-ocr page 1-

GONADALE GESLACHTSHORMONEN
IN DE URINE VAN EEN
INTERSEX (VARKEN)

do.

■..r^.-ii- ■quot;-.AJ:

lt;ju ICfllj

BiELIpTHEEK DER
RlJKSUNIYERSIïEiT
UïKECHT,

J. DE REGT

-ocr page 2-

^W'îSf; f' ■

mmf,

MS

lt; '

Î i

X

/

»

3f

• ^

vquot; VT\,-

• '•it

i^ij,:

-ocr page 3-

mMMA

-..•■■^Ïv'V.i.,

..('uv ;

-- «m

gt;gt;

vïiî ^ ■

...

m

-ocr page 4-

ami

ft

a:

'W'-.i't.

Ii

i

ßm

B

k4

-ocr page 5-

GONADALE GESLACHTSHORMONEN
IN DE URINE VAN EEN INTERSEX (Varken)

-ocr page 6-

, SÄ

'ia-^-'Srquot;-

ïï^quot;-

-ocr page 7-

GONADALE GESLACHTSHORMONEN
IN DE URINE VAN EEN
INTERSEX (VARKEN)

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. C. W. VOLLGRAFF, HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEER-
TE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSHEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER VEE-ARTSENIJKUN-
DE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 20 DECEM-
BER 1935, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR

- JAN DE REGT -

^nbsp;GEBOREN TE ROTTERDAM ^

DRUKKERIJ MERCHIERS, GENT (belgie)

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

J

T.!''

'xX'V ;

-ocr page 9-

Aan de nagedachtenis mijner Ouders.
Aan mijn Vrouw.

-ocr page 10- -ocr page 11-

Bij het verschijnen van dit pfoefschrift maak ik gaarne van de
gelegenheid gebruik, mijn leermeesters in de diergeneeskundige stu-
die mijn dank te betuigen voor het van hen genoten onderwijs.

Dank zij uw medewerking. Hooggeleerde RINGER. is het
mogelijk geweest mijn onderzoek uit te voeren. Voor uw belang-
stelling en voor de ruime gelegenheid, die U mij gegeven hebt, op
uw laboratorium mijn hormoonpreparaten te bereiden, blijf ik U
ten zeerste dankbaar.

Naar U, Hooggeleerden KREDIET, hooggeachten promotor,
gaan mijn bizondere dank en erkentelijkheid uit voor de leerrijke
en aangename jaren, die ik in uw instituut als assistent mocht door-
brengen. Dit proefschrift.als wetenschappelijk resultaat dezer jaren,
is door mijn vertrek naar Gent meen dan een jaar tater verschenen
dan ik gewild had, daar mijn nieuwe werkkring het eerste jaar al mijn
beschikbaren tijd opeischte. Het is mij een groote voldoening, dat
ik nu dit werk heb kunnen beeindigen.

Hooggeleerde SJOLLEMA. U dank ik ten zeerste voor uw
zeer gewaardeerde medewerking.

Hooggeachte SCHULZE. ik blijf het betreuren, dat ik door
tijdgebrek niet méér van U kon leeren.

Waarde MEYLING, uw kennis en hulpvaardigheid zijn mij
tijdens mijn assistentschap van groote beteekenis geweest.

Ook U. mevrouw BUITENHUIS, en U. VAN DER ZWEEP,
die mij bij mijn onderzoek van dienst zijt geweest, zeg ik hartelijk
dank.

Tot den Heer HERBER richt ik een woord van dank voor
zijn uitstekende technische hulp. die hij mij verleend heeft.

-ocr page 12-

m

^-f- .V

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I.

INLEIDING.

Bij onze huisdieren, en daarbij denk ik, voor zoover de zoog-
dieren betreft, zoo niet uitsluitend, dan toch hoofdzakelijk aan het
varken en de geit, komt een afwijking voor, die gewoonlijk met
den naam « hermaphrodisie » wordt aangeduid.

Men gebruikte, en gebruikt nog, dit woord voor die gevallen,
waar men bij een dier goed ontwikkelde deelen van het mannelijk
en van het vrouwelijk geslachtsapparaat waarneemt.

Aan het veterinair-anatomisch instituut van de Utrechtsche
Universiteit, waar prof. Krediet zich reeds jarenlang met het
verschijnsel der hermaphrodisie bij de huisdieren bezighoudt,
krijgt men, na kennismaking met het groote aantal preparaten, die
daar in den loop der jaren bijeengebracht zijn, den indruk, dat het
verschijnsel eigenlijk heelemaal niet zeldzaam zou zijn. Wel vormen
de verscheidene gevallen, die jaarlijks naar het instituut opgezon-
den worden, redelijkerwijze verondersteld, een onderdeel van het
totale aantal in Nederland voorkomende gevallen, toch overschatte
men de frequentie van de afwijking niet; genoeg grossiers in varkens
en aan de slachthuizen keurmeesters en hulpkeurmeesters met
scherp waarnemingsvermogen hebben in hun vaak 20- en 25-jarigen
werkkring nog nooit een geval waargenomen.

Bij het levende dier kan onze aandacht erop gevestigd worden
door het waarnemen van een vulva en eronder een scrotum, waarin

-ocr page 14-

bij palpatie 1 of 2 testikelachtige organen bhjken aanwezig te z,n
De leek denkt, wanneer hij zooiets ziet en niet op de hoogte .
van het voorkomen der afwijking, te doen te hebben met een zeug.
die een hesbreuk heeft. Deze vergissing is te begrijpen als men weet,
dat een varkensscrotum geen hals heeft en dus een grootere over-
eenkomst met een breukzak toont.nbsp;, .

Indien we niet slechts die gevallen van hermaphrodis.e, waarm
het dier zoowel mannelijke als vrouwelijke gameten voortbrengt,
als echte of ware hermaphrodisie beschouwen (in tegenstelling met
alle overige, aan minder strenge voorwaarden voldoende gevallen
van zg.
pseudohermaphrodisie), maar eenvoudig ieder dier herma-
phrodiet noemen, dat duidehjk ontwikkelde mannelijke en vrouwe-
hjTce geslachtsorganen bezit, of deelen daarvan, dan zal weldra
blijken dat theoretisch denkbare grensgevallen, die door de onvol-
komenheid der definitie niet gerangschikt zouden kunnen worden,
ons practisch, d. w. z. in de voorkomende gevallen,
geen moeilijk-
heden zullen opleveren. Want hoezeer ook de verschillende deelen
van het genitaalapparaat in sterk uiteenloopende graden van ont-
wikkeling aanwezig kunnen zijn, het is opmerkelijk, dat het grootste
qedeelte de'r hermaphrodiete varkens, in grove trekken beschouwd,
Ln vrij uniform anatomisch beeld laat zien, dat geen twijfel over-
laat voor de beslissing of er al of niet mannelijke en vrouwelijke
deelen van het genitaalapparaat aanwezig zijn.

Na makroskopisch onderzoek zien we in zulke gevallen onmid-
dellijk met een hermaphrodiet te doen te hebben, want steeds vinden
we een uterus bicornis (met vagina), terwijl de gonaden bijna altijd
qeheel of gedeeltelijk vorm en consistentie van een testis vertoonen.
Hierbij zijn vele variaties mogelijk, bijvoorbeeld beide gonaden zijn
volledig testes, of slechts 1, terwijl de andere dan ovarium of ovario-
testis kan zijn. In het laatste geval, dat ook beiderzijds kan voor-
komen, is het gehalte aan ovariaalweefsel sterk uiteenloopend, tus
schen O en 100 Het meest komt voor: 2 testes en 1 testis en
1 ovariotestis. Bij de 15 gevallen die ik als assistent bij prof.

-ocr page 15-

KREDIET heb onderzocht, heb ik geen enkel zuiver ovarium aange-
troffen • KREDIET heeft ze echter meermalen ontmoet.

Het testisweefsel kenmerkt zich door de aan dit orgaan eigen
sappige weekheid en bruinachtige kleur; de consistentie is in lang
gefixeerde organen min of meer gummiachtig. Het vertoont den
normalen
buisjes-bouw, maar het zaadepitheel is sterk afwijkend
van dat van den normalen testis, want de buisjes zijn van binnen
bekleed met een « indifferent» epitheel, dat bijna nooit rijpings-
stadia vertoont. Het vormt een vaak draderig syncytium met
vacuolen. Er is geen differentiatie, dus ook geen cel van Sertoli.
De buisjes van een dergelijken sterielen testikel zijn dus niet semi-
nifeer. Ontstaan uit de medullairstrengen, komen ze met het germi-
natieve deel van de gonade overeen. Ze Wijven, in vergelijking met
normale testes, tegenover het interstitium gewoonlijk in ontwikkeling
ten achter, want in een intersexentestis (met of zonder ovariaal-
weefsel) is het interstitium, met name de cellen van LEYDIG,
buitengewoon sterk ontwikkeld, zóó sterk, dat in de microscopische
coupe deze cellen vaak de helft, niet zelden zelfs meer dan de helft,
van het gezichtsbeeld uitmaken. Ze zijn heel duidelijk polygonaal,
sterk eosinophiel en bezitten een typische excentrische kern. De
tunica albuginea der gonade is in den regel goed ontwikkeld. Er
tegenaan of erin hgt een enkele keer een min of meer van de rest
afgescheiden smalle strook kleinere buisjes, die volgens KREDIET
uit corticale strengen zijn voortgekomen.

Tegen de testis aan, maar ook wel eens los ervan, bevindt
zich een lange epididymis, die zonder een cauda te vormen in de
ductus deferens kan overgaan. Zij is dan een eindweegs in het lig.
latum uteri te volgen, waar zij tot een gekronkelde zaadleider wordt,
die naast de baarmoederhoorn te vinden is, dan in den wand van
het corpus uteri, de cervix en de vagina te volgen is tot de inmonding
in den sinus urogenitalis.

In de gevallen waar KREDIET een gonade vond uit enkel
ovariaalweefsel, stelde hij vast, dat de bouw hiervan in beginsel

-ocr page 16-

overeenstemt met die van een normaal ovarium. Er zijn te onder-
s'-heiden: zona vasculosa. zona folliculosa, kiemepitheel. Echter
komen deze deelen niet steeds voor in het soms zeer geringe ovanale

aandeel van de ovariotestis.nbsp;. ,, , •

Primairfolhkels en blaasjes van DE GRAAFF komen in allerlei
arootten voor, maar tot eirijping en bersting en corpus luteum-
vorming komt het niet. of in ieder geval uiterst zelden. Degeneratie-
verschijnselen in verschillende vormen spelen een groote rol bi, de
intersexengonade; zij treden het eerst op aan de -cel van de
primaire follikel, of aan de groeiende follikel, zoodat KREDIET
bij geen enkel blaasje van DE GRAAFF een gezonde eicel vond.

Alle follikels en blaasjes gaan atretisch te gronde.

KREDIET beschrijft verder hoe de granulosa gaat degene-
reeren en vervolgens processen optreden, die tot resultaat hebben
de vorming van een corpus atreticum cellulosum, fibrosum o.
kysteuze lichamen. De kysten kunnen bizonder groot zijn (vele
c. m's), zelfs zoo dat men haast niets anders ziet dan kysten.

Aan de ovariotestis kunnen we soms alle zones van den eier-
stok vinden, of wel is het ovariale deel alleen aanwezig in de vorm
van een kleine hoeveelheid stroma en enkele kleine primairfollikels,
maar deze laatste ontbreken ook dikwijls geheel en dan wijst slechts
een kleine plek stroma op de aanwezigheid van ovariaalweefsel.

De gonaden bevinden zich aan het einde der uterushoornen.
Deze laatste zijn meestal zeer goed ontwikkeld en in hun verloop
darmachtig gekronkeld zooals ook bij het normale varken voorkomt.
De lengte alleen is wat kleiner. Het einde gaat soms over in een
kort oviduct, dat na enkele cm.« blind eindigt, of ook is er wel eens
niets van een oviduct te vinden ; de gonade is dan een testis of
ovariotestis. Beide hoornen zijn niet steeds in gelijke mate ont-
wikkeld en het is van belang, reeds hier erop te wijzen, dat de mate
van ontwikkeling van de uterus niet, zooals men geneigd zou zijn
te onderstellen, afhankelijk is van de aanwezigheid van ovariotestis
of testis. Zijn de gonaden testes, dan kunnen de cornua even goed.

-ocr page 17-

ook vel eens zelfs beter ontwikkeld zijn dan wanneer er ovariotestes
(of ovaria) zijn. (KREDIET). De hoorns zijn soms dunwandig
met wijd lumen en gevuld met een stijfselachtig secretum. Een
corpus uteri is in den regel aanwezig, evenals een cervix, die zich
door een verdikking verraadt. De vagina kan geheel aanwezig zijn,
met vulva en clitoris, maar eindigt naar achteren ook wel eens blind,
zoodat er geen vulva is.

Ook ontbreken de zgn. pseudozaadblaasjes (PICK) nooit of
hoogst zelden. Zij zijn te vinden tegen de ductus deferens aan, ge-
deeltelijk in den vaginaalwand gelegen. Zij monden in de ductus
deferentes uit.

De studie der morphologie van het geslachtsapparaat der inter-
sexen gaf geen voldoende zekerheid omtrent de rol, die de gonaden
spelen ten opzichte van de overige deelen van het geslachtsappa -
raat. Staan deze laatste onder directen (ev. hormonalen) invloed
der kiemklieren ?

Castraties, zoomede transplantaties van testes resp. ovaria,
hebben bij normale dieren de nauwe betrekking aangetoond, die
er bestaat tusschen de kiemcelbereidende organen eenerzijds en de
overige deelen van het geslachtsapparaat, ja eigenlijk het geheele
lichaam anderzijds. Het is overbodig hier de vele gevolgen van
castraties ten opzichte van lichaam en geest te memoreeren; zij
zijn bij onze huisdieren genoegzaam bekend.

Niet aldus de gevolgen der castratie van de hermaphrodieten.
Een systematisch onderzoek diende te worden verricht, om te weten
welke de invloed der gonaden bij een intersex op het verdere
genitaalapparaat was. Twee mogelijkheden waren te verwachten
overeenkomende met de opvattingen, die men over den aard der
dubbelgeslachtelijkheid van deze dieren kan hebben. Moet men ze
beschouwen als een dooreenmenging van mannelijke en vrouwelijke
eigenschappen, waarvan de eerste door mannelijke, de tweede door
vrouwelijke factoren worden beheerscht, of zijn het individuen, die
evenals de normaalgeslachtelijke één genitaalapparaat bezitten, dat

-ocr page 18-

we gewend zijn als een eenheid te beschouwen, maar nu met van
het mannelijk of vrouwehjk geslacht, doch van een dier, welks ge-
slacht tusschen beide in staat, dus van een intersex in den zm van

GOLDSCHMIDT.

Zou de eerste opvatting juist zijn, dan zouden de « mannehjke
deelen van het genitaalapparaat moeten atrophieeren na wegname
van de testes, de baarmoeder zou er zich niets van aan moeten
trekken Was evenwel de tweede opvatting de ware, dan zou ont-
nemen van beide gonaden, van welken aard ze ook zouden zijix
onvermijdelijk een geheele atrophie van het aanwezige genitaal-
apparaat ten gevolge moeten hebben.

In de «Acta Veterinaria Neerlandica» tome 1, fase. 1, 1933.
« Kastration intersexueller Säugetiere », uitgave Boekhoven Utrecht,
beschrijft KREDIET uitvoerig 21 gevallen van castratie van inter-
sexen, hoofdzakdijk varkens (ook enkele geiten). De moeilijkheid
bij dit onderzoek is, dat men niet, zooals bij normale dieren, precies
den toestand kent vóór de castratie. Wel kunnen we bij de operatie
iets zien van enkele der geslachts-organen, maar zeker niet volledig
en het is ook niet mogelijk bij de operatie van ieder onderdeel een
proefstukje voor microscopisch onderzoek uit te nemen. Van den
uterus is dat bijv. mogelijk, niet van de protata disseminata.

Slechts een uitgebreide ervaring en kennis van het geslachts-
apparaat der intersexen maakt het mogelijk, met inachtneming van
het noodige voorbehoud, een oordeel uit te spreken over de vraag
of in een bepaald geval een orgaan als gevolg der castratie geatro-
phieerd is, of dat het nooit beter ontwikkeld aanwezig is geweest.

KREDIET komt tot de slotsom, dat alle onderdeelen van het
intersexueele geslachtsapparaat beinvloed worden door het weg-
nemen der gonaden. Niet alle deelen toonen dit even sterk; het
duidehjkste zijn atrophie en regressie aan den uterus waar te nemen
en wel aan het oppervlakte-epitheel, het epitheel der klieren en de
muscularis.

De regressie van den ductus deferens is zeer duidelijk, maar

-ocr page 19-

bij de accessoire geslachtsorganen ondervond KREDIET meermalen
moeilijkheden bij de beoordeeling. Niettemin is er geen twijfel aan
of ook dit deel van het geslachtsapparaat atrophieert onder invloed

van de castratie.

Bij de intersexueele geiten is de atrophie minder duidelijk

zichtbaar dan bij varkens. Zeer belangrijk is de bevinding, dat de
gevolgen ten opzichte van de atrophie niet afhankelijk zijn van den
aard der gonaden, die weggenomen worden. De volgende voor-
beelden mogen dit illustreeren.

Wordt 1 der testes weggenomen, dan volgt er geen atrophie
van den uterus ; die treedt pas op als beide testes verdwijnen.

Is er een testis en een ovarium (of ovariotestis) en neemt men
het ovarium (of ovariotestis) weg, dan brengt de testis blijkbaar
voldoende hormoon voort om den uterus op peil te houden, of
indien het een jong dier betreft, den uterus nog te doen groeien.
Wegnemen van 1 testis en achterblijven van ovariotestis of ovarium,
worden natuurlijk ook niet door regressie gevolgd.

Uit de castratieproeven bij intersexueele varkens en geiten
bleek duidelijk genoeg, dat het geheele genitaalapparaat als één
geheel, eigen aan het geslacht van het dier, moest worden be-
schouwd. Welke ook de aard en samenstelling der beide gonaden
waren, wegname ervan had evenals bij normale dieren atrophie en
regressie van het geheele genitaalapparaat ten gevolge. Vermoed
zou dus kunnen worden dat evenals een testiculair (mannelijk)
hormoon het masculine genitaalapparaat beheerscht, en ovariale
(vrouwelijke) hormonen dit de vrouwelijke geslachtsorganen doen,
bij een intersexueel dier een intersexueel hormoon in het spel zou
kunnen zijn. Er moest dus een onderzoek ingesteld worden naar
de hormonale oorzaak van het tot ontwikkeling komen en in
stand houden van het genitaalapparaat der intersexueele dieren.

Ook hier waren twee mogelijkheden te veronderstellen :
r. er is een intersexueel hormoon ;

2'. er zijn mannelijke cn vrouwelijke hormonen, die samenwerken.

-ocr page 20-

De belangrijkheid van de endokrinologie in het algemeen en
in dit geval in het bizonder die der geslachtshormonen, wettigen
een korte bespreking van wat vooral in de laatste 10 jaren over
deze stoffen bekend is geworden ; een meer dan overvloedige litera-
tuur sluit volledigheid, die trouwens niet in de bedoeling van dit
proefschrift ligt, uit.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK II.

DE GESLACHTSHORMONEN.

Dat de gonaden, behalve hun zuiver germinatieve werking,
waaronder verstaan wordt het voortbrengen van rijpe geslachts-
cellen, ook niet direct germinatieve invloeden op het dier uit-
oefenen, is reeds langen tijd bekend. Bij vele diersoorten (vooral
onze huisdieren) heeft in het bizonder de castratie van het manne-
lijke dier, en verder wat het vrouwelijke betreft het varken, om
economische redenen een uitgebreide toepassing gevonden. En dit
niet alleen omdat het totale bevruchtend vermogen van een groep
dieren, die normaliter uit een vrijwel gelijk aantal mannelijke en
vrouwelijke exemplaren bestaat, bij de mannelijke een niet te ge-
bruiken overmaat oplevert, zelfs bij een intensief begeerde en na-
gestreefde aanwas, maar bizonderlijk omdat door de castratie de
dieren geschikter worden voor de vleeschproductie en handelbaarder
als trekdier. Ook de castraties van den man hadden een veelal prac-
tisch doel, (eunuchen), of werden door den godsdienst voorgeschre-
ven.

In algemeene trekken is het wetenschappelijk onderzoek van
de werking, die de gonaden op het organisme uitoefenen, in de
volgende étappen geschied:

1' stadium. Men probeert de door castratie verloren gegane
eigenschappen terug te brengen door transplantatie (implantatie)
van gonaden.

-ocr page 22-

^^ stadium. Mén tracht bovengenoemd effect te bereiken doof
inspuitingen van extracten der gonaden. Nadat ook dit gelukt is.
en dus het bewijs geleverd is. dat in de gonaden één of meer stoffen
voorkomen, die de bedoelde eigenschappen bij het gecastreerde dier
opnieuw doen verschijnen, gaat men over tot de derde étappe.

stadium. Men probeert de stof, die in uiterst kleine hoeveel-
heden in de gonade voorkomt, door middel van fijnere chemisch-
physische methoden zoo zuiver mogelijk te bereiden, totdat men de
kristalvorm heeft verkregen. Indien het dan nog gelukt, de chemi-
sche formule der stof te bepalen, is de mogelijkheid van synthetische

bereiding daar.

Aan de periode van systematische bestudeering van het ge-
slachtskormoonvraagstuk gaan twee apatt staande onderzoekingen

vooraf, namelijk die van BERTHOLD en van BROWN
SËQÜARD. In 1849 publiceerde de eerstgenoemde (uit Gottingen)
zijn
implantatie-proeven bij hanen. (1) Hij plaatste een testikel van
een haan bij een gecastreerden haan in de buikholte (in onmiddellijke
aansluiting aan de castratie), en nam waar, dat het dier zijn haan-
karakter volledig behield. Hij kwam hierdoor tot de slotsom, dat de
invloed van den testis door het bloed op het organisme moet zijn
overgedragen, namelijk: « durch deren Einwirkung auf das Blut,
und dann durch entsprechende Wirkung des Blutes auf den allge-
meinen Organismus überhaupt, wovon allerdings das Nervensys-
tem einen sehr wesentlichen Teil ausmacht. »

Men merke op, dat BERTHOLD, hier in het geheel niet
épreekt over de wijze, waarop het bloed die werking over zou kun-
ileh brengen. Later, in den bloeitijd der hormoonleer, toen een ware
hormoonkoorts de wetenschappelijke wereld aantastte, vond
men
het vanzelfsprekend, dat BERTHOLD aan een chemische stof
gedacht zou hebben,
teiigeVolgè waarvan hij in vele leerboeken ah
de grondlegger der interne secretie wordt afgeschilderd. TREN-
DELENBURG (2) zegt: « Das Verdienst, die ersten Tierversuche

(1)nbsp;Arch. {ür Anatomie u. Physiol. 1849; p. 42.

(2)nbsp;Trondelonburg. quot;Dio Hormone,, J- Springer 1929. p. 1.

-ocr page 23-

angestellt zu haben, die die Lehre der hormonalen Beeinflüssüng
des Körpers und der Psyche von den Keimdrüsen aus fest begrün-
deten, kommt dem Göttinger Physiologen BERTHOLD zu, usw. »
Dit is echter te veel gezegd, want het is geenszins zeker, dat
BERTHOLD aan een chemische stof (lat-er hormoon genoemd :
STARLING) heeft gedacht; wel is waar, wat TRENDELEN-
BURG laat volgen, dat hij het eerst een in de physiologic volkomen
nieuwe gedachte uitsprak, namelijk dat tusschen orgaan en lichaam,
het bloed als overbrenger van den invloed op dat lichaam zou zijn
ingeschakeld.

De eerste, die in de physiologie het hormoonbegrip heeft ge-
voeld, is de plantkundige SACHS geweest, dié in 1880-1885 een
stoffelijke correlatie tusschen deelen van de plant vermoedde (1).
40 jaar na de proeven van Berthold was het BROWN-SEQUARO
(2), die zich zelf inspoot met testikel-extracten. Hij beweerde, reeds
na de eerste inspuitingen de heilzame gevolgen eener algemeene
opleving zoowel naar den geest als lichamelijk, te gevoelen. In
hoever deze verjongende en versterkende werking wezenlijk in het
spel is geweest, en of zij te danken was aan het extract dan wel
aan suggestieve invloeden, is helaas niet uit te maken, aangezien
BROWN-SEQUARD geen proeven bij dieren heeft genomen.

In 1900 toonde KNAUER (3) aan, dat bij gecastreerde vrou-
welijke dieren de verloren gegane geslachtskenmerken terugkwa-
men, indien men hun ovaria implanteerde. Merkwaardig is, dat de
studie der ovaria zich nu veel sneller ontwikkelde dan die der testes.

In 1910-1912 wist eerst ISCOVESCO (4), en kort daarna
FELLNER (5) met behulp van organische oplosmiddellen ex-
tracten uit ovaria te bereiden, die bij castraten ingespoten, de ge-
volgen der castratie konden opheffen. Fellner extraheerde ovaria
en placentae met alcohol, verdampte deze en nam het residu in

(1)nbsp;F.W. WENT. Wuchsstoff u. Wachstum Proefschrift Utrecht 1927

(2)nbsp;Arch. Anat. Physiol, norm. path. V serie 1,65,739: 11,201,443,456,641.

(3)nbsp;Arch. Gynak. (1900) W : 60, p. 322.

(4)nbsp;C.r. Soc. Biol. (1912), deel 72 en 73. C. r. de 1'Acad. des Sc. 1912,155,110

(5)nbsp;Arch. f. Gynak. 1913, N' 100, p. 641

-ocr page 24-

water op. OKINTSCHIA (1914) wreef ovaria, follikels en cor-
pora lutea af met zoutoplossing en glycerine, na 3 dagen filtreerde
hij. De corpora lutea waren niet werkzaam, die van ovaria en fol-
likels wel, in zooverre zij de atrophic van den uterus bij gecas-
treerde muizen verlangzaamden. HERMANN en FRANKEL
(1915) bereidden hun preparaten met behulp van gefractioneerde
destillatie in vacuo. Zij hielden hun methode geheim. Hun meening,
dat het hormoon cholesterine-reacties geeft, is later gebleken onjuist
te zijn.

Intusschen was de studie over den invloed der uiannelijke go-
nade op het individu niet verder gevorderd dan de bewijzen van
GUTHRIE (1), STEINACH (2) en SAND (1910), dat door
transplantatie van testes bij hanen en ratten de geslachtskenmerken,
die door de castratie waren verdwenen, weer terug konden keeren.
Deze feiten stonden nu geheel vast. Wanneer we afzien van twee
mededeehngen, namelijk die van BOUIN-ANCEL (3), die be-
weerden. dat ze den castratie-invloed op de genitaalorganen bij
caviae konden voorkomen door subcutane injecties van glycerine-
waterige extracten van testes, en van de mededeeling van PEZARD
in 1911, (4), die een Orpington-kapoen tweemaal per week 5-10 cc.
testikelextract van een binnenbeer gedurende eenige maanden in-
spoot en hierbij sterke kam en lelgroei, benevens kraaien en vech-
ten constateerde (deze verschijnselen verdwenen na het stopzetten
der injecties), dan valt tot 1928 geen vordering te melden op het
gebied van onderzoek van het mannelijke geslachtshormoon. Ten
opzichte van het vrouwelijke hormoon is het anders gesteld. Het
spreekt vanzelf dat het van zeer groot belang is, over een gevoelige
en gemakkelijke methode te beschikken om de hormoonwerking
aan te toonen, temeer omdat, zooals we nu weten, de hoeveelheid
hormoon in organen en weefsels veel en veel kleiner is dan eenig

(1)nbsp;J. exper. Med. 1910, N-quot; 12, p. 269.

(2)nbsp;Pflüger's Arch. 1912, N-quot; 144, p. 71.

(3)nbsp;C.R. de l'Acad. d. Sc. 1906, N''142, p. 232 en 298.

(4)nbsp;C.R. de TAcad. de Sc. 1911, N--153, p. 1025.

-ocr page 25-

chemisch quantum tot dusver in de physiologie bekend. Geen won-
der dat de transplantatieproeven met testes zekerder resultaten
gaven dan de injecties met testikelextracten, in de eerste plaats om-
dat de laatste methoden slechts een deel van de stof uit het orgaan
haalt, ten tweede omdat de gebruikelijke test een betrekkelijk groote
hoeveelheid hormoon vereischt.

Het was dan ook als een groote vooruitgang te beschouwen toen
in 1917 STOCKARD en PAPANICOLAOU (1) een eenvoudige
öronstreactie bij de cavia ontdekten, welke bestaat in het veranderen
van het cellig karakter van het vaginaal secretum. Dit bestaat na-
melijk in den dioestrus uit epitheelcellen, leukocyten en slijm in ver-
houdingen, die individueel verschillend zijn. Als de bronst in aan-
tocht is, worden de slijmdraden en leukocyten geringer in aantal,
(pro-oestrus genoemd). Langzamerhand maken de kernhoudende
epitheelcellen nu plaats voor kernlooze, verhoornde epitheelcellen,
die zich met eosine sterk rood kleuren. Een uitstrijkpreparaat in
het hoogte-punt van den oestrus bestaat dan uitsluitend uit die
verhoornde epitheelcellen (Schollen genoemd) ; de kernhoudende
epitheelcellen, het slijm en de leukocyten zijn verdwenen. In den
metoestrus verdwijnen de schollen, en treden, soms plotseling, leu-
kocyten en kernhoudende epitheelcellen weer op, later ook het slijm,
en dan is het dioestrus-stadium weer bereikt. De oestrus verschijnt
gemiddeld eens per week en duurt een of twee dagen. Foto N° 1
geeft het beeld van den oestrus ; aan de vrije oppervlakte zien we
een verhoornde laag, aan de bovenzijde in het midden een schol.
Toen eenige jaren later (1922) ALLEN (2) bij de muis, LONG
en EVANS bij de rat aantoonden, dat deze dieren op dezelfde ty-
pische wijze reageerden op inspuiting met vloeistof uit ovariale fol-
likels, beschikte men ever een eenvoudige, goedkoope en betrouw-
bare methode, die nieuwe wegen van onderzoek opende. Weldra
brak de tijd aan dat men ook in andere weefsels het vrouwelijke

(1)nbsp;Amer. J. Anat. (1917), 22, p. 225.

(2)nbsp;Amer. J. Anat. (1922), 30.

-ocr page 26-

geslachtshormoon, dat folliculine werd genoemd, aan kon toonen,
en quantitative bepalingen kon gaan verrichten. LOEWE en
LANGE {1) waren de eersten, die het vrouwelijke hormoon in
urine aantoonden (1926). ZONDEK en ASCHHEIM (2) vonden
in urine van gravidae in 1928 bizonder groote hoeveelheden foL
hkelhormoon. LAQUEUR, DINGEMANSE en DE JONG (3)
gingen nu na hoe tijdens de graviditeit het gehalte steeg tot aan,
of tot onmiddellijk na den partus, om dan vrij plotseling te dalen.
In Duitschland, Amerika en Nederland verbreedde en verdiepte
zich inmiddels de kennis van het follikelhormoon, waarbij zich ech-
ter het betreurenswaardige verschijnsel voordoet van volkomen
onnoodige namengeverij, ten deele veroorzaakt doordat de
productie in handen van handelsondernemingen valt. Men oordeele
slechts :

Theeline (Doisy, Thayer.), menformon (Laqueur. c.s.), progynon
(Butenandt), femininine (Glimm u. Wadehn.), thelykinine (Voss
u. Loewe.), emmenine (Browne, Collip.), oestrine of oestrogeen
(Amerikanen), pregnandiol.

Het is gebruikelijk, een hormoon te noemen naar het orgaan,
w^aarin het gevormd wordt (adrenaline, thyroxine). Neemt men dit
beginsel als juist aan, dan zou' follikelhormoon de beste naam zijn,
omdat de eifollikels in ieder geval de voornaamste vormingsplaatsen
zijn, en deze naam ook kan steunen op prioriteitsrechten. Wij geven
échter de voorkeur aan een naam, waarin de betrekking tot het
Vrouwelijke dier tot uiting komt (thelykinine).

Deze stof werd door LAQUEUR c. s. gevonden in lever, melk,
eieren, gist, honing, later ook in bloed, maar in veel geringere hoe-
veelheden. Ook in testes van het rund vond hij thelykinine, en in
faeces. GLIMM en WADEHN (4) vonden het in urine van kinde-
ren en van mannen. ZONDEK (5) vermeldt het voorkomen in plan-

quot; (1) D. med. W. Sehr. (1926) 52, p. 559.

(2)nbsp;Klin. W. Sehr. (1928) 7, p. 485.

(3)nbsp;Ned. T. V. Geneesk. (1929) p. 767.

(4)nbsp;Bioch. Zeitschr. 1930, deel 219, p. 155.

(5)nbsp;Naturwisschenschaften 1933, 20 Jan.

-ocr page 27-

ten, in de bloeiwijzen, in aardappelen, rapen en in bitumen. Merk-
waardig is het voorkomen in de ovaria van vlinders (1). SCHOEL-
LER en GOEBEL (2) beweren, dat progynon (Schering-Kahl-
baum) een
groei-versnellende werking heeft op planten, zoo op
Hyacinthen, Calla, Convallaria, KÖGL echter, die een groot aan-
tal stoffen op de groeireactie van Went heeft onderzocht (3), o. a.
ook gekristalliseerd folliculine en progynon, wijst erop, dat van
deze twee stoffen alleen het laatste een positieve reactie geeft, en
dit mogelijk te wijten is aan onzuiverheid, met name een veront-
reiniging met auxine.

Nog valt een belangrijke bevinding te melden: in 1930 vinden
LAQUEUR c. s. in het bloed van kankerlijders veel meer thely-
kinine dan in normaal bloed (4), hetgeen LOEWE en VOSS aan-
leiding gaf om kankertumoren zelf op hormoongehalte te gaan
onderzoeken. Inderdaad vinden ze in 1932 per K. G. tumorweefsel
(alleen niet-genitale kankers werden onderzocht) 125 M. E., dat
is veel meer dan in ieder ander orgaanweefsel. SILBERSTEIN en
FELLNER vinden, waarden, die hiermee veel overeenkomen:
humane carcinoom 84 M. E., muizencarcinoom 200 M.E., muizen-
sarcoom 200 M. E.

Voor we terugkeeren tot het mannelijke hormoon, willen we
van het vrouwelijke, waar in de laatste jaren zeer veel over is be-
kend geworden, eerst eenige belangrijke chemische en biologische
eigenschappen vermelden.

Chemische-physische eigenschappen.

Physisch is het gedrag van het hormoon langzaam aan bekend
geworden door de uitkomsten van de vele extracties, waaruit zich
later de bereidingswijzen hebben ontwikkeld. Het is oplosbaar in
alcohol, aceton, ether, in ohjf- en sesamsolie, echter bijna onop-

(1) Biocii. Zeitschr. 1932, deel 244, p. 4.

lt;2) Biooh. Zeilsdir. deel 240, p. I.

(3)nbsp;Hoppe-Seyler. 1933. deel 216, Heft 1-2.

(4)nbsp;Arch. f. Gynak. 1930, deel 141, p. 225.

-ocr page 28-

losbaar in petroleumether. Aanvankelijk meende men (FELLNER),
dat de werkzame stof uit ovaria niet in water oplosbaar was, want
alleen met alcoholische extracten kreeg men goede resultaten. Men
dacht aan een lipoiede natuur en sprak van « Sexuallipoide ». Later
is gebleken (LAQUEUR c.s.), dat na reiniging der extracten het
hormoon wel degelijk in water oplosbaar is, en wel hoe zuiverder
het extract, hoe beter (1 en 2). Zij maakten niet gebruik van al-
coholische extracten van het geheele ovarium, maar van de minder
vreemde stoffen bevattende follikelvloeistof. Nog vlugger ging de
zuivering der preparaten, die uit urine verkregen waren (geen vetten,
lipoieden, eiwitten). De zuiverste vorm wordt verkregen door uit-
kristallisatie, een ingewikkelde behandeling, waarvan de beschrij-
ving buiten de bedoeling van dit proefschrift valt; DOISY ver-
meldt zijn methode uitvoerig in de Journal of Biological Chemistry
1930, deel 86, p. 499. Ongeveer op den zelfden tijd gelukt het ook
BUTENANDT (1929), het hormoon in kristalvorm te verkrijgen,
evenals LAQUEUR (1930). De scheikundige formule kon nu be-
paald worden, deze bleek te zijn Cjg H22 O2 dit is namelijk wat
DOISY c. s. noemen theeline, BUTENANDT progynon en LA-
QUEUR menformon. Het is een éénwaardige alcohol en bevat een
ketongroep. Het smeltpunt is 240» (Laqueur) of 249» (Doisy-
Thayer) (3). Een jaar later, in 1931, vinden DOISY en THAYER
een kristallijn product met de formule Cjg H22 O3 dat echter
half zoo actief is in oestrogeen opzicht als theeline. Zij noemen het
theelol, het zou een driewaardige alcohol zijn met smeltpunt 274''C.
Naar alle waarschijnlijkheid is deze stof identiek met het door
BUTENANDT beschreven follikelhormoonhydraat (4), dat ook
een driewaardige alcohol met formule Cjg H24 O3 is en ook een
veel hooger smeltpunt bezit dan Cjg H22 O2. namelijk 279°C. Ook
de kristallijne stof door COLLIP en BROWN in 1931 uit placentae

(1)nbsp;Laqueuer. Deutsche Mediz. W. schr. 1926, deel 52, p. 4

(2)nbsp;Zondek u. Brahm. KHn. W. schr. 1925, deel 4, p: 2445:

(3)nbsp;J. of Biol. Chemistry. 1931, deel 89, p. 655:

(4)nbsp;Hoppe-Seyler. 1933, band 216, Heft 1-2.

-ocr page 29-

gewonnen, en door hen emmenine genoemd, is hoogstwaarschijnhjk
ermee identiek.

Het staat wel vast, dat de bronstverwekkende eigenschap niet
aan één stof toekomt; BUTENANDT vond reeds in 1932 twee iso-
meeren met de formule C,g H24O2, die hij y- en ß- follikelhor-
moon noemde: SCHWENCK en HILDEBRANDT (1) beschrij-
ven een 8- follikelhormoon met dezelfde formule., GIRARD merkt
echter op, dat ook H-armere verbindingen in merrie-urine voorko-
men: Cjg H20 O2 en C,g Hjg O2 (hippuline en equiline ge-
noemd), die ook oestrogeen werken bij gecastreerde knaagdieren.

Nadat dus gebleken is, dat een aantal stoffen uit het dierlijk
lichaam oestrogeen zijn, valt het op, dat de formule's daarvan zeer
weinig uiteen loopen, hetgeen doet veronderstellen, dat ze allen af-
komstig zijn van één stamvorm. THAYER, DOISY
c. s. schreven
reeds in 1931, bij de vondst van theelol naast theeline: «in view
of the chemical and physiological similarities it seems probable that
both are derivatives of the same mothersubstance. »

C,g H22 O2 (theeline) is werkzamer dan C,g H24 O3 ter-
wijl Cjg H24 O2. door de reductie uit theeline bereid, 4-5 malen
sterker werkt. Het theeline is waarschijnlijk een phenantreen-
derivaat. De structuur van het molecuul is met groote waarschijnlijk-
heid vastgelegd door BUTENANDT(2) en ZIMMERMANN(3)

'nbsp;Plaats van Vorming.

HALBAN was de eerste die wees op den invloed der placenta
op de secundaire geslachtskenmerken (4). ALLEN-DOISY,
ZONDEK-ASCHHEIM, LOEWE-VOSS, EN FELLNER
vinden in foetale en moederlijke placenta groote hoeveelheden fol-
likelhormoon, totaal veel meer dan in ovaria. Is de placenta de sta-
pelplaats van het in de ovaria gevormde hormoon ?, of bouwt de
placenta zelf hormoon op ?

(1)nbsp;Naturwissensch. 1932, deel 20, p. 49.

(2)nbsp;Hoppe-Seyler 1934, Band 223.

(3)nbsp;Hoppe-Seyler 1935, Band 233.

(4)nbsp;Arch. f. Gynäk. 1905, N-- 75, p. 353.

-ocr page 30-

VON PROBSTNER (1) beschrijft het volgend geval:
een vrouw wordt in de tweede maand der graviditeit gecastreerd
voor tumoren. Voor de operatie was in de urine de normale hoe-
veelheid follikelhormoon aanwezig, die direct na de operatie echter
verdwijnt, maar één maand post operandum verschijnt weer fol-
liculine in de urine, de hoeveelheid ervan neemt in dezelfde mate
toe als bij een normaal individu, en bereikt ten slotte de normale
hoeveelheid van zwangeren-urine. Twee dagen post operandum is
er nog veel follikelhormoon, na twaalf dagen weinig en na achttien
dagen zeer weinig., De placenta blijkt de gewone hoeveelheid te
bevatten. Hier blijkt dus wel duidelijk, dat de placenta zelf het
hormoon heeft gevormd, alleen zou men nog kunnen tegenwerpen,
dat in dit bizondere geval de placenta de rol van het ovarium heeft
overgenomen, zij hoeft niet altijd hormoon te vormen. Beschouwt
men echter de zeer groote hoeveelheid hormoon tijdens de gravi-
diteit, dan is het al heel waarschijnlijk, dat deze op rekening van de
placenta moet worden gesteld.

BUTENANDT veronderstelt, dat de 3-waardige alcohol
theelol = follikelhormoonhydraat = emmenine, die in urine en pla-
centa worden gevonden, hun grootere werkzaamheid verkrijgen door
hun omzetting in Cjg H32 O2,hetgeen in het ovarium zou' gebeuren :
follikelhormoon.

Biologische Eigenschappen.

Het oestrogeene vermogen, door Allen-Doisy toegepast voor
testmethode, is ook basis geworden voor de quantitatieve bepaling.
Laqueur c.s. geven als positieve reactie aan, dat het vaginaal se-
cretum. uitgestreken en gekleurd, minder dan 5 % leukocyten moet
bevatten, of géén leukocyten (2). Later, in 1932 (3) deelen zij den
oestruscyclus in 8 stadia in, van a tot h. Het laatste stadium, h dus,

(1)nbsp;Endokrinologie 1931, Band VIII.

(2)nbsp;N. T. V. Geneesk. 1929, p, 767:

(3)nbsp;Bioch. Zeitschr. deel 250, p. 448.

-ocr page 31-

vertoont volgens hen het geheele epitheel kernloos, hetgeen, zooals
zij erbij voegen, « practisch niet voorkomt, evenmin als het totale
ontbreken van leukocyten. » Mijn eigen ondervinding op dit ge-
bied is hiermee in tegenspraak, en ik zou juist willen zeggen : « het
volkomen schollenstadium, zonder eenige leukocyt, en ook zonder
een kernhoudende epitheelcel, en eindelijk zonder eenig slijm, komt
als regel voor ». Daarom is het ook overbodig, een bepaald percen-
tage epitheelcellen of leukocyten als kriterium aan te nemen (5 %
wil natuurlijk niet anders zeggen dan : heel weinig.) en is er alles
voor om als eisch te stellen : enkel schollen. Houdt men aan deze
eisch vast, en gaat verder steeds op dezelfde manier te werk, dan
verkrijgt men goed vergelijkbare resultaten. De werkzaamheid van
een preparaat wordt aangegeven door het aantal muiseenheden
per gewichtseenheid. Voor een directe vergelijking van ge-
vonden waarden is het absoluut noodzakelijk, dat steeds in alle
onderdeden van het proces dezelfde methoden worden gevolgd, het
beste door één persoon. Zoo zal de manier van inspuiten (olie-
preparaat, waterpreparaat, aantal injecties per dag enz.) stipt een-
der moeten geschieden. Vooral is zeer belangrijk, dat steeds het-
zelfde celbeeld in de vaginaalsecreta als kriterium voor een
positieve of negatieve reactie genomen wordt; de beste waarborg
voor het uitsluiten van persoonlijke verschillen wordt bereikt door
één persoon steeds hetzelfde werk te laten doen. Een groote moei-
lijkheid is ook de verschillende gevoeligheid der muizenstammen,
die men als proefdier gebruikt. Tal van onvolkomenheden maken,
dat deze quantitatieve bepaling, zelfs wanneer men de fouten door
het gebruik van een groot aantal proefdieren tracht uit te scha-
kelen, geen wiskundig zuivere uitkomsten kan geven.

Behalve op de vagina heeft het follikelhormoon invloed op den
uterus. Foto 7 geeft het beeld van den uterus van een twee maanden
geleden gecastreerden muis. Het orgaan is zeer dun geworden,
en bleek ; de muscularis is sterk atrophisch, alsook de klieren, waar-
van het epitheel zeer laag is. Foto 8 is van een dier uit dezelfde

-ocr page 32-

groep castraten, en dat tien dagen lang in oestrus is gebracht door
inspuiting van thelykinine-preparaten. Na afloop der injecties viel
bij sectie de uterusvergrooting direct op, en ook de roode kleur.
In het mikroskopisch beeld zien we een flink ontwikkelde muscu-
laris en ook het epitheel der klieren heeft zijn normale hoogte terug
verkregen, vooral die laatste verandering is in het oog vallend.

LAQUEUR en anderen is het gelukt, door inspuiting van
groote hoeveelheden follikelhormoon vergrooting van de manne-
lijke mamma te verkrijgen, na stopzetting der injecties trad melk-
afscheiding op. De invloed, die thelykinine op het ovarium heeft,
is nog niet voldoende bekend ; wel nam HAUPTSTEIN {1 ) waar,
dat zeer groote doses ervan, bij normale dieren ingespoten, een
beschadigende werking op het ovarium uitoefenden, bestaande in
het uitblijven van follikelgroei en van corpora lutea. De vrucht-
baarheid kwam terug, zoodra met de injecties werd opgehouden.
FREUD (2) kent aan het kristallijne follikelhormoon (menformon)
een hypertrophieerende werking op het gladde spierweefsel van
het mannelijke geslachtsapparaat toe, vooral van glandula vesicu-
laris en ductus deferens : paradoxe werking. Zelf heb ik dezen
invloed niet kunnen waarnemen, en BEUTHNER, BERNHARD
en FELS (3), die de werking van follikelhormoon bij mannelijke
muizen hebben bestudeerd, komen tot de slotsom, dat bij infantiele
dieren (5-10 gr.) dit hormoon degenereerend werkt op gonade en
accessoire geslachtskheren, terwijl bij volwassen dieren de genitalia
onveranderd bleven, en de voortplanting normaal. Deze werking
zou volgens MOORE en PRICE (4) gebeuren via de hypophyse.
Gonade en hypophyse zouden reguleerend op elkaar werken. Indien
er teveel hormoon in het lichaam komt, dan zou de hypophyse, die
de gametogenese en de hormoonvorming in de gonade regelt, ge-
remd worden.

(1)nbsp;Endokrinologie X, p 321.

(2)nbsp;Werken Genootsch. Nal.-Heel-Geneesk. 1933, p. 62.

(3)nbsp;Endrokrinologie, 1928, II, p. 406.

(4)nbsp;Proceed. Soc. Exp. Biol. and. med. 1930.vol. 28. p. 38

-ocr page 33-

Behalve van locale invloeden, is er ook sprake van een alge-
meenen invloed op het organisme ; de stofwisseling zou door folli-
kelhormoon met 15-20 % verhoogd worden (1).

CSEPAI (2) vergelijkt follikelhormoon met de andere hormo-
nen in hun werkzaamheid ten opzichte van bloeddruk, bloedsuiker-
gehalte, enz. en meent een plaats in de hormoonrij eraan toe te
moeten kennen dicht bij het insuline.

KUN en BURCKHARDT (3) spoten seniele mannelijke rat-
ten met
Progynon in en zagen, dat de kale huidplekken, die bij deze
dieren zooveel voorkomen, verdwenen. Ook het bloed onderging
veranderingen, er trad verhooging van het haemoglobine-gehalte op
en vermeerdering van het aantal roode bloedlichaampjes.

Na deze uitweiding over het vrouwelijke geslachtshormoon
komen we terug op het mannelijke. Zooals gezegd, had de kennis
hierover zich na 1910 nagenoeg niet uitgebreid, en deze stilstand
duurde tot 1928. Tegen de dertiger jaren ontwikkelt zich namelijk
een intensieve hormoonstudie, vooral in Amerika. In 1926 was
SMITH daar begonnen de hypophyse te onderzoeken (4), bijna
gelijktijdig met ZONDEK en ASCHHEIM (5) en BROUHA en
SIMONNET in Europa. Het werk van SMITH, voortgezet en
aangevuld door ENGLE, EVANS (6), SIMPSON, HISAW en
RIDDLE bracht rijpe vruchten voort: in weinige jaren wordt de
invloed der hypophyse op de gonaden bekend.

In 1929 vestigen CORNER en ALLEN (7) de aandacht op
de «progestational proliferation» van den uterus, door corpus

(1)nbsp;Von Arvay. Biochem. Zeitschr., deel 237, p. 199,

(2)nbsp;Endokrinologie 1929.

(3)nbsp;Pflüger's Archiv, 1932, deel 230, p. 776.

(4)nbsp;Proc. Soc. Exp. Biol. and Med. 1927, deel 87, p. 97.

(5)nbsp;Klin. Wochenschr. 1927, VI, p. 248.

(6)nbsp;Amer. J. Physiol. 1927, deel 80 en 81.

(6)nbsp;Amer. J. Physiol. 1929, dee] 89.

(7)nbsp;Amer. J. Physiol. 1929, deel 88.

-ocr page 34-

luteum-extracten teweeggebracht. Na bevestiging dezer proeven
door GOLDSTEIN en TATELBAUM (1) gelukt het niet alleen
den Amerikanen WINTERSTEINER en ALLEN (2), maar ook
BUTENANDT (3) en DE JONG en LAQUEUR (4) in 1934 het
progestine zuiver te bereiden en de formule vast te leggen

Evenzoo zijn het ook Amerikanen, die de studie van het testi-
culaire hormoon krachtig ter hand nemen. In 1928 gaan MAC GEE
TUHN en DOMM (5) en ook MOORE stieren-testes met alcohol
extraheeren, de alcohol droogdampen en het residu in benzol opne-
men. Deze
benzol-oplossing geeft bij injectie soms heftige ontste-
king, zoodat zij als
stock-solution moest worden beschouwd, waar-
uit na zuivering injicieerbare preparaten werden gemaakt.

Tot nog toe was de invloed der gonaden alleen nagegaan aan
de secundaire geslachtskenmerken der hoenders.
Het was MOORE,
die een nieuwe test-methode aangaf, welke als volgt ^o^dt uitge-
voerd : een cavia wordt gecastreerd met behoud van den bijbal. Na
een bepaalden tijd vertoonen de spermatozoïden, die men uit den
bijbal in een zout-oplossing opvangt, geen beweging meer, tenzi,
men testikelextract had ingespoten, want dan bleef de motiliteit
langer bestaan. Deze test voldeed niet, evenmin als reeds door
STEINACH opgemerkte veranderingen, door hormoonwerkmg
opgewekt, zooals daar zijn : vet-afzetting van het dier na castratie,
verandering van het baarkleed, afnemende helderheid der oogen
(brigthness). gestoorde psychische eigenschappen (geen vechtlust,
geen libido sexualis, apathie) en minder bewegelijkheid (revolving
cages)
AI deze laatste kenmerken werden door MOORE onvol-
doende als reagentia op de aanwezigheid van mannelijke geslachts-
hormoon bevonden.

(1)nbsp;Amer. J. Physiol. 1930, deel 91. p. 14.

(2)nbsp;J. of Biol. Chem. 1934, deel 107, p. 321.

lt;3) D. med. Wochenschr. 1934, deel 60, p. 771.

(4)nbsp;Blochem. Zeitschr. 1934. deel 270, p. 17.

(5)nbsp;Amer. J. Physiol. 1928, deel 87 . p. 406 en 436:

-ocr page 35-

De reeds bekende reactie van den hanenkam werd door MAC
GEE GALLAGHER en FUNK (1) weer met succes opgenomen,
en heeft zich. mede door het werk van
LOEWE-VOSS.
LAQUEUR c. s. en anderen, tot een zeer bruikbare methode ont-
wikkeld.nbsp;, j

Eenige jaren later is deze hanenkamproef opzij gestreefd door

de zaadblaasreactie, welke bestaat in het door den hormooninvloed
weer opgroeien van de geatrophieerde zaadblaas bij het gecastreer-
de knaagdier. Speciaal VOSS en LOEWE hebben deze test zeer
mooi uitgewerkt tot wat zij noemen: Cytologische Regenerations-
Test, afgekort tot C.R T.

Bereiding.

Terwijl de Amerikaansche onderzoekers hun preparaten uit
testes van stieren maakten, begonnen VOSS en LOEWE het
mannelijk hormoon te zoeken in urine van mannen. De bereiding
uit testes was niet zoo eenvoudig, want een extractie met water
geeft over het algemeen weinig of niet werkzame preparaten, daar-
voor komen in testikelweefsel te veel vetten en vet-achtige stoffen
voor. MAC GEE, MOORE en GALLAGHER (1) extraheerden
de fijngemalen testes eerst met 95 % alcohol gedurende enkele
dagen. De alcohol werd dan ingedampt tot een geconcentreerde
oplossing en deze met benzol geëxtraheerd. De benzol mengt zich
met de alcohol, maar na toevoeging van water scheidt de benzol
zich van de waterige alcoholische oplossing af. aangezien benzol
niet in water oplosbaar is. Nu moet dit benzolisch extract verder
gezuiverd worden, eerst van fosfo-lipoid (lecithine), dit wordt
gedaan met behulp van aceton bij lage temperatuur, waarbij ge-
noemde stoffen zich tegen den glazen wand van de kolf afzetten. De
heldere
aceton-oplossing bevat nu nog neutraalvet en cholesterine-
esters ; zij wordt drooggedampt en het residu in hexaan opgenomen.

(1) Amer. J. Physiol., 1928, deel 87 en 88.

-ocr page 36-

De hexaan wordt met koude verdunde alcohol uitgetrokken en
deze alcohol, waarin vet zoo goed als niet oplost, (het hormoon wel)
nog eens ter verwijdering van de laatste hoeveelheid vet met
versche hexaan gewasschen. In de alcoholische oplossing blijft dus
het hormoon in eenigszins gezuiverden toestand achter. Deze oplos-
sing wordt drooggedampt en het residu in ether opgenomen. De
ether wordt dan geschud met loog, want het hormoon, heeft een
bazisch karakter. Ten slotte wordt de ether met oleum olivarum of
oleum sesami gemengd, en later op een waterbad weer verdreven.
De olie, waar het hormoon goed in oplosbaar is, is gemakkelijk
injicieerbaar. Het is deze methode, die ik bij de bereiding van
werkzame mannelijke hormoonpreparaten steeds heb gevolgd (zie

hoofdstuk III, B.).

FUNK (1) gebruikte voor de testis-extractie chloroform ; hij
maakte het weefsel eerst luchtdroog en extraheerde in een
SOXHLET-apparaat.

De bereiding van het hormoon uit urine is aanmerkelijk een-
voudiger, wegens het ontbreken van eiwitten, vetten en vele andere
stoffen, die in de weefsels voor komen. FUNK gebruikte ook voor
de urine-extractie chloroform. Hij beweert, dat het hormoon op
deze wijze alleen goed is te extraheeren.als vooraf de urine goed
zuur is gemaakt. De methode FUNK wordt nog gevolgd door
KABAK (2), die bij 7,5 Liter urine, 0,5 Liter rookend zoutzuur
voegt. Bij 60° C. kookt de chloroform, wordt afgekoeld en valt
terug in de urine. Na 6-10 uren is de extractie voltrokken. Zoowel
FUNK als KABAK gebruikten de hanenkamproef; van den
eersten onderzoeker is de stelling afkomstig, dat de beoogde reactie
beter gelukt met urine dan met testikel-extracten, terwijl KABAK
zich onderscheidt door de oprechte vermelding, dat: « vele experi-
menten mislukten ».

De extractie met benzol is betrekkelijk eenvoudig voor urine.

(1)nbsp;Amer. J. Physiol. 1930, deel 92,

(2)nbsp;Eddokrinologie 1931, IX. p. 84.

-ocr page 37-

Wel moet men kunnen beschikken over een grooten destilleerketel,
om de groote hoeveelheden urine, die men noodig heeft, binnen
niet al te langen tijd in te dampen, want al zijn de gonadale ge-
slachtshormonen vrij sterk thermostabiel, toch verdient het aanbe-
veling, bij gebruik van groote hoeveelheden urine, die verscheidene
uren indampen vereischen, de temperatuur lager dan 100quot; C. te
kiezen, dus onder lagen druk te destilleeren. Een flink model water-
straalzuigpomp is voldoende, indien daarmede in den ketel een
druk van 2,5 c.m. kwik gehaald kan worden ; dan kookt de urine bij
ongeveer 45° C. De nog goed vloeibare ingedampte urine (van 20 L.
tot op ongeveer 0,75 L.) wordt dan geëxtraheerd met benzol, deze
drooggedampt, het residu in ether opgenomen, met olie vermengd
en de ether weer verdreven.

Biologische Eigenschappen.

Reeds spoedig bleek, dat zoowel preparaten uit testes als uit
mannen-urine de werkzaamheid van vrouwelijk hormoon bezitten
(VOSS LOEWE, 1) en evenzoo hadden deze onderzoekers thely-
kinine-preparaten, die in mannelijk opzicht werkzaam waren. LA-
QUEUR c.s. hadden reeds in 1929 gevonden, dat, tegen hun ver-
wachting in, gelijktijdige injectie van vrouwelijk en mannelijk hor-
moon, bronstverschijnselen bij gecastreerde vrouwelijke muizen gaf.
dat dus het mannelijke hormoon het vrouwelijke niet in zijn functie
belemmerde. Zij meenden juist een versterkenden invloed van het
mannelijk hormoon op het vrouwelijk te mogen aannemen (2). Ook
lUHN en d'AMOUR (3) besloten uit hun waarnemingen, dat
beide hormonen op zichzelf staan, en elkaar niet beïnvloeden. Zij
spoten bij kapoenen eerst mannelijk en vrouwelijk hormoon te gelijk
in, en zagen dan, dat zoowel kam en lellen groeiden (mannelijk

(1)nbsp;Biochem. Zeitschr., deel 237-238, p. 214.

(2)nbsp;Ned. Tijdschr. Geneesk. 1929, p. 767.

(3)nbsp;Amer. J. Physiol. 1931, deel 95, p. 641.

-ocr page 38-

hormoon) als het optreden van hennenveeren (vrouwelijk hor-
moon). Hetzelfde gebeurde, als van tevoren beide hormoonprepa-
raten gemengd werden. Hoewel dus de beide hormonen niet elkaar
hinderen, doen zij dat wel eikaars vormingsplaatsen. We zagen
immers al, dat thelykinine-toediening aan jonge mannelijke dieren
de
Spermiogenese in den testikel tegenhoudt (zie pag. 28), en op
overeenkomstige wijze onderdrukt het mannelijk hormoon de bronst
bij normale vrouwelijke knaagdieren (1). zoolang die injecties
duren. Geeft men in het laatste geval, tegelijk dus met het manne-
lijk hormoon, ook hypophyse-extract, dan treedt wel bronst op.
Dit steunt dus de opvatting van Moore en Price, zie blz. 28.

De omstandigheid, dat ongezuiverde preparaten tegelijk de
mannelijke en vrouwelijke test geven, deed sommigen de vraag
stellen, of er niet sprake zou zijn van één hormoon, dat beide
werkingen vertoont, in de plaats van twee, die gemengd in beide
geslachten zouden voorkomen. Zoodoende kwamen unitariërs te-
genover dualisten te staan. Het sterkste argument voor het afzon-
derlijk bestaan van twee hormonen is naar voren gebracht door
LOEWE en VOSS (2). Zij wijzen erop, dat de verhouding der
vrouwelijke tegenover de mannelijke werkingswaarden in fracties,
bij het bereidingsproces ontstaan (en die dus verschillende zuiver-
heden bezitten,) steeds gehjke waarden moeten hebben, indien er
slechts één hormoon bestaat, maar verschillende waarden, indien
er twee zijn. Zie in verband hiermede hoofdst. III, C. Zij vonden bij
fracties, op verschillende wijzen bereid, uiteenloopende waarden
voor die quotiënten, en wel wisselende tusschen 0,15 en 620. Op
een enkele uitzondering na (MAINO en FRATTINI) (3) wordt
dan ook aangenomen, dat er een mannelijk en een vrouwelijk gona-
daal geslachtshormoon bestaat. Voor het vrouwelijke hormoon heb
ik den naam thelykinine gekozen ; voor het mannelijke hormoon

(1)nbsp;Ihrke-d'Amour. Amer. J. Physiol. 1931, deel %, p. 289.

(2)nbsp;Biochem. Zeitschr., deel 237 - 238, p. 214.

(3)nbsp;Biochem. Zeitschr. 1932. deel 253, p. 202.

-ocr page 39-

kunnen we kiezen tusschen: testikelhormoon, masculine en andro-
kinine. Voor den eersten naam geldt hetzelfde bezwaar als voor
den naam follikelhormoon, en om in analogie te zijn met het woord
thelykinine komt het mij gewenscht voor. te spreken van andro-

kinine.nbsp;,

Naast de specifieke werking op den geatrophieerden kapoe-

nenkam, bezit het androkinine nog enkele andere. VOSS en
LOEWE (1 en 2) onderzochten de werking op de geatrophieerde
zaadblaasjes (glandulae vesiculares. vroeger minder juist vesiculae
seminales geheeten, want er komen geen
Spermien in voor) van
enkele
knaagdier-castraten, vooral van muis en rat. Na de castratie
worden deze organen uiterst klein (voor bizonderheden zie hoofdst
III A bij het eigen
onderzoek),voornamelijk doordat het secretum der
klieren geresorbeerd wordt en het klierepitheel geen nieuw meer
vormt. Het wordt volkomen inactief, de celhoogte neemt af, de cel
wordt kubisch, er worden geen gramula meer in gevormd en het
protoplasma is dan slecht kleurbaar. Ook zagen VOSS en LOEWE
veranderingen aan de mitochondrien en aan het apparato reticulare.
De gladde spiercellen in den wand der zaadblaas, [daar deze naam
algemeen gebruikt is gebleven (ook in de Duitsche literatuur:
Samenblasen), en geen andere naam werd voorgesteld, zullen we
voortgaan, van « zaadblaas » te spreken,] worden ook kleiner, de
chromatine minder gekorreld. Na inspuiting van androkinine wordt
de epitheelcel weer actief, alle genoemde veranderingen verdwij-
nen, er treden weer granula op, totdat eindelijk het secretie-proces
weer in vollen gang is. Volledige teruggang naar de normale cel-
hoogte is te bereiken.

Het maken van mikroskopische preparaten en het meten van
celhoogten nemen echter vrij veel tijd in beslag, ook al hebben
VOSS en LOEWE een betrekkelijk snelle methode van uitvoering
aangegeven (snelle fixatie enz.). Het bepalen der celhoogten blijft

(1)nbsp;Bioohem. Zeitschr. 1930, deel 221, p. 461.

(2)nbsp;Klin. Wochenschr. 1930, p. 481.

-ocr page 40-

een moeilijkheid; we moeten een groot aantal metingen verrichten
en daarvan het gemiddelde nemen. Verder is het voor het aantoo-
nen van geringe werkzaamheid noodig, dat de atrophic volledig is
geweest, maar de celhoogte, of liever gezegd de cellaagte, die hier-
voor geeischt wordt, kan moeilijk aangegeven worden door een
bepaald getal. Meet men namelijk de epitheelhoogten bij een tiental
dieren, die op den zelfden tijd gecastreerd zijn, en waar we de
kenteekenen eener volkomen inactiviteit waarnemen, dan zal men
altijd verschillende getallen krijgen. De grensgevallen geven natuur-
lijk ook hier moeilijkheden.

VOSS en LOEWE merkten op, dat bij geringe hormoonwer-
king op het epitheel der zaadblazen, nog vóór we verschijnselen van
secretorische werkzaamheid zien, in de epitheelcellen mitosen optre-
den (zie foto 6). Dit verschijnen van mitosen beschouwen zij als het
gevoeligste reagens op de androkinine.

Van de accessoire geslachtskheren ondergaat niet alleen de
glandula vesicularis een hormonalen invloed; vele van de epitheel-
veranderingen, die we zooeven besproken hebben, gelden ook voor
de glandula prostata (maar minder duidelijk) zoowel makroskopisch
als mikroskopisch. Hetzelfde geldt voor het epitheel van den ductus
deferens. De foto's 9 en 10 geven respectievelijk het beeld van
epitheel van den ductus deferens van den gecastreerden muis, en het
onder hormonalen invloed gereactiveerde epitheel bij een castraat.
(Zelfde vergrooting).

De werkzaamheid van het hormoon wordt gemeten met
muizen (ratten) eenheden, waarbij I M.E. (R.E.) de minimale
hoeveelheid hormoon voorstelt die bij den gecastreerden muis (rat)
nog een positieve reactie van de zaadblazen geeft. Een andere een-
heid is de hanekam eenheid (K.E.), dat is de minimale hoeveelheid
die de maten van de kapoenenkam een bepaald percentage doet
toenemen. Deze laatste eenheid is natuurlijk veel grooter dan de
muizen-eenheid.

-ocr page 41-

Physisch-Chemische Eigenschappen.

Deze zijn voor het mannehjk hormoon minder ver onderzocht
dan voor het vrouwehjke. Voor de oplosbaarheid in lipoiden-oplos-
sende vloeistoffen mag hetzelfde gezegd worden als voor thelykini-
ne, alleen is androkinine veel beter oplosbaar in petroleum-ether.
Verder is androkinine beter oplosbaar in benzol dan thelykinine, cn
slechter in alcohol dan thelykinine.

De scheiding der twee hormonen in urine wordt beschreven
door LAQUEUR (1), waarbij wordt uitgegaan van het feit, dat het
mannelijk hormoon bazisch is, het vrouwelijk zuur. Bij het hoofd-
stuk « scheiding der hormonen in urine » (III C.) heb ik deze
methode beschreven, want ik heb ze zelf bij mijn proeven toegepast.
In 1933 publiceert WADEHN (2) een nieuwe methode ter
scheiding, die ook berust op de verschillende reacties der hormonen.

De bereiding in kristalvorm van het mannelijke hormoon is
enkele jaren na die van het vrouwelijke hormoon gelukt. BUTE-
NANDT slaagde er het eerst in (3). Hij noemt de stof:
«androsteron» en is bij zijn chemische onderzoekingen tot de
conclusie gekomen, dat evenals bij het vrouwelijke hormoon een
aantal nauw verwante stoffen de physiologische werkzaamheid
vertoonen (hij gebruikte daarvoor de hanekamproef). Hij stelt de
formule Cjg H30O2 vast, en bepaalt het smeltpunt op ITSoC. De
O-atomen zijn aanwezig als een alcoholgroep (die niet zuur is zoo-
als bij het vrouwelijke hormoon) en een ketongroep. De C-atomen
vormen een viertal samenhangende zes-ringen. De verbinding is in
tegenstelling met die van het thelykinine, verzadigd.

BUTENANDT is er ook in geslaagd uit het androsteron een
stof te maken, die twee H-atomen meer bevat en physiologisch
werkzamer is.

(1)nbsp;Biochem. Zeitschr. 1930, deel 231, p. 1.

(2)nbsp;Endokrinologie 1933, XII.

(3)nbsp;Hoppe-Seyler 1934. Band 223 en 229.

Hoppe-Seyler 1935, Band 233 en 234

-ocr page 42- -ocr page 43-

HOOFDSTUK III.

EIGEN ONDERZOEK.

Zooals bij iedere bepaling op biologischen grondslag, dient
men eerst goed thuis te zijn in de reactie, waarop de quantitatieve
bepaling steunt. We zullen zien, dat zoowel de methode voor aan-
toonen en bepalen van mannelijk als van vrouwelijk geslachtshor-
moon nogal omslachtig is.Een directe chemische qualitatieve analyse
is nog niet bekend, maar wellicht is het tijdstip, waarop een derge-
lijke vlugge methode gevonden wordt, niet ver meer af. De gewone
gang van zaken in de physiologie is immers, dat eerst de biologische
werking ontdekt wordt, en dat dan langzamerhand de chemicus zich
van de stof meester maakt. Vooral het studiegebied der hormonen
vindt meer en meer zijn centrum in het scheikundig laboratorium.

Het aantoonen der reactie bovenbedoeld heeft veel voorbe-
reidende proeven en dus veel tijd gekost, ook omdat er talrijke
bizonderheden over mijn werkwijzen in verscholen zijn, zooals ik
die later bij de definitieve bepalingen heb toegepast. Het komt mij
wenschelijk voor, ze eenigszins uitvoerig mede te delen, wat
tevens het voordeel heeft, dat ik bij de besprekingen der definitieve
bepalingen niet in herhaling hoef te vervallen. Achtereenvolgens zal
ik dan behandelen :

-ocr page 44-

A.nbsp;Voorbereiding der proefdieren.
Anatomie,

Castraties.

Veranderingen na de castratie, geschiktheid voor de reactie.

B.nbsp;Bereiding van hormoonpreparaten, en het aantoonen van
hun werkzaamheid.

A. en B. worden eerst besproken voor het mannehjke hormoon,
daarna voor het vrouwehjke.

C.nbsp;Scheiding der hormonen in urine.

D.nbsp;Urine-onderzoek van het intersexueele proefdier.

-ocr page 45-

MANNELIJK HORMOON.

A. Anatomie.

Voor het aantoonen van het mannelijk hormoon werd gebruikt
de na castratie geatrophieerde zaadblaas van de muis. Bijna steeds
werden voor mijn proeven genomen witte muizen, slechts bij uit-
zondering zwarte. Normaal zijn de glandulae vesiculares (vroeger
minder juist vesiculae seminales geheeten) bij de muis twee opmer-
kelijk groote melkwitte organen, die bij het openen der buikholte
direct in het oog vallen ; soms hggen ze iets dieper, en zijn dan be-
dekt door darmlissen. Tegen de breede basis aan ligt een deel der
niet melkwitte prostaat. Van de basis af versmalt het iets afgeplatte
orgaan zich, dat aan de top, waar het het smalst is, ombuigt en in
een ronde aanzwelling eindigt. Het kan tot 1,5 c.m. lang zijn. De
wand van de curvatura major is sterker gekarteld dan die van de
curvatura minor. De klier is hol, en bijna altijd gevuld met een por-
celijn-witachtig, vloeibaar secretum, dat zich bij de kleuring voor
het mikroskopisch onderzoek sterk eosinophiel toont. De wand is
betrekkelijk dun en bestaat van buiten naar binnen uit: adventitia,
muscularis, epitheel. Dit laatste vormt in het lumen uitstaande plooi-
en met vrije einden. Zoo'n plooi kan als een klep uitsteken en bij
een coupe loodrecht op de lengte-as kan het schijnen, alsof een
aparte afgesloten holte gevormd wordt. Dit is evenwel niet het
geval, want de plooi heeft een vrij einde. Veelvuldig ziet men van de
hoofdplooien, zijplooien uitgaan, die veel korter zijn. De plooien
bestaan voornamelijk uit epitheel, het bindweefsel is er slecht ont-
wikkeld en alleen in de grootere plooien nemen we gladde spiercel-
len waar. (Zie foto Nquot; 3). Het knopvormig einde van de blaas
heeft een klein lumen, dat uit spleetvormige ruimten bestaat, die
tusschen de dicht tegen elkaar loopende dubbele epitheelplaten
liggen.

-ocr page 46-

Bezien we het epitheel mikroskopisch, dan blijkt dit éénlagig
vrij hoog prismatisch te zijn, tusschen 16,5 en 18 /x hoog. De kernen
bevinden zich ter halverhoogte van de cel, en verdeden deze in een
met haemaluin-eosine gekleurd preparaat in een donker gekleurd
basaal en een perifeer hchter gedeelte, waarin zeer duidelijk de
secreetgranula te zien zijn. (Zie foto N» 3 en 4). De kernen zijn
rond en staan vrij dicht bij elkaar ; ze vormen vrijwel een rechte lijn.
Soms zijn ze zijdelings iets samengedrukt. De chromatine is fijn
gekorreld, aan de kernwand iets opgehoopt; het aantal nucleoli
bedraagt, voor zoover dit zonder specifieke kleuringen te bepalen is,
1 of 2.

De secreetgranula zijn vrij groot en in een met eosine gekleurd
preparaat reeds bij matige vergrooting goed te zien.

Plastosomen komen voor in de vorm van mitochondriën, die
veelal, min of meer evenwijdig aan elkaar, in de lengte-richting der
cel liggen, vooral in de omtrek der kern en het basale celgedeelte,
terwijl het perifere gedeelte ingenomen wordt door granula. De
mitochondriën in foto Nquot; 5 zijn volgens de methode ALTMANN-
KULL gekleurd. De fixatie van zeer kleine stukjes geschiedde in
een mengsel van gelijke deelen osmiumzuur 2 % en kaliumbichro-
maat 5 de insluiting in paraffine; de coupes werden 3 dik
gesneden.

De kleuring, die in ROMEIS § 799 uitvoerig staat beschreven,
komt neer op een behandeling met sterke saure-fuchsine onder
verwarming. De kernkleuring geschiedt met toluïdineblauw. Na een
voorzichtige differentiatie met pikrinezuur-oplossingen van verschil-
lende sterkten, is na eenige oefening (waarbij het geluk ook een rol
speelt) een fraaie groenblauwe kleur van het protoplasma te verkrij-
gen, waartegen de roode mitochondriën duidelijk afsteken.

Een groot nadeel is de sterke verwarming (tot dampvorming),
waardoor de dunne coupe's belangrijk beschadigd worden. In plaats
ervan wordt aangegeven een half uur verwarmen in de broedstoof
bij 60° hetgeen minder schadelijk is, maar ook niet zoo sterk kleu-

-ocr page 47-

rend werkt. Afgezien van de minder fraaie coupe als geheel, geeft de
methode ALTMANN
-KULL goede resultaten.

Met stukjes, die volgens REGAUD (kaliumbichromaat en
formol) of volgens BENDA (chroomzuur en osmiumzuur) werden

gefixeerd, had ik geen succes.

Daar de bizondere kleuringen veel tijd kosten, heb ik die van
het apparato reticulare niet uitgevoerd. VOSS en LOEWE hebben
het echter duidelijk kunnen aantoonen.

De hoogten der epitheelcellen werden gemeten door middel van
een zich in het oculair bevindende mikrometer; bij ieder preparaat
werden 20 metingen verricht en hiervan het gemiddelde genomen.

VOSS maakt in de zoo juist genoemde publicatie melding van
het voorkomen van zg. basaalcellen. die slechts een geringe hoogte
bereiken en die volgens dezen onderzoeker uit kunnen groeien tot
normale epitheelcellen. Zij zouden uitgestooten cellen vervangen en
VOSS meent dan ook overgangen tusschen deze basaalcellen en
gewoon epitheel te hebben waargenomen. Ik heb deze laatste bevin-
ding niet kunnen bevestigen. Wel zag ik
enkele basaalcellen, maar
zeker niet in groot aantal. Mijns inziens moeten we voorzichtig zijn
met de beslissing, of we met een basaalcel te doen hebben ; licht
kunnnen we een dwars getroffen bindweefsel of gladde spiercelkern,
die iets terzijde van het interstitium is komen te liggen, voor een
basaalcelkem aanzien. Een zuivere celbegrenzing zien we zelden en
het komt mij voor, dat VOSS de beteekenis van dit soort cellen te
hoog aanslaat. Aan de andere kant: in vele preparaten, die ik
doorgekeken heb, zag ik slechts één mitose ; maar die zien we in
andere weefsels ook hoogst zelden, hoewel we daaraan toch de
aanvulling van verloren gegane cellen in normaal weefsel moeten
toeschrijven.

In coupe's, die door de lengte-as van het orgaan zijn genomen,
vertoonen in den wand der zaadblaas de meeste gladde spiercellen
zich dwars getroffen. Deze cellen moeten dus hoofdzakelijk, maar
niet uitsluitend, circulair, loodrecht op de lengte- as verloopen.

-ocr page 48-

Gangliën vinden we dikwijls naast de glandula vesicularis. Zij
liggen
aan haar basis, in de buurt van de prostaat en de ductus defe-
rens, niet bij de top.

A. Castraties.

Deze werden, voornamelijk bij witte muizen, onder lichte ether-
narkose verricht. De operatie kan geheel alleen gedaan worden. De
abdominale castratie komt niet in aanmerking wegens den tijd, dien
het kost om buikwand en huid te hechten. Toegepast wordt de

scrotale castratie.

Nadat het diertje onder een omgekeerd glazen bakje, met een
watje met ether onder narkose is gebracht, worden de inmiddels
vier gereed gemaakte touwtjes aan de pootjes bevestigd en de muis
in rughgging vastgebonden; onder het achterstel wordt een stukjgt;
watten gelegd.

Scrotum en anaalstreek worden nu met een watje met 70 %
alcohol schoongemaakt. Met de vingers zijn de testes gemakkelijk
uit de buik in het scrotum te duwen en worden met behulp van een
tang met twee dunne, platte einden, die boven de testes het scrotum
inklemt, op hun plaats gehouden. De huid van het scrotum is nu
gespannen, en gemakkelijk in te knippen met een fijn, spits schaartje.
Tunica dartos en tunica vaginalis communis worden gekliefd en de
bal wordt na onderbinding van de zaadstreng met een draadje
naaigaren (in 70 % alcohol bewaard), verwijderd. De geheele bij-
bal kan worden meegenomen. Wanneer men de tang tegen het
lichaam houdt aangedrukt, behoeft men niet bang te zijn voor
prolapsus der ingewanden. Wel moet men voorzichtig zijn om niet
te hard aan de ductus deferens te trekken, anders komt de zaad-
blaas teveel in het open lieskanaal te liggen en kan dan licht geïn-
fecteerd raken. Een algemeene infectie of peritonitis hoeft men niet
te vreezen, de muis is zeer weinig gevoelig voor infectie, en indien
deze al plaats heeft, is er veel kans op locaal blijven. Intusschen

-ocr page 49-

is het duidehjk, dat met het oog op de reactie de zaadblaasjes niet

ontstoken mogen zijn.

De stomp wordt afgedipt met 70 % alcohol en teruggebracht,

vervolgens op dezelfde wijze de andere bal verwijderd.

Men kan ook de castratie verrichten zonder de tunica vaginalis
te openen, maar dan is het moeilijker de ligatuur op de gewenschte
hoogte aan te leggen en weet men ook niet of de geheele bijbal, die
bij de muis nogal lang is, onder de ligatuur ligt. Ook zijn huid en
tunica vaginalis communis eenigszins met elkaar vergroeid.

De wonden worden niet gehecht. De muis wordt na de operatie
op schoon stroo gelegd. De sterfte is zeer gering ; soms te wijten
aan overgevoeligheid voor ether of een te hooge dosis ervan, het-
geen bij alléén werken voor kan komen. Een enkele keer treden
abscessen op, soms tot bij de glandula vesicularis en de blaas ; die
dieren worden van de proeven uitgesloten. Tientallen zijn al dus te
castreeren, zonder dat er één sterfgeval optreedt. De algemeene
toestand van het dier heeft niet in het minst te lijden. De castraten
zijn rustig, ze vechten niet, wat bij normale mannelijke muizen zoo
dikwijls voorkomt, en worden breed en zwaar.

A. Gevolgen der castraties.

Makroskopisch zijn de zaadblaasjes reeds zeer klein geworden,
het secretum verdwijnt daarbij geleidelijk. Na 5 tot 6 weken, soms
pas na 8 weken, zijn ze moeilijk terug te vinden en nog moeilijker
uit te prepareeren. Ze zijn daan vaak maar 1-2 quot;Xn lang- Echter
zijn na 4 weken niet alle zaadblaasjes tot de zelfde afmeting gere-
duceerd en dit feit sluit reeds een makroskopische beoordeeling van
een zwak positieve reactie uit.

Behalve de zeer sterke teruggang van de zaadblaasjes zien we
ook de prostaat bijna geheel verdwijnen, terwijl de ductus deferen-
tes iets dunner worden. Het mikroskopische preparaat (zie foto
N' 2) geeft een goed beeld van de veranderingen, die hebben plaats
gehad. Vooreerst de totaalindruk van het beeld: het vitale helder

-ocr page 50-

gekleurde weefsel heeft plaats gemaakt voor een weinig contrastrijk,
door haemaluin dof gekleurd weefsel, waarin vrijwel alle eosine
ontbreekt. Niet alleen is de roode kleur van het vroeger sterke
eosinophiele secretum zoo goed als geheel verdwenen (doordat het
secretum geresorbeerd wordt), maar ook het plasma kleurt er zich
eerst slecht, later, d.w.z. na 6 weken, in het geheel niet meer mee.
De geheele epitheelcel vertoont het beeld van inactiviteit, de kern is
egaal en zeer donker gekleurd, de fijne chromatine-korreling is
verdwenen. De cel is kleiner geworden, 5 weken na de castratie
worden maten gevonden tusschen 10,96 en 12,60 /x. De epitheel-
plooien zijn lager geworden, het bindweefsel is toegenomen, in de
volgens VAN GIESON gekleurde coupe's ziet men nu in de
plooien duidelijk bindweefselfibrillen verloopen, die men normaal
slechts met moeite kan ontdekken. De muscularis is veel smaller
geworden, de gladde spiercellen zijn korter, de kernen korter en
donkerder, de chromatine niet meer fijn-korrelig. Het lichaam van
de epitheelcel mist de zöneverdeeling, de kern ligt nu in het midden
van de kubische cel; de secreetgranula zijn volkomen verdwenen t
dezelfde kleurmethode voor de mitochondriën laat zien, dat deze
celdeelen veel korter zijn dan bij het normale beeld. Volgens
LOEWE-VOSS zou het apparato reticulare ook veranderd zijn.

Een eigenaardig verschijnsel is het volgende : de normale epi
theelcel schijnt op het oog drie maal zoo lang als breed, de geatro-
phieerde cel echter maakt een kubischen indruk, terwijl toch de
hoogten volgens metingen niet meer dan een derde is verminderd,
nl. van 17 op 11 ä 12. Is de breedte van de cel ook veranderd?
Wel liggen de kernen in het castraten preparaat ruimer van elkaar
dan in het normale beeld, maar dit zou te verklaren zijn door hun
kleinere afmetingen en tevens door een geringer totaal aantal kernen,
waarvan geen aanmaak meer plaats heeft.

-ocr page 51-

Wat de geschiktheid voor de reactie betreft, ben ik van
meening, dat 4 weken na de castratie de dieren voor injecties in
aanmerking komen. Drie weken is te kort; wel is er dan al een
duidelijke atrophie opgetreden (de eerste verschijnselen ziet men
trouwens al eenige dagen post operationem), maar meer zekerheid
geeft een tijdsduur van 4 weken. Dan zijn er geen plaatsen meer,
waar het epitheel nog niet onder invloed van de atrophie is gekomen;
het epitheel heeft overal dezelfde laagte bereikt. Toch is dit nog
niet het eindpunt der regressie, dit wordt na 8 weken bereikt, waar-
na de toestand stationnair blijft.

-ocr page 52-

B. Bereiding van Hormoonpreparaten en het aantoonen
van hun werkzaamheden.

De testes, voor de bereiding gebruikt, waren afkomstig van
volwassen, meest oudere stieren, die op het slachthuis te Utrecht
geslacht werden. De organen werden aldaar gedurende enkele
dagen bij lage temperatuur (4° C.) bewaard, totdat een voldoende
hoeveelheid verzameld was. De epididymis werd verwijderd, de
tunica albuginea afgeprepareerd, wat bij oudere testes, waar het
testiculaire interstitium vrij stevig met de kapsel in verbinding staat,
niet zoo gemakkelijk plaats heeft. Bij elke bereiding werd alleen
het overgebleven testisweefsel gebruikt; het werd gewogen en dan
in een vleeschmolen gemalen.

TESTISPREPARAAT N^ I.

Ruim 1 K. G. aldus verkregen testisweefsel wordt gedurende
4 dagen met 2,5 L. alcohol 96 % gemengd; eenige keeren per dag
wordt krachtig geschud. Dan wordt de vloeistof afgeheveld en
ingedampt in een zuigkolfflesch tot 125 cc., waarbij veel neerslag
optreedt. Er wordt gezogen met een waterstraalpomp. De 125 cc.
vloeistof worden met 250 cc. benzol krachtig geschud, waarna het
mengsel 1 dag blijft staan. Daarna wordt 100 cc. water toegevoegd ;
de scheiding tusschen de alcohol en de benzol is niet goed te zien,
zoodat er gecentrifugeerd moet worden. De verkregen benzollaag
wordt ingedampt tot 40 cc. (neerslag), waarna er 250 cc. aceton
bij wordt gedaan, gevolgd door 1 dag staan. Toevoeging van 60
cc. water dient om de benzol te scheiden. Hierbij lost het neerslag
voor een deel op : maar ontstaan er geen twee lagen vloeistof, maar
één vloeistoflaag met er boven een schuimlaag en een licht vlokkig
neerslag op den bodem. Bij kamertemperatuur wordt gefiltreerd,
daarna komt de kolf in een koudmakend mengsel van ijs en zout
bij —6° C. gedurende 18 uur. Bij 0° C. wordt weer gefiltreerd, want

-ocr page 53-

bij het uitvriezen is er vrij veel neerslag opgetreden. Het fikraat is
een heldere lichtgele vloeistof. Na droogdamping in een zuigkolf
wordt daarin 200 cc. hexaan gedaan, waaraan 150 cc. alcohol 70 %
toegevoegd wordt. Ook nu volgt flink schudden en één nacht staan.
Door de waterige alcohol treedt er direct scheiding op. Deze alcohol
wordt met een pipet afgezogen en viermaal kort met 50 cc. hexaan
gewasschen. De overblijvende alcohol is helder.

De 200 cc. hexaan worden tweemaal met 100 cc. alcohol 70 %
uitgetrokken, en deze alcohol 5 maal met 50 cc. hexaan gewasschen.
Totaal blijft nu over 150 200 = 350 cc. alcohol. Deze wordt
drooggedampt en het residu opgelost in 50 cc. aether. Dan wordt
10 cc. 1 O-normaal NaOH toegevoegd, en geschud. De aether wordt
afgegoten en de loog nog enkele malen met aether uitgetrokken.
De gezamelijke aetherporties worden gemengd met 20 cc. oleum
olivarum; door verwarming in een porceleinen schaal op een water-
bad wordt de aether verdreven. De olie levert het preparaat N^ 1.

4 muizen uit een groep van 6, die vier weken geleden gecas-
treerd waren, worden subcutaan met dit preparaat ingespoten,
terwijl de overblijvende twee als controle dienst doen.

Nquot;quot; 1 krijgt in 7 dagen 9 injecties van 0,2 cc.

Sectie: het rechter zaadblaasje is dadelijk te vinden, het is
kleiner dan normaal, maar ongetwijfeld grooter dan van een
castraat. De kleur is melkachtig wit (door het secretum).
het linker zaadblaasje is veel kleiner.

N'' 2 krijgt 13 injecties van 0,3 cc., totaal 3,9 cc.

Sectie : rechts in een flink ontwikkeld zaadblaasje met secretum
aanwezig, links is het veel kleiner.

N'' 4 en 5 worden zonder ingespoten te zijn, op den zelfden
tijd als 1 en 2 afgemaakt.

Sectie : de zaadblaasjes zijn heel klein en doorzichtig en bevat-
ten zeer zeker geen secretum.

-ocr page 54-

N' 6 krijgt 2 weken later dan N° 1 en 2 de eerste injecties.
Gedurende 8 dagen 11 injecties van 0,3 cc.

Sectie : De zaadblaasjes zien er geheel uit als van een gecas-
treerd dier.

Nquot; 7 krijgt in 6 dagen 11 injecties van 0,3 cc.

Sectie : de vergrooting der blaasjes is twijfelachtig.

Waarom de dieren met de minste injecties en de kleinste
doseering het best hebben gereageerd, is niet duidelijk. Wel is
gebleken, dat verscheidene dagen achter elkaar, en zeker 2 maal
per dag, een dosis van 0,3 cc. te groot is. Verder bleek, dat bizon-
dere maatregelen genomen moeten worden, die ten doel hebben,
de injectie-opening te sluiten, omdat anders de olie naar buiten komt
en de doseering oncontroleerbaar wordt, terwijl het niet onmogelijk
is, dat door de vette olie, die zich over de huid verspreidt, de
gezondheidstoestand van het dier heeft te lijden. De ouderdom van
14 dagen van het preparaat kan, zooals later zal blijken, niet de
oorzaak zijn van de makroskopisch negatieve reacties van Nquot;quot; 6
en 7.

TESTISPREPARAAT II EN III

1,1 K. G. fijn gemalen testikelweefsel wordt in eene groote
flesch gedurende 4 dagen met 2,5 L. alcohol 96 % samengebracht,
terwijl eenige keeren per dag goed wordt geschud. De afgehevelde
alcohol en de alcohol, die verkregen wordt door de weefselkoek
krachtig uit te persen, worden over een porceleinen zuig filter met
een hard papierfilter gefiltreerd. De heldere alcohol wordt in een
glazen kolf tot 200 cc. ingedampt met behulp van een waterstraal-
zuigpompje, dan met 250 cc. benzol gemengd, en flink geschud.
Den volgenden dag wordt er 100 cc. water bij gedaan om te schei-
den, maar wc zien geen duidelijke grens optreden. Na centrifu-
geeren treedt echter een goede scheiding op. De alcohollaag wordt

-ocr page 55-

nu nog eens met 50 cc. benzol uitgetrokken; de totale hoeveelheid
benzol wordt ingedampt tot 10 cc. en dan met 50 cc. aceton gemengd.
In het zelfde tijdvak van bovenstaande bereiding werd een tweede
hoeveelheid testikelweefse( 1,3 K.G.jop overeenkomstige wijze geex-
traheerd, alleen met dit verschil, dat de benzol zoo goed als droog
werd gedampt en het residu opgenomen in 200 cc. aceton. Deze
aceton werd gevoegd bij de eerste hoeveelheid aceton. Vervolgens
werd gefiltreerd en het filtraat gedurende 24 uur bij -S-C. bewaard.
Een filtratie gaf nu een heldere gele oplossing. Deze wordt droog-
gedampt en het residu opgenomen in 240 cc. hexaan, waaraan 140
cc. alcohol 70 % wordt toegevoegd. De alcohollaag van 180 cc.
wordt drie maal met 60 cc. hexaan gewasschen; er blijft over een
heldere alcoholische oplossing. De hexaanlaag van 240 cc. wordtdrie-
maal met 140 cc. alcohol 70 % uitgetrokken, deze 3 x 140 cc. al-
cohol worden niet met hexaan gewasschen en blijven iets troebel.

De ééne helft van de 180 plus 3 x 140 cc. alcohol wordt droog-
gedampt, in 60 cc. aether opgenomen, en geschud met 10 cc. 10 %
natronloog. De loog wordt nog tweemaal met versche aether ge-
schud. Na menging van de aether met olie wordt de aether ver-
dreven en de olie vormt het preparaat II.

De andere helft van de 180 -1- 3 X 140 cc. alcohol wordt eerst
met hexaan gewasschen, totdat de oplossing helder wordt; verder
wordt precies zoo gehandeld als boven, alleen geschiedde de be-
werking 3 weken later; de alcoholische oplossing heeft zoolang
gestaan. Deze alcohol levert het preparaat III.

Ingespoten worden de volgende proefdieren:

N'' 14 is controle en krijgt 6 dagen lang 2X0,3 cc. oleum oli-
varum, totaal 3,6 cc. Sectie: de blaasjes zijn heel klein, een
paar lang en niet te onderscheiden van die van een ge-
wonen castraat.

N' 15 heeft in 6 dagen gehad 1,2 cc. preparaat 11,2 X per
dag 0,1 cc. Sectie : de blaasjes zijn heel klein en doorzichtig.

-ocr page 56-

en bevatten geen secretum. Misschien zijn ze iets grooter
dan van Nquot;quot; 14, maar makroskopisch mag men niet tot een
positieve reactie besluiten. De hoogte van het epitheel is
13,50 IX.

N' 16 krijgt in 6 dagen 2,4 cc. van preparaat 11,2 X per dag
0,2 cc. Sectie : de blaasjes zijn veel grooter dan van een cas-
traat, bijna 1 cc. lang, indien gestrekt. Bij afknippen vloeit
een wit secretum af. De epitheelhoogte is 15,48 /
a.

N' 17 krijgt in 6 dagen 3,6 cc. preparaat II. Sectie: er zijn
zeer groote gevulde vesiculae, ruim 1 cc. lang, van het linker
is het einde ver omgebogen naar beneden en iets vergroeid.
De epitheelhoogte is 14,40
ju,.

Nquot;' 18 is een controle, en wordt niet ingespoten. Sectie: de
vesiculae zijn iets grooter dan gewoonlijk bij een castraat;
de muis zelf is echter ook groot. In de blaasjes zit nog een
weinig vloeistof, die echter niet melkwit, maar kleurloos
ziet. De epitheelhoogte is 10,98 fi.

Nquot;' 19 krijgt 1,7 cc. in 4 dagen van preparaat III. Sectie: de
blaasjes zijn zeer veel grooter dan bij Nquot;quot; 18, zeker 2X zoo
groot. Ze bevatten veel secretum, dat melkachtig van kleur
is. De sectie vond s'morgens plaats, nadat den vorigen avond
de laatste injectie gegeven werd. De epitheelhoogte is 13,50 /x.

N'' 20 krijgt 1,9 cc. preparaat III, in 5 dagen. De sectie heeft
plaats 27 uur na de laatste injectie. Er zijn groote blaasjes,
bijna zoo groot als bij een normaal dier en ze bevatten wit
secretum (Hun gewicht is 198 gr. Het epitheel is 14,76 /x
hoog.

Nquot;quot; 21 krijgt 2,1 cc. van preparaat III, in 5 dagen. De sectie ge-
beurt 36 uur na de laatste injectie. Dc blaasjes zijn vrij klein

-ocr page 57-

en bevatten weinig secretum ; zij wegen 80 mg. De epitheel-
hoogte is 13,50 /x.

Nquot;- 8 heeft in 7 dagen 11 injecties van preparaat II gehad, to-
taal 3,3 cc.

N' 9 heeft in 7 dagen 11 injecties van preparaat III gehad, to-
taal 3, 6 cc.

Bij de secties Nquot;-1 8 en 9 bhjken de zaadblaasjes bijna zoo
groot als normaal te zijn, en grooter nog dan van N' 1 en
2. Beide zijn ook sterk gevuld met secretum. De epitheel-
hoogten zijn resp- 16,67 en 16,74 ß.

Gaan we nu eens na, welke conclusies te trekken zijn uit de
resultaten van deze injecties, dan blijkt, dat N' 15 een mikrosko-
pisch positieve reactie van het epitheel geeft, terwijl makrosko-
pisch de reactie twijfelachtig is. immers voor de epitheel-
hoogte van een 5 weken-castraat werd nooit een hooger waarde
gevonden dan 12,60 m- Bij N^ 16 zijn beide reacties overduidehjk
positief. Van Nquot;- 17 is de makroskopische reactie sterker dan van
N-' 16, terwijl voor de mikroskopische juist het omgekeerde geldt:
ook hier zijn beide reacties positief. De controle N^ 18 heeft zaad-
blaasjes, die iets grooter zijn dan gewoonlijk, de gevonden epitheel-
hoogte geeft echter de zekerheid, dat het epitheel volledig geatro-
phieerd is, zoodat in dit geval de noodzakelijkheid van het mikros-
kopisch onderzoek duidelijk naar voren komt. Nquot;quot; 19 en 20 zijn
overtuigend positief, terwijl de gegevens over Nquot;- 21 erop wijzen,
dat 36 uur na de laatste injectie de resorbtie afgeloopen is en de
teruggang van het epitheel reeds begonnen. Over N' 8 en 9 moet
nog dit opgemerkt, dat het mikroskopisch beeld daarvan volkomen
overeenkomt met dat van een normale zaadblaas, alleen valt erin
op het groote aantal mitosen. In vele gezichtsvelden zien we er 2 of
3, soms wel 5.

-ocr page 58-

TESTISPREPARAAT IV.

9,5 Ons testisweefsel worden fijngemalen en in een wijdmond-
sche flesch met 2,5 L. alcohol 96 % overgoten, geschud en gedu-
rende 4 dagen bewaard. Nadat de alcohol volledig uit het weefsel
verwijderd is (persen), wordt tot een heldere oplossing gefiltreerd,
dan wordt het weefsel nog eens met nieuwe alcohol uitgetrokken,
ook gefiltreerd, en aldus wordt een totale hoeveelheid van 31/4 L.
alcoholisch extract verkregen. Deze wordt tot 150 cc. ingedampt,
dan 300 cc. benzol toegevoegd, gevolgd door 50 cc. water. Door
centrifugeeren wordt de benzol gescheiden, drooggedampt, en 200
cc. aceton toegevoegd. Deze wordt gefiltreerd en nu volgt weer het
uitvriezen in een koudmakend mengsel gedurende 18 uur, waarbij
zich vrij veel vet-achtige substantie tegen het glas afzet. De heldere
oplossing wordt drooggedampt; in de flesch wordt dan 200 cc.
hexaan en 150 cc. alcohol 70 % gedaan. Er wordt eenige malen ge-
schud en langzamerhand treedt de scheidingslijn te voorschijn (de
scheiding gebeurde in een scheitrechter). De 150 cc. alcohol wor-
den tweemaal gewasschen met 50 cc. hexaan, terwijl de 200 cc.
hexaan tweemaal worden geextraheerd met 100 cc. alcohol 70
Totaal hebben we nu 350 cc. alcohol 70 % ; deze worden droog-
gedampt en het residu in 50 cc. aether opgelost, deze aether-op-
lossing geschud met 10 cc. NaOH (10 %), en de loog nog tweemaal
geextraheerd met aether. Als de loog bij de aether-oplossing komt,
wordt deze heel donkerbruin van kleur. De aether wordt met olie
gemengd en later weer verdreven.

De volgende 5-weken castraten worden met dit preparaat in-
gespoten :

Nquot;' 22 krijgt in 6 dagen 9 injecties, totaal 2 cc. Sectie ; de blaas-
jes zijn grooter dan van een castraat en bevatten weinig
secretum. De epitheelhoogte is 18 /x.

-ocr page 59-

N^ 23 krijgt in 8 dagen 13 injecties, totaal 2,8 cc. Sectie: de
blaasjes zijn vrij groot en bevatten niet veel secretum. De
epitheelhoogte is 17,64 fj..

N-- 24 krijgt injecties als N° 23. Sectie : er zijn groote blaasjes,
maar deze zien niet zoo wit (secretum) als men in verband
met de grootte zou verwachten. De epitheelhoogte is 17,84

N-- 25 en 26 zijn controles. Sectie: de blaasjes zijn uiterst
klein, en moeilijk terug te vinden. De epitheelhoogte is 11,52 ^
resp. 12,24 ix.

N^ 27 krijgt in 6 dagen 11 injecties, totaal 2,4 cc. Sectie: de
blaasjes zijn groot, 1 c.m. lang. Er schijnt niet bizonder veel
secretum in te zitten, en dit ziet niet zoo porceleinachtig als
bij een normaal blaasje. De epitheelhoogte is 17,28 /x.

Nquot;' 28 krijgt evenals Nquot; 27 2,8 cc. in 7 dagen. Sectie: de
blaasjes zijn even groot als bij Nquot;' 27 ix.

De resultaten dezer injecties bevestigen de vorige. Vooral de
verhooging van het epitheel is hier heel duidelijk, en verschilt aan-
zienlijk met de hoogten van het epitheel der controles. Nu ge-
bleken is, dat de extracties effectief hebben plaats gehad, willen
We eens zien of er geen vereenvoudiging in het proces der berei-
ding mogelijk is :

TESTISPREPARAAT V.

Op de gebruikelijke wijze wordt 1 K. G. testisweefsel verza-
meld en met enkele L.'s benzol gemengd. De extractie duurt 4 da-
gen. Aan het einde daarvan zien we een laag heldere benzol staan
boven een laag roomachtige substantie, die heel licht lijkt. Bij een
poging om de benzol vrij te maken, blijkt, dat dit heel moeilijk

-ocr page 60-

gaat; zelfs met een snelle centrifuge is de benzol slecht, in ieder
geval gebrekkig en onvolledig uit die roomachtige laag te isoleeren.
waardoor een belangrijk verlies van materiaal plaats heeft. Alleen
de heldere benzol wordt gebruikt, ingedampt en verder op geheel
overeenkomstige wijze behandeld als bij de vorige preparaten.

Met dit preparaat worden 2 muizen ingespoten, terwijl er 2
als controle dienst doen.

N' 30 krijgt in 4 dagen 1,5 cc. (7 injecties) Sectie: de zaad-
blaasjes zijn vergroot, 0,8 c.m. lang en bevatten weinig se-
cretum.

N'' 31 krijgt in 7 dagen 2,5 cc. (12 injecties). Sectie: de blaas-
jes zijn flink vergroot, 0,9 c.m- lang en bevatten wit secretum.

De epitheelhoogte is 17,68 /x. Ook is hier duidelijk te zien.
dat de prostaat goed ontwikkeld is.

Van controle N' 32 (6 weken-castraat) zijn de blaasjes zéér
klein; van N' 33 (10 weken-castraat) nog iets kleiner, nl.
hoogstens 2 mm. lang. Verder is de prostaat niet terug te
vinden, de klier van Cowper wel. De ductus deferens is dun.

RESULTAAT : ook met een directe extractie met benzol is
dus een werkzaam preparaat te verkrijgen. Het voordeel van een
extractie minder weegt echter niet op tegen de nadeelen van de
sterke centrifugeering, die noodzakelijk bleek om de benzol helder
te krijgen, en van het materiaalverlies.

Om te zien of de ouderdom van het dier, waarvan de testes als
hormoonbron worden gebezigd, een groote rol speelt voor het gehal-
te aan hormoon, wordt het volgende preparaat gemaakt.

-ocr page 61-

TESTISPREPARAAT VI.

De testes voor deze proef zijn afkomstig van jonge pinkstiertjes
(onder het jaar oud). Op de gewone manier wordt bijna 1 K.G.
weefsel geextraheerd, dus eerst weer met alcohol en dan met benzol.
De afwerking van het preparaat heeft door een week ziekte ruim 3
weken geduurd.

Muis Nquot;' 38 krijgt van dit preparaat 1,9 cc., nl. 16 injecties in
9 dagen, bijna geregeld twee keer per dag 0,1 cc. Sectie;
er is wel vergrooting der blaasjes, maar niet heel sterk.

Nquot;quot; 39 krijgt 2,4 cc. in 11 dagen. Sectie : de zaadblaasjes hebben
duidelijk gereageerd, maar ook niet sterk.

CONCLUSIE : Wel is dit preparaat iets ouder dan de vorige,
maar daartegenover staat de lange duur der injecties, en gezien de
makroskopisch betrekkelijk geringe reacties, is het waarschijnlijk,
dat in de testes dezer jonge dieren minder hormoon aanwezig is
dan in die van oudere stieren.

Nu we de zaadblaasreactie bij de muis voldoende hebben
leeren kennen, willen we deze reactie ook eens bij de rat beproeven.
De voorbereiding der proefdieren is geheel overeenkomstig met die
bij de muis. Tegen den tijd, dat de atrophie der glandulae vesiculares
is afgeloopen (dat is na 5 weken), maken we het volgende prepa-
raat :

TESTISPREPARAAT VII.

Drie verschillende hoeveelheden testisweefsel, totaal 12 K.G.
Worden met alcohol 96 % geextraheerd, de alcohol met benzol uit
getrokken, en deze tot bijna droog gedampt. Vervolgens wordt het
residu in aceton opgenomen en de aceton door uitvriezen van vet
en vetachtige stoffen gezuiverd. Van de verkregen heldere aceton-
oplossing wordt de aceton afgedistilleerd, en hexaan 4- 60 % alco-

-ocr page 62-

hol toegevoegd. De alcohollaag wordt tweemaal gewasschen met
versche hexaan, die na deze bewerking bij de eerste hexaan-hoe-
veelheid wordt gedaan. De alcohol wordt afgedestilleerd en het
residu op de gewone wijze met ether, loog en olie behandeld; dit

geeft het preparaat Vil a.

De hexaan wordt nog drie maal met 60 % alcohol uitgetrokken,
en deze alcohol geeft nu een
preparaat VII b, dat waarschijnlijk

niet zoo sterk is als VII a.

Met preparaat VII a worden twee muizen en twee ratten inge-
spoten, terwijl een muis en een rat als controle dienst doen.

Muis Nquot;- 46 krijgt in 8 dagen 1,5 cc., in veertien injecties,
dagelijks tweemaal 0,1 cc. Bij sectie blijkt er sterke glandu-
laire reactie te zijn, de blaasjes zijn overvloedig gevuld.

Muis Nquot;^ 47 is controle. De glandulae zijn na 7 weken bijna
niet meer terug te vinden.

Muis Nquot;quot; 50 krijgt in 9 dagen 1.7 cc., in 16 injecties. Ook hier
is veel secretie aanwezig, dus sterke reactie. De epitheel-
hoogte is 17,64 ju.

Rat N^ 5 krijgt in 6 dagen 3 cc., rat N° 6 in 7 dagen 4 cc.

Beide blijken bij sectie groote gevulde zaadblazen te hebben,
zeer veel grooter dan van de controle N-- 7, terwijl de pros-
taat ook duidelijk is te zien voor het bloote oog.

Preparaat VII b. bevat zeker ook een behoorlijke hoeveelheid
heid hormoon, want muis N^ 49, die in 8 dagen hiervan 1,6 cc.
krijgt ingespoten, reageert met goed ontwikkelde zaadblazen, ter-
wijl het epitheel een hoogte van 15,04 ii heeft verkregen.

Met de rest van preparaat VII (a en b worden bij elkaar
gedaan) wordt getracht de kam-reactie bij een kapoen te verrichten.
Daartoe worden bij een volwassen Sea-bright haantje de testes

-ocr page 63-

1 basis |hoogte|lengte | dikte |

29 April

i 3,35

2,2

1 6,-

1,75 1

21 Mei

1 2,9

1,2

4,5

1,5

9 Juni

1 2,9

0,75

1 3,8

1.15 1 1

6 Juli

2,8

0,6

1 3,6

1,— i 1

15 Juli

1 2,8

0,5

3,5

1.1 1

26 Juli

1 3,2

1 0,8

1 4,3

1.4 1

30 Juli

1 3,3

i 1.1

1 4,6

1.5 1

1 Sept.

1 3,0

0,5

1 3.7

1,1

22 Sept.

1 2,9

1 0,5

1 3,6

1,05 1

7 Oct.

1 3,35

1 1,0

1 4,4

1,4 1

10 Oct.

1 3,4

1 1'2

1

■ 1.6 1 1

12 Oct.

1 3,4

1 1.2

1 4,8

1,6 1

2 Nov.

1 2,9

1 0,6

3,7

1,05 1 1

24 Dec.

2,8

1 0,6

1 3,7

1,— 1 1

Twee kam-reacties bij een kapoen

Lel

Spoor

Lel

29 April |4,7 3,6 |0,15!|0,5 0,4
21 Mei |3,3 |3,3 |0,15||0,5lÖ?quot;

9 Tuni |3,0 |3,0 |0,15||0,5 |0,4 | 0,55| |2,5 |2,7 !0,15||0.5|0,4 |0,7

-12,9 |2,9 [0,'1 II0,5 |0,35| 0,5 | 11.9512,5 0,2 ||0.5 0,4 |0,85

15 Juli 12,35 2,35 0,1

26 Juli 12,8 |2,9 10,15||

[3,2 |3,1 |Ö,15|rO,5 |0,5 | 0,7
|2,2 |2,5 [0,1

22 Sept. 12,4 1^0,1 n0,8 |0.6 | 0,6 j 1_1^23J0,15||2^|0^|0^

7 Oct. 13,2 13,0 |0,1 110,8 |0,6 | 0,6 | [2,6J2,7 |0,15|L
ro Oct. 3,3 |3,4 |0,15lnbsp;^ [ |2,8 l3,0 |Ó,15||

Î2 Oct. 13,3 |3,4 |0,15||0,85|0,6 | 0,6 | |2,8 |2,95|0.15|| 1,0|0,6 0.6

'2 Nov. 2,6 |2':8~|0.1 || | I I J2,5 |0,1_
24 Dec. 12,3 |2,7 10
,1 ||0,8 |0,6 | 0.6 | |1.8 |2,'5 |Ö,1

Links

Rechts

Twee spoor- en lel reacties bij een kapoen.

De injecties voor de eerste reactie gebeuren van 15-26 Juli

'nbsp;(prep. Vil)

De iniecties voor de tweede reactie gebeuren van 29 Sept.-l 1 Oct.
'nbsp;(prep. VIII)

Spoor

0.6 |4.05 3,2 |0,2

0,6 I |3,1 |2,9 |0,17||0,5|0,4 |0,7

|2,0 |2,4 |0,15||
|2,5 12,6 |Ô:151|

|2,85i2,6 10,T5||0,6|0,55|0,85
|l,85i2,3 I

30 Juli
I Sept

-ocr page 64-

rnbsp;'

'Sm'^......

'tf-tó • i

-ocr page 65-

weggenomen (29 April). Na 23 dagen, na 42 dagen, na 69 dagen
en na 72 dagen worden de maten van kam, lellen en sporen gemeten.
De tabellen doen zien,quot; dat vooral kam en lellen in grootte terug
zijn gegaan, vooral de lengte en hoogte van den kam zijn sterk afge-
nomen. De kleinste maten vinden we 15 Juli, den datum waarop met
de injecties wordt begonnen. Ook de kleur van den kam is geleide-
lijk veranderd en wel eerst naar paars-dofrood, terwijl dit later nog
bleeker en fletser wordt. Makroskopisch is de grootte afname ook
zonder meten duidelijk te zien. In het gedrag van het dier is een
opvallende verandering gekomen : het zit veel in elkaar, is erg stil
geworden en kraait in het geheel niet meer. De staart wordt iets
lager gedragen.

De injecties hebben plaats van 15-25 Juli. Eerst wordt drie
dagen 0,2 cc. gegeven en vervolgens 6 dagen lang 0,4 cc. De olie
is
gemakkelijk weg te wrijven, er gaat niets van verloren. Op 26
Juli worden metingen gedaan (zie tabel), waarbij blijkt, dat alle
maten van kam en lellen zijn toegenomen. Op 26, 27 en 28 Juli wordt
in totaal nog 2 cc. ingespoten, en op 30 Juh zijn de maten nog
belangrijk toegenomen. Een maand later, op 1 September, blijken
deze organen weer kleiner te zijn, en op 22 September vinden we
bijna weer precies dezelfde afmetingen als op 15 Juli, dat is de
datum, waarop we de kleinste castraat-maten hebben gevonden.

Om te zien of de reactie bij hetzelfde dier herhaald kan worden,
wordt nog een hoeveelheid hormoon bereid, waarvan de bewerking
hieronder volgt.

TESTISPREPARAAT VIII.

9,5 K.G. testisweefsel worden met 20 L- 90 % alcohol gemengd; na
5 dagen staan (een paar malen per dag wordt flink geschud), wordt
de alcohol afgeheveld en het weefsel goed uitgeperst. De verkregen
21 L. vloeistof worden tot 100 cc. ingedampt (bij 50-55° C), die don-
kerbruin van kleur zien en nog goed vloeibaar zijn. Ze worden in een
scheitrechter met 2 L. benzol gemengd en geschud, en na een uur

-ocr page 66-

wordt water toegevoegd voor de scheiding. De benzol wordt nu
drooggedampt; hij destilleert over bij 25-30quot; C., terwijl het water-
bad een temperatuur heeft van 40° C. Het residu wordt opgenomen
in aceton, en na het uitvriezen en filtreeren de aceton ingedampt,
waarbij nog veel lipoid (lecithine) in de vloeistof aanwezig blijkt te
zijn. Daarom wordt voor een tweede maal uitgevroren. De heldere
aceton wordt dan drooggedampt, daarop volgen de bekende
bewerkingen met hexaan en alcohol.

Met dit preparaat wordt dezelfde kapoen op 29 September in-
gespoten, de eerste dagen tweemaal 0,4 cc., de laatste dagen twee-
maal 0,9 cc.; de totale hoeveelheid is hier grooter dan bij de eerste
proef. Op 11 October heeft de laatste inspuiting plaats. We zien
uit de tabel dat op 7, 10 en 12 October alle maten grooter zijn
geworden, op 12 October zijn ze ook grooter dan de grootste maten
die bij de eerste proef gevonden werden, en waarschijnlijk zullen de
maten enkele dagen na 12 October nog iets zijn toegenomen. Na de
injecties zoowel in Juli als in September, is de kapoen veel leven-
diger geworden, de kleur van kam en lellen is weer donkerrood
geworden als van een haan.

Op 2 November, dus 3 weken na de laatste injectie, zien kam
en lellen nog rood, maar reeds iets lichter. 12 October wordt 's
morgens een paar maal kraaien gehoord en gezien, hetwelk zich de
volgende dagen vaker herhaaU. Interessant is het, de maten van de
sporen, vooral van de rechter te volgen. Op 22 September, als vrij-
wel de laagste castraat-afmetingen weer zijn bereikt van kam en
lellen, blijkt de spoor grooter te zijn geworden. Trouwens op 6 Juli
is er, als gevolg der castratie, geen invloed op de spoorgrootte waar
te nemen. Bezien we verder nog dc waarden op 12 October (op het
einde der injecties, als kam en lellen sterk reageeren) en eindelijk
op 24 December, dan valt onmiddellijk op dat de waarden op deze
drie data volkomen gelijk zijn. Er volgt uit, wat trouwens al bekend
was, 1° dat de spoor na de castratie grooter wordt, en 2o dat de
injecties met hormoon geen invloed hebben gehad op zijn grootte.

-ocr page 67-

De bevedering heeft weinig verandering ondergaan, en is, in
tegenstelhng met wat Trendelenburg hierover mededeelt (1), iets
minder glanzend geworden. De staart wordt als kapoen iets lager
gedragen en is niet zoo vol, terwijl op 8 October, dus 9 dagen na
de eerste injecties, de algemeene levendigheid van het dier gepaard
gaat met een goed gedragen staart en de sabel goed van stand is.

Op 24 December zijn de maten van kam en lellen weer geheel
als die van een kapoen, de kleur is weer bleek-roze, en het gedrag
van het dier mat.

De werkzaamheid van preparaat VIII werd voor de proef
onderzocht bij muis 62, die een zeer goede positieve reactie gaf.

Inmiddels werden twee proeven genomen om na te gaan, of uit
mannen-iurine een werkzaam preparaat te bereiden was :

EERSTE PREPARAAT MANNEN-URINE

25 L. mannen-urine, hoofdzakelijk afkomstig van studenten,
worden in ongeveer een week tijds in het anatomisch instituut ver-
zameld en onder een weinig toluol bewaard. Voor het nu volgende
indampingsproces onder lagen druk was noodig een groote metalen
destilleerketel. Prof. Sjollema was zoo vriendelijk, mij een dergelijk
apparaat geruimen tijd in gebruik te geven, voor welke bereidwillig-
heid ik hem op deze plaats uitdrukkelijk dank.

De urine wordt dan ingedampt tot ongeveer 300 cc., het is
dan een dikstrooperige massa, die vervolgens met 3 L. benzol wordt
gemengd. Dit mengsel blijft een dag staan, terwijl eenige malen
per dag krachtig wordt geschud. Reeds korten tijd na het schudden
ontmengen de beide vloeistoffen zich echter, zoodat de benzol, die
de bovenlaag vormt, den volgenden dag gemakkelijk is af te
zuigen. Deze benzol .lichtgeel van kleur, wordt drooggedampt, het
residu in ether op genomen, met olie gemengd en de ether weer ver-
dreven. Met dit apparaat worden de volgende proefdieren inge-
spoten :

(I) Trendelenburg. ' Die Hormone, 1929 p. 66.

-ocr page 68-

Muis Nquot;- 34 krijgt in 6 dagen 10 injecties, totaal 1,2 cc. Bij
sectie zien wij dat de glandulae slechts heel weinig grooter
zijn dan van een castraat, zoodat de reactie twijfelachtig is.

Muis N'' 35 krijgt dezelfde hoeveelheid, en ook hier is de
reactie dubieus.

Muis N' 36 krijgt 1,4 cc. in 7 dagen. De reactie is negatief.

Muis N-- 37 krijgt 0,9 cc. in 5 dagen. Ook hier een absolute
negatieve reactie.

Waarschijnlijk is de urine te ver ingedampt, waardoor de ex-
tractie met benzol niet voldoende heeft plaats gehad, immers de
benzol bleef er boven staan, de ingedampte massa zag donkerbruin
en was honingachtig dik van consistentie. Een tweede proef was dus
noodig :

TWEEDE PREPARAAT MANNEN-URINE.

21 L. mannen-urine (van studenten) worden zwakzuur gemaakt
cn ingedampt tot iets minder dan 1 L. en is dan nog goed vloeibaar.
Er wordt 3 L. benzol bij gedaan en vele malen krachtig geschud.
Overigens wordt het een dag met rust gelaten. Den volgenden dag
wordt de benzollaag tot bijna droog gedampt, opgenomen in hexaan,
geschud met 10 % NaOH, waarna de hexaan wordt verdampt en
vervolgens het gebruikelijke preparaat met ol. olivarum bereid
wordt. Hiermee worden ingespoten de volgende proefdieren :

Muis N' 42 krijgt 1,5 cc. in 8 dagen, in 15 injecties. De zaad-
blazen hebben hier duidelijk gereageerd, niet heel sterk, maar
toch niet twijfelachtig.

Muis Nquot;' 43 krijgt 1,9 cc. in 10 dagen, in 16 injecties. Bij sectie
bhjken de glandulae 0,7-0,8 c.m. lang te zijn, dus duidelijk te
hebben gereageerd.

-ocr page 69-

Muis N^ 44 krijgt 0,8 cc. in 4 dagen (7 injecties) en vertocMit
geringe reactie.

Muis N*- 45 is controle. Bij sectie is slechts een speldeknoop-
groot knobbeltje te vinden, dat de zaadblaas aanduidt.

Niettegenstaande de proefdieren oude castraten waren (alle
waren bijna drie maanden geleden gecastreerd) is er duidelijke ver-
grooting opgetreden. Opgemerkt moet worden, dat bij het wel ge-
slaagde tweede preparaat tijdens de bereiding een behandeling met
loog heeft plaats gehad, bij de eerste mislukte extractie niet.

Zoodra ik de beschikking kreeg over een beer, heb ik getracht,
een
hormoon-preparaat van de urine te maken :

EERSTE PREPARAAT URINE BEER.

De urine werd verzameld in een ijzeren bakje in de cementen
vloer van het hok en steeds zuur gehouden met een weinig azijnzuur.
De 9 L., die verkregen werden, zien troebel, en worden pas helder
na een zuigfiltratie door papierpap. Het indampen geschiedt aan-
vankelijk met moeilijkheden; er is blijkbaar ergens een lek, want bij
een
waterbad-temperatuur van 80° C. is er nog slechts geringe des-
tillatie. Het lek wordt gevonden in den looden afvoerbuis vlak boven
den koeler, en wel door middel van gas-inblazen. Na reparatie treedt
goede destillatie op bij een waterbadtemperatuur van 55° C. en nog
lager. Er wordt ingedampt tot driekwart liter ; deze worden met 3 L.
benzol in een scheitrechter geschud. Op de grens der vloeistoffen is
een lichtbruine laag te zien, die na centrifuge nog benzol blijkt te
bevatten. De benzol wordt drooggedampt in een glazenkolf van 2 L.
inhoud, de destillatie heeft plaats bij een temperatuur van 30-25° C
De tegen het glas gekleefde achtergebleven bruine massa wordt met
ether en olie op de bekende manier behandeld en levert een bruin
oliepreparaat. Hiermee worden de volgende dieren ingespoten :

-ocr page 70-

Muis N° 52 krijgt 0,8 cc. in 8 dagen. Den zesden dag sterft de
muis ; de sectie wijst een fibrineuze peritonitis als doodsoor-
zaak aan. De glandulae zijn niet vergroot.

Muis N° 53 krijgt 1,3 cc. in 10 dagen. Bij sectie vinden we een
uitgebreide ontsteking onder de huid, met nekrose. Ook in
de spieren. De darmen en andere ingewanden zijn veelvuldig
met elkaar verkleefd, ook met de glandulae en de blaas. Een
glandula is vergroot, de epitheelhoogte is hier 14,80 fi.

Muis N° 54 is de controle. De glandulae zijn moeilijk terug te
vinden.

Muis N° 59 krijgt 1,2 cc. in 8 dagen. De blaasjes zijn flink ver-
groot, bijna zoo groot als normaal. De epitheelhoogte is
14,58 II.

Muis N° 60 krijgt 1,4 cc. in 9 dagen. Ook hier is goede reactie
der zaadblazen, en het epitheel is 16,02 /x hoog.

In verband met de ontstekingsverschijnselen dient opgemerkt,
dat bij de laatste twee dieren het preparaat niet werd geschud voor
de inspuiting, zoodat de toxische werking mogelijk is toe te schrij-
ven aan de onzuiverheden, die na lang staan als een donkerbruine
massa op den bodem van het fleschje zijn te vinden. Verder dient
hierbij opgemerkt, dat bij deze proef geen loog werd gebruikt bij
de extractie en toch een werkzaam preparaat werd verkregen.

-ocr page 71-

VROUWELIJK HORMOON

Het aantoonen resp. scheiden van beide hormonen maakt het
nu noodig, ook het vrouwehjk te leeren kennen. Bij de theoretische
bespreking heb ik reeds gebruik gemaakt van mijn bevindingen bij
mijn proeven, die aanvingen met het voorbereiden van een aantal
geslachtsrijpe muizen voor de proef. Daartoe moest eerst het normale
beeld van den oestrus-cyclus nauwkeurig gekend worden. Dagelijks
wordt een tiental muizen des morgens en des avonds een weinig
vaginaalsecretum afgenomen met behulp van een klein model sonde,
waarvan het knopje plat geslepen wordt, en natuurlijk moet de rand
ervan niet scherp zijn, teneinde verwonding der vagina te voorko-
men. Gemakkelijk kan één persoon, de staart van de muis tusschen
derden en vierden vinger houdende, en het voorwerpglaasje tusschen
duim en wijsvinger, een behoorlijk aantal muizen in vrij korten tijd
behandelen, maar niet altijd is er direct eenig secretum uit te halen.
Soms lukt dat heelemaal niet, omdat er geen vaginaalsecretum aan-
wezig is. De voorwerpglaasjes zijn vooraf in vakjes verdeeld en ge-
nummerd. Na iedere uitstrijk wordt de sonde uitgegloeid in een spiri-
tusvlam, en gekoeld in een bakje met 70% alcohol. De voorwerpgla-
zen worden met haemaluin en eosine gekleurd ; in het algemeen geeft
een korte alcohol-fixatie beter beelden dan kleuren na enkel drogen.
Voor een positieve reactie werd steeds vereischt de aanwezigheid
van enkel schollen, dus geen leukocyten en geen epitheelcellen. De
normale cyclus is in het hoofdstuk der geslachtshormonen reeds
besproken. Mikroskopisch vallen in, den dioestrus op het zeer groote
aantal leukocyten in den vaginaalwand en in den uteruswand. In de
muscularis van de vagina in den dioestrus zien we tusschen de
gladde spiercellen een zeer groot aantal ringvormige kernen
van leukocyten. Bij nauwkeurig onderzoek blijkt, dat sommi-
ge van die ringen gesloten zijn.

De volgende stap was die der castratie van vrouwelijke dieren.

-ocr page 72-

A, Castraties.

Eerst werden hiervoor genomen de gecontroleerde, later de ge-
zonde vrouwehjke geslachtsrijpe muizen (dus zonder voorafgaand
onderzoek op een normalen oestrus.)

De castratie verloopt (niet beloopt), evenals bij het mannelijke
dier, na eenige oefening zonder moeilijkheden.

De muis wordt in linker zijligging vastgebonden en rechts
boven in de flank wordt een klein sneedje of knipje in de huid ge-
maakt, nadat men de haren heeft weggeknipt. Vervolgens wordt de
buikwand gekliefd. Voor we verder gaan wordt een draad door de
wondranden van de buikspier gehaald, echter zonder aan te halen.
Dan wordt het ovarium opgezocht, met een gereed liggende liga-
tuur afgebonden (een knoop is voldoende) en ten slotte wordt de
buikwand en de huid gehecht. Links is het ovarium makkelijker te
vinden, want de milt is hier een goede orientatie. Trekt men teveel
aan het eerste ovarium, dan is het tweede soms wat verschoven en
dus moeilijker te vinden. In het algemeen geldt: men vindt het ova-
rium direct en zonder moeite, maar als men moet gaan zoeken, dan

ontmoet men moeilijkheden.

Met inbegrip van ethernarkose is ook deze operatie geheel
alleen te verrichten, zooals ik trouwens bijna steeds zonder hulp heb
gewerkt. Alleen : veel ligaturen moeten van te voren klaargemaakt
worden. Zonder afbinden treedt niet zelden verbloeding op.

Heeft men een voldoende hoeveelheid dieren gecastreerd, dan
vangt een tijdroovende, echter strikt noodzakelijke controle aan.
Namelijk om zeker te zijn, dat beide ovaria volledig zijn verwijderd,
moet eenige weken lang het vaginaalsecreet onderzocht worden om
te zien of de oestrus voorgoed wegblijft. Ook wanneer men zeker
denkt te zijn. dat de operatie goed is uitgevoerd, blijkt er nog wel
eens een exemplaar tusschen te zijn dat oestrus vertoont. Merk-
waardiger wijze moet haast bij elke groep om deze reden een dier
verwijderd worden. Over het aantal weken dat gecontroleerd moet
worden, kan men van meening verschillen. De juiste duur lijkt mij te
zijn vier weken, waarin eenmaal per dag of om den anderen dag

-ocr page 73-

wordt uitgestreken. In gevallen van ook maar geringen twijfel moet
het verdachte dier onmiddellijk verwijderd worden.

Begonnen werd met de eenvoudigste hormoonbron, waaraan het
vrouwelijk geslachtshormoon een van zijn eerste namen te danken
heeft: de eifollikels van het ovarium. Van op het Utrechtsche
slachthuis betrokken versche runderovaria worden follikels van ver-
schillende grootten met een schaar geopend en het afvloeiend vocht
in een schaaltje
opgevangen. Ook kan men met een spuitje de vloei-
stof opzuigen. Na filtratie wordt de nog troebele vloeistof ingespo-
ten. Het resultaat van enkele inspuitingen ziet men hieronder:

Muis

3

4 1 5| 6j

7

8 1

9 1 10 1 11 1 12 113 1 14

I.

1

1 1 |1-1|1'1|

-1-

1 1---

II.

2

2 |2-2|2-2

-1-

t 1

III.

3

1 3 3-313-3

-f

1-1-1--1-

De cijfers voor de hoeveelheden der inspuitineen geven tienden van
een cc. aan. Bijvoorbeeld: op datum 6 krijgt muis Nr. 1 twee maal 0,1 cc.,
muis Nr. 2 tweemaal 0,2 cc., enz.

Tot 6 October vertoont geen der uitstrijkjes iets wat op oestrus
gelijkt.

6 October: 's morgens. Muis Nquot; 1 enkele slijmdraden, geen
cellen. Muis N° 2 en 3 schollen en kernhoudende
epitheelcellen.

6nbsp;October : 's avonds. Muis Nquot;! weinig kernhoudende epitheel-
cellen. Muis Nquot; 2 schollen en kernhoudende epitheelcellen.
Muis Nquot; 3 iets meer schollen dan kernhoudende epitheel-
cellen.

7nbsp;October 's morgens. Nquot; 1 : schollen epitheelcellen aa.
Nquot; 2 : bijna enkel schollen, slechts enkele epitheelcellen.
N° 3: enkel schollen.

-ocr page 74-

8nbsp;October. Nquot; 1 cn 3 enkel schollen.

N® 2 : ook enkel schollen, maar deze muis sterft aan een
longlijden.

9nbsp;October. Beide zijn flink positief.

10nbsp;October. Nquot; 1 schollen en leukocyten,
Nquot; 3 schollen en veel leukocyten.

11nbsp;October N° 1 bijna geen secretum.
N® 3 schollen en veel leukocyten.

12nbsp;October N° 1 veel epitheelcellen en veel leukocyten.
Nquot; 3 veel epitheelcellen en veel leukocyten.

14 October Nquot; 1 en 3 weinig epitheelcellen en weinig leukocyten

Den vierden dag na de eerste inspuiting reageeren dus twee
van de drie muizen positief, de derde reageert iets later.

Vervolgens wordt een hoeveelheid liquor folliculi met alcohol
uitgetrokken. Na verdamping der alcohol wordt het residu flink
en langdurig met water geschud, en dit waterig extract is ook werk-
zaam :

Bereiding: 70 cc. liquor folliculi uit runderovaria worden gemengd
met 0,5 L. 96 % alcohol, en het neerslag nog eens met alco-
hol gewasschen. De alcohol wordt verdampt (bij 25-30» C.)
en het residu met 10 cc. water geschud. Na centrifugatie
blijft het preparaat troebel.

Hiermee worden drie muizen ingespoten :

i 7 1 8| 9 1

10| 11

12| 13

I.

1 1 il-1 -

|—

II.

1 2 |2-2|-

1-

III.

3 |3-3 -i

1-

1-

-ocr page 75-

Het vaginaalsecretum van Nquot; 1 ziet er uit als volgt:
Oct. 8 : epitheelcellen, leukocyten, slijm.

Oct. 9 : weinig epitheelcellen, veel leukocyten, weinig slijm.

Oct. 10: epitheelcellen en schollen ana, geen leukocyten.

Oct. ri : enkel schollen.

Oct. 12 : enkel schollen.

Oct- 13 : schollen en leukocyten.

Het vaginaalsecretum van Nquot; II:

Oct. 8: weinig epitheelcellen ; leukocyten, weinig slijm.
Oct. 9: zeer weinig epitheelcellen, geen leukocyten, zeer
weinig slijm.

Oct. 10 : epitheelcellen en schollen ana, geen leukocyten.

Oct. 11 : enkel schollen.

Oct. 12 : enkel schollen.

Oct. 13 : schollen en leukocyten-

Het vaginaalsecretum van Nquot; III:

Oct. 8 : weinig epitheelcellen, weinig slijm.

Oct. 9 : zeer weinig cellen, geen leukocyten.

Oct. 10 : epitheelcellen en schollen ana.

Oct. 11 : enkel schollen.

Oct- 12 : enkel schollen.

Oct. 13: schollen en leukocyten.

Den vierden dag begint dus de verandering te komen, dat is
na 72 uur, en na 96 uur zijn er enkel schollen. Alle drie reacties

duren twee dagen.

De overgebleven ovaria, na verwijdering der liquor folliculi.

onderzoeken we thans nog om te weten te komen of zij nog hor-
moon bevatten. Daartoe worden zij gemalen (ongeveer 300 gr.) én
dan met 4 L. alcohol geextraheerd. De alcohol wordt drooggedampt.
het residu in aceton opgenomen en de kolfflesch met aceton een

-ocr page 76-

nacht in een mengsel van ijs en zout geplaatst. Het blijkt, dat er
weinig lecithine in is. Na verwijdering der aceton door droogdam-
ping wordt het residu met water opgelost, en dit preparaat blijkt
nog werkzaam te zijn. Het hormoon, dat er in zit, moet afkomstig
zijn van de follikelvloeistof die op de ovaria is terecht gekomen en
voor het overige nog deel uitmaakt van de vochtige follikelwand.
De corpora lutea bevatten, zooals anderen hebben aangetoond, al-
thans bij de huisdieren, geen thelykinine, wel bij de vrouw.

Om na te gaan of het follikelhormoon werkzaam is ten opzich-
te van de zaadblaasjes bij den gecastreerden mannelijken muis,
wordt de volgende proef genomen :

45 cc. liquor folliculi uit runderovaria worden geextraheerd met 2 L.
alcohol. De alcohol wordt drooggedampt, en het residu in water op-
genomen : 50 cc. Dit preparaat wordt bij 3 gecastreerde mannetjes
muizen ingespoten :

Muis N° 74 krijgt in 7 dagen totaal 1,9 cc.

Muis N° 75 krijgt in 17 dagen totaal 8,4 cc.

Muis N° 76 krijgt in 17 dagen totaal 8,4 cc.

N 74° heeft gehad ongeveer 6 M. E.folliculine. Er is geen ver-
grooting der glandulae waar te nemen.

N° 75 heeft gehad 25 ä 30 M. E. Bij sectie is geen reactie te

zien.

Nquot; 76 heeft gehad 25 a 30 M. E. Ook hier is de reactie nega-
tief. Deze hoeveelheden thelykinine zijn dus onwerkzaam bij de
cytologische regenerations-Test.

Verder wordt een onderzoek ingesteld naar het gehalte aan
hormoon van de liquor follicuh. Daarbij blijkt, dat inspuitingen van
0,2 cc. liquor folliculi op twee achtereen volgende dagen regelmatig
bronst geeft, terwijl 2 X 0,1 cc. meestal niet tot een volkomen schol-
len stadium leiden, hoewel eenige werking niet valt te ontkennen.
Dus 0,2 cc. is het minimum dat bronst geeft, en per cc. liquor folli-
culi van het rund zijn er dus hoogstens 5 M. E., volgens de eisch
van enkele schollen 3-4 M. E. per cc. (Laqueur geeft op 30 M- E.

-ocr page 77-

per cc., hij neemt niet uitsluitend schollen als kriterium voor posi-
tieve
reactie).Deze getallen gelden voor de grootere follikels. VAN
DER KAAY toonde aan dat de kysteuze follikels (1 geval van
nymphomanie) zeer verschillend gehalte aan hormoon kunnen
hebben : bij een nymphomane koe was het gehalte en ook de totale
hoeveelheid eenige malen grooter dan normaal, terwijl ovariumkys-
ten bij een niet nymphomane teef weinig of geen hormoon bevatten.
(1) Zooals we later zullen zien, vond ik zelf in de liquor folliculi
van een ovariotestis geen of
zeer weinig vrouwelijk hormoon.

(1) T. T. Diergeneesk. 1 Febr. 1932.

-ocr page 78-

C. Scheiding der hormonen in normale urine.

Vervolgens wordt een poging gedaan om uit de urine van een
beer de beide hormonen te scheiden. Hiervoor wordt de methode
toegepast die Laqueur cs. aangeven in de Bioch. Zeitung deel 231
P. 1 (1930). Zij gaan daarbij uit van het feit, dat andokrinine meer
bazische eigenschappen, thelykinine daarentegen meer zure eigen-
schappen bezit. Ook de later door Wadehn (Endokrinologie 12, 4,
1933) aangegeven methode ter scheiding van mannelijk en vrouwe-
lijk hormoon berust op de zure eigenschappen van het thelykinine.
Volgens MARRIAN is de zure natuur van het thelykinine te wijten
aan het bezit van een zure OH-groep, zooals bij fenol. Bij androki-
nine zou de OH-groep een alcoholisch karakter hebben. Hun be-
reidingswijze uit menschen-urine geven ze aldus weer: « 100 cc.
eingeëngter benzolischer Extrakt aus 50 L. Männerharn mit einem
Trockengehalt von 90 m.g. per L., wird mit 50 cc. Alkohol gemischt,
und hierzu 3 g. NaOH, gelöst in wenig Wasser, hinzugefügt; durch
Zusats von mehr Wasser erfolgt eine Trennung in zwei Schichten,
und darauf wird der Alkoholschicht noch viermal mit je 30 cc. Ben-
zol ausgeschüttelt. Die vereinigten Benzolportionen werden noch
zweimal mit je 30 cc. Alkohol 10 cc. 2 normal NaOH ausge-
schüttelt und bilden dann dass Preparat U 239 Benzol, Trocken-
gehal 30 mg. per L. Die Alkoholfraktionen werden angesäuert und
viermal mit Benzol ausgeschüttelt, das erhaltene Benzol mit Soda
gewaschen. Dieses Benzol trägt die Versuchnummer U 239 Alko-
hol. »

U 239 Benzol bevat het mannelijk hormoon en heel weinig
menformon.

U 239 Alkohol bevat geen mannelijk hormoon en bijna al het
menformon.

Blijkbaar wordt hierbij verondersteld, dat het thelykinine beter

-ocr page 79-

in alkohol oplost dan in benzol, terwijl androkinine dit gemakkelij-
ker doet in benzol dan in alcohol.

Zoowel de thelykinine-fractie als de benzol-fractie zullen ech-
ter beide hormonen bevatten. Beide moeten dus zoowel bij manne-
lijke als bij vrouwelijke proefdieren worden ingespoten, en daarbij
moet dan blijken dat de thelykinine-fractie betrekkelijk meer thely-
kinine bevat dan de androkinine-fractie, en minder androkinine. Een
quantitatieve bepaling is dus noodig. Dit maakt het onderzoek om-
slachtig en tijdroovend.

Aangenomen, dat in de urine twee hormonen aanwezig zijn,
dan zal bij een gelukte scheiding de thelykinine-fractie bijvoorbeeld
a eenheden androkinine bevatten (per cc-) en th eenheden thelyki-
nine. Het quotiënt heeft dan een bepaalde waarde
^ ■= q.

De androkinine fractie heeft dan per cc. a' eenheden androki-
nine (a grooter dan a). en th' eenheden thelykinine (th' kleiner dan
th). en het quotiënt q' = % zal kleiner zijn, Is er èèn hormoon
aanwezig dat beide reacties zou geven, (een mogelijkheid, waar we
bij het hermaprodiete varken aan moeten denken), dan kan de eene
fractie (thelykinine fractie) bijvoorbeeld wel meer hormoon bevat-
ten dan de andere, want zij werd op een andere manier bereid, en
kan th weer grooter zijn dan th', maar in dat geval zal ook a even-
redig grooter dan a' zijn, met andere woorden: de waarden q der
fracties zullen gelijk zijn. Voldoende uiteenloopende waarden q der
fracties vormen dus de aanwijzing dat er twee verschillende hormo-
nen in de urine zijn. Zooals inderdaad reeds is gebleken, bevatten
de urine's van beide sexen beide hormonen, alleen gelden quantita-
tieve verschillen in dien zin, dat ieder geslacht 't meeste hormoon
heeft dat zijn naam aan dit geslacht ontleent, dus een vrouwelijk dier
produceert veel vrouwelijk hormoon en weinig mannelijk, een man-
nelijk dier omgekeerd. Direct doet zich de vraag voor : worden die
twee hormonen door dezelfde cellen der gonade afgescheiden ?

Ten aanzien van den testikel is het zeer waarschijnlijk dat dit
inderdaad het geval is, (Bouin, Aron, Lipschütz, Steinach), name-

-ocr page 80-

lijk voor de interstitieele cellen van LEYDIG- Er is weinig twijfel
aan of deze cellen moeten beschouwd worden als het endokrine ge-
deelte der klier. Over de productieplaats der hormonen in het
ovarium (van het niet bevruchte dier) zijn we voor het oogenblik
nog minder georienteerd. ZONDEK (Naturwissenschaften 20
Januari 1933) meent dat de theca cellen (tbeca interna) de follicu-
line vormen. In kysteaze follikels, waar de granulosa verdwenen is,
en de theca de holte van binnen bekleedt, wordt soms ook folliculine
gevorm (bij nymphomanie zelfs meer dan normaal, volgens VAN
DER KAAY (1). Hoe de toestand is bij gevallen waar theca of
granulosa deelgenomen hebben aan de vorming van luteinecellen
(luteinekysten), is nog niet bekend. Spelen de in de theca hier en
daar nog te vinden medullaire cellen (losgeraakte cellen van de
medullairstrengen) een endokrine rol ? Dit is niet waarschijnlijk,
maar wat weten wij ervan af ? ; zoo ook van de functie der primaire
gonocyten? Met enkele uitzonderingen (bijnierschors, corpus
luteum) is het endokrine weefsel afkomstig van het ekto- of ento-
derm, de genoemde uitzonderingen van mesodermaal epitheel res-
pectievelijk mesodermaal bindweefsel; bij de gonaden zouden de
hormonen afgescheiden worden uit bindweefselcellen, want de cellen
van LEYDIG ontstaan vrij zeker uit het bindweefsel (bij inter-
sexengonade zag KREDIET interstitieele cellen, die een overgang
vormden van de echte typische epitheelachtige cellen van von Ley-
dig en het bindweefsel van het interstitium.)

We gaan nu de scheiding der hormonen in de urine van een
beer beproeven.

(EERSTE PROEF).

15 L. beeren urine, in vier dagen verzameld, worden gefiltreerd,
maar het fikraat is niet helder te krijgen. Er wordt tot % L- inge-
dampt en dan geëxtraheerd met 5 L. benzol. De laatste wordt inge-
dampt tot 140 cc., dan 70 cc. alcohol 96 % erbij gedaan en 2 g.

T. V. Diergoneosk. 1932. Ni. 3. p. 212

-ocr page 81-

NaOH, opgelost in enkele cc. water; dit blijft een halven dag staan.
Dan 30 cc. water toegevoegd, dat een scheiding der alcohol en
benzol bewerkt. De alcohol laag wordt 3 maal met 50 cc- benzol
geëxtraheerd, de vereenigde benzolporties nog 2 maal met 30 cc.
alcohol 10 cc. 2-normaal NaOH geëxtraheerd, dc 2 alcohol-por-
ties bij de P'« alcohol gedaan en goed zuur gemaakt met HCl. 12,5%
De bereiding duurde zes dagen. De zure alcohol fracties worden
ingedampt tot 50 cc., deze worden 3 maal geëxtraheerd met 150
cc. benzol. De benzol wordt ingedampt tot bijna droog, opgenomen
in ether, dan wat NaOH toegevoegd tot neutrale reactie, 10 cc.
olie met de etherische vloeistof gemengd en de ether op een water-
bad verdreven. Dit preparaat zou de thelykinine moeten bevatten.

De alkalische benzolfracties worden tot zoo goed als droog
ingedampt, in ether opgenomen en met een weinig
HCl geneutra-
liseerd. Dit
olie-preparaat moet de androkinine bevatten.

Injecties.

Met het androkinine preparaat worden 3 mannelijke en 3 vrou-
welijke muizen ingespoten;

N° 65 krijgt 1,5 cc. in 5 dagen, maar sterft.

N° 66 krijgt 1,5 cc. in 11 dagen. Er is makroskopisch posi-
tieve reactie.

Nquot; 67 krijgt dezelfde doseering en vertoont ook een positieve
reactie.

Bij de laatste dieren blijft veel olie onder de huid zitten.
Met een spuitje is na de inspuitingen 0,8 cc. op te zuigen.

De vrouwelijke muizen krijgen in 4 dagen 0,7 cc. en reageeren
den vierden dag alle positief. Kort daarna sterven er twee, de
derde reageert pas na 12 dagen negatief.

-ocr page 82-

Ook het thelykinine preparaat wordt bij 3 mannehjke en 3 vrou-
wehjke muizen ingespoten:

Nquot; 68 krijgt in 7 dagen 0,6 cc.

N» 69 krijgt in 7 dagen 0,6 cc-, er is hier goede resorbtie, maar
de zaadblazen zijn niet vergroot.

Nquot; 70 krijgt in 10 dagen 1,6 cc., ook hier is de zaadblaasre-
actie negatief.

Na 0,6 cc. in 3 dagen reageeren alle 3 vrouwelijke muizen
positief. Na 14 dagen nog alle positief.

Uit de injecties mogen we hoogstens concludeeren, dat het
androkinine preparaat sterker werkt bij de mannelijke proefdieren
dan het thelykinine preparaat (vergelijk Nquot; 66 en 67 tegenover 70).
Of het thelykinine preparaat sterker werkt in vrouwelijken zin is
nog niet zeker. Dit is intusschen wel waarschijnlijk, want na de
toediening van het thelykinine preparaat houdt de reactie veel
langer aan dan na de androkinine-injecties (14 tegen 3 dagen).
Verder is duidelijk gebleken, dat bij de proef veel te weinig proef-
dieren zijn gebruikt om conclusies te trekken ; bij de volgende proef
die tot doel heeft de bereiding van waterige extracten uit de urine
van den beer, is daar nog geen rekening mee gehouden:

(TWEEDE PROEF)
(WATERIGE EXTRACTEN).

10 L. urine van denzelfden beer als in de vorige proef worden
ingedampt tot driekwart L. De 3 L. benzol, waarmee deze worden
geëxtraheerd, worden ingedampt tot 80 cc. (bij 25 — 30° C.),
waarbij nu 40 cc. alcohol 96 % plus 2 gr. NaOH, opgelost in enkele
cc. water, worden gevoegd. Er wordt geschud en het mengsel blijft

-ocr page 83-

18 u'ur staan, daarna wordt door middel van 20 cc. water de schei-
ding bewerkt.

De alcohollaag wordt driemaal met 40 cc. benzol geextraheerd
en de vereenigde benzolporties nog tweemaal met 25 cc.
alcohol plus 5 cc :10% NaOH. Deze laatste alcoholporties
zien iets rood. Na droogdamping van de
benzol wordt 20
cc.; water bij het residu gedaan, krachtig geschud en dan
een dag met rust gelaten. Den volgenden dag nog eens flink
geschud en de waterige oplossing gecentrifugeerd, zij wordt
echter niet helder. Dit is de androkininefractie.

De alcoholporties worden flink zuur gemaakt met zoutzuur en
blijven dan eenige uren staan. Vervolgens worden ze drie-
maal met 200 cc. benzol geëxtraheerd, de benzol wordt ver-
dampt en de kolf, waarin tegen den wand zich eenig residu
heeft afgezet, wordt tweemaal krachtig geschud met 10 cc.
aqua dest. De handeling wordt den volgenden dag herhaald.
Deze 40 cc; waterig extract zou de thelykinine bevatten.

Injecties.

Met het androkinine preparaat worden de volgende proefdieren
behandeld:

N» 79 krijgt 0,7 cc- in 6 dagen. Reactie negatief.

Nquot; 81 krijgt 1,4 cc. in 6 dagen. Bijna geen reactie.

Nquot; 83 krijgt 2,1 cc. in 6 dagen. Reactie negatief

Nquot; 80 krijgt 1,3 cc. in 12 dagen. Zeer geringe reactie-

Nquot; 82 krijgt 2,6 cc. in 12 dagen. Zeer geringe reactie.

N° 84 krijgt 3,9 cc. in 12 dagen. Geringe reactie.

Alleen N° 84 geeft dus iets reactie, de andere niet of dubieus-

Verder krijgen 5 vrouwelijke castraten de volgende inspuitingen

-ocr page 84-

DATUM

uisn'

!i H 1

12 !

1 13 1

14 1

15 1

16 1

1 17 1

18

19 1 20 1

12

11 1

1

11-1

1

1

— — 1

13

II 1 1

1

|M|

1

i

- 1

— l — 1'

14

II 1 1

1 1

1-1 1

1

± 1

— — 1

15

II 2 1

1 2

|2-2|

-h

1 1

l

- 1

1 —

— — 1

16

II 2

2

2-2

i

1

1 - 1

1 —

— 1 — 1

Van het thelykinine preparaat krijgen 4 gecastreerde man-
netjes ieder 2 cc. in 10 dagen. Geen reageert positief.

5 gecastreerde vrouwtjes krijgen op dezelfde wijze het the-
lykinine toegediend als het androkinine (zie bovenstaande tabel).
Twee die de enkele dosis ontvingen, reageeren negatief.

De uitschudding met water is blijkbaar niet effectief geweest
want deze waterige oplossingen zijn veel minder werkzaam dan de
olie preparaten. Het preparaat immers, dat als androkininefractie was
bedoeld, geeft bij mannetjes enkele geringe reacties, bij de vrouwtjes
reageeren alle proefdieren. Het thelykinine preparaat geeft bij de
mannetjes geen reacties, maar bij de vrouwtjes ook enkele negatieve
reacties. We conclueeren dus, dat de scheiding niet gelukt is ; wel
is 't duidelijk te zien, dat de androkininefractie meer hormoon
heeft dan de thelykininefractie, wel te verstaan van
beide hor-
monen meer.

-ocr page 85-

D. - Utine-onderzoek van het intersexueele Proefdier

EERSTE ONDERZOEK.

10 L. urine, in 5 dagen verzameld, worden met azijnzuur licht
zuur gemaakt tegenover lakmoes. De indamping geschiedt totdat
een donkerbruine dikke vloeistof verkregen is (driekwart hter .
welke eenige malen met benzol wordt geëxtraheerd. Deze benzol,
totaal 5 L.. ziet lichtrood van kleur, en wordt tot 100 cc. ingedampt.
Hierbij wordt eerst 50 cc. alcohol 96% gedaan, geschud, en dan
3 qr NaOH in enkele cc. water opgelost, toegevoegd. Er wordt
nog eens flink geschud en dan blijft de vloeistof een halven dag
staan. Na toevoeging van 18 cc. water volgt scheiding van benzol

en alcohol.nbsp;, ^ cn „

De alcohollaag, bruinrood van kleur, wordt viermaal met 5ücc.

benzol uitgetrokken, waarbij de benzol steeds lichter van kleur
wordt. Deze 200 cc. benzol wordt gevoegd bij de eerste 100 cc., en
de gezamenlijke hoeveelheid tweemaal uitgeschud met 30 cc. alco-
hol plus 10 cc. 2-normaal NaOH. Daarna wordt de benzol droog-
gedampt en volgt de gewone behandeling met ether en olie. Dit is

de androkinine-fractie.

De eerste 50 cc. en de later verkregen tweemaal 30 cc. alcohol

worden zuur gemaakt met zoutzuur, en dan viermaal uitgetrokken

met benzol. Deze benzol wordt drooggedampt, nadat ze met soda

is gewasschen en met behulp van ether en olie wordt dan deze thely-

kinine fractie tot stand gebracht.

Met de androkinine fractie worden 6 mannelijke en 5 vrouwe-
lijke castraten ingespoten; de schemata dezer inspuitingen volgen

Ook met de thelykinine-fractie worden zoowel mannelijke als
vrouwelijke proefdieren behandeld.

-ocr page 86-

Steeds werd zorgvuldig nagegaan, of door de insteekopening
geen olie naar buiten kwam, daar dit de doseering zou vertroebelen.
Het kon gemakkelijk verhinderd worden, door op de opening een
druppeltje collodium aan te brengen.

Vrouwelijk

ANDROKININE-FRACTIE.

Mannelijk

1116

17

18

19120 121 122|23

24125|26|27|1 makrosk.

epitheel

1 II11

1

1

1|1S| 1

1 1 II geringe react.

14.76

2 1111

1

1

1|11 S 1

1 1 IIpos. reac., secr.

15,70

3 II

2

1

1 111 Ij 2 1 1 ] S| 11 flinke reactie

4 Ijll

1

1

1 1 1 S 1 1 1 II pos. reac. secr.

15,69

5 II

0,1

0,1

0,1I0,1|0,1 10,1|S 1 llgeringe reactie

16,02

6 11

0,1

0,1

0,10,10,1 ,0,1|0,1|S llgeringe reactie

14,40

Ieder streepje is weer 0,1 cc., en 0,1 in de tabel is dus 0,01 cc.
preparaat. -- S. = sectie.

18 I 19 I 20 I 21 I 22 I 23 I

18 1

1 1

1 11

-1 ±

1

1

19 1

1

1

— —

1

20

1 1

1 1

1

-1-

1 1

21 1

1 0.1

1 0,11

0,1 ±

-4-

17 1

1 0,1

0,1

0,11 ± !

1

1

CONCLUSIES.

De androkinine-fractie geeft bij mannetjes steeds positieve
reactie, ook bij tienmalige verdunning met oleum olivarum. Wel
zien wij in dit laatste geval weinig makroskopische reactie, maar de
gevonden epitheelhoogten wijzen op activiteit. Om te komen tot een
berekening der hoeveelheden moeten we de kleinste dosis kennen,
die nog reactie geeft (de eenheid). We hebben dus te geringe ver-

-ocr page 87-

dunningen ingespoten en zullen in de volgende bepalingen er aan
denken, dat we moeten doseeren tot negatieve reactie. Het gezegde
geldt ook voor de inspuitingen bij de gecastreerde vrouwtjes.

muis

THELYKININE-FRACTIE.

Mannetjes.

|118|19|20 21|22|23124|25|27||

makrosk.

jepitheel

9711 1 1 1 1 |S| 1 1 1 II

geringe reactie

114.40

9811 1 1 1 1 1 1 1 S 1 1 1 II

geringe reactie

15.03

9911 Hl |1 1| |1|S||

duidelijke reactie

114,94

lOOII 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Sil

duidelijke reactie

114,94

Vrouwtjes.

muis

II 18| 19 120121

22 1 23 1 24 1 251

12 II 1 1 1 ± 1

1 1

1311 1 1 1-1

14 11 1 1 1 —1

1

15 1 1 0,1|

-H

16 1 1 0,1| -f

1

a 11 i 1 |0,1 0,1

_ ±

b 11 1 1 10.110.1

-1

De thelykinine-fractie geeft ook alleen positieve reacties. Bij
de vrouwelijke proefdieren doet zich een merkwaardigheid voor. Dc
nummers 12, 13 en H reageeren normaal bij inspuiting van twee-
maal 0,1 cc., dat wil zeggen, 3 dagen na de eerste inspuiting, waar-
bij de dag der inspuiting niet meetelt. De reactie blijft 14 dagen
aanhouden. De nummers 15 en 16 echter, die in denzelfden bak
met de genoemde zaten, reageerden reeds den dag na inspuiting van

-ocr page 88-

0,01 cc., en ook deze reactie hield 14 dagen aan. Muis a en b wer-
den apart gezet en twee opeenvolgende dagen ingespoten met 0,01 cc.
daarna bleek, dat deze dosis een normale reactie geeft op den nor-
malen tijd, dat wil zeggen op den vierden dag en twee dagen aan-
houdende. De verklaring van de positieve reactie van 15 en 16 moet
dan ook gezocht worden in de aanwezigheid van de nummers 12, 13
en 14. Deze hebben blijkbaar een dosis gehad, die ver ligt boven
de eenheid (14 dagen positief blijven der reactie), en
met urine en
faeces zullen ze zeker hormoon, hebben uitgescheiden, waarvan 15
en 16 een deel hebben opgenomen, hetzij door contact met door
urine bevochtigd stroo (dus door de huid), hetzij per os. Bij latere
proeven heb ik opgemerkt.dat dit verschijnsel van mee-reageeren
van controle-dieren uitblijft als de dosis der ingespoten dieren
slechts weinig of niet boven de eenheids-dosis ligt.

Uit deze proef is weer gebleken, dat van iedere fractie een
grooter aantal dieren moet worden ingespoten, teneinde de minimale
werkingswaarde te leeren kennen. Dit brengt echter mee de nood-
zakelijkheid van een fijner onderscheidingsmethode tusschen posi-
tief en negatieve reactie. VOSS en LOEWE meenen die gevonden
te hebben in het optreden van mitosen der epitheelcellen van de
glandulae. Deze laatste vertoonen bij den normalen mannelijken
muis zeer zelden een mitose. De gestorven cellen worden volgens
VOSS en LOEWE aangevuld door het tot gewone secretorische
cellen uitgroeien der zoogenaamde basale cellen, bij welk proces
overgangsstadia door mij niet overtuigend aangetoond konden wor-
den (zie pag. 43). In het mikroskopisch beeld van de glandula van
den gecastreerden muis, waar alle teekenen van activiteit ontbreken,
vinden wij natuurlijk geen spoor van celdeeling. Na inspuiting van
geslachtshormoon echter wel, en zelfs schijnt de mitose één der
eerste waarneembare werkingen van het hormoon te zijn. Nog voor
er. ook mikroskopisch, verhooging van het epitheel, om nog niet te
spreken van secreetgranula, is waar te nemen, zien we reeds hier
en daar stadia van mitosen (foto N'' 6). De vraag werpt zich op.

-ocr page 89-

waarom bij het normale dier, waar toch ook hormoon wordt aan-
gevoerd, de mitosen zoo zeldzaam zijn, en de vervanging van op-
gebruikte cellen gebeuren zou door opgroeien der basaalcellen, ter-
wijl bij de kunstmatige toediening van hormoon bij het gecastreerde
dier dikwijls een groot aantal mitosen optreden. Van de basaalcel-
len is bij de castratenglandula niets te bespeuren ; men zou dus
kunnen zeggen, dat die bron afwezig is, en de natuur hier op de
celdeeling is aangewezen. In hoever mijn bevindingen over de
waarde der mitosen als kriterium voor een positieve reactie passen
bij de andere verschijnselen, zullen de tweede en derde bepaling
doen uitkomen.

TWEEDE ONDERZOEK

11 L. urine, in 5 dagen verzameld, worden door papierpap ge-
filtreerd, maar niet helder verkregen. De bewaring geschiedde na
lichte aanzuring tegenover lakmoes (met acid. acet. dil.), met 50 cc.
toluol. Deze urine werd ingedampt tot ongeveer 800 cc- üe destilla-
tie gebeurde in 7 uur, waarbij de temperatuur van het waterbad
ruim 50° C. was en na het langzaam dalen dezer temperatuur tot
40° C. nog in den ontvanger druppels bleven vallen. Het destilleeren
begon pas als het waterbad op 65° C. was gebracht, en dan sterk ;
langzaam werd dan teruggegaan tot 55-50° C. en bleef het destil-
laat als een straaltje vloeien. Vervolgens werd de ketel met benzol
goed uitgespoeld en nog eens nabehandeld met een weinig water.
De ingedampte urine, die goed vloeibaar was, wordt nu met 3 L.
benzol in twee groote scheitrechters samengebracht en flink geschud
('s morgens 9
uur), om 12 uur wordt opnieuw krachtig geschud. De
benzol ziet nu rood met een iets bruine tint erin, terwijl onder de
benzol zich de bruine
urine-laag bevindt. Na een derde keer schud-
den verdeelt zich de benzol in die bruine laag in fijne deeltjes en is
als heldere bovenlaag geheel verdwenen ; er is dan één bruine vloei-
stof en na eenige minuten scheidt zich de benzol niet af. Ook den

-ocr page 90-

volgenden dag is er nog één bruingele vloeistof, maar bij het afloo-
pen der vloeistof uit de trechter in een bekerglas ontmengt zich plot-
seling de vloeistof, waarbij de benzol de kleur heeft van verdunde
roode wijn. De urine wordt nogmaals op dezelfde wijze met benzol
uitgetrokken en de ontmenging lukt weer op dezelfde manier- Totaal
ruim 5 L. benzol, aldus verkregen, wordt in een glazen kolf tot 100
cc. ingedampt. Het waterbad heeft hierbij een temperatuur van
50° C. en het koken gebeurt bij 25-37o C., afhangende van de con-
centractie.

De 100 cc. benzolisch extract wordt gemengd met 50 cc. alco-
hol 96 %. en dan 2 gr. NaOH, opgelost in weinig water, erbij ge-
voegd. Na schudden volgt enkele uren staan en dan de scheiding
met behulp van 15 cc. water. De benzollaag ziet rood, de alcohollaag
donkerbruin.

De alcohollaag wordt 3 maal met 100 cc. benzol geëxtraheerd;
de alcohollaag wordt hierbij telkens kleiner, er gaat blijkbaar wat
alcohol (met water?) in de benzol over- De 100 3 maal 100 cc.
benzol worden nog 2 maal geextraheerd met 30 alcohol 5 cc. 2
normaal NaOH., de benzol bevat het androkinine. Zij wordt droog-
gedampt, het residu in ether en olie opgelost, en de ether verdreven
op een waterbad in een porceleinen schaaltje, het olie preparaat is
12 cc.
(androkininefractie)

De eerste alcohollaag (die minder dan 50 15 cc- water is
geworden), plus de 2 maal 30 cc. alcohol worden nu met verdund
zoutzuur zuur gemaakt tegenover lakmoes, de kleur wordt daarbij
lichterbruin. Deze alcohol wordt 3 keer met 100 cc. benzol geextra-
heerd, de benzollagen zien nu niet zoo rood als bij de androkinine
fractie, maar meer lichtbruin. De benzol wordt met soda gewas-
schen, en drooggedampt. Na behandeling met ether en olie is de
thelykinine fractie, 12 cc. groot.

Hieronder volgen de tabellen voor de inspuitingen, eerst voor
de androkininefractie, daarna met de thelykininefractie.

-ocr page 91-

ANDROKININE-FRACTIE

Mannelijke castraten.
preparaat onverdund.

muis

11 2 1 3 1 4 1 5

6

7| 8

9 1 101 11 112113| 14

101 1 1 1 1 1 1 1 1

1

1

SI li

102 11 1 1 1 1 1 1

1

i 1

1 1 1 1 s 1 1

103 11 1 1 1 1 1 11

1

1 1

1 1 1 1 1 1 1 1 [S.

preparaat 10 X verdund.

muis

i 11

1

II 1 1 1 1

104 II 1 1

1 1 1

1 1 1 1 s 1 1

105 11 1 1

1 1 1 1 1 1 l| 1 1 1 1 1 SI

106 1 1 1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1.

S.

preparaat 50 X verdund.

II 2 1 3 41 5| 61 7| 8| 9110|11|12 13| 14 15|.16|

muis

107 II 1 1

108nbsp;11 1 I 1

109nbsp;I 1 1

1 1 1 1 1| S

1] 1 I 1 1 1 I 1| 11| 1 |S 1 I
1 1 1 1| 1| 1| 11 11 1| 1|S

-ocr page 92-

Vrouwelijke castraten.
preparaat onverdund.

1II 1 I 1 |i—u—I I

2 II 1 I 1 11—|1—1 1 l l l± ±1 — 1-1-1 —

1 1 1±|-

3 II

4 II

1-1-I I I 1 1 -1-1-1

preparaat 10 X verdund.

1II111 ll-ll-l

!

I I 1-1-1-I-1-I

2 II 1 1 1 11-1-1

± -l-l-l-l-l-l -I

3 11 1 1 1 -1-1

-h —

— 1— —1 — 1— —1 — 1—'

4 II 1

1 _|--

— 1— —1 — 1 1 — 1'—1

preparaat 50 X verdund.

1 II 11 11-11-1 1 /

2_
3

I 1 |i_l_ 1

1 |1_|1-|±| 1

4

t;
6

I

-11-

preparaat 100 X verdund.

-11-

1

preparaat 200 X verdund.

-|1-

-|1-

I-I

preparaat 1000 X verdund.

-ocr page 93-

THELYKININE-FRACTIE.

Mannelijke castraten.
preparaat onverdund.

110 II 1 1 1

1 1 1

Ij |1|S.| 1 i 1 1 1 1

111II 111

1 1 1

Ij 1 11 1 1 1 1 1 s. 1 1 1

112 li 1 1 1

1 1

1 1 1 11 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 s. 1 1

113 1 1 1

1 1 1

11 11 1 1 1 1 1 1 1 1 1 s. 1 1

preparaat 10 X verdund.

114 II 1 I 1 1 1 I 1 1 I I 1|S.|

I I I I

1 S

115 II 1 1 1 I 1

1| 1 1 1 I 1 1 I 1

preparaat 50 X verdund.

116 II 1 1 1 1 1 1 1

1 1 1 S.1

1 1

i t 1

117 1 1 1 l 1 1 1

1 1 1| 1

1 1 S. 1

1 1

118 II 1 1 1 1

1 1 1| 1 1 1 1 1 1

S. 1 1

119 II controle

120 I controle

121 II controle

-ocr page 94-

Vrouwelijke castraten.

1 ill-jl-ll-l-l l l

1

1 111

1 1

2 111-11—1-1 — 1 1 1

1

1 1

1 1

3 ||1-|1-|1-1-1 1

1

1

1

preparaat 10 X verdund.

1 11 1 1 1 11-1-1

1

1 1 1 1 1 1-M.

2 II 1 1 1 11 1 i

1 111 l±1-l.

3 II 1 1 |1--1

1

1 1 1 1-1-1

4 II 1 1 1 |-1±

1

1 ±1 1 l-i-l

5 11 1 1 1 I-I-

1

1 1 1 1 1--1

6 11 1 1--1

preparaat 50 X verd

1 II 1 1 1 1-11-1 1

1
iund.
1

1 1-1
1 1-

1 l-'H,
1 1 1-1-1

2 II 1 1 1-1I-I I

— 1 1~

1 i-i-r

3 11 1 1 1 -1-1 1

±1 1-

1 1-1-1

4 II 1 1 1 |_|_| | |

-1 -

lil--1

5 1111 1-1-1 1

-1 1-

1 i-i-i

6 1 1 1 1 1-1-

preparaat 200 X ven
1 ||i_|i_|_|_|

1
dund.
±1-

±1 -
1-1
1

1 1-1-1.

2 111-11-1-1 1

1 1 1

3 ||i_|i--1_|±

1111

preparaat 500 X verdund.

1 ||i__|i_|-|-|-|-[-

-|1-

preparaat 1000 X verdund.

2 II1-

-ll-l-l-

-1±1--1 1 1

3 1-

-ll-l-l-

-1--I-I 1

4 11-

-11--1-

-1-1--

1

ol. oliv.
1 111-11-

-ocr page 95-

SECTIES EN MIKROSKOPISCH ONDERZOEK
N-'lOl-llS.

101.

Sectie: iets vergroote vesiculae, waarschijnlijk secretum, maar
heel weinig.

Mikrosk.: duidelijk eosinophiel secretum, granula onduidelijk
een of twee mitosen in het preparaat. Plooien interstitieel
weefsel hier en daar verbreed, meer bindweefsel dan normaal.
Epitheelhoogte 15-12 /«.

102.

Sectie: geringe, maar duidehjke vergrooting. Geen secretum

te zien.nbsp;ci u

Mikrosk.: vrij wat secretum, ook hier en daar granula. Slechts

één mitose. De totaalindruk is duidelijk positief. Het bind-
weefsel is nog in grootere hoeveelheid aanwezig dan bij
een normaal dier. De epitheelhoogte is 15,12 Z'.

103.

Sectie: geringe vergrooting, geen secretum.
Mikrosk.: nogal wat secretum, ook granula, en hoog epitheel,
geen mitosen. nog wel veel bindweefsel. De epitheelhoogte

is 15,12m.

104.

Sectie : geen vergrooting, geen secretum.

Mikrosk: geen secretum en geen granula, geen mitosen, laag
epitheel, negatief beeld, vrij veel bindweefsel. Epitheelhoogte

11,16

105.

Sectie : twijfelachtige vergrooting.

Mikrosk.: volkomen het beeld van een castraat-vesicula. Geen
mitosen. De epitheelhoogte is 11.70 M.

-ocr page 96-

Sectic : geringe vergrooting ; geen secretum.

Mikrosk.: geen granula of secretum ; vrij veel mitosen. Nul, een
of twee per gezichtsveld, ook wel eens drie. Vrij veel bind-
weefsel, laag epitheel. Epitheelhoogte 12.42 /».

107.

Sectie : geen vergrooting der vesiculae-

Mikrosk.: als van castraat, laag vacuolair epitheel. Geen secre-
tum. Totaal één mitose. Epitheelhoogte 12.42

108.

Sectic : geen vergrooting.

Mikrosk.: als van castraat. Zware bindweefsel fibrillen. Don-
ker, weinig eosinophiel protoplasma. Geen mitosen. Epit-
heelhoogte 10.80 /».

109.

Sectie: geen vergrooting.

Mikrosk.: als van castraat. Eén mitose. Vrij wijd lumen, geen
secretie. Laag epitheel. Epitheelhoogte 11,52 M.

110.

Sectie: geen vergrooting.

Mikrosk-: laag epitheel, veel bindweefsel, geen granula of
secretum. Per coupe, enkele mitosen, soms één tot twee, ook
wel drie tot vier. Behalve de mitosen het beeld nog negatief.
Epitheelhoogte 12,24

111.

Sectie : geen makroskopische reactie.

Mikrosk.: laag epitbeel, veel bindweefsel, geen secretum, beeld
negatief, geen mitosen. In de omgeving eenig ontstekings
infiltraat. Hoogte epitheel onzeker door gebrekkig preparaat.

-ocr page 97-

Sectie : geen reactie.

Mikrosk- : beeld negatief, één mitose per coupe. Epitheelhoogte
13.14 M, het beeld is echter niet fraai, dus een waarschijn-
lijke fout is niet uit te sluiten.

113.

Sectie : geen reactie.

Mikrosk. : beeld negatief, geen mitose. Epitheelhoogte 14,94 f.

114.

Sectie : geen vergrootmg.

Mikrosk.: epitheel lijkt iets hooger. Eenige mitosen, op enkele
plaatsen meer dan één per gezichtsveld- Verder negatief.
De epitheelhoogte is 14,04 A.

115.

Sectie : geringe vergrooting.

Mikrosk. : epitheel lijkt iets hooger. Een tot twee mitosen per
coupe. Geen secretum. Epitheelhoogte 14,04 .

116.

Sectie : geen verandering. Er is vergroeiing door ontsteking.

Mikrosk. : beeld geheel negatief ; totaal één mitose. Epitheel-
hoogte 13,32 A«.

117.

Sectie: geen reactie.

Mikrosk-: beeld geheel negatief. Geen enkele mitose. Het
epitheel is slecht te meten.

118.

Sectie : geen reactie.

Mikrosk : negatief beeld, geen mitosen. Epitheelhoogte 11,88 fi.

-ocr page 98-

Thans volgt een bespreking van de resultaten dezer injecties.
Daaruit zal dan een berekening van het aantal
muis-eenheden

gedaan worden.

Eerst wordt de androkininefractie onderzocht op het aantal
M. E. androkinine en thelykinine en het quotiënt van deze twee
getallen vastgesteld ; daarna gebeurt hetzelfde voor de thelykinine-
fractie-

Bespreking van de resultaten der injecties en berekening van
het aantal eenheden.

A. - ANDROKININE-FRACTIE
ƒ. — Androkinine-bepaling.

De groep met het onverdunde preparaat ingespoten (num-
mers 101, 102 en 103, die resp. gehad hebben 0,6, 0,8 en 1,0 cc.)
vertoont eenige, zij het geringe vergrooting der geatrophieerde glan-
dulae ; slechts bij Nquot; 101 is waarschijnlijk iets van secretum waar
te nemen met het bloote oog, terwijl het mikroskopisch zichtbaar is
door kleuring met eosine in alle drie gevallen. Zelfs zijn bij 102 en
103 de granula goed waarneembaar, hoewel niet op alle plaatsen,
men moet er even naar zoeken. De epitheelhoogte toont mikrosko-
pisch,ook voor de meting, een oogenschijnlijk grooter bedrag dan
van castraten-glandulae. Ten slotte is de hoeveelheid bindweefsel
veel grooter dan bij een normale glandula, en niet merkbaar minder
dan bij een castraten-glandula van een niet ingespoten dier. Het
epitheel blijkt bij alle drie 15,12 /» hoog te zijn, dus kenmerken van
een positieve reactie zijn aanwezig, alleen de aan- of afwezigheid
van mitosen komt niet volkomen overeen met de verschillende posi-
tieve verschijnselen. Neemt men de aanwezigheid van granula resp-
lumensecretum als kriterium voor de positieve reactie aan, dan is de

-ocr page 99-

toenemende duidelijkheid der granula in de volgorde 101. 102 en
103 in overeenstemming met de stijgende hoeveelheid hormoon, bij
die dieren ingespoten. We zien echter in dezelfde volgorde het aan-
tal mitosen afnemen ; bij de muis, die de grootste hoeveelheid heeft
gehad zien we geen mitosen, en die de kleinste hoeveelheid kreeg,
heeft minstens evenveel mitosen als de middelmatige hoeveelheid.
Ook bij verder onderzoek blijkt, dat waar de positieve reacties hun
onderste grens bereiken, wat epitheelhoogte betreft bijvoorbeeld,
het aantal mitosen soms aanmerkelijk is, en bij zeer sterk positieve
reacties met volkomen normaal epitheel en groote granula er soms
geen mitosen zijn te zien. De eerst waarneembare verschijnselen
der
hormoonwerking schijnen dus deehngs-verschijnselen te zijn.
terwijl het lang duurt voordat de specifieke veranderingen in de
functie (zooals vorming van granula, epitheelcelverhooging) ken-
baar worden. Is dit optreden van mitosen regelmatig, dan kan men
het bij geringe positieve dubieuze gevallen tot kriterium verklaren,
zelfs mag men, indien men geen andere positieve verschijnselen ziet,
uit de aanwezigheid van mitosen tot hormoonwerking besluiten, al-
dus een fijner maatstaf kiezende, en daarbij de eisch voor de een-
heid lager stellende. Het spreekt vanzelf, dat men dan het aantal

eenheden grooter vindt.

Bij de groep, die het preparaat 10 X verdund ingespoten kreeg,
is bij de laagste dosis makroskopisch geen vergrooting te zien, bij
de middelmatige dosis dubieus, bij de hoogste dosis gering. Ook de
epitheelhoogte is in denzelfde zin stijgende: 11,16, -11,70, -12,42.
De laatste waarde is opzichzelf dubieus voor een positieve reactie,
typisch is echter dat alleen bij deze derde der groep vrij veel mito-
sen optreden, bij de andere twee géén. We moeten dus besluiten

dat 106 positief is, 105 en 104 negatief.

De derde groep (50maal verdund preparaat) vertoont eenige
onregelmatigheden. Makroskopisch is geen reactie te zien, mikros-
kopisch zien we vrijwel het beeld negatief, namelijk laag, vacuolair
protoplasma, gering eosinophiel, geen spoor van secretum. De epi-

-ocr page 100-

theelhoogten in stijgende dosis zijn respectievelijk: 12,42 - 10.80 -
11,52, dus dit is zeer onregelmatig. Bij de hoogste en de laagste
dosis zien we één mitose in het geheel, bij de middelmatige dosis
géén. Van de laagste dosis is de epitheelhoogte dubieus voor een
positieve reactie, de enkele mitose wijst er ook op dat dit een dubieus
geval is, maar in verband met de negatieve reactie van 104 en 105
rekenen wc alle drie negatief. 1 cc. (10 tienden) van het tien maal
verdund preparaat is dus positief, oftewel 1/10 cc. van het oor-
spronkelijke preparaat, de androkinine fractie van 12 cc.; in welke
12 cc. dus 12 gedeeld door 0,1 is 120 E. zitten. Daar deze fractie
afkomstig is uit Tl L. urine, is er per L. urine 120 gedeeld door elf
is ongeveer 11 M.E. androkinine.

II. Wat betreft de thelykine bepaling der androkinine fractie
het volgende: het onverdunde preparaat geeft na vier dagen sterk
positieve reactie, die bovendien ongeveer tien dagen aanhoudt. Er
is geen sprake van iets anders dan schollen in het preparaat. In
de zelfde bak zijn twee controles, dus niet ingespoten dieren. Deze
hebben op gelijke wijze maar korter gereageerd, en dit kan verklaard
worden door oplikken van op de huid geperst materiaal bij de inspui-
ting of door opnemen van urine der ingespoten dieren, in beide geval-
len dus reacties per os. Ook de 10 maal en 50 maal verdunning ge-
ven, wanneer 3 keer 0,1 cc. op 3 dagen wordt ingespoten, den derden
of vierden dag reactie, die nu aanmerkelijk korter duurt, respectie-
velijk 6 en 2-3 dagen.

Bij de derde groep reageert de controle nu niet meer. 3 maal
0,1 cc. der verdunning 50 geeft dus nog geen positieve reactie, bij 2
maal 0,1 geeft van twee muizen nog één de reactie. Van
drie muizen, die 2 maal 0,1 cc. verdunning 100 krijgen, reagee-
ren twee negatief, één dubieus, dat wil zeggen er zijn wel schollen,
maar nog vele kernhoudende epitheelcellen daarbij, dus eigenlijk
negatief. 2 keer 0,1 cc. verdunning 200 en 1000 zijn volkomen werk-
loos in oestrogeen opzicht. Conclusie: 2 tot 3 maal 0,1 cc. van ver-

-ocr page 101-

dunning 50 is positief, dit is 2 gedeeld door 500 van het onver-
dunde preparaat.

In 12 cc. zijn 12 gedeeld door is 3000 E., dus per L. urine
3000 gedeeld door 11 is ongeveer 270 E.

Bij 3/10 cc. krijgen we 180 E. per L.. gemiddeld dus (270

180) gedeeld door 2 = 225 E.

Van de androkinine-fractie is Q dus 225 gedeeld door 11=20,5.

B. - THELYKININE-FRACTIE.

I. — Androkinine-bepaling

Hier dekken de makroskopische bevindingen de mikroskopische
niet zoo goed als bij de androkinine fractie. We vinden bij de sectie
namelijk geen vergrooting, terwijl we op mikroskopische gronden
toch positieve reacties moeten aannemen, zelfs meer dan bij de an-
drokinine fractie, hetgeen onlogisch is, en doet vermoeden dat de
scheiding der hormonen niet gelukt is.

Van 110 en 112 is de epitheelhoogte op de grens, namelijk
12,24 en 13,14, de mi tosen echter veroorloven van een positieve
reactie te spreken. 111 is onzeker; 113 is positief (14,94). De twee
muizen met 10 keer verdund preparaat ingespoten, zijn voor het
epitheel positief 14,04 en 14,04. bij de laatste zien we meerdere
mitosen. Van 116
en 118 is de hoogte respectievelijk: 13,32 en 11,88;
bij 116 is slechts één mitose in het geheel te zien en dit rekenen we
dan ook een negatieve reactie, vooral ook omdat 118, die meer
kreeg, duidehjk negatief is. De reactie van No 117 is onzeker.

Het blijkt dus, dat 0,5 cc. van het 10 X verdund preparaat
nog een positieve reactie geeft. In de 12 cc. preparaat zijn dus 12
gedeeld door een twintigste, is gelijk 240 eenheden, en per Liter
240 gedeeld door 11, is gelijk 22 eenheden.

-ocr page 102-

II. — Thelykinine-bepaling.

De met onverdund. 10 X verdund en met 50 X verdund prepa-
raat ingespoten dieren reageeren alle positief. De reactie blijft posi-
tief gedurende enkele weken bij de eerste groep (onverdund prepa-
raat),bij 10 X verdund ongeveer een week en bij de 50-malige ver-
dunning 3 dagen.

Twee van de drie dieren, die 2 X 0,1 cc. van de verdunning
200 hebben gehad, reageerden positief, de derde twijfelachtig, dwz.
wel schollen, maar ook nog kernhoudende epitheelcellen. Met de
verdunning 500 en 1000 is alles negatief. Ook een controle, met ol.
olivarum ingespoten, blijft negatief. 0,2 cc.van verdunning 200 is

dus positief. In 12 cc. preparaat zitten dus 12 gedeeld door
is 12000 E. Per L. urine dus 12000 gedeeld door 11 is 1090 E.
thelykinine.

Van de thelykinine fractie heeft Q dus een waarde van 1090
gedeeld door 22 is ongeveer 50.

De totale hoeveelheid thelykinine E. in de urine is 225 1090
= 1315 E.

De totale hoeveelheid androkinine E. in de urine is 11 22 ==
33 E.

Ook deze bepaling staat niet toe, een conclusie te trekken over
de vraag die we ons gesteld hebben- Wel zien we dat de vaarde Q
der thelykinine fractie 2,5 maal zoo groot is als die der androkinine
fractie. We zouden echter verwachten dat dit tot stand zou komen
zoowel door een hooger aantal thelykinine E. bij de thelykinine frac-
tie, als door een lager aantal androkinine E. bij deze fractie, 't Eerste
bliikt wel het geval te zijn en wel ongeveer 5 maal meer. Deze ver-
houdingen zijn wel betrouwbaar, want de grens tusschen positief
en negatief is door de uitstrijkmethode vrij nauwkeurig te bepalen.
Uit is echter in mindere mate het geval bij de reactie der zaadblazen;
hier dekken de aanwijzingen voor positief of negatief, verkregen uit
verschillende gegevens (epitheelhoogte, mitosen, makroskopische

-ocr page 103-

reactie), elkaar niet steeds, en alleen een volkomen parallel loopen
der kriteria geeft zekerheid om in ons geval, waar we voor het aan-
tal androkinine E. der androkinine fractie en thelykinine fractie res-
pectievelijk vinden 11 en 22, aan die cijfers onbetwistbare waarde
toe te kennen. We hebben gevonden: in de thelykinine fractie zit
5 keer zooveel thelykinine E. als in dc androkinine fractie, en 2 keer
zooveel androkinine E. Theoretisch is dit bij aanwezigheid van één
hormoon onmogelijk, tenzij men dc volkomen ongegronde hypothese
stelt, dat in de verschillende fracties de werkingswaarde in manne-
lijk of vrouwelijk opzicht verschillend kan zijn.Er blijkt dus wel, dat
de thelykinine fractie meer hormoon bevat. Toch is de waarde 2
keer zooveel androkinine mijns inziens niet voldoende om hierin het
bewijs te zien van de aanwezigheid van 2 hormonen, hoogstens een
aanwijzing. Daarom wordt overgegaan tot een derde bepaling.

-ocr page 104-

DERDE ONDERZOEK

Bereiding.

13 L. zwak zure urine, in 6 dagen verzameld, worden inge-
dampt tot 1,5 L. Het overdestilleeren begint bij een waterbad tem-
peratuur van 70quot; C., deze zakt dan langzamerhand tot 55-50o C.,
terwijl de destillatie doorgaat; de duur daarvan bedraagt 8 uur. De
overblijvende vloeistof is zwartbruin van kleur, goed vloeibaar, zelfs
waterachtig, en geeft een sterk doordringenden, onaangenamen
geur af. De 1,5 L. worden eenige malen uitgetrokken met benzol,
waarvoor totaal 3,5 L. worden gebruikt. Deze benzol ziet oranje-
bruin en iets naar rood, maar niet zoo rood als bij de vorige keeren.
Zij is moeilijk van de urine te scheiden ; er is dan ook enkele malen
krachtig geschud. Nadat de vloeistof een dag heeft gestaan, gelukt
de scheiding door vele malen kleine hoeveelheden af te laten loopen,
en dan weer te wachten tot er iets benzol vrijkomt. Zoodoende is er
3 L. benzol te verzamelen, de rest blijft in de lichte, schuimachtige
vloeistof achter- Er wordt niet gecentrifugeerd om deze rest nog te
achterhalen, want het is geen quantitatieve bepaling. In een glazen
kolf van 2 L. inhoud, en omgeven door een metalen vlechtwerk ter
beveiliging, wordt de benzol bij een temperatuur van 30-35quot; C. in-
gedampt tot 50 cc., die donker-zwart-bruin van kleur zijn. Er wordt
bijgevoegd 50 cc. alcohol 96 % en 4 cc. water waarin opgelost 1 gr.
NaOH. Dan wordt geschud en den volgenden morgen de scheiding
bewerkt door middel van 8cc. water.
De benzollaag wordt wegge-
daan.
De alcohollaag wordt vier maal met 50 cc. benzol geëxtra-
heerd ; bij de scheidingen wordt de hoeveelheid telkens kleiner- De
200 cc. benzol, roze-rood van kleur, worden tweemaal geëxtraheerd
met 30 cc. alcohol 5 cc. 2,5 normaal NaOH, vervolgens droogge-
dampt, het residu in ether opgenomen, met olie vermengd en de
ether weer verdreven. Dan blijft over 10 cc. oleum olivarum, waarin
opgelost de androkinine.

-ocr page 105-

De eerste alcohollaag (minder dan 50 cc. geworden) en de
tweemaal 30 cc. alcohol worden bij elkaar gevoegd en flink zuur
gemaakt met HCl, waarbij de kleur veel lichter wordt. Na een uur
wordt de alc. met benzol geëxtraheerd (tweemaal met 150 cc.), dc
benzolische oplossing met soda gewasschen en de benzol droogge-
dampt. Met behulp van ether en olie wordt het thelykinine-prepa-
raat verkregen : 10 cc. De twee fracties worden bij muizen inge-
spoten volgens de onderstaande tabellen-

ANDROKININE-FRACTIE

Mannetjes.
preparaat onverdund.

II 26 I 27 I 28 I 29 I 30 I 1 I 2 I 3 I 4 I 5 I 6

119 II 1 1 1 1 1 1 S. 1

1 1

120 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 S.

1 1

121 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 IS

1

preparaat 10 X verdund.

122 II I 1 1 1 1 1 1 1 1 S.| 1

1

mislukt

123 II 1 1 1 1 1 T 1 1 1 1 S. 1 1

1

124 II 1 1 1 1 1 I 1 1 1 1 1 1 1 IS

1

125 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

S. 1

preparaat 50 X verdund.

126 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 S. f

127 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

S.

Vrouwtjes.

preparaat 10 X verdund.

1 1

||1_1--1_|_

-1 1

1

2

II1-11-1--1

-1 1

3

i|i-|i-!-I-l±l

I-I 1 1

^ \

iii-i--l-l-l

I-I 1 1

-ocr page 106-

preparaat 50 X verdund.

5||1-|1-

6 111-1-1-1-1-1-

7 |i_i_|_l_

8 1|1-|1-|-1-|-|-

THELYKININE-FRACTIE.

Mannetjes.
preparaat onverdund.
II 26|27|28|29|30| 1 I 2 | 3 | 4 | 5 | 6

128 II 1 1 I 1 I 1 1 S.

129 II 1 I 1 1 I 1 1 I 1 I S.

130 II 1 1 I 1 1 I 1 I 1 I 1 S.

preparaat 10 X verdund.

131 II 1

1 1 1 1 1 1 s. 1 lil

132 II 1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 s. 1 1

133 II 1

1 1 1 1 1 1 1 1

S. 1 1 1

134 II 1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 s. 1

135 II controle

preparaat 50 X verdund.

136 II 1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 s. 1

137 II 1

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 S.| 1

Vrouwtjes.

preparaat 100 X verdund.

1 II 1 1 1

1 -l l- 1 1 1

2 II 1 1 1

1 |— ±1 — 1 1 1 1 i

3 II 1 1 1

-l l-l 1 1 1

preparaat 500 X verdund.

1 II 1 I 1

l-l l-l 1 i 1

2 II 1 1

1 —1±| —1 1 1 1

3 II 1 1

1 | —1 1 —1 1 1 1

4 II 1 1 1

— 1 — |_|--- 1 I

5 1! 1 1 1

-|-|±| -| 1 1 1

preparaat 1000 X verdund.

1 II 1 1 1 1

— | —| —1--1 I

2 II 1 1 1 1

I-I-I---I i 1

-ocr page 107-

SECTIE VAN N' 119-136.

119: geringe vergrooting der blaasjes, melkachtig van kleur.
120: geringe vergrooting der blaasjes, secretum dubieus.

121nbsp;: dubieuze reactie der zaadblazen.

122nbsp;: geen reactie der zaadblazen.

123nbsp;: dubieuze reactie.
124: » »
125: » »
126: » »
127: » »

128 : geringe vergrooting der blazen, geen secretum.
129: geringe vergrooting.
130: dubieuze reactie.

131nbsp;: Grooter dan gewoonlijk, maar volkomen plat en leeg.

132nbsp;: geen reactie

133nbsp;: dubieuze reactie.

134nbsp;: dubieuze reactie.
136 : dubieuze reactie.
137: dubieuze reactie.

Mikroskopisch onderzoek van N' 119-136.

119: 1-2 niet duidelijke mitosen per coupe. De indruk is
negatief.

120: eenige mitosen per gezichtsveld, soms 4-5. Verder nega-
tief.

121 : een enkele onduidelijke mitose.
122:

123nbsp;: geen mitosen.

124nbsp;: geen mitosen.

125nbsp;: 2 mitosen per coupe-

126: geen mitosen.nbsp;^ ,

-ocr page 108-

127nbsp;: eenige mitosen per gezichtsveld.

128nbsp;: 3-4 mitosen per coupe.

129nbsp;: geen mitosen. Ontsteking.

130nbsp;: geen mitosen.

131nbsp;: geen mitosen.

132nbsp;: een tiental mitosen per coupe.

133nbsp;: geen mitosen.

134nbsp;: geen mitosen.

136nbsp;: geen mitosen. Ontsteking.

137nbsp;: geen mitosen.

Controle : geen mitosen-

Berekeningr van het aantal eenheden.

Andtokinine-fractie.

Vrouwtjes. Van de 4 muizen, die tweemaal 0,1 cc., van het tien-
maal verdunde preparaat hebben gehad, reageert een positief
een dubieus en twee negatief. We rekenen dus 2 X 0,1 cc.
van de verdunning 10 positief, hoewel het aan de grens is.
0,02 cc. van het stam-preparaat is dus positief, en in die 10
cc. stam-preparaat zijn: 10 gedeeld door 0,02 = 500 M.E.
Per liter wordt dat: 500 gedeeld door 13 = 39 M. E.
thelykinine.

Mannetjes- Een van de twee muizen, die 8 X 0,1 cc. van het
vijftig maal verdunde preparaat hebben gehad, vertoont
meerdere mitosen, namelijk Nquot; 127, dit is dus positief.
In het stam-preparaat zijn 10, gedeeld door 0,016 = 625
M.E., en per liter urine: 48 M.E.

Thelykinine-fractie.

Vrouwtjes. 0,2 cc. van de verdunning 500 is positief. In 10 cc.
preparaat zijn 10 : 0.0004 = 25000 M.E., en per liter urine:
25000 : 13 = 1924 M E.

Mannetjes. 6 X 0,1 cc. van de verdunning 10 is positief (Nquot;
132) ; in 10 cc. preparaat zijn dan 10: 0,06= 167 eenheden
en per liter urine : 167 : 13 =13 M.E.

-ocr page 109-

Van de androkinine-fractie is ii ==39:48 = 0,81.

Van de thelykinine-fractie is iquot;'= 1924 : 13= 148-

De totale hoeveelheid thelykinine eenheden per liter urine is
39 1924 = 1963 M.E.

De totale hoeveelheid androkinine eenheden per liter urine is
48 -f 13 = 61 M.E.

BESPREKING DER RESULTATEN.

Noemen we de eerste benzolfractie, dus die, welke we bij
de derde bepaling hebben weggedaan, A., de androkininefractie B. en
de thelykininefractie C.. dan zien we dat bij de tweede bepaling de
androkinine fractie gemaakt is uit A -t- B. Het verschil der waarden
q bij de tweede bepaling voor A B en C is gering (20,5 en 50).
terwijl bij de derde bepaling de androkininefractie alleen bestaat uit
B (A is weggedaan). Het verschil der waarden q van B en C is
hier veel grooter (0,81 en 148,) dit resultaat is dus te danken aan de
afwezigheid van A. A moet blijkbaar ter wille van de scheiding ge-

elimineerd worden.

Eigenaardig is evenwel, dat de totale hoeveelheid normoon bij
de tweede bepaling bedraagt: 225 1090 = 1315 E. thel. en
11 22 = 33 E. andr., dus
lagere getallen dan bij de derde bepaling :
39 1924 = 1964 E. thel. en 48 13=61 E. andr. Dit terwijl
bij de tweede bepaling een fractie meer is onderzocht. Deze ver-
schillende waarden zouden verklaard kunnen worden door de phy-
siologische schommeling in de hormoon-ind^x. Bij een volgende be-
paling (van beeren-urine) zullen we zien, dat de fractie A weinig
hormoon bevat.

Het zij nog eens herhaald, dat de sterk verschillende waarden
van q (0,81 en 148) de aanwezigheid van twee hormonen bewijzen.

-ocr page 110-

.«UV

ife. ;

-ocr page 111-

HOOFDSTUK III, E.

QUANTITATIEVE BEPALING VAN BEEREN-URINE

Bereiding.

10 L. met azijnzuur zwak zuur gemaakte urine wordt ingedampt
tot iets minder dan een liter. Met 2,5 L. benzol wordt eenige dagen
geëxtraheerd. De afgscheiden benzol ziet niet rood, maar geel, met
een iets bruine tint. Zij wordt ingedampt tot 45 cc., bij een tempera-
tuur van 25-35° C. Met het zuigen gaat veel benzol weg ; bijna 1,5 L.
condenseert in den ontvanger, en de ingedampte vloeistof ziet nu
donkerbruin. In een scheitrechter wordt er 45 cc- 96 % alcohol bij-
gedaan, en tevens 3 cc. water, waarin 0,75 gr. NaOH is opgelost;
dit goed geschudde mengsel blijft een uur staan. Toevoeging van
7 cc. water geeft geen scheiding, deze treedt pas den volgende mor-
gen op na nog eens 5 cc.water te hebben toegevoegd. We hebben
gebruikt totaal 100 cc. vloeistof, maar na de scheiding is er slechts
60 cc. alcohol en 40 cc. benzol over (verdamping ? -volumecon-
tractie ?) Om te zien of er nog benzol in de alcoholische vloeistof
zit, wordt nog eens 5 cc. water toegevoegd, er komt dan werkelijk
nog wat benzol in een laagje boven de alcohol staan. Ook uit de
benzol zakt nog wat alcohol-water naar beneden.

De benzolische oplossing wordt drooggedampt en het residu,
met ether en olie behandeld, geeft het
preparaat A- (12.5 cc.)

-ocr page 112-

De ongeveer 60 cc. alcohol wordt met 60 cc. benzol geëxtra-
heerd. Daar de alcohol door de watertoevoegingen 60%-tig is
geworden, treedt na enkele minuten reeds scheiding op, die echter
niet volledig is, want de alcohollaag meet slechts 46 cc., de benzol-
laag daarentegen 76 cc., zoodat 14 cc. alcohol-water in de benzol
is achtergebleven. Met veel moeite is een vrij volledige scheiding
te bewerken. De alcohol wordt dan nog een tweede keer met benzol
uitgetrokken. De twee benzolporties worden samengevoegd en ge-
schud met 25 cc., alcohol 96 waaraan 5 cc. 2-normaal NaOH
zijn toegevoegd. De scheiding gaat uiterst langzaam, daarom wor-
den 20 cc. water toegevoegd om de alcohol uit de benzol te trekken-
De lichtroode benzol geeft na de gewone behandeling de
androki-
nine-fractie B. (10 cc.)
De alcoholfracties worden bij elkaar gedaan
en met HCl goed zuur gemaakt waarbij de tint lichtbruin wordt.
Vervolgens wordt viermaal uitgetrokken met 150 cc. benzol; het
eerste extract ziet troebelbruin, het tweede licht bruin (lichte bier-
kleur), het derde ook licht en helder en het vierde weer troebel
lichtgeel. De 600 cc. benzol worden met soda gewasschen en geven
na droogdamping de
thelykinine'fractie C. (11 cc.)

Injecties bij mann. castraten.

PREPARAAT A (12.5 cc.)
1|15|16117|18|191 20 |21|
22 |23|24|

quot;S

137 1

IIIMM

111 |1S|

1 1 1

1

Enkele mitosen per coupe.

1

138 II

Ijl 1 1

1 1 1 1 1 1.1.1 1

1

Meerdere mitosen p. c.

139 1

1 1|I|

1 1 1 1 1 |.1

■1' 1 111

s.

Een 10-tal mitosen p.c.

c=

140 1

|lil|l|

1111|1S|

1 1 1

1

1 Geen mitose.

1

141 1

|i|Mi|

1 r 1 1 11

i 1S| 1

1

1 Geen mitose.

»lt;

142 1

|i|i 1

1 11 1 11

|1S| 1

1

Geen mitose.

143 1

|i|i|i|

i11 I |1S|

i 1 1

1 Geen mitose.

f

144 1

Mil 1

11111 1 11

[ IS

1

mislukt.

X

S

145 II

controle

1

i Ontsteking, geen mitose.

-ocr page 113-

onverdund

10 X verdund

UI

10 X verdund

onverdund

50 X veruund

50 X verdund

O».

o^

O

ON
U)

Os Ui
O VO

m
gt;

?d
gt;

gt;
H

Ö3

W
gt;

gt;

H

O

C/2

cn

w

cn

CO

CAI

C/2

cn

cn

ip

CO

cn

O)

s

co

rgt;
m

n

O
n
re

n
n

n
n

O ^

j r^'

O

rgt;

t)

8

(V

UI

\

sr

O

re
re
3

O

B 3

•a

O P
O

3

r*

M

•p

CQ
rgt;

N

n'

En
lt;

B

CQ

re

N

-ocr page 114-

Injecties bij Trouw, castraten. PREPARAAT A.

1! 17

18

19 1

20 1

21

22

onverdund |

1 1

1

10 X 1

1 1

1

- 1

-1

verdund |

1 1

1

- 1

— 1

50 X 1

i 1

1

- 1

verdund |

i 1

1

— 1

— 1

200 X 1

1 1

1

1

verdund |

1 1

1

— 1 — 1 —

1

1 1

1

1

500 X

1

1

-1

verdund |

1 1

1

— —

PREPARAAT B.

1

1 17

18

19 i

i 20

2f

1 22

onverdund

1 1

1

10 X

1 1

1

- 1

verdund |

1 1

1

1

:i 1

1

— 1 —

50 X 1

ii 1

-1-

verdund

II 1

II 1

1

200 X

II 1

1

1 -

verdund

II 1

1

II 1

1

500 X

II 1

1

j

1 -

1 —

verdund

II 1

1

_

1 -

PREPARAAT C.

11 17

1 18

1 19

20

2T

1 22

1

1

±

1

50 X

li 1

) 1

1 —

verdund

II 1

1 1

1 —

1 -

II 1

1 1

1 —

1

200 X

n 1

1 1

1

1

verdund

n 1

1 1

! —

1 i

II 1

1 1

I —

rt

I I

II 1

1

1 —

! ± t

500 X

11 1

1 1

1 —

1 ±

I - 1

verdund

1! 1

j 1

I —

1 rp

1 ± 1

-ocr page 115-

Berekening van het aantal eenheden.

PREPARAAT A.

Nquot; 137. 138 en 139 zijn alle positief, hoewel 137 gerine,
Nquot; 140-145 zijn negatief. Bij de controle is ontsteking ; maar geeii
mitose- Dat bij ontsteking toch wel mitosen kunnen voorkomen;
bewijzen N° 155 en 156. 0,6 cc. is dus positief. In het preparaat ziji .
dus 12,5 : 0,6 = 20 E. Per Liter is dat 2 E. androkinine.

Wat het thelykinine-gehalte betreft, zien we, dat van de ver
dunning 10 twee positieve reacties voorkomen, van de verdunning
50 alles negatief is, terwijl bij verdunning 200 weer één van de drie
positief is. Gezien echter het feit, dat die positieve reactie reeds op-
treedt, wanneer de positieve reacties nog in het negatieve stadium
zijn, moeten we hier wel regeneratie van een stukje ovarium aan-
nemen. 0,2 cc. verdunning 10 is dus positief. In het preparaat zijn
12,5 :0,02 = 625 E. en per L. 62,5 E. thelykinine-

De waarde Q van preparaat A bedraagt dus 62,5 : 2 = 31,25.

PREPARAAT B.

Nquot; 147 en 148 zijn duidelijk positief. De moeilijkheid geeft
hier Nquot; 154, waar een drietal mitosen in te zien zijn, terwijl de
overige negatieve gevallen allen meer hebben gehad. Zelfs 146,
met 0,6 cc. onverdund, is negatief, terwijl 0,8 cc. verdunning 50
positief zou zijn, 149 is ook positief, en nemen we deze als grens,
dan is 0,6 cc. verdunning 10 positief, overeenkomende met 17 E.
per L. Dit is de ongunstige waarde ten opzichte van de scheiding.
Rekenen we 154 positief, dan krijgen we 62,5 androkinine eenheden
per L.

Voor de berekening van het thelykinine gehalte is duidelijk,
dat 0.2 cc- onverdund positief is. Dit geeft 5 th. E. per L.

De waarde Q van preparaat B wordt 5:17, resp. 5: 62.5, du^
0.3 of 0,08.

-ocr page 116-

PREPARAAT C.

Ook hier is geen volkomen regelmaat. N° 161 is positief, maar
159 negatief, waarschijnlijk ten minste. 0,6 cc. verdunning 50 dus
positief. In C. zitten : 11 : 0,012 = 917 E. en per L. urine 92 andro-
kinine eenheden. Voor het vrouwelijk hormoon rekenen we 0,2 cc-
verdunning 200 positief, hetgeen overeenkomt met 1100 th. eenhe-
den per L. urine.

De waarde Q dezer fractie is nu 1100 : 92 = 12

Het totale gehalte der urine is 62,5 5 1100 = 1167,5 th.
E. en 2 17 92 = 110 androkinine E. of

2 62,5 92 155 androkinine E.

Bezien we de verschillende fracties eens nader:

A heeft een waarde q = ^^ = 31,25.

B heeft een waarde q == Anbsp;0,3 (0,08)

C heeft een waarde q = -I^ =12.

Het verschil der quotiënten q van de androkinine-fractie B en
de thelykinine-fractie C is weer groot, hoewel iets minder dan bij
de derde bepaling van den intersex- Dat verschil komt voornamelijk
tot stand door het zeer geringe thelykininegehalte van B (5 M.E.)
en het zeer hooge thelykininegehalte van C (1100). Bij C. is dus
220 maal zooveel thelykinine als bij B, daarentegen slechts 2 maal
zooveel androkinine (het gemiddelde van de androkinine-waarden.
van B genomen : 17 en 62,5).Er volgt uit, dat C veel hormoon bevat.

Van de drie fracties bezi t A het laagste gehalte aan hormoon,
maar haar waarde q neemt een ongedacht hooge plaats in ; namelijk
hooger dan van C.

Ten slotte gaan we de urine van den intersex vergelijken met
die van den beer.

Bij den intersex is het thelykinine-gehalte per Liter :

225 1090 = 1315 M.E. bij de tweede bepaling en
39 1924 = 1963 M.E- bij de derde bepahng.

-ocr page 117-

Bij den intersex is het androkinine-gehalte per Liter :
11 22 = 33 M.E. bij de tweede bepaling; en
48 13 = 61 M.E. bij de derde bepaling.
Nemen we de gemiddelden der bepalingen, dan krijgen we:

1639 E. thel. en 47 E. andr.
Van de beeren-urine zijn de getallen :

62,5 5 1100 = 1167,5 E. theL, en
40 -1- 92 = 134, E. andr.
De intersex heeft dus iets meer thelykinine en iets minder an^
drokinine in de urine dan de beer.

-ocr page 118-

A-M

' M

-ocr page 119-

HOOFDSTUK IV.

HET GESLACHTSAPPARAAT VAN HET
INTERSEXUEELE VARKEN.

Na afloop der proeven werd het varken geslacht. Het geni-
taalapparaat bleek te bestaan uit de volgende deelen:

1.nbsp;Twee gonaden. De rechter, een ovariotestis, bezit aan haar op-

pervlakte een viertal met vocht gevulde blazen. De met een
spuitje verzamelde vloeistof (ongeveer 6 cc.) geeft in een hoe-
veelheid van 2 cc. bij de gecastreerde muis geen bronstreactie,
en bevat dus geen thelykinine, of zeer veel minder dan normale
liquor folliculi. De kystenwanden bestaan uit één- tot meer-
lagig epitheel. Er worden geen primair- en geen rijpende folli-
kels
waargenomen. Behalve de kysten is het geheele weefsel
testiculair. De linker is een testis, die opgebouwd is op de wij-
ze, die door KREDIET (1) uitvoerig is beschreven: indiffe-
rent epitheel der tubuli, geen differentiatie der geslachtscellen,
en buitengewoon veel interstitieele cellen ; die driekwart van
het gezichtsveld innemen.

Tegen de gonaden aan liggen de epididymides.

2.nbsp;Twee uterushoornen. 30 en 65 cm. lang. een kort cxgt;Tpus uteri.

(1) Gonade und Uterus beim in»er«exuelleo Schweine B«um-F«st»chrift.

-ocr page 120-

De diameter der hoorns is in het midden ongeveer 2 cm. Aan
de einden der cornua bevinden zich de gonaden.

3. Een 30 cm. lange vagina. In en tegen den vaginaalwand zien
we in het craniale deel der vagina een conglomeraat van blaas-
jes, de grootste aan de buitenkant en de kleinere in den wand
gelegen. Het zijn kysten met vochtigen inhoud en vormen bij
intersexen een veel voorkomende verschijning. Zij worden door
PICK pseudozaadblaasjes genoemd. Achter deze khermassa en
voor het ostium urethrae, bevindt zich een verdikt gedeelte van
den vaginaalwand, welke verdikking veroorzaakt wordt door
de aanwezigheid van goed ontwikkelde zaadblaasjes.
De vagina gaat caudaalwaarts plotseling in de smalle urethra
over; en de vulva is nauw, maar de clitoris is als een potlood-
dik staafje (waarin een eindweegs op te merken is een fijn
lumen) over een lengte van meer dan 12 cm.., in een opwaarts
en vervolgens craniaal gerichte boog te vervolgen. Nabij den
oorsprong liggen twee stukjes glad spierweefsel (m. retractor
penis.).

-ocr page 121-

HOOFDSTUK V.

SAMENVATTING.

In dit proefschrift wordt getracht, de vraag te beantwoorden,
of in de urine van een intersex zich één (intersexueel) gonadaal
geslachtshormoon bevindt, of wel, dat de twee bekende gonadale
geslachtshormonen naast elkaar in de urine voorkomen. Er zijn twee
wegen, die hiertoe ingeslagen kunnen worden, namelijk :

10 trachten één of twee hormonen in kristalvorm uit de urine
te bereiden.

2° onderzoeken of verschillende fracties uit de urine gelijke of
verschillende verhoudingen der werkzaamheden ten opzichte
van de reacties voor mannelijk en vrouwelijk geslachtshor-
moon bezitten.

Als niet-chemicus en niet physicus heb ik de tweede methode
gevolgd, en dus getracht, fracties met sterk uiteenloopende thely-
androkinetische quotienten te bereiden. Indien dit niet mogelijk
mocht blijken te zijn, dan zouden we tot de conclusie moeten komen,
dat er in de urine één intersexueel hormoon is.

Voor de reactie op de werkzaamheid van het vrouwelijk hor-
moon wordt gebruikt de « vaginal smear » -methode bij de muis.
Eerst wordt het normale celbeeld van het vaginaalsecretum tijdens
den oestruscyclus bestudeerd, waarbij wij in tegenstelling van

-ocr page 122-

Laqueur vinden, dat in vollen oestrus als regel enkel schollen aan-
wezig zijn, en geen kernhoudende epitheelcellen ; noch leukocyten,
noch slijm. Verder worden de castraties der vrouwelijke muizen be-
schreven en de controle dezer muizen op het definitief wegblijven
der bronst. Gewezen wordt op het belang dezer controle en hoe ze
uit te voeren (4 weken lang dagelijks).

Vervolgens wordt de bronstreactie gedaan met follikelvloeistof
uit runder-ovaria, en ook met een alcoholisch extract ervan. De
veranderingen van het vaginaalsecretum worden uitvoerig beschre-
ven. De ovaria, na verwijdering der liquor folliculorum, bevatten nog
hormoon.

Normale liquor folliculi, van rijpende en rijpe follikels, bevatten
volgens onze bepaling 3-4 M.E. thelykinine, waarbij als eisch voor
een positieve reactie het optreden van enkel schollen gesteld wordt
(Laqueur geeft een hooger getal op).

25 M.E. thelykinine blijken onwerkzaam te zijn bij de zaad-
blaasreactie van de muis.

Voor de reactie op het mannelijk hormoon wordt gebruikt de
zg. zaadblaasreactie.

De glandulae vesiculares worden zoowel bij den normalen als
bij den gecastreerden muis nauwkeurig onderzocht. Bij het normale
dier is het epitheel 16,5 tot 18 /i hoog, dit is iets hooger dan VOSS
en LOEWE opgeven.De zóne-verdeeling der cel, de kern, de gra-
nula en de mitochondriën worden beschreven. Ook worden de
basaalcellen waargenomen, maar geen overgangen tot gewone epit-
heelcellen. Hierna wordt overgegaan tot de studie van de castra-
ten-zaadblaas. De castraties zijn eenvoudig en betrekkelijk vlug uit
te voeren. De grootte der zaadblazen na de castratie wordt nage-
gaan ; het blijkt, dat de regressie na 6-8 weken is afgeloopen.

De atrophie van prostaat en van ductus deferens wordt ook
mikroskopisch vastgesteld.

Het zaadblaas-epitheel vertoont 5 weken na castratie de vol-
gende kenmerken : de vorm van de cel is kubisch, de hoogte is

-ocr page 123-

verminderd tot 10,96-12,60 /x, de zóne-verdeeling verdwijnt (geen
granula), de chromatine is niet meer fijn gekorreld en de mitochon-
driën zijn korter geworden. De muscularis is smaller en het bind-
weefsel neemt toe.

Het antwoord op de vraag, hoeveel tijd na de castratie de
atrophie voldoende ver is gekomen om de zaadblaas de groeireactie
op het hormoon te laten ondergaan, luidt: vier weken.

Als bron voor mannelijk geslachtshormoon worden gekozen
testes van geslachtsrijpe stieren. Er worden vier preparaten ge-
maakt om de zaadblaasreactie te leeren kennen. De bereidingen
be-
rusten op de volgende bewerkingen :

extractie van het testikelweefsel met alcohol,
de ingedampte alcohol met benzol extraheeren, de benzol in-
dampen,

lipoieden met aceton neerslaan bij lage temperatuur,
opnemen in verdunde alcohol en deze met hexaan wasschen,
het hormoon in olijf-olie oplossen.

Het blijkt dat alle preparaten werkzaam zijn. De zaadblaasjes
worden na de injecties duidelijk grooter en bevatten soms secretum,
echter is makroskopisch de vergrooting niet altijd evenredig aan de
toegediende hoeveelheid hormoon. In gevallen van makroskopisch
twijfelachtige of zelfs negatieve reacties is echter wel verhooging
van het epitheel aan te toonen. De makroskopische beoordeeling is
dus niet voldoende, de epitheelhoogte behoort steeds gemeten te
worden. Bij ruime en langdurige toediening wordt het epitheel weer
geheel als het normale. De injecties gebeuren subcutaan met olie-
preparaten en het beste vijf dagen achtereen. Na de sectie worden
de blaasjes onmiddelhjk op vloeistof van BOUIN gezet. 1-2 dagen

fixeeren is voldoende.

Een testikel-extractie direct met benzol (dus geen alcohol)
geeft ook wel een werkzaam preparaat, maar heeft practische be-
zwaren ; deze methode geeft niet de gezochte vereenvoudiging.

Testes van jonge stiertjes geven ook een werkzaam preparaat,

-ocr page 124-

maar bevatten waarschijnlijk minder hormoon dan de testes van
volwassen stieren.

Met een op de gewone wijze bereid preparaat wordt de zaad-
blaasreactie bij de rat gedaan; deze verloopt geheel analoog als bij
de muis.

Met een volgend preparaat uit testes wordt een paar keer de
kam-reactie bij den kapoen verricht. Van de kam en lellen nemen
de maten na de injecties belangrijk toe, sommige met ruim 50 %.
Na een paar maanden rust wordt de kapoen, waarvan kam en lellen
weer de castraat-afmetingen hebben bereikt, opnieuw ingespoten
met een nieuw preparaat, de reactie is nu nog iets sterker dan de
eerste keer, ook wordt herhaalde malen kraaien waargenomen. De
spoor wordt na de castratie grooter en de hormooninjecties hebben
geen invloed op zijn ontwikkeling.

Tweemaal wordt uit mannen-urine een preparaat gemaakt ten
einde het mannelijk geslachtshormoon in urine aan te toonen. De
urine wordt ingedampt en dan met benzol geëxtraheerd, de benzol-
fractie levert een olie-preparaat. Uit de twee bereidingen blijkt, dat
te ver dampen van de urine (tot strooperige massa) de extractie be-
moeilijkt. de ingedampte urine moet goed vloeibaar zijn. Op deze
wijze is gemakkelijk een preparaat te maken, dat het mannelijk ge-
slachtshormoon bevat.

De urine van een mannelijk varken levert ook een werkzaam
hormoon preparaat, maar bevat toxische stoffen, die peritonitis en
subcutane ontstekingen bij de muizen veroorzaken. Als men het
fleschje met het preparaat rustig laat staan, zakken die stoffen naar
den bodem ; de bovenstaande olie geeft geen ontsteking.

Een eerste proef om in normale beeren-urine de twee geslachts-
hormonen naast elkaar aan te toonen, levert wel eenig resultaat op,
maar moet nog verbeterd worden. De bedoeling ervan was, twee
fracties te bereiden, waarvan de eene zooveel mogelijk het manne-
lijk geslachtshormoon bevat, en de andere zooveel mogelijk het
vrouwelijke.Geeft men de werkingswaarde van een fractie in man-

-ocr page 125-

nelijk opzicht weer door a M.E. per Liter en in vrouwelijk opzicht

door th M.E. per Liter, dan zal het quotiënt it voor de fractie met
het hoogste thelykinine-gehalte en het laagste androkinine-gehalte,
veel grooter zijn dan voor de fractie met het laagste thelykinine- en
het hoogste androkinine-gehalte.

Tot een bepaling dezer quotiënten is de eerste scheidingsproef
ontoereikend, er worden te weinig dieren ingespoten. Wel is bij de
eene fractie makroskopische reactie der zaadblazen te zien, bij de
andere fractie niet. Beide fracties geven echter positieve bronst-
reacties, maar die reacties duren bij de fractie met de zaadblaas-
reactie kort, bij de andere fractie lang.We mogen dus wel aannemen
dat de eene fractie meer androkinine, en minder thelykinine bevat
dan de andere.

Bij een volgende proef wordt de benzol-oplossing, uit keeren-
urine verkregen, drooggedampt en het residu met water geschud.
Het blijkt echter, dat deze waterige oplossing veel minder hormoon
bevat dan de olie preparaten.

Het eerste onderzoek van de intersex-urine laat zien, hoe de twee
fracties, bij alle ingespoten dieren positieve reacties geven, m.a.w.
dat er niet in voldoende verdunning is ingespoten, en te weinig proef-
dieren zijn gebruikt. Toch leert deze proef ons iets belangrijks,
namelijk dat contróledieren, die zich in den zelfden bak met de in-
gespoten dieren bevinden, ook gaan reageeren, hetgeen verklaard
moet worden door het per os opnemen van door de behandelde
dieren uitgescheiden urine. Het is dus zeker mogelijk, dat als we in
één bak eenige muizen met onverdund preparaat inspuiten, en ande-
re met bv. 100 maal verdund preparaat, alle muizen positief reagee-
ren, terwijl als we de muizen apart hadden ingespoten, de groep van
de 100-mahge verdunning negatief zou reageeren. Een strenge
scheiding der proefdieren is dus noodzakelijk.

Het tweede onderzoek van de intersex-urine heeft de fracties
opgeleverd waarvan de thely-androkinetische quotiënten bepaald
zijn op 20,5 en 50. Wel bevat de thelykinine-fractie vijfmaal zoo-

-ocr page 126-

veel thelykinine als de androkinine-fractie, maar ook (tweemaal)
meer androkinine dan de androkinine-fractie. Het is vooral de
bepaling van het aantal androkinine-eenheden, die nog moeilijk-
heden oplevert. Bij deze proef wordt in gevallen, waar de makros-
kopische reactie dubieus is, en ook de epitheelhoogte geen zekere
aanwijzing voor hormoonwerkzaamheid verschaft, een ander kri-
terium gekozen : het optreden der mitosen.

Het is ons gebleken, dat bij lichte epitheelverhooging in
het algemeen mitosen te zien zijn zelfs bij zuiver castraat-
epitheel (1) zien we soms enkele mitosen. We vatten dit als hormoon-
reactie op, want bij niet ingespoten castraten zagen we nooit een
mitose, ook niet na injecties met olijfolie. De mitosereactie is zeker
gevoeliger dan de verhooging van het epitheel, zij treedt eerder op.
Als de epitheelverhooging nog niet waarneembaar is, of twijfelach-
tig, komen reeds mitosen voor. Zij vormen dus de eerste verschijn-
selen van hormoonwerking, erna treedt epitheelverhooging en secre-
tum op. Is de cel in volle functie gekomen, dan zien we geen mitosen
meer. Een nadeel der methode is het zoeken naar mitosen; we zou-
den voor het aantoonen van één of enkele mitosen de zaadblaas in
serie-coupe's moeten onderzoeken, hetgeen om practische redenen
niet uitvoerbaar is.

Keeren we terug tot de waarden 20,5 en 50. De onnauwkeurig-
heid, die de androkinine-bepaling nog aankleeft mag ons in deze
betrekkelijk weinig uiteenloopende waarden geen teeken doen zien
van de aanwezigheid van twee hormonen.

Het derde onderzoek van de intersex-urine geeft de beslissing.
We hebben hier de eerste benzolfractie verwijderd en uit de alcohol-
fractie, door extractie van den benzol verkregen, twee fracties bereid,
die een opmerkelijk waarde-verschil der quotienten vertoonen.
namelijki? = 0,81 (androkinine-fractie) en 1^ = 118 (thelykinine-
fractie).

Deze uitkomsten mogen als het bewijs beschouwd worden, dat

(1) Wal de celhoogte betreft.

-ocr page 127-

mannelijk en vrouwelijk geslachtshormoon naast elkaar in de urine
van den intersex voorkomen.

Vergelijken we de totale hoeveelheid hormoon per Liter urine,
dan hebben we in de tweede proef gevonden : 1315 M.E. thelykinine
en 33 M.E. androkinine.bij de derde bepaling resp. 1964 en 61. Een
gemiddelde dus van 1639 M.E. th. en 47 M.E. andr.

Ten slotte volgt nog een quantitatieve bepaling van beeren-
urine, met het doel de uitkomsten te vergelijken met de intersex-
urine. De eerste benzolfractie wordt hier apart onderzocht, q ervan

is 2 — 31.25. Er zit dus weiniq hormoon in.
62.5

De androkinine-fractie heeft q ofnbsp;gemiddeld= 0,125.

17 62,5nbsp;40

De thelykinine-fractie heeft q =1^ = 12. Deze fractie bevat de
meeste hoeveelheid hormoon.

De thelykinine-fractie heeft een waarde q, die honderd maal
zoo groot is als de q van de androkinine-fractie. De scheiding der
hormonen is dus hier weer duidelijk.

De totale hoeveelheid hormoon van de beeren-urine is :
1167 M.E. th. en 134 M.E. andr. De beeren-urine bevat iets meer
androkinine en iets minder thelykinine.

Bij de berekening hebben we de aanwezigheid van mitosen ge-i
eischt voor een positieve reactie.

Ons oordeel over de zaadblaasreactie van VOSS-LOEWE, in
het bizonder de mitosen-test, is gunstig. Zij is gevoeliger dan de
kamreactie en specifiek. Als biologische reactie heeft zij per se haar
nadeelen, en zij kost meer tijd dan de kam-reactie, ook in de uitvoe-
ring van de zg. Schnell-Test, door LOEWE en VOSS aangegeven.
Haar grooter gevoeligheid geeft haar een grooten voorsprong op de
kamreactie.

De bronstreactie is reeds zoo vele keeren onderzocht, dat we
volstaan met de aangetoonde betrouwbaarheid te bevestigen. De
methode is ten slotte vrij ingewikkeld vergeleken bij een physische
of chemische bepaling, maar geeft over het algemeen betrouwbare
uitkomsten.

-ocr page 128-

De gonaden van den intersex blijken te zijn een testis en een
ovario-testis. Van de laatste is het ovariale deel slecht ontwikkeld,
en bestaat uit een aantal kysten. waarvan de vloeistof weinig of
geen thelykinine bevat en die dan ook niet als de oorzaak van het
het hooge thelykinine-gehalte van de urine kan worden beschouwd.

Het feit reeds, dat er intersexen voorkomen met twee testes en
een sterk ontwikkelden uterus, en de waarneming van KREDIET,
dat de regressie van dien uterus pas optreedt als beide testen worden
weggenomen, wijzen erop. dat in de gonaden, ook in den testis, een
stof voorkomt, die den uterus tot ontwikkeling heeft gebracht, en
hem in stand houdt. Ons onderzoek heeft uitgemaakt, dat deze
stof het vrouwelijk geslachtshormoon is. Het mannelijk geslachts-
hormoon heeft de ontwikkeling van het mannelijk deel der geslachts-
organen voor zijn rekening genomen (penis of clitoris, prostata
disseminata). De veronderstelling, dat één intersexueel hormoon de
verschillende deelen van het geslachtsapparaat beheerscht. moeten
we afwijzen.

De resultaten van ons onderzoek laten zich in de volgende punten
samenvatten :

l.In de urine van een intersexueel varken worden de twee
gonadale geslachtshormonen naast elkaar samengetroffen.

2.nbsp;Een intersexueel hormoon is niet aangetoond kunnen worden.

3.nbsp;De urine van den intersex bevat meer thelykinine en minder
androkinine dan de urine van een beer.

4.nbsp;De gonaden van den intersex zijn een testis cn een ovario-
testis. Het ovariale deel van de laatste bevat geen of weinig
thelykinine.

5.nbsp;Het testis-weefsel dezer gonaden vormt het vrouwelijke ge-
slachtshormoon.

n^ii-

-ocr page 129-

INHOUD

BIdz.

Hooidttuk

I.nbsp;INLEIDING.........^

II.nbsp;OVER DE GONADALE GESLACHTSHORMONEN. 17

III. EIGEN ONDERZOEK.......39

A Anatomie van de proefdieren.....41

44

Castraties.........^^

Veranderingen na de castratie, geschiktheid voor de

45

reactie.........

A, 1. In betrekking tot het mannelijke hormoon.nbsp;41

A.nbsp;2. In betrekking tot het vrouwelijke hormoon.nbsp;67

B.nbsp;Bereiding van hormoonpreparaten en het aantoonen
van hun werkzaamheid.nbsp;48

C.nbsp;Scheiding der hormonen in urine.....74

D.nbsp;Urine-onderzoek van den intersex.....81

E.nbsp;Quantitatieve bepaling van beeren-urine. . . .107

VI. HET GESLACHTS-APPARAAT VAN DEN IN-
TERSEX.nbsp;........

V. SAMENVATTING.nbsp;......

-ocr page 130-

snbsp;ivV ft^-^ é^t »

' 'ïWcgt;ïa«54 »ilîSiiSiC'îÂRi ïisj t^nbsp;si .inbsp;\

%à quot; tioÄinbsp;tei X

T i;-. \nbsp;, ' • ■nbsp;ƒ . ;nbsp;quot;nbsp;~ ■nbsp;•nbsp;'O '.

-ocr page 131-
-ocr page 132-
-ocr page 133- -ocr page 134-

FOTO Ngt;- 1.

a : schol.

b : een laag aaneengekleefde schollen,
c: epithelium vaginae.

FOTO N-- 2.

a : kubisch epitheel.

FOTO N-- 3.

a : plooi, uit dubbele laag epitheel bestaande, waartusschen een
zeer laagje bindweefsel, waarin gladde spiercellen. De cellen
hebben een donkergekleurde basale en een lichtgekleurde
perifere pool
b : muscularis.
c : secretum.

FOTO N-- 4.

a : vrij secretum.
b: secreetgranula.

FOTO N^ 5.

a en b : mitochondriën.

FOTO N-- 6.

a : mitosen.

FOTO N-- 7.
a : lig. lata.

FOTO N-- 8.
a : lig. lata.
b: uterusklieren.

FOTO N-- 9.

a : laag epitheel.
b : atrophische muscularis.

FOTO N-- 10.

a : hoog epitheel
b : muscularis.

-ocr page 135-

Gl. Vesicularis (muis). 4 weken
na de castratie. — Vergr. 430
X

-ocr page 136-

Normale gl. Vesicularis van den
muis. — Vergr. 130 X

Normale gl. Vesicularis van muis.
Vergr. 430
X

-ocr page 137-

%

a

Zaadblaasreactie bij den muis.
Mitosen. — Vergr. 430
X

-ocr page 138-

2-maandscastraat. Uterus muis
Vergr. 33
X

8

2 maandscastraat, behandeld met vrouwelijk hormoon.
Uterus. — Vergr. 33
X

-ocr page 139-

Castraat muis. Duct, deferens.
Vergr. 410
X

10

Castraat muis behandeld met mannelijk hormoon
Duet deferens. — Vergr. 410
x

-ocr page 140-

STELLINGEN.

I.

Een castraat is niet een geslachtsloos dier.

II.

In de vleeschkeuring dient de keuring op kwaliteit tot
het strikt noodzakelijke beperkt te worden.

III.

De musculus glutaeus superficialis bij het paard is func-
tioneel geen echte glutaeus.

IV.

Het is gewenscht, het practische onderwijs in de vleesch-
keuring voor den aanstaanden dierenarts uit te breiden.

V.

Bij de kwantitatieve bepaling van vrouwelijk geslachts-
hormoon moeten de diergroepen, die met verschillende verdun-
ningen ingespoten werden, apart gezet worden.

VI.

De indeeling van PICK in schorsmiddelen en hersenstam-
middelen betreffende de aangrijpingspunten der narcotica is
niet houdbaar.

-ocr page 141-

De splitsing der chirurgie in een voor groote en een voor
kleine huisdieren is onjuist.

VilL

De gonadale hormonen worden in de tusschencellen van
LEYDIG gevormd.

-ocr page 142- -ocr page 143-