. V
—. ;
i
' ' -ar ,
V-k - -
TAn. »
- gt; T- -Jl. '
-ocr page 4-iiliififiSI
gt; 1
MICROSCOPISCH ONDERZOEK VAN VLEESCHWAREN
-ocr page 6- -ocr page 7-MICROSCOPISCH ONDERZOEK
VAN VLEESCHWAREN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
DR. C. W. VOLLGRAFF, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE VER-
DEDIGEN OP VRIJDAG 4 OCTOBER 1935, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR
CHRISTIAAN JOHANNES ADRIAAN KERSTENS
DIERENARTS. DIRECTEUR VAN HET OPENBAAR SLACHTHUIS
TE ROERMOND EN HOOFD VAN DEN KEURINGSDIENST VAN
VEE EN VLEESCH IN DEN KRING ROERMOND
GEBOREN TE BERGEN OP ZOOM
1935
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS, UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
Aan mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw.
. 'i.
-ocr page 11-Bij het voltooien van dit proefschrift betuig ik mijn oprechten dank aan allen
die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.
Zeer groote erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan U, Hooggeleerde VAN
O YEN, Hooggeachte promotor, voor de bereidwilligheid, waarmede Gij dit uit
de noodzakelijkheid der practijk voortgekomen onderzoek als proefschrift hebt
willen aanvaarden en voor Uw groote belangstelling, raad en steun, welke ik bij
het onderzoek en de bewerking der stof mocht ondervinden en ontvangen.
U. Hooggeleerde SCHORNAGEL, betuig ik mijn dank voor de technische
voorlichting en hulp welke ik in het laboratorium van het Pathologisch Instituut
mocht ontvangen.
Hooggeleerde KREDIET, voor het mede controleeren van vele der praeparaten
breng ik U mijn hartelijken dank. alsmede voor Uwe bereidwilligheid de micro-
photo's in het Anatomisch Instituut te doen vervaardigen.
Hooggeachte QUADEKKER. het was aan het onder Uw leiding staande
slachthuis, dat ik ondervond dat voor de dagelijksche vleeschkeuring ervaring in
laboratoriumonderzoekingen onmisbaar is. Voor Uw invloed op mijn vorming als
keutingsveearts betuig ik U van deze plaats mijn erkentelijkheid.
Waarde Collegae SCHULTZE en TEN THIJE. U beiden ben ik zeer dank.-
baar voor de ontvangen hulp en voorlichting.
Tenslotte dank ik ieder die mij op eenigerlei wijze bij het onderzoek of de
bewerking der stof behulpzaam is geweest.
HOOFDSTUK I.
INLEIDING.
In den laatsten tijd zijn in de literatuur, naast vele polemieken
gewijd aan de beteekenis van het zoogenaamde „Federquot;getal als
maatstaf bij de beoordeeling van de samenstelling van vleesch-
waren, meer en meer artikelen verschenen, waarin de noodzakelijk-
heid werd betoogd ook de „histologischequot; samenstelling daarbij te
doen medespreken.
Onverminderd de beteekenis van de bepaling van het water-
gehalte („Federgetalquot;), van de caloriënwaarde, of het vitamine-
gehalte van een voedihgs- of genotmiddel, moet toch worden erkend,
dat een methode van onderzoek, welke ons in staat zou stellen te
bepalen, uit welke weefsels en/of organen een vleeschwaar is samen-
gesteld bij het overheidstoezicht zeer nuttig is te achten, omdat zij
den onderzoeker een nader inzicht geeft in den aard van het onder-
zochte en tevens in de meer of minder hoogstaande wijze waarop
de fabrikant zijn vak meent te mogen uitoefenen.
Van Duitsche zijde wordt een dergelijke methode, die men dan
.■histologisch onderzoekquot; noemt vooral aangeprezen, om na te gaan
of de onderzochte vleeschwaar:
1.nbsp;al dan niet beantwoordt aan de samenstelhng welke het publiek
er van verwacht;
2.nbsp;of deze samenstelling in overeenstemming is met den betaalden
prijs en ten slotte
3.nbsp;of er geen bij wettelijk voorschrift verboden organen in de
vleeschwaar zijn verwerkt.
Voor Nederland zijn geen normen voor de samenstelhng van
vleeschwaren, althans zoover betreft de bestanddeelen van dier-
lijken oorsprong vastgelegd, behoudens het bepaalde in art. 7, 2e lid
van het K.B. van 13 September 1924 S. 448 (gegeven ter uitvoering
art. 2, 2e lid der Vleeschkeuringswet 1919 S. 524).
Dat er inderdaad aanleiding is een onderzoek naar overtreding
van dit voorschrift in te stellen, is bij de in onder leiding van schrij-
ver dezes staanden keuringsdienst, gehouden controles gebleken.
Vaststellen van de aanwezigheid van de bij genoemd artikel ver-
boden organen en deelen kan practisch alleen door microscopisch
onderzoek (elders genoemd histologisch onderzoek) geschieden. En
alleen deze waarneming kan de grondslag voor een eventueele straf-
vervolging vormen. Toezicht op het verkeer met deze „verbodenquot;
organen is zeer lastig, evenzeer als het vaststellen van het ver-
werken van deze organen in vleeschwaar. Hiervan zal geen preven-
tieve werking uitgaan. En al moet misschien worden toegegeven,
dat niet alle verboden organen aantoonbaar zijn, en van de aan-
toonbare zulks niet altijd, en in alle gevallen gelukt, toch zal van
de wel vastgestelde en vervolgde overtredingen zulk een preven-
tieven invloed zeker uitgaan. Onvoldoende contróle op gemeld
voorschrift zal aan de beteekenis die aan den keuringsdienst ge-
hecht wordt ongetwijfeld schade berokkenen, zooals dit voor elke
bepaling waaraan niet de hand wordt gehouden kan worden vast-
gesteld.
Bovenstaande overwegingen voerden tot het instellen van een
onderzoek, naar de practische bruikbaarheid van verschillende voor
het „histologisch onderzoek van vleeschwarenquot; aanbevolen metho-
den,'terwijl daarbij gelegenheid was eenige waarnemingen, die met
hare toepassing werden gedaan te vermelden.
Hiertoe was te meer aanleiding, omdat bij het bestudeeren der
literatuur bleek, dat de vermelde resultaten bij toepassing van deze
onderzoekingsmethode al naar de gevolgde werkwijze sterk uiteen-
Hepen. Als voorbeeld moge hier genoemd worden de meenings-
verschillen over het zoogenaamd „behouden blijvenquot;, d.i. aantoon-
baar blijven van de dwarse streeping van spiervezelen na koken,
en van de kleurbaarheid van het bindweefsel na gelijke bewerking,
bij kleuring der praeparaten volgens van Gieson.
Een nader onderzoek van het microscopisch beeld der „bereidequot;
organen en deelen bleek naast dat der „normalequot; noodzakelijk.
HOOFDSTUK II.
LITERATUUR.
Kort overzicht over de literatuur van het
histologisch vleeschwarenonderzoek.
De mededeelingen over het histologisch onderzoek van vleesch-
waren zijn van vrij recenten datum. Het is het eerst in de literatuur
ter sprake gebracht door Seel en Reihling (74) naar aanleiding van
een voorschrift over de samenstelling van worsten bij het Xlle leger-
korps. Over de practische toepassing wordt niet gerept. Seel en
Reihling doen mededeelingen over leverworsten, welke nagenoeg
geen lever zouden bevatten, daarentegen wel hooge percentages
longen, milt en andere minderwaardige organen. Dezelfde schrij-
vers komen op dit onderwerp weer terug in samenwerking met
E. Zeeb (75). Zij wijzen er op, dat het bekend zijn met de samen-
stellende organen en weefsels van de vleeschwaren de beoordeeling
van de voedingswaarde en het watergehalte kan vergemakkelijken.
Zij geven als eersten een techniek aan voor het onderzoek en
bespreken ook aan de hand van eigen onderzoekingen de „histo-
logiequot; der gekookte organen en weefsels en bevelen het histologisch
onderzoek aan als aanvulling van het chemisch onderzoek. Seel
(72) komt op 'dit onderzoek nog eens terug in een mededeeling op
de 16e Hauptversamlung Deutscher Nahrungsmittelchemiker. Hij
bepleit ook daar het histologisch onderzoek, omdat hij het van
belang acht, ook te weten welke de organen zijn die een bepaald
gevonden gehalte aan stikstofverbindingen veroorzaken. Bij de dis-
cussie werd de wensch naar voren gebracht, dat men ook zou
moeten weten hoeveel organen van elke soort waren verwerkt.
Braunert (8) onderzocht stukjes van gekookte organen en weef-
sels, van deze organen vervaardigde proefworsten en worsten uit
den; handel. Hij kwam o.a. tot de conclusie, dat de kwalitatieve
samenstelling van worst steeds door histologisch onderzoek was
vast te stellen, maar dat de kwantitatieve samenstelling slechts
geschat kon worden.
Moelier en Rievel (51) achten eveneens het histologisch onder-
onderzoek van vleeschwaren van belang.
Jacobson (29) bezigde het histologisch onderzoek om na te gaan
of er veel bindweefsel in de worst aanwezig was. Ostertag (54) is
van meening, dat men slechts door microscopisch-histologisch onder-
zoek de juiste samenstelhng van worst, gehakt en bussenvleesch
kan te weten komen.
Renner (62) onderzocht eveneens proefworsten, met verboden,
ongewenschte en met ziekelijke organen. Alle toegevoegde organen
en deelen konden worden teruggevonden. Verder onderzocht hij
diverse worstsoorten en gehakt uit den handel en kwam tot de
conclusie, dat men zich na histologisch onderzoek een veel juister
oordeel kan vormen over de kwaliteit der vleeschwaren, hetgeen
dan zeer vaak afweek van het oordeel dat men op grond van het
macroscopisch onderzoek zou vellen. Hij achtte het onderzoek op
elk slachthuis-laboratorium uit te voeren en ook in gerechtelijke
gevallen van belang. Het dient echter steeds in combinatie met
macroscopisch onderzoek te geschieden.
Mayer (48) wijst er eveneens op, dat worst volgens de chemische
analyse goed kan zijn, en toch veel minderwaardige bestanddeelen
kan bevatten. Het zwaartepunt ligt z.i. in de samenstellende weef-
sels en orgaandeelen en de verhoudingen waarin deze zijn gemengd.
Ook hij onderzocht proefworsten met minderwaardige en patho-
logische organen en worsten uit den handel. Hij stelt voor, bepaalde
normen op te stellen voor de samenstelling van bepaalde vleesch-
waren en dit wettelijk vast te leggen. Zijn conclusie is dat het
histologisch onderzoek de geheimen van de worstfabricage heeft
onthuld. Hij waarschuwt er echter voor, dat deze methode critisch
moet worden toegepast.
Kerstens (35) acht het onderzoek van belang voor het repressief
toezicht op de samenstelling der vleeschwaren in verband met art. 7
2e lid V. h. K.B. van 6 Juni 1922 S. 394 (thans vervangen door
het K,B. van 13 September 1924 S. 448) en wijst er op dat dit
een arbeidsveld voor de dierenartsen is. Ook Van Oy en (53)
wijst daarop.
Bongert (5) beveelt in een lezing op de XlXe Allgemeine Ver-
sammlung des Vereins preuszischer Slachthoftierärzte het histolo-
gisch onderzoek van worst aan, omdat hij het van meer belang acht
dan de vaststelling van het Federgetal.
Klimmeck (37) beveelt dit onderzoek eveneens aan. speciaal met
het oog op de samenstelhng van leverworst.
Glamser (20) achtte het histologisch onderzoek van worst even-
eens van belang om de kwalitatieve samenstelling te bepalen.
Frickinger (17) onderzocht ook diverse gekookte organen, zelf-
vervaardigde proefworsten en worsten uit den handel. Ook hij vond
in het histologisch onderzoek een waardevolle methode, om de
samenstelling van verschillende vleeschwaren te bepalen. Hij achtte
de methode ook in gerechtelijke gevallen van belang en wenscht
ze dan vanzelfsprekend in handen van dierenartsen.
Seel (73) vestigt nogmaals de aandacht op het histologisch
onderzoek, thans door middel van den trichinoscoop, hij heeft hier
echter meer het oog op ongeoorloofde plantaardige toevoegingen.
Lensfeld en Novâcek (42) onderzochten eerst de vleeschwaren
macroscopisch in ultraviolet hcht. Zij achtten het histologisch onder-
zoek uitnemend geschikt voor de controle van het macroscopische,
ter nadere definieering van de herkomst van verdachte stukjes weef-
sel in de worst en ter nadere aanduiding van de weefsels waaruit
de massa bestaat, waarover men bij het macroscopisch onderzoek
geen oordeel heeft kunnen vellen. Zij beschouwen het histologisch
onderzoek als een onontbeerlijke methode, om de samenstelling van
fijnverdeelde worst te bepalen. Wegens de omslachtigheid, willen
zij dit onderzoek alleen in bijzondere gevallen toepassen.
Lund en Schröder (46, 47) hebben ook een uitgebreid onderzoek
ingesteld over dit onderwerp en op het belang ervan gewezen.
Biermann (4) wijst er op, dat wellicht op grond van de resultaten
van het histologisch vleeschwarenonderzoek ingevolge de Aus-
führungsbestimmungen van het L.M.G. normen zijn vast te stellen
ten aanzien van den aard der hoeveelheid van de in diverse worst-
soorten toe te laten organen.
Albert (2), Hadi (23), Hintersatz (26), Escher (15), Winter
(80), Hock (27), Reitsma (61), Knoth (39), Knösel (38), Lom-
matzsch (45), Kallert (31 ) en Schönberg (68, 69) bepleiten allen in
meerdere of mindere mate de beteekenis van het histologisch onder-
zoek van vleeschwaren.
Maller (52) acht het histologisch onderzoek eveneens van belang.
Ook het ruwe materiaal voor de bereiding moet z.i. echter worden
beoordeeld. Het is immers ook mogelijk minderwaardig doch niet
verboden materiaal te gebruiken. Dit materiaal stamt vaak van
wrakke dieren, die dikwijls van heinde en verre naar slachterijen
worden verzonden welke speciaal dergelijke dieren verwerken. Zij
geven er een lageren prijs voor, doch bij goedkeuring voor de con-
sumptie ontstaat een wanverhouding tusschen den prijs van het
levende dier en de prijs die de vleeschwaren opbrengen, terwijl
bovendien de bona fide vleeschwarenfabrikanten worden be-
concurreerd.
Kammel (32, 33) betoogt, dat de samenstelling voor de verschil-
lende soorten en kwaliteiten der vleeschwaren regionaal al naar
het plaatselijk gebruik kan worden vastgesteld. Verder wenscht hij,
dat bij den verkoop de kwaliteit wordt aangeduid. De controle
hierop wil hij doen geschieden, door middel van histologisch onder-
zoek, waarvoor hij overheidsvoorschriften wil zien vastgesteld.
Uit het bovenstaande blijkt, dat tal van schrijvers het histologisch
onderzoek van vleeschwaren als een waardevol hulpmiddel beschou-
wen, doch daarnaast, dat omtrent de daarmede te bereiken of na te
streven doeleinden nog geen scherp omschreven uniforme denk-
beelden heerschen.
Zulks is niet het minst te wijten aan de omstandigheid, dat geen
eenheid is verkregen in de verschillende eischen, die men aan deze
waren meent te mogen stellen voor zoover het betreft de organen
en/of deelen, die men voor de vervaardiging toelaatbaar acht. Het
zal dus nuttig zijn allereerst een overzicht te geven van hetgeen
omtrent dit vraagstuk in de hteratuur is vermeld.
HOOFDSTUK III.
DE SAMENSTELLING DER VLEESCHWAREN.
Welke organen en weefsels kan of mag men in de verschillende
vleeschwaren aantreffen en welke worden ontoelaatbaar geacht of
zijn verboden?
a.nbsp;ingevolge overheidsvoorschriften.
b.nbsp;ingevolge recepten welke men in de handboeken over het
slagersbedrijf kan aantreffen.
c.nbsp;ingevolge de mededeelingen in de literatuur der vleesch-
hygiëne.
a. Overheidsvoorschriften.
De overheidsvoorschriften h.t.1. berusten op artikel 2 der Vleesch-
keuringswet 1919 S. 524 (43). Zij zijn nader uitgewerkt in artikel 7
van het K.B. van 13 Septemer 1924 S. 448, waarin voorschriften
Worden gegeven omtrent het materiaal, dat bij het verduurzamen en
toebereiden van vleesch, om als verduurzaamd en toebereid te
Worden verkocht, mag worden gebruikt. In bedoeld art. 7 staat,
dat niet gebruikt mogen worden: geslachtsorganen, navelzakken,
oogen en darmslijm. Een nadere beschrijving van het begrip
geslachtsorganen is niet gegeven.
In het K.B. van 20 Juni 1924 S. 315 berustende op artikel 2 van
de Vleeschkeuringswet en de artt. 14 en 15 van de Warenwet 1919
•S. 581 (41) is de samenstelling der vleeschwaren nader geregeld.
In verschillende artikelen van dit besluit, wordt daar als bestand-
deel van vleeschwaren gesproken van „gesneden, gehakt en/of
gemalen vleeschquot;, terwijl artikel 1 van dat K.B. bepaalt, dat onder
vleesch verstaan wordt wat daaronder wordt verstaan in artikel 2
Ie lid der vleeschkeuringswet. Krachtens deze bepaling zijn dus van
de verwerking tot vleeschwaren ook uitgezonderd: hoornen, hoeven.
klauwen, borstels, wol en huiden voorzoover deze niet afkomstig
zijn van varkens. Vooral dit laatste heeft onze aandacht, omdat
daardoor feitelijk ook verboden is het verwerken van runder- en
kalfshuid en het broeien daarvan in strijd is met den letter der
voorschriften. Alle overige deelen vallen onder de bepaling
„vleeschquot; en mogen, mits goedgekeurd zijnde en in deugdelijken
toestand verkeerende, voor de vleeschwarenbereiding worden ge-
bezigd, uitgezonderd dan de hierboven in het K.B. van 13 Septem-
ber 1924 S. 448 genoemde organen en deelen.
Krachtens artikel 14 der Warenwet zou nog de mogelijkheid be-
staan, om aan bepaalde vleeschwaren bepaalde eischen te stellen
in verband met hun gehalte aan bepaalde organen. Zoo zou b.v.
voor leverworst een minimum-gehalte aan lever, of'voor gehakt een
minimum-gehalte aan dwarsgestreept spierweefsel kunnen worden
voorgeschreven. Ook zou verboden kunnen worden het verwerken
van enkele z.g.n. minderwaardige organen in bepaalde worstsoorten.
Voor andere waren dan worst zou dan krachtens artikel 10 van
het genoemde K.B. een verbod bestaan ze als bepaalde vleesch-
waren te verkoopen. Bepalingen als hier bedoeld zijn echter niet
gemaakt en de eenige regehng ten aanzien van de samenstelling der
vleeschwaren, voor zoover betreft de van dieren afkomstige stoffen,
is het algemeen verbod van bovengenoemde organen en deelen.
In Duitschland is deze materie als volgt geregeld:
Vóór 1922 waren met name alleen hondendarmen uitgezonderd
en ongeschikt verklaard om voor menschelijk voedsel te dienen.
Voor het overige mochten alle deelen welke daartoe wel geschikt
zijn en als „vleeschquot; te beschouwen waren voor de vleeschwaren-
bereiding worden gebruikt.
Op grond van het „Nahrungsmittelgesetzquot; (54) zijn er echter
veroordeehngen gevallen, wegens den verkoop van „verdorbenquot;
nagemaakte of vervalschte levensmiddelen, welke bevatten: ge-
slachtsorganen, ooruitsnijdsels, oogen e.d. of wegens den verkoop
van leverworsten, welke b.v. een belangrijk percentage rundermagen
en geen lever bevatten. Een wettelijke definitie voor „verdorbenquot;,
vervalschte of nagemaakte levensmiddelen bestond er niet. In elk
geval moest dit afzonderlijk aan de hand van verklaringen van
wetenschappelijke en practische deskundigen worden bepaald, waar-
bij veelal in aanmerking genomen werd wat in zake de worst-
bereiding plaatselijk gebruik is, en waarbij vaak de prijs van de
vleeschwaren ook een rol speelde.
Een positief verbod tot verwerking van andere organen kwam
eerst in 1922, toen § 36 van de B.B.A. zoodanig werd gewijzigd,
dat verboden werd de verwerking van: hondendarmen, oogen, oor-
uitsnijdsels, geslachtsdeelen en „darmausschnittequot;. (Hieronder heeft
men o.a. te verstaan, korte stukjes darm, welke bij het slijmen af-
breken en dikke darmen van het varken, welke in Duitschland na
in stukken snijden en reinigen wel in worsten o.a. bloedworst
worden verwerkt.)
Ook in het nieuwe „Lebensmittelgesetzquot; van 5 Juni 1927 (6, 55)
is deze zaak niet definitief geregeld. Wel geeft Bongert (6) aan,
dat door de jarenlange rechtspraktijk de begrippen: ,.verdorbenquot;
nagemaakt en vervalscht wel zijn komen vast te staan. § 4 luidt
o.m. Es ist verboten: „Zum Zwecke der Tauschung...... Lebens-
mittel nach zu machen und zu „verfalschenquot;. (In een noot wordt
hier door Ostertag (55) gewezen op leverworst, welke in plaats
van lever groote stukken rundermagen en peezen bevatte.) In § 5
van het L.G. is echter de mogelijkheid van een verdere uitwerking
open gehouden. Krachtens die § kunnen er vaste normen worden
opgesteld wat toegelaten en wat verboden is in bepaalde groepen
levensmiddelen. Ook kunnen er voorschriften voor bepaalde onder-
zoekingsmethoden b.v. voor het vaststellen van vervalschingen
Worden gegeven. Een en ander is echter voor vleeschwaren, ten
aanzien van de bestanddeelen van dierlijken oorsprong, nog niet
geschied.
Hier volge nog een enkele mededeeling over officieele of semi-
officieele voorschriften, omtrent de samenstelling van vleeschwaren
en het al of niet toelaatbare van bepaalde organen. Zij waren ten
deele een uitvloeisel van de „Zwangswirtschaftquot;, zijn echter toch
Wel van belang, omdat deze in den oorlog ontstane gebruiken niet
hebben nagelaten ook thans nog hun invloed te doen gelden.
In een „Rundschreiben der Reichsfleischstelle für die Versorgung
fnit Vieh und Fleischquot; van 3 September 1917 (59), wordt voor de
bereiding van bloedworst aangegeven: bloed, kophuid en weeke
deelen van ondervoeten van runderen als bindmiddel en verder uier,
pens, hart; voor leverworst: longen, hart, pens, lever, milt, nieren en
hersenen, verder peezen en snippers van het uitbeenen. Bij gebrek
aan varkensvet ware beenmerg toe te voegen.
In een nadere circulaire van 20 October 1917 (59). wordt erop
gewezen, dat het mogelijk bleek, zonder varkensvet een smakelijke
leverworst en bloedworst te vervaardigen. De minder goede smaak
van het beenmerg was met uien te maskeeren. Verder trof ik in de
literatuur nog aan voorschriften over de vervaardiging van worsten
in de mihtaire slachterijen. Daar wordt o.a. gesproken over bloed-
worst met pens.
Seel (74) wil in oorlogstijd in worst wel toelaten: boekmaag,
longen en darmscheil. Volgens een Verordnung des Min. des In-
nerns in Sachsen (78), mochten voor de worstbereiding gebruikt
worden van runderen: fibrine, kophuid, hersenen, ruggemerg,
thymus, luchtpijp, longen, hart met groote vaten, lever, milt, de
vier magen, uier en de gebroeide huid en de weeke deelen der
ondervoeten; van kalveren: o.a. ook het darmscheil; van schapen
niet de boekmaag en van varkens o.a. ook de maag.
Uit de „Mitteilungen des Volksgesundheitsanits Wienquot; van
20 Februari 1920 (50) blijkt, dat voor het jaar 1920 bij uitzon-
dering wordt toegelaten voor de „Weichwurstbereitungquot;: kop- en
pootdeelen van kalfsvellen en runderhuiden, mits versch en zorg-
vuldig van haren bevrijd.
In de vroegere verplegingsvoorschriften van het Pruisische leger
(54) was bepaald, dat voor leverworst op 120 Kg. varkensvleesch
20 Kg. lever gebruikt moest worden, welke voor 9/10 varkenslever
moest zijn.
In een schrijven van den Pruisischen „Minister für Landwirt-
schaft, Domänen und Forsten an den Regierungspräsidenten in
Königsbergquot; (82) wijst deze erop, dat waar mogelijk bij de vleesch-
keuring de oogen en de ooruitsnijdsels in beslag genomen moeten
worden. Bij het in het vrije verkeer aantreffen van de in § 36
B.B.A. genoemde deelen, kan de eigenaar wegens het in verkeer
brengen van „verdorbenequot; levensmiddelen worden gestraft.
b. Te verwachten bestanddeelen op grond der recepten uit hand-
boeken over het slagersbedrijf.
In „Das Deutsche Fleischergewerbe in Wort und Bildquot; (67)
vindt men tallooze recepten van verschillende worstsoorten onder
verschillende fraaie benamingen. In totaal las ik er 182 door.
Het is ondoenlijk hiervan ook maar een kort resumé te geven.
In verband met de strekking van dit onderzoek, wil ik echter toch
enkele soorten noemen, en waar het noodig is om het gebrui-
kelijke van enkele bepaalde organen aan te toonen, ook enkele
speciale soorten vermelden. Zooals dat in alle slagershandboeken
geschiedt, zijn ook hier de worstsoorten in twee groote groepen
onderverdeeld: de ongekookte en de gekookte. Bij de ongekookte
kon ik in de recepten geen bijmengingen vinden, welke tot bijzon-
dere opmerkingen aanleiding zouden kunnen geven. Ze bestaan
hoofdzakelijk uit vleesch (in de beteekenis van het dagelijks leven)
vet. Alleen treft men hier en daar de opmerking aan, dat kleine
peesjes niet verwijderd behoeven te worden.
Voor 't overige zijn de recepten voor gekookte worstsoorten en
andere vleeschwaren het belangrijkste. Deze vleeschwaren worden
onder verschillende benamingen en samenstellingen beschreven, al
naar de plaats van herkomst. Als bestanddeelen van leverworst
Worden o.a. opgegeven: runderpens, kalfsdarmscheilen, kalfskoppen,
zwoerd, longen, rundermagen, varkensmagen en runderharten.
Voor bloedworst o.a. zwoerd, kalfs- en varkenslongen; voor een
bepaalde soort „Pfefferwurstquot; wordt opgegeven, dat men alles kan
gebruiken: o.a. longen, pens, zwoerd, peezen, e.d., verder ketelvet
spek. Voor „Schwartemagenquot; wordt opgegeven: runderkoppen,
kalfskoppen, harten, gebroeide runder- en kalfspooten, dikke
plooien van runderpensen. Voor „Feine Sülzequot;: 15 deelen vleesch,
^ deelen spek, en 3 deelen zwoerd; voor Feine Preszsülzequot; geen
zwoerd. Overigens vindt men voor dergelijke „Sülzenquot; nog als
l^estanddeelen opgegeven: varkenssnuiten, kalfs- en runderharten,
al naar kwaliteit en plaatselijk gebruik. Voor Noordduitsche worst
als medebestanddeelen: kalfslongen en peezen. Voor Preskop
^ Hollandaise wordt aangegeven, dat J4 ^ler bestanddeelen uit
zwoerd bestaat. Voor Hollandsche levertvorst worden als bestand-
deelen aangegeven o.a. kalfs- en varkenskoppen, kalfsscheilen en
'^arkensmagen, terwijl de lever ^ van de bestanddeelen uitmaakt.
In een receptenboek van Obermeister Otto Ahlert (3) vindt
men dergelijke recepten. Ook volgens deze recepten bestaan de niet
gekookte worsten hoofdzakelijk uit vleesch in engeren zin en vet.
voor de gekookte worsten vindt men het volgende aangegeven:
Voor leverworst komen o.a. als bestanddeelen in aanmerking: pens
en netmaag, kalfsscheilen, varkenslongen, hart en zwoerd. Voor
bloedworst: o.a. zwoerd, varkenslongen, runderlongen, gekookte
pees en varkenssnuiten.
In aansluiting hieraan wil ik nog in het kort melding maken van
de tijdens den oorlog gevoerde besprekingen tusschen vertegen-
woordigers van het slagersbedrijf in Duitschland en die van de
„Reichsfleischstellequot; (59). In het Reichsgesundheitsamt vond in
den crisistijd een dergelijke bespreking plaats over het gebruik van
kunstmatige eiwithoudende bindmiddelen. Volgens sommigen waren
kunstmatige bindmiddelen noodig. Uit slachthuiskringen werd dit
tegengesproken; dit zouden slechts enkele gevallen betreffen, welke
voor den oorlog evengoed voorkwamen. Andere slagersafgevaar-
digden beweerden, dat men voldoende bindmiddelen had aan
peezert en zwoerd. In een zitting van de Reichsfleischstelle van
13 Januari 1918 werden de in bovenaangehaalde „Rundschreibenquot;
behandelde worstrecepten aan critiek onderworpen. Van slagers-
zijde werd het verwerken van milt in leverworst afgekeurd; dit zou
een bitteren smaak geven en de kwaliteit bederven. Van veterinaire
zijde werd dit tegengesproken. Ostertag (59) maakte o.a. de op-
merking, dat hij de Noordduitsche slagers geleerd had de huid van
kop en ondervoeten te verwerken en dat destijds de worstbereiding
zonder dit onmogelijk was geweest. Van slagerszijde werd nog de
opmerking gemaakt, dat men vroeger werd veroordeeld indien
peezen werden verwerkt, en men thans allerlei organen wilde laten
verwerken. Ostertag (59) legde er den nadruk op, dat de tijds-
omstandigheden dit noodzakelijk maakten; zoo was ook het ver-
werken van boekmagen noodzakelijk. Ook luchtpijp was te ge-
bruiken, daar ze 10 % vet bevatte. Ze vergde echter 6 uur koken
en maakte daardoor de bereiding te duur.
Ik wil hier thans overgaan tot het bespreken van enkele Neder-
landsche recepten voor verschillende worstsoorten. Er bestaan
daarvoor ook hier geen algemeen-geldende recepten en de samen-
stelhng varieert ook naar het plaatselijk gebruik. Daarom zijn er
voor gekozen de recepten uit het „Handboek voor het Slagers-
bedrijfquot; (24) uitgegeven onder de auspiciën van de Nederlandsche
Slagersvakschool te Utrecht, het eenige centrale richtinggevende
instituut in deze materie in Nederland.
Ook in dit handboek vindt men evenals in de Duitsche de onder-
scheiding in niet-gekookte en gekookte worsten. Bij de recepten
voor harde niet-gekookte worsten vindt men geen andere bestand-
deelen genoemd dan vleesch, spek en vet. Ook hier vindt men weer
aangegeven, dat alleen de groote peezen uit het vleesch zijn ver-
wijderd. Daarna volgen er een 25 recepten voor gekookte worst-
soorten. Voor kookwoTst vindt men o.a. aangegeven als bestand-
deelen kopvleesch en runderharten. Voor leverworst vindt men ver-
schillende recepten aangegeven. Naast lever wordt als bestand-
deelen opgegeven o.a. zwoerd, pens, varkensmagen, kransen,
(darmscheilen), kalfsdarmscheilen, met darmen en al, varkens-
kopp en, kalfskoppen, vang- en scheilvet. De hoeveelheid lever
varieert al naar de soort en prijs van de leverworst.
Ik vond in 9 recepten een percentage wisselend van 25%—50%,
terwijl bij 4 recepten de lever-percentages niet waren opgegeven of
zonder nadere gegevens niet waren te berekenen.
Voor zwaardemaag vond ik opgegeven als bestanddeelen o.a.
■varkenskoppen, varkenswangen en harten. Voor bloedworst vond
ik ook verschillende recepten vermeld, waarbij o.a. voorkwamen:
Varkenslongen, kalfsharten en zwoerd; in hoofdkaas: kopvleesch,
zwoerd, kalfskop, kalfspooten en runderpeezen; voor bloedtongen-
^rst: o.a. tongen, tongafval en zwoerd.
c. Te verwachten bestanddeelen op grond van de mededeelingen
m de literatuur der vleeschhygiëne.
Hoofdzakelijk is de literatuur over deze materie Duitsch. Van-
daar, dat men er veel namen van worstsoorten in ontmoet, welke
^•t.1. niet voorkomen en verder zijn in deze literatuur vele mede-
deelingen overgenomen, welke hierboven reeds zijn genoemd, zij
kunnen dus wat dat betreft stilzwijgend worden voorbijgegaan. Ik
mij ook hier in hoofdzaak bepalen tot de gekookte vleesch-
quot;Waren, Voornamelijk worden hier nog mededeelingen behandeld,
^elke hun ontstaan danken aan het onderzoek der vleeschwaren.
Bloedworst:
Reinsch (60) geeft als bestanddeelen o.a. op: peezen en kraak-
been; Braunert (8) hyalinekraakbeen en huid; Moeller en Rievel
(51): zwoerd, longen, hart, tong en nieren.
Renner (62) vond: collageen bindweefsel, longen, veel glad
spierweefsel en pees, kraakbeen, mondslijmvlies, beensplinters, milt,
muceuse klieren, zwoerd met haren, vleeschplaatjes uit de lederhuid,
uier en nier. Wundram en Schönberg (81) noemen bloed, zwoerd,
spekdeelen en ingewanden; Bongert (6): voorgekookte ingewan-
den, vleesch, longen, hart, tong en zwoerd; Winter (80) vond in
bloedworst runderharen.
Leverworst:
Reinsch (60) geeft als bestanddeelen van leverworst o.a. op:
longen, peezen, kraakbeen en harten; Braunert (8) vond o.a. groote
stukken bindweefsel, vet en kraakbeenweefsel, deelen van het
darmkanaal, uierweefsel en enkele spaarzame groote en kleine
situkjes lever.
Moelier en Rievel (51) noemen: longen, hersenen, milt, nieren,
uier, pens, kalfsscheilen. Renner (62) vond: sereuse en muceuse
klieren, pees, longen, kraakbeen, pens, uier, mondslijmvlies, schild-
klier en boekmaag; Mayer (48), schildklieren, longen, prostaat-
klier en deelen van het darmkanaal; Kerstens (35), zwoerd, deelen
van het darmkanaal en lymphküerweefsel; Klimmeck (37) toonde
in leverworst aan hartspier, uier, longen, nierweefsel, gladde spieren
en kanen. Voor de ter plaatse gebruikelijke kwaliteit geeft hij als
bestanddeelen op o.a. longen, darmmusculatuur, pens, kalfsscheilen
met darmen, runderuier en zwoerd. Hij vond in dit geval zeer
weinig lever.
Glamser (20) toonde in leverworst o.a. aan: speekselklieren,
uier, longweefsel, kraakbeen, cutaan slijmvlies en diverse soorten
bindweefsel.
Knoth (39) in leverworst: lever, nieren, longen, schildklier, milt,
lymphklier, hyahne- en elastisch kraakbeen, darmslijmvlies, weinig
dwars- en veel glad spierweefsel, los- en gevormd bindweefsel.
Kallert (31) vond in 100 leverworsten o.a.: lever, dwarsgestreepte
spieren, vetweefsels, maag-darm, bindweefsel, lymphoïdweefsel,
kraakbeen, uier, speekselklier, longen, nier, schildklier.
Op grond van de verdeeling van de verschillende weefselbestand-
deelen, komt hij tot de conclusie, dat de samenstelling zeer uiteen-
loopend kan zijn en sterk kan afwijken van de in de vakliteratuur
aangegeven recepten, en wel ten nadeele van den kooper. Hij acht
het daarom noodig, dat dienaangaande voorschriften worden ge-
geven en den handel en verkoop van leverworst geregeld door
geschoolde dierenartsen aan histologische controle wordt onder-
worpen.
Winter (80) vond in leverworst 2e kwaliteit o.a. dikke darm.
Bongert (6) geeft voor leverworst o.a. op: voormagen van het
rund, behalve boekmaag en verder lebmaag. Voor de mindere
kwaliteit leverworst geeft hij nog aan: longen, milt, nieren, uier,
pens en kalfsscheilen.
Volgens Biermann (4) is leverworst een verzamelplaats van ver-
schillende organen: longen, pens, darmscheil, milt en uier.
In „Eingeweide wurstequot; en „Weiszwürstequot; vond Reinsch (60)
o.a. kalfsdarmscheilen; Wundram en Schönberg (81): gekookte
vleeschdeelen en ingewanden.
Brühwurst en Sülzwurst.
In een monster vond Braunert (8) bijna uitsluitend bindweefsel
en enkele spierbundeltjes; de hoofdbestanddeelen waren: peezen,
fasciën en banden.
Moeller en Rievel (51) geven als bestanddeelen op: zwoerd,
varkenskoppen, koppen en pooten van kalveren en rundermilt;
Renner (62) collageen bindweefsel, huid met haar en maagslijm-
vlies; Hoek (27) voor Brühwurst: klierweefsel en pens.
Gehakt en Fleischwurst.
Hierbij trof Renner (62) o.a. in Fleischwurst enkele peezen,
kraakbeen, vleeschplaatjes van klauwen, kraakbeen van de oor-
schelp en cutaan slijmvlies aan; en in gehakt o.a.: hartspier, pees,
gladde spieren, muceuse klieren, longen en kraakbeendeekjes.
Uit het bovenstaande ziet men, dat men voor eenzelfde worst-
soort lang niet altijd dezelfde bestanddeelen vindt.
Moeller en Rievel (51) zeggen dan ook, dat bijna alle bestand-
deelen van het dierlijk lichaam voor de worstbereiding worden
gebruikt en noemen naast vleesch en vet: lever, hart, longen, tong,
hersenen, nieren, milt, bloed, peezige-bindweefselachtige en kraak-
beenige bestanddeelen.
Jacobson (29) vond in enkele worstsoorten zeer veel bindweefsel.
Richter (63) vond in een worst een gedeelte van een varkens-
gehemelte en een gedeelte wangslijmvlies van het rund; deze deelen
hadden bij leeken den indruk gewekt van respectievelijk een honden-
poot (eeltkussens) en een kattenklauw (de slijmvliespapillen).
Frickinger (17) trof in worsten o.a. aan: kraakbeen, maag en
darmkanaal, speekselklieren, mondslijmvlies, voormagen, pancreas,
longen, schildklier, nieren, huid, uier en hartspier. In gehakt ook
hartspier en longweefsel. Frickinger doet overigens geen opgäve
van bepaalde organen welke in verschillende worstsoorten voor-
komen, terwijl niet steeds duidelijk wordt aangegeven, of de orga-
nen in praeparaten van proefworsten of worst uit den handel zijn
aangetroffen. Ook blijkt niet of de microphoto's worst uit den
handel, dan wel proefworsten betreffen.
Verder vond ik in de literatuur nog een bericht, dat in een worst-
fabriek in Duitschland vaten met baarmoeders werden aangevoerd
om voor de worstfabricage te dienen (in den oorlogstijd) (59).
Lund en Schröder f47) geven in hun werk een overzicht van de
in diverse worstsoorten voorkomende animale bestanddeelen. Zij
richten zich in hoofdzaak naar de mededingen in de slagersvak-
boeken.
In het Elberfelder-Slachthuislaboratorium (77) werd in gehakt
longweefsel aangetroffen.
Volgens een recente publicatie vond Schönberg 1) bij het onder-
zoek van 89 gehaktmonsters o.a.:
10 monsters met belangrijke hoeveelheden sereuse en muceuse
klieren (speekselklieren) alsmede gedeelten cutaan slijmvlies;
7nbsp;monsters, waarin eveneens belangrijke hoeveelheden sereuse
en muceuse klieren werden*quot;aangetroffen;
8nbsp;monsters, waarin een belangrijke hoeveelheid longweefsel
voorkwam;
4 monsters, waarin hij gedeelten slokdarm kon aantoonen;
3 monsters, waarin resp. uier, zwoerd en hartspier werden
gevonden.
1nbsp; F. Schönberg. Lieber Erfahrungen bei der histologischen Untersuchung von
Hackfleisch. Berl. Tierärztl. Wochenschr. Jg. 51, 1935. No. 1 pg. 10.
Als techniek wordt hier aangegeven het fixeeren van goed samengedrukte
gehaktballetjes van 2 ä 3 cm. diameter in 10 % formaline; daarna spoelen,
bevriezen en in coupes van 20 ij. snijden en opplakken op eiwitglaasjes. Vervol-
gens kleuren met Löf fiers methyleenblauw en via alcohol 96 % en 100 % en
xylol insluiten in canadabalsum. Schönberg acht deze methode beter, dan die van
Lund en Schröder (47) daar de coupes veel grooter zijn.
HOOFDSTUK IV.
HOE BEOORDEELT MEN IN DE LITERATUUR
DE AANWEZIGHEID VAN VERSCHILLENDE
De meening der verschillende auteurs over de aanwezigheid der
onderscheidene organen in de verschillende worstsoorten loopt
nogal uiteen. Velen geven er hun opinie niet over weer.
Seel (74) acht boekmaag, longen en darmscheil, wegens de moei-
lijkheid om ze afdoende te reinigen alleen toelaatbaar in oorlogstijd
en dan alleen nog in worsten, welke door koken steriel gemaakt
Worden.
Carles (12) acht peezen en peesplaten in goedkoope vleesch-
waren wel toelaatbaar. Ze hebben ongeveer de voedingswaarde
van gelatine en het publiek zou in goedkoope vleeschwaren geen
hoogwaardige vleeschsoorten verwachten.
Brahm en Zuntz (7) beschouwen hoorn als volkomen onverteer-
baar; de ontledingsproducten zouden echter met lijm wel als eiwit-
voedsel zijn te gebruiken.
Bugge (11) oordeelde den verkoop van schijven gezouten penis
sen ernstig bedrog en verwachtte dergelijke misbruiken nog meer in
Worsten en vleeschconserven.
Seel, Zeeb en Reihling (75) spreken zich minder uit over het al
of niet toelaatbare der gebezigde organen, zij beschouwen hun
Waarde meer in verband met voedingswaarde en watergehalte. Elas-
tische weefsels achten zij b.v. weinig voedzaam en beschouwen
daarom ook de longen als een minderwaardig voedingsmiddel. Zij
ontraden bovendien het gebruik, omdat zij steeds door ademhalings-
lucht verontreinigd zijn en zeer slecht zijn te reinigen.
Seel (72) noemt later nog als minderwaardige organen: o.a. de
-ocr page 30-longen, boekmaag, darmscheilen, testis, oogen; verder kraakbeen
en peezen, welke vele slecht verteerbare eiwitten bevatten.
Braunert (8) geeft aan, dat volgens de Duitsche wettelijke be-
palingen de verwerking van geslachtsdeelen en runderhuid zijn
verboden. Bij rechterlijke uitspraken ten aanzien van andere be-
standdeelen, was in den regel een factor van belang, wat in zake
vleeschwarenbereiding plaatselijk gebruik was. Daardoor werden
de fabrikanten vaak vrijgesproken bij het verwerken der minder-
waardige organen. Braunert wil de fabricage in streng wettelijke
banen leiden en eischt, dat de inhoud van de worst zal worden
gedekt door den naam.
Ostertag (56) is van meening, dat de verwerking van sommige
endocrine klieren in de worst nadeelig kan werken vooral op
zieken.
Meyer (49) vestigt de aandacht op een patent, waarbij thymus-
poeder als bindmiddel voor worst wordt aangegeven.
Abderhalden (1) acht alleen de schildklier schadelijk en wel
voor personen, die aan hyperfunctie van dit orgaan lijden.
Scheunert (1) wijst er op, dat alle klieren rijk aan nucleïne
zijn, dat in groote hoeveelheden, bij slechte nierfunctie, bezwaren
zou kunnen geven. Door de sterke verdunning in de worstmassa
heeft het echter toch geen nadeeligen invloed. Scheunert heeft
overigens hetzelfde principieele bezwaar tegen de schildklier en
verder tegen de bijnier, die giftig kan werken, al zou de in de worst
aanwezige hoeveelheid ook zeer gering zijn. Scheunert zou het toch
onaangenaam vinden, indien hij wist, dat hij bijnier at.
Moeller en Rievel (51) beschouwen de toevoeging van geslachts-
en urineorganen weerzinwekkend. Van de geslachtsorganen zijn
dan alleen te verbieden: penis, zaadstreng, zaadleider, testis, en
accessoire geslachtsorganen bij het mannelijk dier; en vulva, vagina,
uterus en ovarium bij het vrouwelijk dier. Van het uropoëtische
stelsel ware te verbieden: uretheren, blaas en urethra. Zij rekenen
er niet toe de accessoire spieren der urine- en geslachtsorganen:
de musculus bulbocavernosus, de musculus ischiocavernosus, de
retractor penis en de musculus transversus perinaeï.
Verder gelden volgens hen in hef] algemeen voor het publiek
als weerzinwekkend: oogen, ooruitsnijdsels en het geheele darm-
kanaal met anus. Kalfsscheilen met darmen achten zij alleen toe-
laatbaar, waar het plaatsehjk gebruik en aan het publiek bekend is.
De boekmaag wenschen zij niet toe te laten, omdat afdoende
reiniging onmogelijk is. De overige magen van het rund, van var-
ken, paard en hond mogen alleen dan voor de worstbereiding
worden gebruikt, als het plaatselijk gebruik is deze voor goedkoope
worstsoorten te bezigen, en het aan het publiek bekend is. Het-
zelfde geldt voor het slokdarmslijmvlies van het rund, hetwelk
overigens meestal als worstomhulsel wordt gebruikt. Darmen,
magen en slokdarmen moeten wanneer ze in de worst worden
gebruikt goed gereinigd zijn; ze moeten worden opengespleten en
na broeien moet zoowel het slijmvlies als de vaak door voedsel-
deelen besmeurde serosa, verwijderd respectievelijk gereinigd zijn.
Is dit niet het geval, dan zijn deze deelen te beschouwen als
schadelijk voor de volksgezondheid.
„Verdorbenquot; maar niet schadelijk voor de volksgezondheid
noemen zij de walgingwekkende deelen: geslachts- en urine-
organen, oogen, ooruitsnijdsels, darmen en magen voor zoover
hun gebruik niti toelaatbaar is en zij goed zijn gereinigd. Zijn
deze ongeoorloofde ongereinigd dan zijn ze schadelijk voor de
volksgezondheid.
Jacobson (29) achtte de prijs van de door hem onderzochte
worstsoort veel te hoog in verband met het bindweefselgehalte.
Renner (62) heeft een groot aantal worstsoorten onderzocht en
ook beoordeeld. Bij elk oordeel geeft hij aan, waarop zijn oordeel
van minderwaardigheid of anderszins berust. Ook hij betoogt, dat
er geen wettelijke en ook geen usantieele normen zijn voor de
Worstsamenstelling. Toch heeft hij getracht deze te achterhalen, door
aan de slagersorganisatie goedgeformuleerde vragen te stellen, niet
alleen in zake de in verschillende vleeschwaren toelaatbare organen,
maar ook in zake de in bepaalde vleeschwaren te verwachten or-
ganen. Hij heeft deze vragen geformuleerd voor bloedworst en
leverworst, Ie, 2e en 3e kwaliteit en nog voor diverse andere
vleeschwaren. Ook vroeg hij nog welke organen de slagers als
verboden beschouwden. Op geen dezer vragen kwam een antwoord
in. Ook Renner gewaagt van vrijspraken, wegens bestaande plaat-
selijke gebruiken in de vleeschwarenbereiding. Bij het weergeven
van zijn oordeel over de verschillende vleeschwaren, zal ik het vet
en het dwarsgestreepte spierweefsel buiten beschouwing laten, om-
dat wij meer speciaal op het oog hebben de andere organen.
Overigens is het vanzelfsprekend, dat veel vet en veel dwars-
spierweefsel, een gunstig oordeel mogelijk maken, mits geen onge-
wenschte toevoegingen in belangrijke mate zijn geschied. Renner
acht leverworst o.a. goed van samenstelling met iets pees, met
longen en met penstoevoeging; ook met stukjes kraakbeen, met een
stuk mondslijmvhes en met veel collageen bindweefsel. Hij acht
leverworst slecht o.a. wegens de aanwezigheid van veel pees, veel
glad spierweefsel en uier; wegens de aanwezigheid van klierweefsel
en gedeelten maagslijmvlies. Hij acht bloedworst goed, waarin o.a.
huid met haren voorkomt; middelmatig: met rijkelijk longen; slecht:
wegens de aanwezigheid van veel glad spierweefsel, klieren, pees
en met uier. terwijl in deze worsten ook maag- en mondslijmvhes
voorkomen. „Fleischwurstquot; acht hij goed met o.a. enkele peezen
en kraakbeen, vleeschplaatjes en cutaan slijmvlies en slecht wegens
het aantreffen van veel glad spierweefsel en weinig dwarsge-
streepte spieren; „Sülzwurstquot; goed met veel collageen bindweefsel,
een stukje huid met haar, kraakbeen en maagslijmvlies. Tongworst
acht hij middelmatig met longen, zwoerd en kraakbeen; gehakt
slecht van kwaliteit wegens de aanwezigheid van hart, veel pees,
gladde spieren, muceuse klieren, kraakbeendeeltjes en longen.
Mayer (48) acht het toevoegen van veel bindweefsel, fasciën,
kraakbeen, uier, speekselklieren, darmscheilen, lympheklieren,
boekmaag, darmkanaal, slokdarm en longen een vervalsching.
Walgingwekkend acht hij: oogen, oorschelpen, testis, uterus, en
ovarii. Bij goedkoope leverworsten vindt men veel minderwaardige
organen. Goede bloedworst mag naast bloed, zwoerd, en spek,
hoogstens longen, hart en tong bevatten. Mayer geeft de schuld
van de verwerking van minderwaardige organen aan de toen-
malige eiwitschaarste. Z.i. dient de prijs van de worst in overeen-
stemming te zijn met de gebruikte bestanddeelen.
Ostertag (54) beschouwt ook het ontbreken van lever in lever-
worst als vervalsching. Verder ook de verwerking van oogen,
testis, uteri met of zonder vrucht, penis, de geheele runderhuid
en andere in den levensmiddelenhandel niet gebruikelijke deelen.
Bovendien ook de verwerking van oude niet verkochte worst,
gekookte hamzwoerd en bij gehakt de toevoeging van longen, milt
en mondslijmvhes. Ostertag acht het verwerken van de huid van
kop en ondervoeten van runderen voor bepaalde worstsoorten toe-
laatbaar, evenals het verwerken van kalfsscheilen in goedkoope
leverworst. Volgens Ostertag wilde de slagersvereeniging te Mün-
chen verbieden: testis met zaadstreng, penis met accessoire ge-
slachtsorganen, de navel van de mannelijke varkens, baarmoeder
met vagina. Bij zeugen ook het uier. Verder oogen, gerookte zwoerd
en darmen, behalve kalfsscheilen.
Klimmeck (37) is van meening, dat de prijs van leverworst in
overeenstemming moet zijn met de kwaliteit en de histologische
samenstelling. Hij voert als meening van een getuige-slager aan,
dat in Ie kwaliteit leverworst, geen uier en geen kalfsvleesch mag
voorkomen.
Seel (74) acht het verschoonbaar, dat in 2e kwaliteit leverworst
weinig lever voorkomt; de prijs moet echter evenredig zijn aan
samenstelling en kwaliteit.
De door Glamser (20) onderzochte leverworstsoort was wat
samenstelling betreft, met prijs en plaatselijk gebruik in overeen-
stemming. Hij trof er o.a. naast lever in aan: gladde spieren,
speekselkheren, uier, long, bindweefsel, peezen, cutaan slijmvlies
en kraakbeen.
Frickinger (17) memoreert in zijn artikel ook, dat er voor de
samenstelling van vleeschwaren, wat betreft de dierlijke organen
geen wettelijke normen zijn. Slechts het toevoegen van geslachts-
organen, oogen, ooruitsnijdsels en slechtgereinigde darmen, kan
vervolgd worden. Frickinger hoopt, dat de toekomstige „Aus-
führungsbestimmungen des Lebensmittelgesetzesquot; weldra omschre-
ven voorschriften zullen geven voor de samenstelling van vleesch-
waren en wel op grond van diergeneeskundige ervaring om de
excessen in den vleeschwarenhandel te bestrijden.
Hij acht het noodig, dat de vleeschwaren, die bestanddeelen
bevatten welke de naam doet verwachten en dat de prijs overigens
in overeenstemming is met de samenstelling. Hij wil verder de
normen aanhouden, welke in de handboeken van Ostertag, Moel-
ler_Rievel en Edelmann voor de vleeschwaren worden aange-
geven. Ook hij deelt mede, dat de samenstelling der vleeschwaren
meestal afhankelijk is van het plaatselijk gebruik en dat daarmede
ook bij rechterlijke uitspraak dikwijls rekening wordt gehouden.
Bongert (6) geeft aan, dat slechts de mannelijke en vrouwelijke
-ocr page 34-geslachtsorganen met hun eventueelen inhoud niet te gebruiken
zijn voor menschelijk voedsel. Verder betoogt hij, dat peezen, fas-
ciën, nekband, „schildquot; van den beer door lang koken en cutteren
tot een fijne brei worden, in goedkoope worstsoorten worden
verwerkt, en in dezen vorm ook verteerbaar zijn geworden. Ook
verklaart hij, dat de meening, dat de benaming van de worst zich
naar het hoofdbestanddeel moet richten, niet opgaat; vaak ge-
schiedt de benaming ook naar bepaalde kruiden en verder doet hij
deze belangrijke uitspraak: „Bei Wurstwaren wird allgemein, be-
sonders aber bei den Brühwlürstchen, der Geschmacks- und
Genuszwert über den Nährwert gestelltquot;.
Lund en Schröder (47) wijden ook een hoofdstuk van hun werk
aan het al of niet toelaatbare van de verwerking der verschillende
organen. Ook zij bezien de toevoeging van verschillende organen
veelal meer uit een oogpunt van vervalsching, dan wel van absolute
ongeoorloofdheid. Peezen achten zij b.v. in verschillende worst-
soorten een vervalsching. In matige hoeveelheid achten zij ze wel
in goede worstsoorten toelaatbaar. In kookworsten worden zij in
belangrijke mate als bindmiddel gebruikt. Longen wenschen zij
alleen toe te laten in worstsoorten waarin dit gebruikelijk is. In
Ie kwaliteit leverworst achten zij ze niet toelaatbaar. Zij achten
de voedingswaarde gering, en bovendien het gebruik bedenkelijk,
omdat in de alveolen steeds stof en microben aanwezig zijn. Uier
achten zij in betere leverworst niet toelaatbaar, ook milt niet, of-
schoon de; voedingswaarde niet gering is. De roodachtige kleur
kan echter den indruk wekken, dat veel lever verwerkt is. De
voedingswaarde van pens is niet gering, zij wenschen dit orgaan
echter niet voor de worstbereiding te gebruiken, omdat het zoo
lastig te reinigen is. Zwoerd achten zij in de gebruikelijke worst-
soorten toelaatbaar. Geslachtsorganen beoordeelen zij als vanzelf-
sprekend ontoelaatbaar; zij wijzen er nog op, dat men van uteri
dergelijke kookworsten kan maken, dat ze macroscopisch niet van
gewone worsten zijn te onderscheiden. Ooruitsnijdsels hebben ook
geringe voedingswaarde, bovendien zijn ze ook lastig te reinigen
en daardoor walgingwekkend. De huid van rund en kalf achten
Lund en Schröder ontoelaatbaar, daar de mogelijkheid bestaat,
zooals reeds is voorgekomen, dat ze van een huidenmagazijn was
betrokken. Ze kunnen dan zeer sterk bevuild zijn en bovendien
nog afkomstig zijn van voor de consumptie afgekeurde dieren. Ook
kunnen zij b.v. abcessen bevatten. Ook darmen achten zij niet toe-
laatbaar. De consumenten zouden, indien zij het wisten, de worst
niet koopen. Door het slijmen zijn de darmen toch niet zoo te
reinigen, dat er geen mestdeeltjes en bacteriën meer overblijven.
Door de verwerking van darmen wordt ook de houdbaarheid van
de worst nadeelig beïnvloed. Op dezelfde gronden bestrijden zij
het gebruik van kalfsdarmscheilen; hierbij wordt bovendien het
slijmvlies in het geheel niet verwijderd en is de verontreiniging
nog grooter. Bovendien is de voedingswaarde gering.
Schröder (71) acht het niet toelaatbaar, dat in „tongenworstquot;
in plaats van tong andere spiergedeelten worden gebruikt.
Hoek (27) acht het niet toelaatbaar in „Brühwurstquot; klierweefsel
en pensweefsel te veru'erken. Hij beschouwt de worstindustrie als
een veredelingsindustrie, d.w.z. met het doel de spoedig aan bederf
onderhevige deelen in een houdbaren toestand te brengen en niet
met het doel minderwaardige deelen in één darm te stoppen en
dan worst te noemen. Hij wijst er evenwel op, dat de toe te laten
deelen veelal ook op plaatselijk gebruik berusten. Het al of niet
walgingwekkende is een zuiver subjectief begrip. In den oorlog
tijdens de voedselschaarste was men dienaangaande^ niet zoo
kieskeurig.
Eilmann (13) vond in tongworst een gedeelte rundertong met
een ulcereus gedeelte. Terecht achtte hij deze toevoeging walging-
wekkend.
Albert (2) acht eveneens plaatselijk gebruik voor het beoor-
deelen van een worstsoort van groot belang. Goed gereinigd
maagdarmkanaal, longen en kalfsscheilen acht hij toelaatbaar. Ook
het vervangen van tong door andere waardevolle vleeschdeelen.
Bij de behandeling van een strafzaak (19) verklaarde een direc-
teur van een worstfabriek o.a. dat het verwerken van pens, kalfs-
scheilen e.d. geoorloofd is, daar ze in vele streken van Duitschland
juist als delicatesse worden beschouwd.
Knösel (38) vond in „Konsumsülzequot; vleeschachtige dobbel-
steentjes; in warm water gebracht vielen ze uiteen in zenuw-
strengen, wanden van groote bloedvaten, peezen, zwoerd, maag-
wanden, longen en enkele spiervezelen. Het Stadtveterinairamt
achtte een en ander echter niet in strijd met het L. M. G. Knösel
vindt het echter wel een vervalsching.
Rechterlijke uitspraken.
Alvorens over te gaan, tot een resumée van het voorgaande, wil
ik even nog enkele rechterlijke uitspraken aanhalen, welke ik in de
literatuur aantrof betreffende de samenstelling van vleeschwaren:
Moeller en Rievel (51) vermelden de volgende:
a.nbsp;in de worstkeuken werden in gekookten toestand tusschen de
andere worstmassa aangetroffen: rundervagina, oogen van rund en
varken, dikke darmen van het varken en slechtgereinigde magen en
dikke darmen van het varken.
Veroordeeling: een knecht 2 maanden gevangenisstraf en de
andere 50 Mk. boete.nbsp;24 November 1913.
b.nbsp;in de worstkeuken werden in gekookten toestand tusschen de
andere worstmassa aangetroffen: vulva en vaginadeelen van het
varken, oogen van rund, varken en kalf, verontreinigde pens, run-
dermaag, dikke darmen van het varken en kalfslebmaag.
Veroordeeling: Patroon 500 Mk. boete. 6 December 1913.
c.nbsp;in de worstkeuken werden in gekookten toestand tusschen
de andere worstmassa aangetroffen: vulva en vaginadeelen van het
varken, oogen, ooruitsnijdsels, dikke darmen van het varken, ver-
ontreinigde kalfsdarmen en stinkende bedorven ham.
Veroordeeling: Patroon 300 Mk. boete; knecht 60 Mk. boete.
13 Februari 1914.
d.nbsp;Betrof een poging tot verwerken van varkensvagina, runder-
en varkensoogen en verontreinigde dikke darmen van het varken
en kalfsmagen.
Veroordeeling: Patroon 3 mnd. gevangenisstraf.
8 November 1913.
e.nbsp;Betrof een poging tot verwerken van slechtgereinigde run-
derpens.
Veroordeeling: knecht 30 Mk. boete.
-ocr page 37-f. Betrof een geval van verwerking van vulva en vagina van het
varken, ooruitsnijdsels, vellen van gerookte worsten, verontreinigde
runderboekmaag, maag en dunne darmen van het varken.
Veroordeeling: Patroon 500 Mk. boete. 12 November 1913.
Al deze gevallen hadden betrekking op de stad Diisseldorf, na-
dat reeds meer dan 10 jaren de inspectie der werkplaatsen had
plaats gehad.
Uit München worden door schrijvers nog de volgende gevallen
gemeld:
a.nbsp;Betrof een geval van verwerking van oude bedorven worst,
hamzwoerd, rundertestis, runder- en varkensoogen, en anus en
vulva van het varken.
Veroordeeling: 1000 Mk. boete.nbsp;28 November 1910.
b.nbsp;Betrof de verwerking van rundertestis, vulva van het varken,
worst- en darmresten, oude worsten, hamzwoerd en verontreinigd
vleesch.
Veroordeeling: 1500 Mk. boete.nbsp;29 November 1910.
„Nachgemachtquot; in de beteekenis van het N. M. G. beschouwde
het „Reichsgerichtquot; o.a.: „Schwartemagenquot;, welke voor 2/3 uit pees
en elastisch weefsel was samengesteld; een leverworst, welke in-
plaats van lever grootendeels stukjes rundermaag en peezen bevatte
en een tongworst, waarin ander mager vleesch de tong moest ver-
vangen.
Uit het bovenstaande blijkt, dat men er op moet rekenen, bij het
onderzoek van vleeschwaren allerlei organen aan te treffen en zich
over de aanwezigheid van geen enkel orgaan behoeft te verbazen.
Wel kan als regel worden aangenomen, dat de bona fide vleesch-
warenfabrikant geen geslachtsorganen, navelzakken en oogen zal
gebruiken. Deze toch komen ook in geen enkel receptenboek van
het slagersbedrijf voor; ook boekmagen en darmen anders dan van
kalveren niet. Verder blijkt eruit, dat men in de niet gekookte
worstsoorten vrijwel uitsluitend mag verwachten: dwarsgestreepte
spieren, bindweefsel, en vetweefsel. Toch zal men er m.i. den
slager geen verwijt van mogen maken, indien in deze worstsoorten
hier en daar eens een stukje pees of een schilfer been of kraak-
been voorkomt; dit is bij de gebruikelijke wijze van uitbeenen en
verwerken van het vleesch niet te vermijden. Ook zal men geen
aanstoot mogen nemen aan een stukje lymphatisch weefsel, daar
zeer gemakkelijk een stukje lympklier tusschen het vleesch kan
voorkomen. Evenmin mag het vinden van een stukje speekselklier
te streng beoordeeld worden, immers het verwerken van kopvleesch
zal ze gemakkelijk met de lymphklieren in het mengsel doen ge-
raken.
Toch is deze vondst al iets bedenkelijker, daar het kopvleesch
veelal voor de kookworstfabricage wordt gebruikt.
Voor gehakt mag m.i. ook den eisch worden gesteld, dat het
vrijwel uitsluitend bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel, vet-
weefsel, en bindweefsel, eventueel met de hierboven voor onge-
kookte worst genoemde restrictie.
Alle orgaantoevoegingen aan deze vleeschwaren, lijken mij of-
schoon nergens verboden, niet toelaatbaar, althans in strijd met
de goede gebruiken, omdat het pubhek nu eenmaal denkt vleesch
en vet te koopen en geen andere toevoegingen verwacht.
Anders is het bij de gekookte vleeschwaren. Alhoewel vele con-
sumenten verwonderd zouden staan, indien men hen de organen
en deelen opnoemde welke in verschillende vleeschwaren worden
aangetroffen, weet toch het groote publiek wel, dat voor deze
vleeschwaren, andere dan alleen de hoogwaardige deelen van het
dierlijk lichaam worden gebruikt; men verwacht deze ook niet uit-
sluitend, èn om den prijs èn om het aspect. Uit een sociaal-oeco-
nomisch oogpunt is dit ook wel te verdedigen, indien de prijs maar
in evenwicht blijft met de samenstelling, voedingswaarde en kwali-
teit. En daarbij mag men den maatstaf nog niet eens te streng
aanleggen. Men mag niet vergeten, dat deze vleeschwaren geen
eerste levensbehoefte zijn, doch een overgang vormen tusschen
de voedingsmiddelen en de genotmiddelen. Ze dienen in hoofdzaak
om den broodmaaltijd smakelijker te maken en de noodige variatie
te geven. Men mag ze dus zelfs in verband met den prijs niet alleen
beoordeelen naar hun calorische-, of anders beoordeelde, voedings-
waarde. Bongert (6) wees hierop ook. (Zie pag. 30).
Zoolang dus een deugdelijk en smakelijk product wordt gefabri-
-ocr page 39-cecrd, en geen walgingwekkende organen worden gebezigd, be-
hoeft men m.i. zich niet al te bezorgd te maken over de in de worst
verwerkte organen en deelen.
En zoolang er geen bepaalde normen zijn gesteld voor bepaalde
worstsoorten of kwaliteiten, zal men ten aanzien van het voor-
komen van andere organen geen al te strenge maatstaf mogen
aanleggen.
Zooals gezegd, de vleeschwaren met mindere voedingswaarde
dienen goedkooper te zijn dan die met hoogere voedingswaarde en
meer hoogwaardige bestanddeelen. Het beoordeelen van deze
voedingswaarde zullen we hier verder buiten beschouwing laten.
Dit zou aan de hand van chemisch onderzoek moeten geschieden
en om volledig te zijn nog met in acht neming van de gevonden
histologische elementen en hun individueele samenstelling en ver-
teerbaarheid zooals die o.a. door König is bepaald.
Welke organen mogen dan wel en welke niet in worst of in
bepaalde soorten van worst worden verwerkt?
Op grond van het bovenstaande kan men moeilijk tot een alge-
meen oordeel komen. De eene auteur acht longen alleen toelaatbaar
in bloedworst, de andere ook in leverworst; de eene acht uier een
vervalsching, de ander acht toevoeging van uier juist wenschelijk
in verband met de voedingswaarde. Als we het meerendeel der
organen en deelen nog eens de revue laten passeeren, dan krijgen
we voor de worstbereiding beschikbaar behalve dwarsgestreepte
spier-, vet- en peesweefsel: tong, speeksel- en lymphklieren, lucht-
pijp, schildklier, longen, hart met aorta, lever, milt, maag, darm-
scheil en darmen, pens, net- en boekmaag, pancreas, nieren, en
bijnieren, uier, hersenen, bloed, thymus. Verder: baarmoeder met
ovarii, testis, penis met accessoire geslachtsorganen, anus, huid,
haren, oogen en ooren, vulva.
In hoeverre deze organen door belanghebbenden zullen worden
gebruikt, zal in hoofdzaak afhangen van hun relatieve markt-
waarde in verband met den prijs, welke voor de er uit te ver-
vaardigen vleeschwaren zijn te verkrijgen. Deze marktwaarde is
in verband met de vorderingen der wetenschap en der chemische
en pharmaceutische techniek aan schommelingen onderhevig.
Zoo zullen vroeger ovarii zoo goed als geen handelswaarde
-ocr page 40-hebben gehad, terwijl ze thans in verband met de Organotherapie,
althans per gewichtseenheid een vrij belangrijke waarde vertegen-
woordigen. Een zelfde overweging kan gelden, ten aanzien van
schildklier, bijnier, testis, pancreas, varkensmaag en wellicht nog
vele andere organen. Indien men een prijscourant van een pharma-
ceutische groothandel opslaat, ziet men, dat er zeer vele organen
gebruikt worden. Door deze omstandigheden dalen dus de kansen,
dat men deze organen in de vleeschwaren zal aantreffen. Overigens
zal de belanghebbende er natuurlijk eerder toe komen, meer mas-
sale organen te verwerken als baarmoeders, e.d. dan kleine zooals
oogen en ovarii.
Uit een hygiënisch oogpunt behoeft men eigenlijk tegen de aan-
wezigheid van slechts weinig organen bezwaren te maken. Feitelijk
bestaan deze alleen bij magen, darmen, boekmagen, navelzakken
en ooruitsnijdsels, en wellicht ook bij longen, (en wel op grond
van de omstandigheid, dat deze deelen vrijwel niet zijn te reinigen).
Ook in gekeerde darmen blijft volgens Schilling (66) nog een vrij
belangrijke hoeveelheid faeces aanwezig.
Zelfs uterus en penis zouden zoo zijn te reinigen, dat men er
hygiënisch evenmin bezwaren tegen behoeft te hebben als tegen
voormagen of nierweefsel. De longen, waartegen Seel (74) en
Lund en Schröder (47) zoo'n bezwaren aanvoerden, zijn in de
overgroote meerderheid der gevallen kiemvrij, zooals uit het onder-
zoek van Kars (34) bleek. Dat ze gemakkelijk kiemhoudend kun-
nen worden, mag geen bewzaar zijn; hetzelfde geldt voor de
andere deelen voor de worstbereiding, zelfs voor de hoogwaar-
digste, als vleesch. Ook de uteri zijn veelal steriel.
Resumeerende. zijn dus van de deelen vleesch bedoeld in artikel
2 der vleeschkeuringswet om hygiënische redenen niet te gebruiken:
magen, darmen, boekmagen, navelzakken en ooruitsnijdsels.
Door de bepaling in artikel 2 der vleeschkeuringswet zijn ook
van de vleeschwarenbereiding uitgesloten: andere huiden dan van
varkens. In sommige streken is het echter gebruikelijk kalfskoppen
in de huid te broeien en te scheren en om de runderkophuid en
de huid der ondervoeten voor de vleeschwarenbereiding te bezigen.
Hiertegen zijn m.i. evenmin bezwaren aan te voeren, als tegen het
gebruik van varkenszwoerd. Indien aan deze usance inderdaad
behoefte bestaat, dient ze in de wet gesanctionneerd te worden.
De verwerking van overige huiddeelen mag echter niet worden
toegelaten, wegens de mogelijkheid, dat ze uit huidenzouterijen
afkomstig zijn.
Welke organen moet men als walgingwekkend beschouwen ?
Dit is een vraag, welke zeer moeilijk te beantwoorden is. Voor
zoover bekend, zijn er tegen geen enkel orgaan anatomisch, noch
histologisch, noch physiologisch bezwaren aan te voeren. Ostertag
(56) verwacht bezwaren van endocrine kheren; volgens Abderhal-
den en Schennert (1) zijn practisch de bezwaren niet van ernstigen
aard. De opvatting, welke organen als weerzinwekkend zijn te
beschouwen, is geheel subjectief, ten deele een persoonlijke kwestie,
ten deele afhankelijk van het plaatselijk gebruik. Zoo is mij een
gemeente bekend, waar testis wel degelijk, zij het dan in hoofdzaak
door slagers of loonslagers worden geconsumeerd. In andere ge-
meenten, mij eveneens bekend, wenscht men nóch de uier van een
hoogdrachtig varken, nóch van een hoogdrachtige koe te consu-
meeren. In 't algemeen, mag men wel aannemen, dat alles wat met
de geslachtsfunctie en den partus in verband staat, als walging-
wekkend wordt beschouwd. Ik kan persoonlijk in groote trekken
meegaan met de opvatting in artikel 7, 2de lid van het K.B. van
13 September 1924, Stbl. 448, dat verbiedt: geslachtsorganen en
navelzakken. Wat de nadere uitwerking van het begrip „geslachts-
organenquot; betreft, zou ik in hoofdzaak, die van Moeller en Rievel
(51) willen volgen en er onder begrijpen: penis, zaadstreng, testis
en accessoire geslachtsorganen en: vulva, vagina, uterus en ovarii.
De uier hierbij te noemen lijkt mij niet rationeel. Dat bij de partus
daarin biest aanwezig is, kan geen reden zijn dit orgaan uit te
sluiten; de biest toch wordt door de bakkers heel vaak gebruikt.
Wellicht heeft het vrij vlugge bederf van dit orgaan tot een opvat-
ting van minderwaardigheid aanleiding gegeven.
Moeller en Rievel (51) noemen verder nog de uretheren, de
urethra en de blaas. Met deze opvatting kan ik mij niet vereenigen;
wat niet beteekent, dat ik het gebruik wenschelijk acht. De
uretheren verschillen zoo weinig in bouw met het nierbekken, dat
wel is toegelaten, en de blaas is zoo'n gewoon gebruiksartikel, en
in de vleeschwarenbereiding, en in de huishouding, en in het per-
soonlijk gebruik, dat men deze organen niet als walgingwekkend
mag beschouwen, evenmin als het darmkanaal, daar dit ook als
omhulsel wordt gebruikt. Lund en Schröder (47) achten ook het
gebruik der uretheren niet toelaatbaar, geven echter toe, dat hun
epitheel niet van dat van het nierbekken is te onderscheiden.
De urethra reken ik èn bij het mannelijk èn bij het vrouwelijk
dier anatomisch en technisch tot de geslachtsorganen. Bij het man-
nelijk dier zullen aan zijn oorsprong ook vaak de accessoire ge-
slachtsorganen voorkomen.
Rest nog een orgaan, dat ook ingevolge de Nederlandsche voor-
schriften is verboden: het oog. Strikt genomen is den grondslag
voor dit verbod niet het walgingwekkende van het orgaan. Niet
de afkeer, welke bij andere organen een rol kan spelen heeft
hier invloed gehad, maar m.i. het besef, dat het oog een edel
orgaan is, zeer gevoelig en kwetsbaar, en de gevoelens welke
opgewekt worden bij de herinnering aan de handelingen welke
noodig zijn geweest om dat oog in de vleeschwaren te verwerken.
Verder, zal ook de geringe voedingswaarde en het zeer hooge
watergehalte er toe hebben bijgedragen om de verwerking te ver-
bieden; bovendien kunnen de gepigmenteerde deelen aan de worst
wellicht een onsmakelijk aspect geven.
Verder is ingevolge de Nederlandsche voorschriften nog ver-
boden: het gebruik van darmslijm; ongetwijfeld uit hygiënische
overwegingen.
Zooals boven reeds werd aangehaald, zullen vooral de relatieve
marktprijzen van de organen ten opzichte der vleeschwaren van
beslissenden invloed zijn op het al of niet verwerken van verschil-
lende minder gewenschte organen. Voedselschaarste, zooals in den
oorlog voorkwam, zal hierop ook een belangrijken invloed hebben.
Toch blijkt uit de bovenaangehaalde voorbeelden, dat men ook
vóór den oorlog op de verwerking, zelfs van walgingwekkende
organen bedacht moest zijn. Dezelfde ervaring deed ik ook onlangs
nog op, zooals verder blijken zal. De handelsgewoonten van den
vleeschwarenfabrikant spelen dus bij het al of niet gebruiken van
deze organen ook een belangrijke rol.
HOOFDSTUK V.
KAN MEN DE WEEFSELS EN DE ORGANEN IN
DE VLEESCHWAREN AANTOONEN ?
A. Welke factoren kunnen van invloed zijn op de aantoonbaarheid
der organen en weefsels.
In het algemeen zullen dit factoren zijn, welke in verband staan
met den ouderdom (versch- of niet-versch) en de bewerking der
organen.
We kunnen onderscheiden:
1.nbsp;Physische invloeden, welke weer zijn onder te
verdeden in a. mechanische (kneuzen, schrappen, snijden, malen,
hakken en cutteren. Dit laatste is een bewerking van vleesch of
organen, welke geschiedt in een z.g. cutter. Daarbij wordt het
vleesch door sneldraaiende messen in een draaiende bak fijnge-
sneden en tegelijk goed door elkaar gemengd. Bij dit cutteren kan
ook veel vloeistof in de massa opgenomen worden)
en b. thermische (b.v. koken, broeien, rooken).
2.nbsp;Chemische invloeden, welke weer te splitsen zijn
in physiologische (rijpingsproces) en chemisch-technische (zouten,
kruiden, rooken).
Men ziet hieruit, dat die invloeden niet steeds scherp te scheiden
zijn. Zoo behoort het rooken zoowel tot de chemische als tot de
thermische invloeden. Ook de volgorde, waarin deze factoren in-
werken kan zeer verschillend zijn. Primair zal in den regel zijn de
physiologisch-chemische invloed, (behalve wanneer men, om het
vleesch veel water te doen opnemen, dit warm verwerkt), dan kan
een thermische en/of een mechanische invloed optreden, b.v. bij
broeien en schrappen van pensen. In andere gevallen kan eerst
een chemische invloed zijn werking doen gelden door zouten.
Later kan dan weer een thermische invloed zijn werking doen
gelden, b.v. het koken bij kookworst, en/of een thermochemischen
invloed door rooken.
Zoo kunnen verschillende factoren in groote variatie van opeen-
volging en intensiteit op de verschillende organen en weefsels in-
werken. Het is vanzelfsprekend, dat dit ook op varieerende wijze
van invloed kan zijn op de aantoonbaarheid der organen en
weefsels. Door mechanische invloeden zullen b.v. gedeelten van
een slijmvlies zijn weggerukt. Gemakkelijk kan het voorkomen, dat
pensweefsel zoodanig is verkleind, dat een gedeelte der muscu-
latuur zonder meer in kleine stukjes is verdeeld. Het pensweefsel
zal dan in deze bestanddeelen der vleeschwaren niet meer zijn te
herkennen. Hetzelfde kan natuurlijk met baarmoeder, maag en
andere van gladde spiervezelen voorziene organen het geval zijn.
Evenzeer kan men dus slijmvliesgedeelten van verschillende orga-
nen zonder muscularis aantreffen. Van de cutane slijmvliezen zijn
meestal door broeien en bewerken de oppervlakkige lagen verwij-
derd; men zal dus rekening moeten houden met het aantreffen
van onvolledige beelden.
De andere factoren zullen in hoofdzaak hun invloed doen gelden
op de kleurbaarheid der weefsels en cellen, terwijl men er op moet
rekenen, dat door de hooge temperatuur en het water zwelling
van het bindweefsel is te verwachten en de vetcellen hun inhoud
kunnen hebben verloren.
Onderling zullen, zooals gezegd, al deze factoren elkaar weer
verschillend kunnen beïnvloeden. Het kan n.1. voor de kleurbaar-
heid van een weefsel geheel verschillend zijn, of het slachtwarm
gemalen of gecutterd en gezouten wordt en daarna gekookt, of pas
in bestorven toestand wordt gebroeid of gezouten, of met bouillon
en kruiden in aanraking komt.
De temperatuur, welke op de weefsels kan inwerken, is verschil-
lend van hoogte en in duur. Bij sommige worsten is alleen de
betrekkelijk lage temperatuur van het rooken de eenige invloed,
bij andere worden de verschillende organen en weefsels voorge-
kookt, zooals pensen, magen, kopvleesch e.d. Bij het later koken
van de worst ondergaan dan al deze weefsels weer een verhittings-
proces (b.v. bij leverworst). In 't algemeen wordt aangegeven,
dat dit „kokenquot; meer is een trekken bij ± 80° C.
Voor leverworst kan worden opgemerkt, dat de lever niet wordt
voorgekookt, doch al naar het recept rauw wordt gebruikt of wordt
,,aangebroeidquot;.
In dit verband dient ook nog de aandacht besteed te worden
aan de gebruikelijke verwerking van peezen en zwoerd in gekookte
worstsoorten. Ze worden heel dikwijls als bindmiddel gebruikt. De
grootste bindkracht krijgt men echter door ze bij 80° C. te laten
„trekkenquot;, totdat het zwoerd met den vinger kan worden doorge-
knepen. Bij koken gaat de bindkracht verloren. Men neemt de
zwoerd uit den bouillon en na koud worden maalt men ze door
de fijnste plaat van de machine. Men smelt dit gemalene met den
bouillon samen tot één massa. Deze massa voegt men als bind-
middel aan de worstsoorten toe. Daar we in hoofdzaak ons onder-
zoek zullen bepalen tot de gekookte worst zullen we met deze
omstandigheid rekening moeten houden.
B. Kon men de verschillende organen en deelen in de
vleeschwaren Eiantoonen ?
Aan de hand van de literatuur, wil ik dit in twee gedeelten be-
spreken en wel in een algemeen gedeelte en in een bijzonder
gedeelte; in welk laatste meer speciaal zal behandeld worden het
aspect der verschillende organen, zooals dit in de literatuur wordt
beschreven.
a. Algemeen gedeelte.
Btigge (11) kon gemakkelijk de diagnose „penisquot; stellen alleen
op grond van het macroscopische anatomisch aspect, daar het
geheele schijven van het orgaan betrof.
Seel, Zeeb en Reihling (75) komen tot de conclusie, dat de
organen niet zoodanig zijn veranderd, dat ze onherkenbaar zijn,
wel zijn er bepaalde afwijkingen, welke tot voorzichtigheid manen.
Zij stelden een beperkt onderzoek in en onderzochten niet op:
tong, magen, zenuwen, peezen, hersenen, ruggemerg, oogen, testis
en andere geslachtsorganen. Zij zijn van meening, dat deze
organen slechts bij uitzondering zullen zijn te identificeeren, daar
ze ten deele uit eenvoudige weefsels zijn opgebouwd en na ver-
kleining hun typische samenstelling niet meer zullen vertoonen.
Braunert (8) kwam eveneens tot de conclusie, dat de organen
-ocr page 46-en weefsels door koken hun karakteristieke structuur niet verliezen.
Koken acht hij te vergelijken met harding en fixatie door eiwit-
coagulatie. Ook Braitnert spreekt over bepaalde afwijkingen en
schrompelingen en komt verder tot de conclusie, dat de verkleining
der organen in de machine, en de daarmede in verband staande
kneuzing veel storender werkt op de herkenning der organen en
weefsels, dan het koken. Hij verwerkte in proefworsten: longen,
lever, uier, uterus, testis, oorspeekselkher, darm, maag, milt, nieren
en spieren; en kon steeds met een bepaalde beperking de ver-
werkte organen aantoonen. Vele organen lijken op elkaar wat
weefselbestanddeelen betreft; slechts in de manier van samenstel-
ling en groepeering en het voorkomen van bepaalde celcomplexen,
zijn ze te onderscheiden. Dit is ook het geval met de verschillende
deelen van het digestie-apparaat. Koken maakt meestal het slijm-
vlies los, daarbij zijn de organen nog in kleine stukjes verdeeld en
gekneusd, zoodat de typische opbouw van het orgaan vaak ver-
loren gaat. De deelen van het digestieapparaat zijn zonder meer
niet te definieeren. Vele bundels gladde spiervezelen in typische
rangschikking, gedeeltelijk in samenhang met submucosa en ook
vele stukjes vlokken, wijzen op het verwerken van deelen van den
tractus intestinalis.
Moeller en Rievel (51) geven aan, dat ook bij sterke verkleining,
het verwerkte orgaan te herkennen is.
Renner (62) kon ook alle toegevoegde deelen in de door hem
vervaardigde proefworsten terugvinden. Hij verwerkte er in: maag.
darmen, slokdarm, lever, nieren, testis, uterus, ovarium, penis,
speekselklieren. Ook toegevoegde ziekelijke organen als.: tuber-
culeuse granulaties, abcessen en organen met parasieten kon hij
aantoonen.
Volgens Mayer (48) zijn de afzonderlijke elementen steeds met
zekerheid vast te stellen. Het kookproces verandert de weefsels
niet zoodanig, dat ze niet meer te herkennen zijn. Het cutteren is
door zijn verkleinen en kneuzen nog nadeeliger dan het kook-
proces. Hij vervaardigde proefworsten met: pens, netmaag, boek-
maag, darm, slokdarm, lever, nieren, testis, uterus, ovarium, pan-
creas en speekselklieren. Verder ook met een hart met tuberculeuse
granulaties, een lever met cholangitis, met distomatose, met
abcessen en met echinococcose, spieren met sarcosporidiën. Het
gelukte Mayer al deze organen en afwijkingen terug te vinden.
Richter (63) kon belangrijke gehemelte- en wangdeelen reeds
macroscopisch aantoonen.
Kerstens (35) kon aantoonen: huid, een gedeelte van het darm-
kanaal, lever, zenuwweefsel, vet- en spierweefsel, bloedvaten en
bindweefsel.
Klimmeck (37) kon in leverworst gemakkelijk aantoonen: skelet-
spieren, hart en glad spierweefsel, lever en vetweefsel, zenuwen,
bloedvaten, lymphklieren, mesenterium, darmen, herkauwersmagen,
magen, speekselklieren, milt, uier, longen, nieren, peezen en zwoerd.
Glamser (20) kon aantoonen: vetweefsel, dwarsgestreepte en
gladde spieren, leverweefsel, speekselklieren, uier, longen, los- en
straf bindweefsel en slijmvlies van cutanen bouw.
Frickinger (17) betoogt, dat het mogelijk is de samenstelling
van de worstmassa op vrij betrouwbare manier te bepalen, en de
meeste weefselelementen te herkennen. Hij onderzocht zeer veel
organen en weefsels van het dierlijk lichaam na lang broeien en
koken en heeft verder allerlei proefworsten vervaardigd en onder-
zocht. Door veranderingen welke de organen ondergingen kon
echter veelal eerst na vergelijking met coupes van gekookte organen
de herkomst van verschillende deelen worden aangetoond. Frickin-
ger komt evenals andere onderzoekers tot de conclusie, dat niet
altijd de bijzondere herkomst van de deelen of weefsels is vast te
stellen; b.v. bij maag en darmtractus, lymphatische weefsels en
klieren.
Gemakkelijk en met absolute zekerheid zijn te herkennen: lever,
nier, longen, uier en testis.
Gregor (22) kon sommige organen door middel van kneus-
praeparaten met het trichinecompressorium aantoonen.
Lund en Schröder (46, 47) komen ook tot de conclusie, dat de
structuur der weefsels geen belangrijke veranderingen ondergaat
door het koken; en ook door de machinale bewerking gaat de
structuur niet volkomen verloren. Wel worden vaak de verschil-
lende weefsellagen van elkander gescheiden. Zij gingen ook na in
welke verdunningen bepaalde verdachte organen nog konden wor-
den aangetoond en vonden, dat bij een verdunning van 1 : 50 van
het verdachte orgaan, men dit bij de worst in bijna elke coupe kon
terugvinden en bij 1 : 100 in 50 % der praeparaten.
Hadi (23) vond de kernkleuring na koken soms beter dan nor-
maal. Pekelen veranderde de weefsels ook niet veel, zelfs na 20
dagen was de structuur nog goed behouden. Het celprotoplasma
was dan soms opgelost en nam geen eosine kleur meer aan. De
dwarsstreeping der spieren was nog goed te zien. Bederf heeft een
meer nadeeligen invloed op de tinctie. Na 4 dagen bederf waren
nog wel orgaandiagnosen te stellen. Hij geeft een microfoto van
gedurende 3 uur gekookte lever en dwarsgestreepte spieren. Hierin
zijn wel de kernen te zien doch geen dwarsstreeping. In de lever
ziet men geen duidelijke kernteekening.
Een microfoto van een nier na 4 dagen bederf is nog vrij
duidelijk.
b. Speciaal gedeelte.
Hoe is nu het microscopisch aspect der verschillende organen
en weefsels in het praeparaat, dat uit gekookte organen of vleesch-
waren is vervaardigd?
Verschillende auteurs geven hierover een grooter of kleiner
overzicht. Ik zal hier een en ander van weergeven, daar dit later
bij de bespreking der techniek en der microscopische beelden van
belang is.
Voor het goede overzicht, zal ik de stof echter thans zooveel
mogelijk orgaansgewijs of weefselsgewijs behandelen.
Huid en zwoerd.
Braunert (8) geeft 2 microfoto's waarin huid zou voorkomen;
het is uit de foto echter alleen te gissen.
Renner (62) zegt, dat ze zelfs na langdurig koken aan het ver-
hoornde epitheel, papillair lichaam, haarpapillen, talk- en zweet-
kheren is te herkennen. Wel kan vaak de oppervlakkige epitheel-
laag zijn verwijderd. Hij geeft ook enkele microfoto's waarin
vleeschplaatjes, haarpapillen, talkklieren en papillairlichaam goed
zijn te herkennen; echter ook een waarin de aangegeven huid niet
te kennen is.
May er (48) komt ongeveer tot dezelfde conclusie. De kerato-
hyaline granula van de elhptische cellen van het „Stratum granu-
losumquot;, kleurden zich met haematoxyline intensief blauw.
Kerstens (35) vond in zijn geval de huid weinig gekleurd, wel
de platte epithehën aan de periferie.
Frickinger (17) zegt ook, dat het aspect weinig van het onge-
kookte praeparaat verschilt. Wel treft men nu en dan papillair-
lichaam zonder epitheel aan, en soms rosetten van scheef of dwars
getroffen papillen. Typisch zijn de doorsneden van haren, die uit
een bijna homogene omgeving voor den dag komen. Talkklieren
en zweetklieren zijn dikwijls duidelijk zichtbaar. In de microfoto's
zijn enkele duidelijke haardoorsneden en talkklieren te zien. Verder
geeft hij een vrij duidelijke foto met vleeschplaatjes van hoef- of
klauwlederhuid.
Lund en Schröder (47) achten ze gemakkelijk aantoonbaar door
de typische lagen en bestanddeelen: epidermis, corium, haren,
zweet- en talkklieren.
Mond' en cutaanslijmvlies.
Deze vertoonen veelal een dergelijk aspect als de huid; vaak
zijn de bovenste epitheellagen verwijderd en ziet men het onbe-
dekte papillairlichaam.
Renner (62) geeft een microphoto waarin tong voorkomt, ze is
echter lastig te herkennen.
De kleuring is volgens Frickinger (17) meestal goed. In vlakke
doorsneden door den neusspiegel vindt men meestal de uitmondin-
gen van de kliergangen omgeven door een krans van dwarsgetroffen
papillen. (Hij geeft een microfoto met een vrij duidelijke scheve
doorsnede van een gedeelte cutaanslijmvlies met scheef getroffen
papillen.)
Volgens Lund en Schröder (47) ondergaat het mondslijmvlies
weinig verandering door koken,.
Voormagen herkauwers.
Ook hiervoor vindt men ongeveer hetzelfde vermeld als voor
de vorige weefsels.
Braunert (8), Renner (62) en May er (48) deelen mede, dat
het corpus papilläre gewoonlijk zeer duidelijk is.
Renner (62) geeft enkele microfoto's o.a. van pens met voedsel-
resten. Uit het praeparaat is wel te zien, dat het een voormaag is.
Verder geeft hij nog een foto, waarin dwarsdoorgesneden papillen
van de netmaag en nog een met een duidelijke netmaaglijst.
Frickinger (17) betoogt, dat door de sterke verkleining de
diagnose vaak heel lastig is. Het epitheel is meestal niet meer aan-
wezig. Vaak zijn nog penspapillen of pijlers aanwezig en kan uit
de groepeering van de muscularis mucosae een, nadere diagnose
worden gemaakt. Bij de pens is er geen muscularis mucosae, ook
niet bij de netmaag. Bij de pens vindt men soms onder de papillen
een fibreuse streng, met bij de grootere papillen spiervezelen. Bij
de netmaag ziet men in de groote lijsten een langvezelige spier-
bundel. Bij de boekmaag is er een duidelijke muscularis mucosae,
die zich in de bladen voortzet. De wandmusculatuur zendt ook
nog een spierschot in het blad. Deze spierlagen zijn dus typisch
voor de boekmaag. Aan alle voormagen is gemeenschappelijk de
sterke wandmusculatuur, bestaande uit 2 lagen. Vindt men in een
vleeschwaar samenhangende stukken gladde spiervezelen, bestaan-
de uit een laag overlangs en een laag dwarsgetroffen vezelen, dan
kan men volgens Frickinger met vrij groote zekerheid aannemen,
dat herkauwersvoormagen zijn verwerkt. Hij geeft een microphoto,
waarin een dergelijke bundel gladde spiervezelen voorkomt. Verder
een foto met een netmaagplooi en een met een penspapil, welke
minder duidelijk is.
Lund en Schröder (47) vestigen er ook de aandacht op, dat de
deeltjes vaak zeer klein zijn en door broeien en krabben vaak van
hun epitheel zijn beroofd. Bij de pens kan men vaak de papillen
nog aantoonen; de kernen van het aanwezige epitheel kleuren zich
meestal nog goed. Vindt men naast deze papillen gelijktijdig groo-
tere hoeveelheden gladde spiervezelen, dan kan men meestal tot
de aanwezigheid van pens concludeeren. Zij geven van enkele
penspapillen in leverworst een paar mooie microphoto's. Men kan
daaruil; echter niet met volkomen zekerheid tot de aanwezigheid
van pens besluiten. Op de eene photo ziet men nog epitheel; het
ontbreken van de muscularis mucosae kan men ook vaststellen. De
netmaag vonden zij in de praeparaten zeer gelijkend op de pens.
Voor de diagnose zijn van belang de hooge plooien en de kegel-
vormige papillen. In de grootere netmaaglijsten treft men de uit
gladde spiervezelen bestaande spierbundels aan. Zij geven nog
twee duidelijke microphoto's waaruit de netmaag wel is te her-
kennen.
Maag-darmkanaal.
Volgens Braunert (8) zijn de deelen van het maag-darmkanaal
-ocr page 51-zonder meer niet te definieeren. Vele bundels gladde spiervezelen
in typische rangschikking en gedeeltelijk in samenhang met sub-
mucosa en vlokken, toonen aan, dat deelen van het darmkanaal
zijn verwerkt. Hij geeft enkele microphoto's, waarin een weefsel-
gedeelte voorkomt, dat gekookte varkensdarm moet voorstellen.
Vlokken, submucosa en muscularis zijn te onderscheiden; een
kemteekening is echter niet te zien.
Renner (62) trof het slijmvhes meestal van de spierlaag geschei-
den aan. Aan de deelen van den darm zijn meestal nog vlokken
te zien. Maagslijmvlies deed zich voor als met cylinderepitheel
bekleede groeven. Hij geeft een microphoto met darmvlokken,
welke vrij duidelijk zijn.
Mayer (48) trof ook duidelijk het maagslijmvHes met groeven
en klieren aan.
Kerstens (35) kon gedeelten van het maagdarmkanaal aan-
toonen; de gladde spieren waren duidelijk rood en de kernen
duidelijk blauw (met haemaluin-eosine).
Frickinger (17) geeft ook aan, dat de lebmaag van het rund
en de maag van het varken duidelijk de bekende groeven en de
buisvormige klieren vertoonen. Bij beschadiging is zij echter niet
van de dunne darm te onderscheiden. Verder veroorzaakt het
kookproces een troebeling, waardoor een vage kleuring ontstaat.
Soms vond hij in de submucosa lymphfollikels. Frickinger geeft
ook enkele microphoto's o.a. van een gedeelte darmslijmvlies m'et
een lymphfollikel; deze coupe is vrij onduidelijk. Verder een photo
waarin lebmaag zou voorkomen. Duidelijk zijn hierin te zien de
spierlaag, de submucosa en de klierbuizen, al zijn deze laatste
ook beschadigd. In een andere photo ziet men ook duidelijk ge-
deelten slijmvlies, die tot het maag-darmkanaal behooren.
Ook Lund en Schröder (47) achten veelal het maken van onder-
scheid tusschen maag en darmkanaal niet mogelijk. In de sub-
mucosa van den darm konden zij nog vaak lymphfollikels aan-
toonen. Dikwijls vonden zij de verschillende lagen van elkander
gescheiden. Bij het vinden van veel gladde spiervezelen in typische
lengte- en circulaire rangschikking, meenen zij te kunnen conclu-
deeren tot de aanwezigheid van deelen van het maag darmkanaal.
Zij geven twee microphoto's van leverworst met darm, waarin
duidelijk deelen van het maagdarmkanaal zijn te zien. De in de
photo's aangegeven bekercellen zijn echter niet te herkennen. De
lymphfollikel in de eene coupe is duidelijk.
Knoth (39) betoogt, dat enkelvoudige doorsneden van baar-
moederklieren aangezien zouden kunnen worden voor darmklieren.
Speekselklieren en pancreas.
Seel, Zeeb en Reihling (75) achten de diverse verschillen tus-
schen deze soorten te klein, dan dat men ze zou kunnen onder-
scheiden. Wel kunnen ze nog sereuse en muceuse klieren onder-
scheiden en geven een afbeelding, waarin zoowel een sereus als
een muceus gedeelte te onderscheiden is. Bij al hun afbeeldingen,
welke over het algemeen zeer duidelijk zijn, moet men in het oog
houden, dat ze oorspronkelijk geteekend zijn.
Braunert (8) geeft een microphoto van de parotis: deze is vrij
duidelijk en als (speeksel)klier wel te herkennen. In de uitvoer-
gangen ziet men duidelijk de kernteekening. Verder geeft hij een
microphoto (B 22), waarin een niet nader te definieeren klier zou
voorkomen. Deze lijkt echter zeer sterk op gekookt longweefsel.
Renner (62) geeft ook aan, dat de speekselklieren nog te onder-
scheiden zijn in sereuse en muceuse klieren. Wel vond hij den
inhoud der cellen troebel en de cellen zelf geschrompeld. Renner
geeft ook enkele microphoto's o.a. van parotis met uitvoergang.
Uit dit praeparaat is de speekselklier te herkennen.
Mayer (48) spreekt eveneens van troebeling en schrompeling
door het kookproces. De kernkleuring vond hij steeds goed en hij
kon daarom sereuse en muceuse Wieren nog onderscheiden.
Glamser (20) geeft een microphoto van een stukje klierweefsel,
waarvan men niets herkennen kan.
Frickinger (17) vermeldt eveneens, dat de inhoud der cellen
troebel is, maar de kernkleuring duidelijk, zoodat ook hij sereuse en
muceuse kheren kon onderscheiden. Ook het pancreas vertoonde
duidelijke kernkleuring; volgens Frickinger zal het echter meestal
als zoodanig niet zijn vast te stellen. Hij geeft een microphoto van
een muceuse klier met uitvoergangen, welke wel, en een van een
sereuse klier welke niet, is te herkennen.
Lund en Schröder (47) troffen eveneens troebeling aan, konden
echter door de kernteekening nog onderscheid maken in sereuse
en muceuse klieren. Zij geven een niet erg duidelijke microphoto.
Het pancreas achten zij moeihjk aantoonbaar, daar het door het
koken sterke veranderingen ondergaat.
Hoek (27) geeft een microphoto van kherweefsel dat uier moet
zijn, het is echter onduidelijk; en verder een photo van een andere
klier, dat echter evengoed een horizontale coupe van een gedeelte
van het maagdarmkanaal zou kunnen zijn.
Lever.
Seel Zeeb en Reihling (75) geven een photo van een duidelijke
teekening van een gekookte runder- en varkenslever; de kernteeke-
ning is duidelijk, ook de levereilandjes van de varkenslever zijn
duidelijk te onderscheiden.
Braunert (8) geeft een microphoto van lever, waarbij men aan
het interlobulaire bindweefsel kan zien, dat het varkenslever is.
Kernteekening is er echter zoo goed als niet in te zien; alleen aan
den radiairen bouw en de lobuli, kan men zien, dat men met lever-
weefsel heeft te doen. Ook zijn er nog andere microphoto's, waarin
leverweefsel aangeduid wordt, maar niet te herkennen is.
Horstig (28) neemt op grond van een proefworst, welke hij liet
vervaardigen aan, dat wanneer men in een leverworst door middel
van microscopisch onderzoek geen lever kan vinden, er minder dan
10 % lever in aanwezig is. Van slagerszijde beweert men, dat door
sterke verkleining de lever na broeien niet meer te herkennen
zou zijn.
Renner (62) zegt, dat het leverweefsel te herkennen is aan de
centraalvene en aan de met vetdruppels beladen cellen, welke dik-
wijls zeer troebel zijn.
May er (48) geeft hetzelfde aan, alsmede, dat de vetdruppels met
Sudan III zijn aan te toonen.
Kerstens (35) kon in zijn geval de lever aan de celgroepeering
herkennen, het gemakkelijkste bij niet te sterke belichting.
Glamser (20) geeft een microphoto van leverlapjes met duide-
lijke kernteekening.
Frickinger (17) deelt als zijn ervaring mede, dat door de troe-
beling het kleurvermogen dikwijls slecht is. Soms lijkt het lever-
weefsel slechts een homogene massa, waaruit het alleen aan den
bouw en de groepeering der cellen is te herkennen. Toch vond hij
ook gevallen met een goede kernkleuring. Varkenslever kon hij soms
aan het interlobulaire bindweefsel herkennen. Hij geeft enkele
microphoto's, zoowel met duidelijke als met onduidelijke kern-
teekening. Uit de laatste kan men het leverweefsel niet herkennen.
Ook Lund en Schröder (47) vonden het leverweefsel soms als
een homogene massa in de praeparaten. De cellen gingen dan in
elkaar over en hebben hun kleurbaarheid verloren. Zij konden het
dan ook herkennen aan de karakteristieke begrenzing der lapjes en
aan de bloedvaten en de galgangen. Het interstitieele bindweefsel
met bloedvaten en galgangen vonden zij in het algemeen weinig
veranderd. Zij geven een goede microphoto van leverworst met
varkenslever, waaruit deze wel is te herkennen.
De mededeeling, hier in de literatuur en elders bij de onder-
zoekingen, dat de varkenslever te „herkennenquot; was aan het inter-
lobulaire bindweefsel is natuurlijk slechts tot op zekere hoogte juist.
Milt en lymphklieren.
Seel, Zeeb en Reihling (75) geven een duidelijke teekening van
gekookte milt; de Malpighische lichaampjes zijn daarin duidelijk
te zien.
Braunert (8) geeft een microphoto, waarin milt zou voorkomen,
welke echter niet te herkennen is, wel het lymphatische weefsel.
Verder geeft hij een onduidelijke afbeelding van gekookte lymph-
klier.
Renner (62) geeft een microphoto waarin een lymphfollikel is te
herkennen en een waarin het miltlichaampje voorkomt, dat echter
niet te herkennen is.
Ook Kerstens (35) kon lymphklierweefsel duidelijk aantoonen;
de kernen kleurden zich met haemaluin duidelijk blauw.
Frickinger (17) acht bij kleine stukjes de differentieering tusschen
milt en lymphklier onmogelijk. Als er nog te herkennen omgevend
weefsel bij is, zal men b.v. kunnen besluiten tot een lymphfollikel
uit het darmkanaal. Hij geeft een microphoto van een stukje slijm-
vlies met een lymphfollikel, welke echter niet duidelijk is. Verder
ziet men in een andere microphoto enkele duidelijke opeenhoopingen
van lymphcellen en in een geval secundairfollikels.
Lund en Schröder (47) vonden de lymphocyten meestal nog goed
kleurbaar en aantoonbaar in de coupes. De milt konden zij alleen
van lymphklierweefsel onderscheiden, indien grootere deelen in de
coupes werden aangetroffen, waarin duidelijke trabekels waren te
vinden. Zij geven 3 duidelijke microphoto's, waarin trabekels, kiem-
centra en pulpa zijn te onderscheiden.
Dwars gestreept spierweefsel.
Seel, Zeeb en Reihling (75) geven in hun afbeelding de dwars-
streeping en de kemteekening van de spiervezelen duidelijk weer.
Braunert (8) komt tot de conclusie, dat na lang koken de dwars-
streeping der spieren verloren gaat, doch bij het broeien blijft
bestaan. Hij geeft ook enkele microphoto's, waaronder ook eene,
waarbij men den indruk krijgt, dat de dwarse streeping, welke men
in de spiervezels ziet wordt veroorzaakt of versterkt, door een op
het negatief van de foto terechtgekomen vingerafdruk.
Renner (62) deelt mede, dat meestal de dwarse streeping nog
goed was te zien en geeft ook enkele microphoto's, waarvan uit
enkele het spierweefsel te herkennen is.
Mayer (48) kon bij niet te lang koken of broeien de spieren
aan de dwarsstreeping of aan de wandstandige kernen herkennen.
Kerstens (35) vond in zijn geval de dwarse streeping bijna overal
duidelijk aanwezig en de kernkleuring goed. Alleen bij plockworst
was dit niet het geval.
Frickinger (17) geeft aan, dat de dwarsstreeping bij längeren
duur van het koken verloren schijnt te gaan. Steeds is de dwars-
gestreepte musculatuur te herkennen aan de wandstandige kernen.
Hij geeft enkele microphoto's, waarin men ook zonder dwars-
streeping de sceletmusculatuur wel kan herkennen.
Lund en Schröder (47) konden ze gemakkelijk herkennen; in
lengtecoupe aan de „Schlauchartigequot; groepeering en op dwarscoupe
aan de „Cohnheimschequot; velden; zij gebruiken deze naam echter ten
onrechte voor de dwarsdoorsnede van de spiervezelen. Zij vonden,
dat de dwarsstreeping door langer koken in vele spiervezelen ten
deele verloren gaat. En geven een microphoto met nog vrij duide-
lijke dwarsstreeping der vezelen.
Kerstens (36) meent overigens, dat de dwarsstreeping door koken
niet verloren gaat en de aantoonbaarheid afhankelijk is van de
voor het vervaardigen der praeparaten toegepaste techniek.
Schröder (71) is van meening, dat men tongweefsel gemak-
kelijk kan herkennen aan de verschillende richtingen der getroffen
spierbundels.
Kallert (30) onderzocht spierweefsel in het ongekleurde praepa-
raat, nadat het aan verschillende bewerkingen en combinatie's van
bewerkingen was onderworpen.
In bijna alle gevallen kon de dwarsstreeping worden aangetoond.
Hartspier.
Frickinger (17) geeft aan, dat deze meestal te herkennen is aan
den in het centrum van den vezel liggenden kern. De dwars-
streeping, die oorspronkelijk toch al minder geprononceerd is dan
bij de sceletspieren, gaat door de verwarming meestal verloren. Ook
Lund en Schröder (47) constateerden, dat na langer koken de
dwarsstreeping verloren gaat.
Glad spierweefsel.
Volgens Braunert (8) komt het dikwijls in typische groepeering
voor en is dan gemakkelijk te herkennen.
Renner (62) deelt mede, dat het in alle gevallen van het dwars-
gestreepte spierweefsel was te onderscheiden. Hij geeft een micro-
photo, waarin het als zoodanig niet te herkennen is.
Mayer (48) trof het veelal in typische rangschikking aan.
Kerstens (35) vond het in zijn geval duidelijk met haemaluin-
eosine gekleurd, zoowel de kernen als het protoplasma.
Glamser (20) geeft er een onduidelijke microphoto van.
Frickinger (17) deelt mede, dat hoewel de celinhoud in hooge
mate troebel was, het toch meestal was te herkennen aan de staaf jes-
vormige kernen, welke zich meestal goed kleurden, en aan het
bundelverloop. Hij geeft enkele microphoto's, waarin het ten deele
wel en ten deele niet is te herkennen.
Lund en Schröder (47) kwamen tot de ervaring, dat door koken
en opzwellen, de gladde spiervezelen vaak onduidelijk van hun
omgeving zijn afgescheiden. De kernen vonden zij gewoonlijk nog
goed gekleurd. In enkele van hun microphoto's is dit ook te zien.
Bindweefsel.
Seel, Zeeb en Reihling (75) geven aan, dat de collagene vezels
in het gekookte praeparaat een vage massa vormen; de elastische
vezelen treden echter nog duidelijk voor den dag. Bij peezen zijn
op dwarse doorsnede, vaak de vleugelcellen te zien.
Braunert (8) beschrijft het gekookte bindweefsel eveneens als
een structuurlooze massa; de kernen vond hij nog duidelijk aan-
toonbaar. In een microphoto van een gekookte pees zijn alleen de
celkernen en de elastische vezelen duidelijk te zien.
Renner (62) geeft voor het losse bindweefsel hetzelfde beeld aan.
Het kleurt zich met haemaluin blauwachtig met hier en daar cel-
kernen. Met de van Gieson-kleurmethode is volgens hem geen
nauwkeurige differentiatie meer mogelijk. Het fibrillaire bindweefsel
en de peezen vertoonen nog meer teekening, de elastische vezelen
zijn o.a. volgens Weigert aan te toonen. Hij geeft ook microphoto's
van collageen bindweefsel en peesweefsel, waarvan alleen het laat-
ste eenigszins is te herkennen.
May er (48) komt ongeveer tot dezelfde bevindingen als de vorige
auteurs. Volgens hem zouden bij lang koken in het collageene bind-
weefsel ook de kernen niet meer aantoonbaar zijn. Hij kreeg goede
resultaten met de van Giesonmethode om spierweefsel en bind-
weefsel van elkaar te onderscheiden. Ook hij kon de elastische
vezelen met de kleuring volgens Weigert aantoonen.
Kerstens (35) vond het bindweefsel als een gekorrelde weinig
geteekende massa in de praeparaten van gekookte worst. De kernen
waren in dit geval duidelijk te zien.
Glamser (20) geeft een onduidelijke photo van bindweefsel met
elastische vezelen.
Frickinger (17) vond ook het collageene bindweefsel als een
homogeene massa, welke door haemaluin zwak blauw was gekleurd.
De kernen bleven lang aantoonbaar, doch na lang koken verdwenen
ook deze. Het straffe bindweefsel weerstaat langer het kookproces,
de elastische vezelen blijven langer aantoonbaar; b.v. met Weigert.
Bij peezen ziet men duidelijk het bundelverloop. Hij geeft enkele
microphoto's met collageen weefsel, waarin geen kernen zijn te
herkennen en een paar goede coupes van peesweefsel.
Lund en Schröder (47) constateerden eveneens, dat het losse
bindweefsel door koken overgaat in een sterk gezwollen massa met
Weinig teekening. Voor een juiste diagnose bevelen zij de van
Giesonkleuring aan. In enkele microphoto's ziet men een dergelijke
homogeene bindweefselmassa; de kernen komen overal nog duidelijk
uit. Het gevormde bindweefsel vonden zij weinig veranderd. Bij
peezen ziet men nog duidelijk de kernen en het bundelverloop.
Hiervan geven zij een goede photo.
Vetweefsel.
Seel, Zeeb en Reihling (75) geven een teekening van een coupe
van vetweefsel, welke goed is te herkennen. Ook
Braunert (8) geeft een microphoto, waarin het vetweefsel vrij
goed is te herkennen.
Mayer i^?,) deelt mede, dat de kernkleuring meestal goed is;
de „zegelringenquot; waren duidelijk te zien; de vetinhoud was meestal
opgelost.
Kerstens (35) kon het ook duidelijk herkennen. Eveneens
Frickinger (17), die ook de „zegelringenquot; duidelijk aantrof. Bij
achterwege laten van de xylolbehandeling kon hij het vet met Sudan
III aantoonen. Dit laatste deelen ook
Lund en Schröder (47) mede.
Zenuwweefsel.
Kerstens (35) kon de zenuwen duidelijk herkennen zoowel in
lengte- als in dwarscoupe.
Frickinger (17) geeft aan, dat de centrale deelen om hun week-
heid en door de kneuzing niet meer zijn te definieeren. De perifeere
zenuwen kon ook hij echter meestal goed herkennen.
Reitsma (61) kon in speciaal vervaardigde proefworsten hersen-
weefsel lastig definieeren.
Kraakbeen.
Volgens Seel, Zeeb en Reihling (75) is het goed aantoonbaar
en kan men eventueel ook de elastische vezelen zeer goed zien.
Braunert (8) geeft een onduidelijke photo van hyalinekraakbeen.
Volgens
Mayer (48) vertoont het na koken zoo goed als geen verandering.
Glamser (20) geeft een microphoto, waaruit het zeer goed is te
herkennen. Ook
Frickinger (17) deelt mede, dat het zich zoo goed als onveran-
derd voordoet, en goed kleurbaar is. Hij geeft echter een onduide-
lijke microphoto.
Lund en Schröder (47) komen tot dezelfde conclusie. In het
elastische kraakbeen konden zij het netwerk van elastische vezelen
nog goed aantoonen. Zij geven een paar microphoto's van lever-
worst met oorkraakbeen, dat zeer duidelijk als kraakbeen is te her-
kennen. Verder komen in enkele coupes met longweefsel duidelijke
kraakbeenstukjes voor.
Thymus.
Frickinger (17) geeft een vrij onduidelijke photo, waarin echter
de Hassalsche lichaampjes staan aangegeven. De kleuring zou goed
zijn en de opbouw in lapjes duidelijk te herkennen. Ook volgens
Lund en Schröder (47) is de thymus goed te herkennen.
Schildklier.
Renner (62) kon bij de schildkher duidelijk colloïd en uitvoer-
gangen aantoonen; hij geeft een duidelijke microphoto van een
groep schildklierfollikels.
Mayer (48) kon ook follikels met colloïd en uitvoergangen aan-
toonen. Ook
Frickinger (17) vond de aantoonbaarheid en de kleurbaarheid
goed, evenals
Lund en Schröder (47) achten verwisseling met andere weefsels
zoo goed als uitgesloten. Zij geven een ietwat wazige microphoto,
waaruit het schildklierweefsel echter nog te herkennen is.
Frickinger (17) gaf een zeer duidelijke microphoto.
Longen.
Seel, Zeeh en Reihling (75) geven een teekening, waarin het
longweefsel is te herkennen, vooral aan de dwarscoupe van den
bronchiolus.
Braunert (8) geeft enkele microphoto's, waaruit geen longweefsel
is te herkennen. Enkele lijken op leeg vetweefsel, terwijl het volgens
Braunert een praeparaat van gekookte long is.
Renner (62) deelt mede, dat het te kennen is aan den bouw van
de alveolen en de bronchioh. Hij geeft ook een microphoto, waar-
uit het niet te herkennen is.
Mayer (48) deelt mede, dat het vaak den indruk maakt van
atelectatisch longweefsel en herkent het ook aan de bronchioh.
Glamser (20) geeft een onduidelijke microphoto van een klein
stukje long.
Frickinger (17) deelt eveneens mede, dat het weefsel vaak op
-ocr page 60-atelectatische longen lijkt, door zwelling en weer schrompeling der
alveolenwanden. De bronchioli zijn goed te herkennen; ze bevatten
soms ook nog kraakbeenstukjes. Hij geeft er een goede microphoto
van. Ook
Lund en Schröder (47) konden de longen duidelijk herkennen
o.a. aan de bronchioli met het in plooien gelegen slijmvhes en de
ringspierlaag en aan de eventueele stukjes kraakbeen. De alveolen
zijn door het kookproces gezwollen en daardoor meer dicht; schrij-
vers konden ze echter meestal nog wel herkennen. Zij geven 3
microphoto's, waarin zoowel, bronchi, alveolen als kraakbeen zijn op
te merken.
Bloedvaten en bloed.
Volgens Braunert (8) verliest het bloed zijn structuur en doet
het zich voor als schollen van een korrelige massa.
Renner (62) geeft een onduidelijke microphoto waarin een ge-
stolde bloedmassa moet voorkomen.
Mayer (48) vond het bloed als een bruinroode massa van ge-
schrompelde structuur; soms zag hij met haemaluin nog kernkleuring
van de witte bloedlichaampjes.
Kerstens (35) vond de arteriën duidelijk weergegeven.
Frickinger (17) komt tot dezelfde conclusies wat het bloed be-
treft. De bloedvaten kon hij meestal nog duidelijk aantoonen; ook
de verschillende lagen daarin, vooral de elastische vezelen der
arteriën. Het endotheel is meestal beschadigd. De capillairen komen
vaak nog heel mooi uit in een verkookt stukje huid. Hij geeft een
microphoto van een gestolde bloedmassa, waaraan echter weinig
te zien is.
Lund en Schröder (47) vonden de bloedvaten weinig veranderd
en troffen in de arteriën nog duidelijk de elastische vezelen aan.
Van de roode bloedcellen konden zij niet veel meer aantoonen. Met
de witte bloedlichaampjes lukte dit soms wel; zelfs de leucocyten,
de eosinophyle, de epitheloïde en reuzencellen konden zij na toe-
voegen van pathologische producten aan de proefworsten soms
aantoonen.
Nier.
Seel Zeeb en Reihling (75) geven een duidelijke teekening,
waarin men onmiddellijk aan de glomeruli de nier herkent.
Braunert (8) geeft een microphoto van een gekookte nier, welke
goed is te herkennen. Alleen is er een sterke celtroebeling en kor-
rehng. In een andere microphoto zijn de deelen van de nier nog al
uit elkaar gerukt.
Renner (62) deelt mede, dat het nierweefsel aan de kernrijke
vaatlussen der glomeruli en aan de urinekanaaltjes goed te her-
kennen is. Hij geeft een vrij duidelijke microphoto.
Mayer (48) kon het ook gemakkelijk herkennen, constateert
echter ook een sterke eiwittroebeling.
Frickinger (17) doet ook mededeeling van een sterke eiwit-
troebeling. De kernkleuring vond hij meestal goed behouden en hij
kon het weefsel ook direct aan de glomeruli herkennen. Ook hij
geeft een goede microphoto.
Lund en Schroder (47) constateerden behalve zwelling en troe-
beling weinig structuurverandering. Zij geven 2 microphoto's van
leverworst met nier, waarin de kanaaltjes nog al uit elkaar zijn
gerukt en de glomeruli wat onduidelijk zijn.
Uierweefsel.
Seel. Zeeb en Reihling (75) geven er een vrij duidelijke teeke-
ning van. Zij vonden het secretum duidelijk blauw gekleurd met
haemaluin.
Braunert (8) geeft een vrij duidelijke microphoto van gekookte
uier; de klierlapjes zijn vrij goed te onderscheiden. Een andere
photo is minder duidelijk.
Renner (62) herkent het aan de klierpakketten; soms ziet hij
in het lumen concentrisch gelaagde deeltjes, welke zich met haem-
aluin blauw kleuren; de melkconcrementen. Hij geeft ook een vrij
goede microphoto.
Mayer (48) kon ook de melkconcrementen aantoonen en met
Sudan vetdruppeltjes in de cellen.
Frickinger (17) kwam tot hetzelfde resultaat. Hij geeft een goede
en een minder duidelijke microphoto. In de eene duidt hij zelfs
enkele elementen aan als „enkele op zich zelfstaande uier-alveolenquot;,
welke door de bewerking zijn losgeraakt.
Lund en Schroder (47) konden het gemakkelijk aan den bouw
van de klier herkennen. Bij een uier in lactatie konden zij ook de
vetbolletjes aantoonen. Zij geven een vrij onduidelijke microphoto.
Testisu/eefsel.
Braunert (8) geeft een microphoto, waarin enkele tubuli semini-
feri met interstitieel bindweefsel duidelijk zijn te zien. Wel zijn de
buisjes wat uit elkaar gerukt.
Renner (62) deelt ook mede, dat de tubuli seminiferi duidelijk
met hun typische cellen zijn terug te vinden. Hij geeft ook enkele
microphoto's, waarvan de eene duidelijk en de andere minder dui-
delijk is.
Mayer (48) vond ook de tubuli seminiferi duidelijk terug met een
duidelijke membrana propria; de kleurbaarheid der cellen was zeer
goed en veelal waren de stadia der Spermatogenese te herkennen.
De uitvoergangen van den bijbal kon hij herkennen aan het typische
hooge cylinderepitheel.
Frickinger (17) constateerde verscheuring van het weefsel en
het uitvallen van groote celcomplexen. De tubuli seminiferi contorti
kon hij meestal goed herkennen. De kleurbaarheid was goed en
veelal waren de stadia der Spermatogenese te herkennen. De duc-
tuli efferentes van den bijbalkop vond hij moeilijk aantoonbaar; het
eenlagige trilhaarepitheel is dikwijls beschadigd. De ductus epidi-
dimis was beter te herkennen aan het tweelagige epitheel met de
dikwijls staafjesvormige kernen. Hij geeft een paar microphoto's,
waarin de tubuli seminiferi vrij duidelijk voorkomen.
Lund en Schröder (47) vonden ook na längeren tijd koken het
testisweefsel goed kleurbaar en aantoonbaar. De kanaaltjes blijven
meestal scherp gecontoureerd. Ook zij konden vaak de stadia der
Spermatogenese herkennen. Zij geven 6 microphoto's, welke vrij
duidelijk zijn en waaruit het testisweefsel wel is te herkennen. De
stadia der Spermatogenese zijn echter hier en daar slechts als aan-
duiding te zien. De kanaaltjes zijn hier en daar nog al uit elkaar
gerukt.
Reitsma (61) kon testisweefsel gemakkelijk terugvinden.
Prostaat.
Mayer (48) kon duidelijk de corpora amylacea aantoonen.
Frickinger (17) deelt mede, dat ze zelden is aan te toonen. Door
koken gaat het lijken op gekookt longweefsel. Het epitheel is op
vele plaatsen verloren gegaan. Ook
Lund en Schröder (47) huldigen de opvatting, dat het zeer lastig
zal zijn aan te toonen.
Uterus en ovarium.
Braunert (8) geeft een microphoto waarop de uterineklieren dui-
dehjk voorkomen.
Renner (62) kon de uterus goed herkennen als er een gedeelte
slijmvlies bij was en wel aan het eenlagige hooge cylinderepitheel
met bekercellen. Was alleen de spierlaag getroffen, dan vond hij
veel gladde spiervezelen, in allerlei richting door elkaar loopend
en met veel vaatdoorsneden. Ook het ovarium kon hij herkennen;
hij kon de follikels en het fibreuse eierstokstroma aantoonen.
Mayer (48) kwam tot hetzelfde resultaat als Renner. Hij vond
zelfs de slijmproppen op de bekercellen duidelijk met haemaluin
gekleurd. Het ovarium vertoonde ook in het gekookte praeparaat
duidelijk het kernrijke eierstokstroma.
Frickinger (17) kon niet altijd het uterusslijmvlies erbij aan-
treffen. Is het aanwezig, dan kleurt het zich meestal goed. De uterine
klieren komen duidelijk uit. Is er alleen musculatuur, dan ziet men
vele in allerlei richtingen doorloopende vezelen met vele bloed-
vaten doorsneden. Het ovarium met eierstokstroma en follikels
kleurt zich volgens Frickinger goed en is goed te herkennen. Hij
geeft microphoto's waarin deelen van uterine klieren zouden voor-
komen; ze zijn echter onduidelijk. Ook
Lund en Schröder (47) konden gemakkelijk de uterus aantoonen.
Ook na langer koken zijn de geslingerde uterine klieren nog zeer
goed aantoonbaar. De klierlumina zijn meestal door zwelling op-
gevuld. De samenhang van muscularis en slijmvlies vonden zij wel
eens verloren gegaan. Ze geven een achttal microphoto's, waarin
duidelijk de uterinekheren voorkomen. Ook het ovarium achten zij
om de typische bouw goed aantoonbaar.
Reitsma (61) kon in de proefworsten baarmoederweefsel gemak-
kelijk aantoonen.
Knoth (39) kon in proefworsten gekookte baarmoeder tot op een
verdunning van 1 : 100 nog terugvinden.
In mengsels waarin: vagina, huid en slokdarm respectievelijk in
een verhouding van 1 : 25 en 1 : 100 in leverworstmassa aanwezig
waren, konden de genoemde organen niet meer gedefinieerd worden.
Vaginaweefsel kan z.i. niet aangetoond worden.
Oog.
Moeller en Rievel (51) geven aan, dat het zelfs bij sterke ver-
-ocr page 64-kleining gemakkelijk is aan te toonen door middel van de gepigmen-
teerde deelen.
Lund en Schröder (47) achten de deelen van de retina ook
gemakkelijk aantoonbaar. Zij geven een microphoto van leverworst
met oog, waarin de retina is te zien. Ze is (voor oningewijden) vrij
onduidelijk.
Reitsma (61) kon in 6 Kg. worstmassa, waarin 2 oogen waren
verwerkt, daarvan niets terug vinden.
Resumé.
Over het algemeen, kan men dus zeggen, dat volgens de auteurs
de gebruikte organen en deelen in vele gevallen konden worden
aangetoond, al kan dan ook van gedeelten van het maag-darm-
kanaal niet steeds de plaatselijke herkomst worden bepaald en al
konden b.v. de verschillende speekselklieren en het pancreas en milt
en lymphklierweefsel niet steeds onderling worden onderscheiden.
Een dergelijke scherpe onderscheiding is voor het doel van het
onderzoek ook niet noodig. Toch zijn er nog enkele belangrijke
verschillen in de mededeelingen over het microscopisch aspect der
gekookte organen en weefsels, waarop ik hier de aandacht wil ves-
tigen. Van belang is de mededeeling, van verschillende schrijvers,
dat het leverweefsel soms een zeer slechte kleurbaarheid bezit. Bij
de beoordeeling van coupes van leverworstsoorten, zal men daar-
mede terdege rekening moeten houden. Belangrijk zijn ook de uit-
eenloopende mededeelingen over het al of niet behouden blijven
van de dwarsstreeping der sceletspieren, en de uiteenloopende
resultaten, welke worden medegedeeld over de van Giesonkleuring
ter onderscheiding van spierweefsel en bindweefsel. Verder geven
verschillende auteurs aan, dat de coupes en de praeparaten bij
bestudeering duidelijker waren, dan de microphoto's welke zij repro-
duceerden. Uit den aard der zaak is dit begrijpelijk, daar men met
het photografeeren slechts op één vlak van het praeparaat kan in-
stellen, terwijl bij bezichtiging door het draaien aan den micro-
meterschroef, meer dan één vlak in het gezichtsveld komt. Verder
zullen de resultaten van een microphoto ook afhankelijk zijn, van
de toegepaste kleurmethode en in verband daarmede, van de ge-
bruikte soort van gevoelige plaat en eventueel het filter. Dan is
natuurlijk het geziene microscopische beeld in meerdere kleuren
gedifferentieerd, waardoor het van zelf veel duidelijker is dan het
gephotografeerde.
In het algemeen is echter in de pubhcaties niet medegedeeld, hoe
bij een bepaalde worstsoort met bepaalde bekende toevoegingen het
resultaat van het voor die worstsoort uitgevoerde onderzoek was.
Hierop zal hieronder nader ingegaan worden evenals op de
verschillende der aanbevolen werkmethoden.
HOOFDSTUK VI.
TECHNIEK.
Wat de techniek van het histologisch onderzoek betreft, kan men
in de eerste plaats 2 methoden onderscheiden: n.1. het maken van
pluis- of kneuspraeparaten en het maken van coupes.
Seel (73), Klimmeck (37), Moeller en Rievel (51) en Gregor
(22), deelen een en ander over deze eerste methode mee. Ze passen
ze dan veelal toe door gebruik te maken van het trichinecompres-
sorium en soms van den trichinoscoop. Om de beelden iets te ver-
duidelijken gebruiken ze als ophelderingsmiddelen: glycerine, xylol
of NaCl; ter betere differentieering haemaluin, Sudan III en Lugol.
Met deze methoden waren dwarsgestreepte spieren, bindweefsel en
vet te herkennen.
Seel (73) kon ook de lever herkennen. Volgens
Frickinger (17) waren dwarsgestreepte en gladde spieren meer-
malen niet van elkaar te onderscheiden.
Gregor (22) meende meerdere organen te kunnen herkennen.
Braunert (8), Frickinger (17), Lund en Schröder (47) hebben
zich na onderzoek niet van de doelmatigheid van deze methode
kunnen overtuigen. De orgaanbestanddeelen konden zij door hun
ondoorzichtigheid niet met voldoende zekerheid herkennen. In de
hteratuur vindt men overigens over deze wijze van onderzoek niet
veel vermeld. Gezien de weinig belovende resultaten, die door ver-
schillende schrijvers worden medegedeeld, heb ik gemeend deze
werkwijze niet in het onderzoek te moeten opnemen.
Belangrijker en veelvuldiger zijn de mededeehngen over het ver-
vaardigen en kleuren van coupes van vleeschwaren. Hierbij onder-
scheiden wij in grove trekken weer drie verschillende methoden.
1.nbsp;Het vervaardigen van coupes van niet ingesloten materiaal,
door middel van het bevriesmicrotoom.
2.nbsp;Het insluiten in paraffine.
3.nbsp;Het insluiten in gelatine, agar of dergelijk materiaal.
-ocr page 67-1.nbsp;Verschillende auteurs vervaardigen coupes zonder vooraf-
gaande insluiting en kregen daarmede goede resultaten.
Seel. Zeeb en Reihling (75) fixeerden 24 uur in 4 % formaline
en spoelden daarna een uur in water uit. Daarna was het object
geschikt voor bevriezen en snijden. Van dunne stukjes konden zij
na enkele uren reeds coupes maken. Ook
Braunert (8) volgde deze zelfde methode.
Renner (62) fixeerde ± 12 uur bij 55° a 60° C. in 10 % for-
maline, daarna werd het object eenige minuten gespoeld en ver-
volgens bevroren en gesneden. Hij geeft verder nog een snel-
methode aan, die daarin bestaat, dat hij de worststukjes 5—10
minuten in 50 % formaline oplossing kookt, daarna spoelt en ver-
volgens bevriest en snijdt.
Mayer (48) past dezelfde wijze van fixatie toe als Renner en
geeft aan, dat voor het bevriezen en snijden 15 minuten spoelen
noodig is.
Kerstens (35) fixeerde 24 uur in 10 % formaline of kookte het
object even daarin op. Daarna werd gespoeld, bevroren en gesneden.
Frickinger (17) fixeert 12—24 uur in 4—10% formaline bij
voorkeur bij 37° C., spoelt daarna en maakt dan de coupes.
Lund en Schroder (47) fixeeren 12—24 uur in 10 % formahne,
soms bij 37° C. Voor sneldiagnose geven zij ook aan stukjes worst
even in formaline te koken. Volgens deze auteurs kan direct uit de
formaline bevroren en gesneden worden.
Met deze methode werden vrij goede resultaten bereikt.
Braunert (8), Renner (62), Mayer (48), Frickinger (17) en
Lund en Schroder (47) deelen echter ook mede, dat bij slecht
gebonden worsten de deeltjes spoedig uit elkaar vallen bij het
maken van coupes.
Hintersatz (26) gebruikt het gemodificeerde bevries-microtoom
volgens Schulz-Brauns (76) met een gekoeld mes. Hij maakt daar-
mede coupes van ongefixeerd en niet ingesloten materiaal. Ze ont-
dooien op het dekglas en kleven daar, door de kleefkracht van hun
eigen bestanddeelen, aan vast.
2.nbsp;Het insluiten in paraffine. Hiervan maken Seel. Zeeb en
Reihling (75) melding. Zij geven echter als nadeel op, dat deze
methode te lang duurt, ofschoon ze beweren, dat ze aan kleine
objecten in een dag door te voeren is. De andere auteurs noemen
deze methode niet, of verwerpen ze om den langen duur, of omdat
daarna door de xylolbehandeling geen vetkleuring meer mogelijk is.
[Braunert (8), Frickinger (17).]
Hadi (23) beveelt een snelmethode aan om tot paraffineinsluiting
te komen. Hij maakt hierbij gebruik van aceton en een mengsel van
aceton en benzol.
3. De meeste mededeehngen in de hteratuur betreffen de derde
methode: het insluiten in gelatine, agar of dergelijk materiaal. Om
een bespreking te vergemakkelijken, zal ik de stof in twee gedeelten
splitsen:
a.nbsp;de fixatie en het insluiten van het materiaal.
b.nbsp;het snijden, kleuren en de verdere behandeling der praeparaten.
a. Fixatie en insluiten.
Zeeb, Seel en Reihling (75) pasten de methode van Graff (21)
toe, echter met dien verstande, dat zij alleen de 25 % gelatine
gebruikten, omdat ze alleen een aankleving en geen doordrenking
van de worstdeeltjes beoogden. Ze gebruikten 25 % gelatine op 1 %
karbolwater. Voor het insluiten waren de in formaline gefixeerde
vleeschwaren 5—10 minuten gespoeld, om de formaline er uit te
verwijderen, daar deze anders de indringende gelatine reeds hardt,
en de hechtkracht doet verliezen. Zij kleven verschillende stukjes
uit verschillende deelen van de worst samen, omgieten deze later
en laten het geheel dan afkoelen. Daarna fixeeren zij nog —1
uur in 4 % formaline en voor het bevriezen en snijden spoelen zij
het object gedurende ^—1 uur.
Braunert (8) fixeert ook in formaline en sluit in in 4 % agar. Hij
geeft echter ook aan, dat eerst insluiten en dan fixeeren kan plaats
vinden. Hij omgiet eigenlijk de worstdeeltjes slechts; een verblijf
in de gesmolten insluitmassa heeft niet plaats.
Renner (62) fixeert circa 12 uur bij 55° a 60° C. in 10 % for-
maline, spoelt daarna 10 minuten en sluit in in 4 % agar.
Mayer (48) past dezelfde fixatiemethode toe, spoelt 10—15
minuten en sluit in volgens de methode „Wrightquot; in een oplossing
van 10 dl. gelatine 10 dl. agar op 100 dl. water. In deze massa,
die beter zou stollen dan gelatine laat hij de worst eenigen tijd
bij 55° C. verblijven en zet later het gestolde blokje nog eenigen
tijd in formalinewater.
Glamser (20) past de methode van Gaskel-Graff (21) toe. Hij
fixeert eerst in 10 % formaline en spoelt daarna. Dan zet hij het
object 3—24 uur in l2]/2 % gelatine vervolgens evenlang in dikke
25 % gelatine en laat stollen. Het blokje laat hij aan de lucht hard
worden als radeergum en hardt het daarna nog na in formaline en
spoelt alvorens te snijden.
Frickinger (17) heeft verschillende methoden geprobeerd en
paste bij voorkeur die van Glamser toe. (Gaskel-Gr'aff).
Lund en Schröder (47) passen ook dezelfde methode toe. Zij
fixeeren 12—24 uur in 10 % formaline en spoelden daarna 24 uur.
Daarna plaatsten zij het object 3—24 uur in de dunne gelatine-
oplossing en daarna evenlang in de 25 % gelatine. Daarna stollen,
harden in 10 % formaline en spoelen. Een geheel andere methode
geeft Breusch (9). Deze verwarmt het materiaal met physiologische
NaCl in een waterbad op 80° a 90° C., verwijdert het vet en coleert
door een doek. Het residu verhit hij met 20 % gelatine op een
waterbad bij 60° a 80° C. en giet het in een kastje van kopergaas.
Het blokje wordt gefixeerd in 10 % formaline, daarna snijden.
Escher (15) gaat steeds uit van 100 Gr. materiaal, schudt met
aether en filtreert door gaas. Uit de aether bepaalt hij de hoeveel-
heid vet. De ontvette rest wordt in de broedstoof uitgedampt en
dan in een reageerbuis overgoten met 20 % gelatine met physiolo-
gische NaCl karbol en wat glycerine. Het buisje zet hij 5 minuten
in kokend water. Daarna wordt gecentrifugeerd en zoo noodig in
ijs afgekoeld. Vervolgens wordt het buisje aangevijld en stuk-
gestooten.
Uit het gelatinezuiltje worden stukjes gesneden en in formaline
gehard. Daarna snijden, enz.
De samenstellende worstdeelen liggen in de coupes, die van het
gelatinezuiltje gemaakt worden, dicht bij elkaar.
Kallert (31) volgde gedeeltelijk de methode van Lund en
Schröder. Toen dit bij vette worsten moeilijkheden gaf, ontvette
hij eerst het materiaal met zwavelaether en sloot daarna in in gelatine.
Knoth (39) volgde de methode van Breusch.
Reitsma (61) past de methode van Gaskell-Graff toe.
b. Het snijden, kleuren en verder behandelen der praeparatcn.
Het snijden van het object geschiedde door alle auteurs door
-ocr page 70-middel van het bevriesmicrotoom. Overigens zijn er in het vervaar-
digen der praeparaten kleine verschillen.
Seel, Zeeb en Reihling (75) maken er opmerkzaam op, dat de
gelatine langzamer bevriest dan het weefsel. Zij vangen de coupes
op in gedestilleerd water. Voor de kleuring konden zij geen vaste
voorschriften geven. Als in bepaalde onderdeelen het resultaat
onvoldoende is, moet men volgens hen hier of daar wat aan de
methode veranderen. Zij kleuren de losse coupes in haemaluin van
Delafield hetzij verdund of onverdund. Zij differentieeren met
^ % HCl en laten daarna de coupes weer blauw worden in water
4- kalkwater. Het toevoegen van NH3 keuren zij af, wegens den
slechten invloed op de houdbaarheid der kleuring. Vervolgens
kleuren zij na met Orange G of eosine. Daarna passeert het prae-
paraat de alcoholreeks en wordt via xylol in canadabalsum inge-
sloten. Vooral de alcoholreeks en de xylol zou bij collageen weefsel
en bij gelatinepraeparaten schrompelingen doen ontstaan. Zij konden
dat voorkomen, door de coupes op objectglaasjes op te plakken.
Overigens achten zij het dan beter de coupes in glycerine in te
sluiten. Het maken van canadabalsum-praeparaten achten zij alleen
met bijzondere technische kennis mogelijk.
Braunert (8) vangt de coupes op in water en plakt ze met
glycerineeiwit op objectglaasjes. Hij vestigt er de aandacht op, dat
dit nog al eenige oefening kost, omdat de worstdeeltjes vrij los
verbonden zijn en dit het glad opplakken bemoeielijkt. Hij brengt
de praeparaten daarna eenige uren in de broedstoof om het eiwit
tot coagulatie te brengen. Het kleuren van losse coupes acht hij te
tijdroovend. Hij kleurt de praeparaten in rechtstandige cylinders
met haematoxyline-aluin en eosine. Verder met Sudan en met lugol
om het vet en het zetmeel aan te toonen.
Renner (62) doet geen mededeelingen over het eventueel op-
plakken en kleuren en insluiten der praeparaten. Hij vermeldt alleen,
dat hij de volgende kleurmethoden toepast: Haematoxyline-eosine,
haematoxyline-van Gieson, resorcinefuchsine (Weigert), voor de
elastische vezelen; Sudan III voor vet; en lugol voor het aantoonen
van zetmeel.
Mayer (48) past dezelfde kleurmethoden toe.
Glamser (20) vangt de coupes uit gedestilleerd water op op een
objectglas en laat ze bij kamertemperatuur aandrogen. Hij kleurt
20 a 30 minuten met Giemsa als \oot een bloeduitstrijkje en spoelt
daarna af in 2 a 3 schalen gedestilleerd water, droogt met filtreer-
papier en laat alles luchtdroog worden. Daarna brengt hij de
coupes via xylol in canadabalsum.
Kerstens (35) kleurde de losse coupes met haemaluin-eosine en
bracht ze via de alcoholen en xylol in canadabalsum.
Frickinger (17) vangt de coupes uit water op een objectglas op
en kleeft ze vast met eiwitglycerine. Hij kleurt met haematoxyline-
eosine, met van Gieson, volgens Weigert, met Sudan en met lugol.
Hij gebruikt de haematoxyline van Ehrhch en differentieert met
zoutzure alcohol. Coupes van vette worstsoorten lieten zich niet
goed uitspreiden; deze bracht hij via 70 % alcohol in xylol en
daarna via alcohol weer in water ter strekking. Ook hij raadt het
kleuren van losse coupes af, omdat ze gemakkelijk schrompelen en
daardoor lastig in te sluiten en te bezichtigen zijn.
Lund en Schroder (47) deelen ook mede, dat het weefsel sneller
bevriest dan de gelatine. Zij vangen de coupes op in gedestilleerd
of gekookt water, om het optreden van luchtblazen te voorkomen.
Ze drukken de coupes met filtreerpapier aan op de met alcohol
vetvrij gemaakte objectglaasjes en kleuren in rechtopstaande kleur-
cylinders. De losse coupes konden zij eveneens goed kleuren. Zij
kleurden met Friedlaenders haematoxyhne gedurende 1—5 minuten
en differentieerden in zoutzure alcohol (1 HCl op 100. 70 % alco-
hol) tot rood worden, daarna werd uitgewasschen en werden de
praeparaten geblauwd in water met 0.1 % NH3. Daarna nakieuren
in waterige eosine, afspoelen en insluiten in glycerine-gelatine.
Zij kleurden ook met Sudan III en vingen daartoe de coupes op
in 50 % alcohol, spoelden af en kleurden na met haematoxyline.
Ook kleurden zij volgens van Gieson, maar merkten daarbij op, dat
deze kleuring in de insluitmassa glycerine-gelatine niet houdbaar is.
Breusch (9quot;) kleurt ook met Haematoxyline en van Gieson. Voor
elastische vezelen gebruikt hij orceïne-methyleenblauw. Verder
noemt hij ook nog de Calleya-kleuring.
Escher (15) kleurt met haematoxyline-eosine en Sudan III.
Kallert (31) geeft als kleuring aan: Sudan en daarna uur in
Giemsa oplossing; en verkreeg daarmede goede resultaten.
Reitsma (61) kleurt met haemaluin-eosine.
Hadi (23) kleurt met ijzerhaematoxyline-picrofuchsine; voor
-ocr page 72-overzichtsbeelden acht hij haemaluin voldoende. (Hij maakte echter
gebruik van paraf finecoupes.)
Bij het bestudeeren der techniek aan de hand van de literatuur,
vallen direct enkele bijzonderheden op. Ik heb hier weer speciaal
op het oog de insluittechniek, in gelatine en/of agar.
In de eerste plaats, valt behalve dan het verschillend percentage
der formaline oplossing op, het belangrijke verschil in tijdsverloop
tusschen het in onderzoek nemen van het materiaal en het tijdstip
waarop het gereed is om gesneden te worden. Zoo geeft
Breusch (9) op, dat Seel en Mayer 3 dagen noodig hebben en
Glamser en Frickinger 5—7 dagen. Ofschoon deze termijn mij wel
wat ruim berekend lijkt, is het een feit, dat deze insluit-methoden
een geruimen tijd inbeslag nemen. Eiken dag die er aan toegevoegd
wordt, verlengt den termijn nog met een nacht, welke ook voor het
onderzoek verloren tijd is. Ook voor Lund en Schröder (47) komt
men tot den langen tijdsduur van 5—7 dagen.
Indien inderdaad de insluittijd zoo lang is, mag men de paraffine-
techniek niet om zijn langen duur veroordeelen.
Sommige auteurs schijnen waarde te hechten aan een werkelijk
doordrenken van het materiaal en gebruiken daartoe na elkaar 2
verschillend sterke gelatine oplossingen. Anderen omgieten in
hoofdzaak het object. Vrijwel eensluidend zijn de mededeelingen,
dat de formaline, indien vooraf wordt gefixeerd, moet worden uit-
gespoeld, om de nadeelige werking ervan op de gelatine te voor-
komen. Overigens achten sommigen de aanwezigheid van forma-
line in het te snijden praeparaat geen bezwaar voor de kleuring, of
achten het uitwasschen tijdens het opvangen van de coupes in
water blijkbaar voldoende. Verder achten verschillende auteurs de
consistentie van de gestolde gelatine nog niet de geschikte voor het
snijden en laten het blokje nog hard worden aan de lucht, of
harden nog na in formaline. Ook de mededeelingen over het al of
niet noodzakelijke van het opplakken der coupes zijn niet eens-
luidend. Wel acht men het passeeren der alcoholrij en van de
xylol een bezwaar, omdat deze behandeling bij gelatinecoupes een
sterke schrompeling zou geven en omdat men dan het vet niet meer
met Sudan zou kunnen aantoonen. Het maken van canadabalsum-
praeparaten van gelatinecoupes wordt een moeilijke bewerking
geacht. In verband hiermede sluiten de meeste auteurs hun coupes in
in glycerine of glycerine-gelatine, ofschoon daardoor de kleur-
echtheid der praeparaten zou lijden.
De meerderheid der onderzoekers geven als voornaamste kleur-
methode aan, die met haematoxyline (haemaluin)-eosine en hoewel
zij in het algemeen vermelden, dat daarmede goede resultaten be-
reikt werden, wijst toch hun techniek erop, dat de kleuring niet zoo
gemakkelijk was, als men na een oppervlakkige lezing zou denken.
Bij verschillende onderzoekers, leest men iets over differentieeren
in HCl of zoutzure alcohol na de haemaluin-kleuring; met een daar-
opvolgend blauwen van de coupe in kalkhoudend of NH3 houdend
water, en Lund en Schröder (47) zeggen o.a.: „Bei gelungener
Färbung sind die Kerne durch Hämatoxyline tiefblauw und das
Protoplasma durch Eosin rötlich gefärbtquot;. Ook de gekleurde micro-
photo, die zij in hun werk reproduceeren, biedt m,i. niet het beeld
van een normale haemaluin-eosine kleuring.
c. Eigen onderzoek; oriënteercnde onderzoekingen omtrent de
tcchniek.
Ofschoon het mij vroeger reeds gebleken was (35), dat ook
zonder insluiten van de te onderzoeken worst, bruikbare coupes
waren te verkrijgen, bleek weldra bij de vooronderzoekingen,
dat in verschillende gevallen insluiten noodzakelijk was. Dien-
tengevolge werd besloten de insluittechniek in alle gevallen toe te
passen. De keuze werd daarbij voorloopig bepaald op gelatine, omdat
daarover verschillende goede resultaten zijn vermeld en omdat dit
vanzelfsprekend eenvoudiger was dan een mengsel van gelatine met
agar b.v.. Van de paraffinetechniek werd voorloopig afgezien.
Eveneens van de celloïdinetechniek. Voor deze laatste werd nog
getracht een eenvoudige methode in de plaats te stellen, door de
worst via aceton, acetoncelloïdine 3 % en acetoncelloïdine 6 % in
te sluiten. Dit gaf echter geen bevredigende resultaten.
De keuze werd dus bepaald tot gelatine. De eerste onderzoekin-
gen werden verricht met de arseen-glycerinegelatine, zooals die
gebruikt wordt voor het insluiten van pathologisch-anatomische
praeparaten. Behalve de bezwaren, welke zich ook bij de hier na te
noemen gelatine voordeden, ondervond ik nog het bezwaar, dat de
coupes bij het op het dekglas trekken aan de naald bleven kleven.
Daarom werd overgegaan tot een insluitgelatine van een vastere
consistentie n.1. van 25 deelen gelatine op 100 dl. 1 % karbolwater.
Vele onderzoekers gebruiken als tusschenschakel een gelatineoplos-
sing van MYi anderen achten dit overbodig. Waar het mij o.m.
ook te doen was te trachten de tijd voor het maken van praeparaten
te verkorten, heb ik getracht de dunne gelatine uit te schakelen en
zijn deze vooronderzoekingen alleen met 25 % gelatine geschied.
In verband hiermede werd ook getracht het te onderzoeken mate-
riaal met gelatine te omgieten. Na stolling liet het praeparaat echter
nog al eens uit den gelatinemantel los. Vooral was dit het geval
bij vette worsten.
Naar aanleiding van verschillende bezwaren, welke bij het toe-
passen van de gelatine-techniek werden ondervonden, wil ik in 't
kort hier weergeven, hoe de gelatine zich gedraagt na verschillende
bewerkingen.
In gestolden toestand is de gelatine vrij vast, als gum en in dikke
laag half doorzichtig en goed te snijden. Ze is veerkrachtig; een
stukje is tusschen duim en vinger dubbel te buigen en veert bij
loslaten weer in zijn oorspronkelijken vorm terug. Een stukje van
a 1 cm. dikte is goed doorzichtig, zoodat men courantendruk er
doorheen kan lezen.
Na fixatie in formaline 1 : 10 (1 handelsformaline op 10 water)
b.v. gedurende een nacht, is het blokje iets troebel en minder door-
zichtig geworden; bovendien is een zekere broosheid opgetreden,
hetgeen zich manifesteert bij het snijden met een scalpel en ook
hieruit blijkt, dat een stukje bij dubbelbuigen tusschen duim en
vinger breekt. Later ondervond ik, dat dit bros worden zelfs bij
geringe formaline percentages het geval was. Bij het maken van
coupes bemerkt men, dat er nog iets anders met de gelatine gebeurt.
Wanneer men de gefixeerde gelatineblok na spoelen bevriest en
daarna weer laat ontdooien, ziet men, dat het nog veel ondoorzich-
tiger is geworden. Het heeft a.h.w. het aspect van matglas gekregen.
Beziet men de coupes van een dergelijke gelatineblok, onder de
microscoop, dan bemerkt men, dat dit matglasaspect veroorzaakt
wordt door een ontelbaar aantal scheurtjes in de gelatine. Deze
vormen een bezwaar van deze techniek, daar zooals uit de praepa-
raten blijkt verwisselingen mogelijk zijn van de gelatine met ver-
kookt collageen bindweefsel. Andere onderzoekers vermelden dit
bezwaar niet, wellicht hebben zij het niet in die mate ondervonden,
omdat velen eerst nog het gelatineblokje aan de lucht laten uit-
drogen. Toch heb ik in enkele van hun microphoto's wel beelden
meenen te zien, die op dergelijke scheurtjes wezen. De oorzaak van
deze scheuren wordt door mij niet hoofdzakelijk in het bevriezen
gezocht, maar zooals verder zal blijken in de formaline.
Uit een en ander blijkt reeds, dat men de insluittechniek en
zooals verder blijkt ook de kleurtechniek, niet op zichzelfstaand kan
beschouwen, dooh ze steeds zal moeten beoordeelen in verband met
het microscopisch aspect der weefsels, welke er bij betrokken zijn.
Daar de gelatine wegens de scheurtjes vergissingen kan ver-
oorzaken, werd getracht deze fout te ehmineeren, zonder daarbij
den duur der techniek al te veel te verlengen. Daarbij werd in de
eerste plaats gebruik gemaakt van de methode door Heringa (25)
aangegeven n.1. om door vochtig filtreerpapier en door druk bij
broedstooftemperatuur de gelatine weer uit het praeparaat te ver-
wijderen. Bij het beproeven van deze methode, welke overigens
voor het worstonderzoek nogal bezwaren opleverde, bleek mij, dat
de niet gefixeerde gelatineblok na bevriezen en ontdooien geen
matglasaspect vertoonde, doch weer helder was; en uit de gemaakte
coupes bleek ook dat er in de gelatine geen scheuren aanwezig
waren. Bij herhaald bevriezen en ontdooien traden wel eens ster-
vormige figuurtjes op. De kans op vergissingen met verkookt colla-
geen bindweefsel was echter grootendeels weggenomen. Een ge-
deelte der hier besproken vooronderzoekingen zijn dan ook met
ongefixeerde gelatine geschied. Blijkbaar was dus de formaline een
der voornaamste oorzaken voor het optreden van scheuren.
Daar ik intusschen ook van de idee was uitgegaan, dat de
scheurtjes ook veroorzaakt konden worden, door het te hooge
watergehalte van de gelatine, kwam ik op de gedachte de gelatine
te ontwateren door het blokje een tijd in alcohol van 75 % te laten
verblijven, en dan te snijden. Hierbij bleek, dat ook nu na bevriezen
geen scheuren optraden. In enkele gevallen was aan den rand van
de coupe een enkel scheurtje te zien. Verschillende der vooronder-
zoekingen zijn ook volgens deze methode geschied.
Daar inmiddels bij voorloopige onderzoekingen met worst was
gebleken, dat niet elke worst het fixeeren in formaline en het daar-
opvolgend spoelen verdroeg zonder te verkruimelen, werd eenerzijds
getracht de formahne uit te schakelen en werden de in gelatine
ingesloten organen en weefsels alleen behandeld met alcohol 75 %
en daarna gesneden, anderzijds werden de in gelatine ingesloten
deelen behandeld met alcohol 75 % waarin 5 % handelsformahne,
omdat wellicht door de formaline een betere fixatie en daardoor
een betere kleuring zou worden verkregen. Deze laatste methode
had vooral als nadeel, dat de gelatinecoupes en verkookte pees en
dergelijk weefsel zeer zorgvuldig moesten worden opgeplakt voor
het maken van canadabalsumpraeparaten. Bovendien traden nu en
dan in de gelatine ook scheuren op. De coupes van alleen met
alcohol behandelde gelatine zwollen bij langdurig verblijf in water
weer op, wat weer een nadeel was van deze methode, dat overigens
wel te ondervangen bleek.
Het bezwaar, dat niet gefixeerde worst in gesmolten gelatine vet
afstaat en men in met Sudan III gekleurde coupes geen overzicht
meer heeft over het vet in den worst mag m.i. niet al te zwaar
wegen. Ook in formaline gefixeerde worsten staan in gesmolten
gelatine vet af, en zelfs ziet men, indien men een stuk worst eenigen
tijd bij kamertemperatuur in formaline bewaart, aan de oppervlakte
van de vloeistof vetoogjes.
Overigens kan men in goedgekleurde coupes vetweefsel toch wel
herkennen. Het niet als weefsel aanwezige vet laat gemakkelijk uit
de gelatinecoupe los.
Een en ander deed mij ook later over de bezwaren van de alco-
holen en xylolpassage bij het maken der canadabalsumpraeparaten
heenstappen en de in de literatuur aangevoerde bezwaren tegen de
paraffinetechniek minder ernstig achten.
Op grond van bovengenoemde oriënteerende onderzoekingen
werd besloten bij het verdere onderzoek:
a.nbsp;de orgaanstukjes in te sluiten in gelatine (direct in 25 %);
b.nbsp;als regel na het insluiten geen formaline meer toe te passen;
c.nbsp;het blokje gelatine met orgaan te ontwateren in 75 % alcohol;
d.nbsp;in andere gevallen, ook bevriescoupes te maken van de niet
ontwaterde blokjes.
Bewaren van het materiaal.
Daar het noodig kan zijn na eenigen tijd nog eens opnieuw coupes
van hetzelfde materiaal te maken, moet vanzelfsprekend ook de aan-
dacht worden besteed aan de bewaring van het materiaal. Waar ik
de broos makende werking der formaline wenschte te vermijden,
bewaarde ik de gelatineblokjes in een gesloten petrischaal, waarin
een flink vochtige watteprop. Deze was van de gelatineblokjes zoo-
danig afgescheiden, dat geen bevochtiging kon plaats hebben. Het
materiaal bleef hierin maandenlang goed en na Yi jaar konden nog
goede coupes worden vervaardigd, en gekleurd. Ook de met alcohol
behandelde blokjes bleven maanden goed. Getracht werd ze te
bewaren in formaline 1 : 50. Ze bleven daarin wel macroscopisch
onveranderd en helder, werden echter vrij spoedig bros van con-
sistentie. Bij bewaren in alcohol 50 % zwol na eenigen tijd de
gelatine belangrijk op door wateropname.
Het insluiten geschiedde aldus, dat het te onderzoeken orgaan-
gedeelte geruimen tijd in de gesmolten gelatine in de broedstoof
(37° C,) verbleef. Na stollen werd dan een stuk gelatine bevattende
het orgaangedeelte uit de massa gesneden. Betrof het in kleine
stukjes verdeelde organen, dan werden deze met gesmolten gelatine
in een insluitraampje van Schulze gebracht en bleven ook eenigen
tijd in de broedstoof, waarna men liet stollen en het blokje uit het
raampje nam. Steeds werd daarbij een goede aanhechting van
gelatine en kleingesneden organen verkregen.
De coupes werden vervaardigd door middel van het koolzuur-
bevriesmicrotoom. Zij werden als regel tot een dikte van 15 ^ ge-
sneden en opgevangen in aq. dest. dat circa tot 20° C. was
verwarmd. Daaruit werden ze opgevangen en op met eiwitglycerine
voorbehandelde dekglaasjes gekleefd. Ook het opplakken via 50 %
alcohol is geprobeerd, omdat later ook wel losse coupes zijn gekleurd
en de 50 % alcohol blijkbaar een gunstigen invloed had op het
strekken en ontrollen der coupes. De vastkleving op het dekglas
was echter beter bij opplakken uit water.
In verband met de vermelde ontkleurende eigenschappen van
glycerine en den mogelijk langen duur van het onderzoek, werd
getracht ondanks de in de literatuur vermelde moeilijkheden toch
canadabalsumpraeparaten te maken. Daartoe werden eerst enkele
gelatinecoupes alleen als praeparat verwerkt. Het kleven van de
coupes aan de naald trad bij deze gelatinesoort niet op. Bij het
passeeren der alcoholen en van de xylol krulden de coupes sterk
om. Bij opgeplakte coupes traden deze bezwaren niet op; indien
echter het opplakken niet zorgvuldig was geschied, traden echter
weer moeilijkheden op bij het insluiten in canadabalsum, omdat de
losse hoeken van het praeparaat dan omkrulden en door hun hard
worden het goed aansluiten van het dekglas verhinderden.
Voor de bespreking der kleurmethoden, moet met de beteekenis
van de volgende afkortingen worden rekening gehouden:
HD = haematoxyline D = haematoxyline volgens Delafield
van Grübler in viervoudige verdunning.
HU = haemaluin U = haemaluin als gebruikt in het labora-
torium voor kennis der menschelijke voedingsmiddelen
van dierlijken oorsprong der veterinaire faculteit, te
Utrecht.
HM = Haemaluin M = haemaluin siccum volgens P. Mayer
van Grübler bereid volgens het aangegeven recept.
E = eosine als gebruikt in het laboratorum voor kennis der
menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oor-
sprong der veterinaire faculteit, te Utrecht.
G = van Gieson kleurstof, als gebruikt in het laboratorium
voor kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dier-
lijken oorsprong der veterinaire faculteit, te Utrecht.
Na de van Giesonkleuring werd het praeparaat direct
in de alcohol 96 % overgebracht (voor het maken van
canadabalsumpraeparaten).
Su = een verzadigde oplossing van Sudan III in alcohol 70 %.
W == is een kleuring met de resorsine-fuchsine van Weigert
gevolgd door differentieeren in alcohol 96 %.
Giemsa-water = een kleuring in een mengsel, dat samengesteld is
volgens de verhouding 1 druppel Giemsa (Grübler) op 1 cc. aq. dest.
Giemsa-alcohol = is een kleuring met onverdunde Giemsa-oplos-
sing, gevolgd door differentieeren in alcohol 96 % waarin enkele
druppels eosine E.
De aanduiding HCl na de aanduiding voor haemaluin of haema-
toxyline beteekent, dat na deze kleuring en alvorens het praeparaat
in water te brengen differentiatie heeft plaats gehad in gedestil-
leerd water met enkele Jruppels HCl.
Daarna kwam het praeparaat via een schaal leidingwater in een
-ocr page 79-tweede schaal leidingwater waarin het blauw worden werd af-
gewacht.
De aanduiding: X vóór de andere opgaven der kleurstoffen betee-
kent, dat voor de toepassing der kleuringen het praeparaat de
afdalende xylol en alcoholenreeks heeft gepasseerd.
Als alcoholenreeks werd gebruikt: 100 %. 96 % en 70 %. De
100 % alcohol werd steeds op voorraad gehouden boven uitgegloeid
kopersulfaat. Het horlogeglas met absolute alcohol werd steeds
zooveel mogelijk toegedekt gehouden met een petrischaal.
De getallen of cijfers, welke in enkele gevallen worden vermeld,
geven in minuten aan, hoelang een bepaalde kleurstof is toegepast.
In de meeste gevallen is geen tijd aangegeven. Een voor alle ge-
vallen geldende vaste kleurtechniek is moeielijk aan te geven.
Ten aanzien van de Giemsakleuring moet nog met het volgende
rekening worden gehouden:
Voor het maken van canadabalsumpraeparaten zouden ook de met
Giemsa gekleurde praeparaten de alcoholenrij moeten passeeren.
Daarbij verloren zij echter veel van hun kleurstof en differentiatie.
Daarom werden zij aldus in xylol gebracht: uit de eosinealcohol
kwamen ze achtereenvolgens in een mengsel van aceton 95 xylol
5; en daarna 2 maal in een mengsel van aceton 70 xylol 30. De
horlogeglazen met xylol-aceton werden zooveel mogelijk met een
petrischaal dichtgedekt gehouden, omdat door de snelle verdam-
ping en condensatie troebeling plaats vindt.
Hieronder worden thans enkele onderzoekingen vermeld, welke
zijn uitgevoerd met gekookte of verwarmde organen en weefsels.
Voor alle gevallen waarbij niets anders is vermeld, geldt, dat stukjes
met afmetingen van circa 1 cm. of schijfjes ter dikte van 1 cm. zijn
gekookt in zout water (leidingwater 300 met keukenzout 10 gew.
dl.). Het verkookte water werd steeds bijgevuld. Indien werd ge-
fixeerd geschiedde dit na even afspoelen in formaline (1 handels-
formaline op 10 water). Het spoelen voor het insluiten geschiedde
met leidingwater.
Lever van een kalf.
a. Een stukje werd gedurende 2 uur gekookt, verbleef daarna 16
uur in formaline, vervolgens 7 uur in water, waarna 1 uur in stroo-
mend water. Vervolgens bleef het 24 uur in gesmolten gelatine.
daarna stollen, bevriezen, snijden, opplakken, kleuren en insluiten
in canadabalsum.
b. Een ander stukje van dezelfde lever werd ongefixeerd in gesmol-
ten gelatine geplaatst. Na stollen verbleef het blokje 27 uur in 75 %
alcohol; daarna bevriezen, snijden enz.
Longen van een kalf.
a.nbsp;Een stukje wordt precies voorbehandeld als het onder a bedoelde
stukje lever.
b.nbsp;Een tweede gedeelte wordt behandeld als het onder b bedoelde
stukje lever.
Het resultaat der verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring met haematoxyline Delafield 5 minuten en eosine.
Coupe van leverstukje a: Geen differentiatie der kernen; er zijn
alleen vacuolen in de cellen te zien, terwijl men de radiaire cel-
groepeering kan herkennen.
Coupe van leverstukje b: Hier is evenmin van differentiatie of kem-
teekening sprake.
Coupe van longstukje a: Het praeparaat is zonder eenige differen-
tiatie of kerntinctie. Het orgaan is onherkenbaar; vele gedeelten zijn
a.h.w. atelectatisch.
Coupe van longstukje b: Geen differentiatie of kerntinctie; orgaan
onherkenbaar.
Voorbehandeling der coupe met 1 % acidum aceticum. Daarna kleu-
ring met haematoxyline Delafield 5 minuten en eosine.
Coupe van leverstukje b: Het praeparaat vertoont in het geheel
geen differentiatie of kerntinctie.
Kleuring met haematoxyline Delafield 5 minuten en van Gieson.
Coupe van leverstukje a: Geen behoorlijke differentiatie of kern-
tinctie; het interstitieele bindweefsel is iets rood gekleurd.
Coupe van leverstukje b: Onvoldoende differentiatie, het praeparaat
vertoont geen kerntinctie en het orgaan is onherkenbaar.
Coupe van longstukje a: Onduidelijk praeparaat, alles is bruingeel
gekleurd; het orgaan is onherkenbaar.
Kleuring met Haemaluin M. 30 minuten, daarna eosine.
Coupe van leverstukje a: In het praeparaat ziet men in het geheel
geen kernteekening.
Coupe van longstukje b: Dit praeparaat vertoont wel eenige kern-
teekening, echter niet in de alveolen. Het is toch een onduidelijk
praeparaat, enkele bronchi zijn wel te herkennen.
Kleuring met Haemaluin U. en eosine.
Coupe van leverstukje a: Het praeparaat geeft in het geheel geen
differentiatie te zien.
Coupe van longstukje a: Ofschoon de haemaluin 15 minuten is toe-
gepast is het praeparaat vlekkerig en vertoont geen differentiatie.
Een enkele bronchus is wel te herkennen.
Coupe van longstukje b: Hierbij werd eveneens de haemaluin-
kleuring 15 minuten toegepast. Het resultaat is een onbruikbaar
praeparaat; alleen het kraakbeen is te herkennen.
Enkele coupes worden voorbehandeld met xylol en de dalende
alcoholenreeks. Uitgegaan werd van de gedachte, dat door de aan-
wezigheid van vet in de coupe de kleuropname wel eens gebrekkig
zou kunnen zijn evenals het kleuren van een uitstrijkje voor een
bacteriologisch vleeschonderzoek van varkensvleesch wel eens
moeilijkheden bij de kleuring geeft, welke door xylolbehandehng
worden opgeheven.
Kleuring met haemaluin U. 5 minuten en eosine.
Coupe van longstukje b: Het praeparaat is goed gedifferentieerd en
er is een- behoorlijke kerntinctie. Het blijkt, dat vele alveolen zijn
samengevallen, andere zijn weer gevuld met een blauwe amorphe
massa.
Behandeling coupe: xylol, haemaluin U., van Gieson.
Coupe van leverstukje b: Het praeparaat is vrij goed gedifferen-
tieerd, de kernkleuring is te zien, het bindweefsel is echter niet rood.
Bij enkele andere coupes wordt na de haemaluinkleuring een dif-
ferentiatie met HCl toegepast.
Behandeling coupe: xylol, haemaluin U., eosine.
Coupe van leverstukje b: Dit praeparaat geeft een iets betere kern-
tinctie te zien, dan vroegere haemaluin-eosine praeparaten. In het
bindweefsel is de differentiatie echter weer onvoldoende en het
praeparaat is vrij rood.
Coupe van longstukje a: De differentiatie van het praeparaat is vrij
goed, ook de kerntinctie in de alveolenwanden. De onderdeelen van
de long zijn te herkennen. Vele alveolen zijn met een amorphe
massa gevuld.
Kleuring met Weigert en van Gieson.
Coupe van longstukje a: Het praeparaat is veel te donker gekleurd;
de elastische vezelen in de arteriewanden en in de alveolen zijn
duidelijk waar te nemen. Overigens is er geen differentiatie.
Coupe van longstukje b: Alleen de elastische vezelen in de arteriën
en alveolen zijn duidelijk gedifferentieerd, hier en daar is een enkele
bronchus te herkennen.
Kleuring met Giemsa-water. 20 minuten.
Coupe van leverstukje a: Het praeparaat vertoont een vrij duide-
lijke kernteekening; het protoplasma is zoo goed als niet gekleurd.
Coupe van longstukje a: Het praeparaat geeft een vrij goede diffe-
rentiatie en kernteekening te zien, echter niet overal in de coupe;
hier en daar ziet men een amorphe massa in de alveolen. Enkele
bronchi zijn duidelijk te herkennen.
Coupe van longstukje b: Het praeparaat is in het algemeen duide-
lijk gedifferentieerd met duidelijke kerntinctie, er zijn echter ook
onduidelijke gedeelten. Vele alveolen zijn weer gevuld met een
amorphe massa, welke blauw gekleurd is.
Kleuring Giemsa-alcohol.
Coupe van leverstukje a: Het praeparaat vertoont kernteekening;
het protoplasma is echter weinig gekleurd.
Coupe van longstukje b; Is vóór de kleuring behandeld met xylol en
dalende alcoholenrij. Het praeparaat is in het geheel mooi gecon-
trasteerd; er zijn echter ook minder goed geslaagde gedeelten. In
de goede gedeelten is de kerntinctie ook in de alveolen goed
geslaagd.
Bespreking der resultaten.
Uit de praeparaten blijkt, dat het in het algemeen lastig is een
behoorlijke kleuring en differentiatie van de coupes te verkrijgen.
Fixatie in formaline heeft in vergelijking met het nalaten daarvan
geen gunstigen invloed op de kleuring. Kleuring met Giemsa geeft
wel eens een goed gedifferentieerd praeparaat. De van Gieson
kleurstof gaf als regel slechte resultaten. Toch blijven zooals uit
verschillende praeparaten blijkt de weefselelementen nog wel voor
kleuropname gevoelig. De kleuring schijnt echter vrij lang te moeten
worden voortgezet. Voorbehandeling met xylol en alcoholen schijnt
het resultaat wel eens gunstig te beïnvloeden, evenals de differen-
tiatie met HCl na een vrij lange haemaluinkleuring.
Voor zoover uit de goedgekleurde praeparaten is na te gaan, is
het microscopisch aspect der organen niet belangrijk veranderd.
Bij de lever was de radiaire bouw duidelijk te zien, ook vacuolen
in de levercellen. Bij goedgelukte kleuring zijn ook de kernen duide-
lijk. Het interstitieele bindweefsel was verbreed.
Bij de longen waren als de kleuring goed gelukt was, alveolen
bronchi en broncheoli duidelijk te herkennen. Het interstitieel bind-
weefsel is verbreed en gezwollen. Hier en daar lijken groepen
alveolen atelectatisch, andere zijn gevuld met een amorphe massa.
Het kraakbeen is duidelijk te herkennen, ook de peribroncheale
klieren en de gladde spieren, de elastische vezelen en het geplooide
bronchiaalepitheel.
Pens rund.
Een stukje met afmetingen van circa 5 cm. in het vierkant,
wordt gedurende 3 uur in water gekookt, daarna wordt met een
scalpel het meerendeel van het oppervlakkige epitheel er af gekrabd
en wordt het stukje even opgekookt in zoutwater. Vervolgens
wordt het 24 uren gefixeerd in formaline, daarna uur gespoeld
in stroomend water en in allerlei richtingen in stukjes van circa
2 mm. gesneden en deze 2 uur met gelatine in de broedstoof ge-
plaatst, waarna stollen, vervolgens bevriezen, snijden en opplakken.
Na het opplakken scheuren bij het opdrogen gedeelten van den
penswand iets uit elkaar.
Netmaag rund.
Wordt voorbehandeld evenals het pensstukje, alleen wordt er bij
het afschrapen iets meer epitheel opgelaten.
Bockmaag rund.
Voorbehandeling als netmaag.
-ocr page 84-Bij de kleuringen wordt in het vervolg steeds haemaluin Utrecht,
verder genaamd haemaluin, gebruikt, tenzij anders is aangegeven.
Het resultaat der verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-eosine.
Coupe pens: Het praeparaat vertoont weinig kerndifferentiatie in de
gladde spieren. In de submucosa is zij duidelijker. De bindweefsel-
strengen tusschen de spierbundels zijn blauwrood en homogeen.
Coupe netmaag: Ook dit praeparaat geeft weinig kerndifferentiatie
te zien. Wel ziet men elastische vezelen en geplooide donkere
lijnen, welke gedeelten zijn van het Stratum granulosum.
Coupe boekmaag: Het praeparaat vertoont weinig differentiatie.
Alleen het Stratum granulosum is duidelijk.
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-van Gieson.
Coupe pens: Het praeparaat vertoont een slechte tinctie; de spier-
vezelen zijn meestal rood of bruin, kerndifferentiatie ontbreekt.
Het Stratum Malpighi is duidelijk geel.
Coupe netmaag: Het praeparaat is slecht gedifferentieerd. Het
Stratum Malpighi is geel.
Coupe boekmaag: (Hier bleef voorbehandeling met xylol uit). Het
praeparaat vertoont hier en daar kerndifferentiatie; de spieren zijn
rood of bruinachtig.
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe pens: Het praeparaat geeft een iets betere kerndifferentiatie
te zien als het vorige X-H-E-praeparaat. Er zijn ook elastische veze-
len te zien.
Coupe netmaag: Ook hier een iets betere kerndifferentiatie, ook in
de gladde spieren. De differentiatie is vrij goed in submucosa en
corpus papilläre. De strengen bindweefsel tusschen de spieren zijn
sterk blauw.
Coupe boekmaag: Ook dit praeparaat vertoont betere differentiatie,
vooral in corpus papilläre en submucosa. Er is weinig kemteekening
in de gladde spieren.
Kleuring met: Weigert-van Gieson.
Coupe pens: In het praeparaat ziet men weinig differentiatie, het
Stratum Malpighi is geel gekleurd.
Coupe netmaag: De gladde spieren zijn in hoofdzaak geel. Daar-
tusschen is het weefsel minder donker. In de arteriën en ook elders
zijn duidelijk elastische vezelen te zien.
Coupe boekmaag: Het spierweefsel is gedeeltelijk geel, gedeeltelijk
rood gekleurd. In de arteriën, submucosa en het spierweefsel ziet
men hier en daar elastische vezelen.
Kleuring met: Giemsa-alcohol.
Coupe pens: Het praeparaat is vrij goed gekleurd en de kerndiffe-
rentiatie is duidelijk, ook in de gladde spieren. Het protoplasma is
te veel ontkleurd. Hier en daar in het praeparaat ziet men duidelijk
gedeelten van het stratum granulosum.
Coupe netmaag: Goed gedifferentieerd praeparaat; kerntinctie ook
in de gladde spieren duidelijk. Protoplasma te veel ontkleurd.
Coupe boekmaag: als netmaag wat de differentiatie betreft.
Bespreking der resultaten.
Ook bij deze organen blijkt weer, dat het moeielijk is goed-
gekleurde praeparaten te verkrijgen. Xylolbehandeling en HCl
differentiatie verbeteren het beeld nog al eens. Giemsa geeft in den
regel een goede kernkleuring aan de praeparaten. Het protoplasma
is in deze coupes in den regel te weinig gekleurd. De van Gieson-
kleuring gaf ook in deze gevallen geen betrouwbare beelden.
Het microscopisch aspect der organen is ook hier niet belangrijk
veranderd. De gladde spierlaag is nog al uiteen gerukt, het bind-
weefsel tusschen de spiergroepen is verbreed en gehomogeniseerd
en heeft zijn fibrillair karakter verloren. Hetzelfde is het geval met
de submucosa. Hierin zijn duidelijk de bloedvaten en bij goed-
geslaagde kleuring ook kernen te zien. Het stratum Malpighi en
stratum granulosum is in vele gevallen duidelijk te zien. Het orgaan
als zoodanig is echter aan de meeste coupes niet meer te herkennen.
Men ziet een cutaan slijmvlies, waaronder een laag gladde spieren,
als deze tenminste bij het snijden meegetroffen is. De coupe kan
echter bij een stukje alleen door het epitheel of de muscularis gaan.
Bij verschillende gedeelten van boekmaag-coupes was in een stukje
zoowel iets van het epitheel als muscularis en in de submucosa de
®uscularis mucosae te zien. Men kan dan wel tot boekmaag besluiten.
Hartspier van het rand.
Een stukje van circa Yi cm. dik wordt gedurende 2 uur in zout
water gekookt, en komt na afspoelen in formaline, waarin het door
omstandigheden gedurende 60 uur verblijft. Daarna wordt het Ij^
uur in stroomend water gespoeld en komt daarna gedurende 18 uur
in gesmolten gelatine. Daarna stollen, bevriezen, snijden, opplak-
ken enz.
Maag van een varken.
Een gedeelte uit het fundusgedeelte wordt precies behandeld als
het stukje hartspier.
Het resultaat van de verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-eosine.
Coupe hartspier: Het praeparaat is vrij goed, de kerntinctie is echter
niet erg duidelijk; dwarsstreeping en Purkinjesche vezelen zijn
te zien.
Coupe varkensmaag: In de gladde spieren ziet men bijna geen kern-
tinctie, ook de submucosa is weinig gedifferentieerd. In de klier-
buisjes kan men 2 soorten cellen onderscheiden en ook vrij goede
kernteekening. Tusschen de kliergroepen ziet men tusschenschotjes.
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe hartspier: Differentiatie ongeveer als bij het vorige praepa-
raat, doch iets minder duidelijk.
Coupe varkensmaag: Dit praeparaat geeft een betere differentiatie
te zien dan het eerste van de maag. De kernkleuring is beter ge-
slaagd, ook in de gladde spieren.
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-van Gieson.
Coupe hartspier: Het praeparaat is overwegend roodbruin en ver-
toont weinig kerntinctie en weinig dwarsstreeping. Deze is in de
dungekleurde gedeelten goed te zien.
Coupe varkensmaag: Het praeparaat vertoont slechts hier en daar
kernteekening; in de submucosa en muscularis in het geheel niet;
van roodkleuring van het bindweefsel is geen sprake.
Kleuring volgens: Weigert en van Gieson.
Coupe varkensmaag: In het praeparaat zijn de kherbuisjes geel en
-ocr page 87-de tusschenschotjes tusschen de khergroepen oranje. Het spier-
weefsel is geel tot bruinachtig.
Kleuring met: Giemsa-alcohol.
Coupe hartspier: Het praeparaat vertoont duidelijke kernkleuring,
de dwarsstreeping is te zien echter niet duidelijk omdat het proto-
plasma te veel is ontkleurd.
Coupe varkensmaag: Het praeparaat geeft een vrij goede differen-
tiatie te zien, vooral in de gladde spieren. De tinctie is ook niet
overal gelijk, het kliergedeelte is overheerschend blauw.
Bespreking der resultaten.
Ook in deze gevallen bleek het weer moeilijk te zijn goed-
gekleurde praeparaten te verkrijgen. De xylolbehandeling en HCl
differentiatie bleek geen onfeilbaar middel te zijn tot het verkrijgen
van betere praeparaten. Giemsa gaf ook hier wel goede kern-
kleuring maar weinig kleuring van het protoplasma. Van Gieson
gaf weer geen betrouwbare resultaten.
Het microscopisch aspect bleek ook in deze gevallen weinig ver-
anderd te zijn. De dwarsstreeping bij de hartspier bleef aantoon-
baar, zoodat als er een goede kerntinctie is, dit weefsel te her-
kennen is.
Bij de varkensmaag waren de gladde spieren nog al uit elkaar
gerukt. De submucosa is homogeen geworden. Een coupe dwars
op de klierbuisjes en met slechte kleurdifferentiatie zou gemakke-
lijk voor een andere klier kunnen worden aangezien. In een coupe,
die verloopt in de richting van de klierbuisjes zou het orgaan wel
zijn te herkennen. Dergelijke gedeelten waren in de praeparaten
aanwezig.
Ovarium jong rund.
Het in de lengterichting doorgesneden ovarium wordt gedurende
13^ uur in zout water gekookt. Daarna wordt het afgespoeld en
Verblijft gedurende 22 uur in formaline. Vervolgens wordt het V/2
uur in stroomend water gespoeld, in kleine stukjes gesneden en
daarna 14 uur in gesmolten gelatine geplaatst. Daarna stollen, be-
vriezen, snijden en opplakken.
Uterus jong rund.
Een gedeelte van een der uterushoornen, ter dikte van enkele
centimeters en ter lengte van 4 a 5 cm. wordt op dezelfde wijze
voorbehandeld als het stukje ovarium.
Het resultaat der verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-eosine.
Coupe van de uterus: Het praeparaat is vrij duidelijk gedifferen-
tieerd. Kernen, ook in de gladde spiervezelen duidelijk, behalve in
de in de lengterichting getroffen laag. Uterineklieren onduidelijk.
Het bindweefsel heeft een homogeen aspect, doch vertoont wel
kemteekening. Uterusepitheel wordt niet aangetroffen.
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-van Gieson.
Coupe van het ovarium: Het praeparaat is onduidelijk en on-
bruikbaar.
Kleuring met: Weigert en van Gieson.
Coupe van het ovarium: Het praeparaat is in het algemeen rood
gekleurd. In de mergsubstantie zijn elastische vezelen te zien; ove-
rigens is in het praeparaat geen differentiatie.
Coupe van de uterus: In het praeparaat zijn de uterineklieren dui-
delijk geel. Hier en daar zijn de spiervezelen roodachtig en ziet
men elastische vezelen.
Kleuring en voorbehandehng met: xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe van het ovarium: De kleuring en de kerndifferentiatie van
het praeparaat is vrij goed. Men ziet duidelijk het eierstokstroma
met hier en daar grootere en kleinere follikels.
Kleuring met: Giemsa-alcohol.
Coupe van het ovarium: Het praeparaat is te licht en vertoont geen
kemteekening.
Coupe van de uterus: Het praeparaat is mooi gecontrasteerd, de
kernen in de klieren zijn duidelijk blauw; in de spierlaag minder
duidelijk. Uterusepitheel werd in de in de coupe gelegen stukjes niet
aangetroffen.
Bespreking der resultaten.
Ook uit deze praeparaten blijkt, dat men bij gekookte weefsels
-ocr page 89-niet meer op de van Giesonmethode kan rekenen. Overigens kost
het ook met xylol-haemaluin-HCl-eosine, nog wel moeite om goed
gekleurde praeparaten te krijgen, evenals met Giemsa-alcohol.
Het microscopisch aspect is ook bij deze organen weinig ver-
anderd.
Bij het ovarium is het vrijwel als bij het ongekookte weefsel.
Bij goedgelukte kleuring zijn de onderdeelen goed te herkennen,
zoo o.a. de grootere en kleinere folhkels. De beide lagen der theca-
folliculi zijn bij de grootere bij goedgelukte kleuring ook te onder-
scheiden. Dergelijke duidelijke afzonderlijke follikels zouden wel
kunnen worden herkend.
Uterus. Hier waren de onderdeelen van het orgaan goed te her-
kennen, met name ook de uterineklieren. Het slijmvliesepitheel was
niet in de praeparaten aanwezig. Het bindweefsel is gezwollen en
homogeen van samenstelling. De gladde spierbundels waren nog al
uit elkaar gerukt. Gedeelten glad spierweefsel waarop men gekron-
kelde tuberculeuse kheren ziet zitten zouden wel als uterusweefsel
zijn te herkennen.
Uierklier van een rund.
Als materiaal wordt genomen een in lactatie verkeerend uier van
een in nood gedood rund; het weefsel is nog al bloedrijk. Schijfjes
van ruim cm. dikte worden gedurende 2 uur in zout water
gekookt, daarna afgespoeld en gedurende 20 uur in formaline gezet.
Vervolgens worden ze gedurende 1 uur in stroomend water ge-
spoeld, in kleine stukjes gesneden en 16 uur in gesmolten gelatine
geplaatst. Daarna stollen, bevriezen, snijden en opplakken.
Testis van een stier.
Gedeelten van testis en epididimis van ruim Yi cm. dikte worden
op dezelfde wijze behandeld als de stukjes uier.
Het resultaat van verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-van Gieson.
Coupe van de uierkher: Het epitheel is roodbruin gekleurd, het
interstitium is hier en daar roodachtig. De alveolen zijn op sommige
plaatsen volgepropt met cellen of amorphen inhoud.
Coupe van de testis: Het praeparaat heeft in zijn geheel een bruin-
achtige nuance en is onduidelijk.
Kleuring met: Weigert en van Gieson.
Coupe van de uierklier: Slecht gedifferentieerd praeparaat; hier en
daar ziet men elastische vezelen.
Coupe van de testis: Men ziet vele elastische vezelen, overigens is
alles geel gekleurd. Van een roodkleuring van het bindweefsel is
geen sprake.
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe van de uierkher: Het praeparaat is vrij goed gedifferentieerd;
de klierpakketten zijn duidelijk te herkennen tusschen het gezwol-
len en homogeen geworden interstitium. Hier en daar ziet men secre-
tum in de alveolen en soms concentrisch gelaagde melkconcre-
menten.
Coupe van de testis: Het praeparaat is goed gedifferentieerd. In de
tubuli contorti seminiferi zijn verschillende celtypen te onderschei-
den, waarvan de spermatozoïden duidelijk zijn te herkennen. In
het praeparaat ziet men ook duidelijk een gedeelte bindweefsel met
vele elastische vezelen en ook de tubuli epididimis met meerlagig
epitheel. De buisjes zijn iets uit elkaar gerukt.
Kleuring met: Giemsa, daarna in eosine.
Coupe van de uierklier: Het praeparaat is vlekkerig. In sommige
gedeelten overheerscht de eosinekleur; hier en daar is er wel goede
differentiatie en kernteekening.
Kleuring met: Giemsa-alcohol.
Coupe van de testis: Het praeparaat is goed gedifferentieerd; in
de tubuli epididimis is zelfs op het epitheel de ciliënlaag te zien.
Bespreking der resultaten.
De van Giesonkleurstof gaf ook hier geen betrouwbare resul-
taten. Haemaluin-eosine en Giemsa gaven vrij goed gedifferen-
tieerde praeparaten.
Ook bij deze organen is het microscopisch aspect betrekkelijk
weinig veranderd.
Uierklier. Het interstitieele bindweefsel is homogeen van aspect
en vertoont „vriesquot;scheurtjes. Bij goedgeslaagde kleuring zijn de
alveolen duidelijk te zien; terwijl men soms ook nog melkconcremen-
ten aantreft.
Testis. Bij goedgeslaagde kleuring zijn de onderdeelen duidelijk
te herkennen. Doordat het interstitieele bindweefsel wat gezwollen
is, zijn de buisjes wat uit elkaar gedrongen. Bij goede kleuring
zullen gedeelten testis in vele gevallen gemakkelijk kunnen worden
herkend.
EKvarsgestreept spierweefsel.
a.nbsp;Stukjes 3 dagen oud vleesch ter dikte van circa Yi worden
gedurende 2 uur in zout water gekookt en na afspoelen gedurende
20 uur in gesmolten gelatine geplaatst (fixatie vond dus niet plaats).
Na het stollen verbleef het stukje gedurende 18 uur in alcohol van
75 %. Vervolgens bevriezen, snijden en opplakken.
Het spierweefsel heeft op de opgeplakte coupe een blauwgroene
fluorescentie.
b.nbsp;Stukje gesteriliseerd rundvleesch van een rund, dat ingevolge
de bepalingen der Vleeschkeuringswet 1919, S. 524 is gesteriliseerd.
Zouten had niet plaats gehad. Het stukje wordt gedurende een
nacht in gesmolten gelatine geplaatst. Daarna stollen, snijden en
opplakken. (Hier vond dus noch fixatie, noch ontwateren in alcohol
plaats.)
Het resultaat van verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin.
Coupe van stukje b: Het praeparaat vertoont een vrij sterke opname
van haemaluin. Hier en daar ziet men samenklontering in de spier-
vezelen. Er is geen kerntinctie; wel dwarsstreeping.
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-eosine.
Coupe van stukje a: Het praeparaat is slecht gedifferentieerd en
men ziet geen kerntinctie. De spiervezelen nemen blijkbaar zelf vrij
sterk haemaluin op. Hier en daar ziet men samenklonteringen, die
door haemaluin vrij intensief zijn gekleurd. De dwarsstreeping is
te zien.
Coupe van stukje b: De kleur van het praeparaat is in het algemeen
violet. Er is weinig differentiatie, geen kerntinctie, doch wel dwars-
streeping.
Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-van Gieson.
Coupe van stukje a: Het praeparaat vertoont geen kerntinctie. Som-
mige deelen zijn bruinachtig, andere weer geel. De dwarsstreeping
is duidelijk.
Kleuring en voorbehandeling: xylol-van Gieson.
Coupe van stukje b: De spiervezelen zijn geel tot oranje gekleurd;
de dwarsstreeping is aantoonbaar.
Kleuring met: Giemsa-alcohol.
Coupe van stukje a: In dit praeparaat is de kernteekening ook dui-
delijk, alsmede de dwarsstreeping.
Coupe van stukje b: Het praeparaat is vlekkerig, geeft geen kern-
tinctie, doch wel dwarsstreeping te zien.
Bespreking der resultaten.
Het verkrijgen van een goede kleuring der praeparaten biedt ook
hier weer moeilijkheden.
Het microscopisch aspect heeft nog wel de criteria van het dwars-
gestreepte spierweefsel; al zijn er ook wel veranderingen opgetre-
den. De spiervezels zijn hier en daar nog al gekronkeld. Op som-
mige plaatsen lijkt het alsof in of om het sarcolemna bepaalde stof-
fen zijn samengeklonterd, die bij sterke kleuropname het beeld
storen. Hier en daar lijken ook de vezels in de lengte verscheurd;
soms lijkt het of er meerdere schuin zijn afgebroken (in eenigszins
dikke coupes waarschijnlijk). De dwarsstreeping is behouden geble-
ven. Ook de kernen waren bij goedgeslaagde kleuring te zien.
Getrokken zwoerd.
Het materiaal is afkomstig van de Slagersvakschool, te Utrecht.
Als regel is dit materiaal eenigen tijd gezouten en wordt alvorens
het gemalen wordt om voor de worstbereiding te gebruiken, zoo
lang in water verwarmd, dat het tusschen duim en vinger kan
worden doorgeknepen.
a.nbsp;Het stukje wordt gedurende 23 uur in formaline gefixeerd,
daarna 2 uur gespoeld in stroomend water. Het werd zonder in te
sluiten bevroren, gesneden en opgeplakt.
b.nbsp;Van hetzelfde materiaal wordt een gedeelte 24 uur in forma-
hne-alcohol (75 % alcohol met 5 volumeprocenten formol) ge-
fixeerd.
Het resultaat der verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe van stukje a: Het corium is vrijwel egaal blauw gekleurd,
slechts hier en daar ziet men kernteekening; huidklieren en haren
zijn vrij duidelijk te zien. Het corpus papilläre is onduidelijk.
Kleuring en voorbehandeling met: xylol-van Gieson,
Coupe van stukje a: Het praeparaat is bijna geheel oranje gekleurd.
Alleen de klieren en de haren zijn geel. In het onderhuidsche bind-
weefsel zijn vriesscheurtjes.
Kleuring met: Giemsa-alcohol.
Coupe van stukje a: Het corium is lila gekleurd, doch nogal vlek-
kerig. De kernteekening is vrij goed.
Coupe van stukje b: Het praeparaat is vrijwel hetzelfde als het
vorige.
Bespreking der resultaten.
Het microscopisch aspect is hoofdzakelijk gewijzigd door de
homogeniseering van het subcutane bindweefsel, doordat de bind-
weefselvezels zijn gezwollen. Men ziet de subcutis in blokjes van
allerlei richting onderverdeeld; het ziet er uit als een parketvloer.
Hier en daar ziet men enkele scheurtjes. Indien er geen kernkleu-
ring was zou verwarring met gelatine mogelijk zijn. Van het opper-
vlakkige epitheel is zoo goed als niets te zien. De huidklieren, haren
en musculi arectores pilorem zijn duidelijk waarneembaar.
Getrokken pees.
Dit materiaal is eveneens afkomstig van de slagersvakschool.
a.nbsp;Een stukje wordt gedurende 23 uur in formaline gefixeerd,
vervolgens 2 uur in stroomend water gespoeld en daarna gedu-
rende 18 uur in gesmolten gelatine geplaatst. Daarna stollen, be-
vriezen, snijden en opplakken.
b.nbsp;Van het zelfde ongefixeerde materiaal worden kleine stukjes
gedurende 4 uur in gesmolten gelatine geplaatst; na het stollen ver-
blijft het blokje gedurende 20 uur in formaline-alcohol. Daarna
bevriezen, snijden, opplakken.
c.nbsp;Van hetzelfde materiaal wordt een derde stukje, dat echter
-ocr page 94-tegelijkertijd nog wat spier- en vetweefsel bevat gedurende 18 uur
gefixeerd in formaline-alcohol. Daarna wordt het afgespoeld, be-
vroren, gesneden en de coupes opgeplakt.
Het resultaat der verschillende kleuringen was als volgt:
Kleuring en voorbehandehng: Xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe van stukje a: Groote gedeelten van het praeparaat zijn rood
gekleurd, andere gedeelten weer vlekkerig paars. De peesbundeltjes
zijn vrij goed te herkennen, de kernteekening is echter onduidelijk.
Hier en daar ziet men scheurtjes in het peesweefsel. Bij onvoldoende
kernkleuring zou verwarring met gelatine mogelijk zijn.
Coupe van stukje b: Het praeparaat is zeer weinig gedifferen-
tieerd, men ziet aanduidingen van elastische vezelen. Feitelijk is
het weefsel onherkenbaar.
Coupe van stukje c: Ook dit praeparaat vertoont slechte differen-
tiatie. Het spierweefsel is rood, de pees lila gekleurd.
Kleuring en voorbehandeling: Xylol-haemaluin-eosine.
Coupe van stukje c: De kleuropname is vrij goed, echter is er geen
kerndifferentiatie. Te onderscheiden zijn nog vetweefsel, zenuwen
en elastische vezelen. In het spierweefsel is dwarsstreeping te zien.
Kleuring en voorbehandeling: Xylol-Weigert-van Gieson.
Coupe van stukje b: De kleur van de coupe is in hoofdzaak oranje,
bloedvaten teekenen zich geel af; men ziet ook vrij duidelijk de
elastische vezelen. Overigens is er geen differentiatie.
Coupe van stukje c: Hierbij is het peesweefsel oranje gekleurd; het
bindweefsel tusschen de geelgekleurde spiervezelen is roodachtig.
De elastische vezelen zijn vrij duidelijk te zien. Ook de dwarsstree-
ping van het spierweefsel.
Kleuring met Giemsa-alcohol.
Coupe van stukje b: De kleur van het praeparaat is in hoofdzaak
rose. De kernen zijn blauw gekleurd, doch er is te weinig differen-
tiatie.
Coupe van stukje c: Het peesweefsel is voornamelijk blauw ge-
kleurd; de kernkleuring is vrij duidelijk. Het spierweefsel is te licht
gekleurd en vertoont geen kernteekening. De elastische vezelen zijn
niet overal duidelijk rood.
Bespreking der resultaten.
Ook uit deze praeparaten blijkt weer, dat het in het algemeen
lastig is goed gekleurde coupes te verkrijgen.
Het microscopisch aspect blijkt in het algemeen weinig van de
bewerkingen geleden te hebben. Door de slechte kleuropname is het
alleen moeielijk de details zichtbaar te maken. De van Gieson
methode gaf ook hier geen betrouwbare resultaten.
Uit deze vooronderzoekingen werd voorloopig het volgende
geconcludeerd:
Het koken verandert de meeste weefsels niet van dien aard, dat
de morphologische bouw zoodanige wijzigingen ondergaat dat ze
niet zouden kunnen worden herkend. Het collageene bindweefsel
verandert nog het meeste van aspect, doordat de fibrillen zwellen
en het geheel een homogeene gedaante krijgt. In hoofdzaak schijnt
bij de weefsels veranderd te zijn de affiniteit tot de verschillende
kleurstoffen. Zoo geeft ook de van Gieson kleurstof geen betrouw-
baar beeld meer, hetgeen vermoedelijk mede wordt veroorzaakt,
doordat andere deelen dan de kern in vrij sterke mate de haem-
aluin opnemen. De Giemsa kleuring met opvolgende differentiatie
in eosine-alcohol gaf in sommige gevallen contrastrijke overzichts-
beelden en dikwijls kerndifferentiatie, waar ze met een andere
kleurmethode niet te verkrijgen was. Voorbehandeling van het op-
geplakte dekglaspraeparaat met xylol en de dalende alcoholenrij
verbetert soms de kleuropname en differentiatie met HCl na een
vrij langdurige haemaluinkleuring den contrastrijkdom van het
praeparaat. Geen der kleurmethoden gaf echter in alle gevallen
of voor alle weefsels goede resultaten. De uitslag was nog al eens
wisselvallig en onbevredigend, zonder dat daarvoor een bepaalde
oorzaak was aan te wijzen.
Fixatie schijnt geen gunstigen invloed uit te oefenen ten opzichte
van het nalaten daarvan. Daarbij heeft fixatie met formaline de
nadeelige eigenschap dat dan in de gelatine zoowel als in het ge-
kookte collagene bindweefsel de verwarring gevende scheuren
optreden bij het maken van bevriescoupes. Deze scheuren treden
niet op in de in alcohol 75 % ontwaterde gelatineblokken.
Langdurig spoelen na de formaline fixatie had vergeleken met
een korteren spoeltijd ook geen gunstigen invloed op de kleur-
opname van de coupes.
HOOFDSTUK VII.
DE INVLOED VAN VERSCHILLENDE BEWER-
KINGEN OP HET HERKENNEN VAN DIVERSE
ORGANEN EN DEELEN.
Invloed van de temperatuur.
Tot nu toe waren de proeven steeds genomen met weefsels of
organen die tot circa 100° C. of daarboven waren verhit.
Teneinde eenigszins een indruk te krijgen van den invloed der
temperatuur en van den duur der verwarming op de kleurbaarheid
der weefsels werden de volgende proeven genomen:
Vier schijfjes spier-met peesweefsel van de achtervlakte van de
pijp van een kalf (musculus interosseus en de buigpeezen), werden
gedurende eenigen tijd verhit in water van 80° C.. Het vleesch was
2 dagen bestorven en de schijfjes waren circa cm. dik. De tem-
peratuur van het water werd constant gehouden door een gas-
brander met thermoregulator zooals gebruikt wordt voor een gas-
broedstoof. De verwarming van de stukjes geschiedde respectieve-
lijk Yi, 1, 13^, en 2 uur. Daarna gingen de stukjes in formaline-
alcohol waarin ze 21 uur verbleven en werden dan zonder voor-
afgaand spoelen bevroren, gesneden en opgeplakt. Hierbij viel het
op, dat de in formaline-alcohol gefixeerde verwarmde collageene
weefsels dezelfde bezwaren geven, als de in diezelfde vloeistof
gefixeerde gelatineblokjes. De coupes krulden bij het opplakken nog
al eens om of lieten los van het dekglaasje.
De resultaten van verschillende kleuringen waren als volgt:
Kleuring en voorbehandeling: Xylol-haemaluin-eosine.
Coupe van stukje dat Yi uur is verhit; de pees is violet gekleurd en
nogal gevlekt. De kernen zijn vrij duidelijk. Het bindweefsel tus-
schen de spieren is verbreed en donker gekleurd; de spiervezelen
zijn bijna precies veranderd als bij koken. De dwarsstreeping is
onduidelijk, hier en daar ziet men lengtestreeping. De kerntinctie
is afwezig.
Coupe van stukje dat 1 uur is verhit: Het praeparaat is in hoofdzaak
als het vorige. Hier en daar ziet men scheurtjes in het peesweefsel.
Weinig dwarsstreeping in de spier.
Coupe van stukje dat Ij^ uur is verhit: Het peesweefsel is wat
lichter gekleurd, de afscheiding der bundels is niet zoo duidelijk.
In het spierweefsel ziet men weinig dwarsstreeping en hier en daar
ook lengtestreeping. De coupe bevat een mooie zenuwdoorsnede.
Coupe van stukje dat 2 uur is verhit: Het peesweefsel is roodviolet
gekleurd; hier en daar ziet men scheuren. Er zijn spierbundels met
dwars- en lengtestreeping in een vezel te zien.
Kleuring en voorbehandeling met Xylol-haemaluin-HCl-eosine.
Coupe van stukje dat 2 uur is verhit. Het peesweefsel is rose ge-
kleurd en bevat enkele scheuren. Het spierweefsel is rood gekleurd
en vertoont weinig dwarsstreeping.
Kleuring en voorbehandeling met Xylol en van Gieson.
Coupe van stukje dat uur is verhit: Het peesweefsel en het bind-
weefsel tusschen de spieren is hoofdzakelijk rood gekleurd. Op en-
kele plaatsen ziet men dwarsstreeping in de spieren, terwijl er ook
vrij duidelijk lengtestreeping is te zien.
Coupe van stukje dat 1 uur is verhit. Het peesweefsel is rood-oranje.
Overigens is het praeparaat als het voorgaande.
Coupe van stukje dat uur is verhit: Het peesweefsel is oranje-
geel en het bindweefsel tusschen de spieren geel gekleurd. In de
spieren ziet men soms fijne langsstreeping en hier en daar dwars-
streeping.
Coupe van stukje dat 2 uur is verhit: Het peesweefsel is hoofd-
zakelijk rood en het spierweefsel geel gekleurd. Hier en daar ziet
men dwarsstreeping en lengtestreeping in een spiervezel. Het pees-
weefsel vertoont ook enkele scheuren.
Kleuring en voorbehandeling met Xylol-Giemsa-alcohol.
Coupe van stukje dat uur is verhit. Kernen in de pees zijn dui-
delijk blauw gekleurd. Het spierweefsel is te veel ontkleurd.
De coupes van de stukjes die 1, Ij^, en 2 uur zijn verhit geven het
zelfde beeld.
Uit het bovenstaande blijkt, dat zelfs een vrij korte verhitting op
slechts 80° C., op bindweefsel en dwarsgestreept spierweefsel ten
aanzien van het microscopisch aspect en de kleuring, reeds onge-
veer dezelfde uitwerking kan hebben als een langdurig koken.
Overigens blijkt ook hier het vervaardigen van betrouwbare van
Gieson praeparaten niet te slagen.
Daar de coupes nog al gemakkelijk losheten ondervond het maken
der praeparaten in het algemeen bezwaren. Een losgelaten coupe
van het eerste schijfje (Yi uur) werd los gekleurd met haemaluin-
HCl-eosine en ingesloten in arseen-glycerine-gelatine (verder te
noemen a. g. gelatine). Daarbij bleek, dat deze coupe veel beter
kleur aannam dan de op het dekglas geplakte voorganger.
De differentiatie van het peesweefsel was goed, de kernen waren
duidelijk te zien. De dwarsstreeping van het spierweefsel was ook
duidelijker dan in het canadabalsumpraeparaat. Met een los praepa-
raat van het tweede schijfje (1 uur) werden de zelfde ervaringen
opgedaan.
Met opgeplakte coupes van het derde schijfje (Ij/^ uur) werden
nog de volgende praeparaten gemaakt. Ze werden beide gekleurd
en voorbehandeld met Xylol-haemaluin-HCl-eosine.
a.nbsp;Ingesloten in canadabalsum. Hierbij was het peesweefsel goed
gedifferentieerd; de dwarsstreeping in de spieren was onduidelijk.
b.nbsp;Ingesloten in a. g. gelatine. Dit praeparaat is veel beter gedif-
ferentieerd dan het vorige, in het algemeen is het echter rooder
van kleur dan het vorige. De kernen van de pees zijn duidelijk
gekleurd; in de spieren ziet men duidelijke dwarsstreeping.
Het met Xylol-van Gieson behandelde praeparaat van het derde
schijfje wordt uit de canadabalsum losgeweekt en via de dalende
alcoholenrij en water in a. g. gelatine ingesloten. Bij bezichtiging
bleek dat thans in het praeparaat de dwarsstreeping veel duidelijker
was dan vroeger. Blijkbaar kan dus de insluiting in gelatine in
bepaalde gevallen enkele eigenschappen beter te voorschijn doen
treden dan dit in canadabalsumpraeparaten het geval was.
Met losse coupes van het vierde schijfje (2 uur) werden nog de
volgende praeparaten gemaakt en ingesloten in glycerine.
Kleuring met haemaluin: Het peesweefsel is zeer sterk blauw
getint; de bundels en de kernteekening zijn duidelijk; de spiervezels
zijn violet gekleurd en vertoonen duidelijke dwarsstreeping.
Kleuring met haemaluin-eosine: Het peesweefsel is violet tot
blauw gekleurd; de bundels en de kernen zijn goed te onderschei-
den; in de spieren is de dwarsstreeping vrij duidelijk.
Kleuring met haemaluin en differentiatie met HCl: Het pees-
weefsel is blauw gekleurd, de kernen donkerblauw. Het spierweefsel
is lila gekleurd en de dwarsstreeping is duidelijk zichtbaar.
Kleuring en voorbehandeling: Haemaluin-HCl-eosine. Het pees-
weefsel is violet gekleurd en vertoont een duidelijke kernteekening.
Het spierweefsel is rood gekleurd en geeft bijna overal duidelijke
dwarsstreeping te zien doch geen kerntinctie.
Kleuring met Giemsa-alcohol: Het peesweefsel is lichtblauw ge-
kleurd doch vertoont goede kernteekening. Het spierweefsel is Hcht-
blauw, de dwarsstreeping is overal zichtbaar. Het praeparaat is
echter te ver ontkleurd.
Daarna werden nog enkele coupes van hetzelfde stukje ingesloten
in a. g. gelatine. Het resultaat van verschillende kleuringen was
als volgt:
Kleuring haemaluin: Het peesweefsel is blauw gekleurd en is vrij
goed gedifferentieerd. Het spierweefsel is violet met duidelijke
dwarsstreeping en hier en daar langsstreeping.
Kleuring met haemaluin en differentiatie met HCl: De pees is
lichtblauw gekleurd en de kernen donkerder. Het spierweefsel is
lila gekleurd en vertoont goede dwarsstreeping.
Kleuring en voorbehandeling: Haemaluin-HCl-eosine. Het pees-
weefsel is lichtviolet gekleurd en hier en daar ook blauw. De kern-
tinctie is goed. In het spierweefsel, dat rood gekleurd is ziet men
wel dwarsstreeping en ook lengtestreeping doch geen kerntinctie.
Ook uit deze praeparaten blijkt, dat losse coupes gemakkelijker
kleur opnemen dan opgeplakte coupes. Voorbehandeling met xylol
en alcoholen had in dit geval niet plaats. Verder blijkt ook by in-
sluiten in glycerine de dwarsstreeping duidelijker aan den dag te
treden dan in de canadabalsumpraeparaten. Uit enkel met haem-
aluin gekleurde coupes blijkt, dat door het verwarmingsproces in
water, anders eosinophyle weefsclcomponenten meer basophyl zijn
geworden. In sterke mate schijnt dit het geval te zijn met de ge-
zwollen bindweefselfibrillen. Door deze veranderde reactie zullen
zij eenerzij ds geen betrouwbare praeparaten meer kunnen geven
met de van Gieson kleurstof, anderzijds is het ook niet te ver-
wachten, dat op een door haemaluin reeds zoo sterk gekleurd fond
de van Gieson methode nog behoorlijke resultaten zou geven.
Ook het dwarsgestreepte spierweefsel schijnt nog al sterk haem-
aluin op te nemen. Om behoorlijke resultaten te krijgen met de
haemaluin-eosine kleuring, is het voor gekookte weefsels wensche-
lijk na de haemaluinkleuring te differentieeren met HCl. Voor de
van Gieson methode gaf dit geen betere resultaten, daar kleuring
met de van Giesonkleurstof alleen reeds geen betrouwbare beelden
gaf. Het insluiten van losse coupes via water in gelatine geeft op
den duur bovendien bezwaren van het door elkaar loopen van de
kleurstoffen bij van Giesonpraeparaten.
Bij het maken van het Giemsapraeparaat trad bij het differen-
tieeren in alcohol schrompeling op, welke weer verdween bij het
via water overbrengen in glycerine.
Het gebruik van formaline-alcohol gaf hier en daar ook aanlei-
ding tot het ontstaan van scheuren in het praeparaat. Om dit nog
eens te controleeren geschiedde nog het volgende onderzoek:
Schijfjes buigpees en spier van dezelfde afmetingen als boven
en ook afkomstig van een kalf, werden gedurende uur in water
gekookt, daarna in stukjes van enkele m.m. gesneden, gedurende
7 uur in gesmolten gelatine geplaatst waarna men liet stollen. Het
blokje wordt in 2 helften a en b verdeeld.
Het blokje a. wordt gedurende 19 uur in formaline-alcohol ge-
fixeerd en daarna 2 uur gespoeld. Vervolgens wordt het bevroren
gesneden enz.
Het blokje b wordt gedurende 21 uur in alcohol 75 % ontwaterd
en daarna bevroren, gesneden enz.
Er worden van beide blokjes zoowel losse als opgeplakte coupes
(welke in canadabalsum worden ingesloten) gekleurd.
Het resultaat van de verschillende kleur- en insluitmethoden was
als volgt:
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl eosine-a. g. gelatine.
1. Coupe van stukje a. Het peesweefsel is goed gedifferentieerd,
de kleur is roodviolet; kernen en bundels zijn duidelijk te onder-
scheiden. Het spierweefsel is helder rood terwijl de kernteekening
ook duidelijk is; hier en daar is de dwarsstreeping te zien (er zijn
slechts weinig spiervezelen in de lengterichting gesneden) de gela-
tine vertoont enkele scheuren.
2.nbsp;Coupe van stukje b. Het praeparaat vertoont een mooie dif-
ferentiatie. Het peesweefsel vertoont waar de bundels in de lengte
zijn getroffen eenige dwarsstreeping. In het spierweefsel voorzoover
het in de lengterichting getroffen is, ziet men duidelijke dwars- en
ook lengtestreeping. De kernkleuring is duidelijk. In het praeparaat
ziet men geen scheuren in de gelatine.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-canadabalsum.
3.nbsp;Coupe van stukje a. Het praeparaat is niet zoo goed gediffe-
rentieerd als No. 1 en vertoont zoo goed als geen kernteekening.
Men ziet scheuren in de pees en in de gelatine en slechts hier en
daar onduidelijke dwarsstreeping in de spieren.
4.nbsp;Coupe van stukje b. Het praeparaat vertoont een goede diffe-
rentiatie in de pees echter zonder dwarsstreeping daarin. Kerntinctie
zoowel in spier- als in peesweefsel duidelijk. Slechts hier en daar
ziet men dwarsstreeping in het spierweefsel. Noch de gelatine, noch
het peesweefsel vertoonen scheuren.
Kleuring en insluiting: Xylol-haemaluin-HCl-eosine-canada-
balsum.
5.nbsp;Coupe van stukje a. Het resultaat is ongeveer als van coupe 3,
de differentiatie is wellicht iets beter.
6.nbsp;Coupe van stukje b. Het resultaat is als dat van coupe 4.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-canadabalsum.
7.nbsp;Coupe van stukje a. Het peesweefsel is blauw gekleurd en
het spierweefsel lila. Men ziet zoo goed als geen kernteekening of
dwarsstreeping; wel scheuren in de gelatine.
8.nbsp;Coupe van stukje b. Het praeparaat bevat geen scheuren. Het
praeparaat is goed gedifferentieerd, de kernen van pees- en spier-
weefsel zijn duidelijk te zien. Het peesweefsel is blauw, de kernen
donkerblauw. Er is weinig dwarsstreeping in het spierweefsel.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-carbolgelatine.
9.nbsp;Coupe van stukje a. Na eenige dagen zijn de kleuren door
elkaar geloopen.
Kleuring en insluiting: Haemaluin-HCl-carbolgelatine.
10.nbsp;Coupe van stukje a. Het praeparaat is na eenige dagen vrij-
wel kleurloos.
Kleuring en insluiting: van Gieson-a. g. gelatine.
11.nbsp;Coupe van stukje a. Het praeparaat is vlekkerig. De pees is
geelachtig, het spierweefsel geel en vertoont duidelijke dwarsstree-
ping. Men ziet scheuren in de gelatine.
12.nbsp;Coupe van stukje b. Het praeparaat is in het algemeen te
rood, in het spierweefsel is de dwarsstreeping duidelijk. Geen
scheuren.
13.nbsp;Coupe van stukje b. Het praeparaat is te geel van kleur,
overigens is het als het vorige.
Naar aanleiding van de betere resultaten, welke vergeleken met
de opgeplakte en in canadabalsum ingesloten coupes worden ver-
kregen met het kleuren van losse coupes en insluiten in a. g. gelatine,
worden van de vroeger ingesloten organen en weefsels nog enkele
praeparaten gemaakt.
Uier van het rund.
Van het 10 maanden in vochtige ruimte bewaard gelatineblok
worden opnieuw coupes gemaakt en gekleurd.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g. gelatine.
Het praeparaat is slecht gedifferentieerd en vertoont in het alge-
meen een roode nuance. Slechts hier en daar ziet men duidelijke
kernteekening. De cellen der alveolen zijn vergeleken met de canada-
balsumpraeparaten gezwollen. Het bindweefsel is blauw gekleurd;
het gekronkeld verloop der rood gekleurde elastische vezelen is
duidelijk te zien.
Kleuring en insluiting: Loef fiers methyleenblauwoplossing met
latere differentiatie in eosinealcohol (als bij de beschreven Giemsa-
kleuring), insluiting in a. g. gelatine.
Het kliergedeelte in het praeparaat is blauw gekleurd. Na enkele
dagen is de blauwe kleur echter geheel verdwenen en is alles
egaal rose.
Een coupe welke 10 maanden geleden op een dekglas is geplakt,
wordt gekleurd en behandeld met xylol-haemaluin-HCl-eosine en
daarna ingesloten in canadabalsum. Dit praeparaat heeft niet de
roode nuance van het bovenstaande, dat in a. g. gelatine is inge-
sloten. Overigens is de differentiatie slecht en het orgaan onher-
kenbaar.
Pens van het rund.
Er worden coupes gemaakt van het gedurende 10 maanden in
vochtige ruimte bewaard gelatineblok.
Kleuring en insluiting: Haemaluin-HCl-eosine-a. g. gelatine.
Ook dit praeparaat vertoont een roodere nuance dan het vroeger
vervaardigde canadabalsumpraeparaat. Er is geen kerntinctie in de
spieren, wel in de submucosa, waar ook de elastische vezelen dui-
delijk zichtbaar zijn.
Een coupe, welke 10 maanden geleden is opgeplakt, wordt ge-
kleurd en behandeld met xylol-haemaluin-HCl-eosine en daarna
ingesloten in canadabalsum. De coupe is slecht gedifferentieerd en
vertoont geen kerntinctie in het spierweefsel en weinig in de sub-
mucosa.
Hartspier van het rund.
Van het gedurende 10 maanden in vochtige ruimte bewaard
gelatineblok worden opnieuw coupes gemaakt.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g. gelatine.
Het praeparaat is vlekkerig rood met hier en daar blauwe ge-
deelten; kerntinctie ontbreekt, terwijl de vezelteekening onduidelijk
is. De dwarsstreeping is behouden.
Een coupe welke 10 maanden geleden is opgeplakt wordt ge-
kleurd en behandeld met xylol-haemaluin-HCl-eosine en ingesloten
in canadabalsum. Het praeparaat is eveneens vlekkerig, vertoont
geen kerntinctie en zeer onduidelijke dwarsstreeping.
Varkensmaag.
Van het gedurende 10 maanden in vochtige ruimte bewaard
gelatineblok worden opnieuw coupes gemaakt.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g. gelatine.
Het praeparaat is rooder van nuance dan het vroegere canada-
balsumpraeparaat. Er is weinig kernteekening in de gladde spieren.
De submucosa is vrij goed gedifferentieerd met duidelijke kern-
teekening en een duidelijk uitkomen van de muscularis mucosae en
de elastische vezelen. De cellen in de klierbuizen zijn minder dui-
delijk, omdat zij meer gezwollen lijken.
Kleuring en insluiting: Loefflers metyleenblauw-eosine alcohol-
a. g. gelatine. Men ziet in de coupe een vrij goede kerntinctie in
de muscularis, de klieren zijn overheerschend blauw. Na eenige
dagen is alles egaal rose gekleurd.
Spierweefsel en buigpees van een kalf.
Een gedeeke van het met 75 % alcohol behandelde gelatineblok
is gedurende 6 weken bewaard in formaline 1 : 50. Het wordt thans
opnieuw bevroren en gesneden.
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g. gelatine.
Het praeparaat is mooi gedifferentieerd; met duidelijke kemtee-
kening; de pees is blauw en de spier rose van kleur. Deze laatste
vertoont duidelijk dwarsstreeping. In de gelatine hier en daar
scheuren.
Van de later te beschrijven coupes van in gelatine ingesloten
boekmaag van het mnd en varkensmaag, worden enkele als volgt
behandeld:
Ie coupe. Deze werd los gekleurd met haemaluin-HCl-eosine en
daarna doorgeknipt. De eene helft werd ingesloten in canadabalsum
en de andere in a. g. gelatine. Het praeparaat van de tweede helft
was rooder genuanceerd en beter gedifferentieerd met name wat de
kernkleuring in de submucosa betreft dan het eerste praeparaat.
2e coupe. Deze werd op een dekglas opgeplakt en eveneens ge-
kleurd met haemaluin-HCl-eosine. Daarna werd het dekglaasje
middendoor gebroken, de eene helft ingesloten in canadabalsum en
de andere helft in a. g. gelatine. Ook hier bleek, dat de in gelatine
ingesloten coupe rooder genuanceerd was en een betere differentiatie
vertoonde dan die in canadabalsum. Het canadabalsumpraeparaat
van deze coupe was nog onduidelijker dan dat van de eerste coupe.
De kernkleuring in het gladde spierweefsel, was in alle praepa-
raten onvoldoende.
De resultaten van de kleuring en bestudeering van bovenstaande
praeparaten kunnen als volgt worden samengevat:
a. Coupes van de met alcohol 75 % behandelde in gelatine inge-
sloten gekookte weefsels gaven veelal een mooiere differentiatie te
zien, dan die van in formaline-alcohol gefixeerd materiaal, zelfs als
de coupes van het eerstgenoemde materiaal in canadabalsum waren
ingesloten.
b.nbsp;losse coupes nemen gemakkelijker kleurstof op dan op een
dekglas opgeplakte coupes.
c.nbsp;door het insluiten der coupes in glycerine of a. g. gelatine
treden enkele details o.a. de dwarsstreeping van het spierweefsel
en het verloop der elastische vezelen, duidelijker op dan bij het
insluiten in canadabalsum. De in a. g. gelatine ingesloten praepa-
raten waren rooder genuanceerd, dan die welke in canadabalsum
waren ingesloten.
d.nbsp;In carbolgelatine ingesloten praeparaten verloren spoedig hun
kleur.
e.nbsp;ongeacht de reeds genoemde oorzaken (verandering van de
affiniteit der weefsels), is het moeilijk om betrouwbare van Gieson-
praeparaten te vervaardigen, omdat de kleuren bij de gelatine-
praeparaten door elkaar vloeien. 5. Gräff (21) gaf dit bij zijn onder-
zoekingen reeds als een bezwaar aan.
f.nbsp;door koken verdwijnt de dwarsstreeping van het willekeurige
en hartspierweefsel niet. De zichtbaarmaking ervan is afhankelijk
van de kleur- en insluittechniek.
g.nbsp;een bepaalde kleurmethode, welke voor allerlei gekookte weef-
sels steeds goede resultaten zal geven kon niet worden vastgesteld.
h.nbsp;de formalinefixatie van gelatine en gekookte collagene weef-
sels geeft bij het maken van bevriescoupes aanleiding tot het op-
treden van scheuren.
i.nbsp;Het bewaren der gelatine blokken met ingesloten weefsels,
heeft blijkbaar een ongunstigen invloed op de kleurbaarheid der
weefsels. Voor het bewaren van ingesloten worststukjes is dus de
methode in vochtige ruimte niet geschikt, zeker niet wanneer het
gevallen betreft voor gerechtelijk onderzoek.
In verband met het bovenstaande is voor de hierna volgende
onderzoekingen den eersten tijd de volgende techniek toegepast:
Bevroren en gesneden worden met alcohol 75 behandelde
gelatine-blokken, waarin het te onderzoeken materiaal is ingesloten.
Hiervan zullen coupes op dekglaasjes worden geplakt en gekleurd
en behandeld met xylol-haemaluin-HCl-eosine en ingesloten worden
in canadabalsum. Daarnaast zullen losse coupes gekleurd worden
met haemaluin-HCl-eosine en ingesloten worden in a. g. gelatine.
In enkele gevallen zal terwille van de elastische vezelen een prae-
paraat worden gekleurd volgens Weigert met een nakleuring vol-
gens van Gieson, terwijl het nuttig wordt geacht nu en dan een
Giemsa-kleuring toe te passen om te trachten een duidelijke kern-
kleuring te verkrijgen.
Later moest in verband met het kleuren van losse coupes, waarin
veel gelatineus weefsel voorkwam tot fixatie der coupes worden
overgegaan, zooals verderop beschreven wordt, omdat anders de
coupes bij het opeenvolgend passeeren van HCl, water en alcoholen
hinderlijke plooien kregen.
Dit fixeeren der coupes verlengde de bewerking echter weer
eenigermate.
In verband met den toch nog betrekkelijk langen tijd, welke het
maken van gelatinecoupes tenslotte duurde en een mededeeling van
Prof. van Oyen dat ook met de paraffinetechniek goede resultaten
werden bereikt, werden op aanraden van Prof. van Oyen, na mijn
verzoek in het laboratorium van het Pathologisch Instituut enkele
worstsoorten in paraffine ingesloten, nadat ze eerst op verschillende
manieren waren gefixeerd. Ik ontving van deze worstsoorten de
klaargemaakte canadabalsumpraeparaten ter bestudeering.
Fixatie in koude formaline.
Leverworst.
Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson. De
kerntinctie is vrij goed. Overigens is het geheele praeparaat geel-
achtig, de peezen zijn donkergeel. Van roodkleuring van het bind-
weefsel is geen sprake.
Metworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De kern-
tinctie ontbreekt; het geheele praeparaat is rose; de dwarsstreeping
in het spierweefsel is onduidelijk.
2,nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson.
De kerntinctie ontbreekt. Het geheele praeparaat is vrijwel egaal
geel; hier en daar is een enkel bindweefselstrengetje roodachtig
getint.
Bloedworst.
1. Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. Het is zeer
slecht gedifferentieerd en vertoont zoo goed als geen kernteekening.
2. Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson.
Hier is de differentiatie iets beter. De kernteekening is duidelijk.
In de coupe is longweefsel te herkennen. Het bindweefsel is donker-
geel tot bruinachtig.
Fixatie in warme formaline.
Metworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De coupe
is zeer slecht gedifferentieerd; de dwarsstreeping in het spierweefsel
is onduidelijk.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson. In
dit praeparaat is wel eenige kernteekening zichtbaar; ook de dwars-
streeping in het spierweefsel is iets duidelijker. Het bindweefsel is
hier en daar roodachtig getint.
Bloedworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De kleuring
is slecht geslaagd, wel iets beter dan het overeenkomstige praeparaat
uit koude formaline. Voor iemand met ervaring is in de coupe long-
weefsel te herkennen.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson. Het
is vrij goed gedifferentieerd met voldoende kernteekening; van
roodkleuring van het bindweefsel is echter geen sprake.
Fixatie volgens Bouin.
Leverworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De kleuring
is slecht gelukt, er is practisch geen kerntinctie. Hier en daar zijn
gedeelten geel gekleurd.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson.
Hier is de kernkleuring vrij goed geslaagd. Overigens is het prae-
paraat egaal geel-bruin. Van roodkleuring van het bindweefsel is
geen sprake.
Metworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De kleuring
is slecht gelukt. Kerntinctie ontbreekt vrijwel geheel; hier en daar
ziet men dwarsstreeping van het spierweefsel.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson. De
geheele coupe is geel tot bruingeel gekleurd. De kernkleuring is
onvoldoende; de dwarsstreeping in het spierweefsel is duidelijk.
Bloedworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De diffe-
rentiatie is vrij goed met vrij goede kernkleuring zoowel in de aan-
wezige longen als in het gladde en dwarsgestreepte spierweefsel.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson. Het
geheele praeparaat is geelachtig, het bindweefsel meer speciaal
geelbruin. De kernkleuring is vrij goed.
Fixatie in absolute alcohol.
Leverworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. Het prae-
paraat vertoont een vrij goede differentiatie en kernteekening.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson. De
kerntinctie is vrij goed. Overigens is het praeparaat in hoofdzaak
geel, het bindweefsel geelbruin. Van roodkleuring van het bind-
weefsel is geen sprake. De dwarsstreeping van het spierweefsel is
onduidelijk.
Metworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De coupe
is slecht gedifferentieerd; kerntinctie is zoo goed als afwezig. In
het spierweefsel is geen dwarsstreeping te zien.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyhne-van Gieson.
Hier is de kerntinctie iets beter. Overigens is het praeparaat geel;
geen roodkleuring van het bindweefsel.
Bloedworst.
1.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haemaluin-eosine. De kern-
tinctie is vrij goed. Sommige deelen van de coupe zijn erg vlekkerig.
Toch is met eenige ervaring wel longweefsel te herkennen.
2.nbsp;Het praeparaat is gekleurd met haematoxyline-van Gieson.
De kernteekening in dit praeparaat is vrij goed. Hier en daar is
het bindweefsel, doch ook het dwarsgestreepte spierweefsel rood
gekleurd. De rest van de coupe is geel of oranje.
Uit het bovenstaande blijkt, dat eigenlijk geen der fixatie-
methoden, waarborgen geeft voor het goed aanslaan van de een
of andere kleurmethode. Daarom wordt later bij de toepassing der
paraffinetechniek de eenvoudigste weg gevolgd en bijna uitsluitend
absolute alcohol gebruikt. Insluiten via aceton welke nog geprobeerd
is heeft niet voldaan, daar de worststukjes in aceton dikwijls bros
worden en in stukjes uiteen vallen.
Techniek van het insluiten van vleeschwaren in paraffine.
Voor het insluiten in paraffine werd de worst of andere vleesch-
waar als volgt behandeld:
Stukjes van circa 3 bij 2 cm. X 4 mm. werden gedurende een
nacht in een ruime hoeveelheid gebruikte absolute alcohol geplaatst.
Den daarop volgenden morgen verblijven de stukjes van 8^—10 m
versche absolute alcohol, welke minstens 2 maal is te ververschen.
Daarna brengt men de stukjes in xylol, waarin ze tot 12 uur s mid-
dags en in de paraffinestoof verblijven. Vervolgens van 12-2 uur
namiddag in xylol-paraffine en daarna van 2-5 uur in gesmolten
paraffine welke enkele malen te ververschen is. Daarna gieten en
stollen. Den volgenden morgen kan men snijden in coupes van 6 a
9 ia en opplakken op eiwitglaasjes. Des middags kan men dan
de coupes kleuren en insluiten.
Gekleurd werd met haemaluin, tot overkleuring is ingetreden,
waarna gedifferentieerd wordt in met HCl aangezuurd water. Dan
afspoelen in water en de coupe laten blauwen in een afzonderlijke
schaal water. Daarna even kleuren in eosine en vervolgens laat men
de coupe nog uur staan in eosinewater. Daarna werd een deel
der coupes via de alcoholen en xylol ingesloten in canadabalsum,
terwijl een ander gedeelte wordt ingesloten in a. g. gelatine.
Een dergelijke methode, die het mogelijk maakt, om 2 dagen na
een monstername coupes te bezichtigen, mag zeker niet tijdroovend
heeten, wel vergt ze wegens de verwisseling der vloeistoffen nog
al eenige oplettendheid. Ze vereenigt bovendien in zich de voor-
deelen van de in canadabalsum en in gelatine ingesloten coupes,
terwijl het voor gerechtelijke gevallen nog een voordeel is te achten,
dat nog lang na het insluiten uit de bewaarde paraffineblokken
bruikbare coupes en praeparaten zijn te vervaardigen.
Dat de paraffine-methode niet langer behoeft te duren dan de
gelatine-methode blijkt nog uit het volgende overzicht.
Verondersteld wordt dat Dinsdagmiddag om 4 uur de monsters
vleeschwaar op het laboratorium ter beschikking komen. De verdere
behandeling kan dan aldus zijn:
Gelatine-insluiting. Paraffine-insluiting.
Eerste dag 5 u. n.m.nbsp;Eerste dag 5 u. n.m.
in gelatine.nbsp;in gebruikte absolute alcohol.
Tweede dag 83^ u. v.m.nbsp;Tweede dag 83^ u. v.m.
in alcohol 75 %.nbsp;in absolute alcohol.
10 u. v.m. in xylol.
12 u. in xylol-paraffine.
2 u. n.m. in paraffine.
5 u. n.m. gieten.
Gelatine-insluiting.nbsp;Paraffine-insluiting.
Derde dagnbsp;Derde dag
9 u. v.m. snijden en op het dek-nbsp;9 u. v.m. snijden, opplakken en
glas trekken der coupes en fixee-nbsp;drogen der coupes,
ren in formaline; 2 u. n.m. spoelen,nbsp;2 u. n.m. kleuren en insluiten
kleuren en insluiten der coupes.nbsp;der coupes.
In beide gevallen is het verloop zoo gunstig mogelijk genomen.
Het is voor de gelatinetechniek beter om 's morgens om 9 uur te
beginnen; het stukje behoeft dan slechts 8 uur in de gelatine te
blijven. Daarna kan het van 5 uur 's avonds tot 2 uur van den
daaropvolgenden middag in alcohol 75 %. Daarna kan men snijden
en de coupes een nacht ter fixatie in formaline laten staan. Den
volgenden ochtend kan men dan spoelen en kleuren met haemaluin
en de coupes van 12—2 laten blauwen en des middags pas met
eosine nakieuren en insluiten. Dan wordt het echter middag van
den 4en dag eer de coupes klaar zijn. Evenzeer kan het bij de
paraffine-methode wel eens noodig zijn de coupes langer te laten
aanidrogen. Men kan dan den vierden morgen pas beginnen met
kleuren en de praeparaten zijn dan ook dien middag klaar indien
het noodig mocht zijn het blauwen na de haemaluinkleuring extra
lang te doen duren.
De vierde proefworst werd zoowel volgens de gelatinemethode,
als volgens de paraffinemethode ingesloten en onderzocht. Men
zie voor de vergelijking der met beide bewerkingswijzen te bereiken
resultaten voorts blz. 138.
Invloed van het verkleinen op de herkenning der organen.
Om te onderzoeken in hoeverre het verkleiningsproces invloed
-ocr page 111-heeft op de herkenning der organen en weefsels, werden de vol-
gende proeven genomen.
Door bemiddeling van de Slagersvakschool te Utrecht werd het
volgende materiaal betrokken, dat voor de worstbereiding wordt
gebruikt: pees. zwoerd, geelhaar (nekband) en vellen. Het was
vooraf eenigen tijd gezouten, daarna „gewaterdquot; vervolgens gaar-
gekookt en door de 2 mm. plaat gemalen. Het werd gedurende
7 uur in gesmolten gelatine geplaatst en na het stollen circa 20 uur
in alcohol van 75 %. Daarna werden coupes gemaakt, deze coupes
gekleurd en in a. g. gelatine ingesloten, terwijl de in canadabalsum
in te sluiten coupes werden opgeplakt. De losse coupes zwellen
eenigszins op in waterige oplossingen en vooral in het aangezuurde
water. Daarom wordt er voor gezorgd de gelatinemantel van het
praeparaat zoo klein mogelijk te nemen.
Pees.
Coupe 1, 2 en 3. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl--eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd; het eene is wat
blauwer en het andere wat rooder van nuance. Zij bevatten in
allerlei richtingen gesneden pees- en ander fibrillair bindweefsel,
waarin ook elastische vezelen. De kernen zijn duidelijk. Hier en
daar ziet men dwarsstreeping in de overlangs gesneden peesbun-
dels. Hier en daar liggen ook dwarsgestreepte spiervezelen met
duidelijk dwarsstreeping in het praeparaat; zij zijn intensief rood
gekleurd en vertoonen een onduidelijke kernteekening. Hier en
daar ziet men ondefinieerbare structuurlooze elementen, In de
coupes wordt een fraaie doorsnede van een haar aangetroffen.
Coupe 4. Kleuring en insluiting: Xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Dit praeparaat is veel slechter gedifferentieerd. De kernen in
het peesweefsel zijn niet zoo duidelijk; evenmin de dwarsstreeping
in het spierweefsel.
Coupe 5. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum. De
coupe heeft in het algemeen weinig kleur aangenomen. De kern-
kleuring in de pees is duidelijk, de dwarsstreeping in het spier-
weefsel niet.
Coupe 6. Kleuring en insluiting: Weigert-van Gieson-balsum.
De coupe vertoont een slechte kleurdifferentiatie; het spier-
weefsel is oranje en de pees geelbruin van kleur. Hier en daar ziet
men elastische vezelen. In de spieren is de dwarsstreeping te zien.
Zwoerd.
Coupe 1, 2 en 3. Kleuring en insluiting; haemaluin-HCl-eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd; de coupes bevatten
zwoerd, althans huidweefsel, groote bundels elastisch weefsel, pees
en spierweefsel. In dit laatste is de dwarsstreeping duidelijk aan-
wezig.
Coupe 4. Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Dit praeparaat is onvoldoende gedifferentieerd. De elastische
vezelen ziet men als witte bundels in een paars gekleurd fond. Aan
den rand van het praeparaat ziet men een stukje niet nader te
definieeren klierweefsel.
Coupe 5. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
Dit praeparaat is weer onvoldoende gekleurd; alleen de kern-
kleuring in de pees is duidelijk.
Coupe 6. Kleuring en insluiting: Weigert-van Gieson-balsum.
De coupe is onvoldoende gedifferentieerd. Het spierweefsel ver-
toont wel dwarsstreeping. Verder zijn eigenlijk alleen de elastische
vezelen duidelijk te zien.
„Geelhaarquot;.
Coupe 1 en 2. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten zijn goed gedifferentieerd. De coupes bevatten
pees, bundels elastische vezelen en kleine stukjes spierweefsel. De
dwarsstreeping hierin is duidelijk.
Coupe 3. Kleuring en insluiting: Xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Dit praeparaat is weer slecht gedifferentieerd. De elastische
vezelen hebben weer geen kleur opgenomen.
Coupe 4. Kleuring en insluiting: Weigert-van Gieson-balsum.
Alleen de elastische vezelen zijn duidelijk te zien.
-ocr page 113-„Vellenquot;,
Coupe 1, 2 en 3. Kleuring en insluiting: Haemaluin-HCL-eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten zijn goed gekleurd; zij bevatten pees, bundels
elastische vezelen, spieren en los bindweefsel. De dwarsstreeping in
de spieren is duidelijk.
Coupe 4. Kleuring en insluiting: Haemaluin-HCl-eosine-balsum.
Het resultaat is een slecht gekleurd praeparaat.
Coupe 5. Kleuring en insluiting: Weigert-van-Gieson-balsum.
Alleen het elastische weefsel is te zien; in het spierweefsel ziet
men wel dwarsstreeping. Overigens geen differentiatie.
In de canadabalsum praeparaten was indien er onvoldoende kern-
kleuring was, het peesweefsel slechts met moeite terug te vinden,
omdat het zich maar zeer weinig onderscheidde van de omgevende
insluitgelatine.
Testis stier.
Stukken van dit orgaan worden gezouten in pekel van circa
20° B. Door omstandigheden verbleven ze daarin ongeveer 4 weken.
Ze werden daarna 24 uur gespoeld,nbsp;gekookt en daarna
gemalen door de 2 mm. plaat. Daar de hoeveelheid materiaal voor
de molen wat gering was, wordt achter de testis wat rundvet
gemalen. Alleen van het eerst uit den molen komende materiaal
wordt een gedeelte genomen. Het wordt gedurende 7 uur in gesmol-
ten gelatine geplaatst en na stollen gedurende 20 uur in alcohol
van 75 % en daarna bevroren en gesneden. Al direct blijkt, dat
de aanhechting van het weefsel in de gelatine onvoldoende is; het
materiaal valt gemakkelijk uit de coupe.
Coupe 1, 2, 3, 4 en 5. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-
eosine- a. g. gelatine.
In de praeparaten zijn verschillende doorsneden van de tubuli
contorti en ductus epididimis te zien en verder bindweefsel waarin
vele elastische vezelen. Het insluiten in de gelatine geeft een zekere
diepte aan het praeparaat, hetgeen hier bij het bezichtigen van de
met cellen volgepropte buisjes hindert. De kleuring is overigens niet
goed gelukt; in de buisjes ziet men hier en daar buiten de kernen
donkerblauwe neerslagen.
Coupe 6. Kleuring en insluiting: Xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Het resultaat is een slecht gekleurd onbruikbaar praeparaat.
Coupe 7. Kleuring en insluiting: Sudan Ill-a. g. gelatine.
Uit dit praeparaat blijkt dat de coupes nog veel vet bevatten en
ook stervormige ophoopingen van naaldvormige kristallen.
Coupe 8 en 9. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
In het algemeen zijn de praeparaten te licht gekleurd. Bij zwakke
vergrooting zijn de coupes tamelijk overzichtelijk en ziet men in de
tubuli een blauw centrum van spermatozoïdenkoppen.
Omdat de coupes gemakkelijk uiteenvielen, blijkbaar tengevolge
van het vetgehalte, wordt het resteerende testisweefsel nogmaals
gekookt (gedurende 1 uur). Na afkoelen bleek dat er een tamelijk
groote hoeveelheid vet op het kookwater dreef. Het gekookte tes-
tikelweefsel werd opnieuw in gelatine ingesloten, in alcohol ge-
plaatst, gesneden enz. De coupes blijven thans beter aan elkaar.
Coupe 10 en 11. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd. Hier en daar ziet
men op onregelmatige plaatsen die niet met celkernen correspon-
deeren veel haemaluin in de tubuli.
Coupe 12. Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Ook in dit praeparaat ziet men de onregelmatige blauwe vlekken.
De differentiatie is onvoldoende.
Coupe 13. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
De kleuring is geruimen tijd toegepast. Toch is de tinctie niet
overal even goed. Hier en daar ziet men duidelijk de ophoopingen
van spermatozoïdenkoppen in de buisjes.
Bespreking resultaten.
Het verkleiningsproces dat geschiedt door het malen van het
materiaal door een 2 mm. plaat zal bij pees, elastisch weefsel en
testis niet een dergelijken invloed hebben dat de weefsels en bij
testis het orgaan niet meer kan worden herkend. Bij zwoerd of
huid kan het voorkomen dat kleine afzonderlijk liggende weefsel-
stukjes niet als zoodanig zullen zijn te herkennen. Testis zal
meestal te herkennen zijn al bestaat ook daar de mogelijkheid dat er
stukjes zijn die alleen bindweefsel en elastisch weefsel bevatten.
Een voorname voorwaarde voor het herkennen van deze weefsels
of organen is het goed slagen van de kleuring.
Rundcroogen.
Enkele runderoogen worden gedurende ongeveer 8 dagen gezou-
ten, daarna 24 uur gespoeld en vervolgens gekookt en dan gemalen
door de 2 mm. plaat. Ze leverden dan een sterk gebonden veer-
krachtige massa van grauwe kleur. Deze werd 8 uur in gesmolten
gelatine geplaatst en na stollen 20 uur in alcohol van 75 Daarna
snijden, kleuren, opplakken enz.
Coupe 1 en 2. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten bevatten dwarsgestreept spierweefsel, met duide-
lijke dwarsstreeping, en gedeelte fibrillair bindweefsel met in ver-
schillende richtingen loopende bundels met hier en daar pigment-
cellen er in; een belangrijk gedeelte van dergelijk bindweefsel heeft
een gebogen vorm en is sterk met pigment beladen. Verder ziet men
nog een eigenaardige massa, die op een netwerk of kluwen van
allerlei draden gelijkt. (Na het maken van een contrólepraeparaat
wordt dit onderkend als een verzameling van in allerlei richting
doorelkaar hggende lensschilfertjes.)
Coupe 3. Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Dit praeparaat is weer niet zoo goed gedifferentieerd. Met name
zijn de bindweefselachtige elementen niet zoo gemakkelijk te her-
kennen.
Coupe 4. Kleuring en insluiting: Weigert-van Gieson-balsum.
Het praeparaat is onduidelijk; alleen enkele elastische vezelen
zijn goed te herkennen. Van roodkleuring van het bindweefsel is
geen sprake.
Coupe 5 en 6. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
Deze praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd. Verschillende
weefsels zijn goed te kennen.
Coupe 7 en 8. Contrólepraeparaat van gekookte sclera; gekleurd
met haemaluin-eosine en ingesloten in a. g. gelatine. De kleuring
is vrij goed; men ziet duidelijk het bundelverloop, de kernen en de
pigmentcellen. In een mengsel van weefsels zou men het echter ook
voor een gedeelte van gekookte submucosa of subcutis kunnen
aanzien.
Coupe 9. Gekookte sclera gekleurd met Giemsa-alcohol en inge-
sloten in balsum. Dit praeparaat is slecht gekleurd.
Coupe 10. Contrólepraeparaat van gekookte lens, gekleurd met
haemaluin-eosine en ingesloten in a. g. gelatine. Men ziet in het
praeparaat dat de vezels van elkaar zijn losgegaan en ten deele
in kleine splintertjes zijn uiteengevallen.
Bespreking resultaat.
Door malen zal de verkleining van het oog meestal zoo plaats
vinden dat het orgaan niet meer is aan te toonen. Aan een belang-
rijk gebogen stuk bindweefsel, dat sterk met pigment beladen is,
zou men wellicht een gedeelte van het oog kunnen herkennen.
Dunne darm kalf.
De inhoud van den darm is met een waterstraal er zooveel moge-
lijk uit verwijderd. De voorbehandeling is verder als bij de runder-
oogen. Alvorens het materiaal gemalen wordt, wordt de molen
na verwijderen van mes en geperforeerde plaat zoo goed mogelijk
van de aanhangende oogresten ontdaan. De gemalen darm kwam
als een grijswitte massa van een brijachtige consistentie uit den
molen. Hier en daar zag men nog groezelige plekjes (oog?). Deze
deelen werden bij het insluiten in gelatine met opzet vermeden. De
insluiting en alcoholbehandeling geschiedde als bij de oogen.
Coupe 1, 2, 3 en 4. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
a. g. gelatine.
In de praeparaten vindt men van het oog nog bundeltjes dwars-
gestreept spierweefsel terug. De weefseldeelen zijn in de coupes
nogal rood genuanceerd. Men ziet in de praeparaten een mengsel
van stukjes overlangs en dwars doorgesneden darmvlokken, lym-
phoïde weefsel, gladde spieren, stukjes submucosa met bloedvaten
en vele groepjes losse cellen. Ook ziet men grootere stukken met
duidelijke darmvlokken.
Coupe 5 en 6. Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-
balsum.
Deze coupe is slecht gedifferentieerd, al zijn er enkele darm-
vlokken met goede kernteekening. In het praeparaat ziet men ook
enkele pigmentcellen (oog).
Coupe 7 en 8. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
Deze praeparaten zijn iets beter gekleurd. Hier en daar ziet
men in het gladde spierweefsel duidelijke kernteekening.
Bespreking resultaat.
Uit enkele weefseldeelen is wel de diagnose darm, respectievelijk
dunne darm te maken. Overigens komen veel fragmenten voor,
welks herkomst zonder verband met andere weefsels niet zou zijn
vast te stellen. De invloed van het voorafmalen van het oog kon
nog worden vastgesteld.
Sedert gezouten materiaal wordt onderzocht, lijkt het alsof spe-
ciaal de in gelatine ingesloten praeparaten een neiging hebben een
meer roode nuance aan te nemen. Om vast te stellen dat de a. g.-
gelatine niet de oorzaak was, werden van den darm contrôle-
praeparaten vervaardigd en ingesloten in gelatine aq. dest.,
gelatine aq. dest. arseenvrije glycerine en in gelatine volgens
Lund (47). Ook deze praeparaten vertoonden de eenigszins roode
nuance. Verder bleek, dat met haemaluin-eosine gekleurde coupes
van ongekookte in formaline gefixeerde weefsels in arseenglycerine-
gelatine goed gekleurde praeparaten gaven.
Als bezwaar van het niet fixeeren der blokjes (dat overigens om
andere redenen ongewenscht was) bleek nog, dat bij die coupes
waarbij de gelatine een groot gedeelte van het praeparaat uitmaakte,
de opgeplakte coupes gemakkelijk loslaten, omdat de gelatine bij
het in water dompelen neiging heeft om weer water op te nemen
en dan op te zwellen. Dit euvel kan men voorkomen, door de op-
geplakte coupes in formaline of formaline-alcohol te fixeeren;
daarna komen ze dan via water-alcoholen-xylol-en alcoholen in de
haemaluin.
Baarmoeder met gedeelte vagina rund.
De voorbehandeling bestaat in 8 dagen zouten, 24 uur spoelen,
en 2 uur koken. Daarna malen door de 2 mm. plaat. Het materiaal
komt als een goed gebonden massa uit den molen; vervolgens wordt
het 7 uur in gesmolten gelatine geplaatst en 20 uur in 75 % alcohol.
Daarna snijden, opplakken, kleuren enz.
Coupe 1 en 2. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
-ocr page 118-a. g. gelatine. De praeparaten hebben een roode nuance; hier en
daar treft men duidelijke kernkleuring aan. Men ziet verder groote
gedeelten gladde spiervezelen, overlangs, dwars en schuin door-
gesneden; groepjes uterine kheren met weinig kemteekening en een
geplooid meerlagig plaveiepitheel. Er zijn slechts enkele deelen in
de coupes die het orgaan baarmoeder verraden.
Coupe 3 en 4. Kleuring als bij de vorige doch thans ingesloten in
gelatine „Lundquot;. De kleurnuance der coupes was ongeveer als bij
de vorige praeparaten. Er werden dezelfde weefseldeelen in aan-
getroffen.
Coupe 5. Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-eosine-
balsum.
Deze coupe is slecht gedifferentieerd.
Coupe 6, 7 en 8. Deze werden alvorens te kleuren gefixeerd in
10 % formaline. Na 5 uren fixatie konden ze aan de kleurbewerkin-
gen worden onderworpen, zonder dat het bij de vroegere praepa-
raten voorkomende omkrullen en loslaten van het dekglas voorkwam.
Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-eosine-balsum.
Het resultaat is: onduidelijke praeparaten.
Coupe 9. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
De kemteekening en verdere differentiatie in de praeparaten is
vrij goed. In de baarmoederklieren is de kemteekening niet zoo
duidelijk.
Bespreking resultaat.
Bij het malen van baarmoeder kan het gemakkelijk voorkomen,
dat de verdeeling zoodanig is, dat men de weefseldeelen niet tot
het orgaan baarmoeder kan terugbrengen. Indien de tubuleuse
kheren in verband en verbinding met glad spierweefsel worden
aangetroffen, zal men dergelijke weefseldeelen wel als baarmoeder
kunnen herkennen.
Varkcnslongen.
De voorbehandeling en insluiting geschiedde op dezelfde wijze
als bij de baarmoeder. Het malen door de 2 mm. plaat geschiedde
nadat de hier onder te noemen pens eerst was gemalen en nadat
de molen alleen met de hand van de achtergebleven pensdeelen was
gereinigd.
Coupe 1 en 2. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
gelatine „Lundquot;.
De nuance van de praeparaten is nog al rood. Longalveolen en
kraakbeen zijn goed te herkennen. De kernteekening is door de
roode kleur onduidelijk. De alveolenwanden zijn eenigszins gezwol-
len, de alveolen zelf zijn hier en daar met een amorphe massa
gevuld, die dezelfde kleur heeft aangenomen als de gelatine. Hier
en daar ziet men groote bundels gladde spiervezelen.
Coupe 3. Voorbehandeling, kleuring en insluiting: formaline-
fixatie-xylol-haemaluin-HCl-eosine-balsum. Alleen het kraakbeen
is duidelijk te onderscheiden in dit praeparaat, voor het overige is
het onbruikbaar.
Coupe 4. Giemsa-alcohol-balsum.
Verschillende gedeelten van het praeparaat zijn goed gedifferen-
tieerd. De kernteekening, ook in de alveolen is daar duidelijk. Er
zijn echter ook onduidelijke gedeelten.
Bespreking rcsulteiat.
In het algemeen zullen stukjes gemalen long wel zijn te her-
kennen.
Runderpens.
Deze wordt voorbehandeld als bij baarmoeder is aangegeven. Bij
het malen komt de massa als een stevige goed gebonden brei uit
den molen. Een enkele opgeplakte coupe wordt weer gefixeerd in
formaline.
Coupe 1 en 2. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
gelatine „Lundquot;.
De praeparaten zijn nog al rood van nuance. Men ziet afzonder-
lijk liggen groote groepen gladde spiervezelen, welke in allerlei
richtingen zijn doorgesneden en weinig kernteekening vertoonen.
Verder ziet men bindweefsel met elastische vezelen, hier en daar
een stukje submucosa met nog wat epitheel er op en enkele door-
gesneden penspapillen, die men als schijfjes in de coupe ziet liggen.
Coupe 3. Voorbehandeling, kleuring, en insluiting: formaline-
xylol-HCl-eosine-balsum.
De coupe is slecht gedifferentieerd.
Coupe 4 en 5. Giemsa-alcohol-balsum.
De praeparaten zijn hier en daar wat vlekkerig, doch er zijn ook
goed gedifferentieerde gedeelten. De kernteekening in het gladde
spierweefsel is in het algemeen goed.
Bespreking resultaat.
In het algemeen zal het gemalen pensweefsel als zoodanig niet
zijn aan te toonen, daar de verschillende deelen te veel afzonderlijk
voorkomen.
Varkensnavelzakken (bevatten een gedeelte van de penis).
Het materiaal wordt 10 dagen gezouten, 24 uur gespoeld en
2 uur gekookt. Bij het koken verspreiden ze een sterke urineachtige
lucht. Op het kookwater drijft een laagje vet. Dit wordt zooveel
mogelijk van het materiaal verwijderd om geen last ervan te hebben
bij de insluiting in gelatine. Deze bewerking en het ontwateren in
alcohol geschieden op de gebruikelijke manier. Door het vele vet
vallen er echter toch nog partikeltjes uit de coupe. Ook van dit
materiaal worden weer enkele opgeplakte coupes in formaline
gefixeerd.
Coupe 1, 2, 3 en 4. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-
a. g. gelatine.
De praeparaten zijn nogal rood genuanceerd. Men vindt in de
coupes: bindweefsel, hier en daar gedeelten met veel elastische
vezelen; verder huid met gedeelten epidermis, dwarsgestreept spier-
weefsel, glad spierweefsel, zenuwweefsel en losliggende gedeelten
meerlagig epitheel en een afzonderlijke haardoorsnede.
Coupe 5, Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g.
gelatine.
Deze coupe heeft na de haemaluinkleuring en HCl-differentiatie
een nacht in leidingwater gestaan. De kleur van dit praeparaat is
meer blauw. Overigens worden er dezelfde weefselgedeelten in
aangetroffen.
Coupe 6 en 7. Voorbehandeling kleuring en insluiting: formaline-
fixatie-xylol-haemaluin-HCl-eosine-balsum. De praeparaten ver-
toonen over het algemeen een slechte kleuring. Hier en daar is de
kerntinctie goed. Ook het haar is mooi gekleurd.
Coupe 8, 9 en 10. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
De differentiatie van deze praeparaten is vrij goed, ze vertoonen
hier en daar duidelijke kernteekening.
Bespreking resultaat.
Navelzakken zullen in gemalen toestand in de meeste gevallen
niet aantoonbaar zijn, slechts als specifieke elementen, als penis met
urethra kunnen worden aangetoond, zal men kunnen vermoeden
dat navelzakken zijn gebruikt. In de coupes werden echter geen
dergelijke elementen aangetroffen.
Boekmaag rund en varkensmaag.
Het materiaal wordt gedurende ongeveer een week gezouten,
24 uur gespoeld en daarna 2 uur gekookt. Eerst wordt de varkens-
maag gemalen, vervolgens de molen met de hand gereinigd en de
boekmaag gemalen. Alleen quot;deze laatste wordt in gelatine ingeslo-
ten, verblijft daarin 8 uur en na stollen 20 uur in alcohol 75 %.
Alle coupes worden in formaline gefixeerd. Ze verblijven daar-
toe gedurende enkele uren in formaline-alcohol en daarna een
nacht in formahne en worden daarna een uur in water gespoeld.
Alle coupes werden op dekglaasjes getrokken (voor de canada-
balsum praeparaten op eiwitglaasjes) en zoo tusschen 2 schijven
filtreerpapier gelegd. Deze schijven filtreerpapier werden weer tus-
schen 2 glasplaten gelegd; het geheel in een groote petrischaal met
het fixeermiddel.
Coupe 1 en 2. Kleuring en insluiting; haemaluin-gedurende 3 uur
water-eosine-a. g. gelatine.
Ondanks het lange verblijf in water zijn de coupes rood genuan-
ceerd, ze zijn ook nog iets gerimpeld. Men ziet groote gedeelten
gekronkelde epitheelstukken met een verhoornde laag. Verder ziet
men allerlei doorsneden van bladen en blaadjes van de boekmaag,
soms met papilletjes. In enkele gedeelten ziet men duidelijk 3 spier-
lagen in een blad loopen, waardoor dit stukje als boekmaag is te
herkennen. Hier en daar ziet men groote gedeelten gladde spier-
vezelen. De kernkleuring is onvoldoende, vooral in het gladde
spierweefsel. Men ziet in de praeparaten enkele gedeelten (door-
sneden van klierbuisjes), welke van de varkensmaag afkomstig zijn.
Coupe 3 en 4. Kleuring en insluiting: haemaluin-gedurende 3 uur
water-eosine-canadabalsum.
Deze praeparaten zijn onduidelijk.
Eenige coupes worden na de fixatie en voor de kleuring gedu-
rende 5 uren in water geplaatst. Daarna worden ze gekleurd met
haemaluin - 2 uur in water geplaatst en met eosine nagekleurd.
Coupe 5 en 6. Ingesloten in a. g. gelatine. De nuance van de
coupe met name van de gelatine is blauwer dan van de vorige
coupe, ook de submucosa is meer blauw gekleurd.
Coupe 7 en 8 ingesloten in canadabalsum. Deze praeparaten zijn
slecht gedifferentieerd.
Daar bij verschillende gezouten organen vrij goede resultaten
zijn bereikt met Giemsa, althans wat de kernkleuring betreft, worden
de coupes 9, 10, 11 en 12 op overeenkomstige wijze gekleurd als
5, 6, 7 en 8, doch nu met een meer alcoholisch haematoxyline-
praeparaat: haematoxyline van Friedlander. De insluiting geschiedt
eveneens in a. g. gelatine en canadabalsum. De resultaten zijn niet
beter dan vroeger. Verder worden de coupes 13 en 14 nog op over-
eenkomstige wijze doch thans met HCl differentiatie met haemaluin
gekleurd, waarmede ook geen betere resultaten worden bereikt.
Bespreking resultaat.
Aan de 3 spierlagen zal men in bepaalde gevallen gedeelten van
de boekmaag kunnen herkennen.
De fixatie der coupes leverde het voordeel op dat het rimpelen
en plooien der coupes bij de diverse bewerkingen werd verhinderd.
Een langdurig verblijf der coupes in water schijnt de roode nuance
in de praeparaten te doen overgaan in een meer blauwe tint.
Daar gedacht werd aan de omstandigheid, dat het zouten de
aanleidende oorzaak zou kunnen zijn voor het optreden van deze
roode nuance werden nog de volgende proeven genomen.
Van de netmaag van een rund wordt een gedeelte
a.nbsp;8 dagen gezouten en 24 uur gespoeld, gekookt en gemalen,
b.nbsp;alleen gekookt en gemalen.
Daarna vond afzonderlijk insluiten, snijden, kleuren enz. plaats.
Kleuring en insluiting: haemaluin-eosine-a. g. gelatine.
Coupe van stukje a: Het praeparaat is nog al rood van nuance;
in de gladde spieren is geen kemteekening.
Coupe van stukje b: Dit praeparaat is niet zoo rood als het vorige.
In het grootste gedeelte van het gladde spierweefsel is een duide-
lijke kemteekening.
Deze beide praeparaten betroffen los gekleurde coupes.
Enkele andere coupes werden op eiwitglaasjes in formol-alcohol
en daarna gedurende 6 uur in formaline gefixeerd. Daarna 3 uur in
water spoelen. Bij sommige praeparaten traden nog rimpelingen van
de coupes op.
Kleuring en insluiting: haemaluin-eosine-balsum.
-ocr page 123-2 coupes van stukje a. en 2 coupes van stukje b. blijken bij het
bezichtigen der praeparaten alle onvoldoende gekleurd te zijn.
De haemaluinkleuring werd hier slechts 3 minuten toegepast.
Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
Van beide stukjes wordt een coupe gekleurd. De praeparaten
zijn onvoldoende gedifferentieerd en onbruikbaar.
Van een duidelijken invloed van het zoutingsproces in de een of
andere richting op het kleurprocédé is hier dus niets gebleken.
Een gedeelte runderpenis wordt nog aan de volgende bewerkin-
gen onderworpen.
Een stukje wordt circa 10 dagen gezouten en daarna 24 uur
gespoeld, het tweede stukje wordt versch gebruikt. De beide deelen
worden afzonderlijk gekookt (2 uur) en daarna in kleine stukjes
gesneden en vervolgens ingesloten in één gelatineblokje met een
papieren schotje tusschen de beide gedeelten. Bij het gezouten
gedeelte zijn wattepluisjes onder de gelatine en tusschen de stukjes
weefsel vermengd, om het later terug te kennen. Bij het laten stollen
wordt het papieren schotje weggetrokken, zoodat slechts één
gelatineblok ontstaat. Dit wordt in 2 gedeelten verdeeld, zoodat
elk stukje een helft met gezouten en ongezouten weefsel bevat.
Het eerste stukje a. wordt direct na stollen gesneden, het tweede
stukje b. in alcohol 75 % ontwaterd.
Onderzoek stukje a.
Niet voorbehandelde coupes en ingesloten in a. g. gelatine.
Coupe 1: gekleurd met haemaluin-eosine; coupe 2: gekleurd met
haemaluin-HCl-eosine. De coupes plooien nog bij de bewerkingen;
de gelatine in het praeparaat heeft een violette kleur. Men ziet in
het praeparaat bindweefsel met veel elastische vezelen en netwerken,
verder ook bloedvaten en gladde spieren.
Coupes welke 3 uur in formaline zijn gefixeerd.
Coupe 3. Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g.
gelatine.
Coupe 4 wordt op dezelfde wijze en ook los gekleurd doch inge-
sloten in canadabalsum. Dit kon zonder omkrullen van de coupe
geschieden, door de coupe bij de passage der alcoholen en xylol op
een dekglas te trekken en te bedekken met een evengroot stukje
filtreerpapier. Toch was ook hier het canadabalsumpraeparaat slecht
gedifferentieerd en het verloop der elastische vezelen en bind-
■weefselbundels is niet zoo duidelijk als in het gelatinepraeparaat.
Opgeplakte coupes. Deze zijn gedurende 5 uur in formaline ge-
fixeerd dit blijkt in dit geval voldoende om plooivorming te
voorkomen.
Kleuring en insluiting: xylol-haemaluin-HCl-eosine-balsum.
Coupe 5. Het praeparaat is slecht gedifferentieerd.
Coupe 6. Kleuring en insluiting: Weigert-van Gieson-balsum.
In het praeparaat zijn alleen de elastische vezelen duidelijk te
zien, verder is alles egaal geel gekleurd.
Coupe 7. Kleuring en insluiting: Giemsa-alcohol-balsum.
Het praeparaat is slecht gedifferentieerd en vlekkerig.
Van een duidelijk verschil tusschen wel en niet gezouten ge-
deelte was ook in de goedgekleurde praeparaten niets te bespeuren.
Er werden nog enkele praeparaten gekleurd met haematoxyline
van Friedlaender, welke geen betere resultaten gaf.
Onderzoek stukje b.
De losse coupes werden gedurende 4 uur in formaline-alcohol
gefixeerd en daarna gedurende een nacht in water geplaatst.
Kleuring en insluiting: haemaluin-3 uur water-eosine-a.g.gelatine.
Coupe 8 en 9. In de praeparaten lijkt het gezouten gedeelte iets
rooder dan het ongezouten gedeelte, ofschoon er ook overgangen
van de eene tint in de andere zijn. In de gladde spieren is geen
kernteekening waar te nemen.
Coupe 10. Gekleurd en ingesloten als de beide vorige, doch thans
met HCl differentiatie. Dit praeparaat heeft ook een ietwat roode
nuance. Het bevat een gedeelte caverneus weefsel, d.w.z. holten
tusschen de bindweefselbundels. Hier en daar ziet men endotheel-
bekleeding in de holten.
Coupe 11. Deze wordt gekleurd met Giemsa en ingesloten in
gelatine. Dit praeparaat is slecht gedifferentieerd.
Bespreking resultaat.
Bepaalde conclusies ten opzichte van het zouten en den invloed
daarvan op de kleuring kunnen uit bovenbedoelde praeparaten niet
getrokken worden. De diagnose „penisquot; was evenmin te stellen.
Om na te gaan welken invloed zouten en „waterenquot; op de dwars-
streeping van spierweefsel heeft, wordt nog de volgende proef
genomen:
Een stukje rundvleesch wordt gedurende eenige dagen gezouten
-ocr page 125-en daarna geruimen tijd gespoeld. Vervolgens wordt er een pluis-
praeparaat van gemaakt en ongekleurd bezichtigd. Hierbij blijkt dat
de dwarsstreeping van het spierweefsel niet erg duidelijk is. Daarna
wordt het geheele praeparaat gedurende 2 uur in water gekookt.
Bij het opnieuw bezichtigen, blijkt, dat thans de dwarsstreeping
duidelijker zichtbaar is dan vroeger.
Verder werden nog de onderstaande proeven genomen om na te
gaan of er een bepaald verband kon worden gevonden tusschen
een bepaald microscopisch aspect en de voorafgaande bewerkingen
van zouten, „waterenquot; en koken, bij spier- en bindweefsel.
Met 4 stukjes van een gedeelte gezouten musc. interosseus met
buigpees van een kalf worden de volgende bewerkingen uitgevoerd:
Ie stukje:nbsp;ingesloten in paraffine.
2enbsp;gekookt en
3e „nbsp;8 uur gespoeld,nbsp;......
4e ^^nbsp;8 „ .. gekookt en „ .....
Van alle blokjes worden coupes gemaakt, gekleurd met haem-
aluin-HCl-eosine en ingesloten in canadabalsum. De resultaten
waren als volgt:
Praeparaat Ie stukje: De kleurdifferentiatie is goed met duide-
lijke kerntinctie, zoowel in spier- als in peesweefsel. De spier- en
peesbundels zijn door eosine duidelijk rood gekleurd.
Praeparaat 2e stukje: De kleurdifferentiatie is slecht; kern-
kleuring zoowel in pees- als in spierweefsel slecht gelukt. De rest
van het spier- en peesweefsel is vlekkerig getint van rose tot blauw
met overgangen daartusschen.
Praeparaat 3e stukje: De kleurdifferentiatie en kerntinctie is goed
en verschilt niet veel van die van het eerste praeparaat.
Praeparaat 4e stukje: De kleurdifferentiatie is slecht, echter toch
beter dan in het 2e praeparaat. De kernen zijn nog tamelijk goed
zichtbaar; zij zijn echter eenigszins violet getint.
Een stukje rundvleesch, dat gedurende 3 weken wegens Cysticer-
cose is gezouten, wordt bij gedeelten aan de volgende bewerkingen
onderworpen:
Ie stukje:nbsp;ingesloten in paraffine.
2e „nbsp;gekookt en „ .....
3e „ enkele uren gespoeldnbsp;,,nbsp;.. .....
4e „ „ „ ....... .......
-ocr page 126-Van alle blokjes worden coupes gemaakt, gekleurd met haem-
aluin-HCl-eosine, gedeeltelijk ingesloten in canadabalsum en ge-
deeltelijk in a. g. gelatine. De resultaten waren als volgt:
Praeparaat Ie stukje:
a.nbsp;gelatinepraeparaat: de kleur van het spierweefsel is rood; kern-
kleuring en dwarsstreeping zijn duidelijk.
b.nbsp;canadabalsumpraeparaat: de kleur van het spierweefsel is
blauwrood; de kernkleuring is duidelijk, de dwarsstreeping is te zien.
Praeparaat 2e stukje:
a.nbsp;gelatinepraeparaat: de kleur is rose; kernkleuring en dwars-
streeping zijn duidelijk.
b.nbsp;canadabalsumpraeparaat: de kleur is rood tot blauwrood; de
kernkleuring is duidelijk.
Praeparaat 3e stukje:
gelatinepraeparaat: de kleur is rose; kernkleuring en dwars-
streeping zijn duidelijk.
Praeparaat 4e stukje:
a.nbsp;gelatinepraeparaat: de kleur is rose; kernkleuring en dwars-
streeping zijn zeer goed.
b.nbsp;canadabalsumpraeparaat: als het vorige.
Bovenstaande onderzoekingen geven geen aanleiding tot be-
paalde conclusies ten aanzien van den invloed van zouten, spoelen
en koken op het microscopische beeld. Wel mag als vaststaand
worden aangenomen, dat noch door zouten, noch door spoelen,
noch door koken, noch door een combinatie van deze bewerkingen
de dwarsstreeping van het spierweefsel verdwijnt.
Wat het verkleiningsproces betreft, zijn van de onderzochte
organen longen en testis de eenige, waarbij het malen geen belem-
merenden invloed uitoefende op hunne herkenning. Bij alle andere:
oogen, dunne darm, baarmoeder, penis, boekmaag, varkensmaag,
navelzakken met penis en netmaag, werkte het verkleiningsproces
storend op het herkennen der van die organen of deelen stammende
fragmenten.
Pees en elastisch weefsel zijn in den regel na het malen nog wel
te herkennen, terwijl zwoerd (huid) ook in dergelijke stukjes kan
verdeeld zijn, dat bepaalde fragmenten niet als een onderdeel van
de huid kunnen worden herkend.
HOOFDSTUK VIII.
VERVAARDIGING EN ONDERZOEK VAN
PROEFWORSTEN.
Om tc onderzoeken of in worst ook de opzettelijk toegevoegde
organen kunnen worden teruggevonden, worden enkele proef-
worsten vervaardigd en onderzocht.
De samenstellende deelen zijn:
10 % runderuterus................200 Gr.
5 % rundertestis........100nbsp;„
10 % netmaag....................200nbsp;.,
10 % boekmaag..................200nbsp;„
5 % runderpenis........100nbsp;„
10 % kalfsdarmen................200nbsp;„
10 % runderlongen................200nbsp;„
10 % runderuier..................200
15 % navelzak en huid..............300 „
10 % runderlever..................200 „
Totaal.......... 2000 Gr.
Alle bestanddeelen behalve de lever worden ongeveer een week
gezouten. De lever wordt na even te zijn gebroeid bij de menging
der organen aan de massa toegevoegd. De overige organen worden
na het zouten 24 uur gespoeld, daarna 2 uur gekookt en vervolgens
2 X door de 2 mm. plaat gemalen. De netmaag en de boekmaag
worden het laatst door den molen gevoerd. De massa wordt in
runderdarmen gestopt en vervolgens ^ «P »5° C. verwarmd.
Kruiden waren aan de massa niet toegevoegd; wel eenig zout. De
worst wordt na de verwarming afgekoeld in eenige malen te ver-
verschen leidingwater.
Totaal is ontstaan circa Ij/^ Kg. worst die er geheel als lever-
worst uitziet. Ze is zeer goed te snijden en op doorsnede ziet men
hier en daar donkere stukjes (waarschijnlijk van de toegevoegde
oogen afkomstig), die de worst het voorkomen geven alsof ze ge-
truffeerd is.
Gedeelten van de worst worden door middel van de gelatine-
methode tot coupes verwerkt. Een stukje verblijft gedurende 24 uur
in dikke gelatine. In de gesmolten gelatine is de worst zeer los,
zoodat ze bij aanraken met een naald gemakkelijk uit elkaar gaat.
Bij microscopisch onderzoek blijkt ze toch goed met gelatine
geïmpregneerd te zijn. Wellicht was deze worst ook zonder vooraf-
gaande insluiting met het microtoom te snijden geweest. De coupes
worden via alcohol 50 % op dekglaasjes opgevangen; sommige op
eiwitglaasjes. Daarna worden ze 2 uur in formaline van 20 %
gefixeerd. Het al of niet plooien van de coupe na de fixatie blijkt
ook af te hangen van de zorg die besteed wordt bij het aandrukken
van het filtreerpapier. Na het fixeeren worden de coupes 1 uur ge-
spoeld. De op eiwitglaasjes geplakte coupes blijken dan vastgehecht
te zijn en xylol- en alcoholenpassage te kunnen verdragen, alvorens
de haemaluinkleuring plaats vindt. De coupes worden met haem-
aluin gekleurd, in met HCl aangezuurd water gedifferentieerd en
gedurende een nacht in water gezet. De gelatine neemt dan een
blauwe kleur aan en de weefsels zijn ook niet meer zoo rood ge-
kleurd; daarna nakieuren met eosine en insluiten in a. g. gelatine.
Het eerste praeparaat is vervaardigd van een ongefixeerde coupe,
zoodat het nog eenigszins geplooid is. Toch zijn er ondanks de
onvoldoende differentiatie en gebrekkige kernkleuring en roode
nuance van het geheel al verschillende weefsels in te herkennen.
Praeparaat No. 3 is veel blauwer gekleurd. Opmerkelijk is, dat de
lever zulk een duidelijke kernteekening vertoont. In sommige ge-
deelten ziet men necrose van het weefsel ( dit was ook bij de versche
lever te zien).
Coupe 5 en 6 zijn in canadabalsum ingesloten en evenals de beide
voorgaande ook gekleurd met haemaluin-eosine, terwijl xylol-
alcoholpassage is toegepast en HCl differentiatie. Het is opvallend,
dat hoewel deze praeparaten weer slecht gedifferentieerd zijn, de
lever zoo'n duidelijke kernteekening vertoont. De longen zijn niet
te herkennen, wel de uier en een gedeelte van het oog.
Coupe 7 wordt met Giemsa-alcohol gekleurd en in canadabalsum
ingesloten. Het praeparaat is zeer onduidelijk.
Coupe 9. Wordt door middel van HCl tot bijna kleurloosheid
gedifferentieerd; daarna kleuren met eosine. Coupe No. 10 wordt
nabehandeld met water waaraan iets ammoniak is toegevoegd. De
resultaten van de kleuring worden echter hierdoor niet beter.
Omdat steeds weer de canadabalsumpraeparaten slechte resul-
taten geven wordt coupe No. 11 direct uit de formaline in water
gebracht daarna via stijgende alcoholen in xylol en via dalende
alcoholen in haemaluin, waarna differentiatie met HCl en verder
kleuring plaats vond. Het laten drogen van de gefixeerde coupes op
het dekglas kon dus hier niet de oorzaak zijn van een eventueele
slecht gelukte kleuring. Toch was ook in dit praeparaat de kleuring
slecht, doch was ook de lever weer goedgekleurd met duidelijk zicht-
bare kernen.
De bovengenoemde coupes waren afkomstig van een gelatineblok
dat niet in alcohol was ontwaterd. Van een tweede wel in alcohol
75 % ontwaterd gelatineblok worden de volgende coupes gekleurd:
Coupe 13. Gekleurd met Giemsa en ingesloten in a. g. gelatine.
Dit praeparaat is slecht gedifferentieerd.
Coupe 14, 15, 16, 28 en 29. Gekleurd met haemaluin-HCl en
daarna een nacht in eosinewater; ingesloten in a. g. gelatine. Deze
praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd, ofschoon het eene wat
rooder van nuance is dan het andere.
Coupe 17 en 18. Kleuring en voorbehandeling: xylol-haemaluin-
HCl-eosine; ingesloten in canadabalsum. Deze praeparaten zijn in
het algemeen weer slecht gedifferentieerd; ook hier was de lever
weer opvallend goed gekleurd.
Een ander gedeelte van de worst wordt ingesloten volgens de
methode Lund (Gaskell-Graff) (47). De worst gaat Woensdags
in de formaline ter fixatie en is eerst den volgenden Dinsdag te
snijden.
Coupe 19, 20, 21 en 22. Kleuring: haemaluin-HCl-4 uur water-
eosinewater; ingesloten in gelatine.
Coupe 23, 24, 26 en 27. Kleuring haemaluin-HCl-1 nacht eosine-
water; ingesloten in gelatine. Deze laatste praeparaten zijn beter
gekleurd dan de voorgaande.
Coupe 25. Kleuring met Giemsa, insluiting in gelatine.
Coupe 31, 32 en 33. Kleuring met van Gieson, insluiting in
gelatine.
De laatste praeparaten waren allen slecht gedifferentieerd.
De resultaten der kleuring waren niet beter, dan bij de gelatine-
blokken waarbij geen voorafgaande formalinefixatie was toegepast.
Het bleek, dat de voorafgaande formahnefixatie van de worst een
beletsel was voor een spoedige doordrenking en aaneenkleving van
de worstdeeltjes. Legt men een ongefixeerd schijfje in de broedstoof
dan wordt dit betrekkelijk spoedig week, zoodat men het met den
vinger uit elkaar kan drukken. De ongefixeerde eigen gelatine van
de worst smelt. Een dergelijk worstschijfje zal dus eerder met
gelatine doordrenkt zijn, dan een gefixeerde schijf. Een voordeel
van het in formaline fixeeren van het gelatineblok is, dat de coupes
gemakkelijker van het mes loslaten. Ook schijnen deze praeparaten
iets meer vet te bevatten. Een betrouwbare maatstaf krijgt men ten
aanzien van het vet echter met deze methode evenmin, daar reeds
vroeger en ook thans weer bleek, dat ook in formaline gefixeerde
worstdeelen bij het verblijf in warme gelatine vetdeeltjes loslaten.
Verder werd van deze proefworst nog van 3 verschillende
plaatsen een stukje genomen, in een gelatineblok ingesloten en na
ontwateren in alcohol 75 % tot coupes verwerkt, welke na formaline-
fixatie gekleurd werden met haemaluin-HCl-eosine. Enkele praepa-
raten werden nog gekleurd met haematoxyline van Friedlaender,
dat geen betere resultaten gaf. In de meeste gevallen werd de coupe
na de HCl differentiatie een nacht in verdund eosinewater gezet. De
in canadabalsum in te sluiten praeparaten werden eerst weer voor-
behandeld met xylol en de dalende alcoholenrij. De canadabalsum-
praeparaten waren ook in dit geval weer slecht gedifferentieerd,
terwijl het weer opmerkelijk was, dat de lever een uitstekende
kernkleuring vertoonde.
Een groot deel der vervaardigde praeparaten werden onderzocht
op het voorkomen der toegevoegde organen. Ze werden daartoe
nauwkeurig doorgezocht. Naar organen welke niet konden worden
teruggevonden of waaraan getwijfeld werd, werd na enkele dagen
een hernieuwd onderzoek ingesteld. De bevindingen werden aan-
geteekend in tabel I, waarbij „ quot; beteekent, dat men deelen van het
in die kolom genoemde orgaan heeft aangetroffen en „—quot; dat dit
niet het geval is geweest. Hierbij moet worden opgemerkt, dat in
verschillende gevallen een genoteerd is omdat men, de samen-
stelling van de worst kennende, wist van welk deel of orgaan deze
stukjes afkomstig moesten zijn. Zoo is dit bij baarmoeder o.a. de
eene keer vermeld, wanneer men groepen tubuleuse klieren aan-
treft, in een ander geval slaat het op groote stukken glad spier-
weefsel met belangrijke bloedvaten. Weefseldeelen met groote groe-
pen pigmentcellen, werden voor oog genoteerd. Boekmaag en net-
maag waren meestal niet te onderscheiden en zijn als regel in een
gemeenschappelijke kolom vermeld. lp die enkele gevallen dat de
boekmaag wel kon worden herkend, is dit aangegeven door een 0
Voor penis is geen enkele positieve bevinding vermeld. Wel werden
hier en daar gedeelten bindweefsel met sterke elastische vezelen en
nu en dan met klier-acini aangetroffen. Wellicht zijn ze afkomstig
van den penis. Het zouden echter ook stukjes uier kunnen zijn.
Voor uier zijn als -f- alleen genoteerd duidelijke kherpakketten met
vrij groote acini.
Enkele doorsneden van darmvilli zouden ook aangezien kunnen
worden voor doorsneden van een uterine klier, ook zou men ze
voor deeltjes van een speekselklier kunnen aanzien. Veel zal af-
hangen van het al of niet slagen van de kleuring der coupes en
van de grootte der weefseldeeltjes en hun verband. In verschillende
praeparaten kwam dwarsgestreept spierweefsel voor. Dit kon hier
alleen afkomstig zijn van de oogspieren.
Bij kleuring met Sudan treedt het vet duidelijk te voorschijn. Het
is weliswaar geen betrouwbare maatstaf voor de aanwezige hoe-
veelheid vet, doch het kan toch van belang zijn te weten waar in
het praeparaat zich het vet bevindt, omdat het hinderlijk kan zijn
voor de kleuring. Men ziet het op allerlei plaatsen: in longalveolen,
in venen, in arterien.
a. Coupes van het met alcohol behandelde gelatineblok.
No. |
vóórmaag |
darm |
long |
huid |
lever | ||||||
uterus |
testis |
net- |
boek- |
penis |
uier |
oog | |||||
coupe |
10 quot;/o |
5% |
maag |
maag |
5% |
10 Vo |
10% |
10% |
15% |
5% |
10% |
10% |
10% | ||||||||||
2 |
|
|
|
|
|
-H |
| ||||
3 |
|
• |
--- |
-H |
|
|
|
-1- | |||
4 |
|
|
|
___ |
|
|
|
|
| ||
8 |
|
|
|
-- |
__ |
-1- |
|
— |
|
| |
9 |
|
|
|
-- |
|
|
— |
|
| ||
10 |
___ |
|
|
- |
|
|
— |
|
| ||
12 |
|
|
|
___ |
__ |
|
|
.—. |
|
-1- | |
14 |
___ |
|
• |
--- |
___ |
|
|
_ |
|
| |
15 |
|
|
• |
___ |
|
|
_ |
|
-1- | ||
16 |
|
|
4- • |
— |
|
|
— |
— |
|
| |
10 |
7 |
10 |
10 «4 |
— |
1 |
10 |
9 |
2 |
10 |
10 |
b. Coupes van het volgens Lund ingesloten materiaal.
19 |
|
|
• |
4- |
-h |
|
|
-1- |
4- | |
20 |
___ |
|
• |
_ |
___ |
-1- |
|
.—. |
4- |
|
24 |
|
• |
— |
_ |
|
|
— |
4- |
4- | |
29 |
|
-h |
0 |
— |
4- |
|
— |
|
4- |
4- |
4 |
2 |
4 |
4 04 |
— |
2 |
4 |
3 |
2 |
4 |
4 |
c. Coupes van het drievoudige praeparaat. | ||||||||||
34 |
|
• |
|
|
_ |
4- |
4- | |||
36 |
|
-h |
|
_ |
— |
|
|
4- |
4- |
4- |
37 |
4- |
• |
__- |
|
4- |
_ |
_ |
4- |
4- | |
43 |
|
|
|
___ |
___ |
4- |
_ |
4- |
|
4- |
44 |
|
|
• |
|
4- |
|
.—. |
4- |
4- | |
47 |
|
4- |
• |
___ |
|
4- |
4- |
4- | ||
49 |
_, |
|
|
__- |
_ |
|
|
___ |
4- |
4- |
50 |
|
|
___ |
|
|
4- |
_ |
quot;4- |
4- | |
51 |
|
|
• |
___ |
___ |
|
|
|
4- |
4- |
52 |
— |
|
|
— |
-t- |
|
— |
— |
|
f |
10 |
5 |
10 |
10 «5 |
— |
4 |
10 |
7 |
3 |
10 |
10 |
Uit de tabel blijkt, dat testis, long en lever in alle praeparaten
werden aangetroffen. Deze organen konden ook in alle praeparaten
gemakkelijk worden herkend, wat ook het geval zou geweest zijn
indien men de samenstelling van de worst niet had gekend.
Ook deelen van het oog zijn in alle praeparaten aangetroffen.
Indien de samenstelling van de proefworst vooraf onbekend was
geweest, zouden er echter veel minder positieve bevindingen zijn
genoteerd. Uit het aantreffen van de weefseldeelen als testis, voor-
magen, longen, uier, oog en lever in zoovele praeparaten, mag
worden afgeleid, dat de menging der verschillende bestanddeelen
voldoende is geweest en dat daaraan het minder frequent vinden
van uterus, huid en darm niet te wijten is. Verder blijkt uit de
tabel, dat het aantal positieve bevindingen van een bepaald orgaan
in geen verband staat tot de verwerkte hoeveelheid materiaal van
dat orgaan. Van een schattender wijze bepalen van de hoeveelheid
der verwerkte organen zal dus geen sprake kunnen zijn.
Omdat het opvallend was, dat in alle praeparaten de kleuring
van het leverweefsel zoo goed was geslaagd en de lever niet vooraf
gezouten was, werden nog de volgende controleproeven uitgevoerd:
a.nbsp;Een stukje varkenslever ter dikte van enkele centimeters werd
gedurende \ % uur in leidingwater gekookt; daarna werd een schijfje
via gelatine en alcohol 75 % tot coupes verwerkt en deze in for-
maline-alcohol gefixeerd en daarna gekleurd.
b.nbsp;een stukje van dezelfde lever werd gedurende 6 dagen gezou-
ten, vervolgens 24 uur gespoeld, daarna uur gekookt en evenals
het eerste tot coupes verwerkt. Het resultaat der kleuringen was
als volgt:
Kleuring en insluiting: haemaluin-HCl-eosine-a. g. gelatine.
1nbsp;en 2. Coupes van leverstukje a: Beide praeparaten vertoonen
een duidelijke kernteekening, ook in het interlobulaire bindweefsel;
in het algemeen zijn de praeparaten wel iets gevlekt.
2nbsp;en 4. Coupes van leverstukje b: In geen der praeparaten is iets
van kernteekening waar te nemen.
Kleuring en in sluiting: haemaluin-HCl-eosine-canadabalsum.
5 en 6. Coupes van leverstukje a: Beide praeparaten geven bijna
overal een duidelijke kernteekening te zien.
7, Coupe van leverstukje b: In dit praeparaat is totaal geen kern-
teekening waar te nemen.
In dit geval schijnt dus het zouten met opvolgend spoelen wel
een nadeeligen invloed gehad te hebben op de aantoonbaarheid
der kernen.
Tweede proefworst.
Het materiaal voor deze proefworst werd korter gezouten dan dat
van de eerste. De lever werd in dit geval ook weer niet gezouten.
Het onderstaande materiaal |
werd op Dinsdag verzameld en | |
gezouten tot Woensdag |
en na |
een nacht spoelen op Donderdag |
d.a.v. gekookt, gemalen |
en op |
de gebruikelijke wijze tot worst |
verwerkt. | ||
Runderbaarmoeder . . |
2 % |
40 Gr. (gedeelte van een hoorn) |
Rundertestis .... |
*f |
40 „ |
Een runderoog . . . |
»» |
40 „ |
Runderpenis .... |
40 „ | |
Varkenspenis .... |
tt |
40 „ |
Runderovarium . . . |
tt |
40 „ |
Varkensschildklier . . |
40 „ | |
Runderhart..... |
4 % |
80 „ |
Runderpancreas . . . |
2 % |
40 „ |
Netmaag rund . . . |
10 % |
200 „ |
Pens rund . . . |
10 % |
200 „ |
Lebmaag rund . . . |
10 % |
200 „ |
Rundernier .... |
5% |
100 „ |
Varkenslongen . . . |
10 % |
200 „ |
Luchtpijp rund . . . |
10% |
200 „ |
Runderlever .... |
10 % |
200 „ |
Pees en nekband . . |
10% |
200 „ |
Rundermilt .... |
5 % |
100 „ |
2000 Gram.
De worst is tamelijk week van consistentie, ongeveer als smeer-
leverworst. Ze zou ongeschikt zijn om na formalinefixatie, geruimen
tijd in water te worden gespoeld. Op de gebruikelijke wijze worden
via gelatine en alcohol 75 % coupes vervaardigd, daarbij uitgaande
van 6 verschillende deelen van de worst, die drie aan drie in een
blokje worden ingesloten. De coupes worden gefixeerd in formaline-
alcohol en gekleurd met haemaluin, haematoxyline van Delafield
en van Friedlaender, gedifferentieerd met HCl en in eosine na-
gekleurd door ze een nacht in eosinewater te laten staan.
De resultaten van het onderzoek der coupes vindt men in tabel II.
Ook hierin staan verschillende organen genoteerd, welke als
zoodanig niet werden onderkend. Zoo werd de diagnose „oogquot;
gesteld op de aanwezigheid van belangrijk gepigmenteerde weefsel-
stukken, „tracheaquot; bij het aantreffen van groote stukken hyaline
kraakbeen, „lebmaagquot; wanneer deelen werden aangetroffen, welke
van den intestinaaltractus moesten stammen, doch niet afkomstig
konden zijn van de voormagen. Bundels gladde spiervezelen waar-
tusschen belangrijke bloedvaten liepen, of gedeelten tubuleuse
klieren, werden als „baarmoederquot; genoteerd. Voor penis is in geen
enkel geval genoteerd, evenmin voor milt. Wel werden in enkele
praeparaten kliergroepjes bij bindweefsel en elastische vezelen aan-
getroffen, welke vermoedelijk van penis afkomstig waren, alsmede
enkele weefseldeelen, die blijkbaar afkomstig waren van de milt-
trabekels.
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
2 |
4 |
2 |
10 |
10 |
10 |
5 |
10 |
10 |
10 |
10 |
10 |
5 | |
s. |
% |
7o |
7o |
V« |
7o |
Vo |
% |
% |
7o |
7o |
% |
7o |
7o |
7. |
7o |
7o |
7o |
7o |
7o |
ó d |
/ U a s 9 |
/ u M |
pei ■S |
lis S % |
a 3 O |
S |
u (0 |
VI n u |
v6 s 3 |
6r- S |
O B |
1 |
J |
(0 O |
M |
•O a |
s | ||
1 |
|
|
. |
. |
|
|
|
— |
|
4- |
|
|
|
|
— | ||||
2 |
|
|
__ |
___ |
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
'— | |||
3 |
|
|
|
___ |
_ |
___ |
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
— | |
4 |
|
|
. |
|
|
—■ |
f |
— |
|
|
|
|
|
■— | |||||
5 |
-f |
___ |
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
— | |||||
6 |
|
|
■ |
^__ |
___ |
|
|
— |
— |
|
|
|
|
|
|
— | |||
7 |
|
|
__ |
__. |
|
|
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
— | |||
8 |
■ |
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
— | ||||||
9 |
|
|
_ |
___ |
|
— |
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
— | |||
10 |
|
___ |
___ |
|
|
— |
■f |
— |
|
|
|
|
|
|
— | ||||
11 |
|
|
. |
_ |
|
|
,— |
|
—■ |
|
|
|
|
|
|
•— | |||
12 |
|
|
|
__ |
,—. |
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
— | ||
13 |
|
|
|
|
|
— |
|
-- |
|
|
|
|
|
|
■— | ||||
14 |
|
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
'— | ||||||
15 |
|
|
_, |
|
|
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
— | ||||
16 |
|
|
___ |
__ |
|
|
— |
|
— |
|
|
|
|
|
|
-- | |||
17 |
|
|
__ |
|
|
— |
— ^ |
|
|
|
|
|
|
|
'— | ||||
18 |
|
|
■ |
___ |
|
|
,— |
|
|
|
|
|
|
|
|
-- | |||
19 |
|
|
|
__ |
|
|
— |
|
|
|
|
|
|
|
|
— | |||
20 |
|
— |
— |
— |
|
|
— |
|
|
|
|
|
|
|
| ||||
20 |
7 |
20 |
16 |
— |
- |
- |
20 |
19 |
— |
•1 19 |
6 |
20 |
20 |
20 |
20 |
20 |
20 |
— |
Uit tabel II blijkt dat in alle praeparaten testis, schildklier, nier,
longen en lever zijn gevonden. Deze orgaandeelen zijn ook werkelijk
alle als zoodanig herkend. Verder werd ook in alle praeparaten
deelen van de trachea en pees en nekband (groote bundels elas-
tische vezelen) gevonden, in 19 praeparaten hart en voormagen en
in 16 deelen van het oog afkomstig. De vermenging van de weefsel-
en orgaandeelen is dus weer zoodanig geweest, dat daaraan met
het minder frequent aantreffen van deelen van de baarmoeder en
van de lebmaag kan te wijten zijn. Dit zal veel meer het gevolg
zijn van een zoodanige verkleining, dat de verschillende opbou-
wende elementen van deze organen, geheel uit hun verband waren
gerukt, of dat de coupe op een dergelijke wijze door een orgaan-
stukje ging, dat slechts een bepaalde weefsellaag door het mes
werd getroffen. Uit den aard der zaak kan iets dergelijks bij testis
en longweefsel niet zoo licht plaats vinden en zullen deze organen
ook in kleine toegevoegde percentages gemakkelijk terug te vmden
zijn. Hetzelfde is met lever, nier en hartspierweefsel het geval.
Derde proefworst.
Samenstelling en bereidingswijze onbekend.
De worst ziet er uit als leverworst en heeft een iets vastere con-
sistentie dan de tweede proefworst. Er zijn twee exemplaren ter
beschikking. Van een worst worden op eenigen afstand van elkaar
9 schijven gesneden. Uit elke schijf wordt een sector van 120°
gesneden en deze sectoren worden drie aan drie in een gelatineblok
ingesloten. Zoodoende krijgt men 3 gelatineblokken. Het eerste
gelatineblok wordt niet met alcohol 75 % behandeld, de beide
andere wel. Door de betrekkelijk hooge temperatuur van de buiten-
lucht zijn de coupes nogal lastig te verwerken. Ze worden op de
gebruikelijke wijze gefixeerd en gekleurd met haemaluin en haema-
toxyline van Delafield, waarna differentiatie in HCl plaats vmdt
en nakieuren in eosinewater. De resultaten zijn wisselvallig. De
coupes van het eerste blokje waren niet zoo mooi gekleurd als die
van de twee andere.
Bij het bezichtigen der praeparaten wordt al direct bemerkt, dat
het hier veel moeielijker is een orgaan terug te kennen, dan in
de proefworsten met bekende samenstelling. Als deelen van het
ovarium worden genoteerd, die partikeltjes, welke duideli)k als fol-
likels zijn te herkennen. Voor baarmoeder worden zoowel gedeelten
met tubuleuse klieren als groote gedeelten gladde spiervezelen met
bloedvaten genoteerd.
Als bestanddeelen van de worst worden gevonden: longen
dwarsgestreept spierweefsel, lymphoïde weefsel, maag-darmkanaal
(in twee verschillende wanddikten), groote bundels elastische
vezelen, pees, kraakbeen, schildkher, baarmoeder, lever (de kern-
tinctie hierin was slecht en de leverdeeltjes bevatten veel korrelig
pigment), cutaan slijmvlies, ovarium en klierweefsel van het type
speekselkher. Vermoed werd de toevoeging van huid en testis-
quot;^vtf een andere worst van het zelfde materiaal wordt van 3
schijven nog door middel van 3 sectoren een gelatineblok gemaakt
en daarna coupes vervaardigd. De meeste worden gekleurd zooals
die van de eerste blokjes, enkele worden alleen met haemaluin ge-
kleurd terwijl andere ook met alcoholische eosine worden na-
gekleurd In verband met het vermoeden dat testisweefsel zou zijn
verwerkt, worden ook enkele coupes in canadabalsum ingesloten.
De bindweefselachtige-, elastische- en spierbestanddeelen van het
praeparaat komen daardoor wel minder duidelijk uit, doch de
epithehale elementen zijn integendeel duidelijker. In de cirkeltjes
die voor doorsneden der tubuli contorti gehouden werden, kon
echter absoluut geen kernteekening of celdifferentiatie worden op-
®7nquot;de praeparaten van deze worst werden aangetoond: longen,
dwarsgestreept spierweefsel, lymphoïde weefsel, waaronder milt,
maagdarmkanaal, groote bundels elastische vezelen, pees schild-
klier baarmoeder, lever, huid, ovarium en klierweefsel van het type
speekselklier. Ook in deze praeparaten, waren schijfvormige ele-
menten te zien, die het vermoeden wekten dat testis zouden zijn
quot;quot;^Bij^informatie bleek, dat de worst was samengesteld, zooals hier-
onder is aangegeven; alle bestanddeelen, ook de lever waren vooraf
gezouten en daarna geruimen tijd gekookt en op de gebruikelijke
wijze tot „leverworstquot; verwerkt:
Rundereierstokken..... |
. . . 50 Gram |
4 % |
Runderhersenen...... |
... 100 „ |
8 „ |
... 50 „ |
4 ,. | |
... 50 „ |
4 „ | |
Kalfsdarmen....... |
... 50 „ |
4 „ |
... 50 ., |
4 „ | |
Varkensbaarmoeder..... |
... 50 „ |
4 ,. |
Runderbaarmoeder..... |
... 60 „ |
4M .. |
Nekband........ |
... 65 ., |
5 „ |
Paardenlever....... |
... 100 „ |
8 „ |
Kalfslebmaag....... |
... 100 „ |
8 „ |
Kalfsnetmaag....... |
... 100 „ |
8 ., |
... 100 „ |
8 „ | |
Zwoerd en huid...... |
... 100 „ |
8 „ |
Kalfstestis........ |
... 75 ,. |
6 „ |
... 50 „ |
4 „ | |
... 70 „ |
53^ .. | |
... 40 „ |
3 „ |
1260 Gram 100 %
Het blijkt dus, dat ondanks het feit dat van verschillende plaatsen
uit 2 worsten van het zelfde maaksel materiaal werd genomen, toch
niet alle organen werden teruggevonden. Niet gevonden werden:
runderhersenen, varkenspenis, kalfsnetmaag en testis. Verder werd
de milt slechts in een geval als zoodanig herkend, ofschoon hier en
daar in de coupes wel weefseldeelen lagen die aan trabekels deden
denken; ook darmen en lebmaag werden niet onderscheiden, even-
min als pancreas en oorspeekselklier. Toch werden in totaal on-
geveer 50 praeparaten doorgezocht.
Dat de testis en de netmaag van een zeer jong kalf waren ver-
klaart waarschijnlijk, dat in dit geval deze organen zoo moeielijk
konden worden aangetoond en niet konden worden teruggevonden.
De gevonden schildklier en kraakbeen vindt men niet bij het ver-
werkte materiaal opgegeven. Deze bestanddeelen zullen afkomstig
zijn van de luchtpijp, waarvan een gedeelte bij het materiaal longen
was gedaan.
In tabel III zijn de gevonden organen en deelen genoteerd voor
de best-gekleurde coupes. Hieruit blijkt, dat nu ± 8 % baarmoeder
is toegevoegd deelen van dit orgaan in bijna alle praeparaten worden
aangetroffen. Het longweefsel wordt weer in alle praeparaten aan-
getroffen evenals het elastisch weefsel. Verder wordt peesweefsel
en maagdarmkanaal in bijna alle coupes gevonden, zoodat men
ook hier mag aannemen, dat het materiaal goed is gemengd.
TABEL III.
maag
darm
kanaal
elas-
tisch
weefsel
lym-
phoid
weefsel
klier-
weefsel
schild-
klier
ova-
rium
No.
coupe
long
lever
huid
uterus
pees
4-
4-
4-
-I-
4-
-t-
4-
-f
4-
4-
-I-
4-
4-
4-
4-
22
-f
4-
-t-
-I-
-t-
-t-
-h
-t-
-t-
-t-
22
M
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
21
4-
4-
4-
-1-
-t-
-I-
4-
18
-f-
-I-
-1-
-i-
-I-
13
4-
20
14
17
22
|
|
-f |
-1- |
|
4- |
|
— |
|
4- |
4- |
4- |
-i- |
-1- |
-1- |
-1- |
|
|
|
— | |
|
— | |
|
— |
— |
4- |
| |
|
4- | |
4- |
't- | |
21 |
9 |
is |
M = Milt.
-ocr page 140-Vierde proefworst.
Deze werd volgens onderstaand recept vervaardigd. Ze bevatte
dus 10 % meel.
Varkenslever ......... |
100 Gram |
5 % |
Paardelever......... |
100 „ |
5 „ |
Varkensbaarmoeder....... |
100 „ |
5 „ |
Rundertestis......... |
100 „ |
5 „ |
Runderpenis (achterste gedeelte) . . |
100 „ |
5 „ |
Netmaag.......... |
50 „ |
2^^ .. |
Boekmaag.......... |
50 „ |
23^ .. |
Kalfsdarmen......... |
100 „ |
5 „ |
Runderlongen......... |
50 „ |
2M .. |
Runderoogen......... |
50 „ |
23^ .. |
Navelzakken met zwoerd..... |
250 „ |
12^ .. |
Rundereierstokken....... |
50 „ |
23^ .. |
Varkensschildklier....... |
50 „ |
2M .. |
Varkenshart......... |
100 „ |
5 „ |
Runderpancreas........ |
50 „ |
23^ |
Lebmaag.......... |
100 „ |
5 „ |
Pees............ |
100 „ |
5 „ |
Nekband.......... |
100 „ |
5 „ |
Paardemilt.......... |
100 „ |
5 „ |
Hersenen.......... |
100 „ |
5 „ |
Aardappelmeel........ |
200 „ |
10 „ |
2000 Gram |
100 % |
Alle dierlijke bestanddeelen behalve de paardelever, de runder-
longen, de lebmaag en de paardemilt werden eenige dagen gezouten,
de varkenslever zelfs een geheele week. Daarna werd alles gespoeld,
gekookt, gemalen en onder toevoeging van het meel tot worst
verwerkt.
Het resultaat was een worst die wat broozer en kruimeliger was
dan de vorige. Van drie worstschijven wordt een drievoudig gelatine
blok vervaardigd en op de gebruikelijke wijze (via alcohol 75 % en
fixatie der coupes) tot praeparaten verwerkt. Van een andere schijf
wordt een betrekkelijk groot stuk na ontwateren in absolute alcohol
via xylol-paraffine in paraffine ingesloten en tot coupes verwerkt.
De coupes werden gekleurd met haemaluin-HCl-eosine en inge-
sloten in canadabalsum en arseen-glycerine-gelatine.
Het resultaat van het bestudeeren der coupes is weergegeven in
tabel IV. Hierbij moet het volgende worden opgemerkt. Gepigmen-
teerde weefselstukken zijn weer als oog genoteerd, huid is onder
het hoofd navelzakken vermeld. Bij het aantreffen van maag-darm-
kanaal werd zoowel onder lebmaag als onder darmen een ge-
plaatst. Bij het aantreffen van gladde spieren met bloedvaten of
bij belangrijke weefselgedeelten met tubuleuse klieren, werd baar-
moeder genoteerd. Indien boekmaag werd aangetroffen werd dit
met « aangegeven.
Weliswaar zijn er van het paraffineblok minder coupes onder-
zocht, doch deze waren veel grooter dan de gelatinecoupes, zoodat
hun gezamenlijk oppervlak belangrijk grooter was dan dat der
gelatinecoupes.
TABEL IV.
a. Coupes van het gelatineblok.
s. s |
5 Vo 1 |
5 0/ 'er |
5 Vo m Vi |
5 Vo V3 |
5 1 |
2V, 7o v6ó a |
2VJ Vo rmaag |
5 Vo s B |
2V. a c |
2V2 Vo a w 0 |
12V, Vo 0 g |
2V. Vo 8 1 |
2V, V» 2 a |
5 Vo ■K |
27« Vo fO |
5 % ca |
5 Vo T3 ë |
5 Vo 1 |
5 Vo 1 |
5 V. ff B ■s |
1 |
f |
4- |
4- |
f- |
_ |
. |
4- |
4- |
4- |
.—. |
|
4- |
4- |
— |
— | |||||
2 |
4- |
|
___ |
4- |
— |
— |
— |
— |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
—' | |||||
3 |
|
|
4- |
4- |
_ |
4- |
— |
.— |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
.— |
— | |||
4 |
4- |
4- |
_ |
.—. |
_ |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
-- |
4- |
4- |
4- |
— |
— | ||||
5 |
|
_ |
4- |
. |
___ |
_ |
___ |
^ |
4- |
.— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
—■ |
.— |
.— | ||
6 |
|
|
4- |
• |
4- |
4- |
4- |
— |
— |
4- |
4- |
— |
|
4- |
— |
— |
4- | |||
7 |
|
|
4- |
4-•4- |
4- |
4- |
— |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— | |||||
8 |
|
|
4- |
f*4- |
___ |
.—. |
4- |
— |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
— |
•— | |||
9 |
|
___ |
__ |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
—' |
— |
— | ||||||
10 |
|
4- |
___ |
4-*4- |
—- |
— |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
— |
— | ||||
11 |
|
4- |
4- |
4-* |
— |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
-- |
4- |
4- |
— |
— |
— | ||||
12 |
|
4- |
4- |
• |
— |
4- |
4- |
— |
— |
|
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
'— |
— | |||
13 |
|
4- |
4-* |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
— |
■— | |||||
14 |
|
4- |
___ |
___ |
,— |
4- |
—■ |
— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
|
— |
'— | ||||
15 |
4- |
— |
4- |
— |
— |
— |
— |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
4- |
'—' |
4- |
4- |
4- | |||
15 |
15 |
8 |
15 |
— |
10*7 |
6 |
8 |
7 |
4 |
15 |
15 |
— |
15 |
15 |
8 |
- |
1 |
b. Coupes van het parafiSneblok,
16 |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
___ |
4- |
4- |
.—. |
— |
— | ||||
17 |
4- |
4- |
4- |
4- |
-- |
4- |
.— |
4- |
.— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
— |
.— | ||
18 |
4- |
4- |
4- |
___ |
__ |
— |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
— |
— |
—' | |||
19 |
4- |
4 |
4- |
__ |
_ |
-- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
|
— |
4- |
4- |
— |
— |
— | |
20 |
4- |
4- |
4- |
-- |
4- |
— |
4- |
^ |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
'— | |||
21 |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
'— | |||||
22 |
4- |
___ |
4- |
4- |
- |
4- |
4- |
^ |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
—■ | |||
23 |
4- |
___ |
4- |
4- |
___ |
4- |
,— |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
— | ||
24 |
4- |
4- |
4- |
___ |
— |
- |
— |
4- |
4- |
4- |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
— | |
25 |
4- |
4- |
_ |
__ |
___ |
4- |
4- |
4- |
.— |
4- |
4- |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
— | ||
26 |
4- |
4- |
4- |
_ |
___ |
___ |
4- |
— |
4- |
4- |
^ |
— |
4- |
4- |
4- |
— |
—- | ||
27 |
4- |
4- |
4- |
— |
— |
— |
— |
— |
4- |
4- |
—' |
4- |
4- |
■—' |
4- |
4- |
4- | ||
12 |
12 |
7 |
12 |
— |
6 |
— |
7 |
7 |
12 |
6 |
12 |
11 |
- |
12 |
12 |
8 |
- |
- |
Met geen der beide methoden was het mogehjk alle organen of
weefsels terug te vinden, terwijl uit de tabel ook geen conclusies
zijn te trekken, dat de eene techniek voor dit doel beter geschikt
zou zijn dan de andere. Een voordeel van de paraffinetechniek is,
dat men groote coupes heeft.
Lever, testis, schildklier, pees en nekband (zware bundels elas-
tische vezelen) zijn bij beide technieken in alle coupes aangetroffen.
Men kan dus veilig aannemen, dat de vermenging van het ma-
teriaal voldoende heeft plaats gehad. Er werden geen leverdeelen
aangetroffen, welke de kenmerken hadden van varkenslever.
Met geen enkele der technieken konden in bovenbeschreven
proefworsten de gebruikte organen en weefsels alle worden terug-
gevonden.
Van een schattenderwijs bepalen van de samenstelling van de
worst zal dus bij het uitvoeren van betrekkelijk eenvoudige routine-
onderzoekingen geen sprake kunnen zijn, zelfs al worden uit enkele
plaatsen van de worst een vrij groot aantal coupes gemaakt. Som-
mige organen als longen, lever, nier en schildklier zijn gemakkelijk
te herkennen en komen ook in vele coupes voor. Het aantoonen
van verboden organen zal echter niet gemakkelijk zijn, al kan het
met uterus en vooral met testis nogal meevallen. Navelzakken,
penis, oogen, accessoire geslachtorganen zal men echter zeer lastig
of niet kunnen aantoonen.
De opvatting van Lund en Schröder (47) dat bepaalde tot een
bekend percentage toegevoegde organen in een bepaald percentage
der praeparaten kan worden teruggevonden, kan daarom alreeds in
zijn algemeenheid niet juist zijn, omdat ook de bouw der organen
daarop van invloed is. Zoo zal men bij toevoegen van 5 % testis,
of schildklier of longen deze organen bijna in alle coupes kunnen
aantreffen, terwijl dit bij het toevoegen van 5 % boekmaag zeer
zeker niet het geval zal zijn, omdat niet zooals bij de eerstgenoemde
organen elke doorsnede door dit orgaan karakteristiek kan zijn.
Is de waarde van het histologisch onderzoek van vleeschwaren
in de literatuur wel eens overschat, toch zal men ook de beteekenis
daarvan niet mogen onderschatten. Al zijn er geen verboden orga-
nen op te sporen, of te vinden, men zal toch door dit onderzoek een
indruk krijgen over de samenstelling van een leverworst of een
bloedworst en een indruk kunnen krijgen al naar het levergehalte
van de coupe van de wijze waarop de fabrikant meent zijn vak te
moeten uit oefenen en of bij hem al dan niet de bedoeling voorzit
een vleeschwaar van goede samenstelling te leveren. Daarnaast zal
het al of niet of in geringe mate aanwezig zijn van dwarsgestreept
spierweefsel, van cutaan slijmvlies, of pees- of glad spierweefsel ons
een indruk kunnen geven van het plaatselijk gebruik inzake de
vleeschwarenbereiding in het algemeen en het streven van den
vleeschwarenfabrikant in het bijzonder.
Tot dit doel werden verschillende worstsoorten uit den handel
onderzocht en hieronder beknopt beschreven. Een klein deel is vol-
gens de gelatinemethode ingesloten en de rest volgens de paraffine-
methode. De kleuring geschiedde als regel met haemaluin-eosine
(overkleuren met haemaluin, differentieeren met HCl en nakieuren
in eosine en nog eenigen tijd in eosinewater laten staan).
Voor de gelatinemethode werden coupes vervaardigd die onge-
veer een dekglaasje van 21 X 21 mm. besloegen. Voor de paraffine-
coupes werd als regel gebruik gemaakt van dekglaasjes van
32 X 24 mm. die dan grootendeels door de coupe werden ingeno-
men. In enkele gevallen werden zulke groote coupes gemaakt, dat
dekglaasjes van 45 X 35 mm. gebruikt moesten worden en deze
bijna geheel door de coupe werden ingenomen. Voor het gewone
routine-onderzoek is deze methode echter te lastig, daar men dan
ook objectglazen van niet courante maten moet gebruiken, hetgeen
ook weer moeielijkheden geeft bij het bewaren der praeparaten.
Bovendien geven deze praeparaten bezwaren bij het bezichtigen,
daar de excursies van de kruistafel aan een microscoop niet zoo
groot zijn, dat de geheele coupe zonder omkeeren van het praepa-
raat kan worden bezichtigd. Voor het systematisch doorzoeken der
coupes is een kruistafel overigens noodzakelijk te achten.
Van elke worstsoort werden na de kleuring de coupes zoowel in
canadabalsum als in arseenglycerine-gelatine ingesloten.
HOOFDSTUK IX.
ONDERZOEK VAN VERSCHILLENDE
SOORTEN VLEESCHWAREN.
A. Ongekookte vleeschwaren.
1.nbsp;Braadworst.
Ingesloten in paraffine; kleuring H-HCl-E. Aangetoond worden:
dwarsgestreept spierweefsel, bindweefsel en vet; de dwarsstreeping
was duidelijk.
2.nbsp;Braadworst.
De worst is eerst gebraden en daarna, na afkoeling ingesloten in
paraffine. Kleuring H-E. De kleuring is niet te best gelukt. Aan-
getoond worden: vetweefsel, bindweefsel en dwarsgestreept spier-
weefsel. Bij sterk diaphragmeeren is de dwarsstreeping nog goed
te zien. De spiervezelen zijn in het algemeen van dezelfde breedte.
Zoowel in canadabalsumpraeparaten, als in gelatinepraeparaten, is
de dwarsstreeping waarneembaar. De coupe bevat een stukje kher-
weefsel met uitvoergang, de kerntinctie is hierin onduidelijk; tus-
schen de kwabjes ligt vetweefsel. Verder wordt aangetroffen pees-
weefsel en elastisch weefsel.
3.nbsp;Plockworst.
Aspect: goed droog: materiaal grof verdeeld. De reuk en de
smaak zijn goed. Ingesloten in paraffine. Kleuring H-E.
Het praeparaat vertoont een opmerkelijke slechte tinctie. Aan-
getroffen worden veel vetweefsel, veel dwarsgestreept spierweefsel;
verder pees en bindweefsel; de dwarsstreeping is niet duidelijk.
4.nbsp;Plockworst.
Het aspect, de reuk en consistentie zijn goed. De bestanddeelen
-ocr page 146-zijn tamelijk fijn verdeeld en bevatten macroscopisch nogal pees-
deeltjes. De smaak is goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring H-E en H-G.
Aangetroffen worden: zeer veel vet, slecht gekleurd bindweefsel
(hier en daar door van Gieson rood gekleurd) een groot stuk leeg
klierweefsel, twee verschillende breedten dwarsgestreept spier-
weefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen en hier en daar een
door haemaluin gekleurde zetmeelkorrel. De tinctie van het geheel
was niet erg best, de dwarsstreeping niet duidelijk.
5.nbsp;Braadworst.
De consistentie van de worst is kleverig. Ze bevat macroscopisch
weinig vetweefsel.
Ingesloten in paraffine. Gekleurd volgens H-E en H-G.
Aangetoond worden: Dwarsgestreept spierweefsel, vet- en bind-
weefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen en een groot bloed-
vat. De dwarsstreeping was overal goed te zien. Het bindweefsel
is in het van Gieson-praeparaat rood gekleurd.
Na \]/2 jaar werden van het paraffineblok opnieuw coupes ge-
maakt. De kleuring ook van deze praeparaten slaagde goed.
6.nbsp;Braadworst.
Ze is tamelijk donker van kleur en bevat veel pees en grove
stukken vet.
Ingesloten in paraffine. Het snijden lukt slecht, vermoedelijk was
door het hooge vetgehalte de insluiting onvoldoende, zoodat het
verblijf in de gesmolten paraffine met eenige uren wordt verlengd.
Kleuring: H-HCl-E.
Aangetoond worden: Veel vetweefsel, veel peesweefsel, weinig
dwarsgestreept spierweefsel; dit is in 2 breedten aanwezig. Verder
bindweefsel met veel elastische vezelen en een groot gedeelte
hartspier.
De dwarsstreeping was niet overal duidelijk; ook de kerntinctie
niet. De hartspier was duidelijk te herkennen.
7.nbsp;Rookworst.
De worst heeft een onsmakelijk aspect en bevat nogal grove
stukken vet. De smaak is niet aangenaam.
Ingesloten in paraffine. Kleuring H-E en H-G.
De kleuring en dwarsstreeping der spieren is vrij goed.
-ocr page 147-Aangetoond worden: dwarsgestrcept spierweefsel, veel bind-
weefsel en bindweefsel met elastische vezelen, vetweefsel, vrij
groote stukken verhoornd epitheel, een haardoorsnede, een stukje
kraakbeen, enkele stukken lymphoïdeweefsel waaronder milt en
een groot gedeelte muceuse klier.
In de van Giesonpraeparaten zijn vele fijne korreltjes en staafjes,
vermoedelijk zijn het in kleine stukjes uiteengevallen spierfibrillen.
8.nbsp;Metworst (goedkoope soort).
De smaak is niet aangenaam en ze bevat veel harde stukjes.
Ingesloten in gelatine. Kleuring: H-HCl-E.
Aangetoond worden: weinig dwarsgestreept spierweefsel, vet-
weefsel, veel peesweefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen
en elastisch weefsel, verder ook beenstukjes. Bij uitpluizen van
20 gram worst door middel van 2 praepareernaalden wordt 4 gram
materiaal geïsoleerd, dat macroscopisch niet uit spier- of vetweefsel
bestaat.
Na insluiten blijkt het bij microscopisch onderzoek hoofdzakelijk
uit peesweefsel — bindweefsel — en elastisch weefsel te bestaan.
9.nbsp;Metworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Macroscopisch is er
veel vet en weinig vleesch te zien.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E.
De worst bevat microscopisch alleen dwarsgestreept spierweefsel,
vetweefsel en slechts weinig bindweeefsel. De kleurdifferentiatie en
dwarsstreeping van de spieren waren onduidelijk.
De onderzochte vleeschwaren bleken voor het meerendeel te vol-
doen aan den eisch, dat zij hoofdzakelijk moeten bestaan uit scelet-
spieren en vet. Men heeft bij deze worstsoorten blijkbaar niet veel
kans, dat men ongewenschte of verboden organen aantreft.
In' monster 6 werd hartspierweefsel aangetroffen. Aan moed-
willige vervalsching hoeft m.i. hierbij nog niet gedacht te worden.
Anders is het met de monsters 7 en 8. Het aantreffen van ge-
deelten verhoornd epitheel en van milt in monster 7, evenals het
aantreffen van een dergelijke groote hoeveelheid pees en bind-
weefsel als in monster 8 wijst er m.i. op, dat de bedoding heeft
voorgezeten om wdke reden dan ook, een minderwaardige of zgn.
concurreerende worst te fabriceeren. Verder wekken de vele uiteen-
gevallen spiervezelen in monster 7 de verdenking, dat materiaal is
verwerkt, dat niet al te deugdelijk meer was (Walcher (79) ).
Vooral bij het verwerken van deze worstsoorten bleek, dat het
insluiten in gelatine door het vetgehalte moeilijkheden geeft. Om
loslaten van de coupe bij de bewerkingen te voorkomen is het ge-
wenscht ze steeds op eiwitglaasjes op te plakken.
De kleuring en de differentiatie van de coupes, was niet altijd
zoo gunstig als wel van ongekookte weefsels zou worden verwacht.
Vooral ook bij deze worstsoorten valt het op, dat de dwars-
streeping der spieren, vaak duidelijker uitkomt in de coupes, die in
gelatine zijn ingesloten.
In verschillende worstsoorten wordt spierweefsel van 2 verschil-
lende breedten aangetroffen. Daar men in de hteratuur vindt aan-
gegeven (37), dat smalle spiervezelen vooral op kalfsvleesch zouden
duiden, werden enkele coupes gemaakt van willekeurige stukjes
kalfs-, varkens- en rundvleesch. Bepaalde conclusies konden echter
uit de vezelbreedte niet getroffen worden.
B. Gekookte vleeschwaren (Leverworst uitgezonderd).
a. Vleeschwaren, waaraan bij de bereiding in den regel geen
organen worden toegevoegd.
I.nbsp;Boterhamworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Ingesloten in paraffine.
Kleuring H-E en H-G.
Het grootste gedeelte van het praeparaat wordt ingenomen door
een netwerk, dat vermoedelijk verkookt bindweefsel is. Verder
wordt er aangetroffen weinig dwarsgestreept spierweefsel, vet-
weefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen en hier en daar een
zetmeelkorrel.
De dwarsstreeping der spieren was vrij goed. De kerntinctie was
minder goed.
II,nbsp;Boterhamworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. De worst bevat vrij veel
spek. Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E en H-G.
Aangetoond worden: vetweefsel, verkookt bindweefsel, 2 ver-
schillende breedten dwarsgestreepte spieren en een groot stuk elas-
tisch weefsel. Er is tamelijk veel spierweefsel aanwezig. De dwars-
streeping is vrij goed zichtbaar.
III.nbsp;Boterhamworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Ingesloten in paraffine.
Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is niet erg goed. Men ziet samengeklonterd
dwarsgestreept spierweefsel, met hier en daar openingen er tus-
schen. Verder vetweefsel, een peesje, elastisch weefsel.
Het spierweefsel is in de meerderheid.
De dwarsstreeping is niet erg duidelijk; alleen in de in gelatine
ingesloten coupes is ze duidelijk.
IV.nbsp;Boterhamworst.
Ze is afkomstig uit inrichting y. De smaak, reuk en consistentie
zijn goed. Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De coupes bevatten veel vetweefsel, vrij veel dwarsgestreept
spierweefsel in 2 verschillende breedten, groote stukken peesweefsel
en zenuwweefsel. Verder elastisch weefsel en zetmeelkorrels.
De dwarsstreeping van de spieren was goed zichtbaar.
V.nbsp;Bot er hamworst.
Het aspect, de smaak, reuk en consistentie zijn goed. De worst
bevat macroscopisch veel spek. Ingesloten in paraffine. Kleuring:
H-HCl-E.
De kleuring en differentiatie is niet erg goed geslaagd.
Aangetoond worden: vrij veel vetweefsel, dwarsgestreept spier-
weefsel; (hierin is o.a. een Mieschersche buis te zien), peesweefsel,
bindweefsel met veel elastische vezelen en een enkel stukje kraak-
been. Verder ziet men veel samengeklonterde indefinieerbare
massa's, vermoedelijk verkookt bindweefsel.
VI.nbsp;Boterhamworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Ingesloten in gelatine.
Kleuring: H-HCl-E.
De kleuring en differentiatie is goed geslaagd.
De bestanddeelen zijn in hoofdzaak dwarsgestreept spierweefsel,
vrij veel vet, weinig peesweefsel, een klein gedeelte klierweefsel en
een kleine bundel elastische vezelen.
VII.nbsp;Knakworst inblik.
De reuk en consistentie zijn goed. De smaak iets flauw. Een
-ocr page 150-schijfje van deze worst drijft in formaline 1:10. Ingesloten in
paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed.
De coupes bevatten in hoofdzaak vet en dwarsgestreept spier-
weefsel, dit laatste in verschillende breedten. De dwarsstreeping is
goed behouden. Hier en daar ziet men een stukje elastisch weefsel
collageen bindweefsel en bindweefsel met veel elastische vezelen,
een stukje peesweefsel en hartweefsel. De structuur van de weef-
sels is goed behouden gebleven.
Ook deze worstsoorten waren het beste in paraffine in te sluiten.
Het opplakken der coupes kan meestal wel op niet voorbehandelde
dekglaasjes geschieden. Ook in deze worstsoorten werden 2 ver-
schillende breedten van spiervezelen aangetroffen. Over de weefsel-
bestanddeelen zijn geen bijzondere opmerkingen te maken.
b. Hoofdkaas.
Monster No. 1. (Huishoudelijk fabricaat).
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed. Het materiaal is
nogal fijn verdeeld in een gelatineuse massa.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De coupe bevat veel holten, verder verspreid hier en daar elas-
tisch kraakbeen, vet en peesweefsel en hier en daar kleine stukjes
dwarsgestreept spierweefsel; de dwarsstreeping was goed te zien.
Ook wordt aangetroffen een stukje verhoornd epitheel, eenige
stukjes huid en stukje been.
Monster No. 2.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Het materiaal is vrij
grof verdeeld in de gelatineuse massa.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleuring en differentiatie zijn vrij goed. Aangetoond worden:
dwarsgestreept spierweefsel, met duidelijke kemteekening en dwars-
streeping, bindweefsel, vetweefsel, een groot stuk verhoornd epi-
theel, peesweefsel, een stukje lever, leeg klierweefsel en schildkher.
M o n s t e r N O. 3.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed. Het materiaal is
tamelijk fijn verdeeld.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
-ocr page 151-De differentiatie is goed. In de coupes zijn veel leege ruimten.
Men ziet enkele stukjes dwarsgestreept spierweefsel (dwars-
streeping duidelijk); verder vet. los bindweefsel, huid, elastisch
kraakbeen, klierweefsel. cutaan slijmvlies, een dikke streng zenuw-
weefsel, peesweefsel en lymphoïde-weefsel.
Monster No. 4.
Het aspect, de reuk en consistentie zijn goed. De smaak is tame-
lijk zout.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De coupe bevat ook tamelijk veel leege ruimten. De kleurdifferen-
tiatie is vrij goed. Aangetoond wordt: vrij veel hart- en dwars-
gestreept spierweefsel, de dwarsstreeping is duidelijk; verder tame-
lijk veel vet, overigens bloed, pees, los bindweefsel, elastisch- en
bindweefsel, longen, schildklier, lymphoïdeweefsel en huid.
Monster No. 5.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De dwarsstreeping van het
spierweefsel is in de canadabalsum-praeparaten onduidelijk, m
gelatinepraeparaten duidelijker.nbsp;, , vi
De coupes bevatten veel verkookt bindweefsel, verder gelijkelijk
verdeeld, dwarsgestreept spierweefsel, verhoorn epitheel met haar-
doorsneden en andere huiddeelen, vet- en peesweefsel.
Overigens vindt men nog elastisch weefsel en klierweefsel.
In 't algemeen voldeed de insluiting in paraffine goed. Wel heeft
men wel eens last, dat de gelatineuse massa van de hoofdkaas
kleverig wordt en bij het verblijf in absolute alcohol aan het glas
vastkleeft.nbsp;, , r ,i
Dit kan voorkomen worden, indien men de hoofdkaas eerst m
formaline 1:10 fixeert. Daar men het overblijvende deel van de
monsters toch in formahne 1:10 bewaart, kan men eerst afwachten
hoe het stukje zich bij directe alcoholpassage gedraagt.
De keuze van de in te sluiten stukjes geschiedde zoodanig, dat
zoo weinig mogelijk macroscopisch herkenbare stukjes in het blokje
^^De'coupes behoeven niet op eiwitglaasjes te worden opgeplakt.
-ocr page 152-In 't algemeen werden in deze enkele monsters weinig vleesch-
bestanddeelen en veel huidbestanddeelen aangetroffen, iets wat in
den regel macroscopisch ook wel te zien is en bij het publiek ook
wel bekend is.
Het aantreffen van een stukje lever zal wel tot de toevalligheden
behooren, en kan o.a. in den vleeschmolen of in een mengbak zijn
achtergebleven van de leverworstbereiding.
Het klierweefsel was in den regel van het type „speekselklierquot;.
Of het tot het muceuse of sereuse type behoorde kon meestal niet
worden geconstateerd. Dikwijls werd „leeg kherweefselquot; aangetrof-
fen, d.w.z., dat alleen de contouren van de acini duidelijk gekleurd
waren.
c. Vleeschwaren, waarvan het hoofdbestanddeel een zetmeel-
soort is.
1.nbsp;Balkenbrij met bloed.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd. Ze bevatten veel
zetmeel, veel bloedgedeelten, hier en daar een stukje dwarsgestreept
spierweefsel; de dwarsstreeping ervan was onduidelijk. Verder
wordt aangetroffen lymphoïdeweefsel, bindweefsel, een stukje milt,
een stukje klierweefsel en een stukje lever.
2.nbsp;B a 1 k e n b r ij met bloed.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd. Men ziet bijna
alleen zetmeel; hier en daar enkele bloedcoagula, wat bindweefsel,
weinig dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk) een
stukje huid, een stukje lever en vetweefsel. De kerntinctie in de
lever was zeer duidelijk.
3.nbsp;Balkenbrij met bloed.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCI-E.
De praeparaten zijn vrij goed gedifferentieerd. Ook hier is bijna
alles zetmeel. Hier en daar ziet men een bloedgedeelte en een stukje
dwarsgestreept spierweefsel. De dwarsstreeping was duidelijk.
Verder ziet men bindweefsel, vetweefsel, verhoornd epitheel, een
stukje huid, longen en een stukje lever. Van alles slechts heel
weinig.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Bevat op doorsnede
zeer veel graankorrels.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De hoofdmassa bestaat uit
graankorrels; verder ziet men nog een haarzakje, weinig dwars-
gestreept spierweefsel, vetweefsel en hier en daar gedeelten bloed.
In deze bloedgedeelten ziet men ook nog zetmeel insluitsels.
Ook bij deze vleeschwaren geeft insluiten in paraffine goede
coupes. Ze dienen echter steeds op eiwitglaasjes te worden op-
geplakt.
De hoofdbestanddeelen waren in den regel bloed en een of andere
meelsoort. Verder vindt men kleine snippertjes spierweefsel en
stukjes van allerlei andere weinig waardevolle deelen. Hier en daar
ook wel eens een stukje lever, dat ook hier wel een toevallige
bevinding zal zijn. De kerntinctie van de lever was steeds duidelijk.
Daar de massa bij balkenbrij in hoofdzaak door meel verkregen
wordt, zal hier niet zoo spoedig tot het bijmengen van allerlei
minderwaardige organen worden overgegaan.
De gevonden weefseldeelen geven overigens geen aanleiding tot
bijzondere opmerkingen.
Het klierweefsel is ook hier meestal van het type „speekselklierquot;.
d. Bloedworsten.
I. Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. Aangetoond worden: Bloed-
coagula, leeg klierweefsel, enkele stukjes dwarsgestreept spier-
weefsel (dwarsstreeping duidelijk), kraakbeen, glad spierweefsel,
hart, bindweefsel met talkklieren, maagdarmkanaal, klierweefsel,
longen. Deze laatste zijn geheel met bloed of een andere gestolde
vloeistof gevuld, zoodat ze lastig te herkennen zijn. Verder ziet
men elastisch weefsel, vetweefsel, verschillende stukjes lever, huid
en maagdarmkanaal.
II.nbsp;Bloedtongenworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed en de worst bevat
macroscopisch vrij veel tong.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E.
De kleurdifferentiatie is onvoldoende. Aangetoond worden: vet-
weefsel, veel bloedpigment een gedeelte cutaan slijmvlies en glad
spierweefsel.
III.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E.
De kleurdifferentiatie is tamelijk slecht. De praeparaten bevatten
groote gedeelten vetweefsel en elastisch weefsel, dwarsgestreept
spierweefsel, groote samenhangende moppen gecoaguleerd bloed.
De dwarsgestreepte spiervezelen waren van tweeërlei breedte;
verder zijn er in de coupe ook groote niet nader te definieeren
samenhangende gedeelten.
IV.nbsp;Bloedtongenworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. De worst bevat groote
stukken tong.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E.
De kleurdifferentiatie is niet erg gunstig uitgevallen. De coupe
bevat veel zetmeel en een groot gedeelte wordt ingenomen door
een ondefinieerbaar netwerk; verder bindweefsel, dwarsgestreept
spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk), glad spierweefsel, ver-
hoornd epitheel en bindweefsel met veel elastische vezelen.
V.nbsp;Bloedworst. Afkomstig uit inrichting y.
Aspect, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. Het praeparaat bevat: veel zet-
meel, groote bloedmoppen, bindweefsel, veel glad spierweefsel, met
in allerlei richtingen loopende vezelen, dwarsgestreept spierweefsel,
haar en belangrijke deelen gladde spiervezelen met daaraan ver-
bonden weefselgedeelten met gekronkelde tubuleuse klieren, sterke
bundels in allerlei richtingen loopende gladde spieren, waartusschen
groote bloedvaten, rose weefselstukken, al of niet begrensd
met een cylinder-epitheel terwijl in het rose gedeelte vele door-
sneden van tubuleuse klieren lagen, zoodat moet worden aangeno-
men, dat hier baarmoederweefsel is gebruikt.
VI.nbsp;Bloedworst. Afkomstig uit inrichting x.
Het aspect, de reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed geslaagd. De worst bevat: Bloed-
coagula, leeg klierweefsel, peesweefsel, bindweefsel, vetweefsel,
bindweefsel met haarzakjes, dwarsgestreepte spieren, longen (de
alveolen vaak weer gevuld met een of ander coagulum), glad spier-
weefsel, maagdarmkanaal, een levereilandje, een weefselgedeelte
met zeer veel gangliëncellen, kraakbeen, lymphoïdeweefsel, en milt-
weefsel met trabekels. Verder gedeelten gekronkelde tubuleuse
klieren in overigens rose weefselstukjes, en bovendien een flink
gedeelte glad spierweefsel met daaraan verbonden een rose weefsel-
gedeelte. waarin duidelijk gekronkelde tubuleuse klieren liggen; ook
hier moet dus worden aangenomen, dat baarmoeder is verwerkt.
VII.nbsp;Bloedworst. Afkomstig uit inrichting y.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. Aan getoond worden: veel zet-
meel, bloed, dwarsgestreepte spieren (dwarsstreeping duidelijk),
veel gladde spieren, sommige gedeelten met groote bloedvaten,
cutaan slijmvlies, gekronkelde tubuleuse klieren in rose weefsel-
gedeelten door het praeparaat verdeeld; — een gedeelte slijmvlies
met cylinderepitheel, waaronder tubuleuse klieren, een strook glad
spierweefsel met aangrenzende tubuleuse klieren. Ook hier moet
dus worden aangenomen, dat baarmoederweefsel is verwerkt.
Verder wordt aangetroffen: bindweefsel, vetweefsel, huid, maag-
darmkanaal, elastisch weefsel, milt, lymphoïdeweefsel, groote bloed-
vaten en zenuwstammen en vermoedelijk ook longen.
VIII.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De coupes bevatten practisch geen
-ocr page 156-zetmeel, wel veel bloed en veel hart; verder pees, bindweefsel met
veel elastische vezelen, milt, glad spierweefsel, vrij veel long,
lymphoïdeweefsel, huid, een gedeelte voormaag, een stukje lever.
Overigens vet, klierweefsel, schildklier en elastisch kraakbeen (ver-
moedelijk oor).
De dwarsstreeping van het spierweefsel was duidelijk.
IX.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistenie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De coupes bevatten practisch
geen zetmeel, doch veel bloed; verder glad en dwarsgestreept spier-
weefsel (dwarsstreeping duidelijk), groote stukken long, groote
gedeelten hartspierweefsel, vetweefsel, pees, een stukje lever, klier-
weefsel, een stukje nier, cutaan slijmvhes, bindweefsel met veel
elastische vezelen en huid.
X.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed geslaagd. De coupes bevatten:
veel meel, verder bloed, een gedeelte maagdarmkanaal, veel glad
spierweefsel, pees, longen (alveolen met bloed gevuld), huid, kraak-
been, bindweefsel, weinig dwarsgestreept spierweefsel (dwars-
streeping goed), en een gedeelte ondefinieerbaar klierweefsel.
XI.nbsp;Bloedworst. Afkomstig uit inrichting x.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is tamelijk goed. De worst bevat practisch
geen meel; verder groote stukken pees, huid, vet, stukjes kraakbeen,
bloed, dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk), glad
spierweefsel, kleine stukjes tubuleuse kher, bindweefsel met veel
elastische vezelen, longen, en elastisch kraakbeen.
XII.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
De worst is iets brokkelig.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De worst bevat zoo goed als geen
-ocr page 157-meel. Verder kraakbeen, veel longen, v/elke bijna geheel samen-
gevallen zijn; dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duide-
lijk), vet, elastisch weefsel, bloed, pees, hart, lymphoïde weefsel,
milt, huid, glad spierweefsel, en kleine stukjes lever.
XIII.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
De worst is iets brokkelig.
Ingesloten in paraffine. Kleuring H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De coupes bevatten zeer veel zet-
meelachtige stoffen; overigens kleine stukjes lever, kleine stukjes
dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk), bind-
weefsel, een lymph-follikel, bloedmassa's, vetweefsel en huid.
XIV.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
Bloedgedeelten overheerschen het beeld in de coupe; verder wordt
aangetroffen, pees, zetmeel, dwarsgestreept spierweefsel (dwars-
streeping duidelijk), kraakbeen, longen, hartspier, glad spier-
weefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen, uier (?), bind-
weefsel, vrij veel longen (de alveolen zijn met bloed gevuld). In
de coupe, die in gelatine is ingesloten, zijn de longen zeer lastig
te herkennen.
XV.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De coupes bevatten practisch
geen meelbestanddeelen. Men ziet hoofdzakelijk bloedmassa's.
Verder ziet men elastisch weefsel, een groot gedeelte arteriewand,
vetweefsel, groote stukken long, verhoornd epitheel, huid, hart-
spier, een enkel stukje dwarsgestreept spierweefsel, pees, schild-
klier en een enkel levereilandje.
XVI.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De coupes bevatten weinig meel.
Wel vrij veel kraakbeen, vrij veel bindweefsel, bloedmassa's, een
gedeelte maag darmkanaal; veel pees, weinig dwarsgestreepte spieren
(dwarsstreeping duidelijk), veel longen (alveolen samengevallen),
hart, elastisch weefsel, veel bindweefsel met elastische vezelen en
verder vetweefsel, glad spierweefsel en lymphoïdeweefsel.
XVII.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De coupes bevatten veel zetmeel,
verder bloedcoagula, longen, vermoedelijk uier, overigens hart,
kraakbeen, dwarsgestreept spierweefsel, pees, vetweefsel, bind-
weefsel met veel elastische vezelen, kherweefsel, glad spierweefsel
een klein stukje lever en schildklier.
De dwarsstreeping van het spierweefsel was duidelijk.
XVIII.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed geslaagd. De coupes bevatten
veel zetmeel, verder een bruine massa met hier en daar kernen, hier
en daar een stukje bindweefsel en bindweefsel met veel elastische
vezelen en een gedeelte verhoorn epitheel met een gedeelte talkklier.
XIX.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in gelatine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is niet erg goed. Aangetoond worden:
Bindweefsel met hier en daar klierpaketten (uier?), verder een
bruinroode bloedmassa, dwarsgestreepte spieren, longen (alveolen
onduidelijk door vulling met bloed), vetweefsel, kraakbeen, tusschen
strooken bindweefsel gelegen klierpaketten, hartspier, peesweefsel,
groote stukken glad spierweefsel, lymphoïdeweefsel, een stukje
lever en zetmeel.
XX.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De hoofdmassa wordt in de coupe
ingenomen door bloed en zetmeel. Er zijn heele gezichtsvelden
waarin men geen stukje weefsel ziet. Hier en daar vindt men een
klein stukje dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk).
een stukje bindweefsel, verder lymphoïdeweefsel, klierweefsel, bind-
weefsel met veel elastische vezelen, een stukje milt, een stukje lever
en een gedeelte verhoornd epitheel.
XXI.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De coupes bevatten in hoofdzaak
meel met weinig bloed. Verder enkele stukjes long, kleine stukjes
dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk), peesweef-
sel, huid, vetweefsel, kraakbeen (bronchus). een stukje lever en
bindweefsel met veel elastische vezelen.
De long-alveolen zijn in dit geval niet met bloed gevuld.
XXII.nbsp;Bloedworst.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De kernkleuring is goed. De
hoofdmassa bestaat uit meel en een bruine bloedmassa. Hier en
daar ziet men een stukje glad en een stukje dwarsgestreept spier-
weefsel, een stukje pees, stukjes vet, long en klierweefsel, en kraak-
been. Het longweefsel is slecht te herkennen. De alveolen zijn met
een bruine massa gevuld. De dwarsstreeping van het spierweefsel
is in de canadabalsum-praeparaten onduidelijk.
XXIII.nbsp;Bloedworst.
De smaak en reuk zijn goed.
De consistentie is nogal brokkelig.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De coupes bevatten wemig
bloed. Men vindt groote stukken, tusschen bind- en vetweefsel lig-
gende kherpaketten (vermoedelijk uierweefsel) en ook andere klier-
weefsel. Verder vrij veel dwarsgestreept spierweefsel en verspreid
kraakbeen, verkookt bindweefsel, vetweefsel, elastisch weefsel en
een stukje leverweefsel. De dwarsstreeping in de spieren was on-
duidelijk; in de gelatinepraeparaten was ze beter dan in de canada-
balsum-praeparaten.
XXIV. Bloedworst. Afkomstig uit inrichting x.
Dit monster was afkomstig uit dezelfde inrichting x als monster
2, 6 en 19 leverworst en bloedworst VI en XI en werd genomen
op denzelfden dag als leverworstmonster 19, omdat ook hier de
verdenking aanwezig was, dat baarmoeder was verwerkt.
Binnen het half uur na het binnenkomen van het monster waren
van de niet voorbehandelde worst enkele bevriescoupes gereed en
gekleurd met H-E. De kleurnuance was tamelijk rood. De coupes
bevatten vrij veel zetmeel, veel longen, meestal met dichtgevallen,
of met bloedcoagulum gevulde alveolen en gezwollen cellen, glad
spierweefsel, vetweefsel, huid, zeer weinig dwarsgestreept spier-
weefsel met duidelijke dwarsstreeping, pees, bloedcoagula en een
haar. Er werden geen weefseldeelen aangetroffen, die aan baar-
moeder deden denken.
Een grooter blokje werd in paraffine ingesloten en gekleurd
volgens H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie was goed. De dwarsstreeping van het
spierweefsel ook in de canadabalsum-praeparaten was goed zicht-
baar. De coupes bevatten: veel longen met dichtgevallen of met
bloedcoagulum gevulde alveolen, vetweefsel, iets dwarsgestreept
spierweefsel, bloedcoagula, huid, lymphoïdeweefsel, elastisch weef-
sel, talkklieren, glad spierweefsel, zetmeel, hart en kraakbeen.
XXV. Bloedworst.
Dit monster was afkomstig uit dezelfde inrichting y, als bloed-
worstmonster V en VII en leverworstmonster 1 en 20.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Het is niet mogelijk deze worst op het bevriesmicrotoom te
snijden. Ze wordt dus ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleuring is goed geslaagd, de dwarsstreeping van het spier-
weefsel is duidelijk. In de coupes wordt aangetroffen: veel zetmeel,
weinig dwarsgestreept spierweefsel, veel bloedcoagula en verder
glad spierweefsel, hartspier, bindweefsel met veel elastische vezelen,
peesweefsel en stukjes maagdarmkanaal.
Weefselgedeelten, welke aan baarmoeder doen denken ontbreken
ten eenen male.
Het insluiten in paraffine van deze worstsoorten gaf goede resul-
taten en leverde geen moeilijkheden op. Bij te lang verblijf in de
diverse vloeistoffen wordt het blokje wel gemakkelijk hard. Men
moet erop bedacht zijn het materiaal niet te dik te nemen, om het
insluitprocédé niet noodeloos te verlengen.
Het is aan te bevelen de coupes van bloedworst steeds op eiwit-
glaasjes op te plakken, omdat de coupes van deze worstsoort anders
gemakkelijk bij de bewerkingen loslaten.
De kleurdifferentiatie was meestal vrij goed. In de in canada-
balsum ingesloten praeparaten veelal beter dan in de in gelatine
ingesloten praeparaten. Toch waren deze laatsten ook noodig omdat
hierbij het dwarsgestreepte spierweefsel en pees- en elastisch
weefsel gemakkelijker te herkennen waren.
Wat de aangetroffen bestanddeelen betreft, kan het volgende
worden opgemerkt:
Wat in de beschrijving als „bloedquot; of „bloedmassa is opge-
geven zijn die gedeelten, welke correspondeeren met het macros-
copisch zwarte gedeete uit de massa. De eene keer deed het zich
in de coupe voor als een roestbruine min of meer korrelige massa,
een andere keer als een eosine-roode massa, waarin soms blauwe
celkernen te zien waren.
De hoeveelheid van deze bloedmassa in de coupe was zeer ver-
schillend Eveneens varieerde de aangetroffen hoeveelheid zetmeel
in de coupes belangrijk. Werd weinig of geen zetmeel aangetroffen
dan was de verscheidenheid der gebruikte dierlijke bestanddeelen
grooter.
De meeste worstmonsters voldeden wat de bestanddeelen van
dierlijken oorsprong betreft wel aan de algemeene norm, welke
daaraan gesteld wordt. Longen schijnen tot de zeer veel voorkomen-
de organen in de bloedworst te behooren. Het herkennen hiervan
leverde nog al eens moeilijkheden op, omdat óf de alveolen geheel
waren samengevallen, öf geheel met bloedmassa of met blauw-
gekleurd zetmeel waren gevuld.
Zonder voorafgaande proefnemingen met gekookte gemalen
organen en met proefworsten, zouden zij in vele gevallen niet zijn
herkend.
Tot de niet gebruikelijke organen welke zijn aangetrotten be-
hooren- baarmoeder, maagdarmkanaal en milt. Tegen het gebruik
van milt zijn feitelijk geen bezwaren in te brengen. Maagdarm-
kanaal wordt in sommige leverworsten toegelaten; de bezwaren
ertegen zijn alleen die van onvoldoende reiniging.
Wenscht men ze in de leverworst toe te laten dan mag men er
ook geen bezwaar tegen hebben in bloedworst.
Anders is het met de baarmoeder, deze is onder alle omstandig-
heden verboden. Ze kwam in monster V en in VII in vrij groote
hoeveelheden in de coupe voor, alhoewel niet aan alle deeltjes
afzonderlijk de diagnose „baarmoederquot; was te stellen.
Beide monsters waren afkomstig uit dezelfde inrichting. Tus-
schen de beide monsternamen lag een tijdruimte van enkele weken.
Op grond van monster VII werd proces-verbaal opgemaakt. Door
betrokkene werd strafvervolging voorkomen door vrijwillige beta-
ling van ƒ 20.—.
Bij monster VI werden ook weefseldeelen aangetroffen, welke
erop wezen, dat baarmoeder was verwerkt. Daar niet alle omstan-
digheden voor het opmaken van een proces-verbaal (waarover
later) waren vervuld, werd hiervan afgezien; evenals van het in-
sluiten van meerdere blokjes. Bij een latere monstername bij den-
zelfden persoon (monster XI) werden ondanks het feit, dat meer-
dere blokjes werden gesneden geen weefselstukjes meer in de
coupes aangetroffen, welke aan baarmoeder deden denken. Deze
monstername vond plaats, nadat de verkooper van No. VII zijn
proces-verbaal had betaald.
Met deze serie onderzoekingen is dus in de practijk bewezen:
Ie. dat door het microscopisch onderzoek, de aanwezigheid van
„verbodenquot; organen i.e. baarmoeder, inderdaad in deze vleesch-
waar (bloedworst) kan worden vastgesteld;
2e. dat krachtens de bestaande bepalingen vervolging van deze
overtreding, gepaard gaande met veroordeeling van den verkooper,
der niet aan de voorschriften beantwoordende vleeschwaren, mo-
gelijk is;
3e. dat de vervolging van den overtreder blijkbaar ook een eind
maakte aan de ongewenschte praktijken van anderen.
C. Leverworst soorten.
a. Ie kwaliteit leverworst.
Hieronder te begrijpen, ook de zgn. Berhner en Saksische lever-
worst.
Monster No. I.
De smaak en reuk zijn vrij goed, de consistentie is iets brokkelig.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
-ocr page 163-De kleurdifferentiatie is vrij goed geslaagd. Aangetoond worden:
vrij veel dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk); er
zijn 2 verschillende breedten van spierweefsel, verder ziet men bind-
weefsel, glad spierweefsel, groote zenuwen, kherweefsel.' groote
bloedvaten en vrij veel lever.
Monster No. II.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, ook der leverkernen. Aangetoond
worden: vrij veel duidelijk dwarsgestreept spierweefsel, vri, veel
leverweefsel, blijkbaar varkenslever, vele losse cellen, welke den
indruk maken levercellen te zijn, vetweefsel, sereus klierweefsel,
huid en bindweefsel.
In de coupe ziet men vele lege ruimten.
Monster No. III.
De smaak en reuk zijn goed, de consistentie is vrij week.
Gefixeerd in Bouin. Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed geslaagd. Aangetoond worden: vrij
veel lever (varken) en vetweefsel en verder bindweefsel, een groote
arterie schildklier, hart, leeg klierweefsel, lymphoïdeweefsel, long-
weefsel huid, verhoornd epitheel met haren, elastisch kraakbeen,
hyaline kraakbeen, elastisch weefsel, een gedeelte bloedlymph-
klier en dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duidelijk).
Monster No. IV.
Wordt verkocht als „de echte leverworstquot;.
De consistentie is tamelijk gebonden en droog. De smaak en
reuk zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed, ook de kernkleuring in de
lever De coupes bevatten nog al veel zetmeel, verder vrij veel lever
en overigens door het praeparaat verdeeld: pees, elastisch weefsel,
dwarsgestreept spierweefsel, hart, glad spierweefsel, longen, huid,
zenuwweefsel, kraakbeen en lymphoïde-weefsel.
Monster No. V.
De zoogenaamde „Beste Leverworstquot;,
De smaak en reuk zijn goed, de consistentie is nogal week.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is niet bijzonder goed. De lever is wel goed
gekleurd, ook de kernen. Aangetoond worden: hoofdzakelijk lever
(varken) en dwarsgestreept spierweefsel (de dwarsstreeping is
alleen in het in gelatine ingesloten praeparaat duidelijk), los bind-
weefsel, vetweefsel, pees, klierweefsel, verhoornd epitheel met talk-
klieren en bindweefsel met veel elastische vezelen.
Monster No. VI.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed de kernkleuring in de lever en
dwarsstreeping in de spieren is duidelijk. De coupes bevatten: veel
lever o.a. varkenslever, vetweefsel, dwarsgestreept spierweefsel,
verder bindweefsel waarin klierweefsel (uier ?), lymphoïdeweefsel,
hartspier, kraakbeen, bindweefsel met veel elastische vezelen, pees,
sereus kherweefsel, verhoornd epitheel, zwoerd, een groot stuk
zenuw, een stukje long en een stukje milt.
Monster No. VII.
Zgn. „Beste Leverworstquot; uit inrichting z.
De smaak en reuk zijn goed, de consistentie nogal week.
Als bijzonderheid wordt opgemerkt, dat de worst drijft in for-
maline (1 : 10).
Ingesloten in paraffine. Hierbij blijkt, dat het schijfje worst zelfs
drijft in xylol.
Kleuring: H-HCl-E. Kleurdifferentiatie is vrij goed.
De coupes bevatten: in hoofdzaak vetweefsel; hier en daar ziet
men een enkel stukje dwarsgestreept spierweefsel, een stukje kher-
weefsel, pees en bindweefsel, lymphoïdeweefsel waaronder milt en
een enkel spaarzaam levereilandje.
Monster No. VIII.
„Prima leverworstquot; (zgn. Saksische).
De kleur is rosebruin; de smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleuring is niet erg goed geslaagd. De coupes bevatten:
weinig lever; de kerntinctie hierin is onduidelijk, verder ziet men
een groot netwerk van ondefinieerbaar weefsel, stukjes verhoornd
epitheel, kleine stukjes dwarsgestreept spierweefsel, veel verkookt
en samengeklonterd bindweefsel, leeg klierweefsel, bindweefsel met
sterke pigmenteering, kraakbeen, huid, vetweefsel, bindweefsel met
veel elastische vezelen, lymphoïdeweefsel en vermoedelijk long.
Monster No. IX.
„Beste Leverworstquot; (uit inrichting z. dezelfde zaak als van
monster No. VII).
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Deze worst drijft niet in formaline.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed geslaagd. De coupes bevatten:
hoofdzakelijk vetweefsel, vrij veel dwarsgestreept spierweefsel
(dwarsstreeping duidelijk), peesweefsel, hier en daar een klein
stukje glad spierweefsel, verder bindweefsel en bindweefsel met
veel elastische vezelen, lymphoïdeweefsel, een stukje klierweefsel
en een enkel stukje lever en iets zetmeel.
Monster No. X.
„Ie kwaliteit leverworstquot; (afkomstig uit Comestibleszaak).
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-E.
De kleurdifferentiatie is niet best geslaagd. De coupes bevatten
veel vetweefsel en dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping
onduidelijk); verder een minderheid van leverweefsel (varken),
klierweefsel, bindweefsel en glad spierweefsel. Verder was er be-
trekkelijk veel zetmeel Ln de coupe aanwezig.
Monster No. XI.
„Beste Leverworstquot;. De worst drijft in formaline.
De smaak, reuk en consistentie zijn uitstekend.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed gelukt; de kernteekening in de
lever eveneens. De dwarsstreeping van het spierweefsel is duidelijk
ook in de canadabalsum-praeparaten. In de coupes overheerscht het
vetweefsel. Hier en daar ziet men een flink stuk dwarsgestreept
spierweefsel en een stukje leverweefsel (ook van het varken).
Verder hggen door de coupes verspreid: stukjes peesweefsel en
verkookt bindweefsel, huid, iets glad spierweefsel, bindweefsel met
veel elastische vezelen en kherweefsel. Zetmeel is practisch met
aanwezig.
-ocr page 166-Monster No. XII.
„Beste Leverworstquot;. De worst drijft in formaline.
De smaak en reuk zijn vrij goed, de consistentie is vrij vast.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, ook de kernkleuring in de lever.
De dwarsstreeping van het spierweefsel is duidelijk zichtbaar.
De coupes bevatten: veel vetweefsel, veel glad spierweefsel,
waarvan sommige deelen nog met slijmvliesgedeelten van het
maagdarmkanaal en lymphe-follikels er aan. Verder ziet men vrij
groote stukken lymphoïde weefsel, stukjes dwarsgestreept spier-
weefsel, huid, verhoornd epitheel, haren en enkele stukjes nier,
verkookt bindweefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen en
enkele spaarzame lever-eilandjes (varken).
Het insluiten in paraffine geeft ook bij deze worstsoorten
goede resultaten. Het opplakken der coupes kan op gewone, niet
met eiwit voorbehandelde, dekglaasjes geschieden.
De kleurdifferentiatie der coupes was meestal goed. Het beste
ook hier weer na overkleuring met haemaluin en differentiatie met
HCl. Opmerkelijk was, dat de kleuring en de kerndifferentiatie
van het leverweefsel bijna steeds goed was. Men mag dus ver-
wachten, dat men de lever, indien ze aanwezig is, vrijwel zeker
kan aantoonen. Ook de dwarsstreeping der spieren was meestal
heel duidelijk; was het niet steeds in het canadabalsumpraeparaat
het geval, dan toch in het gelatine-praeparaat.
Er is bij de onderverdeeling der leverworstsoorten alleen een
onderverdeeling gemaakt in Ie en 2e kwaliteit, naar gelang de
prijsklasse waarin ze werden verkocht.
Van vermelding der prijzen is afgezien, omdat deze tijdens den
duur van het onderzoek teveel aan fluctatie onderhevig waren.
Noch uit de kleur, noch uit reuk of smaak der leverworsten is
bij eenige benadering op te maken of er veel lever in is verwerkt.
Hoogstens kan men bij leverworsten, afkomstig uit een kleine
plattelandsslagerij, eens een enkele keer macroscopisch een stukje
lever in de sneevlakte ontdekken. Bij een voortreffelijk er uit ziende
en smakende leverworst werd later in de coupes hoegenaamd geen
leverweefsel aangetroffen.
Wat betreft de bestanddeelen kan het volgende worden opge-
merkt:
In de eerste plaats mag worden verwacht, dat in le kwaliteit
leverworst een niet onbelangrijke hoeveelheid lever wordt aange-
troffen. Niet alleen op grond van de recepten mag men dit eischen,
doch ook het publiek verwacht dat zeer zeker. Dit blijkt nu in de
verste verte niet het geval te zijn. Verder moeten in le kwaliteit
leverworst geen organen worden gebruikt, welke in den regel
alleen in 2e soort worden gebruikt. Volgens de recepten mogen
in le soort geen longen voorkomen echter wel varkensmagen of
kalverdarmen, zoodat men op deze deelen van den intestinaal-
tractus geen aanmerkingen kan maken. Verder treffen we als onge-
bruikelijk orgaan aan: de milt.
Maagdarmkanaal is echter maar in een der monsters aangetrof-
fen, evenals milt, zoodat men blijkbaar toch geen al te groote
behoefte heeft aan de verwerking van deze organen. Verboden
organen werden in de monsters niet aangetroffen. Wel werd in
enkele veel zetmeel opgemerkt, iets wat men in le kwaliteit lever-
worst ook niet verwacht.
Maar laten we buiten beschouwing het aantreffen van veel zet-
meel, van milt, en van maag darmkanaal en glad spierweefsel, en
stellen we alleen als eisch, dat le kwaliteit leverworst geen longen
en vrij veel lever moet bevatten dan zijn er van deze 12 monsters
slechts 3 welke aan deze eischen voldoen. Toch waren bij de 9
andere monsters inderdaad uitstekend smakende soorten, waarvan
er waarschijnlijk ook bij waren, welke dank zij het groote gehalte
aan vetweefsel, zeer voedzaam waren.
Wel is bij 9 worsten er een bij waarin maag darmkanaal verwerkt
is hetgeen om de slechte reinigingsmogelijkheid toch ongewenscht
moet worden geacht. Een andere der 9 bevatte als ongebruikelijk
orgaan: milt, een orgaan, waartegen toch eigenlijk geen bezwaren
zijn in te brengen.
Het hoofdbezwaar, dat tegen het niet voldoen der leverworsten
aan de recepten kan worden ingebracht is: dat het publiek denkt,
dat het een worst koopt, waarin de lever, dus een betrekkelijk duur
bestanddeel, in niet onbelangrijke mate voorkomt en daarvoor een
hoogeren prijs betaalt, terwijl inderdaad de lever grootendeels ont-
breekt en wellicht allang op andere wijze zijn geld heeft opgebracht,
en in de worst door goedkoopere, al zijn het niet altijd minder voed-
zame bestanddeelen, is vervangen.
b. 2e ktvaliteit leverworst. Hieronder ook te begrijpen bak-
leverworst.
Monster No. 1. Afkomstig uit inrichting y.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed geslaagd. De coupes bevatten veel
milttrabekels met milt-weefsel, iets dwarsgestreept spierweefsel met
duidelijke dwarsstreeping, veel glad spierweefsel met aansluitende
gekronkelde tubuleuse klieren, en rose weefselgedeelten met daarin
gekronkelde tubuleuse klieren, zoodat ook hier baarmoeder is ge-
bruikt. Verder vetweefsel, bindweefsel, huid, pakketjes in bind-
weefsel gelegen klierweefsel, een gedeelte maagdarmkanaal, groote
bloedvaten en een klein stukje lever. Hier en daar vindt men ook
zetmeel.
Monster No. 2. Afkomstig uit inrichting x.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Het materiaal is zeer
fijn verdeeld.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed geslaagd. De hoofdmassa van de
coupes wordt gevormd door een netwerk van verkookt bindweefsel
met groote stukken glad spierweefsel. Hier en daar ziet men kleine
stukjes spierweefsel met goede dwarsstreeping, verder lymphoïde-
weefsel, kleine stukjes lever, vetweefsel, longen, een haar, leeg
klierweefsel, hart, kraakbeen, verhoornd epitheel, bindweefsel met
veel elastische vezelen, een groot stuk zenuwweefsel en een gedeelte
maagdarmkanaal. Ook treft men hier en daar zetmeel aan.
Monster No. 3.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentie is vrij goed. De coupes bevatten: hier en
daar veel meel, vrij veel stukjes pees, dwarsgestreept spierweefsel
en vet. Verder huid en hier en daar een klein stukje lever. De
dwarsstreeping der spieren was in de canadabalsum-praeparaten
onduidelijk.
Monster No. 4.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
-ocr page 169-Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed; ook de kernen van het lever-
weefsel zijn duidelijk zichtbaar. De coupes bevatten: veel glad- en
dwarsgestreept spierweefsel en hartspier. De dwarsstreeping zoo-
wel in willekeurige spieren als in de hartspier was duidelijk. Verder
ziet men: bindweefsel, vetweefsel, klierweefsel, kleine stukjes lever,
lymphoïdeweefsel, verhoornd epitheel en een haarzakje, milt en
kraakbeen.
Monster No. 5.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, ook de kernkleuring van de lever-
gedeelten. De coupes bevatten: vrij veel meel, verder flinke hoeveel-
heden lever (varken), en glad spierweefsel en gedeelten maagdarm-
kanaal, pees, kraakbeen, huid, verkookt bindweefsel, klierweefsel
en hier en daar kleine stukjes dwarsgestreept spierweefsel (dwars-
streeping duidelijk).
Monster No. 6. Afkomstig uit inrichting x.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed geslaagd ook der leverkernen. De
coupes bevatten: vrij regelmatig verdeeld: varkenslever, verkookt
bindweefsel, dwarsgestreept spierweefsel (dwarsstreeping duide-
lijk), en veel glad spierweefsel; verder maagdarmkanaal (waar-
schijnlijk maag en dikke darm), verhoornd epitheel, huid, longen
(alveolen met een blauw coagulum gevuld), schildklier, pees, bind-
weefsel met veel elastische vezelen en enkele haardoorsneden.
Monster No. 7.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed; ook de leverkemen en de dwars-
streeping der spieren zijn duidelijk zichtbaar. De coupes bevatten
weinig lever (varken), verder enkele gedeelten maagdarmkanaal,
verkookt bindweefsel, verhoornd epitheel, veel glad spierweefsel,
overigens vetweefsel, bindweefsel met veel elastische vezelen, milt,
klierweefsel, huid, veel hartspier en verder lymphoïdeweefsel en
elastisch weefsel.
Monster No. 8.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De kernkleuring in de lever
en dwarsstreeping der spieren is duidelijk. In de coupes overheerscht
het zetmeel; verder vindt men geleidelijk door het praeparaat ver-
deeld bindweefsel, dwarsgestreept spierweefsel, leverweefsel, kraak-
been, huid, vetweefsel, enkele haren, vrij groote stukken nier, verder
pees, en verhoornd epitheel.
Monster No. 9.
De smaak en reuk zijn vrij goed; de consistentie iets brokkelig.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is minder goed. De kemteekening in de
lever en dwarsstreeping der spieren is toch duidelijk. De coupes
bestaan uit een vrijwel gelijkmatig mengsel van: pees, dwarsge-
streept spierweefsel, huid, lymphoïdeweefsel.
Hier en daar ziet men een flink stukje lever.
Monster No. 10.
„Bakleverworst.quot; De reuk en smaak zijn goed; de consistentie
brokkelig. In de grijze massa ziet men hier en daar bruinachtig
weefsel.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De kerntinctie in de lever en
dwarsstreeping van de spieren is duidelijk. De coupes bevatten veel
zetmeel, dat het beeld beheerscht. Verder vindt men in gelijke
verdeeling ongeveer, stukjes kherweefsel, kraakbeen, dwarsge-
streept spierweefsel, verkookt bindweefsel, tusschen vet en bind-
weefsel gelegen klierkwabjes en vrij veel lever. Ook wordt een
stukje boek- of netmaag aangetroffen.
Monster No. 11.
De smaak, reuk en consistentie z'ijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, de kernkleuring in de lever en de
dwarsstreeping der spieren duidelijk. De coupes bevatten practisch
geen zetmeel. Aangetroffen worden vrij veel tusschen vet en bind-
weefsel gelegen klierpaketten, verkookt bindweefsel, waaraan ver-
bonden lagen gladde spieren, bindweefsel met veel elastische
vezelen, hartspier, leeg klierweefsel, leverweefsel, dwarsgestreept
spierweefsel, verhoornd epitheel met haren, kraakbeen en een ge-
deelte herkauwersvoormaag. Geen der weefsels overheerschte.
Monster No. 12.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, de dwarsstreeping der spieren en
de kernkleuring in de lever is duidelijk. De coupes bevatten veel
zetmeel. Hier en daar treft men flinke stukken leverweefsel aan.
Verder stukjes dwarsgestreept spierweefsel (met hier en daar
Mieschersche buizen in de spiervezelen). bindweefsel, elastisch
weefsel, lymphoïdeweefsel, verhoornd epitheel, peesweefsel, muceus
klierweefsel, schildklier, milt en vetweefsel.
Monster No. 13.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed. De dwarsstreeping der spieren
en de kerntinctie in de lever is duidelijk. In de coupes ziet men hier
en daar verspreid zetmeel en flinke gedeelten leverweefsel. Verder
gedeelten verhoornd epitheel al of niet met haren en talkklieren,
kleine gedeelten milt, vrij veel hartspier, hier en daar een stukje
dwarsgestreept spierweefsel, peesweefsel en longen. Overigens hier
en daar nog stukjes huid, klierweefsel, een beetje bloed, bind-
weefsel met veel elastische vezelen, vetweefsel, los bindweefsel,
een groot bloedvat, elastisch weefsel, kleine gedeelten glad spier-
weefsel enkele stukjes varkenslever en een gedeelte schildkher.
De longen waren in sommige deelen slecht te herkennen; vele
alveolen waren met blauwgekleurde zetmeelkorrels gevuld.
Monster No. H.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in gelatine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed, ook de kernteekening. De
dwarsstreeping der spieren is duidelijk. De coupes bevatten veel
leverweefsel, veel dwarsgestreept spierweefsel en veel losse cellen
met duidelijke kernteekening (levercellen?). Verder peesweefsel,
bindweefsel met veel elastische vezelen, huid met haardoorsneden,
klierweefsel, elastisch weefsel, schildklier, en hier en daar zetmeel.
Bij controleeren van de praeparaten, nadat ze ± een jaar waren
bewaard, bleek, dat de kleurdifferentiatie veel slechter was ge-
worden.
Monster No. 15.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in gelatine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De dwarsstreeping der spieren
is duidelijk, de kerntinctie in de lever is echter onduidelijk. De
coupes bevatten: veel zetmeel, verder pees, huid, dwarsgestreept
spierweefsel, maagdarmkanaal, een weinigje lever, longen, schild-
klier, elastisch weefsel, een stukje nier, klierweefsel, vetweefsel,
kraakbeen en veel glad spierweefsel.
Monster No. 16.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in gelatine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie en kernteekening zijn vrij goed, de dwars-
streeping der spieren in de in gelatine ingesloten coupes is duidelijk;
in de canadabalsum-praeparaten onduidelijk. De coupes bevatten
vrij veel lever, vetweefsel en dwarsgestreept spierweefsel (2 breed-
ten), verder bindweefsel met veel elastische vezelen, huid, klier-
weefsel, hartspier, een weinig glad spierweefsel, een stukje nier,
een gedeelte schildklier, lymphoïde weefsel en verhoornd epitheel.
Monster No. 17.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed, de kernkleuring in de lever-
gedeelten goed en de dwarsstreeping van het spierweefsel duidelijk.
In de coupes ziet men vrij veel levergedeelten (varken); ook door
het praeparaat verdeeld liggen vrij veel groepjes groote losse
epitheel-cellen. Verder vrij veel dwarsgestreept spierweefsel. Ove-
rigens door de coupes verdeeld tamelijk veel vetweefsel, enkele
bloedcoagula, klierweefsel, verkookt bindweefsel, huid, pees, een
stukje zenuw, haar, lymphoïde weefsel en bindweefsel met veel
elastische vezelen.
Monster No. 18.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed. Deze worst drijft in
formaline.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, ook de kernkleuring in de lever.
De dwarsstreeping van het spierweefsel is duidelijk. In de coupes
ziet men geleidelijk over de oppervlakte verdeeld kleine stukjes
dwarsgestreept spierweefsel, gedeelten vetweefsel, hier en daar vri)
groote gedeelten leverweefsel (varken).
Overigens groote gedeelten glad spierweefsel, soms nog m ver-
binding met gedeelten maagdarmslijmvlies en een lymphfollikel
Hier en daar een stukje nier, kraakbeen, elastisch weefsel, huid
en elastisch kraakbeen.
Monster No. 19.
Dit monster was afkomstig uit dezelfde inrichting x als monster
2 en 6 en bloedworstmonster VI en XI. Sedert de vorige monster-
name was ongeveer 10 maanden verloopen.
De directe aanleiding tot deze monstername was, dat na een
drukken varkensslachtdag, door den betrokken persoon, vanuit het
slachthuis baarmoeders mee waren genomen. Twee dagen later
werd het monster genomen waarbij bleek, dat de worst daags te
voren was gemaakt. Verstrekt werd een stuk leverworst van
± 100 gram.
Smaak, reuk en consistentie van de worst waren goed.
De consistentie was zoodanig, dat zonder eenige voorbereiding
of fixatie bevriescoupes van 2 X 2 cm. en 15 ^ ter oriënteermg
konden worden gesneden en gekleurd en ingesloten in arseen-
glycerine gelatine, zoodat binnen een half uur nadat het monster
was ingeleverd vrij goede coupes beschikbaar waren.
De kleuring geschiedde met H-E, omdat differentiatie in HCl
door zijn invloed op gelatineuse en collageene stoffen bij niet opge-
plakte coupes te veel ongewenschte plooien en moeilijkheden bij
het insluiten geeft.
De kleurdifferentiatie was daardoor niet zoo mooi als gewoonlijk.
Toch rees direct bij bezichtiging der coupes het vermoeden dat er
baarmoeder was verwerkt. Men zag in de praeparaten vrij groote
egaalrose gedeelten waarin gekronkelde tubuleuse klieren met
duidelijke blauwe kernen en verder nog rose gedeelten begrensd
door een cylinderepitheel. waaronder in het rose gedeelte een laag
van vele kernen.
Op grond hiervan werd besloten ook nog enkele worstschijfjes
in paraffine in te sluiten.
Er werden nog 3 stukjes in paraffine ingesloten en gekleurd
volgens H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie en kernteekening in de lever was in 't alge-
meen goed. De dwarsstreeping van het spierweefsel was in de in
gelatine ingesloten coupes duidelijker dan in de canadabalsum-
praeparaten.
In de coupes van alle drie de blokjes werden door het praeparaat
verdeeld deelen aangetroffen welke op de verwerking van baar-
moeder wezen: rose weefseldeelen met duidelijke blauwe tubuleuse
gekronkelde klieren, rose weefselgedeelten met aan den grens veel
celkernen en waarboven een al of niet geplooid cylinderepitheel.
Verder ook rose gedeelten met vrij groote bloedvaten en tubuleuse
klieren en gedeelten glad spierweefsel met daaraan vastliggend ge-
kronkelde tubuleuse klieren.
Verder bevatten de coupes vrij veel maagdarmkanaal, vermoedelijk
maag en dikke darm, veel glad spierweefsel, veel elastisch kraak-
been, iets dwarsgestreept spierweefsel en iets leverweefsel (varken).
Overigens door de coupes verdeeld, collageen bindweefsel, haar-
doorsneden, lymphoïdeweefsel, milt, hart, elastisch weefsel, vet-
weefsel, talkklieren, merglooze zenuwen, een gedeelte voormaag
(vermoedelijk netmaag), huid, meerlagig plavei-epitheel en nier-
en muceus klierweefsel.
In de coupes van alle drie de blokjes werden dezelfde bestand-
deelen aangetroffen, behalve hart en nier, die slechts in een der
blokjes werden gevonden.
Monster No. 20. Afkomstig uit inrichting y.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Van deze worst zijn niet direct coupes met het bevriesmicrotoom
te maken.
Insluiten geschiedt in paraffine. Gekleurd wordt met H-HCl-E.
De kleuring is goed geslaagd.
In de coupes wordt aangetroffen: Hier en daar een stukje lever,
groote gedeelten hartspier, elastisch weefsel en lymphoïde weefsel
waaronder milt, nier, vetweefsel, maag darmkanaal, uier, groote
stukken glad spierweefsel en ook hier en daar dwarsgestreept spier-
weefsel.
Weefseldeelen, welke aan baarmoeder doen denken worden niet
gevonden.
Wat insluiten, snijden en kleuren betreft zijn er voor deze worst-
soort feitelijk geen verschillen met de vorige. Soms lukt het wel
eens ijscoupes te vervaardigen van onvoorbereid materiaal. Noch
volgens deze methode, noch volgens de gelatineinsluitmethode
krijgt men echter zulke groote coupes als met de paraffinetechniek.
Wel is het bij bevriescoupes mogelijk een gedeelte van het losse
vet (buiten vetweefsel) aan te toonen, doch bij de insluiting in een
gelatineblok komt ook een gedeelte van het vet uit het monster vrij.
Bij insluiten in paraffine, werden eveneens coupes in gelatine
ingesloten, omdat daardoor de dwarsstreeping van het spierweefsel,
de structuur van het bindweefsel en het elastisch weefsel vaak
beter uitkwamen.
Ook bij deze worstsoorten bleek, dat de kleuring en kerndifferen-
tiatie van het leverweefsel goed was. Bij gelatinepraeparaten van
in carbolgelatine ingesloten monsters ging echter na eenigen tijd
de kleur van de coupes sterk achteruit, zoodat controle van de
praeparaten dan niet meer mogelijk was.
Wat de aangetroffen weefsels betreft kan het volgende worden
opgemerkt:
Als verboden orgaan werd in twee gevallen baarmoeder aange-
troffen. Het eerste monster was afkomstig uit dezelfde inrichting
als bloedworst V, Vil en XXV. het andere uit dezelfde slagerij
als leverworst 2 en 6 en bloedworstmonster No. VI, XI en XXIV.
In het eerste geval werd geen strafvervolging ingesteld, omdat niet
alle voorwaarden daarvoor vervuld waren.
In het tweede geval werd proces verbaal opgemaakt. Ook hier
werd door betrokkene de strafvervolging voorkomen door het be-
talen van een „vrijwillige boetequot;, welke in dit geval ƒ 25.— bedroeg.
Overigens bevatte deze leverworstsoort ongeveer dezelfde dier-
lijke bestanddeelen als de le kwaliteit leverworst.
De frequentie van de organen of weefsels, welke men ongaarne
in de le kwaliteit leverworst ziet, als: deelen van het maagdarm-
kanaal, was ook in deze worstsoort gering.
Ook longen werden slechts in betrekkelijk weinig monsters aan-
getroffen. Waar er blijkbaar zoo weinig behoefte bestaat aan een
algemeen gebruik van deelen van het maagdarmkanaal en longen,
lijkt het mij beter om ze maar geheel te verbieden. In een groot
gedeelte der monsters, werden min of meer belangrijke hoeveel-
heden glad spierweefsel aangetroffen. Hiertegen behoeven geen
bezwaren te bestaan, zij kunnen afkomstig zijn van de groote
voormagen van het rund en zoodanig verwerkt worden, dat van
verontreiniging geen sprake behoeft te zijn.
Op grond van de in de monsters aangetroffen leverhoeveelheden
is er geen wezenlijk verschil met de 1 e kwaliteit leverworst. Zouden
we dezelfde maatstaf aanleggen als bij de Ie kwaliteit, n.1. vrij veel
lever en geen longweefsel, dan zouden zelfs 4 van deze tweede
kwaliteitsmonsters voor Ie kwaliteit kunnen doorgaan. En in andere
monsters, welke krachtens deze eischen niet voor Ie kwaliteit zou
den kunnen doorgaan, was toch nog een levergehalte in de coupes
aanwezig, dat meer recht gaf op het praedicaat Ie kwaliteit dan het
levergehalte van enkele als Ie kwaliteit verkochte worstsoorten.
Ook door deze serie onderzoekingen is in de praktijk vastgesteld,
dat door microscopisch onderzoek de verwerking van „verbodenquot;
organen kan worden vastgesteld, en door middel van de bepalingen
van de vleeschkeuringswet met succes tegen dit euvel kan worden
opgetreden.
D. Diverse andere vleeschwaren.
1.nbsp;Leverpastei in blik.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed, ook de kernteekening in de
lever. De dwarsstreeping der spieren is alleen duidelijk in de
gelatinepraeparaten. De coupes bevatten vrij veel elastisch- en
bindweefsel, hier en daar een flink stukje dwarsgestreept spier-
weefsel en een stukje lever; verder hart, klierweefsel, glad spier-
weefsel, schildklier, lymphoïde weefsel, nier en vetweefsel.
2.nbsp;Leverpastei in blik.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleuring en kerndifferentiatie is vrij goed. De dwarsstreeping
is alleen duidelijk in de gelatine-praeparaten.
Aangetoond worden: veel glad spierweefsel, veel verkookt bind-
-ocr page 177-weefsel; verder kraakbeen, enkele stukjes lever, enkele stukjs dwars-
gestreepte spieren, een haar, straf bindweefsel, klierweefsel,
lymphoïde weefsel en longen.
3.nbsp;Leverpastei uit een vorm (slagersfabricaat).
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie en kemteekening zijn goed; de dwarsstree-
ping van de spieren duidelijk. De coupes bevatten veel leege
ruimten (blijkbaar tengevolge van opgelost vet). Vetweefsel be-
vatten de coupes niet. Aangetoond worden: veel dwarsgestreept
spierweefsel en tamelijk veel leverweefsel; verder lymphoïde weefsel
en bindweefsel.
4.nbsp;Sm eerleverworst, afkomstig uit slagersbedrijf.
De smaak, reuk en consistentie zijn goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie en kemteekening zijn goed; de dwarsstree-
ping der spieren duidelijk.
De coupes bevatten ook veel leege ruimten. Aangetoond worden:
dwarsgestreept spierweefsel, bindweefsel, kherweefsel in vet, bind-
weefsel met veel elastische vezelen, en vrij veel lever.
5.nbsp;Leverkaas. Uitgesneden gekocht in comestibleszaak
(filiaalzaak).
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is vrij goed. De dwarsstreeping der spieren
is alleen in de gelatinepraeparaten duidelijk. De coupes bevatten
ook hier weer veel leege ruimten. Verder geleidelijk verdeeld bind-
weefsel, en dwarsgestreept spierweefsel en veel klierweefsel; overi-
gens lymphoïdeweefsel, vetweefsel, bindweefsel met veel elastische
vezelen, elastisch kraakbeen, glad spierweefsel, huid, verhoornd
epitheel, een verkookt stuk bindweefsel met pigment.
Leverweefsel of deelen die er op leken, werden niet aangetroffen.
6.nbsp;Tongpastei in blik.
De smaak, reuk en consistentie zijn vrij goed.
Een stukje drijft in formaline 1 : 10.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is goed, de dwarsstreeping van het spier-
weefsel duidelijk. De coupes bevatten bijna uitsluitend vetweefsel;
hier en daar ziet men een leverstukje en een stukje dwarsgestreept
spierweefsel; verder klierweefsel, bindweefsel met veel elastische
vezelen, lymphoïdeweefsel, glad spierweefsel en pees.
7. Leverpastei in blik.
De reuk en consistentie zijn goed, de smaak vrij goed, doch
flauw; de kleur is erg licht.
Ingesloten in paraffine. Kleuring: H-HCl-E.
De kleurdifferentiatie is in het algemeen goed, de dwarsstreeping
van het spierweefsel duidelijk.
De hoofdzaak van de coupe bestaat uit een blauwachtige korrehge
ondefinieerbare massa, verder vindt men enkele miniatuur stukjes
lever, iets vetweefsel, iets sereus klierweefsel, bindweefsel, elastisch
kraakbeen, een stukje talkklier, lymphoïdeweefsel, een stukje pees,
een klein stukje plaveiepitheel en een stukje nier.
Wat snijden en kleuren betreft kan voor deze vleeschwaren geen
verschil gemaakt worden met de vorige. Alleen kunnen in dit geval
wegens de consistentie geen vooronderzoekingen door middel van
bevriescoupes geschieden en soms geeft ook het insluiten in paraf-
fine moeilijkheden. Daar van smeerleverworst en leverpastei geen
schijfjes zijn te snijden moet men zijn toevlucht nemen tot een
hulpmiddeltje.
Men neemt daartoe een gedeelte van de massa tusschen een
stukje dubbelgevouwen filtreerpapier {Schleicher No. 595) en vormt
zoodoende een schijfje zoo groot en zoo dik als men anders in den
regel snijdt. Tusschen het samengevouwen stukje filtreerpapier
brengt men de massa in de alcohol en later ook in de andere media.
In vele gevallen kan men echter al na de alcoholpassage het filtreer-
papier missen. Bij het verwerken tot coupes ontstaan dan verder
geen moeilijkheden.
Het is opmerkelijk hoe weinig vooral de delicatessen in blik in
samenstelling beantwoorden aan de verwachtingen, die door hunne
namen worden gewekt. In vele gevallen zal dit nog niet ten koste
van de voedingswaarde zijn geschiedt, omdat vrij veel vetweefsel
werd aangetroffen en ook de leege ruimten in de coupes de plaats
kunnen beteekenen van niet in vetweefsel besloten vet.
Het zou wellicht een openbaring zijn eens een groot aantal der-
gelijke „delicatessenquot; op hare samenstelling te onderzoeken.
HOOFDSTUK X.
RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK.
BETEEKENIS VAN DE TOEPASSING DAARVAN
IN DE PRACTIJK.
a. Invloed der bewerkingen, welke voor de vleeschwarenbe-
reiding noodig zijn, op weefsels en organen en de aantoon-
bïiarheid der organen.
In het algemeen kan worden geconstateerd, dat noch zouten,
noch spoelen, noch koken, noch een combinatie van deze bewerkin-
gen een dergelijken invloed op weefsels en organen hebben, dat
daardoor zulke structuurveranderingen optreden, dat de weefsels
of organen niet meer zouden zijn te herkennen. Het meest verandert
nog het collageene bindweefsel, dat door het koken zijn fibrillair
aspect verliest en tot een homogeene massa wordt. De alveolen van
het longweefsel zijn in de praeparaten van gekookt weefsel soms
samengevallen, terwijl ook dikwijls het klierweefsel zoodanig wordt
veranderd, dat niet meer is uit te maken of men met sereus of
muceus klierweefsel heeft te doen.
In tegenstelling met de mededeelingen van diverse onder-
zoekers is komen vast te staan, dat zelfs na langdurige en vrij
hooge verhitting de dwarsstreeping van het willekeurige spierweefsel
en van de hartspier blijft bestaan.
Wat bij de weefsels wel verandert, is het vermogen om kleur-
stoffen op te nemen, zooals men dit in de histologische techniek
gewoon is te zien. Met name het bindweefsel neemt na verhitting
in water sterk haemaluin op en wordt in den regel diffuus blauw
gekleurd; echter lichter dan de kern. Dit zal ook wel de reden zijn
waarom men voor de van Giesonkleuring als regel vindt aangegeven,
dat ze bij de vleeschwaren slecht gelukt. Ook het zouten en spoelen
zullen ongetwijfeld op het vermogen tot opnemen van bepaalde
kleurstoffen invloed uitoefenen.
Bepaalde regels konden hiervoor niet gevonden worden. De be-
werkingen zullen bovendien in de practijk ook aan variabiliteit
onderhevig zijn.
Door de veranderde kleurbaarheid wordt het herkennen der
weefsels wel eeniger mate bemoeilijkt. Hoe langer men echter in
deze materie werkt en hoe meer gevallen men onderzoekt, des te
kleiner wordt dit bezwaar.
De herkenbaarheid der weefsels wordt ernstiger beïnvloed door
het verkleiningsproces, omdat daardoor de samenstellende weefsels
van een orgaan, uit hun verband worden gerukt, afzonderlijk, of wel
tegen vreemde weefsels komen te liggen en daardoor niet steeds als
deelen van een bepaald orgaan kunnen worden gedefinieerd.
Van het schattenderwijze bepalen van de hoeveelheid der samen-
stellende organen en/of weefsels in een vleeschwaar, zal dan ook
geen sprake kunnen zijn.
Longen, lever, testis, nier, hart, pees, elastisch weefsel, dwars- en
glad-gestreept spierweefsel, vetweefsel en kraakbeen zijn in den
regel goed aantoonbaar. Indien baarmoeder en maagdarmkanaal in
een niet te gering percentage aanwezig zijn zal het ook vrij gemak-
kelijk vallen deze organen aan te toonen.
Voormagen, uier en verschillende andere klieren zullen veel
lastiger zijn te determineeren. De verkleining zal veelal zoodanig
zijn, dat geen herkenning mogelijk is. Vele klieren zullen ook al
door de veranderde kleurbaarheid een verwarrend beeld geven en
ook doorsneden van het maagdarmkanaal // aan den darmwand
kunnen een beeld geven, waardoor men aan andere klierweefsels
zou kunnen denken.
Van de verboden organen zullen in den regel baarmoeder en
testis alleen aantoonbaar zijn.
Van de in bepaalde worstsoorten ingevolge de bestaande gebrui-
ken ongewenschte organen, zullen longen altijd en maagdarmkanaal
in het overgroote deel, aantoonbaar zijn.
b. Wat is dan de waarde van het „histologisch-onderzoekquot; van
vleeschwaren?
Zooals boven reeds is uiteengezet, is niet te verwachten, dat men
door het histologisch onderzoek van vleeschwaren, al de voor de
samenstelling gebruikte organen kan opsporen. Wel zal men een
indruk kunnen krijgen over het al of niet in de meerderheid of
in betrekkelijk groote hoeveelheid aanwezig zijn van bepaalde or-
ganen. Zoo heeft het onderzoek van leverworst b.v. uitgewezen,
dat men ten aanzien van de kwaliteitsbepaling en den prijs in geen
enkel opzicht een parallel kan trekken met de hoeveelheid lever-
weefsel, welke men in de coupes aantreft.
Het onderzoek van enkele „delicatessenquot; in blik bracht aan het
licht, dat deze vleeschwaren in de verste verte niet beantwoorden
aan de verwachtingen welke het publiek in den regel van deze
conserven heeft.
Men krijgt dus door het onderzoek wel degelijk een indruk van
de bedoeling van den fabrikant n.1. of hij er ernstig naar streeft
om een vleeschwaar te maken, welke aan den norm, zooals die in
de recepten voorkomt, voldoet. Zoo geeft het voorkomen van longen
in Ie kwaliteit leverworst, of leverpastei, het bijna ontbreken van
leverweefsel in leverworst of leverpastei een ongunstigen indruk
van de bedoelingen van den fabrikant.
Het publiek dat deze feiten wist zou zich zeer zeker benadeeld
achten, zelfs al zou de voedingswaarde der vleeschwaren er niet
door verminderd zijn.
Verder is gebleken, dat het verwerken van geslachtsorganen in
vleeschwaren wel degelijk voorkomt en dat het microscopisch on-
derzoek momenteel vrijwel de eenige methode is om overtreders van
artikel 7, 2e hd van het K.B. van 13 September 1924, S. 448 aan
den strafrechter over te leveren.
Van de daarbij verboden organen en deelen is er het meeste
aanleiding om baarmoeders te gebruiken. Runderpenis en testis
komen niet zoo frequent voor aan de slachthuizen, varkenspenis
levert weinig massa op en navelzakken zal men wellicht vermijden
wegens de urinelucht, die bij het koken optreedt. Oogen moeten
speciaal verzameld worden wil men een hoeveelheid hebben, die
voor de worstbereiding van belang is. Het verwerken zal dus veelal
op slordigheid zijn terug te voeren, doordat ze niet uit den kop zijn
verwijderd, alvorens deze voor de worstfabricage wordt bestemd.
Baarmoeders daarentegen zijn in vrij belangrijke hoeveelheid
aanwezig en voor gegadigden gemakkelijk te verzamelen en geven
een vrij groote hoeveelheid worstmateriaal.
Om deze reden, zal het euvel voornamelijk in de plaatsen met
-ocr page 182-openbare slachthuizen waargenomen kunnen worden, terwijl ook
in de groote vleeschwarenfabrieken de mogelijkheid bestaat, dat
allerlei verboden organen bij de te verwerken massa terecht komen.
Aan welke voorwaarden moet nu worden voldaan om met succes
tegen de overtreders op te treden?
Het strafbare feit is een overtreding van het bepaalde in
artikel 7, 2e lid van het K.B. van 13 September 1924, S. 448, dat
zijn kracht ontleent aan artikel 2, 2e hd der vleeschkeuringswet
1919 en tegen welke overtreding straf is bedreigd in artikel 40
der wet.
De vleeschkeuringswet kent geen monstername, zooals deze ge-
regeld is bij de warenwet. Artikel 17, 4e lid der vleeschkeuringswet
bepaalt o.a. dat wanneer een der bij artikel 40 strafbaar gestelde
feiten is opgespoord, de vleeschwaren waarmede het feit is gepleegd
in beslag genomen en onbruikbaar gemaakt worden voor voedsel
voor mensch en dier.
Op het oogenblik, dat men de winkel- of werkplaatscontrôle bij
verdachte doet, kan men echter slechts vermoeden, dat artikel 40
overtreden is en kan men dus feitelijk krachtens artikel 17 de be-
treffende vleeschwaren niet in beslag nemen.
Men zou ook tot aankoop van een gedeelte der verdachte worst
kunnen overgaan. De vleeschverkooper is echter niet verplicht een
gedeelte van de worst aan den vleeschkeuringsambtenaar te ver-
koopen.
Men zal dan zijn toevlucht moeten nemen tot artikel 94 van het
Wetboek van Strafvordering dat luidt:
„Vatbaar voor in beslagneming zijn alle voorwerpen, die kunnen
„dienen om de waarheid aan den dag te brengen, of welker
„verbeurdverklaring, vernietiging of onbruikbaarmaking kan
„worden bevolen.quot;
Opgemerkt wordt, dat in geen enkel geval bij de controle der
vleeschwaren, van dit artikel is gebruik gemaakt. Steeds werden
de monsters bereidwillig verstrekt.
Bij aankomst aan het laboratorium van het slachthuis, wordt het
monster direct in handen gesteld van den keuringsveearts, die met
het onderzoek belast is.
Bij het verwerken van de blokjes worst tot coupes moeten verder
-ocr page 183-enkele voorzorgen in acht worden genomen, opdat het aantoonen
van verboden organen niet aangevochten kan worden.
Bij het onderzoek van worstsoorten met als doel een globalen
indruk te krijgen van de samenstellende organen, kan men wel eens
meermalen van eenzelfde vloeistof als alcohol, en xylol-paraffine
gebruik maken. Weliswaar blijven er wel eens kleine worstpartikel-
tjes in achter, maar na filtreeren door filtreerpapier is de vloeistof
weer wel bruikbaar. Bij onderzoekingen, die ten doel hebben een
strafvervolging in te stellen, is dit af te raden en moet men steeds
versche vloeistoffen nemen.
Het niet direct voor insluiting benoodigde gedeelte van het
monster bewaart men gedeeltelijk in formaline 1 : 10 en gedeeltelijk
versch in het koelhuis, een en ander van naam en datum voorzien
en behoorlijk verzegeld.
Bij het bewerken van het voor insluiting benoodigde blokje en
der coupes, neemt men ook de noodige voorzorgsmaatregelen, opdat
geen twijfel kan geuit worden aan de herkomst der coupes.
Heeft men in de worst verboden organen aangetoond, dan legt
men bij het op te maken proces-verbaal een deskundige verklaring
over, dat men in het betreffende worstmonster, dat men op een
bepaalden datum en uur van verbalisant heeft ontvangen, bv. deelen
van baarmoeder, zijnde een geslachtsorgaan als bedoeld in artikel 7
2e hd van het K.B. van 13 September 1924, S. 448, heeft aange-
troffen.
Bij het opmaken van het proces-verbaal moet echter nog met iets
anders rekening worden gehouden en wel met het volgende:
Weliswaar toont men door het microscopisch onderzoek baar-
moeder of b.v. testis aan, maar men toont niet aan van welke
diersoort deze organen afkomstig zijn. Dit nu is minder bezwaarlijk,
want ook het verwerken van baarmoeder van een hond is straf-
baar, daar dit geen vleesch is als bedoeld in de vleeschkeuringswet
en dus voor de bereiding van vleeschwaren niet mag worden
gebruikt.
Men moet echter proces-verbaal opmaken ten opzichte van
vleeschwaren, moet dus óf uit het verhoor en verklaringen van
verdachte de zekerheid hebben, dat deelen van slachtdieren (be-
doeld in artikel 1, le lid der vleeschkeuringswet) zijn verwerkt,
óf men zal door biologische methoden aan moeten toonen, dat
inderdaad vleesch als bedoeld in de vleeschkeuringswet is gebruikt
en daardoor bewijzen, dat het worstmonster inderdaad vleeschwaar
is. In het proces-verbaal moet dus tot uiting komen, dat het worst-
monster, waarin men door middel van microscopisch onderzoek
verboden organen heeft aangetoond, inderdaad vleeschwaar als
bedoeld in de vleeschkeuringswet is.
Omdat niet in alle gevallen aan al deze voorwaarden was vol-
daan, kon niet steeds wanneer baarmoeder was geconstateerd tot
vervolging worden overgegaan.
Reitsma (61) acht het mogelijk een veroordeeling uit te lokken
op grond van de artikelen 329 en 330 W. v. S. In hoeverre dit
mogelijk is wil ik hier niet beoordeelen. Overigens lijkt het mij voor
een eerste overtreding te zwaar, om een vervolging in te stellen,
waartegen alleen gevangenisstraf is bedreigd.
Door bet opleggen van hooge boetes zal de kantonrechter in den
regel wel afdoende kunnen optreden en recidieve voorkomen.
Bovendien zal ook de dreigende openbaarmaking van de uitspraak
ingevolge art. 42 der vleeschkeuringswet, meestal herhahng voor-
komen.
Om het effect der gehouden controles nog eens te illustreeren
volge hier nog een chronologische opsomming der uitgevoerde con-
trôles en van de resultaten der uitgevoerde onderzoekingen.
Inrichting X.
Gemeente A.
Inrichting Y.
Gemeente B.
Eerste controle.
Uitslag:
baarmoeder
P.V.
Bloedworst V
Leverworst 1
Tweede controle.
Bloedworst VII
Leverworst, monster-
name niet mogelijk
Boterhamworst IV
Derde controle (circa 1 maand later).
Uitslag :
baarmoeder
Bloedworst VI
Leverworst 2
Geen monstername
Bloedworst XI
Leverworst 6
Leverworst 19
Bloedworst XXIV
Geen monstername
Vierde controle.
P.V.
Geen monstername
Vijfde controle, (circa 1 maand later).
Geen monstername
Leverworst 20
Bloedworst XXV
Tusschen de Ie en 5e controle ligt ongeveer een tijdsverloop
van een jaar 1).
P.V. = Proces-verbaal.
1nbsp; Geruimen tijd later werden nog een monster leverworst en bloedworst uit
inrichting X gecontroleerd, waarbij geen weefseldeelen werden aangetroffen, die
aan baarmoeder deden denken. Deze monsters zijn niet meer in de beschrijving
opgenomen.
c. Methode van onderzoek.
Van de goedgebonden worstsoorten is het mogehjk van het
onvoorbehandelde materiaal bevriescoupes te maken, waardoor men
binnen uur van een worstmonster enkele vrij behoorlijke over-
zichtsbeelden heeft. Noch voor bewaring gedurende langen tijd,
noch voor het maken van canadabalsum-praeparaten, zijn deze
coupes echter geschikt. Evenmin kunnen zij bij kleuring met HCl
worden gedifferentieerd, zoodat men niet de gunstigste kleuring
kan verkrijgen. Voor gerechtelijke gevallen en voor gevallen, dat
men zich een zoo goed mogelijken indruk wil vormen over de
samenstelling van de worst, waarvoor het herhaaldelijk met tus-
schenpoozen bestudeeren der praeparaten noodig is, is deze methode
dus niet geschikt. Zij is echter wel geschikt om in betrekkelijk korten
tijd de worstsoorten welke men om een of andere reden van het
bevatten van verboden organen verdenkt, vluchtig te onderzoeken.
Men dient echter niet te veel worstmonsters te nemen. Bij het op
deze manier onderzoeken van 24 monsters vielen er 9 af, die zonder
insluiten niet te onderzoeken waren. Meer dan 8 monsters op een
ochtend of middag moet men niet in onderzoek nemen, daar men
anders te veel insluitmateriaal in eens zou krijgen. Vindt men bij
de op deze eenvoudige manier onderzochte monsters geen verdachte
organen, dan kan men van insluiten afzien, nadat men meerdere
blokjes van hetzelfde monster heeft onderzocht.
Is het onvoorbereid snijden op het bevriesmicrotoom niet mogelijk
dan moet men tot insluiten overgaan, en bovendien steeds indien
het gerechtelijke gevallen betreft.
Men doet dan het best maar direct tot de boven aangegeven
paraffinemethode over te gaan, deze neemt niet meer tijd in beslag
dan de gelatinemethode. Bovendien is gebleken, dat de gelatine-
techniek een bezwaar oplevert voor het vervaardigen van bruikbare
canadabalsumpraeparaten. Reeds Seel Zeeb, en Reihling (75)
gaven aan, dat de alcoholenreeks en xylol bij gelatinecoupes schrom-
pelingen geeft en achten het maken van canadabalsum-praeparaten
alleen met bijzondere technische kennis mogelijk. Gezien de onder-
zoekingen van Ewald (16) over het collageene bindweefsel zullen
m.i. deze bezwaren ook bestaan bij coupes van gekookte vleesch-
waren waarin veel peesweefsel e.d. aanwezig is, zelfs al heeft geen
insluiting van de vleeschwaar in gelatine plaats gevonden.
Daarbij maakt de paraffine-methode het mogelijk grootere en
dunnere coupes te vervaardigen. Men zorgt ervoor een monster
worst te hebben van circa 100 gram, waaruit men zoo noodig diverse
goede stukjes voor insluiten kan snijden en kiest deze stukjes zoo,
dat er geen groote macroscopisch herkenbare weefseldeelen in zitten.
Men snijdt de coupes 6 of 9 /i. Brokkehge worstsoorten met weinig
collageen weefsel zooals bloedworst, moeten om teleurstelling te
voorkomen steeds op eiwitglaasjes worden opgeplakt.
Een bepaalde kleurtechniek aan te geven welke de beste resultaten
geeft, is niet wel mogelijk. In bet algemeen heeft de Haemaluin-
eosinekleuring goed voldaan. Haemaluin werd toegepast totdat
overkleuring is ingetreden, daarna werd gedifferentieerd in met
HCl aangezuurd water, vervolgens afspoelen in water en blauwen
in een versehe schaal water. Daarna nakieuren in eosine en nog
eenigen tijd in eosine-water laten staan.
Bepaalde kleurtijden kunnen niet worden opgegeven, men moet
zich zelf door probeeren en weer probeeren de beste methode voor
bepaalde gevallen eigen maken.
Het is verder van belang naast het canadabalsum-praeparaat een
of enkele coupes in gelatine in te sluiten, omdat daardoor enkele
weefsels beter herkend worden, zooals peesweefsel, elastisch weef-
sel, dwarsgestreept spierweefsel en hartweefsel. Hiervoor werd
gebruikt de arseen-glycerine-gelatine, welke ook voor pathologisch-
anatomische praeparaten wordt gebezigd.
De methodes Escher (15) en Breusch (9) welke niet zoo tijd-
roovend zijn als de gelatine-methode van Gaskell—Gräff (21) lijken
mij toch niet geschikt omdat daardoor de niet bij elkaar behoorende
weefsels nog dichter bij elkaar komen te liggen, dan in de worst
reeds het geval is. Bovendien zijn de coupes volgens deze methode
veel kleiner dan de paraffinecoupes, welke een veel beteren indruk
zullen geven van de verspreiding der diverse weefsels in de worst.
Het gedeelte van het worstmonster, dat men niet direct voor
insluiting bezigt, bewaart men op 1 : 10 formaline (bij gerechtelijke
gevallen ook een gedeelte in verschen toestand).
Deze onderzoekingsmethode kan aan elk slachthuislaboratorium
worden toegepast. Bij de eischen welke de vleeschkeuringsweten-
schap tegenwoordig stelt ten aanzien van de dagelijks toegepaste
keuring, moet men aannemen, dat aan elk slachthuis histologisch
onderzoek mogelijk is en de techniek geen bijzondere moeilijkheden
biedt. Ook vergt het onderzoek geen bijzondere kosten.
Alleen zal het aan de kleinere slachthuizen, waar men niet over
afzonderlijk technisch geschoold laboratoriumpersoneel beschikt,
van den keuringsveearts nog al veel tijd vergen, indien de insluit-
methode moet worden toegepast. In dit geval moet dit op een dag
geschieden, dat de keuringsveearts niet zoodanig met andere zaken
belast is. dat hij niet de noodige aandacht zou kunnen besteden aan
de tijdige verwisseling van vloeistoffen e.d.
Toch behoeft dit onderzoek indien men dit in zijn dienst noodig
of wenschelijk zou achten niet zoo tijdroovend fe zijn als oogen-
schijnlijk lijkt. In de eerste plaats behoeft men niet systematisch
alle vleeschwarenbereiders aan een bemonstering te onderwerpen.
Elke leider van een vleeschkeuringsdienst kent zijn klanten wel
zoodanig, dat hij wel weet waar hij vooral controle moet uitoefenen.
En al kan het nu uit tactische overwegingen nuttig zijn de bemon-
steringen eens wat ruimer te nemen; het is toch niet noodig syste-
matisch in korten tijd alle vleeschwinkels in het onderzoek op te
nemen.
Ook behoeven niet alle vleeschwaren aan het onderzoek onder-
worpen te worden, dan was er inderdaad geen beginnen aan, gezien
de verscheidenheid van worstsoorten. Men kan beginnen met de
goedkoopere soorten onder de leverworst en bloedworst b.v. en
eventueel eens een enkele steekproef nemen met hoofdkaas. Het
hier en daar nemen van enkele monsters en het opleggen van enkele
boeten werkt wel afschrikwekkend.
Wat wel noodig is, indien men tot dit onderzoek overgaat is,
dat men zich eerst door het onderzoek van enkele gekookte en later
gemalen organen en weefsels en verder door het vervaardigen van
enkele proefworsten een oordeel vormt over de kleurbaarheid en
het aspect der bestanddeelen, die men bij het worstonderzoek kan
tegenkomen. Heeft men verdenking op de verwerking van bepaalde
verboden organen, dan zal het noodig zijn speciaal deze organen
in het vooronderzoek op te nemen.
Men kan, afgaande op de vroeger opgedane kennis, der histologie
en microscopische anatomie, zelfs al wordt die nog eens opgefrischt
aan normale histologische praeparaten, niet zoo maar met vrucht
overgaan tot het microscopisch onderzoek van vleeschwaren.
Wil men een onderzoek instellen naar de verwerking van ver-
boden organen, dan is het gewenscht, dat men zich eerst een oordeel
vormt over het voorkomen van organen en weefsels, die in bepaalde
worstsoorten, afkomstig uit bona fide zaken, worden aangetroffen.
Voor het systematisch doorzoeken der coupes is het verder ge-
wenscht de beschikking te hebben over een microscoop, welke van
een kruistafel is voorzien.
d. Houdt dit onderzoek nog beloften in voor de toekomst?
Momenteel is dit onderzoek alleen noodig om vast te stellen of
verboden organen zijn verwerkt. Wenschelijk kan het zijn om ook
de handelsgebruiken van den slager of vleeschwaren fabrikant te
leeren kennen. Zou men te gelegener tijd dan eens moeten overgaan
tot een controle op verboden organen, dan is men reeds geïnfor-
meerd, omtrent de plaatselijke gebruiken van de bona fide vleesch-
warenber eiders.
Op zich zelf is deze onderzoekingsmethode reeds een aanwinst
voor den vleeschkeuringsdienst, omdat de worstbereider niet den
indruk blijft houden, dat hij voor de vleeschwarenbereiding slechts
onder toezicht staat van de controleurs, die den winkel of werkplaats
bezoeken, doch ook onder het dagelijks toezicht van den vleesch-
keuringsdienst, die zijn fabricagegeheimen, die hij tot nu toe veilig
waande, kan ontsluieren.
Het is echter niet ondenkbaar, dat de mogelijkheden van dit
onderzoek worden uitgebreid.
Indien bij een onderzoek in andere diensten vast kwam te staan,
dat er inderdaad weinig behoefte is aan het verwerken van longen,
darmkanaal en magen, dan zou men deze gevoeglijk in het verbod
kunnen opnemen, waarbij dan ook de boekmagen zijn te rekenen,
omdat deze niet afdoende gereinigd kunnen worden.
Evenzeer zouden dan om hygiënische redenen ooruitsnijdsels
verboden moeten worden. Deze zijn echter als zoodanig niet aan-
toonbaar; om de toevoeging strafbaar te doen zijn, zou men het
verbod moeten uitstrekken tot alle elastisch kraakbeen, dus ook
tot de ooren en de larynx.
Verder zou dit onderzoek van belang kunnen worden, indien
op grond van een zoo noodig daartoe in het leven te roepen aan-
vulling van de vleeschkeuringswet, nog andere eischen zouden
worden gesteld aan bepaalde vleeschwaren, betreffende de aan-
wezigheid van sommige dierlijke organen en weefsels. Men zou b.v.
het verwerken van longen en milt, en glad spierweefsel in gehakt
en vleeschworsten strafbaar kunnen stellen, of het in groote hoeveel-
heid voorkomen van leverweefsel in als Ie kwaliteit te verkoopen
leverworst kunnen eischen. Alvorens hiertoe over te gaan, zouden
allereerst uitgebreide en nauwkeurige onderzoekingen moeten ge-
schieden met mengsels van een bekend levergehalte, welke op
verschillende manieren zouden moeten worden bewerkt. Men zou
moeten nagaan of met behulp van een bepaalde techniek verband
kan worden gelegd tusschen het „leveroppervlakquot; in de coupes
en de hoeveelheid gebruikte lever.
Deze onderzoekingen zouden moeten worden uitgevoerd in een
goed geoutilleerd laboratorium en b.v. in samenwerking met een
slagersvakschool, zoodat de practische worstbereiding geregeld van
nabij gevolgd kon worden.
Uit deze proeven zou dan wellicht een methode kunnen ontstaan,
die ook voor deze meer nauwkeurige onderzoekingen, de mogelijk-
heid scheppen, ze in het routine-onderzoek van den vleeschkeurings-
dienst op te nemen.
HOOFDSTUK XI.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR.
1.nbsp;Abderhalden u. Schemert. Wirkung von Speicheldrüsen und von endokrinen
Drüsen als Wurstgut beim Menschen, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg.
Jg. 42, 1932, pg. 279.
2.nbsp;Albert. Auszerordentliche Fleischbeschau und ihre praktische Durchführung,
Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 40, 1930, pg. 300 en 323.
3.nbsp;Ahleri, Rezeptenbuch für die Fabrikation feiner Fleisch- und Wurstwaren
sowie Konserven.
4.nbsp;Biermann, Die histologische Wurstuntersuchung und das Lebensmittelgesetz,
Deutsche Tierärztl. Wochenschr. 1928, pg. 814.
5.nbsp;Bongert, Een mededeeling in de: XIXe Allgemein Versammlung des Vereins
preuszischer Schlachthoftierärzte, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 35,
1925, pg. 38.
6.nbsp;Bongert, Veterinäre Lebensmittelüberwachung, 1930.
7.nbsp;Brahm u. Znntz, Wert der Abbauprodukte des Horns als Nähr- und Genusz-
mittel, Deutsche Med. Wochenschr. 1917—43. Ref. in Zeischr. f. Angew.
Chemie II. Jg. 31. 1918, pg. 232.
8.nbsp;Braunert, Histologische Analyse von gekochten Fleisch- und Wurstwaren.
I. D. Berlin 1921.
9.nbsp;Breusch, Schnelleinbettung von Würsten und Fleischgemengen zur histolo-
gischer Untersuchung. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 40, 1930, pg. 430.
10.nbsp;Brekenfeld. Fleischwarenbeurteilung durch das Mikroskoop, Zeitschr. f. Un-
tersuchung der Lebensmittel. Jg. 57, 1929, pg. 338.
11.nbsp;Bugge, Zu den Auswüchsen im Schleichhandel, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg.
Jg. 29, 1919, pg. 218.
12.nbsp;Carles, Ist die Mitverarbeitung von Sehnen und Häuten in eine Fleisch-
konserve als Betrug anzusehen, Schweiz. Apoth. Ztg. 55, 1917, Ref.
in Zeitschr. f. Angew. Chemie II. Jg. 31, 1918, pg, 203.
13.nbsp;Eilmann, Traumatisches Zungengrubengeschwür in einer Zungenwurst.
Zeitsch. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 410.
14.nbsp;Ellenberger u. v. Schumacher, Histologie der Haussäugetiere, 4e Aufl.
15.nbsp;Escher, Zur Schnelleinbettung feingewiegter Wurstproben und Fleisch-
gemenge, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 120.
16.nbsp;Ewald, Beiträge zur Kenntnis des Collagens, Hoppe—Seijlers Zeitschr. f.
Physiolog. Chemie. Bd. 150, 1919, pg. 115.
17.nbsp;Frickinger. Die histologische Untersuchung von Fleischgemengen, Zeitschr.
f. Fl. und Milchhyg. Jg. 38. 1928, pg. 318 en 335.
-ocr page 192-18.nbsp;Friedlaender, Mikroskopische Technik, 6e Aufl. 1900.
19.nbsp;Geheimnisse einer Wurstfabrik, Bericht in Zeitschr. f. Fl. u. Milchhyg.
Jg. 42, 1932, pg. 294.
20.nbsp;Glamser, Ein Beitrag zur mikroskopische Untersuchung von Wurstwaren
mit der Gelatine-einbettungs-gefrierschnittmethode. Zeitschr. f. Fl. und
Milchhyg. Jg. 36, 1926, pg. 287.
21.nbsp;Gräff, Gelatineeinbettung für Gefrierschnitte, Münch, med. Wochenschr. Jg.
43, II, 1916, pg. 1482.
22.nbsp;Gregor, Kontrolle des für die Truppen zur Ausgabe kommenden Fleisches
und der Wurstwaren, insbesondere der Leberwurst. Zeitschr. f. Veterinärk.
Jg. 38, 1926, pg. 327.
23.nbsp;Hadi, Beitrag zur histologischen Untersuchung von Fleischgemengen unter
besonderer Berücksichtigung der Veränderungen durch das Kochen, Pökeln
und durch die Fäulnis, Berl. Tierärzd. Wochenschr. Jg. 44, 1930, Hft. 17.
24.nbsp;Handboek voor het Slagersbedrijf. Uitg. Mij. „C. Missetquot;, 3e dr.
25.nbsp;Heringa, Een nieuwe gelatine vriesmethode voor het vervaardigen van
microscopische praeparaten. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1921, IIA, pg. 428.
26.nbsp;Hintersatz, Histologische Schnelluntersuchungen von Würsten und Fleisch-
gemengen mittels eines neuen Gefriermikrotoms. Zeitschr. f. Fl. und
Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 306.
27.nbsp;Hock, Pansen in Brühwurst. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 3.
28.nbsp;Horstig, Über Leberwurst zweiter Sorte. Deutsche Schlachthofztg. Jg. 26,
1926, pg. 126.
29.nbsp;Jacobson, Einige Untersuchungen über zubereitete Fleischwaren. Zeitschr.
f. Fl. und Milchhyg. Jg. 32, 1922, pg. 217.
30.nbsp;Kallert, Die Strukturveränderungen des Muskelfleisches bei der Konservie-
rung und Zubereitung. Zeitschr. f. FI. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 297.
31.nbsp;Kallert, Untersuchung über die Beschaffenheit und Zusammensetzung einiger
Leberwustsorten. Deutsche Schlachthofztg. Jg. 34, 1934, pg. 243 en 256.
32.nbsp;Kammel, Die Notwendigkeit der Unterbindung der Preisschleuderei beim
Absatz von Fleisch- und Wurstwaren zwecks Aufrechterhaltung besserer
Viehandelspreise. Tierärztl. Rundschau. Jg. 40, 1934, pg. 96.
33.nbsp;Kammel. Die Notwendigkeit des Erlasses über die zwangsläufige Anwendung
der histologischen Untersuchungsmethode bei der Überwachung von
Lebensmitteln tierischer Herkunft und der Einführung des qualitatieven
kennzeichnungszwanges für Fleisch- und Wurstwaren. Deutsche Schlacht-
hofztg. Jg. 34, 1934, pg. 43.
34.nbsp;Kars. De waarde van het bacteriologisch onderzoek van verschillende organen
bij de keuring van slachtdieren. Proefschrift, Utrecht, 1926.
35.nbsp;Kerstens. Losse mededeelingen betreffende vleeschkeuring. Tijdschr. v. Dier-
geneesk. Jg. 50, 1923, pg. 777.
36.nbsp;Kerstens, De resistentie der dwarsstreeping bij de sceletmusculatuur ten
opzichte van hooge temperaturen. Handel, v. h. XXIIIe Nederl. Nat.
en Geneesk. Congres. 1931, pg. 241.
37.nbsp;Klimmeck. Die Beurteilung von Leberwurst in Bezug auf ihre Zusam-
-ocr page 193-menstzung und Preiswürdigkeit. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 35,
1925, pg. 121 en 137.
38.nbsp;Knösel, Konsumsülze, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 44, 1934, pg. 170.
39.nbsp;Knoth, Über den Nachweis von Scheidengewebe in Leberwurst. Zeitschr.
f. Fl. und Milchhyg. Jg. 42, 1932, pg. 136.
40.nbsp;Kushel, Deutsche Tierärztl. Wochenschr. Jg. 38, pg. 110.
41.nbsp;V. d. Laan, Warenwet S. 1919 No. 581.
42.nbsp;Lensfeld u. Noväceck, Die Wurstuntersuchung im Ultravioletten Lichte im
vergleiche mit den Ergebnissen der histologischen Untersuchung dieser
Ware. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 39, 1929, pg. 387.
43.nbsp;Lietaert Peerbolte en Betger, De Vleeschkeuringswet en haar uitvoering,
3e druk.
44.nbsp;Losecaat Vermeer, Wetboek van Strafvordering.
45.nbsp;Lommatzsch. Tätigkeitsbericht der bakteriologischen Untersuchungsstelle im
Schlachthof Leipzig für das Jahr 1930. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg.
Jg. 42, 1932, pg. 144.
46.nbsp;Lund u. Schröder, Die Bedeutung der histologische Wurstuntersuchung,
Deutsche Tierärztl. Wochenschr. 1928, pg. 39 (Festschrift).
47.nbsp;Lund u. Schröder, Tierärztliche Wurstuntersuchungen, 1930.
48.nbsp;Mayer. Zur Untersuchung und Beurteilung der Würste und ähnlicher
Fleischgemenge. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 33, 1923, pg. 15,
26 en 38.
49.nbsp;Meyer, Referaat in Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 425.
50.nbsp;Mitteilungen des Volksgesundheitamts Wien 20-11-1920. Zeitschr. f. Fl. und
Milchhyg. Jg. 31, 1921, pg. 38.
51.nbsp;Moeller—Rievel, Fleisch- und Nahrungsmittelkontrolle, 1921.
52.nbsp;Müller. Erweiterte Lebensmittelkontrolle in der Fleischindustrie, Zeitschr. f.
Fl. und Milchhyg. Jg. 44, 1934, pg. 425.
53.nbsp;V. Oyen, Opmerking, Tijdschr. v. Diergeneesk. Jg. 50, 1923, pg. 780.
54.nbsp;V. Ostertag, Handbuch der Fleischbeschau, 7e u. 8e Aufl. 1922.
55.nbsp;V. Ostertag. Lehrbuch der Schlachtvieh- und Fleischbeschau. 1932.
56.nbsp;V. Ostertag. Sammlung des Rohmaterials zur Herstellung organotherapeu-
tischer Präparaten. Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 31, 1921, pg. 281.
57.nbsp;Popp, Die Verwendung ultravioletten Lichtes bei der Untersuchung von
Nahrungsmitteln, Zeitschr. f. Unters, der Nahrungs- und Genuszm. sowie
der Gebrauchsgegenst. Bd. 52, 1926, pg. 165.
58.nbsp;Reichsgesundheitsamt. Warnung vor der Verwendung künsüicher eiweisz-
haltiger Bindemittel bei Herstellung von Würsten. Zeitschr. f. Fl. und
Milchhyg. Jg. 33. 1923, pg. 105.
59 Reichsfleischstelle. Rundschreiben für die Versorgung mit Vieh und Fleisch,
Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 28, 1918, pg. 8, 11, 16, 87, 160 en 306.
60.nbsp;Reinsch, Vorschläge zur Abänderung des Abschnittes Wurstwaren, Zeitschr.
f. Unters, der Nahrungs- und Genuszm. u.s.w. Bd. 18, 1909, pg. 37.
61.nbsp;Reitsma, Histologisch worstonderzoek, Tijdschr. v. Diergeneesk. Jg. 58, 1931,
pg. 238.
-ocr page 194-62.nbsp;Renner, Ein Beitrag zur Begutachtung von Eingeweidewürsten und Hack-
fleisch auf Grund histologischer Untersuchung, I. D. Berlin, 1923.
63.nbsp;Richter, Die vermeintliche Hundepfote und Katzenkralle in der Wurst,
Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 35, 1925, pg. 4.
64.nbsp;Romeis, Taschenbuch der Mikroskopischen Technik, 13e Aufl. 1932.
65.nbsp;Randschreiben, des Sachsischen Landestierarztes v. 29-6-1933-119. J. W. V.
Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 44, 1934, pg. 78.
66.nbsp;Schilling, Kotrückstände in Wurstdarme, Wurstschmutz. Deutsche Med.
Wochenschr. Jg. 1900, pg. 603.
67.nbsp;Schmidt, Das Deutsche Fleischergewerbe in Wort und Bild. 2e Aufl.
68.nbsp;Schönberg, Die Untersuchung von Tieren stammender Lebensmittel, 1932.
69.nbsp;Schönberg, Zur histologischen Untersuchung von Fleischsalat, Zeitschr. f.
Fl. und Milchhyg. Jg. 45, 1935, pg. 181.
70.nbsp;Schrammt Vergleichende Untersuchungen verschiedener Schnellpökel-
verfahren, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 43, 1933, pg. 143.
71.nbsp;Schröder, Verfälschungen von Zungenwurst, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg.
Jg. 40, 1930, pg. 5.
72.nbsp;Seel, Die Beurteilung von Wurstwaren auf Grund der chemischen und
mikroskopischen Untersuchung, Zeitschr. f. Unters, der Nahrungs- und
genuszm. u.s.w. Bd. 37, 1919, pg. 278.
73.nbsp;Seel, Über die Verwendbarkeit des Trischnoskopes. Zeitschr. f. Fl. und
Milchhyg. Jg. 38, 1918, pg. 116.
74.nbsp;Seel u. Reihling, Die Untersuchung und Beurteilung von Wurstwaren,
Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 28, 1918, pg. 325.
75.nbsp;Seel. Zeeb u. Reihling, Die mikroskopische Untersuchung von Fleisch- und
Wurstwaren. Zeitschr. f. Unters, der Nahrungs- und Genuszm. u.s.w.
Bd. 37. 1919, pg. 1.
76.nbsp;Schulz—Brauns, Eine neue Methode des Gefrierschneidens für histologische
Schnelluntersuchungen, Klin. Wochenschr. Jg. 10, 1931, pg. 113.
77.nbsp;Tätigkeitsbericht des Elberfelder Schlachthoflaboratoriums 1930, Zeitschr.
f. Fl. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 423.
78.nbsp;Verordnung des Ministers des Innems in Sachsen. Zeitschr. f. Fl. und
Milchhyg. Jg. 28, 1918, pg. 331.
79.nbsp;Walcher. Studien über die Leichenfäulnis mit besonderer Berücksichtigung
der Histologie derselben, Zentralbl. f. Allgem. Pathol, und Pathol.
Anatomie. Bd. 39, 1927, pg. 1.
80.nbsp;Winter. Bericht über die Tätigkeit des Leipziger Schlachthoflaboratoriums
im Jahre 1929, Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 41, 1931, pg. 196.
81.nbsp;Wundram u. Schönberg. Tierärztliche Lebensmittelkontrolle, 1930.
82.nbsp;Zur trage der Entfernung der Augen und Ohrenausschnitte gemäsz § 36 B.B.A.
Zeitschr. f. Fl. und Milchhyg. Jg. 40, 1930, pg. 306.
l
h é xin
-ocr page 195-HOOFDSTUK.nbsp;BLADZ.
I.nbsp;Inleiding........................................9
II.nbsp;Literatuur..........................11
III.nbsp;De samenstelling der vleeschwaren..................15
a.nbsp;Overheidsvoorschriften ..........................15
c.nbsp;Te verwachten bestanddeelen op grond van de mededeelingen in
de literatuur der vleeschhygiëne........................21
IV.nbsp;Hoe beoordeelt men in de literatuur de aanwezigheid
van verschillende organen?........................25
V.nbsp;Kan men de weefsels en de organen in de vleeschwaren
aantoonen ?............................39
A.nbsp;Welke factoren kunnen van invloed zijn op de aantoonbaarheid
der organen en weefsels?............................39
a.nbsp;Algemeen gedeelte................................41
b.nbsp;Speciaal gedeelte................................44
VI.nbsp;Techniek..........................62
a.nbsp;Fixatie en insluiten................................64
b.nbsp;Het snijden, kleuren en verder behandelen der praeparaten ...nbsp;65
c.nbsp;Eigen onderzoek ; orienteerende onderzoekingen omtrent de technieknbsp;69
VIII.nbsp;Vervaardigen en onderzoek van proefworsten ....nbsp;123
Eerste proefworst..................^23
Tweede proefworst.................130
Derde proefworst ........................IJZ
Vierde proefworst..................136
-ocr page 196-HOOFDSTUK.nbsp;BLADZ.
IX.nbsp;Onderzoek van verschillende soorten vleeschwaren . . Hl
A.nbsp;Ongekookte vleeschwaren..............
B.nbsp;Gekookte vleeschwaren (leverworst uitgezonderd)......H4
a.nbsp;Vleeschwaren waaraan bij de bereiding in den regel geen
organen worden toegevoegd............
b.nbsp;Hoofdkaas..................
c.nbsp;Vleeschwaren, waarvan het hoofdbestanddeel een zetmeelsoort is Ho
d.nbsp;Bloedworsten.................
C.nbsp;Leverworstsoorten .................
a.nbsp;Ie kwaliteit leverworst..............
b.nbsp;2e kwaliteit leverworst..............
D.nbsp;Diverse andere vleeschwaren.............
X.nbsp;Resuhaten van het onderzoek. Beteekenis van de toe-
passing daarvan in de praktijk...........175
a.nbsp;Invloed der bewerkingen, welke voor de vleeschwarenbereiding
noodig zijn, op weefsels en organen en de aantoonbaarheid der
organen ..................
. . 175
b.nbsp;Wat is dan de waarde van het „histologisch-onderzoekquot; van
vleeschwaren?................
c.nbsp;Methode van onderzoek.............
d.nbsp;Houdt dit onderzoek nog beloften in voor de toekomst? .
XI.nbsp;Geraadpleegde literatuur...........
Microfoto's ...................
176
182
185
187
193
MICROFOTO'S
-ocr page 198-Fig. 1.
Ovariaalfollikel in coupe van proefworst No. 4 (in canadabalsum ingesloten
gelatinecoupe).
Fig. 2.
Testisweefsel in dezelfde coupe.
-ocr page 199-Fig. 3.
Weefselgedeelte dat de verdenking wekte, dat in de worst baarmoeder zou zijn
verwerkt (directe ijscoupe van niet voorbehandelde worst uit den handel) n.1. lever-
worst No. 19; de coupe is ingesloten in arseenglycerinegelatine.
Fig. 4.
Weefselgedeelte dat met die uit flg. 5 en 6 aanleiding gaf tot de overtuiging dat
in de worst baarmoeder was verwerkt (in canadabalsum ingesloten parafflnecoupes
van leverworst No. 19 uit den handel).
Fig. 5 en 6.
Weefselgedeelten welke met dat uit flg. 4 aanleiding gaven tot de overtuiging dat
in de worst baarmoeder was verwerkt (in canadabalsum ingesloten parafBnecoupes
van leverworst No. 19 uit den handel).
Fig. 7 en 8.
Weefselgedeelten, welke aanleiding gaven tot de overtuiging dat in de worst baar-
moeder was verwerkt (in canadabalsum ingesloten paraffinecoupes van bloedworst
No. VII uit den handel).
mmmmi-
Fig. 9.
Bijna geheel dichtgevallen longweefsel (in bloedworst uit den handel).
Fig. 10.
Met coagulum gevulde longalveolen (in bloedworst uit den handel).
-ocr page 203-I.
De bepaling in het K.B. van 23 Febr. 1922 S. 76. ex art. 5
van de Veewet, dat in de veemarktverordeningen de wering of
afzonderlijke plaatsing van zieke en gevaarlijke dieren geregeld
moet worden, is noch in het belang van den algemeenen gezond-
heidstoestand van den veestapel, noch in het belang van de volks-
gezondheid.
II.
Het bepalen van de waterstof ionenconcentratie (pH) van het
vleesch van een inbeslaggenomen geslacht slachtdier, kan van be-
teekenis zijn voor het met succes instellen van een strafvervolging
wegens frauduleuse slachting.
III.
De differentieeldiagnose tusschen aviaire tuberculose van de
lever en hepatitis interstitialis chronica parasitaria multiplex bij
het varken, is zonder microscopisch onderzoek niet steeds mogelijk.
IV.
Veeartsenijkundig toezicht op het vleesch en de eieren van
duiven, eenden en ganzen is een eisch des tijds, zoowel uit een
oogpunt van volksgezondheid, als met het oog op de belangen
van onzen export.
V.
De calcium-magnesium therapie bij melkziekte is doeltreffend;
het zoeken naar minder irritatief werkende zouten heeft evenveel
voor als tegen.
VI.
De onderzoekingen van Williams en Lagerlöf betreffende het
sperma van stieren, doen duidelijk uitkomen, dat het tot nu toe
gebruikelijke onderzoek, dat zich hoofdzakelijk bepaalde tot het
vaststellen van de beweeglijkheid der spermatozoïden, volstrekt
onvoldoende is om zich een oordeel te vormen over hun ver-
mogen om de bevruchting al of niet te kunnen bewerkstelligen.
. ... ■■ -,
wmf i
■ '.J.
Iii:
..■-II!
:m:mm
-.À | |
t' ; ! . • , |
■v'i:.
- - •
-ocr page 208-SSa;:-!
âêgëssss
... , . ---------------
''TT'quot;*
^ K e-ï J
A—
-s-
t.
ïï, = _
^ .a'nbsp;Ji- ^^^nbsp;-ünbsp;wife
Si ^-t^nbsp;c