijpsi.? xal äywvs?. In elk dezer
twee gevallen is niet zeker te zeggen, wat Artemidorus met TsXexal
bedoelt.
Marcus Aurelius, Comment. IX, 30, vermaant, toch vooral
te bedenken, dat alles betrekkelijk is: zie slechts de ontelbare
volksmassa's en TeXe-ri?. Mij dunkt, dat tsXettq (evenals boven
Luc. de morte Peregr. 11, bldz. 57) hier beteekent: godsdien-
stige strooming.
De arts Galenus, De usu part. 448, 3 (Helmreich) bedient
zich in overdrachtelijken zin van onzen term. Volgens hem moes-
ten alle godsdienstige menschen worden ingewijd in het mysterie
(-reXsïaamp;ai XPV teXsttiv), dat bestaat in de kennis van 't gebruik
der ledematen, en dat heelemaal niet lijkt op de Eleusinische en
Samothracische geheime feesten (opyia). Want die zijn duister in
het aanduiden van hun leer, doch de opyoa der natuur zijn duide-
lijk in al wat leeft.
Pausanias heeft naast zijn belangstelling voor de monu-
menten van Oud-Hellas ook groote aandacht voor de religieuze
instellingen waarvan deze dikwijls de uitingen zijn. Meermalen
vertelt hij ons, dat op een bepaalde plaats een tsXet/) is gevestigd,
daarmee blijkbaar bedoelende, dat op gezette tijden een be-
paalde, meestal gecomphceerde, religieuze plechtigheid plaats
heeft; niet alleen de handeling op zichzelf, maar de instelling,
de vaste gewoonte dezer speciale riten, met priesters en allen die
daarbij een rol spelen, heet teXetti. Dit is niets nieuws; reeds her-
haaldelijk hebben we dit gebruik, speciaal van de Eleusinische
mysteriën kunnen constateeren. Maar bij Pausanias is dit gebruik
overwegend. Hoe ook de schrijver zelf dit onderscheid voelt, kan
men duidelijk waarnemen II, 14, 1, waar gesproken wordt over
een vier jaarlijksche tsXstÓ, aan Demeter gewijd. Pausanias noemt
enkele afwijkingen van de Eleusinische mysteriën, wat betreft
de organisatie der priesters, ra Sè è; xuttjv ttjv tsXetV èxsóvwv ècti
[lilirjGtq: „maar wat de heilige handeling op zichzelf aangaat,
die is van de Eleusinische een nabootsing.quot; Hoewel de grens tus-
sehen deze twee beteekenis-nuancen vloeiend is, heb ik toch ge-
tracht, eerst de plaatsen op te sommen, waar aan de handeling
op zichzelf gedacht schijnt te zijn, daarna die waar tsXetyj het
godsdienstig feest als vaste instelling aanduidt; vervolgens nog
eenige andere beteekenissen.
A. TeXst^ = de ritueele handeling op zichzelf.
I, 2, 5 wordt het huis van Pulytion genoemd, waar volgens
veler zeggen aanzienlijke Atheners (d.i. Alcibiades c. s.) de teXsty)
in Eleusis hebben nagebootst .
I,nbsp;37, 4. Pausanias komt te spreken over de onreinheid van de
boon t. o. v. heilige feesten als te Eleusis. Hij breekt zijn betoog
af, en zegt: Öoti.? Sè t^St) tsXetyiv 'EXEutjïvi, eÏSev, v] ta xaXotifisva
'Op9ixa èuEXÉ^aTO oïSsv o Xsyw. „Hij die de plechtigheid te Eleusis
eens zag, of de zoogenaamde Orphische geschriften las, weet wat
ik bedoel.quot; Vgl. Artemid. I, 68 (boven, bldz. 62).
II,nbsp;14, 1, handelende over de mysteriën te Celeae, welke plaats
ik zooeven reeds citeerde, geeft eerst teXety] in de beteekenis: het
heilige feest, als vaste instelling; daarna schijnt de nadruk meer
op de handeling zelf gevestigd te worden; dit wordt ook bevestigd
door het onmiddellijk volgende: Spógt;[i,Eva voor de heilige hande-
ling te Eleusis. Ook wordt verteld dat de stichter, Dysaules, een
broeder van Celeüs, uit Eleusis zou zijn verbannen door Ion.
Maar, zoo wordt verder door Pausanias betoogd, de Demeterhymne,
die opsomt toü? SiSxxamp;évrxi; utló t^? ö-eoü tïjv teXett^v, kent geen
Dysaules. Dan volgt een aanhaling uit de hymne:
SeÏ^EV TpmTOXÉjXW te AiOxXeL ts TlXTl^tttticp
eujaoxTCOU ts ßitj ksxew y y]yrit0p^ Xxcov
Sp7]CT[j.0Cjóv7]v Ispcov xal èTCsqspaSsv Spyta Tratriv ....
ApY)ctji,o(7óvy) is hier synoniem van teXsty) evenals van 't veel
gebruikte Spa)|i,sva. Wij hebben in de uitdrukking Ssï^sv....
Sp7)cr(j.o(jüvy)v tspwv het prototype te zien van het later veel in der-
gelijk verband gebezigde: teXet7)v xatasstxvucj^ai e.d. Vergelijk
beneden, bldz. 100.
II. 38, 3 handelt over het bad, dat Hera jaarlijks te Nauplia
neemt, waardoor zij weer maagd wordt. Oóto? [xèv Sv) acpiaiv sx
') Ik lees ty)v èv 'EXeuaïvt nxpocSpSiaxt teXety)v met Hitzig-Blümner voor
ttotpä t. è. 'E. spätjai teX.
TeXe-r^i;, '^v ayouai 17) quot;Hpa, Xóyoq twv dcTCoppYiTwv èffTtv. „Dit is de
zin der geheime gebruiken, af te leiden uit een heilige handeling,
die zij houden voor Hera.quot; Deze heilige handeling bestond daarin
dat het beeld van Hera jaarlijks in de bron Canathus werd gebaad
door de priesters. Vgl. Nilsson, Gr. F. bldz. 45.
B. TeXs-rri = Cultus, d.w.z. vaste instelling:
I,nbsp;38, 3. Na den oorlog tusschen Athene en Eleusis werd be-
paald, dat Eleusis geheel aan Athene zou zijn onderworpen, maar
de Eleusiniërs zullen iSia. tsXsZv tvjv TsXs-niv. Ta Sè lepa toïv amp;eoïv
EufjLoXTToc xal al ^uyaTsps? Spwaiv al KsXsoü. Vgl. (Dem.) In Neae-
ram 104 (R. 1380), boven, bldz. 24.
II,nbsp;3, 4 weigert Pausanias, hoewel hij er van op de hoogte is,
het verhaal weer te geven, dat wordt verteld over Hermes en den
ram èv tsXe-c^ M7]Tpó?. Men twist erover welk feest dit geweest is i).
II, 26, 8 gaat over de Epidauria als onderdeel der Eleus. myste-
riën, die hier zonder eenige nadere aanduiding teXet^ heeten.
II, 30, 2 noemt dén eeredienst voor Hecate op Aegina een
TsXei^. Zie Nilsson, Gr. F. 398.
II, 36, 7; 37, 2 handelt over den Demeter-cultus van Lerna.
Men zegt, dat Philammon deze teXst^ stichtte. Ta [xèv o5v Xsyojxeva
èTcl Tot? Spcojxévotc S^Xa èffTiv oüx ovxa apxaïa. De eigenlijke plech-
tigheid bestaat dus uit Spcófieva = tsXett).
IV, 1,5 e. V. behandelt de geschiedenis der tsXstt) voor de MsyaXoi
^£01 te Andania in Messenië. Een zekere Cauco bracht de opyia
dezer goden uit Eleusis naar Messenië. Lycus bracht de tsXettj
vele jaren later tot grooter bloei. Thans noemt men volgens Pau-
sanias nog naar hem een bosch, waar hij de mysten reinigde.
Nog eenige malen wordt tsXst^ aldus gebruikt
Ook IV, 3, 10 noemt Pausanias deze mysteriën TsXs-n). Vergelijk
ook beneden Paus. IV, 26, 6; bldz. 67.
IV, 34, 11 spreekt van de tsXst^ voor Dryops te Asine in Mes-
senië. Over zijn cultus staat niets vast
VIII, 14, 6 bespreekt Pausanias een filiaal van Eleusis te Phe-
neüs in Arcadië. De bewoners bezitten een Demetertempel, xal
1) Vgl. Blümner ad locum.
Ik wil liever teXet^i; Se xal ópyitov Tiav-rotojv ouvö-ét;*]? (Mss.) lezen dan,
met Hitzig-Bl.: teX^tt^i;.
») Vgl. Nilsson, Gr. F. 422.
-ocr page 78-ayouCTi T^ ^sß) teX£T7)v, toc 'EXeuctïvi Spcófxsvoc xal Trapa CT(piat xa auTa
cpdccxovTS? xaigt;£aT7)X£vai.
VIII, 15, 1 wordt het z.g. TOxpcojjia besproken, waar men om het
andere jaar de grootere teXsty] vierde. Bij die gelegenheid wordt
een geschrift getoond, op twee steenen gegrift, bevattende Ta
èc, t7)v TsXsTYjv. dus de nauwkeurige beschrijving der heilige han-
deling. Hierbij zette zich de priester een masker van Demeter
Cidaria op, en sloeg met roeden de goden der onderwereld. (Voor
èTTiX'ö'Ovw'J? MSS. leest men algemeen üttoxamp;ovIou?) .
De plechtigheid voor Demeter Thesmia heet hier ook tsXet;^.
Nilsson (Gr. F. 316) vermoedt, dat dit de door Herodotus II 171
in Areadië gesignaleerde Thesmophoriën zijn.
VHI, 23, 4. Op den berg Cnacalus in Areadië viert men een
jaarlijksche TsXeTT) voor Artemis. „Wenn das Wort tsXett) streng
genommen wird, ist diese Feier eines der seltenen Beispiele von
Artemismysterienquot; Uit tal van voorbeelden is ons evenwel
reeds gebleken, dat zeXs-rfi iedere gecompliceerde, symbolische
handeling aanduidt, en volstrekt niet in de eerste plaats „myste-
riënquot; beteekent.
VIII, 29, 1 en 31, 7 spreken van de teXstt) voor de MsydcXai.
©sal in het Arcadische Megalopolis 2). De Spcópisva, zoo wordt
er bij medegedeeld, zijn een nabootsing van die te Eleusis.
VHI, 37, 2 noemt een tcivocxiov in de Despoena-tempel ysypafx-
(xévanbsp;quot;^a è? T/jv TsXsTYjV.
VHI, 37, 5 beschrijft den zeer bijzonderen gang van zaken bij
den dienst voor Despoena in Lycosura. De Arcadiërs tsxsttjv ts
SpwCTiv èvTaüamp;a xal t^ AsottoIvt) ö-iouaiv Ispsïa TuoXXa xal alt;pS-ova.
Dan volgt een beschrijving der zeer speciale methode die gevolgd
wordt bij het offeren: niet de keel, maar een poot van het offer-
dier wordt afgesneden. Dat verder nog andere voorschriften gol-
den in den tempel van Despoena weten we uit een ter plaatse
gevonden inscriptie®). Wat nu de eigenlijke tsXstt) is geweest,
weten wij niet; daarbij werd de ware naam van Despoena onthuld,
volgens Pausanias. Wel geloof ik, dat de bijzondere offermethode,
en verdere voorschriften een deel der tsXstt) in ruimeren zin zijn.
1) Nilsson, Gr. F. 231.
») Vgl. Nilsson, Gr. F. 342.
') Ditt.' III, 999- ^g^- Nilsson, Gr. F. bldz. 345.
-ocr page 79-en op zichzelf ook met dezen term aangeduid kunnen worden.
IX, 25, 6. In een passage over den Cabirendienst bij Thebe treft
ons eenige malen de term SptófzEva. Deze wil Pausanias ons niet
onthullen. De cultus heet tsXsty). Vgl. Ael. Arist. 55 Df. = LUI
Keil, 5, boven, bldz. 60.
IX,nbsp;35, 3 is sprake van de tsXety] die de Atheners vieren voor
de XdcpiTE?. Deze is èq toü? ttoXXoü? aTróppTQTO?.
X,nbsp;7, 2. In een uiteenzetting over de oudste geschiedenis van
Delphi worden de eerste deelnemers aan de wedstrijden opgesomd.
Men zegt, dat Orpheus niet heeft willen mededingen (rsjjLvoXoyta
T^ ÈTtl TsXeTai;?. Musaeus volgde zijn voorbeeld. Welke geheime
plechtigheden hier bedoeld worden, is niet te zeggen. Orpheus
gold als deskundige in TsXeTaH).
X, 38, 3, over de tsXstï) der quot;Avaxxe? noctiSe? te Amphissa, vgl.
Nilsson, Gr. F. blz. 422.
X, 31, 11 vinden we de verzekering, dat de TeXsTY] in Eleusis
bij de oudere Grieken zooveel meer geëerd was dan de andere
religieuze instellingen, als zij de goden stelden boven de heroën.
Hoe teXst^ ook de beteekenis van „schriftelijke uiteenzetting
der cultushandelingquot; kan hebben, werd boven, bldz. 18 bespro-
ken. Bij Pausanias vinden we dit gebruik: IV, 26, 6. Het gaat
over de wederinsteUing der mysteriën te Andania. Een zekere
Epiteles, door een droom gewaarschuwd, vindt in den grond een
xaoffitspov, een opgerolde dunne looden plaat; èvtaü^ö-a twv Me-
yaXwv 6swv èyéypatuto 7) tsXst^. 27, 2. „Toen de tsXett) weer terug-
gevonden was, TauTTjv yMzend-s-^ro è? ^i^Xou?.quot;
Hiermee moet vergeleken worden: Ditt. Syll.® II, 736 = I. G.
V, 1, 1390, de bekende oorkonde der mysteriën van Andania
De hpoL zijn hierbij bepaalde functionarissen, die onder eede
moeten beloven, de zaken der mysteriën trouw te zullen behar-
tigen, o.a. è7i:i[i.éX£i.av e^siv oncot; yivTjTai Ta xaTa Tav TsXsTav amp;eo-
npsnSx;. (r. 3.) Uit het vervolg blijkt, dat een schriftelijke hand-
leiding gevolgd werd door de iepoi, die zij na afloop van hun func-
tie aan hun opvolgers moeten overgeven (r. 12: tAv Ss xaprrpo^
1)nbsp;Vgl. Diod. I, 23, 7; Maass, Orpheus, passim.
2)nbsp;Vgl. Nilsson, Gr. F. 339; thans ook v. Wilamowitz, Der Gl. der Heil.
II, bl. 536 e. V.
') Dit woord schijnt „doosquot; te beteekenen. Vgl. Dittenberger, ad locum.
-ocr page 80-xal ta ptpxia a SéScoxs mvatrlatpato? trapasisóvtw ol Ispol toï? km-
xaTacjTaö^svToi?. Dit klopt met Pausanias' bovenstaande mededee-
ling over de vondst van Epiteles. M. i. werd het origineel zorg-
vuldig in een doos bewaard, en voor dagelijksch gebruik had men
het afschrift in de plpXoi.. — Wellicht zijn de op bldz. 40 genoemde,
XeXsTal getitelde werken, door Stesimbrotus e. a. geschreven naar
't model van zulke cultusvoorschriften als waarvan we hier hooren.
Men kan ook vergelijken de bovengenoemde plaatsen VIII, 15,
1 en 37, 2; waar ta è? tyjv texer/jv in een steen zijn gegrift i).
Ten slotte nog een voorbeeld van teXsty) in nog niet gevonden
zin, nl. gepersonifieerd als godin: Paus. IX, 30, 3. Op den Heli-
con bevinden zich beelden van Muzen en dichters. '0p(p£Ï Sè tw
©paxl TTSTrolviTai [xèv TiapecTTWCTa auTw TsXstt^. Dat van cultus-
handelingen goden worden gevormd komt bij de Grieken meer
voor, b.v. Ilaiav, quot;lax^o?.
Even later wordt van Orpheus gesproken als den vinder der
TsXsTal amp;SÜV, der reinigingen van goddelooze daden, genezingen
en afweringen tegen den toorn der goden. Mogelijk dat we teXstt)
hier dus weer in meer magische beteekenis hebben.
Flavius Philostratus, de schrijver van het leven van
Apollonius van Tyana, verhaalt Vita Apoll. III, 22 dat een
Perzisch koning Apollonius vertelt hoe Aegyptenaren, die aan
zijn hof komen, de Grieken steeds kleineeren, terwijl ze verzeke-
ren, dat zij zelf heilige mannen zijn xal vojjioS-sta? d-uaiüv te xal
TsXsTwv, énógocq vojjiI^ouctiv ol quot;EXX'/jvs?. Dit stemt overeen met
de bewering van Herodotus en Diodorus, dat de Grieksche myste-
riën uit Aegypte afkomstig zouden zijn.
Ibid. IV, 18 zegt Apollonius dat hij meer weet TOpl tv)? TeXeTTj?
dan de hierophant te Eleusis. Wellicht mogen we hier in tsXst-^
iets meer lezen dan de heilige handeling, en is het de beteekenis
daarvan, die door den wijzen Apollonins doorgrond wordt.
Ibid. VI, 20. In een gesprek van Apollonins met Thespesion,
den leider der yufxvol aocpoi, keurt deze het af, dat oude, heilige
gebruiken, waarvan het ontstaan zich aan onze nasporing ont-
trekt, aan een nuchtere analyse worden onderworpen. Dan zou-
den we even goed de tsXsty) te Eleusis onderhanden kunnen nemen
(s7riXaßoi(j,eamp;a), waarom deze zoo is en niet anders; xal óv 'La^ó-
9-paxE? TeXoüaiv .... xai Aiovufficov xal lt;paXXoü xal toü èv KuXXrjvv)
eïSou?, en zoo zouden we alles aantasten. Duidelijk blijkt hoe
thans, ± 200 n. Chr. toch in het woord tsXsty) nog het verbum
teXeïv, 'n plechtige handeling verrichten, gehoord wordt. Ook
illustreert deze plaats duidelijk den eerbied van den Griek voor
godsdienstige gebruiken van oeroude herkomst; deze worden
zorgvuldig intact gelaten, en dragen niet zelden den naam teXsty) i).
Vooral ook phallische riten heeten zoo, daar zij een sterk symbo-
lisch karakter hebben Te Cyllene schijnt een phallus als cultus-
beeld te hebben gestaan (vgl. Paus. VI, 26, 5).
Ik laat hier enkele inscripties volgen uit de 2e eeuw na
Christus, die onzen term bevatten.
Kaibel, Epigr. gr. ex 1. coli. 871, van het eiland Tenos, gewaagt
van een royaal gebaar van een zekere Isia, die uit eigen middelen
de geldsom beschikbaar stelde, noodig om een gebouw te voltooien,
dat gebouwd moest worden tusschen een tempel van Bacchus
en van Demeter. Daarom hebben de [jiócTTa!. èv TsXETaiaiv 'Ayvjvo-
piSwv voor haar een standbeeld opgericht. Welke rsXETal hier
worden bedoeld, weet ik niet.
Kaibel 950, uit den tijd van Hadrianus, bevat de volgende woor-
den, betreffende een priesteres van Demeter: t) TEXETa? avécpatvs
amp;EOLV ■Ko.p' avaxTOpa Ayjoü?. De uitdrukking rsXsTac; avatpalvstv be-
hoort tot de vaste terminologie van de mysteriën. Zie bladz. 100.
Dittenb. Syll.® II 873 (I. G. IP 1110) is een te Eleusis gepubli-
ceerde brief van keizer Commodus aan de Eumolpiden. Deze
deelt hun mede, dat hij zijn benoeming tot archont der Eumol-
piden aanneemt, om, indien mogelijk, xa anópp-^-va. -ni? xxra Ta
1) B.v. Aristoph. Pax 419 (de Dipolia o. a.). Zie boven- bldz. 15.
Vgl. Diod. IV, 6, 4; Plotinus, Enn. III, 6, 19.
-ocr page 82-fi.uciT-^p(,a tsXet^i;: de geheime gebruiken der handehng in de myste-
riën, nog luisterrijker en plechtiger te maken door zijn naam.
Herodianus, de geschiedschrijver, spreekt in zijn Ab ex-
cessu divi Marei IV, 2, 1 over de vergoddelijking van den kei-
zer, en drukt zich aldus uit: t-^v ts toiautvjv teXstyiv i) a7to9-éco(ti.v
xaXoütjtv (sc. ol 'Ptófiaïoi). Hij beschrijft daarna de plechtigheid,
die wel een zeer bijzonder karakter droeg Misschien kan men,
voor het gebruik van den term tsXsty) om een plechtigheid ter
eere van een afgestorvene aan te duiden, vergelijken Dio Chrysost.
XXXI, 80, waar over de TsXsTal der heroën gesproken wordt, die
aan sommige Rhodiërs te beurt is gevallen (boven, bldz. 50).
Diogenes Laertius verhaalt I, 102 hoe Anacharsis, de
vooruitstrevende Scythische prins, na z'n terugkeer uit Grie-
kenland gedood is. Sommigen zeggen, dat hij gedood is tsXet«?
'EXXvivixa? ÈTïiTEXoüvTa. Dit heeft betrekking op de mededeeling
van Herodotus IV, 76, die vertelt, dat Anarcharsis te Cyzicus een
feest voor de mtjttjp ■9-ec5v had gezien, door Herodotus genoemd
ópT-^ en Tzaywxk- 't Is een grillig feest, met oorverdoovende muziek
van cymbalen, vi^aarbij Anacharsis, als hij het in z'n vaderland
nabootst, zich aydcXfxaTa (amuletten) omhangt
VHI, 2 heeft teXety) misschien de beteekenis van: inwijdings-
ceremoniën: van Pythagoras heet het: Tracra? èpluyjamp;vj toc? 'EX-
Xvjvixa? xal ßapßaptxa? teXstoci;.
VIH, 33 wordt van Pythagoras gezegd, dat hij ayvEia te be-
reiken achtte Sia xaamp;apjjiwv xal XouTpcüv xal TrspippavTTjplwv xal
S(,a ToS xaamp;apEÓEtv aTcó te xïjSoui; xal XÉ^oui; e. d., welke gebruiken
ook aanbevelen ol toc? teXetoc? ev toI? kpoo«; sTTtTEXoüvTSt;. Hieruit
blijkt m. i. dat de TEXsTal hier niets anders, of althans van den-
zelfden aard zijn, als de daarnaast opgesomde handelingen. Over
dergelijke reinigingsplechtigheden zie men Wächter, Reinheits-
vorschr., bldz. 7, waar blijkt dat deze gebruiken in werkelijkheid
1)nbsp;Slechts één handschrift leest tsXetiqv, de anderen tijjitjv, wat Mendelsohn
in zijn tekst heeft opgenomen. Ik geloof dat t£Xet7)V de juiste lezing is.
2)nbsp;Vgl. hierover E. Bickermann, Die röm. Kaiserapotheose, Archiv für
Religionsw. XXVII (1929), bldz. 4.
') Vgl. Stein, ad locum.
-ocr page 83-niet uitsluitend tot het ritueel van Orphische en dergelijke plech-
tigheden behoorde.
Ps. Oppianus, Cynegetica schijnt een geschrift te zijn, uit
het begin der derde eeuw na Chr. i). Daarin, IV, 249, wordt
verhaald, hoe de voedsters van den kleinen Dionysus hem in een
houten kistje hadden gelegd, zich met hertehuiden en wijnranken
hadden bekleed en tó (xucttixóv wp/tjaavto, daarbij tympana en
cymbala bespelende, om 't geschrei van Dionysus voor Hera te
verbergen.nbsp;• • • • TrpwTa 8' e^awov
'ópyia. xeu^opiévT] Tispl Xapvaxiquot; trüv 8' apa TTjaiv
'Aóvtai Xdc^pti tsXstwv óctttovto ■xwcdxeq.
Men ziet dat in deze aetiologische sage de handelingen der Bacchan-
ten TsXsTaó zoowel als opyia worden genoemd.
Dat Plotinus' gebruik van den term teXsty) sterk herin-
nert aan wat we bij Plato hieromtrent opmerkten, is natuurlijk.
Zoo zegt hij Enn. I, 6, 5 dat iedere deugd een xaS-apan; is. Aiö
xocl al TsXsTal öpö-w; alvittovtai tov [jlt) xsxa^-apfxévov st? quot;At8ou
xstCTSCTamp;at èv ßopßopw. Vgl. Plato, Phaedo 69 C, boven, bldz. 28.
Enn. III, 6, 19 vinden we weer 2) de gedachte dat de stichters
van oude godsdienstige gebruiken eigenlijk wijsgeeren waren, die
b.v. (jiuCTTixwc xal èv tsxstat? alviTTÓfisvot 'Epfx^v TTOioijCTi, tov ap-
Xatov TO TYj? ysMiasaq opyavov. Op den berg Cyllene in Arcadië
werd Hermes als phallus vereerdHet is dus mogelijk dat Plo-
tinus hier bij TsXsTai aan dien cultus denkt. Vgl. ook Philostr.
Vita Apoll. Tyan. VI, 20 (boven, bldz. 69).
Zijn leerling Porphyrius spreekt De abstinentia II, 49 over
het feit dat een priester van een bepaalden god natuurlijk op
de hoogte is tt^? ISptJcrsco? twv ayaxjiatwv auTOÜ twv te opytacrfxwv
xal texstwv xaamp;apcrswv ts xal twv ófxctov. Hier zijn tsxstai speciale
riten.
Bij Stobaeus, Floril. I, 447 (Wachsm.) wordt naar aanleiding van
') Vgl. Croiset, Litt. Gr. V, 622.
2) Vgl. Heraclitus, Quaest. Hom. 6, boven, bldz. 49.
») Vgl. Pausanias VI, 26, 5; ook Wilamowitz, Gl. der Heil. I, 160.
-ocr page 84-de leer der zielsverhuizing, betoogd, dat men volgens Porphyrius
bij zijn dood zijn ziel rein moet houden van alle kwade begeerte,
afgunst en dergelijke, wcttiep èv tsXet^ xaamp;apstiovTa. Hier is de
ritueele reinheid reeds opgevat als symbool van moreele reinheid;
ayveusw 8' saii (ppovsïv oaix . Zoo zien we ook als voorwaarde
voor het betreden van tempels langzamerhand de ritueele rein-
heidsvoorschriften een moreele uitlegging krijgen
Augustinus, Civ. Dei X, 9, wordt betoogd dat er volgens
Porphyrius bepaalde ',,theurgicae consecrationesquot; bestaan, diie
men ,,teletaequot; noemt, door middel waarvan de geest geschikt
wordt gemaakt tot het zien van geesten, engelen en goden. — Aldus
gebruikt, neigt de beteekenis van tsXett] naar: magische handeling.
In den Griekschen roman ontmoeten we herhaalde-
lijk een overdrachtelijk gebruik van de terminologie der myste-
riën, voor de geheimen der hefde, waarmee reeds Aristophanes
was voorgegaan. Zie b.v. Lysistr. 832. Gedurende den twist tus-
schen de vrouwen en de grijsaards ziet Lysistrate Cinesias nade-
ren, en roept:
quot;AvSp' avSp' ópM TcpOCTióvxa, TiapaTreuXTjyfièvov,
Toï? TV)? 'AcppoStTYj? ópytoti; £[Xy)[i,[ièvov.
en 898, waar Cinesias tot zijn vrouw zegt:
ta T^lt;; 'AippoStTT)!; lép' avopyiacTa ctoi | /póvov toctoütov èoTiv.
Wij kunnen veilig aannemen, dat zulk een beeldspraak onder
het volk zeer gewoon is geweest.
Bij Achilles Tatius 3) lezen we De Leuc. et Cit. I, 7 dat
iemand genoemd wordt epoTi T£T£X£cj(j.èvolt;;. en IV 1 vinden we
in hetzelfde verband Ta t^? 'AtppoSiTV]? opyta, (luazrjpix. — We
vinden tsXet^ in denzelfden zin: I, 9, waar de verliefde Chtophon
zich om raad tot een ouderen vriend wendt: cru yap apxaiÓT£po?
(iucTTT)? èfioü xal CTuv7]ö-£crT£po(; T^ T£XsT7) TOÜ a-soü. Zonder beeld-
spraak: gij weet beter hoe alles in z'n werk gaat bij zulke aan-
gelegenheden.
') Als opschrift van den tempel te Epidaurus geciteerd: Porph. De abstin.
II, 19.
') Vgl. Wächter, Reinheitsvorschriften 8.
') Over den tijd wanneer hij leefde vgl. W. Lehmann, De A. T. aetate,
Breslau 1910.
Bij Heliodorus, Aethiopica II, 26 heet Delphi een stad,,
gewijd aan ispot xat TsXsTat. Wellicht is hier bij TsXsTai gedacht
aan de bekende methode waarop de Pythische orakels werden
verkregen.
IX, 10, zijn in een Aegyptisch dorp, waar rj éoprri NstXcócov op
handen is, alle bewoners druk bezig Trpo? ö-uaiai? ts xal TEXsTaï?.
Het is bekend hoe talrijk feesten ter eere van den Nijl in Aegypte
zijn. Vgl. Breasted, Development of Religion and Thought in
ancient Egypt, bldz. 8. Wij zagen al meer, dat Aegyptische reli-
gieuze feesten, met hun rijk en nauwkeurig in acht genomen
ritueel, door de Grieken daarom gaarne tsXsty) worden genoemd.
(Herod. II, 171; Diod, I, 22, 6, e. a.).
VIII, 11 geeft ons 'n voorbeeld van tsXstt] in magischen zin:
toovermacht. Chariclea, de heldin van 't verhaal, die eens op
wonderbaarlijke wijze aan den vuurdood is ontsnapt, spreekt
tot haar geliefde, Theagenes, over haar yvwplatzaTa, de bij de te-
vondeUng-legging medegegeven voorwerpen. Daaronder bevindt
zich ook een in een ring gevatte steen, genaamd TuavTapßT), waarin
enkele heilige teekens zijn gegrift, xal teXst^? lt;hlt;; ëoixs d-eioiépxq
avafjLECTTo?, Tiap' ^q elxaJ^w Suvapitv Tiva t^xew tw Xi^w Tiupó? (puyaSsu-
Ttxrjv. Wanneer we vertalen: ,,vol van bovenaardsche toover-
krachtquot;, geven we, meen ik, den zin ongeveer weer.
Dit nieuwe gebruik van onzen term is als volgt te verklaren:
teXet^ in de spheer der mysteriën en vooral der Orphiek is, zooals
we zagen een speciale, aan strenge wetten gebonden ritueele han-
deling; hij aan wien deze voltrokken wordt, ondergaat een diep-
gaande verandering. Maar ook voorwerpen, vooral ringen, konden
aan bepaalde en wel magische handelingen worden onderworpen,
om ze een zekere toovermacht te verkenen. Ze heeten dan ook
-7£TEX£Cr[i.£V0l SaxTuXioi .
') Vgl. Aristoph. Plutus 883. Zie ook van Buytenen, Fragmenten uit
Aristoteles' PoUteiai, diss. Utrecht 1932, bldz. 82, waar men meer voorbeel-
den van tooverringen vindt. Van tooverkrachtige steenen getuigt het Or-
phische gedicht Atamp;iJtdc.
Vgl. voor den term tsteXe(T[jiévolt;;, aan 'n magische handeling onderworpen,
en daardoor tooverkrachtig gemaakt, ook: Suidas s. v. naXXaStoV toöto -^jv
I^tóSiov [iixpov ^uXwov, 6 IXsyov eïvai Te-rEXsapiÉvov. 't Was een geschenk van
den teXeott)!; Asios.
Hoezeer, vooral in later tijd, dit gebruik toeneemt, blijkt uit
de Grieksche tooverpapyri uit Aegypte; meer-
malen wordt daar ook de term teXstt) gebruikt. Dat juist Aegypte
ons tal van magische texten heeft bewaard, is natuurlijk niet
toevallig. In dit land was de magie bijzonder sterk ontwikkeld,
ook in den officieelen cultus. Dat door het volk, ook in later tijd,
veel geloof wordt gehecht aan magische praktijken, kan ons dus
niet verwonderen.
De nu volgende plaatsen zijn alle aan de z.g. tooverpapyri
ontleend. Ik heb den text aangenomen van Preisendanz' ver-
zameling 1).
Pap. Leid. v. (J. 384) = Preisendanz XII wordt door Dieterich
gedateerd op ih 200 n. Chr. In het begin, r. 15, wordt een
middel om liefde te verwekken, beschreven, TrapsSpo? quot;Epoi? ge-
naamd: quot;EpwTO? TsXsTï), xoci acptépcooi? xal xaTaaxeuY)quot; noisï Sè
TrpaEs!.? rocórxq xal óvsipoTcopiTTslaV aypuTTvlav Tuoieï xal SiaXXatjtjsi
xaxoSalfiovo?, èav èpamp;w? auTw XP''^'^ ay^quot;?» sc^fiv yap sx^^
nxGxv npx^iv. Dan volgen voorschriften om een Eros, een pop,
van was en andere stoffen, te vervaardigen, waarna het heet:
xal (p^xV TsXsffov TaïiTov quot;EpcoTa. — Ik zie in de woorden tsXett)
en TsXsïv niets anders dan: vervaardiging, vervaardigen, maar
onder inachtneming van zeer bepaalde, minutieus door de papy-
rus aangegeven voorschriften.
R. 36 wordt, na de beschrijving van een zeer gecompliceerd
offer aan Eros, dat des nachts plaats moet hebben, voorgeschre-
ven: t^ Sé y' y)|i,épa exepov vocTCTaxiov ßco[jL(ö .... sltr^s?. Ttoicüv tyiv
TsXETTjv xaxacpays tÓv vsocrcröv (xóvoi;, aXXo? Sè fjLyjSsli; (juvéstw. xaut*
ouv TTotYjca? ayvw? xal xaö-apw? {XTiavTMv èm-ue6^rj. Dan volgt een
bij het offer te spreken aanroeping. — Ook hier de kenmerken
van een magische handehng: de juiste uitvoering verzekert succes.
R. 202 (col. 6, 26) vinden we een recept voor een SaxTuXlSiov
Ttpó? Ttaa-av npx^i-j xal èTciTuxlav. Men moet een jaspis-steen aan
allerlei wonderlijke bewerkingen onderwerpen, xal TsXécrtiai; tov
XlS-ov èv XP'^'^'^ SaxTuXiCj) cpopsl. Dan zal hij, indien gij rein zijt, u
alles wat gij wilt, verschaffen. TeXé^sK; Sè to SaxTuXlStov ajjia t^
1) K. Preisendanz. Papyri graecae magicae, I en II, Teubner 1928-1931.
A. Dieterich, Jahrb. für Kl. Phil., Suppl. Bd. XVI, 779, 780 (= Kleine
Schriften, 34, 35).
t];Y19cp xaxa TTocvTtóv tsXst^. Gij zult den ring, tegelijk met den
steen „bewerken met de voor alles geschikt makende magische
bewerkingquot; i).
R. 211 (col. 6, 35). TeXstt] Sè v) xoctacrxeut) yj u7ioy£ypa[j.[x£v7).
„De magische handeling bestaat in de hieronder beschreven toe-
bereidselen.quot; Na nauwkeurige opgave der zeer bijzondere maat-
regelen voor een offer volgt de text van een gebed: r. 217 'Em-
xaXoü[i.at xal eö)^o(xai t)]v tsXst^v, amp;gt; amp;eol èv jjiè(jw [lépei xuxXoiijjLsvoi.,
y' -i^Xioi — vervolgens tooverwoorden. — Hier hebben we dus
TeXsTT) in de beteekenis van: magisch gebed.
R. 263 (col. 8, 15). In zulk een gebed worden o. a. de volgende
woorden voorgeschreven: [j,7]Sel? Saificov TrvsufjiaTcov èvavrotóB-:^-
CTETat (i,oi, oTt CTOÜ sttI t^ teXet^ to {léycn ovofxa è7rexaX£(Ta[XY]v. De
magische beteekenis van den naam, vooral bij de Aegyptenaren,
is bekend . Bij een magisch gebed of zulk een offer speelde deze
een groote rol. — Daarna volgen, tusschen tooverwoorden, He-
breeuwsche en Aegyptische godennamen.
R. 311 e. v. (col. 9, 31 e. v.) wordt de magische handeling, die
ons de hulp van een god verzekert, weer een paar maal teXett)
genoemd. Aan het slot lezen we: 'OcjaxEi? av póXsi smTxaGsi^i tw
O-ew, tov (jlÉyicttov Oüiptópa sïtctóv èmiOLGGe xal tsXei' ^X^iq ttjv teXettjv
toü [i,EYic7T0u xal ö-soü èvEpYTifxaTo?. Het laatste moet m. i. betee-
kenen: „gij bezit de magische kracht om het allergrootste te be-
werken nl. de daadwerkelijke hulp van een godquot;
Pap3nnas Leid. w. (J 395) = Preisendanz XIII is waarschijn-
lijk uit denzelfden tijd als de vorige.
R. 26. In de beschrijving van een magisch offer komt het voor-
schrift voor, dat men eenentwintig dagen voor de rsXez-fj reeds
de zeven bloemen der sterren moet praepareeren op een nauw-
keurig aangegeven wijze.
R. 890 (pag. 20, 15): Auty] tj t7]X7)tïi (sic) toü xpuuoü ttetocXou
èxXEixofxévou TE xal etilXeyoijlsvou ; daarna tooverwoorden, die zes
Over tooverringen zie bldz. 73, noot 1; ook Preisend. V, 214 e. v.
2)nbsp;Vgl. Maspéro, Etudes de mythologie et d'archéologie égyptiennes, II,
61, 179.
3)nbsp;Vgl. Preisendanz III (= Pap. Louvre 2391 Mimaut), 439 npd^ecoq
TaÓTT)? [XEt^tdv oüx EtiTtv. Opgemerkt dient te worden, dat in deze papyri
ttpa^i? dikwijls hetzelfde beteekent als tsXett).
maal moeten worden herhaald èv ttjXtit^ (sic). Dat is: „Hier volgt
de magische bereiding van het gouden plaatje, dat afgelikt en
(aldus) belezen wordt.quot;
Pap. Paris. (Bibl. Nat., Suppl. gr. 574) = Preisendanz IV, is
de bekende groote Parijsche tooverpapyrus; r. 1559 lezen we de
woorden: quot;Eittw Sè y) xara Travrcov TeXs-ri) y]Ss. Daarop volgt een
gebed aan Hehos, waarin o. a.: „ik roep aan uw heiligen en groo-
ten en geheimen naam, dien gij met vreugde hoort.quot; Hier dus
weer dezelfde magische aanwending van den naam als Preisend.
XII, 263, ook in een TsXe-rf), een magisch gebed. Ik wil nog wijzen
op r. 1664 en 1715 van deze papyrus, waar het werkwoord tsXsïv
voorkomt in de beteekenis: een magische handeling of magisch
gebed uitvoeren.
R. 2205. Na beschrijving van de magische behandeling van
een ijzeren plaatje met drie Homerus-regels, dat men in de wonde
van een ter dood veroordeelde moet houden, waarbij een gebed
wordt opgezegd tot den doode, heet het: -f) pièv teXsty) aÖTV], aï Sè
Trpa^si? atSs. — dan volgen eenige toepassingen, b.v. voor een
openbaring, en om renwagens ten val te brengen. De magische
behandehng, waardoor het plaatje toovermacht krijgt, heet dus
TsXs-t^, de toepassingen worden hier npx^siq genoemd.
Pap. Brit. Mus. XLVI, ed. Kenyon = Preisend. V, r. 69—172
bevatten de aanroeping van den oppergod, met opsomming van
al zijn namen, aan wien gevraagd wordt, een persoon te bevrijden
van een bepaalden geest, en om alle geesten aan hem onderworpen
te maken (Kenyon). In r. 159 leest men: tsXstyi t^? Ttpoxstjjièvy)?
■KoiilGsc^q. yp^aq tÄ ovó^axa (Preisend. tÓ 6vo[j.a) sï? xocwóv /ap-
xaptov xal StaTsiva? inb xpoxa^ou sl? xpÓTa90v asauTOÜ èv-niyxavs
Tipö? ßoplav enz.; d.w.z.: „Magische uitvoering van het hier bedoelde
kunststuk ....quot; enz. Weer volgt dan een toepassing der naam-magie.
R. 219 heeft men nog eens zz-ktv^ in de beteekenis: magische
handeling.
Men ziet dat in dergelijke texten het woord tsXst:^ regelmatig
gebruikt wordt, om een handeling aan te duiden die, mits nauw-
lettend uitgevoerd volgens de gegeven voorschriften, noodzake-
lijkerwijze een bepaald, bovennatuurlijk effect heeft. Preisendanz'
vertaling ,,Weihequot; is m.i. onjuist.
Hier mogen eenige inscripties uit de 3e eeuw na Chris-
tus een plaats vinden, waaruit ook kan blijken in welke richting
zich de beteekenis van het woord TsXeTY) beweegt, dat daarnaast
evenwel ook in vroeger veelvuldig voorkomend verband blijft
gebruikt worden.
Kaibel i) 972 is een opschrift op een Atheenschen herme, door
het volk opgericht ter eere van zekeren Leucius, die, uit het ge-
slacht der Cecropiden, een hooge functie had bekleed. Van zijn
moeder heet het: appvjTounbsp;opyia SjspxopiévT) 2). Indien de
aanvulling juist is beteekent dit wellicht: die de heilige hande-
lingen van de mysteriën steeds aanschouwde, en duidt dan aan
dat de moeder priesteres was der (Eleusinische) mysteriën. Vgl.
Kaibel 950 (bldz. 69), waar ditzelfde gezegd wordt van de moe-
dervan Aelius Apollonins. — In I. G. III 713, een eere-inscriptie
uit Eleusis, wordt van een priester der mysteriën gezegd: tsXeto?
avécpY]V£ xal opyia Tuavvuxa [juiCTTai?, waarbij xeXexal en Spyia Trav-
vu/a als vrijwel gelijkwaardige synoniemen gebruikt schijnen.
Om de Oostersche en sterk magische handeling van het tauro-
bolium ®) aan te duiden, dient tsXstti in de drie volgende inscrip-
ties, alle van laten tijd.
Kaibel 822; een epigram op een altaar te Athene, met afbeel-
ding van Rhea en Persephone uit de 2e of 3e eeuw. Vermeld wordt,
dat het werd opgericht als dank voor de teXetyj taupó^oXo?. Ar-
chelaüs wijdde het aan Rhea, teXet^? CTUv-Ö^YjiiaTa xpuTCTa xapa^a? |
Taupo|3óXou TTptÖTov SEÜpo TsXEiofiEVT)?. Met deze herinneringsteekens
zijn de op het altaar gebeeldhouwde runderschedels bedoeld,
zooals Kaibel terecht opmerkt.
Kaibel 823, een epigram uit Rome, uit de 4e eeuw, vermeldt
eveneens de wijding van een altaar; twee Rheapriesters,
opyia CTUvpé^avTE ö-ea 7Ta[i,[x-:^Topi 'Psiji
xpio^oXou teXet^? xal Taupo^oXoio tpspicTTT]!;
T^fiacri [lUCTTOTioXoi?nbsp;UTUEpTi-ö-saav.
d. i. „die samen voor godin Rhea de heilige gebruiken, bestaande
') Epigrammata graeca ex lapidibus collecta.
Aanvulling van Neubauer.
') Vgl. Cumont, Les religions orientales d. 1. paganisme Romain', bldz. 108.
Hij die het taurobolium ondergaat is daardoor ,,in aeternum renatusquot;
/r' T T TTT C 1 r\\
-ocr page 90-in de uitvoering van het criobohum en taurobohum verrichtten,
die zoo voortreffehjk (zegenrijk) is, hebben in de dagen dat zij
mysten waren(?) een ahaar opgericht.quot;
Ditt. Syll.3 907 = I. G. III, 173 van het jaar 387 n. Chr., ver-
meldt dat Musonius een altaar oprichtte als C7uv9-7)[xa t^? tsXet^?.
Tevoren is gezegd dat eTsXéCTÖ-T] TaupopóXiov sv 'Aö-Yjvai?.
In de Orphische litteratuur komt, zooals te ver-
wachten was, de term xeXeTT) dikwijls voor.
Kern, Orphic. fragm. 491) is een papyrus te Berlijn, van de
le eeuw voor Chr., waarin van Musaeus wordt gezegd, dat hij
de hymnen van Orpheus te boek stelde, en zich zeer veel zorg
gaf tlspt teXstol? xal [xuatyjpta xal lt;xaS'ap[xou? xalgt; [jiavteïa.
Andere, ook als Orphische fragmenten door Kern opgenomen
plaatsen, waar tsXst^ voorkomt, heb ik elders besproken. Vgl.
ook boven, bldz. 17, 29.
De Orphische hymnen 2) gebruiken den term dik-
wijls om de geheime plechtigheid aan te duiden door de Orphici
gehouden. De godheid wordt meermalen gesmeekt, deze TsXe-rï)
te komen bijwonen. B.v. I, 9 (Abel) waar Hecate gesmeekt wordt
XtCTao[i.évoi(; .... TsXsTatt; oGiyim Trapsïvai. Vgl. VI, 10; VII, 12;
XXVII, 11; XLIII, 10; XLIX, 2, 7; LUI, 9; LXXIX, 12. Ook
wordt wel gezegd, dat de godheid de xsXsTai 't eerst toonde, open-
baarde (XXIV, 10; LXXIX, 8) of deze wordt aldus aangeroepen:
opyia vuxTKpavj TeXsTaï? ayiat? avalt;palvMv. (LIV, 10). Zie ook LXXV,
3 en LXXXIV, 3.
L i t h i c a 736 geeft teXett) in een uitgesproken magische be-
teekenis. Bij het mengen van een bepaald cpapfiaxov moet men
TÓ appvjTov ouvofia der goden aanroepen: TspTrovTat yap ÈTrsl xe ti?
èv tsXet^cti / (i,uc7Tixóv a£lS7]CTiv èTTCÓvufxov oïipavicóvcüv. Evenals zoo
vaak in de tooverpapyri is het hier dus de magische bereiding
van een toovermiddel. Daar zagen we ook hoe de naam-magie
veelvuldig wordt toegepast.
') Fragm. 31 Kern laat ik onbesproken. Dit is een papyrusfragment uit
Gurob, waarvan de text niet is kunnen hersteld worden. De inhoud is Orphisch.
2) Deze zijn waarschijnlijk uit de 3e of 4e eeuw. Zie van Liempt, De
vocabulario hymnorum Orphicorum, diss. Utrecht 1930, slot; v. Wilamowitz,
Gl. der Heil. II, bldz. 514.
Ook Orph. Argonautica 903 heeft teXst^ de betee-
kenis „magische handeHngquot;. Artemis Hecate nl. bewaakt het
gulden vlies; de dichter noemt haar Ssiv-^v av-ö-pwTroKJW tSsïv,
SetvYjv t' èoaxoücrai / eI firj ti? TsXsTa? nsXxGsi xal d-óad-Xa xaamp;apixwv.
De laatst-geciteerde twee Orphische geschriften zijn beide uit de
3e of 4e eeuw.
SAMENVATTING.
Het blijkt dat de in hoofdstuk I gevonden algemeenere betee-
kenis: religieuze handeling van iederen aard, in de periode na
Alexander bijna niet meer waargenomen kan worden. Steeds is
teXetiq een plechtigheid van b ij zonderen aard, soms met
symbolische beteekenis, soms geheimgehouden;
in vele gevallen is de magische beteekenis van het woord
evident, vooral in de tooverpapyri.
Religieuze plechtigheid in algemeenen zin is het
wellicht nog in de uitdrukking teXety] (lucttrjpitóv, en Musonius
Rufus XX, einde.
Ritueele handeling van b ij zonderen aard is het zeer
dikwijls. B.v.
merkwaardige Keltische gebruiken: Strabo IV, 4, 6;
de wijding tot Perzisch koning: Plut. Artax. III (1012 C).
de Romeinsche keizer-apotheose: Herodian. Ab exc. d. Marei
IV, 2, 1.
Zeker zijn sommige hiervan symbolische handelingen
geweest. Zoo worden TEXETat genoemd:
de gebruikelijke reinigingsplechtigheden voor de
tempels: Porph. De abstin. II, 49;
de Aegyptische cultushandelingen; b.v. Diod. I, 22, 6; 88, 2;
96, 5; Plut. De Is. et Os. XXVII, 1 (361 D); Heliod. IX, 10;
de phallische cultusgebruiken: Diod. IV, 6, 4; Philostr. Vita
Ap. VI, 20.
Inzonderheid echter dienen hier de handelingen der myste-
riën genoemd te worden, vooral die te Eleusis, die zeer vaak
teXet^ (-Tal) heeten. Vgl. b.v. Diod. XX, 110, 1; Dio Chrys. XXXVI,
33; Plut. Demetr. XXVI, 900 E, enz.
Ook afzonderlijke gedeelten dezer mysteriën heeten tsXst^:
de xspvotpopia wordt hierbij genoemd door Polemon, bij Athenaeus
XI, 56 C; en de ttojjiti:^ naar Eleusis: Plut. Alc. XXXIV (210).
Dikwijls zijn deze handehngen door geheimhouding omhuld,
doch dat dit geheim karakter voor TsXerai niet essentieel is, blijkt
duidelijk uit Diod. V, 77, 3.
Schriftelijk bewaarde voorschriften voor
bepaalde godsdienstgebruiken van gecompliceerden aard, vooral
mysteriën, worden met TeXsxat aangeduid: Pausanias IV, 26, 6,
vgl. Ditt. Syll. IP, 736.
De om de tsXstyi ontstane gemeenschap: secte, gods-
dienstige gemeenschap is tsXst^: Lucianus Peregr. 11;
M. Aurel. Comm. IX, 30; zie verder bij de Chr. auteurs.
In afkeurenden zin: bandeloos feest van quasi-
religieuzen aard, wordt tsXsit^ gebruikt Plut. Cleom.
XXXIII (820 D); vgl. Flavius Jos., Ant. Jud. XIX, 1, 5.
In overdrachtelijken zin, om iets g e h e i m s, of
iets dat slechts aan bepaalde personen bekend is, aan te duiden,
zien we tsXstt^ b.v. Dion. Halic. De comp. verb. 25: TsXsTal Xóyou;
Luc. De Merc. Cond. 1; Galenus, De usu parium 448, 3; Ach.
Tatius I, 9 (de TsXsTai der hefde). Hierbij hoort ook het bij Hera-
clitus, Quaest. Hom. 64, geconstateerde gebruik voor: alle-
gorische mythenverklaring.
Als TeXexai de handelingen der mysteriën aanduiden, kan men
volgens sommige geleerden (zie b.v. Deubner, Att. F., bldz. 79),
hierin magische handelingen zien. Duidelijker komt
deze magische beteekenis van TsXsró uit Diod. V, 64; Dio Chrys.
IV, 90; Strabo VII, fragm. 18 Cr.; Lucianus, Menippus 6; Helio-
dorus VIII, II, en in de tooverpapyri.
TsXctt) gepersonifieerd als godin, vinden we Paus. IX, 30, 3.
Ten slotte mogen nog vermeld worden de verloren gegane
werken Ilepl teXstwv, van Neanthes en anderen, die
wel de bedoeling zullen hebben gehad, bijzondere, symbohsche
riten te verklaren. We vinden in de fragmenten dan ook eenige
.aetiologische sagen.
HOOFDSTUK HI
TeXsty) bij Joodsche en Christelijke schrijvers.
Het is leerzaam, na te gaan in welke gevallen Joodsche en
Christelijke schrijvers zich bedienen van den term tsXst^, vooral
wanneer zij daarmee hun eigen cultusgebruiken aanduiden, die
wij dikwijls beter kennen, of uit andere bron, dan de Grieksche.
Wij zagen reeds, dat vele Aegyptische religieuze plechtigheden
voor de Grieken TsXsTai zijn, om de redenen, die ik boven (bldz.
45) heb aangeduid. Het blijkt, dat ook sommige Joodsche en
Christelijke riten die eigenaardigheid hebben bezeten, die ze voor
den Griek tot TsXsTai stempelden.
Septuaginta. IH Kon. (Statenvert. I Kon.) 15, 12 leest
men hoe Asa verschillende door zijn voorvaderen ingevoer-
de misbruiken afschaft; o. a. aqsetXsv Ta? teXstä? xnb t^? yï]?.
Het hier weergegeven Hebreeuwsche woord '^'Ü'P.. beteekent:
mannelijke tempelprostitué, UpóSouXo?, (Statenvert.: schandjon-
gen). TsXst^ schijnt hier dus, als abstractum pro concreto i), deze
in de Semietische godsdiensten niet zeldzame figuur aan te dui-
den 2). Dat teXslv voor juist dit soort van ritueele handelingen
gebruikt werd, kan ook blijken uit het gebruik van de woorden
TeXeCTlt;pópo? en TsXiaxófievo? in Deut. XXIII, 17b, welke hetzelfde
begrip weergeven.
Eveneens heidensche gebruiken worden met tsXet^ aangeduid
Amos VII, 9. Daar spreekt Jahwe tot Amos: xal ä(pavta^^(TovTai
') Zoo wordt ttnp^ iii Kon. (I Kon.) 14, 24 met (TuvSEdjxo«; vertaald.
Vgl. over dergelijke gebruiken b.v. B. D. Eerdmans, De godsd. v. Isr.
I, 118. De eenige plaats in Griekenland waar we tempelprostitutie vinden is
Corinthe. Wel merkwaardig, dat de scholiast op Lucianus' De morte Pere-
grini 13 (Rabe bldz. 219), een Christen, deze Corinthische gebruiken aan-
duidt als tiä;g aiaxia-irai; xai Èvayst? teXetoc?.
ßcofxol tou yzk(igt;roc;, xal al tsxstal tou 'Icpa-yjX èp7)fi.(0amp;Y)lt;t0vtat. Het
hier door TsXsTal vertaalde woord is het Hebreeuwsche
Jesaja XVI, 12 heeft de Sept. daarvoor ^^sipoTroiyjTa, en worden
de heiligdommen van Moab bedoeld. Merkwaardigerwijze wordt
Amos VII, 13 ditzelfde woord vertaald door ayioLGnoL; doch thans
is het de priester dezer heidensche instellingen zelf, die het woord
gebruikt. Misschien dat het woord in dezen tijd voor de Joden een
bepaald heidensche beteekenis had, en dat de Septuagint, door
den hoogepriester zelf een ander, neutraler woord, als aylaaixa,
in den mond te leggen, heeft willen doen uitkomen, dat deze de
gebruiken vergoelijkt.
In het apocryphe geschrift Wijsheid van Salomo,
dat waarschijnlijk tusschen 100 en 50 v. Chr. door een Alexan-
drijnschen Jood is geschreven i), ontmoeten we eenige malen het
woord TsXsTY). Wijsh. XII, 4 is een passage uit een loflied op
Jahwe, die zijn eigen volk hefheeft boven de heidenen, die hij
haat èm tm 'éx^iaza. Tipaatrsw spya (pap(xaxeto)v xal teXstoc? avoc7lou?,
als Tsxvwv (ts) cpovÉa? avsXsvjfxova?, die (T7iXaYxvo9aYtóv dv^pwTrtvcov
crapxwv ö-owav hielden, als aijxaTO? èx [xstjou (xiiaTa? ö-taaou De
spheer waaraan hier gedacht wordt bij TsXsTai blijkt wel uit het
er naast staande spya lt;pap(iaxsiwv. Dat de schrijver de Grieksche
religieuze termen kent, blijkt uit de woorden [xuaT/]«; en ö-tacro?,
die thans op gebruiken van door Israël verslagen Canaänietische
volkeren van toepassing zijn.
Eveneens Wijsheid XIV, 15, waar het ontstaan der afgoderij
wordt beschreven, heeft tsXety) betrekking op heidensche (niet-
Joodsche) riten: een vader vereert zijn te vroeg gestorven zoon
als god xal TrapéScoxsv toï? ü-rcoxsipóoii; [lucTTTipta xal TsXsTac. De
typisch Grieksche wending jx. xal t. TrapaSiSóvai verraadt den ge-
helleniseerden Jood. De schrijver voegt er nog aan toe: En met-
tertijd wordt deze goddelooze gewoonte tot vaste wet.
Wijsheid XIV, 23 handelt over heidenen, die Tsxvocpóvou? TsXsTa?
^ xpóipia [xucTTTjpia vieren; en hier schijnt dus, evenals XII, 4, aan
Molochdienst of iets dergelijks gedacht te zijn.
In het pseudo-historische, Joodsch-nationale geschrift III Mac-
1) Vgl. K. Siegfried, bij Kautzsch, Apokr. und Pseudepigr. des Alten Test.
I, 479.
') De overlevering staat niet vast. Zie 't critisch app. van Swete.
-ocr page 95-cabeeën, dat waarschijnlijk dateert uit het begin onzer jaartel-
ling 1), wordt verhaald (II, 29 e. v.) hoe Ptolemaeus IV alle Joden
tot lijfeigenen wil maken, en als teeken daarvan hen wil voorzien
van een brandmerk in den vorm van een khmopblad, als teeken
van Dionysus. Doch, zoo voegt het betreffende edict er aan toe,
indien zij zich willen aansluiten bij hen die xaxà zàç rsXsràç [AspiuT)-
(iévoi zijn, zullen zij vrije burgers zijn (30). Hier zullen wel te
Alexandrie in zwang zijnde Dionysus-mysteriën bedoeld zijn.
We constateeren, dat in de Septuagint de term tsXet-^ uitslui-
tend van niet-Joodsche riten wordt gebruikt, in afkeurenden zin.
Bij de latere Joodsche schrijvers echter vinden we een grooter
verscheidenheid in beteekenis.
Philo Judaeus, de Joodsche Hellenist, „steht wie eine wahre
Proteus-gestalt vor unsquot;, om de typeerende woorden van Geff-
cken 2) te gebruiken. Het verwondert ons dan ook niet, dat we
bij hem den term teXst/) in velerlei schakeering van beteekenis
aantreffen. Zoo gebruikt hij het:
A. in den zin: heidensche, d. i. niet Joodsche
godsdienstige gebruiken, evenals de Septuagint.
De mutat. nom. 107 (Cohn-Wendland III, 175) is b.v. sprake
van de aviépot reXerxi BesXçeywp (cf. Septuag. Numeri XXV, 3:
xxi ÈTeXécrö-T) 'ItrpavjX tw BssXfpsytóp).
De spec. legibus I, 56 (Cohn-Wendl. V, 14) handelt over de
geschiedenis, in Num. XXV verteld, hoe Pinehas de met Moabie-
tische vrouwen verkeerende Israëlieten straft. De sexueele con-
necties schijnen gepaard te gaan met religieuze. Pinehas zag
hen tenminste TsXoutiévouç xàç (iuamp;ixàç reXerdç. Het adjectief
(xuamp;txôç heeft voor de orthodoxe Joden (en Christenen) waar-
schijnlijk de beteekenis: goddeloos, d.w.z. ontleend aan de hei-
densche mythen. - Wij behoeven hier niet aan Baâl-mysteriën
te denken, daar we zagen, dat teXeïv en tsxsxal zeker niet uit-
sluitend termen der mysteriën zijn.
De spec. leg. I, 319 (Cohn-Wendland V, 77) waar Philo spreekt
over heidensche gebruiken als in Deut. XIV, 1 genoemd: „Gij zult
') Vgl. Kautzsch, Apokr. und Pseudepigr. I, 121.
') Geffcken, Der Ausgang des griech.-röm. Heidentums, bldz. 35.
-ocr page 96-uzelf niet snijden, noch kaalheid maken tusschen uw oogenquot;.
Philo voegt er aan toe, dat de wet bovendien verbiedt ra Trspl
TeXsTa? xcci [i,ucr-ry)pia xai TrScrav t7)v TOiauTTjv rspS-psiav xat ßcü[i,oXoxtav.
De uitdrukking t. xal p.uaz. doet vermoeden, dat hij hier het oog
heeft op een Griekschen mysteriëngodsdienst (vgl. Wijsh. XIV, 15,
boven, bldz. 82). Philo gaat verder met te verklaren, dat het niet past
dat de Joden, in den ideaalstaat, d. i. de theocratie opgegroeid, zich in-
laten met nachtelijke, geheime plechtigheden en verzinsels (nXxaiiac-
rx). Hij citeert dan: ,,[i.7)8el(; o3v [j.r)ts tsXsItw (xt^ts tsXsictamp;w twv Mcou-
ctscoc (poitvjtwv xal yvcoplfiMv.quot; éxarspov Ylt;1p. to SiSaaxsw xal tó
[j[,avamp;av£iv TeXsTa?, oü [xtxpov dcvoCT!.oijpYï)[xa. Het citaat schijnt een
variant te zijn van de boven, blz. 81, geciteerde plaats Deut. XXIII,
17b en een toevoeging, die niet in den Hebreeuwschen text staat i).
Deze woorden worden dus door Philo op Hellenistische mysteriën
betrokken, ofschoon ze in werkelijkheid, zooals uit 't verband
blijkt 2), wel betrekking zullen hebben op de in Canaän voor-
komende tempelprostitutie. Philo was misschien te zeer Griek
geworden, om dit nog te zien. Hij beschouwt klaarblijkelijk de
plaats als een verbod voor de Joden om zich aan de Hellenistische
mysteriënhandelingen te onderwerpen, en om ze zelf te verrichten.
Over TsX. SiSacjxsiv vgl. bldz. 99 en 100.
De spec. leg. III, 40 (C. W. V, 161) is gericht tegen perverse
gebruiken als paederastie. Volgens Philo spelen de avSpÓYuvoi,
bij den heidenschen cultus een zeer voorname rol, en gaan zij
voor in de (xuCTT7]pta xal TeXsTal en vieren de opyia van Demeter
mee. We zouden hier aan de bekende, door Callimachus =gt;) bezon-
gen Calathus-optocht denken, ware het niet, dat daaraan slechts
vrouwen mochten deelnemen*). — Ook De Cherubim 94 (C.W.
I, 193) wordt geijverd tegen heidensche gebruiken, w.o. avop-
ylxazoi TsXsTat.
B. Anderzijds staat Philo sterk onder den invloed van Plato,
die zich, zooals we boven, bldz. 31 e. v. zagen, vaak van de ter-
minologie der mysteriën bedient, om zijn denkbeelden duidelijk
1nbsp; Vgl. Nilsson, Gr. F. 350.
-ocr page 97-te maken. Zoo spreekt Philo, Quod omnis probus liber sit 14
(C. W. VI, 4) over de menschen, die door Plato tot philosophisch
inzicht zijn gekomen: ÓaTusp èv toXq izXe-uodq kpotpavTTjS-évTs?, Ötkv
èpytwv YE(i.ia^cöc7i, tzoXU tt]? Tipóaamp;sv ÓXiywpia? èauToü.; xaxi^ouGiv.
Hier dus niet in afkeurenden zin. Ook De praem. et poen. 120
(C. W. V, 364) schijnt geschreven te zijn onder invloed van Plato,
waar sprake is van (tov voGv) [xuctttjv ysyovÓToc twv östciv tsXstöv
xai au(X7T£pt7roXoüvTa toiIq twv oüpaviwv ^opstal?.
C. Doch ook de immers zoo streng in acht genomen ritueele
gebruiken der Israëlieten i) zelf heeten bij Philo begrijpelijkerwijze
TeXsTat.
De ebrietate 129 (C. W. II, 195). Aaron en zijn geslacht moet
zich van sterken drank onthouden: dcvdcyxv; y^p ècTiv (ipp-/5(po-
poüvTa aÓTÓv dq TYJV (TXVJVV sbièvai TA? óopaTOU? èTuiTsXécrovTa TeXsTi?
7) tw Pwfxw TrpoCTWVTa amp;uaiac UTcép ts twv iSicov xai xoivwv xapiotv)-
pïou? (ivayayetv. — We constateeren hier het verschil tusschen de
TsXeTal die in den tabernakel, en de ^uaiat, die daarbuiten, bij het
altaar plaats hebben. Merkwaardig is in dit verband het gebruik
van den echt Atheenschen cultus-term appyjqjopèco.
Ook De vita Mosis II, 149 (C. W. IV, 235) worden typisch
Grieksche sacrale termen voor Joodsche riten gebruikt. Daar zegt
Philo, dat het z.g. vul-offer, Septuag. ■vsXzicamq, bij de priester-
wijding van Aaron en zijn zonen met recht zoo heet èTistSï) toc?
apfiOTTouaa? ö-spaTreuTaï? xal XetTOupyoi:? -8-soü TsXsTa? è'fxeXXov kpo-
^avTELCT^ai: ,,daar aan hen immers zouden worden geopenbaard de
voor dienaren en knechten van God passende heilige hande-
lingen.quot;
De geheele reeks van offers en plechtigheden bij de priester-
wijding heet ook teXstt^: De vita Mosis II, 153 (C. W. IV, 236)
oySÓT) S' ^v t7j? teXet^? ^[xépa xal TsXeuTaóa, Tat? yap TipÓTspov etutoc
lepo^avTtöv auTÓv ts xal toÜ? (iSeXcptSoü? d)pyÈa!:£v (sc. ó Mtoua^?).
D. Boven, onder B, zagen wij dat Philo, evenals Plato, de tot
wijsgeerig inzicht gekomenen vergelijkt bij deelnemers aan de
mysteriën. Maar ook bezigt hij den term teXett) (evenals fiuax^piov)
direct, om de openbaringen van de godheid aan te duiden, b.v.
die, welke volgens hem verscholen liggen in de bijbelverhalen.
B.v. Legum Alleg. III, 219 (C. W. I, 162) verklaart hij Gen. XXI,
7, waar Sarah zegt: „God heeft mij een lachen gemaakt.quot;: ava-
TTSTacTavTS? o5v dixa, ö [xuCTTai, TrapaSé^acramp;s TsXsTa? EspwTaTai;. Dan
volgt een zijner bekende allegorische verklaringen.
Evenzoo De Cherub. 42 (C. W. I, 180). Daar beveeh hij de
SstCTtSaifiovs^; hun ooren dicht te stoppen of heen te gaan: TsXsxa?
yap avaSiSacTxo[i,£v ö-sia? tou? teXstwv a^tou? twv ispcoTaTtóv (jiócytac.
— Het gebruik van TsXsTat = allegorische verklaring,
schijnt zooals we boven (bldz. 49) zagen, ook door de Stoïcijneri
te zijn toegepast; Heraclitus schijnt althans het woord zoo te
hebben gekend.
E. Maar ook in het algemeen is tsXst-^ (en ook fxucjT-^piov) bij
Philo vaak: hoogste openbaring van de godheid, heilgeheim,
goddelijke waarheid i). Mutrr/jptov vooral wordt ook in het Nieuwe
Testament en bij de Christelijke schrijvers zoo gebruikt, en het
woord „mysteriequot; behoort ook nu nog tot de kerkelijke taal,
evenals tot die van theosophen en vrijmetselaars. — De volgende
voorbeelden demonstreeren dit gebruik.
De Cherub. 48, 49 (C. W. I, 182): Als gij iemand der TSTeXsciiJiévoo
ontmoet, die een nieuwere texs-t^ weet, moet gij niet rusten voor
hij u deze geleerd heeft, xal yap èycó. Trapa Mcoucteï; t« ö-Eolt;piX£t ii.u7)-
■ö^eIi; ta (ieyaxa fzuctxyipia, heb later den profeet Jeremia gezien, en
ontdekt, dat hij een bekwaam lEpo(pavT7]? is, en ben toen zijn
leerling geworden. Zoo ongeveer luidt Philo's betoog. Men ziet dat
de termen der mysteriën voortdurend worden aangewend. Ver-
gelijk ook De sacrificiis Caïni et Ab. 60 (C. W. I, 226): De ziel,
T«v teXeiwv TsXETtóv [xó(TTt? ysvofxévvj ^lviSevI tipoxelpco? èxXaX^ Ti
[xuCTT^pia 3). Een dergelijk gebruik vindt men eveneens: De sacrif.
62 (C. W. I, 227); De sommis I, 82 (C. W. III, 222); De Abrahamo
122 (C. W. IV, 28); De decalogo 41 (C. W. IV, 278).
De godheid zelf is het, die de IsptóTdcTa? teXetoc? uitvoert (teXeï) •
De Gigantibus 54 (C. W. II, 52) waar de samenkomst van Mozes
met Jahwe wordt behandeld (Exod. XXXIII, 7). Daardoor wordt
Mozes niet alleen [xlxjtt)?, maar ook kpotpdcvTT)? opyiwv, en leer-
meester van goddelijke dingen, die hij zal onderwijzen aan hen
die rein van ooren zijn.
Resumeerende zien we bij Philo deze beteekenissen:
A.nbsp;Heidensche ritueele handelingen, die hij
als Jood afkeurt.
B.nbsp;Grieksche mysteriën (-handelingen).
C.nbsp;Joodsche ritueele handelingen.
D.nbsp;De verborgen inhoud, de geheime leer
der heilige schrift.
E.nbsp;Heilgeheim, heilsleer, goddelijke waarheid.
Flavius Josephus is, hoewel een groot vriend der Romei-
nen, toch altijd vol geestdrift voor zijn volk gebleven. Contra
Apionem II, 22 spreekt hij zijn bewondering uit voor de theocratie
in Israël. Geen staatsvorm is heiliger, nergens wordt God zoo
bij voortduring geëerd, daar het geheele volk voorbereid is op
vroomheid, en bovendien de speciale zorg voor den godsdienst
aan de priesters is toevertrouwd, amp;amp Sè TsXe-rï).; tivo? t^? 6Xr,c.
xoXtxeia? oïxovo(zoufxèv7)(;. De geheele staat vormt dus als het ware
een teXs-h^. Wat daarmee bedoeld wordt, blijkt uit 't volgende :
„Want dien toestand, dien anderen slechts enkele dagen kunnen
bewaren, en dien zij [xuCTTYjpt.a xxi reXsTaq noemen, dien toestand
bewaren wij altoos met vreugde en standvastigen geest.quot; Jose-
phus zal hier wel aan de in zijn tijd nog steeds vermaarde Eleu-
sinische mysteriën gedacht hebben, die eenige dagen duurden.
Ant. Jud. XIX 1, 5 is sprake van reXerxi (jiuCTTy]p(wv, door Cali-
gula gehouden, waarbij de keizer zelf in vrouwenkleeren optreedt.
Blijkbaar had hij deze quasi-godsdienstige geheime plechtig-
heden alleen ingesteld om aan zijn zucht naar uitspattingen te
kunnen toegeven. (Vgl. Plut. Cleom. XXXIII (820 D, boven,
bldz. 55).
De Grieksche en de Joodsche gedachtenwereld vormen samen
den geestelijken bodem, waaruit het wordend Christendom groeit.
Van de Grieksche cultuurwereld zijn het vooral de mysteriën-
godsdiensten, die invloed op het Christendom hebben geoefend,
althans uiterlijk. Het is niet de bedoeling hier te peilen in hoe-
verre de overeenkomst van terminologie een overnemen van ge-
dachten dekt. Hierover is reeds meermalen geschreven, en loopen
de meeningen zeer uiteen i). Ik zal slechts trachten na te gaan
of, en in hoeverre de beteekenis van tsXst-^) bij de Christelijke
auteurs zich wijzigt.
JusTiNus maakt in zijn Apologie, I, 66, na een beschrij-
vmg van het Christelijk avondmaal de opmerking, dat volgens
sommigen ditzelfde ook plaats heeft in de mysteriën van Mithras;
ött yc^p äpto? xal tiottfjpiov ßSaxo? rl^erai èv zoTiq tou (xuoupièvoJ
TsXeTat:; [^st' èmuyoi^ twcüv, 9] èniaTOLa^s ï) [jia^sïv Sóvaa-a-s. Het is
duidelijk dat tsX. toü ^uouy.. hier zijn de handelingen, voltrokken
aan hem die wordt ingewijd 2).
Clemens Alexandrinus veroordeelt scherp de Grieksche mys-
teriën en wat daarbij plaats had. Toch vindt men ook bij hem
eenige plaatsen, waar hij hun terminologie op het Christendom
toepast.
Protr. I, 2, 2 (Stählin) raadt hij aan, hen die razen in een TsXe-rij
ßaxxtx^, met al hun attributen maar op te sluiten op den Hehcon
en den Cithaeron.
Protr. II, 12 is de bekende philippica tegen de mysteriën. Hij
zal de goden cd TeXsral [xuOTixat als het ware met een tooneel-
machine op den voorgrond schuiven. Dan vertelt hij hoe o. a. de
Bacchanten TeXtaxoucrt xa? xpsovofxia? rwv 9ÓVWV: de door hen
gedoode dieren verslinden zij rauw. Het teeken der Bacchische
riten (Öpyta) is een 691? TSTeXecruèvo?, d.w.z. een aan bepaalde
voor Clemens' gevoel magische handelingen onderworpen slang'
Iets verder verwenscht hij den stichter dezer valsche riten.
') Vgl. K. H. E. de Jong, Das antike Mysterienw.^ bldz. 3, waar men ook
een opgave der betreffende litteratuur vindt, met aanvullingen bldz 432
Daar zegt deze geleerde over den invloed der mysteriën op het Christen-
dom: „Man wird hinsichtlich dieser vielumstrittenen Frage als voriäufiges
Ergebnis festzustellen haben, dass im Neuen Testamente zwar was Ausdruck
und Anschauung betrifft, manche Analogien an die Mysterien vorkommen
an eine absichthche Entlehnung seitens der Christen jedoch nicht zu den-
ken ist.quot;
Het woord (iuar/jpiov wordt bij Justinus, evenals bij Philo, verschillende
malen gebruikt in de beteekenis: heilgeheim (Apol. 131; Exp.'rect. fid. 16).
hetzij dat Dardanus is, hetzij Eëtion, ó tA Soc^io^p^xtóv Öpyta xai
TsXsTat; xaTacTT7](7a[xsvo(;.
Protr. II, 14, 2 spreekt Clemens over een feest van Aphrodite
op Cyprus: èv xai? TsXeraï? raórTj? t^? TrsXayÈa? -fiSov^? wordt vol-
gens hem als symbool van de geboorte van Aphrodite een korrel
zout en een phallus gegeven aan hen, die ingewijd worden in de
echtbreekkunst.
Protr. II, 17, 2 wordt van Orpheus als dichter der TsXe-dj ge-
sproken 1). Dit zal ongetwijfeld betrekking hebben op het Orphi-
sche geschrift TsXeTaó. Zie boven, bldz. 18 en 29.
Protr. II, 19,4 is sprake van de Kapstpix-J) ^zXzt^-, 22, 1 heet het:
ihx (xèv oöv vuxTÓ? TsXèafxaTa; en 22, 3 vat hij al zulke Griek-
sche gebruiken samen als: avopylaarot xcXsTal; vgl. Philo, de Cherub
94^ (C. W. I, 193); Origenes Contra Celsum VI, 33 spreekt van
arèXedTo? TeXs-dj; Schol, in Luc. De morte Per. 13, ed. Rabe bldz
219 wordt gewaagd van de c^véopTo? èopr:^ der Aegyptenaren, ook
door een Christen.
Protr. II, 24, 1 vinden we het verhaal van Anacharsis, die de
TsXe-n^ van de Magna Mater uitvoerde; vgl. Herod. IV, 76- Diog
Laert. I, 102 (boven, bldz. 70).
Paedag. II, 8, 73, 1 wordt den Christenen het gebruik van
bloemkransen ontraden, daar ook zij die in bacchische geestver-
voering zijn, dit feest met kransen vieren: èTirdtv Sè a(i(pt^wvTai
ra av.8Ti2, T^po? ttjv teXettjv utiepxaovtai: „dan ontgloeien zij nog
meer in geestdrift voor de heilige handeling.quot;
Strom. IV, 22, 140, 1 brengt Clemens 't woord sült;ppóv7) met
(ppovéco in verband, daar 's nachts de ziel, als zij geen zinnelijke
indrukken meer ontvangt, tot zichzelf inkeert en meer deel heeft
aan de (ppóvyiai?. Daarom worden ook de TeXsTai 's nachts gehou-
den. daar zij een zich terugtrekken van de ziel uit het lichaam
aandmden. Vgl. Plut. De def. or. XL. 432 C (boven. bldz. 54).
Op al de bovengenoemde plaatsen beteekent tsXstVj: heilige
handeHng, uitvoering der riten die tot de mysteriën behooren.
Overal spreekt Clemens er met afkeuring over. behalve op de
laatst geciteerde plaats.
Clemens noemt daarna TTjaSs tt)? teXs-i^? tA dcxpEÏa rójxpoXa' dctjTpdcyotXo?,
CT9aipa, CTTpópaoc, (i^Xa, pó|x|3oi;, ïaoTixpov. Ttóxo?, die betrekking hebben
op de Zagreusmythe.
Strom. V, 4, 19, 1 verklaart Cl. dat de Grieken nog niet aan
het werkelijke heil, nl. het Christendom, toe zijn, zooals bij de
TsXsTai iemand die nog dc[i,uy)TO(; is, en bij de xope^«'' iemand die
aixouao? is, moet staan buiten de heilige plaats. Heel duidelijk
blijkt, uit de analogie met xopsïai, dat hier aan de heilige verrich-
tingen is gedacht. 20, 1 betoogt hij verder dat de TsXsxat niet zoo
maar aan den eerste den beste getoond worden, maar dat men ze
openbaart door middel van xaö-apfxoi en Trpoppi^CTSi.?. In de twee
laatst geciteerde plaatsen gebruikt Clemens dus de mysteriën-
termen om de openbaring van het Christendom duidelijk te ma-
ken 1), ondanks zijn felle aanvallen op die mysteriën, welke we
boven constateerden.
Hippolytus toont in zijn Refutatio (vroeger Philosophumena
genoemd en aan Origenes toegeschreven) V, 7, 1, aan dat
de gnostische secte der Naassenen onder 'n Christelijk uiterlijk
niets anders is dan een soort mengproduct uit allerlei Grieksche
en niet-Grieksche religieuze opvattingen. Als hij er toe overgaat
deze na te gaan, zegt hij:nbsp;stli tä? texsta? 6amp;ev autoï? oöto?
ó (xü^o?. Hij noemt dan achtereenvolgens Boeötische, Libysche,
Aegyptische en Assyrische mythen. TsXet^ hier dus = godsdienst-
leer. Vgl. ook V, 7, 9.
Ref. V, 7, 22. Volgens de Naässenen hebben de Aegyptenaren,
na de Phrygiërs het oudste volk, het eerst van alle menschen de
TsXsTat; xal öpyia ö^swv TravTWv verkondigd evenals hun ISéa? xal
èvepyelai;. De Aegyptenaren gelden voor de Grieken (vgl. Hero-
dotus, Diodorus) door den indrukwekkenden vorm hunner gods-
dienstige monumenten en instellingen, en door het exotische en
geheime, dat daaraan eigen is, als bijzonder ervaren in de kennis
der goddelijke dingen. Zooals boven reeds gezegd is (bldz. 45)
zou bijna iedere Aegyptische godsdienstige plechtigheid door de
Grieken een tsXett) (of opyiov) kunnen zijn genoemd.
Ref. V, 9, 12. De Naässenen brengen het woord vaa? (Hebr.
gt;) Hij trekt zelfs geheel en al een parallel tusschen den weg des heils der
Christenen en den trapsgewijzen voortgang der inwijding in de mysteriën:
Strom. V, 11, 70, 7.
2) Zie de voorrede van Wendland, in de uitgave der Kirchenväter-Com-
mission der Königl. Preuss. Akademie der Wissensch., band iii.
voor slang) in verband met vaó?, tempel. Zij zeggen dat aan dezen
vaa? gewijd is ieder heiligdom, träcrav tsXsttjv xocl tcSv [j,uat-;^pi.ov.
Want men vindt nooit een tsXst-^ waarbij geen vaó? behoort.
TeXs-r^ kan hier cultus, misschien ook godsdienst zijn.
Ref. V, 20, 4 wordt over Orpheus gesproken als dengene die
vooral xa? tsXetoc? xal Ta [xuCTxrjpia xaTsSsc^s. Zie boven, bldz. 100
en beneden, bldz. 100. Zooals we vroeger zagen zijn TsXsTal 'Opcpéw?
op te vatten als (al of niet schriftelijk overgeleverde) door de
Orpheus-priesters verrichte religieuze handelingen. Een bepaald,
ook door de Sethianen voorgestaan leerstuk aangaande den moe-
derschoot, de slang en den navel, komt letterlijk voor in de Bax^ixa
van Orpheus; TSTÉXsaxai. Sè xauxa xal TiapaSèSoTai avamp;pwTTOi? upó
TT]? KeXsoü xal TpOTToXépiou xal Aykjltqtpo? xal Kópv]? xal AiovÓctou
èv 'EXeucjcvi TsXe-ö]?. „Dit werd reeds uitgevoerd en overgeleverd
voor de heilige handeling van Eleusis.quot;
Uit de vijf gecit eerde plaatsen blij kt dat Hippolytus het woord ge-
bruikt als 1° heilige handeling, 2° cultus, 3° 1 e e r.
Bij Origenes keeren deze beteekenissen terug. Contra Celsum
I, 12 zegt hij van de Perzen: Tiap' ol? dm TsXsxal 7T:p£cjßsu0(i.£va!,
(jièv Xoyixwi; vnb twv uap' auToïc Xoylwv, aufxßoXixw? Sè ytvójisvai
UTtó Tciv Tuap' aütoïc ttoXXwv xal £7T:ntoXai.oTepa)v. Hier komt duidelijk
uit dat TsXexal gecompliceerde ritueele handelingen zijn. De ge-
leerde priesters, die hun zin begrijpen, voeren ze op wetenschap-
pelijke wijze uit; het volk, dat ze niet begrijpt, ziet er symbolen
in. _ Hetzelfde constateert Origenes by de Syriërs en Indiërs,
xal Ttóv oCTot xal (iiiamp;ou? xal ypafAfxaxa l/oucnv.
Met Baxxixal TsXeTal zijn C. Cels. IV, 10 waarschijnlijk Orphi-
sche riten bedoeld: deze, waarbij tpocofiaTa xal Ssifiaxa worden
opgeroepen, worden door Celsus met het Christendom verge-
leken. Vgl. Dio Chrysost. IV, 90 (boven, bldz. 51).
C. Cels. VIII, 67. Indien Athene een vroeger geleefd hebbende
sterfelijke vrouw is geweest, voor wie haar nabestaanden, terwille
van haar gedachtenis, ^ugttipm xal teXstix? hebben overgeleverd,
dan mag men haar zeker niet als godin vereeren. — We weten dat
Pindarus de Panathenaeën TsXsTat van Athene noemde. Vergelijk
1) Over de slang als symbool der.gnostici vgl. H. Leisegang, Die Gnosis
bldz. 111 e. v,
echter ook Septuag., Wijsheid v. Sal. XIV, 15, waar we ongeveer
dezelfde woorden in een soortgelijk verband vinden.
C. Cels. III, 34 bestrijdt Origenes Celsus, die beweert, dat
Jezus op één lijn zou zijn te stellen met Zalmoxis, Mopsus en
Amphilochus, die allen ook na hun dood aan de menschen ver-
schenen. Origenes veronderstelt, dat deze soort Saijióvia aan be-
paalde plaatsen gebonden zijn, 't zij dat ze er altijd zijn gevestigd
geweest, 't zij dat ze er heen zijn gebracht Sia twcov teXetöv xat
(zayyavstcöv. De ritueele handeling, hier met tsXstt) bedoeld, is
wellicht het raadplegen van orakels en de uitvoering daarvan,
wat natuurlijk door Origenes als (jiayyavsia, tooverij, wordt be-
schouwd. Vgl. Plato, Leges 738 C, zie boven, bldz. 34.
Ook C. Cels. III, 36 vinden we dit hendiadys gebruikt voor
de aanleiding tot het stichten van den Antinoüs-cultus.
Evenzoo C. Cels. V, 38, einde. Daar wordt gesproken over den
Sarapis-dienst, die een schepping is van Ptolemaeus. Daaruit
zien wij, dat niet alleen beeldhouwers goden maken, maar ook
toovenaars en dergelijke lieden, [aet« twv (xtsXscttwv tsXstwv xcd
Twv xaXouCTWv Saifxova? (i.ayyaveiwv. Bij aTÉXsaToi TsXsTai zou men
kunnen denken aan den droom van Ptolemaeus, en wat daar-
op volgt 1).
Op al deze plaatsen zijn TsXerai de door Origenes verfoeide
heidensche riten. Doch ook cultus-handelingen der Christenen
duidt hij er mee aan. Zoo geeft hij III, 59 een betoog van Celsus
weer, die zegt, dat zij die oproepen tot andere TsXsTai, reinheid van
handelen en woorden eischen, maar dat de Christenen zich juist
wenden tot allerlei slechte menschen. Origenes geeft dit toe, doch
voegt er aan toe, dat aan die slechte menschen eerst een betere
levenswandel wordt bijgebracht door het woord (Xóyo?), eerst
dän xocXoujiev autout; èm liq tcap' Tjfxïv tsXetoci;. Hier is tsXst^ dus
de heiligste handehng of: hoogste openbaring van het Christen-
dom. De blijkbaar door Celsus gebruikte term wordt zonder be-
zwaar door Origenes overgenomen. Hij voegt er een citaat van
Paulus aan toe: Gocp'im yap XaXoij[i,£v èv Tolq ■ze'ksioi.q (I Cor. 2, 6).
1) Vgl. Plut., De Iside et Os. XXVIII e.v.; Tacitus, Hist. IV, 83 en 84.
Wij moeten aannemen dat Paulus zelf slechts om beter door z'n tijd-
genooten begrepen te worden, dezen en andere aan het mysteriënwezen
Contra Cels. VI, 24 is eveneens (door Celsus) sprake van de
vergelijking tusschen een tsXety) der Christenen en één der Per-
zen
De in een ritueele handehng vervatte leer beteekent TsXe-rï) op
twee plaatsen: VI, 22 wordt een passage van Celsus aangehaald,
waarin deze zegt, dat de voorstellingen van het hiernamaals der
Christenen overeenstemmen met de Perzische: awiTTsxai Taüra
xal ó IIspCTWv Xóyoc, xal v) toü Mt^pou TeXsTT], nap' auTOÏ? èorTW.
Hierbij schijnt Celsus de secte der Ophieten met het Christen-
dom te hebben vereenzelvigd. Origenes desavoueert hun leer, en
noemt hen 33 een aTÉXeCTTo? tsXety].
Ook Eusebius gebruikt tsXety) zoowel in heidenschen als in
Christelijken zin. In heidenschen zin b.v. Vita Const. IV, 25,
waar verhaald wordt hoe Constantijn allerlei heidensche gebrui-
ken verbood: [x-^ ö-üsiv elScóXoti;, [xy) [xavTcïa TOpispyaï^saamp;ai., jxv]
^oavcüv syépaetc TtoteïaS-ai, [xt] TcXeTa? xpu9lou? èxTsXeïv. Het is waar-
schijnlijk dat met TsXsTal xpucpiot de daarvoor genoemde hei-
densche gebruiken worden samengevat.
Met ^oavtov èyépcjsi? Troisïaamp;ai. lijkt mij bedoeld te zijn de dage-
lijksche ritus van het wekken der godheid in het Serapeum te
Rome (vgl. Porph. De abst. IV, 9: de priester, staande op den
drempel t^ TraTptw twv AlyuTtTitov ipcov^ èysipsi. tov a-sóv). Dit is
natuurlijk'bij uitstek een TsXer/), evenals trouwens alle Aegyp-
tische cultushandehngen met hun nauwgezet ritueel en veelal
magischen inslag.
Christelijke cultushandehngen — of de Christelijke leer —
wordt met tsXet^ aangeduid: Vita Const. III, 43. De moeder van
Constantijn sticht een tempel op den Olijfberg bij Jeruzalem,
daar men vertelde, dat de Heiland èv autw avTpcp toü? autoü S-iaao)-
IXQ [jLustv Ta? dcTCoppVou? -reXsTa?. Het is moeihjk uit te maken waar-
aan we hier moeten denken. Wordt het voorgesteld als zou Chris-
tus in deze zelfde grot zijn volgelingen bepaalde handelingen
ontleende termen gebruikt. De gnostici hebben, ook wat inhoud betreft, de
gedaante van een Hellenistischen mysteriëngodsdienst aan het Christen-
dom gegeven. Vgl. Die Schriften des N. Test. neu übers, u.s.w. II , 84 (W.
Bousset).
') Vgl. Justinus, Apol. I, 66.
-ocr page 106-hebben doen ondergaan — doop, avondmaal? — of is tsXst-^ hier
als bij Philo en Origenes heilgeheim, heilsleer?
Oratio Const. 19 worden uitvoerige, in het Grieksch vertaalde
citaten aangevoerd uit Vergilius' vierde Ecloga. Hierin zou de
dichter nl. hebben gedoeld op de komst van Christus: -^mazaxo
yap oijxai t7)v (xocxaptav xai sttcovujjiov tou acoTvipo? tsxsttjv. Dit kan
ik niet anders vertalen dan zoo: hij kende de zaligmakende, naar
den Heiland genoemde leer, d. i. het Christendom.
De proloog van zijn lofrede op Constantijn (Laus Constantini)
is vol van aan de mysteriën ontleende termen. Hij spreekt daar
o. a. de hoop uit, dat de godsspraken der heilige inspiratie ons
tot leermeesters mogen zijn twv teXstcöv apitpl ßaaiXsia? autvj?
dcjjlcpi ts ßaCTiXsco? toü avcotoctco Sopu(pop{a? ts •ö-sta? a[i.(pl tov tuavtwv
ßaejiXsa toü te vjiJia? ßatnXixoü trapassiyfxato?. TsXsTaó zijn hier
dus de ,,hoogste wetenschap, zoowel aangaande het koningschap
zelf als over den hoogsten koning, en over den heiligen dienst
rondom ons aller koning, en aangaande het voorbeeld van een
koning bij ons.quot; Als wij aldus deze heiligste wetenschap aan-
schouwen (isp09avT0U(jiEV0i tk? S-soTrpsTrsL? tsXstÓlq) zullen wij de
goddelijke wijding deelachtig worden (ösicdv opyócov È9ai};ó[jisamp;a).
In de Oracula Sibyllina, V, 496 (Geffcken) vinden we een,
wel uit Christelijke bron afkomstige, voorspelling van den onder-
gang van den Serapisdienst. Eens zal men inzien, dat zij die
ttofxtcai; xod teXstoc? hielden voor steenen en aarden goden, niet
wijs waren. Dus ook een voorbeeld van tsXstt) voor Aegypti-
schen ritus.
Bij latere Christelijke auteurs vinden we het woord in de be-
teekenis van: sacrament. Zoo noemt Johannes Chrysos-
tomus het heilig avondmaal 9ptxwSs(jTaT7) teXst^ (De sacerd.
III, 4). Deze geeft zich ook in Homil. VII, naar aanleiding van
I Cor. 2, 6 (XaXoüfjisv ö-soü aofpim èv ^uarvjpia) veel moeite, te
verklaren, waarom het Christendom zoo dikwijls met termen
als [xuanfiptov, tsXsz-^ en derg. wordt aangeduid. Verder spreekt
Dionysius Areopagita, bij wien overigens de invloed der Neo-
Platonische school sterk is waar te nemen, De eccl. Hiërarch. III,
1 (bij Migne, Patr. gr. III, 424) over het avondmaal als de
tsXetwv teXett), en de ö-eloxatt) t^? eü^aptcitta? (teXetyj), verder over
de kpa t^? ö-eoyevecriat; teXety], waarmede de doop aangeduid wordt,
de heilige rite der goddelijke wedergeboorte.
Pachymeres verklaart (Ad Dionys. Areop., De coel. hiërarch.
III, 1 (Migne, Patr. gr. III, bldz. 172)): teXett) Ss ectti tcSv [xuctttipiov
(sacrament) teXeicotixov -vïqq
Het is merkwaardig dat Maximus Confessor ad Dionys.
Areop. epist. VIII, 6 ongeveer hetzelfde zegt, over de heidensche
tsxetat: MaXicTT« yap toc [xuoTTjpic* tivo(; twv ^^suStoviifxcov ocÜtwv S-ewv
téXy) xal TEXETa? èxdcXouv, wi; TEXECouaa? xal sE? tó teXeiov ayoiJGa(;
toü? teXouhévou?. Deze zelfde uitlegging scheen reeds Plato te
suggereeren. (Phaedr. 249 C). Vgl. beneden, bldz. 100, n. 2.
samenvatting.
Als wij in het kort het gebruik van teXsty; bij de Joodsche en
Christelijke schrijvers der eerste eeuwen nagaan, dan blijkt dat
de Septuagint den term gebruikt om Canaänietische cul-
tusgebruiken aan te duiden, vooral ook tempelprostitutie. De in
Hellenistischen en lateren tijd ontstane Apocryphen hebben meer-
malen het hendiadys TEXsTal xal [xuciTTipia, waar we aan Grieksche
mysteriënriten hebben te denken.
Bij Philo vinden we een veelsoortig gebruik, 't Zijn de Canaänie-
tische gebruiken, de Grieksche, maar ook de Joodsche. (De ebrie-
tate 129 (C. W. II, 195), De vita Mosis II, 153 (C. W. IV, 236)).
TsXETal schijnen voorts bij hem te zijn de verborgen beteeke-
nissen, door aUegorische verklaring der bijbelverhalen gevonden
(b.v. De leg. alleg. III, 219 (C. W. I, 162)) en onder Plato's invloed:
de hoogste godsopenbaring, het heilgeheim. (De sacr. C. et A. 60
(C. W. I, 226)).
Flavius Josephus noemt het heele Joodsche staatsbe-
stel als theocratie een teXetï) (Contra Ap. II 22).
Bij de C h r i s t e 1 ij k e schrijvers vinden we in het begin
teXett) meest in afkeurenden zin, van heidensche riten. Toch trekt
reeds Clemens Al. een parallel tusschen de Christelijke
gebruiken en die der [xucjTTipta (Strom. V, 11, 70, 7) en gebruikt zoo
ook TsXETal V, 4, 19, 1 metaphorisch voor 't Christendom.
Hippolytus gebruikt den term eenige malen in den zin
van: leer, (b.v. Refut. V, 7, 1), ook van: ingewikkelde cultus-
handeling als de Aegyptische (ibid. V, 7, 22) evenals trouwens
zijn voorgangers.
Ditzelfde geldt voor Origenes, die echter ook het Christendom
zelf, of de Christelijke leer TeXsxai schijnt te noemen (Contra Cel-
sum III, 59).
En bij E u s e b i u s wordt het voorgesteld, dat Christus
Toült;; auTOÜ ö-iatrwT«? (xusïv Ta? aTt0pp7)T0ult;; TsXera?. (Vita Const.
III, 43) en wordt van het Christendom gesproken als de naar
den verlosser genoemde teXstyj. (Or. Const. 19). Bij lateren wordt
TsXe-r^, evenals nutj-r^piov gebruikt voor: sacrament. (Dionys.
Areop., Joh. Chrysost.).
De verhouding van het Christendom tot den term tsXstt] heeft
zich m.i. aldus ontwikkeld. Aanvankelijk verfoeien de Christenen
alles wat tsXs-c^ heet, als behoorende tot de heidensche godsdien-
sten. Zij zullen het niet hebben goedgekeurd, dat Lucianus hun
gemeenschap een teXst-^ noemde (De morte Peregr. 11). Doch
reeds Paulus bediende zich van de terminologie der mysteriën,
om de Christelijke leer te verduidelijken i); hij en ook Philo van
Alexandrië zijn door de latere Christehjke schrijvers hierin nage-
volgd. Bepaalde secten, als de Ophieten, hebben zich, ook wat
inhoud betreft, geassimileerd aan de Hellenistische mysteriën.
In de orthodoxe kerk is het bij overnemen van bepaalde termen
gebleven.
') Zie noot 1 Wdz- 88. Vgl. ook C. Giemen, Mysterienrel. und ältestes
Christent. R. G. V. V. XIII, 1 (1913) bldz. 81.
SUMMARY.
Whereas in the preceding part the term tsXety) was, as far as
possible, traced chronologically through Greek literature, I shall
now endeavour to summarize the results of this investigation
by placing separately the various meanings found, at the same
time bearing in mind the probable development of those meanings.
I. The original meaning of teXst^, being a nomen actionis of
teXsiv, to achieve, to perform, must have been: achievement,
performance, in a neutral and very wide sense. As far as
I know this general, non-sacral meaning occurs, however, only
once, viz. Batrachom. 305, where the end of the battle is described
thus: xat TcoXefi-ou teXety) fxovoyjfxepo? e^steXsct^t). ,,And the per-
formance of the battle, having lasted one day, was endedquot; i).
All other places I found, have the word teXety) in a religious
sense.
At first the term is used for all religious ceremonies,
whatever their nature, just hke teXo?, one of the meanings of
teXew being: to perform solemnly^). (teXeiv Tocqsov II.
XXIV 660; exteXeiv ydcfxcv Od. IV, 7; teXeiv ^uciav etc.). Examples
of this general use of teXetyj, by which any sacral act may be
described are: Find. 01.111,41, where by TsXsTai are denoted the
theoxenia, offered to the Dioscuri by the kings of Acragas.
TeXetyj means sacrifice: Aristoph. Vespae 876; Pax 412.
In Pind. 01. XI (X) 53, where Heracles is sung of as the founder
of the Olympic games, some gods are said to be present Taura
Ev TrpcoToyovcp reXsTa, and so the performance of the games is
described with teXetoc. Pind. Pyth. IX, 97 it is the Panathenaeans
gt;) I cannot agree with A. Ludwich, who defends teXcty) meaning here:
mystery. (Die Hom. Batrachom. p. 424).
2) Compare also the verb epSetv and its derivative opyta, and the Latin
facere, operari.
that are thus described: TsXsTai wpiai TlaXXaSo?. Cf. Nem. X, 34.
Though since the eariiest period of Greek hterature there has
been a tendency to hmit the use of tsXett) to certain rites, which
I shall enumerate below, traces of the original, wider meaning
have remained through all times: the meaning of solemn per-
formance is still heard in the rather current expression: twv
(xuaT7)p[a)v teXet^; and when Aristotle, Rhet. II, 24, 2 says: xi
yip (xuaT^pia TiivTwv Ti(xitoTdcT7i tsXet^, he obviously uses the word
in this more general sense.
II. We may notice that from the eariiest time teXety] is prefer-
ably used to denote religious acts of a special kind,
which deviated in some way or other from the prevailing practices
in Greece and hence draw the attention. Thus we find denoted
with teXe-t^i: the nocturnal Bacchanalian rites,
which, owing to their ecstatic character, form such a contrast
with the Greek (Tcocppocrivr). Cf. Pind. Dithyr. Heracl. (fragm.
79 A); Eur. Bacch. 22, 200, 465; Strabo, X, 3, 10; Lucian. Dion.
V a. s. o.
As a good example of teXet/) in this sense of religious act de-
viating from the prevailing habit, we may quote Eur. Iph. Taur.
958, where the „feast of beakersquot;, celebrated on the second day
of the Anthesteria, is thus called. As an aetiology of the pecuhar
use of many mixing-bowls at this feast instead of a single one in
common use, we read there the story of Orestes who is shunned
by the Athenians, being stained with blood-guiltiness. Ps. De-
mosth. In Neaeram 104 a gentile-cult is called teXety) in a decree
of the Athenian people, according to which the Plataeans get
Athenian civil rights and are made the equals of the Athenians
in every respect 7rXY)v el tilt;; lEpwcjiIivT) ^ teXety) ecttiv ex ysvou?. Compare
also Dio Chrys. XXI, 80 (the hero-cult is called teXety]); Herodian.
Ab exc. div. Marci VIII, 4, 2, 1 (t. = the apotheosis of the Roman
emperors); Plut. Artau. III. (x. = the consecration of a Persian
king); etc.
III. It is difficult to find out in how far the ceremonies of the
above mentioned group were symbolic acts; there exist.
quot;) We may remark here that in the greater part of the lexica the develop-
ment of the meaning is represented just the reverse.
however, a good deal of zslszxi, the symbolic character of which
we need not doubt of, which are repositories of more or less
conscious dogmas. As such we should first consider the E 1 e u-
sinian mysteries. Though we are not accurately acquainted
with the nature of the performance in the Eleusinian telesterion,
we can confidently assume that by certain sacred acts hopes for
a better lot were raised in the participants. — It is noteworthy
that those mysteries were originally an Eleusinian gentile-cult
(cf. Ps. Dem. In Neaer. 104). — Thus the whole complex of cere-
monies, formed by the Eleusinian mysteries is called TsXe-ry]
(Andoc. De myst. XV; Isocr. Paneg. XXVIII; Paus. I, 37, 4;
Alciphr. IV, 18, 16; Diod. I, 29, 2 and 3, etc. etc.). But also the
various functions separately are so called (Plut. Alcib. XXIV:
t. = 7ro|ji7r/j) and the tsxeirri xax e^oxtjv is the principal sacred
act, that was anxiously kept a secret (cf. for instance Paus.
I,nbsp;37, 4: ocTi? Se rjSr) T£Xe-a)v 'EXsucrivi sISev .... oISsv o Xsyco). This
is well in keeping with the words of Theo Smyrnaeus, who (Rer.
math. 23) mentions as the second grade of the initiation: ■}) tt]?
teXst^? TtapaSodi?. We should perhaps also think of this, when
reading the often occurring phrase: -t^? tsXet^? (icrixsi^, [xsTa-
XafxpdlvEiv. (cf. Diod. V, 49, 5; Plut. Erot. 27 , 20; Lucian. Pseudol.
5 etc.). This highest stage of initiation was revealed by the goddess
Demeter herself at Eleusis, when a mortal saw it for the first time
(cf. Hymn. Dem. 470 f.f.); afterwards by the hereditary priests
of the family of the Eumolpides and Kerukes.
This showing of the hoUest rites by Demeter is described in
the hymn (474) in the following words:
(A7][j.Y)T7]p) PocaiXsucriv S s i ^ s . . . .
8pY)(J[X0(JuvY]v lepcov xai £7rs9paSsv opyia Tiacrtv
asfjiva, Ta t' ouncot; ecttI tt(xp£^£|i,ev oute Tcuamp;sffS-ai
oi5t' axEEiV [Asya yap tinbsp;ayo? iCT/avEi auS-riv.
I think it is this same act of showing the hoHest, secret acts of
the mysteries that is described with expressions like:
T^iv TEXErgt;iv SiSacTXEiv: Herod. II, 171; Dion. Hal. I, 68,3; Paus.
II,nbsp;14, 1; Philo Jud. De spec, leg. I, 319 (C. W^J^^quot;
'} Stengel, Gr. Kultusalt.= p. 170.
') From Diod. V, 77 it is evident that when the word TeUri] is used, some-
thing secret need not always be thought of.
TOC? TeXexa? xaTocSeixvuvoci Aristoph. Ranae 1032; Dem. In Aristog.
I, 11; Diod. I, 20, 6; III, 65, 2;
r})v TeXsT/jv TrapaSsixvuvat Diod. V, 48, 4;
m? TeXerai; avaSsixvóvai Hymn. Orph. XXIV, lO^);
Ti? TeXsTi? dcva9aw£iv I. G. III, 713; Kaibel, Epigr. 950;
Hymn. Orph. LXXIX, 8; opyioc vuxTicpa^ TsXexai:? ava9aw£iv Hymn.
Orph. LIV, 10;
TsXexi? uapaSiSóvai Dion. Scytobr. fr. 7 Jacoby = Diod. Hl,
55, 9; Diod. V, 75, 4.
Those to whom the rites are revealed are said [i.av9-av£iv Ta?
TeXETa? Diod. Ill, 65. 2. SiSacxEiv xai (lavftavEiv Ta? teXet^? as
synonyms of teXeïv — TsXEicramp;ai.: Philo, De spec. leg. I, 319.
Besides the Eleusinian mysteries other secret cults, hke that of
Samothrace, may have contained symbolic acts. An indication of
this is the occasional occurrence of the phrase that the TEXETai
denote some wisdom in an occult manner (awiTTScramp;ai.). Cf. Plato
Phaedo 69 C; Plot. Enn. I, 6, 5; III, 6, 19. Here also lies the
explanation that the Thesmophoria (Herod. II, 171) and phallic
ritual (Diod. IV, 6, 4; Philostr. Vita Ap. VI, 20) are indicated by
our term, being undoubtedly fertility-rites 2).
Neither need we be surprised at Egyptian religious ceremonies
being called TEXETai For it is well known that they were of a
typical symbohc nature, which is partly due to the existence of
an order of professional priests, which was centuries old. Rites
of this kind were, as we have seen, preferably called TEXsTai by
the Greeks. In some of them Herodotus saw the Greek Thesmo-
phoria (II, 171) which he regarded as of Egyptian origin^); in
1) On Ssixwjxt. as a term denoting revelation, cp. R. E.^ Suppl. IV, 339;
Pfister, Bursian's Jahresber. 1930, Supplementb., p. 149.
s) Miss Harrison in her article ,,The meaning of the word teXett)quot; (Classical
Rev. 1914, p. 36) states that in teXe-O) „becoming perfectquot; there is nothing
to be found but „the world-wide rite of adolescencequot;. I think she starts from
the wrong axiom that teXet^ means primarily: ,,initiation into the mysteries.quot;
This explanation was to some extent already put forward by Maximus Confes-
sor, In Dion. Areop. ep. VIII, 6: Ta (iutTTYjpta .... tsXt) xal teXetA? èxdcXouv lt;0?
texecoüaat; xal sk fo téXeov dyoucat; xoèi; TeXoufjcévoui;. Cf. Plato, Phaedrus 249C.
») Cf Diod. I, 20, 6; Plut. De Is. et Os. 27; Heliod. Aeth. IX, 10.
') Cf. Diod. I, 20, 21, 22; Plut. De Is. et Os. passim; Clem. Al. Strom. I,
15; Orig. c. Cels. I, 12.
accordance with him some modem scholars think that the Eleu-
sinian mysteries had also been imported from Egypt i). It seems
questionable, however, if we may speak of Egyptian mysteries
in the same sense as of those of Greece. According to Egyptologists
gradual initiation is out of the question ; as far as we know, a word
denoting mystery, is unknown in Egyptian 2). Naturally priests
must have possessed a deep knowledge of theologian theories,
which were inscrutable for the layman; but this does not differ
from our own days, impossible as it is for us, to talk, in matters of
religion, of mysteries in the Greek sense of the word. In my opinion
every Greek attending an Egyptian religious ceremony would
give it the name teXstt), or even (jwctttjpiov, because in Greece only
those ceremonies were generally thus called, which were of a
pecuhar, often symbolic or dogmatic character.
Hence we can quite understand why some patriarchs use our
term to denote baptism and the holy communion (Dion. Areop,
Eccl. Hier. Ill, 1).
IV.nbsp;A reUgious act with a certain dogmatic nature (tsXety))
often becomes the centre of a group of participants, which in its
turn may be called TeXe-rT), and so we meet with some passages
where teXettj seems to signify: exclusive religious com-
munity, sect. I think this is the case in M. Aurelius IX, 30;
Lucian., De morte Per. 11 (Christianity is here called a tcXett));
Hippol. Refut. V, 7, 1 ; Orig. C. Cels. VI, 33.
V.nbsp;It is psychologically quite conceivable that a symbolic
religious act, always performed according to strict rules, gets a
magic meaning for a certain group of people, that is to
say: if the precepts are strictly adhered to, a certain result is
thought to be necessary. We may denote here as such TsXexai
the xaS-apfioi, if not all, at any rate those we meet with the Orphic
mendicant priests. See Plato, Resp. 364 E: those ayupTat xcd
nàvteiç say that xas-api^oi and Xûcteiç exist in order to redeem us from
our unlawful deeds, oc? Syj texexàç xaXoGaiv, at twv exeï xaxwv
àTOXiiouCTiv Cf. also Pans. IX, 30, 4. — The TEXsTal of the
Corybants are of the same nature (e. g. Aristoph. Vesp. 121 ; Plato,
Euth. 277 D; Plut. De audiendo XVI (47 A). __
Cf. P. Foucart, Les mystères d'Eleusis.
') Cf. C. Sourdille, Hérodote et la religion de l'Egypte p- 292.
-ocr page 114-Magic acts are undoubtedly meant when Hippocrates, in De
sacro morbo IV speaks of a magician, who pretends to be able
to fetch the moon down from the skies and similar miracles sÏts
xai èx tsxstètov sÏts xal aXXyj? two? yvcojj-yj? xal piexèty)?. In Heliod.
VIII, 11 a magic ring is said to be teXstv]? [xscttó?, full of magic
power. Small wonder therefore that we meet the term repeatedly
in the magic papyri, denoting the minutely prescribed
acts, mostly of a very bizarre nature, to prepare a charm.
In this shade of meaning the stress is strongly laid on the result
of the act. Hence I think that Plato uses teXett^ in a figurative
sense, to denote the wonderful, as it were magic influence the
world of Ideas has on the human soul. Cf. Phaedr. 249 C: On
account of the remembrance of Ideas he once beheld av^p, TsXèou?
asl texsta? t£Xoó(i,£vo?, tsXso? ovt«? (jlovo? ylyvsTai. We are not
sure to what TsXeTal Plato is alluding here; at Athens TeXsTal
fairly often denote the Eleusinian mysteries. We may certainly
speak of a magic element in them, since their mighty influence
on present life and life after death is notorious As a second
instance of this metaphorical use in Plato may be mentioned
Phaedr. 253 C, where teXst-^ can be translated by: uplifting in-
fluence, namely of Eros on the soul of the lover. — From the
above quoted passage, Phaedr. 249 C, it seems to follow that a
relation was seen by Plato between teXety) and teXew?, so that
teXet^ = teXeIcooi?, which explanation has been put forward more
emphatically by some patriarchs, when speaking of the Christian
sacraments. (Cf. above, p. 97; 100, n. 2).
VI. The figurative meaning of the word mystery
for things only known to few persons is nowadays quite current
and existed already in antiquity. As it often designated the secret
act of the mysteries, teXeti^ was used in the same manner. Cf. Dion.
Halicarn. De comp. verb. 25 TsXeTal Xóyou: the mysteries
of eloquence. Cf. Galenus, De usu part. 448, 3. For the secrets of
love too these sacral terms are usurped. Cf. Aristoph. Lys. 832
gpyia spwTO?; Achill. Tat. De Leuc. et Cit. I, 9 [xuattj? .... ctuvy)-
ö-ÉCTTEpO? r?) teXet^ tou amp;eou (sc. quot;EpCOTO?).
1) Cf. Hymn. Dem. 481 ff.; K. H. E. de Jong, Das antike Mysterienwesen',
p. 90 ff.
When Chrysippus (fragm. 42 Arnim) calls the TsXsTai the last
stage of philosophy (final doctrine, cf. metaphysics, toc [xsta ra
ipuCToxa) it is possible that he alludes to the allegoric ex-
planation of the myths, which is called thus by Heraclitus,
Quaest. Hom. 64. Another author who employs the term in this
sense is Philo Judaeus. In Legum allegor. Ill, 219, (Cohn W.
I, 162), when about to give an explanation of Gen. XXI, 7, he
says: avaTCETatravTSi; oOv ^xa, d) [iugzoli, TrapaSe^occjamp;E tsXsto!; lepcoTa-
toc?. Cf. De Cherubim 42 (C. W. I, 180). But also in general tsXsty)
(just as [AuoTYipiov in Philo i) as well as in the Christian authors,
may mean: supreme revelation, divine truth.
(De sacr. Caini et Ab. 60, C. W. I, 226; De somniis I, 82, C. W.
Ill, 222).
VII.nbsp;In antiquity several writings appear to have existed,
entitled TeXexat (or Ilepl xeXsToiv) (Cf. p. 40). Just like the writings
Ilepl •9-ucti.wv, Ilepl piucytyiplwv, they must have been theological
treatises, tr3dng to explain certain religious acts, which, in conse-
quence of their old age, were no longer understood in their symbol-
ism.
VIII.nbsp;Finally mention should be made of the rare occurrence
of TeXstt) personified as a goddess. Cp. Paus. IX, 30, 3.
') Cf. Bousset, Religion des Judentums im Neutest. Zeitalter p. 426, n. 3.
-ocr page 116-ADDENDUM
In de bij Stobaeus (IV, 150 H.) overgeleverde inleiding op de
wetten van Charondas vinden we een figuurlijk gebruik van
den term teXety), dat duidelijk doet uitkomen, hoe daarbij vooral
aan de werking wordt gedacht die ervan uitgaat, welk gebruik we
vooral bij Plato vonden (boven, bldz. 32 en 33).
Men moet nl., zoo wordt gezegd, niet omgaan met ongunstig be-
kend staande lieden, doch het gezelschap zoeken der ayaamp;oi, teXeï-
(jO'at TE TTjv [xEyicTTjv xaiTEXEioTaTYjv TsXETYjv, avSpayocS-iav, [xifiouaévouc;
in ax7]i)-eia xai xtcofxevou? t7)v apstyiv ouSei? yap av7)p téXeio? aveu
TaÜTT)?. — De avSpaya'9-óa, rechtschapenheid, wordt hier dus voor-
gesteld als een teXsty), een inspireerende kracht, die ook anderen
tot aya^oi maakt. De geheele uitdrukking texeïaö-ai ttjv [xsyicttvjv
xai TEXEioTaT7)v TEXETYjv herinnert aan Plato, Phaedr. 249 C (boven,
bldz. 31). Ook om andere kenmerken staat het wel vast, dat het
stuk van later tijd is. (Vgl. Niese, in R. E. s.v. Charondas, III, 2182.)
Index der aangehaalde plaatsen waar teXett) voorkomt
Achilles Tatius I, 9
Aelianus, Var. hist. II, 31
XIII, 2
fragm. 10
Alciphro, IV, 18, 16
Andocides, De myst. XV (I,
111)
Anecdota gr. ed. Bachmann
I, 383
Antoninus Liberalis, Metam. X
ps. Apollodorus, Bibl. II, 2, 2, 2
111,5, 1,2
Apulejus, Metam. XI, 22
Archytas (Diels Vors. 260, B 1)
Arignote, zie Suidas.
Ael. Aristides XLV (Keil)
(Dind. 8), 17
XLVI K. (D.
3,) 40
IIL K. (D. 24),
28
L K. (D. 26), 6
LUI K. (D. 55)
5
Aristophanes Nubes 304
Pax 412
417
Ranae 342
368
1032
Vespae 121
875
Aristoteles Rhet. II, 24, 2
(1401 A 5)
III, 18(1409
A 3)
fragm. 10 Rose
Artemidorus Onirocr. L 68
IV, 2
.■athenaeus II, 40 D
IX, 18, 376 A (Ne-
anthes fr. 15 Jac.)
XI, 56, 478 C (Po-
lemon fr. 88 Pr.)
bldz.
72.
62.
62.
62.
59.
22.
4.
62.
62.
62.
68, n. 1.
35.
59.
52, 59.
59.
59.
60.
16.
15.
15.
17.
16.
17.
19.
14.
36.
36.
41.
62.
63.
4.
40.
41.
XIII, 78, 602 D
(Neanthes fr. 16
Jac.)
Augustinus, De civ. Dei X, 9
(Porphyrius)
Chrysippus, zie Etym. Mag-
num en Plutarchus.
Clemens Alex. Paed. II, 8, 73,
1
Protr. I, 2, 2
II, 12
II, 14, 2
II, 17,2
II, 19, 4
II, 24, 1
Strom. IV, 22,
140, 1
V,4, 19,
1; 20, 1.
Demosthenes In Neaeram 104
(R. 1380)
ps. Demosthenes In Aristog.
I, 11 (R. 772)
Dio Chrysostomus IV, 90
XII, 34
XXXI, 80
XXXVl,
33
XXXVI,
56
Diodorus Siculus, Bibl.
I, 20, 6
I, 22, 6
I, 23
I, 29, 2; 3
I, 88, 2
I, 96, 4; 5
III, 55, 9 (Dion. Scvtobr. fr.
7 Jac.)
III, 63, 2
III, 64, 7
III, 65, 2
III, 65, 6
III, 74, 1; 2
bldz.
40.
72.
89.
88.
88.
89.
89.
89.
89.
89.
90.
24, 35, 57.
24.
51.
51.
50.
50.
50.
44.
43.
45.
45.
43.
45.
42.
46.
46.
46.
46.
46.
IV, 6, 4
IV, 25, 1
IV, 25, 3
IV,nbsp;43, 1 (Dion. Scvtobr. fr.
10 Jac.)
V,nbsp;48, 4; b
V, 49, 5; 6
V, 64, 4
V, 64, 7
V, 75, 4
V, 77, 3
XX, no, 1
Diogenes Laertius I, 102
VIII, 2
VIII, 33
Dionysius Areop. De eccl.
hiërarch. III, I (Migne III,
424)
Dionysius Halicarn.,
Ant. Rom. I, 61, 4
I, 68, 3
De comp. verb. 25
Dionysius Scytobrachio, zie
Diodorus.
Etymologicum Gudianum s.v.
TsXett)
Etymologicum Magnum
s.v. BptTÓfxapTi? (Neanthes
14 Jac.)
s.v. 'ISatot (Stesimbrotus)
s.v. XeXsTT) (Chrysippus fr
1008 Arn.)
Eunapius, Vitae 93
Euripides, Bacchae 22
72
238
260.
465
Iph. Taur. 957
Eusebius, Or. Const. 19
Laus Const., pro-
loog
Vita Const. Ill, 43
IV, 25
Praep. evang. Ill,
1, 83 (Plutarchus,
fr. De Daed. Plat.)
Eustathius, ad Odyss. IV, 7
Galenus, De usu part. 448, 3
(Helmr.)
Heliodorus, Aeth. II, 26
Heraclitus, Quaest. Hom. 6
64
bldz.
43.
46.
45.
42.
46.
46.
46.
47.
46.
44.
46.
70.
70.
70.
94.
48.
49.
49.
4.
fr.
40.
40.
4, 39.
53, n. 2.
12.
12.
13.
12.
12.
11.
94.
94.
93.
93.
54.
3, n. 1.
63.
73.
73.
73.
49.
49.
bldz.
Herodianus, Ab elc. divi Mar-
ei IV, 2, 1nbsp;70.
Herodotus II, 171nbsp;21.
Hesychius s.v. TeXexainbsp;4.
s.v. 'ApxTcianbsp;5.
Hippocrates, De sacro morbo
Hippolytus, Refut. V, 7, 1nbsp;90.
ps. Homerus, Batrachom. 305nbsp;6.
Inscripties. Dittenberger, Or.
gr. inscr. sel. 764, 9nbsp;42.
Dittenberger, Sylloge» 547nbsp;41.
1. G.2 II, 1234nbsp;36.
Kaibel, Epigr. gr. ex lap.
972nbsp;77.
Isocrates, Panegyr. XXVIII
(46a)nbsp;23.
CLVII
(73d)nbsp;23.
Johannes Chrysostomus, De
sacerdotio Hi, 4, 80nbsp;94.
Flavius Josephus Ant. Jud.
XIX, 1, 5nbsp;87.
Contra Ap.
Justinus, Apologia I, 66nbsp;88.
Lucianus, Alexander Pseu-
34nbsp;56.
Deorum dial.
ps. Lucianus, Amores 24nbsp;58.
-ocr page 119-bldz.
De saltatione 15nbsp;58.
Tragoedopod.
Marcus Aurelius IX, 30nbsp;63.
Maximus Confessor, Ep. ad
Dion. VIII, 6nbsp;3, 100 n. 2.
Maximus van Tyrus VIII, 1nbsp;61.
XXXIX, 1nbsp;62.
Menander orator III, 404
Spengelnbsp;3, n. 1.
Musonius Rufus XX, eindenbsp;48.
Neanthes, zie Athenaeus en
Etym. Magnum,
ps. Oppianus, Cynegetica IV,
Oracula Sibyllina V, 496nbsp;94.
Origenes, Contra Celsum 1,12nbsp;91.
V,nbsp;38nbsp;92.
VI, 22nbsp;93.
VI,nbsp;24nbsp;93.
VI, 33nbsp;93.
VII,nbsp;12nbsp;78.
XXIV, 10nbsp;78.
XXVII, 11nbsp;78.
XLIII, 10nbsp;78.
XLIX, 2; 7nbsp;78.
LUI, 9nbsp;78.
LIV, 10nbsp;78.
LXXV, 3nbsp;78.
LXXIX, 8; 12nbsp;78.
LXXXIV, 3nbsp;78.
Lithica 736nbsp;78.
fragm. 49 Kernnbsp;78.
Pachymeres, Ad Dien. Areop.
De coel. hiërarch. III, 1
(Migne III, 172)nbsp;95.
Papyri. Pap. Brit. Mus. XLVI
= Preisend. Pap. gr. mag.
219nbsp;76.
Pap. Leid. v (J. 384)
bldz. | |
263 |
75. |
311 |
75. |
Pap. Leid. w (J. 395) | |
= Preisend. XIII, 26 |
75. |
890 |
75. |
Oxyrh. Pap. XIII, | |
1604 (Pind. Dith. | |
Her., £r. 79a) |
8. |
XIII, 1612, 17 |
60. |
Pap. Paris. (Bibl. Nat. | |
Suppl. gr. 574), Preis. | |
IV, 1559 |
76. |
2205 |
76. |
Pausanias I, 2, 5 |
64. |
I, 37, 4 |
64. |
I, 38, 3 |
65. |
II, 3, 4 |
65. |
II, 14, 1 |
63, 64. |
II, 26, 8 |
65. |
II, 30, 2 |
65. |
11, 36, 7 |
65. |
II, 37, 2 |
65. |
II, 38, 3 |
64 |
IV, 1, 5 e. v. |
65 |
IV, 3, 10 |
65. |
IV, 26, 6 |
67. |
IV, 27, 2 |
67. |
IV, 34, 11 |
65. |
VIII, 14, 6 |
65. |
VIII, 15, 1 |
66. |
VIII, 23, 4 |
66. |
VIII, 29, 1 |
66. |
VIII, 31, 7 |
66. |
VIII, 37, 2 |
66. |
VIII, 37, 5 |
66. |
IX, 25, 6 |
67. |
IX, 30, 3 |
68. |
IX, 35, 3 |
67. |
X, 7, 2 |
67. |
X, 31, n |
67. |
X, 38, 3 |
67. |
Philo Judaeus De Abrahamo
122 (Cohn-
Wendl. IV, 28) 86.
De Cherubim 42
(C. W. I., 180) 86.
48 (C. W. I., 182) 86.
94 (C. W. I., 193) 84.
De Decalogo 41
(C. W. IV, 278) 86.
De ebrietate
129 (C. W. II,
195)
De gigantibus
54 (C. W. II,
52)
85.
De legum alle-
goria III, 219
(C. W. I, 162)
De mutatione
nom. 107 (C.
W. III, 175)
De praem. et
poen. 120 (C.
W. V, 364)
Quod. omn. pr.
lib. sit 14 (C.
W. VI, 4)
De sacrific. 60
(C. W. I, 226)
De sacrific. 62
(C. W. I, 227)
De somniis I,
82 (C. W. III,
222)
De spec. leg. I,
56 (C. W. V, 14)
De spec. leg. 1,
319 (C. W. V,
77)
De spec. leg.
III,nbsp;40 (C. W.
V, 161)
De vita Mosis
II, 149 (C. W.
IV,nbsp;235)
De vita Mosis
11, 153 (C. W.
IV, 236)
Philostratus, Vita .Apollonii
III,nbsp;32
IV,nbsp;18
VI, 20
Photius, s.v. AuCTtoi TsXsTai
s.v. MucjTrjpia
s.v. 'Opyewvei;
s.v. TeXet^
Pindarus, Ol. Ill 41
XI (X), 53
Pyth. IX. 97
Nem. X, 34
fragm. 79a, Dith.
Herael., zie Oxyrh.
pap.
Plato, Euthyd. 277 D
Leges II, 666 B
V, 738 C
VII, 815
X, 908 D
Phaedo 69 C
Phaedrus 244 E
249 C
bidï. |
bldz. | |
250 B |
32. | |
253 C |
32. | |
■ 86. |
Protagoras 316 D |
25. |
Respubl. II, 364 E |
29. | |
366 A |
30. | |
83. |
Synipos. 202 E |
27. |
215 C |
27. | |
Plotinus, Enn. I, 6, 5 |
71. | |
85. |
III, 6, 19 |
71. |
Plutarchus, Amatorius | ||
XVII, 20 (761 F) |
53. | |
85. |
XIX, 13 (765 A) |
53. |
De audiend. XVI (47 A) |
54. | |
86. |
De def. orac. XIII (417 A) |
53. |
XXII (422C) |
53. | |
86. |
XL (432 C) |
54. |
De facie lunae XXX, 1 (944 | ||
D) |
53. | |
86. |
De Herod. malign. XIII | |
(857 D) |
52. | |
83. |
De Iside et Os. XXVII (361 | |
D) |
52. | |
De liberis educ. XIV {10 E) |
53. | |
83. |
Non posse XXI, 5 (110 IE) 52. | |
XXI, 10 (1102C) |
52. | |
XXVII, 4 (1105 | ||
84. |
B) |
54. |
Quaest. conv. VIII, 2 (718 | ||
D) |
53. | |
85. |
De stoïc. rep. IX (1035 A) | |
(Chrysippus fr. 42 Arn.) |
4, 39. | |
Alcibiades XXXIV (210) |
42, 53. | |
85. |
Artaxerxes III (1012 C) |
52. |
Cleomenes XXXIII (820 D) |
55. | |
68. |
Demetrius XXVI (900 E) |
52. |
68. |
Pompejus XXIV, 3 (631 C) |
53. |
68. |
Romulus XXVIII, 18 (36) |
54. |
4. |
Theseus XXV (12 A) |
52. |
4. |
fragm. De anima 2, zie | |
24. |
Stobaeus. | |
4. |
fragm. De Daed. Plat., zie | |
7. |
Eusebius. | |
7. |
Polemon, zie Athenaeus. | |
8. |
Pollux, Onomasticum I, 35 |
4. |
8. |
Porphyrius, De abstinentia II, | |
49 |
71. | |
Zie ook Augustinus en Sto- | ||
baeus. | ||
26. |
Relief Thyrea (Reinach, Ré- | |
33. |
pert. de rel. gr. et rom. II, | |
34. |
361) |
68, n. 2. |
34. |
Scholia Apoll. Rhod. IV, 973 |
41. |
34, 57. |
Lucian. Dial, meretr. | |
28. |
VII, 4 |
61, n. 2, |
30. |
Lucian. De morte Pe- | |
3, 31. |
regr. 13 |
81, n. 2. |
Pind. Ol. 111, 41
Soph. Oed. Col. 1050
Septuaginta. Amos VII, 9
III Kon. 15,2
III Macc. 2,30
Wijsheid van Sa-
lomo XII, 4
XIV, 15
XIV, 23
Stesimbrotus zie Etym. Mag-
num.
Stobaeus I, 447 (Wachsm.)
(Porphyrius)
bldz. |
bldz. | |
7, n. 4. |
IV, 150 (Hense) (ps. | |
10. |
Charondas) |
104 |
81. |
V, 1089 (Hense) | |
81. |
(Plutarchus fragm. | |
83. |
de anima 2) |
4, 55. |
Strabo IV, 4, 6 |
47. | |
82. |
X, 3, 10 |
47. |
82. |
VII, fr. 18 |
48. |
82. |
Suidas s.v. 'AptyvcoTTi |
41. |
s.v. AÜCTioi TeXsfai |
5. | |
s.v. Méyapov |
18 n. 4, | |
18. | ||
71. |
s.v. TeXett) |
4. |
STELLINGEN
De voorstelling in de lexica, als zou zich bij reXsTifj de beteekenis
„inwijding in de mysteriën, viering der mysteriënquot; hebben uitge-
breid tot „godsdienstig feest in het algemeenquot; is onjuist.
II
De verklaring van den term tsXett), gegeven door Miss Harrison
(Classical Review 1914, bldz. 36) is onaannemehjk.
III
De geschiedenis van het woord tsXstt) leert o.a., dat cultushande-
lingen, die volgens nauwkeurige voorschriften worden uitgevoerd,
voor een zekere groep menschen tot magische handelingen kunnen
worden.
IV
Het feit, dat sommige Grieksche schrijvers over Aegyptische
TsXeTai en (zuCTXYipia spreken, mag niet als bewijs gelden dat de
Aegyptenaren mysteriën hebben gekend in den zin der Grieksche.
V
In de uitdrukking TeXeTOc; xaxaSsixviivai wordt xaTaSstxviivai door
Gonda (Aetxvufxi. bldz. 111) niet geheel juist geïnterpreteerd als:
instellen, stichten, scheppen.
Ten onrechte noemt Farnell de mededeeling bij Diodorus V, 77,
over de mysteriën op Creta, „an odd statement that is self-
contradictory, (and that) occurs in a worthless passagequot;. (Farnell,
Cults of the Greek States III bldz. 130, n.a.).
VII
V. Magnien, Les mystères d'Eleusis, bldz. 39, haalt ten onrechte
Hymn. Orph. 42 aan als bewijs, dat de mysteriën rond de Aegeïsche
zee met elkaar in nauw verband stonden.
VIII
Herodianus, Ab excessu divi Marei, IV, 2, 1. Mendelssohn:
T71V TS ToiaiiTYjv TijjiTiv «TioMoxTW xaXoijai leze men TsXeróv voorTifxviv,
met de editio Aldina, 1503.
IX
De lezing der MSS., Pindarus, 01. VI, 15: Tiupav vexpwv TsXsaamp;évTwv
is juist.
X
De verklaring voor den naam 'AvS-eaTYipia, gegeven door Verrall
en Miss Harrison, is te verwerpen. (J.E. Harrison, Prolegomena
to the Study of Greek Religion bldz. 48).
XI
De uitlegging bij Jebb der woorden óctts téxtovo?, Sophocles,
Trach. 768, is onjuist.
XII
Zosimus, Historia Nova II, 2, 1 xaT-^yays tó ttup leze men
xaTTjyaysTo Tiapa TO Ttup.
-ocr page 125-Ovidius, Metamorph. VIII, 725 leze men: Cura deum di sint, et
qui coluere colantur. Men vatte „deumquot; op als genet, object, bij
het actieve „curaquot;, in tegenstelling met L. Dalmasso. (Rivista
indo-greco-italica VIII, 1924, bldz. 49 e.v.).
XIV
De interpretatie, gegeven door Mayor en anderen, van Juvenalis,
Sat. XI, 97 en 98: vile caput aselli, | ad quod ludebant lascivi ruris
alumni, is niet juist.
XV
Ten onrechte wordt bij Vergüius, Aen. V, 830, 831: pariterque
sinistros, | nunc dextros solvere sinus, door Deuticke opgemerkt:
„um zu lavierenquot;.
XVI
Een beperkt gebruik der z.g. directe methode kan ook bij het
onderwijs in het Latijn van nut zijn.
t «vJ
fr^
mt
m
4J
fv.
-ocr page 127-'Trnim
______
fc-ï | |
. ^. gt; - -
rMmm
rmpm^rnji^m
; /
mmmms
•V'.Ä | |
SV-»;.--;' | |
Es