HET HARTWOELEN EN DE
BEÏNVLOEDING ERVAN DOOR
EENIGE GENEESMIDDELEN
(EEN EXPERIMENTEELE STUDIE)
K. VAN DONGEN
SISLIOTHEEK DER
RiJKSÜNjVERSITEIT
ü T R E C H Ti
•/s'r-i^aquot;-^quot;nbsp;vnbsp;^^ -nbsp;^ ^nbsp;-
\ -
r-
, r'
it
•
nm
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-m
-ocr page 7-HET HARTWOELEN EN DE BEÏNVLOEDING
ERVAN DOOR EENIGE GENEESMIDDELEN
(EEN EXPERIMENTEELE STUDIE)
-ocr page 8-rÄWiÜL.
. 1
t.
1 ■ ■
:
HET HARTWOELEN EN DE
BEÏNVLOEDING ERVAN
DOOR EENIGE GENEESMIDDELEN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. C. W. V O L L G R A F F. HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE. VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG 12 NOVEMBER 1935, DES NAMID-
DAGS TE 4 UUR
DOOR
KAREL VAN DONGEN,
ARTS,
GEBOREN TE TJOEKIR-DJOMBANG (JAVA).
N.V. DRUKKERIJ P. DEN BOER - UTRECHT
-ocr page 10- -ocr page 11-AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN MIJN OUDERS!
O
-ocr page 13-De goede gewoonte volgend, in het voorwoord van zijn
prcefschrift den dank neer te schrijven voor het genoten
onderwijs aan de Universiteit, begin ook ik hier mijn erken-
telijkheid te betuigen aan mijn Leermeesters in de Medische
en Natuurwetenschappelijke Faculteiten, voor hetgeen zij
door hun onderwijs (sommigen ook daarbuiten) voor mij
zijn geweest.
Daar ik het echter nog waag 19 jaar na het behalen van
mijn artsdiploma een proefschrift te schrijven, zal dit voor-
woord een eenigszins ander karakter verkrijgen dan gewoon-
lijk het geval is, want de meesten mijner leermeesters be-
hooren niet meer tot de levenden. Van hen kan ik alleen
de nagedachtenis eer en. Enkelen wil ik echter afzonderlijk
herdenken.
In de eerste plaats Prof. Talma, die zoovelen, en ook
mij de liefde voor de inwendige en experimenteele genees-
kunde bijbracht; humaan mensch en kritisch denker, als hij
was, wars van alle traditie, conventie en schoolsheid, trachtte
hij steeds, ook in het schijnbaar eenvoudigste geval, het
onopgeloste probleem te laten zien: hij was iemand, die zijn
leerlingen op hun levensweg meer meegaf dan enkel college-
of cliniekwijsheid en voor dat meerdere kan men niet dank-
baar genoeg zijn.
Vervolgens Prof. K o u w e r, die door de hooge opvatting
van zijn taak, als docent zijn leerlingen op zijn gebied zóó
wist te vormen, dat zij later in de praktijk met de grootste
dankbaarheid aan die vorming terugdachten.
Dan Prof. Zwaardemaker, de fijne geest, steeds
hulpvaardig en bereid uit zijn groote kennis en ervaring mee
te deelen, bij wien ik het voorrecht had eenigen tijd in zijn
laboratorium te mogen werken in de hartphysiologie.
Ten slotte Prof. Magnus, die mijn eerste schreden op
het gebied van de Pharmacologie leidde; mijn dank gaat
vooral uit naar hetgeen ik van hem leerde in den tijd tn zyn
laboratorium doorgebracht met de experimenteele studie der
morphine-gewenning; de geest en de geestdrift, die in zijn
werkomgeving heerschte, zal men niet licht vergeten.
Van de thans nog levenden onder mijn leermeesters dank
ik vooral U, Hooggeleerde V a n d e n B r o e k t^oor at^
bereidwilligheid in voorkomende gevallen mij met Uw raad
en hulp bij te staan op het gebied der Praehistorie en An^
thropologie.nbsp;. r^ . u
Mijn dank voor hetgeen U, Hooggeachte Promotor, Hoog^
geleerde B ij 1 s m a voor mij bent geweest, is van zeer bij-
zonderen aard; de wijze waarop U mij terzijde stond is boven
allen lof verheven; U hebt mij niet alleen met raad en daad
geholpen, maar U hebt daarenboven alles in het werk ge-
steld, de proefnemingen in den mij ten dienste staanden tijd
zoo 'goed mogelijk te laten verhopen; wanneer ik daarbij
vermeld de alleraangenaamste spheer, die in Uw laborato-
rium heerscht, dan wordt het begrijpelijk, dat het werken -
daar voor mij een buitengewoon genoegen geweest is.
Dan rest mij nog een woord van erkentelijkheid voor de
gelegenheid, ook na mijn promotie onderzoekingen in Uw
laboratorium te mogen verrichten.
Die spheer, waarover ik sprak, weet U bovendien op de
andere werkers in het laboratorium over te brengen. Zoo is
mijn dank aan Uw medewerkers van dergelijke soort; m de
eerste plaats aan U beiden. Zeergeleerde L e H e u x en D e
Kleyn, t^oor Uw hulp en belangstelling bij mijn werk; m
de tweede plaats aan het geheele technische personeel, in
het bijzonder aan de Heeren I m h o f en H e e s b e e n, aan
den eerste wegens zijn uiterst nauwkeurige verzorging van het
instrumenteele gedeelte, aan den tweede wegens zijn nooit
verflauwende en aangename assistentie bij het overige ge-
deelte der proeven; in de derde plaats aan Mej. Geesink
voor hei persklaar maken van dit proefschrift.
Ten slotte nog een woord van hartelijke dank aan U,
Zeergeleerde Noest voor Uw raadgevingen bij het bestu-
deeren der electrocardiogrammen.
Biz.
HOOFDSTUK I.
Het mechanisme van het hartwoelen.......1
HOOFDSTUK II.
De invloed van de extracardiale zenuwen op het woelen 10
HOOFDSTUK IH.
De werking van eenige geneesmiddelen op het hart-
woelen
HOOFDSTUK IV.
Hoe moet de werking van luminal, rauwolfine en
gravitol op het hartwoelen worden verklaard? ... 28
Samenvatting...............
Literatuurlijst...............^^
-ocr page 16-ei--
-ocr page 17-HET HARTWOELEN EN DE BEÏNVLOE-
DING ERVAN DOOR EENIGE
GENEESMIDDELEN.
Motto:
Das blosze Anblicken einer Sache kann tins nicht
fördern. Jedes Ansehen geht über in ein Betrachten,
jedes Betrachten in ein Sinnen, jeder Sinnen in ein
Verknüpfen, und so kann man sagen, dasz wir schon
bei jedem aufmerksamen Blick in die Welt theore-
tisieren.nbsp;(Goethe).
HOOFDSTUK I.
Het mechanisme van het hartwoelen.
In 1906 wezen Cushny en Edmunds i)
erop, dat de arhythmie, verkregen door faradische
prikkeling der atria in het experiment, en die van
de toenmaals door Mackenzie met , ,nodal
rhythmquot; betitelde afwijking bij den mensch, een
treffende gelijkenis vertoonden. Mackenzie op-
perde toen al het vermoeden, dat de kleine golfjes
in de venapols (vooral duidelijk zichtbaar tijdens
langere pauzes tusschen de ventrikelcontracties)
de uitdrukking zouden zijn van het atriumwoelen.
In 1909 bewezen zoowel Rothberger en
W inter b e r g 2) te Weenen als L e w i s 3) te
Londen met behulp van de electrocardiographie de
identiteit van beide arhythmieën. In latere jaren
hebben deze onderzoekers erop gewezen, dat die
gelijkheid toch niet volkomen is: het faradisch woe-
len kan n.1. een veel grootere frequentie hebben dan
het clinische; als echter de prikkeling ophoudt,
woelt het atrium nog eenigen tijd na en dit nawoe-
len wordt door Lewis ^) met het clinische gelijk
gesteld.
Het woelen der ventrikels is uit den aard der
zaak bij den mensch zeer weinig onderzocht, daar
meestal in weinige oogenblikken na het optreden
ervan de dood intreedt. Toch is het mogelijk ge-
weest in een aantal gevallen bij het stervende hart
deze afwijking vast te stellen en ook hier valt de
groote overeenstemming op van deze electrocardio-
grammen met die, welke afkomstig zijn van experi-
menten, waarbij het woelen door faradisatie werd
teweeggebracht.
Dat het woelen van atrium en ventrikel in wezen
identiek zijn, daarop heeft vooral Winterberg
gewezen.
Gewin verdedigde in 1906 in zijn bij
Zwaardemaker bewerkt proefschrift de mee-
ning, dat de stroomwarmte en niet het veranderde
chemisme van de hartspier het woelen veroorzaakt
moest hebben. Deze onderzoeker wees er toen al
op, dat voor het optreden van het woelen er ver-
schillen moesten bestaan in prikkelbaarheid en ge-
leidingsvermogen in verschillende hartspierbundels.
Wat de oudere meeningen betreft omtrent het
woelen, verwijs ik naar de uitgebreide literatuur-
lijsten in de werken van De Boernbsp;Le-
w i s ^), W enckebach en W interberg H)
en naar W interberg's artikel in Bethe's hand-
boek 8).
De directe oorzaak van het woelen is onbekend;
wel kennen we een aantal omstandigheden, die de
neiging er toe vergrooten. De anatomische veran-
deringen, die in en om den sinusknoop gevonden
worden (infiltraties, sklerose, athophie, vervetting,
bloeding, perivasculaire ontsteking, atheromateuse
veranderingen) verklaren niet veel, want er zijn
zeker evenveel negatieve bevindingen.
Verschillende stoffen, zooals digitalis, muscarine,
physostigmine, adrenaline, chloroform in kleine
hoeveelheid, schildklierhormoon, verhoogen de nei-
ging tot woelen; aanleiding kunnen dan zijn: inspan-
ning, emoties, meteorisme (dit laatste vooral bij
paroxysmaal woelen) en dan: extrasystolie. Van
belang is, dat het woelende hart niet normaal op
zenuwinvloeden reageert. Het woelen kan de oor-
zaak zijn van insufficiënte circulatie en vandaar ook
de enorme verbeteringen na regulariseering van het
rhythme.
De belangrijkste zienswijzen omtrent het wezen
van het woelen zal ik thans in het kort aangeven.
Rothberger en Winterberg
zijn van meening, dat een zeer frequente heterotope
prikkelvorming het essentieele is van het woelen;
die prikkel kan van één centrum of van meerdere
centra uitgaan; het is dus een tachysystolie, die
mogelijk gemaakt wordt door sterke verkorting van
de refractaire periode en deze kan ontstaan o.a.
door faradisatie, door geneesmiddelen, die de va-
guseinden prikkelen. Het aantal golven in het elec-
trocardiogram is de maat voor de frequentie van den
prikkel; de regelmatigheid en gelijkmatigheid plei-
ten voor één prikkelcentrum als oorsprongsplaats.
Extrasystolie, polygeminie, tachycardie, fladderen,
woelen, zijn alle verschijnselen van eenzelfden oor-
sprong, alleen verschillend in prikkelfrequentie. Bij
het fladderen is iedere contractie nog herkenbaar;
bij het woelen zijn er tot onherkenbaar toe ver-
zwakte zeer snelle contracties, die als optisch ver-
schijnsel geven: „ein tausendfaches Zittern und Vi-
brieren, ein unaufhörliches sich Heben und Senken
kleiner und kleinster Muskelteilchenquot; ii). Vagus-
prikkeling verhoogt de frequentie en verkort de
refractaire periode.
De heterotope prikkels staan sterk onder invloed
van het zenuwstelsel. Deze onderzoekers konden
woelen opwekken door gelijktijdige prikkeling van
vagi en accelerantes bij honden. Zij verklaren op
deze wijze ook de plotselinge dood bij menschen
door emoties, angst, schrik; en hiermede stemt over-
een de waarneming van F r i e d e n t h a 1 die
plotselinge dood bij katten zag na woede aanvallen
en ook bij een leeuw in gevangenschap, die na in
woede aan de tralies gerukt te hebben, plotseling
dood bleef.
Het eenige bezwaar tegen deze theorie is het aan-
nemen van één heterotoop prikkelcentrum, c.q.
eenige dier centra.
Naast deze voorstelling staan andere, die als ge-
meenschappelijke basis hebben de zienswijze, dat
het doelen veroorzaakt wordt door een of andere
kringbeweging (circus movement).
De Boer ^o) vond, dat bij het ontbloede kik-
kerhart door één inductieslag direct na de refrac-
taire periode kamerwoelen kon teweeggebracht
worden, wanneer het hart in zekere mate van
slechte „metabole toestandquot; verkeert, d.i. geduren-
de een bepaalden tijd na het verbloeden. Voor en na
deze toestand, dus bij een nog te goede of te slechte
„metabole toestandquot; gelukt dit niet. Direct na de
refractaire periode wordt een prikkel langzaam en
slecht voortgeleid, daar hij telkens stoot op nog
refractaire vezels; zoo blijft de prikkel „hortend en
stootendquot; voortgaan door telkens te kunnen over-
gaan op niet meer refractaire vezels en kan zoo
blijven rondgaan, tenzij hij doodloopt op geheel
refractair gebied. Het woelen is volgens dezen on-
derzoeker een reeks gedeeltelijke contracties, te-
weeggebracht door een ruksgewijs rondloopende
prikkel. Het atriumwoelen berust op hetzelfde ver-
schijnsel. Alleen bij verkorte refractaire periode en
langzamer geleiding is een en ander mogelijk.
De bezwaren, die tegen deze voorstelling inge-
bracht kunnen worden zijn o.a.: 1het electrocardio-
gram geeft de ruksgewijze voortplanting niet aan,
integendeel, de oscillaties zijn zeer uniform; 2®. het is
niet bewezen, dat een in contractie verkeerend stuk
prikkels uitzendt en dit is noodig om de golf te laten
voortgaan; Rothberger vooral wees hierop,
echter meent De Boer het bewijs ervan voldoende
geleverd te hebben; wil de prikkel „hortend en
stootendquot; voortgaan, dan moet hij zich niet in alle
richtingen kunnen voortplanten, maar voorkeur-
richtingen hebben; dit nu is een voorstelling, die
echter niet bewezen is; 4®. wat wordt bedoeld met
slechte „metabole toestandquot;? niet te goed, niet te
slecht, zegt D e B o e r. Is het de stofwisselingstoe-
stand na de systole, of de algemeene voedingstoe-
stand van het hart? Aan dit laatste is men geneigd
te denken, als men let op De B o e r 's uitlating,
dat het woelen vooral optreedt bij „surménagequot; b.v.
mitralisstenose i^). Maar daarentegen is in de cli-
niek voldoende vastgesteld, dat men het evengoed
kan vinden bij „klinisch vollständig gesunde Men-
schenquot; (Wenckebach) i^), waarbij dus die
metabole toestand zoo slecht niet kan zijn, en waar
de vaststelling van het syndroom min of meer toe-
valhg is; zoowel Mackenzie i®) als Wencke-
bach 1'^) hadden al lang vastgesteld, dat bij het
atriumwoelen van een hartzwakte in een of andere
vorm geen sprake behoeft te zijn (zie b.v. Ma-
ckenzie's beroemd geworden geval van een smid,
die nog 10 jaar na het begin van zijn atriumwoelen
zijn voorhamer zwaaide).
Lewis ^) leidde de actiestroomen van verschil-
lende punten van het atrium bij honden af en kon op
deze wijze den loop van de prikkels volgen. Hij komt
tot het besluit, dat bij fladderen de prikkel een ring-
baan doorloopt om de groote venae heen; van deze
centrale baan uit kunnen „off shootsquot; gaan in alle
richtingen en zoo kan van uit één dezer centrifugale
impulsen tijdelijk een wijdere baan doorloopen wor-
den. In het algemeen is de baan constant. Bij het
woelen nu heeft hij de baan niet nagegaan, maar hij
komt op grond van bovenstaande gegevens tot de
veronderstelling, (die dus strikt genomen niet be-
wezen is) dat hierbij de ringbaan niet constant is,
maar onregelmatig en variabel, al is de baan zelf
korter; de prikkel komt niet steeds in hetzelfde punt
terug, vandaar de onregelmatiger oscillaties; ook de
centrifugale impulsen zijn onregelmatiger en komen
uit meer verspreid liggende punten.
Voor het in stand blijven van de kringbeweging
zijn van belang: de lengte van de baan, de voort-
geleiding en de refractaire periode. Alleen als de
kop van de golf steeds niet-meer refractaire vezels
aantreft, kan de kringloop voortgaan. De beweging
loopt dood, als de kop van de golf op refractair
gebied stuit, dus bij verlengde refractaire periode
of bij versnelde geleiding. Van den toestand van de
spiervezels hangt dus het blijven rondloopen af en
door deze op een of andere wijze te veranderen, kan
aan het rondloopen een einde gemaakt worden.
Fladderen en woelen gaan geleidelijk in elkaar over
via de ,,impure flutterquot;; alleen de frequentie van den
prikkel is hier het verschil.
(Goede schematische voorstellingen van een en
ander zijn behalve in de werken van L e w i s ^) en
W interberg ook te vinden in B o e k e 1-
man's i^) Physische Diagnostiek, 3e druk, fig.
190, 191, 195, 196).
L e w i s vermeldt verder nog uitdrukkelijk, dat
vagusprikkeling de refractaire periode van het
atrium verkort (tot op ^/s), zoodat hierdoor flad-
deren in woelen kan overgaan; zoo moet ook ver-
klaard worden de werking van digitalis bij fladde-
ren, dat daardoor in woelen verandert. De vagus
beïnvloedt het geleidingsvermogen in het atrium
niet. Vagusprikkeling kan woelen laten ophouden
door de refractaire periode nog meer te verkorten:
de golf kan met grooter snelheid voortgaan, de kop
van de golf haalt den staart in, „the closing of the
gapquot; is hiermede geschied.
Nu zijn echter de banen, waarin de prikkels ver-
loopen geen anatomisch gesloten geheel en er is in
ieder geval open verbinding met de overige spier-
vezels van het atrium. Rothberger en Win-
terberg merken opnbsp;dat van de „offshootsquot;
in de verdere atriummassa electrisch niets bemerkt
wordt, en Mackenzie i®) zegt zeer terecht, dat
die banen iets hypothetisch zijn en schijnen te ver-
loopen in „structures, that have, so far, not been
recognized in the auriclequot; en hij voegt er kritisch
waarschuwend aan toe: „If the view is established
that there is this „circusrhythmquot;, there is wanted an
explanation of how it comes about. Those who
accept it, seem to think that the discovery of the fact
explains the fact. What is wanted is a knowledge of
how it comes about, and what are the structures
involved in its productionquot;. En inderdaad, hier is
het zwakke punt in deze kringbewegingstheorieën.
Dit is ook naar voren gebracht door S c h e r f 20),
die de streek waarover de centrale golf moest loo-
pen, afbond of afklemde, maar geen verandering
hierbij kon zien tot stand komen in het woelen.
BramsenKatz^i) scheidden de twee woelende
atria of ventrikels, en het gevolg was niet, dat één
helft ophield met woelen, maar beide helften woel-
den door; dit is zeker niet pleitend voor een kring-
beweging.
Daarbij kan er ook volgens Wiggers^s) niets
specifieks aangetoond worden in electrocardio-
grammen van zulk een kringbaan of van eventueel
ontstane dochterbanen. De kringbaan stelt voorop
een toestand van éénrichtingsblok; wanneer dit kan
optreden, blijft tot nu toe uiterst vaag. Ook deze
schrijver pleit voor identiteit van extrasystolie,
tachycardie, fladderen en woelen en oppert de mo-
gelijkheid dat stoornissen i n de bloedvoorzieninq
van somniige hartdeelen verantwoordelijk kunnen
zijn voor het optreden dezer arhythmieën, een mee-
mng, die ook al door Carter, Andrus en
Ui eu aide 23) verdedigd is, op grond van onder-
zoekingen waarbij bleek dat veranderingen van de
Ph en wel stijgingen ervan, tot ektopische rhyth-
men kunnen aanleiding geven en deze veranderin-
gen zijn volgens deze onderzoekers afhankelijk van
locale circulatiestoornissen; van den duur dezer
stoornissen hangt de graad der ektopie af
Zoowel D e B o e r als L e w 1 s bespreken de
werking van Chinidine in verband hiermede- het is
bekend, dat deze stof het fladderen en woelen kan
doen ophouden; het verlengt de refractaire periode
en verlangzaamt de geleiding; het eerste zal de ga-
ping trachten te dichten, het tweede te vergrooten
Alleen door aan te nemen, dat de ééne werking de
andere in intensiteit overtreft, is het therapeutisch
ettect te verklaren (zie ook bij Polak) 24)
middel wordt door D e B o e r een „therapeutisch
Paradoxon genoemd. Het is mi., niet te ontkennen
dat in deze verklaring iets gewrongens zit. D e B o e r
maakt bpwaar om Chinidine na normaliseerinq van
het rhythme verder te gebruiken, omdat de „meta-
bole toestand erdoor slechter wordt en dus het
woelen zou bevorderen. Praktisch blijkt dit niet het
geval te zijn, daar bij neiging tot recidief deze ge-
vallen bij voortgezet chinidinegebruik goed blijven
en na ophouden der medicatie weer in de arhythmie
vervallen (zie o.a. W enckebach n) Waar
Chinidine niet helpt, redt D e B o e r zich uit de im-
passe door te beweren, dat de kringbeweginq wel
opgehouden heeft te bestaan, maar door iedere
sinusimpuls door de slechte metabole toestand op-
nieuw ontstaat.
Overzien we deze meeningen, dan blijkt, dat vast-
gesteld zijn de volgende feiten:
Frequente kunstmatige prikkels geven verkorte
refractaire periode en leiden afhankelijk van den tijd
in de hartrevolutie waarin ze optreden en van hun
frequentie, tot: extrasystolie, polygeminie, tachycar-
die, fladderen, woelen.
Vagusprikkeling verkort de refractaire periode
van het atrium.
Bij stijgende frequentie wordt de diastole steeds
korter.
Het is mogelijk, dat er een kringbeweging be-
staat.
In de cliniek zijn alle overgangen bekend van
extrasystolie tot woelen; dit laatste is dan de
hoogste trap „Systolenherabsetzungquot; bij uiterste fre-
quenties van prikkels en is het aequivalent van
faradiseeren. (W enckebach i^)).
Motto:
Le grand principe experimental est le doute, ledoute
SaTvf^^^^^^ ^ ^^Tquot; d T
{Claude Bernard).
HOOFDSTUK II.
De invloed van de exfracardiale zenuwen op
het woelen.
In het Pharmacologisch Instituut te Weenen heb-
r ^ Y en S a m e t 25) de verschillen bestu-
deerd van het woelen van het kattehart met intacte
en doorgesneden vagi en accelerantes. Zij brachten
de dieren in aethernarcose. pasten kunstmat ge
ademhaling toe openden de thorax, en prikkelLn
met een inductieklos de atria. Na operatieve uit-
schakeling der vagi en accelerantes vonden zij ïe
neiging tot woelen sterk verlaagd, hetgeen niet het
lerlnl ;nbsp;óf alleen acce
lerantes doorgesneden waren. De onderzoekers wij-
. overeenstemming met R o t h b e r g e r
Slf^'quot;nbsp;®nbsp;gelijktijdige prik-
keling van deze zenuwen gemakkelijk woelen geeft
cloodsgevallen door emU'
Na verwijdering van het cerebrum bleek de resis-
tentie tegen woelen ook zeer groot te zijn. Zij gaan
dan verder den invloed na van een aantal ginles-
middelen op het woelen en knoopen daaraL nog
beschouwingen vast. waarop ik later bij de bespre-
king dezer geneesmiddelen nader zal ingaan. ^
De boven aangehaalde proeven heb ik overge-
daan en volgde deze techniek: de katten werden at
decerebreerd om den invloed van narcose te onl
gaan. er werd kunstmatige ademhaling toegepast
het dier verwarmd, de thorax geopend en met een
inductieklos, waarvan de primaireklos werd aange-
sloten aan een transformator, die de gemeente-
stroom wrl25 V. omzette in ^ 5 V.. de atria ge-
prikkeld. Langzaam werd de secundaire klos naar
de primaire toegeschoven. We zien dan op een ge-
geven afstand extrasystolae optreden, schuiven we
de klossen nog dichter naar elkaar toe, dan volgt
tachycardie, c.q. fladderen en nog verder schuiven-
de verandert plotseling het beeld en zien we bij de
kat vrijwel steeds gelijktijdig atria en ventrikels
woelen. Na 5 sec. werd dan snel de secundaire klos
teruggeschoven en kon eventueel nawoelen geob-
serveerd worden.
In een reeks proeven van 10 met intacte zenuwen
en 10 met doorgesneden vagi en verwoeste ganglia
stellata, werd nagegaan hoe vaak het woelen kon
opgewekt worden, voordat de exitus letalis door
blijvend nawoelen intrad en ook bij welke klosaf-
stand het woelen begon.
De volgende tabellen geven de uitkomsten dezer
proeven:
Klosafstand |
Dood na |
Atrium |
(tijdens doorwoelen v/d | |
17 cm. |
1 |
3 | ||
9 |
1 |
2 |
Woelen gemiddeld bij | |
Vagus sympath. Woelprikkel 5 sec. |
13 |
2 |
1 |
Exitus na gemiddeld |
12 |
5 |
3 |
Atrium na gemiddeld | |
13 |
1 |
1 |
Klosafstand |
Dood na |
Atrium |
(tijdens doorwoelen v/d | |
13 |
3 |
1 | ||
11 |
2 |
1.5 |
Woelen gemiddeld bij | |
Vagus sympath. |
15 17 |
2 |
0.5 |
Exitus na gemiddeld |
9 |
10 |
1 1.5 |
Atrium na gemiddeld | |
■ 14 |
9 |
0.5 |
Wanneer de ventrikel zich weer herstelde, volg-
de het normale rhythme steeds na een postundula-
torische pauze; in dit geval werd steeds minstens
5 minuten gewacht, voordat een volgende prikkel
werd toegediend, om op deze wijze het hart vol-
doende zich te laten herstellen en de circulatie zoo-
veel mogelijk goed te houden. Uit deze tabellen
^blijkt, dat de electrische prikkelstcrktc, die woelen
geeft, niet afhankelijk is van het al of niet intact
zijn der extracardiale zenuwen. Voorts: dat bij niet-
intacte zenuwen het hart zeer veel resistenter is
tegen het woelen.
Bij deze en ook bij alle volgende proeven bleek,
dat als de ventrikel een maal doorwoelde, het
atrium zich na eenige minuten herstelde en weer
regelmatig ging kloppen; de tijd waarna dit gebeur-
de is korter, als de extracardiale zenuwen niet in-
tact zijn.
Bij doorwoelende ventrikel werd bij deze en alle
volgende proeven nog de prikkelsterkte gemeten,
die daarna het atrium weer tot woelen kon bren-
gen; deze bleek dezelfde, als in de tabellen was ver-
meld en die dus ventrikelwoelen gegeven had. Bij
deze proeven bleek dit hernieuwde atrium woelen
4—8 maal mogelijk te zijn. daarna stond het atrium
stil; doorwoelen tot volkomen stilstand, zooals de
ventrikel deed, zag ik bij het atrium nooit.
Vervolgens werd de vraag gesteld, of die resis-
tentie tegen het woelen wellicht afhankelijk was
van het niet-intact zijn van alleen vagi of alleen
accelerantes.
Bij katten werd daarom in twee reeksen van 5
proeven dit op soortgelijke wijze als boven is be-
schreven, nagegaan. Het resultaat vindt men in
onderstaande tabellen:
Klosafstand |
Dood na |
Atr. na x min. regelmatig. |
/ Vagus intact. l jj |
1 1 |
6 \ Woelen gemiddeld bij 1nbsp;\ Atr. regelm. na gem. 2nbsp;/ 2.5 min. |
Vagus doorgesneden.
Symp. intact.
Woelpr. 5 sec.
Woelen bij gem. klos-
afstand 13.8
Exitus na gemiddeld
1 x woelen.
Atr. regelm. na gem.
2.3 min.
Uit deze tabellen volgt, dat de aanwezigheid van
of vagi öf accelerantes alléén niet voldoende is om
vermeerderde resistentie tegen woelen te veroor-
zaken.
Geeft nu de aanwezigheid van één dier zenuwen
daartoe aanleiding, of is het noodig, dat alle in hun
functie belemmerd worden om deze verhoogde re-
sistentie te geven?
Dit is nagegaan in 4 reeksen van 3 proeven bij
katten, waarbij resp. rechter of linker vagus, rech-
ter of linker ganglion stellatum intact bleven. De
resultaten geef ik thans weer:
Klosafstand |
Dood na |
Atr. regelm. |
( ^^ intact. lt; 13 Woelpr. 5 sec. i \ ^^ |
1 |
. \ Woelen bij gem. klos- i afstand 13.3 ^ woelen, |
Alleen 1. vagus
intact.
15
12
10
14
12
15
12
13
15
2
1.5
1.5
2.5
1.5
1.5
1.5
1.5
2.5
Woelpr. 5 sec.
Alleen r. gangl.
steil, intact.
Woelpr. 5 sec.
Alleen 1. gangl.
steil, intact.
Woelpr. 5 sec.
Woelen bij gem. klos-
afstand 12.3
Exitus na gem. 1% x
woelen.
Atr. regelm. na gem.
1.7nbsp;min.
Woelen bij gem. klos-
af stand 13.7
Exitus na gem. 1 ^ x
woelen.
Atr. regelm. na gem.
1.8nbsp;min.
Woelen bij gem. klos-
afstand 12.3
Exitus na gem. 1% x
woelen.
Atr. regelm. na gem.
1.8 min.
Uit deze tabellen volgt, dat doorsnijden van 3
der 4 zenuwen, welke ook, geen grooter weerstand
tegen woelen geeft.
Uit de laatste 2 tabellen volgt ook, dat de tijd,
die het atrium noodig heeft om bij doorwoelende
ventrikel regelmatig te worden, bij aanwezigheid
van één of meer der genoemde zenuwen langer is,
dan bij niet intact zijn van alle hartzenuwen.
Het overheerschen bij al deze feiten van linker of
rechter zenuwen heb ik niet kunnen vaststellen.
Alleen dus wanneer beide vagi èn beide accele-
rantes niet meer functioneeren, krijgen we de groo-
tere weerstand tegen woelen.
Ten slotte is bij een 5-tal honden nagegaan, of in
het algemeen daar hetzelfde te vinden was: de me-
thodiek was dezelfde als bij de katten. De uitkom-
sten zijn in onderstaande tabel samengevat:
Klosafstand |
Klosafst. |
Dood na x |
Atr. na x |
Vagi symp. J5 |
12 |
1 X |
4. |
Vagi intact, 20 |
15 |
1 X |
3 |
Vagi doorgesneden, |
10 |
1 X |
4 |
Vagi symp. jg |
10 |
4 X |
1 |
Vagi symp. jO |
12 |
4 X |
1.5 |
Evenals bij de katten werd de woelprikkel 5 sec.
toegediend; de proevenreeks is klein, maar geeft
toch een zeer duidelijk beeld; ook hier de zeer veelquot;
grootere resistentie tegen woelen bij buiten functie
stellen van alle extracardiale zenuwen; ook hier de
kortere tijd, die het atrium dan noodig heeft om bij
doorwoelende ventrikel weer regelmatig te worden.
Hier is een duidelijk onderscheid in de prikkel-
sterkte, die atrivun- en ventrikelwoelen geeft; het
atrium woelt eerder, maar herstelt zich ook sneller
en dit laatste was ook bij de katten het geval, waar-
bij in die prikkelsterkte geen noemenswaard ver-
schil werd gevonden. Dat dit onderscheid toe te
schrijven is aan het verschil in geleidingssysteem
van beide hartkamers lijkt mij wel waarschijnlijk.
Evenals bij de katten, was het weer regelmatig
geworden atrium steeds bij de in de tabel opgegeven
afstand weer tot woelen te krijgen, resp. 3, 4, 3, 5
en 7 maal, voordat het geheel stil bleef staan.
Een soortgelijke proevenreeks werd bij konijnen
-ocr page 32-gedaan; het is bekend, dat deze dieren een zeer ge-
ringe vagustonus hebben; de methodiek was de-
zelfde als bij de katten; twee reeksen van 6 proe-
ven, de een met intacte, de andere met niet-intacte
zenuwen gaven de volgende uitkomsten:
Klosafst.
atr. woelen
Klosafst.
ventr.
woelen
Exitus na
s; ml. woelen
Atr. regelm.
na X min.
Atr. nog x macJ aan
het woelen te brengen.
Atr. woelt bij
gem. klosafst.
19.
Ventr. woelt bij
gem. klosafst.
13.
Exitus na gem.
5 X woelen.
Atr. na gem.
1 min. regelm.
Atr. kan nog
gem. 4.7 x
aawoelen.
1
1
6
3
2
17
1
1.5
0.5
0.5
1.5
1
22
15
20
20
16
20
12
12
15
12
11
15
Zenuwen
intact.
Woelpr.
5 sec.
Zenuwen |
20 |
16 |
1 |
0.5 |
8 |
\tr. woelt bij |
niet-intact. |
1.5 |
19.3. | ||||
23 |
16 |
9 |
5 |
Ventr. woelt bij | ||
20 |
12 |
2 |
1.5 |
5 |
13.3. | |
Woelpr. |
Exitus na gem. | |||||
5 sec. |
14 |
10 |
2 |
1 |
6 |
5.2 x woelen. |
Atr. na gem. 1.2 | ||||||
19 |
13 |
1 |
1 |
4 |
min. regelm. | |
20 |
13 |
16 |
1.5 |
3 |
gem. 5.2 x |
Wanneer het atrium na doorwoelen van de ven-
trikel weer tot woelen te brengen was, gebeurde
dat steeds weer op de in de tabel aangegeven klos-
afstand.
Bij het konijn is een duidelijk verschil in prikkel-
sterkte waar te nemen, die noodig is om atrium cn
ventrikel tot woelen te brengen; ook hier woelt het
atrium eerder, herstelt zich echter sneller»
Van een verschil in resistentie tegen woelen af-
hankelijk van al of niet-intacte extracardiale zenu-
wen was daarentegen bij konijnen niets te be-
merken.
De tabellen laten duidelijk zien, hoe groot in elke
groep de individueele verschillen hier nog kunnen
zijn.
Bij 2 katten heb ik nu nog getracht na te gaan
of de verhoogde woelresistentie bij deze dieren ook
te verkrijgen was, als vagi en accelerantes niet
chirurgisch, maar medicamenteus uitgeschakeld
werden; daartoe kregen de dieren 1 mg. per Kg.
atropine voor verlamming der vagi en Yi mg. per
Kg. ergotamine voor verlamming van den sympathi-
cus, beide intraveneus. Overigens was de metho-
diek dezelfde. Bij deze 2 dieren kon de ventrikel
resp. 14 en 12 maal woelen, eer de dood intrad, een
bevestiging dus van de boven vermelde conclusie.
Ik kan dus op grond van mijn proefreeksen
Braun en Samet's conclusie voor kat en hond
onderschrijven; voor konijnen gaat ze niet op. De
genoemde publicatie geeft mij echter nog aanleiding
tot de volgende opmerkingen:
le. De genoemde onderzoekers vermelden, dat
als de ventrikel doorwoelt, menig keer door hart-
massage de normale slag weer was op te wekken,
als de massage minstens 5 minuten werd toegepast
en alleen dan, als het hart nog een zekeren tonus
bezit. Wat met dit laatste bij het ventrikelwoelen
bedoeld wordt, is mij niet duidelijk. Van hartmas-
sage heb ik bij doorwoelen der ventrikels nooit
eenig succes gezien.
2e. Verder vermelden deze onderzoekers, dat
door wegname der ganglia stellata al wat grooter
resistentie tegen ventrikelwoelen kon verkregen
worden, en dat het linker ganglion grooter invloed
had dan het rechter; deze beide conclusies heb ik
niet kunnen bevestigen.
3e. Na uitschakeling van het cerebrum zou een
zeer groote, soms absolute woelresistentie optreden;
mijn proeven, die alle met gedecerebreerde dieren
werden gedaan, toonen duidelijk genoeg aan, dat
dit niet juist is.
4e. Bij cerebrumlooze dieren zou bij een prikke-
ling der ventrikels, welke woelen opwekt, vaak long-
oedeem optreden, dat bij herstel van den normalen
slag zou verdwijnen; bij narcosedieren zou dit niet
voorkomen; ik heb bij mijn proeven door deze prik-
keling nooit een geval van longoedeem gezien.
5e. Dat er bij het woelen periphere -f- centrale
invloeden werkzaam zijn, is wel duidelijk; om nu
op grond hiervan een woelreflex, die via hersen-
stam of via schors loopt, aan te nemen, lijkt mij
wel wat voorbarig; de reflex zou beïnvloed kunnen
worden door den toestand van het hart zelf. Bij de
bespreking van de werking van luminal op het woe-
len kom ik op dit punt nog terug.
Motto:
II ne faut croire a nos observations, a nos théories
que sous bénéfice d'inventaire experimental.
{Claude Bernard).
De werking van eenige geneesmiddelen op het
hartwoelen.
Braun en Samet hebben in de reeds vermel-
de studie 25) en ook in in een vroeger verschenen
publicatie 26) den invloed nagegaan van een paar
geneesmiddelen op het woelen; vooreerst van nitro-
glycerine, waarvan zij vonden, dat het de neiging
tot woelen verminderde; nitroglycerine is een pro-
phylacticum tegen woelen volgens deze onderzoe-
kers en zij redeneeren aldus: bij coronairvernau-
wing is er groot gevaar voor woelen en vele agina
pectorislijders sterven aan ventrikelwoelen; nitro-
glycerine is een vaatverwijder, ook van de coro-
nairvaten en door deze werking gaat het 't woelen
tegen; of dit een werking is op de hartspier of op
de hartzenuwen, kunnen deze onderzoekers niet
aangeven.
Verder gingen zij den invloed na van luminal, dat
zij intraveneus of intraarterieel gaven, 20—30 mg.
per Kg. in 20 % oplossing; het geeft bloedsdrukda-
ling en een zeer verhoogde resistentie tegen woelen.
Nu is luminal volgens Piek een hersenstamhyp-
noticum; het gaat woelen ook tegen en deze feiten
gecombineerd met de resultaten in het vorige hoofd-
stuk vermeld, heeft aan P i c k 's medewerkers de
theorie gegeven over een woelreflex, die via her-
senstam of via schors verloopt. Nu heeft B ij 1-
sma 27) aangetoond, dat de bewijsgronden van
Pick alles behalve vast staan; ook de studie van
Bertrand en Thierry over evipanver-
giftiging geeft resultaten, die met Pick's meening
niet overeenstemmen; en zoo is dan ook de bewe-
ring van een woelreflex op zijn minst genomen aan
twijfel onderhevig. Daarenboven heeft M e y-
boom 29), wat de nitroglycerine betreft, de uit-
komsten van Braun en Samet voor het geïso-
leerde kikkerhart niet kunnen bevestigen.
Ik heb daarom nagegaan of luminal de resistentie
tegen electrische woelprikkels kan vergrooten, en
wel allereerst bij 4 konijnen, waarbij de methodiek
werd toegepast, die in het vorige hoofdstuk is be-
schreven; vagi en accelerantes werden intact gela-
ten. Eerst werd de prikkelsterkte bepaald, die
atrium en ventrikel tot woelen bracht, en de duur
van nawoelen bepaald; daarna werd hetzelfde ge-
daan na toediening van luminal Na, dat intraveneus
werd gegeven. Het bleek, dat 25 mg. per Kg. noo-
dig was om een effect te verkrijgen. Stijgen der do-
sis daarna bracht geen noemenswaarde verhoo-
ging der resistentie teweeg; lager dosis had geen
uitwerking.
De volgende tabellen geven de uitkomsten dezer
proeven weer:
Konijn. |
Klosafst. |
Atr. woelt |
Klosafst. |
Ventr. woelt | |
I. Normaal: |
17 |
± 0.5 min. |
15 |
± 0.5 min. | |
Luminal: |
10 |
niet. |
7 |
niet. | |
n. N.: |
20 |
±: 0.5 min. |
12 |
± 1 min. |
Woel- |
Lum.: |
10 |
niet. ± 2 min. |
5 |
paar sec. |
) prikkel |
Lum.: |
12 |
niet. |
9 |
paar sec. | |
IV. N.: |
22 |
±: 0.5 min. |
14 |
± 0.5 min. | |
Lum.: |
12 |
niet. |
7 |
niet. |
Uit deze tabel blijkt, dat de prikkel, die atrium
en ventrikel tot woelen kan brengen, zeer belang-
rijk sterker moet genomen worden na luminal} van
beide wordt het nawoelen bijna geheel of geheel
opgeheven erdoor.
Een soortgelijke reeks proeven werd bij katten
gedaan volgens dezelfde methodiek; daar bij deze
dieren atrium en ventrikel vrijwel bij dezelfde prik-
kelsterkte gaan woelen, is alleen het resultaat van
ventrikel woelen vermeld. Om zooveel mogelijk
kans te hebben, dat niet na eenmaal prikkelen het
hart door blijft woelen, werden vagi en ganglia stel-
lata buiten werking gesteld. Hierbij kon dan tevens
worden vastgesteld of de werking afhankelijk was
van het functioneeren der extracardiale zenuwen.
De volgende tabel geeft de uitkomsten van deze
proeven weer.
Kat. |
Klosafst. |
Nawoelen. | |
[. Normaal: |
19 |
± 1 min. | |
Luminal: |
7 |
niet. | |
n. N.: |
15 |
±1.5 min. | |
Ltam.: |
7 |
niet. ' |
Woelprikkel |
ni. N.: |
13 |
± 0.5 min. |
gt; 5 sec. |
Lum.: |
5 |
niet. | |
rV. N.: |
18 |
± 1.5 min. | |
Lum.: |
10 |
paar sec. |
Ook hier bleek 25 mg. per Kg. luminal-Na intra-
veneus de werkzame dosis te zijn, dus vrijwel gelijk
aan die. welke Braun en Samet aangaven; ge-
ringer dosis werkte in 't geheel niet, hooger dosis
gaf geen noemenswaardige verandering meer.
De toenemende resistentie tegen electrische woel-
prikkels is dus ook hier aanwezig, evenals het (vrij-
wel) verdwijnen van het nawoelen. Tevens blijkt,
dat voor dit effect het intact zijn van vagi en acce-
lerantes niet noodig is. Het is dus onnoodig ter ver-
klaring van deze werking van luminal een reflex
aan te nemen, gelijk Braun en Samet doen.
Toen luminal zulk een gunstige werking bleek te
bezitten op het hartwoelen, heb ik nagegaan of ook
andere barbituurzuurpraeparaten een dergelijke
werking bezaten. Op dezelfde wijze is nagegaan de
werking van:
Veronal-Na = diaethylbarbituurzuur Na
Dial = diallylbarbituurzuur Na
Somnifeen = diaethylaminozouten van diaethyl--}-
allylisopropylbarbituurzuur.
Pernocton = butyl-bromallylbarbituurzuur Na.
Evipan Na = methyl-cyclohexenylmethylbarbituur-
zuur Na.
Met elk dezer stoffen zijn bij konijnen en katten
onder dezelfde voorwaarden telkens 2 proeven ge-
daan. Van eenige werking op het hartwoelen kon
niets bespeurd worden; de prikkel, die eenmaal woe-
len gegeven had, gaf het ook na toediening van
25,50, zelfs 100 mg. per Kg. dezer stoffen. Nu is
luminal = phenylaethylbarbituurzuur: het is de
eenige stof uit deze reeks, die een phenylgroep be-
vat. Ik heb toen nog nagegaan of wellicht die phe-
nylgroep verantwoordelijk gesteld kon worden voor
de werking. Ik gaf toen in analogie met de vorige
proevenreeks antipyrine = phenyldimethylpyra-
zolon en pyratnidon = dimethylaminoantipyrine,
telkens bij 2 katten en 2 konijnen. Van eenige wer-
king van hoeveelheden van 25—100 mg. per Kg. op
het hartwoelen kon ook hier niets bespeurd worden.
Hetzelfde kon ook gezegd worden van de nitro-
glycerine (34—1 mg. per Kg.), waarvan bij konij-
nen en katten in 4 proeven geen enkel effect op het
woelen kon worden waargenomen. Dit bevestigt
dus de waarnemingen, die M e y b o o m bij het
geïsoleerde kikkerhart gedaan heeft, voor het zoog-
dierenhart en is dus in strijd met Braun en S a-
m e t 's conclusie.
Wanneer Piek dan ook in het door hem op-
nieuw bewerkte gedeelte van M e y e r-G o 11-
lieb's Pharmacologie ^o) op blz. 391 zegt: „Auch
Nitroglyzerin Behandlung vermag die Flimmerre-
sistenz der Katzenherzen zu erhöhen. Diese Flim-
merresistenz bzw. Erholungsfähigkeit des Katzen-
herzens wird nach Groszhirnausschaltung, Enthir-
nung, Ausschaltung der Herznerven und Luminal-
hypnose des Hirnstamms erhöhtquot;, dan is m.i. behou-
dens het gezegde over de hartzenuwen, de rest van
hetgeen in deze zinnen wordt beweerd, niet be-
wezen.
Vervolgens werd nagegaan of ook rauwolfine
invloed had op het hartwoelen. Deze stof is het
eerst onderzocht door Nierstrasz^i) (in zijn
bij Zwaardemaker bewerkt proefschrift
(1907)), welke bij het kikkerhart in hoofdzaak
vond een vermindering van frequentie en geleiding.
In 1934 heeft Hartog ^2) Jg werking op het
zoogdierenhart nagegaan bij gedecerebreerde kat-
ten, waarbij het electrocardiogram opgenomen werd.
Hij vond, dat hoeveelheden van 2 mg. per Kg. in-
traveneus verlangzaming en verandering van het
QRS complex gaven, berustend op veranderde ge-
leiding in den ventrikel; 5 mg. per Kg. gaf verlen-
ging van de A-V geleiding, 8 mg. per Kg. en meer
blok en woelen van atrium en (of) ventrikel. Door-
snijding der vagi had geen invloed. In een latere
studie heeft Hartog ^3) ook nog bij het geïso-
leerde kikkerhart gevonden, dat de resistentie tegen
electrische woelprikkels na toediening van rauwol-
fine belangrijk stijgt.
Volgens dezelfde methodiek, die voor de luminal
beschreven is, heb ik bij konijnen en katten in 4
gevallen voor ieder, dit voor het zoogdierenhart
nagegaan. De uitkomsten zijn in de volgende tabel-
len samengevat:
Konijn. |
Klosafst. |
Nawoelen. |
Klosafst. |
Nawoelen. | |
I. Normaal: |
19 |
0.5 min. |
15 |
1 min. | |
Rauwolfine: |
13 |
— |
10 |
paar sec. | |
n. N.: |
16 |
0.5 min. |
13 |
1 min. |
Woel- |
Rauw.: |
11 |
■— |
5 |
paar sec. |
) prikkel |
ni. N.: |
20 |
0.25 min. |
16 |
0.5 min. / | |
5 sec. | |||||
Rauw.: |
12 |
paar sec. |
9 |
paar sec. |
1 |
rV. N.: |
18 |
0.5 min. |
15 |
0.5 min. | |
Rauw.: |
14 |
paar sec. |
10 |
paar sec. |
Kat. |
Klosafst. |
Nawoelen. | |
I. Normaal: |
15 |
0.5 min. ' | |
Rauwolfine: |
10 |
— | |
n. R: |
20 |
0.25 min. |
Vagi doorgesneden |
Rauw.: |
14 |
\ gangl. steil, verwoest | |
ni. N.: |
17 |
0.25 min. |
( |
Rauw.: |
11 |
paar sec. |
Woel- |
IV. N.: |
17 |
0.5 min. |
prikkel |
Rauw.: |
10 |
paar sec. |
5 sec. |
Bij deze proeven bleek dat 34 P^^^ intra-
veneus bij konijnen en katten onwerkzaam, ^ mg.
per Kg. de minimaal werkzame dosis was. Verhoo-
ging dezer dosis tot 2 mg. per Kg. gaf geen verder
resultaat; de sterkte der prikkels, die woelen opwek-
ten, bleef na deze hoogere doses gelijk aan die, welke
bij y2 mg. per Kg. moesten worden aangewend.
Uit deze proeven blijkt, dat rauwolfine de resis-
tentie tegen electrische woelprikkels belangrijk kan
verhoogen, en dat het nawoelen geheel of bijna ge-
heel verdwijnt. De proeven op katten bewijzen dat
de extracardiale zenuwen voor deze werking on-
noodig zijn.
Ten slotte is nog op dezelfde wijze nagegaan de
werking van gravitol, waarvan de pharmacologie
bestudeerd is door Jack-
o-CH,-CH,N(C,H,). «on 34) en door Kaer en
^nJnbsp;Barkan 35).
C3H5 / ^ 0CH3nbsp;Ik zal hier alleen ingaan
op de werkingen op hart
en bloedsomloop. Wat den
bloedsdruk betreft, hiervan
vermelden Kaer en Bar-
kan een snel voorbijgaande
daling na intraveneuse toediening van 0.1 mg. per
Kg.; soms gaat aan deze daling een vluchtige stij-
ging vooraf. J a c k s O n vermeldt dat de bloeds-
druk ongeveer gelijk blijft. Deze onderzoeker heeft
de werking op het hart uitvoeriger nagegaan en
vermeldt dat 2—3 mg. per Kg. intraveneus bij hon-
den een afname van de frequentie geeft en A-V
blok; het is een directe werking op de hartspier.
Atropine heeft geen invloed erop; wel wordt het te-
gengegaan door Barium; omgekeerd wordt de Ba-
werking (extrasystolie) teniet gedaan door gravi-
tol. Adrenaline gaat de gravitol-werking niet tegen;
groote doses gravitol verhinderen de bloedsdruk-
verhoogende werking van adrenaline niet, maar
verhinderen wel het woelen door faradische prik-
kels. Bij extrasystolie. tachycardie zou er aanwijzing
bestaan dit middel te gebruiken. Wat het geïsoleer-
de kikkerhart betreft, heeft M e y b o o m 29) de het
woelen tegengaande werking ook vastgesteld.
De minimaal werkzame dosis bleek voor katten
en konijnen te bedragen ^ mg. per Kg. intraveneus;
34 mg. per Kg. bleek onwerkzaam te zijn; hoeveel-
heden van 1—2 mg. per Kg. hadden, wat het woelen
betreft, geen beter resultaat. De resultaten van 4
proeven bij katten, 4 bij konijnen vindt men in on-
derstaande tabellen:
Konijn. |
Klosafst. |
Nawoelen. |
Klosafst. |
Nawoelen. | |
I. Normaal: |
17 |
J4 min. |
15 |
™in. | |
Gravitol: |
10 |
— |
9 |
_ | |
II.nbsp;N.: III.nbsp;N.: Gr.: |
18 |
3 min. |
15 7 8 |
2 min. |
Woel- |
IV. N.: |
19 |
1 min. |
16 |
min. | |
Gr.: |
10 |
8 |
— | ||
Kat. |
Klosafst. |
Nawoelen. | |||
I. Normaal: |
20 |
34 niin. | |||
Gravitol: |
9 |
— | |||
n. N.: |
18 |
Yï min. |
Vagi doorgesneden | ||
Gr.: |
7 |
— |
Woel- | ||
IV. N.: |
16 |
1 min. |
prikkel | ||
Gr.: |
5 |
— |
5 sec. |
Uit deze tabellen volgt, dat gravitol een krach-
tige beschuttende werking heeft tegen electrische
woelprikkels en dat het nawoelen in alle gevallen
werd opgeheven. De proeven op katten bewijzen
weer, dat voor deze werking het functioneeren der
extracardiale zenuwen geen vereischte is.
Het resultaat van deze proevenreeks is dus, dat
van de onderzochte geneesmiddelen alleen luminal,
rauwolfine en gravitol een beschuttende werking
hebben tegen electrische woelprikkels en tegen het
nawoelen.
Nog een paar opmerkingen wil ik hieraan toe-
voegen:
Ie. Wanneer één dezer stoffen toegediend was,
bleek dat het aantal keeren, dat woelen kon opge-
wekt worden, voordat het hart zijn werking staakte
zeer groot was, gewoonlijk grooter dan 15, bij gra-
vitol grooter dan 20, wanneer telkens het hart ge-
durende eenige minuten (3—5) gelegenheid gege-
ven was zich te herstellen. Het uithoudingsvermogen
van het hart tegen deze prikkels was dus ook flink
verhoogd.
2e. Het maximale effect werd na luminal en
rauwolfine reeds na db 5 minuten bereikt, na gravi-
tol na ± 10 minuten.
3e. De krachtigste werking had gravitol, dan
volgde luminal, dan rauwolfine. Dit volgt niet al-
leen uit de verschillen in prikkelsterkte, maar ook
uit het verdwijnen van nawoelen, dat bij gravitol in
alle gevallen optrad. Bij gravitol kon ik menigmaal
opmerken, dat indien de klossen tot 1 minuut vol-
ledig over elkaar geschoven werden, zoodat atria en
ventrikels woelden, dit woelen oogenblikkelijk zon-
der eenig nawoelen verdween, zoodra de stroom
verbroken werd of de klossen uit elkaar geschoven
werden; het hart vervolgde dan na de postundula-
torische pauze op krachtige wijze zijn normale
rhythmische werkzaamheid.
Motto:
L'expérimentateur pose des questions à la nature;
mais dès qu'elle parle il doit se taire; il doit con-
stater ce qu'elle répond, l'écouter jusqu'au bout, et,
dans tous les cas, se soumettre à ses décisions.
(Claude Bernard).
HOOFDSTUK IV.
Hoe moet de werking van luminal, rauwolfine en
gravitol op het hartwoelen worden verklaard?
Welke voorstelling omtrent het woelen men ook
den voorkeur zou willen geven, alle leggen den na-
druk op het feit, dat het verschijnsel alleen mogelijk
wordt gemaakt door verandering in de geleiding of
in de refractaire periode van de hartspier, of in
beide. Het lag dus voor de hand thans na te gaan,
welken invloed de drie werkzame stoffen op deze
eigenschappen zouden uitoefenen.
De gebruikte methodiek was de volgende: een
motortje (Saja motor) wordt via een snelheidsrege-
laar verbonden met een roteerenden commutator; de
contactschijfjes op den cylinder ervan zijn zóó aan-
gebracht, dat de openingsstroom den prikkel geeft bij
het roteeren; de cylinder is eenerzijds via een accu-
mulator verbonden met de primaire klos van een
inductorium, anderzijds met de secundaire klos; deze
en de cylinder zijn verbonden met de electrode,
welke met een dun draadje door het epicardium zoo
dicht mogelijk bij den sinusknoop wordt vastgemaakt.
Een tweede electrode wordt aangebracht aan het
uiterste puntje van het linker hartoor en deze met
den snaar galvanometer van Einthoven verbon-
den. Bijgaande figuur geeft schematisch een en
ander weer.
GALVANOMETER
SNCLHEID5REGELAAR
CONTACT-
CYLINDER
INDUCTORIUM
MOTOR
Op deze wijze is het mogelijk via de sinuselec-
trode het hart prikkels toe te dienen, afwijkend in
frequentie van zijn eigen rhythmus. Geven we nu
prikkels in iets langzamer tempo, en maken het tem-
poverschil niet groot, dan zal, gesteld dat de eerste
prikkel samenvalt met een spontanen slag, een vol-
gende prikkel nog niet een extrasystole geven, want
de spier is nog refractair, een volgende echter wel.
We vinden zoo de kortst mogelijke afstand van een
spontane- en een extrasystole en de langst mogelijke
afstand van een systole tot de kunstmatige prikkel,
die nog juist geen extrasystole geeft en hiermede
zijn de waarden gegeven, waartusschen de refrac-
taire periode moet liggen.
Als voorbeeld diene een geval, waarvan fig. 1 en
2 afkomstig zijn. Men ziet hierop de tijd in 1/50 sec.
aangegeven, verder onderaan een gebroken lijn, die
geschreven is door een signaal, dat met den rotee-
renden cylinder verbonden is, en aangeeft de fre-
quentie van den kunstmatigen prikkel; bij het dalen
der lijn wordt de primaire stroom gesloten, bij het
stijgen geopend; dat deze openingsstroom den prik-
kel geeft, is te zien aan de curve, die synchroom
een topje te zien geeft. We zien verder een atrium-
en ventrikelcomplex; de vorm hiervan is anders dan
we gewend zijn te zien, aangezien de afleiding
plaats vindt aan het hartoor; de grootste uitslag
wordt geregistreerd op het oogenblik dat de atrium-
contractie plaats vindt en wel op het oogenblik, dat
de prikkelingstoestand de afleidingselectrode pas-
seert; ongeveer 0,06 sec. later zien we het ventrikel-
complex optreden; de afstand van het stijgen der
gebroken lijn of van het synchrone topje in de curve
tot het begin van het atriumcomplex geeft aan de
geleidingstijd in het atrium nl. van de electrode bij
den sinus naar de electrode aan het linker hartoor;
deze bedraagt hier 30 0; de afstand van ditzelfde
topje tot het begin van het ventrikelcomplex geeft
aan de A-V geleidingstijd, welke in dit geval 90 a
bedraagt.
Tevoren was nagegaan, dat de contacten op den
roteerenden cylinder met voldoende regelmaat wa-
ren aangebracht; inderdaad was dit zoo, want groo-
ter afwijking dan 10 a werd niet gevonden.
In fig. 1 is te zien de kortste afstand uit deze
curve tusschen een spontane en een extra-systole,
nl. 210 a; na dezen tijd is dus de refractaire periode
voorbij; fig. 2 geeft de langste afstand uit de curve
tusschen een spontane systole en een kunstmatigen
prikkel, die nog geen extra-systole veroorzaakt nl.
160 o; de geleidingstijd door het atrium bedraagt
30 a; na 160 30 = 190 ö was dus de refractaire
periode nog niet voorbij; de waarde ervan ligt dus
tusschen 190 en 210 a.
Op deze wijze zijn alle bepalingen, waarvan in dit
hoofdstuk sprake zal zijn, verricht.
Het proefdier werd gedecerebreerd, kreeg kunst-
matige ademhaling en verwarming, de vagi werden
doorgesneden, de thorax, daarna het pericardium
geopend, alles op dezelfde wijze, als bij de proeven
in de vorige hoofdstukken vermeld is; zooals reeds
werd medegedeeld werd de prikkelelectrode aange-
legd zoo dicht mogelijk bij den sinusknoop, de andere,
die met den snaargalvanometer werd verbonden,
van de uiterste punt van het linker hartoor.
Wanneer de bepalingen waren verricht, werd
het dier geëlectrocuteerd door den stroom van het
gemeentenet te laten gaan door electrodes in oeso-
phagus en anus; de tijd werd nagegaan, die noodig
bleek het hart hierdoor blijvend te laten woelen. Al-
dus werd nog achteraf een controle verkregen op
den invloed, die geneesmiddelen in de toegediende
dosis bij hetzelfde dier op het woelen in positieven
of negatieven zin hadden gehad.
Het was te verwachten, dat het hart van een
aldus voor de proef klaargemaakt proefdier gedu-
rende deze proef zou achteruit gaan. Allereerst
werd daarom nagegaan hoeveel deze achteruitgang
zou bedragen buiten invloed van eenig geneesmid-
del om, tijdens de duur van de proef, welke gewoon-
lijk 1—13^2 uur bedroeg.
Van 5 dezer proeven op konijnen is in de onder-
staande tabellen het resultaat te vinden:
Refr. per. |
Refr. per. |
Toename |
130—140 0 |
150—160 O |
15 % |
140—160 ö |
170—180 a |
16.5% |
135—140 a |
155—160 O |
14.5% |
150—160 a |
165—170 a |
8.5% |
110—130 a |
130—140 a |
12.5% |
Uit deze reeks blijkt, dat aan toename in refrac-
taire periode gedurende proeven, die, ruim geno-
men, onder 20 % valt, geen beteekenis mag worden
toegekend. Wat de geleidingstijd in het atrium be-
trof, kreeg ik de volgende uitkomsten:
Atr. gel. |
Atr. gel. |
Toename |
30 a |
30a |
0 |
40 a |
40 a |
0 |
30 0 |
30ö |
0 |
30 a |
30ö |
0 |
40 a |
40 a |
0 |
De geleidingstijd in het atrium veranderde dus
gedurende deze proeven niet.
-ocr page 49-De A-V geleidingstijden gedroegen zich, zooals
de volgende tabel aangeeft:
A-V-gel. tijd |
A-V-gel. tijd |
Toename. |
90 0 |
90 a |
0 |
100 a |
110a |
10% |
90 0 |
100 a |
11 % |
100 a |
100 a |
0 |
90 a |
90 a |
0 |
Uit deze tabel volgt, dat aan een toename van de
A-V-geleidingstijd van 10 a = 10—11% geen
waarde mag worden toegekend»
Verder bleek bij deze proeven, dat bij de electro-
cutie de konijnenventrikel na 5—10 sec. bleef door-
woelen.
Vervolgens werd met deze methode nagegaan,
welke uitkomsten een geneesmiddel zou geven,
waarvan de invloed op geleiding en refractaire pe-
riode bekend waren; hiervoor werd chinidine geko-
zen. dat zooals bekend is. het hartwoelen krachtig
kan tegengaan, en waarvan de werking met andere
methodiek uitvoerig was nagegaan door A. J. B o e-
k el man 36); het verlengt èn refractaire periode
èn geleiding, een feit. dat bij de verklaring van de
opheffing van het woelen moeilijkheden geeft, zoo-
als ik in het eerste hoofdstuk al heb aangestipt.
In 2 proeven op konijnen bleek, dat de minimaal
werkzame dosis was 5 mg. per Kg. Doses van 10
en 15 mg. per Kg. bleken hier geen grooter effect
te hebben dan 5 mg. per Kg. De resultaten van deze
proeven vermelden onderstaande tabellen:
34 | ||
Refr. per. |
Refr. per. |
Toename. |
110—120 a |
170—180 0 |
52% |
Atr. gel. |
Atr. gel. |
Toename. |
A-V-gel. |
A-V-gel. ! ™ 1 | |
20 a |
40 a |
100% |
80 a |
120 a |
50% |
Hieruit blijkt, dat met deze methode de bekende
eigenschappen van de chinidine duidelijk zijn aan te
toonen en dat de verschillen ver uitgaan boven die,
welke aan achteruitgang van het proefdier geweten
moeten worden. Om den ventrikel door electrocutie
blijvend tot woelen te brengen bleken 45 en 90 sec.
noodig te zijn bij deze twee proeven.
Nu werd de invloed van luminal nagegaan. Het
resultaat van 4 proeven op konijnen geeft de vol-
gende tabel:
Refr. per. |
Refr. per. |
Toename, |
Refr. per. |
Toename. |
150—160 O |
190—200 a |
27% |
230—240 a |
54% |
150—160 a |
180—190 a |
20% |
220—230 a |
45% |
120—130 a |
160—170 0 |
32% |
180—190 a |
48% |
115—130 0 |
155—170 a |
33% |
180-190 a |
58% |
De toename der refractaire periode bleek dus bij
de minimaalwerkzame dosis te liggen tusschen 20 en
33 %, bij 40 mg. per Kg. tusschen 45 en 58 %. Doses
onder 25 mg. per Kg. gaven geen effect; dit is
in overeenstemming met de gegevens uit het vorige
hoofdstuk. De geleidingstijd van het atrium bleek
in alle proeven gelijk te zijn gebleven, de A-V-ge-
leiding eveneens; de eerste was steeds 30 o, de
tweede 90—100 o.
Luminal verlengt dus de refractaire periode be-
langrijk, heeft geen invloed op den geleidingstijd.
Deze uitkomst verklaart de werking op het woe-
len volgens de bestaande voorstellingen daarom-
trent goed.
Met electrocutie waren resp. 100, 60, 70 en 75
sec. noodig, om den ventrikel blijvend te laten woe-
len. Het atrium woelde eenige sec. na, sloeg dan
regelmatig of stond geheel stil.
Thans kwam de rauwolfine aan de beurt. Het
resultaat van 4 proeven op konijnen was, dat bij
doses vannbsp;1, en 2 mg. per Kg. nóch in
de refractaire periode, nóch in den geleidingstijd
eenige verandering kon gevonden worden.
De refractaire periodes bedroegen aan het begin
en eind der proeven resp.:
100—110 Onbsp;100—120 a
135—150 anbsp;140—150 ö
90—100 Onbsp;100—110 O
105—120 Onbsp;110—130 a
Deze verschillen liggen geheel binnen de nor-
male foutengrenzen en kunnen door achteruitgang
van het proefdier volkomen worden verklaard. De
geleidingstijden waren:
A-V-gel. |
A-V-gel. | ||
begin. |
eind. |
begin. |
eind. |
20 0 |
20 0 |
90 a |
90 a |
20 a |
20 a |
90 a |
100 ö |
20 a |
20 a |
90 a |
90 a |
30 G |
30 0 |
90 a |
100 0 |
De verschillen zijn hier op dezelfde wijze te ver-
klaren. De tijden, die met electrocutie noodig waren
den ventrikel blijvend te laten woelen, waren 30,
45, 60 en 60 sec. Het atrium woelde nog 5—10 sec.
na, klopte daarna regelmatig of stond stil.
Dit laatste was weer in overeenstemming met de
uitkomsten in het vorige hoofdstuk vermeld.
Het onverwachte in deze proeven is dus, dat we
hier een stof voor ons hebben, die duidelijk de
resistentie tegen woelen verhoogt, echter in deze
dosis geen invloed heeft op geleidingstijd en refrac-
taire periode, een combinatie van feiten, die niet in
overeenstemming blijkt te zijn met eenige voorstel-
ling over het woelen.
Met spanning werden daarom de resultaten af-
gewacht van de 4 proeven op konijnen met gravitol;
achtereenvolgens werd de invloed nagegaan van
inspuiting van 34' M'nbsp;en 2 mg. per Kg.; en
ook hier bleek geenerlei invloed op refractaire pe-
riode en geleidingstijd te bestaan. De waarden der
refractaire periodes aan het begin en einde der proe-
ven bedroegen:
155—160 Onbsp;155—160 a
110—130 anbsp;120—140 O
130—140 anbsp;130—140 a
135—150 anbsp;140—150 a
De geleidingstijden in atrium bedroegen steeds in
deze proeven 20 o, de A-V-geleidingstijd waren
respectievelijk:
Al deze verschillen kunnen weer geheel door
achteruitgang van het proefdier worden verklaard.
Wij hebben hier dus een tweede stof aangetrof-
fen. die in de toegediende doses op refractaire
periode en geleiding geen invloed uitoefent en toch
woelen tegengaat. Ik heb al in het vorige hoofdstuk
opgemerkt, dat gravitol zelfs zeer krachtig de
resistentie tegen woelprikkels verhoogt en de tijden
voor electrocutie bevestigen dit; deze bedroegen in
deze 4 proeven resp.: 60. 100, 150 en 110 sec. Het
atrium woelde niet na, klopte direct weer regelmatig.
Wanneer een stof het woelen tegengaat c.q,
opheft, is dit feit dus niet verklaard met het vinden
van een werking van die stof op geleiding of refrac-
taire periode; de werking op deze twee grootheden
kan hoogstens secundair zijn. En nu is het na ken-
nisneming van deze feiten ook de vraag, hoe moet
de werking dan wèl verklaard worden, niet alleen
van rauwolfine en gravitol, maar ook van chinidine
en luminal?
In verband hiermede was het van belang of er
een stof gevonden kon worden, die in omgekeerde
richting de gevestigde voorstelling ook onwaar-
schijnlijk kon maken. n.1. is er een stof. die woelen
niet tegen gaat en toch op refractaire periode en (of)
geleiding invloed uitoefent? Kon zulk een stof ge-
vonden worden, dan moest daarmee de verklaring
van het tegengaan van woelen via werking op ge-
leiding en (of) refractaire periode geheel verlaten
worden.
Allereerst werd de reeks barbituurzuurpraepara-
ten onderzocht, die in het vorige hoofdstuk zijn ver-
meld en die geen invloed bleken te hebben op het
woelen (veronal, dial. somnifeen. pernocton, evi-
pan. Met elk dezer stoffen werden 2 proeven ge-
daan; geen van alle bleek invloed te hebben op
geleiding of refractaire periode; de kleine verschil-
len vielen alle binnen de grenzen, die door achter-
uitgang van het proefdier verklaard konden worden.
Ook de nitroglycerine bleek geen invloed uit te
oefenen hierop. De electrocutietijden na toediening
van deze stoffen vielen alle binnen 10 sec. bij deze
konijnen.
Wat de electrocutie aangaat, wil ik nog opmer-
ken, dat na het toedienen dezer stoffen het atrium
na doorwoelen van den ventrikel steeds na i/^_1
min. normaal ging kloppen; dit in overeenstemming
met de gegevens uit het 2e hoofdstuk.
Meer kans van slagen zouden waarschijnlijk de
digitalislichamen geven, te meer daar de verlang-
zaamde A-V-geleiding hiervan reeds lang bekend
en therapeutisch gebruikt wordt; maar hoe is de
werking op het atrium? Lewis 4) vermeldt hier-
van (blz. 360): „acting directly upon the mamma-
lian auricle it appears to prolong the refractory
period and when the muscle is responding rapidly,
slows conduction.quot; Hij voegt er aan toe: „these two
actions conflict; in the case of the fibrillating auricle
the usual slight acceleration may be attributed to
the vagal effect preponderating;quot; dezelfde moeilijk-
heid dus als bij het verklaren van de werking van
Chinidine op het woelen. Afgaande op de soortge-
lijke werking als Chinidine zou men ook hier wer-
king op het woelen mogen verwachten, hetgeen
echter niet het geval is.
, In 3 proeven op katten werd nu de invloed nage-
gaan op geleiding en refractaire ,periode na inloop
van 1/3 en van van de letale dosis strophanthine
(l.d. = 0.1 mg. per Kg.) De resultaten zijn de vol-
gende:
Refr. per. |
Refr. per. |
Toename. |
Refr. per. |
Toename. |
140—150 a |
190-200 0 |
34,5% |
220—240 0 |
62% |
150—160 0 |
190—200 0 |
27 % |
220—230 0 |
47% |
130—140 0 |
160—170 0 |
23 % |
200—210 0 |
54 % |
Vervolgens:
Atr. gel. |
Atr. gel. |
Toename. |
Atr. gel. |
Toename. |
30 ö |
40 a |
0 33% |
40 0 |
33% |
A-V-gel. |
A-V-gel. |
Toename. |
A-V-gel. |
Toename. |
90 a |
llOö |
22% |
120 ö |
33% |
De strophanthine verlengt dus èn geleiding in het
atrium èn A-V-geleiding, verlengt ook de refrac-
taire periode, gaat de electrische woelprikkel niet
tegen; de electrocutietijden waren bij alle 3 dieren
10 sec.; het atrium woelde nog %—1 min. na; het
nawoelen werd dus evenmin verkort of opgeheven.
Nu we dus hier in strophanthine een stof gevon-
den hebben- die woelen niet tegengaat, echter wel
op refractaire periode en geleiding werkt, en juist
in denzelfden zin als Chinidine, aan den anderen kant
in gravitol en rauwolfine twee stoffen gevonden
zijn, die beide woelen tegengaan en niet op refrac-
taire periode en geleiding werken, moeten we de
voorstelling, dat geneesmiddelen, die woelen tegen-
gaan werken via een dezer twee grootheden, laten
vervallen.
De oplossing moest in andere richting worden
gezocht; echter in welke?
Eén reeks feiten was hier wel richtinggevend,
nl. dat stoffen, die heterotope prikkelvorming be-
vorderen, ten slotte ook woelen kunnen veroorza-
ken, bv. adrenaline, ephedrine. Ba, Ca, nicotine,
digitalis. Het was dus denkbaar, dat in de hetero-
topie het essentieele lag van het woelen; er is nu
getracht met enkele dezer stoffen heterotopieën op
te wekken en electrocardiographisch vast te leggen
en daarna de werking van alle bovengenoemde
stoffen daarop te onderzoeken.
Er moest een keuze gedaan worden en ik heb ten
slotte op 3 manieren heterotope rhythmen opgewekt:
Ie. door Bariumzoutenj deze geven bij zoogdie-
ren verhoogden bloedsdruk, langzamer pols en een
verhoogde prikkelbaarheid van de tertiaire prikkel-
centra, zoodat reeksen extrasystolen kunnen ont-
staan 30)^ 37) In hg^ bijzonder is deze werking
door Rothberger en Winterberg 38)
studeerd; het voorbijgaande van de werking maakt
het zeer geschikt voor deze soort proeven; de dosis
die bij katten noodig was om deze heterotopieën op
te wekken was 5 mg. BaClg per Kg. (in 5 % opl.)
intraveneus, bij konijnen 2 mg. per Kg. intraveneus.
2e. door adrenaline; dit geeft frequenter pols,
bloedsdrukverhooging en krachtiger hartcontracties;
door de bloedsdrukverhooging krijgen we vagus-
prikkeling, zoodat in t begin de pols verlangzaamd
kan zijn; daalt de bloedsdruk weer, dan krijgt de
versnelling weer vrij spelnbsp;Verder krijgen we
behalve de prikkeling van primaire, ook die van
secundaire en tertiaire prikkelcentra, zoodat het
door de laatste tot extra-systolie, tachycardie en
woelen kan komen. 38)^ i^Vg krijgen dus hier ver-
hooging zoowel van nomotope als heterotope prik-
kelvorming. De vluchtigheid der werking (de
duur is ± 5 min.) maakt ook deze stof voor deze
experimenten geschikt. Hoff en Nahum 39)
zagen na intraveneuse injectie van 0.1—0.2 mg. per
Kg. bij honden de abnorme rhythmen optreden en
deze werden electrocardiographisch vastgelegd;
voor katten bleek deze dosis 0.2 mg. per Kg. te zijn;
bij konijnen paste ik adrenaline niet toe wegens het
groote gevaar voor longoedeem hierdoor bij deze
dieren.
3e. door eerst de helft van de letale dosis stro-
phanthine intraveneus in physiologische zoutoplos-
sing te laten inloopen. daarna intraveneus ephedrine
in te spuiten; SeeversenMeek ^o) kregen op
deze wijze bij honden langdurige arhythmieën, die
eerst na Yi—Y^ uur verdwenen; bij katten heb ik
dit herhaald en kunnen bevestigen, alleen moet de
dosis ephedrine hooger genomen worden dan bij
honden, nl. 20 mg. per Kg. en kon een langer duur
dan Yi uur niet bereikt worden. Toch is dit al aan-
zienlijk langer dan de heterotope rhythmen na adre-
naline of bariumzouten. die resp. d= 5 tot ± 10 min.
duren.
Strophanthine en ephedrine prikkelen zoowel
vagus als sympathicus; de schrijvers verklaren die
arhythmie dan ook door het verbroken zijn van de
normale balanceering in tonus van vagi en accele-
rantes.
Bij al deze proeven werden de dieren in lichte
aether-narcose gebracht, één electrode in den oeso-
phagus. één in den anus aangebracht en zoo het
electrocardiogram afgeleid; de extracardiale zenu-
wen bleven intact. Bij konijnen werd eerst de wer-
king van BaCla (2 mg. per Kg. in 5 % opl) nage-
gaan; als de reactie voorbij was. werd één der te
onderzoeken stoffen ingespoten, en eenige minuten
later weer BaCl2 gegeven en dan nagegaan, of de
heterotopie al of niet terugkwam; zoo werd de in-
vloed van gravitol. rauwolfine. luminal ieder 2 x
nagegaan, nitroglycerine en de andere genoemde
barbituurzuurderivaten ieder eenmaal; verder chini-
dine éénmaal. Bij katten werd hetzelfde gedaan
voor adrenaline 0.2 mg. per Kg. en BaCla 5 mg.
per Kg. en daarna de werking nagegaan der ge-
noemde stoffen en wel van gravitol, luminal, rau-
wolfine ieder 3 x, nitroglycerine 2 x, ieder der
overige barbituurzuurderivaten 1 x en ter aanvul-
ling Chinidine 1 x.
Bij de heterotopie door strophanthine-ephedrine
werd na het optreden ervan ± 15 min. gewacht en
daarna de te onderzoeken stof ingespoten en nage-
gaan, in hoeveel tijd de arhythmie verdween, of
bleef bestaan; met ieder der genoemde stoffen werd
1 proef gedaan.
Luminal, rauwolfine, gravitol en Chinidine wer-
den steeds ingespoten in de minimaal werkzame
dosis, welke woelen tegen ging; de overige barbi-
tuurzuurpraeparaten 25—50 mgr. per Kg., nitro-
glyserine 34—1 mg. per Kg.
Welke der drie methoden men ook aanwendt,
steeds krijgt men dezelfde soorten abnorme rhyth-
men; geleidingsstoornissen, extrasystolie. polygemi-
nie. tachycardie. fladderen, woelen; de laatste twee
zag ik echter bij de strophanthine-ephedrine me-
thode niet optreden.
Aan de hand van eenige voorbeelden kan ik de
heteropieën het beste de rij laten passeeren; aller-
eerst na adrenaline toediening? Fig. 3 geeft een nor-
maal kattenelectrocardiogram, fig. 4 geeft hetero-
topieën van verschillenden oorsprong te zien. optre-
dend 2 minuten na adrenaline-injectie; kort na de
injectie verdwijnt steeds de P, door de vagus-prik-
keling, zooals ook reeds door Samaan^i) is
aangetoond; fig. 5 laat atriumwoelen zien, 4 min.
na de adrenaline-injectie; fig. 6 geeft een zeer eigen-
aardig beeld te zien, dat vaak optreedt, in dit geval
3 minuten na adrenaline-injectie. en dat m.i. niet
anders verklaard kan worden dan door het op te
^tten als atriumwoelen met vele. vaak verwrongen
QRS-complexen; fig. 7 is afkomstig van een op-
name 6 minuten na adrenaline-injectie en vertoont
volledige blokkade tusschen atrium en ventrikel.
Fig. 8 vertoont een regelmatig electrocardiogram
met flink vergroote T-top en is afkomstig van het-
zelfde geval van fig. 4, 5, 6, echter is nu gravitol
vooraf gegeven, daarna adrenaline; zooals men ziet,
is behalve die vergroote T-top geen enkele hetero-
topie aanwezig.
Fig. 9 is weer een normaal kattenelectrocardio-
gram; fig. 10 is van hetzelfde geval, 3 minuten na
luminal-injectie; behalve een trager rhythme is er
geen verschil te zien; daarna is adrenaline ingespo-
ten en 3 min. later fig. 11 opgenomen; men ziet ook
hier geen heterotopie.
Als tegenhanger geef ik nu in fig. 12 een katten-
electrocardiogram na pernocton; behalve een nega-
tieve T zijn hier geen bijzonderheden op te merken;
fig. 13 is het beeld 4 min. na adrenaline, dat hierna
gegeven werd, en dat in wezen hetzelfde is als
fig. 6.
Enkele sprekende voorbeelden van arhythmie na
BaCla toediening bij katten mogen nu volgen.
Fig. 14 is een normaal Ecg. van een kat; fig. 15
is opgenomen 3 minuten na BaCl2 injectie; de P-
toppen zijn hier verdwenen (soortgelijk als na adre-
naline); fig. 16 is 4 minuten na de injectie opgeno-
men en vertoont heterotope slagen van verschil-
lenden oorsprong.
Fig. 17 is weer een normale opname, waarna gra-
vitol is gegeven; 2 min. na de injectie gaf het beeld
van fig. 18 iets kleinere P-toppen, maar overigens
normaal; 2 minuten later is BaCls ingespoten (fig.
19); de P-toppen zijn nog kleiner, maar het beeld
blijft verder normaal; 4 minuten daarna is het beeld
nog normaal en blijft dit (fig. 20), zelfs de P-top-
pen zijn weer in oorspronkelijke grootte aanwezig.
Fig. 21 geeft een voorbeeld van Tawara-rhythme
-ocr page 60-1 minuut na BaCl2-injectie; 5 minuten daarna krij-
gen we de curve van fig. 22 met intraventriculaire
geleidingsstoornissen erbij; ook het beeld dat fig. 6
en 13 geven vinden we na Ba terug. (fig. 23).
Fig. 24 geeft weer een normale curve; in dit ge-
val is nitroglycerine ingespoten en 3 min. daarna
werd fig. 25 opgenomen; van arhythmie geen
sprake; daarna is BaCl2 gegeven en 3 min. later
werd fig. 26 verkregen, waarin heterotopieën en
intraventriculaire geleidingsstoornissen te zien zijn.
Fig. 27 en 28 geven fladderen en woelen te zien,
resp. 5 en 6 min. na BaCla-injectie, terwijl vooraf
veronal-Na was toegediend.
Bij konijnen zijn na BaClg dergelijke beelden
waargenomen; daarvan geven de volgende figuren
eenige voorbeelden.
Fig. 29 is een normaal electrocardiogram van een
konijn; daarna is dial toegediend en 4 minuten later
werd fig. 40 verkregen, waarin de verlangzaming
en negatieve T-top duidelijk te zien zijn; daarna is
BaCl2 gegeven en 3 minuten hierna fig. 31 opge-
nomen; heterotopieën van verschillenden oorsprong
zijn nu opgetreden; fig. 32 is een opname 2 minuten
na fig. 31 verkregen, en toont den overgang van
deze heterotopieën in woelen van atrium en ven-
trikel; dit ventrikelwoelen duurde ongeveer 1 mi-
nuut en ging weer over in verschillende heterotope
rhythmen (fig. 33); 3 minuten later was het beeld
weer normaal geworden (fig. 34). Even wil ik er
nog op wijzen, dat de curve van het kamerwoelen
volkomen overeenkomt met die van kamerwoelen
door electrocutie verkregen: (fig. 35).
Fig. 36 is weer een normale opname; 3 minuten
na toediening van gravitol is fig. 37 verkregen,
waarin de verlangzaming te zien is en een ander
QRS-complex, echter geen heterotopie; 5 minuten
na het inspuiten van BaCl2 na de gravitol kregen
we Fig. 38, die ook geen heterotopie vertoont, doch
alleen verlangzaamde A-V-geleiding.
Ten slotte nog eenige voorbeelden van heteroto-
pieën verkregen met de strophanthine-ephedrine-
methode.
Fig. 39 geeft een normaal katten-electrocardio-
gram; fig. 40 is opgenomen 5 minuten na inloop
van ^ letale dosis strophanthine; fig. 41 geeft het
beeld 10 minuten na de ephedrine. die na de stro-
phanthine werd toegediend en waarin heterotopieën
van verschillenden oorsprong te zien zijn, evenals in
fig. 42 en 43. die resp. 2 en 3 min. na fig. 41 zijn
verkregen; fig. 44, welke 1 minuut na fig. 43 is ver-
kregen. vertoont een beeld, dat doet denken aan
een overgang naar ventrikelwoelen; daarna is rau-
wolfine ingespoten en 1 minuut daarna is het
rhythme weer volkomen normaal (fig. 45).
De aandachtige lezer zal na deze voorbeelden al
ongeveer het resultaat dezer proevenreeks kunnen
opmaken; het komt neer op het volgende:
Alle heterotopieën, door adrenaline en BaCl2 uit-
gelokt konden voorkomen worden door gravitol,
luminal en rauwolfine (en chinidine)? de andere
barbituurzuurderivaten en nitroglycerine voorkwa-
men ze niet; de langerdurende heterotopieën, door
strophanthine-ephedrine teweeggebracht, werden
door gravitol, luminal en rauwolfine binnen 1 mi-
nuut opgeheven, door nitroglycerine en de andere
barbituurzuurderivaten niet.
Zooals door de voorbeelden is aangetoond, zijn
ook hier experimenteel alle overgangen te zien van
de eenvoudige extrasystole tot woelen toe; er is in
het eerste hoofdstuk al opgemerkt, dat cUnisch het-
zelfde bekend is.
Al deze heterotope rhythmen worden op dezelfde
wijze door de onderzochte geneesmiddelen beïn-
vloed, hetzij in positieven of in negatieven zin. Het
ligt dus voor de hand in de heterotopie het wezen-
lijke te zien bij het woelen van atria of ventrikels.
Dit wordt des te waarschijnlijker, daar eveneens
aangetoond is, dat de werking van twee dier ge-
neesmiddelen (gravitol en rauwolfine) niet in oveï-
eenstemming te brengen is met een kringbewegings-
theorie. Wanneer een stof dus woelen opheft, ge-
schiedt dit primair door het opheffen der hetero-
topie; dit kan eventueel secundair ondersteund wor-
den door een werking op de refractaire periode of
geleiding.
Het is dus vooral de prikkelbaarheid, en hier
van heterotope centra, die als eigenschap van het
hart afzonderlijk naar voren komt en die door de
gravitol, luminal, rauwolfine en chinidine vermin-
derd wordt. Dit blijkt ook nog hieruit, dat bij de
proeven met deze geneesmiddelen, die in het 3e
hoofdstuk vermeld zijn, niet alleen de drempel-
waarde van den woelprikkel belangrijk steeg, maar
ook die welke extrasystohe, c..q tachycardie gaf.
Wat de luminal betreft geeft de volgende tabel
dit weer voor de proeven op blz. 20 en 21 vermeld:
Konijn.
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. | ||
extr.-syst. |
tachyc. |
extr.-syst. |
tachyc. | ||
1 |
' 27 |
23 |
20 |
15 | |
Vóór ' |
1 29 |
25 |
23 |
16 1 |
[ Na |
luminal. ] |
1 ^^ |
23 |
21 |
^^ 1 |
1 luminal. |
28 |
25 |
20 |
16 ' |
1 |
Voor de reeks op blz. 21 vermeld zijn deze ta-
bellen de volgende:
Kat.
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. | ||
extr.-syst. |
tachyc. |
extr.-syst. |
tachyc. | ||
j |
1 |
22 |
17 |
12 |
) |
Vóór |
j 27 |
20 |
17 |
11 |
f Na |
luminal. |
1 25 |
17 |
15 |
10 |
f luminal. |
29 |
25 |
21 |
13 |
1 |
Voor de rauwolfine proeven, die in de tabellen
van blz. 24 zijn samengevat, zijn deze getallen de
volgende:
Konijn.
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. | |
1 24 26 |
21 |
20 |
16 15 ( 15 17 |
1 Na |
Kat. | ||||
/ 20 'Zt j l |
17 |
16 |
14 1 / rauwol- 14 1 |
Ten slotte zijn deze getallen voor de proeven met
gravitol, op blz. 26 vermeld, als volgt:
Konijn.
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. |
Klosafst. | ||
extr.-syst. |
tachyc. |
extr.-syst. |
tachyc. | ||
22 |
20 |
15 |
13 | ||
Vóór |
23 |
20 |
16 |
13 1 |
f Nè |
gravitol. |
j 29 |
24 |
18 |
14 1 |
[ gravitol. |
25 |
22 |
17 |
13 |
Kat.
25 |
22 |
16 |
12 | |
24 |
20 |
13 |
9 | |
23 |
20 |
14 |
10 | |
23 |
19 |
12 |
8 |
Nä
gravitol.
Uit al deze tabellen volgt dus, dat de (electrische)
prikkelbaarheid, extra-systolie c.q. tachycardie,
(evenals het woelen) door gravitol, luminal en
rauwolfine belangrijk werd verlaagd; nitroglycerine
en de andere barbituurzuurderivaten gaven nimmer
deze verschillen te zien; de verlaging voor chinidine
bewees Boekelman („eerste effectquot;) Deze
feiten stemmen goed overeen met de voorstel-
ling, welke hierboven over het woelen werd gege-
ven, zijnde in wezen een tot de hoogste graden op-
gevoerde prikkelbaarheid van lagere centra.
Vóór
gravitol.
De voorstelling, die ik hier op grond van mijn
proeven van het woelen heb gegeven, sluit zich het
beste aan bij de theorie van Rothberger en
Winterberg, echter niet bij die van De Boer
en van Lewis.
In het eerste hoofdstuk vermeldde ik reeds, dat
Wiggers van meening is, dat heterotopieën kun-
nen optreden door stoornissen in de bloedsvoorzie-
ning van sommige hartdeelen; daarbij hebben Car-
ter, Andrus en Diewaide gezien, dat hete-
rotope rhythmen optreden bij stijging der Pquot;, en
wel: hoe langer deze verandering duurt en hoe
grooter ze is (binnen zekere grenzen natuurlijk),
des te frequenter heterotopie treedt er op en deze
veranderingen in Pquot; zijn volgens deze onderzoe-
kers afhankelijk van locale stoornissen in de bloed-
voorziening. Toestanden dus, die tot locale circu-
latie-stoornissen aanleiding kunnen geven in de
hartspier kunnen,desnoods bij overigens gezonde
hartspier, tot heterotopie leiden, dus ten slotte ook
tot woelen.
Nader onderzoek zal hieromtrent meer feitelijke
gegevens moeten verschaffen.
De resultaten betreffende den invloed der extra-
cardiale zenuwen op het woelen wijzen op een ver-
band van heterotopie en zenuwstelsel, en ook dit is
aannemelijk, daar de samenhang ervan met ner-
veuse en psychische toestanden bekend is (vooral
van de extra-systolie), zoowel in experiment als
cliniek 11,12,13,14,17.
Wanneer we deze proeven overzien, kunnen we
in het kort de resultaten als volgt samenvatten:
Het hartwoelen treedt bij katten en honden eer-
der op wanneer alle extracardiale zenuwen func-
tioneeren, dan wanneer deze zenuwen alle uitge-
schakeld zijn; in deze laatste omstandigheden is ook
het nawoelen korter.
Het is onverschillig of dit buiten werking stellen
chirurgisch of medicamenteus plaats heeft.
Bij konijnen is van deze verschillen niets te be-
speuren. Bij deze dieren en bij honden woelt het
atrium eerder dan de ventrikel, maar herstelt zich
ook eerder.
Gravitol, luminal en rauwolfine gaan het woelen
in hooge mate tegen; proeven op katten met niet-
intacte extracardiale zenuwen bewezen, dat voor
deze werking deze zenuwen niet intact behoeven te
zijn; een „woelreflexquot; aan te nemen in den zin van
Braun en Samet is onnoodig. Ook het nawoe-
len werd door deze drie stoffen bekort.
Nitroglycerine, veronal, dial, sommifeen, per-
nocton, evipan bezaten deze werking niet.
In hoeveelheden, welke woelen tegengaan, ver-
lengt luminal de refractaire periode, heeft geen in-
vloed op de geleiding.
Gravitol en rauwolfine werken in die hoeveel-
heden op geen van deze beide eigenschappen.
Nitroglycerine en de andere barbituurzuurprae-
paraten werken evenmin op geleiding en refrac-
taire periode; beide worden echter verlengd door
strophanthine (evenals door chinidine).
Deze feiten dwingen ertoe, de theorie der kring-
beweging bij het woelen te laten vallen.
Gravitol, luminal en rauwolfine heffen vlot hete-
rotopieën op, teweeggebracht door adrenaline,
BaCla en door strophanthine-ephedrine; de andere
barbituurzuurpraeparaten en nitroglycerine laten
deze voortbestaan.
In de heterotopie ligt het wezenlijke van het
woelen.
Gaat een stof woelen tegen, dan is de opheffing
van de heterotopie primair, eventueele werking op
geleiding en refractaire periode secundair.
Ook de prikkelbaarheid van lagere centra voor
andere heterotopieën dan woelen wordt op de-
zelfde wijze door de genoemde stoffen beïnvloed.
Ten slotte zij nog gewezen op het verband van
heterotopie en extracardiaal zenuwstelsel.
1.nbsp;Cushny en Edmunds.
Paroxysmal irregularity of the heart and auricular
fibrillation (Studies in pathology; Aberdeen, 1906).
2.nbsp;Rothberger en Winterberg.
Vorhofflimmern und Arhythmia perpetua (Wiener
Kl. Wochenschr. 1909 blz. 839).
3.nbsp;Th. Lewis.
Auricular fibrillation, a common clinical condition
(Brit. Med. J. 1909. II. blz. 1528).
4.nbsp;Th. Lewis.
The mechanism and graphic registration of the heart
beat (1925).
5.nbsp;W. Dressier.
Khnische Elektrokardiographie (1932).
6.nbsp;W. Dressier.
Atlas der klinischen Elektrokardiographie (1933).
7.nbsp;H. Winterberg.
Studiën über Herzflimmern (Pflüger's Archiv. 1907.
Bd. 117 blz. 223).
8.nbsp;H. Winterberg.
Herzflimmern und Herzflattern (in het Handbuch der
normalen und pathologischen Physiologie, uitgegeven
door Bethe-v. Bergmann, Embden, Ellinger Bd. VII
1. Blz. 663).
9.nbsp;J. Gewin.
De woelbewegingen van het hart. (Diss. Utrecht
1906).
10.nbsp;8. de Boer.
Die Physiologie und Pharmakologie des Flimmerns
(Ergebn. d. Physiol. 1923).
11.nbsp;Wenckebach en Winterberg.
Die unregelmässige Herztätigkeit. (1927).
-ocr page 69-12.nbsp;Rothberger cn Winterberg.
lieber Vorhoff Ummern und Vorhofflattern (Pflüger's
Archiv. 1915. Bd. 160. blz. 42).
13.nbsp;Rothberger.
Neue Theoriën über Flimmern und Flattern (Klin.
Wochenschr. 1923. blz. 1407).
14.nbsp;Friedenthal.
lieber reflektorischen Herztod bei Menschen und
Tieren (Arch. f. Anat. u. Physiol. 1901. Abt. 31).
15.nbsp;S. de Boer.
''nbsp;Over de werking van chinine bij boezemfibrilleeren
(Ned. Tijdsch, v. Geneesk. 1922. I. 7. blz. 642).
16.nbsp;James Mackenzie.nbsp;!
Diseases of the Heart. 3e uitg. 1913.
17.nbsp;Wenckebach.
Die unregelmässige Herztätigkeit und ihre klinische
Bedeutung (1914).
18.nbsp;W. A. Boekelman.
Leerboek der Physische Diagnostiek (3e druk, 1926).
19.nbsp;James Mackenzie.
Diseases of the heart (4e uit. 1925).
20.nbsp;D. Scherf.
Versuche zur Theorie des Vorhofflatterns und Vor-
hoffhmmerns (Ztschr. f. d. ges. exper. Med. 1928.
Bd. 61. blz. 30).
21.nbsp;Brams en Katz:
American Heart Journal, 1931. Vol. 7. blz. 249.
22.nbsp;C. J. Wiggers.
Physiology in Health and Disease, 1935. blz. 508.
23.nbsp;E. P. Carter, E. C. Andrus en F. R. Dieuaide.
A consideration of the cardiac arrhythmias on the
basis of local circulatory changes (Arch, of int. Med.
1924. Vol. 34).
24.nbsp;J. B. Polak.
Chinine en Chinidine bij hartziekten (uitg. Rijks.
Inst. v. Pharmacotherap. onderz. 1923).
25.nbsp;L. Braun en B. Samet.
Studien über Herzkammerflimmern (Arch. f. exp.
Path. u. Pharmak. Bd. 159. biz. 54).
26.nbsp;L. Braun en B. Samet.
id. id. (Wiener klin. Wochenschr. 1930 no 7)
27.nbsp;U. G. Bijlsma.
In „De behandeling der slapeloosheidquot;. (Uitg. Rijks
Inst. V. Pharmacotherap. onderz. 1931).
28.nbsp;I. Bertrand en F. Thierry.
Lésions du système nerveux central dans 1' intoxica-
tion expérimentale par 1'évipan sodique (C. R. Soc
de Biol. 1935. No. 23. blz. 837).
29.nbsp;J. C. Meyboom.
Die flimmerwidrige Wirkung von Chinidin, Gravitol
und Nitroglyzerin (Arch. f. exp. Path. u. Pharm Bd
163. Heft. 5. blz. 583. 1931).
30.nbsp;Meyer-Gottlieb.
Experimentelle Pharmakologie 8e dr. 1933. blz. 391).
31.nbsp;V. E. Nierstrasz.
Rauwolfine als hartgif. (Diss. Utrecht. 1907).
32.nbsp;J. Hartog.
De werking van rauwolfine op het zoogdierhart.
(Ned. Tijdsch. v. Geneesk. 4 Aug. 1934).
(In Duitsche vertahng in: Acta Brevia Neerlandica
Vol. IV. No. 5—6).
33.nbsp;J. Hartog.
Die Wirkung von Rauwolfin auf das Herz. (Arch,
intern, de Pharmac. et de thér. vol. 51. No. I blz 10
1935).
34.nbsp;D. E. Jackson.
The pharmacological action of Diethyl-amino-ethyl-
Ether of 2 metoxy 6 Allylphenol (J. of Pharmacol, and
exp. Therap. 1930. Bd. 39. blz. 254).
35.nbsp;E. Kär en G. Barkan.
Untersuchungen «her Gravitol (Arch. f. exp. Path. u.
Pharmakol. 1933. Bd. 170. Heft 2—3. blz. 111).
36.nbsp;A. J. Boekclman.
De werking van geneesmiddelen bij den voortdurend
onregelmatigen pols. (Diss. Utrecht. 1925).
37.nbsp;E. Poulsson.
Lehrbuch der Pharmakologie (9e dr. 1930).
38.nbsp;Rothberger en Winterberg.
Ueber die exper. Erzeugung extra-systolischer ven-
trik. Tachykardie (Pflüger's Arch. 1911. Bd. 142. blz.
461).
39.nbsp;H. E. Hoff en L. H. Nahum.
The role of adrenaline in the production of ventricu-
lar rhythms enz. (J. of Pharmacol, en exper. Therap.
Nov. '34. Vol. 52. No. 3. blz. 235).
40.nbsp;M. H. Seevers en W. J. Meek.
The cardiac irrigularities produced by ephedrine after
digitahs (J. of Pharmacol, and exp. Therp. Maart '35.
Vol. 53. No. 3. Blz. 295).
41.nbsp;A. Samaan.
The effect of adrenaline, atropine and ether on the
heart rate of normal dogs and of animals deprived of
different parts of the autonomic nervous system.
Arch, intern, d. Pharmac. et de Thér. 15 Mrt. 1935.
Vol. 50. No. 1. blz. 101).
Tl
Oq'
Mm.
I
CO
CO
i^lil:
II'
;:-:ii;i|)i !
•1'S
iiis ' .'I
-ocr page 76-î
M
ü.
I!:
m
Ü.
lt;N
ap
u.
I.
Bij ongevallen door den electrischen stroom,
waarbij bewusteloosheid optreedt, geve men, naast
kunstmatige ademhaling, liefst intraveneus een stof,
welke hartwoelen tegengaat en geen hypnoticum is,
b.v. chinidine, gravitol.
IL
De verklaring van de werking van arsenicum-
praeparaten op de tandpulpa kan hoogstens per
analogie gegeven worden.
III.
Er bestaan primair maligne adamantinomen.
IV.
a.nbsp;Gewenning aan cofïeïne is mogelijk.
b.nbsp;Coffeïne kan een kiemvergif zijn.
V.
Bij het tot stand komen der arhythmia respira-
toria spelen de nervi vagi geen rol.
VL
In de kleine circulatie zijn reflexen werkzaam,
overeenkomend met de depressor- en sinus caro-
ticusreflexen.
mm^ ;
.ÄS
J .
VIL
Vitamine A heeft geen specifiek genezende wer-
king op eczema seborrhoicum infantum.
VUL
Nicotine beïnvloedt de hartswerking van acetyl-
choline als zoodanig niet.
IX.
Smaakstoornissen na Röntgen- of Radiumbestra-
lingen berusten op laesies der periphere zenuweinden.
X.
De conclusie van Leidler (Wiener klinische
Wochenschrift 1935 No. 28), dat voor de hori-
zontale draainystagmus de intacte medulla oblon-
gata voldoende is, dat echter voor de calorische
nystagmus meerdere deelen van het centraal zenuw^
stelsel noodig zijn, is voorbarig.
-nbsp;SF' ^
-ocr page 81-■îifVV
lïig
■m
^^^mâmmâmm'mm
■.quot;i'iv:; Î'quot; ; ? J
^ ri ■
.. .rnmmiiis^mÉmm
■m: fmji,:, :mmmmmâmmÊ0m^m
mmmrn'wm
........
■■-î^v J
-Wfnbsp;. - _
kis.,nbsp;--
m
rn-^ßsmmmmm
m.
■ j'f | ||
■ | ||
■.' V-.r. | ||
■ | ||
ÄÄlli
vi.!' :
,nbsp;.NV •
1 ;nbsp;'^^Ms
- -/V-V; | ||
■ | ||
' MMquot;
sii
y ; :
mm
.1 v. ■■gt;
quot; I-
i-î-
m
'4
-ocr page 84-