BIJDRAGE TOT DE
STUDIE VAN ATTISCH
ZWART^FIGURIG
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
DRUKKERIJ C. C. CALLENBACH — NIJKERK
-ocr page 2- -ocr page 3-- --jj
-ocr page 4-RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1910 1330
-ocr page 5-BIJDRAGE TOT DE
STUDIE VAN ATTISCH
ZWART-FIGURIG
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN
WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT
TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS DR. C. W. VOLLGRAFF HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN
EN WIJSBEGEERTE VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 20 DECEMBER 1935
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
CAROLINE HENRIETTE
EMILIE HASPELS
GEBOREN TE COLMSCHATE
DRUKKERIJ C. C. CALLENBACH ^ NIJKERK
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT,
Dit proefjctrift ging ter perse Jeu 27aten Octoter 1935
Promotor Dr. C. W. Vollgraff
A]A. American Journal of Archaeology.
Albizzati, Vasi antichi dipinti del Vaticano.
AM. Athenische Mitteilungen.
Anth. Pal. Anthologia Palatina.
Anuari. Institut d'Estudis Catalans, Anuari.
Arch. Anz. Archäologischer Anzeiger.
Arch. Zeit. Archäologische Zeitung.
Baur, Catalogue of the Rebecca Darlington Stoddard Collection
of Greek and Italian Vases in Yale University.
Baur, Centaurs in Ancient Art.
BCH. Bulletin de Correspondance Hellénique.
Beazley, ABS. Attic Black-figure: a Sketch.
Beazley, AV. Attische Vasenmaler des rotfigurigen Stils.
Beazley, Greek Vases in Poland.
Beazley, VA. Attic red-figured Vases in American Museums.
Benndorf, Griechische und sicilische Vasenbilder.
BSA. Annual of the British School at Athens.
BSR. Papers of the British School at Rome.
Bulas, Iliade. Les Illustrations antiques de l'Iliade.
Bulletin Antieke Beschaving. Bulletin van de Vereeniging tot Be-
vordering van de Antieke Beschaving.
Caskey, Geom. Geometry of Greek Vases.
CC. Collignon et Couve, Catalogue des vases peints du Musée
National d'Athènes.
Clara Rhodos. Studi e Materiali pubblicati a cura dell' Istituto
Storico-Archeologico di Rodi.
CV. Corpus Vasorum Antiquorum.
Deltion. Archaiologikon Deltion.
De Ridder, Catalogue des vases peints de la Bibliothèque Nationale.
Dickins, Cat. Catalogue of the Acropolis Museum, vol. I.
Dugas, Délos X. Exploration Archéologique de Délos, Fascicule X,
Les vases de l'Héraion.
Cér. Lenormant et de Witte, Elite des monuments céramo-
graphiques.
Eph. Arch. Ephèmeris Archaiologikè.
Fairbanks, Ath. White Lek. Athenian White Lekythoi.
Fairbanks, Cat. Catalogue of the Greek and Etruscan Vases, I;
Museum of Fine Arts, Boston.
FR. Furtwängler und Reichhold, Griechische Malerei.
Fräs Johansen, Iiiaden. Iiiaden i tidlig graesk Kunst.
P. Gardner, Ashmolean Vases. Catalogue of the Greek Vases in the
Ashmolean Museum.
Gerhard, AV. Auserlesene Vasenbilder.
Gerhard, ECV. Etruskische und campanische Vasenbilder.
Graef (en Langlotz). Die antiken Vasen von der Akropolis zu
Athen.
Heydemann, Griechische Vasenbilder.
Hoppin, Bf. A Handbook of Greek Black-figured Vases.
Hoppin, Rf. A Handbook of Attic Red-figured Vases.
Inghirami, Gall. Om. Galleria Omerica, o Raccolta di Monumenti
Antichi per servire alio Studio dell' Iliade e dell' Odissea.
Inghirami, VF. Pitture di Vasi Fittili.
Jhrb. Jahrbuch des Deutschen Archäologischen Instituts.
JHS. Journal of Hellenic Studies.
Laborde, Collection de vases grecs de M. le Comte de Lamberg.
Langlotz, Griechische Vasen in Würzhurg.
Lau, Die Griechischen Vasen, ihr Formen- und Decorationssystem.
Metr. Mus. Stud. Metropolitan Museum Studies.
Mingazzini, Vasi della Collezione Castellani.
Man. Inst. Monumenti inediti pubblicati dall' Institute di Cor-
rispondenza Archeologica.
Mon. Line. Monumenti antichi pubblicati per cura della Reale
Accademia dei Lincei.
Mon. Piot. Monuments et mémoires: Fondation Eugène Piot.
Neugebauer, Führer. Staatliche Museen zu Berlin. Führer durch das
Antiquarium, II, Vasen.
New York Shapes. New York, The Metropolitan Museum of Art.
Shapes of Greek Vases.
Nicole, Catalogue des vases peints du Musée National d'Athènes;
supplément.
Notizie. Notizie degli Scavi di Antichita comunicate alia R. Acca-
demia dei Lincei.
Ov. Metam. Ovidius, Metamorphoses.
Payne, Necrocor. Necrocorinthia.
Pellegrini, VF. Museo Civico di Bologna: Catalogo dei vasi greci
dipinti delle necropoli felsinee.
Pellegrini, VPU. Museo Civico di Bologna: Catalogo dei vasi
antichi dipinti delle collezioni Palagi ed Universitaria.
Pfuhl, Malerei und Zeichnung der Griechen.
Pottier, Album. Vases Antiques du Louvre.
Raoul-Rochette, Mon. Inéd. Monumens inédits d'antiquité figurée.
Reichhold, Skizzenbuch griechischer Meister.
Rev.arch. Revue archeologique.
RM. Römische Mitteilungen.
Robert, Arch. Herm. Archaeologische Hermeneutik.
Rumpf, Chalkidische Vasen.
Schaal, Griechische Vasen am Frankfurter Sammlungen.
Schaal, Sf. Bilderhefte zur Kunst- und Kulturgeschichte des Alter-
tums. Heft in. Griechische Vasen (Teil I, schwarzfigurig).
Sieveking, BTV. Bronzen, Terrakotten, Vasen aus der Sammlung
Loeb.
SK. Von Sacken und Kenner, Die Sammlungen des KK. Münz-
und Antiken-Cabinetes.
Theophrast. de Od. De Odoribus.
Tillyard, The Hope Vases.
Tischbein, Collection of Engravings from Ancient Vases.
Ure, Black Glaze Pottery from Rhitsona in Boeotia.
Ure, Sixth and Fifth Century Pottery from Rhitsona.
WV. Wiener Vorlegeblätter.
CV zonder nadere specificatie staat voor CV III He.
-ocr page 10-« -
'„'vaquot;
4
ß'l
- ^
-ocr page 11-BIJDRAGE TOT DE STUDIE
VAN ATTISCH ZWART.FIGURIG
De godin schonk Attica den olijfboom, en kreeg dpryoor
haar hooge huis op den Burcht. Sindsdien is er olijfolie in
Athene gebruikt zoolang als er Hellenen in Attica wonen,
— in de oudheid beide als voedsel en als reinigingsmiddel.
Olie vraagt om oliekruikjes, en om die te vinden wenden
wij ons dus tot het Atheensche aardewerk. Maar hier treft
terstond hoe geenszins alle perioden ons materiaal kunnen
toonen. Waar schonken bijv. de Vilde eeuwsche Atheners
hun olie uit? Er is uit dien tijd geen enkele lekythos tot ons
gekomen. Wel bezitten wij er uit de eerste helft van de Vide
eeuw, maar dit zijn toch nog zeer sporadische enkelingen.
Het is pas na het midden van de Vide eeuw, dat de
groote stroom van Attische lekythoi een aanvang neemt,
die dan gestadig zal voortvloeien, zoolang de aardewerk-
industrie in Athene blijft bestaan.
Dit ongelijk voorkomen van de lekythos is een onder-
deel van een algemeen verschijnsel. Wij zien vaasvormen
meermalen plotseling opduiken, om dan nagenoeg te ver-
dwijnen. Zoo heeft de eerste helft van de Vide eeuw een
uitgesproken voorkeur voor enorme dekschalen. Zouden
wij dan moeten aannemen, dat er daarna opeens geen ge-
rechten meer gegeten werden, waarvoor groote dekschalen
noodig waren? Het antwoord op deze quaestie in zijn geheel
luidt, dat er nog heel wat meer materiaal bestaat om vaat-
werk van te maken dan juist klei, als daar is metaal, steen,
glas, hout; en wat dan bij voorkeur gebruikt werd, schom-
melde heen en weer met gewoonte en weelde van verschil-
lende perioden en verschillende kringen.
Dat er van metalen vaatwerk nagenoeg niets tot ons is
gekomen, valt wel te begrijpen. De meeste kans is er nog wel
Zie Marconi, II Museo Nazionale di Palermo, fig, op p. 50 en 51.
bij een niet al te grondig geplunderd heiligdom, — en dan
vanzelfsprekend eerder op brons dan op zilver en goud. Zoo
leverde dan ook bijv. de opgraving van het Heraion bij
Perachora een groote massa bronzen phialae, een kylix en
een oinochoe. Onze gevolgtrekking berust echter niet op
gezond verstand, bijgestaan door dergelijke losse vondsten;
schrijvers en schilders brengen ons op de hoogte. Op de
voorstellingen, waar wij Polyxena en Troilos zien weg-
vluchten van de bron, valt de waterkruik geregeld op den
grond. Bijna altijd breekt hij midden door, en is dus van
aardewerk; een goed voorbeeld is de zwf. lekythos Athene
1047 (CC 696; CV pl. 5, 5). Op de Fran^ois-vaas daaren-
tegen bleef hij ongebroken, en is dus ongetwijfeld van metaal
(zie FR. pl. II—12). Dat de Corinthische deksellooze
schotels, zooals wij ze aan den wand zien hangen op Corin-
thische vazen, meestal van metaal moeten zijn geweest, werd
aangenomen door Beazley (The Troilos Cup, Metr. Mus.
Stud. V, I, p. loi, noot 32).
Athenaeus vertelt ons (11, 464, b), dat je toch nog altijd
het prettigst drinkt uit aardewerk, om den aardgeur in het
vaatwerk mee ingebakken. Maar in geheel zijn lange hoofd-
stuk over vaasnamen en vaasvormen is er toch voornamelijk
sprake van metalen vaatwerk, en dan wel speciaal zilveren
en gouden. Van sommige vormen hooren wij hierbij dan wel
over hun primitieveren oorsprong, toen een omzetting
in metaal nog verre was: zoo het i^épx? (n, 476, a), oor-
spronkelijk een echte runderhoorn; of de wA/f (11, 480,
b), eigenlijk een drinkschaal van aardewerk, zoo genoemd
naar het draaien op de pottenbakkersschijf. Van aardewerk
was ongetwijfeld Arete's kylix, die brak, omdat de slaaf
erover struikelde (Hipponax, apud Athen. 11, 495, c). En
zoo moet eveneens opgevat worden de Attische kylix, die
Payne, Archaeology in Greece, JHS 51, p. 192—3; zie ook Has-
pels, Bulletin Antieke Beschaving 1933, II, p. 9—10, en p. 8, fig. 9.
O Hoppin, fi/. p. 150—155.
-ocr page 13-stond op het graf van Maronis iinbsp;volgens het epigram
van Leonidas; waarom zou deze dan anders speciaal
„Attischquot; genoemd worden? Het kan vermoedelijk zoo ge-
gaan zijn, dat een schaal, die gebruikt was voor een pleng-
offer, daarna op het graf was blijven staan. Waarop iemand,
die langs kwam, zei: hoe toepasselijk op Maronis! In het
epigram van Antipater,die Leonidas nabootst, is de kylix
dan weer een stap verder van zijn oorsprong af geraakt, en
een in marmer gehouwen grafmonument geworden.
Hebben wij onder het Attische aardewerk weinig vroege
iekythoi, de Attische alabastra beginnen nog aanmerkelijk
later, niet vóór de rood-figurige periode. Men zou hiervoor
als verklaring kunnen aanvoeren, dat de Corinthische ala-
bastra en aryballoi nog ver in de Vide eeuw de markt be-
hielden, en dus Attische producten overbodig maakten.
Maar zelfs waar dit voor export naar sommige gewesten kan
gegolden hebben, ten opzichte van de Atheners zelf is het
uitgesloten. Sinds het midden van de Vide eeuw bezaten zij
van alle vormen eigen fabricaat; waarom zouden zij voor
één soort dan een uitzondering hebben gemaakt? De ver-
klaring moet ook hier zijn, dat zij alabastra van ander
materiaal gebruikten. Wij weten van Theophrastus (de Od.
41), dat voor het bewaren van parfum vooral looden vaat-
werk en alabastra van albast in trek waren, omdat dit
metaal en deze steen in de hoogste mate de eigenschappen
bezitten, die vereischt zijn tot het goed conserveeren van
parfums: zij zijn koel en dicht van weefsel. Dit laatste voor-
komt, dat geur zou ontsnappen, en tevens, dat er andere
substantie van buiten af zou kunnen binnendringen, wat
Anth.Pal. VII, 45 5-
Anth. Pal.YU, 35}- , , . ^ , , .
) Voor het verband van deze Maronis met de Anus ehrta van
Myron, zie Six, Myron de Thèbes, BCH 1913, p. 359—3^1; Law-
rence, Later Greek Sculpture, p. 118; Lippold, in Pauly-Wissowa,
s. v. Myron 9, p. 1130; Ashmole, in Beazley en Ashmole, Greek
Sculpture and Painting, p. 8j—86.
evenzeer zou schaden. Zie over de vroegste Attische
alabastra van aardewerk verder hieronder, p. 99.
Alabastra van bont — meestal blauwbont — glas zijn in
aanzienlijken getale tot ons gekomen. In de necropolen van
Rhodos bijv. behooren zij tot de geregeld voorkomende
grafvondsten. quot;) En hiernaast vinden wij dan weer glas of
steen nagebootst in aardewerk, zooals een Jonische lekythos
van Sardes, met gemarmerde beschildering (Af A 1914, p.
435,% 8).
Houten vaatwerk had uit den aard der zaak een rustiek,
primitief karakter. In de hut van Philemon en Baucis zijn
de beukenhouten bekers volkomen op hun plaats. En zoo
is eveneens, in de eerste Idylle van Theocritus, het pas-
gesneden houten xia-m^iov, dat de geitenherder aan Thyr-
sis belooft, als belooning voor zijn zang van Daphnis' dood.
Bij Athenaeus vinden wij een uitvoerige verklaring (11, 476,
f—477, e) van dit houten KiTo-o/Sm, een rustieke kom.
Nog andere houten vaten noemt Athenaeus op; zoo het
Tpóapoy (11, 495, a), een houten mengvat, waar de Attici
wijn in mengen; en de Sfipc^^ig (11,783, d), een houten
beker, die volgens Philetas bij de boeren in gebruik is. Hout
en houtsnijwerk hooren thuis op het land.
Op een zelfde primitief niveau als houten vaatwerk staat
dat van leer en mandewerk; zooals de leeren wijnzak, de
ATKóg, of de wolmand, de -mu^o?.
Voor een publicatie van steenen vaatwerk, waaronder een
alabastron, zie Lunsingh Scheurleer, Bulletin Antieke Beschaving
1926, II, p., 7—10.
Een aantal voorbeelden: Clara Rhodos III, p. 173, fig. 166;
p. 213, fig. 210; p. 247, fig. 244; Clara Rhodos IV, p. 93, fig. 76;
p. 99, fig. 8j; p. 102, fig. 89; p. 210, fig. 223; p. 219, fig. 234; p. 237,
fig. 256.
Voor houten pyxides, zie Payne, Necrocor. p. 293, noot 7 en
fig. 130.
Ov. Metam. 669—670.
Zie ook Gow, The cup in the first idyll of Theocritus, JHS 33,
p. 207—222, speciaal p. 208.
Van deze alle wint metaal het verreweg in belangrijkheid
en aantal, maar aardewerk is buiten twijfel een snelste
tweede. Het bezit bovendien sterker dan één der andere de
neiging om ander materiaal na te bootsen.
De lekythoi, die dus, zooals wij reeds zeiden, in Athene
voor het eerst gemaakt worden in het eerste gedeelte der Vide
eeuw, behooren tot twee zeer onderscheiden soorten. Het
oudste van deze heeft een lang-gerekten romp en een
glooiende contour, zonder eenigen hoek; de andere soort
kenmerkt zich voornamelijk door een schouder, evenals de
hydria. De voornaamste voorbeelden van de eerste soort be-
hooren tot Payne's Deianeira group; zie Payne, Necrocor.
pl. 53, 7. De vorm is Attisch, maar een Corinthische vorm
ligt hieraan ten grondslag; echter niet de Corinthische
lekythos, maar het Corinthische alabastron. Onze leky-
thos heeft een echinus-vormigen voet. De mond rijst uit de
romp, en heeft een gebogen contour, als een half-geopende
bloem; van boven is hij rond en van binnen en buiten zwart
geverfd. Vlak onder den mond is er een plastische drup-
ring, om druppels op te vangen. Over den bovenkant van
den mond, en de drup-ring, loopt gewoonlijk een roode bies
over het zwart.
Het „Deianeira typequot;, zooals ik het zal noemen, kwam
er nooit geheel in; en het werd al gauw verdrongen door
het puur-Attische tweede type, dat met den schouder (zie
p. 17). De drie lekythoi van den Deianeira vorm, die Payne
opnam in zijn Deianeira groep, zijn Londen B 30, Berlijn
inv. 3746 (Necrocor. pl. 53,7), en een in Florence. Hier
voeg ik een vierde aan toe, een nieuwe aanwinst van het
Britsch Museum (1931-8—10.i: beneden een rij dieren,
hert, leeuw en vogel; boven een bloem-patroon). Deze be-
Necrocor. p. 191.
Corinthische lekythoi in Deianeira vorm bestaan wel, maar ten
eerste zijn zij jonger dan de vroegste Attische exemplaren, en voorts
bezit hun vorm een slapte, die niet van baanbreken getuigt.
Necrocor. p. 191, no. i—3.
-ocr page 16-hoort in vorm en stijl tot de Deianeira groep; het kan zijn,
dat hij van de hand van den Deianeira schilder zelf is.
Andere Iekythoi van dezen vorm — in verschillende
stijlen — worden door Payne vermeld (Necrocor. p. 190,
193, en 194). Zie omtrent de twee Iekythoi in de „Polosquot;
groep (Necrocor. p. 190), hieronder, p. 47. De lekythos
Berlijn 1659, met drie dier-friezen (Necrocor. p. 194, en
noot i), is sindsdien nog gepubliceerd door S. Karousos
(AM 1931, Beilage XLIV, i), en door Neugebauer (Führer,
pl. 8).
Onlangs is er een vroege lekythos gevonden in de op-
graving van de Agora te Athene (P 3287; Arch. Anz. 1934,
p. 135, fig. 6; twee hanen aan weerskanten van een plant).
De vaas is peer-vormig, en loopt naar boven sterk toe. Het
zwart van de verf is bij het bakken tot rood omgeslagen; de
mond ontbreekt.
Er zijn twee kleine Iekythoi van éénzelfde hand in Bonn
(no. 602) en in Keulen (Universiteit LG 33; bruikleen van
Bonn, 603). De voorstelling is bij beide dezelfde: twee
vrouwen, tegenover elkaar staande, aan weerskanten van
een plant. De vaasvorm, in tegenstelling met de Iekythoi
van den Deianeira schilder, is breeder van boven dan be-
neden; daarin is hij een voorlooper van een vorm, die straks
volgt (zie p. 46). Behalve de roode lijnen over mond,
drup-ring, voet, enz., loopt er bij deze vaasjes ook nog een
roode bies in horizontale richting midden over den achter-
kant, over het zwart. In de voorstelling zelf is ook veel rood
gebruikt, zooals bijv. op de rokken der vrouwen. De plant
op Bonn 602, met zijn diagonaal als graten uitstekende
bladeren, komt juist zoo voor op een ei-vormige hals-
amphora in Londen (B 125^: Petrie, Tanis II, pl. 31, 9: twee
sphinxen aan weerskanten van een plant). Op de lekythos
in Keulen is de plant een verbinding van een lotusknop en
een lotusbloem, een vereenvoudigde uitgaaf van de plant
op de ei-vormige hals-amphora Vaticaan 312 (Albizzati,
pi. 33: twee leeuwen aan weerskanten van een plant).
Eleusis 851, een miniatuur lekythos, wel van Deianeira
vorm, maar uitzonderlijk om zijn ruitvormige contour, be-
hoort tot de „zwanenklassequot;.
Een zeer vroege lekythos in München (1840, inv. 2283),
met een rij sirenen, en een rij vogels, heeft den ouderwetschen
mond van den Corinthischen aryballos; de stijl doet
provinciaal aan.nbsp;1 • l • 1
Dicht op de Deianeira groep volgen twee lekythoi, beide
met een rij dieren beschilderd: Eleusis 772 (twee sphinxen
en een leeuwtje; de mond en de voet ontbreken), en Eleusis
788 (drie zwanen; fragmentarisch). Op de Deianeira leky-
thoi strekte de voorstelling zich uit tot vlakbij den voet van
de vaas; het hieronder overblijvende smalle zwarte gedeelte
werd onderbroken door een uitgespaarden band, begrensd
door twee roode lijnen. Bij Eleusis 772 is de voorstelling be-
perkt tot het bovengedeelte van den romp. Vlak eronder
volgt de uitgespaarde band tusschen twee roode lijnen; en
het groote zwarte oppervlak hieronder is op regelmatige
afstanden versierd met telkens twee roode lijnen.
Naast het slanke Deianeira model werd er in Athene ook
nog een rond schouderloos model gemaakt. Was het slanke
model afgeleid van het Corinthische alabastron (zie hier-
boven, p. 11 ), dit ronde model blijkt te zijn ontleend aan den
Corinthischen aryballos. ') Het komt veel zeldzamer voor,
Omtrent de „zwanenstijlquot;, zie Beazley, CV Oxford 2, text p. 103,
Behave deze lekythoi ontleend aan den Corinthischen aryballos,
werden er ook letterlijke nabootsingen van deze in Athene gemaakt.
Payne vermeldt vier zulke vazen (Necrocor. p. 201), die volgens
hem waarschijnlijk Attisch, en stellig niet Corinthisch zijn. Voeg hier
vier andere aan toe: Athene, van den Kerameikos (Arch. Anz. 1934,
P- 207, fig. 7; dier-fries, een ever en een leeuw; Londp 1930.12—
17.1) twee sirenen tegenover elkaar, en een leeuw; collectie M. P. Vlas-
to, Athene (van Kalyvia; twee sirenen en een zwaan); Cambridge 32.12
(waarschijnlijk van Rhodos; CV 2, pl. 15, 10; sirene tusschen twee
leeuwinnen). Deze vier zijn alle met zekerheid Attisch. De tweede is
dan het slanke model. Het vroegste exemplaar van die wij
over hebben is beschilderd met twee sirenen aan weerskanten
van een uitgewerkt planten-motief; de gezichten der sirenen
zijn rood geschilderd. Deze lekythos wordt door den
eigenaar, den Heer Payne, toegeschreven aan den Gorgon
schilder (Necrocor. p. 192).Iets later, dan de lekythos van
den Gorgon schilder, maar toch nog aanmerkelijk vóór het
midden van de Vide eeuw, komt een ronde lekythos in
Thebe, van Rhitsona (49-256; Ure, Sixth, pl. XIII, en p.
5 5; een sirene met een rood gezicht). Deze vaas loopt naar
boven slank toe. Een kleine lekythos van dezen ronden
vorm, — niet grooter dan een kleinere Corinthische ary-
ballos, — beschilderd met de voorstelling van een leeuw, is
gevonden in de opgraving van den tempel van Athena op
kaap Sunium (Eph. Arch. 1917, pl. 8, 4, 2; het vaasje is nu
in het Museum te Athene).
In Londen is een Boeotische lekythos van den ronden
vorm (1927.4—12.3); rondom het bovengedeelte van den
romp loopt een dier-fries, met in het midden de groep van
een leeuw, die een stier aanvalt; de mond is uitgespaard ge-
laten, en is versierd met een rij zwarte ballen, verbonden
door ranken; over de uitgespaarde drup-ring, als ook over
de lip, loopt een rij streepjes.
In deze beide vormen nu, de slanke Deianeira vorm, en
de ronde vorm, die ermee samen gaat, komt een aantal
vazen voor, die geheel zwart geschilderd zijn. Bijna alle-
maal hebben deze een eenvoudige versiering van horizontale
roode lijnen; enkele lijnen over mond en voet, dubbele lijnen
op regelmatige afstanden over den romp, evenals die op
Eleusis 772 (zie vorige pagina).
van denzelfden stijl als de derde: zij behooren tot de grovere af-
deeling van de vazen in de „Polosquot; groep; vergel. Londen B 14, een
diepe vaas, die gelijkt op een lekanis.
De vaas werd gekocht in den Parijschen kunsthandel.
Terloops vermeld is deze lekythos door Kraiker, AM 1934,
p. 20, noot I.
Hier volgen eenige zwarte Iekythoi van den slanken
Deianeira vorm:
1.nbsp;Thebe, van Rhitsona, 49.270. Burrows en Ure, BS A
14, p. 254.
2.nbsp;Athene, Kerameikos. In hetzelfde graf gevonden als
de lekythos van Amasis (zie hieronder, p. 25). Kraiker,
AM 1934, Beilage II, 3.
3.nbsp;Delos, Heraion 542. Dugas, Délos X, pl. 38.
4.nbsp;Taranto.
5.nbsp;Kopenhagen, Thorwaldsen Museum 175.
6.nbsp;Athene, Kerameikos.
7.nbsp;Athene, collectie M. P. Vlasto. Van Koropi.
8.nbsp;Chaeronea.
9.nbsp;Corinthe.
10.nbsp;Thebe, van Rhitsona, 49.269. Burrows en Ure, ESA
14, p. 254.
11.nbsp;Thebe, van Rhitsona, 49.268. Burrows en Ure, BS A
ï4,p. 254.
12.nbsp;Athene, collectie G. Empedokles.
De volgende zijn zwarte exemplaren van den ronden
vorm:
13.nbsp;Thebe, van Rhitsona, 49.271. Burrows en Ure, BS A
14, p. 254.
14- Vroeger in de collectie Burgon. Van Athene: uit de
begraafplaats buiten de Acharnische Poort, graf L, no. 18.
Teekening en beschrijving van de hand van Burgon, in het
Ashmolean Museum, Oxford, Afdeeling Oudheden.
15.nbsp;Vroeger in de collectie Burgon. Van Athene: uit de
begraafplaats buiten de Acharnische Poort, no. 49. Teeke-
ning en beschrijving door Burgon, zie hierboven.
16.nbsp;Chaeronea.
17.nbsp;Rhodos 11512. Van lalysos, graf 369.
18.nbsp;Londen 90.7—31.46.
Op dit stuk heeft Professor Beazley mij opmerkzaam gemaakt.
) Zie de vorige noot.
-ocr page 20-19- Louvre CA 2008. Van Elaious.
20. Saloniki. Van Olynthus. D. M. Robinson, Olynthus
V, no. 743, pl. 168.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn eenige onder deze leky-
thoi niet van Attisch fabricaat. No. 19 in de lijst, Louvre
CA 2008, van Elaious, meen ik te moeten houden voor een
locaal product. Deze gaat samen met een aantal grove leky-
thoi in het Louvre, van Elaious, die onbeschilderd zijn op
één of twee breede bruin-zwarte banden na, horizontaal
over den romp rondloopend, meestal tusschen twee roode
lijnen. Er zijn hierbij zoowel slanke, als ronde modellen.
Deze zijn buiten twijfel in een werkplaats in het. Noorden
gemaakt. Wanneer nu Louvre CA 2008 niet Attisch is, loopt
no. 20, die van Olynthus in Saloniki, ook een groote kans
van Noordelijk fabricaat te zijn.
In deze lijst zijn de vroegste dateerbare lekythoi die van
Rhitsona (no. i, 10, 11, en 13). Zij komen alle vier uit graf
49, dat ongeveer in het midden van de Vide eeuw geplaatst
moet worden. Dicht op deze volgt no. 2, die in hetzelfde
graf gevonden is als de nieuwe lekythos van Amasis in den
Kerameikos.
Tegen het midden van de Vide eeuw komt er een ver-
andering in de lekythos van Deianeira model. De contour
wordt zwakker en minder bol; zie bijv. Athene 567 (CC
675: AM 1931, Beilage XLV, 2; phot. D. Inst. Ath. NM
3508; Dionysos met Ariadne en een satyr). De nadruk ligt
hier veel meer, dan bij de vorige, op de vertikale lijnen. De
aanzet van het handvat is niet meer hoog op tegen den romp,
maar het vloeit geleidelijk met dezen samen op een zeer laag
punt. Hiermee staat in verband, dat de voorstelling nu is
beperkt tot den voorkant van de vaas; en deze wordt boven-
dien nog begrensd door de wanden van een paneel (uitge-
spaard veld). Een en ander vermindert aanmerkelijk de be-
wegingsvrijheid en de mogelijkheden van dit soort lekythos.
Burrows en Ure, BSA 14, p. 306; Ure, Sixth, p. 39 en 80.
-ocr page 21-En het is dan ook niet te verwonderen, dat er hierna een
stilstand komt in zijn ontwikkeling.
Intusschen is de lekythos van het nieuwe model opge-
komen. Met zijn kantige contour, vooral te wijten aan den
schouder, staat hij in scherp contrast met de glooiende lijnen
van de Deianeira lekythos.
Het vroegste exemplaar, dat wij over hebben, is Athene
413 (CC 677, pl. 29; Semni Papaspyridi, Guide du Musée
National, p. 303, fig. 63; AM 1931, Beilage XLIV, 3; Baur,
Centaurs, p. 21, no. 45; Herakles in den Olympus ont-
vangen; schouder, Herakles en Nessos). De schouder-leky-
thos heeft in logisch verband met den schouder een hals ge-
kregen, tusschen den mond en den drup-ring. Op de hier
vermelde lekythos Athene 413 is deze uitgespaard, zooals
voortaan meestal het geval zal zijn. Op het hoogste gedeelte
van den schouder, vlak onder den uitstekenden drup-ring,
komt een breede zwarte band — als het ware een compen-
satie voor wat aan zwart oppervlak verloren ging, nu de
mond korter en gedrukter is geworden. Zooals wij hier-
beneden zullen zien, waren er echter in dit vroege stadium
van de ontwikkeling van den nieuwen vorm ook andere
wijzen om het halsvraagstuk op te lossen.
De schouder is bij dit model hoekig afgescheiden van den
romp; de romp is breed van boven en loopt naar beneden
sterk toe. De voet is een omgekeerde echinus; hierin staat het
spitse uiteinde van den romp als vastgezet in een ring-
vormige schuine omwalling. Het Deianeira model daaren-
tegen heeft een breeden platten bodem, en had dus zulk een
steunenden echinus-voet feitelijk niet noodig. Het handvat
van het nieuwe model is in het begin concaaf, juist zooals
hij de „Deianeiraquot; lekythoi; het zet aan op den rand van
den schouder, waar deze den romp ontmoet.
Deze trekken verbinden de nieuwe lekythos met de
amphoriskos van Panathenaeischen vorm, en eveneens met
de hydria, die op soortgelijke wijze den nadruk legt op den
schouder. Aan den anderen kant heeft de schouder-lekythos,
ondanks het scherpe contrast in vorm, toch een en ander
gemeen met het Deianeira model. Het nam zijn karakteris-
tieken mond over, zijn drup-ring en handvat. En dit is
slechts te verwachten: beide zijn het olie-kruiken.
De lekythos Athene 413 moet kort vóór 560 gedateerd
worden. De gedrongen, stoere figuren staan in stijl dicht bij
de Burgon Panathenaeische amphora. Op te merken valt
op beide vazen de roode rok van Athena, met dezelfde con-
centrische, ingekraste vierkanten. Dichtbij onze lekythos
staat een hydria in Taranto (van Taranto; Herakles en
Nereus; schouder, een wilde bok, aangevallen door twee
leeuwen. Wij zien hier denzelfden stijl van stoere figuren
met groote gezichten en dunne onhandige armpjes; en er is
dezelfde voorkeur voor roode details.
In deze lekythos wordt de invloed van vroeg werk van
Lydos bespeurd. Rondom het werk van Lydos zelf staat een
wijde kring van gezellen-werk in zijn geest. En dicht bij
onze lekythos staan dan grootere vazen — van gezellen van
Lydos — als bijv. de hydria Louvre E 803 (AM 1931,
Beilage XLVII; phot. Giraudon 25732, i; Herakles en Nes-
sos; schouder, twee herten); de hydria Londen B 51 (een
hopliet verlaat zijn huis; schouder, een jonge man snelt vier
centauren achterna); de hals-amphora Vaticaan 309 (Albiz-
zati, pl. 31; phot. Alinari 35744, 2, en 35745, 2; A, twee-
gevecht tusschen twee toekijkers; B, twee sphinxen tusschen
twee leeuwen; eronder, een dier-fries); en de zuil-krater in
Harvard (CV Hoppin, pl. 3; A, vierspan van voren gezien,
tusschen twee paar strijdenden; B, sphinx tusschen twee
Londen B 130; Mon. Inst. X, pl. 48, i—k; Pfuhl, Malerei, fig.
299; CV pl. I, i; Jhrb. 1931, p. 53, fig. 7; Swindler, Ancient Pain-
ting, fig. 233; A]A 1934, p. J44, fig. 2.
Vergeh ook het patroon van Athena's rok op het fragment
Athene, Acr. 925 (Graef I, pl. 60).
Het zwart van de vaas is bij het bakken tot rood omgeslagen.
-ocr page 23-leeuwen). Vermoedelijk zijn van deze vier vazen de eerste
twee van éénzelfde hand, en evenzoo de laatste twee. Men
vergelijke ook met onze lekythos de hydria Londen B 50
(Herakles en Nessos); de stijl van deze is echter houteriger,
droger.
De lekythos Athene 413 is ongeveer in denzelfden tijd te
plaatsen, als de gevel van de Acropolis met hetzelfde thema,
Herakles door Zeus ontvangen in den Olympus. Hieruit
volgt echter niet vanzelfsprekend, dat de één een navolging
is van de ander. Op de lekythos is Herakles, de figuur, die
in het middelpunt van onze belangstelling staat, in een uit-
hoek terecht gekomen. Dit gebeurde, om het midden van de
scene voor den tronenden Zeus open te laten. De opstelling
is zoo gedacht, dat Herakles, Hermes, en Athena, van de
richting van den toeschouwer uit, op Zeus toeloopen, die
frontaal tegenover hen zit. Op de vaas is de scene echter
opengeklapt, waarbij elk der figuren in profiel kwam, in
overeenstemming met de gebruikelijke opvattingen van de
archaïsche schilderkunst. In den gevel staat Herakles even-
eens op een ondergeschikte plaats, nl. halfweg naar den
hoek van den gevel; daardoor is hij van veel kleiner af-
metingen dan de midden-figuren, Zeus en Hera.
In deze Herakles-lekythos hebben wij dan nu het nieuwe
»schouder-modelquot;; en deze vorm zal stand houden, zoolang
er lekythoi in Athene zullen worden gemaakt, al ondergaat
hij wel wijzigingen in den loop der tijden. Wel geen andere
Vaas heeft zooveel schommelingen in zijn vorm ondergaan,
als de lekythos. Naast het hoofdmodel van de schouder-
lekythos, dat zich regelmatig verder ontwikkelde, kwamen
er minder geslaagde zijtakken voor, die geen navolgers had-
lt;ien; en dit vooral in het begin. Zoo vinden wij direct, naast
Dickins, Cat. p. 62—67; Heberdey, Altattische Porosskulptur,
P- 29—46, — speciaal fig. 18 (p. 34) en fig. 20 (p. 37), en pl. I;
winter, Kunstgeschichte in Bildern, p. 205, fig. 5 en 6.
Richter, Sculpture and Sculptors, p. 91—92.
-ocr page 24-het hoofdmodel, twee bijvormen. Vooreerst een schouder-
lekythos met een cylinder-vormigen romp (Londen B 31;
een leeuwin tusschen twee toekijkers; schouder, twee hanen;
onder den voet de roode dipinto N I). Ten tweede een
compromis tusschen den nieuwen en den ouden vorm, —
een slanke Deianeira lekythos, maar die een hals heeft; zie
voor dit sub-Deianeira model hierbeneden, p. 46.
De lekythos Londen B 31, met de leeuwin, vertoont een
vorm van hals, die verschilt van het gewone model, zooals
wij dat zien bij de Herakles lekythos in Athene. De leeuwin-
lekythos behoudt den mond van den Deianeira vorm; hals
en schouder glooien in elkaar over in een ononderbroken ge-
bogen lijn; er is alleen plotseling een scherp uitstekende ri-
chel in het midden van den hals, die als drup-ring dienst
doet; mond en hals zijn geheel zwart geverfd. Er is nog een
vroege lekythos met dezelfde constructie van mond en hals,
nl. Kopenhagen 7075 (CV pl. 109,5; hardloopende
hond; schouder, twee uilen). De romp van de lekythos in
Kopenhagen is niet cylinder-vormig, zooals bij de lekythos
in Londen met de leeuwin, maar heeft het gewone toe-
loopende kegel-model, zooals de Herakles-lekythos in
Athene. De leeuwin-lekythos en de Herakles-lekythos zijn
vrij groote exemplaren; die van Kopenhagen is maar een
kleintje.
De leeuwin-lekythos in Londen is evenals de Herakles-
lekythos in Athene in verband te brengen met vroeg werk
van Lydos en zijn gezellen. De leeuwin-lekythos vertoont
echter, in tegenstelling met de hier boven (p. 18) genoemde
vazen, een meer boerschen stijl. Dezen vinden wij eveneens
in een groote groep hals-amphorae, die beschilderd zijn met
een paar sphinxen, leeuwen of dergelijke tegenover elkaar
op den romp, en een mannenkop op den hals.
Links en rechts van de leeuwin op de lekythos in Londen
Dezelfde richel komt voor bij ongeschiiderde Jonische lekythoi
(p. 44); zie voor een verder voorbeeld p. 47.
Staat een man in een mantel gehuld toe te kijken. Wij zijn
deze lieden ai eerder tegengekomen; op den schouder van
de Herakles-lekythos in Athene staan zij in een dichte rij
toe te kijken bij Herakles en Nessos. Van nu aan komen zij
geregeld voor, vaak met een speer, die als wandelstok dient,
recht vóór zich gehouden. Zij vormen een soort omlijsting
voor de hoofd-scene. Later dringen zij zich soms zoo on-
bescheiden op, dat zij de aandacht afleiden van de hoofd-
groep (zie hieronder, p, 86). Andere keeren, daarentegen,
dienen zij uitsluitend als vulling; zoo staat er op den schou-
der van de lekythos Syracuse 8156 een nietig toekijkertje
m een hoek gedrukt achter één der beide gevleugelde
paarden.
Nog een cylinder-lekythos, een kleine ditmaal, is Cab.
Méd. 277 (CV pl. 46, I—3, 5 en 6; phot. Giraudon 8032, 3
en 8033, 3; Perseus en de Gorgonen; op den schouder, ruiters
en toekijkers). De afwerking van dit vaasje is hoogst ge-
soigneerd. Met zijn fijne, strakke contour is het een frap-
pante tegenstelling met die andere cylinder-lekythos, die in
Londen met de leeuwin; het is echter de vraag of het even
bevredigend zou werken, wanneer het grooter van af-
metingen was. De romp eindigt in een omgekeerd ogief; de
drup-ring is in tweeën gesplitst, een dikkere tusschen mond
en hals, en een dunne tusschen hals en schouder, beide rood
geverfd. ') De hals is vrij kort en uitgespaard gelaten. Het
handvat is plat en opvallend breed. De fijne sierlijke
figuurtjes zijn navolgers van die op de François vaas; in
tegenstelling met al de voorbeelden, die wij tot nu toe be-
handelden, want deze waren juist alle in een uitgesproken
zwaren stijl. Op te merken valt ook nog op onze lekythos,
dat de vrouwen er niet wit, maar zwart zijn weergegeven.
P Mon. Line, i, pl. y, 4 en p. 873.
Dezelfde twee drup-ringen komen voor op een lekythos in Thebe,
van Rhitsona (49.257; Ure, Sixth, pl. XIII en p. 5j; twee hanen aan
■«meerskanten van een plant).
Deze vaas, met zijn preciezen, keurigen vorm en stijl,
brengt ons dicht in de nabijheid van het vroege werk van
den Amasis schilder. Rondom dezen schaart zich de voor-
naamste groep van lekythoi in het midden van de Vide
eeuw, waar wij ons nu toe zullen wenden. De vroegste is
van de hand van den Amasis schilder zelf, een kleine leky-
thos in het Louvre, aan den schilder toegeschreven door
Beazley (F 71; Pottier, Album, pl. 69; Beazley, ABS p. 35,
no. 34; Artemis van de wilde beesten). De romp loopt naar
omlaag kegelvormig toe, evenals de lekythos met Herakles
in Athene, maar er is hier een zekere gevoeligheid van lijnen,
die de Herakles-lekythos mist. Op het punt, waar de romp
en de schouder elkaar ontmoeten, buigt de romp-contour
concaaf in, terwijl hier alle vorige lekythoi juist convex
waren. De schuin-glooiende schouder verloopt in een strakke
lijn van hals tot romp, en de mond is nietig en steil omhoog-
stekend.
De beschildering heeft hetzelfde strenge karakter, als de
vorm. Artemis staat recht tegenover ons; met elke hand
houdt zij de poot van een leeuw vast; deze leeuwen staan
met hun voorpooten op den grond, wenden hun koppen om
naar boven. De groep in zijn geheel vormt een driehoek, en
is streng symmetrisch. Hij doet denken aan de Artemis-
groepen op de handvaten van de François vaas. Aan weers-
kanten staan toekijkers, met hun speer voor zich uit ge-
houden. Zij werken als de zijden van een paneel, en dit
effect wordt nog verhoogd door de vertikale ornament-
banden vlak achter hen; deze bestaan uit een rij z-vormige
haken, ingesloten tusschen twee paar lijnen.
Op onze vaas is de drup-ring ingeschrompeld tot een
smalle verhoogde bies, maar de zwarte band er vlak onder
is breeder dan ooit, en gezonken beneden het oppervlak van
den schouder. Deze beide eigenschappen zijn gemeen aan de
heele groep van lekythoi om Amasis. Onder den zwarten
band is er rondom den schouder een krans van opstaande
lotusbloemen; om den ander een roode bloem en een zwarte
knop; zij zijn om en om verbonden door gebogen stelen. Dit
schema van schouder-versiering is van nu aan zeer in trek.
Ongeveer bij het begin van de rood-figurige periode wordt
de rij bloemen omgekeerd. Nog later, in de Vde eeuw, ont-
aarden de bloemen, eerst tot hangende druppels, dan tot
een rij strepen.
De lekythos Louvre F 71 is een kleine vaas van de hand
van den Amasis schilder zelf. Er zijn nog twee Iekythoi van
hetzelfde model van den Amasis schilder, beide iets later
dan deze: ten eerste het fragment in Boston aan den schilder
toegeschreven door Beazley (Fairbanks, Cat. pl. 39, 356, 2;
Beazley, JHS 51, p. 265, JJ en p. 267, fig. 10; een mannen-
figuur, naar links gekeerd); en voorts een groote lekythos,
gevonden in de opgraving van den Kerameikos, die ik later
zal bespreken (p. 25). Ik neem hier eerst de andere Iekythoi
in de groep:
Dicht bij den Amasis schilder staat een lekythos in
Mykonos, van Rheneia: twee jonge mannen komen van
Weerskanten naar een gevleugeld paard geloopen; aan eiken
kant een toekijker. Op den schouder is een dubbele rij
klimopbladeren — afwisselend twee zwarte en een rood
— met een rij punten ertusschen. De vaas is in zeer frag-
mentairen staat; hals en mond ontbreken. Romp en schouder
glooien bijna onmerkbaar in elkaar over. Onder de scene
loopt een breede roode band. De figuur op het Amasis frag-
ment in Boston gelijkt sterk op den linker toekijker op de
lekythos in Mykonos. De vaas-vorm is echter zeer verschil-
lend; bij het fragment in Boston zijn schouder en romp
scherp van elkaar gescheiden.
Leningrad 2635 is een lekythos, die in verband is ge-
bracht met den Amasis schilder door Mejuffrouw Pere-
dolski. Op de voorstelling zien wij mannen en gevleugelde
Deze vaas is mij bekend door photographieën, die Professor
Beazley mij heeft gewezen.
daemonen tusschen toekijkers. De vorm is minder ei-rond,
dan die van de lekythos in Mykonos; hij is verwant aan die
van een lekythos in New York (31.11.10; vrouwen bezig
met het toebereiden van wol; zie hierbeneden, p. 32).
Cambridge, bruikleen Ricketts en Shannon (CV 2, pl.
32, i), heeft als voorstelling een paar worstelaars; van beide
kanten komt een man aan met een korten mantel over zijn
arm geslagen, en achter dezen staat een toekijker. Op den
schouder een rij omhoogstaande lotusknoppen. De vaas-
vorm is vrij breed. De stijl is verder verwijderd van den
Amasis stijl, dan op de lekythoi in Mykonos en Leningrad;
de nauwkeurige beknoptheid van lijnen van den Amasis
schilder ontbreekt eraan. De figuren staan opvallend los van
elkaar verspreid over het oppervlak.
De volgende twee lekythoi zijn nog verder verwijderd van
den stijl van den Amasis schilder zelf, maar behooren toch
tot deze groep:
Orvieto 296. Een jonge man staat met zijn paard tusschen
twee hoplieten; links en rechts een toekijker. Op den schou-
der, opstaande lotusknoppen, met groote punten ertusschen.
De mond is mager van contour, en weinig geaccentueerd,
evenals die van de Amasis lekythos in het Louvre (F 71; zie
hierboven, p. 22). De schouder is even recht, maar minder
glooiend. De romp is buitengewoon bol, en breeder aan den
onderkant, dan in alle schouder-lekythoi, die wij tot nu toe
behandelden. In stijl is de lekythos in Orvieto verwant aan
Beazley's C groep (Beazley, The Troilos Cup, Metr. Mus.
Stud. V, I, p. 93—115); cf. vooral de paarden en de ge-
zichten. Tegelijkertijd vertoont onze lekythos eenige ver-
wantschap met het lekanis-deksel Eleusis 4211 (gedeeltelijk
afgebeeld: Zervos, Uart en Grèce, 136; Polyxena en Troilos
aan de bron, waarachter Achilles).
Athene, van den Kerameikos. Schacht-graven onder de
Hag. Trias, 1932, graf 4; mannen brengen een haan en
hazen aan een jongen man; toekijkers aan beide kanten. Op
den schouder, opstaande lotusknoppen, met punten er-
tusschen. Deze vaas is niet zoo breed, als die in Orvieto, en
de contour is slapper. De vorm van den mond is slechts
weinig gebogen, maar toch aanmerkelijk meer, dan bij de
Amasis lekythos in het Louvre, en de lekythos in Orvieto,
met hun strakke mond-contour. Maar evenals bij deze beide
vazen staan de bijna loodrechte hals en de rechte, glooiende
schouder scherp tegen elkaar aan, zonder overgang in hun
contour-lijnen.
Er zijn nog eenige andere lekythoi in verbinding te bren-
gen met den Amasis schilder; dit zijn kleinere exemplaren:
Villa Giulia 24996 (CV III Hd pl. 2, 5; een hardloopende
jonge man tusschen twee leeuwinnen). Op den schouder, een
dubbele rij klimopbladeren. De stijl is stijf, vergeleken bij
die der vorige.
Louvre F 192 (twee hardloopende jonge mannen, twee
zittende sphinxen, en een toekijker). Op den schouder, een
dubbele rij klimopbladeren. En Louvre E 718 (twee
sphinxen aan weerskanten van een plant). Op den schouder,
een dubbele rij klimopbladeren. Deze beide vazen zijn van
eenzelfde hand. Zij staan in verbinding met de Amasis groep,
maar tegelijkertijd doet hun buikige vorm hen nauw aan-
sluiten bij de Dolfijn-lekythoi (zie hieronder, p. 33).
Een heel klein lekythosje, Louvre F 185 (Pottier, Album,
pl. 77), met twee boksers tusschen toekijkers, en op den
schouder twee herten, doet denken aan den Amasis schilder,
vooral in de toekijkers. Het is later dan alle vorige lekythoi.
De vaas-mond is niet toebehoorend.
De lekythos van de hand van den Amasis schilder zelf,
in Athene, van den Kerameikos (Kraiker, AM 1934, p. 19—
24; Beilage II, i—2, en pl. 4; Dionysos en komasten; zie
hierboven, p. 23), is een vaas van groote afmetingen. Deze
behoort tot den ontwikkelden stijl van den schilder. Ver-
geleken met de lekythos van Amasis in het Louvre (hier-
boven, p. 22) is deze vorm opmerkelijk veel vrijer en losser
geworden. Wij moeten hem echter vergelijken met een an-
der tijdgenoot, die niet door Amasis gemaakt is, om te be-
seffen, hoe ook in deze meer ongebonden creatie de ge-
spannen elasticiteit van Amasis gehandhaafd blijft. In zulk
een vergelijking wordt voorzien door de ongeveer even
groote lekythos Palermo 77; een koning zit tusschen Hermes
en een jongen man; aan weerszijden van de groep een ruiter.
Op den schouder, opstaande lotusknoppen, met groote
druppel-vormige punten ertusschen. Boven de voorstelling
een rij van afwisselend roode en zwarte tongen, afgescheiden
door relief-lijnen. Op zichzelf beschouwd kan deze vorm
er meer dan mee door; met de Amasis lekythos echter ver-
geleken, mist hij ten eenen male elasticiteit en discipline. Ten
opzichte van den stijl van Palermo 77 valt op te merken, dat
dezelfde ingekraste, gekrulde neusvleugels en dezelfde in-
gekraste snorren voorkomen op de vroege hydria Londen B
311 (CV pl. 78, 4; Herakles en Triton; op den schouder,
een rij dieren). Voor andere lekythoi van de hand van den
Amasis schilder, zie hieronder, p. 52.
In zijn publicatie van de lekythos van den Kerameikos
(AM 1934, p. 21) merkt Kraiker op, dat de midden-as van
de voorstelling valt op de linker helft van het vaas-opper-
vlak, dus links van de middellijn van de vaas zelf. Hij con-
cludeert hieruit, dat er blijkbaar rekening gehouden is met
het feit, dat de lekythos bij het schenken en in het staan van
terzijde gezien wordt; en dat derhalve, zooals ook nog bij
de vroege oinochoai van Amasis, de voorstelling op de
linker vaas-helft is aangebracht.
Wij bepalen ons hier voorloopig tot de oinochoe, en laten
de lekythos erbuiten, — en wel speciaal tot die oinochoai,
bij welke de voorstelling uitsluitend op de linker helft van
de vaas is aangebracht (zie Jacobsthal, Ornamente, pl. 4).')
De oinochoai met dit soort versiering behooren alle tot het
hooge, slanke model, dat wij olpe noemen. De vroegste
Würzburg 332; Langlotz, pl. 102; Beazley, ABS p. 34, no. 23.
Attische olpai met de voorstelling beperkt tot de linker vaas-
helft reiken terug tot nog in de Vilde eeuw. Een lijst van
deze is gegeven door Beazley en Payne in Fragments from
Naucratis (JHS 49, p. 253—254, no. i). Andere staan ver-
meld in Payne, Necrocor. p. 191, en 193. Zij hebben een
hoog, dubbel handvat, een klaverblad-mond, en echinus-
voet. Deze vorm — en ook weer met de voorstelling beperkt
tot de linker vaas-helft — komt veel voor onder het Corin-
thisch aardewerk. De vraag is nu natuurlijk, of deze vaas-
soort in Corinthe kan zijn ontstaan. Payne vermoedt
(Necrocor. p. 326), dat de vorm door Corinthe van Attica
Werd overgenomen, aangezien de oudste Corinthische, die
wij over hebben, jonger zijn, dan de oudste Attische. Om-
streeks het midden van de Vide eeuw wordt deze vorm van
olpe voortgezet door Amasis, wederom met de voorstelling
op den linker kant; zie hieronder, p. 30. Een alleenstaand
laat voorbeeld, — uit de periode van Leagros, — is van de
hand van den schilder van de lekythos in Athene met het
Dionysos-masker (zie hieronder, p. 91); dit is de olpe
Louvre F 322 (twee Amazonen naast haar paarden; vermeld
door Beazley en Payne, Fragments from Naucratis, JHS 49,
Zooals ik hierboven aanhaalde (vorige pagma), spreekt
Kraiker erover, dat vazen als deze hun voorstelling op den
kant dragen, omdat zij bij het schenken en in het staan van
terzijde gezien worden. Jacobsthal daarentegen (Ornamente
P. 16) neemt de verklaring niet aan, dat deze wijze van ver-
siering met het oog op het schenken zou zijn geschapen; hij
Verklaart, dat het is bedoeld uitsluitend met betrekking tot
het in profiel neerzetten van de vaas.
Laten wij ons nu even voorstellen, hoe een in de hand ge-
houden olpe is gekeerd. Wanneer ik eruit schenk, is de on-
beschilderde kant (Jacobsthal, Ornamente, pl. 4, c) naar
mijzelf toegekeerd; de kant met de voorstelling (Jacobsthal,
AM 1934, p. 21.
Ornamente, pl. 4, a) is van mij afgewend, en toegekeerd
naar den overkant, dus naar dengeen, die zijn drinkschaal
reikt, om hem te laten vullen. Dit wat betreft het schenken.
Wanneer ik de vaas echter neerzet op een tafel, of ophang
tegen den wand, doe ik dat weer met het handvat in de
rechterhand; het resultaat is, dat de rechter kant van de
vaas dan zichtbaar is bij het staan, d.i. de effen zwarte kant,
terwijl de voorstelling niet te zien is.
De conclusie luidt dus, dat de voorstelling — aangebracht
op de linker vaas-helft — bij het schenken zichtbaar is voor
wie ingeschonken wordt; maar bij het neerzetten — wan-
neer dit op de meest normale wijze gebeurt — zou de voor-
stelling alleen zichtbaar zijn, als hij op de rechter vaas-helft
stond. Nu hebben alle op deze wijze versierde olpai zonder
uitzondering de voorstelling op den linker kant; en men kan
dus niet, zooals Kraiker doet, schenken en staan in één adem
noemen. Jacobsthal andererzijds verdedigt van de twee
veronderstellingen juist de onwaarschijnlijke, waar hij deze
wijze van versieren uitsluitend om het staan van de vaas
motiveeren wil. Hij haalt hierbij voorbeelden aan van een
symmetrische opstelling van vazen (Ornamente, p. 14, noot
— waarvan wij overigens geen voorbeeld hebben zoo
vroeg als de Vilde en Vide eeuw, de tijd van onze olpai. Ik
geef toe, dat bij een symmetrische opstelling niet uitsluitend
gerekend wordt met wat de meest normale wijze van neer-
zetten is, zooals ik die hierboven beschreef, maar er wordt
daarbij gewerkt met twee tegengestelden. Dus de olpe met
de voorstelling aan den linker kant — zooals wij die over
hebben — zou in een symmetrisch opgestelde groep een
geheel passend element zijn. Maar deze zou dan toch weer
vragen om zijn tegengestelde, nl. een olpe met de voorstel-
ling aan den rechter kant, en hoe is dan te verklaren, dat er
geen enkel dergelijk stuk uit de oudheid tot ons is gekomen?
Wij keeren nu terug naar ons punt van uitgang, de Amasis
lekythos van den Kerameikos. Kraiker verklaart, dat het
middelpunt van de voorstelling is verlegd naar den linker
kant van de midden-as van de vaas in verband hiermee, dat
de vaas bij het uitgieten en in het staan van terzijde gezien
wordt, zooals bij de olpai, die ik hierboven besprak. Voor
de quaestie van het staan, geldt wat hierboven gezegd is
over de olpai — de rechter kant heeft het meest kans van
gezien te worden. In verband hiermee dient ook vermeld,
dat bij Amasis' vroegere schouder-lekythos (Louvre F 71;
zie hierboven, p. 22) de voorstelling juist in tegenstelling
met de Kerameikos lekythos een weinig naar rechts gedraaid
is, voorbij de midden-as van de vaas naar den anderen kant
dus (zie Pottier, Album, pl. 69).
En nu wat het schenken betreft: schenken uit een lekythos
en schenken uit een oinochoe (olpe) vallen van nature in
twee verschillende categorieën. Men schenkt wijn uit een
schenkkan voor een tweeden persoon, — een gast, die ge-
zeten is en zijn drinkschaal toereikt, een vertrekkend huis-
genoot, die al staat voor het afscheid en een vaarweldronk.
Wij hebben voorbeelden van zulke scenes te over. Om er
eenige te noemen:
de amphora van den Kleophrades schilder München 2305
(FR. pl. 52; Pfuhl, Malerei, Hg. 373; Beazley, Kleophrades-
Maler, pl. 7, i; Beazley, AV p. 69, no. 3, en Kleophrades-
^aler, p. 2}, no. }):
de binnenkant van de schaal van den Brygos schilder
Louvre G 152 (Hoppin, Rf. I, p. 118; Pfuhl, Malerei, fig.
428; Beazley, AV p. 176, no. 3):
de binnenkant van de schaal van Douris Weenen, Oest.
^us. 324 (FR. pl. 53; Pfuhl, Malerei, fig. 456; Beazley,
■^y p. 200, no. 9):
de skyphos van Makron Londen E 140 (FR. pl. 161;
Hoppin, Rf. II, p. 61; Beazley, p. 211, no. 2):
de stamnos van den Kleophon schilder München 2415
(Pfuhl, Malerei, fig. 558; Beazley, AV p. 420, no. 2):
de Faliskische schaal Göttingen 52 (Jacobsthal, Göttinger
Vasen, pl. 19, 56).
Bij het schenken kan dus de voorstelling op de oinochoe
door den tweeden persoon gezien worden. Mocht hij er niet
op letten: het is in elk geval bedoeld als een attentie aan zijn
adres.
Maar met een lekythos staat het anders. Olie giet een man
uit voor zichzelf, op zijn eigen hand; zie Hegesias op de
Leagros krater Berlijn 2180 (FR. pl. 157; Reichhold, Skiz-
zenhuch, pl. 28, i; Pfuhl, Malerei, fig. 396; Haspels, BSA
29, p. 218, fig. ivj-, Neugebauer, Führer, pl. 44; Beazley,
AV p. 61), Er kan dus geen rekening mee gehouden zijn, of
een tweede persoon de vaas wel op zijn mooist ziet; zulke
overwegingen zijn in dit geval niet van toepassing.
De oinochoe is wel een van de populairste vazen in Hellas
geweest, door alle eeuwen heen, hetgeen niet te verwonderen
valt in een gastvrij land. Speciaal de vorm met bol-ronde
romp en klaverblad-vormigen mond sterft nooit uit. Van de
Geometrische tijden vervolgt hij zijn loopbaan door de
Vilde en Vide eeuw, op het vaste land, zoowel als in Oost-
Jonië, de quot;West-Jonische eilanden, en de Cycladen. Een aan-
tal vormen in Protocorinthisch, de Overgangsperiode, en
Corinthisch, zijn door Payne bijeengezet in Necrocor. p. 33,
fig, 10. In Attica geeft in de Vide eeuw Amasis den toon aan
in dezen vorm, evenals wij dit zagen voor de olpe; hij her-
schept den vorm als het ware in de hem eigen droog-
beknopte harmonie van lijnen. In tegenstelling met zijn
grooten tijdgenoot, Exekias, zien wij Amasis in zijn veel-
zijdigheid alle mogelijke vormen onder handen nemen, en
niet het minst kruiken en kannen (zie ook p. 22 en 52).
Wanneer wij nu aan de hand van Beazley's toeschrijvin-
gen (ABS Appendix II, en Amasea, JHS 51, p. 261—264)
de kannen van den Amasis schilder nagaan, krijgen wij eerst
de groep olpai, waarover wij hierboven spraken (Beazley,
ABS p. 34, no. 22—24). Deze olpai hebben dus een hoog,
dubbel handvat, een klaverblad-vormigen mond, en de
voorstelling op de linker helft van de vaas. Zij zijn sinds
Beazley's ABS uitkwam opnieuw gepubliceerd: no. 22
(Louvre F 30) in AM 1931, Beilage LI; no. 23 (in Würz-
burg) in Langlotz, 332, pl. 102; no. 24 (Londen B 52) in AM
1931, Beilage LIL Dit zijn de eenige kannen van Amasis
met de voorstelling op zij aangebracht; bij alle andere staat
deze recht tegenover het handvat.
De tweede afdeeling olpai (Beazley, ABS p. 34, no. 25—
27) bestaat uit vazen met een hoog, dubbel handvat en een
platten mond. Van deze is no. 25 (Londen B 471) opnieuw
gepubliceerd in AM 1931, Beilage LIV, i; en no. 27 (Berlijn
1731) in AM 1931, Beilage LIV, 2.
Een kannetje in quot;Würzburg is aan den schilder toege-
schreven door Beazley in Amasea (JHS 51, p. 26, no. DD).
Het valt buiten alle andere klassen; is zeer pretentieloos van
vorm, met zijn laag handvat, platten mond en matig uit-
zwellenden romp. Het is nu gepubliceerd in Langlotz, no.
333gt;pl. 104.
In bol-ronde oinochoai heeft Amasis twee modellen. Het
eerste is slechts vertegenwoordigd door één enkel exemplaar,
Londen B 524 (Beazley, ABS 35, no. 28, en pl. 11, i).
Het is in model I van Beazley's classificeering: romp en hals
zijn door een scherp gemarkeerden hoek van elkaar ge-
scheiden; de mond is klaverblad-vormig; de vaas loopt toe
naar beneden.
De tweede soort ronde oinochoai van Amasis is talrijker.
L)eze zijn uitgevoerd in Beazley's model III: romp en hals
loopen in elkander over in één gebogen lijn; de romp is
breed, eenigszins uitgezakt. Tot deze groep behooren aller-
eerst de nummers 29 tot 33 in Beazley's ABS (p. 35). Van
^eze is no. 30 (Oxford 1929.29) nu gepubliceerd in CV pl.
3gt; 28. No. 31 (Florence 3791) staat in AM 1931, Beilage
LlII. No. 33 (in de Spencer-Churchill collectie) is later door
ßeazley gepubliceerd in Amasea (JHS 51, p. 261, no. FF;
P- 262, fig. 6; p. 263, fig. 7 en 8; pl. 8, 2). Het is een laat
werk van de hand van den Amasis schilder zelf. Nog drie
exemplaren zijn door Beazley in Amasea toegevoegd aan
deze groep: Amasea no. EE, een oinochoe in Bristol (JHS
51, p. 261; p. 260, fig. 4 en 5; pl. 8, i). Ten tweede Amasea
no. HH, een oinochoe in het Vaticaan (JHS 51, p. 264, en
pl, 9); deze vaas is nu gepubliceerd door Albizzati, no. 432,
pl, 60; zie ook hieronder, p, 38, Ten derde, Amasea no.
GG, een fragment van de Acropolis in Athene (JHS 51, p.
263—264). Bij het bespreken van dit fragment in Amasea
noemt Beazley nog een tweede fragment, dat in tegenstelling
met het eerste door Langlotz is afgebeeld in de publicatie.
In zijn laatste artikel over vazen van deze periode voegt
Beazley hier nu nog twee andere oinochoe-fragmenten van
de Acropolis aan toe (Mid-sixth-century Black-figure, BSA
32, p. 19), Dit zijn, behalve het hierboven genoemde frag-
ment Amasea no, GG: Acr. 2239 (Graef en Langlotz I, pl,
95); Acr. 2240 (hetgeen misschien tot dezelfde vaas behoort,
als no. 2239); en Acr. 2238, dat tot geen der vorige behoort.
Tot zoover de oinochoai van Amasis. Een bekend tijd-
genoot van deze is de kan in Berlijn, die gesigneerd is door
den pottenbakker Kolchos (no. 1732; WV 1889, pl. i, 2;
Genick, Griechische Keramiek, pl. 33, 5; Pfuhl, Malerei, fig.
242; Hoppin, Bf. p. 156; Schaal, Sf. pl, 21; Neugebauer,
Führer, p. 65 en pl, 27, 2). Voor den stijl zie Beazley, ABS
p, 36; Amasea, JHS 51, p. 284; Mid-sixth-century Black-
figure, BSA 32, no. XIV, p. 18: deze vaas is nu door
Mejuffrouw Richter aan den schilder Lydos toegeschreven;
wat overeenkomt met Beazley's oorspronkelijke toeschrij-
ving aan den schilder van Londen B 148,
Wij vervolgen nu met de lekythoi in het midden van de
Vide eeuw, en wel groepen, die buiten de invloedssfeer van
Amasis vallen. Ik vermeldde hierboven terloops de kleine
lekythos New York 31.11.10 (Buil. Metr. Mus. 1931, p.
292, fig. 4 en p. 293, fig. 5; Bieber, Entwicklung ge schichte
der griechischen Tracht, pl. 1,1: vrouwen bezig met wol-
bereiden en weven). Dit is de eerste schouder-lekythos, die
wij tegenkomen, die gebruik maakt van het geheele opper-
vlak van den romp. Het handvat staat op den schouder in-
geplant, en de romp is dus rondom vrij voor de voorstelling.
Weinig lekythoi echter maken gebruik van dit voordeel;
die van de Deianeira groep deden het, zooals wij hier-
boven zagen (p. i6); zie ook verder, p. 74. De vorm van
deze lekythos in New York — bescheiden en zonder buiten-
sporige trekken — verbindt hem met een groep kleine leky-
thoi. De meest karakteristieke van deze zijn op den schouder
Versierd met twee opspringende dolfijnen. Ik noem deze
klasse daarom de Dolfijn-klasse. Een goed voorbeeld is
Kopenhagen 7299 (CV pl. 109,6; een zwaantje tusschen
twee leeuwen). Een ander stuk, van dezelfde hand, is
Athene 12466 (Nicole 930; twee vrouwtjes tusschen twee
toekijkers). Vul-rozetten zijn gebruikt, zoowel tusschen de
dolfijnen op de schouders, als in de voorstelling op den
romp; vaak is zulk een rozette doorsneden door een inge-
krast kruis, en afgezet langs den rand door witte punten.
De kleine mond van deze vaasjes varieert van een gesloten
vorm tot een wijd-open echinus. Gewoonlijk is er een zwarte
band onder den hals. Het zijn elastische kleine bol-ronde
kruikjes, meestal ongeveer 15 cm. hoog; alleen een in Würz-
(358, Langlotz, pl. 105; een sirene en een leeuw) is
grooter, 22,9 cm. De schouder van de lekythos in quot;Würz-
burg is versierd met een krans van om en om een lotusknop
en een opengebloeide lotusbloem. Uit een dergelijke krans
bestaat de versiering op den romp van de kleine lekythoi
Nauplia 298 en Brussel A 2127 {CV pl. 21, 3). In tegen-
stelling met de lekythoi, die onder den invloed van Amasis
^taan, hangen in deze klasse de lotusbloemen en -knoppen
op den schouder naar beneden gekeerd. Dit wordt later
'•egel; zie p. 68.
, De 32.9 cm. in den catalogus is een vergissing; Dr. Hahland
heeft dit op mijn verzoek gecontroleerd.
Bij sommige vaasjes van de Dolfijn-klasse is de grondlijn
onder de voorstelling in zoodanig verdund bruin ge-
schilderd, dat hij bij tijden ongeveer niet te zien is. Andere
exemplaren daarentegen hebben nooit een grondlijn ge-
had.
Dicht bij onze Dolfijntjes staat de kleine lekythos Taranto
4678 (Via Principe Amadeo, scavi 1911; een tweegevecht
met aan weerskanten een vrouw; op den schouder, twee
leeuwen tegenover elkaar gezeten, met de koppen afge-
wend). Hier is het verdunde zwart bijna oranje geworden.
Waar hals en schouder elkaar raken is er geen zwarte band,
maar alleen een lijn van dit oranjebruin. Een andere leky-
thos, die met onze groep verwant blijkt, is Boston 21.269
(Herakles en de Leeuw; Athena, Hermes en vier andere
godheden kijken toe; op den schouder, naar beneden han-
gende lotusknoppen).
De kleine lekythos Syracuse 21894 (van Gela; Mon.
Line. 17, p. 221, fig. 177; Ilioupersis; schouder, twee sirenen)
heeft denzelfden ronden vorm, als de Dolfijn-lekythoi,
maar verschilt van deze in stijl.
In het werk van de gezellen van Lydos, waarover ik
sprak in verband met eenige grootere lekythoi (zie hier-
boven, p. 18 en 20), vallen twee stijlen op te merken, een
meer uitgewerkte stijl en daarnaast een boersche stijl. Zie
voor den eerste p. 18; de boersche stijl vinden wij in een
talrijke groep ei-vormige hals-amphoren (p. 20), versierd
met twee dieren of fabeldieren tegenover elkaar op den
romp, en op den hals met een groote mannenkop. Mingazzini
noemt een aantal van deze op in Vasi Castellani, p. 225,
naar aanleiding van Castellani 456, pl. 56. Andere voor-
beelden zijn Villa Giulia inv. 24994 (CV pl. i, 7—8) en
Niet ver van de Dolfijn-klasse staan de klassen B en C van de
lekythoi van Rhitsona (Ure, Sixth, p. 42) en no. 20.268 {Ure, Sixth,
p. 55). Deze zijn echter niet precies parallel met de Dolfijntjes, en
onderling vormen zij ook niet zulk een harmonisch geheel, als deze.
Athene, Acr. 799 (Graef I, pl. 53). Dezelfde versiering met
voorstellingen van dieren vinden wij op de groote zuil-
kraters van dezen stijl; bij deze is de mannenkop aange-
bracht bovenop het handvat (bijv. Oxford 190; CV pl.
12, 1—4).
Deze boersche stijl komt ook voor op kleinere vazen, en
Wel voornamelijk op het meerendeel van de Iekythoi van
onze Dolfijn-klasse; zie bijv. die in Kopenhagen (CV pl.
109, 6). Er zijn eenige kleine amphorae (zooals bijv. Würz-
burg 258; Langlotz, pl. 78; twee sphinxen), die instaan tus-
schen de groote en de kleine creaties van den boerschen stijl;
Zij maken duidelijk, dat er een verbinding bestaat tusschen
deze beide. De boersche stijl in kleine afmetingen vindt een
goede vertegenwoordiger in de hydria Louvre E 869 (Pot-
tier, Album, pl. 60; CV III Hd pl. 12, i en 3, en pl. 13;
AM 1931, Beilage XLVI, 2; Friis Johansen, lliaden, p. 156,
Bi4flf; de wapening van Achilles; op den schouder, twee
leeuwen tusschen twee sirenen).
Maar naast deze komt in onze Dolfijn-klasse een aantal
Iekythoi voor in een meer gesoigneerden, verfijnden stijl. In
overeenstemming met den stijl is de vaas-vorm ook sier-
lijker dan van de andere. Het beste voorbeeld van deze af-
deeling is Syracuse 11398 (een leeuw en een ram; op den
schouder, dunne lotusknoppen en -bloemen). Wij vinden
denzelfden stijl bij een kleine hydria van bijzonderen vorm
m den Parijschen kunsthandel (Feuardent; phot. Berlijn 717;
een vrouw tusschen twee leeuwen). Op den schouder zijn
Zwarte tongen, en daaronder afwisselend lotusbloemen en
quot;knoppen. De twee leeuwen op deze vaas zijn bijna gelijk
aan den leeuw op de lekythos in Syracuse.
De invloed van deze verfijnde richting vindt men weer
bij andere teekeningen van dieren, op vazen van verschil-
Een paar grovere voorbeelden van den boerschen stijl zijn twee
•kleine amphoriskoi, versierd met een rij dieren: — Louvre CA 1809,
en Amsterdam 589 (CV Scheurleer, III Hd pl. i, i).
lenden vorm: — bijv. de oinochoe Oxford 1925.141 (CV
pl. 13, 3; twee sirenen) en een oinochoe van Olbia (Arch.
Anz. 1911, p. 224, fig. 32; een leeuwin en een ram); de
skyphos in Thebe, van Rhitsona, 50.267 (Ure, Sixth, pl.
XVII; een sirene en een leeuw); de dinos Würzburg 453
(Langlotz, pl. 129 en 130; een rij dieren, waartusschen
sphinxen). Al deze dier-typen leven voort op de predella's
van latere hydriai en hals-amphorae, en op amphora-
deksels. Voor lekythoi, die wel in dezen stijl zijn, maar die
in vorm behooren tot het schouderlooze Deianeira model,
zie hieronder, p. 49.
Onze Dolfijn-klasse heeft een laten uitlooper, die uitgaat
van de lekythos Athene 1093 (twee hardloopende jonge
mannen tusschen twee mannen in mantels, allen naar rechts
gewend). Er is een heele reeks kleine, slordige vaasjes, alle
met een dikken hardlooper tusschen twee toekijkers. Deze
klasse leeft vermoedelijk eenige tientallen jaren voort. De
volgende vazen behooren hiertoe: —
Lekythoi:
1.nbsp;Würzburg 360. Langlotz, pl. 107.
2.nbsp;Villa Giulia, Castellani 557. Mingazzini, pl. 84, 4.
3.nbsp;Villa Giulia inv. 24997. ^^ pl. 50, 5.
4.nbsp;Athene 9699. Deltion 1927—1928, p. 93, fig. 3-
5.nbsp;Athene 9700.
6.nbsp;Athene 9704.
7.nbsp;Atheensche kunsthandel.
Deze hebben alle op den schouder groote neerhangende
lotusknoppen, zonder stelen, met punten ertusschen; be-
halve no. 7, dat klimopbladeren heeft.
Oinochoe:
8.nbsp;Thebe, van Rhitsona, 126.121. Ure, Sixth, pl. XII.
Schaal met vast deksel:
9.nbsp;Louvre CA 1265. Op het deksel is de dikke hard-
looper tot in het oneindige herhaald tot een kring rond-
loopende figuren. Langs de schaal zijn klimopbladeren.
Nauw verbonden met deze zijn de vier volgende lekythoi:
1.nbsp;Belgrado. Van Trebenischte. Arch. Anz. 1933, p.
471, fig. 9 en 10. Een dikke hardlooper naar links.
2.nbsp;Brussel A 2128. CV pl. 21, 20. Een dikke hardlooper
naar links.
3.nbsp;Bologna 85. Pellegrini, VF p. 30. CV pl. 39, 4. Een
dikke hardlooper naar links, die omkijkt.
4.nbsp;Würzburg 363. Langlotz, pl. 107. Een staande jonge
man, naar links gekeerd.
Deze vier hebben op den schouder een rechtopstaande
zwarte palmette tusschen twee klimopbladeren, en be-
hooren dus tot een klasse die hieronder besproken wordt
(zie p. 87).
De volgende zijn minder nauw verbonden met de hoofd-
groep:
1.nbsp;Villa Giulia inv. 1394. CV pl. 50,9. Een hard-
looper naar rechts tusschen twee toekijkers. Op den schou-
der, een haan tusschen twee klimopbladeren. De vaas be-
hoort tot de „hanenklassequot;; zie hieronder, p. 87.
2.nbsp;Catania, Museo Biscari 661. Libertini, pl. 71. Een
jonge man, met een korten mantel, loopt hard naar rechts,
tusschen vier toekijkers. Op den schouder, een opstaande
palmette tusschen twee toekijkers. Deze lekythos behoort
door zijn schouder-versiering tot de talrijke klasse van de
hoort tot de „hanenklassequot;; zie hieronder, p. 87.
3.nbsp;Brussel R 333- CV pl. 21, 13. Twee hardloopers
naar rechts, omkijkend, tusschen twee toekijkers. Op den
schouder, groote neerhangende lotusknoppen, zonder
stelen.
4.nbsp;Barcelona 54. Frickenhaus, Anuari 1908, no. 23, p.
Juist zoo loopen de Nereiden rond op den binnenkant van de
klein-meester schaal Tarquinia RC 4194. Mon. Inst. XI, pl. 41; hier-
naar Harrison en MacColl, Greek Vase Paintings, pl. 5,2. Nieuw,
Beazley, JHS J2, p. 181, fig. 14-
213, fig- 22. Twee hardloopers naar rechts. Op den schou-
der, twee sirenen.
Evenals de kleine lekythoi met het motief van den „dik-
ken hardlooperquot; een uitlooper waren van de Dolfijn-klasse,
zoo is een groep onaanzienlijke, vrij kleine amphorae voort-
gekomen uit de groote vazen van de gezellen van Lydos.
Mingazzini geeft een lijst van deze kleine amphorae (Vasi
Castellani, p. 236), in verband met Castellani 467 (Min-
gazzini, pl. 63, 2 en 3). Aan deze lijst voegt Beazley in zijn
critiek op Mingazzini er drie toe (JHS 51, p. 299). Voeg
hier nog twee bij: Rhodos 10645, Clara Rhodos III, p. 262,
fig. 259; en Syracuse, van Gela, Mon. Line. 17? P- 318, fig.
237 en p. 319, fig. 238.
Met de Dolfijn-klasse verbonden om zijn vorm, maar met
de groep rondom Amasis om zijn stijl, is de lekythos Londen
B 548 (Apollo en Artemis op Delos; op den schouder, op-
staande lotusknoppen met punten ertusschen). De stijl is
verwant aan die van laat werk van Amasis; zie speciaal de
Amasis oinochoe in het Vaticaan (Beazley, Amasea, JHS 51,
pl. 9; Albizzati 432, pl. 60; hierboven, p. 32). Hetzelfde
hertje zien wij op beide vazen, en dezelfde diphros met kus-
sen erop. Maar de stijl van onze lekythos is droger, soberder
van toon, dan de late Amasis stijl. In Amasis' geest zijn ook
de loodrechte ornamentale versieringsbanden achterop de
vaas. Het verschil echter met de lekythos van den Amasis
schilder Louvre F 71 (zie p. 22) is, dat deze banden daar
werkten als een insluitende omlijsting van de scene, terwijl
zij hier zoo ver naar achteren zijn geschoven, dat zij niet
langer meer als omlijsting kunnen dienen. Hetzelfde is het
geval bij Amasis' latere lekythos, die van den Kerameikos
(zie p. 25), waar zij achter de breede scene ook zonder uit-
Een lekythos in Bonn (no. 299) staat dicht bij de vaas in Barce-
lona: een leeuw tusschen twee toekijkers; op den schouder, een sirene
tusschen twee toekijkers.
Op deze stukken heeft Professor Beazley mij gewezen.
-ocr page 43-werking blijven. Op onze lekythos in Londen echter krijgen
zij een nieuwe beteekenis, doordat zij zóó zijn samen ge-
groepeerd, dat zij dienst doen als versiering van den achter-
kant van de vaas.
Het gebeurt maar zelden, dat er zulk een bewust accent
valt op den achterkant van een zwart-figurige lekythos door
een aparte versiering. Een voorbeeld is Athene 493 (CC 693,
pl. 30; CV pl. 7, 1—3; van de hand van „Ellebogen naar
buitenquot;: Beazley, BSR 11, p. 5;ßSA 32, p. 20, no. 5: offer-
optocht en altaar; op den schouder, hanen en kippen met
toekijkers tusschen planten). Hier bestaat de versiering op
den achterkant van de vaas uit een kunstige palmette, die
neerhangt van den onderkant van het handvat. Vergel. de
gelijksoortige versiering onder het handvat van metalen
vazen (Jacobsthal, Ornamente, pl. 21, b en c). Er is ook een
palmette-patroon op den achterkant van een lekythos, die
vroeger in de collectie Fauvel was (Stackelberg, Graeber der
Hellenen, pl. X, i en 2; hoplieten wapenen zich en ver-
trekken van huis), en op een lekythos in Athene (397; CC
895; Sphinx met slachtoffer).
Wij zijn nu aangekomen tot het tijdvak (ongeveer 540),
waarin de zwarte band om den hals van de lekythos gaat
verdwijnen.') Een kleine lekythos in Heidelberg is door zijn
cylinder-vorm een opvolger van de lekythos met Perseus en
de Gorgonen, Cabinet des Médailles 277 (zie hierboven,
p. 21), maar zijn contour-lijnen zijn veel zachter. Onder
den hals heeft hij een zwarten drup-ring, en hieronder, in-
plaats van den zwarten band, een rij tongen. De scene be-
staat uit drie mannen, die twee jongens hanen brengen. Op
den schouder zijn opstaande lotusknoppen, om en om zwart
en rood.
') Een vreemdsoortig exemplaar m het Louvre (CA 1340), van
Boeotië, met Herakles en de Leeuw, ziet er uit als een late navolger
van de Dolfijn-klasse, zoowel in vorm, als in versiering. Deze leky-
thos kan wel Boeotisch zijn.
In deze overgangsperiode vinden wij naast elkaar leky-
thoi met of zonder den zwarten band; zoo heeft de lekythos
Berlijn 3992 (Achilles en Penthesilea; op den schouder, een
hert tusschen twee leeuwinnen) wel den zwarten band; ter-
wijl twee andere gelijktijdige lekythoi hem niet hebben, nl.
Berlijn 1743 (een vrouw zit tusschen twee sphinxen; op den
schouder, een sirene tusschen twee leeuwen) en Berlijn 1742
(Achilles, Troilos en Polyxena; op den schouder, een sirene
tusschen twee leeuwinnen). Op deze beide laatste stukken
zijn de vrouwen zwart weergegeven.
Nu de zwarte band verdwijnt, duurt het niet lang, of de
zwarte drup-ring volgt. In één werkplaats wordt hij nog
bijgehouden, maar ingeschrompeld tot een nauwen richel.
Uit deze werkplaats stamt de lekythos Bologna PU 204
(Pellegrini, VPU p. 30—31; CK pl. 39, 1—2 en pl. 38, 5;
een jonge man dreigt een jongen met een sandaal; op den
schouder, een hert, dat zijn neus krabt, tusschen twee
leeuwinnen). Een lekythos van dezelfde hand is Barcelona
52, van Emporion (Frickenhaus, Anuari 1908, p. 212, no.
22, fig. 21; gevecht over een gevallen krijgsman; op den
schouder, een weidend hert tusschen twee panters). De vorm
van deze vazen is verfijnd, evenals de delicate stijl, met zijn
slanke, lichte figuren. Fijne stukken als deze vonden geen
navolgers; het zijn de stoere exemplaren, die school maken.
Er valt een nieuwe trek op te merken in de lekythos in
Bologna: de zijkanten staan bijna recht, minder gebogen, op
den voet dan bij alle vorige. Deze gewijzigde vorm wordt
later, tegen het eind van de Vide eeuw, veel gebruikt; zie
hieronder, p. 84. De lekythos in Bologna is meer uitge-
werkt van teekening dan die in Barcelona. Maar de
karakteristieken van den stijl komen bij beide uit: de sleutel-
beenderen met hun rechten hoek, en het groote, ronde man-
nelijke oog. Vergelijk ook het nauwe middel van den jongen
man en van de hoplieten.
Van verschillende enkele stukken, waar wij nu toe over
-ocr page 45-gaan, nemen wij eerst de groote, breede schouder-lekythos
Castellani 555 (Mingazzini, pl. 86, 5 en 88, i; Aiax en Cas-
sandra; op den schouder, een jonge man met een paard
temidden van zittende en loopende figuren).') De vrouwen
zijn hier zwart geschilderd, en hebben het ronde mannen-
oog.
Dit schema van de scene van Aiax en Cassandra vinden
wij telkens herhaald. Gerhard geeft er een lijst van (AV III,
p. 147—149) en na hem Pfuhl (Malerei, § 342). Het dichtst
fcj de Castellani lekythos staan twee amphorae (model B),
afgebeeld in Gerhard, AV pl. 228. Zij waren beide in Ger-
hard's tijd in den kunsthandel in Rome; AV pl. 228, 1—2
is daarna in de collectie Peek geweest (Cat. Sotheby, 19 Dec.
1927, no. 181, pl. IV, 2); AV pl. 228, 3—4 is in de collectie
Spencer-Churchill in Northwick Park; op de eerste van deze
beide draagt Athena een aegis van schubben, juist zooals op
de Castellani lekythos. Ook staat nog in verband met onze
lekythos de amphora (model A) Berlijn 1698 (Gerhard, ECV
pl. 22; hiernaar Roscher, s. v. Polyxena, p. 2741, fig. 15, en
Pfuhl, Malerei, fig. 277); deze behoort tot Beazley's groep
E (dichtbij vroeg werk van Exekias: Beazley, Mid-sixth-
century Black-figure, BSA 32, p. 7, no. 33). De olpe Cabinet
des Médailles 181 (de Ridder, pl. IV; CV pl. 34, 6 en 7, en
pl. 35, i) valt iets later. Zie voor verdere voorbeelden Ger-
hard AV III, p. 147, noot 48.') Voor het voortbestaan van
dit zwf. schema tot in de rf. periode, zie de hals-amphorae
Berlijn 1863 (Arch. Zeit. 1848, pl. 13, i) en Londen B 242
(CV pL 59, 2).
Castellani 554 (Mingazzini, pl. 84, 2) heeft ook een vrij
eigenaardig model, met zijn breeden, gedrongen vorm en ge-
ribden voet. Voor andere vazen van dezelfde hand, zie hier-
onder, p. 54. De scene stelt voor Dionysos temidden van
De schouder en hals van de vaas zijn gerestaureerd.
De olpe in Leiden is sindsdien gepubliceerd door Roulez, Vases
de Leyde, pl. 14, 2.
dansende satyrs en maenaden; op den schouder, hard-
loopende jonge mannen. Deze dans van om den andere een
satyr en een maenade is te vergelijken met dien op den ach-
terkant van de amphora in Londen met mannen en bijen
(Bi77;CKpl. 32, ib). , . ^ , .. ,
Eenige lekythoi, die onderhng met verbonden zijn, noch
in stijl, noch in dateering, hebben een ongewonen mond.
Deze is plat van boven en buigt zich naar buiten toe open;
hij is afgeleid van den mond van den Corinthischen ary-
ballos.
1.nbsp;Athene 493. CC 693, pl. 30; CV pl. 7. i—3- Van
de hand van „Ellebogen naar buitenquot; (Beazley, BSR 11,
p. 5, en ESA 32, p. 20, no. 5). Een offer-optocht en altaar;
op den schouder, hanen, kippen en toekijkers temidden van
planten. Behalve den ongewonen mond heeft deze lekythos
ook nog een geribden hals, hetgeen anders niet voorkomt.
Zie voor deze vaas ook hierboven, p. 39; en voor andere
lekythoi geschilderd door „Ellebogen naar buitenquot;, de vol-
gende pagina.
2.nbsp;Berlijn 1947. Greifenhagen, Eine attische schwf.
Vasengattung, p. 44 en 80, no. loi. Een komos van mannen
en vrouwen. Onder de scene een krans van opstaande
stralen. Zie ook p. 95.
3.nbsp;Yale iio. Baur, p. 75, fig, 19; Coli. Dr. B et M.C.
pl. 17, no. 143; Hambidge, Dynamic Symmetry, p. 125, fig.
3 en pl. bij p. 124; AJA 1921, p. 33, fig. 7- Herakles en
Kyknos. Zie ook hieronder, p. 67.
4.nbsp;Athene 428. CC 678. Hoplieten vertrekken van
huis. Op den schouder, Theseus en de Minotaurus temidden
van verscheiden toekijkers. Dit is een groot stuk, 35.6 cm.
hoog. Het valt kennelijk later te dateeren, dan de drie
De mond van de zeer vroege lekythos van „Deianeiraquot; vorm,
München 1840 (inv. 2283), die versierd is met dier-friezen (zie hier-
boven, p. 13), was direct overgenomen van den Corinthischen ary-
ballos.
vorige. De voet is in torus-vorm; zie hieronder, p. 64.
Nog meer buiten de algemeene lijn staan weer andere
Iekythoi. Allereerst Syracuse 8156, van Megara Hyblaea;
Mon. Line, i, pl. 5, 4 en p. 873; een hopliet leidt een vrouw
weg; op den schouder, een Nicosthenische palmette tusschen
twee gevleugelde paarden en een kleinen toekijker. Deze
groote vaas doet aan een hydria denken in haar proporties.
De beschildering is ongetwijfeld het werk van een schilder
van groote vazen. In stijl is de voorstelling verwant aan een
met hetzelfde onderwerp op den achterkant van een
amphora (model B) in het Vaticaan (Albizzati 350, pl.
44). Zie voor het onderwerp mijn artikel in BCH 1930
(p. 436—439).nbsp;, , .
Onze lekythos heeft de scenes op romp en schouder m-
gesloten in een paneel. Schouder-lekythoi met paneel-ver-
siering komen af en toe voor: zie bijv. Thebe, van Rhitsona,
49.257 (Ure, Sixth, pl. XIII en p. 5 5; twee hanen aan weers-
kanten van een plant). Andere paneel-lekythoi zijn een
viertal miniatuur-vaasjes van de hand van „Ellebogen naar
buitenquot;, nl.:
1.nbsp;Athene, collectie M. P. Vlasto. Beazley, BS A 32, p.
20, 4a. Een hardloopende Nike tusschen twee toekijkers.
Op den schouder, een zwaan tusschen twee hanen.
2.nbsp;Louvre CA 178 (MNC 333). Van Corinthe. Twee
leeuwen aan weerskanten van een plant. Op den schouder,
twee hanen. Op den hals, een palmette-plant. Inscripties
-lAT^ ^ A n ï en HA /^TA
3.nbsp;Brussel A 1963. Een hardloopende Nike tusschen
twee toekijkers. Op den schouder, twee kippen.
4.nbsp;Athene, collectie M. P. Vlasto. Beazley, BSA 32,
p. 20, 4b. Komos. Op den schouder, twee leeuwinnen. No. i
Zie voor den kleinen toekijker hierboven, p. 21.
Deze amphora staat dicht bij het vroege stadium van het werk
van Exekias; zie Beazley, ABS p. 21.
en 4 werden aan „Ellebogen naar buitenquot; toegeschreven
door den eigenaar.
Nog een ander ongewoon stuk is Louvre G 37, van
Elaious. Iris of Nike tusschen twee toekijkers. Op den
schouder, een zwaan tusschen twee kippen. De vaas-contour
buigt naar binnen inplaats van zooals gewoonlijk naar
buiten vlak onder den schouder; en de hals is, hoewel hij
gering is van proportie, van dezelfde constructie als die van
twee hiervóór behandelde stukken, nl. de lekythoi Londen
B 31, met de leeuwin, en Kopenhagen 7075, met den hond;
zie p. 20. In algemeene trekken gaat deze vorm samen met
dien van de onbeschilderde Jonische lekythoi. Temidden van
deze staan het dichtst bij onze lekythos: Boehlau, Aus ioni-
schen Nekropolen, pl. VII (vooral no. 3); Rhodos 13.139
(Clara Rhodos IV, p. 286, fig. 315; CK III F pl. 2, i);
Rhodos 11.607 (Clara Rhodos III, p. 83, fig. 73 en pl. III;
CV III F pl. 2, 3); Rhodos (Clara Rhodos IV, p. 322, fig.
359);Thera('y4Af 1903, Beilage XXII, bij p. 161, i en 4). Er
zijn verscheidene van dit soort in Syracuse, van Gela en
Megara Hyblaea; zie Mon. Line, ij, p. 676, text en fig. 503.
Er is er een gevonden in Sardes, versierd met een gemarmerd
patroon, wat den indruk geeft van werk in steen of glas
1914, p. 435,% 8)-
De teekening van Louvre G 37 is niet erg zorgvuldig.
Vergelijk voor Iris' dubbele vleugels een latere Iris op den
hals van een hals-amphora van Nikosthenes, Louvre F 105
(Hoppin, Bf. p. 237; WV 1890/1891, pL i, i).
Toen de schouder-lekythos was ingevoerd, kwam er niet
terstond een eind aan het „Deianeiraquot; model. Er was speci-
aal één werkplaats, die er zich op bleef concentreer en; al
werd de vorm dan gewijzigd in verloop van tijd. De schilder
van deze lekythoi heeft een voorkeur voor het onderwerp
„twee vrouwen in één mantelquot;, tegenover elkaar staand.
De voorstellingen van dit soort scene kunnen verdeeld
-ocr page 49-worden in twee algemeene groepen, hetzij de vrouwen
tegenover elkaar staan, of één kant uitkijken. Mejuffrouw
Guarducci heeft in haar artikel {AM 1928, p. 58—65) de
verschillende verklaringen besproken. Zie ook Pfuhl,
Malerei, § 323. Onlangs is de af deeling van „de-een-kant-
uitkijkende-vrouwenquot; weer besproken door Ferri {Rivista
del R. Istituto d' Archeologia e Storia delV Arte 1931—
1932, III, p. 299 sq.), maar hij herhaalt hierin bij slot van
rekening slechts Furtwängler's opvatting, dat dit een con-
ventionele vereenvoudiging is, om een rij vrouwen aan te
duiden, elk in een aparten mantel.
Uiterlijk komt met de twee vrouwen in één mantel tegen-
over elkaar de voorstelling op een lekythos in Leningrad
overeen (no. 1440; een man en een jongen in één mantel).
Op een zwf, lekythos in Athene (i 121; CC 739) zien wij
twee jonge mannen in een mantel; aan weerskanten een man
met een haan.
De sub-Deianeira lekythoi van de werkplaats met de
„twee vrouwen in één mantelquot; lekythoi zijn volmaakt af-
gewerkte vaasjes; de klei is fijn, de vorm precies, en de
zwarte verf glad en glanzend. De oudste is een lekythos in
New York (GR 541; New York Shapes, p. 25, i); en een
van de laatste is Berlijn 1738, beide met hetzelfde onder-
Werp, twee vrouwen in één mantel. Ongeveer gelijktijdig
met de laatste moet een stuk in Kopenhagen gedateerd wor-
den, ook weer van denzelfden schilder; dit is Kopenhagen
S181 {CV pl. 109,4), waarop een enkele figuur, een ge-
vleugelde vrouwelijke daemon — Iris of Nike — is aan-
gebracht. Alle lekythoi van dezen schilder vertoonen een
paneel, ingesloten tusschen roode lijnen; onder de scene loo-
pen twee roode lijnen rondom de vaas. Er zijn roode lijnen
op den voet; de mond is rood, en eveneens de drup-ring, die
Deze lekythos heeft op den schouder een krans van opstaande
palmetten; maar hij behoort niet tot de algemeene klasse van deze
soort (hieronder, p. 85).
hier scherpe kanten heeft. Boven de voorstelling zijn om en
om roode en zwarte tongen geschilderd, door lijnen van
elkaar gescheiden; aan den voet van elk dezer lijnen is een
witte stip.
De lekythos in New York heeft een ei-vormigen romp,
met een breeden voet, en zijn mond buigt uit als een open
kelk. De andere lekythoi zijn in den romp van boven bree-
'der, dan beneden (zie Kopenhagen 5181, CV pl. 109, 4).
In dezen trek hebben zij voorgangers gehad in de twee
kleine lekythoi in Bonn en Keulen (met de twee vrouwen
aan weerskanten van een plant); zie hierboven, p. 12. Er
komt nu echter iets nieuws bij de lekythoi, die wij hier be-
spreken: niet langer buigt de mond uit direct boven den
drup-ring, zooals tot nu toe bij de lekythoi van het „Deia-
neiraquot; model, maar wij krijgen boven den drup-ring eerst
een verticaal stuk; daarboven volgt een richel op het punt
waar de mond begint. Met andere woorden, er is een hals
en een korte mond gekomen in de plaats van den als een kelk
oprijzenden mond van het oorspronkelijke „Deianeiraquot;
model. De hals blijft hierbij zwart. De bovenkant van den
mond is plat. Zie CV Kopenhagen, pl. 109, 4.
Zoo is hier dus een compromis ontstaan tusschen het hals-
looze „Deianeiraquot; model, en de jongtjre schouder-lekythos,
en de pottenbakker is erin geslaagd, hiervan een harmonisch
geheel te maken. Onder zijn navolgers echter verslapt de
vorm.
In stijl zijn onze lekythoi verwant met Beazley's groep E
(Mid-sixth-century Black-figure, ESA 32, p. 3—8), en wel
speciaal met den achterkant van de amphpra (model B) in
Londen, met Herakles en de Vogels (B 163; CV pl. 29;
Beazley, ESA 32, p. 6, no. 23), die dezelfde voorstelling
heeft van twee vrouwen in één mantel.
Er zijn verscheidene andere lekythoi met hetzelfde onder-
werp. Londen B 53 (Guarducci, AM 1928, p. 54, no. 8)
staat dicht bij onze exemplaren; de vaas heeft een hals. De
lekythos Leningrad 1440 (zie p. 45), met de ongewone
voorstelling van een man en een jongen in één mantel is in
stijl en vorm met Londen B 5 3 verbonden, maar is denke-
lijk iets later. Met deze twee gaat samen het fragment
Oxford G 137.56 (CV pl. 3, 2). Minder streng van vorm
dan de Iekythoi van onze groep, en later in stijl, is Kopen-
hagen 728 (CV pl. 109, 3; Guarducci, AM 1928, p. 53, no.
5). Deze vaas heeft geen hals. Er zijn nog twee meer onaan-
zienlijke Iekythoi met hetzelfde onderwerp, nl. Berlijn 1741
(Guarducci, AM 1928, p. 55, no. 14), en een in Heidelberg
(Arch. Anz. 1916, p. 170, fig. 5; Guarducci, AM 1928, p.
53, no. 4). Deze laatste heeft dezelfde constructie van hals
en mond als de lekythos Londen B 31, met de leeuwin, en
de lekythos Kopenhagen 7075, met den hond; zie hierboven,
p. 20.
Met hun sub-Deianeira vorm — de slanke „Deianeiraquot;
romp gecombineerd met een hals — maken de Iekythoi van
onze werkplaats school. Er volgt direct een groot aantal
kleine vaasjes, alle met den Deianeira vorm en een zwarten
hals; zie hieronder.
Buiten de invloeds-sfeer van onze werkplaats komen
Iekythoi van Deianeira vorm met een hals ook wel voor,
maar dit zijn dan altijd enkelingen. Zoo heeft er van de
twee vroege Iekythoi in Payne's „Polosquot; klasse (Necrocor.
p. 190, no. 12 en 13) die in Brussel (A 1307; CV III Hd
pl. I, i) een zwarten hals, terwijl de andere, die van Delos
(Heraion 545; Dugas, Délos X, pl. 38), van zuiver „Deia-
neiraquot; model is.
Nog een alleen-staand stuk is Boston 08.291; de vorm
staat in Caskey, Geom. p. 209, no. 163. De vaas is in friezen
versierd: een man en een jongen; ruiters; een hazenjacht, en
een hanengevecht. De lekythos is ongeveer gelijktijdig met
die van den ontwikkelden sub-Deianeira vorm uit de werk-
plaats van de Nike in Kopenhagen (CV Kopenhagen, pl.
109, 4).
Van de hierboven genoemde kleine lekythoi in Deianeira
vorm met een zwarten hals is een goed voorbeeld München
1842 (J iiii; Gerhard, AV pl. 105—106, 7—8; Mon.
Inst. I, 26, 22). De voorstelling is Herakles en de Vogels.
De vaas is een der weinige in deze klasse met een mytho-
logische scene. De meeste van deze vaasjes zijn uit een-
zelfde werkplaats, en verscheidene zijn van dezelfde hand
als die met Herakles en de Vogels. Het zijn alle paneel-
lekythoi. De drup-ring is ingeschrompeld tot een smallen
richel. Op eenige stukken zijn de vrouwen zwart geschilderd.
Zie voor dit verschijnsel hier beneden, p. 54.
Hoewel deze klasse in navolging werkt van de toon-
aangevende sub-Deianeira hals-lekythoi, staan zij, wat stijl
en maaksel aangaat, toch dichter bij andere vazen, bijv. de
amphora (model B) Londen B 177 (CV pl. 32, i; A, man-
nen en bijen; B, dansende satyrs en maenaden), en de kleine
amphora (model B) in de collectie Gallatin (A, Theseus en
de Minotaurus tusschen twee toekijkers; B, nog vijf toe-
kijkers). Deze amphorae hebben hetzelfde doffe, ongelijke
zwart als onze kleine lekythoi, in tegenstelling met het glan-
zend gladde vernis van de lekythoi die deze navolgen.
Verscheidene lekythoi zijn op de een of andere manier ver-
want aan de klasse van onze Herakles en Vogels lekythos.
Athene 497 (CC 676; AM 1931, Beilage XLIV, 2; hiernaar
Elferink, Lekythos, pl. 2, b\ Herakles en Kyknos; boven,
een dier-fries) heeft een ietsje schouder, en geen paneel. Maar
overigens gaat het in vorm en grootte samen met de kleine
sub-Deianeira lekythoi met zwarten hals. Dit is weer een
compromis tusschen het Deianeira model en de schouder-
lekythos, hoewel een geheel andere dan de hierboven be-
Voor voorstellingen van Herakles en de Vogels, zie Luce, AJA
1916, p. 473—474, en Pfuhl, Malerei, § 336- De scene komt nog eens
voor op de lekythos Weenen 1841 (Arch. Anz. 1892, p. 172, 184;
Pfuhl, Malerei, fig. 293). Deze twee voorstellingen op lekythoi zijn
toevallig de vroegste en de laatste van die wij over hebben.
sproken sub-Deianeira vorm. Würzburg 356 (Langlotz,
pl. 105; Dionysos bij den wijnoogst) staat dicht bij de leky-
thos met Herakles en de Vogels, en is, zooals Langlotz zegt
in den catalogus, waarschijnlijk van dezelfde hand. Het is
een zorgvuldiger bewerkt stuk dan de meeste van onze
klasse; het heeft geen hals. Louvre G 490 (van Elaious) is in
stijl en vorm nog een exemplaar, dat tot onze klasse behoort.
Maar het had geen hals, zooals wij kunnen zien aan den dik-
ken rooden drup-ring, hoewel wat hierboven volgde nu
ontbreekt. De scene is een man en een jonge man, met aan
weerskanten een vos en een haas hangend tegen den muur.
Wij zien jagers wel een haas en een vos aan een stok over
hun schouders dragen; bijv. op de olpe van den Amasis
schilder, Londen B 52 (Rev. arch. 1891, II, p. ^67, fig. 2;
^Af 1931, Beilage LII; Beazley, ABS p. 34, no. 24; zie ook
hierboven, p. 31), en op de klein-meester schaal van
Tleson, Londen B 421 (Cl/ pl. 11, 2; JHS 52, p. 177, fig.
9). Een andere lekythos dicht bij onze klasse is Berlijn 3991
(Furtwängler, Coli. Sabouroff, pl. 52, 2; hiernaar Elferink,
Lekythos, pl. 2, c; drie jonge mannen in mantels). Deze
vaas heeft ook geen hals.
Eenigszins grooter en beter dan de andere, maar toch tot
dezelfde rubriek behoorend, is een lekythos in Athene van
den Kerameikos, met een man, die zijn scheenplaten aan-
legt. De vorm is slank, en halsloos.
In tegenstelling met de voorgaande zijn er weer andere
lekythoi van sub-Deianeira vorm, die in min of nieer dicht
verband staan met de Dolfijn-klasse, en door middel van
deze met den stijl van de gezellen van Lydos (zie hierboven,
p. 35). Daar zijn vooreerst twee lekythoi zonder hals in
Brussel (A 2315 en A 2316; CV pl. 21, 16 en 17), beide met
een dier-fries op het bovengedeelte van den romp; groote
') Het is daarentegen geen overgangs-stadium tusschen die twee,
zooals Mevr. Karousos het blijkt op te vatten (AM 1931, p. 98)-
rozetten vullen de ruimte. Een lekythos in de collectie
Gallatin met twee leeuwen (CV pl. 2, 15), en een lekythos
in Chalkis (no. 569), met een zwaan, verschillen van de
Dolfijn-klasse alleen in vorm. Het zijn halslooze sub-
Deianeira lekythoi; in de ruimte zijn vullende stippen. Een
weinigje grover is de ei-vormige halslooze lekythos Athene
1149 (CC 684), met een sirene. Berlijn 3990 (Furtwängler,
Coli. Sabouroff, pl. 52, 4; hiernaar Elferink, Lekythos,ß..
2, d) is slanker dan de vorige, en versierd met vier rijen
dieren boven elkaar over het geheele romp-oppervlak. De
vaas heeft geen hals. Nog een stuk, dat in dit verband ver-
meld moet worden, is Heidelberg 10. IX. 1903, met twee
leeuwinnen, die op de achterpooten staan aan weerskanten
van een plant.
De lekythoi, die hier tot nu toe zijn behandeld, hebben
alle eenig verband gehouden met andere lekythoi, of met
groepen; maar er zijn ook nog andere, met buitensporige
vormen, die op de een of andere wijze van de hoofd-
modellen afwijken. Wij vinden overal in de Vide eeuw, bij
de schouder-lekythos zoowel als bij de sub-Deianeira af-
deeling, dat de vorm nog fluctueert. Geen werkplaats legt
zich speciaal op kleine vormen toe, maar zij schijnen alle-
maal vaasjes als lekythoi en oinochoai er zoo eens bij te
maken, naast de grootere vazen. Bovendien hebben de kleine
vaasjes, en vooral de lekythos, nog geen vaste regels en op-
vattingen, waarnaar vorm en decoratie worden behandeld.
En het valt dus niet te verwonderen, dat wij zooveel
nuances, en ook enkelingen, tegenkomen. Deze stand van
Twee onbeduidende kleine exemplaren in Thebe, van Rhitsona
(49.250 en 49.251; BSA 14, pl. IX g en k; met dieren) hebben op
dezelfde manier de voorstelling beperkt tot het bovenstuk van den
romp. Van deze beide blijkt no. 49.251 een Boeotische nabootsing te
zijn van no. 49.250 (Ure, Sixth, p. 57). Twee andere lekythoi van
Rhitsona (50.275 en 126.122) zijn ook waarschijnlijk Boeotisch (zie
Ure, Sixth, p. 56—57 en pl. XIII). Zie ook aldaar voor een parallel
van Rhitsona 50.275, nl. Brussel A 2145.
zaken duurt dan voort tot aan het begin van de rood-
figurige periode.
De lekythos Londen B 26, met een hopliet, die van huis
vertrekt, behoort tot het midden van de Vide eeuw. Hij is
in stijl verwant aan de „Tyrrheenschequot; hals-amphorae. De
groote figuren bedekken den ei-vormigen ronip, die op een
vrij smallen voet staat. Romp en hals vloeien in elkaar over
in een glooienden boog. Er is geen paneel en hiermee over-
eenkomstig is de hals uitgespaard gelaten; maar over den
hals zijn stralen geschilderd. Voor Iekythoi met tongen of
stralen op den hals, zie hieronder, p. 67. In den sub-
Deianeira vorm is er slechts één ander voorbeeld met den-
zelfden hals en stralen-versiering als Londen B 26, nl. een
slank exemplaar in de collectie Parrish. Dit behoort tot het
derde kwart van de Vide eeuw; de voorstelling is Herakles
en de Leeuw. De kleine lekythos Würzburg 355 (Langlotz,
pl. 105), met een wedloop, heeft den normalen Deianeira-
vorm, maar is stylistisch niet onder te brengen. Het is een
slordig stuk, en valt niet voor het midden van de Vide
eeuw. Er is een erg ronde lekythos in Gela (Municipio, van
Gela; Mon. Line. 17, P- 5S.nbsp;met koperslagers, die
bezig zijn drievoeten af te maken. Een lekythos in Thebe,
van Rhitsona (49-253; Ure, Sixth, pl. XIII), met een hard-
loopenden jongeman tusschen twee toekijkers, behoort tot
dezelfde periode als de koperslagers van Gela, nl. ongeveer
540. Deze is bolvormig, evenals de ronde Iekythoi, die samen
gaan met den slanken „Deianeiraquot; vorm (zie hierboven,
p. 13); maar hier is de drup-ring uitgevloeid, zoodat dit
stuk van de vaas bijna den indruk maakt van een glooienden
hals. Deze lekythos staat in stijl dicht bij een schouder-
lekythos in den Parijschen kunsthandel, oorspronkelijk in de
collectie Lehmann (Cat. Lehmann loi, pl. VI), met een
ruiter tusschen twee hardloopende jonge mannen. Op den
schouder zijn dikke lotusknoppen, om en om gekeerd; hier-
tusschen door slingert zich een breede witte band. Een
schouder-lekythos in Chalkis (no. 567), met een jongen man,
die een vrouw achtervolgt, staat dichtbij in stijl. Op den
schouder zijn lotusknoppen, juist zooals op de lekythos van
Lehmann, alleen de witte band ontbreekt. Londen B 29 (met
twee jongens aan weerskanten van twee hanen) heeft geen
hals; de romp loopt kegelvormig toe naar den mond. De
slankheid van het bovenstuk wordt nog geaccentueerd door
buitengewoon lange zwarte en roode tongen boven de
voorstelling. Deze valt ook op 540 te dateeren. Professor
Beazley deelde mij mee, dat er in den kunsthandel te Rome
een lekythos is van dezen vorm, van dezelfde hand; er staan
alleen twee hanen op geschilderd. Een ronde lekythos in
Londen (1930.12—17.4) staat apart; de vorm is vrij slap;
er is geen spoor van een drup-ring: romp, hals en mond
vloeien in elkaar over in een ononderbroken gebogen lijn.
De stijl is in de traditie van Amasis.
De vorm uit de werkplaats van Kopenhagen 5181 (CV
pl. 109,4) heeft twee late gedegenereerde uitloopers, met
lange zwarte giraffe-halzen. Het zijn Berlijn 1739 (een
vrouw en hoplieten), en Weenen 911 (een vrouw tusschen
twee jonge mannen).
Dat de „Deianeiraquot; vorm zonder hals, en die met een
toegevoegden hals naast elkaar blijven voortleven, hoewel
gewijzigd tot een slanker model, bewijzen de twee lekythoi
van Amasis, die wij nog niet besproken hebben. Dit zijn
Athene 404 (CC 674; S. Karousos, AM 1931, pl. II en
Beilage XLV, i; twee jonge mannen grijpen een vrouw
vast); ') en Villa Giulia, Castellani (Beazley, JHS 51, p.
Verg. het patroon op het „Droopquot; bordje in de collectie Vlasto
(Ure,52, p. 69, fig. II).nbsp;^ ^
Zie voor den Amasis schilder verder hierboven, p. 30.
Op te merken valt het paar roode lijnen, dat over het zwart
achter de voorstelling midden over de vaas loopt. Vergei. de roode
lijn over de twee vroege „Deianeiraquot; lekythoi, Bonn 602 en Keulen
LG 33 (zie hierboven, p. 12).
264, no. II, en p. 265, fig. 9; fluitspeler en zanger). De vaas
in Athene is halsloos, die in de Villa Giulia heeft een hals.
Deze beide lekythoi van Amasis zijn juist toevallig later
dan zijn eerste lekythos van het nieuwe schouder-model, nl.
de lekythos met Artemis, Louvre F 71. De vijf lekythoi van
Amasis, die ons nu bekend zijn, toonen duidelijk in hun
verschil van vormen, hoe er binnen een bepaalde werkplaats
geëxperimenteerd werd. Men doet blijkbaar voorloopig nog
heel geen moeite om tot vaste, geijkte vormen te komen.
De Amasis lekythos in de Villa Giulia heeft een „Deia-
neiraquot; vorm gecombineerd met een hals. Dit zelfde zagen
wij herhaaldelijk; maar bij deze sub-Deianeira lekythos van
Amasis is nu de nieuwigheid, dat voor het eerst de hals uit-
gespaard is gelaten.
De volgende zijn nog eenige voorbeelden van lekythoi
van dezen vorm met een uitgespaarden hals:
Syracuse 9752. Van Megara Hyblaea, graf 313. Een zit-
tend koning met aan beide kanten een vrouw en een jongen
man.
Taranto. Van Taranto (R. Arsenale; scavi nuovo Bacino,
13 maggio 1912). Hermes en de drie godinnen. De stijl is
dicht bij dien van den Antimenes schilder.
Een lekythos in den kunsthandel in Londen, vroeger in
de collectie Peek. Cat. Sotheby, 23 Juli 1930, no. 120, pl.
II. Herakles en de Leeuw tusschen twee toekijkers.
De laatste twee vazen behooren al tot de rood-figurige
periode.
In den ronden vorm, die verwant is aan den aryballos, is
er een enkeling met denzelfden uitgespaarden hals, nl.
Würzburg 357 (Langlotz, pl. 107), met dansende jonge
mannen. Ik houd deze vaas niet voor vroeger dan 540.
Een schilder, die op verschillende vormen werkte, schil-
') Louvre F 71 (p. 22); Boston 356, 2, fragm. (p. 23); Athene,
van den Kerameikos (p. 25); Athene 404; Villa Gmha, Castellani.
Beazley, JHS 47gt; P- 63-92; ABS p. 41—42.
-ocr page 58-derde ook eenige lekythoi van dit slanke model met een uit-
gespaarden hals. Wij zijn dezen kunstenaar al eerder tegen-
gekomen, nl. bij een vroege lekythos van zijn hand m de
Castellani collectie (no. 554; Mingazzini, pl. 84,2); zie
hierboven, p. 41. Een van zijn lekythoi in het Deianeira
model met uitgespaarden hals is Athene 1071 (CC 672, pL
29), met Theseus en den Minotaurus. Zijn stijl gelijkt op dien
van „Ellebogen naar buitenquot;, maar is minder hoekig; zijn
figuren hebben iets sterk substantie-loos. Voor andere leky-
thoi van zijn hand, ditmaal schouder-lekythoi, zie hier-
onder, p. 60. Behalve op lekythoi werkte hij ook op
oinochoai. Een bol-ronde oinochoe met klaverblad-vormi-
gen mond van zijn hand is Weenen 1666, met een gevecht
van vier hoplieten.
Deze kunstenaar schildert zijn vrouwen altijd zwart, be-
halve op de zoo juist vermelde lekythos in Athene met
Theseus en den Minotaurus. Wij zagen al telkens hier en daar
een voorbeeld van deze wijze van weergeven. ^ Maar bij
dezen schilder wordt het voor het eerst principieel doorge-
voerd.
Wij vatten nu de schouder-lekythoi weer op waar wij die
verlaten hebben. Die nu volgen zijn ongeveer gelijktijdig
met die op p. 39—43gt; maar zij hebben geen drup-ring
meer, en ook geen zwarten band boven op den schouder.
Op het punt waar de hals op den schouder staat, is er een
ongelijkheid in oppervlak, en over dezen scheidings-richel is
gewoonlijk een roode bies geschilderd. De schouder is van
nu aan meer tot het horizontale geneigd, de hals is kort, en
de mond echinus-vormig. De romp is breed, en dientenge-
De lekythos met de Gorgonen, Cabinet des Médailles 277, p. 21;
de lekythos met Cassandra in de Castellani collectie, p. 41; eenige
van de kleine sub-Deianeira lekythoi, die zich groepeeren om Munchen
1842 (met Herakles en de Vogels), p. 48; twee lekythoi m Berlijn,
1742 en 1743, p. 40-
volge heeft de schouder een uitgebreid oppervlak, wat het
veld opent voor uitgewerkte schouder-tafereelen. Daar staat
tegenover, dat de hoogte van de voorstelling op den romp
inkrimpt; herhaaldelijk is deze korter, dan de helft van de
hoogte van den romp. Dit is kennelijk gedaan met het doel,
om de voorstelling niet te laten afdalen op het kegel-
vormige benedengedeelte van den romp.
Een vooraanstaand exemplaar van deze groep is Eleusis
961, met twee hoplieten, tusschen welke een man staat; op
den schouder, een wedloop.De stijl is die van den Taleides
schilder. Een schouder-fragment m Oxford (G 571; Cl/ pl.
3 17) is ongetwijfeld van een lekythos van denzelfden vorm;
het is door dezelfde hand geschilderd, als de vaas m Eleusis.
De hardloopende figuur is denkelijk ook van een wedloop,
zooals op den schouder van de lekythos m Eleusis.
Ik laat hier een aantal Iekythoi van deze klasse volgen;
zij zijn onderling niet in stijl verbonden, maar zij hebben
den breeden vorm met den korten hals, en ook andere trek-
ken, gemeen.nbsp;, -tr o
I. Taranto, Villa Pepe (R. Arsenale) tomba V, 28 Dec.
1915. Een man doet zijn scheenplaten aan. Op den schou-
der, Dionysos met satyrs en maenaden.
2 Taranto, R. Arsenale (sparso). Herakles en de Leeuw
tusschen toekijkers. Op den schouder, twee manlijke figuren
(fragmentair: kan zijn twee jonge mannen, of een man en
een jongen). Van dezelfde hand als de vorige. De figuren
staan stijf, zonder verband naast elkaar.
3. Villa Giulia, Castellani 556. Mingazzini, pl. 86, i en
8; pl 88,3. Een man en een jongen tusschen een man, een
vrouw, en jonge mannen. Op den schouder, een dergelijke
voorstelling. ^^^ kunsthandel. Collection Monsieur E.
G(eïadakis), no. 93, pl- 4- Theseus en de Minotaurus tus-
De Hr Wagner controleerde voor mij de nummers van deze
vaas en vanquot; de twee Iekythoi in Eleusis, die op p. 13 zijn besproken.
sehen toekijkers. Op den schouder, Herakles en de Leeuw
tusschen toekijkers.
5.nbsp;Napels Heyd. 2727. Kleine phot. Sommer 11070, i,
16. Een man doet zijn scheenplaten aan. Op den schouder,
satyrs en maenaden.
6.nbsp;Rhodos 12.217. Clara Rhodos IV, p. 79, fig. 63.
CV pl. 8, 4. Een koning zit tusschen vijf staande figuren.
Op den schouder, een ruiter en hoplieten tusschen toekijkers.
Eenigszins slanker van vorm, en later van stijl, is Kopen-
hagen 1937 (CV pl. iio, i; Hermes leidt de drie godinnen
naar Paris). Er zijn eveneens kleinere lekythoi in deze klasse,
bijv. Syracuse 7940 (van Megara Hyblaea), met Athena en
Enkelados; aan eiken kant twee toekijkers.') Op den schou-
der, een hardloopende jonge man tusschen twee toekijkers.
Er is kwistig gebruik gemaakt van rood. Nog twee kleine
exemplaren zijn Athene 379 (CC 705), met een gewapenden
jongen man, die wegloopt, tusschen twee toekijkers, en op den
schouder een hardloopenden jongen man tusschen twee toe-
kijkers; en Athene 1094 (CC 703), met een ruiter tusschen
twee jonge mannen, en op den schouder twee hardloopende
jonge mannen, met links een toekijker. Men zou haast zeg-
gen, dat voor de hardloopers op deze drie kleine vazen de
wedloop op den schouder van de lekythos in Eleusis tot
voorbeeld had gediend (p. 55).
Er zijn een stuk of wat grootere lekythoi, die voortkomen
uit de klasse, die zich schaart om de lekythos in Eleusis. Hun
gave, breede vormen geven een indruk van welgedaanheid.
De voornaamste drie hiervan zijn alle in Athene. Vooraan
staat Athene 415 (CC 711; de schouder, AM 1922, pl.
14, i); een gevecht van drie hoplieten tusschen twee toe-
kijkers; op den schouder, twee leeuwen die een hert aan-
vallen. In stijl stammen deze hoplieten af van de strijdenden
in Beazley's C groep (zie Beazley, The Troilos Cup, Metr.
Dit is vermoedelijk de verklaring van de voorstelling, al is de
weergave uitzonderlijk.
Mus. Stud. V, I, vooral p. lOo, fig. 9 en p. 109, fig- 21)- Zij
zijn nauw verwant aan figuren op schalen, die voortzetters
zijn van de C groep, zooals bijv. de schaal in de collectie
Robinson in Baltimore (CV Robinson, pl. 20 en 21, i), die
Beazley toeschrijft aan dezelfde hand, als een schaal in
Thebe (van Rhitsona, 49.261; BSA 14, p. 253 en pl. 9, a;
Eph. Arch. 1915, p. 116, fig. i) en een in New York
(25.78.83). Wij merken hier denzelfden lichaamsbouw op en
dezelfde standen; dezelfde sleutelbeenderen, eindigend in
een haak, en voorkeur voor rood. Dicht bij Athene 415 staat
een lekythos in een minder krachtigen stijl; Petit Palais,
collectie Dutuit, inv. 185, met een gevecht van zeven hop-
lieten; op den schouder, een hert tusschen twee leeuwinnen.
Kleiner en onbeduidender is een lekythos in het Musée
Rodin, met een tweegevecht tusschen twee toekijkers, en op
den schouder drie „toekijkersquot;.
Op den schouder van Athene 415 is een dieren-groep.
Het hert, dat tot nu toe op lekythos-schouders niets kwaads
vermoedend liep te weiden tusschen de twee leeuwen (p. 40
en vorige §), wordt nu plotseling door hen aangevallen.
Zie voor zulke dieren-groepen, Buschor, AM 1922, p. 101-2
en pl. 12—14; Beazley en Payne, JHS 49, p. 265, no. 44;
en Langlotz, Die Antike VIII, p. 176 en 181. Groepen zoo-
als de onze, in een vast schema, komen met eenige wijzigin-
gen zoowel vroeger als later voor. Een goed voorbeeld van
vóór het midden van de Vide eeuw is op den schouder van
de hierboven vermelde hydria in Taranto (p. 18), met
Herakles en Nereus, waar twee leeuwen een wilden bok
aanvallen. Een laat voorbeeld is Athene, Acr. 726 (Graef en
Langlotz II, pl. 56; Beazley, AV p. 9, no. 13);,onder de
hoofd-scene is een fries van paren leeuwen, die stieren aan-
vallen. Nog eenige late voorbeelden zijn: de hydria München
1690 (J 116), met vrouwen bij de bron; op den schouder,
een vierspan; op de predella, leeuwen, die een hert aan-
~ JHS j4, P- 89-
-ocr page 62-vallen; de kalpis Louvre E 734 (Pottier, Album, pl. 54;
Morin-Jean, Dessin des animaux, p. 138, fig. 153), met
twee leeuwen, die een stier aanvallen.
De dieren-groep op onze lekythos Athene 415 is goed te
vergelijken met de iets eerdere groepen op de kan van Kol-
chos (zie hierboven, p. 32).Maar de Kolchos dieren heb-
ben iets oververfijnds naast den stoerderen stijl van Athene
415-
De tweede van onze voornaamste drie lekythoi is Athene
371 (CC 701; Baur, Centaurs, p. 34, no. 99), met een cen-
tauromachie, en op den schouder, drie rechtopstaande pal-
metten tusschen twee toekijkers. En de derde is Athene 576
(CC 698; Baur, Centaurs, p. 22, no. 49) met Herakles en
Nessos; op den schouder, een rechtopstaande palmette tus-
schen twee toekijkers. Deze twee lekythoi staan in stijl dicht
bij elkaar; zij zijn nauw verwant aan een zekere klasse
Siana-schalen, waarbij evenals bij de C groep de figuren over
de afgezette vaas-lip heen zijn geschilderd. Voorbeelden van
deze klasse zijn: Kopenhagen 6585 (CF pl. 113, 4 = een
ster; A en B, een gevecht, met toekijkers); en Syracuse 29617
(van Licodia Eubea : I, een helm; A en B, een gevecht, met
toekijkers). Deze twee schalen zijn van éénzelfde hand. Zij
komen voort uit de C groep schalen, maar zijn een stap ver-
der van deze verwijderd, dan de Siana-schalen in Baltimore,
Thebe, en New York, die ik hierboven aanhaalde als ver-
want aan de lekythos Athene 415. Op de schalen Syracuse
29617 en Kopenhagen 6585 is er onder het handvat een
open lotusknop; dezen zullen wij straks terug vinden op
den schouder van een lekythos in Athene (zie p. 59).
De drie rechtopstaande palmetten op den schouder van
Athene 371 zijn als het ware een geïdealiseerde bewerking
van de bovenste helft van den dubbelen palmetten-rand, dien
wij kennen op de halzen van hals-amphorae. De enkele pal-
Berlijn 1732; Neugebauer, Führer, p. 6j, en pl. 27.
-ocr page 63-mette op den schouder van Athene 576 (de derde lekythos
in onze groep van drie) gaat samen met de drie rechtop-
staande palmetten van Athene 371. Deze twee schouders
krijgen als navolging heele klassen van schouder-versiering,
zooals wij hierna zullen zien (p. 85). Een lekythos m
Londen (B 571), met de voorstelling van zes hoplieten, die
van huis vertrekken, heeft een nog meer uitgewerkt patroon
van rechtopstaande palmetten, op voluten, rondom op den
schouder. Deze vaas heeft een minder robusten vorm dan de
krachtig opgebouwde drie Iekythoi in Athene en een dro-
gen, delikaten stijl, in het genre van Bologna PU 204 (CV
pl. i_2, en 38, s; zie hierboven, p. 40). De voorstel-
ling bevat een groot aantal figuren.
Niet ver van al deze staat een kleinere lekythos in Athene
(9693 • Nicole 941), met Herakles en een Amazone, tusschen
twee toekijkers; op den schouder, een lotusknop tusschen
twee kippen. Er is een lekythos in Thebe, van Rhitsona, van
denzelfden vorm, en door dezelfde hand beschilderd, nl.
Rhitsona 50.269 (BSA 14, pl- X k; Ure, Sixth, p. 55), met
twee hanen aan weerskanten van een open lotusknop; )
op den schouder zijn lotusbloemen en lotusknoppen.
De open lotusknop in het midden van den schouder van
de lekythos Athene 9693 vinden wij als bijkomstige ver-
siering bij verschillende groepen schalen en skyphoi. Ik geet
hiervan eenige voorbeelden:
A, op schalen:
I. Siana-schalen, met de figuren over romp en vaas-lip
heen geschilderd; bijv. Kopenhagen 6585 (CV pl. 113,4;
zie ook hierboven, p. 58)-
II Een klasse vrij grove oogenschalen; bijv. Villa
Giulia 1226 (CK pl. 35,nbsp;Villa Giulia, zonder num-
mer (CV pl. 34, 8); Villa Giulia 775 (CV pl. 38,1-2).
Dit onderwerp komt meermalen voor. Vergel. bijv. de vroege
lekythos Athene, Agora P 3287 (zie hierboven, p. 12); en het bord
Delos, Heraion 631 (Dugas, Délos X, pl. Ji).
III. Schalen met een horizontale palmette aan beide
kanten van het handvat; bijv. Rhodos 11.941 (Clara Rho-
dos III, p. 245, fig. 242; CV pl. 16, i).
B, op skyphoi:
I.nbsp;Skyphoi met een horizontale palmette aan beide kan-
ten van het handvat (Ure, Rhitsona, klasse A; Sixth, p. 58—
59); bijv. Thebe, van Rhitsona, 51.236; 31.176; 18.76 (Ure,
Sixth, pl. XVII).
II.nbsp;Grove skyphoi met menschelijke figuren en
sphinxen; bijv. Athene, Acr. 1333 (Graef I, pl. 78).
Een gewone lotusknop — niet van deze uitgewerkte soort
— vindt men dikwijls op slordige kleine lekythoi, zoo als
Syracuse 7407 (van Megara Hyblaea), met een hard-
loopenden jongen man tusschen twee toekijkers; en op den
schouder, een lotusknop tusschen twee klimopbladeren;
Agrigento, collectie Giudice (van Gela), met twee twee-
gevechten, waartusschen een lotusknop, en op den schou-
der, lotusknoppen; Agrigento, collectie Giudice B 160, met
een jongen man tusschen twee toekijkers, en op den schou-
der, een lotusknop tusschen twee toekijkers.
In dezen breeden vorm van schouder-lekythoi bezitten
wij ook twee lekythoi van den schilder van Athene 1071,
dien wij vroeger al tegenkwamen (zie p. 54). Dit zijn de
schouder-lekythoi Athene 9695 (CC 706), met een dans van
satyrs en maenaden op een rij; en Athene 372 (CC 704),
met een gevecht. Op de schouders van beide vazen is een
ruiter tusschen twee toekijkers. Over het lage, lange opper-
vlak van deze schouder-lekythoi komt het substantie-looze
voorbijglijden van de figuren van dezen schilder nog ster-
ker uit, dan bij zijn andere vazen.
Op de lekythos Athene 9695 zijn de vrouwen zwart ge-
schilderd, zooals dat gewoonlijk door dezen schilder gedaan
Deze vaas staat in stijl dicht bij de hierboven vermelde lekythos
Athene 1093, met twee hardloopende jonge mannen, die behoort tot
de Dolfijn-klasse (zie hierboven, p. 36).
wordt (zie p, 54). Wij vinden deze wijze van weergave
terug op een gelijktijdige lekythos van een andere hand, nl.
Athene 414 (CC 694); een hopliet doet zijn scheenplaten
aan (vóór hem een vrouw, links en rechts een hopliet); op
den schouder, een hopliet, die van huis vertrekt. De voor-
stelling van een hopliet, die zijn scheenplaten aan doet is
op lekythoi niet zeldzaam (zie hierboven, p. 55; de leky-
thoi in Taranto en Napels); het is bovendien een onderwerp,
dat voor vazen in het algemeen graag werd gekozen, te be-
ginnen met het bord Athene 507 (CC 671, pl. 29; Heyde-
mann, Gr. Vasenbilder, pl. VI, 4; WV II, 6, i; Robert,
Arch. Herrn, p. 143, fig. 113; Bulas, Iliade, fig. 23, bij p.
40; Friis Johansen, Iliaden, no. 614^:1 en fig. 12; Zervos,
L'Art en Grèce, pl. 141). Dit onderwerp is uitvoerig behan-
deld door Friis Johansen (Iliaden, p. 52—56); het was zeer
in trek sinds het midden van de Vide eeuw, en er bestaat
geen reden om aan te nemen, dat de hopliet altijd Achilles
is, zooals hij dat is op het bord Athene 507 met de inscripties.
Na onze lekythos, omstreeks 500, wordt het onderwerp tot
in den treure herhaald op een heele klasse; zie hiervoor
p. 86.
Er is een aantal lekythoi, die in stijl en vorm dicht staan
bij de sinds p. 56 behandelde vazen, maar zij zijn slanker
en smaller, en iets stijver. Deze zijn Taranto 666 (van
Taranto; Masseria del Tesoro, agro Tarantino), met een
gevecht, beide op romp en schouder; een lekythos van Olbia
(Arch. Anz. 1913, p. 205, fig. 51), met een man en een
jongen man tusschen mannen en vrouwen, en op den schou-
der vier mannen, een vrouw, en een paard, alle naar rechts
loopend; Taranto (tentoongesteld in Rome op de Mostra
d'Arte Antica in 1932, no. 21), met een gevecht, waarbij
een vierspan, en op den schouder, een hertenjacht; Taranto
(van Taranto; Via Mazzini, angolo Via Cavallotti, 8 Juli
Ï931), met hoplieten, die van huis vertrekken, en op den
schouder, een zittend man en vier staande mannen. De
laatste twee vazen zijn beide 33 cm. hoog. Zij gebruiken
allemaal veel rood voor details. Meer dan op de andere
wemelt het van figuren op deze vazen; op die in Taranto
met de hoplieten, die van huis vertrekken, zien wij elf vol-
wassenen en twee kinderen.
Een lekythos in de collectie van Mejuffrouw Winifred
Lamb staat eenigszins apart; de contour is vrij zwak, en de
stijl doet wat droog aan. De scene stelt voor een optocht
van een boogschutter, een hopliet, een boogschutter, enzoo-
voort; op den schouder, een hardloopende jonge man, die
twee centauren achtervolgt (tusschen den jongen man en
de centauren ontbreekt een stuk). Een fragmentaire leky-
thos van denzelfden vorm — ook in het bezit van Mejuf-
frouw Lamb — is van de hand van denzelfden schilder; de
voorstelling is Theseus en de Minotaurus.
Deze schilder is niet sterk in het componeeren van zijn
scenes, maar hij besteedt groote zorg aan ingekraste details.
Hierin kan hij zich te buiten gaan bij de Oostersche kostuums
van zijn boogschutters. Ingekraste ruiten vindt men vaak
op Oostersche kleeding. Een paar voorbeelden zijn: New
York 25.78.6 (Buil. Metr. Mus. 1925, p. 297, fig. 2: een
schaal; op den binnenkant, een gevallen Amazone in een
Amazonomachie); Vaticaan 361 (Albizzati, pl. 48; Hoppin,
Bf. p. 279: een hals-amphora van Nikosthenes; een schie-
tend boogschutter); München 1408 (J 53: een amphora,
model B; een boogschutter in een gevecht voor Troje);
München 1511 (een hals-amphora; twee boogschutters in
een gevecht); Londen B 235 (CV pl. 54» een hals-
amphora; man in Oostersch kostuum tusschen twee steige-
rende paarden); Villa Giulia 18587 (CV pl. 45gt; i: een
oogenschaal; op den binnenkant, een schietend boog-
schutter).
Ingekraste stoppelbaarden, zooals de boogschutters die
Vergelijk voor het onderwerp den schouder van de vroege hydria
Londen 51 (zie hierboven, p. 18).
hebben op Mejuffrouw Lamb's lekythos, komen niet zelden
voor; bijv. bij den zoo juist vermelden Oosterling tusschen
twee steigerende paarden op de hals-amphora Londen B
235 (CV pl. 54, 4b); en bij den wagenmenner op den ande-
ren kant van dezelfde vaas (Wrede, AM 1916, pl. 22; CV
pl. 54, 4a). De Amasis schilder heeft er een voorkeur voor:
zie bijv. op de oinochoe Vaticaan 432 (Albizzati, pl. 60;
Beazley, JHS 51, pl. 9), en de oinochoe in de collectie
Spencer-Churchill (Beazley, JHS 51, p. 263, fig. 8).
Men bemerkt een tendenz bij de vazen-schilders, om de
on-Grieksche gezichten van hun Oosterlingen met nadruk
Weer te geven. Een duidelijk voorbeeld is het kleine, ge-
drongen gezicht van den Oosterschen boogschutter op de
hydria Londen B 303, met het inspannen (Wrede, AM 1916,
pl. 29, I, waarnaar Friis Johansen, Iliaden, fig. 13; CV pl.
74,4). Dit heeft zijn zekere beteekenis in verband met de
dikwijls te berde gebrachte kwestie, of de boogschutters, die
hoplieten vergezellen, moeten beschouwd worden als bar-
baren, of als Grieken in barbaarsche kleeding.
Herodotus vertelt ons, dat de Skythen stompneuzen waren
(f'ftoi : 4,23); en Aristoteles zegt, dat alle kleine kinderen s-i^« zijn
(Probl. 96313.15). Zie verder Liddell en Scott, s. v. s-i/^ó?.
Een overzicht is gegeven door quot;Wrede (AM 1916, p. 362—363).
Zie voor Grieken in Oostersch kostuum, Furtwängler, FR. text H,
P. 109 (over de Thorykion amphora van Euthymides: FR. pl. 81).
Voor Oosterlingen, zie Hauser, FR. text II, p. 224 (over de amphora
Van Kleophrades in Würzburg, met het vertrek van den hopliet: FR.
pl. 103; Langlotz, pl. 175; Beazley, AV p. 69, i; Beazley, Kleo-
phrades-Maler, p. 23, i; Rumpf, Religion der Griechen, fig. 167; ook
besproken door Hartwig, Meisterschalen, p. 413). Zie verder voor
gezichten van barbaren, Hartwig, Meisterschalen, p. 132 (waar hij
Furtwängler citeert in zijn catalogus van Berlijn, omtrent een barbaar
op de schaal Berlijn 2270); Hartwig, Meisterschalen, p. 514 (de schaal
in Orvieto — Jhrb. 1888, pl. 4 — quot;iet den hippotoxotes); Hartwig,
heister schalen, p. 128 (bij pl. XIV, 2: Boston 01.8018, vroeger in de
collectie Bourguignon; van de hand van den Panaitios schilder:
Beazley, AV p. 166, no. 12). Seltman houdt in Athens; lts History
lt;^nd Coinage (vooral p. 57 en p. 142) alle figuren in dit kostuum voor
•barbaren, nl. Thraciërs, en wel speciaal Dolonkiërs. Hiertegen werpt
Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de reeks
Iekythoi van dit breede model. Het leeft weliswaar voort
in gewijzigden vorm, maar speelt geen hoofdrol meer; zie
hiervoor p. 84—87.
Niet lang na het invoeren van de rood-figurige techniek
doen zich twee voor ons opmerkelijke verschijnselen voor.
Allereerst zien wij, hoe van nu aan werkplaatsen en
schilders zich gaan specialiseeren in bepaalde vaas-soorten;
in tegenstelling met voorheen (zie hierboven, p. 50). En
zoo krijgen wij dan nu groepen, en bepaalde schilders, die
zich concentreeren op vazen van kleineren vorm: oinochoai,
kleine hals-amphorae, Iekythoi, alabastra, skyphoi en
pyxides. Dit leidt tot een stabiliseeren van vormen, waar
natuurlijk een gevaar aan vast zit van verstarren in massa-
productie; en niet iedere werkplaats blijkt aan dit gevaar te
zijn ontkomen.
Het tweede verschijnsel betreft de lekythos. Zooals op
dit tijdstip er bij verschillende vazen plotseling nieuwe
modellen te voorschijn komen (zie Beazley, ABS p. 24),
zoo ondergaat nu de lekythos ook een groote verandering
in zijn vorm. Bij dit nieuwe model is de romp een smalle,
hooge cylinder, die dus aan de voorstelling een hooger
oppervlak verschaft; en dit oppervlak voor de voorstelling
is beneden bijna even lang in omvang, als boven. Onder de
scene buigt de romp in een ronden boog uit naar den voet.
Deze voet is een platte, breede torus, waar de romp boven-
op staat; dit in tegenstelling met den echinus-voet, die als
een ringvormige omwalling om het spits uitloopende eind
Beazley op (CV Oxford i, text p. 2 — bij pl. i, 5). dat het kostuum
niet Thracisch is. Bulanda (Eos 31, p. 303) blijkt Seltman te volgen,
met eenige wijzigingen. Hij houdt hen voor Thraciërs, echter met
voor Dolonkiërs, maar meer verwijderde stammen. Zie ook Gow,
JHS 48, p. 142—152.
van de schouder-lekythos van het oude model sloot. Er is
gewoonlijk een plastische ring over de grenslijn, waar romp
en voet elkaar raken; deze is vaak rood geverfd. De schou-
der en de hals loopen in elkaar over in een ononderbroken
boog; de hals is lang, de mond is kom-vormig, en herhaalt
in zijn contour het ronde uiteinde van den romp; de boven-
kant van den mond is horizontaal vlak afgesneden en is
onbeschilderd gelaten.
Het is de vraag, of de eerste lekythos van het nieuwe
model ook soms in de rood-figurige techniek was be-
schilderd — waarbij de nieuwe techniek dan tegelijk met
het nieuwe model zijn intree zou hebben gedaan; maar het
kan even goed mogelijk zijn, dat deze zwart-figurig was,
want zwart-figurige lekythoi bleven de overhand behouden
tot ver in de Vde eeuw. Hoe het ook zijn mag, de eenige
exemplaren, die wij over hebben van dit tijdstip, zijn alle
zwart-figurig.nbsp;, , • i i r
Bij deze eerste stukken van het nieuwe model is het alsot
de pottenbakker nog tastend zoekt naar een manier om de
nieuwe gegevens tot een harmonie te combineeren. Zie bijv.
de lekythos Syracuse 8276 (van Megara Hyblaea, graf 94;
Mon. Linc. i, pl. 5, 3 en fig. op p. 902 en 903; Wrede, AM
1916, p. 234, no. 172), met een inspannings-scene; op den
schouder, twee sphinxen aan weerskanten van een plant,
tusschen twee hardloopende jonge mannen. De vorm geeft
den indruk van nog slecht in zijn voegen te zitten. De vaas
is van fijne roode klei. Misschien mag men hier wel uit af-
leiden, dat deze pottenbakker bij uitzondering eens zulk een
lekythos maakte, terwijl hij gewoon was aan een andere
vaas-soort, bijv. fijne rood-figurige schalen. Op het zwarte
gedeelte van den romp onder de voorstelling is een breede
uitgespaarde band, afgezet met twee roode lijnen. Dezen
band zullen wij terug vinden op lekythoi van een bepaalde
klasse (zie p. 70).
In stijl gaat de lekythos in Syracuse samen met vazen uit
-ocr page 70-het begin van de rood-figurige periode — dus uit denzelfden
tijd _ die op den éénen kant rood-figurig, en op den ande-
ren zwart-figurig beschilderd zijn.
Een ongeveer gelijktijdige lekythos in New York is in zijn
vorm juist het tegengestelde van die in Syracuse. Ik bedoel
New York 07.286.41 (New York Shapes, p. 25, 3), met een
godin, die haar wagen bestijgt; op den schouder, een ruiter
tusschen jonge mannen, die allen naar een gezeten koning
toegaan. De romp van deze vaas is breed en kort, en loopt
naar beneden puntiger toe; de voet is een buitengewoon
breede platte schijf. De romp loopt vanboven recht tegen
den schouder aan, terwijl die van de lekythos in Syracuse op
dit punt even bol stond. Beide vormen komen van nu aan
naast elkaar voor, ofschoon die met den rechten romp in de
minderheid is. Voorbeelden van beide soorten in normale
rood-figurige lekythoi worden gegeven in Caskey, Geom.
no. 168—170 (p. 214—215) en no. 171 (p. 217).
Onze schilder houdt er blijkbaar van extra versierinpn
aan te brengen; op den hals schildert hij tongen, door relief-
lijnen van elkaar gescheiden, en onder op den romp afwisse-
lende zwarte en uitgespaarde stralen. Er is nog een lekythos
in New York van dezelfde hand, nl. 07.286.43 (New York
Handbook \ p. 75. 45» 2, 4; New York Handbookquot;,
p. 85, fig. 53, 2, 4), met Herakles in gevecht met Amazonen,
waarbij een vierspan in driekwart zwenkt; op den schouder,
een wagen-wedstrijd. Een derde lekythos van dezen schil-
der, Palermo 471 (met Athena en een strijdwagen in gigan-
tomachie; op den schouder, lotusknoppen), heeft geen
extra versieringen, en heeft den ouden echinus-voet be-
houden.
Stralen om den voet, zooals op de lekythoi in New York,
komen maar zelden voor. Wij vonden ze bij de lekythos
Berlijn 1947; zie hierboven, p. 42. Later komen ze nog
voor in een speciale klasse; zie p. 95. Tongen op den hals
— meestal gedegenereerd tot stralen — zijn niet zoo zeld-
zaam. Wij hebben deze versiering al gehad op de vroege
lekythos van sub-Deianeira model, Londen B 26 (zie p.
51); hier waren de stralen echter niet van elkaar gescheiden
door relieflijnen. Nog een vroeg voorbeeld van deze ver-
siering is op een vrij kleine lekythos in Eleusis (1031; frag-
mentair; de schouder en een gedeelte van den hals zijn over-
gebleven); op den schouder, Herakles en de Leeuw, tusschen
twee toekijkers en twee leeuwinnen. Stralen zonder relief-
lijnen komen geregeld voor bij Iekythoi van een uitgebreide
klasse van een laat breed model (zie hieronder, p. 85); en
verder bij enkele stukken, zooals een in den Parijschen
kunsthandel (vroeger collectie Lambros; Collections Lam-
bros et Dattari, 36, pl. VI; een symposion met een dansende
vrouw); een exemplaar vroeger in de collectie Fauvel
(Stackelberg, Graeher der Hellenen, pl. X, i en 2; hoplieten,
die van huis vertrekken); Yale 110 (Baur, p. 75, fig- 18; zie
hierboven, p. 42), met Herakles en Kyknos; en Oxford
245 (P. Gardner, Ashmolean Vases, pl. 7, i; getrouwd paar
op een wagen, waarnaast Hermes en Dionysos).
Met de volgende voorbeelden van het nieuwe model ko-
men wij in de periode van Leagros. De eerste is Delos,
Heraion 547 (Dugas, Délos X, pl. 39, en 69), met Herakles
en Geryoneus. De romp-contour van deze vaas staat in een
rechte lijn tegen den schouder aan. De vorm (Délos X, pl.
39) is na de lekythos Syracuse 8276 een verbeterde uitgaaf;
hij is een harmonisch geheel in tegenstelling met deze. De
romp is vrij breed en de mond in verhouding klein; maar in
deze vaas komt het principe van de cylinder-lekythos ten
volle tot uiting, en van nu aan ondergaat de vorm nog
slechts weinig verandering. Wat opvalt bij dit stuk, is dat er
totaal geen afscheidende richel is op het punt waar hals en
schouder elkaar ontmoeten; bijna altijd is de hals even dun-
ner dan de schouder, maar hier loopt het oppervlak on-
onderbroken door.
Boven de voorstelling loopt een smalle band, een net-
-ocr page 72-patroon tusschen twee paar bruine Hjnen. Van nu af is
er gewoonUjk een smalle patroon-band boven langs, — een
net, een dubbele rij stippen, een eenvoudige maeander, een
schaakbord- of een blokjespatroon komen het meest voor.
Iets nieuws is op de lekythos van Delos de palmette-ver-
siering op den schouder, met erboven een rij smalle tongen:
zeven palmetten, om den ander naar boven en naar beneden
gericht, door stelen verbonden in groepen van twee, drie en
twee. Dit is het gebruikelijke schema voor palmette-ver-
siering op den schouder, en behoudt de voorrang totdat de
Edinburg schilder een verandering brengt (zie hierna, p.
93); gewoonlijk echter spruiten er niet zooveel ranken uit,
als bij de lekythos van Delos. Meestal zijn er stippen tus-
schen de palmetten. Een lekythos, die dicht bij die van Delos
staat, komt ongetwijfeld van dezelfde werkplaats, als deze;
nl. München 1887 (J 1109), met Herakles temidden van de
goden. De romp is iets breeder, maar in alle andere details
van vorm en versiering sluiten de twee vazen bij elkaar aan.
Of zij beide door dezelfde hand geschilderd zijn, valt ech-
ter niet met zekerheid uit te maken, daar de lekythos in
München in hooge mate overgeschilderd is. Een frag-
mentaire lekythos in Oxford (1927.4070), met Herakles en
Geryoneus, staat niet ver van deze beide; de stijl is echter
delikater, en de vaas moet iets later gedateerd worden.
Een andere variant van het nieuwe model, gelijktijdig
met de lekythos van Delos, is Palermo GE 1896, i, met
Herakles en Kyknos; achter Herakles staat Athena. Deze
lekythos is meer ton-vormig, en staat op een dikken torus-
voet. De hals is kort en de mond nogal zwaar van profiel,
in overeenstemming met de rest van den vorm. De schouder
is versierd met lotusknoppen, die om den ander door stelen
verbonden zijn, met stippen ertusschen. Wij zijn deze schou-
der-knoppen al telkens tegengekomen, sinds het vroege werk
van den Amasis schilder, maar op de lekythos in Palermo,
en van nu aan geregeld, zijn zij naar beneden gekeerd.
Deze krans van lotusknoppen komt in het vervolg ge-
woonlijk voor als schouder-versiering op de vluchtige leky-
thoi, terwijl daarentegen de meer belangrijke, uitgewerkte
stukken de palmetten op den schouder hebben.
De voorbeelden, die wij tot nu toe behandelden, waren
allemaal van het nieuwe cylinder-model. Hiernaast komt
echter een andere vorm, van dezen afgeleid. Een goed voor-
beeld hiervan is een tweede lekythos van Delos (Heraion
546; Dugas, Délos X, pl. 40 en 68), met de sleeping van
Hector's lijk. Nog niet gepubliceerd zijn twee lekythoi van
dit model in Palermo, beide van de hand van den Acheloos
schilder. ') Dit zijn: Palermo GE 1896, 2, met Herakles en
de Stier tusschen Hera en Athena, beide gezeten; en Palermo
GE 1896, 3, met drie Amazonen en haar paarden. Dit model
heeft in het algemeen genomen de karakteristieke trekken
van den nieuwen cylinder-vorm; maar onder de scene ver-
andert de contour van de vaas plotseling: inplaats van met
een boog te verloopen, daalt deze recht naar beneden, en
stuit op den voet, juist zooals bij het oude model van schou-
der-lekythos vóór de rood-figurige periode; en in overeen-
stemming hiermee heeft de voet ook het oude echinus-model.
Door dit compromis houdt deze vorm het voornaamste
Voordeel van het cylinder-model, nl. het hooge oppervlak
Voor de voorstelling op den romp. Dit model komt niet lang
Voor; kort na 500 houdt het op, — die van den Edinburg
schilder zijn de laatste.
Deze „compromisquot; vorm nu kan in zijn uitingen heel wat
Verschillen, al naarmate hij meer van het oude model of
meer van den cylinder in zich heeft. Bij vroege exemplaren,
Zooals die van den Acheloos schilder in Palermo, buigt de
contour uit in een ononderbroken zachte zwelling; bij latere.
Naar beneden hangend vonden wij ze al bij de Dolfijn-klasse
(zie hierboven, p. 33).
Zie voor den Acheloos schilder, Beazley, ABS p. 28 en 46—47-
-ocr page 74-zooals die van den Edinburg schilder (hieronder, p. 93),
is er een romp met een lange, rechte contour, die dan op het
laatste moment bij den voet plotseling naar binnen buigt, en
weer naar buiten buigt, zoodat er een omgekeerd ogief in
de contour ontstaat.
Onder de voorstelling heeft het „compromisquot; model een
breeden uitgespaarden band, afgezet door twee roode
lijnen, en op den schouder, hetzij de zeven palmetten, of
de krans van lotusknoppen. Zulk een „compromisquot; leky-
thos met lotusknoppen op den schouder is Weenen 186
(Laborde II, pl. 17; SK. p. 164, no. 89), met een hopliet
tusschen twee Amazonen te paard. De stelen van de lotus-
knoppen springen hier echter twee knoppen over, niet
slechts een, zooals op de lekythos in Palermo met Herakles
en Kyknos; en dat zij twee overspringen is gewoonlijk het
geval.
Een derde lekythos van den Acheloos schilder heeft een
ander model, dan de twee „compromisquot; lekythoi in
Palermo, nl. een breed cylinder-model. Dit is München 1892
(J 769)' met athleten. De voorstelling is een herhaling van
die op zijn hals-amphora Würzburg 204 (Langlotz, pl. 45;
Beazley, ABS p. 46, no. 11). En de vorm van de lekythos
komt overeen met een vaas in Frankfort (Hist. Mus.; Schaal,
pl. 20,e), met een vierspan van voren gezien; deze komt
waarschijnlijk van dezelfde werkplaats. Deze twee lekythoi
zijn zwaar van vorm en eenvoudig van lijn. Boven de voor-
stelling loopen alleen twee zwarte lijnen, en eronder slechts
twee roode. De breede romp staat op een dikken tor us-voet,
met een zwaren plastischen ring tusschen beide. Op den
schouder zijn de normale zeven palmetten.
Hier volgen een aantal lekythoi, wier vorm vrijwel over-
Een uitzondering op dezen regel is Weenen 755 (Laborde II,
pl. 19; SK. p. 201, no. 124), met een optocht van pden; maar dit
stuk, met zijn stralenkrans om den hals, valt in zijn geheel eenigs-
zins erbuiten.
eenkomt met deze twee, al zijn zij niet zoo dik, en wier sti)l
dicht bij die van den Acheloos schilder staat:
Weenen 99. SK. p. 157, no. 23. Een gevecht van dne
hoplieten.nbsp;,
Weenen 150. SK. p. 162, no. 63. Een gevecht van vier
hoplieten en Athena (gigantomachie?).
Palermo 46. Amazonomachie.
Palermo 44. Van Gela. Heydemann, Arch. Zeit. 1871,
p. 12, no. 5. Theseus en de Minotaurus.
Met deze staat in verband Weenen 75 (SK p. i55gt;
S), waarop Herakles met cither, die het podium bestijgt. De
schouder van deze lekythos is versierd met zijwaarts lig-
gende palmetten, die omsloten zijn elk door een rank, met
hart-vormige stippen ertusschen; deze schouder-versiering
komt af en toe voor, bijv. op de lekythos Oxford 249 (P.
Gardner, Ashmolean Vases, pl. 8), met Herakles en de
Kerkopen. Deze staat in stijl niet ver van de voorgaande
lekythos in Weenen.
Van nu aan — in de laatste tien jaar van de Vde eeuw —
komen er in grooten getale cylinder-lekythoi van deze soort;
zij zijn alle ongeveer 30 cm. hoog, slanker dan de eerste
cylinders, en min of meer puntig naar beneden toeloopend.
Temidden van deze is de lekythos Berlijn 1961 een buiten-
gewoon uitgewerkt stuk; het is gepubliceerd in Gerhard,
^y pl 69—70, 1—2; Genick, Griechische Keramik, pl.
39, 2; en gedeeltelijk, AM 1916, p. 202, fig. 16, en de voor-
stelling is Herakles temidden van de goden. De voet is aan
alle kanten met groeven versierd, er is een nj palmetten
onder de scene, en op den schouder slingeren zich meer ran-
ken dan gewoonlijk. Het dunkt mij aannemelijk, dat de
zoek geraakte lekythos met o.a. de inscriptie Leagros
(Stackelberg, Graeher der Hellenen, P . 12, 3; ^rch. Zat.
1853, pl. 5I'nbsp;^^^ LieHingsinschnften, p.
Een valsche copie van deze lekythos is in de Villa Giulia (phot.
Alinari 41150).
7i) van een soortgelijken vorm en versiering moet zijn ge-
weest; er is ook daar een rij palmetten onder de voorstelling.
In deze palaestra-scene zijn de takken, die leege plekken
van den achtergrond vullen, maar niet decoratie zonder
meer, maar zij maken een deel uit van het onderwerp. Dit
zijn de zegeteekenen, die de overwinnaar krijgt in zijn han-
den, en als krans op zijn hoofd. Wanneer er een beteekenis
af te leiden valt van dergelijke takken, die den achtergrond
vullen, is het meestal, dat zij ontspruiten aan een wingerd,
die Dionysos in zijn hand houdt, of zij zijn takken van een
boom, die den achtergrond vormt van Herakles' worsteling
met den Leeuw, of een dergelijke scene. Maar in het vervolg
komt het er algemeen in, om den achtergrond te vullen met
ranken, die niets met de scene te maken hebben en dus vol-
komen zinloos zijn.
Ik laat hier nu nog een aantal voorbeelden van normale
cylinder-lekythoi volgen:
Syracuse 19883. Van Gela. Peleus en Thetis.
Syracuse 26751. Van Gela. Hermes en andere goden.
Syracuse 24664. Van Gela. Mon. Linc. 17, p. 278. Ath-
leten.
Palermo 2212. Politi, Ercole ed Apollo: vaso fittile rin-
venuto in Girgenti in Maggio 1849, 8. Heydemann, Arch.
Zeit. 1871, p. 13, no. 14. De Twist om den Drievoet.
Palermo 2635. Serra di Falco, Illustrazione di un antico
vaso fittile. Inghirami, VF pl. 173. Herakles en de
Kerkopen.
Londen B 553. Millingen, Vases de Coghill, pl. 39. Dan-
sende satyrs en maenaden.
Palermo 2566. Apollo, Artemis, Dionysos, Athena, en
Hermes.
München 1893 (J 773). Vroeger in het bezit van Politi;
van Agrigento. Dionysos, drie godinnen, en Hermes.
Palermo 1132. Dionysos, twee godinnen, en Hermes.
Palermo 1133. Dionysos met een satyr en twee maenaden.
-ocr page 77-Vroeger in de collectie Vogell, Karlsruhe. Sammlung
Vogell, 77, pl. I, 24. Athena in gigantomachie.
Londen B 575. Twee ruiters.
Napels Heyd. 2430. Kleine phot. Sommer 11070, i, 5.
Tweegevecht.nbsp;,
Oxford 1929.463. Van de collectie Hope. Tweegevecht.
Fragmentair.nbsp;.
Weenen 89. SK. p. 161, no. 54. Dionysos met drie satyrs
en een maenade.
Meer ton-vormig dan deze is Lecce 5 5 8 (CV pl. 4,
met Artemis, Apollo en Athena. Twee lekythoi m Athene
zijn van de hand van eenzelfden schilder; de vorm van beide
is gelijk. Dit zijn Athene 12482 (Nicole 934; Wrede, AM
1916, p. 230, no. 127), met het vertrek van een vierspan; en
Athene 429 (CC 939), niet Aiax, die het lijk van Achilles
wegdraagt. Aan deze twee verwant is Louvre CA 99 (L 8),
met het vertrek van een vierspan. Zij staan alle drie m sti)l
dicht bij het werk van den Edinburg schilder. Lekythoi
van een breeder model, ook niet ver van den Edinburg
schilder in stijl, zijn Providence 22.216 (vroeger in de col-
lectie Pozzi, no. 460; CV Providence, pl. 12, i), met Europa
op den Stier; en Rhodos 13.230 (van Camiros; Clara Rho-
dos IV, p. 129, fig. 122 en p. 130, fig. 123; CF pl. 13, i),
met dansers.nbsp;. „
Afgezien van de betrekkelijk smalle „compromis
lekythoi van den Acheloos schilder, heeft het „compromisquot;
model een vrij breeden romp. Daar was dus plaats op voor
een lange voorstelling, zooals een wagen-wedstrijd ot de
sleeping van het lijk van Hector.nbsp;, .nbsp;,nbsp;,
Wij bezitten drie „compromisquot; lekythoi met het onder-
Werp: Achilles sleept het lijk van Hector langs den graf-
heuvel van Patroclus. Dit zijn:nbsp;-r^ ..
Delos, Heraion 546. Dugas, Délos X, pl. 40 en 68; Friis
Johansen,//wi/e», p. 161, no. Bi8n.
Borden Wood, collectie Mejuffrouw Wmitred Lamb.
-ocr page 78-Van de collectie Hope. Raoul-Rochette, Mon. Inéd. pl. 18,2;
Tillyard 32, pl. 4; JHS 38, p. 28, fig. i, en p. 29, fig. 2;
Bulas, Iliade, p. 18, no. ^d, fig. 8 bij p. 14 en vignette op
p. 54; Friis Johansen, Iliaden, p. 160, no. Bi8c, en fig. 24.
Napels Heyd. 2746. Raoul-Rochette, Mon. Inéd. pl. 17;
Inghirami, VF I, pl. 6, 2; Inghirami, Gall. Om. II, pl.
211; Overbeck, Bildwerke, pl. 19, 6; Roscher, s. v. Psyche,
p. 3223, fig. 13; kleine phot. Sommer 11070, i, 15; Bulas,
Iliade, p. 18, no. ^a; Friis Johansen, Iliaden, p. 160, no.
Deze lekythoi hebben alle drie de versiering van zeven
palmetten op den schouder. De vaas van Delos is meer ton-
vormig, de twee andere hebben een rechtere contour. Een
ouderwetsche trek in de lekythos van Delos is, dat de mond
rond eindigt van boven, en daar geheel zwart geverfd is,
met een roode bies bovenover het zwart, d.w.z. de mond
komt overeen met den normalen lekythos-mond van vóór
de rood-figurige periode, behalve dat zijn profiel nieuw is.
De lekythos van Delos is de eenige van de drie, waarop
de voorstelling geheel rondom het vaas-oppervlak gaat; dit
geeft een indruk van continuiteit in de scene. Vergeleken
met de gelijktijdige hydriai van de „Leagros groepquot; (bijv.
München 1700; Beazley, ABS p. 44, no. 20; Ilioupersis)
heeft de stijl van de lekythos van Delos iets slaps. Dit komt
ook uit in de schouder-palmetten, die los geordend zijn, zon-
der zich tot een decoratief patroon te voegen, zooals die
van de andere lekythos van Delos, die met Herakles en
Geryoneus, dat doen. De lekythos in Borden Wood staat
niet ver af van de groep, die ik verbonden heb met den
Acheloos schilder, bijv. de Amazonomachie Palermo 46 (zie
hierboven, p. 71). De wagen-wedstrijd op een stamnos in
Brussel (R 251; CV pl. 12, 2) is verwant aan de vaas in
Borden Wood, zoowel in voorstelling, als in stijl. De leky-
thos in Napels met de sleeping van Hector komt tusschen
de beide andere in, maar is dichter bij die van Borden Wood,
dan bij die van Delos.
Een „compromisquot; lekythos, die niet ver af staat van die
van Delos, in stijl en ook in versiering van den schouder en
in vorm, is Palermo 1170, met vier Amazonen te paard, die
op het punt staan om af te stijgen.
Een goed voorbeeld van een „compromisquot; is de groote
lekythos Syracuse 21149 (van Gela, L 20; Mon. Line. 17,
pl. 25), met Herakles en Triton. Nog een stuk, de moeite
waard om zijn stijl en zijn vorm, is Weenen 196 (SK. p.
165, no. 100; Jacobsthal, Ornamente, pl. 5), met Dionysos
en maenaden bij de bron. Op den schouder zijn op hun kant
liggende palmetten. Voor den stijl en de schouder-versiering
kunnen wij een lekythos in Reggio vergelijken (Museo
Nazionale, van Locri, graf 113), met vier maenaden. Dit is
een cylinder met kegel-vormig toeloopenden romp. Wij
zien hierin, zooals wel te verwachten was, dat de schilders
den „compromisquot; vorm en den cylinder door elkaar ge-
bruikten.
Intusschen blijven de schommelingen in den „com-
promisquot; vorm waar te nemen. Een lekythos in Agrigcnto,
in de collectie Giudice, met een symposion onder een
wingerd, heeft een korten vorm, met verticaal loopende
contour. De stijl is zeer delikaat. De figuren zijn klein en in
hun liggende houding laag op de vaas aangebracht, zoodat
er een hooge ruimte boven hen vrij is, waarin trossen en
wingerdranken neerhangen. Daarentegen is de lekythos
Palermo 2970, met een smidse, slank en rond van contour,
en naar beneden toeloopend. Dichtbij staat in vorm een
lekythos in de Château de la Cordelière (collectie Chaudon
de Briailles; phot. Giraudon 31810—31812), met Herakles
en Kyknos. Deze zijn beide vrij laat.
Nog een „compromisquot; lekythos: Londen 1920.12—21.2,
met twee twistende helden, waartusschen Athena; inscrip-
ties, ^oiTMg y^xKo? [M^v Soksi sfici ^citx'- De teekening is zorg-
vuldig, minder krachtig dan het werk van de „Leagros
groepquot;.
New York 06.1021.8i (Sambon, Canessa 48, pl. II, 3, 7),
met Apollo, die gezeten cither speelt, temidden van andere
goden, valt normaal in het kader van de Leagros periode.
Op een andere „compromisquot; lekythos, Syracuse 9981 (van
Megara Hyblaea), zit Apollo cither te spelen met aan beide
kanten een zittende Artemis; de stijl is veel vluchtiger dan
die van de lekythos in New York. Twee erg breede „com-
promisquot; modellen zijn van één hand; nl. Taranto (van
Taranto), met Herakles en de Leeuw, en Syracuse 2360
(herkomst onzeker), met Herakles en Kyknos. De zwarte
verf is hier extra dik, waardoor de namen zoo vlekkerig-
onleesbaar zijn, dat zij haast den indruk maken van na-
maak-inscripties.
Hier volgen eenige „compromisquot; lekythoi, die het ver-
melden waard zijn:
Kunsthandel in Londen. Vroeger in de collectie van Lord
Revelstoke (van de collectie Hope). El. Cér. III, pl. XIV.
Tillyard 31, pl. 6. Poseidon, Herakles en Hermes zitten te
visschen.
Berlijn i960. Arch. Zeit. 1876, pl. 15. Baumeister, Denk-
maler, p. 782, fig. 837. Circe.
München 1884 (J 762). Aiax draagt het lijk van Achilles
weg.
Londen B 554. Millingen, Vases de Coghill, pl. 38. Zit-
tende goden.
Weenen 85. Laborde II, pl. 20. SK. p. 156, no. 13.
Dionysos en andere goden.
Weenen 100. Laborde II, pl. 14. SK. p. 158, no. 24.
Herakles en de Leeuw.
Taranto (oude museum, no. 4). Van Taranto. Centauren-
gevecht. Graffito
Deze hebben alle de versiering van zeven palmetten op
den schouder.
Hiernaast vindt men ook een afdeeling minder zorg-
vuldige, middelmatiger „compromisquot; lekythoi, met den
krans lotusknoppen op den schouder. Eenige voorbeelden:
Weenen 159. SK. p. 162, no. 64. Vier dansende mae-
naden.nbsp;. ,
Weenen 73. SK. p. 154, no. 3. Een komos van vier dan-
sende mannen met kransen op.
Syracuse 19891. Van Gela. Herakles en de Leeuw.
Syracuse 19892. Van Gela. Een ruiter tusschen twee
hoplieten.
Syracuse 19885. Van Gela. Een jonge man met zijn
paard, die van huis vertrekt.
Syracuse 19886. Van Gela. Een hopliet te paard en boog-
schutters, die van huis vertrekken.
Syracuse 19889. Van Gela. Dionysos met satyrs en een
maenade.
Behalve deze normale exemplaren, onder te brengen in
de hoofdgroepen van cylinders en „compromisquot; lekythoi,
zijn er ook nog verscheidene enkele stukken, die op het een
of ander punt varieeren. New York 06.1021.60 (Sambon,
Canessa 224, pl. XVII, i, 7 en teekening op p. 60; Ham-
bidge. Dynamic Symmetry, p. 133, fig. 12; New York
Shapes, p. 25, 2), met palaestra-voorstelling, is een smalle
cylinder, die eindigt in een echinus-voet. Onder de voorstel-
ling is een rij opstaande lotusknoppen. Deze slanke vorm
moet tegen 500 gedateerd worden. Met dit stuk kan men een
iets breedere lekythos in Den Haag vergelijken (Gemeente-
Museum 20; CV Scheurleer, pl. 4, 8), met Dionysos en dan-
sende maenaden. Het staat dicht bij de lekythos m New
York in stijl, vorm en versiering van lotusknoppen onder
de voorstelling. Nog een lekythos met de versiering van een
rij lotusknoppen, maar dezen keer boven de voorstelling,
naarbeneden hangend, is Würzburg 366 (Langlotz, pl. 106),
met de Twist om den Drievoet. Deze vaas is door Beazley
toegeschreven aan den Rycroft schilder (JHS 54, p. 91);
zie ook hieronder, p. 82. De voet is in twee af deelingen.
Weenen 753 (Tischbein V, pl. 27; SK. p. 201, no. 120), met
de Twist om den Drievoet, komt in vorm vrijwel overeen
met de lekythos in Den Haag, maar is gedrongener. Hier is
ook weer een rij rechtopstaande lotusknoppen onder de
scene; zie ook hieronder, p. 82.
Een andere breede lekythos van denzelfden vorm met
echinus-voet, maar veel zachter van contour, vooral in den
overgang van romp en schouder, is Syracuse 9877 (van
Megara Hyblaea), met Herakles, die den Ever naar Eurys-
theus brengt. De voorstelling geeft het oogenblik weer,
waarop Eurystheus juist het deksel van de pithos heeft ge-
tild en erin zal stappen; Herakles laat den Ever vóór hem op
den grond neer, houdt hem nog bij een poot vast; Athena
staat ernaar te kijken. Lekythoi zooals deze en die in Wee-
nen met de Twist om den Drievoet staan feitelijk in hun
vorm dichter bij het heel vroege schoudermodel, zooals
Athene 413 (p. 17), dan bij den „compromisquot; vorm van
hun eigen periode. De romp glooit bij deze exemplaren ge-
leidelijk naar den voet, in duidelijke tegenstelling met de
ogief-contour van de „compromisquot; lekythos.
Opgebouwd volgens hetzelfde idee, maar slanker, is
Athene 1122 (CC 738; Wrede, AM 1916, p. 230, no. 125),
met het vertrek van een vierspan. Een lekythos in Thebe,
van Rhitsona (80.257; Ure, Sixth, p. 55 en pl. XIV), met
hetzelfde onderwerp, heeft denzelfden vorm en is van
dezelfde hand. Een lekythos in München (van de collectie
Loeb; Sieveking, BTV pl. 44, 3), met Herakles en den Cer-
berus, staat dicht bij deze beide.
Hier moeten nog twee buitengewoon groote lekythoi ver-
meld worden, die om hun stijl in de Leagros periode thuis
behooren. Ten eerste Kopenhagen Chr. VIII 375 (CV pl.
123, 6), met de geboorte van Athena; op den schouder, rui-
ters. Dit is een vaas met breeden schouder, sterk naar be-
neden toe verjongend; de voet is een breede, platte torus.
En voorts Bonn 47, met drie vrouwen, in profiel, naast
elkaar tusschen twee zuilen. Dit is een cylinder met even
bolle contour; romp en schouder loopen zeer geleidelijk in
elkaar over; op den schouder en onder de voorstelling zijn
rijen patroon-banden; er is een drup-ring, en de hals is
zwart, dus de vaas heeft een vrij ouderwetsch voorkomen.
Tot zoo ver de ontwikkelingsgang van de lekythos en
zijn vorm in het begin van de rood-figurige periode. Nu
volgt de bespreking van de verschillende werkplaatsen en
schilders, die zich concentreeren op de productie van klei-
nere vormen; zie hierboven, p. 64. Het is misschien met
overbodig, om hier te waarschuwen, dat noodgedrongen
veel, wat gelijktijdig is, in mijn tekst ver van elkaar zal be-
handeld worden.
De meest vooraanstaande schilder van kleine vormen in
de Leagros periode werkt op oinochoai en olpai, en leky-
thoi. Maar daarnaast ook op grootere vazen. Ik ken een
hydria van zijn hand, Cabinet des Médailles 257 (CV pl.
58,5; pl. 61, 2—3; pl. 62, 1—2; phot. Giraudon 8034—
8035), met Dionysos en Ariadne gezeten tusschen hun vier-
span, een satyr en twee maenaden; op den schouder, twee
vierspannen, die voor vertrek klaar staan. Dit is éen van
Beazley's hydriai van de „Leagros groepquot; (Beazley, ABS
p 4S no 40). Twee van de lekythoi van dezen schilder zijn
in München: no. 1890 (J 756; Lau, pl. 23, 3), met Dionysos
aanliggend op een rustbank, waaronder een panter; en no.
1891 (T 761 • vroeger van Politi), met Herakles en de Leeuw.
Hii herhaalt dit thema van Herakles en de Leeuw op een
ronde oinochoe in Londen (B 489) en een in het Louvre (F
349) Op de oinochoe in Londen staat Athena in het midden
van de voorstelling. Voor zijn olpai zie men Bologna 62
(Pellegrini, VF p. 25, fig. 13; CV pl. 37, 2), met een komos
(twee mannen en een hond), en Rhodos 13.476 (Clara Rho-
dos IV, p. 301, fig. 33; CV pl. II, i), met hetzelfde onder-
werp. Zijn Iekythoi zijn slank, met een vrij ronden overgang
van romp en schouder. De hals is kort en de schouder glooit
tamelijk steil omlaag; de mond is wijd-open; de voet is een
platte, zwart geverfde torus. Op den schouder zijn de nor-
male zeven palmetten — twee, drie, en twee — zonder
overbodige ranken ertusschen; de tongen boven de pal-
metten zijn buitengewoon lang en dicht bij elkaar. Boven
de voorstelling is bij de meeste van zijn Iekythoi een dubbele
rij om den ander geschaarde blokken, die den indruk maken
van een rij kanteelen.
De oinochoai hebben niets bijzonders; zij zijn bol-rond en
hebben een klaverblad-vormigen mond. De olpai daaren-
tegen hebben een meer apart voorkomen. Zij zijn slank,
peer-vormig, lang van hals; de mond is van boven plat; het
handvat laag, met kleine rotelle tegen den mond gezet (zie
CV Rhodos, pl. II, i); de voet is dezelfde platte zwarte
torus, als bij de Iekythoi. De voorstelling staat in een paneel;
daarboven is gewoonlijk een rij klimop, en op den voorkant
van den mond een rij blokjes. De vorm is zeer harmonisch,
en blinkt hierin uit temidden van zijn tijdgenooten. Niet
één van die evenaardt hem, hoewel vele hem nabootsen, en
de conclusie is niet te boud, dat deze vorm van olpe ontstaan
is in de werkplaats van onzen schilder. Olpai met een plat-
ten mond, maar dan zonder dikke afgezette lip zooals hier,
kennen wij al sinds het midden van de Vide eeuw. Amasis
maakte er drie, voor zoo ver wij weten; zie hierboven, p.
31, en Beazley, ABS p. 34, no. 25—27. Beazley behandelt
nog eenige andere van dezen vorm en uit dezelfde periode
in Vases in Poland, p. 4—5 en p. 4, noot 4 (de Kriton olpe
in Goluchow is nu gepubliceerd in CV Goluchow, pl. 16, 2).
Deze hebben alle een hoog handvat; het lage handvat bij
Berlijn 1731 (Genick, Griechische Keramik, pl. 34, i) is te
wijten aan een moderne restauratie (zie Beazley, ABS p. 34,
no. 27). Onze olpai uit de Leagros periode hebben dan in
tegenstelling hiermee een afgezetten mond-rand en een laag
handvat. Hierin hadden zij echter al wel voorgangers; zie
de olpe Louvre F 28 (Pottier, Album, pl. 66), met een man,
die zijn scheenplaten aandoet. De stijl is eenigszins verwant
aan dien van den Amasis schilder. De vorm is vergeleken
met onze olpai erg slap: de welving is te zwak en de romp
staat te plomp op zijn voet.
De stijl van onzen schilder combineert grootschheid met
een doorgevoerde zorg voor details. De contour van een
hoofd, of haarlokken, worden weergegeven door fijne, ge-
golfde ingekraste lijnen; korte lokken zijn zorgvuldig als
spiraal-krullen ingekrast; stoffen worden getrouw nage-
bootst, bijv. een leeuwenhuid door kleine aanhalingsteekens,
een aegis door kleine boogjes, en zoo ook vleugels. Zijn tak-
ken zijn dik bezet met regelmatige zwarte stippen, en hier en
daar versierd met witte bloesems, die bestaan uit vier witte
puntjes. Deze takken wenden en slingeren zich overal over
den achtergrond. Dezelfde vier witte puntjes versieren de
kleederen, afgewisseld met roode stippen. De teekening op
de olpai is minder zorgvuldig, dan op de meeste andere
vazen van zijn hand.nbsp;. tvt 1
Onze schilder staat zeer dicht bij de amphora in Mapels
met de schaking van Antiope,en de hydria in Lemngrad
met de sleeping van Hector's lijk;deze beide werden door
Beazley aan éénzelfde hand toegeschreven.
Daar onze schilder behoort tot de „Leagros groepquot; is het
niet te verwonderen, dat wij verscheidene andere vazen vin-
den die aan de zijne verwant zijn in stijl, al is het dan met
zoo'dicht, als de Antiope amphora in Napels. Zoo staat met
ver van hem een fragment van een amphora m Amsterdam
22, pl. 58-59; RM 1912. pl-.7-8;nbsp;ABS
pl. 13 en p. 27; A, schaking van Antiope; B, Dionysos met satyrs en
quot;quot;Tä^hani 165; Waldhauer, Antichniya raspisniya Vazi, fig. 11;
Beazley,p. 27, noot i, en p. 44. M; Bulas, Ihade, p. 19. no.
$n; Friis Johansen, Iliaden, p. 161, no. Bi8w.
(2ioo; CV Scheurleer, pl. 6, i), met [Achilles en] Aiax bij
het spel. Dichtbij staat voorts de amphora (model A) Mün-
chen 1414 (J 7; A alleen, Furtwängler, Aegina, p. pi, fig.
257; hiernaar RM 1912, p. 137, fig. 2, en p. 139, fig. 3; A,
schaking van Antiope; B, FJerakles en de Leeuw). Niet ver
in stijl, en met dezelfde zorg voor detail, is de hals-amphora
met witten hals Londen B 215 (CV pl. 52, i; Jacobsthal,
Ornamente, pl. 15, b), met A, Peleus en Thetis, en B, Apollo,
die de cither bespeelt, tusschen twee sirenen met een groot
oog tot lichaam; beneden de handvaten, Artemis, en Hermes.
Onder de normale, gewone hals-amphorae zien wij dat ver-
scheidene punten gemeen hebben met het werk van onzen
schilder, al zijn zij dan aan den onzorgvuldigen kant. Bijv-
Vaticaan 380 (Albizzati, pl. 60; phot. Alinari 8565), met op
beide kanten een vliegende Gorgo; Vaticaan 387 (Albizzati,
pl. 5 j), met A, Herakles, de cither bespelend, tusschen Dio-
nysos en Athena, en B, Europa op den Stier; Londen B 240
(Gerhard, AV pl. 198; hiernaar Harrison en MacColl,
Greek Vase Paintings, pl. 2, 2; CV pl. 58, 4), met A, de
psyche van een krijgsman, die over een schip vliegt, en B,
een gevecht over een gevallen hopliet.
De lekythos van den Rycroft schilder, die ik hierboven
vermeldde (p. 77; Beazley, JHS 54, p. 91), heeft veel ge-
meen met onzen schilder van de hydria Cabinet des
Médailles 257. Zie vooral zijn plaque van de Acropolis
(2560; Graef I, pl. 107). Maar in vergelijking mist het werk
van dezen schilder spontaniteit, en doet stijfjes aan; het valt
buiten de werken van de „Leagros groepquot;.
Een lekythos van een andere hand gaat nog verder dan
deze in stijve preciesheid, nl. Weenen 753 (Tischbein V, pl.
27; SK. p. 201, no. 120), met de Twist om den Drievoet.
Deze vaas heb ik hierboven al besproken om zijn vorm
(p. 78). De schilder is mij onbekend; wel vind ik vazen, die
hier nauw mee verwant zijn, nl. de oinochoe met klaver-
blad-vormigen mond Louvre F 341 (Pottier, Album, pl.
86), met de Twist om den Drievoet; de oinochoe met
klaverblad-vormigen mond Louvre F 340, met twee twis-
tende helden; en de vrij kleine hals-amphora Louvre F 266
(Pottier, Album, pl. 81; CK pl. 57, 12, 13, iS en 16; Baur,
Centaurs, no. 155, pl. sO, met Herakles, die de centauren
van de pithos verjaagt. Hier is dezelfde nadruk gelegd op
ingekraste kleine details, maar de stijl is over zijn geheel ge-
nomen krachtiger, dan die van de lekythos Weenen 753.
Weer van een schilder, die op lekythoi en oinochoai beide
werkte, is de lekythos New York 26.60.76 (Buil. Metr. Mus.
1928, p. 108, fig. 3), met een boogschutter en hoplieten in
hinderlaag, — en de oinochoe Bologna 76 (Zannoni, Cer-
tosa, pl. 107, 6; Pellegrini, VF p. 29; CV pl. 36, 2), met
hetzelfde onderwerp. Een derde vaas van zijn hand is de
lekythos Napels SA 137, met vrouwen bij de bron. De scene
van de hurkende krijgslieden in hinderlaag is bij uitstek pas-
send voor de gedrongen proporties van de oinochoe; op de
lekythos krijgt deze scene een hooge ruimte boven de
figuren. Maar het heeft bijna den schijn, alsof de schilder dit
effect opzettelijk zoekt, want op de lekythos met de bron-
scene is het bronnenhuis een groot gebouw, terwijl de
vrouwenfiguurtjes daarnaast zeer klein zijn.
In een verfijnden stijl, zooals wij die al zagen van den
Rycroft schilder, werkt de schilder van de lekythos Berlijn
inv. 3261 (Rev. Arch. 1906, I, p. 234, fig. 3; Jacobsthal,
Ornamente, pl. 65, a; Neugebauer, Führer, pl. 38, 2), met
Herakles bij den boom van de Hesperiden. Er is een leky-
thos van hem in Oxford (512; JHS 24, pl. 7, i), met Aiax,
die het lijk van Achilles wegdraagt, en een fragmentaire
olpe van zijn hand is in Heidelberg (no. 58), met een cither-
speler. Zijn lekythoi zijn van twee modellen. Een meer uit-
gewerkt model — zooals die in Berlijn is — met breeden
romp, een voet in twee afdeelingen, en een plastischen band
tusschen beide; de andere vorm — waartoe die in Oxford
behoort — is slanker, en loopt naar beneden sterk toe; de
voet is een platte zwarte torus, die in het midden, waar de
romp erop staat, lichtelijk inzinkt. Het breede model heeft
op den schouder op-zij-liggende palmetten; de smalle vorm
heeft lotusknoppen, waarvan de stelen één knop telkens
overslaan. Meer dan ooit zijn de details verzorgd in dezen
delikaten stijl; regelmatig ingekraste fijne lijnen zijn een
hoofdkenmerk, gebruikt voor planten, haar en kleeding.
De stijl van de olpe is in dit opzicht minder minutieus, en
daardoor krachtiger, dan die van de Iekythoi.
Nu volgt een werkplaats, die er absoluut buiten valt; ten
eerste om zijn conservatieven lekythos-vorm, voorts om de
mindere qualiteit van materiaal en van stijl der beschilde-
ring. De voornaamste schilder van deze werkplaats be-
schilderde Iekythoi, kleine hals-amphorae, en olpai. De
kleine hals-amphorae zijn normaal van vorm; een voorbeeld
is Londen B 284 (CV pl. 69, 6), met op A, een maenade op
een stier, en op B, een satyr met askos en drinkhoorn. In
zijn olpai volgt hij den schilder van de hydria Cabinet des
Médailles 257: zie de olpe van zijn hand Villa Giulia 1444
(CV pl. 51, 5), met Dionysos op een ezel. Het voornaamste
werk echter is Iekythoi, en hiervan worden er twee vormen
gemaakt in deze werkplaats, een breedere en een slankere
vorm. De breedere vorm is een voortzetting van de oude
schouder-lekythos, zooals die in omloop was vóór de rood-
figurige periode, en waarvan Athene 415 een goed voor-
beeld is (zie hierboven, p. 56). Zulk een lekythos van het
breede model van onzen schilder is Delos, Heraion 548
(Dugas, Délos X, pl. 41), met Dionysos op een diphros ge-
zeten, tusschen twee oogen. Met den ouden vorm vergeleken
heeft dit model een slankere contour, wat in overeenstem-
ming is met de tendenz van onze periode; het heeft de rond-
heid van vorm ingeboet, en wordt dientengevolge gauw
houterig. Met vazen als Athene 415 heeft het bovendien het
bezwaar gemeen, dat de scene, in verband met den sterk
verjongenden romp, beperkt is tot de bovenste helft van het
romp-oppervlak. De schouder-versiering van deze vazen is
een rij rechtopstaande palmetten op een rij o's, met uitroep-
teekens ertusschen; op den hals zijn stralen (zie hiervoor ook
p. 67). Deze schouder-versiering is afgeleid van lekythoi
als Athene 371, en Londen B 571; zie hierboven, p. 59.
Sommige lekythoi van dezen vorm staan in stijl hooger,
dan het werk van onzen schilder; dit zijn niet onder te bren-
gen losse stukken, zooals bijv. Syracuse 21127 (van Gela,
LE i-,Mon. Line. 17, p. 382, fig. 283), met Theseus en den
Stier tusschen Athena en Hermes; Thebe, van Rhitsona,
80.233 (Ure, Sixth, pl. XIV), met Theseus en den Stier tus-
schen twee toekijkers; en Syracuse 11620 (van Megara
Hyblaea), met een hopliet tusschen twee ruiters.
Het tweede soort lekythoi, waar onze schilder op werkt,
is een cylinder met een slappe onelastische contour. Een
voorbeeld is in Kopenhagen (Ny Carlsberg; Poulsen, Vases
grecs récemment acquis, no. 13, fig. 22 en 23), met Aeneas
en Anchises. De mond staat wijd-uit; de voet is een platte
schijf met onbeschilderd profiel; een roode lijn loopt langs
den bovensten rand. Op den schouder is een rij opstaande
palmetten, die elk ingesloten zijn door een relieflijn. Deze
rij palmetten eindigt meestal rechts, bij het handvat, met
een knop. Op den hals van de lekythos in Kopenhagen is
een rij stralen, juist zooals bij de lekythoi van het breede
model. Gewoonlijk hebben deze cylinders echter een ver-
siering van klimop om den hals. Dit wat betreft de zorg-
vuldigere stukken onder de cylinder-lekythoi. De vluch-
tigere daarentegen hebben geen versiering op den hals, en
de schouder is beschilderd met een rij lotusknoppen; de
stelen van deze knoppen springen twee over; — bij één
lekythos zelfs drie.
Een tweede groep lekythoi in deze werkplaats schaart zich
om een aantal vazen, waarop de voorstelling is aangebracht
van een hopliet, die zijn scheenplaten aanlegt. Zie voor het
onderwerp, hierboven, p. 61. Dit is een eentonige groep,
met altijd dezelfde figuren: de hopliet in zijn witte harnas,
en tegenover hem een vrouw, die zijn lans en schild gereed
houdt. Eromheen staan een aantal toekijkers met onbewogen
gezichten. Al staan zij louter als plaatsvulling in de scene,
zij dringen zich vaak in zoo grooten getale op, en nemen
zulk een onbescheiden plaats in, dat de aandacht geheel van
de middengroep wordt afgeleid. Dit doen zij nog meer op
de lekythoi met andere voorstellingen in deze groep, dan op
die met de „wapeningquot; scene; bijv. op Weenen 209 (SK,
p. 167, no. Ill), met Theseus en den Minotaurus tusschen
vier toekijkers. Van de lekythoi met de „wapeningquot; scene
hebben sommige de versiering van rechtopstaande pal-
metten op o's op den schouder, en stralen rondom den hals
(bijv. Cambridge 6/17; CV pl. 22, 26); andere hebben een
onbeschilderden hals, en lotusknoppen op den schouder
(bijv. Weenen 711; SK. p. 197, no. 80).
Een derde groep van dezen breeden vorm bestaat uit
lekythoi die iets kleiner zijn, en minder stug van contour.
Voorbeelden zijn Athene 456 (CC 732; CV pl. 6, i en 2;
Wrede, AM 1916, p. 230, no. 122), en Athene 457 (CC
733; CV pl. 6, 3 en 4; Wrede, AM 1916, p. 230, no. 123),
beide met een vierspan en hoplieten. De rechtopstaande
palmetten op de schouders van deze klasse zijn smaller, dan
bij de voorgaande; op den hals zijn als gewoonlijk de stralen
aangebracht.
Een kleine groep lekythoi van breeden vorm staat dichter
dan de laatste bij die van de lekythos Delos, Heraion 548,
waarvan wij uitgingen. Hiertoe behoort Syracuse 23156
(van Grammichele; Mon. Line. 18, p. 157, fig. 11), met drie
hoplieten tusschen twee toekijkers. Deze lekythoi hebben
op den schouder een mooi uitgewerkte palmette op twee
voluten tusschen twee dieren; op onze lekythos zijn dit een
paar leeuwinnen; de hals is onversierd.
Een talrijkere, nogal saaie groep, die vrij apart staat, is
een klasse breede lekythoi, die op den schouder een enkele
rechtopstaande palmette op twee o's hebben, met Imks en
rechts daarvan een toekijker. De scene bestaat bijna altijd
uit één of meer hoplieten, die van huis vertrekken. Deze
klasse is zeer talrijk, en wel ongeveer in elk museum te vin-
den Voorbeelden zijn: Compiègne 1042 (CV pl 6);
Kopenhagen 1938 (CV pl. 109, 7); en Thebe, van Rhitsona,
102.85 (Ure, Sixth, pl. XIV). Een paar lekythoi van den-
zelfden vorm en met dezelfde voorstelling hebben op den
schouder niet de enkele palmette tusschen twee toekijkers,
maar evenals de voornaamste afdeeling van deze soort,
rondom rechtopstaande palmetten op o's; de hals is onbe-
schilderd. Voorbeelden zijn: Catania, Museo Biscari 662
(Libertini, pl. 71); Athene 374 (CC 729); Athene 375
(CC 731).nbsp;. . , ...
Een variant op deze schouder-versiering vinden wij dan
in een groep kleinere lekythoi; hier heeft de schouder-
palmette slechts drie blaadjes, inplaats van vijf, en de twee
toekijkers zijn vervangen door twee klimopbladeren. Het
zijn slordige vaasjes, maar er bestaan er gelukkig met veel
van Een paar gepubliceerde exemplaren zijn Delos, Heraion
5 59'(Dugas, Délos X, pl. 42), en Würzburg 363 (Langlotz
pl. 107). Die in Würzburg is hierboven vermeld, m verband
met de klasse van den dikken hardlooper (zie p. 37).
Nauw verwant aan de laatste groep is de zeer talrijke
„hanenklassequot;, kleine lekythoi met op den schouder een haan
met langen staart tusschen twee klimopbladeren. Zie bijv.
Delos, Heraion 557 en 556 (Dugas, Délos X, pL 38);
Stackelberg, Graeber der Hellenen, pl. X, 3 en 4; Kopen-
hagen 1408,1407 en Chr. VIII 388 (CK pl. 110, 6, 7 en 8);
en Villa Giulia 1394 (CV pl. 50, 9)-Deze laatste is hier-
boven vermeld in verband met de klasse van den dikken
hardlooper (zie p. 37)- De „hanen-lekythoi'' zijn soms ver-
sierd met een enkele figuur tusschen oogen; dit is dan in na-
volging van de hoofdgroep, met zijn telkens herhaalde
thema van Dionysos tusschen oogen (zie hierboven, p. 84).
Een voorbeeld van zulk een „hanen-lekythosquot; is Thebe, van
Rhitsona, 26.89 (Ure, Sixth, p. 53). In Athene zag ik in den
kunsthandel een exemplaar met een neus in contour-techniek
tusschen de twee oogen.
Een schilder die nu volgt staat evenals de schilder van
de hydria Cabinet des Médailles 257 (zie p. 79) vooraan
in het Leagros tijdvak; dit maal is het echter niet om het
hooge peil, maar om de talrijkheid van zijn productie. Het
is de schilder van de lekythos in Athene met een groot
masker van Dionysos, door Wrede gepubliceerd in zijn
artikel „Der Maskengottquot; (Athene 11749; AM 1928, Bei-
lage XXVIII, 5). Hij werkte op Iekythoi, oinochoai van
verschillenden vorm, en kleine hals-amphorae. De klei van
zijn vazen is nogal grof, en zijn zwarte verf heeft een
metaligen glans, en slaat vaak tot groenig over. De vazen
hebben gauw iets ongeproportioneerds, iets topzwaars.
De figuren zijn langneuzig, en staan houterig op stijve
beenen. Zij hebben een zelfde neiging tot onharmonischheid,
als de vaas-vormen. Deze schilder maakt veel werk van
patroon-banden boven en onder de scene, vooral op de
Iekythoi. Behalve een net en een eenvoudige maeander ge-
bruikt hij dikwijls een blokjes-rand. Een enkelen keer schil-
dert hij den klimop-rand, dien wij gewoonlijk vinden op de
zijkanten van de voorstelling op hydriai; verder eens een
vischgraten-motief; op kleine oinochoai soms een eier-rand.
Van ingewikkelde patronen gebruikt hij graag het gestuite
labyrinth, en dit meestal onderbroken.
Zijn Iekythoi zijn cylinders, zooals iedereen die be-
schilderde; maar de zijne zijn meer gedrongen en ton-
vormig. Op den schouder heeft hij oorspronkelijk de con-
ventioneele zeven palmetten. Maar dan brengt hij hierin een
verandering aan. In de plaats van de twee palmetten aan
weerskanten van het handvat schildert hij twee groote, open
knoppen; de versiering bestaat dan dus nu uit vijf palmetten
en twee knoppen. Op deze wijze is bijv. de schouder ver-
sierd van een lekythos in Palermo (geen nummer), met een
pendant van het Dionysos-masker van de lekythos Athene
11749 (zie hierboven) in het midden van de voorstellmg;
links en rechts hiervan zijn telkens een satyr en een maenade.
Op de masker-lekythos in Athene is er links van het masker
Dionysos met een ezel, en rechts ervan een satyr en een
maenade. De schouder van deze lekythos in Athene geeft
weer een andere combinatie van palmetten en knoppen. Hij
schildert hier de gewone drie palmetten op den voorkant,
maar veel-bladerig, en ver naar de zijkanten toe uitgetrok-
ken; daarna laat hij uit de midden-palmette twee stelen ont-
spruiten, die linksom en rechtsom langs den bovenkant van
den schouder naar het handvat toe leiden, en aan het uit-
einde van deze stelen ontspruit aan beide kanten een groote
open knop. Dus hier is een schema van drie palmetten met
twee knoppen, en dit gebruikt onze schilder even vaak, als
dat met de vijf palmetten en twee knoppen, — eigenlijk nog
vaker, wanneer men een aantal kleinere, minder zorg-
vuldige lekythoi met het drie-palmetten schema meetelt.
Hij herhaalt soms dezelfde voorstelling op lekythoi van
beide soorten. Zoo vindt de lekythos Syracuse 2358 (Benn-
dorf, Gr. H. Sic. Vasenh. pl. 52, 2; Wrede, AM 1916, p. 234,
no. 170), met een inspannings-scene, een pendant in een
lekythos in de collectie G. Empedokles te Athene. De eerste
van deze twee heeft het schema van drie palmetten met twee
knoppen, de tweede de vijf palmetten met twee knoppen.
De beide hierboven besproken lekythoi met het masker van
Dionysos, in Athene en Palermo, zijn in zoo ver niet zoo-
zeer pendants, dat de tafereelen links en rechts van het
Dionysos-masker verschillend zijn. Wij hebben een derde
vaas van zijn hand met in het midden van de voorstelling
een masker van Dionysos, nl. een kleine oinochoe in Athene,
in de collectie M. P. Vlasto. Links en rechts van het masker
is hier een dansende satyr. Zie omtrent de oinochoai verder
hieronder, p. 91. De minder zorgvuldige lekythoi met het
schema van drie palmetten en twee knoppen op den schou-
der — die ik zooeven aanhaalde — verschillen eenigszins
met de andere cylinder-lekythoi in vorm. Een goed voor-
beeld van deze groep is Delos, Heraion 571 (Dugas, Délos
X, pl. 41), met een palaestra-scene. De romp van deze af-
deeling is slanker, dan in zijn normale cylinders; de mond is
niet slechts kom-vormig, zooals bij de andere, maar golft
eenigszins kelk-vormig open. De vorm van de vaas in zijn
geheel blijft echter topzwaar. Onder de voorstelling is bij
deze afdeeling gewoonlijk een breede uitgespaarde band,
afgezet door twee roode lijnen. Op den schouder zijn de
knoppen niet naar het handvat gekeerd, zooals bij de hoofd-
afdeeling, maar zij buigen uit naar den buitensten rand van
den schouder. Het zijn haastig neergeschilderde wijd-open
knoppen.
Hiermee hangt een andere afdeeling samen, die over het
algemeen nog slordiger is, hoewel er lekythoi van verschil-
lend gehalte in deze groep bij elkaar zijn. Zij zijn meestal
klein. De vorm is een cylinder, die sterk verjongt naar den
voet. Een voorbeeld is Delos, Heraion 5 51 (Dugas, Délos X,
pl. 41), met Dionysos, die zijn wagen bestijgt. Op den schou-
der van deze stukken is een slordige versie van het schema
van de drie palmetten met twee knoppen; d.w.z. de drie
palmetten zijn geschilderd, en zoo ook de stelen, die ont-
spruiten van de midden-palmette, maar de beide knoppen
aan het uiteinde daarvan ontbreken.
Op zijn vroege lekythoi heeft deze schilder een bijna bar-
baarsche voorkeur voor een versiering van overmatig veel
patroon-banden. Dit wordt kalmer na verloop van tijd; tot
hij zich op het einde van zijn loopbaan geheel schikt naar
den heerschenden smaak. Zijn vorm wordt dan ook rustiger;
hij beschildert verscheidene lekythoi, die in vorm op een lijn
staan met die van toonaangevende lekythos-meesters (zie
hieronder, p. iio). In dezen vorm is zijn lekythos Syracuse
9854 (van Gela), met Eroten, die over groote hanen heen
I
-ocr page 95-vliegen. Deze vaas, zooals de meeste in deze groep, heeft de
voorstelling op een witten grond. Nog iets anders valt hier
op nl. de schouderversiering. Hij heeft op dezen schouder
vijf palmetten, in het schema, zooals dat wordt gebruikt
door den Edinburg schilder (zie hieronder, p- 93)- De
knoppen ontbreken dus geheel; maar daarvoor hebben de
Eroten op de voorstelling dan ranken in hun handen, waar-
aan zijn knoppen weer ontspruiten.nbsp;1 WtW
Het individueele, dat wij opmerken m a zip lekythos-
vormen, op deze laatste na, komt in het geheel met uit bij
zijn kleine hals-amphorae. Ook wat zijn oinochoai betreft,
blijft hij vrijwel in den algemeen gegeven norm; maar hier
onderscheiden wij wel een aantal verschillende vormen^ De
meeste zijn van het gewone ronde model, met den hals ^herp
van den romp gescheiden; het type zooals Caskey, Geom.
n no. 85. De meer zorgvuldige van deze groep hebben
een pdmette-ornament achter de voorstelling onder het
handvat; de slordigere hebben een paneel. Een variant op
dezen vorm is New York 06.1021.79 (Sambon, C^n«^
no. u, pl. H), met een inspannings-scene De mond is wijd,
klaverbkd-vormig, en heeft een duide i)k gemodelleerden
metaal nabootsenden rand. De voorstelling van deze oino-
choe is een herhaling van de inspannings-scene op de twee
hierboven (p- 89) aangehaalde Iekythoi, een Syracuse
en een in Athene in de collectie Empedokles. Naast deze
vormen gebruikt hij ook soms een oinochoe, waarbij hals en
romp in elkaar overvloeien in één vloeiende curve. Dit is
Bea5ev's model III; de zooeven genoemde kleme oinochoe
in de collectie Vlasto met het Dionysos-masker is van dezen
quot;quot;Tat zijn olpai betreft: hij beschilderde één stuk van een
in zijn periode allang verouderde conceptie, nl. een oinochoe
met kkverblad-vormigen mond, die de voorst^hng beperkt
heeft tot de linker helft van het vaas-vlak. Dit is Louvre
F 322, met twee Amazonen naast haar paarden; zie voor
91
-ocr page 96-deze speciale soort olpai hierboven, p. 27. Zijn andere olpai
zijn alle met een platten mond-rand; hij imiteert in deze
vazen de olpai van den schilder van de hydria Cabinet des
Médailles 257; zie hierboven p. 80. Hij neemt zelfs meestal
ook diens versierings-randen over: een blokjes-rand langs
den mond, en klimop boven de voorstelling. Zie bijv. Louvre
F 334 (Pottier, Album, pl. 85), met satyrs en maenaden
bezig vruchten te plukken. Zijn olpai staan over het al-
gemeen op een lager peil, dan de andere vazen; dit moet ook
weer daaraan te wijten zijn, dat het kleine paneel op deze
vaas alle expansie uitsluit; zie hierboven, p. 16. Hetzelfde
zien wij bij de olpai van den schilder van de hydria Cabinet
des Médailles 257 (p. 81).
Zooals de schilder van de hydria Cabinet des Médailles
257 den toon aangaf in de Leagros periode, evenzoo neemt de
Edinburg schilder de leiding omstreeks 500. Hij werd aldus
genoemd door Beazley (BSR 11, p. 12) naar zijn twee leky-
thoi in Edinburg; dit zijn Edinburg 1872,23.12, met
Athena, die haar wagen bestijgt; en Edinburg L. 224.379
(BSR II, p. 12, fig. 6; Bulas, Iliade, p. 23, 6d, en fig. 13,
tegenover p. 24; Friis Johansen, Iliaden, p. 162, no. B20^),
met het bezoek van Priamus bij Achilles. De Edinburg schil-
der werkte op lekythoi, kleine hals-amphorae, en lekanides.
Hij en de pottenbakker, die aansprakelijk was voor zijn
vazen, schiepen voor de lekythos een geheel van vorm en
decoratie, dat nagevolgd werd, niet alleen door tijdge-
nooten, maar eveneens door hun opvolgers.
Zijn lekythos-vorm is een cylinder met rechte wanden;
de romp loopt niet toe onder de scene, maar staat op den
voet met een volle, ronde curve, tusschen romp en voet is
een plastische ring. De Edinburg schilder is de eerste, die
het gedeelte van den romp, dat voor de voorstelling bestemd
is, overdekt met een crême-kleurig slib. Een tweede nieuwig-
heid, die hij invoert, geldt de versiering van den schouder.
Inplaats van de nu algemeene schouder-decoratie van zeven
palmetten, schildert hij er een van vijf; d.w.z., inplaats van
twee palmetten aan eiken kant van het handvat, brengt hij
er hier slechts één aan; en deze enkele palmetten zijn altijd
zoo gekeerd, dat hun steel, van het handvat af, naar den
voorkant van de vaas gericht is. De regel blijkt hierbij te
zijn, dat zijn lekythoi met de scene op een rooden onder-
grond het oude schema van zeven palmetten op den schou-
der behouden; terwijl die met de scene op een cremen grond
het nieuwe schema van vijf palmetten hebben. Van de beide
lekythoi in Edinburg is die met Athena rood-grondig en met
zeven palmetten op den schouder; die met Priamus bij
Achilles is wit-grondig, en heeft den schouder met het vijf-
palmetten-schema. Enkele uitzonderingen komen hierbij
voor; zoo is Syracuse 12756 (van Camarina), met Herakles
en Eurytos, een rood-grondig stuk met op den schouder vijf
palmetten, terwijl München 1905 (J 772; van Agrigento;
Baur, Centaurs, p. 26, no. 61), met Herakles en Nessos, wit-
grondig is, maar de schouder heeft zeven palmetten. Dit
laatste stuk valt in zoover ook nog buiten den norm, dat de
schouder juist zooals de romp wit-grondig is. Naast deze
breede cylinders heeft de Edinburg schilder bovendien nog
een klein aantal lekythoi waarvan de romp onder de scene
plotseling verticaal naar omlaag buigt, om te staan te komen
op een ouderwetschen echinus-voet. Dit is dus weer het
„compromisquot; model (zie ook p. 69), maar deze keer ver-
loopt de vaaswand zoo ver als maar kan recht naar omlaag;
met andere woorden, deze vorm staat dichter bij de cylinder
in zijn contour, als eenig „compromisquot; model vóór hem; en
hij is de laatste, die dezen vorm gebruikt. Een voorbeeld is
Weenen 194 (Laborde II, 18; El Cér. II, pl. 98, p. 322;
P. Cloché, La vie grecque V, les classes, les métiers, le
tmfic, pl. '16, 2; SK. p. 165, no. 98), met een hazenjacht.
Deze vazen zijn rood-grondig, en hebben op den schouder
het schema van zeven palmetten.
Zijn kleine hals-amphorae vallen in twee groepen, wat
-ocr page 98-den vorm betreft (zie ook Beazley, BSR ii, p. 12). Hij be-
schildert gewoon normale hals-amphorae, maar ook een af-
deeling in een specialen vorm. Deze hebben een concave
mond-contour, dubbele handvaten, en de voorstelling in een
raam gevat. Zij zijn rijziger, dan die van den anderen vorm,
een variant op de Nolaansche amphora. Zie voor hun vorm
Hambidge, Dynamic Symmetry, frontispies, en p. 45, fig.
I. De Edinburg schilder versiert zijn hals-amphorae van
dezen specialen vorm met drie gestyleerde palmetten aan
weerskanten op den hals; op zijn hals-amphorae van ge-
woon model zijn deze palmetten daarentegen vrijwel onge-
styleerd.
De conclusie zoowel voor de lekythoi als voor de hals-
amphorae ligt voor de hand, dat die afdeelingen, waarop hij
zijn nieuwe vindingen invoert, later zijn dan die, waarop hij
de gegeven tradities voortzet. Dat dus de wit-grondige leky-
thoi met den vijf-palmetten-schouder, en de hals-amphorae
van specialen vorm de jongste onder zijn vazen zouden zijn.
Dit valt echter niet zoo gemakkelijk te beantwoorden; wat
den stijl van de beschildering betreft is er namelijk geen
onderscheid van vroeger en later te bekennen, wat in
eenigszins bevredigende overeenstemming zou zijn met
bovengenoemde afdeelingen.
Zijn stijl heeft over het algemeen iets erg ouderwetsch,
wel vooral te wijten aan de houterige bewegingen zijner
figuren. Deze groote gestalten maken sterk den indruk van
zich ingesloten te voelen in het raam van de hals-amphorae,
en evenmin buitenwaartsche bewegingen te durven maken
op het hooge, rondloopende cylinder-oppervlak van de
lekythos. Bij de lekanides, waarover ik nog niet sprak, staat
het hiermee anders. Op de deksels van deze groote schotels
is er ruimte te over voor uitgebreide scenes, met alle ge-
wenschte bewegingsvrijheid. Men zie bijv. zijn lekanis in
Taranto (van Locri Epizephyrii), met aan den eenen kant
Dionysos en Ariadne temidden van satyrs en maenaden;
aan den anderen kant Herakles in Amazonomachie. Deze
vaas, zooals de meeste van zijn lekanides, is rood-grondig.
Zijn groote lekythos-vorm werd voortgezet door twee
schilders. Maar voordat wij tot deze overgaan, moeten wij
eerst nog een blik slaan op andere tijdgenooten, o.a. op een
werkplaats, die vazen van een minder gehalte leverde; en
wel, voor zoover wij kunnen nagaan, uitsluitend, — of in
elk'geval in hoofdzaak, — lekythoi. Van de hand van den
voornaamsten schilder uit deze werkplaats hebben wij twee
lekythoi in Athene: 12273 (Nicole 962), en 399 (CC 983).
Deze zijn beide beschilderd met hetzelfde onderwerp, nl.
het vierspan van Dionysos; voor de paarden staat Hermes,
en erachter Dionysos; naast het span danst een maenade;
op Athene 12273 staat achter de maenade een drievoet, op
Athene 399 een palmboom. Een dansende vrouw in het mid-
den van de scene komt herhaaldelijk voor bij dezen schilder.
Zoo op een lekythos, die vroeger in de collectie Lambros
was (Collections Lambros et Dattari, 36, pl. VI), met een
symposion. En het vierspan van Dionysos met de dansende
maenade naast de paarden vinden wij terug op een derde
lekythos van zijn hand in Athene, nl. no. loii (AM 1893,
p. 52, fig. 5; CF pl. II, 9); deze lekythos is afkomstig uit
de Marathon tumulus. De drie eerstgenoemde lekythoi zijn
alle van éénzelfden vorm, vrij gedrongen, breed bij den
schouder, naar beneden iets toeloopend. De voet is een platte
torus. Op alle drie exemplaren komt de meest karakteris-
tieke trek van dezen schilder uit, nl. zijn overgroote voor-
keur voor patroon-banden en bijkomstige versieringen.
Athene 12273 en 399 hebben beide op den hals een schaak-
bord-patroon; die van de collectie Lambros heeft opstaande
stralen (zie ook hierboven, p. 67). Verder hebben alle drie
opstaande stralen op den romp tusschen scene en voet. Op
enkele stukken zijn wij deze versiering van stralen om den
Deze zelfde compositie komt voor op de lekythos van den Edin-
burg schilder Oxford 246 (Beazley, BSR 11, p. 12, no. 21).
voet al wel tegengekomen; zie hierboven, p. 42. Maar dit
is het eenige voorbeeld van een klasse, waar het geregeld
voorkomt. Op de schouders bedenkt onze schilder telkens
weer een andere groepeering van zijn veelbladerige pal-
metten, — omzoomd door relieflijnen, met witte stippen
tusschen de uiteinden van de blaadjes, en zoo meer. Hij
neemt den witten grond van den Edinburg schilder over,
maar beperkt zich hierbij niet tot het oppervlak van den
romp, wat voor de voorstelling is bestemd; hij probeert alle
mogelijke combinaties. Bijv. hals en schouder wit, het opper-
vlak voor de scene rood, en de stralen onder de scene weer
op witten grond; dus juist andersom als de verdeeling van
den Edinburg schilder. Athene 12273 is geheel wit, behalve
de voet. Athene 399 heeft de normale verdeeling van den
Edinburg schilder.
Vergeleken bij deze drukke afdeeling behoort de lekythos
uit de Marathon tumulus tot een rustiger groep. De vaas is
slanker; onder de scene zijn twee uitgespaarde banden, af-
gezet door roode lijnen; op den schouder, naar links lig-
gende palmetten, omgeven door relieflijnen; de hals is
onbeschilderd. Deze lekythos is geheel rood-grondig. Op
Iekythoi van zijn hand, die met deze laatste samen gaan,
vindt men geregeld witte punten tusschen den patroon-band
boven de voorstelling, en op den schouder langs de pal-
metten. Dat wij niets van dien aard kunnen waarnemen op
de lekythos van Marathon, zal wel daaraan liggen, dat de
drassigheid van de Marathon vlakte er op heeft ingewerkt.
Deze Iekythoi werden gevonden op een diepte van 3 meter
beneden den beganen grond (zie Stais, Deltion 1890, p. 67
en p. 130; AM 1893, p. 50—51). De stijl van onzen schilder
heeft iets stijfs; vooral de paarden lijken van hout; en de
figuren zijn verborgen achter zwaar neerhangende mantels.
Het is alsof de voorstellingen ook alleen maar dienen tot
versieren van het vaas-vlak; zij staan geheel op één lijn met
al de patronen, die de vaas bedekken van boven tot onder.
Niet ver van dezen schilder staat een uitgebreide groep
eenvoudiger lekythoi. De beste zijn van één hand, en wel
van den schilder van Athene 579, met een gevecht, en
Athene 581, met een symposion van Herakles en Dionysos.
Deze vazen zijn alle volgens één model gemaakt, en vrij
derde-rangs. Alle rood-grondig, met op den schouder lotus-
knoppen, waarvan de stelen twee knoppen overslaan. De
romp is bol, en loopt naar beneden sterk toe. Onder de
scene is een uitgespaarde band tusschen twee roode lijnen.
De voet is een torus met onbeschilderd profiel. Wij vinden
van deze lekythoi exemplaren in elk museum; een paar ge-
publiceerde zijn: New York, collectie Gallatin (CV pl 8, 5
en 7), met Dionysos, die zijn wagen bestijgt; Cabinet des
Médailles 282 (CV pl. 44, 4—8), met een gevecht, waarbij
een vierspan ronddraait in driekwart; Louvre F 362 (Pot-
tier, Alhurriy pl. 86), met Dionysos tusschen satyrs en mae-
naden; Cambridge G 77 (CV pl. 22, 19), met Dionysos,
gezeten tusschen twee dansende maenaden.
In een zeker verband met den Edinburg schilder moet de
Diosphos schilder staan; zie voor hem Beazley, Vases in
Poland, p. 6, noot 4, en Addenda, p. 79. Hij werkt op ver-
scheiden kleinere vaas-vormen, maar onder andere op de
hals-amphora van speciaal model, zooals de Edinburg
schilder die gebruikt (zie hierboven, p. 94)- Alleen is die
van den Diosphos schilder kleiner. De Diosphos schilder
heeft een collega, die ongeveer gelijk met hem op werkt. Het
is zelfs zeer waarschijnlijk, dat zij samen in een zelfde werk-
plaats bezig waren. Van de hand van dezen schilder is de
lekythos Kopenhagen Chr. VIII 390 (CV pl. m, i), met
Aiax en Cassandra; verder Villa Giuha, Castellani 570
(Mingazzini, pl. 86, 6 en 87, 1-3), met Herakles en Kyk-
nos tusschen Athena en Ares; en Napels 111609 (kleine
phot. Sommer 11070,2, 17; JHS 19, p. 228, fig. 9 en p.
229, fig. 10; Harrison, Prolegomena, p. 328, fig. 96;
Roscher, Omphalos, pl. 5,1; Jacobsthal, Die melischen
Reliefs, p. i68, fig. 49), met Orestes bij het graf van
Agamemnon.
Een aantal lekythoi van den Diosphos schilder zijn door
Beazley gegeven. Er is er een in Amsterdam (568; CV
Scheurleer, pl. 5, 8; Bulas, Iliade, p. 20, noot i), met een
gevecht waarbij een strijdwagen. Een verschil in vorm valt
op: die van den Diosphos schilder zijn slanker, die van zijn
gezel breeder van romp. Maar verder hebben zij dezelfde
kenmerken. De voet is in twee afdeelingen, de bovenste on-
beschilderd; de mond is bovenop zwart geschilderd, en
daaroverheen rood (dit als uitzondering op den regel, dat
dit deel onbeschilderd blijft). Onder de voorstelling is een
roode lijn over het zwart, dan een uitgespaarde lijn, dan een
paar roode lijnen. Op den schouder, een krans lotus-
knoppen; bij den Diosphos schilder springen de stelen
meestal één knop over, bij den anderen schilder meestal
twee. Op de scene zijn geen ruimte-vullende ranken, maar
wel vaak letters, meestal zonder zin. Deze letters staan bij
den Diosphos schilder dicht bij elkaar, en zijn soms inge-
krompen tot een rij dikke stippen.
De stijl van beide schilders heeft gemeen, dat de figuren,
met hun elastische bewegelijkheid, iets van kinderen heb-
ben, nog het meest die van den Diosphos schilder. En zijn
dieren zijn precies speelgoedbeestjes; zie bijv. den stier op
den achterkant van zijn „Diosphosquot; hals-amphora Cabinet
des Médailles 219 (CV pl. 75, 7 en pl. 76, 3).
Behalve kleine hals-amphorae en lekythoi heeft de Dios-
phos schilder zijn belangrijkste werk geleverd op alabastra.
Deze zijn alle wit-grondig. Een alabastron van zijn hand is
in Amsterdam (318; CV Scheurleer, III Ja pl. i, i), met
Peleus en Thetis. Een ander is in Napels (RC, Heyd. 209;
Mon. Line. 22, pl. 63,6); hier is een fries kleine ruiter-
figuren ingesloten tusschen friezen met patroon-banden. In
Cagliari, afkomstig van de acropolis van Nora, is een
exemplaar uitsluitend met palmetten versierd (Mon. Line.
14, p. 205, fig. 30). Zijn metgezel voelt zich minder thuis in
kleine proporties, en dus hebben zijn alabastra iets slordigs
en vluchtigs; een voorbeeld is Madrid 19493 (CV pl. 29, 4),
met vier vrouwen.
Er zijn in Athene drie soorten aardewerk-alabastra ge-
maakt. Het model van den Diosphos schilder — het mid-
delste van de drie — is het meest elastisch en heeft het
meeste karakter in zijn vorm. Het heeft een rechten, dunnen
hals, nadrukkelijk afgescheiden van den rechten schouder.
Een ruime boog leidt van den schouder naar den romp, die
slank en gespannen is.nbsp;c •nbsp;j
Het alabastron model, dat aan deze voorat ging, werd
ingevoerd in het vroege stadium van de rood-figurige
periode. Beazley (AV p. 35—36 en p. 466—467;
p. 19, noot) geeft een lijst van dit soort alabastra, de Pai-
dikos'groep, zoo genoemd naar het alabastron Louvre CA
487 (Beazley, AVp. 35, no. i), waarop de inscriptie Uc^'S'^o,
eTOielt;Ts,. Deze Paidikos groep nu valt te splitsen in rood-
figurige alabastra, exemplaren in contour-techniek, en
alabastra met zwarte palmetten. Eenige onder deze zwart-
figurige en contour-alabastra zijn gesigneerd met de
inscriptie nccirixSsg ettoiso-sv, en bij onderzoek bevinden wij
dat de ongesigneerde zwart-figurige en contour-pem-
plaren zoo nauw met deze samen gaan in vorm en stijl, dat
zij ongetwijfeld uit een zelfde werkplaats moeten stammen,
dat wil dus zeggen: alle zwart-figurige en contour-alabastra
in Beazley's Paidikos groep zijn gemaakt door den potten-
bakker Pasiades; en het is niet uitgesloten, dat zij ook door
één hand beschilderd zijn. Evenals de alabastra van den
Diosphos schilder zijn zij alle wit-grondig.
De voornaamste van deze Pasiades alabastra zijn:
Londen B 668. Beazley, AV p. 36, no. i. Hoppin, Rf.
II p. 331. Mon. Piot 26, p. 86, fig. 9. Heuzey, Histoire dn
costume antique, pl. V, bij p. 220. (Contour-techniek).
Een vrouw; en een maenade. n^^/^tJ«?
Athene 15002. Van Delphi. Beazley, AV p. 36, no. 2.
Hoppin, Bf. p. 472. Mon. Piot 26, pl. Ill; p. 6S—J7, fig.
I—5. (Contour-techniek). Een maenade; en een Amazone.
lïxa-ioiSsg £toi£(TSgt;.
Boston 00.358. Beazley, AV p. 35, no. 3. Forman Catal.
366, pl. bij p. 76. Mon. Piot 26, p. 85, fig. 8. (Contour-
techniek). Drie vrouwen, jrpoa-xyopsuo.
Louvre CA 1920. Beazley, AV p. 36. Mon. Piot 26, p.
87, fig. 10; p. 88, fig. II—12. Zwarte palmetten.
IloeiyiJcSes eroieo'ev.
Athene 2207. Beazley, AV p. 36. Mon. Piot 26, p. 89,
fig. 13—15. Zwarte palmetten.
New York 06.1021.92. Sambon, Canessa 225, p. 61.
New York Handbookquot;-, p. 75, fig. 45, 2, 2. New York
Handbook^ p. 85, fig. 53, 2, 2. Zwarte palmetten.
Vergeleken met den Diosphos vorm is dit model ei-
vormig, en het heeft geen schouder. De korte hals is alleen
maar een concave overgang tusschen mond en romp; en
de contour van den romp heeft een zachte welving. Al deze
Pasiades alabastra hebben een kleine ronde teekening op den
onderkant. Bij Boston 00.358 is dit een figuurtje in silhouet-
techniek, een hardloopende jonge man. Bij de andere is het
een palmette: op Londen B 668, Athene 15002, Louvre CA
1920, en Athene 2207 is het een rood-figurige palmette met
zwarte nerven; op New York 06.1021.92 is het een zwarte
palmette op een witten grond.
De Pasiades vorm vertegenwoordigt het eerste stadium
van den ontwikkelingsgang van het alabastron, die van den
Diosphos schilder het tweede, en een derde vorm is gebruikt
door een schilder, dien ik hierna zal bespreken (zie hieronder,
p. 113). Dit laatste model heeft al zijn elasticiteit ingeboet;
het is houterig en droog. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat
onze drie modellen juist zoo gevonden worden bij de ala-
bastra met rood-figurige beschildering.
Voor het feit, dat aardewerken alabastra pas in zoo ver-
-ocr page 105-gevorderde periode voor het eerst voorkomen, zullen wij de
verklaring moeten aannemen, dat vóórdien albasten ala-
bastra gebruikt werden (zie ook hierboven, p. 9). In ver-
band hiermee ligt de interpretatie voor de hand van een
groep alabastra, die in vorm samen gaan met onze Pasiades
groep, en die beschilderd zijn met de grove voorstellmg van
een neger en een palmboom. Dit plaatje diende als een
etiket voor den inhoud: al was de flesch dan van Attisch
aardewerk en niet meer van uitheemsch albast, de inhoud
was toch nog het echte Oostersche goedje.nbsp;...
De Diosphos schilder en de schilder van de Pasiades ala-
bastra voelen beiden voor een versiering van palmetten op
hun vaas-vlak. Maar terwijl de Pasiades palmetten zich vrij-
uit om den romp slingeren, zijn die van den Diosphos schil-
der ingesloten door horizontale lijnen, tegengehouden door
patroon-banden, zoodat zij zich vanzelf wel moeten scharen
in rijen. Deze twee opvattingen van decoratie komen over-
een met de twee alabastra-vormen, de een met de zacht-
welvende, de andere met de gespannen contour.
Staat de Diosphos schilder vooraan met zijn alabastra,
zijn gezel heeft weer onoi, die beter zijn. Er is een onos van
hem in Athene (2184; CC 841, pl. 34), met op beide kanten
Amazonen, die zich wapenen. De onos is rood-grondig. Zoo
is eveneens een onos van den Diosphos schilder in het Louvre
(MNC 624; B, in M. Lang, Onos oder Epinetron, p. 19, %
4) met A, spinnende vrouwen, en B, Amazonen, die zich
wapenen Het motief van B komt overeen met dat van de
onos Athene 2184, maar de figuren van den Diosphos ^hil-
der zijn popperig daarbij vergeleken. De gezel van den Dios-
phos schilder was ook werkzaam op pyxides. Er is een pyxis
van hem in Londen (B 677); deze behoorde vroeger tot de
collectie Burgon (no. 243; teekening en beschrijving door
De alabastra met neger-voorstelling zijn bijeengezet door Buschor
(Das Krokodil des Sotades, Münchner Jahrbuch 1919, P- 37, en noot).
2) Winnefeld, AM 1889, p. 49-5°. en anderen na hem.
-ocr page 106-Burgon, in het Ashmolean Museum, Oxford, Afdeeling
Oudheden). De vaas is wit-grondig. De voorstelling is een
wagen-wedstrijd. Deze is aangebracht op den vertikalen
zijkant van het deksel, die als bij een gortbus over den op-
staanden rand van de doos zelf heen sluit. Dicht bij het werk
van dezen schilder staat een pyxis van heel ander model in
de Vlasto collectie te Athene. De vorm is die van de Nicos-
thenische pyxis; de vaas is rood-grondig. De voorstelling
rondom de vaas is een huwelijks-processie, waarbij goden
aanwezig zijn; op het deksel is de familie met de dienaressen
bijeen in het huis.
De Diosphos schilder is, zooals wij al bij zijn alabastra
zagen, zeer op palmetten gesteld. Deze brengt hij nu ook
aan op zijn lekythoi, en wel zoo, dat er een smalle scene in
het midden van de vaas aan weerskanten is ingesloten door
zwarte palmetten. Van de lekythoi, die door Beazley aan
hem toegeschreven zijn in Vases in Poland, zijn Londen B
634, met Herakles in Amazonomachie, en Louvre CA 598,
met Herakles en de Hydra, van het gewone zwart-figurige
soort; zoo is ook Amsterdam 568, met gevecht (zie hier-
boven, p. 98). Maar de andere drie door Beazley genoemde
behooren tot de met palmetten versierde afdeeling. Dit zijn:
een die in den kunsthandel was, maar nu in Baltimore is in
de collectie Robinson (CV Robinson, pl. 38, 7), met Hermes
en Iris tusschen palmetten; een in Boston (99.528; Fair-
banks, Ath. White Lek. I, pl. 1,3), met een jongen man naast
zijn paard; en een in New York (06.1070; Fairbanks, Ath.
White Lek. I, pl. 4), met Perseus en Medusa. Van deze
drie is de eerste, die met Hermes en Iris in de collectie
Robinson, gewoon zwart-figurig. Die in Boston en in New
York echter vertoonen iets nieuws: de helft van de scene is
hier geschilderd in contour-techniek, terwijl de andere helft
zwart is. Op de lekythos in Boston is het paard in contour,
Beazley, Vases in Poland, p. 6, noot 4.
Beazley, Vases in Poland, p. 6, noot 4, en Addenda, p. 79.
-ocr page 107-de man echter zwart gelaten. De vaas in New York heeft
het nog ingewikkelder; Medusa is in contour, en uit haar
hals springt een zwarte Pegasus; Perseus is zwart, heeft aan
zijn arm een tasch in contour-techniek hangen, waaruit de
zwarte Gorgo-kop komt gluren.
Op den Diosphos schilder volgt nu een heele klasse van
lekythoi met voorstellingen in half-contour, die eerst nog
uit twee, maar dan langzamerhand hoe langer hoe meer uit
een enkele figuur bestaan. Hier noem ik slechts eenige, die
het dichtst nog bij den Diosphos schilder staan:
Napels Heyd. 2763. Fairbanks, Ath. White Lek. I, p. 7igt;
fig. 26. Kleine phot. Sommer 11070, 4, i. Een satyr met
een bok. Namaak inscripties van het genre van den Dios-
phos schilder.nbsp;,111
Louvre MNB 911 (L 34). Achilles en Aiax bij het dobbel-
spel. Namaak inscripties van de soort van den Diosphos
schilder.nbsp;1 t^- u
Iets verder verwijderd, maar toch nog met den Diosphos
schilder verwant:
Louvre MNC 650. Fairbanks, Ath. White Lek. I, pl. 2.
Nike met hond en hert.
Thebe, van Rhitsona, 46.84. JHS 29, pl. 24. Een vrouw
met een spiegel naast een stoel staand.
Eenigszins verwant is ook Weenen, Oest. Mus. 234, een
hals-amphora van een model dichtbij het Nicosthenische
(Jacobsthal, Ornamente, pl. 4% a), met op A, een cither-
speler, op B, Aiax draagt het lijk van Achilles weg. De na-
maak'inscripties zijn in het genre van die van den gezel van
den Diosphos schilder.
Van de hand van dezen gezel hebben wij geen vazen met
half-contour versiering, noch in contour-techniek zonder
zwarte afdeeling. Er is een lekythos in zijn stijl, hoewel niet
van zijn hand, in Tübingen (E 56; Watzinger, pl. 22), met
Theseus en den Stier. De vorm van de vaas is ook aan de
zijne verwant.
Nog drie andere gewone zwart-figurige Iekythoi staan
dicht bij hem in stijl:
Napels Heyd, 2745. Kleine phot. Sommer 11070, i, 12.
Herakles en de Leeuw tusschen Athena en lolaos.
Brussel R 290. CV pl. 21, 15. Herakles, tusschen Athena
en lolaos, valt den Leeuw met een zwaard aan. (Mond en
hals van de vaas zijn niet toebehoorend).
Kunsthandel in München. Phot. München, Arch. Semi-
nar, B 988—989. Athena, met een speer gewapend, staat in
tusschen Herakles en de Leeuw; Herakles valt aan met een
zwaard.
Wanneer wij de onderwerpen op de vazen van onze beide
schilders nagaan, valt het ons op, dat de Diosphos schilder
zich gewoonlijk in het behandelen van zijn thema houdt aan
de traditioneele wijze van voorstellen. Zijn gezel daaren-
tegen is er vaak toe geneigd, om een nieuwe voorstelling van
een onderwerp te geven. Zoo heeft hij zich in de scene van
Cassandra (Kopenhagen Chr. VIII 390; CV pl. m, i)
vrijgemaakt van het traditioneele schema (zie hierboven,
p. 41). Op de lekythos in de collectie Castellani met
Herakles en Kyknos (570; Mingazzini, pl. 86,6 en 87,
I—3) hangt een losse bliksem-schicht in de lucht tusschen
de twee strijdenden. Op een lekythos in Athene (517; CC
971), met dezelfde voorstelling, zien wij nog eens den blik-
sem neerdalen tusschen hen beiden. De lekythos Athene 517
staat in stijl niet ver van onze twee schilders; de vaas-vorm
is vrij slank; van dezelfde hand is Athene 516 (CC 970;
Licht, Sittengeschichte III, p. 146), met Herakles, die satyrs
vangt. quot;Wij weten dat Zeus met zijn bliksem in het gevecht
van Herakles en Kyknos tusschen beide komt (Apollod. II,
5, 11; Hygin. Fab. 31; zie ook Roscher, s. v. Kyknos i,
p. 1693). Deze twee Iekythoi geven echter de eenige mij be-
kende vaas-voorstellingen ervan.
Zie voor Herakles, die den Leeuw met een zwaard aanvalt,
Beazley, JHS 54, p. 90.
Onze beide schilders, en vooral de Diosphos schilder, zijn
meer dan eenig ander geneigd tot het aanbrengen van wagens
in hun scenes; zie de lekythos Amsterdam 568 (CV Scheur-
leer, pl. 5, 8). Het lange vaas-oppervlak van de lekythos
leende zich uitnemend voor scenes met strijd-wagens of
wagen-wedstrijden, en het is alleen maar te verwonderen,
dat op de vroegere lekythoi niet veel méér hiervan gebruik
is gemaakt. De Diosphos schilder krijgt nu een heel gevolg
van kleine slordige lekythoi in zijn genre, meest met vluch-
tige wagen-scenes. Hoe ver zijn persoonlijke invloed bij deze
derde-rangs producten nog ging, is moeilijk na te gaan. Er
is wel geen vaas-soort, waarbij zulk minderwaardig slag bij
honderden voorkomt, als de lekythos, maar dit is wel te ver-
staan: tot de ärmsten toe hadden ze noodig voor hun be-
grafenissen. En de tumulus van Marathon bewijst anderer-
zijds, dat zelfs bij een roemrijke staats-begrafenis niet zoo
nauw op qualiteit van de lekythoi werd gelet.
Niet ver van den Diosphos schilder staat het werk van
een schilder van wiens hand er een lekythos in Leiden is
(Gerhard, AV pl. 69/70, 5 en 6), met een kind in een kook-
pot. Een replica van dezelfde hand is in Chiusi, collectie
Bonci Casuccini (Mon. Line. 30, p. 535, fig. 5)- De vorm
van deze lekythoi heeft veel van dien van den Diosphos
schilder, maar is over het algemeen slanker. Beneden de
scene dezelfde roode lijnen, als bij den Diosphos schilder en
zijn gezel, maar meestal een paar uitgespaarde lijnen in-
plaats van de enkele. De vazen zijn wit-grondig.
De gezichten van menschen en paarden zijn vrij lang-
neuzig; de plooien van mantels gestreept in afwisselend
rood en zwart. Paarden, ezels en centauren staan dikwijls
met beide voorpooten van den grond geheven, wat hun een
zeer weifelende uitdrukking geeft. Over het geheel genomen
hebben al zijn figuren iets onzekers; zij laten zich voort-
drijven door den stroom, hebben geen eigen initiatief. Dit
105
-ocr page 110-maakt, dat ook de scenes geen positief geheel vormen. De
figuren, die er zitten, hebben daar toevallig hun kampstoel
opgeslagen, en de staande figuren zijn op het punt om weer
verder te drijven. Dit valt natuurlijk het meest op aan de
beide uiteinden van de scene. Maenaden op ezels en Ama- ■
zonen te paard ziet men zoo komen inrijden op voorstellin-
gen, waar zij niets mee te maken hebben. Twee kyathoi, die
wanneer zij niet eigen werk zijn, dan toch zeer na aan onzen
schilder verwant zijn, geven hiervan een goed voorbeeld.
Het zijn Londen B 462, met Herakles en de Ever tusschen
drie Amazonen te paard; en Londen B 466, met Achilles
en Aiax bij het dobbelspel. Beide vazen zijn rood-grondig.
Bij het lange vaas-vlak van de kyathos valt er nog meer
oppervlakte met onsamenhangende figuren te vullen, dan
bij de lekythos. Onze kunstenaar werkte ook op alabastra,
die den vorm hebben van den Diosphos schilder (zie p.
99). Een voorbeeld is Athene 12768 (Nicole 977), met een
versiering in friezen. Twee breede rijen van een blokjes-
patroon vormen friezen op een rooden grond, en daar-
tusschen zijn twee friezen op een witten grond met figuren.
Het bovenste fries geeft Peleus en Thetis met wegvluchtende
Nereiden; het onderste een gigantomachie met onder andere
Athena.
quot;Wat hierboven van den Diosphos schilder is gezegd, dat
wij talrijke minderwaardige vaasjes hebben in zijn geest,
geldt nog meer van dezen kunstenaar. Behalve lekythoi zijn
het hier kleine kalpides en ondiepe skyphoi, waarop telkens
weer dezelfde scenes voorkomen: Herakles en de Stier, af-
gewisseld met Herakles en de Ever, en satyrs en maenaden.
De techniek, vooral op de ondiepe skyphoi, is hoe langer
hoe meer zonder ingekraste lijnen of extra rood en wit, tot
het tenslotte een pure silhouet-techniek wordt. Deze sil-
houet-vaasjes vormen een uitgebreide klasse; zij zijn in
hoofdzaak te dateeren in het tweede kwart van de Vde
eeuw.
Wij zagen, dat de Diosphos schilder in contact moet staan
met den Edinburg schilder, omdat hij diens speciaal model
van hals-amphora gebruikt. Hier volgen nu twee schilders,
die op een ander punt verband houden met den Edinburg
schilder: zij zetten zijn groote cylinder-lekythos voort. De
eerste van deze beide schilders is echter niet zoozeer een
lekythos-schilder; hij werkt vooral op skyphoi. In de groep
van de „Witte Reigerquot; skyphoi, die door Mingazzini is
samengesteld (Vasi Castellani, p. 313—317)» Wijkt hij de
vooraanstaande meester te zijn geweest. Beazley heeft hem
besproken in verband met zijn skyphos in de collectie
Robinson in Baltimore (JHS 54, p. 89). Op deze vaas, af-
gebeeld CV Robinson, pl. 22, 2 en 23, is Dionysos voorge-
steld, rijdende op een ezelkar. Andere skyphoi van zijn
hand zijn: Delos, Heraion 595 (Dugas, Délos X, pl. 46),
met Herakles in symposion; Delos, Heraion 597 (Dugas,
Délos X, pl. 47 en 48), met op A, Athena, die Herakles in
haar tempel ontvangt, op B, Nike en Hermes, die toekijken;
Lecce 560 (CV pl. 3, i—2), met satyrs en herten, en in het
midden van de voorstelling een vogel op een boom. De satyr
met kop van voren gezien op deze laatste skyphos komt ook
voor op een oinochoe van zijn hand in Londen (B 513), met
Dionysos op een ezel, en drie satyrs. De oinochoe is van het
normale model met klaverblad-vormigen mond, en rood-
grondig, evenals de skyphoi. De skyphoi, sommige dieper
dan de andere, maar toch alle van hetzelfde model, hebben
een afgezetten rand, diagonaal opstaande handvaten, en een
zwarten torus-voet. Meestal is er een plastische band tus-
schen romp en voet. Over den mond loopt een krans klimop-
blaadjes, soms vereenvoudigd tot een dubbele rij stippen.
Onder op den romp langs den voet is een rij slordige roode
en zwarte tongen. De stijl van onzen schilder kenmerkt zich
door lange, vloeiende ingekraste lijnen. De koppen hebben
vaak een opstaande kuif, die rood geverfd is, en van voren
eindigt in ingekraste lijntjes. De van voren geziene koppen
hebben twee zulke kuiven tegen elkaar omhoog staan, wat
hen lichtelijk belachelijk maakt; deze koppen zijn gereser-
veerd voor satyrs en reuzen. De schilder combineert graag
lijnen tot één, bijv. de contour van een baard, het oor en de
contour van het haar in den nek. Of hij combineert de
contour-lijn van het gezicht met den mond; een tweede
lijntje wordt er dan nog aan toegevoegd om den mond te
completeeren. Zulk een kleinen mond geeft hij ook aan zijn
baardlooze figuren; het ziet er gauw uit als een half-open
visschenmond.
Hij duidt het haar soms aan door een bedekking met
dikke, gele verf. Deze gele kleur wordt niet alleen door hem
gebruikt: de mindere schilders van de „Witte Reigerquot; groep
brengen deze veelvuldig aan op hun voorstellingen. Dat zij
allen een groote voorkeur hebben voor lichte verf, bewijzen
al de witte reigers onder de handvaten van hun skyphoi.
Onze schilder maakt een aanmerkelijk verschil in het weer-
geven van verschillende kleedingstukken; de zoom van een
chiton heeft meestal een rij scherpe zigzags, die de dichte rij
plooien aanduiden; de verticale rand van een himation
echter valt gewoonlijk omlaag in een dubbele lang-golvende
ingekraste lijn.
Ten opzichte van zijn gezellen in de „Witte Reigerquot; groep
zij opgemerkt, dat zij sterk geneigd blijken, om de hoogte
van de scene te verkorten; sommige van deze producten
komen nog wel eenigszins de prestatie van onzen schilder
nabij, maar de meeste vertoonen een treurigen achteruit-
gang.
Onze schilder nu werkt hiernaast nog op andere vazen.
Wij zagen een oinochoe van zijn hand (p. 107). Hij be-
schilderde ook kalpides; zie Londen B 346 (CV tekst, III
He p. 12, fig. a), met Apollo, die de lier bespeelt; aan eiken
kant twee Muzen. Zijn Iekythoi hebben voor het meerendeel
een slanken cylinder-vorm. De mond heeft een stijve contour;
de voet is een trochilus met onbeschilderd profiel; er is een
plastische ring tusschen romp en voet. Op den schouder
heeft hij het palmetten-schema overgenomen van den schil-
der dien hij tot voorbeeld neemt in zijn lekythoi (zie hier-
onder, p. I lo). Hij was zelf vóór alles een skyphos-schilder,
en doorloopend valt te merken, dat zijn andere vazen slechts
bijwerk zijn. Hij laat zich zeer beinvloeden door de hoogte,
die hem voor zijn teekeningen ten dienste staat: zijn figuren
zijn op de skyphoi een weinig gedrongen; als hij ze dan her-
haalt op vazen van een ander model, worden deze direct
rijziger. Lekythoi van zijn hand zijn Syracuse 33501 (van
Gela; Mon. Line. 17, pl- 13,2), met Peleus en Thetis (de
vaas is wit-grondig); en Louvre CA 1837, met een offer-
optocht naar een tempel. Twee lekythoi, die van één hand
zijn, hebben veel met zijn stijl gemeen; er is echter een
zekere stijfheid in de ingekraste lijnen, die wij bij zijn werk
missen; dit zijn: Londen B 542, met Polyxena bij de bron,
en Achilles; en Syracuse 20901 (van Gela; Mon. Line. 17,
p. 66, fig. 39), met een tweegevecht, en rechts daarvan een
vrouw.
De lekythos-schilder, die de collega is van onzen skyphos-
schilder, begint vrij onbeduidend. Hij werkt dan nog op ge-
wone, rood-grondige cylinders, met het schema van vijf
palmetten van den Edinburg schilder op den schouder. Zijn
figuren hebben iets stijfs en zijn gekleed in schraal-geplooide
gewaden. Hij heeft zijn eigen, zelfstandigen stijl nog niet
gevonden. Een van deze vroege stukken is een fragmentaire
lekythos in Delphi (Perdrizet, Fouilles de Delphes V, p.
160, fig. 664), met een satyr en een maenade. Sommige
figuren hebben de opstaande kuif van zijn skyphos-collega.
Er komen dan stukken, waaraan men zien kan, dat zij tot
een overgangsstadium behooren, zooals bijv. Berlijn inv.
30852 (Stephanos für Wiegand, pl. 4; Licht, Sitten-
geschichte III, p. 76, 6; Neugebauer, Führer, pl. 38, i), met
Hyacinthus, die op een zwaan over zee vliegt. Deze vaas is
al wit-grondig.
De lekythoi uit zijn bloeitijd hebben een buitengewoon
rechten cylinder-vorm. De voet is een torus met ongeverfd
profiel, een trochilus, of een voet in twee afdeelingen. Tus-
schen den romp en den voet is meestal een plastische ring.
Boven de scene, een net-patroon, of dit vereenvoudigd tot
een dubbele rij stippen. Onder de scene is geen grondlijn,
zoodat de figuren direct op het zwart van den onderkant
van de vaas staan; en over den rand van dit zwart loopen
twee breede roode biezen, waarin de voeten van de figuren
dan vaak eenigszins wegzinken. De schouder-versiering is
een variant op die van den Edinburg schilder. Wij zien hier
dezelfde vijf palmetten als bij diens schema, maar aan den
steel van de beide palmetten naast het handvat ontspruiten
nog een extra krul-rank en een spichtige knop; als zijn
collega, de skyphos-schilder, zich in lekythoi begeeft, neemt
hij dit schema gewoonlijk van hem over. Eenige lekythoi uit
dit ver ontwikkelde stadium zijn Weenen 1841 (van Gela;
Arch. Anz. 1892, p. 172, no. 184; Pfuhl, Malerei, fig. 293),
met Herakles en de Vogels; Louvre F 366 (Pottier, Album,
pl. 86; phot. Alinari, no. 23721, i), met Polyxena bij de
bron, en Achilles; Athene 1138 (CC 958; Fairbanks, Ath.
White Lek. I, p. 27, fig. 19; AM 1908, Beilage bij p. 22, fig.
3 en 4), met Athena in haar heiligdom gezeten tusschen
uiltjes op takken. Zijn mannengezichten hebben meestal iets
over-verfijnds; daarnaast heeft hij 'n groveren mannenkop,
meestal gebruikt voor satyrs en centauren. Zijn vrouwen-
koppen lijken in uitdrukking vaak op het meisje op een
oinochoe van den Harrow schilder in Cambridge (G 164;
CV pl. 35, 4 en 40, 4); en nog meer op de akroterion-sphinx
van den tempel van Aegina in München (A 91, nieuw A
'177; Furtwängler, Aegina, pl. 98, bovenaan: face en profiel;
face alleen, Bulle, Der schone Mensch, p. 507, fig. 157; en
Wolters, Führer durch die Glyptothek, A 177). In gevechten
teekent hij bij voorkeur een speer dwars over een gezicht
heen.
Zijn anatomische lijnen zijn even karakteristiek als die
van den skyphos-schilder. Het sleutelbeen geeft hij weer
door een lijn met een haak op het uiteinde en een draai in
het midden, die den gewrongen aard van dit been goed na-
bootsen. Over het dijbeen gaat een ingekraste lijn omlaag
naar de bottige, uitstekende knie; een lange ingekraste lijn
gaat achter over het dijbeen en verder door over het be-
nedenbeen tot het eindigt met een bijna dichten haak op den
enkel. De uitgestoken handen missen ingekraste lijnen; zij
hebben een breeden handwortel, en een kleinen, naar buiten
stekenden duim. De kleederen hebben oorspronkelijk nog
de dunne, schrale plooien van zijn vroeger stadium, maar
worden dan vrijer, en geven de stoffen van zware mantels
en golvende chitons natuurgetrouw weer. Hij brengt graag
langs zoomen een rand van roode verf aan; en roode stippen
versieren vleugels, en dergelijke. Maar dit rood is zoo don-
ker en bijgevolg weinig zichtbaar, dat zijn voorstellingen
een absoluut zwart-op-witten indruk maken, als een pen-
dant van de rood-figurige vazen met hun twee kleuren.
Hij interesseert zich voor anatomie, en vooral voor
figuren, die in profiel staan en dan zich met hun boven-
lichaam achteruit wenden, zoodat wij ze ongeveer in drie-
kwart komen te zien. Deze wijze van weergave heeft hij
gemeen met den schilder van de Berlijnsche amphora; en
het zou niet te verwonderen zijn, wanneer deze, de eerste
rood-figurige schilder, die meerdere Iekythoi schilderde,
ook op de zwart-figurige lekythos-schilders zijn invloed had
uitgeoefend. Onze kunstenaar schijnt in zijn onderwerpen
ook den schilder van de Berlijnsche amphora te hebben ge-
volgd. Vergelijk met zijn Hyacinthus de Apollo van den
Berlijnschen schilder op de hydria in het Vaticaan (Beazley,
Berliner Maler, no. 126, pl. 25—26); en zijn Polyxena bij
de bron met de Polyxena van den ander op de hydna m
Leningrad (Beazley, Berliner Maler, no. 135, pl. 24, i).
Zie Beazley, Der Berliner Maler.
-ocr page 116-Onze schilder heeft een aantal effen zwart geschilderde
lekythoi, met op den schouder zijn gewone palmetten-
schema. In Oxford is een lekythos met een zwart geschilder-
den romp, en een voorstelling op den schouder, een herten-
jacht (251; P. Gardner, Ashmolean Vases). De stijl is niet
die van onzen schilder, maar de vaas-vorm doet duidelijk
vermoeden, dat hij toch in diens werkplaats is gemaakt.
Behalve op lekythoi werkte hij ook op oinochoai; deze
zijn van twee vormen, beide met klaverblad-vormigen
mond, maar de eene is slanker, de andere boller. Caskey
geeft de beide modellen in Geometry: no. 87, p. 135, en no.
85, p. 133. Het slanke model heeft een paneel, op het bolle
loopt de witte (of ongeverfde) achtergrond rond om de vaas.
Er is geen grondlijn, evenals bij de lekythoi, maar twee
roode lijnen zijn over de grenslijn getrokken. Bijna zonder
uitzondering zijn deze oinochoai van minder gehalte dan de
lekythoi. Die van het slanke model zijn verre in de meerder-
heid. Een van de beste is Cambridge, Bruikleen Ricketts en
Shannon (CV 2, pl. 32, 3), met Hermes, die de godinnen naar
Paris leidt. Bij de minder zorgvuldige is het dikwijls lastig,
om eigenhandig te onderscheiden van werk, dat wel uit zijn
werkplaats stamt, maar door gezellen moet zijn beschilderd.
Wanneer het werk ophoudt van dit paar schilders — de
„Witte Reigerquot; skyphos-schilder en zijn collega, de leky-
thos-schilder — dan is het feitelijk gedaan met het Attisch
zwart-figurig. In twee werkplaatsen wordt er nog wel in
gewerkt, maar deze productie ligt op een zijlijn. De hoofd-
richting wordt van nu aan — dat is in het tweede kwart van
de Vde eeuw — vertegenwoordigd door rood-figurig en
contour-beschildering. Vooral voor de kleinere vormen
komt deze laatste techniek hoe langer hoe meer in zwang.
Aan zwart-figurig bezitten wij dan nog uit deze periode
het werk van een kunstenaar, die alabastra en lekythoi be-
schildert. De alabastra van dezen schilder vertegenwoordi-
gen het derde stadium in den ontwikkelingsgang van deze
vaas; ik besprak het terloops hierboven, p. loo, tezamen
met de eraan voorafgaande alabastron-modellen, dat van
Pasiades, en dat van den Diosphos schilder. Dit derde model
heeft een breeden, rechten hals, die een rechten hoek vormt
met den zeer smallen schouder. De schouder staat zonder
overgang recht tegen den romp, en vanaf dit punt loopt de
contour van den romp bijna rechtdoor naar beneden.
Zijn lekythoi hebben óf een kelk-vormigen mond,
èf een steilen mond met horizontaal omkrullenden lip. Die
van de eerste soort zijn over het algemeen zorgvuldiger.
Een voorbeeld is Cabinet des Médailles 303 (CV pl. 87,
I o, 11,15 en 17), met een vliegenden Eros met kransen in zijn
hand tusschen twee paren, bestaande uit een jongen man en
een vrouw. Een van zijn beste alabastra is eveneens in het
Cabinet des Médailles (312; de Ridder, p. 205, fig. iy,CV
pl^ 3_5), met een jongen man, die een zittende vrouw
een alabastron aanbiedt.
De alabastra zijn vaak versierd met een rand naar links
liggende z's. Op de lekythoi komt deze niet voor. De schou-
der van de lekythoi heeft een dubbele rij stralen; dit is de
nu gedegenereerde oorspronkelijke schouder-versiering van
iotusknoppen met tongen erboven. Zijn vazen zijn gemaakt
in een grove klei, en zijn bijna altijd bedekt met een yuil-
witten ondergrond voor de voorstelling. Hij vult de ruimte
met groote mKo? inscripties, de letters ver uit elkaar. Dikke
lange lussen hangen aan den wand, aan stoelleuningen, of
aan de armen van zijn figuren; soms hebben zij dikke uit-
steeksels op regelmatige afstanden (zie den Eros op de leky-
thos in de Cabinet des Médailles), en zijn dus kennelijk
kransen De teekening is buitengewoon zwart gehouden:
bijna geen toegevoegd rood of wit. Om anatomie be-
kommert hij zich niet veel; voor hem kenmerkend is de
lange ingekraste lijn over het dijbeen, van heup naar knie,
op het uiteinde gebogen. Hij schildert graag mannen, die
zwaar op hun stokken leunen. De dikke, stijve vouwen van
hun mantels eindigen beneden in kleine plooien, dicht op-
een, die ingekrast zijn, of geschilderd, en dan lijken op een
nj druppels. De vleugels van zijn vliegende figuren werkt
hij af met een rand van ingekraste lijntjes. En voor de con-
tour van het haar langs voorhoofd en nek brengt hij ook
meestal een rij zulke lijntjes aan. Op mantels krast hij vaak
kruisjes in. Op eenige van zijn lekythoi schildert hij een
enkele figuur tusschen twee paren palmetten. Dit moet hij
van den Diosphos schilder hebben overgenomen (zie hier-
boven, p. 102); maar zijn slordige palmetten bewijzen, dat
hij hiermee niet in zijn element is. Wij hebben van hem dan
ook geen alabastra met louter palmet-versiering, zooals van
den Diosphos schilder, en den schilder, die werkte voor
Pasiades (p. loi); onze schilder versiert daarentegen ala-
bastra met een net-patroon, dat de vaas rondom bedekt. Een
voorbeeld hiervan is Yale 121 (Baur, fig. 41); zooals wij
zien, verdeelt een z-patroon over het midden van de vaas
dit net in twee afdeelingen. Er is nog een alabastron van
zijn hand in Yale, nl. no. 120 (Baur, pl. 6 en fig. 20), met
twee dansende vrouwen, een fluitspeelster, en een man, die
toekijkt. Dicht bij deze staat een ander alabastron van zijn
hand, met hetzelfde onderwerp, in Amsterdam (16^6; CV
Scheurleer, III Ja pl. i, 2). Scheurleer merkte op in zijn tekst
van het Corpus, dat de twee dansende vrouwen en de fluit-
speelster replica's zijn van die op het alabastron in Yale; de
toekijkende man ontbreekt hier.
De laatste zwart-figurige werkplaats doet al veel con-
cessies in de richting van de contour-techniek. De voor-
naamste schilder uit deze werkplaats beschilderde een ge-
ring aantal groote cylinder-lekythoi, en tallooze kleine
vazen van verschillenden vorm. De latere onder deze
cylinders zijn in contour-techniek versierd, maar het meeren-
deel is nog zwart-figurig. Een van deze is de lekythos
Athene 1129 (CC 961), het eerst gepubliceerd in AM 1891,
p. 300—312 en pl. 9 door Mayer, die de scene verklaarde
als Lamia, door satyrs gefolterd. Daarna kwam Buschor
met zijn „Apeneilandquot; (AM 1927, p. 230—234), die het
aanziet voor een Satyr-drama op het thema van een fabel-
achtig verhaal van een Apeneiland, meegebracht door een,
die verre reizen deed, zooals wij er een over hebben in Paus.
I, 23. De groote cylinders van deze werkplaats vallen
buiten den norm met hun contour. De normale cylinder,
waarop de Edinburg schilder werkte, en die werd voortgezet
door den schilder van de Polyxena lekythos Louvre F 366
(zie hierboven, p. 109), heeft een romp, die even uitzwelt
beneden den schouder. Onze cylinders daarentegen gaan op
dit punt óf recht naar beneden, óf zijn zelfs eenigszins
elastisch ingedeukt. De voet is een torus, of een trochilus,
die over zijn onderste helft met een zwarten band versierd
is, wat dus neerkomt op een imitatie van een voet in twee
verdiepingen, die altijd de onderste afdeeling zwart geverfd
heeft. Onder de scene loopen twee maal drie ingekraste
lijnen rond; dit is een kenmerk van deze werkplaats — in-
gekraste lijnen, waar anderen altijd uitgespaarde lijnen of
banden aanbrachten. Op den schouder is een palmetten-
schema, afgeleid van dat van den schilder van Louvre F 366;
zie hierboven, p. iio. Er is dezelfde krul-rank met smallen
knop aan de beide palmetten aan weerskanten van het hand-
vat, maar de palmetten zijn hier veel-bladerig, en bovendien
ontspruiten nog aan de stelen vaak kleine spiraal-ranken,
zooals die van wilde wingerd. De groote cylinders zijn alle
wit-grondig.
In den stijl valt op, hoe deze schilder veel gebruik maakt
van fijne ingekraste lijnen; zie op onze lekythos bijv. de
baarden van de satyrs. De handen der figuren zijn weinig
ontwikkeld, met een stomp, uitstaand duimpje. Er zijn nooit
inscripties om de ruimte te vullen. quot;Wel ranken, bezet met
fijne zwarte punten, en met appels, die er echter zoo ver
Tegen Buschor's opvatting trok daarna Wilamowltz partij
(Glaube der Hellenen I, p. 273, noot 2).
vandaan los in de ruimte hangen, dat het lijkt, alsof zij er
heel geen verband mee hebben.
Op de Apeneiland-lekythos loopt er langs den hals een
rank klimop met bladeren en vruchten. En deze zelfde
klimop komt voor als hoofd versiering op tallooze kleine
Iekythoi van dezelfde hand. Deze kleine Iekythoi hebben een
betrekkelijk langen hals, en een ondiepen komvormigen
mond; op den schouder een dubbele rij stralen, onder de
voorstelling de ingekraste lijnen van deze werkplaats. In
vorm en bijkomstige versiering staan geheel met hen op één
lijn de kleine Iekythoi van den Tymbos schilder met hun
figuren in contour-techniek (Buschor, Münchner Jahrbuch
1925, p. 18). Zij zijn van een andere hand, maar het lijdt
geen twijfel, dat zij gemaakt zijn in dezelfde werkplaats.
De kleine witgrondige Iekythoi met patronen hebben be-
halve klimop ook dikwijls palmetten als hoofd versiering
op den romp. Zoowel de klimop, als de palmetten zijn dan
ingesloten tusschen hekwerk-patronen. Eenige gepubliceerde
voorbeelden zijn: Kopenhagen, CV pl. 112, 11—18; Louvre
F 524 en 528 (Pottier, Album, pl. 87); Würzburg 389, a en
b; 390, a, b en c (Langlotz, pl. 108); Karlsruhe 20 en 22
(Weiter, pl. 6). Er is een laat exemplaar van deze soort in
Londen (B 659), waarop in het midden tusschen de pal-
metten de voorstelling van een hopliet geschilderd is; maar
deze uitzondering staat geheel op zichzelf.
Deze werkplaats produceerde nu behalve Iekythoi nog
een aantal andere vaas-soorten, alle versierd met dezelfde
patronen. Er is een groot alabastron in Londen (coli. Durand
1106), waarop rondom den romp als op een stalen-kaart
netjes afgedeelde secties van verschillende patronen voor-
komen. Grover is het alabastron Cambridge G 144 (CV
pl. 39, 11), en het is niet zeker, of dit wel van dezelfde
werkplaats stamt, of misschien door een concurrent is ge-
maakt.
De aryballos met patronen in Leipzig, die door Beazley
116
werd gepubliceerd (Aryballos, BSA 29, p. 208, fig. 7), be-
hoort tot deze klasse, en moet een product zijn van onze
werkplaats.nbsp;. .
Er is een bol-ronde kleine lekythos met deze versiering
in Syracuse (van Gela; Notizie 193^, P- 146, fig- 10), en
een dergelijke in Londen (64.10—7.1722).
Een skyphos is in Bologna (Zannoni, Certosa, pl. 138,
^ Een nieuwe vorm komt op, de kantharos met lage hand-
vaten en zonder voet, en deze is in het begin ook met de-
zelfde patronen versierd; een voorbeeld is m Bologna (Zan-
noni, Certosa, pl. i43, e). Van dezen vorm vinden wij een
geheel zwart, waarschijnlijk vroeg exemplaar in Rhitsona
(76.23; Ure, Black Glaze, p. 37, en pl. IX). De vorm wordt
later vooral versierd met grove laurierbladeren in opge-
legde verf.
Wanneer de voornaamste schilder van deze werkplaap
zich gaat concentreeren op patroon-versiering, beduidt dit
feitelijk het einde van het zwart-figurig; want in strikten
zin genomen zijn zulke patronen, vroeger slechts gebruikt
voor bijkomstige versiering van schouder en hals, en puur
silhouet, zonder ingekraste lijnen of opgelegd rood en
zwart, toch niet meer zwart-figurig.
Als wij nagaan, hoe uitgebreid de productie van deze
patroon-vazen moet zijn geweest, vooral van de lekythoi,
en hoe zij naar alle deelen van de Helleensche wereld zijn
geëxporteerd, dan zien wij ook, dat de laatste zwart-
figurige werkplaats niet bij de pakken heeft neergezeten,
maar met eere is gesneuveld tegen de veld winnende rood-
figurige en contour-werkplaatsen.
tl M
f
4 --
1.nbsp;Dat de oorsprong van de rood-figurige techniek niet in
Attica zou moeten gezocht worden, houden sommigen
ten onrechte vol.
2.nbsp;De marmeren kop van Thasos in Boedapest (Jahresh.
XI, pl. I - II) is niet Parisch (Langlotz, Fruehgr. Bild-
hauerschulen, pl. 71,1, en p. 135), maar inheemsch
Thasische kunst.
3.nbsp;Er wijst niets op een gespannen verhouding tusschen de
beide figuren op de rood-figurige kalathos met Alcaeus
en Sappho in München, zoo als Furtwängler die aan-
nam in zijn publicatie (FR. pl. 64, en tekst II, p.
20—23).
4.nbsp;De laatste publicaties van de Arkesilas schaal in het
Cabinet des Médailles (Buschor, FR. pl. 151, en tekst
III, p. 211—214; Lambrino, CV pL 20—21, en p. 17)
handhaven nog verscheiden onjuistheden.
5.nbsp;Shear's interpretatie van de klos met Helios, die bij de
opgraving van de Agora te Athene gevonden is
(III. London News, 19 Oct. 1935» P- 648, fig- 4) is niet
in allen deele juist; zijn toeschrijving aan den Brygos
schilder is onhoudbaar.
6.nbsp;Studniczka (Geschichte der alt gr. Tracht, p. 13—14)
en Bieber (Jahrh. 1918, p. 49—53» en Gr. Kleidung,
p. 16 en 19—20) houden bij hun reconstructie van de
chiton niet voldoende rekening met den aard van de
stof.
7.nbsp;Het onderscheid moet niet uit het oog verloren worden
-ocr page 124-tusschen Grieksche vazen, die gebruiksvoorwerpen
waren, en vaatwerk, dat van het begin af als wij-
geschenken bedoeld was.
8.nbsp;Langlotz (Zeitbestimmung, p. 12) dateert de door
Croesus gewijde zuilen van den tempel van Artemis te
Ephesus in een te nauw begrensde periode.
9.nbsp;Waar Isidorus (Etymologiae, XX, IV, 3) de uitvinding
van het pottenbakken combineert met den term
„Samische vazenquot;, verwart hij twee verschillende
gegevens.
10.nbsp;Dat de Hera van het heiligdom op het schiereiland van
Perachora tegenover Corinthe Hera Akraia genoemd
wordt, berust op een misverstand van Strabo.
11.nbsp;Hussong (Zur Technik der attischen Gefässkeramik,
p. 58—62) neemt ten onrechte aan, dat het archaische
Attische aardewerk twee maal gebakken werd.
12.nbsp;Dat de Menon schilder op zijn vazen bijwerk aan hel-
pers of leerjongens overliet, bewijst nog niet, dat hij de
eigenaar van de werkplaats was (H. R. W, Smith, New
Aspects of the Menon Painter, pl. 2, en p. 11 en 52).
13.nbsp;Ure's dateering van de graven van Rhitsona is over het
algemeen te vroeg.
14.nbsp;Krijgslieden met loshangend haar op verscheiden wape-
nings-tafereelen — zie Beazley, Der Kleophrades-
Maler, pl. 32 en p. 28 — zijn niet bezig het te kammen
of een lok af te snijden, maar zij maken het op.
15.nbsp;Wilamowitz (Glaube der Hellenen I, p. 377—378)
kent een te actieve beteekenis toe aan de psyche van
Patroclus op de lekythos Delos, Heraion 546 (Dugas,
Délos X, pl. 40 en 68).
16.nbsp;Het argument waarmee Hussong (Technik, p. 55) en
Richter (AJA 1932, p. 86) willen bewijzen, dat ° ^eTi/a.
éiroivjtrsv Op vazen de signatuur is van den pottenbakker,
die de vaas draaide, is niet afdoende.
17.nbsp;Er moet op Thasos een vroeg-archaisch heiligdom heb-
ben gelegen ten Oosten van het Hellenistische Odeon.
18.nbsp;Tegen de historiciteit van het chronologisch onhoud-
bare bezoek van Solon aan Croesus pleit ook Solon's
antwoord aan Mimnermus (Bergk, Poet. Lyr. Gr.
II, VI, 20).
19.nbsp;Handelsbetrekkingen spelen een voorname rol ten op-
zichte van de bloeitijdperken van bepaalde aardewerk-
industrieën, zooals wij dat vooral zien bij Corinthe en
Athene.
20.nbsp;In Plin. Nat. Hist. 21,20,83 §nbsp;emendatie
triduoque non solvit«r de juiste lezing.
21.nbsp;De inscriptie PVTA op het Italische vaasje Louvre
D 134 (Pottier, Album, pl. 32) houd ik niet met Bréal
voor Oscisch; de vertaling als „roode kleurstofquot; is
onaannemelijk.
■à';
-ocr page 128- -ocr page 129-t »
? ^
^nbsp;TV
s
rV *
, - J Sw
' A
-ocr page 130-lïîs:
i
%
lil
m