ù*3
|
|||||||||||||||
WAARNEMINGEN
|
|||||||||||||||
OMTRENT
|
|||||||||||||||
DE H 0 R Z E L-M A S K E R S,
|
|||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD
HUISVESTEN; |
|||||||||||||||
DOOR
|
|||||||||||||||
A. N U'M A N.
|
|||||||||||||||
Te AMSTERDAM, bij
C. G. SDLPKE.
1834. * |
|||||||||||||||
-
s • . ...
|
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
WAARNEMINGEN
OMTRENT
DE HORZE L-M ASKERS,
WELKE m DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN;
\
/ DQOK
/
A. N U M A N.
|
||||||
orde der tweevleugelige infecten (DiptercT) behoort eene
familie van vliegen, welke horzelaardige of Horzels (Oestr acides) ge- noemd worden. Volgens de nieuwere rangfchikking der Natuurkundigen, wordt deze familie verdeeld in twee geflachten, in dat van Oestrus {Btjt- vlieg), en van Gastrus (Maag-Horzel, Brems-vlieg). De Horzels bewerken de voortduring van haar beftaan op eene,
geheel eigenaardige, wijze. De eijeren namelijk der wijfjes worden onder de huid, in de maag, en eenige andere holligheden van fommige groo- tere huisdieren tôt maskers of larven ontwikkeld. Dezelve, als zoodanig, volgroeid of rijp zijnde geworden, verlaten deze verblijfplaatfen , ten ein- de eene verdere verandering buiten de ligchamen der bedoelde dieren te on- dergaan. Zij gaan alsdan tôt poppen over, uit welke vervolgens de volkomen gevleugdde infecten of IiorzeLvliegen geboren worden. Eenige foorten van Horzels beliooren bij uitnemendheid tôt het Paar-
A den
|
||||||
/
|
|||||||||||
ri. t.
|
|||||||||||
Ti
|
y- *
|
||||||||||
^"4 ivv/ J.
|
|||||||||||
N. YERH. EERSTJE KL AS SE, VIERDE DEEL.
|
|||||||||||
D. ô/uj/fer, scu/p.
|
|||||||||||
2 A. NUMAN , WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS , ENZ.
den-geflacht, in zoo verre als de inwendige deelen, namelijk de nensholten,
de flikbuis, doch vooral de mââg van het gewone Paard, alsmede van den Ezel, iriisfchien ook van de overige foorten der eenhoevige dieren, dienen ter opneming, huisvesting, en voeding van derzelver maskers. De wijze van ontwikkeling en beftaan dezer diertjes op of binnen de
ligchamen van andere dieren is inderdaad hoogst opmerkelijk , en kan niet nalaten de aandacht en belangftelling op te wekken van den weetgierigen onderzoeker , die in ftaat is zich van nabij met dezelve bekend te maken. Ik heb, federt tien jaren, deze horzef-maskers tôt het voorvverp
van een opzettelijk en bijna onafgebroken onderzoek gemaakt, waartoe ik, door mijne betrekking aan 's Rijks Vee-artfeinjfchool, gereede aanleiding en ruime gelegenheid heb kunnen vinden. Ik wensch de uitkomlten van dit onderzoek omirent de maskers , in de maag des Paards huisvesten- de , thans mede te deelen, mij vleijende, dat deze narporingen iets tôt de nadere kennis van de leefvvijze en gedaante-veranderingen dezer para- fitifche inwoners , zoowel als van derzelver uitwerking op het ligchaam van dit edel huisdier, zullen kunnen toebrengen. Ik had gehoopt} dat dit werk eene meerdere belangrijkheid had mo-
gen , verkrijgen door den arbeid van mijnen hooggeachten vriend, den Hoogleeraar j. l. c. schroeder van der kolk , die zich met het ont- leedkundig onderzoek dezer maskers onledig gehouden, en reeds onder- fcheidene fraaije teekeningen, daartoe betrekkelijk, vervaardigd heeft. Daar hij, tôt dus verre, is vèrhinderd geworden hiermede voort te gaan , zullen voorzeker de beminnaars der infecten-ontleedkunde met mij wenfchen , dat hij: dezen arbeid zal willen vportzetten , en tôt het opgevatte doel weldra kunnen ten einde brengen. Ik meen te moeten herinneren, dat deze Verhandeling , bereids
in het jaar 1829 zijnde opgefteld, door latere waamemingen, eeni- ge bijvoegfelen heeft ontvangen, welke, bij wijze van aanteekeningen, aan dezelve zijn toegevoegd, daar zij niet, zonder eenige moeijelijkheid van omwerking, in den tekst konden worden ingelascht. Hoe-
|
||||
i. \l 1/ l\', >riïti/'/><• //>//n;<'?i ('////refit (te Aor.re/-;?>(tj/iri,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pj. ir
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F ta. 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j.;t/ â.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/■></. 4-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F;,?. J.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F,<7. 7-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.,..<iw,j!y
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
./*
|
H7
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
F/</ g. Fig. 2û.
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■JTur. 8.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•v%.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
' 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/'/y. VY
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'»>.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
: a.ù
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/' Siuvtc
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X.YKKH. EKRSTE KLASSE, V1EKDK DEEL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iloewel de Ouden de maskers van de Horzel-vlieg niet in hunnen
aard en met duidelijke onderfclieiding gekend en befchreven hebben , zoo fchijnen zij dezelve evenwel te hebben waargenomen. De Griekfche Vee- artfenijkundigen theomnestus (*), hierocles (f) , eumelus (§), en pelagonius (°) fpreken van eene foort van knagende of borende wormen, welke
|
||||||
(*) Teredinum genus vermium vocabulo venit, qui in intestinis et ventre nasci
soient. Ii cum inter stercora excernuntur, in sinu sedis, ac ejusdem inyplucris im- pliciti cohaerent. Quorum signa sunt; caudam et sedem praesepio et parietibus affricat; oportet igitur inserere manum et vecmes eximere ; cinerem e foco cura excrementa red- diderit, inspergere, {Veterinariœ MeAicints) libr. II, johanne ruellio suessionensi interprète, Parisiis 1530, pag. 55. CÎ) Animalia , quae sibi teredinum nomen vindicant, in interaneis et alvo gignuntur.
Sunt autem vermes, qui cum fimo dejecti, tandem in ostio sedis implicantur, quorum signa sunt5 podicem et caudam prasepi et parietibus atterit. Remedium est, immissa manu, eos extrahere et foci cinerem vel friatum salcm respergere. Ibid. (§.) Si teredinibus, hoc est vermiculis pecus scateat, totum corpus inhorrescit:
ubique pruritus exçitantur, Çliamaeleonis itaque radicem in aqua decpquito, dum tertia pars supers.it: et addito opopanacis sextante,, et hemina vini, per laevam narem inge- rito. Ibid. (°) Cum teredines alvum occupant, corpus totum colligens distorquet: idqiie creber
horror concutit, Tum Çliamaeleonis radiçem opprtet exçoquere, dum tertia pars aquae supersit: et hanc cum opopanacis sextante et vini sextario per sinistram narem instil- lare. Ibid. A 2
|
||||||
*v
|
||||||
A.miMATf, w*vrne*nïy*n orntr+n* <ùy Acv^é^ajUrv *rvc.
|
|||||||||||||
PJ. III.
|
|||||||||||||
Fïff. j.
|
|||||||||||||
*'<'<?■ 3- ^
|
|||||||||||||
Fit/. _/.
.....;'
Fkj. 5.
|
|||||||||||||
Fi#. 2.
à
|
|||||||||||||
/V Slimêir, j-cu/v
|
|||||||||||||
N". VKKH. KERSTE KLAS SE , VIER1XK DBSL
|
|||||||||||||
4 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENÏ DE HORZEL-MASKERS ,
welke zij teredines (téç^ôVé?) noemen, die waarfchijnlijk hiertoe behooren.
De gemelde fchrijvers bevelen tegen dezelve onderfcheidene genees- middelen aan, en men vindt mede den raad door hen gegeven , om deze teredines, met de vingeren, uit den aars te trekken, en dezelve, door het opftrooijen van heete asch of gewreven zout, te dooden. Het fchijnt dus, dat zij het voor nadeelig hielden , indien deze dieren in het leven bleven. Theomnestus (*_) maakt insgelijks gevvag van dusdanige wor- men, welke, volgens hem, in de maag van het Hert geboren worden, en uit dezelve, onder de herkaauwing, naar de keel worden opgebragt, alwaar zij ingewikkeld hun verblijf behouden. Terwijl zij hier vertoeven, zegt hij , gedraagt het Hert zich onbeflendigj het loopt rusteloos heen en weêr, en tracht zich, door het binnenzwelgen van flangen of andere kruipende dieren, daarvan te bevrijden. Men zal dezen bedoelden worm mogen hou- den voor het masker der Horzel van het Hert (Oestrus Cervï), hetwelk in de keel van dit dier huisvest. Vegetius (f) over de wormen en Hntwormen handelende, als de oorzaak van vermagering en vastligging der huid over de ribben (coriago), geeft als het teeken van derzelver be- ftaan op, dat er zich aan den aars een vocht bevindt, gelijkende naar eene gekookte boon, voortkomende uit de wonden, welke de diertjes in- wen dighebben gemaakt. Vermoedelijk heeft men het masker van de zoogenaamde Endeldarm-horzel aangezien voor het vermeende vocht, gelijk- heid hebbende met eene gekookte boon. Dan, indien dit masker, terwijl het,
|
||||||
(*") In cervorum ventro vermcs innascuntur,, qui, quum ruminant, sursum ferun-
tur, et faucibus involuti résident. Cumque ibi niorantur, cervus sibi non constat, sed circumcurrens vagatur. At contra hoc vitium hujusmodi solertia est praeditum hoc ani- mal, ut serpentes reptiliaque devoret, et ita ad salutem perducitur. Ibid. pag. 55» 56- Çt) Hujusmodi passionis (coriaginis) signum est, cum invenitur humor in ano fabae
coctae similis; est namque sanies ex illis vulneribus, quae bestiolae intrinsecus fecerunt. Vegetii Artis Veterinariae, Lib. I. Cap. XLIV. |
||||||
Pi. IV.
|
|||||||||||||
A. NUMAN, ^€uz,9-ne??z
|
ii/riçc
|
||||||||||||
-n/ (rm&r&nfr </& /icrr^eo- 7n*ijÂ<;<
|
r\j &??œ.
|
||||||||||||
'*&■■*
|
|||||||||||||
I'. S/e/t//<v St2u/n
|
|||||||||||||
N. VERH. EERSTE KLASSE, VIERDE DEEL.
|
|||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAAUD HUISVESTEN. 5
het, vôôi* het verlaten van de darmbuis des Paards, nog eenigen tijd aan
den r'and of in den uitgang van den endeldarm blijft hangen, bij eene on- naauwkeurige befchouwing, (ledits eenige fchijnbare uitwendige overeenkomst heeft met eene gekookte boon , zoo geeft hetgeen dezelfde fchrijver ver- volgens nader omtrent de wqrmen zegt aanleiding , om te veronderftel- len, dat bij, onder den naam van cosji, de teredlnes der Grieken be- doelt (*). Intusfcben, offchoon deze vreemde inwoners der huisdieren reeds
vroeg de opmerking tôt zich mogen hebben getrokken, blijkt het geens- zins, dat men omtrent de wijze van derzelver ontwikkeling , hunne ge- daante-verwisfeling , veelmin dat uit de bedoelde maskers wezenlijke vlie- gen voortkomen , eenige kennis hebbe gedragen (f), tôt welke men eerst in lateren tijd is gekomen. Toen namelijk, in het laatst der zeventiende, en in het begin der acht-
tien-
|
||||||
(*) Sunt alii, qui assidue dolorem ventris patiuntur sine ulla inflatione, nec vehe-
menter se volutant, et quasi in cursu provocant, aliquando se projiciunt et ilia sibi cor- rodunt et quasi scalpunt. In liuj'ismodi dolore manmn inniittis iti Ionganonem per circui* tum, et interiore parte per plurima loca diligenter tentabis et invenies venues coUectos exisse in singulis locis, et intestinum pertuudere, ex qua necessitate nascitur dolor peri- c'ulosus. Digitis evelle eos, qui quidem vi evelhintur, et ipsa tibi in manu cohaerent, ut difficile eos projicias, ex qua ratione multa jumenta caudam fréquenter parietïbus fri- cant, propter morsum vermium, quos purgare de longanone studiose debebis, et potio» nem dare per plurimos dics eam, quae ad lambricos faciat. Ita omnes vernies,-quos cossos appellamus et tineolas, purgabis. 1. c. Cap. LU Ct) Sunt porro quae primum vivant in humore, deinde forma immutata, foris vitam
incipiant degere, ut culices palustres: ex iis enim asili proveniunt ; aristothles , de ■ Historia Animahum, libr. I, pag.193. Indien men tuerait mag befluiten, dat de Ou- den eenige denkbeeklen omtrent de verandering der îeefwijze en gedaante van fommige infecten, en zelfs van de Horzel, hebben gehad, zoo is deze aanwyzing evenwcl te on- volkomen, om daamit iets ten aanzien luinner kennis opzigtelijk den waren aard dezer veranderingen vast te ftellen. A3
|
||||||
A. NUMAN, ><-<r<i /•//<■■ //{/ ?/</<>// <>/////■;/// ae //<>/:;</-
|
||||||||||||||||
ri. v.
|
||||||||||||||||
///<-/.i/i(/\/ /'//,:-,
|
||||||||||||||||
Fùo. d
|
||||||||||||||||
Ftff. i
|
||||||||||||||||
Fia. J2.
|
||||||||||||||||
N.VERH. EEttSTE KLASSE, VIERDE DEEL.
|
||||||||||||||||
<cs, Sù
|
||||||||||||||||
6 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
tiende eeuw, de natuarlijke gefchiedenis in al hare deelen meer alge-
meen en naauwkeurig werd beoefend, hebben malpighi, redi , gaspari, vallisneri, reaumur , linnaeus, en later vêle andere Natuurkundigen, ook hunne aandacht op het infecten-geflacht van de Horzel meer bepaal- deltjk gevestigd, en hunne waavnemingen medegedeeld. Malpighi (*) heeft de eèrfte, doch korte , befchrijving gegeven van het masker , door hem in de maag van een' Ezel gevonden. — Redi (f) behandelt dit on- derwerp reeds met meerdere uitvoerigheid. Gaspari wordt gezegd het dwaal-gevoelen te hebben voortgebragt, hetwelk nog heden door velen wordt omhelsd, dat eene foort der Horzels hare eijeren in den endeldarfn van het Paard zoude leggen. Vallisneri (§) is, naar aile waarfchijnlijk- ■■,.■.. heid,
|
||||||
Ç*) In asino vcntriculus elegans est etc. — Candidae ejus membranae interdum ver-
mes haerent, qui fleura et magnicudine aureliam aemulantur. [Hi curvatis unguibus, ab angustiore corporis cxtremitate erumpentibus, veluti dentibus , immobiles ita appendun- tur, ut difficulter cvelli possint. Horum interior structura eleganiissima est ; exporrec- tis namque per longum traçheis pulmones gemini in latiori corporis extremitate extra hiantes continuantur, et copiossimis vesiculis conflantur ; in reliquo ventre rotunda et glandulosa corpora iisdem traçheis nectuntur, inter quae locantur intestina et vasa bilia- ria. Opéra malmghii, De Structura Glandularum Epistola, p. 8. (f) Opère di francesco redi. Vol. III. Experienze intorno alla Generazione
degVlnsetti, Milano 1810. .■,..,. :,..:V'.. , .■...". Het is deze Sclu-ijver, welke bec dwaal-gevoelen der Ouden, dat namelijk de bijën
en wespen uit het verrotte vleescb van fommige diererx en ook van Paarden zouden ge- boren worden, vooral heeft tegengefproken, lietwelk naderhand door vallisneri meer duidelljk is opgehelderd, als daaruit zijnde ontftaan, dat de vliegen (Tabani of' jlsili') , welke uit de maskers, onder de huid der dieren en in de maag des Paards huisvestende, voortkomen, met wespen en bijën eene groote overeenkomst hebben , en men dus de- zelve voor deze heeft aangezien. (Zie Miglioramenti et Correzioni d'alcune sperienze ed observazioni del Signor redi, fatte dal Signor antonio vallisnieri, e régis- trate dal Signor Dottor girolamo gaspari veronesa , achter het Deel van bovenge- noemd Werk geplaatst , p. 471.) (§} Vallisneri Opère fisico-mediche, Tom. I, pag. 217. Istoria délia nascita
del
|
||||||
A.NUMAN', ^vaa/r-ncntonaerv <?mér\;n6~ (/& nsT/^ec-?rui<ïK&rcr &nz.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PI
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tiff. y.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fi*. Z.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F,y. 3.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i#. 4
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'KjftP
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F,,;, d
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fi# â.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
%
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fiy.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fy. 7.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
\ f
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F 1(7, JÛ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
!'/'/■ 4.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\ •
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fi?, ji
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-/'. ■ >//////,•/ ■-'■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N. VERH. EERSTE KL AS SE, VIERDE DEEL
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN.
|
|||||||||
7
|
|||||||||
heid, de eerfte geweest, dien het gehikte , uit het tnasker van de Rund-
vee-Horzel (Oesîrus Bovis), door u'îtbroeijing , eene vlieg te verkrijgen. Hij heeft eene befchrijving gegeven van de gedaante-verwisfelingen des in- fects tôt den ftaat van masker, en tôt dien van gevleuge)d dier. Zijne waarnemingen ftrekken zich mede uit tôt de Schaaps-Horzel, en de Paarden- Horzel, en van al deze voorwerpen vindt men afteekeningen, die, hoewel onvolkomen, nogtans genoegzaam aanduiden, met wclk eene opmerkzaam- heid hij, voor dien tijd , zijn onderzoek heeft verrigt. Na dezen heeft reaumur omtrent verfchillende horzel-maskers , namelijk die van het Rund, van het Schaap , het i Hert, en van..het Paard , onvermoeide nafporingen ge- daan , en daaromtrent zeer uitvoerige befchrijvingen gegeven, door teeke- ningen opgehelderd. — Dezelve overtreffen die van vallisneri in duide- lijkheid en fraaiheid. Zijne befchrijving van de Rund-vee-Horzel is vooral naauwkeurig. Het fchijnt intusfchen, dat de tjy.ee laatstgenoemde Nàtuurkiindigen de rneest gewone of groote Paarden-Horzel met ge- vlekte vleugels niet met onderfcheiding hebben gekend, daar hunne be- fchrijvingen zich hoofdzakelijk bepalen tôt de Endeldarm-Horzel. Reau- murgeeft nogtans als eene niet gewone bijzonderheid op , dat de Hqrzeïs van dezelfde foort verfchillend gekleurd zijn. — Ook zegt hij, dat de vleugels van fommigen miiider doorfchijnende zijn dan die der overigen , en dat zich ' op dezelve onregelmatige, als berookte, vlekken {ailes enfumées') bevinden , zoowel bij de mannetjes als bij de wijljes , waaruit het gehoeg- zaam blijkt, dat hij ook de groote Paarden-Horzel en andere Maag-Horzels gezien , maar niet voor bijzohdere foorten heeft erkend (*). Omtrent het mas-
|
|||||||||
del vernie del naso délie pécore., p. 225. Ragionamento intorno alV estro de Buoi,
-etc. Tora. H* De vermi corii, de cavalli, pag. I. Verg. reaumur, Mémoires pour VHistoire des Insectes, Tom. IV., pag. 542, 543. £*y Mémoires 1. c. 'Toni. IV, p. 55t. S
'Ce n'est pas ordinaire à différentes mouches de la même espèce, d'être aussi diffé- rent- |
|||||||||
8 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
masker van de zoogenaamde heilzame Horzel, wordt door deze fchrij-
vers niet, als van eene eigene fooit, gewaagd, welke eerst later, als zoodanig, is aangewezen. Linnaeus , die zoo veel ter verrijking en rangfchikking van aile dee-
len der mtuurlijke gefchiedenis heefc toegebragt, vermeerderde ook dit ge- deelte met zijne waarnemingen oratrent de Horzel van het Rendier, ter- wijl hij tevens de infecten, tôt de familie der horzels behoorende, het eerst onder den geflachts-naam (Oestrus") (*) heeft gerangfchikt, daar- toe brengende : i) de Rundvee-Horzel (O. Bovis) , 2) de Ren- dier-Horzel (O. Tarandi), 3) de Endeldarm-Horzel (O. Haemorrhoida- lis),
|
||||||
remment colorées que le sont les mouches de celles-ci. Ce sont les couleurs de leurs
poils, qui se font le plus remarquer. J'ai eu de ces mouches, dont le corps, le corcelet et le devant de la tête étoient couverts de poils d'une infime nuance, et tous d'une jaune doré. D'autres n'avaient des poils dorés que sur le devant de la tête et sur le corps. Ceux de leur corcelet étoient bruns; d'autres avoient sur le corps trois bandes de trois couleurs différentes. La bande la plus proche du corcelet de quelques-unes était d'un citron pale presque blanc, et sur d'autres mouches cette bande étoit d'une autre nuance de jaune; la bande du milieu étoit noire ou brune, et la dernière étoit d'un jaune doré. (*) Qtçrpoç, by Lde Latijnen Asilus genaamd. Zie virgilius, GeoTgicorum, lib.
III, vs. 146; „ Est lucos silari circa iïtcibusque virement
Plurimus Aliurnum yolitans, cui nomen Asilo Komanum est, Oestron Graii vertere vocantes Asper, acerba sonans: quo tota exterritu sylyis Dijfugiunt armenta, furit mugitibus aether Concussus, sylvaeqiie et sicci ripa Tatiagri." De Heer b. clakk heeft, in 1826, eene Verhandeling aan de L ititie&ti Society te
Londen overgegeven, waarin wordt bewcerd, dat de Oestrus Linnasi, en niet de Ta- bonus, zoo als de Heer w. mac lbay vastftelt, den wezenlijken Oestrus der Grieken en Asilus der Romeinen is; (frorieps Notizen, N°. 3C6). Dit gefchrift heeft tôt eene fcherpe wederlegging, althans wederbeantwoording, aanleiding gegeven, van de zyde des
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 9
lis), 4) de Neus-Horzel (.0. Nasalis), en de Schaaps-Horzel (0. Ovis).
Men moet evenwel toeflemuien, hetgeen reeds anderen hebben aangemerkt, dat de befchrijving der kenmerken , welke deze fcherpzinnige Natuurken- ner geeft van de Rundvee-Horzel, geheel toepasfelijk is op de groote Paarden-Horzel (*), zoodat het fchijnt, dat hij zelf deze infecten niet heeft nagefpoord, daar het anders niet wel mogelijk zoude zijn geweest, dat deze twee infecten, welke in woonplaats en gedaante zoo zeer van elkander verfchillen , door hem zouden zijn verwisfeld geworden. Langen tijd heeft men de Horzel-maskers voor wormen gehouden ,
en dezelve, ten minfte voor zoo verre zij in de inwendige deelen van an- dere dieren wonen, onder de ingewands-wormen of enthdminthen ge- rangfchikt. Offchoon, terwijl men derzelver gedaante-verwisfeling en verandering in wezenlijke vliegen thans kent, de genoemde maskers, hetzij dezelve in de uitwendige of in de inwendige deelen worden aangetroffen , wel
|
|||||||
des laatstgenoemdcn Natuurkundigen ÇZie The Zoologkal Journal, May 1829. Febr.
1830). Men vindt omtrent dezelfde verfcliillende gevoelens reeds gehandeld door reau- mur, Mémoires pour l'Histoire des Insectes, Tom. IV, p. 540. — De uitwerliing, welke de Oestrus op het vee uitoefent, hetwelk, deszelfs vervolging en fteek vreezende, op de vlugt gaat, en fomwijlen tôt eene foort van razernij wordt gebragt, zou aanlei- ding hebben gegeven, dat men dit woord naderhand in een figuurlijken zin lieeft gebe- zigd, en door hetzelve geestdrift, dichtvuur, en andere hartstogtelijke aandoeningen heeft uitgedrukt. Swammerdam ÇBiblia Naturae, Tom. II, p. 628) heeft den naam van Asilus gegeven aan eene vlieg, welke uit een water-infect voortkomt, hierin dus meer aristoteles volgende. (*) Fauna Stiecica 1730, 1024; Syst. Naturae, gen. 220; Natuurhjks Historié,
yolgens het zamenjlel van linnjeus, ifte Deel, iade Stuk. Amjl., bij houttuyn, 1768, bladz. 398; De kenmerken van de Horzel der Runderen worden hier opgegeven: alis maculath; thorace jlavo, fasciâ fuscâ; abdomine flavo, apice nigro; zijnde vol- komen de onderfcbeidings-teekenen van de Paarden-Horzel (Oestrus Egui)- Cverg. j. w. MEIGEN, Systematische Befchreibung der bekannten Europiiischen Zweifliigeli- geti Infecten, Hamin 1824, Th. IV, f. 175.) |
|||||||
B
|
|||||||
ÎO A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
wel als entozoën, maar geenszins als enthelminthen of ingewands-wormen
kunnen worden befchouwd, zoo hebben de niaskers, welke zich in de inwendige deelen vestigen, nog later algemeen den naam van wormen be- houden. Men vindt dezelve, door de Italiaanfche en. Franfche fchrijvers, die over de ziekten der Pàarden hebben gehandeld, met name caracciolo, RU1NI, LIBERAT!, FRANCINI, SOLLEYSEL, GARSAULT, LA FOSSE, BOURGE-
lat , en zelfs door vêle lateren, als maag-wormen befchreven , en de on-
gefteldheden, welke aan dezelve worden toegekend , onder de worm-ziek- ten behandeld. Ook nog heden worden zij, bij onze Landlieden, fchier overal voor wormen gehouden, dragende in fornmige ftreken den naam van korte, ook van flille wormen, welke laatfte benaming ik zie, dat ook in andere landen aan dezelve gegeven is (*). Mogelijk hebben zij dezen naam verkregen, doordien dezelve in de maag van het Paard tôt den tijd, dat zij rijp zijn geworden, om het ligchaam te verlaten, zich fteeds aan dezelfde plaats blijven hechten, en er flechts geringe beweging aan hen wordt waargenomen (f). Ongeacht de betere kennis, welke wij , door de vlijtige nafporingen
van de aangehaalde en nog,andere natuurkundigen, als degeer(§), ' •'■ ->r " ,n»v l: ■■■ GEOF-
|
|||||||
(*) Onderzoek naar eenige ziekten der Paarden, afliankelijk van wormen in het
VOorhoofd, de maag, en op de buitenfte oppervlakte der darmen, enz., door den Heer bourgelat, in de Verhandelingen ait de nieuwfte Werken van de Societeiten der Wetenjchappen in Europa, en van andere geleerde mannen. Araft., bij F. houttuyn, 1763, bl. 196, D. VIII. (•f) De buffon (_Hhioire Naturelle, Tom, IV, p. 513,) handelt, in zijne befchrij-
ving van het Paard,, mede .over de wormen, welke in de maag van lietzelve gevonden worden. j Hij. maakt van geene v.erfehiHende iborten gewag, maar. zegt alleen , dat de- zelve in grootte verfçliillen. De afbeeldingen, welke hij geeft, ftrekken alleen, om de plaatfen aan te duiden, alwaar de maskers in de maag gevonden worden. |
|||||||
CS) Historia Insect. Tom. VI.
|
|||||||
WELKE IN-DE MAAG VAN' HET PAARD HUISVESTEN. lI
GEOFFROY (*) , FABRICIUS (f), GMELIN (§) en LÂTREIIXE (°), enZ.,
ten aanzien der Horzél-maskers, derzelver !gedaante-veranderingen, en van
de vliegen, welke uit deze onvolkomene diertjes voortkomen, verkregen hebben, zoo heerfcht er fteeds veel. duisterheid omtrent de bepaling der foorten, en der dieren, in of op welke zij ontwikkeld worden , of waar- toe dezelve bij uitfluiting behooren. De vergelijking der uiteenloopende aanwijzingen gaat zelfs met moeijelijkheid gepaard, en dezelve fchijnen tôt dus verre naauwelijks in overeenft'emming te zijn gebragt. De Engelfche Vee-artfenijkundige bracy clark heeft over deze zaak nader een belang- rijk licht verfpreïd in eene verhandeling, getiteld : An Esfay on th& Bots of Horses and other animais, medegedeeld aan de Linneaanfche Societeit te Londen, welke gedrukt is in het 3de Deel der werken dezer Maat- fchappij. Eene tweede, door den fchrijver met waarnemingen en uitbrei- dingen vermeerderde, uitgave is, in het jaar-1815, in het licht verfchenen. In dit werkje vindt men de gefcbiedenis dezer infecten-familie met veel kennis van zaken behandeld, onder aanwijzing van verfchillende dwalin- gen, door de vroegere Natuurkundigen begaan, zoo omtrent de bepaling der foorten, als de ontwikkeling en inwoning der Horzel-maskers in ver- fchillende dieren. De verhandeling van den Heer clark heeft mij, voor de behandeling van de gefchiedenis dezes onderwerps, tôt een gefchikten leiddraad kunnen Verftrekken , daar ik in dezelve de voornaamite bronnén vond aangevvezen, die ik zelf heb kunnen raadplegen. Ik zal mij ook verder zijnen arbeid meermalen ten nutte maken. Dan, niettegenftaande deze geleerde vêle daadzaken op eene allezins voldoende wijze heeft uit-
|
||||||
(*) Historia Insect. Tom. il.
(t) Ëntom. Syst. Tom. IV. C§) Syst. Nat. Tom. v. C») Gen. Crust. Tom. IV. 6 a
|
||||||
12 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
uiteengezet, zoo fchijnen mij fommige zijner opmerkingen en ftellingen aan
gegronde tegenbedenkingen onderhevig te zijn. Ten aanzien van eenige zaken, als de voedings-wijze der maag-maskers door het maagfap of de chyl, de foorts- en naams-bepalingen van eenige maskers, en de voordee- lige uitwerking voor het Paard, welke door hem , als bij uitfluiting, aan de larf van de heilzame Horze] wordt toegekend, enz., ben ik verpligt geheel van hem in gevoelen te verfchillen. Over het geheel ontbreekt er voorzeker nog veel aan de volledige kennis der huishouding van dit merkwaardig infecten-geflacht. De familie der Horzels wordt, door clark , verdeeld naar de plaat-
fen, waarinderzelver maskers huisvesten en ontwikkeld worden, en hij brengt deze tôt drie rangen of onderdeelingen, zijnde namelijk de : I. Maagbewoners of chyl-etende (Gastricoîae, Chylivorae),
II. Huidbewoners of etter-etende (Cuticolae, Purivorae), en de
III. Holligheids-bewoners (Cayicolae, LympMvorae) •
wordende de maskers, door de, op deze plaatfen voorhanden zijnde,
ftoffen gevoed. Het wordt door hem onzeker gelaten , of deze onderr deelingen nog met eene vierde, namelijk der maskers , welke in de keel huisvesten, zal behooren te worden vermeerderd. Indien nu deze verdee- ling ten opzigte der maskers of larven niet ongepast moge fchijnen, zoo zal men kunnen aanmerken, dat dezelve niet zeer voegzaam op de Hor- zels zelve kan worden toegepast, vermits wel de eerften, maar geens- zins de volkomene vliegen, aan deze .plaatfen verbonden zijn, noch zich met de aldaar aanwezige fappen voeden. Tôt den eerften rang behooren, volgens den genoemden fchrijver:
|
||||||
De Paarden-Horzel (Oestrus Equt),
|
||||||
De
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 13
De Endeldarm-Horzeî (Oestrus Haemorrhoïclalis),
De Vee-Horzel [Oestrus Veterinus~),
De Heilzame Horzel {Oestrus Salutiferus').
Tôt den tweeden:
De Rundvee-Horzel (Oestrus Bovis),
De Rendier-Horzel (Oestrus Tarandï). Tôt den derden :
De Schaaps-Horzel (Oestrus Ovis) ,
De Horzel van: het Hert (Oestrus Cervi).
Behalve deze worden nog genoemd : de Oestrus Stimulator en Pho-
bifer, waarvan de eerlle in het Noorden, de tweede in Amerika te huis behoort, terwijl hij mede de afbeeldingen heeft gegeven van eenige andere, aan den Oestrus naverwante , huiddoorbovende, infecten, als de Cuterebra Cunicùli , Horripilum , Cauterium'en Purivora , welke aile in het genoemde werelddeel gevonden worden. Eene nog naderè onderfcheiding dezer infecten vinderi wij aangeno-
men door j. w. meigen, vvordende door dezen, op het voetfpoor van leach (*), de familie der Horzel-aardige vliegen (Oestracides~) in twee geflachten verdeeld. Tôt het eerfte brengt hij dé Oestrus of Bijtvlieg {Biesfliege), waartoe, als foorten, behooren: i) de 0. Oyis, 2) de 0. Bovis, 3) O. Tarandï, 4) 0. Stimulator, 5) O. Trompe, 6) 0. Auribarbis, 7) 0. Kufibarbis, 8) O. Pictus, 9) O. Lineatus; het tweede geflacht wordt door hem Gastrus, Maag-horzel (Brems-
|
||||||
(*') Deze fchrjjver noemt het geflacht Brems-vlieg of Maag-horzel : Oastrophilut.
(Meigen, a. p. s. 174.) B 3
|
||||||
14 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
(_Bremsfliege) genoemd, waaronder de volgende foorten worden gerang-
fchikc : i) Gastrus Equi fabr. , a) Gastrus Pecorum fabr. , 3) Gas- trus Salutiferus clark , 4) Gastrus Haemorrhoîdalis fabr. , 5) Gastrus Nasalis linn. , 6) Gastrus Jumentarum , 7) Gastrus Jubarum meg. , 8) Gastrus clarkii , leach. Het verfchil tusfchen deze geflachten be- ftaat daarin, dat de Oestrus bedekte kolfjes {haltères') heeft, en bij den- zelven eene dwars-ader aan de punten der vleugels wordt waargenomen , terwijl bij den Gastrus de kolfjes onbedekt zijn , en de uiteinden der vleugels geene dwars-ader bezitten (*). Deze benamingen zijn dus afge- leid, deels van de dieren, waartoe de Horzels behooren, deels van de deelen des ligchaams, vvaaraan dezelve de eijeren leggen, of waarin de maskers huisvesten, deels van de namen der Natiiurkundigen, die de horzels of maskers ontdekt, of het eerst befchreven hebben, deels van de veronder- ftelde nuttigheid , welke dezelve zouden te weeg brengen voor de dieren, waarin zij huisvesten. Wij zien dus dat de verdeeling, benaming, en rangfchikking dezer
infecten, nog zeer uiteenloopen, en op verfchillende gronden berusten. Wij zullen ons voortaan van den geflachts-naam Gastrus voor de maag- maskers blijven bedienen. Clark (f) houdt de maskers der horzels, die tôt het Paard behoo-
ren , uitfluitend voor maag-bewoners , terwijl, volgens fabricius (§), het masker van den Oestrus, Pecorum {Gastrus Pecorum meigen) in de inge- .......,. ■ . . ■ wan-
|
||||||
(*) a. pv s. 164 en 174. —. Vergelijk j. van der hoeven , Handboek der Lier-
kunde, Rotterdam 1828; ifte Deel, ade Stuk, bladz.;a42. Ct) a* P- P" I(S* We are led t0 appreliend, tbat thïs family may be usefully divided
into thvee sections or subdivisions, according to tlie différent parts or situations in the body the Larvae inliabit, viz. the Gastricolae, or those wich inhabit the stomachs of animais. le séparâtes those of the Horse from ail other speçies. CD Entoz. Systh. Tom, IV. f. 23°. |
||||||
WELKE IN DE MAAG. .VAN HET PAARD HUISVESTEN. 15
wanden van liet Rund voorkomt. Grève(*) wil, dat de maskers der foort
Oestrus Equi (Gastrus Equi meigen) tevens in de magen van andere dieren , en wel in die van den Ezel, het Muildier, het Rendier, het Ko- nijn en den Zijde-Haas zoude gevondcn worden. Ten opzigte van den Ezel kan ik zulks door eigene ondervinding bevestigen , die mij heeft geleerd, dat dezelfde verfchillende maskers , welke ik in de maag van het Paard heb aangetroffen, ook bij den Ezel beftaan , hoewel doorgaans niet in zulk een aanmerkelijk getal als bij het eerstgemelde. Wat derzelver aan- wezigheid bij de overige dieren aangaat , zoo acht ik niijne ondervinding voor als nog onvoldoende, om hieromtrent flellig te beflissen ; alleen kan ik verzekeren dezelve , tôt nog toe , behalve in de ingevvanden van het geflacht der eenhoevige dieren, in die van geene andere te hebben gezien, hoe vêle er ook onder mijn oog geopend zijn. Bijaldien al in: de boven- genoemde of andere dieren horzel-maskers mogten worden gevonden , zoo twijfel ik, of deze dezelfde foorten zijn als die, welke aan het Paard be- hooren. (f) ~ Ik
|
||||||
Ç*) Erfahrungen uni Beobachtungen ûber die Krankheiten der Hausthiere imVer-
gleich mit den Krankheiten der Menschen ,• ein Beitrag zur vergleichenden Pathologie und Chirurgie, u. f. w. OldenVarg 1818. I B. f. 188. (-J-) In de Notizen van froriep van Augustus 1825, N°. 233, vindc men gevallen
medegedeeld van onderfcheidene infecten-larven, welke,zich in de maag van den mensch toevallig hebben ontwikkeld, en dat dezelve bedenkelijke toevallen kunnen veroorzaken; Zie ook N0. 764, Jan. .1833; en in hetzelfde werk (N°. 458, Aug. 1828) het verhaal van eene larve, welke.metde pis ontlast vverd, terwijl in de Medicinisch-Chirurgische Zeitung van 1825» N*. 89, voorbeelden worden aangehaald , dat zich horzel-maskers, welke gewoonlijk flechts in de neus-holliglieden van fommige zoogdieren gevonden worden, ook in dezelfde deelen bij den mensch vestigen, hetwelk vooral veelvuldig in de JVest-Indiën zou plaats hebben. :— Dat voorts met de fpijzen fomwijlen de larven van verfchillende infecten, wor- men, en ook andere kleine dieren, bij toeval, kunnen worden opgenomen, die meer of mindere hevige uitwerkingen b(j den mensch kunnen te weeg brengen, daaromtrent be- ftaan |
||||||
l6 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
Ik heb gemeend deze hoofdzaken, de gefchiedenis en rangfchikking de-
zer infecten betreffende, ter inleiding, te moeten laten voorafgaan, en ga tiu over tôt de mededeeling van hetgeen de nafpon'ngen mij ten aanzien van de Horzel-maskers, welke in de maag van het Paard voorkomen, ge- leerd hebben ; te welken einde ik zal handelen : I. Over de verfchillende maskers, welke door mij in de magen der
Paarden zijn gevonden , met aanwijzing der plaatfen , welke zij in dit deel innemen. II. Over de wijze , waarop zij in de maag worden opgenomen, en
den ttjd, welken zij in dezelve vertoeven, om tôt rijpheid te
komen , ten einde in poppen over te gaan. III. Over de veranderingen, welke zij alsdan ondergaan , en de wij-
ze, hoe de Horzel-vliegen iiit de poppen voortkomen. IV. Over de uitwerking, welke de maskers-, als entozoën, op de
gezondheid des Paards uitoefenen. V.
|
||||||
ftaan vêle voorbeelden. Zie onder anderen hakless Jahrlûcher, B. X. Hencke Zeit-
fchrift fiir die Staatsarzneikunde, B. XIV: Edinb. Philos, journal, B. XIII: Sur des animaux introduits chez l'homme dans diverses cavités intérieures, chenilles, oestres, crapauds , etc. Bulletin des sciences médicales du Baron de feuussac, No- vembre 1830, p. 252. Spallanzani heeft in de maag van dcn Salamander witte ronde wormen waargenomen, van ringen voovzien, welke met lmn eene eind vast in den in- wendigen rok der maag waren ingelijfd, zoodat men moeite liad, om ze er af te doen, zonder dat zij braken. Volgcns zijne befclirijving fchijnen deze parafiten in zoo verre eenige overeenkomst met de horzel-maskers te hebben, dat dezelve, ofichoon niet ftand- vastig, zoowe'l in gezonde àls zieke Salamanders, of die een tijd lang in water waren be. waard, aanwezig werden bevonden, en dus waarfchijnlijk als natiwrlijke inwoners van dit ■dier kunnen worden befchouwd. (_Proefnemingen over de fpijsvertering y an denMensch en van onderfchcidene foorten van Dier en), door l. van derwacht, Rotterdam 1787. bl. 124 en verv. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. f?
V. Over de middelen, welke beproefd zijn , om deze dieren in de
maag des Paards te dooden, en uit het ligchaam te verdrijven , met opgave der proeven, welke door mij omtrent het vermogen van onderfcheidene zelfftandigheden, op het leven der maskers, buiten het ligchaam des Paards, zijn genomen. VI, Over de uitwerking van verfchillende gaz-foorten op dezelve,
waarbij tevens gevoegd is de uitflag van het fcheikundig onder- zoek der veranderingen, welke deze lucht-foorten , gedurende het verblijf der larven in dezelve, hebben ondergaan. |
|||||||
C
|
|||||||
L
|
|||||||
I. Over de verfchillende Horzel-maskers, welke door mij in de
. magen der Paarden zijn gevonden, met aanmjzing der plaatfen , welke dezelve in .dit deel innemen. V ooraf dient te worden aangemerkt, dat ik, uit een Vee-artfenij-
kundig oogpunt, niijne aandacht meer bijzonder op de horzel-maskers, en derzelver uitwerking op het organisch weeffel der maag en op de ge- zondheid der Paarden, dan op de vliegen, welke uit dezelve voortkomen, heb gevestigd, gelijk ik zulks ook, door het opfchrift dezer Verhande- ling, heb willen aanduiden. Intusfchen komt mij de narporing der mas- kers tevens als het zekerfte middel voor, om tôt de kennis der horzels te geraken , en om derzelver foorten vast te îtellen , waaromtrent, zoo als wij reeds gezien hebben, nog zeer uiteenloopende bepalingen beftaan. — Daar men trouwens in fiaat is, door uitbroeijing der poppen, of liever, door dezelve flechts op eene gefchikte plaats te bewaren 5 de vliegen te verkrijgen, zoo kan het niet misfen , of men moet, langs dezen weg, onder de vereischte zorgvuldigheid, zoodanige onwederfprekelijke uitkom- lten erlangen , welke op den duur aile twijfeling omtrent het geflachts- of foortelijk en ander verfchil zullen kunnen wegnemen.. Door het volgen van den tegenovergeftelden weg, om namelijk de nafporing met de hor- zels zelve te beginnen , zal men minder zeker dit doel bereiken. Immers is het ten uiterfle moeijelijk, de vliegen in de weiden, met voldoende naauwkeurigheid, gade te flaan. Zij vertoonen zich zeldzaam een' genoeg- zamen tijd aan het 00g des waarnemers, en laten zich niet dan moeijelijk van-
|
||||
A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMIRENT DE HORZEL-MASKERS , ENZ» 19
vangen. Wanneer deze infecten, op eenigen affîand, op de Paarden wor-
den opgemerkt, is men niet in (laat met zekerheid te bepalen, welke foort men ziet. — Daar de Natuurkundigen , wegens het gémis der gelegenheid, om eene reeks van voortgezette waarnemingen te doen omtrent de maskers zelve, zoo als deze in de magen van geftorvene Paarden worden gevonden, en zich uit derzelver levende ligchamen verwijderen, hun onderzoek voorname- lijk op de laatst bedoelde wijze fchijnen te hebbeh in het werkgefteld, is zulks, naar het mij voorkomt, als de hoofd-oorzaak te befchouwen, dat er, ten aanzien der foorts-bepaling van dit infecten-gedacht, langen tijd, zoo veel twijfelachtigs is blijven beftaan (*). Ik heb, uit dien hoofde, ook mijne nafporingen aan de bevordering dezer kennis, naar mijn ver- mogen, dienstbaar willen maken. De grootfte foort der maag-maskers wordt het menigvuldigst en ftand-
vastigst aangetrofFen. Dezelve bezitten, natuurlijk uitgeftrekt zijnde, eene lengte van ongeveer 22—24, en een omtrek van ongeveer even zoo vêle ftrepen. Zij hebben eene langwerpig ronde, eenigermate plat gedruk- te, gedaante, zijnde het achtereinde ftomp, het voorfte of kop-eind dun- ner toeloopende. De kleur dezer larven is, in den gevorderden ftaat j ligt rood (PI. 1. fig. 1). Vroeger zijn dezelve meer bleek, en wanneer zij uit het ei komen, door het vergrootglas befchouwd, nog ge- heel wit en doorfchijnende. Er laten zich dan reeds zwarte kringen op het ligchaam waarnemen , welke den grondflag der ' n'aauwelijks zigtbare borftel-kranfen uitmaken. Wanneer de maskers eene roode kleur hebben aangenomen, is deze aan het ftompe gedeelte doorgaans iets bleeker, dan aan
|
|||||
(*) Dat deze wijze de gefcliiktfte zij, om tôt eene meer volkomene zekerheid in
dezen te geraken, wordt door den Heer clark zelven erkend, gevende hij ook het voornemen te kennen zijne waarnemingen, langs'dezen weg, te zullen vervolgen, ten einde dezelve nader te bevestigen. a. p. p. 36. — De uitkomften dezer proefnemin- gen zijn, voor zoo veel ik weet, nog niet bekend gemaakt. C a.
|
|||||
20 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKER.S ,
aan het overige ligchaam (PI. I fig. 2.). Over het geheel, is dekleur dan
eens levendiger dan flaauwer bij de maskers van verfchillende Paarden, en tegen dat dezelve volgroeid zijn } verandert de roode kleur meer in eene paarfche (PI. I. fig. 3.). Ook verfchilç derzelver grootte wel eenigermate, welke beide omftaridigheden waarfchijnlijk van de meerdere of mindere ge- voedheid en ontwikkelings-kracht des infects , mogelijk ook van de voe- dings-fappen der Paarden, zal afhangen. Opengefneden zijnde, vloeit er een dun roodachtig vocht uit het ligchaam, niet ongelijk aan een dun en helder bloed , waaraan de kleur der maskers is toe te fchrijven. Worden dezelve in wijngeest eenigen tijd bewaard, zoo verliest zich de roode of paar- fche kleur; de maskers worden bleek of graauw, zonder dat nogtans de wijngeest gekleurd wordt. Wanneer dezelve door den endeldarm afgaan, hebben zij eene{ bleekere paarfche kleur aangenomen. Zij worden onmid- delijk met de mestftoffen ontlast, zonder zich aan den uitgang des lig- chaams, gelijk de volgende foort, nog eenigen tijd, vast te hechten en op te houden. (*) Het ligchaam dezer maaglarf bezit elf afdeelingen of ringen, tusfchen
welke borftels, uit de oppervlakkige groefjes of indrukken, met eene dub- bele rij voortkomende, rondom het ligchaam geplaatst zijn. Deze borftels bezitten eene kegelachtige gedaante, komen uit de huid voort, en hebben , voor een gedeelte, genoegzaam dezelfde kleur als deze, eindigende in fcherpe, hoornachtige, zwarte, punten. Deze zijn naar achteren of het ftompe eind des ligchaams gekeerd. De borftels der voorfte rij zijn , ,■ ': - . '<: . . - iets |
||||||
Q*~) Geheel verkeerdelijk wordt door oreve onder de kenmerkende eigenfchappen van
deze larven opgegeven, dat dezelve zich, bij den uitgang uit het ligchaam des Paards, aan den rand van den aars vasthechten en eenigen tijd ophouden, dat zij zich ook in den twaalfvingerigen dann ontwikkelen, en bij den doorgang door de darmbuis eene groe- ne kleur verkrijgen. a. p. f. 189. Vergelijk ook 1. F. g. dieterichs, UandbucH dct Spezielen Pathologie und Thérapie fur Thierârzte und Landwirthe. Berlin 1828, S 991. |
||||||
21
|
|||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN.
|
|||||||
iets grooter, dan die, welke, tegen dezelve ftaande, de achterfte
rij uitmakende ; de langere en kortere zijn om de andere geplaatst (PI. I. fig. 3 en 4.). Dezelve dienen het infect tôt ledematen van bewe- ging, en mede om zich vast te houdeti. De borftels ontbreken aan den', op een na_ laatften, ring, op den rug, en zijn kleiner onder den buik, alwaar aan dezen ring 00k doorgaans flechts ééne enkele rij bor- ftels beftaat. De allerlaatfte afdeeling is geheel van eenen borftelkrans ontbloot. Aan de zijde des ligchaams ziet men eene, iets uitfpringende, afdee-
ling van den cirkel aan elk der ringen, veroorzaakt door een klein in- drukfel, hetwelk meer zigtbaar wordt, wanneer het dier zich zamentrekt. Denkelijk worden de fpiervezelen van binnen aan deze plaatfen ingeplant. Er ontftaat alsdan eene ingedrukte lijn , ter weêrszijden langs het geheele ligchaam, waardoor deszelfs ronde gedaante eenigzins plat wordt. De twee onderfle ringen dienen mede tôt de aanhechting van vezel-draden, ter bevestiging van het hart of ruggevat. Van achteren wordt het ligchaam gefloten j door eene zeer harde,
hoornachtige, plaat, beftaande uit zes half cirkelvormige lijnen, wel- ker einden, binnenwaarts gekeerd, tegen elkander overftaan (Zie PI. V. fig. %.). Deze lijnen, ter weêrszijden van blaasjes voorzien, die met lucht gevuld zijn, kunnen als longen of kieuwen worden be- fchouwd, en fchijnen de werktuigen der ademhaling van het onvolkomen infect uit te maken. De plaat wordt overdekt door twee vliezige, zak- vormige, lippen (PI. V fig- <?•) ' welke het infect in ftaat is te openen en te fluiten. Worden dezelve met de vingers van elkanderen gebragt, zoo vloeit er een waterachtig vocht tusfchen de lippen en de hoornachtige plaat weg. Het masker is in ftaat deze plaat te bewegen , en geheel onder de
lippen te verbergen, of dezelve gedeeltelijk te verfchuiven , zoo als zij in de teekening wordt voorgefteld. Onder de benedenfte lip opent zich de uitgang van de darmbuis»
C 3 De,
|
|||||||
22 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
De, tegen elkander overftaande, kienw-lijnen zijn door een vlies ver-
eenigd, in welks raidden zich eene opening bevindt, die tôt eene alge- meene ontlastbuis der lucht uit het ligchaam dient. De kop is voorzien van tvvee fcherpe hoornachtige haken, die zwart
van kleur zijn , en als ankers buitenwaarts gekeerd fiaan (*). Tusfchen dezelve bevindt zich de mond, zijnde eene langwerpige. opening, voor- zien van eenen dubbelden, uitiîekenden, hoornachtigen rand of bek. Bo- ven de haken vertoonen zich twee zwarte of bruine uitpuilende punten , welke misfchien als gevoel-organen moeten worden befchouwd. Deze dee- len zijn omringd door eene kraag, als het vvare, van bordels, in eene drie of vier dubbelde rij op het begin van den eeriten ring geplaatst, welke met die. aan de overige afdeelingen vrij wel overeenkomen ; doch dezelve zijn fijner, en ftaan niet achterwaarts gekeerd, maar voorwaarts (PI. I. fig. 50- Men treft deze maskers beftendig aan op dat gedeelte der maag, hét-
welk aan de flikbuis beantwoordt, en wel zijn dezelve gehecht aan den witten of harden maagrok, die, zoo als bekend is, bij het Paarden-ge- flacht, zich als eene verlenging van het inwendige bekleedfel of de op- perhuid des flokdarms over een gedeelte der maag verbreidt (Zie PI. I. fig. I. en PI. II. fig. I.). Zeer algemeen zitten dezelve ook bij hoopen op de lijn, welke door de zamenkomst van den witten met den rooden of dons-
|
||||||
(*) Reaumdr (a. p. Tom. IV. bl. 188 en 545) fpreekt van maskers, in deingewan-
den van het Paard voorkomende, wier kophaken eene ongelijke lengte bezitten, zijnde de kleinere boven de grootere geplaatst. Beide haken komen, volgens zijne berchrijving, uit eenen gemeenfchappelijken ftam voort, en de kortere moeten als takken der langere worden befchouwd. Hij geeft van deze ongelijke haken mede de afbeeldingen ÇP1. 12. fig. 10 en Pi. 34- fig- I3>3. Ik heb dit verfcliil in de lengte der kophaken bij geen der maag,maskers gezien, maar dezelve fteeds, bij aile foortenj gelijk waargenomen, ont- ftaande ieder haak, ter weêrszijden van den mond, uit een bijzonderen grondflag. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 2 3
donsachtigen. rok wordt gevormd, en voorts op den bedoelden witten rok
naar den maagmond toe, insgelijks in groepen, of ook-als enkele larven. Zeldzaam vindt men dezelve op den rooden maagrok geplaatst, en indien zij zich hier bevinden, heeft zulks flechts tôt op eenen afftand van twee of drie duiroen over de genoemde vereenigïngs-lijn, plaats. Niet dan in zeer zeldzame gevallen wordt dit masker aan den uitgangder maag of indezak- vorrnige vervvijding, welke den overgang tôt den tvvaalfvingerigen darm uitmaakt, gevonden, en ik veronderftel, dat eene enkele larf, die ik daar- in , onder de foort, welke hier ftandvastïg huisvest, heb • aangetrofFen, bij verdwaling, of wel ter oorzake, dat dezelve toevallig van hare gewone zitplaats mag zijn losgeraakt, op deze plaats is gekomen (*). Ook heb ik flechts eens deze larf in de flikbuis aangetroffen , hetwelk insgelijks als toe- vallig zal mogen worden gehouden, daar zij algemeen niet boven den maag- mond, en zelfs niet binnen denzelven zich vastgehecht bevindt. Uit dit masker, behoorlijk in de maag tôt rijpheid gekomen, en vervol-
gens ontlast en in pop veranderd zijnde, komt de gewone of groote Paarden-horzel (Oestrus Equit Gastrus Equi meigen) voort. Eene tweede foort van maag-maskers is van de vorigen zeer onderfchei-
den, doordien dezelve, vooral in den eerflen tijd der ontwikkeling, klei- ner, en, inzonderheid in betrekking tôt de dikte des ligchaams, dunner en dus meer langwerpig van gedaante zijn. " Deze larven zijn reeds vroeg- tijdig hoog rood van kleur en gevuld met een dun , roodachtig, vocht ; doch wanneer zij zeer klein zijn , bijv. flechts de lengte van twee of drie lijnen hebben, dan zijn dezelve nog witachtig met een achtereind, dat zich als een rood knopje vertoont. Naarmate dat zij meer volgroeid wor- den, |
||||||
(*") Hiermede komt de waarneming van clark overeen : ,, I once met witl) some of
thèse ill the duodénum, close to the pylorus, having been carried perliaps into theintes- tines by sonie casualty, aud could not regain completely their situation in the stomach." a. p. p. 42. |
||||||
24 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HOUZEL-MASKERS ,
dén, verandert de hooge roode kleur in eene ligtere (_P1. II. fig. 3.j,blij-
vende. echter het achtereind nog langer rood , en wanneer dezelve geheel volwasfen zijn , is de kleur genoegzaam witachtig of eenigermate ligt geel geworden (PI. II. fig. 4.). De maskers zijn nu ook in dikte en lengte veel toegenomen, en kunnen alleen door eene dunnere en meer langwerpi- ge gedaante van de larven van den Gastrus Equi onderfcheiden worden. Dezelve bezitten , even als de vorige en de volgende maskers, elfringen, zijnde het achter- of ftompe eind iets dikker en ronder, en ook fteeds roô- der dan het overige ligchaam. Op de afdeelingen zijn insgelijks ter zijden de indrukken kennelijk, en de lijn, waarop deze worden waargenomen, is duidelijk zigtbaar. Nog jong zijnde, kan men, met het bloote 00g, aan dezelve naauwelijks eenige fporen van borflels waarnemen; zij fchij- nen naakt te zijn, of er vertoont zich nog flechts eene rij van zeer fijne borftëls ; doch , met behulp van een vergrootglas , ontdekt men op dezelve zeer kleine dubbele borftel-rijen , die, in den meer volwasfen ftaat, ook zon- der dit hulpmiddel gezien worden, in de groefjes, tusfchen de afdeelingen ; de langere en kortere borftëls of haakjes ftaan ook hier beurtelings of om de andere, en met de kleine zwarte punten achterwaarts gekeerd (PI. H. fig. 3» 4 5 50' ïn de §roef der5 °P twee na> achterfte afdeeling, ontbre- ken de borstels op den rug, terwijl aan den buik eene enkele rij aanwe- zig is; de twee achterfte afdeelingen zijn van borftëls ontbloot, Voor het overige ko'mt de inrigting van den kop (PI. II. fig. 6.) en het ftom- pe eind des., ligchaams enz. grootendeels met die der eerfte masker-loort overeen. Deze maskers houden geenszins zulk eene bepaalde plaats in de maag
als de eerst befchrevene. Zij worden wel ook het meest op den witten maagrok {a) aangetroffen, maar breiden zich tevens verderuit. Menvindt dezelve in • hoopjes bijeen , doch insgelijks tusfchen de larven van den Paarden-horzel, in een grooter of geringer getal, en ook eenzaam ver- ipreid. Zij houden zich het allermeest op bij den maagmond Çc), en ook in denzelven, en zelfs in den flokdarm (PI. "II. fig 1 en 2.). Voorts hech-
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HEÏ PAARD HUISVESTEN. 25
hechten deze larven zich op den rooden of donsachtigen maagrok (b),
hoewel minder menigvuldig, terwijl dezelve almede in den zak aan den poortier tusrchen de, aldaar aanwezige, witte horzel-rnaskers hare woon- plaats kiezen. Bij den doorgang door de darmbuis, om zich uit het ligchaam te
vervvijderen, nemen zij eene groene kleur aan , (PI. II. fig. 7.) en bou- den zij zich eenigen tijd aan den uitgang des endeldarms op , door zich aan de huid vast te hechten. Uit de poppen dezer maskers ziet men de Horzel voortkomen, welke den naam draagt van Endddarm-horzel (Oestrus Haemorrhoidalis, Gastrus Haemorrhoidalis meigen). Wanneer men , in de maanden Junij of Jultj, deze maskers , bij het
openen van Paarden, in de magen aantreft, zoo ziet men onder dezelve, die reeds naar de groene kleur beginnen over te hellen, en deze kleur wordt duidelijker, indien de larven nu aan de lucht blijven blootgefteld. De minder volgroeide nemen nog geene groene kleur aan, waaruit men mag befluiten, dat het infect eerst dan voor deze kleurs-verandering vat- baar is, wanneer het tôt of nabij den iiaat van volkomene rijpheid is ge- komen. De verwisfeling der hoogere in eene ligtere roode, en vervolgens in eene bleeke of gelé, kleur maakt bij dit masker den overgang tôt de groene kleur uit. Ik moet oratrent de roode maag-maskers aanmerken, dat ik eenigzins
in twijfel ben, of onder dezelve eene tweede foort of verfcheidenheid wordt aangetroffen, van de laatstbefchrevene verfchillende. Men vindt namelijk onder de roode maskers, in den nazomer, den
herfst, en voorwinter, een grooter of geringer aantal larven, die met de opgegevene de groot(l;e overeenkomst hebben , zoodat dezelve met het bloote 00g naauwelijks kunnen worden onderfcheiden. Zij zitten, ge- mengd door elkander, op de aahgewezene plaatfen, in de maag en flik- buis, waardoor de onderkenning te moeijelijker wordt. Bij eene nadere befchouwing echter merkt men op, dat dezelve iets donkerder van kleur, 00k kleiner, en platter van gedaantc zijn , dan de overige. VVorden deze D mas»
|
||||
2.6 A. NUMAN , 'WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
maskers met de loup befcb.ou.wd, zoo ziet men dezelve, behalve eenen
driedubbelden krans van ongemeen fijne borftels met zwarte puntjes, die uit de groefjes, tusfchen de afdeelingen , voortkomen, nog eene dubbelde rij van borstel-punten bezitten , welke iets grooter zijn dan de eerstgemelde, doch die niet boven de huid verheven ftaan, maar veeleer als plat ge- drukt, tegen het ligchaam gelegen, en door een vliesje of opperhuid be- dekt zijn. Niet altijd evenwel blijft deze gedaante alzoo beftaan. Wanneer de-
ze maskers ongeveer half volvvasfen zijn geworden, vindt men flechts eenen dubbelden krans van borstels aanwezig, gelijk bij de vorige roode maskers. Ik heb mij dit verfchijnfel niet anders kunnen verklaren , dan door aan te nemen, dat de bedoelde maskers waarfchijnlijk in de maag des Paards, op zekeren tijd van derzelver, niet ver gevorderde, ontwik- keling, de buitenfte huid, waarin de drie dubbelde borstel-kranfen ge- hecht zijn, verliezen, waardoor de, tôt dus verre bedekte, en plat gele- gene borstels, nu ontbloot zijnde, oprijzen , welke verder blijven beftaan. Op geene andere wijze trouwens valt het mijns oordeels te begrijpen, van waar het kome, dat deze maskers, aldus gekenmerkt ,be(lendig, gedurende de herfstmaanden , in groote menigte worden aangetroffen , en geene zoo- danige meer in de maanden Februarij, Maart, of later , daar zij zich dan niet meer van de overigen laten onderkennen. Indien zij al iets kleiner blijven, zoo levert dit geen genoegzaam kenmerk des onderfcheids op, daar èr zich altijd maskers van een verfchillenden ftaat van ontwikkeling en grootte onder aile foorten , en dus ook onder de roode larven , be- vinden. Ik ben later van de waarfchijnlijkheid der bedoelde huid-verwisfeling
overtuigd geworden door de waarneming, dat het buitenfte dunne huidje zich van de doode, en in wijngeest bewaarde, larven, zonder groote moeite, laat affcheiden, waarna men de bedekte borstel-kranfen dadelijk ziet te voorfchijn komen. De Heer Dr. w. de haan , Confervateur aan 's Rijks Mufeum te Leyden, aan wien ik eenige maskers gezonden had,
|
||||
• WELK.E IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 2?
had, niaakte mij hierop opmerkzaam. Dit buitenfte vliesje maakt deze
larven dan ook , bij net leven , iets donkerder van kleur dan. de overige. Of nu deze maskers eene eigene foort of verfcheidenheid uitmaken ,
darf ik niet beflisfen. Doch het is zeker, dat dezelve, bij toenemen- den groei, en tôt eenen ftaat van volkomene rijpheid gekomen zijnde, de- zelfde kleurs-verandering , namelijk van eene roode tôt eene gelé, en..van deze vervoigens, bij het, afgaan , tôt eene groene ondergaan, geUjk de eerstbefchrevene roode maag-larven ; tenvijl zij, even als deze, vôôr dat zij het ligchaam des Paards geheel verlaten , zich nog eenigen tijd aan den uitgang des endeldarms blijven vasthechten. Voorts heb ik ook tus- fchen de Horzels, die uit roode maskers voortkomen, geen wezenlijk ver- fchil kunnen waarnemen. Ik heb evenwel beftendig gezien, dat de wijfjes van den Gastrus Hacmorrhoidalis uit de kleinfte poppen worden voort- gebragt, waarom ik niet ongeneigd ben aan te nemen, dat deze maskers bij uitfluidng aan de wijfjes van de Endeldarm-horzel behooren, en dat dezelve eene latere afvelling of huid-vérwisfeling ondergaan dan de larven, waaruit de mannetjes van deze Horzel geboren worden , bij wie reeds vroeger dezelfde verandering kan hebben plaats gehad. Dit nu is moei- jelijk na te gaan, vermits men flechts eens in de gelegenheid is, om, in dezelfde maag des Paards, den toeftand van ontwikkeling dezer infecten waar te nemen. Het is evenwel niet zeer waarfchijnlijk , dat het te dezen opzigte andèrs met de mannetjes dan met de wijfjes van dezelfde foort zou gefteld zijn (*).
Mogt
|
||||||
(*) Clark is van gevoelen, dat bij de liorzel-maskers geene huidverwisi'eling plaats
vindt. Hij zegt daaromtrent het volgende: ,, It is to be remarked, thèse Larvae pro- bably never. change the skin, which is very dense and tough, and becomes at last the shell of the chrysalis ; and we raay therefore diseover tipon the chrysalis ail the points and linéaments of the tarva dried up and diminished ; in most other Insects a cuticle séparâtes from the skin at the time > ofthis change. — The small end of the chrysalis, in ail the species of this gentis, contains1 thé. head of the Fly, the contrary being the case vvith almost ail other insects." 1. c, p. aô. D 2
|
||||||
28 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
Mogt nu deze veronderitelling ongegrond wezen, dan zullen wij moe-
ten vastftellen ,. dat er van de roode maag-maskers twee varieteiten beftaan, namelijk eene grootere en eene kleinere. En ik moet erkennen, dat er ook , ten opzigte van de mannetjes van de Endeldarm-horzel, vvel eenig verfchil van ligchaams-grootte beftaat. Oit blijft dus een voorwerp van verdere nafporing. Ik heb gémeend van dit laatst befchreven maag-masker en deszelfs veranderingen, ter meerdere verduidelijking, eene afbeelding te moeten geven. (PI. II. fig. 8. 9. 10.) * Aan de larven van de Endeldarm-horzel oordeel ik voegzaam den
naam van roode maag-maskers te mogen geven, daar zij zich door deze kleur bijzonder doen kennen, die, gedurende den langften tijd van derzelver aanwezigbeid in de maag van het Paard , duidelijk in het 00g valt. De maskers van de Paarden-horzel zijn ligter rood , en de vol- gende foorten genoegzaam wit of bleek-geel van kleur. Clark heeft de larven van de Vee-horzel als de roode maag-mas-
kers befchreven. Zijne voorftelling berust evenwel, voîgens eigene uit- fpraak, ten eenemale op herinnering, twijfeling , en veronderfteliing , zoo- wel ten aanzien van het masker, dat hij vond in de maag van het Paard, bij eenen flagter (*), als opzigtelijk de pop , die hij toevallig , in de na- bij-
|
||||||
C*D a'. P- P- 33» 0" the Oestrus Veterinus, or Red Bot, RedBot-Fly. „Tbeyper-
haps deposit the eggs or hits about the lips or legs, as the former species. The Larva of this fpecies is not certainly kwown. That it inhabits the stomach as the two former species there is little doubt ; and I hâve taken considérable pains to search for it at the slaugther-houses, and hâve found a species in the stomach which widely differs from the' Eqni and Haemorrhoidalis, and which I présume may be the Larva of this. I havegiven a figure of it PI. I. fig. 24; though it is possible there may be a fourth species inha- biting the stomach of the Horse, in wich case it may be still doubtful, that I do not positively assert it to be this Larva belonging to the Veterinus." Dat de benaming Oestrus of Gastrus Veterinus op zich zelve even oneigen is aïs
die van Oestrus of Gastrus Equi, Haemorrhoidalis, Salutiferus, Nasalis , zal wel geen betoog behoeven, daar geen dezer hijvoegfels bepaaldelijk uitdrukt hetgeen de- ' zelve
|
||||||
WEUvE IN DE MAAG'VAN HET PAARD HUISVESTEN. 29
bijbeid van Worcesier , in eene weide, onder paarden-mest verkreeg (*).
Hij geeft van beide eene afbeelding. Oui niet te fpreken van de onzekerheid, welke er in deze waarne-
niing gelegeu is , of wel de pop , die te Worccster gevonrîen werd , en de larf, welke, zoo het fcbijnt, elders uit de maag van een Paard was genômen , tôt dezelfde foort bebooren, zoo doet de afbeelding, van het roasker gegeven, duidelijk genoeg zien, dat hetzelve voor dat van de Endeldarm-horzel moet worÉk, gehouden, en wel in een, niet zeer ge- vorderden , ftaat van wasdom verkeerende. Het verfchil, hetwelk clark opgeeft tusfchen de maag-maskers van de Endeldarm-horzel en van de Vee-horzel, fchijnt^alleen daaruit te hebben kunnen voort- vloeijen, dat de roode maskers, welke hij heeft gezien , kort v<5<5r of op den tijd van derzelver volkomen wasdom en die hem voorkwamen kleiner en langer, in evenredigheid van derzelver dikte, ook ronder, en van eene meer donkere , of naar het wit overhellende kleur te zijn (-f ), dan de
|
||||||
zelve moeten beteekenen. Dewijl het evenwel niet zoo zeer op de benamingen der za-
ken aankomt, indien men flecbts wete, welk voorwerp er door moet worden verftaan, is het, mijns oordeels, beter de beftaande namen der Horzels te beliouden, dan, door die te veranderen , op. nieuw de moeijelijklieid van de kennis dezer infecten te vermeer- deren. (*) a. p. p. 35. The real Chrysalis of Veterinus I once fbund in the neighbour-
hood of Worcester, in a meadov? belovv Perry Wood, between it and the city under some horse dung ; and the figure of it was, as near as I can remember, for I threw it away after the fly came out, much like [figure 2.6, wich is doue from memory, for at that time I had not prospect of ever having to write on thèse subjects. (tD a. p. p. 30. The Larva or grub of thi's fpecies inhabits the stomach as the
former , generally adhering to the white lining, and is disposed promiscuously in dense clusters after the same manner; they tnay however be distinguished from thetn by being in gênerai smaller, longer in proportion to their bulk, and rounderj and I hâve thought of a duller redj or more inclining to white, than those of the Equi, f°r they differ in appearance in différent subjects. D 3 An-
|
||||||
30 A. NUMAN , WAARNEM1NGEN ÛMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
de maskers van de Paarden-horzel door hem voor de larven van de
Endeldarm-horzeî zijn gehouden; terwijl hij dezelfde masfeefs in een vroe- geren tijd van ontwikkeling , als wanneer deze voor het bloote oog nog naakt of van borstels • ontbloot fchijnen , voor die der Vee-horzel heeft aangezien, en als zoodanig befchreven. De befchrijving, die hij voorts geeft van de hoedanigheden der Hor-
zel-vliegen, uit de pop van de vermeende Vee-horzel voortkomen- de, komt geheel overeen met de eigenfchappen van de Endeldarm- horzel. Bijaldien ik dan, op grond mijner waarnemingen , meen te tnogen be-
fluiten,.dat de roode maag-maskers bij uitfluiting tôt de laatstgemelde Horzel behooren, zoo hebben deze mîj tevens geleerd, dat de Vee-hor- zel , welke ook de Neus-horzel is genoemd, hare ontwikkeling verkrijgt uit die maskers, waarover wij nu zullen handelen. De derde hoofd-ibort van maskers wordt, zoo wel uit hoofde van
vaste kenmerken, als wegens de plaats , alwaar dezelve zich ophouden, van de voorgaande foorten gemakkelijk onderfcheiden. In den jongen ftaat wit zijnde, terwijl het ftompe eind rood is, blijven zij tôt in den vol- wasfen ftaat eene bleek-gele of witachtige room-kleur behouden, wanneer de roodheid van het achterdeel genoegzaam verdvvenen is. — De grootte en gedaante der maskers komen het meest overeen met die van de Paar- den-horzel, doch dezelve zijn'iets kleiner dan deze, hebbende de lengte van 17 of 18 ftrepen; derzelver gedaante is eenigzins meer tonachtig. Een uitiluitend veifchil der witte of bleek-gele maskers beftaat daarin , dat de
|
||||||
Anderen fchijnen op de kleur der verfchillende maag-maskers, ter onderfcheidiug
der foorten, weinig of geheel geen acht te geven ; zie j. r. dieterichs, Handbuch der speziellen Pathologie und Thérapie fur Thierârzte und Landwirthe, Berlin 1828. „ Die grôsfern Larven liefern den Oestrus Equi, und die kleineren den Oestrus Hae- morrhoidalis." „ Die larve, welche daraus enteht, ist weisf und siachlig, wie die erste A«, aber kleiner." |
||||||
WELKE IN DR MAAG VAN HET PAARD UUlSVJiSTEN. 3,1
de haak-kranfen ■ flechts uit eene enkele rij van zeer ontwikkelde borstels
met Heine zwarte punteii beflaan, welke niet zoo fterk als bij die van de Paarden-horzel achtevwaarts zijn gekeerd. Voor het overige beant- woordt hct maakfel aan dat der overige foorten. Men vindt de witte maskers beftendig in de verwijding of den zak ,
welke den overgang van den poortier der maag tôt den twaalfvingerigen darm uitraaakt (PL III. fi g. i—4.)- Niet dan ten hoogfle zeldzaam wordt dit masker elders aangetrorren. Ik heb flechts eens een enkel masker op den witten maagrok gevonden : zoodat deze foort de eenige is, welke zich geheel aan eene vaste plaats verbindt. Het zijn deze maskers , uit wier poppen twee foorten van vliegen vvqrden ontwikkeld, en wel : i°- de Horzel, waaraan clark den naam heeft gegeven van de Heilzame Horzel, {Oestrus Salutiferus , White Bot-Fly ; Gastrus Salutiferus meigen) , en : 20. de Neus-horzel {Gastrus Nasaiis meigen ; Oestrus Veterinus fabric. fallen , clark). Deze laatfte is intuslchen hoogst zeldzaam door mij gevonden, zoodat uit een getal van 30 of 40 der witte maskers, mis- fchien flechts drie of vier neus-horzels zijn voortgekomen. Deze evenre- digheid zal intusfchen op andere tijden gemakkelijk kunnen verfchillen, daar het van eene enkele Horzel meer of minder , die de eijeren op het Paard heeft gelegd, en andere omftandigheden kan afhangen, of er vêle of weinige maskers van eene bepaalde fôort in de maag tôt ônt- wikkeling komen. Over het geheel fchijnt de Neus-horzel evenwel zeld- zamer te zijn dan de overige foorten. Het is 00k mogelijk, en zelfs waarfchijnlijk, dat er tusfchen de maskers van deze en de heilzame Horzel eenig verfchil beflaat, doch, daar ik dit tôt dusverre niet heb kun- nen bepalen, is zulks de reden, dat ik er geene afbeelding van, gelijk van de overige maskers, heb kunnen geven. Van deze opgenoemde foorten van maskers treft men die der
Paarden-horzel met gevlekte vleugels (Larvae Gastri Equï) niet alleen het meest algemeen , maar 00k ten groo.tfte getale, aan. Het is niet on- gewoon daarvan (îoo tôt 700 in eene maag' te vinden, waardoor als- dan
|
||||
3a A. NUMAN, WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
dan een gedeelte van dezelve zoodanig door deze dieren bedekt is, dat
zij aan elkander ftaan, en de oppervlakte der maagnaauwelijks door dezelve heen kan worden gezien (*). Veeltijds is het getal ook kleiner, beilaande fomwijlen flechts uit enkele larven. Na dezen zijn de witte maskers van de zoogenaamde Heilz'àme Horzel (Larvae Gasiri Salutaris s. Salutiferi') de meest gewone en menigvuldigfte, tervvijl de roode maagmaskers (Laryae Gastri Haemorrhpidalis) over het gelieel zeldzamer en in geringer getal aanwezig zijn dan de eerstgemelde. De zeldzaamfte van aile zijn, gelijk gezegd is , de witte maskers van de Neus- of Vee-borzel (Larvae Gasiri Nasalis s. Vclerini), Dikwijls worden , van de drie eerstgemelde foorten , een groo- ter
|
||||||
(*) Il s'est trouvé un grand nombre de vers dans cet estomac, comme dans tous
les autres estomacs des chevaux que nous avons ouverts au nombre de plus de soixan- te, dont il y avaient des mâles et des femelles, et d'âges très différens ; j'ai compté jusqu'à six cents soixante de ces vers dans un seul estomac, et outre cela, il y avait encore plusieurs à l'anus; mais nous n'en avons point vu dans le canal intestinal; ces vers sont oblongs, et de différentes grandeurs, les plus petits n'avaient que trois lignes de longueur et environ une ligne de diamètre-'; la longueur des plus grands était de huit lignes, la largeur de trois lignes, et l'épaisseur de deux lignes. Les uns avaient une couleur jaunâtre et les autres étaient rougeâtres, surtout les plus petits (de buffon a. P- P. 3I3-)-
Deze opgave van de grootte der maskers doet veronderftellen, dat de buffon de-
zelve in den onvolwasfen ftaat heeft waargenomen. Het blijkt voorts uit de bovenïtaan- de befchrijving, dat hij verfchillende foorten van maskers heeft opgemerkt, hoewel de- zelve niet met onderfeheid van namen, maar alleen volgens dat van kleur en grootte, worden aangeduid. Het veiTchil tusfchen de mannetjes en wijfjes heb ik, bij aile mogelij- ke oplettendheid, tôt dus verre, niet kunnen opmerken, (ten zij de opgegevene kenmer- ken ten aanzien der larven van den Gasirus Haemorrhoidalis hier eeneuitzonderingmo- gen kunnen maken), en ik houd mij overtuigd, dat dit onderfeheid, door den ge- melden Natuurkundigen, flechts bij veronderfte.lling heeft kunnen worden aangenomen, indien hij niet welligt verkeerdelijk de verfchillende foorten voor mannetjes en wijfjes hebbe aangezien. Vallisneri telde zeven honderd maskers in eene Paarden-maag, en ook joo vêle eijeren in .eene'enkele vlieg. Reaumur a, p. p. 549. |
||||||
v
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 33
ter of geringer getal maskers gelijktijdig in dezelfde maag aangetroffen.
Bij een Paard telde ik 546 larven, waarvan 300 behoorden tôt die van den Gastrus Equi, 66 tôt die van den Gastrus Haemorrhoidalis, en 180 tôt die van den Gastrus Salutiférus, zijnde namelijk witre maskers, zonder te kunn.en bepalen, hoevele hier onder geweest zijn , die tôt de Neus-horzel kunnen hebben behoord. Naderhand heb ik nog wederom een getal van 579 dezer infecten in eene maag gevonden. Het grootfte getal, waarvan ik aanteekening heb gehouden, beftond in 1065 maskers, waarvan 1013 in de maag, 25 in de duhne darmen , in den blinden en karteldarm, en 27 in den regten darm aanwezig waren. tk heb evenwel meermalen magen gezien , waarin voorzeker een veel grooter getal gehuis- vest was, doch waarvan ik geene natelling heb laten doen. Somwijlen bevinden zich 00k flechts eene of twee foorten afzonder-
lijk aanwezig, van hoedanige magen de afbeeldingen genomen zijn. Voor het overige heb ik niet waargenomen, dat Paarden van ver-
fchillende rasfen of van verfchillenden ouderdom deze of gène foorten dier maskers meer dan andere bezitten. Zij bevinden zich niet minder in welgevoede en gezonde, dan in magere en ziekelijke, zoowel in een- of tweejarige. veulens als in onde en afgeleefde Paarden (*), indien dezelve flechts in de weide hebben geloopen. En bijaldien dezelve fomwijlen bij de flechtfte Paarden in grooteren overvloed dan bij die van meerdere waarde beftaan , zoo is zulks daaraan toe te fchrijven, dat deze niet al- leen des voorjaars vroegtijdiger en des najaars later in de weiden gaan, maar 00k, dat de eijeren, door verzuim van het roskammen en borstelen, min-
|
||||||
(*) Sommigen willen, dat de Horzel-maskers in het algemeen raenigvuldiger zijn bij
zoodanige jonge Paarden, welke achterlijk in den groei zijn, alsmede bij veulens, welke aan eene verzwakking der fpijsvertering lyden, of ten minfte by de zulke, die op flechte weiden aan een' doorloop hebben geleden, dieterichs a, p. f. 464. Ik durf zulks niet bevestigen. E
|
||||||
34 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENÏ DE HORZEL-MASKERS , ENZ.
minder van het ligchaam verwijderd worden. Wij zullen hierop nog na-
der moeten terugkomen. De opgenoemde niaskers, althans derzelver hoofd-foorten, namelijk
van de groote of Paarden-horzel, de Endeldarm- en de Heilzame Horzel, huisvesten, op dezelfde wijze, in de maag van den Ezel, doch derzelver getal is mij algemeen niet zoo groot voorgekomen als bij het Paard. Intusfchen moet ik doen, opmerken, dat ik op verre na niet zulk eene mime gelegenheid gehad heb dit bij den eersten na te gaan, als bij het laatfte. |
|||||
II.
|
|||||
IL Over de wifze, wœarop de Horzel-maskers in de maag worderi
opgenomen, en den tijd, tvelken zy in dezelve vertoeyen, om tôt rijpheid te komen , ten einde, uit het ligchaam verwijderd zijnde, in poppen over te gaan. XJ e wijze , waarop de Horzel-maskers in de, maag van het Paard
vvorden overgebragt, en daarin huisvesten , is geheel eigenaardig. Het gevleugeld infect, namelijk- het wijfje , legt zijne eijeren aan verfchillen- de deelen der Paarden, op de haren, vvaaraan dezelve blijven vastkleven , en wel zoo fterk , dat zij daarvan niet dan met kracht,, door mid^el der vingeren, kunnen worden verwijderd. Het dikke of flompe gedeelte van het ei ziet naar beneden , terwijl het dunnere gedeelte bovenvvaarts is ge- keerd, wordende door eene lijmflofFe, welke gelijktijdig met het ei uit het ligchaam des infects wordt afgefcheiden, en voorts opdroogt, aan het haar vastgehecht. Deze vereeniging heeft alleen aan het bovenfte gedeelte van het ei plaats ; het ondereind flaat van het haar verwijderd, en is los. Er zitten meermalen meerdere eijeren aan een en hetzelfde haar; fomwij- len bevinden zich flechts enkele aan hetzelve (PI. V. fig. i, 2, 3). Er heeft tusfchen de eijeren der onderfcheidene Horzels verfchil
plaats. Die van de Paarden-horzel zijn geel, en kegelachtig van ge- daante , fchuins afgeknot, en op de huid of fchaal vertoonen zich flaauwe ringen. Die van de Heilzame Horzel zijn iets ligter geel van kleur dan ■de eerstgenoemde ; zij bezitten eene meer langwerpige, ovale gedaante , E a r • ter*
|
||||
36 A. NUMAN, WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
terwijl de fchaal insgelijks geringd is (PI. V. fig. 4). De eijeren van
de Endeldarm-horzel zijn zwart, of donker brnin, veel kleiner dan die der twee gemelde foorten , en daarenboven aan het dunne eind van eenen iteel voorzien [ovum petiolatum) (PI V. fig. 5). Op dezelve vertoonen zich insgelijks flaauwe ringen. Men kent aan de verfchillende Horzels eigene plaatfen toe, waaraan
dezelve de eijeren nederleggen , en heeft getracht het foortelijk verfchil daarnaar te bepalen. Zoo heeft grève (*) de Paarden-horzel (G. Equi) genoemd de Horzel der voorhand (0. Car pi) , op grond , dat deze vlieg , als bij uitfluiting, liare eijeren aan dit ligehaamsdeel zou.de leggen. Dan, offehoon de eijeren van deze Horzel hier zeer gewoon en in grooter getal dan elders worden aangetroffen (PL IV. fig. 1.), zoo zijn dezelve 00k dikwijls over de gelieele voorbeenen verfpreid, zoowel naar onderen, langs de zoogenaamde pijpbeenderen , voornamelijk aan de binnenzijden, tôt aan de vetlok en de koot, aïs hooger op naar den fchouder, den hais en zelfs over den buik of de flanken, op den rug naar den ftaart en aan de dijen , aan welke laatfte deelen zij evenwel meer eenzaam beltaan. Zij hechten zich insgelijks aan de maan-en toupet-haren (PI. IV. fig. a.). Uit dien hoofde komt mij dan 00k de bovengemelde benaming te bepaald voor. Ik ben tôt dus verre buiten ftaat gebleven de plaatfen, alwaar de eije-
ren van de Heilzame Horzel worden gelegd, aan te wijzen. Het ver- fchil tusfchen dezelve met de voorgaahde, is , wegens de kleinheid dezer voorwerpen, te gering, dan dat het met het bloote 00g op het haar des Paards kan worden pntdekt. Waarfchijnlijk zitten de laatfte tusfchen de eerfte verfpreid, hetwelk door een nader onderzoek zal moeten worden uitgewezen. Tôt nog toe heb ik alleen het verfchil van gedaante tusfchen de beide foorten van eijeren leêren kennen , door dezelve uit de verkre- gènè wijfjes te nemen, en door het vergrootglas te befchouwen. Het is hier de plaats, om kôrtelijk te fpreken over het gevoelen ,
het
|
|||||
(*) a. p. f. 185.
|
|||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 37
hetwelk te voren ten aanzien van de Endeldarm-horzel vverd omhelsd ,
dat namelijk dit infect deszelfs eijeren in het deel van dien naam zoude leggen — waarnaar hetzelve dan ook Oestrus (Gastrus') Haemorrholda- ïïs is genoemd geworden — en alzoo deszelfs maskers in het ligchaam yan het Paard zouden worden overgebragt. Volgens fommigen zouden de larven hier ter plaats zelve verder en geheel tôt rijpheid worden ont- wikkeld, terwijl anderen roeenen, dat dezelve.door de darmbuis tôt in de maag zouden voortkruipen, ten einde aldaar haren groei te ontvangen, om vervolgens , langs denzelfden weg, terug te keeren (*). Dit gevoelen is het eerst, zoo als reeds te voren gezegd is, ter fpraak gebragt, door den Italiaanfchen Genees- en Natuurkundigen gaspari, die gemeend heeft op te merken, dat de bedoelde Horzel deze plaats tôt dat oogmerk op- zoekt, en zulks bij zijne eigene Paarden wilde gezien hebben (f). Het is evenwel waarfchijnlijk, dat hij, gelijk clark (§) aanmerkt, eene andere vlieg voor de veronderftelde Horzel hebbe aangezien, mogelijk wel de Paarde-luis-vlieg (Hippobosca Equina), die, zoo als bekend is , niet zelden onder den ftaart van het Paard kruipt, en hetzelve ôngemeen ver- ontrust. Sedert zijn vallisneri , reaumur , linn/eus (**) , en de meeste Na-
tuurkundigen van lateren tijd, in de veronderftelling van gaspari ge- bleven , en hebben den regten darm van het Paard voor de woonplaats der
|
||||||
(*) De bupfon, Hist. Naturelle, Tom. IV. p. 314. ,, On prétend que ces vers
sont produits par des mouches qui entrent dans l'anus des chevaux pour les y déposer, ou au moins des oeufs, qui éclosent bientôt: ces insectes parcourent, dit-on, toute la longueur du canal intestinal, en parviennent jusqu'à l'estomac, mais n'y restent qu'un .certain temps, après lequel il reviennent à l'anus. Vergelijlc ook reaumur, a. p.p.543. Cî) Reaumur, a. p. p. 542, 543.
(§) a. P. P- S*- (**) „ Habitat in Equorum intestino recto, mire per anum intrans." Systhema
Natural. p. 970. E 3
|
||||||
38 A. NUMAN , WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
der maskers van deze Horzel gehouden. Zelfs wordt ditgevoelen, niet-
tegenfîaande de ongegrondheid van hetzelve reeds voor lang is aangewezen, liog door meer dan eenen hedendaagfchen fchrijver omhelsd. Men vindt in de nieuwfte werken over de Vee-artfenijkunde, al s van hurtrel d'ar- boval (*), p. vatel (f), j. b. j. everts (§), de larven van den Oestrus (Gastrus") Haemorrhoidalis, als zich in den endeldarm ontwikkelende, voorgefteld. Ik moet intusfchen bekenneii , nimmer, gedurende mijne dagelijkfche
nafporingen, federt vêle jaren, hoewel daarop zorgvuldig gelet hebbende , in den endeldarm deze maskers te hebben aangetroffen, dan alleen tegen den
|
||||||
C*) Dictionnaire de Médecine et Chirurgie Vétérinaires, Tom. III, pag. 240.
Hij fchrijft aldaar, in navolging van demoussy, het volgende ter neder: ,, La. mouche elle infime a le singulier instinct de faire ce qu'il fait, tant pour choi-
sir la place, qui convient aux oeufs qu'elle va pondre, que pour leur pratiquer une de- meure, qui leur soit convenable. Elle voltige entre les cuisses du cheval et autour de la croupe de celui-ci; elle suit les mouveniens de la queue de l'animal, et elle épie le moment où il doit fienter. Dès que l'anus s'ouvre et s'épanouit pour la sorte des ex- crémens, elle s'en approche avec vivacité, déchire la membrane de l'intestin avec les dards dont elle est année, et dépose un oeuf dans chaque blessure. Elle ne cesse les attaques, qu'au moment où le rectum se contracte en rides circulaires pour se replier dans l'intérieur du bassin. Ou bien, si le cheval tarde trop à satisfaire au besoin de fien- ter, la mouche se range vers l'anus de l'animal, le picote doucement, l'oblige ainsi à se relâcher, et lorsque cette partie est entr'ouverte, elle saisit cette occasion de s'insinuer prestament les oeufs, puis s'envole, assurée, que sa postérité trouvera moyen d'éclore. En effet,. les larves produites par des oeufs se tapissent dans des rides du rectum, au moyen des soies, dont elles sont hérissées, remontent dans les intestins, et s'y cram- ponnent pour n'en sortir qu'au moment de leur transformation. (t) Ëlemens de Pathologie Vétérinaire. Paris 1828, Tom, II. i Partie, pag 41-
Deze fchrijver volgt genoegzaam de denkbeelden van hurtrel d'arboval. (§) Précis Nosographique des indigestions et coliques dans les animaux domesti-
ques etc. Paris 1827. p. 125. Hij volgt latreille, die wil, dat de Oestrus Veterinus zijne eijeren aan den rand vaii den anus Iegt. Zie 00k liieromtrent burdach, Die Phyfiologie als Erfahrungswisfenfekaft, Htcr
H? f« 37 j alwaar dit gevoelen mede wordt vastgefteld. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 39
den tijd van den uitgang uit het ligchaam, wanneer zij zich fomwijleu
hier verzamelen, en eeiiigen tijd fchijnen op te houden, eer zij zich uit het ligchaam geheel verwijderen. Dezelve blijven zich dan voorts nog aan den zachten rand van den endeldarm vasthechten, vôér dat zij zich la- ten vallen; doch nimmer heb ik dezelve op die plaats zien ontwikkelen, of als half of gedeeltelijk volvvasfene maskers gevonden. Het komt mij bovendien met clark voor, dat de vlieg hare eijeren niet
in den regten darm kan leggen, zonder gevaar te loopen van zelve ver- nield te worden. De aars-opening is te fterk gelloten , door de eigene fluiti'pier, dan dat eene vlieg in flaat zoude zijn binnen dezelve te dringen, welke zamentrekking, door de prikkeling des infects, nog nioet bevorderd worden. Het is ten minfte niet waarfchijnlijk , dat, zoo als gaspari wil, de aars, door de prikkeling des infects, zoude geopend worden , ten ein- de hetzelve daardoor de gelegenheid kunne verkrijgen, om binnen dit deel te ko- men. Indien men mogt veronderftellen, dat de vlieg tôt hare bedoelde verrig- ting den tijd waarneemt, dat het Paard den aars opent, om den mest te ontlasten, zoo dient in aanmerking te worden genomen , dat zij daarin, door de voortftuwende kracht, moet verhinderd en met den mest uitgedreven worden, terwijl zij, binnen den endeldarm blijvende, door de opvolgende zamentrekking, daarin zou opgeiloten blijven, en verminkt worden : om niet te fpreken, dat het infect met de flijm en vochten, hier aanwezig, zoodanig zou moeten worden omgeven, dat het daardoor buiten flaat moet worden gefteld, zich van zijne bewegings-werktuigen verder te be- dienen, om weder te ontkomen. Het moet dus daar een gewisfen dood vinden, en zoodanige handelwijze komt mij voor te flrijden met de in- ftiuctmatige neiging , welke de Natuur elk dier, ook zelfs het kleinfle en geringfle, heeft ingefchapen, om voor zijne veiligheid en behoud, voor zoo verre zulks van deszelfs eigen bedrijf afhangt, op de best mogelijke wijze , te zorgen. (*) En
C*} Clark houdt lier ook voor onwaarfchynlijk, dat de Oestrus Nasalis de neus-
hol-
|
||||
40 A. NUMAN, WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS,
En zal men wel, met eenige meerdere waarfchijnlijkheid, kunnen aan
nemen, dat het ei, of het, in den endeldarm uitgebroeide, masker, langs den langen weg der darmbuis, tegen derzelver wormswijze beweging op, ook tegen den aandrang der ftoffen, die in dezelve bevat zijn, en onge- aclit het beletfel, dat het klapvlies van bauhinus veroorzaakt, naar de maag zal kunnen opkoraen ? Men zal dus deze rneening voor eene dwaling mogen houden van hen, die
met geene genoegzame naauwkeurigheid de huishouding van dit infect hebben nagegaan , en welke alzoo onwillekeurig en ter goede trouw de mistasting van anderen hebben overgenomen. Even onaannemelijk komt mij de uitfpraak van meigen voor, die ftelt: „ dat deze larf in den endeldarm van het Paard leeft, terwijl de vrouwelijke vlieg het zwarte ei in den neus van dit dier legt." (*) Dieterichs (f) vvijst wederom de maskers van deze •.»•'■ hor- hollighedeh der dieren, bij welke deszelfs maskers worden aangetroffen, zou kunnen bin-
nen treden, om in dezelve de eijeren te leggen. a. p. p. 31. Wij houden dit voor minder onmogelijk of onwaarfcliijnlijk , dan zulks ten aanzien
van het binnentreden der vlieg in den endeldarm is aangetoond. — Indien het evenwel waar is, dat de Neus-horzel hare eijeren, even gelijk de overige horzels, uitwendig op het haar of de wol der dieren legt, dan zal daaruit, naar ons oordeel, volgen, dat het rjjp geworden masker, nadat het uit den dop van het ei is gekomed, de plaats der ver- dere ontwikkeling of de neusholten, als door eigen inftwct, zal moeten opzoeken en be- reiken, daar de eijeren niet, door het middel van belekking, met de tong, naar deze deelen kunnen worden overgebragr, gelyk men wil, dat dit met de maag-maskers op de. ze wijze plaats heeft. De Schaaps-horzel QOestrus Ocif) legt hare eyeren aan of voor in den neus van dit dier, van waar het rijp geworden masker hooger, tôt zelfs in de voorhoofds-holligheden, opkruipt. Eene foortgelijke verplaatfing zien wij bij andere infecten, b. v. bij rupfen, die, wanneer zij uit de eijeren zijn gekomen, zich ver- w^jderen, ten einde die voorwerpen te bereiken, welke hun tôt voedfel kunnen verftrek- ken, en tegen dat zij volgroeid zijn, 0111 in poppen over te gaan, door inflinctmatig ge- voel, die plaatfen opzoeken, welke voor derzelver verblijf de gefchiktite zijn. Wij hebben aangetoond, dat de larf van den Gastrus Nasalis bij het Paard toc de
niaag-maskers belioort, wordende dezelve voorzeker, even als de overige, door den mond naar binnen gebragt. W a. p. f. 178. (f) a. P. f. 4<53.
|
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 4-1
horzel onderfcheidene woonplaatfen aan, daar hij wil, dat dezelve zoowel
in de keel, aan het verlengde of zachte gehemelte, ook in den aars voor- komen, alwaa.r zij dan voornamelijk waargenomen worden, als het Paard den mest laat vallen. Hij voegt er bij, dat de larven, welke men aan en in den aarsdarra des Paards vindt, geenszins door het ligchaam reizen, maar aldaar door de Horzel reeds, als eijeren, worden geplant. Uit het medegedeelde blijkt genoegzaam , hoezeer de gevoelens omtrent dit onder- werp uiteen loopen. (*) Op grond rnijner waarnemingen , gevoegd bij de aangevoerde befchon-
wing, moet ik het daarvoor houden, dat de maskers van de Endeldarm- liorzel, in de maag des Paards, geenszins in den endeldarm worden ontwikkeld, noch in eenig deel van de darmbuis. Dezelve hechten zich evenwel fomwijlen in de flikbuis vast, en het is niet onwaarfchijnlijk, dat zij ook, bij de intrede van buiten in het ligchaam, zulks in de keelholte kunnen doen. (f) Maar aan welke plaats leggen dan deze Horzels' hare eijeren ? Hoogst-
waarfchijnlijk op het haar des ligchaams van het Paard, even gelijk de twee andere foorten. Clark wil, dat de Endeldarm-horzel zulks doet aan de lippen van het dier, hetwelk, wegens de prikkeling, welke het hier-
|
||||||
(*) Clark zegt; men kan deze foortgevoegelijk den naam van Haemorrhoidalis doen
behouden, niet uit lioofde van de veronderftelde binnentreding in den endeldarm, maar omdat het achterfte eind des ligchaams van het masker rood gekleurd is, hebbende un- naeus in het algemeen de infecten, zoo geteekend, op deze w:g'ze onderfcheiden ; of ook, dewijl dezelve als aambeijen aan het eind van den endeldarm hangen, a. p. p. 33, CD Ik ben hiervan geheel overtuigd geworden , door de opening van een Paard,
op den 27 December 1831, waarbij eene larf van de Endeldarm-horzel werd aangetrof- fen op het midden achterfte gedeelte van het hangende gehemelte, zijnde aldaar vast in- geplant en ongeveer half volwasfen. Ik twijfel geenszins of hierdoor zou, by eene vei- dere volgroeijng van het masker, moeijelâ'kheid in de doorzwelging, waarfchijnlijk ook hoest bij dit Paard liebben kunnen worden voortgebragt. Over de toevallen, welke de maskers kunnen verwekken, wordt vervolgens uitvoeriger gehandeld. F
|
||||||
42 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
hierdoor gevoelt, onmiddellijk daarna den mond tegen den grond, of de
voorbeenen, of fo'mwijlen tegen eenen boom vvrijft, en, vvanneer het dit middel van afwering onvoldoende vindt, loopt het, zoo fnel mogelijk, weg, om de verdere aanvallen der vlieg te ontvlugten. Indien deze het Paard blijft vervolgen, is deszelfs laatfte toeviugt in het water te gaan , alwaar het nimmer door de vlieg zou worden achtervolgd (*). Deze Horzel, zegt hij , verbergt zicli fomwijlen in het gras. Wanneer het Paard zich nu bukt om te grazen, valt dezelve op den mond of de lippen aan, nadat zij zich, gedurende eenige feconden, in de lucht omhoog heeft geheven, om zich tôt het uitwerpen van het ei voor te bereiden. Grevé (f) in- middels ftelt, dat de eijeren van de Endeldarm-horzel nergens worden gelegd dan
|
||||||
(') Daar deze Horzel de huid des Paards niet, gelijk de Rundvee-horzel die van
heu Rund, doorboort, en dus het dier niet fchijnt te fteken of pijn te veroorzaken, daar het alleen de eijeren op de haren werpt, is het inderdaad te verwonderen, dat het Paard voor dit infect zulk eene vrees toont te bezitten,— Evenmin vervolgen de overige Horzels het Paard in het water, clark, a. p. p. 28. 29. (O a. p. f. 190.
Daar deze fchrijver de eijeren van deze Horzel eene gelé kleur toekent, blijkt
hieruit, dat hij die van den Oestrus Equi of Salutiferus voor die van den Oestrus Hae- morrhoidalis heeft aangezien, welke zwart zijn. De Vee-horzel (misfehien de Oestrus Veterinus bracy clark) wil hij de Lip-horzel (flesl.rus Lahialis~) genoemd hebben, omdat dezelve hare eijeren zou leggen aan de randen der lippen, in de hoeken van den mond, en 00k, hoewel zelden, aan de llijve baard-liaren rondom den moud, bij grazen- de Paarden en Ezels. Hij befchrijft de eijeren als bezittende eene blaauvvachtig-witte kleur. Deze Horzel komt veel zeldzamer voor dan de overigen. De maskers, die dus 00k zeldzamer zijn , komen het menigvuldigst voor in de magen en den mest van Ezels; dezelve zyn de kleinfte van aile, en hebben mede eene blaauwe kleur. De ftrijdigheid, welke tusfchen de waarnemingen van dezen Vee-artfenijkundigen,inveleopzigten,tenaan- zien der Horzel-maskers met die van anderen heerscht, en de nieuwe benamingen, welke bij aan de Horzels geeft, kunnen, onzes inziens, niet anders dan de moeijelijkheid en verwarring vermeerderen, welke omtrent de foortsbepaling dezer infecten tôt dus verre meer dan ten aanzien van andere geflachten hebben plaats gebad. Ik moet bekennen noch de bedoelde blaauwe eijeren, noch zoodanige maskers te hebben gezien. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 43
dan aan den fchouder en den hais , als ook fomwijlen aan de punten der
maanharen, waarom hij dezelve noemt ÇOestrus (JG-astrus) Humeri s. Colli). Men ziet dan ook wederom, dat hier de waarnemingen niet met el- kander (Irooken, en zulks valt vporzeker daaruit te verklaren , dat men die plaatfen als de eenige heefc aangenomen, alwaar men welligt enkele keeren dé eijeren heeft ontdekt of het infect dezelve zien nederleggen, hetwelk evenwel als onltandvastig zal moeten worden gehouden. Het uit- wendig verfchil , dat er tusichen de maag-horzels beftaat, is voorts zoo gering, dat men , terwijl dezelve om het Paard rondzweven , of zich op hetzelve nederzetten, ligt gevaau loopt, zich in de foorten te vergisfen j kunnende alleen het onderfcheid bij eene naauwkeurige befchouwing van nabij worden gekend. Ik zelf heb deze eijeren nog niet aan de haren kunnen ontdekken, hetwelk ook door clark. (*)■ erkend wordt, \ve- gens derzelver ongemeene kleinheid en donkere kleur, hoogst moeijelijk te zijn , zoodat de afbeelding daarvan, door hem medegedeeld, genomen is naar een ei, gedrukt uit het ligchaam van de wijfjes-vlieg. Op deze wijze heb ik mij ook een groot getal dezer eijeren kunnen verfchaffen, waarvan de gedaante en kleur op PL V. fig.;5. worden voorgefteld. — Dan, hoezeer ik mij geheel overtuigd houd, dat dit infect de eijeren aan de .uitwendige oppervlakte van het ligchaam der Paarden afzet, durf ik geenSzins, voor als nog, bij ei gène ervaring, vastftellen , of zulks aan de ; lippeil , en veelmin, of dit bij uitfluiting aan dezelve gefchiedt. Ten aanzien van de Neus-horzel QGastrus Nasalis), aldus genoemd,
omdat dezelve gehouden wordt de eijeren te leggen in de neusgaten . . van
|
||||||
wjjC*)-3' P- Pag> 30. The eggs of this species are difficulté to be,.seen.«pon the
Hoi-seS'Sk-iiuor beard, owing to the agitation of tlïe beast, andfrom thecolourofthe eggy beiiig clark like thar of.the skinof the Horse. The animal lias been generally too impa- tient, w.hile"undergoing,this opération for to let nie.examine them very well. I ascertai- ne'd , however, its> fonn by pressing one of thèse eggs from the abdomen. Fa
|
||||||
44 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
van het Paard, die in de keel tôt ontwikkeling komen (*_), flaat de waar-
neming , door mij gemaakt omtrent de aanwezigheid des maskers in de maag des Paards , of wel in den twaalfvingerigen darm , namelijk onder de wit- te maskers huisvestende, zoo veel mij bekend is, tôt dusverre , op zich zelve. De larven van de Neus-horzel worden'ook door fommige Natuur- kundigen, en onder deze door meigen (f ), opgegeven te leven in tde zwelgkeel of de flikbuis van het Paard, den Ezel, Muil-Ezel , van het Hert, en de Geit. (§) Het komt mij twijfelachtig voor, of men Met veeltijds de maskers
van de Endeldarm-horzel, die , zoo als wij gezien rn^ben, het meest van aile in de flikbuis, en ook in de keel, vastgehecht, voorkomt, voor larven van de Neus-horzel hebbe aangezien. De naam van Oestrus (Qastru?) Veterinns aan deze Hôrzel, door fommige Natuurkundigen, gegeven, en die volgens clark de roode maag-larven zoude voortbrengen, doch welke wij meenen aangetoond te hebben geene andere dan die van de Endeldarm-Horzel te zijn , kan vooral aanleiding hebben gegeven, dat men de maskers, in de neus- of keelholte gevonden , als van de Neus- horzel af komftig , heeft befchouwd. * Clark geeft inmiddels de maag des Paards als de woonplaats voor
het masker van de Vee-horzel op, en meent ook, dat deze j even als de Endeldarm-horzel, hare eijeren aan de lippen en beenen van het Paard legt,
(*) Habitat in equorum fauce per nares intrans. Linn. Systh. Natur.
Ct) a- P- P- '78.
(§) Door eenige vroegere fchiïjvers vindt men de Horzel, die hare eijeren in den
neus van het Scliaap, de Geit, het Hert, en de Ree legt, mef'de Neusliorzel van het Paard, den Ezel, enz. voor dezelfde gehouden, en grève wil haar, bm deze reden, Oestrus Rhinarh genoemd hebben. Anderen hielden deze Horzels inderdaad voor ver- fchillende foorten, en onderfeheidden den Oestrus Oyis van den Oestrus Equi Nasalis. Meigen heeft thans de Schaaps-horzel onder het geflacht Oestrus behouden, doch de Neus-horzel onder het geflacht Gastrus, volgens de opgegevene kenmerken, gerang- fchikt ÇZie bladz. 151 en 152). |
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAAKD HUISVESTEN. 45
îegt, hetgeen ons te meer overtuigt, dat hlj de groote overeenkomst tus-
l'chen deze maskers en Horzels heeft opgemerkt, welke inderdaad voor de- zelfde moeten worden gehouden. Ik wil hiermede geenszins de waarnemingen van anderen ontkennen,
die de maskers van de Neus-horzel, in de neusholten, de keel, en dé flikbuis, bij het Paard willen hebben gevonden, terwijl ik het evenmin onwaarfchijnlijk, veel min onmogelijk acht, dat fomwijlen de maskers der overige befchrevene Horzels zich toevallig, bij derzelver doorgang , aan deze deelen kunnen blijven vasthechten , te minder daar , gelijk wij hebben opgemerkt, de larven aan afdwaling van de gewone plaatfen, ook in de maag , onderworpen zijn. Laat mij nu den verderen voortgang van de ontwikkeling der maag-
maskers nagaan. Men heeft vvel gemeend, dat de eijeren zelve in de maag werden overgebragt, en gedacht , dat zulks gefchiedt , doordien het Paard de plaatfen, alwaar zij aan de haren vasthouden , zoude belekken, waar- door de drooge lijmftoffe, welke de eijeren doet vastkleven, ontbonden en week wordt, en alzoô deze, aan de tong des Paards blijvende hangen , door hetzelve binnengeflikt en in de maag zouden worden gevoerd. Ztilks is evenwel geenszins het geval, maar het ei, na eenigen tijd op het haar te hebben vertoefd, en aan de lucht blootgefteld te zijn geweest , berst aan het ftompe of ondereind open, dat is , het dekfel (O'percûlùm) (PI. V. fig. s-, c. dO , waardoor het ei gefloten is, wijkt af, en het jonge masker , dat voor het bloote oog naauwelijks zigtbaar is (fig. i. a.v kruîpt uit hetzelve, zijnde door het vergrootglas volkomen 'kenbaar (fig. 2. a. d. fig-3-b.")» Het heeft nu nog geene kegelvormige, maar eene zeer langwerpige, gedaante, bezittende reeds de grondflagen der borlïel- of doorn-kranfen , en de haken aan den kop , terwijl het zich zeer levendig beweegt. Hoe langen tijd er tusfchen het uitkomen van het masker en het oogenblik, dat de eijeren zijn nedergelegd , verloopt, valt moeijelijk juist te bepalen, daar zulks niet gemakkelijk aan eene naauwkeurige waarneming onderhevig is, te minder, daar niet aile eijeren op hetzelfde tijdftip , door eene enkele, F 3 maar,
|
||||
46 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
maar, voor en na, door verfchillende Horzels , gelegd worden .(*). Ook
zal de meer of minder drOoge of vochtige, warme of koude, weêrsge- fteldheid hierop mogelijk invloed hebben. Volgens clark nogtans verkrij- gen de eijeren van de Paarden-horzel derzelver rijpheid in vier of vijf da- gen Qf). Ik veronderftel, dat er in dit opzigt geen groot verfchil tusfchen deze en die der overige foor.ten zal beftaan, indien de gemelde tijdsbepa- ling anders zeker is. Ik moec doen opmerken , zelfs laat in den herfst (op den I7den November) gezien te hebben, dat, uit eenige eijeren, van de Paarden-horzel, de maskers op de h nid te voorfchijn kvvamen, waaruit ik vermoed, dat dezelve langer dan vier of vijf dagen moeten gelegd zijn ge- weest, daar ik tvvijfel of de vlieg vvel tôt dezen tijd toe voorrgaat dezelve aftezetten, en ook het-Paard, waarvan deze eijeren genomen vvaren, reeds federt meerdere dagen, op liai was gehouden, alwaarzich de Horzels nimmer vertdonen. . ;. ;.,';-Welke is nu de vvijze, waarop het inasker, nadat het uit den dop
is gekropen , tôt in de maag wordt overgebragt ? In de nafporing van dit punt heeft men het, zoo als het ttirj voorkomt, niet verder dan tôt eenen zekeren trap van waarfchijnlijkheid gebragt. Men wil namelfjk, dat het Paard
|
||||||
. (*) Ten einde hieromtrent eene volledige proef te nemen, zoude men, des zomers,
een of meerdere Paarden, voor een enkelen dag , of zoo lang in de weide moeten doen loopen, totdat men eenige horzel-eijeren op het ligchaam gelegd vindt, welke dan trou- wèns, akhans wat^die van den Gastrus Equi aangaat — al zijn het flechts weinige — ge- noegzaam in het oog vallen. Zoodanige Paarden zouden dan, elken avond of nieermalen daags, bezigtigd, en, wanneer er eijçren op dezelve hevonden worden,niet wederom buiten <*elaten, maar binnenshuis gehouden' moeten worden,' terwijl danMken dag de rijpheid der eijeren kan worden onderzocht. Men kent de rijpheid daaraan,dat hetei, metfpeekfel een weinig , bevochdgd,, .en in de, hand- vervvarmd,: of ljgt tusfchen de vingeren wor- dende gewreven,. open berst, waarop dan het infect onmiddellijk uitkruipt. Men fnijdt vot dat einde eenige haren, waaraan eijeren zitten, van het ligchaam, en onderwerpt de- zelve aan deze proef. Wanneer de eyerèn nog niet genoegzaam rijp zijn, bersten de- zélve op deze wigze niét open. "' ' l; '•.:'■•'" Ct) a. p. p. j9.
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 4?
Paard dezelve, door zich te lekken , binnen krijgt. Dàar hetzelve , ter oorza-
ke, dat het eene prikkeling op de huid gevoelt, zich de deelen, waaraan de eijeren zitten, belekt, zoo vvordt door de warmte en vochtigheïd der ton g, de rijpwording van dezelve bevorderd ; zij fpringen open, en het kleine infect, dat uitkruipt , blijft aan de tong hangen , en wordc al- zoo naar binnen overgebragt. De eijeren zouden dan ook , hetgeen opmer- kingswaardig is, tôt dat einde aan die deelen des. Paards, door de vlieg, worden gelegd , welke het gemakkelijk kan belekken, en onder. het bereik vallen der tong. Misfchien wordt ook het Paard daartoe aangezet, door de prikkeling van andere vliegen, welke zich , in de weiden , elk oogenblik op deszelfs ligchaam nederzetten, en hetzelve iteken. Ik kan niet ontkennen, dat dit ailes zeer aannemelijk moet voorkomen , doch meen tevehs , dat niet al de eijeren op deze wijze kunnen worden opgeno- men, daar het Paard zich zelf niet wel aan al de voornoemde deelen, daar dezelve zitten, kan belekken. Het kan zulks, bij voorbeeld, niet doen, aan den hais, de toupet en manen, en ook twLjfel ik, of het daartoe overal aan de achterdeelen des ligchaams in ftaat is. De eijeren,'hier geplaatst, zou- den dus niet tôt derzelver bettemming komen , indien de overbrenging geheel van deze toevallige verrigting des Paards afhankelijk ware. Ik ben dan niet geheel vreemd van te gelooven, dat het uitgekropen infect welligt zelf mede, ait eigen inflincc, de plaats van deszeift vcrdere ontwikkeling opzoekende, langs of onder het haar voortkruipt, om den mond binnen te fluipen, of ten minftë, dat het zich van de afgelegene deelen zoo verre nâar voren begeeft, dat het door de tong kan bereikt worden, gevende de krieweling , welke de jonge larf veroorzaakt, dan natuurlijk aanleiding, dat het Paard zich zal lekken. De fijne borftels , waarvan dezelve voorzien is, dienen haar tôt bewegings-werktuigen, en kunnen veel toebrengen, dat zij aan de ' tong vastkleeft. Eens in de mond-holte zijnde gekomen, kruipt het nïaker denkelijk van zelf door de flikbuis naar de niaag, en deze overgang kan dan ook door de doorzwelling van'het voedfel bevor- derd worden. Vêle maskers van de Endeldarm-horzel liechten zich in den '
|
||||
48 A. NUMAN,-, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
den flokdann onmiddellijk vast. Eene andere wijze, waarop de maskers
binnen komen, beftaat daarin, dat de Paarden, zoo als men in de wei- den dikwijls ziet plaats hebben, elkander de dienst bewijzen van zich on- derling te belekken, of met de tanden te kraauvven, en hierdoor kan zelfs het Paard, dat geenszins eijeren op het ligchaam heeft ontvangen, de maskers verkrijgen. Of de larven welligt, door toeval, van het ligchaam vallende, vervolgens met het gras kunnen worden opgenomen, durf ik niet bepa- len, doch ik houd de (lelling van waldinger (*) voor ongegrond, die het voederen van nieuw hooi daarom vooral mede voor nadeelig houdt, dewijl het vêle eijeren van horzel-vliegen zoude bevatten. Dit ftëunt op het verkeerde denkbeeld 5 dat deze infecten elders , behalve op het ligchaam der Paarden, hunne eijeren zouden werpen. Indien al enkele jonge mas- kers mogten afvallen, zijn zij voorzeker fpoedig der vernietiging onderhe- vig. Hoe taai derzelver leven ook bij verderen groei wezen moge, gelijk wij vervolgens zien zullen , zoo heb ik evenwel ondervonden, dat zij, uit den dop komende, en aan zich zelve wprdende overgelaten, binnen eenige uren fterven. De ledige doppen blijven nu voorts aan het haar vast zitten , zoo lang,
tôt dat de Paarden, op den fiai gezet, en geregeld, door den roskam of borfteling, gezuiverd worden, of wel verliezen dezelve zich met de wis- feling van het haar. Men ziet zoodanige ledige doppen, aan het achter- eind geopend, op PI. V. fig. 3. e. e. afgebeeld. Niet zelden yindt men , in het voorjaar, op de ligchamen van Paai'den, die weinig of niet gezuiverd wor-
(*) Ueber die Nahrungs- und Heilmittel der Pferde, Wien und Triest, 1803,
f. 64. Hy zegt: Dasf diefe Eyerclien von der Pferde-Bremfe (Oestrus Equinus~), nur an die Haare des Pferdes angeliangt, und durch das Lecken in denMagen gebracht werden follen, bezweifle ich aus dielem Gninde, weil fonst aile auch flecht verdauende Pferde damit behaftet feyn mûsften, was doch der Fall nicht ist. Nur jene Pferde haben diefe Larven-WûrmerinihrenEingeweiden, welche neues Heu oder die Weide geniesfen., und jene, die altes Heu fresfen, find frey,. |
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 49
vvorden, nog de doppen der horzel-eijeren van den vorigen zomer aan-
wezig. Hetzij nu de jonge maskers op eene of meerdere der voorgeftelde
wrjzen zijn binnen gekomén, elk der foorten zoekt in het algemeen der- zelver eigene plaatfen, die wij te voren hebben opgegeven, alwaar zij zich fpoedig vasthechten, en welke zij niet dan bij toeval verla- ten, tôt aan hunnen volkomen groei. De maskers van de Endeldarm- horzel maken hieromtrent nogtans in zoo verre eenige uitzondering, dat zrj in het najaar overvloediger in de flikbuis gevonden worden, dan tegen den tijd van derzelver volgroeijing, zoodat deze zich, naarmate zij grooter worden, meer n'aar de maag fchijnèn te begeven. Gedurende weinige dagen, kleven de maskers flechts werktuigelijk.
vast aan het flijm , dat deze deelen inwendig bekleedt, gelijk ik dezelve op deze wijze meer dan eens in den allervroegften ftaat in de maag heb gezien. Zij bedienen zich tôt de verdere vasthechting, op eene bewonderings-
vvaardige wijze van de haken, waarmede dezelve aan den kop tôt dit oogmerk voorzien zijn. Het masker trekt den kop eenigzins terug binnen' het ligchaam, waardoor de, door eene geleding beweegbare, haken, die met de punten buitenwaarts gekeerd ftaan, den ingetrokken kop volgende, tegen en aan elkander worden gebragt. Deze tegen het bekleedfel der maag gerigt wordende, doorboort het infect daarmede het. inwendige vlies. Dit gefchied zijnde, brengt het de haken ne- dervvaarts en voorts wederom buitenwaarts, zoodat nu het dier, als door een anker, aan dit vlies blijft hangen. In het eerst, wanneer de haakjes kort zijn, ïsdeze aanhechting.niet zoo fterk, of men kan het jonge infect gemakkelijk van het vlies lostrekken; doch vervolgeris, als de maskers , en met dezelve de bedoelde haken, langer en fterker worden, is er eene tamelijke kracht noodig, om de larven af te rukken, zoo zelfs, dat het ligchaam daarbij fomwijlen zoo zeer wordt uitgerekt, dat het dier verloren gaat. Men kan deze werking bevestigd zien, indien men G de-
|
||||
5<3 A. NUMAN, WAARNEM1NGEN OMIRENT DE HORZEL-MASKERS ,
dezelve op de eigen huid legt, als wanneer het zich , op dezelfde wijze,
daaraan tracht vast te hechten, en zulks meermalen wezenlijk doet. In» zonderheid ondervindt men dit van het masker der Endeldarm-horzel. Tegen den tijd, dat de maskers rijp worden, vvprdt het vermogen van vasthou- ding geringer, en zij laten zich dan 'gemakkelijk en als van zelve los (*). Aldus op den inwendigen maag-rok, zoowel den witten als zachten,
zich gevestigd hebbende , doorboort het dier, door middel van den har- deii-hoornachtigen mond, denzelven , en maakt daarin een kuiltje," waarin het met den kop indringt (PI. I. fig. i. PI. II. III. fig. i.) , om zich met de fappen van het Paard te voeden. Maar welke zijn de fap- pen, welke de maag-maskers tôt hiinne voeding nuttigen? Clark noemt de maagbewonende Horzel-maskers Chyl-eters QLarvae gastricolae,chj- livorae*) , en dit gevoelen wordt algemeen aangenomen. Ik kan mij met hetzelve in geenen deele vereenigen, en zulks om de volgende redenen. Daar het infect een gat of wond maakt in den vrij dikken inwendigen maag-rok, dringt het, zoo âls ik reeds gezegd heb , met den kop in denzelven, wordende door de wond-randen vrij naauwkeurig omlloten, terwijl de mond tegen den tweeden of fpierachtigen rok rust, waardoor een oppervîakkig "kuiltje of indruk in denzelven ontltaat (PI. I. fig. i, a. b.). De invloeijing van den chijl en de opneming doqr het infect wordt hierdoor moeijelijk, zoo niet onmogelijk , gemaakt, althans fchijnt op deze wijze de verzorging des infects niet zeer te worden begunftigd. Maar bovendien leven fommige der maag-maskers immers ook in den flok-
|
||||||
(*) Reeds fchijnt vegetius dit te hebben geweten, gelijk blijkt uit hetgeen wij by
hem vinden opgeteekend, libr. I. cap. 52: >, Cossi et lumbrici quâ curé tollatitur ad tiianum" — Diligenter tçntabis et invenies vermes collectos exsisse in singulis locis et intestimim pertundere ; ex qua necessitate nascitur dolor periculosus. Digitis evelle eos, qui quidem vix evelluntur et ipsa tibi in manu cohaerent, ut difficile eos projicias. ' |
||||||
V
|
|||||||
WELKE ÏN DE MAAG VAN HET PAAR.D HUISVESTEN. 51
flokdaroï, alvvaar zij geen chijl tôt voedfel vinden. Andere Hoïzel-
maskers , die zich in de neus- of voorhoofds-holligheden van fommige dièrenv, als van h et Schaap, het Iiert, de Geit, en ook van het Paard, ' den Ezel en Muil-Ezel bevinden, hechten zicli aan die plaatfen, op de- • zelfde wijze, aan het flijmvlies vast, en voeden zich niet met chijl, riiaar met een vocht, hetvvélk, door de prikkeling. des infects in de wond , welke het maakt en onderhobdt, wordt voortgebragt,, en van een' etterachtigen aard of ware etter is. Men neemt ook deze itof^Jn de veelvuldige kleine wondjes der maag zelve waar ; derzelvcr randen zijn . fomwijlen opgezet, aïs gezwollen, rood en ontftoken , en de wond • wordt met den groei des infects fteeds grooter, dewijl er nu meerdere voeding plaats heeft, en er dus eene vermeerderde aflcheiding dier voe- dende ftoffe noodig is, Ik houd het dan daarvoor, dat deze maag- bewonende infecten op dezelfde wijze gevoed worden door het ziekte- kundig voortbrengfel, dat zij in het weeffel der maag zelve bewerken, namelijk door eene lymphatiek-etterachtige ftoffe, en dat hunne leefwijze , in dit opzigt, dus ook verfchilt van die der enthelminthen, namelijk die in de maag en darmen vvonen, welke zich niet door haken aan de weef- ' fels vasthechten, maar los in dezelve aanwezig zijn, en' onderhouden ' worden door de verterings-vochten of den bereiden chijl, welken zij in; de maag en darmen vinden. De maag-maskers ftaan dus, ten aanzien hunner voeding, volkomen gelijk met de larven der Horzels, welke onder. de huid van andere dieren wonen, als bij voorbeeld, die van den Oestn/s Bovls (.*), die de huid van het Rund doorboort, in welke wond het ei'. wordt
|
|||||||
(*J Deze en de overige liuidbewonende maskers onderfeheiden zich, behalve in
andere opzigten, daardoor van de bolligheid- en maag-bewonende, dat zij niet van kop- haken voorzien zijn, welke werktuigen voov lien niet noodzakelijk waren, om zich, even a)s de laatften, vast te hechten, daar zij een veilig verbl(jf onder de huid vinden, in de beurs of de holligheid, welke lien omvat; waarin dezelve los gelegen zijn. Men kan G 2 zich
|
|||||||
52 A. NUMAN , WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
vvordt nedergelegd, waaruit zich het masker ontwikkelt, dat, als hetware,
eene beurs of gezwel vorrat, binnen welke eene, naar etter gelijkende, ftoffe beltendig wordt afgefcheiden , gelijk men zich daarvan, door het uitdruk- ken, kan verzekeren; en het is deze ftoffe, welke het infect tôt voedfel verftrekt, waarom deze raaskers ook te regt etter-etende (purivorae) worden genoemd. Wanneer de vliegen de eijeren beginnen te leggen, kan niet met de
meeste juistheid worden bepaald, daar het nog niet is uitgemaakt, op welken tijd de meest vroegtijdige Horzels uit de poppen te voorfchijn ko- men, en deze dus : daartoe "in ftaat zijn. De waarnemingen omtrent het afgaan der raaskers van de Paarden op de italien , en het uitkomen der vliegen, kunnen zulks ook niet zeker bewijzen , daar men nimmer zeker kan zijn, of dezelve vroeg of laat in het vorige jaar in de ligchamen der Paarden zijn gekomen, waarnaar derzelver groei en verdere ontwikkeling zich natuurlijk regelen. Dit nu hangt gewisfelijk af van de gelegenheid , dat het Paard in de weiden aan het infect is blootgelteld geweest. Op grond, dat de meeste infeçten , welke foortgelijke gedaante-ver-
wisfelingen ondergaan , als de onderhavige , het laatfte tijdperk des levens fpoedig ten einde brengen , zal men mogen gelooven, dat ook de levens- duur van deze Horzels zich flechts tôt hetzelfde jaar bepaalt, waarin zij geboren worden, zoodat zij, in het najaar, nadat voor de voortdu- ring van beîtaan gezorgden daaraan door dezelve voldaan is, omkomen en wegraken. Ik heb te meer reden, om dit aan te nemen , dewijl deze Horzels geheel buiten .onze woningen leven, en zeer gevoelig. aan de koude en vooral aan nat weder zijn, zoodat men dezelve alsdan in het geheel niet. ziet vliegen. Uit dien hoofde kan ook de meerdere of min- / dere
zich bieromtrent.des voorjaars, b^j de Runderen, op wier ligchamen zich deze maskers,
door de aanwezigheid der bekende, zoogenaamde wormbuilen, te kennen geven, gemak- kelijk overtuigen. |
||||
, WELKE IN DE'MAAG VAN HET JPAARD HUISVESTEN. 53
dere natheid van het faizoen op derzelver algemeene voortplanting een'
faeduidenden invloed hebben (,*). Er beflaat vooral eene groote oneven- redigheid bij deze infecten, met opzigc tôt den tijd, welken zij in den ftaat van masker doorbrengen, in betrekking tôt dien, waarin zij als pop- pen verkeeren, en als volkomene vliegen leven. Men neemt reeds in de maand Junij eijeren aan de Paarden waar, doch
meer algemeen in Julij, Augustus en September. —< Dat het afzetten der eijeren eenen tijd lang voortduurt, blijkt daaruit, dat men, in den nazomer, in de magen der Paarden, larven van eenen verfchillenden wasdom vindt, hetvvelk genoegzaam aanduidt, dar dezelve op onderfeheidene tijden in dezelve zijn opgenomen. Zelfs zijn de oude maskers op verre na niet altijd uit de maag vervvijderd, wanneer er reeds nieuwe jongen wederom zijn bijgekomen. Ik vond dit reeds plaats hebben op den io. Julij. De wonden door de eerften, die reeds vertrokken waren, gemaakt, waren " nog
|
|||||
(*j Ile vond zulks, in de natte jaren van 1829 en 1830, volkomen bevestigd. In
liet eerstgemelde jaar vverd er, ten geyolge der vochtige weêrsgefteldheid van 1828, reeds eene veel geringere hoevcelheid maskers, in de magen der gras-Paarden, aangetroffen, dan gewoonlijk, en in 1830 was dit getal nog veel fpaarzamer. Verfcheidene magen ge- opend zijnde, vond men gcheel geene maskers in dezelve, of er was flechts een getai van 10 tôt 20 àanwezig. De'larf van de Paarden-horzel was nog het meest gemeenzaani; daarop volgden de w'itte maskers, doch de roode maskers, namelyk die van-de Endel- darm-horzèl, werdéR flechts zèldzaani, en dan nog niaar in eene geringe hoeveellieid, gevonden. Men ïiad ook, gedurende deze jaren, een veel geringer getal eijeren op de ligchamen der Paarden vyaargenomen... . ■..-..... ... ■•. no b issu Bij de warme, droogere,..en nie<r heldere., weêrsgefteldheid in,1831, zag meureeds
in. Julij en. Augustus, dat de ligchamen. der Paarden, die.;in de weiden.liepen, met de gelé horzeleyercn als oye.rdekt waren. Op. den 20. Augustus. zag ik een veulen., naau, welijks dne maauden oud, hetwelk a ver. de. geheele. ppperylakte.van deszeif's ligcliaam met deze eijeren bezaajd was.. Het grootite getal evenwe.l beyond zich aan. de,vo.Qrbee- nen ,.e» wel aan den hand-wortei ot'carpus, Hieraan beantwoordde dan ook het meerder .gotal maskers van aile foorten, welke., gedurende den laacstverloopen herfst en de wiu- tennaanden van 183a, in de magen werden bevonden. G 3
|
|||||
V
|
|||||||
54 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE" HORZEL-MASKERS ,
nog ter naauwernood genezen. Men mag het dus daaarover houden, dat
het zoogenaamde gras-Paard deze infecten altijd omdraagt , offchoon de- zelve tusfchen den tijd van het vertrek der oude, en de aankomst der nieuwe, van Junij tôt het laatst van September, in een veel gerihger ge- tal aanwezig zijn, dan in de overige maanden. De jonge larven, in de maag gevestigd zijnde, nemen fpoedig in
groei toe, en dezelve ftaan hierin gelijk met de maskers van vêle andere infecten , die doorgaans ongemeen klein zijn, wanneer zij voor den dag komen, doch vervolgens zeer fchielijk groeijen (*). Men treft zelden of boit kleinere aan, dan die vier of vijf ftrepen lengte bezitten, tervvijl zij bij het uitkomeii uit het ei naauwelijks zigtbaar zijn met het bloote oog (PI. V. Fig. i. «.). Met twee of drie weke.n hebben zij zeker reeds de helft van derzelver wasdom bereikt, en met twce maanden bezitten zij fchier hunne volkomene grootte. Men ziet dezelve dan weihig verder toenemen, dan alleen tegen het laatst, wanneer zij hunne volkomene rijp- heid verkrijgen (f). Alsdan worden zij voiler, krachtiger en levendiger van
|
|||||||
00 Volgens lyonnet weegt eene volwasfene wilgen rups 72,000 raalen zwaarder,
dan toen zy uit den dop kroop. Chenille de Saule, p. 585 et suiv., en de raaden der blaauwe vliegen zouden, 24 uren na derzelver uitkomen, reeds 155 malen zvvaarder we- gen, dan toen zy uit de eijeren kwamen. Handhoek der Natuurlijke Gefchiedenis van j. F. blumbnbàqh, door j. a. bbnnet en G. van olivier, Leyden 1802, bl. 424. (f) Daar de maskers ongeveer een jaar noodig hebben, om geheel volgroeid te
worden, mag men aannemen, dat zij over het geheel flechts eene geringe lioeveellieid voedende deelen tôt zich nemen; „ Thèse Bots pasf the autumn, winter, and spring ,, months in the Stomach, and arrive about the commencement or middle of the sum- „ mer at their Ml growth, requiring a twelvemonth fully to complété their structure. „ The flownesf of their growth and the purity-of their food must occasion what they » receive in a given time to be proportionably small ; from whence probably arises the » extrême difficulty there is found in destroying them by any medicine or poison thrown „ into the stomach," zegt clark. a. p. p. a.6. |
|||||||
WELK.E IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 55
van beweging. De aanhechting aan de maagrokken wordt nu ook losfer,
zoodat zij dikwijls van zelve afvallen , en dit is het tijdperk , in hetwelk het masker vatbaar is, om eene tweede gedaante-verandering te ondergaan, en gereed, om , vôôr en na, het ligchaam des Paards te verlaten , ten einde buiten hetzelve eerst in pop , en voorts in vlieg, over te gaan. |
|||||
m.
|
|||||
III. Over de veranderingen, welke de Horzel-maskers buiten het
Ugchaam des Paards ondergaan, en de wy'ze, hoe de vliegen uit de poppen voortkomen. J.k heb reeds opgemerkt, dat de maskers , rijp zijnde geworden, en
uit de maag verhuizende , zich door de darmbuis naar buiten begeven, wordende derwaarts met de ftoffen, in dezelve bevat, voortgedreven. Zij hechten zich , gedurende dezen doortogt, nog meermalen in onder- fcheidene deelen der darmbuis vast, doch meesttijds vindt men dezelve los, onder de meer of minder verteerde voedings-ftofFen, îiggen. De roode maag-maskers, die nog, v<56r dat zij naar buiten komen, fomwij- len eenigen tijd in den endeldarin hun verblijf houden, hechten zich, zoo als gezegd is,, in de aars-opening vast, als wanneer dezelve eene groene kleur aannemen, die zij ook fomwijlen eenigermate in de maag hebben verkregen. Zij blijven hier meermalen eenige uren hangen, ja, ik heb waargenomen, dat dezelve twee dagen vertoefden, voôr dat zij afvielen. Deze aanhechting is nog zoo fterk , dat men met kracht en onvoorzigtig dezelve willende aftrekken, een tamelîjken weêrftand ondervindt, en alzoo gevaar loopt, het ligchaam te fterk te rekken, zoodat hetzelveals verlamd wordt, waardoor het dier fterft. (*) Dit oponthoud aan het gemelde deel
|
||||||
CD Niet zelden veroorzaken de maskers, terwyl zij aan de aars-opening hangen,
den Paarden groote ongerustheid, zoodat zulks moeite kan veroorzaken, en men daar- door
|
||||||
A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS , ENZ. 57
deel maakt, voor liet overige, de verzameling dezer maskers gemakkelij-
ker (*) dan van de Paarden- en Heilzame Horzel, welke laatlte terftond doorgaan, met den mest worden uitgeworpen , en op den grond vallen , ter plaats , daar het Paard zich bevindt. Door oplettend achter hetzelve in de (Mien te zoeken, vindt men dezelve in den mest ; 00k in de wei- den , maar hier zijn zij natuurlijk wisfelvalliger te verkrijgen. Ik merk nog aan, dat de meeste larven des nachts of tegen den ochtend ontlast worden, offchoon er van aile foorten 00k over dag afgaan (t). De mas- kers van de Paarden-horzel komen algemeen eenige dagen vroeger dan de overige voor den dag. Terwijl ik hierop reeds telkens in April en vroeger, door de dienstdoenden in de Malien, heb doen letten , werd het eerfte masker van de Paarden-horzel gevonden op den 29 April. in het beginvanMei, vooral na den i2den? komen dezelve menigvuldiger te voor-
|
||||||
door met het rfltuig in gevaar kan komen. Clark verhaalt hiervan het volgende on-
dervonden te hebben: „ The little Horse I had hired for the journey became so lazy and unwilling
to go on, and moved so awkwardly, diat I could not keep pace with my Company, and I was at a. losf how to proceed; but on casually taking up the tail, I discovered three or four of thèse insects hanging to the rectum, and their removal instantly proved a cure." a. p. 32. (*) Dit is 00k waarfcbynlijk de reden, dat de waarnemingen van de meeste Na-
tuurkundigen, als van valisnerij reaumur, en anderen, zich meer bijzonder tôt de Endeldarm-horzel, en deszelfs maskers, bepalen (Zie bl, 7). Çt) Hierin komen dus deze maskers eenigermate overeen met hetgeen reaumur
Ça. p. p. 526) waarnam, ten aanzien der larven van de Rundvee-horzel, welke nameljjk niet over dag, maar beftendig tusfchen half zeven en acht uren, uit de huid kruipen. ,, Gefchiedde zulks op den middag,'- zegt deze Natunrkundige, „ zoo zouden dezelve aan eene te fterke zonne-hitte worden blootgefteld, en gevaar loopen van te verfehroei- jen op hetzelfde oogenbllk , dat z(j geboren worden. De nacht zou fchadelijk op de- zelve werken, wegens de koude. De tijd, waarop het masker uitkomt, is die, wanneer de lucht warm begint te worden. Men zal vervolgens zien, dat ook de meeste horzel- vliegen van het Paard tegen den ochtend uit de poppen geboren worden," H
|
||||||
58 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
voorfchijn , wanneer ook die der overige Horzels plegen te volgen (*).
Nu gaati dezelve door elkanderen geregeld af; meest elken ochtend vindi men er eenigen in den m est, doch er. hébben ook bij dezelfde Paarden tus- fchenpoozen van een tôt d.rie of meerdere dagen plaais , dat er geene maskers worden afgezet,- hetwelk van de ongelijke rijpwording in de maag moet af- bangen, overeenkomftig den verfchillenden tijd van intrede in het iig- chaam , zoo als dit te voren is opgegeven (Verg. reaumur a. p. pag. 548.)• Immers , indien al de maskers gelijktijdig derzelver groei en rijp- heid in de maag verkregen , zoo zouden deze ook op denzelfden tijd worden ontlast, om tôt poppen over te gaan. Dit gefchiedt niet; maar de ontlasting duurt eenige wek'en onafgebroken voort. In het laatst van Julij vermindert derzelver getal, zoodat ik , volgens mijne aanteekeningen algemeen , na den 25 dezer maand, flechts enkele maskers meer heb ont- vangen , hoewel ik toch later meerdere in de magen van Paarden aanwe- zig heb gezien. Die van de Paarden-liorzel volgen nog, gedurende eeni- gen tijd, nadat de overigen niet meer te voorfchijn komen, en , de ma- gen der Paarden openende, zal men bevinden, dat er doorgaans nog van de eerften voorhanden zijn, wanneer al de overige foorjen reeds zijn ver- huisd , en er zich ' bereids nieuwe jongen hebben vastgezet. Men kan rekenen;, dat de tijd, binnen welken de maskers ontlast worden, duurt van
|
||||||
(*) Ook hierin heeft evenwel aanmerkelyk verfchil plaats, hetwelk mede van de
weêrsgefteldheid des vorigen jaars kan afhangen. Zoo* verkreeg ik , in 1831, de eerfte maskers op den 6 Junij , niettegenftaande ik, federt het laatst der maand April, zorg- vuldig op derzelver ontlastitig liad doen letten, door aan de ftalbedienden, voor elke larf, eene kleine belooning'i en voor het eerfte màsker, dat men vond, eene tamelyke penning te iclienken. Als nu behoorden de eerstverkrégene maskers tôt de Endel- dârm-horzel, waarna, op den 10 daaraanvolgende, die van de heilzame, en, eerst op den 17'deri Junij, die van de Paarden-horzel volgden. Het toevallig tijdsverfchil van het ontvangen der eijéren van de: onderfcheidene horzels, en derzelver opneming door het Paard, moeten natuûrlijk d'ezè uitkomften doen veranderen. Over het algemeen komen evenwel de larven van laatstgemelde Horzel iets vïoeger dan de overigen. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 59
van het begin van Mei tôt half Augustus , en dus ruim drie maanden,
en, indien men hierraede den vroegeren of lateren tijd, waarop dezelve in de ligchamen der Paarden worden opgenomen, overeenbrengt, zal men mogen vastilellen, dat zij weinig minder dan een vol jaar in dezelve hun verblijf houden, om die volkomenheid te erlangen, welke hen voor eene tweede gedaante-verandering, namelijk die der popwording, gefchikt rîiaakti De gefchiktheid der plaats voor de maskers, om in poppen te worden
veranderd, hangt af van de omftandigheid, onder welke dezelve neder- vallen. Gefchiedt zulks in het water, in nat flik, waaruit zij zich niet kunnen redden, zoo zullen zij fomvvijlen verloren raken. Doorgaans blij- ven zij in den mesthoop liggen, welk verblijf het meest met hunnen aard fchijnt overeen te komen. Men kan dezelve daarom, op eene gefchikte wijze, in losfen Paarden-mest uitbroeijen, in een glas of doos. Zij krui- pen dan meest naar beneden , om de warmte te zoeken ; doch dat zij den vrijen toegang der ïucht behoeven, blijkt daaruit, dat, indien men de maskers in zuiver droog zand bewaart, en dezelve in eenig vat, als on- der hetzelve begraaft, zij zich binnen korten tijd, naar boven werken. Voor het overige gaan zij even goed en fpoedig tôt poppen over, hëtzij men hen in telkens vernieuwden mest, of in zand, mos , of wel in een enkel houten doosje of een glas, nederlegt (*}. Reeds weinige uren, nadat de maskers hun vorig verblijf hebben
yerlaten, neemt de gedaante-verandering een begin. Eerst nog vrij leven- dig
|
|||||||
(*) Slechts eenmaal zag ik een masker, namel^'k toc den Gastrus JSj«»behoorende,
als pop, van een bejaard Paard afga^n, op den 27 Augustus 1830. Uit deze kwam reeds op den 3 September daaraanvolgende, eene Horzel-vlieg te, voorfchijn. Deze larf was voorzeker toevallig in den rnimen en verflapténendeldarmdesEaardsovertijdigaanWe- zig gebleven, zoodat zij aldaar den invloed der lucht had kunnen ondervinden, om in nop te worden veranderd.' H 2
|
|||||||
/
|
|||||||
ÔO A» MUMAN , WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS,
dig zijnde en gezwollen van ligchaam , worden zij langzamerhand trager
en als verftijfd. Met acbt en veertig uren, en fomwijlen zelfs fpoediger, begint de huid te veranderen, nemende eerst eene licht- of geel-bruine kleur aan , en gaandc vervolgens tôt eene donker-bruine en verder tôt eene zwarte kleur over. De huid wordt hard, en gelijk: eene broze fchil. De haken aan den kop , vvelke bet masker te voren dienden , om zich in de vliezen vast te hechterï, trekken zich in, en vertoonen îlecbts twee kleine geknotte punten ; ook de borftcl-kranfen krimpen tôt kleine fpitfe punten in (PI. VI. fig. 5. 7. 9.); en de langvverpige gedaante des ligchaams wordt in eene eironde veranderd en veel korter. —1 Het dier is nu ten eenemale onbewegelijk, fchfjnt levenloos, geniet geen het geringfte voedfel, en deze toeftand duurt totdat het, als volkomen infect, uit dit werkeloos en fluimerend Ieven ontvvaakt. — De overgang 'van de rijpe maskers tôt volkomene poppen gefchiedt met vier of ten minfte met vijf of zes dagen, en ik heb hieromt'rent opzigtelijk de verfchillende foorten geen groot verfchil kunnen waarnemen. Alieen gaat de groene kleur van de maskers van de Endeldarm-horzel (,*) iets fpoediger in het donker-bruine over, dan zulks bij de overigen plaats heeft. Het masker van de Heilzame horzei, als natuurlijk bleek zijnde , heeft eenigen meer- deren tijd noodig, om dezelfde hoog-brnine kleur te verkrijgen als de overigen, en dezeîve blijft iets langer ligt-geel. Eenmaal eene volko7 mené
|
||||||
Ç*) Entre ceux qu'on tire, et ceux qui sortent d'eux-mêmes du corps du cheval, on
en trouve de différentes couleurs; les uns sont verdâtres, les autres sont jaunâtres, et les autres sont presque bruns. Ces derniers sont les plus à terme, les plus près de leur transformation, et les verdâtres sont les plus éloignés. Reaumur a. p, pag. 544. Hoe» veel naauwkeuriglieid in deze wanrnemi'ng gedeeltelijk doorftraalt, en met hoe veel op- lettendheid de gemelde natuurkundige deze infecten reeds heeft gade geflagen, zoo dwaalt Mi evenvvel ten aanzien van het laaifte punt, daar de groene maskers, zijnde die der zoogenaamde roode maag-larven, zeer fchielijk, ja dikwijls binnen twee dagen, tôt, poppen overgaan. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 6l
mené popwording ondergaan hebbende, is de kleur van aile genoegzaam
dezelfde (.*)• Om
|
||||||
(♦) Men kan ook de vliegen verkrjjgen uit de maskers, welke zich nog in de maag
bevinden, doch alleen alsdezelvein eenen ftaat van volkomene rijplieid verkeeren, of wel ke dien zeer nabij komt. Ik heb ook hieromtrent vêle proeven genomen, en wel omdat fommigen zulks vrucliteloos hebben gedaan (Grèvea. p. f. 191.)* De maskers, welke in Ja- nuary , Februarij, Maart en April, uit de maag wordeu genomen, vergaan genoegzaam aile. Het is eene groote zeldzaamheid, dat dan, uit een groot aantal, eene enkele vlieg te voorfchjjn komt. De maskers worden flap, en droogen, hoewel, in dien onvolwasfen ftaat, van 10 tôt 14 dagen, buiten het ligchaam kunnende blijven leven , eindel^'k uit; fomwijlen gefchiedt de popwording nog onvolkomen en zeer traag, zonder dat er vliegen worden voortgebragt. Wanneer zoodanige onvolkomene maskers bij elkander worden gehouden, vallen de fterkere op de zwakkere aan, en zuigen deze uit, om zich daar- door langer in het leven te houden. Naarmate de maskers eene meerdere rijpheid heb- ben verkregen, zijn zij vatbaarder voor eene verdere ontwikkeling. Dan zelfs diegene, welke in de zomer-maanden uit de maag worden genomen, ondergaan riiet alleen eenen trageren overgang tôt poppen, maar ook vêle, ja verre de meeste, mis- lukken nog, al zyn dezelve tôt den volkomenften groei gekomen, en zij verder gere- geld tôt poppen zijn gevormd geworden. Men zal naauwelijks van 20 of 25 zoodanige, fcliijnbaar volmaakte, poppen eene vlieg zien voortkomen. En zulks gefchiedt dan niet binnen den gewonen tijd, maar daartoe worden verfcheidene dagen ineer gevorderd. Meestal blijven deze poppen nogtans minder volkomen, maar tneer ineengekrompen dan van de maskers, welke natuurlijk afgaan. Het fchjjnt dus, dat, hoewel dezelve in de maag der Paarden tôt hunnen volkomen groei komen, zy, gedurende den doortogt door het ligchaam, nog dien laatften trap eener allervolkomenfte rijpheid moeten verkrijgen, welke hen voor eene, meer zekere, verdere ontwikkeling vatbaar maakt. Mogelyk wor- den dezelve ook langzamerhand op deze reis aan een koeler verblijf, dan waaraan z^j in de maag waren blootgefteld, gewend, hetwelk hen gefchikt maakt, om nu voortaan te beter buiten het ligchaaam des Paards te kunnen leven; waartoe welligt, ten aanzien der maskers van de Endeldarm-horzel, het oponthoud aan den anus, xôôr dat zy hun verblijf geheel verlateu, mede dienen zal. Intusfchen blijkt tevens, dat het masker, tôt bijna aan deszelfs rijpheid genaderd zijnde, fomwijlen levens-fterkte genoeg bezit, om eene verdere gedaante-verwisfeling te ondergaan, eu hier vinden wij dus eene over- eenkomst met de grootere dieren, wier jongen niet altgd den volkomen groei beboeven te erlangen , ten einde na de geboorte voort te leven. H 3 Om-
|
||||||
6s. A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMIRENT DE HORZEL-MASKERS ,
, Om den tijd na te gaan, vvelke er verloopt van het oogenblik, dat
de maskers zich uit het ligcbaam des Paards verwijderen en het uitko- men der vliegen uit de poppen , heb ik de eerfte flechts op een papier gelegd, en op, eene tafel, in een vertrek, nabij het yenfterraam, onder een glas gefteld, ten einde het wegvliegen te beletten , daarbij zorgende, dat er tusfchen de tafel en den rand van het glas eene genoegzame ope- ning bleef voor het toelaten der luçht. Uit deze proefneming heb ik de volgende uitkoniften verkregen. Van een getal van 22 maskers van de Paarden-horzel zijn uitgekomen: 1 op den 2pften dag 3
I — __ 30ften __5
|
|||||||||
4-----------35ften -----,
I _ _—, 36ften -----5
a----------37ften -----,,
1----------38ften .—,
I----------40ften ----. 5
3-------~ 4aften -----,
3.----------43ften -----.
22 Horzel-vliegen. ;
Onder dezen waren 14 wijfjes 5 en 8 mannetjes, terwijl 16 des nachts ,
meest tegen den ochtend , ongeveer te 5 of 6 ure, en 6 over dag zijn uitgekomen. Van
|
|||||||||
Omtrent enkele der laatstgenoemde maskers, welke door mij uit de maag werden
genomen, op den t^'d, dat zij genoegzaam hunnen vollen groei hadden verkregen, heb ik opgemerkt, dat dezelve, aan de buitenlucht blootgefteld zynde, eene groene ldeur aannamen (Zie bl. flsO. |
|||||||||
c
|
|||||||||
63
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN.
Van 61 maskers van de Endeldarm-horzel kwamen uit î
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
61.
Hieronder bevonden zich 22 mannetjes, en 39 wijfjes, zijnde 18 over
dag, en 43 regen den ochtend uitgekomen. Van 25 maskers van de Heilzame Horzel kwamen te voorfchijn :
1 op den 24ften dag,
2 — —- 23^1 —
3--------- 33ften -
2 —- ___ 34ften _
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I — ----- 36ften ___,
a — —- 37ften __,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transport. 15.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trans-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I — — 45ften ----.
25-
Van dit getal waren 12 mannetjes, en 13 wijfjes, waarvan 18 des
ochtends, en 7 over dag waren uitgekomen. Men ziet dus uit deze opgaven, dat verre de meeste vliegen zich ,
des nachts , of liever tegen den ochtend , uit de poppen ontwikkelen , en dat er eene aanmerkelijke meerderheid van wijfjes boven de mannetjes be- ftaat, offchoon dit verfchil gering is, ten opzigte der laatfte foort. Het is niet wel te bepalen, of zulks aan eene toèvalligheid moet worden toe- gefchreven , dan of dit ftandvastig plaats hebbe. Hiertoe zou eene herha- ling van dezelfde proeven noodig zijn (*). Voorts blijkt hieruit, dat detijd tusfchen het afgaan der maskers en het uitkomen der vliegen — de dagen van overgang tôt popwording er mede in begrepen — zich bepaalt van 23—46 dagen, hetwelk dus een verfchil van 23 dagen uitroaakt(j-). Dit ver- fchil |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C*D Volgens clark verkeeren de poppen dezer maskers ongeveer twee maanden in
den ftaat van pop, a. p. pag. 33. Uit onze genomene proeven blykt, dat deze tjjd kor- ter is. Hiermede komt overeen, hetgeen reeds reaumur heeft opgemerkt. „ En différentes années les mouches sont sorties plustard ou plutôt des coques que je gardais dans des bottes ou dans des poudriers. Celles qui ont paru au jour les premiè- res, ont paru plus d'un mois après la première transformation du ver, et d'autres n'ont paru, qu'une ou deux semaines plus tard" p. 550. Ct) Grève verkreeg, door de kunstmatige uitbroeijing der poppen, alleen wijfjes,
doch geen een mannetje. a. p. f. 192; Ik moet dit als eene, naauwelyks denkbare, toèvalligheid aanmerken, of aan eene misvatting toefchryven. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
65
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fchil is iets geringer ten aanzien van de Paarden- en Heilzarae Horzel,
dan bij de Endeldarm-horzel. (*). Voorts heb ils opgemerkt, dat de weôrsgefteldheid dp den meer of
min
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r:x
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ç*) In 1830, liet ik wederom eenige maskers verzamelen, om het uitkoraen der
vliegen waar te nemen. Ik kon daartoe nu flechts een geringer aantal verkrijgen, door- dien, wegens de weôrsgefteldheid van liet vorige jaar, eene veel geringere hoeveelheid ejjeren, door de Horzels, op de Paarden was gelegd, en dus 00k een geringere voor- raad van larven in de magen overgebragt. Deze proefneming gaf mij nu de volgende uitkomften : ' Van negen maskers van de Paarden-horzel kwamen uit:
x op den 28ften dag, 2----------37ften — |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eronder beyonden zich 3 mannetjes, en 6 wyfjes.
Endeldarm-horzel kwamen uit : |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Horzel-vliegen. Onder deze bevonden zich 7 mannetjes, en flechts ééa wyfje.
Van deze maskers, zoowel als van die van den Gastrus Equi, kwam flechts eene vlieg over dag uit, en wel des voordemiddags, tusfchen 10 en 12 uren. Deze waren de écrite van aile, die geboren werden, en beide behoorden tôt de vroegst verkregene larven. Al de overige vliegen werden des ochtends tusfchen 6 en 8 uren geboren. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
66 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HOLZEL-MASKERS,
min fpoedigen voortgang dezer ontvvikkeling , een aanmerkelijken invloed
heeft. Hoe droogêr , warmer, en helderder de dampkring is, des te vroe- ger komen de vliegen uit. terwijl bij koud, donker, en vochtig weêr het uit-
|
|||||
Van negen maskers yan.de Heilzame Horzel.kwamen uit: .: .
. i ppden 3Ç)ften dag,. „ .; . :\ , ... ■ .. , .. :... i-l r— —— ,5?ten 55—,,
2 — : •—- igÔ^SSc----T.»: ■• . ,'. _ i
i--------— 58ften -----»,
i----------Ô3ii:en------,
i----------64ften ------,
I----------o^ften ——.
9 Horzel-vliegen. Onde'r deze bevonden zich 8 mannetjes j en één wijfje. Allé
kwamen uit des ochtends vroeg, op denzelfden tijd, als de meeste der bovengemelde Horzels, De ontwikkelings-tijd der vliegen in 1830 is, zoo als wij zieriywer het geheel
aanmérkelijk langer dan die, binnen welken het uitkomen in 1829, waarover de eerfte waarnemingen loopen, plaats had. Het is niet wel mogèlijk met zekèrheid te bepalen, waaraan zulks moet worden
toegefchreven. Beide deze jarçn hebben gich door buitengewone vochtigheid onderfchei- den. In 1829 evenwel was de weêrsgelleldbeid in Junij, tqtaan den 2often, guur en droog, beftendig vergezeld van fchralen noorde-wind en nachtvo.rften. Vervolgens, en gedurende de maand Julij, was het weêr beftendig regenachtig, . dpch vergezeld vaneene warme luchts-gefteldheid. In 1830 was de maand Junij bijna aanhoudend vochtig, ge- paard met noordelijken wind, bijna zonder zonnefchijn, en-.in Julij vielen er aanhou- dende zware regens, met mindere warmte dan in het vorige jaar. a; :.- —....... Ik heb op nieuw bevestigd gezien , dat het meer fpoedig.uitkomeii.der Horzels zich
hoofdzakelijk regelt naar de droogte en warmte des dampkrings.:.-. Van ..het begin af der tweede helft van Junij, en gedurende de maand Julij, gaat zulks het fpoedigst -voort, en zelfs fchijnt deze tijd voor de geregelde ontvvikkeling dezer vliegen fchier bij uitfliiiting gefchikt te zijn. Wanneer de maskers .zeer laat vallen, b. v, in de maand September, iets, betwelk, niet,zeer menigyuldig,het. geyal is, dan gaan dezelve niet alleen zeer traag tot.poppen o.vei's. maar ,££, kpmen ,00k ;geçne. vliegen te.yqorfchijn. De uiterfte tijd, waarop ik, in 1830, eens eene larf, ,zijnde: yan ,denGastrus Eguisyexkteeg, wasden 24ften Sep.
|
|||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 67
uitkomen vertraagd wordt; ja, ik heb ondervonden, dat, onder zoodanige
gefteldheid, vêle maskers, hoewelgeregeld tôt volkomene poppen zijnde ôvergegaan , in het geheel niet uitkomen , maar mislukken : zoodat men naderhand, de fchalén openende, het infect als vergaan, eh veeltijds uitge- droogd, en de doppen ledig bevindt. Zulks komt waarfchijnlijk daaruit voort, dat het leven des infects, onder dusdanige ongunftige invloeden , te zeer wordt verzwakt, om tôt eene volkomene ontvvikkeling te komen, tervvijl hgt mij 00k is gebleken, dat de ichaal der pop , bij eenen vochtigen dampkring, te vast en te taai blijft, om , op den regten tijd , behoorlijk open te fpringen, zoodat, indien al de vlieg genoegzaam volgroeid is, zij het kapje niet kan afftooten, om uit den dop te kruipen, waartoe de fchaal voor-
|
||||||
September. Dit masker veranderde wei eenigzins van kleur, zoodat de huid bruin werd,
doch lietzelve bleef flap, en er werd geene vlieg uit geboren. Ditzelfde heb ilc 00k meermalen opgemerkt omtrent de vroege niaskers, die bij vooi'beeld in het begin.van Mei afgaan, wanneer het weder nog niet zeer warm is. Hieruit blijkt dus, dat flechts een bepaalden tijd van den zomer, en wel de maan-
den Junij, Julij, en liet begin van Augustus, gefchikt zyn, om de volcooijing van het infect te bewerken. Later ontbreekt die gefteldheid in den dampkring, welke tôt de ontvvikkeling der Horzel-vliegen wordt gevorderd. Zoodanige bijzondere gefteldheid, welke voorzeker in nog andere, min kenbare, invloeden, buiten de droogte en warmte, der lucht kan gelegen zijn, brengt welligt liet meeste toe tot-de meer of minder over- vloedige vermenigvuldiging van dit en foortgelijlce infecten-geflachten, die zich in de verfchillende faizoenen vertoonen. In 1831 kon flechts nog een geringeren voorraad van maskers wordeii verkregen, om
nogmaals het uitkomen waar te nemen. Er werden nu de volgende uitkomften voortge. bragt: Van vier maskers van de Paarden-horzel kwamen uit :
1 op den 33ften dag,
1----------35ften------,
j----------39ften------,
1----------43ften------\
4 Horzel-vliegen. Hieronder waren twee mannetjes, en twee wjjfjes»
I a. Van
|
||||||
68
|
||||||||||||
A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HOIiZfEL-MASKERS ,
|
||||||||||||
voorzeker de noodige droogheid en brosheid moet hebben verkregen. In
zoodanige gevallen wordt dan de.<^eg in de pop als verftikt, of wel, wanneer zij tracht het kapje'af te (looten1^ is dezelve dikwijls niet in ftaat dit gedeelte der fchaal zoo veel te doen afwijken , dat de opening groot genoeg voor haar is, otn er door te komen. Zij blijft dan niet zelden als in de geboorte zitten, en frerft. Ik heb daarvan eene afbeelding op PI. V. fig. 6. voorgéfteld. Ook
|
||||||||||||
A-W^te
|
||||||||||||
Van vier en twintig masli
1 op den i8den dag
i ---------- ipden ----- 2 —------ jiften —
2 ---------- 32ften ------
5 — ■-----33fte«
3----------34{len ------
i----------35ften '-----
2 — —— 36ften ------
i — -— 37ften ——
i----------381ten ------
2----------4iften -----;
i----------42ften------
i----------43ften------
i----------4Ôften ——
|
||||||||||||
ers van de Endeldarm-horzel kwamen uit :
|
||||||||||||
24 Horzel-vliegen, waaronder zich bevonden 9 mannetjes, en 15 wjjfjes.
Van vijf maskers van de Heilzame horzel kwamen uit:
1 op den 381len dag, 3-----------43ften------,
1----------44ften------,
5 Horzel-vliegen, waaronder waren één mannetje, en vier wfjfjes.
Hieruit blijkt dus, dat, onder de meer warme en drooge luchts-gefteldheid van dezen zomer, geene zoo groote tijdruimten voor het uitkomen plaats hadden, aïs in 1830. Men
|
||||||||||||
69
|
||||||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HU1SVESTEN.
|
||||||||||||||||||
Ook hier is de Natuur hoogst bewonderingswaardig, ten aanzien van
de wijze, waarop het volkomen infect deszelfs eigene geboorte bewerkt. De vlieg, nu geheel gevormd, ligt nog in de fchaal of den dop der pop opgefloten, en moet dien openbreken, om zich een'uitgang te banen uit ha- ren kerker, ten einde het laatfte levenstijdperk in te treden, en voor hare voortplanting te zorgen. Zij doet zulks op deze eenvoudige, doch tevens doel-
|
||||||||||||||||||
Men moet uit het, tneestel grootere, getal der maskers van de Endeldarm-horzel,
welke aan deze waarnemingen onderworpen werden, geenszins befluiten, dat deze 111e- nigvuldiger bij het Paard voorkomen. Zij zijn, zoo als wij gezegd hebben, over het geheel minder talrijk dan de overige larven, doch daar dezelve bij de verhuizing eerst nog aan den anus bljjven hangen, geeft zulks, zoo als reeds vroeger is opgemerkt, de gelegenheid, dat men zich daarvan het gemakkelykst een grooter aantal kan verza- melen. Deze latere waarnemingen leveren ook andere evenredigheden op , ten aanzien der
mannetjes en wijfjes, dan de vroegere. Ten einde eene, eenigzins naauwkeurige, gevolg- trekking omtrent deze verhouding te kunnen maken , zou men voorzeker al eene groote reeks van proeven dienen in het werk te ftellen, en ook dan nog zal de uitkomst aan |
||||||||||||||||||
onzekerheid onderhevig blijven. De volgende evenredig
jaren genomene , waarnemingen afgeleid: Gastrus Equi.....1829. 8 mannetjes, 14 wijfjes,
1830. 3 —-----------6-----
1831. a--------------2-----
|
||||||||||||||||||
eid wordt uit mijne, over drie
|
||||||||||||||||||
■ Hamorrhoid. 1829. 22
1830. 7
1831. 9.
-----—— Salutaris. . . 1829. 12 •
1330. 8
1831. 1 |
||||||||||||||||||
39
1 15 ■
• 13 •
- 1 ■ 4 ■
|
||||||||||||||||||
72 mannetjes, 95 wijfjes.
Het getal van den Gastrus Nasalis over het geheel te gering zijnde geweest , om daaruit voldoende gevolgtrekkingen af te leiden, zoo z«n,,de uitkomften ten aanzien van deze Horzel buiten vergelijking gebleven, I 3
|
||||||||||||||||||
\
|
||||||||||||||||||
70 A. NUMANj WAARNEMINGEN OMTRENT I)E HORZEL-MASKER.S.
doelmatige, wijze. — De vlieg bezit het vermogen , om den kop als
eene blaas uit te zetten , en wederom in te trekken. Dit middel bezigt dezelve , om daarmede tegen het voorfte gedeelte van de fchaal te druk- ken , waardoor een gedeelte van dit brosfe omkleedfel altijd op eene be- paalde plaats losfpringt ; namelijk de helft van de fchaal aan het kop-einde der pop, en wel in den vierden ring, wijkt af, en ftelt de opening daar, waardoor de vlieg onverwijld ontvlugt. Somwijlen valt dit kapje geheel af; op andere tijden blijft het aan het overige gedeelte der ledige fchaal zwakkelijk v.ereenigd , door middel van een teêr vliesje , hetwelk de pop-fchaal van binnen bekieedt. Dit heeft plaats, wanneer deze niet den hoogften trap van brosheid heeft verkregen, en dus meer bij vochtig dan bij aanhoudend droog weder. Zelden ziet men, dat het geheele voorfte gedeelte wordt afgeftooten. De kop blijft, als het infect volko- men gezond en gevormd is, flechts korte oogenblikken, ria de geboorte, de blaasachtige gedaante, volkomen gelijk aan een waterhoofd, behou- den ; de vlieg zet den kop nu nog eenigermate beurtelings uit, en trekt denzeiven wederom in, de blaas wordt hoe langer hoe kleiner, en eindelijk blijft dezelve ingetrokken, waarbij dan de kop die gedaante verkrfjgt, welke dezelve vervolgens behoudt. Om van deze eigenaardige uitzetting van den kop eenig duidelijk denkbeeld te geven, heb ik daarvan eene vergroote afbeelding medegedeeld., ' zoo als dezelve, bij , en onmiddel- lijk na het uitkomen, nog gefteld is (PI. V. fig. 7.). Om dit eigenaardig verfchijnfel waar te nemen, moet men juist bij het uitkomen des mas- kers tegenwoordig zijn , zoo als mij meer dan eens gebeurd is. Eenige malen heb ik gezien, dat de kop, na de geboorte, deszelfs uitgezetten vorm eenigermate bleef behouden ; de vliegen zijn dan zwak, kunnen zich niet dan gebrekkig bewegen , loopen flingerende, en mimelen; de- zulken komen niet op, maar fterven weldra; men mag dit als. eene onvol- komenheid aanzien. Den voortgang van de vervorming der pop tôt het volkomen infect
vindt men voorgefteld op PI. V. fig. iô, 11.). Deze pop werd geopend op den
|
||||
WEKKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HU1SVJJSTEN. fl
den 2ofon dag , nadat het masker vvas afgegaan. De vlieg bevindt zich
binnen de pop-fchaal, in een zeer dun vliesje gehuld , betwelk voor het lams-vlies of amnion, mogelijk mede voor het vaat-vlies of chorion, kan worden gehouden. Dezelve is hierin zoo bevat , dat de pooten en vleu- gels in eige'ne verlengfels of fcheeden zijn gewikkeld. Dit bekleedfel is in de teekening van de. rugzjjde des infects (fig. 10.) weggenomen ; de buik- zijde (fig. n.)wordt als, halfweg van voren , van het vlies ontbloot voor- gefteld , terwijl het achter-deel des ligchaams daarmede bedekt is. De Horzel-vliegen , van het hulfel der pop ontdaan zijn de, zijn bin-
nen weinige oogenblikken geheel in ftaat om te vliegen, Zij vertoeven flechts weinige minuten op de plaats, daar zij zijn uitgekomen, ten einde de vleugels en pooten te ontvouwen, en vliegen dan weg. Met twee of drie dagen hebben zij derzelver volkomen wasdom verkregen, zijn de nog iets, offchoon weinig, grooter in omvang geworden, dan bij de ge- boorte, terwijl vooral de vleugels zich meer hebben uitgelegd. Laat men het infect aan zich zelve over in een belloten vertrek, zoo zoekt het dadelijk het lichtj men vindt de vliegen, die des nachts of des och- tends zijn uitgekomen , zonder overdekt te zijn, beftendig tegen de gla- zen gevlogen. Zij kunnen zich daartegen nogtans niet wel, gelijk de gewone huis-vliegen , vasthouden, of tegen dezelve oploopen, msar val- len fteeds op de. dwars-houten van bec raain neder. .En zulks is geen wonder, daar de pooten hiertoe niet zijn irigerigt, die integêndeeï volko- men doelraatig zijn gevormd, om de haren van het Paard te omvatten. Hiertoe bezitten dezelve aan de einden zaagswijze.nagels, knijpers, of klaauwen, welke tegen een uitgehold vliezig fteunfel kunnen worden aan- gedrukt, zoodat de haren tusfchen dezelve worden vastgeknepen 5 gelijk men, in de afbeelding op PI. V. %. 12. 13. 14. 15. vindt voorgefteld. Ik heb een en àndermaaî de proef genomen, ten einde te onderzoeken , of
de vliegen oogenblikkelijk op de Paarden aanvallen, om derzelver eijeren te leggen , en daarbij, zoo mogelijk, op te merken , welke plaatfen de bijzondere foorten daaitoe uitkiezen ; dan , zoodra hàd ik dezelve nietlos- ge-
|
||||
72 A. NUMAN, WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
gelaten, of zij verkozen liever de vrije lucht, dan zich op de Paarden
neder te zetten, vlogen weg, en waren in een oogenblik uit het gezigt. Ik heb ook de koppeling der mannetjes en vvijfjes, welke volgens val- lisneri, door de Horzels , coram teste, wordt verrigt, niet waargeno- men , hoewel ik dit gaarne aanneem (*). Zie hier de korte befchrijvingen der vliegen zelve:
De Paarden-horzel (Gastrus Equi fabr.)j
AHs maculatis ■ nervis transversis conjunctis.
Er heeft, ten aanzien deç;-viekken in de vleugels, eenig verfchil of
eene fpeling plaats. Dezelve ztjn in het midden dan eens grooter en fter- ker, dan kleiner. Somwijlen beftaan er aan de punten twee viekken, die raeermalen ilechts kleine ftippen uitmaken, en, bij weinige vliegen, door eene enkele langwerpige vlak aan het eind der vleugels vervangen wor- den (t). Deze Horzel laat een fnorrend geluid hooren, als zingende, doch zij
veroorzaakt hetzelve door eene trillende beweging met de vliezige fchub- jes , welke opftaan, en aan de groote vlerken gehecht zijn. Zie PI. VI. fig. 6. d.). Van het mannetje is dit geluid fcherper dan van het wijfje. __
Onder eene glazen (îulp gedaan, gedragen dezelve zich vrij rustig.
De
|
||||||
(A) Vergelijk reaumur , a. p. pag. 551. Ceux mêmes (les miles) qui ne sont nés que
depuis peu de temps, montrent bientôt à quoi leur inclination les porte; si on les tient avec des femelles, ils oublient qu'ils sont renfermés pour monter sur leur dos. m. val- lisnieri a déjà remarqué qu'il ne font point de façon de s'accoupler devant le specta- teur, clark. a. p. p. 37. Cî) Clark, a. p. p. 66.
De Heer Confervateur van 's Rijks Mufeum te Leyden, Dr. w. de haan, heeft mij,
in het bepalen van de kenmerken dezer Horzels, wel met zijne uitftekende kundigheden willen behulpzaam zjjn, voor welke bereidvaardigheid ik my verpligt acht hem hier openljjk mjjnen dank te betuigen. * |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 73
De Endeldarm-horzel (Gastrus Haemorrholdalls).
Ails pellucidls : nervis tramversls dlstantlbus. Deze Horzel maakt insgelijks een zingend geluid (*), hetvvelk even-
wel veel fterker en aanhoudender is, dan dat van de vorige Horzel, zoodat men dezelve reeds hieraan genoegzaam kan onderkennen. Wanneer deze vliegen onder een glas of ftulp worden gezet, gedragen dezelve zich zeer onrustig, en vliegen gevveldig heen en weder, waarbij zij zich de vleugels befchadigen, en zich zelve dikwijls ombrengen (f). De Heilzame horzel {Gastrus Salutlferus s. Salutaris CLARK.).
Ails pellucidls : nervis transversls conjunciis : femoribus nigro-
pilosls : abdomlne in maribus apice fusco-, in fœmlnis apice cano- vllloso. Deze Horzel maakt geen geluid , maar houdt zich ftil, wanneer de-
zelve is uitgekomen, en onder een glas wordt gezet. De Neus-horzel. (Gastrus* Nasalls linn.).
Ails pettucidls: nervis transversls conjunctls : femoribus fusco-
pllosls : abdomlne in maribus apice fusco-, in fœmlnis aplce cano- vllloso. Ook van deze vlieg heb ik niet waargenomen, dat dezelve eenig
zingend of fnorrend geluid geeft. Dezelve gedraagt zich voorts ftil, even
als de vorige Horzel.
Al deze vliegen blijven, aldus bewaard, flechts weinige dagen in h et
le-
|
||||||
(*) Clark, a. p. p. 30. ,, When several of thèse Aies are confined in a close pla-
„ ce, they hâve a particularly strong musty smell."— Daar hjj van deze eigenfchap, ten opzigte van de Paarden-horzel, geen gewag maakt, fcbjgnt hij het geluid by dezelve niet te hebben waargenomen. (f) Clark kent deze eigenfchap van onrustigheid aan zijnen OestruiVeterinus toe,
K docb
|
||||||
74 A. NUMA'N , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
leven, offchoon men dezelve eenig planten-voedfel aanbiedt, hetwelk zij
niet fclnjnen te nuttigen. Het komt mij voor , dat zij op dierlijk voedfel azen. Kort na de geboorte , ontlasten de Horzels lût de achterfte opening
des ligchaams een wit geelachtig vocht, hetwelk een' fterken fpecerij- achtigen reuk bezit, eenigzins naar den muskus zweemende, hetwelk als eene foort van meconium kan worden befchouwd. Zij worden niet vlug, vôôr dat zij zich van dit uitwerpfel hebben ontdaan. Drukt rnen het lig- chaam der wijfjes eenigzins fterk, zoo komen de eijeren in groote menigte te voorfcbijn , en het is dus waaifchijnliik, dat zij reeds fpoedig zullen worden gelegd ; doch zal het mannetje de eijeren eerst moeten bevruch- ten , tijdens dezelve nog bij het wijfje huisvesten, om ze tôt de voort- planting gefchikt te maken. Ongeacht den zekeren gang , welken de Natuur, gelijk overal, ook
hier, volgt, omtrent de inftandhoudmg van aile levende wezens, hetzij grootere of kleinere, hetzij dezelve ons voorkomen eene meerdere of flechts eene geringe belangrijkheid in de fehepping te bezitten, zoo ftaat de voortplanting van dit infecten-geflacht aan vêle wislèlvalligheden bloot, en het is hierdoor, dat eene al te fterke vermenigvuldiging van hetzelve, waardoor het Paârd welligt zoude kunnen lijden, wordt voorgekomen. — De hoeveelheid eijeren, welke elk Horzel-wijfje bij zich draagt, is aan- merkelijk. Valisneri telde er niet minder dan zeraihonderd (*> Hoe fterk
|
|||||
doch dezelve is de eigene hoedanigheid van den Gastrus Haemorrhoidalis, en dit over-
tuigt mij op nieuw, dat deze infecten door hem verwisfeld zijn geworden. Hij zegt: „ This Fly, after it left the Chrysalis, being confined under a glass in my window, be- „ came, if, I remember right, singularly active and impatient, and destroyed in its rage „ one of its wings, drawing it towards its mouths with its legs, and devouring it, as „ it appeared, and wherling round with considérable velocity and noise upon its back, >, Whether other Aies so confined would do the same I know not." a. p. p. 35. (*) Reaumur. a. p. p. 543. |
|||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 75
fterk zou nu niet de vermenigvuldiging zijn, indien tnen zich voorftelt,
dat al de eijeren van een overgroot aantal dezer wijfjes derzelver infecten voortbragten, die alleen, althans hoofdzakelijk, in de magen der eenhoevi- ge dieren hunne ontwikkelings-plaats moe'ten vinden? Dan, wij merken hier dezelfde onbekrompenheid op, waarmede de Natuur, als met eene verkwistende hand, te werk gaat, met opzigt tôt de zorg voor het be- houd dezer, fchijnbaar onbeduidende, fchepfelen, als wij zulks, ten aan- zien der eijeren van vêle andere infecten , en ook der plant-zaden, waar- nemen, waarvan het grootfte gedeelte te niet gaat. Op verre na trouwens komen niet aile Horzel-eijeren tôt derzelver beftemming, en zelfs komen uit al de maskers, die tôt poppen gevormd zijn, geenszins vliegen voort. De veronderfïelling van clark (*) zal niet te onevenredig zijn , wanneer hij aanneemt, dat van honderd eijeren naauwelfjks eene vlieg te voorfchijn komt. Vêle omlîandigheden beftaan er, welke tôt derzelver verongeluk- king aanleiding kunnen geven. Gelijk ik te voren reeds heb opgemerkt, meen ik te mogen vastftellen , dat niet al de eijeren aan zoodanige plaat- fen van het ligcbaam des Paards gelegd worden, dat hetzelve deze met de tong zou kunnen bereiken, om dezelve binnen te flikken, gelijk zulks algemeen gefteld wordt. Maar, indien men ook moge aannemen, dat het jonge, uit den dop gekropen, masker, over het haar of langs de huid des Paards, als door ingefchapen aandrift, naar den mond voortkruipt en de invvendige deelen zoekt , zoo ftaat het niet alleen vooreerst bloot, om door den regen of andere toevallige oorzaken, door borfteling, bij voor- beeld, des ligchaams, enz., van hetzelve te worden verwijderd, maar het jonge dierloopt ook gevaar van, in den mond des Paards, door de tanden te worden verpletterd. Mogelijk komen de maskers ook niet aile te regt, doordien zij, te zeer in de voedfel-ftoffen gewikkeld wordende, nietaltijd in
|
||||||
(*) a. p. p» 2°.
|
||||||
K a
|
||||||
76 A. NUMAN , WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS, ENZ.
in ftaat zullen zijn zich vast te hechten, en dus naar de darmbuis mede
doorgaan, om wederom uitgedreven te. worden. De voltooide maskers, die, op hunnen tijd rijp geworden, afgaan ,
vallen meermalen op ongefchikte plaatfen in het vvater , op de weiden (taande, of in weeken modder, neder, waaruit zij zich niet kunnen ver- wijderen. In de weiden en elders ftaan dezelve bloot, om door het vee vertrapt, of door de vogels opgepikt te worden , die meestal devoetftap- pen van het vee volgen (*). Om niet te fpreken, dat eene vochtige weersgefteldheid op het uitkomen der vliegen algemeen eene ongunftige uitwerking moet hebben. De Horzel-vliegen fchijnen gevoelig te zijn voor vochtigheid en kou-
de. In eene afgeflotene ruimte bewaard wordende, zijn zij bij koud we- der ftil, bewegingloos , en zij vouwen zich te zkmen , terwijl dezelve bij warmte en zonnefchijn levendig zijn (f). Bij regenachtig weêr ziet men dezelve, in vrijheid zijnde, nimmer vliegen. Alleen bij helder en warm weder komen zij voor den dag, om de werkzaamheid der voortplanting te verrigten. Hieruit kan dan ook mede het verfchijnfel worden verklaard, dat de meer of minder warme en drooge luchts-gefteldheid van den zomer, inzonderheid gedurende de maanden Junij, Julij, en Augustus, op de voort- brenging van een grooter of geringer getal dezer infecten , voor het volgen- de jaar, in het algemeen een aanmerkelijkcn invloed uitoefent. IV.
|
||||||
(*) Clark, a. p. p. 20. Het fcliijnt dus, dat deze maskers meer aan het toeval wor-
den overgelaten, dan ten opzigte van vêle andere inrecten plaats heeft. Vergelijk bur- dach, Die Phyfiologie als Erfahrungs-wisfenfchaft, ater. B. f.21. Cf) A. p. p. 28. The perfect Fly but ill fustains the changes of weather; and cold
and moisture, to any confiderable degree , vvould probably be fatal to it, etc. — I hâve often feen this Fly during the night-time, and in cold weather, fold itfelf up, with the head and tail nearly in contact, and lying apparently in a torpide ftate, though in the middle of fummer. |
||||||
IV. Over de uifwerking, welke de Horzel maskers, aïs entozoën , op.
de gezondheid des Paards uitoefenen. JL e regt heeft reaumur ('*) reeds aangemerkt, dat het belîaan der
Horzels , waarover hier gehandeld wordt, zoo zeer aan dat des Paards verbonden is, dat dezelve niet zouden kunnen zijn of zich voortplanten, indien het laatfte niet beftond. Het fchijnt zeker, dat de maskers dezer infecten de maag der eenhoevige dieren voor hunne ontwikkeling behoe- ven , en niet buiten dezelve in de overige Natuur kunnen voortkomen (f ). Dan, dit zoo zijnde , zoo ontftaat de vraag, dient dit, voor de huishou- ding des Paards zoo belangrijk, deel, in dit opzigt, flechtster woonplaatsen voeding des infects , of beftaat ook dit laatfte in eenige noodzakelijke pbyfio- logifche betrekking tôt de maag, zoodat de maskers eenen voordeeligen in- vloed op hare werking en de gezondheid van het Paard uitoefenen , of wel ver- ftrek-
|
||||||
(*) A. p. p. 541.
Ct) Wij moeten zulks ten minfte vastftellen , tôt zoo lang wij niet door daadzakelijke
bew^'zen ovenuigd zijn, dat dezelfde maskers ook in de magen of ingewanden van ande- re dieren wonen. (Vergelijk hetgeen liieromtreiu op biz. 15 gezegd is), Of deze maskers in de magen van eenig vleesch-etend dier ieven kunnen, liieromtrent
heeft clark de volgende proef genomen : Hij gaf ongeveer hondërd volkomen rijpe ejje- ren aan eene kat in, met melk , op verfchillende tijden, en doodde dezelve twee maan- den, nadat zij de eerfte gift had genomen, doch er werden geene maskers in de maag of darmen gevonden, a. p. p. 27. K 3
|
||||||
78 A. NUMAN, VVAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASK.ËRS ,
ftrekken dezelve het dier veeleer tôt nadeel ? (*). De gevoelens ztjn hier-
omtrent niet minder verdeeld, dan ten aanzien der uitvverking, welke de entozoën of enthelminten in het algemeen geacht worden te hebben op de dierlijke ligchamen, vvaarin zij huisvesten. Deze toch worden, door fom- tnige Natuur- en Geneesknndigen, voor hoogst nadeelige, door andere, voor minder fchadelijke, of onfchuldige , vreerade inwoners gehouden, ter- wijl eenige, met naine abilgaard en goeze (f), aan de ingewands-wormen een voordeelig vermogen hebben toegekend , als dienende, om, door der- zelver prikkeling op de ingewanden, de fpijsvertering , of, door de op- neming van overtollige vochten des ligchaams, de gezondheid te bevor- deren. Het is hier de plaats niet, de gronden , welke voor of tegen deze ver-
fchillende gevoelens worden bijgebragt, breedvoerig te overwegen. Genoeg zij het, dat het niet zal mogen worden ontkend , dat de reden, waarom fom- migen het getal der worm-ziekten zoodanig vergroot hebben, dat er bijna gee- ne ziekte beftaat, welke niet, voigens hen, aan de prikkeling der wormen zou kunnen worden toegefchreven, daarin te zoeken zij, dat men minder op de ziekelijke gefteldheid gelet heëft, waardoor zij worden geboren, dan op "de enthelminten^ als de voortbrengfelen van dezelve. Veeltijds is het niet ge- makkelijk te bepalen, in hoe verre de ziekte-verfchijnfelen., welke met de aanwezigheid van wormen gepaard gaan , van deze of wel van de ziekelij- ke |
||||||
(*) That they contributeto liealth in forae degree is, I think, very probably, fcuynot-
withftanding the apparently unnecesfary existence and cruel effects of the Oestri, they are probably not altogether wichout àny ufe, and were not defigned by Providence to add without a recompenfe, to the numerous sufferings of thefe ufeful and laborious créatures. Clark a. p. p, 39. (X) Men vindt over de voordeelige en nadeelige werkingen der ingewands-wormen, en de
verfchillende, liieromtrentbeftaande, gevoelens, gehandeld door c. a. rudolphi, in zyn werk: EntozoSrum sive vermium intestinalium historia naturalis, Amftel. 1808. Vol. I. Cap. XIX. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 79
ke oorzaak, waaraan zij verbonden zijn, afhangen ; offchoon de wormen
voorzeker niet zoo pnffihuldig;j naar mijn oordeel en ondervinding, mogen worden gehouden, aïs fommigen , bij voorbeeld wichmann (*) en anderen, zulks willen. Hetzij men eene eigenlijke wormachtige gefteldheid {diathefis verminofa) moge aannemen of niet, het is iriij altijd voorgekonien, dat de enthelminten, zoowel bij de "dieren als menfchen, niet tôt den volko- men gezondheids-toeftand behooren ; maar te befcliouwen zijn als de vbort- brengfelen eener ziekelijke, of ten minfte eigenfoortige, wijziging van het reproductief vertnogen der ligchamen , waarin zij geboren worden ; welke voortbrengfelen wederkeerig, als vreemde prikkels, vooral op het ftelfel der gevoeligheid , tenig werken, waardoor verfchijnfelen van onderfcheiden aard kunnen ontftaan, om van de uitvverkingen , welke zij op de weeffels der maag, van de darmen, en andere deelen, kunnen te weeg brengen , niet te gewagen. — Dat evenwel bij den mensch, ten aanzien der toevallen, welke door wormen kunnen worden voortgebragt, de indi- viduële gefteldheid der lijders , vooral de eigene ftemming der gevoelig- heid , zeer in aanmerking komt, blijkt genoegzaam daar uit, dat men fom- wijlen, na de ontlasting van een enkelen of van roeerdere hpoel-wormen, eene hevige koorts en dreigende toevallen ziet bedaren. Men zal dus wel niet anders dan deze dieren als eene medewerkende of hoofd-oorzaak van dusdanige verfchijnfelen kunnen houden. Op andere tijden wordt er een groot getal dezer wormen in het ligchaam gehuisvest, zonder dat dezelve eenig zigtbaar ongemak van aanbelang verwekken (f). Dan ,
|
|||||||
(*) Ideên zur Diagnostik. Hannover 1800. Dritter Band, f. 49, u. w,
(•f) Ik herinner rajj, uit mijne vorige geneeskundige practijk, alwaar mij dagelijks de zoogenaamde wormziekten, vooral in de lage, veenaclnige, en aan het Zuidlaarder- en Foxholfter-nieergelegene, dorpen, Kropswolâe en Westerbroek> in de Provincie Groningen, ter behandeling voorkwamen, vêle gevallen van dezen aard. Eenmaal zagik, by een meisje van 8 of lojaren, overgo groote rpoel-wormen door den anus, den mond, en zelfs ver- |
|||||||
♦-""*
|
|||||||
80 A. NUMAN, VVAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZËL-MASKERS ,
Dan, indien wij mogen aannemen, gelijk ik voor mij daaromtrent
naauwelijks twijfel, dat er geene wormen in het dierlijk ligchaatn worden geboren, dan onder eenen, van de meest volkomene gezondheid afwij- kenden , toeftand, hetzij dat derzelver ontftaan het gevolg zij eener onge- zonde levenswijze, namelijk van flechte voedfels, onzuivere liicht, ver- flijming der buiks-ingewanden, verobrzaakt door eene verzwakte fpijsverte- ring, of van eene algemeene zwakke en kwaadfappige ligchaams-gefteld- heid, zoo zal men tevens moeten vastfteilen, dat de aanleidende en voor- befchikkende oorzaken tôt het voortbrengen van onderfcheidene enthelmin- ten nog verfchillen , en deze ziektekundige invloeden anders moeten wer- ken , om lint-wormen, dan om ronde wormen, of andere worm-foorten, zoo als verfchillende blaas-wormen, enz. voort te brengen, hoewel men, tôt dus verre, dit verfchil der oorzaken nog geenszins bepaal- delijk kent. Bij de dieren zien wij hetzelfde plaats hebben. Onder verfchillende omftandigheden ontftaan er zoogenaamde bot-wormen in de lever, lint- en ronde wormen in de darmen , pallifaden-wormen in de lon- gen, draad-wormen in het oog, blaas-wormen tusfchen de fpieren. In den kop van het Schaap en Rund ontwikkelt zich de Feelkop-worm der herfenen, waardoor de draaiziekte bij deze dieren geboren wordt. In aï deze gevallen worden er , althans , indien de verzameling dezer worm-foorten aanmerkelijk is , eigene ziekteverfchijnfelen voortgebragt, welke derzelver aanwezigheid meer of min duidelijk te kennen geven. Maar
fclieidene door den neus, vôôr en na, ontlasten, zonder dat deze eenige ziekelijkheid
fchenen te hebben veroorzaakt, hoezeer het uitzien van dat ldndbleek, kwaadfappig , en de buik opgezet was. In een ander geval behandelde ik een jongen van 16 jaren, die aan eene hevige zenuwkoorts, federt drie weken, nederlag , met ijlhoofdigheid, en daar- op volgende Tprakelooslieid. Hij ontlastte nu twee of drie wormen, en, van dat oogen- blik af aan, bedaarden de verfchijnfelenj de koorts nam af, en de fpraak keerde terug. Welke verldaring men hier moge kunnen aanwenden, ik voor mij moet bekennen geene meer aannemelijk te vinden, dan dat deze, in het oog loopende, verandering in deziek- te het onmiddellflk gevolg was der verw^jdering van den vreemden prikkel uit de darmbuis. |
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 8l
Maar, indien men al deze omftandigheden vergelijkt met de wijze van
het ontftaan der Horzel-maskers in de maag van net Paard , zoo zien wij, dat dezelve hierbij geenszins in aanmerking komen. Bij hetzelve behoeft geene ziektekundige voorbefchiktheid voorhanden te zijn, opdat de gezeg- de maskers in de maag voortkomen. — De gezondfte, zoo wel als zieke- lijke , Paarden, nemen deze op. — Geen leeftijd maakt hier eenige uit- zondering, gelijk zulks met de cnthclminten het geval is, waaraan, al- thans in het algemeen, de jeugdige leeftijd het meest onderhevig is. — De eenige aanleidende oorzaak beftaat in de blootftelling der Paarden aan de Horzel-vliegen, in de weiden , opdat deze hare eijeren op derzelver ligchamen k- kunnen nederleggen. Het is genoeg, dat het Paard, flechts ten tijde, dat de Horzels beftaan, bij helder vveder, een' enkelen dag in de weiden ver- toeft, om een zeker aantal eijeren te ontvangen. En zulks kan insgelijks toevallig gefchieden, wanneer het, hoewel doorgaans op den ftâl worden- degehouden, buiten komt, om gebruikt te worden. — Er beftaan volftrekt geene kenteekenen, welke de aanwezigheid der maag-larven bij het Paard bepaaldelijk te kennen geven, hetzij dezelve in groote of geringe menigte in de maag huisvesten. Dezelve worden intusfchen zeker in aile Paarden aangetroffen, welke , op den evengemelden tijd, in de weiden derzelver verblijf hebben gehouden ; althans zal men vast van vijf en twintig zoo- danige Paarden naauwelijks tvvee of drie aantreffen , bij welke niet een grooter of geringer getal maskers gevonden wordt. Eindelijk beftaat ook hierin een voornaam verfchil tusfchen de maag-mas-
kers en de enthdminten, dat de écrite, op een gezetten tijd, rijp gewor- den zijnde, de ligchamen der dieren van zelve verlaten, hetwelk met de laatfte geenszins het geval is, houdende deze trouwens een onbepaald verblijf in dezelve, terwijl tôt hare uitdrijving veelal middelen worden ge- vorderd, en fommige geflachten , zoo als eenige blaas-wormen, geene ver- wijdering gedoogen. Men zal ten laatften ook nog kunnen aanvoeren, dat omtrent het ontflaah
der Horzel-maskers geene twijfeling eener generatio acquiyoca kan be- L lîaan,
|
|||||
s
|
|||||
82 A. NUMAN , WAARNEM1NGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
ftaan, gelijk ten aanzien der ingewands-wormen het geval .is , daar derzel»
ver voortplanting door eijeren dujdelijk genoeg vvordt bewezen. / Het komt ons dan, op al.deze.gronden,aannemelijk voor, dat het beftaa-n
dezer woeker-dieren bij het Paard meer tôt deszelfs natuurlijken , dan ziekte- kundigen, toeftandbehoort. Of zij dienen, ora door hunne prikkeling de af- fcheidingdes:maagfaps te verfterken, en daardoor de fpijsvertering te bevor- d<?ren, dan of zij aan het bloed, waaruit het maagfap vvordt afgefcheiden , fommige beftanddeelen onttrekken , en op deze vvijze op de bereiding der ver- terings-vochten invloed hebben , dan of zij zelve uit de voedingsftoifen, welke zij ontvangen , in hunne ligchamen, eene eigene ftoffe bereiden , welke, als uitwerpfels, in de maag: des Paards ontlast wordende, tôt de fpijsverte- ring van dit dier medewerkt, dit: is eene zaak, welke mij toefchijnt, tôt dus verre , geheel onzeker.te zijn. Uit het verfchil der plaatfen , welke.de onderfcheidene foorten dezer infecten in de maag innemen, en de verfchil- lende kleur, welke zij bezitten, zal men mogen aannemen, dat zij zich verlchillende voedende ftofFen uit de maag-vliezen toeëîgenen. Intusfchen heeft. men, ten allen tijde, aan dezelve veelvnldige en gevaar-
lijke uitwerkingen toegefchreven, niet alleen wegens de werktuigelijke be- leedigingen, welke de maskers.op de. maag-rokken uitoefenen, maar ook uit hoofdevan.de medelijdige aandoeningen, welke, door dezelver prikke- ling, aan andere deelen zouden worden medegedeeld. Zoo vindt men , door vêle Vee-artfenijkundigen, als rohlwes (*), daum(j-), kersting(§) en
|
||||||
(*) Tasfchen-Pferde-Arzte u. f. w. Berlin 1810. Dcze Vee-arts fchijnt met de ge-
daante-verwisfeKng dezer maskers geheel onbekend te zijn gewcest, daar Iiij zegt, dat dezelve, wanneer zij door den aars afgaan, aan den uitgang des endeldarms door de buitenlucnt gedood worden. (Zie grève Erfahr. und Beobacht, 1 B. f. 190.) Ct) Archif fur Rosfârzte u. f. y>. , herausgegeben von j. d. busch und H. daum ,
2(« B. f. 132—135*
CS) Nachgelasfene Manuscripte ûl/er die Pf'erde-Arzneiwisfenfchaft. Braunsweég
1818 a. p. f. 2i6. . - |
||||||
T
|
||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 83 •
en anderen , opgeteekend, dat de maag-wormen de rokken der maag door-
^kriagen, en fret Paard ftuiptrekkingen en den dood kunnen veroorzaken. •*" \sZi} verzekeren zoodanige doorboringen meermalen te bebben vvaargenomen. JWhite (*) fchrijft aan dezelve vermagering, hoest, koliek, en insgelijks doorboring der maag toe. In foramige gevallen zouden dezelve ook toe- vallen van den koller, in andere, ontileking van de longen en andere in- gewanden kunnen te weeg brengen. Soortgelijke uitwerkingen worden ook door everts aan de maskers toegekend, om van çhabert en anderen, die ook deze maskers, zoowel als de verfchillende worm-foorten, voor de oorzaak van zeer verfchillende ziekten des Paards houden, niet te ge- wagen (f). Wat mij betreft, hoe zeer ik deze uitwerkingen te voren, op ' het gezag der bovengemelde Schrijvers, heb aangenomen, zoo bebben de veelvuldige openingen , welke, onder mijh oog, als het ware dagelijks, worden verrigt, geenszins de zoo algemeen veronderftelde doorboring der maag-rokken bevestigd. De gaten , welke de maskers in dezelve maken, bepalen zich , bij eenen gezonden toeftand der vliezen van ditdeel, flechts tôt het binnenfte bekleedfel, zoo als in de afbeelding op PL i- fig. la.b. te zien is. In het tweede of fpierachtige vlies zijn ook nog oppervlakkige kuiltjes aanwezig, waarin de uitilekende mond gerust heeft. Het herftellings- vermogen in dit deel is zeer aanmerkelijk, zoodat de gemaakte wonden , eenigen tijd, nadat de maskers de.maag hebben verlaten , volkomen hee- <len, en er geene likteekens overblijven. — De hoornachtige borflels, wel- ke rondom den kop van de maskers geplaatst zijn, en vooruitfteken, fchij- nen te dienen, om het verder indringen van denzelven te beletten. In en- ke-
|
||||||||
(*") A Competidious Dictionary of the Veterinary Art. London 1817 p. 46 enverv. —.
Ook Handbuch der Pferde-Arzneikunde von james white, mit einer vorrede von ha- vemann, Hànover 1813. f. iao. (t) Instructions et Observations sur les maladies des Animaux Domestiques de
CHABERT, FLANDRIN, et HUZARD , Tom I. p. 411.
L a
|
||||||||
■»'i
|
||||||||
84 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-WASKERS ,
kele gevallen boort het masker evenwcl dieper door , zoodat deszelfs lig-
chaam onder het binnenfte vlies grootendeels- verborgen vvordt, ja zelfs tôt op het buitenfte of wei-vlies is doorgedrongen. Ik meen evenwel, dat znlks dan alleen plaats heeft , vvanneer er eene ■tegennatuurlijke gefteldheid der raaag-rokken beftaat, welke zoodanige indringing veroorlooft. Meer- malen heb ik ontfteking dezer rokken, bij de aanwezigbeid der maskers, in de rnaag waargenomen, zelfs met vermurwing vaii dezelve en verfterf, zoodat de zamenhang gemakkelijk gefcheiden werd; doch deze toeftand fcheen mij toe, ten minfte in de meeste gevallen, niet van deze infecten, maarvan andere oorzaken, af te hangen. Hetgeen ook daardoor meerdere waaifchijnlijkheid verkrijgt, dat algemeen de maskers, bij zoodanige ge- fteldheid, dood bevonden worden , hebbende zich van den maag-rok los gelaten , en zijnde flap en levenloos onder de bevatce voederftofFen ver- mengd. Hieruit meen ik tevens een nader bewijs te mogen afleiden voor mijn gevoelen, dat deze infecten zich met de vochten, welke uit de maag- rokken afgefcheiden worden , voeden. Zoodra deze weeffels in een zieke- lijken toeftand komen te verkeeren , worden natuurlîjk deze vochten , waar- uit zij hun voedfel bereiden , veranderd , waardoor de maskers ziek wor- den en îterven , hoe yeel tegenftand dezelve ook aan andere middelen bie- den , zoo als wij vervolgens zien zullen, welke gebezigd worden, om hen te dooden. In één enkel geval flechts heb ik waargenomen, dat de mas- kers van de heilzame Horzel den twaalfvingerigen darm hadden door- boord , doch dit had plaats bij een Paard, dat, ten gevolge van eene zware beleediging , veroorzaakt door het intreden van een'fpijker in den voet, na langdurige kwijning , en de interfte verzwakking , in een fchier rotachtigen ftaat verkeerde, en geftorven was. Er bevonden zich, in het gemelde deel, vier of vijf doorgaande gaten , kennelijk door de maskers veroorzaakt, zijnde één derzelve, dat zich aan de buitenfte oppervlakte des darras had vastgehecht, geheel doorgekropen, terwijl een ander hetzelvé gedeeltelijk ge- volgd vvas, en nog meerdere tôt op het wei-vlies na, den darm-rok hadden doorboord. Intusfchen waren in dit deel zelf de iporen van eene lijdelijke ont-
|
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD. HUISVESTEN. 85
ontfteking, en verweeking niet te miskennen. Dit ziektekuridig voor-
werp wordt in de verzameling der Vee-avtfenijfchool bevvaard (*). ' x Hoe-
|
||||||
O) In de verzameling aan het Veterinary-College te Londen is eeu foortgelijk voor-
werp aanwezig, waaromtrent de Heer Mcd. Dr. hertwig van Berlijn, die, op eene Vee-artfenijkundige reize, voor de Koninkljjke Pruisfifche Regering, in den zomer van 1828, 00k onze Vee-artfenijfchool bezocht, mij wel met de volgende mededeeling lieeft willen verpligten: „ De maag is van een veulen van een ongeveev tweejarigen ouderdom, Dezelve is
„ aan de groote bogt en aan de voorfte oppervlakte aanmerkclyk verdikt en iets digter „ en drooger van zamenhang dan gewoonlijk. In het iniddén van dit verdikte gedeelte „ neemt meii, op verfchillende plaatfen, zes eenzaam zittendeHorzel-maskerswaar, wel- ,, ke gedeeltelijk met de koppen, gedeeltelijk éditer 00k met het grootfle gedeelte der „ ligchamen, door eveu zoo vêle enkele gaten, van binnen naâr buiten zijn doorgedron- ,, gen. Tusfclien deze bevinden zich drie of vier zulke kleine gaten, waarin thans gee- ,, ne larven aanwezig zijn. Deze gaten zijn gebeel rond, en derzelver randen iets ver- „ dikt. Aan de inwendige oppervlakte der maag bevinden zich nogongeveer vijftig enkele „ larven, van welke fommige zeer diep in de vliezen der maag zijn ingevreten, doch „ nog niet volkomeii door dezelve zijn henen geboord." Ook uit deze naauwkeurige befchqjving blijlct, dat de maskcrs juist daar zijn doorgedrongen, alwaar de vliezen der maag ziekelijk zijn aangedaan geweest, en offchoon hier van verdikking der weeffels wordt gefproken, zoo is het evenwel waarfchijnlijk, dat, bij het leven des Paards, de zelfftandigheid des maag-roks, ter oorzake der ziekelijkegefteldlieid, weekeren meer door- drlngbaar voor de maskers is geweest, welke naderhand door den wijngeest, waarin het voorwerp federt bewaard werd, vaster is geworden , zoo als zulks ook het geval is met het gedeelte des tvvaalfvingerigen darms, waarvan hier boven gefproken is. Van de dootboring der maag door deze maskers geeft j. is. s. everts , in zijn reeds
aangehaalde werkje, p. 126, mede de verzekering, wanneer liij zegt: ,, Le nombre n'en constitue pas toujours le danger, car nous avons trouvé h l'ouverture du cadavre d'un poulain de trois ans, mort dans d'affreuses convulsions, dont la cause nous était incon- nue, l'estomac transpersé à six endroits différens par autant de larves, seul nombre, qu'il renfermait. Valisneri fchreef eene epizoStlfche ziekte, waardoor in 1713 vêle Paarden in het ge-
bied van Ferona en de oniftreken van Mantua ftierven, aan de groote hoeveelheid de- zer maskers toe, welke toen algemeen in derzelver magen werden aangetroffen. Daar, ingevolge de befchrijving, welke Dr. oasneri van deze ziekte heeft gegeven, hierbij L 3 ook
|
||||||
86 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
Hoezeer dan het vermogen der Horzel-maskers, om de maag en den
twaalfvingerigen darm te doorboren niet mag ontkend worden, zoo komt het mij voor, dat zulks naauwelijks gefchiedt, dan wanneer deze weef- fels zelve in eenen ziekelijken', weeken oF vermurwden, toeltand verkee- ren, zo.oda.t, in dusdanige gevallen, de dood des diers aan deze oorzaak, geenszins aan de doorboring of beleediging door de maskers , moet wor- den toegefGhreven, Of de maskers van de Endendarm-horzel, voor zoo verre dezelve in
de flikbuis en den maag-mond huisvesten, moejjelijkheid in het flikken kun- nen veroorzaken , of vvel die van de heilzame Horzel, welkedikwijls ten grooten getale in den uitgang der maag voorhanden zijn, zoodat de zakvormige overgang tôt den twaalfvingerigen darm met dezelve als opge- vuld is , de uitvloeijing der voedfel-ftoffen kunnèn beletten, hiervan heb ik nimmer eenige verfchijnfelen kunnen ontwaren.. Evenwel, de aan- merkelijke opvulling dezer deelen door de maskers in aanmerking nemen- de, zoude men fchier zeggen, dat zulks niet wel anders het geval kan zijn. De natuurlijke wijdte van den poortier bij het Paard, wel- ke aan de voedfel-ftoffen , eene geraakkelijke uitvloeijing verleent, fchijnt aan het gevaar eener veriiopping door deze oorzaak v.eel te gemoet te komen. Ten aanzien van eene moejjelijkheid in de doorzwelging werd mij,
door den Vee-arts jacob van dam , te Swammerdam, de volgende vvaar- neming medegedeeld. Een Paard van een middelmatîgen ouderdom, hetwelk niet flikken
kon ,
|
||||||
ook ontfteking der uitwendige oppervlakte van de maagvliezen, en eene ftinkende ver»
zwering der inwendige vliezen beftondeii, is het twijfelachtig, of niet veeleer deze zie- kelijke toeftand als de oorzaak dier fterfte moet worden befchouwd ; ueaumur t. »• P- P. 548. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 87
kon, werd hein ter behandeling toegezonden. Het dier was niet fterk ge-
voed i had een fchràal aanzien, en het haar ftond borftelig. Hij beproef- de , of het drinken wilde, doch , offchoon het Paard dorst toonde te heb- ben, dikte het niet. Nu vverd de kop'omhoog getrokken , en eenefiesch water in de keel gegoten, hetwelk er goed doorging. Het Paard natn nog eenig hooi aan , doch kaauwde hetzelve niet. Zonder dat verder iets aan het dier werd verrïgt, was het den volgenden ochtend reeds :dood. BLj de opening werd de maag, zoo als de gemelde Vee-arts zegt, opgevuld gevonden met ronde wormen, ter lengte van een dirim , en dikker dan eene zware pennenfchacht, welke na de wegneming nog verfcheidene uren leef- den. Dezelve werden aanwezig bevonden in de flikbLiis, tôt aan het hoofd dezes deels. Men ontwaarde, dat deze dieren niet alleen de binnenfte rok- ken als eene zeef hadden doorboord , maat dat eenigen zich zelfs een' weg door de maag heen hadden gebaand , en aan de buitenfte oppervlakte derzelve. waren vastgehecht. , Men.moest zich ; verwonderen, hoe het :dier, met zoo vêle lastige vijanden geplaagd j-zoo"lang had kunnen leven. Of hier overigens eene zjekelijke of verweekte gefteldh'êid van het weeffel der maag hebbe beïïaan, daarvan wordt in deze mededeeling geen. gewag ge- maakt., ......ro
Dat intusfchen deze maskers nog op eene andere werktuigelijke wijze
,voor het Paard gevaarlijk kûnneir%ordén, vihderi Wij bévestigd door'de waameming van den Franfchen Vee-arts vitry , medegedeeld in het Jour- nal pratique Vétérinaire van het jaar 1S2.6. p. ,106, N°. 3. p. 1,06., omtrent de plaatfing van eenige Horzel-maskers op het flijmvlies van1 het ftrottenhoofd, waardooral de verfchijnfelen werden 'te weeg gebragt , aan de vliezige keelontfteking of de crofip eigen .(*). Een
|
||||||||||||||
(*) Een mider geval vindt men in hetzelfde tijdfc.lirift vaii'1826, N". 5, bladz. 217
medegedeeld y door-den Heer crepin, Vee-ajts, te Parij's, omtrent een Paard, hetwelk door een zeer hevigen droogen ' hoest 'was. a*ngedaan,jgepaard meLfterke benaauwdhe- den,
|
||||||||||||||
f. ^
|
||||||||||||||
88 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
Een Paard had , federt meer dan tvvee maanden, een droogen hoest,
waartegen men vruchteloos verzachtende en borst-middelen had aangevvend. De-
|
|||||||||
den, waarby de beenen tvilden, de oogen traanden, terwijl het dier den kop naar be-
neden, den bals uitgfeftrekt en den mond open hield, enz. Men vreesde meermalen, dat liet Paard ftikkeri zoude. Deze hoest had groote overeenkomst met de kinkhoest der kinderen. Dezelve kwam bjj aanvallen, die een of tvvee minuten duurden, waarna het dier zich fpoedig herftelde, zoodat het zijne natuurlijke houding hernam, en er, na vijf minuten, niet het geringfte overblijffel der befchrevene toevallen meer aanwezig was. Vooral was de hoest het hevigst, gedurende den arbeid, welke ook de aanvallen fpoe- diger deed terug keeren. Een Smit oordeelde, dat dit Paard vederen met het voeder had binnen geilikt, welke
in de keel waren blyven zitten. Hy bragt eenen ftok, om wiehs eind een linnen lap werd bevestigd, ter lengte van drie of vier voeten, in de keel, nadat deze vooraf met honig befmcerd was. Door dezen ftok op- en nederwaans vrij fterk te bewegen tôt diep in de flikbuis, werden met denzelven geene veêren, maar onderfcheidene Horzel-maskers van eene roozen-roode en hoogroode kleur {Gastrus Haemorrhoidalis~) naar buiten ge- bragt, die deels nog geheel, deels door de beweging des werktuigs verpletterd, en met het flijm van de flikbuis omgeven waren. Dezelfde bewerking werd nog gedurende eeni- ge dagen herha'àld, en wel met een gewenscht gevolg, daar de hoest door dit middel ge- heel werd weggenomen. Men voegt hierbij, dat deze werktuigelijke behandeling zonder het geringfte nadeel kan worden in ljet werk gefteld, en men er zich, in het zuiden van Frankrijk, veelvuldig vanbedient, zoodat zulk een ftok tôt dit oogmerk in elken fmits- winkel voorbanden is. Een goede fpons-balein zou, onzes oordeels, hiertoe meer gefchikt zijn.
Het komt mij voor het overige voor, dat de hardnekkige hoest, waaraan de Paar-
den, des winters en in de vroege lente, veelvuldig Hjden, waartegen dikwijls yruchteloos vêle middelen worden aangewend. zal moeten worden toegekend aan de aanwezigheid van Horzel-maskers in de maag en de flikbuis, vooral ook binnen den maag-mondj die zeer gevoelig is. Het valt gemakkelijk te begrijpen, dat de prikkeling , door deze die- ren hier verwekt, zich, door de long-maagzenuw, aan de luchtpijp en het ftrotten- lioofd kan mededeelen en hoest te weeg brengen. Niet zelden neemt dusdanige hoest fpoedig af, of houdt geheel op, wanneer zulke Paarden in de weide gaan , hetwelk dan aan de heilzame uitwerking van het jonge gras wordt toegefchreven. Dan, het is waar- fchijnlijk, dat deze herftelling groote.ndeels moet worden gezocht in de verhuizing der maag-maskers, die het ligchaam reeds in de maand Mei beginnen te verlaten. |
|||||||||
'■ '' '':?
|
|||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 89.
Dezelve nam beftehdig toe, en de ademlialing werd zoo moeijelijk , dat
zij zich in het loopen deed hooren , met een geluid, als bij de blazers (jcorneuri) plaats heeft. De hais werd regt uit, en de kop in den wind, gehouden. De neusgaten werden bij de inademirig fterk verwijd , en de ademlialing gefchiedde gedeeltelijk door den half geopenden mond. De hoest had bij tusfchenpoozen plaats en werd ibmwijlen zoo hevig, dat het Paard magteloos ter neder viel. Het ftond dan wel overhaastig weder- 0111 op, maar bleef nog een tijdlang met van een gezette beenen ftaan , voor dat het wederom kon loopen. De benaauwdheden waren ongemeen hevig, zoodat de flijmvliezen rood, de oogappels verwijd waren , ter- wijl het zvveet over het ligchaam uitbrak. Toen het Paard, door verilikking, ftierf, werd het geopend, en men
bevond vijf levende, zeer fterk ontwikkelde, borzel-maskers, gelijk aan die, welke in de maag des Paards worden aangetrofFen, op den rand van de ftrotfpleet vastgehecht, hangende derzelver ligchamen in het ftrottenhoofd, hier heeu en weer flingerende. Hieruit kon derhalve het verfchijnfel van den hardnekkigen en hevigen hoest worden verklaard, daar deze dieren eene beftendige prikkeling op dit gevoelige deel onderhielden , terwijl de- zelve tevens de opening van het ftrottenhoofd vernaauwden, en den toe- gang der lucht naar de longen verhinderden , naarmate zij grooter wer- den. Men nam aan de plaatfen, daar zij waren vastgehecht, vijf kleine kuiltjes,
ter- diepte eener lijn waar, welke van eenen donkeren rand waren omgeven. Het flijmvlies was twee malen zoo dik geworden, als in den natiuirlijken ilaat. — Denkelijk zullen deze maskers tôt den Endeldarm- of Neus-horzel heb- ben behoord , die zich , bij de intrede in het ligchaam,hier hadden vastgezet. Hoewel dan de uitwerkingen , welke aan deze infecten worden toegekend, voor zoo ver zij zich bepalen tôt de werktuigelijke be- leedigingen van de weeffels der deelen, waarin zij huisvesten, over- dreven mogen zijn, en de nadeelen , die men gewoonlijk aan dezelve M toe-
|
||||
90 A. NUMAiV , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
toefchrijft , met grève (*) gedeeltelijk voor ingebeeld kunnen vvorden ge-
houden, welke den Vee-arts niet zelden tôt eenen dekmantel zijner onwe- tendheid dienen , vvanneer een Paard fterft, zonder dat, bij de opening , de oorzaak duidelijk blijkt, zoo durven wij dezelve, volgens de aange- voerde waarnemingen , niet voor zoo geheel fchadeloos en onfchuldig hou- den, als de laatstgemelde Vee-artfenijkundige zulks wil. Of zij , door. medelijdige prikkeling , zemiwtoevallen , als duizelin-
gen , vallende ziekte , de klem , ftuiptrekkingen, en foortgelijke ongefteldhe- den kunnen verwekken, is mïj tôt dus verre niet gebleken. Gewoonlijk is zulks vast niet het geval, blijkens de algemeenheid, dat zij zonder nadeel bij zoo vêle gras-paarden beftaan, die door dezelve geene merkbare afvvijking in bunne gezondheid ondervinden. Dan , of zij, in enkele gevallen , bij eene individuële voorbefchiktheid van fommige Paarden , of bij eene eigene ver- hoog-
|
||||||
'£*) Man fpricht und fchreibt fo viel von. Durcliborung und Zerfresfung des Magens
durch die Oestrus-Iarven : alte, neuere und die allerneuescen Schïjftftèlle'r im Veterinair- fache wollen das behaupten; der Himmel weisf, was diefe Thierchen nicht ailes gethan ha- ben follen. Ieder der die Urfache der Krankheit bey der fection eines crepirten Pfer- des niclit anzugeben weisf, wirft aile fchuld auf die fasc nie im Pferdemagen felilenden Bremfen-larven, und da der Bauer diefe fur grSuliche Wefen anfieht, fo ist der Arzt gleich aus aller Verlegenheit. Dem. Thiere hat nicht geholfen werden kSnnen , heisft es dann ; man fieht es ja, die Wùrmer haben ihm den magen zerfresjen, haben ihm Ko- lik, die Klemme, den Schwindel, die fallende Zucht und Krâmpfe verurfacht, wobey es nicht an aberglaubifche Bemerkungen fehlt. Jch behaupte dagegen, dasf diefe fo verfchiedenen Bremfen-larven die un-
fchuldigjiett von allen Bewoftnern der Verdauungs — Werizeuge unserer Hausthiere fmd, dasf fie nie den Magen durchbohren und zerfresfen, und am wenigfien Krâmp- fe, Schwindel, Epilepfie und dgl. verurfachen, enz. a. p. f. 193 s 194. Vergelijk clark : „ on tlie probable Eifects of the Gastric Oestri upon Animais," a. p. pag. 38 > en ovcr de onfchadëlij.kheid der Horzel-maskers, in de Paarden-magen liuisvestende, RU- dolpiu , Entozoorum Historia , a. p. f. 520. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 91
hoogde en ziekelijke ftemming der gevoeligheid, even als te' voren omtrent
de uitwerking der enthclminten is aangemerkt, of ook door eene buiten- gewône groote hoeveelheid, dusdanige verfchijnfelen kunnen te weeg bren- ■gen, dit is welligt mogelijk, en mag zelfs niet voor onwaarfchijnlijk wor- den gehouden. Het laat zich voorts met grond aannemen, dat, bij eene verhoogde
prikkelbaarheid des maagroks, de anders natuurlijke prikkeling dezer'lar- ven eene tegennatuurlijke of ichadelijke kan worden, gelijk zulks omtrent vêle T ja zelfs de meest gewone, levens-prikkels, als de lucht, het licht, de voedfels, en dergelijke plaats heefc, wier invloed dan ziektekun- dig wordt, wanneer de organen , waarop zij onmiddellijk werken , zoo als de luchtwegen, het oog, de maag of darmen, in eenen ftaat van verhoogde of ziekelijk gewijzigde gevoeligheid en prikkelbaarheid verkeeren. Denkelijk kan de verfchillende plaatfing der maskers hiertoe ook iets
bijdragen, daar men zal mogen aann#men, dat de harde of witte maagrok minder gevoelig is , dan de donsachtige rbk : zoodat ik hieruit afleide, dat de larven op dezen, als ook in den twaalfvingerigen darm, in groote hoe- veelheid , aanwezig, vooral tôt zoodanige ongefteldheden aanleiding zullen kunnen geven, Niet minder valt het te veronderftellen, dat, indien al de bedoelde vreemde inwoners, volgens het gevoelen van fommigen , eenen weldadigen invloed kunnen liebben op de gezondheid van het Paard, door aanhetzelve overvloedige fappen te onttrekken, zulks zich alleen tôt volfappige en welgevoede Paarden zal bepalen, terwijl zoodanige berooving van voedzame vochten, bij ichrale en magere Paarden, voorzeker meer nadeel dan voordeel aan de gezondheid moet toebrengen. Men zal dan mogen beOuiten, dat, bijaldien zij bij volkomen gezonde Paarden geene fchadelijke uitwerkingen doen, en tôt Kunnen natuurlijken ftaat kunnen geacht worden te behooren , dezelve , onder fommige omftandigheden, nadeelig kunnen worden, (*) even
|
|||||||||
(*} Vergeliik reaumur, a, p. p. 548.
M a
|
|||||||||
's;:-.
|
|||||||||
Q2 A. NUMAN , WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
even als vvij dit meermalen met andere gewone of namurlijke invloeden
zien plaats hebben. Wij vinden dit ten duidelijkfte bevestigd, om hier- omtrent een enkel voorbeeld bij te brengen , bij zoogende moeders, welke door de melk-affcheiding ziekelijk verzwakt worden, en door zenuw-toe- vallen of andere ongefteldheden , ten gevolge van de onttrekking der voed- fel-deejen , worden aangedaan. Ik eindig deze befchouwing met de opmerking van clark (*}, dat
deze maskers , in de magen van vêle andere dieren , walging en braking zouden verwekken , doch dat de maag des Paards, daar dit dier de voed- fels niet naar boven kan ontlasteii, bijzonder gefchikt is voor den zach- ten prikkel dezer infecten, Het gras-Paard fchijnt, volgens hem , denzel- ven , uithoofde van de flapheid en waterigheid des voedfels , vooral te be- hoeven, tôt voorkoming van kolieken, verkoudheden, en andere gebreken der fpijsvertering, waarbij het eindelijk door den koller, als eene gewone ziekte, wordt aangedaan. Of evenwel deze zelfde maskers , door de ge- durige prikkeling, die zij in de maag onderhouden, dit dier, gelijk hij ftelt, tôt een voorbehoedmiddel zouden kunnen verftrekken tegen den kvvaden droes , den worm (farciri), tegen oog- en long- ontftekingen, ja zelfs tegen onderfcheidene ziekten der beenderen, als de fpat, overbeenen, en meerdere kvvalen, waaraan hetzelve veelvuldig bioot ftaat, dit ailes kan, mijns oordeels, voor als nog, niet anders dan als eene bloote veronderitelling worden aangenomen. — Hij vvil, dat die Paarden, welke niet aan de Horzels zijn blootgefteld, zoo als de Léger-, Post- en Brouwers-paarden , aan deze ziekten meer blootftaan, dan die, welke gewoonlijk in de weiden verkeeren. Dan hiervoor beftaan voor- zeker vêle andere redenen, welke niet in het gémis dezer infecten behoe- ven te worden gezocht , gelijk zulks dan ook door den gemelden fchrijver zelven wordt opgemerk't. Hij meent intusfchen te hebben waargenomen, dat
|
|||||
00 A. P. P. 40.
|
|||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET I'AARD HUISVESTEN. 93
dat zijn eigen Paard, hetwelk op fiai gehouden werd, na'het ingeven van
eenige (ongeveer drie dozijnen) horzel-eijeren, welke hij door het af- knippen van paarde-haren, had verkregen, betër gevoed is gevvorden. Hij is geneigd zulks aan de reeds genoemde uitwerking der, daaruit voort- gekomene , maskers toe te fchrijven. Welke voldoende redenen er voorts beftaan;, om ééne fopit der Hor-
zels, bij uitnetrjenheid, de heilzame te noemen, verklaar ils niet te bevat- ten. Bij de befchrijving van den Oestrus CGastrus) falutiferus vindt men door clark (_*) de voordeelige hoedanigheid dezer Horzel aldus vermeld : w Mirandum est hanc muscam equum fub aestate titillatione exa-
gitare et ad curfttandum incitare ; nec non fub hieme vereque larvœ ejus in ftomacho perfricantis ope digestionem cibi expedire, ita duplici officio fungentem*'" . Daar de overige foorten van Horzels en hare maskers deze eigen-
fcliappen met de laatstbedoelde zullen gemeen hebben, moet ik beken- nen de gegrondheid, vvaarop de toekenning der voordeelige uitwerking van de eene boven de andere Ibort van Horzels berust, — gefteld , dat dezelve inderdaad als nuttig mogen worden befchouwd, ™ in geenen deele te bevroeden, wordende trouwens voor dit gevoelen ook geenszins, door den fchrijver, eenige nadere bewijzen aangevoerd. Men zal toch ook dit heilzaam vermogen inderdaad te ver uitftrekken, door aan te nemenj, dat de eigenfchap , om het Paard te verontrusten en daardoor tôt loopen aan te zetten , de vlieg eene bijzondere aanfpraak zoude mogen geven, dat zij, op deze wijze, deszelfs gezondheid bevordert. Althans zal men dan , met hetzelfde regt, dit vermogen niet alleen aan vêle andere infec- ten , maar zelfs aan de zweep , mogen toekennen. V.
|
||||||
(f*) Zie a, p. in de Supplemetitary sheet âchteï het raeermalen aangehaalde werk.
M 3
|
||||||
V. Over de middelen, iveïke beproefd zijn, om de Horzel-?naskers
in de maag des Paards te dooden, en uït het tigchaam te yer- drijven. e veelvuldige ongemakken en het gevaar, welke men wil, dat
deze infecten aan het Paard kunnen veroorzaken, hebben natuurlijk tôt de aanwending van vêle en kraclftdadige middelen aanleiding gegeven, om.de- zelve-, even als de ingewands-wormen, te dooden en uit te drijven. Dan de vermogendfte middelen zijn , tôt nog toe , tôt deze oogmerken genoeg- zaam vruchteloos gebezigd. De huid der maskers fchijnt zoo dik en on- gevoelig , dat dezelve weêrftand biedt aan de krachtigft'e zelfftandigheden, zoodat men eerdev gevaar loopt het weeffel der maag van het Paard te benadeelen , dan de ' dieren, tôt wier yernietiging dezelve vvorden gebe- zigd. De fterkfle wormdoodende middelen doen op dezelve geene of ten minfte (ledits eene geringe uitwerking. Dewijzëjvvaara>pcSjzij>zich met den kop in den maag-rok inboren, maakt, dat odk de middelen, hoewl in de maagvochten opgelost of daarmede vereenigd ^fegeen toegang vinden tôt den mond , en dit is , indien ik wel zie, eenigermate een ni'euw be- wijs, dat dezelve geene chijl- of chym-eters zijn. Maar bovendien is het leven dezer larven ongemeen taai, zoodat dezelve de werking , zelfs van de fcherpfte zelfftandigheden, indien deze daarop worden aangewend, op eene verbazende wijze , een' tijdlang tegenftaàn. Purgeer- of afdrijvende middelen zijn mede niet in ftaat, om dezelve te verwijderen, daar zij veel te fterk in den maag-rok zijn ingehaakt, dan dat zij zich zouden loslaten. Men
|
||||
A. NUMAN, WAARNËMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASK.ERS , ENZ. 95
Men moet trouwens eene vrij (terke kracht aanwenden, om hen van de
maag los te rukken, wanneer het Paard dood is. Alleen als zij hunnen volkomen wasdom of rijpheid hebben verkregen , worden zij losfer en val- len van zelve af, om uit het ligchaam te verhuizen. Nu kan derzelver ontlasting wel bevorderd worden door purgeerrniddelen of klîsteren, maar zulks is dan onnoodig, dewijl zij van zelve afgaan, en ook nu ten min- fte geen nadeel meer doen. Bij eenen minder gevorderden trap van ont- wikkeling, liouden de maskers. het fterkfte vast, en van hier, dat de uit- drijving juist dan te moeijelijker is, wanneer men daarvan het meeste voor- deel zon mogen verwachten, gefteld, dat men aan deze verwijdering eenig nut mag toefchrijven. Te voren dacht ik, dat men deze larven op de beste wijze zou kun-
nen afdrijven , door het Paard vooraf eenige olieachtige, flijmachtige , of meel-dranken in te geven, in het denkbeeld verkeerende, dat zij , op dit middel gretig aanvallende, zicfi van de maag zouden loslaten, wanneer de- zelve als.dan door een gefchikt purgeermiddel konden worden uitgedreven. Eene nadere befchouwing omtrent het verblijf en de huishouding dezer dieren heeft inij nn volkomen overtuigd, dat zij aan de maag werktuige- lijk beftendig blijven vasthouden, om zich met de bereide fappen des Paar'ds- te onderhouden , en dat dus ook deze handelwijze niet aan het oogmerk kan beantvvoorden. Om niet te fpreken van de toediening van olie, welke reeds reau-
mur (*) en anderen (f) vermelden vruchteloos tegen de maskers te heb- ben |
|||||||
G*) a. p. p. 547.
(t) Bourgelat wierp dezeive in enkel water, in wign en azijn, in brandewijn, in
limoenftp, in aloe-water, in water, dat van oranje-bloefem gedistilleerd was, in olie van noten, en in olijven-olie. In enkel water-leefden zij zes weken, in de overige vochten omtrent veertien dagen QUitgezochte Verhandelingen. D. VIII, bladz. 288.> Die in een afkookfel va.n gratiola gele^d werden, waarin een once fal fedlicenfe gefmolten was, lewamen in minder dan een uur om : doch hij oordeelde, dat men van dit middel niet
|
|||||||
,. V
|
|||||||
96 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
ben aangewend, hoezeer dit middel met een goed gevolg tegen fomtnige
enthelminten wordt gebezigd , zoo hebben vêle proeven en waarnerningen, opzigtelijk de doodende kracht van andere middelen, die een verzwakkend vermogen op de laatfte uitoefenen, geleerd, dat deze op de Horzel-mas- kers geene uitwerlring van aanbelang betoonen. Grève gaf, gedurende acht dagen , drie malen daags , aan een oud
gras-Paard, vôor de ontleedkunde beftemd, anderhalve once brandige hoorn-olie, met een fterk aftrekfel van alzem, en dan wederom, acht da- gen lang, drie malen daags, telkens een lood of zes drachmen duivels- drek, ' waarbij nog fchoorjleen-roct, terpenttj'n-olie, en knoflook ge- voegd wêrden , zonder eenig gevolg, daar niet een masker werd afge- dre-
|
||||||
niet dezelfde uitwerking mogt verwachten ter dooding dczer wormen, zoo als bourgelat
dezelve noemt, indien hetzelve inwendig wordt gegeven, omdat zij, dieper of ondieper in het dons van den binnenftén maag-rok geplaatst zijnde, zekerlijk niet -zoo fterk worden blootgelteld aan de werking van het bitterzout, als wanneer zy in het gemeldc afkookfel drijven. Ik heb ook de werking van dit middel op de maag-maskers beproefd, door dezelve
twee maal vier en twintig uren te leggen in een zeer krach tig aftrekfel van yier oncen genade-kruid, waarin twee oncen zwavelzure magnefia waren ontbonden. Dezelve ftier- ven hierdoor niet, maar leefden nog een tyd lang, nadat zij uit dit vocht waren genomen. Een lang verblijf in eenig vocht moet dezelve zekerlijk door verdrinking doen omkomen. 1k kan mij daarom van het voortdurend leven der maskers in water, gedurende zes we- ken, en in andere vochten, gedurende veertîen dagen, niet wel een denkbeeld maken. Het gebeurt nogtans, dat de larven in de maag des Paards ziek of zwak zijn. Dit
ueeft plaats, wanneer de maag-rokken, zoo als reeds vroeger is aangemc-rkt, door ont- fteking , verfterf, of verweeking zijn aangedaan. De maskers worden dan medeongefteld, flap, en krachteloos. Zy fchijnen als vergiftigd, en fterven fpoedig., nadat zy uit de înaag worden genomen. Zij hebben de rokken dan ook veelal losgelaten, en liggen vr« Brider het voedfel. Met zoodanige maskers kunnen de proefnemingen omtrent de werking van middelen, die men aanwendt, tôt verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding geven. Ook fterven de maskers, die, na den dood des Paards, nog aan de maag-rokken b'iijven vast- houden, wanneer er ontbinding in deze wordt voortgebragt, zoodat het fchijnt, dat de dierlijke rotting voor deze wezens hoogst fchadelijk en doodelyk is. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 97
dreven. Wanneer, na drie weken, dit Paard gedood werd, vbnd hij de
maag vol van deze larven, welke aile leefden. Er werden nu verfchei- den van dezelve in een glas gedaan, en geheel met de gemelde hoorn-olie overgoten, waarin zij 24 uren bleven leven. Andere werden met ter- pentijn-olie overgoten , welke daarin 36 uren voortleefden. Een ftuk der maag, ter grootte van eene hand, waaraan verfcheidene larven geliecht waren, werd in zeer fterk gerectificeerden wijngeest gelegd. De maskers lieten zich, na zes uren, van den maagrok los, en waren grootendeels , na verloop van 36 uren , nog levende. Andere, in Ujri-oîU en 00k in olijf-olie gelegd, leefden nog na verloop van drie dagen. In eene fterke waterachtige ontbinding van de asa foetida leefden de larven drie da°-en in opium-tinctuur 24 uren, in een aftrekfel van knoflook in melk met veel valeriaan-poeder vermengd, 6 dagen, en in een fterk aftrekfel van aîfem en wormkruid, 9 dagen. Ook de la barre blaine (*) zegt, dat hij de maag-larven vêle dagen in olijf-olie en terpentijn-olie levende heeft gehouden, en dat zelfs het zwavel- en falpeter-zuur dezelve niet teritond hebben gedood. Bij een Paard, hetwelk tegen de mondklem, een week lang, dagelijks, het hculfap, in giften van één once, had gebruikt, werden de larven nog volkomen levende bevonden. Volgens white is de tabak, in nog veel grootere giften en meer aanhoudend aangewend, zonder de geringfte uitwerking op de larven gebleven (f), ja, bij dePaarden, door den kwaden droes aangedaan, die men aan eene beproevings-geneeswijze had onderworpen, en welke verfcheiden dagen arfcnicum en fublimaat, in vrij aanzienlijke giften , hadden ge- bruikt, |
||||||
Ç*) Handbuch der Thierarzneykunde, Leipzig 1816. 2ter Theil, f. 410.
(■f) Hetzelfde verzekert clark , a. p. p. 43« Neither opium or tabacco given foi-
feveral days hâve any effect upon them, as I hâve witnesfed by opening the ftomach af- ter the death of fuch, and flnding them lively and well. We can, it is true, force the poifon down the horfe's tliroat, but we cannot afterwards get it into the throat of the worm, who is placed in his own élément, and can refufe the food, thatdoesnotfuithim, N
|
||||||
98 , A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HOR.ZEL-MASKER3 ,
bruikt, waren de larven, toen de Paarden geopend werden, levende.
Hetzelve verzekert reeds camper. (*), dat namelijk, bij een Paard, door honderd greinen rottenkruid, in de Rijd-lchool te Amfterclam, gedood. zijncle, de larven in de maag leefden, en daaraan vastgehecht waren geble- yen, toen net geopend werd. Geen wonder, dat deze dieren dan ook niet ftierven, toen men dezelve met zwayel en ook met gevvoon zee-zout beftrooide. Daar de Franfche Vee-artfenijkundige everts (f) aan de brandige
hoorn-
|
||||||
(*) Verhandeling over de platte' lever-wormen van liet Fee, achter de nieuwe
wtj'ze van Landbouwen van du hamel. Amflerdam 1763, bl. 318. Bfl rudolphi, Grundrisf der Phyfîologie, ate B., 2ter Abth., § 388, worden de
waarnemingen medegedeeld van FR. auo. beissenhirtz, volgens welke de fchijndoode larven, aanwezig in de maag van een Paard, dat, federt 72 liren, door middel van rot- tenkruid, gedood was, wcderom herleefden, nadat de maag in warrri water werd gelegd, voor zoover dezelve namelijk op het Iinker gedeelte, en dus op den witten maagrok, wa- ren geplaatst, terwijl die, welke in de regter lielfc of op den zachten rok gevonden wer- den, volkomen dood waren. Waaruit het befluit wordt afgeleid, dat liet gif den harde- ren rok niet liebbe kunnen doordringen. Zou niet met meerdere waaiTchijnlijkheid kun- nen worden aangenomen, dat liet gif, zich in de ruimere holte der maag hebbende bege- ven meer van den mond of het voorite gedeelte dezes deels is verwijderd geweest waardoor het dus iterker en langduriger op de maskers,-aan den donsrok gehecht, ook zelfs na den dood des Paards, heeft kunnen werken, dan aan eene wezenlijke doordrin- ging van hetzelve door de rokken zelve te denken? Cf) Deze Schrijver (zie het aangehaalde werkje, p. 130.) erkent, dat aile wormdoo-
dende middelen, ook de bittere zelfftandigheden en kwik-bereidingen,- zonder eenige uit- werking zijn tegen de maag-maskers ; doch hij kent alleen aan de brandige hoorn-olie van chabert zoodanig vermogen toe,. indien dezelve op de volgende wijze wordt toege- diend. Mên neemt ongeveer twee ponden van eene gefiltreerde fterkere ontbinding van Jchoorfteen-roet, waarbij één once arabifclie gom wordt gemengd, om cr eene emulfie van te fnàïcen, ten einde de olie er mede kunne worden vereenigd. Hierbij worden ge- voegd een once ather, en van één tôt twee oncen der genoemde brandige olie. Men geeft het Paard dezen drank langzaam in, en brengt het, gedurende een kwartieruurs, in beweging, zoo in den ftap als in den draf. Vervolgens wordt het nedergezet, gebor- fleld, en, na eenige oogenblikken te hebben gerust, wordt dezelfde beweging wederom voort-
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 99
h'oom-oJie van chabert een fpecifiek vennogen, om deze maskers te
dooden en lût te drijven, toefchrijft, heb.ik dit middel op den I9den Februarij 1829, zoo als Het door hem wordt voorgefchreven, aati drie Paarden doen ingeven. Dezelve', zijnde aile Merriën, vvaren door den kwaden droes in verfchillende trappen aangedaàn, doch aile 110g fferk en vrij wel gevoed, Bij twee derzelve kon m en met zekerheid aannetnen, dat zij horzel-maskers in de maag hadden , vermits zij, in den vorigen zomer, in de weiden hadden gegraasd. — Het derde Paard was niet in de weide gevveest. Op den 2often , kon men niets ongewoons aan de Paarden befpeuren.
Zij verdroegen het middel zonder benaauwdheid, en behielden den gevvo- nen eetlusr. De Merriën toonden evenwel eene opgevvekte teeldrift te hebben ; er vloeide flijm uit de geflachts-deelen ; de pis-affcheiding was vermeerderd, doch de ontlasting van den afgang vertraagd. Op den .aiften 5 ging van een dev Paarden eene larf af, behoorende
tôt de kleine roode maskers, of die van de Endeldarm-horzel. Dezelve was flap en dood. Op den 23 en 24ften, gingen geene larven meer af. Dezelfde ver-
fchijnfelen van togtigheid, van vermeerderde pislozing en vertraagden af- gang duurden voort. — De mest was zwartachtig, klein gebald , droog, en bezat den ffinkenden reuk der empyreumatifche olie. Op den 24ften, werd het middel voor de laatfte maal ingegeven.
Op
|
||||||
voortgezet. Des avonds wordt de helft der gemelde hoeveelheid van hetzclfde middel
gegeven. Op den tweeden dag -en volgende dagen wordt alleen de eerfle giftdesmorgens toegediend. Men hebbe hierbij te zorgen, dat het Paard geen voedfel erlange binnen drie uren, na het ingeven van den drank, en dat het flechts, gedurende de geheele be- handeling , de helft van het gewone voedl'el verkrjjge, dat van eene goede hoedanigheid behoort te zijn. De gemelde Vee-artfenijluindige verzekert, dat het zeldzaam zal falen, of door dit middel worden, binnen korcen tijd, de niaskers geheel en aluitgedreven. De eerfte, die afgaan, ziju ten kleinen getale, en volkomen in den natuurlijken ftaat, maar de volgende zyn flets en van derzelver kleur beroofd. N 2
|
||||||
100 A. NUMAN , WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
Op den 25ft«n, werd wederom eene kleine roode maag-larf ontlast,
zijnde, even als de vorige , dood en verflapt. Op den 2den Maart, ftierf het Paard, dat niet in de weide was ge-
weest. Bij de opening werden geene maskers in de maag of darmen ge- vonden, en deze deelen waren in een volkomen gezonden ftaat, zoodat het toegediende, vrij fterk prikkelende, middel geene nadeelige uitwerking op deze weeffels fcheen te hebben gedaan. Op den aiften Maart, werd eene der twee andere Merriën gedood.
De maag geopend zijnde , bevonden zich in dezèlve vêle maskers van de Paarden- en van de Heilzame Horzel, en een geringer getal van de roode maag-larven. Aile waren levende, gezond, en wel ontwikkeld. Men mogt hieruit befluiten, dat dit middel, in de gift, zoo als in dezen drank wordt voorgefchreven, en eenige dagen achter elkauder ingegeven, wel eenige uit- werking op de kleine of roode maskers had gedaan , doch dat het dezelve op verre na niet aile had gedood en uitgedreven, terwijl het op de groo- tere larven niets fcheen te hebben uitgewerkt. De Paarden hebben tegen dit middel, wegens deszelfs ondragelijken,
doordringenden, ftank, den fterkften afkeer, zoodat het hun niet dan met de grootfte moeite, bij herhaling, wordt ingegeven. — De geheele ftal blijft nog lang met dezen ftank vervuld. Ten einde mij omtrent het vermogen van onderfcheidene, zeer werk-
zame, ja fcherpe, en zelfs hoogst vergiftige, zelfftandigheden op hetleven dezer wezens nader te overtuigen, heb ik nog eene reeks van proeven met dezelve, buiten het ligchaam des Paards , in het werk gefteld, welke ik oordeel hier te mogen bijvoegen, daar zij de fchier ongeloofelijke le- vens-fterkte dezer larven volkomen bevestigen, waarvan mij trouwens geene foortgelijke voorbeelden omtrent andere infecten bekend zijn. ----
Het volgende overzigt doet de uitkomften kennen.
Op den 7den Mei 1829, werden jo, genoegzaam volvvasfene, larven
der vier verfchillende foorten door elkander genomen uit de maag van een, daags te voren geftorven, Paard, terwijl zij aile zeer gezond en levende wa-
|
||||
VVELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 101
waren, gedurende ruim drie uren, gelegd in de volgende vloeiftoffen :
N°. i • in Oleum terebinthinae.
Zij bewogen zich in deze olie, gaven, van
tijd tôt tijd, luchtbellen op, en leefden , toen zij uit dezelve werden genomen. Al deze larven bie- yen vervolgens nog
iets langer dan na uren in net leven. in eene oplosfing van een half drachtna Arfcni-
cum album, in één once Aqua destillata. Dezelve bewogen zich niet in dit vocht ;
doch gaven, bij het uitnemen, teekenen van le- ven. Er werden geene luchtbellen waarge- HOmen. Al deze larven Me-
ven vervolgens flap
en zwakker dan de vorige, en leefden in eene ontbinding van één drachma Afa foetiaa,
in één once Aquiï communiu Dezelve gaven weinige teekenen van beweging,
toen zij uit het vocht werden genomen, en waren minder vlug en levendig dan in de twee bovenftaande proeven. Acin dezer larven
leefden niettemin nog
112 uren. Eene 136
, r ,„ ureDf Eene 150 uren.
in eene oplosfing van twaalf greinen Extr. nu-
cis vomicae alcoholicum, in drie drachmen Aqua
destillata. De larven bewogen zich bijna even als in de
terpentijn-olie, hoewel men minder luchtbellen zag ontwikkelen. Misfchien kon zulks niet zoo goed worden waargenomen, wegens de mindere N 3 hel.
|
||||
NUMAN, VVAARNEMINGEN OMTRENT DE HOR.ZEL-MASKERS ,
helderheid des vochts. Dezelve leefdep bij bec
Uitnemen. • /. Negen dezer Iarven
I, ' bleven nog ruim 112
m'en, en eene meer
dan 136 uren in net in eene oplosfing van vier greinen Nafcotine,
in drie drachmen Aqua destillata*
Er werd geene bevveging der Iarven waarge-
nomen in het vocht. Bij het uitnemen gaven
aile teekenen van leven. Negen îeefden ruim
112, ééne bijna 161
uren. in eene ontbinding van vier greinen Sulphas
morphii, in drie drachmen Aqua. destillata. De Iarven hielden zich in dit vocht even als
in de ontbinding der Narcotine. Z.eyen îeefden ruim
112 uren, tweeofdrie
ongeveer ic5i uren. in twee drachmen Oleum empyreumaticum
chaberti , vereenigd met vier drachmen ter-
pentijn-olie. Dezelve bewogen zich weinig in het vocht,
en gaven 00k, bij het uitnemen, algemeen vvei- nige levendigheid te kennen, zoodat dezelve merkbaar verzwakt fchenen, en fommige nog meer dan de OVerige. Niettemin leefden
zeven dezer iarven
nog ruim ns, twee ruim 136, en eene on- in eene ontbinding van twee greinen Strychnine, seveer l6° uren'
in twee drachmen Alcohol. Geringe beweging der Iarven in het vocht.
Dezelve fchenen , bij het uitnemen, zeer ver- zwakt , en nog flaauwer zich bewegende dan in het middel van N°. 7. , z?ven à&JfJ>TZ ' leefden nog îuim 112
uren, twee 136 uren,
en ééne 184 uren. Np. 9.
|
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN, EOg
N°. 9. in eene ontbindingj-vaft tvvee drachmen Sulphas
cupri, in één oriï&^Aqua pluyialis. De larven dreveiï op de oppervlakte des vochts,
bewogen zich weinig in hetzelve, waren , bij het uitnemen, flap, doch gaven duideltjke tee- kenen van leven. Acllt Jerzeive leef- dennogruira 112uren,
ééne meerdan 136, en ééne over 184 uren. „ 10. m vier oncen Aqua calcis.
De larven bewogen zich weinig in hetzelve,
doch leefden , bij het uitnemen, gerioégzaam even zoo fterk, alsof zij niet in hetzelve waren ge~ WeeSt. Vflf derzelve leef-
den ruim 113, envijf
iets langer dan 153 „ 11. in . eene ontbinding van dertig greinen Mercu-
rius fublimatus corrosivus , in één once Aqua
cUslittata.
In deze oplosfing bewogen de larven zich bn-
meen fterk , draaiden in het rond, met de kop-
pen nederwaarts ftaande. Bij het uitnemen
gaven zij aile r.eekenen van leven, zoodat de-
aelve over de tafel kropen. Acht leefden nog
ruim 112 uren, ééne
derzelve ruim 160, en ééne meer dan 178 uren. Op den n'ien Mei 1829, vverden de proeven genomen met denavol-
gende middelen, aan welker werking de larven, gedurende vier uren, werden blootgeflekl. N°. ia. in een fleschje, gevuld met Chloor-gaz,
De larven waren, bij het uitnemen, geheel
ontkleurd en wit geworden. Dezelve waren aile
dood.
N°. 13.
|
||||
104 a.
N°.i3. in een aftrekfel van twee drachmen Herba
Aconiti, in twee oncen Aqua pluvialis. Aile waren onveranderd gebleven, en, bij het
uitnemen , levendig zich bewegende. Zes leefden 112 uren,
' ° ° drie 160, en ééneajî
uren.
„ 14. in een aftrekfel van twee drachmen Herba Hyos-
ciami, in twee oncen Aqua pluvialis. Aile bleven onveranderd en waren zeer leven-
die, even als in de proef N°. 13. De 1"vfn lecfden &' . , " grootendeels 112 uren,
drie 160, en ééneaoâ
uren. „ 15. in een aftrekfel van twee drachmen Herba Conii
maculati, in twee oncen Aqua pluvialis. De uitkomst was hier genoegzaam gelijk aan
die der vorige proef. , De .raeeste larYen D r leefden 112, eenige
160 uren.
„ 16. in een aftrekfel van twee drachmen Herba
Daturae Stramonii, in twee oncen Aqua pluvialis. De uitwerking kwam genoegzaam overeen met
die der proeven N°. 13, 14 en 15, hoevvel uiisfchien de larven, btj het uitnemen, iets min- der levendig fchenen te zijn. Eenige leefden 112, ° onderfcheidene 132,
en weinige 184 uren.
„ 17. in een aftrekfel van twee drachmen Herba
Belladennae, in twee oncen Aqua pluvialis. De uitwerking was niet zigtbaar verfchillende ,.////K^J
van de vier laatstvorige proeven. , J$^˪At
mende met die, welke
aan de vorige plant- giften waren blootge- fteld geweest. Een leefdeech ter 232 uren. N°. 18.
|
||||
WËLKE IN DE MAAG VAN HEÏ PAARD HUISVESTEN. I05
|
|||||
N°. 18. in een fleschje, waarin 3 of 4 druppen Aci-
dum prusfecum, bereid volgens de wijze van Trautmann , waren gedaan. Bij het uimemen vvas er aan de larven geene
beweging te befpeuren; doch dezelve waren voor het overige onveranderd gebleven. Aile dood. „ 19. in zuivere Ammonia liquida,
Dezelve gaven, bij het uimemen, geene tee-
kenen van leven, maar waren flap en beweging- loos, en 00k eenigzins meer verbleekr. Alle dood> „ 20. in een half once Ammonia liquida, met één
once Aqua destillala vereenigd. Er werden volftrekt geene luchtbellen gezien,
evenmin als bij de vorige proef. De larven bewogen zich niet veel in het vocht, doch ftonden met de koppen nederwaarts. Dezelve gaven, bij het uitnemen, nog teekenen van le- ven te kennen, offchoon zich llechts zwakkelijk bewegende. De meeste ftierven
tusfchen 38en 39 uren,
enkele leefden lan» ger, doch ééneflechts ongeveer 59 uren. „ 21. in de waterachtige verbinding van Chlorium (Acidum muriaticum), met bijvoeging van
één once Aqua destillata.
De larven gaven, bij de aanwezigheid in dit
vocht, beftendig luchtbellen op. Dezelve be- wogen zich in het vocht, en heigden eeniger- mate met de koppen naar beneden. Bij het uit- nemen gaven dezelve alle kenmerken van leven ; O fom- |
|||||
106 A. NCMAN, WAARNEMINGEN OMIRENT DE HORZEL-MASKERS,
fommige waren aanmerkelijk verbleekt, andere
minder. Acht dezer larven
leefden nog ongeveer
63 uren 3 ééne 105, en ééne 225 uren. N°. 22. in eene enkele Solutio chlorii aquosa. De larven bewogen zich ongemeen fterk in
het vocht, het ligchaani bij aanhoudenheid in- krimpende en uitzettende, gevende eene groote hoeveelheid van zware luchtbellen, op, waar- mede de ligchamen 00k van rondom . als met parels 5 bezet wareh. Zij neigden aile met den kop naar beneden. Tîij het uitnemen waren de- zelve meer verbleekt dan de voorgaande, en geheel bewegingloos. Zij waren aile dood, „ 23. Ongeveer veertig maskers, die genoegzaam volkomen ontwikkeld
waren, vverden, op den 23ften Julij 1829 , uit de maag van een geftorven Paard genomen, en in wijngeest van 140 gelegd. Op den 3often er uitgenomen zijnde, leefden dezelve nog aile, zoo- dat zij zich bewogen* Zij ftierven evenwel vervolgens langza- merhand, doch één dezer larven onderging nog eene volkomene popwording, welke op den ioden Augustus volbragt was, waar- uit evenwel geene vlieg is voortgekomen. Ten einde ons de • werkeloosheid der meeste dezer krachtige zelf-
llandigheden ter vernietiging van het leven dezer vvezens te verklaren , zal men moeten vastftellen, dat zij in ftaat zijn , den mond, zoowel als de lippen van het achterdeel, zoo fterk te fluiten, dat niets van de ge- bezigde vochten in het ligchaani kan indringen, om op dezeer teedere inwendige deelen te vverken. — Ook moet de huid niet alleen hoogst on- gevoelig zijn, maar tevens mag men aannemen, dat geene vreemde zelf- itandigheden door dezelve worden opgeflorpt. Van al de middelen, wel- ke |
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. IO?
ke voor een gefchikt gebruik in aanmerking zouden kunnen komen, zien
wjj 5 dat van de ammonia liquida nog het meeste nut ter dooding der rnaskers fchijnt te kunnen worden verwacht, daar dit den meest ver- zvvakkenden invloed op derzelver leven uitoefent. Want zoodanige fterke middelen, als het acidum prusficum en het Moor-gaz, kunnen uit hunnen aard niet gebezigd worden. Het voorzigtig voortgezet gebruik van ver- dund acidum muriaticum zal mogelijk het leven der dieren verzwakken, zoodat zij eindelijk fterven ; doch het is twijfelachtig, of niet de gevor- derde hoeveelheid van dit middel, op eene andere wijze., nadeelig kan zijn voor het Paard, dat over het geheel de zuren flecht verdraagt. ' Opmerkelijk zijn inmiddels de uitkomften, vvelke de genomene proeven
aanbieden , dat namelijk het grootfte gedeelte der rnaskers een gelijken tijd , nadat zij uit al de verfchillende vochten genomen waren, hebben geleefd, namelijk 112 uren, of weinig minder dan 5 dagen, hetwelk aanleiding geeft tôt de vefonderftelling, dat de aangewende, meer of minder fterke of vergiftige, zelfftandigheden, fchier even weinig op de infecten hebben gevverkt, en zij veeleer uit zich zelve, dan door het vermogen der middelen, zullen zijn geftorven. Vanwaar het evenwel komt, dat, in de meeste proeven, enkele rnaskers boven de overige een aanmerkelijk langeren tijd het leven hebben kunnen behouden, is mij, tôt dus verre, onverklaarbaar gebleven, tenzij dit daarin mogt kunnen worden gezocht, dat rnaskers van een verfchillenden trap van ontwikkeling aan zoodanige zelfftandigheden een fterkeren of zwakkeren weêrftand bieden , daar het mij is voorgekomen, dat diegene, welke, op weinige weken na, hunnen volkomen wasdom hebben verkregen, buiten het ligchaam des Paards,ook onder den eenvoudigen invloed der lucht, veelal den dood ruim zoo lang weêrftaan , dan de zoodanige, die of jonger, of geheel tôt aan den tijd der volkomen rijpwording genaderd zijn. Daar het derhalve uit al deze proeven blijkt, dat de vermogendfte
middelen, hoewel fchier onveranderd in de maag , op de meest onmid- delijke wijze, kunnende werken, geene of flechts eene geringe uitwer. O 2 king
|
|||||
j
|
|||||
I08 A. NUMAN, WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKERS,
king op de maag-maskers uitoefenen , is het naauwelijks aan te raden,
zich met de geneeswijze, om dezelve te dooden of uit te drijven,, bezig te houden. Het komt mij intusfchen voor, dat het nuttig zijn kan, de Paarden eenig verzachtend voedfel te doen gebruiken, als bij voorbeeld eenig flijm van lijnzaad, om de maag~wanden te bekleeden, en dezelve tegen eene al te hevige prikkeling, welke de larven , door hare borftel- kranfen, en de haken , waarmede zij zich vasthechten, veroorzaken, te verzachten. Eene goede voeding van zulke Paarden zal bovendien raad- zaam zijn, ten einde daardoor de beftanddeelen vergoed worden, welke eene groote hoeveelheid dezer maskers aan dezelve kan onttrekken. Of de larven daarbij ook fpoediger derzelver volkomen wasdom en ontwikke- ling verkrijgen , en dus te fpoediger de maag verlaten , is moeijelijk met zekerheid te bepalen. Voor het overige blijft er alleen over, om het Paard, voor zoo ver-
re de woeker-infecten voor hetzelve nadeelig kunnen worden geacht, te- gen den invloed der Horzels te beveîligen, Zulks nu beftaat eenvoudig daarin, dat de Paarden niet in de weiden gelaten, maar op den (tal worden gehouden (*). De Horzel heeft dan minder gelegenheid, om hare eijeren op het Paard te leggen, en zoo dit al gefchiedt, als het buiten komt op den weg, zoo worden de llal-paarden meer geregeld gezuiverdj waardoor de eijeren van het ligchaam worden verwijderd. -----
Ook de zoodanige-, die in de vveiden gaan1, zal men grootendeels van de
maskers kunnen bevrijd houden, door dezelve eenmaal daags van de eijeren te zuiveren, de haren te borftelen of te roskammen , of wel de punten , waaraan zij gehecht zijn, af te knippen. Zulks valt nogtans gemakkelijker te doen omtrent de eijeren van de Paarden- en Heilzame Horzel, die geel van kleur zijn en gemakkelijk kunnen worden gezien, dan van den Endeldarm-horzel, welke donker, en veel kleiner is , en moei-
|
|||||
C*) Vergel\jk reaumur, 1. c. p. 542.
|
|||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PÀARD HUISVESTEN. I00
moeijelijk op de haren wordt waargenomen. Het is mij niet bekend of
er middelen bertaan, welke, bij wijze van fmeerfel of wasfcbing op de haren aangebragt, het vermogen bezitten, om de horzel-vliegen van het Paard af te weren ; doch het is niet onwaarichrjnlijk , dat er zoodani^e znn , waartegen dezelve eenen afkeer hebben, en het zou der moeite waar- dig zrjn hieromtrent proeven te nemen. (*) |
|||||||
(*) Hec befmeren. of bevochtigen van de haren der dieren, bij warm weder , met
ibmmige zelfflandigheden, die een ftinkenden, of doordringenden reuk, of een onaange- namen, bitteren, fmaak bezitten, zoo als bij voorb. de traan, het fap der bladen van den walnoten-boom, van den alsem, en andere planten, of derzelver fterke aftrekfels ook eene waterige ontbinding van de aloê, den duiyels-drek, de fteenkolen-teer en andere middelen, worden ter afwering der vliegen aanbevolen. Dezelve zullen dus ook, ten aanzien der Horzels, in aanmerking kunnen komen. Eene voortgezette dagelijkfche aanwending evenvvel van zoodanige middelen , bij meei'dere Paarden, inzonderheid als de- zelve aanhoudend in de weiden loopen, gaat met moeite gepaard, en koïnt ons voor te veel zorgvuldigheid te vereifchen, om, tôt eene voldoende bereiking van het oogmerk, algemeen te kunnen dienen. |
|||||||
°3 Vf.
|
|||||||
VI. Over de ■ uitv/erking van verfchiïlende gazfoorten op het
leven der horzel-maskers, en de fcheikundige veranderin gen , velke de gazfoorten, door het verblyf der larven in dezelve, ondergaan hebben. JLJaar het mij, uit fommige der vorige proeven, was gebleken,
dat eenige vloeibare zelfftandigheden , aan welker werking de maàg-mas- kers werden onderworpen, op dezelve dien invloed uitoefenden, dat uit hunne ligchamen eene grootere of geringere hoeveelheid luchtbellen te voorfchijn kwamen, die zich rondom de oppervlakte zetteden, of omboog werden gedreven, zoo moest het mijne belangftelling verwekken, om den aard dezer gazvormige ftoffe te kennen. Tôt dat einde deed ik , in mijn bijzijn, door den bekwamen Apothe-
4îer aan de VeeartfenLjfchool, den Heer h. c. van setten , de volgende proeven in het werk ftellen. In een flescbje , bevattende één of ander- halve once kalkwater, werd eene larf geplaatst onder de klok van de luchtpomp, met het achtereind naar boven. Bij de geringfte verijling der lucht ontlastte er zich een aanhoudende ftroom van luchtbellen, en wel uit het achterdeel des ligchaams, van tusfchen de lippen, die hetzelve bedekken. Door deze ontlediging ligter geworden zijnde, dreef de larf naar
|
||||
A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS, ENZ. III
naar boven. Het ligchaam werd met kleine luchtbellen, als met parels ,
bezet ; doch er werd geene uitftrooming uit deszelfs oppervlakte waarge- nomen, waaruit fcheen te blijken, dat er zich ,. behalve aan het gemelde achterdeel, geene openingen bevinden, die met de luchtbuizen in verband ftaan, gelijk zulks bij vêle andere infecten-larven het geval is. Er kwa- men evenmin luchtbellen uit de zwarte of bruine punten voor aan den kop; maar wel, van tijd tôt tijd, uit den mond. Ik zou dus twijfelen, of de bedoelde punten (*) met de luchtbuizen van het masker in betrek- king ftaan, gelijk clark meent. (f) Men nam hierbij duidelijk waar, dat het masker de kieuw-plaat (PL ~ïf fig. ft.) kan bewegen. De lucht- blaasjes der kieuwen waren zeer uitgezet en gezwollen. Het kalkwater werd hierbij ligt troebel en wit gekleurd, waaruit men dus tôt het be- ftaan van koolftofzuur kon hefluiten. Ook werden eenige larven onder kwik gedaan. Bij dezelfde verdun-
ning der lucht werden er luchtbellen naar boven ontlast. De larven, na verloop van een half uur, binnen welken tijd de lucht bij tusfchenpoozen uit de klok was gepompt, uit het kalkwater en de kwik genomen zijnde , leefden aile volkomen. Bij de opening van eenige bleek het, dat de lucht- buizen dergene, die in kalkwater waren geweest, met dit water waren gevuld, doch er was.' geene de geringfte hoeveelheid kwik deze buizen binnen gedrongen. Bij eene tweede proefneming werden negen larven in een droog
fleschje gedaan, aan hetwelk een krom gebogen glazen tubus was vast- gelijmd, waarvan het eind in een naastfiaand fleschje, gevuld met onge- veer
|
||||||
Ç*^ Men zie de afbeeldingen dezer punten aan de koppen der maskers op PI. I.
fig. 5. PI. II. fig. 6, 8. c. PU III. fig. 4. (■f.) The two smaller ones Qtracheae*) exterior to the central circle of larger ones,
appear to communïcate witli two small prominent nipples or points upon the first segment, a. p. p. 23. |
||||||
112 A. NUMAN, WAARNEMINGEN 0MTRENT DE HORZEL-MASKKRS ,
veer twee oncen kalkwater, onder de klok van de luchtpomp nederhing.
Er verroonden zich, bij de eerlte verdiinning der lucht, eene groote hoeveelheid luchtbellen , door het kalkwater henen ftroomende. Hierdoor vormde zich wel een wit vliesje bp de oppervlakte, doch dit verdween fpoedig wederom , zoodat het water weder geheel helder werd. Wanneer de larven een tijd lang in de verijlde lucht aanwezig bleven,
hield, bij " de voortgezette pomping, de uitftrooming der luchtbellen weldra op, doch deze ontftond op nieuw, wanneer de pomping , nagela- ten zijnde, na verloop van eenige minuten, hervat werd. Het fcheen dus, dat de ligchamen der larven telkens waren ledig gepompt, en er, in de tusfchenpoozen, nieuw koolftofzuur in dezelve werd gevormd. Op dezelfde wijze werden, in een foortgelijken toeftel, de larven
aan eenvoudige verwarming blootgelteld. Dezelve werden hierdoor in het fleschje zeer levendig en bewogen zich fterk. Er ontvvikkelden zich in het eerst (ledits weinige luchtbellen, doch naderhand meerdere, naarmate van den trap der verwarming, welke zoo ver werd voortgezet, als zon- der fchroeijing der maskers kon gefchieden. Het kalkwater onderging hier dezelfde verandering. De larven bleven levende. Daar inmiddels de troebelheid des kalkwaters in de, tôt dus verre
gedane, proeven niet beantwoordde aan de zigtbare groote hoeveelheid lucht, welke zich bij voortduring uit de larven ontwikkelde, werd eene andere proef noodzakelijk , oin te zien, of zulks moest worden toege- fchreven aan de fchielijke ontfnapping van het gaz , dat zich , bij de ver- minderde drukking der lucht, niet fpoedig genoeg met het kalkwater kon vereenigen , en dus onder de klok verfpreid en alzoo uitgepompt moest worden, dan wel aan de geringe hoeveelheid van het gebezigde kalk- water, of aan de groote hoeveelheid koolftofzuur, dat, zich met de kalk vereenigende, oplosbare volkomen koolftofzure kalk kon vor- men. Hiertoe werd desM0gende handgreep zôô in het werk gelteld, dat er eene meerdere gelegenheid werd gegeven aan het koolftofzuur, om
|
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. I 13
om zich met het kalkwater, door eene meer langzame opzuiging, te ver-
eenigen. Er werden twfntig maskers in een fleschje vereenigd, waaraan eene
glazen buis bevestigd was. Deze was voorzien van vier bogten ; in dezelve bevond zich kalkwater. De gezegde buis ging door eene, van boven gemonteerde, klok, tôt in een glaasje, waarin zich insgelijks ongeveer één once kalkwater- bevond, hetwelk onder deze klok geplaatst was. Bij de verdunning der lucht, zag men dadelijk door de buis en het,
in de bogten zich bevindende, kalkwater, een ftroooi van luchtbellen uit de maskers vloeijen, en tôt in het fleschje onder de klok overgaan. Offchoon het kalkwater eenigermate witachtig werd , zoo bleek het dat hetzelve, onder de voortdurende uitftrooming der luchtbellen, van tijd tôt tijd , wederom meer helder was geworden. Nadat deze uitpomping eenigen tijd was voortgezet, werden de ver-
fchillende gedeelten kalkwater bij elkander gevoegd en dooréén gemengd. Gefiltreerd zijnde, werd bij een gedeelte nog meerder gewoon kalkwa- ter gevoegd. Met, tôt de proef gebezigde, kalkwater werd hierdoor aan- ftonds meer troebel, zoodat men een fterk nederploffel verkreeg. Hieruit bleek dus , dat de groote hoeveelheid koolftofzuur. eene zekere hoeveelheid van den, in het water opgelosten, kalk, tôt volkomen koolftofzuren kalk had gemaakt, die, zoo als bekend is, in water zich geheel ontbindt. Door de bijvoeging van meerder kalkwater , werd nu dit zout in onder- koolftofzuren kalk veranderd, welke, als onoplosbare vlokken, in het water dreef en nederzonk. Deze proeven leeren derhalve, dat de maag-maskers eene aanzienlijke
hoeveelheid koolftofzuur in zich bevatten , welke werktuigelijk, namelijk door uitpomping , ook door den invloed der warmte^ en de werking van andere zelfftandigheden, waaraan zij worden blootgefteld , uit derzelver ligchamen, zich laat verwijderen. Voorts de uitwerking van verfchillende gazfoorten op het leven der
larven wenfchende te onderzoeken, en de veranderingen te kennen die P de
|
||||
114 A° NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
fcheiden luchtfoorten , door het verblijf der maskers in dezelve, onder-
gaan , werden daartoe gebezigd : Zuurftofe,
Waterftofe, Stik/Iofe, Dampkringslucht, Kooljlofzuur, en Zwavel-waterfîofzuur. Van elke dezer gazfoorten werd, in îiaauwkeurig fluitende flesfchen,
eene hoeveelheid van veertig vierkante Nederlandfche dnimen (centimètres) gedaan s en in ieder derzelve tevens een getal van negen larven, terwijl de flesfchen, omgekeerd met derzelver halzen, in water gedom- peld, en eenigzins op de zijden, werden geplaatst. Met deze waarnemingen werd, op den 2often Mei 1829, een aanvang
genomen. ...... ... . , Gedurende dezen dag, werden er alleen veranderingen befpenrd
aan die larven, welke zich in het zwavel-waterftofzuur bevonden, daar zij aile, na anderhalf-.uur in dit gaz aanwezig te z;jn geweest, itierven ; aan de andere , welke zich in de overige gazfoorten bevonden, werd, ge- durende dezen dag, ge.ene verandering waargenomen. Op den 2iften Mei, was aan geene der larven eene bijzondere veran-
dering merkbaar ; want, offchoon zij zich minder dan den vorigen dag bewogen, zoo fcheen dit van de mindere warmte, toen in het vertrek, alwaar deze waarnemingen gedaan werden, plaats hebbende, af te hangen. Immers, door flechts de flesfchen eenigzins met de hand te verwarmen, werd de beweging. der maskers (terker. Hierbij bleek het evenwel, dat de beweging van diegene, welke zich in de waterftofFe bevonden, het levendigst was; terwijl die, welke in het koolftofzuur aanwezig waren, zich iets minder iîerk bewogen, dan de larven, welke in de overige gaz- foorten waren opgeiloten. .-, Op
|
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HQISVESTEN. M-5
Op den îiaften Mei, was in de flesch , waarin het koolftofzuur aan-
wezig was, door toeyallig onnaauwkeurig fluiten van den mond, door de ftop , eenig water opgetrokken , en de larven , die zich geheel onder de oppervlakte van het, met koolftofzuur bezwangerde, water bevonden, waren aile dood. Een ander negental larven werd, in eene naauwkeurig geflotene flesch, op nieuw in eene gelijke hoeveelheid koolftofzuur gë-- bragt. Aan de , zich in de overige gazfoorten bevindende , larven was geene verandering merkbaar. v / Op den ;23ften Mei, waren in het. zuiîrftofgaz drie larven dood, irf
de waterftotfe zes, in de ftikitoffe ééne, in de dampkringslucht ééne, en in het koolftofzuur ééne. De beweging der nog levende' larven was nu in de dampkringslucht het fterkst, en in de ftikftoffe fterker dan in de overige gazfoorten, in vvelke zij zich gelijk bewogen. De geftorvene lar- ven werden, boven den kwikbak , telkens uit elk der gazfoorten weg- genomen , ten einde de verandering te voorkomen, welke zij, bij de ver- rotting, in het gaz zouden kunnen te weeg brengen. Ôp den 24fte" Mei. In de zuurftoffe waren van de zes, nog overige,
larven vijf dood, terwijl de ééne, nog levende, zich bijna niet bewoog; van de, in de waterftoffe aanwezige, drie ftuks, waren tvvee dood, ter- wijl de eene, nog overig zijnde', larf de grootfte van aile was. Van de acht, in de ftikitoffe aanwezige, maskers waren zeven dood. Van de, in de dampkringslucht en in het koolftofzuur nog aanwezige, acht larven,. was, in elk dezer gazfoorten, ééne dood. Van de, nog overige, levende maskers gaven die, welke zich in de dampkringslucht bevonden, de meeste teekenen van leven ; terwijl de, in het koolftofzuur aanwezige,, zich fterker bewogen , dan de , in de overige gazfoorten , nog voorhan- den zijnde , larven. Op den 25ften Mei. De, in de zuurftoffe , waterftoffe, en ftikftoffe
aanwezige, maskers waren aile dood; van de zeven in de dampkringslucht overige waren drie dood ; de vier andere gaven flechts geringe levensver- fchijnfelen ; van de zeven, die zich in het koolftofzuur bevonden, was één dood. P a Op |
||||
Il6 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASK.ERS,
Op den 26ften Mei, waren er van de vier, in de dampkringslucht
nog overig zijnde, larven twee dood, terwijl era van de zes, in het koolftofzuur voorhanden, vier dood waren. Op den 27ften Mei was er van de twee, in de dampkringslucht àan-
wezige, larven ééne dood, van die in het koolftofzunr geene. Op den 28ften Mei. De, in de dampkringslucht nog overgeblevene,
larf was dood, terwijl er eene van de twee, in het koolftofzuur aanwe- zig, geftorven was. Op den 2often Mei, was de, nog in het koolftofzuur overige,
larf niet geftorven, welke eerst op den 31^" Mei ftierf. . Het fterven der larven had dus in de verfchillende gazfoorten plaats,
als volgt : |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den
lstentot den 2den dag" 2den — — 3den »
3den — — 4den »
4den — — 5den »
5den — — 6den »
6den — — 7den »
7den — — 8sten »
8sten— — 9den »
9den — — loden »
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 117
|
|||||||
Uit deze waarnemingen, welke , tôt twee malen herhaald zijnde, de»
zelfde uitkomften gaven, blijkt: i°. Dat geene der gebezjgde gazfoorten op het leven der larven dien
invloed heeft, welken dezelve algemeen op andere dieren uitoefenen ; — dat evenwel het zwavel-waterftofzuur bet niinst gefchikt is voor het onderhoud van het leven der larven, hoevvel nogtans deze maskers aan het levenuitblusfchend vermogen van dit gaz veel langer, dan andere grootere dieren, weêrftand bieden. a<>. Dat niet aile larven in dezelfde gazfoort even lang voortleven.
3°. Dat de maskers in de zuurftoffe, waterftoffe, en ftikftoffe, in den-
zelfden tijd, bijna in een gelijk getal fterven , wordende tôt het fterven van aile een even lange tijd gevorderd ; dat oofc hetzelfde geldt met be- trekking tôt de dampkringslucht en het koolftofzuur, offchoon het leven der larven in deze twee laatfte gazfoorten bijna eens zoo lang onderhou- den wordt, als in de drie eerstgenoemde; dat bovenal het, voor de ademhaling van andere dieren, zeer ongefchikte koolftofzuur, voor de îarven als het gefchiktfte levensvoedfel moet worden befchouwd. |
|||||||
P 3 Schei-
|
|||||||
$L . , ■'■>
|
|||||||
Sçheikundig onderzoek der gebezigde gazfoorten , nadal ai
de maskers in dezelve geftorven waren. .Dij het onderzoek van elle der gazfoorten in het bijzonder bleek
het, dat de omtrek of het volumen van het aanwezige gaz volkomen met het gebezigde overeenkwam, zoodat, in iedere flesch, nog eene hoe- veelheid van veertig vierkante Nederlandfche duimen voorhanden was ; dat voorts, in elke derzelve, zich koolftofzuur bevond, en geene gaz- i'oort, na affcheiding van dit zuur, eenige andere eigenfchap bezat, dan die aan dezelve in het bijzonder toekomen. Ten einde tôt de hoeveelheid van het, in elle der gazfoorten, aan-
wezige koolftofzuur te befluiten, is men overgegaan, om gelijke vohimi- na van dezelve met eene genoegzame hoeveelheid kalkwater te behande- len , waaruit bleek , dat : ioo Volumina zuurflofFe verloren 22,5 yolum. koolftofzuur.
„ „ waterftofFe „ 23, „ „
„ „ ftikftoife „ 22,75 » t,
„ „ dampkringslucht „ 24,5 „ •„
y, „ koolftofzuur „ 78,5 „ „
In het zwavel-waterftofzuur werden flechts geringe fporen van kool-
ftofzuur ontdekt, hetgeen 00k reeds vooraf kon verwacht worden, daar toc h
|
||||
A. NUMAN,• WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS , ENZ. .119
toch de larven flechts anderhalf uur in dit gaz hadden geleefd. Daaren-
tegeii kon van het koolftofzuur met regt verwacht worden , dat hetzelve door de behandeling met kalkwater geheel moest verdwijnen. Evenwel bleek het, dat, van de ioo oratrekken, ai,5 volumina overbleven, en dat deze overblijvende omtrekken dampkringslucht waren ; welk vreemd verfchijnfel het vermoeden deed ontftaan, dat mîsfchien het gebezigde koolPîOfzuur , hetwelk, door middel van verdund zwavelzuur , uit krijt vervaardigd was, eenige dampkringslucht , gelijktijdig met het koolftof- zuur, uit hetzelve ontwikkeld, kon bevatten. Ten einde. hiervan nader overtuigd te worden, werd eene nieuwe
hoeveelheid koolftofzuur, door verdund zwavelzuur, uit krijt vervaar- digd en onderzocht. Het bleek, dat 00k van dit koolftofzuur, do'or de behandeling met kalkwater, uit 100 omtrekken, niet meer dan 76 volu- mina werclen opgenomen, terwijl 00k deze overblijvende lucht damp- kringslucht was. Oui nu de proef met de larven in een zuiver , van dampkringslucht bevrijd, koolftofzuur teherhalen, werd de bereiding van dit zuur uit krijt ondernomen, dat vooraf in water, op de lucht- pomp geplaatst, door middel van deze, zooveel doenlijk, van damp- kringslucht bevrijd was. Dan 00k dit koolftofzuur onthield, offchoon eene mindere , toch altijd nog eene vrij aanmerkelijke, hoeveelheid damp- kringslucht. Het lijdt derhalve geene bedenking, dat de aanwezige damp- kringslucht , bij het fcheikundig onderzoek des koolftofzuurs, waarin de larven geleefd hadden, aangetroffen, veeds vooraf met hetzelve vereenigd moet zijn geweest. Eindelijk werd, door het gebruik van marmer'en verdund zwavelzuur, een van dampkringslucht volkomen bevrijd kool- ftofzuur verkregen (*) , en in eene hoeveelheid van hetzelve, gelijk aan die
(*) Het blljkt derhalve, dat het krijt, hetwelk men doorgaans tôt de vervaardiging
van het koolftofzuur bezigt, tôt het verkrijgen van zuiver koolftofzuur ongefchikt is, immers, door behandeling met zuren ; en dat men liiertoe van marmer gebruik moet makeri: iets, hetwelk, bij de vervaardiging van eenige fcheikundige bèreidingen, waar- toe onmiddellftk zuiver koolftofzuur gevorderd wordt, van belang is op te merken. |
||||
120 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
die der vroeger gebezigde, gazlborten, onder dezelfde voorzorgen, een
negental larven gedaan , op den 4<ien Junij 1829. Gedurende het verblijf der maskers in dit zuiver koolftofzuur, werden de volgende verfchijnfelen waargenomen. Op het oogenblik, dat dezelve in het gaz kvvamen, bewogen zij
zich fterker , dan in de dampkringslucht. Op den 5den jun[j ; was de beweging van aile iets minder, zelfs 00k
bij eene geringe verwarming der tîesch. Op den 6den Junij, waren zij aile bewegingloos, en, alleen door eene
geringe verwarming der flesch, werd aan acht maskers eene geringe be- weging waargenomen, terwijl er één dood was. Op den 7den Junij , befpeurde men aan de acht overige maskers nog
flechts zeer geringe levens-verfchijnfelen, hetgeen tôt den i4<ien dier niaand voortduurde, als wanneer, zelfs door verwarming der flesch, in geen derzelve, de geringfte teekenen van leven werden opgemerkt. Opmerke- lijk was het, dat, toen de larven uit het koolftofzuur genomen } en , op eene warme hand, in de dampkringslucht gehouden werden , zes derzel- ve, als het ware, begonnen te herleven, en zich flechts iets minder fterk bewogen , dan toen zij, op den 4den Junij , in het koolftofzuur gebragt werden. De zes, nog levende, larven werden op denzelfden dag (den i4<k»
Junij) op nieuw in zuiver koolftofzuur gedaan , in hetwelk twee der- zelve, tôt den 28ften Junij, dus nog gedurende dertien dagen , voortleefden; de vier andere ftierven tusfchen den i8de« en aafcn dier maand. Bij het fcheikundig onderzoek van het koolftofzuur, waarin de larven,
van den 4de" Junij tôt den i4den dier maand, dus gedurende tien dagen, geleefd hadden , bleek het, dat hetzelve, evenmin in omvang als eigen- fchappen, geene de minfte veranderingen ondergaan bad; immers waren er nog veertig vierkante Nederlandfche duimen gaz overig, die geheel door kalkwater werden opgenomen. Ook was aan het koolftofzuur, waar- in de zes nog levende larven , gedurende dertien dagen, op nieuw voort- leefden , -geene de geringfte verandering merkbaar. Uit |
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 121
Uit de uitkomften, verkregen bij het fcheikundig onderzoek der bo-
vengemelde gazfoorten, als mede uit de verhouding der larven in het zui- vere koolftofzuur, zullen de volgende befluiten kunnen getrokken worden. i°. Dat de larven eene zekere hoeveelheid koolftofzuur uitademen ,
welke, in denzelfden tijd, en door een gelijk getal maskers, in elk der gazfoorten, in eéne, offchoon niet volkomen , toch bijna gelijke, mate wordt voortgebragt. 2°. Dat er eene bepaalde hoeveelheid van elk der gebezigde gaz-
foorten verloren gaat, welke volkomen overeenkomt met die van het , bij het onderzoek aanwezig bevonden, koolftofzuur. Waarfchijnlijk wordt het verdwenen gaz in het ligchaam der larf opgenomen, en op eene, tôt' nog toe onverklaarde wijze, in hetzelve vastgelegd. Dit gevoelen vindt eenen meerderen grond, daar men , bij het onderzoek, gezien heeft, dat, in elke gazfoort, eene bepaalde hoeveelheid koolftofzuur aanwezig was, zonder dat het volumen van het gebruikte gaz vermeerderd vvas ge- worden. 3°. Dat, daar in al de gebezigde gazfoorten koolftofzuur is voort-
gebragt, de larf, tôt het uitademen of voortbrengen van dit koolftofzuur, geenzins onmiddelijk zuurftoffe behoeft in te ademen. (*), 4°.
|
||||||
C) Immers waren de, tôt deze proeven gebezigde, waterfloffe, ftikftoffe en het
zwavel-waterftofzuur fcheikundig zuiver, en met geene de m; g >'|| ' zuurftoffe, of eenige andere gazfoort, vermengd, welke iets tôt de vorming vf ÎS,l
ftofzuur zoude hebben k„„»e„ toeI)1.e„gen ; waarvan een fcheikundig on^zceT der gazfoorten, vôôr dat zij tôt deze pr0eve„ gebruikt werde:,, on, had overtuigd; terwffi ook tevens, tôt het voortbrengen der gazfo0nen, die bereidlngswjjzen gekozen waren waardoor men het minst voor toevaliige yerontreiniging te vreezen had. Zoo werd V waterfloffe uit verdund zwavelzuur en zuivere zink, en daarop volgende fchudding jJJ Q het
|
||||||
122 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
4°. Dat derhalve het koolftofzuur in het ligchaam des maskers ge-
vormd moet aanwezig zijn , of wel, door eene voortdurende fcheikun- dige verbinding der kool- en zuurftofFe, uit de beftancldeelen der larven zelve, onder den invloed der levenskracht , moet word.en voortgebragt, hetwelk uit eene, hiertoe opzettelijk genomene, proef, welke later zal befchreven worden, blijken kan. 50- Dat, door het lang voortleven van larven in zuiver koolftof-
zuur , de veronderftelling, dat dezelve misfchief) door den invloed van het uitgeademde koolftofzuur en niet door, de gebezigde gazfoorten zouden fterven , vervallen moet. Men zal eerder mogen aannemen, dat de dood der maskers , door het verlies van koolftofzuur , en niet door het genot van hetzelve, befpoedigd wordt. 6°. Daar de reeds vermelde proeven hebben aangetoond, dat de lar-
ven het koolftofzuur, door verijling der lucht, als ook door de blootftel- ling aan de warmte, voortbrengen, zoo fchijnt het, dat er tôt het afftaan van hetzelve eene uitwendige oorzaak gevorderd wordt, en dat, naar- mate deze fterker werkt, ook dit fpoediger plaats heeft. Immers werd, door eene meerdere verijling der lucht, zoowel als door eene meerdere verwarming, en ook door de aanwending van meer prikkelende gazfoor- ten , bij voorbeeld van het Chlorium, Chlorium-waterftofzuur-, en Zwa- vel-
|
||||||
het gaz met eene oplosfing van bijtende potasch {Potassa caustka~) en alcohol ver-
kregen; de îtikftoffe, door dampkrings-lucht, met een vloeibaar lood-amalgarna, in eene luchtdigt fluitende flescb , gedurende ruim twee uren, of wel zoo lang te fcliud. den, totdat aile ziuirftofïe verdwenen was; terwijl de overgeblevene ftikftoffe daarna met kalkwater gefcliud werd. Het zwavel-waterftofzuur eindelLjk werd verkregen, door de wederkeerige werking van verdund zwavelzuur op zwayelijzer ÇSiilphuretum ferri),, en door het zich 'hierbij ontwikkelende gaz, alvorens hetzelve te verzamelen, door water heen te leiden. |
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 1£'3
yel-watefflofzuur-gaz\ eene veel fpoedigere ontw'ikkeling van koolfiof-
zuur waargenomen, en ook naar die mate de dood der larven verhaast. 70. Dat het koolliofzuur, vvaarin de maskers leefden, niet aïs eene
der oorzaken kan vvorden aangemerkt, waardoor hetzelfde zuur uit der- zelver ligchamen wordt afgefcheiden, tenzij er alleen eene verwisfeling van het inwendige koolliofzuur der larven, met het uitwendige, of dat- geeii, waarin zij.gehouden werden, plaats mogt kunneri. hebben. Immers was de hoeveelheid des koolflofzuurs , na het iierven der maskers , niet in hetminst vermeerderd. 8°. Daar het, uit de vroeger genoemde proef, gebleken is , dat de
larven in koolliofzuur, hetwelk op ioo volumina 21,5 volumina d'amp- kringslucht bevattede, eenen korteren tijd dan in zuiver, van dampkrings- lucht bevrijd, koolliofzuur leefden , zoo fchijnt de, met het koolliofzuur vermengde, dampkringslucht als oorzaak van den fpoedigeren dood der maskers te moeten worden befchouwd. |
||||||
Proeven^ ter meerd&re beyestiging van vroeger gemaakte befluiun,
en wel :
i°. Dat het, door de larven voortgebragte , koolliofzuur, door de
levenswerking , uit de beftanddeelen van derzelver ligchamen zelve ge- vormd wordt., £°. Dat de, door de maskers opgenomene, hoeveelheid der ver-
fchillende gazfoorten wezenlijk in het ligchaam der larven , op eene werk- tuigelijke vvijze , wordt vastgelegd ; en eindelijk : 30. Oœ te zien, of de, te voren van koolliofzuur beroofde, lar-
Q 2 ven ,
|
||||||
124 A» NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS,
ven, daarna in koolftofzuur geplaatst, dit wederôm tôt zich nemen, en
op nieuvv voortleven. Uit de vroegere, opzettelijk genomene, proeven was gebleken , dat
de larven , onder de klok der luchtpomp geplaatst, bij het ledig pom- pen , koolftofzuur loslaten, en dat de ontwikkeling van hetzelve af- neemt, naarmate een' langeren tijd met pompen' werd aangehouden, zoodat dezelve eindelijk geheel ophoudt ; doch tevens hadden wlj ge. zien, dat deze ontwikkeling op nieuw eenen aanvang neemt, wanneer de maskers, in het luchtledige, zonder pompen, eenige oogenblikken aan' zich zelve worden overgelaten, terwijl zij alsdan niet dadelijk fterven. Nu werden nog de volgende proeven in het werk geftéld : Een groot vijftigtal larven werd zoo lang op de luchtpomp geplaatst,
totdat zich, door een onafgebroken pompen , geen koolftofzuur uit de- zelve meer ontwikkelde. Van deze maskers, in welke thans kon ver- onderfteld worden , geen, of ten minfte niet dan eene zeer geringe hoe- veelheid, koolftofzuur meer aanwezig te zijn , werd, zonder verwijl, op den i7*ien Junij 1829, een negental in luchtdigt fluitende flesfchen ge- daan, die eenen gelijken omvang zuurftoffe, waterftoiFe, ftikftoffe, damp- kringslucht , en zuiver koolftofzuur bevatteden: Gedurende dezen dag werd er geene verandering aan de larven befpeurd. Op den 18den Junij was er evenmin eenige verandering aan dezelve merkbaar.
Op den iode" Junij. In het koolftofzuur ichenen zich de larven
minder fterk te bewegen , dan in de andere gazfoorten. Op den 2often Junij. De beweging derzelve in het koolftofzuur was
gering ; in de zuurftoffe was één masker dood ; in de waterftof waren twee dood ; in de ftikftoife mede twee $ in de dampkringslucht waren aile larven nog levende. Op den 2iften Junij. Iri de zuurftofFe geene dood. In de waterftof-
fe waren twee dooden ; in de ftikftoffe drie ; in de dampkringslucht was eene dood ; insgelijks in het koolftofzuur. Op den aûften Junij, was in geene der gazfoorten eene larf dood.
Op
|
||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 125
Op den 23ften Junij. In de zuurftoffe waren zes dooden. In de wa-
terftoffe waren aile dood ; in de ftikftoffe twee ; in de dampkringslucht vier ; in het koolftofzuur vier. Op den a4ften Junij. In de zuurftoffe was een masker dood, het-
geen insgelijks het geval was in de ftikftoffe-, de dampkringslucht, en het koolftofzuur. Op den a5ften Junij. In de zuurftoffe en in de ftikftoffe waren aile
maskers dood; in de dampkringslucht eene; in het koolftofzuur geene. Op den a6ften Junij. In de dampkringslucht, en 00k in het koolftof-
zuur, was ééne larf dood. Op den 27ften junij. In de dampkringslucht waren aile maskers
dood; in het koolftofzuur geen. Op den 28ften Junij. In het koolftofzuur één masker dood,
Op den aoften Junij. In het koolftofzuur aile dood.
Gedurende het verblijf der luchtledige larven in de verfchillende gaz-
foorten , nam de beweging derzelve langzaam af j evenwel was, gelijk reeds vroeger gezegd is, aan die, welke zich in het het koolftofzuur be- vonden , altijd de geringfte beweging merkbaar. Uit de volgende tafels kan, bij wijze van overzigt, het verfchil
worden opgemerkt, tusfchen het affterven van luchtledig en niet luchtle- dig gepompte larven, in dezelfde gazfoorten. |
|||||
Q3
|
|||||
I2Ô A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENÏ DE HORZEL-MASKE RS ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Be -
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET l'AARD HUISVESTEN. 127
|
|||||
Bevinding der, vooraf Iuchtledig gepompte, larven, nadat dezelve
in de verfchillende gazfoorten geftoryen waren. De maskers werden, onmiddellijk na derzelver dood, telkens uit de ver-
fchillende gazfoorten weggenomen. Het voorkomen van die, welke in zuurftoffe, ftikftofFe, dampkringslucht, en koolftofzuur geleefd hadden, was hetzelfde, tervvijl. dat van diegene, welke in waterftoffe geleefd had- den, zeer verfchilde. Deze, namelijk, waren in omvang aanraerkelijk toegenomen, en bezaten een veel minder gewigt, dan de overige, daar dezelve aîle in water zonken, terwijl daarentegen die, uit de waterftoffe genomen, op het water dreven. Nader onderzoek van de, in zuurftoffe gejlorvene , larven.
De maskers werden met koud gezuiverd water zorgvuldig afgewas-
fchen, welke voorzorg ook omtrent die genomen werd, welke in de andere gazfoorten geftorven wai-en. Daarna werden drie derzelve, in eene versch bereide oplosflng van zwavelzuur-eerfte-ijzeroxyde (Sulphas protoxydi ferri), op de luchtpomp geplaatst, en, door pompen, werd de luch1 uit dezelve weggenomen. Bij elken flag, ontwikkelde er zich eene aan- merkelijke hoeveelheid luchtbellen uit de Hgchamen der larven, die, door de opiosfing des ijzerzouts 5 opftijgende , na eenige oogenblikken, aan de- zelve eene eenigzins bruine kleur mededeelden. Drie andere der, in de zuurftoffe geflorvene, larven werden op de
luchtpomp onder kalkwater geplaatst, en insgelijks Iuchtledig gepompt, ge-
|
|||||
ia8 A. NUMAN , WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
gedurende welk pompen, door het gaz geene de minfte verandering aan
het kalkwater werd veroorzaakt. |
|||||||
Nader onderzoek der, in waterftofe, ftikftoffe, dampkrings-lucht,
en. koolftofzuur, geleefd hebbende, maskers. De larven, in deze gazfoorten geftorven, werden op dezelfde wijze,
op de luchtpomp , onder kalkwater, behandeld. Die uit de waterftoffe , ftikftoffe, en dampkringslucht bragten geene de minfte verandering in het kalkwater te weeg, niettegenftaande er uit aile, bij het ledig pom- pen, eene aanzienlijke hoeveelheid luchtbellen ontwikkeld werd; daarente- gen werd het kalkwater, door het ledig pompen der larven, die in het koolftofzuur geleefd hadden , fterk troebel. Uit deze bevinding der larven kon derhalve reeds voorloopig met
zekerheid worden befloten : Dat dezelve van de gazfoorten, waarin zij geweest waren, eene zekere
hoeveelheid tôt zich hadden genomen ; althans lijdt zulks geene bedenking ten opzigte van die, welke in de zuurftoffe en in het koolftofzuur geleefd ' hadden, daar toch de eerfte de oplosfing des ijzerzouts, de laatfte het kalkwa- ter veranderden. Hoewel er tôt het herkennen der waterftoffe, zoo min als van de ftikftoffe, en de dampkringslucht, in dit gevalj geene gefchikte rea- gentia konden worden aangewend, zoo mag men evenwel veronderftellen, dat de aanmerkelijke hoeveelheid lucht , die , bij het pompen , uit de larven te , voorfchijn kwam , en welke , door het kalkwater opltijgende, geene de minfte verandering in hetzelve te weeg bragt, niets anders dan çle gebezigde gazfoorten zijn kon. |
|||||||
te>
|
|||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HËT PAARD HU1SVESTEN. 129
/ V
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scheikundig onderzoek der gazfoorten , waarin de luchtledig ge-
pompte larven geleefd hadden. Bij het onderzoek naar de hoeveelheid der, in de flesfchen voor han-
den zijnde , gazfoorten , werd van geene derzelve eene vermeerdering of vermindering in omvang waargenomen , zoodat van elk nog eene hoe- veelheid van veertig vierkante Nederlandfche duimen aanwezig was. Voorts bleek , bij het nader onderzoek van elk der gazfoorten in het
bijzonder, dat in aile koolftofzuur beftond, en dat, na dit zuur, door middel van kalkwater, te hebben afgefcheiden , elk der luchtfoorten, geene dan de , aan haar eigene, hoedanigheden bezat. Ten einde ook nu we- derom de hoeveelheid koolftofzuur, in ieder luchtfoort aanwezig, te bepa- len, werd eene hoeveelheid van honderd omtrekken van elk derzelve , ge- lijk vroeger, met kalkwater beliandeld, waardoor de navolgende verliezen bevonden werden plaats te hebben : |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren verloren 25 yolumina.
» 23,75 n
■>■> 24,75 „
» 25, 5 „
„ de geheele 100 „
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze proeven met de , vooraf door middel der luchtpomp, van
koolftofzuur bevrijde larven in het werk gefteld, zal men de volgende befluiten mogen trekken : i°. Dat, door de larven, welke, op de gemelde wijze, van kool
ftofzuur ontledigd zijn geworden, op nieuw eene hoeveelheid van hetzelfde R zuur
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
130 A. NUMAN, WAARNEM1NGEN OMTRENT DE HORZEL-MASKERS ,
zuur is voortgebragt, genoegzaam overeenkomende met die, welke door
een gelijk getal niet ledig gepompte maskèrs , in een even lang tijdsverloop, gevormd vvordt. 20. Dat dit koolftofzuur alleen uit de organifche beftanddeelen der lar-
ven werd gevormd, en de gazfoorten, waarin zij hadden geleefd, tôt de onmiddellijke zamenftelling van dit zuur niets fchijnen tehebben toegebragt (*). 3*. Dat, van elk der gebruikte gazfoorten, eene hoeveelheid ver-
dwijnt, welke door het koolftofzuur, dat de larven hadden voortgebragt, werd herfteld ; en dat daarentegen de hoeveelheid van ieder gaz, welke verloren was gegaan, in het ligchaam. des maskers, in een zamen geperften ftaat, doch, gelijk het fchijnt', grootendeels flechts werktuigelijk (f) werd vastgelegd. De uitgebreidheid der larven , welke in zuurftoffe , ftik- itoffe, dampkringslucht, en koolftofzuur waren geweest, was niet toe- genomen, en die, welke in waterftoffe geleefd hadden, verkregen. een veel minder foortehjk gewigt. Aile lieten nogtans, bij het ledig pom- pen, eene aanmerkelijke hoeveelheid gaz los, welke geenszins kan veron- derfteld worden , in een' gazvormigen toeftand , in de ligcharnen der lar-- ven aanwezig te zijn geweest (§)• |
||||||
(*) Het is voorzeker moeijelij'k te verklaren, hoe deze vastlegging of binding der
gazvormige ftoiïen hier eigenlijk gefcliiedt. De groote vermindering van den oinvang , welke er moec plaats hebben, fchijnt wel eene fcheikundige verbinding met de organifche ftofdeelen der maskers te moeten doen veronderftellen. Van den anderen kant is hetbe- wezen, dat de gazfoorten zich, door eene eenvoudige werktuigelijke oorzaak, zoo als bijvoorbeeld door het uitpompen, wederom uit de ligcharnen der larven laten uitfcheiden en verwijderen, hetgeen niet voor eene fcheikundige verbinding pleit. Q) Met deze proeven verdienen de waarnemingen te worden vergeleken, die spal-
lanzani reeds- omtrent onderfcheidene week-dieren en infecten heeft gedaan, waaruit hij befloot, dat het uitgeademde koolftofzure gaz gevormd; in het ligchaam aanwezig is, en niet eerst, door eene onmiddellijke verbinding der koolftoflfe met de zuurftoffe des dampkrings, bij de ademhaling, wordt te zamengelteld {Mémoire fur la respiration v 64, 344, treviranus, Biologie, 4 ter B. 207 en verv.)> (§) Daar te voren de niet ledig gepompte larven, nadat zij in de verfchillende gaz-
foorten waren geftorven, aan geen opzettelijk onderzoek onderworpen waren, en het bij het
|
||||||
WELKE ÏN DE MAA'G VAN HET PAARD HUISVESTEN. 13I
40. Dat, daar de hoeveelheid van het koolftofzuur, waarin de le-
dig gepompte larven geleefd hadden , niet vermeerderd noch verminderd was, er flechts aan eene vervvisfeling van een gedeelte van hetzelve te denken valt, namelijk dat het, op nieuw in de ligchamen der maskers voortgebragte, koolftofzuur zij uitgeademd, en daarentegen eene even groote hoeveelheid van dat, waarin zij zich bevonden, door dezelve zij opgenomen geworden ; tenzij men misfchien, met evenveel of nog meerde- ren grond, moge kunnen veronderftellen, dat zoodanige vervvisfeling niet plaats liebbe gehad , maar dat het, op nieuw in de maskers geyormde , koolftofzuur in dezelve aanwezig zij gebleven. 5°. Dat de ledig gepompte larven in het koolftofzuur langer , dan
in de andere gebezigde gazfoorten voortleefden. |
||||||
Ik zôu hier gerëede aanleiding kunnen vinden, om de uitkomften de-
zer proefnemingen te vergelijken met die, welke anderen reeds vroeger o m -
het onderzoek der ledig gepompte maskers bleek, dat dezelve een gedeelte van liet
gaz, waarin zij verkeerd hadden, tôt zich hadden genomen, zoo zijn 00k hïeromtrent met niet uitgepompte larven nog nader opzettelijke proeven in het werk gefteld. Een ne» génial maskers namelyk werd, even als vroeger, in gelijke hoeveclheden der toenmaals aangewende gazfoorten gedaan. Degene, welke tôt deze proef genomen werden, waren tôt een meerderen trap van
ontwikkeling gevorderd, dan de te voren gebezigde larven. Zij leefden, uit dien hoof- de, in de gazfoorten eenen veel korteren tijd, dan de vorige. Nogtans bleek. het, dat dezelve, na geftorven, en op dezelfde wijze als de luchtledig gepompte maskers, op de luchtpomp, behandeld te zijn, eene hoeveelheid dier gazfoorten bevatteden , waarin zij opgeiloten waren geweest, en geleefd hadden; hoewel, door het korter leven in dezelve, deze hoeveelheid veel geringer dan die der vorige was. Immers bragten die uit de zuur- ftoffe, in de oplosfing van zwavelzuur-ecrfte-ijzer-oxijde, die uit het koolftofzuur, in het kalkwater die veranderingen te weeg , waaruit men, offchoon minder duidelijk, nogtans met genoegzame zekerheid, kon befluiten, dat de lucht, welke, door het pompen, uit de ligchamen der larven te voorfchijn kwam, geene andere was dan die, waarin zij hadden geleefd. |
||||||
132 A. NUMAN, WAARNEMINGEN OMTRENT DE HORZËL-MASKERS ,
omtrent de uitwafeming en inzuiging van verfchillende gazfoorten , door
fommige infecten , week-dieren en vvorraen zijn gemaakt, als 00k, om in eene befchouwing te treden, ten aanzien der verfchillende gevoelens en gronden opzigtelijk de voortbrenging van het koolftofzimr, hetwelk , uit het bloed der warmbloedige dieren, bij de uitademing, wordt afge • fcbeiden, De vroegere natuurkimdigen van onzen tijd ftellen , dat hetzel- ve in de longen wordt gevormd, door de verbinding der koolrtoffe van het aderlijke bloed met een gedeelte der ingeademde zuurftoffe, terwijl de nieuwere integendeel meer en meer tôt het gevoelen overhellen, dat dit koolftofzuur, als zoodanig in het bloed gevormd en aanwezig zijnde, bij de ademhaling flechts wordt uitgefcheiden, en alzoo verwijderd. Dan het was mijn oogtnevk alleen , de gemaakte waarnemingen en eenige op- merkingen omtrent de horzel-maskers , derzelver leefvvîjze, en uitwerking op het Paard mede te deelen. Welligt heeft deze verhandeling reeds eene te groote uitvoerigheid verkregen. Ik vlei mij evenwel, dat de uitkom- ften dezer proeven tevens als eene , niet geheel onbelangrijke, bijdrage zullen kunnen worden befchouwd tôt het bovenbedoelde onderwerp , het- welk , in vêle phyfiologifche werken , als van rudolphi (*), o. f. heu" singer (f) , g. r. treviranus (§), en anderen , uitvoerig behandeld wordt.
|
||||||
(*) Grundrisf der Phyfiologie, 2ter Q. f. 376. u. f, w.
(t) Grundziige der Vergleichende Phyfiologie, mit befonderer Rûckfîcht auf die
nutzbaren Haus-faugethiere , Leipzig 1831. /. 108. u. f.,w. (§) Biologie oder Philofophie der lebenden Natitr, 4ter B. /. 171. u. f. w. G3ttin-
gen 1814. Die Erfcheinangen und Gefetze des organifchen Lebens , ister B. y. 3^p u. f. w. Volgens laatstgemelden fclirijver berust de gelieele verwisfeling der gazfoorten bij de ademhaling alleen op de wet der gelijkftelling, volgens welke, indien eene vloei- ftoffe, met eene gazfoort bezwangerd zijnde, met eene andere in aanraking komt, er een ftreven van b.eide gazfoorten ontftaat, om zich in een zeker evenwigt te ftellen, waarbij de eerfte zoolang uitgeftoten en de laatfte ingezogen wordt, totdat het evenwigt is voort- gebragt. Treviranus is evenwel van gevoelen, dat deze gelijkftelling niet, zoo als dalton meent, geheel op eene werktuigelijke wrjze gefchiedt, vermits het voorname- lijk de zuurftofFe is, welke daarbij wordt opgeflorpt, Wij hebben, door de medege- deel-
|
||||||
WELKE IN DE MAAG VAN HET PAARD HUISVESTEN. 133
wordt. Men vindt in dezelve de voornaamfte fchriften aangewezen van
.hen, die zich opzettelijk met fcheikundige proeven en verklaringen otn- trent de ademhaling der hoogere, zoowel als der lagere dieren hebben on- ledig gehouden. Onder deze verdient voorzeker de doorwrochte Verhan- deling van den Hoogleeraar nasse : Ueber das Athmen, welke in het Deutfches Archiv fur die Phyftologie van j. f. meckel , Zweiter Band, wordt gevonden, eene eerfte plaats. — De Heer collard de martigny heeft dit gewigtig onderwerp op nieuw, volgens proefondervindelijké en oordeelkundige gronden, behandeld (*). |
|||||||||
deelde proeven, aangetoond, dat ook de opgeflorpre zuurltoffe zich, even als de overi^e
gazfoorten, door de werktuigelijke werking der luchtpomp, uit de ligchamen der nias- kers laat affclieiden. (*) Recherches expérimentales et critiques sur V absorption et surf exhalation res.
piratoires, in het Journal de Physiologie expérimentale et Pathologie van F. magen. diej Tom. X, p. m suiv. |
|||||||||
R-3
|
|||||||||
VER-
|
|||||||||
V.E RKLARING
|
|||||||
D E R
|
|||||||
P L A T E N.
|
|||||||
Plaat I.
Fig, i. JCien vierkant ftuk eener Paarden-maag, nabij de inplanting vau
de flikbuis. Op hetzelve zijn ongeveer vijftig , bijna volwasfene, maskers aanwezig van de groote Paarden-horzel, volgens derzelver natuurlijke grootte voorgefteld. Over de oppervlakte vertoonen zich, tusfchen dezelve, indrukfels of gaten, waarin insgelijks maskers hebben gezeten, die afgevallen of uitgenomen zijn ge- worden. a, De opperhuid, zijnde een verlenglel van het inwendig be-
kleedfel der flikbuis, benevens het flijmvlies der maag , van den onderliggenden fpier-rok losgemaakt, en omgeflagen, ten einde de dodrboringen te doen kennen , welke de maskers in dezelve veroorzaken. b. De fpier-rok, voor een gedeelte van den buitenllen maag-rok
losgemaakt. In dezelve worden eenige ondiepe kuiltjes of in- drukken opgemerkt, waarin de maskers met derzelver limite» hebben gerust. Fig,
|
|||||||
VERKXARING DER PLATEN. 135
Een zoodanig masker van een' vroegeren leeftijd. De kleur is
nog iets ligter dan bij de meer in wasdom gevorderde larven, en het acbtereind vooral bleeker dan het overige ligchaam. Dit mas- ker wordt van de rugzijde voorgefteld, en het rugge-vat is op hetzelve kennelijk. Een zoodanig, geheel volgroeïd, masker, in deszelfs uitgeftrekte
gedaante, zijnde ongeveer vier malen in de lengte, doch in de breedte , uit hoofde der uitrekking , flechts ongeveer drie malen vergroot voorgefteld (*). De kleur is minder :;helder en meer tôt het paarfche overhellende. De dubbele borstelkranfen zijn hier meer kennelijk. Naar de zijden van iedere der ligchaams-afdeelin- gen bevinden zich indrukken, zijnde de plaatfen, waaraan van binnen de fpiervezelen worden ingeplant, door welke het ligchaam wordt te zamen getrokkeri en zich beweegt. Een ftukj'e huid, ter grootte van ongeveer een vijfde of zesde
gedeelte van den omvang des maskers, fterker vergroot. Op het- zelve bevindt zich de dubbelde rij, ieder vail vijf borstels, met derzelver hoornachtige punten, voorgefteld. De kop van het masker fterk vergroot. Aan denzelven zijn de
fcherpe hoornachtige haken kenbaar, waarmede het dier zich aan den maagrok bevestigd houdt, zijnde in een gewricht (a. >a.~) be- wegelijk. Tusfchen deze bevindt zich de i langwerpige mond. Boven de haken zijn twee zwarte uitpuilende punten aanwezig, welke denkelijk tôt gevoel-werktuigen dienen, Deze deelen zijn om«
|
||||||
(*) De vergrootingen, waaronder de bijzondere deelen worden voorgefteld, zgn
niet bepaaldelijk opgegeven, vermits daarvan geene naauwkeurige metingen zyn gedaan. De vergelijking' van elk vergroot deel met deszelfs natuurLyke uitgebreidlieid zal hier, omtrent een. voldoenden maatftaf verfchaffen.| , . ; |
||||||
136 VERKLARING DER PLATEN.
omringd van eene drie- of vierdubbelde rij van fijne borstels , op
het voorfte gedeelte van de eerfte afdeeling des ligchaams geplaatst. Plaat II.
Fig.i. Een ftuk van de maag eens Paards, waarop zich ongeveer hon-
derd en dertig roode maag-maskers van verfchillende grootte be- vinden, zijnde de larven van de Endeldarm-horzel. Men merbt onder deze fommige op , die kleiner, iets donkerder van kleur, en 00k platter van gedaante, zijn dan de overige. Dezelve zitten zoowel op den harden of witten. («) j als op den donsachtigen of zachten (£), maag-rok, en in den maag-mond (c). Aile zijn ge- nomen volgens de natuurlijke ligchaams-grootte. „ 2. Gedeelte der opengefnedene flïkbuis , waarop zich insgelijks een
tiental kleinere en grootere roode maag-maskers bevinden. „ 3. Bijna volwasfen masker der groote foort, aanmerkclijk vergroot
voorgefteld. „ 4. Volkomen volwasfen masker dezer grootere foort, waarbij de
roode in eene witachtige of bleek-gele kleur is veranderd. ■„ 5. Gedeelte van de huid der larf, waarop de dubbele borftelrij ver-
duidelijkt wordt. „ 6. Kop van dit masker vergroot voorgefteld, gelijk op PI. I. fig. 5.
„ 7. Het masker voorgefteld onder eene groene kleur, welke hetzelve
aanneemt bij den doorgang door de darmbuis , om zich uit het ligchaam te verwijderen, en gedurende den tijd,. dat hetzelve zich nog aan den rand van den anus blijft vasthechten. „ 8. a) Kleinere, half volwasfen, roode maagmasker, vôôr dat het-
zelve de buitenfte huid heeft afgelegd, in dezelfde evenredigheid als
|
||||
VERKLARING DER PLATEN. 137
als de vorigen, vergroot. b) Een ftuk der huid van dit masker,
welks buitenfte bekleedfel, waarop drie rijen borftel-kranfen beftaan, en bedekkende eene tweede dubbelde, platgedrukte borftel-rij, verloren gaat. Nadat het buitenfte vlies is afgelegd, rijzen de> tôt dus verre ter nedergedrukte, borstels op, zoo als dezelve zich op fig. 9 vertoonen. c) De kop van dit masker. 9. Hetzelfde masker in den ftaat van volkomene ontwikkeling, en hebbende eene witaehtige of bleek-gele kleur aangenomen , mede vergroot. 0. Hetzelfde masker, welks gelé kleur, bij den doorgang door de
darmbuis, tôt eene groene is overgegaan. 1. Een gedeelte der huid van dit masker, met de daarop verduide.
lijkte borstel-kranfen, afgenomen tijdens de laatfte kleurs-veran- dering. Het blijft onbeflist, of uit deze kleinere foort alleen de wijfjes
van de Endeldarm-horzel voortkomen, dan wel, of er eene groo- tere en kleinere varieteit van de Endeldarm-horzel mag worden aangenomen, waartoe deze kleinere maskers kunnen behooren. (Zie bladz. s>8.).
Plaat III.
1. Een ftuk van het geopende poortier-gedeelte eener Paarden-maag,
makende de zakvormige verwijding uit, waarmede de maag in den twaalfvingerigen darm overgaat. Op dit deel bevinden zich twin- tig vvitte maag-maskers, volgens de natuurlijke grootte, waaruit de Heilzame en de Neus-horzel voortkomen. Hoewel er tusfçhen deze maskers welligt eenig kenmerkend verfchil , naar de twee genoemde Horzel-foorten, beftaat, is mij hetzelve noch ten aan- zien der borstels of andere deelen der larven, noch met opzigt tôt de poppen in " het 00g gevallen, om zulks met genoegzame onderfcheiding te kunnen opgeven. ' , S Fig.
|
||||
138 VERKLARING DER PLATEN.
Fig. 2. Een zoodanig masker uit een' vroegeren leeftijd, van de rugzijde
gezien. Hetzelve is wit van kleur, zijnde het dikke of ftompe eind rooder. Op het' ligchaam doet zich het rugge-vat kennen. „ 3. Hetzelfde masker, gelijli de overige foorten, vergrôot voorgefteld. „ 4. De kop van dit masker vergrôot, bezittende een geringer getal
borstels aan den kop dan de overige larven. „ 5. Een gedeelte der huid van dit masker, waarop de enkele rij bor-
dels duidelijker wordt aangetoond. Plaat IV.
„ i. Voorbeen van een Paard, waarop zich, langs de gebeele uitgeftrekt-
heid der binnenzijde, van boven de knie naar onderen, eene groote hoeveelheid horzel-eijeren bevindt. Deze eijeren zijn dui- delijkheidshalve niet, gelijk de ligchaams-deelen, waàrbp zij aan- vvezig zijn, verkleind, maar bezitten nagenoeg de grootte, waar- onder zij zich aan het Paard doen kennen. Denkelijk zijn dezelve meest eijeren van de Paarden-horzel. - Het is cvenwel moeijelijk uit te maken, wegens de gelijkheid, die deze-bezitten met de eijeren van de Heilzame en Neus-horzel\ bf zich niet 00k onder dezelve bevinden, tôt deze Horzels behoorende. „ 2. Hais en kop van een Paard, aan welks toupet- en maan-haren
zich dezelfde horzel-eijeren in groote menigte bevinden, even als op fig. 1. Ook langs de hals-fleuf, en aan het begin van den fchouder, bevinden zich deze eijeren. Deze voorwerpen zijn volgens dé natuur geteekend.
Plaat V.
„ 1. Een maan-haar, waaraan zich vier eijeren bevinden van de groote
Paarden-horzel, flechts wéinig vergrôot. De twee onderfte eijeren zijn nog gefloten. De bovenfte zijn geopend, terwijl de larf zich bui'
|
|||||
x .^
|
|||||
VERKLARING DER PLATEN. I39
! buiten het ei begeeft. — a.) Het masker, zoo als het zich ver-,
toont, terftond nadat het uit het ei is gekropen. Fig. 2. Ditzelfde haar met de vier eijeren , zeer vergroot voorgefteld. De
maskers kruipen uit de twee bovenfte; het dekfel van het eene ei is nog gedeeltelijk aanwezig bij c.), doch van het andere afgevallen, en deels omgeflagen d.). „ 3. a.) Een maan-haar, in dezelfde evenredigheid vergroot, waaraan
zich twee ledige doppen van eijeren bevinden e. e.), uit weïke het masker £.) geheel is uitgekropen. „ 4. Ei van de Heilzame-horzel, volgens dezelfde vergrooting, als die
van de Paarden-horzel. „ 5. Ei van de Endeldarm-horzel, op dezelfde fchaal vergroot, aijnde
gefteeld (oyum petiolatum^). „ 6. Stelt de pop voor van een Horzeî-masker, op het oogenblik, dat
de, tôt volkomenheid ontwikkelde , vlieg het kapje der fchaal ,, afftopt j om uit dezelve te verhuizen ; doch waarin dezelve, even als in de geboorte, zitten blijft, vermits het kapje, wegens te .irerke yastheid of te geringe brosheid der pop-fchaal, niet genoeg- zaam afwijkt of affpringt. „ 7. Dekop van een Horzel vergroot, en van voren of boven tôt eene
aanzienlijke blaas uitgezet. De vlieg bezit het vermogen, om deze uitzetting van den kop te vergrooten en te verkleinen, en daardoor de afftooting van het fchaal-kapje te bewerken. Nadat , het, infect geboren is, dutirt de uitzetting en zamentrekking . nog flechts weinige minuten voort. De laatfte krijgr over de eer- lle beftendig de overhand:, totdat de kop op eens zich geheel tôt deszelfs natuurlijke gedaante vormt. Ontbreekt het de vlieg aan een voldoend vermogen van zamentrekking , zoo blijft de blaas- achtige uitzetting fomvvijlen eenigermate beftaan. De kop behoudt dan het aanzien , als het ware, van een waterhoofd ; de vlieg S a loopt
|
||||
ÏJO VERKLARING DER PLATEN.
loopt tuiraelende, of beweegt zich gebrekkig, en fterft weldra.
Fig. 8- Hoornachtige kieuw-plaat, bezittende zes, eenigermate kromme of half cirkelvormige, lijnen, ter weêrszijden voorzien van lucht- blaasjes. De kieuw-lijnen zijn in het midden door een vlies ver- eenigd, in hetwelk zich eene opening bevindt, dienende tôt eene algemeene ontlastbnis der lucht, (Vergelijk reaumur , Tom. IV. PI. 34. fig. 17. Clark, a. p. PI. 1. lig. 9.). „ 9. Achterdeel van een masker, waaraan zich de huid-lippen, van
elkander verwijderd, vertoonen, zoodat de kieuw-plaat, gedeelte- lijk verfchoven, zich ter befchouwing aanbiedt. Deze twee af- beeldingen zijn volgens eene fterke vergrooting voorgefteld, be- flaande de kieuw-platen bij het masker den natuurlijken omtrek , welke binnen het achtereind van hetzelve is begrepen. (Reau- mur, PI. 34. fig. 16. Clark, fig. 8.), „ 10. Eene pop-fchaal, waarvan de bovenhelft is weggenomen, op den
aoften dag, nadat het masker zich uit het ligchaam des Paards had verwijderd. De horzel, zijnde de Gastrus Equi, vertoont zich van de. rugzijde in dezelve, en is reeds vrij volkomen ont- wikkeld, zijnde bereids de haren op het ligchaam zigtbaar. De vleugels zijn te zamen gevouwen, en als tegen het borstftuk opge- rold. Het omhullend vlies is over de vlieg weggenomen, en ver- toont zich gedeeltelijk als zijnde regts over geflagen. „ 11. Dezelfde, half volkomen, Horzel, van de onder- of buik-zijde be-
fchouwd. Men ziet het onderfte gedeelte nog van het vruchtvlies omgeven, hetwelk van de borst is weggenomen. De kop, beenen en vleugels zijn ieder in bijzondere verlengfels, zakken , of fchee- den van dit vlies bevat. De deelen zijn uit het bekleedfel ontwik- keld, opdat dezelve duidelijker zouden kunnen worden gekend. „ 12. 13.14. De poten van de groote of Paarden-horzel, op eene aan-
merkelijke fchaal vergroot, voorgefteld. s.
|
||||
VERKLARING DER PLATEN. 141
a. Voorpoot.
b. Midden-poot.
c. Achterpoot,
Fig. 15. De voet des infects tôt eene, nog veel aanzienlijkere, vergrooting
gebragt. Aan denzelven ziet men twee zaagswijze knijpers of klaauwen, welke tegen hol ftaande vliezige fteunfels kunnen wor- den gedrukt, waardoor het haar, waarop de vlieg zich nederzet, omvat, en tusfchen dezelve vastgeknepen wordt. „ 16. Twee Paarden-haren, naar denzelfden maatftaf van vergrooting als
fig, 8 genomen. a. Een haar uit de tnanen.
b. Een haar uit de huid van den hais, niet' ver van de huid
afgeknipt. Plaat VI.
„ 1. Kop van de groote of Paarden-horzel, zeer vergroot voorgefteld.
Aan denzelven zijn de fijne, geelachtig-graauwe haren, die aan het voorhoofd iets donkerder vallen, kenbaar, alsmede de roest- bruine ftriemen. (Vergelijk meigen , a. p. f. 175. Ook reau- mur 1. c PI. 35. fig. 7. Clark, PI. 1. fig. 15.). „ 2, De kop, minder vergroot, van ter zijde gezien, benevens de
uitftekende voelfpriet. (Verg. meigen , a. p. Tab. 38. fig. 19.),, „ 3. De drieledige voelfpriet. De twee eerfte leden zijn klein; het
derde is te zamengedrukt, eirond, bezittende een' naakten borstel op den rug. (Meigen a. p. f. 174. Tab. 38. Fig. 18.). ,, 4. Plaakjes, welke de mannetjes der horzels aan het uiterfte einde
des ligchaams , onder den buik, bezitten. Dezelve kunnen door de vlieg van elkander worden verwijderd, en vatten, bij de za- mendrukking, fterk inéén. Daar deze werktuigen alleen aan de mannetjes eigen zijn , dienen dezelve waarfchijnlijk, om het wijf- S 3 je,
|
||||
142 VERKLARING DER PLATÊN.
je, bij de paring, te omvatten. (Vergelijk reaumur , Tom. IV.
PL 35. Fig. 6.). t Fig. 5. Pop-fchaal, met het aanhangend kapje, waarait de groote of
Paarden-horzel is voortgekomen. Het bekleedend vliesje der fchaal is aan de randen der break kenneltjk. • „ 6. Paarden-horzel (gastrus equi).
Ferrugineus; alis fascia maculisque duabus apicalibus fus-
cis , nervis transversis conjunctis; (meigen , 1. c. f. 175.). a. Het- mannetje.
b. Het vvijfje uitgeftrekt.
c. Hetzelve, in de gewone houding, met de leg-pijp naar of te-
gen den buik gebogen. d. Vlengel van deze Horzel vergroot voorgefteld, waarop de
zoogenaamde aders of vleugel-nerven, zijnde takken van luchtbuizen , duidelijk gekenmerkt zijn. „ 7. Schaal der pop van de Endeldarm-horzel, waarbij het kapje g'e-
heel is afgeftoten. „ 8. Endeldarm-horzel (gastrus h/emorrhoidalis).
Ater hirsutus • thorace antice rufo-hirto ■ abdomine basî
cano , api ce rufo • alis ■pellucidis, nervis transversis distanti- • Bus. (Conf. meigen 1. c. f. 1770- à. Het mannetje. b. Het wijfje. ■:Ct De vleugel dezer vlieg, waarop de, van elkander verwijderde,
dwars-aders duidelijk worden aangetoond. . „ 9. Schaal der pop van de Heilzame-horzel.
M 10. De Heilzame Horzel (gastrus salutaris s. salutiferus,
CLARK.).
Thorace rufo ; abdomine atro , basi albo, in maribus apicc
fusco, in faeminis apice cano-villosoj alis pellucidis ; nervis trans-
|
||||
VERKXARING DER PLATEN. I43
transversis conjunctis; femoribus nigro-pilosis. (Conf. meigen,
1. c. p. T76.). a. Het mannetje.
b. Het wijfje.
Fig. 11. De Neus-horzel '(gastrus nasalis).
Thorace rufo-villoso ; abdomine nigro, basi cano , in mari-
bus apice fusco, in faminis apice cano-villoso ; alis pellucidis, nervis transversis conjunctis; femoribus fusco-pilosis. (Conf. MEIGEN 1. C. p. 178.).
a. Het mannetje.
b. Het wijfje.
|
||||