-ocr page 1-

Vak 73

-ocr page 2-

r

-ocr page 3-

DE H. GEEST

EN ZIJNE WERKING.

IN VRAGEN KX ANTWOORÜEX

BOO]!

c. iiovi

R. K. Pr. en Pastoor te \Velt;;s]j.

---------------^

BIBLICTECA | CONV. WliCHENS |

or n. f n; w i w i

--..... . -.....quot;

liOSCJJ. — MOSMANS.

Groüte Markt.

1875.

-ocr page 4-

IMPRIMATUR.

Warmond die 3^ Deccmb. 1874.

1'. M. Snickers, Lib. Cms.

-ocr page 5-

VOORUKDK

Dc Heer Jesus liet zijne jongeren en in hen ons niet als weezen achter. „Ik zeg u de waarheid, sprak Hij, het is u nuttig dat Ik ga; want zoo Ik niet wegga, zal de Trooster niet tot u komen.quot; (Joes. XVI, 7) Die Trooster, beloofd en gezonden, is de H. Geest, en ons geloof in Hem spreken wij uit als wij zeggen: Ik geloof in den H. Geest.

Wat weten wij van den Geest, welke is Zijne werking ?

Op deze gewichtige vragen , beproef ik in de volgende bladzijden een bevattelijk en zoo volledig mogelijk antwoord te geven, en. daar dit boekje hoofdzakelijk voor de jeugd bestemd is, kwam mij de methode van onderricht in vragen en antwoorden het geschikst voor. Bij de samenstelling raadpleegde ik vooral het Petit traité du S. Esprit van den Eerw. Heer Lacoste. ')

Moge het boekske vele welwillende lezers vinden en nut stichten, onder den onuitsprekelijk hoogen invloed van den Goddelijken Geest; aan Zijn licht en Zijne kracht hebben wij toch allen behoefte, vooral in onze dagen, nu ongeloof en onverschilligheid een geweldigen strijd voeren tegen de Openbaring en de Kerk

1) Bar-Lc-J)uc. Louis Gutrin. 1S7B.

-ocr page 6-

VOOnilEDK.

van Jcsus. Betrouwea wij ondanks dien strijd! Norr voortdurend wordt de H. Geest gegeven, nog voortdurend werkt Hij I De wachter over Israël sluimert niet noch slaapt, maar met sterke hand en uitgestrek-ten arm zal Hij de Kerk en hare kinderen redden uit het geweld en uit den bruisenden stroom, al bedekt ook een zondvloed van kwaad de aarde. Hij kent de Zijnen — Hij zal redden wie in Hem gelooven cn Zijne genadewerking aannemen... Allen die door den H. Geest geleid worden, zijn kinderen Gods.

O, H. Geest, kom in ons, kom meer en meer, voltrek in ons het werk Uwer almacht, verlicht, versterk ons! Schenk uwe waarheid tegenover de leugen, uw licht tegenover eene dwaze Godloochenende wetenschap, uwe kracht tegenover het wijd verspreid bederf. Duisternissen hebben het aardrijk bedekt, het kwaad noemt zich goed en de stoutheid der boozen is grenzeloos — maar door U, o Goddelijke Geest, zal het aanschijn der aarde vernieuwd worden. Kom, H. Geest, kom! en volbreng het werk der vernieuwing 1

IV

Weesp, 35 Nov. (H. Catharina) 1874.

Cr. G. HONIG, Pastoor.

-ocr page 7-

DE

H. GEEST EN ZIJNE WERKING.

oooggooo 1

r DEEL.

Wezen, namen, voorlkomst en werkzaamheid van den H. Geest.

HOOFDSTUK I.

WEZEN EN NAMEN VAN DEN H. GEEST.

Vraag. quot;Waaruil weten wij dat er een H. Geest is?

Antwoord. Uit de H. Schriftuur. Zij spreekt van den Geest Gods, die over de wateren zweefde (Gen I. 2.), van den H. Geest, die in de Maagd Maria zal komen (Luc. 1. 35.); van drie, die getuigenis geven in den Hemel: de Vader, het Woord en de H. Geest; en deze drie zijn één. (I Joës. V. 7.)

V. quot;Wat is.de H. Geest?

A. De H. Geest is de derde persoon der H Drieëen-heid en waarlijk God gelijk de Vader en de Zoon.

V. Bewijs dat de H. Geest God isquot;?

A. De Godheid des H. Geestes wordt ons klaar in de H. Schrift geleerd. Ten eerste. Noemt zij Hem uitdrukkelijk God. (Hand. V. 3, 4.) Ten tweede. Schrijft zij Hem Goddelijke eigenschappen toe

-ocr page 8-

(Joës XVI. 13; I Gor. XI. 10, 11) en ten derde Schrijft zij Hem Goddelijke werkingen toe. (Joës III. 5, I Gor. VI; II Rom. V. 5.)

V. Zijn niet alle drie personen der H. Drieëenheid geest?

A. Ja, zij zijn alle drie zuivere en heilige geest, naar hunne Goddelijke natuur, maar de derde persoon •wordt alleen de H. Geest genoemd.

V. Is de H. Geest onderscheiden van de andere twee personen ?

A. Ja, de H. Schrift zegt dit duidelijk, sprekende van den Vader en denZoon en den H. Geest, drie van elkander onderscheiden personen. (Joës XIV. 16; Math. XXVIII. 19.)

V. Waarom wordt de derde persoon meer bijzonder Heilige Geest genoemd?

A. Hij wordt geest genoemd, om Hem te onderscheiden van de andere twee personen, en omdat het leven, hetwelk Hij ons mededeelt een geestelijk, een bovennatuurlijk leven is. Hij wordt heilig genoemd, omdat Hij de Heiligheid zelve is en ook ons heiligt.

V. Wordt de H. Geest ook niet nog anders genoemd ?

A. De H. Schrift en de Kerk gebruiken ook nog andere benamingen voor den H. Geest, zooals, Parakleet, Gave des Allerhoogsten, Bron der levende wateren, Hemelsch Vuur, Goddelijke Liefde, Geestelijke Zalving, Vinger Gods.

V. Van waar is de naam Parakleet?

A. De Zaligmaker zelf heeft aan den H Geest den naam van Parakleet gegeven. Tot vier malen toe

-ocr page 9-

3

wordt Hij zoo genoemd in het evangelie van den IL Joannes, te weten: in het XIV, XV en XVI Hoofdstuk.

V. Wat beteekent Parakleet?

A. Het is een Grieksch woord en beteekent Trooster.

V. Hoe is de H. Geest Parakleet of Trooster?

A. Hij is dit 1. omdat Hij alle tijdelijk verlies, hoe groot ook, vergoedt en de bedroefden troost en versterkt door de Christelijke hoop, en 2. omdat door Hem in den zuiveren schoot der allerzaligste Maagd Maria Gods Zoon mensch geworden is.

V. Vanwaar komt de naam Gave des Allerhoogsten?

A. In de H. Schrift wordt de H. Geest vele malen aldus genoemd, bijzonder in de Handelingen der Apostelen. In het 8 hoofdstuk namelijk wijzen de H. Petrus en de H. Joannes de goddelooze aanbiedingen van Simon den Toovenaar van de hand. Hij wilde de macht, door de oplegging der handen den H. Geest mede te deelen, van de Apostelen koo-pen, doch zij antwoordden: uw geld zij met u ten verderve, omdat gij de gave Gods voor geld verkrijgbaar hebt geacht. (Hand. der App. VIII. 20.)

V. Waarom noemt gij den H. Geest Gave Gods? '

A. Omdat Hij God is gelijk de Vader en de Zoon en zelf in ons komt, bijzonder in het H. Sacrament des Vormsels; 2. omdat Hij, in ons komende, ons zijne Goddelijke gaven mededeelt.

V. Waarom heet de H. Geest Bron der Levende Wateren ?

A. Omdat de H. Schrift zegt, dat Hij bij de schepping over de wateren zweefde, als levendmakende

-ocr page 10-

4

geest dezelve vruchtbaar makende. Ditzelfde verricht Hij ook in de geestelijke schepping, de H. Kerk, welke vooral Zijn werk is en daarom wordt Hij bij alle H. Zegeningen en de plechtigheden der HH. Sacramenten aangeroepen.

V. Op welke wijze is de H. Geest eene Bron der Levende Wateren?

A. Hij is dit als God, die de oorsprong is van alle goed, waarheid en licht. Bij den profeet Jeremias beklaagt Hij zich, dat de Joden «Hem, de bron der levende Wateren verlieten om zich gescheurde putten te graven.» (Jerem. II. 13) Hij is ook in onze zielen het beginsel der Goddelijke genade, een bron des eeuwigen levens en wij hebben allen van Zijne volheid ontvangen.

V. Van waar komt de naam Vuur?

A. Wij noemen den H. Geest vuur, omdat de H. Schrift Hem zoo noemt en Hij zich in die gedaante vertoond heeft. Naar het boek Exodus verscheen God aan Mozes in een vlammend vuur (Exodus IH. 2). In Deuteronomium (IV. 24) noemt Hij Zich verterend vuur. Op Sinai spreekt Hij te midden van vuur (aldaar 33). Bij dag geleidt God zijn volk in de woestijn door eene wolk, bij nacht door eene lichtende vuurzuil, (aid. I. 30; VIII. 15; XXXI. 6, 8) en de profeet Isaïas zegt dat deze wonderbare leidsman de Geest Gods was (Isaïas LXIII. 14). In het Nieuwe Testament noemt de H. Joannes de Dooper het Doopsel van Christus een doopsel in den H. Geest en in het vuur (Math. III. 11. Luc. III. 9). Ook zegt Jezus omtrent Zijne

-ocr page 11-

5

Wet en Genade, waarvan de H. Geest do oorsprong is, dat Hij vuur is komen brengen op de aarde (Luc. XII. 49) en op den Pinksterdag daalde de H. Geest in de gedaante van vuur op de Apostelen en de pas gestichte Kerk neder. (Hand. d. App. II. 3).

V. Op welke wijze is de H. Geest een Vuur?

A. De H. Geest is een vuur 1. doordien Hij onzen geest verlicht en ons de heerlijkheid der Goddelijke waarheden openbaart; 2. doordien Hij in de ziel alle onreinheid verteert en 3. doordien Hij ons geheel vernieuwt en omhelst door de mede-deeling Zijner Goddelijke Liefdevlam.

V. Van waar komt de naam Liefde?

A. De H. Joannes zegt: God is liefde. Als zoodanig heeft Hij Zich in het Nieuwe Testament aan de wereld geopenbaard. De drie Goddeiyke personen hebben nu wel gelijke aanspraak op dien naam — de Vader omdat Hij ons Zijn Zoon gaf, de Zoon omdat Hij mensch werd en ons vrijkocht door Zijn bloed, de H. Geest omdat Hij ons Zijne gaven mededeelde — maar toch wordt de naam van liefde bijzonder aan den H. Geest toegeschreven. Want Hij komt van den Vader en den Zoon samen voort, is hun beider eenheid, hun eeuwige liefde-adem, hunne oneindige zelfstandige liefde.

V. Op welke wijze is de H. Geest Liefde?

A. De H. Geest is Liefde, omdat Hij van den Vader en den Zoon als uit één beginsel door de liefde uitgaat, de eeuwige, onderlinge en wederkeerige liefdewerking is in het ééne Goddelijk Wezen,

-ocr page 12-

6

en ook omdat Hij de Goddelijke liefde in de zielen uitstort, waardoor deze met God vereenigd worden.

V. Van waar is de naam Geestelijke Zalving?

A. De profeet Isaias zegt, dat de Geest des Heeren op de menschheid van den Verlosser zal rusten als eene heilige Zalving, en Christus, deze schriftuurplaats verklarende, past haar op Zich zei ven toe. Evenzoo vernam Daniël uit Goddelijke openbaring hoevele weken moesten verloopen, eer de Heilige der Heiligen de Zalving tof Verlosser zoude ontvangen. Ook onderricht de H. Petrus den heiden Cornelius dat God Jesus van Nazareth gezalfd heeft met den H. Geest. Daarom vooral wordt de H. Geest Zalving genoemd. Doch ook de wijding der Koningen, der*Priesters en der Christenen geschiedt door de zalving met HH. Oliën, opdat zij in staat mogen zijn, de zielen met God te vereenigen , en deze zalving ontvangt al hare kracht van den H. Geest.

V. Op welke wijze is de H. Geest eene geestelijke Zalving ?

A. 1. Doordien Hij de Goddelijke Zalving tot Priester, Koning en Profeet aan de menschheid van Jesus mededeelde, die hierom ook Christus (Gezalfde) genoemd wordt; en

2. Doordien Hij onze zielen zalft door de instorting van al Zijne gaven, bijzonder van de zachtmoedigheid en de sterkte door de H. Olie zinnebeeldig voorgesteld.

V. Waarom noemt gij den H. Geest Vinger Gods?

-ocr page 13-

7

A. Door den Vinger Gods wordt in de H. Schrift verstaan Zijne Almacht. Pharao's toovenaars erkenden Zijne werking (Exodus VIII. 9), op Sinaiwas het dezelfde vinger Gods, die de Wet op de stee-nen tafelen schreef. (Exod. XXXI. 18; Deut. IX. 10) Ook Jesus zeide in den Vinger Gods de duivelen uit te drijven (Luc. XI. 20) en toen de overspelige vrouw voor Hein gebracht was, schreef Hij met zijn Goddelijken vinger op den grond. (Joes. VUL 6) Dit alles nu behoort tot de werking van den H. Geest.

V. Op welke wijze is de H. Geest de Vinger Gods'.'

A. Door Zijne natuur en door Zijne werking in onze zielen. Gelijk de vingers van ons lichaam gebruikt worden, om ook het fijnste werk te volmaken, de gedachten zelfs vorm te geven door schrift en de voorwerpen met juistheid aan te wijzen, zoo wordt ook door den H. Geest het Goddelijke werk der H. Drieëenheid voltooid. Al wat in de stoffelijke (Genes. I. 2) en geestelijke (Joes. XVI. 7) schepping geschiedt wordt Hem toegeschreven. Hij is het, die de beide Wetten schreef en de Kerk voortdurend bijstaat* opdat zij het geloof beware en ons zeker geleide op den weg* des eeuwigen levens.

-ocr page 14-

8

HOOFDSTUK II.

VOORTKOMST VAN DEN H. GEEST.

V. Wat verstaat gij door de voortkomst des H. Geestes'?

A. Door de voortkomst van den H. Geest versta ik de betrekking van den derden persoon der H. Drieéenheid tot de andere twee personen.

V. Welke is die betrekking ?

A. Dat de H. Geest van den Vader en den Zoon samen voortkomt of uitgaat op eene voor ons onbegrijpelijke wijze.

V. Kunt gij eenig denkbeeld geven van deze voortkomst ?

A. De H. Geest komt van den Vader voort, door Diens eeuwige liefde tot den Zoon en door die van den Zoon tot den Vader, gelijk de straal uitgaat van de zon en de rivier ontspringt aan hare bron.

V. Wanneer is deze voortkomst van den H. Geest begonnen ?

A. Zij is van alle eeuwigheid zonder begin, want de drie Goddelijke personen zijn alle drie even oud dat wil zeggen van eeuwigheid tot eeuwigheid.

V. Kunt gij uit de H. Schrift bewijzen, dat de H. Geest van den Vader voortkomt?

A. De Zaligmaker zegt dit met klare woorden bij den H. Evangelist Joannes (XV. 26): als Hij bij den Vader teruggekeerd zal zijn, zal Hij den Trooster zenden, den Trooster, die van den Vader uitgaat.

V. Heeft, de H. Kerk deze leer ook uitgesproken?

A. Ja! De H. Kerk heeft deze leer uitgesproken op

-ocr page 15-

9

het algemeen Concilie van Constanlinopel in het jaar 381. En in de geloofsbelijdenis van Nicea belijdt zij: ik geloof in den H. Geest, die van den Vader en den Zoon voortkomt.

V. Komt de H. Geest ook van den Zoon voort?

A. Ja! DeH. Schrift leert; Wat de Vader heeft, heeft de Zoon insgelijks (Joes. XVI. 15); en nu eens wordt de H. Geest de geest des Vaders, dan weder de geest des Zoons genoemd. Dit zou zonder reden gezegd zijn, indien Hij niet van den Vader en den Zoon tegelijk voortkomt. Ook zegt Jesus van den H. Geest sprekende: Hij zal van hef mijne ontvangen, dat wil zeggen: Hij zal mijn wezen ontvangen, Hij zal van Mij uitgaan. Eindelijk in de H. Schrift komt herhaaldelijk de Zodïi als zendend, de H. Geest als gezonden voor.

V. Hoe hebben wij dit zenden van den H. Geest te verstaan 1

A. Als eene gelijktijdige, dat is eeuwige en als uit één- oorsprong, niet als eene zending eerst uit den Vader en dan uit den Zoon. Ook is het eene zending zonder bevel of raad, zoodat de H. Geest geenszins minder is dan de andere twee personen der H. Drieëenheid.

V. Hoe moeten wij ons dus omtrent den H. Geest uitdrukken ?

A. Wij moeten zeggen dat Hij voortkomt of uitgaat, niet dat Hij gemaakt, geschapen of geboren is.

V. Heeft de H. Kerk uitspraak gedaan over de voortkomst des H. Geestes van den Zoon?

A. In het jaar 325 werd te Nicea de ketterij der

-ocr page 16-

10

Arianen veroordeeld, die de Godheid van den Zoon loochenden. Toen daarna zeer velen onder hen in hunne dwaling bierven en leerden dat de H. Geest door den Zoon alleen gemaakt is, werden in 381 te Constantinopel bij de geloofsbelijdenis van Nicea over den H. Geest bijgevoegd de woorden: die van den Vader voortkomt. Later in de S116 eeuw zeiden ze echter weder, dat de H. Geest niets gemeens had met den Zoon en daarom werd nog bijgevoegd: en van den Zoon, zoodat toen de Kerkleer: «de H. Geest komt van den Vader en den Zoon voort» duidelijk omschreven was. Latere Conciliën hebben dit nog bevestigd.

V. Kunnen wij de voortkomst van den H Geest be-grijpen?

A. Neen! Het is een geheim. Wij kunnen haar evenmin begrijpen als de eeuwige geboorte van den Zoon of de drie personen in éénen God.

V. Is dit niet vreemd?

A. Volstrekt niet. In God moeten wij noodwendig geheimen vinden, wij vinden ze ook in de natuur en in ons zeiven. Begrijpen wij het spreken, het zien? Wat is wind, wat is warmte, wat licht? Kennen wij de vereeniging van de ziel met het lichaam? Verslaan wij de voeding en het leven van de menschen en de planten ? Het laatste woord over dit alles is boven ons verstand. Het is eene dwaze vermetelheid met ons beperkt verstand alles te willen begrijpen. Wij moeten dus wel geheimen in God vinden. Indien God niet méér was, dan wat de zwakke menschelijke geest kan bevatten.

-ocr page 17-

41

Hij zoude geen God zijn, want Hij zoude niet oneindig wezen. Dat wij dus zwijgen. Het is ons niet opgelegd alles met helderheid te kennen, maar wel onwrikbaar in God te gelooven en Hem vurig te beminnen.

V. Wat moeten wij van den H. Geest gelooven? A. 1. Dat Hij waarlijk God is, de derde persoon der H. Drieëenheid.

2. Dat Hij, hoewel onderscheiden van den Vader en den Zoon, nochtans met Hem éénen God uitmaakt.

3. Dat Hij van den Vader en den Zoon samen voortkomt.

4. Dat Hij is de Heer en Levendmakende.

5. Dat Hij met den Vader en den Zoon samen moet aangebeden en verheerlijkt worden.

6. Dat Hij door de profeten gesproken heeft.

V. Welke eer moeten wij den H. Geest bewijzen? A. De Goddelijke of opperste eer en de aanbidding. V. Welke zijn de voornaamste dwalingen omtrent de

leer over den H. Geest?

A. De Sabellianen in de derde eeuw loochenden de drie personen in éénen God en bijgevolg den persoon en de voortkomst van den H. Geest. De Arianen zeiden dat de H. Geest een schepsel van den Zoon was, gelijk Deze zelf door den Vader was geschapen. Bijgevolg ontkenden zij de Godheid van den H. Geest en zijne eeuwige voortkomst van den Vader en den Zoon. De protestanten, de eigendunkelijke verklaring van de H. Schrift tot beginsel stellende, maken

-ocr page 18-

12

den H. Geest tot een geest van tegenspraak en dwaling, want van de meest tegenstrijdige gevoelens wordt Hij de bron genoemd. Bijgevolg loochenen ook zij den H. Geest, die als God de eeuwige Waarheid is en Zich niet kan tegenspreken.

HOOFDSTUK III.

VAN DE WERKZAAMHEID DES H. GEESTES. V. Waar is de H. Geest?

A. De H. Geest is God en dus is Hij overal, maar als uitdeeler der genaden en beginsel onzer heiliging is Hij bijzonder in de H. Kerk en in di zielen der rechtvaardigen. \

V. Wanneer is de H. Geest aan de Kerk geschonken ? A. De H. Geest is op zicldbare wij ze aan de Kerk geschonken op het Pinksterfeest, toen Hij over de Apostelen nederdaalde.

V. En wanneer komt de H. Geest in onze zielen? A. De H. Geest komt op onzichtbare wijze in onze zielen, zoo dikwijls Hij ons de heiligmakende genade mededeelt om in ons te wonen. (Joes. XIV. 17) V. Waarin bestaat de werkzaamheid van den H. Geest

in de Kerk?

A. Deze bestaat;

1. in de voorbereiding op de Belofte;

2. in de vervulling der Belofte en

3. in de heerlijke uitwerkselen der Belofte in onze zielen.

-ocr page 19-

13

V. Is dit wel overeenkomstig de leer der H. Kerk ? A. Zonder twijfel, want de geloofsbelijdenis zegt:

1. dat de H. Geest gesproken heeft door de profeten ;

2. dat Christus onze Zaligmaker ontvangen is van den H. Geest en

3. dat de H. Geest is de Heer en Levendmakende.

§1-

Voorbereiding op de Belofte.

V. Wat gaan wij nu behandelen?

A. De eerste werkzaamheid van den H. Geest in de H. Kerk, te welen de voorbereiding op de Belofte. V. Welke Belofte bedoelt gij?

A. Ik bedoel de belofte omtrent Jesus Christus, den

Zoon Gods, den Verlosser der wereld. V. Op welke wijze is Jesus Christus aan de wereld beloofd ?

A. God verbond uit oneindige barmhartigheid aan de straf voor de ongehoorzaamheid der eerste men-schen de troostvolle belofte des toekomstigen Verlossers. Het zaad der vrouw zou eenmaal den kop der helsche slang verpletteren. Deze Zoon der vrouw is Jesus Christus.

V. Welke voorbereiding op de komst van den Verlosser was noodig?

A. Eene voorbereiding van boete en van geloof. V. Waarom eene voorbereiding van boete? A. Omdat de eerste zonde eene zonde van hoovaardy en ongehoorzaamheid was.

-ocr page 20-

u

V. Welke was deze boete?

A. Wij leeren haar kennen in de straf aan Adam en zijne nakomelingschap opgelegd: In het zweet uws aangezichts zult gij uw brood eten, totdat gij wederkeert tot de aarde, waaruit gij genomen zijt. (Gen. III. 19).

V. Wat verstaat gij door dit brood?

A. Het voedsel zoowel van de ziel als van het lichaam, want beide is voor het leven van den mensch noodzakelijk. Het voedsel van het lichaam komt van de aarde en kost den mensch, sedert de aarde om de zonde onvruchtbaar geworden is, veel arbeid en vermoeienis; dat der ziel komt van den hemel en is het brood des levens, het hemelsch licht, de goddelijke genade, maar wordt niet gegeven tenzij de zondige mensch tranen storte en boetvaardigheid oefene.

V. Had de H. Geest al aanstonds deel in deze eerste voorbereiding.

A. Ja zelfs de straf van het goddelijk vonnis was een werk van de liefde des H. Geestes. Hij wees de boete aan als redmiddel tot verzoening en bracht Adam en Eva tot berouw en boetvaardigheid over hunne zonde.

V. Wat deed de H. Geest verder?

A. Hij sprak daarna door Noë, Abraham, Jonas en alle profeten van het Oude Verbond, liet voortdurend de straf der zonde prediken, maar tegelijk de genade van den Verlosser en de noodzakelijkheid der boete.

V. Waarom was eene voorbereiding van geloof noodig ?

-ocr page 21-

15

A. De menschen moesten bekwaam gemaakt worden om den Verlosser en door Hem het licht van het H. Evangelie aan te nemen, en ook de algemeene toestand moest zóó worden, dat de wereld den Zaligmaker konde ontvangen en de snelle verbreiding der goddelijke waarheden bevorderen.

V. Hoe geschiedde dit?

A. Door aanhoudend onderricht van den H. Geest bleef te midden der bedorvenheid van het heidendom het geloof aan den waren God en de hoop op den beloofden Verlosser op de wereld voortbestaan.

V. Hoe was het bewaard blijven van het ware geloof een werk van den H. Geest?

A. De H. Geest verlichtte de zielen door het woord der profeten, schonk Zijne ingevingen aan Abraham en Mozes, schreef de wet Gods op twee stee-nen tafelen, voerde Gods volk door de woestijn en schikte alles zoodanig, dat, zoowel bij zegen als bij druk, het uitverkoren volk eene prediking was van het geloof aan den waren God.

V. Hoe was het bewaard blijven van het geloof aan den Verlosser een werk van den H. Geest?

A. Het geloof aan den Verlosser is overal en altoos het werk van den H. Geest. Hij heeft den Verlosser beloofd aan Adam- en Eva, hem allengs duidelijker door de Profeten bekend gemaakt en zelfs de valsche profeten gedwongen de komst des Verlossers te prediken, zooals Balaam in de gewijde en de Sibillen in de ongewijde geschiedenis.

-ocr page 22-

16

Y. Was het algemeene verlangen naar den Verlossei ook een werk van den H. Geest?

A. Het verlangen naar den Verlosser werd in verloop der tijden immer levendiger, en daar dit een heilig verlangen was, zich openbarende in vurige verzuchtingen, zoo was dit niet anders dan eene werking van den heiligmakenden Geest. Door Hem 'verlangde Abraham, verzuchtten de Oudvaders, bad Daniël en hoopten zoo talloozen dat toch de Redder zou komen, de quot;Verwachting der volken.

V. Heeft de H. Geest ook invloed uitgeoefend op den algemeenen toestand der wei eld ?

A Ja' God geleidt de volken door Zijnen Geest naar ' de plannen zijner goddelijke Voorzienigheid. De H. Geest voorzegde door de profeten de vestiging en den val der groote koninkrijken, als ook hun aandeel in de wereldgeschiedenis. Hij ook regelde alles zoo, dat, terwijl schier de geheele wereld onder de heerschappij der Romeinen stond en er alom vrede was, de menschen geneigd waren om naar de stem des Verlossers te luisteren en het H. Evangelie aan te nemen.

V. Hoe lang duurde deze voorbereiding van boete

en van geloof?

A. Omtrent vier duizend jaren.

V. Waarom duurde zij zoo lang?

A. Opdat de menschen de weldaad der Verlossing beter zouden beseffen, doordien zij hunne ellen e gevoelden en de onmogelijkheid van door iemand buiten God geholpen te worden. Afgoderij en slavernij waren schrikwekkend verbreid en het zeden-

-ocr page 23-

17

Lederf was algemeen, zoodat zelfs de heidensclie wijsgeeren om de tusschenkomst des hemels riepen.

§ 2.

Vervulling der Belofte.

V. Welke werkzaamheid van den H. Geest noemden

wij cp de tweede plaats?

A. Zijne deelname aan de vervulling der Belofte. V. Wat noemt gij de vervulling der Belofte?

A. Het geheim der menschwording of de komst van den Zoon Gods op aarde in de menschelijke natuur om ons te verlossen.

V. Op welke wijze heeft de H. Geest daartoe medegewerkt ?

A. De geloofsbelijdenis zegt ons dit in de woorden : Hij is ontvangen van den H. Geest.

i V..Wat beteekenen die woorden?

A. Dat, door eene zonderlinge goddelijke werking van x den H. Geest, Gods Zoon de menschelijke natuur

t in het zuiver lichaam van Maria heefl aangenomen.

V. Waarom geschiedde dit op zoo wondervolle wijze, e A. Omdat Jesus Christus, de tweede Adam, de Ver

losser is en de eerste Adam, die gezondigd heeft, ook door eene zonderlinge goddelijke werking geschapen was.

ig V. Hoedanig was dan de goddelijke werking in de

ie schepping van Adam?

rul A. Dat God het lichaam van Adam genomen heeft

la- van de maagdelijke en onbezoedelde aarde. God

in- zelf vormde het buiten de wetten der menschelijke

2 '

-ocr page 24-

18

voortplanting om en nog vóór dat deze gesteld waren, voegde de organen en ledematen van het lichaam in wondervolle orde en blies er dan den adem des levens in, dat wil zeggende onsterfelijke ziel.

V. Hoedanig moest dan ook de geboorte van Jesus Christus, den tweeden Adam wezen?

A. Zij moest ook wonderbaar en goddelijk wezen, dat is eene werking van God zeiven en van God alleen in den volmaakt zuiveren schoot van de H. Maagd Maria; zij mocht slechts wezen, wat de H. Schrift eene overlommering van de kracht des Allerhoogsten noemt.

V. Zegt de H. Schrift ook dat de H. Geest dit werkte?

A. Ja, zij zegt met duidelijke woorden dat de H. Geest over de maagd Maria zal komen en de kracht des Allerhoogsten haar zal overlommeren.

V. Wordt de geheimzinnige werking van den H. Geest omtrent het lichaam van Christus niet nog dikwijls in de kerk herhaald.

A. Ja zelfs nog dagelijks in de H. Mis.

V. Hoe geschiedt dit dan ?

A. Het wonder der H. Consecratie geschiedt door den H. Geest. Eenmaal aan,,de Apostelen en hunne opvolgers gegeven om bij hen te blijven tot aan do voleinding der eeuwen, werkt Hij voortdurend door de bediening der priesters, spreekt door hunnen mond de woorden der Consecratie en volbrengt het wonder der goddelijke liefde, het grootste middel onzer heiliging, de tegenwoordigheid van Jesus Christus onder de gedaante van brood en wijn.

-ocr page 25-

19

V. Kunt gij hiervoor eenige getuigenissen aanvoeren'?

A. De H. Remigius zegt: het brood wordt eerst gezegend en geconsacreerd van de priesters en van den H. Geest (Uitlegging op 1 Cor. X). De eerwaarde Beda schrijft: de schepselen van brood en wijn worden door eene onuitsprekelijke heiligmaking van den II. Geest in het H. Sacrament van Jesus' vleesch en bloed veranderd (Homilie op het H. Evang. van Joës). En Samonas, een Grieksch Bisschop, drukt zich nog krachtiger uit in deze woorden: de priester stelt brood en wijn op het altaar en door zijne gebeden en heilige aanroeping daalt de H. Geest neder en door het vuur van Zijne goddelijkheid verandert het brood en de wijn in het lichaam en bloed van Christus. Deze getuigenissen kunnen gemakkelijk met vele andere uit de overlevering vermeerderd worden.

V. Welke is nu de algemeene werking van den H. Geest opzichtens de H. Kerk?

A. Hij leert, regeert en heiligt haar tot aan het einde der wereld.

§3-

Werkzaamheid van den II. Geest in de uitwerkselen der Belofte in onze zielen.

V. Op welke wijze werkt de H. Geest in onze zielen nadat de Belofte vervuld is ?

A. Door in onze zielen het beginsel te zijn van het goddelijk leven of van onze heiliging. Gelijk Hij de zielen tot de ontvangst van Jesus Christus

-ocr page 26-

20

heeft voorbereid, in de H. Maagd Maria de mensch-wording heeft gewerkt, zoo schenkt Hij ook aan ónze zielen de heerlijke vruchten dier mensch-wording.

Y. Op welke wyze bewerkt de H. Geest deze heiliging der zielen?

A. '1 door den weg der zuiveiing,

2 door den weg der verlichting en door den weg der vereeniging.

V. Wat verstaat gij door den weg der zuivering ?

A. Ik versta daardoor dat de H. Geest de zielen van de zonde aftrekt, tot een heilzaam berouw brengt en dezelve zuivert door het H. Sacrament van boetvaardigheid.

Y. Wat is de weg der verlichting?

A. Dat de H. Geest onze zielen, naarmate zij zuiverder worden, doet toenemen in de kennis van God door het geloof, gelijk er geschreven staat: zalig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God zien, en: de H. Geest zal u'alle waarheidleeren. (Math. V, 8. Joës XVI, 13). Aldus vorderen wij meer en meer op den weg der deugden en goede werken.

Y. Wat noemt gij den weg der vereeniging?

A. Dat door de werking van den H. Geest de belofte van Jesus in ons vervuld wordt: wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen (Joës XIV, 23). Dit is de hoogste werking van heiliging, door welke wij met alle onze vermogens met God vereenigd worden: met ons verstand dat altoos de gedachten op God richt, met ons geheugen,

-ocr page 27-

21

dat zich God altoos herinnert en ons voor zijn aanschijn doet wandelen, met onzen wil die Hem volmaakt gehoorzaamt en bemint. Aldus leeft in ons de nieuwe mcnsch die Christus Jesus is.

II' DEEL.

Over het H. Vormsel.

HOOFDSTUK I.

BENAMING, WEZEN, STOF, FORM, BEDIENAAR.

§ 1-

Benaming.

V. Hoe wordt het sacrament genoemd, in hetwelk ons de H. Geest wordt medegedeeld?

A. Het sacrament des Vormsels.

V. Wordt het ook nog anders genoemd?

A. Dit sacrament wordt onder verscllillende namen genoemd met betrekking tot de stol', die bij de toediening gebruikt wordt of tot de werking die het in ons uitoefent.

V. Welke namen hebben betrekking op de stof van dit sacrament?

A. De namen van handoplegging, sacrament van het chrisma en sacrament der bezegeling.

V. Welke is de oorsprong en beteekenis van den naam Handoplegging ?

-ocr page 28-

22

A. Doze naam is ontleend aan de H. Schrift en duidt de wijze aan, op welke de Apostelen dit Sacrament toedienden, en op welke het nog altoos toegediend wordt.

V. Welke is de oorsprong en heteekenis van Sacrament van het chrisma?

A. De H. Vaders bedienden zich reeds van dien naam, omdat hij aanduidt hoe door de zalving met chrisma dit sacrament voltrokken wordt.

Y. Welke is de oorsprong en heteekenis van den naam Bezegeling?

A. Ook deze naam is van de HH. Vaders tot ons gekomen en wijst ons op het H. Kruis , waarmede de Bisschop het voorhoofd van den vormeling teekent, en op het eeuwig rnerkteeken hetwelk in de ziel door dit sacrament wordt ingedrukt

V. En welke namen hebben betrekking op de uitwerkselen van dit sacrament?

A. De namen van Sacrament der volmaakten, der volheid van genaden en des Vormsels.

V. Hoe beantwoorden deze namen aan de uitwerkselen ?

A. Zij duiden aan dat dit sacrament ons volmaakte christenen maakt, dat wil zeggen ons alle middelen tot de volmaaktheid verleent; dat het ons eene volheid van genaden ter zaligheid schenkt en ons eene onverwinnelijke kracht instort om het geloot te belijden.

V. Welke van deze verschillende namen is onder de geloovigen algemeen bekend en in gebruik ?

A. Die van H. Sacrament des Vormsels.

-ocr page 29-

23

V. Wat wil vormsel zeggen?

A. Versterking, bevestiging. Het is eene verandering van het oude woord vroomsel, dat vroom en sterk beteekent.

V. quot;Waarom is dit een juiste naam voor het sacrament van den H. Geest?

A. Omdat de H. Geest ons in dit sacrament door zijne genaden bevestigt in den dienst van God en ons vooral versterkt tot de moedige belijdenis des geloofs, zoodat wij vrome krijgslieden van Christus worden.

§ 2.

Wezen van hel H. Sacrament des Vormsels.

V. Wat verstaat gij door het wezen van een sacrament?

A. Al datgene wat tot een zaak noodig, en zonder hetwelk eene zaak geen sacrament is.

V. Wat is dan noodig opdat iets een sacrament zij?

A. Tot een sacrament is noodig: een uitwendig teeken, eene inwendige genade die door het uitwendig teeken beteekent en gegeven wordt, en de instelling van Christus.

V. Vindt men dit ook in het Vormsel?

A. Ja, zonder eenigen twijfel.

V. Wat is dan het Vormsel?

A. Het Vormsel is een sacrament dat door den Bisschop aan den gedoopte wordt toegediend, in hetwelk door handoplegging, zalving en heilige woorden, genade en sterkte wordt gegeven om het geloof standvastig te belijden.

-ocr page 30-

24

V. Hoe weten wij dat het Vormsel een sacrament is ?

A. Door de uitspraak der H. Kerk, gegrond op de H. Schriftuur en de overlevering.

V. Wanneer is deze uitspraak gedaan ?

A. Nadat vele Conciliën reeds onder verschillende benamingen van het Vormsel als van een sacrament gesproken hadden, is de Katholieke leer door het Concilie van Trente duidelijk en met klare woorden uitgesproken.

V. Wat zegt het Concilie van Trente?

A. Indien iemand zegt dat de Sacramenten der Nieuwe Wet niet door Jesus Christus ingesteld zijn of dat er meer of minder dan zeven zijn, te weten: het Doopsel, het Vormsel, het H. Sacrament des Altaars, de Biecht, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk, hij zij anathema '). En verder: Indien iemand zegt dat het vormen van de gedoopten eene ijdele plechtigheid is en geenszins een waar en eigenlijk sacrament, hij zij anathema 1).

V. Tegen wie was deze uitspraak bijzonder gericht?

A. Tegen de Lutherschen en Calvinisten, die ontkenden dat het Vormsel een sacrament is en het eenvoudig eene ceremonie noemden tot_ staving van het godsdienstig onderricht -en het geloof der volwassenen.

V. Was Luther de eerste die dit sacrament bestreed?

A. Neen, de Waldensen, Albigenzen, Wiclef en

1

Conc. Trid. 1' zit. can. 1. over het Vormsel,

-ocr page 31-

25

Hus, ofschoon het sacrament aannemende, hadden de natuur en wijze van toedienen reeds bestreden.

V. Waarom verzet de ketterij zich tegen dit sacrament?

A. Dewijl zij gehoorzaamt aan den geest van Satan en zich altoos verzet tegen de H. Kerk, die de waarheid leert onder ingeving van den H. Geest, kan zij ook geen vrede hebben met een sacrament dat dien goddelijken Geest mededeelt.

V. Is de leer der Kerk dat het Vormsel een sacrament is, in overeenstemming met de H. Schrift'.'

A. Ja. Uit de H. Schrift blijkt dat het de gewoonte der Apostelen was aan de gedoopten den H. Geest te geven door het opleggen der handen. Dit leest men bepaaldelijk in de Handelingen der Apostelen, waar gezegd wordt dat Petrus en Joannes te Samaria baden over de gedoopten, opdat zij den H. Geest zouden ontvangen ? En zij legden de handen op hen en zij ontvingen den H. Geest'). Ook lezen we daar dateenigen, die het doopsel van Joannes ontvangen hadden, eerst gedoopt werden in den naam van Jesus en daarna, door de handoplegging van Paulus, de H. Geest over hen neder kwam -). Deze woorden der H. Schrift bewijzen het uitwendige teeken, de inwendige genade, den afzonderlijken bedienaar en de gewoonte der Apostelen den H. Geest te geven, dus ook de instelling van Christus, want uit eigen macht konden zij geen genadegevende teekenen instellen. Ook de woorden van den H. Paulus in den 2en brief aan

1) Hand. VIII, 17. 2) Hand. XIX , 5 en 6.

-ocr page 32-

26

de Corinthers lite hoofdstuk vs. 21, leveren de bewijzen voor het sacrament des Vormsels. ').

V. En wat leert de overlevering?

A. De overlevering leert uitdrukkelijk en eenstemmig dat het Vormsel een sacrament is onderscheiden van het Doopsel, en dat het gebruik van de ge-doopten te vormen zoo oud is als de Kerk zelve. Tertulianus zegt: 1) «het vleesch wordt gezalfd, opdat de ziel gewijd worde; hot vleesch wordt geteekend, opdat de ziel versterkt worde; hel vleesch wordt door de handoplegging overlommerd, opdat de ziel door den H. Geest verlicht worde.» De H. Hieronymus leert dat de Bisschop volgens de gewoonte de bedienaar is, en de H. Augustinus zegt dat het een sacrament is zoowel als het Doopsel. Deze getuigenissen uit vele mogen voldoende zijn.

V. Welke genade geeft het Vormsel?

A. Het Vormsel geeft den H. Geest met den overvloed zijner genaden om de christenen te volmaken.

V. Wie heeft het Vormsel ingesteld?

A. Christus is volgens de leer der Kerk de insteller van al de zeven HH. Sacramenten en wat de Apostelen deden, hadden zij van den Heer ontvangen.

V. Wanneer heeft Christus het Vormsel ingesteld?

A. Na zijne verrijzenis, toen hij nog gedurende veertig dagen met de Apostelen omging en hun het laatste onderricht gaf over zijn geestelijk koninkrijk de Kerk.

1

Tertul. Over de verrijzenis des vleesches. 8e hoofdstulc.

-ocr page 33-

27

V. Wat hebt gij met al het voorgaande willen bewijzen.

A. Dat het Vormsel waarlijk een sacrament is, omdat liet alles bevat, wat daartoe noodig is, te weten : een uitwendig teeken, eene inwendige genade die beteekend en gegeven wordt, en eindelijk de instelling van Christus.

§ 3.

Stof, Form en bedienaar van het Vormsel.

V. Wat is er noodig tot de toediening van een sacrament?

A. Drie zaken worden tot de toediening van een sacrament vereischt, te weten de stof, de form en de intentie van den bedienaar.

V. Wat noemt gij de stof van een sacrament?

A. De zichtbare zaak en hare toepassing op een bepaalden persoon; b. v. in het Doopsel, het water en de afwassching welke daarmede geschiedt.

V. Wat is de form van een sacrament?

A. De woorden welke bij de toediening gesproken worden en de handeling van den bedienaar bepalen.

V. Welke intentie moet de bedienaar hebben?

A. Hij moet de oprechte meening hebben te doen hetgeen Christus heeft ingesteld en de H. Kerk doet.

V. Wat is de stof van het sacrament des Vormsels?

A. De verwijderde stof is het chrisma door den Bisschop gewijd, en de naaste stof is de oplegging der handen en de zalving met het H. Chrisma.

-ocr page 34-

28

V. Hoe beteekent de oplegging der handen de genade die door dit sacrament gegeven wordt?

A. Handoplegging is bedekken en beschermen, dit zelfde doet ook de genade die in ons komt door den H. Geest; zij rust in ons en beschermt ons.

V. Hoe beteekent de zalving met het H. Chrisma de

genade van het Vormsel ?

A. Het H. Chrisma is gemaakt van olijfolie met balsem gemengd. De olie beteekent den overvloed der genade van den H. Geest, die het moeielljke der christelijke wet in ons verzacht en ons versterkt om die wet te onderhouden. De balsem beteekent dat de christen door de genade welke hem geschonken wordt, den goeden geur der deugden behoort te verspreiden. Het Concilie van Trente verklaart dat men aan het H. Chrisma kracht moet toekennen. ').

V. Wat is de form van het sacrament des Vormsels?

A. De woorden die de Bisschop spreekt als hij het Vormsel toedient, te weten; Ik teeken u met het teeken des H. Kruises en bevestig u met het chrisma der zaligheid, in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes.

V. Wie is de bedienaar van het Vormsel ?

A. De gewone bedienaar is de bisschop, de buitengewone de priester. In de Handelingen der Apostelen wordt gemeld dat de H. Petrus en de H. Joannes naar Samarie kwamen om hen , die dooiden Diaken Philippus gedoopt waren, te vormen.

1) Cone. Trid. 7e ziW. Can. 2.

-ocr page 35-

V. Hoe spreekt het Concilie van Trente over den bedienaar van het Vormsel ?

A. Het noemt den bisschop den gewonen bedienaar zeggende: indien iemand mocht zeggen dat de gewone bedienaar van het H. Vormsel niet is de bisschop alleen .... hij zij anathema '). De priester kan het dus slechts uit volmacht van den Paus toedienen, gelijk dikwijls gebeurt door de missionarissen in verwijderde streken der wereld, en ten tijde van vervolging.

HOOFDSTUK II.

VEREISCIITEN TOT HET ONTVANGEN VAN HET VORMSEL.

V. Wat is noodig om het Vormsel wel te ontvangen? A. Eene ernstige voorbereiding.

V. Waarom eene ernstige voorbereiding?

A. Omdat men den H. Geest gaat ontvangen, God gelijk de Vader en de Zoon, en, gelijk de beide andere personen der H. Drieêenheid, oneindig heilig en aanbiddelijk.

V. Hoe velerlei is deze voorbereiding?

A. Zij is tweeërlei: eene voorbereiding namelijk der ziel en des lichaams, omdat de H. Geest beide deelen van den mensch komt bezoeken.

1) Cone. Trid. 7e zitt. can. 3 over het Vormsel.

-ocr page 36-

30

§ 1-

Voorbereiding der ziel.

V. Wat verstaat gij door de voorbereiding der ziel tot de ontvangst van het H. Vormsel.

A. Ik versta daardoor zekere hoedanigheden, welke •wij naar de ziel moeten hebben.

V. Welke zijn die hoedanigheden?

A. Zij zijn waardigheid, wetenschap, zuiverheid en deugd.

V. Wat bedoelt gij met het woord waardigheid?

A. Ik bedoel daarmede dat wij het kindschap van God moeten bezitten, hetwelk wij verkrijgen door het H. Doopsel.

V. Moet men dus eerst gedoopt zijn eer men gevormd mag worden?

A. Ja, het Doopsel is het eerste sacrament, de deu* en ingang tot de overige sacramenten en het Vormsel is eene volmaking van de genade des Doopsels.

V. Welk verschil bestaat er tus.schen het Doopsel en het Vormsel ?

A. In het Doopsel wordt de mensch tot den strijd aangenomen en in het Vormsel wordt hij tot den strijd krachtig gewapend. Wel geeft ook het Doopsel ons de genade van den H. Geest, maar niet zoo overvloedig als het Vormsel; deze vermeerdering der genade bekomt men niet tenzij men, eerst door het Doopsel kind Gods geworden zijnde, recht op deze erfenis hebbe verkregen. Het, Vormsel wordt bovendien onder een ander uit-

-ocr page 37-

31

wendig teeken, andere woorden en door een anderen bedienaar gegeven.

V. Welke wetenschap wordt voor het Vormsel ■ver-eischt ?

A. De wetenschap van de voornaamste geheimen des geloofs, van de geboden Gods. van de twaalf artikelen des geloofs, van het gebed, van de heilige sacramenten, bijzonder van het H. Vormsel.

V. Waarom moeten wij dit alles weten ?

A. Ten 1° omdat wij den H. Geest ontvangende met kennis moeten handelen en daarom de voornaamste waarheden en plichten van den godsdienst moeten kennen, ten 2quot; omdat men het geloof aan deze geheimen reeds heeft aangenomen in het Doopsel en dit nu in het Vormsel moet bevestigen.

V. Wat bedoelt gij met de zuiverheid onzer ziel?

A. Dat wij in staat van genade, dat is zuiver van alle doodzonden moeten wezen om het Vormsel te ontvangen.

V. Wanneer is men in staat van genade?

A. Zoolang men de onschuld van het Doopsel niet door het bedrijven van eenige doodzonde verloren heeft, of zoodra men door de Biecht vergiffenis van zijne bedrevene doodzonde heeft bekomen.

V. Waarom mag men niet in staat van doodzonde gevormd worden?

A. Omdat het Vormsel een sacrament der levenden is.

V. Wat wil zeggen, dat wij om gevormd te worden deugd moeten bezitten?

A. Dat wil zeggen, dat het niet genoeg is de ziel gezuiverd te hebben, maar dat wij ons ook vooraf

-ocr page 38-

32

in deugden en goede werken behooren te oefenen om den H. Geest te ontvangen. De Apostelen hebben zich ook negen dagen lang met Maria, Jesus' Moeder, op de nederdaling van den H. Geest voorbereid, en dien tijd in werken van godsvrucht doorgebracht.

V. Welke deugden moeten wij voornamelijk den H. Geest bij zijne komst in onze ziel kunnen aanbieden ? *

A. Voornamelijk de drie goddelijke deugden, geloof, hoop en liefde.

V. En welke vermogens onzer ziel moeten wij aan de werking van den goddelijken Geest onderwerpen?

A. De drie voornaamste vermogens onzer ziel, te weten verstand, geheugen en wil, dat is .geheel onze ziel moeten wij bereidwillig en. dankbaar onder de genadevolle werking van den H. Geest stellen.

§ 2.

Voorbereiding des lichaams.

V. Behooren wij ons naar het lichaam -ook voor te bereiden voor het Vormsel ?

A. Ja, ons lichaam wordt in de H. Schrift een tempel van den H. Geest genoemd '); hieruit volgt dat wij ons ook naar het lichaam moeten voorbereiden om dien H. Geest te ontvangen.

V. Welke gesteltenis wordt dan naar het lichaam vereischt ?

1) Eph.11,21. II Cor. VI, 16. ICor.VI,I9. ICor.111,16.

-ocr page 39-

33

A. Ten le reinheid, ten 2quot; zedigheid in houding en kleeding, ten 3quot; zoo dit gevoeglijk kan, nuchter zijn.

V. Wat -wilt gij hiermede zeggen1?

A. Dat men op den hoogen dag, op welken men het Vormsel zal ontvangen, uit eerbied voor dit H. Sacrament niet alleen inwendig rein, maar ook met uitwendige zuiverheid, in nette kleeding zonder ijdelen opschik, en, ofschoon het geen voorschrift meer is, nuchter van middernacht, voor den Bisschop verschijne om gevormd te worden.

V. Is zulke lichamelijke voorbereiding den H. Geest welgevallig?

A. Ongetwijfeld. Dit kan blijken uit de menigvuldige zuiveringen van het lichaam der Joden in de Oude Wet voorgeschreven. Hoe veel te meer moeten zij God welgevallig zijn in de Nieuwe Wet bij het ontvangen der HH. Sacramenten, van welke do Joodsche plechtigheden slechts albeeldingen waren.

V. Zeg nog eens in het kort welke voorbereiding voor het Vormsel vereischt wordt?

A. Naar de ziel, dat men gedoopt, genoegzaam onderwezen , in staat van genade en met deugden versierd zij; naar het lichaam, dat men rein, zedig gekleed en, als het gevoeglijk kan, ook nuchter zij.

.3

-ocr page 40-

34

HOOFDSTUK III.

NOODZAKELIJKHEID EN UITWERKSELEN VAN HET VORMSEL.

V. Kan men zonder gevormd te zijn zalig worden.

A. Ja, het Vormsel is niet, gelijk het Doopsel, volstrekt noodig ter zaligheid.

V. Mag men dus dit sacrament verwaarloozen?

A. Geenszins; want God wil dat wij ons, als wij kunnen, al die geestelijke hulp verschaffen die wij noodig hebben, en de Kerk wil dat alle christenen dit sacrament ontvangen.

V. Wat volgt daaruit?

A. Dat men door eigen schuld het Vormsel niet ontvangende, zich berooft van de algemeene en bijzondere genade die het geeft en men grootelijks zondigt.

V. Wat volgt daaruit nog voor ouders en overheden?

A. Dat zij zorgen moeten om hunne kinderen en onderhoorigen tot dit sacrament voor te bereiden en aan te sporen, als zullende rekenschap van derzelver zielen geven.

V. Wie kunnen gevormd worden?

A. Allen die gedoopt en nog niet gevormd zijn.

V. Wanneer moet men gevormd worden ?

A. Als men tot de jaren van verstand is gekomen, en de gelegenheid heeft.

V. Wat noemt men jaren van verstand?

A. Als men begint onderscheid te maken tusschen goed en kwaad, hetwelk gewoonlijk begint omtrent den leeftijd van zeven jaren.

-ocr page 41-

35

V. Kunnen kleine kinderen ook het Vormsel ontvangen ?

A. Ja, oudtijds gaf men het terstond na het Doopsel, doch dit gebruik heeft de Kerk om goede redenen veranderd.

V. Om welke redenen ?

A. In tijden van rust is er meer gelegenheid om het Vormsel te ontvangen en in de jaren van verstand kan het met meer godsvrucht ontvangen worden. Ook namen eenige dwaalleeraars er aanleiding-uit om het Vormsel geen van het Doopsel onderscheiden sacrament te noemen.

V. Welk gebruik volgt de Kerk nu?

A. Dat het Vormsel in den regel eerst toegediend wordt na de eerste H. Communie.

V. Welke zijn de uitwerkselen van het H. Vormsel.

A. Hoofdzakelijk deze:

1. Het geeft ons den H. Geest.

2. Het geeft ons te gelijk met den H. Geest de volheid zijner genade.

3. Het vormt ons tot volkomen christenen.

4. Het geeft ons sterkte om het geloof, zelfs met gevaar onzes levens te belijden.

5. Het drukt een eeuwig merkteeken in onze ziel.

6. Het veroorzaakt een geestelijk vermaagschap.

V. Worden allen die het Vormsel waardig ontvangen

aan al deze uitwerkselen in gelijke mate deelachtig?

A. Allen ontvangen zeker het merkteeken en worden gebonden door de geestelijke vermaagschap, maar wat de genaden betreft, ontvangt men des te meer naarmate men beter gesteld is.

-ocr page 42-

36

V. Die het Vormsel onwaardig ontvangen, verkrijgen zij ook de uitwerkselen?

A. Ja, wat het teeken en de vermaagschap aangaat, maar de genade verbeuren zij door hunne heiligschennis.

Y. Is het zeker dat het H. Vormsel een merkteeken in onze ziel prent?

A. Ja, dit is de leer der Kerk; het Concilie van Trente zegt: zoo iemand beweert dat in drie sacramenten, namelijk in het Doopsel, het Vormsel en het Priesterschap, der ziel geen karakter, dat is, geen geestelijk en onuitwischbaar merkteeken wordt ingedrukt, waarom zij dan ook niet mogen herhaald worden, die zij anathema

V. Wat verstaat gij door dit merkteeken?

A. Een blijvend teeken waardoor de gevormde van den nog niet gevormde onderscheiden en bekwaam wordt tot het bijzonder doel van het sacrament; en een geestelijk teeken, dat wil zeggen in onze ziel zelve ingedrukt en niet zichtbaar voor onze oogen.

V. Is er voor de leer over het merkteeken ook grond in de H. Schrift?

A. Ja, de Apostel Paulus leert 2) dat God zelf ons bevestigt in het geloof in Christus, ons zalft door de zalving zijner genade en ons teekent met zijn zegel als Hij ons het onderpand des Geestes in onze harten schenkt.

V. Werkt dit merkteeken ook iets uit?

1) Cone. TriJ. 7e zitt. can. 9. 2) Cor- I, 21 en 22.

-ocr page 43-

37

A. Voorzeker, gelijk wij in het Doopsel het teekeu ontvangen van kinderen Gods, zoo in het Vormsel van krijgslieden van Christus en het zal den uitverkorenen tot grootere verheerlijking , maar den verdoemden tot vermeerdering van straf verstrekken. Ook mag om dit eeuwigdurend merkteeken het H. Vormsel maar éénmaal ontvangen worden, gelijk duidelijk is uit de woorden van het H. Concilie van Trente.

V. Wat is de geestelijke vermaagschap hier bedoeld'?

A. De betrekking, die voortkomt uit het Voi'msel en naar Kerkelijke instelling, het huwelijk tusschen den bedienaar van het sacrament alsmede Peter en Meter eenerzijds, en die gevormd is en zijne ouders anderzijds, onwettig maakt.

HOOFDSTUK IV.

OVER DE TOEDIENING VAN HET VORMSEL.

V. Hoe wordt het H. Vormsel toegediend?

A. De Bisschop de handen over de vormelingen uitstrekkende bidt voor hen; daarna zalft hij onder het opleggen der handen en het uitspreken dei-woorden eiken vormeling kruisgewijze op het voorhoofd met het H. Chrisma, geeft hem een zachten kaakslag en wenscht hem den vrede. Eindelijk spreekt de Bisschop het laatste gebed en geeft den gevormden den zegen.

V. quot;Welke handelingen zijn hierbij de voornaamste?

-ocr page 44-

38

A. De voornaamste handelingen bij de toediening van het Vormsel zijn; de oplegging der handen en de zalving met het H. Chrisma.

V. Waartoe dienen de plechtigheden bij het Vormsel ?

A. Om den vormeling op de hooge beteekenis en heilzame kracht van dit sacrament oplettend te maken en hem tot het waardig ontvangen er van voor te bereiden.

§ 1-

Over de oplegging der handen.

V. Hoe velerlei is de oplegging der handen?

A. Tweeërlei: eene algemeene handoplegging over alle vormelingen te zamen en eene bijzondere over iederen vormeling. ,

V. Wanneer geschiedt de algemeene handoplegging ?

A. Aanstonds bij het begin der plechtigheid.

V. Wat gaat deze algemeene oplegging der handen vooraf?

A. De waarschuwing van den Aartsdiaken, dat alle vormelingen daarbij moeten tegenwoordig zijn en niet mogen heengaan voor het einde der gebeden en den zegen des bisschops.

V. Hoe geschiedt deze algemeene handoplegging?

A. Terwijl de vormelingen eerbiedig nedergeknield liggen zegt de Bisschop eerst; de H. Geest dale in ulieden neder en de kracht des Allerhoogsten beware u voor zonden. Amen. Daarna zich teeke-nende met het H. Kruis vervolgt hij : onze hnlp is in den naam des Heeren.

-ocr page 45-

39

Die hemel en aarde gemaakt heeft.

Heer verhoor mijn gebed,

En mijn geroep kome tot U.

Alsdan strekt hij de handen over de vormelingen uit en spreekt het volgende gebed;

Almagtige, eeuwige God die U gewaardigd hebt deze uwe dienaren te doen herboren worden uit het water en den H. Geest, en die hun de vergiffenis van alle zonden verleend hebt, zend over hen uit den hemel uwen H. Geest, den Trooster met zijne zevenvoudige gaven. Amen.

Den Geest der wijsheid en des verstands. Amen. Den Geest des raads en der sterkte. Amen. Den Geest der wetenschap en der godsvrucht. Amen. Vervul hen met den Geest uwer vreeze, enteeken hen genadig met het teeken ') des kruizes van Christus ten eeuwigen leven. Door denzelfden onzen Heer Jesus Christus uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid van denzelfden H. Geest God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.

V. Is het handopleggen een oud gebruik ?

A. Ja, een zeer oud gebruik. De Aartsvader Jacob onder anderen, legde, toen hij stervende was, zijne handen op de zonen van Josef1) en bad over hen om hen te zegenen. Het was onder het oud verbond een algemeen gebruik; ook de Zaligmaker legde de handen op 3) en de Apostelen deden het insgelijks.

1

Gen. XLVIIl, 14. 3) Marc. X, 16.

-ocr page 46-

40

V. Wat drukt deze eerste oplegging der handen bij het Vormsel uit?

A. Zij drukt op plechtige wijze den wensch des Bis-schops uit, dat de H. Geest op zijn gebeden door zijne tusschenkomst op den vormeling moge nederdalen.

V. Wat zullen de vormelingen onder deze handoplegging en gebeden doen?

A. Eerbiedig neergeknield, zullen zij het hart tot God verhellen en hunne godsvrucht onderhouden met vrome gedachten en verzuchtingen. Vooral zullen zij de oefeningen van geloof, hoop en liefde verwekken, hunne doopbeloften gedenken en vurig smeeken om de komst van den H. Geest, door het gebed «Kom Schepper H. Geest» of dei gelijk.

V. Hoe zullen zij die godvruchtige gesteltenis het best in zich onderhouden?

• A. Door zich, de vergadering te Jerusalem voor te stellen op het oogenhlik dat een plotselinge wind het huis deed schudden en de vurige tongen, bestemd om op de hoofden der vergaderden neer te komen, de zaal vulden. Alle aanwezigen blaakten van liefde en verlangen, waren vol besef hunner onmacht, maar ook vol vertrouwen op de kracht des Allerhoogsten, die hun beloofd was. Zoo zullen ook de vormelingen bedenken dat de kracht Gods steeds dezelfde is, en over allen uitgestort wordt die met een kinderlijk gemoed tot Hem naderen.

V. Wanneer geschiedt de bijzondere handoplegging op iederen vormeling?

-ocr page 47-

41

A. Zij geschiedt wanneer de Bisschop den vormeling zalft.

V. Wat duidt deze tweede oplegging der handen aan?

A. Zij duidt aan, dat de H. Geest werkelijk op den vormeling nederdaalt en op hem rust.

§ 2.

Over de zalving mei het II. Chrisma.

V. Waarmede geschiedt de zalving in het Vormsel?

A. Met het H. Chrisma.

V. Hoe geschiedt de zalving met het H. Chrisma?

A. De vormeling knielt voor den Bisschop neder, die zich eerst door den peter of meter den vorm-naam van ieder heeft doen opgeven. Daarna legt hij op iederen vormeling afzonderlijk de hand, terwijl hij hem op het voorhoofd in den vorm van een kruis met chrisma zalft, onder het uitspreken der woorden: ik teeken u met het teeken des kruises en bevestig u met het chrisma des heils, in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. Amen.

V. Wat is het H. Chrisma ?

A. Olie en balsem samen vermengd en door den bisschop daartoe gewijd. Deze wijding geschiedt op den Witten Donderdag.

V. Moet men geen hoogen eerbied voor het chrisma hebben ?

A. Ongetwijfeld. Men moet hoogen eerbied voor het chrisma hebben', zoowel om hetgeen het is, als om hetgeen het beteekent. Door de wijding is het een

-ocr page 48-

42

heilige zaak en beteekent de werking der goddelijke genade en onzen deugdzamen levenswandel. De H. Paus Fabianus getuigt dat de Apostelen het bereiden van het chrisma van Christus hadden geleerd.

Y. Kende men reeds oudtijds kracht aan het chrisma toe?

A. De H. Cyrillus van Jerusalem vergelijkt het met het brood des altaars en verzekert dat het werkt door de tegenwoordigheid der Godheid '). Lactan-tius zegt zelfs; als de heidenen aan de Goden offeren en er iemand tegenwoordig is, wiens voorhoofd geteekend is met de olie en balsem, laten zij hunne offerande daar, omdat de duivel niet kan antwoorden. Ook spreekt hot H. Concilie van Trente anathema uit over hen die mochten zeggen dat zij, die eenige kracht aan het chrisma des Vormsels toekennen, den H. Geest onrecht aandoen.

V. Wat beteekent de H. Olie.

A. Dat de genade van den H. Geest het juk van Christus verzacht en ons versterkt.

V. Wat beteekent do balsem?

A. De geur van de balsem beteekent den goeden geur, dien de christenen door hunne deugden moeten verspreiden.

Y. Wat beteekent de vermenging van de olie met den balsem?

A. Dat de christen alles ontvangt wat noodig is om goed te strijden en wel te leven, en dus volmaakt toegerust is.

1) H. Cyrillus Catcch. myst

-ocr page 49-

43

V. Op welk deel des lichaams wordt de vormeling gezalfd?

A. De zalving geschiedt op Let voorhoofd.

V. Waarom op het voorhoofd?

A. Om daardoor aan te toonen, dat de gevormde zich nimmer moet schamen, openlijk het geloof en de leer van Christus te belijden, maar met den Apostel Paulus moet zeggen: ik schaam mij voor het Evangelie niet ').

V. Wat wordt met betrekking tot deze zalving des voorhoofds voorgeschreven ?

A. Er wordt voorgeschreven dat het voorhoofd des vormelings zuiver en rein zij, en dat het aanstonds na de zalving eerbiedig en zorgvuldig van het chrisma worde gezuiverd.

V. Had deze afneming van het chrisma oudtijds ook terstond na de zalving plaats?

A. Oudtijds bestond de gewoonte het voorhoofd van een vormeling met een band of doek te omwinden, en deze doek werd eerst afgenomen na verloop van zeven, drie of ook wel van éénen dag. Na de afneming werd hij gewoonlijk verbrand.

V. Waartoe diende deze doek?

A. Ten lc om eerbied voor de heilige zalving te toonen, ten 2e om aan te duiden dat de genade van den H. Geest zorgvuldig bewaard moet worden; ten 3quot; om den vormeling aan de bespotting van Christus te herinneren.

1) Kou. I, 16.

-ocr page 50-

44

V. Wat hebt gij nog verder omtrent de zalving op te merken'?

A. Dat zij kruisgewijze, dat is in den vorm van een kruis geschiedt.

V. Waarom in den vorm van een kruis?

A. Om te kennen te geven dat al de genade van dit sacrament en al wat onze zaligheid aangaat van het kruis des Heeren en uit de verdiensten van Zijn lijden en dood voortvloeit.

V. Wat zullen de vormelingen doen op het oogenhlik der zalving of de toediening van het Vormsel?

A. Zij zullen zich levendig de komst van den H. Geest in hunne harten voorstellen, zich ernstig voornemen moedige strijders van Jesus Christus te zijn en de genade van het sacrament te bewaren.

V. Is het een oud gebruik ons in het Vormsel namen van heiligen te geven?

A. Ja, dit gebruik klimt tot de vroegste tijden op.

V. Hoe handelt men in de keuze dier namen?

A. Sommige vormelingen kiezen zelf den naam eens heiligen, jegens welken zij bijzondere godsvrucht gevoelen; anderen nemen den doopnaam van den peter of van de meter aan, doch tegenwoordig wordt meestal aan alle vormelingen eener zelfde plechtigheid dezelfden vormnaam gegeven.

V. Waarom geeft men ons die namen van heiligen?

A. Opdat wij de deugden dier heiligen navolgen, en in die heiligen beschermers mogen hebben, van welke wij bij zonderen bijstand ontvangen.

V. Is het een oud gebruik bij het Vormsel een peter en meter te nemen.

-ocr page 51-

45

A. Ja dit is een zeer oud Kerkelijk gebruik.

V. Waartoe dienen de peter en meter?

A. Zij moeten de vormelingen tot het Vormsel opleiden en hen later in den geestelijken strijd, tot welken het Vormsel verbindt, met raad en daad bijstaan.

V. Welke regels stelt de Kerk omtrent den peter en de meter?

A. 1. Dat er maar één mag wezen en wel van hetzelfde geslacht als de vormeling. 2. dat hij zelf gevormd zij. 3. dat hij niet dezelfde zij als van het Doopsel 4. dat hij van onberispelijken levenswandel en van dien ouderdom zij, dat hij zijne verplichtingen kunne vervullen.

V. Waardoor verklaren zij peter en meter te willen zijn?

A. Volgens het tegenwoordig gebruik [door de rechterhand op den rechterschouder des vormelings te leggen, ten teeken dat zij voor hem instaan en hem zullen bewaken. Zij mogen zich ook door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

V. Nemen de peter en meter ook verplichtingen op zich?

A. Ja, zij moeten zorg dragen dat degenen die zij tol het Vormsel geleid hebben, in hetgene hunne zaligheid aangaat, onderwezen worden, vooral als de ouders hunnen plicht niet waarnemen.

V. Wat ontstaat door het peter- en meterschap?

A. Daardoor ontstaat eene geestelijke aanverwantschap of vermaagschap; zij worden als het ware mede-vader en medemoeder. Deze geestelijke betrekking veroorzaakt een huwelijksbeletsel, zooals vroeger gezegd is.

-ocr page 52-

46

V. Wat volgt bij de plechtigheden des Vormsels na de zalving ?

A. De Bisschop geeft den gevormde een zachten kaakslag zeggende: vrede zij met u.

V. Wat beteekent die kaakslag?

A. Deze kaakslag is voor den jeugdigen krijgsman van Jesus Christus eene herinnering dat hij bereid moet zijn om Christus wille alle vervolging en smaad te lijden.

V. Wat beteekenen de woorden: vrede zij met u?

A. De woorden: vrede zij met u, beteekenen voor den gevormde, dat hij den vrede Gods, die alle begrip te boven gaat, ontvangen heeft.

Y. Gaan de kaakslag en het vredewoord wel goed te zamen?

A. O ja, juist door de bereidwilligheid tot het lijden kunnen wij tot den vrede van Christus geraken en de moeielijkheden van het geloovig leven zijn beter geschikt in ons dien zoeten en heiligen vrede te bewaren, dan al de goederen en vermaken dezer wereld.

§ 3.

Laatste Ceremoniën.

V. Zeg het vervolg van de ceremoniën des Vormsels?

A. De volgende antiphoon wordt gezongen of gelezen: Bevestig, o God! wat Gij in ons gewerkt hebt uit de hoogte van uwen heiligen tempel, die in Jerusalem is. Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest.

-ocr page 53-

47

Gelijk het was in het begin, zoo nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Na de herhaling der antiphoon bidt de Bisschop; Toon ons, Heer! uwe barmhartigheid En rchenk ons uw heil.

Heer verhoor mijn gebed En mijn geroep kome tot U.

De Heer zij met ulieden,

En met uwen geest.

Laat ons bidden.

O God, die aan uwe Apostelen uwen H. Geest gegeven, en gewild hebt dat hij door hen en hunne opvolgers aan de andere geloovigen medegedeeld worde, zie genadig op den dienst onzer geringheid en geef dat diezelfde H. Geest, in de harten komende van hen, wier hoofden wij met het H. Chrisma gezalfd en met het teeken des H. Kruizes geteekend hebben, zich gewaardige hen door zijne inwoning tot een tempel zijner glorie te volmaken. Amen.

Zie, zoo zal alle mensch gezegend worden, die den Heer vreest.

Ten laatste maakt de Bisschop het kruisteeken over de gevormden en zegt:

De Heer zegene u uit Sion, opdat gij de goederen van Jerusalem moogt zien, al de dagen uws levens, en het eeuwig leven verwerven. Amen.

V. Wat is de korte inhoud van dit bisschoppelijk gebed?

A. Het is een gebed om bevestiging en voleinding van hetgeen door het Vormsel bewerkt is geworden.

-ocr page 54-

48

V. Wat herinnert dit gebed den gevormde?

A. Dat ook hij voortdurend moet bidden opdat hij in het bezit der goddelijke genade blijve en zijn levenswandel vervolmake.

V. quot;Welke zijn de bijzondere plichten van de gevormden'?

A. De bijzondere plichten van de gevormden spruiten voort uit de bijzondere genaden die zij ontvingen. Daarom zullen zij als tempels van den H. Geest, lichaam en ziel vau alle zonden rein houden; als begiftigden met de volheid der genaden van den H. Geest, door waakzaamheid, gebed en goed gebruik der genade zich den ontvangen schat blijvend verzekeren en als strijders voor het rijk-van Jesus Christus in dien strijd met ijver en standvastigheid tot den dood toe volharden.

V. Wat zal hen bemoedigen bij de gedachte aan die plichten?

A. Het gedrag der Apostelen na het Pinksterfeest en het gedrag der heiligen.

V. Wat is den gevormden vooral aan te raden ?

A. Zich dikwijls het ontvangen geluk op bijzondere wijze te berinneren, inzonderheid op den verjaardag van hun Vormsel, op het H. Pinksterfeest of op andere dagen naar welgevallen en godsvrucht; want gelijk dit sacrament eene goede voorbereiding vereischt, zoo vordert het ook eene levenslange , dankbaarheid.

V. Is het bijwonen van de toediening des Vormsels ook nuttig voor hen die al vroeger gevormd werden?

A. Het is zeer nuttig om de herinnering die dit in hen verlevendigt. Zij moeten de woorden van den

-ocr page 55-

49

H. Paulus overwegen ') « Ik vermaan u dat gij de genade Gods weder opwekt, die in u is door de oplegging mijner handen ». Zij zullen uit geheeler harte bidden: vernieuw, oHeer! Uwen oprechten geest in mijn binnenste, on sterk mij door Uwen sterken Geest. Zij zullen rouwmoedig om vergeving vragen zoo zij den H. Geest hebben bedroefd of wederstaan en krachtiger dan ooit besluiten den goeden strijd te strijden, tempels van den H. Geest te zijn.

---

TIP DEEL.

Uitwerkselen van den H. Geest in de zielen.

HOOFDSTUK I.

OVER DE GAVEN VAN DF.N H. GEEST.

V. Waar kan men de uitwerkselen van de komst des H. Geestes waarnemen?

A. De H. Geest werkt overal, maar bijzonder in de Katholieke Kerk, die zijn erfdeel is, waar Hij woont en die Hij voortdurend verlicht, heiligt en bestiert,, haar bijstaande en de geloovigen heiligende.

V. Wat vergezelt de komst van den H. Geest in onze ziel?

1) 1 Timoth. 1, 6.

4

-ocr page 56-

50

A. De mededeeling zijner gaven.

V. Wat verstaat gij door de gaven van den [I. Geest'?

A. De gaven van den H. Geest zijn zekere blijvende geestelijke hoedanigheden of volmaaktheden, die medegedeeld worden tot voltrekking van het werk des H. Geestes in onze zielen, te weten de heiligmaking. Onze ziel wordt door dezelve bekwaam om de ingevingen van den H. Geest vaardig en heldhaftig op te volgen.

V. Zijn de gaven van den H. Geest zichtbaar?

A. De werking van den H. Geest in onze zielen is eene inwendige, en daarom eene onzichtbare, doch wat Hij in ons werkt moet zichtbaar worden in onzen wandel. Evenwel vooral bij het begin der Kerk deelde de H. Geest ook zichtbare buitengewone gaven mede, zoowel aan de hoofden der Kerk als aan de geloovigen.

V. Wat bedoelt gij hiermede?

A. Dat de H. Geest, gelijk Hij zichtbaar nederdaalde, ook zichtbare of uitwendige gaven schonk, van welke do profeet Joel ') de toekomstige mededeeling voorzegd had. Het begin van de vervulling dezer voorzegging had op het Pinksterfeest plaats,

V. Ontving men toen zulke zichtbare gaven alleen?

A. Allen ontvingen de gewone genadegaven, noodzakelijke gevolgen van de komst des H. Geestes, maar bovendien gaf dezelfde Geest aan sommigen buitengewone gaven, tot bijzondere doeleinden.

1) Joel 11, 28—32.

-ocr page 57-

51

V. Waartoe werden die uitwendige gaven (lan gegeven ?

A. Tot voordeel van de H. Kerk, dat is tot onderricht , vertroosting en versterking der mede-christenen, en tot bekeering der ongeloovigen, die overtuigd werden van de waarheid, door de won-derteekenen van hen, die deze gaven ontvangen hadden.

V. Welk is dan* het onderscheid tusschen deze twee soorten van gaven?

A. De genoemde zichtbare gaven werden tot verheerlijking Gods gegeven, maar de onzichtbare dienen tot voordeel der ziel, om haar rechtvaardig en Godo aangenaam te maken en zijn het beginsel van onze goede werken.

V. Welk ander onderscheid bestaat er nog?

A. Dat deze uitwendige gaven geen bewijs zijn dat men God welgevalliger of heiliger is, en dat zij ook niet aan allen gegeven worden, vermits de H. Geest dezelve uitdeelt naar zijn believen en de behoefte van anderen.

V. Vanwaar hebben wij de kennis der zichtbare gaven ?

A. Uit de H. Schrift. De H. Paulus noemt ze ons m den eersten brief aan de gemeente van Corinthe, 12« hoofdstuk.

V. Welke zijn die gaven?

A. De Apostel noemt er negen, te weten; het woord der wijsheid, het woord der wetenschap, hel geloof, de gaaf der genezingen, de werking van wonderkrachten, de profetie, de onderscheiding der geesten, verscheidene talen en de uitlegging der reden.

-ocr page 58-

52

V. Kunnen er niet meer van zulke gaven geweest zijn?

A. Er'Zijn zeker meer geweest, want de gaven zijn menigvuldig, maar de apostel noemt deze negen, of omdat ze in de gemeente van Corinthe boven andere uitschenen, of wel omdat misschien juist deze aanleiding gaven tot den ondcrlingen naijver, die in de Corinthers moest bestreden worden.

V, Wat beleckent hier het woord der wijsheid?

A. Dit is eene gave om de verhevene leerstukken en heilige geheimen van het geloof te verklaren en er op verhevene wijze over te redeneeren. De apostel noemt deze kennis de vaste spijs der volmaakten. ')

V. Wat beteekent het woord der wetenschap of kennis?

A. Do gave om de leerstukken en geheimen aan de eenvoudigen verstaanbaar voor te dragen door vergelijkingen, voorbeelden en natuurlijke redenen. Dit is wat de apostel noemt: de jeugdige kinderen in Christus met melk voeden. 1)

V. Wat beteekent de gaaf des geloofs?

A. Onder deze gave des geloofs is niet te verstaan liet geloof hetwelk onze rechtvaardigmaking voorafgaat of een middel tot dezelve is, maar een bijzonder geloof, dat een vast vertrouwen, on wankelbaren moed geeft om moeielijkheden te overwinnen en groote dingen te doen. Dit is het geloof, hetwelk bergen verzot, 3) en aan dit geloof hebben

1

3) Matth. XVII, 19.

-ocr page 59-

53

■wij de grootste en vruchtbaarste verschijnselen in de geschiedenis der Kerk te danken.

V. Wat beteekent de gaaf der genezingen?

A. Geiijk het woord zelf aanduidt is zij de gave om de gezondheid aan de zieken terug te schenken. Zij werd beloofd toen Jesus van de geloovigen zeide: zij zullen den zieken de handen opleggen en deze zullen gezond worden. ') Onder de wonderen van den Zaligmaker komt het genezen van de zieken het menigvuldigst voor, en ook de apostelen zalfden met olie en genazen de zieken ■), waardoor wij worden gewezen op het H. Sacrament des Oliesels, hetwelk het eenige sacrament is, dat ook de belofte heeft van verzachting der lichamelijke kwalen.

V. Wat leeren wij daaruit?

A. Dat er bijna geen grootere lichamelijke weldaad is dan het herkrijgen der gezondheid, en dat het ambt van den geneesheer zeer nauw met dat van den priester verbonden is. Zonde en ziekte zijn de verschijnselen van de bedorvenheid onzer geestelijke en stoffelijke natuur, die de priester door bovennatuurlijke, de geneesheer door natuurlijke middelen tegengaat. De sacramenten zijn uitwendige teekenen, die inwendige geestelijke genaden van genezing en heiliging der ziel geven, de geneesmiddelen zijn stoffelijke zaken, die dooiden goddelijken zegen vruchtbaar tot de gezondheid des lichaams werken. Aldus ontmoeten de

2) Marc. VI, 13.

]) Mare. XVI, 18.

-ocr page 60-

54

priester en de geneesheer elkander aan de wieg en aan het sterfbed van den mensch.

V. Wat heteekent de werking van wonderki achten?

A. Daardoor worden meer bepaald l)edoeld nog groo-tere wonderwerken dan de reeds genoemde, te weten; dooden opwekken, den blinden liet gezicht, den dooven het gehoor, den stommen de spraak, den kreupelen den gang teruggeven, duivelen uitjagen, enz.

V. Wat betcekent de gave der profetie?

A. Zij betcekent het vermogen toekomstige dingen te voorzeggen, verborgene zaken te openbaren en de duisterheden der H. Schrift te verklaren. In de Handelingen der Apostelen lezen we datAga-hus door den Geest voorspelde dat er een hongersnood op handen was. ') Soms ook bestond deze gaaf in het spreken van een gebed, dooiden H. Geest ingegeven, of een lofzang of eene dankzegging, of werd eenc rede gehouden tot stichting , vermaning of vertroosting der gemeente.

V. Wat betcekent de onderscheiding der geesten?

A De gaaf van de ware van de valscho profeten te onderscheiden en te weten uit welken geest iemand spreekt of handelt, namelijk uit den goddelijken, uit den menschelijken of uit den duivelschen geest. De H. Joannes zegt; gelooft niet alle geesten, maar beproeft of zij uit God zijn. -) Wat betcekent de gaaf van verschillende talen?

1) Hand. d. Ap. XT, S8. 2) 1 Joes. IV, 1.

-ocr page 61-

55

A. Verschillende talon, welke de begaafde nooit geleerd had, te kunnen spreken naar de verschillende volken, die in het geloof moesten onderwezen worden. In het evangelie van den H. Marcus vinden we deze gaaf beloofd ') en zij was zeer zeker van groot nut tot verbreiding der Kerk, omdal zulk een wonder noodzakelijk de aandacht trekken moest en de volken van verschillende taal tot de eenheid des geloofs brengen.

V. Wat beteekent de uitlegging der reden'?

A. Het uitleggen aan de gemeente van hetgeen in vreemde talen onder den invloed van den H. Geest gesproken was, of den inhoud van het gesprokene voorstellen en verduidelijken.

V, Hebben deze gaven geheel opgehouden in de Kerk?

A. De gaven waarmede de H. Geest do jeugdige Kerk uitrustte zijn nooit geheel uit de Kerk van Christus verdwenen; de kerkelijke geschiedenis levert daarvan de bewijzen.

V. Waarom komen ze niet meer zoo menigvuldig voor als in de eerste tijden?

A. Zij zijn zeldzamer geworden omdat zij voor de bevestiging des geloofs niet meer zoo noodig zijn. Sedert de eerste tijden is het voortbestaan der Kerk zelf een bewijs van hare goddelijkheid en van de werking des H. Geestes in haar, ofschoon God steeds door eene of meerdere der genoemde buitengewone gaven zijne Kerk bleef verheerlijken, de geloovigen versterken en de ongeloovigén roepen.

1) Marc. XVI, 17.

-ocr page 62-

56

V. Waarmede besluit de H. Paulus zijne woorden over de genadegaven ?

A. Hij vermaant de geloovigen van Korinthe, niet zoo zeer buitengewone en schitterende maar de beste genadegaven tebegeeren, dal wil zeggen die gaven welke hun en der Kerk bet nuttigste zijn, boven alles echter de liefde, die hun eigen ziel heiligt en aan God welgevallig maakt.

V. Wat moeten wij daaruit leeren?

A. Wij moeten er uit leeren te weden te zijn al heeft God ons niet met zulke buitengewone gaven begiftigd, en bovenal te streven naar de innerlijke werking van den H. Geest, opdat wij door zijne gaven heilig worden.

V. Welke zyn dan die gaven tot heiliging onzer ziel ?

A. Deze zeven: i. De gaaf van wijsheid, 2. van verstand, 3. van raad, 4. van sterkte, 5 van wetenschap, 6. van godsvrucht, 7. van vreeze Gods.

V. Worden deze gaven ook in de H. Schrift genoemd'.'

A. Ja, men leest dezelve in volgorde bij den profeet Isaias, die ze aan den Messias, Jesus onzen Zaligmaker toekent.

§ 1-

De gaaf van wijsheid.

V. Wat is de gaaf van wijsheid ?

A. Eene bovennatuurlijke verlichting van den H. Geest, waardoor wij over goddelijke en menschelijke dingen juist oordeelen, alles naar de wezenlijke waarde

-ocr page 63-

57

schatten en .aanwenden tot eer van God en ons eeuwig geluk.

V. Wat werkt zij dus in ons uit ?

A. Zij doet ons het vergankelijke van het aardsche inzien en het onvergankelijke, het hemelsche zoeken , zij leert ons gering en niet hooger dan betamelijk is van ons zeiven denken, zij geeft ons smaak voor de goddelijke dingen, verzoet de beoefening der deugden en ontvlamt ons hart van liefde tot God, zoodat wij Hem uit geheeler ziele en hoven alles beminnen. De H. Bonaventura noemt haar daarom de gaaf van God en het goddelijke te kennen en innig lief te hebben, en de H. Suso zegt van de werkingen der wijsheid: Heer! wanneer het licht uwer wijsheid aanbreekt in mijn binnenste, wordt wat zwaar, moeielijk en onmogelijk scheen, licht en zoet. De ziel wordt met helderheid, waarheid en vreugde overstroomd, zoodat zij alle inspanning vergeet.

V. Wordt deze wijsheid ook in de H. Schrift geprezen'?

A. Zij wordt ons in de H. Schrift dikwijls en duidelijk aangeprezen als eene gave die van boven is. Zalig is de mensch die wijsheid vindt; wijsheid verwerven is beter dan goud. ') Zij is eene eindige rnededeeling van de oneindige wijsheid Gods en hare waarde blijkt vooral uit de volgende heerlijke woorden van het Boek der spreuken: Roept niet de wijsheid, en verheft niet de wetenschap hare stem? Op de hooge en verhevene kruinen.

1) Spr- III, 13. XVI, 16.

-ocr page 64-

58

op den weg, midden op de paden slaat zij; bij de poorten der stad en in hare ingangen spreekt •/ij en zegt; O mannen! Tot u roep Ik, en mijne stem gaat tot de kinderen der menschen. Gij kleinen! leert voorzichtigheid, geelt acht, gij on-verstandigen! Luistert! want van groote dingen zal Ik spreken; mijne lippen zal Ik openen om te prediken wat recht is. Waarheid verkondigt mijn mond; mijne lippen verafschuwen ondeugd. Recht zijn al mijne woorden; daarin is geen valsch-heid noch verkeerdheid; reclit zijn zij voor hen, die verstaan, die wetenschap (willen) vinden. Neemt dan mijne leer aan, meer dan geld; verkiest mijn onderricht boven goud. Want beter is de wijsheid dan alle rijkdom, en geen schatten zijn met haar te vergelijken. Ik. de Wijsheid, ben bij den raad tegenwoordig. Ik ben bij de verstandige plannen. De vrees des Heeren haat het kwaad, aanmatiging en hoogmoed en verkeerde wegen; eene dubbele tong verafschuw ik. Bij Mij is raad en billijkheid, bij Mij beleid en kracht. Door Mij re-geeren do koningen, en beslissen de wetgevers volgens recht; door Mij gebieden de vorsten en bepalen de machtigen wat rechtvaardig is. Ik bemin die Mij liefhebben, en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden. Bij Mij zijn rijkdom en eer, alovertreffende schatten en rechtvaardigheid; want mijne vrucht is beter dan goud en kostbaar gesteente, mijn oogst beter dan uitgelezen zilver. Ik wandel (en doe wandelen) op de wegen der rechtvaardigheid, midden op do paden des rechts,

-ocr page 65-

59

om hen, die Mij beminnen , rijk, om hunne schatten vol te maken. ')

Deze geheele lofspraak betreft do kostbare gaaf der ■wijsheid. s)

V. Wat zegt de H. Apostel Jacobus?

A. De H. Apostel Jacobus toont in eenige trekken den levenswandel van den wijze, en zegt dat de wijsheid is , rein, vreedzaam, bescheiden, gezeg-gelijk, met alle goeden instemmend, vol van barmhartigheid en goede vruchten, niet oordeelende en niet huichelende. 1)

V. En waartoe vermaant ons dezelfde Apostel? A. Wegens het groote geluk van de gaaf der wijsheid, vermaant hij ons God om dezelve te bidden. 2)

V. Wordt er in de H. Schrift ook nog van eene andere wijsheid gesproken?

A. Behalve van de wijsheid die van boven is gewaagt de H. Jacobus ook van eene aardsche, zinnelijke, duivelsche wijsheid. ') De 11. Paulus noemt deze voortkomende van den geest der wereld, dien wij niet ontvangen hebben. 6)

V. Is zij ook waarlijk wijsheid?

A. Neen, de H. Schrift getuigt vele malen dat zij dwaasheid is in het oog van God. De H. Paulus noemt haar eene wijsheid des vleesches, die den dood baart.

2) Mnru Bijb. Gesch. II, 741. 4) Jac. 1, 5.

6) 1 Cor. II, 12.


1

1) Spr. VIII, 1—21.

2

3) Jac. III, 17.

-ocr page 66-

60

V. Waarom -wordt zij zoo gestreng veroordeeld?

A. Omdat zij rechtstreeks strijdt met de wijsheid van den H. Geest.

V. Waaruit blijkt dit ?

A. 1. Haar oorsprong is boos; 2. hare beginselen zijn in strijd met de goddelijke; 3. hare gevolgen zijn verderfelijk.

V. Welke zijn dan hare beginselen?

A. Begeerlijkheid des vleesches, begeerlijkheid der oogen en hoovaardij des levens.

V. Leg dit nader uit?

A. De wijsheid dezer wereld leert ons de vergankelijke goederen hooger achten dan de eeuwige, de genietingen en eer najagen, ons in waanwijsheid verheffen en Gods geboden verachten.

V. Welke gevolgen heeft die zoogenaamde wijsheid?

A. Dat zij niet tot God geleidt, want wie God niet zoekt, komt niet tot Hem, en dat zij ook niet tot den hemel geleidt, want wie niet zoekt wat hier boven is, zal het ook niet beërven.

V. Welk kenmerk geeft ons de genoemde Apostel Jacobus van haar?

A. Dat zij naijver en twistgierigheid kweekt, en dat waar deze is, wanorde en allerlei booze handel is. ')

V. Kon de Apostel haar daarom eene aardsche, zinnelijke, duivelsche wijsheid noemen?

A. Ja, de Apostel noemt haar daarom met recht aardsch; want liefdeloozen ijver hebben en strijd-

1) Br. H. Jac. III, 16.

-ocr page 67-

61

zuclitig zijn, is geene hemelsche-wijsheid, dewijl hel zoodanigen niet om Gods eer te doen is maar om aardsche goederen, eer en rijkdom; ook is zij zinnelijk of dierlijk, dewijl zoodanigen zich door de hartstochten laten drijven; en duivelsch, dewijl zij zich, in hoovaardigheid, den duivel gelijk, hoven anderen ja zelfs boven God verheffen, allerlei listen, leugen en bedrog gebruiken en onder den invloed van den duivel staan. Dit is wat de H. Jacobus noemt wanorde en allerlei booze handel.

V. Is de liefde voor het tijdelijke in zich zelve kwaad ?

A. Neen, maar de ongeregelde of te ver gedreven zucht naar het wereldsche is kwaad.

V. Waarom is die zucht kwaad?

A. Omdat zij het tijdelijke, hetzij dit in goederen, eer of vermaak bestaat, te hoog van waarde rekent , en zij ons zoo kan beheerschen dat wij er God en zijne beloften en het heil onzer ziel geheel om vergeten.

V. Welken regel moeten wij dan hierin volgen ?

A. Den regel dien de geest der wijsheid ons voorschrijft, namelijk God hoven alles beminnen en niets beminnen dan in en om God. Wij zullen dus ons hart aan het tijdelijke niet hechten, hel lot eer van God gebruiken en het ook willen missen, als het Hem aldus behaagt.

V. Hadden de Apostelen dien geest van wijsheid vóór het Pinksterfeest?

A. De Apostelen hadden wel is waar vóór de komst van den H. Geest alles verlaten om Christus te

-ocr page 68-

m

volgen, maar zij waren niettemin nog zeer onvolmaakt. Zij waren eerzuchtig en-wangunstig, twistten over de eerste plaatsen, betrouwden op hunne krachten, waren ongeleerd in do geheimen des geloofs ') en droomden van een aardsch koninkrijk.

V. Bezaten zij dan dien geest na het Pinksterfeest?

A. Ja, sedert het Pinksterfeest beminden zij wat zij gehaat hadden en haatten hetgeen zij hadden bemind. Zij verachtten de eer en de wellusten dezer wereld en verheugden zich in de vernedering, do armoede en het lijden. Wangunst, eerzucht, twist, bitterheid, verwaandheid waren van hen geweken en zij toonden in alles dat zij de wijsheid van den H. Geest bezaten.

§ 2.

De gaaf van verstand.

V. Wat is de gaaf van verstand?

A. Eene bovennatuurlijke verlichting, waardoor wij in staat zijn, in den geest der goddelijke openharingen in te dringen, en de geheimen van het Godsrijk te kennen. Zij is eene zalving des H. Gees-tes, die ons onderricht in alles wat tot de zaligheid noodig is.

V. Is het niet reeds eene groote gave Gods dat wij verstand bezitten?

A. Ongetwijfeld, het verstand is ons edelste voorrecht, onze glorie, wij zijn door hetzelve het beeld van

1) Lac. IX, 54.

-ocr page 69-

63

God. David roept in zijne dankbaarheid uit; Gij hebt den mensch een weinig- minder dan de engelen gemaakt, gij hebt hem met eere en glorie gekroond. ')

V. Hebben wij evenwel behoefte aan do gaaf van den H. Geest?

A. Ja, sedert de erfzonde heeft het, oog onzer ziel zijne zuiverheid verloren. Doch ook vóór de erfzonde had de mensch behoefte aan eene boven-natuftrlijke hulp om zich tot God, Zijn oneindig wezen en Zijne volmaaktheden te verheffen, hoeveel te meer dus aedert ons verstand door do zonde verduisterd werd.

V. Wat werkt dan de gaaf van verstand in ons uitquot;?

A. 4. Omtrent de waarheden in de geheimen des ge-loofs, welke allo menschelijk verstand te boven gaan, geeft zij ons een bijzonder licht en doot ons derzelver schoonheid en samenhang inzien.

2. Omtrent de zedeleer en onze plichten helpt zij ons de verhevenheid en het belang begrijpen.

3. Omtrent de H. Schrift en den geest der goddelijke Openbaringen geeft zij soms eene buitengewone helderheid.

V. Kunnen wij door deze gaaf de geheimen begrijpen?

A. Geenszins; zij verschaft ons het noodige licht om over dezelve te oordeelen naar de voorschriften des geloofs en doet ons alle redeneeringen der menschelijke wetenschap om tot zekerheid te ge-

1) Ps. VIII , 6.

-ocr page 70-

64

raken, achter stellen bij de zekerheid die Gods uitspraak geeft. God spreekt en de mensch dooide gaaf van verstand verlicht heeft genoeg om te kunnen gelooven en aanbidden.

V. Helder dit eens op door eene vergelijking?

A. Men kan de gaaf van verstand vergelijken met de zon, die de wondervolle heerlijke natuur beschijnt, ons in staat stelt die te bewonderen, en ofschoon svij de geheimen der natuur op verre na niet begrijpen, toch zooveel licht geeft dat wij'niet den minsten twijfel hebben over derzelver bestaan en schoonheid. Zoo doet ons de H. Geest door de gaaf van verstand de wonderen der geestelijke wereld beschouwen en prijzen, en geeft ons, zonder dat we die geheimen of wonderen verstaan, volstrekte zekerheid in zake des geloofs. Daarom noemt de H. Bonaventura, de zeven gaven zeven stralen noemende, die van verstand een tweede straal, welke de diepten van Gods geheimen verlicht en ons de daarin verborgen edele metalen in hunne schoonheid toont.

Y. Wat verstaat gij daardoor dat deze gaaf ons over de zedeleer en onze plichten onderricht?

A. De gaaf van verstand geeft ons duidelijker inzicbt in de goddelijke raadsbesluiten, ki de w-egen langs welke de ontfermende liefde van God ons heeft geleid, in alles wat God tot onze zaligheid gedaan, geleerd en voorgeschreven heeft. Uit dit helder begrip moet eene innige dankbaarheid en wederliefde voortvloeien, zoodat wij de noodzakelijkheid en verhevenheid onzer plichten begrijpen.

-ocr page 71-

65

V. Kunnen wij op een bijzonderen bijstand van den H. Geest rekenen om de H. Schrift te verstaan ?

A. Neen, die bijstand is wel aan de Kerk beloofd en zal haar nooit ontbreken. Door haar moeten wij dus de H. Schrift leeren verstaan. Zij spreekt onfeilbaar door don H. Geest. Nochtans behaagt het God somwijlen zich rechtstreeks aan bevoorrechte zielen te openbaren en alsdan toonen die eenvoudigen en dikwijls ongeletterden eene bovennatuurlijke kennis van den zin der Schriften, die de geleerdste uitleggers verbaast.

V. Kan de natuurlijke mensch niet door eigen werkzaamheid tot deze drievoudige kennis geraken?

A. Zoo dit mogelijk ware, waarom zeide Jesus dan tot de zijnen: «U is het gegeven de geheimen van het Godsrijk te kennen, maar aan de overigen in gelijkenissen, opdat zij hoorende niet hoo-ren en ziende niet verstaan»? ') Waarom bad Hij dan; «Vader ik dank U dat gij dit den eenvoudigen geopenbaard hebt»? 2) Ook schrijft de H. Paulus: wie der menschen weet wat in den mensch is, tenzij de geest des menschen die in hem is. Zoo ook weet niemand wat Godes is, dan de Geest Gods 3) en aan wien Hij het openbaart. Waar dus de Geest blaast, daar is het verstand in de drie opgenoemde zaken.

V. Zoo is dan de gaaf van verstand eene kostelijke gaaf?

A. Ja, zij is eene gaaf van onschatbare waarde en

1) Luc. vm, 11. 2) Matth. XI, 23. 3) 1 Cor. II, 11.

5

-ocr page 72-

66

daarom bad de profeet David; Heer geef mij verstand en ik zal leven, ') en daarom ook dankte hij God na het verkregen te hebben: Ik zal den Heer loven die mij verstand gaf. 2)

V. Wanneer hebben de Apostelen de gaaf van verstand ontvangen'?

A. Do Apostelen hebben deze gaaf ontvangen op het

Pinkslerfeest tegelijk met den H. Geest. V. Hadden zij niet al drie jaren in de school van

Christus geleerd ?

A. Ja, maar zonder te verstaan. Zij zei ven zeiden het en de Zaligmaker berispt hen om hunne traagheid des verstands zeggende: Zijt ook gijlieden nog zonder verstand? 1) En verder voorzegt Hij hun ook dat de H. Geest hen alle waarheid zal leeren.2) V. Hadden de Apostelen den H. Geest vóór het Pinksterfeest nog niet ontvangen?

A. Ja, zij hadden den H. Geest ontvangen, want Jesus blies over hen en zeide : Ontvangt den H. Geest; wier zonden gij vergeven zult, dien worden zij vergeven; en wier zonden gij zult houden, dien zijn zij gehouden. 5)

V. Hoe verstaat gij dit dan?

A. Dat de Apostelen wel eenig deel aan de gaven van den H. Geest, maar nog niet, zooals op het Pinksterfeest, de volheid zijner gaven ontvangen hadden. V. quot;Welke verandering had er dan in de Apostelen plaats op den Pinksterdag?

1

1) Ps. CXV1TI, 144. 2) Ps. XV , 6. 3) Matth. XV, 16.

2

Joes. XVI, 13. 5) Joes. XX, 22.

-ocr page 73-

67

A. Zij werden op eons verlicht, begrepen de H. Schrift, de profetieën, in haren waren zin. Zij begrepen de Verlossing door het lijden en den dood van den Godmensch Jesus Christus, en kenden het door Hem gesprokene.

V. quot;Wat is noodig om de gaaf van verstand te ontvangen ?

A. Geloof en ootmoed.

V. Waarom wordt geloof vereischt ?

A. De H. Paulus zegt: die tot God wil naderen moet gelooven. ') Op dezen grondslag bouwt de H. Geest op. Ook moet het geloof voorafgaan, omdat deze gaaf verstand in geloofszaken, niet het geloof zelf geeft.

V. quot;Waarom wordt ootmoed vereischt?

A. Omdat het God behaagt zijne geheimen te verbergen voor de wijzen en verstandigen dezer wereld en dezelve te openbaren aan de kleinen, dat is ootmoedigen. Hij geeft den goeden geest aan die er Hem om vragen. 2) Waar de Geest blaast is verstand, maar Hij blaast niet dan in de ooimoedig geloovenden, die er met een rein hart om vragen.

V. Kunt gij dit ook door voorbeelden staven?

A. Ja, vele duizenden hoorden de Apostelen in vreemde talen spreken, doch drie duizend namen de verkondiging van Gods groote daden aan, de overigen zeiden spottende: die menschen zijn vol van nieuwen wijn, s) Velen hoorden Paulus voor den

1) Hcbr. XI, 6. 2) Luc. XI, 13. 3) Hand. II, 13.

-ocr page 74-

68

Areopaag Christus den gekruiste en verrezene prediken ; weinigen volgden hom, de meesten bespotten hem en zeiden lichtzinnig; wij zullen u daar wel eens later over hooren. Hoerende verstonden zij niet, omdat zij niet ootmoedig de genade aannamen en in de school van den BI. Geest waren. Daarentegen konden de ongeletterde visschers van het Galileesche meer, de Apostelen, den strijd aanvaarden tegen de wijsheid der wereld. Ook de vaders der Kerk en vele heiligen ontvingen het recht verstand der goddelijke zaken in de school van den H. Geest, waar zij geloovig en ootmoedig ter leer gingen. Toen eens den H. Franciscus van Assisie, naar wiens woord duizenden hoorden als naar het woord van Christus, gevraagd werd, vanwaar toch die toeloop kwam tot zijne reden, zonk hij op de knieën en zeide: O God, nooit sloegt ge uw oog op grooteren zondaar en onwetende dan ik ben. Het geschiedt niet om mijnentwille. U zij lof, want nu het door mij geschiedt moet het te wonderbaarder zijn in de oogen van het volk. Aldus kiest God het dwaze voor de wereld uit om de wijzen te beschamen, het zwakke om den sterke te beschamen, het geringe en verachtelijke om wat niets is iets te maken, opdat al wie zich beroemt, zich beroeme in God.

V. Wat is dus noodig om de gaaf van verstand in het Vormsel te ontvangen?

A. Drie zaken, te weten, eene zuivere ziel, geloof en ootmoedigheid.

-ocr page 75-

09

§ 3.

Gaaf van raad.

V. Wat is de gaaf van raad?

A. Eene bovennatuurlijke verlichting die ons den weg des hemels doet onderscheiden en de bekwaamste middelen kiezen om dien getrouw te bewandelen ; alsmede in moeielijke en twijfelachtige gevallen verlicht om te weten wat het meest tot eer van God, ons eigen heil en dat van den naaste strekt. Zij is eene aansporing, leiding en kracht. De H. Thomas noemt dit, dat wij door den H. Geest als bij de hand geleid worden.

V. Hoe duidt de Kerk den H. Geest aan als Geest van raad ?

A. Door Hem in den Lofzang; Kom Schepper H. Geest, te noemen : vinger van de rechterhand des Vaders.

V. Hoe legt gij dit woord uit?

A. Wij gebruiken den vinger om iets met juistheid aan te wijzen bijv. een weg, een huis enz. de

• vinger richt alsdan het oog. Zoo wijst ons de H. Geest de ware richting aan, den juisten weg om tot God en ons laatste doel te geraken.

V. Hebben wij raad noodig?

A. Naar de vermaning van den Wijzen Man moeten wij niets zonder raad doen, opdat wij niet ons na de daad hebben te berouwen. De gedachten der menschen zijn schroomvallig en onze voorzichtigheid is onzeker. Wie kan ons nu betei1 raden

-ocr page 76-

70

dan de H. Geest, die alles , ook de diepten der Godheid doorvorscht. Wie zal uwen wil kennen, o God, wanneer gij niet uwen H. Geest uit den hooge nederzendt, opdat de menschen erkennen wat U behaaglijk is. ')

V. Hebben wij nog behoefte aan de aansporing, de leiding en den raad des H. Geestes na de gaal' van verstand?

A. Ongetwijfeld; het is niet genoeg dat wij in het algemeen onze plichten kennen; wij hebben ook de aansporing van God in ons binnenste noodig' en in bijzondere gevallen bijzondere leiding. Men ziet dit in zoovelen die do waarheden en plichten kennen, wien de gaaf van verstand niet ontbreekt, maar wel de beoefening.

V. Geef eens een voorbeeld tot opheldering?

A. Bijvoorbeeld de Apostelen hadden hol laatste onderricht van hun Meester gehoord en nadat Hij hen gezegend had, Hem zien ten hemel opvaren. Zij bleven staan en zagen naar den hemel. Zij hadden dus hunne gedachten van de aarde afgewend , en verlangden* hun Meester te volgen in de glorie, maar zij behoefden de aansporing om den weg te bewandelen dien Jesus had aangewezen ; hieraan werden ze door twee engelen herinnerd en zij keerden terug naar Jerusalem.

V. quot;Waarin verschilt de gaaf van verstand van de gaaf van raad?

A. Door de gaaf van verstand werkt de H. Geest

1) quot;Wijsh. IX , U—18.

-ocr page 77-

71

hoofdzakelijk op onzen geest, door de gaaf van raad op onzen geest en ook op onzen wil.

V. Wat werkt de gaaf van raad in ons uit?

A. Deze gaaf helpt ons om de middelen te onderscheiden tot bereiking van ons eeuwig geluk.

V. Is dc onderscheiding dier middelen noodzakelijk?

A. Zeker; want om een doel te hereiken rnoet men de middelen daartoe kennen, aldus moeten wij ook weten wat ons tot de eeuwige zaligheid kan brengen of van dezelve verwijderen,

V. Is de onderscheiding dier middelen gemakkelijk?

A. Bij de keuze der middelen kunnen wij door de eigenliefde of den schijn van het goede bedrogen worden. De duivel doet ook alle moeite om ons te doen dwalen en verandert zich menigmaal in een engel des lichts om ons te misleiden. De H. Geest komt ons daartegen met de gaaf van raad te hulp en schenkt ons eene vaste overtuiging , gepaard met een inwendigen vrede.

V. Wat zeggen de HH. Vaders over de gaaf van raad?

A. Alle HH. Vaders noemen haar noodzakelijk voor de bestiering of verbetering van ons leven. De H. Bernardus noemt deze gaaf een kostelijk geneesmiddel tegen de onvolmaaktheden en dage-lijksche misslagen onzer zwakke natuur, en zegt; zij regelt wat wij zullen doen en doet nadenken over hetgeen wij gedaan hebben. De H. Ghrysos-tomus zegt dat de gaaf van raad voor de ziel is wat het oog is voor het lichaam. Nu zonder de hulp onzer oogen loopen wij telkens gevaar ons te stooten en te vallen, en zoo is het ook op den

-ocr page 78-

72

weg van ons geestelijk leven. Daarom bad David, uit vrees dit hemelsch licht te zullea verliezen: o God, toon mij uwe heilige wegen, en leer mij den rechten weg uwer voetpaden. ')

V. Denkt men er nog algemeen zoo over?

A. Helaas neen! wel weet men zich zoo best mogelijk te doen inlichten voor het welslagen van eenige tijdelijke onderneming of tot het verkrijgen van eenig tijdelijk voordeel, maarvoorhunne eeuwige belangen schijnen velen zich zei ven genoeg te zijn. De voorzorgen in het tijdelijke genomenachten zij overbodig voor het geestelijke, voor het eeuwige. Nochtans weten we dat het ontwikkeldste versland ontoereikend is in de zaken des heils, omdat het altoos eindig en kortzichtig blijft, bovendien bloot staande aan het bedrog des duivels. Ook kennen we het woord van den Wijzen Man : er is een weg die den mensch recht schijnt, en hij bedriegt zich, want hij voert tot den dood. !) Ondanks dit alles vragen velen niet om hel licht van den H. Geest dooide gaaf van raad en wandelen aldus als blinden langs de boorden van een verschrikkelijken afgrond.

V. Zijn er omstandigheden waarin wij vooral behoefte hebben aan de gaaf van raad?

A. Ja, wij hebben vooral behoefte aan die gaaf, wanneer het er op aankomt een levensstaat te kiezen.

V. Waarom?

A. Dan vooral is het de Vinger Gods,' die ons den staat, de omstandigheden moet aanwijzen, waarin Hij wil dat wij zullen leven en ook de genade

1) Pa, XXIV, 4 eo 5. 2) Spr. XIV, 12.

-ocr page 79-

73

zullen ontvangen om dien wel te beleven en er ons in te heiligen.

V. Het is dus van belang vooraf gevormd te zijn? Dat dit van groot belang is kan blijken uit het verbod der Kerk, waarbij zij niemand tot de H. Wijdingen, of eerste kruinschering, of de kloostergeloften toelaat, zonder dat het Vormsel ontvangen is en zoodanig iemand de bijzondere hulp van den H. Geest hebbe gehad om den wil van God te kennen.

V. Is deze gaaf minder noodig bij het aangaan van een huwelijk?

\. Indien men dit denkt, verkeert men in eene groote _ dwaling. Het huwelijk is een sacrament, eene hooge heilige zaak van groote gevolgen. Immers men sluit een onverbreekbaren band, die niet losgemaakt wordt dan door den dood; en men neemt eene zware taak, zware verplichtingen en eene zware verantwoordelijkheid op zich. Wie zonder roep zich in den huwelijken staat begeeft, stelt zich aan de grootste tijdelijke, geestelijkeen eetiwige rampen bloot. Wat door den zegen van God eene bron van welvaren en geluk moest wezen, wordt eene voortwerkende bron van ongelukken, een hel in het leven. Voor zulk eene gewichtige zaak behoeft men dus wel degelijk de gaaf van raad om te weten of men geroepen is tot het huwelijk en of men dezen of die tot levensgezel, levensgezellin kiezen moet.

V. Dus ook vóór het sacrament des huwelijks is het sacrament des Vormsels hoogst wenschelijk?

-ocr page 80-

74

A. Zonder twijfel. Immers, het zou niet passen hoofd van een huisgezin te willen zijn, wanneer men zelf als christen nog maar een kind is; anderen te willen leiden, zonder zelf door het Vormsel de gaaf van raad ontvangen te hebben om zich zeiven te leiden.

V. Gij noemt dus een christen die niet gevormd is een kind?

A. Ja, zoodanige christen is slechts een kind in het geestelijk leven. Hij is een onvolmaakte, dat wil zeggen hem ontbreekt nog iets.

V. Wat zullen wij dus doen?

A. Opdat ons niet overkome, wat Josuo overkwam, die door de Gabaoniten misleid en bespot werd ') omdat, gelijk de H. Schrift met klare woorden zegt, zij Gods mond niet hadden geraadpleegd, zullen wij den raad van don H. Geest zorgvuldig inroepen en ons naar zijne aansporing, leiding en raad gedragen. Inzonderheid zullen wij in twijfelachtige gevallen ons ootmoedig wenden tot degenen, die gesteld zijn om ons in den naam van God te leiden en te besturen.

§ 4

Gaa f van sterkte.

V. Wat is de gaaf van sterkte?

A. Eene bovennatuurlijke versterking, waardoor de wil eene groote kracht en vastheid verkrijgt om

1) Jos. IX, 14.

-ocr page 81-

75

aan den duivel, de wereld en het vleesch moedig weerstand te bieden en ook de zwaarste pijnen, ja zelfs den dood voor de belijdenis des geloofs standvastig te verduren. Paus Eugenius IV zegt: liet Vormsel werkt uit dat wij den H. Geest als onze sterkte ontvangen, opdat wij moedig den naam yan Christus belijden. ').

V. Waartoe hebben wij dus de sterkte van den H. Geest noodig?

(\. Tot don strijd der deugd in het algemeen enden strijd in de belijdenis des geloofs in het bijzonder.

V. Wat wilt gij daarmede zeggen?

A. Dat de beoefening der deugd en de belijdenis van het geloof ons groote moeielgkheden verwekken. De christen is nochtans verplicht de deugden van het christelijk geloof in zich zeiven en anderen volgens zijne krachten te beoefenen en te onderhouden , alsmede het christelijk geloof te belijden en naar zijne krachten te verdedigen. Dit alles zal de christen doen ondanks alle tegenwerkingen en hindernissen, ondanks allen smaad en vervolging, ondanks alle opofferingen, zelfs die van het leven.

V. Vorderen dan deugd en belijdenis moed en strijd?

A. Zeker, om de -zwakheid van den mensch en de menigvuldige vijanden zijner ziel, voornamelijk de duivel, de wereld en het vleesch, is de beoefening van het goede moeielijk; ook zegt de H. Schrift uitdrukkelijk dat allen die godvruchtig willen leven,

1) Decret. ad Armen.

-ocr page 82-

76

vervolging zullen lijden. En van de belijdenis van den naam van Christus wordt gezegd: hebben zij mij vervolgd, zij zullen u ook vervolgen; de leerling is niet beter dan zijn Meester.

V. Wanneer hebben wij dus de gaaf van sterkte noodig'?

A. Ten tijde van bekoringen of aanvechtingen tot zonde, en bepaaldelijk van aanvechtingen tegen het geloof.

V. Wat is ons dikwijls een groot beletsel om de deugd te beoefenen en het geloof te belijden?

A. Het menschelijk opzicht.

V. Is het menschelijk opzicht uit zich zelf een beletsel?

A. Geenszins, het is zulks uit zwakheid van den mensch, die uit aanzien van persoon zich een beletsel voor de beoefening der deugd en de belijdenis des geloofs veroorzaakt.

V. Wat verstaat gij dan door menschelijk opzicht?

A. Eene valsche schaamte, door welke men zich schaamt een goed christen te zijn; eene ijdele vrees, door welke men bevreesd is zijne plichten volgens zijn geweten te vervullen, om niet bespot te worden; eene slaafsche behaagzucht, waardoor men zijn geweten geweld aandoet, slecht spreekt en handelt om aan de menschen niet te mishagen.

V. Op welke gronden veroordeelt gij het menschelijk opzicht.

A. Omdat het ons onderwerpt aan eene schandelijke slavernij, want wij worden in de allergewichiigste zaken, de belijdenis en de beoefening van het geloof, slaven van de grillen van anderen; omdat

-ocr page 83-

77

het eene verachtelijke lafheid is, want men acht. de inenschen boven God, en vergeet dat men op het voorhoofd gezalfd word om vrijmoedig God te belijden en te dienen, een soldaat van Jesus Christus te zijn; en omdat het in zijne gevolgen zoo noodlottig is, want allerlei wanordelijkheden, en niet zelden, het geheel verlaten van het geloof en van den weg der deugd, sleept het na zich,

V. Wordt het menschelijk opzicht ook in de H. Schrift veroordeeld ?

A. Ja zeer krachtig. Isaias zeide reeds ; waarom vreest gij den sterfelijken mensch en hot menschenkind, dat als hooi zal verdrogen, en waarom vergeet gij (om hem) uwen Schepper, die de hemelen uitspreidde en de aarde grondvestte? '). Die den mensch vreest, zal weldra vallen *). De Zaligmaker zelf sprak: weest niet bevreesd voor hen die het lichaam dooden, doch de ziel niet kunnen dooden; maar vreest veeleer hem, die én ziel én lichaam kan verderven in de hel 3). Wie zich over Mij en mijne woorden zal geschaamd hebben, over dien zal de Zoon des menschen zich schamen , wanneer Hij komen zal in zijne heerlijkheid, en die des Vaders en die der heilige Engelen 1). En de H. Paulus zeide: ik hecht er zeer weinig aan, dat ik van ulieden beoordeeld worde 5). Wil ik menschen voor mij innemen, of God? of zoek ik aan menschen te behagen ? Indien ik nog aan

1

Is. LI, !2 en 13. 2) Spr. XXIX, 25. 3) Matth. X. 28.

-ocr page 84-

78

menschen behaagde, dan ware ik geen dienstknecht van Christus ').

V. quot;Wordt daarentegen de vrijmoedigheid in de belijdenis en in de godsvrucht ook geprezen'?

A. Christus zelf verklaart: wie Mij voor de menschen zal bekennen, dien zal Ik ook bekennen voor mijnen Vader 2). Zalig zij die vervolging lijden om de gerechtigheid, want hunner is het rijk dei-hemelen 1). Zalig zult gij wezen, wanneer de menschen u gehaat hebben en wanneer zij tl hebben afgescheiden, en smadelijk bejegend, en uwen naam als een boozen verworpen, om den Zoon des menschen; verblijdt u te dien dage, en juicht! want zie, uw loon is groot in den hemel2).

V. Hoe moeten wij ons dus gedragen overeenkomstig aan de gaaf van sterkte die wij in het vormsel ontvingen ?

A. Wij moeten de godsdienstige handelingen welke ons geloof voorschrijft, volbrengen, Tobias navolgende die alleen naar den tempel te Jerusalem ging, ofschoon allen de gouden kalveren van Jeroboam gingen aanbidden 6). Wij mogen nimmer de waarheden van onzen godsdienst loochenen, moeten het gezelschap dergenen vermijden die spotten met het geloof en de voorschriften der H. Kerk, en uit onze omgeving verwijderen wat aan geloot en goede zeden kan schaden; moeten, waar het nuttig en noodig is, voor Gods eer ofhet heil van

1

1) Gal. I, 10. 2) Matlh. X, 32. 3) Matlh. V, 10.

2

Luc. VI, 22. 23. 5) Tob. 1, 5.

-ocr page 85-

79

ons zeiven of anderen ons geloof belijden en verdedigen; -wij moeten eindelijk voor het geloof in Christus alles willen verduren, zelfs het leven willen verliezen.

V. Wie moeten zich vooral zoo gedragen?

A. Allen die in eenige overheid gesteld zijn.

V. Gelden die plichten ook ten tijde van vervolgingen?

A. Dit volgt uit het reeds gezegde; juist in tijd van vervolging toont zich de moedige en standvastige geloovige.

V. Wat verstaat gij door don tijd van vervolging?

A. Ik versta daardoor den tijd dien de Zaligmaker aan zijne leerlingen voorzegde, toen Hij sprak: Zie, Ik zend u als schapen te midden van wolven... Zij zullen u overleveren aan rechtbanken en in hunne synagogen zullen zij u geeselen, en ook voor Landvoogden en Koningen zult gij gebracht worden om mijnentwil.... Ja het. uur komt dat , al wie u doodt meenen zal Gode dienst te doen. De broeder zal, zijnen broeder ter dood overleveren, en de vader zijnen zoon; en kinderen zullen opstaan tegen hunne ouders en hen dooden. En gij zult gehaat wezen bij allen om mijnen naam; doch wie volhard zal hebben ten einde toe, die zal zalig worden ').

V. Is er ooit zulk een tijd geweest?

A. Men behoeft slechts terug te denken aan de eerste tijden der kerk; door middel van tien bloedige vervolgingen trachtte men het geloof in het bloed

]) Matth. X, 16.

-ocr page 86-

80

der christenen te smoren. Later werd de vervolging verfijnder, doch niet minder gevaarlijk en wreed, en het geloof in Jesus staat altoos, overeenkomstig 's Heeren voorzegging, aan vervolging bloot.

V. Werd dan het geloof, ondanks den strijd, beleden1?

A. De Apostelen en de eerste christenen deinsden volstrekt niet terug, beleden hun geloof en werden gedood om Jesus wille. Hun bloed werd het zaad der christenen, en aan die dagen dankt de kerk haar grootst getal van heilige martelaren en helijderen. Ditzelfde zag men in latere bloedige of minder bloedige vervolgingstijden.

V. Welke was dan de kracht die de geloovigen sterkte?

A. De kracht van den H. Geest of anders gezegd de gaaf van sterkte. Het werd vervuld wat Jesus had gezegd; Als zij u zullen overleveren, weest dan niet bezorgd, hoe of wat gij spreken zult; want bet zal u ingegeven worden in dien stond, wat gij spreken moet; niet gij toch zijt het, die (dan) spreekt, maar het is de geest uws Vaders '). En gelijk Sleplianus, wiens geest men niet konde we-derstaan, ondergingen ze blijmoedig den marteldood , en waren te midden van de hevigste folteringen verheugd voor Jesus te mogen lijden. Waarlijk de kracht, die hen sterkte, was onweerstaanbaar. Hun sterven was overwinnen door het geloof.

V. Zulke vervolgingen om de waarheid behoorden tot

1

Matth. X, 19.

-ocr page 87-

84

de ruwe tijden, men vindt ze immers nu niet meer in onze dagen van beschaving.?

A. Ach laat ons niet spreken van onze eeuw, van beschaafde tijden en landen. Er is eene weldadige beschaving door het licht van het evangelie in den H. Geest en er is eene beschaving door de waanwijsheid en het ongeloof der wereld.... Er is zelfs, om van de jongste herinneringen te spreken, eene beschaving van de petroleurn; met beide laatsten belast zich satan.

Nadat het goddelijk licht van den H. Geest verworpen is, om tot in de hoogste kringen der maatschappij eene godloochenende opvoeding aan te kweeken en te verheerlijken, moet rnen kennis maken met de driewerf nootlottige beschaving van den vorst der duivelen. Werden niet in de maand April 4871, toen te Parijs de Tuilerieën en vele andere voorname gebouwen en gedenkstukken door de communemannen werden verbrijzeld en verbrand, de Aartsbisschop van Parijs, als gijzelaar door de woestaards der commune gekerkerd, met eenige priesters en religieuzen en mannen van het burgerlijk gezag vermoord, en wel, gelykbekend is, uit haat tegen het geloof en den godsdienst ? Tegelijkertijd werden de kerken ontheiligd en met de ijselijkste koelbloedigheid verwoest. Zwijgen wij liever verder over onze dagen en over de hedendaagsche wereld, die men zegt dat de beschaving huldigt. De Paus onttroond, bisschoppen en priesters voor de rechtbanken gesleurd, in de gevangenis geworpen, de geloovigen om des

6

-ocr page 88-

82

geloofs wille geminacht, enz. enz. Neen het is de hedendaagsche beschaving niet die het geloof in Jesus vrijlaat; immers dit geloof wordt nog vervolgd met ruw geweld of met listig veinzen.

V. En wat ziet men ook nu ?

A. Alom moedige belijdenis, standvastige volharding; bereidwilligheid tot offers, ook van het leven; een spreken en een sterken door den Geest des Heeren, dat onweerstaanbaar onverwinnelijk is en de zegepraal van de kerk en hare kinderen voorspelt. Het martelaarschap is de glorie der kerk, een krachtig bolwerk tegen hare vijanden en een heiligingsmiddel voor hare kinderen.

V. Hadden de Apostelen vóór het pinksterfeest de gaaf van kracht ontvangen?

A. Neen, dit bewijzen hunne vlucht in den hof van Olijven, de verloochening van zijn Meester door Petrus en de bevreesdheid van alle Apostelen ook na de verrijzenis des Heeren.

V. Hadden zij deze gaaf wel na het pinksterfeest?

A. Ja. Dit bewijzen hun onversaagd optreden, hun onverschrokken prediken in de straten, op de pleinen en in de synagogen van Jerusalem; zij konden onmogelijk zwijgen van hetgeen ze gehoord en gezien hadden en hielden ook niet op den Joden den Godsmoord te verwijten, ofschoon men geweldadig de handen aan hen sloeg.

V. Wat leert ons dit?

A. Dat wij moeten trachten de genade van den H. Geest door het vormsel deelachtig te worden, die ons tot heldhaftige daden versterkt. Want daarin

-ocr page 89-

83

verschilt dc gaaf van sterkte van de kardinale deugd van sterkte, dat wij niet alleen tot onderhouding van onze gewone dagelijksche plichten, maar ook tot groote heldhaftige daden de kracht van den H. Geest ontvangen.

V. Wat moet men doen om dc gaaf van sterkte te verkrijgen en te bewaren'?

A. Drie zaken: te weten een groot verlangen naar die gaaf in zich opwekken in de dagen van voorbereiding tot het Vormsel, vurig bidden om dezelve als men het Vormsel ontvangt, en voortdurend smee-

ken om wederopwekking dier kostelijke genade.

§ 5-

Gaaf van wetenschap.

V. Wat is de gaaf van wetenschap?

A. Een bovennatuurlijk licht van den H. Geest, waardoor wij in alle heilzame kennis vorderen, leeren onderscheiden wat wij moeten gelooven en het geschapene leeren beschouwen in zijn betrekking tot God.

V. Waartoe strekt die gaaf zich dus uit?

A. Tot de kennis der waarheden der geestelijke en tot die der natuurlijke orde.

Y. Kan de mensch niet door zich zeiven kennis cn wetenschap verwerven?

A. Ja, de mensch heeft door het verstand bekwaamheid tot kennen en weten verkregen. Deze bekwaamheid kan hij, omdat hij een vrijen wil heeft,

-ocr page 90-

84

gebruiken of ten goede, of in ijdelheid of ten kwade.

V. Welke gevolgen heeft dit onderscheiden gebruik onzer bekwaamheid tot weten ?

A. Het goed gebruik brengt tot God; het ijdel gebruik brengt geen nut aan; het slecht gebruik maakt ons dienaren van satan, den vader der leugentaal.

V. Zeg dit nog nader ?

A. Het goed gebruik der bekwaamheid tot weten en de aldus verworven wetenschap sticht ons en anderen, is opbouwend; het ijdel gebruik maakt opgeblazen en hoovaardig, is onvruchtbaar; het slecht gebruik dient ons zeiven en anderen tot ongeluk, is verderfelijk.

V. Hoedanig moet dan al onze kennis wezen? •

A. Haar grondslag moet God zijn, die de waarheid is en God moet haar doel zijn, dan zal zij heilzaam wezen en onzen wandel ten hemel richten. David zeide daarom: zalig hij, wien Gij, o Heer, onderricht').

V. Wat werkt op zulk weten de gaaf van wetenschap uit ?

A. Zij bewerkt dat de -waarheden, ook als wij dezelve reeds vroeger kenden, helderder dan ooit voor onzen geest worden, en drijft ons aan om onzen wandel naar die hoogere kennis in te richten. Zij leert ons ook de wereld en alle geschapene dingen beschouwen in hunne betrekking tot God, als hunnen oorsprong en hun laatste doel.

1) Ps. XCIII, 12.

-ocr page 91-

85

V, Geef eens een voorbeeld van ijdele wetenschap'?

A. Bijvoorbeeld het is ijdele wetenschap de hoogten en de diepten der aarde te doorvorschen, het luchtruim te doorwandelen en der sterrenbanen ' te berekenen; verheven te redeneeren over God, de onsterfelijke ziel enz. alles te bewonderen en niet God te prijzen of met die groote kennis God inniger te beminnen.

V. Wat zegt de H. Schrift, over zulke wetenschap?

A. IJdel zijn alle menschen die de wetenschap Gods niet bezitten '). Bij dat alles wat hun toeschijnt, hébben zij Hem niet begrepen , die Is, noch bij hot beschouwen der werken erkend wie de maker is -).

V. Wat noemt gij de valsche of slechte wetenschap ?

A. De zoodanige, waarbij de mensch op zijn eigen verstand vertrouwende, heheerscht en verblind door ongeregelde driften in dwaling vervalt en en den Schepper voor het schepsel doet vergeten, ja zelfs de kennis die hij heeft misbruikt om God te hoonen, zich zeiven en anderen te verderven.

V. Geef ook van deze wetenschap een voorbeeld ?

A. Het is bijvoorbeeld eene schandelijke afdwaling van den menschelijken geest, eene verregaande verlaging van zichzelven, eene Godhoonende leer dat de mensch van het dier afstamt. Toen de mensch in eere was, heeft hij het niet begrepen en verlaagde zich zoover dat hij zich met de dieren vergeleek, ja eindigde zich met hen gelijk te stellen. Zulk eene wetenschap, die God niet zoekt, kant

1) Sap. Xlll, 1.

2) Sap. XIII, 10,

-ocr page 92-

86

zich aan tegen al wat heilig is, en worstelt tegen de wetenschap Gods.

V. Van wien komt zulke wetenschap'?

A. Van den duivel, en zij mag daarom eene helsche of duivelsche wetenschap genoemd worden. Op zulke dienaren van de leugen en goddeloosheid mag men toepassen wat de Apostel in den briel' aan de Romeinen zegt: Hunne keel is een open graf, met hunne tongen plegen zij bedrog, addergil' is onder hunne lippen, hun mond is vol van vervloeking en bitterheid... er is geene vreeze Gods voor hunne oogen '). Ik bid u, broeders, zegt dezelfde Apostel, wel acht te geven op hen die verdeeldheden en ergernissen verwekken tegen de leer, die gijlieden geleerd hebt, en ontwijkt hen .. . door zoete woorden en vleitaal verleiden zij de harten der argeloozen 2). Ik wil dat gij wijs zijt in het goede en onnoozel in het kwade 3).

V. Zijn dit geene opmerkelijke woorden van den Apostel'?

A. Zij leeren ons de wijze van verbreiding dier onzalige wetenschap: namelijk vervloekende bittere woorden, dat is openbaar schandelijk, of vleitaal en zoete woorden om de onnoozelen te verschalken, dat is met bedekte schandelijkheid.

V. Wordt die wetenschap alleen verbreid door spreken ?

A. O neen, niet alleen door woorden maar ook door geschriften wordt de slechte wetenschap, die verstand en hart bederft, alom verspreid. Als de

1) Rom. III , 10. 18. 2) Rom. XVI, 17. Sj Rom. XVI, 19.

-ocr page 93-

87

Apostel zegt; Ontwijkt hen, dan moeten wij zoowel slechte geschriften als slechte menschen ontwijken.

V. quot;Wij mogen dus geene slechte tijdschriften en boeken lezen, die tegen geloof en zeden strijden?

A. Evenmin als men vergif mag drinken, want zulk geschrijf is zieledoodend. Het Provinciaal Concilie van Utrecht, gehouden in het jaar 1865, waarschuwt de geloovigen ten ernstigste, en noemt de voortbrengselen der slechte pers giftige bekers die afgeweerd moeten worden van de lippen der geloovigen.

V. Wat te doen wanneer men twijfelt of een boek enz. slecht is?

A. Als men twijfelt legge men zulk geschrijf ter zijde, of vrage om raad bij den zielbestierder. Overigens wordt het vergif hedendaags zoo onverholen en schaamteloos aangeboden, dat bijna ieder weet wat van de goddelooze pers afkomstig is, ofschoon soms de titels der boeken dwaas of aanlokkend zijn. De beste plaats voor schandelijke boeken is het vuur, zegt Theophilactus.

Ouders mogen evenmin de kinderen ter school zenden waar boeken van verkeerde strekking den leerlingen worden in handen gegeven of een met zulke boekengelijkstaandonderricht verstrekt wordt. Door zich boven de waarschuwingen der Kerk te stellen , en zucht naar beschaving voor te wenden om zonder onderscheid alles te lezen, toont men slechts dat men hoovaardig is, en de ongelukkige gevolgen, bederf van geest en hart, verlies van geloof en genade zullen niet uitblijven!

-ocr page 94-

88

V. Waartoe dient dan ten slotte de gaaf van wetenschap ?

A. Om de goddelijke wetenschap in ons te ontwikkelen. Om onzen geest te richten in de mensche-lijke wetenschap en om de duivelsche wetenschap te bestrijden.

V. Wat moeten wij doen om die gaaf te verkrijgen ?

A. Veel er om bidden en nederig zijn.

V. Hadden de Apostelen deze gaaf voor het Pinksterfeest ?

A. Neon, zij hadden wel het onderricht van Jesus genoten, maar de H. Geest deelde hun zijn goddelijk licht mede, hen alle waarheid leerende.

-§ 6.

Gaaf van godsvrucht.

V. Wat is de gaaf van godsvrucht'?

A Eene werking van den H. Geest in onze ziel, waardoor wij opgewekt en aangevuurd worden God en den naaste om God met ijver te dienen, in één woord de plichten van het christelijk geloof bereidwillig en vaardig te volbrengen.

V. Is het genoeg de godsvrucht inwendig te bezitten?

A. Geenszins, ofschoon de genade van godsvrucht eene zaak van het hart is, zooals de H. Bernar-dus zegt, kan de godsvrucht niet bestaan zonder naar buiten te werken, dat wil zeggen in uiterlijke werken zichtbaar te zijn.

V. Waarop steunt de godsvrucht'?

-ocr page 95-

89

A. Haar eerste en voornaamste grondslag is de liefde tot God, die de ziel van het aardsche onthecht en het hart met zalige vreugde in de plichtsvolbrenging vervult. Hare verdere grondslagen zijn een onverdroten ijver in het beteugelen der kwade driften en een bestendig streven naar volmaaktheid, anders kan men niet innig met God verbonden wezen.

V. quot;Wat werkt de godsvrucht in ons uit?

A. Een sterk verlangen naar het hemelsche; vermindering van onze neiging tot het booze; verachting van aardsche vreugde; gemakkelijkere plichtsvervulling, ijvervol beschermen van het goede, kinderlijke onderwerping aan de beschikkingen der goddelijke Voorzienigheid, teedere liefde voor de Kerk en hare uitspraken, hoogen eerbied voor de plechtigheden en godsvrucht-oefeningen, die zij voorschrijft of aanbeveelt, en eindelijk groote vertroosting en blijdschap des harten.

Y. Welke lofspraak geeft de H. Schrift van de godsvrucht ?

A. De H. Paulus zegt van haar het volgende, waardoor wij hare voortreffelijkheid klaar inzien: de godsvrucht is tot alles nuttig, dewijl zij de belofte heeft van dit en van het toekomstige leven. Een waarachtig woord is dit en alle aanneming waardig. ') Rijke vruchten, zegt daai'om de H. Ambro-sius, draagt de werkzame godsvrucht en het. is onmogelijk dat hij, die zoekt wat Godes is, ook

1) Tim. IV, 8.

-ocr page 96-

90

niet zou verkrijgen wat menschelijk is; want God heeft zelf beloofd: zoekt eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid en het overige zal u worden toegeworpen. ')

\. Wat heteekent het woord belofte?

A. De toezegging van God, de zekerheid dat het den vrome op aarde niet aan zegeningen zal ontbreken, en hij het loon des hemels als zijn hoogste erfdeel ontvangen zal. Hier mogen de woorden van David toegepast worden; Hoop op den Heer en doe het goede; en woon op de aarde, en gij zult gevoed worden van haren rijkdom. Vergenoeg u in den Heer, en Hij zal u geven wat uw hart begeert. Hij zal uwe gerechtigheid doen schijnen als het licht. 2)

\. Bezaten de Apostelen de gaaf van godsvrucht ?

A. Ja, na het Pinksterfeest; wel hadden zij tevoren eene onvolmaakte godsvrucht, eene menschelijke gehechtheid aan hunnen Meester, door welke zy zelfs alles om Hem verlieten, eene wezenlijke droefheid Hem niet te kunnen volgen toen Hij hen verliet; wel beminden zij Hem als een vader, wel beleed Petrus zijne godheid. Doch bij dit alles hadden ze nog niet de aandrift van den H. Geest om overal en altijd alles om en voor God te doen.

V. Is er ook niet eene valsche godsvrucht ?

A. Ja er ié ook eene valsche en gehuichelde, waarvan de H. Paulus zegt • De menschen zullen eigen-lievend zijn, geldgierig, verwaand, hoovaardig,

1) Malth. V] , 33. 2) Ps. XXXVI, 1—6. En verder degeheele psalm.

-ocr page 97-

amp;1

lasteraars, hunnen ouders ongehoorzaam, ondankbaar, boos, liefdeloos, onverzoenlijk, kwaadsprekers, ongebonden, wreed, kwaadaardig, verraders, roekeloos, opgeblazen en liefhebbers van vermaken meer dan van God, hebbende wel een schijn van godsvrucht, maar hare kracht verloochenende; en vermijd dezulken. ')

V. Leg de woorden schijn van godsvrucht, hare kracht

verloochenende uit?

A. De Apostel zegt hiermede, dat dezulken, hoe bedorven ook, toch gaarne uiterlijkvi-oom en goed willen schijnen, maar dat zij het eigenlijk wezen der godvruchtigheid versmaden en daarvan niets willen weten. Zij dragen slechts het masker der deugd en zijn alzoo des te gevaarlijker. Er zijn dus menschen met de door den Apostel genoemde ondeugden behept, die zich godvruchtig aanstellen; goddelooze menschen onder den schijn van vroomheid, valse he menschen onder den schijn van oprechtheid. Dit alles is huichelarij.

V. Uit welke beweegredenen handelt de ware en uit welke de valsche godsvruchl ten opzichte van God en van den naaste?

A. De ware godsvrucht zoekt bij alles wat zij doet Gode eer te bewijzen en wenscht altoos door heilige gedachten en besluiten in sterkte en wijsheid toe te nemen. De valsche godsvrucht zoekt hare eigene eer en tracht niet naar verbetering des harten. De ware godsvrucht schrikt niet terug voor ver-

1) II Tim. III, 1—6.

-ocr page 98-

92

sterving, boetvaardigheid on zelfsbehcersching on geeft geen acht op de tegenwerpingen der zinnelijkheid. De valsche godsvrucht daarentegen luistert naar de zinnelijkheid en kiest wat de minste moeite vereischt.

De ware godsvrucht bemint de nederigheid en is steeds bezorgd of zij wel goed met God staat, de valsche wil gezien worden en weet gaarne wat de menschen van haar zeggen.

In den omgang met den naaste betoont de ware godsvrucht aan een ieder hartelijke liefde, verdraagt, verbergt en verontschuldigt de gebreken van den evenmensch. De valsche godsvrucht prijst in het aanschijn, maar ontziet niemand achter den rug en verraadt laagheid van karakter. De ware godsvrucht is bij haar dienstbetoon niet baatzuchtig; de valsche vraagt vooral naar haar eigen voordeel.

De ware godsvrucht is ongeveinsd in haren lof en verontschuldiging, de valsche echter zoekt uit den lof, dien zij geeft hare eigene eer.

V. Hoe zal men de gaaf van godsvrucht het best bewaren ?

A. Door ijverig volbrengen van goede werken; de beoefening derzelve zal de godsvrucht bewaren en versterken, gelijk de H. Paulus zegt: oefenutot godsvrucht. ')

1) I Tim. IV, 8.

-ocr page 99-

93

§ 7.

Gaaf van vreczo Gods.

V. Wat is de gaaf van vreeze ?

A. De godJelijke werking van den H. Geest in onze ziel, waardoor wij een grooten eerbied voor God , een heilzamen schrik voor zijne oordeelen en een levendigen afschuw voor de zonde hehhen.

V. Verklaar eenigszins uitvoeriger de vreeze des Heeren ?

A. De vreeze des Heeren is een diep doordrongen zijn van de almacht, grootheid en majesteit van God; een sterk bewustzijn en een blijmoedig erkennen van onze nietigheid en onmacht. Zoo zeide David: wie is aan U gelijk, o Heer, het gansch heelal is gelijk een druppel van den morgendauw en mijn wezen als een niet voor U. ') Zij is een schuchtere eerbied voor al het goddelijke en heilige. Moses bedekte zijn gelaat met zijn mantel bij het brandend braambosch; -) Habakuk werd van eene siddering aangegrepen in de nabijheid van God, en sprak: de Heer is in zijnen tempel, dat de geheele aarde voor Hem zwijge. 3) En Abraham zeide: Ik zal tot mijnen God spreken, hoewel ik maar stof en asch ben. 4) Zij is eindelijk een afschrik van Gods gramschap die door de zonde wordt opgewekt: eene kinderlijke bezorgdheid den

1) Ps. XXXIV, 10. Wijsh. XI, 23. Ps. XXXVIII, 6. 2) II Mos. III, 5. 3) Hab. II, 20. 4)1 Mos. XVIII, 27.

-ocr page 100-

94

Vader niet te bedroeven. Paulus was zich van niets bewust en nochtans vreesde hij. ') Toen Jesus van den verrader sprak, vroegen de discipelen angstig: ben ik het, Heer! s)

V. Wat zegt de H. Schrift van de vreeze des Heeren ?

A. David noemt haar het begin der wijsheid 1) en verstandigen die volgens haar handelen. En de Ecclesiasticus zegt van haar: De vreeze des Heeren is 's raenschen glorie____want zij is hem een

nimmer opdroogende bron van vreugde en een kroon van blijdschap. Zij verheugt liet hart van den rechtvaardige en verschaft hem geluk bij lange levensjaren, zij is de volheid der wijsheid. 2) enz. enz. De H. Schrift is overigens onuitputtelijk in den lof van de vreeze des Heeren.

Is er niet tweeërlei vreeze ?

A. Ja, er is eene slaafsche en eene kinderlijke vrees, maar alleen de kinderlijke behoort tot de gaven van den H. Geest. Door de slaafsche vreezen wij God te mishagen om zijne straffende rechtvaardigheid, door de kinderlijke om zijne vaderlijke goedheid.

V. Is de slaafsche vrees niet goed?

A. Zij is onvolmaakt, maar toch nuttig, om ons tot de liefde te voeren. De vrees komt in het hart, zegt de H. Augustinus, maar niet om daar te blijven, zij komt er om de liefde te brengen. Hoe

1

1) Philipp. II, 12. 2) Matlb. XXVI, 82. S)Ps.CX, )0.

2

Sirach. I, II en volgg.

-ocr page 101-

95

meer liefde des te minder vreeze, ja de volmaakte liefde sluit de vrees uit. ')

V. Hoe is het dus met de vrees in den mensch?

A, De zondaar heeft slechts de vrees der straffen en niet do liefde. De rechtvaardige vreest nog do straf, maar omdat hij de liefde heeft, heeft hij grootere vrees voor de zonde dan voor de straffen, en hij gebruikt de vrees om zijne neiging tot zonde te bedwingen. De volmaakte vreest niet meer om der wille van de straffen; maar deze volmaaktheid is niet algemeen.

V. Wat moet den zondaar bemoedigen?

A. Dat God, die bet goede in hem begonhen heeft door de heilzame vreeze, het ook met des zondaars medewerking in hem kan voltrekken, en Hij die het begin gaf, ook het einde kan en zal geven, want God is Liefde. -) De H. Chrysostomus zegt: de mensch begint met de ijzeren boeien en eindigt met den gouden halsketen.

V. Is het een groot ongeluk de vrees voor God niet te hebben?

A. Dit is zulk een groot ongeluk, dat dit onze bekeering onmogelijk maakt. Uwe boosheid zal u straffen en uw afwijken zal u tuchtigen, opdat gij erkennen en vernemen moogt hoe schadelijk en bitter het is den Heer uwen God te verlaten en Hem niet te vreezen, zegt de Heer, God der heerscharen. ') Aldus begrijpt men wat het zal

1) I Jots. IV, 18. H. Augostinus Uitl. op I Joës. IV.

2) I Joës. IV, 8. 3) Jerem. II, 19.

-ocr page 102-

96

wezen indien dit alles geene vreeze Gods verwekt. Wie God niet vreest en zijne tuchtiging niet ontziet , gaat de vervloeking te gemoet. want hij verzamelt zich straffen op den dag der vergelding ') en het is verschrikkelijk te vallen in de handen van den Levenden God! s)

V, quot;Wat moeten wij dus van ganscher harte wenschen

A. Dal de H. Geest ons met de gave van vrees beware, met die gave namelijk waarin wij roepen Abha, Vader! en de getuigenis bezitten van het kindschap Gods.

§ 8.

Algcmeene hemerliingen over de Gaven van den H. Geest.

V. Hebben wij aan al de gaven behoefte?

A. Ja, alle zijn noodig om tot de volmaaktheid te geraken, maar de mate en orde van ontvangst in ieder hangt van den H. Geest af naar de behoeften van ons christelijk leven.

V. Waartoe worden ons de gaven geschonken?

A. Vooral tot beschutting en volmaking onzer deugden, terwijl zij aan onze zielen de kracht veiiee-nen, om de leiding van den H. Geest altijd te volgen en aldus een hoogen graad van deugd en volmaaktheid te verkrijgen.

V. Waarom noemt ge zeven gaven ?

A. Er worden zeven gaven genoemd bij den profeet.

2) Hcbr. X. 31.

1) Hom. II, 5 cu 6.

-ocr page 103-

97

Dit zevental dient ook zeer schoon om de beoefening der drie goddelijke en vier zedelijke deugden in ons te volmaken. De zeven gaven staan bovendien tegenover de zeven hoofdzonden.

V. Wat hebt ge te bemerken omtrent de rangschikking der gaven?

A. Dat de profeet Isaias ze opnoemt beginnende mot de hoogste, de wijsheid, en afdalende tot de onderste, de vreeze Gods; dit is dat de Messias van den hemel naar de aarde daalde. Wij daarentegen, zegt de H. Gregorius, klimmen van de vrees dos Heeren tot de gaaf der wijsheid; onze pelgrimstocht gaat van de aarde naai- den hemel. In onze rechtvaardigmaking is dus de orde juist omgekeerd.

V. Toon eens dat de gaven met de deugden in verband staan.

A. Tot het geloof behooren de gaaf van wetenschap en verstand.

Tot de hoop: de vreeze des Heeren, die de zonde

schuwt en de hoop onderhoudt op het eeuwig leven.

Tot de liefde; de wijsheid, die met God vereenigt.

En wat de zedelijke deugden aangaat:

Tot de voorzichtigheid behoort de gaaf van raad;

tot de rechtvaardigheid de godsvrucht;

tot de sterkte en de matigheid, de gaaf van sterkte.

V. Hoe zijn de zeven gaven gericht tegen de zeven hoofdzonden ?

A. Zeven goede geesten tegenover zeven kwade geesten. ') De gaaf van vrees is tegengesteld aan de

1) Malth. XU.

7

-ocr page 104-

98

hoovaardigheid, de raad aan de gierigheid, de wijsheid aan de onkuischheid, de godsvrucht aan den nijd, de gaaf van verstand aan de gulzigheid, de wetenschap aan de gramschap, de sterkte aan de traagheid.

V. Verklaar deze tegenstelling?

A. De hoovaardigheid geleidt ons tot de afgoderij van ons zeiven, maakt ons vermetel; en de vrees des Heeren in ons verzwakkende, opent zij ons hart voor iedere andere vrees. De gaaf van vrees nu maakt ons zachtmoedig en bevrijdt ons van de wereldsche, vleeschclijke, slaafsche en natuurlijke vrees. Door deze gaaf zeggen we: ik vrees God en heb geene andere vrees.

De gierigheid doet ons het mindere voor het meerdere kiezen, verblindt ons om de eeuwige goederen voor de tijdelijke op te offeren. De gaaf van raad leert ons dat wij het geluk niet mogen stellen in de rijkdommen, zij veredelt ons hart.

De onkuischheid trekt ons tot de zinnen en maakt de ziel eene slavin van het lichaam, zij verduistert het verstand en verdierlijkt den mensch. De gaaf van wijsheid verheft ons boven de slavernij der zinnen, geeft een walg van de zinnelijke vermaken en schenkt ons de vreugde der Engelen.

De nijd maakt ons hart boos, onrechtvaardig en versteend: de godsvrucht, daarentegen geeft een zoet gevoel van genegenheid, welwillend medelijden, oprechte broederlijke liefde.

Door de gulzigheid heerscbt het lichamelijk leven over het geestelijke. De ongeregelde liefde tot spij-

-ocr page 105-

99

zen en dranken vermindert het begrip van de hemelsche zaken. De gaaf van verstand leert de matigheid en deze verheldert den geest.

De gramschap verblindt, maakt uitzinnig en verwoed; de wetenschap regelt ons oordeel, geeft den eenvoud der duif en de voorzichtigheid dei-slang.

Door de traagheid wordt de ziel verzwakt en in slaap gewiegd in de besmetting der zonden; zij is de leermeesteres van alle ondeugden; door de gaaf van sterkte verkrijgen we moed en volharding tot een waar christelijk leven.

V. Zijn de gaven onderling verbonden?

A. Ja, door de liefde, gelijk de zedelijke deugden door de voorzichtigheid; waar de liefde is, zijn ook de gaven en zonder de liefde bezitten we geene enkele.

V. Kan men de gaven verliezen?

A. Men verliest den H. Geest door de doodzonde en met Hem ook zijne gaven. Zoolang de toestand van zonde duurt, heerscht de booze geest in ons ^ hart. Daarom worden we door de H. Schrift gewaarschuwd den H. Geest niet te bedroeven, ') zijn heilig vuur in onze harten niet uit te blus-schen.

3) Eph. IV, 30.

-ocr page 106-

100

HOOFDSTUK II.

OVER DE VRUCHTEN VAN DEN H. GEEST.

V, Hoe weet gij dat er vruchten zijn van den H. Geest'!

A. Op grond van de woorden van David, die zegt: zoo Gij uwen Geest zendt, worden zij geschapen , en Gij maakt het aanschijn der aarde nieuw. ') Deze woorden worden algemeen verstaan van onze geestelijke herschepping. Ook noemt de H. Paulus eenige deugden op, als vrucht van den H. Geest.2)

V. Wat noemt gij dus vrucht van den H. Geest ?

A. Het werken van den H. Geest, waardoor wij op bijzondere wijze de christelijke deugden beoefenen, geestelijkerwijze vernieuwd worden, en het beeld van God in ons doen uitschijnen.

V. Welke zijn de vruchten van den H. Geest?

A. Deze twaalf, die door den H. Paulus worden opgenoemd: liefde, blijdschap, vrede, verduldigheid, goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtmoedigheid , getrouwheid, zedigheid, eerbaarheid, en reinheid.

y. Is niet de hoogste en laatste vrucht van den H. Geest de zaligheid des hemels?

A. Ja! de volle vrucht van de, door den H. Geest in ons voortgebrachte heiligheid, is voorzeker het eeuwig leven, het hoogste doel van onze volmaking op aarde, gelijk de oogst de vrucht is van het zaaien en van allen daarmede in betrekking staanden arbeid.

2) Gal. V, 22.

1) Ps. CIII, 30.

-ocr page 107-

101

V. Kan men met recht de genoemde deugden vruchten van den H. Geest noemen'?

A. Ja, aan de vruchten kent men den hoom. De Apostel stelt deze deugden tegenover de werken des vleesches. Gelijk het vleesch den menseh tot zieledoodende handelingen voert, zoo geleidt de Geest hem tot deugden, tot werken van heiligheid. De deugden zijn het bewijs dat de H. Geest in den mensch werkt. Zeer schoon zegt de H. Ghry-sostomus; ') Door den H. Geest... zijn de men-schen, die zich aan de leiding der genade overgeven, in engelen herschapen, niet omdat zij van natuur veranderd, maar wat nog meer te bewonderen is, omdat zij wel menschen gebleven zijn, maar zuiver en heilig wandelen als Engelen.

V. Is het woord vruchten de rechte benaming?

A. Ongetwijfeld. Dit woord wordt gemeenlijk ten goede genomen. De vruchten der hoornen zijn nuttig en aangenaam, aldus zijn ook de deugden, die wij in den H. Geest beoefenen van zeer groot nut voor ons, dewijl zij ons dienen ten eeuwigen leven; en zij zijn aangenaam, omdat zij ons hart van geestelijk genoegen doen overvloeien en ons leven verzoeten. Ook zijn do vruchten de hoogste uitdrukking van hot leven en bewijzen deze deugden den gezonden staat der ziel.

V. Worden alle vruchten van den H. Geest door den Apostel opgenoemd?

A. Neen, alleen de voornaamste, gelijk hij ook niel

1) Hom. op Pinkster.

-ocr page 108-

102

alle vruchten des vleesches, maar slechts de voornaamste heeft opgeteld.

V. Welke bemerking valt nog te maken over de genoemde twaalf vruchten van den H. Geest '1

A. Dat zij zeer schoon al onze betrekkingen regelen en heiligen. De liefde, blijdschap, vrede en verduldigheid zien op onze betrekking tot God; goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtmoedigheid en getrouwheid maken ons beminnelijk in den omgang met den naaste; de zedigheid , eerbaarheid, en reinheid regelen en heiligen onze bedorvene natuur, de onheilige begeerlijkheden in ons binnenste.

V. Kunnen wij de twaalf vruchten ook nog anders verdeelen.

A.. Ja, wij kunnen ze ook verdeelen naar de ontwikkelingen van het christelijk leven in ons: dit is namelijk inwendig heiligende liefde tot. God en daartoe behoorcn liefde, blijdschap en vrede. (Rom. XIV. 17. Phil. IV. 7); het is verder uitwendig werkende naastenliefde: lankmoedigheid, verduldigheid, goedertierenheid, goedheid; (II Cor. VI. 6) en het is eindelijk zelfsverloochening en offer: zachtmoedigheid, getrouwheid , zedigheid , eerbaarheid, en reinheid. (II Petr. I. 6).

§ 1-

Over de eerste vrucht des II. Geestes: Liefde.

V. Is de liefde eene vrucht des H. Geestes ?

A. Ja, de H. Paulus zegt; de liefde Gods is in onze

-ocr page 109-

403

harten uitgestort door den H. Geest, die ons gegeven is. ') Daartoe wordt ons de zelfstandige liefde gegeven, opdat wij God beminnen.

V, Waarin bestaat deze vrucht des H. Geestes'?

A. In God beminnen om Hem zei ven, en den naaste om God.

V. Waarom noemt gij de liefde de eerste vrucht'?

A. Omdat de liefde de eerste, de edelste en voortreffelijkste van alle deugden is. Zij is de oorsprong, de wortel, de verdienste, het leven van onze deugden ; zonder haar heeft men niets. Zij verbindt alle deugden onderling en brengt ze tot volmaaktheid. Zonder iets onvolledigs te zeggen had de Apostel, na de liefde als eerste vrucht des H. Geestes genoemd te hebben, kunnen eindigen; de liefde toch omvat alles. En wanneer alle deugden hebben opgehouden, dan blijft de liefde nog in eeuwigheid. Nu blijven deze drie, geloof, hoop en liefde, maar de liefde is de voornaamste; zij vergaat niet. s) Altoos zal dit drietal deugden als gevolg en onderpand van Gods barmhartigheid den mensch op aarde bijblijven en heiligen, maar de liefde gaat met hem mede den hemel in.

Y. Is de liefde ook in de H. Schrift voorgeschreven'?

A. Hel heeft God behaagd de liefde als een gebod voor te schrijven. Onder anderen met de volgende woorden aan het Oude Testament ontleend; Gij zult den Heer uwen God beminnen uit geheel uw hart, uit geheeler ziele en uit al uwe krachten.

1) Rom. V, 5. 2) 1 Cur. Xlll, S, 13.

-ocr page 110-

10-i

Houdt dit gebod in uwe harten gegrift; leert het aan uwe kinderen; overweegt het in uw huis, op den weg, in de slapelooze uren van den nacht en des morgens hij uw ontwaken. ') Zij is nog dringender plicht geworden onder het Nieuwe Testament.

V. Waarom schrijft men de liefde toe aan den H. Geest?

A. Omdat hij de eeuwige zelfstandige Liefde is tus-schen den Vader en den Zoon, en omdat het Hem toekomt ook de aangenomen kinderen Gods, die in ballingschap verkeeren op aarde, verbonden te houden met hunnen Vader die in den hemel is. Door de liefde des H. Geestes zoeken alle krachten onzer ziel de vereeniging met dien he-melschen Vader.

V. Welke eigenschappen bezit de liefde?

A. De liefde is lankmoedig, zij is goedaardig, de liefde is niet afgunstig, zij handelt niet lichtvaardig, zij is niet opgeblazen, zij is niet eerzuchtig, zij zoekt haar eigen belang niet, zij wordt niet toornig, zij denkt geen kwaad, zij verheugt zich niet over de ongerechtigheid maar zij verblijdt zich over de waarheid; zij verdraagt alles, zij gelooft alles, zij hoopt alles, zij lijdt alles s) Men begrijpt gemakkelijk, hoe de zonden tegen den H. Geest, wier getal zes is, in den mensch ontstaan, wanneer hij den H. Geest tegenwerkt en de liefde hem ontbreekt. Helaas die mensch bezondigt zich aan de Liefde die ons gegeven is. Wan-

l) Deuter. VI, 5. 2) 1 Cor. XIII, 4.

-ocr page 111-

105

hoop, vermetel betrouwen, bestrijden van de bekende christelijke waarheid, de broederlijke liefde benijden, zijne eigene zaligheid door hardnekkigheid in zonde verwerpen, boetvaardigheid verachten — 't is alles de getuigenis varfquot; den Geest dat wij kinderen Gods zijn versmaden, 'tis rechtstreeks den Geest uitdooven, zijn werken en zijne bedoelingen weerstreven en de liefdevolle genade we-derstaan; 'tis de eigenschappen Gods ontkennen, ja zelfs misbruiken; 'tis God in de genade, in de middelen ter zaligheid bestrijden!

V. Heeft de liefde graden?

A. De H. Thomas zegt dat de liefde de bijzondere vriendschap is tusschen God en den mensch; zij heeft dus dezelfde graden als de vriendschap, dat is de liefde begint, neemt toe en bereikt het toppunt. Zij begint door de verwijdering der zonde, neemt toe door het beoefenen van de deugden en geraakt tot volmaaktheid door de volmaakte vereeniging der ziel met God.

V. Heeft de liefde meer voorwerpen dan één?

A. p]igenlijk niet, want alle liefde moet zich op God vereenigen. Wij moeten God en den naaste beminnen, maar de naastenliefde is in de liefde tot God vervat, zij moet om God beoefend worden.

V. 'Welke is do maatstaf der liefde?

A. God moet bemind worden boven alles en de naaste om God gelijk men zich zeiven bemint.

V. Zou de volmaaktere beoefening der liefde de wereld niet beter maken?

A. Zonder twijfel. De liefde komt in hot christendom

-ocr page 112-

106

met alles en allen in aanraking: met de Kerk en den staat, met de wetenschap en de kunst, met het huisgezin en de maatschappij, met de koningen en de volken, met de overheden en de onderdanen — zij is als de adem die alles bezielt en vruchtbaar maakt. Haar zegepraal was Golgotha's kruis. Door hetere beoefening der liefde zou meer verheffing in den geest, meer harmonie in het hart ontstaan en het aanzien der wereld veranderen. Hoeveel zelfzucht is er nu; keerde echter die liefde zich tot God, dan zouden de vergoding van den mensch, de eeredienst van het goud, de wellust des vleesches weldra verdrongen zijn. Het zou een voorsmaak geven van den hemel. De eerste christenen waren één hart en ééne ziel en de heidenen riepen vol verbazing uit: ziet hoe zij elkander beminnen!

§ 2.

Ovtr de tweede vrucht des H. G' ent es: Blijdschap.

\. Spreekt de H. Schrift over de blijdschap des H. Geestes'?

A. Ja, behalve dat de apostel bij de optelling van de vruchten des H. Geestes de blijdschap op de tweede plaats noemt, wordt op meerdere plaatsen der H. Schrift uitdrukkelijk van haar gewaagd. Het rijk Gods, zegt de H. Paulus, is niet spijs en drank, maar gerechtigheid en vrede, en blijd-

-ocr page 113-

107

schap in tien Heiligen Geest. ') Gij hebt het woord aangenomen onder veel verdrukking met blijdscha]) des H. Geestes. -) Wordt vol van den H. Geest, elkander toesprekende met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen. 3) In de laatste woorden vooral leeren we den omvang der vreugde des H. Geestes kennen; in tegenstelling namelijk van de zondige vreugde in overdaad, spreekt de apostel van de blijde opgetogenheid des genioeds, dat vol is van den H. Geest en de inwendige vreugde niet in stomheid kan bewaren, maar als uitbarst in heilige gesprekken en jubelende gezangen.

V. Wat is de blijdschap des H. Geestes'?

A. Eene blijvende bovennatuurlijke vreugde des hallen, uit de liefde des H. Geestes ontspruitende en gevoed door het bewustzijn van het genadeleven hier en door de verwachting van het glorie-leven hiernamaals. Niets kan vergeleken worden bij het geestelijk vermaak eener ziel die God bemint, Wiens volmaaktheden oneindig, Wiens rijkdommen onmetelijk zijn. De godminnende ziel zoekt altoos meer de schoonheid, almacht en goedheid van God te kennen, Wien te dienen heer-schen is. Altoos aan God denkende heeft zij altoos vreugde, gelijk David zegt: de rechtvaardige verblijdt zich inden Heer4); zij gevoelt vreugde over alles wat tot eer van God geschiedt en vooral over hetgeen zij zelve daarvoor doet. Het deugd-

1) Kom. XIV , 17. 2) I Thess. I, C. 3) Eph. V,

18. 19. 4) Pa. LXIII, 11.

-ocr page 114-

108

zame leven is een voortdurende maaltijd! En aan den hemel denkende, naar het glorieleven verzuchtende zegt de godminnende ziel lot zich zelve: Lofzingende zult gij in Sion komen met eeuwige vreugde gekroond. ') Gij zult dronken worden van den overvloed in het huis Gods en met de stroo-men zijner vreugde zal hij u laven. !)

}. De heiligheid maakt dus den mensch niet droefgeestig'?

A. Dit meenen velen maar zij dwalen. Het is juist in den heiligen levenswandel dat. men de vreugde der onschuld en der godgevalligheid heeft. De H. Athanasius verhaalt van den H. Kluizenaar Antonuis, die buitengewoon streng leefde, dat hij altoos een blijmoedig voorkomen had, en men zijne kluis bezoekende hem dadelijk aan zijn rustig van vreugde stralende gelaat van de overige kluizenaars onderscheidde. Sommige heiligen genoten in hun verstorven en heilig leven zoodanige vreugde, dat de natuur ei' nauwelijks tegen bestand was en zij uitliepen: genoeg, o Heer, genoeg, gij verheugt uwe vrienden te overmatig!

\. Heeft niet de wereld ook hare vreugde?

A. O ja, maar eene vreugde die voorbijgaat en in droefheid eindigt, eene woelige, bedriegelijke en soms schuldige vreugde. Salomon zeide: ijdelheid der ijdelheden 3), en Jesus Christus, veroordeelt die vreugde met de woorden; Wee u die thans

1) Is. LI, 11. 2) Ps. XXXV, 9. 3) Eed. I, 2.

-ocr page 115-

109

lacht, want treuren zult gij en weenen. ') De wereld kent de blijdschap des H. Geestes niet, de zinnelijke mensch begrijpt niet dat een verstorven en boetvaardig leven vreugde kweekt; hij ziet wel de doornen maar niet de rozen.

§ 3.

Over de derde vrucht des II. Geestes: Vrede.

V. Wat is de vrede des H. Gêestes ?

A. De rust of de gerustheid der ziel in God. Deze vrede is voor de aarde wat de zaligheid voor den hemel is. Het rijk Gods is vrede in den H. Geest, en die vrede gaat alle begrip te boven. Het is de vrede der overwinnaars in de deugd, de eerekroon voor Gods getrouwen op aarde. '-)

V. Spreekt men niet wel eens van een anderen vrede'?

A. Ja, sommigen meenen vrede te hebben door de rust of de gerustheid der ziel in de zonde, maar deze is geen vrede, want eene wanorde der zonde is de slavernij onder het juk van satan. Wie zich van den Heer verwijderen, worden in het zand geschreven !l), en er is geen vrede voor de god-deloozen, 4) Aldus getuigt het woord van God, en die zoogenaamde vrede is dan ook vol bitterheid en vol vernederingen. Men verkrijgt dien vrede met opoffering van de verhevene waardig-

1) Luc. VI, 25. 2) Kom. XIV, 17. Philiiii). IV, 7. 3; Jsrem. XVII, 13. 4) Is. XLV1II, 22,

-ocr page 116-

110

iieid van kind Gods en erfgenaam des homels en wordt een zinnelijke dierlijke mensch, die niet verstaat wat van den geest Gods is. ')

V. Hoe komt het dat de rechtvaardige een zoon des

vredes zijn kan? s)

A. Omdat hem alles gerust stelt, zoover men op aarde gerust kan wezen. Omtrent het verledene hoorde hij het woord: wees getroost, mijn zoon, uwe zonden zijn u vergeven. :i) Voor het tegenwoordige geeft de Geest aan zijnen geest getuigenis van het kindschap Gods 1), en voor de toekomst heeft hij evenmin bezorgdheid, want zoo hij in trouw volhardt, wie zal beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen Gods? 'tis God die ze rechtvaardigt. 2)

V. quot;Wat werkt die vrede in ons?

A. De Apostel Paulus 6) leert dat deze vrede ons hart en ons verstand bewaart tegen alle bekoringen. V. Waarom noemt gij dien vrede eene vrucht des H. Geestes?

A. Omdat het werk onzer reiniging van de zonde en vestiging van het rijk Gods in ons Zijn werk is, en omdat Hij in ons komende met ons den strijd voert tegen de booze geesten, opdat wij kalm en onvervaard voor onze vijanden den weg der volmaaktheid blijven bewandelen. Hij, de H. Geest, zegt dezelfde Apostel Paulus op een andere plaats quot;)

1

Rom. VIII, 16. 5) Rom. VIII, 33. 6) Philipp. IV, 7.

2

7) Eph. III. 16.

-ocr page 117-

Ill

sterkt ons naar den inwendigen mensch, naar geest en gemoed.

Over de vierde vrucht des H. Geestes: Verduldigheid.

V. Wat, is de verduldigheid ?

A. Zij is het standvastig onderworpen dragen en verduren van de moeielijkheden en wederwaardigheden dezes levens om God, om den hemel.

V. Is er veel te dragen en te verduren'?

A. Ja, er is een lijden des geestes, in bekoringen, droefgeestigheden, angstvalligheid; een lijden des harten in beleedigingen, vernederingen, lasterlijke aantijgingen; een lijden van den wil, in ondergeschiktheid aan anderen, in verzet, in verachting door anderen; een lijden des lichaams, in ziekte, armoede, honger, dorst, koude, hitte, vermoeienis en andere ongemakken des levens.

V. De verduldigheid is dan van groot belang?

A. In verduldigheid moeten wij onze zielen bezitten ') om haar van den duivel af te houden en onophoudelijk met God te vereenigen. Zij wordt daarom in de H. Schrift op tallooze plaatsen aanbevolen.

V. Wat moet ons bewegen tot verduldigheid in beproevingen ?

A. 1. Eerbied voor Gods beschikkingen, die de bc-

1) Luc. XXI, 19.

-ocr page 118-

112

proevingen overzendt of toelaat. Toen David, door zijn oproerig volk uil Jerusalem verjaagd, den weg der ballingschap insloeg, ontmoette hij Se-meï, een zijner onderdanen, die hem met belee-digingen achtervolgde en met steenen wierp. De lijfwacht des konings wilde aan dien man gerechtigheid oefenen en hem ter dood brengen, maar David zeide: laat hem begaan! De Heer wil dat

Semeï David vloeke____ wie weet! De Heer zal

mijn lijden aanzien en mij goed doen voor de vervloeking. ')

2. De hoop op de toekomstige goederen. Wij zijn kinderen der heiligen, sprak Tobias 1), en wij verwachten dat leven, hetwelk God zal geven aan degenen die Hem ten einde toe getrouw zijn. Moses 3) verkoos liever met het volk Gods verdrukt te worden, dan tydelijk zondegenot, dewijl hij den smaad van Christus voor grooter rijkdom hield dan de schatten der Egyptenaars; want hij zaa op de belooning (in het andere leven). Weest geduldig, zegt de H. Jacobus4), tot aan de komst des Heeren! Zie, de akkerman wacht op de kostelijke vrucht des lands, geduld hebbende totdat zij den vroegen en den laten regen ontvangen heeft. Weest dan ook gij geduldig (de vrucht des eeuwigen levens afwachtende) en versterkt uwe harten; want de komst des Heeren is nabij. Acht dat alle blijdschap, mijne broeders, wanneer gij

1

XI , 25- 27. 4) Jac. V , 7. Jac. 1,2.

-ocr page 119-

113

in velerlei beproevingen geraakt, daar wij weten dat de verdrukking lijdzaamheid werkt en de lijdzaamheid heproefdheid en do heproefdheid hope. *) Welke heerlijke getuigenissen der Schrift voor deu beproefden en lijdenden christen!

V. Wat werkt lt;le christelijke verduldigheid in ons'?

A. Zij ovei'wint in ons alle neerslachtigheid, ontevredenheid, onverdraaglijkheid in dagelijksch verkeer, moedeloosheid en werkeloosheid; zij verschaft ons bij alle lasten bereidwilligheid, onderworpenheid, blijdschap, moed en volharding. Zij maakt dat wij onze vervolgers beschamen, des duivels aanslagen verijdelen en de grootste helden door de overwinning van ons zeiven worden. Wij voldoen door haar aan Gods gerechtigheid en worden rijk aan verdiensten voor den hemel.

§ 5.

Over de Goedertierenheid, Goedheid, Lankmoedigheid, Zachtmoedigheid en Getrouwheid. — Vruchten des II. Geestes.

V. Welke vruchten van den H. Geest gaan wij nu behandelen ?

A. Do goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid,

zachtmoedigheid en de getrouwheid.

V. Waarom neemt gij al deze vruchten samen?

1) Kom. V, 3.

8

-ocr page 120-

114

A. Omdat zij zoo nauw aan elkander verwant zijn, en alle betrekking hebben op onzen omgang met den naaste.

V. Wat verstaat gij door de goedertierenheid'?

A. De vrucht des H. Geestes, door welke de christen zich op bijzondere wijze onderscheidt in de beoordeeling en de behandeling van den naaste. Een ieder van u, zegt de H. Schrift, believe den naaste ten goede. ')

V. Ontwikkel dit antwoord nader?

A. De goedertierenheid is eene blijvende gemoedsstemming om den naaste te verontschuldigen, wel-gemeenden raad te geven, met bezadigdheid te vermanen, op welwillenden toon te berispen, op alle geoorlooi'do wijze zich met den naaste, vooral wanneer hij misdoet, te verdragen.

V. Is dit niet veeleer onverschilligheid te noemen? Volstrekt niet. De goedertierenheid is zeer goed met den noodzakelijken ijver tegen het kwaad bestaanbaar. Zij vermijdt zoowel de te groote toegeeflijkheid der wereld, die zoo gaarne iedere zonde voor eene kleinigheid, voor niets houdt, als den valschen ijver en de onbarmhartige gestrengheid der phariseeên, zoo dikwijls door den Zaligmaker veroordeeld.

De goedertierene heeft ijver tegen de zonde, maar ook medelijden jegens den zondaar; hij sluit de oogen niet voor het verkeerde, maar achtervolgt den booze ook niet met te groote gestreng-

1) Kom. XV, 2.

-ocr page 121-

115

heid; vandaar Jat zyne vermaningen en berispingen gematigd en vriendelijk zijn. Het is nu een vrucht des H. Geestes in bijzondere gevallen te weten wat meer op den voorgrond moet staan of de ijver tegen de zonde of het medelijden met hem, die de zonde bedreef.

V. quot;Wat maakt deze deugd ons in den omgang? A. Zij maakt ons beminnelijk; zij geeft ons eene innemende voorkomendheid, zachtaardigheid en gematigdheid in woorden, werken, gelaat en zeden en verwijdert van ons alle trotschheid, bitterheid, bevooroordeeldheid, overhaasting en kwaden luim. V. Wat is de goedheid, de zesde vrucht des H. Geestes 'f A. De goedheid, eene vrucht des H. Geestes is de offervaardige, zich zelve als vergetende liefde, waardoor wij den naaste alle mogelijk goed toewen-schen en zoeken te bewijzen. Deze deugd is hierin van de goedertierenheid eenigszins onderscheiden, dat deze werkt als zij wordt ingeroepen, maaide goedheid zich uit eigen beweging aanbiedt. Zij is de liefde die op werken van barmhartigheid uitgaat, haar weldoen is heldhaftig en sluit niemand uit, noch den vreemdeling , noch den ondankbare, noch den vijand, 't Is een aandrang des H. Geestes tot weldoen, die door de genade steeds hooger klimt; 't is de uitgestrekste ontferming over de ziel en het lichaam. De vrucht des lichts is allerlei goedheid. ')

1) Epb. V, 0.

-ocr page 122-

116

V. Waarin ziet gij voornamelijk deze goedheid des H. Geestes uitschijnen'?

A. In de kloosters, armen-inrichtingen, hospitalen, wees- en vondelingshuizen; in de orden der barmhartige Zusters en geestelijke Broeders; in de ijvervolle missionarissen onder de heidenen, in de groote werken van een Tobias, eene Tabitha, een H. Martinus, eene H. Elisabeth, Franciscus van Assisio, Vincentius a Paulo en van die talloozen die zich heldhaftig aan het geestelijk en lichamelijk heil van den evenmensch hebben toegewijd. Men kan hare booge waarde afmeten uit de woorden van den H. Paulus; Nauwelijks sterft iemand voor een rechtvaardige; voor den goede mocht iemand wellicht zich onderwinden te sterven.') De Apostel noemt zulke edele zelfopoflering allerzeldzaamst, de H. Geest nochtans werkt nog grootere in ons uit.

V. Wat verstaat gij door de lankmoedigheid?

A. De lankmoedigheid is de vrucht des Geestes tot volhardende liefde in het verdragen van do zwakheden, ja ook van de grove fouten des naasten; een bestendig vertrouwen op den eindelijken goeden uitslag der terechtwijzingen, een daartoe inspannen van alle krachten en brengen van offers; zij is het geduld in heldhaftigen graad, gepaard met heldhaftige goedertierenheid, zij is vijandin van de wraak.

V. Wat beweegt vooral tot lankmoedigheid?

1) Rom. V, 7.

-ocr page 123-

147

A. De overweging van Gods lankmoedigheid, en de overdenking der menschelijke zwakheid. Daar echter zelfs Gods lankmoedigheid jegens ons, ofschoon op zich zelve oneindig, hare grenzen heeft, zoo zal ook onze lankmoedigheid niet tot misbruik mogen leiden. In die bijzondere gevallen zal de H. Geest moeten raden en onderrichten.

V. Wat is de zachtmoedigheid als vrucht desH. Geestes'.'

A. Eene werkzaamheid van den H. Geest in ons hart waardoor wij, vooral op het oogenblik dat wij persoonlijk beleedigd worden, do gramschap onderdrukken, en immer die van anderen trachten 1« voorkomen en te stillen.

V. Wordt deze deugd ook in deH. Schrift genoemd'?

A; De Apostel Paulus vermaant ons met de woorden : weest onderling goedertieren, zachtmoedig.1) Wandelt met alle zachtmoedigheid, lankmoedigheid, 2) Alle zachtmoedigheid jegens alle menschen toonendo. 3) Ook in het Oud Verbond wordt de lof dezer deugd menigvuldig gevonden, maar in het Nieuwe Testament is het tot haren grootsten lof dat de Zaligmaker zich zeiven tot voorbeeld en leermeester stolt: Leert van mij dat ik zachtmoedig ben. *)

V. Wat is de vrucht van deze deugd?

A. Christus zegt dit zelf; zij bezorgt in dit leven rust en vrede in de ziel en met anderen; ja de zachtmoedige heeft zelfs vrede met hen die den vrede

1

Ei^h. IV, 32. 2) Eph. IV, 2. 3) Tit. HI, Z

2

4) Matib. XI, 29.

-ocr page 124-

118

haten. ') Een zachtmoedig woord vermenigvuldigt de vrienden en verteedert de vijanden.s)

Y. Wat is hare verdienste?

/\. Dat wij door baar ons zeiven aanhoudend en hekl-haftig overwinnen.

V. Zouden we de zachtmoedigheid niet met de wereld kleinmoedigheid moeten noemen'?

A. Wij mogen haar dien naam niet geven. Ware zij kleinmoedigheid, dan zoude Christus niet gezegd hebben: zalig zijn de zacht moedigen.

V. Wat is de trouw of getrouwheid als vrucht des H. Geestes?

A. De werking van den H. Geest in ons binnenste, waardoor wij rechtvaardig zijn in onzen handel en wandel, oprecht in onze verbintenissen, volhardend in onze beloften en vriendschap. Dit is zoo zeer eene vrucht des H. Geestes dat in de wereld, vervreemd als zij is van dien goddelijken . Geest, leugen en onoprechtheid algemeen heer-schen.

V. Hoe verklaart gij dit nader'?

A. De H. Geest leert niet alleen de waarheid in zoo verre dat hij ons tot de kennis der waarheid brengt cn haar meer en meer in ons ontwikkelt, maar hij doet ons ook de waarheid liefhebben. Men kan zich verlaten op het woord van den inensch, in wien de H. Geest heerscht. Zoodanig iemand huldigt de waarachtigheid niet slechts nu en dan , maar hij beschouwt haar altoos als een levensplichi.

1) Matth. XI. 29. Ps. CXIX, 6. 2) Eccli. VI. 5.

-ocr page 125-

119

V. Wat zegt de H. Schrift aangaande hen die niet getrouw en dus niet te vertrouwen zijn?

A. De H. Schrift veroordeelt allen, die in woord of daad onoprecht, dubbelhartig en valsch zijn. Bloeddorst igen en valschen zijn den Heer een gruwel.') De mond die liegt doodt de ziel. s) Legt af alle boosheid, alle bedrog, alle soorten van valschhcid.') Wie zal wonen in 's Heeren tente? Die den naaste belooft, zweert en niet bedriegt.1) Ulieder woord zij ja, ja, neen, neen; wat meer is, is van den booze.s)

V. Welke gevolgen heeft de ongetrouwheid'?

A. Verlies van Gods vriendschap, verlies van het vertrouwen en de achting der menschen, en verlies van den vrede des harten.

§ 6.

(het- de tiende vrucht des li. Geestes: Zedigheid.

V. Wat is de zedigheid?

A. Zij is eene deugd, die geheel ons uiterlijk en wel voornamelijk onze blikken, onze gesprekken en onze kleeding regelt naar de voorschriften der deugd en welvoeglijkheid.

V. Is zij eene noodzakelijke deugd?

A. Het uiterlijke van den mensch, die zich door den H. Geest laat leiden, moet aan zijne innerlijke

1

Ps. XIV, 3 en 4. 5) Matth. V, 37.

-ocr page 126-

i'20

gesteltenis beantwoorden; ook in liot uiterlijke zat hij de blijken geven dat hij zich zeiven en anderen wil heiligen. De Apostel Paulus geeft het voorschrift: Uwe zedigheid zij allen bekend. ')

V. Wat verstaat gij door de zedigheid der blikken'?

A. Eene wijze ingetogenheid, die ons de oogen, ol beter gezegd de zinnen in bet algemeen, doet bewaken en het gezichtsvermogen aanwenden binnen de grenzen der voorzichtigheid, betamelijkheid en eerzaamheid.

V. Ts de bewaking der oogen noodzakelijkquot;?

A. Job had deze noodzakelijkheid zeer wel begrepen toen hij zeide; ik hebniet mijne oogen een verbond gesloten 1). Zij is daéirom noodzakelijk omdat de oogen de vensters der ziel zijn en de begeerlijkheid door hen binnen treedt.

V. Hoe moeten wij ons dan hierin gedragen'?

A. Dikwijls onze oogen zelfs in het geoorloofde bedwingen, en ons zorgvuldig onthouden van ijdele, onvoorzichtige en dartele blikken. Het oog is zeer kostbaar, maar ook zeer gevaarlijk. Gedenken wij dus immer de vermaningen van den H. Geest: zie niet rond in de straten der stad, wend uwe oogen af, opdat zij de ijdelheid niet zien s).

V. Wat noemt gij zedigheid in gesprekken'?

A. Een wijs bedwingen van onze tong, om ijdele grootspraak te vermijden en slechts goed en stichtend te spreken. De gesprekken bewijzen wat in

1

I's. CXVJII, 37.

-ocr page 127-

121

ons binnenste omgaat. quot;Wil men niet zondigen, dan dient men in acht te nemen: wat, hoe en wanneer. Die zijn mond bewaart, bewaart zijne ziel. Wie onder u zich voor godsdienstig houdt, maar zijne tong niet beteugelt, diens godsvrucht is ijdel').

V. Hoe moet ons spreken zijn'?

\. Indien waarlijk de H. Geest in ons is, zal ons spreken altoos den lof van God en de liefde des naasten moeten bevorderen. Als wij spreken wat en zooals de H. Geest ons ingeeft te spreken, zullen onze woorden in den volsten zin goed zijn.

V. Wat is de zedigheid in kleeding'?

A. Dat onze kleeding zoodanig zij als noodig is tot het reine doel, waarvoor wij haar behoeven, dat zij overeenkome met onzen staat, en ijdele opschik, die of ons zeiven of anderen kan ten gronde richten vermeden worde.

V. Wat wordt dooi' de zedigheid in kleeding veroordeeld 'I

A. De teugellooze overdaad en weelde, die eene dei-grootste kwalen van onzen tijd is, en de lichtzinnige schandelijke mode, die te weinig kleedt en den mensch tot den natuurstaat schijnt te willen terugvoeren.

V. Komt de slordigheid in kleeding misschien beier ■ met de zedigheid overeen?

A. Neen: gelijk de H. Schrift ons voorhoudt niet te pochen op Ideederen 2) en de naaktheid te be-

]) Spr. XIII, 3. Jac. I, ?6. 2) Sir. XI, i.

-ocr page 128-

122

dekken '), zoo beveelt zij evenzeer nette kleedint; met voegzame schikking en versiering.3)

§ 7-

Over do elfde vrucht des II. Geesten, Eerbaarheid.

V. Wat verstaat gij hier door eerbaarheid?

A. Ik versta daardoor de deugd waardoor wij ons weten te bedwingen en meester zijn over de zinnelijke lusten in het algemeen. Zij is hier te verstaan als matiging in het gebruik van spijs en drank, en het genot van geoorloofde zinnelijke ontspanningen. Het ongeoorloofde moet geheel vermeden worden en in het geoorloofde zal men zich niet te buiten gaan.

V. Noemen wij eerbaarheid niet nog iets anders?

A. Ja, wij nemon dit woord ook voor de beteugeling der vleescbelijke lusten, maar omdat de Apostel de kuischbeid later noemt, gebruiken wij het woord eerbaarheid hier als onthouding, versterving, zelfs verloochening. De lusten des vleesches kunnen ook niet bedwongen worden, zoo men de matigheid niet beoefent.

V. Noemt gij deze deugd eene vrucht des H. Geestes?

A. De H. Geest kan zijn werk slechts volbrengen als de zinnelijkheid ten onder gebracht is; de zinnelijke mensch moet sterven, opdat de H. Geest in ons leve. Het is dan ook de H. Geest, die door zijne gaven en vruchten in ons de matigheid, de

1) Gen. III, 7. 2) 1 Tim. II, 9.

-ocr page 129-

423

onthouding in lijdelijke dingen, de versterving der begeerlijkheden opwekt en onderhoudt, opdat wij heilig worden. Natuurlijk dat deze deugd als vrucht des H. Geestes zich in meer dan gewone zaken openbaart, en zulk een regtvaardige, in wien de H. Geest leeft, zich niet bij de algemeene geboden b. v. van het vasten enz. bepaalt, maar een hooge-ren graad van zedelijke volmaking tracht te bereiken dan juist noodig is om zalig te worden.

V. Leveren de vermaken der wereld geen groot gevaar op om tegen.deze deugd te zondigen'?

A. Men kan dit gerust in het algemeen zeggen dat zij gevaarlijk zijn, zoo niet uit zich zeiven dan toch om de omstandigheden die dezelve vergezellen. Vooral .mogen hier genoemd worden bijeenkomsten tot dansen en andere openbare vermakelijkheden, van welke het nuttig is zich te onthouden om de gevaren voor de deugd die er aan verbonden zijn.

V. Zijn de maaltijden ook niet soms gevaarlijk ?

A. Zoover zij gelegenheid geven om de grenzen dei-matigheid te overschrijden zijn zij dit zeker, omdat zij de zinnelijkheid grootelijks voldoen en voor velen die aanzitten gevaar bestaat, dat het hun te doen is om goede sier te maken en hun buik als hun God te beschouwen. Waar het lichaam overdadig gevoed wordt, wijkt de geest, dat is het verstand, maar ook de H. Geest, die ons leert; hetzij gij eet, hetzij gij drinkt— doet het alles tot glorie van God 1).

1

I Cor. X, 31.

-ocr page 130-

124

§ 8.

Over de twaalfde vrucht des H. Geesles, Reinheid.

V. Welke deugd hebt gij met de reinheid op het oog'?

A. De bloem der deugden, de schoone en lelieblanke kuischheid.

V. Wat is de kuischheid?

A. Eene deugd die ons afschuw inboezemt tegen de ongeregelde genoegens des vleesches, en het lichaam in de zuiverheid der ziel opneemt.

V. Behoeven wij deze deugd'?

A. Zij is aan allen noodig om den prikkel des vleesches, den engel van satan te overwinnen. Het vleesch strijdt tegen den geest, zegt de H. Schrift.

V. Heeft God de kuischheid lief?

A. God bemint de reinheid zoowel de gewone als de buitengewone.

V. Wat is de gewone kuischheid?

A. De onthouding in gedachten, woorden en werken, •van de ongeoorloofde lusten des vleesches, en de reinheid der gehuwden, die zich in hun huwelijk van het ongeoorloofde onthouden en zich naar de heilige wetten des huwelijks gedragen. De zegen aan dezulken door God gegeven bewijst zijne liefde voor deze kuischheid.

V. Is deze gewone reinheid noodzakelijk voor alle menschen?

A. Ja, zoo noodzakelijk, dat de ontuchtige geen deel

■ heeft aan het rijk van Christus en eene onkuische ziel een gruwel voor den H. Geest is ').

J) 1 Thcs!. IV, 7.

-ocr page 131-

125

V. Wat is de buitengewone kuischheid'?

A. De volstrekt maagdelijke reinheid der bevoorrechte zielen die, door den H. Geest, boven het gewone leven tot de hoogten der volmaaktheid worden opgevoerd.

V. Is deze maagdelijke reinheid allen noodzakelijk'?

A. Deze is niet voor allen noodzakelijk, maar het voorrecht dergenen die er zich toe geroepen gevoelen. Niet allen begrijpen haar.

Y. Heeft God ook deze reinheid liefquot;?

A. Dat God deze heldhaftige deugd der maagdon bemint, bewijst onder anderen de keuze van den maagdelijken Joannes als verzorger zijner maagdelijke Moeder en de belofte, dat zulke zuiveren de eerewacht zullen uitmaken, die in den hemel het Goddelijk Lam volgen waarheen het gaat ').

V. Bemint de wereld ook deze heldendeugd'?

A. Helaas, zij begrijpt niet dat er kunnen gevonden worden, die aan alles afsterven om geheel voelden H. Geest te leven, wien zij tot hun bruidegom. tot hun hoofd verkiezen. Zij begrijpt dit zoo weinig dat zij iemand het recht betwist aldus te leven. Begreep zij deze deugd, zij zoude zoo vijandig niet gezind zijn aan den ongehuwden staat der priesters en der kloostermaagden, maar zich veeleer verblijden over het beoefenen dier engelachtige deugd. O, hoe schoon is een kuisch geslacht! 1). De kuischheid vormt engelen; wie haar beoefent is een engel, zegt de H. Ambrosius. Er zijn er die

1

Wijsh. IV, 1.

-ocr page 132-

126

zich de ongeschiktheid tot het huwelijk hebben opgelegd (om der godsdienst wille) om het rijk der hemelen. Die het vatten kan, vatte het! zegt Jesus Christus Dat een ieder minstens besluite zijn lichaam, den tempel des H. Geestes , ~) niet te ontheiligen. ... en te bidden om Gods genadegave !

Het wezen en de werkzaamheid van den H. Geest. alsmede de gaven en vruchten, gevolgen Zijner werkzaamheid tot heil der Kerk en der zielen hebben wij nu beschouwd. Die Goddelijke Geest, de Heer en Levendmakende , ontsluit de bronnen des levens, en dat leven stroomt door alle aderen der Kerk, tot diep in het hart van eiken geloovige. Geve God, dat onze werken getuigenis geven van dat leven des Geesfes in ons, opdat wij niet gelijken aan den vijgenboom in het evangelie, maar als de Heer ons, die den Geest ontvingen, roept, wij niet enkel met bladeren maar met overvloedige en rijpe vruchten mogen beladen zijn. De goddelijke Geest ontvlamme, sterke en heilige ons, opdat wij vruchten voortbrengen, overvloedige vruchten ten eeuwigenleven!

Hem nu, dienaar de kracht welke in ons werkt, machtig is alles te doen , overvloediger dan wij bidden of beseffen, Hem zij glorie in de Kerk en in Christus Jesus, gedurende al de geslachten van de eeuwen der eeuwen. Amen. 3)

Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, nu, altoos en in eeuwigheid!

1) Matth. XIX, 12. 2) 1 Cor. Ill, 16, 17. 3) Eph. III, 21.

EINDE.

-ocr page 133-

INHOUD.

Blad/..

. Voorrede............................................III

1' DEEL.

wezen, namen, voortkomst en werkzaamiikid van den h. geest.

Hoopdst. I. Wezen en namen van den II. Geest..........1

Hoofdst. II. Voortkomst vau den H. Geest..................S

Hoofdst. III. Van de werkzaamheid des H. Geestes.. 12

§ 1. Voorbereiding op de Belofte.........................13

§ 3. Vervulling der Belofte....................................17

§ 3. Werkzaamheid van den H. Geest in de uitwerkselen der Belofte in onze zielen............19

XP DEEL.

over het h. vormsel.

Hoofdst. I. Benaming, wezen, stof, form, bedienaar. 21

§ 1. Benaming..........................................................21

5 2. Wezen van het H. Sacrameïit des Vormsels. 23

§ 3. Stof, form en bedienaar van het Vormsel. 27 Hoofdst. II. Vcreischten tot het ontvangen van het

Vormsel......................................................................29

§ 1. Voorbereiding der ziel.............................30

§ 2. Voorbereiding des lichaams............................32

Hoofdst. III. Noodzakelijkheid en uitwerkselen van het

Vormsel......................................................................34

Hoofdst. IV. Over de toediening van het Vormsel... 37

§ 1. Over de oplegging der handen......................38

§ 2. Over de zalving met het H. Chrisma..........41

§ 8. Laatste Ceremonicn........................................46

-ocr page 134-

128

III- DEEL,

UITWERKSELEN VAN DEN H. GEEST IN DE ZIBLHN.

Hoofdst. I. Over de gaven van den H. Geest..............49

§ 1. De gaaf van -wijsheid......................................56

§ 2. De gaaf van verstand....................................62

§ 3, Gaaf van raad..................................................69

§ 4. Gaaf van sterkte..............................................74

§ 5. Gaaf van wetenschap......................................83

§ 6. Gaaf van godsvruolit......................................88

§ 7- Gaaf van vrecze Gods....................................93

f 8. Algemeene bemerkingen over de Gaven van

den H. Geest....................................................96

Hooïdst II; Over de vruchten van den H. Geest... 100

lt;; 1. Over de eerste vrucht des II. Geestes: Liefde. 102 § 2. Over de tweede vrucht des H. Geestes:

Blijdschap..........................................................106

§ 3. Over de derde vrucht des H. Geestes; Vrede. 109 § 4. Over de vierde vrucht des H. Geestes; Verduldigheid ..........................................................111

§ 5. Over de Goedertierenheid, Goedheid, Lankmoedigheid, Zachtmoedigheid en Getrouwheid. — Vruchten des H. Geestes................113

(i 6. Over de tiende vrucht des H. Geestes: Zedigheid................................................................119

§ 7- Over de elfde vrucht des H. Geestes: Eerbaarheid..............................................................122

§ 8. Over de twaalfde vrucht des H. Geestes:

.Reinheid............................................................124

-ocr page 135-
-ocr page 136-

Bij den zelfden Liever zijn 003 verschenen.

Levenschets ,an de Gelatalige M.ri,

Alacoque .... ƒ .

He H. Joseph, advocaat in hopelooze zaken, fO^

Handboek voor de devotie van het H. tllrt '

•fesus, uit het Engelsch in 33°

In linnen Band

0 75

Lederen band verguld ' ö ............

fie Liturgie van het H. Misoffer, door W J'van dampen, Priester.

. . f 1,60.

A„ta,„ „„ Gils en de Kerkelijke Gebeurtenissen

n . f 2'00-

jeugc van ins LX en zijne ftpgeering,f,0,25.

van f O, 50