.....
pgt;v r,ja ifi)-
Hebcrlanbscf? (5ui^cifrifaanscf?e ereemgtng.
*t n*tn* r*
i i T i T i . T 1 i T i 1 T i . 1 1 I
■i
DOOR
DK. •«■ H. t F. ^ J O JST K M A N.
MEDEDEELINGEM OYER ZUID-AFRIKA.
1
Heberlanbsc^ ^utbafrifaanscl^e Dereemgmg.
y [ \3
DOOR
i.
__
Het zal zeker overbodig zijn, oorzaak en doel mijner zending naar Zuid-Afrika en in het bijzonder naar de Transvaal, uitvoerig te beschrijven.
Weinige regelen mogen volstaan.
De Nederlandsch-Zuidafrikaansche Vereeniging had ondanks al hare pogingen, om van uit de Transvaal te weten te komen, wat zij in het belang van dat land kon doen, geene of geheel onvoldoende inlichtingen verkregen. De meeste brieven bleven onbeantwoord en zelfs een telegrafisch bericht had geen beter gevolg.
Na vele beraadslagingen besloot het Bestuur iemand naar Zuid-Afrika te zenden, om zoodoende te vernemen, wat de Vereeniging zou kunnen doen. De hoogst vereerende keuze viel op mij.
Toen de Transvaalsche Boeren den strijd voor vrijheid en recht tegen den Britschen luipaard aanbonden, wist professor Harting in ons land en daarbuiten een beweging ten gunste van die heldhaftige mannen op te wekken; op zijn verzoek stond ik hem daarin ter zijde.
Toen het later noodzakelijk werd, wegens de velerlei werkzaamheden, den steun van andere verdedigers van het goed recht der Transvalers in te roepen, werd een comité gevormd en aan mij het secretariaat opgedragen.
Nadat de Boeren de onafhankelijkheid hadden teruggewonnen, hadden er onderhandelingen plaats tusschen het Amsterdamsche en het Utrechtsche Transvaal-comité tot het oprichten van een blijvende vereeniging, en de Nederlandsch-Zuidafrikaansche Vereeniging kwam tot stand.
Als een der afgevaardigden van het Utrechtsche comité nam ik aan hare oprichting deel.
2
Indien men dus wilde beproeven de banden tusschen Zuid-Afrika en ons vaderland, die, zoo zij al niet verbroken waren, althans zeer slap hingen, nauwer toe te halen, meende het Bestuur, dat ik om bovengenoemde redenen bij de Boeren een persona grata zou kunnen zijn.
Na rijp beraad nam ik de eervolle maar moeilijke opdracht aan.
Ten gevolge van dit besluit meenden een drietal van de bestuursleden der Ncderlandsch-Zuidafrikaansche Vereeniging niet alleen lum ontslag als zoodanig te moeten nemen, maar zij verzetten zich ook krachtig tegen de keuze van mijn persoon.
De voornaamste redenen van hun verzet waren, dat ik zou zijn beslist modern en Burgeriaan.
Het was de eerste maal, dat ik zulks hoorde en van geen van beide was mij zeiven iets bekend.
Een paar mijner vrienden ontraadden mij ernstig te gaan, met de bewering, dat de Boeren blijkbaar toch niets van ons wilden weten en, zoo dit al het geval mocht zijn, zij mij zeker na het vele, dat over mijne zending geschreven en gesproken was, met wantrouwen zouden bejegenen.
Hoewel er voor die bewering wel eenige grond zou kunnen zijn en het bovendien ongetwijfeld het gemakkelijkst voor mij zou wezen de opdracht niet te aanvaarden, zoo meende ik toch bij mijn genomen besluit te moeten volharden, daar ik mij zelf maar niet kon overtuigen, dat, al had men mij een costuum van een bepaalden snit aangetrokken, de Afrikaner niet spoedig zou bemerken, dat het pak voor mij te eng was.
Het bleef dus besloten, dat ik zou gaan, en ik ging.
Voor ik vertrok, bezocht ik nog zooveel mogelijk hen, die zich tegen mijne zending hadden verzet, overtuigd als ik was, dat het niet anders dan nuttig kon werken, dat het wantrouwen verdween en een betere verhouding tot stand kwam. Mij konden deze afscheidsbezoeken niet zwaar vallen, daar ik in hetgeen er indertijd over mijne zending geschreven is, voor zoover mij bekend althans, ■— en ik meen mij goed op de hoogte gehouden te hebben,— niets voorkwam, dat ik mij persoonlijk behoefde aan te trekken, en er bij kalm inzien eigenlijk-geen principieel verschil was. Dat er op mijn banier geen andere leuze stond dan: Afrika voor de Afrikaners, scheen in de hitte van den strijd door den dikken kruitdamp voor sommigen onleesbaar.
Tc voorkomen dus, dat de gespannen verhouding bleef bestaan, en daardoor samenwerking ook voor de toekomst onmogelijk werd, was mijn eerste streven.
Het was op een der eerste dagen van het jaar 1883, dat ik met den avondtrein van Utrecht naar Vlissingen vertrok. Vele vrienden en bekenden bewezen mij de eer en het genoegen om mij uitgeleide te doen. Een laatste handdruk en groet werden gewisseld en voort ging de trein.
3
Te tien uur kwam de trein te Vlissingen, waar ik onmiddellijk op de boot kon stappen, die mij naar Engeland zou brengen. Op de »Prinses Mariequot;, een zeer fraaie boot, uitstekend ingericht, maakte ik kennis met twee reisgenooten tot Kaapstad, Hollandsche zeeofficieren. Het is voldoende dit te zeggen, om aan ieder terstond de overtuiging te geven, dat de kennismaking een aangename was en voortdurend in waarde toenam.
Den volgenden morgen kwamen wij te Queensborough, spoorden van daar naar Londen en 's avonds naar Southampton, waar de boot gereed lag, waarmede wij den Atlantischen Oceaan zouden oversteken.
De »Athenianquot; behoort tot de grootste en fraaiste schepen van de Union Steam Ship Company, welke maatschappij thans ongeveer twintig schepen in de vaart heeft, terwijl de concurreerende lijn van Donald Currie, ook wel Castle line geheeten, ongeveer een gelijk aantal even groote en fraaie schepen bezit. Er bestaat dan ook tegenwoordig wekelijks gelegenheid naar Zuid-Afrika te gaan, daar beide maatschappijen, om de veertien dagen, een harer schepen uit Engeland naar Kaapstad en andere Zuidafrikaansche havens laten vertrekken.
Nadat wij onder het aanhoudend wuiven der aan wal blijvende vrienden en betrekkingen Southampton hadden verlaten, ankerden wij den volgenden middag op de schoone ree van Plymouth, waar ons een kleine stoomboot nog eenige passagiers en de mail aanbracht. Na verloop van een paar uur stoomden wij weer het Kanaal in en passeerden Addistone's vuurtoren. Het was een heerlijke avond; schoon schitterden in de stralen der ondergaande zon de krijtbergen van Engeland; de zee was kalm en dartel speelde het schuim der golven rondom de boot.
De overtocht geschiedt tegenwoordig vrij geregeld in twintig dagen van Engeland uit en behoort tot de aangenaamste zeereizen in de wereld, want, nadat men de golf van Biscaye voorbij is, kan men bijna altijd zeker zijn, zelfs in elk jaargetijde, van fraai weder.
Nadat vVij Porto Santo waren voorbijgevaren, passeerden wij in den avond van den if/0quot; Januari den vuurtoren van Madeira, waar van onze zijde het teeken gegeven werd, dat wij de mail aan boord hadden; twee pistoolschoten werden gelost en van uit een der sloepen werd groen licht en een vuurpijl met rood speelwerk afgestoken. Kort daarna gingen wij ten anker op de ree van Funchal.
Daar werden wij letterlijk bestormd door een groot aantal bootjes, waarvan de eigenaars onder woest getier elkaar trachtten te verdringen. In een oogwenk hadden zij het halfdek ingenomen en dit in een markt van verschillende waren herschapen. Wat kon men daar al niet krijgen I Daar waren gevlochten mandjes en hoeden, matten stoelen, photographieën van Funchal en van de fraaiste gezichten op Madeira, stokken, ringen en andere snuisterijen, alles tegen veel geld. Daar waren allerlei vruchten: peren, sinaasappels, bananen en ananassen; verder kant- en borduurwerk, fraaie bloemen van vogelveeren en wat al niet meer I
Maar het was niet het eenige, dat wij van Madeira te zien kregen. Nadat wij ons uit het gewoel van de markt naar het opperdek hadden begeven, genoten wij een prachtig
4
schouwspel. Daar lag in een halven cirkel voor ons het stadje Funchal, amphitheatersgewijs tegen de helling der bprgen gebouwd, door het maanlicht tooverachtig beschenen; links waren duidelijk de fraaie tuinen te herkennen en recht voor en rechts van ons flikkerden phantastisch de lichten der vele hotels, die hier zijn, als zwaluwnesten tegen de bergwanden klevend, toevluchtsoorden voor hen, die het gure Noorden moeten ontvlieden, om herstel voor hun geschokte gezondheid te zoeken in dit milder klimaat.
Nadat wij Woensdagavond te ongeveer elf uur, tusschen twee der Canarische Eilanden doorgestoomd waren, passeerden wij den daaropvolgenden Zaterdag Kaap Verde en kregen hiermede voor het laatst land te zien. Het maakt een zonderlingen indruk dagen achtereen geen land, ja zelfs geen enkel schip te zien; schepen zou men dan toch verwachten; en toch gingen er veertien dagen voorbij, zonder dat wij een enkel schip bespeurden. Zeer verklaarbaar, daar de zeilschepen nooit zoo dicht onder de kust gaan en alle schepen van Kaapstad terug-keerende, meer om de West varen; maar hoe verklaarbaar ook, het bevreemdt toch in den beginne zeer.
Evenwel meene men niet, dat zulk een zeereis eentonig is en vervelend. Er zijn afleidingen van velerlei aard: concerten en bals, weddenschappen, tooneelvoorstellingen en andere vermakelijkheden.
Toch bestond ons leven niet alleen uit spelen, zingen, dansen en wedden.
Op den Oceaan wordt ook aan dc oneindige dingen gedacht, wordt ook de dienst van het Opperwezen niet verwaarloosd. Wel had don eersten Zondag van onze reis geen godsdienstoefening plaats, om de eenvoudige reden, dat de Engelsche geestelijke en de meeste passagiers zeeziek waren, maar op de twee volgende Zondagen werd zij wel degelijk gehouden.
Ik zal niet licht die godsdienstoefeningen vergeten; zij maakten een diepen indruk. Die jeugdige geestelijke met zijn tengere gestalte, zijn bleek gelaat, zijn zwakke maar melodieuze stem, in Afrika's heerlijk klimaat heul zoekend voor zijn geknakte gezondheid. Zooals hij daar optrad, gebogen onder lichaamslijden, was het mij alsof de dood achter hem stond, gereed om hem van de aarde weg te nemen. Daartegenover die kloeke gestalten van de door de zon bruin geworden zeelieden, deemoedig knielend en biddend. Die zachte en weeke vrouwenstemmen te midden van de door de zee geharde kelen der matrozen. Er waren oogenblikken, wanneer de gansche schare eerbiedig nederknielde, zóó aangrijpend, dat het bloed onstuimig terugdrong naar het hart.
Zoo ging onze zeereis voorbij, na de golf van Biscaye, steeds door het fraaiste weder begunstigd. Wij hebben de heerlijkste natuurverschijnselen genoten: het lichten der zee, waardoor de afgelegde weg als door een streep van wit vuur is geteekend; het indrukwekkende van een onweer aan de kim, wanneer zware wolken als donkere massa's op de zee rusten, door het verblindendst licht doorstraald; het onvergelijkbaar schoone kleurenspel
van lucht en water bij het ondergaan der zon, de wolken door het zuiverst goud bedekt. Wij hebben gedicht en gedweept bij het liefelijk schijnsel der maan en in diepe bewondering opgezien naar den prachtigen sterrenhemel, Orion boven, het Zuider Kruis vóór ons. Men moet dit alles gezien hebben, om er al het schoone, al het verhevene van te kunnen begrijpen.
Na zulk een reis kwamen wij in den vroegen ochtend van den tweeden Februari in de Tafelbaai. Een breede zeebocht van donkerblauw water lag voor ons, omringd door een bekoorlijk strand. Dc machtige Tafelberg boeit het oog en wekt bewondering; rechts de Leeuwenkop, links de Duivelspiek; in de breede vlakte er tusschen breidt zich Kaapstad uit met zijn witte huizen en vriendelijk groen. .
Den top niet wolken overdekt, geleek de Tafelberg een jaloersche minnaar, wakende over de schoone prinses, die daar sluimerde aan zijn voet, dood en verderf dreigend aan ieder, die haar zou durven naderen.
Oude wachter aan Afrika's Zuidpunt! al hebt gij menigmaal in vroeger jaren den zeevarenden angst en ontzetting ingeboezemd, ons maakt gij niet meer bevreesd.
Kaapstad maakt, wanneer men van de zeezijde binnenkomt, niet den gunstigen indruk, dien het bij nadere kennismaking meer en meer wint.
Geen wonder! want alles werkt in den beginne tegen. Het duurt eenigen tijd voor ge aan wal kunt gaan, daar de boot eerst in de dokken moet worden gebracht; die tijd duurt u veel te lang.
Bovendien, al zijn de meeste passagiers u onverschillig gebleven, toch zijt ge met een paar dergenen, met wie ge gedurende ongeveer drie weken hebt gedobberd op dc baren, in nadere kennis gekomen. Ge hebt gehoord van hun lief en van hun leed. Ge zijt er dankbaar voor, dat hun levensweg zich met den uwen heeft gekruist. En thans, het uur van afscheid heeft geslagen en dc gedachte komt bij u op: zullen wij elkaar wederzien? Dat stemt weemoedig.
In zulk een stemming zijt ge eindelijk met uw goed aan wal, omringd door menschen, die allen trachten zich een stuk toe te eigenen van hetgeen u toebehoort; en het kost u niet geringe moeite het zoover te brengen, dat er een is, die er voor zorgt en het bij de douanen brengt.
Ook dezen hebben u eindelijk, na allerlei minder aangename wederwaardigheden, doorgelaten.
Ge hebt plaats genomen in een cab, daar de dokken eenige minuten van de stad verwijderd zijn. Ge ziet rond; niets fraais! hoopen steenkolen, die maken, dat de geheele omgeving er onooglijk uitziet; links en rechts scheepstimmerwerven; de vischmarkt met haar onaangenamen geur; zelfs de meest optimistisch gestemde mensch vraagt onwillekeurig: is dat nu het fraaie Kaapstad, waarvan men zooveel heeft gehoord en waarvan men zich zooveel heeft voorgesteld?
6
Wat is dat alles nietig tegenover dien machtigen reus op den achtergrond, den Tafelberg.
Maar het blijkt u spoedig, dat ge voorbarig hebt geoordeeld, dat ge het eigenlijke Kaapstad niet hebt gezien; en het duurt dan ook niet lang, of uw, in den aanvang, ongunstige indruk maakt bij nadere kennismaking plaats voor een geheel anderen, want Kaapstad met de daarbij behoorende voorsteden is inderdaad een zeer fraaie stad.
De hand onzer voorouders is nog duidelijk te herkennen in den regelmatigen bouw van het oudste gedeelte. Met meetkundige juistheid zijn de voornaamste straten in evenwijdige lijnen aangelegd, onder rechte hoeken doorsneden door zijstraten van geringere breedte.
De hoofdstraat, vroeger als Heerengracht met eiken aan weerszijden van het water beplant, was lt;icd.iids_.de .gezochte woonplaats der aanzienlijkste Kaapsche families. De Heerengracht is gedempt, de boomen zijn geveld en van het oorspronkelijk voorkomen van deze straat i; thans niets meer overgebleven, zelfs niet de naam. Thans Adderley street geheeten, hebben de vroegere woningen plaats gemaakt voor meer moderne gebouwen en h zij geheel door den handel in beslag genomen. Men vindt er fraaie magazijnen, goed ingerichte kantoren, benevens het sierlijke, hoewel eenigszins pretentieuze gebouw van de Standardbank en het nette Stationsgebouw.
Wat vooral voor mij een bron van voortdurend genot was, 't was een wandeling in de lange laan, die naar de tuinen, het bovenste gedeelte van de stad, leidt. Onder de statige, eeuwenoude eiken, door onze vaderen geplant, zag ik in mijn verbeelding van rlebeek, den stichter der Kolonie, en zoovele andere kolonisten van Hollandschen bloede verrijzen en het was mij, alsof zij dreigend de hand ophieven over de al te gemakkelijke wijze, waarop de Kaapkolonie, nu bijna tachtig jaar geleden, aan Engeland werd overgedaan, in afbetaling op de uitgaven door Engeland voor Holland gedaan.
Aan het begin van die laan ter linkerzijde trekt terstond het prachtige, toen in aanbouw zijnde Parlementsgebouw uwe aandacht, en daarnaast de woning van den Engelschen Gouverneur, welke niets op een paleis gelijkt, toonbeeld van vervallen grootheid, waar de tegenwoordige Gouverneur, Sir hercules Robinson, die alles behalve populair is, zijn leven doorbrengt.
Persoon en gebouw maakten op mij steech den indruk, alsof zij zeiven maar al te zeer overtuigd waren, dat zij hun langsten tijd hadden gehad.
Aan de rechterzijde van de Eikenlaan bevindt zich het Zuidafrikaansch Museum, welks verzameling bestaat uit ethnographiiche en natuurwetenschappelijke voorwerpen, een kleine collectie schilderijen en een aanzienlijke bibliotheek. Voor het gebouw, dat met de voorzijde naar den Botanischen tuin is gekeerd, staat het marmeren standbeeld van Sir george Grey, vroeger Gouverneur der Kolonie; een passend sieraad, daar GREY aan de bibliotheek op echt vorstelijke wijze zijn eigen verzameling van zeldzame boeken en handschriften ten geschenke gaf.
Ook de Botanische tuin verdient een bezoek; men vindt er fraaie grasperken en bloembedden; allerlei boomen en kruiden vertegenwoordigen de merkwaardigste uitheem;che
7
gewassen alsmede de belangrijkste typen van de inlandsche flora. Het is dan ook de geliefkoosde wandelplaats van het Kaapsche publiek.
Aan de andere zijde van den tuin vindt men het Zuidafrikaansche College, een soort vr.n Universiteit, waar de Afrikaansche jongelingschap een opleiding voor hoogere studie ontvangt.
Wanneer ik er nu nog aan toevoeg, dat behalve de reeds opgenoemde inrichtingen, Kaapstad verder tal van andere gebouwen bezit: Kerken en Kazernen, Gouvernementekantoren en een Schouwburg, een Kamer van Koophandel, voorzien van de voornaamste Afrikaansche en Engelsche bladen en tijdschriften en niet te vergeten het in de nabijheid gelegen Observatorium, dan zal men overtuigd zijn, dat Kaapstad gerust kan wedijveren met vele voorname Europeesche steden.
Maar wat Kaapstad bijzonder aantrekkelijk maakt is de omgeving. Prachtig is het landschap, dat vooral treft bij een wandeling »rond de kloof,quot; een kleinen bergpas tusschen den Tafelberg en den Leeuwenkop.
Op den top van de kloof wordt uw oog geboeid door zeldzaam schoone gezichten land- en zeewaarts. De weg kromt zich vervolgens rondom den Leeuwenkop, van waar men elk uur met de tram naar Kaapstad kan terugkeeren, langs de liefelijk aan zee gelegen voorsteden Zeepunt en Groenepunt, waar menig Kapenaar zijn villa heeft, om, zoodra zijn bezigheden zijn afgeloopen, de soms al te stoffige straten en brandende hitte van Kaapstad te verwisselen tegen de gezonde en frissche briesjes der zee.
Maar niet minder prr.chtig gelegen zijn de aan de andere zijde der stad zich bevindende voorsteden Claremont, Rondebosch en Wijnberg, elk half uur per spoor te bereiken.
Hier zijn heerlijke buitenverblijven in bosschcn verscholen; open luchtige vlakten, die vergezichten veroorloven tot aan de bergen van Stellenbosch; heuvels met zilverboomen beplant in de onmiddellijke nabijheid van de rijke wijngaarden van Constantia; lommerrijke eikenlanen, als 't ware een grootsch portiek vormend en afwisselend met alleeën van machtige dennenstammen, die ons doen denken aan een slanke zuilenrij, door de natuur zelve gebeeldhouwd. En dat alles gedoopt in een gloed, zooals wij in ons klimaat nooit waarnemen, bedekt met een warme gouden kleur, zooals slechts een Afrikaansche zon ons voor oogen kan tooveren. Met den grootschen achtergrond van trotsche bergen is niets bij het geheel in bekoorlijkheid, schoonheid en schilderachtigheid te vergelijken.
Toch bezit ook Kaapstad een schaduwzijde. Dikwijls waait er een krachtige zuidoostenwind, die dikke stofwolken doet opdwarrelen in het oude Kaapstad. De uit Simonsbaai opkomende Zuidooster kondigt zich aan door het bedekken van den top des Tafelbergs met witte, wollige wolken.
De tafel is gedekt of de berg heeft zijn slaapmuts op, zegt de Kapenaar.
Het is een merkwaardig gezicht. De wind, met waterdamp beladen, stijgt op uit de
zee, bedekt den top als met een wit laken en rolt als een machtige waterval over de steile zijde van den Tafelberg, totdat op ongeveer een derde van de hoogte de waterdamp verdwijnt en de wind met stormachtig geweld over de stad waait, waardoor de straten als 't ware worden schoongeveegd en de met allerlei onreine bestanddeelen bezwangerde lucht naar zee wordt gedreven.
Hoe onaangenaam de Zuidooster ook voor de inwoners moge zijn, zoo noemen zij hem toch den Kaapschen dokter, daar zij van meening zijn, dat anders veel meer ziekten zouden heerschen.
Dat men zoo hoog met dezen dokter is ingenomen, vindt zijn verklaring in een algemeen gezegde te Kaapstad: wanneer een dokter u aanziet, betaalt ge vijf shillings, wanneer hij met u spreekt tien shillings en wanneer hij u den pols voelt een pond.
Kaapstad met de voorsteden bezit ongeveer 45.000 inwoners van allerlei nationaliteit: Engelschen, Ieren, Schotten, Hollanders, Duitschers, Franschen, Portugeezen en Amerikanen; verder Hottentotten, Kaffers en Negers, die als werklieden dienst doen; en niet te vergeten de Maleiers, volgelingen van den Profeet, die de talrijke klasse van handwerkslieden vormen, wier vrouwen zeldzaam schoon zijn met haar lichtbruine gelaatskleur, sierlijken en eleganten gang, vorstelijke houding en donkere, sprekende oogen.
Den dag na mijne aankomst te Kaapstad begaf ik mij naar de zitting van het Parlement, omdat ik van een der Parlementsleden, met wien ik de zeereis had gemaakt, vernomen had, dat er zeer belangrijke zaken in behandeling waren, waarvoor hij uit Engeland, vroeger dan hij gewenscht had, was teruggekeerd.
Het oude Parlementsgebouw levert niets op, dat der moeite eener beschrijving waard is. Toen ik binnenkwam, hadden de discussies reeds een aanvang genomen. Daar zat op den voor-zittersstoel Sir David Tennant, een man van middelbaren leeftijd, met sprekende gelaatstrekken, in toga en witgepoederde pruik. Als men hem daar zoo zag zitten, met den wijsvinger der rechterhand tegen de wang, terwijl de linkerarm achteloos rust op de leuning van het voorzittersgestoelte, zou men denken, dat de discussies geheel buiten hem omgingen. Men zou zich echter zeer bedriegen. Zelfs het geringste ontsnapte niet aan zijn aandacht. Toen een der leden op een ietwat ironischen toon den naam van den leider der Hollandsch-Afrikaansche partij noemde, klonk het berispend van den voorzittersstoel; U spreekt, niet waar? van den geachten afgevaardigde van Stellenbosch? Vergiste een der sprekers zich in een jaartal of cijfer, dan verdween de wijsvinger van de wang en de spreker werd op zijn vergissing opmerkzaam gemaakt.
Vóór den president zaten de secretarissen van het Parlement, op wier tafel de mace ligt, een staf, die bij het binnenkomen en verlaten van de vergaderzaal den voorzitter wordt
9
voorafgedragen. Wanneer de debatten al te stormachtig worden, zoodat de president de orde niet meer kan handhaven, laat hij de mace wegnemen en de zitting is opgeheven.
Maar hoewel een der neteligste vraagstukken in behandeling en er bovendien een ministerieel leven mede gemoeid was, ging toch alles buitengewoon ordelijk toe.
Rechts van den voorzitter zaten de ministers, scanlen, de Premier, met zijn donker uiterlijk, wiens voornaamste gesticulatie bestond in een zachten klap met de rechterhand in de linker. Daarnaast had Merriman zijn plaats, een lange, schrale gestalte, maar sluwer dan alle andere ministers samen.
Aan denzelfden kant zat ook de karte jgedrongen figuur van hofmeijr, den bekwamen leider der Hollandsch-Afrikaners, die om de degelijkheid zijner adviezen en zijn grooten invloed steeds met de meeste aandacht wordt aangehoord.
Aan de overzijde zat de eigenlijke oppositie van het ministerie onder aanvoering van den levendigen uppington, een vurig, welsprekend redenaar en van den blonden Sprigg, wiens gemakkelijk woord overvloeide van bijtende uitvallen tegen het ministerie en zijn aanhangers.
De discussies liepen over de Basuto's, een Kaffernatie, wonende ten noordoosten van de Kaapkolonie en door hare magistraten bestuurd. M.iar aan dit bestuur schenen de Basuto's zich al heel weinig te storen en bestreden elkaar onderling, zonder zich veel om de vermaningen der Kaapsche Regeering te bekommeren.
Nu had het ministerie het Parlement tot een buitengewone zitting opgeroepen. Van bevriende zijde stelde men voor, dat de magistraten zouden worden teruggeroepen, dat er meerder zelfbestuur aan de Basuto's zou worden toegekend, dat er een resident zou worden a,ingesteld en dat Basutoland door een of meer uit de ministers zou bezocht worden, om te trachten een betere verhouding tot stand te brengen.
De oppositie meende, dat, wanneer men aldus handelde, dit een gedeeltelijke terugtrekking uit Basutoland zou zijn. dat een dergelijke zwakke houding tegenover de inboorlingen niet anders dan hoogst nadeelige gevolgen na zich zou sleepen en dat het daarom veel beter was, wanneer men niet tot een geheele onderwerping zou willen overgaan, waartegen de Rijks-regeering zich vrij zeker zou verzetten, Basutoland eerlijk en wettig te verlaten en het aan zich zelf over te laten, om vervolgens te trachten een bondgenootschap met den Oranje-Vrijstaat te sluiten, met het oog op latere moeilijkheden met de Basuto's.
Opmerkelijk was bij deze debatten, dat beide Engelsche partijen, de oppositie en de ministerieele partij, de ministers zeiven niet uitgesloten, elkaar beschuldigden van te azen op de stemmen der Hollandsch-Afrikaners, in zooverre zeer terecht, daar beiden met de liefeliikste en vleiendste bewoordingen den steun van deze laatsten zochten.
Na langdurige discussies kwam het eindelijk tot een beslissing; het ministerie behaalde.
10
doordien ook zijne leden zeiven zitting hadden in het Parlement, met een geringe meerderheid de overwinning; maar het was er een op de wijze van PYRRHUS.
Toen een jaar later nieuwe verkiezingen moesten plaats hebben, werden vele nieuwe leden, aanhangers der Hollandsch-Afrikaansche partij, gekozen en het Parlement was oni. Het ministerie trad af en werd vervangen door het tegenwoordige, waarvan de Heeren uppington en sprigg de voornaamste leden zijn, terwijl nu onlangs ook een Hollandsch-Afrikaner in het ministerie zitting heeft genomen.
Na den heldhaftigen strijd der Transvalers zijn ook de andere Hollandsch-Afrikaners zich hun kracht bewust geworden.
Dit bleek mij ook, toen ik voor de eerste maal de zitting van het Parlement bij wwande. Toen ik binnenkwam, sprak een der leden, janse van rlcnsburg, in 't Hollandsch.
Ik moet eerlijk erkennen, dat ik den indruk niet kan weergeven, dien dit op mij maakte. In een Engelsche kolonie, onder Engelsch bestuur, Hollandsch te hooren spreken in de hoogste vergadering van het land, dit trof mij zeer.
Toen de spreker geëindigd had, had een Engelsch lid, de Heer GüULü, wien het blijkbaar al te zwaar viel zoo iets te moeten beleven, de onhandigheid om te vragen, wat de vorige spreker had gezegd, waarop de voorzitter hem kortaf opmerkte, dat hij geen tolk was.
Bovendien bleef van Hollandsch-Afrikaansche zijde de repliek op dezen uitval niet achterwege. Toen kort daarna de Heei LUTTIG het woord verkreeg, hield deze, even als de Heer janse, een rede in vrij zuiver Hollandsch.
Harde woorden vielen er aan het adres van Engeland.
Zoo zei Dr. Atherstone: »al de moeilijkheden, die wij met de Kaffers hebben, spruiten voort uit inmenging van Engeland. Het is een mooie grap, dat een partij van negervrienden, zoo als er al te veel in Engeland zijn, zich met onze naturellen-politiek inlaat. Hoe kan een klompje teerhartige Engelschen, die nooit een Kaffer gezien hebben, over onzen toestand oordeelen.quot;
Om een voorbeeld te geven, hoe lief die zwarte jongens waren, vertelde hij van een bezoek aan Cetewayo op »Oude Molenquot;. Hij had hem gevraagd: »Is het waar, Cetewayo, dat er onder je regeering zoo vele honderden le vens opgeofferd zijn, en zoo ja, waarom heb je dat laten gebeuren?quot; »'t Is volkomen waarquot;, had de Koning geantwoord; »maar wat kon ik er aan doen; mijn volk had nu eenmaal plezier in wat moorden.quot;
»'t Is eenvoudig belachelijk,quot; zoo vervolgde Dr. atherstone, »te beweren, dat men Kaffers met moreelen invloed beheerschcn kan.quot;
Dit is slechts één staaltje uit vele.
Indien Engeland niet inziet, dat het met zulk een houding zijn eigen zonen verbittert, dan zal de tijd niet ver meer verwijderd zijn, dat het met de Engelsche suprematie in Zuid-Afrika gedaan is.
11
Terstond nadat de zitting van het Kaapsche Parlement gesloten was, bracht ik een bezoek aan den leider der Hollandsch Afrikaansche partij, den Heer hofmeijr.
Wel had de »Zuid-Afrikaanquot;, aan welk blad de Heer HOFMEIJR, naar men zeide, nauw verbonden was, in navolging van sommige Hollandsche bladen, zich niet ingenomen verklaard met mijne zending naar Zuid-Afrika, maar dit kou voor mij geen reden zijn om af te zien van kennismaking met de leiders van dit blad. En het heeft mij waarlijk niet berouwd. Er verscheen den dag van mijn vertrek uit Kaapstad een voor mij zeer gunstig artikel in bovengenoemd blad, hetwelk niet anders dan een welkome aanbeveling voor mij kon wezen op mijne verdere reis door Zuid-Afrika.
De Heer hofmeijr was niet alleen zeer gastvrij, — dat is niets buitengewoons in Zuid-Afrika, — maar ik mocht mij spoedig verheugen in een welwillendheid, in een bereidvaardigheid, om mij van dienst te zijn, om mij op de hoogte te stellen van allerlei voor mij wetenswaardige zaken, waarvoor ik hem niet genoeg dankbaar kan zijn.
Veel en velerlei hebben wij samen besproken en op mijn vraag of er wellicht van Hollandsche zijde iets gedaan kon worden voor de Kaapkolonie, gaf hij als zijne meening te kennen, dat immigratie van goede landbouwers en boerenknechts van veel nut zou kunnen zijn en dat wellicht Plettenbergsbaai daarvoor in aanmerking kon komen. Over die baai was het een en ander in het Zuidafrikaansche tijdschrift, dat onder redactie van den Heer HOFMEIJR staat, medegedeeld.
De Heer HOFMEIJR was zoo beleefd aan te bieden, met mij naar den mini ;ter van domeinen en openbare werken, den Heer Merri.MAN, te gaan om de noodige officieele bescheiden op emigratie betrekking hebbende, benevens nog andere gewenschte inlichtingen te bekomen.
In zijne tegenwoordigheid had ik dan ook een paar malen een onderhoud met den minister, die bereidwillig alle gegevens en inlichtingen verschafte.
Behalve gedrukte stukken over onderwerpen van anderen aard, werden door mij per post afgezonden de navolgende bescheiden op emigratie betrekking hebbende:
Eene circulaire van den agent van emigratie te Londen, waarin ook de nieuwe landbouwwet van 1882, reeds in de » Hollandsche Afrikaanquot; van 8 Nov. 1882 vertaald, met toelichtingen voorkomt.
Het laatste verslag van denzelfden agent over de emigratie in 1881.
Het laatste verslag over de emigratie in 1881 van den superintendent van emigranten in de Kaapkolonie.
Officieele kaarten van Plettenbergsbaai en de omstreken van East London, met nauwkeurige aanwijzing der voor uitgifte aan landverhuizers geschikte en nog beschikbare gronden.
De mondelinge inlichtingen door den minister Merriman gegeven, kwamen in hoofdzaak hierop neder, dat hij overeenkomstig de landbouwwet bereid was, ook de immigratie van Hollandsche landbouwers te bevorderen, zooals hij reeds vroeger aan de Emigratie-commissie te
12
Amsterdam had doen weten; dat hij hen wilde laten uitkomen met vrijen overtocht van uit een der Hollandsche havens tot aan de plaats van bestemming. Den emigrant wordt grond aangewezen; zoo hij met dien grond niet tevreden is, kan hij anderen kiezen. De emigranten worden bij hun komst door een beambte van het Gouvernement afgehaald, die hen naar de plaats van bestemming vergezelt, d. w. z. van af de landingsplaats tot daar, waar hun gronden gelegen zijn. Deze beambte kan en zal hun gaarne met raad en daad bijstaan, maar het is geen verplichting, die op de Regeering rust. De emigrant moet van af den tijd, dat hij op de plaats zijner bestemming is gekomen, voor eigen levensonderhoud zorgen.
Tenten en voorschotten worden niet meer verleend; hij moet zich een eigen woning bouwen van £ 20.
Men kan niet, als vroeger onder de oude wet, door vervroegde storting der jaarlijksche recognitiën vóór het einde van het tijdvak van vergunning, rechten op den grond verkrijgen, omdat daarvan te veel misbruik werd gemaakt.
De minister MerrimAN verklaarde zich bereid, wanneer er 20 a 30 boerenfamilies uitkwamen, aan dezen grond toe te staan in Piettenbergsbaai, waar nog weinig emigranten zijn.
De Heer HOFMEIJR antwoordde op mijn vraag, hoeveel geld iemand zou moeten bezitten, om als landbouwer uit te komen, »vooral niet minder dan £ 100quot;, omdat men in den beginne natuurlijk uit eigen middelen moet kunnen leven; bovendien gaat alles niet terstond zoo vlot als men verwacht. Wil men hard werken, dan gaat het met deze soort van emigranten steeds goed. »Er komt bijquot;, voegde hij er aan toe, »dat het Gouvernement licenties verleent voor houthakken, welke de immigreerende landbouwers ook kunnen krijgen; gaat het dus in het begin met de boerderij niet goed, dan kan men reeds terstond op deze wijze geld verdienenquot;.
Van deze en andere schriftelijke en mondelinge mededeelingen, op emigratie betrekking hebbende, werd, overeenkomstig mijn wensch, aan de te Amsterdam gevestigde Emigratie-commissie, naar ik meen, het gebruik toegestaan.
Talrijke aanbevelingen openden mij vele huizen, waardoor raad kon worden gevraagd en verkregen, veel kon worden opgehelderd, wat tot nu toe duister was, persoonlijke betrekkingen konden worden aangeknoopt, die van blijvend nut zouden wezen. De namen van allen te noemen, aan wie ik veel verschuldigd ben, zou ik niet kunnen.
Een mag ik echter niet vergeten. Door vriendelijke bemiddeling van Mevrouw koopmans—de Wet, waarvoor ik haar niet genoeg dankbaar kan zijn, mocht ik het voorrecht hebben kennis te maken met mannen als SlR henry de vllllers, hoofdrechter, voorzitter van den Wetgevenden Raad en indertijd, met SlR hercules rouinson en SlR E. wood, lid van dj commissie, welke de conventie van 1881 tot stand bracht, met Dr. J. w. G. van oordt,
13
vroeger redacteur van het «Volksbladquot;, toen aan de »Zuid-Afrikaanquot; verbonden, met Dr. P. D. Hahn, professor aan het Zuidafrikaansche College, met Dr. D. Gill, directeur van liet Observatorium en met zoovele andere mannen van bcteekenis, van wie ik op verschillend gebied veel mocht leeren.
Onmiskenbaar was het, dat de vrijheidsoorlog der Transvalers op allen een diepen indruk had gemaakt en de sympathie voor liet Hollandsch-Afrikaansche element zeer had versterkt. De conventie van i88r werd, zoowel door voor- als tegenstanders der Britsche suprematie, veroordeeld.
Algemeen was men zeer ontevreden over Engelands weifelende naturellen-politiek, waarmede de toekomst der Kolonie ten nauwste samenhangt en zeer ingenomen met de krachtige houding der Transvaalsche Boeren, ten opzichte van hunne oproerige zwarte onderdanen. Men geloofde, dat, wanneer het Kafferhoofd Mapoch in de Transvaal eenmaal goed op zijn plaats was gezet, de andere inboorlingenstammen wel wat kalmer zouden worden, waarom men dan ook de handelingen der Transvaalsche Boeren als een zegen voor geheel Zuid-Afrika beschouwde.
Op de vraag wat Holland voor Zuid-Afrika kon doen, kreeg ik ten antwoord: »steun ons door educatie en emigratie.quot;
Overigens bevreemdde het mij toenmaals zeer, dat men in de Kaapkolonie, — en later evenzoo in den Oranje-Vrijstaat, — zoo weinig zekers kon te weten komen omtrent de toestanden en verhoudingen in de Transvaal; men verklaarde ronduit daarvan niet genoegzaam op de hoogte te zijn. Het was voor mij dus een welkome gelegenheid, dat ik in Kaapstad door toevallige omstandigheden omtrent dat land en volk nadere mededeelingen mocht ontvangen. Tijdens miin verblijf aldaar ontmoette ik Dr. jorissen, die volgens veler meening met een diplomatieke zending naar Engeland belast was, hetgeen later evenwel bleek onjuist te zijn, en tevens de Heeren Muller Jr. en Ledeboer, die, beiden uit een handelsoogpunt, o. a. ook de Transvaal hadden bezocht. Zooals bekend is, heeft de Heer Muller uitgebreide zaken te Durban, Lorenzo Marques en elders.
Reeds eenmaal had ik een bezoek gebracht aan de Westelijke Provinciën dei-Kaapkolonie, de woonplaats der patriotten, met de Paarl als middelpunt.
Het was daar, dat onder de leiding van den Heer du ToiT, thans Superintendent van Onderwijs in de Zuidafrikaansche Republiek, een nationale beweging werd georganiseerd; daar was hij de Afrikaansche taalbeweging, de uitgave van de » Patriotquot;, de oprichting van het Afrikaner Bond begonnen; daar was de beweging, om 't Hollandsch in 't Parlement erkend te krijgen, ontstaan.
Toen de Iranvaalsche vrijheidsoorlog uitbrak, werden daar vergaderingen gehouden, gelden bijeengebracht en een comité van waakzaamheid benoemd, door welks invloed bewerkt werd, dat de postgemeenschap tusschen de Kaapkolonie en Transvaal, die gestaakt was, werd
14
hersteld ; dat het ■ verbod tot verkoop van kruit uit de Kaapkolonie aan den Oranje-Vrijstaat werd ingetrokken. Dit comité zond een deputatie naar het Kaapsche ministerie, met het beleefd, maar dringend verzoek om er voor te waken, dat geen Engelsche troepen door de Westelijke Provinciën naar de Transvaal werden vervoerd.
Daar had ik bij mijn bezoek velen, ook Hollanders, ontmoet, die het door ijver en volharding zeer ver hadden gebracht, die mij verzekerden dat, al mocht het in de Westelijke Provinciën voor landbouwemigranten niet zoo goed zijn als in de Oostelijke, daar de meeste gronden particulier eigendom zijn, evenwel oppassende en kundige werklieden als metselaars, timmerlieden, smeden, schilders enz., steeds zeker konden zijn ruim hun brood te kunnen verdienen, mits men met geen overdreven illusies uitkwam en zich door mogelijken tegenspoed in den beginne, niet terstond liet ontmoedigen.
Om bovengenoemde redenen hadden dan ook de Westelijke Provinciën voor mij hare aantrekkelijke zijde.
Toen dan ook te Stellenbosch, een uurtje sporens van de Paarl gelegen, een bazaar zou worden gehouden, maakte ik van de beleefde uitnoodiging van professor N. MANSVELT gaarne gebruik, om daar nogmaals een bezoek te brengen.
Stellenbosch is met Kaapstad door een spoor verbonden. Bij het tweede station van de Wijnberglijn buigt zich de lijn af in noordoostelijke richting en loopt door een landschap, dat nu juist niet op den naam van fraai mag bogen.
Wel krijgt men rechts een schoon gezicht op de Duivelspiek en op de breede zijvlakte van den Tafelberg; maar overigens valt er weinig bijzonders te zeggen van de streek, die het «ijzeren paardquot; doorrent.
Zij, die een bezoek wenschen te brengen aan het vriendelijk gelegen Somerset West of aan Strand, een badplaats aan Valsche Baai gelegen, verlaten den trein bij het station Eerste Rivier. Maar wij gaan verder en komen na ongeveer anderhalf uur sporens te Stellenbosch, schoon gelegen in een breede vallei, omringd door schilderachtige heuvels en bergen.
Stellenbosch is, na Kaapstad, de oudste stad in de Kolonie, dagteekent nu sints 200 jaar en bezit nog al de karakteristieke kenmerken van zijn stichters; het telt ongeveer 4000 inwoners, wier wit gepleisterde huizen met puntgevels en rieten daken regelmatig gebouwd zijn, terwijl de ruime straten met haar fraai geboomte schaduwrijke lanen vormen, van helder stroomend water voorzien.
Het is een net en rustig, landelijk oord, welks bewoners grootendeels van den wijnbouw leven. Nergens wordt men zoo levendig aan het vaderland herinnerd als daar.
Stellenbosch is door de geheele Kolonie vooral bekend om zijn inrichtingen voor onderwijs. Hier heeft de Nederduitsch-Hervormde kerk, die een schoon in Gothischen stijl
15
opgetrokken kerkgebouw bezit, een Theologisch Seminarie met 3 hoogleeraren opgericht, waar hare kweekelingen tot godsdienstleeraars worden gevormd.
Hier zijn nog andere inrichtingen van onderwijs, waaronder het College de eerste plaats bekleedt; daar worden jongelingen uit geheel Zuid-Afrika afkomstig, niet alleen uit 20 districten der Kolonie, maar ook uit den Vrijstaat, Natal en de Transvaal, voor hoogere examens in verschillende vakken opgeleid.
In de zitting van 1880 voteerde het Parlement een som van 3000 pond als bijdrage in de kosten voor de oprichting van een nieuw Collegegebouw, waaraan dringend behoefte bestond. Maar de som, door het Gouvernement toegestaan, was lang niet voldoende; daarom moest het overige uit private giften gevonden worden.
Om die nog te vermeerderen werd nu ook een groote bazaar gehouden, welke ondanks de slechte tijden en schrale opkomst uit andere plaatsen, toch de belangrijke som van ruim 700 pond opbracht, daar hij door de bewoners van Stellenbosch zeer druk bezocht werd.
De bazaar werd gehouden in de open lucht, in een schoone, langs de rivier gelegen laan, daarvoor uitnemend geschikt.
Aan den ingang prijkte de College-banier met haar opschrift: »voor Vaderland en Volkquot;, terwijl in de laan zelve tal van andere banieren en vlaggen in bonte kleuren schitterden.
Nadat men een sixpence als entreegeld had betaald, werden er dicht bij den ingang door twee Stellenbossche schoonen bouquetjes aangeboden, waarmede in minder dan geen tijd het linker knoopsgat was versierd. Zoo uitgedost ging men naar de uitstaltafels.
Er was een rijke keus van artikelen, zoowel van nut als van weelde.
Er was voor iedereen wat te vinden, voor kinderen en groote menschen, voor dames en heeren, voor menschen die zeer veel en voor hen die heel weinig bezitten.
Voor de kinderen had men er het gewone speelgoed en allerlei versnaperingen; voor de dames waren er de gebruikelijke artikelen van weelde en allerlei versierselen, waarin het damesoog zooveel behagen schept; voor de moeders al wat een zuigeling noodig heeft; voor den boer klein en groot vee; voor hen, die het goede der aarde niet versmaden, allerhande gebak en vruchten; voor de meer dichterlijk gestemde naturen verschillende soorten van planten en bloemen.
Er waren nog twee zaken, die niet mogen vergeten worden. Met eere dient in de eerste plaats genoemd te worden het Studenten-muziekcorps, dat de feestvreugde hielp verhoogen door, gedurende den ganschen dag, de bezoekers van den bazaar op verschillende stukken te vergasten.
En last not least: de belangrijke tentoonstelling van Oudheden, een verzameling van kostbare zaken, die onze gedachten onwillekeurig deden afdwalen naar lang vervlogen jaren.
Daar lag de veldflesch van groen glas, voorzien van de vrijmetselaarsteekens, gevonden
16
op het lijk van den dapperen, talentvollen pleter retief, een der voortrekkers, door dlngaan in Natal verraderlijk vermoord.
Daar waren verschillende voorwerpen, door de Hugenoten uit Frankrijk meegenomen, toen zij om der geloofswille hun vaderland moesten verlaten, om een nieuw te mogen vinden aan de andere zijde van den evenaar.
Daar waren oude kerkboeken, schilderijen en porselein; stempels, geldmunten, armbanden, waaiers met goudloovertjes belegd en familieportretten.
Daar was ook het horloge van Van de Graaff, een der vroegere Hollandsche Gouverneurs, voor dezen dag nog eens naast dat van zijn echtgenoote gelegd, welk laatste stuk thans aan een anderen eigenaar toebehoort dan het eerste.
Het zou te wenschen zijn, dat al die kostbaarheden, die nu in verschillende handen licht verloren kunnen geraken, tot een kern werden gemaakt, waaruit in later jaren een Zuid-afrikaansch Museum van Oudheden kan ontstaan.
Onder de voorwerpen, die vooral de algemeene aandacht trokken, waren de bruids-kleeren van Sara Christina van Steenwijk, die in 1740 huwde met Eduard Arentz, leeraar te Stellenbosch.
Terwijl wij de verschillende kleedingstukken van de bruid bewonderden, kwam een der dames ons mededeelen, dat, zoo we een oogenblik geduld hadden, de bruid zich in haar fraaiste costuum zou vertoonen; en waarlijk, na een paar minuten wachtens verscheen een der schoonste meisjes van Stellenbosch in het rijk versierde bruidskleed.
Voldaan over al hetgeen ik gezien en bewonderd had, verliet ik het tentoonstellingsgebouw, vroeger de Drostdije, woonplaats van den magistraat, thans het Collegegebouw van het Theologisch Seminarie.
Nog even naar den gevel omziende, deed het aan 't hart van den oudkweekeling van de Utrechtsche Hoogeschool goed, boven den ingang dezelfde spreuk te lezen als er staat boven de poort van zijn geliefde alma mater: »Zon der Gerechtigheid, bestraal ons!quot;
Na nog een paar dagen te Kaapstad vertoefd te hebben, vertrok ik in 't laatst van Maart met een der kustbooten naar Knysna, met het voornemen om van daaruit de door den minister Merriman in dit district, nabij Plettenbergsbaai, voor Hollandsche landbouwernigranten beschikbaar gestelde gronden, persoonlijk te bezoeken.
Knysna ligt aan de zuidkust ten oosten van Kaapstad, ongeveer tusschen 230 en 240 oosterlengte van Greenwich.
Door een smallen toegang, waar een »barquot; is, bij onstuimige zee gevaarlijk voor zeilschepen, komt men in den wijden mond van de Knysnarmer, welke een, van alle kanten dcor land ingesloten, haven vormt, waarbinnen men even veilig als in dokken ligt. Een
17
landingsplaats, door een goeden weg met het op een paar minuten afstands gelegen dorp Melville verbonden, was bijna gereed, waardoor het lossen der schepen zeer gemakkelijk werd gemaakt.
In de onmiddellijke nabijheid bevinden zich uitgestrekte oorspronkelijke wouden, terwijl de geheele omgeving zeer bergachtig is, waardoor talrijke stroomen en rivieren aan deze streek overvloed van water toevoeren. Bovendien schijnen regelmatig vallende regens, over 't algemeen goede gronden en een heerlijk klimaat de verwachting te rechtvaardigen, dat Knysna na verloop van weinige jaren een der beste districten van de Kolonie zal zijn.
Mijn bezoek aan de streken nabij Plettenbergsbaai werd verijdeld door een ongeval, ontstaan door de onhandigheid van een Kaapschen jongen, die in volle vaart de paarden te kort liet draaien, en een z. g. Kaapschen draai maakte, waardoor de kar, een hoog tweewielig rijtuig, plotseling omsloeg, ten gevolge waarvan wij met de paarden vrij onzacht op den grond terechtkwamen. Ofschoon de zaak tamelijk goed afliep, belette toch een tijdelijke stijfheid mij, terstond daarop een vermoeienden tocht te paard of in de kar te ondernemen, waarop ik na een verblijf van een paar dagen besloot Knysna met de stoomboot Florence te verlaten, daar ik anders wellicht daar te lang zou moeten blijven.
Vooraf won ik nog van goed ingelichte zijde de volgende berichten omtrent Plettenbergsbaai en omstreken in.
In de haven van Knysna loopen ongeveer om de 14 dagen stoombooten binnen; toen ik er was, waren er drie tegelijk. Ook te Plettenbergsbaai komt minstens eenmaal per maand een stoomboot. Beide plaatsen liggen dus onmiddellijk aan het handelsverkeer. Bovendien verbindt een goede rijweg van 4 a S uur Melville met Plettenbergsbaai. Er wordt van regeeringswege een weg gemaakt van de laatste plaats naar Humansdorp, die binnen drie jaar geheel gereed zou zijn, zooals de inspecteur van de wegen mij zeide. Daardoor komt men in rechtstreeksche verbinding over land met Port Elizabeth, terwijl er reeds een goede weg naar het binnenland bestaat.
De beste gronden, want er zijn ook slechte, worden gewoonlijk vooral gevonden in de nabijheid van de vele riviertjes, die er zijn en die nooit geheel droog worden. Uitnemende grond zou vooral aan de Coldstream River voorkomen. Door de vele riviertjes is het land dus gemakkelijk te bevloeien; maar bovendien gaat er bijna geen maand zonder regen voorbij. Een der inwoners van Knysna verzekerde mij, dat hij gedurende zijn meer dan 20-jarig verblijf aldaar slechts tweemaal droogte gekend had. De grond is zoowel voor landbouw als schapenteelt geschikt. Invoer van Hollandsch vee zou uitstekend slagen; er waren reeds een paar goede Friesche beesten. De prijzen der levensmiddelen zijn niet hoog. Het klimaat is uitstekend en hout is er in overvloed. In één woord luidde de conclusie: die werken wil, niet bij de geringste teleurstelling den moed verliest en eenig kapitaal bezit, zal goed slagen.
18
Na te Melville aan graaf M. Dli Vasselot, Superintendent van Bosschen en Wouden, die zijn inspectiereis maakte, voorgesteld te zijn, had ik het voorrecht met hem per Florence naar Port Elizabeth te vertrekken en aldaar een paar dagen in zijn gezelschap door te brengen, waardoor ik in de gelegenheid was èn van hem èn van zijn ambtenaren vele inlichtingen te ontvangen.
Ook omtrent de streken in de nabijheid van East London luidden die berichten zeer gunstig en daar had men de proef op de som, met de Duitsche immigranten, met wie het als landbouwers uitstekend gaat; zij verdienen vooral geld met den aanbouw van aardappelen, groenten en vruchten, waarvoor zij uitnemende markten vinden in East London, King Williams Town en Queenstown, welke plaatsen door een spoor verbonden zijn. De lijn van East London is doorgetrokken tot aan den Oranje-Vrijsta at en dit 's nu quot;^e Trörtste verbinding van dien staat met de zee.
Ook in de omstreken van East London is hout en water in overvloed, het klimaat is er gezond en de regens vallen daar steeds regelmatiger dan in de Westelijke Provinciën. Gronden waren genoeg te verkrijgen; alle »lotsquot; op de officieele, indertijd toegezonden, kaart, waarop nog geen naam van een persoon was ingevuld, waren nog beschikbaar. Bovendien behoeven hier niet zoovele emigranten tegelijk aan te komen als in Plettenbergsbaai, daar er reeds vele Engelsche en Duitsche immigranten zijn. Onder de laatsten waren er, volgens het zeggen, velen, die goed vooruitgingen; ijverig, volhardend en met weinig tevreden, schijnen vooral de Duitschers voor kolonisten uitnemend geschikt te zijn.
Port Elizabeth, gebouwd zoowel aan den voet als op den top van een drietal heuvelen, heeft een geheel modern voorkomen en gelijkt in geen enkel opzicht op Kaapstad. De schoone omgeving van deze laatste plaats ontbreekt hier ten eenenmale. Men zou meenen in een Europeesche stad verplaatst te zijn, ware het niet, dat de voor een gedeelte donker gekleurde bevolking en de wagens, met 14 of 16 ossen bespannen, een bijzonderen indruk maakten.
De snel in bloei toegenomen plaats bezit eenige zeer fraaie stedelijke en particuliere gebouwen, terwijl het verwondering wekt, dat men uit dien dorren bodem zulk een plantengroei in parken en tuinen heeft weten te voorschijn te roepen. De Kaffers, die vooral dienst doen, in zeer primitieve kleeding, bij het laden en lossen der schepen, bewonen een eigen gedeelte dei-stad, dat als 'tware een zelfstandig dorp van inboorlingen vormt, hetwelk door zijn eigenaardig uiterlijk in hooge mate de aandacht van vreemdelingen trekt.
Na te Port Elizabeth eenige dagen te hebben vertoefd, was ik van mijn stijfheid volkomen bevrijd en vertrok ik van daar den ^110quot; April met den nachttrein van 7.15, om mijn reis naar het binnenland te ondernemen. Daar de maan zich achter de wolken verschool, kon ik van
19
het landschap niets zien. Alleen het hijgen der locomotief, afgewisseld door snelleren gang, deed denken aan bergachtig terrein.
Den volgenden morgen te 8 uur kwam de trein te Cradock, 'twelk bij een slecht ontbijt toch een welkom rustpunt aanbood. Na een kort oponthoud spoorden we verder. Het landschap was nu en dan niet onfraai. Hier en daar ziet men een slechtere uitgave van den Tafelberg. Een der stations in de nabijheid van Middelburg heet dan ook Tafelberg, omdat het gelegen is aan den voet van zulk een nabootsing in miniatuur van den trotschen berg bij Kaapstad.
Hout scheen schaarsch en uit de kleine en kromme telegraafpalen zou men besluiten, dat het duur was. Zelfs hier, in de Oostelijke Provinciën, verstond men bij de stations de bewoners, daar zij Afrikaansch spraken. Het is dan ook de eenige taal, waarmede men door geheel Zuid-Afrika terechtkomt. Langs den weg zag men kleurlingen werken, terwijl de chefs blanken waren. Hem, die voor de eerste maal in het binnenland van Zuid-Afrika komt, treft het groot aantal hooge »mierenhoopenquot;, die aan Kafferwoningen in 't klein doen denken.
's Namiddags te ongeveer één uur stopte de trein aan het eindstation Middelburg, op eenigen afstand gelegen van het dorp van dien naam, waar do met ezels bespannen koets wachtte, die ons verder zou brengen.
Zulk een koets is wel een vrij snel vervoermiddel, maar nu juist niet zeer gemakkelijk. Men stelle zich voor een zwaren, grootcn, oudcrwetschen postwagen, wat breeder dan de onze, alles hecht en sterk gebouwd, van boven en aan weerszijden met ettelijke soorten van reiskofters beladen. Binnen in den wagen denke men zich 12 personen en stapels van kleine pakjes en reisdekens, zoodat men ter nauwernood met opgetrokken knieën een plaatsje kan vinden voor zijn voeten; en men kan zich een denkbeeld vormen van de gemakken van zulk een reis.
Ik had een plaats gekregen op de voorste bank, tusschen den drijver en den leider, waardoor ik in de gelegenheid was alles nauwkeurig op te nemen.
De koets is met 10 muildieren bespannen, welke ongeveer om de twee uur vervangen worden door andere of ook wel door 8 paarden. Zoodra alles ingespannen is en ieder reiziger, zoo goed of zoo kwaad als het kan, zijn plaats weer heeft ingenomen, klinkt het uit den mond van den drijver, die de teugels der achterpaarden in de linker-, die der voorpaarden in de rechterhand heeft: » rightquot;.
De voorpaarden worden losgelaten; de Kaffer, die ze vasthield, springt op zij en in vliegende vaart gaat het er van door, onder het voortdurend knallen en slaan van de zweep, door den leider gehanteerd.
Het is dan oppassen ! Op kleine klippen wordt niet gelet; op smalle kniksporen geen acht geslagen ; waardoor men elk oogenblik kans heeft heel onzacht met zijn buurman in aanraking te komen of op een minder aangename wijze kennis te maken met de kap van den wagen, zoo men een zijplaats heeft.
20
Van tijd tot tijd laat men de paarden even uitblazen ; maar het zijn slechts enkele seconden. En voort gaat het weer in vollen galop.
Daar staat men onverwacht voor een drift, een doorgang door oen rivier of spruit, want bruggen vindt men slechts zelden. Wanneer men voor de eerste maal voor zulk een drift komt, vraagt men vol verbazing aan den drijver: moeten we daardoor?
De drijver geeft geen acht op uw vragen, want hij heeft nu de handen te vol. De rem wordt in werking gesteld. Langzaam daalt men naar beneden; de voorpaarden worden ingehouden; de achterpaarden glijden meer dan zij loopen. Eindelijk komen de voorpaarden in de drift. Zorgvuldig beschouwen zij het pad, waar de steenen liggen; met groote voorzichtigheid stappen zij in het water.
Zonder ongckflcken—door de rivier gekomen, vraagt men; hoe zullen wij die steile helling opkomen? De rem is losgemaakt en onder een oorverdoovend schreeuwen en klappen met de zweep, als hagelslagen op de paarden neerkomend, is men weer, voor men het weet, op het vlakke veld.
Opmerkelijk is het verschil in wijze, waarop de drijver met paard of muildier omgaat. Het eerste behandelt hij, ik zou haast zeggen, meer als volwassen, het laatste gemoedelijker.
Elk dier heeft zijn naam; Moor, Wolf, Steenbok, Flora zijn nog al veel in gebruik.
Zorgvuldig wordt hun plaats gekozen, want Moor trekt beter rechts en Steenbok beter links.
Wanneer zij minder goed trekken, klinkt het gemoedelijk: trek nou kindjiesl en dikwijlgt; is zulk een eenvoudige vermaning voldoende.
Daar heeft Wolf, om welke reden is ons onbekend, twist met Moor gekregen; hij bijt naar Moor.
Wat! laat de stem van den drijver zich hooren, watl Wolf! pas opl en Wolf staakt onmiddellijk zijn vijandelijkheden tegen Moor.
Flora maakt van de gelegenheid gebruik om niet al te zeer haar best te doen, en hare strengen hangen slap.
Flora! roept de drijver waarschuwend.
Flora houdt zich van den domme.
Pas op, jou kleine schelm! klinkt het met meer nadruk.
Flora doet nog steeds, alsof het haar niet aangaat.
Hij komt, jou schelm! zegt vastberaden de drijver en geeft meteen een wenk aan den leider, om Flora met de zweep maar eens een gevoelige terechtwijzing toe te dienen. En Flora boet hare halsstarrigheid met een paar lang niet malsche zweepslagen.
Nadat we langs de fraaie brug, over de Oranjerivier geslagen, op Oranjevrijstaatsch gebied waren gekomen, bereikten wij laat in den avond Philippolis, waar een Hollander een
21
goed hotel houdt; niet alle gasten konden echter een afzonderlijke slaapkamer verkrijgen, zoodat sommigen in een en hetzelfde vertrek op bedden, in rijen op den grond uitgespreid, hun nachtrust mochten genieten.
Den volgenden dag, vroeg in den morgen, gingen wij van Philippolis naar Fauresmith, waar ik de koets, die naar de diamantvelden doorgaat, verliet, daar ik door den Oranje-Vrijstaat naar de Transvaal wenschte te trekken, om zoodoende beter op de hoogte te komen van de levenswijze en denkbeelden der gezeten bevolking, die men aan den grooten weg en in de steden niet zoo goed -leent kennen. Van nu af was ik dus meer in de gelegenheid nader met de Boeren bekend te worden, waarvaTT ik dan ook gretig gebruik maakte. -
Te Fauresmith mocht ik eenige aangename uren slijten met een vroegeren studiegenoot. Van hier vertrok ik per kar over Jagersfontein, waar een diamantmijn gevonden wordt en in bewerking is, naar de hoofdplaats van den Oranje-Vrijstaat.
Bloemfontein ligt in een hooge, gezonde streek, is een fraaie stad met vele nette gebouwen, als de woning van den President, het Gouvernementsgebouw, waarin de Volksraad zijne jaarlijksche zittingen houdt. Kerken, Inrichtingen voor onderwijs en Hotels. Door de natuur is het echter niet mild bedeeld.
Vriendelijk werd ik ontvangen door eenige Hollanders, die daar den vaderlandschen naam met eere ophouden, hetgeen, helaas 1 niet van alle Hollanders in Zuid-Afrika kan gezegd worden.
Hier vond ik het bericht, dat kroger tot Staatspresident der Zuidafrikaansche Republiek-was gekozen, hetgeen aan vele gevaren een einde maakte en daarom allerwege met blijdschap was vernomen.
Nadat ik vruchteloos beproefd had President Brand een bezoek te brengen, was deze zoo beleefd mij in mijn hotel op te zoeken. Innemend en spraakzaam, eenvoudig in manieren en zelf vast geloovende in zijn lijfspreuk: »alles zal regt komenquot;, was het mij duidelijk, hoe deze man gedurende een lange reeks van jaren het vertrouwen en de toegenegenheid van zijn medeburgers had weten te behouden. Ou Brand of Oom Jan, zoo als men hem dikwijls hoort noemen, is ongetwijfeld een populair man. Hij was overtuigd, dat de oorlog in de Transvaal met het oproerige Kafferhoofd MapocH spoedig zou geëindigd zijn, waarover hij zich zeer verheugde, daar de 1 ransvaal na zoovele jaren van strijd dringend behoefte had aan rust. Dat van Engelsche zijde het aan de Transvaal euvel werd geduid, dat enkele Transvaalsche Boeren deelgenomen hadden aan den strijd op de Zuidwestelijke grenzen, vond hij zeer onbillijk; ook Vrijstaatsche Boeren hadden het gedaan, en hij zou wel eens willen weten, wat men daartegen zou kunnen doen.
Dat er een spoorweg in den Oranje-Vrijstaat zou worden aangelegd, hoopte hij zeer; maar, zei hij lachend, de President kan wel een redevoering houden, maar de Volksraad beslist.
De van den President ontvangen brieven aan verschillende personen in den Oranje-
22
Vrijstaat, benevens photographieen voor zijn zoon, rechter te Pretoria, en voor den Staatspresident der Zuidafrikaansche Republiek, waren voor mij zeer te waardeeren aanbevelingen op mijn verdere reis.
Bij den Hoofdrechter Reitz, voorzitter van het Afrikaner Bond in den Oranje-Vrijstaat, een man hooggeacht en van groot aanzien, viel mij een alleraangenaamste ontvangst te beurt. Van hein vernam ik, dat de »Vereenigingquot;, waarvan ook hij lid was, mij feestelijk had willen ontvangen, hetgeen ik trouwens uit een telegram, door den Heer olland mij reeds te Kaapstad toegezonden, vermoed had. Maar daar ik vast besloten was, alle ter eere van mij te geven feesten te vermijden, zoo kwam ik overal in alle stilte en onverwacht.
Van den Heer REITZ mocht ik vele belangrijke bijzonderheden vernemen, alle evenwel niet voor openbaarmaking geschikt. Hij hoopte, dat het mogelijk zou zijn, dat aan de Transvaal financieele hulp werd verleend, opdat deze Staat de handen geheel vrij mocht krijgen. Hij geloofde niet, dat de hangende bankconcessie door den Transvaalschen Volksraad zou worden goedgekeurd, zooals trouwens later gebleken is juist gezien te zijn. Hij deelde mij mede, dat hij bezig was, om de bibliotheken met goede Hollandsche literatuur te voorzien. De Volksraad had voor dat doel amp; 50 toegestaan voor elk dorp, waar dezelfde som werd bijeengebracht uit particuliere giften. Tot zijn leedwezen had de Volksraad deze som slechts voor één jaar gegeven, maar hij hoopte, dat het een jaarlijksche bijdrage mocht worden. Holland zou echter een grooten dienst kunnen bewijzen door een verzameling goede volksliteratuur bijeen te brengen; van den Heer HAMELBERG had hij reeds eenige werken ontvangen, waarvoor hij hem zeer dankbaar was. Ik moet evenwel opmerken, dat boeken, naar Zuid-Afrika gezonden, ingebonden dienen te zijn, daar het binden aldaar met groote kosten gepaard gaat.
Van den Heer REITZ mocht ik ook een aanbevelend schrijven ontvangen aan zijn vriend DU TülT te Pretoria, hetgeen mij zeer welkom was, daar ik opgemerkt had, dat deze in geheel ZuidAfrika grooten invloed bezit.
Dat ik overal in den Oranje-Vrijstaat zoo vriendelijk ben ontvangen, moet voor een groot gedeelte toegeschreven worden aan den uitgever van de »Expressquot;, die reeds vóór mijn komst en ook daarna mij in zijn invloedrijk blad had aanbevolen, waardoor hij mij ten zeerste aan zich heeft verplicht.
Gedurende mijn kort oponthoud van slechts 3 dagen, — ik haastte mij naar de Transvaal te komen en had gehoopt nogmaals naar Bloemfontein terug te keeren, —• woonde ik een vergadering bij, waar een jong advocaat, de Heer KRAUSE, zoon van Dr. KrAUSE, onder voorzitterschap van den Meer REITZ, de stelling verdedigde: »in de eerste tien jaar is het niet wenschelijk, dat er spoorwegen in den Oranje-Vrijstaat worden aangelegd.quot; De verdediging geschiedde in 't Hollandsch, maar deze en de daarop gevolgde discussies werden door den voorzitter in 't Engelsch of Hollandsch vertolkt, daar sommige der aanwezige personen slechts een der beide talen spraken.
23
Advocaat Krause's redenen, waarom hij het aanleggen van een spoorweg in de eerste io jaar niet wenschelijk achtte, waren drie: 1° er was geen voldoende bevolking, 2° te weinig kapitaal en 3° geen genoegzame productie. Door de bestrijders werd gewezen op het gevolg, dat de aanleg van een spoor heeft, namelijk dat bevolking en productie toenemen. Ten slotte werd de stelling van den spreker verworpen en de aanleg van een spoorweg in den Oranje-Vrijstaat wenschelijk gekeurd. Toch strookte ongetwijfeld de zienswijze van den Heer Krause met die van een aanzienlijk deel der landelijke bevolking.
Begunstigd door het fraaiste weder, vertrok ik van Bloemfontein over Winburg, den vroegeren hoofdzetel van den Oranje-Vrijstaat, naar Bethlehem. Van de doorzichtigheid der .atmosfeer in Zuid-Afrika, waardoor men op verren afstand zelfs de kleinste voorwerpen nauwkeurig kan onderscheiden, kan men zich in ons vochtig klimaat geen denkbeeld vormen. Had ik wel eens gelezen van het bedriegelijk verschijnsel, dat men fata morgana noemt, hier, nabij Winburg, mocht ik eens dit in hooge mate boeiende schouwspel waarnemen.
Zaterdagavond aangekomen, bleef ik Zondags te Bethlehem, waar een zeer fraai kerkgebouw is. De godsdienstoefening verschilt weinig van de onze. Men voelt zich als 't ware in het vaderland verplaatst.
Hier maakte ik kennis met den vriendelijken cn behulpzamen landdrost, een geboren Hollander; met den Heer Marais, nieuw benoemd Auditeur-Generaal in de Zuidafrikaansche Republiek, die gedurende den Transvaalschen vrijheidsoorlog getoond had voor dat land een warm hart te bezitten.
Hier mocht ik ontmoeten een der oude voortrekkers, dien ik niet licht zal vergeten en van wien ik veel mocht leeren.
Ik vroeg hem of hij verwachtte, dat het voorstel tot aanleg van een spoorweg aangenomen zou worden ? »Ou Brand kan maar mooi praatquot;, zei hij, »maar die mensche wil dien spoorweg nie he nie. Wanneer hulle in de Transvaal die spoor van Delgoabaai naar Pretoria gelcghet, dan zal ons daar aansluitquot;. De voorgestelde spoorweglijn werd dan ook eenigen tijd later door de meerderheid van den Vfijstaatschen Volksraad verworpen, hoe mooi President Brand ook gesproken had. Blijkbaar wil men een nauwere aansluiting met de Transvaal. Het bloed kruipt nu eenmaal, waar het niet gaan kan, of, zoo als de oude voortrekker zeide: soort zoekt soort.
Vol was hij van den Transvaalschen vrijheidsoorlog. Zelf had hij met een groot aantal Vrijstaters in het Drakengebergte gelegen, om, wanneer de oorlog een ongunstigen keer voor de Transvaal had genomen, deel te nemen aan den strijd. Hij zei mij, dat het voornemen had bestaan, om, wanneer na den wapenstilstand de strijd hervat ware geworden, met een zeer groot deel der Oranjevrijstaatsche Boeren Natal binnen te trekken, ten einde het Engelsche kamp van achteren aan te vallen, waarvoor reeds alles tot in kleinigheden met de Transvalers was vastgesteld geweest.
24
Zelfs hadden enkele Vrijstaters feitelijk meegevochten, o. a. bij het bestijgen van den Majubaberg. Ik waagde de opmerking, dat de Vrijstaters daartoe toch geen recht bezaten, want dat niet zij, maar de Transvalers door de Engelsche troepen waren aangevallen.
De oude voortrekker werd warm. »Zoo sprak ook President Brand,quot; zei hij, » en dreigde ons met verbeurdverklaring onzer goederen.
Maar met piet joubert ben ik als jongen Natal binnengetrokken; hij ging naar de Transvaal, ik naar den Oranje-Vrijstaat; sedert hadden wij elkaar niet meer gezien.
Toen de oorlog uitbrak, ben ik naar het kamp der Transvaalsche Boeren gegaan; ik kon mijne oude vrienden toch niet alleen laten.
Te Langenek in het Boerenlager aankomende, leunde plet joubert, in gedachten owrzonken, tegen een klip. Ik tikte hem op den schouder. Verbaasd keek hij om en vroeg: »hoe kom jij hier?quot; »Piet,quot; zeg ik, »ik kom ver jou help.quot;quot;
De oude voortrekker zweeg. Na eenige oogenblikken, zei hij zacht voor zich heen, als sprak hij alleen tot zich zelf: »daar boven op den Majubaberg geeft het voor ons mensche banje te denk. Over de heuvelenreeks van Natal ziende, heeft men daar Weenen, zoo genoemd omdat in de nabijheid, bij Blauwkransrivier, onze moeders weenden, toen onze vaders door de Kaffernatie laaghartig werden vermoord. Uit dat land heeft de Engelschman ons ook verdreven en al ons onheil hebben wij aan hem te wijtenquot;.
Zijn stem verheffende en mij scherp aanziende, zei hij ; »wanneer de Engelschen ooit weer de Transvalers durven aanvallen, zullen deze niet meer alleen staan.quot;
Toen ik in 't laatst van het vorige jaar een telegram las van den heer murray, correspondent van het Engelsche blad, de »Cape Times,quot; die in Bechuanaland den toestand met eigen oogen heeft bezien, welk telegram aldus luidt: »ik kan slechts herhalen, wat ik vroeger zeide, dat de expeditie van kolonel Warren naar Bechuanaland verongelukken of onheil baren zal. Er zal geen schot gevuurd worden, of er komt burgeroorlog in dit land,quot; toen kwam mij levendiger dan ooit mijn gesprek met den ouden Vrijstaatschen voortrekker voor den geest en ik vroeg mij zeiven af: »zal men dan in Engeland ten opzichte van Zuid-Afrika nooit wijs worden? Zou men denken, dat de komedievoorstellingen van warren en mackenzie als het houden van spiegelgevechten, het oplaten van luchtballons en dergelijke rariteiten meer, Engelands gezag in Zuid-Afrika zullen verhoogen? Zou men meenen ontzag in te boezemen, nu men het met de levenden niet te kwaad kan krijgen, door de rust der dooden te storen? Zou men inderdaad overtuigd zijn, dat men door zulke voorstellingen de Transvaalsche Boeren, die zoo heldhaftig hebben gestreden voor de vrijheid en die zich zoo krachtig gesteund voelen door de Vrijstaatsche broeders, zal dwingen het fiere hoofd te buigen onder Engelsche heerschappij ?quot;
25
's Maandags vertrok ik van Bethlehem in noordelijke richting, om over Heilbron naar de Transvaal te gaan.
De Oranje-Vrijstaat bezit over 't algemeen goede wegen en op het min of meer golvend terrein verheffen zich hier en daar kegelvormige heuvels, zoogenaamde kopjes, waarvan de zijvlakten met kleinere en grootere klippen bedekt zijn, welke men randjes noemt. Hout vond ik op mijn weg niet anders dan in de nabijheid der boerenplaatsen. De Vrijstaat is echter uitnemend geschikt voor veefokkerij en schapenteelt; huiden en wol behooren dan ook tot de voornaamste uitvoerartikelen, terwijl in het zoogenaamde Veroverd Grondgebied de landbouw bloeit, waarom dan ook die streek de Korenschuur van. .den Oranje-Vrijstaat genoemd wordt.
Zooveel mogelijk zocht ik gelegenheid met de landelijke bevolking in aanraking te komen. De sympathie voor de Transvaal nam toe, naar gelang men de grenzen van dien staat naderde. Het werk van DU Plessis, die den Transvaalschen vrijheidsoorlog heeft beschreven, trof ik een paar malen aan. »Dat gaat bij ons rondquot;, zei men, »het is een mooi boek om te lezenquot;.
Tijdens den Transvaalschen vrijheidsoorlog, toen er geen geregelde postverbinding was, zorgden Vrijstaatsche Boeren voor het verzenden der stukken van Heidelberg naar Bloemfontein.
Kruit en patronen werden door hen aan hunne Transvaalsche broeders verstrekt, waarom dan ook, volgens het zeggen, Engelschgezinde personen de kruitmagazijnen van Harrismith en Kroonstad in de lucht hadden laten springen.
Alom bestond de overtuiging, dat een nieuwe breuk met Engeland het sein zou wezen tot een algemeenen oorlog.
Uit de vele ontmoetingen, die ik had, wensch ik een mede te deelen.
Zoodra men de paarden eens een weinig rust wil geven, kan men gebruik maken van de zoogenaamde uitspanplaatsen, waar ieder 't recht heeft in 't open veld uit te spannen. Of, wanneer men daaraan, zooals ik, de voorkeur geeft, rijdt men aan bij een boerenplaats, die reeds uit de verte, met eenig geboomte omringd, u vriendelijk tegenlacht.
Men wacht tot de heer des huizes verlof geeft uit te stijgen, want de Boer voelt zich koning op zijn erf, is geen hotelhouder en wenscht als gastheer te recht op betamelijke wijze genaderd te worden.
Reeds heeft hij u zien aankomen en staat dan ook gewoonlijk bij uwe aankomst voor zijn woning op de stoep.
Beleefd vraagt ge: »kan ons uitspanrquot; »Ja,quot; is kortaf zijn antwoord. Hij heeft reeds zoovele avonturiers ontmoet, dat hij niet terstond zeer toeschietelijk is.
Men stapt uit en ijverig helpt de Boer de paarden uitspannen en kniehalteren, d. w. z. het haltertouw, vrij strak aangehaald, onder de linker knie vastbinden, opdat de paarden zich
26
niet al te ver kunnen verwijderen. Van het tuig ontdaan, heeft een goed paard steeds de gewoonte terstond te gaan rollen.
Nadat er voor de dieren gezorgd is, verzoekt de Moer u binnen te komen. »Kom inlquot; zegt hij, terwijl hij de onderdeur van het huis opent.
Ge treedt binnen in het voorhuis, een ruim vertrek, waarop meest alle andere kamers, de keuken niet uitgezonderd, uitkomen. Hij sommige Boeren zijn deze vertrekken van het voorhuis door deuren afgescheiden, bij andere door gordijnen.
In het voorhuis, de zitkamer, staat in 't midden een groote tafel; langs de wanden bevinden zich rustbanken. ___
In een der hoeken, bij een venster, ziet men een kleinere tafel, waaraan de vrouw des huizes haar vaste zitplaats heeft en waarop de koffiekan, die bijna nooit koud is, steeds een plaatsje vindt.
Ge steekt de vrouw uw hand toe en zegt: «dag. Juffrouw! hoe gaat het?quot; Van de oudste kinderen afdalende tot de jongste, doet ge hetzelfde en ge hebt heel wat handjes te geven, want een dozijn zoons en dochters komt niet zoo zelden voor.
Ge neemt plaats op de rustbank en als ge verstandig zijt, praat ge terstond niet te veel. Het is geen aanbeveling, zoo ge dadelijk veel van u laat hooren.
Doordringend voelt ge den blik der familie op u rusten, om te onderzoeken, wat dat nu weer voor een »uitlanderquot; is.
Na cenige minuten vraagt de Boer u: »van waar komt Mijnheer?quot; of »wat is die leste nieuws?quot; of »hoe is Mijnheers van?quot;
Het ijs is nu gebroken. Ge vertelt hem het een en ander.
De man ziet de vrouw eens aan, hetgeen zooveel wil zeggen, als: »geef Mijnheer eens een kopje koffiequot;.
Langzamerhand, wanneer ge de proef hebt doorstaan, wordt het gesprek vertrouwelijker. De tabakszak wordt u toegestoken met de uitnoodiging, eens te stoppen. Men haalt zijn pijp voor den dag, stopt en steekt er den brand in.
Bij de gelegenheid, waarvan ik spreek, was de Boer even naar buiten geweest en had blijkbaar van mijn drijver vernomen, dat ik doctor was. Teruggekomen fluisterde hij zijn vrouw iets toe, waarop deze het vertrek verliet en eenige oogenblikken later met een huilend kind terugkwam.
Aan alles merkte ik, dat er iets gaande was; maar wat, kon ik niet ontdekken. Op eens, zei de Boer: »och! de vrouw zou gaarne willen, dat de dokter eens naar het kind keek.quot;
Ik moet erkennen, dat ik een oogenblik verbluft was. Na eenig aarzelen antwoordde ik meer oprecht dan handig: »ik kan wel naar het kind kijken, maar het zal niets geven.quot;
»Watlquot; zei de Boer en zijn blik begon wantrouwen te verraden, »u is toch dokter!quot;
jJa! dat ben ikquot;, antwoordde ik, mij alles behalve op mijn gemak gevoelende; ernaar dokter en doctor zijn tweequot;.
»Zoo!quot; vroeg hij ietwat scherp, »is daar dan nog andere dokters as van die medicijnen fquot;
Gelukkig schoot mij te binnen, dat de President van den Oranje-Vrijstaat doctor in de rechten was, en mijn zelfvertrouwen herkrijgende, zei ik: »de President is toch ook doctor en hij is toch ook geen dokter van die medicijnenquot;.
Het gelaat van den Boer klaarde op en hoofdschuddende zei hij: »ons. Boeren, is toch ook al te dom 1quot;
Ik toonde toen grootc belangstelling in het lot van het arme kind en gaf mijn spijt te kennen, dat ik er niets aan kon doen. Wij kwamen dan ook op zulk een goeden voet, dat, toen ik mijn voornemen te kennen gaf te vertrekken, de Boer mij vroeg, of ik genoeg »kos op die padquot; had, d. w. z., of ik een genoegzamen voorraad aan levensmiddelen bij mij had, waarop ik ditmaal, handiger dan oprecht, ontwijkend antwoordde. Met gevolg was dan ook, dat ik in mijn kar het noodige vond, o. a. biltong, d. i. gedroogd vleesch, dat, hoe vreemd het wellicht ook moge klinken, een alles behalve te versmaden voedsel is.
Nadat ik onder hartelijke dankbetuigingen afscheid genomen en rustig een paar uur gereden had, riep plotseling de drijver: »ecn slang!quot; »Waar?quot; was mijn vraag; en terwijl hij achter ons wees, zag ik een groote geelbruine slang zich over den weg kronkelen. Het was niet de eerste maal, dat ik een slang in Zuid-Afrika zag; maar de toon, waarop de drijver sprak, gaf mij de overtuiging, dat het een zeer gevaarlijk soort moest zijn. In minder dan geen tijd had hij mij de teugels overgegeven en was met den sjambok, een korte zweep, waarmede de achterpaarden nu en dan een onzachte aanmaning ontvangen, op de slang losgetrokken. Elk inwoner van Zuid-Afrika, hetzij blank of gekleurd, rekent het zich tot plicht slangen te verdelgen. Spoedig had hij de slang ingehaald, en deze ziende, dat zij werd achtervolgd, bereidde zich ten strijde, richtte het voorste derde gedeelte van haar lichaam fier omhoog en wachtte in deze majestueuze houding den aanval moedig af. Het was een interessant schouwspel. Van weerskanten werden een paar uitvallen gedaan, echter zonder eenig gevolg. Dc drijver, bemerkende dat de sjambok te kort was, om met succes te werk te gaan, greep een klip en raakte daarmede de slang zoo goed, dat deze gebroken ter aarde lag, waardoor de verdere overwinning hem zeer gemakkelijk viel.
Over Heilbron kwam ik een paar dagen later vóór de Vaalrivier, die de grens vormt tusschen den Oranje-Vrijstaat en de Transvaal.
Omdat er te veel water in de rivier was, konden wij haar niet door de gewone drift
28
doortrekken. Men wees ons een andere. De drijver, die, ik moet het tot zijn eer erkennen, zeer voorzichtig was, achtte het raadzaam, vóór wij door de rivier gingen, de paarden eenige rust te geven, om inmiddels te vernemen, waar wij 't veiligst door de rivier konden komen.
In een maïsveld, in de nabijheid, zag hij een Kaffer werken, wien hij om inlichtingen ging vragen; maar deze, blijkbaar angstig, had geaarzeld hem te volgen. De drijver had hem toen gezegd, dat hij weten moest, wat hij deed ; maar dat hij de drijver was van den Landdrost. Dc Kaffer was toen meegegaan en wees ons de beste plek om de rivier te passeeren, terwijl hij allerlei strijkages voor mij maakte, waarvan ik op dat oogenblik niets begreep. Eerst aan de overzijde van de Vaalrivier deelde de drijver mij mede, wat er gebeurd was en lachte smakelijk over zijn slimheid.
Op ruim 2 uur afstands van het naastbij gelegen dorp Heidelberg, overviel ons een onweer. Veel had ik van het zware weder in Afrika gehoord; maar zoo iets had ik toch niet verwacht. In korten tijd pakten de wolken zich boven ons hoofd samen, voorafgegaan door een snel naderend, rommelend geluid, dat den indruk maakte, alsof in de verte een onstuimige zee het strand beukte. In stroomen begon de regen te vallen; liet was alsof alle sluizen des hemels geopend waren. Een onafgebroken vuurgloed om ons heen. Aan alle kanten sloeg het licht in. De paarden sidderden en weigerden verder te gaan. De wegen werden onbegaanbaar. »Baas! ons moet uitspan,quot; zei de drijver, en hoewel alles behalve op mijn gemak, zei ik, dat het goed was.
Na verloop van een paar uur werd het wederom het prachtigste weder, en nog voor het vallen van den avond kwam ik te Heidelberg, een dorp, liggende aan de oostelijke helling van een gebergte, dat hier den naam van Suikerboschrand draagt.
Daar had, gedurende den Transvaalschen vrijheidsoorlog, de regeering der Boeren haar zetel opgeslagen. Onder vriendelijk geleide van den eerwaardigen Landdrost bezocht ik de merkwaardige plaatsen, waar Kkugkk en zoovele anderen een moeilijken tijd hebben doorleefd.
Tot mijn leedwezen moest ik ditmaal het voorrecht missen, kennis te maken met den Heer Van Warmklo. Predikant aldaar, die wegens ambtsbezigheden afwezig was, maar later had ik het geluk, èn te Pretoria en te Heidelberg, eenige aangename uren door te brengen in gezelschap van dezen algemeen hooggeachten man.
Na een paar dagen te Heidelberg vertoefd te hebben, kreeg ik, door tusschenkomst van den Landdrost, gelegenheid om verder te komen.
Op het uur van mijn vertrek, op mijn kar wachtend, zag ik den man, die mij verder zou brengen, alle mogelijke pogingen in 't werk stellen, om een paard, dat nooit scheen getrokken te hebben, af te richten. Nu eens stond het op zijn achterbeenen, dan weer wilde het in onstuimige vaart voorthollen, waartoe echter zijn kameraad niet den minsten lust betoonde.
De Landdrost schudde het hoofd en zei : »dat had hij toch wel eerder kunnen doen.quot; Ik antwoordde, dat het niet veel goeds beloofde. »Er is één geluk,quot; zei de Landdrost, »het is een
29
open kar; een mensch kan uitval'. Een zonderling land, dacht ik, waar het een voorrecht is met een open kar te rijden, omdat een mensch er kan uitvallen. Maar de Landdrost had gelijk, daar een kar met een kap veel gevaarlijker is. Eindelijk kwam de kar voor; maar het halsstarrige jonge paard had plaats gemaakt voor een, dat zijn sprongen reeds lang verleerd had, waardoor ik veiliger, maar later, te Pretoria kwam.
De streek, die ik doortrok, behoort tot het z. g. Hoogeveld van de Transvaal en kan op natuurschoon niet roemen. De gQivcnclc vlakte, nu en dan met kleine heuvels bedekt, heeft iets eentonigs, maar bezit uitnemende wèfdew. Daar het vrij algemeen de gewoonte is, in den winter het gras te verbranden, zoo behoeft ter nauwernood vermelding, dat in dit gedeelte van de Transvaal slechts spaarzaam boomen gevonden worden. Naar mate men Pretoria, de zetelplaats van het Gouvernement, nadert, wordt de omgeving door het bergachtig terrein schooner en de weg slingert tusschen hooge heuvels met doornboomen begroeid.
Liefelijk is de ligging van Pretoria aan de Apiesrivier, in een breede vallei, bijna aan alle zijden door heuvels en bergen omgeven en uit de z. g. fonteinen van helder stroomend water voorzien.
De straten zijn in rechte lijnen, elkaar loodrecht snijdend, aangelegd; in het midden bevindt zich een groot plein, waarop men bezig was een nieuwe kerk voor de Nederduitsch-Hervormde Gemeente te bouwen. De huizen liggen, behalve in de onmiddellijke nabijheid van het kerkplein, tusschen geboomte verscholen en zijn omheimd door heggen van rozen, die bijna gedurende het geheele jaar bloeien.
Pretoria bezit eenige Kerken, Scholen, Gouvernements-gebouwen, een Leesinrichting, Winkels en een zeer goed Hotel met club, thans in het bezit van twee Hollanders, de Heeren VORSTMAN en MatTHIJSEN, terwijl Pretoria na mijn vertrek door aanbouw veel verbetering moet hebben ondergaan. Eens zal het ongetwijfeld worden, wat nu reeds de echtgenoote van den Engelschen verdediger van het fort Lydenburg er van geschreven heeft: het Parijs van Zuid-Afrika.
Op Dinsdag, den i'lequot; Mei, ongeveer te een uur, kwam ik te Pretoria, waar ik mijn intrek nam in het European Hotel, terwijl ik later, na een tocht met den Heer du Ton' gemaakt te hebben, tot het einde van mijn verblijf inwoonde bij den Heer Al.UUACllT. waarvan mij nog de aangenaamste herinneringen zijn bijgebleven.
Terstond na mijn aankomst bracht ik een bezoek aan den Heer du Ton', Superintendent van Onderwijs, die zoo beleefd was mij te brengen bij den nieuw benoemden Staatspresident en aan dezen voor te stellen, bij wien, evenals bij den Heer du Toit, mij een welwillende ontvangst ten deel viel.
De President is in alle opzichten een merkwaardig man; zonder bijna eenig onderwijs
30
genoten tc hebben, heeft hij, door zijn groote gaven en onverdroten toewijding aan de belangen van zijn volk, zich tot de hoogste betrekking in den staat weten op te werken. Zijn gesprek kenmerkt zich door origineele opmerkingen en ondeugende gezegden.
Nadat ik een korten tijd bij den President vertoefd had, bracht de Heer DU Tonquot; mij, op mijn verzoek, naar het kantoor van de »Volksstemquot;, om mij voor te stellen aan den hoofdredacteur en uitgever, den Heer ClïLUERS, die eenige dagen later zoo vriendelijk was mij de voornaamste plaatsen te wijzen, waar, gedurende het beleg van Pretoria, tusschen de Engelsche bezetting en de Boeren gestreden was, terwijl hij mij tevens den stronkquot; liet zien, waar hij zelf gedurende eenigen tijd van het beleg was opgesloten geweest. Bovendien voldeed hii aan mijn dringend verzoek, om zijn welversneden pen niet meer te gebruiken in den strijd tegen de Heeren Lton Cachut en BüHRMANN en de »Hollandsche Afrikaan,quot; een strijd die, naar mijn inzien, geen enkele goede vrucht kon afwerpen en mogelijke samenwerking in Holland in den weg zou kunnen staan.
Gedurende de eerste dagen van mijn verblijf te Pretoria mocht ik verder kennis maken met tal van personen: met den kundigen, talentvollen Hoofdrechter KOTZÉ, met de Strafrechters, met de Predikanten, met de Heeren T. N. DK VlLLIERS en J. S. JOUBERT, met den Landdrost, met vele Volksraadsleden, die langzamerhand van heinde en verre kwamen opdagen ter bijwoning van de gewone jaarlijksche zitting en voor de beëediging van den nieuwen President, en met zoovele Hollanders, wier namen ik niet zal noemen, uit vrees van er een te vergeten. Van allen mocht ik veel vriendelijkheid en welwillendheid ontvangen, waarvoor ik niet genoeg dankbaar kan zijn.
Den dag na mijne aankomst kwam de Staatssecretaris BOK .mij, namens den President, mcdedeelen, dat het hem leed deed, niet in de gelegenheid te zijn, mij te logeeren, maar dat in het European Hotel voor mij logies was besteld, terwijl een rijtuig voortdurend te mijner beschikking zou zijn, voor welk beleefd aanbod ik terstond mondeling en later schriftelijk heb bedankt, daar ik, om verschillende redenen, geen vrijheid vond, dit aanbod aan te nemen,, hoe vereerend het ook mocht zijn.
Van de uitnoodigingen daarentegen, om bij dc opening van den Volksraad op 7 Mei en bij de beëediging van den Staatspresident, welke twee dagen later zou plaats hebben, tegenwoordig te zijn, heb ik gebruik gemaakt.
Op den dag der inzwering werd de President van zijn woning, in een rijtuig met zes schimmels bespannen, afgehaald, en voorafgegaan door een eerewacht te paard, die op het oogenblik, dat de President uit het rijtuig stapte, vreugdeschoten loste.
Het was een indrukwekkend gezicht.
Rustig en kalm beklom dc President de tribune, die voor de Volksraadszaal was
31
opgeslagen, om in het openbaar trouw te zweren aan land en volk. En hij liet dit volgen door een toespraak in kernachtige taal en op een wijze, waarvan hij alleen het geheim schijnt te bezitten.
Een koor van meisjes zong bij het begin der plechtigheid het»Transvaalsche Volksliedquot; en na afloop het »Wien Neerlandsch bloed.quot;
's Middags gaf de President receptie, waar ieder vrijen toegang had. Menig glas champagne werd geledigd, menige toast ingesteld. Den op mij uitgebrachten dronk van den Heer du Tori' heb ik beantwoord niet den mij toegezwaaiden lof op anderen, o. a. op Professor Hartjng, over te brengen.
Mij trof 't bij die gelegenheid zeer, dat de toast op de Koningin van Engeland zeer laat kwam; dat deze zeer koel werd ontvangen, en vooral, dat een der oudste Volksraadsleden aan een zijner collega's spottend vroeg: «waarom drink jij niet?quot; terwijl hij zelf ditmaal zijn glas onaangeroerd liet staan. Het viel den Boeren blijkbaar te zwaar, om met sympathie een dronk te brengen aan de Koningin van Engeland.
's Avonds was er een soort van vuurwerk. Ik wenschte de vrouw van den President, moeder van negen zonen en zeven dochters, geluk met dezen gewichtigen dag. »Och,quot; zei zij droevig, »mijn angstig voorgevoel, dat er een ongeluk op dezen dag zou gebeuren, is, helaas 1 uitgekomen.quot; Met deed mij groot genoegen haar in een opgewekte stemming te kunnen brengen, daar ik vernomen had, dat de knaap, die bij de beëediging door een der ruiters van de eerewacht was omvergereden en in bewusteloozen toestand was weggedragen, vrij zeker spoedig hersteld zou zijn.
Terstond na de inzwering van den President begon de gewone jaarlijksche zitting van den Volksraad.
De vergaderzaal was oud en vervallen, en men kon er niets anders van zeggen, dan dat zij, in één woord, leelijk was. In den laatsten tijd moet zij echter veel veranderd en verbeterd zijn.
De volksraadsleden, in voorgeschreven costuum, zwart pak en witte das, zaten aan een tafel in den vorm van een hoefijzer. Op een verhevenheid zat de Voorzitter van den Volksraad, gekleed in zwarte toga.
De Voorzitter, de Heer bodenstein, nu onlangs overleden, had een geestig uiterlijk; om de fijne lippen speelde voortdurend een schalksche lach; zijn opmerkingen waren dan ook veelal doorkruid met aardigheden, al kon hij soms, wanneer het asthma hem meer dan gewoonlijk plaagde, ook wel eens een boozen uitval doen tegen de achtbare leden van den Volksraad.
Vóór hem zat de Secretaris, een Hollander, de Heer van BOESCHOTEN, met wien de Volksraadsleden zeer ingenomen waren.
32
Rechts van den Voorzitter zat de Regeering, met den President der Zuidafrikaansche Republiek aan 't hoofd, die steeds tegenwoordig was en gereed om het woord te nemen.
Van tijd tot tijd zag men de beide Presidenten elkaar een snuifje aanbieden, dat nooit werd afgeslagen. Eenmaal merkte ik op, dat de Voorzitter van den Volksraad uit zijn toga een paar nartjes, een soort van kleine sinaasappelen, voor den dag haalde en deze ter sluiks den Staatspresident aanbood, die ze zeer behendig opat, maar toch niet zoo, of ik had het gezien.
Huns was er een voorstel in behandeling, door Vecht-Generaal Nu'OI.aas Smit verdedigd, maar bestreden door een der z.g. »geleerdequot; Volksraadsleden. Zoo worden sommige leden , genoemd, die als advocaat, procureur of anderszins, eenigu meerdere ontwikkeling bezitten, maar zich daardoor ook wel eens te veel laten gelden. Smit, die een gewichtig aandeel neemt in de werkzaamheden van den Volksraad en zich daar gewoonlijk zeer kalm houdt, werd ditmaal meer en meer onrustig. Op het voor hem liggende papier teekende hij allerlei grootc, geheimzinnige figuren. Eindelijk aan 't woord zijnde en blijkbaar in de overtuiging verkeeronde, dat de vorige spreker gezegd had, dat hij van hem verstandiger dingen gewoon was, begon hij: »ecn os heeft ook een kop, even goed als een menschquot;; en zoo draafde hij door, als een hollend paard, door niets in zijn vaart te stuiten.
Kr zijn oogenblikken, waarin het geraden is den Vecht-Generaal ongestoord aan zich zeiven over tc laten; want, evenals hij onstuimig is in den strijd, kan hij heftig zijn in het gesprek. Maar het zijn slechts enkele korte oogenblikken. Wanneer de storm zich heeft gelegd, steekt hij de tegenpartij gul en openhartig de hand toe en zegt: »ik was onbillijkquot;. En zoo deed hij ook ditmaal.
Daar zaten nog andere karakteristieke figuren in den Volksraad.
De lange, blonde Taljaard, het oudste Volksraadslid, naar ik meen, praat graag; niet altijd snijdt het hout, wat hij zegt; maar zijn taal is steeds vol oorspronkelijke scherts. Hij heeft don dood gezworen aan alle kunsttermen.
Wanneer hij in wetsvoorstellen of besluiten een ongewone uitdrukking opmerkt, staat hij op en vraagt, wat dat nu weer beteekent en zegt: »ik kan toch niet aan mijn kiezers zeggen, wanneer zij mij om een verklaring vragen, dat ik het niet weet.quot; «Daarom wil ikquot;, zegt hij, »een woord in die taal van die landquot;.
Wanneer men hem antwoordt, dat er geen andere, er voor passende uitdrukking bestaat, is hij maar half tevreden en hoofdschuddend en brommend zegt hij: »dat hij van die vreemde kunsten niet houdtquot;.
Tegenover den onvermoeiden vervolger van kunsttermen zat nog een merkwaardige persoonlijkheid, niet groot van gestalte, maar streng van uiterlijk. Het is cronjk, de dappere belegeraar van Potchefstroom, die den Engelschen verdediger van het fort gedwongen heeft zich
33
over te geven. Slechts zelden laat hij zich hooren; hij is geen man van het woord, maar van het zwaard. Wanneer de Voorzitter vraagt of nog een der leden het woord verlangt, hoort men CRONJK geregeld uitroepen; »dank je wel, Mijnheer de Voorzitter, stemmen, stemmen!quot; Het duurt hem steeds te lang.
Al moge de omslachtige wijze van behandelen van zaken veel tijd kosten, toch moet men erkennen, dat, hoewel er wel eens verkeerde besluiten worden genomen, — zijn de Europeesche wetgevende vergaderingen er vrij van? — de Boeren, ook in de vergaderzaal van den Volksraad, blijk geven van in hooge mate gezond verstand te bezitten.
Door den Hoofdrechter REITZ uit den Vrijstaat geïntroduceerd, bracht ik, zooals ik reeds heb opgemerkt, mijn eerste bezoek aan den Heer DU TOIT, door geheel Zuid-Afrika als vurig patriot bekend. Bij den een geacht en bemind, bij den ander gehaat, kon het niet anders, of deze man moest een meer dan gewone persoonlijkheid zijn. Men moge het niet in alle opzichten met hem eens zijn, ontkennen: dat hij zeer veel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het Afrikaansche volk, ware hoogst onbillijk.
Uitnemend schrijver, begaafd spreker, talentvol organisateur is DU TOIT een van die mannen, die in elk land geroepen zijn een groote rol te spelen. Een zeldzame wilskracht gaat gepaard met buitengewone scherpzinnigheid.
Levend als een eenvoudig burger, wars van alle officiëele hooghartigheid en meerder heidsbetoon. onuitputtelijk van geduld, zelfs te midden van drukke werkzaamheden, in het aan-hooren van lange verhalen, moet hij wel gezien zijn bij den Afrikaner Boer, die, evenals alle menschen, die weinig**l«een en wier opvoeding nu juist niet volmaakt is geweest, van een rustig gesprek houdt en hooggeplaatste personen gaarne op een voet van gelijkheid ontmoet.
De woning van UU Ton' was dan ook steeds druk bezocht. Daar mocht ik kennis maken met vele Volksraadsleden, o. a. met den zoo beminnelijken AMAjUBA-held, die ook in ons vaderland zoovele harten heeft weten te winnen.
De bewering, dat de Heer ou Toit anti-Hollandschgezind zou zijn, bleek mij onjuist. Dat hij, geplaatst aan 't hoofd van het onderwijs, de voorkeur geeft aan zijn landgenooten, laat zich volkomen verklaren, daar deze beter gewend zijn met de bevolking om te gaan, en men zich toch ook wel eens de vraag mag stellen, wie er dikwijls, van Holland afkomstig, als onderwijzer hebben rondgezworven in de Transvaal,
Onvermoeid werkzaam als deze man. is, kan er nog veel van hem verwacht worden. En het ligt thans in zijn bedoeling, zooals in het in December 1884 te Potchefstroom gehouden congres van Bondsmannen van den Oranje-Vrijstaat en de Transvaal gebleken is, te trachten een
31
nauwere aaneensluiting tusschen beide staten tot stand te brengen, hetgeen van Engelsche zijde te recht wordt gevreesd, daar beide staten vereenigd een machtigen invloed zouden kunnen uitoefenen.
Een der eerste dagen van mijn verblijf te Pretoria, woonde ik een vergadering bij, waar besloten werd tot de oprichting van een tak van het Afrikaner Bond aldaar. Met kan niemand verwonderen, dat de »ou Paquot; van het Afrikaner Bond, zooals de Heer DU Tori'wel eens genoemd wordt, zich gedrongen gevoelde ook hier de plant te stekken, die hij reeds in de Kaapkolonie tot zoo grooten wasdom had gebracht.
- Dit Bond werd, eenige jaren geleden, in de Kaapkolonie opgericht met het doei, het patriotisme en nationaliteitsgevoel der Hollandsch-Afrikaners op te wekken, die tot dien tijd schijnbaar geen belangstelling toonden voor en zich van deelneming onthielden in de algemeene zaak, en het bestuur van 's lands zaken aan andere handen overlieten. Het moest een krachtig middel worden, om de Afrikaners op te voeden tot zelfbestuur, waartoe het met hen eenmaal komen moet.
Het Afrikaner Bond heeft zijn vertakkingen door geheel Zuid-Afrika en gaat geleidelijk voorwaarts op het pad, dat tot vervulling van zijn wenschen voert: Afrika voor de Afrikaners. Aangevoerd door bekwame mannen, nemen de Afrikaners meer en meer een werkzaam aandeel in de zaken van hun land. De in het vorige jaar in de Kaapkolonie gehouden verkiezingen werden voorafgegaan door vergaderingen van het Bond, om tot een gemeenschappelijke keuze te geraken; en de uitslag bekroonde dit pogen. Zoo komt men langzamerhand tot het einddoel: een vereenigd Zuid-Afrika, niet van Engeland uit bestuurd, maar door zijn eigen zonen.
Dat het hiertoe komen zal, is grootendeels toe te schrijven aan de voortdurende inmenging van het Engelsche opperbestuur in de inboorlingen-politiek, waarvan zelfs zeer vele Engelsche inwoners van Zuid-Afrika volstrekt niet gediend zijn.
Voor ieder, die ook slechts oppervlakkig kennis heeft gemaakt met Afrikaansche toestanden, is het maar al te duidelijk, dat in die inmenging de zieke plek der Engelsche politiek in Zuid-Afrika gelegen is; en naar het schijnt kan of wil de Engelsche regeering geen weerstand bieden aan het noodlottig drijven der »Missionary and Aborigines Protection Societiesquot; en aan die handelaren van de Kaap en Natal, die voortdurend bezig zijn het Britsche Gouvernement te bewerken, zijn bestuur verder uit te breiden, en wier eenige politiek is, een keten van handelsposten te maken, met Londen als middelpunt.
Al moge thans een vereenigd Zuid-Afrika met eigen vlag nog in een ver verschiet, liggen, — en op dit oogenblik zou voor Zuid-Afrika, dat geen zeemacht bezit, dit ongetwijfeld groote bezwaren opleveren, — toch is het mij, alsof er een wiel over Zuid-Afrika rolt, dat in zijn Vaart niet meer te stuiten zal zijn, voordat de leuze werkelijkheid is geworden, waarmede de Transvaalsche
Boeren gedurende hun vrijheidsoorlog de Vrijstaatsche broeders als 't ware ten strijde opriepen : van den Zambesi tot aan Simonsbaai, Afrika voor de Afrikaners!
Een kwestie, die geheel Zuid Afrika bezighield en met belangstelling gevolgd werd, was de strijd der Transvaalsche Boeren tegen hun oproerigen onderdaan, het Kafierhoofd MapoCH. Geen wonder dus, dat ook te Pretoria hierover veel gesproken en elk bericht van het oorlogsterrein met verlangen te gemoet gezien werd. De reden, welke SHUl'STONE indertijd opgaf, waarom de Zuidafrikaansche Republiek moest worden geannexeerd, was, wat hij noemde, haar inherente zwakheid dio ook daaruit zou blijken, dat de Boeren het oproerig Kafferopperhoofd SlïCOCOENl niet hadden kunnen ten onder brengen. Men zag over het hoofd, dat er destijds andere redenen waren, waarom zij in dezen strijd minder goed slaagden.
Daarom werd thans, zoowel van Engelsche als van Afrikaansche zijde, met spanning de uitslag te gemoet gezien van den strijd tussehen de Transvaalsche Boeren en MAPOCH, of liever, daar deze overleden was, tussehen de Boeren en NiABicr., zoon van MArocil. Die strijd was aldus ontstaan.
Secocoeni, die door de Engelschen was gevangen genomen, werd, bij de teruggave des lands aan de Boeren, in vrijheid gesteld. Na verloop v.,n eenigen tijd werd secocoeni echter verraderlijk vermoord door een ander Kafferhoofd, Mampoer. Niabel verleende dezeneen schuilplaats en weigerde, zelfs na herhaald aandringen van den Engelschen Resident, den Heer Hudson, Mampoer uit te leveren.
Dit stoutmoedige verzet van een onderdaan der Republiek moest worden gebroken, te meer, daar NlABEL in het oog van andere Kafferstammen als het machtigste inboorlingen-opperhoofd werd beschouwd.
Het tetrViVi, waar hij met zijn stam verblijf hield, vol holen en kloven, was uitnemend ter verdediging geschikt; het kostte dus een geruimen tijd, om NlABEL tot overgave te dwingen.
Vol vertrouwen togen de Boeren ten strijde, en terwijl zij elkaar geregeld aflosten, werd met zeldzame volharding deze krijg ten einde gebracht.
Nog hoor ik de roerende verhalen van Engelsche bladen over de gruwelijke wreedheid, waarmede de Boeren streden, omdat zij dynamiet gebruikten bij het opruimen van hindernissen, hetgeen de Engelsche troepen zeiven indertijd hadden gedaan in den strijd met SECOCOENI. Ik moet echter ter eere van vele Engelschen in Zuid-Afrika zeggen, dat zij de meening van gezegde bladen niet deelden, en dat zelfs een paar Engelsche officieren in Kaapstad mij ronduit verklaarden, dat zij in het gebruik van dynamiet door de Transvaalsche Boeren niets ongeoorloofds konden zien.
Kort na mijn aankomst te Pretoria, zond de Kommandant-Generaal, Piet JoUBERT,
36
het bericht, dat de Kafters 's nachts begonnen uit te loopen, om voedsel te halen, hetgeen een spoedig einde liet voorzien.
En zoo wreed waren deze Boeren, dat zij terstond maatregelen namen, de noodigc hoeveelheid voedsel bijeen te brengen, om daarmede gereed te zijn, wanneer nlabel zich overgaf.
Den i6'lequot; Juli verkondigde het gebulder van het kanon aan de bevolking van Pretoria, dat MamPOER gevangen was, »Spitskopquot; en »Rooirandtjesquot; genomen waren en dat joubert elk oogenblik nlabels overgaaf verwachtte, die dan ook kort daarna werkelijk plaats had.
Groot was de vreugde, toen JOUBERT met zijne gevangenen Pretoria binnentrok. Eerepoorten waren opgericht, een feestelijke ontvangst was bereid, toespraken werden gehouden, bij welke gelegenheid 't bleek, dat de Kommandant-Generaal een gemakkelijk en vloeiend spreker was.
Voor de Republiek quot;quot;was Tiet een hoogst belangrijke gebeurtenis, daar zij aan hare vijanden had getoond in staat te zijn, zelfs aan den stam van Mapocii haar macht te doen gevoelen, hetgeen haar bovendien, na negen maanden van strijd, voor lang een tijd van vrede beloofde.
De gevangenen werden voor het gerecht gebracht. De moordenaar MAMPOER onderging zijn welverdiende straf; de trotsche NlABEL en de mindere hoofden boetten hun verzet in den kerker, terwijl de stam van MAPOCII ontbonden en het land verdeeld werd.
Te lang reeds was men toegevend geweest; een Kaffer beschouwt nu eenmaal toegevendheid en menschlievendheid als zwakheid.
Een der eerste zaken, die in den Volksraad in behandeling kwamen, was de aan den Heer Hollard verleende bankconcessie. Dat deze niet licht zou worden goedgekeurd, bleek reeds voldoende uit hetgeen men daarover hoorde spreken. Vele Volksraadsleden hadden memories van de burgers tegen die concessie. Men was niet zoo zeer tegen de bank, als wel tegen Engelsch kapitaal. Herhaalde malen werd mij van verschillende zijden de vraag gedaan, of het niet mogelijk zou zijn geld uit Holland te bekomen, waarop ik antwoordde, dat ik hieraan niet twijfelde, mits men degelijke gegevens bezat en goede voorwaarden kon aanbieden. Aan mondelinge boven schriftelijke onderhandelingen verre de voorkeur gevende, vroeg ik of het-niet wenschelijk zou zijn een tweetal personen met een financieele opdracht af te vaardigen. Dezen zouden bovendien kunnen trachten, een uitstekend financier uit Holland te verkrijgen, wat zeer zeker meer vertrouwen aan de geldschieters zou inboezemen.
Nadat er door den Volksraad een financieele commissie was benoemd, welke de stukken, op de bankconcessie betrekking hebbende, onderzocht, bleek het haar, dat er reeds, terstond na het einde van den oorlog, door de Nederlandsche Handelsmaatschappij aanzoek was gedaan.
om een concessie tot de oprichting van een Nationale Bank van Zuid-Afrika, en dat met deze aanvraag zeer slordig was gehandeld, hetgeen groote verontwaardiging wekte, vooral tegen een paar der ambtenaren, die in deze zaak van advies hadden gediend.
Het geroep bij deze gelegenheid, dat men, omdat deze ambtenaren Hollanders waren, tegen de Hollanders in 't algemeen was, had geen enkelen grond. Men zou velen kunnen noemen, die zich zeer zeker over de Boeren niet te beklagen hebben. Toen dan ook de Volksraad de Heeren du Torr en SMfr als leden van de financieele Deputatie benoemde, waarvan ik indertijd telegraphisch bericht zond, werd hun tevens opgedragen te trachten een financier uit Holland te verkrijgen. Later werd voor de herziening der conventie steun gevraagd van de Heeren beelaerts en de louter. Een staatsprocureur werd in Holland gezocht en verkregen, terwijl men, naar ik meen, ook moeite heeft gedaan een mijningenieur te bekomen.
Het ligt evenwel in den natuurlijken loop van zaken, dat beter onderwijs de Afrikaners meer en meer zal bekwamen om zeiven als ambtenaren op te treden, — hetgeen voor een deel nu reeds de taak is van de Opleidingsschool te Pretoria, — en dat de tijd zal komen, dat men meer Afrikaners zal vinden in de regeeringskantoren dan thans het geval is, waartegen men toch moeilijk ernstige bezwaren zal kunnen aanvoeren.
Iets, wat de Boeren al heel weinig aangenaam vonden, was nog steeds de aanwezigheid van den Engelschen Resident te Pretoria, niet om den persoon, tegen wien men niet ingenomen was, al kon ditzelfde niet gezegd worden van diens secretaris, den Heer rutherford.
De conventie van Pretoria was, na den vrijheidsoorlog, door den Volksraad slechts onder protest aangenomen, en kon dan ook nooit groote sympathie bij het volk vinden. De suzereiniteit, waardoor het Engelsche bestuur o. a. het oppertoezicht behield over de Kaffers en welke blijkbaar uitgevonden was ter tegemoetkoming aan de Kaffervrienden in Engeland, bleef voortdurend een steen des aanstoots.
Met vreugde werd dan ook, bij gelegenheid van de beëediging van den President, uit de woorden van den Heer rutherford, die den tijdelijk afwezigen Resident verving, de zinspeling begroet, door hem, al was het in bedekte termen, op een mogelijke wijziging van de conventie gemaakt. En op den 24'lcn Mei zag men de Regeering en den Volksraad gezamenlijk, ter gelegenheid van den verjaardag der Koningin, den Engelschen Resident begroeten, hoewel deze gang, in 't belang der goede zaak geschied, ongetwijfeld den meesten Boeren zeer zwaar viel. Maar men meende, vooral tegenover den heer hudson, zeer beleefd te moeten zijn, daar deze, volgens het zeggen, bij de Engelsche regeering krachtig het verzoek van het Transvaalsche Gouvernement ondersteunde, om de benoeming van een specialen commissaris naar Zuid-Afrika, waarvoor Lord Reay reeds aangewezen was, terug te trekken, omdat men overtuigd was, dat uit zulk
38
een zending een reeks van verwikkelingen zouden ontstaan, terwijl men liet wenschelijk achtte in plaats daarvan een Transvaalsche Deputatie af te vaardigen ter herziening van de conventie.
Daar de telegraphische gemeenschap tijdelijk verbroken was, duurde het eenigen tijd, voordat de Engelsche Regeering kon berichten of de Deputatie te Kaapstad of te Londen zou ontvangen worden. Eindelijk kwam het bericht, dat de herziening der conventie tegen het einde van October te Londen zou plaats hebben, waarop de Volksraad besloot, dat thans de President zou worden uitgenoodigd om als derde lid der Deputatie mede te gaan.
Zooals bekend is, werd dan ook de Zuidafrikaansche Republiek bij de conventie van Londen in 1884 van de suzereiniteit bevrijd, een_regeeringsvorm, welke door zijn halfheid en onbepaaldheid niets dan verwarring en misverstand veroorzaken en bij niemand genade vinden kon.
Toen de Heer du Tuit mij uitnoodigde, met hem een inspectiereis te houden over de scholen, nam ik gretig dit aanbod aan. Dat het onderwijs te Pretoria goed zou zijn, was te verwachten; dit bleek mij trouwens bij menig bezoek aan de Opleidingsschool, welke onder de bekwame leiding staat van den Heer W. Louis, die geheel voor zijn taak leeft. Menig aangenaam uur mocht ik met hem doorbrengen.
Na den oorlog geroepen tot Superintendent van Onderwijs in de Zuidafrikaansche Republiek, heeft du Toit ook in dit opzicht weer met zeldzame energie de hand aan den ploeg geslagen. Het onderwijs verkeerde in een hoogst gebrekkigen toestand, en eischte dringend verbetering. De schoolwet, door hem ontworpen en zonder eenige wijziging aangenomen, toont een groote mate van originaliteit en een volledige bekendheid met de behoeften des volks.
Wel behoef ik niet te zeggen, dat er nog veel te verbeteren overblijft; dat vooral het gehalte der onderwijzers nog veel te wenschen overlaat; maar het is bewonderenswaardig, hoeveel hij in zoo korten tijd en met zoo beperkte middelen heeft weten tot stand te brengen. Bij vele Boerenplaatsen zijn scholen opgericht, waarheen bloedverwanten en vrienden hunne kinderen zenden, die daar dan tevens inwonen.
Het particulier initiatief wordt door de Regeering aangemoedigd en door bijdragen uit de staatskas gesteund.
Het is zeer interessant, het opkomende geslacht te bezoeken in die eenvoudige, .maar doelmatige gebouwen. Voor hygienische maatregelen en voorschriften behoeft niet te worden gezorgd in dit gezonde klimaat, waar men gedurende een groot deel van het jaar wel in de open lucht kan les geven. Is het altijd een genot in de heldere kijkers van kinderen te zien, wier blik zoo iets peinzends en geheimzinnig aantrekkelijks bezit, daar, meer nog dan hier, trof mij de drang om meer te weten. De oude Boeren moedigen de jongeren krachtig aan. In iedere toespraak lag als grondtoon opgesloten, hetgeen door den President zoo eigenaardig is
39
gezegd bij de opening van de Opleidingsschool te Pretoria: »Men heeft ons van twee dingen beschuldigd: dat wij waren lafhartige Boeren en dat wij waren domme Boeren. Wij ouderen hebben gezorgd, dat de naam van laffe Boeren door den vrijheidsoorlog is uitgewischt; en hoewel ik ontken, dat wij dom zijn, — wij zijn slechts ongeleerd, want het staal is niet goed geslepen, — zoo moet toch het jongere geslacht zorgen, dat wij in het vervolg niet meer voor domme Boeren worden uitgemaakt.quot;
Hoewel het bepaald confessioneel onderwijs aan de respectieve kerkbesturen overgelaten is, die daarvoor van de schoollokalen gebruik kunnen maken, zoo maakt toch ook het lezen van den Bijbel en de behandeling der Bijbelgeschiedenis een deel van het onderwijs uit.
De Boer is gehecht aan zijn Bijbel. Hij houdt zijne godsdienstoefening, als hij kan, in de kerk; zoo hem dit wegens te grooten afstand onmogelijk is, in zijn huis. Moewei wars van alle kwezelarij, zal hij zich niet ter ruste begeven, zonder een hoofdstuk uit den Bijbel gelezen te hebben. Hij zal niet ten strijde gaan, zonder vooraf zich in het gebed te hebben versterkt, ik aarzel niet te verklaren, dat het mijn vaste overtuiging is, dat, zoo er nog Hollandsch gesproken wordt in Zuid-Afrika, men dit hieraan te danken heeft, dat de oude voortrekkers, wanneer zij, Engekch bestuur moede, om der vrijheidswille, de wildernis verder introkken, liever alles achterlieten dan den ouden Statenbijbel, waardoor bij hen een zin voor het hoogere is blijven bestaan, die voor hen, te midden van namelooze ellende en zwaren strijd, steeds een onuitputtelijke bron is gebleven van nieuwen levensmoed.
Ook de Transvaalsche vrouw heeft ongetwijfeld krachtig medegewerkt, dat de mannen, ondanks hun voortdurend worstelen met woeste barbaren, in plaats van te verwilderen, trouw zijn gebleven aan de oude traditiën van zedelijkheid en deugd. Zijn de mannen, ik zeg het den warmen Boerenvriend ROVERS na, over 't algemeen krachtig gebouwd en knap van uiterlijk, de vrouwen paren aan alle deugden, het schoone geslacht in zoo hooge mate eigen, een liefde voor de vrijheid, waarvoor geen offers te zwaar zijn. Sir Bartle F r li RE heeft zelf erkend, dat hij wellicht kans had gezien de Boeren met het Britsche gezag te verzoenen, maar dat de vrouwen, de vruchtelooze onderhandelingen moede, de mannen tot den strijd hadden aangezet. Aan de borst zoog de Boerenknaap de begrippen van vrijheid en onafhankelijkheid in; door de moeder werden zij verder aangekweekt, door het meisje en de vrouw versterkt, tot de Transvaler in den vrijheidsoorlog de bewondering der verbaasde wereld afdwong. Men heeft van den Afrikaner veel kwaad verteld; men heeft van hem gezegd, dat hij koel is en onverschillig; men heeft dit trachten te bewijzen hierdoor, dat hertrouwen na den dood van een der beide echtgenooten veel voorkomt en dikwijls spoedig geschiedt. Men heeft dit toegeschreven aan onverschilligheid, terwijl de oorzaak, zooals zoo juist door Ds. Liun Cachet is aangegeven in zijn in vele opzichten uitnemend werk, »de Worstelstrijd der Transvalersquot;, moet gezocht worden in de diepgevoelde behoefte aan
40
huiselijkheid. Dat het huisgezin bij dc Boeren een grootc bcteekenis heeft, bleek mij op dezen tocht met den Heer DU Ton' op nieuw.
Kort nadat wij te Pretoria teruggekeerd waren, vertrok den i8dlt;!quot; Sept. de Deputatie, bestaande uit de Heeren Kruger, Du Toit en Smit, naar Europa. Veie inwoners van Pretoria deden haar een eindweegs uitgeleide.
Ik was een groot voorstander van het zenden eener deputatie, daar toch door hare komst in Holland in alle opzichten de banden nauwer konden worden toegehaald en niet alleen financieele aangelegenheden, maar ook vele onderwerpen van anderen aard konden worden behandeld.
Van de vriendelijke uitnoodiging van den Hoofd rechter Kotzk, om in zijn gezelschap een tocht te maken naar Rustenburg en omstreken, waardoor ik in de gelegenheid zou geweest zijn met den tropischen plantengroei van het zoogenaamde Boschveld kennis te maken, kon ik evenmin gebruik maken als van die van den Strafrechter BURGERS, om met hem het Lijdenburgsche met zijn minerale schatten te bezoeken, daar ik bericht ontvangen had, dat men in het vaderland verwachtte mij in Januari mijne nieuwe betrekking aldaar te zien aanvaarden, die reeds een tijd lang voor mij was waargenomen. Ik moest dus tot mijn leedwezen van deze reizen door de Transvaal afzien.
Ongeveer half October verliet ik Pretoria, door eenige vrienden een eindweegs vergezeld, en kwam per postkar na een tocht van zeven dagen te D 'Urban, na onderweg, al was het op eenigen afstand, met groote belangstelling den Amajubaberg te hebben gadegeslagen, waar de Boeren een overwinning behaalden, die geheel de beschaafde wereld van bewondering en sympathie deed trillen.
Ook mocht ik nog de onbeschrijfelijk schoone natuur van Natal, den tuin van Zuid-Afrika, bewonderen, terwijl Pieter Maritzburg en D'Urban waarlijk fraaie steden bleken te zijn. Gedurende mijn kort verblijf te D'Urban mocht ik veel vriendelijkheid van den Hollandschen Consul, den Heer DE Waal, ondervinden.
Eenige dagen later kwam ik met de stoomboot «Norhani Castlequot;, van de Donald Gun ie Maatschappij, te Kaapstad, waar de boot een paar dagen blijft liggen.
De Synode van de Nederduitsch-Gereformeerde kerk hield juist hare zittingen. Had het mij getroffen, dat ik, in het begin van het jaar te Kaapstad aankomende, Hollandsch hoorde spreken in het Kaapsche Parlement, ook thans zou in dit kerkelijk lichaam een hoogst belangrijk debat worden gevoerd over de rechten van de Hollandsche taal. Uit de gehouden beraadslagingen is gebleken, dat de overgroote meerderheid der leden van de Synode het gewicht der taalbeweging inzag, en bereid was die te steunen. Dus was men, zelfs in de Kaapkolonie, in kerk en staat, op den goeden weg.
41
Te Londen komende, had ik daar het voorrecht de Deputatie weder te ontmoeten, die met de Engelsche Regeering nog steeds onderhandelde over de herziening der conventie, hetgeen blijkbaar met groote bezwaren gepaard ging.
Het verblijf der Deputatie in ons vaderland, met al de daaraan verbonden wederwaardigheden, ligt nog te versch in ieders geheugen, dan dat het hier een bijzondere bespreking vorderen zou.
Wat ik reeds vroeger heb medegedeeld, kail ik hier slechts herhalen: wil de Neder-landsch-Zuidafrikaansche Vereeniging een dienst bewijzen aan het Afrikaansche volk; wil zij tevens den band tusschen de Transvaal en Nederland blijvend versterken, dan kan zij dit doen o. a. op de volgende wijzen :
1°. door te trachten wijzigingen te verkrijgen in de wet op het hooger onderwijs, opdat de jonge Afrikaners hier weer hun opleiding mogen ontvangen, die thans eenzijdig Engelsch is. (Bedoelde wijzigingen zijn reeds, ook op aandrang van de Vereeniging, tot stand gebracht).
2°. door het stichten van een fonds, waaruit een twee- of drietal Afrikaners ondersteuning ontvangen om hier te lande te worden opgeleid. (Ook hierin is de Vereeniging reeds geslaagd).
3n. door het uitgeven van een tijdschrift, — onder medewerking van Afrikaners,— waarin zaken, óf voor Nederland, óf voor Afrika van belang, behandeld worden, waardoor men van weerskanten voortdurend op de hoogte van de toestanden blijft.
4°. door het bevorderen van het schrijven en uitgeven van goede schoolboeken in het Hollandsch, maar bewerkt met het oog op Afrikaansche toestanden, waardoor het Hollandsch meer en meer moge worden het medium van onderwijs, daar tegenwoordig de in gebruik zijnde schoolboeken over geschiedenis, aardrijkskunde, enz. bijna uitsluitend in't Engelsch geschreven zijn.
5quot;. door het bijeenbrengen van een verzameling goede volksliteratuur, om daarmede de bibliotheken in Zuid-Afrika te voorzien, hetgeen eveneens een krachtig middel tot bevordering der Hollandsche taal kan zijn.
42
Bovendien zou het wenschelijk zijn, dat de pogingen van die mannen in ons vaderland, die aan de Zuidafrikaansche Republiek, door Nederlandsch geld, den onmisbaren spoorweg trachten te verschaffen, mochten slagen, waardoor niet alleen het vruchtbare en aan mineralen zoo rijke gebied der Transvaal in verbinding zou komen met zijn natuurlijke haven, maar ook aan ons land een grooten invloed op de ontwikkeling van geheel Zuid-Afrika zou worden verzekerd, waarvan de vaderlandsche handel en nijverheid groote diensten zouden genieten; terwijl eveneens een Hollandsche bankinstelling te Pretoria, mits goed beheerd, voordeelig zou zijn, èn voor de Afrikaners, omdat zij hen aan geld helpt tegen lager rente dan zij thans betalen, èn voor de Hollandsche kapitalisten, omdat de rente altijd nog hooger zou zijn, dan zij hier maken kunnen.
Dit alles is geen werk van een dag, maar mettertijd kan veel tot stand gebracht worden. De verhouding tusschen Zuid-Afrika en Holland zal allengs inniger worden, naarmate van onze zijde voortdurend meer belangstelling wordt getoond.
Ik voor mij hoop daartoe mede te werken, door over verschillende onderwerpen nadere mededeelingen te doen.
Dr. H. F. JONKMAN.
i .i s
«d®
! • '/;
I
iv.::-.;;V:
Hffggi ar;^^r«awrasT!^vs^-STai . r/gt;^«»»au94L. ujf,a
• w '«A 4 «*ar quot;iCr .» .. a' ••»:«*« t ^as , 1« » . vlw- aw ^
..
■ g; i I 11 ■ li ■■ üni mm timÈi
■■ quot; wa—BM»-■■•:-
■ -
ite;- ,■ v-^.v ■quot;--; ,• jaws ■ aiwwiiHHa ■ :.
ypBp-'
;;t
'
. quot;quot; .r-J | ||||||||||||||||||
|
BEm
I
gt;
lt;lak; SfejjSaiK«a»KHfe««KiBag^iiMnlS^ mmmB»
. wSma gt;
■
igWf
' | |
%■
KSl
r.!,. i
, K-'ji. ■ 1 'ï-'S; 1^.' „v, cg ipl'S'. '*g'5v*jjjv^ quot; 'gi^T
- \' ■■■■■■ • ■•• ln$t
! •. s • «?.•- i'i v -'fifflHSH ? tbs I' i .Y,quot;?1, ■ 'li' HffiBSm ï
'
............ ^