-ocr page 1-

SPECIMEN- MEDICUI INAUGURALE,

CONTINENS «HJAEDAM

DE

CmCULATIONE IN CAVO CRANII.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

SPECIMEN MEDICUM INAUGURALE
CONTINENS QUAEDAM

DE

CiaCULATIONE IN CAVO CRANII,

quod,

ANNUENTE SUMMO NUMINE,

EX AUCTORITATE RECTOEIS MAGNIFICI

HEK M.' JOH. ROYAARDS,

THEOL. DOCT. ET PBOF. ORD.

AMPLISSIMI SENATUS ACADEMICI CONSENSU

ET

NOBiLissiaiAE FACULTATIS MEDICAE decketo,
PRO eRüDU DOCTORJiTlJS,

sümmisaue in

MEDICINA HONOREBUS AC PRIVILEGIIS,

rite ac legitime conseqüendis,
ERIDITORUM EXAMINI SUBMITTIT

guilielmus BERLIN,

amstelodamensis.
ad diem
XII m. febr. MDCCCL, hora v.

AMSTELODAMI,

APUD C. G. VAN DEE POST.
JIDCCCL-

-ocr page 4-

m

m

g-

-ocr page 5-

ONDERZOEKINGEN

?

ïV-

BETREKKELIJK

DEN BLOEDSOMLOOP IN DE HERSENHOLTE.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

I N L E I 1) I N G.

liet onderwerp mijner Terhandeling is mij door den
Hoogleeraar
Donders, mijnen promotor, aan de hand ge-
geven, in wiens laboratorium physiologicum de proeven
verrigt zijn.

Eenige punten omtrent den bloedsomloop in de hersen-
holte , die tot zoo vele verschillende meeningen aanleiding
heeft gegeven , en wel hoofdzakelijk, omdat hier de cir-
culatie in eene door beenderen omslotene holte plaats
vindt, ben ik voornemens, op proeven gesteund, in de
volgende binden uit een te zetten.

Wanneer ik zoo even zeg , dat de circulatie hier verschil-
lende meeningen uitlokte , zoo vindt rnen daarin eene verant-
woording voor de keuze van dit onderwerp, te meer daar
men weet, welken invloed deze meeningen op de voorstel-
ling der hersenziekten en bare behandeling uitoefent.

-ocr page 8-

Werpen wij eenen blik op de literatuur van dit on-
derwerp, zoo vinden wij aan de eene zijde in
Kellie (1),
A
bercrojibie (2), Bergmann (3) voorstanders van de on-
veranderlijke hoeveelheid bloeds in de hersenholte ; aan de
andere zijde zien wij
Bdrrows (4) het tegenovergestelde
gevoelen verdedigen. Wij ontmoeten verder, ik zoude zeg-
gen als voorstander eener derde rigting,
Ha.merxjk (5),
doch zijne verhandeling steunt te weinig op grondige ken-
nis van het tegenwoordige standpunt der wetenschappen ,
zoo als dit gedeeUelijk reeds in de kritische aanmerkingen
van Prof. v.
Kiwisch (6) is aangetoond, dan dat zij aan-
spraak zoude kunnen maken, eene nieuwe rigting te
vertegenwoordigen. Het schijnt mij veeleer toe, dat het
resultaat zijner verhandeling gelijk staat met den dood
van een pasgeboren kind , zoodat het zyne werking op de
rationele school, die
Hajiernjk gaarne zoude wülen ver-
dringen, ten eenemale mist.

In de volgende zinsnede evenwel (7), waaraan de ver-
handeling des schrijvers overigens niet beantwoordt, kan

(1)nbsp;Medico-eMrnrgical transactions of Edinburgh. Vol. I.

(2)nbsp;Pathological and practical researches on diseases of the brain
and spinal cord.

(3)nbsp;Wagner's Handwörterbuch, Artikel Kreislauf.

(4)nbsp;Beobachtungen über Krankheiten des cerebralen Blutkreislaufs
etc. von Dr. G. burrows. Deulsch von Dr. L. Posner. Leipzig 1847.

(5)nbsp;Präger Vierteljahrsschrift. Jahrgang 1848. Bd. I. Kreislaufs-
verhältnisse der ScliädelhShle.

(6)nbsp;Kritischo Bemerkungen in Präger Viertelj. J.-ihrg. 1848. Bd. III.

(7)nbsp;HameRNJK, 1. c. pag. 58.

-ocr page 9-

ik mij volkomen met hem vereenigen: »Nach unse-
rer Ansicht wird die Zeit auch endlich kommen, wo
man zum sogenannten Gelehrtsein nicht bloss das Wis-
sen und Citiren alles dessen rechnen wird, was seit den
ältesten Zeiten über irgend einen Gegenstand geschrie-
ben worden ist und zwar in den verschiedensten obsole-
ten und neuen Sprachen, sondern man wird vor Allem
einen richtige Ansicht der natürlichen Objecten und Vor-
gängen verlangen.quot;'

Ik hoop, dat de pogingen, welke ik thans aanwend ,
om op hetzelfde veld waarheden in te oogsten, met die
aanhaling, welke ik tot de mijne maak, mogen stroken.

Ik laat hier drie stellingen volgen, die, naar ons inzien,
uit de onderscheidene onderzoekingen kunnen worden af-
geleid en tevens de orde onzer behandeling zullen be-
palen.

Bij de eerste alsook bij de laatste zullen wij niet lang
liehoeven stil te staan , omdat de eerste ons, als het wa-
re , slechts als inleiding strekt, de andere daarentegen,
door het bewijzen der tweede stelling, reeds voor een
groot gedeelte hare oplossing vinden zal.

I.

De hersenen, die met hunne vliezen in eenen beenigen
onuitzetbaren schedel besloten zijn, zijn doordrongen en
omgeven van cerebro-spinaalvocht en bloedvaten, zoowel
aderlijke als slagaderlijke, en wel zoodanig, dat dit vocht
en deze vaten de ruimte in de hersenholte, voorzooverre
die door de hersenen niet wordt ingenomen, aanvullen.

1

-ocr page 10-

Bij gelijk hersenToIumen en bij gelijken ruimte-inhoud
des schedels kunnen bloedvaten en cerebro-spinaalvocht ten
opzigte van elkander quantitatief verschillen: nu eens kan
er meer bloed, dan wederom meer vocht voorhanden
zijn.

III.

De hersenen zelve behoeven niet altijd hetzelfde volu-
men bij gelijken ruimte-inhoud des schedels te behouden ;
dien ten gevolge kan er toe- of afname van de som van
cerebro-spinaalvocht en bloed bestaan, naarmate de her-
senen grooter of kleiner worden.

-ocr page 11-

I.

Het is niet mijne taak eene ontleedkunde der hersen-
bekleedselen te geven. In het voorbijgaan zij opgemerkt,
dat
Hajiernjk's theorie der weivliezen een curiosum is (1).
Wat Magdeburger half kogels zijn, is in elk handboek
der natuurkunde te vinden, b. v. bij
Poüillet-Müller ,
Band I. S. 184; wat sereuse vliezen zijn, welken bouw
zij bezhten enz., in de handboeken der anatomie en
pbysiologie. Ik verzoek nu een ieder, die in deze
leer nog niet mogt zijn doorgedrongen, van de vermelde
bronnen tot nasporing gebruik te willen maken, en twij-
fel niet, of men zal mij toegeven, dat
Hamernjk's ver-
gelijking van sereuse vhezen met Magdeburger halfkogels
van verschillende zijden hinkt.

Dit op den voorgrond stellende, zal ik niet behoeven
te betoogen, dat gevolgtrekkingen, uit zoodanige verge-
lijking afgeleid, niet op natuurkundige grondslagen, al-
thans op geene ware, berusten (1). Daarom vervalt ook
Hamernjk's denkbeeld, dat bij atrophie der hersenen hare

(1) Hamernjk, 1. c. pag. 62, 63.
Hamermk, 1 c. pag. HO.

-ocr page 12-

oppervlakte altijd tegen die der vliezen zoude moeien ge-
legen zijn, of liever, dat elke atrophie centrische ophoo-
ping van vocht zou moeten ten gevolge hebben (2), om-
dat , zoo als hij beweert, de sereuse vliezen elkander zou-
den moeten blijven aanraken. Aangenomen, dat dit laatste
werkelijk het geval zij, dan volgt hieruit nog geenszins,
dat het volumen (zoo als
Hameunjk , pag. 90, regel 12
het noemt, wat wel omvang of oppervlakte zal moeten
heeten) der hersenen gelijk zoude moeten blijven aan de
binnenvlakte van den beenigen schedel. Of zou
Ha.iieunjk
ons willen doen vergeten, dat tusschen arachnoidea en
pia mater, en in deze laatste geïnfiltreerd, eene
veran-
derlijke
boeveelheid vocht voorkomen kan?

Maar genoeg hiervan; des noods zouden naauwgezet-
te studiën op lijken al spoedig
Rokitansky's (3) woorden:
»Das Grosshirn hat bei Atrophie an Volumen und Ge-
»wicht abgenommen; ersteres ergiebt sich zunächst aus
»dem vorhandenen Räume zwischen der Oberfläche des
»Grosshirns und dem Schädel und aus der Erweiterung
»der Hirnventrikel quot;, door
Hamernjk met dit argument
aangetast, buiten allen twijfel stellen.

Wij herinnerden, dat de hersenen doordrongen en om-
geven zijn van cerebro-spinaalvocht. Dit is eene waar-
heid, die, na
Magendie's fraaije ontdekking van gemeld
vocht, boven allen twijfel verheven is. Het is dit vocht,
hetwelk sedert dien tijd teregt eene zoo groote rol in de

(1)nbsp;Idem , 1. c. pag. 89 , 90.

(2)nbsp;Rokitansky's Pathologische Anatomie, Band 2. pag. 772.

-ocr page 13-

physiologie der hersenen, vooral in die van den bloedsom-
loop , speelt. Het is dit vocht, hetwelk, vroeger herkend en
naar waarde geschat, ons voor vele verkeerde meeningen
omtrent de circulatie in de hersenen bewaard zoude heb-
ben
(1). Magendie noemt het, naar zijne zitplaats, teregt
subarachnoideaalvocht. Wij zouden hier wederom eene
meening van
Hamernjk , dat het vocht tusschen de beide
vliezen der arachnoidea tijdens het leven gelegen is (2),
kunnen bestrijden ; edoch het zij genoeg, op te merken,
dat eene goede van verschillende zijden bevestigde waar-
neming niet door eene verkeerde theorie omvergeworpen
kan worden.

II.

De toe- of afname van het cerebro-spinaalvocht en van
de bloedvaten vereischt nu eene meerdere breedvoerig-
heid.

Dat het cerebro-spinaalvocht toenemen kan, betoogen
wij best uit de resultaten van lijkopeningen , want quan-
titatieve bepalingen bij proeven op dieren, vooral konij-
nen , welke het meest tot mijne beschikking waren, zou-
den tot geene zekere uitkomsten leiden. Vooreerst kunnen

(1)nbsp;MAGENDIE, Physiologische und klinische Untersuchungen über
die Jiirn und Bückenmarksflüssigkeit.
Deutsch v. Dr. GUSTAV KbupP.

(2)nbsp;Hamernjk, 1. c. pag. 69.

-ocr page 14-

■n ij het in de hersenen geinfiltreerde serum (voedingsvocht)
niet mede bepalen, ten anderen kennen wij geene zekere
methode, om al het vocht af te tappen; eindelijk kunnen
wij die sprekende pathologische veranderingen, welke lijken
ons dikwijls vertoonen, niet kunstmatig tot stand brengen.
Wij zullen dus op
Magendie moeten verwijzen (1), die
verschillende gevallen naast elkander plaatst, welke zoo-
wel de mogelijkheid van af- als van toename van het se-
rum vertoonen.

Men Werpe mij niet tegen , dat de doodstrijd, de wijze
waarop de sectie geschiedt, de tijd tusschen het sterven
en de lijkopening verstreken, de positie der lijken , die
het uitvloeijen van het vocht uit de ruggemergs- naar de
hersenholte mogelijk maakt, de zekerheid dier uitkomsten
zouden kunnen verminderen.

Al geven wij toe, dat deze tegenwerpingen , bij het be-
oordeelen der lijkopeningen , allezins in het oog dienen
gehouden te worden, zoo zijn evenwel de feiten van dien
aard, dat zij hiertegen niets afdoen. Immers wie zoude
willen beweren, dat hydrocephalus internus, wie, dat
hypertrophie der hersenen met eene drooge oppervlak-
te, of liever, dat verdikking van den schedel bij ge-
lijkblijvend volumen der hersenen en droogte van laatst-
genoemden, dus uiterste vermeerdering en vermindering
van het vocht, als lijkverschijnselen aan te nemen zijn?
Wie zoude durven beweren, dat agonie tot bun ontstaan
aanleiding gegeven hebbe? — Ten overvloede zij aange-

(t) MAGENDIE, 1. c. pag. 48 et scq.

-ocr page 15-

merkt, dat Dr. Bl'rrows, in zijne verdienstelijke verhan-
deling, deze meening evenzeer aankleeft.

Hamer.njk zegt, over de cerebro-spinaalvloeistof spre-
kende:
(1) »Es kann nämlich bei unverletzten Schädel-
»knochen durch die Respiration diese Flüssigkeit der
»Schädelhöhle weder um einen einzigen Tropfen ver-
gt;.mehrt noch vermindert werden.quot; Hij gelooft aan deze
bewering door de volgende vergelijking eenen goeden steun
te geven: (2) »So wie nämlich ein Gefäss mit unnach-
»giebigen Wandungen z. B. ein Fass bei einer vollstän-
»digen Füllung durch proportionale Oeffnungen an einem
»Segmente nichts von seinem Inhalte verlieren kann: so
»ist dies auch mit der Schädelhöhle.quot; Doch behoeven
wij meer te doen, dan te herinneren , dat het bloed in
de hersenen in beweging is in buizen, die veranderlijk
van lumen zijn, om het weinig treffende dezer vergelij-
king te doen uitkomen ? En volgt hieruit, dat de aan-
wezigheid van verschillende hoeveelheden bloed in den
schedel geenszins a priori op physische gronden kan ont-
kend worden, dan blijkt tevens, hoe weinig regt
Ha-
JIERNJK in zijne bewering heeft: (3) »Auf diese Art (durch
»das Oeffnen der Carotiden oder anderer Gefässe, solange
»die Schädelknochen nach unverletzt sind) verbluten sich
«die Thiere; aber der Blutverlust hat den Rumpf und
»nicht die Schädelböhle getroffen.quot;

Dat Monro en anderen, ten tijde, dat men aangaande

(1)nbsp;Hamernjk, 1. c. pag. 55.

(2)nbsp;Idem, 1. c. pag. 45.
^3) Idem, 1. c. pag. ih.

-ocr page 16-

de cerebro-spinaalvloeistof en de stofwisseling over het
algemeen de hedendaagsche denkbeelden nog niet ver-
kregen had, verkeerde meeningen omtrent de hoeveel-
heid bloeds in de hersenen hadden, is begrijpelijk.
Te meer is bet te bejammeren, dat
Kellie zyne proe-
ven niet zonder vooringenomenheid beoordeelde; want
niet alleen zoude hij anders reeds tot blijvende belang-
rijke ontdekkingen hebben kunnen komen, maar zijne
autoriteit hield ook anderen tegen om bet ware ten deze
op te sporen. Hierom vooral is de verdienste van Boa-
Rows hoog te sehatten, die in zijn reeds meermalen ver-
meld werkje niet alleen, op echte waarnemingen gesteund ,
tegen
Kelue's meening opkomt, maar ook verkeerde toe-
passingen dezer meening, zoo als die b. v. door
Aber-
CBOMBiE zijn gemaakt, wederlegt, en nieuwe gezigtspun-

ten opent (1).

De proeven van Bürkows leidden hem tot het be-
sluit , dat de hoeveelheid bloeds in de hersenholte
eene veranderlijke is. Geheel overeenkomstig daarmede
zijn de uhkomsten mijner proeven, die ik nader vermel-
den zal.
Bürrows beroept zich verder, en wel niet zon-
der grond, tot staving van deze meening op de uitkom-
sten van lijkopeningen. Toch zouden ten opzigte van het
bloed de bovenvermelde bezwaren mogelijk dikwerf meer
in aanmerking komen, dan ten opzigte van het cere-
bro-spinaalvocht, te meer wijl de vaten, zoo als wij die
bij lijkopeningen na eenig tijdsverloop vinden, hunnen

(1) Niet zonder verwondering ontwaarden wij, dat Hamernjk van dit
werkje met geen enkel woord gewag maakt.

-ocr page 17-

tonus verloren hebben, — eene omstandigheid, die niet
zonder invloed op de vulling der vaten zijn kan. Ik
schat het daarom van te meer waarde, dat proeven
deze meening nopens het veranderlijke der hoeveelheid
bloeds hebben helpen schragen.

Hiermede zij niet beweerd, dat uitkomsten van proe-
ven onvoorwaardelijk zouden zijn aan te nemen. Ook hier
kunnen observatie-fouten en bijomstandigheden in het spel
komen. Als voorbeeld hiervan wil ik eenige proeven van

Kelue aanhalen.

Hij hing konijnen op verschillende wijzen op, om zoo
doende den invloed van de zwaartekracht op den bloedsom-
loop in de hersenholte tijdens het leven te
leeren kennen.

Niet alleen konden proeven, op zoodanige wijze geno
men niet aan het doel beantwoorden, maar bovendien
leert ons
Borrows, die deze proeven op twee met blaauw
zuur gedoode konijnen, van welke bij het eene aan de
ooren, het andere aan de achterpooten ophing, her-
baalde , dat de door
Kelue waargenomene onveranderlijk-
heid van de hoeveelheid bloeds niet juist was. Immers
vond
Bdrrows de bloedvaten bij het eene konijn zeer wei-
nig bloed bevattend, bij het andere zeer gevuld, en dat
wel bij gesloten' beenigen scbedel, een feit, hetwelk toe-
reikend had kunnen zijn, om te beletten, dat het denk-
beeld van onveranderlijke bloedshoeveelheid bij
Hamernjk
opkwame.

Burrows stelde deze proeven ook daarom in het werk ,
om hen te wederleggen, die den kogelvorm van den sche-
del aannamen en daarop hunne meening van onveran-

-ocr page 18-

derlijke bloed hoeveelheid grondden , zoo als Monro , Aber-
crojibie
en anderen. (1)

Dat, ZOO als velen willen, sloornissen in hel evenwigt
van aderlijke en slagaderlijke circulatie voorkomen , zonder
dat daarbij de hoeveelheid bloed in de hersenholte toe-
neemt, is mogelijk. Dat zulke stoornissen aan symptomen
herkenbaar zijn , is onwaarschijnlijk.
Bergmann (2) gelooft
niet onbepaaldelijk aan hyperaemia cerebri, en trekt dit,
op
Kellie's en zijne eigene proeven steunende, in twijfel,
bij plotselingen dood na hangen, wurgen , stikken enz.
De proeven van
Bdrrows echter, alsook de mijne, we-
derleggen dit.

Nadat de mogelijkheid van vermeerdering en vermin-
dering van cerebro-spinaalvocht en bloed is aangetoond,
zal men vragen naar de wijze, waarop het bloed door de
hersenen stroomt, naar de wijzigingen dus der circulatie,
door den onuitzetbaren schedel te weeg gebragt, naar
den invloed daarvan op het cerebro-spinaalvocht en omge-
keerd.

(1)nbsp;De zwaarleliractit biedt meer of minder tegenstand aan de circu-
latie, naarmate onze positie meer tot staan of tot liggen neigt. Bij het
staan op het hoofd zal zij op de circulatie in de onderste ledematen
zoo werken, als lij dit bij het staan op de beenen op die van het
hoofd doet. Dat zij niet onverschillig bij het beoordeelen der hoeveelheid
bloed in de hersenen behandeld mag worden, daarvoor spreken de tij-
dens het leven waarneembare verschijnselen, onder welke het volgende
aan
Burrows ontleende een der sprekendste is: hij zag choleralijders
sterven, ten gevolge van verwisseling van positie, doordien zij zich op-
rigUen, na te voren gelegen te hebben.

(2)nbsp;Wagner's Handwärterbuch, Artikel Kreislauf, Band 11. pag. 304.

-ocr page 19-

Ik ga hierbij Tan de vooronderstelling uit, dat de her-
senen zelve onveranderd blijven , eensdeels omdat ik zoo-
doende duidelijker zijn kan, anderdeels omdat ik alleen
de veranderlijkheid van bloed en cerebro-spinaalvocht,
niet die van het volumen der hersenen, regtstreeks proef-
ondervindelijk staven kan.

De heveltheorie van Hamernjk (1), volgens welke de
bloedvaten der hersenen even als een hevel het bloed aan
de eene zijde zouden opzuigen en aan de andere laten af-
loopen , is door v.
Kiwisch (2) wederlegd geworden; wij
kunnen die dus laten berusten, tenzij wij beproeven wil-
den , deze wederlegging met inconsequenticn, door
Hamernjk
zeiven begaan, te staven, — inconsequentiën, die op zich
zeiven toereikende zouden zijn, om aan zijne theorie allen
steun te ontnemen. Als voorbeeld van eene zoodanige in-
consequentie diene het volgende. Bij de toepassing van
deze zijne heveltheorie , ontkent hij de mogelijkheid, dat
de bloedvaten drukking op de hersenen uitoefenen, en
zegt verder, dat, wanneer, zoo als bij atrophia cerebri
enz., de bloedvaten zich uitzetten, dit ten gevolge van
eene buiten de bloedvaten gelegene kracht geschiedt. Op
bl. 44 evenwel spreekt
Hamernjk van vermeerderde en
verminderde drukking in de bloedvaten.

Ten opzigte van den loop der bloedvaten in de hersen-
holte zij het genoeg op te merken , dat de kronkelingen
der slagaderen, zoo als zij b. v. aan de carotis interna
•voorkomen, enkel den bloedomloop vei tragen of liever

(1)nbsp;Hamerwk, 1. c. pag. 71.

(2)nbsp;v. Kiwisch , Kritische Semerkungen elc.

-ocr page 20-

de drukking, waaronder het bloed staat, Toor een ge-
deelte opheflen (1).

Voor het overige circuleert het bloed in de hersenholte
even als in de overige ligchaamsdeelen, met dat verschil
echter, dat de tegenstand der beenderen eenerzijds , en die
der in de hersenholte bevatte deelen anderzijds, de hoe-
veelheid bloeds maar tot op zekere hoogte laten toenemen.
Indien nu de mogelijkheid, dat het cerebro-spinaalvocht
zich verplaatse, of van hoeveelheid verandere, niet be-
stond , dan waarlijk zoude de bloedmassa niet kunnen
toenemen , tenzij de schedelholte op eene of andere wijze
grooter werd , vermits er geene ledige ruimte in de her-
senholte ontstaan kan.

Tusschen genoemd vocht en het bloed bestaat evenwel
eene wederzijdsche werking, zoodat het bloed of liever
de bloedvaten aan het vocht eene drukking mededeelen,
die verschillen kan, naarmate de tonus der vaatwanden ,
of de kracht, waarmede het bloed in de vaten bewogen
wordt, verschilt. Deze aan het vocht medegedeelde druk-
king zal hier des te grooter zijn , wijl de bloedvaten van
de hersenen de dunste wanden hebben (2).

Dat de wanden der slagaderen, zoo als Bergmann wil,
door hunne veerkracht en tonus de geheele bloedsdruk-
king dragen , en dus geene drukking aan de omgevende

(1)nbsp;Zie Valentin, Lehrbuch der Physiologie, Edit. 2. Bd. I. p. 46t.

(2)nbsp;Zie Henle, Allg. Anat. S. 505. Eene meting van de art. basil.
vinden wij bij F. C. Donders en J. H. Jansen, Onderzoekingen omtrent
den aard van de ziekelijke veranderingen der slagaderwandcn, in het
JVedcrlattdsch Lancet, enz. Jaargang 1846. pag. 476.

-ocr page 21-

organen en vochten mededeelen (1), is geheel willekeu-
rig. Immers hoe zoude men de drukking, die op het
vocht in de oogkamers uitgeoefend wordt, zoodat daar-
door de cornea bol blijft, hoe de spanning van alle lig-
chaamsdeelen door het bevatte voedingsvocht, hoe de ex-
spiratiebeweging der hersenen bij geopenden schedel ver-
klaren ? Maar waarop steunt ook deze bewering ? Heeft
men de drukking, die van de vaatwanden uitgaat, op
de eene of andere wijze gemeten ? Heeft men de verschil-
lende hoeveelheid der drukking, die de vaten bij ver-
schillenden tonus opheffen, kunnen meten? Wij moeten
zulks geheel ontkennend beantwoorden , en zien bij deze
gelegenheid, dat eenvoudigheid niet genoeg is, om op
eene voorstelling den stempel der waarheid te drukken.

Het behoeft geen betoog, dat de drukking, waaronder
het bloed in de vaten staat, veranderlijk is, en daaruit
volgt, dat de vaten, zoolang hun lumen gelijk blijft,
eene veranderlijke drukking aan bet cerebro-spinaalvocht
mededeelen.

De drukking, waaronder het cerebro-spinaalvocht staat,
zal dus gelijkelijk toe- en afnemen met die, waaron-
der het bloed in de vaten staat. Het verschil dier druk-
king, d. i. de weerstand, dien de vaten door hun-
nen tonus en hunne veerkracht bieden, schijnt dus on-
veranderd te blijven , en in dit geval zou er geene reden
bestaan voor gewijzigde endosmose en eïosmose. Doch
wij moeten opmerken, dat de drukking, waaronder het

(1) Wagner's [Jundwörterluch, 1. c. p. 293.

-ocr page 22-

bloed staat, afneemt, naarmate het zich meer van het
hart verwijdert, door wrijving, vaatverdeeling, vaatkron-
keling en andere invloeden, zoodat wanneer het tot in
de haarvaten gekomen is, de drukking zeer is afgeno-
men. Daar de door de groote slagaderen aan het cere-
bro-spinaalvocht medegedeelde drukking zich gelijkmatig
op het geheele vocht voortplant, zoo zal dit vocht eene
grootere drukkingsverandering ondergaan , dan het bloed
in de haarvaten, waarmede het door endosmose en exos-
mose wisselen kan. De wetten nu der ex- en endosmose
leeren, dat wanneer twee vloeistoffen door vliezen van
elkander gescheiden zijn, verhoogde drukking op de eene
of andere zijde den stroom zoodanig wijzigen, dat de
vloeistof, welke onder hoogere drukking gekomen is, zoo-
lang zal overgaan tot de andere, tot dat het drukkings-
verschil wederom het oorspronkelijke geworden is. Deze
twee vloeistoffen zijn hier het bloed en vocht.

Komt het bloed in de slagaderen onder hoogere druk-
king , dan deelen zij eene veel hoogere drukking aan het
cerebro-spinaalvocht mede; dit komt nu in aanraking met
de haarvaten, waarin de bloedsdrukking veel minder ver-
hoogd is. Wat moet hiervan het gevolg zijn ? Om weder
denzelfden evenwigtstoestand te verkrijgen, moet cerebro-
spinaalvocht door de haarvaten opgeslorpt worden, en
van deze vermindering van het cerebro-spinaalvocht is
vermeerdering van het bloed het noodzakelijke gevolg.
Het, is een bekend feit, dat drukking op eenig ligchaams-
deel opslorping van voedingsvocht ten gevolge heeft: de
omstandigheden zijn hier in allen deele dezelfde.

-ocr page 23-

In het tegenovergestelde geval, wanneer de drukking,
waaronder het bloed in de slagaderen staat, afneemt, en
aldus eene zoo veel mindere drukking aan het vocht me-
degedeeld wordt, zal de toepassing van het zoo even ge-
zegde eene toename aan volumen van het vocht tot uit-
komst geven , doordien het verschil in drukking tusschen
vocht en bloed, ontstaan ter plaatse, waar de bloedvaten
tot de haarvaten naderen, en ter plaatse van de haarvaten
zelve, niet dan na verhoogde uitzweeting uit gezegde va-
ten vereffend worden kan.

Om juist te bepalen, hoe zich de drukkingsverhoudin-
gen ten slotte zullen veranderd hebben, moet men zich
vooral duidelijk voorstellen, dat de drukking, waaronder
het cerebro-spinaalvocht staat, altijd zooveel minder is,
dan die van het bloed in de slagaderen, als deze door
hunnen tonus en veerkracht weêrstaan. De tonus gelyk
blijvende, zal dus het gezegde drukkingsverschil des te
grooter zijn, hoe meer de slagaderen zijn uitgezet, des te
germger, hoe kleiner hun lumen is. Is dus door ver-
hoogde bloedsdrukking de slagader, bij het verminderen
van het voedingsvocht, uitgezet geworden, dan is tevens
het drukkingsverschil toegenomen; zijn zij door vermin-
derde bloedsdrukking, bij het toenemen van het cerebro-
spinaalvocht, in lumen verminderd, dan zal het druk-
kingsverschil afgenomen zijn. Dit drukkingsverschil even-
Wel is voor de functie der hersenen en de opslorping
en uitzweeting van cerebro-spinaalvocht op zichzelf van
geene beteekenis. Het krijgt eerst beteekenis wanneer
hierdoor het drukkingsverschil tusschen het bloed in de

2

-ocr page 24-

liaarvaten en het cerebro-spinaalvocht gewijzigd wordt.
Die wijziging nu ontstond te gelijk met de verandering der
bloedsdrukking in de slagaderen; doch zij werd door de
gevolgde vermeerdering of vermindering van het cerebro-
spinaalvocht opgeheven. De herstelling van het evenwigt,
waarvan wij spraken, bestond dus daarin, dat het druk-
kingsverschil tusschen het bloed in de kleinere vaten , be-
paaldelijk in de haarvaten, en het cerebro-spinaalvocht
weder tot het oorspronkelijke terugkeerde. Bij eenig na-
denken ziet men hgtelijk in, dat, bij verhoogde bloeds-
drukking in de slagaderen, de drukking van het bloed
in de haarvaten en die van het cerebro-spinaalvocht, beide ,
eenigzins zullen toegenomen, in het tegenovergestelde ge-
val afgenomen zijn.

Om deze op de wetten der bloedsdrukking en der ex-
en endosmose gegronde theorie te toetsen, werden de vol-
gende proeven in het werk gesteld:

A. Kmstmalig te tveeg gebragte verminderde drukking in
de bloedvaten.

Deze hebben wij getracht te verkrijgen, door verhonge-
ring, spoedige en langzame bloedontlasting, en eindelijk,
door verhongering met aderlating te vereenigen.

Pte Proef.

Een konijn (I), wegende 2,217 Ned. fg , werd dood

(1) De konijnen werden alle gewogen, om ten minste het éénigste ,
alhoewel niet geheel zekere kriterium van de relatieve hoeveelheid bloed
der konijnen, niet ongebruikt te laten.

-ocr page 25-

gehongerd. Zijn gewigt nam daarbij op volgende wijze af:

2 de

dag 2,153

3de

))

2,12

5de

»)

1,706

fide

1,68

7 de

»

1,56

9de

))

1,516

lOde

n

1,475

12de

)f

1,223

]3de

1,21 (1

Den H^en dag werd het konijn dood gevonden, na
iets minder dan de helft van zijn oorspronkelijk gewigt
verloren te hebben.

Lijkopening. In de schedelholte slechts eenige groote
vaten met bloed gekleurd, zonder echter zeer gevuld te
zijn; oppervlakte der hersenen zeer vochtig; op meer dan
ééne plaats ophooping van snbarachnoideaalvocht; het rug-
gemerg levert niets bijzonders op.

Deze proef leert: bij verhongering vermeerdering van
het cerebro-spinaalvocht, met eenige afneming van bloed.

2lt;ie Proef.

Bij een konijn, wegende 1,439 Ned. f®, zoude de

fi

(1) Het konijn had dus binnen 15 dagen een relatief totaal verlies van
lt;gt;.■434.
Chossat vond bij konijnen na S dagen 0,574 , en neemt aan ,
dat een vogel of zoogdier, na f van hun gewigt verloren te hebben,
sterven.
Ons geval strookt niet geheel hiermede. Zie Chossat, Recher-
ches expérimentales sur l'inanition.
Paris 1843.

-ocr page 26-

aorta geopend worden, om zoo mogelijk eene bloeding
te weeg te brengen , die spoedig doodelijk moest worden.
Eer echter de proef zoover gevorderd was, overtuigde ik
mij, dat de art. mammaria genoeg bloed opleverde, om
den dood spoedig te veroorzaken, die dan ook weldra,
onder verschijnselen van tetanischen kramp, plaats had.

Lijkopening. Hersenen en ruggemerg bevatten minder
bloed dan gewoonlijk: slechts de groote vaten der pia
mater bevatten duidelijk bloed, terwijl de overige, meest-
al kleinere, bloedvaten, niet zoo duidelijk door hunne
kleur te onderscheiden waren; de oppervlakte der her-
senen
glad, Tochtig.

Deze proef leert: bij spoedige doodelijke bloeding ver-
mindering van bloed in de hersenholte, met eenige ver-
meerdering van het cerebro-spinaalvocht.

3de Proef.

Een konijn, wegende 2,171 Ned. gg, liet ik honger
lijden. Tegelijker tijd tapte ik bloed, en wel den
dag zeer weinig af. Den 3lt;ien dag woog het konijn 2,028 ;
de eene art. cruralis werd geopend, de bloeding eenigen
tijd met warm water onderhouden en daarop met koud
water gestild: het bloedverlies hierbij was niet groot.
Dennbsp;dag woog hel konijn 2,019. Aan den regter

voorpoot werd eene slagader geopend, en vervolgens zoo
als den dag te voren te werk gegaan. Den S^en dag
herhaalde ik op dezelfde wijze de bloedontlasting, maar
aan den linker voorpoot. Het konijn woog 1,969. Den
öAen dag, toen het gewigt van het konijn op 1,913 ge-

-ocr page 27-

zonken was, wilde ik het beestje plotseling dooden , de-
wijl ik bij deze proef niet bet uiterste afwachten wilde.
Ik verkoos daartoe blaauwzuur; na eenige vergeefscbe
pogingen met een slecht praeparaat gedaan te hebben ^
gelukte bet mij eindelijk in mijn voornemen te slagen,
nadat ik in het bezit van een beter praeparaat gekomen

was.

Lijkopening. Hersenen aan de oppervlakte vochtig,
glad, spiegelend; tusschen de groote en kleine hersenen,
alsook tusschen deze en de medulla oblongata, ophooping
van vocht, wel meer dan gewoonlijk , echter niet zooveel als
bij proef 1. De vaatvulling der hersenvliezen en van de
oppervlakte der hersenen viel mij eenigzins in het oog;
men zag een fraai roodgekleurd vaatnet, slagaderlijke con-
gestie aanduidende. Bij het openen van het ruggemergska -
naai ontlastten de sinus veel bloed. Ook de overige ade-
ren, in het bijzonder de vena cava inferior, waren zeer
met bloed gevuld; bet hart bloedledig.

Deze proef, in verband met de volgende beschouwd,
leert ons: vermeerdering van het vocht bij verhongering
en aderlating, zonder dat bet ligchaamsgewigt hierdoor
reeds sterk is afgenomen.

4'ie Proef.

Om mij te vrijwaren tegen de verwisseling der werking
van blaauwzuur met de uitkomst der verhongering en
bloeding, doodde ik een gezond konijn, wegende 1,645
Ned. Ê8, met blaauwzuur, zonder verdere complicatie.

-ocr page 28-

Ik vond, zoo aJs bij het vorige konijn, eene fraaije rood-
gekleurde slagaderlijke vaatvulling; tusschen de groote en
kleine hersenen en tusschen deze en de medulla oblongata
eenig vocht, zoo het mij toescheen in mindere hoeveelheid
dan bij het vorige konijn. Bij het openen der med. spin,
kwam veel bloed uit de geopende aderen , een verschijn-
sel , hetwelk niet tot de normale behoort, en tot eenen
gevulden toestand der aderen laat besluiten.

5de Proef.

Bij een konijn, wegende 1,321 Ned. gg, werd aan de
regterzijde de vena axillaris geopend, en de aldus ontstane
bloeding met warm water zoolang mogelijk onderhouden.
Na één uur tijds, toen de bloeding begon af te nemen,
werd de ader van gelijken naam aan de linkerzijde ge-
opend. Ook deze bloedde één uur lang. Eer zij echter
ophield , werd de vena cruralis geopend, welke meer
bloed leverde dan de vorigen. Nadat ook deze één uur
lang bloed ontlast had, werd de vena cruralis aan de
andere zijde doorgesneden. Daarna leefde het konijn nog
een half uur. Voor zijnen dood werd nog de art. mamm.
geopend , zij konde echter niet veel bloed meer ontlasten.
Terstond na den dood werden hersenen en ruggemerg
onderzocht; de hersenen waren aan de oppervlakte zeer
vochtig, evenzoo de ventriculi; de hersenen waren verder
buitengewoon anaemisch, zoodat slechts enkele in de sulcis
liggende kleine aderlijke takjes door hunne bloedkleur te
onderscheiden waren. Ruggemerg anaemisch , wit; rug-
gemergskanaal vochtig.

-ocr page 29-

23

Deze pi'oef leert ons: sterke vermindering van bloed en
vermeerdering van vocht bij langzame bloedontlasting. (1)

B. Kunstmatig te weeg gebragte verhoogde hloedsdrukking
in de bloedvaten der hersenen.

Verhoogde drukking werd verkregen door ophangen,
waarbij de aan den hals gelegene groote aderen zamen-
gedrukt worden, zoodat daardoor een hinderpaal voor het
afvloeijen van het aderlijk bloed ontstaat, die de druk-
king , waaronder het bloed in de hersenholte staat, zal
doen toenemen. Voorts hebben wij , door de lucht iti de
longen onder hoogere drukking le brengen, betzelfde oog-
merk getracht te bereiken (2).

ede Proef.

Een konijn, wegende 1,846 Ned. gg, werd opgehan
gen door middel van een louw, hetwelk om zijnen hals

(1)nbsp;Na herhaalde aderlatingen bij menscheu vinden wij de bloed- en
vochtmassa geheel overeenkomstig met de bij onze proeven verkregene.
Twee lijken uit de kliniek van den Hoogleeraar Loncft stelden ons nog
v66r korten tijd in de gelegenheid, zulks waar te nemen.

(2)nbsp;Draagt de respiratie bij stikken, dus ook bij ophangen, er toe
bij, om de drukking , waaronder het bloed staat, te verhoogen ? Hoe ont-
staat die verhoogde drukking, nadat de lucht in de longen onder hoo-
gere drukking gebragt is? Deze en andere vragen behoeven hier niel
onderzocht te worden, daar Prof. DONDERS zulks, voor zoover het niet
reeds in het
Nederlandsch Lancet, December 1849, geschied is, waar-
schijnlijk nader zal uiteenzetten.

-ocr page 30-

getrokken werd. Na eenige onbeduidende bewegingen
stierf het beest al spoedig. Terstond werden hersen- en
ruggemergsholte geopend, en, zooveel zulks doenlijk
was, gezorgd, dat het touw even zoo vast om den hals
bleef liggen, als tijdens het ophangen het geval geweest
was (1). Alle bloedvaten der zachte bekleedselen van de
hersen- en van de ruggemergsholte, voor zoover de laatste
boven het touw gelegen waren, waren zeer gevuld. Bij
het doorzagen der beenderen kwam veel bloed te voor-
schijn. De hersenvliezen, even als de hersenen, waren
zeer met bloed opgevuld. De hersenoppervlakte vochtig,
glinsterend. Ruggemerg tot aan het lendengedeelte bleek,
anaemisch; op deze plaats echter bloedsophooping (hypo-
statisch).

Wij leeren uit deze proef: vermeerdering van bloed
bij ophangen , zonder dat de vermindering van het vocht
duidelijk blijkt.

Tde Proef.

Een konijn, wegende 1,324 Ned. fg, werd op de

(1) Bürrows heeft bij zijne proeven eene ligatuur om den hals der
beesten gelegd, om zoo doende de hoeveelheid bloed in de hersenen,
zoo als ze op het oogenblik van den dood was, onveranderd te behou-
den. Op eene andere plaats zegt hij echter zelf, dat de sinus vertebrales
hierdoor niet gedrukt worden; deze voorzigtigheid stelde hem dus niet
zeker voor veranderingen na den dood. Het zekerste en veiligstemid-
del, om deze veranderingen te voorkomen, scheen mij toe, dadelijk
op de proef de sectie te laten volgen: hieraan ben ik iu alle mijne pree-
ven getrouw gebleven.

-ocr page 31-

volgende wijze gestikt. Nadat de trachea blootgelegd en
door eene dwarse insnijding geopend was, zonder ze
geheel te doorklieven, werd een glazen buisje in hare
holte gebragt en bevestigd. Dit buisje verdeelde zich
aan de vrijgeblevene zijde in twee armen. Aan den
eenen arm werd een manometer bevestigd; de andere
arm bleef vooreerst open
(1). Prof. Donders sloeg ten
zijnen behoeve de in- en exspiratie-drukkingen gade, na-
dat hij het opene buisje onder verschillende voorwaarden
gesloten had. Vervolgens werd het beest, door het slui-
ten van het opene buisje, terstond nadat hierdoor eene
vrij groote hoeveelheid lucht in de longen geblazen was,
gestikt. Wij overtuigden ons door waarnemingen aan den
manometer, dat de lucht in de longen, na het inblazen ,
onder hoogere drukking kwam. De bloedvaten in de her-
senen waren op deze wijze onder hoogere drukking ge-
bragt. Bij het openen van de schedelbeenderen vonden
wij de hersenen tegen deze aangedrukt. De oppervlak-
te, zoo als ook de ventriculi, waren zeer vochtig. De
sinus en andere bloedvaten, welke men door hunne kleur
gemakkelijk in hunne takverdeelingen kon vervolgen , wa-
ren zeer opgevuld met bloed. Ik mag hier niet onop-
gemerkt laten , dat, bij het openen van het wervelkanaal,
eene tusschen de spieren in de halswervelstreek gelegene
ader, gekwetst werd, uit welke spoedig het in de herse-
nen bevatte bloed voor een groot gedeelte afliep. Het

(1) Eene afbeelding van dit buisje is in het Nederlandsch Lancet,
December 1849, te vinden

-ocr page 32-

ruggemerg werd niet geopend, omdat veel bloed in de
ruggemergsholte gekomen was (1).

Deze proef leert ons: vermeerdering van bloed en schijn-
bare vermeerdering van het vocht bij verhoogde drukking
in de bloedvaten, te weeg gebragt door de lucht in de
longen onder hoogere drukking te brengen.

Vinden wij nu door deze proeven onze theorie ge-
schraagd? Wij durven dit bevestigend beantwoorden. Voor-
eerst blijkt duidelijk , dat de hoeveelheid bloed in de her-
senholte voor verandering vatbaar is, bij verminderde
bloedsdrukking afneemt, bij verhoogde toeneemt. Ten
tweede zien wij, dat bij langzamen dood door verbloe-
ding de bloedsvermindering veel aanzienlijker is dan bij
dood door snelle verbloeding. Ten derde blijkt, dat bij
vermindering van het bloed , hetzij door bloedontlasting,
hetzij door verhongering le weeg gebragt, bet cerebro-
spinaalvocht is toegenomen. Een punt slechts is er wat,
oppervlakkig beschouwd, niet met onze theorie schijnt te
strooken: het is de vermeerdering, althans de schijnbare
vermeerdering van cerebro-spinaalvocht in sommige gevallen
van vermeerdering van bloed. Indien wij echter in het oog
houden dat de boeveelheid van het vocht niet gemakkelijk
te beoordeelen is, wijl het voor een gedeelte in de ber-

(1) Eetiige met deze proeven overeenkomende sectieresuUaten , welke
ik ti,idens het bezoeken van de zeer leerrijke kliniek van den Heer Dr.
schnbevoogt gelegenheid had waar te nemen , ga ik hier met stilzwijgen
voorbij, omdat zij hunne plaats reeds in de
Himiboeken der path. anat-
gevonden hebben.

-ocr page 33-

senen zelve is besloten, dan zal het ons niet inoeijelijk
vallen ook van deze uitkomst, naar onze theorie, re-
kenschap te geven. Kiezen wij daartoe een voorbeeld,
en wel de uitkomst van proef 7, welke onze theorie
schijnbaar omverwerpt: immers vonden wij vermeerde-
ring van het bloed en, zoo als wij zeiden, schijnbaar
ook van het vocht. Maar mogen wij niet aannemen,
dat de vermeerdering van het vocht op de oppervlak-
te enz. der hersenen gepaard gaat met eene zooda-
nige vermindering van het vocht, in de hersenen zelve
bevat, dat de totaalkwantiteit desniettemin eene vermin-
dering oplevert? Wij geloofden ons hiertoe reeds gereg-
tigd , wanneer wij bedenken, dat vermeerdering én van
het vocht én van het bloed, zonder vermindering van
het volumen der hersenen, eene physische onmogelijkheid
is. Doch, wat meer is, onze theorie geeft er den sleutel
van, dat juist bepaaldelijk in het weefsel der hersenen de
opslorping van vocht, en alzoo de vermindering van vo-
lumen , bij verhoogde bloedsdrukking het snelst moet voor-
komen. Immers het zijn vooral de haarvaten, die door
opslorping de verhoogde drukking van het cerebro-spi-
naalvocht herleiden,
en juist in de hersenen zelve, waar-
aan de drukking door het cerebro-spinaalvocht wordt me-
degedeeld, komen uitsluitend zeer kleine bloedvaten en

haarvaten voor.

Dat eene bleeke hersenoppervlakte na aderlatingen dik-
werf ten onregte voor een gevolg van anaemie gehouden
wordt, terwijl hydraemie haar veroorzaakt heeft, is eene
opmerking van
Hamernjk , die de uitkomst van onze proe-

-ocr page 34-

ven niet twijfelachtig kan maken. Want eene vergelijking
van het in de hersenholte bevatte bloed, met dat in het ove-
rige ligchaam, zoude ons reeds tegen zoodanige verwisseling
kunnen vrijwaren. Maar daarenboven leert ons
Piorrï (1),
dat, wanneer wij het bloed in de aderen terughouden ,
er wel bij anaemie, maar niet bij hydraemie eene roode
kleur ontslaat.

De meening, reeds door Bürrows geuit, dat langzame
bloedonttrekkingen de hersenen bloedlediger zullen maken ,
en meer serum-uitzweeting ten gevolge zullen hebben, is
door onze proeven ten volle bewaarheid geworden (b. v.
proef 5). Ik meen hetzelfde voor congestieve oorzaken en
quantitatieve bloedsvermeerdering met vermindering van het
vocht te mogen aannemen, dat wil zeggen, dat de langzaam
werkende aanhoudende of chronische congestie de ver-
schijnselen van bloedsophooping enz. in hoogere mate zal
voortbrengen, dan werkingen van korteren tijd of acute
congestie met mogelijkheid doen kunnen. De pathologi-
sche anatomie staaft dit met bewijzen, b. v. drooge her-
senoppervlakte bij chronische hyperaemie, vooral zoodanige,
die een vroeger tijdperk van hypertrophie uitmaakt.

Wij zullen nu eenige meeningen van verschillende
schrijvers omtrent het zoo even gezegde vermelden, en
veroorlooven ons, waar wij zulks noodig achten, kritische
opmerkingen daarbij te voegen.

Bürrows is in twijfel, of bij verminderde bloedshoeveel-

(1) Veber die Blutkranklieiten. Aus dem l'raiizösischen von Dr.
K
rupp. Leipzig 1848. s. 70.

-ocr page 35-

heid in de hersenholte, de veerkracht der hersenen of het
serum de plaats van het bloed inneemt. Wel kan het de
vraag zijn, of de hersenen door vermeerdering of vermin-
dering van vocht aan volumen af- en toenemen, en dit
moet bevestigend beantwoord worden; maar van de veer'
kracht der hersenen kan hier geene sprake zijn.

Kellie (1) gelooft, dat meer bloed uit de hersenen kan
onttrokken worden na trepanatie, dan bij geslotene sche-
delholte , omdat dan de drukking des dampkrings niet
meer door de schedelbeenderen wederhouden wordt. Mogt
al dit denkbeeld waar zijn, zoo geloof ik toch niet, dat
het enkel de drukking van den dampkring [is, die dit ver-
schil te weeg brengt. Stellen wij ons maar duidelijk voor,
dat er bij gesloten' schedel niet meer bloed onttrokken
kan worden, dan er andere stoffen fin ons geval het ce-
rebro-spinaalvocht) voorhanden zijn, om de daardoor ont-
stane ruimte aan te vullen, en wel omdat er anders eene
onder deze omstandigheden onbestaanbare luchtledige ruimte
ontstaan zoude , dan zullen wij begrijpen , dat bij geopen-
den schedel niet zoo zeer de drukking van den damp-
kring , als wel de lucht, die de ontstane ledige ruimte

iH ■

(1) Ik had reeds de hoop opgegeven, om nog voor het eindigen de-
zer dissertatie in het hezit van
Kellie's verhandeling, opgenomen in
de
Med. chir. transact, van Edinburg (Bd. I.) te geraken, hoezeer ik
alle pogingen daartoe in bet werk had gesteld. Maar door de vriende-
lijkheid van Prof.
SchrOeder van der Kolk verkreeg ik eene Duitsche
vertaling daarvan door Dr.
Gottschalk , uitmakende eene van de stuk-
ken , bevat in zijne verzameling van in het Duitsch vertaalde
Verhande-
lingen over hersenziekten,
door F. Nasse uitgegeven.

-ocr page 36-

aanvult , in aanmerking komt. Immers is het bekend ,
dat de drukking van den dampkring, die op de bloed-
vaten in het algemeen werkt, dit niet minder op de
bloedvaten der hersenen doet, al is de schedel gesloten.
Immers weten wij bovendien, dat de drukking, die van
de bloedvaten uitgaat, zelfs grooter dan een atmospheer
zijn kan, al is de schedel gesloten. Ik wil met het gezeg-
de niet geheel ontkennen, dat, bij een groot en snel bloed-
verlies, de drukking, die door de bloedvaten wordt me-
degedeeld, tijdelijk minder dan een atmospheer bedra-
gen kan, maar ik herhaal het, de bloedvaten in de her-
senholte zijn niet gevrijwaard tegen de drukking van den
dampkring, ook wanneer de schedel in zijn geheel is.

Kellie zegt verder, dat de bloedsdrukking en niet de
hoeveelheid bloed in de hersenholte door aderlatingen
verminderd worden kan. Hij blijft echter niet getrouw
aan deze dwaling. Zoo vinden wij (1) door hem
als uitkomst zijner proeven opgegeven, dat de hoeveel-
heid bloed afnemen en door serum in (?) of buiten de
vaten vervangen worden kan. Kort te voren zegt bij
bij de beoordeeling van
Seed's Dissertatio inaiiguralis de
sanguine misso : «
Soweit scheinen diese Versuche den Satz
zu bestätigen, dass kein Theil der circulirenden Flüssig-
keit dem Kopfe entzogen werden kann , ohne dass zugleich
eine andere Aequivalente ihren Platz einnimmt.quot; En wat
meer is, wij lezen bij den verdediger der onveranderlijke

(1) Friedrich Nasse, Sammlung zur Kcnntniss der Gehirn- und
Riickenmarkskrankheiten,
pag. 35.

-ocr page 37-

bloedshoeveelheid in de hersenen, bij denzelfden schrijver,
die zijne verhandeling begint met de stelling, dat de hoe-
veelheid slagaderlijk plus aderlijk bloed in de hersenholte
eene onveranderlijke hoeveelheid uitmaakt, dat hij niet be-
twijfelt , dat bij langzame bloedontlasting de hersenen niet
alleen veel bloedarmer zouden worden, dan bij spoedige,
zoo als hij ze in het werk stelde , maar dat bovendien zeker
ook veel meer serum uitgestort zoude worden (1). Dezelf-
de verschijnselen verwacht hij bij cachexiën, inanitie enz.
Kellie heeft dus reeds denkbeelden geuit, die niet ver
van de waarheid gebleven zijn; maar zonder hiervoor
gronden op te geven of ze uit eene theorie af te leiden.

Wij geven mei leedwezen te kennen, dat wij van Ha-
mernjk
, dien wij als schrijver over dit onderwerp nu laten
volgen, niet kunnen zeggen, dat hij ons zooveel verder in
deze zaak gebragt heeft, als men naar den tijd, tusschen
zijn en
Kellie's stuk verstreken , had mogen verwachten.

Hamebnjk gelooft, dat aderlatingen de hoeveelheid bloed
niet dan na gedane trepanatie verminderen kunnen, en
zegt dienaangaande: (2) » Wir werden später anzeigen ,
dass die Eröffnung einer Körperarterie oder Vene das Ge-
hirn nur dann blutärmer machen kann, wenn die Schä-
delknochen gleichzeitig verletzt sind, denn solange die
Schädelknochen ganz bleiben, kann aus dem Gehirne,

(1)nbsp;Friedrich Nasse, Sammlung zur Kenntniss der Gehirn- und
Rückenmarkskrankheiten. Aus dem Englischen und Französischen von
Andreas Gottschalk. StuUgart 1837.

(2)nbsp;Hamernjk, 1. c. fig. 42.

-ocr page 38-

auch beim Abschneiden des Kopfes vom Rumpfe icein
Blut verloren gehen.quot;

Dit gezegde steunt op de vergelijking van den schedel
met een vat, en is als zoodanig vroeger door ons reeds
wederlegd. Dat hij hier zoo onmiddellijk dat afsnijden
van het hoofd laat volgen, bewijst, dat hij geheel heeft
voorbijgezien, dat bloed en liquor cerebro-spinalis gedurende
het leven met elkander kunnen wisselen.

Hamernjk treedt dus als verdediger der onveranderlijke
bloedshoeveelheid in de hersenholte op. Maar terwijl zijne
ten gronde liggende vergelijking van de schedelholle tij-
dens het leven met een met vloeistof gevuld vat en die
van den bloedsomloop in de hersenen met den loop van
eene vloeistof in eenen hevel geheel onjuist is, kan het niet
bevreemden, dat hij inconsequent wordt ten opzigte van deze
zijne meening. Zoo laat hij b. v. het vocht in de sche-
delholte er toe dienen, om ledige ruimten aan te vullen,
en geeft dus daarmede de mogelijkheid van zijne ver-
meerdering toe; zoo laat hij verder het bloed quantita-
tief toenemen en wel niet door verhoogde drukking in de
vaten , maar door vermindering der hersenzelfstandigheid ,
door eene buiten de vaten gelegene kracht, nadat hij te
voren gezegd heeft: »Bei unverletzten Schädelknochen
können natürlich weder die Arterien der Schädelhöhle
noch auch die des Gehirns ihr Volumen wechselweise ver-
änderen, sie müssen continuirlich dasselbe Volumen be-
halten;'' (1) ZOO ook laat hij bij vermeerdering der bloeds-

(1) Hamernjk, 1. c. pag. 56.

-ocr page 39-

hoeveelheid de vochtmassa afnemen enz. Deze inconsequent
tiën hebben, voor zoover v.
Kiwisch de heveltheorie, waarop
zij voor het grootste gedeelte steunen, aangetast en ver-
worpen heeft , reeds hare wederlegging gevonden. Ik
sta er dus niet verder bij stil.

Diekerhoff (1) heeft eenige proeven in het werk ge-
steld , om den invloed van aderlatingen op de hoeveelheid
bloeds in de hersenen na trepanatie op te helderen. Het
is echter te bejammeren , dat hij ze onnoodig compliceerde.
Zoo gaf hij aan eenen hond, vóór het begin van zijne eer-
ste proef, opium. Eenen tweeden bond doodde hij met aci-
dum hydrocyanicum , hetwelk , zoo als wij gezien hebben,
de vaatvulling modificeert, doordien het congestie veroor-
zaakt. Bij eenen derden hond druppelde hij na de trepa-
natie spiritus vini op de hersenvliezen , zoo zelfs, dat in-
flammatie daardoor ontstond. De uitkomsten, door hem
bij zoodanige wijzen van proefneming verkregen, kun-
nen dus ten deze niet beslissend zijn, en wij hechten
hierom weinig waarde aan zijne volgende woorden: (2)
» Ergo sive venaesectiones parvae modo et repetitae in-
stituuntur, sive sanguis ad mortem usque continuo de-
trahitur, terebratio cranii diminuendae sanguinis copiae
cerebro ejusque velamentis contenti nihil prodest.quot;

Voorts gelooft Diekerhoff (2) uit de 4'ie zijner proeven
te mogen opmaken, dat door aderlatingen wel de hersen-

(1)nbsp;Diekerhoff , De remediorum quorundam vi sanguinem cerelro
ct meningibus contentum diminvondi.
Bonnae 1835.

(2)nbsp;Diekerhoff, 1. c, pag. 9.

-ocr page 40-

ilH

vliezen, maar niet de hersenen bloediediger zouden wor-
den; voorwaar eene niet zeer aannemelijke meening. Im-
mers hebben de hersenen geen op zich zelf staand vaat-
stelsel , en dan toch steunt deze uitspraak maar op ééne
proef, welke als het ware door de 2^0 zijner proeven (1)
weêrlegd wordt, indien deze een voorbeeld van bloedle-
dige hersenen na bloedontlasting bevat.

Dr. Allen Thompson (2) spreekt op eene en dezelfde
bladzijde van vermeerderde en verminderde bloedsdruk-
king en van onveranderlijke hoeveelheid bloed in de
hersenholte. Evenwel geeft hij de mogelijkheid van ver-
mindering van deze hoeveelheid door pathologische pro-
ducten in de hersenholte toe. Ook hij ontkent den in-
vloed van aderlatingen op het bloed in de hersenholte,
wat het quantitative aangaat.

Bergmann is, zoo als wij reeds weten, de meening
toegedaan, dat de totaalquantiteit bloed in de hersenholte
onveranderlijk is; maar neemt eene ongelijke verdeeling
van het bloed aan, waarbij hij de volgende theorie ont-
wikkelt (3). Hooge ontwikkeling van de eene of andere
rigting van het verstand gaat gepaard met congestie in
het eene of andere deel der hersenen, terwijl de hierbij
verminderde werkdadigheid van andere deelen verklaard
wordt door de mindere of meerdere afleiding van het bloed
van die deelen. Doch dit is voorwaar niets dan eene wil-
lekeurige theorie. Wij weten, dat oefening van het eene

(1)nbsp;riEKERHOFF, 1. C. pag. 6.

(2)nbsp;TODD's Encyclopaedic, art. Circulation.
;3) Bergmann, 1 c. pag. 278.

-ocr page 41-

of andere orgaan vermeerderden bloedtoevoer, verhoogde
stofwissehng, vermeerderde ontwikkehng ten gevolge heeft,
en in het algemeen laat zich dit ook veel op de hersenen
toepassen; maar welke redenen bestaan er, om deze ver-
schillende graden van ontwikkeling zoo te localiseren, als
dit
Bekgmann's theorie eischt? Ware dit werkelijk zoo,
dan zouden bij de lijkopeningen van geleerden in verschil-
lende vakken, in verschillende daaraan beantwoordende
deelen der hersenen congestie en wie weet wat meer ge-
vonden moeten worden, waarvan ons de ondervinding tot
nog toe niets heeft aangetoond.

Tot de meeningen omtrent het toenemen van bloed in
de hersenen overgaande, hebben wij nog het volgende toe
te voegen. Vermeerdering van het bloed in de hersenholte
heeft
Bcbrows reeds doorgaans bij zijne rnet dit oogmerk
in het werk gestelde proeven verkregen. Ook hij heeft
dieren opgehangen, gestikt enz,
Diekerhoff gelooft, dat
zonder narcotica geene congestie bij proeven verkregen zal
worden. Dat zij door narcotica ontstaat, besluit hij uit
eene daarmede bij eenen hond in het werk gestelde proef.
Hij heeft bij eenen anderen hond eene vena jugularis on-
derbonden, en hem vervolgens uit de art. iliac. dood la-
ten bloeden ; bij eenen derden hond heeft hij hamersla-
gen op den van weeke bekleedselen ontblooten schedel
geappliceerd, vervolgens den schedel getrepaneerd en de
hersenvliezen geprikkeld, eindelijk ook dezen hond aan
verbloeding laten «eterven. Ik begrijp niet, hoe hij bij op
zoodanige wijze in het werk gestelde proeven vaatvulling
heeft kunnen verwachten?

-ocr page 42-

Met de circulatie in de hersenen staat de beweging der
hersenen in naauw verband. Het is bekend, dat men be-
weging waarnemen kan aan hersenen , wier beenbekleedsel
door fontanellen, verwonding of anderzins op kunstmatige
wijze, b.
V, door trepanatie enz., zijne continuïteit ver-
loren heeft. Deze beweging is van tweederlei aard, de
eene beantwoordt aan de ademhaling , de andere aan de
hartslagen, of, zoo men wil, aan den pols. Alvorens wij
het wezen dier bewegingen uiteenzetten en de vraag of
zij ook bij geslotene schedelholte plaats vinden , behande-
len , zullen wij onze dienaangaande in het werk getelde
proeven mededeelen.

8ste Proef.

Een konijn, wegende 1,135 Ned. fg, werd met de 4
pooten op eene plank vastgebonden. Vervolgens werd
het ligamentum obturatorium of occipito-atlantic. postic.
blootgelegd, en toen, nadat de zachte bekleedselen van
den schedel losgepraepareerd waren , met een klein zaag-
je een vierkant beenstukje uit den schedel uitgezaagd.
Eindelijk werd de trachea blootgelegd en door eene tus-
schen de kraakbeenderen gevoerde dwarssnede geopend.
In de trachea werd het bovenbeschrevene glazen buisje
bevestigd, hetwelk op de vrije zijde in 2 takken uitloopt.
Aan het eene werd een met water gevulde manometer
gehecht, het andere bleef voorshands open, zoodat het
konijn rustig doorademen konde. De respiratiebewegingen
waren duidelijk en beantwoordden aan die van de wa-

-ocr page 43-

terkolorn in den manometer. Naarmate nu de opene buis
minder of meer met den vinger gesloten werd, namen
beide bewegingen in dezelfde verhouding toe. Luehtinbla-
zing in het opene buisje had sterkere rijzing ten gevolge.
Wij merkten aan de spiegelbeeldjes op de oppervlakte
der hersenen de slagaderlijke beweging of den pols op,
welken
Ecker niet waarnemen konde. Duidelijk waren
verder bet vernaauwen en verwijden der sinus bij in- en
exspiratie zigtbaar. Werd het beenstukje, hetwelk juist
in de opening der schedelholte paste, ingevoegd, dan
zag men, even als bij geslotene schedelholte, de bewe-
ging aan het hgamentum obturatorium, zoodra zijne
spanning door eenen gepasten stand van den kop opge-
heven werd. Bij geopende schedelholte waren deze be-
wegmgen niet waar te nemen.

Wij leeren uit deze proef: dat er ook bij konijnen
tweederlei bewegingen aan de hersenen bij geopende sche-
delholte waar te nemen zijn, die men versterken kan
door de ademhaling zoodanig te belemmeren, dat in- en
uitademingsdrukking verhoogd worden.

9lt;le Proef.

Een schaap , hetwelk de draaiziekte had , werd door de
welwillendheid van den Directeur der veeartsenijschool ,
Prof.
Ncman ter dispositie van Prof. Donders gesteld, die
mij uitnoodigde, hem te vergezellen bij eene daarop te ne-
men proef en te gelijker tijd waarnemingen omtrent de her-
senbewegingen te doen. Nadat de noodige inlichtingen ver-

-ocr page 44-

kregen waren omtrent de waarschijnlijke zitplaats van den
Coenurus cerebralis, werd met eene handtrepaan op het
regter wandbeen eene opening gemaakt. De beenderen
werden op deze zijde zeer dun bevonden. Naast deze
opening werd eene tweede met de eerste ineenloopende
gemaakt en te gelijker tijd de dura mater weggeno-
men. Er werd geen vrij vocht op de oppervlakte der
hersenen gezien. De respiratiebewegingen waren niet
terstond waar te nemen. Na korten tijd kwam de blaas
van den Coenurus bij de exspiratie een weinig te voor-
schijn. Van dit oogenblik af werd bij elke volgende ex-
spiratie een grooter stuk van de blaas zigtbaar, bij elke
inspiratie verminderde haar omvang. Men zag in dit
zwellen en inkrimpen der met vocht gevulde blaas de
maat der hersenbewegingen klaar voor oogen. Deze bewe-
gingen waren geëvenredigd aan de bewegingen in den
manometer, welke op de bij de vorige proef beschrevene
wijze aangebragt was. Het sluiten van de buis, waar-
door het schaap ademde, had versterking der bewegingen
ten gevolge. Eindelijk viel de blaas uit. Nu waren de
hersenbewegingen zeer duidelijk, zoowel die der respira-
tie, als die van den pols. Aan het opene buisje werd
nu door middel van een caoutchouc-buisje de maagpomp
van
Weiss bevestigd en toen lucht in de longen gepompt.
Daardoor stegen de hersenen; zij zakten wederom , zoo-
dra de lucht kon worden uitgedreven.

Wij leeren uit deze proef, dat niet altijd terstond na
opening van den schedel de bewegingen zijn waar te ne-
men; dat zij vooral duidelijk worden, wanneer de her-

-ocr page 45-

senen door de eene of andere reden, zoo als hier door
het uitTallen der blaas, eenigzins ingezakt zijn; dat bij
verhoogde drukking in de longen de hersenen weder stij-
gen.

10de Proef.

Eene kat werd met de 4 pooten vastgebonden, en
vervolgens door inademing van chloroform genarcotiseerd.

Toen werd eene kruissnede in de zachte schedelbekleed -
selen gemaakt, deze werden losgepraepareerd en vervol-
gens een stuk uit den schedel gezaagd, en wel zoo, dat
de dura mater in haar geheel gebleven was. In de tra-
chea werd het bekende glazen buisje bevestigd, hetwelk
op de gewone wijze met den manometer en tegen het
einde van de proef met de maagpomp in verband gebragt
werd.

De respiratie-bewegingen , beantwoordende aan die van
den manometer, werden bij rustige ademhaling zeer dui-
delijk aan de dura mater waargenomen; na eenige ver-
poozing werd door de maagpomp lucht in de longen ge-
pompt en daardoor de hersenen en ook de dura mater
tot rijzen gebragt. Toen zij eene zekere hoogte bereikt
hadden, opende ik de dura mater om te zien of er vocht
uitvloeijen zoude: dit was echter niet het geval. Bij het
uitpompen van lucht uit de borstholte zag men de her-
senen sterk dalen.

Deze proef leert ons, dat de bewegingen, ook bij niet
geopende dura mater, waar te nemen zijn, dat bij het
rijzen der hersenen de hoeveelheid vocht op de bovenste

-ocr page 46-

oppervlakte niet aanzienlijk toeneemt, dat de hersenen
door verhoogde drukking bij inblazing van lucht in de
longen rijzen, door verminderde drukking, bij uitpom-
ping van lucht uit de longen dalen.

Ilde Proef.

Bij eene kat werd zonder chloroform , overigens even als
bij de vorige , de schedel geopend, met dat gevolg echter,
dat er eene hevige bloeding uit een der aderboezems ont-
stond , die veel eenige malen door koud water gestild werd ,
doch telkens door de bewegingen der kat hernieuwd
werd, zoodat reeds toen het ligament, obturât, gepraepa-
reerd was, om het te openen en vervolgens het vocht af
te tappen, de bewegingen van de hersenen niet meer
zigtbaar waren, de hersenen zich onder het niveau der
schedelbeenderen bevonden en de dura mater hol was.
Slechts op eene kleine plaats, en wel in de nabijheid
van den gekwetsten aderboezem werd aan een rood ge-
kleurd coagulum nog een weinig beweging bij in- en ex-
spiratie gezien. Gedurende de bloeding zag men duidelijk
bij de exspiratie het bloed met meer kracht en in grootere
hoeveelheid uit den gewonden aderboezem stroomen. Ik
opende vervolgens het ligamentum en had daarbij het on-
geluk weder eenen sinus te kwetsen. Dien ten gevolge
werd hierin bij de inspiratie lucht opgeslorpt. Hel bij
exspiratie uitstrooinende bloed werd meer en meer met
gasbellen gevuld. Spoedig daarop stierf het beest. In de
vena ca va superior, in het regter hart, en in de arte-

-ocr page 47-

ria pulmonalis dextra werden vele luchtbellen gevonden,
die in een groot deel der vena cava superior het bloed
geheel verdrongen hadden.

Deze proef leert, onder anderen, dat de bewegingen
na groot bloedverlies ophouden.

12'ie Proef.

Een konijn, wegende 1,454 Ned. diende vooreerst
om de normale bloedquantiteit in de hersenen waar te
nemen. Daartoe werd de schedelholte op de gewone wijze
geopend. Wij hebben deze hoeveelheid bloed aan de
beoordeeling van de uitkomst der lijkopeningen, bij de
eerste 7 proeven vermeid , ten grondslag gelegd. De re-
spiratie-bewegingen waren zeer zigtbaar. Ik praepareerde
vervolgens hei ligamentum obturatorium en zoog met een
spuitje, hetwelk eene zeer fijne opening had, de cere-
bro-spinaalvloeistof op. Ik konde, na dit opzuigen, geene
hersenbewegingen meer zien, terwijl de bewegingen der
vloeistof in het wervelkanaal voortduurden, en men Ier
plaatse van bet geopende ligamentum de vloeistof duide-
lijk zag af- en toenemen, of liever in de ruggemergsholte
terug en weer uit deze te voorschijn treden, geëvenredigd
aan de
in- en exspiratie.

Deze proef leert, dat de hersenbewegingen ophouden,
zoodra de vloeistof uit de hersenholte op eene of andere
wijze, hier b. v. door opzuigen, verwijderd is geworden.

De nu beschrevene proeven bevestigen voor het groot-

I,

-ocr page 48-

ste gedeelte de waarnemingen van Ecker; hetgeen zij bo-
vendien nog kunnen leeren, zal in het nu volgende be-
handeld worden. Dan wij veroorloven ons nu eenige mee-
ningen van andere schrijvers aangaande deze bewegingen
te bespreken.

Omtrent de bewegingen van den pols laat Ecker (1)
zich op de volgende wijze uit: »Es schien mir immer die
zwar rasch geschehende Pulsation des Gehirns nicht bloss
eine Erhebung also eine Ortsveränderung des Gehirns,
sondern auch so wie dies bei den Arterien der Fall ist
eine kurze rasche Ausdehnung zu sein, so dass ich den
beiden angegebenen Ursachen einen Antheil zuzuschreiben
geneigt bin.quot;

Met deze verklaring gelooven wij ons wel te kunnen
vereenigen. Dr.
Hamernjk echter zegt (2). »Die arterielle
Bewegung des Gehirns bei olfenen Schädelknochen ist
also nach unserer Ansicht durch die Verlängerung und
Erweiterung sämmtlicher Arterien desselben, oder durch
diejenige Schwankung der arteriellen Blutsäule am Hä-
matodynamometer veranlasst, welche von der Systole des
Herzens abzuleiten ist. Neben dieser Bewegung des Ge-
hirnes ist jedoch noch ein Vibriren desselben gleichzeitig
wahrzunehmen (?), welches von dem Tonus der Arte-
rienwände des Gehirns diesem selbst mitgetheilt wird,
und welches an den Fontanellen, bei Verletzung der
Schädelknochen und bei den sogenannten penetrirenden
Hirnhautschwämmen deutlich vorhanden ist.quot;

(1)nbsp;Ecker, 1. c. pag. 26.

(2)nbsp;Hamernjk, 1. c. pag. 43

-ocr page 49-

Dat de oniTang en inhoud der slagaderen bij systole
en diastole af- en toeneemt, dat daarbij de spannings-
toestanden der Taatwanden verschillen, is bekend en be-
grijpelijk ; maar hoe het vibreren der wanden eene der
oorzaken van de slagaderlijke hersen bewegingen wordt,
hoe zijne werking aan de bewegingen is waar te ne-
men , is onbegrijpelijk.

Ecker zet bij behandeling der respiratie-bewegingen
het mechanisme van de ademhaling in verband met
den bloedomloop in de slagaderen en aderen uiteen,
en gaat dan op de volgende wijze in zijne redenering
verder (1): »Durch den bis jetzt beschriebenen Me-
chanismus liesse sich nun zwar auf ungezwungene
Weise die Anschwellung des Gehirns bei der Exspira-
tion und das Zusammenfallen desselben bei der In-
spiration erklären, allein mehrfache Versuche, wovon
ich die wichtigsten im Folgendem erwähnen will, haben
mir unwiderlegUch dargethan, dass dessen ungeachtet es
etwas Anderes ist, was die respiratorische Bewegungen des
Gehirnes veranlasst, und dass diese Anschwellung und
Entleerung der Gehirnvenen nur in
sehr untergeordneter
Weise
dazu beiträgt. Es ist dieses die Bewegung der
Cerebrospinalflüssigk eit

Het bloed evenwel is de onmiddellijke, het vocht de mid-
dellijke oorzaak der bewegingen ; van de bloedvaten gaat de
kracht uit, het vocht gehoorzaamt aan deze kracht.
Hoe kan men nu aan het bloed eene ondergeschikte rol

(1) Ecker, 1. c, pag. 83.

-ocr page 50-

bij deze bewegingen toekennen? Ecker laat bij exspiratie
de aderen der rnggemergsholte opzwellen , door die op-
zwelling de dura mater tot de medulla spinalis naderen ,
zoodat minder vocht tusschen beide bevat zijn kan. Hij
laat voorts het vocht, in de ruggemergsholte bevat, stijgen
en in de schedelholte plaats vinden, en dat wel op de basis
cranii, in de ventriculis en op de oppervlakte der herse-
nen , en zoo, zegt hij verder, zetten de hersenen zich uit.
Zoo doende worden de respiratiebewegingen der hersenen
herleid tot eene vermeerdering en vermindering van vocht
in de hersenholte, geëvenredigd aan eene stijgende en
dalende beweging van dit vocht in het ruggemergs-
kanaal (1). Al ware dit zoo, zien wij dan wel, zoo als
Ecker wil, bij dit proces het bloed eene ondergeschikte
rol spelen? Maar heeft niet
Ecker bij deze verklaring
de verandering van de bloedmassa der hersenen bij in-
en exspiratie, die hij aan deze verklaring vooraf laat
gaan, uit bet oog verloren? Het éénigste wat hij daar-
omtrent vermeldt is het volgende. »Die Gehirnvenen
sind zwar etwas stärker gefüllt, aber die unnachgiebigen
Sinus sind nicht in dem Grade angeschwollenquot; (natuur-
lijk bij exspiratie). Dat de sinus der hersenholte niet
zoo uitzetbaar zijn als andere aderen, heeft verder geen
gevolg, dan dat daardoor de graad hunner vulling be-
perkt wordt, zonder dat daarom hunne dimensie, zoo
als velen willen, eene onveranderlijke wordt. Experiment

(1) Men verlicze niet uit het oog, dat ik hier van bewegingen bij
niet gesloten' schedel spreek.

-ocr page 51-

8 bevat een voorbeeld van hunne veranderlijkheid, die
Hamernjk ook bij lijkopeningen waargenomen wil hebben.
Zijn nu de aderboezems gevuld (1), zoo zullen zij ten
minste tegenstand bieden aan het bij versterkten slagader-
lijken bloedstroom meer toegevoerde aderlijke bloed, te
meer daar de venae vertebrales, waarin het bloed der
sinus zoude kunnen uitvloeijen, op dit oogenblik ook
zeer gevuld zijn, en de emissaria Santorini, al konden
zij ook de afvloeijing verligten, toch niet evenveel bloed
zouden kunnen afvoeren , als er door den versterkten slag-
aderlijken bloedstroom op dit oogenblik toegevoerd wordt.
Dat de bloedsomloop in de slagaderen bij de inspiratie
zoodanig gewijzigd wordt, dat de omvang van deze vaten
toeneemt, leert ons
Ecker zelf eenige bladzijden vóór
zijne aangehaalde meening omtrent de oorzaak der respi-
ratie-bewegingen. Zoo doende zoude dus niet het vocht
alleen de opzwelling bij de uitademing te weeg brengen.
Bij experiment 11 namen wij dan ook ophouden der
hersenbewegingen waar na verbloeding, en bij experi-
ment 10 vloeide, bij het openen der dura mater, nadat
de hersenen zeer hoog gestegen waren, geen vocht uit,
hetwelk niet geheel en al aan de vooronderstelling van
Ecker beantwoordt. Want met grond mag men verwach-
ten , dat het vocht, indien het uit de
ruggemergsholte
opstijgt, dien weg kiezen zou, op welken bet den min-

(1) Ware tiunne dimensie onveranderlijk, zij zouden altijd gevuld zijn,
en de verandering der bloedvaten slechts op de iii de sinus inmondende
aderen en de slagaderen der hersenen betrekking kunnen hebben.

-ocr page 52-

sten tegenstand ontmoet, en dus eer op de oppervlakte
der hersenen dan op de basis van den schedel te vinden
zijn moest. Immers zoude het anders de hersenen moe-
ten opligten.
Echer heeft dus voorzeker aan het vocht
eenen te grooten invloed toegekend. Het ophouden der
bewegingen, nadat het vocht uit de hersenen afgetapt
is, zoo als wij dit ook in experiment
12 waarnamen,
leert ons verder niets, dan dat de impulsie aan de her-
senen door de kracht van den bloedstroom gegeven , zon-
der het aanwezen van het veel besprokene vocht, geene
plaatsverandering der hersenen ten gevolge heeft.

Zoo veel van de hersenbewegingen bij geopenden sche-
del. Zullen dezelve ook bij gesloten' schedel plaats kun-
nen vinden?

Wij vinden deze vraag bij Ecker bevestigend beant-
woord. Het eenigst afdoend argument, hetwelk hij daar-
voor opgeeft, is de volgende waarneming (I): hij zag
de bewegingen door de niet geopende dura mater heen,
die maar voor een klein gedeelte blootgelegd was ge-
worden. Doch het is niet afdoende, deze waarneming
aan bet voorafgaande aan te sluiten; dit zoude immers
tot de verkeerde meening aanleiding kunnen geven, dat
bet voor de bewegingen bij geopenden schedel vermelde,
zonder eenige wijziging, ook voor de bewegingen bij ge-
sloten' schedel geldig was. Immers wordt het stijgen
en dalen van het vocht uit de ruggemergs naar de
hersenholte, en omgekeerd, bij eenen geslotenen schedel

(1) Ecker, 1. c. pag. H6.

-ocr page 53-

eene onmogelijkheid. Want wij hebben gezien, dat het
niet alleen de bloedvaten zijn, die in de ruggemergs-
holte hggen, welke bij de uitademing meer gevuld wor-
den , maar dat dit even zeer met de in de hersenholte
gelegene vaten het geval is. Hoe zoude nu, terwijl de
vaten in de hersenholte meer gevuld worden, bij geslo-
ten' schedel, het vocht kunnen toenemen? Of zouden
wij eenen aan elke uitademing beantwoordenden vergroot-
ten ruimte-inhoud of eene dergelijke verkleining der her-
senen mogen aannemen, opdat het vocht toch maar plaats
vinden zoude? Niet minder stuiten wij op ongerijmdhe-
den , zoodra wij eene afdalende beweging van het vocht,
van de hersen- naar de ruggemergsholte toe, bij de in-
ademing consequent willen volhouden. Immers zouden
dan bloed en vocht te gelijker tijd in de schedelholte
afnemen. Er kan echter geene luchtledige ruimte in de
hersenholte ontstaan. Men zoude dus naar eene aanvul-
lende stof moeten zoeken. Zal deze wel te vinden zijn?

Blijven wij echter getrouw aan onze vroeger ontwikkelde
theorie, en zij zal ons de inlichting niet schuldig blijven
over hetgeen bij gesloten' schedel ten gevolge van de
ademhaling gebeuren kan. Bij de uitademing neemt de
drukking in de bloedvaten der hersen- en ruggemergs-
holte toe; bij de inademing daarentegen neemt zij af.
Aan de vermeerdering en vermindering nu van deze
drukking beantwoordt de af en toename van het vocht.
Ziedaar dus den sleutel ter verklaring. Want oefent de
ademhaling gelijkmatigen invloed op hersenen en rugge-
merg uit, dan zal bij de uitademing in beide het bloed

ÉÊÊÊ

-ocr page 54-

toe- en het vocht afnemen, dan zal bij de inademing in
beide het omgekeerde moeten gebeuren, — het zij dan
ook slechts in zeer geringe mate.

Hebben nu deze veranderingen altijd bewegingen ten ge-
volge? Wij zullen niet lang stilstaan bij het beantwoorden
van deze vraag , omdat wij nog niet zoo gelukkig zijn ,
om dit punt meer te kunnen ophelderen, dan tot nog
toe reeds geschied is. Wij stellen ons tevreden met de
opmerking, dat degenen, die genegen zijn mogten met
Ecker deze bewegingen aan te nemen, de verklaring in
het zoo even vermelde zullen vinden, en veroorloven ons
hier ter plaatse de volgende woorden van
Longet (1) voor
den geest te halen, die onze voorstelling teregtwijzen
zullen, zoo deze welhgt misleid ware door het aanhalen
van voorbeelden, die ons ter verduidelijking de wezenlijk-
heid (?) in vergrootten maatstaf voorstelden. Zij luiden:
»Man kann übrigens nicht läugnen, dass sowohl die
Versuche an lebenden Tbieren als auch die Beobachtung
bei gespaltenem Rückgrat eine übertriebene Vorstellung
von der Ausgiebigkeit der Bewegungen dieser Flüssigkeit
(cerebro-spinaalvloeistof) geben.quot;

Ecker geeft nog volgende redenen voor het bestaan der
hcrsenbewegingen tydens het leven op. (2)

1° Hij gelooft uit analogie te mogen aannemen, dat,
waar een weivlies is, bewegingen plaats zullen heb-

(1)nbsp;Longet , Anat. und Physiol. des Nervensystems. Deulscli von
Dr J. A. Hein, S. 183.

(2)nbsp;Ecker, l. c. pag. 1-48 et seq.

-ocr page 55-

ben. Eckek voegt er zelf bij, dat het sereuse vlies, het-
welk ruggemerg en hersenen omkleedt, in menig opzigt
van andere sereuse vhezen afwijkt. Hoezeer zijn argument
door deze opmerking verzwakt wordt , blijkt nog meer
daaruit, dat men reeds zoover gegaan is , te ontken-
nen, dat de arachnoidea een weivlies zijn zoude, zoodat
dus die afwijking der arachnoidea niet zoo geheel onbe-
duidend is.

2° Gelooft Ecker , dat de hersenkronkelingen voor eene
beweging tijdens het leven pleiten. Dit kan toch wel
niets meer heeten, dan dat de hersenen, naarmate hare
oppervlakte platter wordt , minder ruimte voor vloei-
stof overlaten. Hiermede wordt dus niets meer gezegd,
dan dat er mogelijkheid bestaat, dat één der factoren van
de hersenbewegingen verkleind, ja zelfs bijna tot
O her-
leid worden kan, zoodat de bewegingen in dezelfde mate
tot verdwijnens toe afnemen.

3» De bewegingen aan fontanellen, wonden enz. kun-
nen , zoo als
Ecker wil, voor den normalen toestand
tijdens het leven niets bewijzen ; want in het eene geval
beeft men bewegelijke vliezen enz., in bet andere aan
drukking weerstand biedend beenweefsel.

4° Evenmin kunnen wij aan het scheuren van eene
schedelwonde bij kinkhoest en aan andere toevallen bij
de exspiratie bewijskracht toeschrijven. Wij leeren daar-
uit verder niets, dan dat verhoogde drukking tegen een
of ander punt, hetwelk geenen toereikenden wederstand
bieden kan, plaats had enz; voor den normalen toestand
leeren wij daaruit weinig.

-ocr page 56-

Egkkii's hoofdargument voor de bewegingen tijdens het
leven blijft dus, dat men door een klein gedeelte van de
blootgelegde dura mater heen de bewegingen zien zoude.
Be verschillende meeningen over deze beweging heeft
Ecker
met groote vlijt verzameld. Daarom verwijzen wij daar-
heen, en btpalen ons verder tot het volgende.

Longet (1) gelooft aan te toonen, dat noch bloed noch
vocht in de hersenholte afnemen kan, dat er dus geene
bewegingen mogelijk zijn, daar er geene ledige ruimte
ontstaan kan. Desniettemin erkent hij eene met de respi-
ratie gepaard gaande verandering, en gelooft die in de
hersenen zelve te vinden, welke, zoo als hij zegt, ijler
of digter worden, naarmate de in de hersenen bevatte
vloeistof vermeerdert of vermindert. De omvang der her-
senen zoude hierbij geene verandering ondergaan.

v. Kiwisch erkent de mogelijkheid der hersenbewegin-
gen bij gesloten' schedel; maar wij kunnen ons met de
daarvoor opgegevene redenen, namelijk de veerkracht en
zamendrukbaarheid der hersenen, niet vereenigen (2).

ilajiernjk volgt Ecker bij zijne beschrijving der hersen-
bewegingen by geopenden schedel, en geeft zich daarbij
moeite om aan te toonen, dat niets van dien aard bij ge-
sloten' schedel plaats hebben kan. Zijne redenen daar-
voor hebben reeds hier en daar hare plaatsgevonden, en
behoeven dus geene nadere vermelding. Niet minder tracht
Hamernjk Ecker's redenen voor de bewegingen bij geslo-

(1)nbsp;longet, 1 c. Bd. i. pag. 628.

(2)nbsp;v. Kiwisch, 1. c. pag. 89,

-ocr page 57-

tene onuilzetbare omgeving der hersenen te wederleggen
en gaat ten slotle op de volgende wijze voort: (1)

»Nach dem Gesagten sind wir demnach fest uberzeugt :
dass zwischen den Schädelknochen und dem Gehirne
kein Raum vorhanden , dass die Schädelhöhle vollkommen
voll ist, dass bei unverlelzien Schädelknochen am Ge-
hirne und seiner Flüssigkeit keine Bewegung vorkommt,
und wir können ausser dem bereits Gesagten auch noch
dadurch unsere Ansicht unterstützen, dass für dieselbe
die Entwickelungsgeschichte des Gehirnes und der Schä-
delknoclien ein wichtiges Wort spricht.quot; (?)

ßSI.

Er blijft ons nog eene stelling ter behandeling over.
Zij luidt: De hersenen zelve behoeven niet altijd hetzelfde
volumen bij gelijken ruimteinhoud des schedels te behou-
den ; dus dien ten gevolge toe - of afname van de som
van cerebro spinaalvocht en bloed.

Wij hebben reeds in proef 7 afname van volumen leeren
kennen en verklaard. Het veranderen van volumen der her-
senen wordt ons bovendien geleerd door de pathologische
anatomie. Wij willen hier eenige woorden van
Rokit.vnsky
aanhalen. Bij de beschrijving van een geval van over-
matige ontwikkeling der hersenen zegt
Rokitansky (2): »De-

H

mm

(1)nbsp;Hamernjk, 1. c. pag. TO.

(2)nbsp;Rokitansky, Pathol. Anat. Bd. 11. Vertaald door Dr. Moleschut,
pag. 7U,

4

-ocr page 58-

ze vliezen (hersenvliezen) missen klaarblijkelijk de voch-
tigheid , die aan de vrije oppervlakte van het spinnewebs-
vlies toekomt. Zij zijn droog en hunne vaten bloedledig,
plat. De kronkels van de halfronden der groote hersenen
zijn ineengedrongen en afgeplat; de grijze zelfstandigheid
is meestal bleek en graauwrood van kleur, het merg be-
stendig schitterend wit, in hel oog vallend bleek en bloed-
arm , welke omstandigheid juist daarom van gewigt is,
omdat hierdoor de vergrooting , die aan overvoeding haar
ontstaan te danken beeft, onderscheiden wordt van de
zwelling der hersenen, die door bloedvnlling wordt te
weeg gebragt. Voorts lezen wij bij denzelfden schrij-
ver in het hoofdstuk , hetwelk over atrophie han-
delt:
(1) de élat criblë etc. van Ddranü Fardei, is een
gemeenschappelijk gevolg van de atrophie der herse-
nen en van de daardoor te weeg gebragte bToedovervul-
ling der vaten enz. De door het wegteren der hersenen
ontstane ledige ruimte in den schedel wordt hoofdzakelijk
door eene heldere kleurlooze wei gevuld, die in den zak (?)
van het spinnewehsvlies rondom de hersenen, in het weef-
fel van het zachte hersenvlies en in de holten opgehoopt is.

Hetgeen Prof. Do.xders en ik, voor zoover mij daar-
toe tijdens mijne studie de gelegenheid geboden was,
dienaangaande waargenomen hebben, stemt met deze woor-
den over het algemeen zoo overeen , dat ik geloof daar-
mede te kunnen volstaan ter staving van deze laatste stel-
ling. Immers zoude al hetgeen ik hier nog bijvoegen wilde

(1) Idem. pag. H9,

-ocr page 59-

eene herhaling van het hier of daar reeds gezegde worden.

Wij kennen aan het bloed bij voorkeur het vermogen niet
toe om de hersenholte aan te vullen, wanneer de her-
senzelfstandigheid zelve afneemt; wij gelooven ook niet
dat men aangaande de vermeerdering en vermindering van
hersenzelfstandigheid zoo spreken mag , als
Hamernjk dit in
de volgende woorden doet: (1)

»Die Quantität des in der Schädelhöhle enthaltenen
Blutes kann ebenso rasch variiren, als die Quantität der
Gehirnsubstanz. Eine einzige schlaflos und kommervoll
verlebte Nacht, eine einigermassen intensivere Anstren-
gung des Gehirns bei einer geistigen Arbeit, eine etwas
protrahirte Diät vermehren in demselben Verhältnisse die
Quantität Blutes in der Schädelhöhle als sie das Gewicht
der Gehirnmasse zum Schwinden bringen. Wie man sich
jedoch von diesen genannten Anstrengungen erholt hat,
wie sich also nach einigen ruhigen Nächten, nach einem
hinreichenden Ausruhen von allen geistigen Arbeiten,
nach einigen gut verlebten Tagen u. s. w. wie sich also
die verlorene Quantität des Gehirnes ersetzt hat, so wird
eben hierdurch die Quantität des in der Schädel enthal-
tenen Blutes geringer.quot;

Hamernjk is zeker een weinig te ver gegaan in deze
woorden. Wij weten door
Chossat , dat de her«enzelfstan-
digheid bij verhongering het minst aan gewigt verliest.
Wij hebben over de voeding en stofwisseling eenige door
de ondervinding bevestigde regelen. Wilden wij nu, daar-

(1) Hahermjk, 1. c. pag. 93

-ocr page 60-

mede toegerust, eenige mogelijicheden omtrent de veran-
deringen in de hersenzelfstandigheid bij zekere invloeden
wagen, dan zouden wij , zoo wij ten minste op vasten
bodem wilden blijven, geene kans zien, om
Hameiinjk op
den door bem bereikten onveiligen afstand in te halen.

Wij hebben tot dusver elke toepassing vermeden en
zoodoende het zoogenaamd praktische gebied onbetre-
den gelaten, niet omdat wij daar geen voordeel te ver-
wachten hadden van onze tot dusver ontwikkelde denk-
beelden ; maar integendeel, omdat wij de daar in te oog-
sten voordeelen zoo hoog schatten, dat wij dit liefst in
een afzonderlijk stuk verkozen te doen. Wij zullen dus als
vervolg hierop, het een en ander over den invloed van
het bloed op de voeding der hersenen , over asphyxie, her-
sendrukking door bloedvulhng, apoplexia sanguinea en sero-
sa, coma, congestie, inflammatie, haar beloop en uit-
gangen, secundaire stoornissen in de circulatie der herse-
nen enz. moeten zeggen.

tan tom.

-ocr page 61-

theses.

I.

De dieren zijn niet van verstand ontbloot, en de mensch
heeft het instinct met de dieren gemeen.

II.

Wij betwijfelen de generatio aequivoea.

III.

Wij verschillen in meening van Elsaesser , wanneer hij
zegt: »Wenn ein Kind kurz vor dem Tode Milch oder
Milchbrei genossen (und nicht wieder erbrochen) hat, findet
man und muss nam im Leichnam Magenerweichung finden.quot;

IV.

Uit ViBOHOw's haematoïdine-krystallen kan men den ouder-
dom der extravasaten niet met zekerheid afleiden.

V.

Krachten zijn denkbeeldige oorzaken van verschijnselen.

-ocr page 62-

VI.

Alle pogingen, om eene scherpe grenslijn te trekken
tusschen dieren en planten, zijn vruchteloos.

G. J. Müldee.

VII.

De orgaiiisclie spiervezelen bestaan niet uit verlengde
kernboudende cellen, of liever, uit min of meer lange op
beide zijden puntig uitloopende vezelen , zoo als
Koellikek
ze beschrijft.

VIII.

De planten, die in de bouwbare aarde gevestigd zijn,
putten daaruit anorganische en organische zouten.

G. J. Muldbk.

IX.

Voor pharmaceutiscb gebruik verdienen de in het wild
groeijende planten in de meeste gevallen de voorkeur boven
de planten, door kuituur verkregen.

X.

Libbig's verdeeling der voedingsmiddelen in plastische en
respiratorische is te verwerpen.

XI.

Physiologie und Pathologie sind Eins.

Henle.

XII.

Henle's typische kracht noemt Hasse ten onregte eene
verbeterde uitgaaf der levenskracht.

-ocr page 63-

Geene bloeding zonder scheiding in den zamenhang der
vaten.

XIV.

Erfahren wird nur, dass Behandlung und Genesung einan-
der folgen; erschlossen und hypothetisch ist, dass die
Genesung Wirkung der Behandlung sei.

Henle.

XV.

Wissen au sich ist werthlos.

Schleiden.

XVI.

Elk geneesheer, die niet individualiseert, behandelt in
boeken beschrevene ziekten, niet echter zieke menschen.

XVII.

Die Nerven sind auch ausser des Reizung und ohne aeus-
sere Anregung wirksam; der Reiz weckt daher nicht die
Wirksamkeit, sondern ändert sie nur weil er die Sub-
stanz ändert.

Henle.

XVIII.

De beenige schedel is niet uit drie wervels zamengesteld.

XIX.

»Entzündung ist erhöhte Lebcnsthätigkeit.quot; Ziedaar een
voorbeeld van eene niets beteekenende phrase!

-ocr page 64-

XX.

De physiologisehe en therapeutische werking der genees-
middelen zijn geenszins altijd dezelfde.

XXI.

De zoogenaamde theoretische wetenschappen zijn de grond-
slag van eene rationele geneeskunde.

XXII.

Uit het verloop en de verdeeling der vaten in de con-
junctiva is geenszins de specifieke geaardheid eener oog-
ziekte te herkennen.

XXIII.

De teleologische verklaringswijze is nadeelig voor dc ont-
wikkeling der wetenschappen.

XXIV.

Diese Regel des Selbstsehens, des Selbsterfahrens gilt
aber im Grossen wie im Kleinen. Nicht nur in einer gan-
zen Disciplin muss Einer selbständig gearbeitet haben, selbst
beobachtet haben, wenn er darüber mitsprechen will, son-
dern auch in jedem einzelnen Zweige muss er selbst ganz
specielle Untersuchungen anstellen, wenn ihm die ver-
wandten Arbeiten van Anderen verständlich und von Nutzen
sein sollen.

Schleiden.

-ocr page 65-

Cazeaux heeft ongelijk, wanneer hij beweert : » L'impos-
sibilité d'entendre les battements du coeur, après le cin-
quième mois, est un signe certain de la mort du foetus.quot;

XXVI.

Nicht jede Krankheit, in welcher sich eine Krase beo-
bachten lässt, ist eine Dyskrasie.

Heule.

-ocr page 66-

-, -i.'p «