OVER VEELVULDIGHEID EN
BETEEKENIS VAN STRUMA
IN WEESP EN OMSTREKEN
EEN BIJDRAGE TOT HET
KROPVRAAGSTUK
IN NEDERLAND
A. C. NOLST TRENITE
HILVERSUM
1 935
SCHIPPER
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
h'i'
-ocr page 3-f \
iquot; 4
i i
Jr- ,
■
/
» .
4
quot; M
■t- •gt;
^ , {V
. 'nbsp;V-,, quot;
ei ' lt;W
r )
\ . ''S- 'vgt; (
'f-s- ïâl
-ocr page 4- -ocr page 5-OVER VEELVULDIGHEID EN BETEEKENIS
VAN STRUMA IN WEESP
EN OMSTREKEN
:#
''■'-.ï'i'}
•fS. iY/zfc //^jr
OVER VEELVULDIGHEID EN
BETEEKENIS VAN STRUMA
IN WEESP EN OMSTREKEN
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJ-
GING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE UTRECHT. OP GEZAG VAN
DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr.
H. BOLKESTEIN. HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER LETTE-
REN EN WIJSBEGEERTE, VOL-
GENS BESLUIT VAN DEN SE-
NAAT DER UNIVERSITEIT, IN
HET OPENBAAR TE VERDEDI-
GEN OP DINSDAG 21 MEI 1935,
DES NAMIDDAGS 4 UUR DOOR
ADRIAAN CORNELIS NOLST TRENITÉ
ARTS
GEBOREN TE ROTTERDAM
SCHIPPER - NEUWEG 32 - HILVERSUM
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
ü T R E C : H T.
-ocr page 8- -ocr page 9-Aan mijn Vrouw
-ocr page 10-s-
-ocr page 11-Bij het voltooien van mijn proefschrift, grijp ik gaarne de ge-
legenheid aan om U. Hoogleeraren en Oud-Hoogleeraren der
Medische Faculteit van de Utrechtsche Hoogeschool dank te
zeggen voor het onderwijs, dat ik van U genoten heb.
In de ruim tien jaren, welke verloopen zijn, sinds ik mijn
studie beëindigde, heb ik dit onderwijs steeds meer leeren waar-
deeren.
In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar U, Hooggeleerde
Ringer, Hooggeachte Promotor. Gij waart terstond bereid het
promotorschap over te nemen, toen prof. de Josselin de Jong als
hoogleeraar aftrad. De wijze, waarop Gij mij behulpzaam zijt ge-
weest en de groote bereidwilligheid, waarmede Gij Uw labora-
torium beschikbaar hebt gesteld, maken, dat ik U grooten dank
verschuldigd ben.
Die dank geldt in even groote mate, U, Hooggeleerde de
Josselin de Jong, dien ik als mijn eigenlijken promotor blijf be-
schouwen.
Voor een medicus in de praktijk brengt het schrijven van een
proefschrift vele moeilijkheden met zich mede. U heeft mij dezen
arbeid zeer verlicht door Uw groote belangstelling in mijn werk
en Uw groote hulpvaardigheid.
Geachte Mej. Perk, een bijzonder woord van dank is wel op
zijn plaats voor de groote toewijding, waarmede U de chemische
proeven voor mij verrichtte.
Tenslotte hartelijk dank aan allen, die mij op de een of
andere wijze behulpzaam zijn geweest bij het bewerken van mijn
proefschrift.
amp;
• 'S»-..
-ocr page 13-Inleiding............blr. 11
Litteratuur-overzicht.........blz. 15
Eigen onderzoek..........blz. 37
Onderzoek van drinkwater en urine op jodium . .nbsp;blz. 59
Beschouwingen..........blz. 86
Samenvatting...........blz. 98
-ocr page 14- -ocr page 15-INLEIDING.
Het kropvraagstuk mag zich in de laatste twintig jaren ver-
heugen in een steeds toenemende belangstelling. Aan het eind van
de 19e en in het begin van deze eeuw was het wel bekend, dat de
schildkliervergrooting in ons land voorkwam, doch van een eenigs-
zins systematisch onderzoek naar de veelvuldigheid der gevallen
en naar de oorzaak van de struma was toen nog geen sprake.
Broers 1) (1907) was de eerste, die waarnam, dat in de
stad Utrecht de krop meer voorkwam dan in de provincie; een
onderzoek van militieplichtigen bracht dit aan het hcht.
Brand 2) bewerkte op verzoek van den Centralen Ge-
zondheidsraad in 1917 twee statistieken:
1.nbsp;omtrent de veelvuldigheid der schildkliervergrooting bij de in
1916 gemobiliseerden;
2.nbsp;omtrent de veelvuldigheid der afkeuringen voor schildklier-
vergrootingen van dienstpUchtigen door de Militieraden in de
jaren 1906 tot 1917.
In 1919 zag een dissertaüe van K a p p e n b u r g 3) het licht
..Krop en drinkwaterquot;, waarbij hij proeven nam met ratten. Invloed
van drinkwater op de ontwikkehng van schildkliervergrooting
kon hij niet vaststellen.
A d a P o 11 e r 4) nam in 1918 en 1919 gelijksoortige proeven
en kwam tot de conclusie, dat het Utrechtsche drinkwater wel
degelijk schildkliervergrooting veroorzaakte.
Broers C. W. 1907 Schildkliervergrooting in de provincie Utrecht. N. T.
v. G. I 1267.
Brand B. 1917 Vergrooting der schildkher in Nederland. Rapport Centr.
Gezondheidsraad.
Kappenburg B 1919. Krop en drinkwater Diss. Utrecht.
Potter A. 1919. Schildkliervergrooting bij ratten. N. T. v. G. I 2238.
-ocr page 16-De stad Utrecht benoemde in 1918 een Commissie om een
onderzoek in te stellen naar de oorzaken en de middelen ter
bestrijding van de schildkhervergrooting te Utrecht. In 1924 publi-
ceerde deze Commissie ') haar onderzoek.
Sindsdien is het struma-onderzoek van verschillende zijden
aangepakt, vooral Laméris, de Josselin de Jong en zijn leeriingen
en tenslotte de struma-commissie uit den Gezondheidsraad, die in
1932 een zeer uitgebreid werk pubhceerde „Het Kropvraagstuk in
Nederlandquot;, hebben door hun onderzoek veel bijgedragen tot een
diepere kennis van het kropvraagstuk in ons land.
Het is gebleken, dat we in Nederland zeer zeker mogen spreken
van een kropendemie in enkele gedeelten van het land. Er zijn
namelijk verschillende streken (o.a. in Utrecht, Gelderland. Zuid-
Holland), waar het aantal personen met struma zoo talrijk is. dat
dikwijls meer dan de helft er van een vergroote schildkher bezit.
Eggenberger, de bekende Zwitsersche strumabestrijder, zegt
naar aanleiding van zijn onderzoekingen in Nederland o.a.
„Ueberall, wo ich untersucht habe (in Kampen, Enschede, Boe-
kelo, Gouda, Utrecht und Amsterdam) fand ich endemische
Kropf.quot;
Gelukkig is het karakter vïin deze krop over het algemeen
goedaardig, hyperthyreodisme behoort tot de uitzonderingen, in
tegenstelling met Zwitserland, waar juist de toxiciteit van de
struma op den voorgrond staat.
Het is echter de vraag, of ook in ons land deze euthyreose
niet langzamerhand in een hyperthyreose kan overgaan, vandaar,
dat het aanbevehng verdient om waakzaam te blijven en te over-
wegen, of niet de tijd is aangebroken, tijdige maatregelen te nemen
om een verdere uitbreiding tegen te gaan.
Kort geleden publiceerde Eggenberger^), die met
H u n z i k e r sinds tal van jaren de groote strijder geweest is voor
Commissie voor een statistisch en experimenteel onderzoek naar krop te
Utrecht (1924) Verslag.
Eggenberger H. Geneeskundige bladen 1934 32e reeks III. Resultaten
van een meer dan tien jaren doorgevoerde jodium-prophylaxe tegen endemische
krop.
rationeele kropprophylaxe in Zwitserland, het resultaat van een
meer dan tien jaren doorgevoerde jodium-prophylaxe in het kanton
Appenzell, waar vroeger bijna de geheele bevolking struma had.
Zien we nu, dat — om een enkel voorbeeld te noemen —
de krop bij schoolkinderen tot het tiende levensjaar verminderde
van 95—100 % tot op 5 % en dat de laatste 6 jaren van ruim
2000 recruten slechts 4 wegens krop werden afgekeurd tegen
± 100 in de jaren vóór de invoering van de prophylaxe, dan valt
de gunstige werking van deze prophylaxe wel sterk in het oog.
Het lijkt me dan ook zeer gewenscht, dat Nederland syste-
matisch onderzocht wordt naar het voorkomen van krop. zoodat
we na verloop van eenige jaren een volledig overzicht hebben
over de veelvuldigheid van krop in geheel ons land. Eerst dan
kunnen er besluiten genomen worden over een eventueel ook in
ons land in te stellen prophylaxe, zooals thans in Zwitserland
van overheidswege geschiedt.
Het voorstel, door prof. de Josselin de Jong tot mij gericht,
om in de streek, waar ik als praktiseerend geneesheer werkzaam
ben en dus op de hoogte van de omstandigheden, waarin de be-
volking leeft, dit onderzoek ter hand te nemen, heb ik met geest-
drift aanvaard om zoodoende op bescheiden wijze bij te dragen
tot het stelselmatig onderzoek naar 't voorkomen van krop in
Nederland.
Ik heb dus in Weesp en eenige daaraan grenzende gemeen-
ten alle schoolkinderen onderzocht op struma. Prof. Ringer was
zoo bereidwillig, in het Laboratorium voor Physiologische Chemie
te Utrecht de verschillende soorten water, welke door hen gedron-
ken worden, naar het jodiumgehalte te laten onderzoeken. Dit on-
derzoek, dat groote nauwkeurigheid vereischt, werd verricht door
Mej. Perk. analyste aan bovengenoemd laboratorium, die tevens
bereid was om ter bepaling van de jodiumuitscheiding, van eenige
urinemonsters eveneens het jodiumgehalte te onderzoeken.
Verder heb ik gepoogd na te gaan, hoe het stond met het
intellect van de kinderen, bij wie struma waargenomen was, om-
dat het zeer belangrijk zou zijn, indien ik zou kunnen aantoonen,
dat veel van deze kinderen moeite met leeren hadden.
We weten in ons land nog zeer weinig over het voorkomen
van hypothyreose. Hierop is door de Josselin de Jong gewezen op
het 38e Gezondheidscongres te Alkmaar«) Dit vindt zijn oorzaak
in het feit, dat de lichte gevallen niet als zoodanig herkend wor-
den. Indien dus aangetoond kan worden, dat een groot deel der
struma-kinderen achterblijven in geestelijke ontwikkeling of luier en
trager zijn dan het gewone kind, dan zou dit kunnen wijzen op een
te geringe functie van de schildklier.
Tenslotte ging ik na. hoe het stond met het famihair optreden
van de struma. Mijn onderzoek had nog op vele wijzen uitgebreid
kunnen worden. Ik had proeven kunnen nemen van het jodium-
gehalte van de voornaamste levensmiddelen, welke in deze streek
genuttigd worden, doch de moeilijkheden, hieraan verbonden,
staan niet in verhouding tot het resultaat, dat uit die onderzoeking-
en verwacht mag worden, gelet op den uitslag, welke de struma-
commissie bij een door haar ingesteld onderzoek verkreeg.
Interessant zou het ook geweest zijn om proeven te nemen
met ratten, deze gedurende langen tijd verschillende soorten drink-
water te laten drinken, om daarna het gewicht der verschillende
schildklieren na te gaan. Doch het nemen van dergelijke proeven
eischt, om een eenigszins betrouwbaar resultaat te krijgen, een
zoodanig strenge controle op de voeding der dieren, het schoon-
houden der hokken, enz., dat dit voor mij op onoverkomenlijke
moeilijkheden stuitte.
Zoo heb ik me dus moeten beperken tot bovengenoemde onder-
zoekingen.
Alvorens dit onderzoek te beschrijven, wil ik eerst een zeer
kort overzicht geven van de litteratuur. Deze is reeds zoo uitgebreid,
dat ik voor het overige verwijs naar de talrijke geschriften, welke
in de litteratuurlijst van het bovengenoemde werk van de struma-
commissie en de proefschriften uit het Pathologisch Instituut te
Utrecht te vinden zijn.
') de Josselin de Jong R. 1933. Krop in Nederland. Voordracht op het 38e
Gezondheidscongres te Alkmaar.
LITTERATUUR-OVERZICHT.
In 1927 werd te Bern een internationale kropconferentie gehou-
den, waar clinici, hygiënisten en patholoog-anatomen van vele
landen bijeenkwamen, om de verschillende onderdeelen, welke het
kropvraagstuk betreffen, te bespreken. Vooreerst moest men het
eens zijn over de vraag: Wat is krop?
Ziekten als de Morbus Basedow, waar weliswaar bijzondere
veranderingen in de schildkher gevonden worden, maar waar
tevens stoornissen in stofwisseling en zenuwstelsel op den voor-
grond treden, vallen buiten het eigenlijke kropprobleem. Niet
iedere kortdurende of chronische schildkliervergrooting verdient
den naam van krop. Een schildklierzwelling, welke we meermalen
waarnemen tijdens de puberteit, menstruatie of graviditeit, is nog
geen krop. De Josselin de Jongi) verstaat onder krop:
Een over längeren tijdsduur zich uitstrekkende vergrooting van de
schildklier met veranderingen in de structuur, maar met uitsluiting
van de schildkliervergrooting door kwaadaardige gezwellen, bloe-
dingen, door chronische ontsteking of door de ontwikkeling van
parasieten.
Krop is dus een vergrooting van het orgaan met behoud van
van den algemeenen bouw. maar met wijzigingen (resp. verande-
ringen) van de histologische structuur.
Eén van de groote moeilijkheden, waarover de meeningen
nog steeds uiteenloopen, is wel de oorzaak van het ontstaan van
krop.
Alle hypothesen, welke in den loop der jaren hierover gepu-
bliceerd zijn, hier te vermelden, heeft weinig nut, aangezien de
meeste geen aanhangers meer tellen.
de Josselin de Jong R. 1928. De tegenwoordige stand van het krop-
vraagstuk. Geneeskundige Bladen 26 No. 3/4.
Als voornaamste wil ik noemen:
1.nbsp;De hydrotellurische theorie;nbsp;'
2.nbsp;De infectie-theorie;
3.nbsp;De jodium-deficientie theorie.
De aanhangers van de hydrotellurische richting (Kocher,
Bircher e.a.) zochten verband tusschen krop en de samenstelling
van bodem en drinkwater. De veronderstelling, dat bepaalde phy-
sisch-chemische eigenschappen van het water afhankelijk van de
geologische gesteldheid van den bodem kropverwekkend zouden
werken, ligt aan deze hypothese ten grondslag. Sinds echter geble-
ken is, dat in gebieden, welke sterk verschillen wat betreft bodem-
toestand, hoogte en waterverzorging, toch sruma veelvuldig voor-
komt, is ook deze theorie door de meesten verlaten.
Ais voornaamste blijven dus de infectie-theorie en die van
de jodium-deficientie. Volgens de eerste zou de krop ontstaan
onder invloed van een micro-organisme of door zijn giftige pro-
ducten (toxinen).
Het is niet zeer waarschijnlijk, dat deze theorie juist is. Voor-
eerst hebben haar verdedigers, van wie Mc. Garrison. Galli-
Valerio, Oswald, de bekendsten zijn, nog nooit een ziektekiem in
dc struma gevonden, doch ook de groote verschillen in bouw van
dc struma en het koortsvrij verloop van de kropziekte pleiten niet
voor een infectieus agens.
Wel lukte het Mc. Garrison bij dieren struma te verwekken
door dezen water te laten drinken, besmet met faecaliën van stru-
mapatiënten. De vraag is echter, of deze schildklierzwellingen, wei
inderdaad struma waren en niet b.v. een ontstekingachtige ver-
grooting van de schildklier, zooals bij infectie meer voorkomt.
Mc. Garrison neemt aan, dat bepaalde bacteriën, welke hem
echter nog niet bekend zijn, in het darmkanaal der kroplijders
vergiften (toxinen) voortbrengen, die hun schadelijke werking op
de schildklier uitoefenen.
Later in 1924, nadat hij den invloed, welke jodium op de krop
uitoefent, erkent, herziet hij zijn theorie in zooverre, dat hij zegt,
dat tengevolge van de darminfectie de jodiumresorptie in den darm
slechter wordt en daardoor een relatief jodiumtekort tot stand
komt. In ons land heeft Koster i) zich bezig gehouden met deze
infectie-theorie. Hij komt in zijn proefschrift na proefnemingen
tot de conclusie, dat op grond van zijn onderzoek besmetting van
weinig invloed op de schildklier is en dat deze in Nederland geen
beteekenis heeft voor het ontstaan van krop.
Tenslotte de jodium-deficientie theorie, welke de verklaring
voor het ontstaan van krop voor een belangrijk deel zoekt in een
tekort aan jodiumtoevoer in het lichaam.
Chatin moet beschouwd worden als de pionier op het gebied
van de jodium struma-studie. In 1850 toonde hij door proeven
den samenhang aan tusschen de struma-frequentie en het jodium-
gehalte van de omringende natuur (grondwater, neerslag, bodem,
producten van landbouw en veeteelt).
Hij noemde de jodium-deficientie als één der oorzaken (causes
spéciales) van endemische krop. naast andere factoren (causes
générales), als slechte woning en voeding, erfelijkheid, invloed
van geslacht, enz.
Hij raadde aan, de krop door middel van jodiumpreparaten
te bestrijden. Hoewel hij er den nadruk op legde, dat juist kleine
doses jodium gunstig werkten, gaf men aan zijn roepstem geen
gehoor en behandelde de patiënten met veel te groote hoeveel-
heden. Het gevolg bleef niet uit, gevallen van ernstige joodvergif-
tigingen deden zich voor, waardoor de methode in ongenade viel.
Een Commissie, in 1852 samengesteld door de Parijsche
Academie van Wetenschappen, om de juistheid van de proeven
van Chatin te toetsen, kwam tot een afwijzend oordeel. Ze ver-
tuimde na te gaan. of de zeer kleine doses jodium, welke hij aan-
gaf, inderdaad een goed resultaat opleverden, daar ze van meening
was, dat zulke kleine hoeveelheden geen uitwerking konden
hebben.
gt; Eerst veel later is de opvatting van Chatin weer in eere her-
steld, vooral door den arbeid van Hunziker, Eggenberger en von
Pellenberg.
Laatstgenoemde was in staat door verfijning der scheikun-
dige onderzoekingsmethoden, de jodium-bepalingen in allerlei
Koster H. 1929. Besmetting v. d. schildklier en het ontstaan v. krop in
Nederland. Diss. Utrecht.
grondstoffen veel te verbeteren. Deze bepalingen eischen een zeer
groote nauwkeurigheid, zoodat het begrijpelijk is, dat vroegere
onderzoekingen uiteenloopende resultaten opleverden. Thans
konden uiterst geringe hoeveelheden jodium in voedsel aange-
toond worden; het betreft hier hoeveelheden van één duizendste
van één milhgram (1 y).
Door deze verbeterde bepahngen konden sprekende plaatse-
lijke verschillen in het jodiumgehalte van bodem, drinkwater en
voedingsmiddelen ontdekt worden en het bleek nu, dat in streken,
waar weinig jodium in het door de bewoners genuttigde voedsel
of water gevonden werd, de endemische struma veel vaker voor-
kwam dan in streken, waar het jodiumgehalte van het voedsel of
water hooger was.
Hunziker publiceert in 1924 in zijn werk „Die Prophylaxe
der groszen Schilddrüsequot;, hoe hij weer teruggekeerd is tot het
standpunt van Chatin.
Hij had namelijk opgemerkt, dat in twee dicht naast elkaar
gelegen kantons. Waadt en Freiburg, een opmerkelijk verschil op-
viel in het aantal gedurende 1884—1891 voor struma afgekeurde
recruten. In Waadt zeer weinig, in Freiburg zeer veel. Beide
kantons hadden hetzelfde klimaat en gelijke bodemgesteldheid,
terwijl dc levenswijze der bevolking ook gelijk was.
Alleen kreeg het kanton Waadt zijn zout uit de salinen in
Bex en Freiburg uit de salinen van Rheinfelden.
En nu bleek, dat de analyses van deze zoutsoorten groote
verschillen opleverden. Het door de bewoners van Waadt genut-
tigde zout bevatte veel jodium in tegenstelling met het zout van
Rheinfelden, zoodat deze ontdekking voor Hunziker een aanwij-
zing was, om aan den jodiumtoevoer aan het lichaam een groote
beteekenis toe te kennen voor het ontstaan van struma.
Op uitgebreide schaal werden nu in Zwitserland bepalingen
verricht van het jodiumgehalte van het water en den bodem en
steeds werd er een parallehsme gevonden tusschen jodiumgebrek
en het veelvuldig voorkomen van krop.
Op welke wijze voert dit jodiumtekort tot schildkherver-
grooting?
Alvorens op deze vraag nader in te gaan, hjkt het me ge-
-ocr page 23-wenscht, een kort overzicht te geven van onze kennis van de
schildklier en zijn functie als orgaan van interne secretie.
De schildklier bestaat uit een verzameling kleine blaasjes,
waarvan de wanden bekleed zijn door epitheelcellen. De blaasjes
worden omgeven door een zeer fijn stroma van bindweefsel, waar-
in een uiterst sterk ontwikkeld net van bloedcapillairen te zien is.
Tusschen de capillairen bevinden zich zeer fijne lymphwegen; de
blaasjes (folhkels) worden door bindweefselschotten van iets ste-
viger bouw dan het fijne stroma tot groepjes (lobuli) vereenigd.
In normale rustige schildkheren hebben de blaasjes een zeer gelijk-
matigen bouw; de inhoud bestaat uit colloïd, een dikke vloeibare
stof van glazig voorkomen, die zich met eosine sterk rood kleurt.
Reeds in 1895 gelukte het Baumann aan te toonen, dat het colloid
zeer belangrijke hoeveelheden jodium bevat.
Oswal (1899—1901) bereidde uit 't orgaan als specifiek wer-
kend bestanddeel het thyreoglobuline, een jodiumhoudende eiwit-
verbinding. Kendall tenslotte slaagde er in 1915 in, het eiwit-
vrije thyroxine af te zonderen, waarna het in 1926 aan Harington
gelukte, deze stof synthetisch te bereiden.
Gelijk uit onderstaande formule blijkt, bevat het molecuul 4
atomen jodium.
J \nbsp;J /—\nbsp;H
HO -( )_ O -(nbsp;C - C - COOH
j\_/ Jnbsp;H,. NH,
Hoe het product van de schildklier in de algemeene vocht-
circulatie komt, staat nog niet vast. Of het onmiddellijk in de bloed-
vaten komt of wel via de lymphwegen, hierover zijn de meeningen
nog verdeeld.
Het gewicht van een normale schildkher van een volwassene
in ons land is gemiddeld 25—30 gram. van een pasgeborene onge-
veer 2 gram.
In het Pathologisch Instituut te Utrecht wordt gesproken van
struma, wanneer de schildkher bij een neonatus 5 gram of meer
weegt en bij een volwassene meer dan 50 gram.
De werking van de schildklier is te beschouwen als die van
een klier met interne secretie. Het is bekend, dat zij op verschil-
lende wijze in eenige verhouding staat tot andere organen met
interne secretie en dat zij onmisbaar is voor onze stofwisseling,
voor de normale werkzaamheid in het centraal zenuwstelsel, voor
de ontwikkeling van het groeiend individu, in het bijzonder het
beenderstelsel.
Dit is vooral bekend geworden door het nagaan van de ver-
schijnselen, die optreden bij gestoorde functie of ontbreken van
de klier. Een duidelijk voorbeeld geeft Zwitserland, waar het creti-
nisme veelvuldig voorkomt, waarbij steeds een diep ingrijpende
stoornis in de ontwikkeling en bouw van de schildklier gevonden
wordt.
In ons land heeft Bijlsma i) proeven genomen en o.a. waarge-
nomen, dat bij dieren na toedienen van aetherische ohën een rem-
mende werking op de functie van de schildklier optrad. Ook is
bekend, dat het gebruik van veel caseïne, vetten en calcium de
werking van de schildkherhormonen verzwakt (Abelin)
vleeschvoeding haar juist aanzet.
Het jodiumgehalte van het bloed is bij normale menschen
constant, 8—13 y per 100 gr. (Kendall, Richardson) 3). de jodium-
opneming van buiten, met het voedsel, heeft slechts kleine en tijde-
lijke veranderingen tengevolge.
Deze jodiumspiegel wordt zeer waarschijnlijk endogeen door
de schildklier geregeld. Deze zienswijze vindt steun in het feit, dat
bij hyperthyreose, dus bij verhoogde werking van de schildklier,
de jodiumspiegel van het bloed verhoogd is, bij hypothyreose en
cretinisme verlaagd (o.a. de Quervain en Smith). 4) Ook pleit voor
directen invloed het feit. dat bij vrouwen het bloed meer jodium
gaat bevatten, zoodra het organisme krachtiger moet functionee-
ren (Palasoff Oertel 6), we zien dan een schildklier-hyperplasie
1)nbsp;Bijlsma U. G. 1925. Een pharmaco-dynamische invloed op de schildklier.
N. T. v. G. 1 2939.
2)nbsp;Abelin J. 1927. Ernährung und Schilddrüsenfunction. Kropconf. blz. 545.
3)nbsp;Kendall E. and Richardson. Journal Biol. Chem. 43. 161.
de Quervain F. en Smith 1928. The jodine content of blood in ordinary
goiters and in cretinisme. Endocrinology. 12. 177.
Palasoff W. 1926. Jodgeh. d. tier u. menschl. Organismus Diss. München.
«) Oertel R. 1930. Diss. Bonn.
samengaan met verhoogd jodiumgehahe van het bloed (menstrua-
tie, graviditeit).
Het jodium, dat we voor verreweg het grootste gedeelte door
het voedsel naar binnen krijgen — slechts een zeer klein gedeelte
wordt uit de lucht betrokken — wordt door het bloed naar de
schildklier en het verdere lichaam vervoerd.
De retentie geschiedt niet alleen in de schildklier, vindt oolc
plaats in de huid, de beenderen, het spierweefsel („Gewebsjodquot;).
Volgens Veil zou de schildklier ongeveer 20 % van alle jodium
ontvangen.
De resorptie is niet volledig, in de ontlasting komen ongere-
sorbeerde jodiumverbindingen voor.
De excretie van het geresorbeerde jodium verloopt langs ver-
schillende wegen; de faeces, de urine en voor een belangrijk deel
ook door het zweet (von Pellenberg).
We zien dus. dat de schildklier een jodiumhoudend hormoon,
thyroxine. afscheidt, dat met het bloed door het lichaam circuleert
(endocrine jodiumgehalte van het bloed) en dat anderzijds het
bloed weer jodium naar de schildklier toevoert (alimentaire jodi-
umgehalte van het bloed).
Na deze korte uiteenzetting kom ik weer terug op de vraag:
hoe voert het jodiumtekort tot schildkliervergrooting?
Hunziker meent, dat de klier bij geringen jodiumtoevoer haar
inwendige oppervlakte zou vergrooten en meer colloid zou ophoo-
pen om zooveel mogelijk jodium uit het bloed te halen.
Dit is toch niet duidelijk, want Wegehn heeft er op gewezen,
dat het jodium de schildkliercellen tot colloidafscheiding aanzet
en op den duur ook de resorptie van colloid gemakkelijk maakt.
Als functioneele prikkel oefent het dus een specifieke secretorische
werkzaamheid uit. Een vergrooting is dus niet te verwachten, in-
dien door gebrek aan jodium de secretorische prikkel afneemt,
eerder zou men een atrofie van de schildklier verwachten.
Bovendien zou volgens deze gedachtengang bij minder jodium-
toevoer van buiten de schildklier, om op peil te blijven, steeds
meer jodium aan het bloed moeten onttrekken en zou dus dc
jodiumspiegel van het bloed moeten dalen. Dit is in strijd met de
feiten. Ook de Josselin de Jong kan zich niet met deze opvatting
vereenigen. Hij schrijft in het Nederlandsch Tijdschrift voor Ge-
neeskunde i): „In de groote colloide kroppen is het epithee) tot
zeer geringe afmetingen teruggebracht, zeer dikwijls als een
nauwelijks zichtbaar streepje tegen de wanden der blaasjes, vaak
met geheelen ondergang dier wanden en uitgebreide cystische
vervloeiing van het weefsel. In plaats van een vermeerderde
werking heerscht er in dat parenchym groote rust en dikwijls een
hooge graad van inactiviteit. Het is juist de afwezigheid van een
voldoende aanzettende werking van het jodium, die maakt, dat de
schildklier het geproduceerde colloid niet behoorlijk tot resorptie
doet komenquot;.
Eggenberger meent, dat bij te geringe thyroxineproductie de
schildklier van de zijde van andere endocrine organen geprikkeld
wordt tot krachtiger arbeid en functioneele hypertrophie.
Velen meenen, dat de vergrooting functioneel-compensato-
risch is, door de toeneming van arbeidskrachtig parenchym zou de
vorming van het noodzakelijke thyroxine ook bij geringeren jodi-
umtoevoer gewaarborgd worden.
Intusschen wordt de meening, dat het jodiumtekort de hoofd-
oorzaak van het ontstaan van endemische krop is, door de meeste
onderzoekers gedeeld, al erkennen zij, dat met deze verklaring
alleen de beantwoording van het vraagstuk nog niet volledig is
gegeven. Er moeten nog andere factoren van invloed zijn, hetzij
van infectieusen, hetzij van algemeen hygiënischen aard.
Waarom, om een enkel voorbeeld te noemen, krijgt in een
kroprijke streek niet iedereen struma?
Intusschen, allen, welke theorie ze ook aanhangen, erkennen
de gunstige werking van het jodium, al heeft een ieder hiervoor
een andere verklaring. Zoo beschouwen de aanhangers van dc
infectie-theorie de werking van jodium als een geneesmiddel, te
vergelijken met chinine tegen malaria. Zooals gebrek aan chinine
geen malaria verwekt, zoo verwekt gebrek aan jodium geen krop.
zeggen ze, terwijl de voorstanders van de jodium-deficientie-
theorie het jodium als een noodzakelijk bestanddeel van het voed-
sel beschouwen.
Hunziker zegt, dat chinine geen integreerend bestanddeel van
i) de Josselin de Jong. 1933. N. T. v. G. No. 33. Klinische les.
-ocr page 27-een hormoon is gehjk jodium, dus zijn beide niet met elkaar te
vergelijken.
Eggenberger zegt: Jodiumgebrek verklaart niet het kropvraag-
stuk, maar jodium-prophylaxe maakt, dat krop verdwijnt.
Volgens de struma-commissie staat de jodiumdeficientie-
theorie het sterkst om de volgende redenen:
a.nbsp;de physiologische noodzakelijkheid van het jodium, daar het
jodiumrijke hormoon thyroxine voor het organisme noodzake-
lijk is. dat dus het jodium een noodzakelijke voedingsstof is
gebleken.
b.nbsp;de vele malen opgemerkte reciproque samenhang tusschen
't jodiumgehalte in 't voedsel, 't water en andere ingesta in
een streek en de veelvuldigheid van de krop.
c.nbsp;het opmerkelijke succes bij kunstmatige verhooging van den
dagelijkschen jodiumtoevoer in Oostenrijk, Amerika en vooral
in Zwitserland, waar de natuurlijke jodiumtoevoer gering is.
d.nbsp;dat de jodiumdeficientie-theorie hypothese de eenige is, welke
een specifieken exogenen factor weet aan te wijzen.
Wat voor vormen van krop vinden we in Nederland?
De Josselin de Jong heeft de verschillende soorten van krop
in een eenvoudig schema verdeeld. Hij onderscheidt de diffuse
krop of struma diffusa en de knobbehge krop of struma nodosa.
Beide kunnen rijk zijn aan colloid of juist arm aan deze stof.
zoodat men op de sneevlakte het zuivere weefsel, het parenchym,
2iet. Zoowel de diffuse als de knobbelige krop kunnen deze ver-
schillen vertoonen. We kunnen dus onderscheiden een struma
diffusa colloides of struma diffusa parenchymatosa en een struma
nodosa colloides en een struma nodosa parenchymatosa.
Tenslotte kan een struma gemengd colloid en parenchymateus
en bovendien gemengd diffuus en knobbelig zijn, dus struma dif-
fusa-nodosa.
Ter verduidelijking volgt hier een groepeering der verschil-
lende mogelijkheden.
24
Stnxiiui'
Struma diffusanbsp;Struma nodosa
a.nbsp;colloïde»nbsp;) ennbsp;a, colloïdesnbsp;^nbsp;en
b.nbsp;parenchymatoia | gemengdnbsp;b. parenchymatosa ^ gemengd
Samengestelde vonnen.
Strums dlffusa-nodoea
a.nbsp;colloïdesnbsp;) en
b.nbsp;parenchymatosa ( gemengd
Schmelling i) heeft in zijn proefschrift nagegaan, hoe het staat
met de schildkheren van de pasgeborenen en het jonge kind in
ons land. Hij komt o.a. tot de volgende conclusie:
De schildklieren van pasgeborenen, die een normaal gewicht
hebben, dus beneden de drie gram, vertoonen meestal meerdere of
mindere epitheeldesquamatie, maar steeds zien we een geringe
hoeveelheid colloid in de follikels. De vergroote schildklieren, meer
dan drie doch minder dan vijf gram, bevatten over het algemeen
geen colloid.
De struma congenita vertoont verschillende typen van bouw.
Bij het stijgen der jaren neemt het colloid in de schildklier
toe, in de puberteitsjaren wordt het wat minder, om daarna weer
toe te nemen, men treft het tot op hoogen leeftijd in de blaasjes aan.
In 1924 promoveerde Hoogenboom op een proefschrift: „Kli-
nisch-anatomisch onderzoek over schildkliervergrooting (krop)
in Utrecht en omstrekenquot;, waarin hij de kropgevallen in de
Utrechtsche heelkundige khniek van 1904—1919 en een aantal
particuliere gevallen van prof. de Josselin de Jong behandelt.
1) Schmelling J. W. 1934. Over de normale en vergroote schildklier ge-
durende de embryonale ontwikkeling, bij den pasgeborene en bij het jonge kind
in Nederland. Diss. Utrecht.
De struma komt in ons land in verschillenden vorm voor, tot
het 25ste jaar voor het meerendeel struma diffusa, later zien we
meer struma nodosa.
In de puberteitsjaren over het algemeen een struma diffusa
parenchymatosa, terwijl daarna meer colloidhoudende strumae ge-
vonden worden, dus struma diffusa colloides.
Welke stoornissen in de werking van de krop kunnen zich
voordoen?
We kunnen te maken hebben met een verminderde werk-
zaamheid met als uiterste het geheel ontbreken van schildklierwer-
king. dus hypothyreose, resp. athyreose. waartegenover staat de
vermeerderde werkzaamheid, hyperthyreose, waarvan we als
uiterste graad de Morbus Basedow mogen noemen.
Tusschen beide in staat de krop, die geen verschijnselen ver-
toont, de euthyreote struma.
De Jossehn de Jong geeft in bijgaand schema een overzichte-
lijke voorstelling van de verhouding van euthyreose. hypothyreose,
hyperthyreose en Morb. Graves-Basedow.
Imtiidn«, lt;l«n«-
«N«. Mriordans,
••ent. «goblnDliei«
Athyreose komt in ons land gelukkig zeer sporadisch voor, in
tegenstelling met landen als Zwitserland, waar cretinisme en
myxoedeem een plaag van de bevolking vormen.
Gelijk ik reeds in de inleiding mededeelde, weten we van het
voorkomen van hypothyreose zeer weinig af. Hoeveel gevallen
van traagheid of luiheid zijn wellicht te verklaren uit een te ge-
ringe werkzaamheid van de schildklier en zouden gebaat zijn met
het toedienen van een weinig thyreoïd?
De struma atoxica, de euthyreote krop dus, neemt bij ons
verreweg de voornaamste plaats in. De Josselin de Jong vond
onder meer dan 1000 door hem onderzochte gevallen van struma
ruim twee derde euthyreote kroppen ; het overblijvende derde deel
bestond uit verschillende vormen van hyperthyreose. Het bleek,
dat het meerendeel dezer gevallen zich ontwikkeld had uit een
vroegere atoxische struma, dc struma, welke we nagenoeg steeds
vinden bij de schooljeugd en in de puberteitsjaren. Het is duide-
lijk, dat we een struma, welke geen klachten geeft en alleen maar
opvalt door een zwelling aan den hals, niet voor een onschuldige
aandoening mogen houden, aangezien we steeds bedacht moeten
zijn op de mogelijkheid van een later optredende toxische wer-
king van de struma.
Ook deze goedaardige kroppen vragen een behandeling, maar
nog beter, we moeten trachten te voorkomen, dat ze ontstaan.
Hier betreden we het gebied van de prophylaxe.
We moeten een scherp onderscheid maken tusschen behan-
deling en prophylaxe; waar behandeling tot het werk van den ge-
neesheer behoort, daar ligt de prophylaxe op het terrein van de
algemeene gezondheidszorg.
De behandeling van de krop hier te bespreken, zou me te ver
van mijn onderwerp afvoeren.
Voor een goede prophylaxe eischt Wagner van Jauregg de
volgende drie voorwaarden:
1.nbsp;Zij moet intreden vóór het gevaar der ziekte er is, zij moet
dus aanvangen bij het kind en wel reeds vóór de geboorte,
dus bij de moeder.
2.nbsp;Zij moet zich uitstrekken over allen, die aan het krijgen der
ziekte zijn blootgesteld.
3.nbsp;Zij moet onttrokken worden aan het initiatief van den enke-
ling.
Moeten we organisch of anorganisch jodium toevoeren?
Over de resorptie, retentie en excretie van jodium in verschil-
lende samenstellingen hebben o.a. von Pellenberg, Pfeiffer, Courth,
talrijke proeven genomen.
Conclusies te trekken over de resorptie door na te gaan.
hoeveel jodium met de faeces uitgescheiden wordt en deze ais
ongeresorbeerd te beschouwen, gehjk von Pellenberg deed, is on-
juist, daar de faeces ook jodium bevatten, welke zij via de gal ont-
vangen. De moeilijkheid is na te gaan, welk deel van de gal afkom-
stig is.
Ook over de uitscheiding loopen de uitkomsten van de ver-
schillende onderzoekers uiteen, zoodat wij tot de slotsom moeten
komen, dat onze kennis over de jodiumstofwisseling nog zeer ge-
brekkig is en we niet gerechtigd zijn, voorkeur te hebben voor het
organisch of het anorganisch gebonden jodium.
Hoeveel jodium moeten we per dag toedienen?
De jodiumniveaux verschillen in ons land vrij sterk. Wij mo-
gen aannemen, dat een dagelijksche jodiumtoevoer uit alle bron-
nen van voedsel, drinkwater, enz., beneden 40 y bij ons niet voor-
komt en dat een dagelijksch gebruik van 120 y ruim voldoende is
om een endemische krop te voorkomen. In Barendrecht, waar krop
niet voorkomt, is het berekend jodiumniveau zelfs 270 y, in Breda
en Kampen, om enkele voorbeelden te noemen, waar krop ende-
misch is. respectievelijk 41 X en 67 x-
Deze verschillen vinden hun oorsprong voornamelijk in het
drinkwater; in Barendrecht bevat dit 89.2 y jodium per hter. in
Breda 1.7 y en in Kampen zelfs 0.9 y.
We mogen dus aannemen, dat we met een kunstmatigen toe-
voer van 80 y jodium per dag steeds zullen uitkomen.
Verschillende tegenstanders van jodiumprophylaxe zijn bang
voor het optreden van intoxicaties. Dit is toch wel zeer onwaar-
schijnlijk, wanneer we weten, dat in Barendrecht. waar de dage-
lijksche toevoer, zooals uit bovenstaande cijfers blijkt, dezen kunst-
matigen toevoer verre overtreft, geen gevallen van intoxicatie
Voorkomen.
Eggenberger vond, dat in Bordeaux het daar gebruikte zout
130 y jodium per 10 gram (een hoeveelheid, welke we ongeveer
per dag nuttigen) bevatte, dit is meer dan drie maal zooveel als
het „Vollsalzquot;. dat in Zwitserland ingevoerd is; dit bevat slechts
40 y jodium per 10 gram. Gevallen van jodisme kwamen bij de
bevolking niet voor. Indien we dus zorg dragen, dat onze prophy-
lactische jodiumtoevoer dagelijks niet meer dan 80 y bedraagt, dan
mogen we aannemen, dat we een onschadelijke handeling ver-
richten.
Het in ons land door sommigen reeds gebruikte Jozozout vol-
doet aan dezen eisch, het bevat 5 mgr. kaliumjodide per K.G. zout,
dit komt dus neer op 50 y op 10 gram.
Naast enkele methodes, welke weer verlaten zijn, zooals de
jodiumverrijking van de lucht in scholen en het toedienen van
jodiumtabletten aan schoolkinderen, kunnen we. hetzij door jodee-
ring van het drinkwater, hetzij door het invoeren van jodium-
houdend zout i), de geheele bevolking bereiken.
Het jodiumhoudend zout wordt sinds 1922 in Zwitserland
(Eggenberger) gebruikt, op aandrang van Wagner van Jauregg
in 1923 ook in Oostenrijk. Beieren. Boven-Italië, de staat Michi-
gan (Vereenigde Staten) volgden. De berichten over het resultaat
luiden overal gunstig, duidelijke vermindering van krop, geen ge-
vallen van intoxicatie. (Eggenberger Trumpp Wagner van
Jauregg De berichten der tegenstanders van de prophylaxe
over gevallen van hyperthyreose, ontstaan na het gebruik van het
jodiumhoudend zout, blijken na nauwgezet onderzoek niet door het
gebruik van dit zout te zijn ontstaan, doch aan werkelijk jodium-
misbruik te moeten worden toegeschreven.
Vele patiënten, ingelicht door populaire geschriften in de
dagbladen of door reclame-artikelen angstig gemaakt, begonnen
zichzelf met jodiumhoudende preparaten te behandelen, prepara-
ten, welke in verhouding met de minimale doses jodium, welke het
jodiumhoudend zout bevat, dikwijls enorme hoeveelheden bevat-
ten, zoodat de gevolgen niet uitbleven. Onoordeelkundige reclame
heeft dit op zijn geweten, doch niet de zorgvuldig doorgevoerde
prophylaxe.
Laméris ®) is van oordeel, dat het innemen van gejodeerd zout
1) Het leelijke germanisme Volzout (Vollsalz) wensch ik niet te gebruiken.
') Eggenberger H. 1. c.
3) Trumpp J. 1928. Kropfbekämpfung Münch. 75 No. 39 mediz. Wochen-
schrift.
*) Wagner v. Jauregg J. 1928. Kropfbekämpfung in Österreich Wien. Klin.
Wochenschrift No. 24. 1931. Die angeblichen schilddrüsenschädigungen durch
Vollsalz Wien. Klin. W. 44. 317.
') Laméris H. en Lenshoek. 1933. Ned. T. v. G. II No. 14.
met de bedoeling krop te genezen, een dwaasheid is, het heeft
geen citratieve waarde. Als prophylacticum kan het volgens hem
gehandhaafd blijven, mits het niet geschiedt door algemeene maat-
regelen, waarbij de geheele bevolking wordt bereikt, aangezien
men het dan geeft aan volwassenen, die het niet noodig hebben en
we omtrent de uitwerking van jodium nog te weinig weten.
De jodeering van het leidingwater geschiedt in enkele steden
in Amerika, ook in ons land wordt sinds eenige jaren aan het
leidingwater in Eindhoven jodium toegevoegd. Deze jodeering is
echter zeer zwak (± 8 -y per liter), zoodat men hiervan niet veel
resultaat kan verwachten.
De Josselin de Jong heeft op het 38e gezondheidscongres te
Alkmaar voor een eventueel in ons land in te voeren prophylaxe
den eisch gesteld, dat aan de volgende voorwaarden moet vol-
daan zijn:
1.nbsp;krop moet vaststaan (onderzoek schoolkinderen).
2.nbsp;het drinkwater moet worden onderzocht op zijn gehalte aan
jodium.
3.nbsp;de wijze van prophylaxe moet worden overlegd met deskun-
digen.
'l. de resultaten der prophylaxe moeten door geregeld onderzoek
worden gecontroleerd.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan mag jodiumhoudend
zout gebruikt worden.
Dit zout moet zijn onschadelijk, gemakkelijk op te nemen,
goedkoop en werkzaam.
Aan het eind van dit overzicht laat ik de voornaamste Neder-
landsche htteratuur, welke over het struma-onderzoek verschenen
is. hier volgen.
In 1907 publiceert B r o e r s i) zijn onderzoek over het voor-
komen van vergrooting der schildklier in de provincie Utrecht.
Hij bespreekt 69 gevallen bij mannen en 307 bij vrouwen.
Hij nam o.a. waar, dat krop vaak bij meerdere personen uit
één gezin voorkwam en dat vrouwen meer krop hadden dan
mannen.
l.c.
-ocr page 34-Verband met de drinkwatervoorziening of met den aard van
den bodem was hem niet gebleken.
In 1917 deelt Brand i) in zijn rapport, hetwelk hij voor de
struma-commissie uit den Centralen Gezondheidsraad uitbrengt,
dc gegevens mede uit het gemobiliseerde leger.
Hij ontwierp twee kropkaarten van Nederland. Op de eerste
kaart gaf hij de streken aan, waar het aantal dienstplichtigen met
vergroote schildklier hooger is dan het gemiddelde in ons land.
Op de tweede kaart, de streken waar het aantal afkeuringen voor
krop grooter is dan het gemiddelde.
Deze kaarten toonen groote overeenkomst. Een groot be-
zwaar is het eenzijdige van dit onderzoek, het betrof hier alleen
mannen: vrouwen werden niet onderzocht.
Bovendien zijn de gegevens onvolledig. In dien tijd werd bij
de keuringen niet in het bijzonder gelet op strumagevallen. Werd
een soldaat om andere reden afgekeurd, dan werd geen verdere
aandacht aan den toestand van de schildklier geschonken. Zoo is
het dus zeer waarschijnlijk, dat onder de afgekeurde soldaten er
velen waren, die een vergroote schildkher bezaten, zonder dat dit
vermeld is.
Een voordeel van de statistiek van Brand is het groote aantal
onderzochten (46976).
Hij komt tot dc volgende conclusie:
„In de provincies Friesland, Groningen, Drente en Zeeland,
alsmede op de Zuidhollandsche eilanden, schijnt de vergrooting van
de schildklier bij de mannelijke inwoners van dienstplichtigen leef-
tijd weinig voor te komen, terwijl dit in de overige provincies veel
meer het geval is en vooral in Utrecht en Gelderland. De ongun-
stigste verhoudingen zijn aangetroffen in eenige grootere plaatsen.quot;
Kappenburg^) en AdaPotter') doen ongeveer tege-
lijkertijd een gelijksoortig onderzoek. In 1919 promoveert Kappen-
burg op een proefschrift, waarin hij rattenschildklieren uit ver-
schillende deelen van het land onderzocht. Van geografischen in-
vloed merkt hij niet veel.
I.C.
') l.c.
Bovendien neemt hij proeven met ratten in Sneek en Utrecht,
die drinkwater uit beide plaatsen kregen. Hij kan geen invloed van
het drinkwater vaststellen.
Daarentegen kreeg Potter als resultaat van haar experimenten
met ratten (1918 en 1919). die zij in Utrecht verschillende soorten
water gaf, dat de dieren, die het Utrechtsche leidingwater gedron-
ken hadden, de sterkste schildklierzwelling vertoonden, terwijl de
ratten, die met koolzuurhoudend water van de Hollandia-bron-
waterfabriek gedrenkt waren, geen vergroote schildklier kregen.
Uit de analyses, in 1931 verricht, blijkt dit water 120 y jodium
per liter te bevatten.
In 1924 verscheen ..Het Verslag van de Commissie tot het
instellen van een experimenteel en statistisch onderzoek naar de
oorzaak en de middelen ter bestrijding van de schildkliervergroo-
ting te Utrechtquot;.
Onderzocht werden leerlingen te Utrecht. Breda. Leeuwarden
en Middelburg met het volgende resultaat:
met |
krop | |
®/o der jongens |
®/o der meisjes | |
Utrecht .... |
59 |
73 |
Breda . • • • |
75 |
94 |
Leeuwarden . |
21 |
49 |
Middelburg . |
12 |
22 |
In Utrecht en Breda dus veel meer gevallen dan in Leeuwar-
den en Middelburg. De aard van het water scheen niet van invloed
te zijn.
Bovendien werden ratten in Sneek. Middelburg. Breda en
Utrecht, ieder weer in vier groepen verdeeld, met verschillend
leidingwater gedrenkt, n.1. uit de vier genoemde steden, dus om
een enkel voorbeeld te noemen: in Sneek waren vier groepen rat-
ten, waarvan de eene groep water uit Sneek, de tweede uit Mid-
delburg, de derde uit Breda en de vierde uit Utrecht dronk.
Het drinkwater bleek eenigen invloed te hebben op de grootte
van de schildkher.
gedronken |
jodiumgehalte |
gemiddeld gewicht |
uit Middelburg |
26,2 |
11.65 gram |
„ Sneek |
5,4 |
13.79 .. |
Utrecht . |
2.2 |
13.62 „ |
„ Breda |
1.7 |
16,67 .. |
Een plaatselijke factor bleek echter grooteren invloed te
Station |
Gemiddeld gewicht van alle schildklieren |
op het proefstation | |
Middelburg . |
8.64 gram |
Utrecht. |
13.16 „ |
Sneek |
13.38 |
Breda . |
19,67 .. |
De conclusie van de Utrechtsche struma-commissie luidt: „dat
een plaatselijke factor van onbekenden aard van grooteren invloed
is bij het ontstaan van vergrooting der schildklier dan de gebruikte
watersoortquot;-
In 1924 verscheen in „Water en Gasquot; van Ir. Pennink i) een
reeks artikelen, waarin hij aan de oppervlakte-wateren de voor-
keur gaf boven de diep-duinwateren, aangezien bij het filtratie-
proces in den bodem of in den kunstmatigen zandfilter het water
zijn organisch gebonden jodium zou verliezen.
Onderzoekingen van Heymann 2) (1925 en 1927) weerlegden
deze hypothese. Het diepduinwater te Leiduin bleek veel rijker aan
jodium te zijn dan het oppervlakte-duinwater. Ook latere bepahn-
gen bevestigden de onjuistheid van Penninks opvatting. Van de
leidingwateren bevatten de diepgrondwateren en de duinwateren
het meeste jodium, terwijl de heidewateren en de rivierwateren
daarentegen arm aan jodium zijn.
1) Pennink I. 1924. Drinkwater en Struma, Water en Gas 8 No. 16—22.
^ Heyman J. A. 1925. Jodium i. h. waterieidingbedrljf. Water en Gal 9
No. 41.
De pathologische anatomie van de Nederiandsche strumae
werd vooral door de Josselin de Jong en zijn leerlingen bestudeerd
(Hoogenboom 1924, Köster 1929, Hoffman 1929, Beins 1930, van
Essen 1932, Schmelling 1934).
Op het Nederlandsch Natuur-Geneeskundig Congres te Am-
sterdam in 1927 gaf Bijlsma') een overzicht over de biochemische,
Lanz over de klinische zijde van het krop vraagstuk.
In 1928 gaf naar aanleiding van de internationale kropconfe-
rentie te Bern de Josselin de Jong een samenvatting over den
stand van het kropvraagstuk, terwijl Laméris *) den chirurgischen
kant er van behandelde.
In 1932 verschijnt het rapport van den Gezondheidsraad, geti-
teld: „Het Kropvraagstuk in Nederlandquot;.
Het geeft een uitvoerig en gedocumenteerd antwoord op alle
vragen, die verband houden met het kropvraagstuk.
Verricht werd een onderzoek naar het voorkomen van schild-
kliervergrooting in Nederland en naar het voorkomen van krop-
ziekten. De meeningen omtrent de oorzaak van het ontstaan van
krop worden weergegeven. De stand van onze kennis omtrent den
kringloop van het jodium in de natuur, de jodiumtoevoer aan de
bewoners van enkele kroparme en kroprijke gebieden, de invloed
van den bodem op de jodiumgehalten van de atmosfeer, de drink-
wateren en de plantaardige en dierlijke bodemproducten, de
jodiumuitscheiding door bewoners van kroparme en kroprijke
steden worden medegedeeld. Tenslotte wo-dt de prophylaxe van
de endemische krop besproken.
Van de hand van Reith (1929 en 1931) verschenen verschil-
lende mededeelingen over de methoden om zeer kleine hoeveel-
heden jodium nauwkeurig te bepalen, o.a. in zijn proefschrift
„Microjodiumbepalingen in natuurlijke grondstoffenquot;.
') Bijlsma U. G. 1927. De Biochemie der schildklieraandoeningen. Hande-
lingen Natuur- en Geneesk. Congr. blz. 213.
Lanz O. 1927. Krop in Holland. N. T. v. G. II 1504.
de Josselin de Jong R. 1928. De tegenwoordige stand van het Kropvraag-
stuk. Geneesk. Bladen. 26e reeks. No. 3/4.
Laméris H. 1928. Behandeling van Struma. Geneesk. Bladen, 26 reeks.
No. VII.
In 1933 schrijven Laméris en Lenshoek i) in het Nederlandsch
Tijdschrift voor Geneeskunde een artikel over struma en jodium,
waarin gegevens verzameld worden omtrent de werking van
jodium bij struma en in het bijzonder bij thyreotoxicose. Ze waar-
schuwen voor het groote gevaar, dat aan het gebruik van dit
middel verbonden is.
In hetzelfde jaar houdt de Josselin de Jong een voordracht
op het 38e Gezondheidscongres te Alkmaar over „Krop in Neder-
landquot;. Hij bespreekt haar verbreiding, haar vormen en de betee-
kenis en bestrijding van de krop.
In 1934 promoveert Maas op een proefschrift„Onvolwaardig
voedsel en kropquot;. Hij neemt proeven met honden en ziet krop
ontstaan bij dieren, welke gevoed werden met bruin brood, onge-
kookt water en rauw paardevleesch. Werd melk toegevoegd, dan
ontstond geen krop.
Tenslotte gaf Eggenberger 3) in de Geneeskundige Bladen 1934
de resultaten van de jodiumprophylaxe, welke hij gedurende meer
dan 10 jaren in Appenzell doorgevoerd had.
1.nbsp;Congenitale krop blijft volkomen achterwege, terwijl in 1922
ruim 50 % van alle kinderen met voel- of zichtbare schild-
kliervergrooting ter wereld kwam.
2.nbsp;Levenloos geborenen: daling van 2,6% (1916—1920) tot
1,7% (1926—1931). Sterfte tengevolge van aangeboren
levenszwakte en vroeggeboorte: daling van 3,5 % (1916-—
1920) tot 0,6% (1926—1931).
3.nbsp;Het gemiddelde geboortegewicht van voldragen kinderen
steeg in den loop van 10 jaar met 132 gram.
4.nbsp;De zuigelingensterfte kwam van 7,1 % in 1922 op 4,1 % in
1931.
5.nbsp;De krop bij schoolkinderen tot het 10e levensjaar verminderde
van 95—100 % tot op 5 %.
6.nbsp;Vóór 1922 waren bij alle kinderen van 14—16 jaar schild-
khervergrootingen vast te stellen, in 1931 is dit cijfer terug-
gegaan tot op 57 %.
2)nbsp;Maas H. H. 1934. EHss. Leiden.
-ocr page 39-7.nbsp;De graviditeits-strumae zijn kleiner geworden.
8.nbsp;De laatste 6 jaar zijn van ruim 2000 recruten slechts 4 wegens
krop afgekeurd, vroeger 1—7 %.
Nadeehge gevolgen van de prophylaxe ontbreken.
Eggenberger begon het jodiumniveau kunstmatig te verhoo-
gen door aan het in Appenzell gebruikte zout 5 mgr. joodkali per
K.G. zout toe te voegen. In 1924 verdubbelde hij deze dosis. Hij
legt er den nadruk op, dat het vooral van belang is, dat gravidae
en zoogende vrouwen, aan wier schildklieren toch reeds hoogere
eischen gesteld worden, dit nuttigen. Hierdoor komt bovendien het
komende geslacht ab ovo onder den invloed van de prophylaxe.
Het gunstige resultaat blijkt uit het totaal verdwijnen van conge-
nitale krop.
Deze gunstige resultaten, welke reeds na 10 jaar systema-
tische strumabestrijding verkregen zijn, geven toch wel te denken.
Het moeten krachtige argumenten zijn, die ons bij gebleken nood-
zakelijkheid, zouden weerhouden, ook in ons land over te gaan tot
een poging om op dezelfde energieke wijze de toenemende struma-
verbreiding te bestrijden.
m
-ocr page 41- -ocr page 42-Het gebied, dat ik onderzocht, beslaat de plaatsen Weesp,
Weespercarspel, Muiden, Muiderberg en Nigtevecht. Bijgaand
kaartje geeft de geografische ligging van deze plaatsen weer.
Weesp en Muiden zijn industrieplaatsen met overwegend
arbeidersbevolking, Weespercarspel, Muiderberg en Nigtevecht
tellen een groot aantal boeren onder haar inwoners.
Iedere plaats betrekt zijn drinkwater uit een andere bron.
Weesp is aangesloten aan de waterleiding van Bussum, Muiden
en Muiderberg aan de Hilversumsche. Weespercarspel krijgt zijn
water uit de Loosdrechtsche plassen en Nigtevecht drinkt het-
zelfde water als de bewoners van N.W. Utrecht.
Bovendien wordt in Weespercarspel, Muiden en Muiderberg
regenwater gedronken.
Het onderzoek der kinderen had plaats op dezelfde wijze als
door de struma-commissie geschiedde.
Eenige malen heb ik in Utrecht een onderzoek bijgewoond om
me te vergewissen van de wijze, waarop dit plaats vond en tevens
om me hierin te oefenen, want dit onderzoek eischt eenige oefe-
ning.
Een geheel objectieve methode om de grootte van de krop
te bepalen, bestaat niet; individueele waardeering zal in vele ge ■
vallen den uitslag bepalen. Dit verklaart ook het verschil in uit-
komsten, toen Eggenberger tijdens zijn bezoek aan Holland op
verzoek van de struma-commissie o.a. te Kampen een aantal
schoolkinderen onderzocht, waarbij hij een grooter aantal struma-
gevallen kreeg dan de Commissie, die toch wel deskundig op dit
gebied genoemd mag worden.
Zoo zullen dus verschillende onderzoekers wel nooit geheel
gelijke uitkomsten verkrijgen, doch indien op gelijke wijze onder-
zocht wordt, zullen bij eenige oefening deze verschillen klein blij-
ven. zoodat de conclusies, welke uit de gevonden waarnemingen
getrokken kunnen worden, ongeveer eensluidend zijn.
Van de zijde van Burgemeesters en Wethouders, alsook van
de hoofden der scholen en hun onderwijzend personeel ondervond
ik steeds de grootste bereidwilligheid om mij met mijn onderzoek
behulpzaam te zijn, zoodat dit overal vlot verliep.
Een woord van dank voor deze medewerking is hier zeker op
zijn plaats.
Het onderzoek had als volgt plaats:
De kinderen werden tegen den muur geplaatst met de hakken
tegen den wand, het hoofd licht achterover gebogen, de kin
ongeveer horizontaal. Bij dezen stand van het hoofd is de schild-
klier het best te zien. Door het kind te laten slikken, teekent de
zichtbare schildklier zich duidelijk tegen de omgeving af. zoodat
men kan waarnemen, of de zwelling inderdaad de schildklier is.
Indien men zeer zacht palpeert, voelt men, dat tijdens het
slikken de schildkher de slikbewegingen meemaakt.
Het oog van den onderzoeker bevindt zich ter hoogte van
de te onderzoeken schildkher. Voor het vaststellen van de schild-
kliervergrooting, hield ik me aan den maatstaf, welke de Com-
missie zich bij haar onderzoek gesteld heeft.
Deze paste de volgende indeeling toe:
Een 4-4- teeken wordt gegeven aan alle gevallen, waarvan de
schildkliervergrooting oogenblikkelijk, ook door een leek, kan wor-
den gezien.
Een teeken krijgen die gevallen, waar bij inspectie of pal-
patie de schildklier te zien of te voelen is.
Er zijn gevallen, waarbij men de schildkher wel duidelijk kan
zien, doch niet voelen cn ook omgekeerd, waarbij hij niet of slechts
even te zien is en toch zeer goed te palpeeren. Al deze gevallen
zijn dus positief genoemd.
Twijfelachtige gevallen zijn negatief (—)•
Van alle kinderen werd een kaart ingevuld, van de jongens
een witte, van de meisjes een rose, waarop aangeteekend werd:
school, naam en voornamen, leeftijd, klasse, woonplaats, grootte
van het gezin, beroep van den vader, het teeken van de schild-
kliervergrooting, de gebruikte watersoort, het eventueel gebruik
van jodiumhoudend zout, tenslotte bijzondere opmerkingen, welke
met de schildklier verband hielden (meer strumagevallen in de
familie, klachten, welke hun oorzaak zouden kunnen hebben in
hyperthyreose, enz.).
Uit deze gegevens zou het dan mogelijk zijn, een indruk te
krijgen over:
Het voorkomen van schildkliervergrooting in de verschillende
gemeenten.
Het voorkomen van schildkliervergrooting op verschillenden
leeftijd en bij verschillend geslacht.
Invloed van sociale omstandigheden op het voorkomen van
schildkliervergrooting.
Het familiair voorkomen van schildkliervergrooting.
Ziekelijke verschijnselen, die bij de onderzochten met de
schildkliervergrooting in verband konden staan.
ONDERZOEK TE WEESP.
Het onderzoek geschiedde bij de kinderen van alle scholen,
behalve de bewaarscholen. Aangezien Weesp geen H.B.S. of
Lyceum rijk is, alleen een M.U.L.O.-school bezit, betrof het hoofd-
zakelijk kinderen van 6—15 jaar. Jammer genoeg heb ik dus de
kinderen niet tijdens de puberteit, waarvan bekend is, dat vooral
bij de meisjes de schildklier dikwijls bijzonder sterke vergrootin-
gen vertoont, systematisch kunnen onderzoeken.
Gelukkig was de directie van de firma Van Houten zoo be-
reidwillig, mij gelegenheid te geven, haar vrouwelijk personeel,
waarvan een groot aantal in Weesp en omstreken woonachtig is,
te onderzoeken, zoodat ik toch in staat ben, eenige gegevens mede
te deelen, over het voorkomen van krop bij volwassen meisjes.
1.
2.
3.
4.
5.
Onderzocht werden op de scholen 537 jongens en 503 meisjes
met het volgende resultaat.
Jongens |
Meisjes | ||||||
Aantal |
— |
-f |
|
Aantal |
— |
-h |
-f |
537 |
338 |
135 |
64 12'/o |
503 |
264 52'/,quot;'/o |
125 25'lo |
114 22'/2»/O |
De volgende tabel geeft den
gevallen weer.
leeftijd en het aantal krop-
Meisjes
Jongens
Leeftijd |
Aantal |
— |
-p |
I 1 |
Leeftijd |
Aantal j |
— |
-f -f | |
6 |
30 |
23 |
6 |
1 |
6 |
28 |
19 |
3 |
6 |
7 |
75 |
49 |
16 |
10 |
7 |
53 |
31 |
15 |
7 |
8 |
70 |
51 |
18 |
1 |
8 |
74 |
38 |
21 |
15 |
9 |
81 |
53 |
19 |
9 |
9 |
73 |
39 |
17 |
17 |
10 |
70 |
44 |
15 |
11 |
10 |
71 |
37 |
18 |
16 |
11 |
64 |
34 |
18 |
12 |
11 |
72 |
42 |
15 |
15 |
12 |
63 |
36 |
18 |
9 |
12 |
68 |
28 |
21 |
19 |
13 |
68 |
38 |
21 |
9 |
13 |
52 |
26 |
12 |
14 |
14 |
7 |
3 |
2 |
2 |
14 |
8 |
2 |
1 |
5 |
15 |
8 |
6 |
2 |
— |
15 |
2 |
1 |
1 |
— |
16 |
1 |
1 |
— |
— |
16 |
1 |
1 |
— |
— |
17 |
— |
— |
— |
— |
17 |
1 |
— |
1 |
— |
Totaal |
537 |
338 |
135 |
64 |
Totaal |
503 |
264 |
125 |
114 |
Deze tabel geeft dus de absolute getallen weer, hierachter
volgen ze in ®/o:
In quot;/o-
Jongens |
M e i s |
jes | |||||||
Leeftijd |
Aantal |
— |
Leeftijd |
Aantal |
— |
| |||
6 |
100 |
77 |
20 |
3 |
6 |
100 |
68 |
10Vgt; |
2IV» |
7 |
100 |
65 Va |
2IV« |
13 |
7 |
100 |
28V» |
13 | |
8 |
100 |
73 |
25V» |
15 |
8 |
100 |
5Vh |
28Vgt; |
20 |
9 |
100 |
65'/. |
23V^ |
11 |
9 |
100 |
54 |
23 |
23 |
10 |
100 |
63 |
21V» |
15V^ |
10 |
100 |
52 |
25'A |
22'A |
11 |
100 |
53 |
28 |
19 |
11 |
100 |
58 |
21 |
21 |
12 |
100 |
57 |
28V» |
14V. |
12 |
100 |
41 |
31 |
28 |
13 |
100 |
56 |
31 |
13 |
13 |
100 |
50 |
23 |
27 |
14 |
100 |
43 |
28'A |
28Vj |
14 |
100 |
25 |
12Vj |
62V» |
Ter verduidelijking geef ik ten slotte van de verkregen resul-
taten de nevenstaande grafiek:
ONDERZOEK VAN HET VROUWELIJK PERSONEEL
VAN DE FABRIEK VAN VAN HOUTEN.
Aantal |
— |
|
Woonplaats | |
245 |
135 |
75 |
35 | |
88 |
51 |
27 |
10 |
Amsterdam |
107 |
54 |
33 |
20 |
Weesp |
27 |
19 |
7 |
1 |
Weespercarspel |
13 |
5 |
5 |
3 |
Muiden |
10 |
6 |
3 |
1 |
Andere plaatsen |
Voor de meisjes, die in Weesp wonen, kreeg ik de volgende
cijfers:
In Procenten | |||||||
Leeftijd |
Aantal |
— |
|
-r |
— |
|
|
14-20 |
32 |
12 |
13 |
7 |
37V^ |
40'A |
22 |
20-30 |
52 |
24 |
17 |
11 |
46 |
33 |
21 |
30 j. en \ |
23 |
18 |
3 |
2 |
78 |
13 |
9 |
Totaal |
107 |
54 |
33 |
20 |
Bij de grafische voorsteUing is het resultaat van het onder-
zoek van de meisjes van de fabriek van Van Houten, die in Weesp
woonachtig zijn, inbegrepen.
Gelijk reeds gezegd, drinken al deze jongens en meisjes water,
afkomstig van de Bussumsche waterleiding.
Uit het onderzoek blijkt, dat struma in Weesp veel voorkomt,
37 % van de jongens en 47M % van de meisjes bezitten een ver-
groote schildklier. Bij de meisjes komt het, zooais ook door alle
onderzoekers gevonden is, meer voor dan bij de jongens.
Met het toenemen der jaren stijgt het aantal gevallen van
struma en bedraagt bij de meisjes van 12 tot 20 jaar meer dan
50%.
Om een indruk te krijgen over de vorderingen van de leer-
lingen, bij wie een vergroote schildklier geconstateerd was, ver-
zocht ik de onderwijzers, mij mede te deelen, hoe het stond met
het intellect van deze kinderen. Ik verdeelde ze in 3 groepen:
1. de goeden: dat waren die kinderen, die behoorlijk meekon-
den, waarbij nooit sprake was van blijven zitten,
de matigen: in deze rubriek behoorden de kinderen, die wel
eens onvoldoende cijfers kregen, wel eens een keer bleven
zitten, maar die toch met eenige moeite de school konden
doorloopen.
de slechten: dit waren de kinderen, die het onderwijs niet of
zeer onvoldoende konden volgen.
Ik kreeg inlichtingen over 273 meisjes en 212 jongens met
het volgende resultaat.
Meisjes |
Jongens | ||||||
Aantal |
Goed |
Matig |
Slecht |
Aantal |
Goed |
Matig |
Slecht |
273 |
106 |
117 |
50 |
212 |
89 |
86 40Vï»/o |
37 |
Conclusies uit deze cijfers te trekken, is gevaarlijk.
In de eerste plaats hebben wc te maken met het oordeel van
het onderwijzend personeel. Het spreekt van zelf, dat een ieder
zijn eigen waardeering heeft over de vorderingen der kinderen,
zoodat we nimmer een objectieven maatstaf kunnen krijgen. De
een zal wat eerder een kind in de rubriek „goedquot; indeelen. de
ander zal in dit opzicht weer te streng zijn.
Verder spelen zooveel andere factoren een rol bij de vor-
deringen van het kind op school, als huiselijke omstandigheden,
erfelijke factoren, hchamelijke of geestelijke afwijkingen, dat ik niet
gaarne uit de gevonden cijfers een oordeel over den invloed van
struma op het intellect zou willen uitspreken.
Ik geef daarom alleen de verkregen getallen weer, wellicht,
dat latere uitgebreidere onderzoekingen in deze nieuw licht kun-
nen brengen.
Een poging, na te gaan, of sociale omstandigheden invloed
hadden op de veelvuldigheid van de schildkliervergrooting, moest
hier op niets uitloopen, aangezien verreweg het grootste deel der
2.
3.
inwoners tot de arbeidersklasse behoort en dus nagenoeg in gelijke
omstandigheden verkeert.
Op een heel enkele uitzondering na had geen enkel kind
eenige klachten, de meesten wisten van het bestaan van hun
struma niets af. Ook op de fabriek van Van Houten bemerkten
de meisjes geen nadeeligen invloed van haar schildkhervergroo-
ting, zij konden haar arbeid goed verrichten.
Een enkele maal kon ik lichte verschijnselen van hyper-
thyreose waarnemen, doch deze waren zoo zeldzaam, dat ik kon
vaststellen, dat de strumagevallen nagenoeg alle goedaardig
waren.
Onder de kinderen, die schildkhervergrooting hadden, bleek
het eenmaal het geval te zijn, dat 6 kinderen uit één gezin afkom-
stig waren, 4 maal dat 5 kinderen, 10 maal 4 kinderen, 22 maal
3 kinderen en 59 maal 2 kinderen tot hetzelfde gezin behoorden.
Familiair komt dus struma zeker in Weesp voor. Er zijn hier
enkele families, waar nagenoeg alle famiheleden een zeer groote,
duidelijk zichtbare krop bezitten. Hier moet toch de erfelijkheid
een bepaalde rol spelen. Volgens Eggenberger zou de reeds be-
staande van buitenaf werkende factor door erfelijke gewoonten
op deze personen krachtiger inwerken.
Het gebruik van jodiumhoudend zout vond slechts spora-
disch plaats.
ONDERZOEK TE WEESPERCARSPEL.
Weespercarspel bezit alleen scholen voor lager onderwijs.
Een deel der kinderen drinkt leidingwater, afkomstig uit de
Loosdrechtsche plassen, een ander deel regenwater.
Ik splitste deze twee groepen en kreeg de volgende resul-
taten.
Waterleiding.
Jongens |
Meisjes | ||||||
Aantal |
— |
-1- |
-f |
Aantal |
— |
|
|
115 |
85 |
20 17VjV» |
10 SVï'/o |
118 |
60 |
33 |
25 |
Regenwate: |
t. | ||||||
Jongens |
Me isj e s | ||||||
Aantal |
— |
|
|
Aantal |
— |
|
|
55 |
41 741, 0/„ |
10 18»/o |
4 7V»'/o |
56 |
31 SSVa'/o |
14 25Vo |
11 19VJ»/O |
De kropgevallen, verdeeld over den leeftijd der kinderen,
geven de volgende tabellen:
Waterleiding.
Jongens |
Meisjes | ||||||||
Leeftijd |
Aantal |
— |
|
|
Leeftijd |
Aantal |
— |
|
|
6 |
12 |
9 |
3 |
___ |
6 |
8 |
4 |
4 |
— |
7 |
12 |
8 |
4 |
— |
7 |
13 |
7 |
4 |
2 |
8 |
23 |
17 |
4 |
2 |
8 |
16 |
5 |
7 |
4 |
9 |
14 |
10 |
1 |
3 |
9 |
15 |
6 |
7 |
2 |
10 |
13 |
9 |
3 |
1 |
10 |
21 |
16 |
2 |
3 |
11 |
12 |
10 |
1 |
1 |
11 |
10 |
6 |
2 |
2 |
12 |
14 |
11 |
1 |
2 |
12 |
20 |
8 |
5 |
7 |
13 |
10 |
8 |
1 |
1 |
13 |
14 |
7 |
2 |
5 |
14 |
3 |
1 |
2 |
— |
14 |
1 |
1 |
— |
— |
15 |
1 |
1 |
— |
— |
15 |
— |
— |
— |
— |
16 |
1 |
1 |
— |
— |
16 |
— |
■— |
— | |
Totaal |
115 |
85 |
20 |
10 |
Totaal |
118 |
60 |
33 |
25 |
In °/o uitgedrukt:
Jongens |
Meisjes | ||||||||
Leeftijd |
Aantal |
— |
|
|
Leeftijd |
Aantal |
— |
1 |
1 i -r — |
6 |
100 |
75 |
25 |
r |
6 |
100 |
50 |
50 |
— |
7 |
100 |
66Vgt; |
33'A |
— |
7 |
100 |
54 |
3072 |
15Vi |
8 |
100 |
74 |
17 |
9 |
8 |
100 |
31 |
44 |
25 |
9 |
100 |
71 Va |
7 |
21 Vgt; |
9 |
100 |
40 |
47 |
13 |
10 |
100 |
69 |
23 |
8 |
10 |
100 |
76 |
10 |
14 |
11 |
100 |
84 |
8 |
8 |
11 |
100 |
60 |
20 |
20 |
12 |
100 |
79 |
7 |
14 |
12 |
100 |
40 |
25 |
35 |
13 |
100 |
80 |
10 |
10 |
13 |
100 |
50 |
14 Vi |
35'quot; |
14 |
100 |
33 |
67 |
— |
14 |
100 |
--- |
■— |
Hieronder volgt de grafische voorstelling van deze gevallen.
-ocr page 52-Voor kinderen, die regenwater dronken, kreeg ik
gende tabellen:
Jongens |
Meisjes | ||||||||
Leeftijd |
Aantal |
— |
|
|
Leeftijd |
Aantal |
— |
| |
6 |
3 |
3 |
_ |
6 |
6 |
4 |
— |
2 | |
7 |
11 |
6 |
4 |
1 |
7 |
10 |
6 |
1 |
3 |
8 |
3 |
2 |
^ |
1 |
8 |
3 |
2 |
— |
1 |
9 |
13 |
11 |
1 |
1 |
9 |
2 |
2 |
— |
— |
10 |
8 |
6 |
1 |
1 |
10 |
6 |
3 |
3 |
— |
11 |
7 |
5 |
2 |
— |
11 |
10 |
3 |
5 |
2 |
12 |
6 |
5 |
1 |
— |
12 |
8 |
5 |
2 |
1 |
13 |
3 |
2 |
1 |
— |
13 |
9 |
5 |
2 |
2 |
14 |
1 |
1 |
— |
14 |
2 |
1 |
1 | ||
Totaal |
55 |
41 |
10 |
4 |
Totaal |
56 |
31 |
14 |
11 |
In °/o uitgedrukt:
Jongens
Meisjes
Leeftijd |
Aantal 1 |
— |
|
1
|
Leeftijd |
Aantal |
- |
|
|
6 |
100 |
100 |
^ \ |
6 |
100 |
661 |
- 133 7!« | ||
7 |
100 |
55 |
36 |
9 |
7 |
100 |
60 |
10 |
30 |
8 |
100 |
67 |
33 |
8v |
100 |
67 |
— |
33 | |
9 |
100 |
85 |
rh |
Th |
9 |
100 |
100 |
— |
— |
10 |
100 |
75 |
\Th |
\Th |
10 |
100 |
i 50 |
50 |
— |
11 |
100 |
71 |
29 |
,— |
11 |
100 |
j 30 |
i 50 |
20 |
12 |
100 |
83 |
17 |
1 |
12 |
100 |
1 62i |
25 |
|12Vgt; |
13 |
100 |
! 67 |
33 |
lt;— |
i 13 |
100 |
56 |
22 |
22 |
14 |
100 |
100 |
; —• |
1 ^ |
i ^^ |
i 100 1 |
50 |
50 |
; ■— |
dc vol-
90
60
70
60
50
40
50
20
to
o%
Uit de gevonden getallen blijkt, dat ook in Weespercarspel
struma veelvuldig voorkomt.
Het gebruik van leidingwater of regenwater leidt tot geen
noemenswaardige verschillen.
26 % van de jongens en 49 %, resp. 44H % van de meisjes
heeft sehildkliervergrooting. Door het betrekkelijk kleine aan-
tal kinderen krijgen we, zooals in de grafische voorstelling duide-
lijk uitkomt, geen goed beeld van het toenemen van krop bij het
stijgen der jaren.
Ook hier deed ik een onderzoek naar het intellect der kin-
deren met den volgenden uitslag :
Meisjes |
Jongens | |||||
Aantal |
Goed |
Matig |
Slecht 1 1 |
Aantal |
• i |
Slecht |
79 |
1 44 |
! 27 |
1 8 : |
42 |
20 I 14 , |
8 |
Ook hier zijn, gelijk in Weesp, deze cijfers ongunstig, het
meerendeel der kinderen is niet in staat, het eenvoudige onderwijs
van een lagere school zonder moeite te volgen.
Ik wil echter, zooals ik reeds boven uiteenzette, in geenen
J0N6EN5
15
II
12
7 8
10
EN '
A.
deele de struma hiervan de schuld geven. Vooral bij een boeren-
bevolking, waarop Weespercarspel zich voor een groot deel mag
verheugen, is over het algemeen de belangstelhng voor het on-
derwijs niet bovenmatig groot, zoodat het milieu, waaruit de
kinderen afkomstig zijn, hier wel een groote rol zal spelen.
Ook hier hoorde ik geen klachten over het bezit van de
struma en vond ik geen verschijnselen, die wezen op het bestaan
van hyperthyreose.
Over het familiair voorkomen van krop het volgende:
Éénmaal kwam het voor. dat 4 kinderen uit één gezin schildklier-
maal kwam het voor, dat 4 kinderen uit één gezin schildklier-
vergrooting hadden, 4 maal dat 3 kinderen en 13 maal dat 2
kinderen tot hetzelfde gezin behoorden.
Jodiumhoudend zout werd slechts door een enkel kind ge-
nuttigd.
ONDERZOEK TE MUIDEN EN MUIDERBERG.
Ik voeg Muiden en Muiderberg te zamen, aangezien door de
inwoners van beide plaatsen hetzelfde water gedronken wordt,
n.1. het leidingwater van de waterleiding van Hilversum. Beide
plaatsen liggen slechts enkele kilometers van elkaar verwijderd,
zoodat de kinderen, die ik onderzocht, onder nagenoeg gelijke
omstandigheden leefden.
Een klein deel drinkt nog regenwater.
Beide plaatsen bezitten alleen scholen voor lager onderwijs,
zoodat mijn onderzoek zich bepaalde tot den leeftijd van 14 jaar.
Eerst volgen hier de resultaten van het onderzoek bij de kin-
deren. die leidingwater drinken.
Waterleiding.
Jongens |
Meisjes | ||||
Aantal ! — : |
Aantal |
— |
-f |
| |
183 i 128 i 46 1 70»/o| 25''/„ |
9 S'/o |
189 |
1 117 620U |
42 22'lo |
30 16»/o |
Regenwater.
Jongens
Meisjes
Jongens
1 Leeftijd Aantal —
Leeftijd j Aantal
Meisjes
I________________________________________
6 |
100 j |
73 1 |
18 1 |
9 |
6 |
100 |
75 |
16'/, |
8', |
7 |
100 |
781121'/,1 |
—- : |
7 |
100 |
36 ;28 1 |
16 | ||
8 |
100 |
70 |
26 |
4 ^ |
8 |
100 |
76 |
19 |
5 |
9 |
100 |
551 |
40'/2 |
4 |
9 |
100 |
44'.'2 |
33'/, |
22 |
10 |
100 |
75 |
21 |
4 |
10 |
100 |
89'/., |
7 | |
11 |
100 |
61è |
31 |
7'/. |
11 |
100 |
60 1 1 |
24 |
il6 |
12 |
100 |
60 |
36 |
4 |
12 |
100 |
48 |
|24 |
28 |
13 |
100 |
85 |
7'/2 |
7'/2 |
13 |
100 |
50 |
i29 |
21 |
14 |
100 |
100 |
— |
— |
14 |
; 100 |
60 |
20 |
20 |
M e i s j e s
Aantal |
i |
quot;'r 1 |
|
Aantal |
i ! |
1 1 |
25 1 |
19 : 76»/„| |
3 12% |
3 n'io |
24 1 |
18 ; 3 1 75»/o|12'/2°;o| |
3 12'/2quot;/O |
Over den leeftijd verdeeld:
Jongensnbsp;j
Leeftijd |
Aantal |
— |
|
J L |
Leeftijd |
Aantal |
— ^ |
j- 1 |
|
6 |
i 11 i |
1 8 ! |
2 |
1 |
6 |
12 -1 |
9 |
2 ^ |
1 |
7 |
14 i |
11 i |
3 |
— |
7 |
; 25 |
14 |
7 |
4 |
8 |
23 j |
1 ^^ |
6 |
1 |
8 |
, 21 |
16 j |
4 1 |
1 |
9 |
27 |
1 15 |
11 |
1 |
9 |
i 27 |
12 |
9 i |
6 |
10 |
1 24 |
i 18 |
5 |
1 |
10 |
: 29 |
26 |
1 ! |
2 |
11 |
26 |
16 |
8 |
1 2 |
11 |
25 |
15 |
6 |
4 |
12 |
25 |
15 |
9 |
1 |
12 |
21 |
10 |
^ 5 , |
6 |
13 |
27 |
23 |
2 |
2 |
13 |
! 24 |
12 |
7 |
5 |
14 |
6 |
6 |
i |
— |
! H |
; 5 |
3 |
1 ' |
1 |
Totaal |
183 |
128 |
46 |
9 |
Totaal |
189 |
!117 |
r^o |
In ®/o uitgedrukt:
-ocr page 56-Van dc kinderen, die regenwater dronken, geef ik geen
tabellen, aangerien de cijfers zoo klein zijn, dat het toeval hier
van te grooten invloed is.
Het blijkt dus, dat in Muiden en Muiderberg struma niet
zoo veelvuldig voorkomt, als in Weesp en Weespercarspel.
30 ®/o van dc jongens, 38 van de meisjes hebben een ver-
groote krop; voor hen, die regenwater drinken, zijn de uitkomsten
nog gunstiger, nl. 24quot;/„ resp. 25 quot;U-
Toch zijn de cijfers nog van dien aard, dat we mogen spreken
van endemische krop.
90
60
70
60
50
40
30
20
lO
O
J0N6EN6
EN |
^ | ||||||
/ |
1/ S | ||||||
V |
\ | ||||||
1 |
\ | ||||||
,|6 |
7 |
ö |
||i!i{|!|| |
10 |
li |
12 |
13 |
Mijn onderzoek naar het intellect gaf het volgende resultaat:
Meisjes
Jongens
Aantal |
Goed |
Matig |
Slecht |
Aantal |
Goed |
Matig |
Slecht |
74 |
1 33 |
i 24 |
17 |
59 |
16 |
27 |
1 |
Dus ook hier sombere cijfers, welke een ongunstig hcht wer-
pen op de capaciteiten van de schoolgaande jeugd uit kleine indus-
trieplaatsen, maar waarvoor ik allerminst, gelijk ik reeds eenige
malen memoreerde, de struma aansprakelijk wil stellen.
Hyperthyreose kwam ook hier niet voor, slechts sporadisch
vernam ik lichte klachten over zenuwachtigheid, die wellicht hun
oorsprong konden vinden in een beginnende toxiciteit van de
krop.
Wel was wederom duidelijk het familiair optreden van krop,
nl. 1 gezin met 5 gevallen, 3 met 4, 8 met 3 en 17 met 2 gevallen.
Jodiumhoudend zout werd practisch niet gebruikt.
ONDERZOEKINGEN TE NIGTEVECHT.
Tenslotte onderzocht ik ook de schoolkinderen te Nigtevecht,
een klein plaatsje van ongeveer 750 inwoners, aan de Vecht in
de nabijheid van Weesp gelegen.
Het is aangesloten aan de waterleiding van N. W. Utrecht,
terwijl enkele boeren nog regenwater drinken, dit zijn slechts een
paar families, zoodat ik deze mag verwaarloozen.
Wat de overige kinderen betreft, kreeg ik het volgende
resultaat:
Jongens
Meisjes
1 Aantal |
— |
|
|
Aantal |
1 1 |
|
|
52 |
35 67'/2°/O |
12 23°/o |
5 |
34 |
! 16 |
14 41°/o |
4 120/0 |
32^2 quot;/o van dc jongens en 53 0/0 der meisjes hebben struma.
De getallen zijn te klein om nader uit te werken; ik geef ze
alleen om te doen uitkomen, dat we ook hier van endemische
struma mogen spreken.
Ook hier komen enkele strumafamilies voor.
Voor een duidelijk overzicht geef ik de verkregen resuhaten
in de verschillende plaatsen onder elkaar weer.
Percentages van de strumagevallen te:
Plaats:nbsp;Jongens:
Weesp......37 0/0
Weespercarspel (waterleiding) . .nbsp;26 °/o
idem (regenwater) . •nbsp;26 %
Muiden en Muiderberg (waterleiding)nbsp;30 %
Nigtevecht......32V» lt;'/o
1.96 y jodium per liter
2.16 y ., „ „
2.15 y .. „ .,
2.36 y
3.63 y
2.59 y
Groote verschillen zijn dus niet aanwezig, alleen voor de kin-
deren, die in Muiden regenwater dronken, zijn de cijfers wat gun-
stiger, al moeten we voorzichtig zijn met hieruit conclusies te
trekken, omdat het aantal kinderen, dat regenwater dronk, klein
was.
Het onderzoek van de verschillende watersoorten
't jodiumgehalte, leverde de volgende resultaten op.
naar
Leidingwater Weesp:
Leidingwater Weespercarspel:
Regenwater Weespercarspel:
Leidingwater Muiden en
Muiderberg:
Regenwater Muiden en
Muiderberg:
Leidingwater Nigtevecht:
Het wateronderzoek werd verricht in het Laboratorium voor
Physiologische Chemie evenals het straks te noemen urineonder-
zoek. De verschillende methoden van onderzoek worden in het
volgende hoofdstuk uitvoerig besproken.
We zien dus. dat alle watersoorten arm aan jodium zijn. alleen
het regenwater van Muiden vertoont een iets gunstiger cijfer.
Vergelijken we deze uitkomsten met enkele watersoorten uit
kroparme plaatsen:
Meisjes;
47Vi %
49 o/o
44V2 quot;/o
38 quot;/o
25 %
53 0/0
jodium per liter
43.9 y
89.2 y
26.2 y
35.2 y
17.0 y
Zutfen
Barendrecht
Middelburg
Moordrecht
Vlissingen
dan vallen de verschillen sterk in 't oog.
-ocr page 59-Het ligt voor de hand verband te zoeken tusschen het jodium-
arme water en de endemische krop, welke ik overal vond.
Dc hoeveelheid jodium, welke we tot ons nemen, heeft zijn
oorsprong uit drie bronnen:
de lucht,
het drinkwater,
dc levensmiddelen.
Door de strumacommissie is uitvoerig nagegaan, welke
waarde we aan ieder van deze jodiumbronnen moeten hechten.
Zc komt tot de conclusie, dat de jodiumopneming uit de atmos-
feer zeer klein is tegenover de opneming uit dc andere bronnen.
Over de volledige resorptie van het jodium uit de adcmha-
lingslucht heerscht bovendien nog lang geen eenstemmigheid.
De algemeen heerschcnde meening, dat de lucht bij de zee
meer jodium bevat, heeft ze door proefnemingen kunnen tegen-
spreken.
De jodiumtoevoer via dc levensmiddelen kan door twee oor-
zaken plaatselijk verschillen n.1. door bijzondere voedingsgewoon-
ten in een streek of door verschillend jodiumgehalte der levens-
middelen.
De strumacommissie heeft geen aanwijzingen kunnen verkrij-
gen, waaruit zou blijken, dat de voedselkeuze in ons land plaatse-
lijke verschillen in jodiumtoevoer zou veroorzaken. Verder heeft
ze talrijke jodiumbepalingen in levensmiddelen uitgevoerd, zoowel
uit kroprijke als kroparme gebieden.
Hierbij is gebleken, dat zeevisch verreweg de belangrijkste
jodiumbron is.
De volgende levensmiddelen, koemelk, brood, aardappelen en
groente bleken na de visch, nog 't meeste jodium te bevatten. Van
deze staat dc melk bovenaan.
Deze zijn nader onderzocht.
Wat het jodiumgehalte van de melk betreft, hier kan wel
eenig verschil opgemerkt worden tusschen kroparme en kroprijke
s'reken.
Het onderzoek van een aantal steekproeven graan, gras. aard-
appelen cn groente leverde zeer wisselende cijfers op, zoodat hier-
uit geen oordeel te trekken is.
Uit een en ander blijkt wel. dat het drinkwater dc grootst«
-ocr page 60-beteekenis heeft bij het kropvraagstuk. Uit alle onderzoekingen
blijkt een regelmatige samenhang tusschen veelvuldige krop en
jodiumarmoede van het water.
De Commissie acht de volgende conclusie gewettigd.
„Jodiumrijk drinkwater gaat samen met minder voorkomen
van struma.quot;
Het leek me van belang om door jodiumbepalingen van enkele
urines. een indruk te krijgen over de jodiumuitscheiding.
De hoeveelheid jodium in de urine van normale menschen is
een graadmeter van de jodiumrijkdom (jodiumniveau) van een
gebied, zoodat ik door deze bepahngen een indruk kon krijgen
over de jodiumopname. Ook de strumacommissie verrichtte deze
urineanalyses in kroparme en kroprijke plaatsen o.a. in Breda
(kroprijk) en Zutfen (kroparm) met als resultaat, dat de manne-
lijke proefpersonen in Zutfen 65 % meer jodium in de urine
hebben dan die te Breda en de vrouwelijke 87 % meer.
Ze kreeg de volgende cijfers:
Gemiddelde jodiumuitscheiding per dag:
Man: in Breda 37 y, in Zutfen 57 y
Vrouw: in Breda 24 y, in Zutfen 45 y
Van Fellenberg nam proeven op zichzelf met een
jodiumarme voeding van 17 y per dag gedurende 15 achtereenvol-
gende dagen. Het bleek, dat de excretie, ondanks de volkomen
gelijke dagelijksche voeding, nogal sterk varieerde, de minimum-
uitscheiding was 5.4 y jodium per dag, de maximum 23.0 y, de
gemiddelde 11.8 y.
Dit is dus 70 % van het opgenomen jodium, dit was toch 17 y
Willen we dus een bruikbaar resultaat verkrijgen, dan moeten
we meerdere bepalingen verrichten.
Voor mijn onderzoek verkreeg ik de medewerking van zes
betrouwbare personen, van wie drie struma hadden. Behalve proef-
persoon B, waren het allen vrouwen.
Gedurende zeven dagen werd alle in 24 uur gevormde urine
volledig opgevangen in flesschen. die ik toegezonden kreeg uit het
chemisch physiologisch laboratorium. Deze waren uitgekookt met
koningswater.
De flesschen werden terstond na vulling naar Utrecht verzon-
den voor onderzoek.
De proefpersonen aten gewoon eten, geen visch, gebruikten
geen jodiumhoudend zout en dronken allen het leidingwater van
Weesp.
Ik nam geen proeven met personen uit andere plaatsen, om-
dat het strumaonderzoek uitgewezen had, dat de veelvuldigheid
van struma in de verschillende plaatsen geen groote verschillen
opleverde en ook 't water overal ongeveer gelijke hoeveelheden
jodium bevatte, zoodat ik mocht aannemen, dat de jodiumtoevoer
in Weesp en omliggende gemeenten geen belangrijke verschillen
zou opleveren.
Hieronder volgen de verkregen cijfers:
A (Struma —)nbsp;B (Struma —) C (Struma —)
hoeveelheid 1 y jodium hoeveelheid j y jodium | hoeveelheid jodium
urine
in 24 uur
urine
I in 24 uur
in ! urmenbsp;m
24 uur ; in 24 uur | 24 uur
in
24 uur
1730 cc |
52.2 1 |
1065 c c |
47.9 |
1 2080 c c |
84.2 |
1480 - |
2.7 i |
1260 |
26.3 |
i 1500 |
15.8 |
1820 - |
12.8 i |
1590 |
148.4 |
1 1600 |
98.1 |
1950 - |
6.8 |
1270 |
64.3 |
i 1610 |
25.5 |
1650 - |
6.3 |
960 |
40.6 |
1 1200 |
27.4 |
1600 - |
28.7 |
1 930 |
16.3 |
1 1505 |
64.8 |
1680 - |
23.7 |
1425 |
7.8 |
1210 |
12.6 |
gemiddeld |
16.2 |
gemiddeld |
50.2 |
1 gemiddeld 46.9 | |
D (Struma ) |
E (Struma ) |
F (Struma ) |
hoeveelheid y jodium j hoeveelheid \ y jodium
urine
in 24 uur
hoeveelheid j y jodium
urinenbsp;in
in 24 uur ! 24 uur
in
I 24 uren
in
24 uur
urine
in 24 uur
1060 cc |
39.6 1 |
1070 cc |
2.9 |
1200 cc |
27.4 |
880 |
47.6 1 |
1050 |
21.4 : |
830 |
13.2 |
970 |
30.9 ' |
1300 |
72.7 |
1050 |
13.8 |
580 |
13.0 |
1230 |
23.8 1 |
1370 |
53.4 |
570 |
2.0 ! |
1200 |
14.8 i |
980 |
10.4 |
700 |
13.3 1 |
1170 |
14.4 1 |
,900 |
9.4 |
980 |
33.1 ! |
1030 |
14.3 1 |
890 |
33.0 |
gemiddeld |
25.6 i |
gemiddeld 23.5 i |
gemiddeld |
22.9 |
Bij bestudeering van deze uitkomsten valt in de eerste plaats
op, dat de dagelijksche jodiumuitscheiding bij een en dezelfde per-
soon soms groote verschillen te zien geeft.
Nemen we b.v. proefpersoon B, deze scheidt op den derden
dag 148.4 y jodium uit en de zevende dag slechts 7.8 y; C. de
derde dag 98.1 y, de zevende dag 12.6 y jodium.
Het is uitgesloten, dat fouten in het chemisch onderzoek de
oorzaak van deze verschillen kunnen zijn. de analyses zijn daar-
voor te nauwkeurig verricht. Bovendien werden deze steeds dubbel
verricht.
Aan den anderen kant hebben de proefpersonen me verzekerd,
dat behalve het gewone eten, geen bijzondere spijzen genuttigd
waren, met name geen visch of levertraan, die bekend zijn om
hun hoog jodiumgehalte. Ik kan dus geen verklaring van deze
uiteenloopende uitkomsten geven.
Ook geven de verschillende proefpersonen onderling tamelijk
groote verschillen te zien.
De drie personen met struma scheiden nagenoeg evenveel
jodium gemiddeld per dag uit (25.6 y. 23.5 y en 22.9 y). Deze
cijfers komen ongeveer uit met die. welke de strumacommissie bij
haar onderzoek van de vrouwelijke personen in Breda vond. dit
was gemiddeld 24 y.
Van de drie proefpersonen zonder struma hebben twee een
dagelijksche jodiumuitscheiding. die meer dan tweemaal zoo groot
is, daarentegen geeft dc eerste een veel lagere uitkomst, slechts
16.2 y gemiddeld per dag.
Het valt dus op. dat D. E en F, de kropdraagsters dus. slechts
half zooveel jodium uitscheiden als B en C. A daarentegen met
haar veel lagere jodiumuitscheiding maakt het moeilijk hieruit
eenige conclusie te trekken over den invloed van de struma op
de jodiumstofwisseling.
De getallen zijn hiervoor te klein. Ik had mijn onderzoek dan
ook gaarne uitgebreid over een grooter aantal proefpersonen, doch
de groote moeilijkheid was betrouwbare gegevens te krijgen, ik
moest de absolute zekerheid hebben, dat geen portie urine verloren
ging, wilden de gevonden cijfers waarde hebben.
Mijn uitkomsten mogen in ieder geval een prikkel zijn om dit
onderzoek op grootere schaal voort te zetten.
Het was voor mij geen verrassing dergelijke individueele
schommelingen te verkrijgen, andere onderzoekers kregen ook zeer
uiteenloopend getallen (vgl. Lunde i), Kupzis 2), Mc Clendon 3).
Een onderzoek van de strumacommissie in Barendrecht gaf
een gemiddelde jodiumuitscheiding over alle personen verdeeld
van 186 y jodium per 24 uur, doch de onderlinge verschillen waren
ook hier groot, één vrouw scheidde gemiddeld 252 y uit, een andere
slechts 87 y.
In ieder geval toonen mijn verkregen uitkomsten wel aan, dat
de jodiumtoevoer in Weesp laag genoemd mag worden. De erva-
ring toch heeft geleerd, dat we mogen aannemen, dat we gemiddeld
70 % van het met de voeding opgenomen jodium in de urine terug-
vinden.
Neem ik het gemiddelde van mijn uitkomsten, dan krijg ik een
jodiumuitscheiding van 30,9 y per dag ; dit zou dus wijzen op een
jodiumtoevoer van 44.1 y jodium.
In het volgende hoofdstuk zal de methodiek van de verschil-
lende microjodiumbepalingen behandeld worden.
Ik achtte mij niet bevoegd hierover een zelfstandig oordeel te
hebben.
Dit onderzoek is door mej. H. P. Perk, analyste van het
Laboratorium voor Physiologische Chemie te Utrecht verricht en
mede met haar zeer gewaardeerde medewerking is dit hoofdstuk
geschreven.
1) Lunde G. Biochemische Zeitschrift 1928, 193, 94.
3) Acta Univers. Latviensis Chem. Serie I 425—453.
3) Journal Am. Chem. Soc. 1930 52, 541.
ONDERZOEK VAN DRINKWATER EN URINE OP
JODIUM.
Reeds geruimen tijd was in het Laboratorium voor Physiolo-
gische Chemie een onderzoek gaande, om na te gaan op welke
wijze het jodiumgehalte van bloed en andere lichaamsvloeistoffen
en van organen het nauwkeurigst en het best zou kunnen worden
onderzocht. Dit onderzoek geschiedde in samenwerking met Prof.
Dr. H. J. Laméris, die daarvoor gedurende een jaar een analyste
ter beschikking stelde, Mej. L. D. M o 11 m a n s, en hield verband
met de onderzoekingen van Prof. Dr, H. J. Laméris en ook van
Prof. Dr. R. de Josselin de Jong over het kropvraagstuk.
Aanvankelijk werd voor het onderzoek van b.v. bloed de werk-
wijze beproefd van Mc. Clendon in den vorm zooals deze door
J. F. Reith was gebruikt, i)
Mc. Clendon werkte met betrekkelijk groote hoeveelheden
stof, welke hij in gedroogden toestand bij gedeelten in een kwarts-
buis schoof en bij hooge temperatuur in een zuurstofstroom ver-
brandde. Bij deze verbranding van b.v. gedroogd bloed ontstaan
zeer dikke nevels, die zich moeilijk laten terug houden bij het
doorleiden van den gasstroom van waschfleschjes. Daarom leidde
Mc. Clendon de verbrandingsgassen door zoogenaamde praecipita-
toren, lange buizen, waarin een draad geisoleerd gespannen is,
terwijl tusschen dien draad en de buis een potentiaalverschil van
6 Volt bestaat. Daarna werden de gassen dan nog door enkele
waschfleschjes geleid gevuld met 0.02% natriumhydroxyde.
Reith verving de praecipitatoren door een buis met watten-
Mc. Clendon The Journal of the American Chemical Society, Deel 50,
1928, Blz. 1093.
J. F. Reith, Proefschrift: De micro-jodiumbepaling in natuurlijke grondstoffen.
Utrecht, 1929. Verdere litteratuur in „Het kropvraagstuk in Nederlandquot;, 1932,
Blz. 303.
prop. Bij het gebruik van de inrichting van R e i t h slaagden wij
er meestal niet in, de nevels tegen te houden.
Intusschen verscheen een mededeeling van E. W i d m a n n ')
dat de nevels geheel kunnen worden tegengehouden door deze te
leiden door zwavelkoolstof, waarbij dan tevens een niet onaan-
zienlijk gedeelte van het jodium van het bloed in de zwavelkoolstof
zou worden vastgelegd.
Wij voegden toen aan de waschfleschjes met verdunde na-
tronloog een of twee waschfleschjes gevuld met zwavelkoolstof en
voorzien van een poreuze plaat toe en slaagden er op deze wijze
in den regel in, de nevels grootendeels, doch toch nog niet geheel
tegen te houden. Daar bovendien moeilijk kon worden vermeden,
dat eenige dampen ontweken aan het open einde van de verbran-
dingsbuis, trachtten wij. daar ook de uitkomsten verkregen bij het
onderzoek van bloed weinig bevredigend waren, de aan een zijde
open buis te vervangen door een gesloten toestel en verder een
inrichting aan te brengen, die de nevels geheel tegen houdt.
Onze aandacht viel toen op een verhandeling van C. B. D a v i s
en G. M. C u r t i s waarin zij beschrijven goede uitkomsten te
hebben verkregen bij open verbranding van het bloed in een nik-
kelen schaal op een zandblad zonder dat de schaal gaat gloeien.
Aan de 10 cc. bloed werden tevoren toegevoegd 2.5 cc. kaliloog
40%. Om de 10 minuten wordt de nikkelen schaal uit het zand-
bad genomen, even afgekoeld en de inhoud bevochtigd met een
15% oplossing van kaliumnitraat. Men gaat zoolang door. totdat
de kooldeeltjes geheel verbrand zijn. Na afkoeling werd de mas3?i
herhaaldelijk met alcohol uitgetrokken, de alkohol verdampt en de
overblijvende rest met broomwater behandeld, het broom op de
gewone wijze door koken verwijderd en daarna het jodium, dat
dan dus in den vorm van jodaat aanwezig is op de gewone wijze
getitreerd.
In onze handen gaf deze werkwijze geen bevredigende uit-
komsten. Het schijnt tamelijk moeilijk te zijn, de organische stof
') E. Widmann. Klinische Wochenschrift. 1932, No. 42, Blz. 1761. Bio-
chemische Zeitschrift, Deel 254, 1932, Blz. 223.
C. B. Davis en G. M. Curtis, Journal of Laboratory and Clinical Medicine.
Deel 17, 1932. Blz. 24.
geheel te verbranden, zonder de temperatuur te hoog op te voeren.
De verkregen oplossingen waren meestal min of meer gekleurd,
waardoor de titratie niet goed uitvoerbaar was. Heel eenvoudig is
de uitvoering van deze werkwijze zeker niet.
In het zelfde jaar 1932 verscheen ook een mededeeling van
E. Baumann en Nanette Metzger i) „The Determination of lodine
in Blood, Foods and Urinequot;. Zij maken gebruik van een gesloten
toestel en een gesloten toestel is zeker voor een onderzoek van
zulke kleine hoeveelheden jodium aan te bevelen. De verbranding
vindt plaats in een porceleinen kroesje, dat in het midden van een
grooten glazen ballon is geplaatst, terwijl een zuurstofstroom op den
inhoud van het kroesje wordt gericht. Het aansteken geschiedt
door het laten gloeien van een dun platinadraadje, dat met de stof
in aanraking is, waarvoor de electrische stroom wordt aangevoerd
door twee electroden van chroomstaai. Voor het onderzoek van
bloed, voedingsstoffen en dergelijke geven zij niet op, dat alkali
moet worden toegevoegd. Wij voegden echter aan het bloed
(10 cc.) voor alle zekerheid voor het indampen 0.5 cc. 10% kalium-
hydroxyde toe. Na het indampen op het waterbad werd de rest
onder verwarming op 110—120° verder gedroogd, voordat het
kroesje in den ballon werd geplaatst.
Wanneer de massa ontstoken was door het gloeien van het
platinadraadje, werd dit platinadraadje opgetrokken en de zuur-
stofstroom op zoodanige wijze geregeld, dat de verbranding onder
ontwikkeling van zeer dichte nevels in enkele minuten vrij volledig
tot stand kwam. De verbrandingsgassen werden geleid door een
waschflesch met 100 cc water, vervolgens door een waschflesch
met loog van omstreeks 0.05% en eindelijk om de nevels zoo goed
mogelijk tegen te houden, door een waschflesch met zwavelkool-
stof gevuld en voorzien van een poreuze plaat. De zwavelkoolstof
zou namelijk de nevels en het daarin nog voorkomende jodium vol-
gens E. Widmann geheel tegenhouden Het bleef echter wel-
dra, dat zelfs twee zulke waschflesschen met zwavelkoolstof de
nevels nog niet geheel vastleggen. Daarom werd in den gasstroom
1) E. Baumann en Nanette Metzger. Journal of Biological Chemistry. Deel
98, 1932 bladz. 405.
I.e.
op het voorbeeld van Baumann en Nanette Metzger nog een pa-
pier filter geplaatst, waarvoor wij een inrichting lieten vervaardigen
waarin drie of vier filters konden worden geklemd. Deze inrichting
was van eboniet en de filters waren zoogenaamde barytfilters van
Max Dreverhoff.
Wanneer het filtreerpapier bevochtigd werd, gelukte het de
nevels geheel tegen te houden.
Een analyse met dit toestel uitgevoerd moge bij goede inrich-
ting en juiste behandeling tot goede uitkomsten leiden, zij is echter
verre van eenvoudig. Het in elkaar zetten van het apparaat, het
leiden van de verbranding, het afwerken van de analyse en het
weder schoonmaken van het toestel voor de volgende verbranding
zijn zeer omslachtige bewerkingen en kosten veel tijd. Wat het af-
werken van de analyse betreft, het kroesje werd. wanneer zoolang
lucht doorgezogen was na de verbranding in zuurstof, dat alle
nevels uit de verbrandingsballon zijn verdreven en zijn vastgelegd
in de bevochtigde filters en in de zwavelkoolstof-waschflesschen,
met gedestilleerd water herhaaldelijk uitgespoeld en uitgeveegd, de
groote ballon en de zich daarin bevindende electroden werden
eveneens uit- en afgespoeld en de spoelvloeistof gezamenlijk in
een groot bekerglas gebracht en de inhoud van de waschflesschen
met water en verdunde kaliloog daaraan toegevoegd onder na-
spoelen van de waschflesschen.
Vervolgens werd de ebonieten doos open gemaakt, de filters
eruit genomen, in stukjes geknipt en deze ook in het bekerglas
gebracht en de ebonieten doos nagespoeld. De massa in het beker-
glas werd tot ongeveer 40° verwarmd en dan werd aangenomen,
dat alle jodiumverbindingen uit de stukjes filtreerpapier waren
uitgetrokken. De vloeistof werd dan afgefiltreerd door aschvrije
filters, die zooals steeds te voren herhaaldelijk met 0.1% kaliloog
waren uitgewasschen en daarna nog met jodiumvrij water. Dit
af filtreeren deden wij op een trechter van'ßuchner onder voorzich-
tig zuigen en natuurhjk werd het filter en wat erop lag herhaaldelijk
uitgewasschen. Het gezamenlijke fikraat werd in een porceleinen
schaal ingedampt na toevoegen van 0.4 cc 10% kaliumhydroxyd
en 5 cc waterstofperoxyd van 30%. Wanneer het volume 3—4 cc
geworden was, kwam er een neerslag van ijzerhydroxyd wat werd
afgefiltreerd en nagewasschen. Het filtraat met waschwater werd
ingedampt tot 1—2 cc en overgebracht in een kleine platinaschaal.
Dan werd er 0.7 cc kaliloog van 10% aan toegevoegd en droog-
gedampt. De schaal werd een nacht in een vacuumexsiccator boven
zwavelzuur geplaatst en dan werd overgegaan tot de tweede ver-
branding. Daarvoor gebruiken Baumann en Nanette Metzger een
electrisch oventje, dat in een glazen kolf wordt geplaatst en waar-
op dan het platinaschaaltje weder in een gesloten toestel en in
zuurstofstroom tot zwakke gloeihitte wordt verwarmd, en waarbij de
gassen worden geleid door een waschflesch met verdunde loog.
Het witte residu in het platinaschaaltje werd in jodiumvrij
water opgenomen, waarin het in den regel geheel oplost, althans
wanneer men van bloed is uitgegaan. Bij deze waterige oplossing
werd de inhoud van het waschfleschje gebracht en de vloeistof in-
gedampt tot ongeveer 1—2 cc en overgebracht in een kolfje volgens
Erlenmeijer.
Intusschen werd de inhoud van de zwavelkoolstofwaschflesch
in een kolfje gebracht en na toevoeging van 1 cc kahloog van 10%
de zwavelkoolstof afgedestilleerd, de waterige rest overgebracht in
een platinaschaal, drooggedampt en voorzichtig verwarmd tot ten-
slotte zwakke gloeihitte. Was de witte rest gering, dan werd deze
in water opgenomen en in een kolfje van Erlenmeyer gebracht.
Was de rest aanzienlijk, dan werd deze bevochtigd met water en
drie maal met 5 cc alcohol 96% aangewreven en het gezamenlijke
alcohohsche uittreksel in een platinaschaaltje drooggedampt onder
toevoeging van een gelijk volume water, om koken van de alcohol
te vermijden en een druppel 10% loog. De rest werd opgenomen
in een weinig water en overgebracht in een kolfje van Erlenmeyer,
Waarbij het volume op 7.5 cc werd gebracht.
De inhoud van de kolfjes van Erlenmeijer moest dan op het
gehalte aan jodium worden onderzocht. Daartoe werd aan de
vloeistof in de kolfjes een weinig methyloranje en zwa-
velzuur van 20% toegevoegd tot de indicator tot oranje omslaat
en vervolgens nog 0.7 cc zwavelzuur van 3% en 0.4 cc natrium-
bisulfiet-oplossmg van 10%, enkele stukjes puimsteen en daarna
werd gedurende 10 minuten op een zandbad gekookt, waarbij op
het kolfje een opzet werd geplaatst om spatten te voorkomen. Door
deze behandeling met natriumbisulfiet worden mogelijk aanwezige
oxydeerende stoffen, zooals bijv. chloraten, onschadelijk gemaakt.
Eindelijk werd afgekoeld.
Nu werden twee druppels broom toegevoegd, de opzet weder
op het kolfje geplaatst en op het zandbad gekookt, tot alle broom-
dampen verdwenen zijn en dan nog drie minuten langer. Na af-
koeling werd dan aan de zuur reageerende vloeistof 0.2 cc van
een oplossing van kalium jodide 30% en enkele druppels amylum-
oplossing van 0.5% toegevoegd. Het in het bloed aanwezige jo-
dium, dat in den vorm van jodaat aanwezig is, reageert dan met het
toegevoegde joodkahum bij de zure reactie onder vorming van
jodium. Dan werd getitreerd met een natriumthiosulfaatoplossing
van 0.001 normaal en onder voortdurend doorleiden van koolzuur.
Wij deden de titraties in de donkere kamer bij het licht van een
groote daglichtlamp om steeds de zelfde belichting te hebben.
Uit deze beschrijving ziet men. dat boven terecht geschreven
werd. dat het werken met dit apparaat verre van eenvoudig is en
dat het veel tijd kost. Het volgende staatje 1 geeft eenige uit-
komsten. op deze wijze verkregen door Mej. L. Motmans. Gebruikt
werd gedeeltelijk bloed van het paard, gedeeltelijk van patienten
en van deze is de laatste een geval van hyperthyreose, morbus
Basedowi.
Bij het bezien van deze uitkomsten blijkt, dat de parallelbepa-
lingen op bevredigende wijze overeenstemmen. Van de toege-
voegde hoeveelheden jodium werd in drie van de vier gevallen te
weinig teruggevonden. Verreweg het hoogste gehalte aan jodium
werd gevonden in het bloed van de patiënt met hyperthyreose.
Volgens Widmann zouden organische jodiumverbindingen de
waschfleschjes met verdunde alkalioplossingen kunnen passeeren,
maar zij zouden in zwavelkoolstof worden tegengehouden. Volgens
hem zou in normaal menschelijk bloed geen anorganisch jodium
aanwezig zijn en hij vond dan ook het jodium van het bloed voor-
namelijk of geheel in de zwavelkoolstof terug. Wij vonden echter
in de zwavelkoolstof geen of uiterst weinig jodium en onze uit-
komsten verschillen dus in zooverre met die van Widmann. In
staat I hebben wij dan ook de in den zwavelkoolstof gevonden
hoeveelheden jodium niet vermeld.
De in het voorgaande beschreven onderzoekingen waren uit-
-ocr page 70-UITKOMSTEN VERKREGEN MET DE WERKWIJZE VAN
E. BAUMANN en NANETTE METZGER.
STAAT I.
Bloed A |
Gebruikt |
Totaal gevonden jodium in y C D |
Gemiddeld |
Blinde F |
E-F y G |
Toegevoegd r |
Gevonden na I |
Teruggevonden Y J K | ||
paard |
! 10 cc. |
4.6 |
4.0 |
^ 4.3 |
2.0 |
2.3 |
_ |
__ |
__ |
_ |
paard |
i 10 cc. |
6.9 |
7.4 |
1 7.1 |
! 2.0 |
5.1 |
5 |
7.9 |
2.8 |
56 |
paard |
10 cc. |
11.8 |
11.3 |
11.6 |
2.0 |
9.6 |
10 |
16.8 |
7.2 |
79 |
paard |
10 cc. |
4.4 |
3.6 |
4.0 |
2.0 |
2.0 |
— |
— |
— |
— |
paard |
10 cc |
9.5 |
9.4 |
9.5 |
2.0 |
7.5 |
5 |
13.0 |
5.5 |
110 |
paard |
10 cc. |
11.8 |
11.8 |
11.8 |
2.0 |
9.8 |
10 |
17.6 |
7.8 |
78 |
mensch |
10 cc. |
2.2 |
2.3 |
2.3 |
1.2 |
1.1 |
— |
— |
— |
— |
mensch |
10 cc |
3.6 |
3.4 |
3.5 |
1.2 |
2.3 |
— |
,— |
,— |
— |
mensch |
10 cc |
3.6 |
3.2 |
3.4 |
1.2 |
2.2 |
— |
.— |
— |
—' |
mensch |
10 cc' |
2.7 |
3.2 |
3.0 |
1.1 |
1.9 |
,— 1 |
— |
— |
,— |
mensch |
10 cc. |
18.3 |
18.7 |
18.5 |
1.1 |
1 17.4 |
1 |
— |
— |
-— |
gevoerd in samenwerking met Prof. Dr. H. J. Laméris, die daarvoor
zooals boven reeds beschreven gedurende een jaar een analyste
ter beschikking had gesteld. Bij het vertrek van deze analyste wil-
den wij zoo mogelijk het onderzoek voortzetten. In dien tijd was in
het Laboratorium voor Physiologische Chemie werkzaam de ana-
lyste Mej. H. P. Perk, die het werk van Mej. Motmans overnam.
Aanvankelijk werd voortgewerkt met het toestel van Baumann
en Nanette Metzger. De uitkomsten werden echter gaandeweg
slechter en tenslotte geheel onbruikbaar. De aandacht viel daarbij
op kleine donkere partikeltjes, die reeds te herkennen waren in het
platinaschaaltje, waarin verhit werd op het electrische oventje in
de glazen kolf. Deze partikeltjes losten in het water niet op en
waren ook nog in de titratievloeistof waar te nemen. Het eindpunt
van de titratie was dan zeer moeilijk vast te stellen, daar de
vloeistof telkenmale sterk nablauwde. Affiltreeren van de deeltjes
gaf weinig verbetering, de uitkomsten bleven veel te groot. Nader
onderzoek bracht aan het licht, dat de titratievloeistof in deze ge-
vallen sporen zware metalen bevatten, ijzer kon bijv. duidelijk wor-
den aangetoond. Dit ijzer is na de behandeling met broom in den
hoogsten oxydatietrap aanwezig en oxydeert dus joodwaterstof.
Wij hebben trouwens den invloed van sporen ijzer en koper op
de uitkomst van de titratie bestudeerd en bij die gelegenheid het
eigenlijke titratieproces op zijn betrouwbaarheid en nauwkeurigheid
onderzocht.
Daartoe maakten wij een oplossing van zeer zuiver kalium-
jodide in zeer zuiver jodiumvrij water.
Het jodiumvrije water, dat bij deze onderzoekingen steeds
gebruikt werd, werd verkregen door gewoon gedestilleerd water
met permanganaat te vermengen, 25 cc verzadigde permanganaatop-
lossing op 10 liter water. Aan 10 liter van het destillaat werd 50 cc
van een verzadigde barytoplossing toegevoegd en opnieuw ge-
destilleerd. De oplossing van kaliumjodide bevatte 10 gammata per
cc. Van deze oplossing namen we hoeveelheden beantwoordende
aan 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 gammata jodium. Deze hoeveelheden
werden met water aangevuld tot 7.5 cc, welk volume voor de titra-
tie het meest gewenscht was. Bij een kleiner volume bestond gevaar,
dat bij het uitkoken van het broom te weinig vloeistof overbleef,
bij een grooter volume was de kleur van het joodamylum moei-
Jijk waar te nemen. Zooals boven beschreven werd dan dus 0.7 cc
zwavelzuur van 3% en 0.4 cc natriumbisulfietoplossing van 10%,
benevens enkele puimsteentjes toegevoegd, waarna drie minuten op
een zandbad werd gekookt om de oxydeerende stoffen, die over-
igens hier niet aanwezig waren, onschadelijk te maken. Wij
wilden namelijk bij deze proeftitraties geen andere omstandigheden
hebben dan bij de andere titraties. Na afkoelen werden vervolgens
twee druppels broom toegevoegd en het kolfje volgens Erlenmeyer
met het opzetstuk ter voorkoming van spatten gesloten. Dan werd
weder op het zandbad gekookt tot geen broomdampen meer zicht-
baar waren en dan nog drie minuten langer. Na afkoelen werden
aan de zuur reageerende vloeistof 0.2 cc kaliumjodideoplossing van
30% en enkele druppels amylumoplossing van 0.5% toegevoegd.
Het door het broom in joodzuur omgezette jodium vormt met het
toegevoegde joodwaterstofzuur jodium, dat met 0.001 normaalthio-
sulfaatoplossing werd getitreerd onder voortdurend doorleiden van
koolzuur en bij de groote daghchdamp zooals boven beschreven.
Het volgend staatje 2 geeft de verkregen uitkomsten.
STAAT II. CONTROLE VAN HET TITRATIEPROCES.
Genomen hoeveelheid jodium
in den vorm
van K }.
Gevonden hoeveelheid
jodium.
®/o
1.06 |
/106 | |
1.16 |
)116 | |
0.85 |
) 85 | |
0.95 |
( 95 | |
1.90 |
95 | |
2.12 |
106 | |
2.12 |
106 | |
1.90 |
lt; |
95 |
1.76 |
88 | |
2.01 |
100 | |
2.12 |
106 | |
3.17 |
[106 | |
2.98 |
5 99 | |
3.07 |
jl02 | |
2.96 |
( 99 | |
4.23 |
105 | |
4.12 |
103 | |
4.01 |
100 | |
5.09 |
(102 | |
5.18 |
\104 | |
5.29 |
lt;106 | |
4.86 |
1 97 | |
4.78 |
1 96 | |
6.03 |
(101 | |
6.07 |
(101 | |
8.25 |
103 | |
8.25 |
103 | |
8.15 |
102 | |
10.26 |
(103 | |
10.16 |
(102 |
Men ziet, dat de uitkomsten zeer bevredigend zijn. De groot-
ste afwijking bedraagt 0.29 y en de meeste afwijkingen zijn veel
kleiner. Bij het koken op het zandbad en gedurende de behandeling
met broom, alles bij zure reactie, gaat dus klaarblijkelijk geen jo-
dium verloren.
Baumann en Nanette Metzger hebben wanneer de hoeveelheid
jodium meer bedraagt dan 4 y, aanbevolen om inplaats van 0.7 cc
zwavelzuur van 3% toe te voegen, 0.8 cc vtn 20% zwavelzuur en
voorts twee minuten inplaats van drie minuten met natriumbisulfiet
te koken. Verder bevelen zij aan om dan na het verdwijnen van
de broomdampen nog twee minuten inplaats van drie minuten te
koken. Na dit koken wordt dan door hen ongeveer 10 mgr salicyl-
zuur toegevoegd en daarna afgekoeld.
Wij hebben deze wijziging volgens Baumann en Nanette
Metzger maar zelden toegepast, namelijk alleen dan, wanneer de
hoeveelheid jodium meer dan 10 y bedroeg. Bij kleinere hoeveel-
heden bleek zij ons niet noodzakelijk.
Verder hebben wij dan den invloed van sporen ijzer en ook
van koper op het titratie-proces nagegaan. Deze metalen v./orden
bij de behandeling met broom in den hoogsten oxydatie-vorm om-
gezet en zij maken later uit jood-waterstofzuur jodium vrij.
Deze proeven werden als volgt gedaan;
In een kolfje volgens Erlenmeyer brachten wij steeds 3 y jodium
in den vorm van joodkalium en dan werd al of niet koper toe-
gevoegd en wel van 10 tot 100 y koper in den vorm van kopersul-
faat. De verdere behandehng was steeds, zooals even beschreven.
Het volgende staatje III geeft de verkregen uitkomsten. De titraties
onder toevoeging van ijzer worden hier niet opgenomen, de in-
vloed van ijzer is analoog aan dien van koper
TITRATIE-PROEVEN OM DEN INVLOED VAN KOPER
NA TE GAAN. UITGEGAAN WERD VAN 3 r JODIUM.
MET EN ZONDER TOEVOEGING.
Gevonden
No. j genomen ;
vóór
na
7 |
? |
toevoeging j i ' |
Cu |
' Cu |
Cu 1 1 50 3' , |
Cu | |
la |
3 |
\ 3.07 | |||||
b |
i |
1 3.21 | |||||
2a |
3 |
3.93 | |||||
b |
quot; |
4.40 | |||||
3a |
3 |
7.19 | |||||
b |
»f |
5.46 | |||||
4a |
3 |
5.96 | |||||
b |
ft |
8.67 | |||||
5a |
3 |
1 |
12.90 | ||||
b |
** |
i |
10.96 |
Bij afwezigheid van koper werden ook hier weder goede uit-
komsten verkregen. Deze titratie-vloeistoffen konden zeer scherp
worden getitreerd, wanneer het laatste blauw verdwenen was, bleef
de vloeistof onder het koolzuur kleurloos.
De vloeistoffen daarentegen, waaraan koper was toegevoegd
konden niet scherp getitreerd worden. Wanneer men meende vol-
doende thiosulfaat te hebben toegevoegd, kleurde de vloeistof na
enkele oogenblikken zich telkens weder blauw. Pas na langen tijd
zou men een werkelijk eindpunt hebben bereikt. Men kan gemak-
kelijk berekenen, hoeveel jodium door een bepaalde hoeveelheid
koper ten slotte in vrijheid zou zijn gesteld.
Boven werd beschreven, hoe bij het voortgezette onderzoek
met het toestel van Baumann en Nanette Metzger de verkregen
uitkomsten gaandeweg slechter werden. Bij onderzoek bleek nu,
dat de electroden van chroomstaai gaandeweg werden aangetast
en dat bij het heftige verbrandingsproces klaarblijkelijk deeltjes van
de oppervlakte van deze electrode los lieten en in het kroesje te-
recht kwamen. De electroden van chroomstaai werden toen ver-
vangen door buizen van pyrex-glas met ingesmolten platina-elec-
troden.
Toen wij zoover waren gekomen, werd tot ons het verzoek
gericht, een aantal monsters drinkwater en urine uit Weesp en
omstreken afkomstig, op jodium te onderzoeken.
Wij staakten nu het onderzoek van bloedmonsters en trachtten
drinkwater in het toestel van Baumann en Nanette Metzger te
onderzoeken op jodium. Wij wilden namelijk het onderzoek op
jodium steeds zooveel mogelijk in een gesloten toestel uitvoeren en
wij meenden, dat het onderzoek van drinkwater in het toestel van
Baumann en Nanette Metzger zonder moeilijkheden zou kunnen
geschieden.
Van het te onderzoeken water werd drie liter ingedampt in
een groot destilleerapparaat van }enaglas, met slijpstukken en
zonder kurken of stoppen. Aan het water werd voor het indampen
3 cc verzadigde oplossing van kaliumcarbonaat toegevoegd, en zoo-
dra het volume ongeveer 50 cc was geworden, werd de ingedampte
massa overgebracht in een porceleinen schaal en met het wasch-
water van de groote destilleerkolf ingedampt tot op een zeer klein
volume en dan overgebracht in een porceleinen kroesje waarbij de
porceleinen schaal werd nagespoeld en eindelijk werd de inhoud
van het kroesje tot droog ingedampt en daarna op 120° verwarmd.
Dan werd de drooge massa innig gemengd met een tamelijk groote
hoeveelheid rietsuiker. Wij hoopten aldus in zuurstofstroom in de
verbrandingskolf een goede verbranding van de organische resten
van het drinkwater met de suiker te verkrijgen, maar dit gelukte
ons niet. de verbranding was steeds, niettegenstaande behoorlijken
zuurstofstroom. zeer onvolledig.
Daar wij niet gaarne van het gesloten toestel wilden afstappen,
hebben wij toen beproefd, de verbranding in een kwartsbuis in een
platinaschuitje tot stand te brengen. De kwartsbuis had een in-
wendige diameter van 4.5 cM., het platinaschuitje een lengte van
8.5 cM., een breedte van 3.5 cM. en een hoogte van 2 cM. De
kwartsbuis werd geplaatst in een gasoven en onder doorleiden van
zuurstof verhit tot het schuitje roodgloeiend was. De verhitting
werd ongeveer een kwartier voortgezet en daarna de gasstroom
nog een tijd doorgeleid, totdat de buis en het schuitje afgekoeld
waren. De gassen werden op de gewone wijze geleid door gas-
waschfleschjes met achtereenvolgens water, verdunde loog en zwa-
velkoolstof. Van nevels was bij deze werkwijze geen sprake en
suiker werd niet toegevoegd.
De rest in de platina-schuitjes was geheel wit gekleurd en
liet met water gemakkelijk los. Zij werd met den inhoud van dc
waschfleschjes en met de spoelvloeistof van het platina-schuitje en
de kwartsbuis in een porceleinen schaal gebracht en onder toe-
voeging van 5 cc waterstofperoxyde van 30% en 2 cc kaliloog van
10% tot een klein volume ingedampt. Dan werd gefiltreerd door
een filter, met verdunde loog en jodium-vrij water uitgewasschen
en het filtraat werd in een platina-schuitje gebracht, tot droog toe
ingedampt en in de kwartsbuis langzamerhand onder doorleiden
van zuurstof tot gloeihitte verhit. De gasstroom werd verder geleid
door een waschfleschje met water en een met verdunde loog.
Na deze tweede verhitting en na afkoeling werd de inhoud
van het schuitje weer in het water opgenomen en gezamenlijk met
de spoelvloeistoffen en den inhoud van de waschfleschjes in een
platina-schaal gebracht en tot droog toe ingedampt. De massa
werd vervolgens drie keer met telkens 5 cc alcohol van 96% uit-
getrokken, de alcohol werd verdampt en de rest opgenomen in
7.5 cc jodium-vrij water en deze werden verder behandeld, zooals
reeds eerder beschreven.
De op deze wijze verkregen uitkomsten waren echter even
weinig bevredigend, als die, welke met het toestel van Baumann en
Nanette Metzger werden verkregen. De uitkomsten waren aanvan-
kelijk 3—4 y te groot, maar later werden de afwijkingen nog veel
aanzienlijker. Het gebeurde zelfs, dat de uitkomsten van de Winde
proeven aanzienlijk grooter waren dan die, welke bij het drinkwater
werden verkregen. Over de oorzaak van deze afwijkingen zijn wij
in het onzekere gebleven. Wij hebben gedacht aan een invloed van
aantasten van het platina door het alkali bij de hooge temperatuur.
Wij hebben verder gedacht aan een invloed van de caoutchouc-
stoppen, waarmede de kwartsbuis was gesloten, hoewel de uiteinden
van de kwartsbuis door spiralen van loodbuis omhuld waren, waar-
door koud water werd geleid.
Terwijl wij hiermede bezig waren, verscheen een mededeeling
van Th. Leipert i) waarin hij beschrijft, dat bij het onderzoek van
het jodium-gehalte van bloed van normale menschen van verschil-
lenden leeftijd volgens de door hem vroeger beschreven werkwijze
1) Th. Leipert Biochemische Zeitschrift. Deel 270, 1934, blz. 448.
-ocr page 78-door hem was gevonden, dat dit jodiumgehalte onafhankelijk van
geslacht, leeftijd of jaargetijde per 100 cc 4-13 r bedraagt. Bij
de vrouw bleek een nauw verband te bestaan met de functie van de
ovarieën. Op den dag voor het intreden van de menstruatie blijkt
het jodiumgehalte van het bloed vrij plotseling grooter te worden
en wel met meer dan 100%. Na korten tijd wordt het dan weder
kleiner. Gedurende de zwangerschap wordt het jodiumgehalte van
het bloed geleidelijk grooter en tegen het einde bedraagt het zelfs
gemiddeld 31.5 y. Na den partus komt het jodiumgehalte weldra
weder op normale grootte terug. Het jodiumgehalte van het foetale
bloed is vrijwel normaal, hoewel toch eenigszins aan den grooten
kant. Het colostrum is zeer rijk aan jodium, maar weldra wordt het
jodiumgehalte van de melk weder veel kleiner.
Deze mededeeling van Leipert vestigde onzen aandacht op de
door hem reeds vroeger beschreven werkwijze i) en wij zijn toen
deze op hare waarde gaan onderzoeken.
Het beginsel van de werkwijze van Leipert is, dat de te
onderzoeken organische stof wordt behandeld met een mengsel
van chroomzuur en zwavelzuur, waarbij het jodium volledig in met
waterdampen niet vluchtig joodzuur wordt omgezet. Dan wordt
met arsenigzuur het joodzuur gereduceerd en het jodium in vrijheid
gesteld. Dit wordt dan met waterdamp overgedestilleerd en in ver-
dunde alcahsche vloeistof opgevangen.
Voor het onderzoek van bloed is de gang van zaken als volgt:
In een destructiekolf van 500 cc wordt een kleine hoeveelheid
ceriumsulfaat gebracht en vervolgens 10 tot 20 cc bloed. Ondet
omschudden wordt dan 15 tot 18 cc van een oplossing van 250
gram chroomzuur In 150 cc water snel toegevoegd en eventueel ge-
koeld. Na eenigen tijd voegt men langzaam en onder omschudden
100—150 cc zwavelzuur toe. Vooral de eerste hoeveelheden zwa-
velzuur moeten zeer voorzichtig worden toegevoegd. Indien noodig
koelt men van tijd tot tijd eenigermate af. Uit de warme vloeistof
ontwijkt behalve waterdamp ook chloor, afkomstig van de chlo-
riden van het bloed. Tenslotte wordt het proces voltooid door ver-
hitten, waarbij al het chloor ontwijkt en het grootste gedeelte van
het chroomzuur onder ontwikkeling van zuurstof ontleedt. Op deze
wijze is later niet zooveel arsenigzuur noodig voor de reductie
Dan wordt dc kolf aangesloten aan het destilleer toestel. Dc ach-
terstaande figuur geeft een voorstelling van het geheele toestel.
Th. Leipert Biochemische Zeitschrift. Deel 261, 1933, blz. 456.
-ocr page 79-t ^ a
m
'JC.
Kolf A is de destructiekolf, die doormiddel van een slijpstuk en
stalen veeren aan het toestel wordt bevestigd. De kolf D wordt
gevuld met jodiumvrij water, hetwelk aan de kook wordt gebracht.
De stoom kan aanvankelijk door de buis B ontwijken in het water,
dat in een bekerglas is gebracht. Men opent dan de kraan K3 cn
vervolgens de kraan K4 en eindelijk ook de kraan K,. Nu sluit men
de kraan K4. waardoor de stoom nu wordt geleid door de vloeisto
in de destructiekolf. Het buisje, waardoor de stoom in de kolt
wordt geleid, draagt aan het ondereinde een bolvormige verwijding
met kleine gaatjes. Zoodra de vloeistof in de destructiekolf kookt,
leidt men voorzichtig uit den .trechter de oplossing van 50 gram
arseentrioxyd in 180 cc water en 20 cc verzadigde kaliumcar-
bonaatoplossing, terwijl men de buis bij de kraan Ko met den
luchtpomp in verbinding stdt en dezen zacht laat zuigen. De vloei-
stof in de destructiekolf wordt nu weldra groen en het joodzuur
wordt gereduceerd tot jodium en dit gaat met de waterdamp over
en wordt opgevangen in twee waschfleschjes gevuld met 10 cc
water en 4 druppels respectievelijk 2 druppels verzadigde oplossing
van kaliumcarbonaat. De destructiekolf met opzet, de koeler en dc
beide waschfleschjes vormen als het ware één stuk, caoutchouc-
verbindingen of stoppen zijn niet aanwezig en verloren gaan van
jodium is dus wel uitgesloten. Nadat de kleur van de vloeistof
blauwgroen is geworden, leidt men nog 10 minuten stoom door en
kan dan aannemen, dat alle jodium is overgedestilleerd.
De verbinding met de luchtpomp wordt nu verbroken, de kraan
K, geopend, de vlam onder de destilleerkolf weggenomen en ver-
volgens de beide waschfleschjes van het toestel losgemaakt. Dc
inhoud van deze wordt overgeschonken in een platinaschaa en zi,
worden nagewasschen met jodiumvrij water. De vloeistof m dc
platinaschaal wordt drooggedampt, de rest opgelost in ecmg water
overgebracht in een kolfje van Erlenmeyer, nagespoeld en er word
voor gezorgd, dat het eindvolume weer 7.5 cc is. Vervolgens wordt
met zwavelzuur geneutrahseerd en dan nog 0.7 cc zwavelzuur 3%
in overmaat toegevoegd en 0.4 cc natriumbisulfiet-oplossing van
10%. op een zandbad drie minuten gekookt, afgekoeld, twee drup-
pels broom toegevoegd, weer op het zandbad gekookt tot de broom-
dampcn zijn verdwenen cn dan nog drie minuten. Na afkoelen
wordt 0.2 cc kaliumjodide oplossing van 30%nbsp;^^^^
druppels amylumoplossing van 0.5% cn met thiosulfaat 0.001 nor-
maal gctitreerd.
-ocr page 82-De geheele analyse kan, wanneer het toestel en alle oplossingen
voor het gebruik gereed staan, in ongeveer vier uren worden
uitgevoerd, meestal echter zal de uitvoering iets meer tijd kosten.
Het schoonmaken van het toestel is in zeer korten tijd uit te voeren.
Wij gaan nu over tot de beschrijving van de met dit toestel
door ons verkregen uitkomsten.
Allereerst deelen wij eenige blinde proeven mee, waarbij dus
inplaats van bloed jodiumvrij water werd genomen. Het volgende
staatje geeft enkele uitkomsten.
No. i |
1 Datum ! |
Hoeveelheid Jodii |
1 |
gamma | |
1 I i |
16 Juli 1934 : |
1.06 |
2 i |
23 Juli ; |
0,85 |
3 1 |
3 Augustus „ |
1.06 |
4 |
22 Augustus „ , |
1.48 |
5 |
6 September „ j |
1,06 |
6 |
15 September „ j |
0,85 |
7 |
7 November „ |
0,90 |
S |
18 Januari |
0,90 |
Deze blinde proeven, die op zeer verschillende tijden werden
uitgevoerd met verschillende oplossingen der reagentia, geven zoo-
als uit het staatje blijkt, uitkomsten, die schommelen tusschen 0.85
en 1.48 y. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat telkenmale, wanneer
nieuwe oplossingen waren bereid, ook een nieuwe blinde proef werd
gedaan.
Vervolgens werden met het toestel van Leipert een aantal
proeven genomen, om te zien, of toegevoegde hoeveelheden jodium
behoorlijk werden teruggevonden.
Staat 5 geeft een overzicht van de verkregen uitkomsten. De
teruggevonden hoeveelheden schommelen tusschen 88% en 120%,
in y uitgedrukt is de grootste afwijking 0.6
PROEVEN MET JODIUMVRIJ WATER EN ENKELE
TOEVOEGINGEN OM NA TE GAAN OF BEPAALDE
HOEVEELHEDEN JODIUM MET HET TOESTEL VAN
TH. LEIPERT WORDEN TERUGGEVONDEN.
No. |
Datum |
Gevonden |
Terug- | |||||
vóór na |
4y |
5y |
y | |||||
1 2 |
3 Aug. '34 3 tt »» |
1.06 |
3.71 |
5.92 |
2.65 |
88 | ||
3 4 |
6 Nov.'34 |
0.90 |
4.50 |
3.60 |
120 | |||
5 6 |
6 „ .. |
0.90 |
5.13 |
4.23 |
106 |
Ook deze uitkomsten zijn dus zeer bevredigend.
Nu werd onderzocht, of urinemonsters zich met het toestel
van Leipert op hun jodiumgehalte met voldoende zekerheid en
nauwkeurigheid laten onderzoeken. Een drietal monsters urine
werden onderzocht, waarbij de analysen steeds dubbel werden
uitgevoerd. De gebruikte reagentia, zooals het chroomzuur, zwavel-
zuur, arsenigzuur en het kaliumcarbonaat waren van de firma
Merck als pro analysi verkregen.
Het volgend staatje 6 geeft de uitkomsten, bij het onderzoek
van drie urinemonsters verkregen.
ONDERZOEK VAN URINEMONSTERS OP HET
JODIUMGEHALTE VAN TH. LEIPERT.
STAAT VI.
No. |
1 Datum |
Gevonden Jodium |
1 . |
23 Juni 1934 |
a)nbsp;4,99 b)nbsp;4,50 |
2 1 |
16 Juh 1934 |
a)nbsp;1,48 b)nbsp;1,37 |
3 |
31 Juh 1934 |
a)nbsp;3,17 b)nbsp;3,06 |
Het grootste verschil tusschen twee dubbelanalyses is 0.49 y
(de in het staatje voorkomende getallen zijn voor de blinde waarden
gecorrigeerd).
Vervolgens werden weder eenige urinemonsters onderzocht
en werd nagegaan, of toegevoegde hoeveelheden jodium behoorlijk
konden worden teruggevonden. De volgende staat 7 vermeldt de
verkregen uitkomsten. Ook hier zijn de analyses steeds dubbel
verricht.
ONDERZOEK VAN URINE MET EN ZONDER TOE-
VOEGING. VOLGENS TH. LEIPERT.
No. |
Datum |
rquot; vóór |
Gevonden |
na |
j Terug- | |||
gemiddeld |
toevoeging |
7 |
|6y ! |
f' |
y |
quot;lo i | ||
1 |
16 Juli'34 tf |
1.42 |
4.54 |
1 7.19! |
3.12 |
104 | ||
3 4 |
31 Juli'34 |
3.11 |
6.02 |
8.56 |
2.99 |
100 | ||
5 6 |
31 Juli'34 1 |
3.11 |
1 1 i |
12.26 |
9.T5 10.42 |
102 |
Bij toevoeging van 9 y is éénmaal 1.4 y teveel teruggevonden,
overigens zijn de uitkomsten zeer bevredigend en wij kunnen dan
ook wel besluiten, dat de werkwijze van Leipert, die betrekkelijk
eenvoudig is en snel kan worden uitgevoerd, voor het onderzoek
van urine zeer geschikt is. Wij hebben dan ook de urinemonsters,
die voor het onderzoek moesten worden onderzocht op jodium,
met het toestel van Leipert behandeld. De daarbij verkregen uit-
komsten vindt men elders in dit proefschrift. Elke analyse is steeds
dubbel verricht en wij hebben de verschillen tusschen deze dubbel-
analyses in het volgend staatje overzichtelijk bijeengebracht.
0,21
0,21
0.32
o.n
o.n
0.21
0.21
0.20 |
0,96 |
0.32 |
0.31 |
0.41 |
1,06 |
5.71 |
O.n |
0.29 |
0.28 |
0.21 |
O.n |
0.32 |
0.21 |
0.21 |
0.32 |
0.25 |
O.n |
2.56 |
0.21 |
O.n |
0.22 |
0.32 |
1.27 |
0.95 |
0,21 |
0.00 |
0.00 |
O.n |
0.22 |
0.30 |
0.25 |
0.21 |
0.64 |
0.49 |
0.21 |
O.n |
O.n |
0.00 |
0.32 |
0.31 |
Van de in deze staat voorkomende verschillen tusschen de
dubbelanalyses hebben wij een graphische voorstelling gemaakt en
wel zóó, dat op de abcis de grootte van de afwijking wordt afge-
meten en op den ordinaat het getal keeren dat de afwijking voor-
komt.
z UJ F, z | ||||||||||||||||||||
vO UJ |
UJ e? | |||||||||||||||||||
ZJ | ||||||||||||||||||||
UJ ^ Q Q. UJ 5 q | ||||||||||||||||||||
gt; Vf) UJ 1— |
—1 m | |||||||||||||||||||
CO | ||||||||||||||||||||
Q | ||||||||||||||||||||
l-U 1 ty | ||||||||||||||||||||
/ | ||||||||||||||||||||
1 |
/ | |||||||||||||||||||
) | ||||||||||||||||||||
1 | ||||||||||||||||||||
r |
I | |||||||||||||||||||
{ |
i | |||||||||||||||||||
1 i | ||||||||||||||||||||
i |
m
OJ
IViNVV 1!D£!=Qooo N-vOiDNtiooi-
O
m
O
O
in
K
Ó
O
in
Ö
lO
(M
Ö
t
In deze graphische voorsteUing zien wij, dat de meest voor-
komende fout 0.2 y bedraagt, de meest voorkomende afwijking van
het gemiddelde zou dan dus 0.1 y bedragen en deze fout is dus
wel zeer gering. Verschillen tusschen de beide dubbelanalyses groo-
ter dan 0.4 y komen slechts een enkele maal voor en zijn dan ook
zeker wel aan bijzondere storingen toe te schrijven.
Wij hebben dan ook gemeend, de werkwijze van Th. Leipert
veilig te kunnen toepassen voor het onderzoek van urinemonsters
op het jodiumgehalte.
Daar ons verzocht was ook drinkwatermonsters op het jodium-
gehahe te onderzoeken, hebben wij de bruikbaarheid van het toe-
stel van Th. Leipert voor dat doel getoetst.
Daartoe werden steeds weder drie liter drinkwater in de reeds
vroeger beschreven groote kolven van Jenaglas onder toevoeging
van 3 cc van een verzadigde oplossing van analyse zuiver kalium-
carbonaat van Merck tot op een volume van ongeveer 30 cc inge-
dampt. De ingedampte vloeistof werd in de destructiekolf van het
toestel van Leipert overgebracht, natuurlijk onder naspoelen met
jodiumvrij water en op de gewone wijze met zwavelzuur en chroom-
zuur verhit tot kooktemperatuur en dan nog 15 minuten doorge-
kookt. Dan werd de destructiekolf aan het toestel aangesloten,
onder doorleiden van stoom en doorzuigen voorzichtig arsenigzuar
toegevoegd en tenslotte het vrijgekomen jodium op de vroeger
reeds beschreven wijze in de waschfleschjes overgedestilleerd. Het
volgende staatje 9 geeft de met leidingwater verkregen uitkomsten.
ONDERZOEK VAN LEIDINGWATER OP JODIUM
VOLGENS TH. LEIPERT.
No. |
datum i |
vóór |
Gevonden per 3 liter |
Terug- | ||||
toevoeging |
3 7 |
1 |
10 Y |
7 |
1 «/o | |||
la |
23 Juli '34 |
6.131 |
7.20 |
1 | ||||
2a b |
11.21 |
4.01 |
80 | |||||
3a |
16.07 16.08 |
8.07 |
89 90 | |||||
4a |
22 Aug.'34 |
9.on |
7.05 | |||||
5a |
9.73 |
2.58 |
86 | |||||
6a b |
6 Sept.'34 |
7.93 \ |
8.59 | |||||
7a |
8.351 |
1 | ||||||
8a |
8.88 |
0.29 i |
10 |
Men ziet, dat de uitkomsten hier met drinkwater verkregen
geenszins goed zijn te noemen. De verschillen tusschen de dubbgt;'!-
«nalyses zijn niet zelden groot en van toegevoegde hoeveelheden
jodium werd nu eens aanmerkelijk te weinig, dan weer aanmerkehjk
te veel teruggevonden. Waarin de moeilijkheid schuilt bij het on-
derzoek van drinkwater volgens de werkwijze van Leipert, hebben
wij nog niet kunnen uit maken en dit zal nog een nader onderzoek
tischen. Men kan nauwehjks aannemen, dat drinkwatermonsters
met deze werkwijze niet zouden kunnen worden onderzocht, maar
klaarbhjkelijk moet het een of het ander gewijzigd worden. Daar
de tijd echter drong, zijn wij voorloopig er maar toe overgegaan,
de drinkwatermonsters voor het onderzoek op het jodiumgehalte te
onderzoeken volgens de werkwijze von Fellenberg-Reith.
Telkenmale werd drie liter water in de groote kolven van
Jenaglas na toevoeging van 3 cc verzadigde oplossing van kalium-
carbonaat tot op ongeveer 50 cc ingedampt, waarbij de waterdampen
werden afgeleid en gecondenseerd in koelers. De ingedampte
massa werd overgebracht onder naspoelen met jodiumvrij water in
een platinaschaal, op het waterbad drooggedampt, voorzichtig op
een asbestonderlaag langzamerhand hooger verhit en tenslotte op
de vrije vlam, echter zonder dat de platinaschaal ging gloeien.
Wanneer het op deze wijze gelukte, de rest in de schaal geheel
wit te krijgen, werd verder niets toegevoegd. Bevatte het water
echter veel organische stoffen, dan gelukte het meestal niet het
residu wit te krijgen en dan werd om de verbranding te voltooien
0.25 cc kaliumnitraatoplossing van 10% toegevoegd en opnieuw
voorzichtig verwarmd. Soms moest dit nog eenmaal herhaald wor-
den, een zeer enkele maal zelfs nog twee keer, maar op deze wijze
gelukte het dan steeds, een volledige verbranding te verkrijgen.
De rest in de schaal werd met een weinig water omgeroerd
en fijngewreven. Deze massa werd dan drie maal met 5 cc alcohol
van 96% uitgetrokken, waarbij het alcohoUsch uittreksel telkens
gemakkelijk kon worden afgeschonken, zonder dat van de vaste
deeltjes iets meeging.
Het residu werd daarna nog eens met een weinig water aan-
gewreven, het water verdampt tot een dikke brei overbleef, en
deze nogmaals met alcohol van 96% uitgetrokken. De gezamen-
lijke alcoholische uittreksels werden in een platinaschaal gebracht
en na met een gelijk volume water te zijn verdund en na toevoeging
van een druppel van de verzadigde oplossing van kaliumcarbonaat
op het waterbad voorzichtig drooggedampt. De overblijvende rest
was bij de door ons onderzochte watermonsters steeds geheel wit.
Deze rest werd met water in een kolfje volgens Erlenmeyer
overgebracht en er werd steeds weer voor gezorgd, dat het volume
met de spoelvloeistof samen 7.5 cc bedroeg. Deze vloeistof werd
dan verder behandeld op de boven reeds beschreven wijze.
De volgende staat 10 geeft de uitkomsten, door ons verkregen
met leidingwater en met een aantal andere watermonsters. In
eenige gevallen werd jodium, steeds in den vorm van joodkalium,
aan het water toegevoegd en nagegaan, hoeveel hiervan werd te-
ruggevonden.
ONDERZOEK VAN DRINKWATER VOLGENS REITH.
Gevonden per 3 L.
Terug-
gevonden
No.
Datum
voornbsp;na
toevoeging van
3 r
5 ir
lOy
o/o
10.36
8.88)
8.46 [ 8.49 Utrecht
8.14)
3 Jan. '34
a
1 b
c
d
14.80
12.38
6.31
3.89
a
b
122
78
3 Jan. '34
19.46
19.25
8.82
17.56
10.97
10.76
10.33
9.07
109
107
103
91
3 Jan.'34
6.35
5.81
5.50
5.60
5.39
5.29
6.03\„,
5 721 weesp
uiden
Nigtevecht
5*7 j) Weespercarspel
6.64| Weespercarspel
6.21) regenwater
11.42) Muiden
10.36/ regenwater
4 |
3 Jan. '34 |
5 Febr.'34 | |
6 Mrt. '34 | |
'b |
6 Mrt. '34 |
«'b |
5 Oct. '34 |
5 Oct. '34 | |
'quot;b |
20 Oct. '34 |
quot;b |
20 Oct. '34 |
'^b |
20 Oct. '34 |
20 Oct. '34 |
12.48
4.00 80
Weesp
Muiden
Nigtevecht
De in het begin verkregen uitkomsten zijn nog niet zoo goed
als de latere. Verschillen van twee y in drie liter water zooals in
het begin een enkele maal voorkwamen, werden later niet meer ge-
vonden.
Van de toegevoegde hoeveelheden jodium werden tusschen
91 en 116% teruggevonden.
Wij hebben gemeend, deze werkwijze van Fellenberg-Reith
voor het onderzoek wel te mogen gebruiken, hoewel het zeker
beter ware geweest, de analyses van het water ook in een ge-
sloten toestel te verrichten, maar zooals beschreven, vooralsnog
is ons dat nóch in het toestel van Baumann en Nanette Metzger,
nóch in dat van Th. Leipert op zoodanige wijze gelukt, dat wij
op de uitkomsten konden vertrouwen. Wij hebben ons dus met
de open verbrandingswijze moeten behelpen en de uitkomsten
zijn naar onze meening voor het gestelde doel wel voldoende
nauwkeurig.
BESCHOUWINGEN.
Gaan we na, wat mijn onderzoek opgeleverd heeft, dan kan
ik hierover het volgende zeggen.
Een gebied is bewerkt, dat zich onderscheidt van andere
kropgebieden in Nederland door zijn ligging, vrij dicht bij een
binnenzee (vooral geldt dit voor Muiden en Muiderberg); boven-
dien een gebied met verschillende drinkwatervoorzieningen.
In de eerste plaats heb ik kunnen vaststellen, dat in ^^eesp,
Weespercarspel. Muiden, Muiderberg en Nigtevecht krop ende-
misch voorkomt. Groot zijn de onderlinge verschillen in de diverse
Gemeenten niet (zie pag. 53); de cijfers mogen voor Weesp iets
ongunstiger zijn dan die voor Weespercarspel, Muiden mag daar-
entegen een iets gunstiger beeld geven; overal was het aantal
kinderen met struma zoo talrijk, dat we Weesp en omstreken op
één lijn kunnen stellen met reeds bekende kroprijke plaatsen als
Utrecht, Breda, Kampen, Meppel en Bergen op Zoom.
Het heeft me getroffen, dat in Muiden en Muiderberg struma
endemisch voorkomt. Deze plaatsen hggen toch aan de kust van
het I}selmeer; de ervaring leert, dat krop aan de zeekust spora-
disch voorkomt. We hebben echter in Nederland wel meerdere
uitzonderingen op dezen regel b.v. Steenwijk en Meppel, waar krop
ook endemisch is.
Bij de meisjes kwam meer struma voor dan bij de jongens, over
't algexiieen steeg de frequentie van de krop met het toenemen der
jaren. Deze uitkomsten komen geheel overeen met de ervaring door
vroegere onderzoekers opgedaan ; overal is waargenomen, dat de
krop meer bij vrouwen dan bij mannen voorkomt en dat bij 't stijgen
der jaren 't aantal kropgevallen toeneemt, om in de puberteitsjaren
zijn hoogtepunt te bereiken.
Hoewel ik door het ontbreken van H.B.S. of Gymnasium de
schoolkinderen slechts tot hun 15e jaar kon onderzoeken, gaf het
onderzoek van de fabrieksmeisjes van de firma Van Houten me
gelegenheid een indruk te krijgen over het voorkomen van krop
op ouderen leeftijd. Het bleek, dat krop het veelvuldigst voorkwam
bij de meisjes van 14—20 jaar, om daarna regelmatig af te nemen.
Ik verkreeg de volgende resultaten:
Leeftijdnbsp;geen strumanbsp;struma
14—20 jaarnbsp;37«^ %nbsp;62^ %
30 j. en oudernbsp;78 %nbsp;22 %
Overeenkomstig mijn verwachtingen bleek het door de kinde-
ren gedronken water arm aan jodium te rijn.
Volgens de jodiumdeficientietheorie toch moeten we als
hoofdoorzaak voor het ontstaan van struma een te kort aan
jodiumtoevoer in 't lichaam aannemen en gelijk we gezien heb-
ben, speelt het drinkwater bij deze jodiumopneming een hoofdrol.
De door mij onderzochte Gemeenten betrekken hun drink-
water uit verschillende waterleidingen. In Weespercarspel, Mui-
den en Muiderberg wordt bovendien nog regenwater gedronken.
(Zie pag. 37).
Het jodiumgehalte van 't water was voor Weesp het laagst.
1.96 y jodium i) per liter water, de andere watersoorten bevatten
iets meer dan 2 y jodium, alleen 't regenwater in Muiden bereikte
een hoogere uitkomst (3.63 y).
Of het hierdoor komt. dat dc strumafrequentie juist bij de kin-
deren, die dit water dronken, 't laagst was, is niet zonder meer
te zeggen ; vooreerst, omdat het verschil in jodiumgehalte met de
andere watersoorten vergeleken toch nog vrij gering is, maar
bovendien was het aantal onderzochte kinderen klein (49), zoodat
het gewaagd is hieruit conclusies te trekken.
Het jodiumgehalte van het drinkwater komt overeen met de
lage cijfers, welke we ook vinden in bovengenoemde plaatsen,
waar krop veelvuldig voorkomt. Breda 1.7 y. Utrecht 2.2 y.
Kampen 0.9 y, Meppel 1.1 y en Bergen op Zoom 1.1 y.
De samenhang tusschen het jodiumgehalte van het drinkwater
en de veelvuldigheid van de krop is bij mijn onderzoek weer eens
duidelijk voor den dag gekomen.
1 y = 0.001 mgr.
-ocr page 94-Indien we aannemen, dat we dagelijks ongeveer 1Y^ liter
water nuttigen (middagmaal, brood en dranken meegerekend), dan
krijgen we voor Weesp en omtstreken een dagelijkschen jodium-
toevoer met het drinkwater van ±37.
Dat dit zeer weinig is, blijkt, wanneer we ter vergelijking
Barendrecht nemen, wier inwoners langs dezen weg reeds 135 y
jodium tot zich nemen.
Als aanhanger van de jodiumdeficientieleer wilde ik nog ccn
stap verder gaan en door middel van jodiumbepalingen in de urine,
een indruk krijgen over den dagelijkschen jodiumtoevoer, het
jodiumniveau, in deze streek.
Aangezien het bekend is, dat gemiddeld 70 % van het met
de voeding opgenomen jodium in de urine teruggevonden wordt,
kunnen we door een aantal urineanalyses bij benadering de hoe-
veelheid dagelijks geresorbeerde jodium berekenen.
Dit scheikundig onderzoek der urines, vond plaats in het La-
boratorium voor Physiologische Chemie te Utrecht.
Onderzocht werden de urines van zes personen. Dit aantal is
niet groot, maar het was moeilijk om betrouwbare medewerkers te
krijgen; de zekerheid, dat ik de geheele urineuitscheiding over 24
uur verkreeg, stelde ik boven een grooter aantal analyses, waar-
van de uitslag weinig waarde kon hebben.
Het onderzoek bij mijn zes proefpersonen leverde een gemid-
delde jodiumuitscheiding op van 30.9 7 per dag, dit geeft dus omge-
rekend een jodiumtoevoer van 44.1 y per dag.
Dit is laag, de strumacommissie vond bij haar onderzoek voor
Breda een overeenkomstige uitslag n.1. 41 y per dag.
Nemen we als voorbeeld van een kropvrije plaats Barendrecht
en zien wij, dat daar de gemiddelde jodiumtoevoer 270 y per dag
bedraagt, dan spreken deze getallen duidelijke taal voor den samen-
hang van jodiumtoevoer en krop,
Aangezien het van belang was te weten, welke rol 't water
inneemt onder de verschillende jodiumbronnen, die we in ons land
tot ons nemen, heeft dc strumacommissie door een onderzoek naar
't jodiumgehalte van de verschillende levensmiddelen, welke in een
kroprijke streek (Rivierengebied) cn kroparme streek (Noord-
Groningen) genuttigd werden, nagegaan, waaraan het groote ver-
schil in jodiumniveau te danken is. Het verschil was 66 y jodium
per dag.
Het bleek nu. dat door keuze en herkomst der levensmiddelen
wel eenig verschil in jodiumtoevoer ontstond n.1. 9 y maar dat het
hoofdverschil. 55 y op rekening van het drinkwater gebracht moest
worden.
De jodiumopneming uit de lucht is gelijk we reeds vroeger op-
merkten. zeer gering, zij komt practisch nauwelijks of niet in aan-
merking.
De verschillende levensmiddelen ook nog naar hun jodium-
gehalte te onderzoeken, leek mij daarom overbodig, daar de betee-
kenis van het jodiumgehalte van het drinkwater in vergelijking met
die van het jodiumgehalte van andere levensmiddelen sterk over-
weegt en ongetwijfeld als de hoofdfactor van het lage jodium-
niveau moet beschouwd worden.
Hoe groot moet de dagelijksche jodiumtoevoer zijn om een
streek praktisch kropvrij te krijgen?
De buitenlandsche onderzoekers geven hierover al zeer uit-
eenloopende cijfers. We doen goed deze met eenige reserve te
waardeeren ; vooreerst is het. gezien de bijzondere nauwkeurigheid
waarmede de microjodiumbepalingen verricht moeten worden, heel
goed mogelijk, dat onnauwkeurigheden in de methodiek verschil-
lende uitkomsten kunnen geven.
De vraag is verder of de herkomst van het drinkwater en de
voedingsmiddelen wel steeds goed is nagegaan.
Vooral voor de voedingsmiddelen geldt dit.
In ons land is het vice-versa vervoer van groenten en vruch-
ten van dien aard, dat we hun oorsprong niet of althans zeer
moeilijk kunnen bepalen.
Eggenber, ger schat de benoodigde! toevoer van het
jodium met het drinkwater op 50 tot 80 y per dag, daarbij reke-
nende op een aanvullende hoeveelheid van ongeveer hetzelfde
bedrag uit anderen hoofde. In gevallen van koorts, tijdens de
puberteit en de graviditeit is deze behoefte grooter.
Een onderzoek in ons land heeft aangetoond, dat Barendrecht
met een gemiddelde jodiumtoevoer van 270 y per dag kropvrij is.
1) l.c. pag. 223.
-ocr page 96-Noord-Groningen met 112 y vertoont slechts zeer sporadisch krop,
Zutfen met 75 y is niet geheel kropvrij, terwijl in Breda met 41 y
jodium per dag, gelijk bekend, krop veelvuldig voorkomt.
Het lijkt dus juist als eisch te stellen, dat het jodiumniveau
minstens 120 y per dag moet bedragen.
Zeer waarschijnlijk komt een jodiumniveau (hieronder wordt
verstaan de opname van alle jodium, zoowel organisch als anorga-
nisch gebonden) beneden 40 y in ons land niet voor, zoodat we bij
een kunstmatigen toevoer van 80 y per dag bereiken, dat we in
ieder geval zooveel jodium per dag toevoeren, dat we niet onder
de minimumgrens van 120 y blijven.
Het jodiumniveau was voor Weesp aelijk we gezien hebben.
44 y.
Alvorens hier nog nader op in te gaan, een enkel woord over
het overige resultaat van mijn onderzoek.
De tweede vraag van 't onderzoek betrof den aard resp. het
karakter van de struma.
Gelukkig bleek de krop ook hier goedaardig, op een heel
enkele uitzondering na, gaf de vergroote schildklier geen toxische
verschijnselen.
We hadden dus te doen met de euthyreote struma, zooals bijna
overal elders in Nederland 't geval is.
Ik leg er echter nog eens den nadruk op, dat dit geen reden
moet zijn om de afwijking als absoluut goedaardig te beschouwen.
De mededeeHngen van de Josselin de Jong, die waarnam,
dat een zeer groot deel van de door hem onderzochte hyperthyreote
strumae (33 quot;/o) zich ontwikkeld had uit vroegere atoxische krop-
pen, manen tot voorzichtigheid in ons oordeel.
Ik zag in Weesp te weinig gevallen van hyperthyreose, om
dit in procenten te kunnen uitdrukken.
Hoewel de Morbus Basedow strikt genomen, niet tot de eigen-
lijke kropendemie behoort, wil ik hier toch vermelden, dat ik in
de laatste vijf jaren drie duidelijke gevallen van deze ziekte waar-
genomen heb, waarvan twee in één familie.
In zijn rede uitgesproken op het Gezondheidscongres te Alk-
maar vestigt de Josselin de Jong met nadruk de aandacht
op 't feit. dat we ons niet blind moeten staren op het aantal thyreo-
toxicosen als een gevolg van een te sterk werken van de schild-
klier; een te geringe functie, een hypothyreose mag vooral niet
vergeten worden.
Eggenberger. die de ellende van deze afwijking in zijn
ergsten graad in Zwitserland heeft meegemaakt, onderstreept deze
waarschuwende woorden nog eens extra.
Al mogen we ons gelukkig prijzen, dat in ons land cretinisme
en myxoedeem tot de hooge uitzonderingen behooren, dat we nog
gespaard zijn gebleven voor een endemie gelijk in Zwitserland
t geval is. waar 1 % van alle inwoners duidelijk cretinoïde symp-
tomen vertoont en waar ongeveer 5000 cretins op staatskosten
worden onderhouden, toch is het zeer goed mogelijk, dat vele
lichtere vormen van hypothyreose voorkomen, die al heel licht aan
de aandacht van den medicus kunnen ontsnappen.
Aangezien het bij volwassenen moeilijk te beoordeelen is of
een zekere traagheid voortspruit uit een mindere werkzaamheid
van de schildklier, heb ik getracht door een onderzoek bij de
schoolkinderen, bij wie ik krop vastgesteld had, eenig inzicht te
krijgen over dit vraagstuk.
Ik heb dus in 't bijzonder gelet op de vorderingen van de kin-
deren op school, of het vaak voorkwam, dat ze trager in handelen
en denken, lusteloozer waren ; ik heb een poging gewaagd op dit
vrijwel nog onontgonnen terrein, echter terdege er van overtuigd,
dat vele andere factoren een ongunstigen invloed kunnen uitoefe-
nen op quot;t met minder succes volgen van 't onderwijs.
Uit de gegevens, welke ik van het onderwijzend pessoneel
mocht ontvangen, kom ik tot het resultaat, dat het meerendeel der
kinderen maar zeer matig op school mee kan ; nog niet de helft
is in staat het toch zeer eenvoudige onderwijs van de lagere
school zonder moeite te volgen. Ongeveer 15 % is bepaald slecht.
Gelijk ik reeds in een vorig hoofdstuk uiteengezet heb, kreeg
ik niet den indruk, dat hier de krop de hoofdschuldige was, veeleer
de sociale omstandigheden, waarin 't meerendeel van de kinderen,
voor 't overgroote deel uit een arbeidersmilieu afkomstig, verkeert.
Ik kon niet vaststellen, dat een groot deel van de kinderen
met struma trager of inactiever was dan de anderen, wel kwam
enkele malen duidelijk achterlijkheid met groote struma voor.
dus hier zeer zeker gevallen van hypothyreoïdisme, doch ik kreeg
niet den indruk, dat de endemische krop samenging met een min-
dere werkzaamheid van de schildkher. Ik nam geen enkel geval
van cretinisme waar.
Het is zeer gewenscht, dat dit onderzoek uitvoeriger cn op
grooter schaal aangepakt wordt b.v. door bloedonderzoek en bepa-
lingen van de jodiumuitscheiding met de urine. Het is toch geble-
ken, dat 't bloed, dat normaal 8 tot 13 y jodium per 100 gram bevat,
bij hypothyrcose belangrijk kleinere uitkomsten geeft, soms nog
minder dan 3 y en dat de jodiumuitscheiding met dc urine veel
minder is dan bij de euthyreose.
Van belang zou het zijn kropvrije plaatsen te vergelijken met
plaatsen, waar krop endemisch voorkomt en na te gaan of de
schoolkinderen in kroprijke streken, wat hun intellect betreft,
achterblijven bij de kinderen in kropvrije Gemeenten.
Ook zouden de resultaten van een eventueele prophylaxe in
een gebied ons veel kunnen leeren. Hier ligt nog een groot terrein
braak, dat vraagt om nader onderzoek.
Een derde punt van onderzoek betrof den invloed van con-
stitutioneele factoren in verband met erfelijke eigenschappen op
het verkrijgen van struma.
Ook hier bleek duidelijk, dat we rekening moeten houden met
hereditaire eigenschappen voor het ontstaan van krop.
Families, waarvan alle of nagenoeg alle gezinsleden een ver-
groote schildklier hadden, waren geen uitzondering.
Een enkel voorbeeld van een strumafamilie ter illustratie:
-ocr page 99-• Krop
O geen Krop
Nu is het haast vanzelfsprekend, dat in een streek, waar krop
veelvuldig voorkomt, in één familie meerdere gevallen van schild-
kliervergrooting aangetroffen worden, zoodat dit nog niet voor
een erfelijken aanleg voor krop behoeft te pleiten, doch meerdere
®alcn kon ik waarnemen, dat in één famihe alle kinderen een zoo
groote, in 't oogvallende krop bezaten, dat ik wel degelijk mag aan-
nemen, dat familiaire invloeden hier voor een belangrijk deel debet
waren aan het ontstaan van de schildkhervergrooting.
Of, gelijk andere onderzoekers meerdere malen hebben kunnen
vaststellen, de sociale omstandigheden (slechte huisvesting, on-
gunstige voedingsvoorwaarden) ook invloed hadden op de fre-
quentie der schildkhervergrooting, heb ik niet kunnen nagaan De
beter gesitueerden waren zoo in de minderheid, dat het niet moge-
lijk was twee groepen ter vergelijking te vormen.
Ik wil hier alleen aanstippen, dat de meeste onderzoekers
aannemen, dat minder gunstige levensvoorwaarden inderdaad van
invloed zijn op het ontstaan van krop, zij het dan ook dat deze in-
vloed van ondergeschikten aard is.
Tenslotte de prophylaxe.
Moeten we in een streek, waar struma endemisch voorkomt,
waar dus door deskundig onderzoek uitgemaakt is, dat een groot
deel van de bevolking een vergroote schildklier bezit, maatregelen
nemen om te trachten verbetering te brengen in dezen toestand?
Deze vraag is niet met een eenvoudig ja of neen te beant-
woorden.
Laten we voorop stellen, dat we hier spreken over prophylaxe
en niet over de behandeling van de verschillende soorten struma.
Behandehng is individueel.
Prophylaxe is algemeen.
Wil een prophylaxe zijn doel bereiken, dan moet zij zich uit-
strekken over allen, die blootgesteld zijn aan de kans struma te
verkrijgen, dus niet een individueele, maar een op groote schaal
van overheidswege toegepaste maatregel.
Nu gaan er nog steeds stemmen op, die waarschuwen tegen
't gevaar verbonden aan een prophylaxe. zij achten het gevaar
lang niet denkbeeldig, dat door het toevoeren van kleine, zelfs zeer
kleine hoeveelheden jodium, jodiumintoxicaties kunnen ontstaan
met alle gevolgen van dien.
Ik herinner hier aan den strijd gevoerd door Wagnervan
J a u r e g g i) tegen de tegenstanders van de prophylaxe.
Het is noodig bij de beoordeeling van de aangevoerde argu-
menten terdege na te gaan, hoe soms prophylaxe werd toegepast
en waardoor de gevreesde schadelijke werking tot stand kwam.
Zoo schrijft Koster ') nog in zijn proefschrift: „dat jodium-
prophylaxe niet ongevaarhjk is, bhjkt duidehjk uit de pubhcaties
van C r i 1 e en H a r t s o c k die ernstige toeneming van
hyperthyreoïde verschijnselen na de toepassing van jodiumpro-
phylaxe en jodiumtherapie in Amerika zagen.quot;
Dit klinkt zeer somber voor de prophylaxe!
Maar wat is het geval?
Er werd in Amerika gewerkt met een zout, dat 40 X zoo veel
jodium bevatte als het jodiumhoudend zout, dat Eggenberger
in Zwitserland ingevoerd heeft. Is het te verwonderen, dat de
gevolgen niet uitbleven?
De meeste beschuldigingen tegen de prophylaxe zijn terug
te brengen le. op een onjuiste doseering van de hoeveelheid
jodium, welke toegevoerd wordt, 2e. op t feit, dat naast het
jodiumhoudend zout, nog andere jodiumpreparaten gebruikt wor-
den. Is de aandacht van het groote pubhek eenmaal op het voor-
komen van krop en het nut van jodiumgebruik gevestigd, dan is
de kans groot, dat van den kant van de pharmaceutische industrie
reclame voor het gebruik van jodium gemaakt wordt en velen zelf
een behandeling met jodiumhoudende preparaten zullen beginnen,
onkundig van het belangrijke feit, dat de doseering hier zoo'n voor-
naam punt is.
Dit zijn ervaringen, die reeds meermalen o.a. in Opper-
Beieren, zijn opgedaan, waar het z.g. „Halkajodquot; veel jodiumintoxi-
caties op zijn geweten heeft gehad (V eil en Sturm).*)
Het is dus zeer gewenscht, om, mocht in ons land voor be-
paalde gebieden tot prophylaxe worden overgegaan, maatregelen
te nemen, dat jodiumhoudende preparaten alleen op medisch voor-
schrift verkrijgbaar gesteld worden.
Intusschen is het begrijpelijk, dat de ongunstige resultaten,
welke de, ik zou het willen noemen pseudoprophylaxe opleverden,
velen langen tijd huiverig maakten deze te gaan toepassen.
Iedere nieuwe maatregel ondervindt in den beginne meestal
Crile G. W. 1926 Med. Soc. of the Country of Kings Brooklyn 76.
Hartsock C. 1926 86,1334. The Journal of the American Association.
*) Veil W. en Sturm A. 1927. Deutsch Arch. f. Klin. Medizin 154, 327.
tegenwerking, wat was hier anders te verwachten, nu de berichten
dikwijls ongunstig luidden?nbsp;quot;»enten
Gelukkig, dat mannen als Eggenberger, Hunziker
Wagner van Jauregg e.a. zich niet lieten weerhouden
en na een periode van volhouden bereikt hebben, dat we nu toch
denkén.°quot;' 'nbsp;quot;quot; quot;quot; doorgevoerde prophylaxe
hoeveelheid jodium, welke we gerechtigd zijn in een kropstreek
kunstmatig toe te voeren om het jodiumniveau op peil te brengen
hoogstens 80 y per dag bedraagt, dan wil dat zeggen, dat deze
toevoer overeenkomt met ongeveer 30mgr. jodium per jaar dit
staat gelijk met 9 druppels tinctura jodii.
Het klinkt wel zeer onwaarschijnlijk, dat dergelijke minimale
hoeveelheden, een nadeeligen invloed zullen hebben.
De ervaring leert ons dit ook.
Het beste bewijs, dat we zonder schade deze hoeveelheid en noq
wel meer kunnen verdragen, levert ons Barendrecht, waar qelijk
we weten de bewoners door het sterk jodiumhoudend water, een
dagelijkschen jodiumtoevoer hebben van 270 y, dit is meer dan
tweemaal de hoeveelheid, welke we bereiken door een kunstmati-
gen toevoer van 80 y bij een jodiumniveau van 40 y.
Intoxicatieverschijnselen ten gevolge van dit hooge jodium-
niveau zijn er onbekend, zoo luidde bij navraag, het eenstemmig
antwoord van de plaatselijke medici.
Zien we dan naar de gunstige successen in de landen, waar
reeds geruimen tijd jodiumhoudend zout toegepast wordt (Eg-
genberger, Wagner van Jauregg ') dan zijn we
mijns inziens zeker gerechtigd, ook in ons land in ernstige over-
weging te nemen of we in kroprijke streken niet moeten overgaan
tot prophylactische maatregelen.
Toch zijn de meeningen hierover nog verdeeld. Zoo wil
Laméris het jodium als prophylacticum wel erkennen mits het
met geschiedt door algemeene maatregelen, waarbij de geheele
bevolking wordt bereikt, omdat we het dan ook toevoeren aan vol-
1) l.c.
^ l.c.
wassenen, die het niet noodig hebben en we omtrent de uitwerking
van jodium nog te weinig weten. We moeten er rekening mede hou-
den, dat ook microdoses in bijzondere gevallen nadeelig kunnen zijn.
Hier staan tegenover de resultaten in Beieren en Zwitserland,
waar het toenemen van gevallen van hyperthyreose na den invoer
van het „Vollsalzquot; met nadruk wordt tegengesproken. Ik meen dan
ook, dat de angst voor intoxicatieverschijnselen inderdaad niet
groot behoeft te zijn. Barendrecht zou dan als woonplaats in een
kwadex' reuk komen te staan!
Ik zou echter niet gaarne willen adviseeren, nu reeds over te
gaan tot een zoo ingrijpenden maatregel als de algemeene prophy-
laxe toch is ; eerst moet ons land geheel onderzocht worden naar
het voorkomen van krop en moet overal 't jodiumgehalte van
quot;t drinkwater bepaald worden.
Wordt echter endemische krop vastgesteld en blijkt het
jodiumniveau te laag, dan moeten we niet langer aarzelen, maar
maatregelen nemen.
Ik kan me dan ook geheel vereenigen met de opvatting van
de Josselin de Jong, waar hij zegt, dat in kroprijke stre-
ken, prophylaxe door jodiumhoudend zout of wellicht door toevoe-
ging van joodkalium aan drinkwater, dat daaraan zeer arm is, aan-
beveling verdient, mits de prophylaxe geschiedt onder geneeskun-
dige leiding en controle, waar dus de resultaten der prophylaxe
door geregeld onderzoek worden gecontroleerd.
Moeten wij deze prophylaxe uitvoeren met jodiumhoudend
zout of door het jodeeren van het drinkwater? Ik acht mij niet be-
voegd te beoordeelen, welke van deze twee methoden de voorkeur
verdient.
Is het noodig een geheele bevolking gelijk in Zwitserland 't ge-
val is, prophylactisch te behandelen, dan schijnt mij het gebruik
van jodiumhoudend zout het eenvoudigst ; in ons land verdient het
wellicht aanbeveling, een aanvang te maken met het jodeeren van
die waterleidingen, die wegens hun laag jodiumgehalte daarvoor
in aanmerking komen.
Door het te kort aan jodium kunnen we dit water niet meer
als normaal beschouwen, de opzet van de prophylaxe is het weer
„physiologischquot; te maken. Het geldt niet het toevoegen van een
geneesmiddel aan goed water, maar het normaal maken van
drinkwater, dat in bepaalde opzichten te kort schiet.
SAMENVATTING.
1) In een kleine Gemeentegroep gelegen dicht bij de Zuiderzee,
werd een onderzoek verricht naar het voorkomen van krop
bij de schoolkinderen.
Het betrof de plaatsen Weesp, Weespercarspel, Muiden,
Muiderberg en Nigtevecht.
In Weesp werden bovendien nog de fabrieksmeisjes, werk-
zaam bij de firma van Houten, onderzocht.
Dit onderzoek had het volgende resultaat, 't aantal struma-
gevallen is |
in procenten uitgedrukt. | ||
Gemeente |
Jongens |
Meisjes | |
Weesp |
37 % |
47M % | |
Weespercarspel (waterleiding) |
26 % |
49 % | |
idem |
(regenwater) |
26 % |
44j^ % |
Muiden en |
Muiderberg | ||
(waterleiding) |
30 % |
38 % | |
idem |
(regenwater) |
24 % |
25 % |
Nigtevecht |
32H% |
53 % |
25 tot bijna 40 % van de jongens, 40 tot 50 % van de meisjes
bleek dus een vergroote schildklier te bezitten.
Er werd dus vastgesteld, dat krop in het onderzochte gebied
endemisch voorkomt.
2) Daar 't drinkwater als hoofdbron van onze jodiumtoevoer be-
schouwd moet worden, werd vooral aandacht geschonken aan
het jodiumgehalte van het drinkwater.
Weesp betrekt zijn drinkwater van de waterleiding uit Bus-
sum, Weespercarspel van de Loosdrechtsche plassen, Muiden
en Muiderberg van de Hilversumsche waterleiding en Nig-
tevecht van die van N.W. Utrecht.
Bovendien wordt in Weespercarspel. Muiden en Muiderberg
nog regenwater gedronken.
In het Laboratorium voor Physiologische Chemie te Utrecht
werd een volgens de nauwkeurigste methoden verricht onder-
zoek gedaan naar het jodiumgehalte van deze watersoorten.
Dit onderzoek bracht aan 't licht, dat deze watersoorten alle
arm aan jodium zijn.
Leidingwater Weespnbsp;1.96 y jodium p. liter
idem Weespercarspelnbsp;2.16 y
Regenwaternbsp;idemnbsp;2.15 y
Leidingwater Muiden en Muiderberg 2.36 y
Regenwaternbsp;idemnbsp;3.63 y
Leidingwater Nigtevechtnbsp;2.59 y
Deze jodiumarmoede werd beschouwd als de hoofdfactor in
de aethiologie der kropendemie.
3)nbsp;Het onderzoek leert, dat op een enkele uitzondering na, de
krop een goedaardig karakter draagt, dus een euthyreote
struma is.
4)nbsp;Een poging werd gedaan, om een indruk te krijgen over 't
voorkomen van lichte gevallen van hypothyreose als gevolg
der kropendemie.
Daarvoor werd een onderzoek ingesteld naar den graad van
intelhgentie der kinderen. Als maatstaf werd gebruik gemaakt
van een onderzoek naar de vorderingen der kinderen op de
scholen.
Hoewel deze over 't algemeen zeer matig waren, is het onder-
zoek niet uitgebreid en langdurig genoeg geweest voor een
positieve uitspraak.
Behalve een te geringe werkzaamheid van de schildklier, kun-
nen nog andere factoren hierbij een rol spelen.
Het is zeer gewenscht. dat een onderzoek op dit vrijwel on-
ontgonnen gebied in Nederland op grootere schaal plaats
vindt.
5)nbsp;Van zes proefpersonen, van wie drie struma hadden, werd de
jodiumuitscheiding bepaald, door gedurende zeven dagen van
de 24 uur's urine 't jodiumgehalte te onderzoeken.
De struma-draagsters scheidden gemiddeld 24 y jodium per
dag uit.
Van de andere groep hadden twee een tweemaal zoo groote
jodiumuitscheiding, de derde gaf een veel lagere uitkomst
n.1. 16.2 y.
De getallen zijn te klein, om hieruit een conclusie te trekken
over de verhouding der kropendemie en de jodiumstofwisse-
ling. Wel staat vast, dat het jodiumniveau laag is.
6)nbsp;Voor het bepalen van sporen jodium in water en urine, wordt
van den onderzoeker dc grootste nauwkeurigheid en de uiter-
ste verfijning van de methodiek geëischt.
7)nbsp;Krop komt in Weesp en omstreken vaak familiair voor.
8)nbsp;Het is zeer gewenscht, dat in streken, waar krop endemisch
voorkomt, een aanvang gemaakt wordt met het invoeren van
jodiumprophylaxe.
De wijze van invoering ('t jodeeren van de waterleiding of
het gebruik van jodiumhoudend zout) hangt af van plaatselijke
omstandigheden.
Deze prophylaxe behoort te geschieden onder deskundige
leiding.
De resultaten behooren geregeld gecontroleerd te worden.
-ocr page 107-RÉSUMÉ.
1)nbsp;Dans un petit groupe de communes situées près du Zuyderzée,
une enquête a été faite pour savoir si chez les écoliers des cas
de goître se présentent.
Il s' est agi des localités suivantes: Weesp, Weespercarspel,
Muiden, Muiderberg et Nigtevecht.
A Weesp les jeunes ouvrières au service de la maison Van
Houten ont été soumises également à l'examen médical.
Voici le résultat de cet examen; le nombre des cas de strume
a été exprimé en %:
Communenbsp;Garçons Jeunes Filles
Weespercarspel (conduite d'eau) 26 %nbsp;49 %
idemnbsp;(eau pluviale) 26 %nbsp;443^ %
Muiden et Muiderberg
(conduite d'eau) 30 %nbsp;38 %
idem (eau pluviale) 24 %nbsp;25 %
Nigtevechtnbsp;32»^ %nbsp;53 %
Il résulte de ce qui précède que 25 % jusque presque 40 %
des garçons; 40quot;/o à 50®/o des jeunes filles ont la glande thyroïde
agrandie.
Il a donc été fixé que dans la zone sur laquelle s'étendait
l'examen, le goître est endémique.
2)nbsp;Comme l'eau potable doit être considérée comme la source
principale de l'adduction d'iode, on a fait surtout attention
à la teneur en iode de l'eau potable.
Weesp tire son eau potable de la conduite d'eau de Bussum,
Weespercarspel des lacs de Loosdrecht, Muiden et Muider-
berg de la conduite d'eau de Hilversum et Nigtevecht de celle
de la partie nord-ouest de la province d'Utrecht.
En outre on boit encore de l'eau pluviale à ^W^eespercarspel
à Muiden et à Muiderberg.
Au laboratoire de Chimie Physiologique à Utrecht on s'est
enquis, en appliquant les méthodes les plus exactes, de la
teneur en iode de ces eaux.
Cette enquête a fait ressortir que toutes ces eaux sont pauvres
en iode.
Eau de conduite Weespnbsp;1.96 y d'iode par Htre
idemnbsp;Weespercarspel 2.16 y
Eau pluvialenbsp;idemnbsp;2.15 y „ .. „
Eau de conduite Muiden et
Muiderberg 2.36 y
Eau pluviale idemnbsp;3.63 y ......
Eau de conduite Nigtevechtnbsp;2.59 y ......
Cette pauvreté en iode a été considérée comme le principe
facteur dans l'aethiologie de l'endémie du goître.
3)nbsp;On a constaté que, exception faite pour quelques cas très
rares, le goître a un caractère bénin, que c'est donc une strume
euthyréote.
4)nbsp;Un effort a été fait pour obtenir une impression du phénomène
de cas non graves d'hypothyréose résultant de l'endémie du
goître.
A cette fin une enquête a été faite pour connaître le degré
d'intelligence des enfants. On s'est basé sur un examen des
progrès des enfants aux écoles.
Bien que ces progrès ne fussent que médiocres, l'enquête n'a
été ni assez étendue, ni d'assez longue durée pour énoncer un
jugement définitif.
Outre une activité trop peu intense de la glande thyroïde, d'autres
facteurs peuvent se faire valoir dans cette matière.
Il est très désirable que sur ce terrain à peu près inexploré aux
Pays-Bas une enquête se fasse sur une plus grande échelle.
5)nbsp;De six personnes se soumettant à un essai, dont trois avaient
un goître, la sécrétion en iode a été fixée en examinant pen-
dant sept jours la teneur en iode de l'urine produite en 24
heures.
-ocr page 109-Les porteuses d'un goitre sécrétaient en moyenne 24 y
d'iode par jour.
De l'autre groupe deux avaient une sécrétion en iode deux fois
plus grande, la troisième donnait un chiffre bien plus bas,
soit 16.2 y.
Les chiffres sont trop insignifiants pour qu'on puisse en tirer
une conclusion au sujet du rapport entre l'endémie du goitre
et les échanges vitaux en iode. Ce qui est siir, c'est que le
niveau d'iode est bas.
6)nbsp;Pour fixer la présence de traces d'iode dans l'eau et dans
l'urine, il faut à celui qui fait l'analyse un maximum d'exac-
titude et un affinement extrême de la méthode.
7)nbsp;Le goitre est à Weesp et dans ses environs souvent une
maladie de famille.
8)nbsp;Il est très désirable que dans' les régions où le goitre est en-
démique, on commence à appliquer une prophylaxie au
moyen d'iode.
La façon d'apphcation (soit qu'on iode la conduite d'eau, soit
qu'on se serve de sel contenant de l'iode) dépend des circon-
stances locales.
Il faut que cette prophylaxie soit effectuée sous la conduite
d'un expert en cette matière.
Il importe que les résultats soient vérifiés régulièrement.
-ocr page 110-1) In einem kleinen Gemeindekreis, gelegen in der Nahe der
„Zuiderzeequot; wurde eine Untersuchung eingeleitet nach dem
Vorkommen von Kropf bei den Schulkindern.
Es handelte sich um die Gemeinden Weesp, Weespercarspel,
Muiden, Muiderberg und Nigtevecht.
In Weesp wurden auszerdem die Arbeiterinnen, Angestelttcn
der firma Van Houten, untersucht.
Diese Untersuchung leitete zu den folgenden Ergebnissen,
die Anzahl der Kropffälle ist ausgedruckt in Prozenten.
Weesp
Weespercarspel (Wasserleitung)
idem (Regenwasser)
Muiden und Muiderberg
(Wasserleitung)
idemnbsp;(Regenwasser)
Nigtevecht
40—50 % eine Schilddrüsenvergröszerung.
Festgestellt wurde, dasz Kropf im untersuchten Kreis ende-
misch vorkommt.
2) Da das Trinkwasser als Hauptquelle unserer Jod-Zufuhr be-
trachtet werden musz, wurde besondere Aufmerksamkeit
geschenkt am Jodgehalt des Trinkwassers.
Weesp bezieht sein Trinkwasser von der Wasserleitung des
Ortes Bussum. Weespercarspsel bezieht es aus den ,,Loos-
drechtsche Plassenquot;, Muiden und Muiderberg von der Kilver-
sumer Wasserleitung und Nigtevecht von der Wasserleitung
Nord-West Utrecht.
Jungen |
Mädchen |
37 % |
47H% |
26 % |
49 % |
26 % |
443^% |
30 % |
38 % |
24 % |
25 % |
323^% |
53 % |
%, von den |
Mädchen |
Auszerdem trinkt man in Weespercarspel, Muiden und Mui-
derberg auch noch Regenwasser.
Im Laboratorium für Physiologischen Chemie in Utrecht
wurde eine Untersuchung eingeleitet nach dem Jodgehalt
dieser Wasserarten nach der genauesten Methodik.
Diese Untersuchung hatte das Ergebnis, dasz alle genannte
Trinkwasser Jodarm sind.
Wasserleitung Weespnbsp;1-96 y jodium p. Liter
idem Weespercarspelnbsp;2.16 y
Regenwassernbsp;idemnbsp;2.15 y „ „ „
Wasserleitung Muiden und
Muiderberg 2.36 y ......
Regenwasser Muiden und
Muiderberg 3.63 y ......
Wasserleitung Nigtevechtnbsp;2.59 y „ „ „
Diese Jodarmut wird betrachtet als Hauptursache in der
Aethiologie der Kropfendemie.
3)nbsp;Festgestellt wurde, dasz, bis auf weinigen Ausnahmen, der
Kropf gutardig war.
4)nbsp;Es wurde versucht einen Eindruck zu erlangen über das Vor-
kommen lichterer Fällen von Hypothyreose zufolge der
Kropfendemie. Deswegen wurden die Kinder geprüft auf ihrer
Intelligenz. Als Maszstab wurden die Schulleistungen der
Kinder benutzt.
Obwohl diese im Allgemeinen sehr mittelmäszig waren, ist
eine bestimmte Entscheidung nicht möglich, weil die Unter-
suchungen nicht genügend weit durchgeführt werden konnten.
Auszer einer zu geringen Tätigkeit der Schilddrüse, können
auch andere Faktoren hier eine Rolle spielen.
Es wäre sehr erwünscht, dasz eine Untersuchung auf diesem
nahezu unbetretenen Gebiet in gröszerem Umfange statt findet.
5)nbsp;Von sechs Versuchspersonen, von denen drei Kropf hatten,
wurde die Jodausscheidung bestimmt.
Untersucht wurde der Jodgehalt des Harns von 24 Stunden
währende sieben Tage.
Die Kropfträgerinnen hatten eine durchschnitthche Ausschei-
dung von 24 y Jod pro Tag.
Dié andere Gruppe hatte eine Ausscheidung, welche zweimal
so grosz war, mit Ausnahme der dritten Person, diese ergab
ein viel niedrigeres Ergebnis (16.2 y).
Diese Zahlen sind zwar zu klein zur Rechtfertigung eines
bestimmten Schlusses über das Verhältnis der Kropfendemie
und des Jod-Stoffwechsels, aber es steht fest, dasz das Jod-
niveau niedrig ist.
6)nbsp;Zur Bestimmung von winzigen Jodmengen im Wasser und
Harn, ist die gröszte Genauigkeit und aüszerste Verfei-
nerung der Methodik erforderlich.
7)nbsp;Kropf kommt in Weesp und Umgebung oft in denselben Fa-
milien vor.
8)
kyji
Es ist sehr erwünscht, dasz in Gegenden, wo Kropf ende-
misch ist, angefangen wird mit Jodphrophylaxis. Die Methode
dieser Prophylaxis (Jodierung der Wasserleitung oder Voll-
salzgebrauch) musz sich regeln nach orthchen Verhältnissen.
Jedenfalls soll sie von Sachverständigern geleitet werden.
Die Ergebnisse müssen regelmäszig kontrolhert werden.
STELLINGEN.
1 ) In een gebied, waar krop endemisch voorkomt, overwege men
over te gaan tot prophylaxe door jodiumhoudend zout of door
toevoeging van joodkalium aan 't drinkwater.
Deze prophylaxe moet geschieden onder geneeskundige
leiding en controle.
2)nbsp;De beoordeehng van het os naviculare van de hand is slechts
mogelijk met behulp van een Röntgenfoto, die in ulnairen
abductiestand van de hand is genomen.
3)nbsp;Bij zwangerschapsbraken bepale men het acetongehalte van
het bloed.
4)nbsp;Men behandele vulvo-vaginitis gonorrhoica met menfornon.
5)nbsp;De cholémie simple famihale van Gilbert (constitutioneele
hyperbihrubinaemie van Hymans van den Bergh) is waar-
schijnlijk een toestand, die nauw verwant is aan de haemoly-
tische icterus.
6)nbsp;Pancreatitis acuta behandele men conservatief.
7)nbsp;Bij de haemolytische icterus is de verhoogde haemolyse inde
de milt secundair aan de productie van abnormale erythro-
cyten.
Het wezen van het ziekteproces hgt in den aanmaak van een
aantal minderwaardige roode bloedlichaampjes.
8)nbsp;Het verdient aanbeveling sclerodermie te behandelen met
pilocarpine.
9)nbsp;In kleinere Gemeenten worde het Consultatiebureau voor zui-
gelingen geleid door de artsen ter plaatse.
ma
-ocr page 116- -ocr page 117- -ocr page 118-• ». - ;
/ 1-
lt;1
N 1
' f
ff-y-
•i v
w
V:
r-jA^^-Wi.........
■ii:-'-quot;-
Ï 'Ali
■'S
-ocr page 119-if-^^iMM
.....
■f ■ ■ ■■• .ï
: 'tix-
r -/.^T!» xrü.
fs
-ocr page 120-