Over het voorkomen van tuberculose
bij den mensch, veroorzaakt door
den runder^tuberkelbacil
C. VAN DEN BERG
bibliotheek der
rijksuniversiteit
-ocr page 2-) -
f\
jtï'
- J-f-*
-ocr page 7-OVER HET VOORKOMEN VAN TUBERCULOSE BIJ DEN
MENSCH, VEROORZAAKT DOOR DEN
RUNDER-TUBERKELBACIL
ÏS^,
-ocr page 9-Over het voorkomen van tuberculose
bij den mensch, veroorzaakt door
den runder-tuberkelbacil
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT OP
GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Prof. Dr. H. BOLKESTEIN, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT, TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE, TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG 18 JUNI 1935,
DES NAMIDDAGS TE 5 UUR.
DOOR
GEBOREN TE STREEFKERK
KEMINK EN ZOON N.V. — OVER DEN DOM — UTRECHT
bibliotheek der
rijksuniversiteit
UTRECHT.
AAN MI]N GEZIN
-ocr page 12- -ocr page 13-Het is een goede gewoonte bij het beëindigen van een proefschrift
zijn dank uit te spreken voor het genoten onderwijs aan de Uni-
versiteit in het algemeen en voor de hulp van zijn promotor in het
bijzonder.
Nu ik, ongeveer 12 jaar na mijn arts-examen in de gelegenheid
ben mijn leermeesters van de medische faculteit van de Utrechtsche
Universiteit op deze wijze te bedanken, beteekent dit voor mij meer
dan een formule.
Immers als arts in de algemeene praktijk wordt men welhaast
dagelijks aan zijn leermeesters herinnerd. Dankbare waardeering
heb ik voor hun onderwijs, maar meer nog voor de wijze waarop zij
ons leerden als arts met zieken om te gaan. Daarom is het mij een
behoefte U te verzekeren, dat ik Uw onderwijs. Uw voorbeeld. Uw
optreden, kortom alles wat U mij hebt medegegeven, op hoogen
prijs stel.
Vele groote en aantrekkelijke persoonlijkheden onder U zullen
mij steeds in dankbare herinnering blijven.
Hooggeleerde professor W o H f, ik heb U tijdens mijn arbeid
in het laboratorium leeren waardeeren om Uw groote kennis en om
Uw bereidwilligheid waarmee U mij ten allen tijde hebt geholpen.
Gij hebt mij steeds, ondanks Uw drukke bezigheden, met raad
en daad bijgestaan. De tijd, die ik in Uw laboratorium mocht
werken, zal steeds een aangename herinnering voor mij zijn.
Bijzonderen dank ben ik ook verschuldigd aan U, Zeergeleerde
Dr. Julius voor Uw goede hulp tijdens mijn afwezigheid en aan
U Geleerde EmmerieenVanEekelen voor Uw vele blijken
van welwillendheid.
Ten slotte betuig ik nog mijn dank aan allen, die mij bij het
onderzoek hebben geholpen en die mij met hun adviezen hebben
verrijkt.
,-ivî-. ri
■ r'''nbsp;-^--f^îi -Ät^iw^iij nnbsp;...
■■-rrnbsp;■nbsp;. ji .
4 •nbsp;quot;nbsp;V •nbsp;■ '
J . V. .
I
HOOFDSTUK I
HOE IS HEN GEKOMEN TOT DE WETENSCHAP, DAT ER 3 TYPEN
VAN TUBERKELBACILLEN BESTAAN ?
Reeds lang vóór de ontdekking van den tuberkelbacil waren de
meeste patholoog-anatomen van meening, dat de tuberculose van
den mensch en het rund door eenzelfde ziekte-agens werden ver-
oorzaakt. Als specifiek voor de tuberculose beschouwde men de
knobbels, langs de lymphwegen verspreid en de verkazing (1).
V i r c h o w beschouwt als het meest kenmerkende voor de tuber-
culose niet het voorkomen van kaas, welke massa hij ook vindt in
carcinomen en sarcomen, maar de groote, z.g.n. epitheloide cellen,
voorkomende in een mazig netwerk van bindweefsel. Ook V i 11 e-
m i n beschrijft deze groote cellen als karakteristiek voor de tuber-
culose. Later, na de ontdekking van de Langhansche reuzecellen,
beschouwde men deze als het typische kenmerk. De specificiteit
werd evenwel ook hierhoor niet bewezen, omdat men de reuzecellen
van Langhans ook vond in sarcomateuze lymphklieren en lueti-
sche ontstekingen. L a e n n e c, op 35-jarigen leeftijd zelf aan t.b.c.
overleden, merkte reeds op, dat de tuberculeuse ontsteking ongeveer
in alle organen voorkomt en veroorzaakt moest worden door een-
zelfde infectieuse stof. Het begin van de infectie zit in de lymph-
klieren of in de slijmvliezen der ingewanden; vandaar uit wordt de
stof verspreid (2).
V i 11 e m i n, de geniale Fransche onderzoeker, was zoo van de
specificiteit en contagieusiteit overtuigd, dat hij entingsproeven bij
konijnen deed. Hij bracht achter het oor van een konijn, subcutaan
een stukje longweefsel, afkomstig van een aan long-t.b.c. overleden
mensch. Na 10 weken doodde hij de 11 op dergelijke wijze behan-
delde dieren en vond de bekende knobbeltjes onder de pleura en
in de longen. Bij contróledieren van dezelfde konijnenfamihe vond
hij de knobbeltjes niet. Zijn entingsproeven verschenen in de Ga-
zette de Paris op 5 December 1865, waarbij hij tot de conclusie
komt: de tuberculose is een specifieke aandoening, veroorzaakt door
1
-ocr page 16-een overentbare stof (3). Eenige maanden later publiceert V i I-
1 e m i n zijn onderzoekingen over entingsproeven met materiaal
afkomstig van parelzieke runderen, overgebracht op konijnen. Ook
kon hij dit materiaal met succes overenten op de cavia, den hond,
de kat, niet op kippen en pinguins.
In zijn „Etudes sur la tuberculosequot; (1868) (4), waarin hij deze
proeven beschrijft, • zegt hij: ,,nous ferons remarquer qu'aucun de
nos lapins inoculés avec du tubercule humain ne nous a presenté
une tuberculisation aussi rapidement et complètement généralisée
que celle que nous avons obtenu avec l'inoculation du tubercule de
vachequot;. Eerst beschouwde hij dit als toeval, maar voortgezet onder-
zoek gaf hem de overtuiging, dat de tuberculose van het rund meer
virulent is voor het konijn dan de tuberculose van den mensch. De
ontdekking van V i 11 e m i n is niet naar waarde geschat. In de
Academie de médecine vonden zijn vondsten heftigen tegenstand
en zijn opmerkingen betreffende de rundertuberculose raakten
vergeten.
Spoedig na de publicaties van V i 11 e m i n verschijnt in 1868 de
mededeeling van Chauveau, over zijn belangrijke voederings-
proeven ( I ). Het gelukte aan Chauveau om bij kalveren parel-
ziekte te verwekken door ze te voeden met tuberculeus materiaal
van de koe. Hij acht nu de contagieusiteit absoluut bewezen, men
moet ze erkennen, zegt hij, of ze in wezen voor elke ziekte ont-
kennen.
Voederingsproeven zijn ook verricht door O r t h in 1876 ( 1 ). Hij
voedde konijnen met tuberculeus materiaal van het rund en zag, dat
deze konijnen geïnfecteerd werden. De konijnen met tuberculeus
materiaal van den mensch gevoed, kregen geen tuberculose.
Het was ook aan K 1 eb s in 1874 gelukt om cavia's door besmet
voedsel te infecteeren. Zoowel met menschelijk als met runder-
materiaal gevoed, werden de cavia's ziek. Zij kregen tuberculeuse
darmzweren, tuberkels in het mesenterium en vergroote lymph-
klieren. Zeer overtuigend zijn de entingsproeven geweest van
CohnheimenSalamonsonin 1877 ( 1 ). Zij brachten in de
voorste oogkamer van konijnen versche stukjes tuberculeus weefsel.
Eerst verdween het materiaal, maar na enkele weken ontstonden
tuberkels in de iris. Soms bleef de aandoening beperkt tot het oog.
soms breidde de aandoening zich uit tot algemeene tuberculose.
Werd het materiaal eerst gekookt, dan ontstonden geen tuberkels.
Baumgarten heeft in 1880 deze proeven van C o h n h e i m
en Salamonson herhaald (5). Gebruikte hij stukjes long van
parelzieke runderen, dan kreeg hij sterk sprekende positieve resul-
taten. Na ongeveer 2 weken ontstonden knobbeltjes in de iris, na
3 a 4 maanden gingen de dieren dood. Bij de sectie vond hij dan
constant tuberkels in de organen, welke hij weer op andere konijnen
kon overenten. Het materiaal van den mensch afkomstig gaf bij de
konijnen niet zulke positieve resultaten als van het rund. Tenslotte
kon Baumgarten zelfs aantoonen, dat enkele druppels bloed
van een pas gestorven tuberculeus gemaakt konijn, in de voorste
oogkamer van een ander konijn gebracht, dezelfde resultaten op-
leverde.
De proeven van Baumgarten zijn door verschillende onder-
zoekers herhaald, o.a. door S c h u c h a r d t (6). Hij entte 14 konij-
nen met vast tuberculeus weefsel in de voorste oogkamer. De
afkomst van het materiaal is niet vermeld; 3 konijnen vertoonden
na eenige maanden kazige panophthalmie en hadden bij de sectie
tuberkels in longen, pleura, lever en net. De andere 11 dieren
hadden slechts knobbeltjes in de iris.
Schuchardt vindt het wel vreemd, dat de 11 laatstgenoemde
konijnen geen algemeene tuberculose krijgen. Hij gelooft, dat de
ontsteking langen tijd plaatselijk kan blijven, maar vindt toch geen
voldoende verklaring voor het feit, dat de konijnen van Baum-
garten wel algemeene tuberculose krijgen.
Een stap verder naar de ontdekking van quot;den tuberkelbacil ais
verwekker der tuberculose is het onderzoek van Tappeiner
(7). Hij het eenige honden gedurende 21 tot 81 dagen, telkens
enkele uren per dag een vrij groote hoeveelheid fijn verdeeld sputum
inhaleeren, afkomstig van lijders aan longtuberculose, welk sputum
door een spray werd verstoven. De dieren vertoonden bij de sectie
zonder uitzondering tuberkels in de longen, sommigen zelfs in den
lever en in de nieren. De voederingsproeven met honden, eveneens
van Tappeiner, waarbij hij deze dieren longen liet eten van
aan tuberculose gestorven menschen waren alle 7 negatief.
24 Maart 1882 kondigde Koch zijn ontdekking van den tuber-
-ocr page 18-Kelbadl aan in een bijeenkomst van Berlijnsche physiologen. De
eerste publicatie was gedaan in het Berl. Klin. Wochenschrift 1882.
Koch heeft niet alleen aangetoond, dat in alle tuberkels de bacillen
te vinden waren, hij kon ze ook kweeken op vaste voedingsbodems
en daarna met de gekweekte culturen experimenteel tuberculose
verwekken.
Aanvankelijk was Koch overtuigd, dat de tuberkelbacil van den
mensch, het rund en den vogel eenzelfde bacil was. De verschillen,
waarop reeds V i 11 e m i n had gewezen, waren hem niet bekend.
Toch heeft hij naar verschillen gezocht. In de „Ätiologie der Tuber-
kulosequot; (8) beschrijft hij zijn experimenten, waarna hij tot de vol-
gende conclusie komt:
„Einen Unterschied in der Impfwirkung von tuberkulösen Pro-
cessen verschiedener Art, also von Miliairtuberkulose, Phthysis,
Skrophulose, fungösen Gelenksleiden, Lupus, Perlsucht und andere
Formen der Thiertuberkulöse abstammenden Materials habe ich
nicht wahrnehmen können. Die verschiedenen Arten der Tuber-
kulose zeigen ein ganz gleiches Verhaltenquot;.
Dat Koch geen verschillen vond komt wel daardoor, dat hij
bijna uitsluitend met cavia's experimenteerde en bij de konijnen, die
hij gebruikte een groote hoeveelheid bacillen intraveneus inspoot.
In Parijs gelukte het aan Nocard en Roux een culture te
kweeken, afkomstig van een fazant, welke in cultureel opzicht nogal
verschilde van die van den mensch (16). Bovendien bleek deze
culture weinig virulent voor de cavia. Ze werd aan Koch gezon-
den, die eveneens de verschillen constateerde en nu den vogel-
tuberkelbacil onderscheidde van dien der zoogdieren. Aan de een-
heid der zoogdieren-tuberculose bleef Koch evenwel vasthouden.
Langzamerhand kwamen er meer en meer twijfelaars aan de een-
heid der zoogdier-tuberculose. In 1883 ontdekten Klein en
G i b b e s opnieuw het verschil tusschen humane en bovine tuber-
culose (9). Evenals Villemin vonden zij, dat het konijn, ge-
infecteerd met materiaal, afkomstig van het rund algemeene tuber-
culose kreeg, terwijl dat niet het geval was met materiaal afkomstig
van den mensch. De cavia was gevoelig zoowel voor runder- als
voor menschelijke tuberculose.
In 1895 deed SidneyMartin voor de Royal Commission of
-ocr page 19-Tuberculosis een onderzoek naar de eenheid der zoogdier-tuber-
culose. Hi) voedde 10 kalveren met sputum van aan longtuberculose
lijdende menschen en daarnaast 10 kalveren met melk van koeien
met uiertuberculose. De kalveren uit de Ie groep kregen lichte
darm-tuberculose, die uit de 2de groep kregen ernstige algemeene
tuberculose. In 1898 vermeldt Theobald Smith de resultaten
van een onderzoek van 15 stammen en wel 7 uit menschelijk sputum,
5 van de koe, 1 van de geit, 1 van het paard en 1 van het varken,
waarbij hij vrij nauwkeurig de 7 humane stammen van de 8 bovine
stcmricn onderscheidt. Smith wijst ook op de r.iorpho!onischc
verschillen; de humane zijn slanker, langer (vooral in oudere cul-
tures), de bovine breeder, korter, plomper (10).
Koch had nu inmiddels ook de eenheid der zoogdiertuberculose
laten varen. In 1901 verkondigde hij op het congres te Londen dat
het hem uit een groote reeks van proeven gebleken was, dat de
rundertuberkelbacil niet identiek was met den menschelijken tuber-
kelbacil, Het rund is weinig gevoelig voor de humane bacillen en
omgekeerd, men behoeft dus geen besmetting door de melk te
vreezen. Koch grondde deze meening op de zeldzaamheid van de
primaire darmtuberculose bij den mensch.
Immers was de rundertuberkelbacil voor den mensch gevaarlijk,
dan zou de infectie tot stand komen door de melk en dan zou men
veel primaire darmtuberculose moeten verwachten. Het standpunt
van Koch vond in Engeland van de zijde van A. S. Griffith
en in Frankrijk van de zijde van N o c a r d veel bestrijding.
In ons land heeft Prof, Dr. A, d e J o n g te Leiden langen tijd
de eenheid der zoogdier-tuberculose verdedigd (11). Hij ziet geen
standvastige verschillen tusschen humane en bovine stammen en
waarschuwt tegen de konijnenproef als methode voor de differen-
tiatie. Volgens Prof. de Jong zou de virulentie van de humane
bacillen door dierpassage toenemen. Voorbeeld: gezonde geit met
negatieve tuberculine reactie krijgt intraveneus een reinculture van
een bacillenstam, afkomstig van een mensch met niertuberculose.
De hoeveelheid is niet vermeld. Ook 2 runderen krijgen een intra-
veneuze injectie. De geit wordt vrij ernstig ziek, heeft langen tijd
koorts, herstelt daarna, houdt een subcutaan abcesje ter plaatse van
de inspuiting. De runderen worden niet ziek. Na jaar sectie van
de geit; deze heeft uitgebreide long t.b.c., subcutaan abcesje en
vergroote lymphklieren aan den boeg. Uit de lymphkheren wordt
via de cavia een stam gekweekt, waarvan 0.15 mgr intraveneus
wordt ingespoten bij een konijn. Na 34 dagen gaat het konijn dood
aan algemeene tuberculose.
Ook een kalf gaat na subcutane injectie na 25 dagen ten gronde
—. hoeveelheid ingespoten cultuur niet vermeld. f-Iier zou dus wel
een toename van de virulentie blijken. Met deze proef is nog weinig
bewezen, immers de ingespoten hoeveelheid reincultuur bij het
konijn is vrij groot en bovendien betreft het hier slechts één konijn.
Bekend is, dat een konijnensoort, de „blue beveranquot; belangrijk ge-
voehger is dan de andere soorten (12). De conclusies, die men uit
het onderzoek van Prof. de Jong kon trekken zijn de volgende:
Ie: De stam in kwestie is zeer waarschijnlijk een humane stam
geweest, gezien het verloop van de infectie bij de runderen en
de geit.
2e; Het kalf en de geit zijn niet zoo ongevoelig voor den men-
schelijken tuberkelbacil als Koch wel meende.
3e: De intraveneuze injectie bij het konijn van humane tuberkel-
bacillen kan een algemeene tuberculose veroorzaken, wanneer men
de dosis maar hoog genoeg neemt. Het is zeker niet geoorloofd, om
uit het verloop van deze enkele proef de eenheid der zoogdier-
tuberculose te bewijzen. De mogelijkheid, dat de geit in kwestie,
gedurende denbsp;niet besmet is geworden met bovine-tuber-
culose is niet uit te sluiten. Bovendien is niet vermeld of de tuber-
culine reactie voor het ingespoten kalf verricht is.
Onder de onderzoekers, die geen onderscheid zien tusschen
bovine en humane tuberkelbacillen behooren o.a. ook v o n B e h-
ring en A. Eb er te Leipzig. Volgens von Behring (13),
passen de bacillen zich aan bij het menschelijke of dierlijk organisme.
Hij meent, dat de voornaamste oorzaak van de tuberculose is het
drinken van besmette melk, ook voor die gevallen, waarbij de ziekte
op volwassen leeftijd uitbreekt. Hij grondt zijn overtuiging van de
toename van de virulentie van bacillen van den mensch voor het
dier door dierpassage op het volgende experiment:
Stam Tb. 1, afkomstig van een mensch, wordt intraveneus inge-
spoten bij een geit (15 mg. culture). De geit wordt na 3 maanden
ziek en gaat hoesten. Bij de sectie blijkt algemeene tuberculose te
bestaan. Via de cavia wordt weer een reinculture gekweekt. Tb. 2.
Deze blijkt meer gevoelig voor runderen als de stam Tb. 1.
A. E b e r (Ha) deed entingsproeven op kalveren met 7 stammen,
afkomstig van aan t.b.c. gestorven kinderen; 2 stammen waren af-
komstig van kinderen gestorven aan algemeene tuberculose. Ze
bleken voor de kalveren avirulent of weinig virulent. 5 Stammen
waren afkomstig van kinderen met primaire darmtuberculose; deze
stammen bleken voor de kalveren zeer vurilent. Eber komt tot de
conclusie, dat er of geen onderscheid is of dat er een aantal gevallen
van rundertuberculose bij den mensch voorkomt.
In 1907 zijn nog eenige gevallen van longtuberculose bij volwas-
senen door Prof. Eber beschreven, waarvan de bacillen virulent
bleken te zijn voor het rund (14b).
In elk geval zou de meening van Koch op het congres in 1901
verkondigd, niet juist zijn.
Het vraagstuk van de soorten der tuberkelbacillen, hun morpho-
logische, cultureele en pathogene eigenschappen is vrijwel opgelost
door de nauwkeurige onderzoekingen van de Royal Commission
in Engeland en door Kossel, Weber en Heuss aan het
Kaiserliche Gesundheitsamt. De Engeische tuberculose-commissie
heeft in een 4-tal rapporten tusschen 1904 en 1910 de resultaten
van haar onderzoek neergelegd, waaraan vooral A. S. Griffith,
F. Griffith en Eastwood hebben meegewerkt (15).
De royal commission onderscheidt 3 typen, erkent evenwel over-
gangsvormen.
De typus humanus groeit gemakkelijk op glycerine-houdende
voedingsbodems, o.a. op glycerine-aardappel en 4 % glycerine-
bouillon. Op glycerine-aardappel vormt de culture een bloemkool-
achtige, gekorrelde, droge massa, die geel gepigmenteerd is en een
roomkleurig uiterlijk heeft.
Op glycerinebouillon groeit de typus humanus eveneens luxueus;
de culture vormt een roomkleurig vlies, dat het geheele kolfjé
bedekt en ten slotte rimpelig wordt en ongeveer Yl cM. tegen den
wand opklimt.
Dr. Eastwood noemt deze groei eugenetisch.
Wat de pathogeniteit betreft ten opzichte van dieren, komt de
-ocr page 22-commissie tot de conclusie, dat 50 mgr. culture subcutaan ingespo-
ten bij het kalf slechts plaatselijke ontsteking verwekt met die van
de regionaire lymphklieren. De dieren genezen weer, zonder uit-
zondering.
Voor het konijn is de humane culture weinig virulent; 10 mgr.
culture subcutaan ingespoten bij het konijn, veroorzaakt slechts
plaatselijke tuberculose, de dieren sterven niet.
0.1 mgr. culture intraveneus bij konijnen ingespoten veroorzaakt
gewoonlijk enkele tuberkels in de longen soms in de nieren, zelden
in den lever en milt. De dieren blijven in leven of sterven na 3 a 4
maanden.
0.01 mgr. culture intraveneus bij konijnen ingespoten is in geen
geval doodelijk. Soms vindt men bij de sectie geen enkele tuberkel,
soms enkele tuberkels in de long.
De humane tuberkel-bacil is virulent voor de cavia en de aap.
De typus bovinus groeit over het algemeen langzamer dan de
typus humanus; vooral komt dit verschil duidelijk uit op glycerine-
houdende voedingsbodems o.a. glycerine-aardappel en 4 % glyce-
rine-bouillon.
Op glycerine-aardappel vormt de bovine tuberkelbacil een vuil-
witte, eenigszins glibberige culture, die niet gepigmenteerd is.
Op glycerine-bouillon groeit de bovine tuberkelbacil-culture als
een dun, wit, doorschijnend vliesje, dat zich soms spinnewebachtig
over de oppervlakte uitbreidt en niet tegen de wand khmt.
Dr. Eastwood noemt de groei dysgenetisch.
Wat de pathogeniteit betreft ten opzichte van dieren, komt de
commissie tot de conclusie dat 50 mgr. culture subcutaan ingespoten
bij het kalf algemeene tuberculose veroorzaakt, en de dieren doodt
in 4 a 8 weken.
10 mgr. culture subcutaan ingespoten bij het konijn veroorzaakt
eveneens algemeene tuberculose en doodt de dieren in ongeveer
6 weken. Men vindt dan tuberkels in de longen, de nieren, de lever,
milt, beenderen en peritoneum.
0.01 mgr. intravenus ingespoten bij het konijn geeft eveneens
algemeene tuberculose en veroorzaakt na enkele maanden den dood.
De bovine-tuberkelbacil is verder virulent voor de cavia, de aap.
-ocr page 23-de geit, het varken, de hond en de kat. Ratten en muizen zijn
weinig gevoelig voor bovine tuberculose.
De typus aviarus onderscheidt zich van de humane en bovine
cultures door zijn luxueuse eenigszins glanzend witte groei, ook op
glycerine houdende voedingsbodems. Hij is weinig virulent voor de
meeste zoogdieren, zelfs niet voor de zeer gevoelige cavia. Meer
gevoehg is het konijn en het varken.
0.01 mgr. intraveneus bij konijnen is gewoonlijk niet doodelijk,
veroorzaakt vaak beendertuberculose. Ook de rat en de muis zijn
vrij gevoelig voor aviaire t.b.c.
Het onderzoek van Kossel, Weber en Heuss aan het
Kaiserliches Gesundheitsamt heeft dezelfde vondsten opgeleverd;
ook deze onderzoekers komen tot het aannemen van 3 typen.
Ook C o b b e t h zegt in zijn zeer voortreffelijk werk over tuber-
culose (16): That the three types exist, there can be no doubt-
Cultural differences are as a rule exident, and there are well-
marked distinctions of virulence for certain species of animals.
Toch blijven er nog enkele vragen onopgelost en wel de kwestie
van de atypische culturen en die van de stabiliteit der culturen.
A. W e b e r, die zich met dit onderzoek heeft beziggehouden,
geeft toe, dat er atypische culturen voorkomen, die niet onder de
humane of bovine zijn onder te brengen. In een aantal van deze
gevallen betreft het een meng-culture van beide typen, hetgeen bij
voortgezet onderzoek, dat vaak moeilijk en tijdroovend is, blijkt.
Daarom raadt hij aan om bij de atypische culturen niet met denzelf-
den stam te blijven werken, maar een nieuwe culture te kweeken,
aangezien de virulentie van de bacillen zich kan wijzigen.
Vooral Dr. Eastwood, die de cultureele eigenschappen heeft be-
studeerd, komt tot de conclusie, dat er geen scherp cultureel verschil
is tusschen humane en bovine culturen, hij spreekt n.1. van een
ononderbroken rij van dysgenetische tot eugenetische groei.
Ook de Engelsche tuberculose-commissie heeft atypische cultures
gevonden. In het final report worden 5 cultures uit groep III ver-
meld. Hiervan bleken 3 gemengde cultures te zijn; de 4de culture
was een verzwakte bovine-stam en één culture kon niet worden ge-
differentieerd.
ParkenKrumwiede, de Amerikaansche onderzoekers zeggen
-ocr page 24-in de Collected Studies from the research lab. department of health-
city of New York 1910: „The number of viruses, showing inter-
mediate characteristics will vary with the technic employed. Our
experience as well of that of others has shown, that the simpler
the methods the more ideal the medium and the greater the number
of tests, the greater will be the difference shwon between the two
types and the smaller the number of cultures showing intermediate
characteristics.
Met deze kwestie hangt ten nauwste samen de stabiliteit der
culturen.
Verschillende onderzoekers o.a. Prof. dejong, vonBehring,
A. E b e r hebben gemeend door dierpassage de virulentie te kunnen
verhoogen. Daartegenover staan verschillende proeven, waaruit
blijkt, dat de virulentie niet verandert.
De Engelsche commissie heeft met 6 humane stammen runder-
passage toegepast, een passage, die zich over een tijdvak van 512
dagen met 7 runderen uitstrekte. De conclusie was: „There was
no alteration in the characters of the bacillus at the end of the
passage in any of the cases.
Kleine cultiveerde 7 stammen, afkomstig van huidtuberkels van
slachters. Zij waren alle bovine, ook na verblijf van eenige jaren
bij den mensch (Zeitschr. f. Hygiene, pag. 495, 1906).
Weber en Steffenhagen deelen in het Central Blatt für
Bacteriologie 1912, pag. 250 (17) een geval mede van een kind met
spina ventose. De bacillen, die 10^ jaar bij het kind hadden ge-
parasiteerd, hadden hun bovine eigenschappen volkomen behouden.
Verder heeft ook Weber passage proeven toegepast en wel
een 8-malige passage door geiten in een tijdruimte van 516 dagen
en een 4-malige passage door runderen in een tijdruimte van 685
dagen. De humane bacillen bleven in hun eigenschappen constant.
Daarom zegt Weber ook: „Die Umwandlungstheorie steht jeden-
falls auf schwachen Füssen und kann keine Veranlassung geben
von der scharfen Trennung der verschiedenen Typen abzusehen.
Sie ist bis jetzt in keinen einzigen Fall einwandsfrei erwiesenquot;.
Trouwens, al zou door een enkele proef, die standvastigheid als
twijfelachtig worden aangeduid, dan zegt dit nog niets voor den
gewonen gang van zaken. Weber komt dan ook tot de con-
clusie (pag. 20): „Die Umwandlung spiek in der Natur keine
erhebliche Rollequot; (17b).
De standvastigheid der soorten v/ordt thans vrijwel algemeen
aanvaard. Dr. Hans Burkhardt, die zich eveneens met dit
vraagstuk heeft beziggehouden zegt (18): „Naar aanleiding van dc
in de literatuur vermelde proeven, betreffende de standvastigheid
der soorten, meen ik, dat er geen verandering door dierpassage
voorkomt. Tegenover enkele proeven, die zulks waarschijnlijk
maken, staan er vele, waaruit met beslistheid die standvastigheid
blijktquot;.
Volledigheidshalve wil ik dit hoofdstuk niet afsluiten dan na
een oogenblik stil te staan bij den filtreerbare vorm van den tuber-
kelbacil. Tijdens mijn arbeid zijn vooral publicatie's hierover ver-
schenen uit het Instituut Pasteur te Parijs, o.a. van B o q u e t,
Nègre, Valtis, van Deinse en anderen, die het eenigszins
twijfelachtig maken of de min of meer klassieke typeering in 3 groe-
pen, zooals boven uiteengezet is, zonder meer juist is. Aanvan-
kelijk hebben de tegenstanders van den filtreerbaren vorm van den
tuberkelbacil m.i. terecht de meening verdedigd, dat de afwijkingen,
die na injectie van het filtraat van tubercelbacillen-cultures, door
een Chamberland kaars, bij de cavia ontstonden, te danken waren
aan enkele bacillen, die door de kaars waren heengedrongen.
Onderzoekingen onder leiding van Prof. Aldershoff te
Utrecht, verricht door J. v. d. L e e, hebben aangetoond, dat enkele
bacillen bij een cavia onderhuids ingebracht, óf geen infectie, óf een
typische verloopende tuberculeuze infectie veroorzaken (63).
Wat dus vóór het voorkomen van een filtreerbaren vorm van
den tuberkel-bacil pleit, is het voorkomen van een atypisch ver-
loopende infectie. Dit is ook de meening van onzen landgenoot
Dr. F. J. H. v a n D e i n s e, die in het instituut Pasteur te Parijs
belangrijke onderzoekingen over dit onderwerp heeft verricht. In
zijn pubhcatie in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 31 Maart
1934 (64), zegt hij o.a.: Onze proeven hebben in de eerste plaats
bevestigd wat wij reeds wisten, n.1. dat fikraten van tuberculeuze
culturen of organen nooit tuberculeuze afwijkingen veroorzaken bij
daarmede ingespoten caviae, konijnen of kippen, wanneer deze niet
met acetonextract, uit gedoode tuberkelbacillen, worden behan-
deld. Mocht er eens een enkele keer tuberculose ontstaan bij een
met fikraat ingespoten cavia, dan is dat een bewijs, dat er bacillen
door het filter geslipt zijn, en dan wordt zulk een proevenreeks als
ondeugdelijk uitgeschakeld.
Wat van Deinse evenwel door zijn proeven aantoont is, dat
de filtreerbare vorm van den tuberkelbacil, die aanwezig is in het
fikraat door een kaars van Chamberland van cultures van tuberkel-
bacillen, en die op zichzelf niet kweekbaar is en avirulent is voor
caviae en andere dieren, kweekbaar kon worden en weer virulent
kon worden voor genoemde dieren, wanneer hij de ingespoten
caviae verder behandelt met acetonextracten uit gedoode bacillen.
J. Valtis en van Deinse beschouwen dit filtreerbare
element als het ware virus tuberculosa en dit virus is gelijk voor
alla diersoorten. De 3 klassieke typen zouden dus volgens deze
onderzoekers vormen zijn van adaptatie van eenzelfde virus (65).
Maar mijn meening is deze zaak evenwel nog onvoldoende onder-
zocht voor een juist oordeel. Zonder te ontkennen dat er af en toe
een tuberkelbacil van afwijkenden vorm wordt gevonden, die moei-
lijk in het klassieke schema is onder te brengen, zou ik toch willen
vasthouden aan de bovenstaande uiteenzetting, die in de praktijk
voor 99.9 % heeft voldaan.
Evenmin heb ik in dit overzicht genoemd, de kunstmatig ver-
zwakten stam van tuberkelbacillen van C a 1 m e 11 é en G u e r i n
(B. C. G.). Had ik dit alles willen bespreken, dan zou dit overzicht
grooter zijn geworden dan mijn eigenlijke proefschrift.
HOOFDSTUK II
IN WELKE FREQUENTIE KOMT DE BESMETTING MET BOVINE
TUBERKELBACILLEN BIJ DEN MENSCH VOOR EN WELKE
VORMEN VAN TUBERCULOSE WORDEN ER IN
HET BIJZONDER DOOR VEROORZAAKT ?
Heeft de geschiedenis van de tuberculose aan het licht gebracht,
dat er 3 typen van tuberkel-bacillen bestaan, met vrijwel constante
eigenschappen en ook, dat er gevallen bekend geworden zijn van
menschelijke tuberculose veroorzaakt door bovine-bacillen, thans
dient de vraag te worden besproken, welke rol de bovine tuberkel-
bacil speelt in de menschelijke pathologie. Inderdaad is deze vraag
van groot belang, omdat zij ten nauwste samenhangt met de bestrij-
ding der tuberculose.
Komt de besmetting met de bovine tuberkelbacil bij den mensen
zoo sporadisch voor, dat zij praktisch geen beteekenis heeft of
bedreigt ons van de zijde van het vee en in het bijzonder van de
melk en melkproducten ernstig gevaar? De meeningen omtrent deze
vraag hepen tot voor korten tijd sterk uiteen, omdat zij samen-
hangen met de wijz^ waarop men zich de besmetting voorstelde.
Een goede methode van onderzoek, waarbij de bacillen werden
gekweekt en gedifferentieerd, bestond nog niet. Zoo verkondigde
K O c h op het tuberculose congres te Londen in 1901. dat de mensch
weinig gevoelig is voor de bovine tuberkelbacillen en dat dus maat-
regelen tegen infectie door melk overbodig waren.
K 1 e m p e r e r heeft aangetoond, dat de volwassen mensch in-
derdaad weinig gevoelig is voor bovine tuberkelbacillen (19). Hij
heeft bij zichzelf een emulsie van lymphklieren en milt, afkomstig
van een rund, lijdende aan alqemeene tuberculose subcutaan in den
onderarm ingespoten. Er ontstond een roodheid ter plaatse van de
inspuiting met zwelling der cubitaal klieren. Een cavia, met dezelfde
emulsie ingespoten ging na ongeveer 4 weken aan algemeene
tuberculose ten gronde. Daarna heeft K 1 e m p e r e r de proef her-
haald met 5 volwassen personen waarbij hij ook slechts locale ver-
schijnselen kon constateeren. Intusschen is dit geen bewijs dat een
volwassen mensch meer gevoelig zou zijn voor besmetting met
humane tuberkelbacillen (lijkentuberkels).
Ook von Baumgarten heeft dergelijke proeven gedaan. Bij
6 menschen. lijdende aan maligne gezwellen, spoot hij subcutaan
reincultures in van bovine tuberkelbacillen. Later kon hij bij de
sectie slechts locale en onbeduidende afwijkingen vinden, ofschoon
belangrijke hoeveelheden waren ingespoten.
Een publicatie van W e b e r in 1906 zou er ook op wijzen, dat
het gevaar voor besmetting door melk niet heel groot is (20).
Web er vertelt, dat van enkele koeien, lijdende aan uitgespro-
ken tuberculeuse mastitis, is nagegaan, welke personen zich met
haar melk hadden gevoed. Er waren 200 volwassenen en 151 kin-
deren, die de ongekookte melk geregeld hadden gedronken. 2 kin-
deren, behoorende tot verschillende familie's hadden tuberculeuse
halslymphklieren, de anderen waren gezond.
Later heeft Ungermann (21) een enquête ingesteld naar de
gevolgen van het gebruik van melk, afkomstig van runderen, lijden-
de aan uiertuberculose. Deze enquête heeft zich uitgestrekt over
Pruisen, Beieren, Saksen, Wurtemburg, Baden en Hessen.
Nagegaan is het lot van 687 personen, waaronder 280 kinderen,
die met zekerheid ongekookte melk gebruikt hadden, afkomstig van
aan uier t.b.c. lijdende runderen (diagnose gesteld door dieren-
artsen). Slechts 2 maal kon een infectie met bovine tuberkelbacillen
worden geconstateerd, welke een zeer goedaardig verloop had. In
14 gevallen bestond een verdenking op tuberculeuse besmetting,
waarvan evenwel de aard der infectie niet kon worden bewezen.
Onder de 687 personen kwamen enkele gevallen van longtuber-
culose voor, welke op een besmetting met humane bacillen berustte.
Weber en Ungermann concludeeren uit hun enquête, dat
het gebruik van ongekookte melk, afkomstig van runderen met uier-
t.b.c. voor den mensch weinig gevaar oplevert. Dit gevaar is gering
ten opzichte van het gevaar, dat de mensch met open longtuber-
culose is voor zijn omgeving.
Soortgelijke waarnemingen zijn gedaan door F. Hess (22).
Bij 10 melkverkoopers werd de melk met tuberkelbacillen ge-
infecteerd gevonden. Het bleek, dat deze melk ongekookt werd
gedronken en wel door 18 kinderen, waarvan 9 beneden 2 jaar, 8
van 2 tot 5 jaar en 1 boven 5 jaar. Deze kinderen werden gedurende
1 jaar gecontroleerd; 4 hadden alleen een positieve Pirquet-reactie,
verder vertoonde een meisje van 2 jaar, dat eiken dag Y^ Liter melk
dronk, tuberculeuse lymphklieren aan den hals.
M e d i n schrijft zelf naar aanleiding van een waarneming betref-
fende een epidemie van tuberculose in een kinderziekenhuis te
Stockholm: „Die Furcht für der Übertragung der Tuberkulose auf
die Kinder durch die Kuhmilch ist unbegründetquot;. De epidemie kwam
uitsluitend voor in één van de 2 afdeelingen van het kinderzieken-
huis, hoewel de kinderen alle dezelfde melk kregen, welke op gelijke
wijze was behandeld. De oorzaak moet duai niet in de koemelk
worden gezocht, zegt M e d i n, maar in de besmetting door het
verplegend personeel of van één der kinderen.
Dg Franschman C o m b y ontkent vrijwel het voorkomen van
bovine tuberculose bij den mensch; hij heeft nog nooit een geval
van tuberculose bij kinderen gezien, welke niet korter of langer
tijd om een hoestenden tuberculoselijder hadden verkeerd (23).
In landen als Japan, Turkije en Groenland, waar geen melk als
kindervoedsel wordt gebruikt, komt toch veel tuberculose voor (24).
In Groenland o.a. is volgens C. Lange meer dan 1/3 der sterf-
gevallen toe te schrijven aan tuberculose.
Uit één en ander krijgt men dus den indruk, dat de bovine tuber-
culose slechts bij uitzondering bij den mensch zou voorkomen. Mag
men evenwel aan de enquêtes van Weber, Ungermann en
Hess zoo veel waarde toekennen? Over de mate, waarin de melk
besmet was. is niets bekend, ook niet hoelang deze werd gedronken
en in welke hoeveelheden, m.a.w. over het aantal bacillen, dat werd
opgenomen tast men volkomen in het duister. Bovendien bestaat
de mogelijkheid, dat kinderen door het gebruik van geïnfecteerde
melk, welke slechts weinig tuberkelbacillen bevat, tegen tuberculose
worden geïmmuniseerd volgens Calmette en Guerin. Het is
daarom voor het verkrijgen van juiste gegevens noodzakelijk om
het onderzoek te verrichten in omgekeerde richting. Men moet uit-
gaan van den besmetten mensch, de bacillen in kwestie cultiveeren
en dan uitmaken in welke frequentie er bovine stammen voorkomen.
Tegenover de genoemde casuistische mededeelingen waarop vol-
doende kritiek kan worden uitgeoefend, zijn er ook enkele spre-
kende gevallen in de literatuur vermeld, waarbij de infectie met
bovine tuberkelbacillen duidelijk is. Zoo beschrijft J. M. Adams
in de Medical report d'Aberdeen het volgende: een boerenarbeider
had 3 kinderen, respectievelijk 9, 6 en 4 jaren. Een der kinderen
sterft aan meningids tuberculosa. Een paar maanden daarna sterft
het jongste kind. De sectie vertoonde het beeld van een meningitis
tuberculosa, bovendien tuberculose der mesenteriaal klieren. De
gekweekte bacillen waren van bovinen aard; in de familie kwam
geen tuberculose voor. Het bleek nu, dat de kinderen voortdurend
melk gedronken hadden van een koe, lijdende aan tuberculeuse
mastitis.
Een soortgelijk geval is medegedeeld door Beitzke (25).
Een kind sterft aan tuberculose en vertoont bij dd sectie een
tuberculeuse aandoening van de darm, de mesenteriale klieren en
van de milt. Uit het materiaal konden bovine tuberkelbacillen
worden gekweekt. Bij navraag bleek de infecdebron zeer waar-
schijnlijk een naburige boerderij te zijn, waar het kind gewoonlijk
enkele glazen ongekookte melk dronk.
Er zijn zelfs onderzoekers, die aan de besmetting langs den darm
met geïnfecteerde melk de voornaamste beteekenis toekennen, ook
voor het ontstaan der long-tuberculose. Reeds genoemd is de
meening van v. B e h r i n g (13), die zich de infectie voorstelt langs
den darm, voornamelijk door de melk. De bacillen zouden dan
latent blijven en later de tuberculose veroorzaken. „Die Tuber-
kulose der späteren Alters ist das Ende eines Liedes, dessen An-
fang dem Unglücklichen Kranken an der Wiege gesungen sei.quot;
Dezelfde meening is Edwin Klebs toegedaan (26). Het meeren-
deel der infecties komt volgens Klebs tot stand via den darm, door
rundertuberkelbacillen. Deze tuberkel-bacil past zich aan bij den
mensch.
Het inzicht in de frequentie van de bovine tuberculose bij den
mensch is belangrijk verbeterd, toen een goede kweekmethode voor
tuberkelbacillen bekend werd. Tot voor een 10-tal jaren kweekte
men de tuberkelbacillen via de cavia, op een eivoedingsbodem of
glycerine-aardappel. De methode was voor uitgebreid onderzoek
wat kostbaar en vooral tijdroovend, aangezien er 2 a 3 maanden
voor noodig waren om een reinculture te verkrijgen.
Kwcekea van de txibcrkelbacillen
In 1926 heeft Hohn een methode beschreven om uit, met tu-
berkelbacillen geïnfect-eerd, materiaal, direct op een voedingsbodem
reincultures te maken (27). Hij; behandelde het materiaal eerst met
10 a 15 % H2SO4 en streek daarna het sediment„na centrifugeeren
verkregen, nuit, op zijn gewijzigde voedingsbodem van Lubenau.
Door de voorbehandeling met H2SO4 werden de begeleidende bac-
teriën gedood; de tuberkelbacillen ondervonden er geen schade van.
Volgens Hohn behoort het kweeken van de tuberkelbacillen op
deze wijze tot de eenvoudigste en zekerste methoden in de bac-
teriologie. Nog fraaier zijn de resultaten, wanneer men gebruik
maakt van den voedingsbodem van Petragnani, die o.a, malachiet-
groen bevat, een kleurstof, die de begeleidende bacteriën in hun
groei remt, waardoor een verontreiniging van den voedingsbodem
wordt voorkomen. ,--nbsp;quot; -
Bij een concentratie tot 50/00 heeft het malachietgroen geen
remmende werking op den.groei van tuberkelbacillen.
De voordeden van den voedingsbodem van Petragnani zijn dus:
de specifieke antiseptische werking op de banale verontreinigings-
bacteriën en de groene kleur, tengevolge waarvan de cultures
.spoedig zichtbaar zijn. Op den duur treedt evenwel een gele ver-
kleuring op.
Dr. A. C 1 a r e n b u r g, bacterioloog aan het Centraal Labora-
torium heeft een nauwkeurig vergelijkend onderzoek verricht over
de waarde van de verschillende voedingsbodems ,voor het kweeken
van tuberkelbacillen (28Hij komt, tot de conclusie, dat de_voor-
behandeling met IN H2SO4, gedurende 20 minuten de beste resul-
taten geeft, beter dan met kahloog. Bij het gebruik van hoogere
concentraties H2SO4 werden de resultaten minder gunstig, de
groei werd langzamer en bij een aantal voedingsbodems kwamen
geen cultures op. Hij geeft aan den voedingsbodem van Petragnani
den voorkeur boven dien van Besredha en Lubenau, in de eerste
plaats omdat de groei sneller is en in de tweede plaats, omdat de
kans op verontreiniging geringer is. Dr. Clarenburg, die met
2
-ocr page 32-bovine tuberkelbacillen werkte, vond gemiddeld na 16 dagen micros-
copisch zichtbare cultures. De cijfers, die Hohn geeft, zijn resp.
16 dagen voor humane en 43 dagen voor bovine tuberkelbacillen,
waarop de cultures macroscopisch zichtbaar zijn. S e f e r zag zelfs
nog cultures opkomen na 200 dagen.
Jonkvrouw M. v. R i e m s d ij k deelt in het Ned. Tijdschrift voor
Geneeskunde 1929 de resultaten mede van haar onderzoek omtrent
het kweeken van tuberkelbacillen uit twijfelachtig materiaal. Zij
ziet gemiddeld na 17 dagen de eerste cultures verschijnen.
De cijfers, die anderen o.a. van Deinse en Matthes
hebben gevonden, zijn resp. 20 dagen en 17.5 dag. Is er geen groei
na 2 maanden, dan wordt de uitkomst als negatief beschouwd (deze
laatste opvatting is steUig onjuist).
Verder heeft Hohn, als groei-bevorderenden factor zoowel voor
humane als bovine tuberkelbacillen aanbevolen het haematine (29).
Haematine, zegt Hohn, is een substantie, welke den groei van
tuberkelbacillen uitgesproken begunstigt. Hij doet een mededeeling
van een arts, die schijnbaar in volle gezondheid een haemoptoe
krijgt. In het opgegeven bloed zijn microscopisch volgens Z i e h 1-
N e e 1 s e n geen t.b.c. bacillen te vinden. Op de malachietgroen-
haematine-eivoedingsbodem zijn na 14 dagen kolonies van tuberkel-
bacillen zichtbaar, terwijl op een haematine-vrije voedingsbodem
geen cultures verschijnen. Hohn noemt de malachiet-groen-haema-
tine voedingsbodem den Z.-voedingsbodem, waarvan hij de berei-
dingswijze in genoemd artikel beschrijft. Deze voedingsbodem is
bruin gekleurd.
Strijkt men het voorbehandelde materiaal op den Z-voedings-
bodem uit, dan ontstaat een intensief groene streep, tengevolge
van het zwavelzuur. Na 24 uur is de streep weg, de voedingsbodem
is dan lichtgroen geworden, waarop de cultures gemakkelijk zicht-
baar zijn. Door toevoeging van % glycerine kon men, vlgs.
Hohn, dezen voedingsbodem goed gebru'iken om humane en
bovine cultures van elkaar te onderscheiden. Men moet dan als
volgt te werk gaan. Een kleine hoeveelheid culture wordt met het
oogje van de entnaald door cirkelvormige bewegingen van de naald
over de oppervlakte gewreven. Daardoor worden de bacillen ge-
dwongen tegen elkaar aan te groeien tot een compacte massa. De
cultures, die men op die wijze verkrijgt zijn zoo karakteristiek, dat
men na 2 ä 3 weken reeds kan zien met welken stam tuberkel-
bacillen men te doen heeft. De humane bacillen vormen een droge,
kamachtige, hobbelige kolonie, weelderig groeiend, wit geel ge-
kleurd. Het geheel ziet eruit als een berglandschap. De bovine
bacillen vormen veel minder luxueus groeiende kolonies met een
grauw-witte kleur en hebben een vochtig en slijmerig aspect, zoodat
men er geen brokje culture van kan afnemen.
Dr. J. v. Woerden heeft in 1931 een onderzoek verricht in
aansluiting aan dat van Clarenburg en Hohn, betreffende
het kweeken van tuberkelbacillen (30).
Als de meest geschikte voedingsbodem noemt hij dien van Petra-
gnani en wel voor bovine tuberkelbacillen, zonder toevoeging van
glycerine. Het malachietgroen heeft in de gebruikte concentratie
van 5^Iqq geen remmende werking op den groei der bacillen. Van
Woerden kon duidelijk de remmende werking van glycerine
voor de bovine tuberkelbacillen vaststellen.
Later, zegt hij, gewent de bovine bacil zich aan de aanwezigheid
van glycerine, zoodat de verschillen bij de secundaire voedings-
bodems minder sprekend zijn.
De groeibevorderende werking van haematine, door Hohn ver-
meld, kan v. Woerden niet bevestigen. Van de 11 onderzochte
cultures bleken op den voedingsbodem van Petragnani met haema-
tine er 5 minder snel te groeien dan op den gewonen haematine-
vrije voedingsbodem.
Verder heeft v. Woerden erop gewezen, dat de meest gun-
stige concentratie van het H2SO4 niet 1 N., maar 0.5 N. is, bij een
inwerkingsduur van 20 minuten. Bij een concentratie van 5 N.
H2SO4 worden gedurende 20 minuten zoo goed als alle bacillen
gedood, althans zoodanig beschadigd, dat geen groei meer te ver-
wachten is. Ook met 3 N. H2SO4 verkreeg hij veel negatieve resul-
taten. 1 N. H2SO4 geeft bij een inwerkingsduur van 20 minuten
schijnbaar geen of weinig beschadiging. Toch is hem gebleken, dat
bij weinig bacillen bevattend en tevens weinig verontreinigd ma-
teriaal, de kans op een positieven uitslag grooter is, als men 0.5
N2H SO4 gebruikt. In 2 gevallen bleek namelijk, dat de voedings-
bodems, waarvan het geënte materiaal (sediment van melk) voor-
behandeld was met 1 N. H2SO4 geen groei vertoonden, terwijl die,
geënt met hetzelfde materiaal na voorbehandeling met 0.5 N. H2SO4
wel een groei van tuberkelbacillen vertoonden. Met die concentratie,
zegt v. Woerden, geeft de cultuurproef zeer goede resultaten,
evengoed als de cavia, mits men de melk steriel opvangt.
Intusschen schijnen de humane tuberkelbacillen de inwerking van
1 N. H2SO4 beter te kunnen verdragen dan de bovine. Ook
Blacklock. die een zeer uitgebreid en nauwkeurig onderzoek
heeft ingesteld naar het voorkomen van bovine tuberculose bij kin-
deren, meent, dat H2SO4 schadelijk is voor den groei van bovine
tuberkelbacillen (31). Hij heeft bij zijn onderzoek het H2SO4,
waarvan de concentratie niet is vermeld, spoedig vervangen door
7.5 % antiformine en liet dit 20 a 30 minuten inwerken. Over het
gebruik van anti-formine is hij zeer tevreden. Gewoonlijk werd na
5 tot 14 dagen reeds macroscopisch groei geconstateerd. Werd het
materiaal zonder voorbehandeling op de gebruikte ei-voedings-
bodems geënt, dan waren de uitslagen in 42.9 % positief, met de
voorbehandeling door anti-formin.e.^in.64..6;%.
De meest ideale voedingsbodem voor het j:ultiveeren van, tuberkel-
bacillen is wel die van L ö w e n s t-e i n. waarbij het malachiet
groen is vervangen door congorood. Aangezien deze voedings-
bodem thans.het meest wordt, gebruikt, zij hier de bereidingswijze
vermeld.nbsp;-
Voedingsbodem van L ö w e n s t e i n.
Men maakt een oplossing van:nbsp;,
Monokaliumphosphaat .u . : i ^ . • ' . 1 9^.' .; _
Natriumcitraat .nbsp;. • . •nbsp;1-
Magnesiumsulfaat ,.,.,,nbsp;1 91^-
Glycerine , . .... • • • 60 gr.
Water........... 1000 gr.
Bij iedere 150 cM^ van deze oplossing wordt 6 gram aardappel-
meel en 12 cM- glycerine gevoegd, waarna goed wordt geschud.
Daarna wordt het kolfje 34 uur op een waterbad gekookt en ver-
volgens 1 uur op een temperatuur van 70° gehouden.
De benoodigde eieren worden gedurende Yi uur gebracht in een
oplossing van zeep en soda aa 5 %, Daarna worden zij met stroo-
mend water afgespoeld en gedurende 20 minuten gelegd in een
lo/oo sublimaatoplossing. Bij de bereide 150 cM^ oplossing voegt
men na afkoeling den inhoud van 4 eieren en schudt het geheel
goed met glasparels. Vervolgens voegt men toe 5 cM3 van een
2 % congorood-oplossing. Hierna volgt filtratie door steriel gaas
in cultuurbuizen. Op 2 achtereenvolgende dagen pasteuriseert men
de cultuurbuizen gedurende 2 uur bij 80 a 85°.
De op deze wijze bereide voedingsbodem is zelfs zoo selectief
vooi; tuberkelbacillen, dat het L ö w e n s t e i n, volgens zijn ver-
schillende publicaties, gelukt is om tuberkelbacillen te kweeken uit
het bloed in die gevallen, waar anderen ernstig twijfelen of er van
een tuberculeuse aetiologie wel sprake kan zijn.
Niet alleen bij verschillende vormen van tuberculose, maar ook
bij chronisch rheuma en multipele sclerose zou het Löwen-
stein gelukt zijn om uit het bloed tuberkelbacillen te kweeken.
De vondsten van Löwenstein zijn tot nu toe niet geheel
bevestigd. Verschillende onderzoekers, o.a. Dr. A. J, G e r v e r
(32) en de heeren B o s g r a en v. d. E n d t, komen vrijwel tot een
negatief resultaat.
Het hgt buiten mijn eigenlijke onderwerp om nader op deze
interessante kwestie in te gaan. Alleen wil ik nog noemen het on-
derzoek van Walter Seiffert gepubliceerd in de Deutsche
Med.-Wochenschrift (34a), waarin de merkwaardige resultaten
vermeld zijn, omtrent het voorkomen van tuberkelbacillen in het
stroomende bloed.
De conclusie van Seiffert is, dat de methode van Löwen-
stein nog zeer veel te wenschen overlaat.
Men is dus stellig nog niet zoover als Löwenstein.
Zijn voedingsbodem evenwel wordt algemeen gewaardeerd als
een betrouwbaar middel om tuberkelbacillen te kweeken. Bij weinig
verontreinigd materiaal is de voedingsbodem van Löwenstein
naar eigen ervaring stellig te verkiezen boven die van Petrag-
nani, omdat de kolonies eerder opkomen en sneller groeien. In
verschillende gevallen waren de voedingsbodems van Löwen-
stein na enting positief, terwijl die van Petragnani negatief
bleven. Ook bij een meer vergelijkend onderzoek van de beide
voedingsbodems in het „Hygiënisch Laboratoriumquot; te Utrecht bleek
de cultureele waarde van die van Löwenstein grooter te zijn
dan die van Petragnani.
Differentiatie van humane en bovine cultures
Beschikt men dus thans over een eenvoudige en doeltreffende
methode, om uit allerlei materiaal reincultures van tuberkelbacillen
te verkrijgen, voor ons onderwerp is verder van belang een be-
trouwbare methode om de humane en bovine cultures te onder-
scheiden.
Er zijn in de eerste plaats morphologische verschillen, reeds door
Theobald Smith in 1898 beschreven (34b). De humane
bacillen zijn in het algemeen wat slanker en langer, de bovine wat
breeder en korter, dus wat plomper. Deze eigenschappen zijn even-
wel niet constant en zijn afhankelijk van leeftijd der cultures en
milieu. H. J. Hutchins heeft een serieus onderzoek ingesteld
naar de lengte der bacillen onder verschillende omstandigheden
(35). Dit verschil in lengte is het duidelijkst in dierlijk weefsel; in
cultures is het ongeveer nihil. Bovendien bleek de lengte zoowel
van humane als bovine bacillen in cultures beslist kleiner te zijn
dan in dierlijk weefsel en bleek de lengte in bouillon-cultures weer
grooter te zijn dan in serum cultures. Hoewel deze morphologische
verschillen ook gevonden zijn door anderen o.a. Gratia (36), is
dit lengte-verschil zoo gering en zoo weinig constant, dat het voor
de differentiatie geen beteekenis heeft.
Van meer beteekenis voor de differentiatie zijn de cultureele ver-
schillen, waarop reeds in hoofdstuk I werd gewezen. Zij zijn vooral
bestudeerd door Eastwood en komen het duidelijkst naar voren
op glycerine-houdende media, o.a. glycerine aardappel en 4 %
glycerine-bouillon.
In het algemeen groeit de humane bacil luxueuser dan de bovine
op verschillende media. Deze luxueuse groei is een vrijwel con-
stante eigenschap van de humane stammen, iedere humane stam
groeit luxueus. De bovine bacil groeit in het algemeen minder
luxueus, maar verschilt daarin onderling vrij sterk, zoodat er bovine
stammen zijn, die tenslotte bijna even luxueus groeien als humane.
Er blijven dus verschillende cultures over, die men op deze wijze
niet kan differentieeren.
Het cultiveeren der stammen op 4 % glycerine bouillon is wat
lastig, omdat de overgeënte kolonies gewoonlijk zeer spoedig op
den bodem van het kolfje zakken. Een handige methode, waarbij
dit bezwaar wordt opgeheven, heeft C o b b e t h aangegeven. Hij
steriliseert n.1. in de glycerine-bouillon een plukje watten mee; deze
watten zwellen op en blijven in de bouillon zweven. De overgeënte
cultures blijven nu aan de oppervlakte drijven.
Eastwood vond op glycerine-houdende voedingsbodems geen
scherpe verschillen tusschen humane en bovine stammen; hij spreekt
van een ononderbroken reeks van dysgenetische tot eugenetische
groei. Dr. C o b b e t h kon in hoofdzaak 2 groepen onderscheiden
n.1. van dysgenetische en eugentische groei. Er blijven evenwel
verschillende tusschenvormen bestaan. Bovendien schijnen de bo-
vine stammen zich aan te passen aan de aanwezigheid van glyce-
rine, zoodat zij later meer luxueus gaan groeien. Een belangrijk
cultureel verschil is nog de pigmentvorming bij de humane stammen.
Alles bij elkaar zijn dus de cultureele eigenschappen voor de
differentieering van groote beteekenis.
Volgens Griffith is een stam, die op glycerine aardappel en
glycerine bouillon eugenetische groei vertoont en pigment vormt,
zeker een humane stam. K. A. Jensen te Kopenhagen geeft het
volgende schema (37):
1,nbsp;eugenetische groei pigment: zeker humane stam (konijnen-
proef niet noodig).
geen pigment: bovine stam (virulent voor
konijnen);
2.nbsp;dysgenetische groei lt; met pigment: humane stam, komt zelden
voor, niet virulent voor konijn, wel
voor cavia.
Zoowel K. A. Jensen als J. W. B 1 a c k 1 o c k hebben bij
hun onderzoek hun diagnoses voor een deel gesteld op de cultureele
eigenschappen.
Van de 152 stammen in het onderzoek van B 1 a c k 1 o c k ver-
meld, vertoonen 58 zoo'n typisch eugenetischen groei met pigment-
vorming, dat de konijnproef achterwege werd gelaten.
H. D. Boer (38), die in ons land een onderzoek heeft ingesteld
naar de tuberculose bij kinderen, zegt, dat hij aan de cultureele
eigenschappen in alle gevallen kon voorspellen, hoe de konijnen-
proef zou verloopen.
Intusschen zal men in vele gevallen als betrouwbare methode
voor de differentiatie zijn toevlucht moeten nemen tot de konijnen-
proef. Deze is vooral uitgewerkt door de Engelsche tuberculose
commissie, die uitvoerige proeven heeft verricht betreffende de
pathogeniteit van humane en bovine tuberkelbacillen ten opzichte
van verschillende diersoorten (39).
Als praktisch bruikbare diersoorten om de stammen te differen-
tieeren komen in aanmerking: het kalf, het varken, de geit en het
konijn. Deze 4 diersoorten zijn alle zeer gevoelig voor de bovine
en weinig gevoelig voor de humane tuberkelbacillen.
De Engelsche commissie beschrijft in het Interim Report aller-
eerst de infectie-proeven met Jersey kalveren.
20 kalveren werden subcutaan in den nek ingespoten met 50 mgr.
culture van een bovine-stam. Hiervan stierven 18 tusschen 20 en
50 dagen. Bij de sectie bleek naast de plaatselijke en regionaire
lymphkhertuberculose, een acute gegeneraliseerde tuberculose te
bestaan van longen, nieren, milt, lever, pleura en peritoneum. Bij
een dosis van 0.02 mgr. subcutaan ontstond veelal slechts een plaat-
selijke tuberculose, die overwonnen werd. Bij de proeven bleek
geen verschil te bestaan, of men uitging van primaire of over-
geënte cultures. Sommige cultures hadden reeds dieren gepasseerd.
Ook de leeftijd der cultures, die variëerde tusschen 70 en 1002
dagen maakte geen verschil. Bij volwassen runderen bleek de weer-
stand tegen de infectie grooter te zijn dak bij kalveren.
Bij een subcutane injectie van 50 mgr. van een humane stam
ontstonden alleen plaatselijke afwijkingen (infiltraten) met zwel-
ling der regionaire lymphkheren.
„The lesions always tends to heal and the disease is never pro-
gressive and never fatal after subcutaneous injection, no matter
iiow much culture of tuberculous tissue swarming with bacile is
injected.quot;
Daarnaast heeft the Royal Commission bij konijnen O.Ol mgr. en
0.1 mgr. culture van bovine stam intraveneus in een oorvene inge-
spoten. Gewoonlijk veroorzaakte deze hoeveelheid culture den dood
na 6—8 weken. Bij de sectie bleken vooral de longen sterk aan-
gedaan te zijn; ze waren doorzaaid met grootere en kleinere tuber-
kels, soms samengegroeid tot kazige massa's. Verder bestond er
een algemeene uitzaaiing van tuberkels in de nieren, bijnieren, de
milt, het mesenterium, soms een enkele in den lever. Ook waren de
meeste lymphklierpakketten verkaasd.
De veranderingen zijn zeer karakteristiek en geven een betrouw-
bare aanwijzing voor de diagnose. Volgens de Royal Commission
is de konijnenproef alleen voldoende.
De humane bacil is voor het konijn weinig virulent; 0.01 of 0.1
mgr. culture intraveneus ingespoten, doodt het dier gewoonlijk niet
of pas na 4 a 6 maanden. Bij de sectie vindt men of geen afwijkin-
gen of enkele meer geïsoleerde tuberkels in de long, speciaal in de
randgedeelten, soms enkele tuberkels in de nieren, niet in den lever
of milt, een enkele keer in de beenderen of gewrichten.
De subcutane injectie van 10 mgr. geeft slechts een lokale
tuberculose van de lymphklieren. A. S. Griffith heeft zelfs bij
een konijn 3 gr. humane culture subcutaan ingespoten; het dier
bleef leven. Hij zegt in het lie Interim Report, dat het konijn voor
de differentiatie even goed voldoet als het kalf. Toch blijkt uit de
proeven, door A. S. G r i f f i t h in het Ile Interim Report vermeld,
dat het konijn niet zoo ongevoelig is voor een intraveneuse injectie
van humane tuberkelbacillen.
105 konijnen werden intraveneus ingespoten.
33 kregen 1 mgr. culture humane tuberkelbacillen intraveneus;
hiervan stierven 27 stuks.
40 kregen 0.1 mgr. culture, hiervan stierven 16.
32 kregen 0.01 mgr. culture, hiervan stierven geen.
Men moet dus volgens Griffith bij de intraveneuse injectie
slechts 0.01 mgr. culture inspuiten, aangezien 0.1 mgr. wel niet
snel doodelijk is, maar toch een algemeene progressieve tuberculose
kan veroorzaken.
„The important fact was established, that with the rabbit alone,
one is able to distinguish with certainty the bovine from the
humane tubercle bacillus.quot;
Gebruikt men voor de differentieering de subcultane inspuiting,
dan geeft Griffith als dosis aan 10 mgr. Deze dosis veroor-
zaakt geen, of slechts geringe plaatselijke afwijkingen, wanneer het
humane bacillen betreft, met bovine bacillen veroorzaakt deze injec-
tie den dood aan algemeene tuberculose na 28 tot 100 dagen. Een
nadeel van de subcutane injectie is wel het ontstaan van koude
abcessen in de regionaire lymphkheren, die vaak perforeeren, waar-
door een gedeelte van de ingespoten bacillen weer wordt verwijderd.
Dit brengt bovendien het gevaar mee voor infectie van andere proef-
dieren. wanneer geen bijzondere voorzorgen worden genomen.
Minder stelhg in zijn uitspraak is C o b b e t h, als hij zegt (40):
„The rabbit distinguishes between the two types of bacilU less
sharply than the ox and the goat, and on this account its use is
sometimes liable to be misleading, except in the hands of the expert
in these mattersquot;. Het konijn is volgens C o b b e t h toch gevoehger
voor de humane tuberkelbacil dan het kalf en de geit; men moet
dus voor de differentiatie-proeven met zeer kleine en nauwkeurig
afgemeten hoeveelheden werken.
C O b b e t h beschouwt de intra peritoniale injectie van 1 mgr.
culture als de beste methode. Het bezwaar, dat men bij deze injectie
een darmwand met de naald zou doorprikken, kan hij niet deelen.
Ook van Duitsche zijde zijn publicaties verschenen over het
konijn als proefdier, ter differentiatie van humane en bovine
tuberkelbacillen.
Weber. die reeds in 1905 als methode, voor de differentiatie,
de intraveneuse injectie van 0.01 mgr. culture had aangegeven,
zegt (41): „Nach den jetzt vorliegenden Erfahrungen ist das Ka-
ninchen wegen seiner hohen Empfänglichkeit für die Bacillen des
Typus bovinus und seiner nur geringen Empfänglichkeit für die
Bazillen des Typus humanus, nicht nur ein geeignetes sondern das
geeignetste Versuchstier um in einzeln Falle zu entscheiden, welche
der beiden Typen ein Kulturstamm zugehörtquot;.
Kossei, Weber en Heuss (42) hebben proefondervin-
delijk aangetoond, dat er een bijna volmaakt parallelisme bestaat
tusschen de virulentie van bovine tuberkelbacillen ten opzichte van
het konijn en het kalf, vooral, wanneer men de intraveneuse in-
jectie toepast.
Ook Oehlecker (43a) noemt het konijn als proefdier, dat
het kalf geheel kan vervangen. Hij verkiest de intraveneuse injectie
van 0.01 mgr.
Bij een uitgebreid onderzoek, verricht door Dr. E. U n g e r-
m a n n (43b) naar het voorkomen van bovine tuberkelbacillen bij
lymphkher t.b.c. van kinderen, leverde de konijnenproef voor de
differentiatie nooit eenigen twijfel op.
Ungermann zegt dan ook: „Die Typen konnten durch den
Kaninchenversuch stets in ganz präziser Weise getrennt werden.
Dagegen boten die Bouillonkulturen für die Typentrennung sehr
wertvolle Anhaltspunkte, die aber zur endgültigen Differential-
diagnose nicht immer ausreichten.
Over de bruikbaarheid van het konijn als proefdier voor de dif-
ferentiatie van humane en bovine tuberkelbacillen zijn nog proeven
gepubliceerd door Park en Krumwiede (44). Deze onder-
zoekers spoten O.Ol mgr. bovine culture in een oorvene bij 66 ko-
nijnen. Hiervan stierven 57 dieren aan miliaire tuberculose binnen
60 dagen na de injectie. De overige 9 dieren werden daarna gedood.
427 konijnen werden met 1 mgr. humane culture intraveneus
ingespoten; hiervan stierven 235. echter na 60 dagen na de injectie.
De tuberculeuse afwijkingen waren veel geringer en minder uit-
gebreid, als die veroorzaakt door de injectie van bovine stammen.
Zij beschouwen het konijn als het meest geschikte proefdier en
achten het kalf overbodig. Volgens hen bestaat er een volkomen
parallehsme tusschen de afwijkingen bij het konijn en het kalf.
„The rabbit is the best animal to use for testing the virulence for
the diagnosis of typequot;. Van belang achten zij cultures te nemen van
4 ä 5 weken en hiervan 0.01 mgr. intraveneus in een oorvene van
een konijn in te spuiten.
Eenigszins afwijkend van de gebruikelijke differentieerings-
methode, n.1. de intraveneuse injectie van 0.01 mgr. culture, is die
van Dr. H. Burkhardt (45a). Hij gebruikt voor de differen-
tiatie naast de kultuurproef de dierproef en wel een injectie van
10 mgr. culture bij konijnen subepidermaal.
Met bovine tuberkelbacillen geïnjecteerd, gingen de konijnen
binnen 4 maanden dood aan algemeene tuberculose der longen,
nieren en milt. Met humane tuberkelbacillen ingespoten overleefden
alle dieren de 4 maanden. „Wir schlieszen uns also diejenigen an,
die sagen, dasz eine Typentrennung in den weitaus meisten Fällen
auf Grund des Kulturversuchs möglich ist und erblicken in dem
Kulturversuch eine wesentliche Unterstützung des Tierversuchs
Vat men dus de resultaten van de verschillende onderzoekingen
samen, dan komt men tot de volgende conclusie: Aan de hand van
de cultureele eigenschappen en de resultaten van de konijnenproef
kan men met zekerheid uitmaken, of een tuberkelbacillen-stam tot
de humane of tot de bovine soort behoort.
Stuit men bij een gegeven culture op moeilijkheden, dan heeft
men gewoonlijTc te doen met een culture, die uit humane en bovine-
bacillen bestaat. Bij voortgezette dierpassage en cultiveering uit
nieuw materiaal kan men dan de beide stammen afzonderlijk isolee-
ren. Het vraagstuk van de differentiatie is daarmede opgelost.
Het maakt verder weinig verschil, of men bij de konijnenproef
de intraveneüse injectie van 0.01 mgr. toepast, zooals de meeste
onderzoekers, of de intraperitoneale injecde van 1 mgr. (Cob-
beth) of de subcutane injectie van 10 mgr., zooals E. Gorter
en J. F. L e u s d e n bij hun onderzoek hebben toegepast (46 en 47).
Volledigheidshalve moet men om aan te toonen, dat een gevon-
den stam bovine is. behalve zijn pathogeniteit voor het konijn, ook
nog aantoonen, dat hij niet pathogeen is voor de kip. Immers de
aviaire stam is ook vrij virulent voor het konijn.
Hoewel het voorkomen van aviare tuberculose bij den mensen
zeldzaam is, zijn toch eenige gevallen gepubliceerd, o.a. door 11 k a
(45b).
Nu dus een goede kweekmethode voor tuberkelbacillen bestaat,
en men in staat is op eenvoudige wijze het type te bepalen, zijn
vooral de laatste jaren verschillende onderzoekingen verricht om-
trent de frequentie van de bovine tuberculose bij den mensch.
Hoewel de cijfers in de verschillende landen gevonden, vrij sterk
uiteenloopen is wel gebleken, dat de besmetting met bovine tuberkel-
bacillen vooral bij kinderen een belangrijke rol speelt en bepaalde
vormen van tuberculose veroorzaakt.
Praktisch komt de besmetting alleen tot stand door gebruik van
geïnfecteerde melk en boter en is dus een voedselbesmetting. Aan-
gezien de melk als kindervoedsel een groote beteekenis heeft en
de kinderleeftijd tengevolge van het ontbreken der immuniteit
weinig weerstand biedt aan een infectie met tuberkelbacillen, hgt
het voor de hand, dat de bovine tuberculose in het bijzonder bij
kinderen zal voorkomen. Verder zal men de bovine bacillen vooral
vinden bij primaire darmtuberculose of die van mesenteriale lymph-
klieren en peritoneum. Ook de cervikale lymphklieren zullen gemak-
kelijk door geïnfecteerd voedsel kunnen worden besmet. Immers
zij verzamelen den lymphstroom van mond en keelholte en ton-
silllen. De bacillen, die met de melk aan het mondslijmvlies, in
carieuse kiezen of aan de tonsillen achterblijven worden op deze
wijze naar de cervikale lymphklieren getransporteerd.nbsp;t
Een baanbrekend en zeer serieus onderzoek' naar de frequentie
van de bovine-tuberculpse bij den mensch is verricht door de Royal
Commission in Engeland tusschen 1904 en J 910, waarvan de resul-
taten vermeld zijn in het Final Report (1910).
Een overzicht geeft tabel I.
TABEL L Resultaten van het onderzoek door de Royal Commission 1910.
Primaire vorm van t.b.c. |
Aantal |
H. |
B. |
G. |
Bacillen gekweekt uit: |
long t.b.c. |
14 29 |
14 ~ 26; 2 13 — - |
j 2 |
stukjes longweefsel sectie materiaal - ' quot; sectic matériaal quot; | |
Totaal |
'l02 |
78 21 |
; 3 |
Van de 28 stammen, gekweekt uit sputum van lijders aan open
longtuberculose, bleken er 2 bovine te zijn. Om mogelijke verontrei-
niging van het sputum door bovine bacillen, afkomstig van melk-
gebruik, te voorkomen, werden bepaalde voorzorgen genomen. In
beide gevallen zijn 3 cultures gekweekt, telkens met hetzelfde resul-
taat, zoodat.de Royal Commission deze gevallen beschouwt als
longtuberculose, die door bovine tuberkelbacillen is veroorzaakt.
Van de 29 gevallen van primaire buiktuberculose is de leeftijd
der kinderen vermeld. De kinderen, waarbij bovine tuberculose werd
gevonden, hadden een leeftijd van:nbsp;- v -
-ocr page 44-10 kinderen van 1—3 jaar, 3 van 3—5 jaar, 1 van 8 jaar, die,
waarbij humane tuberculose werd gevonden, hadden een leeftijd van:
8 kinderen van 1—3 jaar, 5 van 3—5 jaar, 1 van 7 jaar 1 van
15 jaar.
De conclusie van de R. C. is, dat de bovine tuberculose vooral
voorkomt onder den vorm van buiktuberculose, berustend op een
voedingsinfectie, speciaal bij jonge kinderen.
Min of meer een voortzetting van het onderzoek der R. C. is
dat van Dr. A. S. Griffith, die jarenlang op dit terrein voor-
treffelijk werk voor Engeland heeft verricht. Eén van zijn laatste
tabellen is opgenomen in de „Reports on Public Health and Me-
dical Subjectsquot; no. 63 (49). (Zie tabel II.)
TABEL n. (Dr. A. S. Griffith).
Percentages of cases infected with
bovine type of tubercle bacillus
of cases |
0-5 yrs. |
5-15 yrs. |
all ages |
133 |
84.0 |
51.5 |
48.9 |
168 |
62.5 |
53.2 |
52.4 |
59 |
50 |
43.2 |
35.6 |
541 |
29.4 |
18.6 |
18.7 |
23 |
_ |
__ |
17.4 |
33 |
33.3 |
35 |
27.3 |
795 |
__ |
— |
2.6 |
183 |
29.7 |
14.3 |
22.3 |
Variety of
Tuberculosis
cervical glands
lupus
scrofulodermia
bone and joint
genito Urinary
meningitis
pulmonary
post mortem cases
Uit deze tabel volgt duidelijk, welk een belangrijke rol de besmet-
ting door bovine tuberkelbacillen bij sommige vormen van tuber-
culose op den kinderleeftijd speelt. Alleen bij longtuberc^se komt
ongeveer geen bovine-vorm voor.
Een uitvoerig onderzoek van recenten datum is verricht door
J. W. S. B 1 a c k 1 o c k. Tusschen 1924 en 1932 heeft deze onder-
zoeker 1800 secties gedaan aan het Royal Hospital for sick children
te Glasgow, van kinderen beneden de 13 jaar. Hierbij werd in 283
gevallen tuberculose geconstateerd, waarvan in 216 gevallen de
tuberculose overwegend was. Het gelukte in 183 gevallen de
tuberkelbacillen te kweeken en te differentieeren; bovendien werden
52 stammen gekweekt uit chirurgisch materiaal, afkomstig van
elders, zoodat B 1 a c k 1 o c k in het geheel 235 cultures kon diffe-
rentieeren. In de eerste plaats werd nagegaan, waar de primaire
infectie-haard gelocaliseerd was. De volgende uitkomsten zijn hierbij
gevonden;
In 173 gevallen (61.1 %) primaire haard in longen of bronchiale
klieren.
In 101 „ (35.7%) „nbsp;„ „ mesenteriale klieren.
In 6 „ ( 2.1 %) „nbsp;„ „ cervikale klieren.
In 7 „ ( 2.5 %) „nbsp;„ „ niet gevonden.
Het percentage bovine tuberculose, voorkomend in de eerste
groep, wordt vermeld in tabel III, waaruit ook weer blijkt, dat de
bovine tuberkelbacillen slechts bij uitzondering longtuberculose ver-
oorzaken.
TABEL III. (Dr. Blacklock).
Typen van tuberkelbacillen bij primaire haard in thorax.
Oorsprong der stammen |
H. 1 B. |
% bovine | |
gevallen van primaire | f^el. klieren / tracheobronchiale |
32/94 |
18.8 | |
Totaal |
107 |
3 |
2.7 |
Het bacteriologisch onderzoek van de 2de groep is weergegeven
in tabel IV.
De porte d'entrée van de bovine tuberkelbacillen is vooral het
darmslijmvlies. Een onderzoek door het Local Government Board
(1914) te Londen leerde, dat bij 23 gevallen van primaire darm-
tuberculose bij kinderen uit de stad Londen er 18 (78.3 %) keer
bovine infectie voorkwam. B 1 a c k 1 o c k kon met zijn materiaal
aantoonen, dat bij de kinderen van het platteland meer bovine
TABEL IV. (Dr. Blacklock).
Typen van tuberkelbacillen bij primaire haard in het abdomen.
Type van het'geval |
Humaan |
Bovine |
% B. |
met darmzweren zonder zweren (klieren genezend) |
2 |
9 36 |
81.amp; ■ |
Totaal , , |
12 |
54 |
81.8 |
tuberculose voorkwam dan uit Glasgow (zie laatste hoofdstuk,
wijze van besmetting, pag. 79).nbsp;- .
1 De resultaten van het onderzoek van 62 stammen afkomstig van
chirurgische tuberculose, door Blacklock onderzocht zijn weer-
gegeven in tabel V.
= quot; ' TABEL V. (Dr. Blacklock).
quot; 62 stammen (31 H en 31 B), afkomstig van 52 kinderen, lijdende aan
S -nbsp;chirurgische tuberculose en van 10 gestorven kinderen.
Plaats der ontsteking |
1 |
r IT ■ 1 totaal |
halsklieren i |
Humaan i 5 / |
5 i 10 (35 %) |
beep en gewrichten |
Humaan 11 |
6 17 (65.4%) |
nieren |
Humaan j — |
2 ïquot;quot; |
andere organen '•ï' ■ |
Humaan — |
2nbsp;1 2 (33.3%) 3nbsp;! 4 (66.7%) |
De cijfers, door R, G., Griffith, Blacklock en andere
onderzoekers gevonden, maken het^ duidelijk, dat de besmetting
met bovine -tuberkelbacillen bij den mensch een belangrijke rol
speelt en dat ons dus van de zijde van het vee in dat opzicht een
niet te onderschatten gevaar dreigt. Vooral in de omgeving van
Edinburgh en Glasgow, waar B 1 a c k 1 o c k zijn materiaal heeft
verwerkt is de frequentie van de bovine tuberculose groot, wat
voor een goed deel zijn verklaring vindt in het feit, dat daar ook
veel tuberculose onder het vee voorkomt. De cijfers voor het vaste-
land van Europa zijn beduidend lager. Zoo vermeldt Burnet de
volgende resultaten van zijn onderzoek gedaan in Parijs, waarbij
de gevonden cijfers wel zeer sterk afwijken van die in Schotland
gevonden (tabel VI). Ongetwijfeld wordt de melk als kindervoedsel
TABEL VL (Burnet) (1914).
Aard van het materiaal |
Humaan |
Bovin |
halsklier |
30 |
1 |
been en gewrichten |
11 |
— |
lupus |
16 | |
Totaal |
57 |
1 1 |
in Parijs veel minder gebruikt dan in Engeland, maar of een der-
gelijk groot verschil in frequentie van bovine tuberculose alleen
daardoor verklaard kan worden, is twijfelachtig. Om een juist in-
zicht te krijgen in de frequentie der bovine tuberculose bij den
mensch, moet men het voorkomen ervan nagaan bij de verschillende
vormen van tuberculose.
Hoe groot is dus het percentage bovine tuberculose voorkomend
bij long t.b.c., meningitis tuberculosa, buik tuberculose, t.b.c. der
halsklieren, been- en gewrichts t.b.c. (chirurgische t.b.c.) en lupus?
Longtuberculose:
De resultaten van de verschillende onderzoekers hebben aange-
toond, dat longtuberculose slechts bij uitzondering veroorzaakt
wordt door den bovinen bacil.
K. A. Jensen vermeldt in zijn publicatie (37), dat er in de
geheele literatuur 26 gevallen van longtuberculose zijn geconsta-
teerd, berustende op besmetting met bovine-bacillen.
De infectie kan op tweeërlei wijze tot stand komen, n.1. door
3
-ocr page 48-inhalatie van bacillen in de omgeving van hoestend vee en door
transport van bacillen, die via den darm worden opgenomen
De laatste wijze van infectie, die volgens C a 1 m e 11 e ook voor
alle vormen van longtuberculose geldt, zal wel het meest b^ngr.jk
zijn Toch is ook een inhalatie-besmetting niet geheel denkbeeldig.
De boerenkinderen spelen bij voorkeur des winters in de koestal,
waar zij gemakkelijk door de krachtig uitgehoeste drupjes van
P f 1 ü g g e, die juist bij het rund vrij ver worden verspreid, kunnen
worden besmet.
Gaat men bij zijn onderzoek uit van sputum, dan moet men
ervoor zorgen, dat dit niet geïnfecteerd kan zijn door bovme bacil-
len. afkomstig van melk. Bij kinderen, waar geen sputum is te ver-
krijgen, is men dus aangewezen op sectie-matenaal of kan men
de morgens nuchter de maag spoelen en hieruit trachten tuberkel-
bacillen te kweeken. Het is n.1. bekend, dat bij kinderen hjdende
aan longtuberculose heel vaak tuberkelbacillen in de nuchtere
maaginhoud aanwezig zijn.
Belangrijke onderzoekingen in ons land zijn verncht door ^ -
akoff, van Leusden en H. D. Boer (38)^ Z:e voor h
^^^d^oek van Poliakoff en van Leusden pag. 50.) Boer hee.t
bij 32 kinderen, lijdende aan actieve longtuberculose uit den nüch-
teren maaginhoud de bacillen gekweekt op Loewenstein s voedmgs-
bodem en gedifferentieerd. Onder deze 32 stammen waren met
minder dan 6 bovine, gedifferentieerd door konijnen met 10 mgr.
culture subcutaan in te spuiten.nbsp;, . , , k«.
B O e r kon slechts bij 2 van de 6 gevallen van bovme longtuber-
culose buikverschijnselen constateeren; bij de 4 andere waren die
of afwezig of in zoo geringe mate aanwezig, dat -^ klinisch met .e
constateeren waren. Uit de ziektegeschiedenissen bhjkt, dat slechts
in 2 gevallen verband met het drinken van ongekookte melk kan
worden aangenomen.nbsp;, . , ,nbsp;• gt;
Ook een direct contact met aan tuberculose hjdend vee is ui te
sluiten, zoodat de mogelijkheid van een besmetting met geïnfec-
teerde boter moet worden aangenomen. De cijfers, die B o e r hee..
gevonden zijn belangrijk hooger, dan die van alle andere onder-
Lekers De leeftijd der kinderen, die respectievelijk 5 maanden,
3 maanden, 9 jaar. 11 jaar, 4 maanden en 2 jaar was, vormt waar-
schijnlijk mede een verklaring voor het groote percentage. Boer
wijst erop, dat de kweekproef, vooral uit den maaginhoud slechts
iri ongeveer de helft van de gevallen gelukte, waarbij de cavia-
proef positief was en het is opmerkelijk, zegt hij, dat juist bij de
bovine bacillen de culture zoo vaak mislukt. De mogelijkheid is dus
groot, dat andere onderzoekers, die alleen met de kweekproef
werken een te lage frequentie van bovine tuberculose hebben ge-
vonden.
Afzonderlijke vermelding verdient bovendien nog het onderzoek
van K. A. Jensen te Kopenhagen (37), analoog aan dat van
H. D. Boer. Zijn resultaten zijn vermeld in tabel VII.
TABEL VIL Tuberkelbacillen uit sputum en maagspoelinhoud.
Leeftijd |
0-5 jaar |
5-15 jaar |
15 jaar |
Totaal | ||||
H. |
B. |
H. |
B. |
H. |
: B. |
H. |
B. | |
Kopenhagen |
46 |
0 |
19 |
0 |
39 |
0 |
104 |
0 |
overig Denemarken |
2 |
0 |
1 |
0 |
20 |
1 |
23 |
1 |
geheel Denemarken |
48 |
0 |
20 1 |
0 |
59 |
1 |
127 |
1 |
Tuberkelbacillen uit pleura exsudaat. | ||||||||
Kopenhagen |
1 |
0 |
2 |
0 |
28 |
0 |
31 |
0 |
overig Denemarken |
0 |
0 |
0 |
1 |
5 |
0 |
5 |
1 |
geheel Denemarken |
1 |
0 |
2 |
I |
33 |
0 |
36 |
1 |
Totaal |
49 |
0 |
22 |
1 |
92 |
1 |
163 |
2 |
De conclusie van Jensen is, dat de longtuberculose, ook bij
kinderen, zoo goed als uitsluitend veroorzaakt wordt door de hu-
mane tuberkelbacillen. Bij de 68 stammen, die gekweekt waren uit
den maagspoelinhoud waren geen bovine aanwezig.
Een min of meer volledig overzicht, omtrent de frequentie van
de bovine tuberkelbacillen gevonden bij longtuberculose geeft tabel
VIII, waarin de cijfers van verschillende onderzoekers zijn vermeld.
TABEL Vin. Aard der bacillen, gevonden bij chronische long tuberculose.
-O
M
C
tgt;
2
u
a
C
Aantal
gevallen
B.
H.
Onderzoekers
Th. Smith (Amerika)
Vagedes (Duitschl.)
Kassei Weber en Heuss (Duitschl.)
de Jong en Stuurman (H.)
Arlving Pupier (Fr.)
Link (Duitschl.)
Henschen Jundell (Zw.)
Dammann en Mussemerer (Zw.)
Febiqer en Jensen 1905 (Den.)
„ en „ 1910
Gorter (Holland)
Möhler en Washborn (Am.)
L. Rabinowitsch (Duitschl.)
Staatscommissie Engeland
Zwick (Duitschl.)
Dr. Meyer (Duitschl.)
Dieterlen (Duitschl.)
Kitasako (Japan)
Park en Krumwiede (Am.)
Jonsco en Elfer (Hongarije)
Staatscommissie Engeland
Kassei (Duitschl.)
Möllers (Duitschl.)
Bullock (Engeland)
Weber en Dieterlen (Duitschl.)
Lindeman (Duitschl.)
Gosco (Italië)
A. S. Griffith Lond.
Edinburgsche
K. Ä. Jensen (Den.)
H. D. Boer (Holland)
Blacklock (Edinburgh)
Beitzke (Berlijn)
Rothe (Duitschl.)
Ungermann (Duitschl.)
Munro (Engeland)
Charlotte Ruys (Ned.)
6
6
9
1
2
1
1
1
10
10
21
8
5
2
1
2
50
152
296
5
26
45
51
23
9
40
42
105
42
163
26
104
24
7
8
288
49
6
6
9
2
2
1
2
1
10
10
21
9
5
2
1
2
50
152
296
5
28
46
51
23
9
41
42
105
43
165
32
107
25 lt; 4 ^
8lt;5:
8
300
50
1
2
6
3
1
1
12
1
Totaal
30
1641
1675
De gegevens zijn voor het grootste gedeehe ontleend aan
Kossel (50).
Bij een totaal van 1675 gevallen van longtuberculose is dus in
30 gevallen (±: 1.79 %) de bovine tuberkelbacil de verwekker van
de ziekte geweest
In welke frequentie komt de bovine tuberkelbacil voor bij de
primaire buiktuberculose?
Het ligt voor de hand, dat de besmetting met tuberkelbacillen-
houdende melk in de eerste plaats aanleiding zal geven tot ontste-
king van den darmwand, de mesenteriale lymphkheren of het peri-
toneum. Men zal dus onder de gevallen van primairen haard in het
abdomen veel infecties met bovine bacillen kunnen verwachten. Een
bezwaar voor het onderzoek is, dat men praktisch alleen kon uit-
gaan van sectie-materiaal. Vandaar, dat het aantal onderzochte
gevallen beduidend minder is dan dat voor longtuberculose. Het
meest uitgebreide onderzoek op dit terrein is wel verricht door
Blacklock (31), die aan het Hospital for Sick Children te
TABEL IX. (Blacklock).
The results produced and the age distribution of the cases in which the site
of the primary infection was obdominal.
Type of |
morbid chan-l Result |
0-1 1-2 |
2-3 yr |
3-6 16-9' yr ! yr |
9-13 1 |
total. | |||
18 cases |
no healing |
cause of |
] 11 |
1 3 |
2 |
2 |
— |
— |
18 0 |
83 cases |
16 with ' cause of 67 with no cause of |
1 14 |
1 23 |
1 2 9 |
2 ; — 4nbsp;4 5nbsp;1 1 5 • 2 |
1 3 |
4 55 | ||
101 total pi |
imary lesions in abdomen lesions |
26 |
29 i |
16 |
18 |
1 7 |
5 41.7 |
101 |
Glasgow bij 283 aan tuberculose gestorven kinderen de primaire
infectiehaard opzocht en de bacillen differentieerde. In 101 van
de 283 gevallen (35.7 %) bleek de primaire haard gelocaliseerd in
het abdomen, in ruim 80 % berustte de ontsteking op besmetting
met bovine tuberkelbacillen. In tabel IX is te zien de leeftijdsver-
deeling van de gestorven kinderen benevens de uitbreiding der
tuberculose.
Met het onderzoek van Blacklock is verder gebleken, dat
de bovine tuberculose meer voorkomt onder kinderen van het platte-
land dan onder stadskinderen en dat de frequentie het grootst is op
den leeftijd van 1—2 jaar. In het laatste hoofdstuk wordt hierop
nader ingegaan.
Tabel X geeft een overzicht van de door Blacklock gekweek-
te en gedifferentieerde stammen:
TABEL X. (Blacklock).
The type of bacilli isolated from primary abdominal cases.
Type of case |
Human Bovin |
% Bovin | |
with intestinal ulcers no healing |
2 |
9 |
81.8 90 80 |
Total |
12 54 81.8 |
Ongetwijfeld zijn deze cijfers aanzienlijk hooger dan die door
andere onderzoekers gevonden en kan men ze dus niet zonder meer
als gemiddelde frequentie beschouwen. De meening, door sommigen
verdedigd, als zou alle primaire darmtuberculose berusten op een
infectie met bovine bacillen is stellig niet juist. Immers S c o 11. die
in 1921 een onderzoek verricht heeft in China, vermeldt, dat bij
225 aan t.b.c. gestorven kinderen beneden de 10 jaar in 34 gevallen
(15 %) de primaire haard in het abdomen werd gevonden, terwijl
daar geen melk wordt gedronken en de bovine tuberculose niet
voorkomt. De door mij in de literatuur gevonden getallen betref-
fende de frequentie van de bovine tuberculose bij die gevallen met
primaire afwijkingen in de buik, zijn weergegeven in tabel XI. Hier-
uit volgt een gemiddelde frequentie van 54 %.
Onderzoekers |
aantal Humaan Bovin Gemengd | |
Engelsche staatscommissie Reichsgesundheitsamt |
1 29 13 65nbsp;41 22nbsp;5 23nbsp;18 66nbsp;12 |
14nbsp;2 24 15 54 |
Totaal |
222 1 98 1 120 2 |
Tuberculeuze meningitis
De meningitis tuberculosa, de meest gevreesde vorm der tuber-
culose, met een totale mortaliteit, is praktisch altijd secundair aan
een primaire infectiehaard elders in het lichaam. Het aandeel, dat
de bovine bacil in deze infectie heeft, zal min of meer verband
houden met de frequentie, waarin deze bacil voorkomt in de pri-
maire vormen van tuberculose, n.1. de longtuberculose en de ab-
dominale tuberculose. Een overzicht hiervan geeft tabel XII, ont-
leend aan B 1 a c k 1 o c k.
Van de 465 aan tuberculose overleden kinderen, bleek in 369
gevallen de besmetting te berusten op humane tuberkelbacillen,
naast 105 (28 %) op bovine tuberkelbacillen. Nu is uit het onder-
zoek van B 1 a c k 1 O c k verder gebleken, dat de tuberculose, ver-
oorzaakt door de humane bacillen sterker neiging heeft om zich uit
te breiden en dus meningitis te veroorzaken, dan de infectie door
bovine bacillen. Hij zegt o.a.: „When the lesions associated with
all the human and bovine infections were compared, it was found
that generalized miliary tuberculosis, tuberculous lesions in brains
or meninges, and bone lesions were always commoner in cases
infected with human strains; that is, the human type of infection
is more virulent for the child as for as generalization of the disease
is concernedquot;.
TABEL XIL (Blacklock).
City |
Author |
Ages of |
Strains i |
isolated B. ! |
°/o Bovin | |
Berlin |
Gaffky 1907 i |
0-13K |
57 . |
55 |
2 |
3.5 |
Totaal |
117 , |
112 |
5 |
7.8 | ||
Christiana Edinburgh |
de Besehe 1913 |
1/12—15 11/—13 |
99 15 183 |
46 i 6 |
4 9 |
7.8 60 |
; 465 |
369 |
]05 1 |
j 28 |
Van de 52 gevallen van primaire infectie verliepen 24 gevallen
(46%) met meningitis, terwijl van de 119 gevallen van primaire
infectie door de humane tuberkelbacil er 77 (66 %) met menin-
gitis verliepen. Schakelt men deze factor bij de berekening in, dan
zou men komen tot een gemiddelde van 46/66 maal 28 % is 19
Veroorzaakt door den bovinen tuberkelbacil.
Belangrijke gegevens voor de frequentie van den bovinen tu-
berkelbacil, voorkomend bij meningitis tuberculosa zijn gevonden
door K. A. J e n s e n voor Denemarken.
Een overzicht geeft tabel Xlll.
TABEL Xm. (K. A. Jensen).
Leeftijd |
0-5 j. |
5-15 j. |
gt; 15 j. |
totaal | |
Kopenhagen |
H. B. |
H. i B. |
H. ' B. |
H. i |
B. |
geheel Denemarken |
6 ^ 7 |
7 ! 2 |
21 2 |
34 |
11 |
In ons land heeft H. D. B o e r in 19 gevallen uit het lumbaal-
vocht van aan meningitis tuberculosa lijdende kinderen de bacillen
gekweekt en gedifferentieerd; hij vond in 11 gevallen de humane en
in 8 gevallen de bovine bacil.
Park en Krumwiede hebben in totaal 129 keer de bacillen
uit het lumbaalvocht gekweekt; in 30 gevallen boven 16 jaar was
geen enkele bovine infectie, in 9 gevallen van 5—16 jaar 1 maal
een bovine infectie en in 90 gevallen beneden 5 jaar 17 maal een
bovine infectie aanwezig.
In 1934 zijn door A. S. Griffith de getallen voor Engeland
gepubliceerd van vóór 1914 en ook van na 1920.
Vóór 1914 bleken van de 77 gevallen van tuberculeuse menin-
gitis er 62 humane en 15 bovine infecties te zijn, d.i. 19.5 %.
Na 1920 bleken van de 63 onderzochte gevallen er 44 door hu-
mane en 19 door bovine bacillen te zijn veroorzaakt (30 %).
De gevallen van vóór 1914 zijn uit Lxgt;nden, die van na 1920 van
het platteland afkomstig.
Een overzicht over de onderzoekingen in de verschillende landen
naar de frequentie van de bovine tuberculose bij meningitis tuber-
culosa geeft tabel XIV, waaruit volgt, dat de gemiddelde frequentie
21.7 % is.
TABEL XIV. Typen van tuberkelbacillen bij meningitis tuberculosa.
Onderzoekers |
Aantal |
Humaan |
Bovin |
! % bovine |
A. S. Griffith. Eng. |
19.5 | |||
vóór 1914 |
77 |
62 |
15 | |
A. S. Griffith |
30 | |||
na 1920 |
63 |
44 |
19 | |
Park en Krumwiede. |
14 | |||
Am. |
129 |
111 |
18 | |
Kossel en Weber. D. |
10 |
7 |
3 |
30 |
Ungermann. D. |
11 |
11 |
—' |
40 |
Mitchel. Scotland |
5 |
3 |
2 | |
H. D. Boer. Ned. |
19 |
11 |
8 |
42 |
Blacklock. Eng. |
101 |
77 |
24 |
24 |
Jensen. Den. |
45 |
34 |
11 |
25 |
Totaal |
460 |
360 |
100 |
217 |
Tuberculose der cervikale lymphklieren
Deze ontsteking heeft gewoonlijk een goedaardig verloop De
cervikale lymphklieren zijn het eerste station waarheen de tuberkel-
bacillen die uit neus en mondholte en pharynx worden opgenomen,
worden getransporteerd. Zeer waarschijnlijk spelen de hyper-
trophische tonsillen in den kinderleeftijd bij die opname een zekere
rol Waar dus de ontsteking van genoemde klieren vooral veroor-
zaakt zal worden door voedselbesmetting, zal men een hooge fre-
quentie bovine tuberculose kunnen verwachten, ongeveer overeen-
komend met die bij primaire abdominale tuberculose. Het materiaal
voor onderzoek is gemakkelijk te verkrijgen uit geëxtirpeerde klieren
of door punctie van koude abcessen, zoodat een groot aantal geval-
len zijn onderzocht (zie tabel XV).
TABEL XV. Typen van tuberkelbacillen in tuberculose van halslymphklieren.
B. Afwijkend % B.
H.
Aantal
Onderzoekers
Royal Commission. Eng.
S. Griffith. 1917
A. S. Griffith. 1931
A. P. Mitchell. Edinb.
A. de Besehe. Christiania
Lydia Barinowitsch. D.
Ungermann. D.
Karl Stephenhagen. D.
Blacklock. Glasgow
Price. Toronto
J. Th. Leusden. N.
K. A. Jensen. Kopenhagen
Park en Krumwied. Am.
Burnet. Parijs
Weber en Oehlecker. D.
Bukhard. D.
Lewis
33
48
48
90
6
28
5
64.3
43.3
18
57.5
34
9
35
133
72
50
18
39
40
28
30
50
54
121
31
16
9
15
4
Duval
39 %
754
Totaal
6 |
3 i |
17 : |
15 |
68 |
65 |
7 |
65 |
46 |
3 1 |
12 |
5 |
37 |
2 |
35 i |
5 i |
10 |
18 ! |
17 i |
13 ! |
41 |
9 ; |
23 1 |
31 i |
78 |
43 1 |
30 |
1 |
10 i |
6 i |
8 |
1 i |
6 |
9 |
3 |
1 i 1 |
45? |
295 |
Evenals bij de primaire buiktuberculose (tabel XI) loopen de
cijfers bij de cervikale lymphklier-tuberculose, aangevende de fre-
quentie der bovine-besmetting sterk uiteen. Zeer groot is de
frequentie van de bovine-tuberculose in Edinburgh; Mitchell
vond hier zelfs 90 %. Ook de andere Engelsche onderzoekers A. S.
Griffith en Blacklock hebben een hooge frequentie ge-
vonden.
Het gebied waar zeer veel bovine tuberculose voorkomt is Edin-
burgh en omgeving; volgens Mitchell zou dit samenhangen met
de onhygiënische toestanden betreffende de melkdistributie,
In Oostelijk Schodand met Glasgow en omgeving waar de melk
gepasteuriseerd wordt, komt ook belangrijk minder bovine-tuber-
culose bij de kinderen voor. Er zijn dus uitgesproken plaatselijke
verschillen.
Een ander feit, uit verschillende onderzoekingen gebleken, is, dat
de frequentie van de bovine tuberculose bij de cervikale lymph-
klieren vrij sterk afneemt met den leeftijd der kinderen. Tabel XVI,
ontleend aan het onderzoek van K. A, Jensen en tabel XVII,
ondeend aan dat van Mitchell (zie ook tabel II, pag, 30} geven
hiervan een overzicht.
TABEL XVL (K. A. J e n s e n).
Typen van tuberkelbacillen voorkomend bij halsklier t.b.c. bij kinderen
naar den leeftijd.
0-5 jr. |
3-15 jr. |
gt; 15 jr |
gt; 30 jr. |
Totaal | ||
Kopenhagen Eilanden en O. Jutland West-Jutland |
H. B. |
H. ß. |
H. B. |
H. i B. |
1 H. i 8 |
B. |
geheel Denemarken |
2 7 |
3 j 16 |
11 7 |
7 ^ 1 |
23 |
31 |
Möllers vond voor Duitschland bij kinderen lijdende aan tuber-
culosa der halslymphklieren beneden de 5 jaar 40 % bovine in-
fecties en boven de 5 jaar 26.2 % bovine infecties, terwijl Kossel
als gemiddelde voor Duitschland noemt een percentage van 40.
De frequentie der bovine infecties is volgens Mitchell het
-ocr page 58-grootste tusschen 1—2 jaar, wat verklaard kan worden door het
gebruik van koemelk, nadat de borstvoeding is opgehouden.
TABEL XVn. (A. P. Mitchell).
Typen van tuberkelbacillen voorkomend bij halsklier t.b.c. bij kinderen
naar den leeftijd.
2 |
Bovin 1 |
Totaal 3 |
0 |
16 |
16 |
0 |
3 |
8 |
1 |
' „ 10 |
: „ 11 |
0 |
4 | |
1 |
4 |
5 |
0 |
5 |
5 |
ü |
i 5 |
■ _ 5 |
0 |
5 |
5 |
1 |
,, 4 |
5 |
2 |
3 |
5 |
Bovnn 65
Totaal 72
Humaan 7
0—1
1—2
2—3
3—4
4—5
5—6
7—8
8—9
9—10
10—12
jaar
Leeftijden
Chirurgische tuberculose
Hieronder vat men samen de tuberculeuse afwijkingen van been-
deren en gewrichten, nieren en urogenitaalstelsel. Deze vorm van
tuberculose is steeds secundair en is langs metastatischen weg via
de bloedbaan ontstaan. Men zal dus een frequentie voor de bovine
infecties kunnen verwachten ongeveer overeenkomend met die bij
meningitis tuberculosa.
Verder ligt het voor de hand, dat het aantal bovine infecties het
grootste is bij kinderen van 1—5 jaar en spoedig met den leeftijd
zal afnemen. In tabel XVIII zijn de resultaten vermeld, door de
verschillende onderzoekers gevonden; het gemiddelde percentage
van de bovine infecties is 18.2 %.
In deze tabel komt ook weer de grootste frequentie bovine infec-
ties voor den dag in Edinburgh en omgeving, thans gevonden door
Eraser (61.2 %).
A. S. Griffith vond voor Engeland 20.9%, voor West-
Schodand 66.7 % en voor Oost-Schotland 30.4 %. In Duitschland,
Amerika, Denemarken en ook in Nederland zijn de gevonden cijfers
belangrijk lager. In ons land, waar dus in het geheel 86 gevallen
van chirurgische tuberculose zijn onderzocht, zijn te samen 7 bovine
TABEL XVIIL Chirurgische tuberculose, typen van tuberkelbacillen.
Onderzoekers
Royal Commission. Eng.
Eeastwood en Griffith uitw. t.b.c.
,, « nier t.b.c.
A. S.quot; Griffith. Schotland
„ Engeland
Muîiro en Griffith. West-Schotland
...... Oost-Schotland
Blacklock. Glasgow
y. Fraser. Edinburgh
A. de Besehe. Christiania
Park en Krumwiede. Am.
Price, Toronte (been- en gewrichten)
(urogenitaalstelsel)
Burkhardt. Duitschland
Möllers.
H. D. Boer. Nederland
Roel. Path. Anat. Instituut Utrecht
C. v. d. Berg. Nederland.
Totaal
Humaan |
Bovin |
Ge- |
Totaal |
13 i |
1 |
14 | |
196 |
55 |
10 |
261 |
14 |
3 |
17 | |
20 |
8 |
28 | |
337 |
89 |
426 | |
15 |
10 |
15 | |
16 |
7 |
! 23 | |
19 |
9 |
28 | |
23 |
41 |
: 3 |
Î |
45 t |
3 |
i 2 |
i 50 |
120 |
4 |
125 | |
72 |
3 |
75 | |
16 |
2 |
18 | |
44 |
5 |
i 49 | |
85 |
3 |
' 88 | |
10 |
1 |
11 | |
29 |
3 |
32 | |
47 |
3 |
i 50 | |
1111 |
251 |
15 |
1 1377 |
Stammen gevonden (8 %). De frequentie der bovine infecties ten
opzichte van de leeftijden is weergegeven in tabel XIX, ontleend
aan Cobbe th (pag. 609).
TABEL XIX. (Cobbeth).
boven 16 jr. |
5-16 jr. |
beneden 5 jr. | |||
Onderzoekers |
H. B. |
H. B. |
H. 1 B. |
atypisch | |
Royal Commission Eastwood en F. Griffith |
8 i 9 i 0 |
0 0 |
5 0 2 0 |
1 1 7 0 3 0 |
1 3 |
Totaal |
38 |
1 |
56 i 12 |
39 33 |
4 |
Huidtuberculosc
Deze komt verreweg het meest voor in den vorm van lupus vul-
garis, veel minder vaak in den vorm van het ulcus of de scrophulo-
dermata. Het begin van de lupus ontstaat bijna altijd in de kinder-
jaren, althans vóór het 20ste levensjaar.
Stühmer te München heeft dit aan de hand van 1800 lupus-
gevallen kunnen constateeren. Hoe komt de besmetting tot stand?
Men kan zich indenken, dat de lupus, die voor het grootste gedeelte
gezeteld is aan het gelaat, gemakkelijk ontstaan kan door infectie
van buiten, dus exogeen. Voor sommige vormen van huidtuber-
culose zal dit ook wel het geval zijn. Toch schijnen de meeste
gevallen endogeen te ontstaan en wel vanuit een primaire haard
elders in het lichaam. Bij een groot aantal gevallen van lupus komt
tevens tuberculose der luchtwegen voor. Brunsgaard meent,
dat de besmetting meestal ontstaat door open longtuberculose der
ouders.
Door welk type van tuberkelbacillen wordt de lupus veroorzaakt?
A. S. Griffith heeft erop gewezen, dat de stammen, geïso-
leerd van lupuspatiënten heel vaak een afwijkend karakter vertoo-
TABEL XX. Typen van tuberkelbacillen voorkomend bij lupus.
Onderzoekers |
Aantal 1 H. ! B. ^^ ^ 7oB. |
Royal Commission. Eng. „ Schotland Lang. Duitschland |
20 ! 11' 9 i 45 . 25 1 22 3 12 |
289 178 1 110 1 ; |
nen. „Atypical strains are the rulequot;, zegt hij. Dit afwijkend karakter
heeft vooral betrekking op de virulentie ten opzichte van het konijn
en het kalf, de stammen zijn nl. minder virulent. Dit hangt samen
met het uiterst chronische verloop, dat in vele gevallen niet storend
is voor het algemeen welzijn. Door de verminderde virulentie is het
in sommige gevallen moeilijk uit te maken met welk type van
tuberkelbacillen men te doen heeft; in zulke gevallen is het soms
noodig behalve de konijnenproef ook het kalf te gebruiken. De
frequentie van de bovine infecties bij de lupus zal, gezien de wijze
van ontstaan ongeveer moeten overeenkomen met die bij de chirur-
gische tuberculose (zie tabel XX). Sluit men de hooge cijfers voor
Engeland en Schodand uit, dan komt men volgens Föns en A n-
d e r s e n tot een percentage van 18.
HOOFDSTUK III.
EIGEN ONDERZOEK
De bedoeling van het onderzoek is geweest om bij te dragen tot
de kennis van de frequentie der bovine tuberculose in ons land.
Zooals in het vorige hoofdstuk bleek, loopen de cijfers voor de ver-
schillende landen sterk uiteen, zelfs zijn er zeer plaatselijke ver-
schillen. In Engeland is de frequentie belangrijk, in Edinburgh en
omgeving zelfs hoog, in Denemarken en Duitschland aanmerkelijk
lager, terwijl in Frankrijk de bovine tuberculose bij den mensch
zoo goed als niet schijnt voor te komen.
Hoe is de frequentie in ons land? Dit is een belangrijke zaak met
het oog op de tuberculose-bestrijding en de volksgezondheid en
ook met het oog op de reputatie van de zuivelproducten als volks-
voedsel. In verband met de bestrijding der tuberculose kan het in
een gegeven geval van groot belang zijn uit te maken of er een
humane of een bovine besmetting in het spel is, met het oog op de
te nemen maatregelen.
De frequentie hangt vooral van 2 factoren af en wel in de Ie
plaats van het voorkomen van tuberculose onder het vee en in de
tweede plaats van de wijze waarop de melk als kindervoedsel wordt
gebruikt. Als kindervoedsel; immers bij volwassenen komt praktisch
geen bovine tuberculose voor, zoodat voor hen de in de melk voor-
komende tuberkelbacillen geen gevaar schijnen op te leveren. Ook
de boter speelt bij de verbreiding van de bovine tuberculose mis-
schien een grooteren rol dan men gewoonlijk aanneemt (ziepag 103).
De algemeene indruk was aanvankelijk, dat in ons land weinig
bovine tuberculose zou voorkomen. Het aantal onderzoekingen was
evenwel te gering voor een juist oordeel.
H. D. Boer (57) vermeldt een onderzoek verricht door R o ë 11
in het pathologisch instituut te Utrecht onder leiding van Prof.
S p r o n c k.
Dit onderzoek waarvan geen publicatie heeft plaats gevonden is
door Prof. S p r o n k medegedeeld op een tuberculosecongres te
Weenen vele jaren geleden. Hij sprak toen reeds als zijn meening
uit, dat de infectie met tuberkelbacillen, door den tractus digestivus
aan beteekenis niet zoo ver achter staat bij de infectie door den
ademhalingsweg.
Bij 11 kinderen van O—7 jaar, aan t.b.c. overleden,
kwamen 2 bovine infecties voor.
Bij 9 kinderen van 8—17 jaar, aan t.b.c. overleden,
kwamen geen bovine infecties voor.
Bij 12 personen van 18—79 jaar, aan t.b.c. overleden,
kwam 1 maal bovine infectie voor.
Bij 32, aan t.b.c. overleden menschen, werd hier dus 3 maal de
bovine bacil als oorzaak gevonden.
Dr. P o 1 i a k o f f (Hyg. lab. Amsterdam) onderzocht onder lei-
ding van L. W o 1 f f 18 stammen van kinderen, lijdende aan chirur-
gische tuberculose (47). Ze waren alle humaan. Dr. R u y s kon uit
50 Sputa van volwassenen 49 maal de humanen stam en 1 maal een
bovinen stam kweeken.
Verder moet genoemd worden het onderzoek van J. Th. L e u s-
den in 1923 (48) en dat van H. D. B o e r (57) in 1933. Leus-
den vond bij materiaal afkomstig van 50 kinderen beneden de 10
jaar in het Tesselschade kinderziekenhuis te Amsterdam, lijdende
aan primaire darmtuberculose of chirurgische tuberculose 9 maal
een bovine infectie. Het betrof hier evenwel uitgezocht materiaal,
waar uit den aard der zaak, veel bovine infecties verwacht konden
worden, zoodat een percentage van 18 zeker niet als gemiddelde
kon worden beschouwd.
Het onderzoek van H. D. Boer heeft het volgende resultaat
opgeleverd:
Bij 32 kinderen, lijdende aan long t.b.c. vond hij 6 X bovine infectie
M 19 .,nbsp;„ „ mening, t.b.c. „ „ 8X
„11 „nbsp;,, ,, chirurg, t.b.c. ,, ,, 1 X
Bij een totaal van 62 gevallen vond Boer dus 15 maal een
bovine stam, een niet geringe percentage.
Een overzicht van het in Nederland verrichte onderzoek en de
gevonden resultaten geeft tabel XXI.
TABEL XXI. Bovine tuberculose in Nederland.
Onderzoekers |
1 Aard v/h materiaal |
Leeftijd |
H. |
B. |
Totaal |
Roell. Utrecht |
Aan t.b.c. overleden |
ï 0—7 jaar |
1 ^ I i ' |
2 |
11 |
Poliakoff |
Afkomstig van |
kinderleeftijd |
! 1 |
— |
18 |
Char. Ruys. A'dam |
sputum |
volwassen |
49 |
1 |
50 |
J. Th. Leusden. |
darm t.b.c. en |
: kinderleeftijd |
41 ! |
9 |
fO |
H. D. Boer, Leiden |
long t.b.c. |
kinderleeftijd |
j 26 |
6 |
32 |
en omgeving |
mening t.b.c. |
» |
0 1 | ||
C. V. d. Berg. |
chir. t.b.c. |
i verschillend |
50 |
4 |
54 1 |
1 234 |
32 |
276 |
Bij mijn onderzoek ben ik uitgegaan van niet uitgezocht chirur-
gisch materiaal, verkregen door punctie of bij operatie en afkom-
stig van de heelkundige poliklinieken te Utrecht en Leiden.
Verder is een gedeelte van het materiaal afkomstig uit het Zee-
hospitium te Katwijk aan Zee. De pus, respectievelijk het weefsel
dat mij in steriele buisjes werd toegezonden, werd gedurende 15
minuten geschud met 1 N. H2SO4, nadat eerst een praeparaatje
volgens Ziehl-Neelsen was gemaakt. Na het schudden werd ge-
centrifugeerd, waarna het overtollige H2SO4 werd afgegoten en
het sediment verder, na uitzakken, geënt op 2 of 3 voedingsbodems.
Aanvankelijk gebruikte ik voor het cultiveeren uitsluitend den voe-
dingsbodem van Petragnani, daarna ook die van Löwenstein en
tenslotte, na de betere resultaten, uitsluitend den rooden Löwen-
stein voedingsbodem. Met Dr. G e r v e r ben ik stellig van mee-
ning, dat de voedingsbodem van Löwenstein gunstiger is voor het
cultiveeren van tuberkelbacillen dan die van Petragnani, zoodat
men hiermede de caviaproef nabij komt.
In hoeverre dit laatste het geval is, wordt door de verschillende
onderzoekers uiteenloopend beoordeeld.
H. D. Boer drukt zijn meening als volgt uit (57):
„Wanneer ik de resultaten van mijn eigen kweekproef bezie, dan
blijven deze verre beneden de 100 %. Vooral bij de nuchtere maag-
inhoud gelukte de kweek maar in iets minder dan de helft van al
die gevallen, waarin de caviaproef positief was; bij het lumbaalvocht
in iets meer dan de helft, terwijl uit pus in bijna alle gevallen de
kweekproef wel slaagdequot;.
„Opmerkelijk is,quot; zegt hij, „dat juist bij de bovine bacillen de
cultuur zoo vaak mislukte. Om dit gevaar te verminderen is het
stellig aan te bevelen een glycerine houdende en een glycerine-vrije
voedingsbodem te gebruiken, omdat de bovine bacil in zijn groei
door de aanwezigheid van glycerine wordt geremd.
Bovendien is volgens J e n s s e n de inwerking van Yi N. H2SO4
reeds schadelijk voor de ontwikkeling van den bovinen bacil. Hij be-
veelt dan ook aan, om een gedeelte van het materiaal voor te behan-
delen met 6 % H2SO4 en een ander gedeelte met 4 % Na OH.
Het vergelijkend onderzoek van Dr. Clarenburg (26quot;), die
uitsluitend met bovine tuberkelbacillen werkte, heeft evenwel aan-
getoond, dat met zwavelzuur als voorbehandelingsmiddel veel betere
resultaten werden verkregen dan met kaliloog. De groei van de
tuberkelbacillen was na voorbehandehng met kaliloog veel kariger,
zegt hij, terwijl bovendien in sterke mate verontreiniging der voe-
dingsbodems werd waargenomen.
Ook Dr. van Woerden (59) is over het H2SO4 als voor-
behandelingsmiddel, mits in een concentratie van Yi N., zeer
tevreden.
Hij is verder van meening, dat de cultuurproef zeer goede resul-
taten geeft, evengoed als de caviaproef. De cijfers van Dr. van
Woerden zijn evenwel te klein om dit als bewezen aan te nemen.
De meeste onderzoekers achtten de cultuurproef weliswaar van
groote beteekenis, maar beslist minder betrouwbaar dan de cavia-
proef. Zoo vonden Walters en Dehmel bij 234 monsters
slijtersmelk de cultuurproef positief in 4 gevallen, de caviaproef
in 18 gevallen,
Blacklock heeft bij zijn uitgebreid onderzoek de stammen
direct uit het materiaal gekweekt. Gelukte de cultuur niet, dan
gebruikte hij de caviaproef. Zijn resultaten zijn als volgt:
Van Je 152 humane stammen waren er 132 (86.8 %) direct op den
voedingsbodem gekweekt.
Van de 89 bovine stammen waren er 50 (56.2 %) direct
gecultiveerd.
De cultureele methode staat dus nog bij de caviaproef ten achter
en men heeft een grooter kans juist hiermede de bovine infectie te
missen. Dit gevaar is gering, wanneer men cultiveert uit pus, waarin
gewoonlijk veel tuberkelbacillen aanwezig zijn; het is echter grooter,
wanneer men als materiaal lumbaalvocht en nuchtere maaginhoud
verwerkt.
Daarom moet men voor die gevallen een voldoende aantal buisjes
enten (d= 10); blijven deze negatief, dan kan men ten slotte nog
een cavia inspuiten.
Het eigen onderzoek is overzichtelijk weergegeven in de vol-
gende tabellen.
OVERZICHT VAN HET ONDERZOEK.
-ocr page 68-glycerine aardappel
Afkomst culture
4 % glyc. bouillon
injectie konijn
Sectie
Diagnose
A. 51: gekweekt uit etter,
empyeem. man, 45 jaar.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
20-6-'30: overenting
op glyc. aardappel.
20-6-'30: overenting
op glyc. bouillon met
snipper steriel fil-
treerpapier.
20-6-'30: 15 mgr. culture
■forden in agaat mortier
geëmulgeerd, daarna aan-
gevuld tot 150 cM3 met
physiologisch water.
0.1 cM3 = 0.01 mgr. cul-
ture worden ingespoten bij
konijn no. 3 in oorvene.
2-7-'30: 5.5 mgr. culture
borden afgeworgen en be-
handeld als boven.
O-OI mgr. culture intra-
veneus ingespoten bij
'tonijn no. 5.
Praep.: Ziehl Neelsen — |
1 26-8: weelderige | |
25-3-'33: geënt op |
bloemkoolachtige | |
Petragnani. |
i groei. | |
18-6-'33: Petragnani |
droog. |
culture mislukt door- |
positief. |
geel-gepigmenteerd. |
dat materiaal naar |
bodem zinkt. | ||
A. 46: Chirurg. Kliniek Utrecht. |
2-7-'30: overenting. |
2-7-'30: overenting. |
pus uit koud abces. |
26-8: spaarzame |
2-7-'30: culture mis- |
tibia, man, 15 jaar. |
groei, geen pigment |
lukt, is naar den |
Vroeger multipele abces- |
vochtig. |
bodem gezonken. |
sen aan extremiteiten. | ||
15-3-'30: na voorbehan- | ||
deling met 1 N H2SO.. | ||
enting. | ||
18-6-'30: Petragnani |
13-3-'31: konijn 9 maanden na de
injectie overleden. In beide longen
talrijke verkaasde tuberkels. Koud
abces aan één der pooten. In de
lever enkele sclerotische witte
plekjes, welke bij mimroscopisch
onderzoek niet op t.b.c. berusten.
Nieren, milt, peritoneum klieren-
vrij van tuberculose.
Humaan.
Bovin.
27-7-'30: Reeds na 25 dagen over-
leden. Miliaire t.b.c. van de lon-
gen. Deze zijn doorzaaid met zeer
veel kleine tuberkels, hier en daar
samengevloeid. Miliaire t.b.c. van
nieren, milt en lever.
A. 56. Chirurg. Kliniek Utrecht.
Pus uit psoas abces,
volwassen man.
Praep.: Ziehl Neelsen —
3-4-'30: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4 ge-
ent op voedingsbodem v.
Petragnani.
18-6-'30: Petragnani
2-7-'30: overenting.
27y7-'30: weelderige
groei, droog bloem-
koolachtig geel.
2-7-'30: overenting.
Culture mislukt, is
naar den bodem ge-
zonken.
30: 6.64 mgr. culture
quot;borden afgewogen, behan-
deld als boven.
mgr. culture intra-
veneus ingespoten bij
•tonijn no. 10.
28-4-'31: 10 maanden na de in-
jectie overleden. Sectie door Prof.
Wolff.
Aan nieren, milt en lever geen
tuberculeuse veranderingen. Alleen
beide longen bevatten verspreide
tuberkels. Microsc. praeparaat van
de longen vertoont tuberkelbacil-
len. In microsc. praeparaat van
lever en nieren zijn geen tuberkel-
bacillen te vinden.
Humaan.
4 % glyc. bouillon
Diagnose
Afkomst culture
Sectie
glycerine aardappel
injectie konijn
gt;
F. 2. 5-8-'30: koud abces,
linker dijbeen,
volwassen man, heeft
ook longafwijkingen.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Praep.: Ziehl Neelsen
na voorbehandeling
met 1 N H2SO4.
Enting op 3 voedings-
bodems van Petragnani.
2-9-'30: macrosc. zicht-
bare culturen.
3-10-'30: overenting.
20-10: geen groei.
29-10: geringe groei,
geel gepigmenteerd.
29-10: overenting.
9-l-'31: wegens mis-
lukking nogmaals
overenting.
16-4-'31: matige
groei op glyc. bouil-
lon. Roomkleurige
dikke massa
20-10-'30: 5 mgr. culture
afgewogen, behandeld als
boven.
0-01 mgr. culture
intraveneus in oorvene
ingespoten bij konijn no. 33.
Humaan.
29-5-'31: Na ruim 7 maanden
wordt konijn 33 gedood.
In nieren, milt, lever zijn macrosc.
geen tuberculeuse veranderingen
te zien. Een enkel sclerotisch
plekje in de lever blijkt bij micros-
copisch onderzoek niet op t.b.c. te
berusten. Ook in de longen geen
tuberkels te vinden.
F. 3. 17-8-'30: koud abces van
sacro-iliaca gewricht,
volwassen man.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Praep.: Ziehl Neelsen
na voorbehandeling
met 1 N H2SO4.
Geënt op 2 Petragnani
bodem,
1 Löwenstein bodem.
2-9-'30: 1 Petragnani en
1 Löwenstein bodem.
Macroscopisch zichtbare
cultures.
3-10-'30: overenting.
8-l-'31: weelderige
groei, fraai geel
gekleurd, droog
bloemkoolvormig.
30-10: overenting
mislukt.
I5-l-'31: overenting.
22-3-'31: flinke groei.
Er heeft zich een
fraai gerimpeld
roomkleurig vlies
gevormd.
X10-4-31: 3 mgr. culture
afgewogen, behandeld als
Voren.
®01 mgr. culture ingespo-
^^n bij konijn no. 84, intra-
veneus in oor.
Humaan.
13-10-'31: na 6 maanden wordt
konijn no. 84 gedood.
Goede voedingstoestand.
Geen verschijnselen van t.b.c. te
vinden. Longen, nieren, milt en
lever vrij van t.b.c.
F. 12. 30-10-'30: koud abces r.
bovenbeen (coxitin),
volwassen.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Praep.: Ziehl Nelesen.
7-11-'30: positief.
Na voorbehandeling met
1 N H2SO4 enting op
1nbsp;Petragnani en
2nbsp;Löwenstein
voedingsbodems.
5-12: alle voedingsbodems
vertoonen macrosc. cul-
tures.
Humaan.
27-l-'31: overenting.
l-4-'31: zeer weelde-
rige groei, geel ge-
pigmenteerd, droog.
17-4: overenting.
5-6: matige groei,
grijs vlies breidt zich
over oppervlakte
uit.
^-5-'31: 3.8 mgr. culture
'borden afgewogen, behan-
deld als voren. 0.01 mgr.
culture intraveneus in oor-
^ene konijn no. 46.
13-10-'31: konijn no. 46 is in goe-
den voedingstoestand.
Wordt gedood, enkele bronchiale
lymphkheren verkaasd, overigens
geen spoor van t.b.c.
Afkomst culture |
i glycerine aardappel |
, 4 % glyc. bouillon i |
F. 13. 24-11-'30: kind 11 jaar, |
8-l-'31: overenting. |
8-5: overenting. |
koud abces rechter elle- |
27-1: luxueuse groei |
25-8: dik, roomkleu- |
boog. |
van lichtgele bloem- |
rig vlies heeft zich |
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
koolachtige cultures. |
over oppervlakte |
Praep.: Ziehl Nelesen |
kolfje uitgebreid. | |
positief. | ||
Na voorbehandeling met | ||
1 N H2SO4 enting op | ||
1 Petragnani en | ||
2 Löwenstein | ||
voedingsbodems. | ||
8-l-'31: alleen | ||
Löwenstein positief. |
i |
Sectie
Diagnose
Humaan.
3-ll-'31: konijn no. 87 is 7 maan-
den na de injectie overleden.
De buik en buikorganen vrij van
t.b.c., bronchiale klieren vergroot
en verkaasd. Aan de oppervlakte
van de rechter long zijn enkele
tuberkels te zien.
injectie konijn
10-4-'31: 5.5 mgr. culture
borden afgewogen enz.
0-01 mgr. intraveneus inge-
spoten bij konijn no. 87.
F. 14. 24-11-'30: pus uit koud
abces lies.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Praep.: Zieh! Heelsen —
Na voorbehandeling met
1 N H2SO4 enting op
1 Petragnani en
1 Löwenstein
voedingsbodem.
12-12: beide voedings-
bodems positief. Snellere
groei op Löwenstein.
27-l-'31: overenting.
3-3-'31: overvloedig
groeiend, droog,
lichtgele cultures.
17-4-'31: overenting.
25-8-'31: matige
groei, heeft zich een
dun, grijsgeel vlies
gevormd.
'2-6-'31: 4.6 mgr. culture
^orden afgewogen, behan-
als voren.
^•01 mgr. culture intrave-
neus ingespoten bij konijn
no- 31.
Humaan.
24-2-'32: ruim 8 maanden na de
injectie is konijn no. 31 overleden.
Konijn is niet vermagerd, ver-
groote bronchiale lymphklieren;
anders geen spoor van t.b.c. te
vinden.
! Afkomst culture | i |
glycerine aardappel |
4 % glyc, bouillon | ||
F, |
16. |
1 5-12-'30: pus uit hals- |
8-l-'31: overenting. |
16-4: overenting. |
lymphoom, vrouw 22 jr. |
6-3: groeit overvloe- |
19-6: luxueuse groei, | ||
Chirurg. Kliniek Utrecht, |
dig, vormt gele, |
dik, gerimpeld vlies | ||
Praep.: Ziehl Neelsen ■—• |
bloemkoolachtige |
bedekt de opper- | ||
Na voorbehandeling met | |
cultures. |
vlakte. | ||
1 N H2SO4 enting op |
26-6-'32 culture | |||
1 Petragnani en |
1 |
klimt tegen wand | ||
1 Löwenstein |
op. | |||
voedingsbodem. | ||||
2-l-'31: op beide | ||||
voedingsbodems cultures | ||||
te zien. |
1 | |||
F. |
18. |
12-12-'30: pus uit koud |
18-4: overenting. |
7-5-'31: overenting. |
abces, spondilitis. |
7-5-'31: luxueuse |
21-8: fraai room- | ||
man, ± 18 jaar. |
groei, geel en droog. |
kleurig vlies bedekt | ||
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
de oppervlakte van | |||
Praep.: Ziehl Neelsen — |
het kolfje. | |||
Na voorbehandeling met | ||||
1 N H-jS04 enting op | ||||
2 voedingsbodems van | ||||
Löwenstein. |
i | |||
8-1: vele puntvormige | ||||
koloniën. | ||||
A. |
123. |
Gecultiveerd in het |
12-12-'30: over- |
1 3-3-'31: overenting. |
Hyg. Lab. |
enting. |
1 l-5-'31: luxueuse | ||
Pus uit koud abces rib, |
8-1-'31: weelderige |
groei, dik, ondoor- | ||
volwassen man. |
groei, geel gekleurd, |
schijnend vlies. | ||
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
droog. ! |
i |
injectie konijn |
! Sectie |
Diagnose |
32-6-'31: 4.9 mgr. culture |
! 3-12-'31 konijn no. 19 overleden. |
Humaan. |
^^'orden afgewogen, behan- |
Voedingstoestand goed. | |
deld als voren. |
Geen t.b.c. aan inwendige organen | |
0.01 mgr. culture worden |
te vinden. | |
ingespoten bij konijn no. 19. | ||
26-6-'31: 5.8 mgr. culture |
7-ll-'31: 4)/^ maand na de injectie |
Humaan. |
0-01 mgr. intraveneus inge-
spoten bij konijn no. 80.
Humaan.
2-1-'31: 7.8 mgr. worden
afgewogen, behandeld als
Voren.
0-01 mgr. wordt intrave-
neus ingespoten bij konijn
«O. 50.
en buikorganen geen spoor van
t.b.c.. De beide longen vertoonen
op de dorsale vlakten verspreide
tuberkels, benevens tuberkels, be-
nevens ulcera. Pleura costalis is
vrij, bronchiale klieren verkaasd.
l-5-'31: konijn no. 50 overleden,
ruim 4 maanden na de injectie. In
beide longtoppen verspreide tuber-
kels te zien, in de basale long-
gedeelten minder. Op doorsnede
slechts weinig tuberkels. Bron-
chiale lymphklieren verkaasd.
Afkomst culture |
1 glycerine aardappel |
1 1 4 % glyc. bouillon |
6-10-'30: na voorbehan- | ||
deling met 1 N H-iSOi | ||
enting op voedingsbodem | ||
Petragnani en | ||
Löwenstein. | ||
20-10-'30:' | ||
Löwenstein sterk , | ||
Petragnani goed ■ | ||
F. 20. 24-l-'31: pus uit koud |
15-5-'31: overenting. |
15-5-'31: overenting. |
abces in de lies, |
7-7: weelderige |
7-7: snelle groei, |
coxitis duplex, |
groei, lichtgeel |
roomkleurig vlies. |
volwassen. |
gekleurd. |
dat tegen wand |
Praep.: Ziehl Neelsen — |
opklimt. | |
Na voorbehandeling met | ||
1 N H2SO4 enting op | ||
Löwenstein | ||
voedingsbodem. | ||
19-3: talrijke cultures zijn | ||
zichtbaar. |
___' | |
F. 23. 15-1-'31: pus koud abces |
15-5-'31: rijkelijke |
7-6: overenting. |
in linker lumbaalstreek, |
groei, droge gele |
26-l-'32: weelderige |
uitgaande van |
cultures. |
groei, roomkleurig |
spondilitis, |
vlies bedekt het | |
ongeveer 14 jaar. |
kolfje, opklimmend | |
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
tegen den wand. | |
Praep.: Ziehl Neelsen -f | ||
Na voorbehandeling met | ||
1 N H2SO4 geënt op | ||
2 voedingsbodems | ||
Löwenstein. | ||
8-2-'31: beide voedings- | ||
turen. |
Sectie
Diagnose
Humaan.
Humaan.
Enkele sclerotische plekjes in de
lever, nieren en milt vrij van t.b.c..
Mesenteriale lymphkheren ge-
zwollen en verkaasd. In het me-
senterium een duiveneigroot abces
met kazigen inhoud.
3-ll-'31: konijn no. 41 overleden,
ruim 4 maanden na de injectie.
In buik en buikorganen geen t.b.c..
In milt een sclerotische plek,
waarin microscopisch geen tuber-
culose is aan te toonen. Aan dor-
sale zijde van de beide longen
verspreide tuberkels.
21-3-'32: na 9 maanden wordt
konijn no. 2 gedood. Voedingstoe-
stand goed. Tuberkels alleen aan
de dorsale vlakte van den rechter
long.
injectie konijn
26-6: 6 mgr. culture wor-
'^en afgewogen, bewerkt
als voren.
0-01 mgr. culture intra-
veneus ingespoten bij ko-
nijn.
6 mgr. culture
^orden afgewogen, behan-
deld als voren.
mgr. culture ingespo-
ten bij konijn no. 2.
64 | ||
Afkomst culture |
glycerine aardappel |
4 % glyc. bouillon |
F. 24. 2-2-'31: pus van koud |
15-5-'31: overenting. |
7-7: overenting. |
abces aan de tibia, |
20-6: matige groei. |
aanvankelijk matige |
10 jaar. |
geel gepigmenteerd. |
groei. |
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
26-l-'32: over de | |
Praep.: Ziehl Neelsen — |
oppervlakte heeft | |
Na voorbehandeling met |
zich een dik geelgrijs | |
1 N H2SO4 worden |
vlies gevormd. | |
2 voedingsbodems geënt | ||
van Löwenstein. | ||
24-2-'31: op beide voe- | ||
dingsbodems zijn cultures | ||
zichtbaar. |
Sectie
Diagno.se
Humaan.
21-3-'32: maand na de injectie
wordt koijn no. 1 in goeden voe-
dingstoestand gedood.
Er worden bij de sectie slechts
vergroote bronchiale klieren ge-
vonden, welke verkaasd zijn.
11-7-'31: 7 mgr. culture
borden afgewogen, behan-
deld als voren.
Ö-Ol mgr. ingespoten in
oorvene van konijn no. 1.
F. 32. 4-4-'32: pus afkomstig
van koud abces in de
bilstreek, vrouw, 37 jaar.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Praep.: Ziehl Neelsen
Na voorbehandeling met
1nbsp;N HüSOj geënt op
2nbsp;voedingsbodems van
Löwenstein.
1-5: cultures zichtbaar op
beide voedingsbodems.
26-8-'32: overeating.
11-10: weelderige
groei, geel gepig-
menteerd, droog.
26-8-'32: overenting.
11-10: weelderige
groei, dik grijsgeel
vlies bedekt het
kolfje.
'^-133: 10 mgr. culture
^orden afgewogen, behau-
als voren.
'^•Ol mgr. culture worden
quot;igespoten in oorvene ko-
'^'jn no. C 65.
Humaan.
14-6-'33: konijn no. C. 65 in goe-
den voedingstoestand gedood.
Buik en buikorganen volkomen
vrij van t.b.c.. Longen zonder
tuberculose. Bronchiale lymph-
klieren vergroot met verkazing.
Afkomst culture |
glycerine aardappel |
4 % glyc. bouillon |
F. 33. l-4-'32: pus afkomstig |
26-8-'32: overenting. | |
van koud abces |
ll-10-'32: weelde- |
26-8-'32: overenting. |
uitgaande van sacro- |
rige groei, [ |
n-10-'32: nog cciis ' |
iliaca gewricht, |
geel gepigmenteerd. j |
overenting. |
man, 18 jaar. |
l-4-'32: flinke groei, | |
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
dik vlies bedekt het | |
Na voorbehandeling met |
kolfje. | |
1 N H2SO4 enting op |
1 | |
1 voedingsbodem van |
1 | |
Löwenstein en | ||
1 op Petragnani. | ||
7-6-'32: duidelijke groei | ||
op Löwenstein, | ||
minder op Petragnani. | ||
No. 376. Voedingsbodem van |
31-5-32: overenting. |
31-5-'32: overenting |
Löwenstein, uit het |
2-12-'32: cultures |
mislukt. |
Hyg. Lab. te Utrecht. |
vrij weelderig |
2-12-'32: nog eens |
Pus uit koud abces, |
gegroeid. |
overenting, |
borstwond. |
geel gepigmenteerd. |
matige groei. |
volwassen man. | ||
Chirurg. Kliniek Utrecht. | ||
Praep.: Ziehl Neelsen — | ||
25-4-'32: enting op | ||
Löwenstein. | ||
No. 396. Voedingsbodem van |
16-9-'32: overenting. |
26-9: overenting. |
Löwenstein uit het |
4-11: zeer weelde- |
4-11: duidelijke |
Hyg. Lab. te Utrecht. |
i rige groei. |
groei. |
Pus uit scrofuloderma- |
geel gepigmenteerd. |
12-3-'33: dik vlies |
bovenarm, man, 18 jaar. |
bedekt de opper- | |
Chirurg. Kliniek Utrecht. |
vlakte van het | |
Praep.: Ziehl Neelsen — |
kolfje. | |
l-6-'32: na voorbehande- | ||
ling met 1 N H2SO4 | ||
enting op Löwenstein. |
Sectie
Diagnose
Humaan.
Humaan.
Humaan.
ll-10-'33: konijn no. 121 wordt in
goeden voedingstoestand gedood.
Bij de Sectie wordt geen spoor van
tuberculose te vinden.
l]-8-'33: 7 maanden na de injectie
wordt konijn no. 123 in goeden
voedingstoestand gedood.
Bij de sectie blijkt geen spoor van
tuberculose te vinden.
H-7-'33: konijn no. 124 wordt in
goeden voedingstoestand gedood.
Bij sectie: geen tuberculeuse afwij-
kingen gevonden.
injectie konijn
6.58 mgr. culture
quot;borden afgewogen en be-
Jiandeld als voren.
^•01 mgr. wordt in oorvene
quot;igespoten bij konijn no.
121.
2-3-'33: 4 mgr. culture
forden afgewogen en be-
merkt als voren.
mgr. culture ingespo-
in oorvene bij konijn
quot;O- 123.
^2-3-'33: 10.05 mgr. culture
^ordt afgewogen, bewerkt
voren,
mgr. culture ingespo-
in oorvene van konijn
no. 124.
glycerine aardappel
4 % giyc. bouillon
Afkomst culture
Sectie
Diagnose
injectfe konijn
No. 387. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus uit koude abcessen
lumbaalstreek,
man, 37 jaar.
Praep.: Ziehl Neelsen —
9-5- 32: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4
enting op Löwenstein
26-9-'32; overenting.
9-10-'32: flinke
groei, geel ge-
pigmenteerd, droog.
26-9-'32: overenting.
4-ll-'32: matige
groei, dik vlies be-
dekt ten deele de
oppervlakte van het
kolfje.
^2-3-'33: 5 mgr. culture
Worden afgewogen, be-
quot;^erkt als voren.
0-01 mgr. culture in oor-
vene van konijn no. 122
ingespoten.
ll-8-'33: konijn no. 122 wordt in
goeden voedingstoestand gedood.
Bi; de sectie zijn geen tuberculeuse
afwijkingen te vinden.
Humaan.
No. 416. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus uit koud abces rib,
man, 26 jaar.
Chir. pollkliniek Utrecht.
9-7-'32: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4
enting op Löwenstein
voedingsbodem.
4-11-'32: overenting.
25-ll-'32: weelde-
rige groei, droge
culture,
geel gepigmenteerd.
25-l-'33; overenting.
5-3-'33: matige
groei, wordt later
beter, dik vlies be-
dekt het kolfje.
6 mgr. culture wor-
afgewogen en bewerkt
als Voren.
mgr. culture in oor-
'^'«ne van konijn no. 65 A
ingespoten.
Humaan.
21-7-'33: konijn no. 65 A in goe-
den voedingstoestand gedood. Bij
sectie zijn geen tuberculeuse af-
wijkingen te vinden.
No. 425. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus van koud abces
sternum, man, 20 jaar.
Chir. polikliniek Utrecht.
28-7-'32: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
geënt op Löwenstein.
4-ll-'32: enting.
25-ll-'32: weelde-
rige groei, droog,
geel gepigmenteerd.
4-11-'32: overenting.
25-11: geringe groei)
wordt later beter,
dik vlies bedekt het
kolfje.
33: 5.8 mgr. culture
^oi-den afgewogen, behan-
deld als voren.
mgr. culture ingespo-
in oorvene van konijn
no. 93
21-7-'33: konijn no. 93 wordt in
goeden voedingstoestand gedood.
Bij de sectie blijken geen tubercu-
leuse afwijkingen te vinden.
Humaan,
Afkomst culture
glycerine aardappel
12-3-'33: overenting.
15-5-'33: luxueuse
groei, dik vlies
bedekt het kolfje.
12-3-'33: overenting.
30-4-'33: zeer
luxueuse groei,
geel gepigmenteerd.
No. 474. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus abcessus frigidus
heupgewricht,
vrouw, 20 jaar.
l-2-'32: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4
enting op Löwenstein.
30-4-'33: 7.5 mgr. culture
Worden afgewogen, behan-
deld als voren.
O.Ol mgr. worden in oor-
vene van konijn 67 A in-
gespoten.
No. 484. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus uit halsklier,
man, 22 jaar.
23-2-'33: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op Löwenstein in
voedingsbodem.
2-4-'33: overenting.
30-4-'33: weelderige
groei, droog,
geel gepigmenteerd.
30-4-'33: overenting.
9-7-'33: luxueuse
groei, dik vlies
bedekt het kolfje.
30-4-'33; 11.6 mgr. culture
Worden afgewogen, behan-
deld als voren.
0-01 mgr. worden in oor-
vene ingespoten bij konijn
no. 73.
Humaan.
ll-8-'33: konijn no. 73 in goeden
voedingstoestand gedood. In buik
en buikorganen geen tuberculeuse
afwijkingen. Aan de dorsale vlak-
ten van beide longen verspreide
tuberkels. Verkaasde bronchiale
lymphklieren.
No. 344. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus van abcessus
frigidus van de kuit.
5-11-'32: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op voedingsbodem
van Löwenstein.
18-3-'33: overenting.
13-5-'33: groei
matig.
11-10; groei zeer
weelderig
gepigmenteerd.
Humaan.
9-9: overenting.
25-l-'34; groei is
zeer weelderig, dik
vlies bedekt het
kolfje.
25-11-'32: 6.5 mgr. culture
borden afgewogen, be-
■^^erkt als voren.
'^•Ol mgr. culture in oor-
vene van konijn 67 C in-
gespoten.
14-4-'33; konijn no. 67 C in goe-
den voedingstoestand gedood.
Aan inwendig eorganen geen af-
wijkingen. Periarticulair abces aan
elleboog, gevuld met kaas, waarin
talrijke tuberkelbacillen.
4 % glyc. bouillon
Afkomst culture
glycerine aardappel
Sectie
Diagnose
injectie konijn
No. 347. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Punctie vloeistof knie,
man, 44 jaar,
10-2-'32: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op Löwenstein.
18-3-'32: enting.
20-9-'32: weelderige
groei, droog,
geel gepigmenteerd.
23-4: enting.
23-8: flinke groei,
oppervlakte bedekt
met gerimpeld vlies.
!6-9-'32; 4.5 mgr. culture
borden afgewogen, be-
■^erkt als voren.
0-01 mgr. culture in oor-
vene ingespoten bij konijn
no- 100.
Humaan.
21-6-',33: konijn no. 100 in goeden
voedingstoestand gedood. Bij de
sectie geen tuberculeuse afwijkin-
gen gevonden.
F. 38. l-5-'33: pus uit lymph-
klier van den hals,
jongen, 10 jaar.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Na voorbehandeling met
N H2SO4 geënt op
1 voedingsbodem van
Petragnani
en 2 van Löwenstein.
6-6: voedingsbodems van
Löwenstein vertoonen
talrijke puntvormige
kolonies.
Humaan.
3-7-'33: overenting.
24-8: geringe groei,
gepigmenteerd:
24-8-'33: overenting.
5-ll-'33: weelderige
groei, geelgrijs, vlies
bedekt de opper-
vlakte van het
kolfje.
24-8-'33: 3.25 mgr. culture
^'Orden afgewogen, behan-
deld als voren.
O-Ol mgr. culture intrave-
'^eus ingespoten in corvene
Van konijn no. 68.
5-1-'34: konijn no. 68 in vrij goe-
den voedingstoestand gedood. In
buik en buikorganen geen tuber-
culeuse afwijkingen. In beide lon-
gen talrijke verspreide, geïsoleerde
tuberkels. Bronchiale klieren ver-
kaasd.
F. 39. 15-4-'333: pus uit
lymphklier aan den hals,
meisje, 12 jaar.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Na voorbehandeling met
H N H2SO4 geënt op
voedingsbodem van
Petragnani en
2 van Löwenstein.
16-5-'33: alle voedings-
bodems vertoonen
cultures.
3-7-33: overenting.
24-8: weelderige
groei,
geel gepigmenteerd.
3-7-33: overenting.
5-11-33: flinke
groei, oppervlakte
van het kolfje ge-
deeltelijk bedekt met
dik vlies.
27-8-'33: 5 mgr. culture
forden afgewogen en be-
'^andeld als voren.
^•Ol mgr. worden intrave-
'^eus ingespoten in oor bij
'tonijn no. 91.
5-1-'34: konijn no. 91 in goeden
voedingstoestand gedood. Buik en
buikorganen zijn vrij van tuber-
culose. De basale randen van de
beide longen zijn doorzaaid met
geïsoleerde verkaasde tuberkels.
Bronchiale klieren zijn verkaasd.
Afkomst culture |
glycerine aardappel |
4 % glyc. bouillon 1 |
No. 14. Voedingsbodem van |
9-7-'33; overenting. |
9-7-33: overenting. |
Löwenstein uit het |
12-8-'33: zeer |
12-8-'33: weelderige |
Hyg. Lab. te Utrecht. |
luxueuse groei. |
groei, dik vlies be- |
Pus uit koud abces |
geel gepigmenteerd. |
dekt het kolfje. |
linker bovenbeen. | ||
vrouw, 20 jaar. | ||
ll-4-'33: na voorbehan- | ||
deling met 1 N. H2SO4 | ||
enting op voedingsbodem | ||
van Löwenstein. i |
Sectie
Diagnose
Humaan.
20-l-'34: konijn no. 51 in goeden
voedingstoestand gedood. In buik
en buikorganen geen spoor van
tuberculose. De longen zijn door-
zaaid met tuberkels, deels geïso-
leerd, deels conflueerend, geen
holtevorming.
injectie konijn
12-8-'34: 7.5 mgr. culture
Worden afgewogen, behan-
deling als voren.
0.01 mgr. intraveneus in
oorvene van konijn no. 51'
ingespoten.
No. 20. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus uit halslymphomen,
jongen, 12 jaar.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
3-5-'33: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4
enting op Löwenstein
voedingsbodem.
9-7-'33: overenting.
12-S-'34: luxueuse
groei, geel ge-
pigmenteerd, droog.
9-7-'33: overenting.
12-8-'33: trage groei,
klein gedeelte van
het kolfje door vrij
dikke massa bedekt.
12-8-'33: 5.8 mgr. culture
borden afgewogen, be-
merkt als voren.
0.01 mgr. culture worden
ingespoten in oorvene van
konijn no. 60 A.
5-l-'34: konijn no. 60 A in goeden
voedingstoestand gedood. In buik
en buikorganen geen tuberculeuse
afwijkingen. In beide longen aan
de dorsale vlakte enkele versprei-
de tuberkels.
Bronchiale klieren verkaasd.
Humaan.
No. 31. Voedingsbodem van
Löwenstein uit het
Hyg. Lab. te Utrecht.
Pus uit halslymphomen,
man, 32 jaar.
Chirurg. Kliniek Utrecht.
Na voorbehandeling met
1 N H2SO4 enting op
voedingsbodem van
Löwenstein.
9-7-'33: overenting.
12-8-'33: luxueuse
groei, geel ge-
pigmenteerd, droog.
9-7-'33: overenting.
12-8-'33: luxueuse
groei, oppervlakte
kolfje bijna geheel
bedekt met dik vlies.
12.8-'33: 6.8 mgr. culture
■forden afgewogen en be-
quot;Werkt als voren.
0-01 mgr. culutre worden
ingespoten in oorvene van
konijn no. 60 C.
5-l-'34: konijn no. 60 C in goeden
voedingstoestand gedood. Buik en
buikorganen vrij van tuberculose.
In beide longen, vooral aan dor-
sale gedeelten verspreide tuber-
kels. Bronchiale klieren verkaasd.
Humaan.
glycerine aardappel
Diagnose
Sectie
injectie konijn
4 % glyc. bouillon
Afkomst culture
Z.H. 1, Pus uit punctaat
rechter knie,
jongen, 10 jaar,
geen andere tuberculeuse
aandoeningen.
Zeehospitium Katwijk.
22-10-'30:
Ziehl Neelsen positief.
Na voorbehandeling met
1 N H2SO4 enting op
Petragnani voedings-
bodems,
20-11-'30: Macroscopisch
cultures te zien.
19-12-'30: over-
enting.
8-l-'31: luxueuse
groei,
geel gepigmenteerd.
Humaan.
S-l-'31: overenting.
19-6-'31: dik gerim-
peld vlies bedekt ge-
heel het kolfje, klimt
tegen den wand op.
23-6-'31: 7 mgr. culture
W'orden afgewogen, behan-
deld als voren.
0.01 mgr. culture ingespo-
ten in oorvene van konijn
no. 6.
28-11-'31: konijn no. 6 overleden.
In buik en buikorganen geen tu-
berculeuse afwijkingen. In beide
longen verspreide tuberkels, ver-
kaasde bronchiale lymphklieren.
Z.H. 4. Pus uit fistel-coxitis
dextra, jongen, 12 jaar,
proces bestaat sinds
eenige jaren,
geen andere localisatie.
39-10-'30:
Ziehl Neelsen positief.
Na voorbehandeling met
1 N H2SO4 enting op
voedingsbodems van
Petragnani en
Löwenstein.
28-11-'30: beide voedings-
bodems vertoonen
talrijke cultures.
28-ll-'30: over-
enting.
9-l-'31: nog eens
overenting, spaar-
zame groei, geen
pigment; het uiterlijk
van de culture is
vochtig en glibberig
(zie foto 10-7-'31),
23-5-'3I; overenting,
ll-8-'31: zeer spaar-
zame groei, een ge-
deelte van het
kolfje wordt bedekt
met een dun, door-
schijnend vliesje.
l9-12-'30: 2.36 mgr. culture
W-orden afgewogen, behan-
deld als voren.
0.01 mgr. ingespoten in
oorvene van konijn no. 82.
23-5-'31: nog eens 16.5
mgr. culture afgewogen en
hiervan 0.01 mgr. intrave-
neus ingespoten bij konijn
no. 2.
21-8-'31: 5.7 mgr. culture
afgewogen en hiervan 0.01
mgr. culture intraveneus in-
gespoten bij konijn no. 4.
20-l-'31: 22 dagen na de injectie
is konijn no. 82 overleden. Mili-
aire uitzaaiing van puntvormige
tuberkels in nieren, milt en longen.
28-7-'31: 66 dagen na de injectie
is konijn no. 2 overleden. Wegens
afwezigheid geen sectie verricht.
1-12-'31: 101 dagen na de injectie
is konijn no. 4 overleden. In de
nieren talrijke verspreide tuber-
kels, in lever groote verkaasde
tuberkelgroepen, in de milt klei-
nere tuberkels, mesenteriale en
ilicale lymphklieren verkaasd.
De beide longen zijn doorzaaid
met verkaasde, conflueerende tu-
berkels, waartusschen slechts zeer
weinig longweefsel over is.
Bronchiale klieren eveneens ver-
kaasd.
Bovin.
Afkomst culture |
glycerine aardappel |
4 % glyc. bouillon J |
Z.H. 10. Pus uit koud abeces aan |
15-6-'31: overenting. |
25-8-'31: overenting. i |
de malleolus int., |
25-8-'31: weelderige |
22-3-'32: weelderige |
jongen, 11 jaar. |
groei, geel pigment. |
groei, oppervlakte |
Zeehospitium Katwijk. |
van het kolfje be- | | |
Ziehl Neelsen positief. |
dekt met dik gerim- | |
15-3-'31: Na voorbehan- |
peld vlies. | |
deling met 1 N H2SO4 | ||
enting op voedings- | ||
bodems van Löwenstein. | ||
15-6-31: macroscopisch | ||
talrijke cultures te zien. | ||
Sectie
Diagsose
Humaan.
15-3-'32: konijn no. 3 is overleden.
Buik- en buikorganen zijn vrij
van tuberculose. In beide longen
enkele verspreide tuberkels.
injectie konijn
H-7-'31: 5.1 mgr. culture
Worden afgewogen, behan-
deld als voren.
0-01 mgr. culture worden
ingespoten bij konijn no. 3
in oorvene.
Z.H. 12. Pus uit koud abces,
van spondilitis,
jongen, 12 jaar.
Zeehospitium Katwijk.
Ziehl Neelsen positief.
31-3-'31: Na voorbehan-
deling met 1 N H2SO.1
enting op voedings-
bodems van Löwenstein.
19-6-'31: talrijke
cultures zijn opgekomen.
19-6-'31: overenting.
25-8-'31: luxueuse
groei,
geel gepigmenteerd.
19-6-'31: overenting.
25-8-'31: luxueuse
groei, dik gerimpeld
vlies over de opper-
vlakte van het
kolfje.
17-7-31: 8.9 mgr. culture
borden afgewogen, behan-
deld als voren.
0-01 mgr. culture ingespo-
ten in oorvene van konijn
no. 5.
10-3-'32: konijn no. 5 overleden.
In buik en buikorganen geen spoor
van tuberculose. De beide longen
zijn met verspreide tuberkels door-
zaaid.
Bronchiale klieren verkaasd.
Humaan.
glycerine aardappel
Diagnose
Sectie
injectie konijn
4 % glyc. bouillon
Afkomst culture
Z.H. 16. Pus uit koud abces,
heupgewricht,
Jongen 5 jaar.
Zeehospitium Katwijk.
Praep.: Ziehl Neelsen —
8-6-'31: Na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op voedingsbodem
van Löwenstein.
8-8-'31: talrijke room-
kleurige cultures op
beide voedingsbodems.
19-6: overenting.
25-8: luxueuse groei,
geel pigment.
19-6: overenting.
25-8: overvloedige
groei, dik gerimpeld
vlies bedekt het
kolfje.
18-4-'32: 8 mgr. culture
borden afgewogen, behan-
deld als voren.
0.01 mgr. culture worden
ingespoten in oorvene van
konijn no. 39.
12-3-'33: konijn no. 39 overleden.
Geen spoor van tuberculose in
eenig orgaan te vinden.
Humaan.
Z.H. 21. Pus uit koud abces,
spondilitis L II en L III.
Kindersanatorium
Hoog-Blaricum.
Praep.: Ziehl Neelsen
14-7-'31: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op voedings-
bodems van Löwenstein.
25-8-'31: cultures te zien.
Humaan.
28-8-'31: overenting.
4-12: spaarzame
groei, eenigszins
vochtige culture,
geel gepigmenteerd.
28-8-'31: matige
groei, eenigszins
doorschijnend vlies je
bedekt het kolfje.
In cultureel opzicht
twijfelachtig.
21-4-32: 4.22 mgr. culture
quot;Worden afgewogen, be-
^verkt als voren.
0.01 mgr. culture worden
ingespoten in oorvene van
konijn no. 28.
19-11-'31: konijn no. 28 wordt in
goeden voedingstoestand gedood.
In buik en buikorganen geen tu-
berculeuse afwijkingen. Enkele
sclerotische plekjes in de lever
blijken geen tuberkelbacillen te
bevatten. Ook longen vrij van
tuberculose.
Z.H. 26. Pus afkomstig van
scrofuloderm op rechter
handrug.
Zeehospitium Katwijk.
Praep.: Ziehl Neelsen —
6-10-'31: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op voedingsbodem
van Löwenstein en Pe-
tragnani.
4-12-'31: beide voedings-
bodems vertoonen
talrijke cultures.
18-3-'32:nbsp;overenting.
19-5-32:nbsp;weelde-
rige groei,
geel gepigmenteerd.
19-5-'32: overenting-
10-7-32: weelderige
groei, dik vlies be-'
dekt het kolfje.
29-8-'32: 2.22 mgr. culture
borden afgewogen, behan-
deld als voren.
0-01 mgr. culture worden
'ngespoten in oorvene van
konijn no. 99.
Humaan.
l5-3-'33: konijn no. 99 wordt in
goeden voedingstoestand gedood.
Geen tuberculeuse afwijkingen in
eenig orgaan gevonden.
glycerine aardappel
4 % glyc. bouillon
Diagnose
Sectie
Afkomst culture
injectie konijn
Z.H. 28. Pus van koud abces,
coxitis, jongen, 8 jaar.
Zeehospitium Katwijk.
Praep.: Ziehl Neelsen
12-2-'32: na voorbehan-
deling met 1 N H2SOj
enting op voedings-
bodem van Löwenstein
en Petragnani.
7-4-'32: Talrijke cultures
op beide voedings-
bodems.
7-4-'32: overenting
mislukt.
7-4-a32: overenting.
13-5-'32: zeer
weelderige groei,
geel pigment.
2-9-'32; 4.75 mgr. culture
borden afgewogen, behan-
deld als voren.
0-01 mgr. culture ingespo-
ten in oorvene konijn no.
21.
15-5-'33: konijn no. 21 in goeden
voedingstoestand gedood.
Geen tuberculeuse veranderingen
in eenig orgaan gevonden.
Humaan.
Z.H. 29. Pus van gonitis, t.b.c.,
jongen, 8 jaar.
Zeehospitium Katwijk.
Praep.: Ziehl Neelsen
18-2-'32: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op voedings-
bodem van Löwenstein
en Petragnani.
7-4-'32: talrijke cultures
op beide voedings-
bodems.
7-4-'32: overenting.
13-5-'32: zeer
weelderige groei,
geel pigment.
19-5-'32: overenting.
31-5-'32: weelderige
groei, dik vlies
breidt zich over het
kolfje uit.
2-9-'32: 2.9 mgr. culture
'borden afgewogen, behan-
deld als voren.
0-01 mgr. culture in oor-
vene ingespoten bij konijn
110. 20.
Humaan.
15-5-'32: konijn no. 20 in goeden
voedingstoestand gedood. In buik
en buikorganen geen tuberculose
te vinden. Longen normaal.
Bronchiale klieren vergroot en
verkaasd.
Z.H. 33. Pus uit voetabces,
jongen, 3 jaar.
Praep.: Ziehl Neelsen —
29-5-'32: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO..
enting op voedings-
bodems van Löwenstein
en Petragnani.
23-8-'32: beide voedings-
bodems vertoonen
talrijke cultures.
23-8-'32: overenting.
16-9-'32: weelderige
groei, geel pigment.
23-8-'32: overenting.
25-l-'33: zeer weel-
derige groei op glyc.
bouillon, dik vlies
over kolfje.
16-9.'32: 2.4 mgr. culture
'borden afgewogen, behan-
deld als voren.
^•01 mgr. culture in oor-
quot;^ene ingespoten bij konijn
quot;O- 100.
Humaan.
21-6-'33: konijn no. 100 gedood
in goeden voedingstoestand.
Geen tuberculeuse afwijkingen in
eenig orgaan.
glycerine aardappel
k
Diagnose
Sectie
injectie konijn
4 % glyc. bouillon
Afkomst culture
Z.H. 34. Pus uit koud abces,
rechter onderarm,
23^ jaar.
Zeehospitium Katwijk.
Praep,: Ziehl Neelsen —
28-7-32: na voorbehan-
deling met 1 N H'iSOt
enting op voedings-
bodems van Petragnani
l6-9-'32: 3.09 mgr. culture
quot;Worden afgewogen, be-
werkt als voren.
0.01 mgr. culture ingespo-
ten in oorvene konijn no.
101.
9-9-'32:nbsp;overenting,
10-10-'32:nbsp;weinig
groei, dik vlies
breidt zich ten deele
over kolfje uit.
9-9-'32: overenting.
28-9-'32: weelderige
groei, geel pigment.
28-9.'32: 3.5 mgr. culture
quot;Worden afgewogen, be-
werkt als voren.
0-01 mgr. intraveneus inge-
spoten in oor\'ene konijn
no. 102,
23-1-'34: 5 mgr. culture
quot;borden afgewogen, behan-
deld als voren,
0-01 mgr. culture worden
ingespoten in oorvene ko-
nijn 104,
en Löwenstein. | ||
23-8-'32: voedingsbodem |
1 | |
van Löwenstein vertoont | ||
cultures. | ||
Z.H. 36. Pus uit koud abces van |
23-8-'32: overenting. |
23-8-'32: overenting. |
spondilitis, |
23-9-'32: weelderige |
23-9-'32: dik vlies |
jongen, 12 jaar. |
groei, geel pigment. ' |
bedekt het kolfje. |
Zeehospitium Katwijk. | ||
Praep.: Ziehl Neelsen | ||
5-6-32: na voorbehan- |
■1 | |
deling met 1 N HoSOi |
■• 9 | |
enting op voedings- | ||
bodems van Petragnani | ||
en Löwenstein. | ||
23-8-'32: beide voedings- | ||
bodems vertoonen | ||
talrijke cultures. | ||
Z.H. 43. Pus uit coxitis dextra. |
2-ll-'33: overenting. |
2-ll-'33: overenting- |
meisje, 10 jaar. |
23-l-'34: matige |
23-1-'34: een dik |
Zeehospitium Katwijk. |
groei, geel pigment. |
vlies bedekt ten |
Praep.: Ziehl Neelsen |
deele het kolfje. | |
29-9-'33: na voorbehan- | ||
deling met 1 N H-jSOa | ||
enting op voedings- | ||
bodems van Löwenstein |
en Petragnani.
2-ll-'33: talrijke kleine
cultures zijn zichtbaar.
12-3-'33: konijn no, 101 overleden.
In buik- en buikorganen geen
tuberculose. Op de dorsale vlak-
ten der beide longen verspreide
tuberkels.
Humaan.
Bronchiale klieren verkaasd.
Humaan.
25-1-'33: konijn no. 102 is over-
leden. In buik en buikorganen
geen spoor van tuberculose.
Enkele verspreide tuberkels in de
longen.
Bronchiale klieren verkaasd.
Humaan.
20-7-'34: konijn no. 104 gedood in
goeden voedingstoestand. In buik
en buikorganen geen tuberculose,
Longranden aan de basis vertoo-
nen enkele verspreide tuberkels,
Bronchiale klieren verkaasd.
Afkomst culture
Z.H. 44: Pus uit koud abces,
spondilitis thoracalis.
Zeehospitium Katwijk,
jongen, 11 jaar.
Praep.: Ziehl Neelsen
17-12-'33: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
enting op voedingsbodem
van Petragnani en
Löwenstein.
23-l-'34: talrijke cultures
op beide voedings-
bodems.
19-5-'33; overenting.
26-6-'33; weinig
groei, nog eens
overenting.
l-ll-'33: thans
weelderige groei,
geel pigment.
19-5-'33: overenting.
22-6-'33: groei
misJukt, overenting.
l-ll-'33: matige
groei, oppervlakte
ten deele bedekt.
B. 1. Pus van koud abces,
rechter handwortel,
man, 20 jaar.
Polikliniek voor Chirurg.
Leiden.
Praep.: Ziehl Neelsen —
7-2-'33: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO1
enting op voedingsbodem
van Löwenstein.
4-3-'33: talrijke cultures
zichtbaar.
glycerine aardappel
4 % glyc. bouillon
23-l-'34: overenting.
20-2-'34: weelderige
groei, geel pigment.
23-l-'34: overenting.
20-2-'34: weelderige
groei, dik vlies be-
dekt het kolfje.
injectie konijn |
! Sectie |
Diagnose |
20-2-'34: 4.5 mgr. culture |
20-7-'34: konijn no. 105 in goeden | |
Worden afgewogen, behan- |
voedingstoestand gedood. In buik- | |
! deld als voren. |
en buikorganen geen tuberculose. | |
0.01 mgr. culture worden |
In longen geen tuberkels, bron- | |
ingespoten in oorvene van |
chiale klieren verkaasd. | |
konijn 105. | ||
i |
Humaan. | |
{ 26-6-'33: 1.2 mgr. culture 0.01 mgr. culture ingespo- |
! 8-10-'33: konijn no. 25 in goeden |
Humaan, |
G. 4. Pus uit verweekt hals-
lymphoom, man, 21 jaar.
Chir. polikliniek Leiden.
Praep.: Ziehl Neelsen
17-2-'33: na voorbehan-
deling met H N H2SO.1
enting op voedings-
bodems van Löwenstein.
19-5-'33: geringe groei
van slechts enkele
cultures.
19-5-'33: overenting,
geen groei.
13-6-'33: overenting.
ll-8-'33: grijswitte
slijmerige culture,
geringe groei.
10-2-'34: nog eens
overenting.
10-4-'34: geringe
groei.
19-5-'33: overenting,
geen aantoonbare
groei.
ll-8-'33: geen voldoende
hoeveelheid culture op voe-
dingsbodem aanwezig.
C^aarom wordt spoortje
culture subcutaan ingespo-
ten bij cavia.
Cavia gestorven: 24-8-'33;
uit lever en milt, die door-
2aaid zijn met tuberkels
^ordt voedingsbodem van
Löwenstein geënt.
24-8-'33: cavia.
Buik- en borstholte bevatten veel
helder vocht; pleura en perito-
neum bezaaid met tuberkels.
In longen weinig tuberculose, veel
meer in lever en milt.
Nieren en bijnieren Vrij van tu-
berculose.
16-5-'34: cavia aan t.b.c. over-
leden. Vooral tuberkels in lever
en milt, mesenterium en longen.
Nieren zijn vrij. In rechter lies een
duivenei-groot week abces, dat
89
88
4 % glyc. bouillon
Diagnose
Sectie
injectie konijn
Afkomst culture
glycerine aardappel
pas schijnt doorgebroken. Bij druk
ondast zich een kaasachtige
massa. Hiervan wordt op Löwen-
stein 3 cultures geënt.
Bij opening van de buik valt de
vergroote lever en milt op. Beide
organen zijn doorzaaid met mili-
aire tuberkels. Het peritoneum is
vrij, ook de beide nieren en bij-
nieren. De inguinaal klieren zijn
rechts aanzienlijk vergroot, ver-
kaasd, links niet. Ook de retro-
peritoneal klieren zijn rechts be-
langrijk vergroot en verkaasd. In
longen, behalve enkele tuberkels
geen afwijkingen; ook bronchiale
lymphklieren zijn iets vergroot en
verkaasd.
13-8-'34; 2 maanden na de inspui-
ting konijn A overleden. Alge-
meene vermagering. De inguinale
lymphklieren zijn beiderzijds tot
een kazige massa geworden. In de
iris van het linker oog, zijn 5
witte speldeknop-groote tuberkels
te zien. De longen doorzaaid met
groepen samengesmolten tuberkels.
Daarnaast speldepuntgroote mili-
aire tuberkels, met het bloote oog
nauwelijks zichtbaar. In de milt
geïsoleerde, talrijke miliaire tu-
berkels. Nieren met grootere en
kleinere tuberkels bezet. Microsc.
praeparaat van nieren vertoont
het beeld van miliaire tuberculose.
In de lever geen tuberculose.
Bronchiale en mesenteriale lymph-
klieren verkaasd. Klieren langs
art. iliaca eveneens verkaasd.
18-4-'34: aangezien culture
niet verder groeit, nog eens
een cavia ingespoten met
spoortje culture.
15-6-'34: 10 mgr. culture
■Worden afgewogen en sub'
cutaan ingespoten bij de dij
van konijn A.
(slachthuis s-Gravenhage).
24'8-'33: nieuwe
voedingsbodem geënt met
fijn gewreven stukje
lever van cavia.
8-10-'33: langzame groei
van verspreide cultures.
16-5-'34: culture gekweekt
uit materiaal afkomstig
van stukje milt van ge-
seceerde cavia. 2 weken
na de enting is de voe-
dingsbodem positief.
4 % glyc. bouillon
Diagnose
Sectie
injectie konijn
Afkomst culture
glycerine aardappel
G. 5. Pus uit urine,
vrouw, 19 jaar,
met chron. cystitis en
pyelitis, in linker long
t.b.c. proces.
15-2-'33: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO4
en uitwasschen met phy-
siologisch water, enting
op voedingsbodems van
Löwenstein.
7-3-'33: Macrosc.
culturen zichtbaar. .
18-5-'33: overenting.
27-7-'33: culture
groeit goed, dik
vlvlies bedekt ten
deele het kolfje.
27-7-33-. 3 mgr. culture
worden afgewogen, behan-
deld als voren.
0.01 mgr. culture ingespo-
ten in oorvene konijn no.
24.
8-10-'33: konijn no. 24 in goeden
voedingstoestand gedood. Veel
vet in de buik, geen tuberculeuse
afwijkingen. Langs de basale ran-
den der beide longen enkele tu-
berkels.
Bronchiale lymphklieren verkaasd.
18-5-'33: enting.
14-6-'33: matige
groei, droog,
geel pigment.
Humaan.
G. 6. Pus uit urine,
volwassen man,
geen long-proces.
Ziehl Neelsen positief.
25-3-'33: na voorbehan-
deling met 1 N H2SO1
en uitwassching van het
sediment, enting op voe-
dingsbodems van
Löwenstein.
22-4-'33: duidelijk zicht-
bare cultures.
2-9: overenting.
12-12: weelderige
groei, dik vlies
bedekt het kolfje.
Humaan.
20-5: overenting.
16-6: zeer luxueuse
groei, droog,
geel gepigmenteerd.
l2-6-'33: 6.2 mgr. culture
Worden afgewogen.
0.01 mgr. culture intrave-
neus in oorvene van konijn
no. 71 ingespoten.
8-1-'33: konijn no. 71 in goeden
voedingstoestand gedood. Geen
tuberculose in eenig orgaan.
glycerine aardappel
Diagnose
Sectie
injectie konijn
4 % glyc. bouillon
Afkomst culture
k.
G. 10. Ziehl Neelsen positief.
Urine sediment.
6-6-'33: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4
geënt op Löwenstein
voedingsbodem.
Vrouw, 35 jaar met
chron, pyelonephritis.
29-6-'33: Löwenstein
voedingsbodem sterk
positief.
29-6-'33: overenting.
ll-8-'33: weelderige
groei, geel pigment.
11-8-'33:nbsp;overenting.
12-12-'33:nbsp;matige
groei, dik vlies be-
dekt ten deele het
kolfje.
12-8-'33: 9.3 mgr. culture
Worden afgewogen, behan-
deld als voren.
0.01 mgr. culture in oor-
vene ingespoten bij konijn
no. 78.
5-12-'33: konijn no. 78 in goeden
voedingstoestand gedood.
Geen tuberculose in eenig orgaan
gevonden.
Humaan.
G. 11. Pus uit epidydimus, |
27-7-' |
'33: overenting. |
: ]2-8-'33: overenting. |
■ 12-8-'33: 3.6 mgr. |
culture |
man, 42 jaar, met t.b.c. |
12-8- |
'33: goede |
5-ll-'33: luxueuse j |
■ ' worden afgewogen. |
behan- |
pulmonum. |
groei |
, geel pigment. |
groei, dik vlies ! |
i , deld als voren. r |
worden |
Polikliniek Leiden. |
bedekt het kolfje. | |
[ 0.01 mgr. culture | |||
22-6-'33: na voorbehan- |
1 |
ingespoten in oorvene van | |||
deling met 1 N H2SO4 |
konijn no. 90. | ||||
enting op Löwenstein | |||||
voedingsbodem. | |||||
10-7-'33: Löwenstein |
i | ||||
voedingsbodem matig |
positief.
5-12-'33: konijn no. 90 in zeer
goeden voedingstoestand gedood.
Buik en buikorganen zijn vrij van
tuberculose. Enkele verspreide
tuberkels in de longen. Bronchiale
klieren zijn verkaasd.
Humaan.
G. 13. Pus uit verweekt
lymphoom aan den hals,
jongen, 8 jaar.
Chir, polikliniek Leiden.
l-7-'33: na voorbehande-
ling met M N H2SO4
enting op Löwenstein
voedingsbodem.
23-1-'34: Talrijke punt-
vormige cultures, niet
luxueuse groei.
23-1-'34: overenting.
25-2-'34: weinig
groei, vochtige, niet
gepigmenteerde
culture.
25-2-'34: overenting.
24-6-'34: zeer trage
groei.
15-6-'34: 10 mgr. culture
Worden genomen en ge-
ëmulgeerd in een groot
mortier.
Deze hoeveelheid wordt
subcutaan ingespoten bij
konijn no. B. (slachthuis te
s-Gravenhage).
Bovin.
13-9-'34: 90 dagen na de injectie
konijn no. 8 overleden. Sterk ver-
magerd, in beide flanken bevindt
zich een groot subcutaan abces,
dat beiderzijds reeds is geperfo-
reerd en nog gedeeltelijk met kaas-
massa's gevuld is.
In de buik blijkt een uitgebreide
tuberculose te bestaan van het
distale ileum, het coecum en de
appendix. Bij openknippen blijken
submuceus verschillende tuberkels
aanwezig te zijn, gedeeltelijk sa-
mengesmolten, gedeeltelijk geïso-
leerd. Uitgebreide t.b.c. aan de
94 | ||
Afkomst culture |
! glycerine aardappel |
r—.....— 1 4 % glyc. bouillon i [ |
1 i |
Diagnose
Sectie
injectie konijn
mesenteriaalklieren, geen ulcera.
In de milt bevinden zich talrijke
jonge tuberkels, nauwelijks met
het bloote oog zichtbaar; de lever
is behoudens enkele sclerotische
plekjes normaal. In beide nieren
vindt men naast groote tuberkels,
die boven de oppervlakte uitpui-
len, talrijke miliaire haardjes, als
witgele puntjes met roodblauwe
hof (microscopisch het typische
beeld der tuberkels). De longen
vertoonen het beeld van de ka-
zige pneumonieé Slechts hier en
daar nog enkele plekjes long-
weefsel. In deze plekjes zijn nog
miliaire haardjes zichtbaar. Ver-
der algemeene lymphklier t.b.c.,
zoowel van inguinale als boeg-
klieren. Typische miliaire tuber-
kels zichtbaar in de iris.
G. H. Pus van koud abces
lumbaalstreek,
volwassen man.
Polikliniek Leiden.
3-7-'33: na voorbehande-
ling met 1 N H2SO4
enting op voedings-
bodem van Löwenstein.
25-7-'33: cultures zicht-
baar.
l-8-'33: overenting.
24-8-'33; vrij weelde-
rige groei,
geel gepigmenteerd.
24-8-'33: overenting.
5-ll-'33: zeer
luxueuse groei,
oppervlakte met dik
vlies bedekt.
3-9-33: 4.5 mgr. culture
borden afgewogen, behan-
deld als boven.
O-Ol mgr. culture worden
ingespoten in oorvene ko-
konijn no. 89.
5-12-'33: konijn no. 89 in goeden
voedingstoestand gedood. In buik
en buikorganen geen spoor van
tuberculose.
In beide longen verspreide tuber-
kels en verkaasde bronchiale
lymphklieren.
Humaan.
Afkomst culture
G. 15. Pus uit verweekte
halsklier, man, 25 jaar.
Polikliniek Leiden.
Ziehl Neelsen negatief.
12-6-'33: Na voorbehan-
deling met H N H2SO4
enting op Löwenstein
voedingsbodem.
25-7-'33: voed. bodem
25-12-33: over-
enting. Luxueuse
groei, dik vlies
breidt zich over
kolfje uit.
2-ll-'33: overenting.
25-12-'33: zeer
luxueuse groei,
geel gepigmenteerd.
G. 16. Pus uit koud abces,
spondilitis, man, 27 jaar.
Chir. polikliniek Leiden.
19-9-'33: na voorbehan-
deling met 1 N H-jSOi
enting op voedings-
bodem Löwenstein,
2-ll-'33: weelderige
groei.
4 % glyc. bouillon
glycerine aardappel
Niet gecultiveerd.
l-8-'33: overenting.
24-8-'33: zeer weel-
derige groei,
geel gepigmenteerd.
injectie konijn |
1 Sectie |
Diagnose |
24-8-'33: 2.7 mgr. culture |
5-12-'33: konijn no. 68 in goeden | |
Worden afgewogen, behan- |
voedingstoestand gedood. In buik | |
deld als boven. |
en buikorganen geen tuberculose. | |
0.01 mgr. culture worden |
Longen vertoonen macroscopisch | |
ingespoten in oorvene ko- |
geen tuberkels. |
Humaan. |
nijn no. 68. |
Bronchiale klieren verkaasd. | |
25-12-'33: 10 mgr. culture |
6-7-'34: konijn C in goeden voé- |
Humaan. |
In het geheel zijn 54' stammen onderzocht, waarvan er 4 als
typus bovinus zijn gediagnostiseerd. Hoewel het aantal niet groot
is, is het groot genoeg om bijzondere toevalligheden te kupnen
uitsluiten.
De leeftijden der patiënten zijn respectievelijk: ongeveer 15 jaar,
12 jaar, 21 jaar en 8 jaar.
A. 46: Stam A. 46, die cultureele eigenschappen van den bovinen
tuberkelbacil vertoont, veroorzaakt in 25 dagen den dood van een
konijn, bij intraveneüse injectie van 0.01 mgr. Is hiermede het
bovine karakter bewezen? Zeker niet met absolute zekerheid, aan-
gezien ook de aviaire tuberkelbacil pathogeen is voor het konijn, zij
het ook in wat mindere mate. De snelle uitzaaiing en het feit, dat
het konijn reeds na 25 dagen is overleden pleiten wel sterk voor
het bovine karakter. Verder mist de culture de typische eigenschap-
pen van den aviairen tuberkelbacil, die zeer weelderig groeit en
een eenigszins wit glinsterend aspect heeft. Op grond van de sterke
pathogeniteit tegenover het konijn en de cavia en de cultureele
eigenschappen kan de diagnose bovin van deze culture wel als juist
worden beschouwd. De stam bleek later te zijn afgestorven, was
ook niet meer via de cavia te cultiveeren, zoodat van een verder
onderzoek moest worden afgezien. De pathogeniteit van stam A. 46
ten opzichte van de cavia is evenwel gebleken uit de volgende proef:
op 14-4-'30 wordt een cavia subcutaan ingespoten met materiaal
afkomstig van patiënt G., lijdende aan een koud abces, uitgaande
van de tibia. Op 16-6-'30 wordt de cavia geseceerd, waarbij het
volgende blijkt: in de rechter ileacoecal-streek zijn knikkergroote
lymphklieren. Lever is vergroot en vol kleine tuberkels; milt is zeer
sterk vergroot met verspreide necrotische plekken. De cardiale
lymphkheren zijn vergroot. In het microscopisch praeparaat zijn
tuberkelbacillen aantoonbaar.
Uit de ziektegeschiedenis blijkt, dat patiënt sinds eenige jaren
lijdende is aan koude abcessen, gelocaliseerd aan den elleboog, de
lendenstreek en de bil. Patiënt is afkomstig uit een gezonde familie;
de longen vertoonden bij physisch onderzoek geen afwijkingen.
Over het drinken van ongekookte melk is niets bekend. Patiënt
woont op het platteland.
H
B
Stam H (humaan) in 29 dagen oud, eugenetische groei
Stam B (bovin) in 172 dagen oud, dysgenetische groei
Z.H. 4: Stam Z.H. 4 vertoont zeer fraai de cultureele eigen-
schappen van den bovinen tuberkelbacil op glycerine-aardappel
(foto 10-7-'31).
0.01 mgr. culture doodt, bij intra-veneuse injectie 3 konijnen in
respectievelijk 22 dagen, 66 dagen en 101 dagen. Men krijgt hier
den indruk, dat de virulentie aan het afnemen is. Dit is ook zeer
waarschijnlijk het geval, als men in aanmerking neemt, dat de leef-
tijd van de culture bij de injectie van de konijnen respectievelijk
was: 50 dagen, 204 dagen en 292 dagen. Men moet dus, zooals
reeds is opgemerkt uitgaan van jonge, krachtig groeiende cultures.
De secties van 2 konijnen vertoonen het beeld van algemeene
tuberculose. Ook van deze stam dient te worden toegegeven, dat
door verzuim van het onderzoek naar de pathogeniteit ten opzichte
van de kip, het bewijs van het bovine karakter van stam Z.H. niet
voor 100 % is geleverd.
De patiënt, jongen van 12 jaar, is sinds eenige jaren lijdende aan
een coxitis. Hij heeft steeds in Rotterdam gewoond en stamt uit een
gezonde familie. Het drinken van ongekookte melk speelt hier bij
de infectie vermoedelijk geen rol.
G. 4: Stam G. 4 vertoont zeer weinig kenmerkende cultureele
eigenschappen, wil op glycerine-houdende voedingsbodems onge-
veer niet groeien. Hij is zeer pathogeen voor het konijn, dat 28
dagen na een subcutane injectie van 10 mgr. doodgaat. Het sectie-
beeld is wel zeer typisch voor den bovine-tuberculose. Er is een
algemeene uitzaaiing van tuberkels in alle organen, zeer fraai in
de iris. Bovendien is hij sterk pathogeen voor de cavia.
29-6-'34: wordt 0.1 mgr. culture intraveneus ingespoten bij kip
no. 18. Dit dier is reeds na 2 dagen overleden. De doodsoorzaak is
onbekend en zeker niet het gevolg van de ingespoten tuberkel-
bacillen.
De patiënt is een man van 21 jaar, lijdende aan een tuberculeuse
ontsteking van de halslymphklieren. Andere localisatie van een
tuberculeuse haard is niet bekend. De man. afkomstig van het platte-
land, is uit een gezonde familie, waar ongekookte melk geregeld
wordt gedronken.
G. 13: Stam G. 13 vertoont vrijwel typische cultureele eigen-
schappen van den bovinen bacil. Hij is pathogeen voor het konijn,
dat 90 dagen na een subcutane injectie van 10 mgr. culture over-
lijdt. Het sectie-beeld van het konijn is zoo typisch, dat daarmede
het bovine karakter als bewezen kan worden beschouwd.
29-6-'34: 0.1 mgr. culture worden intraveneus ingespoten bij kip
no. 19. De sectie op 18-ll-'34 vertoont geen spoor van tuberculose.
Patiënt is 8 jaar en lijdende aan een tuberculeuse ontsteking der
halsklieren. Een andere localisatie van het proces is niet aanwezig.
Patiënt is afkomstig uit een gezonde famihe, woont op het platte-
land. Ongekookte melk wordt geregeld gedronken.
In 2 van de 4 gevallen van bovine infectie kan verband worden
aangenomen tusschen het drinken van ongekookte melk en den aard
der infectie; in de andere 2 gevallen is dit verband niet duidelijk.
Verder zijn 3 van de 4 patiënten afkomstig van het platteland. Als
vaststaand kan worden aangenomen, dat de mensch met runder-
tuberkelbacillen wordt besmet door het drinken van geïnfecteerde
melk. Wel is waar zijn enkele gevallen van primaire longtuberculose
vermeld, die veroorzaakt zijn door inhalatie van rundertuberkel-
bacillen.
Bruno Lange (53) heeft 40 gevallen van longtuberculose
onderzocht, voorkomende bij volwassen personen, levende in de
omgeving van runderen met sputum. Hiervan waren er 8, die
zeer waarschijnlijk door het vee waren geïnfecteerd.
Ook v. C o m m i n g (54) heeft bij 14 soortgelijke gevallen er 4
gevonden, waarvan de infectie eveneens berustte op inhalatie van
rundertuberkelbacillen. Het voorkomen van primaire bovine long-
tuberculose door inhalatie is dus, hoewel zeldzaam, zeker niet te
ontkennen.
De belangrijkste porte d'entrée is evenwel de tractus digestivus.
Het gevaar dreigt vooral als kinderen voortdurend ongekookte melk
drinken, afkomstig van een boerderij waar een koe lijdende is aan
tuberculeuse mastitis. Immers deze melk is weinig gemengd, het
aantal bacillen is dus vrij groot en de infectie vindt herhaaldelijk
plaats. Hier zijn dus de gunstigste factoren voor de besmetting aan-
wezig. De marktmelk, die sterk vermengd is, is dus minder gevaar-
lijk, omdat het aantal bacillen uit den aard der zaak zooveel kleiner
is. Bovendien wordt de stadsbevolking verder beschermd tegen de
bovine tuberculose door de pasteurisatie en de gewoonte om de
melk nog te koken.
Het verband tusschen gebruik van ongekookte melk en voor-
komen van bovine tuberculose is zeer merkwaardig in het onder-
zoek van Price, vermeld door W. G. Savage (55). Price
vond bij 200 kinderen beneden de 14 jaar, lijdende aan eenigen vorm
van tuberculose 30 gevallen van bovine infectie. Zonder uitzonde-
ring kon hij in deze gevallen het verband aantoonen met het drin-
ken van rauwe melk. De kinderen kwamen van het platteland,
terwijl in de stad Toronto, waar de melk gepasteuriseerd werd.
alleen humane stammen bij de kinderen werden gevonden. Ook het
fraaie onderzoek van Blacklock (56) levert het bewijs hiervoor.
Bij de 283 door hem geseceerde kinderen, waarbij tuberculose werd
gevonden, werd tevens de porte d'entrée vastgesteld, in verband
met de primaire haard. Zijn uitkomsten waren als volgt:
in 61.1 % was de primaire haard gezeteld in de borstholte,
in 35.7 % „nbsp;„nbsp;„ in het abdomen,
in 2.1 % „nbsp;„nbsp;,,nbsp;.. in de cervikale klieren.
Van de 108 gevallen, met de primaire haard in het abdomen,
waren 81.8 % bovine infecties. Alle kinderen beneden het jaar met
primaire ulcera in den darm waren met koemelk gevoed. Van de
54 gevallen met bovine tuberculose, was het grootste aantal der
kinderen afkomstig van het platteland, waar de melk niet gepas-
teuriseerd werd. Bij de borstkinderen onder het 1ste levensjaar
werd slechts 1 keer abdominale tuberculose gevonden, welke be-
rustte op een humane infectie.
Bij fleschkinderen onder het 1ste levensjaar daarentegen werd
16 maal primaire abdominale tuberculose gevonden, waarbij 2 maal
een humane en 14 maal een bovine infectie in het spel was.
Het grootste percentage van primaire abdominale tuberculose
door bovine infectie werd gevonden in het 2de levensjaar, dus in
de periode, waarin de kinderen veel rauwe melk gebruiken. Het
grootste percentage van primaire abdominale tuberculose, veroor-
zaakt door humane infectie werd gevonden bij kinderen van 9—18
maanden, d.i. in de periode, waarin de kinderen veelal over den
grond kruipen, tengevolge waarvan zij gemakkelijk via den mond
kunnen worden geïnfecteerd. Bovendien bleek, dat in meer dan de
helft van deze laatste gevallen open tuberculose van de huisgenoo-
ten voorkwam. De conclusie van Blacklock is dan ook:
„The high incidence of the bovine type of infection in the ab-
dominal cases, is doubdess due to the ingestion of infected milk, as
there was a greater incidence of this type of infection is botde-fed
babies and also for the 6 months to 2-year-age groups, when the
children were consuming large amounts of milkquot;.
In ons land is op het gevaar van besmetting met rundertuberkel-
bacillen door ongekookte melk gewezen door H. D. Boer (57).
Van de 19 kinderen, overleden aan meningitis tuberculose waren
er 11 besmet met humane tuberkelbacillen (6 uit de stad en 5 van
het platteland) en 8 met bovine tuberkelbacillen.
Alleen Dr. Hans Burkhardt (58) kon geen duidelijk ver-
band aantoonen tusschen het gebruik van ongekookte melk en het
voorkomen van bovine tuberculose. Bij 49 gevallen van chirurgische
tuberculose vond hij 5 maal een bovine infectie. Deze gevallen
waren alle uit de stad. Hij is evenwel overtuigd, dat de melk de
voornaamste besmettingsbron in zijn gevallen is geweest.
Behalve bij tuberculeuse mastitis, die steeds secundair is, schijnen
ook bij andere vormen van open tuberculose tuberkelbacillen in de
melk voor te komen. Zoo vond Dr. v. Woerden (59), dat bij
20 koeien, lijdende aan open longtuberculose, al of niet gepaard
met tuberculose van het peritoneum, echter zonder klinisch aan-
toonbare mastitis, er 5 te zijn met tuberkelbacillen in de melk. Het
besmettingsgevaar dreigt dus niet alleen van dieren, lijdende aan
mastitis tuberculosa, want reeds vóór deze is gediagnostiseerd, is
de melk infectieus.
Over de frequentie, waarin de marktmelk in geïnfecteerd, loopen
de cijfers nogal uiteen.
Van Loghem en Vedder (60), vonden van de melkmon-
sters te Amsterdam 2 % geïnfecteerd. Uit een tabel, vermeld door
W. G. Savage blijkt het gemiddelde voor de voornaamste En-
gelsche steden D.a. Liverpool, Aberdeen, Salford, Birmingham,
New-Castle, Manchester, Londen 7 % te bedragen. Vergelijkt men
deze cijfers, met vroeger vermelde gegevens, dan blijkt er een be-
langrijke verbetering te zijn ingtreden.
C a 1 m e 11 e geeft het volgende staatje:
20 %
20 %
10.4 %
7.3 %
16 %
7 %
14 %
te Londen
te Edingburg
te Sheffield
te Birmingham
te New-York
te Washington
te Berlijn
In een dissertatie van A. B u e g e (61) wordt genoemd het on-
derzoek van O b e r m ü 11 e r, die in 38 % van de monsters markt-
melk te Berlijn tuberkelbacillen vond (caviaproef).
Dr. W. Boers vermeldt in 1905 (62) de volgende cijfers:
Vc met tuberkelbacillen geïnfecteerde melkmonsters (Dr. C. W. Boers 1905). | |
Berlijn ' volgens Petri , volgens Rabinowitsch |
6.5 % 1 |
Volgens Boers vormt behalve de melk en de karnemelk, de
boter een belangrijke besmettingsbron. Het is hem gebleken, dat
de tuberkelbacillen meer dan 3 weken in de boter blijven leven.
Bovendien wordt de boter op de boerderijen bereid, door centrifu-
geeren van niet gepasteuriseerde melk. Bij het centrifugeeren gaat
een gedeelte van de tuberkelbacillen naar den bodem van de centri-
% met tuberkelbacillen geïnfecteerde
melkmonsters vlgs. C a 1 m e 11 e
fuge vooral die welke zich in weefselstukjes bevinden. De geïsoleer-
de bacillen zullen zich met de vetbolletjes in de boter verzamelen.
Het besmettingsgevaar, dat ons dreigt door botergebruik is dus niet
te onderschatten en een nader onderzoek hieromtrent is van groote
beteekenis.
Inmiddels is door Dr. H. D. Boer in het Instituut voor praeven-
tieve Geneeskunde te Leiden een onderzoek verricht naar het voor-
komen van levende tuberkelbacillen in boter en in gepasteuriseerde
flesschenmelk.
Collega Boer was zoo vriendelijk mij de resultaten van zijn
onderzoek, die nog in het maandschrift voor kindergeneeskunde
zullen worden gepubhceerd, mede te deelen. Van 3 firma's, die
alleen verpakte boter, bereid uit gepasteuriseerde room (80° en
hooger), in den handel brengen, werden ongeveer 50 monsters
onderzocht, met behulp van de cavia proef. Geen enkele der onder-
zochte monsters bevatte levende tuberkelbacillen.
Van 3 firma's, die onverpakte boter, eveneens bereid uit gepas-
teuriseerde room, in den handel brengen, werden 33 monsters on-
derzocht. Eén van deze monsters bleek levende tuberkelbacillen te
bevatten; de ingespoten cavia is aan tuberculose overleden.
Interessant zijn de uitkomsten van het onderzoek naar het voor-
komen van levende tuberkelbacillen in gepasteuriseerde melk,
zooals die als flesschenmelk in Jen handel wordt gebracht. Aller-
eerst noemt Dr. Boer het onderzoek gepubliceerd in het verslag
van de Rijksseruminrichting te Rotterdam van 1926. In 190 mon-
sters flesschenmelk van 3 melkinrichtingen werden geen levende
tuberkelbacillen gevonden. In 19 % van de monsters uitgeschonken
verkochte melk, welke niet gepasteuriseerd was, bleken levende ji
tuberkelbacillen aanwezig te zijn.
Toch blijkt de pasteurisatie, zooals die in de praktijk wordt toe-
gepast, geen voldoende waarborg te zijn, dat alle tuberkelbacillen
worden gedood. Dr. Boer noemt het onderzoek verricht door de
Medical Research Council in Scotland waarbij van de 291 mon-
sters melk, gepasteuriseerd door korte verhitting er 24 (8 %) leven-
de tuberkelbacillen en van de 1243 monsters melk, gepasteuriseerd
door langer durende verhitting, er 35 (3 %) levende tuberkelbacil-
len bleken te bevatten.
De resultaten van het onderzoek hier te lande zijn de volgende:
Van melkinrichting A werd in 35 monsters geen levende
t.b.c.-bacillen gevonden.
Van melkinrichting B werden in 27 monsters 2 X levende
t.b.c.-bacillen gevonden.
Van melkinrichting C werden in 34 monsters 1 X levende
t.b.c.-bacillen gevonden.
Van melkinrichting D werden in 36 monsters 1 X levende
t.b.c.-bacillen gevonden.
Totaal werden onderzocht 132 monsters, waarbij 4 X levende
t.b.c.-bacillen werden gevonden, waarbij in één geval de bacillen
van het humane type waren. Dr. Boer komt naar aanleiding van
zijn onderzoek tot de conclusie dat de pasteurisatie van de melk in
het algemeen een belangrijk middel kan zijn om het besmettings-
gevaar van de tuberculose te verminderen, evenwel pleit hij voor
strengere controle op de pasteuriseerinrichtingen en strengere voor-
schriften in het melkbesluit omtrent gepasteuriseerde melk.
LITERATUURLIJST
L J. A. Hers: De geschiedenis van de specificiteit der tuber-
culose. Dissertatie 1884.
2.nbsp;A. C a 1 m e 11 e : L'infection bacillaire et la tuberculose.
3.nbsp;A. C a 1 m e 11 e : L'infection bacillaire et la tuberculose.
4.nbsp;Villemin: Etudes sur la tuberculose 1868, pag. 538.
5.nbsp;Baumgarten: Berlin. Klin. Wochenschrift no. 49—50,
6.nbsp;Schuckardt: Virchow's Archiv 1882.
7.nbsp;Tappeiner: Virchow's Archiv, bd. 74, pag. 393.
8.nbsp;R. Koch: Die Ätiologie der Tuberkulose 1884 (pag. 61
en 62).
9.nbsp;K 1 e i n en G i b b e s : 13e Rep. Loc. Gov. bd. 177.
10.nbsp;Theobald Smith: Journal of experimental Medicine
Vol. III pag. 45.
11.nbsp;A. d e J o n g : De eenheid der zoogdiertuberculose.
12.nbsp;J. W. S. B 1 a c k 1 O c k : Tuberculous disease in children,
pag. 31.
13.nbsp;von Behring: Deutsch. Med. Wochenschrift 1903.
14a. A. Eber: Experimenteele Ubertraging der Tuberkulose von
Menschen auf das Rind, nebst Bemerkungen über die
Beziehungen zwischen Menschen und Rindertuberkulose,
1906, Berl. Tierärztliche Wochenschrift.
14b. A. Eber: Zwei Fälle von erfolgreicher Übertragung tuber-
kulösen Materials von an Lungenphtise gestorbenen er-
wachsenen Menschen auf das Rind.
15.nbsp;Royal Commission: Final Report 1910.
16.nbsp;Cobbeth: The causes of tuberculosis, pag. 249.
17a. Kleine: Zeischr. f. Hygiene 1906.
17b. A. W eb er : Zur Tuberkulose des Menschen und der Tiere
(Centralblatt für Bakt. bd. 64, pag. 243, 1912).
18. Dr. H a n s B u r k h a r d t: Bakteriologische Untersuchungen
über chirurgische Tuberkulose, ein Beitrag zur Frage der
Verschiedenheit der Tuberkulose des Menschen und der
Tiere.
19.nbsp;Klemperer: Zeitschrift für Klin. Med. 1905. pag. 258.
20.nbsp;Weber: Tub. Arbeit a/d Kaiserl. Gesundheitsamt 1906.
21.nbsp;E. Ungermann: Tub. Arbeit a/d Kaiserl. Gesundheitsamt
1912. Dr. Ungermann. „Welche Gefahr droht dem Men-
schen durch den Genusz von Milch und Milchprodukten
euter tuberkuloser Kuhe?quot;
22.nbsp;F. H e s s : Journal of Americ. Med. Associât. L. VI 1911.
pag. 1322.
23.nbsp;C o m b y : Presse medicale 1906.
24.nbsp;K i t o s a t o s : Die Tuberkulose in Japan, Zeitschrift für
Hygiene.
25.nbsp;Beitzke: Revue Suisse de Medicine 4-4-1914.
26.nbsp;E d w i n K 1 e b s : Ueber Entstehung der menschlichen
Lungen-Tuberkulose 1907.
27.nbsp;Hohn: Münch. Med. Wochenschrift 1926, no. 15
28.nbsp;Dr. A. C 1 a r e n b u r g : Over de waarde van nieuwere me-
thoden tot kweeken van tuberkelbacillen voor de veteri-
naire pathologie, 1919.
29.nbsp;JosephHohn: Der Z. Einährboden zur Kultur Tuberkel-
bazillus. Centralblatt für Bakt. Augustus 1931.
30.nbsp;Dr. J. v a n W o e r d e n : De Primaire cultuur van den ba-
cillus tuberculosis typus bovinus en hare diagnostische
daarde; Dissertatie.
31.nbsp;J. W. S. Blacklock: Tuberculous disease in children
1932.
32.nbsp;A. J. G er ver: Kweeken van tuberkelbacillen uit bloed,
dissertatie, Amsterdam 1934.
33.nbsp;O. B O s g r a en P. J. v. E n d t : La methode Löwenstein
appliquée au sang des bovidés.
34a. W a 11 e r S e i f f e r t : Zur Züchtung von Tuberkelbacillen
aus dem strömenden Blut nach Löwenstein. Deutsche
Med. Wochenschrift no. 35.
34b. T h. Smith: Medical News. Vol. LXXX.
35. Cobbeth: The causes of tuberculosis, hoofdstuk XI.
36.nbsp;Gratia: Rapport du congres de la tuberculose Bruxelles,
1903.
37.nbsp;K. A. J e n s e n. Kopenhagen: Reinzuchtung und Typen-
bestimmung von Tuberkelbazillen Stammen.
(Centralblatt für Bakt. Parasitenkunde und Infektions
Krankheiten).^'quot;quot;^
38.nbsp;H. D. B o e r : Tuberculose bij kinderen, door besmetting met
rundertuberkelbacillen, (■h-
39.nbsp;R O y a 1 C O m m i s s i O n : Ile Interim Report, 1907.
40.nbsp;C O b b e t h : The causes of Tuberculosis, pag. 249.
41.nbsp;Weber: Centrallblatt für Bakt. pag. 258, 1912.
42.nbsp;Kossel, Weber en Heuss: Vergleichende Unter-
suchungen über Tuberkelbacillen verschiedener Herkunft.
Tub. Arbeit a/d Kaiserl. Gesundheitsamt, Heft I, 1904.
43a. Oehlecker: Tub. Arbei a/d Kaiserl. Gesundheitsamt, 1907.
43b. E. Ungermann: Tub. Arbeit a/d Kaiserl. Gesundheits-
amt. Heft 12.
44. P a r k en K r u m w i e d e : Journal of Med. Vol. XXIII.
45a. Dr. H. B u r k h a r d t: Bakteriologische Untersuchungen
über chirurgische Tuberkulose, ein Beitrag zur Frage der
Verschiedenheit der Tuberkulose des Menschen und der
Tiere, 1910.
45b. I 1 k a : Uber einem Fall von Geflügeltuberculose beim
Menschen. Med. Kl. 1925. 51884.
46.nbsp;E. G o r t e r : Over de verschillende typen van tuberkel-
bacillen en over de wegen der tuberculeuse infectie.
47.nbsp;Dr. P o 1 i a k o f f : Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1921, blz. 3479.
48.nbsp;J. F. Leusden: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1923.
49.nbsp;Dr. A. S. G r i f f i t h : Reports on Public Health and
Medical Subjects, no. 63, 1931.
50.nbsp;Kossel: Veröffentl. a. R.K. Stiftung 1913.
51.nbsp;A. S. Grif fith: Lancet 1934, no. 5783.
52.nbsp;W. L. L. C a r o 11 : Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde,
Huidtuberculose, in het bijzonder Lupus vulgaris.
53.nbsp;Bruno Lange: Brit. med. Journal 1932,
54.nbsp;v. C o m m i n g : Human Tuberculosis of Bovine Origin.,
Brit. Med. Journal no. 3802.
-ocr page 102-55.nbsp;W. G. S a v a g e : Human Tuberculosis of Bovine Origin.,
Brit. Med. Journal no. 3802.
56.nbsp;J. W. S. Blacklock: Tuberculose disease in Children..
57.nbsp;H. D. B o e r : Tuberculose bij kinderen door besmetting met
rundertuberkelbacillen.
58.nbsp;Dr. H. B u r k h a r d t: Bakteriologische Untersuchungen
über chirurgische Tuberculose.
59.nbsp;Dr. V. W O e r d e n : De primaire cultuur van den bacillus
tuberculosis typus bovinus, dissertatie 1933.
60.nbsp;V. L O g h e m en V e d d e r : Ned. Tijdschrift voor Genees-
kunde 1931.
61.nbsp;A. Buege: Untersuchungen der Milch auf t.b.c. bacillen
1896.
62.nbsp;Dr. C. W. Boers: Virulentie van t.b.c. bacillen in zuivel-
producten, 1905.
63.nbsp;J. v. d. L e e : Over filtreerbare vormen van het tuberculose
virus (pag. 81). Dissertatie 1928.
64.nbsp;Dr. F. J. H. V a n D e i n s e : Nieuwe wegen in de bacterio-
logische diagnostiek der tuberculose.
Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 31-3-'34.
65.nbsp;J. Valkin en F. J. H. van D einse : Annales Instituut
Pasteur, tome LI, Oct 1933,
-ocr page 103- -ocr page 104-STELLINGEN
L
Voor het aantoonen van tuberculose is de kweekmethode volgens
Löwenstein een waardevol hulpmiddel, welke de cavia-proef even-
aart, mits men een voldoende aantal voedingsbodems ent.
De frequente van de bovine tuberculose bij den mensch is in ons
land niet te verwaarloozen, maar is belangrijk minder dan in Enge-
land en Scottland.
3.
Het meest afdoende middel ter voorkoming van besmetting met
bovine tuberkelbacillen is een goede pasteurisatie-methode, of het
koken van de melk.
4.
Genitaalbloedingen in het khmakterium moeten beschouwd
worden als te zijn kwaadaardig, tenzij het tegendeel is bewezen.
5.
Tijdens de graviditeit treedt een physiologische verwijdering op
van pyelum en ureter der zwangere vrouw, tengevolge waarvan
het gemakkelijk tot ontstekingen komt. Het verdient daarom aan-
beveling om urine-antiseptica te geven, wanneer ontstekingen der
urinewegen zijn voorafgegaan.
De Kopplicksche vlekken bij mazelen zijn zeker geen algemeen
voorkomend verschijnsel.
Bij chronische ontstekingsprocessen met fistelvorming is het
noodzakelijk op actinomicosis te onderzoeken.
In de anamnese van diabetespatiënten vindt men vaak klachten
over cholelithiasis, zoodat aan een aetiologisch moment moet
worden gedacht.
9.
Bij vergiftiging met barhituurzuurpraeparaten passe men. naast
de gebruikelijke maatregelen, inspuitingen van nitras Strychnini toe.
m
2- O
-ocr page 109-rur..
%
KT jr-
-ocr page 110- -ocr page 111- -ocr page 112- -ocr page 113-