$
Een woordje voor hen, die in vele bijbel voorstellingen, wetenschappelijke dwalingen en tegenstrijdigheden meenen te vindtjn.
yRIJ BEWERKT NAAI^ HET J-ioOGDUITSCH
GK JAHN.
AMSTERDAM, C. L. VAM LANGENHÜYSEN, 1871.
De sterrekundigen zeggen , dat de vaste sterren der eene helft van liet hemelveld in den loop der eeuwen dichter bij elkaar zijn gekomen, en dat die der wederhelft zich van elkander verwijderd hebben : althands dat on» dit zoo toeschijnt. Eenig sterre-beeld rechts zou dus in ons oog aan oppervlakte gewonnen hebben, eenig sterrebeeld links zich met kleiner evenredigheden moeten te-vrede houden. Hieruit zou volgen, dat ouze zou met haar plaueeten-stoet (in de eerste plaats met haar Dame rPatouT, de Aarde) uiet stilstond, maar zich voortbeweegt in de ruimte. Zoo iets noemt men een belangrijk rezultaat. Nochtans plach Prof. Broere te zeggen, dat het leven eener vloo een vrij wat belangrijker verschijnsel was dan de werktuiglijke draaying aller hemelbollen. Wat zal dan het leven van een mensch, wat zal zijn zedelijk leven niet wel waard zijn. De
V
IV —
H. Schrift biedt ons voor dat zedelijk leven een \ asten steunregeling en voedsel aan. Ue Schrift spreekt ook van natuurverschijnsels, o. a. van he-melverschijnsels: niet om ons daarvan iets'te leer en, maar als middel om zich met volledigheid te kunnen uitdrukken. Evenmin als de Bijbel een grammatica is, of op grammatische volmaaktheid aanspraak maakt, evenmin is hij een cursus van natuur- of sterrekunde. Nochtans dringt men hem op dit te willen zijn.
Üit het bovenstaande volgt, dat men niet te veel waarde hecht aan de stoffelijke strekking der op den titel bedoelde plaats uit Josuë ; maar het is wel aardig den geestigen schrijver eens over den loop van zou en aarde te hooren.
,1. v. L—1.
„ Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen, die opregt zijn, openbaar mogen wordenquot;, dit woord uit de II. Schrift (1 Korinthe XI: 19) is den schrijver dezer regelen reeds dikwijls tot een bijzonderen troost geweest, wanneer het hoofd hem omliep van al die tegenstrijdige meeningen in onze dagen, en 't hem groen en geel voor de oogen begon te worden van de vechtpartijen, waarin de geesten tegenwoordig op kerkelijk en staatkundig gebied zonder ophouden gewikkeld worden. De Apostel heeft in 't zoo even aangehaalde vers van verdeeldheden gesproken, die in de korinthische gemeente uitgebroken waren en verklaart dan niet alleen deze verdeeldheden, maar zelfs ketterijen, dat is werkelijke afscheidingen van de gansche leer- en heihgemeenachap-der Kerk, voor een noodzakelijk kwaad.
Nu, de H. Paulus zal 't wel beter geweten hebben dan wij, wien menigmaal het harrewarren om de heiligste aangelegenheden de keel als 't ware uithangt, en inderdaad, de Kerk des Heeren heeft het tot op den huidigen dag uitgehouden in weerwil der verdeeldheden en ketterijen en is uit el-ken strijd altijd heerlijker van daan gekomen. Dit moet ieder bekennen, die oogen heeft om te zien.
2
Christus is nog nooit zoo luid op de straten gepredikt geworden, als heden ten dage, en, al mogen noodzakelijkerwijze ón tegenwerking én vijandschap tegen Hem sterker geworden zijn dan ooit, zoo kan toch niemand meer het hoogmoedig verwijt der oude farizeers en schriftgeleerden — Joh. 7, 48 — op onzen tijd toepassen: „ Gelooft wel een der oversten in hem ? maar het-volk, datjiiets van de wet weetquot; — daarvan leggen onze hoogescholen een welsprekend getuigenis af. De Heere Christus heeft thans in alle vakken der wetenschap zijne kloeke belijders.
Zoo zal 't dan ook wel steeds der geloovigeu vertroostend vooruitzigt blijven, dat de Kerk des Heeren staan blijft als de rots in zee tot op den jongsten dag en dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. En niet waar, lieve lezer, met datgene wat nu weldra twee duizend jaar lang door alle wisseling der tijden proef gehouden heeft, willen wij het getroost blijven houden en elk nieuw licht altijd eerst ter dege overdag bekijken, of 't ook werkelijk meer licht verspreidt, dan de oude zon?
De strijd tegen de verordeningen Gods in Staat en Kerk schijnt altijd bij afwisseling te verloopen. Hij komt echter uit één wortel voort. De eerste ontbrandt vaak schijnbaar veel heviger, doch de laatste is de verreweg gewigtiger, de beslissende, want het komt daar op ons hoogste goed aan, op de zaligheid onzer zielen. Wat nu de staatkundige on-eenigheden betreft, hieromtrent schijnt het den schrijver dezer regelen, met het oog op zijn tegenwoordige pozitie, raadzaam toe, het stilzwijgen te bewa-
3
ren, ofschoon hij op de vrijheid zijner eigen meening hoegenaamd geen inbreuk zou gedoogen, — tegenover den kerkelijken strijd kan hij nogtans geen lijdelijk toeschouwer blijven, daar heeft ieder chris-tenmensch voor zijn deel regt en pligt te getuigen, daar geldt het woord des Heeren: „Verkoop uw kleed en koop een zwaard!quot;
Ook met het oog op oude tijden is schrijver dezes echter zoo vrij, het als een soort van eereschuld aan te merken, de pen mede in de hand te nemen. Voor vijf-en-twintig jaar brak er ook een geweldige storm over de Kerk los. Dat waren de tijden der licldvrienden en duitsch-Katholieken, die magtige beweging der geesten, die zich als een berg in harem-nood aankondigde en waar ten langen leste de muis der vrije gemeenten uit geboren werd. Destijds werd er in plaats van staatkundige vlugschriften een echte vloed van godsdienstige strijdschriften over 't land uitgegoten, en de schrijver sloeg tegen den eenen Goliath dier dagen mede op 't aanbeeld. Ieder lezer weet echter, dat, al loopt een paard, dat vroeger bij de kavallerie geweest is, nog zoo gelaten achter den ploeg, zoodra het de trompetten hoort kletteren, dan is 't niet meer te houden. quot;Welnu dan, dat de schrijver ook thans niet gemist worde, nu een dergelijke tijd voor de deur schijnt te zijn.
Ja, een dergelijke tijd! De kerkelijke strijd, die voor de helft der Eeuw nog zoo geducht aan 't woeden was, is later van lieverlede in een voor postenschermutseling verloopen. De groote legerkorpsen traden elkaêr op staatkundig gebied tegemoet
4
en zijn daar, gelijk genoegzaam bekend is, in de laatste twintig jaren ter dege met elkander aan t plukharen geweest. Maar van tijd tot tijd neemt men toch nog, ook op kerkelijk gebied, de proef, om de oude krijgskunst weêr in toepassing te brengen. De vijand spekuleert precies weêr zooals 't behoort : is eenmaal de grond genoeg ondermijnd, dan heeft men met het sloopen hoegenaamd geen moeite, het huis stort van zelf in.
Een op zich-zelve zeer onbeduidende gebeurtenis, die order andere omstandigheden niemand de moeite waard zou geacht hebben, om notitie van te nemen, heeft, als was 't zoo afgesproken, de ronde door alle liberale kranten gedaan. Ze is zoo dikwijls met een vertoon van ontsteltenis over en weêr besproken geworden en heeft het publiek dezer kranten zoo van streek gebragt, dat het als t ware noodzakelijk is, dat wij er ons ook méégaan bemoeijen. Vooraf met een enkel -woord de gebeurtenis-zelve besproken.
Niet zeer lang geleden was er te Berlijn, bij gelegenheid eener godsdienstige vergadering, door een vrijzinnig geleerde een verslag uitgebragt over den kerkelijken en zedelijken toestand der bevolking. Alhoewel het nu zeer te betwijfelen is, dat er, vooral te Berlijn, te veel gebeden, te veel aan wonderen geloofd wordt, had onze vrijzinnige man deze gelegenheid niet voorbij willen laten gaan zonder tegen het geloof der Kerk en haar belijdenisschriften, inzonderheid tegen het geloot aan wonderen , profecij en gebedsverhooring zoo sterk voor den
5
dag te komen, dat de voorzitter der vergadering zich genoopt voelde, namens de kerkelijke autoriteit, nadrukkelijk te protesteeren tegen de bijzondere beschouwingen van den verslaggever. De vergadering echter vermeende des te eerder het bij dit protest van haar voorzitter te kunnen laten, aangezien er van te voren bepaald was geworden, dat een diskussie over dit verslag niet zou plaats vinden, om reden gewigtige dingen ter bespreking aan de beurt lagen, waarvoor al de nog overige tijd in beslag zou genomen worden.
Onze liberale godgeleerde kon zich ondertusschen maar niet bij de gedachte neerleggen, dat zijn prachtig stuk eigentlijk tot niemendal gediend had en zoo liet hij zijn verslag in den vorm eener brochure drukken, en daar zou nu natuurlijk niets tegen te zeggen geweest zijn, wanneer de schrijver, die in de voorrede uitdrukkelijk vermeldt, dat hij zijn berigt in 't bijzijn van eenige kerkelijke autoriteiten voorgedragen heeft, niet het protest van den voorzitter en de afspraak om namelijk niet in diskussie te treden, doodeenvoudig verzwegen had. Onder zulke omstandigheden werd het voor de ge-loovige leden der vergadering een gewetenszaak, in 't openbaar te protesteeren. Wat zij dan ook deden.
Tot dusverre was nu nog alles onschuldig in zijn werk gegaan; althans er was niets van dien aard voorgevallen, om er een boek over te schrijven. Gre-leerden, die niet aan wonderen en gebedsverhoorin-gen gelooven, zijn er helaas niet alleen te Berlijn; en ieder Onze-Vader is een protest tegen de zooda
6
nigen. Waarom God zoo iets toelaat, hebben wij zoo even reeds besproken. Er moeten verdeeldheden zijn, zelfs ketterijen, opdat zij, die opregt zijn, openbaar mogen worden. Om hetgeen nu op de bewuste vergadering voorgevallen is, zou het bij mij niet opgekomen zijn, een pen in den inktkoker te doopen. Maar men heeft van den kant der tegenstanders voor goed gevonden, zich het gebeurde tot een algemeenen storm te nutte te maken tegen het vaste bolwerk, dat hier als de grootste ergernis in den weg staat, tegen het geloof aan 't gezag der II. Schriftuur.
Het is waar, noch het verslag van onzen vrijzinnigen geleerde, noch de verklaring der geloovigen, kon de tegenpartij van genoeg gewigt toeschijnen, behoorlijk alarm te blazen. Te dien einde moest de groote hoop de zaak gansch anders aan 't verstand gebragt worden. Men gebruikte daartoe voor alle dingen een zoogenaamd stopwoord, dat heet, een woord dat eigentlijk niemand regt verstaat, dat echter iedereen des te dapperder in den mond neemt, om voor den ander niet als domkop door te gaan. Wie zoo'n woord gevonden heeft,, heeft gewonnen spel, dien valt de menigte toe met hoopen bij de vleet. En ziedaar, ook daartoe werd raad geschaft. Een klein incident ter vergadering scheen er als voor gemaakt te zijn, om daar wat grootsch uit te fabriceren.
De heer Lisco — zoo heette onze vrijzinnige man — beweert namelijk in zijn verslag onder anderen: De godsdienstige wereldbeschouwing, die op 't geloof
7
aan de H. Schrift berust en de gemoederen onzer vaderen zoo diep bevredigd heeft, is voor altijd weg; zelfs in hen is zij onherstelbaar verwoest, die zich zelfs orthodox meenden te mogen noemen.quot; Op grond nu van deze beweering had een lid der vergadering, de Eerw. Heer Knak den heer Lisco gevraagd, of hij hem ook onder die orthodoxen rekende, in wie die godsdienstige wereldbeschouwing verwoest was, waarop tusschen hen liet volgende gesprek plaats vond. Wij halen de woorden aan , gelijk de kranten ze opgegeven hebben.
De heer Lisco. „Met uw verlof, ja! want gij moogt het weten of niet weten, ook gij hebt zonder twijfel een menigte elementen in uw geestelijk leven opgenomen , welke op die wereldbeschouwing inbreuk maken. G-e zult, bij voorbeeld, om slechts iets te vermelden, bezwaarlijk met den bijbel willen beweeren, dat de aarde stil staat en de zon zich beweegt?quot;
Eerw. Knak Ik ken, geachte Heer, slechts de wereldbeschouwing der H. Schrift!quot;
De heer Lisco. „Dan heb ik u miskend, hooggeëerde heer Pfarrer, ik verzoek allernederigst om vergiffenis! Uwe regtzinnigheid staat onaangetast en straalt in den heerlijksten glans.quot;
Hoe onbeduidend dit geheels intermezzo menigen lezer ook moge toeschijnen, was het toch koren op de molens onzer vrijzinnige kerkbestormers. Uit deze mug liet zich met weinig moeite een olifant malven! Arme Heer Knak, wat hebt ge gedaan? Nu hebt ge 't voor altijd verbruid! En als 't dat nog alleen ware! Maar je hebt allen, die van je gevoelen zijn,
8
mede in 't verderf gesleept. Aan uw onbeduidend persoontje zouden uwe vijanden zich al bitter weinig hebben laten gelegen liggen, maar wat je misdaan hebt, kijk, dat laat zich zoo kostelijk aan de gansche partij ten laste leggen! Thans heeft het Volksblad met zijn aanhang de naaldgeweren in de handen, daar zit niets anders op dan een tweede Sadowa. Maar hoe dwaas ook, zich voor de tegenpartij zoo bloot te geven! Welk beschaafd mensch koestert er heden ten dage ook slechts den minsten twijfel aan, dat de aarde om de zon draait eu welk mensch wil heden ten dage niet beschaafd zijn ? En verder, wie ter wereld acht het bovendien nog der moeite waard, zich om sterrekunde te bekommeren? Waar is de Berlijner, die, om de zon te zien opgaan, 's morgens ten twee ure uit zijn bed stapt? quot;Wat maakt het uit, de zon te zien opgaan! En in 't hartje van den nacht den sterrenhemel gade te slaan! Kan er iets vervelender wezen ? En daar komt nu, als of hij geroepen waa, zoo'n bekrompen Pfarrer en ontziet zich niet, de geheele beschaafde wereld in haar rustige rust te storen! Hij waagt het, iets te betwijfelen, waar toch ieder des te vaster van overtuigd moet zijn, des tevminder hij er van verstaat ? En deze eene is gelukkigerwijze een Berlijner, een volbloed farizeër, een der weinigen, die nog een volle kerk hebben! Als dat geen prachtig schandaal zal worden, dan weet ik er niets meer van, zegt de Berlijner; daarom flink voorwaarts op de geheele linie.
Fluks hebben zich dan nu ook de organen der
9
pers, die tot de anti-klerikale partij behooren, met verbazingwekkende vlugvingerigheid van dit voorvalletje met Knak meester gemaakt. En met een sluwheid , boven allen lof verheven, pikken zij uit al wat er op de bewuste vergadering is voorgevallen alleen deze eene scène uit. En ziedaar, ze hebben zich niet verrekend. Reeds na verloop van weinig dagen kon het Berlijnsche Volksblad, het orgaan voor jan en alleman, in vertrouwen meêdeelen, dat onder voorzitterschap van een voornaam burgerlijk ambtenaar een groot aantal aanzienlijke burgers en beroemde geleerden tot een allerbelangrijkste konfe-rentie is uitgenoodigd geworden. En wat of nu op die konferentie het hoofdonderwerp der bespreking zal uitmaken? Wel, vraagt men hier nog naar! Natuurlijk zal men elkaér raadplegen, of in han-den van mannen gelijk Knak en konsorten, die de wetenschap loochenen, nog verder het opzigt over onze scholen kan gelaten worden. Maar tegenover zulk een schandaal, als pfarrer Knak ditmaal gemaakt heeft, is dit nog niet genoeg. Neen, van nu-af aan moet er ' ernstig werk van gemaakt worden, om de school geheel en al van de Kerk los te maken, de bijzondere school geheel en al af te schaffen. Het duurde niet lang, of hetzelfde Volksblad be-rigtte, dat eerstdaags een stuk van de Berlijnsche burgerij zou uitgaan, dat volkomen instemming met de leer van onzen liberalen Lisco zou behelzen.
Maar ook hier zou het nog niet bij blijven. De eerste bom viel en wel van een zijde, waar men dit het minst van zou verwacht hebben. Berlijn, de stad
10
der intelligentie, staat niet meer aan de spits der beweging. De eer, om de eerste viool te spelen, heeft haar een dorp afgekaapt, een dorp waarvan de naam tot dusverre nog slechts aan weinige menschen bekend was en welks gelukkige bewoners zich nu op eens onsterfelijk gemaakt hebben. Nu moet ge weten, dat het Volksblad, altijd hetzelfde volksblad, een dag of wat later — en de geheele anti-klerikale pers volgde natuurlijk dit loffelijk voorbeeld — een petitie openbaar maakte van den kerkmeester en schoolopzigter Kleeman, te Keu-Trebbin, tevens door 50 andere boeren onderteekend, een petitie zoo pittig, ja klassiek genoeg dat wij ze hier letterlijk laten volgen.
„quot;Wij ondergeteekenden, inwoners van Oud- en Nieuw TrebLin bij Wriezen a. O. hebben in openbare tijdschriften gelezen, dat onlangs in een openbare vergadering door een hoog aanzienlijk kerkelijk lid derzelve deze ernstige beweering is uitgesproken geworden, dat namelijk „de aarde stilstaat en de zon er zich om beweegt.quot; Nu hebben wij er niets op tegen, dat iedereen het regt heeft, voor zijn geloof uit te komen en op zijne wijze zalig te worden, gelijk het immers reeds „onze ouwe groote Fritsquot; wilde, maar met dit voorbehoud, dat zulk een geloof privaat zaak blijve en niet voor 't algemeen (je-mar lijk worde. Maar die geestelijke heer heeft de aangehaalde beweering nu juist als geestelijke en, op dit karakter zich grondende, in officiëele vergadering en op zulk eene wijze gedaan, dat zijn geloof aan de 11. Schriftuur door de wereldsche wetenschap
11
„onaangetast is gelaten.quot; Al zou een kerkelijke autoriteit ook slechts door stilzwijgen zulk een ziens-wijzs schijnen toe te stemmen, dan nog vreezen wij, dat het niet lang zal duren of meer geestelijken zullen de zelfde meening gaan huldigen en ons zoo doende in een tegenspraak met de Kerk brengen, die de ernstigste gevolgen kan hebben. En waarlijk schrikkelijk is voor ons de gedachte, dat zulk een man niet alleen het opzigt moet hebben over onze vorming en opleiding, maar als inspekteur van 't onderwijs, ook over de vorming en opleiding onzer kinderen. Wij zouden in 't geval komen, onze kinderen te moeten zeggen, dat mijnheer de pfarrer zekere wetenschappelijke waarheden óf niet verstaan kan of niet verstaan wil. Onwetendheid of huichelarij zijn echter gewisselijk niet de eigenschappen van een man, die ous en onzen kinderen ten voorbeeld moet strekken. Op grond van een en ander verzoeken wij onderdanigst en dringend de kerkelijke autoriteit, dat zij hare verhouding tot het bewuste geval ons--en in 't belang der Kerk zoo
mogelijk ook in 't openhaar — gelieve meê te deelen.quot;
(volgen de onderteekeningen.)
Wij zullen 't bij deze petitie laten en willen ons om de ondertusschen gevolgde berigten uit Berlijn niet verder bekommeren, maar zullen ze bij gelegenheid mede in aanmerking nemen. Wij hebben reeds meer dan we behoeven.
Wat zegt ge van zulke hoeren, mijne heeren van de wetenschap? Laat er nu eens iemand durven be-
12
weeren, dat de algemeene beschaving niet ook reeds onder ons landvolk doorgedrongen is. En vrat voor stijl houdt de man er op na! In 't privaat geloof van den bekrompen pfarrer wil hij zich wel is waar niet mengen, maar zijn officiéél geloof is gevaarlijk voor 7 algemeen en brengt geheel Oud- en Nieuw-Trebbin in een tegenspraak met de Kerk, die de ernstigste gevolgen kan hebben. Ontzettende gedachte, wanneer voortaan de ganzendrijver uit het dorp moest aannemen, dat de zon eiken morgen aan den eenen kant des hemels opkomt en 's avonds aan de andere zijde weêr ondergaat! En toch bij allen ijver voor de wetenschap, hoe hartroerend bescheiden is de man! Zijn eigen vorming en opleiding zou hij er in allen gevalle nog aan geven, maar de onschuldige dorpsjeugd, wat zou daaruit worden? En als nu de Eerw. Knak maar niet de onbeschaamdheid had gehad, als geestelijke, als dienaar des goddelijken Woords die voor 't algemeen zoo gevaarlijke beweering uit te spreken en zich daarbij op datzelfde goddelijke woord te beroepen, tot welks dienaar hij immers door de kerkelijke autoriteit is aangesteld geworden. Kijk, de haren zouden je te berge rijzen, als de kerkelijke autoriteit daar geen inzigt in kreeg !
„Maar met uw verlof. Mijnheer de Kerkmeester, heeft dan niet juist de heer Lisco tegenover pfarrer Knak beweerd, dat het de Bijbel is, die de leerstelling verkondigt, dat de aarde stil staat en de zon er om heen draait, en had niet pfarrer Knak slechts onder zulke vooronderstelling deze voor 't algemeen zoo gevaarlijke dwaling uitgesproken? Meent
13
ge echter, dat een man als Lisco niet zijne bewee-ringen ook zal weten te bewijzen! Of' zou u, bij al uw bedrevenheid in de sterrekunde, de vermaarde plaats, Jozua 10, 12, die toch heden ten dage niet alleen de onbeduidendste godgeleerde, maar de eerste de beste jongen van de Hoogere-Burgerschool als het bondigst bewijs voor de belagchelijkheid van 't blinde geloof aan 't gezag der H. Schriftuur weet aan te halen, werkelijk onbekend gebleven zijn? Onmogelijk kan ik dat gelooven, maar zoo niet, dan kan ik de redeneerkunde niet begrijpen, volgens welke gij op de hoedanigheid van pfarrerKnak als bedienaar des goddelijker woords zoo'n bijzonderen nadruk legt. Als bedienaar is hij immers geen heer van 't goddelijk woord, dat hij het naar welgevallen zou kunnen veranderen en plooijen, en ge moet toegeven, dat hij in den grond niets anders gedaan heeft dan dien bewusten tekst even naauwkeurig uit te leggen als onze liberale, klinkklaar liberale Lisco. Waarom wrijft ge dan toch in vredesnaam den armen man als een misdaad aan, wat louter en alleen aan den Bijbel, verklaard door Heer Lisco, kan ten laste gelegd worden? Waarom dient ge niet liever een petitie in, dat het kerkelijk gezag de II. Schriftuur als voor het algemeen gevaarlijk verbieden zou?
Maar onder ons. Mijnheer de Kerkmeester, wat laat ge u bovendien met den Bijbel, dat verouderde boek, in? Waarom zich daaraan wrijven? Wie uwer. Mijne Heeren, een-en-vijftig onderteekenaars der bewuste petitie, die iuderdaad onder de wereld-evene-
14
menten mag gerangschikt worden, zal nog zoo kinder-aclitig zijn, 0111 zelfs een oog in dien Bijbel te slaan? Neen, dan moet ge den vijand direkt op 't lijf vallen! Van den Bijbel hebt gij voor uw beschaving weinig te vreezen, ik ken boeken die voor 't algemeen veel gevaarlijker zijn, die dezelfde dwaling in omloop brengen, die zich in aller handen bevinden, ja die door u, door u-zelf, dag-in dag-uit gebruikt worden... Hebt ge nog niet geraden wat ik bedoel ? Ik heb, om maar iets op te noemen, dat onafzienbaar heir van volkskalenders en almanakken op 't oog, die spreken immers nog altijd en eeuwig in plaats van aarde-omdraaijing, van zonsop- en ondergang. Hier is dus de oude znurdeesem der dwaling allereerst uit te verdrijven. Wat gaat, dat niet! Ergo, al die kalenders en almanakken beweeren, en dat nog wel in 't openbaar, dat de zon om de aarde heet? draait. Ja, allerijsselijkst om te zeggen, het staat daar onverbloemd te lezen, de zon treedt in het teeken van den kreeft; al die boosaardige kalenders en almanakken maken dus de lieve zon-zelve tot een zwarten reaktionair ten spijt van pfarrer Knak en konsorten.
Docli dat we onzen kerkmeester op zijn lauweren laten rusten. Hoe gevaarlijk voor 't algemeen hem ook pfarrer Knak en konsorten mogen toeschijnen, in ons oog is deze man alles behalve gevaarlijk voor 't algemeen. Keeren we ons derhalve tot onze eigent-lijke tegenstanders, tot de lieden, die achter hem staan, dat wil zeggen: niet tot de wereldberoemde een-en-vijftigers uit het bewuste dorp, maar tot de
15
schappelijke grooten, met wier kalf hij geploegd heeft. Maar, opdat wij niet verkeerd verstaan worden, we zullen dit niet doen, om deze heeren wijzer temaken op dit punt, och neen, dit zou den moriaan geschuurd zijn. quot;Wij hebben, gelijk ons opschrift aantoont, alleen dezulken op 't oog, die nog aan den ouden God des Bijbels gelooven, en wenschen niets liever dan naar onze krachten daartoe bij te dragen, dat zich niemand hunner door 't blind geschreeuw: „Groot is de Diana der Efeziërs!quot; op een dwaalspoor late voeren. De een-en-vijftig boeren in Oud- en Nieuw-Trebbin gelden ons ten waarschuwend voorbeeld, en juist daarom hebben we ons met hun petitie bezig gehouden en niet met de Berlijnsche berigten. Wie daarom voor zijn deel reeds met den ouden G-od des Bijbels gebroken heeft, dien geven we, om hem voor schade te bewaren, den welge-meenden raad, ons boeksken, als hij tot hiertoe gekomen is, niet verder te lezen en zijn kostbaren tijd liever beter te besteden.
Eu nu ter zake! Wat zeggen wij dan nueigentlijk van de bewuste beweeriug des Bijbels, dat de aarde stilstaat en de zon zich er om heen beweegt ? Wij zeggen ten eerste en voor alle dingen: Op deze beweeriug komt het bij de kwestie, die ons thans bezig houdt, alles behalve aau, en het op den voorgrond plaatsen daarvan is niets anders dan de oude overbekende manier onzer tegenpartij: den lieden zand in de oogen te werpen en het water, waar zij in visschen willen, van te voren troebel te maken.
Bij het wonder van Jozua is 't volstrekt de vraag
16
niet, of het de aarde is die zich beweegt, of de zon) maar of God in den hemel wonderen kan doen, al of niet. Ieder verstandig mensch moet toch inzien, dat het wonder precies even groot blijft, of nu Jozna de aarde of de zon heeft doen stilstaan. Wanneer de aarde zich met zulk een verbazende snelheid in 't wereldruim voortbeweegt, dat zij alle uren circa twaalf duizend mijlen vooruit komt, wat voor ruk zou dit niet natuurlijkerwijze moeten geweest zijn , als ze op één oogenblik plotseling opgehouden was geworden ? De geheele aardbol had in brokken en stukken moeten versplinteren, dat kunnen we aan een sneltrein gewaar worden, wanneer die bij zijn slakquot; kengang van tien onnoozele mijlen per uur bij voorbeeld door vergissing van den wisselwachter met een anderen trein in botsing komt.
Daarom bedrieg u niet, lieve lezer! De vraag is niet: „Grelooft gij , dat de aarde zich om de zon, of dat de zou zich om de aarde beweegt?quot; Neen, op veel ernstiger wijze komt de vraag tot uw geweten, ze luidt: „Zijn er ooit wonderen geschied, ja of neen? Kan God in den hemel gebeden verhoeren of niet?quot; En dit heet toch in waarheid niets anders dan: Is er Kerkelijk een levende God in den hemd, of ts Hij er niet ? Daar komt het op aan, zich-zelven op die vraag antwoord te geven, maar niet op de in vergelijking met deze hoogste waarheden slechts als een bagatel voorkomende bijzaak: of de Bijbel het zonnestelsel van Kopernikus loochent of vertegenwoordigt.
Wanneer de profeet Elisëus met zijn staf in den
17
Jordaan slaat en daarmee den in 't water gevallen bijl doet zwemmen (2 Kon. 6), zoo is het wonder precies even groot en onbegrijpelijk, als wanneer Jozua de zon stil doet staan, ja mij dunkt, in den grond is dit nog grooter, want geloof ik in waarheid , dat de almagtige G od hemel en aarde geschapen heeft bloot door het Woord zijns monds , zoo is het dezen God in allen gevalle waardiger, en van daar ook gemakkelijker te vatten, wanneer Hij met zijn almagtig woord een hemelligchaam tegenhoudt in de baan, die Hij aan dat ligchaam voorgeschreven heeft, dan wanneer diezelfde groote en onbegrijpelijke God zich zoo speciaal om de kleinste dingen zou bekommeren, dat Hij zijn bijzondere opmerkzaamheid op de kleine aarde, en in deze op liet kleine landje Kanaiin en in dit op een armen houthakker aan de kleine rivier de Jordaan zou vestigen en ter wille van een armzaligen, in 't water gevallen bijl zijn eeuwige natuurwetten veranderen zou. Laat ons een wonder nemen, onverschillig welk, ze zijn alle even onbecjrvjpelijk en wie er één kan ge-looven, die kan ze alle gelooven; omgekeerd, wie er een loochent, die moet ze alle loochenen.
Het is daarbij onredelijk, dat onze tegenstanders, wanneer zij het gezag des Bijbels verdacht willen maken, ons altijd rnet de stilstaande sou van Jozua xoov den dag komen en zich zoo aanstellen, als zouden zij de geloofwaardigheid der H. Schriftuur geheel onaangetast laten, bijaldien Jozua maar niet het Ko-pernikaansche zonnestelsel zoo met de vuist in 't aan-gezigt had geslagen. Met opzet willen zij niet we-
18
ten, dat, wanneer slechts het wonder-zelf toegegeven wordt, nog tot op den huidigen dag geen menseh anders spreken zou, dan Jozua gesproken had. Ik wil in 't geheel niet van zulke volkshelden als de oude Bliicher bij Waterloo spreken, maar zelfs wanneer God in zijnen toorn eenmaal de plannen van 't Bei') ijnsche Volksblad, die immers de wereld moeten gelukkig malden, tot uitvoering zou laten komen, zoo zou zelfs zijn redakteur ten dage zijner groote zegepraal, gesteld dat het mogelijk is, dat zoo'n nuchtere geest zich als een tweede Jozua kon voelen, toch waarlijk niet spreken: aarde sta stil! maar zou insgelijks de zon aanroepen, in haar loop op te houden.
„Goed en wel,quot; zal mij de een of andere bange lezer met een bedenkelijk hoofdschudden in de rede vallen, „juist omdat de Bijbel zich over dit gewig-tige punt helaas ietwat dubbelzinnig uitdrukt, moet ge tocli zeggen, dat het in den hoogsten graad onbezonnen geweest is van pfarrer Knak, met zulk een beweering de geheele beschaafde wereld voor 't hoofd te stooten?quot;
quot;Wat moet ik zeggen? Dit moet ik zeggen: Is in ons land de wetenschap vrij, ja of neen? Moet pfarrer Knak met geweld tot een martelaar der vrije wetenschap gestempeld, tot een Galilei den Tweeden gemaakt worden? Waarom zou alleen deze man niet het regt zijner meening hebben De wetenschap is toch zoo vogelvrij geworden, da in den tegenwoordigen tijd, tot zelfs zoogenaamde evangeliedienaars inkluis, frank en vrij het scheppingsverhaal, de godheid van Christus en de per-
19
soonlijkheid des H. G-eestes loochenen mogen, •fraarom echter niet het stelsel van Kopernikus ? Is dat dan een nieuwe afgod geworden? Wanneer prof. Vogt gelooft, dat de mensch niet naar het beeld van God geschapen is, maar van een aap afstamt, dit op ent-lijk doceert, zoo meent men, dat zoo iemand in 't belang der wetenschap niet geweerd mag worden^ waarom zal 't dan gevaarlijk voor 't algemeen zijn, wanneer daar iemand is, die gelooft, dat de zon zich om de aarde beweegt en dit opentlijk uitspreekt? Pfarrer Knak wil de mensehen immers evenmin tot zijn geloof dwingen als professor Vogt ze tot het zijne. Mij dunkt, wat de een mag doen, dat kan men den ander in billijkheid niet weigeren.
In welke wonderlijke wereld leven wij toch! Daar ziju b. v. weinig geschiedkundige daadzaken, die voor ieder, die zien wil, zoo ten eenenmale gewaarborgd zijn, als de opstanding van Chrislus. Een gansche schaar van getuigen heeft hem na zijn opstanding gezien en dat wel louter menschen, die voorheen niet aan zijn opstanding geloofden, en heeft- haar geheel en al onverdacht getuigenis tegenover alle vijandschap en alle sluwheid van 't jodenvolk weten vast te houden, ja de Zondag, dien wij vieren, is een geschiedkundige bevestiging van Christus' opstanding — maar wanneer thans, tegenover deze tweeduizendjarige onafgebroken keten van getuigenissen, een van 't geloof zijner Kerk afgevallen geestelijke opentlijk beweert, dat de opstanding van Christus een leugen is, zoo zal hij een wetenschappelijk regt daartoe hebben, en al is zoo'u man tegelijk schoolop-
20
ziener of inspekteur van 't onderwijs, zoo zal er toch In onze Christenlanden geen haan naar mogen kraaljen — durft daarentegen een in 't geloof zijner Kerk staand herder en leeraar op grond der door hem bezworen H. Schriftuur, er aan twijfelen, dat de aarde om de zon draait, zoo is dat een gruwelijke ketterij en een-en-vijftig knappe landlieden, die achter hun ploeg allervoortreffelijkste menschen kunnen zijn, maar van sterrekunde net zooveel verstaan als een kind van 't Sanskrit, rigten een, twee drie een verzoekschrift aan de bevoegde autoriteit, dat deze wegens het voor 't algemeen gevaarlijke van zulk een schadelijke dwaling, den ketterschen mensch, die niet aan 't stilstaan der zon gelooft, van ieder opzigt over de school onthefte!
„Maar hou nu toch op, valt me een lezer in de rede, en keer-de dingen niet het onderste boven! quot;Willen we nog langer met elkaêr praten, laat het dan met verstand geschieden. De wetenschap moet wel vrij zijn en ieder mensch moet kunnen gelooven, wat hij wil; maar daarbij blijft toch altijd waar, wanneer iemand gelooven wil, dat twee maal twee niet vier maar vijf is, zoo ben ik in mijn regt, wanneer ik aan zijn gezond verstand twijfel!quot;
Toegestaan, maar wie zegt er dan, goede vriend, dat de kwestie tusschen aarde en zon en zon en aarde reeds zoo kant en klaar is uitgemaakt als de stelling, dat twee maal twee vier is? Hebt gij u, of hebben zich de 51 petitionarissen, die tot de kerkelijke autoriteit de bewuste vraag gerigt hebben, dan werkelijk reeds ook maar gansch oppervlakkig
21
overtuigd, dat de aarde zich beweegt? Waar hebt ge dan. uw sterrekundige wijsheid van daan geliaald? Voor den dag er mee! Alleen van de schoolbank, is 't niet zoo! Welnu, vraag dan eens aan uw onderwijzer, waar hij die wijsheid opgedaan heeft en vraag dan verder en verder, begin des noods van voren af aan, en loop den geheelen kring door, 't zal lang duren, tot dat ge op iemand stoot, bij wien althans van een wTerkelijk zelfstandig weten op 't gebied der sterrekunde sprake kan zijn.
Ik zeg nog eens, in wat voor zonderlinge wereld leven we toch! Daar zit zoo'n gestudeerd heer en geleerd professor en breekt er bijna zijn hoofd over, of het Evangelie van den H. Johannes echt is of niet, een vraag die in een der onzen bloot met zijn gezond menschenverstand niet op zou komen, al was 't maar alleen om den duizendvoudigen zegen, dien hij uit dat boek geput heeft. Wat onze geleerde, onze hooggeleerde man daarentegen over andere we-reldsche zaken van buiten geleerd heeft, dat houdt hij vast als een Evangelie en valt het hem op duizend mijlen weegs niet in, ook slechts den gering-sten twijfel daartegen in zijn hart te laten opkomen ; en doet het bij geval een ander mensch, zoo kijkt hij hem schuw van ter zijde aan, of 't bij dien wel regt pluis is in de bovenste verdieping.
Inderdaad, terwijl heden ten dage niets ter wereld als meer uitgemaakte waarheid gelden moet, dan de stelling: „de uardv draait om de zon,quot; is 't nog al komiek, hoe weinig menschen zich zelfs iets meer dan oppervlakkig met de sterrekunde bezig
22
houden. Wij willen nu in 't geheel niet van de een-en-vijftig landlieden te Trebbin spreken, want zij zijn ten minste nog in de gelegenheid, de zon nu en dan te zien opgaan, neen, men kan gerust op goed geluk af midden in 't gdeerdengild grijpen en bij honderd professoren huiszoeking doen, men zal ver. baasd staan, hoe zeldzaam het is, zelfs een hoogleeraar aan te treffen, die, sinds hij de schoolbanken verlaten heeft, zich nog een weinig om sterre-kunde bekreunt.
Het Kopernikaansche stelsel moet ik zoo goed op geloof aannemen als het Christendom, want bewezen kan 't mij juist niet worden, ja het kan niemand bewezen worden, het is en blijft een hypothese, dat is een vooropgezette meening, die ook de ijverigste sterrekijker eerst op goed geloof aannemen en er vervolgens zijn verdere gevolgtrekkingen uit afleiden'moet.
Het schijnt bijna, alsof de oorzaak der in 't oog loopende verschijning, dat in alle andere vakken dei-wetenschap iedere twijfel zijn wetenschappelijk raison d'etre moet hebben, slechts in de sterrekunde niet, juist in de omstandigheid is te zoeken, dat de ster-rekundigen onder ons zoo zeldzaam zijn, terwijl bijna op ieder dorp een man zit, die iets aan theologie gedaan heeft en in ieder stedeken minstens een doctor in de geneeskunde ? Dat zou nu in allen gevalle een zeer origineele oorzaak zijn, en toch laat zich het lawaai, dat gemaakt wordt, ter naauwernood anders verklaren; want er komt voorzeker op honderdduizend en meer menschen naauwelijks één, die zich zoo grondig en uitsluitend met sterrekunde inlaat,
23
dat men hem zonder beleediging een man van H vak kan noemen en ook zidk een man van 't vak gaat slechts te werk onder de eenmaal geldende hypotle-sen. Eerst onder vele honderd millioenen menschen echter, en in tusschenruimten van eeuwen, wordt eens een sterrekundig genie geboren, dat — let wel op ! — een nieuwe hypothese vaststelt en deze duurzaamheid weet te geven.
De mannen, die in hun tijd het oude stelsel vertegenwoordigd en verdedigd hebben, waren toch waarlijk geen domkoppen eu hadden naar den sterrenhemel nog op gansch andere wijze omgekeken, dan onze hedendaagsche napraters van Kopernikus en Keppler.
Ik noem slechts den eenen, Tycho de Brahe, Kep-plers grooten voorlooper, den man, die gelijk onze tegenstanders moeten toestemmen, met de beste werktuigen het scherpst waarnemingen gedaan en ze op 't naauwkeurigst berekend heeft. — Waarom heeft die zich dan niet laten overtuigen en is bij zijn geloof gebleven en op zijn geloof gestorven? quot;Was Tycho de Brahe misschien te dom, om een wetenschappelijke waarheid te begrijpen die door een-en-vijftig ^ boeren uit een klein dorp zonder meer als zoodanig aangenomen wordt; of was hij een huichelaar, die haar niet begrijpen wou?
Wat heeft zich de eerlijke Kopernikus niet al moeten laten aanleunen! Wat is op het stelsel, dat zijn naam draagt, niet voor een rommelzoo van waagstukken gebouwd geworden! Men heeft met vaste sterrengroepen, waarachter dan weer nevel-
24
vlekken-firmamenten moeten liggen, met zonnestelsels en centraalzonnen niet alleen een stout spel der verbeelding gedreven, maar de meest gewaagde gevolgtrekkingen als uitgemaakte waarheden de wereld met een vermetelheid opgedischt, die de bijgeloo-vigsten en onnoozelsten uit het donkerst tijdperk der middeleeuwen eer zou aangedaan hebben. En de wereld heeft het geloofd, hoe ongerijmder de bewee-ring des te liever, alles als in de dagen van 't blindste bijgeloof!
quot;Wel is waar is dat thans reeds voor een goed deel anders geworden. Bij de mannen van 't vak heeft een buitengemeen veel nuchtere opvatting plaats gegrepen. Het doet iemand waarlijk pleizier, wanneer men met een werkelijken sterrekundige, b. v. met den direkteur van een sterrewacht aan 't spreken komt, hoe bescheiden zulk een man over zijn weten oordeelt. Er komt geen eind aan je verbazing , wanneer men hoort, hoe armzalig weinig als werkelijk bewezen kan gelden, in 't bijzonder met betrekking tot de vaste sterren. Ook zal zulk een man onbewimpeld toegeven, dat zijn wetenschap haar gevolgtrekkingen niet bouwt op de koperni-kaansche zekerheid, maar op de kopernikaansche hypothese , laat het zijn waarschijnlijkheid.
Er zijn nu wel is waar in den jongstèn tijd herhaaldelijk mannen, doorkneed in de wetenschap, opgetreden en hebben de geheele hedendaagsche wereldbeschouwing ernstig in twijfel getrokken —wat is daar echter opgevolgd? Wetenschappelijk weder-legd heeft ze, bij ons weten, nog niemand, dat heeft
25
men niet der moeite waard geacht — daarentegen zijn ze door de gelieele zoogenaamde vrijzinnige pers op alle mogelijke manieren gesmaad en bespot, en een hunner is reeds voor jaren in den Kladderadalsch afgebeeld geworden met een spijker door 't hoofd. Hat zijn de wapenen, waarmee men heden ten dage de wetenschappelijke twijfelingen aan 't heerschende stelsel bestrijdt. Eu toch heeft in zijn tijd reeds Gröthe, de beroemdste duitsche dichter, de man , voor wien onze tegenstanders gedenkteekenen oprig-ten en wiens uitspraken zij zoo gaarne aanhalen (altijd voor zooverre ze tegen het Christendom en het geloof aan de H. Schrift gerigt zijn), geschreven en opentlijk laten drukken: „Laat de zaak zijn, zooals „ze wil; ik zet het zwart op wit, dat ik voor mij „deze verwenschte rommelkamer der nieuwe wereldschepping verwensch, en er zal zeker nog wel een-„maal een man van verstand opstaan, die den moed „heeft, die dolzinnige overeenstemming van jan en „alleman op dit punt den voet dwars te zetten. Het „schrikkelijkste, wat men moet hooren, is de herbaalde verzekering, dat de gezamentlijke natuuronderzoekers ten dezen van een en dezelfde overtuiging zijn. Wie de menschen kent, die weet, hoe „de vork hier in den steel steekt. Honderd en nog „eens honderd weldenkende knappe mannen, die in „andere vakken werkzaam zijn, die ook in hun kring „ter dege werkzaam, geacht en geëerd willen zien, „wat hebben zij beters en slimmers te doen, dan „denzulken, die we hier op 't oog hebben, ruim baan „te laten en hunne toestemming tot datgene te geven,
26
„wat hun niets aangaat? Dat uoemt meu alsdan al-„gemeene overtuiging der navorschers.quot;
Het zij schrijver dezes, vergund, hier een kleine anekdote uit zijn eigen leven in te lasschen. Eenige jaren geleden had hij juist een der hierboven vermelde tijdschriften tegen het kopernikaansche stelsel gelezen en onder den frisschen indruk der zwaar-wigtige twijfelingen, die er nog altijd tegen te berde kunnen gebragt worden, knoopte hij op zekeren avond over dit thema een gesprek met twee officiereu aan, iu wier gezelschap hij toevallig geraakt was, of liever alleen met een hunner, een zekeren kapitein van N., want de andere was maar eeu vaandrig, een jonge heer v. Gr., en die hoorde iu 't bijzijn van zijn superieur bescheiden toe, en wachtte totdat hij gewaagd werd. Hij deed het echter met • zoo'n aandacht en zette daarbij zoo'n veelbeteeke-neud gezigt, dat hem de kapitein v. N. werkelijk, toen het met zijn gronden en bewijzen niet regt meer vlotten wou, deze waag op den man af deed: „En U, mijnheer van Gr., wat zegt U nu van do zaak?quot; De vaandrig sprong op en antwoordde zonder zich te bedenken: „Om u te dienen, mijnheer de kapitein, de aarde beweegt zich om de zon en ik houd 't voor klinkklaren onziu, als er een mensch aan twijfelt.quot; De kapitein, wien de sluitrede welligt wat al te bar voorkwam, viel hem goedig in de rede: „Maar hoe zoo dan, mijnheer v. Gr.?quot; „Hoe zoo!quot; lachtte de vaandrig, „wel doodeenvoudig, mijnheer de kapitein, omdat ik mijn examen nog niet gedaan heb, en noodzakelijk met
27
zoo'u twijfel dmipeu zou. Beu ik eerst door mijn examen, dan is mij alles parlout éyal of de aarde draait, of de zou!quot;
lu 't geval van dezen vaandrig verkeeren megr mensehen, dan men denkt; ze spreken 't maar niet zoo eerlijk uit als deze; ja de meesteu hebben misschien er hoegenaamd geen besef van, dat zij zich in dit geval bevinden. Geschiedt het al niet uit anyst voor 11 examen, dan toch uit vrees om. zich belagcJielijk ie maken, neemt men wetenschappelijke beweeringen blindelings aan en laat ze voor uitgemaakte waarheid doorgaan, waar men zich nooit ernstig van overtuigd heeft, ja wat nooit werkelijk bewezen kan worden.
„Maar,quot; werpt mij een lezer voor de voeten, „wanneer 't daarmee zoo gesteld ware, wanneer wij hier werkelijk louter met een hypothese te doen hadden, waar komt dan de iu de wetenschappelijke wereld ongehoorde en reeds zoolang aanhoudende blinde voorliefde, iu één woord deze apenliefde voor het kopernikaansche stelsel van daan?quot;
Waar die van daan komt? Luister! De zaak heeft haar goeden grond. Er laten zich uit dat stelsel zoo geheel ongezocht zulke treflende bewijsmiddelen, zulke in 't oog springende gevolgtrekkingen tegen den God des Eijbels en het geloof aan den Bijbel afleiden, dat de geheele van God afkeerige en Zijne openbaring loochenende wetenschap er zich aan vastklampt en het tot geen prijs ooit zal willen laten vallen. Doch daar kom ik later uitvoeriger op terug. De geloovige iceiensciuip echter — welnu, het verre-
28
weg grootste deel harer vertegenwoordigers bekommert zich over 't algemeen niet over sterrekunde, en er loopen niet weinige onder, die hun twijfe. Hagen liever voor zich behouden, omdat ze bang zijn voor Kladderadatsch en zijn spijker in 't hoofd. Wat echter de hoofdzaak geldt: het is immers nog niemand ingevallen, te beweeren, dat iemand bij het kopernikaansche stelsel geen regtgeloovig Christen kan zijn of niet zalig kan worden, en ik betwist het uitdrukkelijk, dat Kopernikus of Keppler voor hun personen dergelijke den Bijbel vijandige gevolgtrekkingen uit hun stelsel gemaakt hebben, twijfel er, wat meer zegt, volstrekt niet aan, of beide zijn even nederige als regtzinnige Christenen ge-.weest. Overigens kunnen wij alle dagen met onze oogen zien, hoe de bijen uit dezelfde bloemen honig zuigen, waar de scheikundigen het scherpste vergif uit weten te bereiden.
„Maar schei dan nu toch eens uit!quot;, valt een andere lezer mij in de rede, „en laat eens voor alle dingen ronduit en eerlijk hooren, hoe gij-zelf tegenover het kopernikaansche stelsel staat. Ons dunkt, gij liept tot dusverre om deze vraag heen, als de kat om de heete pap. Daarom houd onze zielen niet langer op en geef ons een klaar en ondubbel-* zinnig antwoord. Of ziet ge daar bijgeval tegen op ?quot;
Lieve vriend, als ik tegen een openhartig antwoord opzag, dan had ik immers dit boekje niet behoeven te schrijven. Niemand heeft me daartoe gedwongen eu eer bij de menschen is er waarschijnlijk niet mee in te leggen. Maar herinner u, ik heb
29
van te voren beweerd, dat er onder honderd duizend nienschen ter naauwernood één gevonden wordt, die werkelijk iets van sterrekunde verstaat — meent ge nu bij geval, dat ik zoo ijdel ben, mij voor dezen honderd duizend en eersten te houden ? O neen, ik ben mij de grenzen van mijn weten ter dege goed bewust, wil daarom niets beweeren, wat ik niet bewijzen kan, maar ook niets louter om die reden voor waar houden, omdat de groote hoop het voor waar houdt. Derhalve sta ik tegenover de vraag geheel en al onzijdig en zeg eenvoudig zoo: „Het is mogelijk, dat het kopernikaansche stelsel gelijk heeft. Waarom dan niet — bij G-od is geen ding onmogelijk! Hij toch kan zijn wereld zoo ingerigt hebben, en zal ons wel eenmaal een oplossing geven van de raadselen, die bij dit stelsel nog altijd overblijven. Het is echter even goed mogelijk, dat het stelsel op valsche vooronderstellingen berust en dat het, hetzij vroeger of later, door een ander stelsel het onderste boven geworpen wordt.quot; — Wanneer on-dertusschen iemand uit de aard en wijze, waarop men liet heden ten dage verdedigt, en 'uit de verhouding van den grooten hoop dezer verdedigers tegenover den levenden G-od, een slotsom zou willen opmaken, zoo zou hem het laatste waarscliijnlijker toeschijnen, dan het eerste.
Merk nu wel op, lieve lezer, ik zeg noch dat de aarde stilstaat noch dat zij zich om de zon beweegt, ik zeg, mijn taak is geheel wat anders dan die, om het kopernikaansche stelsel aan te tasten. Ze bepaalt zich hiertoe, u uit een welmeenend hart toe
30
te roepen: „pas op, hier liggen voetangels en klemmen!quot; Laat ii niet door een dol en dronken geworden wetenschap, die tegen Grod en zijn heiligwoord in opstand komt, zand in de oogen strooijen, en wanneer de geheele wereld schreeuwt, dat de een of andere zaak zoo helder is als de dag, zoodra het op God en zijn heilig woord, op de wijsheid van boven gemunt is, houd het hoofd regt overeind, zie klaar uit de oogen en onderzoek met uw gezond mensehenverstand en voor alle dingen: „Lunt u niet overbluffen !quot;
Het zijn namelijk de moderne vertegenwoordigers der natuurlijke wetenschap, die thans met de pretentie optreden, dat hun wetenschap de eenige exacte d. w. z. naauwkeurige, onbedriegelijke is, en die daarbij met die reeds hierboven gewraakte vermetelheid de meest gewaagde vooronderstellingen als onomstootelijke waarheden op den voorgrond plaatsen, en van 't hooge paard eener quasi-onfeil-baarheid af tegen het oude geloof aan den Bijbel te velde trekken. Ik zeg nog eens: Laat n niet over-hluffen! Al ons weten is maar ten deele; dit woord ran den geleerdsten onder de apostelen geldt van alle menschelijke kennis, maar in betrekking tot de natuurkunde geldt het dubbel en drie dubbel. Daar ontbreekt nog veel, dat zij de letters reeds ontcijferd zouden hebben, laat staan dan, dat zij de verborgenheden van den ouden God reeds zouden kunnen verstaan. Altijd worden er nieuwe ontdekkingen gemaakt en van daag wordt weder omvergegooid, wat gister nog voor algemeen erkende waarheid ge-
31
golden heeft. Er zijn in de meest alledaagsche gebeurtenissen des levens nog zoo vele raadselen, dat een opregt navorsclier-zelf bekend heeft: „Wij tasten nog zoo in 't duister rond, dat onze wetenschap tot op den huidigen dag niet eens in staat is, te verklaren, waarom de boter bij 't vuur smelt en het ei hard wordt.quot;
Het zou gemakkelijk voor mij zijn, deze ontoereikendheid van 't menschelijk weten ten aanzien der natuurkunde aan zulke dingen te laten zien, die zich met handen laten tasten, b. v. aan weêr en wind, aan de lucht, het water, de warmte, de zwaarte, e. z. v. maar ik wil mij beperken en op 't gebied blijven, dat onze tegenstanders nu eenmaal tot punt van aanval op het geloof aan de H. Schrift voor 't geschiktste gehouden hebben.
Doch alweer, lieve lezer, moet ik u nadrukkelijk doen opmerken, ik opereer altijd van 't onzijdige standpunt, ik zeg nocli dat de aarde stilstaat, noch dat zij zich beweegt, laat dat liever geheel in 't midden, maar ik neem aan, dat gij-zelf nog aan den ouden God des Bijbels gelooft, dat gij ook nog bidt en ook verlangt, dat uwe kinderen dit doen, en dan vraag ik u eens geheel in 't vertrouwen: „Kent gij pfarrer Knak ? of mijnheer Lisco ? of mijnheer Kochann? of mijnheer Kleeman (den boer uitTrebbin?quot;)— „Persoonlijk ken ik er geen een van,quot; antwoordt ge, „maar van den Eerw. Knak heb ik reeds vroeger gehoord.quot; Zoo zal 't wel velen gaan, derhalve des te beter, dat ik juist u gevraagd heb. De drie overige heeren worden misschien nog door het
32
„Knaksche vraagstukquot; beroemd, maar pfarrer Kaak kos reeds te voren een bekend man. Zijn lied; „Laat mij gaan, dat ik Jezus moge zien!quot; wordt heel Duitsch-land door gezongen. En nu vrage ik verder: Wat hebt ge tegen pfarrer Knak, die het toch met den ouden Grod des Bijbels houdt, dat gij hem thans in den steek laat, ja u eigentlijk wel aan de zijde zijner tegenstanders zoudt willen scharen?
„Ach,quot; zegt ge, „ik heb 't u immers al reeds van te voren gezegd, hoe ik het meen. Tegen pfarrer Knak heb ik niets en zijn liederen wil ik wel blijven zingen, als hij nu maar niet zoo dwaas geweest was, over dingen meê te spreken, waar hij niets van verstaat. En zal ik u mijn meening eens ronduit meêdeelen? Welnu, dwingt mij nu niet het gezonde menschenverstand daartoe, in wereldsche aangelegenheden een natmu-onderzoeker meer te ge-looven dan een pastoor? Het kan zijn, dat ook het weten van den natuuronderzoeker nog maar gebrekkig en onvolledig is eu dat er vele dingen ouder den hemel geschieden, die zij heden ten dage nog niet verklaren kunnen; maar even waar is 't, dat de men-schelijke scherpzinnigheid werkelijk reeds verbazend veel voor den dag gebragt heeft. Berekenen niet onze sterrekundigen de zons- en maansverduisteringen op de minuut en sekonde af? De loop der planeten en haar konstellatie, de maansverwisseling, het invallen der seizoenen, dit alles verkondigen zij jaren lang te voren, en aan al wat zij zeggen en bepalen hapert het nooit ook maar een haar breed. Moet mij dat niet bewijs genoeg zijn voor hun geloofwaar-
33
cligheid? quot;Word ik van een zonsverduistering toch ook niets van te voren gewaar, tot op 't oogenblik, dat ze invalt, waarom zou ik hem, die het eene kan, niet ook het andere vertrouwen en hem op zijn woord gelooven, wanneer hij nu voorrekent, hoe veel mijlen de aarde in iedere sekonde aflegt, onverschillig of ik van de beweging iets gewaar word of niet?quot;
Halt, vriend, laat je niet overbluffen! Je bent anders al mooi op weg. Hetzelfde kunststuk heeft Ko-lumbus den wilden op Jamaïka voor circa vier honderd jaren reeds voorgedaan. Hij had toen schipbreuk geleden en verkeerde in groot gevaar, met zijn hoopje ad patres te worden gezonden. Toen kwam 't er op aan, voor de wilden in een boven-menschelijk licht te verschijnen, en hij nam de gunstige gelegenheid te baat, voorspelde hun een maansverduistering op de minuut af, en dreigde met de wraak hunner goden. De arme stumpers geloofden dan ook werkelijk, met een hooger wezen te doen te hebben en kwamen even verstandig, als gij het thans wildet doen, tot de gevolgtrekking, dat wie het eene kan, ook met al het andere klaar zou komen, werden dus bang, vielen op hun kniën en de anderen hadden gewonnen spel. Grij zult toch echter, naar ik hoop, in onze verlichte eeuw verstandiger willen zijn, dan die domme wilden op Jamaïka en u niet laten biologeren door een kunststukje, dat men reeds lang voor Kopernikus en Keppler net zoo goed heeft kunnen doen als heden ten dage, gelijk gij uit het voorbeeld van Kolumbus immers
34
ten allerduidelijkst kunt zien. Al wat in de sterre-kunde werkelijk exact is, gelijk bij voorbeeld de berekening der verduistering van zon en maan, de plaats en de loop der planeten, dat hebben de ster-rekundigen bij het oude stelsel even onbedriegelijk kunnen uitrekenen, als bij de tegenwoordige wereldbeschouwing mogelijk is, en naar regt en billijkheid moesten alle eerlijke volgelingen van Kopernikus er een ernstig protest tegen indienen, wanneer hun verdiensten op rekening van hun stelsel toegeschreven worden, waar zij zoo onschuldig aan zijn als een pas geboren kind.
Wat daarentegen de zoogenaamd onomstootelijke waarheid betreft, dat de aarde draait en zich om de zon beweegt, en alle verdere gevolgtrekkingen , die op deze hypothese gebouwd zijn, zoo is dat niet icerke-lijk bewezen, maar 't moet alles niets meer of minder dan geloofd worden, en daarom moesten die lieden, welke de gewetensvrijheid altijd in den mond hebben, het ijverigst in de weer zijn, dat niemand mag gedwongen worden, het te moeten gelooven.
Me dunkt, het is nog zoo lang niet geleden — we schreven nog niet lang 1850 — daar verhief zich op eens een groot gejuich over een spik splinter nieuw ontdekt, onbedriegelijk bewijs hier voor, dat de aarde om haar as draait, een bewijs dat een Franschman, de beroemde natuuronderzoeker, Leon Foucault, had uitgevondeu. Greleerde mannen reisden toen de wereld rond en lieten dit bewijs voor geld zien in de kerken en groote zalen aan de slingeringen van een kolossalen slinger, die aan de zolder
35
was opgehangen. Ook ik heb mij dit bewijs voor mijn oogen laten demonstreren. Eer de zaak begon, werd ons het experiment in een lange voordragt verklaard en ik was niet weinig verbaasd, toen ik destijds voor 't eerst in mijn leven hoorde, dat er nog in 't geheel geen werkelijk bewijs voor het draaijen der aarde bestond en dat zoo'n bewijs nu eerst gevonden was. Ik was niet weinig boos op den man, dat hij me mijn zoo echt kinderlijk geloof zoo onder de voeten van daan haalde en ik kan niet loochenen, dat door deze gebeurtenis de onfeilbaarheid van 't Ko-pernikaansche stelsel reeds toen in mijn hart een harden stoot kreeg. Thans wordt er met geen lettergreep meer gerept van dit Leon Foucaultsch bewijs en geen mensch gaat er een kunstreis mee doen. Dat komt hier van daan, dat, als men de zaak naauwkeuriger bij 't licht bekeek, zoo kwamen de afwijkingen van den slinger van zijn slingervlak toch niet zóó overeen, als ze eigentlijk wel hadden moeten doen, ja de daarop gebouwde gevolgtrekkingen vielen te haren nadeele uit, en bij slot van rekening schijnt men het geheele bewijs weer te hebben laten vallen, en de zaak staat waarschijnlijk weêr op 'tzelfde punt, waar het voor Léon Foucault op gestaan heeft.
Ja, lieve lezer, die man zou een aardig duitje kunnen verdienen, die in staat was, een werkelijk onomstootelijk bewijs voor de beweging der aarde op te leveren. In Engeland en Frankrijk zijn groote prijzen voor zulk een bewijs uitgeschreven geworden, 't schijnt evenwel nog al wat te duren, voor dat
36
iemand zoover komt, dat hij ze in zijn zak kan steken. Voorloopig moogt gij zoo vrijpostig zijn, om aan te nemen, dat ieder geloofsartikel van onzen Ka-techismus en alle woorden, profeciën en gebedsver-hooringen, waar de Bijbel van spreekt, niet slechts geloofwaardiger maar ook meer gewaarborgd zijn dan de stelling, die de vergadering van Berlijnsche notabelen krachtens het algemeen stemregt gede-kreteerd heeft, dat bet voortaan als onomstootelijke waarheid moet gelden: „-De aarde beweegt zich om de zon.quot; In den Bijbel hebt gij de waarheid, in 't stelsel van Kopernikus altijd nog maar een mogelijkheid, en het laatste woord is nog geenszins daarover gesproken, of niet pfarrer Knak ook in zijn sterre-kundige kennis, die hij alleen uit den Bijbel wil putten, niet veel digter bij de waarheid staat dan zijn tegenstanders, die den levenden Grod in den hemel en diens openbaring loochenen. Althans sta ik geen oogenblik in twijfel, dat de sterren zich haar baan door den levenden God, doch niet door de liberale wijsneuzen zullen laten voorschrijven , al noemt de wereld ze ook geleerden, ja zelfs hooggeleerde heeren.
Om echter bij datgene, wat nu zal volgen, niet te worden misverstaan, wensch ik voor de derde maal te doen opmerken: hel rail mij niel in te beweeren, noch dat de aarde slilslnal, noch dat zij zich beweegt, maar ik blijf onzijdig. Men kan zoo iets, met het oog op al wat er van „liberalenquot; kant nu en dan voorvalt, nooit genoeg herhalen! Mijn meening komt eenvoudig hierop néér: mogt deze of gene lezer bijgeval denken, dat hij bij het stelsel van Kopernikus
37
met ziju gezond mensclienverstand gemakkelijker weg komt, dat men daar niets behoeft te gelooven, — zoo verkeert hij in een ontzettende dwaling. Men moet bij deze wereldbeschouwing integendeel eerst regt gelooven — het zwemmende ijzer van den profeet Eliseüs is een waar kinderspel bij datgene wat het verstand hier slikken moet. Ik wil dat door een paar kleine voorbeelden duidelijk maken.
Toen Tyeho de Brahe, Kepplers groote voorloo-per, tegenover de nieuwe leerstelling van de beweging der aarde de bedenking in 't midden bragt, dat een ligchaam van zoo monsterachtig groote zwaarte zich bepaald onmogelijk met een voor aardsche gesteldheden in 't geheel niet vatbare snelheid van bijna 15000 mijlen per uur door 't luchtruim zou kunnen bewegen, zonder in een puinhoop te verkee-ren, zoo kou men toeu evenmin als nu deze aangenomen beweging werkelijk bewijzen, maar men zocht de bedenking door de beweering krachteloos te maken, dat namelijk de zon nog veel duizendmaal zwaarder is, en dat ze juist door haar zooveel groo-ter zwaarte de aarde dwingt, rond te draaijen. Latei-heeft men zelfs uit de zwaarte van den aardbol eu die van de gezamentlijke overige planeten de digt-heid berekend, die het ligchaam der zon moet hebben, wanneer het vereischte monsterachtige tegen-wigt voor den dag moet komen en weet men nu zeer naauwkeurig, hoe zwaar de zon weegt en van welke digtheid een stuk zon is. Men heeft dat alles echter niet min of meer bewezen, maar men is daarop gekomen, toeu men de hypothese van de zwaarte
38
van 't ligehaam der zon beproefde te verklaren.
Nu leeren wel is waar aanschouwing en ervaring, dat alle dingen op aarde zwaar zijn, dat wil zeggen, zich wegen laten, hun gewigt hebben, slechts alleen het licht en de vlam niet, die zijn onweer/baar. Maar ook reeds de heldere, doorschijnende ligcha-men zijn zeer veel ligter dan de donkere ondoor-zigtbare. Zou men daar dan niet ineenen, dat het gezonde menschenverstand tob de slotsom moest leiden, dat ook de schitterende hemelbollen de ligtste zullen ziju in 't heelal! Wij worden verder gewaar, dat niet alleen de lichtstraal, maar ook de vlam reeds hier op aarde, waar ze toch den tegenstand der ons omringende lucht heeft te overwinnen, onder zekere omstandigheden het vermogen bezit, zich met een geheel onbegrijpelijke snelheid voort te bewegen. Zoo doorvliegt de elektrieke vonk langs den telegraafdraad in weinige sekonden de verste afstanden, terwijl de bliksemstraal hetzelfde doet voor uw eigen oogen hoog boven aan 't hemelgewelf zonder draad met nog grooter geweld. Alweer zou men meenen, dat het dan toch ook de lichtende hemelbollen zouden ziju, die het luchtruim met die on-begrijpelijke snelheid doorvliegen en niet de duistere aarde. Beide slotsommen schijnen nog bovendien door de waarnemingen aan de kometeu te worden bevestigd, want een komeet ijlt het snelst door 't luchtruim en is uit zulke dunne stoften geformeerd , dat men er de andere sterren doorheen ziet schijnen , de geleerden verzekeren zelfs, dat haar staart nog honderdmaal dunner is dan onze dampkrings-
39
lucht. quot;Wat zegt nu echter het stelsel van Kopernikus?
Het zegt, geef uwe rede cjemnyen, goede vriend, gij moet beide gelooven: de donkere zwarte aarde is de bliksemsnelle post aan 't firmament, en de vuurbol, de helder lichte zon daar boven, is nog veel duizendmaal zwaarder dan de aarde. Wel is waar zou het geen mensch invallen, een brieventaseh aan den telegraafdraad te hangen, al zou de elektrische vonk ze ook meenemen, omdat iedereen weet, dat dergelijke zware stoften, als linnen, papier, enz. een zoo bliksemsnelle beweging in 't geheel niet zou kunnen uithouden, maar de zware aarde-zelve kan het, zij beweegt zich met nog grooter snelheid dan de bliksem om de zon. Ik kan u niet helpen, gij moet dat yelooven, anders zijt ge een hei-rompen mensch. En niet weinig is 't u ook thans gemakkelijk gemaakt, dat te gelooveii, want de heeren hebben er immers te Berlijn over laten stemmen!
Zoo als gezegd, valt het mij in 't geheel niet in , een waarheid te betwisten, die de liberalen onlangs zoo in overeenstemming met onze eeuw wetenschappelijk bewezen hebben, ik beweer slechts in alle bescheidenheid, dat het in allen gevalle een stuk werk is voor 't gezond menschenverstand, daar aan te kunnen gelooven! Laten wij nogtans zoo'n komeet ietwat nader bekijken. Waarom sleept ze den langen staart achter zich heen? Men zegt ons, dat in haar kern de vastere stoffen opeengehoopt zijn, de ligtere en ligtste echter waaiden haar naar de wet der zwaartekracht achter na. Dat aangenomen, maar nu bestaat de aarde, gelijk ieder met handen kan tasten, uit
40
de vaste aardkern, het ligtere water en de ons rondom omgevende nog ligter lucht, die, hoe meer men naar boven komt, altijd ligter en dunner wordt. Waarom blijft de ligte lucht bij de aarde ook niet achter de zwaarder stoften en waait als een lange staart achter haar door 't luchtruim? Men zegt ons, dat de aan-trekkingskracht der aarde alles mooi rond bij elkaêr houdt, maar waarom hebben de vaste stoffen der komeet ook niet de zelfde aantrekkingskracht? De maan, de bol die het digtst bij de aarde is, heeft noch water noch lucht, die haar omgeven: het spreekt nu wel van zelf, dat zij niets achter zich kan meeslepen. Maar de aarde heeft toch hei de, kijk, dat is nu weêr en nog al een aardig hapje , dat het geloof van iemand, die het gezondste menschenverstand bezit, te slikken heeft.
Zonder mij met welken twijfel dan ook aan de werkelijke beweging der aarde in te laten, zou ik den lezer niettemin verzocht willen hebben, nog eeuige oogenblikken bij de mauH stil te staan, die immers de ■ eeuige hemelbol is, zoo digt in onze nabijheid, dat wij hem met zekerheid kunnen waarnemen. En ziedaar, ten opzigte der maan zijn ook oud systeem en nieuw systeem het volkomen eens en de geheele wereld insgelijks. Zij beweegt zich rondom de aarde, maar draait niet te gelijk om zich-zelve heen, maar keert ons altijd denzelfden kant toe. l)e maan maakt precies dezelfde bewegiug, als wanneer ik een bal aan een draad bind en 'm dan, tei-wijl ik den draad altijd gespannen houd, in een cirkel omdraai. Ku behoef ik mij in plaats van den
41
bal de maan, in plaats van mijn hand de aarde en in plaats van den draad de aantrekkingskracht der aarde voor te stellen, zoo heb ik naauwkenrig hetzelfde experiment. Men zou in zijn naïviteit nu weêr nieenen, wat bij het eene ligchaam wet is, dat zou onder gelijke omstandigheden ook bij alle andere ligchamen wet zijn! En wat lag bovendien digter voor de hand, dan van den omloop der maan tot dien der aarde te konkludeeren! Loopt nu echter de aarde om de zon en wordt zij in haar baan door de aantrekkingskracht der zon vastgehouden, zoo moest haar toch deze aantrekkingskracht een gelijktijdig draaijen om haar as even onmogelijk maken als dit de aantrekkingkracht bij de maan en de draad in mijn hand bij den bal doet. Maar niets van dit al — ik moet ydooven, dat de aarde zich cirkelsge-wijze om de zon beweegt en dat zij tegelijl?; om zich zelve draait. Nu kan wel is waar geen sterveling ter wereld een bal zoo werpen, stooten of draaijen, dat ze om zich-zelve draait en tegelijk een cirkel beschrijft, de maan aan den liêmel doet dat ook niet, maar het baat mij al te maal niets, ik moet yelooven, dat de aarde het /can en dat de aarde het doet — „want de heer en der nieuwere beschaving en verlichting hebben daarover laten stemmenquot;.
Dat zijn nu zoo eenige kleine en oppervlakkige struikelblokken en hinderpalen, waar het gezond menschenverstand bij de aanneming der kopernikaan-sche wereldbeschouwing overheen dient te stappen, die ik gemakkelijk door een geheele reeks van andere, niet minder lastige zwarigheden vermeerderen
42
kon, wanneer ik namelijk het kwaadaardig doel had, het stelsel-zelf' te willen aantasten. Maar daar deuk ik immers, gelijk ik nu reeds tot vervelens toe herhaald heb, iu ;de verste verte niet aan, maar heb metterdaad veel onschuldiger bedoelingen zoodat ik 't bij de kleine kollektie kan laten blijven; want zooveel zal u uit deze drie bedenkingen reeds duidelijk zijn geworden, lieve lezer, van 't geloof komt gij niet los, hetzij gij den Grod des Bijbels of den God van pfarrer Knak's tegenpartij belijdet. Ja de laatste verlangt nog meer dan de eerste, en men komt in de verzoeking om op de vergadering van notabelen in de zaal van den G-emeenteraad te Eerlijn , de stad, die zich zoo gaarne het Athene nan de Spree noemt, het woord van den apostel Paulus in 't werkelijke Athene toe te passen: „Grij mannen van Athene, ik zie, dat gij in alles al te overyeloovig zijt.quot;
De zaak heeft echter ook haar zeer ernstige zijde, en ik ben u nog een verdere uitweiding schuldig over de beweegredenen, waarom de tegenstanders van 't geloof aan de H, Schrift deze wetenschappelijke hypothese zoo stevig vasthouden, dat zij eiken twijfel daaraan als een aanslag op de rede beschouwen en waarlijk een leven als een oordeel maken, wanneer een Dienaar des goddelijken Woords aanleiding neemt, tegenover de onderzoekingen der wetenschap op 't gezag des goddelijken Woords te wijzen. Kom, laat ik terstond zeggen , waar 't hier op staat.
De wet der zwaartekracJd is de hoeksteen, waar dat stelsel op gebouwd is, 't welk door de navolging van den grooteu man, wiens naam het draagt, tot de
13'
heden geldende gevolgtrekkingen is ontwikkeld geworden. Du wet der zwaartekracht is echter eerst ter dege de wet des clout/s. Slechts daar, waar dood is, daar regeert de wet geheel en zonder de minste beperking. Alle leven daarentegen kenmerkt zicli hetzij in deze of in gene rigting als overwinning van de wet der zioaartekracld, als overwinning van de wet des doods. Dat ik mijn arm kan uitstrekken, dat de vogel zingt , dat de ontkiemende zaadkorrel de harde korst der aarde doet splijten, zie, dat is alles uiting des levens en te gelijk overwinning van de wet der zwaartekracht.
Grij echter, lieve lezer, waar gij uwen God zoekt, hetzij in angst en nood, hetzij in opgeruimde stemming des gemoeds, en waar slechts een menschenziel naar G-od dorst, naar den levenden (rod, daar rigten zich uwe en aller menschen oogen ganscli onwillekeurig naar boven, hemelwaarts, en het kostelijkste gebed, dat de geheele Christenheid op aarde, in hoeveel kerken en sekten zij ook verdeeld is, met de grootste eenparigheid als liet voorbeeld aller gebeden prijst, welnu dat gebed begint met deze woorden: „Onze Vader, gij, die in den hemel zijt!quot;
Alle streven van de geesten der ontkenning, en dat zijn, hetzij dan bewust of onbewust, allen, die zich tegen het gezag der H. Schrift aankanten, loopt daar op uit, het arme menschenhart den levenden God in deu hemel door allerlei redeneringen afhandig te maken. Dat gaat echter niet zoo heel gemakkelijk, want in iedere menschenziel woont een diep verlangen naar G-od. Daarom zijn onzen
44
tegenstanders alle middelen welkom en billijk, en — thans zult gij begrijpen, waarom zij zich zoo hartstogtelijk aan een stelsel vastklampen, dat zoo duidelijk niet den levenden God, maar de wet des doods aan den hemel laat regeeren. Niet de wille G-ods, maar de wet der zwaartekracht beslist in de sfeeren boven ons. Eenige millioenen centenaars gewigt meer of minder dwingen den eenen hemelbol om den anderen heen te draaijen. Kan u echter eerst bewezen worden, dat het niet de levende God is, die aan zou, maan en sterren, aan wolken, aan licht en winden hun wezen, loop en baan voorschrijft, dan zal zich u ook spoedig laten bewijzen, dat Hij het niet is, die de vogelen onder den hemel voedt en die de leliën op het veld kleedt. Dan vallen alle'wonderen van zelf weg, dan zal er ook van zelf een
u O '
einde komen aan uw bidden en den zegen des gebeds, want bidden kan ik slechts tot een levenden God.
Pas daarom op, lieve lezer, dat zegt u iemand, die 't hartelijk goed met u voorheeft. Kiezen moet gij, tot een besluit moet gij komen! In den groeten strijd, die heden ten dage alle wetenschap en kennis in twee groote legerkampen verdeelt, kan niemand onzijdig blijven, gelijk ik bij voorbeeld, tegenover de wijsheid der „liberalenquot; te Berlijn. De vraag luidt echter niet: of voor pfarrer Knak of voor zijn liberalen tegenstander, voor Kopernikus of tegen hem, ze luidt of voor Christus of tegen Hem. En daar van geldt maar één of.' Of een levende God met wonderen, profecyen en gebedsverhooringen, of... in 't (jeheel geen God! Een middenwey kunt gij niet
45
gaan. Ik voor mij sta geen oogenblik in beraad. Wat zich nu reeds door twee maal duizend jaren en door alle wisseling der tijden en allen strijd der meeningen gehandhaafd heeft, daarmee wil ik't houden, daar wil ik op leven en. sterven. Wel is waar heeft de meening onzer tegenstanders een hoogen ouderdom voor zich, in geenerlei opzigt is zij echter een nieuwe wijsheid. Reeds koning David maakt van die wijsheid gewag in den 14 psalm: „De dwazen spreken in hun hart; Er is geen God!quot; Maar hij voegt er ook dadelijk liet oordeel bij en de geschiedenis heeft het bevestigd. Alle menschel ij ke wetenschap is gebrekkig, alle wijsgeerige stelsels zijn aan wisseling onderworpen, alleen liet Woord van God blijft in eeuwigheid.
Gij bevindt u, lieve lezer, wel ligt in de kracht uwer jaren, uw gezondheid laat niets te wenschen over, uw handel bloeit of uw akker heeft een rijken oogst opgeleverd, zoo ja, dan lacht u de wereld, en al wat in de wereld is, zoo vrolijk, o zoo vrolijk, toe. Maar niet altijd zal 't zoo blijven. Gij weet, het is ieder mensch gesteld, eenmaal te sterven en van datgene, wat dan komt, weten we niets, behalve datgene, wat ons de H. Schrift leert. Wel is waar willen de vijanden van 't geloof aan den -Bijbel u de sombere gedachten van 't oordeel na den dood en van de eeuwige beslissing insgelijks uit het hoofd praten en een tijd lang kan hun dit ook gelukken. Maar reeds wanneer uw vrouw op 't sterfbed ligt, of een uwer kinderen, wordt dat anders in u eu de troost der wereklsche wijsheid baat u niet meer.
46
Daar staat ge met natte oogen aan 't hoofdeneind van 't bed, ge ziet hoe het klamme zweet op 't voorhoofd komt en de borst in nameloozen angst op- en neergaat — ge zoudt zoo gaarne willen helpen en ge kunt toch met alle schatten ter wereld en met alle kunst niet. Daar merkt ge wat douch-angsl is en zoekt naar een ze leer steunpunt ook in zulk een uur en slaat de blikken omhoog, of daar geen helper is, die ook de verschrikkingen des doods kan overwinnen. Thans, thans hebt ge een Grod van noode, die gebeden verhoort en die wonderen kan doen, en hoeveel zou het u niet waard zijn, wanneer gij aan een zoodanigen zoudt kunnen gelooven.
Hoe zal 't er echter voor u uitzien, wanneer gij daar zelf op uw sterfbed ligt? En komen zal dit eens, zoo zeker als ik deze woorden schrijf. Klopt de dood eenmaal aan, geloof mij, ge kunt geen plaatsvervanger sturen. G-ij voelt, hoe zijn koude vuist uw hart al nader en nader komt — de dokter schudt het hoofd en uw vrouw en kinderen zien er zoo aangedaan uit, willen u echter hun tranen niet laten zien — thans merkt ge , ditmaal wordt het ernst en ge komt er niet van op. Verplaats u eens in den geest in dezen toestand en laat ons dan ons gesprek ten einde brengen.
O het klinkt zoo schoon, het woord van den vromen Gellert — gij kent dat woord, niet waar? en hebt het vaak gebezigd —: „daar zullen wij in 't licht erkennen, wat hier op aarde donker was,quot; — ge staat thans züo digt bij de brug, die naar de eeuwigheid leidt, zeg mij: wat baat u nu uw ko
47
pernikaanscli stelselr INiet waar, wanneer er geen levende God bestond en 't bijgevolg ook met ons in dit leven uit was, geheel en al uit, dan hadden wij elkaêr eigentlijk over niets in 't harnas gejaagd. In t aangezigt des doods zou liet ons als dien vaandrig purtouL éyal zijn, of de aarde zich om de zon beweegt, of omgekeerd. quot;Wanneer het echter toch niet uit met ons was, en ge hebt dat nooit geloofd en gelooft het thans, nu ge aan de poorten des doods i staat, nog veel uiiuder — welnu dan, verheug u dan, gij zult immers nu spoedig tot helderheid komen ook over dat geioiyUy vraagstuk. Maar de vreugde heeft geen vat op u, men merkt het aan uw oogen, 't zijn thans geheel andere gedachten, die u plagen, 't is een gansch andere zekerheid, die gij begeert.
Laat mij eindigen, lieve lezer! Er staat nergens geschreven , gelijk men ons te Berlijn en in andere hoofdzetels van't liberalisme wijs zou willen maken : „Er is in geen ander heil dan in 't stelsel van Kopernikus, maar de waarheid luidt: ,. AV is geen andere naam aan de menschen gegeven, waarin wij zalig moeten icorden, dan de Naam van den Heere Jezus.quot; Welnu, dezen naam te belijden is niets te willen weten dan Jezus alleen, dit is 't immers, waar pfarrer Knak rond voor de geheele wereld voor uit komt — mij dunkt, zoo iemand kon men ook gerust het opzigt over de scholen laten, en de bezorgde vaders in Keu-Trebbin konden zich, wat liet zieleheil hunner kinderen betreft, gerust stellen, al werd pfarrer Knak ook inspekteur van 't onderwijs, en de petitie der een-en-vijftig ster-rekundigen uit liet boerendorp kon men rustig bij al
r
i.'.i'.:rauönten leggen, 'waar reeds zoo menig on-Oedachtzaam woord begraven ligt en begraven blijft tot op den dag, waarop de mensehen rekenschap zullen moeten afleggen van ieder ij del woord, dat zij gesproken, en ook voorzeker, van de ij dele woorden, die zij geschreven hebben.
Het ga u goed!