DOOR
ll!|
m
BliüOTHEEK OER
RIJKSÜNrVERSITEIT
UTRECHT.
l' ■ |
■ ■ i ... | |
. .■ ■ ;. ■ ■ •(. | ||
! ' i.' . (- | ||
r -1 • . | ||
; • ■ ■■ ' |
•• . 1 . • |
iji ; •
A. qu.
192
* ^ ;
LOUIS DE GEER
1587 — 1 652
-ocr page 6-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
1406 8229
-ocr page 7-PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAG-
NIFICUS. Dr H. BOLKESTEIN. HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SE-
NAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN
EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJ-
DAG 31 MEI 1935, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR
door
GEBOREN TE TZUMMARUM
H. J. PARIS
AMSTERDAM—MCMXXXV
aiiUOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN VADER
i. quot;C-C.t'
-ocr page 11-Bij de voltooiing van mijn proefschrift voel ik mij gedrongen een
woord van oprechten dank te brengen aan allen, die tot mijn
wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.
Hooggeleerde Kernkamp, tot U gaat in het bizonder mijn
dankbaarheid uit. Uw steeds boeiende en belangwekkende colleges,
en ik denk hier niet in de laatste plaats aan die, waarin Gij Uw
leerlingen vertrouwd hebt gemaakt met de methoden van archief-
onderzoek, hebben zeer veel invloed gehad op de keuze van de
richting, waarin ik gegaan ben bij de samenstelling van een proef-
schrift. Uw warme belangstelling en Uw vertrouwen in mijn werk
zijn mij daarbij een groote steun geweest. Steeds waart Gij bereid
mij met raad en daad bij te staan en nimmer heb ik onder al Uw
drukke werkzaamheden tevergeefs een beroep op U gedaan.
Geloof mij, wanneer ik U verzeker, dat dit alles een blijvend gevoel
van erkentelijkheid bij mij heeft opgewekt.
Hooggeleerde Oppermann, ofschoon mijn voorUefde uitging naar
de Nieuwe Geschiedenis, zal ik steeds met de grootste waardeering
denken aan de lessen van hoog wetenschappelijk gehalte, waar-
mede Gij Uw discipelen hebt geleid bij de bestudeering der Middel-
eeuwsche Geschiedenis. Het was mij een voorrecht, tot den kring
Uwer seminaristen te mogen behooren.
Hooggeleerde De Vooys, als historica heb ik steeds meer aan-
dacht gewijd aan de htteratuurgeschiedenis, dan aan de philologie,
maar Uw colleges, die uitmuntten door helder inzicht,hebben niet
nagelaten bij mij de belangsteUing voor dezen tak van wetenschap
te doen groeien. Mochten de jaren der praktijk vrucht gedragen
hebben, dan is dat voor geen gering deel te danken geweest aan
Uw leiding tijdens mijn studiejaren. Toch hebben Uw lessen mij
meer gegeven, dan noodig was voor mijn beroep. Grooten dank
ben ik U hiervoor verschuldigd.
Aan de ambtenaren der Rijksarchieven te 's-Gravenhage en
Arnhem en der Gemeentearchieven van Amsterdam en Dordrecht
is een woord van dank hier op zijn plaats voor de groote bereid-
willigheid, waarmee zij mij steeds hun hulp hebben geboden.
go
1
Blz.nbsp;S
Hoofdstuk I - Luik en Dordrecht - 1587—1615nbsp;^
DE FAMILIE DE GEER IN LUIK EN DORDRECHT - LOUIS
DE GEER ALS DORDTSCH KOOPMAN EN BANKIER ... 1
Hoofdstuk H - Amsterdam - 1615—1627
DE GEER ALS AMSTERDAMSCH KOOPMAN EN BANKIER
§ 1 - De Geers handel in oorlogsmateriaal - Zijn scheepvaart . 11
S 2 - Het aandeel van De Geer in de Zweedsche leeningsaange-
AA
legenheden en den koperhandel............
Hoofdstuk Hl - Zweden - 1627—1652
de geer als zweedsch industrieel, bankier en
koopman
§ 1 - De reis naar
I J
Stockholm................
§ 2 - Wapenhandel en v^rapenindustrie............79nbsp;^
§ 3 - Koperhandel en koperindustrie.............95nbsp;2
§ 4 - De overige industrieën - De werknemers........117
§ 5 - Zweedsch burger, edelman en grootgrondbezitter ....nbsp;129nbsp;O
§ 6 - Bankier en koopman.................131
Hoofdstuk IV - de Geers hulpvloot...........153
Hoofdstuk V - de Geers laatste levensjaren.....i98
093
Samenvatting...................
BIJLAGEN
I - Instructie voor Rochus Nieulandt (1613)........226
II - Verzoekschrift van Rochus Nieulandt aan de Staten-Ge-
neraal (1615).....................
GERAADPLEEGDE ARCHIVALIA EN HISTORISCHE WERKEN 232
-ocr page 13-HOOFDSTUK I
LUIK EN DORDRECHT. 1587-1615
DE FAMILIE DE GEER IN LUIK EN DORDRECHT
LOUIS DE GEER ALS DORDTSCH KOOPMAN EN BANKIER
Louis de Geer werd in November ^ van het jaar 1587 te Luik
geboren. Het geslacht, waaruit hij stamde, was van zeer ouden
adel, woonde reeds in de 14e eeuw in het prins-bisdom en verliest
zijn oorsprong in de legende; aan het stamslot Geer, dat gelegen
was aan een zijriviertje van de Maas, de Geire of Geere, ontleende
het zijn naam De Geer. Een der afstammelingen, Louis de Geer de
Gaillarmont — zoo genoemd naar zijn bezitting Gaillarmont innbsp;/
Chainé — woonde in de tweede helft der 16e eeuw in de stad Luik.
Hij was in 1579 voor de tweede maal gehuwd en wel met Jeanne
de Neille, een Luiksche van geboorte hun oudste zoon was de
later zoo bekende Louis de Geer.
De Geer de Gaillarmont was burger van de stad Luik, koopman
en grootgrondbezitter In 1596 verliet hij echter het Zuiden om
zich in Dordrecht te vestigen. De oudste berichten omtrent deze
verhuizing zijn van een nazaat, een achterkleinzoon van den grooten
De Geer, en pas in 1758 opgeteekend. Zij gewagen van geloofsver-
volging, die de reden tot de uitwijking zou geweest zijn; gewaar-
schuwd voor de inquisitie had De Geer zijn land verlaten. Maar bij
nadere beschouwing bleek deze bron niet geheel betrouwbaar*.
1 17 November wordt als geboortedatum genoemd door J. L. W. de Geer:
Lodewijk de Geer, p. 2. Dit is echter de datum van den doop. Het is dus
mogelijk den geboortedatum enkele dagen vroeger te stellen. Zie de genealogie
in het Jaarboek van den Nederlandschen Adel V, p. 206 en in E. W. Dahl-
gren: Atten de Geer.
^ Zie bovengenoemde genealogieën.
® In een Luiksche acte van 11 Maart 1593, waarin De Geer voldoet aan de
huwelijksche voorwaarden van een dochter uit zijn eerste huwelijk, Marie,
en EliasTrip, wordt hij genoemd: „marchant bourgeois de Liègequot;. Ook blijkt
er uit, dat De Geer een zeer groot inkomen had uit pachten en grondrenten.
Een authentieke copie van deze acte: „Echevins de Liège-Oeuvres-Greffe
Bertrandy n° 431quot;, werd mij ter inzage gegeven door Jhr. Mr.H. R. A. La-
man Trip. evenals de hierna nog te noemen Luiksche acten.
* Het is een, in het Latijn geschreven, verhaal van Louis de Geer van Fin-
1
-ocr page 14-Immers, van de inquisitie had men in Luik niets te duchten, omdat
deze hier steeds met succes was geweerd; zelfs werd er, uit politieke
zoowel als economische overwegingen, altijd zeer voorzichtig ge-
handeld wat geloofszaken betrof. De toenmalige prins-bisschop,
Ernst van Beieren, was wèl geneigd, maar had niet de macht de
ketterij tegen te gaan: de gilden der stad, langzamerhand machtiger
geworden, en de Noordelijke Nederlanden, waarmee men, om de
levendige handelsbetrekkingen, die deze met Luik onderhielden,
steeds de neutraliteit bewaarde, verzetten zich tegen een krachtige
geloofsvervolging!. Wel bereikten de Stat en-Generaal in 1594
klachten uit het Luiksche over ,,rigoreuse proceduerenquot; tegen
gereformeerden, maar het dreigen van H. Ho. Mo. met represaille-
maatregelen 2 deed den prins-bisschop met groote gematigdheid op-
treden. Een enkele plaats in het sticht, zooals Maaseyck, had van
een strengere behandeling te lijden 3; nochtans bleef het hier bij
het uitspreken van een aantal verbanningen.
Wanneer De Geer de Gaillarmont tot den gereformeerden gods-
dienst overging, melden de bronnen ons niet, maar nog in 1593
nam hij voor een begijnhof — door hemzelf gesticht en ,,des fidelles
servantesquot; genoemd — een schenking aan van zijn schoonzoon,
Elias Trip, die, pas gehuwd met De Geers dochter Marie en op het
spong, getiteld: Commentarii de Gente De Geeriana. Het dateert van 1758
en werd in 1816 gedrukt. Dahlgren vergeleek het manuscript met den
druk, die wat gewijzigd was en vond de berichten tegenstrijdig en onbetrouw-
baar. Zie: E. W. Dahlgren: Louis de Geer, p. 12—15.
1nbsp;H. Pirenne: Histoire de Belgique IV, p. 294—295 en p. 312—314. VergL
ook Dahlgren: L. de Geer, p. 16—17.
2nbsp;13 Juli 1594 besluiten de St. Gen. om aan de regeering van Luik en Keulen
te schrijven, dat zij ,,haerlieden den verscreven proceduiren tegen die van
de religie soe willen matigen in conformité van de voergande brieven van de
heeren Staten, an hen gescreven, dat men kan speuren, dat zij van meynin-
gen sijn goede neutraliteyt met dese landen t'onderhouden; anderssins dat
zij hen niet en sullen hebben te verwonderen, bijaldin over dese zijde eenige
procedueren wordden voergenomen die der neutraliteyt sullen schijnen tegen
te zijnequot;. Den ,,agentquot; van Luik en Keulen, Snoeck, zou men ter vergadering
ontbieden en hem zeggen, dat, als er niet zou worden „gemodereertquot; men
,,hemnoch yemant anders alhier als agent van Coelen ofte Luydick en sal
toelatenquot;. Resolutiën der Staten-Generaal, uitgegeven door N. Japikse.
Rijks Geschiedkundige Publicatiën 57.
3nbsp;Res. St. Gen. 31 Juli 1593, 31 Mei 1595, 12 Oct. 1596. Uitg. Japikse.
-ocr page 15-punt om naar Dordrecht te vertrekken, op deze wijze van zijn
schoonvader en Luik voorloopig afscheid nam i. We kunnen hieruit
veilig concludeeren dat de neiging tot het protestantisme bij
De Geer toen nog niet groot was.
Anderhalf jaar later zien we hem reeds aanstalten maken tot
emigratie. In November 1595 gaf hij aan zijn vrouw volmacht om
in zijn afwezigheid — ging hij naar het Noorden om poolshoogte
te nemen? — al zijn onroerend goed in het Luiksche te verkoopen
en het blijkt, dat zij er gebruik van maakte 2. Vaste goederen,
pachten en grondrenten — hypotheken zouden we de laatste nu
noemen ® — werden achtereenvolgens door hem of zijn vrouw van
de hand gedaan; echter niet alle, huis en bezitting Gaillarmont
behield hij nog; deze werden pas na den dood van haar man door
Jeanne de Neille verkocht Zoo was bij het vertrek naar Holland
de band met Luik nog niet geheel verbroken.
Zouden we nu aannemen, dat De Geer tusschen 1593 en 1595
gereformeerd werd, dan nog — we zagen het — noopte geloofsver-
volging niet zoozeer, dat hij om der wille zijner overtuiging moest
heengaan; in de heimelijke vlucht, zooals die door zijn nakomeUng
wordt beschreven — hij zou met zijn gezin, verstopt in een turf-
schip, over de grens gekomen zijn — mag men een versierend toe-
voegsel der overlevering zien
We vragen ons nu af: waren er dan andere motieven voor De Geer
1nbsp;Elias Trip gaf het aandeel, dat zijn vrouw had in „trois petittes maisons
caducquesquot; voor het „beghinage nommé des fidelles servantes, que ledit
Loys de Geere a fundé en la rue de Verd boix soub la paroche de St. Remy
en Liègequot;. Trip deed dit ,,pour la bonne amour et affection qu'il porte
audit beghinaigequot;: Acte van 11 Maart 1593: Echevins de Liège-Oeuvres-
Greffe Bertrandy n° 431.
2nbsp;23 Aprill596.De volmacht was van 7 Nov. 1595:Cour de Jupilles-Oeuvres-
1595—1596, fol. 309.
» Deze werden in Luik „rentes foncierquot; genoemd. Ze rustten op huizen en
landerijen en bij verkoop bleef het pand ermee bezwaard. Zie over dit
typisch Luiksche grondrecht E. Kurth: La cité de Liège au Moyen-Age.
Tome III, Appendices V: La propriété foncière à Liège.
« 9 Dec. 1602 verkoopt zij'aan Adriaan de Geer „sa court, maison et pourpris
de Gaillarmontquot;. Protocol van notaris H. Balis te Dordrecht. Deze De Geer
wordt genoemd in Dahlgren: Àtten de Geer, p. 27, als „Adrian De Geer,
dit de Brialmont.quot;
' Comm. de Gente de Geeriana, p. 6—9.
-ocr page 16-om uit te wijken? Het antwoord mag bevestigend luiden. In dezen
tijd kon men voorzeker in Luik niet rustig wonen. Door de voort-
durende afwezigheid van den prins-bisschop durfden de gilden het
hoofd opsteken en het werd in de stad steeds roeriger. Zulke
democratische woelingen waren den kapitalisten, waartoe we De
Geer mogen rekenen, reeds onaangenaam maar het ergst werd de
toestand in het voorjaar van 1595 door de verrassing van Hoei
„laquelle a mise tout Ie pays de Liège en cerveille et fort altéra-
tion . . . naar H. Ho. Mo. ^ schreven en zij zagen zelfs geen kans
een wissel over te maken op Luik
Aangezien nu mihtaire operaties in den regel een groote schade
voor den landbouw beteekenden — Luik had altijd zeer van plun-
derende troepen geleden « — zag ongetwijfeld De Geer de inkom-
sten, welke zijn pachten en grondrenten hem opbrachten en die
hem vaak in natura werden betaald bedreigd. Onder den druk
van deze onzekere toestanden en misschien ook, na zijn overgang
tot het protestantisme, gehinderd door de bevoorrechting der
Kathoheken in zijn land«, moet hij besloten hebben, te gelde te
maken wat hij kon en te verhuizen naar de Noordelijke Nederlanden,
waar voor de zoons van den reeds zestigjarigen man een betere
toekomst scheen weggelegd Dat menige Luiksche famihe uitweek,
doet ons niet veel verwachten van de vooruitzichten daar te lande
voor het opgroeiend geslacht.
De Geers keuze was op Dordrecht gevallen en dit is begrijpelijk
Niet alleen de omstandigheid, dat hier reeds zijn dochter en schoon-
zoon woonden, ook de belangrijkheid van dit centrum voor den
koopman en het meest het levendige handelsverkeer, door een
drukke scheepvaart langs Merwede en Maas met het Luiksche
onderhouden moesten wel de schaal naar zijn zijde doen over-
slaan. Hoe sterk overigens in de laatste jaren de trek van Luik
naar Dordrecht was geweest, blijkt uit het feit, dat, naar Matthijs
Balen ons in zijn stadsbeschrijving verhaalt, sinds 1589 hier een
geheel nieuwe wijk, hoofdzakelijk bewoond door Luiksche koop-
lieden, was ontstaan
In Dordt gevestigd, oefende De Geer er het koopmansbedrijf
uit en werd poorter van de stad Geen lang leven was hem meer
beschoren in zijn nieuwe woonplaats: den 28sten October 1602
overleed hij; op zijn grafzerk in de Augustijnerkerk wordt hij ge-
noemd: „Loys de Geer bourgoys et marchanquot; de naam Gaülar-nbsp;^
mont, dien hij hier in den beginne uitsluitend zou gevoerd hebben,
was toen reeds weggelaten, de bezitting zelf zou weldra verkocht
worden.
Zijn oudste zoon, Louis, was, toen de vader stierf, nog geen 15 jaar
oud. We mogen het betreuren, dat wij niets van zijn jeugd en op-
voeding weten. Ongetwijfeld zal hij, daar zijn vader zich aangesloten
had bij de Waalsche gemeente, zijn godsdienstonderwijs, gefundeerd
op Calvijns leer, genoten hebben van den bekenden Jean Polyander,
die in dezen tijd Waalsch predikant in Dordt was ® en met wien
hij de vriendschap nog onderhield, toen hij zelf al in Amster-
dam woonde en Polyander reeds professor in Leiden was Of
de Latijnsche school den jongen Louis binnen haar muren gezien
heeft ? We durven dit bijna niet veronderstellen omdat het profijt,
van de lessen daar getrokken, dan zoo gering zou geweest zijn,
^ De notaris-protocollen (H. Balis, P. Eelbo) bevatten verscheidene acten
met handelsovereenkomsten tusschen bewoners van Luik en Dordrecht,
vele in de Fransche taal; ook zijn er ettelijke acten aangaande kwesties
met Maasschippers en boden op Luik.
quot; Matthys Balen: Beschrijvinge der stad Dordrecht, p. 64.
® Jaarb. v. d. Ned. Adel V, p. 201.
lt; Mr. S. v. Gijn: Dordracum Illustratum n° 1406. (Volg. mededeeling van
den archivaris v. Dalen).
® M. Balen. Besch. der stad Dordr. p. 193. Deze Polyander werd door Vondel
gehekeld in zijn Boeren-Catechismus.
« 25 Nov. 1616 draagt De Geer een „momberschapquot;, dat hij wegens drukke
werkzaamheden niet kan waarnemen, op aan Jean Polyander, professor te
Leiden: Prot. not. J. F. Bruiningh, Amsterdam.
dat later Comenius' Latijnsche brieven door den leermeester zijner
zoons voor hem moesten worden vertaald In den huiselijken
kring zal veel Fransch of Luikerwaalsch gesproken zijn; de moeder
onderteekende tenminste in latere jaren nog steeds in deze taal ^
en de voorliefde van haar zoon ervoor is duidelijk, want een groot
aantal zijner latere brieven schreef de Geer in het Fransch. In deze
brieven ® zoeken we tevergeefs naar herinneringen aan de jaren, in
zijn ouderlijk huis doorgebracht, of aanzijn verblijf in het buitenland;
slechts één terloopsche opmerking in een brief aan Oxenstierna geeft
aan, dat hij te Roanne a.d. Loire heeft gewerkt bij een koperslager
We moeten dus voor nadere bizonderheden onze toevlucht nemen
tot het, reeds genoemde, bericht van zijn achterkleinzoon, die ons
meedeelt, dat de jonge De Geer op 17 Februari 1605 daarheen ging
en 8 Februari 1608 weer tot zijn penaten terugkeerde. Maar niet
lang had zijn ondernemende geest hier rust, want 17 Augustus
van datzelfde jaar kwam hij al te la Rochelle, waar hij ook bijna
3 jaar — tot 15 Januari 1611 — bleef. Hier schijnt De Geer
eigen zaken begonnen te zijn, tenminste, de levensbeschrijver geeft
hem naar aanleiding van la Rochelle de woorden ,,principium nego-
tiorum meorumquot; in den mond en laat hem de gelofte afleggen,
voortaan een tiende van zijn winsten Gode te offeren Wellicht
heeft het verblijf te la Rochelle, de vrijplaats der Hugenoten, den
stevigen Calvinistischen inslag, te Dordrecht gelegd, nog versterkt.
In 1611 vestigde De Geer zich in Dordrecht, waar hij 27 Mei 1612
trouwde met Adrienne Gérard, wier familie daar toen woonde, maar
ook uit Luik afkomstig was. Uitgebreide huwelijksche voorwaarden
zorgden, dat Adrienne voldoende kapitaal meebracht en later ook
gelijkelijk met de andere kinderen zou erven! Want de familie
Gérard had nog bezittingen in Luikerland en volgens de „rechten
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 510.
quot; O.a. de huwel. voorw. van haar zoon Louis en Adrienne Gérard: ,,et
moije Jehen Deneille vef de feu loys de geerquot;.
3 Brieven van Louis de Geer, 1618—1652, uitgegeven door G. W. Kern-
kamp in Zweedsche Archivalia (Bijdragen en Mededeelingen van het His-
torisch Genootschap, deel 29) en door E. W. Dahlgren: Louis de Geers
Brev och Affärshandlingar, 1614—1652.
« Brief van 1 Febr. 1633 (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 186).
® Comm. de Gente de Geeriana, p. 13.
ende costumen aldaerquot; zouden de zoons later beter bedeeld worden
dan de dochters i.
Ondertusschen was De Geer in Dordrecht koopmans- en bankiers-
zaken begonnen. De oude relaties met het Luiksche deden hem
van daar ijzerwerk betrekken Wissels inde hij voor personen uit
verschillende deelen des lands Van wapenhandel is in deze eerste
jaren nog geen sprake, tenzij inderdaad zijn zwager Steven Gérard
toen reeds zijn gemachtigde in dezen is geweest dan kunnen de
wapenleveranties, waarbij deze betrokken was voor De Geer
geweest zijn, maar een aanwijzing hiervoor missen wij ten eenen-
male. Weinig is er bekend van zijn werkzaamheden in Dordt,
maar dat die zich in korten tijd geweldig uitbreidden, weten we,
want er is een reeks volmachten, die hij in den herfst van 1613 gaf
aan personen in Dordrecht, Venlo, Luik, Nijmegen, Middelburg en
Keulen om daar en in de omgeving dier plaatsen al zijn „schulden,
actiën ende crediten t' innen, opbeuren ende t' ontfangenquot; en, als
het noodig was, de debiteuren gerechtelijk te vervolgen In Luik
was zijn achterneef en zwager, Mathias de Geer „Ie Jeunequot;, die
later ook naar Zweden verhuisde ^ in Dordrecht zijn zwager
Elias Trip zijn procuratiehouder.
De laatstgenoemde deed in deze jaren omvangrijke zaken in
kogels en geschut met de O.I.C. en de colleges van Admiraliteit
een handel, die hem tijdelijk met het buitenland onmogelijk was.
daar de Staten-Generaal den geheelen uitvoer van oorlogsbenoodigd-
heden hadden verboden. Niet, omdat er op 't oogenblik zooveel
krijgsmateriaal noodig was — het 12-jarig bestand had den oorlog
met Spanje opgeschort — maar omdat de laatste oorlogsjaren
de magazijnen geheel uitgeput hadden en de heeren Staten, in
wijze voorzienigheid, de leemten weer wenschten aan te vullen.
Daarbij kwam, dat er voor de handelsvloot geschut noodig was
en men schepen van kanonnen wilde voorzien tegen de ,.piratenquot; i.
Zoo handhaafden de Staten-Generaal, ondanks de herhaalde ver-
zoeken van wapenleveranciers om uitvoer hun ,,generael ver-
bothquot;. Dat aan de onverbeterlijke Hollanders nog wel eens een
clandestiene uitvoer lukte, behoeft geen betoog! ®
De onderhandehngen tusschen EHas Trip, O.I.C. en Staten-
Generaal hadden succes en zoo waren voor hem schoone winsten
mogelijk. Geschut liet hij in Engeland gieten salpeter kwam
„de riviere van der Maze afquot; ® evenals kogels, die in het land van
Namen gegoten werden « of in Luik De gevolgtrekking ligt voor
de hand, dat De Geer, ziende hoe lucratief zijn zwagers bedrijf was,
het ook met oorlogstuig ging probeeren en het zal hem later niet
berouwd hebben. Dat hij al dadelijk in compagnonschap met Trip
werkte, blijkt niet uit de bronnen en we hebben geen aanwijzingen,
die ons dit doen vermoeden. Het is Steven Gérard, met wien hij
zich op een nieuw handelsgebied waagde. In 1615 kregen zij samen
toestemming van de Staten-Generaal om als hun „commisenquot;
geschut en kogels uit Zweden te laten komen, op voorwaarde, er
aan de Admiraliteiten van af te staan zooveel als deze noodig
1nbsp;Res. St. Gen. 12 Febr. 1613.
2nbsp;Res. St. Gen. 1612 passim.
3nbsp;6 Dec. 1612 klaagt de Fransche gezant Refuge, dat er wapenen naar
la Rochelle zijn uitgevoerd niettegenstaande „'tgenerael verbothquot; van
uitvoer tenzij met consent van H.Ho.Mo. Na onderzoek bleek de klacht
gegrond. Het geeft te denken, dat de St. Gen. besloten alles „secretelijckquot;
te houden! Res. St. Gen. 21 Jan. 1613.
« Res. St. Gen. 15 en 22 Dec. 1612. Vergel. J. E. Elias: Contract tot oprichting
van een Zweedsch factorie-comptoir te Amsterdam in 1663, p. 362 in Bijdr.
en Meded. Hist. Gen. dl. 24.
s Res. St. Gen. 22 Dec. 1612.
8 Res. St. Gen. 6 Juni 1613.
' Elias, als boven, p. 362 en Res. St. Gen. 14 Mrt. 1616.
-ocr page 21-hadden. Een aanbevelingsbrief aan Gnstaaf Adolf en de koningin-
weduwe zou het hun gemakkelijk maken
Wat had De Geers blik naar het Noorden gericht? Het was de
oude Luiksche relatie. In 1615 waren twee broers, Willem en Gerard
de Besehe, uit Zweden naar de Nederlanden gekomen. Zij waren
leden eener, vroeger uit Luik uitgeweken, familie en naar 't schijnt,
vanouds bekenden van De Geers schoonvader, Laurens Gérard.
Gerard de Besehe deed tenminste met hem particuliere zaken af,
toen hij in Dordrecht was Willem, die in Zweden het opzicht had
over de koperwerken van de koningin-weduwe Christina, moest
voor de bereiding van dit metaal een groote hoeveelheid zinkerts
— gewoonlijk kalmijn genoemd in dien tijd — door de Nederlanden
naar Zweden uitvoeren Met dezen Willem deed De Geer reeds
in 1614 kleine zaken * en het kan wel niet anders, of de kanonnen-
bestelling, zooeven genoemd, zal een gevolg geweest zijn of verband
gehouden hebben met de Besche's bezoek. Want niet alleen koper-
bereiding was aan hem toevertrouwd, ook van ijzerbewerking en
het maken van geschut was hij op de hoogte. Hij had in 1616nbsp;^
reeds een gedeelte der kanonnengieterij van Finspong in pacht
van hertog Johan van Östergötland ® en hij kon aan De Geer dus
allerlei inlichtingen geven over een zoodanig bedrijf. Voorgoed is
nu diens aandacht op Zweden gevestigd en het besluit van De Geer
om te verhuizen naar Amsterdam, dat een gemakkelijker uitgangs-
punt voor den handel naar het Noorden was dan Dordrecht, zal,
1nbsp;Res. St. Gen. 30 April, 1 Juli 1615. Deze Res. is onduidelijk gesteld, wat
de meening deed ontstaan, dat De Geer reeds in 1615 naar Zweden was
geweest. Het Jaarb. v. d. Ned. Adel maakte deze fout, die overgenomen
werd door Elias.
2nbsp;Prot. not. Eelbo, 18 Sept. 1615, 29 Sept. 1615. Gerard de Besehe had
nog renten te innen van een hypotheek op een huis te Luik. Hij maakte
met Laurens Gerard een overeenkomst dienaangaande.
' Res. St. Gen. 4 Mei 1615. Request van „Wilhem Gilson (Willem Gillisz.
de Besehe) regeerende de hutten van het cooperwerkquot; van de koningin-
[weduwe] van Zweden, om vrij van convooi en licent een groote hoeveelheid
kalmijn in Zweedsche schepen door deze landen te voeren. 25 Mei mag hij,
op aanbeveling van Jacob van Dijck, Zweedsch ambassadeur, 3 Maasschepen
kalmijn uitvoeren volgens Res. St. Gen van dien datum. (Zinkerts moest
van Aken komen).
* Dahlgren: L. de Geer, p. 28.
» Dahlgren: L. de Geer, p. 108.
zoo het niet reeds genomen was, door het contact met Willem de
Besche ongetwijfeld bespoedigd zijn. Wij zien dan ook, dat De Geer,
die op het eind van April 1615 nog tot de ingezetenen van Dordrecht
behoorde i, begin Juni zijn contracten reeds te Amsterdam sloot
We mogen dus wel aannemen dat in Mei de verhuizing daarheen
plaats had.
Hoezeer de Geers werkzaamheden zich daar uitbreidden, zullen
wij in het volgende hoofdstuk zien.
1 „Steven Gerrits en Loys de Geerquot; worden in de Res. St. Gen. 30 April
1615 ,,coopluyden tot Dordrechtquot; genoemd.
quot; Op 8 Juni 1615 sloot De Geer te Amsterdam een contract met een Luikenaar
Constant de Doufflot, die naar Zweden zou gaan om daar voor De Geer
salpeter en kruit te fabriceeren (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 3), en 12 Juni een
contract met den kapitein en den schipper van „de Swerte Leeuwquot; over het
vervoeren van een scheepslading soldaten: Prot. net. J. F. Bruiningh te
Amst., d.d. 12 Juni 1615.
HOOFDSTUK II
AMSTERDAM. 1615—1627
DE GEER ALS AMSTERDAMSCH KOOPMAN EN BANKIER
§ 1 - DE GEERS HANDEL IN OORLOGSMATERIAAL. ZIJN SCHEEP-
VAART.
In Amsterdam zou De Geer de gewenschte ruimte vinden voor
zijn energie, zij het ook slechts voorloopig, want zijn ondernemings-
geest reikte ver over de grenzen van zijn land en zou al spoedig
grooter en onontgonnen terrein zoeken. Het vervolg zal laten zien,
dat wij hem zonder overdrijving den grooten koopman, bankier en
industrieel van de 17e eeuw mogen noemen. Koopman en bankier
was hij reeds in Dordrecht, groot-industrieel werd hij eerst recht
in Zweden; hiertusschen ligt de periode van snellen groei in Am-
sterdam.
Behalve in geschut en wapenen handelde De Geer in allerlei
koopwaren, die meerdere of mindere winsten afwierpen, als: koper,
zout, hout, salpeter, wijnen en verschillende andere handelswaren,
die in de 17e eeuw hun weg vonden van en naar de Oostzee.
Zijn bankierszaken dijden uit van het geven van voorschotten
aan particulieren tot het leenen van tonnen gouds aan vorsten en
staten. Begon hij hier te lande met het in dienst nemen van wapen-
makers, in Zweden durfde De Geer het aan mijnen te ontginnen
en fabrieken op te richten op groote schaal.
Welke waren nu zijn werkzaamheden tijdens zijn verblijf in Am-
sterdam van 1615 tot aan 1627, het jaar, waarin hij voor de eerste
maal naar Zweden ging?
Evenals in Dordrecht werkte hij ook hier samen met Gérard, nu
Gerards genoemd, die korten tijd vóór hem naar Amsterdam vertrok
en zijn compagnon was, maar daarnaast ook part^ere zaken had^.
1 Dit blijkt uit het protocol van notaris Bruiningwii^TApril 1617, waarbij
steven Gerards aan Louis de Geer procuratie geeft om bij zijn afwezigheid
- hij ging voor De Geer naar Zweden - zoowel zijn particuliere zaken te
behartigen als die, welke hij in compagnie met zijn zwager dreef. Ook uit
een protocol van 16 Mei 1616 van denzelfden notaris blijken particuliere
zaken. De veronderstelling van Dahlgren: L. de Geer, p. 23, dat Gerards
alleen maar De Geers zaakwaarnemer zou zijn, is dus met juist.
De compagnons kregen spoedig groote wapenleveranties uit te
voeren en deden dit met zooveel succes, dat het niet anders kan
of zij waren al bedreven in den wapenhandel en van de fabricage
op de hoogte, toen zij zich in Amsterdam vestigden, ofschoon er,
zooals wij hiervóór zeiden, geen bepaalde aanwijzingen zijn, dat
zij m Dordrecht reeds gezamenlijk handelden in krijgsmateriaal i.
De bestellingen, die De Geer alleen of met Steven Gerards kreeg,
volgden elkaar al sneUer op; hij moest wapenen en alles, wat verder
behoort tot de uitrusting van een soldaat, leveren aan Zweden, aan
Venetië, aan Mansfeit en Brunswijk — Duitsche vorsten, die' ons
land hun hulp kwamen bieden, maar het inderdaad meer zorg
baarden — aan Frankrijk, Engeland en ook aan eigen land. Deze
wapenhandel bracht De Geer in contact met de Staten-Generaal,
die vrijen uitvoer toestonden of weigerden voor zijn zendingen, dié
hem dikwijls moesten helpen zijn rekeningen betaald te krijgen en die
zelf bij De Geer in het krijt stonden, daar zij hem aan eigen troepen
of aan die der bondgenooten oorlogsmateriaal lieten leveren.
De eerste groote bestelling, die de beide compagnons kregen,
was er een van de Staten-Generaal en deze bracht hen in nauweré
connectie met Zweden. Opmerkelijk is, dat het hier ging om een
aanvoer uit Zweden, terwijl in de volgende jaren De Geer juist zijn
koopwaar uitvoerde uit ons land. De Geer en Steven Gerards
namen m April 1615 op zich om 400 stukken geschut met een groote
partij kogels en salpeter — dit laatste werd gebruikt voor het
maken van buskruit — uit Zweden naar deze landen te laten komen
De Staten-Generaal beloofden hun hiervoor „favorabele voorschrif-
tenquot; te geven aan den koning en de koningin, toen nog de koningin-
moeder Christma, van Zweden en „opene patenten van paspoort-
om dit alles hierheen te brengen. Zij traden op als „commisenquot;
van H. Ho. Mo. en van het ooriogsmateriaal, dat ze aanvoerden
mochten de admiraliteiten van Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen
„hun bekomstquot; nemen ten dienste van het land. De rest mochten
de importeurs voor eigen rekening houden
1 De Geer deed van Amsterdam uit bestellingen in Dordrecht. Zoo onder-
handelde Jacob Trip (broer van Elias) voor hem met Barth. Penris busse-
maker te Dordt, over het leveren van 100 musketloopen: Prot. not.' Eelbo,
7 Dec. 1615. Het is mogelijk, dat Penris ook reeds voor De Geer werkte'
toen deze nog in Dordrecht woonde.
^ Res. St. Gen. 30 April en 1 Juli 1615.
Misschien kunnen we, beter dan van een besteUing, spreken van
een speculatie, opgezet door de „commisenquot; zelf, waaraan de Sta-
ten-Generaal wel wilden medewerken om er, zoo mogelijk, voordeel
van te hebben. Het vermoeden i, dat Willem de Besche, wiens
belang in Zweden zeker wel bij dezen koop betrokken zal geweest
zijn, er de hand in had, lijkt ons alleszins gegrond. Hij zal er hier
wel met de compagnons over hebben gesproken, want hij was im-
mers juist in dezen tijd in opdracht van de koningin-moeder van
Zweden in ons land en wij weten, dat de handelsrelaties tusschen
hem en De Geer reeds aangeknoopt waren 2. De uitvoering van de
plannen verhep echter niet naar wensch; De Geer en zijn zwager
kregen van Gustaaf Adolf wel toestemming de kanonnen te laten
gieten, maar daarbij schijnt het te zijn gebleven. Zweden bleek nog
niet in staat te exporteeren; het kon niet eens voor eigen gebruik
voldoende krijgsmateriaal fabriceeren en moest dit juist in de-
ze jaren steeds uit het buitenland betrekken 3. De Zweedsche
industrie leverde wel veel kogels, salpeter en kruit, maar toch lang
niet genoeg, terwijl er veel te weinig kanonnen, geweren, pieken
en andere voor de uitrusting noodige zaken door de wapenmakers
werden gemaakt Daarom liet Gustaaf Adolf de hulptroepen, die
hij in het buitenland aanwierf, er meteen bewapenen en daar
hij ook eenige malen in ons land de werftrom Het roeren, was het
gevolg daarvan, dat De Geers wapenmagazijnen herhaaldelijk
door hem aangesproken werden.
Terwijl De Geer en zijn zwager in onderhandeling waren met de
Staten-Generaal over de groote kanonnenbestelling, maakte eerst-
genoemde in Juni een contract met een schipper van Terschellmg
om een aantal van ongeveer 200 soldaten naar Narva, of als de
wind minder gunstig was, naar Reval te brengen. De soldaten
zouden in Harlingen scheep gaan Zonder twijfel waren ze in dienst
van Gustaaf Adolf aangenomen, daar deze in dien tijd naar Narva
ging 1 en hem in Mei door de Staten-Generaal het lichten van 400
man was toegestaan 2. Deze 200 soldaten zullen daan^an de helft ge-
weest zijn. Of De Geer de troep ook bewapende, is niet bekend.
In Januari 1617 was kapitein Niels Stiernsköld hierheen gekomen
om den ambassadeur Van Dijck bij te staan bij het werven van
1200 man. Om deze soldaten naar Zweden over te brengen had
Van Dijck van de Staten-Generaal 20 schepen voor den tijd van twee
maanden te leen gekregen 3, waarvoor hij 300 bootsgezellen en
6 kapiteins in dienst nam Behalve dat De Geer de soldaten v in
uitrusting voorzag, zorgde hij ook voor teerkost ten behoeve van
de bemanning van deze vloot en zond bovendien een groote partij
wapenen mee naar Zweden
Een contract voor een tweede, veel grootere leverantie M-rd
door De Geer op 24 Januari 1618 st. vet. met Van Dijck en den
extra-ordinaris gezant, Johan Skytte, gesloten. De laatste was h-er
om aan de Staten-Generaal een geldleening te vragen voor Gustaaf
Adolf 8. Er dreigde een oorlog met Polen en Gustaaf Adolf had, be-
halve geld, ook oorlogsbehoeften noodigDe Geer beloofde .f,o
spoedig mogehjk voor / 60.000 wapenen en ammunitie te leveren. ri,
zoo de koning het wilde, later nog meer Maar er kwam vertraging
in de aflevering, omdat De Geer contante penningen van Gusi ji
Adolf wenschte en deze, juist door zijn geldnood, de wapenen al -en
maar kon betalen uit een subsidie, dat hij van de Staten-Genei aal
hoopte te krijgen. Immers volgens het tractaat, in 1614 geslc.en
1nbsp;Dit schreef Rochus Nieulandt in zijn brief van 18 Juli aan de St G^
Nieulandt was door de St. Gen. naar Zweden gezonden om daar koper in
ontvangst te nemen. Zijn brieven uit Zweden in de portef Zweden 1614-1615
2nbsp;Res. St. Gen. 4, 23 en 25 Mei 1615.
® Res. St. Gen. 1 en 20 April en 14 Mei 1617. De schepen moesten dienen
tegen den Poolschen koning: Res. St. Gen. 7 Mei 1617.
* In de portef. Zweden 1617 bevinden zich enkele requestenvan Van Dijck
om deze bemanning te mogen huren.
« De wapenzending bestond uit 2000 musketten, 1000 harnassen, 2000
geweren, 500 ruiterharnassen, 10.000 pond buskruit en 100.000 pond lont:
Dahlgren: L. de Geer, p. 40. Amsterdam gaf een krediet van ƒ16.000 voor
vrachtloonen van de schippers, die de soldaten naar Zweden moesten
brengen: Res. St. v. Holl. 10 Mei 1617.
« Zie § 2 van dit Hs.
ï Gen. 15 Nov. 1617.
8 Het contract van 24 Jan. afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. n° 10.
tusschen Zweden en de Nederlanden, zou de Zweedsche koning
recht hebben op subsidie, indien hij in een oorlog gewikkeld werd.
Nu probeerde hij te bewijzen, dat Polen Zweden had aangevallen,
maar het Staten-Generaal lieten zich niet overtuigen; zij hielden vol,
dat het subsidie slechts gegeven behoefde te worden, zoo de konmg
een feger te velde had en dit was nog niet het geval. Ten slotte
lukte het Zweden tenminste van de Staten van Holland de belofte
van subsidie voor één maand te krijgen i. Na deze belofte kon het
weer met De Geer onderhandelen en een nieuw contract werd met
hem gesloten door Van Dijck en Rutgers op 20 Mei 1618 In de
memorie, die Van Dijck op 23 Mei aan de Staten-Generaal overgaf,
vroegen de beide ambassadeurs het beloofde secours in contanten,
opdat zij gedeeltelijk de wapenen zouden kunnen betalen, waarover
ze met een paar Amsterdamsche koopheden » voor / 160.000 hadden
gecontracteerd. Reeds meer dan de helft was ontvangen en inge-
scheept, maar werd niet zonder prompte betaling van mmstens
/ 40.000 in contanten afgeleverd, daar ook de tweede helft dadelijk
klaargemaakt moest worden
Werkelijk werd er ook een maand subsidie, tot een bedrag van
/ 40.000, betaald en 8 Juni zeilde „de Vosquot; met de helft van de
wapenen van Amsterdam naar Stockholm. Om het tweede schip
nu zoo gauw mogelijk te laten vertrekken, vroeg Van Dijck m zijn
memorie van 20 Juni „daer tot de wederhelffte gemaect zijn alle
praeparatenquot;, ook de tweede maand subsidie. Wanneer deze betaald
werd, weten we niet, maar dat het gebeurde, is zeker« en 27 Juli
1 Res St V Holl. 6 en 9 April 1618: bij provisie ter Generaliteit ƒ 15.000
krediet toegestaan aan Zweden, op verzoek van Van Dijck, tot een maand
assistentie. Leiden was „singnlierquot; geweest, had bezwaar. Het was voor
wapenen en ammunitie, hier te lande gekocht. Volgens Dahlgren. L. de Ueer
p. 50, had De Geer dit besluit bewerkt. In Juli stonden de St. Gen. het pas
aan Van Dijck toe. Zie Dahlgren: L. de Geer. p. 50.
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 50. Op 30 Mei „naerder gecontracteert . Dit
contract bij Dahlgren: Br. o. Aff. no 12.
s Hier werd de naam van De Geer niet genoemd.
* De memorie in de portef. Zweden 1618.
s In de portef. Zweden 1618.nbsp;. . ..
6 Immers Van Dijck bedankte voor het betaalde subsidie in zijn propositie
aan de St. Gen. van 31 Aug. 1618, waarin hij om uitstel van afbetaling van
het door Zweden geleende geld en om een nieuwe leenmg vroeg: Res. St. Gen.
31 Aug. 1618. Zie hierover ook de volgende § van dit Hs.
V. /mrfnnltrnbsp;^^ ^^^^ ^^ wapenen i.
SLt r ; .nbsp;quot;quot; nog / 80.000 te betalen. Deze schuld
beloofde Gustaaf Adolf af te doen uit de eerstvolgende subsidies of
me koper aan De Geer cum suis Want het contract was niet
Tn hS .?''.' fnbsp;^^ lading in handen
en het grootste aandeel er in 3.
Wij stonden wat langer stil bij deze wapenleverantie, omdat hier
het verloop van stap tot stap was na te gaan en er uit blijkt hoeveel
moeite zich verschillende menschen moesten getroosten 'voordat
een dergelijke groote transactie tot stand kwam. Deze z'aak geeft
ons bovendien een denkbeeld van den groei van De Geers zaken-
hiJ was de drijfveer, op zijn naam stond, althans van het tweede
schip, de scheepsbevrachting.
r ^i'iffn'^^ volgende leveranties aan Zweden kunnen we korter zijn
in ]bl9 werden er twee partijen harnassen en wapenen afgezonden
tezamen voor 14.936 Zweedsche daalders in Februari 1620, toen
Steven Gerards in Zweden was, werd er weer over een partij onder-
handeld « en 15 April gaven de Staten-Generaal op advies van den
Pnns toestemming aan Gerards en De Geer om tegen betaling van
het uitgaand recht o.a. voor 8000 man wapenen naar Zweden te
zenden Hun verzoek om tegelijkertijd een partij buskruit uit te
mogen voeren, werd niet toegestaan.
Contract tot s^ij^^^^bevrachTing tusschen De Geer
„De jonge Tobiasquot;: prot. not. Bruiningh, 25 Juni 1618nbsp;^^n
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 51.
3nbsp;Dit bHjkt uit zijn rekeningen. Zie Dahlgren: L. de Geer n 52
* Dahlgren: L. de Geer, p. 95.nbsp;' '
® Dahlgren: L. de Geer, p. 95.
« Behalve voor 8000 man wapenen vroegen zij ook vrijen uitvoer voor-
drye hondert Spaensche stoelen, tweehondert duysent ponden lonten'
drye hondert paer strengen, drye hondert gareelen, vijftich lamov Hamoen^
getuigh, vijftich hare deckkleeden ende twee hondert brandem^rs twee
^ucken deelen (vaten) wijns, drye vaten Frans, een vat Spaens vóór den
Heere Rijcxcanceler in Sweedenquot;: Res. St. Gen. 1 Juni 1620 In de portef
Zweden ligt de memorie van Van Dijck, waarin al deze dingen oS oJ'
genoemd zijn.nbsp;quot;quot;igen ooK op-
Spaansche stoelen zijn misschien Spaansche ruiters, n.1 houten balken
bezet met lange ijzeren punten, die als versperring dienden
veSr® dekkleeden gebruikte men om de stukken, die door snel vuren
P?nÏ MTuS;nbsp;J-nbsp;quot;quot;nbsp;«i^ van
-ocr page 29-Daar voor zoo'n groote zending de uitvoerrechten hoog opliepen,
probeerde De Geer nog eens met een request ervan ontheven te
worden, maar de Staten-Generaal antwoordden, dat hij ,,de ge-
rechticheyt vant landtquot; moest betalen. Tenslotte riep De Geer de
tusschenkomst van Van Dijck in, die wel tot hulp bereid was, daar
hij op zijn beurt De Geer weer noodig had om een afbetaling op de
Zweedsche leening te kunnen doen. Ten deele kreeg De Geer zijn
zin: convooi en licent hoefde hij voor de wapenen niet te betalen,
maar een beslissing over den uitvoer van het buskruit viel ongunstig
uit, daar de Generaliteit zich in dezen tijd zelf nauwelijks voldoende
kon voorzien van kruit Voor Oxenstierna mocht er een partijtje
wijn mee.
Toen Gustaaf Adolf in het volgende jaar weer wapenen bij De
Geer bestelde, voldeed deze niet aan de aanvraag. Of hij eenige
vrees koesterde voor achterwege blijven van betaling, of dat werke-
lijk zijn voorraad uitgeput was, kunnen we niet uitmaken. In ieder
geval excuseerde hij zich bij Oxenstierna in een brief van 25 Juni
1621, waarin hij schreef, dat hij wegens de enorme vraag naar
wapenen in deze landen. Frankrijk en Duitschland en de daardoor
gestegen prijzen bezwaar maakte een leverantie aan Zweden te
doen wel zou hij zorgen, dat er 23 schepen ten behoeve van
Zweden gereed gemaakt werden Toch waren de voorraden spoedig
weer aangevuld, want voordat de eerste helft van 1622 verstreken
was, had De Geer alweer met Rutgers afgesproken om voor 43.000
rdr. wapenen en ammunitie te leveren De partij werd kort daar-
na afgezonden
^ De Raad v. State, wiens advies gevraagd was, stelde ,,tot Hare Ho. Mo.
discretie off geraden soude sijn soo grooten quantiteyt cruyts vuyt het landt
te laten vervoeren, daert Hare Ho. Mo. kan bekent sijn, dat jegenwoordich
beswaerlijck voor 'slants magasynen de noodige provisie van cruyt is te
becommen, twelck sy achten voor dese tyt nijet van weynich consideratie
te sijnquot;: Res. St. Gen. 1 Juni 1620. Zie ook de Res. St. Gen. van 14 en 15
April 1620 over deze requesten.
2nbsp;Volgens de Res. St. Gen. van 21 April 1621 had De Geer ook nog wapenen
aan Engeland geleverd.
3nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 35.
« Res. St. Gen. 6 Juni 1622.
5 Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 1 Aug. 1622. (Dahl-
gren: Br. o. Aff. n° 39).
Deze wapenen, waarvan een deel direct naar Riga ging i, had
Gustaaf Adolf noodig voor zijn zomerveldtocht in Lijfland. Nu
hadden twee directeuren van de Zweedsche Handelscompagnie
— Peter Kruse en Erik Larsson — in Maart 1622 van den koning
opdracht gekregen om wapenen te koopen in Lubeck of Hamburg
of, in geval van nood, bij Louis de Geer in Holland Hieruit is
gemakkelijk de conclusie te trekken, dat Gustaaf Adolf niet veel lust
had zich nog dieper bij De Geer in de schuld te steken; misschien
had hij ook niet veel hoop meer, dat De Geer hem nog iets zou
leveren. In ieder geval kreeg hij een groote partij van een koopman
in Lubeck terwijl er stagnatie kwam in de zaken met De Geer.
De oorzaak hiervan lag in de moeilijkheden, die ontstonden,
doordat de koning de wapenen niet geregeld betaalde en bovendien
aanhoudend met De Geer in rekening-courant stond tengevolge
van de kopercontracten, die tusschen hen gesloten waren, zooals
we in het vervolg zullen zien. De Geer had zich het ongenoegen van
Gustaaf Adolf op den hals gehaald, omdat deze vond, dat De Geer
zich niet hield aan het contract van September 1621. En daar
De Geer zoowel betaling van zijn rekeningen als de aflevering van
het koper, dat hem volgens het contract toekwam, wenschte, zond
hij in September 1622 zijn zwager Gerards naar Zweden om zijn
zaken te behartigen
Gemakkelijk was Gerards taak waarlijk niet. Gustaaf Adolf
maakte het hem moeilijk, wilde de betaling uitstellen en afdingen
op de rekening, die tenslotte van 81.638 op 68.102 Zweedsche daal-
ders gereduceerd werd maar daarvoor moest De Geer dan in het
volgende voorjaar voor 80.000 daalders wapenen leveren. Betaling
kreeg hij nu deels met korting op de door de Besche te betalen
pacht van het ijzerwerk Finspong «, deels in contanten, die hem
door de Zweedsche Handelscompagnie betaald zouden worden i.
Over een leverantie in 1623 hebben wij echter geen aanwijzingen;
misschien is deze verschoven naar 1624, toen Gustaaf Adolf weer
een groote partij wapenen betrok van De Geer, welke de laatste
slechts door voorspraak van Rutgers naar Zweden mocht uitvoeren.
Ditmaal was er ook een particuliere bestelling van Gustaaf Adolf
bij, bestaande uit twee vergulde harnassen en wapenen voor
adeUijke personen
In het volgende jaar vinden we geen leverantie van De Geer,
maar in 1626 had Gustaaf Adolf weer veef wapenen noodig voor zijn
oorlog tegen Polen. Omdat De Geer nog zulke groote sommen te
vorderen had, werd hem eerst een afbetaling beloofd door den
Rijksraad in een brief van 12 Januari 1626, die aan den tuigmeester
Monier werd meegegeven. Er stond in, dat aan De Geer alle schuld
voldaan zou worden en dat hij een nieuwe partij wapenen moest
zenden Gustaaf Adoff zeff richtte een verzoek aan de Staten-
Generaal om vrijen uitvoer ^ en ofschoon De Geer antwoordde,
dat hij niet veef kon leveren, omdat hij veel had verkocht aan
Denemarken, Engeland en Mansfeit, zond hij in den zomer toch een
kleine partij en, op een herhaald verzoek, in October 1626 zooveel
wapenen als hij had, direct naar Pruisen, waarheen de Poolsche
oorlog was verhuisd
In Januari 1627 ging De Geer zelf naar Zweden om zijn zaken
daar persoonlijk te behartigen en met hem verplaatste zich zijn
handel in wapenen daarheen. De Geer bevond, dat de fabrikage
ervan in Zweden beter en goedkooper kon geschieden dan in ons
land en van dit jaar af wordt deze krachtig ter hand genomen.
Het is te begrijpen, dat in Zweden niet dadelijk voldoende wapenen
voor het leger konden worden aangemaakt en in 1628 heeft men
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 101. Deze handelscomp. had in 1619 het monopolie
van inkoop van koper in Zweden gekregen. Zij deed allerlei betalingen voor
Gustaaf Adolf. Zie Wittrock, p. 19 en vlg.
= Res. St. Gen. 4, 13 en 15 Mei 1624.
3 Dahlgren: L. de Geer, p. 124.nbsp;-
« Latijnsche brief van Gustaaf Adolf van 6 April in de portef. Zweden 1626. A
Er ligt ook een ongedateerde brief van Monier in met een lijst van wapenen,
die hij vrij van convooi en licent uit wilde voeren. De Res. St. Gen. geven
niets over deze zending.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 124 en 125.
dan ook nog wapenen uit Holland noodig. Een partij, die De Geer
in November 1627, bestemd voor Denemarken, had klaar liggen i,
maar die hij niet aan dit land leverde, misschien omdat vroegere
leveranties nog onbetaald bleven 2, ging naar Zweden, ook weer
voor den Poolschen oorlog s. Dit was voorloopig de laatste wapen-
zending, die De Geer uit Holland naar Zweden voerde. In 1629 was
hij zelfs van meening, dat men geen wapenen meer uit Holland
moest laten komen, aangezien men in Zweden voldoende fabriceerde
en veel goedkooper. Het eenige, dat men moest invoeren was kruit
en lont Toch het Gustaaf Adolf terzelfder tijd hier nog soldaten
werven en uitrusten door Diederik van Falkenberg s, maar wij
weten niet of De Geer voor deze troepen de wapenen leverde; wel
had de koning in 1632 nog eens Hollandsche wapenen noodig, maar
met een geregelden uitvoer, zooals in de jaren vóór 1627, is het
gedaan.
Wij zagen, dat de betalingen van De Geers rekeningen niet steeds
een vlot verloop hadden en dat die ook op verschillende manieren
geschiedden en meestal indirect. Zoo werd De Geer soms betaald
met koper, dat hij ontving boven de hoeveelheid, waar hij recht
op had volgens de kopercontracten, welke hij met Gustaaf
Adolf had gesloten. Verder had De Besche sinds 1618 Finspong
met De Geer in pacht en in kortingen op de pachtsom vond de
koning, die in den regel slecht bij kas was, ook een betaalmiddel.
Tallooze moeilijkheden ondervond De Geer bij de financieele af-
wikkelingvan zijn zaken met den Zweedschen koning. Soms leek het,
of De Geer er nadeel van had, maar deze schijn moet wel bedrieglijk
zijn, want hij ontpopt zich steeds als een te handig koopman en finan-
cier, dan dat hij met verUes zou werken. Waarom zou hij anders zijn
1 Res. St. Gen. 6 Nov. 1627.
quot; De Geer had moeite van Denemarken betaling te krijgen en vroeg de hulp
van de St. Gen. daarvoor: Res. St. Gen. 30 Dec. 1626, 15 Juni 1627
3 Res. St. Gen. 27 Mei 1628.
« Dahlgren: L. de Geer, p. 140.
® Deze mocht hier 4 of 5 schepen koopen, 3000 man vsrerven en alle benoodigd-
heden en oorlogstuig daarvoor koopen. In November konden ze wegzeilen:
Res. St. Gen. 3 April 1629, brief van D. v. Falkenberg in de portef. Zweden
d.d. 4 April 1629 en Res. St. v. Holl. 6 April 1629. Toestemming tot het
wegvoeren van het krijgsvolk in een brief van de St. Gen. aan Gustaaf Adolf
d.d. 19 Nov. 1629 in de portef. Zweden.
zaken met de Zweedsche Kroon en met de Rijksregeering doorgezet
hebben, daar hij toch in staat was ook elders goede winsten te
behalen? We zagen immers, dat De Geer meer dan eens zich bij den
koning of den Rijkskanselier moest excuseeren, dat hij wegens leve-
ranties aan anderen aan Zwedens aanvraag niet kon voldoen.
Wie waren het, die naast Zweden De Geers wapenmagazijnen van
hun voorraad ontlastten? Voornamelijk de landen, die zich schrap
zetten tegen den keizer en de protestantsche zaak voorstonden.
Nog niet lang woonde De Geer in Amsterdam, toen hij, samen
met zijn zwager Elias Trip, een wapenbestelling aannam, waarvan
de betaling ook al niet vlotte, zoodat daarvoor de hulp van de
Staten-Generaal steeds ingeroepen moest worden. Het was een
wapenleverantie, die De Geer en Trip in September 1617 uitgevoerd
hadden voor troepen, die hier te lande gelicht waren ten behoeve
van Venetië en onder bevel gekomen waren van George Lodewijk
van Leeuwensteyn De rekening voor de wapenen bedroeg
/ 45.266 - 13 st. en deze gelden zouden, na aankomst van de
schepen, die de soldaten vervoerden, betaald worden. Borg hiervoor
stond een Amsterdamsch koopman, Alexander van den Berge
Ongelukkigerwijs bleef de betaling uit ,.overmits de gevallen in-
sufficansequot; ® van den borg en nu riepen de beide schuldeischers
de Staten-Generaal te hulp. Herhaaldelijk dienden ze een request in,
even vaak beloofden de Staten-Generaal hun voorspraak en maan-
den den resident van Venetië, Suriano Het hielp niet veel en
eenige jaren gingen voorbij zonder dat Venetië betaalde. Zelfs toen
in den herfst van 1620 de Staten-Generaal bij den gezant van Venetië
voor de heeren Trip en De Geer in optima forma en in tegenwoordig-
heid van Suriano een verzoek tot betalen indienden had dit nog
geen gevolg en ook baatte een kort daarop herhaald verzoek niet «.
^ Res. St. v. Holl. 1 Maart 1617. Het waren 3000 Duitsche soldaten, die
ingescheept werden naar Venetië.
^ Verscheiden acten over deze kwestie in de protocollen van notaris Bruiningh
van het jaar 1617; Res. St. Gen. 16 Nov. 1617.
' De St. V. Holl. gaven hem ,,seureté du Corpsquot; opdat zijn schuldeischers
hem niet in gijzeling zouden zetten: Res. St. v. Holl. 17 Nov. 1617.
^ Zie over al deze requesten de Res. St. Gen. 16 Nov. 1617, 17 Mrt. 1618,
29 Januari, 24 Oct., 2 Nov., 31 Dec. 1619.
5 Res. St. Gen. 6 Oct. 1620.
« Res. St. Gen. 21 Oct. 1620.
Maar nadat in 1624 een laatste aanmaning werd gehoord i, ver-
stomden de klachten en wij mogen aannemen, dat de schuld
eindelijk is vereffend. Ware dit niet het geval, De Geer zou hebben
aangehouden, tot hij won.
In de volgende jaren werd de capaciteit van De Geers wapen-
productie op een zware proef gesteld, die zij echter glansrijk door-
stond. Het waren de Duitsche vorsten, Graaf Ernst van Mansfeit
en vorst Christiaan van Brunswijk die, het zwaard opnemend voor
het protestantisme, eerst ten behoeve van Bohemen, vervolgens
voor de Staten-Generaal vochten en voor hun operaties wapenen van
De Geer noodig hadden. Veel meer dan avonturiers waren deze
heeren, die hun krijgsmanschap en wapengeweld tegen een goede
geldelijke belooning in dienst der Staten-Generaal stelden, niet.
De connecties werden op de volgende wijze aangeknoopt.
Ons land gaf sinds 1619 geregeld een subsidie van / 50.000 per
maand aan Bohemen terwille van de gereformeerde religie en tegen
Polen 2. Toen in het voorjaar van 1621 de verslagen koning van
Bohemen, Frederik van de Palts, zijn toevlucht in de Nederlanden
zocht 3 wilden de Staten-Generaal en vooral Maurits de Boheemsche
zaak staande houden en op aandringen van den Prins kreeg de
graaf van Mansfeit, die met Christiaan van Brunswijk de eenige
steun in Duitschland was, dit subsidie In Bohemen kon hij zich
echter niet lang staande houden en met Brunswijk trok hij in 1622
naar ons land. Hier werd hij in September in dienst genomen om
te helpen voor het ontzet van Bergen op Zoom Zijn havelooze
troepen moesten echter eerst opnieuw bewapend worden door
De Geer, voordat er iets mee uit te richten viel
Ten behoeve van Bohemen had De Geer al eerder wapenen ge-
leverd en wel voor een regiment voetvolk, dat hier in 1620 geworven
was door Johan van Saksen-Weimar. De rekening, / 20.780 be-
loopende, werd hem toen door de Staten-Generaal uit het subsidie
voor Bohemen betaald
In 1622 begonnen de leveranties aan Mansfeit en Brunswijk.
De laatste had, voor een veldtocht, dien hij in Duitschland maakte,
vóór hij zich bij Mansfeft aansfoot, eerst voor / 34.500 daarna
nog voor / 14.000 wapenen bij De Geer gekocht. Ook hiervoor
werden de betalingen gedaan door de Staten-Generaal, die de be-
taalde sommen van het subsidie aan Bohemen aftrokken. De Geer
moest langer dan een half jaar op betaling wachten, omdat hij die
niet kreeg, voordat de provinciën weer haar aandeel in het subsidie
hadden voldaan
In September 1622 moest De Geer de troepen van Mansfeit van
wapenen voorzien en de Staten-Generaal bestelden alles, wat er
voor 8000 man noodig was, bij hem en zijn zwager Steven Gerards
maar op voorwaarde, dat zij het eventueel te veel bestelde zouden
terugnemen i, terwijl dan de vrachten en onkosten ten laste van
het land zouden komen. Inderdaad voerde De Geer ook te veel
naar de Langstraat, waarde troepen zich bevonden. Blijkbaar was
er een vergissing in het spel, want, toen zijn wapenzending kwam
was er ook al een partij uit de magazijnen te Delft aangekomen Na
zes weken wachten kon De Geer een groot deel van zijn wapenen
weer terugbrengen naar Amsterdam. Misschien heeft hii niet
gesticht over deze behandeling, de berekening van zijn onkosten
wat hoog gemaakt, want, toen hij een schadeloosstelling van / 6000
vroeg, moesten gecommitteerden uit de Staten-Generaal hem onder
het oog brengen, dat deze eisch te hoog was en hij had zich ten slotte
met / 1800 2 tevreden te stellen. De wapenrekening, die / 13 818
en 28 stuivers behep, kreeg hij in November betaald «
Ondertusschen klopte Brunswijk in November opnieuw aan bij
De Geer om wapenen. Geld om ze te betalen had hij niet en hij moest
wel weer krediet bij de Staten-Generaal vragen, omdat De Geer,
die deze zaak samen met Bartholomeus Grouwels deed. niets wilde
TmrT ?quot;nbsp;de compagnons een som van
18.000 rdr. op naam van Grouwels hadden voorgeschoten op een
vordering, die Brunswijk had op den Duitschen staat Eichsfeld
- zooals WIJ in het vervolg zuUen zien - en die nog niet betaald
was. De Staten-Generaal stonden het krediet toe en staken zich nu
weer voor / 77.750 in de schuld; kon Brunswijk binnen 6 maanden
met betalen, dan zouden zij het doen. De wapenen moest De Geer
naar Dmtschland zenden: Brunswijk wilde daar zijn geluk weer
beproeven
In dezen tijd was Mansfeit in Oost-Friesland. Omdat de Staten-
Generaal hem daar nog wel wat wilden houden, kreeg hij in Januari
1623 een krediet van / 50.000 om nieuwe wapenen, ammunitie en
geschut bij De Geer te koopen, op dezelfde voorwaarde als Brunswijk
het in November had gekregen; was hij na 6 maanden niet in staat
te betalen, dan kwam alles voor rekening van de Staten i.
In Juni 1623 vroeg Brunswijk nogmaals een krediet, nu van
/ 127.000. Hij had aan den Weser en in het land van Halberstadt
— hij was administrateur van Halberstadt — een leger van 24.000
man en had daarvoor nog krijgsmateriaal noodig, dat De Geer
leveren en naar Hamburg brengen zou Aan Brunswijk werd het
krediet toegestaan. De Geer kreeg een paspoort voor de wapenen
en de ammunitie® en over 12 maanden zou de betaling volgen.
Het is te begrijpen, dat De Geer hever niet zoo lang op deze groote
sommen wilde wachten en moeite deed zijn rekening met de Staten-
Generaal vereffend te krijgen. In Mei verviel de betaling van de
/ 77.750 van Brunswijk, in JuH de / 50.000 van Mansfelt. In Mei
vroeg hij om betaling; het liefst wilde hij een ordonnantie op den
ontvanger-generaal hebben,maar, daar er in dezen tijd weinig gereede
penningen „ten comptoirequot; waren, zou hij met een obligatie tevreden
zijn. De Staten-Generaal gingen hiermee accoord, op voorwaarde,
dat De Geer hun vóór December een wissel van den koning van
Zweden van 100.000 rdr. wist uit te brengen in mindering van des
konings schuld aan de Staten-Generaal. Hij mocht dan de/77.750
en de / 50.000 daaraan korten en zoo zichzelf betalen
Het lukte De Geer niet, den wissel uit te brengen en in November
vroeg hij nogmaals betaling, nu ook van de / 127.000 voor de
geleverde wapenen aan Brunswijk. Voor de twee eerste vorderingen,
die verschenen waren, kon hij betaling krijgen, op de / 127.000
moest hij wachten tot den vervaldag In het begin van 1624 kreeg
hij voldoening van alle drie posten i samen ten bedraee van
f 254.750.
Meestal kreeg De Geer in betaling één of meer ordonnantiën op
den ontvanger-generaal; contant geld kon hij pas innen als de
provinciën haar quote in de legerlasten betaald hadden. Naar ver-
houdmg van de sommen, die van de provinciën binnenkwamen,
kon De Geer voldoening van zijn rekeningen in gereed geld krijgen
en we zien, dat er vaak veel tijd gemoeid was met het wachten op
de „defectueusequot; provinciën. Lieten deze al te lang wachten op
haar quote, dan gebeurde het ook wel, dat De Geer assignaties kreeg
op deze provinciën met aanbevelingsbrieven van de Staten-Generaal
en dan moest hij verder zelf maar zorgen, dat de penningen binnen-
kwamen 2. De rente, die De Geer hier in opdracht van den Zweed-
schen koning moest betalen, mocht hij nu, als eerste betaling, in-
houden op zijn ordonnanties. Deze rente moest in Februari 1624
betaald worden en bedroeg / 31.572 - 13 st. ^ Er restten toen dus
nog / 223.177 - 17 st. te innen, welk bedrag in November tot
/ 93.000 was gereduceerd
Ondertusschen hadden Mansfelts troepen Oost-Friesland als
't ware gebrandschat; daarom hadden de Staten-Generaal hem
f 150.000 toegestaan om wapenen bij De Geer te koopen voor zijn
soldaten, mits hij dan uit Oost-Friesland verdween om elders zijn
diensten aan te bieden. Inderdaad werd deze som door hem ook zoo
besteed, maar hij overschreed het bedrag en kon toen zijn rekening,
„te verstaen waeruyt hij sal hebben te betalenquot;. Men had toen opgehouden
daerop te resolverenquot;. De Geer kreeg een „ordrequot; op den ontvanger-Keneraal
1nbsp;Res. St. Gen. 3 Jan. 1624.
2nbsp;Res. St. Gen. 30 Nov. en 5 Dec. 1624. Zoo draalde Zeeland met betalen
van een assignatie van ƒ 23.395-6 st.-lO p. en moest De Geer er 28Mei 1626
nog eens om vragen: Res. St. Gen. van dien datum. Friesland betaalde hem
ƒ34.000 niet op tijd: Res. St. Gen. 16 Juni 1623.
® Res. St. Gen. 3 en 4 Febr. 1624.
* Res. St. Gen. 27 Nov. 1624. In Maart had Rutgers een, vermoedelijk ver-
geefsche, poging gedaan om voor De Geer betaling van deze ƒ223.000 te
krijgen, maar ook alleen, opdat De Geer dan weer een krediet van 80 000
Zweedsche daalders zou geven aan Monier, die hier kwam om schepen te
huren voor Gustaaf Adolf ter verdediging van de haven van Gotenburg
Momer had geprobeerd bij anderen krediet te krijgen, maar dat was niet
gelukt. Op De Geer was de laatste hoop gevestigd: Res. St. Gen. 15 Mrt. 1624.
De memorie van Rutgers hierover in de portef. Zweden 1624.
die / 200.000 beliep, niet betalen. De Staten-Generaal probeerden De
Geer nog te helpen door gecommitteerden naar Mansfeit te zenden,
maar dit leverde geen resultaat op ^ en De Geer wist niet beter
zijn schade te dekken, dan met Mansfeft overeen te komen een
aantal kanonnen, die hij geleverd had en nu niet betaald kreeg,
weer terug te mogen nemen. Zelfs dit viel hem nog moeilijk, want
Groningen en Ommelanden, waarheen dit geschut was gevoerd,
trachtten het De Geer te betwisten en ook nu moesten de Staten-
Generaal hem weer helpen om aan zijn rechtmatig bezit te komen
In den loop van 1624, toen Mansfeit zijn diensten o.a. aan Frank-
rijk had aangeboden, leverde De Geer hem voor zijn nieuwe onder-
neming weer kanonnen, die hij naar Frankrijk zond en wel naar
Rouaan Men verwachtte toen, dat Mansfeit, die op dat oogenblik
in Engeland was, na geldelijken steun van den Engelschen koning
ontvangen te hebben naar Frankrijk zou oversteken. Bovendien
kreeg De Geer het druk met de zorg voor wapenen en levensmid-
delen voor de troepen, die van Bremen en Hamburg via Amsterdam
en Vlissingen naar Engeland gingen om daar onder bevel van
Mansfeit te komen. Engeland zou de onkosten later aan de Genera-
liteit terugbetalen, als deze maar eerst zorgde voor vervoer en alles,
wat er verder voor de troepen noodig was. Zoo begon De Geer
in October een hoeveelheid levensmiddelen« naar Oost-Friesland
te zenden, daarna ging er in November een groot aantal wapenen
en eenig geschut naar Vhssingen ® en in December ook nog een
^ Res. St. Gen. 23 Febr. en 1 Mrt. 1624.
^ Res. St. Gen. 17 Aug., 30 Aug., 24 Sept., 30 Sept., 28 Oct. en23Nov. 1624,
® Hij zond 10 metalen stukken, waarop het wapen van Mansfeit was gegoten:
Res. St. Gen. 14 Sept. en 13 Nov. 1624.
'' Res. St. Gen. 27 Oct. 1624. Hij moest zenden: 20 lasten bier, 160.000pond
brood, 12.000 pond kaas en 5 of 6 tonnen boter. Alles mocht zonder rechten
uitgevoerd worden.
^ Secr. Res. St. Gen. 26 Nov. 1624. De bezending bestond uit: 3000 musket
ten, 6000 spiesen, 2000 harnassen, 2000 karabijnen, 500 kurassen, 12 stukken
geschut van 6 pond, 4 stukken geschut van 3 pond en 4 mortieren. H. Ho. Mo.
zouden de kosten van de schepen en de vracht dragen, van liggeld, laden
en lossen en het risico van het verzenden en terugsturen, als de wapenen niet
mochten geleverd worden aan Mansfelt. In dat geval zouden ze weer naar
Amsterdam gebracht worden ,,sonder eenige costen oft pericul van den
voors. Louis de Geerquot;. De Geer had nu niet het risico te loopen van schade
bij niet in ontvangst nemen, zooals in 1622. Zie p. 24.
bezending levensmiddelen, die voldoende moest zijn voor den over-
toeht naar Engeland ^ Door tegenwind kwamen echter de schepen
die den Maasmond al uitgeloopen waren, in Zeeland t™ eT dé
^i'^r* Anbsp;bezwaar: op het oogenblik viel het hem
van de Staten-Generaal dit bezwaar overwonnen was kon De Geer
aan de aanvraag voldoen 3. De levensmiddelen werden door Zeeknd
geeverd; betaling kreeg ditgewest daarvoor door korting^^^^^^^^
^aTleS?'?quot;'^'extra-consenten in d'e l^ÏS
van 1623^. Deze assignatie had hij, zooals wij zagen gekreJn
gtrdl --- - - Mank/enB^^^-J
lande!1quot;?nbsp;^^^nbsp;- ^e Neder-
landen, in dienst van Frankrijk, Engeland, Venetië en Savoye ^
l^r 162Trquot;quot;nbsp;^^ —' ^«dachtig aan het
hem met zijn krijgsmacht te gebruiken voor het ontzet van Breda ^
en moesten nu natuurlijk beginnen met hem een flink kred et te
geven voor reiskosten, soldij en provisie voor zijn volk. Want Ma^sfe t
had wel beloften van subsidie van den Engelschen koninrm
penningen had hij nog niet ontvangen s. iJ Maari k^eeg hirduquot;
r200 000 fnbsp;toestemming bij De Geer en con^rten
De St. Gen. schreven aan Calandrini, daTïf hel nTe'tSffT
Res. St. Gen. 16 Jan. 1625. Calandrini wLquot;Ïn Amste/^^^^^^^
12nbsp;~ srcr
^ Res. St. Gen. 25 Jan. 1625.
® Zie p. 26, noot 2.
' Uitgaande brief van de St. Gen. van 17 Febr. 1625 in de portef 7, ^
Cameranusin zijn brieven van 11/21 en 18/28 Febr. 1625 Urtf Sch H
' Res. St. V. Holl. 13 Mrt 1625nbsp;Uitg. Schybergson.
ï St'r ■ ''nbsp;en 19 Mrt 1625
staï-nbsp;quot;quot;-- - --
-ocr page 41-het hem door Engeland beloofde bedrag van 240.000 pond De Geer
zorgde ervoor, dat verschillende steden, waar Mansfeit doortrok,
levensmiddelen aan zijn troepen leverden, terwijl hij dan weer de
betaling van die steden op zich nam. Hij hield bovendien het toe-
zicht er op, dat Mansfeit uit de hem toegestane gelden den soldaten
geregeld soldij betaalde. Wij zien, dat De Geer door de Staten-
Generaal gezonden werd naar Utrecht, vanwaar klachten gekomen
waren, dat er geen geld was voor de in de stad liggende ruiters van
Mansfeit, om daar orde op de zaken te stellen; ook moest De Geer
ervoor zorgen dat de voorschotten, die Rotterdam en Schiedam
aan Mansfeit gegeven hadden, terugbetaald werden toen het ten
slotte bleek, dat de / 200.000 verbruikt waren, zonder dat de soldij
aan de soldaten betaald was, moest De Geer persoonlijk in de ver-
gadering der Staten-Generaal komen om daar rekening en verant-
woording af te leggen Hij was dus in dezen tijd zoowel geld-
schieter als agent der Staten-Generaal.
Mansfelts leger verslond schatten. In April had hij weer / 200.000
noodig, in Mei nog eens. Ook deze sommen werden hem toegestaan
en bij De Geer geleend, terwijl Engeland restitutie beloofde In
Mei dacht De Geer de bedragen niet bijeen te kunnen krijgen; er
was schaarschte van geld in het land ontstaan, maar ten slotte lukte
het hem toch / 170.000 in het leger te brengen; de rest volgde later
Behalve deze deed De Geer veel andere uitgaven voor de Staten-
Generaal ten behoeve van Mansfeit, maar hoe groot het gezamen-
1 Bovendien beloofde Engeland aan de Nederlanden een jaarlijksche subsidie
van 100.000 pond. Zie A. Rydfors: De diplomatiska förbindelserna mellan
Sverige och England, p. 31.
Res. St. Gen. 20, 22 Mrt. en 12 April 1625.
® Res St. Gen. 17 April 1625 en 19 April 1625: „ Is binnen gestaen Louys
de Geer, endt hem afgevraecht oft nyet de Grave van Mansfeit ontfangen
hebbende Haer. Ho. Mo. credjrt van twee hondert duysent guldens middelen
heeft gehat, aen sijne troupes twee maenden solts te betaelen, gelijck hij
De Geer verclaert hadde te sullen geschieden. Die daerop geallegeert heeft
de redenen waerom sulcx nyet en is geschiet, ende aengewesen waer de
voors. IP M guldens sijn geblevenquot;.
* Res. Vroedsch. Amst. 22 April, 2 en 8 Mei 1625 en Res. St. v. Holl. 22
April 1625.
« Res. St. Gen. 2 en 10 Mei 1625.
-ocr page 42-lijke bedrag was, is niet te schatten, daar de meeste posten niet
nader bekend zijn i.
Toen na den overgang van Breda het leger van Mansfeit begon te
verloopen, vroeg de Engelsche gezant Carleton aan de Staten-
Generaal nog eenmaal geld toe te staan, opdat het leger op de been
gehouden mocht worden. Zij wilden dit doen, als Carleton een
„acte van garantquot; gaf 2, en toen hij het deed, fourneerde De Geer
/ 50.000 Dit was de laatste ondersteuning, die Mansfeit van de
Staten kreeg. Zelf was hij ervoor naar Amsterdam gekomen had
ook in den Haag besprekingen met De Geer Hij wilde voor zijn
vertrek nog kanonnen, levensmiddelen en schepen van de Staten-
Generaal hebben, maar zijn pogingen hiertoe mislukten, daar het
geschut voor eigen land hard noodig was en men bovendien Dene-
marken, dat door de Nederlanden in dezen tijd gesteund werd,
kanonnen had gezonden «. Zoo vertrok Mansfeit uit het land, de
Staten-Generaal achterlatend met de zorgen, hoe uit de financieele
moeilijkheden te geraken. Want de uitgaven waren in de laatste
jaren geweldig gestegen en juist nu kwam De Geer voor zijn consor-
tium / 400.000 van de 6 ton, die het ten behoeve van Mansfeit voor-
geschoten had, opeischen. Dit consortium wilde de penningen niet
langer leenen of, zoo de Staten ze wilden continueeren, eischte het,
tot groote verontwaardiging van de Staten van Holland, die hun
krediet er voor gegeven hadden, 8 % provisie benevens een hooge
1nbsp;Slechts enkele bedragen zijn bekend: voor Utrecht betaalde De Geer
ƒ26.000 voor ruitersoldij, voor Schiedam ƒ 69.301-13 st.-2 p. aan burgers
voor vrachten voor Mansfeit: Res. St. Gen. 27 Juni 1625 en 22 Nov 1625
Ook aan Groningen en Ommelanden betaalde hij de kosten van de passage
van Mansfelts leger. Het bedrag is niet bekend.
2nbsp;Res. St. Gen. 30 Juni, 16 en 28 Juli 1625.
3nbsp;Dat blijkt uit de Res. St. v. Holl. 24 Febr. 1626.
^ ,,Greffven aff Mansfeldt, generalen, var har i Amsterdam och solliciterar
om penningar. Han haffver inthet (res vera est) öfver 3000 man mere uthi
sin armada och sades migh, att han inthet thör komme tillbake til sit folk,
förr ahn han geit mitbringet, hvilket ligger om Rees och Emerijkquot;: Ett bref
fran Johan Hallenus till Sten Svantesson Bielke, dat. Juli 1625. Uitgeg.
door P. Sondén in Svensk Historisk Tidskrift 1920, p. 106.
® Dit blijkt uit den hiervoor genoemden brief van Hallenus, waarin hij van
De Geer zegt: ,,han haffver i alle thesse dager varit i Haag hoss Mansfelderen,
hvilkens factor han ahrquot;, p. 108, t. a. p.
quot; Res. St. Gen. 11 Oct. 1625.
schadeloosstelling voor renteverhes. Dit waren schandelijke con-
ditiën, vond Holland en wilde er niet op ingaan; van zulke luiden
wilde men voortaan geen penningen meer lichten i, aldus de heeren
van Holland. Maar ondertusschen wist men geen raad, hoe zich
deze groote som te verschaffen. De eigenlijke schuldenaar, de
Engelsche koning, op wiens krediet de bedragen voor Mansfeit
waren geleend, zond de beloofde gelden niet. Bij de Staten-Generaal
drong De Geer, behalve op aflossing ook aan op de betaling van
de rente, — ruim / 40.000 voor twee halve jaren — die nog niet
voldaan was Holland moest zijn beloften van krediet nakomen
en besprekingen met De Geer leidden tot de volgende afspraak: De
Geer zou maken, dat de leening verlengd werd tot er gelden uit
Engeland kwamen, indien de ontvanger Reael voor de heele som
teekende, of de ontvangers van Dordt, Haarlem, Leiden, Amster-
dam en Rotterdam dit elk pro rato voor de generale som deden.
Dit laatste besloten de Staten van Holland en zoo konden de
crediteuren met meerdere gerustheid hun penningen laten uitstaan.
Maar, toen aan dit besluit geen gevolg werd gegeven, kwamen zij
op hun eisch terug. Een protest, dat De Geer indiende, had ten
gevolge, dat in Juni 1626 de Staten tot affossing overgingen \
Deze aflossing bracht Holland begrijpelijkerwijs in nieuwe pecu-
niaire moeilijkheden en het probeerde nu, meer pressie op Engeland
uitoefenend, vandaar restitutie te krijgen. Maar koning Karei ver-
vulde zijn subsidieplichten slecht en ons land schoot er aanzienlijke
sommen bij in Herhaaldelijk drongen de Staten-Generaal bij den
Engelschen gezant op betaling aan, maar tevergeefs en misschien
is de afbetaling van 10.000 pond sterling in het jaar 1631 wel de
eenige geweest
Wij zagen, dat de heele som, waarvoor Engeland garantie had
-ocr page 44-gegeven. / 650.000 bedroeg i. Dit bedrag was door onkosten opge-
loopen tot / 656.830 - 10 st - 8 p Wij mogen aannemen, dat de
i 400.000. waarvan De Geer aflossing vroeg en waarvan de krediet-
acten op 26 Maart en 29 April 1624 waren geteekend. een apart
consortmm aanging, waarin De Geer wel een groot aandeel zal
gehad hebben; de resteerende / 250.000. waarvan we ook niet weten
m hoever De Geer hier deel in had. zou tegelijkertijd afgelost
worden. Zoo hadden de Staten van Holland in Februari 1626 be-
sloten 3 en daar wij van geen aanmaningen meer hooren, mogen wij
aannemen, dat dit ook inderdaad is gebeurd.
Ten tijde, dat Mansfeit in Oost-Friesland was. had De Geer een
vordering van 6000 rijksdaalders op de stad Emden. een schamele
som. vergeleken bij die, welke door de expedities van Mansfeit ver-
slonden werden. Nu had Emden. tot onderhoud van haar garnizoen
en als tegenwicht tegen Mansfelt. in November 1623 van de Staten-
Generaal 50.000 rdr. te leen gekregen ^ en toen De Geer hoorde,
dat deze uitbetaald zouden worden aan Emden, vroeg hij de Staten-
Generaal hier zijn vordering op in te houden Dit werd echter door
Emden met toegestaan, waarschijnlijk daar de stad zelf al bezig
was De Geer af te betalen; de schuld slonk ten minste met 500 rdr
tusschen November 1623 en Maart 1626«. Later hooren we niets
meer over deze vordering, en we mogen ook hier veronderstellen
dat de Geer de rest heeft ontvangen. Waarvoor Emden deze gelden
van De Geer ontvangen had. is niet bekend.
Keeren we nog even naar Christiaan van Brunswijk terug Wij
zagen, dat in Juni 1623 De Geer hem voor / 127.000 wapenen ge-
1 Camerarius schreef aan Oxenstierma, dat het meer dan een millioen bedroeg
in zijn brief van 6/16 Oct. 1626. Hij zei: „Ad instantiam Regis (n 1 van
Engeland) sub restitutionis fide ultra 10 centena millia pro Mansfeldio
«xpenderunt . ...quot; Er was wel een reden voor Camerarius om te overdrijven
Hij zei herhaaldelijk, dat alles, wat aan Mansfeit gegeven werd weggegooid
geld was en had liever gezien, dat het geld aan Zweden was gegeven
^ Volgens het „Sommier van de penningen op Interest gelicht quot; od
het jaar 1629 van de Res. St. v. Holl.nbsp;^
® Res. St. v. Holl. 24 Febr. 1626.
'nbsp;Nov. 1623 en Aitzema I
p. 554.
^ Res. St. Gen. 29 Febr. 1624.
Res. St. Gen. 1 Mrt. 1624.
leverd had voor zijn veldtocht in Duitschland. Hij bleef nog tot
October in dienst van de Nederlanden en kreeg toen zijn ontslag. In
1625nbsp;kwam hij nog eenmaal in ons land terug en wel om Mansfeit
bij te staan voor het ontzet van Breda i. Daarna ging hij, evenals
Mansfeit, over in dienst van Denemarken. Voor de 3000 man, die
hem door de Staten-Generaal, ten behoeve van Denemarken,nage-
zonden werden naar den Weser 2, heeft De Geer in December wape-
nen geleverd, die door den Deenschen koning betaald zouden
worden. Christiaan IV talmde hier echter mede en tweemaal riep De
Geer de hulp van de Staten-Generaal in om betaling te krijgen 3,
evenwel zonder succes. Toen Christiaan van Brunswijk in Juni
1626nbsp;in het Deensche legerkamp overleed1, vond deDeensche koning,
die den oorlog niet tot een gelukkig einde vermocht te brengen, het
blijkbaar niet meer noodig De Geer zijn rekening van 20.000 rdr.
te betalen. In 1644 was volgens berekening van De Geer dit verUes
opgeloopen tot een bedrag van 61.363 rdr. 5.
Nog een schadepost had Brunswijk hem bezorgd en wel zijn z.g.n.
Eichsfeldsche schuldvordering In April 1622 had De Geer, samen
met zijn zwager Bartholomeus Grouwels ^ wapenen aan Brunswijk
geleverd, maar een volgende besteUing wilden de beide zwagers
niet uitvoeren zonder nieuw krediet van de Staten-Generaal. De
reden hiervan was, dat zij aan Brunswijk een voorschot van 18.000
rdr. hadden gegeven, dat nog niet was terugbetaald \ Deze som
nu moest gerestitueerd worden door de Eichsfeldsche Stenden, die
zich in Mei 1622 verbonden hadden een oorlogsschatting van
100.000 rdr. op te brengen Evenwel hadden de keizer en de
bisschop van Mainz, tot wiens gebied Eichsfeld behoorde, verboden
iets te betalen, daar Brunswijk zijn belofte, om zonder brand-
schatting door het land te trekken, niet had gehouden Dienten-
gevolge kregen De Geer en Grouwels ook geen restitutie van de
18.000 rdr. Jarenlang hebben zij, zoowel met hulp van de Staten-
Generaal * als met die van Zweden getracht hun recht te ver-
krijgen, maar het baatte niet. Na den dood van Grouwels zette
De Geer zijn pogingen voort. Maar het door voortdurenden oorlog
en plundering verarmde Eichsfeld kon ten slotte niet meer doen
dan De Geer restitutie van 9000 rdr. beloven, te betalen met een
jaarlijksche hoeveelheid rogge. Dit werd in 1648 overeengekomen
en het is niet bekend, in hoeverre Eichsfeld zich aan deze afspraak
heeft gehouden. In ieder geval is er van de 9000 rdr. niets meer
in handen van De Geer zelf gekomen, daar hij de opbrengst van de
schuldvordering bestemde voor de Universiteit te Marburg in
Hessen-Kassei. Deze schenking had Marbrug te danken aan de
bemiddeling van Amalia van Hessen-Kassei, die het sluiten van
de overeenkomst mogelijk maakte ^ en verder zeker aan de om-
standigheid, dat De Geer in 1648 niet zoo'n groote behoefte had aan
deze gelden als eenige jaren te voren en wel in 1644, toen hij een
groote som noodig had voor de uitrusting van zijn hulpvloot voor
Zweden; in dien tijd zou een betaling van 18000 rdr. hem zeer
welkom zijn geweest, in 1648 kon hij de hem eventueel nog toe-
vloeiende penningen bestemmen ,,ad pias causasquot;, zooals hij dat
noemde.
Over deze Eichsfeldsche kwestie weidden wij even uit, omdat
zij samenhing met De Geers wapenhandel, al was het dan eigenlijk
een bankierszaak. In het algemeen loopen bij De Geers werkzaam-
heden deze beide takken van bedrijf vrijwel dooreen en wij
kunnen de behandeHng ervan dus niet streng gescheiden
houden.
Terwijl Zweden en de beide Duitsche veldheeren wel De Geers
grootste wapenafnemers waren, gingen er toch ook verscheiden
zendingen naar Frankrijk, Engeland en Duitschland.
In November 1616 vroeg De Geer aan de Staten-Generaal voor
1000 man wapenen naar la Rochelle te mogen zenden. Zij stonden
hem dit toe, indien zij van la Rochelle bevestiging van deze bestel-
ling kregen Daar er later geen herhahngen van dit verzoek kwa-
men, mogen wij aannemen, dat de wapenen ook zijn verzonden.
Zooals wij hierna zullen zien, zou De Geer voor zijn handel, vooral
zijn zouthandel, een geregelde vaart op la Rochelle onderhouden;
zijn relaties met die stad, dateerend uit den tijd van zijn opleiding,
werden na zijn vestiging in Amsterdam nog versterkt. In 1619
gingen er wapenen voor 1000 man, in 1620 voor 3000 man naar
Frankrijk De Geer vroeg wel vrijstelling van uitgaand recht voor
de verzending, maar de Staten-Generaal stonden het hem niet toe.
De wapenen mocht hij ook alleen uitvoeren, omdat hij daardoor
in staat gesteld werd de wapenmakers in deze landen aan het werk
te houden. Vrees voor werkloosheid bevorderde dus De Geers
handel; bovendien was men bang, dat de wapennering zich naar
elders zou verplaatsen i, waarschijnlijk naar Namen of Luik. In
October 1621 verboden de Staten-Generaal den uitvoer van wapenen
naar Frankrijk. Daarna vinden wij geen zendingen van De Geer
hierheen vóór 1624. Door het verdrag van Compiègne van dat jaar
zal de wapenhandel op Frankrijk weer opengesteld zijn; ten
minste tusschen Augustus 1624 en April 1626 gingen er voor 5000
man wapenen en 12 kanonnen naar Frankrijk 2.
Of de wapenen, die in 1617 vrij van convooi naar Engeland
mochten worden gezonden, waarvoor een request bij de Staten-
Generaal was ingediend door Steven Gerards en waarvoor Carleton
zijn medewerking had verleend een leverantie van De Geer waren
of van zijn compagnon en hem samen, valt niet te zeggen. Zeer
onwaarschijnlijk is het wel, dat Steven Gerards het voor zichzelf
zou gevraagd hebben, daar een wapenverkoop aan de magazijnen
van den Engelschen koning een groote concurrentie voor De Geer
zou insluiten, iets, wat we niet mogen veronderstellen. Hoewel
Gerards particuliere zaken had, zijn er geen aanwijzingen, dat die
zich tot zulke groote transacties hadden uitgebreid.
Van de wapenen en lonten, die De Geer in 1620 naar Engeland
verscheepte, moest hij wel convooi en licent betalen
In 1621 had Carleton voor den Engelschen koning 4000 musketten
en 4000 harnassen gekocht. Nu bleek het, dat er in Engeland vol-
doende musketten waren en toen bood de gezant den Staten-
Generaal aan deze wapenen over te nemen; hij verzocht, dat ,,Haere
Ho. Mo. soude gelieven deze presentatie aen te nemen ende Zyne
Ma1^ daermede te accommoderenquot;. Maar deze besloten die ,,presen-
tatiequot; te excuseeren, daar er in hun magazijnen overvloed van mus-
ketten was De wapenen zullen dus wel naar Engeland gegaan zijn,
tenzij De Geer de musketten terug nam. Dit laatste is niet onmoge-
1nbsp; Res. St. Gen. 13 Juni 1620:1000 musketten met forquetten en bandelieren,
1000 corseletten en spiesen en 50.000 ponden lonten.
® Res. St. Gen. 21 April 1621.
lijk, want we zien, dat De Geer een maand later een groote partij
van 7000 musketten klaar heeft liggen voor uitvoer. Hij drong toen
sterk bij de Staten-Generaal aan op vrijen uitvoer, probeerde zelfs
af te dingen op het uitvoerrecht en bood hun 4 stuivers „vant pont
vlaemsquot; aan, maar had geen succes
Naar Duitschland voerde De Geer in 1619 voor 6000 man wape-
nen uit in 1620 voor 3000 man, beide malen met een groote
hoeveelheid lont
Ten slotte kunnen we nog iets mededeelen van bestellingen, die
De Geer voor eigen land uitvoerde, en die wij, vergeleken bij de
groote naar het buitenland gezonden hoeveelheden oorlogsbehoef-
ten, klein mogen noemen. Want de eerste bestelling, die de Staten-
Generaal hem deden, was wel flink, maar kon, voorzoover wij
weten, niet eens uitgevoerd worden; wij bedoelen de opdracht,
in 1615 gegeven, om 400 kanonnen uit Zweden te laten komen
Tot 1619 zijn er geen onderhandelingen met de Generale of
gewestelijke Staten ons bekend, wat geenszins bewijst, dat De Geer
aan hen geen leveranties deed
In het jaar 1620 verkocht hij aan de Staten van Holland
60.000 pond buskruit op de volgende eigenaardige betalingsvoor-
waarden; hij moest het buskruit in den loop van de maand leveren
— vermoedelijk omdat het magazijn te Delft, waar het opgeborgen
moest worden, niet alles tegelijk kon bevatten — en werd vooruit
betaald. Wanneer echter het buskruit niet aan de ,,ordinaris preuvequot;
voldeed, was De Geer verplicht een schade te vergoeden van 6V4 %
van de koopsom, tot aUes naar genoegen afgeleverd was. Het reeds
betaalde buskruit moest hij op eigen risico bewaren, zoolang het
nog niet in Delft was
In 1623 hadden de Staten van Holland 600.000 ijzeren kogels
bij De Geer besteld. Hij had met moeilijkheden te kampen bij den
uitvoer uit het buitenland en daarom moesten de Staten-Generaal
zijn voorspraak zijn bij de vorsten, door wier gebied de kogels
hierheen gebracht werden Misschien kwamen ze uit Namen of
Luik; daar ten minste liet Trip wel kogels gieten.
Omstreeks 1626 verkocht De Geer nog groote granaten aan de
Generaliteit, maar wij weten niet nauwkeurig wanneer en hoeveel
hij haar leverde
Men kan gerust zeggen, dat de wapenen en andere benoodigd-
heden voor de troepen van Mansfeit en Brunswijk vrijwel geheel
door de Generaliteit betaald werden, daar de gelden uit de beloofde
subsidiën van Engeland, Frankrijk en Venetië slechts druppels-
gewijs of in het geheel niet binnenkwamen. Feitelijk hadden de
Staten-Generaal slechts de onkosten voor de hulp tot ontzet van
Bergen op Zoom en Breda te dragen, omdat toen de legers der beide
veldoversten in hun dienst waren. Voor de wapenen, die er toen
noodig waren, werden dan ook de onderhandelingen met De Geer
gevoerd door gecommitteerden der Staten, die hiervoor zijn
onmiddellijke debiteuren werden. Voor de bestellingen, die Mans-
feit en Brunswijk zelf deden, interponeerden zij hun krediet; de
praktische consequentie echter werd, dat het de Staten-Generaal
waren, die ten slotte alles moesten betalen.
Het is jammer dat een overzicht, zooals wij gaven van De Geers
wapenhandel en alles, wat daarmee samenhing gedurende zijn ver-
blijf in Amsterdam tot 1627, zoo gebrekkig moet zijn. Volledig
zouden wij het kunnen geven, zoo alle boeken van De Geer voor het
nageslacht bewaard gebleven waren. Deze zouden dan eveneens
de gegevens bevatten om de groote sommen, die de in- en uitvoer-
rechten der Generahteit verslonden, op te geven. Van twee kanten
sneed het mes: invoerrechten betaalde De Geer voor het materiaal,
dat uit het buitenland moest komen en dat hij noodig had voor het
fabriceeren van geschut, wapens en ammunitie, terwijl de ver-
zendingen van de vervaardigde producten door de uitvoerrechten
de kas der Generahteit stijfden. De rechten werden geheven naar
de waarde der in- of uitgevoerde goederen Zoo moest De Geer
in 1626 van de / 6 8 stuivers betalen in 1632 van het pond
Vlaamsch 4 stuivers Voor zendingen naar bevriende mogendheden
betaalde hij soms niets, soms heel weinig. De meeste groote zen-
dingen naar Zweden gingen vrij van convooi en licent, een enkele
maal bedroeg het uitvoerrecht maar stuiver
Hoe groot de gezamenlijke waarde geweest is van de krijgs-
behoeften, die De Geer van 1615 tot 1627 afgeleverd heeft, is
onmogelijk te zeggen, maar uit de ons bekende leveranties krijgen
we een indruk van zeer omvangrijke zaken, waarvoor, behalve een
niet gering bedrijfskapitaal, een helder koopmansinzicht en een
groote durf noodig was, gezien het risico, dat De Geer meermalen
liep, wat betreft de betaling. In de Staten-Generaal werd herhaal-
delijk gewezen op het belang van de Geers industrie voor ons land
en dikwijls waren zij hem daarom ter wille met het toestaan van
uitvoer. Dat De Geers zaken goed gingen, had voor de Staten-
Generaal weer het voordeelige gevolg, dat bij hem gereede pen-
ningen te krijgen waren, wanneer zij die noodig hadden. Vaak was
het De Geer, die dan uitkomst bracht.
Tot 1623 werkte De Geer samen met zijn zwager Steven Gerards.
Na diens dood in dit jaar zocht hij zich een nieuwen compagnon
en vond dien in een anderen zwager, Elias Trip, met wien hij toen
nog de vordering van 1617 op Venetië had. Zij verbonden zich in
1624 contractueel, terwijl in deze compagnie nog een neef van Elias,
Pieter Trip, opgenomen werd. Het bedrijfskapitaal bedroeg / 72.000.
Bij de
vernieuwing van het contract in 1626 werd dit uitgebreid
tot / 400.000. Pieter Trip werd door Elias voor / 50.000 in de
compagnk ingekocht. De afspraak was, dat Pieter geen enkele
gt; Dit wordt in de Res. St. Gen. 7 Febr. 1632 uitdrukkelijk gezegd.
^ Res. St. Gen. 29 Jan. 1626.
® Res. St. Gen. 7 Febr. 1632.
* Res. St. Gen. 27 Sept. 1626.
transactie, van welken aard ook, mocht doen dan alleen voor de
drie compagnons gezamenlijk, terwijl het contract De Geer en
Elias Trip uitsluitend aanging, wat den handel in oorlogsmateriaal
betrof; ook zou de industrie, die De Geer buiten deze provinciën
had, niet onder deze overeenkomst vallen. Voerde hij de producten
daarvan echter naar ons land, dan moest hij ze zijn compagnons
eerst te koop aanbieden. Ten slotte maakte het contract voor
De Geer en EHas Trip beiden een uitzondering wat koperen harnas-
platen en loopijzer betrof; daar mochten ze particuher in handelen i.
Daar het contract, behalve oorlogsbehoeften, ook de grondstoffen
ervoor insloot, lag het voor de hand, dat De Geer en Elias Trip
ook participeerden in een accoord, 10 dagen tevoren gemaakt
tusschen eenige Amsterdamsche koopHeden, tot het inkoopen van
salpeter, dat deels te Danzig zou gekocht worden door Joost Wil-
lemsz. Niekerk, deels van de bewindhebbers der O.I.C. door EHas
Trip. Deze beide heeren hadden de leiding van de zaak in handen 2.
Niettegenstaande het tot samenwerking dwingende contract
vinden wij slechts een enkele maal de namen van De Geer en
EHas Trip tezamen genoemd. Dit is begrijpelijk, als wij bedenken,
dat in het begin van 1627 De Geer naar Zweden ging, waar zijn
bedrijf onafhankelijk bleef van deze afspraak. Wel blijkt uit een
aantal brieven, die hij in 1627 uit Zweden aan Pieter en Elias Trip
schreef, dat hij daar voor de compagnie kanonnen en kogels liet
gieten Ruim een maand na De Geers vertrek daarheen deed EHas
Trip aan de Staten-Generaal het verzoek om vóór 1 April — blijk-
baar vóór den datum, waarop de schippers mochten uitzeilen _
3 schepen naar Zweden te mogen zenden om 400 stukken geschut
te halen, daar door De Geer ingekocht. Zijn verzoek werd echter
niet ingewilligd, daar de Staten-Generaal vonden, dat het voor
andere schippers „aenstotelijk zoude vallenquot;
1 Prot. not. Warnaertsz., 28 April 1626.
^ Twee protocollen van not. Warnaertsz. van 18 April 1626. J. Niekerk
kocht ook een groote hoeveelheid salpeter in Danzig, maar deze stad wilde
den uitvoer ervan niet toestaan. De St. Gen., Frederik Hendrik en de stad
Amsterdam schreven in 1626 en 1628 Danzig hierover aan, daar men
hier te lande veel kruit noodig had: Kernkamp, Baltische Archivalia
1626, 1628.
3 Dahlgren: Br. o. Aff. n° 65, 66, 68, 69, 71, 72, 84, 86, 88, 89 en 90
« Res. St. Gen. 24 Febr. en 9 Mrt. 1627.
Buiten het contract met Trip vielen ook de Geers zaken met De
Besche, die hem eerder nadeel dan winst opleverden. Behalve voor
schepen, die met een lading voor De Besche uitvoeren om met een
retourlading voor De Geer terug te komen, zorgde de laatste ook
voor een vrachtschip, dat in Zweden van haven tot haven moest
varen geheel in dienst van De Besche; hij betaalde den schipper en
diens knecht, huurde er nog een scheepsjongen bij en nam alle
onkosten voor den tijd van twee jaar op zich i.
De retourladingen, die De Geer van De Besche kreeg en die
bestonden uit tarwe en hout, waren slecht in de jaren 1615, 1616
en 1617 2. jjij ^ij^jg j^g^gj. hebben en zond daarom in 1618
zelf een mastenmaker naar De Besche om in Zweden masten en
andere houtwaren te koopen. De Geer nam de onkosten, die
deze mastenmaker op zijn reizen in Zweden gedurende één of
twee jaar moest maken, op zich, terwijl de man onder de bevelen
van De Besche stond Ook aan den schipper van „de Jonge To-
biasquot;, een van de beide schepen, die in 1618 met ammunitie naar
Zweden gezonden werden, gaf hij opdracht, masten van de beste
kwahteit mee terug te brengen en beloofde hem een extra belooning,
wanneer alles naar zijn zin aankwam
Veel schepen schijnen er echter niet heen en weer gegaan te zijn
^ Prot. Not. Bruiningh, 29 Maart en 1 April 1616. Het was een „caechquot;
van 25 last, eigendom van De Geer en Steven Gerards. De schipper en de
knecht kregen 120 car. guldens 's jaars, de scheepsjongen, 14 jaar oud, moest
ook op andere schepen, in dienst van ,,Mr. Willem Gilissenquot; varen en
kreeg een jaarloon van 42 car. guldens.
^ De winst bedroeg over deze jaren ƒ 1823 - 2 st. - 4 p., later werden de zaken
met De Besche nadeelig voor De Geer. Zie G. W. Kernkamp: Varia betreffen-
de Louis de Geer, n° 9, in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. dl. 29.
Prot. not. Bruiningh, 2 April 1618. Jacob Jansz. Glas van Enkhuizen,
mastenmaker, moest in dienst van „Willem Gillesenquot; zoo spoedig mogelijk
naar Zweden gaan, om daar te reizen in bosschen en andere plaatsen om
masten en andere houtwaren te bezichtigen, te zoeken en te bekomen en
Willem de Besche's voordeel trouw te behartigen. De Geer zou hem ƒ 450
voor het eerste jaar geven, voor een eventueel tweede ƒ500 en zijn reis-
en teerkosten heen en terug en overal in Zweden betalen.
* Prot. not. Bruiningh, 25 Juni 1618. De schipper kreeg ƒ 1450 vracht
„havarije ende pilotage naer costume vander zeequot; 12 gulden „tot een
nieuwen broeck soot schip wel gestuyrt is, ende dat den schipper goet regard
op de masten genomen heeftquot;.
tusschen De Geer en De Besehe, vermoedehjk om de te geringe
voordeden i. Van veel grooteren omvang werd de zoutvaart van
De Geer in de volgende jaren. Een groot aantal schepen liet hij
varen tusschen de zouthavens van Frankrijk en Portugal en de
havens der Oostzeesteden in het jaar 1626. De eerste aanwijzing,
dat voor De Geer ook zout een handelsartikel was, vinden we in
1618. Toen zond hij een scheepslading „wit groff ende goet soutquot;,
dat hij uit Portugal liet halen, naar Zweden, vermoedelijk naar
De Besehe, want de schipper had last recht door te loopen naar
Norrköping en Söderköping en vandaar weer een lading „koop-
manschappenquot; naar Amsterdam te brengen 2. In 1621 liet De Geer
meer scheepsladingen zout in ons land lossen die uit Frank-
rijk kwamen. Dit waren evenwel geen belangrijke vrachten.
Van grooter omvang werd De Geers zouthandel in 1626, toen hij
een gansche zoutvloot in de vaart had De schepen voeren van
Amsterdam af, geladen met koopwaar — waarvan de aard ons
onbekend is — naar een der zouthavens, waar ze losten en zout
innamen of vanwaar ze in ballast naar la Rochelle gingen om daar
van De Geers commies te hooren, in welke haven — Brouage
of St. Martin, meestal in deze laatste — zout geladen moest worden;
ook werd wel dadelijk naar la Rochelle gevaren met de Amsterdam-
sche lading. Had een schipper vóór zijn uitreis te Amsterdam
reeds gehoord naar welke Oostzeehaven hij moest gaan, dan kon
hij regelrecht de reis voortzetten, maar meermalen moest hij eerst
met de zoutlading tot onder de Ven opzeilen om dan persoonlijk
met een monster zout naar Amsterdam te komen. Het hing dan
van de kwaliteit, den prijs en ook van andere omstandigheden als
den tijd van het jaar af, of hij verder naar de Oostzee kon gaan;
ook dan wist hij vaak nog niet, waar hij het zout moest lossen-
pas in de Sont, waar De Geer ook een vertegenwoordiger had, werd
hem bekend gemaakt of hij naar Stettin, Koningsbergen, Danzig,
Reval of Riga koers moest zetten. De vrachten, die betaald werden,
hingen van den duur der reis af; dikwijls bleven de zoutladingen
in ons land en werden gelost te Amsterdam, Rotterdam, Vlissingen
of Middelburg; de vrachtprijs, die per last zout betaald werd,
beliep in dit geval 11 of 12 car. guldens; moest de schipper naar de
Oostzee, dan wisselde de vracht af van 18 tot 20 car. guldens i.
De contracten met de schippers, de z.g.n. chertepartijen, werden
bij notarieele acte gesloten. In het eerste halfjaar van 1626 vinden
wij niet minder dan 32 overeenkomsten van dien aard, opgemaakt
bij denzelfden notaris wat de mogelijkheid niet uitsluit, dat
De Geer nog andere dan deze 32 schepen om zout uitzond, bij con-
tracten, elders opgemaakt.
Meer dan eens gebeurde het, dat het zout vóór de plaats van
bestemming bereikt te hebben, van eigenaar veranderde: zoo had
De Geer aan Joost Willem Niekerk, den Amsterdamschen koopman,
met wien hij ook deel had in de hiervóór genoemde salpeter-
contracten, in Mei 10 scheepsladingen zout, in Juh nog 12 verkocht
Voor de schippers bleven de contracten geldig, precies zoo, als die
waren opgemaakt. Ook aan anderen verkocht hij het zout, maar
niet bij zoo'n groote hoeveelheid tegelijk; er werd dan maar één
lading overgedaan
Ook het De Geer in Frankrijk wijn laden, tegelijk met zout of
inplaats daarvan zelfs behelsde een contract met den schipper
1 De vracht naar Stettin was het hoogst, ofschoon deze haven het dichtstbij
lag. Misschien lag de oorzaak hiervan in het feit, dat de schepen hier ,,onder
de reedequot; d.i. een eind van de reede af moesten lossen, waarna de lading
met booten naar den wal gebracht werd. Dit kostte meer moeite en tijd.
^ Not. J. Warnaertsz. te Amst. Aan deze acten zijn de bovenstaande gegevens
ontleend.
® Prot. not. Warnaertsz., 22 Mei en 22 Juli 1626.
^ In Febr. 1626 aan Adriaan Rijser, met wien hij oneenigheid kreeg
over de betaling. De Geer had het koopcontract nog niet geteekend en wilde
-toch de rekening al voldaan hebben. Prot. not. Warnaertsz. 25 Maart 1626.
In Juni 1626 aan Hendrik Agges en Volkert Douwes. Hier is de prijs genoemd
nl. 52 kronen voor „ieder Fransch hondert soutquot;: Prot. not. Warnaertsz.
17 Juni 1626.
Prot. not. Warnaertsz., 4 Maart 1626. De schipper moest zout en wijn of
één van beide meebrengen, naar goedvinden van den bevrachter of diens
commies.
van de „Prins Hendrikquot;, dat deze een „oxhoofdquot; wijn voor hem
mee moest brengen, zonder verpHchting van De Geers kant om
daarvoor iets te betalen i. Den wijnkelder van Oxenstierna schijnt
hij geregeld aangevuld te hebben. In 1618 zond De Geer den Riiks-
kanseher zoowel Fransche als Rijnsche wijnen in 1620 Franschen
en Spaanschen wijn 3. Of hij den Duitschen wijn ook zelf liet komen
dan wel hier te lande inkocht, weten wij niet. Het laatste is ge-
makkelijk te veronderstellen. Dordrecht was immers de stapel van
Rijnschen wijn; het ligt dus voor de hand, dat De Geer dL zün
voorraden het inkoopen.nbsp;^
In October 1626 zond De Geer twee schepen naar Schotland om
daar steenkolen te laden en die naar Frankrijk te brengen en wel
naar St. Martm. Daar of te la Rochelle moest dan weer een lading
- waarschijnlijk zout - ingenomen worden. De schipper kreeg
opdracht de kolen persoonlijk en zoo goedkoop mogelijk te koopen
bij zyn terugkeer te Amsterdam moest hij er verantwoording van
afleggen Dit is de eenige keer, dat we een dergelijke vrachtvaart
vinden op de Fransche havens.
straat van Gibraltar naar
een der Middellandsche-zeehavens als Aiguesmortes,« of Marseille «
dan moest de schipper voor eigen rekening zijn schip voorzien van
kanonnen en ammunitie. Om deze hoogere kosten en ook, omdat de
Straatvaart zooveel gevaarlijker was, werd de vrachtprijs veel
hooger gesteld^ Ook liep de bevrachter meer risico en daarL mocht
een schipper buiten voorkennis van de reeders geen goederen in
zijn schip nemen, die hij door de „Straetequot; en naar plaatsen, waar
de konmg van Spanje „gebiedt ende commandementquot; had moest
1 Prot. not. Warnaertsz., 6 Mei 1626.
quot; Dahlgren: Br. o. Aff. n° 15.
3 Res. St. Gen. 1 Juni 1620.
* Twee protocollen van not. Warnaertsz. van 14 en 16 Oct 1626
® In Febr. 1617. Prot. not. Bruiningh, 14 Febr 1617 De «r-i,,- '
naar „Eggemortes in Provinciënquot; ga'an en .ijn^chip loo/zi^ntr^
lingen, 4 steenstukken en allerlei ammunitie. Het was een klein
60 last, de vracht bedroeg ƒ 1500.
n/L^'''nbsp;Sampsonquot;, 90 last, naar „Mersilien in Provincenquot;
ä ttr^en^r'quot;'^'quot; ''''^óör zijn ^rtr k 1
Ï mÏÏ 1621nbsp;ƒ 16- Prot. nit. Bruiningh.
-ocr page 57-brengen Toen dan ook in 1621 een schipper buiten medeweten
van De Geer in een schip, waarvan deze laatste voor „drie zestiende
partenquot; reeder was, waren voor de Middellandsche zee had geladen,
voelde De Geer zich ,,vercortquot; en eischte zijn aandeel in dit „coste-
lijckequot; schip terug, met de bedreiging, dat bij een weigering hij
zijn schade bij tijd en wijle wel zou weten te verhalen! ^
In dit geval behoorde slechts een gedeelte van de lading aan
De Geer en was hij voor 3/16 reeder. Het gebeurde wel meer, dat
De Geer met eenige andere kooplieden een schip bevrachtte of
dat hij goederen laadde in een schip, dat door een ander bevracht
was. Zoo had hij in 1622 in een schip, dat gestrand was, 234 ringen
koperdraad geladen; gelukkig was de lading „gesalveertquot;, zoodat
hij geen extra-schade opliep Het kwam echter zelden voor, dat
De Geer niet voor den geheelen inhoud van het schip verantwoor-
delijk was.
Aan het begin van dit hoofdstuk noemden wij ook koper een
handelsartikel van De Geer. Daar zijn koperhandel ten nauwste
samenhing met alles, wat er vastzat aan het sluiten van een leening
door den Zweedschen koning bij de Staten-Generaal, zullen wij
dit deel van zijn werkzaamheden ook in verband daarmee behan-
delen, om hem daarna te volgen naar Zweden. Hierheen was hij
in den loop van Januari van het jaar 1627 vertrokken, na de be-
hartiging van al zijn zaken te hebben opgedragen aan zijn com-
pagnon Pieter Trip s.
§ 2 - HET AANDEEL VAN DE GEER IN DE ZWEEDSCHE LEE
NINGSAANGELEGENHEDEN EN DEN KOPERHANDEL.
Het is bekend, dat in het begin der 17e eeuw de Nederlanders
bizondere belangen te bewaken hadden aan de Oostzee De handel
naar dit gedeelte van Europa had een zoo grooten omvang aange-
nomen, dat de Republiek een nauwere aansluiting bij de Oostzee-
rijken met zonder belang oordeelde. Toenadering werd aanvankelijk
gezocht bij Denemarken, dat het machtigst was in het Noorden
en dus de meeste voordeden kon bieden. Maar misbruik van deze
macht maakte, dat in de politiek van de Nederlanden al spoedig
een kentering kwam ten gunste van Zweden. Christiaan IV toch
hinderde in zijn streven naar het „dominium maris balticiquot; onzen
handel, door het steeds verhoogen van den Sont-tol, tè zeer en was
bovendien van tè gunstige gezindheid jegens Spanje, dan dat een
goede verhouding van duurzamen aard kon zijn. De oorlog van
Kalmar, die den Sont-tol nog eens omhoog joeg, dreef als 't ware
de Nederlanden m de armen van Zweden, waarmee zij zich tot
gemeenschappelijken strijd tegen de katholieke machten van Europa
eveneens verbonden voelden. Omgekeerd dwongen financieele
moeilijkheden Gustaaf Adolf meer dan eens aan te kloppen bii de
kapitaalkrachtige Nederlanden.
Het zou te ver voeren, nauwkeurig na te gaan, hoe van den be
ginne af de banden met Zweden werden aangeknoopt i Hoe ze
steviger aangehaald werden, zullen wij spoedig zien, daar De Geer
een werkzaam aandeel heeft gehad in het aanbrengen van nauwer
contact, het nakomen van verplichtingen tengevolge hiervan of
het bewaren van een goede verstandhouding.
Daar het juist tijdens den aanvang en den groei van De Geers
zaken hier te lande gebeurde, dat Gustaaf Adolf hulp zocht bij de
Nederianden om zijn financieele positie te versterken en in ruil
daarvoor aan ons land voordeden aanbood wat betrof den handd
in koper, is het wel noodig, even aandacht te schenken aan de
gebeurtenissen, die deze landen samen ten toonede brachten. Want
m het drama van de geldleeningen en den koperhandel dat zich
tusschen Nederiand en Zweden afspedde, heeft De Geer een hoofd-
rol vervuld.
^pe hiero;;^^Sprinchorn: Om Sveriges förbin^^l^^^^Nederländema
iran aldsta tider tili är 1614.
In October van het jaar 1611 was Zwedens koning, Karei IX,
overleden. Hij was in het begin van dat jaar door Denemarken
gewikkeld in een oorlog, dien de jonge Gustaaf Adolf bij het aan-
vaarden zijner regeering van zijn voorganger erfde. Om in dezen
oorlog hulp van de Nederlanden te krijgen, deed de Zweedsche
ambassadeur, Jacob van Dijck, in Maart van het volgende jaar
bij de Staten-Generaal pogingen met H.Ho.Mo. „in een naerder
vrientschap en verbintenissequot; te komen Echter was men, evenmin
als het vorige jaar, toen Van Dijck hetzelfde voor Karei IX had
gevraagd, hierop gesteld, althans voorloopig nog niet. Liever
wilden H.Ho.Mo. de neutraliteit bewaren ^ en daarom werd alle
hulp, zoowel aan Denemarken als aan Zweden geweigerd. Ook
wenschten de Staten-Generaal niet in te gaan op Van Dijcks ver-
zoek om een leening, of liever, een renteloos voorschot in geld, dat
later met koper gerestitueerd zou worden Pas toen in het voorjaar
van 1613 de Staten-Generaal bericht kregen, dat de vrede van
Knaröd tusschen Zweden en Denemarken gesloten was durfden
zij nieuwe onderhandelingen met Van Dijck aan. Deze vrede legde
Gustaaf Adolf o.a. geweldige geldelijke verplichtingen op. Zweden
moest aan Denemarken een schadevergoeding van 1000.000 rdr.
betalen en daarvoor als pand de belangrijke haven Elfsborg af-
staan Gustaaf Adolf had groot gebrek aan contanten en de eenige
manier, om daaraan te komen, was het voordeelig van de hand doen
van wat zijn kroondomeinen opbrachten: koper. Waar zouden
Zwedens kopermijnen in dezen tijd een beter afzetgebied vinden
dan m de Republiek, waar het aan betaalmiddelen niet ontbrak?
Tot nu toe was het koper voor het grootste deel naar Lubeck ge-
^ Res. St. Gen. 6 Maart 1612. In April 1611 had Van Dijck aansluiting ge-
vraagd van de Nederlanden bij Zweden. Men had toen een gezantschap
pzonden ter bemiddeling. Zie Sprinchorn p. 51.
In de Res. St. Gen. 12 Maart 1612 en 4 Oct. 1612 legt men nog eens den
nadruk op de noodzakelijkheid van het bewaren der neutraliteit t.a.v.
Zweden en Denemarken
' Sprinchorn, p. 53.
1 ftT^*^nbsp;Pieters (Spiering?) commies in de Sont: Res. St. Gen. 23 Febr.
lol O.
5 Van Elfsborg zegt Rochus Nieulandt in zijn brief van 20 Aug. 1617, uit
Stockholm aan de St. Gen. geschreven: 't Is een plaats van importantie en
de eenige haven, om in en uit de Noordzee te komen zonder de Sont te
passeeren.
zonden; vandaar kwam het naar ons land. Men had het hier noodig
voor de giethuizen, zooals men de geschutgieterijen noemde i en
ook vond het een afzetgebied in de steden, waar in den laatsten tijd
hoe langer hoe meer aan koperbewerking werd gedaan 2.
De eerste besprekingen omtrent verkoop van koper had Van
Dijck m Maart met een paar gecommitteerden uit de Staten-
Generaal. Het betrof een „merckelijcke quantiteyt copersquot;, maar zij
kwamen niet tot een resultaat; allerlei moeilijkheden deden zich
voor: de prijs was te hoog, men kon ook geen zekerheid aangaande
de leverantie krijgen en daarom besloten de Staten-Generaal maar
„ghmpelick ende met beleeftheytquot; den koop van het koper te
„excuseerenquot; s.
Maar Van Dijck wilde het hier niet bij laten; in April vatte hij
de onderhandelingen weer op en nu kwam er schot in de zaken-
200 schippond koper, die in Zweden al klaar lagen, zouden, zoo
Gustaaf Adolf hiermee instemde, voor 40 rdr. het schippond te
Stockholm geleverd worden: „Berchsgewicht ende goet goedt aen
soegen offe de beste sorte, vrij van 's Coninx thollen ende andere
lastenquot; Met Van Dijck, die naar Zweden zou teruggaan, wilde
men, zoo de koop gesloten werd, den klerk van den Raad van' State
Rochus Nieulandtmeezenden om het koper in ontvangst te nemen
en hefst 400 in plaats van 200 schippond, als hij die op dezelfde
voorwaarden zou kunnen krijgen. Was dit gelukt, dan zou het
1 Res. St. Gen. 17 Juni 1611.
' Op verschmende plaatsen in het land werden kopermolens opgericht Zoo
vroeg DirckHooft subsidie van de St. Gen. voor het maken van 'geelkoperen
beckenwerk , ketels, draad etc.: Res. St. Gen. 12 Oct. 1613. Ook te Amster-
dam komen kopermolens: Res. Vroedsch. Amst. 31 Dec. 1613 De St Gen
verwachtten „merckeHjck profijtquot; van deze nering: Res St Gen 12 Oct 1 fil -i'
3 Res. St. Gen. 19 en 22 Mrt. 1613.nbsp;' ' ^
^ Men kreeg ongeveer 11 schippond Stockholmsgewicht voor 10 BerchsM
wicht: Wittrock, p. 127, noot 1. Soegen of seugen = rakoppar = ruwkoner
in tegenstelling met gaarkoper: Wittrock, noot p. 126.
® Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 33 scheen hij al omstreeks 1611 als agent
voor den koperinkoop naar Zweden gezonden te zijn. Ik vond hiervan niets
m de Res St Gen. 1611. Wel staat daar op 4 Juni 1611 vermeld, dat Rochus
Nieulandt, klerk van den Raad van State, de gecommitteerden tot Utrecht
gediend had in besognes aangaande de „gevangens aldaerquot; en voor ziin
moeite en „extraordinarisequot; diensten ƒ2 daags kreeg. Daarna komt L
pas weer in April 1613 in de Res. St. Gen. voor.
den Staten-Generaal aangenaam zijn als Nieulandt een tweeden
aankoop van koper tot stand bracht en wel van 1000 schippond
tegen ongeveer denzelfden prijs terwijl de levering over drie jaar
mocht verdeeld worden. Zelfs was men geneigd den koning op de
betahng van deze tweede leverantie 5000 of 6000 rdr. voor te
schieten; en dan vonden de Staten-Generaal het niet ongewenscht,
dat Nieulandt zijn reis tevens gebruikte om te „sonderenquot; hoe de
zaken daar stonden „ende die humeuren gesint ende genegenquot;
waren
Werkelijk lukte nu de koop en hij was zeker niet onvoordeelig,
want Van Dijck kreeg, bij zijn vertrek naar Zweden, tot afscheid
een gouden keten ter waarde van / 1000 „om de sunderlinge goede
consideratiën ten dienste van den landequot;
De Staten-Generaal gaven op 11 April aan Nieulandt een in-
structie waarvan de uitvoering, vooral van het laatste deel, hem
niet gemakkelijk zal gevallen zijn, want voor een „naerstich onder-
soeckquot; naar den toestand van het Rijk „ende alle leden van dienquot;,
het nagaan hoe de gemoederen in Polen, Moscovië, Denemarken,
Lübeck, Danzig, Rostock e.a. Oostzeesteden gedisponeerd waren
ten opzichte van deze landen en het inwinnen van inlichtingen naar
den welstand des Rijks, benevens voor al de andere bezigheden, die
zijn opdracht meebracht, mocht hij niet langer wegblijven dan
een maand.
Juist in dezen tijd was het een gewichtig ding voor de Staten-
Generaal, van een ooggetuige iets meer te hooren over de toestanden
in Zweden en de gezindheid van de naburige landen en steden, niet
aUeen om eenig inzicht te krijgen in de verdere mogelijkheden, die
deze eerste kopertransactie zou kunnen bieden, maar vooral, omdat
men in onderhandehng was met Lübeck over een handelsverdrag,
dat weldra — Mei 1613 — gesloten werd en gevolgd, eerst door een
verbond met Zweden in 1614 en daarna met verschillende Hanze-
1 „vujjterUjck anderhalven Daelder opt schippont mogen hooger in coope
aennemenquot;: Instructie voor Rochus Nieulandt. Bijlage I.
quot; Res. St. Gen. 2 en 6 April 1613. Als vergoeding voor de onkosten voor hem
en een jongen kreeg Nieulandt ƒ 6 daags „boven de wagenvrachtenquot;.
' Res. St. Gen. 11 April 1613.
^ Deze instructie in de portef. Zweden 1613. Hierachter afgedrukt als
Bijlage I.
steden in 1616. De belangen der Republiek waren dus nauw ver-
bonden met de economische toestanden in het Noorden.
Het is begrijpelijk, dat Nieulandt zich van zijn opdracht niet zóó
snel kon kwijten als de Staten-Generaal wel wilden; in plaats van
één bleef hij vijf maanden weg i.
Deze vlotte gang van zaken scheen den Zweedschen koning moed
te geven bij H.Ho.Mo. aan te kloppen om een flinke som gelds te leen.
Van Dijck kwam weer uit Zweden terug met een brief van Gustaaf
Adolf, waarin deze de Staten-Generaal vroeg hem 300.000 rdr. te
leenen, die met jaarlijksche leveranties van 500 schippond koper
terugbetaald zouden worden tegelijkertijd moest Van Dijck
zijn best doen bij Amsterdamsche kooplieden een leening te sluiten
van 1.000.000 rdr. voor de geheele aflossing van Elfsborg. Echter
hadden noch de Staten-Generaal noch de Amsterdammers er ooren
naar; waarschijnlijk vond men de zaak te riskant en het bedrag
te groot. Een kleinere som wilden de Staten-Generaal wel voor-
schieten en daar later koper voor ontvangen ongeveer een her-
haling van de opdracht van Nieulandt dus.
Ondertusschen was ook hij uit Zweden teruggekomen en legde
10 September rekening en verantwoording aangaande den koop
van de 200 schippond koper aan de Staten-Generaal af, terwijl hij
ook een nieuw contract, in Zweden gemaakt, meebracht Dit hield
in, dat Gustaaf Adolf het voorschot van 6000 rdr. aangenomen had
en zich verbond nog 1000 schippond in twee jaarlijksche leveranties
van 500 te zenden, ja, zelfs wilde hij de hoeveelheid opvoeren tot
4000 schippond, alles voor 40 rdr. het schippond Dat de koning
1nbsp;Hij bleef 141 dagen volgens de Res. St. Gen. 10 Sept. 1613.
2nbsp;Afschrift van dezen brief in de Res. St. Gen. 7 Sept. 1613, inhoud bij
Dahlgren: L. de Geer, p. 32; de brief was 30 Juni 1613 geschreven: Sprin-
chorn, p. 54.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 32.
^ Res. St. Gen. 10 Sept. 1613. Nieulandt had 14000 rdr. betaald: 8000 voor
ontvangen koper en 6000 ,,in advancequot;. Hij gaf een declaratie van onkosten,
waarvan de St. Gen. enkele posten royeerden. Voor de heenreis kreeg hij
ƒ216, voor de terugreis ƒ243- 10 st., voor de 141 dagen volgens afspraak
ƒ846. Aan personen, die hem in Zweden moesten ,,dirigeerenquot; en aan arbei-
ders had hij ƒ 57.18 st. betaald. Als recognitie kreeg hij ƒ400; met elkaar
betaalde men hem ƒ 1763 - 8 st.
® Copie van dit contract van 2Juli 1613 en de ratificatie van de St. Gen,
van 7 Mei 1614 in de portefeuille Zweden.
een veel te hoog denkbeeld van de capaciteit der mijnen had en de
aflevering veel te gemakkelijk opnam, zal weldra blijken. Zelfs de
eerste leverantie was al niet geheel in orde: bij aankomst van het
koper in Amsterdam bleek er 43 schippond en 634 hspond te ont-
breken; ondanks de steUige beloften van Oxenstierna waren deze
niet meer op tijd afgefeverd
Om deze rest 2, en bovendien de 500 schippond, die voigens het
nieuwe contract in 1614 geleverd moesten worden, in ontvangst te
nemen, maakte Nieulandt een tweede reis naar Zweden Het Uefst
hadden de Staten-Generaal de heele partij van 1000 schippond,
dan was meteen het voorschot betaald. Tegelijkertijd was dit een
mooie gelegenheid om een achterstaUige schuld van Gustaaf Adolf
voldaan te krijgen n.1. / 2000, die 3 jaren geleden geleend waren
aan een Zweedsch gezantschap, welks terugreis hier door ijs tegen-
gehouden was
Van de wederwaardigheden op zijn reis, die hij weer in gezelschap
van Van Dijck aanving, en van allerlei pohtiek nieuws, dat hij
opdeed, hield Nieulandt de Staten-Generaal geregeld in zijn brieven
op de hoogte Het was niet gemakkelijk, zoo schreef hij, het koper
naar Stockhohn te krijgen; door de vele sneeuw en den langen winter
werd de aanvoer van den koperberg verlaat ® en, was het koper
^ Op de 14000rdr., waarvoor VanDijck een wissel van Nieulandt had gekregen
volgens! Res. St. Gen. 10 Sept. 161.3, zou voor het ontbrekende koper
ƒ421 - 13 st. - 12 p. gekort worden: Res. St. Gen. 30 Oct. 1613.
2 Deze heeft hij echter nooit meer gekregen: Res. St. Gen. 30 Oct. 1613.
® Res. St. Gen. 17 April 1614. Men wilde Nieulandt,, te water wederom sendenquot;
naar Zweden om met de minste kosten het koper te halen. Ofschoon hij be-
weerde, dat door slecht weer of tegenwind de reis per schip langer kon duren
en dan meer zou kosten dan over land (Res. St. Gen. 7 Mei), moest hij toch
per schip gaan. Indien hij de heele partij koper kreeg, moest hij die in 3
schepen overbrengen om ze niet te ,,pericliterenquot;.
* Het waren 2000 courante guldens te Amsterdam door de Admiraliteit
geleend ten behoeve van het gezantschap van Gustaaf Stenbock, dat ook
naar Engeland was geweest: Res. St. Gen. 6 Nov. 1614 en Sprinchorn,
p. 46—49.
° Deze brieven, geschreven tusschen 9 Juni en 9 Augustus, met die van zijn
volgende reizen naar Zweden, 14 in getal, liggen alle in de portef. Zweden
1614—1618. Uit den inhoud blijkt, dat hij een grooter aantal brieven ge-
schreven heeft, dan hier bewaard zijn.
® „dan hebbe zoover verstaen van deghene die wt 't geberchte comen, datter
wel 7 of 8000 schippond Coninx copper bij den ander legt, maer dat het noch
eindelijk aangekomen, dan waren er weer geen schepen om het naar
Holland te brengen i. Nieulandt klaagde steen en been, maar het eind
van het lied was, dat hij met 500 schippond — de hoeveelheid, voor
dat jaar gecontracteerd, — en een geschenk van 3 stukken geschut ^
in het land terugkeerde. Het tekort van de vorige leverantie
had hij niet kunnen krijgen, wèl had Oxenstierna hem de verzekering
gegeven, dat er voldoende koper was om gedurende vele jaren
500 schippond 's jaars te leveren En van het cadeautje, kanonnen
door Gustaaf Adolf op de Russen veroverd, had hij den noodigen
last, want deze waren zoo zwaar, dat het de grootste moeite kostte,
ze in het artilleriehuis in den Haag te krijgen
Evenmin als den eersten keer, keurden ook ditmaal de Staten-
Generaal zijn declaratie van onkosten goed. Pas toen Nieulandt in
een uitvoerig request uiteenzette, hoeveel extra-onkosten hij had
moeten maken, voordat het scheepsvolk tot den overtocht bereid
was en hoe voordeelig zijn reis voor H.Ho.Mo. geweest was, daar
het hem gelukt was een beter gewicht dan het gewone te krijgen,
beknibbelden de Staten-Generaal hem niet verder, maar gaven
hem voor zijn goede diensten zelfs een douceurtje van 250 gulden
Nu bleef er nog de resteerende 500 schippond af te halen en
hiervoor deed Nieulandt een derde reis. Om dezen keer alles van een
leien dakje te laten gaan kreeg hij, behalve aan Oxenstierna, ook
een brief aan den Deenschen koning mee met het verzoek, het koper
niet can affcomen, omdat er geen voeder noch is onderweg voor de beesten
door de lange coude ende dat over 15 of 16 dagen de sneeuw noch meer als
een knie hooch gelegen heeft in alle die quartierenquot;: Brief van Nieulandt
d.d. Stockholm, 22 Juni 1614.
1nbsp;Brief d.d. Stockholm, 30 Juli 1614.
2nbsp;2 voor de St. Gen. en 1 voor Prins Maurits.
® Brief van Nieulandt d.d. Stockholm, 9 Juli 1614.
« Res. St. Gen. 13 Oct., 13 Nov. en 29 Nov. 1614. De stukken wogen 15.000—
17.000 pond. Nieulandt had ze met lichters naar den Haag laten brengen,
maar kon ze er niet uit krijgen, omdat de kraan in den Haag te zwak was.
Met den geschutgieter overlegde hij de stukken met de lichters ,,omtrent
het bosch alhierquot; te brengen, daar te probeeren ze eruit te krijgen en ze in
het artilleriehuis te zetten. De St. Gen. vonden dit goed.
® Het request werd 15 Mei in de St. Gen. behandeld. Het is een merkwaardig
stuk, daar het ons de praktijken toont, waarmee Nieulandt zijn doel wist te
bereiken. Het ligt in de portef. Zweden 1615 en is hierachter afgedrukt als
Bijlage II.
vrij door de Sont te laten passeeren, welk verzoek ook inderdaad
werd ingewilligd i. 12 Juli 1615 kwam Nieulandt in Zweden waar,
tegen de verwachting, zijn zaken uiterst langzaam vorderden,
niettegenstaande de herhaalde beloften van spoedige levering,
waarmee de Rijkskanseher hem paaide. De oorlog met Rusland
nam aUe aandacht in beslag. Gustaaf Adolf en Oxenstierna waren
beide te Narva en Nieulandt werd niet geholpen „My dunckt nu
de Co: ofte de Heere Canseler niet hier zijn, dat het al wat vremt
toegaetquot; schreef hij aan de Staten-Generaal. Van den koperberg
kwam koper genoeg, er lagen schepen klaar om het mee te nemen,
maar Nieulandt kreeg er niets van en klaagde steen en been in zijn
brieven. Pas tegen het einde van October ontving hij 300 schippond,
die hij nog net met de laatste schepen, die naar Holland vertrokken,
kon meegeven
Dat Nieulandt zoo lang moest wachten, voor hij het koper kreeg,
vond misschien ook hierin zijn oorzaak: er waren in de eerste helft
van 1615 in ons land ten behoeve van Gustaaf Adolf 400 soldaten
gehcht en de Staten-Generaal hadden 9500 rdr. voorgeschoten
voor het transport. Deze som nu zou op de betaling der laatste
500 schippond gekort worden Met het voorschot van 6000 rdr.,
door Nieulandt op het contract van Juni 1613 „geavanceerdquot;, maakte
dat samen een reeds betaald bedrag van 15.500 rdr. Voor deze
laatste leverantie van 500 schippond zou Gustaaf Adolf dus maar
4500 rdr. ontvangen, een som, die misschien niet groot genoeg
gevonden werd om de levering van het koper te bevorderen.
In Januari kwam Nieulandt terug met de belofte, dat de resteeren-
de 200 schippond „met het eerste open waterquot; gezonden zouden
worden Wij hebben goeden grond om aan te nemen, dat dit ook
gebeurd is, want er wordt verder niet meer over gesproken.
Wij mogen wel zeggen, dat de eerste kopertransacties, die de
Staten-Generaal met Gustaaf Adolf afsloten, tot wederzijdsch ge-
noegen plaatsvonden en, al was er dan wel eenige vertraging geweest
' Res. St. Gen. 23 Mei 1615.
2nbsp;Bnef van Nieulandt d.d. Stockholm 18 Juli 1615.
3nbsp;Brieven van Nieulandt van 31 Aug 30 Sept., 1 Nov. 1615 en Res. St. Gen.
12 Jan. 1616.
« Res. St. Gen. 4, 23, 25 Mei 1615. Zie ook p. 13—14.
» Res. St. Gen. 12 Jan. 1616.
in de aflevering van de handelswaar, toch waren H. Ho.Mo. niet on-
geneigd den koperhandel met Zweden voort te zetten.
Nu was, bij het nakomen der contracten, het koper beide keeren
aan de Staten-Generaal zelf gezonden. Dat werd in het vervolg
anders. Ook hadden, met het voorschieten van de 6000 rdr., de
Staten-Generaal zelf een precedent geschapen, want voortaan zocht
Gustaaf Adolf geld te leenen bij de Repubhek tegen afbetaling in
koper en dit werd van nu af aan niet meer aan de Staten-Generaal
geleverd, maar in ontvangst genomen door één of meer personen,
daarvoor door de Staten-Generaal aangewezen; deze moesten het
koper hier te lande verkoopen en de opbrengst afdragen aan den ont-
vanger-generaal. Zoo ontstond er een soort monopohe, dat blijkbaar
flinke winsten afwierp, want we zien een waren wedloop ontstaan,
om dezen alleenverkoop in handen te krijgen en wel tusschen per-
sonen van naam in de Republiek. In dezen kamp was Louis de Geer
ook één van de mededingers; ten slotte werd hij zelfs overwinnaar.
Maar vóór we den strijd gadeslaan, moeten we eerst zien hoe de
financieele verhouding tusschen Zweden en de Repubhek zich ont-
wikkelde.
Nadat in het jaar 1613 de Staten-Generaal aan Van Dijck ge-
weigerd hadden Zweden een groote leening toe te staan i, wachtte
deze tot 1615 met de herhaling van zijn verzoek; evenmin hadden
de Staten-Generaal er nu ooren naar, maar wel verklaarden thans
eenige Amsterdamsche koopheden hem de gelden voor den eersten
aflossingstermijn van Elfsborg, t.w. 250.000 rdr. te willen verschaf-
fen, mits de koning zich verbond deze som in koper terug te betalen^.
Of De Geer ook tot deze kooplieden behoorde, is niet bekend;
echter zal het mogelijk geweest zijn, daar hij juist naar Amsterdam
verhuisd was en immers reeds in relatie met Zweden stond Van
de aangeboden hulp maakte de koning evenwel geen gebruik; de
penningen voor Elfsborg werden in Zweden door een soort hoofde-
lijken omslag opgebracht
^ Zie hiervóór, pag. 50.
^ De bereidwilligheid van deze Amsterdammers berichtte Van Dijck in een
brief van 6 Juni 1615 aan Oxenstierna: Dahlgren: L. de Geer, p. 32.
3 Door de opdracht, in April van de St. Gen. gekregen, om kanonnen uit
Zweden te leveren aan de Admiraliteit. Zie hiervóór, p. 12.
* Res. St. Gen. 4 Oct. 1614. Nieulandt had een lijstgezonden op welke manier
deze penningen waren opgebracht; wat o.a. edelen, bisschoppen, school-
Ofschoon Van Dijck dus vergeefsche moeite deed voor Gustaaf
Adoff gefden bij de Staten-Generaal te leenen, was het, naast het
tot stand brengen van de kopertransacties, een belangrijk ding,
dat door zijn bemiddeling in 1614 een alliantie tusschen Zweden en
de Repubhek werd gesloten; dit tractaat beoogde wederzij dsche
handelsvoordeelen en hulp van weerskanten in een eventueelen
oorlog Het vervolg zal evenwel toonen, dat deze laatste bepaling
voor de Repubhek niet voordeelig is geweest.
In 1616 riep Gustaaf Adoff de Staten-Generaal nogmaals te hulp
in zijn financieefen nood. Thans zond hij zijn hofraad. Jan Rutgers,
afs extra-ordinaris gezant naar den Haag en met Van Dijck, die
sinds de aUiantie hier gewoon ambassadeur was geworden, verscheen
hij 20 October in de Staten-Generaal. De beide heeren presenteerden
een brief van hun koning, waarin deze 150.000 rdr. te leen vroeg,
welke som op St. Jan van het volgende jaar met koper geretourneerd
zou worden Aanvankelijk schoten de onderhandehngen niet op,
doordat verschillende afgevaardigden „niet gefastquot; waren, maar
ten sfotte werd de zaak beklonken en het contract geteekend De
penningen werden op krediet van Holland tegen 6^/4 % voor een
jaar geleend«. De rente en de onkosten zouden ook met koper
betaald worden. Goed Zweedsch koper moest in September 1617
geleverd worden aan Jan Pietersz. Reael — den ontvanger-gene-
raal — of een ander, daartoe aangewezen, voor den prijs, die dan
gefdende zou zijn in Amsterdam. Zoodra het daar aangekomen was,
zou het verkocht worden voor gereed gefd, dat dadefijk aan Van
Dijck en Rutgers uitbetaald zou worden. De geleende som bedroeg
met de onkosten mee / 372.488 s. Van Dijck was al dadelijk vol-
ijverig om den interest op tijd aan de Staten-Generaal te doen toe-
meesters, predikanten, kapelaans, renteniers en ,,lediggangersquot;, een ,,dienst-
wijfquot; of een handwerksman aan belasting voor Elfsborg moesten betalen.
' Geratificeerd op 31 Dec. 1614 volgens de Res. St. Gen., volg. Aitzema
11 Dec.; de text bij Aitzema I, p. 529.
2 Res. St. Gen. 20 Oct. 1616.
' Res. St. Gen. 1 Dec. 1616 Dahlgren: L. de Geer, p. 67 en Aitzema I, p.
529.
* Volgens de Res. St. v. Holl. 30 Sept—22 Oct. 1616 werd een krediet toe-
gezegd van 150.000 rdr.
' Res. St. Gen. 1 en 8 Dec. 1616. Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 38 kreeg
Gustaaf Adolf in Zweden slechts 124.832% rdr., daar er hier te lande eerst
allerlei betalingen van gedaan werden.
komen. Op zijn verzoek i werd Rochus Nieulandt weer afgevaardigd
om het koper, waarmee de rente moest voldaan worden, in Stock-
hohn af te halen. Hij ging nu niet meer in dienst van de Staten-
Generaal, maar van Gustaaf Adolf en op diens kosten 2.
Geholpen door Van Dijck, die hem naar Zweden gevolgd was
deed hij zijn uiterste best het koper te krijgen, maar ontving eerst
mets dan vriendelijke woorden en beloften: de koning was den
Staten-Generaal dankbaar voor hun financieele hulp, zonder welke
hij Elfsborg niet verder had kunnen lossen en, dakr hij hiervoor
ook later hun hulp noodig zou hebben, hoopte hij, dat zij hem
zouden blijven bijstaan met hun krediet. Gustaaf Adolf beloofde
met alleen den geheelen interest te betalen maar zelfs de gansche
„tiafique van koperquot; wilde hij, te beginnen tegen het volgende jaar
naar Amsterdam overbrengen
Dit was de aanloop tot den sprong, die 15 November 1617 gedaan
zou worden, n.1. de vraag om een nieuw krediet. Hiervoor werd eerst
in September, Rutgers en kort daarna Johan Skytte naar ons land
gezonden. De eerste had zich in verbinding gesteld met den Dordt-
schen schout, Hugo Muys van Holy, een familielid van hem. Samen
bereidden ze in den Haag de besprekingen voor, die Skytte zou
hebben met de Staten-Generaalom een leening te krijgen voor
de aflossing van den derden termijn van Elfsborg. De Staten traden
hier echter niet in, alleen stonden zij de continuatie voor een iaar
van de vorige leening toe mits interest en makelaardij daarvan
prompt betaald werden
Het nakomen van deze verpHchting viel zelfs moeilijkquot; er was niet
genoeg koper gekomen om hiervan de^ente_tel^a1en _ slechts
1 Res. St. Gen. 7 Mei 1617.nbsp;quot;
' Res. St. Gen. 13 Mei 1617. Juist in dezen tijd ging er een eseader van
6 schepen, onder Obdam als admiraal, naar Zweden als hulp tegen Polen
De St. Gen. droegen Nieulandt op om voor deze schepen vrije passage door de
Sont te krijgen, wat hem ook gelukte: Res. St. Gen. 7 Mei, 28 Tuni 1617 en
Nieulandts brief d.d. Stockholm, 20 Aug. 1617.
' Bovengenoemde brief van Nieulandt.
* Dahlgren: L. de Geer, p. 44.
= Res. St. v. Holl. 10 en 15 Nov. 1617, Res. St. Gen. 15 en 18 Nov 1617
« Res. St. v. Hon. 9 Dec. 1617, Res. St. Gen. 11 Dec. 1617. Copie van de
acten hiervan opgemaakt in de Loketkas St. Gen. Het contract was 15 Dec
opgemaakt, 19 Dec. door Rutgers, 15 Jan. 1618 door Skytte onderteekend-
800 schippond van de 1200, die beloofd waren ^ — en daarom werd
de rest door Skytte in contanten betaald.
Dit alles had tengevolge, dat Gustaaf Adolf nu geheel met de
handen in het haar zat, hoe aan penningen voor Elfsborg te komen.
Een slechts kleine verhchting brachten wel Muys en Rutgers door
in Januari 1618 van Amsterdam een leening van 16000 rdr. voor
den Deenschen termijn te krijgen, maar deze som moest na 3 maan-
den al terugbetaald worden uit de opbrengst van het hier pas aan-
gekomen koper 2. Wat de koning verder noodig had, moest hij
maar elders zien te krijgen
Ondertusschen bleef Nieulandt nog gedurende de eerste helft van
1618 in Zweden om koper in ontvangst te nemen, daar de koning
had beloofd 3000 schippond af te leveren Maar ook deze belofte
werd, als zoovele, niet nagekomen. Het waren maar 800 schippond,
die Nieulandt ten slotte aan Rutgers kon zenden. Deze stelde ze
weer ten verkoop in handen van Muys van Holy die op zijn
beurt de opbrengst af te dragen had aan den ontvanger-generaal.
Het scheen dus, of hiermee Muys het monopolie voor den koper-
verkoop had verkregen en de volgende zendingen koper, die nog
op zich lieten wachten, ook aan hem toevertrouwd zouden worden.
Op deze wijze zouden de zaken zich regelmatig, zij het naar alle
waarschijnlijkheid ook langzaam, afgewikkeld hebben, als niet
Van Dijck een kink in den kabel gebracht had. Deze was namelijk
onderhandelingen begonnen met een consortium — waarvan ook
De Geer deel uitmaakte — met de bedoeling van deze heeren een
^ 800 sch. had Nieulandt in Nov. 1607 verzonden: Kernkamp: Skandina-
vische Archivalia, p. 30. Oxenstierna had beloofd van dien tijd af ,,de com-
mertie van de coperen aldaer (d.i. naar Holland) tenemael te stabilierenquot;:
Brief van Nieulandt, d.d. Stockholm, 8 Nov. 1617.
quot; Res. St. v. Holl. 12 Jan. 1618. Deze 16000 rdr. werden door de Amsterdam-
sche Wisselbank gefourneerd.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 46 en 47.
* Zooais Nieulandt in zijn brief van 12 Juli 1618 meldt. Volgens de Res. St.
Gen. 22 Mei 1618 kwamen er slechts 800 sch. in 't land.
® Rapport van de Commissie tot Onderzoek van het different met den koning
van Zweden nopende de Zweedsche koperen en de contracten met den koning
van Zweden gemaakt, afgedrukt in de Res. St. v. Holl. 20 April—8 Mei 1621,
verder het 3e request van De Geer, dat in de loketkas ligt, van begin 1621,
en de Res. St. v. Holl. 6 Nov. 1618. Kwitantie voor 800 sch. koper in
Svenskt Riksregistratur ten bedrage van ƒ75.000: Wittrock, p. 7.
aanzienlijke som te leen te krijgen en ook deze gelden met koper
terug te betalen \ Wat Van Dijck hiertoe bewoog, is niet zeker,
maar aannemelijk is wel de veronderstelling, dat hij zich wendde
.tot particulieren, omdat hij niet durfde hopen van de Staten-
Generaal nog iets te kunnen leenen 2, daar hij nog pas met veel
moeite van hen een subsidie van / 40.000 gekregen had 3, waarmee
hij een wapenleverantie aan De Geer moest betalen. Van dezen
kant kon hij dus niet veel meer verwachten.
In de eerste helft van 1618 waren de besprekingen met dit con-
sortium-De Geer, waarin als medeparticipanten o.a. de raadsheeren
De Veer, Asperen, Tedingh van Berckhout en de commissaris-
generaal van de vivres, Nicasius Kien, zaten in vollen gang en
in Juli verklaarde het zich bereid om 100.000 rdr. te leenen tegen
6V4 %, in 1619 af te betalen met koper®.
Oldenbarnevelt, dien Van Dijck over al deze dingen raadpleegde
en die overigens in alle opzichten Zweden genegen was vond het
in de verwarde tijden, die de Republiek toenmaals beleefde, ook
verstandiger bij particuheren aan te kloppen dan bij de Staten-
Generaal, maar beloofde zijn best te doen althans de borgstelhng
van de Staten-Generaal voor deze leening te krijgen. De oude
staatsman had evenwel geen gelegenheid meer Van Dijck te helpen;
kort daarop werd hij gevangengenomen en zoo kwam er van dé
borgsteUing niets. Toch werd, met toestemming van Oxenstierna
bij mondehnge afspraak het contract tusschen Van Dijck en De
Geer gesloten, waarbij de prijs van het te leveren koper op 40 rdr.
het schippond werd bepaald
Dit mondelinge contract moest Gustaaf Adolf nog bevestigen,
voordat er koper naar ons land gezonden kon worden en om dit
1 Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 52 had Skytte reeds in 1617 met enkele
van deze personen onderhandeld om hun het kopermonopolie te bezorgen
Er is geen aanwijzing, dat De Geer toen al tot hen behoorde.
^ Veronderstelling van Dahlgren: L. de Geer, p. 54.
® Zie hiervóór, p. 15.
* Volgens het Rapport tot Onderzoek etc.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 54. De verklaring, dat zij daartoe bereid waren,
afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. onder n° 14.
® G. W. Vreede: Nederland en Zweden, p. 92 en Schybergson: Sveriges och
Hollands diplomatiska förbindelser, p. X.
' Dahlgren: L. de Geer, p. 55.
koper zoo spoedig mogelijk te krijgen trachtte het consortium den
koning gunstig voor zich te stemmen. Vooral De Geer vond dit
geraden, omdat hij, zooals wij weten, een vordering op Gustaaf
Adolf had van / 80.000, wefke som hij voor het einde van het jaar
1618 uit aangekomen koper betaald zou krijgen Daarom spande
hij alle krachten in om de Generaliteit te bewegen een opnieuw door
Van Dijck aangevraagde leening toe te staan. Van Dijck had
namelijk den laatsten Augustus tot de Staten-Generaal een verzoek
gericht om uitstel van betaUng van de vorige leening en bovendien
nog 150.000 rdr. gevraagd voor het 4e payement van Elfsborg 2.
En De Geers moeite werd beloond: het lukte hem en zijn mede-
participanten bij H.Ho.Mo. „te wegequot; te brengen dat 26 Novem-
ber 1618 met Van Dijck en Rutgers een nieuw contract gemaakt
werd.
Dit contract hield het volgende in Aan Gustaaf Adolf werd
wederom uitstel van afbetaling verleend voor den tijd van een jaar
en bovendien nog een krediet van 150.000 rdr. toegestaan. Daarvan
hadden Van Dijck en Rutgers de rente en de „maeckelaerdiequot;
betaald tot aan den laatsten October 1.1. De geleende sommen
bedroegen nu samen / 757.504 - 13 st. n.1. de gecontinueerde
150.000 rdr. met de onkosten van continuatie voor 1 jaar:
1373.729 - 13 st. en de tweede som met de kosten mee: / 383.775.
De interest bleef 6V4 °/o- geheefe som moest in de 4 vofgende
jaren betaald worden in 4 termijnen n.1. in October 1619:
/ 157.504- 13 st. met interest de rente van de resteerende
/ 600.000 en in September 1620 en 1621 telkens / 200.000 met de
rente, vermeerderd met de renten van de respectievelijk restee-
rende / 400.000 en / 200.000. De laatste termijn van / 200.000 met
de rente verviel in September 1622.
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 51 en 56.
2nbsp;Res. St. Gen. 31 Aug. 1618.
® Holland had het in Aug. al bij voorbaat toegestaan en 6 Nov. reeds maat-
regelen willen nemen de penningen op te brengen, mits de Gecommitteerde
Raden er op letten, dat er met, .verseeckertheytquot; gehandeld werd met Schout
Muys over de overkomst van de koperen tot remboursement: Res. St. v.
Holl. 6 Nov. 1618.
Van Dijck had ook nog twee maanden secours gevraagd van ƒ 40.000 per
maand, maar dit had Holland geëxcuseerd: Res. St. v. Holl. 18 Oct. 1618.
Het contract in de Res. St. Gen. 26 Nov. 1618, in de Loketkas en bij Ait-
zema I, p. 533.
De afbetalingen zouden, evenals de renten, met koper worden
gedaan, dat op de hiervóór genoemde wijze afgeleverd en verkocht
zou worden. Alle koper, dat Gustaaf Adolf zond, mocht slechts
voor dit doel gebruikt worden i.
Terwijl Van Dijck bezig was over dit contract te onderhandelen,
had hij tegelijkertijd besprekingen met De Geer en diens com-
pagnons 2. De bedoeling hiervan was De Geer c.s. de ontvangst,
met alleen van het koper, waarmee de door hen aangeboden
100.000 rdr. betaald zouden worden, maar van alle koper, dat hier
te lande zou komen voor de betaling van 's konings schulden, in
handen te spelen. Er werd een schriftelijk contract gesloten, waarbij
dit ook werd bepaald en dat door de Staten-Generaal, dié zich er
borg voor stelden, goedgekeurd werd. Het consortium-De Geer zou
voortaan alle koper ontvangen tegen 40 rdr. het schippond en met
dit geld zouden alle betalingen worden gedaan 3.
Van de uitvoering van dit contract is evenwel niets gekomen,
evenmin als de mondehnge afspraak aangaande de 100.000 rdr!
werd nagekomen; dit scheen vooral het gevolg te zijn van tegen-
werking van Muys van Holy. Aan hem was immers in 1618 de
ontvangst van het koper toegestaan. De afspraken nu tusschen
Van Dijck en De Geer, die er op gericht waren, dat De Geer c.s.
in 1619 en de volgende jaren den verkoop van het koper zouden
hebben, beteekenden voor Muys het verlies van dit monopolie en
de zeker niet geringe winsten, die het opleverde. Het kan ons dus
niet verwonderen, dat Muys al zijn krachten inspande om dit gevaar
af te weren en zich voor de naaste toekomst van het kopermonopolie
te verzekeren. Daarom ging hij aan den eenen kant Gustaaf Adolf
aan den anderen kant de Staten van Holland bewerken ^ Aan den
1 „ . . . ende dat deselve Persoonen die penningen, daervan procetoiïïdi
met en sullen diverteren tot anderen eynde als tot betalinge vande voorsz'
termynenquot;: Aitzema I, p. 634.
^ 22 Oct. stil. vet. volgens het 3e request van De Geer.
' Het 3e request van Louis de Geer en Dahlgren: L. de Geer, p 60
^ Volgens het rapport v. d. Commissie tot Onderzoek etc. was er al jalouzie
tusschen Van Dijck en Muys, omdat deze laatste het kopermonopolie had
Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 55, hadden deze beide heeren tot Aug. 1618
schijnbaar eendrachtig samengewerkt. Over Muys' machinatiën beklaagde
De Geer zich in zijn brief aan Monier d.d. Amsterdam, 23 Dec. 1618 en in
zijn verhaal over den twist tusschen Muys en Van Dijck (Dahlgren- Br o
Aff. n° 18 en n° 19.)
koning had hij reeds geschreven, dat de koopheden, die Gustaaf
Adolf een leening toegezegd hadden — dat waren natuurlijk
De Geer c.s. — nooit meer zouden betalen dan 35 rdr. het schip-
pond. Daarop waren de onderhandelingen van October 1618 tusschen
Van Dijck met het consortium-De Geer gevolgd met bovengenoemd
resultaat: zij boden nog 5 rdr. per schippond hooger. Ook had
Muys aan Gustaaf Adolf aangeboden hem de verlangde 100.000 rdr.
te verschaffen „sonder de Generaliteitquot;, indien de koning het koper
aan hem bleef leveren i. Wat Gustaaf Adolfs antwoord hierop was,
weten we niet, maar, doordat al spoedig het bovengenoemde con-
tract van 26 November 1618 met de Staten-Generaal gesloten werd,
was Gustaaf Adolf voorloopig uit den brand en had hij het aanbod
van Muys niet noodig.
Tegelijkertijd werkte Muys eerst in de Staten-Generaal en toen
in de Staten van Holland Van Dijck tegen door het vertrouwen
in den ambassadeur te schokken, zoodat er ten slotte een zeer
ingewikkelde ruzie ontstond tusschen Van Dijck en De Geer aan
den eenen en Muys en Rutgers aan den anderen kant Jammer
genoeg is het, door gebrek aan gegevens, niet mogelijk de draden
van dit kluwen te ontwarren. Wel weten we, dat het gevolg ervan
was, dat Gustaaf Adolf het contract tusschen Van Dijck en het
consortium-De Geer „desavoueerdequot; De Geer zelf kreeg slechts
de belofte dat Muys hem zoo spoedig mogelijk de / 80.000, die hij
voor een tweede wapenleverantie van Zweden te vorderen had,
uit het door hem, Muys, te ontvangen koper zou betalen
Zich hierbij neer te leggen, lag echter niet in den aard van
De Geer. Hij wilde toch probeeren voor zich en zijn medepartici-
panten een koperleverantie te krijgen en zond daartoe zijn zwager.
Steven Gerards, die reeds van 1617—1618 in Zweden was geweest
1nbsp;Het 3e request van De Geer en het rapport van de Commissie tot Onder-
zoek etc.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 57 en p. 60.
3nbsp;Rapport van de Commissie tot Onderzoek etc.
* Dahlgren: L. de Geer, p. 58.
5 Wat ook gebeurd is. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 60, noot 1.
« Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 108. In den tijd, dat er plannen waren om
Finspong te pachten, was Gerards in Zweden. Volgens Prot. not. Bruiningh,
27 April 1617 was Gerards van plan „een tijt lang buyten deser stede te
reysenquot;.
nogmaals daarheen; hem gelukte het een nieuwe afspraak, die
geteekend werd op 20 Nov. 1619, te maken, maar zij moesten zich
nu met een „desavantageuserquot; contract i tevreden stellen, al was
er de voldoening, dat Muys buiten gevecht gesteld was.
Het volgende werd dan bepaald: Gustaaf Adolf verbond zich
om 4500 schippond koper te leveren gedurende 3 jaar met een
jaarlijksche hoeveelheid van 1500 schippond. De contractanten
zouden dit koper met 40 rdr. per schippond betalen, terwijl ze
beloofden, dadelijk een voorschot te geven van / 56.826 - 2 st. - 8 p.
voor de betaling van den eersten interest, dien Gustaaf Adolf moest
voldoen aan de Staten Generaal. Bovendien nam De Geer persoon-
lijk op zich, bij iedere leverantie 20.000 rdr. voor te schieten 2.
Deze laatste verplichting maakte het contract voor De Geer
minder voordeelig, dan het vorige geweest was.
Met de uitvoering ervan begonnen de moeilijkheden eerst recht.
De betahngen aan de Staten-Generaal geschiedden door De Geer
c.s. niet op tijd ® en de betaalde sommen waren niet voldoende.
Een hevige twist ontstond tusschen de verschillende dramatis
personae, van wie elk de schuld van het verzuim op den ander
wentelde, zoodat ten slotte allen zich ten onrechte beschuldigd
gevoelden en niet, voordat De Geer het geld tot den laatsten penning
aan de Staten-Generaal betaald had, kon de vrede weer hersteld
worden.
Hoe liep het dan met de betalingen? We kennen nu de verplich-
tingen, die de verschillende partijen op zich genomen hadden: de
eerste betaling, die de Zweedsche koning had te doen, was de af-
betaling aan de Staten-Generaal volgens het leningscontract
van 26 Nov. 1618 en deze moest geschieden vóór de maand October
van 1619 teneinde was. In den loop van dit jaar begon Gustaaf
Adolf te tornen aan de afspraak. In Februari 1619 had hij reeds,
op aanraden van Rutgers en Muys, gevraagd de betalingen te
1nbsp;Het 3e request van De Geer.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 63. Het voorschot van ƒ56.826 - 2 st. - 8 p. wordt
niet door Dahlgren vermeld. Uit het request van De Geer blijkt, dat dit
juist de voornaamste conditie was en dat het voorschot moest dienen tot
betaling „van den interest prompt aan den ontvanger-generaalquot;.
3nbsp;De eerste interest moest Oct. 1619 betaald zijn.
-ocr page 75-mogen doen in 6 in plaats van in 4 termijnen, doch de Staten hadden
dat geweigerd i. In Augustus was het Van Dijck, die tegen zijn zin
en na een lange uiteenzetting van het vóór en tegen in de zitting
vanH. Ho.Mo. hetzelfde vroeg, daar de koning hem zulks „iterative-
hjckenquot; had bevofen, doch weer zonder succes De Staten-
Generaal konden het niet toestaan, voerden als reden van hun
steeds herhaalde weigering op steeds hetzelfde verzoek aan, dat zij
tegen het affoopen van het Bestand het gefd zelf hard noodig
hadden
Toch kregen H. Ho.Mo. niet hun zin, want Gustaaf Adolf deed,
wat hem het beste paste en begon met een zesde gedeelte te be-
talen 4. Het trof ongelukkig, dat deze betaUng ook nog te laat plaats
had en zoodoende tot allerlei nieuwe verwikkelingen aanleiding gaf.
Op de volgende vrij omslachtige manier hadden de Staten-
Generaal hun penningen gekregen: in September waren ze, niet ten
onrechte beducht voor des konings traagheid in het nakomen van
zijn verpHchtingen, al begonnen Van Dijck aan de aanstaande
betaling te herinneren i; aan het eind van dezelfde maand besloten
ze een deputatie naar den ambassadeur te zenden, die hem „serieuse-
lijck sal doen vermanenquot; aangaande de voldoening van het gemaak-
te tractaat l Meer dan eens stapte een commissie naar Van Dijck
met dezelfde boodschap, want de termijn was verstreken en er was
nog niets betaald s. Van Dijck kon niet meer doen dan uitstel
vragen, want er was nog geen koper gekomen, zoodat hij met de
opbrengst daarvan zou kunnen voldoen en ook had de koning hem
geen contanten gezonden. Men kon dus alleen maar afwachten.
Nu had Gustaaf Adolf in het begin van November maatregelen
tot betahng genomen. Op den 6en November 1619 was de afspraak
aangaande het kopercontract van 20 Nov. daaraanvolgende met
De Geer c.s. gemaakt 1 en op dien dag had Steven Gerards aan den
koning een wissel, — op naam van De Geer en betaalbaar te
Amsterdam — ter hand gesteld. Deze wissel bedroeg / 89.155 - 1 st. -
8 p. en hierin waren begrepen de / 56.826 - 2 st. - 8 p., die de koper-
contractanten beloofd hadden voor te schieten voor betahng van
den eersten interest aan de Staten-Generaal. Deze wissel werd met
nog andere, ter betaling van de verschuldigde penningen, meegege-
ven aan een bode, die ongelukkigerwijs op zijn reis hierheen over-
leed, zoodat er nog meer vertraging kwam en pas in Januari 1620 de
wissels aan De Geer werden aangeboden. En nu weigerde De Geer
deze te betalen, omdat hem nog niets bekend was van het koper-
contract van 20 Nov. 1619 en de wissels voortsproten uit dit
contract. Door alleriei vertraging kreeg De Geer het pas in April
onder oogen « en toen werden de wissels, om welke reden is ons niet
bekend, nóg niet door hem betaald. Het duurde nog een paar
maanden; steeds werd Van Dijck lastig gevallen om de betaling,
even vaak beloofde hij, alles te zullen voldoen; het wachten was
1nbsp;1nbsp;10 Sept. volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 63.
2nbsp;Op 27 Sept. 1619 volgens de Res. St. Gen. en niet pas 23 Nov. voor 't eerst,
zooals Dahlgren: L. de Geer, p. 64 zegt.
' Op 16, 22 en 23 Nov. 1619: Res. St. Gen. Om wat tijd te winnen vroeg Van
Dijck de aanmaning op schrift, wat werd toegestaan.
alleen maar op De Geer, die er voor in den Haag zou komen. Pas
toen de Staten-Generaal dreigden een expressebode naar Gustaaf
Adolf te zullen zenden, kwam De Geer over de brug na ook al
door Van Dijck „expres beschrevenquot; te zijn \ 3 Juni werd er ten
slotte door hem / 156.000 betaald
Ofschoon Gustaaf Adolf de heele som voor de afbetaling van een
zesde van de leening mèt den verschuldigden interest had doen toe-
komen, had de ambassadeur, door slechts / 156.000 te voldoen,
ruim / 17.000 te weinig betaald Hij schijnt deze som voor parti-
culiere doeleinden te hebben gebruikt Dit feit, en bovendien het
nieuwe oponthoud, dat De Geer in de betahng bracht, doordat hij
slechts een gedeelte in contanten betaalde en de rest wilde voldoen
met ordonnantiën die hijzelf van den ontvanger-generaal had
gekregen voor leverantiën aan de Staten-Generaal en die deze niet
wederom in betahng wenschte aan te nemen — wat den gang van
zaken weer niet bevorderde — wekten ontstemming bij Gustaaf
Adolf Dit misnoegen werd nog vergroot door nieuwe intriges
van Muys en de strijd van De Geer en Van Dijck tegen Muys
ontbrandde opnieuw.
Muys had op zijn reis, die hij met Voogt naar de vergadering der
Hanzesteden maakte in Juni Gustaaf Adolf in Brunswijk opge-
zocht en hem eenige inhchtingen verschaft over de langzame be-
tahng hier te lande. Hij deed het voorkomen, alsof 's konings
krediet hier geschokt was en gaf de schuld ervan aan Van Dijck
Deze, ondertusschen naar Zweden teruggeroepen, vond hier een
verdediger in Rochus Nieulandt. Die kreeg van de Staten-Generaal
gedaan om aan Gustaaf Adolf te schrijven, dat hij „kwahjk ge-
ïnformeerdquot; was ® en bracht hem van Muys' machinatiën op de
hoogte ja, viel Muys zelfs in de Staten van Holland aan. Daar
kwamen in Augustus en September beiden met hun bescheiden
en uit die van Muys bleek, dat niet alles zoo ,,ordentelijckquot; gegaan
was als 't behoorde Daarna werden alle stukken in handen gesteld
van een commissie, die de heele zaak van de kopercontracten met
den Zweedschen koning van den aanvang af onderzocht en het
volgende jaar een rapport uitbracht, dat wel een kijk op de feiten
gaf, maar geen van beide partijen in het gelijk stelde Ten slotte
gaf ook De Geer toe, dat er enkele abuizen waren geweest in de
afrekening van den ambassadeur, maar dat die fouten in diens
afwezigheid niet tot zijn nadeel behoefden „gedetermineertquot; te
worden Dat de Staten-Generaal de zaak niet al te hoog opnamen
bHjkt wel hieruit, dat zij Van Dijck bij zijn vertrek naar Zweden
een schrijven aan Gustaaf Adolf meegaven, dat hij hier tot volle
satisfactie had gediend, dat zij hem een gouden keten schonken van
800 gulden en hem met een oorlogschip naar Elbing lieten brengen
Dat De Geer zoozeer Van Dijcks partij koos tegen Muys, vond
zijn oorzaak ook in het feit, dat Muys hem. De Geer, persoonlijk
schade zou hebben berokkend: allereerst schreef De Geer het aan
diens gesprek met Gustaaf Adoff toe, dat zijn consortium in 1620
geen koper had ontvangen, niettegenstaande de Staten-Generaaf
in September 1619 nog een schrijven aan den koning gericht hadden
ter bevordering van de koperlevering ^ en de contractanten in
November toch de beloofde som voorgeschoten hadden Het had
ook niet veel gescheeld of het kopercontract van 20 Nov. 1619 was
door den koning verbroken. Dat kwam zoo: Gustaaf Adolf schreef
6 September 1620 een brief aan De Geer, waarin hij hem herinnerde
aan het contract, met de Staten-Generaal gemaakt. Hij had ge-
dacht, dat De Geer zijn verplichtingen zou zijn nagekomen, had
echter gehoord, dat De Geer de penningen ettelijke maanden onder
zich gehouden had en ten slotte ruim / 17.494 schuldig was gebleven;
dit bleek uit de kwitantie van Juni 1620«. Zooiets verzwakte
Gustaaf Adolfs krediet bij de Staten-Generaal en, ofschoon hij zich
nu voldoende bevoegd achtte het contract met De Geer te casseeren
en met anderen te gaan onderhandelen, wilde hij het toch conti-
nueeren, als De Geer de volgende condities nakwam: een nieuwe
kwitantie van de Staten-Generaal uitbrengen, dat alle penningen
van den eersten termijn betaald waren de schuld van het uitstel
van de betaling op zich nemen en een bewijs verschaffen van de
Staten-Generaaf, dat deze het den koning niet kwalijk namen;
eventueele schade op zich nemen en het contract voortaan „onver-
quot;^Res. St. Gen. 14 en 20 Mei 1620. In de Lolietkas de brieven, waarin de
St. Gen. hun tevredenheid over Van Dijck uitspraken, d.d. 3 Juni en 9 Juli
1620.
2 De St. Gen. beloofden het voorschrijven, als de contractanten ieder jaar
zooveel koper tegen inkoopsprijs aan het land afstonden, als de St. Gen.
begeerden. Dit hebben ze ook beloofd, want de aanbevelingsbrief werd
geschreven: Res. St. Gen. 10 Sept. 1619.
' Het 3e request van De Geer.
* Van Dijck had n.1. gezegd, dat hij alles betaald had; zoodoende werd het
tekort aan De Geer geweten.
® Dat beteekende dus: de ƒ17.494 bijpassen!
brekelijkquot; nakomen; bij levering van het koper te Stockholm daar
rijksdaalders in specie betalen. Aan Gustaaf Adolfs commissaris,
'Pieter Falck en aan Muys van Holy moest De Geer zijn instem-
ming met deze condities mededeelen en wel vóór het eind van
October. Alleen op deze voorwaarden wilde de koning het contract
voortzetten en koper leveren. Aan Muys had de koning dit ook
reeds geschreven
Nu kreeg De Geer pas 28 November dezen brief in handen
Hij kon dus niet meer op tijd antwoorden en het ergste was, dat
het geschikte seizoen om het koper te verzenden nu verstreken was.
Ten zeerste nam hij het Muys, die de condities toch kende uit den
brief van den koning, kwalijk, dat die hem er niet attent op had
gemaakt, dan had hij nog voor einde October kunnen antwoorden.
Bovendien had Muys een schrijven van Gustaaf Adolf, over deze
zaak aan de Staten-Generaal gericht, onder zich gehouden, zoodat
De Geer ook van dezen kant geen waarschuwing had kunnen
krijgen. Nu werden zoowel de Staten-Generaal, die verstoken
bleven van de resteerende penningen, als De Geer benadeeld en
volgens hem had Muys de heele zaak juist op deze manier behan-
deld, om de contractanten van hun contract en bijgevolg van de
koperleverantie te ,,versteeckenquot;
Gustaaf Adolf, die al veel te lang op een antwoord van De Geer
wachtte, schreef er 15 November 1620 nog eens over aan Falck.
Hij wilde alsnog het contract continueeren op de gestelde voor-
waarden, maar het het al of niet voortzetten geheel aan De Geer
over
Aanvankelijk hadden De Geer c.s. weinig lust om de door den
koning geconditionneerde / 17.494 bij te passen en daarom zochten
ze hulp bij de Staten-Generaal. De Geer zond een request in, waarin
1nbsp;De opvolger van Van Dijck, die geen ambassadeur meer genoemd werd,
doch slechts commissaris.
2nbsp;Dit alles in den brief van Gustaaf Adolf van 6 Sept. 1620. Translatie in de
Loketkas. De copie van het origineel ligt er bij; het origineel in 'tLeufsta-
archief volgens Dahlgren; L. De Geer, p. 69.
® Volgens het 3e request van De Geer. Ultimo Novembris volgens een brief
van De Geer aan Oxenstierna d.d. Amsterdam 25 Juni 1621 (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 35).
^ Dit alles in het 3e request van De Geer.
® Translaat van den brief uit het Zweedsch in de Loketkas.
hij uiteenzette, dat de contractanten hun verpHchtingen waren
nagekomen; zij riepen de voorspraak van H. Ho.Mo. in om zoo
spoedig mogehjk de hun toekomende 1500 schippond koper te ont-
vangen In een aanvullend request werd nog eens de hulp van de
Staten-Generaal gevraagd en wel om maatregelen te nemen, dat de
koperhandel niet weer uit deze landen verlegd zou worden naar
Lubeck. Men had gehoord, dat Gustaaf Adolf het koper daarheen
„diverteerdequot;, tengevolge waarvan het contract niet kon worden
nagekomen
Blijkbaar hadden deze requesten weinig succes, want begin 1621
kwam De Geer met een nieuw verzoekschrift; hierin deed hij eenige
voorstellen aan Gustaaf Adolf, die hem via de Staten-Generaal en
met hun voorschrijven moesten bereiken Hij hoopte, dat Gustaaf
Adolf met het volgende aanbod tevreden zou zijn: De Geer zou de
f 17.494 met den interest daarvan aan H. Ho.Mo. betalen, indien de
koning de kwitantie van 6 Juni 1620 terugstuurde om veranderd te
worden en bovendien het koper afzond. Verder waren de contractan-
ten bereid een jaarlijksche avance van 20.000 rdr. (een som, die zij
ook reeds verleden jaar hadden voorgeschoten, maar waarvoor nooit
koper was ontvangen) te Amsterdam in banco te betalen en boven-
dien nog zooveel, als uit het aangekomen koper zou „procedeerenquot;,
tot de som voor de heele hoeveelheid koper toe De Geer kon niet
laten, even te memoreeren, dat Gustaaf Adolf nu lang genoeg
plezier gehad had van de voorgeschoten gelden, zonder daar iets
^ Dit is het eerste request van De Geer, dat in de Loketkas ligt. Het is
ongedateerd en waarschijnlijk van eind 1620.
^ Dit request ligt als tweede in de Loketkas en is ook ongedateerd. Wij
weten, dat het van Febr. 1621 is, omdat De Geer dit aanteekende op den
achterkant van een copie, welke zich in het Leufsta-archief bevindt en afge-
drukt is bij Dahlgren: Br. o. Aff. n° 27. Er werd in dit request o.a. op
gewezen, dat ons land schade zou lijden door het wegblijven van het koper;
het zou dan hier in prijs stijgen en bovendien zouden er minder licenten en
waaggelden geïnd worden.
3nbsp;Het 3e request in de Loketkas. Het is ongedateerd, maar uit den inhoud
blijkt, dat het van 1621 is; het kan op zijn laatst uit de le helft van Maart zijn.
19 Maart is het hierin aangeboden tekort betaald volgens een briefje van
Reael van dien datum (Loketkas). Bij Dahlgren: Br. o. Aff. is onder n° 31
het concept afgedrukt. A tergo is met De Geers hand geschreven: Req*^®
4nbsp;Mars 1621.
* Dit bedroeg dus voor de 4500 sch. tegen 40 rdr. het sch. 180.000 rdr.
-ocr page 82-voor te leveren. De Staten-Generaal èn de koning zouden, zoo de
laatste het aanbod aannam, van betaling verzekerd zijn en daarom
hoopte hij, dat beiden er genoegen mee zouden nemen. Hij wees
er nog eens op, dat, had Muys den wil van Gustaaf Adolf eerder
geopenbaard, de Staten ook eerder den tweeden termijn, die eind
October 1620 verviel, hadden kunnen innen i.
Dit was waarschijnlijk het request van De Geer, dat den lOen
Maart 1621 door de Staten-Generaal in handen gesteld werd van
de gecommitteerden, die de penningen van den Zweedschen koning
met Falck moesten ,,liquiderenquot; Den 6en Maart werd het
2e payement voldaan den 19en Maart betaalde Falck er nog
/ 18.694 - 1 st. - 8 p. bij — de / 17.494, die De Geer bijpaste bij de
/ 156.000 van het 1ste payement met de daarvan verschuldigde
rente 1 — zoodat nu alles betaald was.
Aan het consortium, waarvoor De Geer zich zooveel moeite had
getroost en waarvoor hij in Mei nog een request aan Gustaaf Adolf
zond zou hij zich spoedig voor het grootste deel onttrekken. Er
was tusschen hem en de andere leden oneenigheid gerezen over de
betaling ® — wat er precies geweest is, weten we niet — maar het
1nbsp;Dit alles in het 3e request.
2nbsp;Res. St. Gen. 10 Mrt. 1621.
3nbsp;ƒ165.704 - 1 st. - 6 p. voor Va van de hoofdsom rente: Res. St. Gen.
15 Mrt. 1621. Het geld was aan Gustaaf Adolf voorgeschoten door de Zweed-
sche Kopercompagnie: Wittrock, p. 34.
^ Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 72 heeft De Geer inderdaad het tekort
voor Van Dijck betaald. Er liggen in de Loketkas twee briefjes van Reael
over deze betalingen en een briefje van Falck vol verontschuldigingen,
dat hij het geld in gedeelten moest betalen: het was niet zijn schuld; het
oponthoud kwam door ,,mercatorum incuriaquot;. Dit waren natuurlijk de
kopercontractanten, die met de betaling geen haast maakten, daar ze
ook geen koper kregen. De kwestie was, dat de koperberg niet zooveel
koper kon afleveren, als Gustaaf Adolf gedacht had: Wittrock, p. 34.
Falck schreef 10 Maart 1621 aan de St. Gen.: „II (d. i. Gustaaf Adolf) a
aussi entendu que les contractans on présenté une Reqt (requeste) a Messquot;
(n.1. de St. Gen.) se plaignants de l'atardement du cuivrequot;. Zij dachten, dat
de schuld bij Gustaaf Adolf lag, maar wisten niet, hoe de zaak zich had toe-
gedragen. Dit briefje in de Portef. Zweden 1621.
5 Dahlgren: L. de Geer, p. 72 en Res. St. Gen. 21 Mei 1621. De Geer waser
toen al voor uitgetreden.
® Brief van de Geer aan Oxenstierna dd. Amsterdam, 1 Aug. 1622. (Dahlgren:
Br. o. Aff. n°. 39).
resultaat was, dat eerst in Maart en later in April De Geer en Steven
Gerards hun rechten op ^/g deel van het te ontvangen koper officieel
afstonden aan verschillende personen, waarschijnlijk allen medeparti-
cipanten Vermoedelijk wilden De Geer en zijn zwager met dezen
gedeeltelijken afstand faten zien, dat zij niet meer de verantwoorde-
fijkheid voor het nakomen van het geheefe contract op zich namen,
noch voor de ons verder onbekende „proceduresquot;, die de contrac-
tanten voerden tegen de directeuren van de kopercompagnie en
die De Geer niet aanstonden Zoo kreeg Gustaaf Adoff nu te maken
met een in twee deefen gesplitst consortium, wat hem niet gemakke-
Hjk werd gemaakt door De Geer, die nu zijn vroegere medepartici-
panten eenigszins in de wielen wilde rijden. Want hij bood Gustaaf
Adoff een voorschot aan, opdat hij zijn „quotaquot; van de 3e 1500
schippond koper een jaar eerder mocht krijgen Dit is hem
gelukt misschien wel doordat hij een nieuw contract met Gustaaf
Adolf sloot.
Dat de intriges van Muys, die langzamerhand van het tooneel
verdween, weinig succes hadden, blijkt het duidelijkst uit deze
nieuwe afspraak, die Steven Gerards in het najaar van 1621 in Zweden
maakte. Hij sloot daar 5 September een contract, dat eigenlijk een
voortzetting was van dat van 20 November 1619. En toen zorgde
de koning er ook werkelijk voor, dat in het najaar van 1621 het
koper kwam.
Bij het nieuwe contract was bepaald, dat van de 60.000 rdr.,
die Gustaaf Adolf voor de eerstvolgende zending van 1500 schip-
pond koper zou ontvangen. De Geer het grootste gedeelte®
— 47.533 rdr. — in November te Hamburg aan de Zweedsche
Handelscompagnie moest betalen, opdat deze er de rente van de
leening, waarvan de derde termijn October 1621 verviel, mee zou
voldoen i.
Nu betaalden van de 20.000 rdr., die de participanten volgens
contract jaarlijks voorschoten, zij, die deel hadden in van het
koper, het hunne wel maar De Geer bleef, wat zijn aandeel be-
treft, in gebreke. Gustaaf Adolf moest nu zelf de ontbrekende som
bijpassen. Maar daar er, behalve de rente, ook weer een'deel van de
hoofdsom afbetaald moest worden, wist de koning dit niet zoo
spoedig in orde te krijgen en zond hij Rutgers naar HoUand om
uitstel te vragen Eigenlijk kwam Rutgers met dezelfde opdracht
als Falck in Juni 1620 n.1. om van de Staten-Generaal een nieuwe
leening van 100.000 rdr. te krijgen Maar aan Falck was het ge-
weigerd en ook Rutgers kon de Staten-Generaal er niet toe be-
wegen; uitstel van betaling werd evenmin toegestaan. Na in Maart
den koning te hebben gemaand probeerden de Staten-Generaal
het geld, dat Gustaaf Adolf zou ontvangen voor al het koper,
volgens contract met Gerards hierheen gezonden, in handen te
krijgen. Ze wilden dit direct van de kopercontractanten ontvangen
in mindering van de jaarlijksche payementen, die de koning van
Zweden hun schuldig was en die ze zoozeer noodig hadden voor hun
oorlog tegen Spanje, zooals ze schreven in hun brief van 22 Juli.
Maar Gustaaf Adolf antwoordde, dat hij niet kon betalen, integen-
deel de subsidie van de Nederlanden zeer noodig had Tegelijker-
tijd zond hij Arvidus Benedicti, een broer van Johan Skytte, als
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 73.
2nbsp;Volgens genoemden brief van de St. Gen. d.d. 22 Juli 1622. Dahlgren
vermoedt terecht, dat de 20.000 rdr., waarvoor het consortium een kwitantie
kreeg, de bovenbedoelde som is. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 79, noot 1.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 79.
^ Res. St. Gen. 26 en 27 Aug. 1620 en Res. St. v. Holl. 26 Aug. 1620. De
Staten van Holland waren er vooral tegen. Men besloot een „civile antwoordt
van excusequot; te schrijven en daarbij „instantie te doenquot; om betaling van de
resteerende penningen interest, alsook van de ƒ 80.000, die in 1618 geleend
waren, toen Gustaaf Adolf voorgaf te velde te zijn tegen Polen, wat niet
waar was. Men had dus die subsidie niet behoeven te geven.
® 29 Maart 1622 volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 80.
« Brief van Gustaaf Adolf van 7 Nov. 1622 in de portef. Zweden.
bizonder afgevaardigde over deze zaak. Wat deze hier gedaan kreeg,
is niet bekend, maar vast staat, dat met of zonder — het laatste
is het meest waarschijnlijk — de toestemming van de Staten-
Generaal de afbetaling weer werd uitgesteld, terwijl de rente wel
betaald werd De Geer mocht hiervan een som afhouden in min-
dering van een ordonnantie, die hij op den ontvanger-generaal had
Nu had De Geer, wij zagen het reeds, in dezen tijd groote vorde-
ringen op de Staten-Generaal voor wapenleveranties aan den prins
van Mansfeit en Christiaan van Brunswijk, die hij graag betaald zag;
de Staten-Generaal hadden op hun beurt de penningen van Zweden
zeer noodig. Daarom had De Geer een voorstel aan de Staten-Generaal
gedaan — op welke voorwaarden weten we niet, maar gemakkelijk
laat zich gissen, dat bovenstaande vorderingen er mee te maken
hadden — om hen te helpen aan de betaling van „het geheel
achterwezenquot; van den Zweedschen koning 3. Met drie gecommit-
teerden delibereerde hij hierover en het resultaat van de besprekin-
gen was, dat De Geer, indien hij vóór December 1623 een wissel
van 100.000 rdr. van den koning van Zweden wist uit te brengen,
de som van / 127.750 — het gezamenlijke bedrag waarvoor boven-
genoemde wapenen waren geleverd — daarop mocht korten. Bij
deze afspraak bleef het echter, de wissel van den Zweedschen
koning kwam niet, maar 3 Januari 1624 besloten de Staten-Generaal
toch het bovengenoemde bedrag aan De Geer te betalen \
Gustaaf Adolf ging nu geregeld, zij het ook steeds te laat, door
met het betalen van de rente. Rutgers, nu door den koning als
„ordinaris residentquot; naar de Nederlanden gezonden, kwam eind
Januari 1624 hier met den interest „int voorleden jaer verschee-
nenquot; s of liever een wissel, dien De Geer moest betalen^^JVerto
1 In de Res. St. Gen. van 6 Mrt. 1623 wordt van „de aangekomen Zweedsche
penningenquot; gesproken; volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 81 zou er slechts
een wissel van 6000 rdr. gezonden zijn.
« Res. St. Gen. 7 Mrt. 1623. De som. die De Geer mocht korten, bedroeg
ƒ31.562 - 13 st. Er zijn dus meer penningen door Zweden betaald dan
6000 rdr.
3 Res. St. Gen. 23 Mei 1623.
* Zie hiervóór, p. 25—26.
6 Res. St. Gen. 31 Jan. 1624.
« Res. St. Gen. 8 Febr. 1624. waarin staat, dat De Geer ..remonstreertquot;,
dat de koning van Zweden hem heeft ..geordonneertquot; den verschenen
interest: ten bedrage van ƒ31.572 - 13 st. over een jaar.
bracht hij de „praesentatie van betahng des capitaels, bij sooverre
men alhier wiste te vinden koopluyden, die op Zijn Majesteyts
credijt soude beheven de penningen op te schietenquot; i. Blijkbaar
was het vertrouwen in 's konings krediet hier te lande niet bijster
groot meer, want Rutgers kon de penningen niet bijeenkrijgen en
3 Februari 1624 vroeg hij algeheele afschrijving van de schuld.
Dit werd begrijpelijkerwijs niet toegestaan, maar de Staten-Generaal
zouden voorloopig genoegen nemen met betaling van de renten
Ook voor de volgende betalingen van de jaarlijksche rente was
De Geer tusschenpersoon tusschen Gustaaf Adolf en de Staten-
Generaal. In December 1624 betaalde hij de rente weer ® en schoot
daarbij den Zweedschen koning nog een kleine som voor enkele
hier nog niet betaalde posten voor
Zoo was dus De Geer als het ware kassier geworden voor Gustaaf
Adolf in deze aangelegenheid. Maar al dadelijk in het volgende jaar
— 1625 — werd er geen rente voldaan. 18 Februari had Rutgers
de afbetaling van de hoofdsom al geëxcuseerd bij de Staten-Generaal
en deze besloten toen maar een jaar ,,patiëntie te nemenquot; Tot
den herfst van 1626 wilde men uitstel geven, langer niet, daar er
in het land een groote geldschaarschte was. Wel werd er nog eens
moeite gedaan om voor Zweden geld te leenen bij kooplieden,
maar tevergeefs en men kwam toch weer bij De Geer terecht.
Hij kon echter geen groote sommen voorschieten, daar hij reeds
zulke enorme bedragen bij de Staten-Generaal had uitstaan Toch
nam hij wel de geregelde rentebetaling op zich. Tot het jaar 1629
voldeed hij nu de rente jaarlijks met een bedrag van / 31.572'.
In den tusschentijd werden er nog besprekingen gehouden tus-
schen de Staten-Generaal en De Geer®, opdat deze / 150.000 aan
Denemarken zou betalen i en dan het recht hebben de penningen,
die de Zweedsche koning aan de Staten-Generaal schuldig was, te
innen. Misschien leek het De Geer een te gewaagde speculatie, want
ten slotte besloten de Staten maar met een ander te onderhandelen,
omdat „te handelen met Louys de Geer niet seer vast en gingquot;. De
Geer wilde n.1. geen contanten leveren, maar „met reeckemngequot;
betalen 2. Toch bood hij in Januari 1628 nog eens aan voor de
Staten-Generaal gelden aan Denemarken te betalen, mits deze
hem dan assignatie gaven op de sommen, die Zweden ons land
schuldig was. Zijn aanbod werd echter niet aangenomen; het four-
neeren van de penningen gunden de Staten-Generaal voortaan aan
anderen
Ongetwijfeld zijn de rentebetalingen aan De Geer m koper ge-
restitueerd « en zeer zeker zal hij daar niet van verstoken gebleven
zijn nadat hij aandeelhouder geworden was in de Zweedsche
Kopercompagnie, waarvan hem sinds 1627 het beheer was opge-
dragen en waarin hij een aandeel had van 32.000 Zweedsche
ds^sJdcrs
Nog één betaling deed De Geer en wel op 27 November 1632.
Hij voldeed toen de rente over de jaren 1629 en 1630. Dit is de laat-
ste handeling, voorzoover ons bekend is, door De Geer verricht
om den Zweedschen koning in zijn betalingen aan de Staten-
Generaal bij te staan. Ofschoon het belangrijk genoeg zou zijn
het verdere verloop van de leeningszaken te volgen en na te gaan,
in hoeverre Zweden de op zich genomen verplichtingen nakwam,
zou dat ons in een levensbeschrijving van De Geer te ver voeren.
1 Het geld was noodig voor 3 maanden subsidie aanDenemarken ad ƒ 50.000
^^Re™ sT V Holl. 25 Juni 1626 en St. Gen. 28 en 31 Mei, 4, 16 en 23 Juni
1626. Men maakte volgens Res. St. Gen. 27 Juni een contract met Paul de
Wilm (Willem of Willhem). ook een Amsterdammer, die samen met zijn
broer Jan. die in Kopenhagen woonde, wapenen aan Denemarken leverde:
Res. St. Gen. 13 Juli 1617. Paul komt herhaaldelijk voor inde Re^St. Gen.
als factor van Denemarken. Later concurreerde hij met EJias Trip voor
wapenleveranties naar Moscovië: Res. St. Gen. o.a. 3 Juni 1631.
3 Res. St. Gen. 24 Jan. 1628.
^ Dat was in het contract van 1619 vastgelegd. In 1630 en 1631 kreeg hij er
ook nog koper voor. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 83.
® Wittrock, p. 26.
Om welke redenen hij er zich niet meer mee bemoeide, weten we niet.
Wel hadden zijn andere werkzaamheden een zoo groote vlucht
genomen, dat het ons nu nog verwondert, dat hij er zich zoolang
mee inhet en we vermoeden dan ook sterk, dat zijn andere zaken
meer zijn aandacht hadden en zijn energie opeischten.
Voortaan werd koper een object van speculatie voor De Geer;
we zullen dat in het volgende zien.
DE GEER ALS ZWEEDSCH INDUSTRIEEL, BANKIER
EN KOOPMAN
§ 1 - DE REIS NAAR STOCKHOLM.
Het zou in onzen tijd welhaast ondenkbaar zijn, dat iemand twaalf
jaar lang in het buitenland gewichtige handelsbelangen had en een
niet veel kleiner aantal jaren deel in een veelbelovende industrie,
zonder dat hij daar zelf geregeld heenging om van den gang van
zaken op de hoogte te blijven. En toch was het mogelijk, dat De
Geer. wiens connecties met Zweden al in 1615 waren aangeknoopt,
die op dit land handel dreef in velerlei koopwaar, met de kroon
in een ingewikkelde financieele verbinding stond en met de Besche
als compagnon daar jaar op jaar een groot aantal kanonnen goot,
pas in 1627 de reis naar Zweden ondernam. Natuurlijk vergeten
wij niet al de gevaren en ongemakken, die zulk een reis meebracht,
vooral in de woelige tijden, waarin De Geer leefde, maar hij was
er de man niet naar, om zich daardoor te laten afschrikken. Het
waren zijn drukke en al zijn aandacht vereischende wapenhandel,
vooral in de jaren na 1620, en de in hoofdzaak daarmee samen-
hangende financieele affaires, die hem in Amsterdam terughielden.
Reeds lang had hij gevoeld, dat het noodig was, zelf een fhnken
stoot te geven aan de in Zweden te traag vooruitkomende industrie.
De Besche bezat niet het noodige initiatief noch voldoende energie
om deze nijverheid, met geldelijken steun van De Geer begonnen,
tot vollen bloei te brengen. Immers uit de laatste afrekening van
De Geer met de zoons van WiUem de Besche blijkt voldoende, dat
de vader niet diè voordeelen van de werken getrokken had, die
De Geer daarvan had verwacht i. Tweemaal zond hij zijn zwager
Steven Gerards naar Zweden en wel in 1617 en in 1622, met aUeen
om met Gustaaf Adolf besprekingen te houden, maar ongetwijfeld
ook om zich van De Besche's werk op de hoogte te stellen en hem
weUicht goeden raad te geven. Van de laatste reis was Gerards
ziek teruggekomen en met zijn dood in 1623 ontviel De Geer
deze steun. Toen kreeg zijn plan, zelf naar Stockhohn te gaan.
1 Dahlgren: Br. o. Aff. n° 419.
vasteren vorm en aan de dringende uitnoodiging, die hem met het
oog op een groote wapenbestelhng in 1626 uit Zweden bereikte \ gaf
De Geer in het voorjaar van 1627 gehoor.
In Januari ging hij te Amsterdam scheep; het eerste deel van
de reis wilde hij, om de onrust van den krijg, die in Duitschland
heerschte, over zee afleggen en 23 Januari kwam hij te Hamburg
aan. Een kort oponthoud moest hem hier dienen om zich van de
Duitsche toestanden in verband met zijn zaken, vooral met den
koperhandel, op de hoogte te stellen. Ook had De Geer in Hamburg
een opslagplaats van wapenen ^ en bovendien was hierheen in het
vorige jaar door de Zweedsche kroon een partij koper gezonden
om beleend te worden, welke partij hij samen met Erik Larsson
van der Linde in opdracht des konings nog in 1627 zou trachten
af te lossen 3. Redenen genoeg dus om zich een kort oponthoud in
Hamburg te veroorloven.
Van Hamburg reisde De Geer via Lubeck naar Kiel, waar hij zich
op 2 Februari bevond. Dat de gevaren, aan zijn reis verbonden,
niet denkbeeldig waren, blijkt wel uit het feit, dat hij op dit gedeelte
van zijn route aangevallen en beroofd werd door een troep plunde-
rende ruiters. In direct levensgevaar schijnt De Geer toch niet
verkeerd te hebben. Na dit avontuur zette hij, onder geleide van een
trompetter, hem door een zich daar bevindenden Zweedschen
officier meegegeven, zijn reis over land voort door Holstein en Slees-
wijk naar Stockholm, waar hij 19 Februari aankwam^.
1nbsp;De gegevens voor het volgende zijn ontleend aan Dahlgren: L. de Geer,
p. 153 vlg., die de reis uit de papieren van De Geer kon reconstrueeren!
Hiermee vervallen dus alle vroegere veronderstellingen aangaande het tijd-
stip van De Geers eerste reis naar Zweden, voorzoover die van Dahlgrens
mededeelingen afwijken.
2nbsp;Dit blijkt uit het contract, opgemaakt tusschen De Geer, Elias en Pieter
Trip, waarbij zij de compagnonschap t.o.v. den wapenhandel aangaan.
Prot. not. Warnaertsz., 28 April 1626.
3nbsp;Zie „Koperhandel en Koperindustriequot; § 3 van dit Hs.
^ Volgens Kernkamp: Varia betr. L. de G. n° 9 zei De Geer, dat hij in Januari in
Zweden kwam. Hij zal hier naar den ouden stijl gerekend hebben. Een brief
van hem uit Hadersleben was gedateerd 25 Januari (Dahlgren: Br. o. Aff.
n° 67), d.i. in den nieuwen stijl 4 Februari. Volgens ouden stijl gerekend,
kon De Geer dus nog in Januari in Zweden (te Norrköping of Finspong)
aangekomen zijn.
De Geer heeft ook zijn brieven; die hij in Zweden schreef, wanneer hij geen
dubbelen datum aangaf, naar den ouden stijl gedateerd.
Reeds den 22sten Februari had De Geer zijn eerste bespreking
met Gustaaf Adolf. Deze conferentie duurde slechts een uur en
zij spraken „gans van geen affairesquot; maar het hoofdthema was
het beleg van Dantzig, dat de koning niet wilde opbreken. De
schade, door dit beleg aan den Nederlandschen handel toegebracht,
was aanzienlijk ^ en De Geer trachtte in een volgend gesprek het
zijne te doen om den koning hiervan te overtuigen. Een onmiddel-
üjk resultaat hadden deze pogingen niet, doch mogelijk is het, dat
De Geers pleidooi eenigen invloed op Gustaaf Adolfs handelingen
heeft gehad. Weinig is er bekend van het contact tusschen hen
beiden, vóór de koning in Mei naar het Pruisische oorlogstooneel
vertrok. De zaken met De Geer, die zich meest bepaalden tot
afspraken aangaande het leveren van wapenen voor 's konings
krijgsvoering en de vervaardiging daarvan in Zweden zelf, werden
hoofdzakelijk met Johan Skytte afgehandeld.
De kennismaking met den Zweedschen koning maakte op De
Geer een diepen indruk; aan EHas Trip schreef hij: „tTs een Coninck
seer begaeft, daer men het 100'^ deel niet van seggen can watter
van isquot;. »
§ 2 - WAPENHANDEL EN WAPENINDUSTRIE.
In het voorgaande spraken wij veel over De Geers wapenhandel,
echter weinig over zijn wapenindustrie. Hij was toen in den eigen-
lijken zin ook nog geen industrieel, zooals hij dat in Zweden zou
worden. Wel had hij hier te lande voortdurend wapenmakers aan
het werk, maar groote voorraden Het hij toch komen uit Luik,
Namen, Keulen, Aken en SoHngen Van de beide eerstgenoen^
^ Over dit gesprek schreef De Geer in zijn brief aan Leonard van Sorgen,
koopman in Hamburg, d.d. Stockholm, 23 Febr. 1627. (Dahlgren: Br. o. Aff.
n° 70).
' Om de belemmeringen voor den handel met Dantzig op te
een Nederlandsch gezantschap in 1627 daarheen, teneinde met Gustaaf Adolf
te spreken. (Hun brieven in de portef. Zweden 1627). Ook later werd deze han-
del nog steeds door den Zweedschen koning gehinderd. In de portef. Zweden
1631 liggen twee lijsten van de tollen, die Gustaaf Adolf hief van goederen,
die naar Dantzig of Koningsbergen gebracht werden.
Brief van de Geer aan Elias Trip d.d. Stockholm, quot;/ai ^pril 1627
(Dahlgren: Br. o. Aff. n°. 71).
* Zooals De Geer zelf 17 April 1624 aan Gustaaf Adolf schreef. (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 46).
plaatsen ging de uitvoer, die onder Spaansch toezicht stond, dikwijls
met veel moeite gepaard en herhaaldelijk moest De Geer de hulp
van de Staten-Generaal inroepen, opdat de aartshertogen het ver-
voer zouden toestaan
\ Dat De Geer de mogelijkheid had overwogen, de geheele wapen-
productie naar Zweden over te brengen wegens de aanwezigheid
van voortreffelijke grondstoffen en goedkoopere arbeidskrachten in
dat fand, memoreerden wij reeds. Dit plan kon nu verwezenlijkt
worden.
Wat wij terloops vermeldden was, dat vóór zijn komst in Zweden
De Geer, behalve door zijn kanonnenhandel, ook door het pachten
van de ijzersmelterij van Finspong reeds belang had bij de Zweed-
sche kanonnenindustrie. Dit was het eigenlijke begin van zijn
industrieele werkzaamheid en vindt daarom in dit hoofdstuk een
plaats ter behandeling.
In het begin van de 17e eeuw was Engeland het land, waar de
geschutgieterij bloeide; zoo Het Ehas Trip groote zendingen kanon-
nen vandaar komen Maar het Zweedsche ijzer bleek geschikter
voor het gieten van kanonnen en wij zagen, dat in 1614 De Geer en
Steven Gerards er een groot aantal van in ons land wilden invoeren.
Dat deze zaak waarschijnlijk haar beslag niet kreeg, kwam niet
door gebrek aan activiteit der importeurs.
De connecties met Willem de Besehe leidden De Geer van den
handel in kanonnen naar de industrie daarvan. De Besehe was in
Zweden reeds fabrikant. Hij expfoiteerde een geelkoperfabriek te
Nyköping en had in 1616 een deelyan de ijzersmelterij te Finspong,
dat toen nog behoorde aan Johan van Östergötland, in pacht.
Toen de eigenaar in Maart 1618 overleed, kwam met zijn andere
bezittingen ook Finspong aan de kroon en nu deed zich aan De
Besehe de gelegenheid voor het in zijn geheel te pachten. Bij de
onderhandelingen daarover uitte de koning den wensch het werk
voor längeren tijd en wel voor 6 jaar te verpachten, terwijl De
Besehe zich niet langer dan voor twee jaar durfde te verbinden.
Ten sfotte kwamen zij tot de overeenkomst, dat de termijn op
6 jaar vastgesteld zou worden; de koning wenschte, dat De Geer
1nbsp;Dit is herhaaldelijk te vinden in de Res. St. Gen. en blijkt ook uit den
hiervóór genoemden brief van de Geer aan Gustaaf Adolf d.d. 17 April 1624.
2nbsp;Res. St. Gen. o.a. 15 en22 Dec. 1612, 23 Sept. 1614 en 15 April 1615.
-ocr page 93-voor de pachtsom borg stond. Op deze voorwaarde werd het con-
tract gemaakt en nu moest De Besche zich van De Geers bereid-
wühgheid om zijn borg te wezen verzekeren. Hiervoor riep hij de
hulp van Steven Gerards in, die van De Geer de gewenschte toe-
stemming kreeg
Dat het contract werd gemaakt nog vóór De Besche zekerheid
had van De Geers borgtocht, is wel het beste bewijs, dat De Geer
niet zijn lastgever was; was dat wel het geval geweest, zoo zou het
verzoek, dat De Besche aan Gerards deed, geheel overbodig zijn.
Zelfs wekt de uitdrukking van De Geer in zijn latere „corte ver-
claringhequot;, aan Oxenstierna gegeven ter gelegenheid van het
financieele geschil met Karei de Besche, dat hij bij de eerste pacht
borg „moestquot; blijven, de veronderstelling, dat hij dit deed, omdat
zijn weigering De Besche zou dupeeren, dus meer uit vriendschap
voor De Besche dan wel in de overtuiging, dat er veel resultaten
uit een onderneming met hem zouden voortvloeien. Als wij letten
op De Geers verklaringen over het geringe succes, dat zijn zaken
met De Besche tot 1618 hadden, is het wel duidelijk, dat zijn
verwachtingen ook niet hoog gespannen konden zijn
Behalve dat De Geer borg stond voor de pacht, moet hij ook,
hetzij dadelijk of langzamerhand, een groot aandeel gekregen
hebben in het bedrijfskapitaal. Immers bij den dood van Willem
de Besche in 1629 had hij recht op 2/3 deel van diens bezittingen 3.
Daar de nauwkeurige weergave van den inhoud van het contract
evenals de Zweedsche tekst onder ieders bereik is zullen wij dien
hier niet nogmaals overnemen, maar wel willen wij nagaan, wat het
belangrijke van de overeenkomst was. Zoo valt het ons in de eerste
plaats op, dat De Besche in het domein Finspong heer en meester
werd, daar alle rechten van de Kroon als heerendiensten, jaarlijksche
renten, tienden, koninklijke boetegelden — wanbetalers mocht hij
zelfs gerechtelijk laten vervolgen — op hem overgingen. Om het
bergwerk productiever te maken, mocht hij uitbreidingen en ver-
beteringen aanbrengen en van het ijzer, dat Finspong opbracht,
hoefde hij geen tol te betalen. De door hem uitgevoerde waren
werden beschouwd als Zweedsche, opdat hij in de Sont of elders
geen last zou ondervinden. Al deze voordeden doen ons vermoeden,
dat de pachtsom van ruim 5675 rijksdaalders voor dien tijd aan-
merkelijk hoog moet geweest zijn. Dat het zeker voor Gustaaf
Adolf geen onvoordeelig contract was, mogen wij opmaken uit het
feit, dat hij zeer heeft aangedrongen op een pachttermijn van 6 jaar.
Het geheele bergwerk, zooals De Besche het in 1618 pachtte, was
erg in verval. Tot aan dezen tijd was er hoofdzakelijk ruwijzer
gewonnen en staaf ijzer gesmeed, terwijl de wapenindustrie er bijna
niet werd beoefend i. Daarin kwam nu verandering; De Besche
legde zich, waarschijnlijk ook op raad van De Geer, meer toe op
kanonnen- en wapenindustrie, met het gevolg, dat de kanonnen,
daar gegoten, in 1620 reeds een goede reputatie hier te lande ge-
noten
In 1622 kreeg De Besche met nog twee andere fabrikanten »
octrooi tot het gieten van ijzeren geschut; in 1625 werd dit privilege
nog eens bekrachtigd, terwijl naast De Besche nu ook De Geer
genoemd werd, evenwel slechts als diens „consortquot;, daar hij aan
„M. Wellamquot; een aanzienlijk voorschot voor dit werk had gegeven.
De concurrenten verdwenen echter spoedig van het tooneel « en
in 1626 pachtten De Besche en De Geer, die nu openlijk als contra-
hent werd erkend, ook de ijzergieterij te Österby er bij; op 27 April
1627, toen alle wapenfactorijen van de Kroon, zooals we hierna zullen
zien, aan De Geers zorgen werden toevertrouwd, kreeg hij met
De Besche uitsluitend octrooi tot het gieten van kanonnen geduren-
de 6 jaar. Tot 1633 hadden zij dus in Zweden geen concurrentie te
duchten, maar de groote buitenlandsche mededinger was nog altijd
Engeland. Toch kon De Geer ten slotte in dezen strijd ook over-
winnaar zijn. Nadat hij in 1632 door verlaging van de ijzerprijzen
en het verkrijgen van voorrechten van de Kroon, waardoor zijn
arbeidskrachten goedkooper werden, zijn positie geducht had ver-
sterkt 1, kon hij zelfs eenige jaren later zijn kanonnen naar Engeland
uitvoeren 2. In 1633 gelukte het hem niet, ofschoon hij het had
gevraagd, zijn octrooi verlengd te krijgen. Dit had tengevolge, dat
nieuwe concurrenten optraden en wel de zoons van Ehas Trip.
Dat noodzaakte hem om in 1637 nog eens aan te dringen op ver-
nieuwing van zijn privilege, nu met meer succes: uitsluitend octrooi
werd hem toegestaan voor den tijd van 10 jaar, welk recht m 1640
alweer werd vernieuwd voor 5 jaar en in 1646 nogmaals voor 2 jaar,
maar toen voor het laatst.
Over de Trippen had De Geer nu gezegevierd, maar voor een paar
personen werd toch een uitzondering gemaakt op De Geers recht
om alleen de kanonnenindustrie te beoefenen; het waren de Rijks-
maarschalk Jacob de la Gardie en de Rijksadmiraal Karei Gyllen-
hiehn 3, leden van den Rijksraad, die door De Geer moeilijk opzij
gedrongen konden worden. De mededinging van deze concurrenten
evenwel kon niet verhinderen, dat De Geer gedurende vele jaren
de leidende figuur op de kanonnenmarkt bleef
Dat De Geer, indien geen privilege zijn industrie beschermd had,
veel concurrenten had moeten vreezen, is wel een bewijs, dat de
ijzerindustrie — want naast het gieten van geschut ontgon hy
ook de ijzermijnen, die aan de pacht van Finspong verbonden waren
en die hem de grondstof leverden voor de fabrikage van kogels en
granaten — geen verwerpelijke winsten opleverde. In Amsterdam
zweeg het gerucht hier dan ook niet over en Conrad van alkra-
berg kon in October 1628 aan Qxmstierna^^nbsp;dat De
Geer en zijn compagnons in dat jaar ruim /60.000 op ijzeren geschut,
lood en ijzer hadden verdiend i, in dien tijd voorwaar een respec-
tabele som!
Voorzoover de kanonnen voor het Zweedsche leger niet noodig
waren, voerde De Geer ze uit, in den regel eerst naar zijn magazijn
in Amsterdam en vandaar naar het buitenland. Helaas zijn er te
weinig bescheiden over dezen tak van De Geers werkzaamheden
bewaard om een goed overzicht daarvan te krijgen, doch een indruk
van een levendigen handel en industrie geven zij ons wel. Zijn
brieven bevatten weinig gegevens. Slechts die van 10 Maart 1628
aan Johan Kasimir van de Palts gewaagt van een bestelling van
20 stukken en de brief van 17 Juni 1637 bevat het verzoek aan
Oxenstierna om verfenging van zijn octrooi
In het begin van 1627 voerde De Geer 400 kanonnen uit Zweden
naar ons land, die ongetwijfeld door De Besehe waren gegoten 3.
Eenige jaren later had De Geer hier een voorraad van meer dan
1000 stukken geschut en zijn plan was uit Zweden nog meer over
te laten komen. Voor al deze kanonnen vond hij in Nederland geen
voldoende afzetgebied « en daarom vroeg hij in 1632 toestemming
aan de Staten-Generaal om dit geschut te verzenden naar Frankrijk,
Hamburg, Bremen en andere neutrale plaatsen. Het werd hem
toegestaan uit overweging, dat zulks de navigatie en commercie
ten goede zou komennbsp;___
1nbsp;„Migh ähr och, N. H. [NädigeHerre], berättat, att Luis de Ger sampt alla
hans participanter haffua vunnit i ähr pa jernstycken och lod och annat
jern öffver 60.000 gylden, som vitterligit ährquot;: Brief van Conrad van Falken-
berg aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 28 Oct. 1628. (Rikskansleren Axel
Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, II, 11, p. 560).
2nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 100 en n° 284.
3nbsp;Res. St. Gen. 24 Febr. 1627. In het geheel virerden er in 1627 alleen uit
Norrköping 827 ijzeren kanonnen uitgevoerd. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 168.
« Er zijn w^einig bescheiden over leveranties van geschut aan ons land. Zoo-
lang de compagnie met Elias en Pieter Trip bestond, zullen zaken met de
Staten-Generaal in hun naam geschied zijn. In Juni 1638 leverde De Geer
geschut- Res. St. Gen. 25 Aug. 1639, die echter niet vermelden hoeveel stuk-
ken In 1639 leverde De Geer voor / 9184 - 8 st. geschut aan de burgemeesters
van Rotterdam ten behoeve van het land: Res. St. Gen. 28 Febr. 1639;
het was voor 2 roeifregatten: Res. St. Gen. 1 Mrt. 1639.
6 Res St Gen 7 Febr. 1632. De Geer moest wel de vastgestelde uitvoer-
rechten betalen. Van Oct. 1631 tot Oct. 1632 werden er 910ijzeren stukken
uit Norrköping uitgevoerd. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 420.
In 1633 deed De Geer, bij vervoer van geschut en ammunitie
naar Bremen, de onaangename ondervinding op, dat zijn schepen
in beslag genomen werden door eenige ambtenaren ter recherche
van het AdmiraliteitscoUege van Dokkum; het heette dat de papie-
ren niet in orde waren \ Tweemaal moest De Geer een request
bij de Staten-Generaal inzenden, voordat de zaak onderzocht werd.
Uit het onderzoek bleek, dat hij „faute nochte fraudequot; had begaan
en hij kreeg restitutie van zijn in beslag genomen oorlogstuig,
dat alvast door de AdmiraHteit van Dokkum in gebruik was ge-
nomen 1 2
In 1625 had De Geer te Norrköping en Nyköping een grooten
voorraad geschut klaar liggen, dien hij niet naar Amsterdam liet
komen, omdat daar toen weinig aftrek was; ook op verschillende
andere plaatsen in Zweden lagen kanonnen opgeslagen, waarvan
hij zoo weinig mogelijk verzond om vracht en tollen te besparen;
bovendien zouden zijn concurrenten — zoo redeneerde hij — de
groote voorraden ziende, het niet aandurven bij zulk een aanbod
ook nog zelf geschut te gieten 3. In dit jaar had De Geer geen octrooi
meer; dat was, zooals wij zagen, in 1633 afgeloopen en werd pas
in 1637 verlengd.
In de daarop volgende jaren heeft hij toch weer groote partijen
kanonnen, wapenen en ammunitie verscheept en wel naar Frank-
rijk S Hamburg, Emden ^ en zelfs naar Engeland«. Tusschen
^ Res. St. Gen. 13 Febr. 1632. Het waren 1700 kogels en 6 ijzeren stukken
in Zweden gegoten: Res. St. Gen. 21 Mei 1635.
quot; Res. St. Gen. 20 April 1633, 26 Maart 1635 en 21 Mei 1635.
' Kernkamp: Varia betr. L. d. G., n° 9, G, Nota 2.
^ In 1640 60 ijzeren gotelingen benevens 60.000 ponden ijzeren kogels m
1641 60 kanonnen: Res. St. Gen. 15 Oct. 1640 en 28 Aug. 1841. In 1641
mocht hij 200 stukken naar Frankrijk en Engeland zenden met een groote
partij wapenen, mits hij nauwkeurig de bestemming ervan opgat: Res. bt.
Gen. 15 Jan. 1641.nbsp;^ , ,
In 1641 18 ijzeren gotelingen naar Hamburg,in 1643 12 metalen kanonnen:
Res. St. Gen. 4 en 19 Sept. en 3 Oct. 1641; 30 Jan. en 2 Febr. 1643.
In 1642 naar Emden en Hamburg 50 ijzeren gotelingen met ammunitie:
Res. St. Gen. 22 Oct. en 12 Nov. 1642. Hiervan werd een gedeelte door de
Admiraliteit te Dokkum „aengehaeltquot;: Res. St. Gen. 30 Jan. 1643.
' In 1640 gingen er 100 ijzeren gotelingen en 100.000 pond kogels naar
Engeland: Res. St. Gen. 30 Oct. 1640.
1637 en 1640 bedroeg De Geers export uit Stockholm en Norrköping
23.000 schippond aan ijzeren geschut. In 1645 beheerschte De Geer
vrijwel den totalen export; van de ruim 11.000 schippond geschut
voerde hij alleen ruim 10.000 schippond uit i.
Hoofdzakelijk heeft De Geer in Zweden ijzeren geschut laten
gieten, maar hij voerde ook nog wel kanonnen uit koper vervaar-
digd — zoogenaamde metalen stukken — naar en uit ons land 2.
Al zijn kanonnenfabrieken had hij in compagnie met Willem, later
met diens broers Hubert en Gillis de Besche. Die te Finspong
was het middelpunt; tot 1636 werden ook te Aker kanonnen ge-
goten maar de groote mededingsters van de Finspongsche waren
de Nyköpingsche gieterijen. Het bergwerk Nyköping met de daarbij
behoorende werken had De Geer eind 1628 tezamen met Willem,
GiUis en Gerard de Besche gepacht, De Geer voor de helft, Willem
voor een vierde en zijn beide broers samen voor een vierde deel.
Wegens geldgebrek van deze laatsten nam De Geer weldra hun
aandeel over, maar zij bleven participanten. De Geer gaf het toe-
zicht over het geheele werk aan Gillis de Besche en aan zijn neef
Louis Trip. In 1630 verdween Louis Trip, in 1631 Gerard de
Besche, terwijl GiUis in dat jaar zijn broer Hubert er bij kreeg als
administrateur de pachtcontracten stonden op naam van „Louis
de Geer en consortenquot;.
De gieterijen van de Nyköpingsche werken waren die te Näfve-
kvarn, Bränn-Ekeby en Fada; het aantal daar afgeleverde stukken
overtrof in sommige jaren zelfs dat van Finspong. Tusschen 1637
en 1640 werden er 5893 stukken gegoten tot een gewicht van
1.000.000 pond. Daarentegen werden de zwaardere kanonnen, tot
48-ponders toe, te Finspong, de hchtere stukken, 2 tot 12-ponders,
op de Nyköpingsche werken gegoten s.
Het sluiten van den vrede in 1648 had tengevolge, dat de vraag
naar geschut sterk verminderde. Dit zal ook de reden geweest zijn.
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 420. Van 1642 tot 1647 bedroeg de totale kanon-
nenexport van De Geer in gewicht 42.371 schippond. Zie Dahlgren: L. de
Geer, p. 419.
2nbsp;Res. St. Gen. 6 Juni 1633 en 30 Jan. 1643.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 382.
« Dahlgren: Br. o. Aff. n° 137 en n° 433.
5 Dahlgren: L. de Geer, p. 387 vlg.
dat De Geers octrooi — voorzoover wij weten — in dat jaar met
meer verlengd werd. Toch leverde hij, voor rekening van de Zweed-
sche Kroon, in 1649 nog voor een aanmerkelijke som — 6459 rdr. —
geschut aan Portugal i. Na de afscheiding van Spanje had Zweden
met Portugal in 1641 een vriendschaps- en handelstractaat gesloten.
In datzelfde jaar waren er, ook voor rekening van de kroon, voor
47.728 rdr. wapenen en kanonnen naar Portugal gegaan, alles ge-
leverd door De Geer. Portugal gaf hier hoofdzakelijk zout, maar
ook specerijen en olie, voor terug. Het oorlogstuig was regelrecht
uit Zweden naar Portugal gezonden 2.
Voor de laatste levensjaren van De Geer ontbreken ons de ge-
gevens over dezen tak van zijn industrie. De geschutgieterij schijnt
meer en meer in handen der „jonge Trippenquot; te zijn gekomen, die
later, met de erven van De Geer, daar uitsluitend toe gerechtigd
waren. Zij sloten zich ten slotte aaneen, maar hebben toch de
kanonnenmarkt niet blijvend kunnen beheerschen 3.
Zooals wij zeiden, was De Geers komst naar Zweden ten zeerste
beïnvloed door het feit, dat Gustaaf Adolf voor zijn oorlog tegen
Polen behoefte had aan een groote hoeveelheid wapenen, zonder
' Dahlgren: L. de Geer, p. 280.
^ Karl Mellander: Svensk-portugisiska förbindelser under Sveriges stor-
maktstid. (Svensk Hist. Tidskr. 1926 en 1927). Mellander vermeldt met,
wie de wapenen etc. leverde. Dahlgren zegt in L. de Geer, p. 328, dat het
De Geer was. In 1641 kreeg Gerrit (?) Trip toestemming van de Staten-
Generaal om wapenen, ammunitie en 24 ijzeren stukken naar Portugal te
zenden Een request van Pieter Trip moest allerlei obstakelen uit den weg
ruimen: Res. St. Gen. 7 Febr. en 25 Mei 1641. Op deze leveranties van 1641
zal de brief van Louis en Hendrik Trip doelen over een bestellmg, die Van
Beuningen — ambassadeur in Zweden — hun had gedaan en waarvan zij
bevestiging door de Staten-Generaal wenschten. In dezen brief d.d. I7uct.
1653 schrijven zij, dat vroeger „doen de revolte van Portugael geschieden.
alsdoen so moeste daer groote partije groote stucken sijn ende meende alsdaen
soude continueeren, soodat wij ende neef dGeer goed partije lieten gieten
ende hebben alsdoen over behouden over de 450 swaere stucken die nu
fseder een jaer eerst vercoft hebbenquot;. „Neef dGeerquot; zal Mathias de Geer
geweest zijn. die sinds 1640 Julita in pacht had en daar kanonnen mocht
gieten. De jonge Trippen hadden zich dus toen al met hem verbonden.
De brief in de portef. Zweden. Zie ook Elias: Bijdr. en Meded. Hist. Gen.
dl. 24, p. 375 en 376. Zie over dezen Mathias hiervóór, p. 7.
' Elias: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. 24, p. 376 vlg.
welke het niet mogelijk was den krijg krachtig te voeren. Daar
De Geer in het vorige jaar geweldige wapenleveranties hier te lande
o.a. aan Mansfeit had gedaan, had hij niet voldoende oorlogs-
materiaal naar Zweden kunnen zenden; toch moest in de behoefte
aan oorlogstuig worden voorzien en de eenige uitweg was de bin-
nenlandsche productie te vergrooten. De grondstoffen ervoor bezat
het land zelf in ruime mate. Hoe was het nu mogelijk zoover te
komen, dat het leger alles, wat er voor de krijgsvoering noodig was,
in Zweden kon betrekken? Wapenen werden vervaardigd op de
factorijen van de Kroon, die zeer verspreid in het land lagen: in het
Noorden te Norrtälje en nog Noordelijker te Söderhamn, in het cen-
trum te Arboga en Jäder en geheel in het Zuiden te Jönköping.
Gedeeltelijk werden de wapenen in huisindustrie gemaakt. In 1626
werd er een poging gedaan om, door aan een onderdeel van de
Handelscompagnie, de IJzercompagnie, het beheer van deze
factorijen op te dragen, de wapenproductie door concentratie op
te voeren De resultaten bleven echter beneden 's konings ver-
wachtingen — zoowel de hoeveelheid als de kwahteit waren zijns
inziens onvoldoende — en geduld om verbeteringen aan te brengen
en af te wachten had Gustaaf Adoff niet. Hij riep dus De Geers hulp
in om orde te stellen op de wapenindustrie.
Met het oog hierop kregen De Geer en De Besehe de opdracht
te Stockholm een arsenaal te bouwen, waar zij een grooten voorraad,
ter waarde van 221.000 daalders, gereed moesten houden om daaruit
het leger ten allen tijde te kunnen voorzien van wapenen, die tegen
een bij contract vastgestelden prijs, door hen geleverd zouden
worden. Van dit geïnvesteerde kapitaal zouden zij interest en een
speciale vergoeding van 33.168 daalders ontvangen. Ook zou dit
tuighuis een opslagplaats zijn van allerlei oorlogsmateriaal, wat
boven eigen behoefte gefabriceerd werd. De Geer en De Besehe
kregen gedurende zes jaar tolvrijheid voor den uitvoer hiervan naar
het buitenland. Voor den aanmaak van zooveel wapenen werd het
noodig geoordeeld, dat zij het toezicht kregen over al de factorijen
van de Kroon, waarvoor zij een overeenkomst moesten treffen met
de Handelscompagnie. Het contract tusschen de beide fabrikanten
^ Conrad van Falkenberg vs^erd naar het buitenland gezonden om arbeiders te
werven en ook als „reizigerquot; om afnemers te winnen voor allerlei soort ijzer-
waren, die behalve wapenen werden vervaardigd: Wittrock, p. 83.
en de kroon werd 27 April 1627 gemaakt i, de overeenkomst met
de Handelscompagnie, waarbij de geheele ijzerindustrie werd over-
gelaten aan De Geer — De Besche bleef hierin ongenoemd — kwam
reeds 10 Mei tot stand
Een schuchtere verondersteUing is gemaakt dat De Geer de
leiding van de factorijen op zich nam om zich op die manier te
vrijwaren voor concurrentie, die de IJzercompagnie aan zijn parti-
culier werk te Norrköping — waar hij zelf een factorij had — zou
kunnen aandoen. Wij zouden deze verondersteUing zeer gegrond
willen noemen, wanneer wij in het oog houden, dat Carl Bonde een
brief aan Oxenstierna schreef, waaruit blijkt, dat noch de prestaties
noch de vooruitzichten der IJzercompagnie zoo slecht waren
Uit de bewoordingen van het contract blijkt duidelijk, hoezeer
er naar gestreefd werd de wapenproductie in Zweden te bevorderen
en zoodoende onafhankelijk van het buitenland te worden. Alle
wapenen, met uitzondering van geweerkhngen, die men voorzag
in zoo korten tijd in het land zelf niet in groote hoeveelheid te
kunnen vervaardigen, moesten van Zweedsch fabrikaat zijn. Zoo-
veel Zweedsche arbeiders, als men hiervoor maar geschikt zou
bevinden, zouden in dienst genomen worden. Opmerkelijk is dat,
hoewel De Besche al sinds jaren met Waalsche smeden werkte en
ook de IJzercompagnie onder Carl Bonde smeden voor de factorijen
uit het buitenland liet komen, zich onder de arbeiders van de
factorijen nagenoeg geen Walen bevonden i. Voor de andere werken
liet De Geer in grooten getale Walen en Duitschers naar Zweden
komen, maar voor de wapenmakerij vond hij voldoende bekwame
handwerksheden in het land. Al spoedig nam de productie van
wapenen en andere oorlogsbehoeften sterk toe. Nog meer echter dan
wapenen leverden de factorijen kogels, granaten, hoefijzers, spijkers
en gereedschappen als bijlen en spaden benevens pinnen, haken,
voetangels en andere hulpmiddelen voor den krijg.
Ook de particuliere wapenfactorij, die De Geer met De Besche
te Norrköping had, leverde sinds 1627 groote hoeveelheden wapenen
op. In een brief van De Geer aan Oxenstierna van 20 Juni 1628 ^
lezen wij, hoeveel verschillende werkzaamheden hij alleen te Norr-
köping al te verrichten had. Het kan ons dan ook niet bevreemden,
dat de veelheid van beslommeringen, die De Geer binnen een zoo
kort tijdsbestek kreeg, hem verhinderde het contract aangaande het
bouwen van het tuighuis na te komen en Gustaaf Adolf ontsloeg
hem bij een koninklijk schrijven van 2 Mei 1628 ® van deze ver-
plichting. De levering van een groote hoeveelheid wapenen nam
De Geer wel op zich. De naam van Willem de Besche werd niet meer
genoemd. De Geer was immers, zooals reeds vroeger opgemerkt is
de eigenlijke persoon, wien het contract gold en die de stuwkracht
van de vooruitgaande industrie was.
De factorijen zouden evenwel niet lang onder zijn beheer blijven:
er waren steeds moeilijkheden met het werkvolk en ook wierpen ze
voor De Geer niet de voordeden af, welke hij zich er van had
voorgesteld. Op eigen houtje verhoogde hij toen de afgesproken
prijzen. Daarover was de koning zeer ontevreden, zoodat er eenige
wrijving tusschen hem en De Geer ontstond en de laatste zich bereid
verklaarde afstand te doen van het bestuur der factorijen. Dit
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 427,
2nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 111.
3nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 107.
4nbsp;Door Kernkamp in Bijdr. en Meded. Hist. Gen., d. 29, p. 335.
-ocr page 103-aanbod werd door Gustaaf Adolf dadelijk aangenomen en De Geer
moest zijn nog zoo kort begonnen arbeid weer opgevem In 1630
maakte hij zich los van de werken te Arboga en Jader, de overige
behield hij nog het heele jaar 1631, tot hij zijn zaken daarmee had
afgewikkeld!. De factorij te Norrköping echter, die hij zelf m het
leven had geroepen en die zijn particuHer eigendom was, bleef een
wapenfabriek van beteekenis 2.nbsp;, , 1
In deze jaren was het De Geer, die het Zweedsche leger van
wapenen voorzag, terwijl bijna alle krijgsbehoeften m Zweden
werden vervaardigd. Van wapenleveranties gewagen zijn brieven
aan Johan Kasimir van de Palts: zeer groote hoeveelheden waren
gereed en hij kon niet zooveel maken, of alles werd hem dade-
hjk afgehaald Een enkele maal kwam er nog een bezending
wapenfn kruit en lood uit de Nederlanden; het is echter de waag,
Tf de door De Geer geleverd werden1. Maar toen Gustaaf Adolf in
7630 een leger van 35.000 man naar Duitschland voerde, was dat
T^nZ ?heel bewapend door De Geer en bijna alle benoodigd-
heden waren Zweedsch fabrikaat®.
Het jaar 1631 bracht aan De Geer de grootste bestelling, die hij
ooit inLs kreeg en wel de opdracht om voor 42.000 ^an
te leveren. De kLten zouden hoog worden en 155.779 rdr. bedragen.
1 De factorijen stonden n.1. bij hem in de schnld. Hij leverde de ruwe materia-
len, bekostigde de werken en nam de producten m ontvangst.
leverantie van 700 musketten en bandelieren, de tweede over ^00 rmte
wapenrustingen, die al klaar waren en verder voor voetvolk, wat noodig
was (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 118 en 199)nbsp;alle uitgevoerd
Over het feit. dat hij hard moest werken om de besteUmgen a^le ui g
te krijgen, schreef Le Thor een brief uit De Geers naam op 8 Aug.
Erik Persson (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 125)
* In Mei 1629 vroeg Camerarius aan de Staten-Generaal uitvnbsp;^^^^
pond buskruit, 8000 pond lont en wapenen voor 9000 man. ]
werd toegestaan: Res. St. Gen. 23 Mei 1629^nbsp;van Camerarius
In de portef. Zweden 1629 l^gg-^^^^^^^^^^^
om spoedige toestemming voor uitvoer van ^^f ^ ^gginbsp;er nog
er „periculum m mora was. Bij Res. Stquot;Jen^ ^^ uitgevoerd worden.
2000nbsp;„sijtgeweerenquot;nbsp;ennbsp;200nbsp;harnassennbsp;naarnbsp;Zweaennbsp;unbsp;gnbsp;7-
« O.a. 20.000 musketten, 15.642 pieken, 4988 ruiterharnassen. Zie Dahlgren.
L. de Geer. p. 139.
Zooveel kon De Geer in den korten tijd, die hem gegund werd, in
Zweden niet laten maken en in het voorjaar van 1631 ging hij naar
Amsterdam om daar de bestelling zelf uit te voeren. In den zomer
van 1631 werden vandaar wapenen en ammunitie naar Duitschland
gezonden ^ en nog lang niet alles was geleverd, toen de koning zijn
overwinning bij Breitenfeld behaalde. Veel wapenen waren door
zijn soldaten buitgemaakt en zouden, naar 's konings verwachting,
nog veroverd worden op den vijand, zoodat hij die van De Geer
niet meer noodig had en de rest afbestelde. Dat was voor De Geer
een geweldige schadepost; hij had in Norrköping en Jönköping
groote voorraden klaar liggen evenals in Holland en hij kreeg
slechts een beperkte schadevergoeding, die lang op zich liet wach-
ten Een gedeelte van zijn voorraad kon hij in 1633 nog naar
Bremen zenden op besteUing van Adler Salvius, den Zweedschen
resident in Hamburg. Er werden troepen mee bewapend om een
inval van Pappenheim in het stift Bremen af te slaan
Een dergelijke handelwijze van den koning maakt het ons be-
grijpelijk, dat De Geer op zijn wapenleveranties in den regel groote
winst zocht te maken.
Na Gustaaf Adolfs dood werden de besteUingen voor het Zweed-
sche leger aanmerkelijk kleiner « en, wat zijn wapenindustrie betrof,
legde De Geer zich meer toe op export, terwijl de productie van
oorlogsmateriaal voor Zweden werd beperkt tot kanonnen, kruit
en lont.
Voor het fabriceeren van kruit en lont had De Geer m 1628
Linköpings salpetenverk voor 10 jaar in pacht gekregen met het
recht om werkplaatsen en een buskruitfabriek bij Fiskeby op te
richten. Inderdaad verscheen hier een kruitmolen. De Geers
salpeterproductie werd zóó groot, dat hij langzamerhand alle
salpeterwerken in Östergötland kreeg i.
De hoeveelheid krijgsbenoodigdheden, die De Geer in den loop
der jaren aan de Zweedsche kroon heeft geleverd, is niet nauw-
keurig op te geven 2. Uit zijn rekeningen blijkt, dat het oor-
logsmateriaal, tusschen 1624 en 1648 van hem afkomstig, een
waarde van 736.080 rdr. ^ vertegenwoordigde, een onvoUedige
opgave, maar die tenminste de uitspraak wettigt, dat De Geer
de voornaamste wapenleverancier van Zweden in den 30-jarigen
oorlog was.
Na 1648 nam zijn wapenproductie sterk af; de factorij te Norr-
köping werd toen hoogstwaarschijnlijk opgeheven en de fabricage
weer toevertrouwd aan wapenmakers, aan wie De Geer zijn bestel-
lingen deed
In dien tijd begon hij zich ook uit zijn zaken terug te trekken en
liet ze gedeeltelijk over aan zijn zoons, vooral aan den oudsten,
Laurens, terwijl in zijn laatste levensjaren de wapenhandel en
-industrie niet meer de voornaamste takken van zijn bedrijf waren;
de uitvoer van zijn industrieproducten bestond toen voor het
grootste deel uit staafijzer en koperwaren.
In hoeverre De Geers initiatief werkte bij het vervaardigen der
wapenen en of hij zelf de bewerking verbeterde, is niet bekend; zijn
bestellingen scheen hij uit te voeren naar de voorbeelden, die deze
1nbsp;Dahleren: L. de Geer. p. 167.nbsp;„ „
2nbsp;Bij Swgren: L. de Geer. op p. 135 een tabel, die tamehjk volledig a^
wapenen, geleverd tusschen 1624 en 1633, aangeeft. Samen voor voetvolk.
34.777 musketten. 45.034 bandelieren. 53.015 gaffels, 14.349 harnassen
18.997 stormhoeden, 28.068 pieken. 16.402 geweren en voor ruiters: 11.154
harnassen, 2.027 geweren, 714 paar pistolen.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer. p. 136.
* Dahlgren: L. de Geer. p. 412.
vergezelden i. Wel weten wij, dat de kwaliteit ervan niet altijd aan
de verwachting voldeed en dat de Zweedsche tuigmeester, Silvester-
son, die de wapenen te Stockholm in ontvangst moest nemen,
herhaaldelijk klaagde over ondeugdelijkheid van het geleverde. In
den regel werd de afgekeurde waar dan door betere vervangen,
maar in 1632 was er een bezending wapenen zóó slecht afgewerkt
en van zóó'n inferieure kwaliteit, dat de tuigmeester de leverantie
in haar geheel weigerde. De Geers boekhouder, Le Thor, die de
belangen van zijn meester niet uit het oog mocht verhezen, en toch
den afnemer, Johan Kasimir van de Palts, ter wille moest zijn, deed
de grootste moeite de zaak in der minne te schikken. Zonder tegen-
spraak de geheele bestelling terugnemen ging niet best; tenslotte
werd de schuld van de slechte afwerking op de wapenmakers,
speciaal de harnassmeden, geschoven en zij moesten hun werk
overdoen. In de moeilijkste positie verkeerde wel Silvesterson, die
de aanmerkingen moest maken en dit ook weer niet te kras durfde
doen, daar De Geer hem — naar het heette voor zijn moeite! —
een jaargeld had toegekend
Met kanonnen en pistolen werd steeds van te voren proefge-
schoten waarbij de kwestie, of De Geer dan wel de Zweedsche
regeering de daarvoor benoodigde munitie moest leveren, een bron
van voortdurend meeningsverschil was.
De wapenen, die Gustaaf Adolf persoonlijk in den krijg gebruikte,
evenals de meer kostbare, welke hij bij feestelijke gelegenheden
droeg, werden ook meermalen door De Geer geleverd. Het vergulden
en uitmonsteren van twee gala-harnassen voor 's konings bruiloft
liet hij doen door een bekend wapensmid in den Haag ook in zijn
factorij te Norrköping werd een wapenrusting voor den koning
gemaakt
Als wij zien, dat de winst, die De Geer maakte op de oorlogs-
behoeften, door hem van de factorijen van de kroon gekocht en
aan het Zweedsche leger weer verkocht, tusschen 25 en 180 /o
beliep, zijn wij geneigd, die zeer hoog te noemen. Maar men moet
bedenken, dat Gustaaf Adolf geen al te goed betaler was en m
dezen De Geer vaak heel nonchalant behandelde, zoodat het voor
de hand lag, dat de laatste van iedere gelegenheid gebruikt maakte
om zijn schadeposten zooveel mogelijk te reduceeren. Uit het feit dat,
globaal berekend, de profijten van zijn wapenhandel m den loop
der jaren, de opbrengsten van zijn eigen factorij meegerekend, 40 /o
van de inkoopsom bedroegen, mogen wij concludeeren, dat het
De Geer gelukt is om over de geheele periode, waarin hij deze zaken
met de Kroon deed, toch de winsten te behalen, die hij zich oor-
spronkelijk zal berekend hebben i.
S 3 - KOPERHANDEL EN KOPERINDUSTRIE.nbsp;, ,nbsp;,
Wij zagen, dat reeds vóór 1627 koper een belangrijk handelsobject
voor De Geer was; hiertoe droeg niet weinig bij, dat, tengevolge
van het contract door De Geer en Steven Gerards in 1619 met
Gustaaf Adolf gemaakt en in 1621 vernieuwd, het kopermonopohe
van de Zweedsche Handelscompagnie bij uitzondering voor hen
niet gold, zoodat de koperleveranties aan hen beiden den voorrang
hadden boven alle andere Voor den koning was koper het betaal-
middel, waarmee hij meer dan eens aan De Geer diens vorderingen
voldeed en de Handelscompagnie moest daartoe dan de sommen
voorschieten op de kopertollen en -tienden, die zij aan de Kroon
te betalen had. Invloed te kunnen uitoefenen op het bestuur van
de Handelscompagnie zou voor De Geer dus van groot gewicht zijn
ten behoeve van een geregelde betaling. Hij liet ook niet na pogingen
in die richting te doen en zijn oog viel daarbij op Monier , met
wien hij door de Zweedsche wapenbestellingen immers al smds
1 Dahlgren geeft cijfers o.a. uit de boekhouding van Le Thor: L de Geer
p. 309-311 Hij kan echter niet volledig zijn. daar lang met alle boeken
bewaard ziin.nbsp;-r-r 1 t^ i
^ Wittrock, p. 21. Voor de koningin-moeder Christina en Hertog Karei
Filips was deze uitzondering ook gemaakt.nbsp;,
3 Het volgende is in hoofdzaak ontleend aan Dahlgren: L. de Geer. p. 180 vlg.;
waar andere bronnen gebruikt zijn. is dit opgegeven.
1618 in verbinding stond. Een som van 125.000 daalders stelde
De Geer, bij wijze van voorschot, aan Monier ter beschikking ^
en deze kon zich met dit geld in 1623 in het bestuur der Handels-
compagnie inkoopen. Hij was nu in staat De Geer nauwkeurig van
de interne aangelegenheden der Compagnie op de hoogte te houden
en — wat het voornaamste was — hem te waarschuwen, wanneer
de financieele toestand een gunstige gelegenheid bood om een
vordering op de Kroon te vereffenen. De verlangde gevolgen bleven
ook niet uit: in 1627 had Gustaaf Adolf al zijn schulden aan De Geer
afgedaan !
Dit schijnt te wijzen op een bloei van de Handelscompagnie,
maar in werkelijkheid was zij langzamerhand in moeilijke omstan-
digheden geraakt, zoodat zij in 1625 uit geldgebrek gedwongen
was het koper — waarvan de Compagnie den prijs op peil trachtte
te houden o.a. door verbod van verkoop beneden den vastgestelden
prijs en van uitvoer van ruw koper — van de hand te doen, iets
wat in dien tijd uiterst onvoordeelig was, daar de prijzen op de
buitenlandsche markt waren gedaald. Om den verkoop te bevor-
deren, reisde Monier naar Duitschland, maar noch in Hamburg
noch in Lübeck leverden zijn onderhandelingen een gunstig resultaat
op. Hij ging daarom naar Holland en in Augustus sloot hij in
Amsterdam met De Geer een contract Zij kwamen tot de volgende
afspraak: De Geer zou 2000 schippond koper van allerlei soort in
depót nemen, waarop hij geld zou voorschieten naar een gemiddel-
den prijs van 50 rdr. het schippond en tegen een rente van 8 %.
Hij mocht dit koper tegen een bepaalden prijs verkoopen; kon hij
dit niet, dan stond het hem vrij het aan anderen in pand te geven,
maar niet tegen minder dan den vastgestelden prijs van 50 rdr.
De Handelscompagnie hechtte haar goedkeuring aan deze afspraak,
maar bedong nog, dat er geen verkoop zou plaats vinden, dan met
haar bizondere toestemming.
^ Monier was zelf niet bemiddeld. Hij was hier te lande controleur van het
geschut geweest en in dienst van Gustaaf Adolf overgegaan met achterlating
van een schuld van / 4823 aan de Generaliteit: Res. St. Gen. 13 Aug. 1616
en 15, 17 en 19 Mei 1618.
Gustaaf Adolf zelf beval „Till Gubernatorerne och Directorerne uthj
köphandels Companiet att dhe intaga Antho: Monieur tili deres Consortquot;:
Wittrock, p. 30, noot 1.
2 Wittrock deelt op p. 63 mede, dat dit contract gemaakt werd, maar geeft
den inhoud niet.
Daarna werd er aan De Geer koper gezonden, maar inplaats van
2000 slechts 1210 schippond, die hij echter zóó voordeelig wist te
verkoopen, dat er voor de Compagnie een zuivere winst van 74.000
rdr. overschoot
Het was vreemd, dat De Geer, nu de verkoop zoo goed gegaan
was, geen verdere koperzendingen kreeg wel gaf men in het
volgende jaar in de Noordduitsche steden koper in depót ® en om
dit koper van de hand te doen kregen in 1627 De Geer en Erik
Larsson van der Linde van Gustaaf Adolf — buiten weten der
Handelscompagnie — de geheime opdracht naar Lübeck en Ham-
burg te gaan. Tot een reis hierheen was vooral De Geer wel bereid,
daar de koning hem betahng van zijn rekeningen had beloofd uit
de opbrengst van het koper, dat te Hamburg lag, terwijl hij met
Larsson tegelijkertijd nog een zakelijke afspraak had. Deze laatste
had zich verbonden een groote partij kruit en lont in Pruisen af
te leveren aan den koning, waarvoor hij betaling uit de opbrengst
van het koper zou krijgen met recht van voorkeur. Larsson deed
nu deze leverantie aan De Geer over, maar in het geheim, opdat
niet Gustaaf Adolf, wetende, dat De Geer en niet Larsson de
leverancier was, kruit en lont op krediet zou willen hebben iets
wat hij met reden zou kunnen vragen, daar, na verkoop van het
Hamburger koper, de koning en De Geer quitte zouden zijn. Kruit
en lont werden in ons land op naam van Larsson ingescheept en
in de boeken van De Geer is van deze transactie ook geen spoor
te vinden. Daarna ging Larsson alleen naar Duitschland®.
1 Hij bedong voor ruwkoper ÖP/,. voor gaarkoper 74 en voor platen 82 rdr.
'' Het plan bestond wel, maar er werd geen uitvoering aan gegeven: Witt-
rock, p. 67.
^ Hiervoor was Conrad van Falkenberg naar Lubeck en Hamburg gezonden.
Zijn brieven aan Oxenstierna d.d. Lubeck, 10 Oct. 1626 en Hamburg, 15
en 22 Dec. 1626 handelen daarover (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, H, P- 548
en p. 552).
^ De Geer schreef over zijn voorgenomen reis en zijn afspraak met Larsson
aan Pieter Trip in zijn brieven d.d. Stockholm, 14 en 29 April en 1 Mei 1627
en drukt hem op het hart dit toch vooral geheim te houden: „den Conmck
en weet selffs niet dat het cruyt van mij comt, souden anders die betalinge
daerop niet gewesen hebbenquot; en „daermede dient heel secreet gehouden, of
souden hier in ongenaeden raecken . . .quot; (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 72).
® Wittrock, p. 100, zegt, dat Larsson naar Hamburg en Lubeck ging; De
Geer wordt hier niet genoemd.
Evenwel slaagde hij er niet in het in de Duitsche steden gedepo-
neerde koper van de hand te doen en het gevolg was, dat het over-
gebracht werd naar het handelshuis Trip in Amsterdam. Dit hoeft
ons niet te verwonderen, want de Trippen waren De Geers com-
pagnons en bovendien had Gustaaf Adolf al zijn hoop gevestigd
op het in pand geven van koper aan Hollanders. In dien geest
had hij zich uitgelaten in zijn gesprek met de Hollandsche gezanten,
die in Mei 1627 ^ naar Dantzig gereisd waren om ter wiUe van den
Hollandschen handel den Zweedschen koning te bewegen zijn
beleg voor Dantzig op te breken. Tegelijkertijd hielden zij bespre-
kingen over den koperhandel, eerst met Oxenstierna tegen wien
zij de klacht uitten, dat Erik Larsson te Brussel had getracht
den handel, speciaal dien in koper, tusschen Zweden en Spanje te
herstellen De Rijkskanselier had geen ander antwoord, dan dat
de koning wel gedwongen was eenig remedie te zoeken „deur
't gebrek vant defrayeeren van sijn cooper, sijnde het principaelste
middel vant Rijck van Swedenquot;. Daarna ontving de koning de
gezanten zelf en gaf hun tot bescheid, dat zijn koper nu eenmaal
moest ,,gedistraheertquot; worden en zijn onderdanen met zout voor-
zien, daar zij zich meest met visch voedden. ,,Slaende wyders voorquot;,
zoo schreven de gezanten in hun brief van 20 Juni aan de Staten-
Generaal, ,,dat de coperen tot Amsterdam mochten werden gebracht
ende daer bij coopluyden, daertoe te disponeeren, geaenvaert tegens
t'seventich gulden het hondert, bij forme van beleeninge, totdat
deselve met order ende ten besser gelegentheydt mochten werden
vercocht, willende Sijne Ma^ ondertusschen dragen interest van
verstrekte penningen tegen 6 ten hondertquot;. Aangezien er rijkelijk
1 Zij waren over Kopenhagen gereisd. Hun brief d.d. Kopenhagen, 26 Mei
1627 in de portef. Denemarken 1628. Hun brieven over de onderhandelingen
met Oxenstierna en Gustaaf Adolf te Dirschau (a.d.overoever van den Weich-
sel) in de portef. Zweden. De gezanten waren: Rochus van den Honaert,
Andries Bicker en Simon Beaumont.
® Op 12 Juni 1627: Brief van de gezanten d.d. 20 Juni 1627.
ä De Fransche gezant had dit uitgebracht; er was over gesproken in de
Staten-Generaal: Res. St. Gen. 17 Mrt. 1627. Schybergson vermeldt terloops
pogingen om in Brussel Zweedsch koper te verkoopen op p. LXXXI en
Larsson schrijft zelf over deze pogingen, die echter nog geen resultaat hadden,
in zijn brief aan Oxenstierna d.d. Stockholm, 2 Mei 1627 (Riksk. A. Ox.
Skr. O. Br., II, 1], p. 417).
koper uit de mijnen kwam en vele duizenden schipponden klaar
lagen, beloofden de gezanten de zaak onder de aandacht der Staten-
Generaal te brengen.
Natuurlijk zuUen H. Ho.Mo. de hand niet gehad hebben m de
verhuizing van de voorraden uit Hamburg en Lubeck naar Amster-
dam, maar het rapport van de gezanten laat ons zien, dat het ten
zeerste de wensch van Gustaaf Adolf was, dat het koper aan Hol-
landsche koopHeden in pand gegeven werd i. Dit is De Geer niet
onbekend geweest en hij heeft dan ook meegewerkt aan de ver-
vulling van dien wensch. Daar hij zich in dezen tijd in Zweden
bevond, kon hij niet zelf het koper in depót nemen, zooals twee
jaren tevoren, maar gaf het in handen van zijn compagnons, de
Trippen. Financieel ging deze zaak geheel buiten De Geer om,
want het contract, waarbij hij zich verbonden had aan EHas en
Pieter Trip, sloot koperhandel uit.
Behalve den voorraad uit de Duitsche steden werd er ook nog
een aanzienlijke hoeveelheid koper direct uitZweden naar de Trippen
gezonden, zoodat zij op het eind van 1627 reeds 5640 schippond
in hun kelders hadden geborgen, waarop door hen een voorschot
gegeven was van 275.000 rdr. en wel 25.000 rdr. méér, dan de
waarde ervan in dit jaar bedroeg
Dat dit aUes buiten de Handelscompagnie om kon geschieden, is
wel een bewijs, dat de koning geen vertrouwen meer in dit lichaam
had en in het begin van 1628 werd het dan ook opgeheven, terwijl
de Kroon de koperaffaires overnam. De Geer en Larsson zouden
het geheele toezicht krijgen op alle koper, dat van den koperberg
kwam, evenals op het uitmunten van het koper. Maar geen van
beiden konden het eens worden met Gustaaf Adolf over de te
nemen maatregelen. De Geer was de eerste, die zichte^trok
^ Uit het verslag van de gezanten büjkt, dat het initiatief van Gustaaf
Adolf uitging. Bij Wittrock, p. 102 vinden wij de voorstelling, als zou het
een voorslag van de gezanten zijn geweest: „ . • • nederlandska sandebud,
som uppvaktade honom i Preussen och pâ grund af vunnen kannedom om
de underhandhngar, som Erik Larsson under sista vintem fort i Bryssel,
föreslogo en hollandsk societet för kopparhandeln med Svenge i syfte
att darigenom utestanga spanjoremaquot;.nbsp;j -r-
quot; De prijs van ruwkoper was nu 40, van gaarkoper en platen 50 rdr. Zie
Dahlgren: L. de Geer, p. 187.
3 Gustaaf Adolf wilde nog meer koper naar Amsterdam uitvoeren om daar-
-ocr page 112-maar niet, dan nadat hij zich nog van een belangrijke afgifte van
koper voor zijn geelkoperfabriek had verzekerd, als betaling voor
een gelijktijdige wapenleverantie. Larsson hield voorloopig het
bestuur alleen, maar deze taak viel hem al spoedig te zwaar en in
zijn brieven aan Oxenstierna klaagde hij erover, dat De Geer hem
bij dit werk in den steek gelaten had om zich beter aan zijn eigen
zaken te kunnen wijden
De verkoop van het in Amsterdam gedeponeerde koper ging
echter niet zoo vlot, als men in Zweden verwacht had. De prijs
daalde en zoo bleef het lang onverkocht liggen, terwijl een rente
van 8 % moest betaald worden van de daarop voorgeschoten gelden.
Om nog grooter nadeel te voorkomen liet Gustaaf Adolf ten slotte
den door hem voorgeschreven prijs los en Pieter Trip, op wiens
naam het koper stond, kreeg het recht om over alles te beschikken
en het koper voor den gangbaren prijs te verkoopen. Slechts een
gedeelte kon hij echter van de hand doen en daar de koning de
opbrengst te gering vond verbood hij weer allen verkoop, tenzij
tegen een hoogeren prijs®. Toen dat niet gelukte en bovendien
Elias Trip wissels van Gustaaf Adolf protesteerde, afs hij geen
voldoend onderpand in koper kreeg, zond de koning, die Larsson
niet meer vertrouwde, eerst Conrad van Falkenberg en later ook
mee wissels uit Elbing en Hamburg te betalen. De Geer vond het beter, eerst
het aanwezige koper voor dit doel te verkoopen, maar hij kon dit van den
koning niet gedaan krijgen.
1nbsp;10 Nov. 1628 schreef Larsson uit Stockholm aan Oxenstierna: „Jagh
hafuer sä hehr vidh Rentecamaren sä vehl som vidh Berget och myntet neest
Gudh alleen moste der ij dirigera, oanseth mons. D. Geer migh velh bleff
aff H. K. M. förordenat migh til alle desse pälagde sacker til assistendz,
meen han hafuer sigh dermedh inte vellat bemöda, sedan H. K. M. heddan
ressete, emedan han medh sin egen verck hafuer hafft nock at bestella..quot;.
In den brief uit Stockholm van 16 April 1629 worden zijn Machten over De
Geer heftiger. Hierin schreef hij .. „[jaghjähr af honom inte til det ringeste
ij min ciahrcij (= charge) secunderat vorden . .quot; en verder: ,,Jagh vilde, at
jagh hadde gifuet de fattige 10.000 dalier, at jagh Lowis D. Geer aldrigh
Seeth eller kendt hadde, emedan igenom een deel hanss store angifuande
migh stoor besver tillfögat ähr ock ij stoor ombrassij [ombrage] hooss H. K.
M. infördt, det jagh elliest hade väl blifuet medh förskonatquot; (Riksk. A.
Ox. Skr. O. Br., II, 11, p. 425 en p. 429).
2nbsp;De prijs was 52 rdr. voor ruw, 61 rdr. voor bewerkt koper.
® n.1. 65, resp. 66 rdr.
nog den verdediger van Maagdeburg, Diederik van Falkenberg,
hierheen om den verkoop te bevorderen. Van hen beiden bracht
aUeen de laatste iets tot stand en wel bewerkte hij, dat zij tezamen
in Mei 1629 met de Trippen een nieuw contract sloten, waarbij het
gedeponeerde koper op den naam van Elias kwam te staan in plaats
van op dien van Pieter, en de rente tot 7 % werd verlaagd. EHas
zou alle koper, dat door Zweden gezonden werd, in depót krijgen
tot 7000 schippond toe en daarop weer geld voorschieten Hij
mocht het, met toestemming van den koning, verkoopen tegen
2 % provisie en van de winst, die gemaakt werd boven den
vastgestelden prijs Het contract werd voor 3 jaar gesloten. Het
bij Trip gedeponeerde koper was nu beleend voor een bedrag van
226.000 rdr s.
Wij vragen ons af, wat de reden was, dat bij dit nieuwe contract
het koper van Pieter op EHas overging. De veronderstelling, dat
er tusschen deze beide Trippen oneenigheid was ontstaan in deze
zaak, zoodat Pieter zich geheel terugtrok, mag zeker niet verworpen
worden Wij hebben al vaker gezien, hoe moeilijk het was, een
compagnonschap in pais en vrêe tot een goed einde te brengen.
Bovendien was het ook EHas en niet Pieter, die steeds de wissels
betaald en gelden voorgeschoten had. Waarschijnlijk stond het
koper aUemaal op den naam van Pieter — die er ook wel geld op
had voorgeschoten ® — omdat aan hem de verkoop was opgedragen,
opdat de transacties vlotter konden geschieden, dan wanneer het
via een vohnacht van Elias moest gebeuren. Bovendien had de
laatste zich immers aan velerlei andere zaken te wijden, zooals zijn
wapenhandel en zijn bewindhebberschap van de O.I.C. Mogelijk
stond ook de groote wapenleverantie, die Trip deed aan Diederik
van Falkenbergi juist in dezen tijd, in nauw verband met het nieuwe
icopercontract en maakte voor Ehas de eventueele winst op de
wapenen de verlaging van 1 % rente op de voorschotten en de
nieuwe deposito's weer goed.
In dit kopercontract werd De Geer niet gekend, hij had er niets
mee te maken. Buiten de wapenbestelling zal hij niet gestaan heb-
ben, want volgens de afspraak met zijn compagnons ging deze hem
evenzeer aan als de Trippen. Melding van zijn naam behoefde
niet gemaakt te worden, ieder kon immers zelfstandig voor de heele
compagnie optreden en men mag daaruit dus geenszins de gevolg-
trekking maken 2, dat De Geer, nu hij in Zweden was, er buiten
stond, omdat hij niet meer concurreeren kon. Hij behoefde dat een-
voudig niet te doen.
Ondertusschen lag de koperhandel geheel stil. Trip kon zijn
voorraden niet tegen den vastgestelden prijs verkoopen, kreeg tot
overmaat van ramp ook geen rente van Gustaaf Adolf en wilde
toen geen gelden meer voorschieten». Toch had de Zweedsche
koning penningen noodig en hij zocht zijn toevlucht weer bij
De Geer, die hem ruim 38.000 rdr. beloofde tegen onderpand van
koper1. Dit koper werd naar Amsterdam gezonden, naar Trip,
die het in ontvangst nam voor De Geer en uit vriendschap voor
hem een wissel tot een bedrag van 38.824 rdr. ervoor accepteerde,
maar met dezen gang van zaken zich niet vereenigen kon. Hier was
een begin van de wrijving tusschen de beide zwagers, die zou leiden
tot een zeer onaangename, ja, zelfs vijandige verhouding.
Toen Trip het koper niet naar des konings zin kon verkoopen,
kwam Erik Larsson weer ten tooneele om de behulpzame hand
te bieden Hij moest het koper van Trip zien over te doen aan
1nbsp;Dit veronderstelt Dahlgren: L. de Geer, p. 198; Wittrock zegt het met
zekerheid: p. 125—126. Bizonderheden over deze wapenbestelling zijn te
vinden in de Res. St. Gen. 3 April en 23 Mei 1629. Brieven van Diederik
van Falkenberg en Camerarius hierover in de portef. Zweden 1629.
2nbsp;Zooals Dahlgren doet: L. de Geer, p. 198.
^ Brieven van Conrad van Falkenberg aan Oxenstierna d.d. .^.msterdam,
9 Oct. 1629 en 2 Juli 1630. (Riksk. A. Ox, Skr. o. Br., II, 11, p. 575en589).
quot; Afspraak van 1 Febr. 1630; De Geer kreeg 720 sch. gaarkoper voor 38.824
rdr. te betalen in Holland: Wittrock, p. 135, noot 2.
5 Dan zijn Conrad van Falkenberg en Erik Larsson hier tegelijkertijd in
het land. Falkenberg klaagde er in zijn brieven aan Oxenstierna over, dat
Larsson niet met hem wilde samenwerken en hem ten slotte tegenwerkte.
een ander op voordeeligervoorwaarden. Het resultaat van zijn onder-
handelingen was echter, dat hij eerst in 1631 en daarna nog eens
in 1632 een nieuw contract sloot i, waarbij Trip wederom een voor-
schot gaf, zoodat Zwedens schuld aan hem nu / 345.870 bedroeg
en hij de vrije beschikking kreeg over den verkoop van het koper,
als het niet binnen 6 maanden afgelost was. Koper, dat bij anderen
beleend was, werd ook naar hem overgebracht zoodat hij nu den
geheelen koperhandel beheerschte.
Erik Larsson had dus de opdracht van Gustaaf Adolf niet in
diens geest uitgevoerd. Misschien stak er eigenbelang achter zijn
handelingen: hij had voor eigen rekening een koperdepót bij Trip
en het is allicht in zijn eigen voordeel geweest, Ehas Trip met het
contract ter wille te zijn.
Larsson, die daarna in gezelschap van De Geer naar Duitschland
ging om Gustaaf Adolf in zijn legerplaats op te zoeken, vond bij
den koning geen vriendelijke ontvangst, evenmin als zijn reisgenoot.
Financieele moeilijkheden hadden den koning in een slechte stem-
ming gebracht en nu overlaadde hij de beide heeren met verwijten.
De Geer, die kwam om over rentebetaling te spreken reisde
spoedig weer af; het was niet mogelijk een verstandig onderhoud
met Gustaaf Adolf te hebben
Dat De Geer eenigszins bij den koning in ongenade gevallen was,
had tweeërlei oorzaak. Allereerst was door hem de rente van de
Zweedsche leening niet op tijd aan de Staten-Generaal betaald.
De Geer verontschuldigde dit bij Gustaaf Adolf met de mededeeling,
dat hij ook geen koper op tijd had gekregen. Verder had Conrad
van Falkenberg bij den koning over De Geer geklaagd. Falkenberg
had de opdracht om de subsidie van de Nederlanden voor Zweden
in ontvangst te nemen en nu had hij, op zijn verzoek, deze niet
van de Staten-Generaal kunnen krijgen, omdat er assignatiën,
die De Geer op deze subsidie van de Zweedsche regeering had
gekregen tot betaling van een groote wapenbestelling van 1631,
mee voldaan moesten worden. Nu had Falkenberg bij den koning
De Geer ervan beschuldigd, onrechtmatig beslag te hebben gelegd
op deze gelden, wat een lange apologie van De Geer aan het adres
van Oxenstierna uitlokte in December 16321. Bij notarisprotocol
had Falkenberg De Geer zelfs ter verantwoording geroepen en De
Geer was hierover zoo verontwaardigd, dat hij in 1633 de Staten-
Generaal om aanhouding van Falkenberg verzocht, totdat het „dif-
ferentquot; tusschen hen beiden uit den weg was geruimd. De Staten-
Generaal traden hier echter niet in ^ en verder schijnt de twist door
het vertrek van Falkenberg naar Zweden doodgebloed te zijn; wij
hooren er althans niets meer van
Ondertusschen had het bezoek aan Gustaaf Adolf in Maart 1632
plaats en juist in dezen tijd kwam er in de koperzaken een kentering:
de prijs steeg. Dit was allereerst te danken aan de maatregelen van
de Zweedsche Kroon, die voornamelijk beperking van aanvoer aan
de kopermarkt beoogden, maar ook voor geen gering deel aan de
kunstgrepen van De Geer, die in 1631 naar Amsterdam was gegaan,
oorspronkelijk van plan na een kort verblijf weer naar Zweden terug
te keeren, doch die, door allerlei omstandigheden gedwongen pas
in 1635 weer vertrok®. Tijdens zijn aanwezigheid gelukte het hem
op de volgende wijze hier de kopermarkt te beïnvloeden.
Door den beperkten invoer van koper uit Zweden was de voorraad
op de markt verminderd, evenals die der consumenten: de koper-
1nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 175.nbsp;~
2nbsp;Res. St. Gen. 16 Mrt. 1633. a Dahlgren: L. de Geer, p. 84r—86.
* ,,Mijn ophouden is hier langer gevallen dan ich wel vermeynt hadde, door
die groote wisselen, door mijne factoor van Stockholm getrokken ende der
croonen dienst mijner schepen, dat icke geen retouren vandaer hebbe connen
becomen om mijne wisselen alhier t'acquitteren; deselvige nu uut den dienst
ontslagen siende in Pruysen, ben ich verwachtende ende alsdan mijne reyse
met Godes hulpe aenvangen landwech over Hamburchquot; schreef De Geer
1 Aug. 1635 aan Oxenstierna (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 224).
5 Hij was van plan geweest in den winter van 1633—'34 naar Zweden
terug te gaan: Brief aan Pieter Spiering d.d. Amsterdam, 1 Nov. 1633
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 201).
fabrikanten in Aken en de bezitters van kopermolens in ons land.
Dit dreef den prijs omhoog, terwijl De Geer nog een verderen stoot
aan de stijging gaf door deze manier van handelen: het door hem
bij Trip gedeponeerde koper had hij, door zijn zwager daartoe ge-
dwongen, terug genomen, op de markt gebracht en zelf tegen een
hoogeren prijs gekocht; tot 7 maal had hij dit gedaan en het gevolg
was, dat de prijs aanzienhjk steeg i. Hij raadde nu den koning aan
2000 schippond te verkoopen benevens de partij koper, die Larsson
te Amsterdam had. Hiermee zou men de rente aan Trip, die zeer
ontevreden was over het achterwege blijven daarvan, kunnen be-
talen en zoo voorkomen, dat Trip een groote hoeveelheid van zijn
voorraad op de markt bracht, nu de prijzen gestegen waren. Immers
dan zouden deze weer dalen en daar was De Geer juist bang voor.
Wij zien hier de belangen van De Geer, die, ongetwijfeld eigen
voordeel niet uit het oog verhezend, de financiën van den Zweed-
schen koning behartigde, en die van Trip botsen. De laatste wilde
het koper graag van de hand doen en dreigde daar zelfs mee want
behalve van kapitaal en rente moest hij ook nog voor de wapen-
leverantie van 1629 betaling hebben; bovendien bracht verkoop
hem nog de baten van provisie en een gedeelte van de overwinst.
De maatregelen van De Geer gingen nu lijnrecht tegen de belangen
van Trip in en samenwerking was niet meer mogelijk.
Op 27 October 1632 schreef Gustaaf Adolf zijn laatsten brief aan
De Geer; hij noodigde hem uit te Hamburg te komen voor een
bespreking; in den tusschentijd moest hij Trip zien over te halen
niets van het koper te verkoopen, daar de prijs nu weer zóó hoog
was, dat er voldoende onderpand voor de voorschotten was
1 Conrad van Falkenberg schreef aan Oxenstierna, dat deze verkoop plaats
vond wist, evenwel niet, wie het deed: „Jagh seer och, att har koppar offta
af och an föres, väges och sallies; föregifues, när den effterfragas, att ded
ifran Lybeck och Hammbnrgh kommer, stundom skier ded och uniider
anners mans mampn, sä att ded uthi denne vidhlöfftige stadhen är omóijeli-
gen att komma unnder rätta sanningenquot;: Brief d.d. Amsterdam, 6/16 Oct.
1632 (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, 11. p. 615).
Dit meldde Conrad van Falkenberg ook in bovengenoemden brief.
' Dahlgren: L. de Geer, p. 206—208. Conrad van Falkenberg waar-
schuwde Oxenstierna ook al tegen verkoop van koper door Trip: Brief
d.d. Amsterdam, 30 Maart 1632 (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., p. 600). De
Geer had 9 Oct. aan Oxenstierna geschreven, dat het koper op 70 rdr.,
20 Oct. 1632, dat het op 75rdr.stond. (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 165 en n° 167).
Bovengenoemde conferentie heeft echter niet meer plaats gehad:
10 dagen later sneuvelde de Zweedsche koning. Zijn dood was de
oorzaak van een nieuwe daling in de kopèrprijzen, zooals De Geer
18 Januari 1633 aan Oxenstierna schreef. Het lukte hem echter
verdere daling tegen te houden, door een hoeveelheid van 200
schippond tegen een wat hoogeren prijs te koopen om daarna, toen
de prijzen eenigszins stegen, de voorraden weer vast te houden,
opdat de stijging door zou gaan
De Geers belangstelling in den koperhandel was nu zóó groot
geworden, dat hij probeerde een verder strekkenden invloed te
krijgen. Daartoe deed hij in een brief van Januari 1633 aan den
Rijksraad het volgende voorstel: in Aken, zoo schreef hij, zou men
spoedig gebrek aan koper hebben, daar tengevolge van den krijg
de bergwerken in Duitschland stil lagen Nu sloeg hij voor, het
koper van Trip niet op de markt te brengen, maar nieuw koper,
uit Zweden aangevoerd, bij anderen te beleenen en met de daarop
verkregen gelden Trip af te betalen. Het afgeloste koper zou ook
op gunstiger voorwaarden weer beleend kunnen worden; in Holland
zou men hiervoor dan een factor noodig hebben. De Geer bood
alvast een voorschot van 10 a 12.000 rdr. aan. Dat hij bedoelde,
zelf tot factor benoemd te worden om zoodoende Trip te verdringen
1nbsp;Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 18 Jan. 1633 (Dahl-
gren: Br. O. Aff. n° 181). Conrad van Falkenberg deed steeds pogingen om
te weten te komen, wie eigenlijk het koper naar de waag bracht en ver-
kocht. Op zijn informaties kreeg hij ontwijkende antwoorden en begreep,
dat hij met een kluitje in het riet gestuurd werd. 25 Nov./5 Dec. 1632 schreef
hij uit Amsterdam aan Oxenstierna: „Her levreras stohr quantietett med
garkopar pa vogen. Nehr jach deram fragar, ger man sadant sch var sam
man vill. Nehr kopern ehr dyr, so sellieger man kanske sin egen kopar, och
nehr han blier bettre kiöp, so blier de stellett vel fult igen. Gud dome am,
som al sanning vett.quot; (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, 11, p. 621). Hij ver-
moedde, dat ze dezelfde partij vaker verkochten:.. „jach tror vist, att
ded partiet (waar sprake van was) ehr 3 ganger sollt. Gud vett sanningen,
men sacht blier ded Brief d.d.quot;: Amsterdam, 1/11 Dec. 1632 (Riksk. A. Ox.
Skr. o. Br., II, 11, p. 623).
2nbsp;Conrad van Falkenberg daarentegen schreef 1/11 Dec. 1632 aan Oxen-
stierna, dat Aken geen koper kocht, omdat men daar voor de eerste 7 maanden
voorzien was; 29 Dec. schreef hij uit Amsterdam, dat men daar voor een
heel jaar koper genoeg had (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, 11, p. 623 en p. 630).
van de kopermarkt, is uit dit schrijven gemakkelijk af te leiden i.
In Februari gaf De Geer aan den Rijksraad den wenk het hier
gedeponeerde koper op de markt te brengen. De prijzen waren
weer hooger^ en als men lang wachtte, dreigde weUicht concurrentie
van het Oostindische koper; invoer daarvan had eenige jaren ge-
leden den prijs hier ook doen dalen s. Maar in Zweden talmde men,
zag het belang van De Geers raad niet in en nam een afwachtende
houding aan.
In Amsterdam spande het tusschen De Geer en Trip. De laatste
had nog steeds geen betaling voor de door hem in 1629 geleverde
wapenen en nu trachtte hij zijn verhes te dekken en stelde aan de
Zweedsche regeering voor om voor twee of drie jaar alle koper in
ontvangst te nemen. Hij wilde het dan in pand hebben tegen een
hoogere waarde dan vroeger. — Wij moeten hierbij bedenken, dat
de prijzen nu ook hooger waren. — Dit beteekende tegelijkertijd,
dat hij De Geer beconcurreerde. Op herhaalde aanbiedingen van
den kant van Zweden om van den geheelen kopervoorraad tegen
den gangbaren prijs afstand te doen, wilde Trip niet ingaan
De kunstgrepen van De Geer op de Amsterdamsche markt
hadden wel den koperprijs opgedreven, maar aan den koperhandel
geen nieuw leven ingeblazen. Tengevolge van den oorlog kwam
deze handel geheel stü te liggen en de prijzen gingen weer naar
beneden
1 Brief van De Geer aan Joh. Kas. en de Kamerraden (Dahlgren: Br. o. Aff.
n° 183). Een andere sollicitant was Samuel Blommaert. Hij wilde hier com-
missaris voor den koperhandel worden en gaf allerlei goeden raad aangaande
den koperhandel. Zie hierover Kernkamp: Brieven van Sam. Blommaert.
Bijdr. en Meded. Hist. Gen. dl. 29.
^ Conrad van Falkenberg gaf de prijzen: platen / 63-/ 65nbsp;i ^ ^
/67—/ 68, in zijn brief aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 2/12 Pebr. i^öö
(Riksk. A. Ox. Skr. O. Br. H, 11, p. 635).
® Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 1 Febr. Iböd (uani-
gren: Br. o. Aff. n° 186).nbsp;t ■ ^ i
^ Conrad van Falkenberg schreef herhaaldelijk over zijn pogmgen Trip tot
een ander inzicht te brengen. Deze weigerde zelfs een rekenmg te toonen en
gaf ten slotte Falkenberg een onhebbelijk antwoord: Falkenbergs bneven
aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 6/16, 9/19 en 16/26 Febr. en 15/25 Mrt.
1633 (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., p. 636, 639, 640 en 644).
19 /29 Mrt 1633 schreef De Geer uit Amsterdam aan Oxenstierna: „Les
Toen ontbood Oxenstierna in September 1633 De Geer naar
Frankfort aan den Main tot een bespreking. De rijksregeering had
geld noodig en nu maakte de kanseher met De Geer de afspraak,
dat de laatste in Amsterdam een compagnie zou vormen, die 60 of
80.000 rdr. aan Zweden zou voorschieten in ruil voor koper i.
Van dit plan, dat geheim was gehouden 2, is evenwel niets ge-
komen, daar De Geer zijn vroegeren medestander Trip van zich
vervreemd had, terwijl de andere Amsterdamsche koopheden de
zaak niet aandurfden, omdat zij door het dalen van de prijzen
verlies geleden hadden 3. Wel kwam er een zending van 23.000 schip-
pond koper naar Holland, die Erik Larsson hier moest beleenen
Buiten weten van Oxenstierna had hij van den Rijksraad gedaan
gekregen, een grootere partij dan afgesproken was naar Amsterdam
te zenden en de Rijkskanseher was, toen hij ervan hoorde, zóó ont-
stemd, dat hij besloot het directeurschap van den Zweedschen koper-
handel neer te leggen. Allang had hij het ook beter gevonden, dat
het beheer in Zweden aan een Compagnie werd opgedragen; de
groote moeilijkheid was, de geschikte personen te vinden om zoo'n
compagnie te vormen.
Ondertusschen rustte er geen zegen op de transacties van Larsson
met de zending koper. Hij wilde ze aan De Geer overdoen en na
eenige aarzeling van De Geers zijde lukte het. Op dit oogenbhk
lagen de schepen, waarin het koper geladen was, bij Texel inge-
cuyvres rabaissent de prix à cause que les manufactures n'ont nulle con-
somtion par ces guerresquot; en 1 Nov., dat de handel met Aken stilstond. De
stad was door de legers ingesloten, zoodat daar geen koper kon heengevoerd
worden( Dahlgren: Br. o. Aff. n° 189 en n° 200). Ook in 1635 was er nog
weinig handel: De Geers brief aan Oxenstierna d.d. Amsterdam,! Aug. 1635
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 224).
1nbsp;Het voorloopig contract voor deze compagnie is afgedrukt bij Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 198. Sam. Blommaert drong in zijn brieven ook steeds aan
op het instellen van een compagnie voor den koperhandel.
2nbsp;Erik Larsson wist toch, dat De Geer zonder effect onderhandelde met
enkele renteniers. Brief van Larsson aan Oxenstierna, d.d. Stockhom 19
Jan. 1634 (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, 11, p. 527).
3nbsp;Brief van De Geer d.d. Amsterdam, 24 Dec. 1633 aan Pieter Spiering
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 204).
« Brieven van Larsson aan Oxenstierna d.d. Stockholm, 19 Jan. en Hamburg,
6 Mrt. 1634 (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., IL 11, p. 525 en p. 529).
vroren. Toen De Geer in Amsterdam eenige personen gevonden
had, die het koper, tegen een voorschot van / 40 de 100 pond, in
pand wilden nemen, werd het gelost en in pramen naar Amsterdam
vervoerd. Bij aankomst van de pramen liet Ehas Trip, tot ieders
groote verbazing, beslag leggen op den inhoud, bewerende, dat hij
hiertoe het recht had, opdat hij uit de opbrengst van dit koper
de rente van zijn voorschotten en zijn wapenleverantie betaald
zou krijgen. Protesten van De Geer hielpen niet, evenmin als zijn
aanbod, al het aan Trip in pand gegeven koper af te lossen zóó, dat
deze algeheele voldoening, behalve van kapitaal en rente, ook van de
wapenen kreeg. Trip wenschte echter zijn voorraad niet van de
hand te doen, maar wel door deze te vergrooten een waarborg te
hebben tegen verlies, wanneer de prijs weer zou dalen.
Hetzelfde voorstel als aan Trip deed De Geer aan de Zweedsche
regeering. Hij wilde het koper tegen een rente van 7 % van het
voorschot erop overnemen en 2 % provisie hebben van eventueelen
verkoop Een hardnekkigen strijd tusschen de beide concurrenten
kon men tegemoet zien toen, boven verwachting en zonder bekende
beweegredenen, in April tusschen beide partijen de vrede gesloten
werd. Op 8 April kwam te Amsterdam een contract tot stand tus-
schen Larsson als commissaris van de Zweedsche kroon en een
consortium, waarin Trip, De Geer en Larsson als participanten
optraden benevens verschillende personen, die in Holland, Duitsch-
land en Frankrijk belang bij den koperhandel hadden. De voor-
naamste bepaling was, dat het consortium alle koper van Trip,
mèt de 2300 aan Larsson gezonden schippond, waarop Trip beslag
had gelegd, alsmede het in Hamburg en Lubeck beleende, over-
nemen en daarop geld voorschieten zou
Op 13 Juni werden de „conditiënquot;, waaraan ieder der partici-
panten zich moest houden, vastgesteld. Het aandeel van Ehas Tnp
bedroeg / 675.000, dat van De Geer / 500.000. Het geheele be-
drijfskapitaal was / 2.400.000 3.
1 Uitvoerig verslag over het beslag van Trip op het koper en De Geers
voorstellen in zijn brief aan de regeering d.d. Amsterdam, 15/25 Jan. 1634
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 207). Zie ook den brief van Larsson aan Oxenstierna
d.d. Hamburg, 6 Mrt. 1634 (Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, 11, p. 528).
Dahlgren: L. de Geer, p. 221.
' Dahlgren: Br. o. Aff. n° 214.
Daar Trip verreweg het grootste aandeel had, kreeg hij ook de
meeste macht in het consortium. Dit vond Oxenstierna bedenkelijk:
het wel en wee van Zwedens koperhandel zou zoodoende in handen
van één persoon gelegd worden en alle plannen werden verstoord
door de weigering van den Rijkskanseher het contract te teekenen.
Trip kreeg daarna bericht, dat hij tot delging van Zwedens schuld
den geheelen kopervoorraad van de hand mocht doen; de hoe-
veelheid, die hij in pand had, was daarvoor voldoende i.
Dat het Larsson niet gelukt was het contract door den kanselier
te doen goedkeuren, ofschoon hij hiervoor nog zelf naar Zweden
was gereisd ^ en dat hij, tijdens zijn verblijf aldaar, op gespannen
voet stond met De Geers boekhouder Le Thor, dien hij ervan ver-
dacht hem tegen te werken, maakte de verhouding tusschen De
Geer en Larsson minder aangenaam. Toen De Geer bovendien niet
geheel zijn afspraak met hem nakwam — hij had bij het overnemen
van het aan Larsson gezonden koper in 1633 beloofd, ook de ver-
plichtingen, die daarmee verbonden waren n.1. het geven van voor-
schotten en het betalen van bepaalde wissels, op zich te nemen en
had nu deze beloften slechts ten deele vervuld — volgde er een
algeheele breuk tusschen De Geer en Larsson, terwijl de verhouding
tusschen De Geer en Trip ook tot den dood van den laatsten toe
gespannen bleef. Tenslotte was de Zweedsche Kroon, die zich de
winst van het koper zag ontgaan, de dupe
De koperhandel werd nu, bij wijze van proef, vrijgelaten tot
1638; alleen kreeg de Kroon ieder tiende schippond, benevens 12 rdr.
tol per schippond, vóór het koper de waag van Falun verhet
Het zou ons te ver voeren, hier op de bizonderheden, wat betreft
de lotgevallen van Trips vordering op de Zweedsche regeering en
het bij hem beleende koper, in te gaan, temeer daar De Geer bij
deze koperzaken voorloopig niet betrokken was. Wel gaf hij in zijn
brieven aan Oxenstierna den raad, hoe men den prijs op peil kon
houden_wat ook in zijn eigen voordeel was, daar koper toch een
belangrijk artikel voor hem bleef — en vond hij het ook beter een
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 223—224.
^ Zie Larssons brief aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 20/30 Mei 1634
(Riksk. A. Ox. Skr. o. Br., II, 11, P- 633).
3 Dahlgren: L. de Geer, p. 224^226.
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 227.
compagnie op te richten. Deze kwam door de bemoeiingen van
Larsson inderdaad tot stand. Participanten waren dezelfde personen
als die van het consortium-Trip van April 1634 benevens Pieter
Trip 1. De Geer heeft er geen deel in gehad
In den herfst van 1635 keerde De Geer naar Zweden terug om
zelf weer het oog over zijn zaken te laten gaan. Daar richtte hij,
als tegenhanger van het Hollandsche consortium, een kopercom-
pagnie op, waarvoor Larsson de grondslagen reeds had gelegd,
maar die deze niet meer kon opbouwen, daar hij in Januari 1636
overleed. De Geer stak geld in deze compagnie en leende aan
Johan Kasimir van de Palts een som om er aan deel te nemen
daar echter deze kopercompagnie niet aan de verwachtingen ver-
mocht te voldoen, hief men haar in 1638 weer op
Met de vorderingen van Trip ® op de Zweedsche regeering, die
later overgenomen werden door zijn erfgenamen heeft De Geer
zich pas weer bemoeid na 1645, het jaar, waarin een zoon van EHas
Trip, Adriaan, huwde met De Geers dochter Adriana. Het was
De Geer, die in September 1649 van koningin Christina de belofte
kreeg, dat aan Adriaan Trip de oude schulden, die nu met de
onbetaalde rente erbij gestegen waren tot 194.500 rdr. ^ gedurende
1 Sam. Blommaert maakte in zijn brieven aan Oxenstierna dd. Amsterdam,
26 Dec. 1635 en 20 Febr., 5 Mrt. en 8 Oct. 1636 melding van dit consor-
tium. Hij sprak van „de contractantenquot; (Kernkamp: Br. v. S. BI. n° 9, n°
12, n° 13 en n° 17).
^ Dit blijkt uit De Geers schrijven d.d. Amsterdam, 7 Aug. 1635, waarin hij
aan Oxenstierna mededeelde, dat Larsson in Amsterdam gekomen was en
met de Trippen „tracteerdequot;, doch buiten zijn medeweten (Dahlgren: Br. o.
' Brief lïil De Geer aan Johan Kasimir d.d. Stockhom, 20 Febr. 1636
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 236).
* Dahlgren: L. de Geer, p. 235.
' Deze bedroegen in 1635, na aftrek van de waarde van het beleende koper,
115.182 rdr.nbsp;,
« In Nov. 1641 besloten de Staten-Generaal voor de weduwe en erfgenamen
van Ehas Trip bij de koningin van Zweden en de administratoren van dit njk
benevens den Rijkskanselier aan te bevelen de betaling van / 127.214 - 18 st.
voor oorlogsmunitie en f 160.742 - 8 st. ter zake van slot van rekenmg der
„gedepositeerde coperenquot; van Jan. 1636: Res. St. Gen. 1 Nov. 1641.
' Dit was de opgave van 4 Aug. 1648 v«i Adriaan Trip. Zie Dahlgren: L. de
Geer, p. 238. Ehas geeft in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. dl. 24, p. 373 op:
/ 498.123 in 1650.
de jaren 1651—1654 telken jare met een vierde deel zouden afbe-
taald worden. Maar in 1650 werd met Adriaan alweer een nieuw
contract gemaakt, waarbij ook De Geer betrokken was en wel naar
aanleiding van het feit, dat deze het toezicht had op het uitmunten
van koper. Er was in de laatste jaren veel koper, afkomstig van de
afgegeven tienden, gebruikt voor het sfaan van koperen munten.
Deze waren dik en daardoor fastig in het gebruik, waarom men
besloot weer tot het slaan van zilveren munt over te gaan. Maar
wat moest er dan gebeuren met al het koper, dat de Kroon van den
koperberg kreeg? Kon men koper ruilen voor zilver, dan was de
moeilijkheid opgelost. De Geers raad werd gevraagd en in den herfst
van 1650 sloot de regeering een contract met Adriaan Trip en zijn
medeparticipanten — w.o. De Geer — waarbij het volgende werd
bepaald: gedurende 6 jaar zou aUe koper, dat de Kroon te verkoopen
had, aan Adriaan Trip en consorten geleverd worden tegen betaling
in zilver. Daar Trip zoo'n groote vordering op de Kroon had,
zou hij ieder 4e duizend schippond mogen inhouden om daarmee
zijn schxild afgedaan te krijgen, fn ruil hiervoor moest hij direct
een som van 60.000 rdr. leenen tegen 8 % en dit bedrag den geheelen
duur van het contract faten staan. De Geer was de man die deze
60.000 rdr. aan het consortium verstrekte en bovendien nog 55.000
rdr. op een groote partij koper, die aan den koperberg klaar lag.
Maar al dadelijk kwamen de moeilijkheden: De Geer kreeg het
beloofde koper maar voor een deel en ten hoogste ontevreden
hierover, weigerde hij in 1651 meer dan eens een verzoek van de
Zweedsche regeering om een voorschot
Ook tusschen Adriaan Trip en de regeering liepen de zaken niet
vlot van stapel; het scheen of de laatste zich wilde onttrekken aan
haar verpHchtingen tegenover Trip En nu kon De Geer niet meer
te hulp komen, daar hij in 1651 naar Amsterdam was vertrokken,
waar hij ziek werd en overleed. Na zijn dood bleef de kwestie aan-
gaande Trips vorderingen hangende. Het zou ons te ver voeren,
deze zaak hier in haar verfoop te bespreken: zij is elders behandeld
1 Het voorgaande is ontleend aan Dahlgren: L. de Geer, p. 240—244.
^ Laurens de Geer berichtte in zijn brief d.d. Amsterdam, 14 Aug. 1652 zijn
ongerustheid hierover aan Karei Gustaaf van Pfalz-Zweibrücken en vroeg
diens hulp om dat te voorkomen. Zie Kernkamp: Br. v. L. de G. n° 87.
3 Door Elias in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. dl. 24, door Jhr. Mr. Trip in
„De familie Tripquot; en uitvoerig door Dahlgren: L. de Geer, p. 244—250.
Wij willen aUeen opmerken, dat het in pand nemen van koper van
de Zweedsche Kroon, aanvankelijk door De Geer ondernomen,
eeuwenlang de gevolgen achter zich aangesleept heeft.
Niet altijd werd het koper, door de Kroon aan De Geer geleverd,
uit het land gevoerd. Een groot gedeelte van dit metaal bleef in
Zweden en werd daar verder verwerkt. Zoo goot De Geer naast
ijzeren kanonnen toch ook nog metalen, zij het in kleinen getale i.
Verder had hij ook koper noodig voor zijn wapenindustrie, maar in
zeer groote hoeveelheden werd het naar de geelkoperfabrieken
gevoerd, waar er voorwerpen van allerlei aard voor binnen- en
buitenland van gemaakt werden. De fabrikage van geelkoper nam
in de eerste helft van de 17e eeuw in Zweden zeer toe. Vroeger was
het ruwe koper veel naar Lubeck gegaan, waar het tot allerlei
gebruiksartikelen werd verwerkt, om dan weer in Zweden ingevoerd
te worden 2. In Zweden was namelijk een mineraal, dat onontbeer-
hjk was voor het maken van geelkoper, niet aanwezig en wel het
zinkerts of gahnei, in dien tijd kalmijn genoemd, dat men noodig
had om aan het koper den gewenschtengoudglanstegeven. Hetmoest
uit Pruisen, Engeland » en voornamelijk uit Limburg aangevoerd
worden Wij zagen, dat reeds in 1615 De Besche aan de Staten-
Generaal vrijen uitvoer naar Zweden vroeg voor een hoeveelheid
kahnijn, die hij gebruiken moest voor de koperwerken van de
koningin-moeder. In latere jaren, toen De Besche een eigen fabriek
te Nyköping dreef, voegde zich Arent Toppengieser een koper-
slager uit Aken, bij hem en samen kregen zij, tot aanmoediging
van de jonge industrie, een privilege, waarbij gedurende drie jaren
1 Volg. Res. St. Gen. 30 Jan. en 2 Febr. 1643 voerde De Geer nog 12 metalen
stukken naar Hamburg uit. De metalen kanonnen werden voornameUjk
aan den koperberg gegoten. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 149.
== De Geer schreef dit in zijn brief d.d. Norrköping, 20 Juni 1628 aan Oxen-
stierna. (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 111).
® Wittrock, p. 81.nbsp;j T • t.
^ Het kwam van den kalmijnberg te Altenburg, in het hertogdom Limburg,
die verpacht werd door de Staten-Generaal. De prijs van kalmijn was
„dertich stuivers thondert pontquot;: Res. St. Gen. 2 Juni 1633.
quot; Toppengieser of Duppengiesser is waarschijnlijk dezelfde als Arndt Duppen
Gijssen uit De Geers brief aan Oxenstierna d.d. Stockholm, 28 Juni 1641
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 307). De inhoud ervan is niet duidelijk.
de kopertol voor hen van 22 op 17 daalders per 100 schippond ver-
laagd werd Langzamerhand werd de industrie op verschillende
plaatsen in het rijk beoefend en sinds 1626 legde ook de Zweedsche
Handelscompagnie zich er op toe
Ook in ons land begon men in het begin der eeuw de geelkoper-
industrie meer en meer uit te oefenen. Vele koperslagers, die ,,om der
professie wilquot; uit Aken naar ons land kwamen, werden hier met
open armen ontvangen en kregen allerlei faciliteiten van de Staten-
Generaal Overal werden koperwerken opgericht, in Amsterdam,
Dordrecht, Nijmegen1. De Geer, die in zijn leerjaren reeds in
Frankrijk in een kopersmederij gewerkt had zag in den tijd, dat
hij in Dordrecht woonde, de „messingmakerijquot; daar zeer toenemen
en was, toen hij naar Zweden ging, ongetwijfeld met de bewerking
grondig bekend. En deze kennis kon hij, zoodra hij in Zweden was,
in praktijk brengen, want onder de ,,menichvuldige affairenquot; hem
door Gustaaf Adolf al dadelijk opgelegd, noemde hij in zijn brief
aan den Rijkskanselier ook ,,messingswerckenquot; Bovendien schijnt
De Geer tegelijkertijd een particuliere geelkoperfabriek begonnen
te zijn, want wij zagen, dat hij in 1628, toen hij zich onttrok aan
het beheer der koperzaken van de kroon, nog een belangrijke
afgifte van koper voor zijn werk wist te krijgen. In 1632 had De
Geer in Norrköping, waar hij deze fabriek dreef, vijftien ovens in
werking ' en Samuel Blommaert gaf in zijn brieven aan Oxenstierna
hoog op van de Geers geelkoperindustrie, toen hij in 1636 schreef:
„dat die (n.1. De Geer) soo wel heeft gevaeren en noch doet en
1nbsp; Dit alles te vinden in de Res. St. Gen. van de jaren 1613, 1614 en 1615.
' Zie zijn brief aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 1 Febr. 1633 (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 186).
« Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Norrköping 20 Juni 1628 (Dahl-
gren: Br. O. Aff. n° 111).
' Wittrock, p. 158.
werckt nu in Sweden soo sterck als ses off aclit van de beste meesters
van Akenquot;
Deze Biommaert had sinds 1625 met eenige consorten 2 een geel-
koperfabriek opgericht te Nacka, waarvoor zij een privifege van de
Kroon hadden gekregen. De fabriek fforeerde niet, voomamefijk
door het dalen van den koperprijs en aan De Geer werd in 1635,
vóór hij naar Zweden terugkeerde, de zorg ervoor opgedragen. Hij
trof het koperwerk in een zeer vervallen toestand aan, vond het
echter belangrijk genoeg zijn krachten erop te beproeven om de
fabriek tot nieuwen bfoei te brengen en werd daarom in 1636 voor
de helft eigenaar van het werk. Hij bfeef dit tot het in 1643 werd
opgeheven
Korten tijd was De Geer ook betrokken bij de exploitatie van een
geelkoperfabriek te Danviken, die in handen was van De Besehe.
Deze fabriek werkte sfechts van 1623 tot 1630 en er is weinig
bekend van De Geers aandeel hierin
Het belangrijkste was zijn koperwerk te Norrköping, waarover
we reeds iets mededeelden. De terreinen — Laxholm en Kvam-
hohn — waren in 1627 aan De Geer en De Besehe verpacht voor
1000 daalders 'sjaars en hier liet De Geer, behalve zijn wapen-
factorij, ook de geefkoperfabriek bouwen. Timmerfieden en metse-
laars moesten uit Amsterdam komen, daar de benoodigde werk-
krachten in Zweden niet te krijgen waren. Pieter Trip huurde de
werklieden te Amsterdam. Een meestertimmerman of-metselaar
zou / 2.50 per dag verdienen, een gezel / 1.50 en er werd van 's mor-
gens vijf tot 's avonds zeven uur gewerkt, „zooafs ook in Amster-
dam gewoonte wasquot;, fuidde het contract. Er gingen 9 timmerlieden
en 5 metselaars naar Zweden, die vrijen overtocht en vnj bier
hadden. Het werk moest gedurende den zomer gebouwd worden;
in den herfst gingen de werkfieden weer naar de Nederia^en terug.
' Brief van S. Blommaeri: aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 26Maart 1636
(Kernkamp: Br. v. S. BI. n° U).nbsp;^ ^^^ „ _
^ Zijn consorten in Holland waren: Gerard Thiens en Mattheus Hoeufft:
Brief van Blommaert aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 4 Juli 1635 (Kern-
kamp: Br. v. S. BI. n° 4), in Zweden: Abraham Werden en Abraham Melis.
Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 401.
' Dahlgren: L. de Geer, p. 401—403. De andere helft bleef aan Abraham
Werden.
* Dahlgren: L. de Geer, p. 400.
-ocr page 128-Toch waren toen factorij en koperfabriek nog niet klaar; men heeft,
steeds er aan uitbreidend, nog tot 1633 gewerkt, waarschijnlijk
verder met Zweedsche werklieden
Behalve koper, dat van den koperberg werd aangevoerd, moest
De Geer de benoodigde materialen: zinkerts voor de bewerking
van het koper en steenkool voor de smeltovens, uit het buitenland
laten komen, het eerste uit Polen Engeland en vooral uit de
Nederlanden, het laatste uit Schotland Om vrijsteUing van de
verschuldigde licenten of andere faciliteiten te krijgen voor het
vervoer van kalmijn uit Limburg naar Zweden, riep De Geer
herhaalde malen de tusschenkomst en hulp der Staten-Generaal in.
Zoo wilde hij in het voorjaar van 1633 een schip met kalmijn en
andere materialen gaarne vóór den „gepresigneerdenquot; tijd, n.1.
15 April, naar Zweden laten vertrekken, maar zijn verzoek hierom
werd tot tweemaal afgeslagen Toch liet De Geer het schip eerder
gaan en wel met de ossenschepen, die altijd vroeger mochten uit-
zeilen; daarna verzocht hij den Staten-Generaal dit vertrek vóór
den „geordonneerdenquot; tijd niet te straffen, aangezien het noodig
was! ® Of De Geer werkelijk van boete vrijgesteld is, weten we niet,
maar het verwondert ons niet, dat De Geer, die altijd probeerde
zijn wil door te zetten, rustig het plakkaat overtrad.
Het voornaamste product, door De Geers koperfabriek te Norr-
köping afgeleverd, was koperdraad, dat in groote hoeveelheden
naar Holland ging«; verder werden er platen van verschillende
dikte en vorm en geheel afgewerkte ketels gemaakt.
In 1630 en 1631 bedroeg de gezamenlijke waarde van den invoer
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 404.
2nbsp;Het kwam dan via Dantzig. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 407.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 407.
« Res. St. Gen. 26 Febr., 28 Febr., en 23 Maart 1633.
® Res. St. Gen. 6 Juni 1633. Verder vroeg De Geer, of de schipper van het
Zweedsche schip mocht worden ,,geëximeertquot; van de boeten, daar hij wegens
„onkennissequot; met de ossenschepen vóór den tijd was uitgezeild: Res. St.
Gen. 24 Juni 1633.
« De Geer kreeg vroeger ook al koperdraad uit Zweden. Zoo was er een partij
van 234 ringen gered uit een schipbreuk: Prot. not. Warnaertsz. 5 Nov. 1622.
Sam. Blommaert schreef aan Oxenstierna: „uut Sweden compt aireede
sooveel coperdraet alsser geconsumeert can worden; oock soo en connen die
van Aken tegen die van Sweden niet wercken, voornementlycken draet-
werck . .quot;: Brief d.d. Amst., 4 Sept. 1638 (Kernkamp: Br. v. S. BI. n° 34).
van deze producten in Amsterdam 245.989, en die van 1645 en
1646 tezamen 399.228 Zweedsche daalders i. Verdere aanwijzingen
aangaande den omvang der productie ontbreken ons helaas.
Er werden ook wel andere gebruiksartikelen gemaakt, maar die
werden niet uitgevoerd. Ze moesten in Zweden verkocht worden
en daarvoor had De Geer reizigers, die vooral op het platteland
dit koperwerk aan den man moesten brengen; zelfs kregen zij in
1646 het recht de Deensche grens te passeeren zonder verphchting
de grenstoUen te betalen. De Geer kreeg in 1636 vrijsteUing van
uitvoerrechten van de door hem vervaardigde koperwaren en in
1639 het recht de voor de fabrikage noodige grondstoffen, zooals
kalmijn en steenkool, tolvrij in te voeren.
In 1642 had de geelkoperindustrie haar hoogtepunt bereikt,
daarna nam zij af. Dit kwam in hoofdzaak door den onregelmatigen
aanvoer van grondstoffen, die ten gevolge had, dat de industrie
soms gedeeltelijk of geheel werd stilgezet, zoodat De Geer last
kreeg met de arbeiders over de betaling van den tijd, dat zij werkloos
waren. Daarbij kwam nog, dat concurrenten De Geers arbeiders
met voorspiegelingen van hooger loon trachtten weg te lokken en
het ontevreden werkvolk bracht in 1647 „de Hohnenquot; in oproer.
Pas nadat De Geer zelf was gekomen om den vrede te herstellen
en hij de arbeidsvoorwaarden verbeterd had, keerde de rust weer.
De Norrköpingsche fabrieken beschouwde De Geer als zijn voor-
naamste bezittingen. In zijn testament bepaalde hij, dat na zijn
dood deze niet verdeeld mochten worden, maar gemeenschappelijk
eigendom van zijn zoons moesten blijven. De waarde van zijn geel-
koperfabriek heeft hij zelf op 37.500 rdr. geschat. Tot 1666 bleef
deze ook inderdaad onverdeeld bezit van zijn zoons, die het werk
in dat jaar verkochten
§ 4 - DE OVERIGE INDUSTRIEËN. DE WERKNEMERS.
Als grootindustrieel heeft De Geer zich in Zweden met alleen
op het fabriceeren van krijgsbenoodigdheden toegelegd, maar hij
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 407. Gustaaf Adolf ried De Geer aan ook in
Frankrijk afzetgebied voor zijn koperwaren te zoeken: Brief van De Geer
aan Johan Kasimir, Norrköping, d.d. 13 Juni 1629 (Dahlgren: Br. o. Aff.
120). Of dat gelukte, is niet bekend.
^^ Dit aUes ontleend aan Dahlgren: L. de Geer, p. 408—411.
heeft allerlei andere takken van industrie met meer of minder
succes uitgeoefend. Van zijn koperindustrie gaven wij een beeld.
In belangrijkheid, omvang en succes volgt hierna de ijzerindustrie,
waarvan wij het een en ander mededeelden bij de behandeling van
zijn werkzaamheden als bestuurder der factorijen van de Kroon.
Wat hij voor eigen rekening alleen of in samenwerking met
anderen met de ijzerbewerking bereikte, laten wij nu volgen.
Het ijzer, gewonnen uit de ertsgroeven, die De Geer in de buurt
van zijn fabrieken gepacht had of dat hij verkreeg uit de groeven
van andere pachters, werd niet alleen gebruikt tot het gieten van
kanonnen en maken van wapenen, maar het diende ook om, nadat
het in de hoogovens door smelting uit het erts verkregen en in de
smederijen bewerkt was, in den vorm van staven, blokken, draad
of zeer eenvoudige voorwerpen in Zweden, Holland of elders op de
markt gebracht te worden.
Bij Finspong, het eerste bergwerk, dat De Geer in pacht kreeg,
had hij een hoogoven en twaalf smederijen, waaronder één voor
staal. Hier werd staafijzer gesmeed, terwijl in het nabijgelegen
Godegard ruwijzer gewonnen werd, dat voor allerlei doeleinden
te gebruiken was.
Voor de exploitatie van zijn fabriek had hij hier niet alleen de
beschikking over de door hem aangestelde arbeiders, maar ook
de bewoners van de kroondomeinen verrichtten werkzaamheden
voor hem in den vorm van heerendiensten, zooals wij hiervóór al
zagen en zij moesten tienden opbrengen in den vorm van vrachten
houtskool of in de bosschen geveld hout en andere, voor zijn
industrie benoodigde, zaken. Dan waren er de bergsmannen, die
zelf zich in een bevoorrechte positie bevonden — zoo hadden zij
vaak alleen of samen met den pachter van de Kroon groeven in
pacht en bezaten hoogovens en smederijen — maar toch moesten
zij van hun producten een deel afdragen aan De Geer. Het was
natuurlijk de bedoeling, dat zijn werk hierdoor verhcht werd; in
werkelijkheid ontstonden er voortdurend confHcten, vooral wan-
neer De Geer een nieuwe groeve wilde ontginnen, waartoe hij bij
pachtcontract het recht had verkregen, maar wat door de bergsman-
nen als nieuwe concurrentie werd beschouwd i. Dergelijke moeilijk-
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 370. Zie ook het pachtcontract van 20 Juli 1618
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 13).
heden had De Geer bij elk van zijn verschiUende bergwerken \
Naast Finspong waren de voornaamste ijzerwerken österby
_dat ook Dannemora-hut genoemd werd — Leufsta en Gimo, alle
drie in Uppland gelegen. Tot 1649 stonden Österby en Gimo onder
leiding van De Geers reeds eerder genoemden zwager Mathias de
Geer, terwijl Leufsta beheerd werd door zijn familiehd en naam-
genoot Louis de Geer. Op deze drie „brukenquot; werd hoofdzakelijk
staafijzer gesmeed, waarvoor het ijzer uit de Dannemora-groeve
uitermate geschikt was. Jaarlijks werd hier ongeveer 10.000 schip-
pond ruwijzer gewonnen, dat gedeeltelijk weer tot staafijzer werd
gesmeed
De pachters van de bergwerken in deze streek hadden samen
met De Geer het recht uit de Dannemora-groeve erts te halen.
Ofschoon hij er ernstige pogingen toe deed, mocht het De Geer
nhnmer gelukken het eigendomsrecht van deze groeve te ver-
krijgen 3 Na zijn dood maakte het Bergskollegium zelfs nog aan-
spraak op eenige duizenden [daalders] die De Geer voor de erts-
winning uit de Dannemora-groeve te weinig zou betaald hebben,
een vordering, die door zijn zoons met verontwaardiging werd
afgewezen Aan welke zijde ten slotte het recht zijn plaats kreeg,
is ons niet bekend.
Graag had De Geer het daar in de buurt liggende Forsmark
eveneens gepacht, maar een consortium, waartoe ook Gerard de
Besche ^ behoorde, was hem in 1624 vóór geweest en toen dat in
1633 ook nog Vaslands„bmkquot;, daar dichtbij gelegen, pachtte, had
De Geer aan aUe kanten concurrentie. Evenwel kon hij deze mede-
dinging weerstaan en gelukte het hem toch den ijzerprijs te beheer-
schen. Zijn concurrenten hadden meermalen geldgebrek en dan
kon De Geer, als kapitahst, hun de pachtsommenjyo^hieten,
^ In een brief d.d. Norrköping, 17 Jan. 1643 schreef De Geer aan Oxenstierna,
dat zijn recht, hont bij een zijner bergwerken te vellen, aangetast was
(Dahlien: Br. o. Aff. n° 353). Anderen hadden blijkbaar zyn hout geveld
» Dah^en: L. de G^er, p. 377-378. Van 1642 tot 1647 werd 6600 sch. ijzer
tot staven gesmeed.
' Dahlgren: L. de Geer, t.a.p.nbsp;^ u ia a
* Kernkamp: Varia betr. L. d. G. 13. In welke munt er betaald werd,
staat ernietbij.maarverderopblijkt, dat depachtin daalders berekend werd.
» Die van 1628 tot 1631 pari:icipant inde Nyköpingsche werken geweest was.
Zie hiervóór, p. 86.
-ocr page 132-waardoor hij niet weinig zijn overwicht liet gelden. Bij contract
verbond zich het consortium-De Besche hem alle geproduceerde
staafijzer, kogels en granaten te leveren, zoodat De Geer den prijs
op peil hield
De staven en blokken ijzer van Forsmark maakten op de HoUand-
sche markt een hoogeren prijs dan die van Österby en Leufsta.
Nu was het door De Besche afgeleverde ijzer veel beter dan dat van
zijn medeconsort Pierre Rochet 2, maar, opdat het verschil door
de koopers niet opgemerkt zou worden, maakte De Geers schoon-
zoon Amya een stempel met de letter F voor beide soorten Of
door deze kleine „handigheidquot; het debiet van het Forsmarksche
ijzer gebaat dan wel geschaad werd, meldt de geschiedenis niet;
een speculatie, die eenigszins gewaagd was, hjkt het ons zeer zeker.
Het ijzer uit Uppland werd ook wel Fransch ijzer genoemd,
naar de Walen, die in de smederijen werkten; op de wereldmarkt
stond het bekend als öregrundsijzer, zoo geheeten naar de kleine
havenstad öregrund, waar het ingeladen werd in schepen, die het
naar Stockholm vervoerden. In deze stad hadden zich veel vreemde
koopheden gevestigd, met wie De Geer in relatie stond.
De beheerders der Upplandsche bergwerken hielden ieder jaar
in Februari te Uppsala een bijeenkomst voor noodzakelijke be-
sprekingen met de boekhouders van de kantoren te Stockholm en
Norrköping. Zoo vaak De Geer er toe in de gelegenheid was,
woonde hij deze vergaderingen bij. Ofschoon hij in Upsalaeen
permanenten vertegenwoordiger had, liet hij zich daar, evenals te
Norrköping, een huis bouwen voor zijn tijdelijke verblijven
Ook op de bergwerken Aker en Skeppsta aan het Malare-meer
werd staafijzer gesmeed en lood gegoten, doch De Geer exploiteerde
deze werken niet zelf; hij had ze weer verpacht aan anderen,
wien hij werk opdroeg en wier afnemer hij was. Dit deed hij gedeelte-
lijk ook met Nora en Linda's bergwerk, voor een deel exploiteerde
hij het zelf en voerde het ijzer ervan in groote hoeveefheden naar
HoUand
Staafijzer was het materiaal, dat in eenigszins bewerkten vorm
-ocr page 133-— in het Zweedsch knippjärn genoemd — gebruikt werd voor het
maken van spijkers en kleine ijzeren voorwerpen. Dit ijzer werd
voornamelijk te TorshäUa gesmeed. Van 1632 tot 1645 was De Geer
met Jacob de la Gardie en Carl Bonde lid van een compagnie, die
dit bergwerk in pacht had. Ook van het hier bewerkte ijzer zond
De Geer groote kwantiteiten naar HoUand i.
Op de Nyköpingsche werken legde men zich het meest op de
geschutgieterij toe. Er werd wel staafijzer gesmeed, maar de pro-
ductie ervan was hier van zeer geringe beteekenis
In Värmland was de fabriek te Kroppa van belang. Allerlei
soorten ijzer werden vandaar naar Amsterdam uitgevoerd en
waren zeer gezocht in de Nederlanden. Van Kroppa kwam ook het
ijzer dat de Zweedsch-Afrikaansche Compagnie, waarover wij nog
zuUen spreken, naar Guinea voerde. Tijdens den Deenschen oorlog
van 1644—1645 was het voor De Geer uiterst moeihjk hier het werk
aan den gang te houden. De vele in Värmland ingekwartierde
soldaten deden de levensmiddelen snel verdwijnen en De Geer was
niet in staat zijn werkvolk, voorzoover het niet in het leger dienst
moest nemen, van het noodige te voorzien. Ook waren door de
blokkade van Göteborg de communicatiewegen afgesloten en het
duurde nog maanden na het sluiten van den vrede, voor alle moei-
Hjkheden uit den weg geruimd waren. Tot aan zijn dood behield
De Geer dit bergwerk, doch in de laatste jaren lag het werk er
nagenoeg stü^.
Te Norrköping was de ijzersmederij wel met ambitie begonnen,
maar had slechts van korten duur kunnen zijn; ook staal werd er
een tijdlang vervaardigd Hier echter heeft De Geer zich toegelegd
op onderscheidene takken van industrie, waarvan hij de uitoefening
soms met kracht voortzette, een andermaal slechts bij een probeer-
sel liet blijven.
De meeste van deze industrieën waren nevenbednjven, waarvan
' Tusschen 1641 en 1645 verzond hij daarheen 3200 sch. Zie Dahlgren:
L. de Geer, p. 387.
2 Dahlgren: L. de Geer, p. 388.
» Over de fabriek te Kroppa zie Dahlgren: L. de ^er, p 39(^-395.
« Dahlgren: L. de G^er, p. 413. Van 1628 tot 1629 werd er 1281 sch. tot
staven, 775 sch. tot harnasplaten en 31 sch. tot musketplaten (waarvan
musketloopen gemaakt werden) verwerkt.
hij de producten noodig had voor zijn hoofdbedrijf, de geschut-
gieterij en wapenmakerij, of voor zijn handel en scheepvaart. Ook
voorzag hij zijn arbeiders van allerlei waren van eigen fabrikaat.
Wat er meer gefabriceerd werd, was bestemd voor verkoop in
Zweden of uitvoer naar Holland of Duitschland.
In zijn brief van 20 Juni 1628 schreef De Geer aan Oxenstierna,
welke werken hij te Norrköping op touw had gezet. Behalve van
zijn factorij en „messingswerckenquot; sprak hij van een „ijsersnijderie
ende nagelmakeriequot; Hiermee bedoelde hij een werkplaats, waar
staafijzer werd bewerkt tot „knippjarnquot; voor allerlei kleine voor-
werpen, zooals nagels en spijkers, die dan daar tegelijkertijd ver-
vaardigd werden. Het ijzer onderging hier dus dezelfde bewerking
als op het bovengenoemde werk te Torshalla.
Dan had De Geer er ook een bhkslagerij, waarvoor hij blikslagers
en vertinners uit Duitschland liet komen en waarvan weinig meer
bekend is, dan dat hij in 1629 een hoeveelheid vertind bhk, dat
daar vervaardigd was, naar Amsterdam zond Even weinig weten
wij van het resultaat, dat een privilege, in 1647 aan De Geer toe-
gestaan om ijzeren haarden te maken, mogelijk heeft gehad. Zijn
ijzerindustrie strekte zich ten slotte nog uit tot het smeden van
ankers en sinds 1638 had hij gedurende eenige jaren een ijzer- en
staaldraadtrekkerij, die eveneens een afzetgebied in Amsterdam
vond
Voor het vervoer van zijn industrieproducten en ook voor zijn
overigen handel had De Geer veel schepen noodig, kleinere voor de
vaart langs de Zweedsche kust, schepen van belangrijker tonnen-
maat voor de groote vaart. De laatste Het hij in Holland bouwen,
maar tijdens de reis opgeloopen averij moest vaak in Zweden
hersteld worden. Daarvoor liet De Geer in 1628 te Norrköping, in
samenwerking met twee burgers van de stad, een scheepstimmer-
werf bouwen en een lijnbaan aanleggen. Pramen en schuiten voor
de kustvaart konden hier op stapel gezet worden en het zal deze
1nbsp;Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Norrköping, 20 Juni 1628 (Dahl-
gren: Br. o. Aff. n° 111).
2nbsp;In 1629 ging er 12.900 pond vertind blik naar Holland. Zie Dahlgren:
L. de Geer, p. 413.
^ In 1639 exporteerde De Geer 129 sch. ijzerdraad naar Amsterdam volgens
Dahlgren: L. de Geer, p. 414.
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 167 en 355.
lijnbaan wel geweest zijn. waarvan De Geer in bovengenoemden
brief melding maakt als van een „reperbaen .
Ten slotte repte hij in dien brief ook van een ..wandmaeker e .
Deze werd inderdaad opgericht; zij was een fabriek van woflen
stoffen ^ waarvoor de gereedschappen afs persen, scharen en kam-
men de verfstoffen en ook de ruwe materialen uit het buitenland
moeken komen, voornamelijk uit Amsterdam. Daar werden ze
geleverd door De Geers zwager Van der Voort terwyl een broer
van De Geer, Hendrik, gedurende enkele jaren bedrijfsfeider van
de fabriek was. Onder de arbeiders bevonden zich verscheiden
Duitschers, verder waren het Zweden. De fabriek was met groot
daar de textiehndustrie gedeeftelijk huisindustrie was. Lakenen van
allerlei kleur werden er gemaakt; ze werden geleverd aan de Zweed-
sche steden of verkocht in den winkel, dien De Geer te Norr-
^'Shoon-deze industrie een goede toekomst beloofdeheeft
De Geer ze na enkele jaren toch overgelaten aan zyn concurrenten.
MaaVDe Geer wordt nog altijd beschouwd als de grondlegger van
I textielindustrie in Zweden, daar er vóór hem slechts een onbe-
duidende lakenindustrie was. die eigenlijk alleen voor het leger
quot; VoUedigheidshalve zij nog vermeld, dat De Geer te Norrköping
drie korenmolens liet malen, die hem geen ----f^^^'f^Zs
leverden, terwijl de papierfabriek, waann hij deel had. slechts
geringe baten afwierp _______
1nbsp;Dahlgren spreekt van een „vantmakeri «Uer klMesfabrikquot; (K^d^ =
laken). Het ^s dus een lakenweverij en de
en de werktuigen duidt er op. dat ernbsp;aan
Geer, p. 415. De Geer schreef in een bnef Norrkopmg. 10 M^inbsp;^^
Hemrich Bremer (een koopman in Lübeck)nbsp;^^^ ^JeTen op U.L.
willen om wolle te coopen, soo hebben mij versocht haere wissele P
te wülen passerenquot; (Dahlgren: Br o. Aff. 254^nbsp;^^^ huwd met
2nbsp;Hans van der Voort, lakenhandelaar ^^„vantmakeriquot;.
De Geers zuster Marie. Dit en het volgende ^er De Geer
is ontleend aan Dahlgren: L. de ^er p.nbsp;' 2042 daalders; in
3nbsp;De productie was in 1628: 704nbsp;gemaakt.
1630 werden er 4500 «Uen ter waard^J^^^^^^^^^^
^ Dahlgren: L. de Geer p. 415 eu 416. De monbsp;papierfabriek
iaarliiks een gemiddelde wmst van 3350 daaiaerb up.nbsp;f ^nbsp;,
nÏeerbekLd. dat zij in 1638 228 riem papier naar Amsterdam zond.
-ocr page 136-Dat de resultaten van De Geers ondernemingen meestal gunstig
waren, was, behalve aan zijn scherp inzicht om juist de geschiktste
personen voor de uitvoering van het werk te kiezen, niet weinig
te danken aan de vele faciliteiten, die de Zweedsche regeering hem,
niet alleen voor de fabrikage en alles wat daarmee samenhing,
maar ook wat betreft den uitvoer uit Zweden, toestond; dit alles
natuurhjk in ruil voor de gewichtige diensten, die haar door De
Geer bewezen werden en de vele hulp, die hij haar bood.
Wij kunnen niet nalaten hier ook enkele opmerkingen te maken
over de werkkrachten, die in den dienst van De Geer stonden en
van wier prestaties zooveel afhing voor het welslagen van zijn
ondernemingen. Wij hebben al gezegd, dat er niet voor alle takken
van De Geers industrie voldoend geschoolde werklieden in Zweden
te vinden waren. Wanneer deze ontbraken, moesten er dus buiten-
landers voor het werk gerecruteerd worden i. Zoo was er geen enkele
Zweed door hem aangesteld als leider van een onderneming; de
hiervoor vereischte capaciteiten schenen Gustaaf Adolfs onder-
danen niet te bezitten en dus waren de verantwoordelijke posten
opgedragen aan Hollanders, Duitschers, Franschen en W^alen.
Daar de Zweden slechts van de wapensmederij goed op de hoogte
bleken te zijn, nam De Geer, na zijn nauwer samengaan met De
Besche in 1615, op zich hem arbeiders te zenden voor Finspong ^
en deze werden gevonden onder de Walen. Vooral van 1620 af is
er een groote trek van Walen naar Zweden, om daar niet alleen op
Finspong, maar ook op de andere fabrieken te werken. Zij waren
voornamelijk uit Sedan en Luik afkomstig. In deze plaatsen stelde
De Geer agenten aan om de arbeiders te werven; zij werden, wan-
neer het transporten van grootere contingenten arbeiders betrof,
bijgestaan door de beide zwagers van De Geer, Bartholomeus
Grouwels en Mathias De Geer, die daarvoor dan naar Sedan of
Luik overkwamen. De aangenomen arbeiders werden eerst naar
Amsterdam gebracht; de menschen gingen te voet, terwijl hun
gereedschappen op wagens geladen werden. De oorlogstoestand
maakte het in de Zuidelijke Nederlanden dikwijls gevaarlijk en zoo
1 Het volgende is hoofdzakelijk ontleend aan Dahlgren: L. de Geer en
wrel aan het hs. „Vallonernaquot;, p. 421 vlg.
quot; Wij zagen vroeger al, dat De Geer schepen huurde voor De Besche met
schipper en knecht erbij en deze naar Zweden zond.
voerde men de arbeiders meer dan eens over Calais, om rondtrek-
kende troepen soldaten te ontgaan. Op het kantoor te Amsterdam
werden dan de contracten vernieuwd of bekrachtigd en daar ving
de evenzeer gevaarlijke reis per schip aan. Den minder moedigen
zonk hier vaak het hart in de schoenen en verscheiden arbeiders,
opziende tegen de zeereis, ontsnapten nog en keerden naar hun
haardsteden terug. Inderdaad waren er gevaren: de Duinkerker
kapers maakten de zee onveilig en ook kon niet ieder schip met
succes den strijd tegen de elementen aanbinden; zoo verging er in
1626 een schip met pistoolsmeden.
Aanvankelijk lieten de arbeiders vrouw en kinderen thuis en
aan de achtergeblevenen werd wel een gedeelte van het loon uit-
betaald dat de vader van het gezin in den vreemde verdiende. In
den begüine werden de contracten voor één of twee jaar gesloten
later teekenden de arbeiders voor 6 jaar en namen dan m den regel
hun gezin mee. Beviel het verblijf in Zweden hun niet, dan kregen
zii na een jaar vrijen terugtocht en in de eerste jaren, toen de
Walen zich nog allesbehalve thuis voelden in Zweden, maakten
velen daar gebruik vannbsp;, i,-
De Walen toonden een bizondere vaardigheid m het werken bij
de hoogovens, in de smelterijen en de stavensmederijen en ook waren
zij goede kolenbranders. Voor dit werk werden zij m hoofdzaak
gebruikt maar ook vond men onder hen bekwame plaatsmeden,
kanonnengieters, hoefsmeden en radenmakers Dikwijls moesten
de buitenlanders ook dienst doen als houthakkers en voerlieden.
Uit HoUand en Duitschland kwamen timmerlieden, metselaars
schrijnwerkers en molenaars. Geelkoperwerkers kwamen vooral
uit Aken Dat er onder de wapensmeden nagenoeg geen Walen
voorkwamen, zoodat op de factorijen - met één enkele mtzonde-
ring 3 - bijna uitsluitend Zweden werkten,jnerktenjv^^
^ Dat de Walen naar Luik teruggingen, is voor Dahlgren
dat zij niet om geloofsredenen het land verlieten -
vroeger - maar! dat zij het deden om hun levensomstandigheden te ver-
^Ïelaatsten maakten de raden der affuiten. Zie J. W. Wijn: Het krijgs-
wezen in den tijd van Prins Maurits, p. 185, noot 11.
' Slechts een tiental vreemdelingen bevonden zich onder de 80 arbeiders
op de factorij van Arboga; bij de factorij te Norrtallje waren de vreemdehngen
in de meerderheid. Zie Dahlgren: L. de Geer. p. 146.
Dit werk was al van ouds in Zweden gedaan en in het land zelf
waren in den loop der tijden verbeteringen in de bewerking gebracht,
zoodat de fabrikage op de hoogte van den tijd was. Slechts het
maken van pistolen en sloten ^ ging den Zweden niet goed af;
hiervoor had men weer buitenlanders noodig.
In de contracten werd steeds met nadruk vermeld, dat deze
vrijwilhg door de arbeiders gesloten waren. Als het contract was
afgeloopen en de arbeider uit den dienst van De Geer trad,
moest hij het land verlaten en mocht pas na een bepaalden tijd
terugkomen, wilde hij in den dienst van een anderen werkgever
overgaan.
Dikwijls waren er moeilijkheden over de loonen tengevolge van
de lastige koersverhoudingen. Er werd 14 uur per dag gewerkt
en zoowel jaarloon als week- en dagloon uitgekeerd, terwijl bepaalde
arbeiders stukloon ontvingen. Zoo kregen smelters hun loon uit-
betaald per 1000 Amsterdamsche ponden ijzer, kolenbranders per
last, houthakkers per vadem hout, met opgave van de respectieve-
hjke maten. Ieder jaar kregen de arbeiders een bepaald bedrag als
„drinkgeldquot; en ook werd een gedeelte van het loon wel in natura,
als kleeren of stof voor kleedmg of een hoed, uitbetaald. Was er een
zieke, dan moesten de anderen zijn werk doen „uit solidariteitquot;,
zooals er in het contract stond en het loon werd dan aan den zieke
uitbetaald; daarentegen werd bij verzuim of verhindering wegens
slecht weer of andere omstandigheden geen dagloon uitbetaald. De
sohdariteit kwam ook aan den dag in de bepaling, dat voor fouten
in het werk gemeenschappelijke boeten opgelegd werden. Twee
extra-vrije dagen werden gegeven voor den doop van een kind,
één voor een bruiloft.
Veel moeilijkheden en oneenigheden had De Geer met zijn werk-
heden. Een staking was geen ongewoon verschijnsel. Eens werd
De Geer zelfs, toen hij zich bij zoo'n gelegenheid naar de werkplaats
der stakers begaf, door een naar hem geworpen steen gewond.
Processen waren in Sedan en Luik, waarheen de arbeiders na
afloop van hun contract terugkeerden, niet van de lucht. Ook de
1 Een slot was een mechanisme, aan pistool of ander ruiterwapen aangebracht
en werd gebruikt bij het afvuren. Een beschrijving van verschillende soorten,
sloten vindt men bij Wijn, t.a.p. p. 170—172.
concurrenten konden De Geer geweldig hinderen door hem zijn
arbeiders, onder voorspiegelingen van hooger loon, te ontlokken.
Deze praktijken werden zoo erg, dat in 1627 de koning, op straffe van
100 daalders, verbood aan concurrenten arbeiders af te troggelen.
De arbeiders werden ook door vrijstelling van dienstplicht en
belastingen aangelokt om dienst bij De Geer te nemen i. Zij schenen
zelfs wel te deserteeren om in de fabrieken van De Geer te gaan
werkeni, of werden speciaal daarvoor uit den krijgsdienst ontslagen 2.
Daar dergelijke voorrechten de jalouzie van Zweedsche burgers
opwekten, kocht De Geer later verschillende verplichtingen van
zijn werkvolk af; zoo werd het voor 50 zilveren daalders vrijgesteld
van de stadswachten. Maar in den Deenschen oorlog van 1644
werden zijn arbeiders toch gedwongen deze diensten te vervullen
In het algemeen schijnt De Geer een goed werkgever geweest
te zijn Of de loonen, die hij uitbetaalde, voor dien tijd boven het
normale peü uitstaken, kunnen wij niet beoordeelen; lager zullen
ze, in aanmerking genomen de royaliteit, die wij zoo dikwijls bij
hem aantreffen, zeker niet geweest zijn *.___
1 In een brief d.d. Norrköping, 16/26 October 1628 aan Johan Kasimir
wascht De Geer zich van een, bUjkbaar geuite, beschuldiging schoon, als
zou hii meer soldaten of ruiters hebben onder zijn werkvolk als de hem toe-
gestane lijst inhield („als unsere ücencirte lengte einhältquot;. Het Zweedsche
„längdquot; beteekent register en wordt hier door De Geer met „lengte ver-
taald i) In 1629 bevonden zich inderdaad zonder toestemming soldaten
onder zijn werkvolk. Brief d.d. Norrköping. 19 Juni 1629 aan Johan Kasimn:
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 114 en n° 122).nbsp;.
^ Dit blijkt uit een brief d.d. Norrköping, 29 Mrt. 1629 aan Johan Kasimir,
waarin De Geer vraagt 4 van den dienst vrijgestelde hoorige boeren aie
onder hem werkten, maar hem van weinig nut waren, te vervangen üoor
4 andere, die hem betere diensten konden bewijzen (Dahlgren: Br. o. a .
^ zquot; den brief van De Geer aan veldmaarschalk Gustaf Hornnbsp;twee
werkmeesters, die langer in dienst moesten blijven, d.d. Norrkopmg. 12 i^eor.
^ïïn'S^^Sa^hi iil'er^S De Oe^ uitbe^^
alleen mogelijk zijn. wanneer wij die konden vergelijken met ^e toonen. welke
door andere wer^evers in dien tijd zijn betaald. Aangezien de waarde van
het geld in den loop der tijden zoozeer is veranderd ten opzichte van die der
dagelijksche behoeften van den mensch. is er geen vergelijking tusschen de
tegenwoordige loonen en de door De Geer betaalde mogehjk.
Werkloozen arbeiders gaf De Geer wel vrijen overtocht naar Zweden. Daar
Ook zorgde De Geer voor het zieleheil van zijn werkvolk en voor
de ontwikkeling hunner kinderen. Daarvoor zond hij in 1628 een
predikant uit Amsterdam met een groep arbeiders mee, die, tegen
een salaris van 120 rdr. per jaar, vrije woning en brandhout ge-
durende het geheele jaar, hun geestelijke belangen in Zweden
verzorgen en hun kinderen godsdienstonderwijs moest geven. In
1636 liet hij, op een tractement van 160 rdr. en vrije woning een
schoolmeester uit Amsterdam naar Österby komen, die daar
tegelijkertijd het ambt van predikant moest vervullen i.
Voor zijn Duitsche arbeiders. Lutheranen, stelde De Geer den
rector van de school te Norrköping aan als predikant en onder-
wijzer om tegen een tractement van 220 rdr. in de Duitsche taal te
preeken en de kinderen te onderwijzen Hoewel hij zelf Calvinist
was, kwam De Geer al zijn werknemers zooveel mogelijk tegemoet,
opdat zij volgens hun eigen belijdenis hun godsdienst zouden
kunnen uitoefenen; hij toonde zich dus niet in het minst bekrompen.
Voor het onderwijs der arbeiderskinderen werden scholen ge-
bouwd, onderwijzers aangesteld en leerboeken gekocht. Eveneens
zorgde De Geer voor geneeskundige hulp ten behoeve van de arbei-
ders en hun gezinnen.
Van 1620 tot 1635 heeft de grootste toevloed uit Walenland naar
Zweden plaats gehad en in de laatste van deze jaren kwamen er
veel gezinnen mee. Daarna werd de immigratie minder en na De
Geers dood is deze geheel opgehouden.
Behalve met binnenlandsche, kreeg De Geer het ook met buiten-
landsche concurrentie te stellen, toen de opbloei van de Russische
en Noorsche ijzerindustrieën begon. Deze landen trachtten in Zwe-
den arbeiders te winnen en meer dan eens moest daartegen een
verbod uitgevaardigd worden. Evenwel was de mededinging niet
erg gevaarlijk, het bleef bij een bedreiging en de Zweedsche ijzer-
industrie behoefde haar plaats op de wereldmarkt niet af te staan.
moesten zij dan de reiskosten met werken in De Geers fabrieken terug-
verdienen. Een contract met 5 werkloozen, die zelf hun diensten hadden
aangeboden, sloten Hans Bor en Henri Trip op 18 Maart 1631 te Amster-
dam in De Geers naam (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 134).
1 De overeenkomsten afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. n° 99 en n° 245.
quot; Het contract met „Magisterquot; Christianus Father werd 4 Juni 1631 te Norr-
köping gemaakt (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 139).
§ 5 - ZWEEDSCH BURGER, EDELMAN EN GROOTGRONDBEZIT-
TER 1.
Reeds in 1625 had De Geer den wensch te kennen gegeven
Zweedsch staatsburger te worden. Gustaaf Adolf wilde hem dit
echter niet toestaan, zoolang hij buiten Zweden woonde. Nu vond
De Geers verlangen naar naturalisatie zijn oorsprong hierin, dat het
burgerrecht voor hem vrijheid van tollen, inzonderheid van den
Sonttol zou meebrengen, wat voor zijn levendigen handel op Zwe-
den lang niet te versmaden was. Om nu toch, zoolang hij nog in
HoUand woonde, de tolgelden te ontgaan, voorzoover hij die moest
betalen voor den uitvoer van de producten der gepachte bergwerken,
trad hij tot 1625 slechts op als consort van De Besche en stonden
de contracten op diens naam, zoodat de uit Zweden gevoerde
handelswaar als De Besche's eigendom vrij van tol was.
Alle bezwaren van dezen aard werden door De Geers overkomst
naar Zweden opgeheven en reeds 27 April 1627 werd hij genaturali-
seerd. Dit was de merkwaardige datum, waarop tal van besluiten
vielen: hem werd het beheer der factorijen van de Kroon opge-
dragen, hij kreeg vernieuwing van pachtcontracten, nu op zijn eigen
naam, hij nam op zich een arsenaal te Stockholm te bouwen, en
zijn privüege tot het gieten van kanonnen werd verlengd
De stad Norrköping werd het middelpunt van zijn bedrijfsleven,
vooral door haar gunstige ligging als uitvoerhaven voor de produc-
ten van Finspong en de andere bergwerken in deze streek. Hier
liet De Geer een groot steenen huis bouwen, waarin hij ook zijn
kantoor vestigde. Met zijn twee verdiepingen en hoog dak met
trapgevel rees het boven de andere gebouwen uit als het aanzien-
hjkste huis van Norrköping In 1630 schatte men de waarde ervan
op 17 427 daalders; voor dien tijd moet het een paleis geweest zijn.
Bij de bespreking van De Geers industrie kwam herhaalde^
1 De gegevens voor deze paragraaf zijn ontleend aan Dahlgren: L. de Geer
p. 16^-169 en p. 266-277 en aan J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 42-43
^ Dahl^^f L. de Geer, p. 166 geeft een lijst van de nienwe ƒ verlengde con-
tracten tusschen Gustaaf Adolf en De Geer; de contracten alle door hem afge-
drukt in: Br. o. Aff. n° 73—83.nbsp;j -r xt i •• ■nbsp;^
^ Tegels en dakpannen waren uit Holland aangevoerd. Te Norrkoping werd
De (Lers huis: ..Stenhusetquot; genoemd; de andere huizen waren van hout op-
getrokken.
-ocr page 142-naar voren, dat hij de verschillende bergwerken en groeven van de
Kroon in pacht had. Het waren kroondomeinen en als zoodanig
gingen er met het pachten allerlei rechten over op De Geer: hij
mocht er nieuwe fabrieken bouwen en verbeteringen aanbrengen,
hij had het recht om hout te hakken en houtskool te branden in de
bosschen van de Kroon en verder moesten hem allerlei heerendiensten
bewezen en tienden opgebracht worden. Toch moet het De Geer
bij het exploiteeren van de werken steeds gehinderd hebben, dat
deze niet zijn eigendom waren. Hij kon immers geen al te groote
sommen aan de uitbreidingen ten koste leggen, daar er steeds kans
bestond, dat de pacht na het verstrijken van den termijn opgezegd
werd, waarbij dan, volgens contract, alle gebouwen aan de Kroon
zouden vallen. Zoo kwam de wensch bij hem op, de goederen in
eigendom te hebben, opdat hij door niets belemmerd mocht worden
de werken tot grooten bloei te brengen.
De mogelijkheid hiertoe ontstond in 1628, toen de regeering zich
in grooten geldnood bevond en den eenigen weg om hieruit te
geraken zag in den verkoop van kroondomeinen aan Zweedsche
edelen. De Geer zou echter eerst in den adelstand moeten verheven
worden, voordat het verkrijgen van kroongoederen hem vrijstond.
Dit gebeurde in 1641. Een adelbrief werd den vierden Augustus
van dat jaar voor hem uitgevaardigd en toen konden de reeds
begonnen onderhandelingen over den aankoop met succes voort-
gezet worden. Toch vorderden deze niet snel: De Geer kon het niet
gemakkelijk eens worden met het Kammarkollegium over lande-
rijen, welke bij Finspong behoorden en die hij wilde koopen, terwijl
het collegium beweerde, dat de Kroon deze niet kon missen. Men
vond, dat De Geer alleen de beste stukken wenschte en de minder
goede niet wilde hebben; men wilde een molen, dien De Geer zelf
had gebouwd, van den koop uitsluiten en evenmin de ertsgroeven
afstaan; dan was er nog de twistvraag, of er van het ijzer tienden
moesten worden afgedragen of niet Kortom, genoeg om de be-
sprekingen van langen duur te doen zijn, maar toch werden de
partijen het in September 1641 eens. De Geer kocht uitgestrekte
goederen in Östergötland, bijna alle in het domein Finspong gelegen,
voor de som van 50.000 rdr. Het was eigenaardig, dat om onbe-
1 Ten slotte moest De Geer ieder 30ste schippond ijzer afdragen aan de kroon.
-ocr page 143-kende redenen de fabrieken te Finspong in het koopcontract niet
genoemd werden, maar De Geer, in de meening, dat deze onder den
koop vielen, beschouwde ze zijn leven lang als zijn eigendom. Zijn
erfgenamen kregen er later moeilijkheden over met de Kroon, die
hun de gebouwen betwistte.
In 1643 werd De Geer eigenaar van de werken te österby,
Leufsta en Gimo met alles, wat daarbij behoorde en vervolgens, in
de jaren tusschen 1643 en 1650, van een groot aantal kroongoederen
in Östergötland en Uppland en wel voornamelijk van die do-
meinen, waarin zijn bergwerken gelegen waren. Een som van
223.392 rdr. werd voor alles tezamen door hem betaald. Bovendien
hield hij tot 1649 nog tal van goederen van de Kroon in pacht.
Toen de laatste pacht, en dat was die van het werk te Kroppa,
afgeloopen was, hield De Geer op pachter van de Kroon te zijn.
Met drie schenkingen vereerde hem koningin Christina en wel
in 1649. De voornaamste ervan was, dat hij eigenaar werd van de
rivier te Norrköping, waaraan zijn geelkoperfabriek lag en waarvoor
hij tot dezen tijd toe een jaarlijksche pachtsom van 1000 daalders
had betaald
Dat De Geer gewoonlijk de grootste grondbezitter in Zweden
genoemd wordt, is misschien niet geheel juist, want de goederen,
die hij kocht, bestonden deels uit eigendommen van de Kroon,
waarover deze de onbelemmerde beschikking had, maar ook voor
een gedeelte uit landerijen, die de Kroon in erfpacht — zooals wij
dat tegenwoordig zouden noemen — uitgegeven had. Van de
laatste, die van het geheele grondbezit van De Geer 24 % besloe-
gen, kocht hij dus eigenhjk alleen maar de grondrenten, die ze
moesten opbrengen, of wat nu de canon zou heeten.
Rekent men dit dus niet als volledig eigendom, dan is het niet
zeker, of er in Zweden toenmaals geen grondeigenaren geweest zijn,
wier eigendommen een even groote uitgestrektheid hadden.
§ 6 - BANKIER EN KOOPMAN.
In het voorafgaande hebben wij meer dan eens gezien, dat de
zaken, die De Geer als bankier deed, in nauw verband stonden
I De andere schenkingen bestonden uit een molen en twee weilanden bij
Norrköping, die De Geer jaarlijks respectievelijk voor 36 ton graan en 100
daalders gepacht had.
met zijn ijzer- en koperhandel. Van het begin van zijn relaties
met de Zweedsche regeering tot aan zijn dood stond hij zoowel
met haar als met de Kroon voortdurend in rekening-courant; zijn
voorschotten — wij denken aan de geregelde rentebetaling van de
leening ten onzent door Gustaaf Adolf gesloten — werden hem met
handelswaar, als koper, terugbetaald, terwijl De Geer ook weer,
dat zal nog blijken, betalingen ten behoeve van de Kroon met
producten van zijn industrie deed. Daar wij in het voorgaande
reeds de voornaamste takken van zijn handel en industrie, die zich
uitstrekten over het gebied van oorlogstuig, ijzer en koper behan-
delden, rest ons nu nog zijn werkzaamheden als bankier voor
regeering, Kroon en particuhere personen te beschouwen en, be-
halve in verband daarmee, ook anderszins zijn bedrijf als koopman
na te gaan.
De vrisselzaken, door De Geer voornamelijk voor regeering en
Kroon gedaan, namen zoozeer toe, dat, indien zijn plan van 1627,
om in Norrköpmg een wisselbank op te richten i, volvoerd was, er
een hchaam geweest zou zijn om een deel van zijn beslommeringen
over te nemen. Nu dit niet gebeurd was, bleef hij als bankier steeds
in direct contact, hetzij met het KammarkoUegium, hetzij met de
Kroon.
Voor de regeering deed De Geer betalingen zoowel in het binnen-
als in het buitenland. Hij had agenten in verschillende groote
buitenlandsche steden, zoodat betalingen aldaar door middel van
wissels, op De Geer getrokken, konden geschieden. Had de regeering
contanten voor directe uitgaven noodig, dan leende De Geer die
voor enkele weken of slechts een paar dagen. In het bizonder wendde
men zich tot hem voor ,,vereeringenquot; aan gezanten van vreemde
mogendheden in den vorm van een gouden keten of een som gelds.
De Geer verschafte dan de penningen, die in den regel, na verloop
van tijd, met koper werden terugbetaald.
Moeilijker werd het, wanneer ook hij geen contanten had; dan
mocht hij wel eens betalen met kanonnen van Finspong, wanneer
het ten minste een vereffening in het buitenland gold. Zoo moest
De Geer in 1643 uit naam van Zweden een geschenk van 40 ijzeren
stukken aan den landgraaf van Hessen zenden en in 1647 een
1 Over dit plan zie Dahlgren: L. de Geer, p. 170 en 171.
-ocr page 145-Zweedsche schuld aan een leverancier van proviand te Stralsund
afdoen met goede ijzeren kanonnen, tot een gewicht van 600
schippond i.
Groote sommen werden in de jaren 1632 en 1633 te Amsterdam
op De Geer getrokken, die hem uit de opbrengst van de graan-
licenten terugbetaald werden. Zweden hief in deze jaren in ver-
scheiden Oostzeehavens zeetollen, waarvan die op het graan het
meeste opbrachten. Deze inkomsten waren voor de Kroon en werden
hoofdzakelijk gebruikt voor den oorlog in Duitschland. Toen
De Geer in het voorjaar van 1632 in Duitschland was, maakte hij
met Pieter Spiering, die tot dien tijd generalicentförvaltare in
Elbing geweest was, maar nu als financieel raadgever van Oxen-
stierna en vertegenwoordiger van de Zweedsche regeering optrad,
de volgende overeenkomst: Alle gelden, die Spiering voor den
oorlog in Duitschland uit de licentmiddelen noodig had, kon hij
te Amsterdam op De Geer trekken; uitbetaling zou geschieden te
Frankfort aan den Main door De Geers zaakgelastigde, Johan de
Fama bij wien hij een krediet voor Pieter Spiering opende. De
Geer kreeg van zijn voorschotten 1 % per maand van den dag af,
waarop het geld te Frankfort werd uitbetaald, totdat het in Am-
sterdam werd terugbetaald door wissels van Isaac Spiering, die zijn
broer Pieter in Elbing was opgevolgd Deze afspraak zou ook
gelden ten opzichte van Arent Spiering, den derden broeder, die
te Riga het toezicht op de Lijflandsche licentopbrengsten had. Op
deze wijze heeft De Geer in 1632 en 1633 ongeveer 190.000 rdr.
aan de Zweedsche Kroon verschaft tegen assignatie op de licenten.
Daarna ontstonden om onbekende redenen oneenigheden tusschen
De Geer en de gebroeders Spiering, die deze zaken bijna geheel
deden eindigen. Een enkelen keer schoot De Geer nog op deze manier
gelden voor
In 1649 zette De Geer een speculatie met Russisch graan op touw,
die echter niet gelukte Hij had bij de generale afrekening met de
Kroon in 1649 het grootste gedeelte van zijn vordering, die 128.611
rdr. beliep, voldaan gekregen met een assignatie van 65.000 rdr. op
de schadevergoeding, die Rusland moest betalen aan Zweden. Er
waren namelijk uit de Zweedsche Oostzeeprovinciën in den loop
der jaren boeren overgeloopen, die door Rusland niet uitgeleverd
waren Over betaling van schadevergoeding hiervoor kwam een
Russisch gezantschap te Stockholm onderhandelen. Men sprak af,
dat de Russische regeering 190.000 roebels zou betalen maar zij
bedong een gedeelte daarvan te mogen voldoen in graan. De Geer
kwam toen met de Zweedsche regeering overeen, dat hij dit graan
zou overnemen tegen contanten; 30.000 rdr. zou hij aan den groot-
vorst betalen en 6000 aan de kroon Zweden als winst. Daarna ging
De Geer met de Russische gezanten onderhandelen om ook nog
graan te krijgen voor de hem toegewezen gelden Hij verwachtte
1nbsp;Over den handel met Russisch graan zie Dahlgren: L. de Geer, p. 281 en
p. 321 vlg. en de brieven van Römer aan Müsch in de portef. Zvyeden. Mat-
thias Römer was tot 1646 agent van Nieuwburgen bij de St. Gen. geweest,
was daarna naar Zweden gegaan om daar zijn zaken — een erfenis hem door
zijn overleden schoonvader „Arnold Duppengieterquot; nagelaten — te regelen.
(Minuut van een Latijnschen brief van de Staten-Generaal aan Christina
van 27 Oct. 1645, waarin hij een voorschrijven aan de koningin krijgt). Hij
kwam in Christina's dienst, zooals volgt uit een lateren brief van haar aan
de Staten-Generaal, waarin zij hem ,,commissarius nosterquot; noemt (20 Aug.
1646). Hij schreef uit Stockholm een reeks brieven aan Müsch met nouvelles
en weidt zeer uit over het Russische gezantschap. Zie hierna. Bovengen, brie-
ven van Christina in de portef. Zweden.
40
2nbsp;9 Juni 1649 schreef Römer aan Müsch, dat „over die — sielen so ujft
Ingermerland, Carelién als Finland aen haer (d.i. van de Russen) sijde
overgeloopen synt, en volgens die pacta so is men beyderseits gehouden
daerover restitutie te doen . . quot;. Römer dateerde naar den ouden stijl.
3nbsp;Bovendien werden zij, die de laatste 3 jaren waren overgeloopen, uitge-
leverd. De schadevergoeding van 190.000 roebels, zooals Römer schreef op
22 Sept. 1649, was voor hen, die sinds 1637 overgeloopen waren. 1 roebel was
2 rdr. volgens Römer. Zweden had 900.000 rdr. gevraagd en de onderhande-
lingen waren moeilijk geweest. Men was zelfs ongerust geworden, dat het
tot een oorlog zou „uitslaenquot;: Römer in zijn brief van 15 Sept. 1649.
* De Geer schreef 29 Nov. 1649 uit Stockholm aan Oxenstierna: „Het lange
vertoeff van de Russen alhier (zij waren volgens Römer al begin Juni gekomen
en hadden 26 Oct. afscheid genomen) heefft mijn tot naer haer vertreck doen
daarop een groote winst te behalen, want Rusland belemmerde
den graanuitvoer, zoodat De Geer weinig concurrentie zou hebben.
Evenwel gelukte het Johan de Rodes, die in 1650 naar Moskou
gegaan was om in dezen de Zweedsche belangen te behartigen,
niet de gewenschte kwantiteit graan in ontvangst te nemen, ook
niet voor De Geer. De laatste kreeg wel het hem toegezegde bedrag
in contanten, maar de verhoopte winst op het graan zag hij zich
ontgaan.
Louter koopman was De Geer, wanneer hij in opdracht der
regeering zorgde, dat de garnizoenen in de verschillende steden
voorzien werden van graan, meel en boter, of levensmiddelen aan
het leger te velde leverde. Voor de vredesonderhandelingen met
Denemarken bestelde men wijn bij De Geer. Op den prijs trachtte
het KammarkoUegium eerst af te dingen — iets wat trouwens bij
onderhandelingen met De Geer over leveranties zelden niet ge-
beurde — maar toch werd de gevraagde prijs ervoor betaald, nadat
de heeren den wijn hadden geproefd en blijkbaar goed bevonden.
In den regel had men met afdingen bij De Geer weinig succes
Op het gebied van financieele en monetaire politiek won het
KammarkoUegium meermalen De Geers raad in. Hij was het, die
in 1649 aanried om koperen munt te vervangen door zilveren en die,
zooals wij zagen, zelf aanbood het koper van de Kroon tegen zilver
in ontvangst te nemen.
De uitgaven van regeering en Kroon werden niet altijd streng
gescheiden, zoodat De Geer voor particuliere bestellingen van
Gustaaf Adolf of Christina meermalen uit de staatsmiddelen werd
betaald. Vooral Christina was zeer royaal ten koste van de schat-
kist, waaruit via De Geer verschiUende bedragen ten behoeve van
haar gunstelingen of voor haar luxueuse huishouding werden
geput
Ook van de koningin-moeder, Maria Eleonora, kreeg De Geer
opwachten, doordien Ihr. Kon. M^. mijn een notabel sommeop haer bewesen
hadde, waarover ick met haer over de betalinge sochte te handelen die
gelden in graenen te converteren, doch niets vericht als belofften van sulx
aen den Grootforst te sullen voordragen ende recommanderen. Wat daer-
van werdt erfolgen, sal ons de tijt leerenquot;. (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 485).
I Er werden 3 pijpen (langwerpige vaten) Spaansche wijn en 8 okshoofden
Fransche wijn, samen voor 432 rdr. besteld. ZieDahlgren: L. de Geer, p. 290.
quot; Dahlgren: L. de Geer, p. 280 en 292.
opdrachten. Eens liet hij zijn schrijnwerker naar Amsterdam
komen om daar cypressenhouten planken te halen voor het maken
van garderobekisten, een anderen keer moest hij iemand zenden om
wassen beelden te boetseeren en beeldhouwwerk te maken; zelfs
moest De Geer voor haar „zes mooie witte ivoren tandenquot; naar
Zweden zenden. Tegelijkertijd zou hij wel zoo vriendelijk willen zijn,
de benoodigde voorschotten te doen. Betaling daarvan bleef echter
achterwege, zoodat er in 1645 op naam van de koningin-moeder
onder De Geers dubieuze vorderingen 6837 daalders geboekt stonden
en er is geen aanwijzing, dat die ooit betaald zijn
Met den Rijkskanselier deed De Geer weinig particuliere zaken.
Een enkele maal mocht hij Oxenstiema's wijnkelder van verschil-
lende merken voorzien of zorgen, dat er voor diens gemalin tapis-
serieën, huishoudelijke of meer luxueuse voorwerpen in de Neder-
landen werden gekocht en ingescheept maar verder gingen alle
bankiers- of koopmanszaken, waarvan zijn talrijke brieven aan
Oxenstierna gewagen, de regeering of de Kroon aan.
Verreweg het meest had De Geer te maken met Johan Kasimir
van Pfalz-Zweibrücken. Buiten de correspondentie over wapen-
leveranties ten behoeve van de Kroon of aangaande dienstplichtigen,
die bij De Geer werkzaam waren, bracht beider sympathie voor de
Hervormden in de Palts hen met elkaar in contact. Zoo moest
De Geer, uit naam van Johan Kasimir, geld ter hand stellen aan
gedeputeerden van de Kerken van Zweibrücken, die in Amsterdam
een collecte hielden Maar ook dreef De Geer handel met hem.
Johan Kasimir had als grondeigenaar in Zweden uitgestrekte
bezittingen; uit zijn bosschen was wellicht het hout afkomstig, dat
hij in 1629 aan De Geer leverde terwijl het graan, dat zijn lan-
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 294.
2nbsp;Brieven van De Geer aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 1 en 7 Aug. 1635
en Stockholm, 12 Maart 1636 (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 224, n° 225 en n°238).
Ook Erik Larsson deed in 1627 dergelijke inkoopen voor Oxenstierna in
Holland en Brabant, tijdens zijn verblijf aldaar. Zie zijn brieven aan Oxen-
stierna d.d. Stockholm, 2 Mei, 29 Juni 1627, 10 Nov. 1628 en 16 April 1629
(Riksk. A. Ox. Skr. o. Br. IL H, P- 419, 427 en 431.)
3nbsp;Brieven van De Geer aan Johan Kasimir d.d. Amsterdam, 28 Jan. en 17
April 1638 (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 290 en n° 291).
« Brief van De Geer aan Johan Kasimir d.d, Norrköping, 13 Juni 1629
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 120).
derijen opbrachten, door De Geer gekocht werd om hem aan con-
tanten — Johan Kasimir leed ook al aan chronisch geldgebrek —
te helpen, iets wat De Geer óók deed, wanneer hijzelf niet ruim
bij kas was, zooals na de groote uitgaven voor zijn hulpvloot.
Terwille van de vriendschap, die zeer hecht scheen te zijn, ontlastte
hij in 1644 Johan Kasimir van zijn overtollig graan, zonder, naar
hij schreef, daar eenige winst op te behalen, niettegenstaande het
feit, dat anderen hem goedkooper graan aanboden; bovendien
leende hij hem nog 1000 rdr. i.
Steeds moest De Geer Johan Kasimir financieel bijspringen ten
behoeve van diens kinderen. Voor hun opvoeding was veel geld
noodig en zij moesten reizen in het buitenland. De Geer zorgde
niet alleen voor reiskredieten, maar hield, toen de oudste zoon.
Karei Gustaaf, in Frankrijk vertoefde, den vader ook zooveel moge-
lijk van dit verblijf op de hoogte Voor deze reis, die van 1638 tot
1640 duurde, leende De Geer 28.000 hvres, die door Karei Gustaaf
in verschillende steden van Frankrijk, Zvritserland en in Londen
opgenomen werden. Zelfs voor een korte reis van dezen zoon naar
Upsala in 1642 had Johan Kasimir niet het benoodigde geld en
leende hiervoor 100 rdr. bij De Geer. In hetzelfde jaar kwam
De Geer hem nogmaals te hulp, nu weer met grootere sommen en
wel voor de bruiloft van zijn oudste dochter. Bovendien kreeg
De Geer de zorg voor den geheelen huwelijksuitzet van de prinses
en schoot den vader der bruid, die in Stegeborg vertoefde, nog
reisgeld voor om naar de trouwplechtigheid van zijn dochter te
kunnen komen
Later nam Karei Gustaaf blijkbaar de financieele zorgen voor
zijn jongeren broer Adolf Johan over, want op zijn aanwijzing zond
De Geer aan Adolf Johan gelden voor diens reis en verblijf in
Frankrijk Uit een schrijven van De Geer aan den secretaris van
1nbsp;Brieven van De Geer aan Johan Kasimir d.d. Stockholm, 2 Nov., 13 Nov.
en 4 Dec. 1644. (Kernkamp: Br. v. L. de G. n° 52, n° 53 en n° 54).
2nbsp;Brief d.d. Amsterdam, 10 Sept. 1639 van De Geer aan Johan Kasimir.
Misschien zijn de boeken, waarvan de factuur bij dezen brief lag, ook voor
de zoons geweest. De brief zonder de factuur bij Dahlgren: Br. o. Aff. n° 299,
met de factuur bij Kernkamp: Br. van L. de G. n° 29.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 297—299.
* Brieven van De Geer aan Christ. Schaubruck, secretaris van Johan Kasimir,
-ocr page 150-Johan Kasimir blijkt, dat Christina deze reis gedeeltelijk betaalde —
maar uit de staatsmiddelen ! i Om de uitgaven voor de bruiloft
van denzelfden broeder te bestrijden stond Karei Gustaaf in 1649
voor 8000 rijksdaalders bij De Geer borg, daar zijn vader de on-
kosten slechts voor een gedeelte wenschte te dragen 2.
Met Karei Gustaaf had De Geer nog een wisselzaak, die eigenlijk
de kroon betrof, fn 1648 had hij 10.000 rdr. aan Karei Gustaaf en
6000 rdr. aan Magnus Gabriel de la Gardie geleend voor hun veld-
tocht in Duitschland. Christina had directe betaling te Parijs
beloofd uit het subsidie van 50.000 kronen, dat Zweden van Frank-
rijk kreeg. Echter werd dat subsidie niet te Parijs, maar te Hamburg
uitbetaald en gebruikt voor de kroning van Koningin Christina.
Daarna waren er bezwaren om de gelden direct aan De Geer terug
te betalen, daar de koningin vond, dat ze voor den oorlog uitgegeven
waren en dus ook terugbetaald moesten worden uit de revenuen
van den krijg. Nu ontstond er allerlei ongerief, want Heufft,
De Geers agent in Parijs, die het gefd daar noodig had, trok de
beide sommen weer terug, nog wei met groot verlies. Meer dan eens
vroeg De Geer in zijn brieven aan Karei Gustaaf de gefden te faten
uitbetalen aan zijn neef Liebert Wouters te Hamburg. Karei
Gustaaf gaf hiertoe orders aan Adier Salvius, maar die voerde ze
niet uit en weer was De Geer gedupeerd. Want nu had zijn oudste
zoon Laurens er reeds een wissel op getrokken, die, daar Salvius
met de betaling getreuzeld had, weer op Amsterdam getrokken
moest worden door Liebert Wouters; dit alles veroorzaakte nieuwe
kosten, terwijl De Geer door wisselen en herwisselen reeds 1200 rdr.
verlies had.
Op den eersten Kerstdag van 1648 had De Geer ook de hulp
van Magnus Gabriel de la Gardie ingeroepen om zijn vordering
d.d. Stockholm, 5 Dec. 1646, 13 en 20 Nov. 1647 (Dahlgren: Br. o. Aff n° 442
n° 451 en n° 452).
1nbsp;In bovengenoemden brief van 13 Nov. „Le ducq Charles m'ayant requis de
vouloir remettre à Parys à Monsr. de Lymage 2000 rd., j'en passe ce jourd-
huy les lettres de change sur Mr. Hoeufft, qui est pour la pension de l'année
1648 que Sa M'«, at accordé pour le voyage du prince Adolff, la chambre des
comptes m'en promettant le payement à fairequot;.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 299 en brieven van De Geer aan Karei Gustaaf
d.d. Stockholm, 19 Mei en 23 Juni 1649 (Dahlgren: Br. o Aff n° 480 en
n° 482).
betaald te krijgen; bovendien herinnerde hij hem in den brief, dien
hij tot dit doel schreef, aan een oude schuld, die uit 1644 dateerde,
toen De Geer hem een krediet voor zijn reis door Holland en Frank-
rijk had gegeven. Ook nu was het aan doovemansdeur geklopt en
de eerste helft van het volgende jaar was reeds verstreken, toen
De Geer gelegenheid kreeg althans iets op zijn vordering te verhalen
en wel de som van 2000 rdr., die hij Adler Salvius verzocht te
betalen aan Johan Axelsson Oxenstierna in korting van de hem.
De Geer, toekomende gelden
Er is geen reden te veronderstellen, dat dit niet is gebeurd. Dat
was tenminste een begin; het is niet bekend of de rest ineens of in
gedeelten aan De Geer is terugbetaald; wel weten wij, dat de
kapitaalschuld van de regeering aan hem bij zijn dood nog bijna
14.000 rdr. bedroeg 2.
Waarschijnlijk kwamen de 1000 rdr., die De Geer op bevel van
Karei Gustaaf aan overste Sebastiaan Bonde uitkeerde, ten koste
van de regeering, de ontvanger van de tollen in Norrköping moest
dit bedrag althans restitueeren
Het laten vervaardigen van goud- en zilverleder en eenige stoelen,
de laatste bestelling van Karei Gustaaf, heeft De Geer zelf niet
meer kunnen uitvoeren. Wel correspondeerde hij er nog over, maar
zijn zoon Laurens heeft de opdracht moeten overnemen
Voor nagenoeg alle leden der toen bekende Zweedsche families
is De Geer als bankier opgetreden. Behoefte aan gereed geld had
tijna ieder.
Behalve dat De Geer reispenningen en zakgeld verschafte aan
hier te lande vertoevende Zweedsche jongelieden, gebeurde het vele
malen, dat hij financieel moest bijspringen om een jongeman, die
door het maken van schulden in gijzeling geraakt was, daaruit te
verlossen. In een brief, dien hij in 1627 uit Stockhohn naar Amster-
dam schreef, noemde hij 4 „jongemaetsquot;, die hij, op last van hun
ouders, op deze manier moest helpen i.
In drukke relatie stond De Geer met Jacob de la Gardie. Deze
exploiteerde een ijzerfabriek, waarvan De Geer veel producten, in
het bizonder staafijzer, betrok. Toen De la Gardie's zoon, Magnus,
in 1641 naar Holland vertrok, verschafte De Geer de reispenningen,
daar er in Stockhohn geen wisselgeld te krijgen was Dat hij hem
verder van reiskrediet voorzag, zeiden wij reeds.
Met Johan Skytte stond De Geer al van 1626 af in verbindmg.
Hij schoot hem belangrijke sommen voor, kocht bijna ieder jaar
groote hoeveelheden graan van zijn landgoederen in Ingermanland,
terwijl De Geer in 1635 een zilveren servies ten behoeve van Skytte
naar Zweden zond 3.
De Rijksraden, generaal Torstenson, veldmaarschalk Gustaaf
Horn, kortom alle bekende personen uit dien tijd leenden van
De Geer geld of deden hem bestelhngen Er was geen artikel te
bedenken, of De Geer kon het wel verschaffen. Marmer en albast
voor grafmonumenten, tegels, hout en steen voor het bouwen van
huizen en alles, wat voor de inrichting ervan noodig was, tot bedden
toe, schilderijen en kunstvoorwerpen, wijnen, visch, lijnolie, hjm,
takelage voor schepen, boekbanden van Elsevier, diamanten
sieraden, alleriei voor toilet en garderobe, ja, zelfs fazanten en
kanarievogels voor Christina's vohère, voerde hij naar Zweden.
Dat hij lang niet alles aan ondergeschikten overliet, maar er zich
vaak persoonlijk mee bemoeide, blijkt wel uit zijn brieven.
De meeste van bovengenoemde waren het De Geer komen voor
de kringen, die meer en meer aan luxe gewend raakten, maar daar-
naast dreef hij ook eenvoudige winkelnering Van den aanvang
1 Brief d.d. Stockhom, 20 Mei 1627 aan Muninx en Feryn, waarschijnlijk
een bankiersfirma in Amsterdam (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 87).
quot; Dahlgren: L. de Geer, p. 300.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 301. Bij Res. St. Gen. 15 Mei 1635 werd toestem-
ming gegeven het servies uit te voeren.
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 300.
= Over de Geers winkelnering zie Dahlgren: L. de Geer, p. 366, waaraan
het volgende is ontleend.
af hield hij bij zijn ijzerwerken winkels om allen, die bij hem in
dienst waren van kleeding en voedsel te voorzien. Het is te begrijpen,
dat het De Geer aanlokte zijn klantenkring uit te breiden en zoo
kwam hij tot het openen van winkels te Norrköping en Stockholm.
Deze kleinhandel, die vooral te Norrköping den neringdoenden
inwoners hun klanten dreigde te onttrekken, bezorgde De Geer
veel naijver onder de stedelijke burgerij, die geen gelegenheid liet
voorbijgaan om hem te betrappen op het overtreden van be-
paUngen aangaande de winkelnering. Het ergerde hen, dat De Geer
zonder burger van de stad te zijn daar toch zijn winkel had. Een
andere grief was, dat hij weigerde zijn waren op de waag te laten
wegen en zoo het betalen van waagpenningen ontging. Toen daar
klachten over geuit werden, legde de ,,Kammarquot; hem zonder meer
het betalen van waaggeld op.
Van den winkel te Norrköping weten wij, dat deze gehouden werd
door een vrouwelijk lid van de familie, achtereenvolgens door De
Geers nicht, Jenneke Grouwels, daarna door zijn eigen dochter
Jenneke en daarna door zijn dochter Ida, de vrouw van Karei de
Besche, die na Le Thor boekhouder te Norrköping werd.
In Stockhohn had De Geer meer vrijheid, men was hem daar
zeer ter wille. Over 't algemeen gevoelde de overheid, dat men
iemand als De Geer te vriend moest houden en het hem dus niet
te lastig maken.
Eigenlijk had De Geer in alle plaatsen, waar hij handel dreef,
moeilijkheden over de waagpenningen, die hij niet verkoos te
betalen en waarop de steden toch recht hadden. Ze waren voor de
grootere steden de voornaamste bron van inkomsten, die juist
door den levendigen graanhandel van De Geer zoo rijkelijk kon
vloeien. De arbeiders van de bergwerken moesten van voedsel
voorzien worden en daarvoor was veel graan noodig. De Finspong-
sche en Norrköpingsche werken vereischten, behalve de graan-
opbrengst van De Geers eigen goederen in Östergötland en de
tienden, waarop hij recht had, ook de hoeveelheden, die hij van
Johan Kasimir kocht. Dat er inkoopen gedaan moesten worden
voor alle werken, maakte, dat De Geer een drukken graanhandel
in Zweden dreef. Naar het buitenland voerde hij weinig koren uit,
maar wel verscheepte hij groote ladingen uit de Oostzeesteden naar
HoUand K___
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 313.
-ocr page 154-De Geers houthandel daarentegen was slechts van geringe be-
teekenis. Hij laadde als aanvulling bij koper en ijzer in zijn schepen
planken, duigen en brandhout; ook ging er wel eens een schip met
niets dan planken uit, maar deze ladingen waren toch, vergeleken
bij de andere, van weinig waarde
Wat De Geer in groote hoeveelheden naar Zweden voerde, was
zout. Toen hij nog in Amsterdam woonde, zond hij reeds veel sche-
pen, met zout geladen haar Zweden, die vandaar met allerlei
koopmanschappen terugkeerden De zoutinvoer was voor het
Zweedsche volk van belang; wij herinneren ons, dat Gustaaf Adolf
in i627 te Dirschau de Nederlandsche gezanten hierop nog eens
attent maakte Het hinderde den koning echter, dat vreemde
vaartuigen, namelijk Hollandsche en geen Zweedsche, het zout
haalden uit Frankrijk, Portugal, de Kaap-Verdische eilanden en
West-Indië. Hij wilde daar verandering in brengen door den zout-
handel tot monopolie van de Kroon te maken. In dat geval zou
ook de prijs van het zout lager kunnen zijn, dan wanneer het werd
geïmporteerd door een beperkt aantal kooplieden. Een poging tot
uitvoering van dit plan was vervat in een koninklijk besluit van
28 April 1628, waarbij tot factors van den zouthandef De Geer en
Erik Larsson werden benoemd. In alle Oostzeesteden zouden
pakhuizen gebouwd worden om daar al het zout, dat in het land was
of ingevoerd werd met Zweedsche schepen door de factors zeff,
op te slaan en vervolgens aan de handelaars te verkoopen. Geen
andere handel in zout, dan met hen beiden, werd toegelaten. Verder
dan tot een probeersel is het nooit gekomen, zoowel door gebrek
aan samenwerking tusschen de beide factors als door gebrek aan
kapitaal; 18 April 1629 werd de zouthandel weer vrijgelaten; alleen
hief de Kroon er voortaan Hcenten van. Van invoer met Zweedsche
schepen was in het geheel niets gekomen.
In latere jaren heeft ook Samuel Blommaert aangedrongen op
directen import van zout met inheemsche vaartuigen en hij ver-
wachtte eveneens veel van een monopolie van de Kroon i. Van dit
laatste is nooit meer sprake geweest; wel kwam er in 1641 zout met
Zweedsche schepen aan, die deels het eigendom van de Kroon waren;
het was in den tijd, dat nauwere handelsbetrekkingen tusschen
Zweden en Portugal werden aangeknoopt.
Ondertusschen was De Geer met zijn particulieren zouthandel
voortgegaan, die zoo omvangrijk was, doordat hij de schepen, die
naar Zweden voeren om daar de producten van zijn industrie te
halen, hoofdzakelijk met zout bevrachtte. Zoo importeerde hij van
1630 tot 1631 ongeveer 3500 ton zout, waarop hij een winst van
2000 daalders maakte; in latere jaren werd deze hoeveelheid zelfs
verdubbeld.
Men zou zeggen, dat De Geer door de drukke vaart van zijn
schepen groot belang had bij den Zweedschen scheepsbouw, vooral,
daar het herhaaldelijk gebeurde, dat de Kroon voor het transpor-
teeren van troepen en krijgsbenoodigdheden naar Duitschland zijn
schepen tot haar dienst requireerde Een vergrooting van het
aantal Zweedsche schepen moest hem niet onwelkom zijn, daar de
1 In zijn brieven uit Amsterdam aan Oxenstierna d.d. 23 Juli 1637 en 13 Nov.
1638. In den laatsten brief schreef hij o.a. dat hij nogmaals aanraadde: ,,een
magasin van sout om alle provintiën, onder de Croone Sweden sorterende,
daeruut te provideren en versienquot; en: ,,wie sout brachten, mosten aen nie-
mant vercoopen als aen het conincklycke magasin, en hetselve versien sijnde,
cost hun aenbesteet worden om in andere provintiën, onder de Croon sor-
terende, te vaeren, alwaer de Croon oock hun magasinen mosten hebben in
de principael zeehavens, om vandaer het heele lant te provideren, maar die
navigatie most heel op de menage gedaen worden, eerst met halff Hollants
en halff Sweets volck, daernaer met Sweden alleenquot; (Kernkamp: Br. v. S. BI.
n° 26 en n° 35).
^ Brieven van De Geer aan Johan Kasimir d.d. Norrköping, 13 en 19 Juni
1629 en aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 1 Aug. 1635. (Dahlgren: Br. o. Aff.
n° 120, n° 122 enn°224). Niet alleen ten behoeve van de Kroon werd er op
De Geers schepen beslag gelegd, ook wel eens wegens overtreden der plak-
katen op de zeevaart. De Geer ging vaak eigenmachtig te werk. Wij zagen
dat hiervóór, bij het te vroeg uitzeilen van een schip uit Holland. Zie ook
Dahlgren: L. de Geer, p. 354.
zijne, die meest Hollandsche koopvaarders waren, dan tot zijn
beschikking konden blijven. Toch heeft De Geer er niet zoo intensief
aan meegeholpen, als men zou verwachten, ofschoon hij, daartoe
aangezocht door den Rijkskanselier, dadelijk bereid was een flinke
som te storten voor het oprichten van de Vasterviksche of Nieuwe
Scheepscompagnie om het bouwen van schepen in het land te be-
vorderen Van het geheele aandeelenkapitaal, dat 64.000 rdr. be-
droeg, stond er op De Geers naam 8000 rdr. Toch werd er slechts
een gering aantal schepen gebouwd, doch de Compagnie legde zich
meer op den zoutinvoer toe; noch het een, noch het ander leverde
echter groote baten op. Maar m 1649 kwam er hulp van de Kroon,
die de licenten van het zout, dat met schepen van de Compagnie
werd ingevoerd, verlaagde. Tegelijkertijd werd het bedrijfskapitaal
vermeerderd en ook De Geer verhoogde zijn aandeel. Voortaan
werd de Scheepscompagnie gewoonlijk Zoutcompagnie genoemd.
Het gevolg van bovengenoemde licentverlaging was, dat in 1650
De Geer bij de koningin bepleitte, dat ieder, die even goede schepen
bouwde als de Zoutcompagnie, hetzelfde privilege moest hebben.
Vergeten wij niet, dat het natuurlijk in de eerste plaats De Geers
eigen belang als koopman was, dat hij voorstond. Er viel toen geen
besluit op, maar de bevoorrechting van de Zoutcompagnie werd
in 1651 opgeheven.
Toen de schepen van De Geers hulpvloot waren afgedankt en
deze nieuw emplooi moesten hebben, nam hij er zelf een deel van
over, kocht ook eenige schepen van de Kroon en bestemde al deze
vaartuigen voor het halen van zout uit St. Ybes. Nu was er in
1645 een nieuwe tolverordening uitgevaardigd, waarbij in Zweden
gebouwde en van kanonnen voorziene schepen slechts 2/3 en andere
Zweedsche schepen ^/g van de in- en uitvoerrechten behoefden te
betalen. Daar bovengenoemde vaartuigen niet in Zweden gebouwd
waren, zou De Geer van deze voordeelen verstoken blijven, ware
1 Nieuwe Scheepscompagnie genoemd, omdat de in 1629 geprivilegeerde
Scheepscompagnie in 1630 versmolten was met de in 1626 opgerichte Zuider-
compagnie en later langzamerhand verdween.
Het is typisch, dat Blommaert in zijn brieven den indruk wekt, dat er in
Zweden zóóveel schepen gebouwd werden, dat men er het buitenland van
zou kunnen voorzien. Zijn brieven zijn geschreven tusschen 1635 en 1641.
Van de toen gebouwde schepen hadden er in 1647 nog vele in de vaart
kunnen zijn, indien Blommaerts berichten tenminste juist waren.
het niet, dat bij speciaal koninkhjk schrijven van 13 Mei 1648 een
zestal ervan toch als zoodanig beschouwd werden. Nu moest er
nog aan de voorwaarde, dat schippers en stuurlieden in Zweden
zouden wonen, voldaan worden, want De Geer had voor het over-
groote deel Hollanders in dienst. Maar ook deze moeilijkheid werd
overwonnen: hij liet hen eenvoudig te Norrköping als burgers van
de stad inschrijven en zoo behoefde hij de voorrechten van de
inheemsche reeders niet te derven! ^
De schepen, die in De Geers dienst voeren, waren geheel of
gedeeltelijk zijn eigendom of hij huurde ze om ze voor afzonderlijke
reizen te bevrachten In den regel verzekerde DeGeer zijn schepen,
want de reizen brachten veel risico mee; gevaren dreigden er vele:
behalve den storm waren er de kapers van Duinkerken en Ostende
en daarom gingen de schepen haast altijd bewapend uit, terwijl de
Hollandsche koopvaarders door Hollandsche oorlogsbodems ge-
convooieerd werden.
In 1645 bezwaarde de invoering van het veügeld, dat behalve
van Nederlandsche schepen ook van vreemde geheven werd, den
Zweedschen handel. Dat lokte in Zweden de bepaling uit, dat
voortaan in Nederland gebouwde schepen, ook al waren zij van
Zweedsche onderdanen, geen vrijstelling van tol meer kregen
Toen verboden de Staten-Generaal, dat Zweedsche schepen door
Hollandsche oorlogsschepen beschermd werden en dit was voor
De Geers Zweedsche schepen natuurlijk een nadeel. Daarom be-
pleitte De Geer in 1648 in den Rijksraad de beveiliging van Zweed-
sche koopvaardijschepen. Inderdaad werd hiertoe een poging
gedaan, maar zonder succes, daar de beveihgingsmaatregelen
kosten meebrachten, die de Zweedsche schatkist niet vermocht
te dragen
In verband met den handel, dien De Geer op West-Indië en
Afrika dreef, verdient de oprichting van de Zweedsch-Afrikaansche
Compagnie hier vermelding In zijn meergenoemde brieven aan
Oxenstierna had Samuel Blommaert den handel op Guinea warm
aanbevolen. Hij gaf aan, welke koopwaar men daarheen zou kunnen
brengen: ,,lijnwaet, coperwerck en yserquot; benevens „bijwaeren van
verscheyde manifacturenquot; ^ en roemde de „schoone retourenquot;, die
bestonden uit ,,gout, groote partye ohphanstanden, greyn, huyden
en andere waerenquot;
In 1645 werd het plan door De Geer opgevat de vrijgekomen
oorlogsschepen voor den handel op Guinea te gebruiken. Daar hij
in den Rijksraad niet voldoende ondersteuning vond om het van
regeeringswege te wagen, deed hij op eigen risico een poging en
zond eind 1645 of begin 1646 een schip onder Arent Gabbesen, een
der beste kapiteins van zijn hulpvloot, naar Guinea. Het kwam
1 Augustus 1647 behouden te Göteborg terug en was, te oordeelen
naar de meegebrachte waren: tabak, suiker, indigo, katoen, ivoor
en een mooie partij goud, in West-Indië en Guinea geweest, terwijl
het op de terugreis Lissabon nog had aangedaan. Groot opzien
baarde dit succes en waarschijnlijk groote bewondering voor den
kapitein van het schip, want in September werd er reeds een
koninklijk paspoort voor Gabbesen uitgevaardigd, waarbij hem
werd toegestaan waren te halen uit landen aan den Oceaan
gelegen in Afrika en Guinea Het scheen De Geer te mishagen,
dat de pas op naam van zijn kapitein stond en dus werd er een
nieuwe gegeven« aan ,,enkele onderdanen, die een compagnie
vormen om een schip ,,Christinaquot; te zenden naar Afrika, Guinea,
Amerika en eldersquot;, met weglating van des kapiteins naam. Er
bestond nog geen officieele compagnie en de pas werd aan De Geer
ter hand gesteld.
Nu kon een tweede reis ondernomen worden, ditmaal met twee
schepen, de ,.Christinaquot; en de ,,Stockholmquot;. Beide schepen werden
in Holland uitgerust, vervolgens naar Stade, één van Zwedens
nieuwverworven bezittingen, dat men als zetel van de reederij
had uitgekozen, gezonden en vandaar werd onder Zweedsche vlag
in het voorjaar van 1648 uitgezeild; de „Christinaquot; stond onder
bevel van Gabbesen, de „Stockholmquot; onder Willem Hendrik Rop,
reeds lang kapitein in De Geers dienst. Samen waren de schepen
met 65 koppen bemand en de lading bestond uit galanterieën,
linnen, tinnen vaatwerk, vischhengels en 20 okshoofd brandewijn.
Beide schepen kwamen ook weer behouden thuis, de ,,Christinaquot;
in Juli 1649 en de ,,Stockholmquot;, die ook naar West-Indië geweest
was om suiker te halen, in April 1650. Goud en ivoor hadden ze
meegebracht uit Afrika en De Geer zal niet zonder trots zijn mon-
sters in het KammarkoUegium getoond hebben.
Dat deze reizen zooveel succes hadden, vond zijn oorzaak voor
een groot deel in de zwakke positie der West-Indische Compagnie.
Gabbesen had geen concurrentie; volgens een schrijven van Arnold
Huybertsen ^ aan De Geer zou Gabbesen een tijdlang de kust voor
zich alleen gehad hebben. Was de W.I.C. krachtiger geweest, zij
zou tegen dezen concurrent zijn opgetreden, zooals zij het in 1651
deed, toen Christina bij de Staten-Generaal moest klagen, dat haar
onderdanen, schepen en goederen door ,,ministersquot; van de W.I.C.
in Guinea „qualick worden getracteert, mishandelt en beschadigtquot;
Bovendien scheen Gabbesen voor zijn handel met de negers
bijgestaan te zijn door Hendrik Caerloff, die tot 1649 commies-
fiscaal van de W.I.C. in Guinea was en in dat jaar naar Europa
terugkeerde. Met hem maakte Laurens de Geer kennis en daarop
volgde de afspraak tot het oprichten van een Zweedsch-Afrikaan-
sche Compagnie
Zij zou onder Zweedsche vlag moeten varen en daarvoor was
octrooi van de Zweedsche regeering noodig.
Louis de Geer overlegde met den Rijksraad. Deze wilde er liever
geen vreemdelingen in hebben en stond erop, dat de schepen in
Zweden gebouwd zouden worden. Met de eerste voorwaarde kwamen
De Geers plannen niet overeen en op het tweede verlangen kon hij
niet ingaan, daar hij zijn schepen voor de eerste reis der op te rich-
ten Compagnie al gereed had. Maar De Geer kreeg toch in alles zijn
zin, want 15 December 1649 gaf de Zweedsche regeering octrooi en
privilege voor de participanten van de handelscompagnie op Afrika,
Azië en Amerika. Behalve de Compagnie op Nieuw-Zweden mocht
geen andere op deze landen handel drijven. Vreemdehngen mochten
lid zijn, maar de schepen en bemanning moesten zooveel mogelijk
Zweedsch zijn. Alle vroegere privileges van De Geer en anderen
aangaande den handel op bovengenoemde streken werden her-
roepen.
Deelhebbers waren hoofdzakelijk dezelfde personen als die der,
hiervoor behandelde, Scheeps- of Zoutcompagnie. De Geer had voor
127.000 rdr. ingeteekend van het oorspronkelijke kapitaal van
150.000 rdr., Caerloff voor 10.000 rdr. i. Er bleef dus voor anderen
geen groot aandeel over. Gustaaf Horn en Johan Adler Salvius
hadden ieder een aandeel van 2000 rdr. en verder waren er nog
negen Zweedsche participanten De Geers zoons, Laurens en
Steven, hadden van Amsterdam uit de leiding, maar het opper-
toezicht berustte natuurlijk bij den vader.
Twee dagen na het verkrijgen van octrooi zeilden er reeds twee
schepen uit en wel de „Christinaquot; en „de Lieffdequot;. Caerloff ging
mee; hij was door Christina benoemd tot directeur-commandant
in Afrika. „De Lieffdequot; werd in Februari 1650 bij de Portugeesche
kust door een Zeeuwsch kapitein genomen en opgebracht naar den
Briel, maar spoedig weer vrijgegeven i. Er rustte echter geen geluk
op dit schip; op de terugreis uit Afrika verging het bij den Eems-
mond.
Tijdens dit verblijf aan de Afrikaansche kust was er veel wrijving
tusschen Hollanders en Zweden, zooals wij hiervóór al releveerden.
Het lukte den Hollanders echter niet, de Zweedsche indringers te
verdrijven. Caerloff beschouwde zich ook als eigenaar van de kust,
richtte factorijen op en beconcurreerde de Hollanders door zijn
waren goedkooper aan den man te brengen. Tot operatiebasis had
hij Cabo Corso uitgekozen, dat in dien tijd zoowel door Engelschen
als HoUanders verlaten was en toen de Zweedsche factorij op
Annemabo door een troep negers, die door Hollanders waren opge-
stookt, overrompeld werd, brak de krijg uit. Cabo Corso werd
belegerd, maar het succes was gering. De Hollanders bleven ten
slotte toch de zwakkeren.
In 1652 brak de eerste Engelsche oorlog uit, waardoor Caerloff
zijn handen vrij kreeg in Guinea. Nu ontwikkelde hij een groote
energie, dreef een levendigen handel, richtte verscheiden fihalen op,
maar liep, ten gevolge van den oorlog, weer grooter gevaar voor
kapers. In 1652 werden reeds twee schepen op de thuisreis, de
„Christinaquot; en de „Norrköpingquot;, naar Plymouth opgebracht en het
volgende jaar werd de „Stockholms Slottquot; naar Portsmouth
gevoerd.
Protesten van Laurens de Geer, ondersteund door klachten van
koningin Christina, een reis van den Zweedschen commissaris
BonneU, van den extra-ordinaris gezant Israel Lagerfeit en Steven
de Geer naar Londen en vooral royale geldelijke giften van Caerloff
hadden ten slotte succes en in April 1653 werden de drie schepen
teruggegeven.
De Compagnie heeft nooit groote voordeelen opgeleverd en deed
ook geen enkele winstuitkeering. Toch hadden De Geer en anderen
er hooge verwachtingen van gehad De reis van De Geer, kort
voor zijn dood naar Amsterdam, schijnt ook in het belang van de
Zweedsch-Afrikaansche Compagnie ondernomen te zijn.
Niet alleen bleef de winst uit, maar door kaperij en schipbreuk
dreigden de verliezen zoo groot te worden, dat reconstructie van
de Compagnie noodig werd. Dit geschiedde pas na De Geers dood.
Het octrooi, dat in 1649 voor 24 jaar gegeven was, werd in 1654
opgeheven, het nieuwe ging 1 Juli 1655 in. De erfgenamen van
De Geer, samen met Adriaan Trip, hielden er met 90.500 rdr. deel in,
waarvan Laurens alleen 26.500 rdr. toekwam De oude partici-
panten waren er voor 125.000 rdr. bij geïnteresseerd. Laurens ver-
loor de leiding en ook Caerloff scheidde zich af, na allerlei beschul-
digingen tegen den eersten geuit te hebben. Het bestuur der Com-
pagnie ging nu van Amsterdam naar Stockholm over en aan
Zweedsche onderdanen moest gelegenheid gegeven worden te parti-
cipeeren, waarvoor het kapitaal werd vermeerderd tot 300.000 rdr.
De geschiedenis van de Compagnie was nog lang en ingewikkeld;
het ligt echter buiten het bestek van dit werk ons daar verder in te
verdiepen Maar als we haar ontstaan en groei tot zoover be-
schouwen, dan moeten wij, zooals reeds anderen vóór ons deden,
toegeven, dat zij door haar houding tegenover de geoctrooieerde
W.I.C. niet het schoonste licht laat vallen over het leven van
De Geer en zijn zoons. Men kan hiertegen aanvoeren: De Geer was
reeds Zweedsch onderdaan, hij kon dus tegen de W.LC. ad libitum
concurreeren. Wij antwoorden daarop, dat zijn zoons nog Amster-
damsche koopheden waren en de naar Guinea gezonden schepen,
ofschoon zij de Zweedsche vlag voerden, in Holland uitgerust en
met Hollanders bemand werden, zoodat het niet geoorloofd was
binnen de limieten der W. I. C. handel te drijven. Maar hoe kwam
de vader ertoe zijn zegen aan deze onderneming te geven? Wij
meenen een oplossing gevonden te hebben in de volgende over-
wegingen: de uitrusting van de hulpvloot had van De Geer zware
financieele offers geëischt — hij zegt dat zelf herhaaldelijk in zijn
brieven aan Oxenstierna —, zoodat eventueele groote winsten uit
de vaart op Guinea hem zeer welkom moesten zijn. Hij had daar
hooge verwachtingen van en nu ging de natuur van den koopman
boven de leer van de vaderlandsHefde. Want al was dan Holland
niet zijn geboorteland, het was toch vele jaren zijn vaderland
geweest. Maar nu bleek het, dat De Geer koopman in hart en
nieren was. Had Skytte hem bij een vroegere gelegenheid ook niet
verweten, dat hij meer als koopman dan als patriot sprak? ^ Dezen
keer was het bij spreken niet gebleven, maar tot daden gekomen.
De drang van Samuel Blommaert op Oxenstierna om den handel
op Guinea te zoeken kan De Geer niet onbekend geweest zijn en het
vermoeden, dat hierdoor het plan bij hem gerijpt was, is zeker
gegrond. Blommaert was niet de meest getrouwe dienaar der
W. I. C., evenmin zou Caerloff voor haar door het vuur gaan en
de laatste werd juist de stuwkracht der Zweedsch-Afrikaansche
Compagnie in haar eerste jaren! De aanraking, zij het dan indirect,
met deze personen trof den anders zoo rechtschapen 17e-eeuwer
in zijn menschehjk zwak: lust tot winstbejag en werpt even een
schaduw over de bewondering van den huldigen historicus.
De Geers uitgebreide ondernemingen op het gebied van handel
en industrie brachten natuurlijk veel administratief werk mee, dat
plaats vond op de kantoren te Amsterdam, Stockholm en Norr-
köping.
Vóór zijn reis naar Zweden in het vroege voorjaar van 1627 had
De Geer steeds zelf zijn zaken geregeld. Hoe het beheer op zijn
kantoor te Amsterdam tijdens zijn eerste verblijf in Zweden gevoerd
werd, weten wij niet. Aan Pieter Trip had hij procuratie gegeven om
zijn geldzaken in zijn afwezigheid waar te nemen Misschien is
Pieter ook alleen, of samen met-EhasTrip, opgekomen voor De Geers
verdere handelsbelangen. De Geer had immers in 1626 met hen
beiden een compagnonschap aangegaan voor den handel in oorlogs-
tuig en grondstoffen daarvoor, zijn voornaamste handelswaar in
dien tijd. Het is dus niet onwaarschijnlijk, dat de beide hier te lande
wonende compagnons zijn zaken gaande hielden, daar iedere
transactie van één van hen alle drie aanging, volgens de bepalingen
in het contract
In 1631 kwam De Geer in Amsterdam terug en kon hij zelf weer
het beheer voeren 2. Toen hij na een 4-jarig verblijf in 1635 naar
Zweden terugging, was zijn oudste zoon, Laurens, 21 jaar en blijkbaar
in staat te Amsterdam de leiding op zich te nemen, want De Geer
maakte hem chef van het kantoor daar. Hij werd, speciaal voor den
verkoop van ijzer, dat De Geer in Zweden uit anderer mijnen op-
kocht ® en naar Holland zond, bijgestaan door zijn zwager Michael
Amya, die sinds 1636 gehuwd was met De Geers dochter Jenneke.
In 1641, toen De Geer zich voorgoed in Zweden vestigde, werd
Laurens zijn compagnon en in 1649 nam hij ook zijn jongeren zoon
Steven in deze compagnie op.
Daar De Geer, tijdens zijn eerste verblijf in Zweden, meestal te
Norrköping vertoefde, maar ook veel buitenslands was, had hij in
Stockholm een plaatsvervanger gevonden in de persoon van
Arnold Huybertszoon, met wien hij ook wel voor gezamenlijke
rekening handel dreef. Toen De Geer in 1631 naar Holland ging,
droeg hij het beheer in Zweden op aan Johan le Thor, die tot 1636
bij hem in dienst bleef. Deze kreeg pas m 1638 een opvolger en
wel Carel de Besche, die gehuwd was met De Geers dochter Ida.
Hem werd het beheer over de werken van Norrköping en Finspong
opgedragen, terwijl in Stockholm Dirck de Keyser — door De Geer
zijn „boekhouderquot; genoemd — de leiding kreeg over de werken
van Uppland en Vastmanland. Tusschen De Geer en De Besche
ontstond in 1645 een ernstige oneenigheid, die een eind maakte aan
De Besche's werkzaamheden voor zijn schoonvader. Daarna werd
de geheele administratie geconcentreerd op het hoofdkantoor te
Stockholm, waar de Keyser verdween en Abraham Bex, bijgestaan
door François Fineman, sinds 1646 de boekhouding voerde. Toch
heeft De Geer tot zijn dood toe steeds zelf het oppertoezicht ge-
houden.
HOOFDSTUK IV
DE GEERS HULPVLOOT
Hielden wij ons in het voorafgaande bezig met De Geer als be-
heerder van zijn zaken op zijn kantoren en in zijn fabrieken, in dit
hoofdstuk zullen wij hem ontmoeten als politicus, als diplomaat
en zelfs als krijgsman.
Tot dusver hadden wij niet gemerkt, dat De Geer zich ernstig
met politieke problemen bezighield. En toch zou dit niet vreemd
geweest zijn, omdat de politieke constellatie van de Europeesche
staten voor hem van groote beteekenis was. Een verbroken even-
wicht kon immers ten goede komen aan zijn wapenindustrie, die
voor haar bloei het licht van de oorlogsfakkel noodig had. Hoe
dikwijls wordt in onzen tijd niet gewezen op het belang, dat de
wapenindustrie bij den oorlog heeft en op den invloed, dien zij, die
het sterkst bij deze industrie geïnteresseerd zijn, op het uitbreken
van den krijg kunnen uitoefenen.
Voor De Geer echter had de medaille een keerzijde: hij had niet
uitsluitend rekening te houden met zijn wapenindustrie, maar ook
met de andere takken van zijn bedrijf en verder moest hij waken
voor de veihgheid van zijn handel en scheepvaart. Want, deed een
oorlog aan den eenen kant den verkoop van krijgsbehoeften stijgen,
aan den anderen kant zou deze een ongunstigen invloed kunnen
hebben op zijn ijzer- en koperindustrie zijn handel zou er door
belemmerd en zijn scheepvaart gehinderd worden en deze leverden
een groot deel van zijn inkomsten op. Naast ideëele zullen ook deze
materieele overwegingen gemaakt hebben, dat De Geer in zijn brie-
ven dan ook steeds als vredesapostel optrad. Maar in 1643 kwam
er verandering in zijn houding. Toen werd de Zweedsche handel
door Denemarken dermate bemoeilijkt en kreeg met name De Geer
zulk een last van de Deensche belemmeringen in de Sont en elders
dat ook zijn industrie de gevolgen van deze handelingen — in
vredestijd — ondervond en een oorlog tot beteugeling van deze
willekeur verkieslijker scheen dan den vrede. Wij weten niet, of
De Geer op het besfuit van de Zweedsche regeering om Denemarken
den oorlog aan te doen eenigen drang heeft uitgeoefend, maar dat
hij er volkomen mee instemde, blijkt wel uit de voortvarendheid,
die hij toonde, toen het er op aankwam de macht van Zweden,
voornamelijk ter zee, te versterken: wij bedoelen, de uitrusting in
Holland, tot driemaal toe, van een aantal schepen, die de Zweedsche
vloot in haar optreden tegen de Denen zouden bijstaan en die ge-
woonlijk De Geers hulpvloot genoemd worden.
De kwellingen, die Denemarken op het gebied van handel en
scheepvaart Zweden aandeed, werden door dit laatste land als
aanleiding tot den oorlog aangegrepen; de ware oorzaak echter was
de meer en meer vijandelijk geworden houding van Denemarken
tegenover Zweden in zijn buitenlandsche politiek die een op-
treden van Zweden wenschelijk maakte Reeds in het voorjaar
van 1643 was er in den rijksraad sprake van geweest een geheim
envoyé te zenden naar de Nederlanden — waar Spiering de Zweed-
sche resident was — om te trachten de Republiek over te halen
tot een gemeenschappelijk optreden tegen Denemarken en de aan-
dacht was toen gevestigd op De Geer als de geschiktste persoon
om deze taak op zich te nemen; voorloopig bleef dit alleen nog maar
een plan, pas toen men bericht had gekregen, dat Torstenson naar
Holstein oprukte, werd er aan dit voornemen uitvoering gegeven.
Het was toen al December geworden
Het is begrijpelijk, dat men De Geer voor dit werk had uitge-
kozen. Hier had men iemand, die door zijn betrekkingen met Hol-
land in een uitgebreiden kring van particuheren zijn invloed kon
doen gelden; want dat Zwedens vraag om hulp eerder bij particu-
lieren — en vooral kooplieden — dan bij Frederik Hendrik en de
Staten-Generaal een gunstig onthaal zou vinden, daarvan was
Oxenstierna al bij voorbaat overtuigd; dat zal ons duidelijk genoeg
worden uit de instructie, die aan De Geer werd meegegeven.
Wat kon De Geer bewegen een dergelijke zending op zich te
nemen, een zending, die tot resultaat zou hebben, dat hij opeigen
kosten een heele vloot uitrustte en zoo zijn medewerking verleende
om Denemarkens macht te fnuiken? Er zullen verschillende
motieven geweest zijn. Louter speculatiezucht zal hem met ge-
dreven hebben. Dat De Geer weUicht heeft gemeend met zijn
vloot ook voor zichzelf eenige voordeden te behalen, is een aan-
nemelijke veronderstelling, als wij denken aan de baten, die even-
tueel buitgemaakte schepen zouden afwerpen. Maar dit kan met de
eenige drijfveer geweest zijn, want De Geer was een te goed financier
om niet van te voren winst en verlies tegen elkaar af te wegen.
Evenmin zal de liefde voor Zweden hem er toe gebracht hebben
een groot deel van zijn vermogen op het spd te zetten: vaderlands-
hefde was een gevoel, dat naar onze meening, met sterk leefde m
De Geers hart. Was het dan, zooals Dahlgren meent i, zijn sterk
rechtvaardighddsgevoel, dat van Denemarken opdschte, wat het
hem schuldig was? Deze vraag mogen wij bevestigend beantwoor-
den temeer, omdat De Geer in zijn brief van 10 Januari 1645 aan
Oxenstierna ons zelf uit den droom helpt. Toen men hem beschul-
digd had uit eigenbaat zijn vloot uitgerust te hebben, verdedigde
hij zich bij den kanseUer: om de gunst van Christina te verwerven,
vergoeding te krijgen voor wat de Deensche koning hem schuldig
was, een bdooning in ontvangst te nemen van de komngm vanwege
zijn voorschotten en een goede reputatie aan zijn nakomelingschap
na te laten, al zou hij er schade bij lijden, dat waren zijn motieven
geweest 1.2 Wij hebben geen reden om aan De Geers woorden te
twijfelen, maar wagen het te veronderstellen, dat het achterhalen
van de Deensche schulden en het krijgen van een beloonmg bij nem
het zwaarst gewogen hebben.nbsp;_______
De Geers „achterwesenquot; aan den Deenschen koning was inder-
daad niet gering; de oudste schulden dateerden reeds van 1625.
In dat jaar had De Geer, zooals wij hiervóór zagen, aan Christiaan
van Brunswijk een partij wapenen geleverd voor rekening van den
Deenschen koning, welke laatste echter nooit iets aan De Geer had
betaald. In 1628 liet Gustaaf Adolf zijn agent te Helseneur op be-
taling van deze penningen aandringen, omdat De Geer had beloofd
de eventueel door den Deenschen koning gerestitueerde som aan de
Zweedsche Kroon te leenen. Noch deze, noch eenige, van De Geer
zelf uitgaande, aanmaning had het geringste succes en in 1644
schatte De Geer zijn vordering, ondertusschen opgeloopen door
onkosten en kapitaalrente, op 61.363 rdr.
Dat deze stand van zaken De Geer niet bijster vriendelijk jegens
Christiaan IV stemde, is duidelijk, maar nog grooter werd zijn mis-
noegen, toen zijn schepen in de Sont lastig gevallen werden. Daar
De Geer Zweedsch onderdaan was, had hij geen last van den
Sonttol, maar nu begon Christiaan ook aan Zweedsche schepen
— waarvan verscheidene aan De Geer behoorden — tollen op te
leggen of hij liet ze verbeurd verklaren op beschuldiging van be-
drog Dan maakte hij niet alleen bezwaar tegen het voeren van
krijgsbenoodigdheden door de Sont — wat ook weer De Geer
trof — maar ook tegen den doorvoer van andere waren. In 1635
reeds had Denemarken De Geer een partij koperwaren afgenomen,
waarvan hij het verlies met de rente in 1644 op 5000 rdr. berekende.
In 1638 was er op een schip met musketten en andere wapenen,
bestemd voor Schotland — waarheen Christiaan den wapenuitvoer
had verboden — beslag gelegd. Dit beslag was na veel moeite van
De Geers kant een jaar later weer opgeheven, maar bezorgde hem een
schade van 10.000 rdr. In den herfst van 1642 werd er te Helseneur
weer een schip van De Geer aangehouden met het gevolg, dat het
niet meer tijdig uit kon loopen en moest overwinteren. Toen het
in het voorjaar zou vertrekken, werd er opnieuw beslag op gelegd
onder voorwendsel, dat slechts een deel van de lading van De Geer
was en de rest aan Hollanders toebehoorde zoodat daarvoor tol
betaald moest worden. In Juli werd het schip met slechts een deel
van de lading vrijgegeven en voordat De Geer tijd had schade-
vergoeding te krijgen, was de oorlog uitgebroken en zag men m
Denemarken de kans schoon om het schip met zijn lading van ijzer
en koper te confiskeeren. Dit beteekende voor De Geer een verlies
van 66.000 rdr. Met alle nadeel, dat De Geer behalve het boven-
genoemde nog ondervond, begrootte hij zijn gezamenUjke verliezen,
door toedoen van Denemarken geleden, op 160.739 rdr.
Op welke manier De Geer zich voorstelde deze schade te „recou-
vreerenquot;, weten wij niet. Misschien had hij hoop, dat Zweden, zege-
vierend uit den strijd gekomen, met het zwaard nog in de hand
Denemarken tot schadevergoeding zou dwingen, of dat een rijke
buit, ter zee bemachtigd, hem voor zijn verhezen schadeloos zou
stellen. De Geer heeft zich hierover zelf niet uitgelaten en wij willen
hever het ruhne terrein der gissingen verlaten, om later te zien, of
de Deensche oorlog hem winst dan wel verhes had gebracht.
Daar men in Zweden zeer goed wist ter zee niet tegen Denemarken
opgewassen te zijn, wilde de regeering tot versterking van de vloot
hulp van de Nederlanden hebben. Het hefst had zij de Repubhek
tot algeheelen bondgenoot in den krijg gehad, maar daar Oxen-
stierna er waarschijnlijk voldoende van op de hoogte was, dat de
sympathieën van Frederik Hendrik meer uitgingen naar Dene-
marken dan naar Zweden 2, moet hij wel de eenige mogelijkheid
tot bijstand gezien hebben in artikel 8 van het tractaat, in 1640
tusschen Nederland en Zweden gesloten, dat aan Zweden het recht
gaf om in de Repubhek ammunitie, schepen en volk te koopen,
huren, aan te werven en daarvandaan uit te voeren. Toch het
Oxenstierna, ten minste op papier, nog niet alle hoop op een samen-
gaan van de beide landen tegen Denemarken varen en het „princi-
paal oogmerkquot; van De Geer zou dan ook zijn den Prins en de Staten-
Generaal hiertoe te bewegen.
De instructie, die 20 December 1643 door den Rijksraad voor
De Geer uitgevaardigd werd, was van denj^^den mhoud :
De Geer moest zich zoo spoedig mogelijk over zee naar Holland
begeven en bij zijn aankomst aldaar dadelijk een conferentie met
Spiering houden om dezen te onderrichten van alle ongemak, dat
Denemarken de Zweedsche scheepvaart had aangedaan tegen alle
overeenkomsten der Kronen in; daarom had Zweden dan ook naar
de wapenen moeten grijpen. Een schrijven van Christina hierom-
trent aan de Staten-Generaal en aan den Prins werd aan De Geer
meegegeven benevens een memorie voor Spiering. Niet De Geer,
maar Spiering moest de missive van Christina aan de Staten-
Generaal en den Prins geven, De Geer daarentegen moest geheel
achter de schermen de heeren der Staten-Generaal bewerken, want
alles moest „ohne einigem strepitu oder vielen nachredenquot; gebeuren.
Spiering moest officieef voor de Zweedsche belangen opkomen. De
Geer moest den resident bijstaan, maar in het verborgen. Wel werd
aan hemzelf overgelaten, op welke wijze hij te werk wilde gaan.
Voornamelijk moest De Geers streven er op gericht zijn de ge-
moederen in Nederland te bewerken tot het inzicht, dat men mee
moest helpen de willekeur des Deenschen konings wat betrof den
Sonttol te beteugelen. Vond hij deze geneigdheid of wist hij die op
te wekken, dan moesten zoowel Spiering als De Geer de Staten-
Generaal tot een gemeenschappelijken oorlog met Zweden bewegen.
De Staten moesten dan hun schippers door de Sont of de Belt
convooieeren en samen met de Zweedsche vloot een aanval op de
Sont doen om een vrije doorvaart verzekerd te krijgen.
Indien deze pogingen tegenstand zouden vinden — wat men wel
verwachtte — dan moesten de beide heeren assistentie in geld
vragen voor bovengenoemd doel of, als dit hun beter toescheen,
de penningen vragen onder voorwendsel, dat Zweden ze noodig
had voor den oorlog in Duitschland.
Faalden alle pogingen bij de Staten-Generaal, dan moest De Geer
trachten achtereenvolgens de provincie Holland, de stad Amster-
dam, de Zuiderzeesteden of Zeeland tot coöperatie over te halen,
ook weer uit naam van Christina.
Indien hij in 't geheel geen officieefe hulp kon krijgen, dan moest
hij ten laatste onderhandelen met kooplieden en schippers, die
belang hadden bij de vaart op de Oostzee, om hulp in geld of
schepen. Minstens 30 schepen zou hij dan geheel tot den oorlog uit
moeten rusten, voorzien van bootsvolk en alles, wat noodig was
voor minstens 3 maanden. De Geer moest zorgen, dat de schepen
zeer sterk bemand werden, hetzij met zeevolk, hetzij met soldaten.
Over het werven daarvan moest hij zich verstaan met de Zweedsche
gezanten, die zich voor de vredesonderhandelingen te Münster en
Osnabrück bevonden i.
Kreeg Zweden geen subsidie van de Nederlanden, dan moesten
er 100.000 rdr. voor deze vloot verschaft worden. De helft hiervan
zou in Februari en Maart in Zweden uitbetaald worden aan gevol-
machtigden van De Geer, de andere helft zou De Geer, volgens zijn
belofte, deels zelf voorschieten, deels bij anderen leenen, opdat de
schepen zoo spoedig mogelijk zeilklaar zouden zijn.
Aan de particuUeren, die voor deze onderneming gelden opbrach-
ten, stelde Christina een belooning in leengoederen uit de veroverin-
gen van den oorlog in het uitzicht.
In het bizonder moest De Geer er den nadruk op leggen, dat de
Deensche koning tegen alle verdragen, afspraken, vriendschap en
billijkheid zijn willekeur in de Sont botvierde en zoo de navigatie
tusschen Oost en West hinderde, ja, die ten laatste zou doen
ophouden. Daarom moest Zweden trachten de vaart door de Sont
vrij te maken.
Indien de Nederlanden met Zweden meegingen in den krijg, zou
Zweden dien niet beëindigen, voordat ook aan zijn bondgenoot ge-
noegdoening gegeven was op het punt van den Sonttol. Particu-
Ueren, die Christina te hulp zouden komen, zouden als haar eigen
onderdanen beschouwd worden.
Zou De Geer ten slotte een vloot van minstens 30, of met convooi
van den staat 50 of 60, schepen zeilklaar hebben, dan moest hij vooral
letten op het doen en laten van den Deenschen koning en er voor
zorgen, dat zijn schepen onder schijn van convooi de Belt passeerden
en zich zoo vroeg mogelijk in April vereenigden met de Zweedsche
vloot, om gezamenlijk den vijand aan te vallen.
Ten slotte moest De Geer een inval in Noorwegen zien te bewerken
en zoo mogelijk ook Engelsche en Schotsche schepen tot assistentie
aan Zweden zien te bewegen.________
I Er zijn door De Geer verscheiden brieven aan deze gezanten geschreven,
zooals hierna zal blijken.
Dit waren de verschillende opdrachten, aan De Geer in zijn
uitvoerige instructie gegeven. Zien wij nu, hoe De Geer zich van
zijn taak kweet.
Reeds den 24sten December vertrok hij van Stockholm. Wij
hebben bewondering voor den toch niet meer jongen man — De
Geer was nu 56 jaar — die in het hartje van den winter deze, ook
in een kalmer seizoen niet gemakkelijke, reis naar Holland met
zooveel moed ondernam; tegenspoed en ongemak zouden hem ook
niet gespaard worden. Admiraal Flemingh had hem — zeer zeker
wegens het ongunstige jaargetijde — de langere zeereis over Göte-
borg afgeraden en nu ging De Geer eerst naar Norrköping, vanwaar
hij dan verder met een galjoot de zeereis zou aanvaarden.
Den 26sten December kwam De Geer hier aan, maar het schip
het zich wachten. Tot 6 Januari bleef hij noodgedwongen in Norr-
köping, toen was zijn geduld ten einde. Er was hem veel gelegen aan
een spoedige komst in Holland en daarom besloot hij alvast met
zijn eigen jacht naar de Barösund te gaan om daar het schip af te
wachten i. Onderweg kwam hij de galjoot tegen en ging van zijn
jacht daarop over. Maar nu waren de elementen hem niet gunstig;
tegenwind maakte eerst, dat hij pas den lOen van Barösund kon
afzeilen en dwong hem vervolgens Kalmar aan te doen, waar tot
overmaat van ramp het schip aan den grond raakte en pas na een
dag weer vlot kwam. Toen kon de reis worden voortgezet en den
14en Januari kwam De Geer voor Wismar. Nieuwe tegenspoed werd
hier ondervonden: de haven lag vol ijs. De Geer moest op de reede
het vaartuig verlaten, maar kon nog 's avonds de stad bereiken.
Den volgenden dag ging het direct verder over Lubeck naar Ham-
burg, waar De Geer 17 Januari aankwam. Hier bemerkte hij, dat
niet aUeen het doel van zijn reis reeds bekend was, maar ook, dat
de stemming in de stad geheel ten gunste van Denemarken was
omgeslagen. De inval van Torstenson had de connecties van Ham-
burg met Holstein en Denemarken afgebroken en Hamburgsche
kooplieden, die gelden geleend hadden aan den Deenschen koning,
vreesden, dat hun deze penningen nu zouden ontgaan. De Geer
probeerde hen op dit punt gerust te stellen; of hem dit gelukte,
betwijfelen wij echter.
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 451 en De Geers brief aan Oxenstierna d.d. Norr-
köping, 6 Jan. 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 34).
Daar men De Geer gewaarschuwd had voor een aanslag op zijn
leven van Deensche zijde, kreeg hij op zijn verzoek van Königsmarck
een geleide door Bremen, dat door de Zweden bezet was, en ver-
volgens van den graaf van Oldenburg door diens land. Zoo kwam
De Geer ten slotte veilig aan de grens van ons land i.
Het had in de bedoeling van Oxenstierna gelegen, dat De Geer
op zijn reis door Duitschland de bovengenoemde Zweedsche
vredesonderhandelaars zou ontmoeten om met hen te spreken over
zijn instructie. Er waren allerlei maatregelen te nemen, voor het
geval De Geer voor zijn vloot lichtingen van volk in Westfalen
moest doen, waarbij de gezanten hem dan behulpzaam zouden
zijn. Maar de tijd drong en daar De Geer de Staten van Holland
nog in hun vergadering wilde aantreffen om dadelijk met hen te
kunnen onderhandelen, zag hij van bovenbedoeld onderhoud af en
reisde zoo snel mogelijk over Groningen naar Amsterdam, waar
hij den 16en Februari aankwam
Nu kon er begonnen worden aan de eigenlijke uitvoering van de
instructie. Uit Hamburg en Bremen had De Geer reeds aan Spiering
diens opdracht en de brieven voor de Staten-Generaal en den Prins
vooruitgezonden, opdat er in Holland geen tijd verloren zou gaan ^
Tot zijn teleurstelling hoorde De Geer in Amsterdam, dat de
Staten van HoUand op 13 Februari uiteengegaan warend hij was
dus toch te laat gekomen. Het verzoek, dat Spiering hun gedaan
had, om nog eenige dagen bijeen te blijven, daar hij nieuwe geloofs-
brieven uit Zweden had gekregen en een „notable propositiequot; wilde
doen, hadden de Staten afgeslagen ^ en dus moest De Geer de vol-
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 451 en 452.
2nbsp;Zie J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 67-68. Brief van De Geer aan
Johan Axelsson Oxenstierna d.d. Amsterdam, l^/^O F^br^ 1644. (Kern-
kmp: Br. v. L. d. G. n° 35). Dahlgren: L. de Geer, p. 452 -gt, dat De
Geer op 18 Febr. te Amsterdam aankwam. Dit is onjuist; Kernkamp toont
in noot 1 onder bovengenoemden brief aan, dat het op 16 Febr. was.
3nbsp;In den onder quot; aangehaalden brief sprak De Geer van „lestres a Messieurs
les Estats Généraux et prince d'Orangequot;. In de instructie wordt slechts van
één brief gesproken aan de Staten-Generaal en den Prins.
lt; Zie den brief onder 2.nbsp;ci 4. 1 .4 c
^ Res. St. v. Holl. 13 Febr. 1644. Zie ook Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont,
p. 45.
-ocr page 174-gende vergadering afwachten. Ondertusschen zocht hij de burge-
meesters van Amsterdam op om hun het Zweedsche standpunt te
verklaren, maar hij ontmoette hier slechts een vriendelijke terug-
houdendheid. Het volk scheen over het algemeen meer Zweedsch-
gezind te zijn, dan de regenten
Ongeveer een week hield De Geer zich in Amsterdam op, daarna
ging hij naar den Haag, waar hij een conferentie met Spiering had.
Al spoedig moest De Geer de geheele leiding der zaken op zich
nemen, omdat Spiering ziek werd Met verschillende leden der
Staten-Generaal had De Geer een onderhoud; bij de vertegenwoor-
digers van Holland en Zeeland vonden zijn woorden wel ingang,
die van de andere provinciën echter stonden afwijzend tegenover
de Zweedsche zaak Veel vermocht De Geer overigens in den Haag
niet uit te richten, daar de Staten-Generaal geen besluit konden
nemen, voordat de Staten van Holland voor een advies in deze
kwestie hadden vergaderd. De Geer vond het nu beter niet zoo lang
te wachten, daar hij vermoedde, dat men hier, naar Hollandsche
gewoonte, eerst de kat uit den boom wilde kijken, om daarna pas
partij te kiezen. Hij oordeelde den tijd gekomen om de hand aan
den ploeg te slaan en uitvoering te geven aan het zevende artikel
van zijn instructie, waarin hem werd opgedragen hier te lande de
50.000 rdr. bijeen te brengen tot het uitrusten van zijn vloot De
meest dringende reden om hier niet langer mee te wachten was het
feit, dat, terwijl de Staten de zaak op de lange baan schoven
— volgens De Geer uit jalouzie op de successen van Zweden —
Denemarken hier aankoopen liet doen van schepen, wapenen en
ammunitie en manschappen het werven®. Er moest dus haast
gemaakt worden.
In De Geers instructie werd met nadruk gezegd, dat Spiering
de zaken officieel zou behandelen met de Staten-Generaal en den
Prins, maar toch was het De Geer, die tot tweemaal toe een onder-
houd met Frederik Hendrik had. Spierings ziekte zal hem verhin-
derd hebben en zoo werd De Geer ook openlijk de drijfveer van
het werk.
Bij de eerste conferentie met den Prins schijnen meer algemeene
dingen ter sprake te zijn gekomen. Deze vond plaats op 27 Februari,
terwijl bij het tweede onderhoud op 14 Maart men ter zake kwam;
dit gesprek heeft een vrij heftig verloop gehad Van den Prins
kreeg De Geer hetzelfde te hooren, wat de Statenvergadering den
12en Maart ook reeds te berde had gebracht ^ en wel, dat Zweden,
wenschte het volgens het tractaat van 1640 Nederlands hulp, dit
verdrag dan ook in zooverre had moeten nakomen, dat het van
te voren de medewerking van Frankrijk en de Republiek had
dienen in te roepen om het geschil in der minne bij te leggen. Nu
had Zweden de protestantsche zaak in Duitschland in den steek
gelaten en tegen alle recht een aanval op Denemarken gedaan.
De Republiek zag zich dus niet verplicht in dezen oorlog Zweden
bij te staan.
De Geer kon hierop niet anders antwoorden dan dat Zweden,
zelf verrast door Torstensons snellen inval in Denemarken, niet
bijtijds de RepubHek had kunnen waarschuwen. Wat den Duitschen
krijg betrof: vond de Repubhek dien zoo gewichtig, dan moest zij
Zweden beter steunen om dezen voort te zetten. Sinds 1639 had
Zweden van de Staten daar geen subsidie meer voor gehad. Wilde
men, dat Zweden zich weer in de Duitsche zaken mengde, dan
moesten de Staten-Generaal eerst helpen in den thans uitgebroken
oorlog!
Frederik Hendrik drong alsnog aan op een schikking met den
Deenschen koning, maar De Geer vond dit een onmogelijkheid.
Noch de Republiek, noch Frankrijk hadden Zweden voldoende
geholpen in den Duitschen krijg, maar streken zelf de winst op.
En als zij zich nu ook nog zoo weinig Heten gelegen liggen aan de
1 De inhoud van dit gesprek is ontleend aan Dahlgren: L. de Geer, p. 453—
456, die het putte uit De Geers dagboek, dat deze van zijn reis naar Holland
had aangelegd.
^ Zie Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 48.
-ocr page 176-vrijheid der zee, moesten zij zelf maar voor de gevolgen instaan,
zei De Geer dreigend. De Nederlandsche onderdanen hadden
grootere belangen te bewaken dan de Staten-Generaal wisten.
Groote sommen hadden zij te vorderen in Zweden, Lijfland en
Pommeren en als er een jaar lang geen ijzer uit Zweden kwam, uit
welk land moest men zich dan hier van ijzer voorzien? Brabant,
Engeland en Spanje, die dit metaal vroeger uitvoerden, impor-
teerden het thans ook; de heele wereld was in dezen aangewezen
op Zweden. Behalve de Nederlanden hadden ook Indië, Itahë,
Spanje, Engeland en Schotland jaarlijks groote hoeveelheden ijzer
noodig. Hoe men de zaak ook bekeek, het verhes zou in de laatste
plaats Zweden treffen.
De drieste taal van De Geer scheen op den Prins in zooverre
indruk te maken, dat hij beloofde, de zaak nog eens te zuUen over-
wegen en nadat De Geer hem de verzekering had gegeven, dat de
Zweedsche Kroon vrijheid van zeevaart voor een ieder beoogde en
verlangde, dat de Deensche koning tevreden zou zijn met de rechten,
die hem van oudsher toekwamen en die ook niemand hem be-
twistte, was het onderhoud afgeloopen
De Geer was verstandig genoeg om niet te verwachten, dat zijn
pleidooi bij Frederik Hendrik succes zou hebben. Hij had dan ook
reeds maatregelen genomen om zoo spoedig mogelijk op eigen
gelegenheid een vloot uit te rusten. Voor het hebten van soldaten
_hij had 2000 musketiers op zijn vloot noodig — moest hij om
geldelijken steun aankloppen bij de Zweedsche gezanten in West-
falen. Men had het in de instructie aan De Geer overgelaten, of
hij deze musketiers in ons land zou hebten, of in overleg met de
Zweedsche gezanten deze van hen uit Westfalen krijgen. Nu waren
er door toevallige omstandigheden op dit oogenbhk voldoende
soldaten in de Nederlanden te krijgen, waarom De Geer besloot
hen hier te huren; ook zou dit minder kosten meebrengen En
dat laatste was ook wenschelijk, want het huren van schepen
kwam hem duurder, doordat hij Denemarken daarin als concurrent
gekregen had. De Deensche factor, Gabriël Marcehs, rustte met
hulp van den Deenschen resident, Lancken, en den buitengewonen
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 456.
2nbsp;Brief van De Geer aan de Zweedsche gezanten te Minden of Osnabrück
d.d. Amsterdam, 28 Febr./9 Mrt. 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 37).
gezant, Gunther, schepen en volk voor Denemarken uit i, bood
tegen De Geer op en maakte zoo hem het uitvoeren van zijn opdracht
moeilijker. Daarom vroeg hij ook aan Torstenson financieele hulp.
De Geer had hoop, dat men hem uit de oorlogscontributiën, in
Duitschland opgebracht, eenige assistentie zou kunnen doen, of dat
Torstenson hem een deel der Fransche subsidie wilde afstaan.
Ondertusschen viel de houding van de Republiek De Geer niet mee;
men had in Stockhohn wel op wat meer hulp gerekend 2. Ondanks
Spierings protesten werd ammunitie naar Denemarken uitgevoerd
en allerlei andere hulp voorbereid, zonder dat de Staten dit
tegengingenomgekeerd hielpen de intriges van Gunther niet
om de assistentie van Nederland aan Zweden te beletten. Wel
bereikte Spiering het gerucht, als zou HoUand aan beide staten
aUen uitvoer van schepen, ammunitie en volk verboden hebben
maar dit was slechts ten deele juist, want de Staten van HoUand
hadden besloten wèl den uitvoer van ammunitie toe te staan, maar
dien van schepen en volk te weigeren. Echter namen zij al spoedig
een tweede besHssing en wel deze, dat de reeds gehuurde en uitge-
ruste schepen mochten uitzeilen, doch dat na het vertrek daarvan
het eerste besluit weer van kracht zou worden, totdat zij zelf hun
convooivloot gereed hadden voor de naar de Oostzee bestemde
koopvaarders en tot geleide van de gezanten, die naar Denemarken
en Zweden zouden vertrekken om door bemiddeUng te trachten
den vrede tusschen beide rijken te herstellen, want tot deze
houding had de Republiek zich bepaald in den Zweedsch-Deenschen
oorlog. Deze termijn was gesteld, omdat zoowel de Admiraliteit
van Amsterdam alsook de kooplieden, die oorlogsschepen uitrustten
om de koopvaarders naar Noorwegen en de Oostzee te beschermen
— de „Directeursquot; zooals De Geer hen noemde — er over geklaagd
hadden, dat hij onder hun duiven schoot door het huren van de
grootste schepen en van bootsvolk ______
1nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 53—57.
2nbsp;Hiervóór genoemde brief van 28 Febr./9 Mrt. 1644.
3nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 56.nbsp;^ ^ ^ ^ .
^ Brief van De Geer aan de Zweedsche gezanten te Münster d.d. Amsterdam,
9/19 Mrt. 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 38).
^ Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 59. Brief van De Geer aan de
Zweedsche gezanten d.d. Amsterdam, 16/26 Mrt. 1644 (Kernkamp: Br. v.
L. d. G. n° 39).
Misschien waren de klachten niet zoozeer van de AdmiraHteit
uitgegaan als wel van de directeurs, want wij zien, dat De Geer
al spoedig het eerste coUege op zijn hand kreeg. Voor de Admirali-
teit ontboden, had De Geer zijn daden verdedigd met de bewering,
dat hij meende, dat de regeering door te zwijgen er mee instemde
en dat hij daarom met de uitrusting was voortgegaan. Ook kwam
er verandering in de houding van Holland, zoodat De Geer, voordat
de eerste helft van April verstreken was, op de hulp van dit
gewest verder kon rekenen. Zelfs kwam HoUand op 16 April in
de Staten-Generaal met het voorstel om De Geers vloot, voor zoover
hij die klaar had, te laten uitzeilen, welk voorstel er in de slecht
bezochte vergadering gemakkelijk door te krijgen was. Had De Geer
nog meer schepen noodig, dan mocht hij die ook huren i, maar
daarover zouden de Staten-Generaal dan eerst willen confereeren
met Spiering, ter'voorkoming van eventueele moeilijkheden van
weerskanten Dat De Geer nu zelfs voort mocht gaan met het
uitrusten van schepen, was het gevolg van de nadere inlichtingen,
die de Staten-Generaal gekregen hadden en waaruit bleek, dat het
aantal door De Geer uitgeruste schepen lang zoo groot niet was,
als hun was verteld Dat zij voor een verdere uitrusting overleg
met Spiering wenschten, kwam waarschijnlijk voort uit de vrees,
dat De Geer op tè veel schepen en volk beslag zou leggen. De
Staten-Generaal waren blijkbaar toch nog bang, dat er geen vaar-
tuigen genoeg zouden overblijven voor hun convooivloot. Inderdaad
was er reden voor deze vrees, want, toen De Geer in de tweede helft
van April een vloot van 32 schepen zeilklaar had, was er ook geen
enkel schip meer in HoUand te krijgen. Het was dus zoowel geluk
als wijsheid geweest, dat De Geer in Maart niet langer had gewacht
1nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 61.
2nbsp;Res. St. Gen. 16 April 1644.
3nbsp;Res. Vroedsch. Amst. 11 April 1644. Oud-burgemeester Dr. Andries
Bicker had 8 April aan de burgemeesters geschreven, dat in den Haag ver-
teld werd, dat De Geer een groot aantal schepen voor Zweden uitrustte.
De vroedschap besloot toen, dat, als De Geer met toestemming van de
regeering voor Zweden wierf, ook Denemarken faciliteiten moest hebben.
Res. St. Gen. 16 April 1644. Hoogendorp en Clant waren naar het college
ter Admiraliteit te Amsterdam gezonden om inlichtingen. Het aantal van
de door De Geer gehuurde schepen viel mee; er was dus geen goed „funda-
mentquot; om deze schepen en het bootsvolk „in te houdenquot;.
op besluiten van de Staten-Generaal, maar direct aan het werk
getogen was
De Geer mocht dus tevreden zijn over de resultaten van zijn werk,
maar hij had zich hiervoor in zulke groote geldelijke moeilijkheden
gestoken, dat de zorgen zijn voldoening overtroffen. Af zijn brieven,
in deze maanden geschreven, getuigen daarvan. 100.000 rdr. waren
hem toegestaan voor een vloot en het dubbele had hij reeds ver-
bruikt, toen de schepen uitzeilden.
Geen wonder, dat hij zich naar alle kanten wendde om hulp.
Zijn verzoeken richtten zich tot de Zweedsche gezanten in Duitsch-
land, tot Oxenstierna, tot den Rijksmaarschalk Jacob de la Gardie.
Kon men hem niet helpen met penningen uit de Fransche subsidiën
of met een deel der oorlogscontributiën? De la Gardie was één der
Rijksraden, die beloofd hadden ieder een deel bij te dragen. Verder
maakte De Geer de bovengenoemde gezanten attent op zijn oude
Eichsfefdsche schufdvordering; kon Köningsmarck, die juist in die
buurt was, niet eens een krachtige aanmaning laten hooren? ^ Maar
het scheen of er op geen van deze verzoeken acht werd geslagen.
En er stond hier niet minder dan De Geers goede naam en krediet
op het spel: hij had zijn eerewoord gegeven niet uit Amsterdam
te vertrekken, vóór hij alles betaald had. Dat hij eigenlijk buiten
zijn boekje gegaan was, gaf hij toe, maar hij had sfechts tusschen
twee dingen te kiezen gehad: doorzetten met hooge kosten, of alles
opgeven
Voorioopig echter klopte De Geer aan doovemans deur; hij moest
1nbsp;Aan Jacob de la Gardie schreef hij uit Amsterdam,d.d. 2/12 Mei 1644:
„Ich hab meine equippage zu rechter zeit volbracht, dan es itzunder
gantz unmüghch wehr so weit zu bringen, war ich auch schon noch einmahl
so viel anwenden wolte; dan die Hern Staaden haben mit grosser muhe kaum
überkommen können soviel schiffe als sie vonnöthen, undt sie haben
dieselbige heuren müssen, welche kaum von dem see angekommen waren
undt noch nicht ausgeladen hatten; haben auch nicht können bekommen
soviel bootsvolck als sie vonnöthenquot;; (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n 42).
2nbsp;Brieven aan de gezanten d.d. Amsterdam, 28 Febr./9 Mrt., 20/30 Mei,
27 Mei/6 Tuni 1644, aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 4/14 Mei 25 Mei/4 Juni
1644, aan Jac. de la Gardie d.d. Amsterdam, 20 April, 2/12 Mei 1644. (Kern-
kamp: Br. v. L. d. G. n° 37, n° 44 en n° 46; n° 43 en 45; n° 40 enn°42).
3nbsp;Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Amsterdam, 4/14Mei 1644. (Kern-
kamp: Br. v. L. d. G. n° 43).
maar zien, hoe hij zich het best uit deze netelige positie redde. Nog
vele malen zou hij op steun moeten aandringen en wij zullen ons
nu niet verder bezig houden met de vraag, hoe deze zaak zich
ontwikkelde, maar eerst terugkeeren tot De Geers vloot.
Vóór het einde van April had De Geer dus zijn vloot gereed, maar
het zou nog 14 dagen duren voor zij het Vhe kon uitzeilen; het was
hem dus niet gelukt om, volgens zijn instructie, de vloot zoo vroeg
mogelijk in April met de Zweedsche samen te brengen. Aanvankelijk
had hij gehoopt 40 schepen uit te rusten, maar hij had het bij 32
moeten laten, doch deze waren dan ook, zooals De Geer vol trots
aan De la Gardie schreef „wohl montiret und equippiret mit
waffen, munition undt victuahën undt 7000 mann, resolut umb der
cron Sweden so treu zu dienen, als wan sie ihre eygnen unterthanen
wehrenquot; \ Wij zien dus, dat De Geer in het volste vertrouwen, dat
alles in orde was, de schepen het gaan; hoe bedrogen zou hij later
uitkomen, toen het tegendeel bleek.
Het commando was opgedragen aan admiraal Maarten Thijssen,
een man, die zoowel ter koopvaardij als op de oorlogsvloot had
gevaren en voor zijn taak berekend scheen, evenals de vice-admiraal
Hendrik Gerritsen.
Van de 32 schepen zouden er 22 als oorlogsbodems gebruikt
worden, de overige 10 moesten dienst doen als transportschepen
voor troepen, die Torstenson te hulp zouden worden gezonden voor
de verovering der Deensche eilanden
Het vertrek van het Vhe ging niet zoo vlot; eerst vertrok de vice-
admiraal met een deel der schepen, terwijl Thijssen, toen hij zou
vertrekken, door storm en tegenwind werd gehinderd en pas 13 Mei
uitzeildenbsp;___
1nbsp;In den hiervóór aangehaalden brief van 2/12 Mei 1644. In De Sleutels
van de Sont, p. 62, noot 1 komt Kernkamp tot de conclusie, dat de schepen
niet sterk bewapend waren, althans 11 ervan niet. Volgens Dahlgren: L. de
Geer, p. 465 bestond de bemanning van de vloot uit 1951 koppen. Het
verschil met de opgave van De Geer zelf is in het oog loopend groot en in
verhouding met de getallen, die wij hierna zullen aantreffen, lijkt het ons,
dat De Geer zich heeft vergist. J. L. W. de Geer geeft in: Lod. de Geer, p. 70
als de sterkte van de bemanning op: 3000 koppen.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 460—461.
^ Blijkens den brief van De Geer aan J. de la Gardie d.d. Amsterdam,
2/12 Mei 1644 zou Thijssen eerst 9 Mei uitzeilen, later schreef De Geer aan
de Zweedsche gezanten te Osnabrück d.d. Amsterdam, 20/30 Mei 1644:
Reeds in Maart had De Geer zich met Torstenson verstaan over
de taak van de hulpvloot en aan den veldmaarschalk voorgeslagen,
een deel van de vloot naar Göteborg te zenden om de Deensche
blokkade voor deze, voor den uitvoer van De Geers industrie-
producten zoo belangrijke, stad te verbreken. Deze maatregel bleek
echter overbodig, daar Christiaan IV reeds uit eigen beweging zijn
aanval op Göteborg had opgegeven, voordat Thijssen nog uit-
gezeild was
De Geer gaf aan zijn admiraal nu bevel koers te zetten naar de
Jutsche kust, zijn vloot met 1000 musketiers uit Torstensons leger
te versterken en vervolgens Christiaan IV en zijn vloot op te zoeken.
Bij dit alles moest Thijssen zich aan Torstensons raad en bevelen
houden
Met deze orders vertrok Thijssen uit het Vhe en begon al heel
gauw met vijandelijkheden tegen de Denen: op de Noordzee maakte
hij zich meester van twee kleine Noorsche vaartuigen, die hij onder
convooi van één zijner schepen naar Holland zond. Zoodra De Geer
bericht kreeg over het opbrengen van deze „prysenquot;, spoedde hij
zich naar den Haag om met Spiering te overleggen, wat men er
mee aan zou vangen. Spiering wilde ze naar Emden zenden, buiten
bereik der Nederlandsche regeering, maar De Geer zag in dit geval
een geschikt precedent, waaruit men kon gewaar worden, welke
maatregelen in Nederland genomen zouden worden, voor het geval
er meer schepen op Denemarken veroverd werden. Hij speculeerde
op een flinken oorlogsbuit, die de kosten der vloot misschien zou
dekken. De Geer had echter buiten de Hollandsche koopheden
gerekend, die in deze kaperij een bedreiging van de vrije zeevaart
zagen en er zeer over gebelgd waren s. Zoodoende verwekte de
aankomst der opgebrachte schepen te Amsterdam groote opschud-
Der vice-admiral, so etlichen Dänischen schiffen nachgejagt, ist bisz uff
die Elbe kommen, underdeszen der admiral mit den restirenden schiffen
fertig worden . . . (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 42 en n 44)^
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 461 en 466; Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont,
gg_gQ
2nbsp;Hiervóór genoemde brief aan de Zweedsche gezanten d.d. 20/30 Mei
3nbsp;Men heeft roovers ghenoegh aen de Duynkerckers, de Sweedtsche be-
hóüven dar niet byte komenquot;. Missive uit Amsterdam van 15 Juni 1644
ingesloten bij den brief van De Geer aan de Zweedsche gezanten te Osna-
brück d.d. Amsterdam, 15/25 Juni 1644. (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 47).
ding. Om blijk te geven van hun onzijdigheid heten de Staten-
Generaal er op verzoek van Tancken beslag op leggen. Deze handel-
wijze werd door De Geer beantwoord met een beslag op een partij
ij zer en koper, die afkomstig was uit een hem toebehoorend schip, den
vorigen herfst in de Sont aangehouden, en die naar Holland gevoerd
was om in Amsterdam pubHek verkocht te worden. De Geer had zijn
eigen merken er op herkend. Niettegenstaande herhaalde verzoeken
van Spiering om de schepen vrij te geven gebeurde dit niet, zoolang
ze in Zweden niet bij „sententie declaratoirquot; voor goede prijs
verklaard waren ^ en duurde het nog tot October, voordat de Staten-
Generaal het beslag heten opheffen. De schepen mochten toen met
hun inhoud naar het buitenland gebracht worden om daar verkocht
te worden Ondertusschen waren er nog 6 schepen, op de Denen
buitgemaakt door De Geers vloot en hierheen gebracht, in beslag
genomen Daarom liet De Geer de later veroverde schepen maar
dadelijk naar een buitenlandsche haven opbrengen.
Keeren wij thans tot Thijssen terug. Deze was 15 Mei aan het
Listerdiep gekomen, had zich vandaar direct naar Torstensons
hoofdkwartier te Hadersleben begeven en met den veldmaarschalk
afgesproken, dat zijn vloot zich met een paar Zweedsche schepen
zou vereenigen tot een gemeenschappelijken aanval op Fünen. De
bemanning werd eerst nog versterkt met 700 musketiers, maar de
afspraak kon Thijssen niet nakomen, want Christiaan IV was
ondertusschen met 9 schepen naar het Listerdiep gezeild en belette
hem nu het uitloopen. Toch deed de admiraal een poging om zich
door de Deensche zeemacht heen te slaan, maar hiermee hep het
ongelukkig af. Met 13 schepen — 7 waren er onder bevel van zijn
schout-bij-nacht gaan kruisen, 1 was met de beide „prysenquot; naar
1nbsp;Res. St. v. Holl. 30 Juli 1644.
2nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 171—172; Dahlgren: L. de Geer
p. 465—466.
® Dat er nog meer schepen naar Holland opgebracht waren, blijkt uit den
brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Göteborg, 14/24 Sept. 1644, waarin
hij schrijft: „Wy worden in Hollandt ubel getracteert over onse prysen, die
in arrest gehouden werden, daervan schoon twee in de grondt Hggen undt
vergaen.quot; (Kernkamp: Br. v. L. d. Geer, n° 51). Tancken gaf 2/12 Aug. 1644 op,
dat er 11 Deensche schepen door die van De Geer geroofd waren. Zie Kern-
kamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 307. Hiervan werden er 3 als branders ge-
bruikt in den tweeden slag in het Listerdiep. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 470.
Holland gegaan en het 9de, de St. Matteus, reeds vroeger vooruit-
geloopen naar Göteborg, was nog daar — leverde Thijssen op 26 Mei
slag tegen Christiaan, maar was niet opgewassen tegen diens 9
veel beter uitgeruste schepen. Toen zijn kapiteins, behalve den vice-
admiraal en kapitein Brouwer, hem ook nog in den steek lieten,
Hep het gevecht voor Thijssen op een nederlaag uit. Wèl kon hij
de Deensche vloot nog zooveel schade toebrengen, dat Christiaan
van het Listerdiep vertrok.
Drie dagen later kwam de schout-bij-nacht zich weer bij Thijssen
in het Listerdiep voegen, maar ook de Denen doken weer op en
4 Januari volgde de tweede slag, die nu voor Thijssen een beteren
afloop had. Slechts een klein aantal schoten werd gewisseld en door
storm en duisternis begunstigd kon de Hollandsche vloot uit het
Listerdiep ontsnappen i. Door den storm werden de schepen uiteen-
gedreven, maar zij werden zoo goed mogehjk weer verzameld en
zetten koers naar het VUe, waar de vloot bij gedeelten aankwam.
Den 25sten Juni waren alle schepen weer terug behalve 7, die
Thijssen op zee had gelaten om berichten aangaande den vijand
in te winnen
Voordat De Geer van Thijssen zelf officieele berichten had over
de wederwaardigheden in het Listerdiep, waren er in Holland reeds
alleriei geruchten verspreid, die gewaagden van een volkomen
nederlaag van de vloot. De Geer hechtte er aanvankelijk weinig
waarde aan; hij schreef aan Oxenstierna, dat hij niet kon geiooven,
dat Christiaans vloot die van Thijssen in het Listerdiep had kunnen
vernietigen, daar des konings schepen een te grooten diepgang
hadden om daar binnen te komen; bovendien vertrouwde hij met
minder op de voorzichtigheid dan op den moed van zijn admiraal
Inderdaad was Thijssen ook niet in het Listerdiep, maar daarvóór
met de Denen slaags geweest, zoodat De Geers twijfef begrijpelijk is.
Maar 5 Juni ontving hij een brief, 31 Mei door Thijssen geschreven.
1nbsp;Zie over deze eerste expeditie van Thijssen, Kernkamp: De Sleutels v. d.
Sont, p. 90—91 en Dahlgren: L. de Geer, p. 466.
2nbsp;Brief van De Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück d.d. Amster-
dam, 16/25 Juni 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 47).
3nbsp;De Geers brief d.d. Amsterdam, 25 Mei/4 Juni 1644, aan Oxenstierna
(Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 45).
waarin deze hem alle gebeurlijkheden aangaande het eerste gevecht
uitvoerig schreef en zoo dus allen twijfel ophief
Nu zag De Geer zich voor nieuwe moeilijkheden geplaatst. Hem
viel de zorg toe voor de gewonde matrozen en hij moest deze door
nieuwe vervangen, de vermeerdering van de bemanning met 700
musketiers vereischte meer levensmiddelen en ammunitie en noch
uit het Fransche subsidie, noch van de Eichsfeldsche vordering
kreeg hij eenige tegemoetkoming. Hij herhaalde dan ook zijn ver-
zoek aan de Zweedsche onderhandelaars te Osnabrück om hem met
gelden te helpen. Kreeg hij geen geld, dan kon hij ook niet voortgaan
aan Torstenson buskruit te zenden, noch wat verder voor diens
leger noodig was
Bij de financieele bekommernis, hem door de nederlaag van
Thijssen bezorgd, kwam nog de ergernis, die De Geer vervulde
tengevolge van de overdreven en valsche geruchten, die hier te
lande de ronde deden aangaande de overwinning van Christiaan IV
in het Listerdiep. Er werden pamfletten verspreid, waarin de
verhezen van De Geers vloot schromelijk overdreven waren en
De Geer met hoon overladen werd 3. Hij vond het dus noodig de
Zweedsche gezanten, aan wie hij voor een tweede uitrusting gelde-
lijken steun vroeg, van den stand der zaken op de hoogte te brengen.
Dus schreef hij hun, dat Thijssen naar het Vhe teruggekeerd was,
omdat hij niet voldoende levensmiddelen meer aan boord had, daar
deze snel geslonken waren bij den aanwas van 700 manschappen.
Bovendien moest hij van grooten mast wisselen, hij had zijn sloep
verloren en het groote zeil was gescheurd. Op de geheele vloot was
het verhes van 10 zeeheden te betreuren en er waren 6 verminkten;
dat was alles na twee gevechten! *_
1nbsp;Deze brief is afgedrukt bij Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 299—302.
De Geer maakte er melding van in zijn brief aan de Zweedsche gezanten te
Osnabrück d.d. Amsterdam, 27 Mei/6 Juni 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G.
n° 46).
2nbsp;In zijn brief onder ^ aangehaald, waarin hij ook schreef, dat hij uit Holland
en Hamburg reeds kruit had gezonden aan Torstenson.
3nbsp;Zie het toevoegsel aan De Geers brief aan de Zweedsche gezanten te Osna-
brück d.d. Amsterdam, 15/25 Juni 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 47).
Hier was sprake van 500 dooden; elders sprak men van 800. Zie Dahlgren:
L. de Geer, p. 468. Dahlgren geeft zelf op, dat er bijna 100 dooden waren:
L. de Geer, p. 466. Dit maakt geen groot verschil met Thijssens opgave.
« Bovengenoemde brief van de Geer aan de Zweedsche gezanten d. d. 15/ 2 5 Juni.
Waren de geruchten over de verliezen overdreven geweest, nu
flatteerde De Geer het aantal zelf te zeer; de opgave van het getal
der dooden en gekwetsten in Thijssens brief over den eersten
slag alleen was reeds veel hooger
Als protest tegen alle berichten van Deenschgezinde zijde liet
De Geer Thijssens brief drukken, maar niet in zijn geheel. Wat de
admiraal hem had geschreven over de slechte uitrusting van de
vloot en zijn verbitterde uitlatingen over de laffe houding van
kapiteins en bemanning, het hij wijselijk achterwege, evenals de
klachten, dat de schepen veel te zwak gemonteerd waren en den
strijd niet op konden nemen tegen wezenlijke oorlogsschepen en
dat er gebrek was aan de meest noodzakelijke oorlogsbehoeften.
In een tweeden brief schreef Thijssen de schuld toe aan de
makelaars, die voor De Geer de kant en klaar uitgeruste schepen
van de reeders hadden gehuurd. De hoofdfout was, dat de reeders
zelf voor de assurantie van het schip hadden moeten zorgen en
daar achteraf bleek, dat verscheiden kapiteins zelf deel in hun schip
hadden, was het in hun eigen belang geweest de assurantiepremie
uit te sparen, maar dan ook te zorgen, dat hun schip zoo weinig
mogelijk schade leed. Dat was de reden geweest, waarom zij zich
aan den strijd hadden onttrokken. Het scheepsvolk, in het geheel
niet of slechts half bevaren, was in dienst genomen onder
voorspiegelingen, dat zij geen levensgevaar zouden loopen. Toen
er dus protesten van De Geer kwamen, verklaarden de reeders de
bovenstaande beschuldigingen van Thijssen voor onwaar en de
kapiteins gaven als oorzaak van hun houding op, dat windstilte
hen had verhinderd den admiraal te helpen
Aan al dit geharrewar maakte een volslagen muiterij van de
matrozen een einde. Een oproertje in Amsterdam was echter met
gewapende macht spoedig gedempt, maar voor alle zekerheid beval
De Geer aan Thijssen, die zelf met zijn schip nog niet bmnen-
geloopen was, buitengaats te blijven, opdat de muiterij met ook
op zijn schepelingen zou overslaan. Daar Thijssen echter geen
levensmiddelen genoeg aan boord had en het hoog tijd werd, de
zieken en gewonden aan wal te brengen, liep hij toch den 21 sten
Juni het Vhe in. Wat De Geer ge%^sd had, gebeurde: ook de
1nbsp;Bij optelling bedraagt het 111 dooden en gekwetsten.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 468—469.
-ocr page 186-bemanning van het admiraalschip maakte oproer. Ondanks al dezen
tegenspoed liet De Geer den moed niet zakken en het lukte hem
weer regel en orde te scheppen door tegen een hoogere gage de
deserteurs in dienst terug te nemen. Zoowel in eigen persoon als
met hulp van reeders huurde hij er nog veel matrozen bij want
hij was van plan om spoedig, zoo mogelijk binnen een week, de
vloot weer uit te zenden. Hij had reeds een nieuw admiraalschip, de
„Jupiterquot; 2, gehuurd, een straatvaarder, en dat van 40 kanonnen
voorzien. De Geer had nog twee schepen willen aanschaffen, maar
dat was hem door Deensche tegenwerking onmogelijk gemaakt.
Een groot gevaar zag De Geer in het feit, dat de Nederlandsche
koopvaarders, door in de Sont tol te betalen volgens het accoord
van 1641, den Denen in de kaart speelden en hij voelde dit ook als
een vijandige houding tegenover Zweden. De Denen zouden nu
voor de ontvangen gelden de grootste schepen in Holland aan kun-
nen koopen en zoo den Zweden groot nadeel kunnen toebrengen.
Als hij maar 100.000 rdr kreeg — zoo schreef De Geer aan de Zweed-
sche gezanten — zou hij in staat zijn de grootste schepen, die acht
dagen geleden van de Middellandsche Zee gekomen waren, te huren
en de Denen zouden achter het net visschen
Hoe De Geer het verder klaar speelde, weten wij niet precies,
maar het feit, dat Thijssen den 14en Juh reeds weer kon uitzeilen,
bewijst voldoende, dat de schade niet zoo groot was, noch de
muiterij zoo ernstig, als het gerucht deed vermoeden.
Met 8 schepen en een brander vertrok hij, 20 Juli gevolgd door
den vice-admiraal met 8 andere en twee jachten. De laatste had den
16en reeds moeten volgen, maar was, na uitgezeild te zijn, door
tegenwind gedwongen geworden terug te gaan. Nog 9 vaartuigen,
die voor het Vlie hadden gekruist, voegden zich bij deze vloot, die
nu 27 schepen en een brander telde
De Geers oorspronkelijk plan om zijn vloot tegelijk met de
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 471—472.
2nbsp;Dahlgren geeft dezen naam: L. de Geer, p. 473.
® Zie den reeds eerder aangehaalden brief van De Geer aan de Zweedsche
gezanten te Osnabrück d.d. Amsterdam, 15/25 Juni 1644.
* Brief van De Geer aan Johan Axelsson Oxenstierna d.d. Amsterdam,
13/23 Juli 1644. (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 48). Volgens Dahlgren: L. de
Geer, p. 473 had Thijssen nu 20 schepen, volgens Kernkamp: De Sleutels
v. d. Sont, p. 98 had hij 22 schepen.
Nederlandsche convooivloot te laten uitzeilen was niet ten uitvoer
gebracht; de gezanten, die met laatstgenoemde vloot naar Zweden
en Denemarken vertrokken, hadden daar bezwaar tegen: het zou
een te vijandigen indruk op de Denen maken Maar omgekeerd
had de tegenwerking van Tancken niet kunnen verhinderen, dat
de Staten-Generaal het uitzeilen van deze tweede hulpvloot toe-
lieten
Thijssen kreeg nu ten tweeden male de opdracht van De Geer
om zich met zijn schepen bij de Zweedsche vloot te voegen, die zich
op dat oogenblik in de Oostzee bevond onder bevel van admiraal
Flemingh
Weer volgde Thijssen de orders van De Geer niet op, maar
kruiste eerst hier voor de kust om vervolgens naar de Westkust van
Jutland te gaan®. Aan De Geer schreef hij, dat hij eerst wilde
hooren, of Torstenson zijn plannen misschien gewijzigd had, waar-
door deze mogehjk zijn bevelen die hij, Thijssen, van hem moest
ontvangen, ook zou veranderen
Over deze handelwijze van Thijssen uitte De Geer zijn misnoegen
tegen de Rijksbestuurders te Stockholm. Hij was van oordeel, dat
lafheid aan de daden van den admiraal ten grondslag lag en zijn
vertrouwen in Thijssen was geschokt. Bovendien bracht iedere dag,
die verloren ging, wel groote onkosten, maar geen voordeel, zoodat
De Geer besloot het leeuwenaandeel van het werk over te doen aan
den vice-admiraal en dezen met de grootste en beste schepen naar
de Belt te zenden om zich te „conjungerenquot; met de Zweedsche vloot.
Thijssen moest dan met de rest van de schepen de vaart op Göte-
borg, dat weer door Deensche oorlogsschepen geblokkeerd was, vrij
maken om daarna naar huis terug te keeren. Zoo zou de Geer
minder onkosten en Zweden meer hulp hebben terwijl De Geer
1nbsp;Brief van De Geer aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück d.d. Amster-
dam, 15/25 Juni 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 47).
2nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 74.
3nbsp;Ibidem, p. 98.
* Dahlgren: L. de Geer, p. 473.
s Brief van De Geer aan Oxenstierna en de overige Rijksbestuurders d.d
Amsterdam, 24 Aug./3 Sept. 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 49).
® Dahlgren: L. de Geer, p. 473.
' Brief van De Geer d.d. 24 Aug./3 Sept. 1644 aan Oxenstierna en de overige
Rijksbestuurders. Zie hierboven.
althans de helft van de vloot weer thuis zou krijgen. Hier was hij
des te meer op gesteld, omdat in den loop van Augustus de huur-
termijn van de schepen afliep en hij, door ze langer in dienst te
houden, weer nieuwe uitgaven zou moeten doen. Dit kwam hem
in 't geheel niet gelegen; hij had zich al dieper in de schulden ge-
stoken, dan hij oorspronkelijk van plan was geweest en uit Zweden
kwam in 't geheel geen ondersteuning. Ook had De Geer berichten
over den slag bij Femern gekregen en was van meening, dat, na deze
overwinning, zooals men het van Zweedsche zijde beschouwde,
Flemingh de hulp van zijn schepen niet meer noodig zou hebben
Nu handelde Thijssen voor de derde maal ,,gants contrario die
ordrequot; van De Geer, want hij zeilde met al zijn schepen naar het
Listerdiep. Hij kon echter door tegenwind niet door de Belt komen,
ging daarom terug en stevende met zijn vloot op Göteborg aan om,
nu hij zich niet bij den Zweedschen admiraal kon voegen, de blok-
kade voor deze stad te verbreken. Dit werd hem door de Deensche
schepen gemakkelijk gemaakt; bij zijn aankomst trokken zij zich
dadelijk terug.
In Göteborg hield Thijssen krijgsraad met een paar Zweedsche
autoriteiten en zij besloten, dat Thijssen dadelijk met alle schepen
naar de Kielerfjord zou zeilen, Flemingh te hulp, die daar door de
Denen was ingesloten. Aan De Geer schreef de admiraal, dat hij
den kortsten weg zou nemen, en wel dien door de Sont. Had hij
bovengenoemde opdracht niet gekregen, dan zou hij De Geers
bevel, de scheepsmacht te verdeelen, nagekomen zijn 2.
Deze woorden en Thijssens handelwijze laten duidelijk zien, dat
de admiraal inzake de oorlogstaktiek zijn eigen gang ging, zij het
ditmaal in overleg met Zweedsche bewindhebbers, en de bevelen
van De Geer alleen uitvoerde, wanneer hem dat het beste leek.
Het is ook wel te begrijpen, dat Thijssen als krijgsman niet zoo
veel vertrouwen had in het strategisch inzicht van den koopman
De Geer.
Op 18 Augustus zeilde hij uit Göteborg weg met een vloot van
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 474.
® Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 98; brief van De Geer aan Oxenstierna
en de overige Rijksbestuurders d.d. Amsterdam, 24 Aug./3 Sept. 1644 en
aan de Zweedsche gezanten te Osnabrück d.d. Amsterdam, 3 Sept. 1644.
(Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 49 en n° 60); Dahlgren: L. de Geer, p. 474—475.
28 schepen ^ en nu volgde zijn bekende en beroemde tocht door de
Sont, waarvan wij hier de bizonderheden achterwege kunnen laten.
Nadat Thijssen ook nog heelhuids aan de achtervolging van Chris-
tiaans vloot was ontkomen, bereikte hij op 3 September ongedeerd
met al zijn schepen Kalmar
Terwijl men in Zweden de heldendaden, die Thijssen met de hulp-
vloot verrichtte, luide toejuichte, bevond De Geer zich in Amster-
dam in de grootste financieele moeilijkheden en van geen enkele
zijde werd hem een reddende hand toegestoken. Door de maat-
regelen van Christiaan IV tegen de Zweedsche schepen, die de Sont
passeerden, werd hij gehinderd in zijn scheepvaart; daardoor kon
hij de producten zijner fabrieken niet in die mate uitvoeren, als
anders en moest dus een groot deel van zijn inkomen derven.
Zijn brieven gewagen van allerlei voorslagen tot dekking zijner
uitgaven, maar de Zweedsche regeering durfde blijkbaar deze proe-
ven niet aan. Hij wilde, zooals hij begin September aan de Zweed-
sche regeering schreef, inplaats van de schepen, waarmee Thijssen
terug zou keeren — hij wist toen nog niet, dat de admiraal zijn bevel
om met de halve scheepsmacht terug te komen niet op zou volgen —
grootere schepen koopen of huren, deze als convooivloot meegeven
aan de koopvaarders, die door de Belt gingen en met de convooi-
gelden, die in plaats van den Sonttol zouden betaald worden, niet
alleen de onkosten van deze convooischepen, maar ook die van de
beide vorige expedities dekken
Dit plan bracht De Geer niet ten uitvoer, maar toch gelukte het
hem — hoe weten wij niet — zich nieuw krediet te verschaffen en
nog een derde — zij het ook kleine — vloot uit te rusten. Twee
groote schepen, de „Maagd van Dortquot; en de „Romerquot;, en twee of
drie kleine schepen waren begin September gereed. Zij moesten
dienen om te letten op de Deensche Groenland-, IJsland- en
1nbsp;De St. Matteus was er nu ook bij, benevens een buitgemaakt Deensch
oorlogsschip.Volgens De Geers hiervóór genoemden brief d.d. 3 Sept. waren er
28 schepen, volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 475 22 schepen en 2 branders.
2nbsp;Over den tocht van Thijssen uitvoerig bij Kernkamp: De Sleutels v. d.
Sont, p. 99—100, in bovengenoemden brief van 3 Sept. en bij Dahlgren:
L. de Geer, p. 475. Uit De Geers brief blijkt, dat alle schepen van de Deensche
vloot aan de achtervolging van Thijssen deelnamen.
3nbsp;De reeds hiervóór genoemde brief van De Geer aan Oxenstierna en de
overige Rijksbestuurders d.d. Amsterdam, 24 Aug./3 Sept. 1644.
Bergenvaarders alsmede tot het openen van de vaart op Göteborg i.
Zelf ging De Geer ook aan boord om de reis naar Zweden te maken
en onder zijn hoede nam hij Magnus Gabriel, den zoon van zijn
vriend Jacob de la Gardie, mede, die oorspronkelijk met de Neder-
landsche gezanten zou meegegaan zijn a. Op 15 September vertrok
de vloot uit het Vlie en kwam den 19den voor Göteborg. In plaats
van dadelijk hier binnen te loopen, zette De Geer eerst nog koers
naar de Sont om op de kust van Schonen zijn passagier, die zich bij
Horn zou voegen, af te zetten. Door ongunstigen wind gelukte het
echter niet te landen en men ging terug naar Göteborg. Zonder
dat de Deensche blokkade De Geer hinderde, kwam hij 21 Septem-
ber hier aan, ging te Elfsborg voor anker en het zich met een boot
naar den wal brengen
Dat De Geer met dezen tocht naar de Sont een stout stukje uit-
haalde, is wel zeker, want allerlei bedreigingen van Deenschen kant
hadden hem in Holland reeds bereikt. Niet alleen was hij tegen
shnpmoord gewaarschuwd maar hij wist ook, dat zoowel hij, als
alle manschappen, die op zijn vloot dienden, met gevangenschap
of verlies van het leven zouden boeten, vielen zij den Denen levend
in handen
Reeds den volgenden dag trad De Geer zelf op als leider van een
aanval op de Deensche blokkade, die uit 7 schepen bestond. Van
het Zweedsche leger had hij een versterking van 100 man gekregen
en drie kleine, daar in de haven liggende, vaartuigen. De soldaten
verdeelde hij over de vloot en maakte alles gereed tot den aanval.
Het is niet zeker, of De Geer zich nu ook aan boord bevond, maar^
was dit wel het geval geweest, de fortuin zou hem geen gelegen-
heid gegeven hebben heldendaden te verrichten, want inplaats van
tegenweer te bieden gingen de Deensche schepen aan den haal,
terwijl De Geers vloot hen achtervolgde tot den avond en toen terug-
keerde. De volgende dagen was er niets te beginnen, doordat het
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 476.
2nbsp;Brief van De Geer aan J. de la Gardie d.d. Amsterdam, 2/12 Mei 1644
(Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 42).
® Dahlgren: L. de Geer, p. 477.
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 476.
® J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 77 heeft het bevel dienaangaande van
Christiaan IV van 7 Aug. 1644 afgedrukt onder noot 2.
zwaar stormde; bovendien vertoonde de vijand zich niet meer; hij
was naar Marstrand gevlucht. De Geer stelde de Zweedsche re-
geering nog voor, deze plaats te veroveren en deed tegelijk nog een
aantal strategische voorstellen, die alle bedoeld waren om Göteborg
te beschermen — er bevond zich daar slechts één Zweedsch re-
geeringsvaartuig, zoodat de stad slecht beschermd was — maar
men liet het niet tot het uitvoeren van één dezer voorslagen
komen i.
Tien dagen bleef De Geer te Göteborg. Toen begaf hij zich op weg,
oorspronkelijk van pfan om naar Kalmar te gaan om daar met
Thijssen te overleggen over het verdere gebruik van de vloot
terwijl zijn schepen troepen overbrachten naar Horn: een verster-
king van 1600 man, te Göteborg ingenomen, werd ten Noorden van
Heisingborg aan wal gezet De Geer moest te Jönköping zijn reis
wijzigen, want hem bereikte daar een bericht van de regeering om
zich zoo spoedig mogelijk naar Stockholm te begeven. Dag en nacht
doorreizend kwam hij 7 October te Stockholm aan
Ondertusschen had Thijssen zich, na zijn tocht door de Sont
in het begin van September, naar Stockholm begeven. Hier had
de koningin hem persoonlijk ontvangen en met den naam Ankar-
hielm in den adelstand verheven. Bovendien was hem een jaarlijksch
tractement, een lijfpensioen en een gouden keten vereerd
Maar voordat Thijssen naar Holland terugkeerde, zou hij nog
eenmaal met zijn vloot aan Zweden hulp verleenen. Terwijl hij te
Kalmar zijn schepen in orde bracht, liet De Geer een hoeveelheid
koopwaar o.a. koper en staafijzer en ook kanonnen aan boord
van de oorlogsvloot brengen. Het geschut moest eerst op de vloot
gebruikt worden als ballast en daarna, evenals de andere waren,
meegenomen worden naar Holland om daar verkocht te worden
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 477—478 en de brief van De Geer aan Oxenstierna
d.d. Göteborg 14/24 Sept. 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 51).
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 478.
3nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 103. Volgens J. L. W^. de Geer:
Lod. de Geer, p. 81 voerden de schepen daar ook nog krijgsbehoeften aan.
lt; Dahlgren: L. de Geer, p. 478 en De Geers brief aan Johan Kasimir d.d
Stockholm. 2 Nov. 1644 (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 52).
® Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 100—101.
« Dahlgren: L. de Geer, p. 479.
Zoo kon de vloot tegelijkertijd voor De Geers handel van nut zijn.
De gecombineerde vloten van Thijssen en Wrangel — Flemingh
was gesneuveld — tezamen 32 schepen, voeren in de eerste helft
van October van Kalmar af i; het opperbevel voerde Wrangel.
Den 23sten October ontmoetten zij den vijand, dien zij verpletterend
versloegen bij het eiland Femern. Thijssen had in deze overwinning
een groot aandeel; 8 van de 10 buitgemaakte Deensche schepen
werden door hem genomen. Zijn onderbevelhebbers hadden hem
krachtig gesteund; zelf verloor hij in het gevecht één schip, de
„Swarte Arendquot; 2.
Groote blijdschap heerschte er in Stockholm over deze overwin-
ning; De Geer werd van alle kanten geluk gewenscht met het succes
van zijn onderneming.
Thijssens taak was nu afgeloopen. In een koninklijk schrijven
van 1 Oct. St. v. had hij de opdracht gekregen om, ook voor het
geval de expeditie tegen Denemarken mislukte, zoo spoedig moge-
lijk naar HoUand terug te keeren, opdat de Kroon voor verdere
onkosten gevrijwaard zou blijven
Later was er evenwel een galjoot naar de vloot gezonden met
bevel voor Wrangel, dat, was de overwinning behaald, de schepen
zich naar de Sont moesten begeven, waar Thijssen met eenige
Hollandsche schepen bij hem moest blijven tot het heffen van tol.
Deze gewijzigde orders waren gegeven na De Geers aankomst in
Stockholm * en het behoeft dus geen betoog, dat De Geer, die steeds
zoo had aangedrongen op heffen van tol in Sont of Belt, dit bevel
in de pen had gegeven. AUeen was hij bang, dat het Thijssen niet
meer op tijd bereikt had en deze reeds op den terugweg naar Hol-
land zou zijn; zoodoende zou het voordeel, dat men van de over-
winning kon plukken, verloren gaan en dit zou De Geer zeer be-
1 Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 480 op 6 Oct. st.v. Uit de Sleutels van de
Sont, p. 106, noot 3 volgt, dat er verschillende data van uitzeilen worden
opgegeven.
^ Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 106 en 107; Dahlgren- L de Geer
p. 479—480.nbsp;■ ■
Dahlgren: L. de Geer, p. 480.
« Over het zenden van de galjoot schreef De Geer: „ .... Ia galiotte, laquelle
fust expédiée vers la flotte après mon arrivement. . . .quot;: Brief aan Tohan
Kasimir d.d. Stockholm, 2 Nov. 1644. (Kernkamp: Br v L d G n° 52)
treuren Hier was een prachtige kans de geschokte financiën weer
wat in het evenwicht te brengen.
De Geers vrees werd bewaarheid: Thijssen had de veranderde
orders niet in zijn bezit gekregen en de admiraal was volgens zijn
oorspronkelijk voorschrift teruggekeerd. Hij was, na een paar dagen
samen met Wrangel in de Kielerfjord gelegen te hebben voor
reparaties, op 29 October ongehinderd door de Belt gekomen. Daarna
stevende hij op eigen initiatief naar Göteborg, omdat hij gehoord
had, dat daar weer een blokkade, nu van 8 Deensche schepen, lag.
De Denen wachtten echter zijn komst niet af, maar weken, evenals
vroeger, naar Marstrand. Op 14 November hep Thijssen de Göte-
borgsche haven binnen. Twee schepen met handelswaar van
De Geer kon hij nog juist aan een voorbij zeilende Hollandsche
convooivloot meegeven, zoodat deze direct naar Nederland konden
vertrekken.
Het leek Thijssen nu het beste eenige schepen achter te laten om
de stad voor verderen Deenschen overlast te vrijwaren; met de
overige vaartuigen wilde hij zoo spoedig mogelijk naar Holland
terug gaan. Maar dat ging niet zoo gemakkelijk, als Thijssen had
gedacht. Eerst moest het te Kalmar ingeladen ijzer overgebracht
worden van de schepen, die zouden blijven, in die, welke naar
Holland teruggingen. Toen de admiraal hiertoe bevelen gaf,
weigerden de matrozen die uit te voeren: zij wilden nu regelrecht
naar huis en niet nog eens te Göteborg achterbhjven. Voor den tijd
van 4 maanden waren zij gehuurd en die waren reeds lang ver-
streken. Het resultaat was, dat de vloot voor Göteborg bleef liggen
en Thijssen nader order aan de Zweedsche regeering vroeg. Maar
die wist niet, hoe zij de zaak moest aanpakken. In een schrijven van
28 Nov. st. V. aan den admiraal prees de regeering nogmaals zijn
vroegere daden, betreurde zij het verzet van het scheepsvolk en
gaf den raad 8 schepen ter verdediging van Göteborg achter te
laten. Verdere bevelen moest Thijssen van De Geer afwachten.
Ondertusschen deed de admiraal zijn best de matrozen weer tot
rust te brengen en hij slaagde daarin. De achterblijvenden zouden
hooger loon krijgen en op zijn laatst in het volgende voorjaar terug
mogen keeren. Zoo werd ieder tevredengesteld en Thijssen liet
1 Zie den hiervóór aangehaalden brief aan Johan Kasimir d.d. 2 Nov. 1644.
-ocr page 194-ten slotte 7 schepen — waaronder 3 van De Geer, die hij er bij zijn
komst had aangetroffen — achter i.
Op 13 December kon hij eindelijk zee kiezen, maar nogmaals had
hij tegenspoed. Een zware storm dreef zijn vloot uiteen en nood-
zaakte hem met 5 schepen, die hij bij zich had gehouden, de haven
van Göteborg weer op te zoeken. Drie van deze vaartuigen bleken
zoo ontredderd, dat ze niet meer zeewaardig waren en hij liet deze
dan ook achter, nam een ander schip er voor in de plaats mee en
zeilde Oudejaarsdag met 3 schepen weer uit. Hiermee kwam hij
behouden in HoUand, waar zijn andere schepen reeds waren binnen-
geloopen
Vice-admiraal Gerritsen had het bevel over de te Göteborg
gebleven schepen en zijn tegenwoordigheid belette de Denen de
haven opnieuw te blokkeeren, zoodat de vaart op Göteborg nu vrij
was. Herhaaldelijk op zee kruisend bracht Gerritsen den Deenschen
handel nog vrij belangrijke schade toe, totdat hij in Februari met
zijn schepen naar de Nederlanden terugkeerde
Hiermee was het werk van De Geers hulpvloot afgeloopen en
behoorden haar daden tot het verleden; de lasten ervan zouden
zich echter nog jaren lang laten gevoelen, niet het minst aan
De Geer.
In het bovenstaande wezen wij reeds op de moeilijkheden, waarin
De Geer was geraakt, wat betreft de financiering van de vloot.
Men had de onkosten op 100.000 rdr. geschat en zij bedroegen al
spoedig het dubbele. De 50.000 rdr., die De Geer zelf, volgens de
afspraak, had voorgeschoten, waren als sneeuw voor de zon ver-
dwenen en de 50.000, die hem uit Zweden zouden geworden,
kwamen slechts druppelsgewijs binnen. De vijf voogden van
Christina hadden beloofd, ieder 5000 rdr. bij te dragen, 2000
zouden Johan Skytte, Philip Scheding, Gustaaf Horn,Clas Flemingh
1nbsp;Al deze gebeurtenissen bij Dahlgren: L. de Geer, p. 480—481 en in De Geers
brieven aan Johan Kasimir d.d. Stockholm, 13 Nov. en 4 Dec 1644 (Kern-
kamp: Br. v. L. d. G. n° 53 en n° 54).
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 481—482.
^ Volgens Dahlgren: L. d. Geer, p. 482 met 3 schepen. De Geer schreef in
zijn brief aan Oxenstierna d.d. Norrköping, 12 Febr. 1645, één dag voor
het vertrek, dat de vice-admiraal op vertrekken stond met 5 schepen
(Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 56). Het is mogelijk, dat er ten slotte nog 2
achtergebleven zijn.
en Johan Oxenstierna elk opbrengen, dan teekenden 8 van de
overige raadsheeren ieder voor 1500 rdr. en Torstenson met zijn
zwager Knut Posse samen voor 3000 rds.
Axel Oxenstierna was het vlugst met betalen, de andere heeren
treuzelden ermee. Dat zij thans De Geer, die steeds als geldschieter
voor den Zweedschen adel opgetreden was, aan contanten moesten
helpen, was voorwaar een ongewone situatie. In Juli 1644 was pas
ruim de helft van de heele som afgedragen en na ontelbare aan-
maningen had De Geer op het einde van 1644 de geheele garantie-
som ontvangen. Veel was hij er echter nog niet bij gebaat, want
deze gelden had hij volledig van noode voor het op gang houden
van zijn fabrieken in Zweden Dat De Geer ondanks zijn geld-
gebrek, toch nog een nieuwe uitrusting kon doen en hij ook Am-
sterdam kon verlaten en naar Zweden vertrekken — wat hem
niet vrijgestaan had, zoo hij de gemaakte schuld niet had afgedaan—
bewijst dus, dat alle bronnen nog niet opgedroogd waren. Onge-
twijfefd zaf hij zijn vermogen aangesproken hebben en ook zullen
bevriende kapitaalkrachtige koopheden in Holland hem bijgestaan
hebben, want een leening kon hij niet sluiten wegens de schaarschte
van geld, die er heerschte. Bovendien deed hij dat ook liever niet,
omdat hij daarmee zijn krediet bij de reeders gemakkelijk kon
verspelen
Naarmate de vloot langer in dienst gehouden werd, was De Geers
onrust, hoe zich aan zijn benarde omstandigheden te ontworstelen,
gegroeid. Daarom had hij, van Amsterdam uit en later ook in
Zweden, den eenen brief na den anderen geschreven, met verzoek
om steun aan de Zweedsche regeering, aan den Rijkskanselier,
aan de gezanten, die Zweden voor den vredehandel te Osnabrück
had, en ten slotte aan Christina persoonlijk \ Hij had meer dan
eens aangedrongen op hulp om zijn Eichsf ef dsche schuldvordering
betaald te krijgen en had verzocht hem daarop gelden te willen
voorschieten of dit te doen uit de Fransche subsidiegefden.
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 482.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 483.
3nbsp;Dahlgren, t.a.p.
« In bijna al zijn brieven komt de vraag om geldehjken steun terug. Aan
Christina schreef hij d.d. Amsterdam, 20/30 Juli 1644. De brief is afgedrukt
door Dahlgren: L. de Geer, p. 483.
Na een reeks brieven van De Geer werd hem een koninklijk schrij-
ven van 9 Sept. 1644 st. v. gezonden, dat hem evenwel niet meer
bereikte, daar hij reeds van Amsterdam naar Göteborg vertrokken
was. Naast dankbetuigingen aan De Geers adres hield de brief
eigenhjk niets meer in, dan de belofte, dat de regeering haar best
zou doen hem te helpen. Het was niet mogelijk, zich vager uit te
drukken. Het antwoord van Christina behelsde evenmin een vaste
belofte. Dat bereikte hem in Zweden en zegde hem in het algemeen
hulp in zijn moeilijkheden toe. De koningin zou haar best doen,
dat De Geer voor zijn diensten een belooning mocht ontvangen K
In hoeverre Christina deze belofte gestand kon doen, zou de toe-
komst leeren.
Toen De Geer merkte, dat de dringende beden, die hij uit Amster-
dam naar Stockholm zond, daar geen gehoor vonden, hoopte hij
door besprekingen met regeering en Rijksraad meer succes te oogsten,
maar, voordat hij in Zwedens hoofdstad kwam, bewerkte hij eerst
den kanselier nog eens schriftelijk. Een paar dagen na zijn aankomst
te Göteborg schreef hij aan Oxenstierna hem 40 a 50.000 rdr. uit
het Fransche subsidie te doen toekomen. Het het zich aanzien, dat
de vloot wel zes maanden in Zweedschen dienst zou moeten blijven
en slechts drie maanden had hij vooruit kunnen betalen; de kosten
behepen reeds meer dan 200.000 rdr. Met angst en beven zag hij de
thuiskomst van de vloot tegemoet! Waarom gingen de Zweden geen
tol heffen in Lijfland of in de Sont? Daaruit konden dan de kosten
bestreden worden. Volgens de Geer verwonderde het ook ver-
scheiden Zweedschgezinde leden der Staten-Generaal, dat men geen
tollen hief, inplaats van subsidie aan de Nederlanden te vragen.
En dan sprak De Geer er zijn verontwaardiging over uit, dat er nog
zooveel tol betaald werd in de Sont door de schepen, die ijzer en
koper uit Zweden naar Dantzig voerden. Hier kon best een eind
aan gemaakt worden 2.
Zoodra De Geer in Stockholm was, had hij een onderhoud met
den Rijksraad. De eenige bron, waaruit de regeering kon putten
1nbsp;Het antwoord van Christina d.d. 16 Sept. 1644 is afgedrukt door Kern-
kamp: Br. V. L. d. G. bij n° 51, door Dahlgren: L. de Geer, p. 485 en door
J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 89.
2nbsp;Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Göteborg, 14/24 Sept. 1644 (Kern-
kamp: Br. V. L. d. G. n° 51).nbsp;i-nbsp;v
om De Geer af te betalen, was het Fransche subsidie, maar men
was hiertoe wemig geneigd. Op De Geers vroeger verzoek aan
Torstenson om hem van deze gelden een gedeelte af te staan, had
de generaal geantwoord, dat hij niet het recht had hierover te be-
schikken en dat bovendien dit subsidie hoogst noodzakelijk was voor
het onderhoud van het leger. Maar er waren geen andere middelen
en De Geer kreeg gedaan, dat begin October aan Adler Salvius werd
opgedragen om uit deze gelden 50.000 rdr. aan hem te betalen.
Aan Torstenson berichtte men, dat hij het maar zonder dit geld
moest zien klaar te spelen en De Geer kreeg het op voorwaarde,
dat hij de som terug moest betalen, als deze voor den oorlog in
Duitschland onmisbaar werd. Alles moest in het geheim gebeuren,
want het subsidie was bedoeld voor den oorlog in Duitschland en het
mocht niet uitlekken, dat het geld voor andere doeleinden was ge-
bruikt. De Geer ontving de som in gedeelten en pas 1 Februari 1645
werden hem de laatste penningen uitbetaald. Salvius schijnt een
deel ervan zelfs op eigen krediet geleend te hebben i.
Deze hulp was natuurlijk lang niet voldoende: De Geer had de
helft van zijn uitgaven nog niet terug. Ofschoon zijn herhaalde
voorstellen tot het heffen van tollen steeds werden afgeslagen, bleef
De Geer dit stokpaardje berijden en ten slotte had hij er ook succes
mee. Het gelukte hem de regeering te overtuigen, dat de vreemde
kooplieden een zoo groote winst op de Zweedsche metaalwaren
maakten — door het zakken van den prijs in Zweden en de stijging
ervan in het buitenland — dat zij een belasting er op wel konden
dragen. Daarom werd in October bij koninklijk besluit op bepaalde
uitgaande koper- en ijzerwaren boven het gewone nog een extra-
ordinaris licent gelegd, zoowel op de waren, die met inheemsche,
als op die, welke met vreemde schepen werden uitgevoerd. Het
gevolg van dit besluit was, dat de eerste met een dubbelen, de laatste
met een drievoudigen tol belast werden. Aan den „generaltullför-
valtarequot; werd bevolen om alles, wat boven de gewone tollen in het
laatje vloeide, aan De Geer af te dragen. Maar ook deze inkomsten
waren lang niet toereikend om De Geer af te betalen. Uit de tollen
en hcenten ontving hij in de resteerende maanden van 1644 een som
van 57.359 rdr - 16 st. Bovendien kon hij een aantal gesprongen
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 486.
-ocr page 198-metalen kanonnen, die op 32 rdr. het schippond berekend werden,
in betaling terugnemen, wat hem een som van 15.689 rdr - 29 st.'
opbracht.
Herhaaldelijk kwam De Geer in den Rijksraad om over deze
kwestie te overleggen en hij sprak ook met de koningin. Het resul-
taat was, dat voor verdere schulddelging De Geer in December
voorstelde, dat hem, behalve 6 van de 7 in den slag bij Femern
buitgemaakte schepen, nog 7 vaartuigen van de Kroon zouden ge-
geven worden. Met de bovengenoemde kanonnen zouden hem daar-
mee 120.000 rds. afbetaald zijn. Als hij dan nog 100.000 rdr. con-
tant kreeg om 13 schepen in zee te houden, ten einde den vijand
afbreuk te doen, met het recht op aUes, wat buitgemaakt werd en
als hij dan ten slotte voor de door hem voorgeschoten 50.000 rdr.
de jaariijksche inkomsten, groot 3.938 rdr. van Medelpad kreeg,
met dit district als onderpand, totdat hem deze som daaruit
was terugbetaald, zou hij tevreden zijn, wanneer de rest hem
geleidelijk uit de tolmiddelen werd afgestaan.
Deze voorstellen vond de Rijksraad echter tè bezwaarfijk en
De Geer kreeg van alles, wat hij vroeg, niet meer dan twee schepen
— waarvan één met het daarbij behoorende geschut — die samen
de waarde van 11.794 rdr-16st. vertegenwoordigden. Met de
bijdragen van den Rijksraad, die een aantal leden, zooals wij hier-
voor zagen, hem gegarandeerd hadden, de 50.000 rdr. uit de
Fransche subsidie en een som van 4258 rdr., die aan De Geer betaald
werden voor proviand, dat hij te Kalmar aan de vloot geleverd had,
kon hij op het eind van 1644 verzekerd zijn van een betaling van
189.101 rdr-13 st. 1
Dat De Geer het niet zonder onlusten en verdachtmakingen van
eigenbaat zoover gekregen had, blijkt wel uit zijn brief van 10
Januari 1645 aan Oxenstierna. Nog waren alle „peryckel en onge-
mackquot; niet geleden en het zou lang duren, eer voor De Geer de
gewenschte „uutcompste ende verlossinge deses labyrinthesquot; was
gekomen
Hoeveel had De Geer nu nog van de Zweedsche Kroon te vorderen?
^ De rdr. door De Geer op 48 st. berekend. Dit alles bij Dahlgren: L. de Geer
p. 487—489.
2 Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Stockholm, 10 Januari 1645
(Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 55).
Er zijn in den loop der tijden verschillende bedragen genoemd, die
hij voor de hulpvloot zou hebben uitgegeven, zelfs werd er van
5 milHoen rijksdaalders gesproken Voordat er iemand voUedigen
toegang tot het familiearchief van De Geer zou krijgen, was noch
deze som met nauwkeurigheid vast te stellen, noch met zekerheid
te zeggen, of De Geer terugbetaling van alle onkosten heeft gehad.
De kritische beschouwing van de hand van Dr. G. W. Kernkamp
in het 29ste deel van de Bijdragen en Mededeelingen van het
Historisch Genootschap komt zoo dicht bij de waarheid, als het
zonder deze papieren mogelijk was. Wij willen ons, alle vroegere
beschouwingen ter zijde latend bezig houden met de conclusies
van Dahlgren, die eindelijk de bewuste papieren en kasboeken
onder oogen kreeg.
In December 1644 gaf De Geer aan de Zweedsche regeering een
vrijwel volledige rekening van zijn vorderingen. Hierop werden de
volgende posten aangetroffen: De huur voor de 32 schepen bedroeg
voor 8 maanden 369.420 rdr.; daarbij kwamen de kosten voor
galjoten (die dienden voor het brengen en halen van berichten)
en branders op 7650 rdr. Aan admiraal, kapiteins en overige bevel-
hebbers werden voor gage en teerpenningen 15.872 rdr. betaald,
terwijl levensmiddelen voor 600 soldaten gedurende 6 maanden
15.190 rdr. hadden gekost en de krijgsuitrusting en ammunitie
hun verstrekt 6563 rdr. Dan waren er extra-onkosten ontstaan
door de muiterij der soldaten. Deze bedroegen 1200 rdr. Voor de
gewonden had De Geer 1095 rdr. uitgegeven en diverse uitgaven
behepen 7512 rdr. Het bedongen vierdedeel van den krijgsbuit
was aan de bemanning gegeven in den vorm van 36.048 rdr. Dit
alles tezamen maakte een som van 460.550 rdr., die De Geer te
vorderen had. Trekt men hier de 189.101 rdr. - 13 st., die hij ge-
deeltelijk reeds ontvangen, gedeeltelijk zeker zou krijgen, af, dan
had hij eind 1644 dus nog een vordering van 271.448 rdr. - 35 st.
Eigenlijk was dit nog geen definitieve rekening, want verschil-
lende posten had De Geer nog niet nauwkeurig kunnen opgeven
en daarom had hij die zoo goed mogelijk geschat. Dan bleven er
vorderingen op de Kroon, die nog niet te berekenen waren, zooals
1nbsp;Jaarboek v. d. Ned. Adel V, p. 218.
2nbsp;Zooals die van De Geers achterkleinzoon Louis, van Frantzen en van
De Geer van Jutfaas in zijn biografie van De Geer en zijn Notice Historique.
het bedrag, dat de hulpvloot nog méér gekost had, daar zij langer
dan 8 maanden gebruikt was. Ook waren er kosten voor de schepen,
die gediend hadden om Göteborg te beschermen en die niet van den
aanvang af tot de hulpvloot behoord hadden. Zoo waren er nog
enkele vorderingen, terwijl aan den anderen kant de Kroon kortingen
kon toepassen, zooals op de uitgaven voor de schepen, die tusschen-
tijds afgedankt waren. Er bleven dus nog aan beide zijden posten
open.
Daar beide partijen het blijkbaar zoo spoedig mogelijk eens wilden
worden, besloot de regeering op 21 Januari 1645 st. v., dat De Geer
zich tevreden moest stellen met de ronde som van 300.000 rdr.
boven dat, wat hem reeds was toegestaan. Zoo zou De Geer dus als
algeheele betahng voor zijn hulpvloot 489.000 rdr. ontvangen. Was
deze heele som betaald, dan mochten er van beide kanten geen
„pretensiënquot; meer zijn. Ook zou de Kroon geen aanspraak meer
maken op de buitgemaakte Deensche schepen.
De 300.000 rds. zouden opgebracht worden uit bizondere hcenten,
boven de gewone tollen opgelegd, en wel op den export van gaar-
koper, munt, messingartikelen, staafijzer, kanonnen en kogels.
Gedurende de jaren 1645, 1646 en 1647 zou hieruit jaarlijks 100.000
rdr. aan De Geer afgedragen worden. Brachten deze hcenten niet
genoeg op, dan zou hij uit andere tollen betaald worden; brachten
zij een overschot op, dan verviel dit aan de Kroon.
Geen enkele aanwijziging uit De Geers papieren wijst er op, dat
De Geer met dezen voorslag niet tevreden was. De conclusie hgt
dus voor de hand, dat hij de aanbieding niet onvoordeelig heeft
gevonden, wij vermoeden, vooral doordat hij van de opbrengst
der „prysenquot; een groote verwachting had.
Inderdaad heeft De Geer de eerste 100.000 rdr. ook uit deze licen-
ten ontvangen. Omdat echter de buitengewoon hooge lasten na-
deelig werkten op de metaalbedrijven en den Zweedschen handel,
werden na veel overwegingen deze licenten in hetzelfde jaar weer
afgeschaft. Maar waar moest nu het resteerende bedrag voor
De Geer uit opgebracht worden? Dit werd door Christina in een
open brief van 8 Februari 1646 st. v. bepaald: uit de groote zee-
tollen zou De Geer in de jaren 1646 en 1647 telkens 100.000 rdr.
ontvangen.
Dat De Geer ook werkelijk deze som heeft gekregen, is alvast
-ocr page 201-te concludeeren uit het feit, dat noch hijzelf, noch zijn erfgenamen
ooit met een nieuwe vordering hieromtrent bij de Kroon hebben
aangeklopt en verder uit de verzekering van zijn zoons Louis en
Steven, dat hun vader kort voor zijn dood had gezegd, dat al zijn
rekeningen met de Kroon Zweden en de koninklijke rekenkamer
vereffend waren i.
Maar ook uit De Geers boeken blijkt, dat de Kroon zich van haar
schuld gekweten heeft, want volgens de opgaven daarin beliepen
De Geers vorderingen, nadat hem betalingen uit de tolmiddelen
gedaan waren, zoowel contant als door kwijting met zijn eigen
tolrekeningen, alsook met assignatiën op vorderingen van de Kroon
bij andere tolplichtige personen, nog 50.000 rds. Deze som werd
hem tenslotte niet meer uit de tollen betaald, maar De Geer nam
van de Kroon een vordering tot dat bedrag over, die zij had op den
Franschen resident Chanut
Zoo was dus de rekening tusschen de Kroon Zweden en De Geer
vereffend en wij zouden denken, dat beide partijen nu weer met een
schoone lei konden beginnen, maar dat was niet het geval. Er bleef
nog een netelige kwestie op te lossen en wel die van het schip de
,,Vergulde Swaenquot;
Dit was bij de eerste expeditie van de hulpvloot het admiraal-
schip van Thijssen geweest ,onder welks bemanning muiterij uit-
gebroken was, toen Thijssen er mee in het Vlie teruggekeerd was.
Bij de tweede expeditie was het toen door een ander schip vervan-
gen, daar de kapitein van de Swaen, Theunis Jacobsz. Schellinger,
geweigerd had weer uit te zeilen en ook anderen had willen over-
halen zich aan den Zweedschen dienst te onttrekken Ofschoon
Thijssen zoo lang mogelijk op hem had gewacht, was Schellinger
niet weer in zee gestoken. De Geer had dit als contractbreuk be-
schouwd en hem, op bevel van de Zweedsche regeering, de overeen-
gekomen 3 maanden soldij onthouden, die hem volgens het contract
1nbsp;In een ongedateerden brief van Louis en Steven de Geer, gedeeltelijk afge-
drukt door Kernkamp: Varia betr. L. d. G., n° 13.
2nbsp;Dit alles bij Dahlgren: L. de Geer, p. 489—495 en Kernkamp in Bijdr. en
Meded. Hist. Gen. 29, p. 412 vlg.
3nbsp;Zie hierover Dahlgren: L. de Geer, p. 497 vlg. en Kernkamp in Bijdr. en
Meded. Hist. Gen. 29, p. 407 vlg.
4nbsp;Brief van Pieter Spiering aan den raadpensionaris Cats d.d. 9 Oct. 1645
in de portef. Zweden; Res. St. v. Holl. 9 Oct. 1645.
— dat voor 4 maanden of langer was aangegaan op 26 Maart 1644
en waarbij de schipper één maand op hand gekregen had tot de som
van / 6400 — nog toekwamen. Hierover ontstonden nu twee pro-
cessen: het eerste voor het koninklijk Hofgerecht in Stockholm,
waarbij De Geer vergoeding eischte voor de schade door de Zweed-
sche Kroon geleden en een straf voor de misdragingen van den
schipper. Dit proces had De Geer nog in Juli voor het Hof van
Holland aanhangig gemaakt i, maar nadat hij in September naar
Zweden gegaan was, had het Hofgerecht de zaak in handen ge-
kregen.
Het tweede proces werd aanvankelijk door de reeders en den
schipper voor het gerecht te Amsterdam gevoerd en beoogde de
betaling van de ingehouden maandgelden en enkele verdere „preten-
siën die noch te liquiderenquot; stonden o.a. de vivres, die volgens de
chertepartij aan het scheepsvolk waren verschaft.
In dit proces heeft De Geer bij de eerste zitting verstek laten gaan
en vertrok daarna naar Zweden. Daar er nu verder niemand
gedagvaard kon worden voor het Amsterdamsch gerecht, vroeg de
schipper het Hof van Holland beslag te leggen op de goederen, die
De Geer onder het ressort van dat Hof had. Dit arrest werd op
6 Juni 1645 „ter competenter sommequot; door het Hof verleend en
op de Geers huis in Amsterdam werd beslag gelegd. Zijn beide
zoons, Laurens en Louis, die toen ter tijd daar woonden, weigerden
echter de dagvaarding aan te nemen en een exploit, naar De Geer
in Stockholm gezonden, werd door diens gemachtigde, Dirck de
Keyser, eveneens geweigerd „'t sij uijt de circumstanties, offe uijt
de advertentiesquot;, die hem van den inhoud gedaan waren 2.
Op verzoek van De Geer droeg daarna de Kroon, bij schrijven
van 22 Juli 1645 st. v., zijn zaak op aan het Zweedsche Hofgerecht
en werd de procedure verder op naam van Christina gevoerd. Het
Hofgerecht dagvaardde den schipper om 27 November st. v. te
^ 28 Juli 1644. Het bevel om uit te zeilen, dat Schellinger van Thijssen had
ontvangen en niet opgevolgd, vsras van 22 Juli geweest, volgens het rapport
van het Hof van Holland. Dit rapport, gedateerd 14 Mrt. 1646, werd uit-
gebracht aan de Staten van Holland. Copie in de portef. Zweden. Afgedrukt
in de Res, St. v. Holl. 22 Mrt. 1646. De Geer had dus wel haast gemaakt
met het proces.
2 Ontleend aan het rapport van het Hof van Holland.
-ocr page 203-Stockholm voor te komen om zich te verantwoorden. Deze maal
was het de schipper, die verstek liet gaan i.
In beide landen werden de respectievelijke processen voortgezet
en op 22 December 1645 veroordeelde het Hof van Holland De Geer
provisioneel tot het betalen van / 20.850. Voordat aan het vonnis
uitvoer werd gegeven, trachtte het Hof door een accoord dit proces
te ,,jugulerenquot; en beval Laurens de Geer en den schipper te dien
einde voor twee commissarissen te compareeren. Het duurde echter
geruimen tijd, voor dit kon plaats hebben, daar Laurens tot twee-
maal toe uitstel had gevraagd en gekregen, omdat hij eerst bericht
van zijn vader uit Zweden wilde hebben. Toen dit bericht aange-
komen was, konden de partijen samenkomen en werden er weder-
zijdsche ,,presentatiënquot; gedaan, maar zonder het verwachte gevolg.
Integendeel scheidden de partijen met misnoegen en onverrichter
zake en toen kon het Hof aan de eischers geen ,,complement van
Justitiequot; weigeren
Nu had men het vonnis kunnen voltrekken, ware het niet, dat
de Staten-Generaal uitstel en een nieuw onderzoek bevalen. Dit was
het gevolg van de klachten, die Spiering geuit had, zoowel bij de
Staten van Holland als bij de Staten-Generaal, ondersteund door
missiven van koningin Christina. In het begin van October 1645
had Spiering reeds aan den raadpensionaris Cats verzocht er werk
van te maken, dat een veroordeeling van De Geer verhinderd werd.
Hij stelde de houding van Schellinger veel ongunstiger voor, dan
het Hof van Holland het in zijn rapport had gedaan. Het Hof was.
van oordeel, dat door een misverstand de schipper niet uitgezeild
was, terwijl Spiering hem opstandigheid en ophitserij tegen Zweden
ten laste legde, waarvoor de schipper „criminelyckenquot; gestraft
behoorden te worden. Hierop volgde een verzoek van Christina van
22 November 1645 st.v. aan de Staten-Generaal om het proces
tegen De Geer niet te laten doorgaan en Schelhnger te dwingen naar
Stockholm te komen
Daar er geen antwoord op Spierings klachten kwam, schreef
hij in Januari 1646 aan de Staten van Holland een boozen brief:
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 497.
2nbsp;Rapport van het Hof v. Holland.
3nbsp;Brief van Spiering d.d. 9 Oct. aan Cats. Copie in de portef. Zweden. Latijn-
sche brief van Christina d.d. Stockholm 22 Nov. 1645 in de portef. Zweden..
het Hof was ondanks zijn protesten voortgegaan met een onwettige
procedure, had onbevoegd een ,,pretense sententiequot; gewezen en
allerlei ,,nulliteit enquot; begaan. Het proces ging Christina aan en niet
De Geer en daarom behoorde de sententie vernietigd te worden.
Daarna volgden nog een brief van Spiering aan Cats in Februari
«n twee aan de Staten-Generaal in Maart en Juni Ook kwam er
nog een lange brief van Christina ^ en toen begonnen ook de reeders
en Schellinger bij de Staten-Generaal te requestreeren, bevreesd,
dat deze zich ten gunste van De Geer zouden uitspreken Juist
hadden toen de Staten van Holland aan het Hof opgedragen een
rapport aangaande deze procedure uit te brengen aan welks
inhoud we hiervóór het een en ander ontleenden.
De Staten-Generaal gaven de zaak in onderzoek aan gedeputeer-
den; de partijen zouden weer gehoord worden Spiering leverde
opnieuw een memorie in de weduwe van Schellinger — de schipper
was intusschen overleden — en de reeders vervolgens een request'
en in Maart 1647 kwamen de partijen met de heeren uit de Staten-
Generaal, die de besognes van ,,de Swaenquot; behartigden, in conferen-
tie ter fine van accoord Het resultaat was, dat de Staten-Generaal
aan Christina verzochten het proces van De Geer voor het Hof-
gerecht op te schorten, zooals dat van de reeders en de weduwe
Schelhnger hier voor het Hof van Holland werd uitgesteld Aan
Oxenstierna zonden zij een brief met het verzoek de koningin hier-
voor gunstig te stemmen
Toch sprak op 10 Juli 1647 het Hofgerecht het vonnis over de
erfgenamen van Schellinger en de reeders uit: zij konden geen aan-
1nbsp;Brieven van Spiering van 3 Januari 1646, waarbij hij een copie van het
vonnis, op 22 Dec. 1645 door het Hof v. Holland uitgesproken, insloot,
van 16 Febr., 7 Mrt. en 12 Juni 1646, alle in de portef. Zweden.
2nbsp;Latijnsche brief van 24 Jan. 1646 st. v. in de portef. Zweden.
3nbsp;Res. St. Gen. 8 Mrt. 1646.
^ De opdracht was van 2 Mrt. 1646 volgens het rapport zelf.
Res. St. Gen. 27 Mrt. 1646.
« Res. St. Gen. 13 Juni 1646.
' Res. St. Gen. 5 Febr. 1647.
« Res. St. Gen. 26 en 28 Febr., 18, 19 en 21 Mrt. 1647.
quot; Res. St. Gen. 5 April 1647.
^^ Minuten van deze brieven in het Latijn d.d. 5 April 1647 in de portef.
-Zweden.
spraak maken op de maandgelden en werden veroordeeld alle
schade — die later door De Geer op / 71.000 geschat werd — te
betalen i. De voltrekking van dit vonnis was echter niet mogelijk,
daar de veroordeelden geen bezittingen in Zweden hadden en zij
dus niet tot betalen gedwongen konden worden.
Hier te lande had het proces geen verderen voortgang, maar
toen De Geer in 1651 weer in Holland terug was, maakte zijn
tegenpartij van deze gelegenheid gebruik en verzocht de Staten
van Holland, dat haar de weg van Justitie, die nu vijf jaar gesloten
geweest was, weer geopend mocht worden. Dit verzoek werd inge-
willigd, maar eerst moest door commissarissen uit de Staten van
Holland „via concordiae getenteertquot; worden. Spiering vroeg nog
uitstel omdat hij een reis naar Engeland moest maken, maar
men wilde nu voortgang in de zaak brengen en de commissie hoorde
de reeders en De Geer; daar men weer niet tot een accoord kon
komen, mocht de eerste partij verder procedeeren Dat zij het
proces heeft gewonnen en het provisioneele vonnis werd bekrach-
tigd blijkt uit het feit, dat De Geer op 2 Maart 1652 aan de
weduwe Schellinger de / 20.850 uitbetaalde
Nu begonnen de pogingen van De Geer, al spoedig na zijn dood
voortgezet door zijn erven, om dit bedrag van de Kroon Zweden
terug te krijgen. Het ligt buiten het bestek van dit werk om ons
hier verder in te verdiepen; wij willen volstaan met de mede-
deeling, dat deze pogingen geen resultaat hadden Op dit punt
kwam de Kroon dus de verpUchtingen aan De Geer niet na.
Ook hebben De Geer noch zijn erfgenamen ooit de belooning
ontvangen, die Christina hem in haar brief van September 1644
had beloofd. Het had, nadat de financiën met de Kroon geregeld
waren, niet bepaald een belooning in geld behoeven te zijn — ook
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 497.
2nbsp;Aan de St. v. Holland en niet, zooals Dahlgren: L. de Geer, p. 498 zegt,
bij de St. Gen. Volgens de Res. St. v. Holl. werd de zaak door haar afgedaan.
» Res. St. V. Holl. 23 Juni, 10 Juli, 22 Sept., 5 en 21 Dec. 1651.
« Volgens Dahlgren: L. de Geer, p. 497 op 4 Sept. 1651, maar deze datum
kan niet juist zijn, daar op 21 Dec. 1651 aan De Geers tegenpartij werd
toegestaan verder te procedeeren. Het proces was dus in September nog
niet afgeloopen.
5 Kernkamp: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. dl. 29, p. 410.
* Dahlgren: L. de Geer, p. 499.
door eerbewijzen was erkentelijkheid te toonen — of Christina had
hem, volgens haar belofte in het 8ste artikel van De Geers in-
structie, waarin zij in het vooruitzicht stelde, particuheren naar
verhouding van de door hen gemaakte onkosten te beleenen met
veroverde eilanden of andere goederen, op deze manier kunnen
begiftigen; ook dat bleef achterwege. De eenige, wien iets te beurt
viel, was de oudste zoon Laurens. Deze had zich bij de uitrusting
van de vloot zeer verdienstelijk gemaakt en daarom kreeg hij,
behalve den titel van Commissaris der Zweedsche Kroon, als gunst-
bewijs gedurende de jaren 1651, 1652 en 1653 telkens 2000 rdr.
uit de zeetollen i. Tot verdere tegenprestaties kwam de Kroon niet.
Na hun vaders dood, misschien zelfs vele jaren daarna, schreven
De Geers zoons Louis en Steven nog eens een brief waarin, be-
halve enkele financieele kwesties, ook nog die van de beloofde
„recompensequot; te berde gebracht en de Kroon erop attent gemaakt
werd, dat zij alsnog „het verwachte effect niet bekoomen haddenquot;.
Evenwel baart het geen verwondering, dat Christina deze belofte
nooit nakwam, als men denkt aan het voortdurende geldgebrek,
waaraan de Zweedsche Kroon leed.
Dan had nog een andere drijfveer De Geer bewogen de hulpvloot
uit te rusten en dat was, zooals hij in het begin van 1645 aan den
Rijkskanseher schreef, de hoop om zijn „achterwesen aen den
Koninck van Den[emarken] te moogen recouvreerenquot; Hoe had
De Geer zich voorgesteld dat te doen? Hiervóór* merkten wij
reeds op, dat hij wellicht hoopte, dat Zweden, bij een overwinning,
Denemarken vredesbepalingen zou opleggen, die zoodanige voor-
deelen meebrachten, dat deze de geleden schade zouden vergoeden.
Inderdaad werd aan de Zweedsche afgevaardigden naar de
vredesonderhandelingen opgedragen ook de particuliere belangen,
in het bizonder die van De Geer, in het oog te houden, maar dit
mochten zij pas in de tweede plaats doen. Private belangen moesten
voor de algemeene wijken
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 552.nbsp;quot;nbsp;~
2nbsp;De brief was ongedateerd en volgens Kernkamp misschien gericht aan
Karei X Gustaaf: Varia betr. L. de G. n° 13.
^ Brief van De Geer aan Oxenstierna d.d. Stockholm, 10 Jan. 1645
(Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 55).
* Zie p. 155.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 501.
-ocr page 207-Het is niet bekend, of daar werkelijk over schadevergoeding aan
De Geer is gesproken, noch of hijzelf eenigen invloed op de onder-
handelingen heeft gehad. Wel heeft Oxenstierna hem naar Kalmar,
de plaats waar de Zweedsche onderhandelaars zich bevonden,
geroepen, maar uit den brief van den Kanselier, dien hij tot dit doel
aan De Geer schreef, krijgen wij den indruk, dat men De Geers
hulp eerder voor nieuwe oorlogsdoeleinden noodig had, dan voor
het tot stand brengen van den vrede Juist in dezen tijd dreigden
de onderhandelingen, door bemiddeling van Nederlandsche ge-
zanten gevoerd, te mislukken en de Republiek maakte zich gereed
tot een gewapend optreden tegen Denemarken. Men was hier
reeds begonnen met de uitrusting van 50 oorlogschepen
De Geers komst naar Kalmar werd echter vertraagd, doordat
de koningin hem naar Stockholm ontbood, waar hij door ziekte
van Christina ook nog langer opgehouden werd, dan oorspronkelijk
het plan was. Toch kon hij in den loop van Mei naar Kalmar ver-
1nbsp;De brief van Oxenstierna aan De Geer, afgedrukt bij Dahlgren: L. de Geer,
t.g.o. p.'502, luidt: Edler undt Ehrnvester gunstiger Herr undt frundt, Bishero
seindt vs^ir gestanden mitt unserm wiederpart in denen terminis, das wir nicht
gewust woran wir weren; Nun scheindt es das es baldt entweder brechen oder
zum ende kommen werde. Sollte dar etwas feindtliches aus werden, sollte
mihr ein grosse frundtschafft geschehen, vermeine auch dem publico ein
gute dienste, Ihme seibesten auch kein Schaden, wan Ich den Hern uff ein
tagh 3 oder 4 sprechen muchtte. Dar es Ihme nuhn nicht aller dings unge-
legen, bitte Ich ehr wolte mich zue Calmar oder alhier besuchen damitt Ich
seines guten raths mich erholen undt zue dienste Ihr Kög. M*-' undt der
Chron gebrauchen könne. Bin hingegen allezeit willich zue seinen dienst
undt empfel Ihn hiermit in Schutz der allerhöchsten. Hastich aus Söde-
räker den 14 April An. 1645.
Des hern dienstwilliger
Axell
Oxenstierna m.p.
2nbsp;Kernkamp: De Sleutels v. d. Sont, p. 165—167.; Dahlgren: L. deGeer, p. 502,
Een van De Geers zoons was met het escader van Gerritsen in Febr. 1645
uit Göteborg naar Holland vertrokken om soldaten te werven voor den
Deenschen of den Duitschen oorlog: Brief van De Geer aan Oxenstierna
d.d. Norrköping, 12 Febr. 1645. Hij zond adviezen over de kwestie of de
Republiek al dan niet de wapenen tegen Denemarken op zou nemen. Deze
adviezen sloot De Geer in bij zijn brief aan Oxenstierna d.d. Norrköping,
24 Mrt. 1645. (Kernkamp: Br. v. L. d. G. n° 56 en n° 58).
trekken i. Welke rol De Geer daar gespeeld heeft, is — wij zeiden
het reeds — in het geheel niet bekend, maar vermoedelijk zal hij
aangedrongen hebben op den vrede. Dat De Geer daar een warm
voorstander van was, blijkt uit de mededeeling van Per Brahe, die
19 April in den Rijksraad gezegd had, dat De Geer het het aller-
beste vond te beproeven vrede te sluiten, voor men verder iets in
de waagschaal stelde
Gelukkig was assistentie van De Geer voor nieuwe oorlogsdoel-
einden niet noodig. Terwijl Witte Korn. de With de Nederlandsche
koopvaardijvloot naar de Oostzee voerde, zonder dat er tol betaald
werd, doch ook zonder eenig wapengeweld, en de Zweedsche vloot
zich in de Sont vertoonde, maar het niet tot groote daden bracht,
werden de onderhandelingen voortgezet, die op 13/23 Augustus
1645 leidden tot den vrede van Brömsebro tusschen Zweden en
Denemarken
Welke voordeelen bracht deze vrede nu aan De Geer? Dat het
grondgebied van Zweden vergroot werd met Jemsterland, Herje-
dalen, de eilanden Gothland en Oesel en tijdelijk met de provincie
Halland was voor De Geer van geen beteekenis, daar zijn handels-
of industrieele belangen zich niet tot deze gewesten uitstrekten.
Van meer beteekenis voor hem waren de bepalingen aangaande den
doortocht door de Sont, waarvan de hoofdinhoud was: vrijen
doortocht door de Sont en de Belt behielden de inwoners van Zweden;
Zweedsche onderdanen in Finland, Ingermanland, Estland, Lijf-
land, Pommeren en de stad Wismar in Mecklenburg kregen dit recht
ook. Alle goederen waren vrij van tol, in het bizonder alle soorten
krijgsbenoodigdheden. De Deensche koning deed dus afstand van
zijn recht, dat transport van ammunitie steeds zijn bizondere ver-
gunning behoefde. Ook Zweedsche waren in vreemde schepen zou-
den tolvrij zijn. De schepen behoefden niet meer gevisiteerd te wor-
den, zij hadden slechts een zeepas noodig, opgesteld volgens een bij
dit tractaat vastgesteld formulier. Er was dus geen oponthoud meer
zooals vroeger en de Deensche koning had nagenoeg geen controle,
wat betrof den inhoud der schepen, in hoeverre n.1. vreemde wa-
ren onder Zweedsche vlag passeerden.
Verder werd bepaald, dat alles, wat tijdens den oorlog gecon-
fisqueerd of buitgemaakt was van weerskanten, zou blijven, waar
het nu was. Waren in beslag genomen goederen nog niet verkocht,
dan moesten ze teruggegeven worden en voor alles, wat onderdanen
der beide rijken bij de respectievelijke Kronen hadden uitstaan,
moesten ze „contentementquot; hebben i.
Wat beteekenden deze bepalingen voor De Geer? Allereerst, dat
zijn schepen nu vlugger door de Sont kwamen en dat hij niet meer
aan confiscaties bloot zou staan. Dit kwam zijn handel ten goede.
In de tweede plaats, dat hem de mogelijkheid geboden werd, zijn
rechten op betaling door Denemarken te laten gelden en hij dus
voldoening zou kunnen krijgen. Maar wie moest hem die geven?
De vredesbepaling zal wel bedoeld zijn in dien zin, dat ieder land
zijn eigen schulden moest betalen. De Geer vatte het echter zóó
op, dat Zweden zou zorgen, dat hij schadevergoeding kreeg. Daarom
schreef hij in zijn boeken de schuld, die Denemarken bij hem had,
over op de rekening van Zweden
Hoe De Geer ten slotte voldoening kreeg, weten wij niet, maar,
alweer concludeerende uit wat hij vóór zijn dood aan zijn kinderen
verzekerde n.1. dat alle rekeningen met de Kroon vereffend waren,
mogen wij aannemen, dat De Geer, hetzij van Denemarken, hetzij
van Zweden, eenige schadevergoeding heeft gehad.
Groote voordeden zijn er uit het vredestractaat voor De Geer
toch niet gesproten. Zijn zaken kwamen, nadat het in werking was,
niet tot een opvallend grooten bloei, zelfs verminderde zijn export
naar Amsterdam. Daarentegen schijnt de uitvoer van zijn producten
naar Hamburg te zijn toegenomen, welhcht doordat bij den vrede
van Brómsebro ook de Elbe-tol werd afgeschaft
Heeft de voldoening over den goeden afloop van den oorlog en
den gunstigen vrede tegen al de onrust en onlust, die De Geer te
lijden had om zijn hulpvloot, kunnen opwegen en ,,sijn treur in
vreuchden veranderenquot;? Wij betwijfelen het; de lasten hebben
tè lang hun gewicht nog doen voelen.
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 503.
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 504.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 505.
-ocr page 210-HOOFDSTUK V
DE GEERS LAATSTE LEVENSJAREN
Wie mocht meenen, dat De Geer de laatste jaren van zijn leven
in een welverdiende rust heeft doorgebracht, zou zich zeer ver-
gissen, want tot aan zijn dood werd hij bijna geheel door zijn zaken
in beslag genomen.
In het derde hoofdstuk gingen wij alles, wat betrekking had
op De Geers werk als industrieel, koopman en bankier, tot het
einde toe na. In dit hoofdstuk willen wij de laatste 10 jaren van zijn
leven beschouwen, maar dan niet, zooals wij vroeger deden, hoofd-
zakelijk van den materieelen, maar in de eerste plaats van den
ideëelen kant.
Uit de toekomstplannen, die De Geer in 1641 vormde, blijkt,
dat hij langzamerhand naar een kalmer bestaan ging verlangen.
Het vele reizen — hij ging in 1641 reeds voor de derde maal naar
Zweden, was vandaar uit tweemaal naar Duitschland geweest ^
en moest ook vaak tusschen Stockholm en zijn verschillende berg-
werken heen en weer trekken — had hem veel onrust en ongemak
gebracht. Nu, in 1641, heerschten er in alle landen onzekere toe-
standen ten gevolge van oorlogen en het lokte De Geer aan, zich
voorgoed in Zweden te vestigen en zoo aan alle woelingen zijner
eeuw te ontkomen. In 1640 was zijn oudste zoon, Laurens, gehuwd
en aan hem had De Geer, vóór zijn vertrek naar Zweden, het teheer
over zijn zaken in Amsterdam opgedragen 2. Toen De Geer in 1641
in Zweden terug was, deed zich juist een gunstige gelegenheid voor
om Finspong te koopen en De Geer maakte zich nu de illusie om
daar te gaan wonen, zich eenigszins uit zijn werk terug te trekken
en zijn verdere dagen te wijden aan zaken van meer ideëelen aard,
die hem belang inboezemden. Hij stelde zich voor daar een kring
van geleerde, vrome en weldenkende personen om zich heen te
1nbsp;In Maart 1632 door Gustaaf Adolf geroepen (zie hiervóór, p. 103) en in
Sept. 1633 door Oxenstierna (zie hiervóór, p. 108.).
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 531—532.
-ocr page 211-verzamelen en met hen over allerlei kwesties van gedachten te
wisselen i.
Echter gingen maar weinige van al deze plannen in vervulling.
Inderdaad kocht hij Finspong en in de volgende jaren breidde hij
zijn grondbezit in Zweden door verschillende aankoopen uit, maar
door al de besprekingen, die hij met de regeering over deze trans-
acties moest houden, verbleef De Geer zoo veel en zoo lang in
Stockholm, dat er van rustig wonen op zijn bezitting geen sprake
was 2. Daarna volgde in het begin van 1644 De Geers zending naar
Holland. De uitrusting van de hulpvloot kostte hem een jaar van
hard werken en zorgen, zoodat hij zich pas in den loop van 1645
definitief in Zweden kon vestigen. Een otium cum dignitate was
echter voor De Geer niet weggelegd, daarvoor had hij in Zweden
nog veel te veel werk.
Toch was er in zooverre iets van De Geers plannen van 1641
terecht gekomen, dat hij eenige vermaarde personen van zijn tijd,
met wie hij reeds vroeger kennis maakte, in zijn huis gastvrij ont-
ving. Een van hen was Comenius. De kennismaking met dezen
grooten geleerde en paedagoog was indirect een gevolg van De Geers
gematigdheid in kerkelijke zaken en zijn begeerte om de scherpe
tegenstelling tusschen Calvinisten en Lutheranen zooveel mogelijk
te verzachten. Deze innerlijke drang had De Geer reeds vroeger in
aanraking gebracht met een Schotsch geestelijke, Johannes Duraeus,
die een tijdlang had gewerkt bij de Engelsche kolonie te Elbing.
Ook deze Schot erkende de gevaren van de versnippering onder de
Hervormden en zijn pogingen tot vereeniging vestigden De Geers
aandacht op hem In 1636 was Duraeus een tijdlang De Geers
gast te Norrköping « en het contact tusschen deze twee mannen
was vooral hierom van belang, omdat De Geer daardoor weer in
aanraking kwam met Jan Wolzogen van Missingdorf den lateren
1nbsp;Brieven van De Geer aan J. Wolzogen, Joh. A. Comenius en Joh. Duraeus,
resp. d.d. Stockholm, 9/19 Oct., 20/30 Nov. en 30 Oct. 1641 (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 321, n° 322 en n° 323).
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 542.
® Dahlgren: L. de Geer, p. 512.
^ Duraeus kwam 10/20 Mei 1636 te Norrköping aan; De Geer schrijft over
zijn aankomst aldaar aan zijn zoon Laurens in een brief d.d. 13/23 Mei 1636
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 255).
* Over dezen Wolzogen is ons bijna niets bekend. Hij was misschien afkomstig
-ocr page 212-gouverneur van De Geers zonen Steven en Jean en, wat voor ons
het voornaamste is, met Comenius.
Met dezen laatsten had De Geer reeds enkele brieven gewisseld,
toen hij in 1641 aan Wolzogen en Comenius een uitnoodiging richtte
om zich bij hem in Zweden te voegen Wolzogen nam blijkbaar
zonder aarzeling de uitnoodiging aan en kwam in 1642 te Norr-
köping om zijn ambt als gouverneur te aanvaarden Met Comenius
ging het niet zoo vlot. Deze liet door Duraeus aan De Geer terug-
schrijven, dat hij niet zoo gemakkelijk zijn betrekking, die hij bij
het kerkgenootschap der Boheemsche vluchtelingen te Lesna, in
Polen, bekleedde, kon laten varen. De bestuurders van het kerk-
genootschap moesten hem eerst hiervoor toestemming geven.
Wanneer De Geer aan hen deze toestemming zou vragen, zonder
de Zweedsche geestelijkheid in deze zaak, die nu een kerkelijke
aangelegenheid werd, te kennen, zou dat teveel opschudding ver-
wekken en zoo werd de kwestie voor De Geer eenigszins moeilijk. Hij
wilde de geestelijkheid er liever buiten laten waarschijnlijk, omdat
zij steeds wat geprikkeld was over zijn onafhankelijkheid in geloofs-
zaken. Hoe de moeilijkheid werd opgelost, weten wij niet, maar ten
slotte kreeg Comenius toestemming om te gaan, waarheen hij wilde
en hij verklaarde zich nu bereid naar Zweden te reizen. Maar hij
wenschte zich niet voorgoed in Zweden te vestigen, noch zijn geheele
leven afhankelijk te zijn van De Geer. Wel wilde hij met diens steun
ergens in Zweden voor hun gemeenschappelijke geestelijke be-
langen werken.
In Augustus 1642 kwam Comenius in Norrköping aan. Daarna
reisde hij naar Finspong, waar hij De Geer ontmoette. Na eenige
dagen van besprekingen ging Comenius naar Stockholm, toegerust
met introducties voor verschillende vooraanstaande personen, in
de eerste plaats voor den Rijkskanselier. Met hem en met Johan
uit Oldenburg en deed wel geldzaken voor De Geer. Hij was later ook één
zijner executeurs-testamentair. Zie Dahlgren: L. de Geer, p. 512.
1 De Geer had een brief aan Comenius naar Polen gezonden, die hem niet
bereikte, omdat hij in Engeland was. Op 9/19 Oct. 1641 schreef De Geer aan
Wolzogen en aan Comenius, op 20/30 Nov. nog eens aan Comenius (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 321 en n° 322).
quot; Dahlgren: Br. o. Aff. n° 327 en n° 328.
3 Brief van De Geer aan Duraeus hierover van 1642 zonder naderen datum.
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 326).
Skytte had Comenius een onderhoud en hij kwam tot het besluit
om in Elbing zijn studiën voort te zetten. Hij wilde dit toch liever
niet in Zweden doen. De Geer zou hem financieel steunen en hij
mocht een paar medewerkers aannemen.
Slechts een paar dagen bleef Comenius in Stockholm, en keerde
toen weer naar Norrköping, waar De Geer zich bevond, terug. Hij
maakte haast om te vertrekken, wilde, vóór hij naar Elbing ging,
Lesna nog bezoeken. Op een van De Geers vaartuigen scheepte
hij zich in en zeilde 3 October de Barösund uit. Nog geen volle
twee maanden was Comenius in Zweden geweest. Wat De Geer
oorspronkelijk had gewüd: Comenius in Zweden te hebben voor de
bevordering van het onderwijs en tot verrijking van zijn eigen
geestelijk leven, was hem niet gelukt.
De Geer moest lang wachten, voor hij van Comenius' arbeid, die nu
in Elbing begon, en van zijn eigen mildheid de vruchten aanschouw-
de. Het was De Geers bedoeling, dat hij zijn boeken over en voor het
onderwijs zou afmaken, maar Comenius hield zich met te veel
andere dingen bezig, zoodat De Geer hem in 1645 dreigde met
inhouding van zijn jaargeld. Door Comenius' roerende smeekbeden
liet hij zich echter weer vermurwen en trok zijn handen niet van
den geleerde af. Maar het duurde tot 1648, voor Comenius' werk
„Methodus linguarum novissimaquot; ^ het licht zag. Nog tot 1650
steunde De Geer hem financieel. In dat jaar vertrok hij van Elbing
naar Zevenburgen en wij hooren van geen contact meer tusschen
hem en De Geer.
Pas in 1657 nam Laurens de taak van zijn vader ten opzichte van
Comenius over en liet een van diens werken te Amsterdam druk-
ken Toen Comenius in 16W uit Lesna moest uitwijken, vond — r(gt; -
hij bij Laurens de Geer in Amsterdam een toevlucht, tot zijn dood l ^fo-
in November van-dastzelfde-jaar®.
Is het al weinig, wat wij weten van De Geers relaties met een
^ Dit werk bevatte over een verbeterde methode van taalonderwijs, een
nieuwe bewerking van zijn oude boeken over spraakleer en enkele nieuwe
geschriften op dit gebied.
2 n.1. Comenius' ,,Didactica opera omniaquot;.
' Dit alles over Comenius bij Dahlgren: L. de Geer, p. 514—519. Over Come-
nius' betrekking tot De Geer zie ook B. J. L. de Geer van Jutfaas: Arno
Comenius, in De Gids, Mrt. 1892.
man als Comenius, nog minder is er bekend over zijn omgang met
andere dragers der wetenschap in de 17e eeuw. En toch moet
De Geer, die sinds 1645 in Stockholm woonde en veel aan het hof
kwam, wel persoonlijk kennis gemaakt hebben met den staf van
geleerden, dien de jonge Zweedsche koningin in dien tijd om zich
heen had verzameld. Cartesius schijnt hij gekend te hebben en hem
achting te hebben toegedragen Veel zal hij zich echter met dezen
grooten wijsgeer niet bemoeid hebben; Cartesius was slechts een
jaar in Zweden en kwam niet zooveel aan het hof als de jonge
Heinsius en Vossius, die het dagelijksch gezelschap van de koningin
uitmaakten Hen zal De Geer ook wel hebben ontmoet.
Vermoedelijk zal De Geer in deze jaren ook meer tijd gehad
hebben zijn bibliotheek, die bij zijn dood zeer omvangrijk was, te
verrijken. Hij had altijd veel boeken gekocht » en zijn lectuur
bestond voornamelijk uit stichtelijke werken. Voor theologische
strijdschriften scheen De Geer een bepaald zwak te hebben
Toch was hij in geloofszaken zeer vredelievend; wij zagen hoezeer
hij de verdeeldheid onder de Hervormden betreurde. Ongetwijfeld
was De Geer overtuigd Calvinist, maar hem was het starre, dat
zoovelen onzer voorvaderen in de 17e eeuw kenmerkte, geheel
vreemd. Hem was meer de verdraagzaamheid eigen der kooplieden-
regenten uit zijn tijd, wier handelsbelang, dat zaken doen met alle
gezindten gebood, een geven en nemen, ook in religiosis, meebracht.
Deze verdraagzaamheid van De Geer kwam bij meer dan één
gelegenheid aan het licht. Zeiden wij vroeger steeds, dat hij ten
behoeve zijner Duitsche arbeiders te Norrköping een Lutherschen
1nbsp;J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 100.
2nbsp;Zie Dr. C. Serrurier: Descartes, Leer en Leven, p. 240—243. Hetzelfde
bericht Römer in zijn brief van 10 Nov. 1649 aan Musch: „Den jongen
Hinsius et Vossius sijnt nu beyde haere Mat. in die griexse tale exercerende,
Mons. dCartes, hore, compt daglijx niet so te hovequot;. Deze brief in de
portef. Zweden.
3nbsp;In een brief d.d. Stockholm, 9/19 April 1642 schreef De Geer aan François
Balde, zijn agent te Frankfort a. d. Main, om een partij Fransche boeken
voor hem te koopen op een uitverkoop. Hij voegde er bij; ,, . . . selffs ick
hebbe voor desen t'Amsterdam soo partien gecocht bij affsterven van boeck-
vercopers dat de ongebonde boecken al voor makelatyren meer vercocht
wierden, daer onder veel goede boecken van Calvijn, Plessis, Testamenten
ende Psalmboeken sijn geweestquot; (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 332).
« Dahlgren: L. de Geer, p. 520 en 521.
-ocr page 215-predikant liet komen ook voor den bouw van verschillende kerken
in Zweden gaf hij groote bedragen in geld. Uit het feit, dat hij in
enkefe kerken een zitplaats had, mag men concludeeren, dat hij
zelfs Luthersche diensten bijwoonde. Toen in Norrköping het kerk-
gebouw door brand was verwoest, ging zijn hulpvaardigheid tegen-
over de Zweedsch-Luthersche gemeente zoover, dat hij zijn eigen
huis aan haar afstond voor het houden van godsdienstoefeningen
Voor zich en zijn gezin had De Geer jaren lang in Zweden een
Waalsch predikant, Robert Meaux. Toen deze in 1646 na een bijna
10-jarigen dienst hem verliet, kende De Geer hem een pensioen
van 100 rdr. per jaar toe. De pogingen om met hulp van de
Waalsche sjmode een plaatsvervanger te krijgen, schenen niet te
vlotten en daarna had De Geer waarschijnlijk geen eigen dominee
meer. De huiselijke godsdienstoefeningen, bij De Geer gehouden,
werden, behalve door familieleden, ook wel door geestverwanten
bijgewoond, fn den beginne nam men daar geen aanstoot aan, maar
toen fater herhaaldelijk conventikelen van Calvinisten door Luthe-
ranen werden bezocht, kwam de Zweedsche geestelijkheid zich be-
klagen bij de regeering. In 1643 werd er dan ook in Norrköping een
verbod tegen openbare Calvinistische bijeenkomsten uitgevaardigd;
verder nam de regeering geen maatregelen en Uet de geestelijken
protesteeren. De Geer zelf durfde men niet aan te tasten: hij was
een te invloedrijk persoon en deed te veel goed aan de Lutheranen
in Zweden. Bovendien werden bijeenkomsten bij hem slechts door
een klein aantal personen bezocht
De Geer heeft het zijn feven lang als zijn Christenplicht beschouwd
milddadig te zijn jegens armen en verdrukten en heeft dat ook steeds
1nbsp;Zie hiervóór, p. 128.
2nbsp;J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 98; Dahlgren: L. de Geer, p. 509.
3nbsp;J. L. W. de Geer: Lod. de Geer, p. 99. In de noot wordt hier medegedeeld,
dat de geestelijken de Waalsche gereformeerden wilden vellichten hun
kinderen Luthersch op te voeden. Zie ook Per Pehrsson: Ur Österby bruks
och vallonernas krönika, p. 82 vlg. In zijn brief van 15 Dec. 1649 schreef
Römer aan Musch: „Men begint hier ook ernstehjcken regard te nemen op
het bijeencomen bij den Resident, nu meer Ambassadeur van Vranckrijck
en aan die gereformierden bij Sr. Louis de Geer, daer het nochtans weinig
te beduyden ende niet als voor sijn familie ende eenige, doch weinig beken-
den werd gepreektquot;. Deze brief in de port. Zweden.
zijn kinderen ingeprent. Wij twijfelen er niet aan, of medelijden heeft
vele malen De Geer er toe gebracht van zijn overvloed rijkelijk
af te staan aan minder bedeelden, maar het treft ons toch, dat bij
iemand als De Geer de gedachte, dat goede werken beloond worden
en dat men zijn brood op het water zal werpen om het na vele dagen
weder te vinden, bij de uitoefening van zijn weldadigheid zoozeer
den toon aangaf. Hoe kon hij anders aan zijn kinderen schrijven:
,,den Ermen altijts te gedencken ende deucht doen, ende niet den-
cken dat u middelen door die gaven minderen, maer ter contrarie
toenemen en groejen suUen, als een saet in eenen vruchtbaeren
acker uutgestroejtquot; en verder in denzelfden brief ,,God bidden dat
hij u herten soo regere, dat hij de liefde der Ermen (u Evennaesten)
soo inplante, dat ghij ten jongsten daghe meucht hooren de Stemme
des Heeren . . .quot; terwijl hij hun een andere maal op het hart
drukte: .....,,vreest Godt, houdt sijne geboden, gedenckt den
Ermen ende bedruckten, soo sult ghij Godes seghen over u ende u
posteritijt haelenquot; Ziehier ook bij De Geer den sterk materialisti-
schen trek, die zoo dikwijls samengaat met de strengheid van het
Calvinisme.
Ondertusschen is De Geers vrijgevigheid hem slechts als een deugd
aan te rekenen, welke drijfveer deze ook mocht hebben. Volgens de
oudste berichten ^ had hij in zijn jonge jaren tijdens zijn verblijf
te la Rochelle reeds de gelofte afgelegd om van alle winsten, die hij
zou maken, een tiende deel Gode te offeren. Dergelijke vota deed
De Geer zijn heele leven door. Meer dan eens beloofde hij, in levens-
gevaar verkeerend, een groote som gelds aan de armen, indien hij
gered werd. Zoo gaf hij in 1633 aan de armen in de Palts 500 gulden,
omdat hij behouden uit Duitschland was teruggekeerd en beloofde
hij in 1644 voor een behouden aankomst in HoUand tot tweemaal
toe 1000 rdr. aan de armen. Terwijl hij in datzelfde jaar zijn hulp-
vloot gereed maakte, gaf De Geer geld voor de armen op Vlieland
en schonk aan een kerk op dit eiland een kaarsenkroon.
Zijn geloften kwam hij steeds na, zelfs wanneer het gebeurde,
1nbsp;In een brief aan zijn kinderen d.d. Stockholm 17/27 Mrt. 1646 (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 424).
2nbsp;In een brief aan zijn zoons en schoonzoons d.d. Stockholm, 10/20
Juni 1647. (Dahlgren: B. o. Aff. n° 446).
® Zie hiervóór, p. 6.
-ocr page 217-dat zijn wensch niet werd vervuld. Hij gevoelde het dan toch als
zijn plicht het beloofde te geven, zooals hij ook deed, toen zijn
vrouw van haar laatste ziekte niet mocht herstellen; de armen
behoefden zijn gave niet te derven! ^
Groote bedragen moet De Geer voor weldadige doeleinden hebben
besteed, de een spreekt van verscheiden tonnen gouds de ander
zelfs van een millioen pond, alleen voor Boheemsche refugié's
uitgegeven Of het inderdaad zooveel geweest is, kunnen wij niet
meer controleeren, maar gering is zijn hulp allerminst geweest.
Geheel en al verzonnen is echter de mededeeling, dat De Geer
nooit zijn schepen verzekerde, maar bij behouden aankomst de
assurantiepremie voor de armen besteedde. Uit verscheiden brieven
eh notarieele acten blijkt wel degelijk het tegenovergestelde
Sinds 1623 trok De Geer zich in het bizonder het lot aan der
verdrukte hervormden in de Palts, terwijl hij de vluchtelingen, die
van daar naar ons land, vooral naar Amsterdam, kwamen eveneens
bijstond. Langzamerhand organiseerde De Geer voor deze slacht-
offers des geloofs een soort weldadigheidsdienst. Oorspronkelijk
kwamen afgevaardigden van de kerken van Tweebruggen het geld
in Amsterdam halen, later wees De Geer te Frankfort, Tweebruggen,
Bazel, Zürich en andere plaatsen agenten aan, die de door hem
gecollecteerde sommen aan de hervormden in de Palts moesten
uitbetalen. Ook Waalsche vluchtelingen uit de Spaansche Neder-
landen, die zich in Duitschland bevonden, mochten hiervan profi-
teeren. Onder deze uitdeelingen vielen de Boheemsche vluchtelingen
niet; voor hen had De Geer een aparten post in zijn boeken
De Waalsche gemeenten in Leeuwarden en Amsterdam mochten
-ocr page 218-zich zeer in de belangsteUing van De Geer verheugen. Aan de eerste
legde hij een kleine taak op, die ontstond uit een gelofte, in 1619
door De Geer gedaan: hij zou jaarlijks voor ieder kind, dat hij had,
en dat nog geboren zou worden, 200 gulden afstaan voor de armen.
Daarom had hij bij de geboorte van elk kind op het leven daarvan
een lijfrente van 210 gulden 's jaars gekocht bij de provincie Gelder-
land. Nu liet hij van 1640 af deze renten — samen 2730 gulden —
door de diaconie van de Waalsche gemeente te Leeuwarden innen,
die hiervan 2600 gulden aan de armen in de Palts moest uitbetalen
en de overige 130 gulden voor haar eigen behoeftigen mocht ge-
bruiken. Deze regehng liet De Geer tot 1646 duren; in dat jaar gaf
hij aan zijn kinderen de beschikking over deze gelden. Dit jaarlijk-
sche bedrag van 130 gulden was niet het eenige, dat de Leeuwarder
Waalsche diaconie van De Geer kreeg. „Bij occasiequot; had hij „oock
meer daerbij gevoechtquot;
Bij de Waalsche gemeente in Amsterdam hadden zich sinds 1623
een groot aantal refugiés aangemeld en daaronder waren veel armen
uit de Palts Deze aanwas maakte meer steun noodig en op
De Geer werd niet tevergeefs een beroep gedaan. Zelfs zorgde hij
nog voor hen na zijn dood, want in zijn testament bepaalde hij, dat
er uit zijn nalatenschap minstens 25.000 gulden voor de armen zou-
den uitgetrokken worden, die in het bizonder bestemd waren voor
behoeftige predikanten, studenten en schoolmeesters. In de eerste
plaats gold dit natuurlijk zijn eigen kerkgenootschap, de Walen
Dat De Geer in 1648 de eventueele opbrengst van zijn schuld-
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 526. De brief van De Geer aan zijn kinderen
d.d. Stockholm, 17/27 Mrt. 1646 is hier in facsimile afgedrukt.
2nbsp;Res. Burgemeesteren en Oudt-Burgemeesteren van Amsterdam, 20 Juli
1623.
' De Geers testament dateert van 6 Mrt. 1651 (Dahlgren: Br. o. Aff. n°494).
J. L. W. de Geer deelt in Lod. de Geer, op p. 97 mede, dat De Geer bij testa-
ment aan Laurens oplegde 40 jaar lang 1000 guldens af te zonderen voor
predikanten en studenten der Waalsche gemeente te Amsterdam. Deze
bepaling is in bovengenoemd testament noch in de daaraan toegevoegde
specificatie te vinden; wel bepaalde De Geer, toen hij zijn huis in Amsterdam
op 1/10 Aug. 1648 aan zijn oudsten zoon schonk, dat deze daarbij de verplich-
ting kreeg om 40 jaar lang, te beginnen met 1649, 1000 gulden aan 4 door
De Geer met name genoemde personen uit te betalen. Bij overlijden van een
van hen moest het geld aan studenten in de theologie of aan arme predikan-
ten gegeven worden (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 458).
vordering op Eichsfeld bestemde voor de Universiteit van Marburg
in Hessen-Kassei, hebben we reeds in een vorig hoofdstuk gezien
Aan menschen van eiken rang en stand heeft De Geer rijkelijk
van het zijne medegedeeld en Dahlgren vertelt ons in zijn levensbe-
schrijving, dat hij onder De Geers nagelaten papieren een groot
aantal dankbetuigingen vond, geschreven in alle talen, op rijm en
in proza, in eenvoudigen en in bloemrijken stijl, waarin hoog
opgegeven wordt van des schenkers onvergelijkelijke vrijgevigheid
Toen De Geer in 1645 in Stockholm ging wonen, werd ook het
hoofdkantoor, dat tot dien tijd te Norrköping gevestigd was, over-
gebracht naar Zwedens hoofdstad. Daar hij nu in Stockholm voor
zijn werkzaamheden localiteiten en voor zichzelf een ruimere woning
wenschte, liet hij in 1646 en de daarop volgende jaren een groot
huis bouwen. Hier heeft De Geer de laatste jaren van zijn leven op
grooten voet geleefd en zich met pracht en luxe omgeven Kostbare
meubelen liet hij uit Holland komen en ook schilderijen werden
vandaar naar zijn Stockholmsche woning gebrachtToch is
de Geer, noch op het gebied van architectuur, noch op dat van
schilderkunst of htteratuur, een kunstbeschermer geweest. Wehs-
waar stak zijn huis in Stockholm, wat weelderigheid betrof, zeer
af bij de andere huizen, die De Geer in Zweden had, maar het kon
toch niet bogen op architectonische schoonheid®. Het huis in Upsala
was van hout en had slechts een dak van zoden, terwijl zijn huis
te Norrköping wel van steen, maar toch zeer eenvoudig was. Het
fraaie „Huis met de Hoofdenquot; te Amsterdam had De Geer indertijd
kant en klaar met schilderijen en enkele meubelen van Nicolaas
Sohier gekocht Het maakt op ons den indruk, dat De Geer schilde-
rijen meer als meubilair beschouwde, dan dat hij de kunst erin
bewonderde.
De Geer zou in Stockholm een onbezorgd bestaan geleid hebben,
had niet zijn schoonzoon. Karei de Besche, die met zijn dochter
Ida was gehuwd, de vreugde van zijn laatste levensjaren vergald.
Voor wij echter overgaan tot een beschouwing van De Geers
oneenigheid met De Besche, willen wij hier het een en ander mede-
deelen over zijn huiselijk leven.
Gedurende de eerste 15 jaren van zijn huwelijk kon De Geer zich
buiten zijn zaken onafgebroken aan zijn gezin wijden; daarna was
hem dit niet meer mogelijk. Toen hij in 1627 naar Zweden was
gegaan, volgde zijn vrouw hem al spoedig daarheen met haar oudste
dochter en zij woonde, tijdens De Geers eerste verblijf in Zweden,
te Norrköping. Hier werden 3 van De Geers kinderen geboren:
in 1628 een dochtertje, dat slechts een jaar oud werd, in 1629
Steven en in 1630 Christina. In 1631 nam De Geer zijn vrouw weer
mee naar Holland terug. Zij was toen reeds ziekelijk en zij stierf
te Amsterdam op 22 December 1634 bij de geboorte van Benjamin i.
De Geers huwelijk, dat 22 jaren duurde, moet zeer gelukkig
geweest zijn. Drie dagen na Adriennes dood gaf hij uiting aan zijn
diepe smart door het opschrijven van eenige herinneringen aan
zijn vrouw, die getuigen van haar groote vroomheid en van de
gemeenschappelijke zorg der echtgenooten voor hun kinderen. Bij
hun opvoeding zou hij haar steun zeer missen
Zes zoons en zeven dochters liet Adrienne haar man achter;
van de zoons was slechts de oudste volwassen. Bij de opvoeding
der kinderen, die geheel in Holland voltooid werd, ondervond
De Geer veel steun van den Waalschen predikant te Amsterdam,
Godefroi Hotton, die later ook één der executeurs van De Geers
testament was. De Geer besteedde veel zorg aan zijn kinderen. Zijn
zoons mochten ter voltooiing van hun opvoeding buitenlandsche
reizen maken. Louis en Emanuel waren een tijdlang in militairen
dienst 3, de laatste studeerde ook nog in Leiden, terwijl Benjamin
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 530.
2nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 219. Dit stuk is in het Fransch geschreven en ge-
dateerd: Amsterdam, 25 Dec. 1634. Het is aan De Geers kinderen gericht.
3nbsp;Zie den brief vai^ De Geer aan Oxenstierna d.d. Norrköping, 12 Febr. 1645
(Kernkamp: Br. 'v. L. d. G., n° 56). Aan Laurens schreef De Geer:
„Louys heeft sin tot den criech ende versocht met 3 a 4 perden uut te rij-
den ____quot; in een brief van omstreeks Febr. 1645 (Dahlgren: Br. o. Aff.
ten behoeve van zijn theologische studiën de Universiteiten van
Heidelberg en Genève bezocht. De andere zoons werden voor de
zaken opgeleid De Geers dochters traden nog bij zijn leven allen
in het huwelijk
Zijn tweede dochter Ida was 4 December 1637 gehuwd met Karei
de Besche, een zoon van WiUem de Besche, die De Geers compagnon
geweest was, van den eersten tijd af, dat De Geer zaken in Zweden
deed. Na den dood van Willem de Besche in 1629 was De Geer
voogd geworden over diens vijf zoons. Op 20 Februari 1630 sloten
de ooms dezer kinderen met De Geer een overeenkomst, waarbij
de laatste in zijn voogdijschap werd bevestigd en het kapitaal
der pupillen werd vastgesteld op 30.000 rdr., den molen van St. Anna
met toebehooren te Nyköping en een derde deel in de gebouwen van
Finspong en Norrköping
Kort voor het huwelijk van De Besche met Ida sloot De Geer
met de, nu mondig geworden. Karei en Joris een nieuwe overeenkomst
te Norrköping, die 12 September 1637 te Amsterdam werd onder-
teekend. Beide broers dankten De Geer voor zijn zorgen tijdens de
voogdijschap en betuigden hun ingenomenheid met het beheer, door
hem over hun goederen gevoerd. Hun kapitaal werd nu vastgesteld
op 31.192 rdr. De Geer behield het algeheele bestuur over de zaken,
waarin Karei en Joris compagnons bleven. Slechts deze beide ^
broers konden het stuk onderteekenen, daar twee broers waren
overleden en de derde, die toen nog leefde, krankzinnig was
11° 382). Louis vermaant hij, niet te verzuimen zich aan te sluiten bij het leger
van den Prins van Oranje om van hem de krijgskunst te leeren, in een brief
d.d. Söderakra, 30 Mei/9 Juni 1645 (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 400).
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 531—532.
2nbsp;Jenneke huwde met Michael Amya uit Aken, Ida met Karei de Besche,
Marie met Hendrick Jonckers, koopman, Sara met Johan Wolters uit
Bremen, Adriana met Adriaan Trip, zoon van Elias, Christina met Gerard
van Crommon, rechter bij het Hof van Holland. Zie E. W. Dahlgren: Atten
de Geer, p. 39—40.nbsp;„ „,
3nbsp;Het stuk is afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. onder n° 131. De genoem-
de St Anne quamquot; had Willem de Besche indertijd gekocht en met geld
vanDe Geer, dat hij nooit verantwoord had, betaald. Zie De Geers verant-
woording aangaande zijn zaken met W. de Besche in 1645 (Dahlgren: Br.
o. Aff. n° 407).
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 533. Bovengenoemde overeenkomst afgedrukt
bij Dahlgren: Br. o. Aff. onder n° 287.
Nadat Karei de Besche met Ida de Geer was gehuwd, werd hij
al spoedig hoofd van het kantoor te Norrköping en verrichtte daar
zijn werkzaamheden steeds tot tevredenheid van zijn schoonvader.
De verhouding tusschen hen beiden was dan ook altijd goed en
De Geer beheerde hun gemeenschappelijke zaken zonder daar ooit
eenige rekening of verantwoording van af te leggen. Dit duurde
zoo tot 1645, toen er een kink in den kabel kwam
Wat er eigenlijk geweest is, dat den heftigen twist tusschen
De Geer en zijn schoonzoon veroorzaakte, weten wij niet. Een
schromelijke verkwisting van De Besche zou De Geers ergernis
opgewekt hebben maar bewijzen daarvoor zijn er niet. Dahlgren
vermoedt, dat De Besche bang geweest is, dat de financieele lasten,
die De Geer met de hulpvloot op zich had genomen, zijn schoon-
vader te gronde zouden richten. De compagnons zouden dan natuur-
lijk in dezen val meegesleept worden. Daarom wilde De Besche een
eind maken aan hun gemeenschappelijke zaken Deze veronder-
stelling is zeker aannemelijk. Maar het blijft een vermoeden en in
Maart van het jaar 1645 staan wij plotseling midden in den twist,
die reeds zoo hoog was geloopen, dat De Geer de hoop op bijleg-
gen van het geschil opgegeven had. Uit den toon van den eersten
van een reeks brieven, die er aangaande deze oneenigheid nog zijn,
en die 27 Maart door De Geer te Norrköping werd geschreven,
merken wij duidelijk, dat de twist reeds eenigen tijd gevoerd werd
en dat De Geer dezen toestand niet langer kon verdragen Hij stem-
de toe in de ontbinding van de compagnonschap, daar hij zag, dat
dit De Besche's streven was. Ook had Karei hem verweten, de
gemeenschappelijke zaken slecht beheerd te hebben en daarom
zond De Geer hem 2 April een verantwoording. Karei kon deze
controleeren en zich uit de zaken terugtrekken, op welke wijze hij
wilde. De Geer voegde er aan toe, dat hij dit leven moede was en
rust wenschte in zijn oude dagen _
1nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 532.
2nbsp;Dit wordt medegedeeld door Per Pehrsson: Ur Österby bruks och
vallonernas krönika, p. 49.
3nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 532.
^ Brief van De Geer aan Karei de Besche d.d. Norrköping, 27 Mrt. 1645
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 389).
® Brief van De Geer aan Karei de Besche d.d. Stockholm, 2 April 1645
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 390).
Maar De Geer zou nog meer van zijn schoonzoon moeten ver-
dragen. Karei kwam bij hem te Stockholm met dreigementen en in
een heftige woordenwisseling wees De Geer hem de deur, hem zeg-
gende, dat hij zijn recht maar moest ,,versoecken rechtswijsequot;
Dit wenschte De Besche echter niet. Hij wilde, naar hij zelf zeide,
tot een ,,vriendelijcke accommodatiequot; komen, hiermede bedoelende,
dat De Geer hem met een uitkeering van een bedrag aan geld als
't ware afkoopen zou. De Geer was bereid hem het zijne te geven
en zelfs meer, dan hem toekwam volgens de boeken en balansen,
maar De Besche was daar niet mee tevreden. Hij volgde zijn schoon-
vader zelfs naar Söderakra, toen deze zich naar den Rijkskanselier
begaf voor de vredesonderhandelingen en klaagde zijn nood aan
Oxenstierna, maar deze wees hem op zijn plicht, zoodat De Besche
bij hem niet veel succes had
Ondertusschen hield De Besche, die de boekhouding van De Geer
wantrouwde — hij meende, dat er, aanvankelijk ook door zijn vader,
grootere winsten waren gemaakt dan De Geer had opgegeven —
niet op met inzage van de boeken, liefst van alle tegelijk, te eischen,
iets, wat De Geer niet kon toestaan; in een bepaalde volgorde mocht
hij ze wel inzien. Wanneer wij de brieven, die over deze kwestie
tusschen schoonvader en schoonzoon gewisseld zijn, lezen, krijgen
wij den indruk, dat De Besche zeer verward te werk ging 3.
Joris de Besche, die aanvankelijk op Kareis hand geweest was,
trok zich spoedig uit den onverkwikkelijken strijd terug en sloot
op 7 November 1645 te Stockholm een aparte overeenkomst met
De Geer, waarbij zijn vordering op zijn schoonvader op 14.623 rdr.
werd vastgesteld. De Geer keerde hem 15.000 rdr. uit. Joris behield
alleen zijn aandeel in den molen van St. Anna te Nyköping en deed
verder afstand van alle aanspraken in de toekomst
Karei wist echter van geen toegeven evenmin als De Geer, die
^ Brief van De Geer aan Laurens d.d. Stockholm, 3 Mei 1645 (Dahlgren:
Br. o. Aff. nquot; 393).
2 Brief van De Geer aan Laurens d.d. Söderakra, 29 Mei 1645 (Dahlgren:
Br. o. Aff. n° 398).
® Hierover verscheiden brieven van De Geer aan De Besche o.a. d.d. Kalmar,
15 Mei 1645, Söderakra, 16 Juli 1645, Söderakra, Juli of Aug. 1645, [Stock-
holm], 17 Aug. 1645 en [Stockholm], 21 Aug. 1645 (Dahlgren: Br. o. Aff.
nos. 396, 401, 402, 404 en 405).
* Deze overeenkomst is afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. onder n° 411.
-ocr page 224-overtuigd was van zijn recht. De justitie in de kwestie mengen
wilde geen van beiden en daar er toch schot in de zaak moest
komen, werden de partijen het er over eens de beslissing in handen
te leggen van twee arbiters. Als zoodanig zouden de Rijkskanseher
Oxenstierna en de Rijksdrost Per Brahe optreden. Beide partijen
zouden een boekhouder aanstellen om hun boeken van 12 Septem-
ber 1637 af te controleeren en de eindrekening op te maken. In
dubieuze gevallen zouden deze de hulp van vier onpartijdige koop-
lieden of „goedemannenquot; kunnen inroepen, als hun principalen, die
eerst geraadpleegd moesten worden, geen voldoende opheldering
konden geven. Deze overeenkomst werd 27 November 1645 ge-
teekend
Voor bovengenoemde goedemannen voerde nu iedere partij haar
verdédiging. De Geer diende op 9 December zijn uitvoerige „Corte
verclaringhequot; in 2, de Besche echter belemmerde den voortgang
van het onderzoek door allerlei bijzaken te berde te brengen. Ook
wilde hij verhinderen, dat Abraham Bex als boekhouder zou
fungeeren voor De Geer, omdat die bij zijn schoonvader in dienst
was. Juist daarom had De Geer zijn keuze op Bex laten vallen, dan
was er iemand, die met zijn manier van boekhouden vertrouwd was;
het werk zou dan vlugger gedaan kunnen worden. De Besche kreeg
in dezen natuurlijk geen gelijk
Maar het ergste was, dat de laatste zijn boeken niet inleverde.
Daarom konden de boekhouders met hun onderzoek niet verder
komen dan tot 12 September 1637. Gebaseerd op de resultaten
hiervan volgde een uitspraak van de arbiters op 22 Juni 1646 te
Stockholm. In deze „interlocutoire sententiequot; verklaarden Oxen-
stierna en Brahe het contract van 12 September 1637 duidelijk en
onverbreekbaar en de vaststeUing van het aandeel der gebroeders
De Besche in dit contract aan geen twijfel onderhevig.
Om de rekening nu verder te kunnen sluiten werd tusschen de
partijen afgesproken, dat zij hun boeken en rekeningen, op het
geschil betrekking hebbende, zoowel van vóór als van na 1637
zouden inleveren op 30 Juni, opdat het onderzoek op de vroeger
1nbsp;Volledig afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. n° 415.
2nbsp;Met de voornaamste documenten afgedrukt door Kernkamp: Varia betr.
L. d. G. n° 9. en zonder deze bij Dahlgren: Br. o. Aff. nquot; 419.
3nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 416.
-ocr page 225-afgesproken wijze zou kunnen voortgezet worden. In een daarvoor
bestemde kamer in bet huis van Per Brahe zouden de bewijsstukken
gebracht worden en alleen de beide aangewezen boekhouders
zouden daar een sleutel van hebben. Winst en verlies van het aan-
deel van beide partijen in de gebouwen, voor 1/3 aan de gebroe-
ders De Besche en voor 2/3 aan De Geer toebehoorende, zou even-
eens nauwkeurig berekend worden
Nu scheen aUes in orde te zullen komen. De Geer gaf de noodige
inhchtingen aan „de Heeren ende Goede Mannenquot; en leverde zijn
boeken op tijd in. Maar De Besche stuurde de zaak weer in de war.
Laten wij hierover De Geer zelf aan het woord, die, het verhaal
over zijn geschil met De Besche aan zijn kinderen doende in een
brief van 10/20 Juni 1647, schreef: „Daerop is Carl des nachts, vóór
den bestemden dach, dat hij de boecken soude inleveren, doorge-
gaen ende heeft de boecken met sich genomen, waerover twee
citatiën aen hem wierden gedaen, die hij heeft beantwoort sich te
sullen instellen. Sulcx niet presterende, hebben Haer Kon. Maijt
een vaendrager van haer Lijfguarde naer hem gesonden, maer hij
was 's nachts voor sijn aenkomste vertrocken, voorgevende, dat hij
naer Stockholm soude gaen, dan nam de contrarie wech, over
Denemarcken naer Holland. De Heeren Compromissarissen citeer-
den hem wederomme uyt Holland, tegens den 5 Januar. 1647
met de Boecken alhier te compareren: Tot Noortcoping gearriveert
zijnde, heeft hij vandaer de Boecken vooraf gesonden, sich op sijn
indispositie excuserende, ende is eenige weken daernaer, op meer-
malen aenschrijvens, gevolcht. Hier gekomen zijnde (also het in 't
beginsel des Rijcxdachs was) soo heeft het eenige weken aengelopen,
eer dat Haere Excellenties hebben können vaceren, hebben doch
evenwel den Heeren Goede Mannen ende den Boeckhouderen
bevolen, de boecken over te nemen ende in besongne te treden,
volgens de Sententie interlocutoire, maer hij is daerop wederom
des nachts doorgegaenquot;
Hoe het onderzoek toen verder ging, vertelde De Geer in dezen
brief niet. Dat was ook niet noodig^da^en, na het vallen van
1nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 428.nbsp;t
2nbsp;De indaging d.d. Stockholm, 2 Oct. 1646 bij Kernkamp: Varia betr. L. d. G.
n° 11.
3nbsp;Dahlgren: Br. o. Aff. n° 446.
-ocr page 226-de eindbeslissing, alles reeds bekend was. In dezen brief wilde
De Geer slechts een verklaring geven van zijn eigen houding en
stelde die van De Besche daar tegenover.
Ondertusschen was het nu reeds Maart 1647 geworden. De Besche
was weer naar Holland gegaan en zonder hem werden nu de boeken
gecontroleerd en de rekeningen opgemaakt. Op 7 April 1647 was
dit klaar en werd de generale afrekening, onderteekend door de
beide boekhouders en de vier goedemannen, aan de arbiters over-
gegeven, die op 29 Mei de definitieve uitspraak deden i.
Na een inleidend woord over de toedracht der zaak wezen de
scheidsrechters er op, dat, zonder het onbehoorlijk optreden van
Karei de Besche, de besHssing spoediger had kunnen volgen. Toch
had men alles nauwkeurig door de boekhouders laten berekenen,
waarbij de Zweedsche boeken met de Hollandsche gecollationneerd
waren en alles in orde was bevonden. Het slotresultaat was nu, dat
Karei de Besche's kapitaal 16.194 rdr. 25 öre bedroeg, behalve zijn
aandeel in de gebouwen te Norrköping. Dit laatste werd, na aftrek
van 1/4 voor vernieuwing en reparatie, berekend op 7.267 rdr. 42 öre.
Daar De Besche aan De Geer nog 7.241 rdr. 31 öre schuldig was en
hij bovendien zijn kapitaal geheel had uitbetaald gekregen, zouden
beide partijen quitte zijn, wanneer De Geer nog 25 rdr. 39 öre aan
De Besche betaalde. De Besche noch zijn erfgenamen zouden dan
in het vervolg eenige aanspraak meer kunnen laten gelden. Slechts
zou hij zijn aandeel van 1/9 in kwade en goede vorderingen behouden,
evenals de rechten, die hij vanwege zijn vrouw op zijn schoonvader
kon laten gelden.
Voor De Geer was deze uitspraak een ware opluchting. Het was
voor zijn heerschzuchtige natuur moeilijk te verdragen, dat zijn
schoonzoon zich zoo tegen zijn gezag als pater familias verzette.
Dat De Besche zijn wantrouwen aan de groote klok hing en trachtte
den goeden naam van zijn schoonvader door het slijk te sleuren,
was voor iemand, die zoo op zijn reputatie gesteld was als De Geer,
uitermate onaangenaam. Het geheele proces was voor hem een
geestelijke beproeving, die hij echter in alle waardigheid droeg,
fn geen zijner brieven aan De Besche verloor hij den vaderlijk
^ Dahlgren: L. de Geer, p. 539. Het definitieve vonnis, in concept van 3 Mei,
afgedrukt bij Kernkamp: Varia betr. L. d. G. n° 12, het origineel van 29 Mei
bij Dahlgren: Br. o. Aff. n° 445.
vermanenden en vriendelijken toon, die slechts een enkele maal
overging tot een verwijt. Dat klonk dóór in de woorden van den
hiervóór geciteerden brief aan zijn kinderen, waarin hij hun over
de Besche's handelwijze schreef: „buyten dat mijnen naem, eere
ende faem tot UL. aller despect soude zijn vertreden geweest, door
sijne groote pretensiën, valsche ende boose calomniën, gelijk hij
overal gespargeert heeft gehadt, dat ick valsche Boecken hadde
gehouden, partijen t'onrecht ingevoert, rekeningen uytgelaten,
bladeren uyt de boecken gesneden, de Croon gefraudeert ende dier-
gelijcke discoursen meerquot;.
Toen De Geer recht was wedervaren, was hij tegenover De Besche
vergevensgezind. Trouwens, een kwaad hart had De Geer hem
nooit toegedragen, maar hij had zijn redenen gehad om niet toe te
geven. „Godt weet, dat mijn hert in quaet tegens hem niet en is
ontsteken geweest, maer ter contrarie hebbe getracht met alle
manieren van soeticheyt hem wederomme op den rechten wech te
brengen, jae en soude geen geld daerinne ontsien gehadt hebben;
maer bevindende, dat hij daerdoor obstinaeter ende hertneckiger
Wierde, sich roemende, dat hij in een uyre tijts thien duysent
Rijcxdalders gewonnen hadde, ende dat hij mij allenskens tot sijne
pretentiën soude doen komen, alsoff ick die offres hem gedaen
hadde uyt vreese, ende om't examen der Boecken te eviteeren,
soo hebbe ick eershalven (om mij van sijne calomniën te purgeren)
mij tegen hem harder moeten aenstellen ende op het examen der
Boecken selfs urgerenquot;, schreef De Geer in denzelfden brief. Aan
het einde vermaande hij zijn andere kinderen De Besche over deze
zaak geen ,,haet ende nijtquot; toe te dragen.
Heel anders was de houding van Karei de Besche geweest ge-
durende de oneenigheid. Op onbeheerschte wijze was hij tegen
De Geer opgetreden, had hem de meest beleedigende beschuldi-
gingen openlijk voor de voeten geworpen en een eens gesloten con-
tract niet geëerbiedigd. Indien De Besche te goeder trouw gemeend
had dat er groote winsten gemaakt waren, waarvan De Geer hem
het deel, waarop hij recht had, onthield, dan had hij moeten mee-
werken tot een spoedige oplossing van de kwestie, inplaats van die
te belemmeren. Voor zijn handelwijze in deze zaak was geen excuus,
ook niet, zoo het een ander dan zijn schoonvader had betroffen.
Na zijn vertrek naar Holland in Maart van het jaar 1647 had
-ocr page 228-De Besche rondgezworven door de Hollandsche steden, zich op-
gehouden te Maastricht, Luik en Aken en vandaar brieven gezon-
den 1 naar Zweden, aan Oxenstierna en Brahe. Hij verklaarde zich
daarin bereid tot een accoord, maar het was toen reeds te laat; de
beslissing was al gevallen. Spoedig bereikte het definitieve vonnis
hem en hij vond dit zóó ongerijmd, dat hij de overtuiging had, dat
er omkooperij in het spel was geweest
Voor het oogenblik echter moest Karei de Besche wel zwijgen,
hij had noch de macht noch de gelegenheid wraak te nemen. Dat
hij, zoodra hij de kans schoon zag, die niet zou laten voorbijgaan
om De Geer over deze zaak weer aan te vallen, zullen wij in het
volgende zien. Dit gebeurde kort voor De Geers dood.
Juist in den tijd, dat De Geer deze moeilijkheden met Karei
de Besche had, kwam hij ook op gespannen voet te staan met diens
ooms Gillis en Hubert. Wij zagen vroeger reeds s, dat deze broers
van Willem de Besche sinds 1628 De Geers consorten in de Nykö-
pingsche werken waren. Eigenlijk was De Geer hun werkgever en
had Gillis de verantwoordelijkheid voor het beheer van alle werken,
terwijl Hubert alleen te Näfvekvarn het toezicht hield. In den
beginne hadden de broers tot tevredenheid van De Geer gewerkt,
maar van 1631—1636, tijdens De Geers verblijf in Holland, hadden
zij de werken „qualijck gegouverneertquot;. Over de financiën ont-
stonden oneenigheden tusschen De Geer en de De Besches, maar
deze werden telkens weer bijgelegd, totdat in 1646 de geheele boek-
houding over de Nyköpingsche werken één chaos geworden was Ook
ditmaal kwamen zij nog tot een accoord maar een hevig conflict
ontstond er in hetzelfde jaar. Beide partijen hadden namelijk,
buiten eikaars medeweten, een verzoek tot de regeering gericht
om goederen in Södermanland te koopen. De regeering wilde echter
1nbsp;Dit schreef De Geer aan Oxenstierna d.d. Stockholm, 15 JuU 1647
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 448).
2nbsp;Dahlgren: L. de Geer, p. 540—541.
3nbsp;Zie hiervóór, p. 86
^ Eischen van de De Besches en bezwaren van De Geer daartegen m een
stuk d.d. Stockholm, tusschen 18 en 21 Juli 1646 (Dahlgren: Br. o. Aff.
n° 433).
5 Accoord tusschen De Geer en de gebroeders De Besche d.d. Stockholm,
24 Febr. 1647 (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 443).
deze landerijen niet scheiden van de bergwerken, zoodat ze alleen
mochten gekocht worden door den eigenaar dier werken. Nu be-
weerde De Geer, dat de bergwerken zijn eigendom waren en de
gebroeders De Besche slechts de administrateurs ervan, een be-
wering, die door de De Besches weer werd bestreden. Het einde
was, dat De Geer van hooger hand in het ongelijk werd gesteld.
Terwijl de stemming tusschen de beide partijen dus al geprikkeld
was, schijnt een definitieve breuk haar aanleiding gevonden te
hebben in een bestelling van kanonnen, die de regeering aan De Geer
deed. Hij moest 150 ijzeren kanonnen afleveren en gaf aan Gilhs
en Hubert de Besche opdracht deze bestelling uit te voeren. Zij
weigerden dit echter en boden aan de regeering de kanonnen tegen
een lageren prijs aan, welk aanbod ook werd aanvaard. De Geer
kwam in verzet en beriep zich op zijn octrooi tot het gieten en
verschepen van kanonnen, dat nog tot het einde van 1648 geldig was.
De koningin verklaarde op grond van dit octrooi de bestelling
bij de gebroeders De Besche dan ook ongeldig. De beide De Besches
eischten nu van De Geer hun aandeel in de leverantie, wat De Geer
weer weigerde. Een lange twist ontspon zich. In den zomer van
1648 overleed Gillis de Besche en met Hubert schijnt De Geer vóór
het einde van het jaar de connecties te hebben verbroken. Hoe het
met de leverantie der kanonnen verder is gegaan, weten wij met.
In ieder geval kreeg Hubert de handen vrij, toen De Geers octrooi
op het eind van 1648 afgeloopen was i.nbsp;, . ,
De oneenigheid met Karei de Besche deed De Geer besluiten al
het mogelijke te doen om conflicten tusschen zijn kinderen in de toe-
komst te voorkomen. Daarom begon hij met orde te stellen op zijn
financiën en het eerste, wat hij deed, was aan zijn kinderen hun
moederlijk erfdeel ter hand te stellen, voorzoover dat nog met was
geschied Enkele van zijn kinderen hadden het hun toekomende
Ll reeds geheel ontvangen, anderen nog niet, of slechts gedeeltelijk
Bij den Lod van Adrienne was het erfdeel van moederszyde voo
iede kind / 25.500 geweest. Tot aan 1647 was dat yermeerderd met
/ 20.000 voor elk deel en De Geer besloot nu aan zijn kinderen deze
sommen uit te betalen. Hij deelde hun dit mede in zijn brief van
10/20 Juni 1647. Uit de kwitantie, die door de kinderen werd
1 Dit alles bij Dahlgren: L. de Geer, p. 389—390.
-ocr page 230-geteekend, bHjkt, dat tusschen de jaren 1647 en 1651 tien zijner
zoons en dochters ieder / 50.000 kregen i.
In dezen tijd was De Geer vastbesloten zich van „des werlts
gewoel, sooveel doenhck, te ontlastenquot; en zijn werk allengs over te
laten aan zijn zoons. In Holland deed zijn zoon Laurens de zaken
tot zijn vaders groote tevredenheid en als belooning daarvoor
schonk De Geer hem in 1648 zijn huis in Amsterdam 2. Evenwel
verbond hij aan deze schenking eenige verplichtingen. Zoo zou het
huis, na Laurens' dood, moeten komen aan het oudste mannelijke
familielid dat De Geer heette en te Amsterdam woonde, na diens dood
weer aan dengene, die dan het oudst was, en zoo verder. Dan moest,
gedurende de eerstvolgende 40 jaar, de bezitter van het huis 1000
gulden 's jaars betalen aan 4 personen, in de schenkingsacte met
name genoemd, zoolang deze leefden. Kwamen zij te overlijden, dan
moest het vrijgekomen geld aan behoeftige predikanten en studen-
ten in de theologie geschonken worden
In October van hetzelfde jaar droeg De Geer aan zijn zoon Louis
Fmspong met alles, wat daarbij behoorde, over. Een gedeelte van
zijn moederlijk erfdeel was hierin begrepen, de rest zou later
geschat en van zijn deel in de vaderlijke nalatenschap afgetrokken
worden. Op denzelfden voet kreeg de derde zoon, Emanuel, Leufsta
met onderhoorigheden in November 1650
De Geer was van plan zich op deze wijze nog verder van zijn werk-
1nbsp;Eenig huisraad gaf De Geer ook aan zijn kinderen, zooals een ,.groot silver
lampetquot; tot „pilgifftquot; voor Laurens zoon. Het fijne linnen, dat'er nog was,
moesten zijn dochters deelen, „het ongebesicht tin, bekers ende teillor sendé
mijn hier, de 12 furkiens geeff ick u vrouken, de groene^stoelen, die in de sael
sien aen Lijsbeth----quot; schreef De Geer aan Laurens, d.d. Stockholm
24 Juli 1647 (Dahlgren: Br. o. Aff. n° 447 en 449.).
2nbsp;Met verbouwing en verbetering had het / 68.753 gekost. Het huis was
gekocht „met de 12 schilderijen, de groote neutebomen ende stene tafels,
ende buffet in de Saelquot; (Dahlgren: Br. v. Aff. n°. 458).
3nbsp;De 4 personen, voor wie De Geer de / 1000 bestemde, waren de W^aalsche
predikant Hotton, de reeds vroeger genoemde Joh. Wolzogen, Robert
Meaux, De Geers voormalige huispredikant en een zekere, verder onbekende
Bassecourt: Schenkingsacte d.d. Stockholm, 1/10 Aug 1648 (Dahlgren-
Br. o. Aff. n° 458).
* De acten van overdracht d.d. Stockholm 6/16 Oct. 1648 en 23 Nov. 1650
(Dahlgren: Br. o. Aff. n° 469 en n° 492).
zaamheden te ontdoen, maar werd hierin verhinderd, doordat zijn
zaken hem naar Amsterdam riepen i. Voordat hij echter naar Hol-
land reisde, wilde hij al zijn financieele aangelegenheden ten opzichte
van zijn kinderen regelen en legde zijn verfangen daaromtrent neer
m zijn testament, dat hij 6 Maart 1651 onderteekende. De inhoud
was in hoofdzaak het volgende:
Het moederlijk erfdeel stelde De Geer nu definitief op / 50 000
voor ieder kmd vast. Hiermee moesten de kinderen tevreden zijn
Verzetten zij zich tegen wat De Geer bepaalde, hetzij ten opzichte
van hun moeders nalatenschap, of wel, wat betrof de zijne, dan
zouden zij hiervoor gestraft worden door slechts Vs van hun deel
te ontvangen, terwijl de overige 2/3 aan de andere kinderen zouden
komen.
Laurens en Louis, die nu ook meerderjarig was, werden tot
voogden benoemd over hun onmondige broers — De Geers dochters
waren allen reeds gehuwd — benevens de Waalsche predikant
Hotton en Johan Wolzogen.
Na alleriei vermaningen aan zijn kinderen, o.m. om met elkander
in vrede te leven, volgde de verdeeHng van de „wereltlicke mid-
delenquot;.
Allereerst bepaalde De Geer, dat de werken en gebouwen te
Norrköping niet mochten verdeeld worden, maar als gemeenschap-
pelijk eigendom zouden komen aan zijn zoons en zijn schoonzoon
Adriaan Trip, die van den beginne af deelgenoot in de werken was
geweest. Onverdeeld zouden deze bezittingen ook weer aan hun
erven moeten overgaan.
Voor ieder kind had De Geer het erfdeel nauwkeurig gespecifi-
ceerd. Wat er over zou bhjven, als ieder zijn deel had, moest aan
de armen besteed worden, in het bizonder tot onderhoud van predi-
kanten, studenten en schoolmeesters. Wij zagen hiervóór reeds, dat
voor dit doel in elk geval / 25.000 moest worden uitgetrokken.
Daar De Geers rekeningen met de Kroon vereffend waren
(behalve, dat de vergoeding van zijn schade, in Denemarken geleden,
en de ,,recompensequot; voor de uitrusting van zijn vloot zich nog
lieten wachten) wilde hij, om na zijn dood alle „wijtloopicheytquot;
te voorkomen, niet, dat er eenige „recherchesquot; in zijn boeken werden
1 Dahlgren: L. de Geer, p. 547.
-ocr page 232-gedaan, ja, hij verbood zelfs „expresselijckquot; aan een ieder ze direct
of indirect te onderzoeken. De boeken moesten bewaard worden
door zijn beide oudste zoons en, als deze overleden waren, telkens
weer door den oudsten zijner zoons, tot ze door de weduwe van
den laatst overledene of diens wettigen zoon, zoo deze zich be-
hoorlijk gedroeg en 25 jaar was, gehouden mochten worden.
Kwamen er kinderen te overlijden, zonder dat zij wettige erf-
genamen nalieten, dan mochten zij slechts de helft van hun ver-
mogen nalaten aan wie zij wilden, de andere helft moest aan de
broers en zusters komen. Zoo er een van De Geers zoons tegen den
wil der voogden zou huwen, of zich slecht zou gedragen, zou hem
door de voogden slechts de rente van het hem toekomende kapitaal
uitbetaald worden.
Ontstonden er processen tusschen de kinderen onderling, of
werd door vreemden aan één of meer van hen een proces aangedaan,
dan moesten alle kinderen de onkosten gezamenlijk dragen.
Tot executeurs benoemde De Geer de door hem aangewezen
voogden der minderjarige kinderen.
Aan het testament voegde hij de uitvoerige specificatie toe van
wat ieder zijner kinderen zou erven en een codicil, dat bepalingen
bevatte aangaande het erfdeel van zijn dochter Ida i. Zij zou nooit
meer dan de helft van het haar toekomende kapitaal, zoowel van
vaders- als van moederszijde, tot haar eigen beschikking mogen
hebben; de andere helft werd op haar kinderen vastgezet. Voor-
loopig zou zij van haar erfdeel alleen de rente ontvangen, die de
voogden, als beheerders van haar kapitaal, haar zouden uitkeeren.
Blijkbaar vertrouwde De Geer er niet op, dat De Besche zelf dit
kapitaal goed zou beheeren. Dat het de eerder genoemde ver-
kwisting van Karei was, die hem dit codicil aan het testament deed
toevoegen, kunnen we er niet uit opmaken, daar De Geer in het
geheel geen reden voor dezen maatregel noemde.
Het leek ons de moeite waard even stil te staan bij de voor-
naamste bepalingen uit De Geers testament. De uitlating, welke
betrekking heeft op De Geers financieele verhouding met de Kroon,
behandelden wij reeds.
Er spreekt uit dit testament het vurig verlangen van De Geer,
1 De Geers testament is afgedrukt bij Dahlgren: Br. o. Aff. onder n° 494,
de specificatie en het codicil onder n° 495 en n° 496 t.a.p.
dat er na zijn dood tusschen zijn kinderen geen oneenigheid zou
ontstaan over de verdeeling van zijn nalatenschap. Een herhahng
van een twist, zooals die met Karei de Besche, wilde hij voorkomen
door het verbod, de boeken te controleeren. Ook wilde hij zooveel
mogelijk versnippering van de nalatenschap verhinderen en het
vermogen onder de familieleden houden.
De Geer kende zich, ook tegenover zijn volwassen kinderen, een
onbeperkte macht toe, die hij na zijn dood voor een groot deel
wenschte over te dragen op de voogden, in wie hij blijkbaar een
groot vertrouwen stelde.
In de specificatie werd de overdracht van Finspong aan Louis
en van Leufsta aan Emanuel bekrachtigd, terwijl Laurens de
werken van Österby, Steven die van Gimo en Jean die van Gode-
gard in zijn deel kreeg. De jongste zoon. Benjamin, volgde den vader
in geen zijner fabrieken op, maar ontving daarom een grooter aan-
deel in contanten.
De 13 kinderen erfden van hun beide ouders tezamen / 1.519.011,
een geweldig vermogen voor dien tijd. Eigenhjk was het nog
grooter, daar de vaste goederen naar een zeer lage taxatie in deze
som begrepen waren. Het duurde dan ook tot 1655, voor de ver-
deeling geregeld was en de executeurs zich van hun taak hadden
gekweten i.
Enkele dagen na de onderteekening van zijn testament reisde
De Geer naar Holland. Welke zaken in het bizonder hem daarheen
riepen, weten wij niet. Echter waren er verschillende moeilijkheden
gerezen, die zijn laatste verblijf in Amsterdam niet aangenamer
zouden maken.
Wij zagen hiervóór al, dat, zoodra De Geer in Amsterdam was,
de reeders van „de Vergulde Swaenquot; hun proces tegen hem weer
opnamen en dat De Geer het verloor. Dan waren er de aangelegen-
heden van de Zweedsch-Afrikaansche Compagnie, die hem allerlei
last bezorgden, maar het ergste was, dat Karei de Besche, die nu
in Holland woonde, op zijn oude eischen terugkwam en De Geer
daarover voor het Hof van Holland een proces aandeed.
Op 16 Mei 1652 diende hij bij het Hof een aanklacht in tegen zijn
schoonvader, waarin hij De Geer beschuldigde, dat hij, bij zijn
1 Dahlgren: L. de Geer p. 562.
-ocr page 234-vaders dood, zich diens bezittingen had toegeëigend en als voogd over
de kinderen en nooit daarvan eenige verantwoording had afgelegd
Verder, dat aan zijn vrouw een groote bruidsschat was beloofd
waarvan slechts de rente over eenige jaren was uitbetaald. De
Besche wilde zoolang de zaak aanhangig was, beslag gelegd zien
op De Geers bezittingen hier te lande; aan zijn schoonvader moest
verboden worden voorloopig het land te verlaten
rechtsingang. Daarop werden
op ^D Mei beide partijen gehoord door commissarissen, uit het Hof
aangewezen, doch de partijen kwamen niet tot een vergelijk De Geer
nam dadelijk maatregelen om uit Zweden een officieel bewijs te
krijgen, dat de twist tusschen De Besche en hem was beslecht door
arbiters, tegen wier uitspraak geen beroep was i. Verder uitte hij op
1 Juni zijn ontstemming door een codicil aan zijn testament toe
te voegen, waarin hij bepaalde, dat zijn dochter Ida haar leven
lang slechts de rente van het haar toekomende kapitaal zou ge-
meten. Kwam zij, of haarman, daar tegenop, dan zou zij slechts
de haar toegewezen legitieme portie erven en niet met haar broers
en zusters m een eventueel overschot deelen. Kwam De Geer in
Zweden te overiijden, dan zouden, in bovengenoemd geval, zij noch
haar man en kinderen meer krijgen dan „haer naer de scherpste
rechten van Zweden op het alderminstequot; zou toekomen
Het emd van dit proces zou De Geer niet meer beleven Na zijn
dood zette De Besche het tegen de erfgenamen voort, maar het is
hier niet de plaats, daar verder op in te gaan.
De Geer had dus een druk jaar gehad in Amsterdam en was bhi
dat hij in het voorjaar van 1652 weer naar Zweden terug kon gaan
Het Hof van Holland hield hem niet tegen, en al spoedig begaf hii
zich op reis. Hij werd echter onderweg ziek en keerde naar Amster
dam terug. Van zijn ziekbed zou De Geer niet meer opstaan- den
19den Juni 1652 overieed hij en op 26 Juni werd hij bijgezet in het
tamihegraf in de Augustijnerkerk te Dordrecht 2.
Hnbsp;^Tfr'' Latijnsche brief van Christina aan de St.-Gen
d.d. Stockholm, 17 Juni 1653, waarin zij dit mededeelt
= Dahlgren: L. de Geer, p. 660-561. De bewijsvoering van R. A. B Ooster-
huis in: Het graf van den Amsterdamschen handelsvorst Lodewijk de Geer
Amste odamum, 26ste Jaarboek), dat de Geers gebeente in de Westerkerk
te Amsterdam rust, is niet overtuigend.
Tot de vele groote mannen, die de gouden eeuw aan de Republiek
schonk en wier namen buiten onze landsgrenzen bekend zijn ge-
worden, mogen wij ook hen rekenen, wier sterk initiatief en groote
energie dreef tot daden, waarvoor in de zeven provinciën geen
ruimte genoeg was.
Eén derzulken was Louis de Geer. Weliswaar had zijn wieg niet
op Nederlandschen bodem gestaan — immers de Zuidelijke Neder-
landen moesten hem, als zoovelen zijner tijdgenooten, afstaan aan
hun Noordelijke naburen — maar in Nederland werden toch de
grondslagen gelegd voor het werk van een 17e-eeuwer, op wien
het, naast Zweden, trotsch mocht zijn.
Wij gingen De Geers werk na in de verschillende tijdperken van
zijn leven. Eigenlijk zouden wij van drie perioden kunnen spreken,
waarin de omvang van zijn werk en zijn beteekenis op internationaal
gebied steeds sneller toenamen. De eerste periode, zijn verblijf in
Dordrecht, was de kortste. Daar De Geers zaken als koopman en
bankier m de vier jaren, dat hij er woonde, zich zeer uitbreidden,
vooral door zijn relaties met Zweden, werd Dordt voor zijn werk-
zaamheden te klein en te afgelegen. Amsterdam, een stad met
wereldhandel, lokte, met andere Dordtenaren, ook De Geer binnen
zijn muren.
Nu volgde een tijdperk van twaalf jaren, waarin De Geers zaken
een hooge vlucht namen. De banden met Zweden werden hechter:
na een paar jaar had De Geer reeds een werkzaam aandeel in de
Zweedsche ijzerindustrie.
In deze jaren werd hij ook een persoon van gewicht in financieele
affaires, zoowel voor de Generaliteit als voor Zweden. Zijn voor-
schotten, zijn wapenleveranties, zijn koperhandel, ze stonden met
elkaar in nauw verband en brachten de Republiek met Zweden in
financieele verbinding. De Geer was nu iemand, met wien Staten-
Generaal, Staten van Holland en Zweden rekening hielden. Dikwijls
was hij de welkome redder in geldelijken nood, niet minder vaak
de lastige schuldeischer.
Reeds voeren schepen, door De Geer bevracht, van Amsterdam
naar de Middellandsche Zee en de Oostzee; in bijna alle havens
van Frankrijk en de Oostzeesteden had hij zijn „commiezenquot;.
Maar ook de omsingeling der Amsterdamsche grachten werd
De Geer te nauw; hij wenschte een ruimer, nog niet ontgonnen
terrein voor zijn industrie, waarmee hij weer zijn handel moest voe-
den en vond dat in het Noorden. Met zijn eerste reis naar Zweden
brak voor De Geer het belangrijkste tijdperk van zijn leven aan.
Hij was nu bijna 40 jaar en stond op de hoogte van zijn kunnen.
Al zijn energie brak los over een reeks van ondernemingen, die
hem tot den pionnier van mijnbouw en industrie in Zweden maakten.
De Geer aarzelde niet zijn schouders te zetten onder iedere taak, die
zich aan hem voordeed. Dat niet alles, wat hij begon, hem gelukte,
kan ons niet verwonderen, maar mislukkingen waren bij De Geer
toch uitzondering; zijn inzicht, zijn doorzettingsvermogen en niet
het minst zijn handigheid om de juiste werkkrachten te kiezen,
maakten hem tot een groot organisator.
Als industrieel en koopman stond hij weldra boven alle mede-
dinging, als bankier verplichtte hij regeering en adel aan zich. Maar
de meest bewonderenswaardige daad, die ook van groote inter-
nationale beteekenis werd, was de uitrusting van zijn hulpvloot.
Hiermee moet De Geer wel een grooten indruk op zijn tijdgenooten
gemaakt hebben. Was de vreugde in het vijandelijke kamp over
wat eerst een mislukking leek groot, de volharding van De Geer
en het succes van zijn vloot moesten ten slotte bij een ieder bewon-
dering afdwingen, zooals heden ten dage nog bij het nageslacht.
Daarna had De Geer, zijn beslommeringen moede, zich graag aan
de zorgen des levens onttrokken om zich te wijden aan wetenschap
en godsdienst, maar dit was hem niet beschoren. Tot het eind van
zijn leven dwongen de omstandigheden hem tot werken en werd hem
weinig rust gegund.
Voor zijn tijd was De Geer een persoon van internationale be-
teekenis. Dat het leger van Gustaaf Adolf in Duitschland zooveel
succes kon hebben, mag men voor een groot deel toeschrijven aan
De Geers hulp, zoowel op financieel gebied als wat betreft de betere
bewapening der soldaten met de producten uit De Geers fabrieken.
Denemarken was dan ook terecht jaloersch op Zweden om zulk
een onderdaan.
De Geers karakter leeren wij uit zijn daden en vooral uit zijn
brieven kennen. In het overgroote deel ervan, dat betrekking heeft
op zijn werk, gaf hij met een nuchtere helderheid aan den geadres-
seerde zijn inlichtingen of stelde rechtstreeks zijn vragen. Maar wij
hebben nog een groot aantal brieven over, die bestemd waren voor
zijn kinderen, famiheleden en vrienden; deze gunnen ons een blik
in het mtieme leven van De Geer. Zoo zien wij hem als een eerlijk
rechtvaardig, soms hard, maar ook vaak zeer gevoelig mensch
Ofschoon De Geer nooit afkeerig was van groote winsten, mogen
WIJ hem zeker met rekenen tot die kooplieden der 17e eeuw, wier
winzucht door Busken Huet zoo scherp werd gehekeld i. Zoowel het
parvenuachtige dier heden, als hun baatzucht, die hen tot minder
loyale praktijken bracht, waren De Geer geheel vreemd, in de eerste
plaats door zijn afkomst en ten tweede door zijn strikte eerlijkheid.
De Geers onbaatzuchtigheid uitte zich vooral in zijn groote
milddadigheid, die ook weer een uitvloeisel was van zijn godsdienst-
zin; zijn eerlijkheid maakte De Geer vaak moeilijk tegenover
zichzelf en anderen. Hij wilde ieder het zijne geven, eischte dus ook
van den ander dat, waarop hij recht had tot het laatste toe. Deze
karaktertrek verscherpte ook zijn confhct met zijn schoonzoon
De Besche en maakte, dat De Geer daar meer verdriet van had,
dan noodig geweest was.
Zooals de Geer bij alles, wat hij ondernam, van doorzetten wist,
zoo was hij ook in zijn persoonlijk leven onverzettelijk en daardoor
wel eens hard, maar ook menschelijke zwakheden waren hem niet
vreemd. Vaak liet hij zich door zijn drift of zijn heerschzucht
te ver voeren.
Zijn groot opthnisme was voor de Geer een sterke steun om,
wat hij op zich genomen had, te doen slagen. Wij twijfelen er niet
aan, of zijn naaste omgeving zal meer dan eens met angst en beven
den uitslag hebben afgewacht van menige onderneming, die zij
als een te groot waagstuk van De Geer aanmerkte.
Door zijn leven en werken was De Geer een voorbeeld voor zijn
tijdgenooten; hij is het nog voor een nageslacht, dat hem helaas
slechts kent als „den Zweedschen Kruppquot; of „den kanonnenkoning
der 17e eeuwquot;. En wat heeft hij, behalve het gieten van geschut,
niet tot stand gebracht, waardoor de roem van zijn naam wijder
en langduriger heeft geklonken dan de donder uit zijn metalen
vuurmonden. Van De Geer kunnen wij, in den dubbelen zin des
woords, zeggen: Exegit monumentum aere perennius.
1 C. Busken Huet: Het Land van Rembrand. II, p. 308 vlg.
-n. ^ »•-.'■Wyl •
quot;■■'if
«C-i».'
r
-v
_____V
È-fiF?
-ocr page 239-BIJLAGE I
INSTRUCTIE VOOR ROCHUS NIEULANDT (1613)
„Instructie van de Hooge Mogende Heeren
Staten Generael van de Vrije Vereenichde
Nederlanden voor Rochus Nyeulant van
tghene hij in Sweden sal negocieren.
Sal eerst bij goede addresse medenemen brieven van credijt,
omme te mogen bij wissel in Sweden op Amstelredam trecken dié
somme van twee ende twintich duysent Rijcxdaelders ende sal
daermede sijne reyse naer Sweeden in dihgentie voorderen.
In Sweeden gecommen zijnde, sali voor al instantie doen, dat
het contract alhyer gemaeckt opte leverantie van twee hondert
schipponden Coenincx coeper berchsgewichte, mach geaggreërt,
voltogen ende die leverantie volcommelijck gedaen worden naer
behooren.
Waervooren hij aldaer betalen sal neffens de leverantie voor elck
schippont veertich Rijcxdaelders, maeckende voor de twee hondert
schipponden acht duysent Rijcxdaelders.
Ende indien hij opt voors. contract in plaetze van twee, vier
hondert schipponden kan gelevert crijghen, sal tselve mogen aen-
nemen ende bij de leverantie betalen.
Deselve ontfangen, gescheept ende nae dese landen gesonden
sijnde, sal debvoir doen, omme voor gelijcken prijs noch thien
hondert schipponden gelijck coeper ende gewichte te coopen, te
leveren in twee offe drye jaeren ende t'elcken leverantie tghene
gelevert wort te betalen.
Indien 't selve op dien prijs nijet te coopen en soude wesen, sal
den prijs een halven daelder, een daelder offe vuyterlijck anderhal-
ven daelder opt schippont mogen hooger in coope aennemen.
Ingevalle instantie gedaen wort omme opte eerste toecommende
leverantie twee, drie, vyer, vijff offe vuyterlijck zes duysent dael-
ders bij avance offe verschot te doen betalen, sal daerinne bij de
beste discretie mogen accorderen ende het credijt, hem mede-
gegeven, daertoe oock gebruycken.
Sal naerstich ondersoeck doen zoo bij den Coninck selffs als bij
15*
-ocr page 240-de heeren aldaer van sijne kennisse ende daer den heere Doctor
Jacob van Dijck, Sijne Mat^ gesante, hem sal addresseren, omme de
jegenwoordighe constitutie des Rijcx ende alle leden van dien
na de oprecht[e] waerheyt te verstaen, oock hoe de gemoederen
ende saecken in Polen, Moscoviën, Denemarcken, Lubeec,Danzijck,
Rostock ende andere steden, aende Oostzee gelegen, gedisponeert
sijn ende namentlijck mede ten opsien van dese landen, off die
ordre, macht, eenicheyt ende alles wes den welstant des Rijcx
noodich is te water ende te lande, goet is, ende van alles in specie
goede onderrichtinghe te ontfangen, hem niet langer in Sweeden
latende ophouden als een maent.
Ende alles wel ondersocht ende daervan secrete notitie genomen
hebbende, sal met goede gunste sijne reyse wederomme herwaerts
spoedighen, omme rapport te doen van sijn wedervaren.
Aldus gedaen ter vergaderinge van de Hochgemelte Heeren
Staten Generael. In 's Graven Hage den XP'i Aprihs XVIlt;= ende
derthienquot;.
[Portefeuille Zweden, R. A. 's-Gravenhage]
-ocr page 241-BIJLAGE II
VERZOEKSCHRIFT VAN ROCHUS NIEULANDT AAN DE
STATEN-GENERAAL (1615)
„Aen de Ho: Mo: Heeren Staten Generael
der Vereenichde Nederlanden.
Verthoent met behoerlijcke reverentie Rochus Nieulandt, hoe
dat hij. Remonstrant, met ongelegenheyt tot nu toe heeft moeten
wachten, aleer hij zijne declaraetie oft ordonnantie van de reysen
ende verschoten penninghen (bij hem in Denemarcken ende Sweden
gedaen) heeft connen becommen. Bovendyen in de selve zijne
declaraetie noch heeft bevonden verscheyden pertiën geroeyeert,
te weten 162-12 st. over de preparaten tot zijne voors. reysen.
Item 62-2 st. van dachgelden aen een knecht betaelt. Noch 150
gulden int gaen ende keeren zoo ordinaris als extraordinaris aen
belle chire gegheven mitsgaders de extraordinaris oncosten be-
dragende (gelijck hij. Remonstrant, tegens den Heere Thresorier
de Bie verclaert hadde) over de hondert Rijcxdaelders, die niet tot
des Remonstrants contemplaetie, maer special ten dienste van
Hare Ho: Mo: betaelt zijn. Ende om zulcx alhyer cortelijck te be-
wijsen, zoo is warachtich, dat hij. Remonstrant, tot Stockholm
ghecomen zijnde, van seeckere coopluyden (zijne goede bekende)
geraden wierde, metten nieuwen waechmeester ende insonderheyt
oock met den commis (die totte leverantie van de coperen was
geordonneert) kennisse te willen maecken, alsoo zijluden hadden
bevonden, dat een weinich uutslach op ij der stuck cooper veel
bedrouch in zoo swaren schael ende consequentelijck over zulcken
masse (als van wegen Hare Ho: Mo: stondt te ontfangen) ettelicke
duisenden zoude commen te bedragen. En heeft hij. Remonstrant,
zulcx niet willen naerlaten, maer door een van de zelve coopluyden
de voors. officiers int logement bij hem doen nooden ende alsoo
kennisse gemaeckt hebbende, heeft deselve daernaer noch ver-
scheyden malen zoo wel weten te bejegenen, dat hij. Remonstrant,
op ijdermael wegens zoo goeden uutslach heeft becommen, dat
Hare Ho: Mo: op de masse van het laeste cooper over de 5000^
hebben geprof fit eert. Want in plaetse dat ij der schippont cooper
Stockholms gewicht ordinarie comt uut te brengen 275 U oft
daeromtrent, het zelve uutgebracht heeft 286 oft meer. Daernaer
als den Sweetschen Capitein was voerseeckert, dat hij de drie groote
metale stucken mitsgaders het zeugen cooper met een van des
Conincx schepen (ten dienste van Hare Ho: Mo:) zoude overvoeren,
is verscheyden malen metten schipper hem. Remonstrant, int
logement commen aenspreecken ende dat gemeinlick omtrent de
maeltijdt, zoo en conde hij. Remonstrant, niet minder doen, als
d'selve bij hem doen eeten ende naer gelegenheyt tracteren. Voor
alle welcke ende meer andere extraordinaris moeite binnen Stock-
holm, de vrouw ende kinderen vant logement mitsgaders alle de
andere dienstboden (gelijck in die quartieren de manier is) oock
extraordinaris hebben moeten gebeneficieert werden.
Ende naerdat hij. Remonstrant, in de Sont was gecommen,
Wierde hem terstondt van eenige gasten vant Sweetsche schip aen-
gedient, dat heuren Capitein geresolveert was den geheelen winter
aldaer te blijven liggen ende naer heur oordeel niet veel goets in den
sin hadde, dat zij noch niet conden seggen, maer dat ick haer
waerschouwinge wel zoude willen in acht nemen (gelijck oock den
voors. Capitein tot zijn wedercomste in Sweden van zulcx ende meer
ander fouten beclaecht ende overtuycht zijnde, door last van sijne
Mat aen een galch is doen hangen.)
Welcke voors. waerschouwinge hij. Remonstrant, met Isack
Pieters. gecommuniceert hebbende, verclaerde voer die tijdt geen
raedt daertoe te weten, maer noemde hem verscheyden malen
geluckich, dat t'beleyt van zulck wilt volck hem op zoo ongelegen
tijdt niet en was te deel gevallen, gelijck bij ons aireede met patientie
moste aengesien worden, dat meer als hondert schepen met zeer
goeden wint naer Hollandt ende elders t'zeyl gingen, zonder dat
den voors. Capitein hem eenichsints bougeren wilde. Soo is hij.
Remonstrant, daerover noch meer beducht geworden, denckende
op t'gene hem van den sei ven Capitein aireede was aengedient,
bleeff genochsaem t'enden raet, want om den voors. Capitein met
eenighe authoriteyt aldaer te dwingen was geen apparentie, derwijle
(zoo't scheen) men liever den onderganck als de behoudenis vant
zelve schip hadde willen zien. Soo heeft hij, Remonstrant, (naer
lang bedencken) den voors. Capitein metten schipper aen landt
ontboden ende vooreerst d'selve bij hem doen eeten, haer met alle
vruntschap ende goede woorden zoo wel rencontrerende, dat zij
t'zedert die tijdt int logement zijn gebleven tot haer vertreck toe
haer onder andere dickmael verhalende, wat een recompense hen-
luyden van Hare Ho: Mo: ende Sijne Ex: stondt te verwachten, als
zijluyden zulcke drie schoone metale stucken zouden overgebracht
hebben, daertoe den gestadigen goeden wint henluiden lichtelick
conde helpen, indien zij maer onder zeyl waren etc. Waerop den
voors. Capitein eindthck heeft geantwoort, dat indyen hij. Remon-
strant, (neffens een lootsman) hem noch van 6 goede bootsgesellen
ende ander provisie versorgen wilde, dat hij niet alleen hem alsdan
op de reys wilde begeven, maer tot bevorderinge van dyen (neffens
het volck int logement) noch 4 van zijne bequaemste gasten bestellen
om in alder haest gereet te zijn ende neffens andere den goeden
wint oock waernemen, heeft hij. Remonstrant, gerepHceert, dat
zulcx hem alles zoude gewerden, zoo t'zelve maer alsoo metterdaet
mochte geschieden. Waerover den voors. Capitein de zelve vyer
gasten datelijck bij hem heeft ontboden, heur belastende een deel
ledige tonnen aen boort te halen ende neffens de andere dienstboden
int logement over nacht ende dach d'zelve te helpen schoen maecken,
cuypen, brouwen, backen, ende voorts alles te helpen doen, dat tot
bevorderinge van de reys zoude moghen van noode zijn. Welcke
voors. 4 bootsgesellen oock hebben moeten eeten ende slapen
behalven deghene, die heur dagelijcks aen landt quamen besoucken,
tot dat alles gereet zijnde sonder eenich vertreck aen boort wierde
bestelt.
Ende alsoo den schipper naer het aennemen van den lootsman
ende andere bootsgesellen zeer hadde geprotesteert, dat zij d'selve
niet behouffden, behalven dat het niet eer genoch was voor heur
natie ende apparentelijck malcander niet zouden willen verstaen
oft int schip accommoderen, heeft hij. Remonstrant, (geduerende
de voors. preparaten) alle het ander Sweets bootsvolck int logement
bij hem ontboden ende d'selve aldaer mette nieuw aengenomen
t'zamen doen goet chier maecken, opdat zijluyden kennisse ende
vrundtschap metten anderen gemaeckt hebbende, door zulck middel
alle oorsaeck van questiën ende misverstanden in zee souden mogen
voergecommen werden. Voor alle welcke extraordinaris moeyte in
de Sont de vrouw, kinderen ende dienstboden vant logement mits-
gaders de voors. 4 bootsgesellen oock extraordinaris met belle chire
zijn ghebeneficieert geweest. Tot Amsterdam gecommen zijnde,
heeft den voors. Capitein weder zijn logement bij hem. Remonstrant,
genomen, alwaer den schipper (geduerende het lossen vant voors.
cooper ende metale stucken) niet vergeten heeft hem dickmael te
laten vinden ende de behouden overcomste te gedencken, alles tot
coste van hem. Remonstrant. Ende hoewel veel meer omstan-
dicheyden zijn, die hiertoe zouden connen dienen ende nochtans
om cortheyts wille naergelaten werden, soo verhoopt hij. Remon-
strant, niettemin Hare Ho: Mo: hiermede zooveel verclaert te
hebben, dat d'zelve (naer Heure hooge wijsheyt) hchtelijck zullen
connen oordelen, dat de voors. geroeyeerde pertijen bij hem. Re-
monstrant, niet lichtvaerdich ofte buyten reden in zijne declaraetie
gestelt en zijn.
Waerover hij oock in aider onderdanicheyt wil vertrouwen, dat
Hare Ho: Mo: beUeven zal hem van de voors. geroeyeerde pertiën,
bedragende t'samen 614- 14 st., zoowel als van zijne andere ver-
schoten penninghen ordonnantie van betalinge te verleenen.
'T welck doende etc.quot;
[P.S.] ,,'T Sal oock Hare Ho: Mo: believen te gedencken, dat het
saisoen haest voor de deur is, dat de resterende 500 schipponden
cooper (waerop 6000 Rijcxdaelders in avance betaelt zijn) tot
Stockholm zouden behooren gelevert te werdenquot;.
[Portefeuille Zweden, R. A. quot;s-Gravenhage]
-ocr page 245-GERAADPLEEGDE ARCHIVALIA EN HISTORISCHE
WERKEN
I - ARCHIVALIA.
Echevins de Liège - Oeuvres - Greffe Bertrandy n° 413, fol. 303 en 305-
n° 437, fol. 114 (Archives de l'Etat, Liège).
Cour de Jupille - Oeuvres - 1595—1596, fol. 309 (Arch, de l'Etat, Liège).
Resolutiën van de Staten-Generaal 1611—1654 (Rijksarchief 's-Gravenhage).
SecreteResolutiënvan de Staten-Generaal 1612—1654 (R.A. 's-Gravenhage).
Portefeuilles Zweden 1611—1653 (R. A. 's-Gravenhage).
Portefeuilles Denemarken 1625—1629; 1644—1652 (R. A. 's-Gravenhage).
Loketkas Staten-Generaal, n° 5. „Stucken raeckende de contractatie vant
Cooper annis 1619, 1620 ende 1621quot; (R. A. 's-Gravenhage).
Resolutiën van de Vroedschap van Amsterdam 1613—1628; 1643_1645
(Gemeentearchief, Amsterdam).
Resolutiën van de Burgemeesteren en Oudt-Burgemeesteren van Amsterdam
1625—1628; 1644—1646 (G. A. Amsterdam).
Protocollen van notaris J. F. Bruiningh 1615—1623 (G. A. Amsterdam).
Protocollen van notaris J. Warnaertsz. 1621—1627 (G. A. Amsterdam).
Protocollen van notaris H. Balis 1602 (G. A. Dordrecht).
Protocollen van notaris P. Eelbo 1612—1615 (G. A. Dordrecht).
IInbsp;- GEDRUKTE BRONNEN.
Resolutiën der Staten-Generaal 1593—1596. Uitg. N. Japikse. Rijks Ge-
schiedkundige Publicatiën 57.
Resolutiën van de Staten van Holland 1620—1630; 1644—1652.
Baltische Archivalia. Uitg. G. W. Kernkamp. R. G. P. Kleine Serie 4.
Skandinavische Archivalia. Uitg. G. W. Kernkamp. 's-Gravenhage, 1903.
Zweedsche Archivalia. Uitg. G. W. Kernkamp. Bijdragen en Mededeelingen
van het Historisch Genootschap, dl. 29 (1908).
Verslagen aangaande een Onderzoek in de Archieven van Rusland. Uitg.
C. C. Uhlenbeck en J. L. Berns. 's-Gravenhage, 1891.
Louis de Geers Brev och Affärshandlingar 1614—1652. Uitg. E. W. Dahlgren.
Stockholm, 1934.
Rikskansleren Axel Oxenstiernas Skrifter och Brefvexling, II, 11. Stock-
holm, 1905.
IIInbsp;- LITTERATUUR.
Aitzema, Lieuwe van: Historie of Verhael van Saken van Staet en Oorlogh.
4°, dl. I. In 's Graven-Hage, 1657.
Balen, Matthijs: Beschrijvinge der stad Dordrecht. Dordrecht, 1677.
Bricka, C. F. og J. A. Fridericia: Kong Christian den Fjerdes egenhaendige
Breve. Kjobenhavn, 1882.
Bruun, L.:nbsp;Slaget paa Kolberger Heide. Kjebenhavn, 1879.
Buma, W. W.: Hulptroepen uit Harlingen naar Zweden gezonden in
1609. De Vrije Fries VII.
Het Land van Rembrand. Haarlem, 1886.
Ätten de Geer. Uppsala, 1920.
Louis de Geer, 1587—1652. Hans lif och verk. Uppsala,
1923. 2 dl.
Contract tot oprichting van een Zweedsch factorie-
comptoir in Amsterdam in 1663. Bijdr. en Meded. Hist.
Gen. dl. 24 (1903).
Danmarks Riges Historia IV. Kjobenhavn, 1896—1902.
Commentarii de Gente de Geeriana. Holmiae, 1816.
Lodewijk de Geer. 2e druk. 's Hage, 1841.
Notice Historique sur la famille de De Geer par deux
de ses membres à l'usage des autres. Suède et Hollande
1843.
Geer van Jutfaas, B. J. L. de: Amos Comenius. De Gids, 1892.
Geijer, E. G.: Geschichte Schwedens. Hamburg, 1836.
Granlund, V.: En Svensk koloni i Afrika eller Svenska Afrikanska
Kompaniets Historia. Stockholm, 1879.
Un grand chapitre de l'histoire de fer: le monopole
suédois. Annales d'histoire économique et sociale,
Mars-Mai, 1932.
Jaarboek van den Nederlandschen Adel 1892—1893.
Jacobson, G.:nbsp;Sverige och Frankrike 1648—1652. Uppsala, 1911.
Jonge, J.K.J, de: Inlichtingen omtrent de staatkundige betrekkingen
tusschen Nederland en Zweden in de jaren 1592—1609.
De Vrije Fries VII.
Kernkamp, G. W.: De Sleutels van de Sont, 's Hage, 1890.
Kernkamp, G. W.: Een contract tot Slavenhandel van 1657. Bijdr. en
Meded. Hist. Gen. dl. 22 (1901).
Kurth, K. G.: La cité de Liège au Moyen-Age. Bruxelles, 1909—1910.
M ellander, M. K.: Svensk-portugisiska förbindelser under Sveriges stor-
maktstid. Svensk Historisk Tidskrift 1926.
Oosterhuis, R.A.B.: Het graf van den Amsterdamschen handelsvorst Lode-
wijk de Geer. Amstelodamum, 1929.
Ur Österby bruks och vallonernas krönika. Upplands
Fornminnesförenings Tidskrift XX.
Histoire de Belgique IV. Bruxelles, 1911.
Twee concurrenten van de eerste West-Indische Com-
pagnie. Oud-Holland 1889.
De Diplomatiska Förbindelser mellan Sverige och Eng-
land 1624—Mai 1630. Uppsala, 1890.
Geschiedenis van het Dordtsche stapelrecht. 's-Graven-
hage, 1900.
Geschichte von Dänemark. Gotha, 1902.
Schybergson, M. G. : Sveriges och Hollands Diplomatiska Förbindelser
1621—1630. Helsingfors, 1881.
Serrurier, C.: Descartes. Leer en Leven. 's-Gravenhage, 1930.
Busken Huet, C.:
Dahlgren, E. W.:
Dahlgren, E. W.:
Elias, J. E.:
Fridericia, J. A.:
Geer, L. de:
Geer, J.L.W, de:
Geer, J.L.W, de:
Heckscher, E. F.:
Pehrsson, Per:
Pirenne, H.:
Roever, N. de:
Rydfors, R. A.:
Rijswijk, B. van:
Schäfer, D.:
Ett bref frân Johan Hallenus till Sten Svantesson
Bielke. Svensk Hist. Tidskr. 1920.
Om Sveriges förbindelser med Nederländerna frân
äldsta tider till âr 1614. Historisk Tidskrift 1885.
Lettres Choisies. 2 vol. à la Haye, MDCCXXVII.
De Familie Trip. Groningen, 1883.
Nederland en Zweden. 2 dl. Utrecht, 1841—1844.
Het Krijgswezen in den tijd van Prins Maurits. Utrecht,
1934.
Svenska Handelskompaniet och Kopparhandeln under
Gustaf II Adolf. Uppsala, 1919.
Pohtische Geschichte des Eichsfeldes. Göttingen, 1792.
De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden
op het gebied van letteren en wetenschap voornamelijk
gedurende de zeventiende eeuw. (vert. Beets-Damsté)
Leiden, 1901.
Sonden, P.:
Sprinchorn, C.:
Tissot de Patot, S. :
Trip. H. J.:
Vreede, G. W.:
Wijn, J. W.:
Wittrock, G.:
Wolf, J.:
Wrangel, E.:
STELLINGEN
De Geer is van grooter beteekenis geweest voor Zweden dan
voor de Nederlanden.
II
Voor zijn tijd was De Geer een goed werkgever te noemen.
III
Het is waarschijnlijk, dat De Geer op de uitrusting van zijn hulp-
vloot winst heeft gemaakt.
IV
Uit de houding van Karei de Besche in zijn oneenigheid met
De Geer is te concludeeren, dat hij toen in zijn geestvermogens
gekrenkt was.
V
De hulp van Ernst van Mansfeit en Christiaan van Brunswijk
in de jaren 1622—1625 is voor ons land zeer nadeehg geweest.
VI
Het oordeel van Busken Huet in Het Land van Rembrand over
de Amsterdamsche regenten-koopheden is te scherp.
VH
Voor bronnenonderzoek op economisch-historisch gebied is
kennis van boekhouden en handelsrekenen gewenscht
f. breedvelt—van veen
-ocr page 250-•Tquot; • ■ ■ 'ir;quot;.^'
Kï; Vnbsp;-'..-.Äw;
Ifw.r ■ /
quot;nbsp;ÎT.
^
■ r --ffnbsp;. r....'».-.. -i . ,nbsp;, •
De beteekenis, welke Laspeyres aan Grotius toekent als ver-
dediger van de toelaatbaarheid van kapitaalrente, is sterk over-
dreven.
IX
Het dragen van een „emprisequot; door Middeleeuwsche ridders
(J. Huizinga: Herfsttij der Middeleeuwen, 2e druk, p. 151—152)
en van een ijzeren armring door de Chatten (Tacitus: Germania,
Cap. 31) is niet volkomen hetzelfde gebruik.
X
De veronderstelling van Ehas (Bijdr. en Meded. Hist. Gen.
dl. 24, p. 367), dat „wandmaekeriquot; zeilmakerij beteekent, is onjuist.
XI
In Experimenten van Geerten Gossaert is invloed van Jodocus
van Lodensteyn aan te wijzen.
XII
De beteekenis van Louis Couperus voor onze litteratuur is in den
laatsten tijd zeer overschat.
gt; ' U-tP
-ocr page 253- -ocr page 254- -ocr page 255- -ocr page 256-^ ^nbsp;^ L