m | |||
u | |||
1 |
r | ||
■ y |
- ■ | ||
* • • |
• i |
• ./
Sc
tïj}*- .r-V 'A-
-ocr page 5-EEN STUDIE OMTRENT DE GROND-
SLAG VAN TAAL EN TAALGEBRUIK
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3871 7520
-ocr page 7-. /f t, /fSS-
EEN STUDIE OMTRENT DE GRONDSLAG
VAN TAAL EN TAALGEBRUIK
Proefschrift ter verkrijging van de graad van
Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte aan de
Rijks-Universiteit te Utrecht, op gezag van de
Rector-Magnificus Prof. Dr. H. Bolkestein, Hoog-
leraar in de Faculteit der Letteren en Wijs-
begeerte, volgens besluit van de Senaat der
Universiteit, tegen de bedenkingen van de
Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte te ver-
dedigen op Vrijdag 7 Juni 1935,
des namiddags te 3 uur
ANTON JOANNES BERNARDUS
NICOLAAS REICHLING SJ.
GEBOREN TE NIJMEGEN
UITGEVERIJ J. J. BERKHOUT, NIJMEGEN
-ocr page 8- -ocr page 9-AAN MIJN OUDERS
-ocr page 10-'P^^f^WördvpfikL f .'S
-ocr page 11-De terugblik over de studie-periode in de faculteit der Letteren en
IJS egeerte aan de Utrechtse Universiteit, v^aarvan deze dissertatie
e afsluiting betekent, stelt mij helder de plicht van dankbaarheid voor
ogen, die mij op dit ogenblik te vervullen staat.
t-n dan. Hooggeleerde de Vooys, Hooggeachte Promotor, gaan mijn
eerste woorden uit naar U, die voor mij de verpersoonliking der beheerste
wetenschappehke nauwgezetheid zijt geworden, waarbij ik in mijn werk
met te zeer hoop ten achter te blijven. De vrijheid, die U tenslotte liet,
om naar eigen inzicht te trachten de problemen, die U eens stelde op
te lossen, beschouw ik als een kostbaar gewin uit Uw opleiding, die
tot juist gebruik der vrijheid schoolde. Voor al Uw zorg aan mijn proef-
schrift besteed, en voor Uw voortdurende belangstelling en grote
tTZfTt'^Unbsp;die mijn studie-jaren mee-
brachten, dank ik U van ganser harte
oeweTf ^Tf/quot; fquot; quot;quot;nbsp;-nbsp;^^quot;IP
geweest, dat .k de studie aan deze Universiteit kon aanvangen ; het waren
Uw steun en voor ichting. die mij steeds de weg verlichtten of voor-
tekend zonder deze, Uw persoonlike. toewijding aan mijn belangen.
was dit werk nooit geschreven. Wat ik daarenboven aan Uw wetenschap
dank. .s geen minder goed, dan het zo juist genoemde. Het is mij een
Tanke? 'nbsp;uitspreken, en er U hiér openlik voor te mogen
Hooggeleerde Roels en Ooink, de wijze waarop Uw beider welwillend-
heid mi, m staat stelde de elders begonnen studie Uwer wetenschappen,
onder Uw leiding, te vervolledigen en te voltooien, stemt mij tot grote
erkentelikheid.nbsp;°
Hooggeleerde Kernkamp, de dankbare herinnering aan de altijd
boeiende uren Uwer voordrachten, zowel te Utrecht, als vroeger aan de
Nederlandse Handelshogeschool te Rotterdam, zal mij steeds bijblijven.
Hooggeleerde Oppermanrt, Uw lessen gaven mij een inzicht in 'n
periode onzer geschiedenis, dat mij zonder deze niet zou zijn geworden.
Ik dank U daarvoor oprecht.
Hooggeleerde Franken, ik ben U erkentehk voor Uw welwillendheid,
bij de voorbereiding mijner stellingen betoond.
Het is mij een eer, de grote belangstelling van Prof. Dr. H. ƒ. Pos
te Amsterdam, hier met erkentelikheid te mogen noemen. Prof. Pos dank
ik de aanwijzing die mij er toe bracht, het zins-begrip altans als
vergelijkings-moment mede in mijn werk op te nemen.
Er rest mij tenslotte, met de grootste dankbaarheid de medewerking
te vermelden van Prof. Dr. Theo Rutten te Nijmegen. Zijn raad was mij,
in vriendschappelik overleg van vele uren en dagen, bij elk hoofdstuk
opnieuw, een onwaardeerlike steun.
taal-wetenschappelike beschouwingen, waarin 'n
die hquot; Knbsp;^^^^ alzijdig rekenschap te geven van de verschijnselen
ODvatf-nbsp;taal^philosophie te noemen. Wat er volgens deze
op dnbsp;^^ ^'^guistiek ter bestudering rest is niet duidelik. Dieper
dtórrf -^^^^^ ^^^^^^^^ ingaan heet dan philosopheren, wat minder diep
oranngen zou w e t e n s c h a p moeten zijn ! De schrijver van dit werk
h^ (lnbsp;philosophie en wetenschap een ander idee. Voor hem
neett elice wetenschap, in de verklaring der verschijnselen die zij
bestudeert, zélf het laatste woord, en schiet zij tekort als zij niet altans
tracht dit aatste woord te geven. Ongetwijfeld: haar laatste woord is
met het laatste woord; zij kan niet zelf haar object plaatsen in de
hierarchie der dingen, evenmin als zij kan zeggen waarom haar object
m de samenhang aller werkelikheid is zoals het is. Doch de vrLq
naar dié verhoudingen, en die wetten, gaat haar evenmin aan, als het
de philosophie aangaat op welke wijze de objecten der wetenschappen
Aueono^e is „iet SehiHuiS- r'oLt „tlSquot; r'S
behee^sel studie isquot;eet;o\lrirlSï: Ver f^a? ijr-
aXs t?',, ,nbsp;'nbsp;hij zijn objecten
fatóknbsp;definities te geven: individuum est ine(-
hÉar obtect „Itl'■nbsp;quot;quot;S^Mek die omtrent
hrzich vTi . J ffnbsp;tekort scliiet. Dit betekent niet. dat
te zuïen hebrn Xn ! quot;quot; quot;nbsp;geen tekorten
a^racbt één der linguistiese grondbegrippen, dat
ZcsounT o^H ;nbsp;on'w'kkelen. Hij nam dit uit-
h^t aebniik 7! ^ noodzakelik voor-onderstelde vindt. Ook
het taal-gebruik. dat wat men tans dikwijls spraak noemt. is. volgens
hem. zonder een juist woord-begrip, onverstaanbaar. Een volledige
mguistiek e.st de ontwikkeling van een woordgroepen-leer en een zins-
leer een leer van het taal-systeem en van de taai-ervaring. Déze studie
derhalve is een eerste phase van zijn linguisties onderzoek.
Behalve aan het tweede hoofdstuk, gaat aan elk hoofdstuk van dit
werk een paragraaf vooraf, die de samenstelling van het hoofdstuk kort
aangeeft. Deze paragraaf is bedoeld als een, zeer voorlopige, oriëntering
ten opzichte van een werkwijze die in de linguïstiek niet altijd gangbaar
is; de paragraaf is tevens een samenvatting die, na bestudering van het
hoofdstuk, een recapitulatie van enkele hoofdpunten zal blijken te be-
vatten. Zij is dus volstrekt geen uittreksel, en nog minder een samen-
vatting der betogen. De stof van het tweede hoofdstuk leek voor een
dergelijke oriënterende inleiding ongeschikt. — In het eerste en tweede
hoofdstuk worden de grondslagen voor de onderzoekingen in de volgende
hoofdstukken gelegd, en voorlopig verantwoord. Met het derde hoofd-
stuk begint de bestudering van het woord als zodanig. — De omvang-
rijkheid van het materiaal dwong tot een keuze onder de te behandelen
auteurs. Dié schrijvers werden gekozen, die het meest als uitdrukking
van gangbare meningen kunnen gelden, of die — altijd naar het inzicht
van de schrijver — het meest tot ontwikkeling van het woord-begrip,
of tot de linguistiese begrips-vorming, bijdroegen. Voor een meer volle-
dige bibliographie zij verwezen naar Gustaf Stern. Hjelmslev en Graf/.
De schrijver acht het zich een plicht, er hier uitdrukkelik op te wijzen,
dat uit zijn studie de grote waarde van het werk der geciteerde auteurs
volstrekt niet altijd voldoend blijkt. Immers, juist de verschil-punten
moesten het scherpst naar voren komen, en alleen de aandacht die de
schrijver aan de bestudeerde sententies wijdt, is soms het bewijs hoeveel
hij aan zijn voorgangers dankt. Om altans enigszins in die leemte te
voorzien, noemt de schrijver hier zonder daarmee in 't minst afbreuk
te willen doen aan het werk der niet-genoemden — Karl Bühler, Edward
Sapir en Henri Delacroix.
Dit werk zou in de spelling van het Compromis-Marchant verschenen
zijn, als het niet reeds, bij het verschijnen van de ministeriële bepalingen,
voor het grootste deel ware voltooid geweest.
eerste hoofdstuk 1-51
methoden en termen
1-2, Samenstelling van het hoofdstuk 2-4, A priori en obser-
1 ? iVnbsp;of linguïstiek 7-10, Behaviourisme 10-12, „Water!quot;
12-14, Markcy 14-15, Voor-onderstellingen 15-16, Introspectie en waar-
neming 16-18, Bühlers methode 18-21, Auslösung, Kundgabe en Darstellung
21-24, Bühlers verklaringswijze 24-27, Communicatie 27-29, Psychologisme
of behaviourisme ? 29-32, De verhouding der „functiesquot; 32-37, Het primaat
der „Darstellungquot; 37-40, Terminologie 40-48, Het taai-teken 48-51.
TWEEDE HOOFDSTUK. 52-89
associatief verband en ervarings-eenheid
Associatie als verklarings-princiep 52-54, „The science of symbolismquot;
54-56, „Signquot; 56-59, „Interpretationquot; 59-61, „Contextquot; 61-65, „Symbolquot;
als engram 65-68, Het woord als „symbolquot; 68-71, De driehoek 71-7'gt;
äf n^fk'nbsp;..Referencequot; 76-79. Circulus vitiosus 79^
üngquot;S-89nbsp;^^^^^^^ «6-88, Samenvat-
DERDE HOOFDSTUK, 90-148
woord-making en woord
Samenstelling van het hoofdstuk 90-93, Het feit der woord-onderscheiding
ini ^^ theorie van woord-onderscheiding 98-101, Het zinsprimaat
101-108 Contact 108-109, De taalklank als handelings-index 109-111.
.Symbolbewusstscm ? 111-114, Taai-gedrag of verstand? 114-116, Naam-
vragen en eerste taai-act 116-119, Naam-vragen en generaliseren 119-121,
Naam-vragen als criterium 121-122, Het woord als handelingsmiddel 122-
1/0 J^ianken of handelingsmiddel? 126-129, Woord en gedachte 129-131,
1 34 n^^r- l f ^^»^il^steken 131-134, Differentiatie der spraakhandeling
A U ™^quot;il^s-karakter en functionaliteit 137-140, Woord-qebruik,
woord-beschouwing, woord-making 140-143, Woord-making, woord-qe-
bruik en streving 143-146, Conclusies 146-148.
VIERDE HOOFDSTUK, 149-179
Samenstelling yan het hoofdstuk 149-151, „Mot phonétiquequot; ? 151-153
„System word ? 153-156, Vorm en functionaliteit 156-159, Woordvorm
en ervaring 159-161, De organisatie van de woordvorm 161-164, De
woord-vorm als functionele vorm 164-166, Klank en melodie 166-169,
Melodie en syntagma 169-171, De Gestalt 171-175, De woord-Gestalt
175-177, Woord-voorstelling en Gestalt 177-179.
vijfde hoofdstuk, 180-222
DE WOORD-GESTALT ALS AANSCHOUWELIKHEID
Samenstelling van het hoofdstuk 180-182, Het phoneem 183-184, Klank
of phoneem? 184-187, Herkenningselementen 187-189, Gestalt en phoneem
als positieve grootheden 189-191, Voorstelling? 191-194, Het phoneem
als relevant aanschouwelik moment 194-197, {»honologie en phonetica
197-198, Phoneem en woord-Gestalt 198-203, Historica 204-209, Synergie
en Gestalt 209-211, De eenheid der activiteitswijzen 211-214, Het phoneem
disjunctief relevant 214-216, Prae en Post? 216-219, De verandcriikheid
der articulatie 219-222.
zesde hoofdstuk, 223-262
WOORD, BETEKENIS EN ZAAK
Samenstelling van het hoofdstuk 223-227, Het denken structurerend prin-
ciep van het woord 227-230, De betekenis als gebruiksgedachtc gesymboli-
seerd in het woord 230-233, Het „Complex van voorstellingenquot; 233-235,
Betekenis als zich onderscheidende eenheid 235-238, Zakelik en functio-
neel aspect 238-240, „Referentquot; een linguisties begrip ? 240-243, Betekenis,
referent en zaak 243-247, „Referentquot; en betekenis bij Gustaf Stern 247-
251, „Zaak-categoriequot; en „Rangequot; 251-254, Toepasselikheid, zaak en be-
tekenis 254-257, „Veranderingquot; en „Fluctuatiequot; 257-259, Conclusies 259-
262.
zevende hoofdstuk, 263-318
DE ZAKELIKHEID DER BETEKENIS
Samenstelling van het hoofdstuk 263-265, Het woord ooit volkomen
situatie-gebonden? 265-269, Betekenis en betekenisloosheid 269-271, Twee
vragen 271-273, Categorematica en Syncategorematica 273-277, De aard
der ZEikclikheid 277-279, „Vorm-woordcnquot; 279-281, Logiese en psycholo-
giese abstractie 281-285, Noëtiese abstractie 285-289, Het logies abstracte
en het woord 289-294, De „Zeigwörterquot; en hun „Urfunktionquot; 294-297,
„Zeigenquot; de anaphora ? 297-298, „Urfunktionquot; en „Ausgangsbedeutungquot;
298-302, Logicisme of linguistiek? 302-305, Teken en betekenis 305-307,
„Grund-quot; en „Beziehungselementequot; 307-310, De definities van „Seman-
temequot; en „Morphèmequot; 310-313, Morpheme en woord 313-317, Conclusie
317-318.
achtste hoofdstuk, 319-361
DE betekenis-EENHEID
Samenstelling van het hoofdstuk 319-321, De onderscheidingen disjunctief
relevant 321-324, „Betekenisquot; en „Betekenis-eenheidquot; 324-326, Gcbruiks-
iizen 326-328, Conjuncte en disjuncte toepassing 328-331, Vergelijking
h ^^nbsp;331-333, Identiteit en anders-zijn 333-335, Identiteit en syn-
cnronie 335-336, Identiteit en soort 336-338, Identiteitscriterium 338-341,
^^'^quot;'^^quot;quot;rprinciep 341-343, Betekenis-eenheid of „Bedeutungsfeldquot;
unbsp;affixen en uitgangen „betekenisquot; ? 345-349, De analyse
van het woord 349-352, Onzelfstandige betekenis 352-355, Potentialiteit en
actualiteit 355-361.
negende hoofdstuk, 362-434
het woord als syntagma
Samenstelling van het hoofdstuk 362-364, Convergentie der verschijnselen
364-366, Isoleerbaarheid en verband 366-369, Isoleerbaarheids-aspecten
369-373, Woord-momenten en woord-scheidbaarheid 374-377, Het compo-
situm als secundair woord 377-380, Samenkoppeling en samenstelling 380-
382, Verband en compositie-structuur 382-384, De geheel-verschijning van
het compositum 384-389, Simplex en compositum 389-391, Afhankelikheid
en autonomie 39 -397. „Contextquot; en „Situationquot; 397-400, Naar aanleidinq
404 408'V fdnbsp;'02.404, Situatie en inte^e
LrL 4^1 41S y gebruik context en symboolveld 408-411, Formu-
kring 411-415, Zm en woord 415-416, Symbool-veld en schema 416 421
Handelend denken 422-427, Het taal-systeem 427-434
kurzer überblick. 435-438
lijst van geciteerde publicaties, 439-445
personen-register, 446-448
zaak-register, 449-460
eerste hoofdstuk
Methoden en termen
'begroet alsnbsp;l^guistiek zoals wij die kennen is eenmaal
°°rdeel dat eennbsp;quot;«i'^Plex sigillum falsiquot; ligt het
strenge maar S^^^^nbsp;trof. Het was een
in zTnnenquot; tïnbsp;quot; ..woordenquot; ter minos zag
om vocaTuia^trschnbsp;7'nbsp;^^ quot;^icium gebruikte
uv-douiate scheiden en te veren aen in oratir.,, •
levende mens. Toen is de tijd geko^n ^.r ^nbsp;'' ^^
waarin steeds nieuwe geheimen wer7.r .1nbsp;quot;quot;
volgende morgen een^ker quot;ol^bewt M ' ^^^P/l^e nieuwe
zich door geen SheherLade ver^de^nbsp;^^ laat
sprookjes, noch geheimen, noch SS'enquot; T ^^^^^^igen noch
wanneer dan tenslotte uit deze periode van
teert, dat H;e/ms/e. zich geluklSg prtt dat h7 én
..grammaticaquot; kan ehmineL. i) In vLwlL V, f ^^
linguistiek zich is gaan vraaennbsp;het niet dat ook deze
7^arzijnueigenhLoeken mo.t W uquot;quot; quot;'^enlik zoeken moet en
'^nguistiek toev'ertrouwdt™^ wï' d'quot;
quibusdam aliisquot; en bovendw 5 „f®nbsp;re scibiH et de
hauptweleen geheel eSTn t u'nbsp;quot;taalquot; über-
teruggevoerd or,nbsp;vertoont, en niet
zou moeten worden
tionquot; 2) of, wat traditinnbsp;^«öpera-
Intussen kan hii zich .nbsp;movementquot; 3) bijvoorbeeld.
nagenoeg geheel hit qebierrnbsp;muze
- gebied der wetenschappen, die geen taalkunde zijn,
1) Lows Hjelmslev. Prindnp»
blz. 99. 100.nbsp;^^^ ^^ grammaire générale. Copenhague 1928. blz. 36 en
Grace Andrus de Laauna «: i ,
London 1927. blz. 19.nbsp;^^ Function and Development. New-Haven.
Leonard Bloomfield. An. Intr^j
Wz. 16.nbsp;^ Introduction to the study of Language. London 1914.
van de geluidsleer der natuurkunde tot de aesthetica der idealistiese
metaphysiek toe, te hebben doorschreden en doorkend. Dempe vraagt
wel terecht een wetenschap die allereerst „nur beschreiben will, was zur
Sprache notwendig gehört und was nicht.quot; 4) En, deze wetenschap is
voorbereid ; het meest door hen die, in enkele decenniën van toegewijde
en rusteloze overgave en onderzoek, haar bouwstoffen verzamelden,
ordenden en beoordeelden, ook door de eeuwen, wier rust nochtans in
een veilig bezit minder vruchtbaar was dan weldadig.
Samenstelling van het hoofdstuk. Te vinden „was zur
Sprache notwendig gehort und was nichtquot; is allereerst een kwestie van
methode. Men kan zo beginnen dat men van te voren weet dat men
't nooit vinden zal, en dat is een slechte methode. De paragraaf „A
priori en observatiequot; tracht dit aan te tonen en daarin dan meteen het
remedie aan de hand te doen : wetenschap veronderstelt theorie omdat
zij een denkend verstand veronderstelt ; feiten te willen b e g r ij p e n
zonder theorie is 'n contradictie. Het is maar de vraag : waar halen
we die „theoriequot; vandaan. En hierop tracht de paragraaf „Semiologie
of linguistiekquot; een antwoord te geven : een wetenschap, elke wetenschap,
moet de theorie aan haar eigen feiten ontlenen, de linguistiek ontlene
haar theorie dus aan haar te onderzoeken feiten, aan het taai-gebeuren.
Bestaat de „theoriequot; voor de linguistiek in een teken-begrip of 'n teken-
leer, goed, maar dan worde dit teken-begrip aan het object der linguistiek
zelf ontleend. Nu is het voor sommige wetenschappen met hun object
nogal eenvoudig gesteld : de systematiserende botaniek kan wel van haar
beoefenaars vragen te riskeren hun hals te breken om voldoende Edel-
weiss te bemachtigen, maar zij loopt weinig gevaar dat haar adept met
paardebloemen thuis zal komen. Niet alzo de linguistiek. Want : waar
is haar object te zoeken, in welke verschijnselen vindt de taai-onder-
zoeker zijn object gerealiseerd ? s) Tot voor 'n zeventig-, tachtigtal jaren
bestond hierover niet zo heel veel twijfel ; wat 'n „woordquot; of 'n „zinquot;
was, was duidelik genoeg, en anders wou de logica wel zo vriendelik
zijn 't even te zeggen. Maar zo bleef 't niet, en door allerlei phasen van
Dr. Helmath Dempe. Was ist Sprache? Weimar 1930. blz. VII.
De Saussure behandelt het probleem in zijn: Cours de linguistique générale.
Paris 19222, 23 vlg. De oplossing die hij geeft is eigenlik geen antwoord op de
vraag die hij zich stelde. Hij vraagt : „Quel est l'objet à la fois intégral et concret de
la linguistique?quot; (blz. 23), ontwikkelt dan de moeilikheden en besluit; „II n'y a,
selon nous, qu'une solution à toutes ces difficultés ; il faut se placer de prime abord
sur le terrain de la langue et la prendre pour norme de toutes les autres maniiestations
du langage.quot; (blz. 25) Inderdaad moet de linguistiek dit uitgangspunt nemen, doch
haar „objetquot; is niet enkel ^ wat trouwens de Saussure ook volstrekt niet meent
„la languequot;, maar niet minder „la parolequot; ; haar object is het gehele taalgebeuren-
Tnbsp;ongrijpbare te tuimelen, en zoals gezegd,
S wetnscr'T; ''nbsp;^^ grammatica. Ondertussen Weef'd^
niet wetenschappehke mensheid en de schoolmeester, voor zover hij ten-
SSlcfnbsp;bewaarde, doorgaan met spreken, met woorden en zinnen
voor i ! ni.nbsp;kinderen te leren. Dat was het geluk
't fl J quot;^ehaviourismequot;. want als er één ding zeker was, dan moest
klanWnbsp;,nbsp;mensheid klanken voortbracht en dat die
aan evenals het gedrag van de mensen, die klanken voortbrengen,
vion f dehke bestaans-twijfel onderhevig konden zijn. En het beha-
graï^ Wnbsp;quot;Sedragquot; te zoeken. Wij doen dat in de para-
vannbsp;■ ■ quot;Markeyquot;, als 'n vertegenwoordiger van deze methode
^ onderzoek, zet dan uiteen wat we daaruit leren: niet omdat de
kon ™eenden dat ze 't van die „woordenquot; en „zinnenquot; wel „wistenquot;,
het wetenschap vertrouwen dat ze daar moest zoeken, maar wel omdat
venbsp;^an 'n mens anders wordt als hij taal gaat gebruiken, een
gjJ^^^dering die overigens samenvalt met 't gebruik van andere dingen
dat hnbsp;^^ paragraaf „Voor-onderstelhngenquot; krijgen we te lezen,
^ net getuigenis der taai-gebruikende mensheid zelf van zo weinig
^_aarde is omdat zij van het dier afstamt! Toch heeft ook het Beha-
jg. quot;quot;sme ons methodies iets, zelfs veel geleerd, het heeft gewaarschuwd
de kunstmatige abstractie van het taai-gebeuren uit zijn nood-
ter Knbsp;uit z'n noodzakelike betrekkingen, en we zullen die les
te Ic nemen, zonder nochtans van het getuigenis der ervaring afstand
in j^'^^en doen omdat dit alleen aan alle „gedragquot; zin geeft; dat wordt
j^e paragraaf „Introspectie en waarnemingquot; behandeld,
ggjj ^^ onderzoek omtrent het taai-gebeuren beschikt op het ogenblik over
de ^j^'^^ewerkte methodologie. Zij is van Karl Bühler. Een inleiding op
Ijjjg l^em gevolgde methode, en een critiek die tevens een ontwikke-
9ewe V ®ethodiese inzichten volgens welke in deze studie zal worden
belaasnbsp;geeft de paragraaf „Bühlers Methodequot;, en we moeten
Van lt;• , 9'®nen te constateren dat Bühlers onderzoek, ten eerste aan-
^Pra hf waar het taai-gebeuren niet ligt, bij: „das was die Sinne des
twe Hnbsp;' (invloed van Kant en van behaviourisme) en ten
e uitgaat van 'n teken-begrip, zonder meer ontleend aan weten-
sten^'^^-^'^'^ hnguistiek zijn. In „Auslösung, Kundgabe en Dar-
hoe . °ehandeleii we de phaenomenologie van Bühlers teken-functies,
een ?nbsp;de ervaring openbaren; in „Bühlers verklaringswijzequot; volgt
Zijn tnbsp;^an Bühlers subsumptie der teken-verschijnselen onder
conta^f knbsp;quot;Communicatiequot; tenslotte bevat een critiek van Bühlers
ct-begnp m communicatief taai-gebruik, dat opnieuw de gevolgen
-ocr page 22-vertoont van de keuze van zijn uitgangspunt. — De zo juist ge-
noemde paragrafen kan men beschouwen als 'n inleiding op de drie
paragrafen die volgen, en waarin allereerst betoogd wordt dat de linguist
zijn uitgangspunt heeft te nemen in gegevens der introspectie; dit ge-
schiedt in de paragraaf „Psychologisme of Behaviourismequot;; vervolgens,
dat Bühler de verhouding van de door hem aan „taalquot; onderscheiden
functies niet verantwoordt en zo ervarings-momenten tot taal-ver-
schijnselen verklaart waarvan hij niet bewezen heeft, dat zij inderdaad
taai-verschijnselen zijn; en dit alles tengevolge van zijn twee eerste
methodiese directieven, in „Bühlers Methodequot; aangegeven. Dit wordt
in „De verhouding der functiesquot; uiteengezet.
Tenslotte, dat inderdaad aan „Darstellungquot; het primaat in het taai-
gebeuren toekomt, doch dat noch „Appellquot; noch „Ausdruckquot; in eigenhke
zin taai-verschijnselen mogen heten, dat zij echter noodzakehke mo-
menten vormen der taai-ervaring, en dat derhalve de noodzakehkheid
moet worden geponeerd het linguisties onderzoek bij de „Darstellungquot;
aan te vangen. Ook Bühler sprak duidelik uit, dat de taai-ervaring
alleen vanuit de „Darstellungquot; te begrijpen is, doch hij maakte dit inzicht
niet methodies vruchtbaar. Het voorafgaande vult de paragraaf „Het
primaat der Darstellungquot;. De verdere compositie van dit hoofdstuk is
nu gegeven: in „Terminologiequot; ontwikkelen we aan de te gebruiken
termen de begrippen die wij. uitgaande immers van de ervaring, over
de structuur daarvan in het algemeen behoeven, en we besluiten het
hoofdstuk met de paragraaf ..Het taai-tekenquot; waarin, volgens de gekozen
methode van onderzoek en aan de hand van de ontwikkelde begrippen,
een zeer voorlopige bepaling van het object der onderhavige studie:
het woord als blijvende eenheid, volgt.
A priori en observalie. Men kan de taal zien als het al-om-
vattend menselik beïnvloedings-, denk- en expressie-middel en alles is
dan aan haar belangrijk, alles noodzakelik, omdat het momenteel zijn
functie ven^ult, zijn taak doeltreffend verricht. Elke bloem is bewonde-
ring waard niet alleen, maar zij heeft ook haar eigen geschiedenis, haar
eigen structuur, zij kan object zijn van wetenschappelik onderzoek. Toch
denkt geen bioloog er aan. kennis der structuur en geschiedenis van alle
bloemen afzonderlik noodzakelik te achten voor een wetenschappelik
inzicht omtrent het wezen van elke afzonderlike bloem. Dit heeft de
taalkunde wel gedaan. Pauls opvatting van de taak van de taai-onder-
zoeker : „Das wahre Objekt für den Sprachforscher sind vielmehr sämt-
hche Äusserungen der Sprechtätigkeit an sämtlichen Individuen in ihrer
Wechselwirkung auf einander. Alle Lautkomplexe, die irgend ein Ein-
zelner je gesprochen, gehört oder vorgestellt hat mit den damit asso-
ziierten Vorstellungen, deren Symbole sie gewesen sind, alle mannig-
«chen Beziehungen, welche die Sprachelemente in den Seelen der
Einzelnen eingegangen sind, fallen in die Sprachgeschichte, müssten
eigentlich alle bekannt sein, um ein volständiges Verständnis der Ent-
wicklung zu ermöglichen.quot; 6) Pau/s. opvatting maakt, ondanks de on-
schatbare Verdiensten van zijn persoonlik werk, de scherpe formulering
uit van een wetenscha'ppelike methode die, in haar grondbeginselen
onaanvaardbaar, haar volgers beletten moest de weg naar een geslaagde
synthese te vinden. Bovendien: de spontane variaties die telkens weer
opnieuw de objecten der studie van de taai-onderzoeker vertonen, de
zekerheid verschijnselen, alzijdig verbonden, immer variërend en van
steeds minder doorzichtige structuur te bestuderen, veroorzaakten dat
«et de linguist zeer moeilik werd zich volkomen rekenschap te geven
van zijn taak als methodies onderzoeker, en dat hij zich meestentijds er
toe beperkte, de verschijnselen te naderen vanuit het standpunt dat hem
persoonlik het meest uitzicht bood.
Doch de tijden kenterden. Men zoekt in het onbepaalde, het ver-
vloeiend ongrijpbare dat, behoudens misschien de historiese grammatica,
elk gebied der taalkunde gezegd werd te vertonen, de vastheid, de regel-
maat terug te vinden, het structurerend princiep te ontdekken dat ook
quot;ler aan de verschijnselen ten grondslag kan liggen; men zoekt het
standpunt van waaruit misschien een chaos overzichtelik zou kunnen
lijken en geordend. De vraag: waaruit zal de onderzoeker de wetten
2i)ner wetenschap afleiden, uit de zichzelf openbarende orde in de veel-
eid zijner gecatalogiseerde objecten of uit de toepassing zijner beginselen
Van onderzoek op het materiaal dat voor hem ligt, die vraag bestaat
®iet meer sedert men inziet dat in de denkende mens beide methoden
®oodzakelik samenvallen, dat er zelfs geen ordening der feiten bestaat
nder eigenwettelike werkzaamheid van het onderzoekend verstand aan
et nog ongeordende feit; dat dus geen inzicht omtrent een bepaald
led der werkelikheid kan verkregen worden zonder geduldige obser-
le van het te kennen materiaal én aanvaarding der directieven die
® onderzoekend verstand levert. In de wetenschappelike conclusie
a en beide werkzaamheden samen en worden a priori, evenzeer als
«rvarmgsweten, opgeheven in de wezenskennis die het doel van elke
Wetenschap uitmaakt.
Karl Bühler heeft dit standpunt onlangs geformuleerd en zich zo vlakaf
genover Paul gesteld: „Genau so wie der systematisierende Botaniker
taJ- ^quot;quot;f'P'«quot;nbsp;24. Vgl. verder Anton Reichling: Enkele notities bij de Syn-
aKties-stylistiese methode. N.T. XXVII. blz. 215 vlg.
-ocr page 24-nicht jedem Pflanzenexemplar nachläuft und der Physiker nicht jeden
vom Baum fallenden Apfel beobachtet, um das Gravitations-Gesetz zu
verifizieren, obwohl der Sage nach einst ein fallender Apfel den Anstoss
zu seiner Entdeckung gab, so behält sich auch der Sprachforscher vor,
ganz nach den Forderungen seiner Wissenschaft eine eigensinnige
Auswahl dessen, was er beobachten will, zu treffenquot;. 7) In de onder-
scheiding van „Protokollsätzequot; en „Axiomequot; heeft Bühler in dit opstel
zijn standpunt verantwoord. En hij concludeert: „Es ist also letzten
Endes die Begriffswelt des Sprachforschers daraufhin zu untersuchen
wie und warum sie imstande ist, ein wohlumschriebenes, aber den kon-
kreten Bestimmtheiten unausschöpfbares Gebiet von Tatsachen, das
Gebiet der konkreten Sprechereignisse, für die wissenschaftliche Ein-
sicht ebenso zu einem Kosmos zu gestalten, wie das dem Physiker mit
seinen Mitteln für seine, wie das jeder geschlossenen Erfahrungs-
wissenschaft oder Gruppe von Erfahrungswissenschaften für ihren
Ausgangsgegenstand mit einem immer wieder etwas anderen, dem Gegen-
stande angepassten Begriffsapparat gehngt.quot; (blz. 21) De „Axiomequot; zijn
dan: „die konstitutiven, gebietsbestimmenden Thesen, es sind einige
durchgreifende Induktionsideen, die man in jedem Forschungsgebiete
braucht.quot; (blz. 23)
Misschien kan dit als uitgangspunt voor de Hnguistiek duide-
liker geformuleerd worden; voor taalkundig onderzoek betekent het, dat
er geen wetenschap omtrent aard en ordening der taalfeiten zal bestaan
zonder kennisname der feiten én leiding-gevend princiep van onder-
zoek, ontleend, niet aan de orde der feiten ^ die nog gevonden moet
worden! — doch aan het directief, het richting-gevend princiep dat
de onderzoeker uit het enkele feit afleidt. In de grond is de zaak te
eenvoudig om er veel woorden aan te wijden, zij is alleen een enkele
maal vergeten. Wie iets omtrent de regelmaat van 'n bepaald verschijnsel
wil weten, ordent de verschijnselen noodzakelik volgens een leiding-
gevend princiep, al luidt dit ook maar: „zet de vormen die op 'n -s
eindigen op 'n rijtjequot; of: „verzamel de woordgroepen die aanvangen
met datquot;. Dc betreffende verschijnselen zijn, zonder dc werkzaamheid
van het onderzoekend verstand, niet zo vriendehk zichzelf in die slag-
orde te scharen. Het leiding-gevend princiep kan eenvoudig zijn of meer
ingewikkeld, het dient echter te worden gededuceerd uit 'n feit in
kwestie en niet, zonder meer, van buiten af te worden toegepast.
Zo begrepen veronderstelt elk wetenschappehk onderzoek „eine ver-
Die Axiomatik der Sprachwissenschalten. Kantstudien. Band XXXVIII. Berlin
1933. blz. 20.
nünftige Theoriequot;.») Het is voor ons verder van geen belang te onder-
scheiden tussen ordenende en verklarende (tevens eventueel ordenende)
princiepen; wij constateren dat de taalkunde haar ordenend en verklarend
princiep, haar vaste uitgangspunt meent te hebben gevonden; zij formu-
leert : „de taal is tekenquot;.
Semiologie of linguisiiek. Dat is het wat de Saussure be-
toogde, en zijn opvatting is gemeengoed geworden. Na het verschijnen
van de eerste druk van zijn oeuvre posthume in 1916, kwam er geen
algemeen linguisties werk uit, dat van zijn invloed niet de sporen ver-
toonde. De gedachte dat de taal onder de teken-verschijnselen ressorteert
is nu juist niet bijster nieuw — 2300 jaar heeft de mensheid deze gedachte
al wel gekend — doch zij hoorde tot de begrippen die in de logica schuil
gingen en het moest vele jaren duren voor zij, ook in de taalkunde, op
volle waarde werd geschat. 9) Van wijsgerige zijde betekenden reeds
Husserls „Logische Untersuchungenquot;, lo) waarvan de eerste druk uit
1900 stamt, een hernieuwing van 'n breder studie der tekens, en toen
Biihler in 1919 van experimenteel-psychologiese kant in zijn „Kritische
Musterung der neueren Theorien des Satzesquot; quot;) enkele aspecten van het
vraagstuk onder ogen van een wijde kring van taalkundigen bracht, was
een bepaalde opvatting die zich, zowel op het vasteland als in Engeland,
reeds in de 19e eeuw aftekende, én in de wijsbegeerte én in de psycho-
logie én in de linguistiek doorgedrongen. Deze gemeenschap van ideeën
had weliswaar haar voordelen, doch zij bracht ook haar eigenaardige
gevaren mee.
De Saussure begreep volkomen dat de linguistiek een eigen teken-leer
öioest ontwikkelen (blz. 32 vlg.), doch hij zag van den aanvang af deze
»nbsp;De phoneticus Jörgen Porchhammer citeerde, met zeer veel recht, de woorden
van de grote physicus Max Plank, die in zijn „Positivismus und reale Aussenwelt
°P blz. 25 schreef: „Daher müssen vor allem die Messungen zweckmässig angeordnet
quot;«Verden ; denn jede Versuchsanordnung stellt die spezielle Formulierung einer gewesen
Präge an die Natur dar. Aber zu einer vernünftigen Frage gelangt man nur mt Hüte
einer vernünftigen Theorie. Man darf nämlich nicht etwa glauben, dass man über den
Physikalischen Sinn einer Frage ein Urteil gewinnen kann, ohne überhaupt eme Iheorie
benützen.quot; Bij Jörgen Porchhammer: Über die Notwendigkeit einer schärferen Ab-
arenzung und eines engeren Zusammenwirkens der verschiedenen phonetischen Wissen-
schaften. Proceedings of the International Congress of Phonetic Sciences Extrait des
Archives Néerlandaises de Phonétique Experimentale, Tome VIII-IX (1933) blz. 141.
^gl. nog hierachter blz 36 voor Cassirers mening over deze kwestie.
Wel vinden wij bij Wandt het tekenbegrip, vooral in zijn tweede hoofdstuk:
Die Gebärdensprache (Die Sprache. Erster Teil. Leipzig 1911«. blz. 143 vlg.) doch van
een volledige uitwerking van dit begrip is bij hem geen sprake.
Edmund Hasserl. Logische Untersuchungen. Halle a.d. S. 1922^.
Indogerm. Jahrbach, VI. Bnd. Berlin-Leipzig 1918. blz. 1 vlg.
-ocr page 26-teken-leer op het breder plan van een wetenschap der tekens iTto
Äoaienbsp;■'quot;^'ifr'o^ie doopte'en dil Ser voo
zoals die hem voorzweefde allo^^r. inbsp;inbsp;'■emioiogie,
een studie der afzonde hL oehL.nbsp;ontwikkeld uit
gebruik. En toch is dat zo Immersnbsp;quot;quot;
tak van de omvattender wli^IT'/''' ..senuologie' ziet hij als een
metaphysiese systeem L^eW B^deLT -^nbsp;^^^
uit het begrip naar zijnnbsp;quot; 'nbsp;quot;
zonder meer. noch
nïn op denbsp;Z'''nbsp;Z^i behoeft niet te
deze semiologie zal besZ u^H ^^^^ ''
linguisties onderzoek. Wenbsp;de uitkomsten van
systeem der wetenschaon.n J ,, ■nbsp;uitspraken omtrent het
begrip de7 inl stïk te nn^'nbsp;^^^
dit voor
s^hese. VoorUrnbsp;'dÄÄXtSf^^
schiinselen is opgenomen ennbsp;j l r , ii^iteuKe teKen-ver-
Het is voor hef ^ zeer SlanTr wTnbsp;^^r^^iese waarde,
gedeelte, ken-kritiek. geoefend ilnbsp;quot;^.-''P^o^ophiesequot;.
De taalfeiten verduidehken ernbsp;quot; taal-ervaringen.
Anders is het gesteld met de semaünbsp;opvattingen.
T,.. . u 1nbsp;sematologiese onderzoek nqen van Bü/i/er
H, 13 psycholoog. Daarin hgt zij^ kracht en zijn zwakheid. Met dan
Ca^^^n veel meer dan de nog uitvoerig te behandelen ^hrjvers
Das Ganze der Sprachfheorie. ihr A„tu^.. j -l t. -, ^
XII. Kongress der Deutschen Gesellschaft
bk- 99. In Zijn „Axiomatikquot; stek hij in plaats Z ?
voor. (blz. 34)nbsp;t^™ semiologie ..Sematologiequot;
„On peut donc concevoir une science ouinbsp;t ■ j
la vie sociale; elle formerait une partie de la psStfonnbsp;f'
de la psychologie générale: nous la nommerons'SSa ' EH ''
quoi consistent les signes, quelles lois les régissentquot; bfz 33?nbsp;^PP'-drait en
) We noemen : Ernst Cassirer. Philosophie der svmhoItlt;=r-l, rnbsp;t, ^
die Sprache. Berlin ,923. Id. Dritter Teil :nbsp;^ J^
-ocr page 27-Ogden amp; Richards heeft hij echter onmiddelhk vruchtbare bijdragen tot
de hnguistiek geleverd. Geen linguist kan hem ongelezen laten, maar
geen hnguist ook zal hem volledig volgen. Niet zonder meer de menselike
ervaring bij taai-gebruik is voorwerp van onderzoek voor de taalkunde,
doch wel is haar object: het moment waarin ook deze ervaring centreert,
het taai-gebeuren zelf, beschouwd in al zijn betrekkingen. Zonder twijfel
wordt het taai-gebeuren, indien wij abstraheren van het ervaringsgeheel
Waarin het zich voltrekt, onbegrijpelik, doch omgekeerd is ook dit er-
varingsgeheel voor wetenschappelike verklaring ontoegankelik zonder
een ontwikkeling der eigen-wettelikheid van dat taalgebeuren. En, dit
laatste is taak der hnguistiek; zij gaat hierin aan een psychologiese
verklaring van dit speciale ervaringsgeheel vooraf. De „sematologiequot; die
Bühler in zijn „Axiomatikquot; bedoelt, is in werkelikheid metaphysiek. Van-
daar dat hij met even zoveel woorden negeert dat het mogelik zou zijn
uit hnguistiek of de psychologie een teken-begrip te ontwikkelen (Axio-
matik, blz. 35). Dit is ongetwijfeld juist: het moet in die wetenschappen
ontwikkeld worden uit de beschouwde feiten. Aan Bühler is,
toen hij deze negatie neerschreef, een ogenblik ontgaan dat het onaan-
schouwelike waaruit de metaphysiek haar begrippen ontwikkelt, geen
ander is dan het onaanschouwelike dat in elke waarneming uitgangspunt
is voor alle biezondere wetenschappen.
Bühlers aangekondigde samenvattende werk „Sprachtheoriequot; laat nog
steeds op zich wachten, is) Wel publiceerde hij in zijn „Axiomatikquot; een
meer uitgewerkte tekenleer als eerste hoofdstuk van deze „Sprachtheoriequot;
en gaf hij een beknopt, maar zeer duidelik, overzicht van zijn taal-
kundige meningen op het Hamburger psychologencongres van 1931
(Bericht XII).
Een oorspronkelike positie menen Ogden amp; Richards in te nemen. i6)
Zij verfoeien de metaphysiek; zij geloven niet dat de psychologiese
traditie hun veel biedt; zij vinden zich nieuw, blinkend nieuw, en schreven
een „Science of Symbolismquot;. Wij komen hierover nog uitvoerig te
spreken.
Met de vier namen Cassirer, Bühler en Ogden en Richards is de
momentele stand van het vraagstuk der semiologie getypeerd. De reeds
genoemde Dempe kritiseert Bühler en levert een taal-philosophies com-
pendium, vrijwel uitsluitend van duitse onderzoekingen. Publicerend vóór
het verschijnen van Bühlers „Axiomatikquot;, trok hij alreeds de consequen-
Het werk is ondertussen verschenen als: Sprachtheorie. Die Darstellungsfunktion
der Sprache. Jena 1934.
C. K. Ogden and 1. A. Richards. The Meaning of Meaning. London 19303.
-ocr page 28-X ts^ quot;Da.tellungsquot;.theorie en maakte die tot grondslag van
oldTdeZT^T r'nbsp;quot;quot;quot; Philosophen en psychologen.
Under de taalkundigen d,e na de Saussure tot een linguistiese Lt-
wikkeling van het teken-begrip biidroenfn m^^f» iguisnese ont-
Willem tnbsp;al.r,nbsp;moeten genoemd worden
l^S 7' ur ^'unbsp;■nbsp;en onder velen, de duitse
linguïst Zeo Wetsgerber,^^) terwijl de zweed Gnstaf Sterr^ 20) i/het
eerste deel van zi;n omvangrijk werk, een soort „Speculumquot; samensterde
van de theorieen, gepubliceerd tot 1Q9S Tr, i j i
het werk vannbsp;jJ 'nbsp;^evscheen dit jaar
nederlandse weerklnk uitmakt op ideet Hquot;nbsp;^-^e
een tiental jaren stimulerend werkTennbsp;quot;nbsp;^^^^^
het „phoneeJ-. Zc!nder
het inzicht omtrent dit verschijnsel „in SchweLquot;. Prof. PoTgaf Lel
een korte scherpe karakteristiWnbsp;. 1 • , ^ aireeas
belichting. 22) De profes rretl r .nbsp;m taal-philosophiese
digen in'Nederland twee phasL ^n ^^
omtrentnbsp;^ ^^^ taalkundig onderzoek hier-
ge^aÏ^tsTr,^^^^^^^^^^nbsp;vandaag, die niet het
nog iets anders te Len dL ?! l ^ijn onderzoek te missen, heeft
welk leiding-gevend püncZ Z^nbsp;van de vraag:
hij moet zich bovendfeTa^air Tk^ lnbsp;--^^aat;
ik te kiezen, waar en hoe heTik 1nbsp;u ^^^^
Misschien werden deze vragen toT''nbsp;H begrenzen,
antwoord dan hun object weTnbsp;h . gemakkeliker be-
omtrent de teken-func ie he^f i^d! {nbsp;iTquot;
andering ondergaan.nbsp;ingrijpende ver-
Elke mens kent tekens, ervaart 't bestaan van tekens. Op een teken
van de bel stapt h, al de bewaarschool binnen en kort na de jarerdaquot;
hl, van bestaan der morse-tekens hoorde, kwam de tijd dit hij 1
he^^^meer modern ^ postzegels op n bepaalde manil plakte. Hij
is! ^^quot;ö-uape and Languages. New-York, London 1932
Theory of Speech and Language. Oxford 1932
) Muttersprache und Geisfesbildung. Göttingen 1929
Meaning and Change of Meaning. Göteborg I931'
- pJ hTpo' nnbsp;Batavia. 1934.
ceediigs bfz.?3/vlg quot;nbsp;P^osophiques de la phonologie. Pro-
-ocr page 29-vist dat er iets mee bedoeld werd en dat tekens hem iets zeiden. Het
vas dan ook gewoonte dat hij, uitgegroeid tot philosoof of linguist, en
gesterkt door de ervaring dat 't met die postzegels altijd was uitgekomen,
ontleedde wat die tekens hem zeiden, wetend dat ze hem zeiden wat
ze volgens 'n ander zeggen moesten. Een systematies beschrijvende
wetenschappehke analyse van dergelike ervaringen noemt men intro-
spectie. 23) Maar de introspectieve methode raakte in discrediet, met
zozeer omdat ze géén resultaten had, maar omdat ze er te veel, te ver-
schillend en te vreemde vertoonde. De lezer is — met de schrijver —
misschien niet zo onmiddellik overtuigd van de noodzakelikheid, de intro-
spectieve methode radicaal door 'n andere te vervangen als Markey hem
zegt: „The technique of Freudians and the psycho-analysts gives us
very clear evidence that the so-called introspective attempt at direct
observation is a failure,quot; 24) maar niettemin is het toch volstrekt met
duidelik, dat de ingrijpende veranderingen in het psychologies onderzoek
en de daaruit gevolgde veranderingen bij de linguistiese onderzoek-
methode zonder waarde zouden zijn. Men heeft zich nl rekenschap ge-
geven van het feit dat geen enkel psychies verschijnsel geïsoleerd kan
quot;borden, dat het immer moment is van een groter geheel.
Men heeft zich verder eveneens rekenschap gegeven van het feit dat
dit „groter geheelquot; niet één individu omvat, maar minstens: één individu
agerend en re-agerend op zijn omgeving of op zichzelf, zodat in ieder
geval de omstandigheden mede in de verklaring van elke actie dienen
te worden opgenomen. Men meende er zich ten derde eindelik reken-
schap van te hebben gegeven, dat in dat handelings-geheel de individuele
-ervaringenquot; voor de onderzoeker ontoegankelik waren; men adopteerde
vanuit de dier-psychologie biologiese observatie-methoden. Men werd
met één woord „behaviouristquot;. Amerika het luidst, leerde dat een be-
haviouristiese methode de introspectieve methode zou vervangen, bn,
dat kan, onder sommige voorwaarden, inderdaad met succes geschieden.
Ook in het onderzoek der taai-verschijnselen drong deze methode door.
Ogden amp; Richards willen ze „gematigdquot; toepassen, bij Gardiner zijn er
duidelik sporen van aan te wijzen, de Laguna is overtuigd propagandiste,
en Bühler tenslotte heeft zich, op zijn wijze, in deze richting georienteerd.
Het ligt niet in het bestek dezer studie een techniese uiteenzetting te
geven van de behaviouristiese psychologie. Behaviounsme zal alleen be-
sproken worden in zover het door enkele auteurs werd toegepast op taal-
Vgl. Georges Divelshaavers. Traité de Psychologie. Paris 1928. blz. 49 vlg. en
blz. 91 vlg.
]ohn F. Markey. The Symbolic Process and Its Integration in Children. London,
New-York 1928. blz. 143.
haviourisme aan de andere ziide van d. ^ ƒ
druk van het franse verzaV^rN^^Tau T^ité'f P
logie par Georges Dumas (Paris Alcanf^ / !
en dat in dertien delen comUet La? Ifnbsp;verschijnt
richtingen die daarin, met galliese heldeS Hnbsp;verschillende
oriëntering voortreffelik. Innbsp;p ' quot;quot; 'nbsp;^^^
in zijn hoofdstuk: La PsUoloair.L^ u
(blz. 367 vgl.) Paragraf^n'ttKnbsp;iT'''
risme et la psycholomVnbsp;j- i quot;nbsp;Le „Behavio-
Ui^en o. a.quot;nbsp;LntS ttltquot;
en geschreven vanuit dpnbsp;^quot;JpeuK te maken. Uitvoeriger,
't Is overai hequot; e s quot;nbsp;^^nbsp;^^ g!
patrouille rust teren dH ilnbsp;^^ padvinders
hout. Twee man'Smtenbsp;quot;nbsp;^^^ bestoven hak-
Na n ogenbhrde Toep XT r
gebeurtenissen en aan on,e •nbsp;^^arneembare
vult de lezer zelf aan. Er i^X onttrokken menselike ervaringen,
heeft z'n
veldfles laten ^n J eenjongen op de heuveltop gekomen,
gewezen, naar de anderenbsp;quot;quot; ï'eneden
heel stil bronnetje, niets van ditnbsp;vertoond van 'n
vernomen. En wat is daar niet all! Tnbsp;voortgebracht en
Laguna, stille getuige van dezenbsp;T
-iendin: You see! '.What does sp^ÏÏTwi.nbsp;'^r
does it perform in human hfe? the anslnbsp;c
the great medium through which LmaTcoö'n
____cooperation is brought about.quot;
studie-programma op grond vnr, u u •
methoden levert Albert P. l^^eiss in • LinauistL .n^ d quot;'^''«viouristiese onderzoek-
blz. 52 vlg.nbsp;and Psychology. Language L 1925
■jwater!quot;_13
(blz. 19). 26) Ogden amp; Richards, achter 'n beetje voller brem-bosje in de
buurt, geven elkaar 'n knipoog en 'n stootje in de zij. Ze hebben uit de
Woorden van hun vrouwelike collega „derived instruction and....
•amusementquot; 27)^ en zijn ongetwijfeld voorzichtiger als ze elkaar zeggen:
No doubt! „Symbols direct and organize, record and communicate.quot;
(blz. 9) „Symbolsquot; doen zoveel, dat we ook de termen „direct and
organizequot; wel zeer wijd moeten spannen om er helemaal mee uit te komen.
Daar heb je bijvoorbeeld die ronde jongen met z'n opgestroopte
mouwen strak om de armen. Toen hij „Water!quot; hoorde, had hij ineens
datzelfde heerlike gevoel als acht weken geleden na de operatie, toen
hij voor 't eerst, na 'n volle dag dorst, de zuster met het heldere glas
zag komen. Dät onder „direct and organizequot; en zelfs onder „to recordquot;
te vangen, is misschien, met een beetje wijde uitzetting dezer begrippen,
nog mogelik, maar hier van „to communicatequot; te spreken is glad-af on-
mogelik, want de vaandrig, die „Water!quot; riep, heeft nog nooit in een
ziekenhuis gelegen. „To recordquot;, registreren, vermelden, geldt echter
Volkomen én van het voorwerp der vondst water én van de jubelende
toon waarop „Wateriquot; de vreugde van de vinder uitdrukt, en „to
lt;^ommunicatequot; is evenzeer toepasselik op de overdracht van deze ge-
voelens van de roeper op de luisteraars als op de overdracht van de
kennis van de oorzaak dier vreugde: het gevonden water.
Het is niet goed mogelik al de gevoelens, al de gedachten, al de
strevingen en handehngen die de roep zou kunnen wekken, te registreren,
maar het is onmogelik over 't hoofd te zien, dat in de roep „Water!quot;
ook de vloeistof vermeld is, wier naam de kleine explosie van activiteit
Veroorzaakte die we ons voorstelden. In al het beweeglike, dat geheel
de situatie plotseling vertoont, blijft één vast uitgangspunt: de taai-term
^ater, die de handelingen van de hoorders leidt, hun denken organiseert,
hun het water vermeldt, en hun de met jubel begroete vondst van
het water, om hen tot handelen te bewegen, overdraagt, „communiceertquot;.
De schrijfster vult dan verder aan : Ji is {arther (curs. v. d. sehr.) the means
by which men are brought into a new and momentous relationship with the external
^orld. The very relationship which makes the world for them an objective orderquot;.
Het is of rij een film terugdraait, want eerst zijn de mensen hier „into a new and
momentous relationship with the external worldquot; gebracht door de roep „Water!quot;
en toen zijn de waarneembare handelingen gevolgd.
Het is volstrekt niet oneerbiedig dit van de schrijvers te veronderstellen, want
ook van Aristoteles, Dionysius Thrax, de Nominalisten, Meinong, Home, Tooke, Max
Müller, Locke, Stout, Leibnitz, Russell, Steinthal, Wundt, Baldwin, Husserl, Lady
Welby, Marty, C. S. Pierce, Mauthner, Erdmann, Taine: „the writers have derived
instruction and occasionally amusement.quot; (blz. IX) En dat lijstje is uit hun boek met
nog vele andere namen aan te vullen.
„Water!- schijnt op vele wijzen een .tekenquot;nbsp;Tj
..wijzenquot; taal-tekenverschijn elen? Heeffhet Behl
vraag een oplossing ? Laten we 'n oqenbhk quot;nbsp;deze
ons hieromtrent zou kunnen inhchten We lo^''
F.Markey. Hij is overtuigd behav quot;ris^Erquot;^trn^etï? ^
vele vormen en die van Markeg is er een LT } behaviourisme
taal-verschijnselen tracht te plaatsennbsp;'nbsp;de
ces^rSjden S: :?nTe^atnemi quot;quot; f kf' ^^^
dat wij deze feiten ervarennbsp;onttrokken zijn. hij ontkent niet
trouwbaar wetenschap^ onderz 2 T'^'M,nbsp;be-
introspectie. 28) Niet dat hii H f f ^oegankehk is met methoden der
thought mentil. coLS^^Ï hTir-'^hT'^^'^ f
verklaren „by the behavin,.!nbsp;' rnbsp;trachten ze te
..The attempi is tonbsp;Tnbsp;organismsquot;.
particular inLgratS type of b f quot;quot;nbsp;^^nbsp;-
(biz. 28)nbsp;hehavionr; i.e.. to look at mind as action.quot;
Het verschijnsel ta^lquot; c •
thoughtquot;. 29) ^ordtnu door rnbsp;particular how of
actionquot;. Hij definieert dan een'quot; i fquot;
marked off by beha^ur' , Tnbsp;«^ject which is
a response-act or Xct ' L t . ■nbsp;or -object and
by behaviour as different f. I n^fnbsp;«^t off
that is for both tirst ir Tnbsp;'
..W^a^er.r^situatie s de S^nbsp;^^ --
stitutequot; voor 't ..stimuwtb^ Tat^^^^^^
traÏh tt Tn Xl^Ttnbsp;^ij kinderen
een ..symboolquot; af tl leid^'voo,
omschrijven van de verschijnsSen ^
in 1923 wees PiUsbary er opnbsp;^ quot;quot;quot;nbsp;terminologie. Reeds
_--y P, üat dit voor ons voorlopig 't nieuwe blijft
Op pag. 142-144 valt de schrijver P^n . ■ .
bestaan waarschijnlik aan weinig lezers van Thnbsp;aan- waarvan het
Hij veronderstelt dat „introspectionistenquot; men^ ^ symbolic Processquot; bekend zal zijn.
processesquot; direct zouden kunnen waarnemen d^f'nbsp;^nd central
kijken met een soort inwendig oog, zoals ze'da? u'nbsp;^e-
doen of 'n olifant: „we may symbolize a straine^^f vnbsp;een vlieg
just as we can symbolize
a pain in the abdom.; n^nbsp;-yes
the causal sequence behind the strain in the head an ' Tnbsp;«t^ospect for
to see whether we have appendicitis or notquot; (blz. 142[ ZT J ^^nbsp;introspect
Edward Sapir. LanJLge. New-York 1921.
m de resultaten der nieuwe methode. 30) In zover de eerste taalklank-
verschijnselen bij het kind beschouwd kunnen worden als momenten in
het ontstaan van een voorwaardelike reflex, verschijnselen die ook
darkey overigens niet als „taalquot; accepteert, levert deze beschouwing
een aanvulling op de studie van het „mechanismequot; in het vroegste taal-
klank-gebruik bij het kind, doch overigens zal de taalkundige bij Markey
tevergeefs zoeken naar iets dat hij niet reeds „wistquot; uit de tijden
der schijnbare alleenheerschappij der introspectieve methode. Hij zal
overigens neiging gevoelen ontmoedigd het boek dicht te klappen, als
blz. 103 hem de slot-erkenning (reeds aangekondigd op blz. 29) brengt:
'.Although in the past chapters the study of symbols has centred around
the language symbols in general and spoken symbols in particular, sym-
bolic behaviour is not limited to verbal language. When once symbols
have arisen in behaviour, practically any act or object may become
symbolic in character.quot; Zo is het.3i) Maar de taalkundige vraag is niet:
Waarin komt het symbolics karakter van de taal overeen met het sym-
bolies karakter van andere verschijnselen, doch: waarin verschilt het.
En daarop geeft Markey geen antwoord, of het moest zijn dat het
-symboolquot; in 't ene geval een totem-paal zijn kan en in het andere
geval een taalklank moet wezen. Voor hem was 't doel bereikt, toen hij
op blz. 60 schreef: „The main conclusion remains that in young children
the content of symbols is action. With increasing age the obvious action
content tends to decrease, while at the same time, apparently, the refined
action content increases.quot; Het is alleen een beetje onbevredigend dat
die „refined action contentquot; met de methoden die Markey bij zijn onder-
zoek gebruikte, zich zo moeilik laat aanwijzen. 32)
..The fact that with particular people at particular times the symbolic
process may not be observable does not thus show the process itself to
be out of range of observation. The important fact is that it is observed
upon innumerable occasions and as a process, the period of integration
m children being particularly instructive.quot; (blz. 147)
Voor-ondersiellingen. Ook het Behaviourisme van Markey gaat
uit van bepaalde voor-onderstellingen, doch deze zijn niet „some myste-
W. B. Pillsbury. Le développement de la Psychologie en Amérique. Journal de
Psychologie XX, 1923 blz. 597 vlg.
CharloUe Bühler in Kindheit und Jugend, Leipzig 1928, toont aan, dat
reeds vóór het verschijnen der taai-symbolen ,,substitutesquot; voor „stimuliquot; en „responsesquot;
zijn aan te wijzen. Vg!. het hoofdstuk „Zielsetzung und Leistungquot; (blz. 63 vlg.), vooral
pag. 69, het tweede dagboek-bericht over Inge.
Terecht meent Markey dat een dergelik bezwaar alleen, de methode niet ver-
oordeelt, zij valt, volgens hem, slechts met „contrary factsquot; (blz. 120). Het ligt er maar
aan wat we onder „factsquot; verstaan.
rious „psychicquot; or the hkequot; (blz. 129), doch „levende physiologiese
organismen met hun physiologiese grondslagen van gedrag, zoals die
worden blootgelegd door neurologiese en behaviouristiese studiequot;; deze
veronderstellingen „were all that was assumedquot;! Het is luce clarius dat
deze gegevens veel eenvoudiger, helderder en betrouwbaarder zijn dan
de beleving waardoor de mens weet dat hij met „Wateriquot; iets bedoelt
en dat kersen „lekkerquot; kunnen zijn!
De grondfout van deze behaviouristiese taalbeschouwing is volstrekt
niet, dat zij aanneemt dat de ervaring omtrent „taalquot; op een of andere
wijze wordt veruiterlikt — dat ontkent geen sterveling — maar wel, dat
deze veruiterliking de ervaring adaequaat kenbaar zou maken. Markey
geeft zelf toe dat zijn uitleg geen „complete explanationquot; was; ze liet
„Lifequot; onverklaard. Hij meent dat hij dat niet hoefde te verklaren en
daarin heeft hij zeker gelijk. Maar, zijn verklaring liet niet alleen „Lifequot;
onverklaard, doch gaf ook in 't geheel geen antwoord op de vraag
waarom het proces der symbolisatie „essentially inventive or creative in
operationquot; is (blz. 128).33) Geen wonder dat Markey's taalkunde niet
ver reikt. Het enige excuus is „We lack in technique.quot; (blz. 143) Doch
wat deze waarom-vragen met technique van observatie-mogelikheden te
maken hebben, is onverstaanbaar, want de processen zijn ookvolgens
hem — het zij nog eens herhaald — „essentially inventive or creativequot;!
Deze behaviouristiese taalonderzoekingen zijn de riten van een geloof,
en dat geloof is de evolutie-leer. De Laguna stelde zich zonder terug-
houding op het standpunt dat taal het geheel der menselike communi-
catiemiddelen omvat, saamgehouden door een bepaald doel: de samen-
handeling. De menselike taal en de dierlike schreeuw: „Different as they
are in important characteristics, they are both found to perform the same
fundamental function of coordinating the activities of the members of
the groupquot;. Doch waarom is dat nu toch de „fundamental functionquot; ?
„The evolution of the one from the other thus becomes comprehensible.quot;
(blz. IX) 34)
Evenmin als 't voor taalkundig inzicht erg voordelig is bij Adam te
beginnen, verdient het aanbeveling bij Darwin aan te vangen.
Inlrospectie en waarneming. Het is de verdienste van be-
schouwingen als die van Markey dat zij duidehk verband leggen tussen
taal en handeling. Van welke linguistiese aard dit verband is, welk
3®) Dat ook zijn schematisering van de symbolisatie-processen zelf geen
v e r k 1 a r i n g is, zal bij de behandeling van Ogden amp; Richards methode nog blijken.
Markey is niet zo vrijmoedig. Bij hem ontbreekt 't woordje thus als begin van
de volgende zin uit een lange samenvatting op blz. 167 : „There is a continuity between
man and the other animals regarding this process.quot;
karakter hierdoor speciaal het taai-teken verkrijgt, dat het een zeer
speciaal handelings-middel is, dat het dus speciale gebruiksmogelikheden
..bezitquot;, al deze punten, die van onmiddellik Unguis ties belang
zouden kunnen zijn. worden door hem niet verder uitgewerkt. Het
kan ook niet anders; zijn behaviourisme kan op die vragen hieromtrent
geen ander antwoord geven dan: „When once symbols have arisen in
behaviour, practically any act or object may become symbolic in
characterquot;. Om hier licht te verkrijgen is het noodzakelik, dat aan intro-
spectieve gegevens te ontsteken. De tegenstelling tussen een behaviou-
ristiese werkwijze en de tot dan toe bij de bestudering van taai-vragen
gangbare, is er ene van introspectie en waarneming, of liever: het
behaviourisme heeft hier een tegenstelhng geadstrueerd die er in
Werkelikheid niet bestaat; beide methoden sluiten elkander niet uit, doch (
zij convergeren in de studie der taai-verschijnselen tot de enig juiste
Vorm van onderzoek, die het taalgebeuren ziet als menselik handelings-
complex in een bepaalde situatie, waarvan een waarneembare omgeving
noodzakelik deel uitmaakt. De behaviourist die meent dat deze laatste
factor te veel werd voorbijgezien, heeft gelijk; de behaviourist die meent
dat conclusies uit zijn waarnemings-gegevens alleen, hem de structuur van
het taai-gebeuren zullen ontsluiten, vergist zich, omdat hij over 't hoofd ziet
dat het punt in deze situatie, dat aan de waarneembare handehngen hun
zin en eenheid geeft, i n de handelende individuen hgt. Het oude princiep
..si duo faciunt idem non est idemquot; heeft door het behaviourisme niets
Van zijn waarde verloren, en als ook al 'n behaviouristies onderzoeker
zichzelf tot maat van alle dingen wenst te maken, dan ligt toch die
®ct van het „metenquot; i n hem. en is zij alleen voor hem toegankelik buiten
^lle waarneming om. 35) We omschrijven in dit verband introspectie 't
best als: de systematiese observatie van eigen ervaringen door de onder-
zoeker. 36) Men heeft de introspectie als wetenschappelike methode soms
ook verworpen omdat men haar zag als 'n procédé dat een volkomen
vervorming van de feitelike toestand betekende. Deze misvatting berustte
op een verwaarlozen van het feit, dat in de ervaring de gegevens, die
We in de reflexie „systematies observerenquot;, in de ervaring als moment
Wel degelik aanwezig zijn, dat we ze wel degelik „mérkenquot;. In zoverre
..veranderenquot; we bij rehexie sommige dier momenten, dat we ze dan
als „objectquot;, als „zaakquot;, tegenover ons stellen, terwijl ze in de ervaring
dit „intentioneelquot; karakter niet hadden, niet als „zaakquot; werden
Vgl. voor de ontwikkeling van deze gedachte: H. ]■ Pos, Zur Logik der Sprach-
wissenschaft. Heidelberg 1922, blz. 80 vlg.
Vgl. Dr. F. ƒ. Th. Ruften. Nieuwe Gezichtspunten in de Methodiek der Experi-
mentele Psychologie. Nijmegen-Utrecht 1931 blz. 10 vlg.
gekend. Doch, we konden ze bij reflexie alleen vinden en herkennen,
omdat we ze in de ponerende ervaring „merktenquot;. En tans, nu wij ze
observeren, weten we dat we ze op die wijze veranderden. De intro-
spectieve methode gaat uit van het feit der herkenning; ze behoeft
geen dogmatiese voor-onderstellingen.
Het is mogelik elke methode te misbruiken; en evenmin als de beha-
viouristiese methode haar waarde verliest omdat haar beoefenaars verder
concluderen dan zij toelaat, evenmin verliest de introspectieve methode
de hare omdat zij op dezelfde wijze werd misbruikt! De bezwaren tegen
de introspectie zijn wetenschappelike „scrupelsquot;. Niemand aarzelt n.^'
ogenbhk om de volgende dag voor 'n taartje n dubbeltje te betalen
als hij t de vorige dag „lekkerquot; gevonden heeft. Het meest extreme
behaviourisme vond het zelfs wetenschappelik, dat getuigenis, niet te
aanvaarden, als de taartjes-liefhebber vandaag niet „watertanddequot; en het
dus de speeksel-quanta niet had kunnen meten. Wij moeten toegeven
deze eis met te hebben gesteld en niet te zullen stellen. Wil men het
feit der reflexie, waarop dat taartjes-kopen berust, een „voor-onder-
stelhng noemen, soit] De studie der behaviouristen kan ons taal-
kundigen Ieren, dat het een gevaarlijke abstractie is, het psychies proces
waarin het taai-gebeuren bestaat, los te maken van zijn noodzakelike
betrekkingen tot de situatie waarin het zich voltrekt: het behaviourisme
echter abstraheert, even gevaarlik, van de, aan alle waarneming ont-
trokken, eenheidgevende act, waarin dit gebeuren zijn middelpunt en
structurerend princiep vindt.
Bühlers methode. Het is Bühler geweest die, introspectie en waar-
neming der gedragingen van de taai-gebruikende mens verenigend, het
taai-gebeuren aan de hand van het teken-begrip „semiologiesquot; te ver-
klaren zocht. Volkomen terecht gaat hij uit van het taalgebruik in
communicatie. Bühler meent dat er van een juist inzicht in geheel de
functie der taal geen sprake kan zijn als men het contact dat zich in
taai-gebruik constitueert niet als „wechselseitigquot; beschouwt. Zo neemt
hij zijn uitgangspunt in de observatie van minstens twee personen: het
„Zweiheitsmomentquot; 37) in communicatief contact is essentiëel voor het
begrip der tekenfuncties. 38) Het is dan ook begrijpelik dat hij behaviou-
risme, verstaan als studie der waarneembare verschijnselen naast en
volgens die der „Brlebnismomentequot; die alleen introspectief te vatten zijn,
noodzakelik acht. Doch, hoezeer hij ook overtuigd blijkt dat de beha-
Karl Bühler. Die Krise der Psychologie. Jena 1929. blz. 85.
Dat hij dit nalaat is een der grote bezwaren die Bühler tegen Wandt heeft
(Krise blz. 31).
viouristiese methode heuristiese waarde heeft, toch is bij hem van den
aanvang af de overtuiging levend, dat in de observatie van de voor
Waarneming toegankelike processen, reeds de schemata geprojecteerd
liggen, die de eigen ervaringen hem introspectief hebben gegeven. Het
reeds genoemde referaat: „Das Ganze der Sprachtheorie, ihr Aufbau
und ihre Teilequot; is hiervan een uitstekend voorbeeld.
Toch: Bühlers methode kan „semiologiesquot; verantwoord zijn, zij is het
linguisties niet. Zijn zwakte ligt in zijn uitgangspunt en zij ligt op de-
zelfde plaats waar wij haar bij de Laguna aantreffen: er is niet een
naast-elkander van verschijnselen, doch een in-elkander, waarbij alleen
ons menselik weten omtrent die hiërarchie, ons menselik weten omtrent
hetgeen in deze hiërarchie primeert, bij het onderzoek leiddraad
l^an zijn.
Het waarneembare biedt geen houvast om de verschijnselen als t a a 1-
Verschijnselen te ordenen; het waarneembare biedt hoogstens een leid-
draad voor bepaling van de opeenvolging in de tijd: de roep „Water!quot;
gaat aan de beweging der patrouille in de roep-richting vooraf, maar
die beweging is alleen verklaarbaar uit ons „wetenquot;, dat „Water!quot;
'^Vater „betekentquot;. 38*) Wie hiervan bij zijn onderzoek, zij het ook
tijdelik, abstraheert — en dit doet Bühler door „das konkrete Sprech-
ereignisquot;, waaronder hij verstaat: „das was die Sinne des Sprachforschers
rührtquot; (Axiomatik blz. 19), tot „ A us gan g s g eg ens tan d der Lin-
guistikquot; te nemen — snijdt zich de weg af om uit het taalgebeuren
^ e 1 f de structuur van dat taai-gebeuren te verklaren, s t e 11 z i c h m.a.w.
I^uiten de linguistiek, wier object het taai-gebeuren is, beschouwd
'n al zijn betrekkingen, en wier uitgangspunt even noodzakelik in dat
gebeuren is te zoeken. Wie niet zo begint, negeert prakties in zijn aanvangs-
oeschouwing reeds de linguistiek. Hoogstens kan hij noties ontwikkelen
die de linguistiek als lemma's, als leen-waarheden, bij haar onderzoek kan
Veronderstellen.
Het is vooral de studie dezer lemma's bij Bühler die een
Uitvoerige behandeling zijner methode zo vruchtbaar maakt. Bovendien
biedt een ontwikkeling van Bühlers inzichten ons gelegenheid, uitdrukkelik
•^•e momenten der taai-ervaring als secundair aan te wijzen, die in het
Verdere verloop onzer studie niet meer expressis verbis zullen worden
De theorie van Karl Vossler staat hier, in even grote eenzijdigheid, dia-
metraal tegenover die van het extreem behaviourisme, doch zij heeft altans de verdienste,
quot;at zij niet reeds per se m e t h o d i e s de weg afsnijdt om tot een volkomen verant-
woord inzicht te geraken : „Die Schallwellen des Klangbildes freilich, die physikalischen
Konsequenzen eines ausgesprochenen Wortes, die Lufterschütterungen — die kann man
®ich hinwegdenken; denn sie sind kein wesentlicher Bestandteil der Sprache.quot; (Posi-
Jvismus und Idealismus in der Sprachwissenschaft. Heidelberg 1904, blz. 65.)
behandeld. 38**)
weffnbsp;is een bewonderenswaardig stuk
werk. Het ,s spijtig zelfs hiertegenover nog een kritiese positie te moeten
TvrmTn;'^nbsp;-^^t mogehk'twee Ïi^ge^e
s^rH tnbsp;een andersoortige studie te willen doen
samenklinken: Bühler begint met Kant te citeren, in een door ieder aan-
vaardbare uitspraak overigens, maar hij schrijft op blz. 57: „die schlichte
Deskription des ganzen Tatbestandes, wie ihn der Sprachforscher siSt
und sehen muss kann nicht exakter und adäquater vollzogen werTen
sirachrnbsp;Begriffsap'paratr von
jeher m der Sprachforschung geschehen istquot;. Deze meninq heeft hem
telies. Uit a^r^'aTe:^
, schouwehkheid. van een bepaald werkelikheidsgebied het 7i o e n ZtT
begrip te ontwikkelen. Ondertussen: de kanLant en iJatonS:
quot;at T rnbsp;elkaar op dit punt niet. Bühlf ZZ
dat de opvatting van Kant: „dass die Begriffe leer bleiben ohne aL
schauung door de taai-feiten wordt geverifieerd: het schijnbaar lege
Ï m tfeTtn'quot;nbsp;quot;Zeig-Wortquot;. blijkt volgens
walin herzeiot •nbsp;^ ^^ ..Anschauungquot;
S van de'Snbsp;^Iz. 153 en blz. 373). We antwoorden:
nnZTJ,nbsp;verklaring is juist, maar dan is zijn beroep
Zt bLnnnbsp;begrips-apparaat een slag in de lucht w^m
enLerrw^rzTlquot;nbsp;quot; ^^^^^ teken-notie'te leveren dil op
IZr^l j^ Tnbsp;quot;'eere Begriffequot;; ófwel de ver
klaring IS onjuist, maar dan valt Bühlers deixis-fLtie als taal-teken-
quot;nbsp;doen beter en
ook Bnhler had beter gedaan, buiten deze problemen te blijven O 'be
grippen „leeg kunnen zijn of niet. een feit blijft dat het denken L
aal een eigensoortige denkwijze is; dat kunnen we als linguïst aaquot;
tonen. En als zodanig, eist dat denken de ontwikkeling'vfn een
iort'fT l'nbsp;r'nbsp;-- -eik ander,
soor ig teken-begrip ook. Steeds zweeft Bühler de subsumptie der taal-
verschij^len onder een „aussersprachliches Modellquot; voor: ..Dagegen
damentele zinnen: „Ausserdem aber haben Wörter^th'twasTsiT nÄ
^d v elleicht sogar der nächste Weg zu einer Definition des Wortbegriffes, von dS
lexicahschen Momente auszegehen.quot; (Sprachtheorie blz. 299)nbsp;quot;
fehlt vorerst noch ein völlig klares aussersprachliches Modell, an dem
die an der Sprache abgelesene! Darstellungsweise illustriert werden
konnte.quot; (Sprachtheorie blz. 255) Wat er taal-kundig aan taal te
begrijpen valt, is alleen demonstreerbaar aan 'n taai-model. Het andere
is semiologie misschien of wijsbegeerte.
Auslösung, Kundgabe en Darstellung. De theorie van
Bühler is langzaam gegroeid. 39) Over een periode van verscheidene
jaren kan men die groei volgen. 4o) De volgende paragrafen trachten de
theorie in haar tegenwoordige vorm recht te doen. 4i)
Bühler onderscheidt reeds vroeg aan de taal drie teken-functies. In
het reeds genoemde artikel van 1929 „Kritische Musterungquot; staan ze
vermeld op de eerste pagina's: „Wörter wie au oder aha zeigen Erleb-
nisse des Sprechers an (Schmerz, aufleuchtende Erkenntnis), das ist
Kundgabe.quot; (blz. 1.) Vervolgens: „Ein Anruf wie he ist dazu
bestimmt, die Aufmerksamkeit des Hörers zu erregen, das ist Auslösung.quot;
(blz. 1, id.) „Es gibt noch eine ganz andere Leistung der Sprache, die
nicht aus Ausdruckbewegungen abgeleitet werden kann, die nicht auf
das Kausalverhältnis, das den Laut mit Sprecher und Hörer verbindet,
zurückgeht, sondern auf ein Verhältnis das die Mathematik als Zu-
ordnung bezeichnet: der Name ist seinem Gegenstande, der Aussage-
satz einem Sachverhalt zugeordnet.quot; „De Rijn komt bij Lobith in ons
land.quot; „Wir finden die wesentliche Leistung dieses Satzes, wenn wir
ihn für richtig oder falsch erklären, und richtig oder falsch ist er nicht
durch sein Verhältnis zum Sprecher oder Hörer, sondern durch sein
Verhältnis zu einem geographischen Sachverhalt. Diese andersartige
Leistung des Satzes wird, wie ich meine am schärfsten durch das Wort
Darstellung getroffen.quot; (blz. 3. 4) En, het is duidelik, „Darstellungquot;
kan ook een tekening, een landkaart, een curve, een wiskundige of
scheikunde-formule uitoefenen.
Het is nuttig, de samenwerking der teken-functies aan één concreet
taai-gebeuren te demonstreren. De gescheiden voorbeelden, zoals Bühler
die in den aanvang geeft, doen zijn opvattingen niet prakties genoeg
uitkomen. — De lucht is betrokken ; mijnheer en mevrouw zullen uitgaan :
Op pag. 57 van zijn „Krisequot; wijst hij daar zelf op.
De samenvatting bij Dempe is allereerst wijsgerig bedoeld: de bespreking die
hier volgt tracht de linguistiese aspecten naar voren te brengen.
Ook nu wij in Bühlers „Sprachtheoriequot; zijn leer in uitgewerkte vorm bezitten,
blijft deze zin waar. Veel overzichteliker en rijker dan wij die tot nog toe bezaten is
zijn ideeën-goed in dit werk geworden; het staat niettemin gegrond in zijn Axio-
®atik. Het fundamenteel nieuwe idee, dat de „Sprachtheoriequot; brengt, het „veldquot;-
begrip, zal ons verderop bezig houden.
„Zou je geen paraplu meenemen 1quot; „Wel nee, jongen, d'r is te veel
wind.quot; Mijnheer staat op de mat, doet de deur open, kijkt, zegt:
„Regen lquot; Mevrouw draait zich om, neemt haar paraplu uit de standaard
en schudt de vouwen open.
Mevrouw zag de regen niet, evenmin als zij haar man zag; de ge-
bruikte taai-term regen functioneert „auslösendquot;, bewerkt de „Ordnung
der Steuerungsmomentequot; (Bericht XII blz. 105) in degene tot wie ge-
sproken werd. ..Regen 1quot; heeft vrolik geklonken en 'n beetje ironies ook;
dat is „Kundgabequot; van de stemming van de heer des huizes 42)
Mevrouw heeft 't goed gehoord 1 Ze heeft voor de spiegel haar hoedje
nog n beetje vastgedrukt, en.... nog steeds niet naar buiten gekeken.
Maar ze zegt: „Je hebt lekker weer gelijk!quot; omdat ze nu heel goed
weet dat er buiten water uit de wolken valt, en dat weet ze omdat
haar man zei: „Regen!quot; Dat is „Darstellungquot;. Bühler concludeert:
„Regen 1 fungeert dus op drie wijzen als teken : als „Signalquot; (Auslösung
- Appell, vgl. Axiomatik blz. 80), als „Anzeichenquot; (Kundgabe = Aus-
druck vgl. id.) en als „Zeichenquot; (Darstellung), of met 'n meer expressieve
naam „Ordnungszeichenquot; of ..Symbol.quot; (vgl. Axiomatik blz. 90) Met
deze onderscheidingen — over hun afkomst uit verschillende philoso-
phieën kunnen we zwijgen — vat hij de verschijnselen onder 'n teken-
begrip. 43)
Welke kenmerken vertoont nu dit „Induktionsideequot; teken? Reeds
de oude scholastieken, zegt Bühler. die sommige teken-problemen goed
formuleerden en oplosten, gaven een zeer bruikbare omschrijving: „Sie
sagen kurz: aliquid stat pro aliquo, das sinnlich wahrnehmbare Sprach-
zeichen steht für etwas anderes, als was es selbst ist. es fungiert als
Stellvertreter. (Bericht XII blz. 101) Het is zeer tekenend dat Bühler
juist deze formulering „stare pro alquoquot; gebruikt. Zijn bron Ockham
zegt wat meer: „Signum accipitur pro illo, quod aliquid facit in cogni-
tionem venire, et natum est pro illo supponerequot; (= stare pro aliquo) 44)
De tekst bij Geyser wijst er t.a.p. uitdrukkelik op dat supponere 'een
kennis-theoretiese onderscheiding is: „Die Supposition ist die
«) „Soll der Eigenbedarf und die E i g e n s t i m m u n g der Individuen bei
der gegenseitigen Steuerung ihres Benehmens Berücksichtigung finden, nun. dann
mussen sie eben, soweit sie nicht ohne weiteres aus der primären Zwecktätigkeit zu
entnehmen sind, eigens kundgegeben werden.quot; {Bühler. Krise blz. 41)
„Phänomenologisch gehört das, was in der Kundgabe und Auslösung an Zeichen-
Aktionen vorliegt, unter den Oberbegriff der Anzeichen, während die Darstellung mit
Ordnangszeichen operiert.quot; (Krise blz. 62) Bij deze verdeling is Bühler ook in zijn
„Axiomatikquot; gebleven.
Überweg-Geyser. Grundriss der Geschichte der Phüosophie: Die patrisUsche
und scholastische Zeit. Berlinnbsp;blz. 578.
Repräsentation dessen, was im Umfange des Begriffs liegt, durch das
diesen Begriff bezeichnende Wortquot;. M.a.w. doordat het woord „facit
aliquid in cognitionem venirequot;, is het teken plaatsvervanger.
De nominalist Ockham wijkt hierin niet af van de grootmeester der
scholastiek Thomas van Aquine. die het teken als volgt definieert:
..Signum est per quod aliquis devenit in cognitionem alterius.quot; Alleen
in een ken-act kan iets ..tekenquot; zijn, en het is de wijze dier kennis-
name die de tekensoort wezenlik bepaalt. Niet de vorm die gekend
kan worden is ..tekenquot; -- ook al blijven we veihg het rode signaal-
licht. zoals 't spraakgebruik vraagt, 'n ..tekenquot; noemen — doch wel:
de gekende ..vormquot; in de eenheid met de onaanschouwelikheid die
ons „iets andersquot; doet kennen. En, dit anders is de „zaakquot;, dit andere
is het „niet-ikquot;. dat wij in het teken-gebruik tegenover ons stellen.
Bühler heeft zich willen wapenen tegen de Saussure's psychologisme
(Axiomatik blz. 34 vlg.) en hij kritiseert diens befaamde ..circuit de
la parolequot; {de Saussure blz. 27 vlg.). waarvan hij terecht meent (vgl.
nog Bericht XII blz. 79) dat zij geen inzicht geeft in de structuur van
het taalgebeuren en tenslotte in naturalistiese beschouwingswijzen ge-
Vangen bleef. 46) doch ook Bühler. tans onder invloed van behaviourisme,
maakte zich niet volkomen vrij. Wanneer „psychologistiesquot; een deni-
grerend epiteton is. dat op Bühlers linguistiese inzichten niet past. dan
heeft hij zich toch niet vrij gehouden van een ander epiteton dat ook zo
gebruikt zou kunnen worden; hij is. ongetwijfeld zijns ondanks, nog
..behaviouristiesquot;: hij stelt de ..Schallwellenquot; als teken. Bühler werd
bevestigd in zijn mening omtrent de juistheid zijner verdeling door bio-
logiese en behaviouristiese beschouwingen: 47) een schot klinkt, een zwerm
Vogels vliegt op. Er is een oorzakelike samenhang tussen schot en vogel-
gedrag. Het ..vluchtenquot; is ..ausgelöstquot;, de functie van het schot is ..Aus-
lösungquot;. De struiken ritselen, een tijger verschijnt. De leider van een
troep apen. die aan de voet van de bomen spelen merkt het gevaar,
dat in hem een waarschuwingskreet „auslöstquot;. Doch deze ..ausgelöstequot;
kreet vertoont twee aspecten: de leider maakt er zijn angst in waarneem-
S. Thomas. Summa Theol. III. q. 60, a. 4.
«) Op soortgelijke gronden als Bühler. maar veel minder systematies, critiseert
Gardiner de opvattingen omtrent de „circuit of speechquot; bij de ..first-rate scholar de
Saussure (blz. 59-60). Ogden amp; Richards critiseren de Saussure zeer scherp, omdat hij
naïef was een theorie te bouwen waardoor „the process of interpretation is included
by definition in the signquot; (blz. 5). iets waar de schrijvers zich inderdaad met zoveel
zorg voor wachtten, dat ze helemaal geen „signsquot;, maar hoogstens „signalsquot; definieerden.
Vgl. Gustaf Stern. blz. 131.
Vgl. Karl Bühler. Vom Wesen der Syntax in: Idealistische Neu-
Philologie. Festschrift für Karl Vossler. Heidelberg 1922. blz. 58, 59.
baar: dat is „Kundgabequot; ; de ander apen horen de kreet en vluchten:
dat is „Auslösung.quot; 48)
Dempe vat dit samen in twee regels: „Kundgabe ist immer zugleich
selbst Auslösung und wird nur Kundgabe genannt, weil sie eine andere
Auslösung zur Folge hat.quot; (blz. 57) In situaties als die zo juist be-
schreven zijn, is van geen „Darstellungquot; iets te bespeuren. Een uiting
die zich alleen als het gevolg van de „Darstellungsquot;-functie laat ver-
klaren is het b.v. als het kind gaat vragen: „Wat is dat ?quot;, wijzend op
'n bloem, wijzend op 'n vogel.
Van dit biologies uitgangspunt is Bühler niet meer geheel vrij ge-
komen ; het beïnvloedt al zijn verdere beschouwingen, die „linguistiesquot;
hadden moeten zijn. Hij zal op deze wijze de specifieke eigenaardig-
heden van zijn drie vormen van teken-zijn, als ze geobserveerd worden
aan n gebruikte taai-term, niet volkomen kunnen ontwikkelen. Bekijken
we daarvoor de zo straks beschreven gevallen nog eens wat nader.
Uuhlers verklaringswijze. „Regen!quot; Wat wilde de heer des
huizes ? Zijn vrouw er toe brengen haar paraplu mee te nemen; dat in
ieder geval. Wat was dus zeker de bedoeling van zijn woorden? De
„situationsgerechte Reaktionquot; bij zijn vrouw te wekken, haar hande-
lingen te beïnvloeden. Hij zou dit op verschillende manieren hebben
kunnen doen. De eerste daarvan is wel wat vreemd. Zij zou nl. in
handtastehkheden hebben moeten bestaan. Doch, dat gebeurt niet. Zijn
teken: „Regen!' neemt de plaats in van al zijn handelingen; hij
steekt geen vinger uit en Mevrouw reageert vlot en zelfs beminnelik.
Wat IS er gebeurd? Er was geen gemeenschappelik waar-
n e m m g s g e heel. Mevrouw zag de regen niet; de taai-term „Regen !quot;
IS voldoende. 49) De psychiese „Steuerungsmomentequot;, die de uitwendige
handelingen van Mevrouw bewerken, zijn door de kennisname van het
teken „geordnet en geactiveerd. Het „tekenquot; neemt dus de plaats
ook in van de bedoelingen van de spreker omtrent de beslissingen van
de hoorder: „Die Sprachzeichen fungieren im Verkehr der Menschen
als Steuerungsmittel des praktischen Verhaltens, sie sind Signale im
„Zur Kundgabe wird ein derartiger Zusammenhang erst dadurch, dass er in die
biologisch ältere Einrichtung der Auslösung eingebaut ist, oder menschlich gesprochen
4«^nbsp;Notiznehmeiis anderer Individuen.quot; {BüMer Syntax blz. 58)
») Uitvoerig, doch niet onmiddellik toegepast op taal, behandelt hij de „Steue-
rmg in zijn „Krisequot; blz. 38 vlg., en wijst nadrukkelik op het cardinale feit dat de
„Steuerung , naarmate 't „Richtpunkt der Steuerungquot; in de waarneming gegeven is
of met, wezenlik verschilt, een „Kontakt höherer Ordnungquot; eist; „Um gleich zum
Höchsten zu greifen: der sprechende Mensch appelliert an Vorstellungen und Beariffp
seines Hörers.quot; (blz. 41)
Dienste des Gemeinschaftslebens.quot; (Bericht XII blz. 104) so)
Ondertussen is het Bühler met deze signaal-functie als teken-ver-
schijnsel niet voor de wind gegaan; de subsumptie onder „plaats
innemenquot; wou maar matig lukken. Hij erkent dit zelf ruiterlik: „Es
ist nach alldem nur das grob-logische Facit, wenn man der Ordnung
halber die Formel aliquid stat pro aliquo auch für die Signale ausfüllt.quot;
(Axiomatik blz. 89) Het zou wel eens kunnen wezen dat zijn signaal-
functie geen taal-teken-verschijnsel was, doch enkel een functie van het
taai-moment in het ervarings-geheel, een functie die ook andere dan
taai-momenten kunnen vervullen.
Hij belooft in zijn „Sprachtheoriequot; deze vraag op te lossen (Axiomatik
blz. 89) en geeft voorlopig al enige aanduidingen, so*)
Nu wat Bühler „Ausdruckquot; noemt in zijn „Axiomatikquot; en wat vroeger
..Kundgabequot; heette: Mijnheer was vrolik en had ook wel 'n beetje
Schadenfreude; Mevrouw heeft 'ns even gelachen en ook wel 'n prikje
gevoeld. Dat heeft „Regen!quot; gedaan. Mevrouw heeft daaruit iets op-
gevangen waaruit zij nu haar mans vrolikheid kent en z'n Schaden-
freude, en ze heeft ook daarop gereageerd, deze keer hef en lachend,
'n andere keer is ze misschien wel eens kwaad geworden. „Regen! heeft
'n gemoduleerd dynamies en muzikaal accent gedragen, en zekere duur-
verschijnselen vertoond. De „uitdrukkingquot; heeft de plaats in-
genomen van Mijnheers gevoelens. Bühler heeft voor deze teken-
functie de naam „Anzeichenquot; gebruikt, si)
Op twee plaatsen bespreekt hij zeer uitvoerig dit verschijnsel, 52) eerst
in het „Berichtquot;, dan in zijn „Axiomatikquot;.
Hoe komt de kennisname van Mevrouw tot stand? „Wir schliessen
quoad existentiam aus dem Auftreten eines Lächelns oder anderer Aus-
druckssymptome auf dies und das im Erlebnis oder in der Persönlichkeit
dessen, der das „Symptomquot; produziert, an dem wir es sehen.quot; (Bericht
XII blz. 103) Er zijn twee termen die verklaring behoeven, schliessen
en quoad existentiam. Met „schliessenquot; bedoelt Bühler niet dat er een
redenering nodig zou zijn óm een „Anzeichenquot; als zodanig te „erfassenquot;,
hij laat 't in het midden of dit „erfassenquot; direct of indirect zou zijn.
®0) De wijze waarop deze kennisname tot stand komt schematiseert Bühler in zijn
..Krisequot; blz. 93. Vgl. nog „Axiomatikquot; blz. 87 en 88.
^o*) Bühler heeft zijn belofte gestand gedaan ; de „Sprachtheone tracht 'n oplossing
geven. Vgl. hier achter noot 61*.
Bühler volgt Husserl, blz. 23-30. Vgl. nog Cassirer III. blz. 375.
Verleden jaar wijdde hij aan de Ausdrucks-theorie een geheel werk: Kart
Bühler. Ausdruckstheorie. Das System an der Geschichte aufgezeigt. Jena 1933.
Ook ziet hij de mogelikheid dat ook 'n dergelike „Ausdruckquot; 53) „sym-
bolischquot; zou worden, doch dit alles doet niets af aan het voor hem
essentiële in de „Ausdruckquot;, waarvoor hij ondertussen ook de naam
„Zusammenhangszeichenquot; heeft gebruikt: wij worden door zijn be-
staan tot de kennis van het bestaan of tot bestaan komen
van het „Angezeigtequot; gebracht; rook wil zeggen: er is vuur,
donkere wolken: er komt regen, lachen: er is plezier. En, deze
functie kan een „Anzeichenquot; uitoefenen op grond van onze overtuiging
van een „connexio rerumquot; tussen „Anzeichenquot; en „Angezeigtesquot;. Een
„Anzeichenquot; in taal is ,,Kundgabe von Akten, von psychischen Erleb-
nissen und Stimmungen, von Bewusstseinweisen, und nicht von Sach-
verhalten oder Gegenständen,quot; 54) en wel zo dat de hoorder kennis van
hun bestaan krijgt. Ook hier weer is het nodig er op te wijzen dat hem
die kennis niet expliciet in taal wordt bijgebracht, in dät geval spreken
we van „Darstellung.quot; 55)
Van een geheel andere orde is het feit dat „Regen lquot; de plaats in-
neemt van het complex van physiese processen dat zich in de natuur
afspeelt, en dat door Mijnheer werd waargenomen. „Ordnungszeichenquot;
noemt Bühler deze klasse van tekens. Er is geen verhouding van af-
hankelikheid in bestaan tussen „Regen!quot; en de vallende regen, zoals
die tussen vallende regen en wolken wel bestaat, en ook tussen rook
en vuur, het lachen en het plezier. Niet door zijn bestaan is „Regen!quot;
een motief voor onze kennis van het bestaan van de regen, doch door
zijn „Zuordnungsbedingungquot;.
De curve op een vel papier, die het verloop der koorts bij een patiënt
aangeeft, is niet door de koorts veroorzaakt, en ze gedraagt zich ook
helemaal niet „alsofquot; dat wel zo zou zijn. Ze heeft alleen representa-
tieve waarde, omdat zij door ons van te voren op het verloop der koorts
„betrokkenquot; is. „In dieser Zuordnungsbedingung liegt das Wesen der
Darstellung (representatio) beschlossen. Es ist, so könnte man das kurz
ausdrücken, nicht eine connexio rerum, sondern ein ideeller ordo rerum,
eine Erkenntnisordnung, in deren Rahmen die Stellvertretung hier statt
findet. So könnte und kann man sich ausdrücken, solange alle letzten
erkenntnistheoretischen Streitfragen von dem an sich so einfachen Tat-
bestande, den wir im Auge haben, fern gehalten werden.quot; (Bericht XII
In tegenstelling met Husserl neemt Bühler de term „Ausdruckquot; niet in de be-
tekenis van „Zeichenquot;, doch van „Anzeichenquot;. In zijn „Axiomatikquot; vervangt hij, zoals
gezegd, Kundgabe door Ausdruck.
Dempe, blz. 50. Vgl. Cassirer III. blz. 76 vlg.
De pagina's 82 vlg. van de „Axiomatikquot; grijpen op het hier gezegde terug en
geven daarop kostbare, doch niet essentieel ingrijpende, aanvullingen.
blz. 104) 56) Dit laatste is de specifiek menselike teken-functie der taal:
quot;die Darstellungsfunktion (ein neuer Name für eine alte Sache, den
ich 1919 als erster vorgeschlagen habe) ist das Dominierende und. so
weit wir heute sehen können, spezifisch Menschliche an der Menschen-
sprache.quot; (Bericht XII blz. 121)nbsp;„ ,,
Communicatie. Gustaf Stern (blz. 24) is verwonderd dat Buhler
en Ogden amp; Richards geen afzonderlike taal-functie „communication
onderscheiden. Wanneer hij, die toch Bühlers „Krisequot; onder zijn litera-
tuur vermeldt, zich volkomen gerealiseerd had welk hun standpunt is,
zou voor deze verwondering geen plaats geweest zijn. Dat taal „com-
municeertquot; 57), op welke wijze dan ook, is voor hun taai-beschouwing
een postulaat. Zij nemen, en wel op zeer goede gronden, van te voren
aan, dat „communicatiequot; bestaat: zij weten èn uit eigen ervaring, die
zich aan elke waarneming door een ander individu onttrekt, èn uit de
constatering der „Kovarianzquot; van het gedrag der sprekende individuen,
dat zij door taalklanken met een ander individu in contact zijn. Zij
beschouwen nu, vanuit hun standpunt terecht, niet communicatie als een
taai-verschijnsel, maar taal als een communicatie-verschijnsel.
Natuurlik is vanuit dit standpunt niet het geheel der taal-ervanngen
onderwerp van studie, want, zonder enig contact, zonder enige communi-
catie, bestaat de taal waarin we zwijgend denken. Doch Bühler ontkent
dit aspect evenmin als Ogden amp; Richards dat doen. Zij nemen allen
terecht aan dat in het communicatief taalgebruik de sleutel ligt voor het
begrip van alle taai-aspecten en dat in alle communicatief taai-gebruik
ook dit andere aspect ligt opgesloten. 58) Als de wijsbegeerte dit al niet
„Die Darstellung operiert mit Ordnungszeichen, während der Ausdruck zu den
Anzeichen gehört. Ein weiterer terminologischer Vorslag geht dahin, die sAolastischen
Termini existentia und essentia für unsere Zwecke ihres ontologischen Haupt- oder
Beisinns zu berauben, um dann festzustellen, dass das Lesen und Verstehen des Aus-
drucks stets ein Schliessen aus Seiendem auf Seiendes, ein Schliessen also
Kam von Gegebenem auf anderes bedeutet oder mit enthält. Das Lesen und Verstenen
einer Darstellung dagegen enthält denselben Schluss höchstens secundar una
®uss ihn auf Umwegen machen, weil die Zuordnung ihrem Wesen nach das eme zum
andern bringt nach der Struktur der beiden oder, wie die Scholastiker sagten,
quoad essentiam.quot;nbsp;, ,
Onder „communicatiequot; wordt hier natuurlik contact door taalklanken verstaan,
niet het „mededelendequot; taalaspect tegenover het „vragende b.v.
58) Gardiner berokkende zich moeilikheden door dit niet van den aanvang af in
't oog te houden: „On the view here advocated, speech is a human activity demanding
at least two persons possessing a common language and finding themselves in a common
situation. The science to which linguistic theory thus ultimately owes allegiance is
neither logic nor psychology, but sociology.quot; (blz. 7) Taal als denkmiddel is niet een
latere ontwikkeling uit het communicatief taalgebruik, zoals de Laguna aanneemt;
eeuwen met recht had beweerd, zou Cassirer het in onze eeuw dan toch
wel duidelik hebben aangetoond.
Wat is communicatie ? Wij doen de werkelikheid geweld aan wanneer
wij ons de situatie, waarin een communicatie-proces door taal zich vol-
trekt, voorstellen als bestaande uit 'n waarneembare omgeving, een
spreker en hoorder en 'n taai-moment, dat als 'n soort ping-pong-balletje
tussen spreker en hoorder heen en weer vliegt. De taal-ervaringen van
spreker en hoorder zijn gescheiden processen en de verbindende klank-
golven zijn helemaal geen taal. Van de taai-onderzoeker gezwegen, is
er in ons „Water!quot;~avontuuT, ten opzichte van het taai-gebeuren, in
werkelikheid niet één taai-moment, doch er zijn er twee. Het ene is
dat van de spreker, die taal voortbrengt, het andere dat van de hoorder,
die taal interpreteert. De taal-o n d e r z o e k e r, die deze twee momenten
in één ervaring beleeft, en ten opzichte van wie heuvels, lucht, hcht,
warmte, roeper, hoorders en hij zelf één situatie uitmaken, is maar al te
zeer geneigd dit over 't hoofd te zien. En gebeurt dit, dan wordt „com-
municatiequot; een bedrieglike term. We denken zo licht dat die zou slaan
op een of ander mediërend proces, buiten spreker of hoorder, een soort
actieve physiese of metaphysiese accolade. 59) Niets is minder juist dan
dat: communicatie is de ervaring van een relatie van gelijkvormigheid
tussen taai-voortbrenger en taai-hoorder.
Het communicatie-proces in taal is geen mechanies gesloten en homo-
geen verloop, zoals de schemata van de Saussure (blz. 27 vlg.) of
Gardiner (blz. 79), die beiden een soort cirkelgang voorstellen, zouden
kunnen doen denken. Alleen op het plan der physiese verschijnselen is
er continuïteit. De taal-ervaringen van spreker en hoorder bouwen zich
daarbuiten en daarboven uit. Juist in zover er „taalquot; is, „Kontakt höherer
Ordnungquot; (Krise blz. 41), is er onderscheid; in zover er physiese
samenhang -bestaat, is er eenheid. Wil de communicatie volkomen zijn,
dan moet aan elk der polen, spreker en hoorder, het proces bewust
worden gecontinueerd.
Het wijsgerige probleem dat zich hier voordoet: hoe deze eenheid in
gescheidenheid mogelik is, hoeft geen taalkundige te verontrusten. We
hebben eenvoudig het feit te nemen (Krise blz. 85). Communicatie im-
pliceert twee gescheiden processen, één bij de spreker, één bij de hoorder.
beide aspecten zijn in communicatie verenigd. Dit behaviourisme is niet minder een-
zijdig dan het vroegere logicisme.
®®) Bühler is daaraan dan ook in zijn formulering niet ontkomen : hij maakt zoals
we zagen, de „Schallwellenquot; (Bericht XII blz. 105), in plaats van de taal-ervaringen
tot dragers van een drievoudige „Zeichenfunktionquot;. In het vervolg zal dit nog duide-
liker blijken.
Daartussen en daarbuiten zijn ongetwijfeld klank-golven, maar waarin
spreker en hoorder met elkaar „communiceren' is niet m klank-golven,
doch in „taalquot;; physies is er „contactquot; in klank-golven. De verklarmg
der gelijkvormigheid dezer taai-ervaringen zoekt BMer terecht bi, een
tekenfunctie. In zijn formulering plaatst hij die echter waar ze met te
Vinden is: in het zinnelik waarneembare, en niet in de ervarmg. waar
hij ze zou moeten zoeken en prakties ook vindt.
PsYchologisme of behaviourisme? Bühler verklaart „Sym-
bolquot;. „Anzeichenquot; en „Zeichenquot; volgens hetgeen wat v™gen wordt^
en dat is zeer juist, doch hij plaatst als vervanpr de Schallwellen ^
dat is principieel onjuist: niet de klank is „teken , doch de taai-term.
ennbsp;dezenbsp;bestaatnbsp;alleennbsp;innbsp;denbsp;taai-gebruikendenbsp;mens.nbsp;60)
Reeds in zijn „Kritische Musterungquot;, dus lang voor hi, t teken-begrip
als plaatsvervanging toepaste, zag hij een a priori der teken-mogehk-
heden in hun doelmatigheid, in de richtingen
..leistenquot;, in hetgeen hij hun „Sinnquot; noemde. Hij formuleerde dit sehe p
in een btere pLicatie: „Wir stellen die Frage. -
sprachliches Zeichen sinnvoll sein kann, und ^«ten: m den dre
und nur in den drei genannten Richtungen, namhch in R'^htung auf
den Sprecher (Kundgabe), den Hörer (Auslösung) und emen G^
stand oder Sachverhalt, den er nennt oder darstellt (Darstellung).
(Syntax blz. 60) Reeds Junker merkte op dat op deze wijze de zaak
bedenkehk wordt: immers „Auslösung«quot;- en „Kundgabe -verschijnselen
zouden én bij spreker én bij hoorder moeten worden gede mieerd. 6 )
Junker zou misschien nog bedenkeliker gekeken hebben als hi, reeds
had kunnen lezen wat Bühler nog zou schrijven:
..Um auf den springenden Punkt zu kommen, fragen wir uns einfach
nach der Weise der alten Grammatiker mit wer? was? wem? durch
die Struktur (der taal-situatie) hindurch und finden: In Relation zu
diesem was ist der Sprecher als Sender und der Hörer als bm-
P fang er zu betrachten. Der eine gibt, der anderenbsp;entgegen ^
Was? „Flatus vocisquot; sagten die alten Nominahsten, „Schallwellen sagt
der moderne Stoffdenker und kein Philosoph der Welt wird ihre Position
erschüttern vermögen. Sie soll auch gar nicht erschüttert, sondern
nur ergänzt werden durch den Zusatz, dass diese Schal wellen im
Austausch „als Zeichenquot; fungieren.quot; (Bericht XII blz. lUU, IUI)
«») Vgl. Husserl blz. 24, 25, waar hij dit princiep voor n „Anzeichenquot; vasUegt.
Het geldt voor elk teken.nbsp;, ,,nbsp;„ , .
«M Heinrich F. J. Janker. Die indogermanische und die allpmeme Sprachwissen-
schaft. (In : Stand und Aufgaben der Sprachwissenschaft. Festschrift für W. Streitberg.
Heidelberg 1924, blz. 13).
Immers laten we toegeven dat. altans de waargenomen klank
„als teken „functioneertquot; in zover deze teken-wijze „signalerenquot;
ot „uitdrukkenquot; is, ..functioneertquot; zij daarom ook „darstellendquot; ? Ervaren
WIJ m de waargenomen klanken „iets andersquot;, kennen wij in hén
de „Gegenstände und Sachverhaltequot;? Ook Bühler beweert dit geen
ogenblik; wij kennen „Gegenstände und Sachverhaltequot;, de „zakenquot; in
de gedachte, in de onaanschouwdike ken-momenten der ervaring.
Erl hierm hgt opgesloten dat „Ordnungszeichenquot;-2ijn - „teken-ziinquot;
zullen wij zeggen -- geen „functiequot; is, doch een eigen zijns-vorm, die
ad hoe moet worden geschapen, geponeerd. Door als middelpunt van
zijn bestudeerde situaties van taalgebruik de „Schallwellenquot; te nemen
begon 5«Wer zijn onderzoek buiten de kern van het taalgebeuren. Zijn
Schema der Sprachfunktionenquot; brengt nu als taai-verschijnselen samen
data die taal-wetenschappelik disparaat zijn. „Appellquot; en „Ausdruckquot;
enerzijds ~ Bühler ontkent dit niet - en „Darstellungquot; anderzijds zijn
irreductibeL De schemata zoals hij ze telkens geeft, verdoezelen dit feit
De drie „Dimensionenquot; zijn ook niet anders dan „g r o b-logischquot; onder
een teken-begrip te vatten; d.w.z. vatten we ze onder één teken-begrip
dan is dit begrip voordelinguistiek onbruikbaar, omdat het per se
veelzinnig is. 61*) In het middelpunt der studie van de linguist moet staan
wat inderdaad het centrum is van elke situatie waarin taal gebruikt
wordt : het taai-moment. De uitgangsnotie van de linguist wordt nood-
z^keh^ de ervaring ontleend, omdat we alleen introspectief kunnen
„ 'iilnbsp;'fnbsp;tracht Bühler ~ voor het „signaalquot; altans ^ de
moed kheid op e lossen, en geeft hij aan zijn „Appellquot;-functie een geheel nieuwe inter-
pretatie. „Appelheren wordt „zeigenquot;. Op grond van die „Zeig quot;-functie onderscheet
h.j nu een klasse van Zeigwörterquot; (blz. 107 vlg.) tegenover „Nennwörterquot; (blz. 150
V g.). Door „Zeigworter echter wordt nu volstrekt niet meer alleen het p aküsche
Verhalten gesteuert (vgl bladz. 24 hiervóór), doch ook het theoreti f/ d nÏÏn
word door de „Zeigworter in een bepaalde richting gevoerd: ze „wiizenquot; ook a^
het theoretiese denken de weg. (^blz. 121) Het zijn niet enkel ^^rlen tZ
en nu en ik. die „deixis-functie hebben, maar ook de conjuncties en de relativa fval
vooral blz. 402) worden „Zeigwörterquot; Het „Zeig quot;-verschijnsel treedt tenSte o^ t
ane taal-gebrmk ; ze fs in de formulering yan het metaphysies denken openbaart zich
Tn,-;nbsp;..Appellquot;-begrip aan een zo-
danige metamorphose onderworpen dat het in zijn organon-model der taal (blz. 28)
Znbsp;..Sender-Empfängerquot; valt weg, of wordt zo „over-
veloä . «Tr®''nbsp;wetenschappelik geen zin meer heeft. Door deze wending
verloochent Bühler prakties het zeer waardevolle en juiste „Appeir-begrip, da^
hij aan ^n organon-model demonstreerde. Hij kan het niet „plaatsenquot;, omdat hij het
ontwikkelde aan ..Schallwellenquot; in plaats van aan het ..woordquot;. ^ De schrijver kon
bl) het bewerken van dit hoofdstuk niet bevroeden, dat zijn critiek op Bühlers uitgangs-
punt bij het verschijnen der „Sprachtheoriequot; een dergelike bevestiging zou krijgt
bepalen wat inderdaad in de te bestuderen situatie „zin-volquot; is. „zin-volquot;
op de wijze der taal.
Bühler heeft zelf eens van de behaviourist geschreven: „Er mag sich
drehen und wenden, wie er will, es ist ihm wesensgesetzlich vorge-
schrieben, aus all dem, was man an Verhaltungsweisen der Tiere und
der Menschen mit den Sinnen wahrnehmen kann, die „sinnvollenquot; aus-
zuwählen, an denen allein das Interesse des Psychologen haftet. Also
®uch hier muss etwas in der Klammer zurückbleiben, und niemand kann
letzten Endes darüber Aufschluss geben, was Sinn eigentlich ist, ausser
die Erlebnispsychologie.quot; (Krise blz. 46) En dat is geen psychologisme,
quot;^ant de hnguistiek kan bezwaarlik gaan ontkennen dat haar object, het
taai-gebeuren, alleen vanuit zijn ervarings-aspect kan worden bepaald.
Psychologisme is het, dit ervarings-aspect te abstraheren van zijn be-
trekkingen tot het menselik gedrag, tot de situatie waarvan dit gedrag
deel uitmaakt en tot de „zakenquot;; psychologisme m.a.w. is het, te doen
alsof het taai-gebeuren niet wezens-noodzakelik buiten zichzelf uitwijst,
ï^sychologisme is het daarom als de Saassure, de „taai-vormquot; signifiant
ei de „betekenisquot; signifié noemt, in plaats van het teken — d.w.z. de
eenheid van „vormquot; en „betekenisquot; — signifiant te noemen en de „zaakquot;
daarop wij in taai-gebruik betrokken zijn signifié. Maar het is géén
Psychologisme als de linguist uitgaat van het feit dat elke onderzoeker,
^óór hij begint, op zijn wijze uit eigen ervaring weet wat „taalquot; is 62),
Oöidat hij taal „begrijptquot;, een proces waarvan het moeilik zal zijn aan te
tonen dat het zich niet in de onderzoeker en — wat betreft zijn „in-
houdquot; — onttrokken aan elke waarneming, voltrekt. Elke onderzoeking
^an ken-verschijnselen steunt, minstens ter bepaling van haar object, op
Segevens der introspectie, en als in die gegevens der introspectie geen
Moment zou liggen dat buiten de introspectie uit voert, dan blijven we
er tot in aevum binnen. Hierover te refereren is echter taak der meta-
Physiek, niet de onze.
^ Hermann Ammann. Die Menschliche Rede. I. Teil. Die Idee der Sprache und
Wesen der Wortbedeutung. Lahr i.B. 1925, meent dat wij het wat op deze wijze
^jolkomen kennen : „es gÜt nur dieses Wissen ins Bewusstsein zu heben und m Worten
darzustellen.quot; (blz. 10) Hieruit volgt dan ook voor hem dat 't geen nut heeft taal
^ definiëren: „Es hat keinen Sinn definieren zu wollen was nur unmittelbar aus dem
^riebnis heraus erfasst werden kann.quot; De schrijver ziet over 't hoofd, dat zijn woordje
••nurquot; in verbinding met „erfasstquot; alleen zin zou kunnen hebben, wanneer de taal-
^■^aring zuiver enkelvoudig en autonoom was, geen geledingen van welke aard ook
vertonen en geen enkele ondergeschiktheid. Pos heeft tegen deze theorie van
^^'nmann overtuigend geopponeerd in Zur Problematik der Sprachphilo-
® ° P h i e. Ein Gedanken-austausch zwischen H. J. P o s-Amsterdam und H. A m m a n n -
Innsbruck. Philosophischer Anzeiger IIL Jhrg. Bonn 1929. blz. 151.
Bühler heeft zich met zorg er voor gewacht geen psychologismen
te bedrijven, hij heeft helaas behaviourismen bedreven. Een schema dat
in „Schallwellenquot; centreert, is noch psychologies, noch sematologies, noch
hnguisties. 63) Na het voorafgaande spreekt Bühlers schema zijn eigen
taal. Wij laten hier een „Organon-Modell der Sprachequot; volgen, dat zijn
gedachten vereenvoudigd weergeeft.
AppeirXSignaal)
ZEhDER
De verhouding der »functies De instelling op de klank als
„tekenquot; belemmerde ongetwijfeld de vorming van 'n begrip omtrent de
verhouding der verschillende momenten in de ervaring van de taal-
gebruikende mens. Zonder enige aarzeling poneert Bühler de „Darstel-
lungsfunktionquot; als de „dominierende Zeichenfunktion der Sprachequot;. 64)
Doch van deze dominatie geeft hij geen linguistiese verantwoording. Wel
Hieraan verandert niets dat hij van taal-onderzoek, introspectie en. gedra^flquot;
observatie tegenover elkaar stellend, zegt: „Genau betrachtet ergibt sich, dass eine
Koppelung der beiden Aspekte, ein Ineinandergreifen, bereits im Ausgangstatbestande
vorliegt und unaufhebbar ist.quot; (Krise blz. 83) De vraag is welke der beide aspecten
bij de wetenschappelike analyse als uitgangspunt dient te worden genomen.
Een sprekend voorbeeld van de traditionele logiese formulering hiervan vinden
we bij Dr. Ernst OUo. Zur Grundlegung der Sprachwissenschaft. Bielefeld-Leipzig
1919: „Die primär intendierte Funktion der Sprache ist demnach, im Hörer gleiche
Urteile zu erwecken wie der Sprechende fällt, soweit diese überhaupt durch die Sprache
mitteilbar sind.quot; (blz. 40) Hoe vaak het verwekken van „gelijke oordelenquot; de primair
„geïntendeerdequot; functie der taal is, zullen weinigen durven uitmaken. Zeker is dat deze
„intentiequot;, deze „bedoelingquot; vele malen niet voorzit. Otto onderscheidt hier „bedoelingquot;
niet van „Leistungquot;.
hebben we van hem geleerd: „Durch Zuordnung der Ausdruckszeichen
gewinnen sie eine neue Sinndimension. Damit eine unabsehbare Steigerung
ihrer Leistungsfähigkeit als Kommunikationsmittel. Das eine durch das
andere.quot; (Krise blz. 50, 51) In zijn „Axiomatikquot; reeds werkt hij op
Waarlik begeesterende wijze de sematologiese princiepen uit waarop deze
„unabsehbare Steigerungquot; berust: de taai-gebruiker opereert met een
..(mindestens) zweiklassiges Systemquot; van „Setzungen (Konventionen)quot;.
Een systeem derhalve van het taai-type „baut dementsprechend auch
jede vollendete Darstellung in (mindestens) zwei abstraktiv zu sondern-
den Schritten auf, sagen wir einmal kurz, wenn auch unscharf und miss-
verständlich : in Wortwahl und Satzbau. Die eine Klasse von Setzungen
verfährt so, als gälte es, die Welt in Fetzen zu zerschneiden eder in
isolierbare Momente aufzulösen und jedem von ihnen ein Zeichen
zuzuordnen, während die andere darauf Bedacht nimmt, einer Durch-
konstruktion derselben Welt (des Darzustellenden) nach Rela-
tionen die zeichenmässigen Mittel bereitzustellen. Das sind, darstel-
lungstheoretisch gesehen, zwei durchaus disparate Weisen des
Vorgehens. Darüber muss volkommen Klarheit geschaffen werden....quot;
(blz. 69).
Maar, over de eerstbedoelde „Setzungquot; — die strikt genomen eigenlik
alleen Setzung zou mogen heten — leert Bühler de linguist weinig. Wel
schreef hij reeds in zijn ..Syntaxquot; (blz. 72) dat de taal „Gestaltung und
Gestaltetes (ist) durch und durch d.h. bis hinauf zum Satz und bis
hinab zu den phonetischen Elementen, diese eingeschlossenquot;, en heeft
hij dit inzicht in zijn latere phoneem-studies en hierin ook linguisties —
zeer vruchtbaar gemaakt, doch de eigenlike „Setzungquot; waarop dit gehele
tekensysteem is opgetrokken, de funderende act der woordmaking, neemt
hij hem niet de alles beheersende plaats in die haar in het taai-systeem
toekomt. Dat heeft hem zijn drie-deling vanuit de ..klankquot; beschouwd
als „tekenquot; gedaan I We geven graag toe dat de „Darstellungquot; in het
taai-gebruik domineert, doch we blijven ons met recht afvragen: in welke
functie centreert het taalgebeuren of is er geen andere hiërarchie dan
dat de ..Darstellungquot; in praestatie-vermogen de beide andere ..functiesquot;
overtreft? Is de taai-ervaring, waarvan wij toch allen menen dat zij
een zeer eigen karakter heeft, dat aan andere ervarings-momenten niet
eigen is, misschien niét zo eigensoortig, vergissen wij ons en is zij alleen
een combinatie van menselike handelingen, saamgehouden door het ge-
meenschappelike doel: communicatie, zoals de geheel verschillende
handelingen van de sportsman die een spring-praestatie wil leveren
Worden gecoördineerd door het doel: hoog springen, zoals de geheel
Verschillende menselike handelingen van de man die aan zijn schrijf-
3
machine werkt, worden gecoördineerd door het doel: Bühlers teken-
theorie uiteenzetten ?
Dempe heeft geheel zijn werkje aan het betoog gewijd „dass es
nur eine Grundfunktion der Sprache gibt, die die Sprache als Sprache
konstituiert, eben die Darstellung.quot; (blz. 98)65)
Hij heeft daarin, geloof ik, gelijk. Bühlers niet op ,,Darstellungquot; terug-
voerbare „taar'-momenten „Auslösungquot; en ,.Kundgabequot; zijn „Sinn-
dimensionenquot; der communicatie, niet specifiek taalverschijnselen. „Com-
municatiequot; als ervaring die in taai-gebruik tot stand komt, is onver-
staanbaar wanneer de verschijnselen, die Bühler onder „Appellquot; en
„Ausdruckquot; groepeerde, buiten beschouwing worden gelaten, doch de
taai-verschijnselen in deze communicatie worden onbegrijpelik wanneer
zij a 1 s communicatie op één lijn worden gesteld met de feiten die onder
..Darstellungquot; worden samengevat. 65*)
Ook hier weer was het standpunt van de onderzoeker voor het be-
antwoorden der vragen beslissend. Wie zich afvraagt: welke momenten
vertoont een communicatie-proces ten opzichte van de waarneembare
klanken, zal een ander antwoord krijgen, dan wie zich afvraagt: welke
biezondere kenmerken vertoont in een communicatie-proces het taai-
moment. En deze laatste vraag is het weer die de taalkundige zich
allereerst moet stellen. Wie meent in de beantwoording dezer laatste
vraag het volledige gebeuren, dat zich afspeelt bij een communicatie
waarvan een taai-moment deel uitmaakt, te hebben gevat, vergist zich;
wie meent in zijn antwoord op de eerste vraag de normen te zullen
vinden om de structuur van het gebeuren, dat hij onderzoekt, te verstaan,
vergist zich evenzeer.
Wanneer men ons 'n kalf noemt, zal iedereen moeten toegeven, dat
wij met een zeer duidelike naam benoemd zijn. Om die naam echter
ging het niet. Er werd tegen ons kalf „gezegdquot;, maar er werd heel iets
«5) Dempe ziet ook niet over 't hoofd dat er nog niets gezegd was omtrent de
taal als zodanig, wanneer „Darstellungquot; zonder meer ook een functie in andere er-
varingen kan zijn en dat dus taal een eigen teken-functie moet uitoefenen om een
eigensoortig ervarings-moment te kimnen worden genoemd. Het zeer ingenieus gevonden
en uiteengezette antwoord op deze vraag, dat hij op blz. 85 vlg. geeft, kan zeer kort
worden samengevat: het woord is het oer-teken ; alle andere tekens zijn slechts modifi-
caties van dit ene. Dat wij hiermede accoord gaan zal de lezer niet veronderstellen.
®®*) Het zal, na hetgeen in noot 61* gezegd werd, niet nodig zijn hier uitvoerig te
herhalen, dat Bühler in zijn „Sprachtheoriequot;, m.i. tevergeefs, tracht het „Zeigquot;-ver-
schijnsel als een aan „Darstellungquot; geopponeerd taal-tekenverschijnsel te handhaven.
Wat hij nu ..zeigenquot; noemt, is een vorm van „darstellenquot; tevens; zijn vroegere
„appellierenquot; was dat niet. Het enige wat hij nu aantoont is, dat woorden „darstellendquot;
„zeigenquot; kunnen. Wij blijven onthouden dat hij ons vroeger terecht leerde, dat er
bovendien een functioneel aspect „Appellquot; is.
anders „bedoeldquot;; er werd „taalquot; gebruikt om een „situationsgerechte
Reaktionquot; bij ons te wekken. De „Darstellungsmomentenquot; van „taalquot;
werden gebruikt als middel om een bepaalde reactie te wekken die niet
m termen van „Darstellungquot; was gebracht. Pas een juist begrip van het
..Darstellungsquot;-karakter van de taai-term kalf. kan ons inlichten omtrent
de aard van dit „Appellquot;-verschijnsel. Te beweren dat kalf hier stomme-
ling „betekentquot;, miskent juist de aard van het Darstellungs-verschijnsel in
dit geval, en daarmee de wijze waarop hier Auslösung tot stand komt.
Er is tussen de drie „Sinndimensionenquot; niet enkel een verschil in de
hiërarchie van de waarden, of in quantitatieve verhoudingen — de
enige verschillen die Bühlers opvatting, tussen „Darstellungquot; enerzijds
en „Appellquot; en „Ausdruckquot; aan de andere kant. als momenten ener
taai-ervaring, toelaat — „Darstellungquot; is in een taai-ervaring het moment
Waardoor de structuur dezer ervaringen wordt bepaald. Het uit-
gaan van een behaviouristies beschouwde communicatie-situatie heeft
Bühler tot nog toe belet de volle aandacht te geven aan de ver-
houding der momenten van dit zeer biezondere ervaring s-geheel.
En dat is het frappante in Bühlers analyse, dat zelfs een psycholoog
als hij, dit éne feit over 't hoofd zag : de mens onderscheidt zijn taal-
ervaringen duidelik van „Ausdruckquot;, van expressie, van expressie ook
»n taal, en van „Appellquot;, van bedoehng, van bedoehng met taal. Reeds
Wilhelm von Humboldt (geciteerd bij Dempe blz. 59) formuleerde met
betrekking tot „Ausdruckquot;, dit cardinale feit uiterst scherp : „Der Mensch
Unterscheidet sogar sein eigenes Empfindungsgeschrei gar sehr von der
Sprache; und hierin leitet die Empfindung auch den Gebildetsten sehr
quot;Chtig. Ist er so bewegt, dass er nicht mehr daran denken kann, den
Gegenstand von sich selbst wenigstens in der Vorstellung loszureissen,
so stösst er den Naturlaut aus; im entgegengesetzten Falle redet er
und erhöht nur den Ton noch Massgabe seines Affekts.quot; (curs. v. d.
®chr.) Ieder mens die, bij zinnen, een taai-ervaring beleeft, weet dat hij
een ervaring van een geheel eigen orde doormaakt, waaraan al de
andere momenten ondergeschikt zijn. Het moge waar zijn, zoals
«e Laguna veronderstelt, dat onze voorvaderen, toen ze uit de bomen
«kwamen om in holen te gaan leven, zich van dergelike ervarings-
'^erschillen niet bewust waren, het is zeker, zoals ]ohn Ries terecht op-
'n^t, „abenteuerhchquot; 66) vanuit een dergehke beschouwing hcht te ver-
schlquot;^ Jo/in iïies. Was ist ein Satz? Prag 1931. „Vom Bekannten kann man Rück-
niusse auf das Unbekannte wagen; aber den höchstens bloss vermutbaren Zustand
ner unendlich fernen Urzeit zum Kriterium des Vorhandenen und geschichtlich Er
eisbaren machen und zur Aufhellung des Gegenwärtigen verwenden zu wollen er-
quot;-neint geradezu abenteuerlich.quot; (blz. 43)
-ocr page 54-wachten over hetgeen er tans bij, ons omgaat. Bühlers analyse ver-
antwoordt tot hiertoe alleen een onbepaalde samenschikking. Wij
hebben integendeel de overtuiging met een structuur te doen te hebben,
met een geordend geheel, d.w.z. met een gevariëerde veelheid van
momenten, verenigd volgens één princiep. 67)
Bühler meent dit princiep te vinden in zijn „tekenquot;, in „id quod stat
pro alioquot;, doch in de toepassing van dit begrip op de werkelikheid
slaagde hij niet volkomen. Te weinig hield hij rekening met de nood-
zakelikheid dit begrip, in wezen veelzinnig, te vervolledigen met de ken-
merken die het in zijn verschillende toepassingen behoeft: in zover
taal een eigen tekenverschijnsel zijn zou, moet daaraan
ook een eigen teken-begrip beantwoorden. En dit begrip
is dan de sleutel van de complexe ervaring waarin we „taalquot; beleven.
„Um die Eigentümhchkeit irgend einer geistigen Form sicher zu be-
stimmen, ist es vor allem notwendig, dass man sie mit ihren eigenen
Massen misst.quot;68) Welnu, noch bij „Darstellungquot;, noch bij „Ausdruckquot;
of „Appellquot; determineerde Bühler precies wat daaraan „taalkundigquot; is.
„Die eigene Grundgesetzlichkeit der Formungquot; waarvan Cassirer spreekt
liet hij, voor de eerste klasse van ,.Setzungenquot;, volkomen onbepaald en
daarmee ging in de analyse en in zijn schema iets teloor: de verhouding
nl. der ervaringsmomenten bij taai-gebruik. 68*)
En -wat verstaan wij onder een ..princiepquot; ? „Id a quo aliquid quocumque modo
procedit.quot; S. Thomas. Summa Theol. I, q. 33, a. 1.
68) Cassirer heeft deze noodzakelikheid op een voortreffelike wijze geformuleerd.
Aansluitend bij het voorafgaande volgt: „Die Gesichtspunkte, nach denen sie beurteilt
und nach welchen ihre Leistung abgeschätzt wird, dürfen nicht von aussen an sie
herangebracht, sondern sie müssen der eigenen Grundgesetzlichkeit der Formung selbst
entnommen werden. Keine feststehende „metaphysischequot; Kategorie, keine von andersher
gegebene Bestimmimg und Einteilung des Seins, so sicher und festgegründet sie immer
erscheinen mag. kann uns der Notwendigkeit eines solchen rein immanenten Anfangs
überheben. Das Recht, diese Kategorie anzuwenden, ist immer erst dann gesichert,
wenn wir sie nicht als ein festes Datum dem charakteristischen Formprinzip voran-
stellen. sondern wenn wir sie aus diesem Prinzip selbst abzuleiten und zu
verstehen'vermögen.quot; (I. blz. 122) Cassirer vraagt hier niets anders, dan hetgeen
reeds Thomas van Aqtiine zeer scherp, en op een breder plan nog, als eis stelde : dc
methoden van begripsvorming van de ene wetenschap mogen niet in de andere weten-
schap worden overgebracht, dat moet tot onjuistheden leiden: „Deduci autem ad
aliquid est ad illud terminari: et ideo in divinis neque ad sensum. neque ad imagi-
nationem debemus deduci: in mathematicis autem ad imaginationem, et non ad sen-
sum: in naturalibus autem etiam ad sensum. Et propter hoe peccant qui uniformiter
in tribus his____procedere nituntur.quot; (In Boetium de Trinitate. Quaestio VI, art. II
in corp.)
68*) In de hoofdstukken over de betekenis komen wi) op de tekorten van het
schema terug. Vgl. hierachter blz. 305 vlg.
het primaat der ..darstellungquot;__37
Linguisties is „Darstellungquot; een nog meer verwaarloosd gebied der
communicatie dan de beide andere dimensies. De moderne linguistiek
heeft ze kris en kras door elkander gehaald. En alleen de paedagogiese
noodzaak of het histories interesse heeft de grammatica, die haar grond-
begrippen aan de linguistiek ontleent, voor volkomen verval behoed.
Hei primaat der »Darstellung«. De studie der communicatie-
aspecten der taal is volstrekt niet nieuw. Reeds Philip Wegener legde
de grondslagen voor een studie der „AppeHquot;-functie ), van Ginneken
■was een der pioniers bij de studie van het ,,Ausdrucksquot;-aspect boven-
dien, ^o) doch de studie der „Darstellungquot; werd te vaak als een soort
..logicismequot; geschuwd. De totale ommekeer op dit punt in de be-
schouwingswijze der psychologie, heeft zich ook in de linguistiek door-
gezet. Toch is het, met wat kennis van Bühlers geschriften, niet
Wonderlik, dat dit Gustaf Stern niet heeft belet Bühlers mening over
het primaat der „Darstellungquot; naast zich neer te leggen en „Appellquot;,
dat hij „purposive functionquot; noemt, het voornaamste taai-aspect te
achten, (blz. 20) Gardiner was hem daarin reeds voorgegaan ^i) en
heeft deze opvatting in zijn laatste publicatie met groter consequentie
nog uitgewerkt. Alleen, zij beschouwen, in tegenstelling met Bühler en
minder scherp analyserend dan hij, de „purposivenessquot; van de kant van
de spreker. Hun opvatting is de uitbouwing der grondslagen door Philip
Wegener gelegd. Vroeger al stelde Wundt „Ausdruckquot; boven alles,
..die Sprache ist____nichts anderes als diejenige Gestaltung der Aus-
drucksbewegungen. die der Entwicklungsstufe des menschlichen Be-
Wusstseins adäquat ist.quot;72) „Ausdruckquot;, „Appellquot; en „Darstellungquot;
kregen zo ieder een beurt.
Dr. Pk. Wegener. Untersuchungen über die Grundfragen des Sprachlebens.
Halle 1885. „Die Anschauung dass der Zweck alles Sprechens die Mitteilung von
Gedanken sei, hat entschieden etwas Wahres, wenn man die Definition auf den Dialog
beschränkt, aber sie ist zu weit. Warum teilen wir Gedanken mit und welche ? Die
Definition ist auch zu eng, denn alle Willensbeeinflussung in der Sprache, wie Im-
perativ. Bitte, Aufforderung, erscheinen uns doch nicht als Gedankenmitteilung. Femer
ist durchaus nicht immer das wirklich Mitgeteilte der Zweck unseres Sprechens.
Der Zweck imseres Sprechens ist stets der, den Willen oder die Erkenntniss einer
Person so zu beeintlussen. wie es dem Sprechenden als wertvoll erscheint.quot; (blz. 66, 67)
■^0) Reeds jaren geleden heeft van Ginneken in een publicatie van ruim 350 blz.:
Het gevoel in Taal en Woordkunst, Lier 1911 en 1912, van psychologies
standpunt de strevings- en gevoels-verschijnselen uitvoerig behandeld en met talloze
Voorbeelden toegelicht. Hij systematiseerde verder de vormen waarin zij zich openbaren
en gaf daarvoor een verantwoording.
Vgl. Alan H. Gardiner. The definition of the word and the sentence. The
British Journal of Psychology. XII. 1921-'22. blz. 352 vlg.
Die Sprache II. Leipzig 19123. Mz. 650, 651. Vgl. ook Bühler. „Krisequot;
blz. 30 vlg.
In Sapirs „Languagequot; zijn de nieuwere verklaringen, die de psychologie
van het taalverschijnsel geeft, nog niet verwerkt. Hij spreekt van „volition
and emotionquot;, waar op het ogenblik van „purposive or effectivequot; en
„expressive functionquot; wordt gesproken. En terecht zegt hij hiervan:
„They are, strictly speaking, never absent from normal speech, but
their expression is not of a truly hnguistic nature.quot; (blz. 40) Ogden amp;
Richards onderscheiden vijf functies, maar zetten de „symbol-functionquot;
voorop (blz. 226, 227). Bühler geeft wel metaphysieke argumenten
waarom „Darstellungquot; primeert boven „Appellquot; en „Ausdruckquot;; hij
wijst op de onaanschouwelikheid als princiep van „Darstellungquot;, hij geeft
ook „sematologiesequot; argumenten; hij werkt de meerdere „Leistungs-
fähigkeitquot; van 'n „Ordnungszeichenquot; overtuigend uit, doch hij geeft
geen linguistiese, evenmin als Gustaf Stern of Gardiner op linguistiese
gronden aantonen waarom zij als voornaamste functie van taai-gebruik
de „purposive functionquot; beschouwen.
Bühlers mening „dass die drei Sinndimensionen der Kundgabe, Aus-
lösung und Darstellung den Kosmos der reinen Sprache restlos konsti-
tuierenquot; (Krise blz. 51) is juist wanneer wij „der reinen Sprachequot; door
„taai-ervaringquot; vervangen. Immers „Appellquot;- en „Ausdrucksquot;-ver-
schijnselen zijn ook eigen aan waargenomen taai-klanken die wij niet
begrijpen. De taalklank, in de geluidsfilm eenmaal opgevangen uit
de onbegrepen, doffe krijgszang der bewoners van het zwarte wereld-
deel, wekt, opnieuw gehoord, in ons hernieuwd de schrik, de benauwenis,
het afweergebaar, de gamma van gevoelens die donker zijn ; zij heeft
„AppeUquot;- en „Ausdrucksquot;-functie zonder „Darstellungquot;. De begrepen
taaiterm, de „Darstellungquot;, bestaat in contact-situaties nooit zonder
functies die onder „Appellquot;- en „Ausdruckquot; te vatten zijn; dat is een
uitspraak die we graag aanvaarden, doch daaruit volgt volstrekt niet
dat deze „functiesquot; specifiek taai-verschijnselen zijn. Ook Bühler heeft
dat nergens bewezen; hij toonde alleen aan dat zij ervaringsmoment zijn
van elke situatie waarin twee individuen „taalquot; gebruiken. Het wordt
stilaan duidelik dat ook het begrip „functiequot; enige moeihkheden mee-
brengt. Daarover later.
Wij zouden Bühler groot onrecht doen, wanneer wij niet erkenden
dat in zijn beschouwingen prakties 'n weg tot omvattender, zij het
misschien ook nog niet volledig, inzicht, gegeven is. Op blz. 125 van
zijn „Krisequot; constateert hij eerst dat er — ondanks het feit dat zij er,
door de uitzonderingen, soms als een zeef met gag^jes uitziet — een
wetenschappelike grammatica bestaat en bestaan moet, die volstrekt niet
„ein rein aufs Ungefähr gesteütes Unternehmen istquot;. En dan volgt de
opmerking, waarvan de voortreffelike eerste helft de grote betekenis
het primaat der „darstellungquot;______
van Bühlers beschouwingen wel zeer duidelik doet uitkomen: „Jene
Löcher im Sieb sind grösstenteils nicht anderes als Gucklöcher m die
zwei anderen, vernachlässigten Dimensionen, sind jene Unbestimmt-
heiten, Variationsbereiche, die notwendig bestehen bleiben mussen,
wenn man ein dreidimensionales Gebilde auf eine einzige Dimension
projiziert. Doch davon an anderer Stelle mehrquot; 73). Aan dit citaat gaan
de volgende zinsneden vooraf: „Die Lage gewinnt dann schon em
wesentlich verändertes Gesicht, wenn man, immer noch im Bereich des
Usuellen, die Erkenntnis von den drei Dimensionen des bprachsmns
richtig anzuwenden und auszuwerten versteht. Auch die Kundgabe-
funktion. das lyrische Moment der Sprache, wenn man einmal kurz
so sagen will, hat seine usuellen Ausdrucksmittel. Und nicht weniger
die Auslösungsfunktion, das rhetorische Moment der Sprache.
Wer sagt denn, dass die Struktur der Sprache nur in der einen
Dimension der Darstellung, das heisst im Heimatsbereich der (aristote-
lischen) Logik gefasst werden kann?quot; Dit laatste heeft hi, m zijn
„Axiomatikquot; niet herhaald! Het was een spelen met de term Dimen-
sionquot;. Nu schrijft hij: „lm Gegenteil; wo immer er (der Sprachforscher)
die Forderungen des Gegenstandes »Sprache« an ein Begriffssystem am
adäquatesten und auf die fruchtbarste Art erfüllt, da schöpft er heute
noch aus dem Fonds der platonisch-aristotelischen Begriffswelt,
(blz 57) Zelf voortgekomen uit een kring waar alleen de exacte studie
der feiten en het psycho-physics interesse de boventoon voerden, aarzelt
hij niet te zeggen, dat de discussie der psychologiese problemen die tans
aan de orde zijn, heeft aan te sluiten ..ungefähr dort. wo sie im Ausklang
der Scholastik verstummtequot;. Wij staan bij de behandeling der taal-vragen
tevens voor het oer-oude universalia-probleem en. constateert Buhler. het
..Fortschreitenquot; van het inzicht daaromtrent is van het soort ..das man
nur mit der bekannten Gangart des Krebses vergleichen kann.quot; (blz. 58)
Zijn bladzijden 81 tot en met 90 zijn een doorlopend bewijs van zi)n,
tans zonder terughouding geponeerde. steUing: ..So ist, um andeutend
nur ein weiteres Wort darüber zu sagen, das Ganze Strukturmodell
der Sprache, das wir.... entwickelt haben, von der Darstellung her zu
begreifen.quot; (blz. 82) En we vullen met Sapir aan: de andere „functies '
die we aan het taai-moment constateren „they are, strictly speaking,
never absent from normal speech, but their expression is not of a truly
linguistic nature.quot;
---
■'ä) Van blz. 82 zijner „Axiomatikquot; af wordt van dat „mehrquot; reeds veel gegeven.
Vgl. ook Karl Bühler. L'onomatopée et la fonction représentative du langage. Journal
de Psychologie. XXXe Année. Paris 1933. blz. 101 vlg.
Wij hebben met zoveel ijver getracht de centrerende positie en de
eigensoortigheid van het „Darstellungsquot;-moment in de taai-ervaring naar
voren te brengen, en we stelden met zoveel nadruk de eis, dat een t a a 1 -
onderzoeker moet aantonen, wat er aan dit Darstellungs-moment speci-
fiek taai-matig is, omdat het betekenis-begrip als linguistiese notie,
staat of valt met een juiste onderscheiding tussen hetgeen er in taal-
gebruik „functioneelquot; is en hetgeen moment uitmaakt van het taai-teken.
Wie taal linguisties bestudeert, heeft zijn onderzoek te doen centreren
rond het „Darstellungsquot;-moment, d.w.z. rond het ervarings-moment
waarin de mens in het taai-gebruik betrokken is op „Gegenstände und
Sachverhaltequot;, op het „niet-ikquot;, op de „zaakquot;. Dit onderzoek is niet
mogelik zonder daarbij een begrip te veronderstellen van de structuur der
ervaring in het algemeen; in zoverre gaat de psychologie de linguistiek
vooraf. Omdat de linguistiek haar object gesitueerd vindt in de ervaring,
zullen de termen waarvan zij zich bedient, ook de psychiese werkelikheid
waarin zich het taai-gebeuren voltrekt, hebben te dekken. Bovendien staat
zij voor het feit — waarvoor zich uiteraard ook de psychologie geplaatst
weet — dat de ervaring altijd buiten zichzelf uitwijst, dat de wakende
mens zich altijd betrokken weet op een niet-ik, van welke aard dit ook
zij, en op dat niet-ik ageert en re-ageert. Zij heeft dus het taai-moment
niet alleen in de ervaring, doch ook in de ervaren werkelikheid zijn plaats
aan te wijzen; dit zagen het behaviourisme en — bien étonnés de se
trouver ensemble — de phaenomenologie, zeer juist.
Wij zullen trachten, aan de hand van enkele te gebruiken belangrijke
termen, de aan eenieder bekende werkelikheid waarin zich het taal-
gebeuren voltrekt, door wat scherper onderscheiding en precisering der
feiten, voor zover tot een voorlopig inzicht noodzakelik is, te ontwikkelen.
Terminologie. We spraken reeds van vormelike verschijnselen.
Onder vorm wordt in deze studie verstaan geordende aanschouwelikheid.
Aanschouwelikheid, het aanschouwelike, aanschouwelik, is wat waarneem-
baar is of wat wij waarneembaar kunnen maken. De klanken b.v., de
physiese verschijnselen, zijn aanschouwelik, zij zijn waarneembaar, we
kunnen ze horen; de gehoorde klanken of ook klanken die we ons voor-
stellen zijn aanschouwelik, we kunnen ze waarneembaar maken, we
kunnen ze langs de weg van onze spraakmotoriek omzetten in de physiese
klanken, bepaalde geluiden. Het aanschouwelike vertoont dus tweeërlei
verschijningsvorm: het kan kenbaar zijn of gekend, het kan vorm
zijn of figuur. De aanschouwelikheid der waargenomen of voorgestelde
klanken is gekend; de klanken zelf, de geluiden, zijn kenbaar. Een
taal-„vormquot; dus, is een op de wijze der taal geordende aanschouwelik-
heid. De aanschouwelikheid, op de wijze der taal geordend, is tweeërlei:
Zij kan uitwendig zijn. dan bestaat zij in klank-nbsp;fl^^X
inwendig zijn. dan bestaat zij in waargenomen of voorgestelde klank
figuur in waargenomen of voorgestelde schrift-^guur. )
Vrm coIdTtioneert waarneming, n Waarnemin, is n
de mens gericht is op verschijnselen die zxchnbsp;,
Zijnde. De uitdrukking ..buiten hemquot; veronderjel dat ^^ejs.zxch ^s
een ikquot; ervaart. ^5) Het „ikquot; dat wij hier bedoelen, is het „ik dat we
ervarfn To^derscheiden van al het ----^ar. ^ van ons
eigen lichaam en van lichamelike verandenngen en toe^tand^quot;'.
Waarneming op haar beurt conditioneert het voorstellen, n Voor
.feLTSTervaSng waarin de mens gericht is op ^verschijnsel dat
ofsi zfch voordoende als in hem omgaande, toch eigenschappen
vertoont van de verschijnselen die hij
schijnselen die zich voordoen als buiten hemnbsp;ƒ
gestelde biljartbal is op zijn manier rood, koud en hard, rond
een bepaalde grootte.nbsp;voorstellen, doen zich altijd
Denbsp;verschijnselennbsp;dienbsp;wijwaarnemnbsp;n^o^^^^^^^^^^nbsp;^^^nbsp;^^^nbsp;^^^^^^^
voor als een ..iets van n bepaald karakter aar
..ietsquot; tegenover ons stellen: bil j ar tbal bijvoorbeeld Dat ..iets .üat
we in de waarneming of voorstelling tegenover ons s ell n. bet nie^ ik^
worin toêaeoast • alle rode of witte, koude, harde, ronde voorwerpen van
rtepaaTdeT~..e en zwaarte
Ai^ Kiliartbal quot; en dit verschijnsel der toepasseiiKneiu
on^rscheidtnbsp;;
van ..dingenquot;, en van de uitwendige aanschouwehkheid der ^^
bare of der voorstelbare biljartballen: die zijn altijd deze biljartbal of
^^ir^iTb-egrip „inwendige taaK.vormquot; is dus volstrekt niet 'Jnbsp;terÏ
„Innere Sprachformquot; dat sedert von HuM in de »-^^len P^
T5) Vgl. b.v. Joseph Pröbes S.J. Lehrbuch der «penmentellen rj y ct„ttaart
Band Freiburg im Breisgau 1929, blz. 99 vlg. of August Messer. Psychologie. Stuttgart
unH Rprlin 1922. blz. 358 vlg.
'ef'S ,ijn andere kenmeLn die voorstelling tegenover waarneming signeren : m
de vooSeltogs-ervaring is het bewustzijn der subjectieve factor, der subjectieve ^ -
zL^vafhèt optreden van het verschijnsel, onmiskenbaar. Doch voor ons is het vol-
doe^dHoor telHng van andere ervarings-soorten te hebben onderscheiden. We bedoelen
geen volledige beschrijving.
-ocr page 60-biljartbal en niet van 'n andere, n Andere bilja^
kan al een maar een volkomen gelijkende vorm hebben niet
ziirMaa/wTquot;quot;.nbsp;biljartballen dezelfde biljartbal kunnen
eenh^A'^Jnbsp;'' f^'^og-likheid der toepasselikheid van de
a^U Jv^tunbsp;kannen we alle waargenomen of voor-
h^ttpasti?^^^^^^^^nbsp;^^ op elk van
te ti^rnbsp;onmogehkheid om déze eenheid waar
te nemen of waarneembaar te maken. Immers de biljartbal die we
waarnemen of voorstellen, is altijd deze biljartbal en als zodan^nTet
verder toepassehk; maken we n waargenomL of voorgestelde Mj^ l
bal waarneembaar, door er een te tekenen of te draaien bijvoorbSd
dan gaat m de voortgebrachte vorm of in het voortgebrachte voorwtp
de toepasselikheid op dezelfde wijze verloren.nbsp;^
En hiermee, in de constatering van het verschijnsel der toepasselike
eenheid, zijn we gestoten op de onaanschouwelike momenten onzer
kennis, momenten die noch waarneembaar zijn, noch waarneembaar oe-
maakt kunnen worden. In elke waarneming of voorstelling treffen we
dit onaanschouwelike aan. We noemen het 't begrip of de gedachte
en we zeggen nu meestal: van alle waarnemen en voorstellen maak
denken een moment uit.
sch^'oweïLe aÏ''nbsp;quot; ' quot; waarneming of voorstelling dit onaan-
qeS • zL oo hTquot;quot;' r •nbsp;ervaring kan ook
Fn n L ^ ^ onaanschouwelike, op zon begrip of zon gedachte
En in dit gericht zijnquot; op het onaanschouwelikf, fn deze houïnaquot;
egenover het onaanschouwehke kunnen wij verschillende de'Sa2-
hngen verrichten : wij kunnen de begrippen vergelijken en tornfeuwe
eenheden verheffen, en wij kunnen ze ondeden en in nieuwe eenTedIn
scheidde) ook op deze wijze vormen wij onaanschouwelike eenheden
quot;) We constateren dit feit niet terwijl we n biljartbal waarnpm^n ^ u
teren het als we ervaren dat we biljartballen waarneml
kennis van dit feit aan introspectie.nbsp;^^ ontlenen dus onze
We nemen hier de termen uit het gewone SDraaIf/ioKgt;, i
metaphysiese correcties op aan. Dit heeft z'n inconvS Sftt tTf rfquot;.quot; Tquot;
inconveniënten brengt het mee van de lezer eerst dr^ss^aHr® u '
apparaat te eisen Lr hij verdere uiteenzettingen kan quot;Zquot;
we dus hier niet alleen een gedachte waarin het wezen
woMt ^gedrukt, doch elke onaanschouwelike ken eenheid ' quot;quot;nbsp;'
a^teLirzel^urp^-acrieTo^dÄ^^^
-ocr page 61-en ook de eenheden in deze handehngen voortgebracht bhjven telkens
de naam houden van begrip of gedachte en ook in hen stellen wij een
..ietsquot;, een ,,niet-ikquot;, een „zaakquot; tegenover ons. so)
Dat we met het woord gedachte zowel de onaanschouwelike ken-
momenten van waarneming en voorstelling benoemen als de onaan-
schouwelike ken-momenten ener denk-ervaring, brengt ons geen ver-
Warring, doch wel dreigt die, wanneer we niet scherp in 't oog houden
dat in 't spraakgebruik niet alleen de denk-h an deling en in waar-
neming, voorstelling en denk-ervaring en de onaanschouwelike eenheden
daarin: denken genoemd worden, maar dat we ook, zoals we zeiden, de
denk-ervaring in haar geheel denken noemen. In deze laatste betekenis
Vormt de term denken het derde lid van 'n verdeling der ervaringen in drie
onderscheiden soorten op grond van drie bepaalde houdingen van ons
..ikquot; tegenover de in die ervaring van ons „ikquot; onderscheiden werkelik-
heid, tegenover het „niet-ikquot;, tegenover de „zaakquot;.8i) Denken in deze
laatste zin is dan een ervaring waarin we gericht zijn op het onaan-
schouwelike, waarin we óf waargenomen of voorgestelde dingen als 'n
eenheid kennen, óf waarin gekende eenheden zelf zijn vergeleken en tot
nieuwe eenheden verenigd of ontleed en in nieuwe eenheden gescheiden.
Denken in deze zin betekent dus 'n ervarings-g e h e e 1. Die term kan nog
betekenen: het kennen der onaanschouwelike eenheid van aanschouwelikc
ken-momenten van waarneming en voorstelling ; de onaanschouwelike eenheid
in waarneming en voorstelling zelf; de verschillende denk-handelingen in een
denk-ervaring; de onaanschouwelike eenheden in een denk-ervaring. In de
vier laatste betekenissen is de term denken telkens naam voor 'n ervarings-
® O m e n t; in de eerste betekenis alleen kunnen we haar voor het ervarings-
9 e h e e 1 gebruiken, zoals we ook waarneming of voorstelling voor het
ervarings-geheel gebruikten. Wij zullen trachten de naam denken voor de
onaanschouwelike eenheden die ervarings-moment zijn, te vermijden en
hier consequent gedachte of begrip of onaanschouwelikheid te gebruiken.
Een terminologiese moeilikheid blijft nog dat voorstelling vaak ook de
figuur van het voorgestelde betekent, dc aanschouwelikc momenten dus ener
voorstellings-ervaring, en, bij uitbreiding zelfs en gewoonlik, de aanschouwelikc
80) Dat ook de zaak zelf „onaanschouwelikquot; zijn kan — „abstractquot; zegt men dan
liever — gaat ons op 't ogenblik niet aan ; we constateren alleen dat we in taalgebruik
■aet beide soorten van „zakenquot; te doen hebben.
Het „ikquot; dat in het „denkenquot; een ervarings-moment uitmaakt is een ander „ikquot;
quot;^an het „ikquot; van waarneming of voorstelling. Het is het „ikquot; als het blijvende in de
Veranderingen die we „denkendquot; ervaren. Het is het „ikquot; dat in oppositie staat tot
®gt;jn denk-handelingen. Het staat uitgedrukt in de term „wequot; van de definitie van
..denkenquot;. De verschijnselen die we hier ervaren, zijn i n ons „ikquot; zoals we dat kennen
uit Waarneming en voorstelling.
momenten bij alle denken. We zullen vaak, door de te bespreken auteurs
daartoe gedwongen, de term voorstelling in deze laatste zin hebben te ver-
staan. «2)
In alle ervaring zijn er naast aanschouwelike ook onaanschouwelike ken-
momenten, dus van elke waarneming o£ voorstelling vormt de gedachte 'n
moment en in alle denken zijn er naast de gedachte ook aanschouwelike
momenten. 8®) Dit feit der samengesteldheid van elk geheel van menselik
ervaren brengt mee, dat het zeer moeilik is alle terminologiese bezwaren geheel
te ondervangen. Willen we niet het gevaar van terminologiese overlading
riskeren, dan zal voor elk geval de context uitkomst moeten brengen en zal
dus op de schrijver de verplichting rusten die juist te vormen.
We hebben bij voortduring de term ervaring gebruikt; daarover tans
meer. Bij de analyse zijn we uitgegaan van onze houding tegenover het
ken-bare; zo onderscheidden we aanschouwelikheid en gedachte, zo
openbaarden zich drie verschillende houdingen van ons ik tegenover de
„zaakquot; : waarnemen, voorstellen en denken. Doch, we veronderstelden bij
dit alles voortdurend het grondphenomeen van ons leven : de ervarinq.
'n Ervaring noemen we het verschijnsel dat de mens merkt dat hij bij
iets betrokken is. Hij kan dat waarnemend, voorstellend of denkend
merken, en de ervaringen onderscheiden zich daardoor in drie hoofd-
groepen. Doch dit onderscheid betekent in 't geheel niet, dat die onder-
scheiden ervaringen uit, laten we zeggen, geheel ongelijksoortige mo-
menten bestaan. Integendeel; we zagen al: onaanschouwelike en aan-
schouwelike ken-momenten zijn van de drie ervaringsgroepen deel. Doch
er is meer.
Het is de „richtingquot; die de ervaringen verder voert, die hen maakt
tot coupen uit het leven. En wij hebben deze „richtingquot; actief te ver-
staan : wij richten ons zelf, wij streven naar iets. In elke ervaring is een
volitioneel moment: wij „richtenquot; ons altijd, wij kunnen niet ongericht
zijn. Altans zolang we niet slapen, kunnen we zelfs niet zitten suffen,
zonder ons in deze toestand niet enkel te laten, maar te houden.
We kunnen, zolang we bij bewustzijn zijn, ons niet ont-spannen zonder
in-spanning, d.w.z. zonder naar het ontspannen op een of andere wijze
te streven; wij houden ons op, wij bouwen voortdurend aan onszelf en
aan onze houding tegenover het „niet-ikquot;.
Doch, evenmin als 't ons mogelik is ons „ongerichtquot; te ervaren, d.w.z.
zonder streven, zonder willen, evenmin is 't ons mogelik 'n ervaring te
doorleven die op „nietsquot; gericht is; we zijn altijd gericht op „ietsquot;, wij
Het gebruik van voorstelling voor elk ken-geheel vermijden we.
Het is duidelik dat wij menen de theorieën van het „anschauungslose Denkenquot;
der „Würzburger Schulequot; niet door de feiten bevestigd te zien.
kunnen blijkbaar niet op niets gericht zijn: kennen en streven als
ervarings-momenten conditioneren elkander. 84) Kennen en streven zijn
momenten van elke ervaring; het is niet mogelik ze te scheiden, wi,
kunnen ze enkel gescheiden beschouwen.
Er is naast kennen en streven nog 'n derde ervarings-moment: we
voelen: ons kennen en streven is ons weldadig of onweldadig. Het
is dat in eindeloze schakeringen en de twee termen aangenaam en on-
aangenaam zijn zo ruim, dat ze vaak nauweliks aanwendbaar blijken.
En toch is er geen ervaring waarin dit moment, dit ondefinieerbare, dit
niet anders beschrijfbare dan in functie van kennen en streven, met
optreedt 'n Ervaring is zó veel samengestelder dan de beschikbare termi-
nologie toelaat concies uit te drukken, dat het nauweliks de moeite loont
in dit bestek hier dieper op in te gaan. Als ervarings-mornent beleeft
een ieder het verschijnsel van 't voelen; de enige onafwendbare eis die
ons wordt gesteld, is: te zorgen dat wij, bij de analyse ener bepaalde
ervaring, het voelen niet zonder meer in kennen of streven doen opgaan.
Waarnemen, voorstellen en denken zijn drie hoofdgroepen van ervaringen
die onderscheiden zijn naar onze houding, in de mede-constituerende ken-
momenten dier ervaringen, tegenover de gekende werkelikheid aangenomen.
Doch, we kunnen ook 'n ervaring hebben van haat. van liefde, van genot,
waarin het streef- o£ gevoels-moment dermate overheerst, dat wi) met langer
spreken van waarnemen, van voorstellen of van denken, maar dat we de
ervaring benoemen volgens de affectieve of de gevoels-momenten. En met
alleen dat 't ene moment de voorrang boven 't andere krijgt, maar t ene
moment kan ook worden opgenomen in 't andere, zó dat de ene richting
andere richtingen in zich besluit. Het is op deze wijze mogelik. in een bepaalde
hiërarchie, twee dingen tegelijk te doen: taai-gebruik is moment ener denk-
ervaring en toch maakt i n h e t g e s p r e k een waarnemings-moment altijd
deel uit van de taai-ervaring : niet alleen nemen we op een of andere manier
klanken, bepaalde geluiden, waar, maar ook het waarnemen VM n ..spreker
is in de ervaring van de hoorder ingeschakeld en vice versa. Taal-gebruiK in
communicatie is 'n waarnemend denken. Nu benoemen we deze ervaring met
de naam van het centrerend verschijnsel ..taalquot; en we spreken van n taal-
ervaring. De ervaring ondertussen is nog veel gecompHceerder dan we reeds
uit het voorafgaande zouden kunnen opmaken, want de mens ,^_ent met
alleen, ..streeftquot; of ..voeltquot;, maar hij „handeltquot;, hij ..gedraagt zich en ook
zijn eigen handelingen ervaart hij op verschillende wijze. We zullen gelegen-
heid in overvloed hebben hierop terug te komen. De sprekende mens kan niet
alleen zijn eigen spreek-bewegingen waarnemen, hij neemt ook zijn voort-
gebrachte geluiden waar en hij kan ervaren hoe hij zich sprekende ..gedraagtquot;.
Zelfs Ogden amp; Richards (blz. 60). die in het geciteerde werk zo uitslmtend dc
ken-momenten behandelen, zeggen dit.
Hij kan m dc ene ervaring die we 'n taai-ervaring hebben genoemd, nog meer
ervaren: hij kan zich lusteloos voelen en tegelijk z'n winterhand voelen steken;
hl) kan nog meer merken, en toch blijft in zijn ervaring een zekere hiërarchie
bewaard.
De ervarende mens kan zich richten volgens ieder moment zijner
momentele ervaring, en zijn ervaring verandert hiermee van aard, maar
hij kan zijn ervaring niet beleven als 'n veelheid van gescheiden
elementen, doch alleen als'n geheel, 'n eenheid waarin zich onder-
scheidingen openbaren.
Tenslotte dan: de ervaring is 'n eenheid, 'n geheel. De twee be-
grippen zijn volstrekt niet dezelfde en toch gebruikt men ze vaak door-
een. Uit kan gebeuren als we van te voren vaststellen welk eenheids-
begrip wij met deze term bedoelen. „Unum est id quod est indivisum in
se. De eenheid is „ onverdeeld in zichzelfquot;. Wat wil dat zeggen ? Dat
de eenheid geen enkele onderscheiding kan vertonen? Neen. Het be-
tekent alleen dat wat wezens-een is, geen ver-deling in gescheiden
elementen toelaat zonder dat deze eenheid te loor gaat. Het eenheids-
begrip impliceert dus volstrekt niet het onderscheid-loze. Binnen de
eenheid kan onderscheiding bestaan, geen scheiding. De eenheid impli-
ceert niet dat er onderscheidingen moeten zijn; het begrip laat echter
de mogelikheid daarvoor open. «5) Anders is het met 't begrip geheel:
„Totum est omne id, quod unum est et existit in partibusquot;. Het beqrip
„geheel sluit het feit van ón d er sch ei din g in. Dat de ervaring
onderscheidingen vertoont, is niet in twijfel; we hebben dus, als zij 'n
eenheid is, met 'n geheel te maken.
Het bovenvermelde eenheids-begrip is ter bepaling van de ervarinqs-
eenheid niet voldoende. Niet omdat zij onverdeeld is in zichzelf, is de
ervaring 'n eenheid, want dat zou volstrekt niet uitsluiten dat zij 'simpli-
citer de eenheid was ^ iets waartoe de idealistiese taal-kunde metaphy-
sicerend, niet heeft geaarzeld te besluiten — doch zij is nquot; eenLid
omdat zij onverdeeld is_ in zichzelf enonderscheiden minstens van
al het andere. Het „ik stelt zijn ervaring tegenover alle niet-ikquot; het
stelt scheiding en onderscheiding; de metaphysiek moqé de
eindjes aan elkaar knopen, wij linguïsten, en met ons de psychologen,
nebben genoeg aan het feit.
Kin^!nbsp;eenheid en geheel zeggen per se niets omtrent de aard der,
binnen diejenheid en dat geheel, bestaande onderscheidingen. Zij sluiten vol-
HMntiH^M ^^^nbsp;eenheid ook toegepast wordt op verschijnselen die in werke-
h!. ' Jrnbsp;^^ hier buiten bespreking laten Het eenheids-begrip
der ervaring is van een andere aard.
-ocr page 65-strekt niet uit, dat de onderscheidingen die we in het crvarings-gehecl aan-
treffen, zelf weer 'n eenheid, zelf weer 'n geheel, uitmaken; zij impliceren alleen,
dat deze ondergeschikte eenheden binnen en uit het ervarings-geheel moeten
Worden gevormd. Nu is het ervarings-geheel, wat betreft zijn onderscheidingen,
evident geen constante ; het ene ogenblik willen we gaan vissen en het volgende
ogenblik lezen we 'n kalenderblaadje. We hebben dus te maken met wisselende
onderscheidingen binnen een blijvende eenheid; maar van de andere kant open-
baren zich vele onderscheidingen van het ene ogenblik als identiek met onder-
scheidingen van het andere ogenblik: de tafel van twee kunnen we al sedert
jaren opzeggen en we hebben geen reden om aan te nemen dat we 't morgen
niet meer kunnen, en het woord poppekast dateert reeds uit onze vroege
jeugd. Er is niets dat er op wijst, dat wij deze onderscheidingen telkens uit
de eenheid moeten scheppen, moeten differentiëren, integendeel, we syntheti-
seren blijvende ondergeschikte eenheden, die gehelen zijn, tot het grote geheel
onzer ervaring van het ogenblik: onze ervaring is telkens ook een nieuwe
synthese.
De „Gestalt-psychologiequot; is verliefd op het adagium „Totum est prius
Partibusquot; en we moeten toegeven dat ze een goede keuze deed. «6) Maar
het is ook bekend dat de liefde blind maakt, en uit dit adagium volgt
Volstrekt niet. wat de ..Gestalt-psychologiequot; er uit wil lezen, dat alle
onderscheidingen in de ervaring alleen hun volledige verklaring
Vinden uit e 1 k ervarings-g e h e e 1 van het ogenblik. Dat zou alleen waar
zijn als het ervarings-geheel, laten we zeggen „gestolde werkelikheidquot;
Was, als het ervarend individu niet in staat was zijn gestelde onder-
scheidingen te her-groeperen, tot nieuwe momentele synthesen te ver-
heffen : de kaas is vóór de plakjes omdat het de kaas niet gegeven is
Zich in plakjes te onderscheiden of te scheiden; de ogenblikkelike ervaring
kan na en uit vroegere onderscheidingen zijn. omdat het de ervarende
mens wel gegeven is in zichzelf onderscheidingen te poneren die blijvende
gehelen zijn. Synthetiseert hij hieruit een nieuw toevallig geheel,
d.w.z. een geheel aan hetwelk hij geen blijvend karakter geeft, dan is --
en hierin komt weer het „totum est prius partibusquot; tot z'n recht — dit
toevallige geheel alleen mogelik, omdat de blijvende gehelen die hij in
Zichzelf stelt, alleen onder scheidingen zijn en geen scheidingen. ) Het
F. Sander. Experimentelle Ergebnisse der Gestaltpsychologie, in: Bericht über
^en X. Kongress für experim. Psychologie, Bonn 1927. Jena 1928. blz. 23 vlg.
Julius Stemel: Philosophie der Sprache. München und Berlin 1934, is hier een
Ogenblik vaag als hij over de taal schrijft: „Ihre Doppelnatur als Klang und Sinn
bringt sie auch in Ihrer Ausbildung immer in die Gefahr, entweder das eine oder das
ändere allein zu werden. Klang oder blosser Gedanke, das heisst als Sprache zu Grunde
gehen. Sie muss also in jedem Augenblick ihres Seins durch einen elementairen Vor-
gleichsam neugeschaffen werden (curs. v. d. schrijver) als der wechselseitige
Hergang des einen ins andere.quot; (blz. 41) Het eenmaal gestelde blijvende geheel moet
is — evenals 't omgekeerde weinig wenselik moet heten — niet aan
te bevelen met 'n mentaliteit der exacte wetenschappen geestes-
wetenschappelike vraagstukken te naderen. Alleen aan de ervaring
gewonnen begrippen eenheid en geheel zijn voor de linguistiek
bruikbaar, en het zijn deze begrippen die voor geheel onze studie leidend
zullen zijn.
Voor de onderscheidingen die wij in de ervaring aantreffen, gebruiken
we de term moment, en niet, zoals de psycho-physiek deed, element.
Waarom ? Het is het eigenaardige van alle onderscheidingen der ervaring
dat zij alleen bestaan kunnen i n het ervaringsg e h e e 1; en daarin kunnen
ze niet gescheiden bestaan, doch alleen onderscheiden 1 Het is onmogelik
ze zuiver uit te prepareren. Elk deel bestaat bij de gratie van het geheel.
We kunnen niet kennen zonder te streven en we kunnen niet streven
zonder te kennen; we kunnen niet voelen zonder te streven en te
kennen en we kunnen niet streven en kennen zonder te voelen. En
kennen zelf kunnen we weer niet zonder aanschouwelikheid en onaan-
schouwelikheid. Wel kan in pathologiese toestanden één moment wegquot;
vallen — of altans schijnen weg te vallen — doch we kunnen nooit
één moment zuiver overhouden; altijd blijft het, in 'n hogere eenheid
gesynthetiseerd, moment van 'n ervarings-geheel. §8) Geen enkel
ervarings-deel kan ooit zelfstandigheid verkrijgen ten opzichte
van het geheel; het bestaat alleen als d e e 1 en kan ook alleen als deel
bestaan. Het is daarom dat wij de delen van 'n ervaringsgeheel moment
noemen. Een moment is dus een, ten opzichte van het ervaringsgeheel
onzelfstandig deel.
Hei iaal-teken. Gewapend met de begrippen die we ons in de
voorafgaande paragrafen trachtten te ontwikkelen, naderen we nu een
taai-gebeuren om daaruit een bruikbaar directief voor verder onderzoek
te ontwikkelen. We analyseren voorlopig niet verder dan noodzakelik
is om de eerstvolgende hoofdstukken te verduideliken.
Twee jagers liggen aan de rand van een bosweide. De een observeert
de linker-helft van de overkant, de ander tuurt rechts. De zon trekt weg.
het wordt koeler en de eerste vleug avondwind beweegt in het geboomte.
voortdurend geactueerd worden met 'n bedoeling die dit geheel mede omsluit. Wil nieo
dit een „gleichsamquot; her-scheppen noemen, best. Maar dan mag daar niet op volgen •
„Die Natur dieses einheitlichen sich ewig wiederholenden Schöpftmgsaktes ist____etc.quot;
'n latent taal-moment veronderstelt een voortdurend dynamiese „conservatioquot;, geeo
„gleichsamquot; her-scheppen.
Vgl. hiervoor biezonder : A. Gelb. Remarques générales sur l'utilisation dcS
données pathologiques pour la psychologie et la philosophie du langage. Journal blz-
404 en 405, blz. 425 en 426 en passim.
Op eens de rechterman gedempt: „Herten lquot; Links ziet om, en langzaam
glijden de lopen vooruit over de greppelrand. De linkerman heeft een
bepaald klankcomplex waargenomen, dat in die ervaring niet enkel als
geluidsgroep h-e-r-t-e-n 1 fungeerde, doch als aanschouwelik moment van
een kennis-geheel waarin de man wist, dat er sprake was van een
bepaald soort wild. Het aanschouwelike moment van dit ken-
geheel is een figuur, 'n inwendige taal-„vormquot;, de rest noemen we
voorlopig „betekenisquot;. Waarop is de man in deze ervaring gericht: op
..taalquot; ? Nee, op herten. Hij beleeft de aanwezigheid van herten. Het
taai-geheel der ervaring is het middel waardoor de herten-ervaring tot
stand komt. Hij heeft om tot die herten-ervaring te komen, geen herten
Waargenomen, doch wel een bepaald geluidscomplex cn daaraan
de kennis verkregen van het bepaald soort wild: herten. Totaal iets
anders zijnde dan herten, brengt het taai-geheel hem tot de kennis
van herten. Welnu een dergelik geheel waarin we iets anders kennen,
noemen we een teken. De ..zaakquot; die hier in het gebruikte taai-geheel
gekend wordt, zijn de herten als waargenomen ..zaakquot;. De ..zaakquot;
die in herten gekend kan worden, kan ook onaanschouwelik zijn: Herten
zijn zoogdieren. In dit laatste voorbeeld zijn we betrokken op de soort.
Doch. we zouden in dit teken, in de taaiterm herten die ..zakenquot; niet
kunnen kennen, dit teken kon geen herten, hoe dan ook vervangen.
Wanneer wij niet reeds te voren én kennis van herten hadden én
kennis van de „vormquot; h-e-r-t-e-n, en wel een kennis waarin de gedachte
en de figuur een eenheid uitmaken zó. dat wij weten dat zij op elkaar
betrokken zijn. Ook het denk-moment der taai-eenheid heeft dus als
eigenaardig kenmerk, dat het. voordat het in dit ken-geheel. in dit
teken, kan optreden, reeds moment moet zijn geweest van een andere
ervaring, reeds op een of andere wijze moet zijn gedacht. Het taal-
teken neemt dus ook de plaats in van kennis die de taai-gebruiker in
'n waarneming of 'n denk-ervaring reeds van herten heeft verworven.
Het ..denkenquot; in een taalteken m.a.w. is immer een soort secundair
denken, onderscheiden van de denk-momenten ener waarneming waar-
van de aanschouwelike momenten niet die taai-figuur zijn. Een taal-
teken is dus een, op de wijze der taal, gevormd, aanschouwelik-onaan-
schouwelik ken-geheel waarin we iets anders kennen, dat we te voren
reeds, op een of andere wijze, kenden. Dit teken bestaat alleen a c t u als
ervaring s-moment, niet als physiese vorm. Klanken zijn geen taal.
Men noemt de klanken ook teken, en we zullen ons tegen dit spraak-
gebruik niet verzetten, doch ze zijn niet meer en ook niet minder dan
Wat we de uitwendige taai-vorm noemden. We noemen ze een vorm.
Want ze zijn geordende aanschouwelikheid; ze zijn een „taaV'-voim, want
ze „fungerenquot; als lid van een communicatie-proces in taal. — We weten :
in taalgebruik zijn we niet gericht op hetgeen we waarnemen : de klanken,
maar op datgene wat het denken ons doet kennen, op herten in ons
geval. Taai-gebruik is dus een denk-handeling en wel, wanneer we niet
te maken hebben met „inner speechquot;, met „denken in taalquot;, een waar-
nemend denken, want we nemen, behalve in 't geval van „inner speechquot;
altijd ook op een of andere wijze de „klankenquot; waar, de schriftvormen
of altans onze articulatie- of schrijfhandeling.
We abstraheerden in de korte voorafgaande analyse van de momenten
ener taai-ervaring, die geen „Darstellungquot; uitmaken, van de functionele
ervaringsmomenten. We toonden in de vorige paragrafen aan dat we
daartoe t recht hebben, mits we deze vereenvoudiging herstellen zodra
wij de taai-ervaring als geheel beschrijven, en niet alleen het taai-
moment daarin, en mits wij maar niet abstraheren van de eventuele in-
vloed van de andere ervarings-momenten op het Darstellungskarakter
van het taai-moment. Ondertussen, we zetten slechts 'n eerste stap op
de weg die we als de juiste beschouwen; er volgt nog meer.
Aangenomen eenmaal dat wij omtrent de eigen aard van het taai-
moment zijn ingelicht, dan is ook de bouw der taai-ervaring gegeven.
Immers, het taaimoment wordt waargenomen en begrepen; in zover
het een modificatie is van het taai-gebruikend subject, en als zo-
danig wordt ervaren, vervult het een „Ausdrucksquot;-functie, en
functioneert het „appellierendquot;, wekt het strevingen die „Steuerungs-
momente kunnen zijn van 'n „situationsgerichte Reaktionquot;, hetzij die
reactie zich als uitwendige handeling manifesteert, hetzij ze bestaat in
affectieve reacties die voor de waarnemer verborgen blijven. Dat het
taai-moment ook strevingen „darstellendquot; kan wekken en gevoelens
„darstellendquot; kan communiceren, is 'n feit dat bij niemand in twijfel staat.
We gingen — en met opzet — niet uit van concreet bepaald gram-
maties materiaal. Bedoelden we met ons teken „Herten!quot; de zinquot; of
het „woordquot;? Als taai-gebruik een teken-ervaring is, dan is het toch
noodzakelik aan te wijzen in welk taai-moment precies dit teken te vinden
is, en gaat het niet aan, zoals Ogden amp; Richards doen: als gegeven te
nemen, dat 't „woordquot; dat teken is. of zoals Cassirer en Bühler: de zinquot;
tot de eigenlike drager van de taai-symboliek te maken, zonder de'aard
van „woordquot; of „zinquot; volledig te hebben onderzocht, of zonder altans
uit het teken-begrip de noodzakelikheid te hebben afgeleid van de gedane
bhjkt^ ^^^nbsp;voorkomen dat die noodzakelikheid bij hen nergens
Gardiner noemt terecht het woord de eenheid van „taalquot;, en de zin
de eenheid van „taai-gebruikquot;, van „spraakquot;, doch zelfs hij laat na, de
de^etdeÏff T,nbsp;^^nbsp;= ^^^ ^^kt niet de fun-
aerende act d,er aal-eenheid, evenmin als hij de eenheids-notie aan het
in W f r ^^ quot;'^^ende eenheid, die het „woordquot; uitmaakt, gaat ook
° het gebruik niet verloren; zij wordt daar alleen gesyntLtiseerd
oeko^^eS T^'- fnbsp;—• haar o^deÏ
dSe stuS 1 rr r^^^^ ^^ taalgebruik, tracht
smett^vriinbsp;'nbsp;van vreemde
oTln S f arammaüca de grond-begrippen levert, die haar tot
op den huldigen dag maar al te zeer ontbreken.
tweede hoofdstuk
Associatief verband en ervarings-eenheid
Associatie als verklarings-princiep. Dé beschouwingswijze
bij de verklaring van alle taai-gebeuren is nog steeds de associationistiese.
Elke nieuwe, elke andere opvatting vindt het associationisme tegenover
zich. Ook de beschouwingen die in deze studie ontwikkeld worden ver-
keren in dat geval. Toch is er geen diametrale oppositie: ook deze studie
aanvaardt, dat spreekt vanzelf, het feit van het associatie-proces, zij
aanvaardt eveneens een wetenschappelik associatie-begrip, doch zij acht
dat begrip ten enen male onvoldoende om het taalgebeuren te verklaren.
Wat verstaat men onder associatie? Twee dingen: ten eerste het
proces, dat, wanneer twee ervarings-momenten gelijktijdig of onmiddellik
na elkaar gegeven zijn, elk dier ervarings-momenten afzonderlik, als
het — variabel binnen zekere grenzen — op een later ogenblik gegeven
wordt, het andere moment oproept. Reeds Aristoteles formuleerde van
dit proces de wetten. Men verstaat ten tweede onder associatie, de band
die de betrokken ervarings-momenten verbindt. Associatie in de
eerste zin is het ervarings-verschijnsel, dat wij hier wetenschappelik
formuleerden ; associatie in de tweede zin is 'n noodzakelike voor-
waarde voor associatie in de eerste zin; zonder associatie 2 is associatie 1
onbegrijpelik. 1)
Men past associatie als verklarings-princiep in de linguistiek toe en
meent zo het woord-begrip te verantwoorden. Deze „verantwoordingquot;
mag die naam niet dragen, want eerstens laat het ervarings-verschijnsel
woord geen subsumptie toe onder het associatie-verschijnsel; met
andere woorden gezegd: de verschijnselen aan het woord laten geen
op-een-lijn-stelling met associatieve verschijnselen toe; er is een cardinaal
verschil; en ten tweede verklaart het associatie-begrip volstrekt niet
de woord-verschijnselen.
Onder de zeer velen die het associatie-begrip als verklarings-princiep
bij hun taalkundige beschouwingen gebruiken, neemt Erik Wellander2)
een uitzonderlike plaats in, door de ongewone helderheid waarmee hij
1)nbsp;Vgl. K. Lewin. Das Problem der Willensmessung und das Grundgesetz der
Assoziation. II. Psychol. Forschung 2, 1922. blz. 124 vlg.
2)nbsp;Studien zum Bedeutungswandel im Deutschen. Erster TeU.
Uppsala 1917.
zijn inzichten formuleert. Het zijn de eerste veertig pagina's van z'n
genoemde werk, waarin wij deze opvattingen uiteengezet vinden. Wat
leert het associationisme omtrent het woord? „Woord-voorstellingenquot;
worden in de waarneming verbonden met „zaak-voorstellingenquot;; de band
kan vele schakels omvatten, doch elke reproductie van de betreffende
Woord-voorstelling door de betreffende zaak-voorstelling (en omgekeerd),
en ook de realisaties der woord-voorstellingen in de spreek-handeling, ver-
korten, zei men, de associatie-banen, zodat tenslotte tussen woord- en
zaak-voorstelling een directe verbinding ontstaat: het woord is gevormd
en — al is Wellander hieromtrent, door zijn psychologisme 3) nu juist
niet duidelik — in de „voorstellingquot; op de „zaakquot; betrokken.
Het associationisme treedt in vele vormen op, doch in geen enkele
achten wij het in staat, voor de hnguistiek als verklarings-princiep te
dienen. 4) Ons grote bezwaar tegen alle vormen van deze leer is, dat
zij geen verklaring geeft van het feit dat wij het woord als 'n eenheid
ervaren, en niet als een na elkaar van momenten. Alleen dit laatste
verschijnsel zou de associatie, onder een of andere vorm, kunnen ver-
klaren. Het woord veronderstelt een eenheid-gevende act waarin de
Woord-eenheid wordt geponeerd. Het feit dat we elk bepaald woord
ook bewust als eenheid kunnen gebruiken, als op elkaar betrokken
„vormquot; en „betekenisquot; waardoorheen we op 'n „zaakquot; gericht zijn, ver-
onderstelt noodzakelik, dat deze beide momenten niet alleen verbonden
zijn, doch dat wij ze ook verenigd hebben; zonder dat was het
onmogelik dat wij ze, onder welke vorm dan ook, als eenheid, of zelfs
maar als verbonden, kenden: de verbonden momenten zelf verant-
woorden, zonder een dat verband of die eenheid ponerende act, geen
kennis van hun verband of hun eenheid. Alle menselik kennen veronder-
„Die Entwicklung, deren Schlusspunkt beim Individuum die zusammengebrachte
direkte Beziehung bezeichnet, vollzieht sich als eine allmähliche Verkürzung der
Assoziationsbahn zwischen Wort- und Sachvorstellung, indem die Vorstellungen, die
bei dem ersten Hören des Wortes, bzw. im Falle der ersten Verwendung beim
Sprechen, die betreffende Beziehimg vermittelten, eine nach der anderen ausbleiben.
Das Anknüpfen der Vorstellungen von der Sache an den Vorstellungen von dem Worte,
das zuerst manchmal eine langsame und schwere psychische Arbeit war, vollzieht sich
nach zureichender tJbung mechanisch imd augenblicklich. Von dem ganzen Prozesse,
der sich zuerst im Bewusstsein abspielte, bleibt nur das Resultat des Verknüpfens
bewusst: das Wort wird auf die Sache bezogen. Alles andere bleibt unbewusst, d.h.
geschieht mechanisch.quot; (Wellander blz. 19) De term mechanisch bedoelt hij niet als
'.physiesquot;.
*) Reeds ]ac. van Ginneken: Principes de linguistique psychologique. Amsterdam,
Paris, Leipzig 1907. Livre second: §§ 54-75 verklaarde de gangbare associatieve be-
schouwings-wijze onvoldoende, doch eerst veel later is, onder invloed der nieuwere
psychologie, zijn inzicht ook linguisties vruchtbaar geworden.
stelt n eenheid-gevende act, en ook het woord als ken-verschijnsel
veronderstelt deze. Het begrip hiervan ontbreekt aan het associationisme.
Al is het onze voornaamste taak dit begrip voor de linguistiek, en speciaal
voor de studie van het woord, te ontwikkelen, dan hebben we toch
terdege rekening te houden met 't feit dat het merendeel der auteurs,
wier werken tot nog toe de wetenschap der linguistiek vertegenwoor-
digden, prakties van het associationisme niet vrijkwamen en wij dus tot
een voortdurend, in wisselende vorm, herhalen van onze bezwaren
daartegen zouden worden gedwongen, als wij niet op één plaats — en
dan verder niet meer — een kritiese behandeling van het associationisme
plaatsten.
De vormen waarin de leer der associatie wordt voorgedragen zijn vele,
doch het tekort ligt bij alle op dezelfde plaats. Wij kiezen daarom één
representant, en wel ene, die op biezondere wijze de oude leer van het
associationisme vernieuwt en op taai-verschijnselen toepast, om in een
critiek van deze hernieuwde associatie-leer te trachten de fundamentele
tekorten van het begrip ter verklaring van de taai-verschijnselen te
demonstreren. „The Meaning of Meaningquot; van Ogfden amp; Richards is
het werk dat we kozen.
In de taal-kunde zijn niet Ogden amp; Richards opvattingen de leidende,
zij zouden het kunnen worden; het associationisme openbaart zich meest
in de termen en in de begrippen van Wundt, die geen associatio-
nist wilde zijn. Het is daarom dat, na 'n beschouwing van Ogden
amp; Richards, ook van Wundts theorie in dezen een kort overzicht volgt.
»The science of synibolisni«. „The Meaning of Meaningquot;
draagt mede tot ondertitel „a study of The Science of Symbolismquot;, de
nieuwe wetenschap waarvan de Saussure sprak, en die Bühler bepleitte
en begon te ontwerpen. De beide laatste schrijvers beperken zich; hun
semiologie of sematologie neemt niet de vorm aan van een algemene
denk-leer. Ogden amp; Richards beperken zich niet. Evenals Cassirer —
doch in behandeling en opvatting lijnrecht aan hem tegenovergesteld '—
beschouwen zij de uitkomsten hunner wetenschap als de volstrekt alge-
mene voorwaarde voor alle b e g r ij p e n, als 'n nieuwe grondslag voor
alle denken (blz, 47), voor alle wetenschap, voor „physicsquot; (blz. 85)
niet minder dan voor taal (blz. 222). In hun „Prefacequot; op de tweede
uitgave, wijzen zij op de verspreiding die hun opvattingen vonden, aller-
meest in Amerika. Het reeds genoemde werk van Willem L. Graff is
daar 't beste bewijs van. ^) De Zweed Gustaf Stern oefent al meer critiek
5) Vgl. nog : Harry de Veltheym Velten in 'n artikel „The Science of Languagequot;
Publications of the Modern Language Association of America. Vol. XLVIII, 1933.
blz. 608 vlg.
en Gardiners vermelding van Ogden amp; Richards beperkt zich tot enkele
noten. Deze gradatie in de waardering die hun werk vindt, is zeer be-
grijpelik. Want de schrijvers hebben wel een uiterst belangrijk werk
verricht, doch dit werk bestaat hierin, dat zij het uitgangspunt van
nagenoeg alle linguistiese studie uit het laatste kwart der 19e eeuw, en
de eerste 10 jaren der 20ste, de associatie-theorie, met een weergaloze
scherpte van blik en volkomen aangepaste terminologie plaatsen in het
centrale punt der nieuwe linguistiese opvattingen: de tekenleer. Zet in
plaats van „engramquot; „voorstellingquot;, in de plaats van „engraphies ver-
bandquot; „associatiequot;, in de plaats van „psychological contextquot; „bewust-
zijnquot;, en er is geen ander nieuws onder de zon, dan een reeks scherp
bepaalde en toegepaste namen, een nieuwe snit in de linguistiese mode;
het levende lijf bleef, als 't waar is dat 't niet geheel gezond zou zijn.
ziek als te voren.
Het invoeren van een tekenbegrip zoals Ogden amp; Richards dit doen,
levert geen enkel verklaringsprinciep dat de linguistiek tot nog toe niet
toepaste. Zij deed prakties niet anders dan Ogden amp; Richards tans
Wensen. En het is die associatie-theorie en deze gloed-nieuwe tekenleer,
die het inzicht omtrent datgene ..was zur Sprache notwendig gehort und
Was nichtquot;, vertroebelt. Beide missen het begrip der eenheid-gevende act
die elke ervaring pas mogelik maakt, het begrip der structurerende werk-
zaamheid van de ervarende mens.
Wat is er dan aan Ogden amp; Richards beschouwingen nieuw? 6).
Eigenlijk alleen hun biologiese verklaringswijze, consequent toegepast
op teken-verschijnselen. Zij zeggen een behaviourisme te huldigen dat
zij als „verbeterdquot; aandienen (blz. 23). doch hun behaviourisme doet
aan het eigenlik waardevolle dat de behaviouristiese methode bezit, te
kort. Bij hen wordt de taai-gebruikende mens teruggebracht tot een
biologies „mechanismequot; dat zijn verrichtingen ervaart. De behaviouris-
tiese beschouwing van een ..totaalquot;, een handelend individu in zijn om-
geving, verschrompelt in hun werk tot een studie van ken-verschijnselen
bij één individu, geïnterpreteerd met biologiese termen en begrippen. Het
oorspronkelike behaviouristiese grond-princiep der eliminatie van de
introspectie als ken-bron voor psychologiese wetenschap, laten zij vallen :
8) De schrijvers hebben de autonome ontwikkeling der franse school blijkbaar weinig
gevolgd. De naam H. Piéron wordt tweemaal genoemd. Pierre Janet en Henri Walion
ontbreken geheel. Het artikel van de laatste Le problème biologique de la
connaissance in de ..Traité de Psychologiequot; van Georges Dumas. Tome I.
Paris 1923. blz. 202 vlg. bevat reeds hun grondgedachten, en de omwerking en uit-
breiding daarvan in de „Nouveau Traité de Psychologiequot;. Tome premier. Paris 1930.
blz. 293 vlg. tracht aan deze gedachten een volledige biologiese fundering te geven,
•^ie bij Ogden amp; Richards volkomen ontbreekt.
zij gaan uit van gegevens die zij alleen uit ervarings-beschouwing kunnen
putten. Zij zeggen die gegevens der introspectie niet te zullen aan-
vaarden, tenzij ze die kunnen verifiëren uit de observatie van andere
individuen, doch deze verificatie bestaat bij hen niet — zoals bij het be-
haviourisme — in een gedrag s-interpretatie, doch in het „benoemen
met biologiese termen. 7) Markey, wiens werk van later datum is dan
de eerste editie van Ogden amp; Richards (1923), is met dat behaviourisme
niet geheel ingenomen en hij completeert dan ook, misschien voor de
schrijvers van „The Meaning of Meaningquot; niet altijd op de meest wense-
like manier, de grondgedachten door hen ontwikkeld. Het zijn alleen
hun grondgedachten die wij in de volgende paragrafen bespreken.
»Sign«. Laten we veronderstellen dat we voor 't eerst een appel
zien8). Wat gebeurt er? We nemen een bepaalde kleur-combinatie
waar, van een bepaalde vorm en grootte. We grijpen, bijten, en proeven
een bepaalde smaak. De ervaringen die we maken vormen één complex,
dat we de appel-ervaring zullen noemen. Doch, ze vormen een complex
van verbonden deel-ervaringen. Een dergelik complex noemen we een
„contextquot;. — Een dag later. Weer nemen we een bepaalde vorm en
grootte waar, en____ we verwachten een zelfde smaak-ervaring als
gisteren.9) De gedeeltelik hernieuwde appel-ervaring roept het
andere, niet hernieuwde, deel der oorspronkelike ervaring op. Hoe kan
dat ? Alleen wanneer we aannemen dat de vroegere ervaring in ons
organisme sporen heeft achtergelaten. Zulk 'n spoor noemen we een
engram. „An engram is the residual trace of an adaptation made by
the organism to a stimulus.quot; {Ogden amp; Richards blz. 53) Wie heeft er
ooit een engram waargenomen? Niemand. De engrammen, zoals we
zeiden, moeten verbonden zijn, anders was 't onmogelik dat de her-
■») Zij menen, zoals wij in het vervolg nog zullen zien, denken te verklaren, als
zij een beschrijving geven van daarbij betrokken physiologiese processen en een hypo-
these van de samenhang dier processen. Het behaviourisme heeft zich van deze mis-
vatting vrijgemaakt, ƒ. T. Dashiell: A Physiological-Behaviouristic Description of
Thinking. Psych. Rev. 1925. vol. 32. blz. 54 vlg. zet uiteen, dat het toeschrijven van
denk-verrichtingen aan vocale processen, gesties en andere waarneembare motoriese
processen, enkel een poging is tot het geven van een meer adaequate physiologiese
basis. Die physiologiese basis zoeken zij niet enkel in de hersenen, maar in het
complex van alle bij een smaak-act betrokken organiese processen. — Het standpunt
van het oorspronkelike doctrinaire behaviourisme van ƒ. B. Watson. A Psychology
from the standpoint of a Behaviourist. Philadelphia and London 1919, is door schrijvers
als Dashiell overwonnen en verlaten.
8)nbsp;Het voorbeeld is van Gca{[ (blz. 72 vlg.). Ogden amp; Richards nemen als voor-
beeld het aansteken van een lucifer (blz. 52 vlg.).
9)nbsp;We veronderstellen de band gelegd na één ervaring. De veronderstelling is ge-
rechtvaardigd. Het verschijnsel komt frequent voor.nbsp;^
nieuwde actie van een stimulus, hier de kleur-vorm-grootte, een deel
van de „responsequot;, hier de verwachte smaak, opriep. Die band noemen
we associatie.nbsp;i. •• *
Nemen we de tweede dag kleur-vorm-grootte waar, dan „verwachten
we eenzelfde s m a a k-ervaring als de vorige dag. Die verwachte
smaak-ervaring is in feite de excitatie, de „ecphorisering , van een
deel van het engram-complex dat in de eerste appel-ervaring tot stand
kwam 10). De kleur-vorm-grootte-waarneming van de tweede dag leidt
dus tot ecphorisering van het smaak-e n g r a m. Dat nu, de actie van
die kleur-vorm-grootte op het contextueel verbonden smaak-engram, is —
zo zeggen Ogden amp; Richatds ^ haar teken-functie. De elementen
voor een definitie van het teken zijn daarmee gegeven : „A sign is always
a stimulus similar to some part of an original stimulus and sufficient to
call up the engram formed by that stimulus.quot; (blz. 53) Is nu de her-
nieuwde kleur-vorm-grootte-waarneming het teken, dan is het geëcphori-
seerde smaak-engram de „betekenisquot; daarvan.
Ogden amp; Richards sluiten zich bij 't spraakgebruik aan door de stimulus
sign te noemen. In het vorige hoofdstuk wezen wc er reeds op (blz. 23),
dat deze mening een wetenschappelike correctie behoeft. Dc schrijvers brengen
die correctie niet aan, en het is begrijpelik dat zij dit nalaten; dc reden daarvan
blijkt verderop. Toch mogen wij niet nalaten, er op te wijzen dat ook hun
eigen theorie deze correctie eist. Immers, wat is in he t o r g anis mc ver-
bonden, dc stimuli of de „adaptationsquot;? Het antwoord is niet moeilik: de
..adaptationsquot;. Dus, hun definitie, volkomen zuiver gesteld, diende te luiden:
.,A sign is always the excitation of an adaptation to a stimulus by a stimulus
similar to some part of an original stimulus and sufficient to call up the engram
formed by that stimulusquot;. Ogden amp; Richards vereenvoudigden hun definitie
wel wat sterk, al geven wc graag toe dat de formule in die vereenvoudigde
vorm zich veel eleganter laat ontplooien. Alleen een hernieuwde stimulus
kan, ook volgens hen, als „signquot; fungeren, doch deze stimulus kan dit alleen,
— opnieuw: volgens hun eigen opvatting — door 't feit van dc adaptatie
van het organisme aan dc eerste stimulus. In het verdere verioop der onder-
zoeking worden dc schrijvers trouwens zelf gedwongen de correctie, onder
een andere term, aan te brengen. Als zij sensation, „gewaarwordingquot;, invoeren,
heet 't dat die „sensationsquot; „first order signsquot; (blz. 83) uitmaken. Marfccy
brengt onmiddellik in zijn teken-definitie dc term association. Hij definieert
dan als volgt: „the sign is an event which, due to its association with some
other event or object, signalizes the latter.quot; (blz. 115, 116)
Hct begrip „meaningquot;, zoals de schrijvers ons dit aan hun „signquot;-
quot;) Ogden amp; Richards: „The expectation is the excitation of part of an engram
complex which is called up by a stimulus____similar to a part only of the original
stimulus-situation.quot; (blz. 52)
-ocr page 76-begrip ontwikkelden, maakt het Xlle en XlIIe geval uit hunner cataloog
van het betekenis-begrip (blz. 186). n) Het is duidelik dat, tenminste
volgens de theorie van Ogden amp; Richards, bij een verloop der er-
varing in omgekeerde richting, ook de smaak „tekenquot; kan zijn, de rest
„betekenisquot;. En omdat, volgens de schrijvers, het zo juist beschreven
proces de grondslag is voor elke teken-ervaring, onverschillig welke,
moet dus ook elke teken-ervaring omkeerbaar zijn. 12) Dit volgt uit
de theorie! Doch de practijk, wat leert de ervaring ? Precies 't om-
gekeerde. ) De rood-wit-blauwe vlag gedragen voor een groep
deelnemers aan de olympiese spelen „betekentquot; de Nederlandse natio-
naliteit der deelnemers, maar „betekenenquot; de deelnemers van neder-
landse nationaliteit ook de rood-wit-blauwe vlag ? De taaiterm kat
betekent b.v. zeker lenig vierpotig muizen-verslindend dier, maar „be-
tekentquot; zeker lenig vierpotig muizen-verslindend dier ook de taaiterm
katl Het bloed kruipt waar 't niet gaan kan. Ogden amp; Richards ver-
geten heel de „verbeteringquot; die hun behaviourisme zou moeten vertonen;
ze verlaten het gebied der ervaring zo gauw hun theorie
daarvan geen verdere verklaring biedt. Bühler. wie toch in 't algemeen
moeilik een weinig vriendelike schrijfwijze kan worden verweten, ge-
bruikt, wanneer hij de theorie der omkeerbaarheid van de teken-ervaring
critiseert, sterke uitdrukkingen. Zij is „ein Nonsens und nichts anderesquot;,
de „verhängnisvollste aller Stoffentgleisungenquot;, een „prinzipieller Miss-
griffquot; (Axiomatik blz. 45). Zo is het. Men voegt eerst, op grond van
de theorie, twee in de ervaring onderscheiden feiten samen en negeert
dan het ene ten koste van het andere. Een feit is, dat vorm en betekenis
verbonden zijn en elkaar wederkerig kunnen oproepen: als we 'n kat
zien, kunnen we kat ervaren en omgekeerd; hebben we een associatieve
Geen enkel associationisties ingestelde beschouwing ontkomt hieraan. Walter
Pillsbucg amp; Clarence Meader. The Psychology of Language. New-York-London 1928.
blz. 167 zien in de „betekenisquot; een soort circulair verschijnsel omdat het woord het
„objectquot; oproept en het „objectquot; het woord. Hoe dit te rijmen valt met hun consta-
tering : „The feeling of meaning is very distinct, very characteristicquot; (blz. 117) is mij
niet geheel duidelik.
12)nbsp;Op pag. 199-200 zeggen Ogden amp; Richards dit dan ook zelf: „Thus the effect
of the striking of a match is either a flame, or smoke, or the head falling off or
merely a scraping noise or an exclamation ! In this case the actual effect is the meaning
of the scrape, if treated as a sign in this respect, and vice versa.quot; (vgl. nog blz. 59)
Het is derhalve geen wonder dat Grail de allereerste uiteenzetting van zijn teken-
betekenis-analyse met deze constatering sluit: „In the illustration chosen above the size-
colour-shape experience is the sign of and means the taste experience and vice versa.quot;
(blz. 79)
13)nbsp;Bühler in zijn „Axiomatikquot; blz. 27 en blz. 45 stelt niet alleen 't feit vast, doch
bewijst ook de noodzakelikheid van deze niet-omkeerbaarheid.
keten dan kunnen de schakels elkander oproepen, maar „betekentquot; de
ene schakel de andere ? „Betekentquot; Wien Neerlandsch bloed misschien
door d'aderen vloeit, en omgekeerd ? „Betekentquot;, in 't alfabet, de fe de c
omdat de fc de c en de c de fe oproept ? De teken-ervaring is een totaal
ander feit. We houden ons aan het niet weg te redeneren ervarings-
gegeven, dat 'n teken als ervarings-moment slechts één richting
vertoont, nl. de richting op de „zaakquot;. Daarnaast staat die andere, geheel
ongelijksoortige ervaring, dat de zaak ons ook het teken in de gedachte
kan brengen.
Het „Signquot;-begrip, zoals Ogden amp; Richards dat uit de begrippen:
stimulus, adaptation, engram en context tot hiertoe ontwikkelden, ver-
antwoordt de specifieke teken-ervaring niet. Toch wordt aan dit eerste
begrip in het verdere verloop van hun beschouwing geen nieuw element
toegevoegd. We zullen dat waar moeten maken.
»Interpretation«. Het begrip „meaningquot;, zoals we dat tot hiertoe
bij hen vonden, definiëren Ogden amp; Richards als: „That which is
Actually related to a sign by a chosen relationquot;, of ook als: „TJie
Mnemic effects of a stimulus. Associations acquiredquot; (blz. 186). Het
2o gedefiniëerde is de „betekenisquot; van 'n „signquot;. Doch zij definiëren
hetzelfde verschijnsel ook als : „That which a sign is Interpreted as being
ofquot; (blz. 187). Wat betekent nu de term „Interpretationquot;? „Interpre-
tationquot; is de naam voor het verschijnsel dat zij, als functie van 't op-
treden van 'n „signquot;, „meaningquot; noemen, doch als mnemies gevolg van
'n stimulerende oorzaak: „thoughtquot;, gedachte, denken. Wat gewoonlik
„thoughtquot; genoemd wordt, zeggen de schrijvers, is niets anders dan
„interpretationquot;, d.w.z. interpretatie van 'n teken. Het is nuttig hier het
eigen voorbeeld van de schrijvers te nemen: we hebben vroeger lucifers
aangestreken; we strijken weer, verwachten een vlam (waargenomen
strijken is teken, de verwachte vlam betekenis), de vlam komt. De vlam
is hetgeen waarop wij van te voren waren ingesteld, engraphies voor-
bereid. De „expectationquot;, de ecphorisering van deze toestand van en-
graphiese bereidheid, van het vlam-engram dus, „is similar to processes
which have been caused by flame in the past and further it is 'directed to'
14) Dempe (blz. 80 vlg.) bespreekt de kwestie uitvoerig. Hij bewijst overtuigend
dat er geen teken kan worden verklaard enkel uit het feit van het verbonden
zijn van ervaringsmomenten, doch dat de verbonden momenten moeten zijn „ausgefasstquot;
(blz. 84), „gesetztquot; (blz. 87), verenigd zeggen wij: „Das erfasste Zeichen (welcher
Art es auch immer ist) stellt in eindeutiger Weise, in einer identischen, nicht umkehr-
baren Richtung dem Bewusstsein etwas vor, was (unter, normalen Umständen) nicht
das Zeichen selber ist, wir sagen : es s t e 111 etwas d a r.quot; „Die Darstellung aber muss
gesetzt werden, und in dem Setzen steckt das Finale.quot;: uit het doel der „Setzungquot;
'Volgt de aard van het teken, dat is de conclusie die wij trekken.
the future. If we can discover what this 'directed to' stands for we shall
have filled in the chief part of our account of interpretationquot; (blz. 54).
Maar, dat onze verwachting gericht is op 'n vlam. kan volgens Ogden amp;
Richards, niets anders betekenen dan dat zij, die verwachting, ver-
oorzaakt is door 'n vlam: „A thought is directed to flame when
it is similar in certain respects to thoughts which have been caused by
a flamequot;. En de conclusie, die, maar zonder reden, zeggen de schrijvers,
,,will shock every right-minded personquot; (blz. 55)? „Ik denk aan een
vlam,quot; wil zeggen: „mijn gedachte is veroorzaakt door een vlamquot;. Dat
is interpretatie van een teken. Iets interpreteren wil niets anders
zeggen dan de excitatie, de ecphorisering van een engram ervaren. Zij
vindt haar oorzaak in de hernieuwde actie van een stimulus en dus
ook: „An interpretation is in itself a recurrence.quot; (blz. 56) „Hence it is
evident that in all our life we arc continually busy interpreting all kinds
of sign-situationsquot; 15). Maar hoe is 't nu mogelik dat onze „interpre-
tationsquot;, onze „gedachtenquot;, vaak zo heel weinig op de waarneembare
werkelikheid lijken? Waarom — om het probleem aan een concreet
voorbeeld te verduideliken — waarom lijkt de gedachte „vierkantswortelquot;
b.v. zo weinig op de drie appels die ik onderscheid op een vruchten-
schaal met negen goudreinetten ? We geven toe dat de drie appels, in
hun waarneembare positie tegenover elkaar, een aanschouwelike reali-
satie kunnen zijn van het begrip „vierkantswortelquot;, maar we vragen
ons toch af of we het begrip vierkantswortel kunnen „interpreteren'
alleen uit de waarneming der „stimuliquot; van onze vruchtenschaal, of van
onverschillig welke andere aanschouwelike realisatie van dat begrip?
En, is de theorie der „interpretatiequot; van Ogden amp; Richards juist, dan
moeten deze „stimuliquot; ons begrip „restlosquot; kunnen verklaren. Deze, op
z'n minst verbluffende, conclusie trachten de schrijvers te ontwijken door
hun theorie der concatenatio (blz. 204) der stimuh en dus der contexten.
Onze gedachten zijn niet zonder meer stempel-afdrukken van de
stimuli, want een geëcphoriseerd engram is altijd deel van een context.
En omdat de stimuli, zoals duidelik is, in een zekere „concatenatioquot;
voorkomen, zijn de verschillende contexten ook weer verbonden. 16)
Naarmate nu stimuli en contexten in verschillende combinaties verbonden
optreden, kunnen zowel een stimulus als een geëxciteerd engram telkens
teken worden voor een andere betekenis, d.w.z. voor een ander geëxci-
quot;) Vgl. Graff, blz. 79.
De ene keer bestaat zon stimulus-complex b.v. uit een gebouw met een vlag.
dan uit een soldaat bij een vlag aan een mast, dan uit een soldaat op een paard, dan
uit een soldaat op een paard voor een gebouw, dan uit een paard voor een gebouw
etc. etc.
teerd engram. Zeer verschillende engrammen worden zo op onder-
scheiden wijzen verbonden, contextueel samengebracht, en het is nu
moqelik dat een stimulus een engram-complex exciteert, waarvan de
ledL oorspronkehk nooit door één zelfde stimulus-complex werden ver-
oorzaakt. Onze geëxciteerde engrammen, onze „interpretaties . onze
„gedachtenquot;, kunnen zo geheel onafhankelik schijnen van actuele stimuh.
doch in werkelikheid zijn die gedachten alleen mogelik, omdat ze, door
vroegere stimuli in ons organisme als engram vastgelegd, nu door n
stimulus die op een of andere wijze met die engrammen is verbonden,
worden geëxciteerd. Onze ..gedachtenquot;, hoezeer de interpretaties ook
samengesteld mogen zijn. blijven intrinsiek afhankelik yan de stimuli, i^)
Overzien we nu nog eens het voorafgaande, dan blijkt alles inderdaad
tot zeer eenvoudige grondslagen teruggebracht: Expectation, meaning,
interpretation, thought, belief, zijn niets anders dan de ervaring van een
geëxdteerd engram. beschouwd onder verschillend opzicht En omdat
een engram nooit iets anders zijn kan dan een residual t ace of an
adaptatL made by the organism to a stimulus . neemt volgens deze
verklaring, niet alleen alle kennis haar aanvang bij een „gewaarwording
de^ Iren, maar is zij ook nimmer iets anders dan een combinatie^^^^^^
de sporenquot; daarvan. Ontdaan van haar terminologie, is deze theorie
een'hernieuwde, ingenieuse. twintigste-eeuwse. schematisering van het
quot;'tconlUl«. Ondertussen is het duidelik dat geheel de theorie steunt
op het context-begrip, dat in de voorafgaande redeneringen al voort-
durend werd verondersteld, doch dat zijn verklaring iiog met kreeg.
Ogden amp; Richards onderscheiden twee context-vormen, de ..external en
de ..psychologicalquot;. Paal^^) geeft reeds verschillende elementen waaruit een
context-theorie kan worden opgebouwd. Morr/squot;) vestigt er meermalen de
Wc bezitten nu, volgens de schrijvers, ook gegevens voor een oplossing van het
probleem: waar of onwaar : onze „interpretatiequot;, onze „expectation kan m
vals zijn. ..Expectationquot; is n geëxciteerd engram in zover het vroeger stimtui
veroorzaakt Doch. deze ..expectationquot;, dit geëxciteerd engram. wordt ..bdief
voor zover het door een stimulus uit een actuele groep van stimuli
geverifieerd, d.w.z. zou kunnen worden vervangen (of niet vervangen) door een gei jk-
vormige ..sensationquot;. Nu is 't duidelik dat we ons wel eens vergissen, dat we verKeerd
..interpreterenquot;. Dat komt dan omdat ons belief vals was. d.w.z. het geecphonseerde
engram-complex was b.v. niet adaequaat aan het totaal der momente e stimuli: de
lucifer die we meenden waar te nemen, was van marsepein. Formuleren we nu:
■.dadelijk komt 'f vlammetjequot;, dan hebben we 't mis. Op blz. 76 geven de schrijvers
ook nog physiologiese redenen van vergissingen, verhoogde bloeddruk, b.v.
18) Prinzipien®, blz. 79-81.
1®) E. P. Morris. On Principles and Methods in Latin Syntax. New York-London
1902. blz. 79. 87 en passim.
aandacht op. Wellander onderscheidt een drievoudige „Zusammenhangquot;
(blz. 6); Pillsbury amp; Meader vullen de gegevens aan (blz. 205, blz. 14, 15 en
passim) en achten de context als verklaring voor 't betekenis-verschijnsel
evenzeer noodzakelik; de Laguna doet 't zelfde nog uitvoeriger. Zij onder-
scheidt vier context-soorten: behalve van „perceptual contextquot; en „language
contextquot;, spreekt zij, onder dc term setting, van een context-verschijnsel dat
zij ook ..affective settingquot; noemt; en dan vermeldt zij tenslotte nog een
„situation of presumptionsquot; (blz. 91, 97, 107 en 109). Gra/f interpreteert de
schrijvers van „The meaning of Meaningquot; minder gelukkig (zie hierachter
blz. 63), Gardiner vat dc verschijnselen onder de term situation samen
(blz. 49 vlg.), Gustaf Stern tracht ze, op een nog nader aan te geven wijze
(zie hierachter blz. 398), met het oog op hun verhouding tot de taai-feiten
in een systeem te brengen (blz. 139 vlg.).
Bij Ogden amp; Richards is de ervaring en dc mogelikheid der interpre-
tatie alleen fundamenteel gewaarborgd door dc samenhang der stimuli.
Vandaar dat hij context definiëert als „a set of entities (things or
events) related in a certain way; these entities have each a character
such that other sets of entities occur having the same characters and
related by the same relation; and these occur nearly uniformlyquot; (blz. 58).
En, dan maken we kennis met de befaamde hond der nieuwe psycho-
logie. Die hond dan, op zolder, hoort de etens-bel of 'n gongslag be-
neden, rent dc trap af, de eetkamer binnen. De hond ..interpreteertquot;
de gongslag als een teken. Hoe kan dat ? Alleen op grond van vroegere
ervaringen: „In this experience there have been so to speak recurrent
clumps of events and one such clump has been made up roughly as
follows: Gong, savoury odour, longing contemplation of consumption
of viands by diners, donations, gratification.quot; (blz. 56) Déze „set of
entitiesquot; is een „external contextquot;. Een dergelike „dumpquot;, bedenken wij
dat wel. is een ervaring, „an experiencequot;, waarin de stimuh actueel
worden ervaren. In deze ervaring wordt een complex van engrammen
veroorzaakt.
Nu hoort de hond op 'n zekere keer de gong zonder dat hij iets
ruikt. Wat gebeurt er? „Thanks to past experience of gong-sounds
together with savours in the interpretative dog, this present gong-sound
gets into a peculiar relation to past gongs and savours, longings etc.,
so that he acts in the sagacious manner described, and is in evidence
at the meal. Now this set of mental events — his present hearing of
the gong, his past hearings of similar sounds, his past savourings to-
gether with gongs etc., and also his present mental process owing to
which he runs into the dining-room — such a set we shall call psycho-
logical contextquot; (blz. 56) Wat is het verschil met een „external con-
textquot; ? Dat in een psychologiese context altijd geëxciteerde engrammen
deel zijn van de ervaring. Prakties bestaat dus elke waarneming uit een
„external contextquot; en n „psychological contextquot;. De „external context
kan geheel „recurrentquot; zijn of ten dele nieuw. Dat zij geheel nieuw zou
kunnen zijn, dus geen enkele stimulus zou kunnen bevatten gelijkvormig
aan een stimulus uit vroegere „external contextquot;, is eveneens _ prakties
uitgesloten. In elke ervaring hebben we dus „interpretaties d.w.z.
„d e n k-momentenquot; te verwachten.
De verdeling in deze twee contexten lij kt niet adaequaat; ze dekken elkaar
ten dele: de „external contextquot; is 'n ervaren stimuli-complex en de „psycho-
logical contextquot; een complex van ervaren stimuU en geëxciteerde enpammen.
Graff meent dan ook blijkbaar de theorie van Ogden amp; Richards te mogen
corrigeren en zegt: „Such a context is external if the entities are stimuh; it
is pfychological ii the entities are engrams.quot; (blz. 179 De correctie van
Gra/is niet gelukkig, zij miskent de aard der ervaring zoals Ogden amp; Richards
Zich die denken. Het herhaald horen van de gong immers wordt door Ogden
b Richards met even zoveel woorden tot de psychologiese context gerekend.
..his present hearing of the gong. his past hearing of similar
En. dit herhaald horen is niet enkel: excitatie van engrammen, ^aar «ok^
gestimuleerd worden. In zover de kennis die op deze stimulering berust een
Lhaling is, is zij van een andere aard dan de herhaling die de hond door-
maakt in de kennis die bestaat in de geëxciteerde engrammen, wier stimu i
in de „externalquot; context van 't moment niet opnieuw voorkomen: de reuk
b.v. Het horen van de gong de tweede maal is geen interpretahe alleen, het
is een soort verdubbelde ervaring : gestimuleerd worden en geexciteerd worden
door soortgelijke engrammen. De reuk echter, als deel van de psychdogiese
context van 't ogenblik, is zuivere „interpretatie , is het „be ekems -ver-
schijnsel dat optreedt in functie van de stimuÜ van t ogenblik, van het
momentele „tekenquot;, van de gongklank-ervaring.
De psychologiese context is dus een zeer complexe ervaring, en Gra[[
had niet het recht om hem enkel tot een complex van geëxciteerde
engrammen terug te brengen. Wel beschouwen Ogden amp; Richa^s de
psychologiese context terecht als een actuele ervaring, die geen „latente
kennisquot; omvat, en waarvan dus niet-geëxciteerde engrammen geen deel
uitmaken. 20) Een psychologiese context bestaat dus zowel uit een
stimulus, gelijkvormig aan een stimulus uit een vroegere ..external con-
text, als uit geëxciteerde engrammen, residuen uit 'n vroegere „external
Context.
De term „mental eventquot; zou wel verbazend ongelukkig zijn als de schrijvers er
ook „latente kennisquot; mee zouden moeten bedoelen. Trouwens, op blz. 57 volgt: „a
psychological context being a recurrent set of mental events peculiarly related to one
another so as to recui, as regards their main features, with partial uniformity.quot;
Van fundamenteel belang is het, te bedenken dat de ecphorisering
niet altijd het gevolg hoeft te zijn van de werking van uitwendige
stimuli. Het is mogelik dat een engram geëxciteerd wordt ..through some
sort of internal causationquot; (blz. 215). Het interpretatie-proces verloopt
dan onafhankehk van de stimuli „from without . Het enige controle-
middel dat we dan voor de juistheid onzer „interpretaties . onzer „ge-
dachtenquot;, hebben, is alleen de „externalquot;-context-ervaring die we moeten
trachten te reconstrueren (blz. 82).nbsp;^ j c
Het begrip der psychologiese context is in de theorie van Ugden ö
Richards volstrekt onmisbaar. Het moet niet alleen wat wij „waarnemen
noemen, verklaren; het moet ook de mogelikheden van denken over
dingen die nooit als stimuli-complex in één „external context verenigd
zouden kunnen optreden, bewijzen. De psychologiese context verbind
in tijd en ruimte verre gescheiden stimuli (blz. 56), verbmdt gehee
verschillende „external contextsquot;, en op die manier wordt zi, geacht
ook een verklaring te geven van elke gedachte die met zonder meer aan
de waarneembare werkelikheid kan zijn ontleend. Zi, heef t begrip
„vierkantswortelquot; b.v. te verklaren. Denken is dus -- het klinkt ver-
bazend traditioneel - een teken-ervaring, en taalgebruik is quot;i^ts anders
dan een bepaalde denk-manier, een bepaalde teken-ervaring. En het feit
van het contextueel-verbonden zijn der engrammen maakt dit, en alle
andere denken, mogelik. Stimulus, engram, context, sign interpretation,
ziehier de gegevens in hun natuurlike opeenvolging. Is het context-
begrip inderdaad in staat de gevraagde diensten te bewijzen? Neen.
Laten we de mogehkheid in de koop nemen dat stimulering en geexci-
teerd engram „kennisquot; zouden kunnen verantwoorden, dan verk aart de
context nog volstrekt niet de differentiëring en de structuur die onze
kennis vertoont. In détail zullen we dit verderop behandelen, doch enkele
opmerkingen mogen hier reeds volgen. Het is een feit, dat de smaak
ons de kleur-vorm-grootte kan te binnen brengen, en omgekeerd; en dit
is waar van alle stimuh die in 'n „externalquot; context samen optreden.
Maar het is ook een feit, dat deze algemene mogelikheid om als teken
en interpretatie te fungeren, beperkingen vertoont, waarvoor het context-
begrip geen zweem van verklaring biedt. Waarom is m'n hoed niet
't teken voor m'n hoofd, m'n neus niet voor m'n zakdoek, mijn
schrijfpapier niet voor m'n penhouder en omgekeerd? Al deze
„dingenquot; als stimuli-complexen worden engraphies verbonden, vast-
gelegd. en pêle-mêle in psychologiese contexten gereproduceerd. Het is
toch helemaal zo'n wonder niet, dat rood op wangen ons bellefleuren
te binnen brengt, of 'n bepaald soort koffie-kan onze. op dat vocht lO
gelijksoortige kan verzotte, tante; waarom „betekentquot; dan wang geen
bellefleur en koffie-kan geen tante en omgekeerd? Nog eens:
nemen we een ogenblik aan dat adaptatie als stimulering of engram
„kennisquot; verklaart, dan verklaart de context toch nog geenszins deze
differentiatie, evenmin als zij de vaste structuur der contextuele een-
heden „appelquot;, „hoedquot; of wat dan ook verantwoordt. Zoals het context-
begrip daar ligt, laat het deze feiten volkomen onverklaard.
Wat verklaart de context en het. haar funderende, associatie-begrip
dan wel? Het legt, in de theorie van Ogden amp; Richards, in psycho-
logiese interpretering, de physiologiese voorwaarden bloot voor de
vorming der ervaringen en geeft zo een verklaring van de „mechaniese'
grondslagen van het menselik kennen en van het teken-gebruik.
»Symbol« als engram. Er is een biezonder soort „signsquot;, namehk
die tekens, die de mensen gebruiken om met elkander te communi-
ceren en die ze als denk-middel gebruiken. Dat zijn ..symbolsquot;. De
schrijvers noemen ..symbolsquot;: „words and arrangements of words,
images, gestures, and such representations as drawings or mimetic
soundsquot;. 21) Zonder er ons nog om te bekommeren waarin symbols
nu eigenlik van „signsquot; verschillen, vragen we ons een ogenblik af, hoe
hun aard als „signsquot; zich in het taai-gebeuren openbaart. Want„signs
zijn en blijven ze; dat is de grondstelling waarvan Ogden amp; Richards
Wat is 'n „symbolquot;, als we het in hun termen beschrijven? Een
woordklank-symbool is een bepaalde woordklank-stimulus, die door her-
haald voorkomen op een, haar eigen wijze, engraphies is vastgelegd in
contextueel verband met andere engrammen.
Reeds vaak werd door verschillende schrijvers er op gewezen, hoe de taal-
klank wordt ingebouwd in talloze ervaringen die het kind maakt, en hoe
daardoor communicatie tot stand komt: hoe moeder uit de kinderwoorden
opmaakte wat de kleine hebben wilde, hoe de kleine mens met bepaalde
reacties reageerde op bepaalde woorden van moeder. Dat het kindergedrag
in dezen niet hoefde te verschillen van het gedrag van een gedresseerd dier,
werd ook verondersteld: de taalklank engraphies vastgelegd in een bepaalde
psychologiese context kan, zowel door „stimuli from withoutquot; als door ..some
sort of internal causationquot; (waaronder ook bloeddruk b.v.) worden geexci-
teerd. door ons motorics zenuwstelsel in spraakhandclingen omgezet, en, 't
..woordquot; in een bepaalde situatie is er. Zo roept 't kind „attaquot;, de papegaai
..koekiequot;!
21) ..When we consider the various kinds of Sign-situations instanced above, we
find that those signs which men use to communicate one with another and as instru-
ments of thought, occupy a peculiar place. It is convenient to poup these under a
distinctive name ; and for words etc----we use the term symbols.quot; (blz. 23)
Dc schrijvers kwalificeren al dit vroeg-kinderlik taalklank-gebruik reeds
als „an extensive private languagequot; (blz. 210) en beschrijven het ontstaan
daarvan op dezelfde wijze als het ontstaan van een „symbolquot; bij volwassenen.
Hoe dat in z'n werk gaat volgens hen, zullen we aan het, nog te geven,
TAomas-voorbeeld zien. Ondertussen rust hun gehele constructie op als vast-
staand aangenomen feiten, waarvan juist in de laatste tijd de juistheid zeer
wordt betwijfeld: het gedrag van 'n gedresseerd dier kan hierin wel lijken
op dat van 't kind, maar 't wijkt er zeer zeker ook sterk vanaf; en niet
alleen dat het gedrag afwijkt wanneer we het als 'n geheel beschouwen,
ook de momenten verschillen: het kind neemt een specifiek menselike houding
aan tegenover taalklank-ervaringen. Henri Delacroix wijst op dit alles kort,
maar afdoende.
* Een feit is, dat het gedrag van het kind er op wijst dat de eerste kinder-
„woordenquot;,23) naarmate de situatie verschilt, van alles kunnen betekenen.
Dat is volgens de engram-theorie heel begrijpelik. Immers, 'n dergelik „signquot;
„betekentquot; de gehele geëxciteerde psychologiese context, en omgekeerd. En
ook wordt 't zo duidelik dat 'n dergelik woord zulke frappante „betekenis-
veranderingenquot; schijnt te vertonen: naarmate de gehele „externalquot; context
waarin 't gegeven werd. verschilde, verschilt nu 't gereproduceerde ..woordquot;
ook weer in „betekenisquot;. Er hoeft aan 't „woordquot; niets te veranderen
om 't te doen voorkomen alsof er „veranderingquot; had plaats gevonden, 't Is
voldoende dat 't, ook volledig onopzettelik, in een andere psychologiese con-
text werd gebracht om het, bij verschijnen in een enigszins andere situatie,
met schijnbaar „spontaanquot; veranderde ..betekenisquot; te laten optreden. Een
zekere spontane „abstraheringquot; van kenmerken door 't kind zelf lijkt dan voor
22)nbsp;Au seuil du langage. Journal de Psychologie XXX. 1933. blz. 9 vlg-
„Le fait d'associer quelques émissions vocales à certaines situations déterminées est un
pur résultat de dressage. Le perroquet va assez loin dans cette voie. Mais cela ne
prouve rien. Ce n'est pas du langage : ce sont quelques réflexes conditionnés verbaux-
w Je dirai ensuite que, pour apprendre à parler, il en faut beaucoup plus.quot; (blz. H)
Je ne veux pas entrer ici dans l'examen théorique des conditions que supposent tous
ces faits. Je l'ai entrepris ailleurs. Ils suggèrent fortement — ce gue nous savons de
par ailleurs — qu'il ne faut pas assimiler deux sujets d'après la ressemblance d'un
comportement partiel et qu'il y a à la base de l'acquisition du langage toute une série
d'opérations mentales plus complexes que celles qui règlent la compréhension des situa-
tions élémentaires et la manipulation des objets.quot; (blz. 17)
23)nbsp;We gebruiken — volgens het gewone spraak-gebruik — hier de term „woord ^
zonder iets te willen presumeren over het woord- of (en) zin-karakter van een dergelike
uiting.
24)nbsp;„Das kindliche mama lässt sich in die Vollsprache nicht übersetzen durch die
Worteinheit „Mutterquot;, sondern nur durch Satzeinheiten ; „Mutter komm herquot;. ..Mutter
gib mirquot;. „Mutter setz mich auf den Stuhlquot;, „Mutter hilf mirquot;, usw.quot; Clara and
William Stern. Die Kindersprache. Leipzig 1928 4, blz. 180. Elke verhandeling over
kindertaal geeft deze en dergelike voorbeelden. Vgl. Henri Delacroix. Le langage e
la pensée. Paris 1930 2, y2. 318.
't verklaren van deze eerste verschijnselen nog niet noodzakelik.®®) De lot-
gevallen van de -woorden puppe b.v. en mama bij Hilde Stern schijnen door
de engram-theorie verklaard (Clara und William Stern blz. 19). Ja zelfs 't
eigenaardige verschijnsel dat woorden eerst „goedquot; gebruikt worden, zoals
puppe door Günther Stern, daarna „verkeerdquot; en daarna weer „goedquot; (id.
blz. 86), is uit verandering van „externalquot; contexts begrijpelik te maken.
Ogden amp; Richards zagen ongetwijfeld juist, toen zij ook dit „taalquot;-gebruik
onbegrijpelik achtten, wanneer men het niet zou zien als, in wezen, een ken-
verschijnsel. De, van den aanvang af moeilik verdedigbare, theorie van
Meumann, dat de „betekenisquot; dier uitingen „ausschliesshch emotioneller
oder volitionaler Artquot; zou zijn, hebben zij terecht verlaten: zo zeker als het
is dat de psychologiese contexten waarvan de taalklank deel uitmaakt, in de
aanvang bij het kind, in „bedoelingquot;, wat Markey zou noemen „actie-karakterquot;
hebben, even zeker is het dat dit actie-karakter zich slechts kan openbaren
langs een ken-geheel, de psychologiese context, waarvan de taalklank deel
uitmaakt. Het complex van kinderlik gedrag, waarvan het „woordquot; mede deel
uitmaakt, bevat noodzakelik altijd ook ken-momenten.De Sterns formu-
leerden dit zuiver, toen zij schreven: „Das erste Sprechen ist zwar gewiss
kein blosses Bezeichnen, aber ebenso gewiss auch kein blosses Jauchzen und
Jammern, sondern ein Hinstreben zu einem Etwas, eine Abwehr gegen ein
Etwas, eine Freude über ein Etwas. Man betrachte daraufhin die ersten
Sprachanfänge unserer Liste.quot; (blz. 182) ^s) Zo zou het, oppervlakkig bezien,
25)nbsp;Of de gevallen die Leo Jordan, bij een bespreking van Max Kuttner's „Prinzipien
der Wortstellung im Französischenquot;, in het „Zeitschrift für Romanische Philologiequot;
1931, Bnd. 51, blz. 363, 364, als een duidelik bewijs voor intellectuele processen bij
het kind aanhaalt, werkelik bewijskrachtig zijn, valt te betwijfelen. Evenmin als Ogden
amp; Richards heeft hij de gegevens der „Gestalt-theoriequot; voldoende uitgewerkt. Alleen
een zeer veel uitvoeriger protocol van de, door Jordan beschreven, gevallen zou hier
licht kunnen geven. Hij beschrijft: mijn zoontje zag op een wandeling kippen. Na ze
een paar keer bezig te hebben gezien noemde hij ze kx, met klanknabootsing. Op de
terugweg naar huis heetten plotseling ook de mussen kx, en Zondags daarop aan tafel
Was____een gebraden gans kx geworden ! Jordan meent : dat is uit geen „Anschau-
ungskomplexquot; te verklaren, daarvoor is vorming van een „Einzelbegriffquot; nodig, want
de benoeming was een „Klassifikations-operationquot;. Is er werkelik sprake van „be-
noemingquot; geweest, dan heeft Jordan natuurlik gelijk, zoals 't ook juist is de term
komplex, associationisties geïnterpreteerd, te verwerpen.
26)nbsp;E. Meamann. Die Entstehung der ersten Wortbedeuttmgen beim Kinde. Leipzig
1902. Vgl. bij Clara und William Stern blz. 181.
2') Delacroix blz. 294-296 kwam, evenals de Sterns, met wie hij nochtans polemi-
seert, tot deze conclusie, uit een juiste beschrijving der feiten van kinderlik taai-gedrag.
28) In het als schoolboek bedoelde werk : De Roman van een Kleuter. Nijmegen
'917, liet van Ginneken begrijpelikerwijze een vermelding van Meumanns theorie weg,
doch het hoofdstuk „De eerste kinderwoordenquot; lijkt onder diens invloed geschreven.
Vgl. ook de Principes blz. 128 en 129. Ook Pr. S. Romboats. De Psychologie der
Kleutertaal. Nijmegen 1919, blz. 36 vlg. volgt Meumann. In zijn latere: De Ontdekkingen
van den Kleuter. Utrecht-Nijmegen 1924, heeft van Ginneken — de behandeling van
de stof vanaf blz. 23 maakt dit zeer waarschijnlik, ^ de opvatting van de Sterns tot
het woord als ..symbolquot;
68 _ quot;
o^rii^Sara^^^^ Sdel en we zullen haar verderop nog eenmaal hervatten
irnoa'^tat' aatÏerpen. Dan zijn er nog biezondere gevallen waarover de
theorie' we^ruS laat schijnen. Waarom noemt Hilde Stern h.. alle spee^
ted pa™^^nbsp;haar belletje, en waarom gebruikt Günther Stern f je.^
S (vort alleen maar van een voet met een schoen er aan, ronder da
voorzeggen en corrigeren iets baat om dit te veranderen? Waarom zi,n hier
ralmachtige stimuli machteloos ? Al dergelike gevallen wi,zen op een andere
factor dan alleen engraphiese bereidheid en contextueel verband. Hier van
aHectieve factoren te spreken, die zouden beletten dat zich het engram, van
de bTbv. vormde, is een gevaarlik experiment. Want, een engram xs .^the
kennis hebben,^») óf dat we in de koop moeten nemen dat, hetzi, ons
denkenquot; hetzij het „denkenquot; van een ânder, een pathologies geval is. zonder
te kunnen uitmaken wie ter observatie zou moeten worden opgenomen.
Het woord als »symbol«. Ogden amp; Richards worden niet ge-
kweld door de twijfel der linguisten : ..woorden' zijn voor hen geen
abstracties geen denk-maaksels ; het zijn klank-stimuli wier hernieuwde
stimulering als „signquot; fungeert, als „signquot; van 'n biezonder soort, waar-
. Vntkomen aehandhaafd blijft natuurlik de mening van van Ginneken
p'quot;'Ws en hl bronnen dat dit eerste ken-moment niet „intellectualistiesquot; hoeft
ennbsp;. iets anders is het hier „intelligentiequot; te zien. We geloven dat
worden uitgelega,nbsp;^nbsp;^^^^^ ^^nbsp;l'imitation auditivo-
Deacro,^ ,uist oordeelt Jnbsp;^^ez le sujet parlant, ce nest pas un
motnee »^quot;je la voix et de loreille. Gest à vrai dire la possibüité
enchaînementnbsp;«^J®J^^, 3ervice dune finalité. C'est à vrai dire l'orien-
mentale denbsp;du langage blz. 16) en we menen in het volgende
tation vers 1 intelligibilité,nbsp;''equot;quot; quot; .. ^ ^ ^nbsp;. , . ____» intolliaente
hoofdstuk ook linguisties te zullen bewijzen : ,La mampu^ationnbsp;.
entre dix et vingt mois, est contemporaine de 1 acquisition de la parole^ (^id. bk^ 17)
29) Dit laatste meent inderdaad elke niet sensistiese ken-theone te kjmnen tewi rem
en Ogden amp; Richards constateren terecht, dat hierin de meest verschillende theorieen
overeenkomen en van de hunne verschillen, (blz. 48)
door ze „symbolsquot; zijn. Dat zij. ondanks alle telescoperings-voorbeelden
van deze „woordenquot; bij Gra//, toch gelijk hebben, deze mening, altans
voor ..de uitwendige taai-vormquot;, niet prijs te geven, zien we in het
vierde hoofdstuk ; het is maar de vraag : waarin verschillen die „symbols
van „signsquot;, want dät er n verschil moet zijn wordt uit het voora gaande
toch wel steeds duideliker: „symbolsquot; nemen een biezondere plaats in
tegenover „signsquot;: daaraan twijfelen ook Ogden amp; Richards met; doch
waarin is dat verschil gelegen ?
Daar is ten eerste onze overtuiging, dat er n biezonder soort tekens:
woordenquot; zijn; ten tweede het verschijnsel dat niet alle klanken als
'woordquot; worden gebruikt: ten derde (en dit noemen de schrijvers met,
doch ze moesten het noemen, want de context-theorie laat dit ver-
schijnsel onverklaard) het reeds gesignaleerde feit, dat er in die contexten
differentiatie plaats vindt: appel is op de duur niet meer teken voor
•t bijten, smaak is niet toepasselik op kleur-vorm-grootte, hoewel ook deze
verschillende stimuli in contextueel verband zijn vastgelegd.
Zo kan het inderdaad verbazing wekken dat, als het ogenblik ge-
komen is waarop deze verschijnselen zich vertonen, die met meer een
zelfde associatieve verklaring toelaten als de andere feiten, de schrijvers
niets anders hebben te zeggen dan: hoe we er nu precies achter komen
dat er ..woordenquot; zijn. of waarom we nu bepaalde klank-stimuh als
„symbolquot; gaan gebruiken, andere niet.... moet nog experimenteel
worden onderzocht: „In what precise fashion we first come to know
that there are words, or to take some sounds as words but not others,
is still to be experimentally investigated, but as infants we do not make
this step by guessing straight off that people are talking to us.quot; (blz. 210)
Alles wat de schrijvers verder over „taalquot; zullen zeggen, is toepassmg
van de engram-theorie op feiten waarvan zij het uitsluitend engraphies
karakter, noch experimenteel, noch op een andere manier bewezen, doch
enkel veronderstellen. De hypothese van dat engraphies karakter,
d.w.z. van hun natuur als een biezonder soort „signquot;, verklaart dus juist
zo veel als de engram-theorie zal blijken toe te laten. Tegen deze werk-
wijze bestaat natuurlik geen bezwaar, doch het is wel wat laat, haar
op blz. 210 terloops te vermelden. De term terloops is juist, want
hoewel de schrijvers op blz. 210 mededelen niet te weten _„in what
precise fashion we first come to know that there are words , en ook
niet hoe we er toe komen sommige bepaalde klanken als woord te ge-
bruiken en andere niet, leggen ze dat toch op blz. 212 uitl: „To use
such a symbol as the name of an individual let us call him Thomas —
we need merely that the name shall be in a context with Thomas-
experiences. A few such experiences are usually sufficient to estabhsh
het woord als „symbolquot;
70nbsp;_____-
this conjunction: for every such experience since we rarely encounter
an acquaintance without realising that he has a name and what the
name is, will help us to form the context.
Op blz. 58 vinden we: „dual contexts contaming only two members
seem to be rare, though for purposes of exposition it is convenient to
suol e them to occurquot;. Schijnbaar deden we dat in het Thomas^oor-
S w« verklaarden het geheel op de zelfde wijze a s het lucifer-
S' Taarvan op de bladzijden 58 en 59 sprake is. Zo leek de wi,ze
laarop een mens n naam krijgt heel eenvoudig : ze raken contextueel
Tan elkaar, m.a.w. ze worden geassocieerd. Edoch, we hielden de
quot;Itjes, waarmee we nu net deze naam aan dit ervarmgs-moment
ui^e gehele context bonden, achter onze hand: since we rarely en-
Lnter an acquaintance without realising that he has a name and what
Zekquot; jn de veronderstelling dat ik al de mogelikheid ken ^
te ontmoeten en dat ik alreeds weet dat die n naam moet hebb^ en
datTdtnaam kan kennen, ja. dan is de zaak doodeenvoudig Maar.
dan verklaren we een feit met behulp van die
verschijnselen, van die andere feiten, waarvan we op blz. 210 consta-
teerden. dat we niet wisten hoe we ze moesten verklaren.
Het is in de engram-theorie. zoals in alle consequent associationisme
volkomen onbegrijpelik waarom het woord Thomas ^^ quot;aam voo he
complex der thomas-ervaringen alleen wordt en met
kinderen vóór het tijdperk van het „Symbolbewusstsein 30 voor
Thomas' neus ook, of voor Thomas' zwarte haren, evenals het voll^^omen
onbeqrijpehk is. dat het woord appelsmaak niet evengoed ..symbol zou
zijn van de kleur-vorm-grootte-engramme^ dan van het smaak-engram^
En toch vindt deze differentiatie plaats. Ogden amp; Richard zeggen: ..A
dual context is here taken for the sake of simplicity, a fact whiJ tends
frLke the account appear artificial. Multiple contexts of three or
moTtms involve no further problems (curs. v. d. schr.). They must
determinative in respect of one constitutive character and may be
eerveeïUe context geen enkel ander
probleem vertoont dan een twee-ledige, maar het is wel wat vreemd
Lhoudingen binnen veel-ledige contexten verklaard te achten uit ver-
houdingen binnen onverklaarde twee-ledige.
Welk verschil dan tussen ..sign ' en . symbol laat zich tot nog toe
in termen der engram-theorie uitdrukken? Geen ander dan dit. n sym
30) Vgl. Clara and William Stern, blz. 187. 188.
-ocr page 89-bool kan gebruikt worden in de plaats van een ongmele stimulus die
een sign-functie zou kunnen vervullen. Omdat we me alti,d n appe
b5 de hand hebben, is 't woord appelsmaak een gemakke ik hulpmiddd
om het appelsmaak-engram bij een hoorder te exciteren, als b ) hem
•t symbool appe/smaa/c maar met de kleur-vorm-grootte-ervanng m een
conlext gebrLht is. Doch hoe dit geschiedde, en waarom dus dat ge-
Su k van een ..signquot; als ..symbolquot; mogelik is. daarop gaf de engram-
S^etie gU antwoord. Dat een ..symbolquot; vannbsp;verschik nemen
we graag aan. doch het ..waaromquot; wordt door Offden amp; Richards een
probleem gelaten, ook al gaven zij reeds op blz. 11 de formule van
een oplossing.
R® fSe^hs geschematiseerd in een geometriese üguur. een driehoek.
gS sSTm de tekening over. maar bracht correcties aan op de ver-
S^rS^ Mar/ce, had bezwaren; Graff laat de eigenlike verklaring weg. Dit
^quot;SoV'rïf^^nbsp;-thoughtquot;, gedachte, gebreken, hebbe^
maken'met ..thingsquot;, dingen: we denken altijd ietsnbsp;de
we als ietsquot; Voor „thoughtquot; nu. in een ..symbool-context gebruiken ae
Tchr^verfSet de term i Jrpre.a.'on maarnbsp;en ook de n^
of obiect vonden ze niet gelukkig: ze stellen voor referent. ) Gebruiken we
1 syloïï dan kan dit gebruik op de volgende wijze geschematiseerd
Worden:
Thought or Reference
Symbol stands for Referent
(an imputed relation)
Gardiner houdt de term thing en geeft daarvan uitvoerig rekenschap. § 8.
Wz. 22 vlg.
De waarde-oordelen uitgedrukt in ..correctquot;, „adaequatequot; en „truequot;, zijn
uit deze figuur weggelaten.nbsp;i ^ j „^
Een symbool, water b.v., dat 'n teken-functie vervult, veroorzaakt de ex-
citering van het water-engram of engram-complex en dit engram-complex is
„directed toquot;, hetgeen volgens hun opvatting betekent: veroorzaakt
door de water-stimuli = het ding = de referent. Symbool en referent zi]n
dus niet directquot; verbonden zoals ..signquot; en ..thoughtquot; (interpretatie), maar
indirectquot; (blz. 10). Het symbool wordt, behalve b.v. in geval van klanlc-
nabootsing (blz. 12). „arbitraryquot; in een bepaalde context gebracht om de rol
van een andere stimulus te kunnen overnemen: eerst moet kleur-vorm-
arootte de „signquot;-functie vervullende stimulus voor 't smaak-engram geweest
ziin dan pas kan de, tegenover kleur. vorm. grootte en smaak volkomen
onverschillige, stimulus appelsmaak de plaats van de kleur-vorm-grootte gaan
innemen als oorzaak van de excitering van het smaak-engram. Wanneer ik
iemand wil bekend maken, dat ik een patrijs geschoten heb, die op t moment
in de keuken thuis ligt, dan is het, als ik geen photo van n patnjs, van
mijzelf in jagerscostuum en van mn keuken bij me heb onmogehk hem dat
du delik te maken door hem iets te laten waarnemen dat gelijkvormig xs aan
de oorspronkelike stimuli waarin zich de patrijs-engrammen vormden. Het
.symboolquot; komt hier te hulp. omdat het de oorspronkelike sümuh v e r -
vangt. door in hun plaats de ..referencesquot; te excteren. De werkehk
door mij geschoten patrijs, als ik die aan m'n hoorder kon tonen, die zou
•n „signquot; zijn voor mn jagersdaad, het „woordquot; patrijs dat dit sign ver-
vangt is n „symboolquot;. Nog eens: niet de ervaring van de klank-stimuu
p-a-t-r-ij-s zonder meer, exciteert een patrijs-engram, doch wel de her-
nieuwde waarneming van deze klank-stimuli als zij te voren als engram
zijn vastgelegd in een waarneming of denk-ervaring waarm echte patnjs-
engrammen voorkwamen. En. echte patrijs-engrammen. dat zijn engrammen
die tenslotte aan n stimulerende patrijs, aan 't beest zelf, aan de
referent, zijn ontleend. Het symbool is dus geen patrijs-kenmerk, zoals
de kleur-vorm-grootte appel-kenmerken zijn, het vervangt door z'n deel-
zijn van een psychologiese context, de kenmerken, die als teken noodzakelik
ziin om 'n patrijs-engram te exciteren.
Het „symbolquot; is een „signquot; dat opzettelik gebruikt wordt als stimulus offl
een niet direct verbonden verschijnsel „referentquot; te doen optreden.
»Referent«. We zagen al dat Ogden 6 Richards constateerden, dat
we bij „referencequot;, bij ..thoughtquot; altijd te maken hebben met
rentquot;, met 'n zaak, zeiden we in onze paragraaf „Terminologie . H«
is 'n 'verdienste van Ogden amp; Richards dit feit duidelik in 't licht te
hebben gesteld. In alle psychologisties ingestelde linguïstiek vervluchtigt
deze zaak. De „Sachequot;, die Wellander op blz. 9 ontdekt, is op blz.
al in de „Sachvorstellungenquot; ondergegaan. Het is maar de vraag wa
Ogden amp; Richards met hun referent zullen doen; en dan moeten we
helaas constateren dat het begrip weinig vruchtbaar werd. Wat daarvan
de reden is. komt ter sprake in het achtste hoofdstuk.
We denken dan altijd 'n zaak. Maar nu is het eigenaardige dat
die zaak in een „symbol-contextquot; ons bewustzijn volkomen in beslag
schijnt te nemen, en dat we ons van een „symbolquot; of van „referencequot;
gewoonlik niet bewust zijn, maar wel van referenten (blz. 205). En
omdat 't nu bij symbool-gebruik gaat over „referentenquot;, die we echter
langs „referencesquot; ervaren, terwijl de „referencesquot; weer moeten worden
terug gevoerd op oorspronkelike stimuli, die bij een of andere waar-
neming stimuleerden, 32) moet dus ook de oplossing van het referents-
verschijnsel uit die oorspronkelike waarneming worden afgeleid. Lukt
dat, dan is de kring gesloten; dan is het schema systematies verantwoord.
Dat dan de taalkundige grond-vraag : hoe komt dat symbool, qua sym-
bool. in zo'n context, nog steeds onbeantwoord blijft, laten we maar n
ogenHik rusten.
Dus de kwestie is: waar komt dat referent-..bclief m onze psyche
vandaan en wat is die referent. Ogden amp; Richards geven als voor-
beelden van referenten o.a. ..Napoleonquot;. ..tafelquot;, ..lucifer . doch ze ont-
kennen volstrekt niet dat ook de interpretatie ..referent' zelf weer een
referent zou hebben, integendeel. Toch zullen we ons aan hun een-
voudige voorbeelden houden.
In het hoofdstuk ..Signs in Perceptionquot;, leren zij. dat we met geen
mogelikheid ooit kunnen achterhalen wat de referenten zijn. wel hoe
ze zijn (blz. 82). want in elke waarneming komen we niet ..directquot; tot
de kennis van referenten, doch interpreteren we „thingsquot;,
„objectsquot;, „eventsquot; of hoe we de referenten verder willen noemen.
Wat we „directquot; kennen, zijn „sensationsquot;. ..retinal modifications such
as coloursquot; b.v. En deze enige directe kennis die we volgens „The
Meaning of Meaningquot; hebben, is niets anders dan een gebeuren dat m
onze zinnen veroorzaakt is. 34) Deze veroorzaakte ..sensationsquot; nu,
32)nbsp;„Between the Thought and the Referent there is also a relation ; more or less
direct (as when we think about or attend to a coloured surface we see), or mdirect
(as when we .think of or .refer to' Napoleon), on which case there may be a very
long chain of sign-situations intervening between the act and its referent : word^
historian—contemperary record—ey-witness—referent (Napoleon), (blz. 11)
33)nbsp;„To resume our outline sketch of a systematic account of perception. Directly
apprehended retinal modifications such as colours, are therefore initial signs of ,objects'
and ,events' (or however we agree to symbolize referents); characters of things which
we iscover by interpretation such as shapes of cones or tables, are signs of second
or third order respectively. On the other hand shapes of initial signs, e.g. retinal
modifications, are first order signs.quot; (blz. 82, 83)
34)nbsp;„What then is this direct apprehending to which so important a rôle is assigned ?
-ocr page 92-fungeren bij hernieuwde stimulering als de „initial signsquot; voor de, tój
•n eerste sensatie, vastgelegde engrammen. Zon ken-proces, bestaande
uit „sensationsquot; en „interpretationsquot;, noemen we „perceptionquot;, waar-
neming. 35) Uit de actuele stimuli en de geëxciteerde engrammen bouwen
we nu geleidelik, bij hernieuwde stimuleringen, de „referentenquot; op, die
zich b.v. als „tafelquot; voordoen, en wel als 'n „tafelquot;, die van ons onder-
scheiden is en gescheiden. Hoe komt het. dat die referenten zich voor-
doen als van ons gescheiden en onderscheiden: omdat die referenten
tenslotte veroorzaakt zijn door stimuli buiten ons. Een referent is dus
tenslotte niets anders, dan een complex van sensaties die we, als door
een stimulus veroorzaakt, ervaren.36)
Om op het lucifers-voorbeeld terug te komen, ook Ogden amp; Richards
doen dit als ze de zaak tenslotte nog eens willen verduideliken: „when
as a result of hearing a match scrape, we expect a flame sensation,
our belief is a process which is a member of a psychological context
united by a muUiple mnemic relation, among whose other members are
past sensations of scrapes and flames, themselves united m dual con-
texts by the relation of proximity. If now the scrape is related by this
relation to a flame, our belief is true; this sensation is the referent
of our beliefquot; (curs. v. d. schr.) (blz. 263. 264).
Edoch, op deze wijze kennen we geen ..howquot; van referenten, doch
een „howquot; van ons zelf. Dat deze „retinal modifications . ofwel
„sensationsquot;, een ..howquot; van referenten zouden zijn. blijft ons zo nood-
zakelik verborgen. Ons ..beliefquot;, dat er 'n oorzaak zou moeten zijn van
die „sensationsquot;, hoeft geen vals „beliefquot; te zijn, doch 't blijft op deze
wijze een loos „beliefquot; ; 't is onverifiëerbaar. Waarom ?
Ogden amp; Richards nemen aan dat „veroorzaakt-zijn hetzelfde
zou wezen als: als veroorzaakt kenbaar te zijn. Doch, hoe kennen
we dat veroorzaakt zijn? Niet „directquot;, want direct kennen we
Thr~correcranswer is usually rejected without hesitation, so contrary is it to some
of our favourite verbal habits. To be directly apprehended is to cause certain happe-
■ the nerves (curs. v. d. schr.) as to which at present neurologists go no
S'er'than to assert that they occur. Thus what is direcüy apprehended is a modifi-
cation of a sense organ, and its apprehension is a further modification of the nervous
system, about which we may expect information at some fut^e date (blz. 81).
35)nbsp;If realize that in all perception, as distmguished from mere awareness,
sign-sit'^tions are involved, we shall have a new method of approaching problems
where a verbal deadlock seems to have arisen. Whenever we perceive wh^t jve name
.a chair', we are interpreting a certain group of data (modifications of the sense
organs), and treating them as signs of a referent, (blz. 22)
36)nbsp;Gaf de engram-theorie een verantwoording van deze kenms, dM
ook volgens haar, inderdaad van een how van referenten spreken. Doch, zi) aoei
dit niet.
-ocr page 93-alleen onze sensaties, kleur b.v.. die we dan als mere awareness
ervaren: het veroorzaakt zijn kunnen we dus alleen mt i n t e r p r e t a 11 e.
d.l z. alleen uit geëxciteerde engrammen. kennen Nu --en O^en
ö Richards - hun hele theorie steunt daarop ^ dat we inderdaad he
Llrzaakt-zijn. zowel van sensatie als van engrammen kennen dat
sluit in hun theorie echter in. dat het engram zichzelf zou
moeten kennen als veroorzaakt door een sensatie, die op haa^ be^
zichzelf kent als veroorzaakt door 'n stimulus, want een andere vorm
van kennen dan interpretatie of sensatie is er niet. Doch waar n sen-
satie. n engram of 'n engram-complex dat kennen van hun oorzaak
vandaan halen, zeggen de schrijvers nergens. 37)
Zelfs al nemen we een ogenblik aan. dat een waarneming van een
tafelquot; zou kunnen worden verklaard uit dergelike structuren van ge-
ëxciteerde engrammen en actuele sensaties, dan is het nog volkomen
onvSlaard. hoe deze structuur ons iets zou kunnen doen weten omtrent
W eigen veroorzaakt zijn. 38) Het is begrijpelik dat de schrijvers zich
al op blz 82 wapenen tegen ..metaphysiciquot;. wat hier gelijk staat me
degenen die zfch afvragen of wat Ogcfen 6 Richards zeggen, wel
dat niet de -atie .ch.e„
S^t^J^Sc^s de teken-theorie van Hémholtz behandelend.
doch^ÏÏe critiser^^^^ en niet commentariërend aanvaardend, -t de^^^
een enkele alinea samen: „Die Zeichen die für mis em ^f9enstandliches bede^
sollen selbst vom Gegenstande her bewirkt sein ^ und die Aufgabe der^rMms
scheint nun in nichl anderem zu bestehen, als eben diesen Prozess des Wirtos
gewissermassen umzukehren. Der Weg des Wirkens geht von „aussen njch mnen
der Weg des Wissens muss das Innere wieder in ein äusseres verwandeln m^s von
der gegebenen Empfindung auf ein Nicht-Gegebenes und
..Jenseitsquot; der Empfindung zurückschliessen. Aber schon der ^^atz menbsp;_
bleibt problematisch. Denn die kausale Abhängigkeit, in ^^l'^^'^Vtchf dÏ oZes
vom ..Dingequot; stehen soll, würde sie an sich noch keineswegs zum Zeichen des Umges
tauglich machen. Die reale Beziehung, die hier angenommennbsp;J/^-^e
noch keinerlei hinreichenden Grund für die r e p r ä s e n t a t i v e Beziehung die durch
sie erklärt werden soll. Die Empfindmig müsste. um auf den Gegenstand hindeuten und
um ihn darstellen zu kömien. nicht nur eine Wirkmig von ihm sein, sondern sie
müsste sich auch als dessen Wirkung wissen - und eben die Möglichkeit eines
derartigen Wissens bleibt unverständlich, solange wir nicht den Kreis der bloss .,an-
zeigenlnquot; Zeichen verlassen und in den Kreis der echten, der eigentlich- und ur-
sprünglich-,.signifikativenquot; Zeichen eintreten.quot; (III, blz. 377, 378)
uitkomt. 39)nbsp;,nbsp;u
De conclusie, dat 'n referent, noch als geïnterpreteerde sensatie, noch
als sensatie zelf, iets kan zeggen over het how der dingen zou een
wijsgeer kunnen biologeren en een taalkundige koud laten, als refe-
rent niet een begrip was dat de schrijvers, als deel van een symbool-
situatie, gebruiken voor taalkundige deducties, en dat ze gebruiken als
tegengesteld aan reference. Welnu ook dit laatste gaat, zelfs in
hun eigen theorie, weer niet op.
»Referent« = »Reference«. De conclusie van deze paragraaf ga
voorop: in de engram-theorie is het begrip referent niet verant-
v/oord; uit de theorie volgt dat elke „referentquot; een „reference is.
Er is in het gebruik der term referent bij Ogden amp; Richards een
zekere ongelijkheid. „Napoleonquot;, een „stoelquot; of 'n „tafelquot; n°emen ze
referent, maar ook „sensationsquot; kunnen referent zijn. (vgl. nog blz. 71)
Zowel de stimuh. de „dingenquot;, als de „sensatiesquot;, kunnen aan de
interpretatiequot; referent beantwoorden. Doch van de sensaties zagen
we reeds, dat ze ons op geen enkele wijze referenten kunnen doen
kennen. Moet derhalve aan de „referentquot;, als hd van een symbool-
context, een fundament kunnen worden aangewezen, dan moet dat
Hggen buiten „sensationquot; en „referencequot;. Doch dat is juist een opvatting
die de schrijvers volkomen onwetenschappelik achten. Het gevolg is dan
ook geweest, dat hun „referentquot;, consequent geïnterpreteerd volgens hun
eigen systeem, niets anders is dan een „referencequot;.
Het is onjuist te menen, dat een van reference onder-
scheiden moment referent zou kunnen worden geïnterpreteerd
uit de „initial signsquot;, die de sensaties gezegd worden uit te maken.
Immers, wat we direct ervaren zijn „modifications of a sense-organquot; en
wat we interpreteeren zijn......residual tracesquot; van dergelike modifi-
caties. En dus: een referent, een „dingquot;, waartoe we tenslotte na een
reeks meer of minder gecompliceerde waarnemingen komen, is niet iets
van „referencequot; onderscheiden, doch het is een slot-interpre-
39) By no manner of make-believe can we discover the what of referents. We
can only discover the how. This is, of course, old and familiar doctrine but it needs
to be reaffirmed whenever the metaphysician intervenes, whether he comes as a
materialist spiritualist, dualist, realist or with any other answer to an impossible
question. Unfortunately in our present ignorance of the mechanism of language, he
has a good opportunity of setting up apparently impenetrable barriers.quot;
Het is opvallend dat deze laatste moeilikheid ook, in wat andere terminologie, door
Wallon gemaakt wordt: „Quiconque part du fait psychique défini en termes de con-
science ne pourra jamais rejoindre lexplication de leffet par ses conditions II ne
pourra sen donner rülusion que par des subterfuges purement verbaux. (Nouveau
Traité I blz. 299)
..REFERENT- = ..REFERENCEquot;__^^
tatie waarvan Ogden ê Richards wel zeggen dat ze is „directed to
haar referent, doch waarvan zij nergens uitleggen hoe wij tot het weten
van dat ..gericht zijn opquot;, van dat ..veroorzaakt-zijn komen. Ue
schrijvers moesten een referent aannemen, omdat ons bewustzijn dit
dwingend eist: niemand kan er aan ontkomen te menen ..dingen te
denkenquot;, doch voor een „dingquot; of ..zaakquot;, als een van ..denken
onderscheiden realiteit, of voor een ..dingquot; of ..zaakquot; als een door
denkenquot; onderscheiden realiteit is in hun systeem geen plaats. Ue
schrijvers blijven zelf in de ..impasse of solipsismquot; steken, waaruit ze
anderen willen helpen.nbsp;. . . i
Passen we dit nu toe op de symbool-situatie, in de driehoek ge-
schematiseerd. dan blijft er van de indirectheid van het symbool tegen-
over signsquot; niets anders over, dan dat een symbool altijd op een
Chain of sign-situationsquot; berust (blz. 11). terwijl een ..sign maar éen
schakel van zon ketting noodzakelik veronderstelt, maar evenzeer
op geheel zon ..chainquot; berusten kan. De verhouding van ..sign en
..thingsquot; kan ..more or less directquot; zijn. bij 'n „symbol is de verhouding
nagenoeg altijd ..less directquot;. 4i)nbsp;, ... unbsp;• quot;
Er blijft nog wel een verschil tussen hun ..symbol en hun ..sign ,
maar dat is enkel in het feitelik gebruik gelegen, niet in het teken-
karakter : het is n.1. prakties onmogelik voor communicatie het overgrote
deel der oorspronkelike stimuli, die als ..signquot; zouden kunnen worden
aangewend - patrijzen, appels, gongen; lucifers zou nog al gaan -
40)nbsp;Een recente nederlandse publicatie over dit onderwerp, komt tot dezelfde prak-
tiese conclusie. Prof. de Vooys schrijft naar aanleiding van de behandeling der driehoek
van Ogden amp; Richards bij Gastal Stern: ..In hoever deze opvatting wijsgerig gerecht-
vaardigd is, laat ik aan het oordeel van meer bevoegden over. Het komt mij v^r. dat
het van prakties standpunt, ter verklaring van de verschijnselen mogelik is, alleen uit
te gaan van het woord en het psychiese complex waarvan dit woord het symbo^ is.
D e s t u die van de woordbetekenis. (Dies-rede 1933). Groningen-den Maag-
Batavia 1933. blz. 23.nbsp;. ....
41)nbsp;Ogden amp; Richards noemen de relatie tussen symbool en referent ..imptaea .
behalve o.a. in het geval van klanknabootsing. Markey merkt daartegen zeer tereent
op: „They insist upon the distinction of the symbol from the object symbolized, going
so far as to say that only an imputed relation exists between the symbol and the
referent or object symbolized.... It is true that the symbol may be arbitrary in its
superficial aspect before it becomes a symbol. That is. originally there may be no
relation between „mamaquot; and „motherquot; before ..mamaquot; begins to be associated with
the mother. But when it becomes a symbol in action for mother, more action; no
amount of logical abstraction can do away with a causal relation similar to that which
holds regarding the other responses of the child to the mother and the relation is
something more than a merely ..imputed relationquot; (blz. 140, 141). Hiermee bracht
reeds Markey het theoreties verschil tussen ..signquot; en ..symbolquot; bij Ogden amp; Richards
tot nul terug.
„referent- = „referencequot;
7 Onbsp;--—quot;quot;quot;quot;
bij de hand te hebben, maar klank-stimuh kunnen we op elk gewenst
ogenblik zelf voortbrengen 42 ).
Heel de theorie van Ogden amp; Richards verklaart, ook al nemen
wij haar in haar geheel aan, omtrent het verschil tussen -sign en
symbolquot; niets. Zij blijkt hieromtrent in enkele honderden bladzijden
een feit te constateren. Overigens zijn we - ondanks al de ban-
bliksems die ons bedreigen, als verdedigers van een „relation of a quite
unique kindquot; (blz. 48) waarin de natuur van een teken zou bestaan
- ook volstrekt niet van plan hun teken-theorie in haar geheel te aan-
vaarden. Integendeel 43 ).
Aan het „symbolquot;-begrip beantwoordt nu ook weer een vorm van
meaningquot;. De „signquot;-betekenis was: „That which a sign is interpreted
as being ofquot;, de „symbolquot;-betekenis is: „That to which the User of
a symbol actually refersquot;. 44) en dit, we behandelden het uitvoerig is
de „referentquot;. „According to this the meaning of A is that to which
the mental process interpreting A is adapted. This is the most important
sense in which words have meaning.' (blz. 200)nbsp;, .
De act of referencequot;, als ervarings-moment waarin de taal-gebruiker
gericht is op de „referentquot;, noemen de schrijvers wel „of little interest ,
omdat zij als zodanig ons maar zo weinig bewust wordt, maar
niettemin blijft deze act van fundamenteel belang voor het tot stand
komen van de referents-ervaring : communicatie tussen spreker en
hoorder berust op overeenkomst in die act : ..Thus a language transaction
or a communication may be defined as a use of symbols in such a
Zelf geven de schrijvers nog uitdrukkelik n andere biezonderheid van de „sym-
bolsquot; aan, die deze tot een biezonder soort „signsquot; zou maken : een „symbol is een
sian waarvan de „referencequot; bij de hoorder, als de interpretatie lukt, in alle belangrijke
karakteristieken overeenkomt met de „referencequot; bij de spreker; „It is this which
nives symbols their peculiarity as signsquot; (blz. 205). Ongetwijfeld is dit juist, doch het
is opnieuw een feit, dat Ogden amp; Richards constateren, zonder er andere verklaringen
voor te aeven dan die wij critiseerden.
43)nbsp;H Piéron geeft zijn oordeel over hun standpunt als hij schrijft : „Mais tous les
phénomènes associatifs cérébraux, toutes les évocations d'images et d'idées, peuvent
être conçus comme des réflexes, et être intégrés dans les circuits supérieurs qui assurent
la direction et la coordination des réflexes, formant patrimoine héréditaire. Ainsi la
psychologie peut être conçue comme une psycho-rêflexologie (Bechiereu,). Mais cette
manière de voir ne change rien aux méthodes dune psychologie scientihque, et n im-
plique aucunement la substitution à la terminologie habituelle d'une termino ogie physio-
logique nouvelle, très étroite comme celle de Pawlow, un peu plus large comme
celle de Bechterew. mais dans tous les cas inutile.quot; (L excitation et le
mouvement. Nouveau Traité II, blz. 39)nbsp;, i, . u „iW
44)nbsp;De schrijvers geven (blz. 187) verdere omschrijvingen, die wel voor het gebrmK
van de term „meaningquot; van belang zijn, maar die ons hier niet onmiddellik aangaan.
way that acts of reference occur in a hearer which are similar in all
relevant respects to those which are symbolized by them in the speaker.' ^
(blz. 205. 206)nbsp;. , '
Dat de „act of referencequot; volgens de schrijvers van zo weinig be-
lang is, kunnen zij alleen uit de ervaring weten; volgens hun
methodiese inzichten zou de „act of referencequot; hun biezondere
belangstelhng moeten hebben : immers juist de ..act of reference' onttrekt
zich aan hun waarneming zeer zeker volkomen, en de schrijvers zouden
dubbel voorzichtig hebben moeten zijn, hier met hun begrip van „in-
directheidquot; te opereren. Het maakt wel 'n beetje de indruk dat zij de
ervaring dan, op hun wijze „behaviouristiesquot;, trachten te verifiëren als
't goed uitkomt; zij hebben immers ook niet geaarzeld het biezonder
karakter van het betekenis-verschijnsel, zoals wij dat bij woord-gebruik
uit de ervaring kennen, en de differentiatie in de „symbol-
contextsquot;. die voor 'n begrip van deze ervaring nodig is, zonder meer
als gegeven te nemen.
Het associatie-begrip - als wij 'n ogenblik onze kennis-theoretiese
bezwaren tegen de engram-theorie ter zijde laten - „verantwoordt
„misschienquot; en dan „alleen maarquot;, 'n ervaring waarin we bij n symbool
iets denken, het verantwoordt niet het gebruik of de vorming van n
betekenis-dragend symbool. Spreken over 'n fiets en daar dan 'n trap-
beweging „bij te denkenquot;, is 'n heel ander ervaringsverschijnsel, dan
het woord fiets gebruiken en daarmee 'n fiets te noemen. We onder-
scheiden deze twee ervaringen zeer duidelik. We bedoelen met 'n fiets
geen trap-beweging (al is 't natuurlik in abstracto niet onmogelik de trap-
beweging mede in het symbool fiets te symboliseren) en met de trap-
beweging, die we eventueel bij ons gebruik van het woord fiets denken,
geen fiets. En voor dit feit, dat in de ervaring onomstotelik vaststaat,
voor deze differentiatie, waardoor we ons in het woord-gebruik fiets de
trap-beweging van 't lijf kunnen houden, hoewel er tussen deze verschijn-
selen engraphies verband moet zijn, en voor dat andere feit, dat we voor
de trapbeweging weer de term trapbeweging hebben, daarvoor levert de
engram-theorie geen enkel argument. En het onprettige is, dat die feiten
zich natuurhk niet alleen in de ervaring, maar ook wel degelik in het
te observeren gedrag van de taai-gebruikende individuën openbaren!
Evenmin als de linguistiese ideeën van de schrijvers erg vruchtbaar zijn,
evenmin zijn dat hun methodiese.
Circulus viiiosus. De schrijvers van „The Meaning of Meaningquot;
Wensen geen introspectief getuigenis ^ „that special and deceptive casequot;
(blz. 20) — omtrent teken-verschijnselen te aanvaarden, als zij het niet
„from observations of other peoplequot;, kunnen verifiëren. Deze opvatting
is er één zoals er vele andere zijn. Konden zij er
houden, we zouden er geen ander bezwaar tegen ^ebbe« da^ J^t -
wat veel verschijnselen ..voorlopigquot; onverklaard laten.«) Maar ^
Teeft te denken, dat introspectie zo heel veel malen met denigrerende
aSficatfes mort worden voorzien. De schrijvers hebben er een soort
quahticatiesnbsp;superstitious rite .direct inspection .
drd^ i:gicSÄ (blz. 70)'. Dat gaat zo ver. dat de inter-
ietat e vL een teken door een persoon die zelf dat teken m erpreteert.
M hen onder ..exceptional casequot; schijnt te ressorteren; alsof de intro-
Ïpectleve methode die gegevens zonder enige critiek zou menen te
t r,n7n aanvaarden-«) dat is nog een beetje erger dan het tot een
X^i^l ardTeÏpi;e Lequot; te verkeren. Welnu; heel de teken tHeoHe
SgS X-tTnre'lorden^/at zij hun eigen .sensatiesquot;
Tnferpreteren. Maar. van n waarnemen van ..interpretaties
«) Vgl. voor deze en andere methoden: i?ult;fen blz 9 vlg.
„B^ut if an account of sign-situations is to be -n^
vations from the most suitable mstances. ai^^d mustnbsp;^ ^^U j^^ed
from an exceptional case. The person actudly '«f fnbsp;from obser-
l-iotToÄ^^^^nbsp;-- -
heid dernbsp;.nbsp;j, jit uitgangspunt reeds, zoals Cassirer opmerkte, onjuist
wta« ^^nbsp;die in elke behaviouristiese beschouwing
IS. IS voor hetnbsp;„t ^ijn voor psychologiese deducties, niet eens nood-
ligt. die autonoom m gangspunbsp;^^^^ k j e u r-ervaring niet zouden
zakelik. De memng a leen datnbsp;^^^^ ^^^^^ ^^^ ^^^nbsp;^^^ ^^^ vergelijking
— .en en wat de stationchef ziet, menen zij deze
B^r(S)!aS Spstit e. behavio.ist^.s«
„nbsp;11 • 1 „nbsp;van de waarneembare aspecten van een meox^ir.
alleen verklarmg kan geven van uc .nbsp;. .nbsp;..u jg-c gine Koppelung
dieriike handeling en concludeert: „Genau betrachtet ergibtnbsp;und
der beiden Aspekte, ein Ineinandergreifen, bereits im Ausgangstatbestande vo eg
unaufhebbar ist.quot; (blz. 83)
-ocr page 99-„DENKENquot;nbsp;^^
bij zichzelf of bij die anderen is, ook volgens hen, op 't ogenblik ten-
minste, nog geen sprake: een interpretatie-proces immers als „further
modification of the nervous systemquot; is iets „about which we may
expect information at some future date .
De zaak is zeer eenvoudig: ondanks hun afkeer van introspectie
kunnen de schrijvers niet voorkomen, dat zij. met ons, slachtoffers zijn van
zo'n „special and deceptive casequot;: zij n e m e n „interpretatie aan omdat
zij van zichzelf weten, dat er in hen een ervaring voorkomt, waar-
voor zij de term interpretation gebruiken, en waarvan zij nu verder
veronderstellen dat die „at some future datequot; ook uit modificaties m
't zenuw-stelsel zal zijn te verklaren, een feit - daarvoor staat zelfs hun
sensatie-opvatting borg - dat we met 'n kalm gemoed ad kalendas
Graecas kunnen projecteren.nbsp;^ r, , , , j
»Denken« 50) De beschouwingen van Ogden amp; Richards maken dus
een hernieuwing uit van de theorieën van het associationisme dat hier in
termen van biologie en behaviour werd gebracht. 5i) Deze hernieuwing
is inderdaad een verheldering van ons inzicht omtrent sensistiese op-
vattingen over het „mechanismequot; der taai-verschijnselen, zij verklaart
echter niets omtrent de eigen aard onzer taal-ervarmgen.52)
Dat een sensatie, een gewaarwording, uit de modificaties der zin-
tuigen ..restlosquot; zou zijn verklaard, beweren de schrijvers, zij bewijzen
dat niet. De bewering kan ons onverschillig laten. Doch met onver-
schilhg is de verklaring van denken als ..interpretatiequot;, als ervaring
van een geëxciteerd engram in een psychologiese context waarvan een
..signquot; deel uitmaakt. Deze opvatting raakt de kern van elke teken-
theorie. Daarom hierover een laatste woord.
Zoals we vroeger zagen, menen de schrijvers dat de meerdere of
mindere samengesteldheid van de context niets afdoet aan de eigenhke
verklaring der teken-situaties. We kunnen dat volkomen onderschrijven.
We nemen dus een zeer eenvoudig geval: we kennen in een (kleur-
vorm-grootte-smaak)-ervaring een ..appelquot;, we menen altans dat we een
„appelquot; kennen, dat dus die ervaringsmomenten één geheel uitmaken.
Uit 't feit dat ze in 'n mens op een gegeven moment bestaan, kan
50)nbsp;Price bestempelt de beschouwingen van Ogden amp; Richards met de naam van
..The causal Theoryquot;, en geeft daarop in zijn vierde hoofdstuk een afdoende critiek
(H. H. Price. Perception. London 1932. blz. 66 vlg.). In hoever Prices eigen formu-
leringen aanvaardbaar lijken, is hier niet aan de orde.
51)nbsp;Bühler (Krise blz. 9 en 10) citeert Selz, die helder de associatie-theorie, zoals
ook Ogden amp; Richards die ontwikkelen, uiteenzet en critiseert.
52)nbsp;Vgl. hiervoor H. J. Pos. Zur Logik der Sprachwissenschaft. Heldelberg 1922.
blz. 59 en 62. 63.
inderdaad hun feitehke associatieve samenhang gegeven z^n. Kan dit
nu vÏklLn dat we ze ook als eenheid kennen, of altans menen
Te kennen? Neen. Volgens de theorie van het associât« ^
aeen kennis-eenheid kunnen zijn maar alleen successiviteit. en altans in
fe alkreenvrud^^ vorm. twee-heid : naast het teken kleur b^v.
ludenTde slaak interpreteren53). Maar. hoe krijgen we dan de
eeÏefd appel en hoe komt 't dat we weten54) dat dxe kleur en
eenheid a p pnbsp;^^ engram-theorie automaties
'ZtXSZrnL hoe kennen we de saamhorigheid?-) Geen
engram kan ontstaan tenzij uit sensaties. De reeks van verbonden en-
grammen kan dus worden verlengd in infinitum als men wil maar een
interpretatiequot;, die kennis omtrent de eenheid tussen onderscheiden
enqrammen zou kunnen opleveren, is ..a phantomnbsp;(blz. DD).nbsp;)
Maar bovendien : ook het verbonden-zijn der engrammen als argumen
van de mogelikheid der ..interpretatie : eenheid, is daarvoor
Teremtrgee'n argument, want ^e ^/-.^fg^^^
fL—v-^-n Jgen theorie moest
de tijd, n eenheid in n ervaring kon brengen die buiten de ti,d staat.
S^Ïr^T/bSsiS. die wel het tekort der associatie-theorie (hier en passim)
scherp aangeeft, doch die de „Setzungquot;, als eigenlike act die taal-eenheid geeft, met
quot;quot;ej'ïiÏÏtigInSdige is dat de schrijvers vee. gemakkeliker vrede nemen met het
feit dat we van een dergelike interpretatie gewoonlik niets merken, dan met het feit dat
Ïè aS/merken, dat we met appel uit „Geef mij die appel!quot;, menen zonder omwegen
quot;L lZ te bedoelen: „In the first place it is obvious tha we are not ordinär^
^n.rTous of making any inference at all when we see a table or a chair or a tree^
T^h^rn^ahHeem to he already a fatal objection to the theory. But several answers
' Sred The tLry may say. with Helmholtz and others: You do infer but you
arenbsp;^^^^ „f /feeing, because you do it so quickly and without any effort.
are not conscious o ^^nbsp;^^nbsp;^^^^^
This will not ÛOnbsp;^ ^nbsp;Qj ^^^^nbsp;^jj consciousness ot
we do infer at all . Ananbsp;^^^ ^^^^^nbsp;^ ^^^^nbsp;^ e
matter must ^^ '«^f f^t'/, though we do not in fact infer the existence of the
plausible suggestion is that aU gnbsp;^^nbsp;^ ^ ^^^ ^^ble' though
table, yet we ought to It IS saidnbsp;Pnbsp;P^nbsp;^^^
not reacted by ''^fff«nbsp;Li all square, indeed very few of them are.
difhcult. The sense-data given to ub »nbsp;î, ., ,nbsp;„ „c correction
And yet we are convinced that the table is square. Evidently «o-e process of cor ect
or sifting has been going on. And this sugges s that our ---^lon °f the exis ..
and squareness of the table may not after aU requirenbsp;'quot;have met
(Price blz. 67, 68) Op blz. 69 schrijft Pnce ,The Causal Theory seems to
with disaster before it has well started.
-ocr page 101-ook Ogden amp; Richards er toe hebben gebracht, de onmogehkheid om
het feit ener „appelquot;-ervaring engraphies te verklaren, te erkennen. En
erger nog: doordat de engram-theorie in gebreke blijft een verklaring
te geven van onze kennis van 'n bepaalde eenheid appel, laat ze zelfs
onverklaard hoe 'n mens überhaupt 'n „interpretatiequot;, 'n gedachte
„eenheidquot; zou kunnen hebben. Een mens die denkt, zoals de
engram-theorie dat denken voorstek, kan geen „eenheidquot; denken,
zelfs niet als „false beliefquot; of „misinterpretationquot;. Het is alleen mogelik
dat, door 'n grilhge speling der natuur, ooit 'n kreet, een klankstimulus,
ee-n-h-ei-d zou zijn geuit en opgevangen, in 'n context geraakt, zich zou
hebben voortgeplant en nu verder alle menselike „interpretatiesquot; zou
hebben vergiftigd als loos symbool. Déze verklaring van de interpretatie
„eenheidquot; laat de teken-theorie van Ogden amp; Richards toe, meer niet.
Ondertussen blijft het, zoals we hier vóór reeds opmerkten, dan nog
onverklaard, dat we menen dat het symbool eenheid „toepasselikquot; zou
zijn op een appel-ervaring b.v., tenzij het woord toepasselik ook weer
zou berusten op zulk een grillig spel onzer al-oude moeder Natuur....
etc. etc.
We moeten erkennen nogal sceptics te zijn tegenover de bewering, dat
..with an account of interpretation, such as that which is here sketched,
the wayquot; open zou zijn „to the systematization of all that is known and
further of all that will ever come to be known.quot; (blz. 82) 57)
Het was noodzakehk de grondslagen der teken-theorie van Ogden amp;
Richards hier zo uitvoerig te behandelen, omdat zij op ingenieuse wijze
het, maar langzaam wijkende associatie-begrip — als grondslag voor
taalkundige teken-beschouwingen en voor betekenis- en vorm-leer ten
enen male onvoldoende 58) — opnieuw, onder andere termen, strijd-
vaardig propageert. Het is beter deze stap terug niet te zetten.
In de linguisties gangbare associatie-leer worden geen „engrammen , maar
•voorstellingenquot; geassocieerd, of, en correcter bij Wundt. „Vorstellungs-
Een voortreffelike critiek van soortgelijke opvattingen levert Cassirer III blz.
221 vlg. Uitvoerig toont hij, uit de experimentele gegevens der psychopathologie aan,
dat een perception en een s y m b o 1 - s i t u a t i o n, zoals Ogden amp; Richards
die beschrijven „ira Grunde selbst nichts anderes ist (als) ein — pathologisches
Phänomen.quot; (blz. 269)
Zelfs de Saussure, die toch een geheel andere teken-theorie ontwikkelt, is weinig
gelukkig als hij van zijn „concepts' zegt: „ils ne deviennent entités linguistiques que
par association avec des images acoustiquesquot; (blz. 144). Ongetwijfeld is associatie 'n
quot;Wodzakelike voorwaarde om symbool-gebruik mogelik te maken, zij bewerkt echter
ooch het ontstaan der symbolen, noch hun gebruik. Deze noot lag reeds gedrukt, toen
bij Bühler in zijn „Sprachtheoriequot; (blz. 57) ook juist deze plaats gecritiseerd vond.
-ocr page 102-dementenquot; (I blz. 459). Niet in een „context . maar m de afbrekkiger ge-
Lncipiëerde „Gesamtvorstellungquot;, kwam de ffj^^origheid der assocj^ef
ontstane „voorstellingenquot; tot uiting. Men twijfelde nauweliks. of assoc aüe
der voorstellingen leverde de verklaring der betekenisverandenngen. ysocia^^
ook der woord-voorstellingen met andersoortige voorstellingen, deed het
woordquot; tot stand komen. Het is zonder twijfel een feit dat zowel de band
^Is de geassocieerde voorstelUngen. noodzakelike voorwaarden zi,n voor woord-
makinq en betekenisverandering aan het eenmaal gevormde woord maar het
Teven weinig aan twijfel onderhevig, dat zij niet anders dan als voor-
waarden dienen te worden beschouwd. We menen dit m het voorafgaande
te hebben bewezen.nbsp;jquot; ^ ^ i
Er is nog ..iets andersquot; nodig om de gebruiks-eenheden ..woord tot stand
te brengen dan alleen associatie. De linguisüek slaagde er met m. de aard
van dit ..anderequot; geheel tot klaarheid te brengen. ^ bleef het assoaatie-
begrip alleen leidend bij de verklaring van het taai-gebeuren en werd dat
iets andersquot; prakties over 't hoofd gezien. Dit had to gevolg, dat de Im-
SstieTe fundeU der grammatiese eenheden gebrekkig bleef. Men gmg voort,
rirbegrippen Lnder nadere precisering aan de logica te ontlenen, of men
verïe% logiese begripsbepalingen, doch twijfelde meteen aan de waa^
deffeiten: een ..woordquot; kon niet bestaan, kon niet als reele taal-eenhe d
tlden omdat de;e eenheid zich met het beschikbare begrips-apparaat moeil^
L verklaren. Onder dit opzicht is men. tot voor kort. boven de - m
deze materie leidende - ideeën van Wundt uitgekomen. De menmg ^e
Smterlin in 1902 neerschreef, gold tot voor enkele ,aren vrijwel algemeen )
„zwischen Wort und Satz sind nach Wundt die Grenze fhessend^ Das
ist nicht zu bezweifeln, und darum vielleicht stellt Wundt auch nirge^s be-
grifflich fest, was das Wort eigentüch sei.quot; -) Zo werd de theone yan Ja«^,
?eqen de bedoeling van haar ontwerper, de meest gangbare lingu^tiese uit-
dmkking der associatie-princiepen, waarvan wij de ontoereJcendheid. ge-
demonstreerd aan één harer meest recente vormen, in de vonge paragrafen
^^^^kan Wandt moeilik verwijten dat hij in zijn ..schöpferische Synthesequot;
n Wz 257) in zijn ..Akt der Wortapperzeptionquot; (I blz. 593). in zijn „apper-
tive SvnÄesequot; (1 blz. 670) zich niet duidelik zou hebben uitgesproken over
anders dan associatie als verklaringsprinciep voor het ontstaan der taal-
eenhedL maar men kan het wel betreuren, dat hij deze begrippen zo weinig
TeÏÏer n het middelpunt zijner beschouwingen P^ Zeker 'VsTlS^
59) Dat Ries cn van Ginneken b.v. hierop een uitzondering maken werd behandeld
: Das Wesen der sprachlichen Gebüde. Heidelberg 1902. blz. 59.
constitutief en besUssend karakter der apperceptie ondubbelzinnig op de voor-
qrond te plaatsen. Hij poneert duidelik de theoretiese noodzakehkheid, de
apperceptie niet te zien als de actie van een „nieuw verm^ogen , dat zich
o^een gegeven moment plotseling als „schöpferische Synthese openbaart,
doch wel als de biezondere aanwending van een psychiese werking die van
den aanvang af voor de structuur der psyche mede constitutief is (I blz. 257,
II blz. 617-618).
Dit juiste uitgangspunt belet hem echter niet, daarna weer vagehk dit
ervarings-moment van hoger orde, uit de momenten van lager orde at te
leiden: apperceptie uit associatie; in „apperceptiequot; te zien nur die höchste
Steiqerung und zugleich der notwendige Enderfolg der Wirkung ursprung-
Üchster einfacher Triebe und der zu diesen hinzu kommenden vor allem
durch das gemeinsame Leben gebotenen Bedingungen (I blz. 257), te spreken
van „Die allmähliche Entwicklung der apperzeptiven Funktionen aus den
Assoziationenquot; (I blz. 309); het belet hem niet te zeggen: „Die höheren
Stufen dieser Vorgänge (der woord-making), die apperzeptiven, sind aber
durch die Vorangehenden, die assoziativen, so vollständig vorbereitet, dass
sie ganz und gar als „psychische Resultanten derselben erscheinen.
(I blz 594) Op blz. 614 (I) heet 't dan weer, dat de „Wortisolierung aller-
eerst berust op „eme Assoziation von direkten Empfindungs- und von Ennne-
rungsmomenten: das ursprüngliche Vorstellungssubstrat des Ge-
dankensquot; en uit dit substraat volgt „durch einen Apperzeptionsakt,
der gewisse Wahrnehmungsmotive vor andern bevorzugt imd das Ganze
gegen andere Bewusstseinsinhalte abschliesst, die Bildung der Gesamt-
vorstellung.quot; Doch hoe door een apperceptieve functie, die zich zou
ontwikkelen uit de associatie, die van lager orde is, een hogere
eenheid dan de associatieve zou kunnen worden tot stand gebracht, valt
moeilik te begrijpen. Wundt zégt dit dan ook eigenlik niet. Een beetje on-
eerbiedig uitgedrukt, hij zeilt er omheen: de „Gesamtvorstellung wordt
„durch einen Apperzeptionsaktquot; tot stand gebracht, terwijl hij volgens
I blz. 309 moest zeggen: „Aus ihr entsteht auf zweiter Stufe ein Apper-
'TenTlotte lezen we dan op blz. 253 (II) weer: „In beiden Fällen stehen
sich natürlich nicht Assoziation und Apperzeption als getrennte Kratte gegen-
über, sondern sie entwickeln sich von Anfang an miteinander.quot; ^
einanderquot; is toch wel heel wat anders dan het „ausquot; van I blz. 309 en het
als „Resultantenquot; „erscheinenquot; van I blz. 594.
Wundt gelooft enerzijds in de associatie als 'n princiep dat voldoende is
om de „Emzelvorstellungquot; tot stand te brengen, doch anderzijds ontkent hij
Wel, dat deze kennis-eenheid zich in de ervaring zou onderscheiden van met
haar verbonden voorstelUngen (I blz. 592). De onderscheiding voltrekt
zich alleen door de apperceptie: „Nachdem so die Bildung der Wort-
vorstellung in allen ihren wesenthchen Eigenschaften durch den Assimilations-
Prozess eingeleitet ist, wird sie nun aber erst abgeschlossen durch einen daran
sich anschliessenden weiteren Vorgang: durch die Heraushebung der
durch jene assoziativen Prozessen gebildeten mnzelvorstellung («^-f« , ^ ^
schr.) Lus dem gesamten Vorstellungsverlauf. Diesennbsp;- f
Akt nemien wir die A p p e r z e p t i o n d e s W o r t e s. (II blz. 593) D t
is de „Unterscheidungsaktquot;, waardoor wij 't woord isoleren, doch tegelijker
tijd dé „Gesamtvorstellungquot; als „Ganzesquot;, als „Einheitsvorstellung poneren
en gliedernquot; (II blz. 252-254). En deze isolering, die tevens „stellen is van
een Lderscheidingen vertonend geheel, is alleen mogelik door --apperceptie
zii is op zichzelf in de associatie der elementen nog niet gegeven. Kunnen wi,
dt laatste onderschrijven (we zien af van de speciaal Wan A-se opvatting.
L de apperceptie „seinem ganzen Wesen nach ein Willensvorgang ist ),
de stellino^, dat zo iets als „Einzelvorstellungenquot; uit associatie alleen zou
zijn te verklaren, werd in de voorafgaande paragrafen volkomen verworpen:
een eenheid-gevende act, zoals de apperceptie die Wandt zich denkt, hgt
mede ten grondslag aan de menselike ervaring van alle stadia, altans van de
stadia die óns betreffen ; deze zijn zonder die act niet te verklaren. Trouwens
ook hier weer vertoont de formulering van Wnndt vaagheden waarvan
Oesterreich zegt: „Sein Denken ist sogar nicht selten verschwommen so
dass seine eigentliche Meinung dann nur schwer oder «f «haup^j-^^^^^^^^
bestimmen ist.quot; «M We lezen dan ook weer op blz. 613-14 ( ). Gleichwohl
ist Ï VerLdung der in der Sinneswahrnehmung nur äusserlich assoziierten
Objekte zu einem' Ganze, dessen einzelne Teile in bestimmte Beziehungen
wechselseitiger Zugehörigkeit oder Abhängigkeit gesetzt werden, ebenso wemg
ein blosser Assoziationsakt. wie die wilkiirHche Richtung der Aufm^
keit auf irgendwelche Gegenstände der Wahrnehmung, unter absichthcher
Vernachlässigung anderer, oder die willkürliche, aus einem bestimmten bevor-
zugten Motiv entspringende äussere Handlung eine blosse Assoziation ist.
Verband of eenheid.nbsp;, , j .
Deze vaagheden hebben zich dermate aan zijn werk gewroken, dat Wandt
de voluntaristiese monist, voor het linguistiese associationisme prakties de
arote leermeester geworden is; zijn „apperceptiequot;-begrip drong begrijpeliker-
wijze weinig door, maar zijn talrijke associatie-voorbeelden en associatie-
vormen deden dat des te meer.nbsp;.....
Wnndt liet na, de door apperceptie gevormde eenheid nader te bestuderen.
Vnnr hem was haar karakter bepaald in „Klarheitquot; („die Hervorhebung der
1n.r, V^ïtellung nach ihrem spezifischen Inhaltquot; I blz. 594) en „Deut-
Sä ( die sSrung von anderen Bewusstseinsinhaltenquot; I blz. 594). AI
Ao r^ctnbsp;aeoercipiëerdequot; bewustzijnselementen in tegenstelling met de
„ger/percipieerSquot; - miste die klaarheid en duidelikheid, zij was niet door
n apperceptie-act in 't „blik-punt van t bewustzijn gebracht.nbsp;a
Perzeptio^ in het „blik-v e 1 d Zij wordt dus wel - en hier komt Wundts
niet volledig verantwoord associatie-begrip weer naar voren -
pieerdquot;. En nu is het volgens hem (en inderdaad in overeenstemming met de
'^^b^weg-Oesterreich. Die deutsche Philosophie des XIX. Jahrhunderts und der
Gegenwart. Berlin 1923^2 blz. 347.
werkelikheid) een feit „dass es im Zustande der Perzeption noch Abstufungen
der Klarheit gibtquot; (I blz. 577), der „Klarheitquot; die .... ecn apperceptie-
kenmerk is! Ogden amp; Richards hebben hun mening helderder verantwoord.
Wandt, ofschoon in theorie tegenstander van het associationisme
(I blz. 456 vlg.), overwint het niet. En de oorzaak, één der oorzaken
altans, daarvan? Prakties schrikt hij terug voor de conclusie dat de
eenheidgevende psychiese acten irreductibel zijn tot de associatieve. Nog
bevangen in de mening de ervaring uit „elementenquot; te moeten opbouwen,
ontgaat het hem, dat onherleidbaarheid van bepaalde ervaringsmomenten
uit andere, geen gescheiden-zijn dier ervaringsmomenten insluit, doch
enkel onderscheiden-zijn in de ene samengestelde menselike ervaring.
De ervarende mens verenigt en structureert de verschillende momenten,
die hij anderzijds uit de ervarings-eenheid gedifferentiëerd heeft, tot
nieuwe eenheden en synthetiseert deze eenheden opnieuw tot andere
ervaringen, zonder dat daarmee de menselike ervaring als eenheid en
geheel te niet gaat, omdat dit geheel alleen o n d e r-scheidingen kent.
Met dit te beweren plegen we geen geheimzinnige hocus pocus we
geven ons niet over aan „extraordinary phantasiesquot; (Ogden amp; Richards
blz 50), doch we staan daarmee op de bodem der feiten. We con-
stateren b.v. dat we, onder invloed van physiese prikkels, heterogene
stimuli, zaken als „potloodquot;, als „melkquot;, als „sneeuwvlok , a s „appel
in de ervaring tegenover ons stellen en we zoeken een verklaring van
die ervaring. Die verklaring vinden we niet in de aard der prikkels
alleen noch in de aard der adaptaties als neurologiese processen, noch
uitsluitend in de aard der eenheden die we uit de ervaring kennen.
We vinden de verklaring alleen in een synthese die geen enkele dier
Phasen kan overslaan.
Wij hebben bewezen, dat de associatie die we als band tussen
ervarings-momenten aannemen, geen ervaren eenheid verklaren kan,
dat het ene „woordquot; waarmee we „ietsquot; bedoelen, niet enkel_ op asso-
ciatie berusten kan. De associatie kan de klank-„adaptaties , de be-
wegings-adaptaties, de kleur-adaptaties, de tast-adaptaties, de smaak-
adaptaties, de spannings-adaptaties, de orgaangevoel-adaptaties en wat
er meer aan n pap-kreet van 'n jonge taai-maker en taal-gebruiker kan
ten grondslag liggen, verbinden misschien; de associatie „maakt er
geen taai-symbool van. Daarvoor is iets meer nodig, een act nl. van
..Setzungquot;: de „Symbolisatiequot;, de „woord-makingquot;. Het constateren
van de ontoereikendheid der associatie in deze, en van de noodzakelik-
heid een ander, niet enkel verbindend doch verenigend, eenheidgevend,
princiep aan de gegevens der ervaring te moeten ontlenen, is hetgeen
we als resultaat van onze beschouwingen in dit hoofdstuk mogen boeken.
Samenvatting. In „The Science of Symbolismquot; beschouwden we
Ogden amp; Richards behaviourisme en.... constateerden dat het eigenlik
geen behaviourisme is. Met het behaviourisme heeft t a leen de biolo-
giese belangstelling gemeen. Die biologiese belangstelling levert de
schrijvers een nieuwe formulering van associatie-verschijnselen die zij
sign noemen; dat zagen we in de paragraaf „Signquot;. En, we zagen
dan ook dat dit gaat ten koste van het negeren van ervarings-gegevens
omtrent het betekenis-ver schijnsel: zij aanvaarden nl. de omkeerbaarheid
van de betekenis-relatie. In „Interpretationquot; trachtten de schrijvers ons
te leren, dat „denkenquot; interpreteren van „signsquot; is, en dat dit „denken
in wezen niets anders is dan het ervaren der „signsquot; als veroor-
zaakt door stimuli. We leerden dus ook dat de schrijvers het
probleem sensisties behandelen. Dat onze „gedachtenquot; nu zo vaak maar
heel weinig op die stimuli of stimuli-complexen lijken, werd verklaard
uit het context-begrip, waarvan wij de analyse in de paragraaf „Context
volqen Ogden amp; Richards onderscheiden daar twee context-ver-
schWlenfde „externalquot; en denbsp;; doch^^^^
moeten, helaas, opmerken dat, al komt daarbi, ook een juist nterpre-
terende hond te pas, het context-begrip nóch het denken m het algemeen,
nóch de differentiaties in dat denken, verklaart. Afgezien van alle
andere bezwaren, levert het niets anders dan een begrip van ver-
binding van ervarings-momenten, zonder nochtans iets te zeggen
omtrent de vastheid dier verbindingen; het levert hoogstens een inzicht
omtrent de physiologiese voorwaarden der ervaring. In „ „bymbol
als engramquot; quot; veroorloofden we ons een ogenblik de „sign -opvatting
van de schrijvers aan enkele taai-verschijnselen te toetsen en, verademend
aan 'n paar kinderlike taai-capriolen, constateerden we opnieuw, dat het
verklarend vermogen van dit „signquot;-begrip ten enen male te kort schiet.
Dit heeft weinig wonderliks als we bedenken dat we in „Het woord
als symbolquot; quot;, waarin wij de specifieke kenmerken van een „symbol'
teqenover een „signquot; zouden moeten vinden, geen enkele grond voor
dit verschil aangegeven zagen, doch alleen de constatering aantreffen
van het feit dat er verschil is, iets dat we met de schrijvers volkomen
eens zijn. Ondertussen hebben Ogden amp; Richards, die ons zonder om-
wegen op blz. 210 verklaarden niet te weten hoe het „symbol woord
tot stand komt - en die daarmee de verhouding van n „symbol tot
•n signquot;, waarvan zij de totstandkoming wel zeer uitvoerig beschrijven,
volgens hun eigen methode volkomen onbepaald lieten ^ toch het pro-
blem op blz. 11 als opgelost beschouwd, en in „De driehoek deze
oplossing als 'n verhouding van directe tot indirecte verbinding
qeformuleerd. Zij vinden daarbij dan ook gelegenheid te wijzen op he
belangrijke feit, dat we altijd „ietsquot; interpreteren, de „referent en dat
dit referent-begrip volkomen aansluit op hun opvatting van „gedachte
als: 2n oorzaak kennend „engramquot;. Wij menen in de paragraaf „Refe-
rentquot; te hebben kunnen aantonen dat de schrijvers hier een contradictie
in de koop nemen en dat hun „biologiesequot; poging, om op deze wijze
de teken-leer te redden uit de „impasse of solipsismquot;, op mets moest
uitlopen. Dat staat in de paragraaf „Referentquot; = „Reference , die
bovendien tracht aan te tonen dat, hoezeer het referent-begrip de notie
is voor een. door de linguistiek maar al te zeer verwaarloosd, ervarmgs-
verschijnsel, hun ..referentquot; niets anders is dan een ..interpretatie die
zij. als moment van een ,.symbolquot;-context, „reference noemen. Van
het verschil tussen „signquot; en ..symbolquot; blijft zo niets over. en hoezeer
ook de schrijvers in hun beschouwingen over de ..betekenis van n
..symbolquot; juiste opmerkingen maken, deze juiste opmerkmgen b^ken
toch alleen constateringen van feiten buiten hun theone om terwijl zij.
omwille van de theorie, de eigenlijke kenmerkende be^kenis-ver-
schijnselen eenvoudig dood doen. Erger is dat de theorie ook methodies
niet sluit: we draaien ermee in een kringetje rond. Dat toonden we aan
in „Circulus vitiosusquot;. Dit kon trouwens niet anders; want. of de
associatie-theorie die men aanhangt nu een sensistiese is. zoals de hunne,
of geen sensistiese. associatie verklaart geen denken en m denken
centreert elke teken-leer, ook die van Ogden amp; Richards. Dit zetten we
uiteen in de paragraaf ..Denkenquot; en we besloten de stap terug, die het
volgen van Ogden amp; Richards' inzichten zou betekenen, met te zetten:
assLatie verklaart alleen verband, geen eenheid, en hun theorie
verklaart zelfs de term eenheid niet; daarvoor is een andere ..act ot
referencequot; nodig dan degene die zij zich denken, n de paragraat
..Wundtquot; analyseerden we heel kort de theorie van Wundt die, tegen
de bedoeling van deze schrijver, de gangbare vorm van associatieve
verklaring der taai-feiten werd, en we toonden aan, dat dit gevolg op
rekening van Wundts vaagheid dient te worden geschreven. M ais
we dan in de slotparagraaf „Verband of eenheidquot;, onze bevindingen
samenvatten, dan constateerden we niet enkel de feitelike, maar ook de
theoretiese onmacht van het associatie-beginsel om de taal-teiten rectit
te doen en de noodzakelikheid de eenheids-notie, die de ervarmg zelf
ons aan de hand doet. aan de verdere onderzoekingen ten grondslag
te leggen. Daarmee is dan de verantwoording van de werkwijze, die m
de volgende hoofdstukken zal worden toegepast, ten volle gegeven en
achten wij ons verder ontslagen van de plicht, telkens bij de afzonderlike
auteurs onze houding tegenover hun inzichten opnieuw uiteen te zetten.
derde hoofdstuk
Woord-making en woord
Samenstelling van het hoofdstuk. Dit derde hoofdstuk is er
een met een lange aanloop. Dat komt van het Edelweiss en de paarde-
bloemen 1 In blanke onschuld een boek te schrijven over een gramma-
tiese abstractie, en dan te menen het taai-gebeuren in de ziel te hebben
gelezen, zou inderdaad een pijnhke vergissing zijn. We zullen dan ook
reeds in de eerste paragraaf „Het feit der woord-onderscheidmg
aantonen dat 't „woordquot; 'n ervarings-gegeven is, een ervarings-gegeven
dat vrij is van elke grammatiese abstractie. In „Een theorie van woord-
onderscheidingquot; wordt vervolgens bewezen, dat er woorden moeten
zijn als constante onderscheiding in alle taai-gebruik zelf, omdat zonder
deze dit taai-gebruik onbegrijpehk wordt. De paragraaf „Het zmsprimaat
houdt zich bezig met de theorie waaruit het negeren van het ervarmgs-
feit der woord-onderscheiding begrijpelik wordt; en dan blijkt er een
ding. dat bij geheel dit vraagstuk enigszins onplezierig aandoet: de
vergeetachtigheid van verschillende onderzoekers. De paragraaf levert
'n zeer belangrijk positief resultaat ook: de taai-maker is wezens-ge-
bonden aan zijn „Umweltquot; ; hij is in woord-making en woord-gebruik
noodzakelik afhankelik van het bestaande gebruik in de gemeenschap
die hem voortbrengt. i) Natuurlik, als lid van die gemeenschap draagt hij
zelf weer tot de ontwikkeling van dit gebruik bij, 2) doch hij kan zijn
invloed niet laten gelden, tenzij langs de weg van het gebruikelike
tevens Het is derhalve noodzakelik uit' „Contactquot;, dat het woord als
taai-moment ontstaat. In dat ..contactquot; worden de „klankenquot; ingebouwd
in de talloze ervaringen die het kind maakt. Met de differentiatie dier
ervaringen, afleesbaar uit de differentiatie van het kinderlike gedrag.
1)nbsp;Hoe dit afhankelikheidsbegrip al weer onmiddellik, met volkomen negeren van
alle daarmee strijdige feiten, tot een absurditeit werd vervormd, kan men
Helmuth Dempe in een artikel: Sprache und Volksgeist. Indogerm. Forsch. LIL 1934,
blz. 89 vlg. Dempe critiseert daar rustig, maar vernietigend, een publicatie van Hevmann
Güntert: Deutscher Geist. Bühl-Baden 1932.
2)nbsp;Zie voor de invloed der kindertaal op die der volwassenen : Jaspersen (Language)
Chapter X. The influence of the child. blz. 172 vlg.
differentiëren zich ook de klank-uitingen. Doch juist in die differentiatie
pas kunnen zij hun aard tonen: zij openbaren zich dan als een eipn-
Lortige „constantequot; in dat gedrag, als 'n handelings-index, en wel als
'n handelings-index die in coöperatie als index fungeert, en op die
coöperatie is aangelegd: alleen door zich aan te passen, zo goed en zo
kwaad als 't lukt, aan de taal zijner omgeving, komt het kind van die
naaste omgeving los, kan het zich vrijmaken van de verbinding niet
de moeder alleen of de allernaaste mede-mensen. Dit alles staat in „Ue
taalklank als handelings-indexquot; of volgt daaruit. Het kind maakt zich
inderdaad vrij en bindt zich tevens als het op enigerlei wijze blijkt te
wetenquot; dat het in z'n taalklank zo'n handelings-index bezit. Dit weten
blijkt o.a. uit het naam-vragen.3) Het is minder juist, te trachten het
bestaan van dit „wetenquot; te deduceren uit enigerlei notie van »denken ;
het is beter het gedrag van het kind met betrekking tot z n taalklank-
gebruik te analyseren. Dat tonen we in „Taai-gedrag of verstand?
Ln. En, dit volvoerend, blijkt ons in „Naam-vragen en eerste taai-act ,
dat het kind om te kunnen vragen naar namen van dmgen. een
„eenheidquot; moet hebben geponeerd, die de betr^^'^S/^^fquot;
„klankenquot; en 'n bepaald „dingquot; omvat. Dit is hetzelfde als te zeggen,
dat het kind in 'n denk-act een eigensoortige ervarmgs-eenheid poneerde,
die, dat blijkt uit „Naam-vragen en generaliseren een ken-eenheid is
waarin 'n gedachte op bepaalde wijze werd vastgelegd. Immers „gene-
raliserenquot; is hetzelfde als geven van „toepasselikheid . En uit vragen
naar nieuwe namen blijkt zelfs het feit van het bestaan van een
bepaalde gedachte: „klankenquot;, steeds tussen aanhahngstekens, omdat we
ons alleen om een bekend uitgangspunt te hebben van deze term be-
dienen. In „Naam-vragen als criteriumquot; wijzen we er nog eens uit-
drukkelik op, dat dit feit ons tot toets-steen dient, meer met; dat we
dus niet beweren dat alleen in of uit het vragen het teken -woord
zou zijn gevormd. Ondertussen bewandelen we tot dan toe alleen de
wegen der traditie, ener traditie die het ons mogelik i^akt meer te
vinden, een waardevolle traditie, maar een onvolledige. Het gemaakte
woord blijkt 'n teken sui generis, een handelings-middel, een handelmgs-
vervangende coöperatieve hulphandeling. Deze handelings-aard blijkt
niet minder duidelik uit een verdere analyse der condities van zijn ont-
staan, dan uit de verschijnselen van zijn gebruik. En nu wordt het ook
duidelik dat „klankenquot; en „dingquot;, of „zaakquot; geïnterpreteerd, m de eerste
taal-acten en taai-gehelen van het kind, een gevaarlike abstractie is, die
») Men interpretere ditnaamvragen niet als het naamvragen van volwassenen,
dat kennis van het n a a m-begrip veronderstelt.
de natuur van het woord al bij zijn ontstaan vrijwel onkenbaar maakt.
Dat werken we in „Klanken of handelingsmiddel?quot; uit. Het woord
vertoont dus een handelingskarakter. Wil dat zeggen, dat het geen
denk-vorm is ? Allerminst: zijn handelingskarakter impliceert enkel een
eigensoortig gebonden-zijn en derhalve 'n eigensoortige gebruiks-
mogelikheid van de onaanschouwelikheid die een noodzakehk moment
van het woord uitmaakt. „Woord en gedachtequot; behandelt het kinder-
gedrag, geïnterpreteerd als „denk-verlangenquot; alleen, en tracht de on-
toereikendheid van deze opvatting aan te tonen. De verhouding : woord
en gedachte, houdt ons ook bezig in „Het woord als gebruiksteken . dat
opvattingen critiseert die wel het woord als ..middelquot; accepteren, doch
dit ..middelendquot; karakter alleen als n ouder stadium van datzelfde
woord zien. Deze paragraaf voert ons over tot de notie ..gebruiksteken
en daarmee tot een voorlopig afsluitend woord-begrip. We hebben daarin
de ontwikkelings-gedachte omtrent het woord ten volle aanvaard, doch
wij zien deze ontwikkeling als 'n differentiatie die zich aan deze er-
varings-eenheid voltrekt: een verder onderscheiden van de momenten
die het woord-geheel uitmaken, en een gebruik volgens die onder-
scheidingen en volgens de mogelikheden, die de voortschrijdende auto-
matisering van de spreekhandeling meebrengt. Zo resulteren inderdaad
klankquot; en „betekenisquot; als constituerende momenten van het woord in de
ervaring van de volwassenen, doch „klankquot; en „betekenisquot; natuur-nood-
zakehk gebonden aan het gebruiks-karakter van het gehele wooxA, een
karakter dat door deze differentiatie allerminst te loor gaat. De para-
graaf „Differentiatie der spraakhandelingquot; bestudeert dit alles. We
kunnen nu in „Gebruiks-karakter en functionaliteitquot; nog eenmaal en de
aard van het woord als denk-vorm, én zijn gebruiks-karakter aan een
hernieuwde analyse onderwerpen en aan de hand van AcKs opvattingen
laten zien, hoe een a-linguisties functie-begrip verantwoordelik kan
worden gesteld voor de onjuiste mening dat het woord, door welke
differentiatie dan ook, vrij zou kunnen komen van dat gebruiks-karakter.
Wij blijven altijd over het woord „beschikkenquot;, en in „Woord-gebruik,
woord-beschouwing en woord-makingquot; tonen we aan, hoe deze ..be-
schikkingquot;. berustend op het fundamentele feit der woord-m a k i n g,
een geheel'andere is, naarmate zij geschiedt door gebruiken of door
beschouwen. In tegenstelling met deze drie ongelijksoortige er-
varingen omtrent het woord zelf, treedt nu ook des te scherper naar
voren de weer geheel verschillende vorm van activiteit, behandeld m
de vorige paragraaf, waardoor wij ons aan het woord „vrij denken,
waardoor wij. van het woord als zodanig abstraherend, de gedachte,
in het woord vastgelegd, behandelen als niet in taal gebonden onaan-
schouwelikheid, waardoor wij m.a.w. de taal „denkendquot; opheffen. Het
wordt nu ook duidelik waarom Ach kon menen dat er een „reine
Sprachequot; bestond zonder gebruikskarakter: hij ging uit van de woord-
making bij volwassenen, constateerde bij die volwassenen „Verständi-
gungquot; als noodzakelik te bestreven doel om tot woord-making te ge-
raken, en zag in „inwendig taalgebruikquot; deze „Verständigungquot; als
handelings-doel vallen; gebruik niet onderscheidend van andere
ervarings-mogelikheden aan het woord, de beschouwing nl. en het vrije,
abstraherende denken, lag zijn conclusie voor de hand. Om niet het
verwijt te moeten horen — onverdiend overigens omdat een nauwkeurige
overweging van de tekst het al zou kunnen voorkomen — dat alleen
de ken-momenten der ervaring in dit onderzoek tot hun recht kwamen,
geeft de paragraaf „Woord-making, woord-gebruik en strevingquot; over
de verhouding van kennen en streven bij het taai-gebeuren nog 'n korte
samenvatting, terwijl in de slot-paragraaf „Conclusiesquot;, een recapitulatie
van de voornaamste resultaten van geheel ons onderzoek in dit hoofd-
stuk, gelegenheid biedt tot enkele methodiese slotopmerkingen en een
voorbereiding tot het volgende hoofdstuk: „Woord-vorm en woord-
Gestaltquot;.nbsp;,
Het feil der woord-onderscheiding. Het valt met te ont-
kennen dat de mens in staat is zich van alles wijs te maken. Een
zekere voorzichtigheid, zelfs tegenover het meest onomstotehk zeker
geachte, is daarom plicht van elke wetenschappelike onderzoeker. We
behoeven hier niet uit te maken hoe ver die voorzichtigheid dient te
gaan, van welke aard zij moet wezen; we stellen alleen vast. dat wc het
niet onvoorzichtig vinden, aan te nemen dat het. op z'n tijd. in ons
vaderland regent. Zo vinden we het ook niet onvoorzichtig te menen
dat we wel eens 'n woord zeggen, dat we beter hadden kunnen zwijgen:
we voegen iemand „Eend!quot; toe, en we hebben dat te betreuren. We
gaan 'n stap verder: de juffrouw uit 'n poelierswinkel belt op om te
vragen wat we eigenlik bestelden, we antwoorden „Twee eenden!
Als Nederlanders die school gegaan hebben, menen we nu twee
„woordenquot; te hebben gebruikt, en misschien vinden we ook. dat eend
van daarstraks en eenden van nu eigenlik 't zelfde ..woord zijn. Dit
laatste doet momenteel niet ter zake, doch het eerste wel: we leven
in de overtuiging „woordenquot; te gebruiken. Millioenen ervaringen
schragen die overtuiging. 3*)
Ook Graff gaat van deze feiten uit: „For (the language-making multitude) the
word has a current value. And, indeed, but for that relative stability language would
lgt;e a chaos unfit for social communication.quot; (blz. 94) Verderop verlaat ook hij het
^^nbsp;het feit der WOORDONDERSCHEIDING
Nederlands eminente grammaticus Prof. Oi^erdiep ontkent dit feit
niet, doch hij ziet het als 'n gevolg van 'n oorspronkelike ..atspraa
tussen schrijvers en lezers. „Sedert men schrijft, onderscheidt men
woorden.quot; 4) Als. in het betoog en de methode van de schrijver deze
zin iets betekent ^ en dat is inderdaad het geval. vgl. „Enkele
notitiesquot; - dan is het duidelik dat de schrijver aanneemt, dat een met-
schrijvend spreker geen ..woordenquot; onderscheidt. 4*) Deze theorie komt ^
niet uit de lucht vallen, zij heeft 'n voorgeschiedenis. Van het schrijven
van die voorgeschiedenis en 'n critiek der sententies, die de stof dezer
qeschiedenis uitmaken, wordt hier afgezien; zij zou enkele hoofdstukken
vullen Voor zover de theorieën ons onmiddellik aangaan, komen zij
verderop ter sprake. Wij zouden de mensheid van heden willen nemen
zoals ze is. en ons dan afvragen: onderscheidt zij „woorden ? We doen
een verdere concessie: we sluiten van die mensheid uit al degenen die
behoorhk school gegaan hebben en die beschikken over enige schrijf-
vaardigheid, we vragen enkel naar het gedrag van mensen die maar
uiterst zelden de pen ter hand nemen, van kinderen die nog nie s^rijven
kunnen en van analphabeten. Onderscheiden die „woorden Wat de
eerste categorie aangaat: n krijgsgevangen fransman schreef naar z n
vaderland (ik citeer uit het hoofd) „Tuman verras du chaud cola.
Onderscheidt die man geen woorden? Natuurlik, het los schreven van
de delen van deze zin bewijst niet dat hij ze wé onderscheidde, het
is zeker ook 'n gevolg van n aangeleerde schrijf-methode maar
bewijst het feit dat, behalve du, geen enkel ..woord er goed atkwam,
dat de man moeite zou hebben, gesproken chocolat yan du, enverras
van mC). tu van m(') te onderscheiden? Het feit bewijst dat de
man moeilik schreef, niets meer en niets minder. We kunnen dat feit
interpreteren en dan zeggen: en de man schreef zo moeilik, omdat hi,
'n toer had z'n gesproken woorden uit elkaar te halen ten gevolge van
't feit dat hij ze ..kunstmatigquot; moest onderscheiden, maar we kunnen
ook zeggen: de man schreef zo moeilik, omdat hij werd gehandicapt
gebi7dquot;de77rvaring, om zich te richten volgens een inadaequate theorie. We zullen
dat in het volgendenbsp;G—ca. Zwolle 1928. blz. 6.
Ook Wi moderne psychologen nog, kan men deze mening veronderstellenderwys
Uok bij moaern p xnbsp;^^^^ ^^^^^ ^^^^^ ^^nbsp;isolation and are the
geuit vinden: „the theoriesnbsp;^^ ^nbsp;that sentences and larger miits
units of commimication, wniie unbsp;/nbsp;had
developed first and words come to be completely recognized only after language had
been committed to writing for some time. (P.llsbun, amp; Meader blz. 115)
4*) Bij Montessori-kinderen gaat het schnjven leren aan het lezen leren vooraf , z,,
sch ijven dan geen w o o r d e n. Ze delen af in lettergrepen, of m woordgroepen,
l Bestaan als ervarings-onderscheiding en als onderscheiding gekend worden,
is iets anders ! Vgl. na dit derde, het negende hoofdstuk.
door gemis aan inzicht in de princiepen der schrijfwijze en daardoor
't slachtoffer werd van de hem nog in 't hoofd hangende schrift-beelden
verras, du en chaud. Ondertussen blijven beide antwoorden zuiver hypo-
theties, al geven we graag toe. dat 't eerste het voordeel heeft erg een-
voudig te zijn.
Het franse vraag-partikel der gesproken taal ti, („Je vous fats-tt tort i^
(Maupassant)) heeft 'n vreemde geschiedenis: kort en goed komt 't
hier op neer, dat de pronomina il en ils op 't eind van vraagzinnen,
gesproken zonder de eindconsonanten, van 't verbum werden gescheiden
met voorplaatsing van de slot-consonant van de werkwoords-vorm.
„Ton frère dit-il?quot; werd „Ton frère di-ti ?quot;
„Tes frères disent-ils?quot; werd „Tes frères diz-ti?quot;5).
Bewijst dit misschien een niet-onderscheiden van woorden? Het be-
wijst een niet onderscheiden van het pronominaal karakter van il(s)
in dit gebruik, en 'n moeilikheid bij de gebruikers tot bepaling van de
woord-grenzen, verder bewijst 't niets omtrent 't „woordquot;, e)
Hetzelfde geldt voor de eigenaardige gevallen van onjuiste woord-
onderscheiding, die Jespersen onder de term Metanalysis heeft samen-
gevat. 7 ) Het is vooral bij kinderen dat zich het verschijnsel 't duidelikst
openbaart, Sechehaye en Cohen geven er recenter voorbeelden van:
n niet-begrepen obstiné wordt opgevat als 'n combinatie ( onverschilhg
welke: samenstelhng of woordgroep) van obsti en nez en vervolgens
wordt obsti in 'n mondsituatie gereproduceerd als obstibouche.») Wat
bewijst dit feit? Dat de vierjarige jongen wél „woordenquot;
onderscheidde: nez werd tegenover bouche gesteld en beiden tegen-
over het nu, op zijn manier, begrepen obsti- of obsti.
Cohen geeft voorbeelden die misschien nog verbluf fender zijn.
Toen zijn dochtertje Laurence ongeveer twee jaar was noemde ze 'n
ezel nâne; zij gebruikt „comme usuellement les jeunes Français nâne
pour âne. par mauvaise coupe de „un ânequot; et tendance à eviter l'initiale
vocaliquequot;. Maar wat gebeurt er als zij drie jaar en drie maanden is.
„elle coupe „un nègrequot; en un-ègre ; on s'en aperçoit — et elle est
amenée à rectifier pour la suite — parce qu'elle a l'occasion de mettre
au pluriel, en disant de(s)-z-ègres. à l'étonnement de son entourage.
Vgl. Otto Jespersen. Language. London 1925 ». blz. 358, 359.
®) Bloomfield behandelt het probleem der woordgrenzen op blz. 99 vlg.
') Language blz. 173 vlg. zie ook blz. 132 en 133.
Albert Sechehaye. La pensee et la langue. Journal de psychologie XXX, 1934.
Wz. 61.
®) Marcel Cohen. Observations sur les dernières persistances du langage enfantin,
loumal blz. 390 vlg.
(blz. 392) En wat bewijst dit? Dat het kind niet alleen het „woordquot;
ègre heeft onderscheiden maar evenzeer un. Natuurlik, er is verkeerd
onderscheiden, maar dat is de moeilikheid niet; 'n moeilikheid zou alleen
bestaan als er niet werd onderscheiden. Het verkeerd onderscheiden
is 'n noodzakelik gevolg van het feit, dat het kind de woorden bij
voortduring in 'n samenhang gegeven worden waarin het maar enkele
bekenden aantreft, en waaruit het dus telkens z'n eigen woord te maken
heeft. Nauwlettende observatie der feiten waaruit moeilikheden tegen
het verschijnsel „woordquot;, als zich in de ervaring van 'n taal-gebruiker
openbarende onderscheiding, kunnen worden gemaakt, leert dat deze
moeilikheden bewijskracht missen.
Doch observatie der f e i t e n leert nog wat anders :een volwassen
analphabeet onderscheidt woorden. Als Sapir niets anders
gedaan had dan dit feit duidelik vaststellen, had hij reeds de linguistiek
een uiterst voortreffelike dienst bewezen. Bij zijn werk als onderzoeker
der Indianen-talen vond hij het feit bevestigd in twee geheel verschil-
lende phasen. Indianen zonder enige kennis van grammatica, schrift of
spelling, dicteren, gevraagd om de elementen waarmede zij iets bedoelen
te scheiden, zonder aarzeling de woorden, ook die woorden hunner
talen, bedenken wij dat wel. die van 'n uiterst complex karakter zijn;
andere Indianen die alleen geleerd hadden klanken met schriftfigureo
aan te duiden, zonder dat hun de geschreven woord-vormen te voreß
waren bijgebracht, hadden wel enige moeite de klanken juist aa»
te duiden, doch gaven de woorden zonder bezwaar weer. i®)
10) Het lijkt me nuttig, hier de teksten van Sapir zelf uitvoerig weer te geven^
..Linguistic experience, both as expressed in standardized, written form and as teste
in daily usage, indicates overwhelmingly that there is not, as a rule, the sligWes
difficulty in bringing the word to consciousness as a psychological reality. No mo''®
convincing test could be desired than this, that the naïve Indian, quite unaccustoinea
to the concept of the written word, has nevertheless no serious difficulty in dictating
a text to a linguistic student word by word; he tends of course, to run his wore»
together as in actual speech, but if he is called to a halt and is made to underst^d
what is desired, he can readily isolate the words as such, repeating them as units. He
regularly refuses, on the other hand, to isolate the radical or grammatical
the ground that it „makes no sensequot;. - ..These oral experiences, which I ^^^^^
time and again as a field student of American Indian languages, are very y
confirmed by personal experiences of another sort. Twice I have
young Indians to write their own languages according to the phonetic system w ^
I employ. They were taught merely how to render accurately the sounds as sue •
Both had some difficulty in learning to break up a word into its constituent soun ,
but none whatever in determining the words. This they both did withnbsp;j
and complete accuracy. In the hundreds of pages of manuscript Nootka ex a
have obtained from one of these young Indians the words, whether abstract relatio
Wij, die onderwezen zijn in „woordenquot; schrijven, hebben soms
moeihkheden uit te maken of we met één of twee woorden te maken
hebben, of we iets als „woordquot; zullen beschouwen of als suffix of
praefix. De „hyphenated wordsquot; van 't engels kunnen menigeen hoofd-
breken kosten; doch het is, zolang het tegendeel niet is bewezen,
minstens even verstandig de oorzaak van deze aarzelingen ook in 'n
niet geheel voldoende theorie te zoeken en niet enkel in wankelende
onderscheidingen. Jespecsen schreef eens: „There is hardly sufficient
reason for German official spellings like miteinander, infolgedessen,
zurzeit, etc.quot;ii).
Uit de ondervinding van Sapir blijkt dat men, zich verlatend op de
ervaring en niet allereerst handelend onder invloed van gepraeconci-
piëerde spellings-begrippen of grammatica-opvattingen, zelfs bij het
schrijven van woorden, geen grote moeihkheden hoeft te onder-
vinden, omdat de woord-onderscheiding een moment dier ervaring is.
Wij beweren niet dat er nooit moeihkheden zijn; we beweren zelfs
dat er moeilikheden moeten zijn, doch deze moeilikheden laten én
de woord-ervaring én het woord-begrip volkomen intact : al moeten we
noodzakelik nu en dan twijfelen of we met 'n woord te maken hebben
of met iets anders, en ook of we met één of meer woorden te maken
hebben, het blijft „overwhelminglyquot; duidelik, dat de woord-onder-
scheiding 'n ervarings-feit is, dat aan geen twijfel onderhevig kan zijn.
We moeten twijfelen in bepaalde gevallen, omdat de taal
verandert, omdat het mogelik is nieuwe ervarings-eenheden te stichten
en oude opzettelik of onopzettelik te vernietigen : onnadenkend werden
wel is waar gebruikt en geassocieerd, en bij een volgend gebruik kon
uit de associatief gereproduceerde drie woorden er één gemaakt worden,
ondanks 't feit dat de leden van het nieuwe woord weliswaar nog volop
als onderscheiden woorden voorkwamen ook. Dit bewijst alleen dat het
woord-gebruik ook onderworpen is aan een zekere „mechaniseringquot;, dat
we onze aandacht kunnen richten volgens 'n bepaald moment uit n
groep van ervarings-momenten, dat het woord als syntagma moment
entitles like English that and bat, or complex sentence-words like the Nootka example
quoted above, are, practically without exception, isolated precisely as I or any other
student would have isolated them. Such experiences with naïve speakers and recorders
do more to convince one of the definitely plastic unity of the word than any amount
of purely theoretical argument.quot; (blz. 34, 35) Gardiner beaamt deze mening en bevestigt
haar voor egyptiese schrijvers, (blz. 121, 122)
11)nbsp;Otto Jespecsen. The Philosophy of Grammar. London-New-York 1924. blz. 92,93.
12)nbsp;Travaux du Cercle Linguistique de Prague. 4. Prague 1931,
blz. 321: „Syntagme — Unité syntaxique non-susceptible d'être divisée en unités
syntaxiques plus petites, c'est-à-dire un mot par rapport à une phrase.quot;
is van een groter ervaringsgeheel; het bewijst allermmst dat het woord
als syntagma zich niet als ervarings-moment zou openbaren, dat het
woord slechts 'n afspraak tussen schrijvers en sprekers, n grammatiese
abstractie zou zijn.ia) Deze meningen zijn de ontkenning van feiten
wier klaarblijkelikheid niet onderdoet voor t feit, dat het bi, bewolk e
lucht noq al eens regent, ook al zou 't kunnen zijn dat in een bepaald
geval de wind de druppels uit de sproeier in onze buurmans tuin, juist
theorie^van woord-onderscheiding. De moeilikheden die
worden ingebracht tegen het woord als feitelik onderscheiden in het
taalgebruik, stammen uit de taal-kunde, niet uit de ervaring van de taal-
gebruikende mens. Hoe is 't mogelik, vraagt zich de taai-kundige af, dat
we menen 'n woord bank te gebruiken, terwijl t bij_ n iso erende weten-
schappelike beschouwing kan schijnen, dat we n reeks woorden
èanfc gebruiken, een reeks waarvan elke term iets „Einmaliges zou
kunnen blijken bovendien! Laten we die -Eanmaligk^t voorlop^ rusten^
Wie geen philosophic of semantiek heeft bestudeerd, leeft dan toch in
7e gekkkige „waanquot;, als men wil. dat de term koe die hi, vandaag
gebruikt dezelfde is als de term ^oe die hij gisteren gebruikte en morgen
gebruiken zal; hij meent met 'n constant gegeven te opereren. En, als
de bedoelde philosophen en semantici een brief moeten schrijven m n
vreemde taal. doen ze net als de gebruikers van de meer l^isehke
term koe. Dat is het tenslotte wat Pos.i4) en aansluitend bij Pos
beschouwingen, Langeveld (blz. 41-50) constateerden en verklaarden.
We staan dus voor 't feit b.v. dat we, als gewoon mens, geen^gen-
bhk twijfelen dat er n woord bank bestaat. Maar is banfca ( zit-
meubel) nu ook bankhi (= crediet-instelling)? Of erger: is banl^
(= bankgebouw: De Twentsche Bank is afgebrand) nu ook bankbs
(= employe's van banfcbi; De bank heeft vandaag vrij)? Deze „moeihk-
quot;^^TT^ordan (blz. 362 vlg.) becritiseert Max Kuttner die schreef: ..Derartige
Rpi.niple ftónderwoorden Kehrdor b.v. i.pl.v. Korridor) die beliebig vermehrt werden
SrÜaen die mechanische und geistige Verbmidenheit der Rede, und es ist vom
können, zeigennbsp;hologischen Standpunkt aus gewiss berechtigt, die Existenz
ffworTef abzÏhnen und darin nur eine künstliche Abstraktion zu sehen.quot; Bij
des Wortes abziJehnen ^^^^^^ ^^ ^^ vaagheden die 't betwijfelen van ervarin^s-
feitTimm?; meebrengt, de gewone moeilikheid over ^e woord^heidm^^
schreven taal en tot slot!: „This is not to assert, of course, that we do °rdinanly
use words in speaking, but only that we are apt to gam an exaggerated idea of ^he
definiteness and fixity of the real words as they enter intonbsp;. ^^^flÏÏg
teness and fixityquot; van het woord in hun gebruik zal ons nog enige hoofdstukken lang
bezig houden.nbsp;.nbsp;_ Risttor für
W) H. ]. Pos. Über den Aufbau der grammatischen Interpretation. Blatter
Deutsche PhÜosophie. 6. Band Beriin 1932. blz. 295 vlg.
-ocr page 117-heidquot; doet én prakties én theoreties aan het woord-begrip niet af.
Prakties zonder aarzehng kiezen wij die woorden om ons te uiten, zonder
aarzehng begrijpen we de woorden als woorden; theoreties: alle be-
grijpen veronderstelt vaste punten in het grotere geheel van taai-gebruik,
dat we „zinquot; noemen of hoe dan ook. Uitgaande van een te interpreteren
geheel van taai-gebruik, bewijst Pos. dat het „begrijpenquot; noodzakelik
..elementenquot; veronderstelt die als „identiekquot; „gebruiktquot; worden. Niet
deze „identiteitquot; zelf wordt in het taai-gebruik begrepen, doch
het taai-gebruik veronderstelt de identiteit van het te begrijpen „ele-
mentquot;. Wij ..kennenquot; in het taai-gebruik de „zaakquot;, omdat die elementen
identiek zijn. Zonder deze ..identiteitquot; was er geen taai-gebruik
mogelik. want: „Wenn im strengen Sinne jeder Zusammenhang die
Elemente ändert, so lässt sich kein Element mehr von einem anderen
unterscheiden, da jedem jedes passieren kann.quot; (blz. 309) Taal-gebruik
berust op de constantheid van de in het woord vastgelegde onaan-
schouwelikheid. Vertoonde het woord geen constantheid in verschillend
gebruik, dan zou het slechts ..bruikbaarquot; zijn voor één zaak in één
situatie, dan was het m.a.w. geen „taalquot; ; want het taai-teken, dat leert
de ervaring, ook afgezien van elke reflexie over de aard der onaan-
schouwelikheid, der betekenis, en der aanschouwehkheid, de Gestalt, —
het taai-teken, het woord, heeft als onloochenbare karakteristiek: de
bruikbaarheid voor verschillende zaken in verschillende situaties. „Das
Wörterbuch wäre unmöglich, wenn es unbedingt richtig wäre, dass ein
Wort in jedem Zusammenhang etwas anderes bedeutet oder, wie wir
lieber sagen, ist.quot; (blz. 308)
Langeveld^^) werkt op deze. door Pos zeer summier gegeven, prin-
ciepen voortreffelik door (vgl. biezonder blz. 45). Hij legt het begrip
„Clementquot; naast „de kleinste foneties-semantiese eenheid genaamd
„Woordquot; (blz. 44) ten grondslag aan zijn tweede hoofdstuk: „Schets
ener grammatiese theoriequot;. Op deze wijze schept hij zich de mogelikheid
de integratie van het woord als eenheid in de tekst, als eenheid ener
Vóór hij dit doet, heeft hij reeds wat anders gedaan ook (blz. 11 vlg.). Hij
bewijst, dat de grammatici, die het woord als 'n abstractie beschouwen — minstens
als n abstractie uit de ..zinquot; — voortdurend tegen hun eigen theorie misdreven : „Wat
■Wij als methodies ontoelaatbaar aanwijzen is echter dit: men stelt voorop, dat het
quot;Woord eigenlik een secundair taalgegeven is, pas in de zin een volwaardig stuk taal
■Wordt (resp. pas in de geschreven taal!). Komt men dan aan de bespreking der
boorden toe. dan behandelt men ze volkomen als elementen.quot; (blz. 14) Niet geheel
juist meent Langeveld. dat Overdiep de leer der woordsoorten, resp. van het woord,
laat vallen. Zeker, neemt men de term leer reduplicatief. dan is het waar dat Overdieps
grammatica geen woord-/eer bevat, doch hij veronderstelt niettemin én woord én woord-
leer voortdurend. Hij wijkt daarin niet af van de andere auteurs die Langeveld bedoelt.
andere orde: de orde der „zins-delenquot;, wetenschappelik te verant-
woorden en hun wederzijds verband als denk-vormen te verduideliken.
En, de voor ons uitermate belangrijke conclusie blijkt dan opnieuw te
zijn, dat het woord: „als element zijn identiteit met andere gevallen,
waarin het voorkomt, handhaaft; a.h.w. zijn identiteit door zijn toe-
passing in alle mogelike gevallen heen redt.quot; (blz. 48)
Dit betekent niet — Pos wijst daarop — dat wij die „constantheidquot;
in het taai-gebruik „begrijpenquot;, dat wij er ons al sprekend, immer
van bewust zouden zijn, een woord als identiek met 'n woord in ander
gebruik uit te spreken, doch wél: dat zich dat woord, dat het momentele
taalgebruik mogelik maakt, in het gebruik onderscheidt, zó dat wij Jiet
bij 'n daarop volgende voor-wetenschappelike, niet analyserende, taal-
beschouwing, bij een eenvoudige vergelijking met 'n ander gebruiksgeval,
als identiek of niet-identiek kunnen herkennen. De beschouwing moet
niet „analyserendquot; zijn, d.w.z. wij moeten niet abstraheren van het
ervarings-gegeven van het zich-onderscheiden, waarmee de taai-ervaring
ons het woord levert, doch wij moeten de eenheid bank, of wat dan
ook, met de eenheid fcanA: in een ander gebruik vergelijken. Veranderen
we de ervarings-gegevens door de woorden alleen ten opzichte van
hun betekenis-schakeringen te gaan vergelijken, dan abstraheren we
natuurlik eo ipso van de identiteit, en lopen we gevaar deze abstractie,
bij een eventuele wetenschappelike synthese, niet te herstellen. De con-
stantheid van het betekenis-moment als ervarings-gegeven betekent dit,
en niets anders: op grond van het zich in het taai-gebruik onder-
scheidende woord, kan, zonder redenering, de taai-beschouwer bij een
eenvoudige vergelijking twee naar „Gestaltquot; overeenstemmende woorden
als identiek of niet-identiek herkennen. Het resultaat dezer reflectie is
geen wetenschappelik „bewijsquot; voor de identiteit; het zo gevormde oor-
deel is een gegeven waaruit de taai-wetenschap „bewijzenquot; moet, dat het
alleen op de identiteit of niet-identiteit van de gebruikte woorden kan
worden terug-gevoerd, en hoe dan vervolgens die identiteit of niet-
identiteit te verstaan is. Waren er geen constante elementen
dan was er ook geen interpretatie mogelik van een nog totaal of
ten dele onbekend geheel: het woord moet een constant ervarings-ge-
geven zijn, omdat we het als zodanig blijken te kunnen gebruiken, i«)
Dit is theorie. Ze is juist. We deden haar hier zeer beknopt voorafgaan
1®) Langeveld (blz. 43-46) beschouwt dit feit onder verschillende aspecten. Zijn
belangrijkst resultaat formuleert hij aldus: „Ontkent men de relatieve autonomie van
het element (i.c. het bestaansrecht der grammatikale kategorie „woordquot;), dm heeft
men daarmee principieel de theoretiese toegang tot de eenheid (der woord-groep)
gesloten.quot; (blz. 45)
terwijl, even beknopt, een andere beschouwing over theorie volgt die
juist het omgekeerde beweert, en die o.i. onjuist is.
Hei zinsprimaai. Elk wetenschappelik onderzoek gaat nood-
zakelik van 'n „theoriequot; uit. Dat feit heeft soms minder wensehke ge-
volgen. Wie de onderzoekingen omtrent de aard der taai-tekens volgt,
zal constateren, dat zeer vaak de uitgangsnotie al met 'n bepaald
theoreties merkteken wordt voorzien, dat niet aan de observatie van het
onderhavige verschijnsel zelf ontleend is. Al is het waar, dat de laatste
jaren het „woordquot; meer in ere komt, de leer van het „zins-primaatquot;,
d.w.z. de leer dat de „zinquot; én natura én tempore vóór het woord is,
beheerst nog het merendeel der woord-beschouwingen. Het woord wordt
onmiddellik beschouwd als syntagma, als moment van het grotere
geheel „zinquot;, zonder dat eerst de vraag naar de eigen aard van dat
grotere ervaringsgeheel gesteld is, of altans is opgelost. Nu gaan we
volkomen accoord met de constatering, dat in onze talen het woord in
het grote merendeel der gevallen als syntagma gebruikt wordt, maar 'n
feit is, dat het ook geïsoleerd als „zinquot; kan optreden, dat zelfs in de
eerste periode van kinderlik taai-gebruik altijd eenheden optreden die
niet syntagmaties verbonden zijn. Albert Sechehaye noemt deze eenheden
monorémes;i7) iedereen kent de duitse term „Einwortsatzquot;. Het is der-
halve feitelik onjuist het woord onmiddellik en zonder meer, op grond
van welk zin- of syntagma-begrip ook, als moment van een, uit gelijk-
soortige leden bestaand, geheel op te vatten. Deze onjuistheid wordt niet
gecorrigeerd door het feit, dat er geen talen bekend zijn, die niet —
hoezeer ook hun „woordquot; complex moge zijn — kleinere eenheden
kennen die in grotere gebruikseenheden kunnen worden samengevat,
door het feit dus dat elk „woordquot; blijkbaar als syntagma kan gebruikt
worden, en dat het woord derhalve op syntagmaties gebruik moet zijn
..aangelegdquot;, i^* ) Het is zelfs een taal-philosophies postulaat, dat er geen
Ess^i sur la structure logique de la phrase. Paris 1926:
..Avant d'avoir passé la phase du parler par monorèmes, si l'on nous permet cette
expression commode, l'enfant dispose donc déjà de termes d'idées. Il exprime par un
seul et même mot toutes sortes de phrases dont les sens, d'ailleurs absolument divers,
présentent une idée commune : celle du mot employé. „Boboquot; voudra dire : .,j ai malquot;.
..il a malquot; etc. etè.quot; Hij definieert nu ..monorèmequot; als : ..acte de parole par lequel une
pensée est exprimée avec l'aide de toutes les ressources de l'expression spontanée
(circonstance, geste, mimique, intonation) en se servant d'un signe d'idée emprunté
à la langue.quot; (blz. 13)
i''*) Dit „syntagmatiesequot; van 'n woord kan. naarmate het woord n ander karakter
heeft, belangrijke verschillen vertonen. Het is een feit. dat tussenwerpsels, als zij i n
een groter geheel voorkomen, daar op een eigen wijze lid van zijn. (Vgl. Bühler,
Sprachtheorie blz. 297) „Daar staat, verdraaid, dat orgel weer te jengelen!quot; Het
tussenwerpsel staat met de momenten van het zinsgeheel niet in direct verband.
taal kan bestaan die dit verschijnsel niet vertoont. Maar noch deze, onge-
twijfeld juiste, taal-philosophiese opvatting, noch het feit der mogelikheid
van syntagmaties gebruik, doen iets af aan 't feit der gebruiks-mogelik-
heid der woorden als eenledige uiting. Wie het „woordquot; zonder meer
u i t de „zinquot; verklaart, onverschillig of hij die zin als een méér-woorden-
geheel of enkel als 'n gebruiks-eenheid opvat, maakt zich telkens schuldig
aan het interpreteren van verschijnselen uit het ene stadium van taai-
gebeuren in het andere. Wie, zij het ook zonder erg, met de feiten
marchandeert, kan ook de theoretiese eindjes niet meer aan elkaar knopen.
Leerzaam zijn onder dit opzicht de overigens zo voortreffelike uiteen-
zettingen van Delacroix in zijn hoofdstuk : Le système formel du langage
(blz. 211 vlg.). We lezen daar op de ene bladzijde: „Le mot forme
un tout autonome et complet où le rôle morphologique, marqué par des
affixes ou par l'alternance vocalique, est étroitement lié à la signification,
marquée par la racine,quot; om op de volgende te vinden : „Les mots n'ont
point d'autonomie; ils ne sont qu'un élément de combinaisons plus ou
moins fréquentes. Le mot ne nous apparaît que dans des ensembles où
sa valeur vient précisément du caractère habituel de la combinaison.quot;
(blz. 213) De eigen onderzoekingen van Delacroix bewijzen, dat het
grotere geheel „zinquot; alleen zijn verklaring vindt in de veronderstelling
van het voor-bestaan van kleinere momenten, van woorden, i») Deze
theorie is bij vele taalkundigen nog altijd een steen des aanstoots. De
laatste uiting hieromtrent die mij onder ogen kwam, is van J. Vogel die
schrijft: „Mögen neuerdings Versuche mit einem anderen Aufbau der
Grammatik gemacht werden, keiner kan an der Notwendigkeit vorüber-
gehen, den Satz als Ausgangspunkt für seine sprachliche Betrachtung
zu nehmen, wenn er vor dem Forum der wissenschaftlichen Kritik be-
stehen will. „Im Anfang war eben der Satzquot;, man verzeihe diese
Variierung des Faustwortes. Erst das Ausgehen vom Satz ermöglicht
es zum Sinn der Sprache als dem Ausdruck wahren Lebens in seiner
bunten Mannigfaltigkeit vorzudringen.quot; i»)
Er worden over en weer minder vriendelike woorden gezegd als dit
onderwerp ter sprake komt, en het is niet nodig ze hier te herhalen.
Wel is 't nodig, vast te stellen dat het vraagstuk voor de hnguistiek, en
1®) Ik zal in het negende hoofdstuk gelegenheid vinden ook de resultaten der onder-
zoekingen van Otto Selz in zijn werk : Zur Psychologie des produktiven Denkens und
des Irrtums. Bonn 1922, onder dit opzicht te beschouwen.
19) J. Vogel in een bespreking van Regula. Französische Sprachlehre auf bio-
genetischer Grundlage. Literaturblatt für Germanische und Romanische Philologie, LV.
Leipzig 1934. kolom 332.
consequenter voor de grammatica, van fundamenteel belang is. Weis-
gerber (blz. 12) wijst daar niet ten onrechte op. Al kan het ons. zoals
zo aanstonds zal blijken, in deze studie volkomen onverschillig laten,
van welke aard men het uitgangspunt van alle taai-onderzoek meent te
wezen we zullen toch kort verduideliken welke positie wij hieromtrent
innemen.nbsp;, .,
Het is een feit dat alle taai-onderzoek moet uitgaan van taal-g e b r u i Jc
en we zijn het met allen eens die de eenheid van taal-gebruik zin
noemen. Wanneer ƒ. Vendryes schrijft: „Gest donc par l'analyse de
la phrase qu'il faut commencer toute étude statique.quot; 20) dan is hieraan
onjuist, dat de term phrase niet alleen als gebruik, doch als ons
grammatiese begrip zin = meerledig geheel, genomen wordt. As n
kwade genius zweeft boven de linguistiek de engel der vergeetachtig-
heid : het woord wordt niet alleen syntagmaties gebruikt.
Zeker : Aussi doit-elle aborder le fait linguistique dans son ensemble
et en bloc, tel qu'il est réalisé dans l'usagequot; (blz. 176). maar het wœrd
wordt niet noodzakelik in 'n meerledig geheel gerealiseerd. Ook
fespersen (Language blz. 134) maakt zich wel wat gemakkehk van de
zaak af. als hij zegt dat men even goed handen-klappen zm kan noemen
als 'n eenledige uiting van 't kind. De notie gebruiks-eenheid,
die zowel de meerledige, grammaticaal gestructureerde, uiting omvatten
kan als de eenledige, ontging hier ook hem. 20*) Deze eenheid openbaart
zich op geheel verschillende wijze, haar momenten kunnen een of meer
„woordenquot; zijn. doch haar karakter als afgesloten uiting blijft in haar
melodie bewaard. 21) Nederlandse termen voor de onderscheidingen
tussen de eenheid van taalgebruik in het algemeen (één-woord- of meer-
woorden-geheel) enerzijds, het meerwoorden-geheel als eenheid yan
taalgebruik anderzijds, en het meerwoorden-geheel met uitgesproken
verbale praedicering daarnaast, bestaat niet. Het is elders, al bestaan
er meer bruikbare termen, met die onderscheidingen al weinig beter
gesteld : „11 est plutôt rare qu'on fasse une distinction rigoureuse entre
20) Les tâches de la linguistique statique. Journal 1J7-
20*) Ammann schrijft: „Die oft gehörte Behauptung wir sprechen in Gatzen und
nicht L Worten', ist in ihrer ersten Hälfte gewiss richtig: in ihrer zweiten nur insofern
als das -Wort' nicht notwendig eine Sprecheinheit darstellt... . Em batz aber, der nicht
Worte oder wenigstens ein Wort enthielte, ist undenkbar.quot; (I blz. Hl) heett m.i.
gelijk
Vgl. Julius Stemel in : Philosophie der Sprache. München und Berlin 1934. blz.
48, 54. blz. 59-61 en passim. Vgl. 00k zijn artikel : „Sinn, Bedeutung, Begriff, Definition.
Ein Beitrag zur Frage der Sprachmelodiequot; in Jahrbuch für Philologie, I. München 1925.
blz. 160 vlg. Bij Hermann Ammann vinden wij dezelfde opvatting behandeld in zijn :
Die Menschliche Rede. IL Teil. Der Satz. Lahr i. Br. 1928. blz. 93 vlg.
la phrase et la proposition. Le plus souvent on les confond pour dire
„phrasequot; ou „propositionquot;, indifféremment. Pourtant, la proposition est
une unité grammaticale (syntaxique) bien déterminée qu'il est impossible
de confondre avec la phrase.quot; 22) Vervangen we, ter vermijding van
misverstand, de termen communication actualisée door valeurs sémiolo-
giques actualisées en faire door distinguer, dan vinden we onze op-
vattingen duidelik geformuleerd door Serge Karcevskij met de woorden :
„La phrase est une unité de communication actualisée. Elle n'a pas de
structure grammaticale propre. Mais elle possède une structure phonique
particulière qui est son intonation. C'est précisément l'intonation qui
fait la phrase. N'importe quel mot ou assemblage de mots, n'importe
quelle forme grammaticale, n'importe quelle interjection peuvent, si la
situation l'exige, servir d'unité de communication. L'intonation vient
procéder à l'actualisation de ces valeurs sémiologiques virtuelles, et
depuis ce moment, nous nous trouvons en présence d'une phrase.quot;
(blz. 190)
Zelfs Antoine Meillet schiep zich omtrent dit feit geen klaarheid. Met
zijn bekende uitspraak: „II ne faut pas envisager le mot isolé: ce
n'est qu'une abstraction vaine ; le mot ne se manifeste que dans la
phrase.quot; 22*) heeft hij school gemaakt. Telkens ontmoeten we haar op-
nieuw. Zelf heeft hij zijn opvatting, twee jaar later, nog eens in andere
vorm verduidelikt : „En réalité, séparés ou non les uns des autres, les
mots ne sont autonomes ni phonétiquement ni au point de vue sémanti-
que.quot; .....Le mot n'est qu'une partie de combinaisons pratiquement
constantes;quot;22**) Niet een volkomen aansluiten bij de feiten, maar het
toepassen van een bepaalde theorie, ligt aan deze en andere soortgelijke
meningen ten grondslag.
Even onmiskenbaar als de noodzakelikheid is, uit te gaan van taal-
gebruik, even onmiskenbaar is het, dat het optreden van het meer-
woorden-geheel, de „Mehrwort-satzquot;, wijst op diep-gaande verande-
ringen die zich voltrekken, niet alleen in dat taai-gebruik, doch ook
in de acten die deze ervarings-soort mogelik maken: het feit dat 'n
woord in een meerwoorden-geheel optreedt, wijst op een voortschrijden
der denk-handelingen, op een reflex begrijpen der werkelikheid, op een
wijze van woordmaking die de „Einwortsatzquot; nog niet noodzakelik ver-
onderstelt. 23 ) Het wijst verder op de voltrokken ontwikkeling van het
Serge Karcevskij. Sur la phonologie de la phrase. Travaux IV, blz. 189.
22*) A. Meilief. Linguistique historique et linguistique générale. Paris 1921, blz. 176.
22**) Le caractère concret du mot. Journal de psychologie XX. 1923,
blz. 247 en 248.
23) Langeveld zet de betekenis van dit verschijnsel uiteen in zijn paragrafen 15 tot
-ocr page 123-gebruikte taai-tekensysteem van 'n „een-klasse-systeemquot; naar 'n „twee-
klassen-systeemquot;, de vorm waarin wij de „taalquot; gebruiken. Deze gedachte
van Bühler (Axiomatik) betekent voor de linguïstiek een nieuw en
vruchtbaar princiep van onderzoek. „Woordquot; en „zinquot; zijn inderdaad
„korrelative Momentequot; ^i) van taai-gebruik en wanneer btenzel
schrijft: „Wir konnten weder dem Satz vor dem Wort noch dem Wort
als dem „Elementequot; des Satzes den grundsätzlichen Vorrang, das
TtpÓTEpov TT) (puoEi einräumen. Wir haben schliesslich diese Frage als
falsch gestellt eingesehen und einer „präsentiellenquot; Gleichwertigkeit in
jedem Sinne das Wort geredet. Das „Wortquot; als bereits durch einen
kategorialen Akt geformter materialer Bedeutungsgehalt ist der Möglich-
keit nach, wie es die Einwortsätze zeigten (s. o. S. 60), allemal Satz,
(curs V. d. schrijver) der Satz verwirklichter entfalteter Gehak eines
einheitlichen Sinnmeinens,quot; (blz. 73, 74) dan heeft hij alle ele-
menten voor het begrip van de verhouding „woordquot; en . zin gegeven,
zonder nochtans die verhouding geheel te hebben verduidelikt. De uit-
spraak: ..het woord kan evenmin vóór de zin zijn als de zm voor het
woordquot; is misschien waar voor taai-gebruik, voor „spraak , voor
„speechquot;, voor „la parolequot; ; zij is niet waar, wanneer wij vragen naar
de m O g e 1 i k h e i d van het g e b r u i k, wanneer wij vragen naar „taal .
Ries heeft in ander verband de gedachte geformuleerd, die ook aan deze
studie ten grondslag hgt: „Soweit jene Frage (naar woord- of zins-
primaat) bei der Indifferenziertheit der ursprachlichen Gebilde überhaupt
einen Sinn hat. kann man nur sagen: die ältesten Sprachgebilde. die
Wort- und Satznatur in sich vereinten, dienten als Sätze; das konnten
sie aber nur auf Grund ihrer Wortnatur; auf ihr beruht notwendig,
aus ihr allein fliesst ihre Satzfunktion: ohne jene ist diese überhaupt
nicht denkbar.quot; (III blz. 42)
De mens kan alleen taal gebruiken, omdat hij zich daartoe te voren
mogehkheden heeft geschapen, omdat hij ervarings-eenheden stichtte
en met 18. De theorie der woordsoorten valt niet binnen het bestek van deze studie,
vandaar dat we er niet dieper op ingaan en met een verwijzing naar deze belangnjKe
nederlandse publicatie menen te kunnen volstaan. Ook Albert Sechehaye (tósai
blz. 9-14) behandelt dit onderwerp, doch knoopt het vast aan ^n opvattmg omtrent
de verhouding zin en woord en de verhouding langue: parole. (blz. H'J vig.j
24) „Darstellungstheoretisch gilt es nur das Eine zu sagen, dass, wo immer diese
teilweise sehr emphatisch vorgetragene These (van het zins-pnmaat) die Sprache als
ein Einklassensystem konstitutiver Sinneinheiten aufgefasst wissen will, em Missverständ-
nis oder Irrtum vorliegen muss. Der Satz kann ebensowenig vor dem Wort, wie das
Wort vor dem Satz gewesen sein, weil beides korrelative Momente an ein und dem-
selben (vielleicht fortgeschrittenen) Zustand der menschlichen Sprache sind.quot; (Bähler
Axiomatik blz. 70).
die hij als zin en in de zin kan gebruiken, en: deze eenheden zijn
„woordquot;. De „zinquot; is de telkens hernieuwde synthese dier onder-
geschikte momenten. De zin is de structurerende taalgebruiks-een-
heid van de ervaring waarin wij communiceren, doch die zin bestaat
bij de gratie van het „bereits durch einen kategorialen Akt geformtequot;
woord. 25)
Natuurlik de term woord, zoals wij die in de taalkunde gebruiken, heeft
alleen betekenis in oppositie tot de term zin; bestond er geen meer-
woorden-geheel, dan zouden we kunnen spreken van „gebruiks-eenheidquot;
b.v. en „gebruikte (gebruiks-) eenheidquot;. Doch wij hebben nu eenmaal
te maken met hetgeen Piek reeds noemde de „nicht wegzuleugnende
Tatsache.....dass die Worte aneinander gefügt werden, um den Satz
zu bilden.quot; 26) Wij spreken bijna steeds in zinnen die uit meerdere
woorden bestaan, en elk woord kan, op een of andere manier, als
syntagma gebruikt worden; dat is 'n feit. Maar in die gehelen onder-
scheiden we woorden ; dat is ook 'n feit, zelfs voor degenen die weinig
vrede hebben met de manier waarop wij gezegd worden aan die
„woordenquot; te komen. En bovendien: wij brengen eenledige uitingen
voort, die bestaan uit „Gebildequot; die we in meerledige gehelen als
moment onderscheiden; zo gebruikt Hilde Stern „puppequot;. Dat is 'n
derde feit. En, het zijn deze feiten waaraan wij ons graag zouden willen
houden.
De theorie van het zinsprimaat, begrepen als de theorie van het prae
van taai-gebruik vóór woord-making bij eenzelfde individu, is 'n on-
houdbaar postulaat; doch deze theorie schijnt met een zuiver aprioristies
beginsel te kunnen worden geschraagd. Dit beginsel staat geformuleerd
in het, in de nieuwere psychologie herleefde, adagium : Totum est prius
partibus. Die psychologie poneert dit beginsel als 'n feilloos uitgangspunt,
wat het ongetwijfeld is. Alleen, we herhalen: princiepen eisen, om juist
te kunnen worden toegepast op feiten, in de redenering een reeks
minores, die aan die feiten dienen te worden ontleend. Wij zullen dus
de feiten trachten te analyseren en trachten te ontdekken welke zin het
adagium: het geheel is voor de delen, in de taal-kunde en daar speciaal
voor het „woordquot; heeft. Zoals het tot nu toe op de taai-eenheden werd
toegepast, voerde het tot een onjuiste interpretatie van een juist princiep.
Er is slechts één betekenis waarin het princiep: de zin is vóór het
2®) Op Stenzel's theorie komen wij nog terug.
26) Dr. Arnold Pick. Die agrammatischen Sprachstörungen, Berhn 1913. blz. 242.
Dat het aannemen van zin-schemata zoals Piek meent — de leer van het zins-
primaat zou kunnen verzoenen met het door hem ook als „ nicht wegzuleuchnendesquot;
erkende feit, kimnen wij niet geloven.
woord, onmiddellik duidelik is, en dat is als constatering van het feit,
dat elk taai-gebruikend individu als wezensgebonden aan de gemeen-
schap die dit individu voortbracht, én bij zijn woord-making én bij
zijn gebruik, afhankelik is van het gangbare taal-gebruik dier ge-
meenschap: het gebruik der gemeenschap is vóór making en gebruik
door het individu. Het zou een funeste abstractie zijn. te menen dat
een mens volkomen autonoom zijn communicatie-middel zou kunnen
scheppen. Hij ageert natuurnoodzakehk in en op de sprekende gemeen-
schap die hem voortbrengt. Rousseau's onbedorven natuurwezen is een
uit de werkelikheid geabstraheerd monstrum. Dit inzicht is de grote
Errungenschaftquot; voor alle wetenschap uit het eerste kwart der twintigste
eeuw Wat dit voor de taai-wetenschap betekent hopen wij in de
volgende paragrafen en hoofdstukken prakties. niet theoreties. verder
te verduidehken.nbsp;. i • j i-i
We geven volmondig toe dat het ..woord . dat in de eerste kmderhke
taai-uiting gebruikt wordt, in de kinderlike ervaring een functie moet
vervullen die sterk afwijkt van de functies die het later zal vertonen,
doch is het ook wat anders? Betekent Bühlers twee-dimensionahteit
van het taal-gebruik een wezenlike verandering in het gemaakte
woord, of is dit een gebruiks-verschijnsel? Wij zijn zo vrj dit in het
midden te laten, omdat het voor ons hier van geen belang is. We houden
ons aan het onmiskenbare waarnemings-gegeven. dat n oorspronkehk
gebruikte eenledige taai-vorm, 'n „monorèmequot;. ook in het meer-
woorden-geheel optreedt. En, om volgens de prijzenswaardige linguistiese
en grammatiese methode het vormelik criterium boven de betekenis-
kenmerken te stellen, noemen we nu dit ervarings-moment woord. We
constateren verder, dat het taalgebruik zich uitbreidt op de wijze van
een bouwenquot;: 27) de grotere gehelen bestaan uit delen die te voren
reeds bestonden. Dit is niet zó te begrijpen dat elk deel eerst gedoleerd
zou worden gebruikt en dan in een groter geheel, doch wel zo. dat oolc
die delen die, zonder eerst geïsoleerd te zijn gebruikt, later m gehelen
27) De reeds genoemde onderzoekingen van Selz zijn één doorlopende bevestigmg
hiervan op grond van systematiese observatie der voor waarneming ontoeganKelike
denk-processen: „Wie schon betont wurde, ist im Gegensatz zu den gedanklichen
Prozessen die sprachliche Formulierung bei allen Prozessen der batzbildung syn-
thetischer Natur(blz. 353) Selz kan niet dikwijls genoeg gelegenheid vinden dit
te herhalen. Zijn gegevens zijn dan ook volstrekt dwingend. - Dat dit „bouwen aan
de zin een ..brekenquot; aan het woord veronderstelt ook, is zeker waar ; we gaan hier niet
op in omdat wij ons uitgangspunt voor dit hoofdstuk kozen in gegevens aan de waar-
neming ontleend, terwijl de met dat ..brekenquot; bedoelde processen zich aan de waar-
neming onttrekken, alleen, door interpretatie der gedragingen, uit de waarneming kunnen
Worden afgeleid.
verschijnen, de vormehke eigenschappen vertonen van de delen die wel
van den aanvang af geïsoleerd werden gebruikt.
Om huis-, tuin- of keuken-termen te gebruiken: het kind begint be-
paalde vormen te gebruiken en gebruikt diezelfde vormen in meerledige
zinnen. Bovendien verschijnen er in meerledige zinnen vormen die nooit
te voren geïsoleerd werden gebruikt, doch die wel ook in andere meer-
ledige zinnen voorkomen, en die wel, altans door volwassenen, geïsoleerd
gebruikt kunnen worden. Het ervarings-moment dat in die vormen waar-
neembaar wordt, noemen we woord. Welke theoretiese interpretatie
men nu verder aan dit verschijnsel geeft, interesseert ons hier niet;
voor ons zijn deze feiten uitgangspunt. Wanneer wij spraken van een
..bouwenquot;, waarvan zich het begrip aan de waarneming laat ontlenen,
dan bedoelen we daarmee allerminst, dat de zin zou kunnen ontstaan
uit een samenvoegen van woorden zonder meer, dat een som van
„woordenquot;, op 'n bepaalde manier „opgeteldquot;, ooit tot een „zinquot; zou
kunnen voeren. Dat is inderdaad niet enkel theoreties gladweg onbe-
grijpelik, maar het is ook in strijd met systematiese observatie der er-
varing, die ons leert dat de zins-vorming een geheel andersoortige
synthese is dan de woord-making. Wat we constateren is dit: in de
zin als meerledig geheel worden als moment „woordenquot; gebruikt, die
te voren geïsoleerd optraden, en, in verschillende meerledige gehelen
treden dezelfde „woordenquot; op. 28) Dat zijn de enige voor-onderstellingen
waarvan dit hoofdstuk uitgaat. De aard van het als woord benoemde
verschijnsel moeten de volgende bladzijden verklaren.
Contact. Elk mens ervaart de taal als een biezonder middel om met
zijn medemensen in verbinding te treden, en het is in die verbinding,
in dat contact, dat wij meer nog dan elders het kinderlik gedrag zich
zien differentiëren zó, dat hieruit conclusies omtrent de aard van het
taai-gebeuren zijn te trekken. Het is als gemeenschapswezen, dat de
mens zijn taal maakt. Van dit feit hebben wij uit te gaan. Contact,
verbinding met andere mensen, heeft het kind van het eerste ogenblik
af. De mensen zijn de grote bron van kinderlike ervaring, de bewegende,
meest wisselende vorm der werkelikheid die zich aan hem vertoont. 29)
Moeder vertoont zich aan hem lachend, ernstig, bedrijvig, rustig; zij is
met hem doende; zij hanteert de dingen die voor hem van belang zijn;
zij toont de dingen die zij hem wil leren kennen; zij liefkoost, neuriet, vleit.
28)nbsp;Zou iemand moeilikheden hebben overeenkomst in „vormquot; te aanvaarden wegens
de telescopering van de vorm bij gebruik in grotere gehelen, dan verwijzen wij daar-
voor naar het vierde hoofdstuk.
29)nbsp;CharloUe Bühler. Uit „Kindheit und Jugendquot;. ..Die Reaction auf Menschen.quot;
blz. 13 vlg. Vgl. verder : van Ginneken. Ontdekkingen blz. 7 vlg.
zingt en spreekt. En meer dan iets zijn het de taalklanken en hun melo-
die, 30) die zij inbouwt in het voortdurend innige contact dat tussen haar en
het kind bestaat. Reeds van de eerste weken af bestaat er 'n „seehsche(r)
Kontakt zwischen dem Kinde und anderen Menschen; und das Hin
und Her von lautlichen Äusserungen dient zur Herstellung und Ver-
tiefung dieses Zusammenhanges.quot; 3i)
Hoe eenvoudig het waarnemingsgeheel van het kind moge zijn, in alle
richtingen worden de taalklanken gevoegd in die eenvoudige structuren,
en voortdurend vormen zij een moment der ervaring die het kind maakt.
En de klanken zelf die het kind voortbrengt, zij zijn allereerst en nood-
zakehk een spontaan moment zijner uitingen 32), en even noodzakehk
worden zij door de banden die in de waarneming ontstaan communicatie-
middel, „die Bekundung von Neigung und Abneigung, Wunsch und
Abwehrstellung, Bitten und Befehlen, das Hineingezogenwerden in
gleichartige Lautäusserungen der Gemeinschaft (Schreien, Johlen,
Singen.quot; 33) De klanken worden verzadigd met een rijkdom van asso-
ciaties, die een voortdurende herhaling immer hechter maakt.
Ook het gedrag van het kind is de veruiterliking van één geheel
van ervaring, dat zich tenslotte ook aan het kind zelf openbaart, niet
enkel in de verlangens en gevoelens die het kind beheersen, doch ook
in de verworven kennis: het kind stelt zich iets voor en ervaart dat
het zich iets voorstelt. 34)
De taalklank als handelings-index. Steeds verder differen-
tieert zich het kinderlike gedrag, voortdurend wint het aan aspecten, en
in de wisselende aspecten van dit gedrag begint zich één vormelike
constante van zeer bepaalde aard te vertonen, één index die on-
middellik opvalt: de taalklank. In verschillende situaties handhaaft zich
dezelfde klank-constante als een kristallisatie-kern in de vervloeiende
omgeving. We bedoelen dit: ongetwijfeld ontwikkelt geheel het kinderlik
handelen zich in de richting van „Steuerungquot;, van doel-stelling en
Het is vaak meer de melodie dan het klankencomplex zelf die het contact be-
werkt. Het bekende voorbeeld hiervan is het kind van Tappolef, dat op een gelijk
geïntoneerd duits en frans zinnetje op dezelfde wijze reageerde. Vgl. Delacroix blz. 297.
Karl Bühler. Die geistige Entwicklung des Kindes. Jena 1924^ blz. 225. Rombouts,
blz. 31, 32.
31)nbsp;Clara und William Sfern. blz. 125.
32)nbsp;Charlofte Bühler. blz. 73.
33)nbsp;Clara und William Sfern. blz. 125.
3«) William Sfern. Psychologie der frühen Kindheit. Leipzig 1927^. blz. 83 vlg.
Voor een verder gevorderde ontwikkeling geeft van Ginneken, Ontdekkingen blz. 19-21
voorbeelden. Andere bij Karl Bühler. Geistige Entwicklung, blz. 319 vlg. en vooral
Chartoffe Bühler, blz. 120-122 en blz. 125 vlg.
praestatie, en de taaimomenten ontwikkelen daarin mee. Doch steeds
meer vertonen zij 'n eigenaardige vorm van kinderlike re-actie: con-
stante gelijkvormige beantwoording in de handelingen van het
kind: eenzelfde gehoorde klank wekt bij het kind eenzelfde handeling,
eenzelfde handeling gaat vergezeld van eenzelfde klank, eenzelfde
klank wordt met de blijkbare bedoeling een, door de situatie bepaalde,
handeling te wekken, uitgestoten. Steeds meer differentiëren zich in de
handelingsgehelen de klank-uitingen: het kind verwerkelikt daarin de
streving naar 'n b e p a a 1 d doel. Met evenveel nadruk als in de nieuwere
psychologie van de ene zijde terecht de eigen-wettelikheid van het taai-
gebeuren wordt vastgesteld, wordt van de andere kant met reden de
ongedifferentiëerdheid van de vroege stadiën tegenover de andere
kinderlike handelingen volgehouden : een taalklank-reactie is aanvankelik
niet anders dan de re-acties op het zien van 'n pop b.v. 35) Toen Hilde
Stern haar eerste woord didda sprak, 36) bleek dit bij vergelijking in
wezen geen andere re-actie dan die van een kind dat grijpt naar iets
dat het wil hebben, en toen Bühlers dochtertje, tien maanden oud, regel-
matig een stukje beschuit aan een lint naar zich toehaalde, zonder dat
haar dit was geleerd, 37) of Hilde „puppequot; zei, voor het eerst en spon-
taan en met een klaarblijkehke bedoeling, 38) hoefden ook deze beide
handelingen in wezen niet te verschillen; zij vinden een gelijkluidende
verklaring. 39) Met recht schreven Clara en William Stern: zelfs dit
spreken „ist keine für sich bestehende Aktivitätsphäre, sondern ein un-
selbständiger Bestandteil persönlichen Lebens überhaupt.quot; (blz. 122)
Dit spreken is opgenomen in de contact-ervaringen, evengoed als het
voorbereid wordt in de enkel inwendige processen, en het deelt in alle
eigenschappen van beide.
Voor ons is in dezen het belangrijkst: de zekerheid dat de taalklank
met nagenoeg alle ervaringen van de mens is verbonden. In de menselike
ervaringswereld is alles met alles verbonden: de eigen menselike be-
wegingen zijn geassociëerd met gehoorde geluiden, de waargenomen
vormen zijn verenigd met verschillende gevoelens, waargenomen kleuren
werden verenigd met smaak- en reuk-ervaringen, bevredigde strevingen
William Stern. In het „Schema der kindhchen Sprachentwicklungquot;, blz. 144-146,
maken deze stadiën de „Vorstadienquot; en „Erste Epochequot; daarvan uit, die samen on-
geveer de eerste achttien maanden van het kinderleven omvatten. Dit schema ook bij
Clara und William Stern. blz. 149, 150.
36) Clara und William Stern. blz. 18.
ST) Stern. blz. 65, 66.
38)nbsp;ibid. blz. 87.
39)nbsp;ibid. blz. 124, 125. We komen op dit punt nog terug.
-ocr page 129-zijn verbonden met enkel waargenomen en zelf voortgebrachte geluiden,
en dit alles, en veel meer, is verenigd in onderling weer verbonden
gehelen. Doch, door dit alles heen en in elke structuur telkens weer
opnieuw, wordt nu juist de taalklank ingebouwd als een soort
index voor het handelingsdoel, dat de volwassen
mens op deze wijze het kind aankondigt, een index
ook van het handelingsdoel, door het kind tegenover
zijn medemens gebruikt. Het verschijnsel der taalklank is een
constante die in talloze verbanden optreedt, de constante die dan ook
de eigenschappen deelt van al de situaties die als geheel werden ervaren;
de taalklank is belast met alle ervaringen die de mens maakt. Het contact
dat zich in de klanken constitueert, vertoont al van den aanvang af even-
veel aspecten als er kenmerkende ervaringsverschillen zijn in het leven
van het individu. Hoe men deze ook noemen wil, „Entladung, Ausdruck,
Kundgabe. Selbstdarstellungquot;, verder differentiërend: verlangen, afkeer
en al de verschillende vormen van streving, affect, gevoelen en primitief
kinderhk „begrijpenquot; meer, zij zijn aan te wijzen in het klank-gedrag
van het kind, zij staan te lezen in de taai-tabellen der kinderlike „Sprach-
geschichtenquot;. waarvan wij in van Ginnekens nederlandse Keesje een
oorspronkelik voorbeeld bezitten. De studie der taal als communicatie-
middel voert op al deze wegen, en, de hnguistiek heeft ze betreden. En
het resultaat ? .,A definition of language that is so extended as to cover
every type of inference becomes utterly meaninglessquot;, zegt Sapir.
(blz. 3-4.)
»Symbolbewussisein« ? Het taalklank-gebruik vertoont stilaan
aspecten die steeds meer gelijken op het gebruik der volwassenen. En.
de volwassene gebruikt zijn taal. wetend daarmee een bepaalde bedoeling
te kunnen reahseren. Dit weten noemen de Sterns „Symbolbewusst-
seinquot;. Is het. op welke wijze dan ook, in het kind ontstaan, dan verandert
heel het kinderlik gedrag, en het feit dier verandering is zo opvallend,
dat ook Markey b.v. er geen ogenblik aan twijfelt. De Sterns zien dat
„wetenquot; als de specifieke taai-karakteristiek. Het ligt geen ogenblik in
onze bedoeling het „Symbolbewusstseinquot; te ontkennen, doch wel vragen
We ons af: wat is het specifiek nieuwe verschijnsel dat ons het bestaan
van een Symbolbewusstsein garandeert? En we antwoorden: het
Haam-vragen.
Of het nu Hilde Stern is of Günter of Eva, Inge Bühler, of van
Ginnekens Keesje en al de vele andere kleinen meer. wier taalgedrag
Werd bestudeerd, altijd is er in die levens een moment aan te wijzen
Waarop het wezentje in zijn handelingen toont dat het innig contact, dat
hem met allen die tot hem spraken, lachten en zongen verbond, is ver-
anderd, een ogenblik waarop geheel zijn gedrag en zijn voorlopige
„sprekenquot; een verandering ondergaat die wezenlik is: „Dieser Augen-
blick ist als der entscheidende in der Menschwerdung öfters bezeichnet
wordenquot;. 40) Men zegt helaas: „het kind ontdekt dat een ding een naam
heeft.quot;
Clara en William Stern onderscheiden aan de spreekontwikkeling drie
tendensen. De eerste is de zuiver „expressievequot;, die zich uit in allerlei
„Triebhandlungenquot;, bewegingen en klank-uitingen: „Ihrem Begriffe
nach ist eine solche Triebhandlung... nicht bestimmt durch, und nicht
gerichtet auf Personen oder Gegenständen ausserhalb des sich Äus-
sernden, sondern sie besteht im blossen Hinausprojizieren des Dranges
in den körperlichen Akt.quot; (blz. 125)41) De tweede tendens noemen zij
de „socialequot;. De „Kontaktdrangquot; richt zich op „mensenquot; in het zo straks
genoemde ,,Hin und her von lautlichen Äusserungenquot;, (zie boven blz. 28)
De twee zo juist genoemde tendensen zijn niet specifiek menselik.
Bij hoger georganiseerde dieren veroorzaken zij niet alleen „rudimentäre
Lautsprachleistungen,quot; doch zelfs zijn zij hier in veel zuiverder vorm te
observeren dan bij het kind meest het geval is. De derde tendens is de
„intentionalequot;: „Diese fehlt den untermenschlichen Lautäusserungen
völlig.quot; 42) Door deze tendens b e g r ij p t het kind dat met taalklanken iets
bedoeld wordt, dat dingen namen hebben. „Nun erfährt aber das kindliche
Sprechen noch innerhalb der Zeit, in welcher der Einwortsatz allein
herrscht, eine eingreifende Umgestaltung, durch welche der Sprechling
aus der unbewussten Gelegenheitssprache zu eigentlich menschlichen,
systematischen und bewussten Sprachleistungen übergeht.quot; 43)
40) Charlotte Bühler. blz. 74 vgl. de hele paragraaf „Sprache und soziales Kontakt
blz. 73 vlg.
Delacroix formuleert, samenvattend, als volgt : „II y a une heure et un moment où
une acquisition devient possible. Le langage est un test de niveau. L'établissement de
la fonction verbale suppose un certain degré d'intelligence. On s'en aperçoit à la
transformation qui s'opère dans toute la conduite de l'enfant alors qu'il commence à
parler. Les observations de Boutan et d'autres psychologues qui ont comparé les enfants
à l'âge de la parole avec d'autres avant l'âge de la parole, et les uns et les autres
avec des anthropoïdes, ont bien montré que la technique de l'enfant se simplifie, se
systématise, s'intellectualise au moment de l'apparition du langage. Le langage est ici
effet et cause. Inversement, nous verrons en étudiant l'aphasie quel déficit conditionne
sa disparition et quel déficit sa disparition entraîne.quot; (blz. 282)
«) Het hier ontwikkelde begrip „Triebhandlungquot; lijkt onhoudbaar. Wc komen er
in de paragraaf ..Het woord als handelingsmiddelquot; uitvoerig op terug.
42)nbsp;Clara und William Stern. blz. 126.nbsp;c ir j
43)nbsp;Clara und William Steen: „Wir stehen hier also an derjenigen Stelle der
Entwicklung, an der das dritte Grundmotiv alles Sprechens, das intentionale.
sich durchsetzt und damit die Sprache ins spezifisch Menschliche erhebt; denn
„SYMBOLBEWÜSSTSEINquot; ?_113
Een oncritiese beschouwing is geneigd deze verandering al bij het
begin van alle spreken aan te nemen. Dat hoeft zo niet te zijn.
Het ontstaan „des Symbolbewusstseins und des Symbolver-
langensquot; valt niet noodzakelik samen met het eerste waarneembare
doelmatige gebruik van taai-klanken. „Das Kind braucht nicht nur die
Worte als Symbole, sondern merkt, dass die Worte Symbole sind,
und ist unausgesetzt auf der Suche nach ihnen.quot; In de keuze der uit-
drukking „als Symbolequot; is de formulering niet erg gelukkig, doch de
bedoeling der Sterns is duidelik: het frappante is niet, dat het kind
woorden „als Symbolequot; d.w.z. als op een of andere wijze met de dingen
verbonden, gebruikt, doch dat het merkt, dat de woorden met de
dingen verbonden zijn. Het eerste kan een papegaai ook leren, en tot
voor kort achtte men het zelfs uitgesloten, uit een studie der kinder-
woorden van de eerste spreek-maanden, onder het opzicht van gebruik
essentiële verschillen in het totaal-gedrag van kind en papegaai aan te
wijzen. 44) Ook de papegaai kan „koekkiequot; leren zeggen en in verband
met z'n verlangens juist gebruiken, doch het werd nog niet geconstateerd
dat Lorre ooit vroeg naar het naam-verschil tussen sprits en krake-
lingen. En dit vragen is het kenmerkende en irreductibele phenomeen
dat het taalgedrag van het kind, lang voor het kan zeggen wat er in
hem omgaat, vertoont. Het is de uiting van de eenvoudigste vorm van
het verschijnsel dat elk volwassen mens in zichzelf kent: met een
klankencomplex wordt vaak „ietsquot; aangeduid. 45) Het is de „Nenn-
die beiden anderen Motive, die in der vorangehenden Phase das kindliche Sprechen
veranlassten, das expressive und das soziale, sind auch bei tierischen Lautäusserungen
•wirksam. Benennen, Bezeichnen, Darstellen aber ist dem Tiere absolut versagt.quot; (blz.
190, 191)
44)nbsp;Vgl. hier boven de paragraaf „Symbolquot; als engram. blz. 65-66.
Delacroix (Journal) leert dat het kind de taal-klanken niet waarneemt zoals het
andere geluiden waarneemt, 'n dier-geluid b.v. of 'n fluit; de intentionaliteit bepaalt
de aard der waarnemingen, (blz. 11)
45)nbsp;De ontdekking zelf onttrekt zich aan alle waarneming. Stemel schrijft
terecht: „Freilich sehen wir Sprache im Kinde „entstehenquot; ; es spricht „bereits einigesquot;,
es lernt hinzu. Aber zunächst besteht der grundsätzliche Unterschied, dass das Kind
in eine bestehende Sprachgemeinschaft hineinwächst und zuerst durch Nachahmung
eines Stückes der fertigen Sprache anderer sich bemächtigen kann. Aber der Unter-
schied zwischen dem „Nachplappernquot;, d.h. der Fähigkeit zur physischen. Artikulation
und dem eigentlichen Sprechen aus eigenen Ausdrucks- und Bedeutungsintentionen ist
einerseits wesensmässig unüberbrückbar, andererseits ist der Zeitpunkt des tlberganges
nicht beobachtbar; (curs. v. d. sehr.) auch das Kind hat sprechen gelernt, sobald
es spricht; so gewiss es ist, dass wir bis an vmser Lebensende nicht aufhören Neues
im Sprechen zu lernen, so gewiss ist mit dem Artikulieren aus eigenem Meinen heraus
die wesentlichste Phase der geistigen Entwicklung des Kindes schon vollzogen.quot;
funktionquot; van Karl BühlerA^) Noch expressieve, noch sociale tendens
verklaren dit verschijnsel ; het berust op een irreductibele bewustzijns-
functie die Bühler „Darsteüungquot; noemt. 4t) En, „Darstellungsmittelquot;
heten „tekensquot;, „symbolenquot;.
Taai-gedrag of verstand? Omtrent het feit dat we in taal met
een teken-verschijnsel te doen hebben, bestaat momenteel geen twijfel.
Toch wordt het „Symbolbewusstseinquot; en de betekenis van het naam-
vragen als bewijs daarvoor, ontkend. Delacroix b.v. negeert volstrekt
niet het wezenlike verschil tussen de eigenlike taai-periode en wat daar-
aan voorafgaat, en niet minder dan de Bühlers of Sterns is hij er van
overtuigd, dat in de taal integendeel een verschijnsel optreedt, dat op
geen mechanisme, welk dan ook, is terug te voeren : „II est possible que
l'enfant réagisse d'abord mécaniquement, animalement aux signes
sonores. Il est impossible de maintenir l'hypothèse, quand on le voit
comprendre vraiment le langage;quot; (blz. 299) maar. Wallon citerend,
weigert hij het verschijnsel dat de Sterns „Symbolbewusstseinquot; noemen,
te aanvaarden (blz. 302).
Voor hem worden het „bestaanquot; en „le caractère propre du langage
door twee feiten bewezen: „1'immense élargissement du symbolisme,
capable de figurer tout l'univers mental et non plus seulement quelques
objets privilégiés et qui déclenchent des réactions d'intérêt ; la structure
morphologique des éléments verbaux, l'intervention des morphèmes,
capables de figurer les relations logiques qui sont les lois et le plan
de cet univers mental, sans qui il est amorphe et inexistant.quot; (blz. 299,
300) Is deze totale veralgemening van het teken-gebruik en de
morphologiese structurering aan de kindertaal te constateren geweest,
dan is de overgang van het „signaal-stadiumquot; naar het taai-stadium
voltrokken. 48)
De ontkenning van het „Symbolbewusstsein doet wel een weinig
vreemd aan, als we op blz. 301 lezen: „Les mots dépassent donc le
(blz. 21) De ontdekking onttrekt zich niet per se aan de ervaring überhaupt.
Vgl hiervoor de onderzoekingen van Ach, die in de paragraaf „Woord-gebruik,
woord-beschouwing en woord-makingquot; ter sprake komen (blz. 142-143).
46) Bühler. Geistige Entwicklung, blz. 223.
«) Karl Bühler. Satz. blz. 3, 4.
48) Delacroix: „Ici apparaît donc le caractère propre du langage. Le mot nest pa^
seulement signal sonore, capable de dédencher des réactions affectives ou motrices;
il est instrument de pensée, capable de déclencher des réactions intellectuelles, per-
mettant de grouper une famille de choses sous une unité de caractères, sous un pom
de vue unique, sous une même vue de l'esprit; il est une méthode pour former es
idées; il engage des concepts, schèmes opératoires de découpure et de combinaison
du monde des perceptions.quot; (blz. 300)
stade des signaux sonores et par le concept qu'ils engagent (curs. v. d.
schrijver), et par le caractère indéfini du système de signes qu'ils con-
stituent, et par les lois mêmes du système de ces signes.quot; De nieuwe,
hier terecht op de eerste plaats genoemde, eigenschap, waardoor klanken
van „signal sonorequot; ..taalquot; worden, de intentionaliteit, is niets anders
dan wat de Sterns met de term „Symbolbewusstseinquot; bedoelen. Alleen
vatten zij. volkomen aansluitend bij de feiten, in deze benaming ook
reeds de aanschouwehkheid, die in de term ..symboolquot; ligt, aanstonds
in hun eerste verantwoording van „taalquot;.
Het verschil tussen de duitse en de franse opvatting is terug te voeren
op een onderscheid in wetenschappelike methode: waaraan zal men de
aanwezigheid van een nieuw ervarings-moment in de psyche van het
jonge kind meten : aan een criterium ontleend aan andere ervarings-
momenten waaronder het nieuwe verschijnsel gezegd wordt te ressor-
teren, of aan de aspecten van dit, al of niet nieuwe, ervaringsmoment
zelf ? Voor Delacroix staat het. zoals voor de duitse psychologen even
goed. van den aanvang vast, dat de taal ook functioneert als denk-
middel. Wanneer Delacroix nu verschijnselen constateert die ook het
denken der volwassenen karakteriseren, dan is voor hem de taal
aanwezig. Wel waarschuwt hij er voor, in de oudere stadia geen jongere
functies te interpreteren, en hij doet dit ook niet, doch hij systemati-
seert en argumenteert prakties vanuit een begrip van „notionquot;, van
„une forme élémentaire de jugementquot;, ook al verklaart hij uitdrukkelik
dat we deze begrippen voor 't kind wel als zeer vaag hebben te inter-
preteren. Voor hem is de vraag: „où commence l'intelhgence?quot; (blz.
299). Doch dit is niet de juiste vraag voor een taalkundige. Het is vol-
komen juist, van de taal te zeggen : „Elle n'est rien sans la penséequot;
(blz. 301), maar het is methodies minder juist de constatering van het
feit of we met „taalquot; te maken hebben, afhankelik te stellen van de
Vraag : is hier verstand, want deze laatste „est très difficile à trancher
chez l'enfantquot; (blz. 299). Zij verondersteh dat we ons eerst een idee
over kinderlike intelligentie hebben gevormd. Dit idee moet dan worden
toegepast op bepaalde klank-gedragingen van het kind. Maar van deze
geldt weer, dat zij in de vroegere stadia van kinderlike ontwikkeling
zich niet onderscheiden van andere doelmatige handelingen, en dat zij
in de latere stadia een systematiek vertonen, waarvan door het extreem
behaviourisme wordt verklaard, dat deze enkel iets eigens 1 ij k t, omdat
de structuur er van zo ingewikkeld is. Wanneer wij de factoren dier
structurering maar konden vervolgen tot op de factoren die in de aan-
vangsperiode werkzaam zijn, zou zich hun volkomen soortgelijkheid
duidelik genoeg openbaren. Wij zagen dat de behaviouristiese methode
naam-vragen en eerste taal-act
van taai-onderzoek halt hield, wanneer de verschijnselen te „ingewikkeldquot;
werden. Delacroix daarentegen wil bij een zekere graad van ingewikkeld-
heid het taai-karakter juist aantonen. Dit is methodies een cirkel-
gang, want het is een feit dat ook Delacroix de intelligentie van de
periode waarin het kinderlik „sprekenquot; verstandswerking vertoont,
allereerst en voornamelik weer aan de „taalquot; demonstreert. 49 )
Naam-vragen en eerste taai-act. Het lijkt methodies juister
de feiten te nemen zoals ze zijn, en niet de vraag te stellen: is hier
verstand, doch wel: is dit feit op dezelfde wijze te verklaren als de
voorafgaande feiten. Is dat niet het geval, dan kan daar ongetwijfeld
uit volgen dat er „verstandquot; moet geweest zijn, doch deze conclusie is
taalkundig niet primair. 50) Bühler en Stern trachten dit te doen en „ver-
onderstellenquot; hieromtrent niets, Delacroix „verondersteltquot; alles. Het is
daarom ook dat hij Wallons kritiek als afdoende beschouwt om Stern te
weerleggen (blz. 302 ). Wallon argumenteert: dat het kind de namen vraagt
van alle voorwerpen waarmee het in contact komt, bewijst met dat het
feit der herkenning van „namenquot; buiten de telkens wisselende
situaties al verkregen heeft „sa pleine indépendance et son individualité
totalequot;. „Lorsque l'enfant d'un an et six mois se fait dire le nom de
chaque objet, il met à l'épreuve une connexion nouvellement découverte,
mais rien n'indique qu'il ne fasse encore de l'un le simple attribut de
l'autre. Seule la généralisation systématique de la question témoigne alors
qu'il s'agit non d'une notion accidentelle et passive, mais d'une tendance
préludant à la fonction qui assignera à toute réalité un substitut sym-
Îîolique.quot;
49)nbsp;Charlotte Bühler deed niets anders dan de algemeen gangbare methode van
onderzoek beschrijven, toen zij formuleerde : „Demnach ist das gesprochene Wort von
der zweiten Phase an dasjenige Produkt, an dem wir fortan in erster Linie abzunehmen
haben welche Stufe die Bewusstseinswelt des Kindes in der Erfassung seelischer Vor-
aänae' stofflicher und geistiger Bezüge erreicht hat.quot; (blz. 124)
50)nbsp;' Cassirers gehele belangstelling is op deze laatste vraag gericht. Het zou onder
dit opzicht een dooriopend critiese beschouwing moeten worden als wij zijn sententies
uitvowiq behandelden. Het artikel „Die Sprache und der Aufbau der Gegenstandsweltquot;
(Bericht XII blz 134 vlg.) en de uitwerking daarvan in „Le langage et la con-
struction du monde des objetsquot; in het reeds meermaals geciteerde nummer van de
„Journal de psychologiequot; (blz. 18 vlg.) hebben geen ander doel dan de verhoudmg
taal en denken te verhelderen. Wat zij aan bevestigingen opleveren is merendeels
winst voor de wetenschap, wat zij ontkennen is volstrekt niet allemaal verwerpelik.
De beschouwingen van K. Goldstein: L'analyse de l'aphasie et l'étude de lessenœ
du langage (blz. 432 vlg. in hetzelfde nummer van de Journal) zijn, wat betreft hun
theorieën, een echo van Cassfrer. Het artikel zelf is een zeer uitgebreide lezmg van
een artikel in het genoemde „Berichtquot; : Die Pathologischen Tatsachen m ihrer Be-
deutung für das Problem der Sprache, (blz. 145 vlg.)
Door de uitdrukking dat het kind ontdekt „dass jedes Ding einen
Namen hatquot;, gaf de duitse psychologie tot deze kritiek aanleiding. Inder-
daad, dat volgt uit het namen vragen niet. Van het begrip „jedes Dingquot;
vertoont het kind in die periode nog geen spoor. Het feit laat, zo lang
wij de traditionele beschrijving der eerste taai-verschijnselen niet —
zoals in de volgende paragrafen zal gebeuren — completeren, de volgende
conclusies toe: Het kind heeft de betrekking ontdekt tussen een
bepaald „klankenquot;-complex ) en een bepaald ding, en deze ontdekking
vastgelegd in een bepaalde eenheid. Deze betrekking was in de ervaring
reeds talloze malen gegeven, doch haar bestaan wordt nu ontdekt. De
aard van die betrekking kan hem volkomen ontgaan. Het deel
„Symbol-quot; mag in de term „Symbolbewasstseinquot; dan ook niet redupli-
catief worden opgevat. Alles wijst er op, dat het kind de naam als be-
horend bij het ding, als 'n eigenschap daarvan, beschouwt. Dit feit is
zovele malen bij kinderen en primitieven aangewezen, dat het geen
nadere bevestiging behoeft. Doch, het feit dat deze betrekking, niet als
symbool, doch wel als feit ener betrekking van bepaalde „klankenquot;
tot een bepaald ding moet zijn gesteld, is een noodzakelik postulaat
om het vragen te verklaren.
Het kind immers vraagt telkens naar de naam van dezelfde dingen
even goed als naar de naam van verschillende dingen. 52) Daarvoor is
het nodig dat het, op welke simpele wijze dan ook, heeft begrepen dat
bepaalde „klankenquot; bij een bepaald ding horen: „II les comprend en
comprenant leur liaison avec un objet ou une situation qui s'insère dans
sa vie.quot; 53) Het is mogelik — en de beschikbare gegevens laten dit zelfs
vermoeden — dat het kind uiterst verwonderd is dat bij elk ding, waar
het mee te maken krijgt, „klankenquot; horen, maar het moet op een of
andere wijze, de eenheid der betrekking tussen „klankenquot; en 'n ding
in een bepaald geval hebben ervaren, om naar de saamhorig-
heid der leden: deze „klankenquot;, dit ding, te kunnen vragen. Want:
om deze vraag te kunnen stellen, is het nodig dat het kind de eenheid
der leden heeft vergeleken met de onderscheiden leden zelf, en deze
eenheid twijfelend als „mogehkquot; heeft ervaren. Het constitueren, het
®i) We zetten „klankenquot; tussen haakjes, omdat we verderop zullen aantonen dat
het gebruik van deze term in dit verband berust op onvolledigheden in de analyse
der verschijnselen van de kindertaal. Ondertussen vergemakkelikt deze vereenvoudiging
het begrip van het feit der symbolisering, waarvan een volledige analyse onder het
hoofd „Taal als handelingquot; zal volgen.
van Ginneken. Ontdekkingen blz. 28 vlg. Id. Kleuterroman blz. 35.
Clara und William Stern. blz. 89.
Delacroix. blz. 301.
„Setzenquot; van deze eenheid, de act der „Zuordnungquot;, volgens Bühler,
wordt door Delacroix terecht „le phénomène fondamental du langagequot;
genoemd. Deze „Zuordnungquot; derhalve is, hoe dan ook, een synthese;
zij veronderstelt een eenheid-gevende act 54) en zij is analyties terzelfder
tijd: zij poneert twee leden van een eenheid. De eenheid-gevende act
is de act der woord-making, 'n symbolisatie-act, en de eenheid zelf die
in deze act wordt gesticht, zij is het woord. 55) Dit woord kan in
de ervaring niet geponeerd worden zonder dat daar reeds onder-
scheidingen bestonden: er moeten „klankquot;- en ding-waarnemingen ge-
weest zijn, minstens als lid van grotere waarnemings-komplexen; er
waren zonder twijfel associaties ontstaan tussen de ervaringsmomenten
die nu in één nieuw geheel worden samengevat, en daardoor tevens op
een nieuwe wijze onderscheiden, doch op de wijze van een „bouwenquot;
dat tevens „brekenquot; is, wordt niet enkel een „bandquot; gelegd, doch een
eenheid geschapen, die van een andere orde is dan de oorspronkelike
omvattender ervarings-eenheid waaruit het woord „gebrokenquot;
wordt. 56)
Goldstein onderscheidt niet de relatief vrije gebruiks-synthese
„Schon der Sprachbegriff, schon die primäre Funktion der „Benennungquot; ist
nicht möglich, ohne dass ein „Eines im Vielen erfasstquot; tmd mit dem geistigen Blick
fixiert -wird. Eine Mannigfaltigkeit wahrgenommener oder angeschauter Inhalte wird
unter einem bestimmten „Gesichtspunktquot; gerückt und Kraft desselben zu einer Einheit
zusammen gesehen.quot; {Cassirer III blz. 390)
®®) Von Humboldt, geciteerd bij Stenzei (blz. 15), schrijft: „So natürlich die An-
nahme allmählicher Ausbildung der Sprachen ist, so konnte die Erfindung nur in einem
Schlage geschehen (curs. v. d. sehr.). Der Mensch ist nur Mensch durch Sprache;
um aber die Sprache zu erfinden, musste er schon Mensch sein. So wie man wähnt,
dass dies allmählich imd stufenweise, gleichsam umzechig, geschehen, durch einen Theil
mehr erfundener Sprache der Mensch mehr Mensch werden, und durch diese Steigerung
wieder mehr Sprache erfinden könne, verkennt man die Untrennbarkeit des mensch-
lichen BewusstSeins, und der menschlichen Sprache, und die Natur der Verstandes-
handlung, welche zum Begreifen eines einzigen Wortes erfordert wird, aber hernach
hinreicht, die ganze Sprache zu fassen.quot; (Werke, Acad. Ausgabe, S. 14) Stenzel,
die dit „Urphänomenquot; (blz. 37), dat v. Humboldt onder „Erfindungquot; bedoelt en dat
wij als woord-making verklaren, wel anders wil uitleggen dan wij, meent niettemin,
ondanks de „geheime Schwierigkeiten des Zusammenhangensquot; die hem de „betekenisquot;
biedt: „Aber als der einfachste, von dieser Schwierigkeit relativ freie Grundvorgang
darf in der Tat, wie Herder in seiner Abhandlung „Vom Ursprung der Sprachequot; es
so schön beschreibt, die Zuordnung eines bestimmten Lautbildes zu einem bestimmten
Gegenstand aufgefasst werden.quot; (blz. 33)
®®) Tot mijn grote spijt was het mij niet meer mogelik de publicatie van Mevrouw
Dr. A. Nanninga-Boon. Het Denken van het doofstomme kind. Groningen 1934, te
bestuderen. Voor zover ik uit een recensie vluchtig kan oordelen, schijnt de schrijfster,
in de notie van het belevingscomplex waaruit en waarin het woord gebroken wordt,
het boven geschrevene op haar wijze te hebben bevestigd.
der woorden in een meerwoorden-geheel van de woord-synthese,
maar toch is ook zijn mening niet waardeloos, als hij constateert : „Ce
qui est sûr, c'est que le concept du mot, comme le concept en général,
se fonde sur des représentations, mais n'est pas un lien entre des repré-
sentations ; il représente une donnée spécifiquement différente, un point
de vue déterminé en face du vécu quel qu'il soit, une certaine attitude
de langage que nous adoptons en présence d'un mot, d'une phrase, etc„
attitude qui est toujours la même qu'il s'agisse de mots entendus, dits
ou évoqués de façon sensorielle ou motrice. Cette expérience interne
centrale, spécifiquement verbale, grâce à laquelle le son entendu, pro-
noncé. lu ou écrit devient un fait de langage, l'attitude verbale commune
que nous adoptons à cette occasion, voilà ce qu'il nous faut serrer de
près.quot; (blz. 459)
Naam-vragen en generaliseren. Het naam-vragen bewijst
dat de symbolisatie-act een denk-act is. Het bewijst dit. omdat het een
stellen van toepasselikheid is, een generalisatie. Cassirer is niet zonder
reden zo krachtig in zijn appreciaties van het vraag-verschijnsel. ) Het
poneren van deze woord-eenheid is hetzelfde als „generaliserenquot;. Want
in deze eenheid is op hetzelfde ogenblik niet alleen — wat een eerste
wijze van generaliseren is — de mogelikheid van herhaald
gebruik van deze eenheid mede „gesetztquot;,58) — immers naar de
werkelikheid van deze mogelikheid vraagt het kind, dat op 'n stoel
wijst en „ditte toel ?quot; zegt — doch ook de mogelikheid van gebruik i n
verschillende situaties ligt er in opgesloten : als de stoel met
„toelquot; een eenheid vormt, dan kan elke stoel voor Keesje een „toelquot;
zijn, zo lang in een hernieuwde ervaring het moment stoel voor hem
maar overeenkomst blijft vertonen met „stoelquot;- uit de „stoel-
t o e 1 quot;-ervaring. Dit was a priori te verwachten, doch de feiten zijn
deze conclusie al lang vóór geweest: het kind gebruikt nu inderdaad^
z'n „toelquot; voor alles wat stoel is of er ook maar op lijkt. 59)
8T) ..Dans ia construction de la conscience humaine, ü n'y a peut-être pas de pas
plus grand et plus important que celui qui mène de l'expression vocale sous forme de
cri ou de toute autre interjection émotionnelle, à l'expression sous forme de question.
Car c'est là que la contrainte de la pure nécessité physique est d'abord brisée et que
le fondement de la liberté spirituelle est posé. Dans la question s'exprime pour la
première fois ime curiosité dirigée non vers la possession d'un objet, mais vers l'acqui-
siüon d'une connaissance. Elle est le début de toute vraie et pure ..curiosité intellec-
tuelle.quot; (Journal blz. 35)
Van deze ..Uraktquot; zegt Stemel, dat hij op „dauernde Wiederholung angelegt
ist.quot; (blz. 46)
8®) Ook hierin ligt weer een vorm van generalisatie. Vgl. Rombouts blz. 47 vlg.
-ocr page 138-Het is volstrekt niet nodig, dat Keesje de naam toel als symbool
kent in de betekenis die de volwassene aan dat begrip weet te moeten
hechten, doch het is meer dan voldoende dat hij weet, dat toel en stoel
zo bij elkaar horen, dat je toel zegt als je de stoel ziet of aan de stoel
denkt of de stoel wil hebben. En dat hij dat „weetquot;, en nog veel
meer, nl. dat „klankenquot; ook nog wel eens bij andere dingen zouden
kunnen horen dan bij zijn „stoelquot;, blijkt tenslotte duidelik uit Keesjes
vragen naar nieuwe dingen.
In het „Setzenquot; der eenheid die de betrekking: deze „klankenquot; horen
bij dat ding omvat, blijkt niet enkel de mogelikheid van gebruik in ver-
schillende situaties te liggen, doch het kind poneert hierin ook de
mogelikheid van het bestaan van andere „namenquot;. Zonder
dit zou het tot geen enkele vraag kunnen zijn gekomen over dingen
waarvan het de naam nooit te voren hoorde. En, deze vragen worden
gesteld. 60) Vragen naar nieuwe namen is vragen naar 'n eigenschap
van dingen, waarvan het de naam te voren nog niet met het ding
in één ervarings-eenheid had samengevat. Immers die vragen luiden,
terugvertaald in onze woorden: horen bij dit ding „klankenquot; ? en niet:
„horen deze klanken bij dit dingquot;; immers: het kind kent de betreffende
klanken juist niét. Doch hieruit volgt, dat het kind, om deze vraag te
kunnen stellen, ook het moment „klankenquot; moet hebben gegeneraliseerd,
dat het m.a.w. de gedachte „klankenquot; heeft, d.w.z. „klankenquot;
gelezen tussen aanhalingstekens: wij hebben daarover nog
zo een en ander te zeggen! Ook al was de formule: het kind ontdekt
dat elk ding een naam heeft, niet erg gelukkig, zij heeft toch wel, ook
voor de kindermentaliteit, een zeer duidelike betekenis: zij geeft aan
dat zich bij het kind, op welk een primitieve en ongedifferentiëerde wijze
dan ook, het verschijnsel ..naamquot; = „klankenquot; die bij een bepaald ding
horen, heeft gegenerahseerd. Van Ginneken heeft in de Kleuterroman
(blz. 41) en in zijn weinig genoemd, doch belangrijk samenvattende
boekje: De ontdekkingen van den kleuter (blz. 31), dit probleem reeds
gesteld, doch het onder de begrippen „algemeen denkbeeldquot; en ..ge-
dachtequot; enigszins anders verantwoord.
Het is mogelik dat deze laatste generahsering van het naam-ver-
schijnsel een verdere trap van ontwikkeling is dan het eerste naam-
herkennen. en niet reeds onmiddellik hierin ligt opgesloten, doch het
onderzoek over deze verschijnselen is nog te weinig gevorderd om over
het ..wanneerquot; dezer verschijnselen met zekerheid iets te zeggen. Pas
op 't moment, dat het kind een nieuwe naam vraagt, is het bestaan
60) C/ara und William Stern. blz. 192.
-ocr page 139-dezer generalisering, waarin zich de gedachte „klankenquot; openbaart, aan
geen twijfel onderhevig. )
Naam-vragen als criterium. Tot het taalkundige oer-pheno-
meen der „Setzungquot; ener eenheid tussen „klankquot; en ding, die „Zu-
ordnungquot; is, wordt in de eerste jaren van het kinderleven met zekerheid
uit het naam-vragen besloten. De observaties der behaviouristiese psy-
chologie, zoals die van Markey, maken deze restrictie noodzakelik. In
het verschijnsel der „metalaliequot; hadden trouwens ook de Sterns
(blz. 135) al op een bron van overhaaste conclusies over het bestaan
van taai-verschijnselen gewezen. Zoals wij zagen, wordt de taal-klank
ingebouwd in nagenoeg alle handelingsgehelen van het jonge kind, en
laat dus ook de reproductie, bij vernieuwing der oorspronkelike
situatie, een „mechaniesequot; verklaring toe. Echter, de verandering van het
kinderlik taai-gedrag die in de, eenmaal zuiver geconstateerde, vraag-
handehng zich uit, is op die mechaniek niet terug te voeren.
Er wordt soms getwijfeld aan de algemeenheid van het verschijnsel
der vraag-periode.61) De Sterns menen, dat hier sprake moet zijn van
onvolledigheid in 't onderzoek (blz. 192). Dit laatste is zeer waarschijnhk,
maar het is van geen belang. De „vraagquot; is alleen een afdoend
criterium, niet een noodzakelike voorwaarde voor het bestaan
van taai-inzicht of taai-uiting. Delacroix heeft — dit is uit het vooraf-
gaande duidelik — volkomen gelijk, wanneer hij meent dat „begrijpenquot;
noodzakelik aan het spreken voorafgaat. Als het kind gaat vragen, heeft
het taal „begrepenquot;. 62) „La compréhension est le phénomène fonda-
mental du langage.quot; (blz. 289) 't Is maar de vraag wat er „begrepenquot;
is, en daarover zijn we voorlopig nog niet veel wijzer geworden. De
namen-vraag is overigens niet het enige criterium. Zij is alleen in het
totaal-gedrag van het jonge kind zeker een criterium dat in bepaalde
omstandigheden volkomen duidelik, vrijwel zeker altijd is te constateren,
en waarschijnhk, in de eerste 24 maanden, het enig geheel betrouwbare
criterium uitmaakt. 63)
Wat weet nu tenslotte, volgens het voorafgaande, het vragend kind
60*) Vgl. voor het generalisatie-verschijnsel nog Claca und William Stern
blz. 236 vlg.
61)nbsp;Delacroix blz. 302.
62)nbsp;Interessant is het Hildes meerledige naam-vragen te vergelijken met de een-
ledige van Günther. De Sterns noteerden in de periode 1:6, 1 : 8 bij het meisje alleen
meerledige, bij de jongen alleen eenledige (blz. 30 en blz. 89).
63)nbsp;Na verschillende twijfels over het taai-karakter van zinnen en woorden in het
eerste kinderlike taalklanken-gebruik, besluit ook Markey i „Also the child's behaviour
in asking names shows that symbolic Integration is quite well started in its beginning.quot;
(blz. 68)
van een „symboolquot; ? Dat het bepaalde „klankenquot; gebruikt cn gebruiken
kan om er een bepaald ding, dat het herkent, mee aan te duiden, hetzij
omdat het dat ding hebben wil of kwijt wil zijn, het graag heeft of
met afkeer ervaart, hetzij dat het iemand iets over het ding zelf wil
vertellen; cn: dat „klankenquot; bij meerdere dingen kunnen horen. Dit
,,symboolquot;, deze gekende eenheid van „klankquot; en ding, dat „tekenquot;,
dit „woordquot; is inderdaad het grondphenomeen waarin zich de taal
constitueert. Het communicatie-middel „taalquot;, in het woord geschapen,
,,fungeertquot; nog op vele wijzen, en deze „functiesquot;, waarvan wij de ver-
schijnselen tot in het vroegste contact tussen kind en sprekende mens
kunnen vervolgen, blijven haar eigen tot in haar meest volmaakte
vormen. Ja, de taal is zó volmaakt, omdat zij méér is dan „Darstellungs-
mittelquot;, maar toch: „was zur Sprache notwendig gehort und was nicht,quot;
openbaart zich enkel in, en in tegenstelhng met haar „Darstellungs-
funktionquot;. Of we nu toel uitquot;n meerledige vraag „ditte toel?quot; nemen,
of ditte, milch of pappa {Clara und William Stern, blz. 30) uit de
meerledige mededeling, of apfe appel (vgl. id. blz. TI en blz. 44) uit
„ap/e wolquot; of WO, of Günthers eenledige das (id. blz. 89), zij eisen
een gelijkluidende verklaring. En, al wat hier gezegd is, geldt
van onverschillig welk woord, dat we ooit in een zin, met andere
woorden samen of op z'n eentje, „gebruikenquot;. Wij bewezen dat
wij dit „woordquot; tot stand brengen, „makenquot;, door aan bepaalde ervarings-
momenten een bepaalde eenheidgevende act te voltrekken, een bpaalde
,,Setzungquot;, die we ,,symbolisatiequot;, of „woord-makingquot; noemen. Dit taal-
teken, dit woord komt ongetwijfeld in een ken-act, in een denk-act
zelfs, tot stand. Het vertegenwoordigt, ook voor de kinderlike gebruiker
een, op de wijze der taal gevormd, ken-geheel dat hem iets anders doet
kennen, het ding nl. of de zaak die hij met toel of das te lijf wil. Het
heet terecht een „tekenquot;, doch het „op de wijze der taal gevormd zijnquot;
hgt in het voorafgaande nog maar zeer vaag uitgedrukt. Beschouwen
we daarom de synthese nog wat nader.
Het woord als handelingsmiddel. Wat wij tot hiertoe uiteen-
gezet hebben, waren de conclusies die we uit de g a n g b a r e beschrijving
van het kinderlik taai-gedrag konden trekken. Doch er is meer. Zoals
we zagen: het kind „setztquot; ten eerste een betrekking tussen deze be-
paalde „klankquot; en dit bepaalde ding, ook, en misschien daarna, „setztquot;
het een betrekking tussen ,,klankenquot; en bepaalde dingen, later
„setztquot; het een betrekking tussen „klankenquot; en elk ding. Edoch,
hiermee is het vormelike taal-moment aan al deze „Setzungenquot; nog niet
anders gegeven dan als „klankquot;. Het kind doet echter meer, reeds in
de eerste „Setzungquot; van een taai-symbool.
Het is een gevaarlike abstractie, alleen van „klankquot; te spreken als lid
van de betrekking waarin het kind een symbool poneert. 63*). Herinneren
we ons de bladzijden hiervoor, dan weten we dat het niet alleen de
„klankquot; is die het kind eenmaal als met een bepaald ding verbonden
herkent en „setztquot;, doch wel een handelingsgeheel dat ge-
richt is op een bepaald doel en waarvan de klank
slechts een moment uitmaakt, zij het ook dat dit moment in
het handelingsgeheel als wat wij index, of exponent, noemden
fungeert. 64) Het kind geeft in de spreekbewegingen, gevolgd door de,
ook door hemzelf gehoorde, klank, uiting aan een streving naar een
bepaald doel, een doel dat bestaan kan in een ..dingquot; of ,,handelingquot;
of beter misschien in een „te be-handelen dingquot;. Het streven dat zich
in deze voel-bare. zichtbare en hoorbare handelingen uit, is gericht op
een afsluitende handeling, waarin het bestreefde in bezit wordt genomen
of afgeweerd, en deze uitwendige handeling wordt tenslotte, ook
in het psychiese verloop der reacties, afgesloten in een „Erledigungs-
reaktionquot;, waarmee „der Antrieb erlöscht, weil seine Befriedigung ein-
getreten ist.quot; {Grünbaum blz. 165)
Het handelings-begrip waarvan hier wordt uitgegaan verschilt, wezenlik
van de. alleen subjectief bepaald geachte, „Triebhandlungenquot; waarvan
de Sterns (blz. 112) spreken.
De nieuwere psychologie, doordat zij zich er toe zette telkens aller-
eerst de ..gehelenquot; van mensehk handelen te bestuderen en niet te be-
ginnen bij de daaruit, hetzij alleen door de onderzoeker geanalyseerde,
of door het handelend individu gedifferentiëerde momenten, heeft het
begrip der zelfstandige, aanvankelik niet uitwendig gerichte, handelingen
laten vallen. Immers het kind is geen moment zijns levens zonder contact-
stimuli, het is natuurnoodzakelik altijd in een „Umweltquot; geplaatst, en
daardoor leeft het in de even noodzakelike ban van doel-gericht en
transitief handelen, van re-actie die van elk handelingscomplex deel uit-
maakt. Als het in zichzelf nu nog de mogelikheid heeft van herkenning
van dit feit. is ook de grondslag voor de symbool-vorming gegeven:
..Isoliert man das reine Bewegungsmoment, so entsteht eine unüberseh-
bare Reihe von Problemen, welche alle in der Frage gipfeln: Wie kann
der Bewegungsmechanismus nicht nur biologisch zweckmässig werden.
63*) Vgl. Cassirer I. blz. 130.
64) In zijn belangrijke opstel: Sprache als Handlung (Bericht XII blz.
164 vlg.) schrijft A. A. Grünbaum over dit onderwerp. In een overzicht wijst hij er op
boe W. von Humboldt ook dit reeds zag. en hij merkt dan omtrent de functie der
Wank bij 't spreken op: ..Der hörbare Ton dabei ist gewissermassen nur sinnliche
Stütze für die äussere Wahrnehmung.quot; (blz. 173)
sondern wie kann er auch in seiner höchsten Differenzierung in der
Sprache zum Träger der symbohschen Darstellungsfunktion werden.
Diese Problematik ist aber unlösbar, nur weil zu ihrem Ausgangspunkt
etwas gemacht wird, was in der Wirklichkeit des Lebens gar nicht
besteht, nämlich der intentionsfreie und sinnledige eigengesetzliche Be-
wegungsvorgang. Alle vitalen Bewegungen, auch die elementarsten und
genetisch ursprünglichsten, sind im Ganzen des Systems „Organismus
Umweltquot; mehr oder weniger gerichtet und gesteuert. Das will besagen,
dass eine vitale Bewegung die Tendenz hat zu einem prägnanten ein-
deutigen Funktionieren innerhalb dieses gestalteten Systems, in welchem
von Seiten des Subjekts sich allmählich Bedürfnis, Antrieb, Intention
und motorisches Moment herausdifferenzieren.quot; {Gcünbaum blz. 166,
167) En dan volgt de zeer belangrijke conclusie: „Dieses primäre
Gerichtetsein der vitalen Bewegungen, durch welches aus der Totalität
der Umwelt jedesmal ein anderer Sektor herausgehoben wird, ist das
Prototyp aller Intentionalität.quot; (blz. 167)
Grünbaum valt in het vervolg van zijn uiteenzetting niet in de fout,
te menen, de herkenning van dit gericht-zijn uit „mechaniesequot; oor-
zaken te kunnen verklaren, doch constateert alleen : „Dass ich überhaupt
mit der Aussprache meiner Worte durch diese hindurch auf einen Sinn
zielen kann, ist sachlich realisierbar und einsichtig verständlich, nur weil
schon in natürlichen Reaktionen diese Art der Beziehung erfüllt ist.quot;
(blz. 170)
De taal wordt alleen communicatie-middel, omdat zij wordt geponeerd
in 'n ervaring, die lid is van een samen-handelen van de woord-
gebruiker en de woord-maker omtrent de te behandelen zaak. In zover
het handelend individu zich een woord denkend schept, is dit denken
met even absolute noodzakelikheid een zich samen denken. Men
hypostasiëre dit s.v.pl. niet en men neme de termen niet reduplicatief 1
Het individu denkt zich samen, niet de individuen, die bij een act
van taal-making of taai-gebruiken betrokken zijn, denken samen alsof
hun acten identiek waren, en evenmin onderscheidt de woord-
maker zich bewust van de ander, z'n ik van 'n ander-ik; alleen in de
orde der feiten is deze samenhandeling aanwezig; het is niet nodig dat
zij als zodanig „gedachtquot; wordt.
Welke taak vervult nu in het ervarings-geheel, waarvan 'n gebruikt
woord deel uitmaakt, het handelings-complex dat wij spreken noemen;
hoe is dit handelings-complex samengesteld, en van welke aard is het
spreekmiddel, het woord, dat wij maakten ?
In dit ervarings-geheel vervult het complex van ervaren spreek-
bewegingen en horend klanken-voortbrengen de functie van hulp-
middel, hulp-handeling hier, 65) tot het bereiken van het einddoel der
bevrediging, en wel een hulphandeling, die uitwendige handelingen, ge-
richt op 'n bepaald ding, ver van g t. 65*) Het kind, even goed als de
volwassene, doet met z'n taal iets. De spreekhandeling 66) vervangt
reeds in contact-ervaringen van vóór de periode waarin het deze bewust
aanwendt, de handelingen waarmee het kind het verband tussen zichzelf
en de personen of dingen tot stand brengt. Als Hilde „puppelquot; gaat
zeggen, krijgt ze de pop of de teddy-beer; ze hoeft er niet naar te
grijpen, niet om te schreien. Al de eerste kinderwoorden, in zover ze
niet zuiver als dressuur-reactie te verklaren zijn, zijn uitermate prakties,
prakties voor het bevredigen van allerlei behoeften, van honger even-
goed als van speeldrang. Het kind bezit in de spreekhandeling het middel
om op hem gerichte handelingen van zijn omgeving te wekken en eigen
handelingen mogelik te maken.
Deze natuurnoodzakehk op coöperatie berekende spreekhande-
ling als ondergeschikte eenheid, als lid van het woord-geheel,
onderscheidt de woord-maker in zijn symbolisatie-act van de te
behandelen zaak. Immers om nog eens in meer gangbare termen
te spreken: hij verenigt de ..klankenquot; met 'n ding, en onderscheidt ze
beiden in deze vereniging. Hij poneert deze twee leden als onder-
scheidingen in de woord-eenheid, en alleen daarom is het zonder
redenering mogelik de spreekhandeling als 'n geheel — zij
het ook 'n ondergeschikt moment dat zich toch van het andere mede-
ondergeschikte moment der te behandelen zaak onderscheidt — te
poneren en de momenten bewegen en horen te verenigen, omdat
deze bewegingen zichzelf hoorbaar maken: er is m.a.w. een nood-
zakelike associatie tussen beide momenten die de woord-maker in zijn
..Setzungquot; tot de eenheid der spreek-handeling samenvat, en van de te
®®) We noemen hier spreekhandeling het zo juist beschreven complex van „spreek-
bewegingenquot; en ..horend klanken-voortbrengenquot; ; spraakhandeling reserveren we voor
taal-gebruik.
85*) De Laguna ziet dit m i d d e 1-karakter van de taal uitstekend, zoals zij ook
de coöperatieve aard van het taai-teken volkomen recht deed: ..A system of instinctive
animal cries is adaequate for the coordination of only an instinctively determined
cooperative behavior. To coördinate the intelligent behavior involved in the use of
tools, language is necessary. Language is correlative to the fool. (blz. 49) Het
vervangend aspect treedt echter in haar analyse terug.
6®) Prof. Dr. H. J. Pos onderzoekt de aard van de taal als middel in zijn voor-
dracht: De Taal als symbolische Functie, in De Uitdrukkingswijze der
Wetenschap. Kennistheoretiese openbare voordrachten gehouden aan de Universi-
teit van Amsterdam gedurende de Kursus 1932-1933 door verschillende Hoogleraren.
Groningen-Batavia.
behandelen-zaak onderscheidt. )
Dit alles was voor het kind werkelikheid van elk uur, lang voordat
het met vragen begon. De spreekhandeling als coöperatieve hulphande-
ling en als handelings-v e r v a n g e r en de klank hierin als index, als
aanduider, van zijn handelingsdoel en van het handelingsdoel zijner
medemensen beleefde het talloze malen als feit, zonder dat het zich daar-
van uitdrukkelik rekenschap behoefde te geven. Waarnaar vraagt
nu het kind? Vraagt het naar „klankenquot; ?
Klanken of handelingsmiddel? es) ,,Die Wissbegier des Kin-
des ist nicht auf die Namen als solche, sondern sie ist auf das gerichtet,
wozu es jetzt den Namen braucht----quot; 69) Cassirer vervolgt: „Einzelne
Psychologen haben darauf hingewiesen, dass das Sprachstadium, in dem
wir uns hier befinden, in geistiger Hinsicht einen ähnlichen ge-
waltigen Fortschritt bedeutet, wie ihn das Gehenlernen auf dem
Gebiete der körperlichen Entwicklung bezeichnet: denn wie das laufende
Kind nicht mehr zu warten braucht, bis die Dinge der Aussenwelt zu
ihm kommen, so besitze das fragende ein ganz neues Mittel, selbständig
in die Welt einzugreifen und sie sich selbständig aufzubauen.quot; (blz. 140,
141)
Het kind vraagt naar iets wat het kan gebruiken om er iets anders
mee te bereiken. Er hoeft, om het vragen bij het kind te verklaren, nog
geen zuiver theoreties interesse te worden aangenomen. De eenheid die
het kind moet hebben geponeerd om naar namen te kunnen vragen,
moeten we — laat het zijn dat de formulering, om een term van Walton
te gebruiken, „miserablequot; is — beschrijven als: ik moet deze bepaalde
spreekhandeling stellen om dat bepaalde ding te be-handelen. 70) De
formule: deze klanken horen bij dit ding, steunde op een tot dan toe
onvolledige analyse van het kinderlike totaal-gedrag. Ze abstraheerde
uit het handelings-complex alleen het klank-moment, en zag daardoor
het geheel en daarmee de intentie, de bedoeling, en het zeer bepaalde
6') Cassirer (Journal blz. 29) waardeert dit feit ook denk-psychologies.
68) De spraakhandeling als handelings-vervangende coöperatieve hulp-handeling
zullen we verder handelings-middel noemen. Deze titel en de paragraaf lagen reeds
bijna een jaar geschreven toen de schrijver bemerkte dat Othmar Spann in zijn „Ge-
sellschaftslehrequot;, Leipzig 1930«, blz. 410-417 de taal behandelt als een „System des
Hilfhandelnsquot; !
®8) Ernst Cassirer. Bericht XII blz. 140.
De formulering zou misleidend kunnen zijn omdat er noch van een begrip
„spreekhandelingquot;, noch van een begrip „dingquot;, noch van een begrip „handelenquot; iets
bij het kind te bespeuren valt, doch de lezer begrijpt dat we termen moeten ge-
bruiken, en wie heeft er betere? De bedoeling is, naar we hopen, niet onduidelik.
nuttigheidskarakter der vraag over 't hoofd. Er zijn geen gegevens in
het gedrag van het jonge kind die de veronderstelhng ener dergehke
ver gaande abstractie wettigen. Het kind bezat tot dan toe in zijn spreek-
handehngen een handehngs-middel ; het ogenbhk komt waarop het 't
bestaan van dit handehngsmiddel ontdekt. Nog eens : „Die Wissbegier
des Kindes ist nicht auf die Namen als solche, sondern sie ist auf das
gerichtet, wozu es jetzt den Namen braucht.quot; ^i)
Alleen, en dit is het karakteristieke aan dît handelingsmiddel, wat het
onderscheidt van de vele manipulaties en materiele middelen waarover
het kind reeds beschikt, ) dit middel is van den aanvang af én in de
klank gekenmerkt én plaatsvervangend voor doel-gerichte handelingen :
het grijpen van de pop, het spelen met de pop, het luisteren naar het
horloge, het eten van pap. het drinken van melk, het zitten op de stoel
en vele handelingen meer. De eenmaal gevormde eenheid tussen spreek-
handeling en te behandelen zaak is derhalve een teken van geheel
biezondere aard, een altijd beschikbaar middel om doelgerichte hande-
hngen te kunnen wekken bij zijn medemensen en zijn eigen handelingen
mogelik te maken, een middel verder dat al van den aanvang van het
kinderleven af, ook in de schrei- en lal-periode, als zodanig heeft ge-
fungeerd. 72*)
Wat wij in de vorige paragrafen over de verschillende phasen van
generalisatie constateerden, blijft door het nieuwe dat de situatie ons
deed kennen, volkomen onaangetast. Uit het vragen naar nieuwe dingen
Volgt noodzakelik dat de generalisatie is voortgeschreden tot het stadium
quot;Waarin het lid : „deze bepaalde spreekhandelingquot; wordt vervangen door
..spreekhandelingenquot;. Omtrent het ogenblik waarop deze ontwikkeling,
de spreekhandehng al verder differentiërend, het stadium klanken
bereikt, verschaffen de studies over kinderlike taai-ontwikkeling de ge-
gevens : wanneer het kind zijn voortgebrachte klanken opzettelik
tracht aan te passen aan de klanken die het waarneemt. Omtrent het
ogenblik waarop het kind deze ontwikkeling zelf ook kent. is naar
mijn weten niets met zekerheid te zeggen. Wordt dit inzicht, in oppositie
tot „lettersquot;, als regel pas op de lagere school geleerd ?
Ook aan Piaget is in zijn bekende onderzoekingen het handelings-
''i) Cassirer laat op deze uitspraak volgen: „und es braucht ihn zu nichts anderem
(curs. v. d. sehr.), als zur Gewinnung und Fixierung bestimmter gegenständlicher
Vorstellungen.quot; (blz. 140) Zijn ken-critiese belangstelling moet voor deze uitspraak
verantwoordelik worden gemaakt.
Te onderzoeken in hoever het ook deze „kentquot; is hier natuurlik niet aan de orde.
''2*) Zeer aardig formuleert de Laguna dit in haar zinnetje : „In order to understand
what the baby is saying you must see what the baby is doing.quot; (blz. 91)
karakter van de taal niet ontgaan, 73) doch voor hem is communi-
catie „communiquer la penséequot; (blz, 9), reduplicatief beschouwd, en
„handelingquot; is voor hem — zoals voor vele anderen — alleen waar-
neembare menselike handeling, gedraging. Vandaar dat de eigenlike
gebruiksaard van het woord hem moest ontgaan en dat hij het hande-
lingsgebruik van het communicatief gebruik scheidt, waarbij hij de
gebruiks-aard van het woord scheidt van zijn denk-aspect, dat in de
„formes sociahsées du langagequot; (blz. 27) tot uiting zou komen. Deze
scheiding is één fout in de beschouwing van het taai-gebeuren als
handelings-vorm, de absolute vereenzelving van taal en gedragingen
door het behaviourisme is een andere, en tenslotte : het eenzijdig accen-
tueren van de waarde van het taai-gebeuren als denk-vorm is een derde ;
het is de fout van Cassirer. Zij komt in de volgende paragrafen ter
sprake. Herhalen we nu de vraag : wat weet het vragende kind omtrent
zijn woord, dan luidt het antwoord: het kent de gebruiks-eenheid van
door klank gekenmerkte spreekhandehngen en het te behandelen ding.
In de formulering lijkt deze kennis veel ingewikkelder dan die werd
verondersteld in de formule: een taai-symbool is de gekende eenheid
van klank en ding, doch dat is een bedriegelike schijn. De grotere een-
voud der laatste formulering verondersteh een abstractieve uit-wikkeling,
een analyse, waarvan het taalgedrag van het kind geen spoor vertoont.
Zelfs de termen kent en kennen zijn niet te verstaan op dezelfde wijze
waarop wij ze als ervarings-moment bij volwassenen moeten inter-
preteren. Niets geeft ons 't recht te veronderstellen dat het kind al de
momenten, die in de symbool-ervaring hggen opgesloten, reeds zou
kunnen analyseren of isoleren. Dat de gestelde betrekking oor-
spronkelik verder zou zijn onderscheiden dan in twee doel-gerichtc
handelingsgehelen, is weinig waarschijnhk. We vinden een bepaald,
door klank gesigneerd, „doenquot; enerzijds, een geheel van handelingen
die we „spreekhandehngenquot; hebben genoemd, en die het kind voort-
durend als geheel reeds gesteld heeft, om anderzijds met een ding (of
handeling) iets anders te kunnen doen, insgelijks een geheel van doel-
gerichte handelingen dat het kind reeds voortdurend stelde aan dingen ;
opnieuw: het greep naar de pop, het speelde er mee, het gooide met
''3) Jean Piaget. Le langage et la pensée chez l'enfant. Neuchatel-Paris 1923:
„Nous avons vu combien, pour Janet et pour les psychanalystes, le mot était primitive-
ment lié à l'action et par conséquent gonflé de sens concret au point que, même
détaché d'elle, le fait de le prononcer fut considéré comme la mise en tram de cette
action elle-même. Or indépendamment même de cette question d'origine, il est un fai
d'observation courante, c'est que le mot reste en effet, pour l'enfant, beaucoup plus
proche de l'action et du mouvement que pour nous tous.quot; (blz. 23)
de fles, het trok aan z'n kleertjes, het speelde met moeder. 74)
Het kind beleefde tot op het ogenblik der „Setzungquot; van de betrekking,
de beide handelingsgroepen als een geheel, in het „Setzenquot; dezer een-
heid „steltquot; het ook de leden uitdrukkelik; zijn vraag-gedrag bewijst
dit. In de denk-act waarin het de gekende spreekhandelingen verbindt
met en scheidt van het gekende handelings-doel: de zaak, maakt het
zijn taalteken, zijn woord, en onderscheidt het daarin „vormquot; en „be-
tekenisquot;. Gebruikt het dit woord, dan stelt het zijn eerste spraak-
handeling.
Om werkelik taal te kunnen maken en gebruiken hoeft, zoals we
zagen, het kind 't verschil tussen ding en handeling nog niet als
zodanig te kennen. 75) Hoe de gedachte welke het kind in z'n eigen
woord vastlegt er precies uitziet, zal ons altijd ontgaan. Wij kunnen
uit zijn gedrag alleen tot enkele algemene kenmerken daarvan besluiten.
We vinden dan samenvattend een: te behandelen zaak.
Woord en gedachte. En hiermee zijn we gekomen aan de be-
schouwing van een andere wetenschappelike abstractie, die, in de kinder-
taal „hineininterpretiertquot;, de ware aard der taai-ervaring moeilik kenbaar
maakte. Reeds in noot 71 blz. 127 hierboven werd daarop gewezen :
men veronderstelt dat het kind de namen nodig heeft en consequenter
gebruikt „zu nichts anderem, als zur Gewinnung und Fixierung gegen-
ständlicher Vorstellungenquot;, m.a.w. het kinder-woord wordt gezien als
denk-middel alleen en niet als coöperatief handelings-middel
waarin dit denken vervat is. Het is een feit — en de lezer heeft
dit uit hetgeen voorafging reeds kunnen opmaken — dat het woord on-
verklaarbaar is zonder de „Einheitsbildungquot; die we denken noemen, en
het is ook een feit dat in dat woord het kind zich een denk-middel
Uit het feit dat de handeling allereerst op een concreet ding der buitenwereld
gericht is, concluderen de Sterns : „Die erste bewusste Sprachphase, die aus dem vor-
grammatischen Urzustand hervorgeht, ist somit überwiegend gegenständlicher Natur
und daher a priori als „ S u b s t a n z s t a d i u m quot; zu bezeichnen. Tätigkeiten, Merk-
male und Relationen der Objekte werden noch kaum in die Bezeichnungssphäre ein-
bezogen.quot; (blz. 194) Doch bij hun eigen voorbeelden geven zij telkens de beschrijving
van een doel-gerichte handeling als „inhalüichequot; karakteristiek. Hun streven om al
reeds in dit stadium der kindertaal rudimentaire grammatiese kategorieën te vinden
geeft voor deze onvolledigheid in hun verantwoording der beschrijving een verklaring.
7®) De oude kwestie omtrent de verhouding tussen nomen en verbum blijkt ook
hier weer verkeerd te zijn gesteld als men per se de ene categorie een prae wil geven
boven de andere. Het onderzoek dient uit te gaan van de vraag : hoe differentiëert
zich de nog ongedifferentiëerde ervaring ener gerichte beweging. In het moment „be-
wegingquot; is dan het handelingskarakter al terstond gegeven, in het doel der „richtingquot;
het statiese moment.
geschapen heeft van niet hoog genoeg te schatten betekenis, maar het
is evenzeer een feit, dat wat er aan bedoehng bij het vragende kind —
zoals uit zijn gedrag blijkt — kan voorzitten, niet het verwerven van een
denk-middel, doch van een samen-handelings-middel is: „Es scheint mir
charakteristisch, dass die Form der Namensfrage beim Kinde, soviel ich
sehe, nirgends darin besteht, dass gefragt wird, wie ein Ding „ h e i s s e quot;,
sondern vielmehr, was ein Ding „seiquot;. Das Interesse des Kindes haftet
nicht am Akt des Bezeichnens (curs. v. d. sehr.), den es als isolierten
Akt überhaupt noch nicht kennt.quot; 76)
Het is mogelik dat, wanneer op een gegeven moment de vraag-storm
bij kinderen opsteekt, en het manipuleren der taal een spel zelfs wordt,
een zeker „theoreties interessequot; overheerst, in zover het kind niet per se
vraagt naar een actueel handelingsmiddel, waarmee het nu wat doen
wil, doch dat het zich „mogelikheden van doenquot; schept, daarin behagen
vindt, maar de beschikbare gegevens, de waarneembare differentiaties
in het kindergedrag, laten niet toe te concluderen tot een ervarings-
differentiatie waarin deze „mogelikhedenquot; als gekende „mogelikhedenquot;
zouden worden ervaren. )
Heeft het kind eenmaal een „Setzungquot; voltrokken, dan is daarmee
een bepaalde reactie-tendentie in het kind opgetreden. Welke is die
tendentie ? Om bij het opmerkzaam waarnemen van een ander ding een
bepaald woord te zeggen. Het reeds bestaande geassociëerde „woordquot;,
d.w.z. het reeds bestaande spreekhandelings-complex dat met bepaalde
waarnemingsmomenten van dit ogenblik is verbonden, wordt nu als het
ware voor „Setzungquot; aangeboden. Komt het kind voor een nog „naam-
loos ' ding, dan stokt het en roept de hulp van de volwassene in. Dat
wijst er op, dat de gegeven situatie zich als een opgave doet
gelden. Vaak treedt dan ook een van de, associatief verbonden, niet-
toepasselike spreekhandelings-complexen als „Ersatzquot; op.
Dat het woordje is reeds in de kindervragen als sei, in Cassirers zin
geïnterpreteerd zou mogen worden, lijkt, op z'n zachtst gezegd, uiterst
twijfelachtig. Want het gehele kindergedrag wijst er op, dat het kind
nog geen scheiding tussen ik en niet-ik voltrok op de wijze waarop
de volwassene dit doet. En, deze scheiding pas maakt 't mogelik een
niet-ik, een ding, een zaak, op de een of andere manier zó op zichzelf
te stellen, dat zij gezegd kan worden een of andere zelfstandige
^6) Cassirer, Bericht XII blz. 141.
quot;) Welk een rijke bronnen van Ginneken in zijn Kleuterroman aanboorde, blijkt ook
bij zijn behandeling van dit onderwerp weer. De paragrafen die hij over de denk-
ontwikkeling geeft (blz. 120 vlg.), behoren ongetwijfeld tot de beste van zijn boek.
Voor ons doel van biezonder belang is nog zijn paragraaf: „Uitvoelingquot; (blz. 126).
eigen vorm van 2 ij n, van „seiquot;, van „isquot;, te vertonen. Zolang dat niet
gebeurd is, blijft een zaak. elke zaak. iets „voor Keesje om te ge-
bruikenquot;. en een van die gebruiks-uitingen is, dat hij het „bespraak-
handeltquot; met toel of truitje. De prachtige paragrafen die van Ginneken
hierover schreef in het derde hoofdstuk van zijn Ontdekkingen leren
dit overtuigend. Natuurlik, en nog eens: „al doendequot;, legt het kind zijn
gedachten op bepaalde wijze vast, bouwt het aan zijn „Dingwehquot;, zoals
Cassirer zegt, maar de enige houding die we het kind tegenover het
woord zien aannemen, is die van er iets mee te willen doen. En deze
houding tegenover het woord als middel om er iets mee te „doenquot;,
blijft de mens ook in zijn volwassen leeftijd bij. Pas een gevorderde
wijsgerige scholing maakt het mogelik, bewust een naam te maken
of te gebruiken om daarin een gedachte vast te leggen; elk ander mens
leert of maakt namen om ze voor andere doeleinden te gebruiken, die
hij met spreken of schrijven nastreeft. De rest, dat hij er mee
denkt ook en er altijd mee heeft gedacht, valt hem in de schoot.
We ontkennen allerminst dat deze gave er ene is van de allerhoogste
waarde; we ontkennen allerminst dat de mens zich uit en in het woord
boven de gegevens der waarneming verheft; dat hij in het woord zijn
begripswereld fundeert, ..centreertquot; liever, maar wij ontkennen wel, dat
het woord daardoor zijn gebruikskarakter zou verliezen.
Hei woord als gebruiksteken. Prof. Pos schrijft: „Het middel,
eerst geklemd tusschen uitgangspunt en doel, wordt vrijgemaakt in dien
zin, dat het zelf doel kan worden en dat de intelligentie er bij kan stil-
staan. De taaisymbolen mogen ontstaan zijn als middelen, die de intelli-
gentie den wil aan de hand doet. zij ontplooien zich als méér dan dit,
als schakels in een keten, waarvan het eind niet meer te zien is. In
wetenschap en kunst, in het begrip van het symbool en de rijke ont-
plooiing van het symbolisch vermogen is het middel losgemaakt van den
primairen wil die het voortbracht. De dienstbare intelligentie is geworden
tot het alles beschouwend begrip, dat mede zijn eigen oorsprong begrijpt
en zijn vrijheid ontvouwt in schoonheid en waarheid.quot; (Symbolische
Functie blz. 14)
Inderdaad ontplooien de taai-symbolen zich als méér dan middel
doch zij verliezen daardoor hun m i d d e 1 e n d karakter niet. Alleen in dé
taai-beschouwing (in tegenstelling met taal-gebruik), waarin wij
net woord als zaak tegenover ons stellen, wordt dat woord, dat middel-
einde, wordt het betreffende woord als gebruikt moment opoe
heven, laat het denken de taal a 1 s m i d d e 1 vallen. Het begrip m i d d e I
js geïnviciëerd met onjuiste kenmerken, omdat het begrip handeling het
t^egrip menselike actie, niet zuiver wordt gesteld. Zeker, als men zich
de menselike handeling, al of niet onder behaviouristiese invloed, als
'n enkel waarneembaar of altans enkel aanschouwelik gebeuren denkt,
dan moet men met Goldstein menen, dat het gebruikte menselike
woord niet langer middel is : „Dès que l'homme se sert du langage
pour établir une relation vivante avec lui-même ou avec ses semblables,
le langage n'est plus instrument, n'est plus un moyen, il est une mani-
festation, une révélation de l'être intime et du lien psychique qui nous
unit au monde et à nos semblables.quot; (blz. 496) Het menselike middel
echter en elke menselike handeling, de hulphandeling evengoed als
welk uiteindelik begrijpen ook, maakt altijd een ongebroken eenheid uit
van het aanschouwelikc en het onaanschouwelike. Wanneer Goldstein
dan ook schrijft : „cette fonction d'instrument suppose que le langage
signifie au fond autre chose ou, comme chez le malade, qu'il a autrefois,
avant la maladie, signifié tout autre chose. La fonction instrumentale du
langage suppose la fonction représentative, c'est-à-dire une attitude géné-
rale très déterminée, l'attitude symbolique et catégorielle justement. Sans
cette attitude, le langage dc l'homme ne serait point un langagequot; (blz.
495, 496), dan is hieraan alleen onjuist dat hij hier aanschouwelikhcid en
onaanschouwelikheid in het menselik handelen gescheiden denkt,
terwijl zij in werkelikheid alleen onderscheiden zijn en onbestaanbaar
de een zonder de andere : waar, in pathologiese gevallen, een zekere
scheiding van eenmaal bijeen-h o r e n d e momenten optreedt, daar
treedt de chaos op, daar eindigt het menselik handelen onder het
bepaald opzicht waaronder de scheiding een feit werd. Geheel zijn artikel
is één doorlopend bewijs van deze stelling. Zijn „fonctions purement
verbalesquot; (blz. 458) constitueren, als ik goed zie, wél wat wij spreek-
handeling noemden, doch, schrijven, dat zij „peuvent se détacher de tout
sensquot;, is hetzelfde als te zeggen, dat zij niet langer taai-moment zijn,
omdat alleen de sens, d.w.z. de met de spreekhandehngen in éénheid
samengevatte onaanschouwelikheid, aan die spreekhandehngen hun
taai-karakter geeft, iets dat ook Goldstein, zoals uit het citaat van
blz. 495. 496 blijkt, volkomen onderschrijft. Als dat zo is, dan levert hij
ook zelf het bewijs, dat een beschouwing van deze momenten alleen
als „instrumentquot; en „moyenquot;, een abstractie is. Het gehele woord is
middel voor en middel in taai-gebruik en de woord-momenten
delen in de eigenschappen van het gehele woord als gebruiksteken.
Gelb, Goldstein n.b. citerend, zegt met uitdrukkelike woorden, dat de
studie der pathologiese gevallen ons op een of andere wijze buiten
de taal brengt : „Non, l'aphasique véritable, comme l'a dit très nettement
M. Goldstein, {K. Goldstein. Ueber Aphasie. Neurologische und psy-
chiatrische Abhandlungen. éd. par C. von Monakow, fasc. 6, 1927) n'est
pas simplement „un homme dont le langage est modifiéquot;, mais „un
homme modifiéquot; de façon caractéristique, dans des activités et des phéno-
mènes très variés, entre autres dans son langage, et ceci d'une manière
plus ou moins apparente. On peut dire en ce sens que la tâche véritable
de la pathologie du langage commence au point précis où cesse l'étude
exclusive du langage.quot; (blz. 404, 405) En, hij zegt nog meer. Hij be-
vestigt wat wij zo even neerschreven en in het vijfde hoofdstuk nog uit-
voerig zullen toelichten : wel is het mogelik, dat bijeen-h o r e n d e
momenten worden gescheiden, het is echter niet mogelik de aanschouwe-
like ervaringsmomenten zonder meer vrij te maken van onaanschouwelike:
„En ce qui concerne d'abord l'idée que l'aphasique pourrait avoir été
rejeté à un niveau inférieur de l'évolution intellectuelle, il faut avant tout
observer ceci: tout ce dont les malades arrivent encore à se servir correcte-
ment dans l'ensemble objets, langage, formes de la pensée — porte
l'empreinte de ce principe spirituel qui était propre aux malades eux-
mêmes avant leur maladie, comme à tout homme civilisé.quot; (blz. 425)
Wij herhalen wat we in de paragraaf „Terminologiequot; uiteenzetten : er
bestaan geen zuiver aanschouwehke ervarings-gehelen in de mens, even-
min als er zuiver onaanschouwelike bestaan ; elk ervaringsgeheel is altijd
aanschouwelik-onaanschouwelik.
Alle taal-philosophie die, het taai-gebeuren als 'n denk-wijze be-
schouwend, meent dat dit taalgebeuren meer is dan middel, heeft
ongetwijfeld gelijk ; het is ook een eigen zijns-vorm van het taal-
gebruikend individu. Doch, het denken als woord-moment is, in tegen-
stelling met het denken dat niet, of nog niet, in een woord is vastgelegd,
een secundair denken, ) een denken waarover we, door zijn eigen-
soortige verbondenheid met 'n bepaalde „vormquot;, op de bepaalde wijzen
beschikken, die we uit het taal-gebruik kennen. En, deze be-
schikkings-mogehkheid die we over het onaanschouwelike, vastgelegd in
het woord, hebben, berust mede op de vormelike systematiek der taal.
Die vormelike systematiek der taal, de ordening der aanschouwelike mo-
menten in de verschillende vorm-systemen der taal, is een der oorzaken
van haar voortreffelikheid als denkmiddel. Het is ook deze systematiek
die haar de onmiskenbare voorrang geeft op de niet gesystematiseerde
aanschouwelike momenten, die ons kennen mede constitueren. We
kunnen ,.vrijheidquot; ook symboliseren aan de voorstelling van een gummi-
slang b.v., 79) we symboliseren het begrip zeer veel voortreffeliker aan
Vgl. de paragraaf: „Het taai-tekenquot; blz. 48.
Vgl. Dr. Alexander Willwoll. Begriffsbildung. Leipzig 1926. Biezonder het hoofd-
stuk: „Die anschaulichen Faktoren der Begriffsbildung, ihr Charakter und ihre Funktionquot;
de taaiterm vrijheid, omdat we het daarmee ook brengen in het natuurlik
systeem der, acousties en motories van nature organies verenigde en
gerichte, spreekhandelingen.
Differentiatie der spraakhandeling. Dit handelingsmiddel deze
s p r a a k-handeling, is uitermate complex. We zagen reeds, dat we geen
gegevens hebben om te besluiten, dat zich bij het kind dit complex reeds
zo gedifferentiëerd zou hebben, dat het kind kennis zou kunnen bezitten
van de verschillende momenten, of dat het één moment reeds als
kenmerkend zou onderscheiden. Wij bewezen dat de spraakhande-
ling bestaat in de twee-eenheid van spreek-handeling en gekende doel-
index, te behandelen zaak, ineen. Doch zelfs dat het kind deze differen-
tiatie als zodanig zou kennen, is niet waarschijnlik. Want, het is iets
anders in de constituerende denk-act deze differentiatie te voltrekken,
en de differentiatie te kennen, die in deze denk-act wordt voltrokken.
Doch, de differentiatie wórdt voltrokken, en bepaalde momenten uit
het handelingscomplex der spraakhandeling maken tenslotte het teken
uit: de gekende indicerende klank, en: het denkmoment waarin het han-
delingsdoel is uitgedrukt, „vormquot; en „betekenisquot;, ^o) De differentiëring
geschiedt dus volgens de ervaringsmomenten die van den aanvang af het
spraakhandelingscomplex kenmerken. Wanneer is deze differentiatie
geschied, wanneer is in de spreek-handeling de gekende klank afge-
sphtst (dus niet: wanneer kent het kind zelf deze differentiatie)? Zoals
we hiervoor zeiden: Wanneer het kind zijn voortgebrachte klanken op-
zettehk tracht aan te passen aan de klanken, so*) die het bij anderen
waarneemt. Ons interesseert dit hier niet verder. Voldoende is het, te
(blz. 60-80). Vgl. nog /. Meyerson. Les images. Nouveau traité de psychologie par
Georges Dumas. Tome deuxième. Paris 1932. blz. 572, 573 ; 582, 583.
®0) De Saussure heeft hiervoor de termen signifiant en signifié gebruikt (blz. 101).
Wij achten de terminologie niet gelukkig ; waarom, zal in het zevende hoofdstuk blijken.
80*) In sonmiige gevallen, als bij doofstommen, zullen wij, in plaats daarvan, over
zo iets als: gekende articulatie-bewegingen, moeten spreken. In hoeverre wij, ook in
de normale ontwikkeling, onder de termen gekende klank, als eindpunt van de differen-
tiatie van het spreekhandelings-complex, ook misschien nog momenten uit de gekende
articulatie-bewegingen moeten subsumeren, is niet uitgemaakt. Het onderscheid is voor
ons doel irrelevant; wij zullen het verder verwaarlozen. Een onderzoek hieromtrent
hoort thuis bij phonologie en phonetica. Wij dienen alleen met zorg ons er voor te
wachten, het verschijnsel der gekende articulatie-bewegingen te verwarren met de
„motoriese woord-voorstellingenquot;, die eenmaal werden aangenomen als noodzakelike
tussenschakel tussen het acoustiese woord-beeld en de articulatie. Over deze laatste
in het volgende hoofdstuk meer.
Bühler behandelt de kwestie : klank of articulatie-beweging, in zijn „Sprachtheoriequot;
(blz. 265 vlg.). Hij bewijst, dat het behaviourisme van Sfetson, dat alleen articulatie-
beweging als aanschouwelik woord-moment wil aanvaarden, zelfs reeds „rein logisch
beurteilt, eine Entgleisung (ist.)quot; (blz. 270) Het is bovendien in strijd met de ervaring.
constateren: de differentiatie bestaat bij de volwassenen, en zij voltrekt
zich in de loop der jaren. Men heeft reeds vele malen gewezen op de
steeds grotere differentiëring van het betekenis-moment der aanvankelik
gebruikte taaltekens, van ..woordquot; of „zinquot;, al naar men dat opvatte.
Uit wat men de „inhoudquot; van 't „zinswoordquot; noemt, differentiëert zich
het „te behandelen-dingquot; tot „betekenisquot;. Men had niet altijd evenveel
aandacht voor 't feit. dat hand in hand hiermee, zich een bepaalde diffe-
rentiëring in het vorm-moment voltrok, en dat het moment „klankquot; zich
ook pas later uit de ..spreekhandelingquot; differentiëert.
Men begrijpe dit gehele proces goed: deze differentiaties betekenen
niet. dat het taai-teken zou verschrompelen, dat er ervaringsmogelikheden
aan zouden teloor gaan. dat het „functiesquot; zou verliezen, doch wel: deze
functies splitsen zich, ze treden niet meer steeds op dezelfde wijze
verenigd op. En een gevolg hiervan is, dat de taalgebruikende mens het
teken nu ook onder verschillend opzicht kan gaan beschouwen, gaat
„kennenquot;. Differentiëring van een woord van gebruikseenheid van door
klank gekenmerkte spreekhandelingen en te behandelen zaak tot: ge-
bruikseenheid van klank en betekenis, wil alleen zeggen, dat in de taal-
ervaring van een volwassene het taalteken, wat betreft zijn aanschouwe-
like zijde, zozeer automaties wordt dat, normaal, van het teken alleen
als aanschouwelik ken-moment een bepaald klank-verschijnsel gekend
wordt, en dat. wat betreft zijn onaanschouwelik ken-moment en kennis
van het gebruiksdoel. de ..betekenisquot; resteert.
Ondertussen blijven we met dat ..woordquot; wat „doenquot;, en in het geheel
der ervaringen functioneert het niet anders dan bij een kind. De samen-
stellende momenten der eenheid „ervarenquot; wij echter in het normale
geval volgens de twee kenmerkende momenten : klank en betekenis. En de
eenheid zelf, het woord, het teken zelf, houdt dat, als moment ener taal-
ervaring, zijn „handelings-karakterquot; ? We zagen al van ja. Maar
wel differentiëert zich ook dit handelingskarakter, en voor de volwassene
wordt het woord tenslotte een gebruiksteken. Hoe hebben we dat
te verstaan?
In de voorbeelden die we tot nog toe gaven, maakten steeds waar-
neembare menselike ..dadenquot;, d.w.z. waarneembare menselike hande-
lingen „gedragingenquot;, die op een concreet punt buiten de taalgebruiker
gelegen, waren gericht, van de taai-ervaring deel uit. ^o**) In onze voor-
beelden derhalve bleef de gekende doel-index. het betekenis-moment —
en het was voor Bühlers scherpzinnigheid een klein kunstje, met de eigen argumenten
van Stetson, ad absurdum te concluderen.
80**) Vgl. Bühler: ..In gegebener Situation sehen wir, dass ein Mensch das eine
Mal mit den Händen zugreift und das Greifbare, die körperlichen Dinge, behandelt.
zo de volwassene daarin al niet langer de „te behandelen zaakquot; kent
en die tot „betekenisquot; differentiëert — in het geheel der ervaring,
toch ondubbelzinnig op een „te-behandelen-zaakquot; betrokken. Bij het kind
waren die doelen, de reeds meermalen opgesomde handelingen tot het be-
reiken van het met de taal beoogde doel, bij de volwassene waren het de
jagers-handelingen b.v., of de „Water!quot;-handelingen. (Vgl. blz. 48, 12)
Nu is het een feit dat reeds bij het kind ook onder dit opzicht differen-
tiatie valt te constateren. Er komen momenten waarop Markey in de
taai-uitingen van het kind reeds „refined action-contentquot; zou moeten
aannemen. Het zegt b.v. met z'n pop spelend, „pop groot!quot;. Natuurhk,
het zal niet moeilik vallen ook hier handelings-kenmerken aan te
wijzen, maar het valt evenmin moeilik hier het begin te zien der diffe-
rentiatie van „handelingquot; tot „gedragingquot; enerzijds en „actquot;
anderzijds, tot waarneembare en niet-waarneembare handeling. En, hier-
door gaan geen ervaringsmogelikheden van het teken ten opzichte van
de ervarings-gehelen te niet, doch wel splitsen zij zich en treden niet
meer voortdurend verenigd op. Waarop berust deze differentiatie?
Het ervaringsgeheel kan ook gestructureerd door het taai-moment
— resulteren in een denk-act of andere niet-waarneembare handelingen,
zonder dat deze acten zich in, door het taai-teken gewekte en aan het
actueel gebruikte teken specifiek beantwoordende „gedragingenquot; uiten,
zonder dat m.a.w. gedragingen van het ervarings-geheel deel uit-
maken. Het teken is in dit geval niet langer ongedifferentiëerd
handeling s-middel, doch a c t-middel; het wordt niet langer „gebruiktquot;
voor „praktiesequot; doeleinden, doch voor „theoretiesequot; tenslotte ook. si)
In wetenschappelike communicatie b.v. en bij de mens die ,,inner speechquot;
gebruikt, d.w.z. bij de mens die, zij het ook zeer fragmentaries, inwendig
„formuleertquot;, reahseert zich dit gebruik als ac t-middel soms zuiver. Het
woord wordt dan gebruikt om een denk-resultaat te formuleren, of om
ervaringen met communicatieve of andere bedoelingen vast te leggen.
De „handelingsvervangende coöperatieve hulphandelingquot; is na deze
differentiatie, waardoor zich in de ervaring handeling in „gedragingquot;
en „actquot; sphtst, het best met de naam gebruiks-teken te benoemen.
sich an ihnen betätigt. Ein andermal sehen wir, dass er den Mund auftut und spricht.
In beiden Fällen erweist sich das Geschehen, das wir beobachtea können, gesteuert
auf ein Ziel hin, auf etwas, was erreicht werden soll. Und genau das ist es, was
der Psychologe eine Handlung nennt. Die deutsche Umgangssprache hat den wissen-
schaftlichen Terminus „Handlungquot; vorbereitet und nahegelegt. Wir verallgemeinern
schon im täglichen Leben, wir nennen nicht nur die Manipulationen, worin die Hände
tatsächlich im Spiele und tätig sind, Handlungen, sondern auch andere, wir nennen
alle zielgesteuerten Tätigkeiten des ganzen Menschen Handlungen.quot; (blz. 52)
Sl) Vgl. hiervóór blz. 120, wat wij over de kinder-vragen zeiden.
Gebruiks-karakier en funciionaliteii. Ook Narziss Ach^^)
meent dat de taal dit gebruiks-karakter kan verliezen, dat zij één aspect
vertoont waarin elke bepaalde finaliteit wordt opgeheven, waarin de
taal taal is en niets anders, en als zodanig „Objektivierung
geistiger Inhalte überhauptquot;. Zij is dit laatste ongetwijfeld,
doch haar objectivering is er ene die wezensgebonden blijft aan haar
gebruiks-aard. Ach onderscheidt hier taal-g e b r u i k niet van taal-
beschouwing en niet van wat ik zou willen noemen vrij denken. De
in taal „geobjectiveerdequot; onaanschouwelikheid behoudt — zo men wil
„helaasquot; — het gebruiks-karakter, dat zij heeft uit de aard van haar
gebonden-zijn in een teken waarvan zij moment uitmaakt; zij raakt daar-
van eerst vrij, op het moment dat wij haar daarvan vrij maken juist
door van haar taai-zijn te abstraheren. En dät is het, wat
wij in de wetenschap voortdurend doen. Beschouwen wij de on-
aanschouwelikheid vastgelegd in het woord, d.w.z. reflecteren wij
daarop, abstraherend van alle gebruik, dan fixeren wij eo
ipso die onaanschouwelikheid op een wijze waarop zij in het taai-teken
zelf niet gefixeerd is, dan behandelen wij de gedachte, in
het woord gesymboliseerd, als begrip zonder meer. Doch, deze
beschouwing is geen beschouwing over woord-g e b r u i k, geen woord-
beschouwing zelfs, zij is beschouwing over denken tout court;
zij is begrips-analyse of synthese. Deze beschouwing, dit denken, is
misschien alleen onbeperkt mogelik omdat de taal bestaat, omdat de
onaanschouwelikheid op deze wijze de facto werd vastgelegd; zij
Zur psychologischen Grundlegung der sprachlichen
Verständigung. Bericht über den XII. Kongress der Deutschen Gesellschaft für
Psychologie. Jena 1932. „Bei dieser mannigfachen finalen Bestimmung der Sprache....
tritt nun noch ein weiterer, bisher nicht erwähnter psychologischer Vorgang in Tätig-
keit, und zwar ohne unser Wissen, ein Vorgang, den wir als gegenständliche, und zwar
als qualitative gegenständliche Abstraktion bezeichnen. Gegenüber
den wechselnden mannigfachen Zweckbestimmungen der Anwendung der Sprache hebt
sich infolge dieses ständig wirkenden abstrahierenden Prozesses ein Tatbestand als
Weibend und dauernd heraus, nämlich die Sprache selbst, d.h. die Sprache un-
abhängig von einer besonderen Zweckbestimmung. Das, was das Regelmässige,
das Bleibende, in der vielfachen Anwendung der Rede ist, die reine Sprache
selbst, trennt sich so von ihrer Zweckbestimmung. Sie löst sich von jeder beson-
deren Finalität und tritt uns als ein Objekt für sich, unabhängig von den einzelnen
menschlichen Bedürfnissen und Betätigungen entgegen. Dieser abstrakte Gegenstand der
quot;■einen Sprache ist nicht das Produkt irgendeiner menschlichen Vereinbarung, sondern
begründet in den psychologischen Voraussetzungen ihres praktischen Gebrauches. Un-
abhängig von besonderen Zweckbestimmungen hat sie die Aufgabe einer Objekti-
vierung geistiger Inhalte überhaupt, und das Mittel hierzu ist ihr Be-
deutungsgehalt.quot; (blz. 131)
abstraheert echter juist van datgene wat er aan deze wijze van vast-
legging speciaal taai-matig is; zij laat, zoals wij het uitdrukken, de
taal achter zich. 83) Wat Ach „Sprache selbstquot; noemt, wordt in de
wetenschap juist weer opgeheven, ook al gebruikt die zelfde wetenschap
bij haar beschouwing noodzakelik weer taai-momenten, al „denkt zij met
taalquot;. De „Sprache selbstquot; ontstaat niet, zoals Ach meent, tengevolge
van een steeds herhaald abstractie-proces; de „Sprache selbstquot; wordt
geconstitueerd in elke act van taal-making, ook in de meest oorspronke-
like ; zij wordt „verwendetquot; in elk gebruik. Al is zij inderdaad „begründet
in den psychologischen Voraussetzungen ihres praktischen Gebrauchesquot;,
dan houdt zij daarmee toch niet op „Produkt irgendeiner menschhchen
Vereinbarungquot; te zijn. Wat de mens aan haar doen kan is: van de
karakteristiek die zij uit die „Vereinbarungquot; meedraagt abstraheren, en
zich zo aan de taal vrij denken.
Het is dit proces dat Stenzel's biezondere aandacht had. Nergens
duideliker vertoont zich het „middelendquot; karakter van de taal dan hier:
„jenes Mittel- und Mittlerwesenquot; (blz. 37). „Im Umwege über das
Wortquot;, zegt hij, „(wird) Reflexion möglich.quot; De natuur zelf van het
taai-teken — zijn „leichte Veränderlichkeit,quot; zegt Stenzel — maakt deze
„functiequot; mogelik. Die veranderlikheid zal ons vijf hoofdstukken lang
bezig houden, omdat zij alleen begrijpelik is als veranderlikheid van een
ervarings-moment, dat anderzijds „zijn identiteit door zijn toepassing in
alle mogelike gevallen heen redt.quot; (Langeveld blz. 48) „Als sprachliches
Zeichen hält das Wort den Gedanken aber nicht fest, sondern gibt ihn
sofort wieder verklingend frei zu neuer Verknüpfung; denn das ist ja
das Wesen des sprachlichen Zeichens: es gestahet die Bestimmtheit so,
dass durch seine leichte Veränderlichkeit sich immer Neues bilden kann.quot;
(blz. 36) Zo is voor de wetenschap en het denken het woord meteen
vooruitbrengend en beperkend, horizon en grens, 84) gjj pgg Qp 'j ogen-
blik dat het denken zich van het woord vrijmaakt, niet langer taal
„gebruiktquot; of beschouwt, maar op de onaanschouwelikheid, vastgelegd
in het woord, terug-denkt, openbaart zich wat achter die horizon ligt en
wordt zij verschoven naar een verder verschiet: „Verstehenquot; heisst
In het zesde en zevende hoofdstuk zal deze kwestie nog ter sprake komen.
Vgl. Langeveld: „Ook al ontplooien taal en denken zich in een dialektiese ver-
houding, toch staat het denken stil zodra het de gegeven taal als zijn uiterste mogelik-
heid aanvaardt. Dit betekent echter dat de ontwikkeling der taal afhankelik is van wat
het denken — in den ruimsten zin des woords — in haar tot uitdrukking brengt. Zich
uitdrukkende ervaart het denken de taal als basis, vervolgens als grens, daarna als
begrenzing, beperking, welke tenslotte overschreden wordt.... om weer grens te
worden.quot; (blz. 41)
immer, über das im Ausdruck Objektivierte und Objektivierbare hinaus
das nie enthüUte geistige Ganze, das sich ausdrückt, im Auge haben.
Wo dieses objektivierbare Gegenständhche möghchst rein von diesem
Hintergrunde losgelöst werden soll, strebt der menschliche Geist zu
anderen Ausdrucksmitteln (abstrakten Formeln u.s.w.) und sucht jene
mit der Sprache gegebenen Hintergründe auszuschliessen.quot; (blz. 40)
Een taal zuiver „an sichquot;, d.w.z. een taal vrij van haar gebruikskarakter,
vrij van deze beperktheid, waardoor zij echter juist aan de
volkomen zakelike bepaaldheid van het begrip ont-
snapt, was geen taal meer. »5)
Wanneer wij nog 'n ogenblik nadenken over de oorzaak van dit hard-
nekkig voortleven van het begrip ener taal „an sichquot;, dan vinden wij
'n verklaring voor dit feit, in de noodzakelike reactie van een meer diep-
gaande beschouwing op het gangbare oplossen van de taal in functies.
T e k e n - z ij n, op de wijze der taal. is geen woord-f u n c t i e, teken-zijn
i s woord-zijn: het woord functioneert niet „darstellendquot;, het
woord is simphciter een der vormen van „Darstellungquot;. „Vormquot; en
„betekenisquot; functioneren wederzijds, het „woordquot; is. 85*) Wanneer
men het functie-begrip in de linguistiek niet zin-ledig wil maken, dan
dient men dit eens en voor al te bedenken. Te zeggen dat het woord
„darstellendquot; functioneert, is een a-linguistiese uitspraak. Om dit
met recht te kunnen beweren, beschouwt men het woord buiten linguisties
verband, in het licht van een denk-psychologie of van een metaphysiek
misschien. Men subsumeert het dan onder de begrippen ener andere
wetenschap, en sticht, deze terminologie overbrengend in de linguistiek.
verwarring. Linguisties beschouwd bestaat de functie van een woord
in zijn werking als ervarings-moment. Alleen onder dit opzicht kan
men, linguisties zuiver, zeggen dat het woord functies heeft. Als
ervarings-moment nl. kan het bepaalde andere ervarings-momenten
85) Stenzei heeft in zijn eigen studie de consequenties uit dit inzicht niet ten volle
getrokken, maar hij acht toch het gezichtspunt belangrijk genoeg, om het in de laatste
paragraaf nog eenmaal samenvattend te formuleren: „Sprache ist immer um eines
andern willen da. sie setzt ihre Macht immer für etwas anderes ein, für den Gedanken
in der Mitteilung, von der Wissenschaft bis herab zur konventionellen Meldung, für
das Gefühl in der Kundgabe der Innerlichkeit, für das Wollen im Befehl, der ratenden,
bestimmenden Rede. Keiner von diesen Gehalten ist ohne Sprache fassbar und über-
mittelbar. jeder wird durch sie erst wirklich ; Sprache ist Mittel. Mitte zwischen dem,
Was noch nicht sie ist, aber sie werden kann, und was dann sofort sie nicht mehr sein
■wUl.quot; (blz. 109, 110)
Ook de Saussure zag ditzelfde. In zijn verantwoording van de functionaliteit
der momenten i n het teken kunnen wij hem niet bijvallen. Vgl. de paragraaf: „Gestalt
en phoneem als positieve grootheden. ' (5e hoofdstuk)
„wekkenquot;, en bepaalt het mede de onderlinge verhouding der ervarings-
momenten in het grote geheel waarvan het deel uitmaakt. Zijn karakter
als denk-vorm echter is geen functie van het woord, die denk-
vorm is het woord zelf. Het is linguisties juist, te zeggen dat het woord
,,appelHerendquot; of „ausdrückendquot; f unctioneert, zoals men er nog
andere, grammatiese, functies aan kan onderscheiden; men kan echter
niet zeggen dat „Darstellenquot; f u n c t i o n e r e n is. 86) Wel kan het „Dar-
stellungsquot;-moment ook nog functioneren; wel bestaan er „Da'rstel-
lungsquot;-functies. 86*)
Het gebruiks-karakter van het woord is niet hetzelfde als zijn functio-
naliteit. Ach's opvatting zou juist zijn, als hij niet die ene, te ver gaande,
conclusie getrokken had, die hij formuleerde in de woorden: „die reine
Sprache selbst, trennt sich so von ihrer Zweckbestimmungquot;. „Das,
was das Regelmässige, das Bleibende in der vielfachen Anwendung der
Rede ist,quot; kan zich zelfs niet disjunctief beschouwd vrij maken van
„jeder besonderen Finalitätquot;: altijd werkt het gebruikte woord
ook als ervarings-moment. Alleen geabstraheerd van „jederquot; en
van „ihrerquot; „Zweckbestimmungquot;, d.w.z. beschouwd als zaak, kan het
onaanschouwelike woord-moment van haar gebruiks-karakter en functio-
naliteit worden vrij-gedacht.
Woord-gebruik, woord-beschouwing, woord-making. Een
groot bezwaar om een zekere autonomie van het woord te erkennen,
lag voor velen hierin : een kind, zo meende men, moest toch eerst moeders
taal hebben begrepen, d.w.z. moest als hoorder moeders taal hebben
gebruikt, voor er van onverschilhg welk taai-onderscheid sprake zou
kunnen zijn, voor zich onverschillig welke differentiatie ook zou kunnen
hebben voltrokken. Als er derhalve ook al iets „gemaaktquot; zou worden,
'n „woordquot; of wat dan ook, dan moest dat in het gebruik ge-
maaktquot; worden! En dat betekende volgens velen: in de „zinquot; ontstaat
het „woordquot;, niet daarbuiten.
Wij zagen dat het woord zich moet ontwikkelen uit ervaringen waar-
van taai-momenten geen deel uitmaken, en dat deze opvatting dus niet
juist kän zijn. De opvatting steunde mede op een tekort in de analyse
van taai-gebeuren. Immers dit taai-gebeuren is niet uitgeput in woord-
gebruik alleen, het taai-gebeuren omvat evenzeer de woord-making
en — als theoretiese ervaring omtrent die taal — de woord-be-
schou^ng. Deze onderscheiding hebben wij reeds verschillende
86) Vgl. ƒ. Jessumn de Mesquita. Over Bühler's Theorie der Taal. Tijdschrift voor
Wijsbegeerte. XXVIe Jaarg. 1932. blz. 83 vlg., die, evenals Dempe. „Darstellungquot; als
centrerend ziet.
80*
) Vgl. het zevende hoofdstuk blz. 289 vlg.
-ocr page 159-malen aangebracht. Volge een laatste verduideliking.
Het woord wordt niet „gebruiktquot; om het begrijpen van dat woord
zelf, maar om de resultaten die dat begrijpen in de ervaring hebben kan.
De jager gebruikt niet het woord herten in de zin „Herten!quot; om
z'n collega te doen begrijpen dat dit teken „hertenquot; betekent. Hij heeft
niet de bedoeling z'n collega 'n „woordquot; te leren, maar wel wil hij dat
„Herten!quot; wordt geïntegreerd in de momentele ervaring van de jager
die „op de loer hgtquot;, een sterk affectief waarnemingscomplex met
sprekend motoriese tendensen. Deze ervaring wordt door „Herten!quot;
gestructureerd in dié zin, dat de momenten der ervaring waarvan
„Herten!quot; deel uitmaakt, gericht worden volgens de mogelikheden die
in het begrijpen van „Herten!quot; door de jager, liggen. De structuur van
dit ervaringsgeheel wordt met behulp van „Herten.'quot; tot stand ge-
bracht. 86**) Deze synthese resulteert in een afsluitend begrijpend
handelen: houding en blik-richting van de luisteraar veranderen, en er
volgt nog veel meer.
Iets geheel anders is „taai-beschouwingquot;. We zeiden: de jager „ge-
bruiktquot; niet het woord herten om z'n collega te doen begrijpen dat dit
teken ,.hertenquot; betekent, dus niet om hem de „betekenisquot; „hertenquot; te
doen beleven die in dit teken gesymboliseerd is. of om hem het klank-
complex h-e-r-t-e-n bij te brengen, doch wel om hem in een bepaalde
zakelike verhouding met een zeker soort beesten te brengen. In dat
taal-gebruik richten wij ons door het woord op de „zaakquot;.
Richten we ons wél op het woord zelf, en niet op de zaak die wij met
het gebruikte woord noemen, dan hebben wij te maken met een geheel
andersoortige ervaring. Dan verdient het aanbeveling niet langer van
'Woord-gebruik te spreken, doch van wooid-beschouwing. In dit geval
maken we dan het teken, eventueel de „vormquot; of de ,.betekenisquot;, tot
..zaakquot;. Onze beschouwing kan dan een phonetiese. een phonologiese,
een semantiese. een grammatiese. een linguistiese. een psychologiese of
eventueel een logiese zijn. maar ze is geen taal-gebruik in de boven
omschreven zin. en deze ervaring noemen we beter geen t a a 1 -
ervaring. 87)
En nu woord-making. De moeder of de onderwijzer en leraar, die op
een of andere manier het kind of de volwassenen taai-tekens ..lerenquot;.
86**) Herten! betekent in dit gebruik niet alleen wat, maar Herten! noemt
bovendien wat: Herten wordt gepraediceerd.
8'') Men verwarre taai-beschouwing niet met wat wij vrij denken noemden. In dit
laatste richten wij ons, abstraherend juist van het gebruikskarakter, d.w.z. ab-
straherend van het feit dat wij een „betekenisquot; beschouwen, op het onaanschouwelike
moment van het taai-teken.
trachten, bewust of onbewust, hun „leerhngquot; het woord „bij te brengenquot;.
De taaionderwijzenden als taal-verwekkenden, brengen de hoorder tot
een act die taal-making is, doch geen taai-gebruik of taalbe-
schouwing. Taal-, en in casu woord-making, verschilt van taai-gebruik
als bakken van brood eten. Het kind moet er toe gebracht worden in
zijn ervaring de eenheid te stichten, te poneren, die wij als het taai-teken,
als woord, herkenden. In het „makenquot; van dit teken, schept zich het
kind de mogelikheid van gebruik. Weer moeten we ons wachten, in de
kinderlike ervaringen geen differentiaties, en dus geen kennis ook, aan
te nemen, die er niet zijn. Dat het kind zich van een verschil tussen 'n
ervaring waarin het 'n act van woord-making stelt, en 'n ervaring
waarin het woorden „gebruiktquot;, rekenschap zou hebben gegeven, daar-
voor hebben we geen zweem van bewijs. Maar we hebben wel alle recht,
deze gedragingen vergelijkend met andere, te menen dat Keesje, naar
de gangdeur lopend en „datte?quot; vragend, bezig is met woord-making.
B e g r ij p t Keesje, als moeder zou zeggen : „Keesje, deur!quot;, dat hij,
met z'n handjes vol speelgoed en omkijkend naar de deur lopend, op
moet passen en voor zich moet kijken naar de deur, dan „gebruiktquot; de
jeugdige hoorder het woord deur, dan integreert hij dit taal-moment
in zijn ervaring en richt zich diensvolgend. Zégt Keesje: „deur!quot; tegen
vader, om uit de kamer te komen als vader de deur open maakt, dan
hebben we een act van vjooTd-gebruik van dezelfde jeugdige „spreke rquot;.
Dan hebben we, evenals in 't luister-geval van zo juist, te maken met
taa\-gebruik, met 'n „gebruiktquot; woord, met 'n „zinquot;. Narziss Ach heeft
de act der woord-making tot onderwerp van zijn biezondere studie ge-
maakt. En, bij psychologies onderzoek, komt hij tot geen andere
bevindingen dan die wij, als linguisten, aan het taai-gebeuren con-
stateerden. Alleen: hij onderzoekt, in het experiment, de woord-making
bij volwassenen, terwijl wij de normale verschijnselen in de groei der
taal bij het kind tot uitgangspunt namen. Ook voor hem zijn kenmerkend
het stichten van een éénheid (Fusionseinheit) die niet op associatie
terugvoerbaar is, een eenheid verder die na het beleven der eenheid-
gevende act gebruikt („verwendetquot;) wordt. »8) Opererend bij vol-
„Zeichen und zu bezeichnender Gegenstand wurden ein und dasselbe, ver-
schmolzen zu einer Einheit, und in und mit dieser Fusionseinheit erhielt das Zeichen
die Wortbedeutung. Auf Grund dieses besonderen Aktes, des Identifikationsvorganges
zwischen Zeichen und ideellem Objekt, ist der Versuchsperson mit diesem, vorher
bedeutungslosen Zeichen plötzlich die Wortbedeutung in eindeutiger Weise gegen-
wärtig, so dass dieses Wort von diesem Zeitpunkt des Erlebens der autochthonen
Bedeutungsverleihung ab dauernd in Sinnvoller Weise zum Zwecke der sprachlichen
Verständigung verwendet wird. Das Erlebnis selbst ist von besonderer Eindringlichkeit
und tritt bei der einen Versuchsperson früher, bei der anderen später auf. Stets aber
wassenen, ontging hem de eigenhke aard van de drang die tot deze
eenheids-geving voert. Hij schrijft: „So hat die Wortbedeutung...
zunäch/s^.. einen finalen Charakter. Das funktionelle Moment der
Verständigung zwischen Menschen ist es ja, das zur Bedeutungsver-
leihung führt.quot; (blz. 128) 89). Dat is voor de door hem onderzochte
gevallen ook waar, doch het bood hem ^ ondanks het feit dat hij toch
de „Erreichung eines bestimmten Zielesquot; noemt — geen duidelik inzicht
in het feit dat dit moment der „Verständigungquot; slechts één aspect is van
de grondfunctie van het woord als sociaal „Gebildequot;, als coöperatief
handelings-middel, als gebruiksteken.
Bij het kind hgt het aspect der „Verständigungquot; opgesloten in zijn
streven naar een begeerd voorwerp; bij de volwassen mens in het
laboratorium kon de onderzoeker gebruik maken van de eenmaal vol-
trokken differentiaties in de ervaringen van de volwassene, en als doel
aan de proefpersoon stellen „sich mit dem Versuchsleiter in einfacher
und der Situation entsprechender Weise zu verständigen.quot; (curs. v. d.
schr. blz. 125) Uiteraard bleek deze doelstelling „unumgänghch not-
wendigquot; om de act der woord-making te verwekken, omdat aan de proef-
persoon reeds de woordenschat van zijn taal ter beschikking stond en als
omschrijving zou kunnen zijn aangewend, als hem niet de situatie
tot het gebruik van de. door de onderzoeker gewenste, woord-vorm
had gedwongen. De ,,Verständigungsquot;-situatie in Ach's laboratorium
Was een toevalhge. al was zij in deze situatie „unumgänglich
notwendigquot;. Ondanks dit verschil in opvatting blijft het belangrijke voor
ons uit Ach's onderzoekingen, die vele zijn, dat het woord-gebruik de
act der woord-making veronderstelt.
Woord-making, woord-gebruik en streving. Het zou kun-
nen lijken, dat wij ons in deze analyse ondertussen zelf schuldig maken
aan een abstractie die wij in anderen afkeuren. Waar immers blijft bij dit
Unter dem Zwange der Situation, sich in einfacher und zweckentsprechender Weise
Zur Erreichung eines bestimmten Zieles auszudrücken.quot; (blz. 125)
89) Hetzelfde feit acht ook Stemel van cardinaal belang en hij ziet er het finaal
Wakter van: ..Alle die reflexiven Stufen, die wir in der sprachlichen Sinngebung
beschlossen sahen, werden ausgelöst, gefördert und gesteigert dadurch, dass der im
einzelnen anhebende Prozess dieser Reflexion den Geist nicht nur sich selbst entgegen-
stellt. sondern dass dieses Selbst nxm im anderen als eine gleichermassen wirksame
'^aft in der Verständigung gespürt wird. Noch einmal wird gerade die sinnliche Realität
des Wortes, das zugleich gesprochen und gehört wird, von unabsehbarer Wichtigkeit
für das Bewusstwerden des geistigen Inneren. In meinem vom anderen verstandenen
Worte erlebe ich die Wirklichkeit des eigenen Meinens als Wirkung (curs. v. d. schr.)
auf die des anderen, und dieses Meinen des anderen durch das mir entgegentönende
Wort mache ich im Verstehen wieder zu meinem geistigen Besitz.quot; (blz. 39)
alles het streef-moment, dat wij reeds in de eerste pagina's van dit
werk essentiëel moment van elke ervaring noemden? Zolang wij 't
hadden over „te behandelen dingquot; en „spreekhandelingquot; kon de lezer
er vrede mee nemen dat er van geen richting, van geen streven uit-
drukkelik sprake was, omdat hij zelf dit streven onder die termen mede
subsumeerde. Maar nu: klank en betekenis! Ja, maar ook „gebruiks-
eenheid van ......quot;
Het teken dat wij in de denk-act der woordmaking constitueren, is
een ken-eenheid; dat bewezen we in de paragraaf „Naamvragen en
eerste taai-act.quot; Welnu de vorming van deze ken-eenheid veronderstelt
in het kind een zich op bepaalde wijze richten op bepaalde ervarings-
momenten waarin het teken wordt geconstitueerd. Deze biezondere
„richtingquot; wordt op geen enkele wijze door de stimuli verantwoord; ze
vormt een eigensoortige zelfwerkzaamheid die we „strevenquot; noemen.
Dit streven conditioneert ) in de ervaring de differentiatie die we
aanwezen : eerst een bepaalde ervaring zonder taal-symboliese momenten,
dan de vorming van een symboliese eenheid, een teken als moment der
ervaring. De werking van ken- en streef-acten der ervaring resulteert
in het ken-geheel „woordquot;. Het streven alleen kan evenmin een ken-
eenheid stichten (dit tegen Wundts „apperceptiequot;) als het kennen
alleen een bepaalde „differentiëringquot; kan verantwoorden.
Van de zo gevormde secundaire ervarings-eenheid woord maakt
het streven geen moment uit. ) Maar wel wordt het woord gemaakt
onder de beslissende invloed van een streefmoment, gericht op de be-
paalde handelingen en te-behandelen-zaak, die in het woord als „figuurquot;
en „betekenisquot; zullen worden geponeerd. Doch juist als ken-eenheid
is het van dit streven onderscheiden. Spreekhandeling en te-behandelen-
zaak worden in het teken geponeerd in zover zij worden ge-
kend, en het is de noodzakelike verbondenheid van het gemaakte woord
in de eenheid van de ervarende mens, die het woord zijn dynamics
karakter doet behouden, die het woord uitspreekbaar maakt en de zaak
in acten of gedragingen bestreefbaar. 92)
®o) In het reeds genoemde referaat heeft Ach ook hierop zeer nadrukkelik gewezen.
»1) Gustaf Stern behandelt de hier vluchtig aangeroerde verschijnselen uitvoerig,
blz. 19-23, blz. 54-60 ; ook hij legt de strevingen buiten het woord, doch in „Speechquot;,
en drijft omtrent dit laatste de volgende ,enigszins wonderbare, „psychologiequot; : „It
seems not improbable that we should consider the purposive function as a phenomenon
of the kind called by psychologists configurational qualities (Gestaltqualiiaten), which
are peculiar to complex formations, but disappear when these are analysed into their
constituent elements.quot; (blz. 22)
92) Het vijfde hoofdstuk geeft van die uitspreekbaarheid 'n uitvoerige verant-
woording.
Het woord, zoals de linguist en elk mens dit uit het taal-gebruik kent,
wordt gemaakt om iets te bereiken en het is hierop, dat zijn gebruiks-
karakter teruggaat. Uit een ervaring waarin het kind iets „bestreeftquot;,
ontstaat het. Gericht door dit streven, als oorzaak der doelmatige hande-
lingen, voltrekt het kind de symbolisatie-act waarin die ervaring op zeer
bepaalde wijze gedifferentiëerd wordt, en de eigensoortige geleding
wordt aangebracht, die we woord noemen en gebruiksteken.
De lezer begrijpt: alles wat wij hier zeggen ligt opgesloten in de
beschouwingen der vorige paragrafen; we doen hiér niets anders dan
dat alles nog eenmaal expliciet uitzeggen.
Niet alleen woord-making, doch ook woord-beschouwing en woord-
gebruik zijn zonder streving als constitutief moment dier ervaringen on-
begrijpelik. Woord-beschouwing interesseert ons hier niet, doch woord-
gebruik wel. Woord-gebruik is altijd ervarings-moment, en wel een
structurerend ervaringsmoment, d.w.z. het ervarings-moment dat, in
het ervarings-geheel, de onderhnge verhouding van al de andere
ervaringsmomenten ten opzichte van dat ervarings-geheel bepaalt. We
herinneren aan ons „Werten/quot;-voorbeeld, aan „Water!quot; of aan
„Regen!quot;. De gebruikte eenheid bestaat gewoonlik uit meerdere
woorden, en het verdient daarom misschien aanbeveling voor gebruik
de neutrale term taal-gebruik aan te wenden. Taal-gebruik dan is een
denk-moment, en de taai-ervaring, d.w.z. het ervarings-geheel waarvan
het gebruikte taai-moment deel uitmaakt, is een denk-ervaring die haar
structuur ontleent aan dat gebruikte taai-moment, aan het gebruikte
woord, resp. de gebruikte woorden, ut patet. En taal-gebruik is 'n d e n k -
moment omdat wij daarin gericht zijn niet op 'n verschijnsel woord als
zich voordoende als buiten ons zijnde (dat ware phonetiese waarneming
b.v.), niet op het woord als zich in ons aanschouwelik tegenover ons
stellend (dat ware phonologiese beschouwing b.v.), doch omdat wij
daarin gericht zijn op de te behandelen zaak, die wij in het woord,
d.w.z. in de aanschouwelik-onaanschouwelike ken-eenheid : woord, tegen-
over ons stellen.
Welnu, in 'n taai-ervaring van spreker of hoorder is altijd een zich
richten op en volgens het gebruikte taai-moment verdisconteerd. Actief
integreren beide het taai-moment in hun ervaring; zij richten zich
volgens de mogelikheden die het taai-moment hun in de ervaring biedt.
Minimaal bestaat voor de hoorder, om een taai-ervaring te kunnen
hebben, deze richting in het richten der opmerkzaamheid op de hem
toegesproken taai-termen {Gardiner, blz. 97). Zonder dit zich richten
bestaat er geen taai-ervaring, zonder dit is overigens elke ervaring
chaoties. Bij de spreker bepaalt de richting, welke taai-momenten zullen
worden gebruikt in functie van de situatie waarin die spreker verkeert;
bij de hoorder bepaaU de richting óf en hoé zij zullen worden begrepen
en volgens de gegevens der situatie geïntegreerd in zijn ervaring.
Wie de hem toegesproken woorden niet begrijpen wil, kan door de
stimulering die uitgaat van de uitwendige taai-vorm niet tot méér ge-
dwongen worden, dan tot een passief kennisnemen van de inhoud der
woorden hoogstens, dus tot een, overigens weinig frequente vorm van
taai-beschouwing 1 Het is bovendien mogelik eenvoudigweg niet te
„luisterenquot;. Hoe de hoorder de tot hem gesproken taal begrijpt, hangt
dus mede af van de richtingsbepaalde opname der verschillende
momenten.nbsp;i -w
Taalgebruik zonder strevingen, gericht op en volgens de gebruilcte
momenten, bestaat niet. Echter, de „pmposivenessquot; van een taal-moment
om een term van Gardiner te gebruiken, ligt niet in het taai-teken zelf,
doch in de streef-momenten van de taai-ervaring die noodzakehk alle
taai-gebruik mede bewerken en de taai-ervaring mede constitueren in
zover deze strevingen door het taai-teken op de zaak gericht zijn. Het
is de onschatbare verdienste van Gardiner hierop te beginnen met zijn
eerste publicatie over deze stof, met grote nadruk de aandacht te hebben
gevestigd. Dat en in hoeverre wij van hem afwijken doet hier weinig
ter zake. Taal is zonder een in woord-making en taai-gebruik verdiscon-
teerd streven niet te begrijpen. Het streven zelf echter maakt van het
woord geen moment uit; teken, „vormquot; en „betekenis zijn ken-
verschijnselen.
En het gevoel tenslotte? Gevoel evenmin als streving is constitutief
moment van het woord, wel constitutief ervarings-moment van woord-
making en taai-gebruik, gevoelen derhalve openbaart zich als taal-
functie. Voor een nadere verklaring hiervan moet ik verwijzen naar
hetgeen in het eerste hoofdstuk over de ervarings-aspecten werd ge-
schreven. en ik herhaal: dit aspect is van grote betekenis voor taal-
ervaring.' doch het is geen woord-, wel ervarings-moment.
Conclusies. We stelden vast, dat het woord wordt gevormd door
aan bepaalde ervaringsmomenten een bepaalde eenheidgevende act te
voltrekken, die we woord-making noemden. In deze eenheid- en toe-
passehkhei'd-gevende act, die dus een denk-act is, constitueren we een
bepaalde ken-eenheid, het taai-teken, het „woordquot;. Het woord_ dat wij
zo constitueren is een „gebruiks-tekenquot;, d.w.z. wij „beschikken erov«
om het te gebruiken als handelings-vervanger (respectieveUK act-
93) In het negende hoofdstuk wordt de verhouding van het agerend individu tot de
situatie beschreven.
vervanger) in de coöperatie die ons leven als lid ener gemeenschap uit-
maakt; eveneens beschikken wij er over om ons met die gemeenschap
samen te denken, om de onaanschouwelikheid op een wijze vast te leggen
die haar wezenlik communicabel doet zijh. De biezondere eigenschappen
die deze onaanschouwelikheid uit dien hoofde vertoont, bestuderen wij
in de hoofdstukken over de betekenis. De eigenschappen van het aan-
schouwelike woord-moment zullen in behandeling daaraan voorafgaan.
Het gebruiks-karakter der aanschouwelikhcid zal ons minder occu-
peren dan dat der onaanschouwelikheid, omdat het tot minder moeilik-
heden aanleiding geeft.
Wij onderscheidden scherp het gebruikskarakter van het woord van
zijn functionaliteit, d.w.z. van zijn invloed op de andere ervarings-
momenten waarmee het een groter ervarings-geheel uitmaakt.
We constateerden verder, dat het woord niet ontstaat i n het gebruik
van het taai-makend individu, doch wel uit het gebruik der gemeenschap,
en we stelden vast, dat noch de making noch dat gebruik beg-ijpelik zijn
zonder beide te zien in functie van de volitionele momenten die van
elke ervaring deel uitmaken.
We gebruiken deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk om uit-
drukkelik vast te stellen dat het betekenis-moment van het woord geen
aanschouwelikc „zaak-voorstellingenquot; omvat, om de zeer simpele reden
dat het woord als betekenis-dragend ervarings-moment „toepasselikheidquot;
bezit. Het lijkt weinig vruchtbaar de discussie over dit punt ook hier
Weer opnieuw te openen, Langeveld heeft hierover nog geen jaar ge-
leden — door zijn onderwerp gedwongen — gezegd wat er over te
zeggen vak (vgl. blz. 87 vlg.). Zelfs Ogden amp; Richards (blz. 55, 59
en 60) zijn het in dezen met ons eens. Van Ginneken, in zijn „Prin-
cipesquot;, moest hierover uitvoerig refereren, omdat de psychologie van die
dagen deze zaak nog als een probleem zag. Gustaf Stern (blz. 47 vlg.,
blz. 139 vlg.) gaf zich de moeite de lezer daarover nog omstandig in
te lichten, doch ook zijn conclusie luidt: aanschouwelikc zaakvoor-
stellingen, als zij optreden, horen tot de contextuele momenten, met tot
het woord zelf (blz. 53).
Moeten wij tenslotte na deze eerste phase van onderzoek, het woord
als ervarings-moment opnieuw definiëren, dan kunnen wij, samenvattend,
Zeggen : Het woord is het, op de wijze der taal gevormde, aanschouwelik-
onaanschouwelikc gebruiksteken. De aanschouwelikc figuur bestaat in
een, op de wijze der taal gekende, klank-vorm, de onaanschouwelike
betekenis in, op de wijze der taal gebonden, denk-momenten.
En, in deze formulering geven we ons dan meteen rekenschap van
betgeen wij aan het woord nog verder te verantwoorden hebben: niet
zijn teken-natuur, niet zijn gebruikskarakter, doch wel de biezondere
aard van zijn „vormquot; en „betekenisquot; en zijn aard als ervarings-m o m e n t,
als syntagma, zijn eigen structuur derhalve en de plaats die het in de
structuur ener taai-ervaring inneemt. Het gebruik zelf en de wetten
daarvan vallen buiten het bestek van deze studie. Ze horen in een
„Wortgruppenlehrequot; of n zins-leer, waarmee Ries een aanvang heeft
gemaakt.
Het princiep „totum est prius partibusquot; leed onder de voorafgaande
beschouwingen geen geweld; het kreeg alleen een nadere precisering in
de toepassing op de taai-verschijnselen: het „woordquot; is n ä het gebruik
der gemeenschap die de taai-maker voortbrengt en na het ervarings-
geheel waarin het wordt gemaakt, doch het woord is vóór zijn gebruik
en, eo ipso, vóór een meerwoorden-geheel van dezelfde gebruiker. Het
ervaringsgeheel waarin het woord als syntheties-analytiese onderschei-
ding door het kind wordt geponeerd, kan oorspronkelik nooit een taal-
geheel zijn; pas wanneer het taalgebruik meerwoorden-gehelen vertoont is
het mogelik, interpreterend, in een dergelik geheel een nieuw ..woordquot; te
maken. Ook in het laatste geval gaat de making noodzakelik aan het
gebruik van dit nieuwe woord vooraf. Het geheel waaruit, in functie van
de situatie, het nieuwe woord ..interpreterendquot; gemaakt wordt, kan pas
volledig in al zijn onderscheidingen worden ervaren, als eerst het be-
treffende woord gemaakt is.
Wat tenslotte de juiste interpretatie moet zijn van Stenzeis mening
„einer präsentiellen Gleichwertigkeitquot; van woord en zin. en van Bühlers
opvatting ener correlatie van beide taai-verschijnselen „an ein und
demselben Zustand der menschlichen Sprachequot;, daarover zullen wij
verderop nog uitvoeriger handelen. Het zal de lezer niet ontgaan zijn,
dat wij met die andere formulering van het geheel-princiep: „pars est
propter totumquot;, volkomen accoord gaan. De grote linguistiese betekenis
hiervan blijkt in de studie van het taal-s y s t e e m. Dit onderwerp echter
zullen wij in dit werk maar zeer vluchtig aanraken.
Alleen de hernieuwde totaliteits- en eenheids-opvattingen maakten het
mogelik. de aard van het woord als ervarings-moment van het sociaal
gebonden individu recht te doen. Bestudering van gedrag en ervaring
leidde tot de inzichten, in dit hoofdstuk ontwikkeld. We zullen op deze
wijze voortwerken, al moet in de nu volgende analyse noodzakeliker-
wijze het aspect, waaronder wij het taai-gebeuren beschouwen, worden
beperkt: immers het is als 'n éénheid dat zich het woord in het taal-
gedrag openbaart en wij gaan over tot een beschouwing van de
moménten dier eenheid. In het negende hoofdstuk pas zal de lijn conse-
quent kunnen worden doorgetrokken.
VIERDE HOOFDSTUK
Woord-vorm en woord-Gestalt
Samenstelling van het hoofdstuk. Bij de volgende behande-
ling van de aanschouwelike woord-momenten in het taalgebruik, is
de eerste antinomie die ons schijnt te treffen : het veranderlike der waar-
neembare aanschouwelikheid. We gingen in ons derde hoofdstuk uit van
het zonder meer duidelik geachte verschijnsel, dat er „vormenquot; worden
gebruikt die regelmatig, gelijkvormig in ander gebruik terug komen.
Welnu, dit is in strijd met de feiten: de waarneembare aanschouwelik-
heid, datgene wat we in de laatste paragraaf van ons eerste hoofdstuk
(blz. 49) de woordvorm noemden, is geen waarneembare constante. Als
dan ook de linguistiek van 'n mot phonétique spreekt, dan schijnt zij
van de veranderingen op een ongeoorloofde wijze te abstraheren. Het
enige wat een zekere aannemelikheid schijnt te vertonen is, dat er in
de klankenstroom, in de bij communicatie gebruikte geluiden, onder-
scheidingen aanwezig zijn, die echter — hetgeen voor ons juist van het
meeste belang zou zijn — nog volstrekt geen woord-vormen schijnen
te hoeven onderscheiden. Toch aarzelt het grote merendeel der linguisten
en grammatici niet, een dergelike onderscheiding aan de spraak-klanken-
stroom te veronderstellen. Met welk recht? De eerste paragraaf „Mot
Phonétiquequot; geeft hierop geen antwoord. Graff, Ogden amp; Richards
linguistics commentariërend, ontkent vlakaf het bestaan van 'n phoneties
..Woordquot;, onder welke vorm dan ook. Wat er in de stimuli-complexen,
de waarneembare aanschouwelikheid zeggen wij. te vinden is, fungeert
volgens Graff e n k e 1 als verwijzing naar, als sign vóór, 'n „system-wordquot;:
in het gebruik worden de stimuli-complexen „whimsicallyquot; gebruikt,
zodat er van een zich onderscheidende, en laat staan 'n constante, een-
heid word, daar geen sprake is. Helaas blijken de kruimpjes die ons,
linguistiese kinderschaar, met Klein-duimpje Graff voorop, uit dit woud
moeten brengen, door de vogeltjes opgepikt: de weg van Graffs stimuli
Voert naar geen sy stem-word; en omgekeerd, in het system-word zitten
We opgesloten als de kinderen in de hut van de reus. Dc paragraaf
..System-wordquot; heeft ons alleen op 'n nieuw spoor gebracht. Dat volgen
We in „Vorm en functionaliteitquot;. De analyse van het vorm-begrip
waarmee vaak werd geopereerd, was onvoldoende. Iets anders is 'n vorm
zonder meer, iets anders 'n linguisties functionele vorm. De
woord-vorm wijst uit naar de ervaring. Die vorm is wél bepaalbaar, doch
alleen vanuit de ervaring. Elke phonetiese onderzoeking is wezensnood-
zakehk altijd van dit standpunt uitgegaan. En uit het begrip „functionele
vorm , kunnen een reeks conclusies gededuceerd worden, die kunnen
worden samen-gevat in deze éne uitspraak: de woord-vorm moet als
type fungeren. De paragraaf „Vorm en functionaliteitquot; behandeh dit. In
„De organisatie van de woordvormquot; geven we een résumé van de onder-
zoekingen van de italiaanse psycholoog Gemelli, die deze type-notie uit
de systematiese waarneming van het oscillographies vastgelegde klank-
gebeuren - we gebruiken klank en geluid voor de waarneembare aan-
schouwelikheid - afleidde. Het experiment bevestigt onze deducties uit
het begrip „functionele vormquot;. Het blijkt dan, dat zich wel degelik
woord-t y p e n aan het materiaal laten onderscheiden, d.w.z. functionele
vormen, die beantwoorden aan een bepaalde ervarings-notie. Onder-
tussen, de functionele vormen onderscheiden zich wel, doch zijn
als vorm in verschillend gebruik niet constant. De constantheid wordt
er in de ervaring aan toe gedaan. Het type derhalve is ervaarbaar
als constant; het is zelf, binnen bepaalde grenzen veranderlik, maar het
blijft 'n vorm. Dit laatste behandelen we in „De woord-vorm als
functionele vormquot;. De onderzoekingen van Gemelli bewezen, dat ook de
melodiese momenten aan de vorm typies zijn. In „Klank en melodiequot;
tonen we aan, dat het melodiese moment de typiek der geluids-
momenteii veronderstek om als woordvorm-moment typies te kunnen
zijn; verder, dat het melodiese type op het gebruik moet worden
teruggevoerd, en wel - want ook de typiese geluids-momenten (dit
behoort overigens nog niet tot de stof van deze studie, die het woord
als systeem-moment niet uitdrukkehk behandelt) vertonen een aan-
leg op gebruik en systeem - op de hem eigen wijze, nl. als kenmerkend
voor het meerledig gebruiks-g e h e e 1. Deze laatste conclusie volgt niet
alleen uit een studie van het phoneties materiaal, zij volgt ook uit de
onderzoekingen van phonologen; dit beschouwen we in „Melodie en
syntagmaquot;. Het accent, melodies of (en) dynamies, is 'n structuur-
princiep dat het woord in de samenhang markeert. Met het invoeren
der linguistiese functionaliteit van de woord-vorm, voltrokken wij in de
beschouwing een wezenlike verandering, omdat wij die vorm daarna
expliciet vanuit de ervaring beschouwden. Het is in de paragraaf „de
Gestakquot; dat wij de aanschouwelike ken-momenten der ervaring
waarin wij het type kennen, tot voorwerp van onderzoek nemen. We
verduideliken eerst het Gestalt-begrip aan visuele verschijnselen, om het
dan - en na al het voorafgaande kan dat kort geschieden -- in zijn
realisering in het taai-gebruik te beschrijven in „De woord-vorm en de
woord-Gestaltquot;. Dan blijkt, dat de constantheid dier „Gestalt ook weer
alleen te begrijpen is als 'n functionele, en wel in functie van de on-
aanschouwelikheid in de woord-eenheid vastgelegd. Het blijkt nu waarom
wij reeds in ons eerste hoofdstuk de term vorm voor de aanschouwelikc
ervarings-momenten lieten vallen en daarvoor de term figuur ge-
bruikten: de figuur nl. is wél aanschouwelik, doch zij heeft geheel
andere eigenschappen dan de vorm, die waarneembare aanschouwelik-
hcid is ; de figuur is een G e s t a 11.nbsp;, t
Wat hebben we met het invoeren van het Gestalt-begrip bereikt / len
opzichte van de traditionele linguistiese beschouwingen allereerst een
negatief resultaat: de moeilikheden tegen het woord, op grond van de
aanschouwelikc verschijnselen, gemaakt, blijken op onvoldoende analyse
dier verschijnselen te berusten; deze verschijnselen doen evenmin het
woord-begrip of het woord-aanschouwelikhcids-begrip als constant
ervarings-moment te niet, als zij omtrent 'n kubus-aanschouwchkhcid
twijfel kunnen wekken. Doch, dit is 'n eerste stap s echts naar de op-
lossing van ons probleem. Want, op welke wijze wij die woord-Gestalts-
functie te denken hebben, bleef nog een open vraag. En, de titel van
de slot-paragraaf wijst daar reeds op, „Woord-voorste ling en Gestalt :
de woord-Gestalt moet als aanschouwelikhcid verklaard worden, hetgeen
neerkomt op de taak, ons licht te verschaffen over de aard van wat men
noemde Woord-voorstelling. Want, de moeilikheden die aan dat voor-
stellinqs-begrip inhaerent bleken, treffen ook de Gestalt. Dat is de
opdracht die ons het vijfde hoofdstuk te vervullen geeft. We schrijven
geen extra paragraaf „Conclusiequot; ; we volstaan met 'n laatste alinea m
de slot-paragraaf.nbsp;tj gt; u
»Moi phonétique«? In den aanvang van ons derde hootdstuK
poneerden we als feitelik gegeven: de constantheid van 't woord,
minstens de constantheid van zijn „vormelikequot; zijde. En ziehier dc eerste
antinomie: de vorm verandert voortdurend. Altans wat er aan het
Woord in communicatief gebruik waarneembaar is, is geen constante. Van
het tiende hoofdstuk „Synthese of samenvoeging der spraakklanken at
tot en met het vijftiende, dat wil zeggen bijna honderd b «dzijden lang, is
ons nederlandse phonetiese standaardwerk, het „Leerboek der Phonetiek
van Zwaardemaker enEykman (Haarlem 1928), daarvoor een doorlopend
bewijs. Ongetwijfeld, die veranderingen zijn gewoonlik beperkt binnen
zekere grenzen, maar ook afgezien van dc grensgevallen, zijn ze niettemin
zo groot, dat er van een vorm-bcgrip, zoals we dit aan veel andere
Waarneembaarheden kunnen ontwikkelen, weinig overblijft. Vendryes
spreekt dan ook van een „forme-limitequot;. (Le langage. Paris 1922,
blz. 70)
Bestaat er dan een „woordquot; als waarneembare onderscheiding,
bestaat er 'n „mot phonétiquequot; ? Men doordringe zich er van : deze vraag
is niet dezelfde als „Bestaat er een woord als waarneembare con-
stante?quot; Als „constantquot;, in de gewone zin van het woord, bestaat er
in het taalgebruik zeker geen waarneembare aanschouwelikheid; daaraan
valt niet te twijfelen.
Uitvoerig worden de verschijnselen die ons hier bezig houden, door
Gra[[ behandeld in zijn derde hoofdstuk „Units of significationquot;.
Vendryes sprak er reeds vóór hem over in zijn hoofdstuk „Le mot
phonétique et l'image verbalequot;. Beiden komen niet tot dezelfde conclusie.
Vendryes accepteert het bestaan van een „mot phonétiquequot; (blz. 68) —
over de vraag naar het onderscheid tussen constantheid en onder-
scheiding laat hij zich niet expliciet uit — Graff verwerpt een „mot
phonétiquequot;, onverschillig welke zin men aan deze term wil hechten
(blz. 95 vlg.).
Herinneren we ons een ogenblik duidelik de aard der feiten. De zin
„Daar héb je hem!quot;, emotioneel en in vlug tempo gesproken, kunnen
we veilig weergeven als: „Drrèjenum!quot; Gaan we van dit geheel de
woorden onderscheiden dan zeggen we, dat we gebruiken de woorden
daar, heb, je en hem. Als er nu één ding duidelik is, dan is het wel,
dat er van een constante klank-vorm d-aa-r etc., die we voor deze
woorden „aannemenquot;, weinig te vinden is. Graff geeft nog wat cruër
voorbeelden. „I have not seen herquot; wordt „aiv 9nt si-n 9quot;! „Of
the words [haev] and [ha-] all that is left is [v] and [9]. The word
[not] has been changed into [9nt].quot; (blz. 120) Erger nog wordt 't.
wanneer van „I don't want toquot; 't woord n-o-t helemaal verdwijnt en
er alleen een nasalering van de voorafgaande klinker o overblijft (blz.
122 en blz. 34). En een beroep hier, of in 't nederlands of welke taal
ook, op 't als „Einwortsatzquot; gebruikte woord baat niet: ook daar treedt
ditzelfde verschijnsel op. Vendryes b.v. wijst op de begroetingsformules
(blz. 70).
Het is jammer dat Zwaardemaker en Eykman hun voorbeelden vrij-
wel steeds geïsoleerd geven en niet als lid yan een aanmerkelik groter
geheel; de vormveranderingen door Graff bedoeld, zouden er nog
sprekender door wórden. Woord-constantheid in de zin van volkomen
gelijk-vormigheid der waarneembare aanschouwelikheid in verschillend
gebruik, bestaat niet. We gingen er echter in ons vorige hoofdstuk juist
van uit dat een constante „vormquot; werd waargenomen. Wat de
waarneembare aanschouwelikheid, stimulus in het bedoelde waar-
nemingsproces, aangaat, komt het er echter prakties op neer, dat er „wel
eensquot; overeenkomende vormen zouden kunnen worden waargenomen.
Zijn er dan tenslotte aan de waarneembare aanschouwehkheid zeit
momenten, die we als woord-onderscheidend kunnen _aanwijzen?
Vendryes denkt van wel en ziet in „la débilité des finales (blz. 68),
een notie die hij aan Gatithiot ontleent, een kenmerk voor t phonetiese
woord Accepteren we een moment dit kenmerk der „débilité . Zijn we
dan al waar we zijn moeten ? Het wil me voorkomen van niet. Wanneer
we uit de zin: „Zo iets kan je aan de strop brengenquot;, strop brengen
uitspreken als strobbrengen of ströbrengen of uit „Een stuk J^P^^ jquot;«
naar beneden (dit voorbeeld uit Zwaardemaker en Eykman blz. 231),
stuk koper als stükoper, en in onze uitspraak dus de „op elkaar
stootendequot; medekhnkers p en b of k en k één klank „worden dan
lijkt 't toch wel wat veel geëist, van de schrijver te vragen dat hij ons
zal aanwijzen waar nu strop of stuk ..ophoudenquot; en brengen en koper
„beginnenquot;, waar derhalve de ..débilitéquot; ophoudt, de „finale eindigt
en het volgende woord begint.nbsp;, i c ■ ^
Als het „phonetiese woordquot; ons wat zal leren omtrent z n al of met
onderscheiden zijn. dan zal dit in 'n vergelijking met iets waarop het
„phonetiese woordquot; kan worden teruggevoerd, moeten geschieden^Het is
dit, dat Wilhelm Schmidt klaarblijkelik bedoelt als hij schrijft: Fur die
psychologische Einheit des Wortes sprechen aber auch die An- und
Auslautgesetze, die jeder Sprache in charakteristischer Weise eigen
sind. Durch diese grenzt sie jedes einzelne Wort von dem vorher
gehenden wie dem nachfolgenden Wort in unzweideutiger Weise ab. bs
können deshalb auch diese An- und Auslautgesetze benützt werden um
von ihnen rückschliessend die Eigenheit einer Sprache und ihrer Wort-
bildung zu erkennen und sie mit denen anderer Sprachen in Vergleich
2u setzen.quot;!) Graff heeft gelijk, als hij tenslotte van het „phonetiese
woordquot; als waarneembaar deel van een groter geheel zegt: „some
sound, sound combination, or sound element (nasalization, accent,-
timbre, etc.) is required;quot; hij gaat echter te ver als hij toevoegt: „the
character or number of these features is immaterial; (blz. l^y,
van een constante, zichzelf aan het materiaal onderscheidende
waarneembare vormehke eenheid is bij het woord geen sprake.
»Sysiem word« ? Graff volgt Ogden amp; Richards, l^ten we een
ogenblik zien hoe hij zich uit de impasse tracht te redden, waarin
hij door zijn semiologiese voor-oordelen is geraakt. Hij negeert het be-
1) P. W. Schmidt S.V.D. Die Sprachfamilien und Sprachenkreise der Erde. Heidel-
berg 1926, blz. 288, 289.
staan van een waarneembaar woord als constante, zich onderscheidende
eenheid en toch aanvaardt hij het woord als contextueel engraphies
verschijnsel: in die vorm ontzegt hij aan het woord noch constantheid
noch onderscheiden-zijn. Zonder „woordquot; acht ook hij een meerledig
complex van taalgebruik onmogelik, maar het „woordquot; is volgens hem
van dat complex geen moment, doch het is de systematiese groot-
heid waarop bepaalde „vormelikequot; en „referentiëlequot; momenten van de
„zinquot; kunnen worden teruggevoerd (blz. 128-130). In het taai-gebruik
bestaat als psychologies contextueel complex, geëxciteerd door het
momentele stimuh-complex der hoorbare geluiden, de zin. In die zin
is, nog steeds volgens Graf[, de eenheid tussen de aanschouwelike
momenten, het „symbolquot;, en hun „referencesquot; verbroken, d.w.z. dat het
„woordquot;, het „symbolquot;, heeft opgehouden te bestaan. De banden die in
verschillende psychologiese contexten tussen de „vormenquot; als ..symbolquot;
en de ,.referencesquot; (en hun „referentquot;) als „meaningquot; zijn gelegd „have
been torn apart, so that there is no trace left of a word-„unitquot; within the
sentence.quot; ..Not only has the sentence whimsically utilized and absorbed
the referential and phonetic parts of the single words, but the unity of
the latter has been litterally destroyed.quot; (blz. 121) Het woord bestaat
nog wel. maar als 'n engraphiese eenheid van een andere orde. van
'n orde die niet langer behoort tot die der ..stimuliquot; mede, maar enkel
tot die der engraphiese complexen. Die „woordenquot;, als engraphies com-
plex bestaan dus buiten het taalgebruik.
Maar, welke dienst doen zij dan in het gebruik, of zijn zij enkel
steunpunt voor taai-beschouwing? De systematiese woorden doen
een belangrijke dienst: de gebruiksmogelikheden worden er door
bepaald. Alleen dié „referencesquot;, die aan een „symbolquot; gesymboliseerd
zijn, kunnen worden gebruikt voor betekenis-dragende zelf-expressie,
d.w.z. voor gebruik waarbij „in a suitable interpreterquot; „a similar attitudequot;,
en een zelfde „referencequot;, wordt voortgebracht.
Doch welk proces wordt hier onder de termen „kunnen worden ge-
bruiktquot; verborgen ? Er bestaan symbols, „woordenquot;, die in hun „referen-
cesquot;, in de met hen verbonden engrammen, de mogelikheid bezitten de
referents-ervaring bij een gebruiker te wekken. Die „woordenquot; zijn met
verschillende engrammen verbonden, bezitten de mogelikheid voor ver-
schillende „referencesquot;. Welnu, in het gebruik wordt nu uit de ver-
schillende „referencesquot;, die 'n zelfde systematiese taai-eenheid woord
kan wekken, er één vrijgemaakt en met andere, eveneens vrijgemaakte,
tot 'n nieuwe „eenheidquot;, van „speechquot; nu. verenigd Deze nieuwe
eenheid is de zin, die ,.primarily freequot; (blz. 112) is, doch die in zijn
bestaan afhankelik is van de in 'n symbol referentiëel vastgelegde
mogelikheden. De vroegere eenheid ..woord' bestaat m het gebruik
niet meer; een nieuw, andersoortig geheel wordt opgebouwd. Het is
in deze opvatting dus zelfs a priori onmogelik de resterende vorm-
momenten van 'n ..symbolquot; nog langer als 'n eenheid te zien; ze zi,n
letterlik uit elkaar gescheurd.nbsp;-7 u „(f
De verklaring zelf die Graff geeft kan veilig rusten. Ze heeft wei
de verdienste ingenieus te zijn. doch ze heeft enkele gebreken ook
erfehke gebreken. Ten eerste berust zij geheel en al op het contextueel
complex-begrip van Ogden amp; Richards, dat. helaas ook geen ..systema-
tiesequot; eenheid ..woordquot; verantwoordt, en ten tweede komt ook zij in
flagrante strijd met de ervaring. Wanneer we voor de klas zeggen:
..Dan schrijft Jansen vanavond die oefening nog ns netjes over. dan
is het zonder twijfel juist dat Jansen de woorden van deze zin vol-
strekt niet als ..woordquot; onderscheidt, maar dat hi, ze wd de
O n d e r s c h e i d t. Het ..phonetic partquot; en zijn betekenis z,n volstrekt niet
„torn apartquot; en helemaal niet ..whimsically utilised Ze bestaan er zo
precies.'dat Jansen 't volstrekt niet in z'n hoofd zal halen om te menen
dat Pi et er sen bedoeld is. of dat hij de oefening overmorgen zal
kunnen maken, of dat hij 'n rijtje woordjes van buiten mag leren. De
..woordenquot; zijn in die zin tot een nieuwe eenheid verenigd dat is zeker
waar - maar ze hebben er hün eenheid van ..vorm en betekenis vol-
strekt niet om verloren. Graffs sterke uitdrukkingen herinneren aan iets
dat Weisgerber eens ..völlig sinnloses Modegeplapper noemde.
Het woord bestaat volgens Graff niet in een bepaald stimuli-complex;
de zin wel. Hoe hij dat verschil verantwoordt staat nergens. De diepste
oorzaak waarom de ongelukkige avonturen van zo iets al^3 n „mot
Phonétiquequot; hem tot zo eigenaardige opvattingen konden brengen, is
gelegen in het ontbreken ener analyse van het vorm-begnp m zijn taal-
beschouwingen. Dit gemis deed zich ook al bij Ogden amp; Richards ge-
Voelen. doch het had daar niet zulke tastbare tegenstrijdigheden to
resultaat, omdat de schrijvers de verschijnselen van het taal-g^ruik ze t
niet in het middelpunt hunner beschouwingen plaatsten. Oraff. ais
linguist, doet dat wel. en dan blijkt dat de engram-theorie. ook voor de
eigenaardige vorm-verschijnselen van het taal-gebruik, geen verklaring
biedt. De theorie eist. consequent toegepast, het negeren van ervarings-
feiten. en de schrijver negeert ze consequent. Elke taal-gebruiker ervaart
dat hij in de momenten zijner grotere taalgehelen aan onder-
scheiden ..zakenquot; refereert, aan verschillende referenten, al ervaart
hij meteen dat hij dit alles in één greep heeft samengevat en gebruikt.
Welnu, Graff negeert van deze twee ervaringsfeiten het eerste en be-
houdt alleen het tweede: ..The sentence symbol has only one specified
and well-located reference and, of course only one referent.quot; (blz. 115)
Deze formulering is dubbelzinnig, omdat zij de biezondere aard van de
„referencequot; en „referentquot; van het „woordquot; als ervarings-moment geweld
heeft aangedaan: het is niet hetzelfde bij een „woordquot; of bij een „zinquot;
van „referencequot; en „referentquot; te spreken. De „referencequot; als moment
van een „woordquot; is op een geheel eigenaardige wijze, door de act der
woordmaking met de „phonetiesequot; momenten verenigd, waardoor een
blijvende eenheid ontstaan is, en ook Graff neemt aan dat de een-
heid „zinquot;, in tegenstelling met het woord, is: ,,primarily free and
eminently the unit of speechquot; (blz. 112).
Doordat hem in de engram-theorie de eigenlike aard der woord-een-
heid ontging, kon hij deze in de zins-eenheid niet terugvinden en moest
hij 'n uitleg van woord-gebruik geven, waarbij 't woord én naar „vormquot;
én naar „betekenisquot; werd vernietigd. Hij deed dit ondanks het feit dat
hij — in contradictie met z'n eigen conclusies — de zin neerschreef:
„That we use words in speech is beyond doubtquot;, een zin die hij niet
had kunnen neerschrijven, als hij niet van het ervarings-gegeven was
uitgegaan, dat de woorden zich in de zin onderscheiden. Immers hoe
is 't mogelik dat hij momenten van de zin op „systematiese woordenquot;
zou kunnen terugvoeren, als hij die momenten niet in de zin — als,
laten we dan zeggen „zins-woordenquot; (dat is bovendien volgens z'n eigen
wens; blz. 119) — had ervaren? Want hoe weet Graff anders dat
hij not op [ant] moet toepassen ?
Vorm en functionaliieii. Toen we in de paragraaf „Terminolo-
giequot; van het eerste hoofdstuk, vorm definiëerden als „geordende aan-
schouwelikhcidquot;, werkten we dit begrip verder niet uit. Het bhjkt echter
dat vorm-verschijnselcn moeilikheden bergen die in deze definitie geen
uitdrukking vinden. Spreken we over de taai-klanken, over de waarneem-
bare aanschouwelikhcid die eventueel 'n woord- of zins-vorm zou
kunnen uitmaken, dan blijkt dit vorm-verschijnsel, als waarneembaar
moment van een communicatie-proces in taal, af te wijken van de vorm-
verschijnselen der waarneembare aanschouwelikhcid die niet in een
dergelik proces functioneert. Een waarneembare vorm heeft de eigen-
schap, dat hij als deze vorm te loor gaat, zodra één van de momenten
verandert. Slaan we van een ruiterstandbeeld 'n paardepoot af, dan is
de vorm niet meer dezelfde. En, deze eigenschap is 'n wezenskenmerk
van elke waarneembare vorm, van standbeelden niet meer dan van
kristallen, tafelpoten en appels, van geometriese figuren dan van melo-
dieën. Stenzei noemt het 'n „unbestreitbare Feststellungquot; (blz. 24) dat
deze constantheid irrelevant zou zijn voor 'n melodie b.v. Maar behalve
dat hij voor „erlebte, konkrete Melodienquot; zelf al tot dc conclusie gc-
dwongen wordt dat deze „unbestreitbare Feststellung m bepaalde om-
standigheden niet „befriedigtquot;, is het niet moeilik in te zien dat deze be-
wering helemaal geen consistentie heeft, dat zij integendeel de formu-
lering is van een onjuiste abstractie: elke waarneembare vorm verandert
met onverschillig welke veranderingen harer momenten. Al een als
waargenomen aanschouwehkheid blijft, onder bepaald op-
zicht beschouwd. 'n melodie ..dieselbequot;, gleichviel von welchen
instrumenten sie gespieh wird.quot; Orde in het algemeen is een veelheid
van momenten, verenigd volgens één princiep. Een waarneembare vorm
bestaande uit vier stippen b.v. op de hoekpunten van een vierkant, ver-
andert als één der momenten, hetzij een der stippen, hetzij de verhouding
der stippen onderling, verandert. Een waarneembare vorm is dus zuiver
correlatief afhankelik én van de momenten én van het eenheidgevende
Toen we in het begin van ons derde hoofdstuk spraken over n
..vormehkquot; taai-moment dat zich als constant in ^et taal-gebruik open-
baart. kon de term .orm dus niet zonder meer de
van „waarneembare aanschouwehkheidquot;. Immers de vorm kan, vergeleken
in verschillend gebruik, kop én staart verliezen of alleen kop en staart,
zonder romp, overhouden. Ja. vergeleken met t amenkaanse woordje
not: heel het beeld kan schijnbaar verstuiven en alleen als stof op de
omqevinq waaien: het schijnt dus wel wetenschappelik onhoudbaar,
nog langer zonder verdere distinctie van een constante waarneem-
bare vormehke eenheid te spreken.
En nu de andere vraag: onderscheidt zich de woordvorm niet
van eventueel vergezellende klank-momenten in een bepaald gebruiks-
geval ? De vorm onderscheidt zich wel: doch hoe? Die onderscheidt zich
wanneer hij onder een bepaald functioneel opzicht gezien wordt: dat het
zich onderscheidende vorm-moment een woord-vorm is. is per se alleen
vanuit de ervaring bepaalbaar. De bedoelde vorm onderscheidt zich-
zelf derhalve niet als woord-vorm. Gegeven dat we n paard zien,
dan onderscheidt zich daaraan 'n staart-vorm. Wij doen het staart-
vorm-begrip op. uit de waarneming van een paard: wij doen het woorü-
vorm-begrip niet op uit de waarneming van spreekgeluiden. Hierover
een en ander meer. ^ Het is ook voor een verificatie van het taal-
vorm-begrip niet noodzakelik dat de. aan een geheel te onder-
scheiden vorm-momenten. die eventueel zelf ook weer n vorm
uitmaken, met andere vorm-momenten een waarneembare g r e n s ver-
tonen ; de ruiter op het ruiterstandbeeld heeft 'n neus en t paard heeft
'n staart; en wanneer we nu nog veronderstellen dat 't geheel uit één
Wok gehouwen is. dan zal 't 'n hele toer zijn aan te wijzen waar de
neus ophoudt en het voorhoofd begint en waar de staart eindigt en de
rug aanvangt, zonder dat er enige twijfel bestaat over de waarneembaar-
heid van 'n neus of 'n staart. Dat „le mot phonétiquequot; dan ook tegenover
de omringende woord-vormen geen „grensquot; zou vertonen, geen waar-
neembaar gemarkeerd moment, dat er b.v. geen onderbreking zou zijn
van de geluids-voortbrenging en de articulatie-bewegingen van de p zelfs
van s-t-r-o-p in de b van b-r-e-n-g-e-n, zou geen bezwaar zijn voor het
bestaan van twee o n d e rscheiden vormen, die zich in hun eigen klank-
karakter zouden kunnen openbaren. En dat ook de amerikaanse nasa-
lering van de o een onderscheidend kenmerk kan zijn in het geheel, is
na het voorafgaande duidelik.
Het woord-vorm-begrip kan dus niet, zoals het neus- of poot-begrip,
aan de waarneming van het materiaal worden ontleend; het kan alleen
worden gevormd, als dit materiaal uitdrukkelik wordt beschouwd in zijn
verhouding tot de ervaring der taai-gebruikende individuen. De onder-
scheidingen zelf, die zich in het materiaal openbaren, leveren dus met
per se een vorm van het woord-type, zij leveren materiaal voor de
vorming van velerlei typen. Nemen we 'n oscillogram vóór ons, dan
kunnen wij daarin een ordening aanbrengen volgens 'n bepaalde vorm
die zich herhaalt, zonder van te voren uit te maken met welk ervarmgs-
gegeven die vorm correspondeert. We zouden zo b.v. „t—tquot;-groepen
kunnen verkrijgen of willekeurige andere combinaties. De typiek, die we
op deze wijze zouden ontwikkelen, behoeft zich volstrekt niet te dekken
met de gezichtspunten die de ervaring ons levert. Bühler wees hierop
in zijn artikel „Phonologie und Phonetikquot; (Travaux IV blz. 32 vlg.).
Wanneer wij dus zeggen, dat de woord-vorm zich in het materiaal onder-
scheidt. dan betekent dit alleen, dat het materiaal zelf een ordening blijkt
toe te laten, die correlatief is aan de ordening die wij bij de beschouwing
van de taai-momenten der ervaring aantreffen. Er is dus 'n v o r m, maar
die vorm is alleen ten opzichte van de ervaring bepaalbaar: om het
oscillogram te kunnen interpreteren behoeven wij een leiding-gevend
princiep, dat wij niet aan de waarneming kunnen ontlenen. Zó bestaan
er woord-vormen.
Samenvattend kunnen we zeggen: ook in het grotere geheel waarvan
een woordvorm deel is, zijn, om in de waarneming een diakrise te kunnen
voltrekken, slechts enkele aanschouwelike momenten van node, momenten
die misschien niet eens een eigen klinker of medeklinker hoeven uit te
maken, doch die, altans b.v. in het in Amerika gesproken engels (neder-
landse gegevens zijn mij hiervan niet bekend) zelfs in nasalering van
een voorafgaande klank zouden kunnen bestaan. Passen wij op de uit-
wendige woord-vorm de term vorm wetenschappelik toe, en t spraak-
gebruik dwingt ons die term niet te laten vallen, dan is het noodzakelik
te bedenken, dat deze „vormquot; niet het kenmerk der constantheid vertoont
die we in datzelfde spraakgebruik, in de woord-aanschouwelikheid als
ervarings-moment menen te beleven. We noemden de woord-aan-
schouwelikheid als ervarings-moment dan ook hever niet vorm, maar
we spraken van figuur. De woordvorm van 't woord daar is in
„Drrèjenum!quot; en „Daarèjenum!quot; niet dezelfde. „Le mot phonétique
vertoont wel een zekere waarneembare aanschouwelikheid, kan zelfs ge-
ordende waarneembare aanschouwelikheid, 'n „vormquot; dus, vertonen,
maar wordt niet door een woord-„vormquot;-begrip gedekt, dat wij er,
steunend op de ervaring, spontaan op zouden willen toepassen. Heel
onze analyse wijst van de waarneembare aanschouwelikheid af naar de
waargenomen aanschouwelikheid, d.w.z. onze analyse schijnt te zijn
gestoten op „vormenquot; die in het waarnemings-proces een biezondere
„functionaliteitquot; vertonen. Ik zeg: een biezondere functiona iteit.
Want elke vorm functioneert in 'n waarnemingsproces, veronderstelt en
psychologies én metaphysics een verhouding tegenover het kennen ,
doch deze zijde van dat vraagstuk gaat ons als linguïsten met direct aan.
Woordvorm en ervaring. De phonetici zijn al lang tot de over-
tuiging gekomen dat zij de richdijnen voor de bepaling van hun materiaal
aan gegevens der ervaring ontlenen, en niet primair aan onderscheidingen
in dat materiaal zelf. Naar aanleiding van het probleem „Sprachlaut-
Phonemquot; zoals dit op het eerste Internationale Congres voor Phonetiese
Wetenschappen te Amsterdam in 1932 werd behandeld, sprak Dr. A.
Schmitt, als vertegenwoordiger van het Phoneties Instituut van Pancon-
celli-Calzia aan de Hamburgse universiteit, de volgende gedenkwaardige
Woorden: „Man kann nicht von Sprachlaut reden, ohne dabei schon
eine im Grunde phonologische Einstellung zu haben. Denn wenn wir
etwa in dem deutschen Worte man aus der langen Kette unendlicher
Komplexe gerade drei beschränkte Gebiete als Sprachlaute ins Auge
fassen, nämlich m, a, n, während wir andere Strecken dazwischen un-
beachtet lassen, so geschieht das deshalb, weil wir nur die Teile der
Sprachkurven berücksichtigen, die Funktionswert haben, also nach
Phonologischen Gesichtspunkten ausgewähh sind.quot; (Proceedmgs blz. 37)
Zwaardemaker en Eykman doen niet anders, als zij de behandelmg der
spraakklanken beginnen met de volgende definitie: „Onder spraak-
klanken verstaat men physische klanken en geruischen, aan een groe-
Peering waarvan men bij de menschelijke spraak een beteekenis verbindt.quot;
(blz. 85) Er bestaan geen phonetiese onderzoekingen die van een
ander standpunt uitgaan, om de eenvoudige reden, dat: „En réalité il
n'y a ni syllabes, ni phrase; il y a une suite de mouvements variés, aux-
quels correspondent des sons qui ont une signification ;quot; 2 ) Elke phone-
tica moest hiervan uitgaan. Zwaardemaker en Eykman gaven zich
daarvan terdege rekenschap : „De phonetici zijn het er nu over eens, dat
een gesproken zinnetje voor de hoorder eigenlik ondeelbaar is, omdat
de grenzen, die voor een verdeeling vereischt worden, zich slechts on-
volkomen laten vaststellen. De spraakklanken gaan geleidelijk in elkander
over, en het is alleen het psychologisch begrijpen van het gehoorde dat
tot indeeling voert.quot; (blz. 241, 242) Het herkennen der „telkens terug-
keerende geluidenquot; levert de mogelikheid voor woordherkenning. Zij
vervolgen : „Daar van phonetisch standpunt de volzin een opeenvolging
is van geluiden van afwisselende, soms bijna geheel ontbrekende, sonori-
teit, voelt men, geleid door de logische indeeling van den volzin, (curs.
V. d. sehr.) soms behoefte den stroom der spraakklanken in groepen
te verdeelen, en voor de practijk is dit ook wenschelijk.quot; (blz. 242) Dit
feit, dat het phoneties materiaal zich alleen laat bepalen ten opzichte
van momenten die in de ervaring gegeven zijn, maakte het
niet alleen mogelik omtrent die ervarings-momenten uitspraken te doen
zonder daarbij van het phoneties materiaal uit te gaan, maar maakt het
zelfs wetenschappelik onmogelik, dat studies, verricht aan het materiaal,
tot conclusies omtrent de ervarings-momenten zouden kunnen leiden, die
in strijd zouden kunnen zijn met de inzichten, ontleend aan de aard dier
ervaringsmomenten zelf. 3) M.a.w. als wij b.v. het „woordquot; ervaren als
'n zich onderscheidend en constant moment van taalgebruik, dan zou het
ontbreken eventueel van de constantheid, of zelfs van waarneembaar
onderscheid in het phoneties materiaal, geen argument tegen die woord-
eenheid zijn. Een dergelike uitkomst zou ook volstrekt niet noodzakelik
bewijzen, dat de phonetiese onderzoekingen onjuist zouden zijn ; de enige
conclusie echter die we zeker niet ontgaan kunnen, is : de wetten die
beide systemen van verschijnselen beheersen moeten verschillen. Het
sensisme van Ogden amp; Richards zette Graff in dezen op een totaal ver-
keerd spoor. Zijn conclusie was: ik ontdek in het complex der stimuli
geen eenheid, dus bestaat de eenheid in de ervaring ook niet. Helaas,
niet alleen dat deze redeneering methodies niet klopt, zij steunde boven-
dien op onvoldoende onderzoek omtrent het phoneties materiaal. De
woord-vorm is nl. in zoverre wel een constante, als daarin typen
worden gerealiseerd, die — en dat is uit het voorafgaande duidelik —'
2)nbsp;Agostino Gemelli. Recherches sur la structuration des paroles et des phrases.
Rapport lu au congrès de psychologie (Copenhagen — 22-27 Août 1932). Müan. (Pro
Manuscripto) blz. 31.
3)nbsp;Karl Bühler spreekt over dit probleem in : Phonetik und Phonologie. Travaux du
cercle linguistique de Prague 1931, blz. 28 vlg.
eo ipso dat zij bestaan, onderscheidende vorm-kenmerken zijn ook. De
woord-vorm derhalve is een functioneel constante: de momenten van
het materiaal zelf vertonen een organisatie,^) die relatief -- dat wil
hier zeggen : in v e r h o u d i n g e n die binnen die momenten zelf bestaan
of die bestaan tussen de verschillende gebruikte momenten onderhng --
constant is. Om de formulering te concretiseren : elknbsp;ge-
luid dat we in taai-gebruik b.v. als a ervaren heeft een ^^Ifde type als
andere ervaren a's; geluid a is een verhoudingsgehjke met ek ander
geluid a; elk woord boek vertoont als waarneembaar geluid het b-oe^-
type d.w.z. is op enigerlei wijze een verhoudingsgelijke met elk ander
geluid b-oe-k gerealiseerd, hetzij compleet hetzij incompleet. En bij dit
incompleet, denken we weer aan ons amerikaanse no^: in dit geval bh,f
én in verhouding tot de vergezellende momenten én in verhouding tot
het complete type minstens één typies moment bewaard, dat waarge-
nomen a's relevant moment functioneert. Wat n relevant momen
is. kan pas in het volgend hoofdstuk worden uiteengezet,nbsp;^t 1«
voldoende hier dit laatste te verduideliken met de opmerking : dat van
not minstens in het gebruiksgeheel het nasaal-karakter resteert. Het zi,n
de rr/s geciteerde LderzoLngen van Gemelli die. als
Gestalt-onderzoekingen bedoeld, voor de linguïstiek en de phonetica van
het hoogste belang zijn geworden, doordat zij. in met uiterste precisie
volbrachte observaties, de organisatie van het waarneem-
baar materiaal zelf op een wijze deden kennen als tot hiertoe
®iet was qelukt.nbsp;,nbsp;r^ 1 1.
De organisatie van de woordvorm. De onderzoekingen van
Gemelli waren er op gericht, het verlies in nauwkeurigheid der observaties,
tengevolge van de inertie der materiële hulpmiddelen, tot een minimum
te beperken, en tevens, door het opvoeren van de snelheid van registratie
der geluidsgolven, een zo zuiver mogelik beeld te verkrijgen van hetgeen
hij de organisatie van zijn geluids-materiaal noemt. Hij combineert een
opname van de golf-karakteristieken. de klank-vorm. met een opname
der melodie, bepaald in aantal trillingen per seconde, duur e«
der voortgebrachte geluiden ; het geheel bovendiennbsp;?
gelijktijdige phonographiese opname, zodat geheel het gebeuren anaiy-
ties en syntheties is vastgelegd. Het biezondere in zijn registratie-
methode zelf bestaat in de combinatie van n „oscillographe (qui consiste
essentiellement dans un tube de Braun) dans lequel 1 instrument en-
registreur est un rayon lumineux, qui pratiquement n a point d inertie
^^n^suite de mouvements n'est pas quelque chose comme une série égale mais
Plutôt ces mouvements se présentent unis de façon à constituer des_ unités de differents
ordres et diversement liées entre elles et différemment structurées. (GemelU blz. 31)
(blz. 6), met een photographies procédé dat au fond is ,.un film de
cinéma sonore où cependant, grâce à une vitesse extrême de développe-
ment. („notre papier roule devant le rayon lumineux transcrivant avec
une vitesse de cinq à huit mètres-secondesquot;, hier geïnsereerd door de
schr.) on a le moyen d'isoler les différents éléments des sons.quot; (blz. 7)
De onderzoekingen hebben ongeveer drie jaar geduurd. Zelfs de taaie
angelsaksiese vasthoudendheid schrok terug voor dit monnikenwerk, en
Fletcher stelde zich begrijpelikerwijze tevreden met minder omvattende
resultaten, toen hij berekende dat hij met zijn methode 210 duizend werk-
uren, d.w.z. bijna honderd jaar zou te experimenteren krijgen om honderd
zinnen bij vijf mannen en vijf vrouwen te analyseren. Gemelli vermeldt
dit niet zonder eén zekere humor (blz. 19). Zijn onderzoekingen om-
vatten slechts enkele korte italiaanse zinnen en woorden en de organi-
satie der vijf typiese italiaanse klinkers en medeklinkers. 4*)
Geven wij, zoals ook Gemelli zelf doet, zijn conclusie in zover zij hier
van onmiddellik belang is, voorop : de geluiden die als uitwendige taal-
vorm functioneren, of men nu het oscillogram van een geïsoleerd woord
beschouwt of het oscillogram van een zin, vertonen zich als beheerst
door een algemene wet van inwendige structurering, tengevolge waarvan
elk woord en elke zin, en elk woord i n elke zin, zich vertonen „comme
un tout renfermé en lui mêmequot; (blz. 8). Het is deze inwendige organi-
satie die de grondslag levert voor de waarneming, waarin de waar-
genomen klanken de functies vervullen die wij nog nader zullen be-
studeren : „l'électro-acoustique, en nous offrant le moyen de traduire la
parole humaine dans une série de courbes oscillographiques, nous permet
de considérer le langage comme une série d'organisations de sons qui
ont une signification, et de les percevoir, soit comme une unité d'un
degré inférieur : les paroles, soit comme une forme d'un degré de com-
plexité supérieur: la phrase, ou bien tout un discours.quot; (blz. 12)5)
Gemelli wijst in het materiaal de typen aan, d.w.z. hij wijst
op waarneembare momenten wier verhoudingen, volgens zijn
methode bepaald, constant zijn. niet zó dat een type onder alle op-
zichten alle verhoudingen in elk gebruik altijd opnieuw vertoont, doch
4*) De „Laufgeschwinxiigkeitquot; van het photographiese papier dat Dr. Karl Brenner
verwerkte in de studio van de Ravag te Weenen, bedroeg 1930 mm. per seconde.
(Bühler. Sprachtheorie blz. 264)
®) Deze methode voldoet aan de eisen die Stenzei (Sprachmelodie) van zijn theo-
reties standpunt stelde, toen hij meende alleen phonetiese en experimenteel psychologiese
gegevens te kunnen aanvaarden in zover het onderzoek dier wetenschappen: „nicht
grimdsätzlich durch Isolierung des Wortes und Einzelsatzes gerade diejenigen Faktoren
ausschalten will auf die hier alles ankommt.quot; (blz. 160)
Wel 2Ó, dat in elk gebruik het type toch altijd verhoudingen vertoont die
overeenkomen met de realisaties in ander gebruik, en die steeds in be-
paalbare opposities blijven tot andere typen in hetzelfde gebruiksgeval :
een a vertoont dus altijd a-verhoudingen waardoor hij in overeen-
stemming is met andere a's, die gerealiseerd worden, en m oppo-
sitie tot alle klanken die geen a zijn. De typen werden vastgelegd
door ze én geïsoleerd als klank, én als deel van een woord-klankvorm, en
als deel van 'n zins-klankvorm, bij verschillende personen op te nemen.
We zeiden: „Gemelh wijst in het materiaal de typen aanquot;. Deze
formulering werd met opzet gekozen: want: niet heel het materiaal is
..typiesquot;. De waarneembare klank-stroom is alleen beperkt typies ; hij
vertoont typiese en a-typiese momenten ; het oscillogram van de a ver-
toont maar over 'n beperkte tijd van de a-duur het a-type, d.w.z het
stimulerende waarneembare geluid a vertoont maar over 'n klem gedeelte
van zijn duur het a-type. dat wij als a waarnemen. 6) Het typiese staat
Uiteraard onder invloed van de andere typiese momenten, die van het
betreffende geheel deel uitmaken: „dans l'oscillogramme de la parole
..labaroquot;, dans le passage de la première syllabe à la seconde la.... ba
et de la seconde à la troisième. ba....ro on voit comment la consonne
sonore agit d'une façon profondément différente de la consonne occlusive
sur la voyelle suivante: il en résulte une modification dans 1 oscillo-
gramme de la voyelle, c'est-à-dire l'apparition d'une phase caractéristique
de transition, suivie d'une phase avec la période caractéristique de la
Voyelle oquot; (blz. 18) Doch het typiese staat ook onder invloed van het
geheel en, deze invloed is er ene die blijkt uit te gaan van het accent
en de melodie. Gemelli verstaat onder accent: de eenheid van kracht,
boogte en duur der onderscheiden spraak-geluiden ten opzichte van het
geheel waarvan zij een deel uitmaken. De eenheid der verschillende
accent-momenten is de spraak-melodie (blz. 2). Woord en zin hebben
bun melodie, bestaande uit verschillende accent-momenten. De accent-
momenten, en daarmee de melodie van het geïsoleerde woord, zijn zelt
typies, en beïnvloeden het type van de geaccentueerde of niet-geaccen-
tueerde klank. Doch, in het grotere geheel komt hun type weer onder
invloed van de bedoeling van het geheel en derhalve ook onder invloed
«) „Le temps suffisant pour qu'une voyelle soit reconnue est bien moins considérable
^«e la durée que la voyelle semble avoir dans la parole: en réalité, il s agit dune
combinaison de véritables voyelles et de sons semblables seulement aux voyelles ; mais
tandis que cette phase typique donne le moyen de reconnaître ce phoneme, les phases
passage ou de transformation, révèlent l'adaptation des voyelles aux conditions
pratiques où la voyelle est prononcée; par exemple: le voisinage des consonnes,
i accentuation, l'énergie.quot; (blz. 27)
van de zins-melodie, alles tenslotte in functie ook van de eigen-toon
van de klinkers : „la mélodie de la phrase____résulte de la variation
successive des tons fondamentaux des voyelles de chaque mot.quot; (blz. 26)
Het type derhalve van elke klank en elk woord staat onder een dubbele
determinerende invloed : primo onder de invloed van het type der om-
ringende klanken, en secundo onder invloed van het dit type modifi-
cerende accent en melodie, op hun beurt gemodificeerd door de melodie
van het grotere geheel, die echter weer in functie staat van de eigen-
toon zelf van de klinkers. Eén ding is uit dit alles duidelik : „II s'ensuit
que l'oscillogramme d'une phrase prononcée avec un sens et avec une
accentuation typique, révèle une structure évidente intérieure de chaque
mot et de la phrase considérée dans son ensemble.quot; (blz. 18) Het is het
feit der afleesbaar vastgelegde typiek, d.w.z. der verhoudings-constant-
heid, die al deze conclusies heeft mogelik gemaakt. Verschillende oor-
zaken kunnen dit typiese beïnvloeden : de snelheid van spreken, het
zingen, een meer of minder energieke uitspraak en de condities van het
omringende materiaal zelf, maar de organisaties die het materiaal ver-
toont, en die, ervaren, een bepaalde betekenis „dragenquot;: „chacune a
une unité fixe et une constance qui permet de résister
à des conditions différentes de dissolution ou de
transformation.quot; Het totaal gemutileerde waarneembare woord
van Graff blijkt, bij nauwlettender wetenschappelik onderzoek, er ver-
bazend goed te zijn afgekomen ; het is geen absolute vormelike constante,
maar het verliest daardoor noch zijn onderscheidende kenmerken, noch
zijn typiese constantheid ; het wordt met recht een functionele vorm
genoemd.
Gemelli, als niet-linguist, was zich van de betekenis van zijn eigen
werk niet volledig bewust, toen hij schreef: „Une phrase n'est donc
pas une suite de phonèmes caractéristiques et typiques de façon con-
stante, mais une suite de phonèmes profondément modifiés qui
constituent un tout qui a sa propre physionomie.quot; (blz. 27) Spreken van
een inconstant type is 'n contradictio in terminis. Hij verwart hier 'n
ogenblik vorm cn type. Type, zoals hij dat ontwikkelt, veronder-
stelt juist vormelike inconstantheit, ingrijpende verandering zelfs in
de vorm, maar behoud van verhoudingen; behoud van alle ver-
houdingen ware behoud van geheel de vorm! Natuurlik heeft de
zin als ervarings-moment van n andere orde zijn eigen physionomie ;
had hij dat niet, dan viel hij samen met het woord, waarvan Gemelli
juist het eigen-typiese bestaan heeft bewezen.
De woord-vonn cds functionele vorm. Ondertussen zijn Gc-
melli's onderzoekingen, onderzoekingen naar de aard der „Gestaltquot;. We
hebben met opzet zijn pubhcatie zo geëxcerpeerd, dat wij dit aspect een
oqenbhk ter zijde heten. Nu hierover.nbsp;....
Beschouwen wij het materiaal in zijn verhouding ten opzichte van de
waarneming, in welke verhouding alleen de typiese momenten bepaal-
baar zijn, 7) dan doet zich dit eigenaardige voor, dat de veranderingen
in het materiaal, zolang zij ten minste binnen zekere grenzen beperkt
blijven, de functie van de wa ar g en om en geluiden niet beïnvloeden :
we blijven de ons toegesproken klanken verstaan, ook a is hun actuele
oscillogram aanmerkelik verscheiden van andere oscillogrammen yan
gelijk type; we blijven de woorden en zinnen begrijpen, ook al is hun
klank-vorm zeer gemutileerd. B) Is in 'n communicatie-proces de instelling
van de taalgebruiker op dat gebruik aanwezig, dan is het zelfs mogelik
verschillende momenten uit de klankstroom te supprime^n. zonder dat
de herkenning van zinnen of woorden daaronder hjdt. Dit is hetzelfde
als te zeggen, dat de typen, wa a r g en o m en tot een constante groot-
heid worden, die niet zuiver correlatief afhankelik is yan het complex
der prikkels. Immers elk type is een concrete vorm, en de concrete vorr^
die in het ene geval het oscillogram ai vertoont, vertoon m het andere
geval a2 of a30, waarin a het typiese moment der geluidstroom betekent.
Wij gebruikten om de notie type te ontwikkelen het begrip ver-
houding. doch men vergete niet dat de, aan het typies materiaal ge-
constateerde. verhoudingen alleen konden worden vastgesteld, doordat
Wij als tertium comparationis namen .... een constant ervanngs-
^ZdS het a-type. gerealiseerd in het éne geval, vertoont meetbare
verhoudingen, die als verhouding overeenkomen met meetbare ver-
houdingen in een andere realisatie, doch die overeenkomst, waarop
de constantheid der ervaring berusten moet. kon geen functionele
waarde hebben, tenzij ten opzichte van die ervaring waarin nu juist die
overeenkomst op een of andere wijze gekend wordt. En wat kennen
We in de t a a 1 - e r V a r i n g : de V O r m of het t y p e ? Evident alleen het
type. Kennis van de vorm als zodanig verkrijgen we m klanK-De-
s c h o u w i n g. in phoneties onderzoek b.v. In de ervaring produceren
we derhalve iets in aansluiting op de geluiden, die de prikkels der waar-
neembare aanschouwehkheid zijn. Immers, de waargenomen aanschouwe-
hkheid. of liever de waarnemende aanschouwehkheid kan mdien zij
zuiver overeenkwam met de prikkelende aanschouwehkheid. ons geen
Het volgende hoofdstuk geeft hieromtrent zeer veel meer.
«) ..LoreÜle humaine agit comme un phÜtre vis-à-vis de ces ..individualismesquot; et,
quot;»algré eux, elle reconnaît dans les sons émis une parole ou une phrase déterminée, et
cela encore malgré les déformations que les différents phonèmes ont subi.quot; (blz. 10)
type doen kennen, doch alleen vorm; het materiaal alleen, hoe dan
ook georganiseerd, kan nooit een verklaring bieden voor de constant-
heid onzer ervaring omtrent de spraakklanken. In het kennen derhalve
constitueren we de „typiesequot; waarneembare aanschouwelikheid als
type. 8*) Te zeggen dus dat bepaalde organisaties van het materiaal
typen zijn, is zeggen dat onderscheidende vormen van een bepaalde struc-
tuur, die in bepaalde verhoudingen met andere vormen overeenkomen,
kenbaar zijn als constant. De waarneming van een dergelik
stimulus-complex „corrigeertquot; als het ware de afwijkingen in de
vorm. 9) We stoten op een wetmatigheid in de waarneming, die Getnelli
ongelukkig definiëert als: „la loi de la rectification des données sen^
sodelles et de la constance des organisations intuitivesquot; (blz. 16).
Deze rectificatie is niet onafhankelik van het waarneembare materiaal ;
zij valt met het verdwijnen van het typiese.
Het is nu van geen belang meer, nog op te merken dat de woord-
vormen, de taai-vormen alle, transponeerbaar zijn, dat zij de eigen-
schappen hebben van 'n „melodiequot;. Het is duidelik dat we met een
functionele vorm te doen hebben; niet met een vorm zonder meer. De
lezer merkt misschien op; dat elke vorm „functioneelquot; is ten opzichte
van de waarneming, en dat is zo; maar we moeten er aan herinneren
dat we geen psychologie noch metaphysiek bedoelen te geven, doch
linguistiek, en dat wij derhalve met functioneel in onze beschouwingen
een bepaalde wijze van functioneren bedoelen: met de gekende taal-
typen is nl. de „betekenisquot; verenigd, en op ,,betekenisquot; zoals we die bij
het woord aantreffen — dat is evenzeer duidelik — zijn niet alle vormen
betrokken: niet alle vormen worden de facto gebruikt in een communi-
catie-proces in gebruiks-tekens. De functionaliteit die wij bedoelen, is
een verhouding tot hetgeen wij „betekenisquot; noemen.
Klank en melodie. Ofschoon we in de paragraaf ,,De organi-
satie der uitwendige woordvormquot; wel degelik het melodies karakter van
deze vorm mede bespraken, lieten wij in de vorige paragraaf dat met
opzet ter zijde. Er is nl. dit: de woord-vorm schijnt volledig getypeerd
te zijn allereerst in de niet-melodiese karakteristieken, en niet in hoogte
en sterkte (of duur). Ik zeg schijnt, want er zijn onder dit opzicht
belangrijke verschillen tussen de woorden. Van de woorden die Pos
In Pillsbury amp; Meaders analyse van „Reading and listeningquot; vinden wij deze
uitspraak: „In listening in particular, what is heard is not the jumble of sounds that
are emitted by the speaker but it is rather an ordered interpretation that
is put upon these sounds.quot; (blz. 128; spatiëring v. d. schr.)
®) Vgl. E. Lindemann. Experimentelle Untersuchungen über das Entstehen imd
Vergehen von Gestalten. Psychol. Forschung. 2, 1922 blz. 5 vlg.
noemt „het ondoorzichtige, primitieve woordquot;, dat 'n ..willekeurige
klankverbindingquot; lo) is. b.v. slee of boom of echo, geldt dit -^e- Accent
en melodie zijn allereerst s t r u c t u u r-p r i n c i e p e n en zo m ' d d e 11 k
en niet on-middellik typies ; het accent bepaalt, als
princiep, de veranderingen aan de vorm der klanken -der a zonderl
in het grotere geheel: het bepaalt de verhouding dernbsp;onder-
ling en hun verLuding tot het geheel: de melodie ^^r uctur eert w^
en zin d.w.z. doet hetzelfde voor woord en zin. Het is dit verschijnsel
dat de oscillogrammen ons omtrent de melodie leren: ..Si 1 on considéré
que l'accentuation est le centre autour duquel gravitent les elements du
phonème, et qui donne une caractéristique déterminée aux sons qui le con-
stituent. il s'ensuit que la mélodie est le facteur Principal et distinc^^^
la structuration de la parole et de la phrase. (Gemelh blz. 29) De
melodie echter bewerkt wel de verhoudingen binnen de woord-vorm. doch
typeert die vorm niet op dezelfde wijze als de klanken het doen.
W overigens gelijkvormige klank-gehelen bunnen wel door n ver-
schillende melodie getypeerd worden -- we denken aa^^
verschijnselen in het Maastrichts, om niet naar
stappen 11) ^ maar eenzelfde melodie maakt volstrekt nog met twee
in klanken verschillende woord-vormen, tot gehelen van hetzelfde typj
tot de^lfde woord-typen. De melodie werktnbsp;^/tla^keT^^^^^
doch zij werkt niet typerend op dezelfde wijze als de klanken. 12 ) De
Phonologiese studiën zijn nog niet zo ver gevorderd dat wi, ons omtrent
de verhLding klank: melodie een volledig beeld kunnen vormen, doch
Wij hebben wel één zeer sprekend gegeven, één stevig houvast: de
melodie staat in haar verschijning in directe verhouding tot het ge-
bruik. Stenzei en Karcevskij (Sur la Phonologie de la Phrase. Travaux
IV. blz. 188 vlg.) hebben met klem betoogd, dat de melodie van het
gebruikte meerwoord-geheel zijn type behoudt, onafhankelik van d
gebruikte woorden. In de resultaten van Gemelli snbsp;un
theorie haar bevestiging. In het gebruik schijnt de zins-mdodie ^
ware een type van andere orde. dan de woorden die m ^aar st uctuur
borden gevat. We abstraheren nu 'n ogenblik van het feit dat naast
déze vorm van synthese in het gebruiks-geheel zin. nog de sY^e
tot woordgroep staat, doch we geloven wel dat Stenzei met ver-
^H. J. Pos. Het affect en zijn uitdrukking in de taal. Nederlandsch Tijdschrift
Voor Psychologie. Jrg. '34. Amsterdam-Weenen blz. 229.nbsp;-nt j 1 j . j.
Jac. van Ginneken. De Consonant-mouilleering in een groep Nederlandsche dia-
lecten. Onze Taaltuin III. Rotterdam 1934. blz. 188.
Ongetwijfeld hoort zij tot de komplex-kwaliteiten. waarover in het volgende
hoofdstuk.
-ocr page 186-kcerd ziet, als hij in de melodie, als in een specifiek uitdrukkings-moment.
de „Sinnbewegungquot;, waaruit het taalgeheel resulteert, ziet veraan-
schouwelikt {Stenzei blz. 60). M.a.w. Stenzei beschouwt de melodie
als typies voor het gebruiks-g e h e e 1, en het is op z'n minst zeer
waarschijnhk dat hij juist ziet. Karcevskij heeft dit inzicht nog verdiept.
Wij herinneren aan ons derde hoofdstuk, paragraaf „Het Zinsprimaatquot;
blz. 103-104.
Betekent het feit dat de melodie typies geacht kan worden voor het
gebruiks-geheel, nu ook dat al de momenten van dit geheel
daaraan hun type ontlenen ? We moeten met een pertinente ontkenning
antwoorden. Immers, wat leert elk oscillogram van Gemelli 1: het type
van de klanken staat weliswaar in functie van de melodiese bouw, doch
het type der klanken is volkomen bepaalbaar, ook zonder dat wij die
melodiese bouw als vergelijkings-moment gebruiken. Wat volgt daaruit ?
Dat de melodiese bouw van een andere orde is dan die der typiese ge-
luids-momenten; en daaruit volgt dat het zins-type een ander is dan
het woord-type, want het woord blijkt weliswaar — dat herinneren we
ons uit de voorlaatste paragraaf — zijn eigen melodie als type mee te
dragen, doch het woord-geheel op zijn beurt is bepaalbaar — met voorbij
zien zelfs van elke melodie — aan de typiese momenten der consti-
tuerende geluiden, aan de klanken. 12*)
Trekken we ons een ogenblik terug op de bekende bodem der alge-
meen gangbare taalkundige begrippen: de woord-vorm is bepaalbaar
aan de spraakklanken, de melodie is van een andere orde. Het is een
feit, dat het melodiese moment in een bepaalde taal, als typies moment
ook voor de w o o r d-onderscheiding noodzakelik is, doch dan wijst dat
melodiese moment essentiëel naar de mogelikheid van gebruik i n
samenhang, naar syntagmatiese verschijnselen aan het woord: het
gebruik van dat melodies typerende is alleen zin-vol, alleen per se
typerend, als er in de taal, in klanken overeenkomende, en alleen in
melodie verschillende, momenten van verschillende betekenis voorkomen:
als m.a.w. twee verder gelijk klinkende woorden door de melodie zich
aanschouwelik onderscheiden. Wanneer w ij 't woord molen als
m-o-l-é-n spreken, lopen we wel gevaar niet, maar geen ernstig gevaar
verkeerd begrepen te worden. De herkenning van het geheel
Vgl. Sapir: „Such features as accent, cadence and the treatment of consonants
and vowels within the body of a word are often useful as aids in the external demarca-
tion of the word, but they must by no means be interpreted, as it is sometimes done,
as themselves responsible for its psychological existence. They at best but strengthen
a feeling of unity that is already present on other groimds.quot; (blz. 36)
wel onder deze v—.^ocj. d^^^^^nbsp;^^^
tagmatiese verschijnselen, ^^^s h^d fnde^s w ^^^^^ ^^^ ^^
m-o-l-e-n. m-a-l-e-n zeggen; ^an tasten we eenbsp;^^
vorm aan dat simphciter wezenhknbsp;^^^^ talen voor het
of medeklinker-vorm. is. op een of andere
woord in alle omstandigheden typ.es;-) ^e meto is^
het als syntagma te gebrmken woord. ^^ onderzoeK gnbsp;^^ ^^^
in zover zij een italiaansnbsp;J ^omenr^^ toegepast
derhalve daarin geen lexicahesnbsp;^^l^^.ent kent, zouden
diakrities gebruikt om ^^^^ ^oord te constxtu
diakritikon fungeren, en doet d t innbsp;secundair moment,
waar en hoe zij ook fungeert z,nbsp;^f^hllve in deze studie
dat de klanken veronderstelt. Beperken w^o^^^^^^^^^ abstraheren wij
tot de niet-melodiesenbsp;het woord mede kan
weliswaar van één moment, datnbsp;voor die talen ook.
signeren, doch dan geldt de karakteristiek niettemnbsp;^^^^^^
al'is zij daar niet volledig. -vervolledigd,
parallelle beschouwingnbsp;quot;p g^ond van phonetiese re-
Melodie en sYntagma. Wat op gnbsp;„phonologiesequot;
gistraties in de vorige parag-afnbsp;^^^ ^^^^^ gVnonceerd
im Zusammenfluss (resp. Abfal ) der ^^on.^^ od^r .n
entlehnung.quot; (blz. 153) quot;), dan sluit hi, volkomen aan bi, A
---,nbsp;_ systeem van taalklankenquot;.
M) Elke taal vertoont als grondslag voor rijn bouw ee „ y ^^^^^ ^^^ mensche-
Vgl. Jac. van Ginneken. De ontwikkelingsgeschiedenis van Y
lijke taalklanken. Amsterdam 1932.nbsp;„honologischen Vokalsysteme.
quot;) N. Trubetzkoy. Zur allgemeinen Theorie der phonol g
Travaux I. blz. 41-44.nbsp;, ^ c u l m Chinese. London 1923, blz. 25 vlg.
«) Bernhard Karlgren. Sound amp; Symbol uinbsp;^^ ^^^ ^^^ ^^^
1«) Bemerkungen zurnbsp;Proceedings, blz. 94, houdt
quot;) S,r Richard Paget: The evolution of sp^ch innbsp;^^^^^ onbewezen en
over het ontstaan der homophonen ^^ ^erkelike taal-gebeuren.
irreële hypothese uitmaakt, zonder emg contact met ne
merkingen, doch dan neemt hij, evenals deze, meteen impliciet stelling
tegen een opmerking van Roman Jacobson, ^s) Jacobson zegt „Wort-
und Syntagmaphonologie sind streng von einander zu unter-
scheiden. Um Wortphonologie handelt es sich, wenn das lautliche Merk-
mal ein Wort von einem anderen nach der Bedeutung unterscheidet und
somit Wörter als einzelne Spracheinheiten differenziert werden____Um
Syntagmaphonologie handek es sich, wenn gewisse lautliche
Merkmale das Wort als Bruchteil einer umfassenderen sprachlichen Ein-
heit, nämlich des Satzes, markieren.quot; (blz. 165) Hij noemt zowel sterkte-
vermeerdering als hoogte-toename „Betonungquot;, en als omschrijving van
hetgeen hij met 'n woord-phonologies verschijnsel bedoelt, geeft hij
„Zwei sonst gleichlautende Wörter können sich dadurch unterscheiden,
dass die Betonung auf verschiedene Silben fällt.quot; (blz. 164) Hij geeft
russiese voorbeelden en oud-grieks xónoq-Topóq. Hij noemt dit „gelexi-
cahseerdquot; accent, in tegenstelling met het „gemorphologiseerdequot; accent,
ons type: doórstromen-doorstrómen, en tâfel, mólen en fatsoen, dat
„im Rahmen der einzelnen Morphemen stabilisiert ist.quot; Het Chinese type
en ons Maastrichts speule vallen buiten zijn formulering, want : „Sofern
in einer Sprache die Betonungsstelle nicht äusserlich bedingt ist und
verschiedene Wortsilben als Träger der Betonung fungieren können,
bildet die Betonung einen Bestandteil der Wortphonologie der gegebenen
Sprache.quot; (blz. 164) Welnu: al zijn voorbeelden en ook ons speule —
dus niet „die Betonung (die) im Rahmen der einzelnen Morphemen
stabilisiert ist.quot; ~ vinden hun laatste ontstaans-grond alleen met het oog
op het mogelik gebruik van de betreffende woorden in grotere gehelen.
Immers : hoogte of sterkte moeten hoogte of sterkte van iets zijn, en
dat wezensnoodzakelik veronderstelde iets, zijn natuurlik de klanken i»);
en alleen daar waar de klanken — om welke reden dan ook, al zou
't maar zijn omdat ze door de spraak-makende gemeente in onderling
overleg, voorzover als 't ging, waren afgeschaft!! — niet werden
quot;) Die Betonung und ihre Rolle in der Wort- und Syn-
tagmaphonologie. Travaux IV blz. 164 vlg.
quot;) Karcevskij wijst er terecht op, dat dit feit der afhankelikheid der melodiese
momenten van wat hij ^ niet scherp onderscheidend tussen vorm en „Gestaltquot; —
unifé de timbre of phonème noemt, als „lettergreepquot; deze functie tegenover de melodiese
momenten kan vervullen : „La notion de phonème repose sur la division de la chaîne
phonique en unités qualitativement différentes, qui sont les oppositions de timbre. A
chacune de ces unités-là sont „superposéesquot; les différences quantitatives de ton, de
durée, d'intensité. Virtuellement, le phonème possède par conséquent tous les caractères
phoniques; cependant la durée, le ton et l'intensité ne peuvent se réaliser, linguisti-
quement parlant, que dans la syllabe considérée en tant que partie d'une unité de sens.quot;
(blz. 194) Ondertussen is het begrip lettergreep voor ons irrelevant.
gebruikt zou het acceut. muzikaal of dynamies of beide ineen, zelf-
stand^'onderscheidend tussen de verschi lende
AllÏÏn in de mate van ontbreken of, onder bepaald opzicht, met
fut ion ren der onderscheidende kbnken is het
voor het woord begrijpelik. Doch. dit f-fnbsp;™ dt
en het naar voren komen van de melodie, heeft alleen zin ab onder
scheidend kenmerk voor het woord in grotere S^^e en. want dat ^^
Situatie, zelfs van 'n chinees homophoon als i quot;quot;iPZeM^n''
betekenissen, variërend van „zorgquot; over ..barbaar . ..zeep .
tot bescTouwenquot; {Karlgren blz. 31). een adaequaat gevaar zou kunnen
opleveren voor misVerstLd als het woord steeds
wortsatzquot; zou worden gebruikt, is weinig waarschijnhk. Doch het is
juLtet gebruik van het woord
niet taalkundige „situatie -momenten een zo veel mmoe
ÏSr N?nbsp;dee,'va„ he.
der taal over en «o,dt mede-constitutief moment van het woovd. (vg..
Bühler. Axiomatik blz 82)nbsp;einzelnen Morphemen
cie wddiunbsp;'n structuur-princiep is van t
er zeker van weten is, dat het n strucruui ynbsp;f
Woord dat het woord juist in de samenhang markeert.
De 'Geltä . In onze' beschouwingen hebben we nog steeds de woord-
vorm als vergelijkings-moment in het oog ^oudend^ ten^ott^een m^^^^^^
basis voltrokken: we zijn gaan spreken van n „Gestalt • ^^ ^^
een nieuw begrip ingevoerd, dat we vooralsnog metnbsp;^
duidehkten. De typiese momenten der -----^are aanschou^
betrokken bij n taai-ervaring, waren alleen correlatief
die ervaring zelf. Zij verwijzen wezensnoodzakehknbsp;^^^J^ZIL
gegeven, dat de ervaring der constantheid van de
hefd moet verantwoorden. De waarneembare momenten van de klank
stroom moeten, om in hun ^-tie te word^^^^^^^^^^^^
op n ervarinqs-moment dat we Gestalt noemden, imquot;'
d'atdewoorLrmtransponeerU^
gaat, die én de delen en het geheel betreuen, ^nbsp;....
vorm delen verliezen kan, gemutileerd kan worden op ingrijpende wyze.
ondanks dit alles doet, als de verandering beperkt b ijft binnen zekere
grenzen deze vorm zich in de waarneming, als moment van n
taal-ervaring, toch als constant voor.is*) Welnu, aanschouwelike er-
varings-momenten die tegenover de correlatieve waarneembare aan-
schouwelikheid zich op deze wijze verhouden, zijn 'n Gestalt. De
woord-vorm wijst noodzakelik uit naar de ervaring, en alleen vanuit deze
ervaring is het woord-begrip te verantwoorden. De woord-aanschouwelik-
heid als ervarings-moment, noemden we voorlopig woord-/i£^uur, deze
„figuurquot; is een Gestalt. 20)
We staan voor de taak, de natuur der Gestalt in 'n taai-ervaring nader
te verduidehken. We zullen dit, ondanks 't feit dat de woord-Gestalt
geen visueel moment is, eerst aan 'n visuele Gestalt doen, omdat dit
voor de lezer grote voordelen heeft boven een poging tot verduideliking
aan auditieve gegevens. 21)
Eenieder kent het verschijnsel, dat twaalf
strepen van bepaalde onderlinge verhoudingen,
kunnen worden waargenomen als 'n kubus, 22)
of beter: successief als twee kubussen, waar-
van respectievelik de vlakken A B F E of
DCGH het naar ons gewende voorvlak uit-
maken (fig. 1). Aan bepaalde waarneembare
aanschouwelikheid. geordende inktstrepen op
Fig. 1nbsp;een wit vlak, wordt door ons dus in de waar-
Bühler schrijft in zijn ..Sprachtheoriequot; : ..Was den Sprachtheoretiker allgemein
^schat igen muss ist die merkwürdige Konstanz des phonematischen Signalements der
Wortbdder ,m Wechsel ihres Klanggesichies.quot; (blz. 259) Bij de behandeling van dit
onderwerp, in zijn paragrafen: „Die stoffbedingte Gestaltung des Lautstroms der Redequot;
KI 971 ? ^ • quot;Df® Klanggesicht und das phonematische Signalement der Wörterquot;
V .V' ^JS'.u ^ ™ psycholoog wel vóór alles aan het woord. Hij veronder-
stelt het Gestalt-begrip en werkt eigenlik ook niet uit, hoe de woordvorm- en figuur-
verschijnse en daaronder te subsumeren zijn. Ook een enigszins algemener toepassing van
zijn inzicht op feiten, die de linguist elk ogenblik ter verklaring worden voorgLgd,
zal men tevergeefs zoeken. Dit neemt niet weg, dat hem de eer toekomt deze weg
naar een oplossmg van taal-verschijnselen het eerst te hebben gewezen en hem. op
zijn originele wi,ze te hebben verkend. In het volgende hoofdstuk zal dat nog blijken.
20)nbsp;We zullen de term hgu^, die voor ons linguisten verder van weinig belang
vervolg nog slechts zelden gebruiken, en liever van G e s t a 11 spreken.
21)nbsp;Prof. Dr. Theo Rutten heelt in zijn werk: Psychologie der Waarneming. Een
studie over gezichtsbedrog. Nijmegei^Utrecht 1929, een nederiandse bijdrage tot de
oplossmg van het vraagstuk der waarneming en dat der „Gestaltungquot; binnen die waar-
nemmg geleverd, waarvan de ideeën bij het ontstaan dezer, beschouwingen mede
richtinggevend zijn geweest. We verwijzen uit het vele nog naar het samenvattend
quot;Tal'Matthaei. Das Gestaltproblem. München 1929.
) We gaan hiervan uit als van een duidelik voorbeeld, volstrekt niet als van 'n
eenvoudigst voorbeeld, en nog minder als van een alleenstaand voorbeeld. Er is geen
enkele waarneming waarin geen Gestalt-verschijnselen zijn aan te wijzen.
neming een nieuwe ordening gegeven. De stimuli, de prikkels, worden
verwerkt tot nieuwe vormelike gehelen, die in de waarneembare aan-
schouwelikheid als complex van prikkels, niet bestaan. We hebben hier
inderdaad met aanschouwelike kennis te maken en met met denken
alleen want de waargenomen vorm vertoont geen toepasselikheid; t
blijft altijd deze kubus die we niet alleen waarnemen, maar «ok waar-
neembaar kunnen maken, door 'm te tekenen of m m hout of hoe dan
ook uit te voeren. 23)
De kubus heeft typiese en a-typiese momenten :
de ribben van de kubus kunnen gebroken lijnen
zijn. en toch blijven we de kubus-figuur waar-
nemen (fig. 2). De waarneembare vorm die
bestond uit twaalf lijnen, is nu zeer veranderd,
de actuele aanschouwelike ken-momenten zijn
evenzeer veranderd: we nemen gebroken
lijnen waar, maar: de kubus-waarneming blijft.
Gaan we nu verder, en geven we alleen de hoeken
aan (fiq.3),of veranderen we de lijnen willekeurig
(fig.4)', toch blijft de kubus-waarneming. Wenbsp;f ^ ^^^^^
worden tot op de helft van hun lengte teruggebracht, de
vallen (fig. nog is het mogehk n kubus waar te nemen, doch mdivi-
J-
L
Fig. 5
Fig. 4
Fig. 3
duele verschillen kunnen zich alreeds laten gelden: de een
moeite mee hebben dan de ander. - Wat constateerden we
We namen een bepaalde stimulerende vorm waar, twaalf, of meer. lijnen.
Het is goed van den aanvang af ons duidelik te maken dat we hier inderdaad
met n waarneming s-verschijnsel te maken hebben en met met e^ bepaalde
voorsten in gs-ervaring. We ervaren de kubus ni^et als ..m ons zi)nde. maar ^s
buiten ons, al weten we in dit geval zeer goed dat de twaalf hjnen maar n „beeld
een „voorstellingquot; uitmaken en geen kubus „zijnquot;. De term voorstelling wordt
hier dus in n geheel andere zin gebruikt, dan wij het in onze terminologiese notities
deden.
die zich voordeden als 'n kubus, en die wel degelik als aanschouwelike
momenten deel uitmaakten van de ken-eenheid waarin we de kubus
waarnamen. Ondanks 't feit dat de kubus-waarneming bleef, konden we,
binnen zekere grenzen, de vorm-momenten veranderen. Tegenover 'n
aanschouwehke ervarings-constante vonden we 'n waarneembare ver-
anderlike.
De kubus doet zich voor als buiten ons zijnde. Is het nu zo, dat de
ontbrekende stukken op een of andere wijze worden aangevuld, dat zij
dus in de waarneming als aanschouwelike ken-momenten aanwezig zijn ?
• Dat is evident onwaar; we vervolledigen in de waarneming niets;
we stellen de ontbrekende momenten niet „er bijquot; voor, zo met het ene
oog „naar binnenquot; en het andere „naar buitenquot;. We nemen waar,
d.w.z. we ervaren de kubus als buiten ons, en als zijn geledingen
nemen we waar, wat er in de stimulerende vorm waarneemb aar is. We
sluiten in de waarneming de gebroken lijnen niet, dat ware hallucinatie,
of gezichtsbedrog, of onvolkomen waarneming door te grote afstand of
te korte waarnemings-tijd b.v.. We nemen derhalve 'n constant aan-
schouwelik geheel waar: de kubus, waarvan weliswaar de leden, in zover
ze als moment worden waargenomen, tegelijkertijd gegeven zijn, doch
dat als geheel ten opzichte van de momenten een zeer grote autonomie
vertoont, een autonomie die ook in de aanschouwelike ken-
momenten geen adaequate verklaring vindt: immers ook deze com-
pleteren niet! Toch kennen we de kubus ook aanschouwtiik: 't
is 'n kunstje van niets deze vorm na te tekenen. De aanschouwelike
ken-eenheid waarin we de kubus kennen, is binnen zekere grenzen on-
afhankehk van zijn momenten: we „tekenenquot; hem naar believen met
deze of 'n andere, eventueel 'n nog nooit waargenomen, lijnen-vorm
En in dit laatste ligt de onmogelikheid, de waarneembaar-making van de
kubus te verklaren uit re-productie van aanschouwelike ken-
momenten alleen: er is méér dan re-productie, er is structurering volgens
'n niet-aanschouwelik princiep; de Gestalt. als mensehk ken-moment.
functioneert natuur-noodzakelik in een groter aanschouwelik-onaan-
schouwehk ken-geheel. We hebben dus het recht, voorlopig de „Ge-
staltquot; te benoemen als: een constante aanschouwelike ken-eenheid, die
uit het complex der prikkels die bij het ontstaan der eenheid stimuleren,
niet kan worden verklaard. Ook de momenten van een dergehke
eenheid, de geledingen, vertonen hün autonomie in zoverre het geheel
tenslotte van hun gegeven-zijn afhangt.
We bleven tot nog toe in de suppositie dat we 'n bepaalde kubus,
deze kubus, beschouwden. We stelden daarmee de eis. dat hij in z'n
verhoudingen dezelfde bleef. Vragen we enkel dat we de figuur als 'n
kubus blijven herkennen, dan - en dat weten we allen - kunnen we de
vorm, zolang 't oog nog in staat is aan de strepen het typiese te onder-
scheiden, kleiner of groter maken, zonder dat we ophouden de figuur
als ' n kubus te ervaren.
De aanschouwelike ken-momenten dan, volgens hun aan-
schouwelikheid, in de verschillende ervaringen nog simphciter een
constante te noemen, gaat niet aan. En toch is de aanschouwelikheid m
de ervaring in-zoverre 'n constante, als zij constant functioneert m de
ken-eenheid „kubusquot;, waarvan de gedachte kubus het onaanschouwe-
hke moment uitmaakt. In deze functie, in de functie van vormelike
determinant van de ken-eenheid „kubusquot;, is deze aanschouwelikheid dus
„constantquot; ; voor de rest is zij binnen bepaalde grenzen veranderlik, en
Wat betreft de aanschouwelikheid van het geheel, én wat betreft de aan-
schouwelikheid van de geledingen, én wat betreft de verhoud^ingen van
de geledingen onderling en hun verhouding ten opzichte van het geheel..
Zij mag enkel constant heten als uitdrukking van haar functie in het
grotere geheel der ken-eenheid „kubusquot;, waarvan zij het aanschouwelike
moment uitmaakt en waarin we de kubus „denkend kennen. Zolang
geheel en geledingen eigenschappen vertonen die de functie van
het geheel in de ken-eenheid „kubusquot; intact laten, bestaat deze aan-
schouwelikheid. bestaat deze „Gestaltquot;. 'n „Gestalt derhalve is n
functionele inwendige „vormquot;. Wij definiëren haar als: n functioneel
constante als aanschouwehk moment ener ken-eenheid, fungerende,
aanschouwelike eenheid, die uit het complex van prikkels welke bij het
ontstaan dezer eenheid stimuleerden, niet kan worden verklaard.
De woord-Gesiali. De optiese Gestalt, die wij tot voorbeeld
tarnen, mist één belangrijke eigenschap, die de woord-Gestalt wél heeft:
de kubus heeft geen „betekenisquot;. Men versta mij goed: het is bij velen
de zeer laakbare gewoonte geworden - Ogden amp; Richards kozen
er niet zonder reden de titel van hun werk om - de term betekenis
tot „Mädchen für allesquot; te maken. Natuurlik heeft de kubus-Gestalt
quot;betekenisquot;, maar niet de betekenis-functie die 'n woord-Gestalt heett;
de kubus-Gestak is ..zin-volquot;, d.w.z. zij is'in eenheid verbonden met de
kubus-gedachte, die zonder haar niet tot bestaan kon komen. Uoch.
«j kan nog op geheel andere wijze ..zin-volquot; worden; zij kan voor iets
anders ..gebruiktquot; worden. 24) We spreken b.v. af, dat zij „mooi weer
betekent: 'n balk laten we „stormquot; betekenen, en 'n kubusje, waarvan de
Vgl. Bradley, geciteerd bij Meyerson blz. 575: „La signification peut faire partie
du contenu primitif de Timage mentale, ou avoir été découverte ou même ajoutée par
quot;oe extension ultérieure.quot;
lengte der ribben de helft bedraagt van de lengte van de ribben der
mooi-weer-kubus, betekent „nietquot;. We plegen aan de „Gestaltenquot; e^®
„Setzungquot;, een „symbolisatie-actquot;, en we bedenken daarbij, dat het met
deze „Gestaltenquot; verenigde denken „secundairquot; (vgl. blz. 49) is: als we te
voren niet weten wat „mooi weerquot;, „stormquot; en „nietquot; is, valt er niets
te „betekenenquot;, niets op deze wijze te symboliseren. Nu trekken
we de lijnen van fig. 6, en we leggen daarin vast: dat 't geen mooi weer
Q | |||||||
E |
F |
c | |||||
a |
b | ||||||
B
Fig. 6
is maar storm, en we sturen 't aan mijnheer X, die van onze afspraak
weet, om hem te vertellen, dat we vanmiddag niet gaan zeilen. Heel de
„whimsicallyquot; gebruikte systematiese woorden van Gra//, springei*
gezond en wel als constante eenheidjes uit hun vraatzuchtige gebruiksquot;
graf. Zelfs de nasalering der voorafgaande klank, 't enige wat er va»
not overbleef blijkt nog zo verschrikkelik niet. 25) Al de verschijnselen
der uitwendige woordvorm als waarneembare vormelike aanschouwelik'
heid, waaraan in de waarneming een Gestalt beantwoordt, zijn uit dat
Gestalt-begrip verklaard : het assimileren van klanken : de zijde b c G'
van de kleine kubus, is gemeenschappelik aan de kubus en de balk; i®
de ruimte der kleine kubus is de nasalering, tans eigen aan het vocaal'
karakter van de voorafgaande klank, veraanschouwelikt in de ruimte der
kleine kubus binnen de grote kubus. 26) De klank-vorm kan op verschil'
lende hoogte en in verschillende timbres getransponeerd worden. Ook he'
kubus- en balk-karakter blijft bij dezelfde operaties bewaard; de woord'
vorm kan klanken verliezen of de klanken zelf kunnen tot op zekere
hoogte veranderen: de hoeken kunnen verdwijnen, de lijnen kunnen
Dat er meer gebruiksgewoonten bekend verondersteld moeten wordennbsp;^
combinaties die met deze figuur mogelik zijn te kunnen uitvoeren, is duidelik, doch doe
niets ter zake.nbsp;,
2®) Dat de nasalering de gehele voorafgaande klinker kenmerkt, doet haar als
kenmerk niet te niet; het is natuurlik onmogelik dit speciale klank-verschijnsel op
deze eenvoudige wijze in ruimte-figuren adaequaat uit te drukken.
woord-voorstelling en gestalt
worden gebroken of anderszins mishandeld (fig. 7) - ^ ^^
gaat noch de gebruikte woord-eenheid, noch haar Gestalt te met. de
betekenTs blijft denk-moment in het ken-geheel. dat zelf weer moment
p —H |
1 | ||
1 quot; 1 |
1 | ||
, ^ — |
Fig. 7
kan Zijn van een groter geheel, de Gestalt blijft aanschouwelik moment
quot;Wïrrebbtttnstantheid van het woord, wat betreft zijn aan-
schouwehk moment, op het Gestalt-verschigt;sel terujgevoerd.
Woord-voorstelling en Gestalt. De woord-Gestalt. dat werd
uitl?voora?gaande duLlik. vervuh de functie van wat -n gewoon^
de woordvooltemng noemt. Doch de woordvoorstellmg ^^^^^^^^^^
als voorafgaande motoriese determinant, noodzakelik geacht om de uit-
voering van de spreekhandeling te bepalen, ^och wat is een v o o -
stellings-determinant die we niet ervaren? En «iat »s een eit
waaraan niet valt te twijfelen: in het overgrote merendeel der gevallen
waarin we spreken, is er van een voorstellmgs-moment, dat ook
maar concomitanter de spreekhandeling zou bepalen geen «P^^^e «ee
deze Bummelquot; van voorstellingen, die m de studeerkamer voor het
spreken noodzakelik werd geacht, blijkt in de ervaring met te bestaa^
Er is bij het spreken, en evenmin bij het horen, f en fracas d images ^
In n taai-ervaring zijn we ons in zeer veel geval en überhaupt v^n geen
Woord-voorstellingen bewust. Delacroix heeft m zijn hoofdstuk ..Le
foncttrLnt psychologique dü langagequot; (blz 379 vlg.) de feiten
hieroXent onderzLht en ze tot grondslag van zn beschouwingen ge-
maak^ Het gebeurt, dat er aan n spraakhandeling voorstelhngs-mo-
menSn die op het taai-gebeuren betrokken zijn. voorafgaan, maar hi, kan
toch schrijven : ..Avant d'agir, il est rare qu'on s imagme en tram d agir,
ou même qu'on imagine ce qu'on va faire; et si on se 1 imagine, ce
n'est certes pas par images motrices.quot; (blz. 380)^ Het handelings-
complex de handeling zelf. wordt niet voor gesteld : ..Les perceptions
et les intentions déterminent directement l'exécution de 1 acte, sans 1 inter-
médiaire d'une image mentale de l'acte lui meme. (blz. 380) De toe-
vlucht tot het „onbewustequot; wordt hier door de schrijver niet gezocht ; het
is duidelik dat „iets onbewustsquot; wel 'n handeling kan begrenzen, en de
aard der actuering van latente ervarings-momenten mede kan bepalen,
maar het is volslagen onbegrijpehk, dat een latent ken-moment de
adaequate determinant zou kunnen zijn voor een bewuste handeling. Eo,
de spraakhandeling, zonder woordvoorstellings-momenten in ons
geval, is ons wel degelik bewust.
Toen van Ginneken, nu bijna dertig jaar geleden, uitvoerig de theorie
der woordvoorstelling behandelde (Principes blz. 1 vlg.). wees hij op
deze feiten niet; ook onder het hoofd „Le chemin de la représentation
d'une chose à l'image verbalequot; (blz. 47 vlg.). beperkt hij zich tot een
noot (blz. 49): „De beaucoup la plupart des hommes emploient la
première petite phrase automatique venue qui se présente à leur esprit.
Daarentegen komt in de paragrafen 27-36 het parallel verschijnsel bij
de zaak-voorstellingen wel ter sprake. De linguistiek is met haar voor-
stellings-begrip geen stap verder gekomen tot aan het ogenbhk van het
ontstaan der phonologie. Toen bleek, dat het voo r s t el 1 in g s-begrip
der linguistiek moeilikheden meebracht, die het phoneem-begrip ver-
duisterden. De bliksem-film van determinerende woord-voorstellingen,
die de uitvoering der spreekhandelingen zou moeten bepalen, dreigde
met de ontdekking van het phoneem, een super-bliksemfilm van phonemen
te worden. Welnu, als er nog iemand aan de juistheid van 't feit, dat
spreken en verstaan zonder woord-voorstellingen kan verlopen
mocht twijfelen, dan is het toch onredelik te veronderstellen dat hij zou
kunnen twijfelen aan 't feit, dat er van 'n p h o n e e m-voorstelling toch
zeker al heel zelden sprake is. Het feit van het ontbreken van woord-
voorstellingen. als praedeterminerende krachten der articulatie of als het
spreken of horen vergezellende momenten, in het grootste deel 27) van
alle taal-gebruik. is door de nieuwe psychologie zo sprekend vastgelegd-
dat het niet nodig is hier verder op in te gaan. 28) Het. in de linguistiek
gangbare, voor s tel lin g s-begrip is voor 'n verklaring der taai-feiten
onbruikbaar. En : deze moeilikheid kan ook voor de Gestalt geurgeerd
worden. De woord-Gestalt is volgens dat voorstellings-
begrip even onbegrijpelik. Als een voorstelling de uitvoering van een
We beweren dus niet, dat de act der taal-making geen voorstelling van het
spreekhandelings-c o m p 1 e X zou vereisen. Én making van het woord, én
ning van het spreken, veronderstellen woord-voorstellingen. Daarover nog m ne
volgende hoofdstuk.nbsp;cv i l n
28) Vgl. Dwelshauvers in zijn hoofdstuk „L'image mentalequot; (blz. 357 vlg.J
Meyerson in „Les imagesquot; (blz. 541 vlg.) De laatste geeft bovendien én histories en
systematies een samen-vatting van het voorstellings-vraagstuk.
spreekhandeling moet bepalen, dan is het, ook in het geval dat er dan
Wel sprake is van een of ander woordvoorstellings-moment, van n vaag
ervarings-gegeven, onbegrijpelik, hoe dät gegeven een bepaalde arti-
culatie kan te voorschijn roepen. En tenslotte: hoe zijn de facto over-
eenstemmende articulaties van een bepaald woord te verklaren in
de gevallen dat er respectievelik van geen, van 'n vage of van 'n volledige
Woord-voorstelling sprake is; en hoe verklaren we, met de Gestalt,
datzelfde verschijnsel ? De moeilikheid geldt opnieuw ook voor deze, en
de vraag blijkt even dringend als we haar stellen voor 'n hoorder die
Waarnemend, zonder woord-voorstellingen, hoort: hoe kan die man
'n woord herkennen ? Met het terugvoeren der woordvorm-verschijnselen
op de „Gestaltquot; hebben wij de verschijnselen aan het woord, wat betreft
hun aanschouwelikheid, op één lijn gebracht met andere overbekende
verschijnselen, en zo negatief een afdoend werk verricht, door te
bewijzen, dat de moeilikheden tegen het woord gemaakt, op een onvol-
doende analyse der feiten berusten; we hebben daarin de woordvorm-
verschijnselen op één lijn gebracht met ervarings-gegevens waaraan
niemand twijfelt, doch wij lieten die ervarings-gegevens, en met name
dat ervarings-gegeven voor zover het ons aangaat: de wwrd-Gestalt
zelf, onverklaard. Men zegt misschien: dat is psychologie. Dat is geen
Psychologie, al zullen we verschillende leenwaarheden uit de psycho-
logie te gebruiken hebben. Onze moeilikheid is alleen linguisties op te
lossen, d.w.z. in functie van de taalverschijnselen, met als leidinggevend
Princiep: het verantwoorde taai-gebeuren.
We zeiden reeds : met de opkomst der phonologie kwam dit vraagstuk
als niet langer te negeren naar voren; in de beschouwingen der phono-
logen hggen gegevens van waaruit de hnguistiek in dezen verder kan
Werken. Ons volgende hoofdstuk zal bij hun onderzoekingen aansluiten.
We zijn verder gekomen in onze bepaling van het woord als ervarings-
moment ; het „op de wijze der taal gevormd zijnquot; krijgt 'n nadere preci-
sering. We kunnen over het aanschouwelike moment iets meer zeggen en
formuleren: het woord is het, op de wijze der taal gevormde, aan-
schouwelik-onaanschouwelike gebruiksteken, waarvan de aanschouwelik-
heid een Gestalt uitmaakt. Deze Gestah maakt in de realisatie van dit
gebruiksteken de typiese momenten der waarneembare aanschouwelik-
heid. van de geluid-stroom, bepaalbaar, terwijl de Gestalt zelf alleen in
functie van het onaanschouwelike moment van dit teken te begrijpen is.
VIJFDE HOOFDSTUK
De woord-Gestalt als aanschouwelikheid
Samenstelling van het hoofdstuk. Dit hoofdstuk moet ons
hcht verschaffen over de woord-Gestak. Ten opzichte van het vigerende
hnguistiese begrips-apparaat betekent dit, dat we ons rekenschap hebben
te geven van het begrip: woord-voorstelhng. We sluiten daarbij aan
op de linguistiese onderzoekingen waarin dat vraagstuk aan de orde is,
op de onderzoekingen der phonologie. De paragraaf „Het phoneemquot;
ontwikkelt kort het phoneem-begrip als ervarings-constante tegenover
zijn veranderlike realisaties. Men kan de phonologie het verwijt maken,
dat zij zich tot nog toe niet geheel rekenschap gaf van haar uitgangs-
punt: wat neemt de taal-gebruiker waar, klanken of phonemen? De
vraag is essentiëel. Wordt zij onjuist beantwoord dan gaat de taalkunde
ook hier weer in psychologie op. Men kan hoogstens zeggen, dat de
verschillende phonologiese opvattingen, op dit punt vergeleken, zeer on-
duidelik zijn. In „Klank of phoneem ?quot; tonen we aan dat we met klank-
waarneming te maken hebben en dat derhalve het phoneem noodzakelik
op het vormelik typiese betrokken is, dat het 'n eenheid legt tussen het
waarneembare en de waarneming. De paragraaf „Herkenningselementenquot;
is niets anders dan een uitbreiding van dit pas-gewonnen inzicht: i n
de phonemen kennen wij op aanschouwelike wijze de klank; we
kennen in woord-gebruik dus geen phonemen, doch wij kennen in
phonemen; we wapenen ons zo tegen metaphysieke ontsporingen of
tegen het verwijt van „platoniseren met 'n achterstand van twintig
eeuwen.quot; Dat het eerste juiste inzicht in de aard van het klank-karakter
der taal al aanstonds in 'n ontsporing eindigde, waarvan zich de gevolgen
nog steeds in de linguistiek doen gevoelen, tonen we aan in, „Gestalt
en phoneem als positieve groothedenquot;. Het phoneem is wel degelik een
positief aanschouwelik ervarings-moment en niet enkel een gekend
onderscheid. Al voortgaande blijkt ons steeds duideliker, dat de
linguistiek met haar gebruikelik voorstellingsbegrip, de vragen die zich
voordoen niet zal oplossen. Dan komt in „Voorstelhngquot; Witold
Doroszewski aan het woord, die zijn moeilikheden met klem en uiterst
scherp stelde. Phonologiese onderzoekingen die z ïj n voorstellings-begrip
accenteren plaatst hij voor onoplosbare problemen.
OrverschiL wijze is tegen deze moeilikheden stelhng genomen
M^fzochrde oplossing in de onaanschouwehM ^^^^^
woord-eenheid, en daar hgt zij ook. Doch ^ ƒ
grote verdienste hier licht te hebben gebracht, door het P^^^'^P
abslcti^Trelevantie in te voeren. Wij kunnen nu
mineren als n relevant moment der kennende
ßüWers woorden waren nog niet koud. of de linguïsten. ^09nbsp;onder
de ban vT'n psychologisties voor-oordeel, legden een scheidmg tussen
klank en phone^ alsof'het phoneem zichzelf zou ^un-n ver«
zonder te worden beschouwd in zn essentiele be rekking tot de klank
CbehLdelen dit in „Phonologie en Phoneticaquot;. De daaropvolgende
Zaqraaf pLneem en woord-Gestaltquot; determineert het phoneem als
Trdevant moment der woord-Gestalt. dat alleen bepaal-baar is als onder-
sch iZgnbsp;stuiten op het
stak als aanschouwehk moment fungeert op 9rond va^ z n kenm^Jen^
geheel-verschijning. Een Seheel-verschijning vero^
teiten. komplex-kwahteiten zeggen we hier. De studie is nognbsp;J
gevorderd om daarover meer te kunnen beweren dan dat deze komplex
Wal tXn de phonemen veronderstellen. Dit sluit aan op onzeje
schouwingen der melodie in het vorige hoofdstuk. B nnen bepaaMe
grenzen ziin de Gestalt-momenten veranderlik, zonder dat de ken
merkende ^eheel-verschijni^ te loor gaat. Waar hggen die grenzen
We zullen dat experimenteel hebben uit te maken. ^ Verklaarden wi,
de Gestalt als ervarings-moment? Neen. Verklaarden wi, hoe de
äsäfuLSnerL kan zoals zij doet? Neen. Wij maken in de volgende
Paraaraaf met een poging tot verklaring n aanvang : ..Historica geeft
SrT t ko^ï Te^vooUlings-begrip dat wij zullen -eten co^igere.
..De woord-voorstelling moment van woord-beschouwing P^^^
noodzakelikheid, te onderscheiden tussen waarnemmgs-beeld.nbsp;9
en omdachte aanschouwelikheid. Welnu, in taalgebruik ^ d^^^^^
Gestak nook voorstelling, doch akijd «-dach^
is evenmin waarnemings-beeld zonder meer, al berust haar actuermg bi,
de hoorder wel degelik op n waarneming der typiese jel^de^^^
drie verschillende verschijnings-wijzen fungeert
op dezelfde wijze tegenover de betekenis, waarvan zi) het aanschouwelik
wij spreken van kennende aanschouwelitóeid bedoelen wij enkel aan te
aevL dTwl- Ie aLschouwelike ervaringsmomenten dan beschouwen als acti»
^izen van het kennend individu; spreken wenbsp;gekende aanschouwelikheid dan
beschouwen we het volslagen identieke verschijnsel m zijn betrekking tot het
-ocr page 200-diakritiese moment uitmaakt. En niet alleen dat zij op dezelfde wijze
fungeert, zij vertoont ook in haar drie verschijnings-wijzen dezelfde
structuur. Deze structuur, die op productie berust, bestuderen wij in
„Synergie en Gestaltquot;, waarin we aantonen dat het woord een biezondere
blijvende synthese van onderscheiden menselike activiteitswijzen uit-
maakt ; het deel dezer synthese dat aan de onaanschouwelikheid ge-
opponeerd is noemen wij de synergie, waarvan de Gestalt het ken-aspect
uitmaakt. Die synergie is een sensories-motories coöperatie-geheel, dat
onder het primaat van een denk-act in de woord-eenheid wordt gecon-
stitueerd als blijvend organies-psychies geheel, moment van het grotere
handelings-geheel: woord. „De eenheid der activiteitswijzenquot; in dit
handelingsgeheel geeft 'n verklaring hoe 't mogelik is, dat de eenheid
in stand blijft ondanks de veranderlikheid der Gestalt-momenten. De
functie van de Gestalt als geheel in deze grotere eenheid, verklaart op
haar beurt de disjunctieve relevantheid der phonemen. De Gestalt blijkt
een ervaringsmoment te zijn, waarvan Meyerson zegt dat het „a mi-route
de la penséequot; is. De Gestalt. in eenheid verbonden met de organiese
momenten der synergie, maakt het begrijpelik hoe 'n aanschouwelik ken-
moment schijnbaar inadaequaat gerealiseerd kan worden; dé grote
moeilikheid van Doroszewski tegen het phoneem is daarmee opgelost;
de eenheid der organiese momenten en der aanschouwelike en onaan-
schouwelike ken-momenten van het woord, verklaren tenslotte de mogehk-
heid van absolute gelijktijdigheid van beweging en denken; zij elimineert
de noodzakelikheid der p r a e-determinerende aanschouwehkheid.
In de volgende paragrafen komen we op deze summier gegeven op-
lossingen terug om ze aan het taal-gebeuren als zodanig te demonstreren.
„Het phoneem disjunctief relevantquot; werkt op die wijze, het verschijnsel
in de titel genoemd uit. De paragraaf „Prae en post?quot; omvat de studie
der tijds-verhoudingen tussen denken, Gestalt en beweging, in het licht
der blijvende handelings-eenheid. We ontwikkelen daarin uitvoerig het-
geen we op het slot der paragraaf „De eenheid der activiteitswijzenquot; als
'n gevolg van dit feit aanwezen. „De veranderhkheid der articulatiequot;
tenslotte behandelt de gevallen die de facto in het taal-gebruik een ver-
klaring vragen: de synergie is 'n geheel, hoe is 't mogelik dat zij
slechts gedeeltehk reageert? Omdat zij geen zuiver ..mechaniesquot; rea-
gerend geheel is. Ook de invloed van het feit. dat de woordvorm, door
opeenvolging van spreekbewegingen, in de tijd gerealiseerd moet worden,
wordt behandeld. Als we sluiten, kunnen we over het woord aan-
merkelik meer zeggen dan de subsumptie van de woord-aanschouwelik-
heid onder het Gestalt-begrip, in den aanvang misschien kon doen ver-
moeden.
stof — de doorslag gegeven.nbsp;, ogeük
Als ergens, dan doet zich hier de antmomie jr. hoe -nbsp;^
dat -n ervarings-consta^e n Maten we zegge^of nnbsp;^^^^^^^^^^
Wijze 9-eahseerd wordtj En dat n ^^ ^^^^^^ ^^ ^^^ ^^^^
constantenbsp;opnbsp;verschillendenbsp;wijzegnbsp;^^^nbsp;^^^^^nbsp;^
punt geweest van de phonologie. 2) We kunnennbsp;^^^^
k-ie-r als 't ware vooruit voelennbsp;quot; dfrv;n d-o-m. en
zonder moeite de o van t-^ horen wegdofjenm de ^ ^^^ ^^
toch ervaren wij in taalgebruik die k s en ^^ «nbsp;^^ ^^ ^^ ,
Zijn de nederlandse voorbeelden nog maar k^de P ^^^^^^nbsp;De
lijken met wat er in andere talen ^^l^TiéTende realisaties in de
ervarings-constante dienbsp;.Jnbsp;gelijk bekend, p/ioneem
articulatie.enconsequentermhe geluid staat IS. ge , te
gedoopt. En om nog eenmaal n --^eken^nbsp;bezeichnet.
Citeren : ..Das adhygische Phonem das N. Jakovlev dunbsp;^^^^
hat nach Palatalen dennbsp;den eines ü.
vor gerundeten Velaren dennbsp;42) Dat wil zeggen,
nach Dentalen den eines Vnbsp;^dent/ek blijven in hun
dat voor 'n spreker van het adhygtes 1.nbsp;. y ^^^^^^^^
verschillend gebruik, zoals voor de onbsp;^^^^ de andere, niet zou
lik n^^et. dat eennbsp;9jan fe ene^k^^^^^^^^^nbsp;^ ^^^^^ ^^^^
Worden opgemerkt, maar wei. oat
Sapir die. nadat hij reeds in zijn quot;L^'^S^^aequot; ^^^^^^^
had^op Lt onmisLbare feit van ^^ bestak jannbsp;jnbsp;„f
..Sound Patterns in Language in ^^° 9 uag e. journ^nbsp;phonetic patternquot; aan
America. Vol. I, Chicago 1925 blz. 37 vIQ- ^^^nbsp;^^ Äkelle. Dit artikel
de variaties in de phonetiese realisatie van d P™nbsp;,„iver aan de
is voor de phoneem-theorie fundamenteel; zi, verifieert zich
observatie der taai-gedragingen ontwikkeld.nbsp;Interessant sind die Bei-
Vgl. nog D. Cyzevskyj. Phonologie imdnbsp;^^^
spiele der sprachlichen Variationen eines P^on^^;nbsp;zwischen stimmhaften und
anführen: In der Ainu-Sprache gibt esnbsp;„der „kodanquot; ausgesprochen
stimndosen Dentalen, so dass z.B. einnbsp;quot;^°r.=taliedern dieser Sprachgemein-
nid oder bim zu je einem Phonem gehören. (Travaux IV lö,
-ocr page 202-vanging niet in een ander woord wordt veranderd, evenmin als 'n met
ol gearticuleerd dom, 'n ander woord 2ou worden dan het met o2 ge-
articuleerde. De gewone mens zou opmerken: wat spreekt die man
raar. 4) Of we de ervaringconstante nu zó of anders verklaren, het feit
is er.
Doch wat ervaren we als constant? Het zal toch wel nodig zijn. eerst
dit uitgangspunt zuiver te stellen, voor we verder kunnen. Sapir zelfs,
de bij uitstek heldere en scherpzinnige, is hierover vaag. Hij schrijft :
„dans la parole, seule l'observation attentive peut abstraire les positions
phonetiques exactes et cela souvent au dépens de nos intuitions
phonétiques exactes, phonémiques devrions-nous dire. Dans le monde
physique, le sujet parlant et l'auditeur peu instruits émettent des sons
et les perçoivent, mais ce qu'eux-mêmes sentent lorsqu'ils parlent ou
entendent, ce sont des phonèmes.quot; (curs. v.d. schr.) 5) En op de volgende
pagina lezen we : ..le sujet parlant peu instruit n'entend pas des éléments
phonétiques, mais des phonèmes.quot; Dat is percevoir, sentir en entendre
door elkaar. En deze begrippen verschillen! Neemt de taal-gebruiker
„sonsquot; waar? We herinneren ons uit het vorige hoofdstuk dat hij
weliswaar geluiden waarneemt, doch dat hij in die waarneming gericht
IS op wat er aan die geluiden typies is. Hoort hij phonemen? Het
wil ons voorkomen dat dit een lapsus calami is. een uitgegleden pen in
de Ijver van de vaart naar het nieuw-ontdekte : hij hoort, als taalge-
bruiker, typiese geluiden ; als taalbeschouwer-phoneticus eventueel : ook
^^ geluiden of bepaalde vormdike geluidsgehelen. En dat
..phonemenquot;: zij zijn ervarings-
Phoneem? Laten we deze vraag voorlopig rusten,
trachten we alleen ons uitgangspunt eens en voor al zuiver te krijgen.
Voor- en tegenstanders van het phoneem-begrip. Doroszervskie) zowel
als rr^o^J) verstaan onder „klankquot;: een waarnemings-
moment dat afhankelik is van de stimulerende geluidsgolven; onder
„klank derhalve verstaan zij een ervarings-moment. Dit is een a-
inguisties standpunt dat zich aan beiden wreekt: in het
taalgeb^ nemen wi, klanken waar, d.w.z. plaatsen wij klanken als
in 'tH^Xo? Td,!'nbsp;direct aan. Daniel Jones
m ..ge theory O Phonemes and its importance in Practical Linguistics.quot; (Proceedings
begin gemaaktnbsp;distincties: phoneme, variphone en diaphone, hiermee al n
e) wftold'n^ réalité psychologique des phonèmes. Journal blz. 248.
Tnbsp;Autour du phonème. Travaux IV blz. 64.
'nbsp;La phonologie actuelle. Journal blz. 229 noot 3.
-ocr page 203-'n verschijnsel buiten ons en. hoe we dit nu ook straks zullen willen
Verklaren, het is een volslagen psychologisme. klanken tot ervarings-
moment te verklaren: in de ervaring projecteren we de zo straks
bedoelde k's b u i t e n o n s ; en al is het volkomen juist, dat het b e g r i p
klank een essentiële betrekking insluit tot de waarneming, tot het
psychiese, dan is het niet minder juist, dat de klank zich aan ons als
Van ons gescheiden openbaart. Voor- en tegenstanders van het
phoneem waren beiden nog bevangen in psychologisme, zij lieten na.
een juiste phaenomenologie van hun uitgangsverschijnsel te leveren.
Als moment van het taal-gebeuren derhalve, voor zover dat zich af-
speelt in de psyche der taai-gebruikers, bestaan er geen „klanken
(wel bestaan er in taai-beschouwing klank-voorstellingen
eventueel); er bestaan als taai-moment alleen phonemen.
Doroszewski nu meent, dat 't tot verwarring moet leiden, boven de
..klankquot; als „psychiesquot; aequivalent van de luchttrillingen, weer, zoals
Baudouin de Courtenay deed - en de phonologen doen - een „eqm-
^alent psychique du sonquot; aan te nemen; en daarin heeft hij gelijk.
Trubetzkoy bewandelt gevaarlike wegen als hij schrijft: „Ainsi, bien que
l'impression acoustique immédiate et la représentation ou 1 image acousti-
que soient toutes deux des phénomènes psychiques, elles n en sont pas
moins des phénomènes essentiellement différents.quot; (l.c.) Hij geraakt op
deze wijze volslagen buiten de kwestie, want er is in de geluidswaar-
Qeming bij taalgebruik geen gewaarwording („impressionquot;) die
ervarings-moment daarvan zou uitmaken, om vervolgens in 'n
••imagequot; nóg eens te worden ervaren. Doroszewski heeft gelijk, dat er in
de ervaring geen doublure van een waargenomen taai-klank bestaat, die
dan phoneem zou zijn ; de waargenomen taai-klank is zelf phoneem.
M.a.w. in de taai-ervaring is de waargenomen klank tot phoneem „ge-
staltetquot;. Het verschijnsel „klankquot; in de betekenis van : psychies aequi-
valent van luchttrillingen, bestaat als moment van 'n taai-ervaring, niet.
ïn een taai-ervaring nemen we in een phoneem bepaalde geluids-
«lomenten als typies waar, en op dié geluids-momenten zijn we in de
taai-ervaring, zover deze waarneming is, gericht. Die typiese geluids-
niomenten nu, noemen we de klanken. Ook het phoneem derhalve
nemen we niet waar, doch in het phoneem. in een bepaalde
Psychiese aanschouwehkheid. kennen we het geluid, en m zoverre is
bet phoneem als onderscheiding in onze ervaring aanwezig. Dat dit
Phoneem „waargenomen klankquot; is, ervaren we niet, daartoe con-
cluderen we uit een analyse der taai-ervaring. De gewaarwording „ge-
luidquot; derhalve, is van 'n taai-ervaring geen moment. De gewaarwording
-geluidquot; kan alleen moment zijn van een ervaring die we taal-
beschouwing noemden. Doroszewski meent ten onrechte, dat de er-
varmg uit „gewaarwordingenquot; wordt ..opgebouwdquot;, terwijl integendeel
uit de ervaring ..gewaarwordingenquot; kunnen worden geanalyseerd ..Ge-
waarwordmg is geen ervaring s-moment dat deel uitmaakt van e 1 k e
y •
Het is niets verwonderliks. dat een prikkel-complex, het stimulerende
geluid m ons geval, met als complex tot bewustzijn komt; ook de oude
psychophysiek wist dit; doch zij overzag het verschijnsel p akties o^dat
zi, voortdurend experimenteerde met ervaringen die we prTkel-
nSmen H'f . quot;«—o^dings-beschou^g^nquot; zo^Lquot; moeten
n^wh T u f'nbsp;psychophysiek. die Doroszewski als ..dequot;
kfank r hnbsp;g-ot gelijk, dat wij g^n
..klank , doch ..phonemen als ervarings-moment in taal-gebruik beleven
maar hij gaf op Doroszewski's moeilikheid geen antwoord
Het spraakgebruik heeft een gelukkige zet gedaan, door met klank,
als het over taal handelt, het waarneembare geluid te bedoelen Wü
wijken van dat spraakgebruik niet af, en verstaan onder klank wat
Irubetzkoy noemt les facteurs matériels des sons de la parole humaine:
... les vibrations de l'air qui leur correspondent.quot; (Journal, blz. 231)
Welnu, aan het phoneem - dat zagen we - beantwoorden de facto
quot;ek voordo^:; Dnbsp;--«emin, voor de taalgebruiker, zich als iden-
v^STn w; t ^nbsp;taal-kunde bestudeerde deze verschijnselen
dZ ZZ ^nbsp;^nbsp;^^'^dacht trokken : ..Scerba glaubt,
dass d^se Variabihtat in der konkreten Verwirklichung der PhoneL für
das Phonem wesentlich ist. Das Phonem ist seiner Meinung nacrdÏÏ
ÄÄ - -
Stellingen die er . als voorstel ingquot; niet zijn! „Die Lautvor^telkngl
die Phoneme smd nach der Lehre der ..psychologischen Schulequot; kdne
wirklich gegebenen Vorstellungen. Scerba gibt zu'dass r^orr^L^le.
und o r. P quot; Bewusstsein die Lautvorstellungen in klarer
und gegliederter Form gar nicht vorhanden sind. Sie sollen erst ..zum
Scerba geciteerd bij Cyzevskyj blz. 17.
en qee? een'quot;,^^nbsp;T '''nbsp;phonologen met dit begrip.
Tnbsp;«Ii« hier niet verder zullen behandelen, ofschoon zij
enkele zeer goede momenten bevat. Een volledige verklaring biedt zij niet.
-ocr page 205-Bewusstsein gebracht werden.quot; (Cyzevskyj blz. 9) En. dit alles geldt
gelijkerwijze voor het woord: ..Bei Menschen, die eine Sprache voll-
kommen beherrschen, können die Vorstellungen des [Wort]-Sinnes mit
irgendeiner Lautvorstellung eines Wortes, mit einem lautlichen Wort-
typus verbunden werden, welchem verschiedene Aussprachen ent-
sprechen wobei die Amplitude der Variationen zuweilen sehr gross sein
kann.quot; {Scerba bij Cyzevskyj blz. 17) Voegen we daarbij dat die:
..irgendeine Lautvorstellung eines Wortesquot;, gewoonlik niet alleen met
helder en geleed, maar zelfs helemaal niet aanwezig is, dan staan we
Weer voor de vraag : is de kennende aanschouwelikheid, woord-Gesta t,
Phoneem of wat dan ook. in het taai-gebruik wel een voorstel-
ling?nbsp;j
We stellen de beantwoording van deze vraag nog maar steeds uit,
en zullen haar nog enige paragrafen lang moeten uitstellen, want de
vraag blijkt steeds meer aspecten te vertonen. Vatten wij nog n ogenbhk
samen wat deze paragraaf ons aan inzicht bracht: het aanschouwehk
moment in taai-gebruik, dat ons de betreffende klanken doet kennen,
het phoneem. is ervarings-moment; d.w.z. we merken het phoneem
als onderscheiding waarin we een bepaalde aanschouwelikheid kennen;
het stek zich als geleding in een groter geheel waarin het functio-
neert- het phoneem derhalve is niet het aanschouwehk gekende,
het is het aanschouwelik kennende, dat zich in het gebruik
alleen als betrokken op het typiese geluid, op het aanschouwelik ken-
bare openbaart. Het vormelik typiese derhalve, dat we in het phoneem
aanschouwelik kennen, is voor het phoneem essentieel.
Herkenningselementen. Het verwijt dat Langeveld de nedej;.- ^
landse grammatica terecht maakt: de probleem-armoede, kan de phono-
logie bezwaarlik worden verweten. Prof. de Groot brengt op de voor-
afgaande beschouwingen nog 'n correctie aan: zijn het phoneem en de
Woord-Gestalt wel voldoende getypeerd als ken-moment, zijn het geen
herkennings-momenten? En inderdaad, het zijn h e rkenmngs-mo-
menten. Zij delen in het gebruiks-karakter dat geheel de taal eigen is,
2ij zijn afhankehk van het gebruik der gemeenschap; zij moeten worden
..gemaaktquot; aan aanschouwelike ervarings-momenten die m het gebruik
der gemeenschap functioneel zijn. In phoneem en woord-Gestalt tunctio-
neert de gekende aanschouwelikheid der klank als mede-constituent van
de teken-eenheid; doch opdat de klanken, in de Gestak gekend, kunnen
functioneren, moeten zij her-kend zijn, d.w.z. moet er aan haar onder-
scheiden zijn wat functioneel typies is. De Groot rekent zo de
Phonemen en de woord-Gestalt tot de herkennings-elementen, respec-
tievelik niet-betekenis-dragende of symbool-kenmerken, betekenis-
dragende of symbolen, lo) Doch — en dit scherp gesteld te hebben is nog
steeds de grote verdienste van Doroszewski s oppositie — er moet iets
„herkendquot; worden. En wat herkennen we ? Het is uit het voorafgaande
duidehk: geen phonemen. geen woord-Gestaken. We zijn in taalgebruik
niet op een of andere wijze betrokken op phonemen of woord-Gestalten,
doch in phonemen, in woord-Gestalten, als momenten der ervarings-
eenheid woord, herkennen we de typiese momenten van de geluids-
stroom. Doroszewski zou 't recht krijgen om de Groots pogingen, om
de eigenschappen van phonemen aan kenmerken van het klinker-qe-
luid {N.T. XXV blz. 233. 234; Travaux IV blz. 140-147) te demon-
streren, tot ongerijmdheid te verklaren, als we phonemen of woord-
Gestalten zouden „herkennenquot; en niet geluiden (en) of eventueel
articulatie-bewegingen. De Groot zegt: „Für die phonologische Funktion
der Klangelemente kommt es darauf an, dass sie wiedererkennbar sind
und nötigenfalls voneinander unterschieden werden können. Das Wesent-
liche ist aber die Wiedererkennbarkeit, weil Unterscheidung ohne
Wiedererkennung für die Sprache keinen Wert hat.quot; (Travaux IV
blz. 116) Doch, die „Wiedererkennbarkeitquot; is 'n eigenschap van de
momenten van de klankstroom die functioneel niet onderscheiden
zijn. In het phoneem. in de woord-Gestalt. worden aan de gekende vorm de
typiese momenten o n d e r s c h e i d e n, en wel uitdrukkelik onderscheiden
van andere momenten van diezelfde vorm, van diezelfde geluidstroom.
Het poneren dezer onderscheidingen geschiedt in de woordmaking,
waarin nu eo ipso de typiese momenten van de vorm herkenbaar
gemaakt zijn in functie van de blijvende woord-eenheid. Gebruik van
quot;^^xjnbsp;her-kennen van de typiese geluidsmomenten.
„Wiedererkennbarkeitquot; veronderstelt dus onderscheiding, al is het vol-
komen juist dat onderscheiding zonder herkenbaarheid voor de taal geen
nut heeft, doch de h e r-kenning is 'n aspect van taal-g e b r u i k.
De moeilikheid hier de distincties zuiver te treffen, heeft twee oor-
zaken: lt;le gangbare linguistiek vertoont nog bijna altijd psychologistiese
neigingen ;Ven dan wordt vergeten, dat we in communicatief taal-gebruik
altijd te maken hebben met waarnemings-verschijnselen die van de denk-
ervaring, die het taal-gebruik uitmaakt, moment zijn. En in die waar-
nemings-momenten stellen wij het waargenomene buiten ons. Van
moderne taal-philosophie als die van Pos ten onzent, kan de linguistiek
A. w. de Groot De wetten der Phonologie en hun betekenis voor de studie
van het Nederlands. Nieuwe Taalgids XXV blz. 228 ; Phonologie und Phonetik als
Funktionswissenschaften. Travaux IV blz. 116 en 124; Zum phonologischen System
des Nordniederländischen. Donum Natalicium Schrijnen. Nijmegen-Utrecht 1929,
blz. 549.
nog steeds een juiste phaenomenologie leren?-Een tweede oorzaak
gelegen in het door Bühler zeer duidelik
typologie en statistiek van het geluidsmateriaal.nbsp;f
taal-ervarinq te veronderstellen, zonder m.a.w. mt te gaan van de
phonorgieselerschijnselen. zich niet dekt met ^et Phonolog.es ^pe aan
de klank onderscheiden, met die momenten dus. die m de ervarmg als
^'Ïi? ÏS TrÄ blijkt dat de definitie die c/e Groo. in de
..Supplementsquot; (Travaux IV blz. 311) van een phonem geeft.
..kürzestes, selbständig wiedererkennbares (curs. v.
mal zu dessen Merkmalen ein (mehr oder weniger) bestimmtes Timbre
gehört misschien beter zou kunnen luiden :..kürzestes selbständig wieder-
Lkennen^es etc....quot; De term „wiedererkennbaresquot; evert gevaar op. dat
de ezer t phoneem weer tot ..klankquot; maakt. De klank - herkenbaar,
het phoneem is het kenmerkende -or^moment. w^^^^^^^
kend wordt. Bühler formuleert dan ooknbsp;: ..D e Phonerne s^^^ d e
natürlichen „Malequot; (Kennzeichen), woran imnbsp;^^^^^^
semantisch entscheidenden Einheiten dieses
einander gehalten werden.quot; (Axiomatik blz 32 33) En. de .^emanüsc^
entscheidenden Einheiten dieses Lautstromsquot; zijn de klankmomenten, die
GememZ^^v-^^la-rt en waarvan hij het type bij observatie vastlegde
Slecht geringe momenten vaak in de klankstroom zi,n typies : het
g oots e deel van de klank-vorm is a-typies. én door combmatonese
Soetn én door semantiese irrelevante invloeden als leeftijd of stem-
timbre, of situatie-invloeden als afstand storende bijgelmden. onge-
schikte middenstof (telephoon). i^) Taal-Gestah zonder -rm - ^^
aan onderscheiden vorm-typiek. is echter °quot;begri,pehk En. dit te b^^^^
denken is een voortreffelik antidotum tegen quot;^^taphy^ir AlT tS
Gesloli en phoneem als posiheve grootheden. Al s taal
een denk-verschijnsel. toch veronderstelt zij ^^^^^
denken, zij veronderstelt ook een positieve
en de taal blijft alleen bruikbaar, zolang er aan die
functioneel typiese momenten zijn. Zowel de Gestalt als de vorm v^^^^
onderstellen bepaalde aanschouwelike momenten, die weliswaar per
se in oppositie tot andere aanschouwelike momenten staan die m de
taal gebruikt worden, doch wier functie wel degelik afhangt van hun
eigen vorm. De Saussure had aan de linguistiek menig kwaad tiur
bespaard, ais hij dat was blijven bedenken. Al is zi,n grondbegmsel, dat
Vgl Kad Bühler. Phonetik und Phonologie. Travaux IV blz. 32-36.
Vglquot;, nog Bühler. Travaux IV blz. 30 noot 4.
een bepaald phoneem zijn functie vervult op grond van een systematiese
ordening, 12*) volmaakt juist, dan is het toch onjuist te zeggen, zoals
de Saussure doet, dat de phoneem-functie alléén in het herkennen van
de verschillen tussen de „klank-voorstellingenquot; bestaat. Op deze
wijze heeft hij de grondslag onder zijn systeem weggeschoven, want
rust de phoneem-functie op geen, op welke wijze dan ook, constante
positieve aanschouwelikheid, dan valt ook de woord-Gestalt, en daarmee
het aanschouwelike moment van het signe en consequenter het gehele
stgne als taai-moment, en blijft alleen het onaanschouwelike over
De Saussure leert : „Le signifiant linguistique,.... dans son essence,
nest aucunement phonique, il est incorporel, constitué, non par sa
substance matérielle, mais uniquement (curs. v. d. sehr.) par les diffé-
rences qui séparent son image acoustique de toutes les autres.quot; (blz. 164)
En verder : „Tout ce qui précède revient à dire que dans la langue il
ny a que des différences. Bien plus une différence suppose en général
des termes positifs entre lesquels elle s'établit; mais dans la langue il
n'y a que des différences sans termes positifs____Mais dire que tout
est négatif dans la langue, cela n'est vrai que du signifié (de betekenis)
et du signifiant (de Gestalt) pris séparément; dès que l'on considère
le signe dans sa totalité, on se trouve en présence d'une chose positive
dans son ordre.quot; (blz. 166) De „betekenisquot; en de Gestah beschouwd
„séparément , d.w.z. zonder een wezens-betrekking op elkander, zijn
geen taai-moment meer, geen woord-Gestalt en geen betekenis ; en in
die betrekking zijn beiden „positiefquot; of .... zij zijn als taaimoment
niet. Karcevskij constateert terecht dat de Saussure s princiep tot het
absurde leidt. i3) En het is even absurd, taal in denken als taal in klank
te laten opgaan.
Steeds verder dringen we in het probleem der woord-aanschouwelik-
heden door, en wij leerden ze kennen als positieve aanschouwelike groot-
heden, waarin wij de klanken aanschouwehk kennend onderscheiden en
optreden als gebruiks-momenten, diezelfde klank
f „Sprachtheoriequot; wordt het phoneem-systeem tans vergeleken met Mk-
toren : „Man muss solche Systeme als Detektoren eingesetzt denken, sonst werden
/deichen im Weltgeschehen nicht manifest, (blz. 273)
Wnbsp;asymétrique du signe 1 i n g u i s t i q u e. Travaux I
■ quot;nbsp;heu commun daffirmer que les valeurs linguistiques
n existent quen vertu de leur opposition entre elles. Sous cette forme cette idée conduit
a une absurdité: un, arbre est un arbre parce qu'il n'est ni maison, ni cheval, ni rivière...
L opposition pure et simple conduit nécessairement à un chaos et ne peut servir dc
base a un système. La vraie différenciation suppose une ressemblance et une différence
simultanées. Les faits pensés forment des séries fondées sur un élément commun et
ne s opposent qu'à l'intérieur de ces séries...quot;
herkennen. Maar steeds strakker draait zich ook de schroef aan. die
ons voorstellings-begrip klemt: wat moeten positieve aanschouwehke
grootheden die verschillend zouden kunnen gerealiseerd worden, die
zouden kunnen veranderen of wegvallen, of zelfs in het geheel geen
ervarings-moment schijnen uit te maken? Doroszewski had waarhk enige
Voortreffehke pijlen op zijn boog.
Voorstelling? Op het Internationale Congres voor Phonetiese
Wetenschappen te Amsterdam, sprak prof. Witold Doroszewski de
Volgende, begrijpelikerwijze een geanimeerd debat inleidende, woorden :
..Tout élément réel du langage doit être perceptible par les sens. Les
caractères physiologiques et acoustiques d'un son constituent l'essence
même de ce son. ^lé sans quoi il ne serait plus identique à lui-même.
Paire abstraction des qualités audibles d'un son. considérer comme
éléments essentiels du langage des ..représentationsquot;, des „intentions .
des „idéesquot; de sons, c'est entrer de plain pied dans le domaine du mythe
et c'est ..platoniserquot; avec vingt-quatre siècles de retard.nbsp;bn de
Situatie was niet geheel vrij van humoristiese momenten toen, m de
onmiddellik aansluitende voordracht. Prof. Pos tekst de volgende
^Voorden bevatte: „Mais, a-t-on objecté, ces éléments dont la phono-
logie fait cas, ne sont que des constructions ou des abstractions. Nouveau
malentendu: ils le sont si peu qu'il importe de souhgner que ce sont
des faits d'expérience, qui se manifestent dans la réalité où nous vivons
et qui sont expérimentales à plus juste titre que les prétendus sons
objectivement perçus, lesquels personne ne perçoit à moins de se décider
à devenir phonéticien.quot; (Proceedings, blz. 137.) Bedriegt m'n geheugen
mij niet. dan formuleerde Doroszewski in het debat nog eens scherper,
^at hij 'in zijn voordracht reeds gezegd had. met de woorden : „Ce qui
caractérise un p français, anglais, polonais, ce qui le distingue des autres
P. c'est la façon dont le p donné est réalisé. Et la réalisation du son
ressortit entièrement au domaine de l'expérience.quot; ) In dat debat nl.
®am hij veronderstellenderwijze een ogenblik de positie zijner tegen-
standers over, en argumenteerde toen als volgt: geen enkele normale
spreekhandeling is mogelik, die niet door een adaequate spreekhande-
lingsvoorstelling wordt bepaald ; welnu, elk verschil in de voortgebrachte
llt;^lanken is dus ook een voorstellingsverschil en een, op welke wijze dan
quot;) Quelques remarques sur le rapport de la phonétique
®*Périmentale aux autres branches de la linguistique. (Pro-
ceedings blz. 134)
We zien verder af van een critiek op dit standpunt m zover het ..le domaine
^^ 1'expériencequot; beperkt tot waarneming en alle andere ervaringsvormen theoreties(!)
quot;egeert. Vgl. R. Jacobson. Proceedings blz. 135.
ook gerealiseerd, phoneem, veronderstelt altijd een concrete klank- oi
articulatie-voorstelling, het „phoneemquot; is derhalve even concreet als de
„klankquot;. Een phoneem kan dus misschien wel een vertegenwoordiger vao
een hele familie van klanken i®) worden genoemd, maar een zeer reële
vertegenwoordiger, even concreet bepaald als zijn vertegenwoordigde
zusjes en broertjes. Meningen als van de phonologen, dat er een „voor'
stellingquot; zou kunnen zijn waaraan verschillende realisaties beantwoordefl'
zijn contradictories. 17) Reeds vóór dit congres had Doroszewski deze
sententie scherp en ondubbelzinnig geformuleerd in een controverse met
Tytus Benni. De laatste schreef „Haben wir es in dem ersten Fall-
Kiel, Kuh, Kopf, mit einem oder mit drei Ä:-Lauten zu tun?. Zur Fest'
Stellung von drei verschiedenen Lauten gelangen wir erst durch eine
exakte physiologische Analyse, als psychologische Lautvorstellung
existiert in allen drei Fällen dasselbe k. Wir müssen das psychologische
Moment, die Absicht ein k auszusprechen, und das physiologische Mo'
ment, die Ausführung, in Betracht ziehen. Je nach der Lautnachbarschaft
erhalten wir drei nichtbeabsichtigte Abarten der Ausführung-
welche normalerweise unterbewusst sind und erst durch absichthche
Analyse zum Bewusstsein gelangen.quot; 18) Doroszewski antwoordt, dat 't
best mogelik is dat, vergeleken met de realisering van een geïsoleerde
klank (een geïsoleerde k b.v.), de occasionele varianten van diezelfde
klank in de subconscientie van de spreker automaties verbonden worden,
en zich in het bewustzijn van de sprekers dan ook als verbonden open'
baren. Maar dat verbonden-zijn, dié „eenheidquot;, beantwoordt nu juist niet
precies aan 't geen Tytus Benni „Absichtquot; noemt : „Mais cette unité ne
correspond pas précisément à ce que M. Benni appelle „intention phoné'
tiquequot; (Absicht) et elle ne peut être opposée au „sonquot; en ce sens qn^
„sonquot; serait un élément „physiologiquequot; et r„intentionquot; ^ r„équivalent
psychique du son. Car, pour dire Kiel, il faut bien avoir l'intention de
dire Kiel et non autre chose, et de le dire comme on le dit couramment
et non d'une autre façon, c'est-à-dire avec un k initial palatalisé.quot; En
dan volgt de passage, waarin hij de theorie formuleert, die gemeengoed
16) Vgl. Prof. Dr. Jac. van Ginneken. Grondbeginselen van de schrijfwijze der
Nederlandsche Taal. Hilversum 1931. blz. 12 ; Daniel Jones. On Phonemes. Travaux IV
blz. 74 en Proceedings blz. 23.
De phonoloog H. Ulaszgn heeft onder invloed van deze moeilikheid, zijn pho-
neembegrip als volgt gedefiniëerd : „Für mich ist ein Phonema ein psychisches Äqui-
valent eines „empirischen Lautesquot; und zwar eines Lautes, der als Typus empfunden
wird, der sich aber unter gewissen Bedingungen ändert.quot; (Laut, Phonema,
Morphonema. Travaux IV blz. 61)nbsp;i •
Tytus Benni. Zur neueren Entwicklung des Phonembegriffs. Donum Natalicium
Schrijnen. Nijmegen-Utrecht 1929, blz. 35.
VOORSTELLING ?
is van vrijwel alle taalkundigen, en die toch een oplossing van de Gestalt-
vraagstukken in taal-gebruik onmogelik maakt: „Pour qu ü y ait des
réahLtions phonétiques, il faut qu'il y ait préalablement des represen-
tations phonétiques {curs. v. d. schr.) auxquelles est soumis le fonction-
nement des organes de la parole. Toute coordination des muscles arti-
culatoires serait impossible, si ces muscles, dans leur activité, n obéissaient
pas fidèlement aux impulsions partant des centres nerveux. Ces impul-
sions ne sont autre chose que des représentations motrices des sons et
ce sont elles justement qui font qu'un son est articulé dune certaine
façon. Une articulation traduit une représentation motrice... { i rayaux
IV blz 68) Het is dus vlakaf onmogehk. dat een ..voorgestelde
eenheid die niet deze concrete klank-voorstelling zou zijn. de uit-
voering van een concrete articulatie, en daarmee 't voortbrengen van
een concrete klank, zou kunnen bepalen, i«) Een ..phoneem derhalve
in de zin van Trubetzkoy, bestaat niet. Aldus Doroszewski.
Zolang de phonologen met hun, niet nader gedetermineerd, voor-
stellings-begrip opereren, zijn deze moeilikhedennbsp;^UmT
bepaalde waarneembare handeling veronderstelt een bepaalde determi-
nant Als phonemen „voorstellingenquot; moeten zijn, heeft Doroszewski
gelijk. Al ontkent Trubetzkoy energiek, dat hij met zijn phoneem een
voorstelhngs-doublure bedoelt, en constateert hij terecht dat phonemen
ervarings-momenten zijn, wat voor 'n „Gebildequot; dan wel n phoneem is,
verklaart hij niet. Hoe 't mogelik is dat 'n phoneem m verschillende
klanken gerealiseerd wordt, blijft 'n raadsel. En. raadselachtiger nog
is - Doroszewski had dit met nog meer succes kunnen urgeren, als hi)
niet zelf 'n voorstellings-notie die onjuist is, voor ogen had ^ hoe n
phoneem gerealiseerd kan worden dat h e 1 e m a a 1 g e e n determinerend
ervarings-moment uitmaakt, hoe we m.a.w. spreken kunnen zonder
..voorstellingenquot; van klanken.
Ter verdediging der phoneem-notie, kan men met Trubetzkoy s eigen
bepalingen van dit begrip al 'n bitter klein beetje aanvangen. 20 In de
..Polabische Studiënquot; spreekt hij van phonemen als „Lautvorstellungen
Oder akustisch motorische Absichtenquot; (blz. 6. Cyzevskyj. blz_»); m
..Zur allgemeinen Theorie der phonologischen Vokalsystemen ( 1 ravaux
1. blz 39 40) komt niet de term Absicht voor. overigens blijtt de om-
schrijving dezelfde. ..Les idées acoustico-motrices. significatives dans une
langue donnée, les plus simples...quot; heten ze in ..Sur la Morphonologie'
(Travaux I blz. 85), terwijl in de ..Thèsesquot; van de „Cercle linguistique
Ijj La phonologie actuellequot; tracht Trubetzkoy. m.i. met weinig succes, zichzelf
en Benni tegen Doroszewski's critiek te verdedigen. (Journal blz. 229, 230)
20) Vgl. Cyzevskyj. Travaux IV blz. 8. 9.
de Praguequot;, waarvoor Tmbetzkoy mede verantwoordelik is, ze weer
„images acousticomotrices subjectivesquot; worden genoemd van een systeem,
waarin zij: „une fonction différenciatrice de significationsquot; vervullen.
(Travaux I blz. 10) Tenslotte — en dat werkt hij in zijn artikel „La
phonologie actuellequot; (Journal blz. 232, 233) breed uit ^ is 'n phoneem
„ce qu'on s'imagine prononcer.quot;
Al deze formuleringen, en hun verantwoording bovendien, ontzenuwen
de kern van Doroszewski's moeilikheid niet: ofwel het phoneem is geen
„voorstellingquot;, ofwel het phoneem bestaat niet, en „phonologiequot; heeft
geen zin.
Het phoneem als relevant aanschouwelik moment.
Anderen dan Trubetzkoy hebben een oplossing trachten te geven. Van
Ginneken beschrijft de verschijnselen die ons in de eerste paragraaf bezig
hielden, en besluit dan: „Maar hieruit wordt het nu voor eiken kenner
van wat elementaire psychologie toch duidelijk als de dag, dat we hier
niet met concrete klank- of articulatie-voorstellingen te doen hebben;
maar met universeele abstracte klank- of articulatie-begrippen, die van
de bijkomstige eigenaardigheden dier combinatorische klankvariaties af'
zien en alleen de allen gemeenschappelijke ideëele comprehensie be-
vattenquot;. 21) Zo bestaat er in de psyche een klank-b e g r i p s-systeem,
een „ideeën-instrumentquot;, dat wij sprekend bespelen: door het aanslaan
van de phoneem-toetsen reageert de articulatie, en wij spreken; in de
„akoustieke waarnemingquot; van die articulaties herkennen wij de represen-
tanten van die phonemen, en wij zijn hoorder. Hoe is 't mogelik, dat
zo'n klank-begrip in verschillende klanken gerealiseerd wordt?
Het lijkt me, dat Prof. van Ginneken dit terugvoert op combinatoriese
invloeden en de invloeden der verschillende psychiese milieu s waarin het
systeem bestaat. (Vgl. blz. 12-15) De „vaste ideale klankquot; ondergaat
hiervan de invloed.
Bij van Ginneken vervangen nu de klank-begrippen, de klank-
voorstellingen. De moeilikheden echter, die tegen de klank-voorstelling
gemaakt werden, gelden ook voor het begrip: er is, in talloze gevallen
van taai-gebruik, van niets prae-determinerends dat klank-momenten
vertoont, sprake. We merken verder op: als het phoneem een klank-
begrip uitmaakt, dan maakt ook de woord-G e s t a 11 een woord-
begrip uit, want alles wat van het phoneem gezegd kan worden om-
trent zijn veranderlikheid en constantheid, geldt a priori van de inwendige
woord-vorm. Op deze wijze zouden wc de taai-ervaring van alle aan-
schouwelike momenten ontdoen en bleef naast 't begrip alleen de ^ in
21) Grondbeginselen, blz. 11, 12.
-ocr page 213-her phoneem als relevant aanschouwelik moment 195
deze veronderstelling in het taai-gebruik zélf niet aanschouwelik gekende
- articulatie over. Bovendien, we kunnen 't phoneem waarneembaar
maken; heel de kwestie berust hier juist op ; en 'n begrip is op geen
enkele wijze waarneembaar te maken.
Terecht niettemin zocht van Ginneken in de richting der onaan-
schouwehkheid, waarin hem Bühler was voorgegaan. OP de quot;Keumon
Phonologique internationale tenue à Praguequot; (18-21 XII 1930 hield
Bühler zijn principiële voordracht Phonetik und Phonologie.
(Travaux IV blz. 22 vlg.) Zijn Axiomatik geeft van het m
Zijn voordracht behandelde nog aanvullende verduidehkingen.
Bühler verwerpt Trubetzkoy's „Lautvorstellungenquot; en „psychologische
Ausdrucksweisequot; (Travaux IV blz. 26) en poneert de noodzake ikheid
..der Einführung eines eigenartigen Relevanzprinzips in die Lautlehre
We verduideliken dit aan z'n vocaal-beschouwingen : alle vocalen, elk
Vocaal-geluid heeft vijf grondeigenschappen : „Es hat einen bestimmten
Platz in dem Vokaldreieck nach der Helligkeit und Sättigung des
Klanges, die ihm eigen sind, es hat eine bestimmte Intensität, eine Dauer
und einen Melodieverlauf.quot; Welnu van die vijf grondeigenschappen
van het geluid, „gebruiktquot; de taal alleen enige bepaalde als , kenmerk
om het woordquot; te signeren. Alleen dié eigenschappen zijn dan m het
teken „relevantquot; gemaakt: in het adhygies is alleen de „Sättigung
relevant en wel in drie duidelik onderscheiden graden, die men de a-,
e-, en 9-groep kan noemen. 22) Dit „gebruikquot; van slechts enkele grond-
eigenschappen van het geluid op een bepaalde wijze, veronderstelt „ab-
stractiequot;, en „abstractiequot; verondersteh, hoe dan ook, d e n k e n. 22* ) Bühler
spreekt nu van het Prinzip der abstraktiven Relevanz : „Mit den Zeichen,
die eine Bedeutung tragen, ist es also so bestellt, dass das Sinnending,
dies wahrnehmbare Etwas hic et nunc nicht mit der ganzen Fülle seiner
Konkreten Eigenschaften in die semantische Funktion eingehen muss.
Vielmehr kann es sein, dass nur dies oder jenes abstrakte Moment fur
seinen Beruf, als Zeichen zu fungieren relevant wird. Das ist in ein-
fache Worte gefasst das Prinzip der abstraktiven Relevanz, (blz. 38.
^gl. nog Axiomatik blz. 56-58) Bühler spreekt nu van „das Ver-
Vgl. voor een overzichtelike en brede uiteenzetting dezer feiten : van Ginneken.
'-'e ontwikkelingsgeschiedenis etc. blz. 5-11.
Het verschijnsel, dat hier bedoeld wordt, vertoont overeenkomst met de vorm
van abstractie, die de logica definiëert als: „actus, quo mens, ex duobus vel
Pluribus natura sua conjunctis, unum sine altero considérât.quot; Toch is het verschijnsel
^at Bühler bedoelt, geen 1 o g i e s e abstractie (Vgl. blz. 281 vlg. hierachter) ; we zouden
beter van een bepaalde vorm van „departicularisatie spreken. (Vgl. blz. 212
en 213)
-ocr page 214-haltnis des ideellen „Phonemsquot; zur Lautmateriequot; (Axiomatik blz. 57)
en, volgens Doroszewski „platoniserend met een achterstand van
24 eeuwen,quot; (Proceedings, blz. 134) ziet hij in het phoneem een weten-
schappelik bepaalbaar £Ï6ot;, een „beeldquot;, een „ideëelquot; beeld. Hij^ zegt
niet, dat het phoneem een „gedachtequot; is, een „begripquot;, een „ideequot;; hij
wil aan zijn bepaling geen preciese ontologiese betekenis gehecht zien. 23)
Hij wil alleen het verschil naar voren brengen tussen het waarneembare
gebeuren, articulatie en klank-vorm, en het determinerend relevante. Wel
concretiseert hij zijn opvatting verder, en subsumeert het phoneem-begrip
onder de teken-notie. Het phoneem is een ..Diakritikonquot;. een „Unter-
scheidungszeichenquot; (Travaux IV blz. 40), waarmee een klank-geheel
tegenover een ander klank-geheel kan worden gesteld: slip-slap, i en a
zijn diakritika.24) Dit diakritikon — Bühler onderscheidt hier begrijpe-
likerwijze niet zuiver, zijn definitie (vgl. blz. 189 hiervóór) distingueert
geen typiese van r e levante momenten, de ene als vorm-, de
andere als Gestalt-momenten — is het ervaringsmoment, waarin aan de
waargenomen geluidstroom de typiese momenten worden onder-
scheiden. Men bedenke wel: d i t onderscheiden geschiedt in de ervaring ;
de geluidstroom zelf vertoont alleen vanuit de ervaring de typiek die
in het phoneem „semantiesquot; functioneert. Hierdoor wordt van het waar-
genomen geluid een aanmerkelik gedeelte der verschillen, die zich
hierin openbaren, semanties irrelevant en consequenter ^ zoals
Gemelli aantoonde — in de waarneembare vorm a-typies. Waarom kan
23)nbsp;„Sucht er (de taai-onderzoeker), urn ein Beispiel zu nennen, ein Wort für das
Verhältnis des ideellen „Phonemsquot; zur Lautmaterie, die hic et nunc von einem Sprecher
produziert wird, so kann ihm kein anderes Begriffssystem ein besseres zur Verfügung
stellen als das. was er faktisch oder dem Sinne nach immer wieder gebraucht. Das
Phonem, so drückt er sich aus, wird realisiert im Produkt des konkreten Sprechaktes.
Da gibt es also ein wissenschaftlich bestimmbares e15olt;;, nach dem Konkretes gebildet
wird im psychophysischen System des Sprechers ; dann wird es umgekehrt vom Hörer
aus dem Hörbaren wieder „aufgenommenquot;. Dies Aufnehmen ist ein Abstrahere. ein
Herauslesen. Man schiebe alles Ontologische darüber getrost beiseite imd überlasse es
dem zu sagen, der es sich zutraut. Die einfache Deskription sieht und bestimmt hier
ein Verhältais. das Piaton pÉXEXElV und (umgekehrt) «(paipEÏV genannt hat, und
das ist eine sachgemässe Beschreibung. Mehr behaupte ich nicht.quot; (Axiomatik blz. 57)
24)nbsp;Omdat Bühler, zoals we vroeger zagen, het waarneembaar aanschouwelike tot
„tekenquot; maakt, vertoont zijn beschouwing een onhelderheid: het is volgens zijn prin-
ciepen niet geheel duidelik. waar we het ..relevantequot; te zoeken hebben, in het materiaal of
in het teken: „Die Phonologie---- sucht systematisch aus dem unerschöpflichen
Reichtum von lautlichen Besonderheiten, die das impressionistisch geschulte Ohr der
Phonetiker entdeckt hat. jene aus. die von den einzelnen Sprachen zum Range vot
diakritischen Zeichen erhoben worden sind. Man nennt sie die Phoneme.quot; (Travaux IV
blz. 44) Ondertussen ontdoet hij zich, met 'n gelukkige inconsequentie, van de moeilik-
heid en spreekt van „das ideelle Phonem.quot;
de een bobbel zeggen, de ander bobbel zonder dat dit voor 't begrijpen
storend werkt? Omdat het verschil tussen deze twee klanken met
functioneert en bepaalde overeenkomsten wel Zo laat de
taal de grote massa zelfs der vorm-momenten voor wat ze zijn, maakt
ze niet „relevantquot;. 25). We kunnen besluiten : het phoneem is een relevant
moment der kennende-aanschouwelikheid.
Phonologie en phonetica. Doch, de gekende vorm is gekend
geluid, en hoe achterhalen wij wat er in een phoneem relevant gemaakt
is? Alleen in phonetiese studie, in de studie van dat geluid.
De phonologie leert, op grond van haar phoneem-notie, van welke
momenten van een klankstroom de typiek gezocht moet worden, van
Welke momenten de phonetica dus de vormelik typiese eigenschappen
experimenteel moet vaststellen en beschrijven; de typiek zelf is geen
voorwerp van onderzoek van de phonologie: de eigenschappen van het
gekende geluid zijn alleen aan dat geluid afleesbaar, omdat wij in
taalgebruik wel het geluid waarnemen, doch niet het phoneem. De
Phonetiek is niet de Assepoester die de phonologie er van schijnt te
billen maken. Alleen aan het geluid zijn de opzichten, waaronder in
het phoneem dat geluid, als aanschouwelik gekende vorm,
relevant gemaakt is, te bepalen.
Dat het adhygies drie „openingsgradenquot; kent, weten we uit pho-
neties en niet uit phonologies onderzoek; dat we het vocaalsysteem
moesten ordenen in drie groepen n a-, 'n e-, en 'n 9-groep leert de
phonologie. 26) Aan de phonologie wordt daarmee niet te kort gedaan.
Haar taak is nog omvattend genoeg. Geheel de leer der phoneem-
„Irrelevant bedeutet hier____keineswegs, dass sie... aus Gründen des Nicht-
beachtetwerdens z.B., im Sprechverkehr einfach unter den Tisch fallen; denn das
Passiert ihnen ja gar nicht. Ob ein Mann, eine Frau, ein Kind spricht, erfasse ich als
J^örer sofort und mit den Diakritika, die dafür massgebend sind, noch eine Menp von
anderen Eigentümlichkeiten der gehörten Laute, Eigentümlichkeiten, auf die mem Ohr
aufs feinste geschult ist, weil sie für den normalen Sprechverkehr von entscheidender
Bedeutung sein können. Nein, irrelevant bedeutet nur, dass diese Differenzen aus guten
Gründen in den Kapiteln der linguistischen Sprachbestimmung keinen Platz haben ; sie
kommen nicht in der Lautlehre, nicht im Lexikon, auch nicht in der Wortbildungslehre
°der in der Syntax vor. Aus guten Gründen, der Linguist ist volkommen im Recht,
dieser Ausschluss durch die Regel zu krönen : quod non est in actis non est in mundo.
Er meint damit: meine Welt ist einer und nur der eine von den grossen Aspekten,
unter denen man die Sprachtatsachen betrachten kann und betrachten muss, und im
I^ahmen dieser selbst gewählten Beschränkung werde ich mein Geschäft so rein und
vollständig als möglich erledigen.quot; (Travaux IV blz. 48, 49) Meesterlik behandelt
Bühler deze hele kwestie in zijn paragraaf 6 uit de Travaux IV (blz. 44 vlg.) en
afdeling C der Axiomatik (blz. 60 vlg.)
van Ginneken. Ontwikkelingsgeschiedenis blz. 5.
-ocr page 216-combinaties en hun verhoudingen valt binnen haar studie-materiaal
bovendien. Zij alleen kan de werkelik gebruikte combinaties in een be-
paalde taal aanwijzen en verantwoorden. Zij ontwikkelt de phoneem-
systematiek ener bepaalde taal. Uit de permutatie van de gebruikte
phonemen in het woord kat b.v., blijkt haar, dat in het geïsoleerde woord
in het nederlands de combinatie atk, kta en tka ongebruikelik zijn, uit
hoofde van de ongebruikelikheid der medeklinker-combinaties kt en tk
in „Anlautquot; en tk in „Auslautquot;. De phonetica neemt de taak over, als
moet worden uitgemaakt, w a t er in het phoneem relevant is: de klanken
en hun combinatie-mogelikheden levert haar de phonologie; de phone-
tica maakt, uit het experimenteel geconstateerde gemeenschappelike in
de verschillende combinaties der klanken vergeleken met de geïsoleerde
vorm, de typiek op, en concludeert zo tot hetgeen er in het phoneem
relevant is.27) De o is 'n nederlands phoneem; maar is 't nu de o-klank
van bobbel of van bobbel, die typies is? Noch de o van bobbel, noch
die van bobbel, maar alleen zekere gemeenschappelike eigenschappen
van beide. De verschillen die de phoneticus aan hen constateert, kan
hij als a-typies kenmerken, omdat 't woord bobbel met beide herkenbaar
blijft. Phonologie en phonetica komen tot hun resultaten niet op grond
van psychologiese analyse of beschrijving, doch op grond van de taal-
ervaring die het studie-object uitmaakt der linguistiek. 28)
Phoneem en woord-Gestalt. We hebben in de voorafgaande
paragrafen voortdurend vanuit een vrijwel verzwegen veronderstelling
geredeneerd: alleen op grond van het woord is het phoneem te be-
palen. We weten dat in man, de phonemen m, a en n voorkomen, omdat
het woord man met deze phonemen „lautgestaltlich identifizierbarquot;
is {Bühler, Travaux IV blz. 45). en niet met m, a en l b.v. Alleen aan
een woord, alleen op grond van de ..lautgestaltliche Identifizierbarkeitquot;
van de woord-Gestalt. is het mogelik uit te maken wat er aan die Gestalt
relevant is. Het woord-geheel is het noodzakelike uitgangspunt voor de
2'') Prof. de Groot gaf te veel toe. toen hij in ..Phonologie en Phonetiekquot; (N.T.
XXV blz. 298) accoord ging met de mening : „dat men nooit met behulp van instru-
menten kan uitmaken of een eigenschap van een phoneem (b.v. het lip-karakter van
de p en fc; of de helderheid, spanning of stemloosheid van p, f en k enz.) kenmerk
van dat phoneem is of nietquot;, en daarin prakties zijn artikel „De wetten der phonologie
en hun betekenis voor de studie van het nederlandsquot; verloochende. Integendeel wat
precies kenmerk van een phoneem is leert alleen phonetiese, d.w.z. geluids-be-
schouwing van de tegenover het phoneem als „vormquot; fungerende, geluidsmomenten,
door de phonologie aangewezen. De kwestie of daarbij ..instrumentenquot; nodig zijn is
secundair. Zij z ij n in feite nodig, omdat de precisie der „zelf-waarnemingquot; van de
articulatie-bewegingen, we denken aan bobbel en bobbel, niet toereikend is.
28) Bühler, Travaux IV. blz. 36, 39 en 44.
-ocr page 217-phoneem en woord-gestalt
bepaling van de functionaliteit van z'n delen, zoals het woord omgekeerd
ook uitgangspunt is voor elke bouw van een groter taai-geheel. In het
Woord centreren alle taai-verschijnselen.
Het is onmogelik van 'n meerwoordengeheel of van 'n lettergreep uit
te gaan, om het phoneem te vinden, omdat het phoneem hierin slechts
onrechtstreeks functioneert, nl. via de woord-Gestalt en het woord. 29)
Ook in de studie der phonologie, blijkt de centrerende positie van het
woord in geheel het taai-gebeuren. Wat is namelik het geval? De woord-
Gestah, gevormd uit de in de opeenvolging van de tijd tot eenheid
gebrachte gekende klank-momenten, 3» ) onderscheidt zich van andere
Woord-Gestalten niet primair aan de relevante leden dier Gestalt, doch
aanhaar kenmerkende g eheel-ver schijning : „Wenn wir im
Deutschen Saat - satt, Beet - Bett usw. mit dem Ohre unterscheiden,
danLsind da komplexe Diakritika im Spiele. Denn der hörbare Unter-
schied erstreckt sich nachweisbar nicht nur auf die Vokale, sondern kurz
und bündig auf das Ganze des Silbenklanges.quot; (Bühler, Travaux IV
blz 41)
Aan de woord-Gestalt onderscheiden zich leden, die de komplex-
kwaliteit van dit geheel mede tot uiting brengen, doch deze re evante
momenten zijn alleen disjunctief relevant, d.w.z. niet alle relevante
momenten samen zijn nodig om de Gestalt te doen functioneren, doch
zij volstaan, hetzij het ene of het andere, of althans slechts met enkele
samen tegenover de andere. We herinneren ons het verschijnsel uit de
Paragraaf „de Gestaltquot;, waar wij het aan 'n kubus demonstreerden. Echter
Veel verder dan in dit voorbeeld, strekt zich de veranderingsmogehkheid
Bühler (Travaux IV passim) en Karcevskij schijnen soms'het phoneem met be-
hulp van de syllabe te willen bepalen, doch dit is inderdaad schijn; want zij veronder-
stellen om tot de syllabe te geraken, in hun phonologie, het woord. Karcevskij schrijtt.
••La notion de phonème repose sur la division de la chaîne phonique en unités qualitati-
^ement différentes, qui sont les oppositions de timbre.quot; (blz. 194) Doch het phoneem
kan „linguistiquement parlantquot; alleen gerealiseerd worden „dans la sy labe consiaeree
^^ tant que partie d'une unité de sensiquot; (curs. v. d. sehr.) en dus is de syllabe een
ten opzichte van die eenheid, het woord, bepaalbaar.
30) „Nun ist ein Wort gewöhnlich obwohl nicht immer, aus mehreren dieser Laute
Zusammengesetzt (so muss es die analytische Betrachtung auf fassen, das
ist aber nur eine reflexive Betrachtung), die eine bestimmte Reihenfolge m der Zeit
einnehmen. Ms Wort ist es aber eben eine Lauteinheit d.h. etwas mehr als
Ablauf einer Lautreihe. Denn wollte man mit dem zeitlichen Verlauf wirklich Ernst
machen, so könnte nur von Aufeinanderfolge die Rede sein und die Einheit fiele in
^ülkürlich kleine, diskrete Teile auseinander. Es ist dann auch unmöglich, das Wort
rein lautiich zu verstehen. Es ist das Einheit-setzende, Form-gebende Bewusstsein, das
auch für die sinnliche Wahrnehmung, also für den Hörenden dem Lautkomplex „Wortquot;
seine Einheit, d.h. seine Form verleiht.quot; (Pos. blz. 62, 63.)
van de woord-Gestalt uit. Een begroetings-formule „Morgen!quot; of
„Besjour!quot; kan in 't gebruik verminkingen vertonen waardoor van de
vijf phonemen er twee overblijven, en wat er bij 'n meerwoorden-geheel
gebeuren kan, zagen we reeds in de eerste paragraaf van ons vorige
hoofdstuk zeer duidelik! Onbegrijpehk is dit alles, wanneer niet de Ge-
stalt een, haar kenmerkende, geheel-verschijning vertoonde, die onder deze
veranderingen der leden bewaard blijft. De kenmerkende geheel-
verschijning berust op komplex-kwaliteiten waarvan de phonologie
nog slechts enkele met moeite tracht vast te stellen. Een zeer belangrijke
bijdrage tot de studie van dit vraagstuk leverde Fritz Röttger. 30*) Hij
bewijst afdoende, dat de Gestalt als geheel fungeert: „Entscheidend sind
nicht, wie bisher fälschlich angenommen wurde, qualitative oder quanti-
tative Unterschiede der sog. Aufmerksamkeit, die da isolierte Sonder-
prozesse vereinzelter Lautvorstellungen bewirke; sondern spezifisch
gefärbte Ganzqualititäten bewirken und bestimmen
Werden und Gestalt.quot; (blz. 214)
„Der Primat des Ganzen vor den Teilenquot; is het tweede feit dat uit
zijn onderzoekingen onmiskenbaar naar voren treedt. Verder blijkt niet
alleen het primaat van het betreffende geheel over de delen, maar ook de
ervarings-eenheid openbaart zich duidelik. Ten vierde: „Endlich
gestattete unser begrenzter Ausschnitt aus dem Leben der Sprache, den
genetischen Primat des psychischen Ganzen — in jeder der von
F. Krueger und seiner Schule unterschiedene Bedeutungen — weiter zu
erhellen.quot; (blz. 215) Hij bewijst, al gebruikt hij die term niet, dat de
„Gestaltquot; niet gevormd wordt uit bestaande „phonemenquot;; om het
traditioneel te zeggen: dat het woord-beeld niet wordt opgebouwd uit
klanken; hij bewijst aan de hand der feiten omstandig, dat de diffe-
rentiëring van het aanschouwelike geheel, die wij in ons derde
hoofdstuk bespraken, slechts geleidelik de kennis der Gestalt-mo-
menten oplevert. Hij bewijst volstrekt niet — dat zou trouwens buiten
het bestek van zijn studie vallen — dat in elk psychies geheel van het
ogenblik alle onderscheidingen altijd alleen uit dat geheel te
verklaren zijn; hij bewijst alleen, dat de woord-Gestalt altijd als geheel
30*) Phonetische Gestaltbildung bei jungen Kindern. München
1931. Het is zeer jammer, dat deze onderzoekingen niet gecombineerd zijn met een
onderzoek omtrent de invloed van de articulatie-basis der kinderen op de geconsta-
teerde veranderingen. De nieuwe theorieën van van Ginneken over de biologiese
grondslagen der taal-veranderingen, zouden daarin 'n uiterst belangrijk criteritmi hebben
kunnen vinden; zouden zij hier niet van toepassing blijken, dan is het onnodig in
deze richting verder te zoeken, blijken ze wel van toepassing, dan is het bewijs voor
hun juistheid met één slag geleverd.
fungeert, en dat haar momenten, in hun worden, uit dat ge-
heel te verklaren zijn. We merken nog eens op: dit is iets anders dan
te menen, dat elk moment altijd uit elk bepaald geheel van
het ogenblik zou ontstaan. Dat heeft Röttger ook van zijn woord-
Gestalt-momenten niet bewezen.nbsp;..
Wij toonden in ons derde hoofdstuk aan. dat elk woord bij zijn
making in zijn worden, altijd volkomen uit het ervarings-geheel dient
te worden verklaard. Evenmin als de Gestalt uit haar momenten wordt
het woord uit zijn momenten. Gestah en betekenis, opgebouwd. Met het
phoneem heeft het woord verder nog gemeen, dat het ook alleen in
'n geheel bestaan kan. dat het noodzakehk ervarings-moment is.
Het woord als ervarings-moment verschilt van het phoneem in dit
essentiële punt. dat het om te kunnen bestaan, geen bepaald geheel
veronderstelt. Het vertoont een vorm van autonomie die aan het phoneem
volkomen vreemd is. Het is juist de aard van l^t woord, van geheel
ongelijksoortige gehelen moment te kunnen zijn. Het phoneem kan als
Phoneem alleen bestaan in het grotere w o o r d - G e s t a 1 t-geheel: het
woord veronderstelt, om te kunnen bestaan, volstrekt niet een meer-
Woordengeheel; het kan als woord tegelijkertijd gebruiks-eenheid:
2in zijn Opnieuw stoten we op het fundamentele verschil tussen
functionele taai-momenten en autonome taai-momenten: het pho-
neem is'n functioneel aanschouwelik teken-moment, het woord is
simpliciter teken.nbsp;, , , r •
In de woord-aanschouwelikheid vonden wij de wederzijdse functie van
de Gestalt-behoudende momenten op zeer markante wijze uitgedrukt:
enerzijds onderscheiden zich daarin de phonemen als diakritiese mo-
menten van het geheel, en anderzijds poneert zij zichzelf op die momenten
de bepalende komplex-kwaliteiten. Op beide berust haar kenmerkende
geheel-verschijning: „Dass es in jeder Sprache eine abzählbare Anzahl,
ein System... elementarer notae (de phonemen) gibt, ist eine der Grund-
thesen der Phonologie. Was ich hinzu behaupte, ist: es muss ihr sotort
eine zweite Grundthese an die Seite gesteht werden. Eine These des
Inhaltes, dass diese notae genau dort, wo sie vorgefunden werden und
fungieren, im Lautcharakter des Wortes, ihre Partner. Berufsgenossen
und Gegenspieler haben in den genannten Komplexcharakteren, bollte
dagegen noch irgend ein Zweifel aufkommen, so wäre, wie ich glaube,
schon der Hinweis auf die Tatsache, dass die bestimmte einsinnige
Reihenfolge der Laute im Worte ein noli me tangere im Gesamtgepräge
ist, geeignet, ihn zu entkräften.quot; {Bühler. Travaux IV blz. 47) De Ge-
stalt fungeert niet alleen in haar verenigde phonemen, zij fungeert als
geheel, en moet ook altijd als geheel fungeren, omdat zij als
zodanig in de eenheid van het taal-teken is geponeerd. 30**) Zelfs de tot
'n enkele klank gereduceerde uitwendige woordvorm kennen we in de
woord-Gestalt, want de diakrise, die wij in het gebruik voltrekken,
is er ene waarin wij het „woordquot; ervaren: als m-o-r-g-e-n, m-o-s
wordt, kan deze laatste vorm, waargenomen, de Gestalt uitmaken van
morgen, omdat, op welke wijze dan ook, aan de vorm een moment over-
bleef dat de diakrise mogelik maakt.
Hoe ver kan het verlies der geledingen gaan, zonder dat de eenheid
blijkt te zijn opgeheven ? 30***) Wij weten het niet; maar wél weten we
dit ene: altijd moet een aanschouwelik moment dat, gekend, als Ge-
stalt-moment relevant is, aanwezig zijn. En is dat moment aanwezig, dan
herkennen we in de Gestalt als geheel de vorm. omdat de Gestalt
alleen als geheel functioneert in de teken-eenheid woord. We komen
hierop uitvoeriger terug.
Terecht bestudeert Bühler de „Situationsindizien und Kontexthilfen
die bij de totstandkoming der diakrise functioneren, doch zij veronder-
stellen toch a 11 ij d 'n relevant Gestalt-moment om de woord-ervaring
mogelik te maken, en in communicatie een typies vorm-moment boven-
dien. 30****) Het woord derhalve als gebruikt taai-moment, wordt
ervaren aan een Gestalt, die als eenheid onafhankehk is van elke
situatie, doch alleen afhankelik van het taai-systeem dat in woorden eO
hun gebruik is uitgebouwd.
Uit deze paragraaf resulteert ons de wetenschap, dat het phoneem
een relevant woord-Gestaltmoment is, waarin we een bepaalde klank
kennen, en de woord-Gestalt: een aanschouwelike ken-eenheid, waarvan
de kenmerkende geheel-verschijning berust op de wederzijdse functionali-
teit van phonemen en komplex-kwaliteiten, van welke laatste de in de
30* ^Ve vinden in de ..Sprachtheoriequot; nu: „Erst wenn das Klangganze eines
Wortes gegeben und genügend eindeutig charakterisiert ist, kann jenes ..Aufspringen
seiner Bedeutung stattfinden, das indische Sprachtheoretiker schonquot; erwähnen und mi'
dem Sichöffnen einer Blume poetisch vergleichen; sie nennen es den .Sphota'. das
Aufplatzen.quot; (blz. 283) Men zij voorzichtig met de term „das Klangganzequot; : het gaat
enkel om de kenmerkende geheel-verschijning. De betekenis-ervaring wordt niet
geconditioneerd door het geheel in deze zin, dat in elk biezonder geval dat geheel
al zijn mogelike onderscheidingen zou moeten vertonen, dat m.a.w. de Gestalt altijd
..gecompleteerdquot; zou moeten worden, dat al die onderscheidingen „er bij voorgesteld
zouden moeten worden, vóór zij kan functioneren. Dat is allerminst het geval, en dat
bedoelt Bühler ook niet. (vgl. blz. 285) Het is juist de karakteristiek van de Gestalt
dat zij als eenheid bewaard blijft en haar kenmerkende geheel-verschijning vertoont
ondanks 't feit dat haar geledingen in verschillend gebruik kunnen variëren.
30***) Sprachtheorie blz. 289.
30****) Over de „Situationsindizienquot; vinden we in de „Sprachtheoriequot; aanmerkeliK
meer. Vgl. blz. 94 vlg. en blz. 286 vlg.
tijd bopaalde opeenvolging der phonemen er ene is. De Gestalt-momenten
Zijn disjunctief relevant en alleen bepaalbaar ten opzichte van de woord-
eenheid; de Gestalt als ervaringsmoment veronderstelt derhalve slechts
enkele relevante aanschouwelike momenten. En ook hierin weer toont
zich het verschil tussen de vrije synthese tot het gebruiks-geheel zin,
en de blijvende eenheid die we in het woord gemaakt hebben. Ue
woord-Gestalt veronderstelt tot volkomen begrip geen interpolatie der
ontbrekende relevante momenten tot een „volledige Gestalt-reahsa le:
de zin, om als deze zin begrepen te worden, veronderstelt wel de inter-
polatie van de ontbrekende woorden. Vertoont een zin-sch^a een
open plaats, dan moet een hoorder completeren, interpoleren. Dat kan
Uiterst eenvoudig zijn en bijna onopgemerkt verlopen maar het veronder-
stdt niettemin een ogenblik van taalbeschouwing. De toevoeging moet
geschieden, wil de hoorder het bedoelde gehed kunnen vormen. „De ztn
htijd begrijpelikquot; is volgens de nederlandse taalgewoonten onbegn^ehk
als'de hoVder of lezer niet. minstens in de denk-act waarin h, dit geheel
ook in een zeer bepaalde situatie, plaatst, vervo ledigt met i s. De C^estalt
r in „'keprgisterenochezien!quot; eist geen aanvulling geen «terpolatie van
welk phonLm of ander functioned moment ook, tot /laar, o^dat
kenmerkende geheel-verschijning der Gestalt h-aa-r. die m d^g^d
tot onderscheiding van het woord haar nodig is. is gebleven. We kan
in de zin de mdodiese bouw. ondanks het uitvallen van woorden, volledig
herkenbaar blijven en het gehed nog als z i n herkend worden doch
het kan niet als deze bedodde zin worden begrepen, zonder dat er
op een of andere wijze geïnterpoleerd wordt zó, dat het geïnterpoleerde
W o o r d, of altans de onaanschouwdike aanvulling, nu ook e r v a r i n g s-
moment uitmaakt; en van dit laatste is bij rdevante momenten der woord-
Gestalt geen sprake. Het waargenomen r fungeert in r alsnbsp;^md^
het met de onaanschouwdike betekenis een. vóór dk gebruik bestaande,
blijvende eenheid uitmaakt, die als gebruiks-mogelikheid een dyna-
miese potentie van de taal-gebruiker is.nbsp;, , • *
Zijn we waar we wezen moeten? Volstrekt niet. We deden niet meer
dan na in het vorige hoofdstuk de verschijnsden onder het Gestait-
beqrip te hebben gesubsumeerd. nu aan de Gestalt-yerschijnsden een
begripssysteem ontwikkelen, dat die verschijnsden zonder tegenspraak in
onderling verband samenbrengt. Verklaarden wij de Gestah zelf als
ervarinqtmoment. verklaarden wij hoé zij functioneren kan als zi) doet?
Neen Alle moeilikheden, die aan het voorstdlings-begrip eigen zijn.
blijven dwingend als te voren. Het is het woord als ervarings-gegeven
dat ons in deze studie bezig houdt: het is dan ook de Gestah als
ervarings-moment. die wij nog steeds onverklaard heten.
204 _historica
Historica. Toen de taalkunde zich psychologies oriënteerde, ^t)
waren het de woord-voorstellingen, die het eerst en ten volle de aandacht
trokken. Wandt ging voor; van Ginneken opende met een beschouwing
over dit psychiese verschijnsel zijn „Principesquot;. Hij had, in die dagen,
iets anders te bewijzen dan wij nu: hij had aan te tonen dat de voor-
stelling niet met de „gedachtequot; samenviel, en hij bewees 't aan de feiten.
Ondertussen is zijn standpunt, in de hnguistiek evengoed als in de teken-
leer, algemeen geworden. Ook zelfs Ogden amp; Richards. voor wie denken
en aanschouwelikheid wèl samenvallen, wijzen toch de „voorstellingquot; als
denk -vorm af. Doch wat verstonden de onderzoekers onder ,,woord-
voorstellingquot; ? Een ervarings-moment dat, zoals we reeds vaak zeiden,
de psychiese prae-determinant moest zijn van het gesproken, gehoorde,
gelezen en geschreven woord. (Principes § 1-8) De articulatie werd be-
heerst door een motoriese articulatie-voorstelling; 't schrijven door 'n
motoriese schrijf-voorstelling ; het horen was mogelik door 'n auditieve
voorstelling; 't lezen door een visuele. Die voorstellingen waren onder-
ling verbonden, doch de band kon losser of vaster zijn. Ontbrak in een
individu een dergelike voorstelling, dan trad een der vormen van
„aphasiequot; op. Het was duidelik, dat de voorstellingen zeer complex
moesten zijn (§ 25 blz. 20), want de voorstelling werd gedacht als het
noodzakelik adaequate kennis-correlaat van de gewaarwordingen, en de
noodzakelik adaequate, gekende determinant van de bewegingen. De
„voorstellingenquot; — een ..résiduquot; veronderstellend — ontstaan uit vooraf-
gaande uitgevoerde bewegingen of klank-waarnemingen, die men dan
bewegings- of gehoor-èeeW noemde, dat weer tot actuele voorstelling
kon worden. Voor elke gewilde beweging werd een bewegings- of
kinaesthetische voorstelling noodzakelik geacht. 32) Zowel gehoorbeeld
als bewegingsbeeld werden in de spraakhandeling duidelik als aktueel
voorgestelde determinanten der articulatie aangewezen.
Dat de volwassene van dit alles zo weinig merkte — alleen soms
als hij b.v. 'n woord niet vinden kon of 'n beter zocht — kwam door
de automatisering; het ging allemaal zo gauw — en niet langer reflex
doch automaties — dat we het verloop in de ervaring niet langer volgden.
De denk-onderzoekingen van de laatste twintig jaar, en het parallel
voortgezette onderzoek der voorstellings-verschijnselen, maakten dat deze
Een overzichtelike samenvatting der psychologie, of liever der pathologieën
waaruit de linguïsten op het eind der vorige en 't begin dezer eeuw putten, geeft
André Ombredane: Le langage. Nouveau traité de psychologie Tome troisième. Paris
1933. blz. 378 vlg.
Zeer helder uiteengezet, kan men bij Rombouts (blz. 18-25) de hier behandelde
sententie nalezen.
de woord-voorstelling moment van woord-beschouwing 205
verklaring niet langer houdbaar blijkt. Al deze voorstellings-processen
werden bij het kind „verondersteldquot; als verklarings-mogehkheden. De
veronderstelling is overbodig; ze hoeven evenmin voor 't kind te worden
„aangenomenquot; als ze bij de volwassenen bestaan.
De woord-voorstelling moment van woord-beschouwmg.
Overgaande tot de bewijsvoering, dat de Gestalt inderdaad de ver-
klaring biedt van de verschijnselen die we daaraan constateerden,
staan we voor de moeilikheid, dat we uit de psychologie begrippen als
leenwaarheden zouden moeten kunnen gebruiken, die helaas diezelfde
psychologie ons nog niet aan de hand doet. We zullen ons daarom
'n ogenblik zelf moeten helpen. 33)
Wij moeten beginnen ons vrij te maken van de mening, dat de aan-
schouwelikheid in haar structuur of in haar functie zou ver-
anderen, naarmate zij moment is van 'n waarnemings-ervarmg, n voor-
stelhngs-, of 'n denk-ervaring. Meyerson, Delacroix en vele anderen
(Meyerson noemt Willwoü en Bühler) constateren aan het „image een
zeer eigen-aardige structuur: „sous quelque forme quelle se presente,
elle est déjà vision intellectuelle; elle présente à l'esprit des choses deja
élaborées, vues d'un certain point de vue, avec une schématisation
correspondante, avec une accentuation de certains traits, un grossissement
de certains caractères ; elle est toujours un peu comme le croquis de
l'artiste qui exprime sa façon de voir le site.quot; {Delacroix blz. 404)
2ó echter kennen we in de waar neming ook de aanschouwelikheid
der waarneembare „dingenquot;. De levendigheid, de volheid, het bewustzijn
de „lijfelikequot; tegenwoordigheid van het waargenomen aanschouwelike,
het 'sluit aan op de actuele stimulering die het waarnemend subject mede
doorleeft; wat hij echter van het „dingquot; denkt, is in de waargenomen
aanschouwelikheid „élaboréquot;, „verwerktquot;, het is... gestaltet. We her-
inneren ons de kubus. In de voor s tellin gs-ervaring, als tegengesteld
aan de waarnemings-ervaring, beleeft ons ik dat „imagequot;, die aan-
schouwelikheid, op een andere wijze dan in de waarneming : het ƒ zich
bewust van de subjectieve aard van het in deze aanschouwelikheid g e -
kende: doch deze aanschouwelikheid zelf, is niet van een andere
structuur dan de aanschouwelikheid waardoorheen we in de waarneming
de dingen buiten ons denken. In de twee gevallen beleven wij het aan-
schouwelik gekende in een verschillende verhouding tegenover ons ik,
Het image-begrip van de franse psychologie is voor ons zeer vruchtbaar. We
noemden reeds Meyerson en Dwelshauvers als auteurs die hieromtrent belangrijks te
Zeggen hebben. Een heldere, ofschoon zoals uit het vervolg nog zal blijken, niet vol-
ledige, samenvattende beschouwing der voor ons van onmiddellik belang zijnde onder-
scheidtagen geeft Dwelshauvers blz. 302, 303 en 357, 358.
doch de structuur van dat kennen zelf als aanschouwelik mo-
ment der ken-eenheid, waarin wij óf waargenomen óf voorgestelde
dingen denken, vertoont in wezen geen onderscheid. In het voorstellen,
duideliker nog dan in het waarnemen, vertoont zich het Gestalt-karakter.
Het is niet anders in een denk-ervaring. Ook daâr de schematisering
der aanschouwehkheid, de accentuering van bepaalde momenten, de ver-
groting van bepaalde trekken, het fragmentariese van de „schetsquot;. De
feiten zijn psychologies gemeengoed. Het is de houding van ons ik,
in het denken : de richting op het onaanschouwelike, die, schijnbaar, de
functie der aanschouwehkheid en, feitelik, de helderheid van het aan-
schouwehke als ervarings-moment, doet terugtreden. Ook in het denken
fungeert de aanschouwehkheid op dezelfde wijze en met dezelfde struc-
tuur als in voorstellen en waarnemen. Zoals de mens slechts één denken
denkt, dat zich in verschillende phasen van betrokken-zijn manifesteert,
zo aanschouwt hij ook slechts in één aanschouwehkheid, die zich in de
phasen van het waargenomene, het voorgestelde en het om-dachte uit.
En de macht der beide polen: aanschouwelikheid-onaanschouwehkheid,
is omgekeerd evenredig met de functie der subjectiviteit ; is deze subjecti-
viteit alleen eenheidgevend gestaltend, dan overweldigt ons de aan-
schouwehkheid: wij nemen waar; is zij eenheidgevend gestaltend
en bewust aanschouwehkheid actuerend werkzaam, dan verliest die
aanschouwehkheid het kenmerk der noodzakelikheid, dan schijnen wij
haar te beheersen : wij stellen voor; schept ons ik. vergelijkend
scheidend of vergelijkend verenigend, nieuwe eenheden, dan kon het zelfs
schijnen of de aanschouwehkheid als ervarings-moment verdween : wij
denken. De Würzburger Schule meende een ogenblik „anschauungs-
loses Denkenquot; te vinden ; zij heeft deze sententie laten vallen. Niet
alleen dat deze sententie de eenheid van het menselike wezen onbe-
grijpelik zou maken, zij bleek ook bij voortgezette observatie onhoudbaar.
Delacroix mag zeggen: „Ce que nous trouvons dans toutes les obser-
vations qui prétendent révéler une telle pensée pure, c'est le sentiment
d'un savoir et d'un pouvoir, qui, si l'on y regarde de près, s'accompagne
toujours d'opérations comihençantes et au moins partiellement formulées.quot;
(blz. 406)
Deze veraanschouweliking is een noodzakelike voorwaarde voor het
denken. Immers de gedachte bestaat alleen als moment der aanschouwe-
lik-onaanschouwelike ken-eenheid, waarvan het „imagequot; het aanschouwe-
like lid uitmaakt; en het is derhalve onmogelik een ken-act te voltrekken,
zonder het aanschouwehke lid dier eenheid te stellen of mede te repro-
duceren ; de eenheid bestaat niet zonder de aanschouwehkheid. Op grond
der geobserveerde feiten constateert Delacroix nog eens : „II semble donc
que, dans tous les cas, la pensée opère sur une donnée, sur quelque
chose sur un schéma, sur un signe. Nous n'apercevons jamais la vir-
tualité pure sans un commencement de réalisation, le pur pouvoir sans
un commencement d'exercice, la force sans le mouvement. Il est vrai
que la puissance d'abréviation de la pensée est extraordinaire, et qu un
rien suffit souvent. Nous arrivons à faire tenir des développements
entiers dans un mot.quot; (blz. 411)nbsp;j ux
In al deze gevallen functioneert de Gestalt tegenover de gedachte als
de inwendige vorm van een teken34): want in de eenheid die beiden
Uitmaken om te kunnen bestaan, zijn wij akijd op de zaak gericht,
stellen wij akijd 'n niet-ik tegenover ons: „Bref, aucune image nest une
..simplequot; image, la fonction cognitive (c'est-à-dire la relation a la chose
qu'elle signifie) est essentielle à son existence meme. Meyerson
(blz. 576) citeert deze woorden van Hoernlé en poneert daarmee het
princiep der „Gestaltungquot;: de structuur der aanschouwelikheid is alleen
Uit hTa'r functie in het t'ekengeheel te verklaren. 35 ) De f ^e b^P^^
haar structuur: zij is. inzover zij deze dient. Dit 9^^\^^^^^ 9ehee
eigensoortige kwaliteiten, haar variabihteit in constantheid b.v.. d e ons
reeds zo lang bezig houdt: „1'image est à mi-route de la pensee, elle e t
du sensible transformé de la penséequot; (blz. 595). 36) en zi, is dat m alle
^iiTX^ge sert donc de signe. C'est ce que Bradley et l'Ecole
SaJsueDeLroix ont indiqué d'une manière très heureuse. Elle a une signification,
une relation à quelque chose d'autre qu'elle-même: elle est un substitut. Elle a un
coLntTntellectll, elle est l'indication d'une réalité logique Elle n est jamais complete-
mentToS elle fait partie d'un système d'image-signes, elle est comprise grace a ce
^yst me ElleVest pas entièrement fluide, elle a assez de stabili e, de precision de
Ce et dÎomogéné'té de forme pour pouvoir être comparée à d autres -age-t a
d'aubes signes. Elle est mi complexe: le signifiant et le sigmfie, le ,sensible et
l'..infenigible ' s'y mêlent, formant un tout indissoluble. On peut apercevoir des cotes
des faä des cLhes d^ signification ou des détails d'aspect sensible^ mais lorsqu^
«Ole ainsi une partie, on doit, pour la comprendre, se rappeler 1 ensemble. (Meyerson
''«^frer verduideliking van de te citeren teksten is het nojgnbsp;jj^
quot;»erken dat ook bij Meyerson het „imagequot;, de aanschouwelikheidnbsp;^e^
^ordt. Vgl. Aarni Penttilâ und Unio Saarnio : Einige grundlegendenbsp;Tatsachen der
^Vorttheorie nebst Bemerkungen über die sogenannten unvollständigennbsp;Symbol^-^J
Wtnis IV Leipzig 1934. blz. 28 vlg. en blz. 139 vlg. Deze logistiese beschouwingen
L gnipen regelrecht het zwakke punt aan aller theo^ ^ h - rd
'ächeiden in twee helften: een helft die „tekenquot; zou zijn en n andeie helft „betekenis .
^ij hebben in dezen volkomen gelijk : het geheel i s teken.
A moderne franse psychologie uit de school van Meyerson de engelse van
^Jleu en Ho^nlé evenals de oostenrijkse van Bühler en der duitse leerlmgen van
de Würzburger Schule blijken hier plotseling aan te sluiten op de oude ar^toteliese
opvatttagen en Meyerson laat ook niet na dit op te merken, (blz. 594) Vgl. nog
noot 22* en bladz. 212-213 hierachter.
vormen waarin zij zich openbaart, en in alle ervaringswijzen van ons
ik: in de waarneming betrekt het denken het in haar gekende op het
waarneembare, in de voorstelling op het in ons geproduceerde waar-
neembaar maak-bare; in het denken, als om-dachte aanschouwelikheid,
als aanschouwelik moment t.o.v. de denk-eenheid heeft de aanschouwelik-
heid geen „zakehkquot; betrokken ,,inhoudquot; meer, doch steeds vertoont zij
dezelfde Gestalt-verschijnselen. Meyerson hoeft niet, twijfelend, een
„différence de naturequot; tussen om-dachte aanschouwelikheid en het waar-
nemings-beeld te veronderstellen, zij zijn van dezelfde natuur, doch
worden in een anders-soortige ervaring gebruikt.
Voor de aanschouwelike momenten der waarneming gebruiken we
verder de term waarnemings-beeld. voor die der voorstelling : voorstelling
en voor die ener denk-ervaring omdachte aanschouwelikheid. En even-
min als hun structuur en functie als aanschouwelikheid door
dit verschillend gebruik verandert, evenmin verandert de aard der aan'
schouwelikheid door re-productie.
Elk aanschouwelik ervaringsgeheel is ge-produceerd; we hebben
dat aan de feiten bewezen: het is uit het complex der prikkels niet te
verklaren. We zagen verder, dat deze productie verklaard moet
worden uit zijn functie in een ken-geheel. Die functie, waartoe het on-
aanschouwelik moment van een ken-geheel het aanschouwelike deter-
mineert, blijft de aanschouwelikheid in al z'n gebruiks-wijzen bij. Re-
productie verandert daar niets aan. Ook het waarnemings-beeld, dat.
eenmaal gevormd, tot potentieel ervarings-moment terugtreedt, wordt, bij
hernieuwde stimulering, mede ge-r e-produceerd; hierin verschilt het
niet van de voorstelling of de omdachte aanschouwelikheid. Het v o o r -
s t e 11 i n g s-karakter is evenmin een kwestie van het ge-r e-produceerd
zijn; het voorstellings-karakter is 'n kwestie van de houding van ons ik
tegenover een niet-ik; daarin verschilt de voorstelling van waarnemings-
beeld en omdachte aanschouwelikheid. Voorstelling en gereproduceerde
aanschouwelikheid zijn dus niet zonder meer hetzelfde: voorstelling
is ge-re-produceerde aanschouwelikheid in een voorstellings-ervaring. En
daarmee zijn we aan de conclusie, die voor onze kwestie van zeer groot
belang is : er bestaan geen woord-v oorstellingen in taal-g e b r u i k ;
woord-voorstellingen bestaan alleen in bepaalde gevallen van
woord-beschouwing, in die gevallen nl. waarin deze beschouwing
gericht is op de woord-G e s t a 11. Heel het voorstellings-begrip waarmee
de linguistiek pleegt te werken, is 'n begrip dat tot 'n andere ervarings-
categorie hoort, dan die van het taal-g e b r u i k, dat 'n denk-ervaring is.
en wel 'n ervaring waarin we gericht zijn op de zaken waarvoor
we het woord gebruiken. Heel de woord-v o o r s t e 11 i n g s-theorie
-ocr page 227-kwam uit de studeer-kamer van taai-beschouwers, niet uit de vak-
kundige observatie van het werkelike taai-gebeuren. Consequent kwamen
de vroegere onderzoekers tot de eis van prae-determinerende voor-
stellingen, want inderdaad moest volgens hun theorie - al kenden
Zij de hier gebruikte distinctie niet -- van de beschouwing tot het
gebruik worden overgegaan.nbsp;,,, ,nbsp;...
Synergie en Gestalt. De aanschouwelikheid waarmee wi) in taal-
gebruik te maken hebben, is omdachte aanschouwelikheid, geen voor-
stelling dus en geen waarnemings-beeld. Dit laatste eist enige verklaring;
want 't is toch een onomstotelik feit, dat we in communicatie typiese
geluiden waarnemen. Inderdaad maakt 'n dergelik waarnemmgs-
moment deel uit van elke communicatie in taal. doch dit waarnemings-
moment is functioneel volkomen betrokken op de denk-act zelf. Het aan-
schouwelik moment van n waarneming of n voorstellings-ervaring echter
betrekken wij in die ervaringen op de zaak die we in de denk-act.
waarvan die aanschouwelikheid moment uitmaakt, kennen: het bruin
is de kleur van het paard. Dit is in taai-gebruik niet het geval: de
typiese geluiden hebben geen ..zakelikquot; karakter: p-aa-r-d is met het ge-
luid van n paard, maar in de Gestak p-aa-r-J geactueerd aan de waar-
genomen vorm p-aa-r-d. denken wij het paard.37). De woord-aan-
schouwehkheid als waarnemings-beeld bestaat alleen in de ervarmg van
de phoneticus. en wat de woord-voorstelling aangaat, daarover passim
Nu wij zo de woord-Gestak geplaatst hebben, kunnen wij -- en dat is
het volgende stadium van ons onderzoek -- zijn verhouding tot de
synergie, die de voorwaarde voor het bestaan der Gestak als ervarings-
moment uitmaakt, bestuderen.
Alle ervaring is alleen begrijpelik als 'n activkeits-wijze van het gehele
individu, als de activiteits-wijze van een organies-psychies geheel, een
organies-psychiese eenheid. Spreken van welk e r v a r i n g s-moment ook.
is tevens altijd impliceren van organiese processen die geen ervarings-
moment uitmaken. Met de aanschouwelike en onaanschouwelike
ervarings-momenten vormen deze processen de menselike hande mgs-
eenheden. en het niet onaanschouwelike deel van deze handehngs-
eenheden noemen wij 'n synergie, 'n sensories-motories cooperatie-geheel.
In n primitieve mentaliteit is p-aa-r-d zonder twijfel iets dat bij 't paard
Wt, dat aan 't paard eigen is. Doch dit „er bij horenquot; is het product van onvolkomen
reflexie over taal, van taai-beschouwing, niet 'n moment van taal-gebruik. Ook in de
ngt;«st primitieve ervaring is geen spoor aan te wijzen van toepassing van het geluid
als g e 1 u i d op de zaak die we in het woord tegenover ons stellen. Dat de onomatopee
bier een biezondere plaats kan innemen, is duidelik.
H
-ocr page 228-210nbsp;__SYNERGIE EN GESTA^
Dat deze synergie per se motor i es is, en niet alleen sensories, blijkt
uit het feit der productie. Het geheel der organiese processen is niet
uit sensoriese stimulering begrijpelik; het veronderstelt een structurering
die ook het motoriese omvat. Doch deze sensories-motoriese synergieën
vertonen een zeer bepaalde functionaliteit ten opzichte van het kennen :
zij worden geconstitueerd, een bepaalde ken-act in het organies-psychies
menselik individu mogelik makend. Het is in deze ken-act dat de synergie
met haar functionele eenheid en structuur ontstaat. Niet alleen dus het
sensoriese, doch ook het motoriese. vindt mede in de functionaliteit van
de synergie ten opzichte van het onaanschouwelike. zijn verklaring-
Kennend worden, onder het primaat van een denk-act, de sensories-
motoriese processen opgenomen in een synthese, die een blijvend
menselik handelingsgeheel kan uitmaken. Alles wat in deze synthesen,
blijvende of niet-blijvende, moment is. deelt in de eigenschappen van
het geheel. Momenten van een dergelik geheel, die in vorm volkomen
gelijken op momenten die niet in d i t geheel zijn opgenomen, verschillen
dus per se functioneel: zij zijn niet dezelfde. Zelfs organies kan hun
structuur niet dezelfde zijn. als de structuur van een organies gegeven
dat niet in dit geheel is opgenomen. 38)
Een dergehke handelings-eenheid kan blijvend zijn of alleen
momenteel. Alle enkel ogenblikkelike, alle niet blijvende handelings-
gehelen omvatten mede bewuste streefmomenten. Dit moment, uit zijn
aard richtend in de momentele situatie, kan derhalve geen deel
uitmaken van een b 1 ij v e n d geheel, doch wel worden blijvende gehelen
onder de invloed van het momentele streven tot het vrije momentele
handelings-geheel gedetermineerd. Zo maakt van elk ervaren enkel
ogenblikkelik handelings-geheel, waarvan blijvende handelings-gehelen
altijd moment zijn, ook een streefmoment noodzakelik deel uit.
Dwelshauvers zegt nu dat het ..imagequot; niets anders is, dan „la notation
consciente, d'une synthèse fonctionnellequot; (blz. 360). en ..L'image se con-
struit en même temps que les synergies fonctionnelles s'organisent dans le
système nerveux.quot; (blz. 384) En tenslotte, even verder: „Les images ne
sont autre chose que l'inscription consciente de mécanismes régulateurs
qui servent d'intermédiaires entre l'organisme et la conscience.quot; (blz. 385)
En omdat de synthese geconstitueerd wordt in een denk-act. is er één
ogenblik waarop het relevant aanschouwelike als zodanig kennend
3®) Zelfs dit ontging aan Sapir in zijn phonologiese beschouwing niet: .,In view
of the utterly distinct psychological background of the two classes of sound production
it may even be seriously doubted whether the innovation of speech-sound articulation
is even actually the same type of physiological fact as the innervation of „identical
articulations that have no linguistic context.quot; (Sound Patterns blz. 40)
geconstitueerd wordt, één ogenblik waarop elk „imagequot;, elke ken-aan-
schouwelikheid ons bewust is, dat is het ogenblik van haar vorming. 38*)
In het gebruik kan de synergie nu verder functioneren zonder dat alle
momenten, die in de kenmerkende geheel-verschijning relevant kunnen
Zijn, opnieuw tot ervarings-moment worden. Wat men gewoonlik „Ge-
staltquot; noemt, is het ken-aspect van de zo juist geschetste synergie. Het
ken-proces als menselike handeling is dus met het ervarings-moment
niet uitgeput; het veronderstelt de werking der gehele synergie, ook van
de organiese processen die geen ervarings-moment uitmaken. De mogelik-
heden die in het ken-aspect hggen, behoeven in het gebruik niet alle
geactueerd te worden om deze synergie te doen functioneren; het is vol-
doende dat alleen zoveel der relevante momenten ons bewust wordt als
nodig is om de kenmerkende geheel-verschijning te veraanschouweliken.
En, welke momenten relevant blijken, is nog maar zeer weinig bekend.
En zolang de Gestalt slechts middel is in een handelings-geheel van
het individu, heeft zij evenmin zijn aandacht, als de hamer van de timmer-
man die 'n spijker in de muur wil slaan: ook die bekijkt niet bij elke
•^lop de hamer. Hij bedient er zich van op een wijze dat we geneigd
Zijn te zeggen: hij grijpt „automatiesquot; toe; 't gaat om de spijker in de
muur. Dat is ook de toestand van de aanschouwelikheid in het taal-
gebruik. Zij is middel, zoals het hele taai-teken middel is; wij kunnen
^an haar geen voorstelling maken, zonder het taal-gebruik als
^rvarings-wijze op te heffen.
De eenheid der activiteitswijzen. Het is van het allerhoogste
belang, voortdurend in het oog te houden, dat de menselike bewuste
Activiteit een eenheid uitmaakt van de verschillende menselike activi-
teitswijzen. Daaruit zijn vele feiten te verklaren. De Gestalt is dus ook
quot;^iet alleen de door het denken gestructureerde aanschouwelikheid, de
bestak is met dat denken één. Wel is zij van dat denken onder-
scheiden, doch hypotheties onverbrekelik zijn beide samengevat in de
ken-eenheid. Wel heeft het denken de kracht nieuwe eenheden te
stichten, wel kan in pathologiese toestanden de eenheid worden ver-
broken, wel is het mogelik de momenten afzonderlik te beschouwen,
doch altijd gaat dit ten koste van de betreffende éénheid, die daarin
quot;^ordt opgeheven.
In de blijvende handelings-eenheden neemt de Gestalt een dubbel-
zijdige functie waar: zij is „inscriptidft consciente des mécanismes
Régulateursquot; tussen het organisme en het denken; zij is voor dat denken
tevens omdachte aanschouwelikheid: zonder veraanschouweliking in
Dwelshaavem blz. 362; vgl. de onderzoekingen van Ach blz. 142 hiervóór.
-ocr page 230-n Gestalt bestaat het denken niet; zij functioneert ook tegenover het
handelen als geopponeerd aan denken. Zij is figured veranderlik, maar
denk-functioneel constant; zij is veranderlik binnen de grenzen waarin
de ken-eenheid, waarvan zij het aanschouwelik moment uitmaakt, be-
staanbaar is; en deze ken-eenheid is bestaanbaar, zolang zij zich ook
aanschouwelik onderscheidt, zolang m.a.w. de Gestalt haar kenmerkende
geheel-verschijning behoudt. 39) Haar momenten zijn om dezelfde reden
slechts disjunctief relevant: de Gestalt als ervarings-moment bestaat
om de aanschouwelike diakrise mogehk te maken; en deze diakrise is
mogelik aan het geheel; haar momenten zijn alleen secundair dia-
krities, d.w.z. diakrities binnen een systeem van onderscheidings-ken-
merken, die verschillende Gestalten mogelik maken tegenover de
verschillende gedachten, die door 'n Gestak tot uitdrukking kunnen
worden gebracht. Ik bedoel dit: als wij maar tien gedachten te veraan-
schouweliken hadden, die nook verenigd zouden kunnen optreden, zouden
wij met tien volslagen onderscheiden aanschouwelike gehelen toe kunnen;
de onbeperkte denk-mogelikheden echter eisen in de aanschouwelikheid,
zoals de phonologen ten opzichte van de woord-Gestak zo duidelik aan-
tonen, een systeem om niet het absurde van menselike mnemotechniek
te vragen. 40) Het denken schept zich in de Gestak een middel tot deze
diakrise, en schept zich in diezelfde Gestak nu een ervarings-moment,
dat in zoverre in de natuur van het denken zelf deelt, dat de GestaU,
zoals Meyerson dat noemt, „gedeparticulariseerdquot; is (blz. 594). Zij is
nook deze „vormquot;: „L'image est sur le chemin de l'abstraction et
de la généralisation; elle est sur le chemin de la pensée.quot; (blz. 594)
„L'image est ä mi-route de la pensée, elle est du sensible transformé par
la pensée.quot; (blz. 595) Zij vertoont deze departicularisatie omdat zij in
haar veranderingen dezelfde blijft. Toepasselik is zij niet; zij is
39)nbsp;Sapir heeft, vanuit een geheel ander gezichtspunt, 't zelfde geformuleerd toefl
hij schreef: „Every typical human reaction has a certain range of variation, and,
properly speaking, no such reaction can be understood except as a series of variants
distributed about a norm or type.quot; (Sound patterns blz. 38)
40)nbsp;„Each member of this system is not only characterized by a distinctive and
slightly variable articulation and a corresponding acoustic image, but also — and this
is crucial — by a psychological aloofness from all the other members of the system-
The relational gaps between the sounds of a language are just as necessary to the
psychological definition of these sounds as the articulations and acoustic images which
are customarily used to define them. A sound that is not unconsciously felt as
„placedquot; with reference to other sounds is no more a true element of speech than a
lifting of the foot in a dance step unless it can be „placedquot; with reference to oAer
movements that help to define the dance.quot; (Sapir, Sound Patterns blz. 39, 40) Ai is
zijn terminologie misschien niet onberispelik, de zaak niettemin poneert Sapir hier
precies.
niet onaanschouwelik. omdat zij in elke harernbsp;waarnee^^^^
baar nemaakt kan worden: „elle est ä mi-route de la pensee, Z13 is ,.m-
te%S 5 quot;^et „intellectueelquot;.-*) Dit over haar funct^ ten
opzichte ;an het denken. Nu haar functie ten opzichte van de andere
quot;ofStquot; in het bewust handelen vaak de schakel tussen het
deScen en 7e uit te voeren bewegingen. De Gestalt is -cle orgame^
bepaald: zij is nog „materieelquot;, al is zij a^departiculanseerd z maak^
moment uit van de synergie waarin zij organies gebonden .s Geen
enkel moment echter van de synergie dat -iet waarneembaar is. kan een
moment van de Gestalt uitmaken: in de Gestalt kennen we dus mets dat
aan de waarneming, waarin wij de Gestalt constitueren, is onttrokken
Dit lijkt 'n waarhe^ als n koe. toch is zij verschillende decennien over
•t Wd gezien. De organiese activiteit zelf. en denbsp;^
daarin, vormen niet de kennende
beweainq een zeer ingewikkelde organiese structuur om te kunnen
ueweging een ^cci ynbsp;dier structuur kan moment
Worden uitgevoerd, geen enkel moment diernbsp;,nbsp;, ,
worden van een Gestalt. Een ..voorstelling uit een
processen te doen bestaan, is chimaeries. Aanschouwelik gekend wordt
Sn de structuur van een ken-geheel alleen datgene, wat de waarnemer
tijïeL Se ken-act bij zichzelf of bij een ander van de bewegingen kan
waarnemen. Een motoriese „voorstellingquot; kan dus geen voorstelhng van
zenuwprocessen zijn. doch alleen n voorsteHing van waarneembare be-
wegingen of posities. Doch wél is de Gestalt moment van de
syLrgie, omdat zij daarin organies is gebonden. En zo kan zj, n
haar verschillende v er schij n i n g s - vor m en, de gehele
synergie actueren, in werking stellen, en de uitvoering van „bewegingen
bewerken, die in het geheel geen ervarings-moment uitmaken voor zy
Worden uitgevoerd: en zo kan een spreker volmaakt n woord artic^ren
zonder dat een complete Gestalt ervarings-moment bi) bem uitmaakt^
Zo kan iemand ^ en dit tegen Doroszewski -J^'^ .^A^^^Ti r^eer
Uitspreken zonder die bepaalde k „bedoeldquot; te h^^ben. Doch er is meer
nog, dat uit de eenheid der menselike activiteitswijzen ^«jS^quot;
dat de synergie deel uitmaakt van een handelings-synthese impliceert de
mogelikheid van absolute gelijktijdigheid van kennen en handelen, van
Uitvoering b.v. der spreekbewegingen: de e e n h e 1 d impliceert de
mogelikheid der absolute gelijktijdigheid: de eenheid imphceert zelfs de
De departicularisatiequot; is het effect der eenheid-stellende, psychologies ab-
straherende, quot;deLact op de betreffende ^ ^«^°'ken-momenten
der ervaring. Over „psychologiese abstractie vgl. blz. 284 hierachter.
mogelikheid van het kennen nâ het begin van uitvoering der be-
wegingen: vooruitlopende en zoveel mogelik complete Gestalten
zijn, én voor het denken én voor het „handelenquot;, gewoonlik een luxe.
Meer nog : aan denken of handelen voorafgaande voorstel-
lingen zijn vaak 'n bewijs van momentele intellectuele onmacht.
Meyerson wijst hierop zeer uitdrukkelik, 41) Zijn constatering is voor
het taal-gebruik van volle toepassing, ook al beschouwt hij het „imagequot;
alleen in zijn functie tegenover het denken. En dat brengt ons tot een
laatste distinctie: het probleem der voorafgaande aanschouwelikheid is
er niet enkel een van de verhouding Gestalt : beweging, doch ook van
Gestalt : denken, en in beide gevallen behoeft er van geen prae sprake
te zijn en is er zelfs een post mogelik. En wanneer wij dan tenslotte
de Gestalt in het voorstellen nog een ogenblik beschouwen, dan blijkt
uit het voorafgaande te volgen, dat aan het handelen voorafgaande
„voorstellingenquot; alleen noodzakelik kunnen zijn om een storing in het
verloop ener reactie te corrigeren, of een aanpassing van dat handelen
aan een nieuwe situatie mogelik te maken. En, afgezien van 't feit of
we met waarnemings-beeld, voorstelling of omdachte aanschouwelikheid
te maken hebben, de rijkdom aan aanschouwelike momenten is in talrijke
gevallen een bewijs van ogenblikkelike onmacht of een luxe, die bij de
toestand van het individu op dit ogenblik, past. Toch kan het, na deze
constatering, wel erg nuttig zijn, op te merken dat de Gestalt als luxe.
het aanschouwelike moment is van de hoogste luxe die de volledig
levende menselike natuur zich kan veroorloven: de kunst-schouwing.
In de drie voorafgaande paragrafen vonden de Gestalt-vragen, die ons
bezig houden, hun oplossing ; het zal niettemin goed zijn die oplossing
nog op sommige verschijnselen der woord-Gestalt uitdrukkelik toe te
passen.
Het phoneem disjunctief relevant. Wij verklaarden in de
vorige paragraaf, hoe 't mogelik is, dat de Gestalt-momenten slechts
disjunctief relevant zijn: omdat de Gestalt als geheel tegenover de
onaanschouwehkheid fungeert. Gechargeerd zouden we kunnen zeggen :
wij ervaren de woord-Gestalt niet aan z'n phonemen, maar wij ervaren
de phonemen aan de Gestalt. De juiste formulering is, dat wij de pho-
nemen in de Gestalt ervaren, terwijl de Gestalt slechts tot zover be-
staanbaarheid houdt, als zij nog 'n onderscheidend phoneem omsluit. Het is
„Dans quelles circonstances la pensée devient-elle concrète? Quand fait-elle
appel aux images? Il semble que ce soit surtout quand elle tâtonne, hésite, cherche,
quand elle s'arrête à un carrefour, quand elle se fixe provisoirement à un palier. En
somme, la pensée imagée, c'est la pensée arrêtée ou la pensée incertaine.quot; (blz. 583)
Vgl. nog Langeveld blz. 99-103.
dat g c h e e 1 wat t.o.v. de betekenis functioneert; het is dat geheel, dat
in de act der woord-making poneren. We begrijpen --
oniuist de opvatting was, dat het kind, die kleine taai-student, het art cu-
leTn van aizonder'like klanken zou inoefenen om ^^^^^^^^
klanken te bezigen bij het articuleren van woorden. Het leert gehe en
gebruiken, naar de kenmerkende geheel-verschijnmg die deze gehelen
hebben. Met dat g e h e el is de betekenis één; zij is met OP^^
ménten van dat geheel betrokken. Het is, zoals w, op blz. 23 zagen
het geheel der gekende spreekbewegingen die het kmd als mo^^^^^^
der teken-eenheid poneert. Dit gaat zo ver. dat het quot; ^^ noQ n e
in staat is de momenten van zijn woord te isoleren: het kan me
S-i-n-t-e-r-k-l-aa-s leren, maar het leert Sinterk aas; zondert he
- t e r -- b V. af, dan verbreekt het de eenheid van z n handelen en gaat
de functie van dat ^ ter -- volslagen te loor. wordt het zin-loos. De
pogtgen die het kind aanwendt om z g. z'n quot;banken a- te pa^^^^^
Zijn inderdaad pogingen om het geheel op denbsp;^^^^^^^
doen functioneren, d.w.z. om het geheel aan te P-^sen aan de onder
volwassenen gangbare gehelen. De adaptatie is er ene van sociale aard.
e: rt deze a-P--^nbsp;spreekhandeling teger^overnbsp;U-
weltquot; volkomen vruchtbaar. Articulatie en klank-gevmg neemt het kind
bij zic^Lf en anderen waar; het leren spreken en leren ere^i |s
een aanpassingsverschijnsel aan de voortgaande waarnemmg dier beide
handehngs-g e h e 1 e n . P e r s e is dus geen bepaald relevant moment
noodzakelik om de Gestak mede te constitueren; de noodzakelikheid ook
dat in de vorm bepaalde typiese momenten van n typies geheel
moeten worden voortgebracht, is niet per se aan die bepaalde
momenten gebonden, doch enkel per accidens. mzover nl. als door tó
ontbreken van dit of dat bepaalde moment de waarneembaarheid van de
vorm te veel zou inboeten. Zonder twijfelnbsp;^
belang onder dk opzicht dan de consonanten. 42) Maar toch kan n a
van p-aa-1 geheel z'n typiek verliezen zonder dat de vorm p-a-1 b^v^
in een zeer concrete situatie z'n waarneembaarheid als P'^^'^^ILzZ
boeven te verliezen: denken we maar aan zinnen als:
Functioneert 'n Gestalt-moment nog anders dan alleen als laestalt-
moment, heeft het ook 'n „categorialequot;nbsp;GestTl^t
Uitgang in tantes, dan is natuurlik uit anderen hoofde dit Gestak-moment
^^Tb^ (Travaux IV blz. 46, 47) wijst er op, dat dit zich zeer goed begrijpen
laat uit het fe t dat komplex-kwaliteiten als melodie en rhytmiese bouw (kort-lang)
het Teest aan de vocalen gebonden zijn. De hier genoemde dissertatie van Hans
^uedquot; Ke Wahrnehmung des gesprochenen Wortes. München 1916, heb ik met
in handen kunnen krijgen.
-ocr page 234-in bepaalde gevallen noodzakelik. We komen hierop in het achtste
hoofdstuk terug. Op het ogenblik is het belangrijkste, dat we kunnen
besluiten: de variabiliteit der phonemen van 'n zelfde woord-Gestalt,
de veranderlikheid van de typiese vorm-momenten ook, vinden haar ver-
klaring in de functie die de Gestalt als geheel tegenover de met haar
verenigde onaanschouwelikheid vervult : het phoneem is slechts disjunc-
tief relevant, omdat het geheel der Gestalt als aanschouwelik tegen-
speler der onaanschouwelikheid fungeert ; het phoneem is niettemin nood-
zakelik, zoals we in de vorige paragraaf aanduidden, om de veraan-
schouweliking der onbeperkte denk-mogelikheden tot stand te kunnen
brengen.43j
Prae en post? Met het vraagstuk der tijd-verhoudingen tussen
beweging, Gestalt en denken, komen we op het gebied der verhouding
tussen het denken en zijn formulering in de ons ten dienste staande taal-
middelen, het oude probleem van Paul en Wundt.
De verschijnselen zijn velerlei. Delacroix (blz. 425) onderscheidt twee
grote groepen, de ene waarin „la formule verbale se présente toute faite,
en vertu de l'habitude, de l'élection affective, et d'une construction
extrêmement rapide ; ces différents éléments pouvant du reste se mêler
plus ou moins. Alors nous allons directement de la pensée à la parole
et même de l'occasion qui déclenche la parole à la parole même. La
pensée n'est ici que la conscience de la parole. Nous apprenons que
nous pensons en nous entendant parler.quot; Een tweede groep maken de
gevallen uit waar : „le trajet est moins direct de la pensée à l'expression,
et alors nous cherchons, nous esquissons mentalement, nous préparons
notre formule qui ne se présente toute faite, ou qui, toute faite, ne
répondrait pas à ce que nous voulons. Ici le parleur se comporte à peu
près comme l'écrivain qui travaille.quot; 44 ) De laatste groep verschijnselen
levert na het voorafgaande geen enkele moeilikheid : de aanschouwelik-
heid is hier altijd voorafgaand aan het articuleren. Hier ligt het gebied
der woord-voorstellingen, maar, hier zijn we ook buiten het taal-o e -
bru ik, in taai-beschouwing; hier zijn we in de voorstellings-
ervaring of in het denken dat zijn formulering praepareert. En, al wijzen
de schrijvers daar niet uitdrukkelik op, hier kan ook de voorstelling,
Vgl. Bühler Travaux IV blz. 49 vlg., Axiomatik blz. 71, 72.
Dwelshauvers onderscheidt dit laatste geval nog in tweeën, naarmate we in het
ene geval onze aandacht richten op de formulering van naar gewoonte vertrouwde
gedachten, of dat we onze gedachte, hetzij zoekend vormen, of overwegend analyseren,
(blz. 563) Selz leverde van deze verschijnselen de meest systematiese onderzoeking.
Zijn omvangrijk materiaal hier te bespreken gaat niet aan ; dat valt buiten 't bestek van
deze studie.
de opduikende woord-Gestalt. het denken soms verder voeren, omdat
deze opduikende aanschouwelikheid de beschouwer aan n woord en
daarmee aan n gedachte helpt. Ook de taal-gebru.ker wordt, tow.l hi,
met spreken bezfg is. op deze wijze telkens taai-beschouwer h. jder
breekt dan een moment zijn gebruik om beschouwer te z,n om een
geschikt woord of een geschikte formulering te zoeken of' ^eraf zijn
gebruikte taai-momenten te toetsen. 44*) De minnaar van het woord, de
dLhter. de redenaar en allen die aan het woord-gebruik biezondere eisen
stellen, zij vooral doen dit. en dit is het gebied van de woord-voor-
stell ng; in die ogenblikken wordt de aanschouwelikheid - de vorm
van voorLlling gezocht en wordt zij vaak leiding-gevend. Problemen
biedt zij ons na de vorige paragrafen niet : zij kan vo^^^^.^e ge-
dachte zijn: zij is vóór de articulatie, terwijl we n ogenblik wegdromend
en sprekend, in ons eigen gehoorde woord de term vinden die w, zoeken.
De pr^lem;n hggen in de eerste groep verschijnselen waarvan Delacroix
''S'eLoix onderscheidt hier niet scherp; want het is
of in een ..construction extrèmement rapidequot; omdachte aanschouwelik-
heid. al zullen wij haar vaak nauweliks -Verscheiden inderdaad de
Uitvoering der spreekbewegingen determineert, en wi, ons dan daarna
ten volle van onze formulering bewust worden aan ons eigen woord,
of dat de omstandigheid ..qui déclenche la parole ons. in de waarneming
van ons eigen spreken, tot de kennis van hetgeen we denken brengt.
Hij verwaarloost het zeer frequente geval, dat wij. zonder prae-deter-
minerende woord-Gestalten, maar met voorafgaande kennis onze waar-
nemingen b.v.. in woorden formuleren; hij verwaarloost ook - en voor
Zijn doel hier terecht - het geval dat wij pas na de waarneming van
ons eigen spreken, tot het bewustzijn komen van wat wi) zeiden.
Zijn eerste geval levert weer geen moeilikheden; de andere gevallen
tonen aan. dat er drie verhoudingen moeten worden onderscheiden
1° gedachten zonder woord-Gestah vóór articulatie (ons ^aarn^^
geval). 2° denken gelijktijdig met articulatie. 3° denken na art^ula^
De absolute eenheid van denkend, aanschouwelik kennend, en handelend
- in casu articulerend - subject, verklaart de feiten als wi) daarbi,
bedenken, dat de handelings-synthese ook weer Seste d wordt m een
ervarings-geheel. of in een geheel van ervarings-mogelikheden, waarin
PiUsbnra amp; Meader schrijven: „The partially conscious automata operation
may at any moment be brought to the bar of full consciousness, may be disturbed by
the wor^processes that constitute the major operation a„d is at all times largely
subject to the control of the wider experience, (blz. 2USJ
alles met alles verbonden is, al is niet alles met alles in eigen-soortige
synthesen samengevat.
Wie, als er iemand bij hem binnen komt, „Motgen!quot; zegt, en niet
enkel met 'n handbeweging groet, doet dat tengevolge van de houding
die hij, bewust of uit gewoonte, tegenover deze situatie inneemt; hij richt
zich op formulering. Zijn morgensynevgie wordt geactiveerd op grond
van zijn morgen-ervaring : de morgen-kennis die hij in deze situatie had,
een morgen-kennis waaraan in talloze ervaringen „Morgen!quot; geasso-
ciëerd werd. Door het associatief verbonden zijn der morg-en-synergie
met de synergieën der aanschouwelike ken-momenten die zijn morgen-
ervaring mede constitueren, wordt deze synergie ge-activeerd, en in zijn
eigen „Morgen!quot; kent hij zijn gedachte.
Wie, sprekend over 'n probleem, z'n gedachten al sprekende vormt,
activeert de synergie omdat hij, zich in de situatie actief richtend op
formulering der gedachten, te voren in eenheid verbonden met de
synergie, die gedachten vormt aan de ervarings-momenten die hem hier-
toe uitgangspunt zijn: gegeven eenmaal dat hij formuleren wil, is denken
hier spreken en spreken denken, omdat zij één zijn in de synthese. Richt
hij zich niet op de zaken, doch krijgt de formulering zelf zijn aandacht,
of richt hij zich anderzijds niet langer op formulering, doch op de te
vormen gedachten alleen, dan stokt de articulatie, ofwel het denken
stokt, en consequenter houdt de articulatie op.
En tenslotte, wordt hij zich van zijn woorden bewust nä de articulatie,
dan kunnen wij niet langer zeggen, dat hij toen hij articuleerde
taal-gebruiker was; dan ré-ageerde hij alleen sensories-motories met
spreekbewegingen op een situatie die hij op dat moment onder een ander
opzicht ervoer. Hier re-ageerde de synergie enkel associatief en zin-
loos, en niet, zoals in ons eerste geval, wél „automatiesquot; doch adaequaat
aan de momentele ervarings-richting en adaequaat aan de situatie.
Overzien wij nog eenmaal onze gevallen, dan constateren we opnieuw
dat de woord-Gestalt in taal-gebruik nooit als voorstelling wordt ervaren,
en dat in „communicatiequot; de Gestalt omdachte aanschouwelikheid is,
wier verschijning bij de hoorder per se op prae-determinerende
waarneming der klanken berust. Bij de spreker echter kan de Gestalt
zowel vóór, als absoluut gelijktijdig met de articulatie optreden. De Ge-
stalt is dus noodzakelik van alle taal-gebruik ervarings-moment, omdat
het denken zonder zijn omdachte aanschouwelikheid onbestaanbaar is.
Omtrent het „denken in taalquot; treden we niet in biezonderheden, omdat
de verhouding Gestalt: articulatie hier geen problemen biedt, en de ver-
houding Gestalt: denken hier noodzakelik eo ipso het taalgebruik mede
constitueert.
Het kan nuttig zijn de vele verhoudingen, die het taal-gebruik in de
verstillende ervarings-structuren kan innemen, onder het gezichtspunt
de i^sverhoudingen tussen denken, Gestalt en articulatie, te be^^^^^^^
doch het is voor ons overbodig. We hoefden alleen aan te ton^, hoe
gelijktijdige articulatie. Gestalt-ervaring en denken mogehk zijn.
nlrL is ook de laatste Gestalt-moeilikheid opgelost. Dat. waar wi,
spreken van g e 1 ij ktij dig e Gestalt-waarneming en denken, natuur-
lik steeds stiLijind verondersteld werd. dat de waarneembare vom
moest zijn ontwikkeld tot die volheid waaraan de kenmerkende geheel^
verschijning ervaar-baar is. behoeft geen betoog. Gelijktijdigheid
betekent in communicatie, waar de realisatie der typiek aan opeenvolging
in de tijd gebonden is, dus altijd: voldoende gereahseerde typiek.
èe UranderHkheid der articulatie. De eenheid va. Ge-
stah en betekenis van het woord, maakt het zondernbsp;eh^ da
de hoorder n gemutileerde vorm. als ^omplex-kwahte^ op en^
Wijze bewaard blijft, verstaat. Het feit, dat n sprekernbsp;^^^^^^^^^
aan n vaag aanschouwelik moment, ligt er eveneens in «Pg^^l^f
feit dat zc^n vaag aanschouwelik moment een vredige ar^x^ en
daarmee 'n compleet typiese vorm, kan bepalen, behandelden wi m de
paragraaf: ..De eenheid der activiteitsbewijzenquot; : wi, wyzen er hier alleen
U even op dat het woord, als gebruiks-teken, in geheel het menselike
wezen is gefundeerd, dat in zijn woord de gehele mens mee-ageert.4 )
en dat het woord dus zeer veel meer is dan wij er op een bepaald
moment van ervaren. Zo verwekt de taal van de kunstenaar dat
Uiterst gevoelige en al-omvattende evenwicht, waarin wij het schone aan-
schouwen. Reeds op het ogenblik der woordmaking bestond er. door
associatie, de sensories-motoriese organisatie, die in haar k^-a^P^^t ^
index van het handelings-doel fungeerde; doch. pas in de woord-making
Wordt aan deze organisatie, zijn bepaalde structuur en functie gegeven x n
het gevormde woord. Nu beschikt de taal-gebruiker naar zijn wd-
gevaLn over een organisatie, wier beheersing hem te voren ontgng^
nu bezit hij een middel om zichzelf, in de ander en in f. uit e
bouwen op een wijze zoals geen andere systematiese organisatie van zi,n
X^'zlquot; vtgen: maar hoe is 't nu mogelik dat de activering
der synercïe slechts in eL veranderlike. onvolledige articulatie resulteert ?
Het feit IS er. maar op welke wijze hebben we het te componeren met
het synergie-begrip, dat wehswaar in zijn ken-aspect een variabiliteit
bezit die we verantwoordden, doch waarvan we de variabiliteit der be-
Vgl. V. Mönckeberg-Kollmar. Sprache und Bewegung. Proceedings blz. 201 vlg.
-ocr page 238-wegings-momenten nog volstrekt niet aannemelik maakten ? We spreken
van haar, we spreken ook van r, hoe kan dat, als de synergie een orga-
nisatie is, die weliswaar in haar ken-aspect variabiliteit binnen de con-
stante kenmerkende geheel-verschijning vertoont, doch die anderzijds
een sensories-motories geheel uitmaakt. Men spreekt van spaarzaam'
heid in energie-gebruik en slordigheid; men spreekt van affectieve
factoren die hier van invloed zouden zijn, en er valt niet aan te twijfelen
dat zij zich doen gevoelen, doch hoe hebben we hun invloed te denken 1
Wanneer we zouden menen, dat de eenmaal op enige wijze geactiveerde
synergie nu verder „mechaniesquot; werkt, dan zou het verschijnsel aan
'n uitleg moeilikheden geven die niet gemakkelik zijn op te lossen. Doch
in die veronderstelling zijn we buiten de kwestie. Heel de werking der
synergie geschiedt in de eenheid van het zich bewuste wezen, dat elk
ogenblik de richting van zijn bewuste activiteit beïnvloeden kan, dat z'n
articulatie kan afsluiten, kan laten voortgaan terwijl het z'n aandacht
reeds op iets anders richt, doch ook z'n richting zo totaal aan dit be-
paalde gebeuren kan onttrekken, dat het niet door-re-ageren kan, omdat
er een andere actie de plaats van inneemt: zo begroeten we iemand met
ons slordige Mo9! terwijl we zitten te schrijven. Er zijn organiese pro-
cessen te over die geheel buiten onze directe beheersing omgaan; de
processen betrokken bij de synergieën die deel uitmaken van een groter
blijvend handelings-geheel, vertonen dat mechaniese karakter niet; zij
hangen af van het zich richtende denken. De onvolledigheden in de
articulatie en de beperkingen der vorm-typiek, die 'n gevolg zijn van
deze beschikkings-mogelikheid van de agerende mens over dit soort
synergieën, zouden we ,,toevalligequot; articulatie- of vorm-veranderingeo
kunnen noemen; er zijn ook „noodzakelikequot; veranderingen. Daarover nu-
Ten eerste: de woord-vorm moet gerealiseerd worden in de tijd door
een opeenvolging van de spreekbewegingen. De organen waarmee de
spreekbewegingen worden uitgevoerd, vertonen de inertie van al het
physiese, en derhalve kunnen die, achter elkaar uit te voeren, spreek-
bewegingen elkaar determineren op een wijze waardoor veranderingen
aan de woord-vorm optreden, die voor de gebruiker irrelevant zijn;
spreker en hoorder merken ze niet eens als veranderingen op. Klimbert
kon klimmen worden, zonder dat het nodig is te veronderstellen, dat de
spreker, bij wie zich deze verandering voltrok, of de groep van hoorders
waartoe hij behoorde, zich daarvan rekenschap had gegeven; het is de
schrijver die in een bepaalde taai-gemeenschap dit probleem voort-
durend aan de orde stelt. Wanneer wordt de verandering noodzakelik
gemerkt? Op het ogenblik dat een woord als klimben, veranderd
tot *klim bijvoorbeeld, samen zou vallen met een bestaand woord klim.
de veranderlikheid der articulatie
waar de functionaliteit van de aanschouwelikheid een ander is, omdat
dit woord een andere betekenis heeft dan 't eerste klim.
Wanneer is in de reeks der onderscheiden realisaties van klimben,
de Gestalt wezenlik veranderd, m.a.w. wanneer is er een ander quot;Woord
ontstaan? Wanneer een taal-gebruiker de realisatie van de volledige
Gestalt klimben niet meer in het gebruik zelf herkent. Het is deze ver-
anderhkheid der woord-Gestalt, die de Saussure er toe bracht, deze
Gestak alleen in „différencesquot; te doen opgaan. Dit was onjuist, doch
juist was het, te veronderstellen dat deze veranderingen alleen door de
systematiese samenhang der gebruikte Gestalten worden beperkt.
Het woord kans kan met genasaleerde a worden uitgesproken zonder dat
't ophoudt kans te zijn -- dat kunnen wij in Holland horen - ; het kan
niet de nasalering verliezen bovendien en kas worden, zonder dat dit als
een taai-verandering wordt opgemerkt, omdat fcas in een andere be-
tekenis naast die nieuw ontstane kas bestaat. Ten tweede: een andere
groep verschijnselen berust, evenals de vorige, op de realisering der
Gestak in de aan tijd en ruimte gebonden bewegingen, en wel op de
realisering van de woord-Gestak als moment van een woord-groep. Ue
veranderingen die daarbij optreden, zijn van geen andere aard dan de
hiervoor besprokene, doch zij betreffen allereerst de raak-vlakken der
gebruikte woord-Gestalten. Wij bespraken enkele gevallen m het vorige
hoofdstuk. Het typiese vorm-geheel wordt nu erkend ondanks gemeen-
schappelike momenten der opeenvolgende woorden, en ondanks verhes
van typiese momenten. De syntagmatiese vorm-verschijnse en berusten
primair op toevallige wederzijdse beïnvloeding in het meerledig geheel,
en dat is hun verschil met de veranderingen binnen de vorm die op
blijvende beïnvloeding berusten. Zij vinden hun verklaring in de samen-
Werking van onderscheiden synergieën die, hetzij momenteel, hetzi) -
door de gewoonte der combinatie - meer blijvend, in functioneel ver-
band zijn gekomen, waardoor de sensories-motoriese structuur van het
groter geheel, waarin zij tans functioneren, kan veranderen, zonder dat
de kenmerkende geheel-verschijning te loor gaat. Opnieuw, de grerizen
Zijn alleen phonologies te bepalen; wij weten hieromtrent nog vrijwel
niets. Wij weten alleen, dat wij de herkenbaarheid der vormen in de
verschijnselen die wij op het oog hebben, b.v. de sanddhi-verschijnselen,
de lotgevallen van enclitica, proclitica en partikels, als het woordje not,
op de wetten der Gestalt zullen hebben terug te voeren. Dat hierbij de
..Situationsindizienquot; van Bühler een rol spelen, is onmiskenbaar, maar
even onmiskenbaar is 't feit. dat wij die verminkte woordvorm her-
kennen en dat dus in de vorm zelf een bepaald type moet zijn
bewaard.
221
Nemen wij nu nog eens op, wat wij aan het slot der paragraaf „Het
phoneem disjunctief relevantquot; zeiden, dan kunnen we het woord-begrip
opnieuw nader preciseren: het woord is het, op de wijze der taal ge-
vormde, de betrokken activiteitswijzen in een blijvende handelings-een-
heid omvattende, gebruiksteken, waarvan de Gestalt het omdachte aan-
schouwelike moment uitmaakt, waarin wij een typies klankgeheel kennen
en bepaal-baar maken. De Gestalt vervult in haar kenmerkende geheel-
verschijning haar diakritiese functie tegenover de met haar verenigde
onaanschouwelikheid; de in de Gestalt onderscheiden, disjunctief rele-
vante, phonemen, als momenten van een systeem van oppositioneel ge-
bruikte positieve grootheden 45*) waaraan in het woord de komplex-
kwaliteiten der Gestalt zijn gebonden, maken de veraanschouweliking der
onbeperkte denk-mogelikheden in de verschillende woord-Gestalten
bestaanbaar. De structuur van geheel de sensories-motoriese synergie,
waarvan de Gestalt het ken-aspect uitmaakt, wordt bepaald door de,
daarmee in eenheid geponeerde, onaanschouwelikheid. Het is de absolute
eenheid tussen de organiese structuren en de aanschouwelike en onaan-
schouwelike ken-momenten als delen van het éne gebruiks-teken, die de
verhoudingen tussen articulatie, Gestalt en denken in het taal-gebruik
verklaren.
Wij namen in het voorafgaande de woord-Gestalt als gegeven.
W elke aanschouwelike eenheden echter woord-Gestalt zijn is, ut patet,
alleen aan de onaanschouwelikheid, aan de „betekenisquot;, bepaalbaar.
Volgt derhalve de studie van het onaanschouwelike woord-moment.
Ook hier gaan wij op dit systeem-karakter niet verder in. De uiterst belangrijke
consequentie der systematiese ordening van de woord-aanschouwelikheid is : het elimi-
neren van een groot aantal geluiden en geruisen als bruikbare woordvorm-momenten i
„Immerhin ist ausdrücklich hervorzuheben, dass nicht alle ,Lautganze' sondern nur
solche zu den Wörtern gehören, die eine phonematische Prägung aufweisen ; Schrei
und erscheinungstreu lautmalende Gebilde, die sich dem Zwang des begrenzten Phoneffl-
schatzes einer Sprache entziehen, sind demnach ausgeschlossen.quot; (Bühler. Sprachtheorie
blz. 297) Bühler heeft het onomatopee-vraagstuk m.i. opgelost, en ook het zijne bij-
gedragen tot een kritiek van Heinz Werners „Grimdfragen der Sprachphysiognomikquot;
(1932) Vgl. de paragraaf; „Die Lautmalende Sprachequot; (Sprachtheorie blz. 195 vlg.)
ZESDE HOOFDSTUK
Woord, Betekenis en Zaak
Samenstelling van het hoofdstuk. De studie der „betekenis
als hoofdstuk van een woord-leer, brengt haar eigenaardige
moeilikheid mee. Welke? Het ontbreken van een wetenschappehke tra-
ditie Het zou niet moeilik zijn, bij vele auteurs plaatsen aan te wijzen,
die aanduidingen bevatten, dat de schrijver zich rekenschap aflegde van
het bestaan van problemen, die niet de problemen zijn, waarmee de
semantiek zich bezig houdt, en heeft bezig te houden Het is volkomen
nutteloos deze plaatsen samen te brengen en af te drukken; er resulteert
niets uit.1) Naar mijn weten heeft slechts één auteur met de stu^e der
betekenis als w o o r d-onaanschouwelikheid ernst gemaakt. Het is Uustaf
Sfern. 2) Hij ontdekte op zijn wijze, dat ook de semantiek er met buiten
kan zich af te vragen „Was zur (Bedeutung) notwendig gehort, was
nicht?quot; Hij ..ontdektequot;, dat aan een leer der betekenis-verandermg een
leer der ..betekenisquot; moest vooraf gaan. 3) Hij ..ontdektequot; dat de seman-
tiek niet minder dan welke andere speciale taai-wetenschap, een andere
Wetenschap verondersteh : de linguïstiek. We zeiden : hij „ontdektequot; dat;
^TÖ^Siern heeft deze, m.i. nutteloze, arbeid verricht. Dat hij zeer veel meer
deed en werk verrichtte dat allerminst nutteloos mag genoemd worden, zal m het
Vervolg nog overvloedig blijken.nbsp;c- u j
De Blätter für deutsche Philosophiequot; wijdden aan het probleem: Sprache und
Bedeutung' de eerste aflevering van de vierde band (1930). Weisgerber droeg hiertoe
«in opstel: Sprachwissenschaft und Philosophie zum Bedeutungs-
Problem (blz. 17 vgl.) bij. Ook zijn conclusie over de studie van het b e t e k e n i s-
Pfobleem luidt: „Es handelt sich auch um zu isolierte Ansätze, und man k^
quot;agen, dass diese Art von „Bedeutungslehrequot; noch gar nicht recht in das BiicKreia
der Sprachwissenschaft gerückt ist. Wenn in der Sprachwissenschaft von „Bedeutungs-
'ehrequot; die Rede ist, so versteht man im allgemeinen darunter zunächst die oüen
besprochene Lehre vom „Bedeutungswandel.quot; (blz. 20) In zijn eigen werk -Mutter-
sprache und Geistesbildungquot; heeft hij belangrijke inzichten ontwikkeld, die echter de
^raag „aar de verhouding van b e t e k e n i s en z a a k in het taalgebrmk, onbeantwoord
•aten.
We find writers - who claim to be working scientifically - attempting to
analysé sense-changes and establish systems of classification without first stating
'quot;hat it is that changes, i.e.. without giving an adequate definition of meaning. It stands
reason that such a neglect of the most elementary methodical principles can only
'ead to unreliable results.quot; (blz. 9 noot 1)
doch daarop moet onmiddelhk een restrictie volgen: hij ontdekt de lin-
guistiek, zoals Columbus Amerika ontdekte. Columbus meende Indië te
vinden. Stern gelooft de psychologie opnieuw te ontdekken: „Since
language is a product of mental activity, and the study of such activities
belongs to psychology, it is in psychology that the principles of sema-
siology must be sought.quot; (blz. 3) Hij meent dan ook, dat er voor zijo
onderzoek wél reeds een wetenschappelike traditie bestaat: de psycholo-
giese. Hij heeft gelijk, dat de psychologie van heden voor de linguistiek
uiterst belangrijke leen-waarheden ontwikkelt; hij heeft ongelijk, te menen,
dat een wetenschap haar leiding-gevend princiep van onderzoek aan eeO
andere wetenschap zou kunnen ontlenen. De ene wetenschap kan — en
moet soms — aan de andere haar object leveren of leenwaarhedeü
ter verklaring van bepaalde verschijnselen, meer niet. 4) We verwijzen
naar de paragrafen „A priori en observatiequot; en ..Semiologie of lin-
guistiekquot; van ons eerste hoofdstuk.
Ook hij neemt, impliciet, stelling tegen Pauls methode, als hij schrijft,
dat sommigen menen, dat op 't ogenblik de enige veilige werkwijze zoU
mogen heten die. welke zich tot semantics detail-onderzoek beperkt,
zolang totdat er voldoende materiaal zou zijn samengebracht als basis
voor een synthese. „This is. in my opinion, going from bad to worse.
Zelfs de materiaal-bepaling veronderstelt reeds 'n synthese: „It may
be stated as an axiom that we do not get a real grip of any detail
we are not able to place it in its due setting, to fit it into the system
to which it belongs, and thus to see it against a background of more
comprehensive facts and general principles. Otherwise we cannot kno'W'
what points of view are fundamental, we cannot know in what direction
we should especially try to draw conclusions, and we have only a hazy
idea, or no idea at all, whether the peculiarities we notice are confined
to this detail, or if they are essential to a larger class, and should there-
fore be specially emphasized.quot; (blz. 7)
Stern voldeed aan de eis. die hij zijn wetenschap stelde: hij gaf zich
rekenschap van „betekenisquot; voor hij de verandering bestudeerde.
Hij gaf zich rekenschap ook van de verhouding van „woordquot; tot „be-
tekenisquot;, en tenslotte, hij zocht het constante betekenis-moment. Hij
deed dit alles als een voorbereiding op semantics onderzoek, en zijn
werk moest dus 'n ander aspect krijgen dan het onze zal hebben. Doch.
dit is niet de enige oorzaak van verschil. De psychologie die hem leidde.
De lezer begrijpe dit „meer nietquot; zoals het bedoeld is: ik spreek over de
concrete methode van onderzoek. Ik beweer niet, dat er geen continuïteit
tussen de wetenschappen zou zijn, doch daar zwijgen we verder over; het is hier niet
aan de orde. Vgl. blz. 8 hiervóór.
beschouwde hij enerzijds niet crities genoeg, en anderzijds nani hi, haar
nieuwe begrippen niet voldoende in zich op. Het zou hem beter zijn
vergaan. 1 hij zijn eigen princiepen had ontwikkeld en ^a- Pquot;^-
ciepen had ..toegepastquot;. Slechts één begrip, dat zij zichzelf definitief
verworven heeft f de ..zakelikheidquot; van alle denken, is bij hem volkomen
vruchtbaar geworden; en.... dat had hem afgezien van alle psychd^
giese prae-occupatie. ook de taai-ervaring kunrien leren. Dit voorop 9
over Gustaf Stern. We volgen in de samenstelling van ons hoofdstuk
quot;''in het'v^fT'hoofdstuk hebben we betoogd, dat de woord-Gestalt
alleen vanuit het woord bepaalbaar is. In de paragraaf Het denken
structurerend princiep van het woordquot;, tonen we aan. dat de denk-
handelings-eenheid. die het princiep is van de woord-eenheid, het
moment is waarin we de betekenis kennen, en dat het deze be-
tekenis is. die in het teken structurerend en onaanschouwelik
diakrities moment is. M.a.w.; we kennen de -«-den aan hun
betekenis. Herinneren we ons nu. hoe we m ons derde hoofd-
sturbetoogden. dat het woord n gebruiks-teken is dan wordt het
duidelik dat ook het denken in het woord een b-zondere vorm
van denken uitmaakt; de woord-gedachte is die vorm van gedachte d.e
we gebruiks-gedachte noemen. 4*) In de paragraaf ..De betekenis als ge-
bruiLgedachtequot; praeluderen we op de eigenaardige verschijnselen, die
aan de betekenis als denk-vorm zullen blijken eigen te zijn; zij is pen
..begripquot; zonder meer, zij is op eigensoortige wijze toepasselik op
geLel verschillende ..zakenquot;. Het woord vertoont daardoor
noodzakelik ..polysemiequot;. De betekenis blijkt uitermate , plasties ; zij
blijkt niettemin constant ook. We weten, dat zij als gedachte n e e n -
heid is: zij openbaart zich ook als eenheid In ..Het complex
der voorstellingenquot;, overzien we 'n ogenblik vluchtig de traditionele be-
schouwing der betekenis als 'n ..complexquot;, en niet als n een hei a.
De volgende paragraaf: „Betekenis als zich onderscheidende eenheid
behandelt het feit, dat de betekenis wel degelik zich ook openbaart
als n eenheid, die zich opponeert tegen alles wat met als aeze
..betekenisquot; gebruikt wordt. De betekenis onderscheidt zich van wat wij
^^TD^Thet denken in taal een soort „Zwischenweif (W^e^erfcer blz. 154) uit-
maak is bij verschillende schrijvers te vinden. Wij citeren aüeen Dempe .• „Die Be-
deutung abe^r ist etwas, was unmittelbar, d.h. an und für sich betrachtet, weder mit
Wahrheitsdarstellung und Schönheitsausdruck, noch mit Beeinflussung, noch mit sonst
einem Ser spracLch^ Ziel etwas zu tun hat. sondern emer von alledem isolierten
Eigenbetrachtung fähig ist.quot; (blz. 32) Dat een Unguis lese ..Eigenbetrachtung
niettemin tot andere resultaten moet voeren, dan die waartoe Dempe hier komt. zal
nog Wijken
15
er bij denken. We werken deze onderscheiding theoreties uit in de
paragraaf „Zakehk en functioneel aspectquot;, d.w.z. zakelik en functioneel
aspect van woord-gebruik. Het „zakelikquot; woord-gebruik is het toe-
passen van het woord op de „zakenquot;. We vragen nu: hoe verhoudt
zich de betekenis tot die zaak. We vinden bij G. Steen het „referentquot;-
begrip van Ogden amp; Richards toegepast in de taal-kunde. We bewijze»
nu in de paragraaf „„Referentquot; een linguisties begrip?quot;, dat Stern door
deze notie te accepteren en haar, zij het dan ook al phaenomenologies
geïnterpreteerd, in de taal-kunde over te brengen, geen taalkunde be-
dreef doch metaphysiek. De studie van de „referentquot; bedoeld als zaak,
gaat ons niet rechtstreeks aan ; doch wel gaat ons de betekenis als „zaakquot;
aan, want zij is een moment van het woord. De betekenis is de
„zaakquot; sui generis, die wij in de referent — de denk-handelings-
eenheid — tegenover ons stellen. Wij gebruiken het woord; en zo
gebruiken we die betekenis om over de zaken te handelen. Eén
van de gebruikswijzen van de betekenis is, dat we haar toepassen. Wij
zijn dan in haar zakelik betrokken. Hetgeen waarop wij betrokken
zijn is het betekende. De betekenis noemt alleen datgene in de
zaken, waarop zij bhjkt toegepast te zijn ; in de betekenis-e e n h e i d
kunnen echter onderscheidingen geactueerd zijn, die in dat bepaalde
geval niet zijn toegepast. Het voorafgaande behandelen we in de
paragraaf : „Betekenis, referent en zaakquot;. In „ „Referentquot; en betekenis bij
Gustaf Sternquot; vervolgen we dan onze analyse van de betekenisverschijn-
selen, door het gebruik van de begrippen „referentquot;, betekenis, e»
„woordquot; bij Stern crities te beschouwen. Hij noemt het betrokken zij»
der betekenis op zaken (de „zakelikheidquot; der betekenis) objective rc/e-
rence. Dat is, volgens hem, het constante element der betekenis.
Doch die constantheid staat of valt, volgens hem, met de categorie
der zaken waarop de betekenis wordt betrokken: de betekenis houdt
een constant element, zolang de bedoelde zaak nog tot de categorie
van zaken hoort waarop de betekenis uit z'n aard toepasselik is; ver-
anderen de zaken, dan verandert de betekenis. De „subjective apprehen-
sionquot; van de zaak is de kennis der kenmerken van de zaak, onder wier
opzicht, in elk bepaald geval, die zaak beschouwd wordt. Een ogenblik
behandelen we dan een vreemde sententie die Stern uit zijn princiepen
laat volgen; want deze sententie kan een indicium zijn, dat er ergens
iets hapert. De nu volgende paragraaf: „Zaak-categorie en „Rangequot;,
behandelt de moeilikheden die het ontologiese categorie-begrip, dat
Stern invoerde, meebrengt. De betekenis-verschijnselen in taal-gebruik
laten zich niet met dat categorie-begrip verklaren, zij vinden alleen een
verklaring in de „categorialequot; betekenis-eenheden, die gefundeerd zijn
in de eenheid der referent. G. Stern geeft toe, dat de mogehkheid dat
spreker en hoorder elkaar in taai-gebruik verstaan zoals ze doen.
niet op zijn „referentquot; of „objective referencequot; kan worden teruggevoerd.
Hij wil zijn systeem met het ..rangequot;-begrip. het begrip van een ge-
bruiks-gebied. completeren. We tonen aan dat dit „range -begrip,
als het op feiten slaat, juist betekenis-eenheid veronderstelt.
De practijk bleek sterker dan de leer. G. Stern capituleert voor de
feiten: hij laat zijn categorie-begrip vallen. En.... nu blijft er, als
nieuw theoreties verantwoord gezichtspunt, helaas niets over, dan de
..zakelikheidquot; der betekenis en, 'n diep-gaande analyse en uitvoerige
beschrijving van betekenis-verschijnselen, zonder dat deze nog door
'n theorie gedekt worden. Voor ons resulteren uit de paragraaf „Toe-
passelikheid, zaak en betekenisquot; drie belangrijke conclusies: ten eerste,
de niet bepaald nieuwe, doch met 'n nieuw argument gestaafde waarheid,
dat betekenis-„categorieënquot; niet samenvallen met zaak-categorieen; ten
tweede, dat de reden waarom een woord in verschillende gebruiksgevallen
identiek is. moet worden gezocht in de betekenis-eenheid; ten derde,
dat elk woord-gebruik actuering is van de betekenis-eenheid, onver-
schillig welke betekenis-onderscheidingen in die eenheid mede ge-
actueerd worden. En, dit alles is niet erg verwonderlik, als we bedenken,
dat we uit den treure hebben trachten te bewijzen, dat elke gedachte
een eenheid is. In „Verandering en Fluctuatiequot; constateren we.
dat de schrijver de norm van constantheid steeds verder verschuift, en
2o eindelik komt tot het taal-systeem als laatste norm voor betekenis-
constantheid, voor „fluctuationquot;. en voor betekenis-verandering, voor
■.changequot;. En, eenmaal op dit punt gekomen, blijkt deze onder-
scheiding, zoals hij die toepast, juist met hetgeen hij kenmerkend
Voor 't systeem noemt, in strijd. In de paragraaf „Conclusiesquot; ontwikkelen
We de tegenstelling tussen de betekenis als g e b r u i k s-gedachte en het
'.vrijequot; begrip verder, preciseren wij opnieuw ons woord-begrip, en
leiden wij de beschouwing over tot het volgende hoofdstuk: „De zakelik-
beid der betekenisquot;.
Het denken structurerend princiep van het woord.
De woord-„Gestaltquot; verondersteh de „betekenisquot;, s) We weten wat dit
Hjelmslev eist voor grammaties onderzoek een werkwijze, die in regelrechte
«rijd is met dit princiep. Vgl. blz. 88 vlg. en blz. 163 vlg. Het__is onmogelik dat
hij ook maar één zijner categorieën vindt, één zijner „sémantémes of ..morphèmesquot;
definiëren kan. als hij niet uitgaat van 't verschijnsel dat ook hij ..betekenisquot; noemt.
ergens, dan blijkt uit zijn originele, en onder sommig opzicht zeer vruchtbare
®tudie, de noodzakelikheid, de term „betekenisquot; niet tot „Mädchen für allesquot; te maken,
'^e taai-verschijnselen worden op die manier een onontwarbaar kluwen. Hjelmslev
wil zeggen: de woord-,,Gestaltquot; i s „Gestaltquot;, omdat zij in een denk-
act, als functioneel aanschouwelik-moment van de woord-eenheid, is
geponeerd. De woord-„Gestaltquot; derhalve, is onbestaanbaar zonder een
bepaalde onaanschouwelikheid, zij is a fortiori onherkenbaar zonder deze.
Hoe weten we, dat de kennende aanschouwehkheid h-o-l, de woord-
Gestalt is van 't woord holl Omdat we h-o-l gebruiken om er mee over
'n „holquot;, of over 'n bepaalde ruimtehke constellatie van 'n lichaam, dat
de eigenschap heeft „holquot; te zijn. of over het timbre van 'n bepaald
geluid, te spreken: de ..Gestaltquot; m.a.w. is alleen „herkenbaarquot; door de
onaanschouwelikheid waarmee zij in 'n eenheid optreedt. Zij is dat voor
de hoorder, zij is 't niet minder voor de spreker. Wel berust die her-
kenning mede op de relevante aanschouwehkheid der ..Gestaltquot;, doch
de „Gestaltquot; is alleen relevant, in zover zij in de teken-eenheid „be-
tekenis-dragendquot; is gemaakt. 5*)
Op dit feit moet het verschil tussen: niét op de wijze der taal verenigde
aanschouwehkheid en onaanschouwelikheid. en: de aanschouwelik-on-
aanschouwelike ken-eenheid die we 'n taal-teken. die we 'n „woordquot;
noemen, worden teruggevoerd. Het taal-teken is geponeerd als ..gebruiks-
eenheidquot; ; zijn aanschouwehkheid en onaanschouwelikheid krijgen daar-
heeft zich 't ontwarren gemakkelik gemaakt, door de draad — waar die vastzat
cordaat door te knippen : woord (blz. 99) en zin horen niet in de grammatica, de
zin (blz. 36) zelfs niet in de linguistiek.
®*) De Saussure kende het Gestalt-verschijnsel nog niet. Zijn „Méthode de délimi'
tationquot; (blz. 146), voldeed hem tenslotte, ofschoon zij volkomen juist is. niet. Hij kwam
voor dit probleem: „Dans mwa („le mots de décembrequot;) et mwaz („un mois aprèsquot;)gt;
on a aussi le même mot sous deux aspects distincts, et il ne saurait être question d'une
unité concrète : le sens est bien le même, mais les tranches de sonorité sont différentes.quot;
(blz. 147) Hij zag voorbij, dat er eenheid in het veranderlike kan bestaan, ook al is
dat veranderlike aanschouwelik. Zo meende hij voor 'n dilemma te zijn
gekomen, dat, op de wijze waarop hij het stelde, geen dilemma is (blz. 148). Hij schrijft:
„Sans doute les sujets parlants ne connaissent pas ces difficultés ; tout ce qui est
significatif à im degré quelconque leur apparaît comme un élément concret, et ils le
distinguent infailliblement dans le discours. Mais autre chose est de sentir ce jeu
rapide et délicat des unités, autre chose d'en rendre compte par une analyse méthodi-
que.quot; (blz. 148) Maar wat is er dan tegen, dat snelle en delicate spel der eenheden,
de ervaring nl., als uitgangspunt te nemen, en te trachten een verklaring te vinden,
die deze ervaring intact laat ? Welk verantwoord gegeven rechtvaardigt
de Saussure s conclusie : „II faut chercher l'unité concrète ailleurs que dans le mot.
De Saussure ontwikkelde vanuit een „dilemmaquot;, dat geen compleet dilemma is. zijn
notie van „valeurquot; als „aspect primordialquot; (blz. 154) van het „probleemquot; waarvoor
hem zijn „dilemmaquot; stelde. Zo moest zijn begrip „valeurquot; — ofschoon niettemin één
aspect der realiteit belichtend — noodzakelik onjuiste momenten mede gaan omvatten.
Een studie van het taal-s y s t e e m zal het „valeurquot;-aspect volledig hebben te ont-
wikkelen ; wij kunnen het ter zijde laten.
door van den aanvang af een zeer bepaald karakter: z., zi,n noodzakehk
op communicatielberekend. Zij zijn gevormd door, m. en voor t contact,
door, in, en voor een handeling, die, ofschoon gericht op ^^^ f^f ^
omdat een mens tussenpersoon is voor het bereiken van het doel, dat zich
het individu met de spraakhandeling stek. ^ uk haar wezen: samen-
handeling, coöperatie, moet kunnen zijn. De ^gana zag dit zeer
juist, en Meyerson bevestigt het: het gebruiksteken -^oord is een
„signe social, commun, impersonnel, abstrait (Meyerson, blz. 585). en
zijn aanschouwelikheid en onaanschouwelikheid, als momenten van dat
geheel, delen in die eigenschap van het geheel.nbsp;., • „
Voor een linguist heeft de term „betekenis noodzakehk betrekking
op het denk-moment, dat in het gebruiks-teken woord_ gebonden is.
En deze „betekenisquot; is heel wat anders, dan de „zin die elk aan-
schouwelik kenmoment kan hebben. Beschouwen wi, daarom de ver-
houding woord-Gestak : denken wat nader. Hoe weten we, fat bepaalde
klanken de vorm van een bepaald woord uitmaken ? Dat en we daa -
door. dat de woord-Gestak waarin we die klanken kennen^ „ I
tekenisquot; een eenheid vormt, die we kennen. We herkennen in de
Staknbsp;de vorm k-a-t. omdat we de ^oo.é-een^^ kat ^^^
om over 'n kat te handelen. Doordat het woord kat kat ..betekent ,
kunnen we in de Gestak k-a-t de vorm k-a-t herkennen, en met om-
gekeerd. Iemand zou kunnen tegenwerpen: maar. als we de typiese
geluiden k-a-t kennen in de ..Gestakquot; k-a-t, dan brengt ons toch de
kennis van deze ..Gestakquot; tot de betekenis, en dus „herkennen we
de ..betekenisquot; door de Gestak, en niet de Gestak door de „betekenis .
Deze algemeen verspreide opvatting, is helaas de uitdrukking van een
fundamenteel psychologies misverstand: men stek zich het ken-proces
als 'n soort druk en stoot-verschijnsel voor. Men meent, dat de ervaren
„Gestakquot; als 't ware de „betekenisquot; in het bewustzijn ..drukt . of om-
gekeerd, de „betekenisquot; - dan nog „gedachtequot; of
„druktquot; de Gestak boven de „drempelquot; van het bewustzijn. Zo is het met
en nooit: de „Gestakquot;, zolang zij deze Gestak deze aanschouwehkhe d
is, zolang zij dus functioneert, bestaat alleen in de ken-e e n h e i d. waarin
de q el i%t ij di g structurerende onaanschouwehkheid eveneens bestaat,
en. als structurerend moment, primeert, de voorrang heeft, de synergie
'quot;quot;ird^woOTd-structuur openbaart zich n hiërarchie: in de Gestalt kennen
Wij op aanschouwehke wijze de typiese vormen van de klankstroom
en onderscheiden wij de vormen van elkander, en, aan hen : hun typiese
momenten • in de denk-eenheid kennen wij, op onaanschouwelike wijze,
de b e t e k'e n i s. Het kennen der betekenis geschiedt in de denk-a c t.
die aan de Gestalt haar wezen geeft. Vandaar, dat de inhoud van deze
denk-act, de betekenis zelf, op biezondere wijze betrokken is op die
Gestalt, en in de geconstitueerde eenheid van het teken
dan ook het diakrities moment uitmaakt. — We zeiden, dat het kennen der
betekenis in 'n denk-act geschiedt, en we onderscheidden derhalve tussen
de „actquot;, en de „inhoudquot; van die act. Hieruit volgt, dat wij, sprekend over
het onaanschouwelike w o o r d-moment, ook hieraan twee aspecten moeten
onderscheiden: het a c t-aspect, dat is: de onaanschouwelike denk-
handeling, en: het inhouds-aspect, dat is: het onaanschouwelike
als niet-ik, als z a a k, die we in die act tegenover ons stellen, als zaak,
die we in die act denken. De term denk-eenheid, zoals wij die tot
nog toe gebruikten, onderscheidde deze aspecten niet nadrukkelik. We
zullen van nu af spreken van denkhandelings-eenheid, en van denk-
eenheid. Onder denk-eenheid verstaan we dan datgene, wat we in de
denkhandelirigs-eenheid, inde denk-act, kennen. De biezondere
vorm van denk-eenheid, die we in het woord denken, noemen we
betekenis.
Wij hebben uitvoerig betoogd dat het woord een „gebruiks-tekenquot; is.
en zo is ook de betekenis „gebruiks-gedachtequot;. De betekenis is een op
biezondere wijze gebonden onaanschouwelike „zaakquot;; zij is de ge-
dachte, die, gebonden aan de woord-aanschouwelikheid, „communi-
catiefquot; bruikbaar moet zijn. Hierin ligt het verschil tussen „be-
tekenisquot; en een „begripquot;, dat we niet in een, op de wijze der taal met
een Gestalt verenigde denk-handelings-eenheid kennen. De betekenis is
gemaakt door, in, en voor het contact door middel van spraak-klanken;
in, en voor een handeling, die uit haar wezen samen-handeling is,
of samen-handeling moet kunnen zijn. Bij het doel, dat zich een individu
met 'n spraakhandeling stelt, moet een ander mens tussenpersoon
zijn of kunnen zijn. De betekenis is 'n onaanschouwelike „zaakquot;,
waarmee we iets bepaalds doen.
De betekenis, gebonden aan het woord, is dus geen „vrijquot; begrip; zij
is ten eerste gebonden aan een bepaalde vorm van aanschouwelikheid,
die op bepaalde wijze geactueerd moet kunnen worden; zij is ten tweede
op biezondere wijze bruikbaar. We noemden haar de gebruiks-
gedachte.
De betekenis als gebruiksgedachte gesymboliseerd
in het woord. Bij de behandeling van het betekenis-verschijnsel,
heeft men voortdurend zijn aard als gebruiks-gedachte over 't hoofd
gezien. Koe werd gezegd: een zoogdier met 'n bepaalde tand-
formule, te „betekenenquot;; en dat is waar ook. Maar, in het woord
koe, kennen we de zaak, verklankt in k-oe, met de bedoeling van
de betekenis als gebruiksgedachte in het woord
deze „verklankte zaakquot; op enigerlei wijze „gebruik te ^aken In
het woord koe derhalve, hgt niet zonder meer onze kennis van ^ bepaald
soort beest, maar onze. voor gebruik met k-oe-klank bestemde, l^ennis
van een bepaald soort beest. Het gaat er. bij het Q/b-iks-teken woord
niet allereerst om de zaak die wij in dit woord kennennbsp;^^^
tekenis als begrip, maar 't gaat er om. hoe wi, deze kennis deze
..betekenisquot;, kunnen gebruiken. Wij kunnen quot;f^uurbk m een taai-
term het wezen der dingen en begrippen wi len symboliseren en
handelbaar maken, doch dat is n biezondere f bruiks-vorm van t woord,
een gebruiksvorm waarvan zich de wetenschap bedient. 6) De spraak-
makende gemeente stoort zich daaraan weinig. Voor haar bestaan in het
woord alleen „Popularbegriffequot;. Zij symboliseert in het woord kennis,
die op de meest omvattende wijze in het -menhandelen bruikba^
Voor haar gaat het er in het taalgebruik minder om. of ^^^n dat gebruik
het wezen L zaken benadert, doch of zij de zaken kan behandelen met
haar woord; of zij. in de samenhandeling tussen ^P^f^f^^^^e^.
bepaalde reacties kan wekken, die betrekking hebben op de ^^
bedoelt. De betekenis derhalve als zaak. die wi, m he
is wel 'n ..begripquot;, maar zij is geen begrip zonder meer. Een voorbeeld
mole du Wufdehken: veronderstel, ik denk over ^ej ^^an ^
als note comique in het programma van 'n circus.
apen. heb ik mn aap-begrip gesymboliseerd
Uit n apen-onderkaak b.v.; dat is op het ogenblik het aanschouwehk
moment van mn aap-begrip. Déze ken-eenheid kan ik nu betrekken
op de aap zonder meer. In deze kennis is voor mi, de aap. Ik kan deze
aap-kennis niet ..toepassenquot; op n mens. op n jongen, want mensen^
jongens, zijn geen ..apenquot;. Als ik zou menen, dat n mens een aap
kon zijn. was ik zelfs 'n slecht Darwinist.nbsp;, , . „
Maar nu 't „woordquot; aap! Dat woord kan mij allereerst n teken
voor 'n echte aap zijn; inderdaad. Maar. t is dat alleen, wanneer ik he
voor n echte aap gebruik; ik kan t ook voor ^at ^^ ^^^^
bruiken! Het woord aap is: mn apen-kenn^nbsp;Sende
mn gebruik geprepareerd. Dat gebruik veronderstelt «tee^s ™enc^e
situaL. Ook 'n hamer is niet berekend op één «lag op een sFjker^ m
één plank van één dikte, en het woord is nog heel wat handelbaarder dan
^d^oys formuleerde dit in 1911 zó, dat Uj zei: „dat ««n naam wel typiese
; ae vouyanbsp;xiraarde van een definitie heeft. Van
kenmerken naar voren kan brengen, maar nooit denbsp;.. t „ts over
de «,are naam kan geen sprake zijn.quot; Dit citaat is uit het Taalgids-artikel tet« «ver
sponta™en Lwuste nieuwvorming in de taal. HeJ^ artikel werd
herdrÏt ir Verzamelde Taalkundige Opstellen. Tweede Bmdel. Gronmgen, den Haag
1925. waar de geciteerde woorden te vinden zijn op blz.
231
'n hamer! Willen we zo'n hamer maken, dan moeten we 'm — als de
hamer nu 'n woord is — wetenschappelik definiëren, vastleggen. En
dan nog I
M'n kennis in 't taal-teken aap is alleen maar „aapsquot;. Ik kan 'n jongen
'n aap noemen, omdat mijn denken, vastgelegd in het woord aap, ge-
bruiks-denken is, omdat het er op berekend is, dat er iets mee „gedaanquot;
wordt. En als ik 'n jongen een aap noem, dan gebruik ik b.v. dat woord
om van hem iets ..aapsquot; uit te zeggen in een bepaalde context. Het
woord aap ..betekentquot; in dat gebruik nu volstrekt niet: ..een
jongen als een aapquot;, doch het ,,noemtquot; de jongen onder bepaald
opzicht; en onder dit opzicht wordt het woord aap hier tans gebruikt,
om in de communicatie te fungeren als 'n soort geestelike zweepslag b.v.
Het woord aap noemt hier een bepaald ..aapsquot; kenmerk van de jongen;
maar in de geactueerde betekenis, in datgene wat het woord ook tans
betekent, symboliseert het veel meer. Het woord betekent
in dit geval wel degelik de ..aapquot; ; zonder dat, was er aan dit gebruik
niets biezonders. zonder dat. was dit gebruik niet ..metaphoriesquot;. ^) Wc
gebruiken het woord aap als een zeer biezonder handehngs-middel. ®)
De betekenis berust op een zeer biezondere coupe uit de ervaring ; zij is
de t a a 1-coupe van het denken, een zeer speciale, tot eenheid gebrachte,
coupe uit de denk-momenten der ervaring. Deze coupe is bij uitstek
plastics, zij is bij uitstek bewegelik. Het taal-teken „woordquot; is 'n instru-
ment, dat zich met wonderbaarlike lenigheid voegt naar de situaties.
Welk een lenigheid de Gestalt vertoont, bestudeerden wij in de vorige
hoofdstukken; de „betekenisquot; is niet minder voegzaam. Deze voegzaam-
heid wordt haar door taai-beschouwers vaak als 'n gebrek aan-
gerekend. terwijl ondertussen de taal-gebruiker er 'n dankbaar gebruik
van maakt. Bühler heeft er reeds op gewezen, welk een wonder-wezen
van mnemotechniek de taal-gebruiker zou moeten zijn. zonder de zeer
Vgl de Vooys: Iets over de m e t a p h o o r. Verz. Taalk. Opstellen blz. 199
vlg., waar de theorie van Wundt op de nederlandse taalfeiten wordt toegepast.
van Ginneken behandelt de verschijnselen zeer uitvoerig in zijn: Het Gevoel io
taal en woordkunst.
S) We zien geen enkele reden om met Paul (blz. 94) aan te nemen, dat in het
gebruik van 't woord aap als vocatief, de onderscheiding „mensquot; (of „jongenquot;) in de
betekenis zou zijn opgenomen, terwijl dit in 'n gebruik als praedicativum — ..Hij is
aap !quot; nog niet het geval zou zijn. We ontkennen daarmee volstrekt niet, dat 't
mogelik zou zijn, dat 'n dergelik moment, als „mensquot; of ,.jongenquot;, zou worden
opgenomen. Integendeel, dat gebeurt in talrijke gevallen ; we hoeven maar te denken
aan een, ook door Paul gegeven, voorbeeld, als vos, voor 'n „paard van bepaalde
kleurquot; ! In de betekenis van dat vos, is inderdaad het paard-zijn als onderscheiding
opgenomen.
biezondere Ges.aU-k— van £
voegen, dat Jcspersm (gec.tee.d b,, '^^ G^^n bruikbaar «as en
notion is always expressed by the same mean.nbsp;dat
tS. maar ;n voo.re.e^^^^^^^^
wil men het. uit nnbsp;dat een woord
zwakheid noemen, ^an hebben we t feit te anbsp;^^ ^^^^^^^ ^^^^
noodzakelik die Pl°°^baarhexd m ^
woorden op een of andere wijze ..oveim«..
woordquot; zo te kunnen
onszelf hchtehk voor de gek als ^^nbsp;toelaat; we kunnen
..definiërenquot;, dat het maarnbsp;equot;
het alleen zo ver brengen, dat we .fnbsp;quot;L^^diq^n. Op die manier
nemen, ons niet aan n zekere gebr*
r'r -quot;henquot;^^^^^^^nbsp;aandacht om.
..trachten , want het eist een unbsp;^^^ ^^^
naarmate het denken nieuwe a^-^^^XtTdekquot; De gedachte vast-
staande en gedefiniëerde termen
gelegd in de woord-eenheid, verto^nbsp;^^^
vergeleken met de toepasselikheid de^^^^^^^^^nbsp;)nbsp;^^„^^ant-
baarheid, een vorm van f quot;Jen en groei^^^nbsp;^ ^^^
heid soms aan twijfenbsp;van de woord-Gestak. De
CeSfvSoÄÄ
likheid binnen de haar gestelde grenzen.nbsp;hetekenis-leer miste
Het „Complex van voorstellingen^ De b^
een zuiver begrip dezer constante eenheid, ^e^nbsp;Erdmannro)
als „een tamelik onbepaaldnbsp;tekst wel voor
formuleerde dit op zijn gewone heldere man^r zonbsp;allgemeinen
deze studie geschreven lijkt: ..Worte sind vi
Bréal. Essai de sémantique. Paris 1924«. blzJ44 vlg.
W) ict/ 0«o Erdmann. Die Bedeutung des Wortes. Leipzig 1925^. •
Zeichen für ziemhch unbestimmte Komplexe von Vorstellungen, die in
mehr oder minder lose Weise zusammenhängen. Man könnte — wenn
man den wenig glücklich gebildeten Ausdruck „Allgemeinvorstellungquot;
vermeiden will -- allenfalls von Popularbegriffen reden. Die Grenzen
der Wortbedeutung sind verwaschen, verschwommen, zerfliessend.
Treffender aber noch wird meines Erachtens der Sachverhalt gekenn-
zeichnet, wenn man überhaupt nicht von Grenzlinien des Umfangs redet,
sondern wie ich schon oben getan habe — von einem Grenzgebiet,
das einen Kern einschliesst.quot; (blz. 5)
We hebben volgens de schrijver dus tweeërlei: 1° een tamelik on-
bepaald complex van „voorstellingenquot;, die een meer of minder losse
samenhang vertonen, 2° een kern-„voorstcllingquot; of „voorstellingenquot;
waaromheen zich de andere vervloeiend groeperen. „Den Kern denken
wir uns darum alle diejenigen Dinge oder anderen Vorstellungen ent-
haltend, denen unter allen Umständen die Benennung durch das
fragliche Wort zukommt, während wir dem Grenzgebiet alle diejenigen
Vorstellungen zuweisen, denen man die Benennung sowohl zu- wie ab-
sprechen kann.quot; (blz. 5)
Het bedenkelike bij deze twee uitspraken is, dat we weliswaar in het
taal-gebruik een verschijnsel kennen van „leise mitschwingende Neben-
vorstellungenquot; en van „gevoels-waardequot;, maar dat we in datzelfde taal-
gebruik altijd, en met elk „woordquot;, ook iets heel precies be-
paalds bedoelen. We kunnen heel rustig Wundts kern in het gezichts-
veld, i.e. zijn hXiV-punt. en zijn vervloeiende randen, i.e. zijn hXik-veld.
laten gelden, zonder één ogenblik te hoeven twijfelen, dat iemand die.
Utrecht zegt, 11) of hij nu school-jongen, oud-Utrechtenaar, hoogleraar,
student, toerist. Jaarbeursbezoeker, geograaf, historicus of katholiek is,
iets heel precies bepaalds bedoelt op het ogenblik dat hij dit woord
gebruikt. Dit bepaalde is afgegrensd tegen alles wat als niet-Utrecht
gebruikt wordt. Het hoeft volstrekt niet in zichzelf talrijke onderschei-
dingen te vertonen; het vertoont die onderscheidingen in het gebruik zeer
vaak slechts uiterst beperkt, maar, het tekent zich onmiskenbaar af tegen
alles wat als taai-moment niet Utrecht is. En waar of wanneer ik nu
ook het woord Utrecht gebruik, onder dit opzicht blijft de „betekenisquot;
identiek. Niet zeer ten genoege van Erdmann (blz. 10), die deze op-
vatting „künstlichquot; en „gezwungenquot; noemt, heeft Steinthal dit feit reeds
voor vele jaren opgemerkt en toen, niet geheel juist overigens, neer-
geschreven : „Wie nicht mehrere Wörter dasselbe bedeuten, so bedeutet
quot;) Vgl. de Vooys. Woordbetekenis blz. 7. AI is Utrecht een eigennaam, voor ons
doel heeft het geen bezwaar dit voorbeeld te gebruiken.
auch nicht ein Wort Vieles....quot; ..Die Tatsache ist vie^hr d^
-ken™^
als constante eenheid, en niet als een ..mehr oder weniger loser Z—e^
hangquot;. Deze „eenheidquot; waarborgt de constantheid van ^ ^oord he
onmiskenbare ervarings-feit. In deze eenheid -r^onen zich on^^^^
scheidingen; die onderscheidingen kunnen meer of
Zijn ze kunnen meer of minder bewust ervaren worden, en ze zjn mrt
cc;nstant maar. binnen bepaalde
Snbsp;gr iSnbsp;r tnbsp;^t ver-
'Ss'äch onderscheidende eenheid Het ge-
br^Slrrd bSaarijd in een grotere e-ring-ef f waa^
een moment uitmaakt, en in ^^^^nbsp;ïchT de
met andere ervaringsmomenten. En met alleen omo ^nbsp;,
eenheid iets anders kan denken, maar ook tengevolge van dat associaüet
of toeva hg ervaringsverband, „ervaartquot; de school-,ongen ütrec^ anders
darde toerist en de Jaarbeurs-bezoekers anders dan de student. Het
is echter LTLder juiite opvatting, die te wijten valt aan de associaüe-
theorie, al de momenten der ervaring die door t woord
per se als peripherie onder het begrip „betekems te willen subsumeren
Zij kunnen op Lsociatie alleen berusten en. als ^aal-moment
en „onbedoeldquot;, de ervaring completeren; ze z,n dan geen moment jan
het symbool. Niet wat men ..bijquot; het woord denk is de .-bjek^ '
doch wat men ..inquot; het woord denkt. En wat we in bet w^d de^^^^^^^
wordt daarin vastgelegd, bestemd voor een gebruik, dat de coöperatie
is: wat derhalve niet coöperatief bruikbaar is. is
moment. Utrecht is allereerst het instrument waarmee mmstens t ee ov^er
een bepaalde -k ^ele^ ^nbsp;In^d^uX
doch enkel aan het gebruikte woord beleven, het ..er bi, denken Het
taal-gSruik daarentegen staat geworteld in de samenwerking volgens
een.'ordie coöperatie berekend, systeem. Wat geen cooperatieve
gebruikswaarde heeft, is nog geen taal, of is geen taal meer. Elk
taal-gebruiker die de taalschat uitbreidt, die dit handelingsmiddel per-
fectioneert, moet aansluiting zoeken bij het gebruikelike, moet zich richten
op het verband en dat vanuit deze houding trachten te beïnfluenceren.
In het andere geval, stelt hij zich buiten de gemeenschap, en daarmee
buiten de taai-bron en de gebruiksmogelikheden.
De houding waarin 'n individu „taalquot; maakt, is er ene die berekend
is op samenhandeling. Veronderstellen we een ogenblik, dat 'n spreker
niet met zichzelf converseert, maar een ander als hoorder heeft. We
hebben dan de situatie van communicatief taalgebruik. Voor 'n bewoner
van de stad Utrecht als taalgebruiker, kan Utrecht nu niet: „de stad waar
ik woonquot; symboliseren; „waar ik woonquot; is geen moment der betekenis,
omdat het woord Utrecht met dat moment als denk-onderscheiding, hier
geen gebruikswaarde heeft: „Waar ik (jij) woon(t)quot; is 'n situatie-
moment, dat de spreker of hoorder van elders moeten kennen,
opdat 't door 't woord Utrecht gewekt zou kunnen worden. Het is in
dit gebruik niet relevant; het is hier toevallig situatie-moment. 12) Ik zeg
niet, dat het niet mogelik zou zijn in Utrecht „de stad waar ik woonquot;
te symboliseren, maar het communicatief gebruik dwingt er toe, het sym-
bool Utrecht als een moment van 'n coöperatief bruikbaar systeem te
behandelen, en die onderscheiding, die het woord, voor een bepaalde
taalgebruiker, zou kunnen hebben, altans in communicatie niet te actueren;
en daarmee blijkt een specifiek t a a 1-karakter aan dat moment niet eigen
te zijn; al zou het bestaanbaar zijn in een bepaald individu, het past niet in
het systeem. Het essentiële aan de betekenis van het woord is, dat zij,
als eenheid bewaard, zich opponeert tegen alles wat
als niet-Utrecht „gebruiktquot; wordt.
Doch hoe weten we, wat in elk concreet geval tot de betekenis
van dat gebruikte woord hoort, en wat we associatief beleven? Dat
weten we uit onze bedoeling als spreker, en uit onze hoorder-interpretatie
van de bedoeling van de spreker; dat weten we, het gehele taai-gedrag
der betrokken individuen in een bepaald geval bestuderend, ook uit
de reacties die op 'n bepaald gebruik volgen. „Kom je Zondag weer in
Utrecht 1quot; dat zeg ik, en ik herinner me de bomen van de Maliebaan
waar ik met m'n gast langs wandel. Betekent Utrecht nu „de stad met
de Mahebaanquot; ? Neen, dit ervarings-moment is als zodanig on-overdraag-
baar in het woord Utrecht. Ik weet, dat ik de Maliebaan niet in Utrecht
gesymboliseerd heb, en dit ervarings-gegeven, kan ik bovendien vaak in
het gebruik verifiëren ; ik kan vaak, de gedragingen van de hoorder waar-
in) N.B. Dit situatie-moment is echter wel degelik opgenomen in de taai-ervaring.
betekenis als zich onderscheidende eenheid
nemend, concluderen, dat ook voor hem de ^a -baan 9een onder
scheiding in zijn betekenis-eenheid „Utrechtnbsp;^ ^ ^'^t jer Ik
Mahe-bLn niet in Utrecht gesymbohseerd heb,nbsp;J^n ^oef
de Malie-baan „bedoelquot;, dit er nu bij moet zeggen Alleen dan noe
ik het er niet „bij te zeggenquot;, als ik van elders wee , dat ^kjne^ deze
hoorder in een zeer bepaalde, ons beidennbsp;e situaüe b^ Ook ^^^
kent mijn hoorder het woord Utrecht, en al kent hi)
brengt het taai-moment Utrecht hem niet tot de kenms -n de Mal -
biezondere ® Jnbsp;^nbsp;^en blik van verstandhouding b.v.,
-schreef terecht: „Nur was das sprachliche Gebdde wirklich sagt.^
ist seine Bedeutung, nicht was es sonst etwa noch bezweckt. ^
merkt nadrukkehk op, dat dit verschijnsel voor de
d'egSk deze eenheid, van wat wij er bij denken, of op andere wi,ze er
bij ervaren, «f ^^scheidem ^3)nbsp;„nbsp;allerminst
-tnbsp;'aJervarin%-momenten überhau^-
én als etarings-m'omenten, die voorwaarde zijn voor he begr^ d^
gebruikte taalLomenten. Voor taal-ervaring zijn ^^
noodzakelik, doch zij maken geen moment uit van de g|-uikte t
momenten zelf. en dus evenmin van de „betekenis .i^) Ze treden op
^^^^T^ljlct, dat de onderscheiding M a 1 i e - b a a n, niet tot het „betekenis-veldquot;
van de woord-eenheid Utrecht hoort. Vgl. quot;erachter blz.nbsp;^'j^^^jeert hij, in de
Vgl. Gustaf Stern blz. 34, 35 fsy tematiese prae-occupatie
termen van zijn systeem, wat wi, hier, ^^te« dke vertoe^nbsp;^^^^^^
om. trachtten vast te stellen Any mental ^^^^^^ apprehended.by the user,
but not falling within the traditional -nge of the word asnbsp;^.^Y
does not belong to its meamng, however closely it may d
or the referent.quot;nbsp;i \ „,41 A^t allp« Assoziationsgehalt des Wortesquot; noemen.
237
bij woord-gebruik, en ze kunnen als zodanig „bedoeldquot; worden gewekt;
ze maken dus één van de gebruikswijzen van het woord uit, maar wij
moeten deze functionele momenten, als niet tot de betekenis horend, hier
ter zijde laten, is)
Zakelik en functioneel aspect. Het is wetenschappelik ontoe-
laatbaar, functionele ervarings-momenten als „Nebensinnquot; en „gevoels-
waardequot; tot de „betekenisquot; te rekenen. Tussen deze verschijnselen en
wat we betekenis noemen, moeten we onderscheiden op andere wijze dan
vaak is geschied. Erdmann schrijft: „diese halb unbewussten und nur
leise mitschwingenden Nebenvorstellungen, diese Begleitgefühle und
Stimmungen, diese Obertöne, die unwillkürlich mit anklingen, wenn ein
Wort ertönt, gehören natürlich ebenso zur Bedeutung des Wortes, wie
der begriffliche Inhalt, den es bezeichnet. Sie sind ein unentbehrliches
Mittel des sprachlichen Ausdrucks, auf dem alle feineren Wirkungen
des Stils beruhen.quot; (blz. 106, 107) Hij verenigt hier onder één begrip,
onderscheidingen die de ervaring zelf ons aan de hand doet, en maakt
zo het betekenis-verschijnsel wetenschappelik ontoegankelik. i6) Het was
niet zonder reden dat wij, in ons eerste hoofdstuk bij de behandeling van
Bühlers „Funktionenquot;, met zo'n aandrang betoogden, dat het niet vol-
doende is, te beweren dat „Darstellungquot; de dominerende functie
is, doch dat het noodzakelik is, te bewijzen in hoever „Appellquot; en
„Ausdruckquot; taai-verschijnselen zijn. Om het betekenis-probleem zuiver
te kunnen stellen, moesten wij ook in ons derde hoofdstuk aantonen, dat
„Darstellungquot; geen functie genoemd mag worden. De paragraaf „Ge-
bruikskarakter en functionaliteitquot; in dat hoofdstuk, moest derhalve niet
alleen het woord-verschijnsel verdedigen tegen een intellectualistiese in-
terpretatie, het moest ook de betekenis-notie van vreemde smetten vrij
houden. Als we ons op dat standpunt der ervaring plaatsen dan is het
duidelik dat de betekenis van bek, toegepast op 'n mond in een
bepaalde situatie, in Mou je beklquot; b.v., iets anders is dan de Meurquot;,
of hoe men het verschijnsel noemen wil, dat een gevolg is van het feit:
dat we dit woord gebruiken, hetzij als we kwaad zijn, hetzij als we willen
grieven, of als we n afkeer gevoelen.quot;) Ongetwijfeld heeft 't woord
«) Wat voor de een tot de taalmomenten hoort, hoort niet noodzakehk tot de
taai-momenten van de ander.
Op uiterst fijnzinnige wijze heeft EmÜ Winkler in zijn boekje rGrundlegung
d e r S t i 1 i s t i k. Bielefeld und Leipzig 1929, hetgeen wij het functioneel aspect van het
taalgebruik noemen, bestudeerd. Hier vinden we, wat we bij Erdmann zo node
missen : steeds wordt het eigensoortig karakter van hetgeen Winkler „Wertquot; noemt
beschouwd tegenover, en in functie van, wat bij hem „Begriffquot; heet.
) Keeds in 1907 heeft de Vooys in n beknopt Taalgids-artikel verschillende ver-
schijnselen der „gevoelswaardequot; behandeld en met nederlandse voorbeelden verduidelikt.
daardoor n zekere „kleurquot;, maar die „kleurquot; is geen betekems-moment.
Gustaf Stem zag het criterium duidelik: willen we die „kleur gt;n taai
aan anderen overdragen, dan moeten we: „have recourse to other words
in due syntactical orderquot; (blz. 42). dan moeten we m.a.w. die „kleur
..verzakelikenquot;. hetgeen hetzelfde is als te zeggen: dan moeten we die
kleur „denkenquot;, en in één woord, of meerdere woorden, symboliseren en
'^!.Brtekenisquot; berust noodzakelik op denken in 't woord. Men hoeft
dit niet te loochenen, om 't gevaar te ontgaan, anders de functie van het
Woord als ervarings-moment te kort te doen. Het woord-gebruik is inder-
daad veel meer, dan het gebruiken van een op bepaalde wijze vastgelegde
onaanschouwelikheid. Maar datgene, wat dat gebruik tot taal-gebruik
maakt, is die, op biezondere wijze veraanschouwelikte, onaanschouwehk-
heid, en niets anders. Derhalve: we hebben de onderscheidingen die zich
bij het woord-gebruik voordoen, ook wetenschappelik te onderscheiden.
We moeten het „zakelikquot; aspect onderscheiden
aspect. Het zakelik aspect van woord-gebruik is: het gebruik van het
Woord als taai-teken; in het zakelik gebruiks-aspect is het woord
actueel „taai-tekenquot;. Het functioneel aspect van woord-gebruik is: het
gebruik van het woord als ervarings-moment. in zover het de structuur
dier ervaring beïnfluenceert. Als ervarings-moment „functioneert het
Woord niet per se anders dan welk ander ken-moment ook. Het „functio-
neelquot; aspect van woord-gebruik in deze zin. is de invloed van het ge-
bruikte woord op de structuur en de overige momenten ener taal-ervarmg.
..Functionerenquot; betekent hier én het „wekkenquot; van ken-momenten die
niet in het gebruikte taal-teken als ..kennisquot; bestaan, én het wekken
van strevingen en gevoelens. En omdat elk gebruikt woord ervarings-
moment is. vertoont elk woord-gebruik tegelijkertijd een ..zakelik en een
..functioneelquot; aspect.nbsp;.
Het functioneel aspect is alleen begrijpelik, als context-verschijnsel aan
het, eenmaal geconstitueerde en als ervarings-moment, gebru^te woora
het functioneel aspect veronderstelt het „woord. Het zakelik
aspect van woord-gebruik is het toepassen van een in dat woord gesym-
bohseerd niet-ik; het functioneel aspect is het gebruik van het woord
ter wekkinq van een, van dat woord onderscheiden, doch eventueel met
dat woord verbonden, ervarings-moment. Het onderscheiden ervarings-
moment kan een denk-moment zijn. en dan constitueert zich in dat
moment eveneens 'n betrekking op n niet-ik, dan wordt ook in dat
We vinden- De „gevoelswaardequot; van het woord, herdrukt in: Ver-
zamelde Taalkundige Opstellen. Tweede Bundel. Groningen, den Haag 1925. blz. 135 vlg.
denk-moment het ervarend individu in een bepaalde „zakelikequot; betrekking
tot 'n niet-ik gebracht; het onderscheiden ervarings-moment kan eeo
streef- of gevoelsmoment zijn, dan doorleeft het ervarend individu be-
paalde subjectieve modificaties, )
Op deze plaats van onze studie omtrent het woord interesseert onS
alleen het zakelik woord-gebruik. En. in de „zakelikheidquot; van het ge'
bruikte woord, zijn we dan gekomen aan een allerbelangrijkste betekenis-
karakteristiek. die we al meermalen moesten vermelden, doch die tanS
eindelik de aandacht zal verkrijgen waarop zij recht heeft.
»Referent« een linguisties begrip? We gebruiken onze
woorden altijd voor „ietsquot;, 'n „zaakquot;, 'n „niet-ikquot;. Door de woorde»
leven we in ..zakenquot;. Dit ..zakelikquot; karakter van het taal-gebruik is zowel
door Bühler als door Ogden amp; Richards, door Gustaf Stern als door
Gardiner op de voorgrond gesteld.
Als we zeggen: Koeien eten, gras. dan kunnen we disputeren over
hetgeen we in koeien, eten en gras ..denkenquot; ; doch volstrekt indiscutabel
is 't feit, dat we met die woorden ..ietsquot; bedoelen, dat we die woorde»
van „ietsquot; uitzeggen. i9). Dat ..ietsquot; is door engelse schrijvers met o^
naam referent benoemd. Zij maakten, zoals we zagen, een onderscheid
tussen 't bedoelde, de „zaakquot;, en de gedachte waarin we de zaak be-
doelen : de „referencequot;. Het was een andere formulering van de sententie
van Husserl: ..dass es also mit Recht heisst. der Ausdruck bezeic^^
(nenne) den Gegenstand mittels seiner Bedeutung.quot; (blz. 49) Op
deze referent wordt door de engelse schrijvers de woord-constanthei
teruggevoerd. Is dat juist ?
Zoals de lezer zich zal herinneren verwierpen wij Ogden amp; Richards
referent-verklaring, we aarzelen echter geen ogenblik te erkennen dat zi)
in het poneren van het referent-begrip als een element voor taal-vef'
klaring, zeer juist zien. Taalkunde zonder ..referentquot;-begrip is stereo-
metrie zonder ruimte-begrip. Hoe kon dan Prof. de Vooys G. Sterns
„referentquot; voor betekenis-leer niet van belang achten? (vgl. blz. 74 hief'
voor) Omdat hij moest constateren dat Sterns referent-begrip in de wijs-
begeerte thuis hoort. Zo is het.
Dat Ogden amp; Richards' referent een wijsgerige notie is. die het ge'
heimzinnige ..Ding an sichquot;, als een loos symbool, aan de kaak moet
De „functionaliteitquot; in taal is uiterst complex. We zullen in het volgende hoof^
stuk nog akntonen. hoe ook de betekenis zelf — het „Darstellungsquot;-moment
nog „functiesquot;, taal-techniese functies, hebben kan.nbsp;p
19) We zullen uitvoerig behandelen of de aard van dit ..ietsquot; wat zou kunnen ^^^
doen aan het woord-karakter van het taai-moment, dat op dit „ietsquot; betrotten is ,
om 't met 'n voorbeeld te zeggen : fe in ; Hij zit te paard, wel 'n „echt woor
stellen, hebben de schrijvers zelfs duidelik genoeg doen uitkomen. Maar
omdat de praktiese taalkundige uitwerking er van bij hen zo'n uiterst
bescheiden plaats inneemt, zou dit een lezer voorlopig hebben kunnen
ontgaan, zoals het in diepste grond G. Stern misschien ook ontgaan is.
Hij en Gardiner hebben echter het begrip ook linguisties trachten te ver-
diepen en te vervolledigen. De voortreffelike term „referentquot; heeft
Gardiner. in tegenstelling met Stern, niet overgenomen; hij gebruikt de
term thing-meant. Voor beiden echter valt, evenals voor Ogden amp;
Richards. de realiteit, die we met de termen referent of thing-meant
benoemen, buiten d e t a a 1.20) Of hun „referentquot; nu verbeelde werke-
likheid kan zijn ('n centaur zegt Gardiner blz. 31 vlg. Vgl. nog G. Stern
insgelijks blz. 31), 'n gedachte, of 'n voorwerp, lijkt hun terecht niet van
belang ; doch wél van belang is, dat die „referentquot; weliswaar buiten de
taal schijnt te hggen, doch niettemin voor het begrip van taai-gebruik
noodzakelik is, omdat we in taalgebruik steeds van „zakenquot; iets
zeggen. 21) Een taal-ervaring zonder het referents-verschijnsel bestaat
niet, omdat we 't altijd over „ietsquot;, over 'n „zaakquot; hebben. En dat „iets .
zeggen de schrijvers, die „zaakquot;, is geen taal. maar 't gaat de taal aan;
dat blijkt uit de ervaring.
Het feit der referents-ervaring kent iedereen. Geen van de schrijvers
zegt ons hierover iets nieuws. Men zal overigens niet licht een taal-
beschouwing aantreffen die wat dieper delft, of dit feit wordt vermeld.
Alleen, het zijn meest de meer taal-philosophies gerichte werken die er
meer aandacht aan schenken; de gangbare hnguistiek had voor het feit
minder belangstelling. Dit is bij Gardiner en G. Stern anders geworden.
Gardiner blz. 24. G. Stern blz. 33.
In Aufgaben der indogermanischen Syntax, zijn bijdrage tot
het „Streitberg-Festschriftquot; : Stand und Aufgaben der Sprachwissenschaft. Heidelberg
1924, blz. 126 vlg. vraagt Walter Porzig: Waarom gaat het bij taalgebruik: om
onze ken-processen, of om hetgeen waaraan we denken ? Als iemand zegt: ..Die Lampe
f^lt r „so ist es weder dem Sprechenden noch dem Hörenden wichtig, dass das
Optische Bild einer fallenden Lampe in dem einen vorhanden ist und in dem anderen
hervorgerufen werden soll.... sondern es kommt beiden ganz allein darauf an, dass
die Lampe wirklich fällt und dass der andere, sie wirklich festhalten soll..... „Also
licht der äussere Ausdruck oder die Kundgabe psychischen Geschehens ist es die uns
Normalerweise an einem Ausspruch zuerst interessieren, sondern seine Beziehung auf
die Wirklichkeit, das. was der Ausspruch meint. Diese Fähigkeit eines Aus-
spruchs. ein Stück Wirklichkeit zu meinen, heisst Bedeutung, (blz. 130-131)
Ondertussen raakt Porzig met zijn betrekking op de „Wirklichkeit intaalgebruik,
een verschijnsel aan, dat ook Ries in zijn werk over de zin bezig houdt, en waarvan
■'^ij tot nog toe niet uitdrukkelik spraken, maar niettemin is door zijn gebruik van
de term ..Fähigkeitquot; de definitie niet onjuist. Wel merkt Weisgerber terecht op. dat
Porzig eigenlik het begrip der woord-betekenis niet ontwikkelt. (Blätter blz. 22)
242_..REFERENTquot; EEN LINGUISTIES BEGRIP]^
Zij menen, in hun analyse van het referent-begrip, een vruchtbaar lin-
guisties werk te verrichten. Hebben zij ongelijk ? Neen, maar hün analyse,
niet minder dan die van Ogden ö Richards, is onvolledig. Ook zij blijven
in de wijsbegeerte steken. 22)
Voor Ogden amp; Richards, Gardiner en G. Stern ligt de referent niet
alleen, zoals we zagen, buiten de taal, maar ligt hij ook „buitenquot; het
denken waarin we zijn bestaan ervaren: wij ervaren de „referentquot; als
van ons ik onderscheiden, als 'n niet-ik, dat óf op enigerlei wijze tot
de „buitenwereldquot; hoort, óf dat zich als 'n zuivere denk-inhoud stelt
tegenover het denkende ik. Zo leggen Ogden amp; Richards de referent
buiten de „referencequot;, en G. Stern legt haar buiten de ..objective refe-
rencequot;.^^) Al spreekt Gardiner duideliker, wanneer hij 't „thing-meant'
buiten de taal legt (blz. 24), dan wanneer hij 't „thingquot; zelf een plaats
aanwijst, toch kunnen we niet twijfelen, dat ook voor hem 't „thing'
„buitenquot; het denken ligt waarin 't wordt ervaren: „That „rehgionquot;
is a real thing, independant of any one individual mind that experiences
it, is vouched for by millions to whom it is an all-pervading influence.'
(blz. 27) En wat nu de discussie aangaat, wat 'n „thingquot; dan eigenlik
is: Gardiner „will surrender the issue to the tender mercies of the meta-
physicians.quot; (blz. 28)
Wilde Gardiner aan 't „thingquot; met opzet geen andere wijsgerige be-
schouwingen vastknopen, G. Stern doet dat wel; (blz. 32-35) hij volgt
Husserl, en ziet zo in de referenten de „idealen Bedeutungseinheitenquot;. 24)
Dat zij allen hun „referentquot; als een „eenheidquot; zien, en die „referenten',
ook in taal-gebruik, op een of andere wijze „buitenquot; het denkende
i k leggen, is niets anders dan het zich voegen naar een ervaringsfeit:
wij beleven inderdaad elke „referentquot; als van de ervaring, waarin wij
hem kennen, onderscheiden, en onderscheiden eveneens van elke andere
„referentquot;. Maar daarmee is volstrekt nog geen antwoord gegeven op de
22)nbsp;Het is zeer jammer, dat dit aspect aan Emit Winkler ontgaan is. Er zijn nu bÜ
hem onklaarheden gebleven, die hij met dit begrip op slag zou hebben verhelderd.
23)nbsp;G. Stern: „the peculiarity of mental content to be directed, or to refer, to
something outside itself should, in strict consistency, be called the referential reference,
but for obvious reasons I prefer to call it the objective reference.quot; (blz. 39) D®
schrijver verwijst dan verder, onder velen, naar Cassirer en Brentano.
24)nbsp;Husserls omvangrijke beschouwingen, voorzover zij stammen uit de periode van
diens wijsgerige werkzaamheid, die het meest in de linguistiek vruchtbaar werd, worden
op zeer heldere wijze samengevat en krities behandeld door Joseph Geyser in twee
werken: Neue und alte Wege der Philosophie. München i.W. 1916
en: Erkenntnistheorie. Münster i.W. 1922. Een zeer juiste maar, voor degenen
die Hasserls werk niet uit persoonlike studie kennen, al te beknopte bespreking en
kritiek van taalkundig standpunt, geeft Weisgerber. (Blätter, blz. 33 vlg.)
betekenis, referent en zaak __^^^
vraaq : hoe hgt hij dan in het denken. En, wordt deze vraag onopgelost
gelaten, dan houdt het referent-begrip een onklaarheid, die het voor de
linguistiek weinig bruikbaar doet zijn. Immers : wij hebben in taal-gebruik
eigenlik met twee „referentenquot; te maken, met twee zaken. We
..praedicerenquot; nl. de ene „zaakquot; : de betekenis, van de andere „zaak ;
We „praedicerenquot; de betekenis van datgene, wat G Stern met zijn
..referentquot; bedoelt. En bovendien - immers: taalgebruik is n denlc-
ervaring - denken wij zowel de betekenis als de zogenaamde
referent. We stellen dus die beide „zakenquot; als denk-eenheid in onze
denk-act, in onze denk-handelings-eenheid. In de volgende para-
graaf zullen wij nu uiteenzetten, dat het ons. van linguisties standpunt,
het meest aanbevelenswaardig lijkt, de term zaak te gebruiken voor wat
de engelse schrijvers de referent noemen, de term referent voor de denk-
handelingseenheid waarin we de betekenis denken, en de term
betekenis te reserveren voor het begrip gebonden aan het woord.
Betekenis, referent en zaak. Niemand beweert, dat het mogehk
zou zijn dat wij een ..referentquot; beleefden, die niet ook op een of
andere wijze ..inquot; het denken zou hggen. We zouden ons dan ook aan
een bedenkelik soort metaphysiek te buiten gaan. als wij. trachtend het
..referentquot;-begrip in de linguistiek te ontwikkelen, zouden nalaten, de
aard van het ervarings-moment waarin we de zogenaamde re/erenf
kennen te onderzoeken. En. bij dat onderzoek is ons al gebleken, dat
de , referentquot;, voorzover wij op hem in de taai-ervaring betrokken zijn.
^el'degelik ook in een eigen-soortig ervarings-moment bestaat, en wel in
een bepaald denk-moment dat - en dit is een conclusie die misschien
'.Will shock every right-minded hnguistquot; - niets anders is. dan een
Verschijnsel, dat wij tot hiertoe achter de term „betekenis pleegden te
Verbergen.nbsp;.u^t
„Betekenisquot; is niet datgene, wat wij bij een woord denken, doch dat-
gene wat we in een woord denken.25) Betekenis is de ..zaak , die
^ij in het d en k - h a n d e 1 i n g s - m o m en t van onze woorden
kennen. De betekenis is 'n zaak; doch. zoals we nader zullen aantonen.
een zaak suigeneris.
Hoe is echter de eenheid der betekenis, waarover wij m de voorat-
gaande paragrafen spraken, begrijpehk ? Uit het feit. dat zij mets anders
is. dan het niet-ik. dat wij in een bepaalde denk-handelings-eenheid
kennen- en deze denk-handelings-eenheid. deze denk-act. is het
ervarings-moment, waardoor wij ervaren, dat wij denken. De be-
^~~^Ammann schrijft: „Bedeutung ist das. was man bei dem Worte denkt -- nicht
der durch das Wort bezeichnete Gegenstand, an den man denkt. (I blz. 53) Het zal
duidelik zijn. dat wij deze formulering graag n beetje anders zagen.
_BETEKENIS, REFERENT EN ZAAK
teken is daarentegen is 'n onaanschouwelike zaak, 'n gedachte, 'n
begrip.26) Doch, zij is niet een begrip, zoals het begrip in het „vrijequot;
denken. Daarover straks meer.
Welnu, de denkh a n d e 1 i n g s-eenheid — waarin we de betekenis
kennen -- deze bepaalde coupe uit onaanschouwelike ervarings-
momenten, die moment uitmaakt van de woord-eenheid waarvan zij
het determinerend princiep is. deze denk-h a n d e 1 i n g s-eenheid. noemen
wij: re/eren ^ 27)
Wij moeten nu nog verklaren, wat w ij dan zaak noemen. Bij Ogden
amp; Richards, en ook bij Gustaf Stern, die hen hierin volgt, ontbreekt 'n
uiterst belangrijke onderscheiding: wij hebben in taal-gebruik
met twee „zakenquot; te doen. Immers: in de geactueerde referent
stellen wij de betekenis, als niet-ik, tegenover ons. De betekenis is
dus 'n zaak; en wel, zoals we zeiden, 'n onaanschouwelike zaak. Zij
is het niet-ik dat wij in het woord kennen. Maar. in het taal-
gebruik hebben we ook nog te maken met de „zakenquot;, die we met
het woord noemen, d.w.z. met de ..zakenquot; waarop we de betekenis
toepassen. Voor het ding of het begrip, die we met het woord
noemen, reserveren wij de term zaak. Noemen is één gebruiks-
aspect.
We gebruiken het woord; dat wil zeggen, we gebruiken het
teken en hetgeen we in dat teken kennen: de betekenis. Pas in zijn
gebruiks-phase, bereikt het woord zijn eigenlike bestemming; en. in die
Men bedenke wel, dat de onaanschouwelike zaak: het ..begripquot;, een begrip
v a n aanschouwelike. van waarneembare of voorstelbare, zaken kan zijn, en volstrekt
niet alleen „begripquot; van onaanschouwelike zaken. ..begripquot; van ..begrippenquot;, hoeft te
wezen. We kunnen een sigarenkoker waarnemen, en in dit waarnemen denken
wij de sigarenkoker. Zonder dit denken is het onmogelik. een sigarenkoker waar
te nemen; wij bewezen dat in ons tweede hoofdstuk. De denk-eenheid waarin wij
die sigarenkoker kennen, is de gedachte „sigarenkokerquot;. Wanneer het niet-wijs-
gerige spraakgebruik de term gedac/ife voor deze onaanschouwelike d enk-eenheid
der waarneming gereserveerd had, zou dat voor ons heel prettig zijn. Ondertussen,
dat is niet gebeurd, en wij zullen het gewone spraakgebruik volgen. Alleen vermijden
we de term begrip voor de waarnemingsgedachte. _ Wij kunnen de sigarenkoker ook
als waarneembaar denken; dan is de gedachte waarin ik hem denk: een
begrip van een aanschouwelike zaak. We kunnen s i g a r e n k o k e r ook
als soort denken, als categorie; die is niet waarneembaar; dan denk ik het begrip
van een onaanschouwelike zaak. Dat deze onaanschouwelikheid tenslotte
weer op het aanschouwelike betrokken is, doet voor ons verder niet ter zake.
Wat wij referent noemen, is het verschijnsel dat Ogden amp; Richards in hun
„reference quot;-begrip trachten te verantwoorden. Door ons termen-gebruik is meteen
de etymologiese moeilikheid. die deze schrijvers omtrent hun term referent voelden
{h\z. 9), opgelost.
phase noemt het.27*) Doch het woord noemt de zaken altijd door
middel van de betekenis. Nu zeggen we gewoonlik, dat t woord
de zaken betekent. Doch. hier ligt n moeilikheid, want n woord kan,
volgens 't spraakgebruik, vaak veel meer „betekenen dan het
noemt. Met het woord aap. noemen we hoogstens n ,.aaps Ken-
merk in de jongen, terwijl toch 't woord aap alleen gebruikt kon worden
zoals 't wordt, als wij daarin de aap mee-denken: het betekent
dus in dit gebruik aap. Dit feit kreeg tot nog toe niet de aandacht,
die het verdient; het woord ..betekenenquot; werd er dubbelzinnig door.
Wij zullen nu de term betekenen voor: betekenis-zijn reserveren.28) Ue
betekenis dus, in zover zij in het woord wordt t o e g e p a s t op de zaken
maakt het woord noemend. Aap kan dus zowel apen als aapse
kenmerken noemen; dat hangt af van de wijze waarop dit woord
gebruikt wordt. Als denk-verschijnsel staat dit noemen met op
één lijn met het logiese praedicer en. En zo kunnen we wel zeggen
dat de betekenis „gepraediceerdquot; kan worden op een geheel
andere wijze dan het vrije begrip, als we maar in het oog houden
dat ptaediceren. gebruikt voor het toepassen van n woord, met
geheel identiek is met ptaediceren. in logiese zin, van het begrip ge-
zegd. Betekenen en noemen vallen dus niet samen De term be-
tekenen gebruiken wij dus verder niet voor noemen.29) ^aar voor
betekenis-zijn. Dus: fcoe „betekentquot; een zoogdier met een be-
paalde tandformule. wil verder zeggen: de betekenis van het woord
koe is hier : een zoogdier met een bepaalde tand-formule. Het is duidehk.
dat koe in verschillende gebruiksgevallen, dan ook vaak grote betekenis-
verschillen zal vertonen. Samengevat: in taalgebruik kennen we, in
de referent - en omdat de referent aan het woord zijn wezen geeft
kunnen we ook zeggen: in het woord -- de betekenis, waarmee
We de zaken kunnen benoemen. En nu herhalen we Husserls uitspraak.
..dass es also mit Recht heisst, der Ausdruck bezeichne (nenne) den
Gegenstand mittels seiner Bedeutungquot;. 3»)
Tenslotte : tegenover de z a a k, verhoudt zich de b e t e k e n. s geheel
^quot;^^^T^eggen in het volgende hoofdstuk nog uit, hoe we dat te verstaan hebben,
en welke restricties we hebben toe te passen.
Das Wesen der Bedeutung sehen wir nicht im bedeutungsverle.hen.^^en Erlebn^;
sondinln seinem ..Inhaltquot;, der eL identische intentionale Einheit darstellt gegenu^r
der verstieuten Mannigfaltigkeit wirklicher oder möglicher Erlebnisse von Sprechenden
nnd Denkenden.quot; (Hussert blz. 96-97)nbsp;„
Ten opzichte van de referent, kunnen we voor dit noemen, dit „praediceren , de
term refereren gebruiken, en dan zeggen; dat de referent k^ refereren aan de zaak.
3») Vgl. Ammann (I blz. 51 vlg.), die terecht ook „Bedeuten van „Bezeichnen
onderscheidt.
-ocr page 264-^^^nbsp;BETEKENIS, REFERENT EN ZAAK
neutraal. Of die zaak nu 'n „dingquot; of 'n „begripquot; is, of 'n „substantiequot;
of n „betrekkingquot;, dat raakt de betekenis in haar wezen niet. Ten op-
zichte van de zaak, noemt Glässer — psychologiserend overigens — de
taal terecht „Eindimensionalquot;.^-^) Geen betekenis-leer echter, kan er iets
aan doen, dat we alleen van betekenis kunnen spreken, als we in het
woord een niet-ik kunnen kennen. 32)
Na dit alles is het duidelik, dat prof. de Vooys met recht opponeerde
tegen het „referentquot;-begrip van G. Stern. En bovendien: al is het begrip
„zaak voor de linguistiek onontbeerlik, de linguistiek kan daarvan niet
uitgaan bij de verklaring van het betekenis-verschijnsel, zij moet
uitgaan van de woord-eenheid. Toch is ook de betrekking op „zakenquot; aan
het woord wezens-eigen; behandelen we de „betekenisquot;, dan moet deze
betrekking tot de „zaakquot;, de toepassings-m o g e 1 i k h e i d, als een
wezens-kenmerk in de behandelde „betekenisquot; worden opgenomen, of...
we zijn buiten de taal. 33)
Edgar Glässer. Grundlegendes zum Satzproblem. Zeitschrift für Rom. Phil. LI,
1931, blz. 527 vlg. „Aus dem Ergebnis von Winklers Untersuchungen geht hervor'
dass sich derspachliche Ausdruck in betreff der Unterscheidung von inne-
ren und äusseren Wahrnehmungskomplexen neutral verhält; so ist die
Sprachform etwa hinsichtlich konkreter oder abstrakter Vorstellungen durchaus indiffe-
rent oder e i n d i m e n s i o n a 1.quot; (blz. 530) „Die Sprache ist bei aller Komplexheit in
betreff der m ihr ausdrückbaren Inhalte, ihrem Umfang nach eindimensional, neutral.quot;
)nbsp;quot;^f^eodor Kalepky. Neuaufbau der Grammatik. Leipzig 1928, blz. 30.
) Weisgerber, die de eenheid tussen Gestalt en onaanschouwelikheid zo duidelik
betekenis te gebruiken. (Muttersprache, blz. 28 vlg.; Blätter,
blz. 25) Waarom? Omdat hij de term teken voor vorm of Gestalt gebruikt en
niet, zoals w ij deden, eist, dat de wetenschappelike taalbeschouwing, met de Saassme.
de eenheid van Gestalt en onaanschouwelikheid teken noemt. Volgens ons is de
referent dat moment van het teken, waarin wij de betekenis tegenover
ons stellen Noemt men alleen het aanschouwelike moment teken, (en Weisgerber
doet dat, ofschoon hij het woord wel uit de eenheid van het aanschouwehke en
het onaanschouwehke doet bestaan) dan heeft men gelijk te schrijven; „Dies ist eine
grundlegende Feststellung : sie zeigt uns, dass wir in den W o r t b e d e u t u n g e n nicht
die Wortinhalte als selbständige, eigengesetzhche Tatbestände fassen, [waarmee wij
ondertussen (, selbständig hier !) óok onjuist zouden doen] sondern immer nur, soweit
wir mit den lautlichen Wortformen als Masstäben ihnen beikommen kömien.quot; Hij
vervolgt: Das heisst also, das ganze Gebiet der Sprachinhalte ist nur (spatiëring
V d sehr.) gesehen in seinen Beziehungen zu den lautlichen Sprachformen ;quot; (Blätter,
blz. 24) Dit laatste is geheel onjuist. Men kan, zoals G. Stern doet, ten onrechte de
aanschouwelikheid teken noemen, of „wordquot;, en toch de wezensnoodzakelike betrek-
king van de betekenis op de zaak recht doen. Weisgerbers kritiek op het betekenis-
begrip was, toen hij haar neerschreef, reeds door de ontwikkeling van dit begrip bij
G. Stern, en zelfs bij Ogden amp; Richards, „überholtquot;. Men kan Weisgerber toegeven,
dat de term betekenis inderdaad weinig elegant is; we menen echter, dat het geen
gelukkige greep is haar door begrip te vervangen.
33) G. Stern: „The objective reference is, according to the principles stated, the
-ocr page 265-Gebruiken we nu de woorden „Koeien eten gras als zin. dan passen
we de betekenissen toe op de zaken, die we bedoelen En wat we dan
met koeien bedoelen, zijn b.v. een bepaald soort beesten, die we vaak
in de wefzien lopen, die horens en uiers hebben en die op ^ « ^ loe.n^
We zeqqen nu dat 't woord koeien die beesten noemt. We zeggen dan
met andere woorden ook. dat we in het woord koeien ..een bepaald
soort beesten, die etc.quot; als ervarings-inhoud kunnen actueren.
De betekenis vertoont, dat blijkt, onderscheidingen. Nu is het een feit
dat we volstrekt niet in elk geval alle onderscheidingen actueren. He
is zelfs prakties uitgesloten. Onze betekenis bi, elk gebruik van t
woord koeien valt gladweg samen met onze in het woord geactueerde
gedachte omtrent de zaak in dat bepaaldenbsp;inTve'r
schappen van het beest waarover we op dat ogenblik handelen, in zover
Wij JnVscheidingen in onze bet^^^^
Ïinle^zlt retnquot;?;' vtbo'den ken-momenten.
d^ch'zij m^ken de kennis uit van de ken-bare momentennbsp;W
kennen de betekenis ..koequot; niet als n staart, horens, u ers, n wei geloei
S rdere efgenschappen samen, maar we kennen die eigenschappen
in-éS De notie eenheid is voor 't betekenis-begrip essentieel omdat
Zij essentkl is voor alle denken. Het woord kan alleen constantheid
vertonen, omdat de betekenis 'n eenheid uitmaakt en die eenheid
is qefundeerd in de denk-h a n d e 1 i n g s-eenheid : de re^rent.
Seferent« en betekenis bij Gustaf Stem. Om onze theone
over betekenis en zaak verder te kunnen verdiepen, zullen wij
de sententie van Gustaf Stern crities beschouwen. De geleerde Zweed
is, naar mijn weten, de enige linguist die tot nog toe dit probleem ex-
pliciet als 'n betekenis-vraagstuk poneerde en er een oplossing van
trachtte te geven.nbsp;. .. i ^„Kmik
Sfern meent, dat alleen het aanschouwelik moment 'n taal-gebrmk
..woordquot; kan zijn. 34) en dit is een eerste reden, waarom hi, zijn eigen
ene element of meaning that cannot disappear^ However
thought connected with a word is, there
reference, since a symbol is not a symbo d^^^^^^.^f^, gaan. daï wij natuurlik
(blz. 39) Dit citaat is duidelik. ook al zal het de lezer niei uu u
de zaak npen betekenis-element kunnen noemen.nbsp;, ^
^zaak geennbsp;^^ distinguished from the mental content that it expresses and
from the referent that it names or denotes, is in this book always to be understood
as a Sys c2quot;henomenon. acoustic, visual, or tactile, together with the verbal images,
Visual acoustic, or motor (graphic, articulatory) mvolved m the pron^ciation.
hearing, reading, writing, and even in the mere thinkmg of the word. (blz. 31).
-ocr page 266-juiste notie van „objective referencequot; niet zó kon verdiepen, dat hij het
vraagstuk tot een oplossing bracht. Diep doordrongen van het feit der
intentionahteit van het denken, van de ,,zakehkheid ' der betekenis was
hij nu gedwongen vanuit de „zaakquot; de constantheid van het woord als
ervarings-moment te verklaren. We weten al hoe hij de ..referentquot; opvat:
hij is de „zaakquot; zonder meer. Aansluitende bij de terminologie van Ogden
amp; Richards noemt hij het verschijnsel, dat wij de „zakelikheidquot; van het
denken noemden de „objective referencequot;: „The peculiarity of mental
content to be directed, or to refer, to something outside itself.... I ..
call it the objective reference.quot; (blz. 39) Zeer terecht constateert hij dan
verder, dat dit een eigenschap is van de „betekenisquot;, die niet afwezig
kan zijn. Hij vervolgt, dat de fundamentele belangrijkheid van de „ob-
jective referencequot; blijkt uit 't feit, dat twee mensen over 'n zaak kunnen
praten, waarover zij de meest uiteenlopende en verschillende gedachten
hebben, als die twee maar met hun woord steeds aan dezelfde zaak
blijven refereren. Hij citeert een voorbeeld van Spearman: „What for one
is not more than a kodak, develops for the perception of another into a
'reflex, extension, swing-front, focalplane, anastigmatic hand-camera de
luxe'quot;. G. Stern vervolgt dan „The word cannot reasonably be said to
have the same meaning for the two persons, yet they are able to discuss
camera because they refer to the same thing by the same word, although
they do it in different ways. The objective reference is thus the constant
e ement in meanings, however the subjective apprehension may varv.quot;
(blz. 40)nbsp;^
Dat de ..objective referencequot; het constante element in de betekenissen
zou zijn. is in het geheel der beschouwingen van Stern echter 'n on-
verantwoorde uitspraak. Het is een constant betekenis-verschijnsel op
„zaken te kunnen worden toegepast, doch juist in deze zakelike be^
trokkenheid variëert de betekenis van 'n zelfde woord op de meest;
frappante wijze. Nu eens kunnen we in koe zakelik betrokken zijn op
n ..loeiend dier . dan op 'n ..zoogdier met 'n bepaalde tand-formulequot;,
dan op n mens onder 't opzicht van zijn „geloeiquot;. „Hoor die kerel eens
brallen, wat n koe 1 Zeker de ..zaakquot; „koequot; kan in de twee eerste
vormen van gebruik dezelfde zijn: „the constant element in the word
camera, whenever used, is the fact that the word is referred to one or
more of the objects belonging to the category of 'cameras'. That'category
is an empirical fact, the existence of which a philologist can simply take
tor granted. It is a problem for epistomology to analyse its origin, for-
mation and characteristics.quot; (blz. 40) Maar. behalve dat we toch ook
m het derde Aroe-geval ..zakelikquot; betrokken zijn. al is het dan niet op
n „koe , doch op iets koe-s in 'n mens. is het onvermijdelik. te moeten
erkennen, dat wij alleen aan de zaak ..koequot;, of aan .cameraquot; als 'n
constante categorie kunnen refereren, als de ken-eenheid. waarm wi, ons
aan die zaak refereren, ook constant is. Hoe komen we anders ooit met
mogelikheid tot de kennis van n categorie ..camera ? We kunnen
inderdaad de categorie der zaken ..camera veihg als object aan de
epistomologie overlaten, maar in taai-gebruik kennen we die categorie
als n betekenis-eenheid, die we van 'n camera kunnen praediceren
En dat feit gaat de linguïstiek aan. We ontkennen volstrekt met. dat t
waar is wat G. Stern zegt. dat twee mensen, wat ze ook van de zaak
denken, met elkaar daarover, op een of andere manier, kunnen conver-
seren. als hun woord maar op dezelfde zaak toegepast wordt, maar we
ontkennen wel. dat daarin de verklaring van de constantheid van de
betekenis zou moeten worden gezocht, en zou kunnen worden gevonden^
Want onverklaard blijft dan de -^««^^-constantheid. als spreker en
hoorder weliswaar aan dezelfde zaak refereren, tó deze zaak
geheel verschik van de zaak in andere gebruiksgevallen: 9etugt;ge het
gebruik van het woord koe. voor n koe in de wei. voor bet soort-
begrip. en voor n minder fraaie geluiden voortbrengend mens. Gustaf
zfet dat prakties over 't hoofd, omdat hij. ondanks z n afkeer voor
•n Begriffskernquot; of ..Kernbedeutungquot; als constant betekenis-moment,
het prdDleem van het eenheids-verschijnsel aan het woord met scherp
genoeg stelde. Al zag hij duidelik dat het woord een ..eenheid uitmaakt,
al koos hij onvoorwaardehk partij voor Achs „Fusionseinheit als uit-
drukking 4n de woord-eenheid (blz. 36) hij ontleedde de natuur dier
eenheid niet ver genoeg: hij ..viel in handen van Ogden amp; Richards,
Wier theorie hij begrijpelikerwijze niet volledig aan de zijne wist te assimi-
leren. De grond-fout lag al op blz. 31, toen hij onder word alleen de
aanschouwelikheid verstond. Zo kwam hij dan tenslotte tot een zeer
vreemde sententie: ..It is further evident that when the word camera
is used of different cameras, the meaning changes in correlation to tne
change of the referent. The sentence there flies a bird has not the same
meaning when used of a fluttering sparrow, of a swallow, an eagle anci
so on in a variety of circumstances. Although the words remain unaltered,
the meaning changes with the change of referents, (blz.
We krijqen dus nu dk: het constante element m de betekenis van
•t woord is het fek, dat in de ..objective referencequot; de betekenis refereert
aan een constante categorie van objecten, d.w.z aan een bepaalde
categorie van ..referentenquot;, zoals G. Stem die verstaat. Het woord haalt
dus volqens hem z'n constantheid uk de mogelikheid om voor zaken, die
totééncategoriebehoren.te kunnen worden gebruikt. De zaken
echter die tot één categorie behoren, kunnen verschillende kenmerken
hebben, zo de mus, de zwaluw, de arend. De kennis van deze kenmerken,
in de betekenis vastgelegd, is de „subjective apprehensionquot; (blz. 41,
42) van de zaak. In deze ,,subjective apprehensionquot; van de zaak ver-
schillen de gebruikte woorden voortdurend, in het feit dat deze gekende
kenmerken toepasselik zijn op zaken die tot een categorie horen, blijven
zij constant. De „subjective apprehensionquot; is dus constant in zover zij
„objective referencequot; is, in zover in haar momenten zijn die toepasselik
blijven op zaken behorende tot één categorie.
Met welk recht beweert G. Stern nu dat de betekenis van bird ver-
andert bij gebruik van verschillende vogels ? Op grond van het feit,
dat de zaak ,,more than one characteristicquot; heeft. Maar welke is de
categorie waarop we in bird betrokken zijn, op de zwaluw-, de arend-,
de mus-categorie ? Natuurlik niet; we zijn betrokken op de vogel-
categorie. En, al zijn de verschillende vogels, die G. Stern bij het uit-
spreken van zijn zin „There [lies a birdquot; bedoelde, nu ook geheel ver-
schillend in hun eigen categorie: de zwaluw-, de mus-, de arend-
categorie, dan komen ze toch juist overeen in de vogel-categorie;
maar omdat de betekenis van het woord bird, ook volgens Stern, be-
staat in het betrokken zijn op een zakelike „vogelquot;-categorie, kunnen
toch met geen mogelikheid verschillen, die bestaan in mus-, arend-,
of zwaluw-zijn van de bedoelde zaak, verschillende subjectieve
apprehensies van het woord bird, dat op de vogel -categorie is be-
trokken, bewerken! We gaan volkomen accoord met Stern, dat de bird-
betekenis met zeer verschillende „onderscheidingenquot; gebruikt kan
worden; we gaan ook accoord met hem, dat het actueren van deze
of andere mogelike onderscheidingen wel degelik afhankelik is van
't feit, voor welke „zaakquot; wij 't woord zullen gebruiken; maar wij
ontkennen categories, dat de betekenis, als „subjective apprehen-
sionquot;, per se zou veranderen, als wij het woord gebruiken voor een
lid van 'n bepaalde categorie, dat andere kenmerken vertoont dan een
ander lid van dezelfde categorie. Toch zou dit 't geval moeten zijn, als
't waar was dat „the meaning changes in correlation to the change of the
referentquot;, waarin dan referent ons „zaakquot; betekent.
G. Stern kan dit toegeven en dan toch meteen insisteren, dat deze
correctie het essentiële van zijn theorie niet raakt, omdat de momenten
van de „subjective apprehensionquot;, waarin we „objectivelyquot; refereren, dan
toch de constantheid geven aan de betekenis — en daarmee aan 't woord
— omdat zij op een kenmerk ener bepaalde objectieve cate-
gorie betrokken zijn. Zo zou dan toch de „zaakquot; het vaste punt zijn,
waarmee de woord-constantheid staat of valt. We zullen zien.
G. Stern onderscheidt geen „categorialequot; betekenis-eenheid (om 'n
-ocr page 269-ogenblik zijn term categorie over te nemen) van categoriale zaak-eenheid,
en daarmee valt zijn systeem als oplossing van het vraagstuk der woord-
'quot;»ZaSkÏategorie« en »Range«. Gustaf Stem meent dat zijn op-
vatting ..the empirical viewquot; vertegenwoordigt. Het quot;Empirical tac der
zaak-categorieën verantwoordt volgens hem de constantheid We vragen
nu nog niet eens: is de zaak-categorie-wel 'n ..empirical fact : er zou
daarover een en ander te zeggen zijn. We vragen al een maar : zijn de
..categorieënquot; waarop volgens hem het ..woordquot; betrokken is. wel per se
Categorieën van ..zakenquot;?nbsp;,nbsp;-
Wat is n ..kachelquot;, wanneer is iets n ..boom . wanneer houdt n
vliegend beest op ..vogelquot; te zijn ? Maakt dat de spraakmakende gemeente
Uit? Bepaah zij in haar woord-gebruik „de omni re scibih et de quibus-
dam aliisquot; de plaats, die de bepaalde z a a k in een empiriese categorie
van zaken Inneemt? Zij is in haar woord-gebruik betrokken op zaken^
best: maar zijn er in de ..zakenquot; categorieën waardoor t ene ding
een schipquot; is en 't andere een ..bootquot;, zodat de zaak
gegeven eenmaal dat we de ene zaak schip noemen, de ande e ^t fcoof
te betitelen? Het is juist omgekeerd als S^ern zegt: ^ezit en m onze
..betekenissenquot; constante „categorieënquot; waarmee we de ..zaken be-
handelen. onverschilhg tot welke categorie van zaken ze horen. Zo-
lang we -t over camera hebben, lijkt zijn theorie nog heel aardig, maar
wat wanneer we gaan spreken van tafel, zetel, oorzaak, befde. eer. waarde
en wat al meer; of wanneer we wandelen, lopen, schrijden, gaan. kuieren
en drentelen in ons gebruik onderscheiden? En. dan praten we nog met
eens over partikels, over voegwoorden, praeposities of bijwoorden! Men
begrijpe mij goed : ik beweer volstrekt niet. dat er geen eigen categorieen
van z^en zjn. ik beweer ook niet. dat we geen woorden kunnen maken
voor bepaalde zakelike categorieën, maar ik beweer wel. dat G. Stern
volstrekt niet aantoont, dat de constantheid van de categorie van zaken
Waarop n woord in bepaald gebruik is betrokken, de reden ii't'quot;«^;
de identiteit van dit woord, met 'n ander gebruiks-geval van hetzeltde
quot;^Ïtem constateert, dat elk woord een „traditional sphere of applicationquot;
heeft die hij de ..range' van een woord noemt. De ..range van een
Woord is ófwel: de totaliteit der „referentenquot;, der zaken, die door t
^oord kunnen worden aangeduid, de ..referential range ; ofwel zi, is :
de totaliteit der betekenissen, die 'n woord tot uitdrukking brengen kan,
de ..semantic rangequot;. De „rangesquot; zijn natuurlik aan verandering onder-
Worpen • dat leren de feiten, (blz. 43) Het is duidelik, welke plaats deze
..rangesquot; in G. Sterns theorie innemen : zij moeten het feit der identiteit
van het woord in de meest verschillende gevallen verklaren, iets wat de
„referentquot; en de „subjective apprehensionquot;, ook in zover zij objectief
refererend op die „referentenquot; betrokken is. niet kunnen. Immers: de
„subjective apprehensionquot; — dat leren opnieuw de feiten — vertoont
de meest grillige wisselingen, en de „referentquot; als categorie waarop
we in de objective reference betrokken zijn, is, zoals Stern ook wel aan-
voelt, geen „empirical factquot;; de categorieën, die we in het woord vast-
leggen, maken we zelf. 35) De „rangequot; moet nu de bepaaldheid geven,
die aan de „objective referencequot; en de „subjective apprehensionquot; ont-
breekt. Maar .... waar komt die „rangequot; vandaan ? Is dat ook 'n „em-
pirical factquot; ? Ik weet niet wat Stern precies met „empirical factquot; bedoelt,
maar hij zegt zelf wel zeer duidelik, dat de „rangequot; een „notionquot; is:
„The essential importance of the traditional range and its quot;relative stability
is evident from the fact that it is the indispensable condition for one
of the three functions of the word: the communicative function. It is
obviously necessary for speaker and hearer to have approximately the
same notion of what a word may denote or express, if they are to have
any change of mutual understanding.quot; (blz. 43 curs. v. d. schr.)
M.a.w. ook de ..zaakquot;, de „referentquot;, geeft de stabiliteit niet; de stabili-
teit van 't woord berust op 'n ervaringsfeit, en dit ervaringsfeit is 'o
notion, zegt Stern, en wel: een weten omtrent bruikbaarheid voor
bepaalde zaken: „a notion of what a word may denote or expressquot;.
Dit weten, zegt hij verder, is een element van het taai-systeem. Welk?
Hierop geeft de theorie geen antwoord.
We ontkennen volstrekt niet, dat er in de taal-gebruiker een dergelik
..wetenquot; bestaat, doch we zouden graag horen waarop wij het terug te
voeren hebben. Niet op de ..referentquot; als determinant van de „objective
referencequot;, en niet op de „subjective apprehensionquot; — dat zegt G. Stern
zelf — want juist de verschillende opvattingen omtrent die beide factoren:
„have led to a consensus in the speaking community concerning the
referents that a word can normally be used to denote, and the mental
content (the subjective apprehension) that it can normally be used to
express.quot; (blz. 42)
We moeten het dus bij 'n ..consensusquot; zoeken. Doch wat voor een ?
Een overeenkomst, die een „indispensable conditionquot; is voor de mogelik-
De schrijver geeft als uitdrukkelike reden, waarom hij het „rangequot;-begrip
mvoert, iets anders: „The instance of the boat shows that the objective reference
and the subjective apprehension are not sufficient to determine definitely the meaning
of a word, distinguishing it from all simultaneous mental content that does not belong
to the meaning. It is necessary to introduce the traditional range as a third, and final,
determining factor.quot; (blz. 43)
heid van communicatie. Doch wanneer we die mogelikheid op n
..consensusquot; gaan terugvoeren, wat is er dan eerst, de kip of het ei,
de communicatie of de consensus? Zonder „consensus . zegt Stern, geen
mogelikheid van communicatie, en hij heeft; in zijn voorstelhng van het
probleem, daarin gelijk. Doch hoe is er n ..consensus mogehk over
..communicatiequot;, die vóór die consensus onbestaanbaar wasV
De zaak is deze. dat er helemaal van geen consensus sprake is. docti
Wel van een denk-act in een samenhandelings-ervaring. waarin zowel de
stabiliteit als de veranderlikheid van de ..betekenisquot; gewaarborgd zi)ti,
en waarmee tevens de mogelikheid van allerlei vormen van ..zakehk
woord-gebruik is gegeven. Wil men de oorspronkelike symbohsatie-ac .
die inderdaad op samenhandeling berust, 'n „consensus noemen, best.
maar dan is dat geen ..overeenkomstquot; over ..betekenissen of zaken
maar over het gebruik van n ..tekenquot;; en dan is dat verder, het
invoeren van n volmaakt nodeloze, en opnieuw zonder reden bezwaarde.
^^7tern heeft gelijk, te schrijven dat het bestaan van een traditioneel
gebrJks-gebied'vL alle woorden, de taal tot eennbsp;^ «^^tee-
van betekenissen maakt, en dat alleen dit feit de semantiek tot ^nder-
deel der linguistiek stempeh. Hij constateert terecht; -»t would otherwise
fall under the heading of psychology, since the two other determinants,
the objective reference and the subjective apprehension, are purely psy-
chological in nature.quot; (blz. 43) Maar hij ziet over t hoofd, dat zi|n
..rangequot; even psychologies is. als zijn ..objective reference of zijn sub-
jective apprehensionquot;, omdat hij nalaat het grondleggende taal-feit: de
act der woordmaking en haar product: de woord-eenheid, waarop het be-
wustzijn van dat gebruiks-gebied steunt, nader te onderzoeken. 35 ) Stern
blijft zoals de Vooys reeds vermoedde, halverwege steken. De toepasse-
likheid van het woord op bepaalde zaken, als categorieën waaraan de
..objective referencequot; refereert, is alleen begrijpelik. als het denken zich
in het teken een eenheid geschapen heeft, die zelf op die zaken toe-
passelik is. Zeker, de zaken bepalen, in bewust taal-gebruik op een ot
andere manier, welke woorden de spreker gebruiken zal. maar de
Woorden bepalen wat de spreker over de zaken kan zeggen, omdat in
de woorden de zaken als: met-dat-woord-te-behandelen-zaken dus
op de wijze der taal, in de onaanschouwelike eenheid die we betekenis
noemen, zijn vastgelegd. De norm voor ons denken in taal-gebruik
ligt niet in de zaken, zij ligt in ons zelf. In ons taal-gebruik denken
Wirzullen uitgaande van Bühlers opvattingen, in het negende hoofdstuk het
begrip symbool-veld ontwikkelen om dat „gebruiks-gebiedquot;, voor zover het een
taai-verschijnsel is, te begrijpen.
wij ons de zaken, in zoverre en op de wijze waarop de betekenis-een-
heden ons dat mogelik maken. Wil men de betekenis-eenheden catego-
rieën noemen, dan kunnen we zeggen dat deze categorieën wél z a k e 1 i k
zijn, omdat zij toepasselik zijn op „zakenquot;, doch zij ontlenen hun bruik-
baarheid niét aan de ontologiese categorieën dier zaken, doch aan hun
eigen categoriaal gevormd zijn. De zakelike categorieën, die wij in
de betekenis-eenheden stichten, hoeven volstrekt niet samen te vallen met
de categorieën der zaken waarop de betekenis, op de een of andere wijze,
toepassehk is. Omdat G. Stern de distinctie tussen zijn „referentquot;, en: de
„betekenisquot; als zaak, niet aanbracht, sloot zijn redenering niet.
Toepasselikheid, zaak en betekenis. Doordat hij het aan-
schouwelike moment der woord-eenheid word noemt, kon G. Stern
schrijven: ,,Meaning may vary although both word and referent remain
unchanged.quot; (blz. 41) Dit is mogelik, zoals hij verder uitlegt, omdat 'n
zaak meerdere kenmerken heeft: „In different contexts different attri-
butes of the referent will be relevant to the situation and the speaker's
attention.quot; Hij geeft verschillende voorbeelden; wij citeren er één: ,,In
the sentence, I can just make out that one of the two is a man, and the
other a woman, the speaker is thinking, in connection with the word man,
almost exclusively of exterior characteristics, dress etc, that show a human
being to be a man (vir); in He was a man, take him for all in all, man
refers primarily to certain moral and mental qualities that are considered
as typical of a man of honour ; in man is immortal, the word refers to
'human being' in general (homo); and in He had an army of ten thousand
men, men refers to the soldiers as entities, without signifying any specific
characteristics.quot; (blz. 72)
Het voorbeeld sluit als n bus : al de bedoelde zaken horen tot de
categorie der mannen, of kunnen altans daartoe horen. Doch,
alsof er geen vuiltje aan de lucht was, vervolgt de schrijver: „Another
instance is What a child you are! where child means ,childi'sh'; that
is to say, the meaning of the noun is specialized to denote certain cha-
racteristic qualities of the referent.quot; Behoort de man, waarop de be-
tekenis van child nu b.v. wordt toegepast, tot de categorie der kin-
de r e n ? Volstrekt niet. Volgt hieruit dat child, in dit gebruiksgeval voor
„manquot;, hetzelfde woord is dat wij van een kind gebruiken? Laten we
het antwoord op die vraag uitstellen.
Met opzet gaf ik hier de citaten in extenso. Want wat zien we ge-
beuren ? De beschouwingen nemen een plotselinge wending : niet meer
de categorie der zaken, zoals in het camera-voorbeeld verondersteld
werd, doch de aard der kenmerken van 'n voorwerp dat tot een
bepaalde categorie hoort, wordt beslissend geacht voor het gebruik : „In
general terms, if a referent has the characteristics a. b e, d, a speaker's
attention may be directed to one of them, or to a combination of them
and need not embrace the whole complex.quot; En dan: „Note that each
characteristic is of course apprehended as inherent in the referent in
question, not as an isolated item. The reference to the whole en-
tity should be assumed to be always present, (blz. /2. /J. ge-
spatiëerd door de schrijver) Maar als dat zo is. zou, volgens de theorie
van Stern, child in het voorbeeld van zo juist, betrokken moeten zijn op
„the whole entityquot; d.w.z. op kind als lid van de kind-categorie,
en niet. zoals de schrijver daar aannam, op een of andere kind-karal^e-
ristiek die gevonden wordt in de man die met child wordt benoemd. Het
is duidehk dat dit niet het geval is. en Stern dus wel gedwongen was
de zo juist genoemde wending te maken. 36)
Als aan Sterns zin „The reference to the whole entity should be assu-
med to be always present,quot; in de realiteit van het taal-gebeuren toch lets
beantwoordt, dan kan dat alleen zijn het feit. dat in elk woord-gebruik
de betekenis als 'n eenheid geactueerd wordt. 3B* ) Dat er dan actuee
„objective referencequot;. d.w.z. zakelike toepasselikheid is, hangt af. me
van de categorie der bepaalde zaak waarop het woord nu word
toegepast, maar van het feit of de zaak. naar aan eiding waarvan het
woord op 't ogenblik wordt gebruikt ^ onverschillig tot welke cate-
gorie die zaak hoort - 'n kenmerk vertoont dat als onderscheidmg
in de betekenis werd geponeerd en nu wordt geactueerd. Zo noemen
Wij op 'n gegeven moment 'n volwassene 'n kind; zó kunnen we n lang
mens 'n paal noemen, niet omdat palen in de mens-, of mensen in de
paal-categorie thuishoren, en ook niet omdat mensen en palen misschien
samen onder de 1 e n g t e-categorie zouden kunnen gesubsumeerd worden;
Want. noch van 'n mens-, noch van 'n lengte-categorie is er m het
Woord paal sprake. Alleen daarom kunnen we dit. en elk ander woord,
2o eigenaardig gebruiken, omdat de toepasselikheid van de gebruiks-
gedachtc ..betekenisquot; alleen maar wil zeggen: bruikbaar volgens de
Wetten van de. als moment van het woord, gestelde onaanschouwelike
betekenis-eenheid.nbsp;. ^„r
G. Stern redeneerde bij de ontwikkeling van zijn begrip ..reterent
^i^To^oep verschijnselen, waarvan hij hier 't c/iiW-voorbeeld gaf, vindt men bij
Stern op blz. 301 vlg. behandeld. Hij zelf zal ontkennen dat zijn c/it/d-voorbeeld
liieronder hoort Wij komen daarop terug. Vgl. nog blz. 404 vlg.
citeren hier n woord van Delacroix, waarvan de volle draagwijdte pas m
l^et negende hoofdstuk zal blijken: „Le mot a toujours un sens precis et actuel au
moment de son emploi; et en même temps une série de sens latents e viriels, prets
amp; surgir- ses différentes acceptations sont présentes sous son unite, (blz. 434)
^^^nbsp;_toepasselikheid. zaak en betekenis
logicisties; hij vergat dat de act der woordmaking niet op logiese begrips-
vorming berust: betekenis-categorieën vallen niet samen met zaak-
categorieën. Wel zijn de betekenis-categorieën „zakelikquot;, d.w.z.:
ze zijn bruikbaar voor het ..noemenquot; van zaken, in de geheel eigen-
soortige ken-eenheid. het woord.
En. zó geïnterpreteerd, is Sterns uitspraak volkomen juist- de be-
tekenis-eenheid van het woord child, is ook in het gebruik van d«
woord voor 'n volwassene geactueerd, doch zij is daar noch als eenheid
toegepast, noch zijn haar onderscheidingen, die eventueel geactueerd
zijn. a 11 e t O e g e p a s t. T O e g e p a s t werd alleen die onderscheiding-
die 5fern met ..childishquot; benoemde. Welke onderscheidingen er in dit
gebruik nu precies geactueerd zijn. doet niet ter zake, maar éne of enkele
dier onderscheidingen zijn hier actueel toegepast. Noch de betekenis
als eenheid echter, noch de andere, eventueel geactueerde. onderschei-
dingen zijn op de zaak in kwestie, die met cftiW behandeld wordt,
actueel toepasbaar. Wel hebben ze toepasselikheid. maar die is in de
gegeven situatie niet bruikbaar.
En nu antwoorden we op de vraag, die we ons enige alinea's terug
stelden: niet omdat één of enkele onderscheidingen actueel toegepast
zijn. is het woord child in dit gebruik hetzelfde woord dat we gebruike»
voor 'n kind. maar, het woord child is identiek in deze g^'
vallen, omdat de geactueerde onderscheidingen mo-
ment zijn vaneenzelfde betekenis-eenheid. De betekenisquot;
van kind en kinderachtig in: Wat hen je toch 'n kind! en Wat ben
toch kinderachtig!, ook al zouden in beide woorden in dit geval alleen
volkomen similaire onderscheidingen geactueerd zijn en zijn toegepast-
en ook al zijn bovendien de zaken waarop die onderscheidingen hier
worden toegepast volkomen identiek, is noodzakelik ver schil lend-
omdat die onderscheidingen moment zijn van verschillende be-
tekenis-een heden. 37) Het is absoluut noodzakelik, ernst te maken
37) G Sfern komt n^t tot het uiterste, de b e t e k e n i s van kind en kinderachtig
d e z e 1 f d e te noemen Otto schijnt dat wel te doen. Hij onderscheidt tussen ..Beziehungs-
bedeutung en ..begriffliche Bedeutungquot;, en komt tenslotte tot de conclusie: ..So hat
z. B. der Ausdruck gleich ebenso selbständige Eigenbedeutung wie Gleichheit, gleiche''
usw. und alle diese Ausdrücke unterscheiden sich nur nach ihrer Beziehungs-
bedeutung: Sie stellen nur andere Wortarten dar. die begriffliche Bedeutung
dieselbe.quot; (blz. 79) Dezelfde sententie vinden we ook bij Noreen-Pollak. Wisse«quot;
sc a tiiche Betrachtung der Sprache. Halle a. S. 1923. Hij voert zijn
onderscheiding
van „Sememquot; en „Morphemquot; in; en nu heet 't verder, dat Dreieck f
dreiseitige geradlinige Figur hetzelfde ..Sememquot; zijn: „da ja die beiden Ausdrücke
Irager derselben Bedeutung sind.quot; (blz. 200) Een duideliker voorbeeld van verwarring
tussen zaak en betekenis is moeilik te leveren
met hetqeen Sfern abusivelik van zijn, als „zaak bedoelde, „refe-
rent-schrijft: „Note that each characteristic is of course apprehended
as 'nherent in the referent in question, not as an isolated item. Di
gelfSShrvan de onderscheidingen der betekenis-eenheid, en h^
aeli iuist niet van de „zaakquot; : we kunnen elk kenmerk van elke zaak
L f w^r tot n zaakquot; maken, zelf weer aan ons tegenoverst^en en
scheiding is moment van n eigensoortige onaanschouwelike eenhe^. ^e
van het bliivende gebruiks-teken-geheel dee uitmaakt; en we
We? geen enkel molnt actueren zonder dit te doen als moment in
dreenh eTd. Wel is het mogelik, omgekeerd het geheel te actueren.
LnLr aïe Igehke onderscheidingen te actueren. omdat daardoor de
iT^nuctuatie«. Al kent G. 5fern Ac.'s n^
.,Fu;—eitquot;,^toch is deze naam voor hem P-^tjes een dode ^
dachfk eeg die het verdient: de zaak; een ander punt is hem al noem
M het enig'e malen, ontgaan: de woord-constantheid. Natuurlijk, omda
hi zijn word beschouwt als Gestah en de vorm samen, en met als he
Shed der teken-eenheid, moest dit probleem voor hem een ander aspect
Sgen. dan het in werkelikheid heeft. En bovendien, ook bmne^ zijn
eigen systeem heeft hij het probleem niet alleen o-PS-l-t f ^
mL zelfs een duidelik bewijs geleverd, dat zijn systeem m ieder geval
^ WrÏtrtrtSe norm van - ^tekenis-ver«
„A change of meaning must involve a habitual modiftca ton of the tradi-
MseLntic range of a word among a comparativelynbsp;^
speakers.quot; (blz. 165) In dat geval dus, hebben ^J^i^-s hem^ in
onze terminologie, met een ander woord te maken. De -quot;^ange
Tdl nSm gecLpleteerd met de gebruiks-g e w o o n t e en het gebruiks-
gebieTover die „rangequot; hebben we al wat gezegd. Bekijken we nu
eens It G. Sfern onder betekenis-verandering ka vallen. Hij onder-
scï id7„C/ian^e and Fluctuation.quot; (blz. 163) Dat de een bij Kodak
dit denkt, de ander dat. dat de één er meer van weet, de ander minder
en dat zij nu ook een andere „subjective apprehension hebben, noemt
^^^nbsp;..verandering- en .J'LUCTUATIE'
hij geen change, maar fluctuation; want. die verschillen: ..have not yet
led to any permanent modification of the traditional semantic range of
the word Kodak.quot; (blz. 164) Ook het voorbeeld man (blz. 72), dat wij
van hem citeerden, valt volgens hem onder fluctuatie en niet onder ver-
andering. We kunnen hier vrede mee nemen; maar kunnen wij dat ook.
als hij bovendien z'n cMrf-voorbeeld tot fluctuatie rekent? Wat is
de reden waarom hier geen sprake zou zijn van ..veranderingquot;, maar
alleen van fluctuatie? Many figures of speech do not lead to permanent
sense-changes of single words, and are thus of no further interest to
us. (blz. 297)
We ontkennen niet a priori, dat de schrijver het recht heeft, het qè-
/quot;kinbsp;quot; quot;nbsp;^^^nbsp;verandering te noemL.
(blz. JOl) maar we ontkennen a posteriori wél. dat Stern, als hij dit
/lon-gebruik een verandering noemt, het c/it/J-gebruik voor 'n volwassene
alleen maar als 'n fluctuatie zou mogen beschouwen. Hij handelt
daardoor in strijd met zijn theorie, ook al accepteren we de cateqorie-
correctie. We zullen dit aantonen.
We laten dus — inconsequent met de schrijver — het hele cate-
gorie-begrip voor de ..referentquot; vallen, we beperken ons tot de
kenmerken van Sterns „referenten.quot; Iemand zegt van 'n volwassene:
..Wat n kmd! , en depreciëert; 'n ander zegt: „Wat 'n kind'quot; en
apprecieert, ^e weten zeer goed, dat de ervaring in de twee gevallen
een ander affectief karakter heeft, maar we merken op, dat de kenmerken
van de „referentquot; waarop het woord kind in de twee gevallen betrokken
Sterns princiep, dat het constante
element der betekenis „the objective referencequot; is, het betrokken-zijn op
dezelfde „referent of 't zelfde kenmerk, is dus de betekenis var! kind
in deze twee gevallen en onderling volkomen verschillend, volkomen ver-
schillend ook van het gebruik van chüd voor n kind. Met welk recht
bespaart zich Stern nu de verklaring waarom dit gebruik qeen per-
manente verandering van de ..rangequot; van child uitmaakt, en waarom
het geen permanente gewoonte van het taai-systeem is? Immers,
deze gebruiksvormen horen wel tot de mogelikheden van het blijvende
taai-systeem dat Stern terecht als n laatste norm voor alle taal-gebruik
stelt: ..The language system serves as a norm for the individual utte-
rance, moulding it in the traditional form.quot; Voorbeelden als de zo juist
'nnbsp;geval niet verder dan nodig is. Het is natuurlik mogelik, dat
^ndf ennbsp;?nbsp;volwassene bij de sprekers een verschillende appreciatie
vindt, en dat dan het woord wel op hetzelfde zakelike kenmerk zou zijn betrokken;
wij veronderstellen de volwassenen, beschouwd onder verschillend opzicht.
behandelde, constitueren een „changequot; van andere aard dan de wisse-
lende kodak-onderscheidingen — dat legt Stem zelf uit; maar op welke
grond dan neemt Stern aan, dat de verschijnselen die we aan child con-
stateerden niet tot de gewoonten van taal-gebruik zouden horen,
die mede het „systeemquot; uitmaken ? Hoe kunnen deze gevallen alleen
maar „fluctuatiequot; zijn, als hij als laatste norm voor „veranderingquot; stelt t
„the change must have become incorporated in the group.quot; (blz. 165)
Conclusies. Stern moest tenslotte tot willekeur komen, omdat hij
naliet het ervarings-gegeven van de eenheid der betekenis als
uitgangspunt te nemen. Hij beroept zich meermalen op zijn „empirical
methodquot;. Zijn analyse der feiten overtreft inderdaad verre die van vele
zijner collega's, doch. helaas, zij was niet volledig. Dit neemt niet weg
ondertussen, dat zijn werk een niet licht te overschatten praestatie uit-
maakt ter verheldering van de problemen die ons bezig houden. De
schrijver bekent graag, dat zonder Gustaf Sterns scherpe en veel-om-
vattende analyse, en zonder zijn theoreties voor-werk, deze studie, wat
betreft het onaanschouwelik woord-moment, op zeer grote moeilikheden
Zou zijn gestoten, die in Sterns systematisering en verantwoording reeds
een voorlopige en overzichtelike oplossing kregen. Zijn werk is voor ons
Van groot belang geweest om te komen tot de slotconclusie van dit hoofd-
stuk : dat de denkhandelings-eenheid in het woord : de referent, het ver-
klarings-princiep is van de betekenis-eenheid en constantheid, zoals zij
bet verklaringsprinciep is van eenheid en constantheid van het woord.
Het eigenaardige van de betekenis, deze biezondere begripsvorm, is.
dat actueren en gebruiken van die betekenis, niet gelijk staat met
••praedicerenquot;. met toepassen: gebruikt worden en „ge-
Praediceerdquot; worden vallen voor de betekenis niet volkomen
Samen. We praeciseren nog eens wat wij vroeger reeds zeiden: het
quot;begripquot;: aap wordt, in het denken, gepraediceerd voor 'n be-
Paalde zaak (daaraan toegekend of daaraan ontzegd), het kan niet
Van andere zaken worden gepraediceerd; de „betékenisquot; : aap. kan voor
geheel verschillende zaken worden gebruikt, en van geheel verschillende
Zaken „gepraediceerdquot; worden ook. Het begrip: aap. kan niet zonder
meer gepraediceerd worden van 'n mens; de betekenis: aap kan dat wel.
Willen wij de mens subsumeren onder het begrip: aap. dan zijn er 'n
^eeks tussenschakels nodig, waarin we aantonen onder welk opzicht de
mens onder dat begrip gesubsumeerd wordt; bij de betekenis is dit niet
bet geval: eo ipso dat wij de betekenis: aap, actueren. kunnen we haar
Van een mens gebruiken, kunnen we haar onder bepaald opzicht toe-
Passen en onder ander opzicht niet toepassen, zonder dat hiervoor iets
Anders nodig is, dan de actuering van het woord met deze bepaalde
betekenis van het ogenbhk. De betekenis als begrip derhalve, is op
biezondere wijze bruikbaar.
Het eigenaardige van dit gebruiks-denken is, dat in dit denken: ge-
actueerd en gebruikt zijn, niet gelijk staat met toegepast zijn. De
aap-betekenis is, wanneer we 't woord gebruiken voor 'n mens, maar
gedeeltelik toegepast. De verklaring van dit feit vinden we in de
aard van het woord als gebruiks-teken. In taal-gebruik, in „speechquot;,
hebben wij met het woord altijd „practiesequot; bedoelingen, altijd be-
doelmgen die verder gaan dan alleen het actueren en „praedicerenquot; der
betekenis. Deze bedoeling kan zich weliswaar enkel beperken tot for-
mulering onzer begrippen, maar het woord blijft in deze formu-
iering:middel. Taal-gebruik is n o o i t - ook niet in de formulering
van het i^taphysiese - een zuiver theoretiese act, een zuivere
denk-act. De zaak die we in het woord actueren: de betekenis is
middel: wij gebruiken haar weer; de zaak echter die wij in
het vrije denken, als tegengesteld aan taal-gebruik, tegenove- ons
stellen is - betrekkelik altans - ein de. 38*) De „praktiesequot; bedoeling
van het taal-gebruik dat niet in handelen doch in denken resulteert de
,,practiesequot; bedoeling van het „theoretiesequot; taal-gebruik is: het vrije
denken, het vrije begrip. 38**)
We moeten ons zeer wachten de biezondere vorm van taal-gebruik,
die we inwendig taal-gebruik („inner speechquot;) noemen, gelijk te stellen
met ..denken met taalquot; (vgl. blz. 131 hiervóór); ..inner speechquot; is altijd
tor mul er en: een gebruiks-eenheid vormen, ook al bestaat die qe-
formu eerde eenheid slechts uit één woord; „denken met taalquot; is: dei-
handelingen stellen en begrippen vormen, waarbij de omdachte aan-
schouwelikheid weliswaar een woord-Gestalt is. en de denk-eenheid
samenvah met hetgeen ook als betekenis kan gebruikt worden. Doch
in ..denken met taal richten we ons niet op formuleren in taal, en ook
niet op het woord als zodanig; dit zou taal-beschouwinq zijn;
doch we richten ons op de vorming van begrippen, en abstraheren daar-
mee van het gebruikskarakter der betekenis, d.w.z we be-
schouwen de betekenis als begrip, en richten ons diensvolgend. De
betekenis wordt dan als begrip met andere begrippen vergeleken, en
van het feit. dat de taal ..neue Wege
ns Unbekannte nicht-Gegebene erschhesst (Cassirer I, blz. 45); ook al is alle denken
'nbsp;da' nog volstrekt niet zeggen, dat het woord ..nur eine
hrïïS'nbsp;Bekannten bietetquot; (ibidem); juist als symbool van
38*M V ' quot; quot;i'gangspunt voor de afleiding van het onbekende.
; voor n voorlopig afsluitende ontwikkeling van het begrip: „vrij denkenquot;
als geopponeerd aan : ..denken in taalquot;, zie hierachter blz. 415.
van deze gepraediceerd volgens haar overeenkomst of verschil met deze
andere begrippen, zonder dat daarbij een andere dan deze, theo-
retiese, bedoeling voorzit. De woord-onaanschouwelikheid m.a.w. wordt
in het „denken met taalquot; beschouwd als begrip en als begrip
gepraediceerd, en niet gebruikt als betekenis en als be-
tekenis gepraediceerd. 39)
Het denken, dat zijn formulering zoekt, heeft zich ahijd te wachten
voor het gevaar, zich aan de te gebruiken betekenis te verkopen. En het
denken verkoopt zich, wanneer het in zijn formulering woorden gebruikt,
die weliswaar voor de te formuleren begrippen kunnen gebruikt
worden, doch wier betekenis in de actuele gebruiks-eenheid
slechts ten dele toepasselik is. Een voorbeeld: gegeven eenmaal het in
deze studie ontwikkelde begrips-systeem, is het een onjuistheid, zonder
nadere praecisering, van ons vrije denken, te zeggen dat daar het begrip
voor de zaken gebruikt kan worden. En waarom is dat onjuist? Omdat
het woord gebruiken in deze studie de betekenis heeft van: op
de wijze der taal geactueerd en eventueel „gepraediceerd worden,
d.w.z.: op de wijze der taal over de zaken handelen. Op de wijze der
taal over de zaken handelen, kunnen we echter alleen met die biezondere
begrips-vorm, die we betekenis noemen. Van gebruiken is voor het be-
grip alleen de onderscheiding: gepraediceerd worden, toepasselik.
Al kunnen wij van het woord een zeer verschillend gebruik maken,
en de betekenis „praedicerenquot; op 'n wijze die 'n begrip niet toelaat, toch
volgt uit het feit, dat elk woord een onaanschouwehk moment omsluit,
onverbiddelik, dat wij in e 1 k woord iets moeten kunnen kennen, en
dat tenslotte ook elk woord op een of andere wijze „gepraedi-
ceerdquot; moet kunnen worden: een taal-moment waarin we niets tegen-
over ons kunnen stellen, of dat wij op geen enkele wijze kunnen toe-
passen, is geen woord. Het meest essentiële aspect van het woord is
zijn toepasselikheid, zijn zakelikheid. We zeggen niet, dat wij de
facto met elk woord dat wij gebruiken altijd „praedicerenquot;, we
zeggen wel, dat elk woord altijd, wat Bühler noemt: het „Zeug in
zich moet dragen om toegepast, „gepraediceerdquot; te kunnen worden. Het
is dit zakelik woord-aspect, dat wij in het volgende hoofdstuk nader
Zullen beschouwen.
Tenslotte: wat wij in een taal-moment symboliseren, is voor zijn
„Denken met taalquot; is dus 'n vorm van „vrij denkenquot;. Voor degenen, die de
sententie houden, dat alle reflex denken geschiedt met taai-momenten, valt „denken
met taalquot; natuuriik samen met „vrij denkenquot;. Doch ook voor hen blijft „denken met
taal' van „taal-gebruikquot; geheel verschillen, omdat in ieder geval niet alle denken op
formuleren in gebruik s-eenheden gericht is.
onverschillig: een woord is geen „woordquot; in
L7een7:i 'nbsp;^^^-- symboliseert,
maar een woord IS n woord, naarmate het, symboliserend op
de w,ze van een woord bruikbaar is. In deze^onstatenquot;g stoottL'
Tond van h'quot;'nbsp;-^^den verdeeld'mede op
grond van hun „zakelikheidquot;: naarmate de zaak waarr^n i, j
Senl'te beSr Tl uquot;nbsp;^een eigen blijvende be-
wirin ze voorknbsp;^^^ betekenis te ontlenen aan het verband
3Tn onreTfnbsp;gepraediceerd
onzeltrdLequot; b ?nbsp;^^^l-omenten met zo iets als
„onzelfstandige betekenis, zou men terecht het w o o r d-karakter
ontzeggen Men had dus aan te tonen, wilde men aan tradft onS
„woorden die titel met recht ontnemen, dat er inderdaad geen ^
was yan eigen blijvende betekenis. Men heeft dat niet gedaan
rteteZ^Tjrnbsp;^^ ^^^^ de' zakelikh'eiHn
Si.!nbsp;ƒnbsp;^^^«quot;'^'quot;deerd tot ..betekenis-loosheidquot;; en men
hee t beweerd dat de woord-categorie aanmerkelijk minder indivTduquot;?
rtlint^ve rveronderstelde. V^en.r.eAeeft aan dLe theorie
SLa ThlJ T ^P'r^c.^Tnbsp;van het hoogste
plten omtrent dt'ti vr-^^^^nbsp;^^ belangrijkste gezicL-
L te tonen li fnbsp;'nbsp;behandelen, en trachten
an te tonen, wat de theorieen voor onze these betekenen
tanT:a~Tj:ertn' ^nbsp;hetgeen wij
alleen het onalLSr llnbsp;toevoegen, en formuleren,
fs het OD de wSf I fnbsp;uitdrukkelik noemend: het woord
IS hrt op de wijze der taal gevormde gebruiksteken, waarvan de denk-
handelings-eenheid. waarin wij de betekenis kennen, het s^ucturlend
princiep uitmaakt. In alle gebruik wordt kof T structurereno
actueerd. onverschillig welke\are order sch ei dtT''quot;'^^^^
mede ea tueerd worden^ Omdat zij 'n XVe'quot; Vnk-fenS'
ê^htrnTmTdrfgebruiksgedachte
dinopn Tl u inbsp;1 geneel, noch m haar onderschei-
^Tzn WO i gebruiksgeval toegepast hoeft te worden in zo-
nSt sairT geactueerd Tenslotte: de betekenis-categorieën hoeven
dè betekeL W quot; Tnbsp;categorieën der zaken, waarop
de betekenis kan worden toegepast.
-ocr page 281-ZEVENDE HOOFDSTUK
De zakelikheid der betekenis
( Samenstelling van het hoofdstuk. De gebruiks-aard van het
woord, de vele aspecten die dat gebruik vertoont, maken het b e t e k e n i s-
vraagstuk tot een uiterst gecompliceerd probleem. Stelt men denken in
taal qeheel op één lijn met denken überhaupt, dan lijkt de zaak veel
eenvoudiger dan wanneer men dat niet doet; dan kan men menen,
weliswaar in taal niet met wetenschappelike begrips-vormen te
doen te hebben, maar niettemin de b e g r i p s-notie ook op de betekenis
te kunnen toepassen, zonder andere inconveniënten te ondervinden, dan
een duidelike weerbarstigheid van sommige woord-categorieen om zich
onder die b e g r i p s-notie te laten subsumeren. Er blijken dan te bestaan:
begrips-woorden en.... Deze plaats is op zeer verschillende wijzen in-
gevuld. Het gemakkelikste is wel, ze niet in te vullen, en te zeggen :
wat geen begrips-woord is, is geen woord. De meest recente, en
een der meest consequente veroordelingen van dit, wel wat gemakkelike,
standpunt, levert Bühler in zijn „Sprachtheoriequot;.
De grote moeilikheid, die de woordleer ondervindt is deze: zij con-
stateert dat het woord een denk-moment omsluit. Welnu, een begrip
is wezens-noodzakelik praediceerbaar, moet kunnen worden toegepast;
maar hoe is het toch mogelik, deze toepasselikheid der woorden als alge-
meen kenmerk te blijven handhaven ? Wat doen we b.v. met n voeg-
woord ah dat 1 Betekenis hebben, is de noodzakelike voorwaarde
voor 'n taai-moment om „gepraediceerdquot; te kunnen worden. Van n
woord als boom is de betekenis nogal eenvoudig ; maar wanneer we naar
de betekenis wan dat vragen? We zullen trachten hier wat hcht te
^quot;^m^moeten allereerst blijven bedenken, dat het woord gemaakt wordt
in een denk-ervaring. Het woord is niet 'n ken-eenheid die we stellen
in de waarneming. Het woord is noodzakelik een product van
reflexie; niet per se van reflexie op taal, oorspronkelik zelfs wel per se
van reflexie op n i e t-taal. Als product van reflexie, is het woord „vrijquot;
ten opzichte van de situatie, omsluit het 'n begrip omtrent eventuele
situatie-momenten. Alleen het onmiddelhke, alleen hetwaarnemings-
denken, is volkomen situatie-gebonden; in deze zin is het woord
natuurlik nooit volkomen situatie-gebonden. Dat is het antwoord op de
vraag, die we ons stellen in de paragraaf „Het woord ooit volkomen
situatie-gebonden ?quot; Wat alleen volkomen situatie-gebonden herhaal-
baarheid zou vertonen, is geen woord. Onder dit opzicht laat het
woord geen meer of minder toe: eo ipso dat 't gevormd is, is het
bruikbaar in verschillende situaties, omdat het betekenis heeft. In
„Betekenis of betekenisloosheidquot; constateren we, dat 't best mogelik is,
dat zich in taalgebruik 'n moment vertoont waarvan de Gestalt een
woord-Gestalt zou kunnen zijn, doch dat nochtans geen betekenis
blijkt te hebben, en dus geen woord is. Dus: is er betekenis, dan
hebben we met een woord te maken. Dat is 'n enigszins gevaarlike uit-
spraak, al is zij waar. Ze kan zo gemakkelik verkeerd worden geïnter-
preteerd. In „Twee vragenquot; wijzen we er op. dat het noodzakelik is.
scherp uit elkaar te houden de twee vragen die we ons. wat betreft de
betekenis, moeten stellen; primo: heeft dit taai-moment betekenis;
secundo: als 'n taai-moment betekenis heeft, is 't dan toch nog woord,
als de betekenis niet zelfstandig toegepast zou kunnen worden ?
In ..Categorematica en syncategorematicaquot; behandelen we kort Husserls
opvatting van de kwestie. In „De aard der zakelikheidquot; wijzen we er
op. dat de aard der te symboliseren zaken wel degelik mee kan brengen,
dat we daarvoor pas dan woorden kunnen maken, als ons denken
verder gevorderd is; en in ..Vorm-woordenquot; wijzen we er op. dat 'n
voegwoord als dat, 'n product van dat meergevorderd denken is. De vraag
IS maar, hóe wij ons vorming en gebruik dezer woorden moeten ver-
klaren. Daarvoor is het nodig ons dieper te bezinnen op de aard van
denken m het algemeen, en op de aard van het denken in taal in het
biezonder. In de twee paragrafen „Logiese en psychologiese abstractiequot;
en „Noetiese abstractiequot; trachten we. aan de hand van meningen, ook
van linguisten. deze verdere analyse te leveren, als een voorbereiding op
de paragraaf: „Het logies abstracte en het woordquot;, waarin wc uiteen-
zetten. dat het woord een taal-technies logies abstract karakter hebben
kan. en derhalve ook onzelfstandig praediceren niets afdoet aan
het woord-karakter van een taai-moment.
De verklaring, die wij geven, wijkt wezenlik af van die van Bühler.
,.De ..Zeigwörterquot; en hun ..Urfunktionquot; quot; geeft een uiteenzetting van de
fundamentele begrippen van Bühlers opvatting. In „ „Zeigenquot; de ana-
phora ?quot; tonen we aan, dat Bühlers oplossing niet uit deze fundamentele
begrippen kan worden afgeleid. In „ „Urfunktionquot; en ..Ausgangsbedeu-
tung' quot; zetten we uiteen, waar het tekort in de opvatting, die Bühler van
de taal-techniese woorden heeft, ligt; hij stelt functie en teken-zijn op
één lijn. ziet over 't hoofd dat ..Darstellungquot; een n o o d z a k e 11 k woord-
moment is. We ontkennen helemaal niet. dat ook woorden ..zeigen
kunnen, maar we ontkennen wel. dat taai-momenten woorden zouden
Zijn. zonder dat ze ook ..darstellenquot;. En dat dit geen logidsme is, bewijzen
we nog eens ten overvloede in ..Logicisme of linguïstiek? Nu pas is t
mogelik het. reeds in het eerste hoofdstuk voortdurend geaccentueerde
tekort in Bühlers ..Organon-Modell der Sprache volkomen aan te geven^
er is in Bühlers schema geen plaats voor de ..betekenis : waar woord
moest staan, staan de ..Schallwellenquot;.
Het is nu niet meer moeilik in te zien. dat Vendryes theorie, die een
parallel is van Wundts leer der .. ..Grund-quot; en ..Beziehungselemente .
ten onrechte de „morphèmesquot;, als zij zich als n woord schijnen te ge-
dragen. op grond van dat morphème-karakter. uit de cate-
gorfe der woorden wil laten vallen: wat de grammatiese tradi^^.
Lord noemt is woord, voor zover wij k-nen aantonen dat het b^^^
tekenis heeft. Het feit. dat het alleen onzelfstandig noemt, en het taa -
technies karakter dier betekenis, doet daaraan mets af. In ^ n eerste
paragraaf: ..De definities van ..Sémantèmequot; en ..morpheme bewijzen
Wi dat deze definities, afgezien van de theorieën die hij er verder uit
ontwikkek. niet juist zijn: in de tweede paragraaf: quot;^-Pj^jr^e
volgen we Vendryes bewijsvoering en constateren we, dat zij. zoals we
boven zeiden, niet bewijst, dat n taal-moment om z n morpheme-karakter.
qeen woord zou zijn. In ..Conclusiesquot; bepalen we ons woord-begrip
opnieuw nader, en leiden we met enkele woorden in tot het volgende,
achtste, hoofdstuk: De betekenis-eenheid. , , o r^ ■
Het woord ooit volkomen situatie-gebonden? De nieuwste
nederlandse litteratuur, die zich met de aard van het woord bezig houdt,
bevat omtrent de natuur der woord-eenheid uitspraken die met de in-
zichten. ontwikkeld in het vorige hoofdstuk, in tegenspraak zijn of hjken.
Wij constateren, dat er geen „woordquot; bestaat of het vertoom bru^
baarheid in verschillende skuaties. Zou iets inderdaad geen bruikbaarheid
in verschillende situaties hebben, doch enkel tot één situatie beperkte
herhaalbaarheid vertonen, dan kunnen wij het geennbsp;f
De woord-making is - wij bewezen dat overvloedig - n retlexe denk-
act- en zo komt het woord, eo ipso dat het ontstaat, boven de gebonden-
heid aan één waarneembare zaak in één skuatie, uü: het wordt al s
toepasselik gesteld. Elk woord veronderstek n reflexe eenheid-
gevende denk-act.
Langeveld ontwikkek, met het oog op de onderscheiding der woord-
soorten een notie van „volstrekte, werkehkheidsgebondene taal .
(blz 63) De interjectie hoort bij hem onder de „woordenquot;, maakt er
zelfs een „soortquot; van uit; maar „Men kan er niets mee mededelen, men
kan het niet losmaken van de ene konkrete situatie waarin het voorkwam,
het mist alle intellektuele, alle tijd-ontstijgende, alle objektiverende
kracht. Het is nog geheel en al aan de onderkant der taal, aan de taal-
drempelquot; (blz. 44) „De interjecties hebben alleen betekenis in een
konkrete samenhang.quot; (blz. 54) Het wil mij voorkomen, dat hij één van
beide mogelikheden zal moeten kiezen: ofwel de interjecties hebben hun
intellectualiteit, hün objectiverende kracht waardoor ze woorden zijn,
ofwel ze moeten uit de categorie der woordsoorten worden geschrapt.
Hoe Bühler zich het probleem, dat hier ligt, opgelost denkt, zien we
verderop. Ik geloof, dat Karl Vossler juist zag, toen hij over 'n inter-
jectie als „Ach!quot; schreef: Ein solches „Achquot; muss sich, um ein Satz zu
sein, auf einen Schmerz beziehen, der nicht bloss empfunden und gefühlt,
sondern auch vorgestellt, das heisst gedacht sein will als mein oder dein
oder unser Schmerz.....quot;i) Ook wat op de „taai-drempelquot; staat, is
gesystematiseerd. Niet alleen dat het „phonematiesquot; gesystematiseerd
is, maar het wordt, zoals von Humboldt prakties bewees (vgl.
blz. 35), als taal gedacht. Prof. Pos heeft in 'n recente publicatie2)
aan het vraagstuk, dat Langeveld stek, een oplossing gegeven: 3) het
affect dat zijn ukdrukking vindt, wordt vorm : „De sprakeloze bewogen-
heid zocht naar een vorm, waarin zij voorgoed zou kunnen huizen.....
Met zijn ukdrukking heeft het affect ook zijn algemeenheid verkregen
en daarin verdwijnt zijn oorspronkelike kwaliteit.quot; Waarom? „De uit-
roep is vrij herhaalbaar en daarin verwant met het objectieve begrips-
teeken/' Hoe wordt deze „verwantschapquot; identiteit? „De affectieve
uiting kan waargenomen en begrepen worden zoo, dat niet haar herhaling,
maar haar vastlegging in symbolen daarop volgt.quot; En op welke wijze
geschiedt dit ? Doordat de hoorder niet volkomen door het meegeleefde
affect overrompeld wordt, zodat „de affectieve spraak op hem overslaatquot;,
doch doordat hij een zekere afstand bewaart, en hij „deze ervaring (over-
neemt) op de wijze die zijn begrijpende situatie veroorlooft.quot; Nu is 't
hem mogelik het affect in 'n symbool vast te leggen en: hij verleent
aan het affect algemeenheid.quot; „Wat het woord bij den hoorder oproept
is een gedistantiëerd begrip van het affect.quot; (blz. 224)
_JWe zouden willen toevoegen : het affect dat zijn uitdrukking vindt in
Gesammelte Aufsätze zur SprachphUosophie. München 1923,
blz. 225. Ook Povzig spreekt van een woord als au „das nicht nur Schmerz kundgibt,
sondern auch die Situation des Schmerzhabens bedeutet.quot; (blz 140)
Jf,quot;®'nbsp;en zijn uitdrukking in de taal. Nederiandsch Tijd-
scnnn voor Psychologie. Amsterdam-Weenen. Jrg. 1934 blz 209 vlg
3) Vgl. bij Pos artikel: Clara urul William Stern blz. 272 vlg. waar zij de ontwik-
keling van het persoonlik voornaamwoord behandelen.
het woord ooit volkomen situatie-gebonden?nbsp;267
de kreet, wordt door de hoorder of spreker-hoorder (!) ingeboord
in het phonologies systeem van hun taal, en door hen, situatie-begrijpend,
als woord geponeerd. Zo kunnen we de a-r-r-r-r-kreet bij de tandarts
tot -n „woordquot; maken, niet minder of meer dan .Juuchquot; van de paarden-
drijver of hé en hola. En, wat Pos schrijft is letterlik toepasselik op elke
handelings-index, die het eerste kinderlike klanken-voortbrengen uit-
maakt, niet alleen op het symbohseren van het affect door kinderen of
volwassenen. Ook „Onrationeel taal-gebruikquot;, zoals Langeveld het
noemt (blz. 56). is niet mogelik, zonder actuering van onaanschouwelike
momenten; dat zal bij de bespreking van Bühlers sententie uitvoeriger
worden behandeld.nbsp;_
De toepassing van woorden die inderdaad op n laag interpretatie-
niveau staan (vgl. Langeveld blz. 63) ^ d.w.z. van woorden die zonder
tussenschakel, stammen uit denken over waarneembare gegevens - kan
deze (en andere!) woorden wel ..bindenquot; aan het onmiddelhke. doch te
zeggen, zoals Langeveld doet: ..Het deiktiese ..dat blijft gebonden aan
het buiten de taal gelegen objekt. of psychologies (curs. v. d. schrj:
het komt niet los van de onverwerkte ..oorspronkelike (Sassenfeld)
voorstelling, van de „Individualvorstellungquot; (Frohn etc ) is m zijn
tweede lid minder juist. Elk woord is van het onmiddelhke los want
woord-making is 'n denk-act uit 'n denk-ervaring, en met n denk-
act der waarneming. Van het bestaan van een ..vo strekt werkelik-
heids-gebonden taalquot; weten wij niets. We weten alleen, dat we de
woorden vaak voor het onmiddellike. voor het irrationele, voor het waar-
neembare. kunnen gebruiken. Waar we ooit met zekerheid kunnen
constateren: hier is taal. daar is eo ipso de mogelikheid van gebrmk
in verschillende situaties aanwezig; dat blijkt uit de ervaring, dat leert
de theorie. Dat een woord, volkomen situatie-..gebonden gebruikt,
door 'n gebaar zou kunnen worden vervangen, of zelfs volkomen achter-
wege zou kunnen blijven, bewijst volstrekt geen wezensgebondenheid.
Staan we samen voor 'n bloemperk en zeg ik: „Wat 'n prachtig perk.
dan is. gegeven dat ik spreek, alles aan deze zin weg te laten, en door
n gebaar te vervangen, behalve de zins-melodie en 't ene yoo'^d prachtig.
De onderscheiding tussen ..gebruikquot; cn „gebruiksmogelikheid . die in
Langevelds beschouwingen wel ligt. maar in deze kwestie met expliciet
naar voren komt. levert het. op het eerste gezicht misschien verbluffende
resultaat dat de zaak in wezen juist andersom is als de schijn zou
kunnen doen vermoeden. Prof. Pos schreef mij in een correspondentie
over deze kwestie: ..overigens zijn hier twee opzichten te onderscheiden:
1. dat van het gebruik en het bewustzijn van den gebruiker; 2. het
objectieve gezichtspunt. Voor 1. is er zeker een groot onderscheid
tusschen een meer affectief en een meer logisch element: de gebruiker
zelf houdt de uitroep (het affectieve) voor situatie-gebonden, voor bij
benadering uniek; vanuit 2. gezien is het net andersom; die termen,
die voor het bewustzijn van den gebruiker het meest aan de situatie (of
het affect) gebonden zijn, die zijn tegelijk het meest-algemeen („impli-
cietquot;), en worden door de taal zelf expliciet tot die algemeene functie
gepromoveerdquot;. 4)
De gedachte van Langeveld schijnt terug te gaan op Cassirers onder-
scheiding van 'n mimies, 'n analogies en 'n symbolies t a a 1-stadium, waar-
in als enkel-aanschouwelik stadium het mimiese, wordt verondersteld.
Junker toont het tekort in deze opvatting duidelik aan, en besluit: „An-
schauliches und Unanschauliches meinende Bestandteile bilden keine ge-
schichtliche Abfolge, kein Nacheinander, sondern Momente der sprach-
lichen Darstellung selbst, die auf einer jeden Entwicklungsstufe vorhanden
sind.quot; (blz. 15)
Om te bepalen of 'n kinderlike spreekhandeling, of 'n uiting van pri-
mitieven, de reahsering is van 'n woord, is niet het feit, dat de zaak
waarop de spreekhandeling is gericht, waarneembaar is, 'n cri-
terium, — wél echter kan als criterium gebruikt worden : de wijze waarop
dit richten blijkt te kunnen geschieden. En dan volgt, zoals wij reeds
vroeger aantoonden, dat wij eerst dén recht hebben om te spreken van
'n woord, als wij te,maken hebben, met 'n handelingsvorm, die niet
enkel als re-actief handelen kan worden begrepen, doch die een re-
flexieve tussen-schakel veronderstelt. Terecht schreef Cassirer: „Der
Laut ist noch nicht Sprachlaut, solange er sich rein als Wiederholung
gibt, solange ihm mit dem Willen zur ..Bedeutungquot; auch das spezifische
Bedeutungsi^ment fehlt. Das Ziel der Wiederholung liegt in der Identi-
Vr ifcnbsp;sP^-acWichen Bezeichnung liegt in der Differenz.quot;
(I blz. 135-136) De moeilikheid is echter ..Wiederholungquot; van .Be-
zeichnung te onderscheiden. Minder juist is het dan ook, op grond van
verschijnselen zoals Cassirer die uit het Ewe beschrijft, 5) te menen:
4) Uitvoerig werd dit door Prof. Po. behandeld in: Les particules, leurs fonctions
logiques et affectives. Recherches philosophiques III, 1934. blz. 321 vlg Pos brengt
hier n ingrijpende correctie aan op de paragraaf: „Übergang zum System der Be-
deutungen: die Interjection uit zijn : Zur Logik der Sprachwissenschaft, (blz. 68-69).
) „So gibt es Z.B im Ewe und in einigen verwandten Sprachen Adverbien, die
nur einen Z^t^d oder eine Eigenschaft beschreiben und die demgemäss nur
fLpnbsp;,nbsp;verbunden werden können.... Wesfermann zählt in seiner
ßwe-Urammatik für das einzige Verbum des Gehens nicht weniger als 33 derartiger
Lautbiider auf. deren je eine besondere Weise und Eigentümlichkeit des Gehens, wie
schlotternd oder schlendernd gehen, hinkend oder schleppend gehen, watschelnd oder
rru ?37Tnbsp;l'^^^hreibt.quot;
-ocr page 287-„Allgemein lässt sich eine dreifache Stufenfolge aufweisen, in welcher
ich dieses Heranreifen der Sprache zu ihrer Form, diese ihre innere
SelbsAefreiung vollzieht.quot; (I blz. 136-137) „Die eigene Form van de
ta ff bereikt^in de woord-making überhaupt. De verde- ont^kke
ling is niets anders, dan wat LangeveU :ftruktuurverfi,ning noem^
(blz. 93) De vorming van het „apparaat zelf, waarvan Lan9e^
Uekt. hgt in één lijn met de oorspronkelike w o o r d-making omdat ook
deze reeds reflexie verondersteh. Het betrekken der woorden op elkaar,
zoals dat in n gebruiks-eenheid bestaande uit meerdere woorden ge-
beurt, is. wat betreft het „materiaalquot;, mogelik geworden door de woor d-
making. ook al is de ..betekenisquot; der eerste woorden, voorlopig alleen
noq maar 'n ..begripquot; van het waarneem-bare.
cZrer heeft zich. al noemt hij Junker -et toch tegen een dergehke
cridek trachten te verdedigen (vgl. III blz. 264-265); m.i. is h, daarin
'Ir^gÏ wij hetgeen deze paragraaf ons aan inzichten levert, weer in
onze terminologie over. dan volgt daaruit, dat we moeten zeggen, dat
dk wTo r d ..betekenisquot; moet hebben, dat elk woord
stellenquot; Doch. dit te bewijzen scheen van ouds de linguïstiek een
hachehke taak Zij vreesde voortdurend logicistiese ontsporingen Wi,
zoude^ie^ beweren, dat die ontsporingen altijd zi,n uitgebleven.
WÏ zeggen niet. wat Bühler aan sommige taal-theoretici verwijt ; dass
aüe Spr'achzeichen Symbole derselben Art sein mussen, (Sprachtheor^
blz. 107), maar wij zeggen wd. dat er geen woord kan zi,n da niet
„darstelltquot;, omdat elk woord, ook het meest ongrijpbare partikel, om
bewust te kunnen worden gebruikt, het onaanschouwelike moment moet
omsluiten, dat de mogelikhdd van zijp bestaan als gebruiks-teken con-
ditioneert. - Het vraagstuk is met deze weinige opmerkingen met af-
gedaan; wij zijn ons daar volkomen van bewust, en we zullen het nog
beiekenisloosheid. In de referent^^. d^k-ba-
ddings-eenhdd, die moment uitmaakt van de
een niet-ik tegenover ons. Treffen wij bij ons onderzoek van het taai
SrS een taai-moment aan, waarin wij geen niet-ik tegenover ons
ftellen dan is er geen sprake van, dat het betreffende moment een
!woordquot; uitmaakt. Een taai-moment dat niet ..darstdlt . en waarin w,
toch n woord-Gestalt zouden menen te herkennen is geen woord. Wij
^eten uit de taalgeschiedenis hoe ..woordenquot; tot suffixen geworden zi,n.
hoe ..woordenquot; zijn verdwenen, hoe uit twee woorden een woord
werd Wij weten, dat op het ogenblik geen enkde taal-gebruiker. ook
niet de meest doorgefourneerde taai-historicus, terug ..gebruikt als
te rugge (of te rug)-, wij weten bovendien, dat taai-gebruikers met de
„woordenquot; van n bepaalde taal op zeer verbluffende wijze omspringen,
'n Sigaar is 'n sigaar, en wanne is 'n brabants vraag-partikel. Wanneer
het waar is. wat men mij eens vertelde, dat een brabants moedertje tegen
haar heer-neef zei: „Toe ge vat 'n si-wanne-gaar?quot;, dan zou iemand
twijfel kunnen krijgen over woord-karakter, over ..zakelikquot; betrokken
zijn en andere fraaiigheden. We staan voor 'n willekeur, waarbij elk
systeem schijnt te moeten wijken. We behoeven niet verder te gaan dan
van ..schijnquot; te spreken. Want alleen voor hem valt de grondslag onder
het systeem weg, voor wie grondslag en systeem identiek zijn met het
in zijn ontwikkeling voltooid zijnde en tot onbewegelikheid gekomene.
Welnu, dit is met geen enkel taai-verschijnsel het geval. In deze zin is
er in de ervaring niets constant. Het gemeenschappelik bezit der taal-
gebruikers vermeerdert, verandert, en slinkt, terwijl zij het gebruiken;
en bovendien laat dit gebruik hun speelruimte, op eigen wijze een be-
paalde, voor samenhandeling geschikte, positie in te nemen. Het ver-
meerderen, veranderen en verdwijnen betreft ook de woorden — dat
weten we — en we moeten derhalve er op voorbereid zijn, onder de
gebruikte taai-momenten, momenten aan te treffen die. na woord te zijn
geweest, geen woord meer zijn; momenten ook, waarvan we in een
concreet geval niet in staat zijn uit te maken tot welke categorie zij in
dat bepaalde gebruik behoorden. Dat wij geen taal kunnen gebruiken
zonder te denken, wil niet zeggen dat we alles immer op dezelfde wijze
denken en blijven denken : te in terug gebruiken we niet als het partikel
te, omdat we het niet als het partikel te denken. Er is 'n verschijnsel
waarbij 'n „woordquot; tot een nog lager niveau van functionaliteit terug-
zinkt: Prof. Overdiep G) analyseerde gevallen uit 't Katwijks dialect van
..een „overgangsklankquot;, eigenhk een „syllabequot; of zelfs een ..woordquot;, dat
in den bijzinsvorm is blijven hangen na volkomen ondergang van zijn
oorspronkelijke beteekenis en functie.quot; (blz. 45) Het is o.a. de klank-
groep e-n in zinnen als „Toe ze bij de poort en kwamme.quot; waarvan
het gebruik, vergeleken b.v. met: „Toe ze bij de poort kwaème ...
volkomen blijkt te berusten op de „syntactische klankvorm (..d.i. accent,
toonhoogte en quantiteitquot;). Zo'n klank-moment blijkt te functioneren als
'n moment, dat in de betreffende zinnen het evenwicht binnen die „syn-
tactische klankvormquot; handhaaft. We hebben hier duidelik te maken met
Gestalt-momenten van de „zinquot;. Dit en is geen ..woordquot;. Het is even-
min woord als de -n- van „Toe .... regende-n-et.quot;, Ges tal t-
®) G. S. Overdiep : Dialectstudie en Syntaxis : Een overgangsklank. Onze Taaltuin
2e Jrg. No. 2.
moment van regende of et zou wezen. De verklaring van deze
Verschijnselen hoort in een leer van de woordgroepen en van de zin.
doch het constateren van het feit of we hier met 'n woord te doen
hebben of niet. heeft te geschieden volgens de normen van 'n woordleer,
die bij 'n geval als dat en, moet vragen, of er sprake is van „betekenisquot;
of niet. Het is best mogelik. dat we dit in een bepaald geval eenvoudig-
weg niet kunnen uitmaken, omdat ons de ervaring van de spreker on-
toegankelik is. en eventueel vergelijkings-materiaal. zoals Overdiep zich
Verschafte, ons niet ten dienste staat. Dat is niet een onplezierige om-
standigheid waarin alleen de taal-kunde kan geraken; op haar wijze
staat elke wetenschap voor dergehke moeilikheden, en niemand heeft 't
nog de wetenschap der wiskunde kwalik genomen, dat ze van 'n
bepaalde figuur moeilik zou weten uit te maken, of 't nu wel n driehoek
is of niet. Wat een taai-theorie te doen heeft, in een geval waarin een
bepaald taai-moment zich niet als woord laat verklaren, is. aan te
geven op welke wijze het dan wél kan worden beschouwd; en Prof.
Overdiep heeft dit voor de en-vorm als evenwicht-moment van de ..syn-
taktische klankvormquot; reeds gedaan.nbsp;u ll
'n Sigaar als si-gaar, heeft zo al evenmin veel verontrustends. Hebben
We met een zeer biezonder geval van infigering te maken ? Het is mogehk.
maar, gezien het germaans taal-systeem. weinig waarschijnhk. Iets defini-
tiefs te zeggen kan alleen gewaagd worden op grond van vergelijkings-
materiaal en getuigenissen van de betreffende taai-gebruikers; en. beide
ontbreken hier. Werd si als 'n bijv. naamwoord opgevat ? Best mogelik.
Wat heeft de gebruikster dan daarbij gedacht? Ik weet het niet. Het
ïeit heeft voorlopig alleen dit nut. ons op onze hoede te doen zijn. om
de mogelikheid steeds voor ogen te houden, dat de ene taal met z'n
^oord en woord-Gestalt wel eens op 'n geheel andere wijze zou kunnen
omspringen dan de andere. Doch of we nu onder groenlanders experi-
menteren of in Patagonië of in Turkestan. de mensen zeggen ..ietsquot;;
en waar we 'n taai-moment vinden betrokken op zo'n ..ietsquot;, betrokl^n
op een niet-ik, en zich veraanschouwelikend in een bepaalde Gestalt. die
m onderscheiden verbanden constant blijft, daar hebben we met een
-Woordquot; te maken. Het wordt duidehk dat 'n eskimo-woord er dan wel
eens anders uit zou kunnen zien dan het onze!
Twee vragen. De cardinale vraag omtrent de aard van de ..zakelik-
heidquot; der betekenis, werd — waar zij de aandacht trok — tot nog toe
steeds onder een of andere vorm gesteld als: een te verrichten keuze
tussen zelfstandige en onzelfstandige ..betekenissenquot;, die
quot;^e op zelfstandige of onzelfstandige „zakenquot; zouden toepassen: Koe
'n ander soort woord dan tegen, omdat de bedoelde „zaakquot; een
andere was. Koe is 'n woord dat op poten staat, maar tegen!: Je moet
toch ergens tegen staan. Er vak hier weinig tegen te zeggen. Doch, de
zaak werd gecomphceerder, toen men op grond van een absoluut meta-
physiek en geneties zirisprimaat, de „betekenisquot; ging terug voeren op
de „zinquot; waarin het woord werd gebruikt: koe, ja, eigenlik moest t
buiten de zin geen „betekenisquot; hebben, of eigenlik geen „eigenlike
betekenis; maar enfin, koe, op welke manier we daar nu ook aan zoudeo
komen, koe was toch wel 'n passabel „woordquot;. Maar nu tegen, het
voorzetsel tegen 1 De zaak werd al bedenkeliker! In de zin heeft tegef^
'n „betekenisquot;; 't is duidelik wat anders of je tegen de muur loopt o'
ovet de muur; in ieder geval is tegen 'n beetje raar „woordquot;. Maar
wanneer we nu zeggen : „Ik wou dat-ie maar kwam 1quot; of „De was hang'
te drogen 1quot; Dat en te, zijn dat woorden ? Van welke aard is dan huO
„betekenisquot; ? Valt er hier nog wel iets zelfstandigs of onzelfstandigs te
kiezen ? Gecomphceerder nog werd 't vraagstuk, toen de zelfstandigheid
of onzelfstandigheid ging worden afgemeten naar proclise of enclise-
„K'eb honger!quot; K'eb is toch eigenlik een eenheid; 'k geloof da'k'm zie!
K'eb en da'k twee woorden ?
Het is Vendryes geweest, die in zijn „sémantèmequot;- en „morphème quot;
theorie, een oplossing van het vraagstuk beproefde. En, daarbij moest
het woord veren laten, veel veren. Ondertussen is het vraagstuk éeO
facet van een veel wijder probleem, dat reeds dateert uit de tijd vaU
de bloei der Griekse wijsbegeerte. Het heeft de aandacht gehad va»
de middeleeuwse logici en grammatici, en het kreeg opnieuw belangquot;
stelling van hnguistiek en wijsbegeerte in de 19e en 20ste eeuw. H^t
probleem is dit: op welke wijze reageert de mens in de taal op de verquot;
schillende gebieden der werkelikheid; hoe en in hoever, vat hij in zijo
„woordenquot; de hiërarchie der zaken. — Alles kan in een woord wordC
vastgelegd, en geen enkel verschil der „zakenquot;, maakt 'n taai-teken
of minder woord. Voor het meest tastbare voorwerp als 'n booi»'
voor de subtielste zielehouding, en zelfs voor de betrekkingen die
stellen in het taal-gebruik zelf, kunnen we woorden maken. En, zi)^
deze zaken eenmaal „verwoordquot;, dan kan de gedachte, waardoor we di^
zaken in het woord hebben gesymboliseerd, worden gebruikt op ^
wijze, die geheel afwijkt van de toepasselikheid van 'n begrip zonder
meer. We hebben dit al in 't vorige hoofdstuk gezien; we zullen het
het volgende uitvoeriger bestuderen.
Doch nu komt de vraag, en dat is het facet van het probleem, dat oflS
hier aangaat: als de betekenis wat men — ten onrechte — noefflt^
onzelfstandig, is, als m.a.w. blijkt, dat we 'n taaimoment niet zeli'
standig van de zaken „praedicerenquot; kunnen, is dat taal-moment dan nog
wel'n woord? Het antwoord, dat wij geven, luidt zonder enige aarze-
ling: het feit dat we 'n taaimoment — waarin we 'n niet-ik, 'n
betekenis kennen - kunnen gebruiken, onverschiUig op welke wijze
Wij de betekenis kunnen praediceren, stempelt een taai-moment tot
Woord.
Het is geen te sterke uitdrukking, te beweren dat in linguistiese be-
schouwingen. gewijd aan deze vraagstukken, de twee onderscheiden
kwesties: heeft 'n taai-moment betekenis, en: hoe wordt die be-
tekenis gepraediceerd, bijna steeds door elkaar worden behandeld, of
zelfs door elkaar geward. Wij zullen trachten ze te onderscheiden.
Categorematica en Syncategorematica. Vendryes' theorie
der morphèmes en sémantèmesis niet uit de lucht komen vallen.
2e had 'n voorgeschiedenis in logica en wijsbegeerte, en ook in de lin-
guistiek uit de jaren van Wundt.
De traditionele logica onderscheidde de termen als ..significans per se
en „significans cum alioquot;. De eerste, de categorematiese termen, hadden
op zichzelf beschouwd al „volledige betekenisquot;, de tweede, de syncate-
gorematiese, hadden dat niet. Mens wordt om die reden als categore-
ma ti es beschouwd, tegen als syncategorematies. Ondertussen
Werd deze verdeling gekruist door een ander princiep dan „volledige
betekenisquot;, het princiep nl. van ..zelfstandige bruikbaarheidquot; als subject
of praedicaat van een ..propositioquot;. De categorematica konden „sine con-
sortio alteriusquot; subject of praedicaat zijn, de syncategorematica konden
dat niet. De logica drukte dat juist uit door te zeggen, dat de wijze
Van „betekenenquot; der woorden kon verschillen. Op deze manier kwamen
nu woorden als loqui, albus en homo onder de categorematica ] de casus
obliqui, en adverbia met praeposities, de conjuncties en bijv. gebruikte
Voornaamwoorden of relativa, onder de syncategorematica. 'n Adjec-
tief als vlug heette categorematies, maar 'n adverbium vlug syn-
categorematies. Het is duidelik, dat daarmee het begrip der „completa
significatioquot; geweld lijdt. Immers, de complete of incomplete „betekenis ,
is 'n vraag omtrent het niet-ik, dat we in een woord tegenover ons
kunnen stellen, en het princiep der bruikbaarheid als subject of als prae-
dicaat, is 'n vraag omtrent de wijze van no em en. 7) Of niet de middel-
^^We staan hiermee, zoals de lezer zal bemerken, midden in de theorie der woord-
soorten; we zullen daar echter niet verder op ingaan, omdat zij voor ons doel niets
oplevert. Omdat taai-momenten in hun wijze van gebruiken verschillen, verliezen zij
volstrekt nog niet hun woord-karakter. Zij verliezen dat evenmin hierdoor, als door
feit, dat hun zakelikheid een geheel verschillende zijn kan. Er is geen enkele reden
^an te geven, waarom een gesymboliseerde steen als steen wel woord zou zijn
eo een gesymboliseerd ik-zijn als ik niet. Het was dit bewustzijn dat Bühler tot
zijn begrip der ..Zeig-Wörterquot; bracht.
eeuwse grammatici uit hun verdehngen meer hebben weten te maken, dan
het zo op 't eerste gezicht zou hjken, moge voor 'n andere studie voor-
behouden bhjven; een feit is, dat de moderne Phaenomenologie in haar
leer der betekenissen eenzelfde uitgangspunt kiest, en niet zonder succes
van hieruit voortbouwt. Brentano werd gevolgd door Marty en Husserl.
En van de Phaenomenologie — het werk vooral van de laatste — kon
Oesterreich schrijven: „In den letzten zwei Jahrzehnten hat sich um
Husserl ein dauernd an Umfang wachsender Kreis von Anhängern ge-
bildet, der die neukantischen Schulen bereits in den Hintergrund gedrängt
hat.quot; ®) En opnieuw heeft zieh deze school de termini en de signifi'
ca t ion es, de „Ausdrückequot; en de „Bedeutungenquot;, tot voorwerp van
Studie gemaakt. Vendryes had, voor de oplossing van zijn problemen,
hier veel verhelderends kunnen vinden. ^) Vendryes echter noemt onder
zijn litteratuur wel Mauthner, maar geen Marty of Husserl.
Ondertussen, wie als taalkundige Marty of Husserl leest, executeert
zich; hun beschouwingen moeten voortdurend in een ander kader ge-
transponeerd worden. Dit neemt niet weg, dat zij, en met name Husserl.
voor een studie der betekenis belangrijke bijdragen leverden. Wij be-
spreken alleen wat voor ons van onmiddellik nut is.
Waardoor is het woord voor Husserl „woordquot; ? Doordat wij, taal-
gebruikend, in het woord op de zaak betrokken zijn. Niet de waarneem-
bare woord-vorm, de „physische Worterscheinungquot; is „woordquot;, doch
„woordquot; is het ervarings-moment waarin wij op de zaak zijn gericht:
„Unser Interesse, unsere Intention, unser Vermeinen bei passender
Weite lauter gleichbedeutende Ausdrücke — geht ausschhesslich auf die
im Sinngebenden Akt gemeinte Sachequot;, (blz. 40) lo) Doet die „Sachequot;
iets aan de betekenis en het woord-zijn af? Neen, zegt Husserl: On-
zelfstandigheid van de zaak en „onzelfstandigheidquot; van de betekenis zijn
niet correlatief, (blz. 313 vlg.) Wel zijn er, zegt hij, woorden met on-
zelfstandige „betekenisquot;. Het betreffende woord vraagt als het
ware om aanvulling; dat geldt van 't voegwoord en, dat geldt van 't
voorzetsel van, dat geldt ook van een geflecteerde vorm moeders. Deze
woorden zijn „mitbedeutendquot;. Maar Husserl verwerpt terecht de sen-
tentie, als zouden er woorden of uitdrukkingen bestaan, „die bloss
mitbedeutend sind, d.h. die für sich keine Bedeutung besitzen.
UeberweglOestecreich: Die deutsche Philosophie des XIX. Jahrhunderts und der
Gegenwart. Berlin 1923 blz. 504.
Een publicatie die deze geest ademt, is van Paula Matthes: Sprachform, Wort-
und Bedeutungskategorie und Begriff. Halle, Saale 1926.
1quot;) Vgl. Husserl blz. 103: „Vollziehen wir den Akt, und leben wir gleichsam in
ihm, so meinen wir natürlich seinen Gegenstand und nicht seine Bedeutung.quot;
sondern erst im Zusammenhang mit andern Bedeutung gewinnenquot;, (blz.
302) Het feit derafhankelikheid ontneemt aan 'n taal-moment met
de „betekenisquot;: „Auch ein unselbständiges Moment, z.B. eine inten-
tionale Verknüpfungsform, durch welche sich zwei Vorstellungen zu
einer neuen zusammenschliessen, kann ihren bedeutungsmassigen Aus-
druck finden, sie kann die eigentümliche Bedeutungsintention eines
Wortes oder einer Wortkomplexion bestimmen.quot; (blz. 305) De „be-
tekenisquot; van het betreffende woord, is dan volgens hem geen „zelf-
standigequot;, doch dit tast de constantheid dier „betekenisquot; volstrekt niet
aan. M.a.w. de zaak waarvan de betekenis wordt gepraediceerd, kan
dan weliswaar een betrekking zijn, zoals in de praeposities, of een als
betrokken gedacht „dingquot;, moeders b.v., doch deze zaak werd, op
biezondere wijze, gesymboliseerd, verzakehkt, k e n b a a r geniaakt m
een woord-eenheid, bruikbaar in verschillende situaties Ook het syn-
categorematiese woord, onverschillig welk woord dat is, draagt op grond
van zijn eigen aard, zijn deel bij tot de vorming van het taalgeheel. En
daarom worden „Synkategorematika .... verstanden, selbst wenn sie ver-
einzelt stehen; sie werden als Träger inhaltlich bestimmter Bedeutungs-
momente aufgefasst, die nach einer gewissen Ergänzung verlangen, und
zwar einer Ergänzung, die, obschon der Materie nach unbestimmt,
(d.w.z. onbepaald ten opzichte van het concrete moment waarmee zij
Vragen te worden verbonden: „t;an huisquot;, „van goudquot;, „van moeder
'.van te veel spelenquot;) doch ihrer Form nach durch den gegebenen Inhalt
mitbestimmt und somit gesetzhch umschrieben ist.quot; (blz. 307) Verander,
in de zin van een vertoornde vader, maar eens de voorzetsels: „]ij gaat
maar van (zonder) mijn centen op reis!quot; Het is totaal onmogelik, dat de
Voorzetsels uit de samenhang der termen hun betekenis halen, want is
de betekenis van de rest een andere als de vader 'n ander voorzetsel
gebruikt ? Integendeel, niet de rest modificeert van of zonder, maar van
of zonder modificeren de rest essentiëel. Het is waar, dat het gebruik
^an van of zonder verschillende situaties veronderstelt, maar het ver-
onderstelt juist niet verschillende vergezellende taai-momenten; het
Veronderstelt geen contextueel onderscheid. En daarover gaat het.
2o draagt de praepositie aan het geheel der gebruikte taai-momenten
baar deel bij, en wel een concreet bepaald deel. Zij bestaat op „deze be-
Paalde wijzequot;, omdat het in haar eigen betekenis ligt te k u n n e n bestaan.
••Die Richtigkeit dieser Bemerkung wird evident wenn wir erwägen, dass
derselbe synkategorematische Ausdruck in unzählichen verschiedenen
Kompositionen auftreten und überall dieselbe Bedeutungsfunktion ent-
halten kann.quot; (blz. 307)
Dat in het voorafgaande, moeders als syncategorematicum werd be-
-ocr page 294-schouwd, was een gevolg van 'n juiste opmerking van Marty, een juiste
opmerking, die echter op 'n minder juist beginsel moet worden terug-
gevoerd. Marty gebruikt in plaats van de termen categorematies en syn-
categorematies, auto- en synsemanties. n) Zijn minder gelukkige uit-
drukking, dat synsemantika zijn „Zeichen welche nur mit andern
bedeutsam sindquot;, en dat de rest autosemantika zijn, laten we maar
voor wat ze is. Het criterium om de twee groepen te onderscheiden, is
volgens hem daarin gelegen, „dass die einen, wie z.B. (amo) oder
(komm!) schon allein genommen der Ausdruck eines für sich mitteil-
baren psychischen Phänomenons sind, während dies von einer Partikel
wie „wennquot;, „aberquot;, und dergleichen nicht gilt.quot; (blz. 207) Dit criterium
is onjuist: mededeelbaarheid „für sichquot; is ook aan synsemantika eigen.
Ook partikels als wenn en aber kunnen „schon allein genommen der Aus-
druck eines für sich mitteilbaren psychischen Phänomenonsquot; zijn. De
voorbeelden liggen voor het grijpen: A: „Nou heeft-ie me toch z'n hoed
in de trein laten liggen lquot;----B: „Maar!!quot; — Men beroepe zich niet
op het „für sichquot; als zin-volheid der uitdrukkingen. Buiten elke
situatie is amo niet minder zin-leeg dan wenn; ze verschillen dan wel
in hetgeen zij kunnen betekenen.
Er ligt in 'n beschouwing der „Terminiquot; of der „Ausdrückequot;, zoals wij
die hier 'n ogenblik volgden, een fout, die voor de linguistiek — en
misschien niet voor haar alleen — geweldige gevolgen heeft gehad. Is
het wel waar, dat er woorden zijn met „onzelfstandigequot; betekenis?
Wat is dat: onzelfstandige betekenis? Als deze uitdrukking voor
het woord werkelik iets betekent, dan zou dat alleen kunnen zijn, dat
het denk-moment in zo'n woord geen blijvende eenheid uitmaakt,
doch per se moment is van 'n bepaalde grotere b 1 ijvende eenheid.
We moeten spreken van blijvende eenheden, want Husserl merkt
inderdaad terecht op, dat „mitbedeutendquot; zijn, niet betekent, dat die
woorden „erst im Zusammenhang mit anderen Bedeutung gewinnen,quot;
doch dat dergelike woorden een „eigentümliche Bedeutungsintentionquot;
hebben. Maar, dergelike woorden zijn nooit momenten van grotere
blijvende eenheden, want hun kenmerk is juist, dat de eenheden
waarin ze kunnen optreden, wat betreft het lid dat hun „betekenisquot; zou
completeren, zou ,,ergänzenquot;, volslagen verschillen; we herhalen:
„van huisquot;, „van goudquot;, „van moederquot;, „van te veel spelenquot;! Wat is
er dan eigenlik onzelfstandig aan deze „betekenissenquot;? Als we
de zaak op de spits zouden willen drijven, konden we antwoorden : niets!
quot;) Dr. Anton Marty : Untersuchungen zur Grundlegung der allgemeinen Grammatik
und SprachphUosophie. Erster Band. Halle a.S. 1908. blz. 206.
deze „onzelfstandigheidquot; heel rustig
'n ZoJl woord laat! En toch is - aan deze woorden wdnbsp;^
zelfstandiqs; doch dit onzelfstandige hgt met m hun betekenis
^i: di ISüerwoo'rd-nionient. of in hun referent als s—^^^^^^^^^^
princiep, maar het ligt in hun wijze vannbsp;Tira de ot
ze nu Lnmaal gemaakt zijn, niet gebruikt, om ^^^andig de on
zelfstandige zaak, die in hen gesymboliseerd is. te noemen doch
ze noemen alleen, ze worden alleen toegepast,nbsp;^
~ en derhalve in afhankelikheid van - andere ken-momenten der er
varinqTaartussen zij intermediëren. Nemen we het voor-
delnbsp;Dit noemt, in afhankelikheid van andere ervaringsmo-
rfÄrrirer^^^^^^^^nbsp;verschillen^ die het woord
Z zfn functies modificeren, zonder de betekenis-eenheid en con-
stantheid aan te tasten, d.w.z. zonder het woord als woord te
rake^ Allerlei linguistiese beschouwingen zijn door het verwaarlozen van
de Stincüe tussen symboliseren en n o e m e n. tussen ..Darstellen
en Nequot;n?nquot;. in logicisties vaarwater geraakt, en hebben hun hngmsties
. soortbegrip opgeofferd aan een logies terminus - of Au s druck-
begrip. We ontLnnen allerminst, dat het woord modificaties ten-
geLge van deze logiese verschillen zou vertonen.
wel. dat het daarom meer of minder woord zou zi,n. We doen ^
nuttig werk. als we het begrip: onzelfstandige bf
de linguistiek daar plaatsen, waar het hoort. Doch die plaa^^
de w L r d-betekenis, doch bij de categoriale woord-m o m e quot; ^^ n-^^^»^
over handelen we in ons achtste hoofdstuk. Woorden «Y
nooit onzelfstandig, zij kunnen wel onzelfstandig noemen.
De aard der zakelikheid. De beknopte bespreking van het ver-
schijnseider auto- en synsemantiek kan ons veel leren; en wel allereerst,
wat wij hierboven reeds als stelling poneerden: niet de aard der m een
taai-moment gesymboliseerde zaak stempelt een taai-moment tot „woord .
doch een taai-moment is woord door het feit dat een bepaalde gedachte
- waarop die ook betrokken is - in een taal-gebruiksteken werd vast-
gelegd Zoals we zeiden : alles kan in een woord worden gesymboliseerd ;
ook onze eigen houdingen, onze eigen acten, onze eigen ervaringen. Het
ligt voor de hand, dat door het kind allereerst waarneembare dingen
worden gesymboliseerd; het ligt eveneens voor de hand dat, naarmate
de te symboliseren „zaakquot; meer denk-werkzaamheid vraagt, het woord,
waarin die denk-activiteit wordt vastgelegd, later verschijnt. Zolang we
ons niet door de „zakenquot; laten in de war brengen, zolang we niet meta-
physies, ken-krities, logies, of psychologies het taai-verschijnsel be-
schouwen maar linguisties, ligt het evenzeer voor de hand, dat het vol-
strekt met nodig is alle onderscheidingen van de werkelikheid die we
kennen, in afzonderlike woorden te symboliseren. Het is een feit, dat
het mogehk is veel-in-een te poneren, en dat veel ongesymboliseerd kan
bhjven. Flecterende talen drukken een meervoudigheid van gesymboli-
seerde zaken uit binnen een woord, dat ook Gestalt-verwantschap ver-
toont met het woord waarin de zaak niet als meervoudig wordt uitgedrukt;
de ene taal drukt betrekkingen in praeposities uit, die de andere taal,
met het fundament dier betrekkingen, in naamvalsvormen symboliseert;
de ene taal drukt betrekkingen uit in woorden die de andere taal in het
woord onuitgesproken laat; de ene taal plaatst handeling en tijd waarin
die handeling geschiedt, of wijze waarop die handeling beschouwd wordt,
of aard der handeling zelf, in één woord (aoristus); de andere taal ge-
bruikt daarvoor hulpwerkwoorden, of laat bepaalde aspecten in het woord
onuitgesproken, n*)
De juiste opvatting, dat taal meer is dan een bepaalde denk-vorm, dat
het woord functioneert op een veel meer handelbare en communicatief
affectieve wijze dan alleen zijn „Darstellungsquot;-moment toelaat, heeft van
de andere kant het inzicht omtrent de eigen aard van het woord geen
goed gedaan. Wel wat gemakkelik werd er getwijfeld aan het feit of
n . woord betekenis had, werd verondersteld dat we te maken zouden
hebben met n gewoonte-klankrest, een zinsevenwicht-factor, een loze
vorm. Een vroeger logicisme maakte plaats voor een psychologisme. Als
het waar is - en het is waar - dat de taal is „gestaltet durch und
durch , dan is de taal ook doordacht „durch und durchquot;, en dan zijn
alleen dié aanschouwelike taai-momenten, die zich gedragen als een
„woordquot;, geen woord, waarvan het, zoals van Oi^erdieps voorbeelden,
vaststaat, dat ze inderdaad alleen functioneel zijn.
In de ontwikkeling van de taal van het kind, verschijnen de „yormquot;-
woorden veel later dan de andere; zij behoren uiteraard tot de producten
^n een meergevorderd denken ; zij berusten op denken over taai-gebruik.
Hetzelfde geldt van flexie-vormen. Men heeft de „analogiequot; te hulp
geroepen om het verschijnen dier flexie-vorm te verklaren, maar het zal
Sapir en Graff behandelen beiden deze verschijnselen uitvoerig.
-ocr page 297-goed zijn te bedenken, dat „analogiequot; de term is voor een reeks ver-
ÏhtsXn die wezenlik volkomen verschillen. Al^/oor quot;analog.^
werkingquot; adjectiva met n -e-uitgang voorzxen -«f
trachten te behelpen met n associatieve verklarmg. doA ^^n^o^
eerst de Gestaltverschijnselen van woord-groep zm. te be.studerem
Maar als n kind spontaan gaat zeggen: , es -f ^^^
wordt analoqiequot; ter verklaring van dit verschijnsel, indien men meent
lat dit geSuTniet „denkenquot;'verondersteh, een leege ter-
opLttehkheid in de zin van : beredeneerde vergelijking, veronderstelt ook
dk vToleld niet, maar het verondersteh wél, dat he. bnd in de com-
paratievennbsp;^^ac
dat er, wanneer de partikels geen ^^^nbsp;^
gïemï dan verdwijnen ook „woordenquot; die er vroeger schenen te zi,n.
waarom Z er ondL die „woordenquot;, behalve de interjecties, zo weinig
''quot;»virm-woirden«. Men heeft n voegwoord als da^ betekenis-loos
verklaar?: men heeft het beschouwd als n gewoonte-klankr^ ^ waar
voor geen ..logiesequot; verklaring te geven is -- die het
dit voegwoord deel uitmaakt, nu eenmaal voor onsnbsp;^
ontwikkeling uit het aanwijzende dat zou wijzen op YZZÏSirn
de bewustheid waarmee de term gebruikt wordt, en de mogelikheid
Zeer vele voorbeelden van -ortgelijke verschijnsden gee^^P^^^^^^^ Vooy^
opstel: Iets over woordvorming en woordbetekems ^. „âcWer overeen-
Opstellen. II. blz. 375 vlg^ Een volkomen -tnbsp;zei : ..Hoe luxer het
stemmend geval noteerde de Vooys van een volwassene,
'quot;°VL't°ldrbetoogde de Saussure, dat ..analogiequot; een denk-verschijnsel is, dat
•n st even veronderstelt ..Au contraire l'analogie est un procédé, qui suppose des ana-
lyses eTLcoLnaisons. une activité intelligente, une intention, (blz. 244)
quot;) Vgl. opnieuw blz. 293 en 301 hierachter.
dergelik „verbindingsquot;-woord weg te laten, iets waarvan vooral vrouwe-
like taalgebruikers talrijke voorbeelden geven, zou de betekenis-loosheid
voldoende bevestigen. Wat hiervan te denken? Het frappante is, dat
niemand ontkent dat het gebruik van het voegwoord dat en dergelike
„partikelsquot; bij de onderschikking, een meergevorderd denken veronder-
stelt, 15) doch dat men anderzijds huiverig is, dat denken dan ook tot
de grond te analyseren om te trachten zo tot klaarheid omtrent de daarbij
gebruikte taai-momenten te komen. De mening van Prof. de Vooys. dat
we hier te maken hebben met 'n tamelik jong „woordquot;, 'n product van
hoger denken, is niet alleen juist, zij is fundamenteel voor heel het begrip
van de structuur ener taai-ervaring. Wij „denkenquot; nl. ook onze
eigen taai-structuur en de betrekkingen die deze
structuur noodzakelik impliceert. Niemand twijfek er aan,
dat we de meervouden van substantiva en verba niet ook in een taal-
kundige onderscheiding denken, doch de daarbij gebruikte uitgangen, de
categorie-kenmerken, zijn geen woord. Nu hebben wij wel een „woordquot;
om betrekkingen die we in een taai-ervaring noodzakelik moeten leggen,
om de gebruikte woorden te begrijpen, te .jver-woordenquot;. Zo'n woord is
het voegwoord c/af. 16) Dat „woordquot; is volstrekt niet nood-
zakelik om de betrekking te „denkenquot;: kinderen en primi-
tieven komen er zonder voegwoord, en toch moet de betrekking gedacht
zijn. Ook wij kunnen zeggen: Ik geloof, dat-ie komt en: Ik geloof, hij
komt Maar in het eerste geval hebben we de afhankelikheid van het
tweede zinslid ten opzichte van Ik geloof, uitdrukkelik verwoord, in het
tweede geval niet. In het tweede geval bestaat de mogelikheid, dat wij
die afhankelikheid, tijdens het spreken nog, breken, bestaat de mogelik-
heid uit te drukken, dat onze overtuiging van zijn komen sterker is,
dan onze eerst geuite twijfel. In het eerste geval is de afhankelikheid van
het tweede zinshd, na het eenmaal gesproken dat. niet meer weg te
denken, zonder gevaar voor misverstand. De uitdrukking met dat is con-
cieser, is dwingender in zijn taalkundige structuur dan de tweede omdat
wij gebruik gemaakt hebben van een, ook de logiese afhankelikheid
binnen het taai-geheel symboliserend, „woordquot;. Het woord dat is niet
„zakelik' in deze zin, dat wij het gebruiken om er die betrekking
zelfstandig mee te noemen, doch wel symboliseert het 'n zekere af-
hankelikheid. die we ook in ons taai-denken willen gesteld zien. Dat is
n zuiver taal-technies woord. Het is natuurlik mogelik, dat we dit woord
Ik verwijs hiervoor biezonder naar Piaget
1®) Reeds in zijn „Moderne Nederlandsche Grammaticaquot; gaf Prof. Overdiep een
ukvoerige analyse van dit partikel en van vele andere; (vgl. § 385 vlg.) in zijn
„Zeventiende Eeuwsche Syntaxisquot; wordt het materiaal nog aanmerkelik uitgebreid.
logiese en psychologiese abstractienbsp;281
met meer of minder overtuiging gebruiken, we kunnen het ook ..gedachte-
loosquot; uitspreken; maar, we kunnen het niet helpen, dat we de term gebruikt
hebben, die n bepaalde afhankelikheid symbol^eert. -n -ters
onderscheiding, die de taalgebruiker zich geschapen heeft m dit schijn-
baar onbeduidend voegwoord.nbsp;^^tj^v
Er is natuurlik geen sterveling die zich in z n taal van alle dag retlex
realiseert wat hij doet; en. we herhalen het uit den treure; dat is ook
helemaal niet nodig om van denkend taai-gebruik te spreken. Doch. een
dieper gravende hnguistiek is niet verantwoord, als zij met gehee de
betekenis tracht te ontraadselen van de processen die zich in het taal-
gebruik voltrekken. Men mag haar van gemakzucht verdenken, als z j
L bepaalde verschijnselen niet ook n verklaring m het denken zoekt,
zolang zij niet van elders bewezen heeft, dat alleen irrelevante Gestalt-
factor'en hier een volledige verklaring bieden, ^n- voor ons nederlan^e
voegwoord dat b.v., heeft dit vooralsnog geen sterve mg gedaan. We
heE te maken met een uitgesproken ..synsemanties -ord j™
de zaak bestaat in een in het denken zelf te voltrekken onderschikking
en te poneren „afhankelikheidquot;. die zich bovendien in de structuur van
de tekst kan uiten door een verandering der woordschikking. Het voeg-
WoorfLVis, om een uitdrukking van Langeveld te gebruiken, betrokken
..op een relatie-kenmerk der taal zelf (blz. 65). „ , , , .
Logiese en psychologiese abstractie. Bij de bestudermg
van L vraagstuk van de zakelikheid van het woord, gebruiken we
impliciet of expliciet voortdurend de begrippen abstract en abstrac-
tie. Er zijn daarvan zeer verschillende vormen.quot; Wij bespreken
slechts de vormen die voor ons van belang zijn Het logiese abstrac-
tie-begrip wordt gekenmerkt door weg-lating. We herinneren ons dat
het luidde: „Actus, quo mens ex duobus vel pluribus natura sua
conjunctis unum sine altero considérât.quot; (v9\blz 189) Maakt men
met dit logiese abstractie-begrip ernst, dan is het duidehk, dat we te
maken hebben met een denk-technies procédé, met een quot;Pla^massiges
Denkenquot;. 18) Deze logiese abstractie is n bepaalde vorm van hulpactie
in het denken, een weg om tot iets anders te komen. Logies abstracte
gedachten vertonen - en daardoor zijn zij als denk-technies procédé
bruikbaar ^ weinig onderscheidingen : Het mens-begrip, uitgedrukt m
^ Een analyse, die wij niet volgden maar die elementen bevat, die ook voor ons
Van belann ziin. vinden we bij Husserl blz. 216 vlg. Men bll)ve oeaenKen. dat wij
linguisL^en géén metaphysiek geven ; onze „vormen van abstractie hebben betrekking
°P psychiese verschijnselen.nbsp;, .. gt;nbsp;. quot;.. r^ i
Erna Winkler zegt dat: „Was mit ..logischem , besser: remem Denken
aemeint ist.... ein höheres, gesetz- und planmassiges Denken (blz. 16) is.
„animal rationalequot; is, ten opzichte van de onderscheidingen die het
mens-begrip vertonen kan, logies zeer abstract !
Abstract heeft ook 'n andere zin. Een kind dat de pop-gedachte
blijkt te bezitten, heeft die gedachte uit aanschouwelike momenten
geabstraheerd. Tegenover de aanschouwelike kennis wordt de
onaanschouwelike nu psychologies abstract genoemd. Het logies abstracte
is. omdat het onaanschouwelik is. altijd ook psychologies abstract. Maar
volstrekt niet al het psychologies abstracte is logies abstract. Want
niet al het psychologies abstracte is ontstaan in een denk-act waarin
de mens ..unum sine altero considérât.quot; Het logies abstraheren ver-
onderstelt: een vergelijkend laten vallen van onderscheidingen met een
denk-techniese bedoeling. Daarvan is nóch in de waarneming, nóch io
alle denken sprake.
Het logiese abstractie-begrip verkeerd toegepast, heeft zeer veel ont-
sporingen op zijn geweten. In zijn artikel ..Wortart und Wortsinnquot;
wordt F. Slotty er de dupe van : ) hij meent dat de ..Benennung eines
Gegenstandesquot; tot stand komt. doordat de mens de kenmerken van de
zaken waarneemt, en de zaken nu naar dât kenmerk benoemt, dat het
meest op den voorgrond treedt. 20) Zeker, hij bedoelt dit niet ..intellec-
tualistiesquot;. hij spreekt van ..Affektbetontheitquot;. maar Slotty veronderstelt
toch tenslotte een differentiatie in de waarneming, die alleen verklaarbaar
zou kunnen zijn uit een logies abstractieve instelling. Wij behoeven slechts
aan ons derde hoofdstuk te herinneren, om te mogen zeggen, dat de naam-
geving in sommige gevallen bij volwassenen zo tot stand kan komen, doch
dat deze wijze als algemeen procédé eenvoudigweg niet bestaat. Er komt
nog iets anders bij. Po 'rzig schrijft : ..Bekanntlich erfordert es ein ziem-
liches Mass von Reflexion, sich die Merkmale eines wahrgenommenen
Gegenstandes zum Bewusstsein zu bringenquot;. 21) Hoe komt het, dat 't
moeite kost de kenmerken aan een zaak te onderscheiden? Omdat
wij gehelen waarnemen. Hij merkt op: ..Sinnvollerweise kann man
19)nbsp;Travaux I, blz. 93 vlg.
20)nbsp;..Der Mensch nimmt nämlich die Gegenstände wahr, indem er sich ihrer Merk-
male bewusst wird. Dasjenige Merkmal, das bei dem Akte der Benennung im Vorder-
grunde des Bewusstseins steht, weil es irgendwie affektbetont ist, nimmt der sprach-
schöpferische Mensch zur Grundlage der Benennung für den ganzen Gegenstand ;
infolge seiner Affektbetontheit ist es imstande bei dem Hörenden den Untergrund
für den Aufbau der anderen Merkmale zu bilden, d.h. die Vorstellimg des ganzen
Gegenstandes zu erwecken. Auf diese Weise erhält das so geschaffene Wort die
Fähigkeit, den betreffenden Gegenstand zu meinen, und wird zum sprachlichen Symbol
für den gemeinten Gegenstand.quot; (blz. 95)
21)nbsp;Walter Porzig. Die Leistung der Abstrakta in der Sprache. Blätter für Deutsche
Philosophie. IV. 1930, blz. 71.
„Merkmalequot; doch nur „anquot; Gegenständen wahrnehmenquot;. Deze rede-
nering is a priori, en men zal er moeilik iets tegenin kunnen brengen;
maar bovendien; het feit dat wij gehelen waarnemen ts een gegeven,
door de moderne psychologie zo duidelik aangewezen, dat het njet Prettrg
is, te moeten constateren dat Slotty het over t hoofd zag. De der^^k-
eenheid waarin wij een dergelik geheel kennen is Psycholog^s
abstract. Nu is het juist, dat ook die eenheid zich aan gt;ets moet
onderscheiden, maar het is onjuist, aan te nemen dat dit „onderscheiden
in de ervaring van de taaimaker zou betekenen, dat hi, m
die onderscheiding een kenmerk van de zaak zou moeten kennen:
dat is veel te logies gedacht. Wij hebben geen enkel gfgeven om aan e
nemen, dat het feit dat de denk-eenheid zich onderscheidt, per se
iets anders betekent dan: dat wij in haar de zaak kenn^^
tot het andere, tot alles wat niet deze zaak is. Het loont zeer de
mLte Ginnekens Kleuterroman daarop na te lezen. Te spreken van
een „Merkmal .... im Vordergrunde des Bewusstseins . of van .. d o m .
nierende Elemente des Begriffs.... Begriffskerne. ^s .^mem-
interpretieren.quot; Het kinderlike ..begripquot; is een zich on^e-che^en^
moment: het ene ..begripquot; is niet het andere; ^^^^^
zou. dat er in dat begrip al iets „dominiert dat ^^^/
zou onderscheiden, als geopponeerd aan iets anders dat tot di t z el f de
zou Lren, daarvan blijkt niets. Het is, zoals .an Gmneken het zo aardig
beschrijft (Kleuterroman blz. 36 tot 40) zó, dat papa kan betekenen
„er snort wat (voor mij)quot;. Natuurlik, die snor is n kenmerk van de
zaak papa, maar de zaak papa is niet de zaak ^e Keesje kent;
de zaak die Keesje kent is: „het snorrende (voor mij) , en met: dat
(grote b.v.) dat (voor mij) snortquot;, waarin het ..snorren het domi-
nerende zou zijn. Pas dän kan Keesje in zijn papa-gedachte iets
gaan differentiëren - als iets. dat zich onderscheidt van het ..snorren
Zeer juist zegt Winkler omtrent het kind: ..nur das ^ominierende im
Erleblirkomplex vorherrschende Element findet in der La™ J ^ ^ 1
massen adäquates Symbol. Das Kind, das auf die Uhr eingesgUt J-J^^J, ^
Siert damit wesentlich nur seinen akustischen Emdruck • Das^n ^ ^^^ ^^^^^
m seinem Mitteilungsdrange lernt es etwas wie Beg ritte dunbsp;jnbsp;«
Tä-Tä (die mit der Begriffsbildung zum „Wortequot; wird) einen, wahrscheinlich sehr
u4laL Beqrif Doch daarna schrijft hij : „in dem das Merkmal des Tickens vor-
herrscht doSn ert usw. usw.quot; Het is nog mogelik dit juist te interpreteren. Doch hi,
verfolgt Fest sind im denken des Kindes zunächst nur diese d om i n le r en de n
SÄ
In dezeTaatste zin voltrekt hij een transpositie naar het logiese, waartoe mets hem t
recht geeft.
—- als Keesje moet leren, dat er op 'n verschillende manier „gesnordquot;
kan worden, als Keesje nl. zijn oom niet papa mag noemen! En, dan
abstraheert Keesje weer volstrekt niet logies. Daarover aanstonds-
Het psychologies abstracte is: het toepasselik onaanschouwelike. Deze
toepasselikheid van het psychologies abstracte, veronderstelt óok een
weglaten, doch dit weg-laten is phaenomenologies iets geheel anders
dan het logies abstraheren. — Het psychologies abstracte mist het ken-
merk der individualisering. Al kunnen we in het psychologies abstracte
op dit éne individu: deze ene biljartbal, betrokken zijn, de
kennis-eenheid biljartbal zelf echter, waarin we op dat ene individu be-
trokken zijn, vertoont niet het één~bïljart-ha\ zijn, zij is vrij van indivi-
duëring ten opzichte van de zaken waarop wij haar kun-
nen toepassen. Op deze wijze zijn nu alle woorden psychologies
abstract, want zij omsluiten een onaanschouwelike denk-eenheid. 23) Zij
zijn daardoor echter volstrekt nog niet logies abstract. In het psychologies
abstracte ligt het fundament voor het logies abstracte, het logies
abstracte is tegenover het psychologies abstracte echter secundair.
Wij wezen er zo straks reeds op, dat het logies abstracte zeer weinig
onderscheidingen vertoont, en dat zijn bruikbaarheid als denk-technies
procédé daarvan afhangt. Tegenover hetgeen er aan de zaken kenbaar
is, is het logies abstracte dus armelik aan onderscheidingen. Doch is het
arm-zijn aan onderscheidingen, nu ook een kenmerk van het psychologies
abstract-zijn ? Volstrekt niet. En toch is het dit, wat telkens weer de
taai-onderzoekers voorzweeft als zij schrijven, zoals Emil Winkler doet:
„Aus dieser Gärung aber klärt sich das „reinequot; Denken ab. Das innere
Gesetz des Denkens, Ordnung und fortschreitende Abstraktion, macht
sich geltend. Vor der Wellenlinie taucht im Geiste des Sprechers eine
Gerade auf. Anders ausgedrückt: aus dem „sprachlichenquot; Gedanken lässt
sich der „reinequot; Gedanke abstrahieren als das vom sprachlichen Gebilde
„Bedeutete.quot; (blz. 16)24) Qp deze wijze dan wordt, meent Winklet,
„der „erlebtequot; Ausdruck cantare habeo z.B. Zeichen für den „logischenquot;,
rein Erkenntnis-mässigen Futurgedanken.quot; (blz. 17)
Wij antwoorden: wat een taai-term „noemtquot;, is datgene in de
zaken, waarop de betekenis is toegepast; en wat 'n taalterffl
„lm Hinblicke auf das sprachliche Denken gibt es nur Abstrakta, weil die
Sprache ja mit „Begriffenquot; umgeht: der „Begriffquot; Hund ist ebenso ein abstraktes
Gebilde wie etwa der Begriff „Philosophiequot;. Ein Sprachzeichen „konkretquot; oder
„abstraktquot; zu nennen, hat also nur insoweit Sinn, als man die „bezeichnetequot; Sache
im Auge hat.quot; (Winklet blz. 45-46)
Dat wij deze formulering, ook afgezien van zijn abstractie-begrip, niet kunnen
overnemen, behandelden we in het vorige hoofdstuk, (blz. 243 vlg.)
betekentquot; is datqene. is die „zaakquot; sui genuis. die we in die taai-term
;egto:er ol iën stellen, of die we. in taalgebruik
- al of niet - toepassen. De behandeling van Gustaf Sterns sententie
hee? irli. duidelik gemaakt. Het -^egriPquot;,, als p^ ^^
al ons kennen streeft, is niet het betekende doch ^^jioogs ens
de limiet, waarheen ons symboliseren streeft. Het ,.reine
Tegr p is voor de taal een „opgavequot;. Winkler is omtrent
tung-'-begrip niet duidelik. ^5) maar dat lijkt mij uit zi,n opvftüng to^^
wel zeker, dat hij meent dat de ontwikkeling van de yoord-betekems
lifde staat warin zij betrokken is op ^et onmiddellik «va^^^^^^^^^^
eo ipso verarming aan ervarmgs-mogelikneaen. ^nbsp;^
de f Heid-gedachte nog te -rnbsp;^^^^^^^^^^^
^o^tïïïseTbsTrac^erdi- teTenstelling met de lo^^f ^tractie.
quot;ret zeer weinig abstract. Doch deze benaming is gehee ui^^^^
die gedachte wordt dan nl. concreet genoemd, omdat de zaak )
wLop zij wordt toegepast, aanschouwehk bhjkt te zijnjk zeg
dat die benaming concreet geheel uiterlik is; de Qedachte w^rdt nl
niet concreet genoemd voor zover wj m haar een zaak ^^^cies^ of
„omstandigquot;, of „naar de veelheid harer kenmerken
maar zij heet concreet, omdat wij in haar op n aanscho^dikyaak
betrokkln zijn. Het koe-begrip omsluit volgens deze opvatung met de
glans van de huid en de bonte kleur, «^^t de trouwheid van de ogen
en de huiselikheid van 't beest, niet de gedachte aan de bo^er en de
melk en de roep vanuit de nevel in een voorjaarswei. Abstractie
hoTdt in zo meL men. verlies van dit alles, en terugvoering op een
schema waardoor het beest zn plaats krijgt in het systeem der dieren,
der ^zens allemaal tenslotte, een plaatsje op de logiese ladder. Tegen-
over drwerkelikheid der kennis van één grazende koe. heet het koe-
26) Vgl. blz. 16. 18, 29. 31 en 33.
26) Vgl. Winkler, noot 23 hiervóór.
-ocr page 304-„begripquot;, — ook al brengt het ons op een wijder plan — mager,
armelik; men zegt, dat wij, door het te vormen, aan ervarings-mogelik-
heden inboeten.
Na hetgeen voorafging, is het niet moeilik te zien, waar de fout hgt:
men beschouwt als enige abstractie-vorm het logies abstracte begrip, en
dat nog wel in de verschijningsvorm die het heeft in de wetenschappelike
systematiek, — en men neemt bovendien ten onrechte aan. dat de
kennis der vele kenmerken van de éne grazende koe, zou kunnen
bestaan zonder een daaraan beantwoordend, vele onderscheidingen ver-
tonend koe-b e g r i p : men neemt aan. dat er ervaring s-differentiaties
zouden zijn. die niet als denk-onderscheidingen zouden zijn gesteld; men
vergeet de volkomen eenheid tussen het aanschouwelike en onaan-
schouwelike.
De term abstract heeft ook nog de betekenis-schakering van: het er-
varings-armelike onaanschouwelike, gekregen, doordat men alles afmat
naar het denk-techniese logies abstracte. Welnu, er is een groei van ons
onaanschouwelik kennen, een groei derhalve van ons psychies abstracte,
waardoor ons inzicht steeds rijker wordt, steeds toeneemt, steeds meer
omvattend zich uitbouwt. En dit is mogelik. omdat het psychies ab-
stracte — dat wij zo noemden om zijn eigenschap der toepasselikheid
tegelijkertijd die biezondere vorm van de werkelikheid uitmaakt, die wij
het noëties abstracte noemen.
Wanneer Keesjes vader nog voor Keesje ..het snorrendequot; is, heeft hij
'n zeer arm noëties abstract begrip van zijn vader. Met de jaren groeit
zijn kennis, hij differentiëert zijn vader-begrip; hij differentiëert het i»
vele richtingen. Hij leert zijn vader beter kennen, en differentiëert hier-
aan het begrip dat hij van zijn vader heeft. Hij doet meer. Immers, hij
kan zijn zo gevormd vader-begrip. deze denk-eenheid zelf. weer tegen-
over zich stellen als zaak; d.w.z. hij kan op zijn vader-begrip re-
flecteren. En deze onaanschouwelike zaak, het vader-begrip, kan
hij nu vergelijken met vele andere begrippen, met zijn moeder-begrip, met
zijn begrip van het goede, met----alles. En hierdoor wordt dat vader-
begrip immer rijker, het blijkt steeds meer facetten te vertonen, het om-
sluit steeds meer onderscheidingen, die er in worden gesteld bij ver-
gelijking met al datgene wat niet vader is; steeds wordt het voller,
steeds onderscheidings-rijker; en zó lang kunnen wij elke denk-eenheid
uitbouwen, tot zij in haar soort voltooid is, óf wij niet verder kunnen.
Hier betekent abstract: een zich steeds voller ontplooien in de werkelik-
Gelijk vanzelf spreekt, gaan wij op deze kwestie niet verder in, dan voor de
ontwikkeling van het betekenis-begrip in onze studie, nodig is.
wordt integendeel iets in verwerkelikt. dat het mdmdunbsp;^
begrip eventueel toepasselik is, niet zijn kan ^elfs. omdj dat n^dividu
noodzakelik de beperktheid vertoont van
is het mens-beqrip rijker dan de individuele mens, omdat het begr p
een voS ^n'mogelikheden bezit, die in het individu slechts beperkt
^'L'TëÏsf aÏÏractie is de denk-pool waarheen ons menselik
S^WL gericht is; ^quot; ^^j^SeT^^^^
ÏSn^t'^ rnbsp;- log-nbsp;. het
looien abstracte één weg, volstrekt niet de enige; want het is met
Z:: it s de weg der'.methodequot;, de weg ^^ wetens» ^
tot de wijsheid kunnen komen. Wanneer ergens, dan is het hier de plaats
om n epitheton als levend en als star te gebruiken. En dan is het de
levende^ abstracta idee. waaraan wij het starre logies abstracte
abstra.ie te komen ^va^ g^ri^
va^L vermogen tot logiese abstractie. M.a.w wi, gebruiken denk-
techniïïe bgies'abstracte begrippen als tussenschakel om tot een rijker
noëties abstract begrip te komen; aan de hand van n ^les ƒ stract
begrip van het taaUeken -- dat tevens een mager noeties abstract begnp
is - als • Op de wijze der taal gevormde aanschouwehk-onaanschouwe-
like ken-eenheidquot;. ontwikkelden wij het woord-begrip. De logies ge-
abstraheerde begrippen zelf. ressorteren dus onder het noeties abstract^
Het logies abstracte maakt van dat noëties abstracte een ^.gen ^
gebied uit. een kostbaar bezit, doch een en d a t -gen ^
met hem vele anderen zeer juist -- zich duidehk als onvol oo d. als
armdik, zich openbarend denk-verschijnsel: denbsp;^^^^^
meer dan zijn denk-techniese, zijn logies-abstracte. begrippen ontwikkelt,
Wii menen goed te doen. met er op te wijzen, dat het onties, of metaphysies
abstrS.™ aenkennbsp;n^efSa^^esT^^^^^^^^^^
omdat het op de woord-verschijnselen geen directe invloed heeft.
-ocr page 306-blijft halverwege, en misschien nog niets eens zo ver, steken. 29)
Wanneer wij nu nog 'n ogenblik terugzien, dan constateren we, dat het
wetenschappelike spraak-gebruik voortdurend logiese en noëtiese ab-
stractie dooreenhaalt. Een begrip dat weinig onderscheidingen vertoont,
wordt abstract genoemd, en dan gezien op het plan van het logies
abstracte, en men veronderstelt dat er veel uit is weggelaten; zo Slotty-
Winkler meent dat abstractie gepaard gaat met verlies aan ervarings-
mogelikheden, d.w.z. Winkler interpreteert de groei van het noëties ab-
stracte als een vorm van logies abstraheren. 30) Het logies abstracte is
arm aan onderscheidingen, het is arm aan ervarings-mogelikheden, doch
het berust volstrekt niet op een armelike noëtiese abstractie. Integendeel,
het logies abstracte, om tot bestaan te komen, veronderstelt altijd eeo
zekere ontwikkeling van het noëties abstracte. De armelikheid van het
logies abstracte mag niet worden gemeten aan zijn deficiëren tegenover
het noëties abstracte, het logies abstracte staat op een ander plan. W^l
boeten wij, in het logies abstracte, in aan ervaringsmogelikheden, doch
het is dan ook enkel een tussen-stadium waar het denken doorheen kao
gaan om tot rijker noëtiese abstractie te komen.3i) En inderdaad: wie
in het logies abstracte blijft verwijlen, „leeftquot; niet, ook niet als »aquot;
van wetenschap.
Samenvattend: niet elke denk-act is psychologiese abstractie-
2®) „Definiërenquot; in logiese zin is derhalve 'n techniese denk-kunstgreep om
begrip van het onbegrepene te komen, „definiërenquot; in noëtiese zin is steeds volledifl®'^
begrijpen.
Hij beschouwt abstractie ook nog als 'n proces van „verhardingquot;, van vast'
worden, stollen, (blz. 17 en 31) En, deze fout is weer quot;n uiting van dezelfde vergissiDÖ'
die we voortdurend vinden : hij beschouwt alle begrips-vorming, zoals hij het lofli®®
abstraheren beschouwt. We menen niet, dat het voor ons doel nodig is, hier dieper oP
in te gaan. We zullen ons bepalen tot deze opmerking, dat het noëties abstrahereO'
zoals ook uit het voorafgaande kan blijken, niet voert tot verstarring, tot vastwordeo,
maar integendeel tot verder open-gaan. Ook het „in-zijn-soort-voltooidequot; waarvan
spraken, (vgl. blz. 286 hiervóór) staat altijd open voor verdere ontwikkeling.
31) Wij aanvaarden graag Pillsbury 6 Meaders uitdrukkingswijze, om tenslotte van
hen 't volgende te kunnen citeren: „Thinking may go on in words or in images equally
well, but that which makes both images and words capable of carrying thought is
their peculiar structure but their reference : and the reference in either case is not to
other words or images but to types, to organized experiences, and to their represen-
tatives. But this reference to types does not serve to distinguish thought processe
from the simpler mental states, for the simplest percepts and memories are also sno^
through with types, with references to these abstract thoughts.
consciousness is entirely without this typical meaning, although growth in intelligent
is marked by progress from the relatively meaningless to the meaningful.quot; (blz. 182- ^
spatiëring v. d. schr.) De schrijvers onderscheiden niet voldoende, maar zij notere
niettemin de verschijnselen.
wel zijn alle gedachten psychologies abstract. Psychologiese
abstraiie is de denk-act in de waarneming. In die act constitueren we
de psychologies abstracte zaak: de gedachte. Psychologiese abstractie is
het given van toepasselikheid, noëtiese abstractie is dus evenals logiese
abstractie altijd reflexie. Denken, als denk-ervaring of reflexe denk-
handeling, veronderstelt altijd voorafgaande psychologiese abstractie en
voorafgaand gesteld zijn van de grond-vorm van het psychologies ab-
stracte: de onaanschouwelike kennis-eenheid in de waarneming. Alle
denken neemt hier zijn aanvang, en alle gedachten zijn psychol^ies
abstract. Maar. niet elke denk-act is psychologiese abstractie. Ver-
volgens: elke denk-act als moment van een denk-e^aring is no^iese
absLctie. en elke onaanschouwelike zaak. elk begrip, dat wi, in n denk-
ervaring als niet-ik tegenover ons stellen, is noëties abstract. Maar. niet
elL denk-act is logiese abstractie. Logiese abstractie is alleen die
denVtf waarin wij'uit het begrip onderscheidingen laten
nieuwe, minder comprehensieve. begrippen vormen als denk^tech^
procédé-s, hulp-middelen bij verdere noëtiese abstractie Z^ml Z hêt
logies abstracte omvat dus mede. als toepassehknbsp;oekend
logies abstracte: en het noëties abstracte omvat dus mede. als gekend
toepassehk het logies abstracte middel-gebied.nbsp;. ,
St logies abstracte en het woord Het woord omsluit
een denk-moment: we krijgen dus in onze woord-studie met he abstracte
te maken Zouden we ons tot een beschouwing der woordsoorten zetten,
dan zou het psychies abstracte denk-aspect ons uitvoeriger moeten bezig
houden: nü is dit niet het geval. In het volgende hoofdstuk zal het
noëties abstracte onze aandacht meer vragen: op déze plaats, m deze
paragrafen, staat het logies abstracte, zoals we dat in het gebruiksteken
„woordquot; vastgelegd vinden, op de voorgrond.nbsp;,,nbsp;, -nbsp;„^n
De mens schept zich het logies abstracte als 'n bepaald technics pro-
cédé. Het is veelvormig. Het taal-gebruik is n bepaalde vorm van denken
we zullen daarover nog uitvoerig handelen. Welnu, ook hier «chept zich
de taai-gemeenschap denk-techniese procédés, die wij ^oepa^^quot;
taai-denken. En nu bedoel ik niet. dat de aard der betekenis als gebruiks-
gedachte meebrengt, dat de logiese figuren van ^^t^^f .f
taal-ervaring 'n andere vorm zouden krijgen. 32) doch ik bedoel het
Simpele feit, dat wij woorden hebben gemaakt, die wij gebruiken om
ons denken in. en met behulp van. taal op te bouwen en verder te voeren.
Deze woorden zijn logies abstract.
^^s^n^^aisme heeft met de studie hiervan 'n aanvang gemaakt. Dit jaar verscheen
van R CaZp Logiscl.. Syntax der Sprache. Wien 4. dat ik nog alleen ken
Uit een bespreking in Erkenntnis IV. 1934. blz. 419 vlg.
Wij kunnen er, als taalgebruikers, niet buiten, vele zaken namen te
geven; maar wij kunnen er wel buiten, de betrekkingen die wij moeten
stellen om onze meerwoord-gehelen op te bouwen, en zo de zaken in
een hogere eenheid samen te vatten en in hun verband te zien, te symboli'
seren : „Jantje krijgt slaag. Jantje heeft 'n ruit gebroken lquot; Ondertussen:
wij hebljen ons voeg-woorden geschapen, en nu kunnen we ook
woorden als want of omdat of daar, gebruiken. We blijven bij het
nevenschikkende want: „Jantje krijgt slaag, want Jantje heeft 'n ruit
gebroken!quot; Want, en ook omdat of daar en vele woorden meer, zijn
taal-techniese woorden en in die woorden symboliseert de taal-gebruiker
de betrekking, die tussen de twee woord-groepen ligt en waardoor de
beide groepen leden zijn van de grotere gebruiks-eenheid. Deze woorden
zijn „darstellendquot;, doch eo ipso dat zij in het taalgebruik „darstellenquot;,
stellen zij de betrekking tussen de woord-groepen; eo ipso dat zij in
het taalgebruik de betreffende betrekking „symboliserenquot; is de
betrekking gesteld en zijn daarmee de woord-groepen verbonden.
Deze woorden zijn dus niet alleen „darstellendquot;, maar zij functio-
neren ook doordat zij „darstellenquot;, doordat zij symboliseren. Zij
functioneren ten opzichte van de structuur van de gebruiks-eenheid zelf:
zij zijn taal-technies functioneel; doch, zij functioneren taal-technies op
grond van hun „Darstellungsquot;-moment, op grond van hun betekenis.
Deze woorden worden én „darstellendquot; én taal-technies functioneel ge-
bruikt. Het „begrijpenquot; van deze woorden in het taai-gebruik, het
„Verstehenquot;, 33) is nu eo ipso het stellen van de betrekking: want
begrijpen, dat want betekent: de verhouding van grond en gevolg tussen
het ruiten breken en het pak slaag krijgen, i s de vereniging der woord-
groepen, en het kennen der betrekking tussen de betreffende denk-
momenten.
Worden deze woorden nu ook gebruikt om te n o e m e n ? Ja en neen.
Laten we eerst het „neenquot; nemen. Het zijn geen „Nennwörterquot;. We
gebruiken ze niet om ze zelfstandig van de betrekking, die ze
stellen, uit te zeggen. We gebruiken want niet om te zeggen: „De be-
trekking tussen Jantje's pak slaag en zijn ruiten breken is een want.^^
We zouden zeggen: „De betrekking tussen etc.....is redegevend.'
Waarom doen we dat niet? Omdat wij dit soort woorden niet voor
Vgl. bij Ammann de onderscheiding tussen „Kennenquot; en „Verstehenquot;. (I blz. 49)
Deze woorden zijn essentiëel „syncategorematicaquot;. Het is duidelik, dat Husserl
(vgl. blz. 274-275 hiervóór) juist zag, toen hij de onzelfstandigheid der zaken
en het: „bloss-mitbedeutendquot;-zijn, niet correlatief wilde noemen. De term beirekking
is zeker „categorematiesquot;, maar de zaak is evident „onzelfstandigquot;. Hier zien we t
zelfde met de term redegevend.
deze wijze van noemen gemaakt hebben. Hoe nu ook de feitehke *
ontwikkehng van deze woorden in elk concreet geval is gegaan: opdat
zij kunnen functioneren zoals zij doen, was 't nodig, dat de gebruiker ze
eenmaal maakte reflecterend op 'n taalgeheel, waarvan ze als
onbegrepen moment deel uitmaakten. Ze worden gesteld als hulpmiddel
aan 'n hulpmiddel, als 'n steel aan 'n hamer, als 'n pees aan 'n boog.
Ze worden op de t a a 1 zelf betrokken. Ze zijn coöperatief, doch alleen
m i d d e 11 i k. Ze worden niet, zoals pap of eten, gebruikt voor de zaken
Waarop de spreekhandeling gericht was, maar ze worden gebruikt als
'n schroef aan een instrument. En zo begrijpen we, dat, al worden zij
in dat instrument geactueerd, zij toch niet van dat instrument
„gepraediceerdquot; worden, dat ze niet zonder meer „Nennwörterquot;
zijn. Zij vervullen hun functie volkomen, doordat zij in het taalge-
bruik symboliseren: eo ipso dat zij in taalgebruik geactueerd
Zijn, is de betrekking gesteld. „Gepraediceerdquot; worden van het
grotere gebruiks-geheel, waarin zij functioneren, alleen die momen-
ten, die gepraediceerd kunnen worden van zaken, die buiten het
taai-geheel liggen. En in dit laatste komen we nu aan ons: „Ja
van weinig regels terug. Deze woorden noemen ook, maar ze noemen
onzelfstandig; ze noemen altijd in afhankelikheid van de
noemende momenten, die zij in het taai-geheel verbinden. Want
n O e m t in ons voorbeeld de redenwaarom Jantje 'n pak slaag krijgt,
'n heel reële reden! Maar, want noemt alleen in afhankelikheid van
andere ervarings-momenten die we toepassen. We gebruiken want nu
eenmaal niet als zelfstandig noemend, omdat we 't zo niet gemaakt
hebben. Maar ligt in want niet de mogelikheid tenminste, dat het woord
toch noemend, maar „anomaalquot; noemend dan, gebruikt kan worden?
Die mogelikheid heeft want zeker. Gegeven eenmaal, dat we onze hoorder
duidelik doen verstaan, dat we over dc zin „]antje etcquot; spreken, dan
zouden we gerust kunnen zeggen, dat de betrekking tussen Jantjes pak
slaag en Jantjes ruiten breken een want is, en geen ofschoon.
Ondanks het feit echter, dat deze woorden onzelfstandig noemen,
en dat ze ook voor zelfstandig noemen gebruikt zouden kunnen
Worden, zullen wij ze toch niet met „Nennwörterquot; betitelen. Er is tussen
hen en wat de grammatica naamwoorden pleegt te noemen, ook gramma-
ties, inderdaad een zo groot verschil, dat het beter lijkt ons aan dat
spraakgebruik te houden.
Beschouwen we deze woorden buiten het taalgebruik,35) dan
Men kan bij Hussed nalezen hoe hij zich de mogelikheid dezer beschouwing,
ondanks het feit, dat de betekenis „syncategorematiesquot; is, voorstelt, (blz. 316) Wij
kunnen rustig uitgaan van 't feit, dat we over tvanf kunnen nadenken.
zouden we kunnen zeggen, dat zij een soort uitnodiging geven aan
de taalgebruiker, om 'n bepaalde taal-techniese denk-handeling te stellen.
Doch, zij symboliseren niet de handeling, maar ze symboliseren de,
in die handeling gestelde, betrekking. Alleen, dat uitnodigen is 'n
beeldspraak, die ons prakties weinig verder brengt, want alle woorden
nodigen ons tot denk-handelingen uit; alleen zijn die denkhande-
lingen vaak niet taal-technies. We wijzen op dit ,,uitnodigingsquot;-aspect
alleen 'n ogenbhk, om er bij de behandeling van Bühler aan te kunnen
refereren.36) Tenslotte: de betekenis van de taal-techniese woorden is
logies abstract. De taal-gebruiker kan ze alleen maken, door uit zijn
begrip der verenigde taaimomenten het moment der betrekking met
een „taal-techniesequot; bedoehng te analyseren. 37)
Wanneer we de verschillende woorden tot logies-abstracte taal-tech-
niese termen verklaren, bedoelen we natuurlik volstrekt niet, te beweren
dat deze momenten niet als betekenis-loos moment van 'n zins-Gestalt in
een meerledig geheel zouden kunnen worden gereproduceerd, dat ze
m.a.w. niet „onbegrepenquot; zouden kunnen worden voortgebracht. We
gaan er zelfs van uit, dat 'n kind ze noodzakelik uit dergelike „onbe-
grepenquot; momenten moet maken. We ontkennen al evenmin, dat deze
woorden, meer dan andere, gedachten-loos en slecht begrepen kunnen
worden gebruikt. Vgl. daarvoor Langevelds onderscheiding tussen taal-
beheersing en eloquentie, (blz. 136)
Het is nu niet meer twijfelachtig, welke plaats een woord als het voeg-
woord dat inneemt : het is zeer arm aan onderscheidingen, omdat het de
38) Reeds bij E. P. Morris. On Principles and Methods in Latin Syntax. New-York-
London 1902, vinden we een kern van deze gedachten terug. Zijn leidende ideeën
zijn ontleend aan William ]ames. aan de psychologie van zijn dagen. Hij volgde daarmee
geen kwade school, en hij wist verschillende noties linguisUes vruchtbaar te maken.
Ofschoon classicus, kwam hij niettemin er toe te schrijven: „The shift of expression
of relational concepts from inflectional forms to single words (including the expression
of modal and temporal meaning by auxiliary verbs) constitutes the greatest change
that has taken place in the structure of language. It implies an increasing clearness
in the realization of relations, a growing precision in the grasp of the transitive
elements of the stream of thought — to use the terms which James employs.quot; (blz. 57)
Deze mening graag latend voor wat ze is, is in ieder geval dit element daarvan zeer
belangrijk, dat zijn „transitive elements of the stream of thoughtquot; de: „connecting
partsquot; zijn, tussen hetgeen hij „substantive conceptsquot; noemt, verbinden c
delen, die in een woord him uitdrukking vinden, (blz. 45).
Vgl. L. H. M. Berger. De ontwikkeling van de logisch-grammatische functies
tusschen het twaalfde en het achttiende levensjaar. Uürecht-Nijmegen 1927, blz. 31 vlg^
Het onderzoek, dat door Dr. Berger, vanuit het laboratorium van Prof. Roels, wer
geleid en waarvan het taai-materiaal door Prof. de Voogs werd geschift, toont te
duidelikste het logies abstracte karakter der betreffende woorden.
te stellen betrekking niet verder specificeert dan als afhankelikheidquot;.
Van de andere kant veronderstelt het een ver gaande logiese abstractie
en treedt het dan ook bij 't kind zeer laat op. 38 Ten op-hte
noëties abstracte plan. is het een uiterst waardevol bezit,
teert voor de ervaring volkomen onder het logies abstracte Pla^^ quot;quot;
wetenschappelike beschouwing brengt het in het geheel van het noeties
abstracte op zijn plaats.nbsp;. , i j ___
Op het plan van het logies abstracte bevinden zich ook de pronomina
de lidwoorden en de voorzetsels. Het zijn de woorden
(blz. 60 vlg.) tot de ..gesloten woordsoortenquot; rekent 39) Doch met alle
Zijn betrokken op wat hij noemt: „een relatie-kenmerk van de taal zelf
n et alle vervullen in de structuur van een S'^oter taal-geheel een funcüe
ten opzichte van die structuur zelf. waaraan z^ als zodanig kenbaar z,n
en niet alle nodigen in deze zin uit. De P^^f^^^^t
woorden bv 40) zijn logies abstractieve denk-middelen, die dit taal-
Te^riJese karakter missen.-) Zij zijn weliswaar ^ff^^ZZ ZT
abstracte zaak. zij zijn taai-momenten van grote
doch zij vervullen geen in hen zelf gesymboliseerde taal-
techniese Lctie in'het grotere taai-geheel, waarvan zi, eventueel
oude logica een groot deel der denk-techniese
middelen in haar beschouwingen der „terminiquot; vrijwel verwaarloosde, zo
komen zij tans ook weer in de beschouwingswijze van het logisme te
kort. Terecht schrijft Bühler van de logistiese strevingen, die dergehke
termen willen ..afschaffenquot; (!): „Aber (dies) bedarf der Ausmerzung^
(Sprachtheorie. blz. 104) Er is nog een ander streven om dit soort ab-
stractequot; woorden als ..woordquot; uit de grammatica te schrappen; het is
vervat in de theorie van Vendryes. Wij zullen die uitvoerig behandelen.
echter niet voordat wij Bühlers opvattingen omtrent deze quot;^oorden
hebben besproken. Want. wel komen wij met Bühler hierm «ver^en^
deze taaitermen volwaardige woorden zijn, doch het ve^ ^
de verklaringswijze van Bühler en die van ons is fundamenteel. Bi) nem
blijkt nergens, dat ook deze ..woordenquot;, woord zijn op grond van
hun symboolquot;-karakter. op grond van hun „Darstellungs -aspect. Hij
meent, dat zij een ,.Zeigquot;-functie vervullen, en dat deze ,.Zeig -functie
Val Clara und William Stern, blz. 208 vlg.
««) Het wTl mij voorkomen, dat de voorafgaande beschouwmgen reeds n verklaring
Itunnen geven van het ..waaromquot; van hun ..gesloten' -zijn.
VqI Bühler, Sprachtheorie. blz. 102 vlg.
«) Vgl! Winklers begrip der ..Denkmechanischen Stilwerte . (blz. 18 vlg. en
hlz. 47 vlg.)
-ocr page 312-hun bestaansgrond als „woordquot; uitmaakt; de „Nennquot;-functie, de „Dar-
Stellungsfunktionquot; is voor hem maar „aufgemaltquot;. Het is dit, dat wij niet
kunnen aanvaarden.
De »Zeigwörter« en hun »Urfunktion«. Wij wezen er in ons
eerste hoofdstuk al op, dat het nieuwe ,.Zeigquot;-begrip, zoals het wordt
voorgedragen, aanleiding geeft tot bedenkingen. 42) In onze vorige para-
grafen ontwikkelden wij het begrip van het logies abstracte als „be-
tekenisquot; van verschillende woorden. Een voegwoord b.v. kan een be-
paalde te stellen, onderschikkende betrekking symbohseren. De zaak
waarop dat woord in taalgebruik wordt toegepast is die betrekking
zoals zij tussen de zaken bestaat; doch, deze „toepassingquot; is eo ipso
het stellen van de verenigde betrekking tussen de taai-momenten. Dus,
zoals wij reeds in het vorige hoofdstuk betoogden en in het volgende
nog nader zullen uiteenzetten: woord-gebruik is niet enkel ..toepassen ,
niet enkel „praedicerenquot;, niet enkel „noemenquot; ; woord-g e b r u i k is het
gebruiken van een gebruiksteken. Het woord-gebruik is ondergeschikt
aan een praktiese of theoretiese bedoeling. Deze bedoeling kan door de
taal-gebruiker verwezenlikt moeten worden binnen of buiten de eenheid
van taal-gebruik: een taal-technies woord eist eerst de verwezenliking van
hetgeen wij daarin kennen binnen de structuur der gebruiks-
eenheid zelf. en daarin pas wordt het toegepast ook. Een term
als „Herten!quot; eiste de verwezenhking van de bedoeling in een reeks
handelingen, de bedoeling van 'n theoretiese uiteenzetting wordt verwe-
zenlikt in het. uit de begrepen taai-eenheid resulterende, „vrijequot; begrip.
de toepassing van 'n taal-techniese term geschiedt op grond van zij»
voltooide „Darstellungsquot;-f u n c t i e. ..Darstellenquot; is niet identiek met
„gepraediceerdquot; worden 1 Als ervarings-m o m e n t is elk woord
functioneel, omdat het middel is. Alleen, en dit is het verschil
tussen onze theorie en de theorie van Bühler,. die wij zo aanstonds zuUeö
ontwikkelen : geheel deze functionaliteit, ook de denk-techniese of taal-
techniese, veronderstelt het ..Darstellungsquot;-karakter van het woord als
fundament. Bühler daarentegen meent, dat de denk-techniese soms. en
de taal-techniese functionaliteit per se. naast de „Darstellungquot; kan
staan. Onder dit opzicht blijft hij zijn schema volkomen getrouw.
Bühler leert tans: het taalgebruik speek zich af in een ..Aktionsfeldquot;.
(Sprachtheorie, blz. 56) Dit veld vertoont twee gebieden: een er-
Vgl. blz. 30 noot 61 hiervóór.
Die vrijheid, dat blijkt uit ons derde hoofdstuk (blz. 137 vlg.), kan relatief
zijn. in zover it begrip weer onmiddellik daarna gebonden wordt aan nieuwe of oude
taai-termen. Wij raken hier de theorieën van het woord-g e b r u i k. Hun ontwikkeling
vraagt een nieuwe studie.
varings-gebied en n gebied van het
gebied loeit hij „innerequot;, het tweede „äussere Süuaüonnbsp;f
wellenquot;, leerde hij ons vroeger, richten ons prakties handelen. 44) Zij
„steuertquot; ons prakties handelen, doordat zij. wat in de
omgeving als ..Steuerungsmomentquot; ontbreekt, in de -^^Situation
tot bestaan roepen. (Sprachtheorie. blz. 38-39) Zij doen dat. doo dat de
sprekende mens ..appelleertquot; aan ken-momenten van de hoorder (vgl.
blz 24 hiervóór) 45) Het signaalkarakter dacht Bühler zich als geoppo-
neerd aan ..Darstellungquot;: we konden appellerend bedoelingen ver-
werkehken. die niet in onze woorden gesymboliseerd z^n.
Dit was de fundamentele differentie tussen ..signaal ^n ..symbool . t^n
dit is zonder twijfel een vruchtbaar princiep van °^derzoek. Maar
zette zijn linguistiese studies voort en - het staat in zijn ..Sprachtheorie
nergen uitdrukkelik. maar het blijkt uit alles ^ hij kwam voor de vraag
die wij in ons eerste hoofdstuk voortdurend stelden: ^t w^rec^^^
heet Appellquot; een taalteken-aspect? Waar en hoe hebben we het
..App^r-moment in het taal-teken te plaatsen of hoort er misschien
hiTaal niet in? ßüWer opteerde tenslotte voor het Pf^'^^f^^^^^^^^
als taal-teken-moment: hij veronderstelt, dat t
..Appellquot; kan een ..Bedeutungquot; zijn. De woorden die deze ..betekenis
paragraaf, dat de voegwoor^n b.v. de taal-
gebruiker ..uitnodigenquot; als het ware. om een bepaalde taal-techniese
denk-handehng te stellen die in dat woord gesymboliseerd
is Bühler heeft zich. vanuit een geheel ander standpunt dan het onze.
een soortgelijk begrip gevormd: sommige woorden bevatten een ..uit-
nodigingquot; tot een zich oriënteren ten opzichte van het zinnehk waar-
neembare in het ..Aktionsfeldquot;, het zijn de ..Rezeptionssignale .4 ) Hij
onderscheidt onder deze ..Zeigwörterquot; drie typen het ftier-type (ürts-
marke). het fcft-type (Sendermarke) en het jetzt-type (A^^nb^ks-
marke). (ibid. blz. 102) Laten wij aan het ich-type
Bühler bedoelt. Wat verwacht degene die op een. uit het onzichtbare
komend. „Wer da!quot; met „Ich!quot; antwoordt? Dat de hoorder een „per-
We lazen dit af uit het gedrag van de ,.signaalquot;-ontvanger. Vgl. Sprachtheorie.
quot;'«ff zTn'Axiomatikquot; formuleerde hij: ..Kurz: das zweite Fundament der Signal-
relatilnlt das BeneAmen des Adressaten. Das signalhafte Konkretum ist berufen, einen
Steuerunasimpuls des Benehmens zu liefern, (blz. 88)nbsp;„ . ,nbsp;,
^«TZdeT woorden die eveneens, doch op een andere wijze. signaleren, zijn de
..Aktionssignalequot;, (ibidem blz. 107) Deze categorie houdt Bühler minder bezig ; de eerste
beeh zijn biezondere aandacht.
sonale Diakrisequot; zal voltrekken. Dat hij zich aan het stem-geluid, omtrent
een bepaalde persoon oriënteren zal: „Es fordert in den einfachsten
Fällen genau so wie das ,hier' zum Aufsuchen des Sprechers mit den
Augen auf. Allein das ist nur die erste Phase dessen, wozu es den Hörer
herausfordertquot;. Hij moet verder gaan en: „er soll den Sprecher treffen
mit physiognomischem Blick kurz gesagt. Es gilt etwas wahrzunehmen
an dem, der im lebendigen Verkehr, ,icli' sagt; kann sein, es sind sicht-
bare Ausdrucksgebärden oder ausdruckshaltige Momente an der Stimme,
die beachtet werden wollen, kann sein, es ist nur die Diakrise zu voll-
ziehen, zu der man sonst die Eigennamen verwendet. Es kann noch
manches andere und Differenzierteres sein.quot; (ibidem, blz. 95) Onder-
tussen : laten wij twee dingen duidelik voor ogen houden: „Nun, ein
Name ist ein Nennwort und kein Zeigwort; das ich aber ist ursprüng-
lich ein Zeigwort und kein Name,quot; (blz. 94) dat is één; en twee: „ Ich
sage noch einmal: es gibt kein lautliches Zeigzeichen, das der Geste
oder eines der Geste äquivalenten sinnlichen Leitfadens oder schliesslich
einer an deren Stelle tretenden Orientierungskonvention entbehren
könnte.quot; (blz. 93) Twee dingen dus: in het „zeigenquot; hoeft geeo
„nennenquot; te zijn gelegen, en: er moet een „sinnlicher Leitfadenquot; zijn.
Wat Bühler hier beschrijft, beschouwt hij als de ,,Ausgangsbedeutung
van ich, als zijn „Urfunktionquot;.48) Van het /»'er-type geldt hetzelfde als
hetgeen Bühler van het ic/i-type betoogt; alleen vraagt het Äier-type geeo
diakritiese oriëntering ten opzichte van de persoon, doch een oriëntering
ten opzichte van de ruimte. 49) Over de ontwikkeling van het jetzt-typ^
zegt hij zeer en zeer weinig. Het wil mij voorkomen, dat nergens precies
blijkt, hoe het jetzt-type past in de oorspronkelike vorm van het
systeem dat Bühler opzet, so)
Bühlers beschouwingen maken 'n overtuigende uiteenzetting uit van
hetgeen wij in ons derde hoofdstuk met het gebruik van de taalklanken
als : handelings-index, bedoelden, en met de spreekhandeling als : hande-
lings-vervangende hulphandeling. En Bühlers studies hebben bovendien
de grote verdienste, dat zij dit karakter aan de zoveel moeiliker analyseer-
bare pronomina en partikels demonstreren, en het plaatsen in het kader
van andere psychologiese onderzoekingen. Bühler meent echter hierdoor
Vgl. ibidem, blz. 109 vlg. en blz. 113 vlg.
„Ieder Mensch kann mich ansprechen und ich sagen. Ich werde ihn ansehen
oder, wo dies immöglich ist, nur hinhorchen auf den Sprecher. Dass es geschehe
physiognomischem oder pathognomischem Blick, dies und nichts anderes ist die
Ausgangsbedeutung von ich, ist seine Lirfunktionquot;, (ibidem blz. 113)
49)nbsp;Vgl. nog ibidem, blz. 131 en blz. 140 vlg.
50)nbsp;Vgl. ibidem, blz. 132 en blz. 373 vlg.
-ocr page 315-reeds woord-studies te leveren. Dit is het. dat wij zullen moeten ont-
^^Sgen« de anaphora? Het .,Zeigquot;-begrip als: oriëntatie in
de ..äussere Situationquot; met behulp van spreekhandelingen. word door
Bühler uitgebreid: ook oriëntatie in de „innere Situation met behulp van
spreekhandelingen. noemt hij „zeidenquot; 5i) Man weist
jener (oder hier und dort u.dgl.m.) auf soeben m der Rede Behandeltes
zurück, man weist mit dér (derjenige) und anderen Zeigwortern auf
sofort zu Behandelndes voraus. Das heisst von alters her Anaphora.^^
(ibidem blz. 121) Hij heeft gezegd, dat er een ..sinnlicher Leitfaden
moet zijn waaraan de taalgebruiker zich moet oriënteren bi, het gebruik
van een ..Zeigwortquot;, doch: „Wo soll denn ein solcher sinnlicher Leit-
faden zu finden sein, wenn ich im Deutschen mit dieser quot;«d ;ener auf
kurz zuvor in derselben Rede Genanntes hinweise ? Antwort :
ein sinnlicher Leitfaden ist in diesem Falle nicht vorhanden Aber an
seiner Stelle tritt die Konvention in Kraft, dass Hörer ruckbM
das zuletzt Genannte als das nächste bei to und das zuerst Genannte
als das fernere bei jener wieder aufnehmen soll m seinem Denken
(ibidem blz. 112) 52) Waarop steunt die „Konvention , hoe is t mogehk
L trontstaat? Z steunt op het feit: „dass Sender -d Empfänger
den Redeabfluss als ein Ganzes ^
dessen Teile man zurück- und vorgreifen kann. (blz. 121) Doch wi
vragen opnieuw: hoe verhoudt zich de ..Konvention tot dit feit? 53)
Met betrekking tot de anaphora, de toetssteen van geheel de theorie zegt
Bühler hieromtrent verder niets. Hij constateert het feit, en vo trekt nu
aan zijn oorspronkelik ontwikkeld ..Zeigquot;-begrip de metamorphose, die
Wij reeds op bladzijde 30 vermeldden. Immers : waarom wijst m- .Het
paard. dat daar loopt .... of in Jk geloof, dat je gelijk hebt dat op
het voorafgaande terug? Omdat - en het is weer Bühler zelf, die dat
W) We laten het verschijnsel dat hij „Deixis am Phantasmaquot; noemt te^ijde:
het geeft geen biezondere moeilikheden. Bühler schrijft terecht:nbsp;2
Phantasma beruht auf genau denselbennbsp;Voraussetz^gen w e^ d^
demonstratio ad oculos und operiert mit den gleichen sinnlichen Zeighilfen. (ibidem
ß^üWer geeft toe. dat deze Konventiequot; net zo goed omgedraaid zou kminen
quot;quot;-tln'^S ntflÏdeSe pagina zegt Bühler: ..Das ..Vorgreifenquot; auf noch nicht
Gesagtes ist psychologisch durchaus verständlich, seitdem wir wissen wie regelmässig
dem erstnbsp;erfülenden ein mehr oder minder ..leeres Satzschema m unserem
Denken vorauseilt.quot; Hij argumenteert hieruit niet. en dat is begnjpehk. N^mand ontkent
de feiten die hij op 't oog heeft: de vraag is echter: waarom kminen zi, m n dergelik
schema fungeren zoals zij doen.
uitvoerig aantoont (vgl. blz. 168 vlg.) — paard: paard „betekentquot;
en geloof: geloof. Dat is in het ene geval relativum, en in het
andere geval voegwoord, niet omdat er iets voorafgaat en iets volgt-
maar: omdat paard en geloof voorafgaan, en de betreffende resten
volgen. En, — Bühler bevestigt dat even nadrukkelik als wij — dit is
'n „Darstellungsquot;-kwestie, 'n geval van „Nennenquot; en niet van „Zeigenquot;-
Wij menen, dat hier van ..Zeigenquot; te spreken een wetenschappelike
„beeldspraakquot; is, die het beter is te vermijden. „Zeigenquot; in deze zin en
het „Zeigenquot;, zoals Bühler ons dat als oorspronkelike „Zeigquot;-wijze uit'
legt, zijn feitelik volkomen disparaat, vallen niet langer onder één ,,Ober'
begriffquot;; alleen omdat we woorden „overdrachtelikquot; kunnen ge'
bruiken, is het mogelik hier van „zeigenquot; te spreken. Bühler meent,
dat we wel, ook in deze gevallen, met recht het verschijnsel als
„ Z e i g e n quot; kunnen beschouwen.
In de anaphora immers wordt „der Kontext selbst____zum Zeigfeld
erhobenquot; (ibidem blz. 386), en die anaphora wijzen nu weliswaar ..nicht
mehr direkt auf Dinge, die man mit den Augen im Blickfeld suchen soll
und findet,quot; (blz. 390) maar zij „wijzenquot; op context-plaatsen. Wij her-
halen : h O e doen zij dat ? En dan krijgen wij tot antwoord: zij „fordern
den Hörer aufquot; om, op verschillende manieren, het voorafgaande en
volgende „zusammenzudenkenquot;, (blz. 389)54) Natuurlik: deze „Zeigquot;quot;
manier is zeer ingewikkeld en vertoont allerlei aspecten, maar, zegt
Bühler: „genug wenn zugegeben wird, dass es in all dem jedenfalls ein
internes, irgendwie zurück — und vorweisendes Zeigen gibt.quot; (blz. 389)
En het is juist dit laatste wat wij volstrekt niet toegeven kunnen: dit
„Zeigenquot; is volkomen verschillend van het „Zeigenquot; dat Bühler ons
vroeger beschreven heeft. Als Bühlers hier-, ich en jetzt-typen ooit
„woordquot; zouden zijn, en dan „Zeigwortquot;, dan zijn de anaphora geen
„Zei gwörterquot;.
»Urfunktion« en »Ausgangsbedeuiung«. Wij zeiden op blad-
zijde 296, dat we twee dingen vooral uit Bühlers analyse van het oor-
spronkelike „Zeigenquot; moesten onthouden: ten eerste dat 't geen
„Nennenquot; hoeft te zijn, ten tweede dat er 'n „sinnlicher Leitfadenquot; moest
Bühler geeft als voorbeeld: „de(n) korrekten Syllogismus der Logiker: Alle
Menschen sind sterblich. Casius ist ein Mensch. Also is Casius sterblich. Auch ein
solches ,also' oder ,demnach' oder ,folgIich' fungiert trivial bestimmt anaphorisch
zeigend. Um alles zu sagen, so fordert es den Hörer auf, die beiden Vordersätze
zusammenzudenken (auvopäv nach Aristoteles) und die Konzequenzen zu ziehen.
Und dann ist (was immer sonst noch) jedenfalls ein Zurück-
oder Vorverweisen in der Reihe der aufeinanderfolgenden
Sätze enthalten.quot; (ibidem, blz. 389. Spatiëring v. d. sehr.)
wezen, of 'n „Orientierungskonventionquot;, die de plaats daarvan inneemt.
Al interpreteren we die „Orientierungskonvention nu ook ak n vorm
van aanschouwelik kennen, dan helpt ons dat tochnbsp;^^ ^^
Bühler geeft toe. dat die oriëntering dan toch, om
plaats vinden, een reflex denken «ver dat voorafgaande of voe-
gende aanschouwelike veronderstelt. De
Lid van 't anaphoriese ..Zeigenquot; is daarmee gevallen. Hoe staattnn
met 't Nennenquot;? Bühler zelf heeft de voortreffehkste uiteenzetting ge-
leverd van 't feit, dat de anaphora logies abstracte woorden zi,n die ook
een taaltechniese betrekking in de structuur van het gebruiks-geheel
^'SweTschrijft: „ähnlich wie der tierische und menschliche Körper
dufch seine G lenke, so erfährt das Band der Rede da und dort «ne
besdmmte Absetzung, es findet jeweils einnbsp;feTl d e
und trotzdem bleibt das Abgesetzte ^^^^^^lonal vereinigt, wed die
pW zquot; n .Mutechnische Zeigzeichenquot; (blz. 390). z, legg^ het ..kon-
struktive Mitdenkenquot; van de taal-gebruiker ..ans Gangelband . (blz. 397)
De anaphora symboliseren een belangrijk moment van de structuur van
het denken in taal. zelf. En daarin verschillen zi, van al de andere
woorden, die zaken symbohseren. die niet 66k een xn het taal-
gebruik zelf te stellen betrekking zijn. En. dat is n zeer bie-
zonder ..verschijnselquot;, een verschijnsel dat ..ein wenig P^^losophiyhes
Erstaunenquot; vraagt, doch dat zich onmiskenbaar aan ons opdmgt. ßaWer
heeft groot gelijk, dat deze woorden van alle andere ^o°rden moeten
worden onderscheiden, maar hij noemt het verschijnsel met minder recht
quot;^iS/ÏÏ zeer duidelik. dat de ..Zeigwörterquot; Jogische
krijgen, en reeds op bladz. 90 schreef hij: ..die Zeigworter hatten die
Die Theorie der Dinge verlangt nichts anderes, als df»^J 7
phUosoSches Erstaunen filr das Faktum aufgebracht wird, dass die aktuelle Rede
die mS«; auf etwas, was sie nicht selbst ist, geht, sich manchmal zurückwendet
und re£v w rd. Die Anaphora ist ein reflexives Zeigen und muss als solches
genau soTut und genau so scharf von dem gewöhnlichen sachlichen Zeigen mter-
'chieder werden, wie man z.B. den Selbstmord vom gewöhnlichen Morde abhebt,
(blz. 388-389)
logischen Funktionen, von denen wir sprechen, nie übernehmen können,
wenn sie nicht von vornherein das Zeug dazu in sich getragen hätten.
Auch sie sind Symbole (nicht nur Signale); ein da und dort symbolisiert,
es nennt einen Bereich, nennt den geometrischen Ort sozusagen d.h.
einen Bereich um den jeweils Sprechenden herum, in welchem das Ge-
deutete gefunden werden kann; genau so wie das Wort heute den In-
begriff aller Tage, an denen es gesprochen werden kann, faktisch nennt
und das Wort ich alle möglichen Sender menschlicher Botschaften und
das Wort du die Klasse aller Empfänger als solcher.quot; Het „Zeugquot;, dat
Bühler bedoelt, noemt hij uitdrukkelik een „Nennenquot;. Doch hoe komen
die woorden tot dit „Nennenquot;, tot dit „Darstellungsquot;-moment, en w a t
„nennenquot; zij? Het is niet gemakkelik dit uit zijn beschouwingen op te
maken. Maar toch, 't staat er in. We vinden het bij een bespreking van
het pronomen wir: het „Nennquot;-moment kwam in ich — respectievelik in
wir — naar voren toen de term in oppositie gebracht
werd met anders tellende zender-tekens. 56) Maar waarom was
dan het ongedifferentieerd gebruik voor „zenderquot; geen
„Nennenquot;? Wat was dit ,.Nennquot;-moment in het woord, vóór het in
oppositie ..prägnanterquot; naar voren kwam? Dat het woord ich oor-
spronkehk reeds oppositioneel gebruikt werd, minstens tegenover hier of
jetzt, ontkent Bühler allerminst.
Hij spreekt van een „reinquot; en niet-..reinquot; „Zeigenquot;, en ik moet mij al
zeer vergissen, als hij zelf deze moeilikheid niet heeft gevoeld; kan een
woord wel ..reinquot; ..zeigenquot; ? Hij schrijft tenslotte: „Das „reinequot; Zeig-
signal ist, war oder wäre, wenn es vorkommt, vorkam oder vorkäme, ein
Wegpfeil ohne aufgeschriebenen Namen und sonst nichts.quot; (blz. 144)
Dät ..Darstellungsquot;-moment. waarvan Bühler twijfelt of er wel ooit 'n
56) „Wie das .ich-, so setzt natürlich auch das ,wir' zu seiner Erfüllung eine
Zeighilfe voraus ; aber es scheint von vornherein schon um einen Schritt weiter als
das .ich' vom Grenzwert eines reinen Zeigzeichens entfernt zu sein. Denn es fordert
doch irgendwie zur Bildung einer Klasse von Menschen auf; das inklusive .wir' z.B.
verlangt eine andere Gruppenbildung als das exclusive. Und KlassenbUdung ist nun
einmal das Vorrecht der nennenden Wörter, der sprachlichen Begriffszeichen. Wohl
möglich, dass das Moment der Einzahl, welches dem gegenüber auf unserer Sprach-
stufe in dem ,ich' enthalten ist, erst durch Opposition prägnanter hervorkam. Durch
Opposition mit einem dazugetretenen Dual- und Plural-Senderzeichen. Und dieses
prägnante Singularmoment ist dann logischerweise ebenso keine Angelegenheit des
reinen Zeigens mehr, sondern der erste Schritt eines Nennens ; wenn hundert deutsche
Sprecher ,ich' sagen, so ist dieses Singularmoment nicht von Fall zu Fall ein anderes,
sondern gehört zu jenem von uns bereits umschriebenen Minimum, worin die logische
Grundbedingung eines Begriffszeichens auch für das ich-Wort noch erfüllt erscheint.quot;
(ibidem, blz. 143)
Woord zonder kan bestaan, dät is de „Ausgangsbedeutungquot; van de „Zeig-
wörterquot; en dat moment staat niet — zoals hij op blz. 113 van zijn
„Sprachtheoriequot; zegt - op één lijn met hun „Urfunktionquot;. De wekking
van de „physiognomischen Bliekquot;, ja. dat is een „Zeigquot;-verschi)nsel, dat
is de „Urfunktionquot; van een klank-groep als i-ch; maar die
functie kunnen ook de kreet, het fluitsignaal, de zang-modulatie uit-
oefenen. Door de ,.Zeig-funktionquot; wordt geen ..akustisches Zeigsignal
Woord. Woord wordt het door zijn ..Darstellungsquot;-moment. Groot
gelijk heeft Bühler, als hij op 't zo juist gegeven citaat laat volgen:
..man löscht die Pfeilfunktion am Wegweiser nicht, wenn man einen Orts-
namen aufmalt und genau so wenig wurde sie gelöscht, als aus den
Partikeln der to-Deixis Wörter wie das deutsche dér hervorgegangen
sind.quot; Ongetwijfeld, de „Zeigfunktionquot; blijft de akoustiese complexen,
ook als zij woord geworden zijn. bij: er gaan in de ontwikkeling geen
functies verloren; maar ten onrechte neemt Bühler aan, dat n dergehk
partikel, doordat het „zeigtquot;, woord zou zijn: het is n signa-
lerende handelings-index, meer niet. Om van „Urfunktion Aus-
9angsb e d e u t u n g quot; te worden, moet die „Urfunktion . die door Buhkr
zo duidelik als n handelings-vervangende hulphandeling, gesteld door
een handelend menselik wezen, beschreven wordt, op enigerlei wijze zi^n
gekend en in de blijvende w o o r d - e e n h e i d zijn vastgelegd als niet-ik.
als betekenis: het „ik-handelende-wezenquot; b.v. Is dät gebeurd, heeft het
kind dié act van woord-making voltrokken, dan is ich woord, dan
noemt het 't „ik-handelend-wezenquot;, of hoe men dit omschrijven wil.
Clara und William Stern hebben juist de verschijnselen van de klank-
groep i-ch uitvoeriger besproken, (blz. 271 vlg.) En ook zonder ons op
hun uitspraak hieromtrent, als op een autoriteitsargument, te be-
roepen, 57) mogen we zeggen, dat de door hen geregistreerde feiten, de
conclusie wettigen, dat in den aanvang het ich zich als 'n handelings-
index vertoont, naast de eigennamen, meer niet. Na eerst in gebruik
„Der Gebrauch des eigenen Namens ist darum Kindern oft so adäquat, weü er
einen stabilen Simi hat, d.h. im Munde der verschiedensten Personen immer
dasselbe bedeutet; „Hildequot; ist die Person Hilde, ob nun das Wort von der Mutter,
dem Kindermädchen oder ihr selber gesprochen wird. Gewöhnlich tritt hier noch eine
äussere Einwirkung hinzu; die Erwachsenen vermeiden im Gespräch mit dem kleinen
Kinde selber gern die Pronomina und sprechen etwa so ; ..Will die Hilde noch ein
Stückchen Semmel?quot; ..Die Mutter wird es gebenquot; (statt ..wUlst du und .^ch werde ).
Das Wort icft dagegen bedeutet eine fortwährend wechselnde Relation;
es bezeichnet jedesmal eine andere Person, je nach dem Sprechenden ; und es gehört
«in ziemlich hoher Grad geistiger Entwicklung dazu, dass das Kind an seiner Person
dieselbe Beziehung auszudrücken vermag, die andere an ihren Personen ausdrücken.quot;
(blz. 272)
te zijn geweest naast de eigennaam, verdwijnt zeer vaak het ich, om
pas na maanden weer op te duiken. En, van geen der twee spreekhande-
hngen: eigennaam-spreken of ic/i-spreken, nemen we aan, dat zij van
den aanvang af constant als woor d-articulatie fungeerden. Zij kunnen,
zonder als lid van een woord-eenheid te zijn gepoquot;
n e e r d, gefungeerd hebben als „signaalquot; ; ze fungeerden dan juist op
de wijze, zoals Bühler die van zijn „Signalquot;, vele bladzijden lang en
telkens weer opnieuw, beschrijft.
Bühler is door zijn sematologiese instelling, door zijn streven om de
taai-verschijnselen te demonstreren aan een „aussersprachliches Modellquot;,
en zijn daaruit verklaarbare nalaten van een verdere analyse van het
linguistiese b e t e k e n i s-verschijnsel, in deze kwestie, langs de waarheid
gegaan: de „woordenquot; die, volgens hem, in aanmerking
zouden kunnen komen om „reinquot; te „zeigenquot; zijn nog
geen „woordenquot;, zij hebben nog niet het onaanschouwelike „Zeug
in zich, waaruit hun logies abstract karakter, zoals wij dat bij vol-
wassenen kennen, kon worden ontwikkeld; zij horen tot een ander soort
„tekensquot; dan de woorden: alle woorden zijn „Begriffszeichenquot;,
alle woorden zijn „darstellendquot;, al bedoelen wij met deze uitspraak vol-
strekt niet het logicisme te verdedigen, dat Bühler op zo verschillende
plaatsen bestrijdt: voor ons zijn niet, zoals voor die logicistiese be-
schouwingen, de verschillende partikels, minder woord, dan de niet
denk-techniese of taal-techniese termen ; de beide groepen zijn op hufl
w ij z e woord, zij constitueren woord-s o o r t e n. Ten onrechte stelt
Bühler de techniese functie der logies-abstracte woorden op één lijn met
het ..Zeigenquot; als signaal-functie.
De ketting die Bühlers argumentatie-schakeling uitmaakt, is bevestigd
aan twee steunpunten: zijn analyse van het signaal verschijnsel, die juist
is, en zijn toepassing van — aan de logica ontleende — postulaten om-
trent de tegenstelling ..Zeigwörterquot; : „Nennwörterquot;, die onjuist is.®®)
Het is niet nodig ze hier uitvoerig te behandelen: door 'n woord als
ich, praegnant of niet. „Einzahlquot; te laten symboliseren, weerlegde Bühler
in dezen zichzelf. Conclusie: „Zeigwörterquot; bestaan niet; er bestaan
wel „Wörterquot; die tevens „zeigenquot;.
Logicisme of linguistiek? De „Ausgangsbedeutungquot; van 5ü/i/ef5
..Zeigwörterquot; is dus ook een „Darstellenquot;; doch betekent dit, dat elk
Ten eerste : in tegenstelling met 'n ..Zeigwortquot; zou 'n ..Nennwortquot; de eigen-
schap hebben door iedereen voor dezelfde zaak gebruikt te worden; (vgl. blz. 80
en 103) ten tweede: de „Nennwörterquot; zouden een „Wasbestimmtheitquot; van de zaak
aangeven, de „Zeigwörterquot; niet. (vgl. blz. 103 en blz. 118-119)
van die woorden bij de making al terstond „logies abstractquot; is? Dat
bedoelen we volstrekt niet! Het logies abstracte karakter wordt er even-
eens aan ontwikkeld, als aan de ..Nennwörterquot; de mogelikheid om op
de soort te worden toegepast. Het woord ik b.v. dat het kind zich in
den aanvang maakt, en dat het in den aanvang gebruikt, berust wel ^
en daar hebben de Sterns gelijk in - op een verder voortgeschreden
reflexie. op 'n reflexie nl. waarbij het kind op zijn wijze over zich-
zelf moet hebben gedacht, maar dat het woord ik op een „fortwährend
Wechselnde Relationquot; wordt toegepast, dat is een feit waarvan de kennis
bij geen enkel kind hoeft te worden verondersteld; bij geen enkel kind,
•... en bij maar zeer weinig volwassenen! Opdat ik, zelfs als logies
abstract woord, gebruikt kan worden, is er niets anders nodig, dan
dat de gebruiker van ik weet, dat het ..degene die handeltquot; betekent,
dat hij zich op een of andere manier dus de gedachte: handelende per-
soon vormde. Wij moeten niet de wetenschappelike categorieen. waarin
Wij de woorden bij wetenschappelike beschouwing plassen, als
betekenis-categorieën in het woord „hineininterpretieren . Dat is in-
derdaad een bedenkelike vorm van logicisme; doch wij hebben ons daar-
voor met zorg gewacht.nbsp;i. ^ v u,.
De onderzoekingen van het kinderlike denken hebben aan het licht
gebracht, dat bij n kind van zeven jaar reeds alle denkrelaties aanwezig
Zijn die men ook bij dat van dertien jaar vindt. 59) En. deze denkrelaties
zijn tevens de abstractie-vormen, die ook het wetenschappelike denken,
op een ander plan. toepast. Er steekt niets wonderliks in, dat ook 'n
kind denk-handelingen stelt, die volwassenen later soms eerst met moeite
als zodanig leren kennen: 'n kind ..redeneertquot; ook. gebruikt — wat
een nog veel ingewikkelder denk-act is - redeneerfiguren. die pas in
de studie der logiese functies van het denken der volwassenen, met
moeite worden geïdentificeerd: iets heel anders is 'n bepaalde handeling
stellen, een bepaalde handeling kennen cn 'n bepaalde handeling
als zodanig kennen. Logicisme is het: 't kennen van 'n veel later
stadium in een vroeger stadium te veronderstellen, doch het is eenvoudig-
weg een buigen voor de feiten, als we constateren, dat de betreffende
handelingen gesteld worden, en dus een of andere zin hebben moeten.
Meer deden wij niet.
Bühler verzette zich met kracht tegen de strevingen logies abstracte
Woorden uit de lijst der woorden te schrappen, en hij trachtte het pro-
bleem op te lossen zoals wij hem dat zagen doen. In zijn ijver tegen de
overdrijvende logicisten echter, zag hij de denk-verschijnselen aan het
®® Vgl. Langeveld, blz. 91 vlg.
-ocr page 322-woord ten dele voorbij. 6quot;) Ook het woordje ich in de „Alltagssprache
noemt, doch het noemt iets heel anders dan een woord als tafel-
en het noemt onzelfstandig. En behalve dat het iets anders ooquot;
zelfstandig noemt, functioneert het ongetwijfeld „zeigend •
Taal-techniese woorden functioneren bovendien bij de structuur
van het geheel van taal-gebruik op een biezondere wijze, die wij weigeren
„zeigenquot; te noemen. Doch, dit alles doet niets af aan het feit, dat n
woord om woord te zijn, moet „darstellenquot;, „betekenisquot; moet hebbeo-
En, dit te constateren is volstrekt geen logicisme, het is enkel zichzeli
verantwoordende linguistiek. Wij beweren dan ook allerminst, dat de
„intersubjektive Verständigung über die Dinge, so wie sie die Menschen
brauchen,quot; alleen met „Nennwörterquot; mogelik zou zijn; wij be'
beweren alleen dat, waar die „Verständigungquot; met woorden ge'
schiedt, die woorden, behalve hun noodzakelike en talrijke functies-
ook altijd 'n „Darstellungsquot;-moment omsluiten.
De vraag : wanneer heeft 'n taal-gebruiker zich 'n logies abstract woord
gevormd, is er een, die evenals de vraag: wanneer heeft zich het kind
een woord gevormd, alleen beantwoord kan worden door 'n syste-
matiese observatie van het gedrag der taai-gebruikende individuen.®^)
Zij gaat ons in dit werk evenmin direct aan, als ons de vraag:
wanneer vormt het kind een woord, direct aanging. We namen
alleen ons uitgangspunt bij het kind, om niet het verwijt te moeten
horen, dat ons woord-begrip zou zijn gefundeerd in een latere ont-
wikkelings-phase der taai-verschijnselen, en dat het woord niet het
natuurnoodzakelike fundament zou zijn van alle taal-gebruik en het uit-
gangspunt voor elke systeem-ontwikkeling.
Er is in de hnguistiek een streven ontstaan, de woorden die een taal-
technies logies abstract karakter vertonen, uit de lijst der woorden te
schrappen. De speciale vorm van zakelikheid die sommige woorden ver-
tonen, hun eigenschap logies abstract te zijn, bracht hen, om hun
60) „Wo steht geschrieben, dass eine intersubjektive Verständigung über die Ding®^
so wie sie die Menschen brauchen, nur auf dem einen Weg über Nennwörter,
zeichen, sprachliche Symbole möglich ist? Ein solches Axiom ist das proton Pseudo
der Logiker, die ich im Auge habe. Es soll hier kein Wort über die wissenschaftlich«
Sprache und ihren Aufbau gesagt sein; darin stimme ich weitgehend mit ihnen
und will nur anmerken, dass sie sich die Sache mit dem ,Ich' in der Psychologie d^^
wohl zu einfach vorstellen. Doch hier nicht mehr darüber; es geht nur ^ ®
Wörtchen ich und seine Artgenossen in der Alltagssprache.quot; (ibidem, blz. 105)
6^) Langeveld behandelt in zijn paragrafen, samengevat onder de titel: beschouwing
wijze der woordsoorten (blz. 51 vlg.) de vraagstukken die ons bezighielden. Hij g
uit van het vol-ontwikkeld taal-gebruik. Berger gaat uit van de verschijnselen
kinderen van ruim 11 jaar en ouder.
armelike abstractheid, in discrediet. De argumentering ge-
schiedde voornamehk vanuit hun logiese abstractheid; doch, de daarmee
gepaard gaande soberheid aan onderscheidingen, schijnt mij de diepste
reden, waarom de linguïstiek een verdere analyse van hun aard ófv/el
als logicisme schuwde, ófwel eenvoudigweg niet presteerde. 62) Daarbij
komt, dat de synsemantiek van het merendeel der logies abstracte woorden
gesubsumeerd werd onder de theorieën over het zinsprimaat. Het resul-
taat was, dat zich een „morphème-sémantèmequot;-leer ontwikkelde, die zich
beschouwde als een correctie ook op de traditionele woord-leer en op
de leer der woord-soorten. We zullen zien wat zij voor 'n woord-leer
betekent. Wij zijn niet van plan de abstractie-distincties die wij ont-
wikkelden, voortdurend nadrukkelik te noemen. We houden ons zoveel
mogelik aan het gangbare hnguistiese gebruik der termen. We zullen
echter nog wel vanuit de hier ontwikkelde begrippen argumenteren.
Teken en betekenis. Tenslotte dan: pas op dit punt van ons
onderzoek is het eindelik mogelik, de ontoereikendheid van Buhters
schema, dat hij in de „Schallwellenquot; laat centreren, volkomen aan te
tonen. Het „Organon-Modell der Sprachequot;, dat wij reeds in zi,n vroegere
publicaties vinden, en dat in zijn „Sprachtheoriequot; (blz. 24 vlg. opnieuw
het uitgangspunt voor de ontwikkeling zijner theorie vormt, bhjkt van het
betekenis-verschijnsel geen verklaring, geen schematisering zelfs, te
9 even,
Bühler zegt, dat de „Schallwellenquot; op drie wijzen als teken fungeren:
in hun betrekking tot de zender (Ausdruck), tot de ontvanger (Appell)
en tot de zaken (Darstellung). Wij toonden reeds in ons eerste hoofd-
stuk aan, dat de beide eerste teken-wijzen, als zij als functies van een
taai-teken, van een woord, worden beschouwd, noodzakelik „Dar-
stellungquot; veronderstellen, doch dat zij niet op die „Darstellungquot; kunnen
Worden teruggevoerd. In dit hoofdstuk toonden we aan, dat er nog
andere functies zijn, die wel op „Darstellungquot; kunnen worden terug-
gevoerd ; we hebben die functies taal-technies genoemd.
Bühler zegt van de „Schallwellenquot;, dat zij in hun „Darstellungs -
aspect teken zijn voor de zaken. We zullen hiertegen niet opnieuw
argumenteren vanuit het standpunt, dat het teken-begrip, als het wordt
gepraediceerd van „Appellquot; en „Ausdruckquot; analoog wordt gepraedi-
ceerd, dat m.a.w. „Appellquot; en „Ausdruckquot; geen eigenlike teken-ver-
schijnselen zijn, maar we constateren wel, dat de „Schallwellen m hun
Pillsburu amp; Meader geven hiervan een voorbeeld, als zij van dit soort van
'woorden schrijven: „These are evidently important to thought but have no distinct
content.quot; (blz. 156)
„Darstellungsquot;-aspect helemaal geen teken zijn, omdat alleen een
onaanschouwelik ken-moment „darstellenquot;, symboliseren, kan. Alleen het
woord is taal-teken bij uitstek, en het is onmogelik, de verschillende
taai-functies in één vlak te projecteren op de wijze waarop Bühler dat
doet. Als Bühler de betrekking tot de zaken die in een taal-teken hgt,
wil schematiseren in één vlak. dan moet op de plaats van de „Schall'
wellenquot;, het woord gezet worden als de eenheid van aanschouwehk-
heid en onaanschouwelikheid, die we in plaats van de zaken gebruiken.
Bühler zegt van de „Schallwellenquot;, dat zij een ..Zuordnungquot; tot de
„Dingequot; vertonen. Laten we deze zegswijze een ogenblik overnemen.
Maar, hoe geschiedt dan die „Zuordnungquot; ? We hebben — en Bühlef
zal deze samenhang volstrekt niet ontkennen — aangetoond, dat de
„Schallwellenquot; een verhouding vertonen tot de Gestalt; de Gestalt op
haar beurt vertoont een verhouding tot de denk-act die haar wezen
geeft, tot de referent. De referent vertoont een verhouding tot de be-
tekenis. die wij in haar kennen, en de betekenis tenslotte kan op een of
andere wijze gepraediceerd worden van de zaken, en a fortiori van de
„Dinge en Sachverhaltequot;. Als de „Schallwellenquot; op een of andere wijze
„tekenquot; zijn, dan zijn ze teken van de Gestalt.
We bespraken het vroeger al, (blz. 30 en 196 hiervóór) maar we beant-
woorden nu nog eens de vraag : zijn de woorden dan geen teken van de
betekenis en zo middellik teken van de zaken, want zien we in
de betekenis niet de zaken vanuit een bepaalde hoek ? Dit laatste i®
volkomen juist, maar daaruit volgt niet dat het woord in het taal-
gebruik teken van de betekenis zou zijn. Immers: in het taalge-
bruik vervangt niet het woord de betekenis, doch het woord
stelt de betekenis, en de gestelde betekenis gebruiken wij in plaats
van de zaken, de bedoelde werkelikheid. Weliswaar is de betekenis
ook 'n niet-fk, ook 'n ..iets andersquot; dat wij kennen, dpch wij kennen
dit „anderequot; in het woord, en gebruiken het voor de zaken: het woord
vervangt de zaken die niet deze betekenis zijn. Het andere,
tot de kennis waarvan het woord ons in zijn gebruik brengt, is de
zaak waarvan we de betekenis ,,praediceren.quot; Omdat men begrip en
betekenis als volkomen identiek op één lijn stelde en het middel-
karakter, het gebruikskarakter, van het woord over het hoofd zag, kwam
men tot de sententie, dat het woord n teken voor 'n begrip •—■ een
begrip dat dan samenviel met de betekenis — was.
We herhalen: zeker, met recht blijven we 'n rood signaal-licht zelf,
'n teken noemen, als we. zo gauw we dit tekenbegrip wetenschappelik
willen gebruiken, maar blijven bedenken, dat wij over 'n ander ver-
schijnsel spreken, dan wanneer wij van 'n woord zeggen, dat 't 'n teken
is. Welnu, dit verschil is bij Bühler in zijn schema „unter den Tisch
gefallenquot;. Wie goed toeziet merkt, dat in het systeem van zijn : ..Sprach-
theorie. Die Darstellungsfunktion der Sprachequot; — we geven hier ook de
ondertitel — de „Ausdruckquot; geen plaats vindt. Over de plaats, die het
..Appeir'-verschijnsel. het „Signalquot;, nu inneemt, hebben wij uitvoerig ge-
handeld. en aangetoond, dat het er niet in past. Bühlers kostbare werk
is deze aanvangs-onklaarhfeden niet te boven gekomen. Het nieuwe en
juiste psychologiese inzicht, waarvan hij zelf een der meest vooraan-
staande bewerkers was, belette hem, in zijn schema het oude psycholo-
gisme te volgen, en op de plaats van de ..Gegenstände und Sachverhaltequot;.
..Begriffquot; of iets dergeliks te zetten, maar----hij zette op de plaats van
het woord, de ..Schallwellenquot; ! De vorm echter is op een andere wijze
teken dan het woord teken is. 63)
Het was de Saussure in zijn hoofdstuk : ..Nature du signe linguistiquequot;
(blz. 97 vlg.) nog niet gegeven, de betrekking van het taal-teken tot de
zaak mede in zijn beschouwing op te nemen. Hij schreef in zijn termi-
nologie terecht: ..Le signe linguistique unit non une chose et un nom.
mais un concept et une image acoustique.quot; (blz. 98) Hij begreep vol-
komen de essentiële eenheid tussen de onaanschouwelikheid en de aan-
schouwelikheid van het woord, hij poneerde overtuigend dat het woord
een ervarings-eenheid is. maar hij zag de betrekking van zijn ..conceptquot;
tot de zaak over het hoofd, en beschouwde nu helaas z'n ..image acousti-
quequot; als „signifiantquot;, (vgl. blz. 31 hiervóór) En toch, zijn „signequot; kan
alleen iets „be-tekenenquot;, als het buiten zichzelf uitwijst; en kan
alleen buiten zichzelf op de ,zakenquot; uitwijzen, in de ..betekenisquot;, in het
..conceptquot;, dat wij toepassen. Bij de Saussure ontbrak een juist begrip
van de intentionaliteit van ons denken. Voor zover Ogden amp; Richards
alleen maar beschrijven en niet trachten te verklaren, zien zij in deze
juister dan de Saussure.
»Grund-« en »Beziehungselemente«. De behandeling van
Bühlers theorie heeft ons de gelegenheid gegeven, het logies abstracte
®3) De logica zag dit al. ze maakte 'n onderscheid tussen de wijzea waarop de
vocabula. d.w.z. ..voces articulataequot;. de woord-vormen. teken waren : ze noemde
2e ..manifestativa conceptuum sed suppositiva rerumquot;. In de latere öjd zijn de
ingénieuse vondsten uit vroeger eeuwen in het vergeetboek geraakt, en de twinügste
eeuw moest ze, na veel zoeken, op haar wijze eindelik terugvinden, zonder aanstonds
de volle draagwijdte van haar vondsten te beseffen. 83**)
®®*) Vgl. voor het feit der onderscheiding nog F. Sloäg. Wortart und Wortsinn.
Travaux I, blz. 94. De door hem ontwikkelde theorie heeft gebreken, die essentiëel
Zijn.
Vgl. Weisgerber. Blätter blz. 30 vlg. De middeleeuwse teksten, die hij citeert,
zijn duideliker dan hij zelf wel meent.
en het taal-techniese in het taai-denken breder te ontwikkelen. 64) We
herhalen wat we vroeger al zeiden: het is volstrekt niet nodig het taal'
techniese te symbohseren in 'n woord; we kunnen het simphciter onuit'
gesproken laten; we kunnen ook andere procédés gebruiken om het te
„bewerkenquot;, middelen als woord-schikking en accent, en we kunnen het
ook in een niet-enkel-logies-abstract woord mede symboliseren.
De concrete realisatie van deze mogelikheden is niet het object van onze
studie; ons rest alleen nog een zeer bekende en veel gevolgde theorie te
behandelen, die de problemen, voorzover zij het woord aangaan, niet
wist te plaatsen, en zo tot een opvatting kwam, die met de taai-feiten
omtrent het woord in tegenspraak is. Wij zullen die theorie niet expliciet
toetsen aan de onze, doch in hoofdzaak ons beperken tot het aantonen
der inwendige tegenspraak waartoe zij leidde. We bedoelen dan de
reeds meermalen genoemde „sémantèmequot;- en „morphèmequot;-theorie van
Vendryes. Gegeven eenmaal de critiek op deze leer, kan hier een be'
handeling van Hjelmslev achterwege blijven. Hij modificeert alleen
Vendryes.
Men kan Vendryes moeilik verwijten dat hij 't zich in zijn theorie der
„morphèmesquot; en „sémantèmesquot; gemakkelik gemaakt heeft. Hij heeft zich
daarin een criterium menen te scheppen, waardoor ook de vragen omtrent
het woord zouden worden belicht: als iets alleen maar „morphèmequot; is, is ^
geen „woordquot;. Voorzetsels, voegwoorden, lidwoorden, niet-emphaties ge'
bruikte persoonlike voornaamwoorden, ze zijn vaak alleen maar „morphè'
mesquot;, en „woordquot; zijn ze dan niet. 64*) Vendryes' opvatting is niet nieuw:
alleen zijn verantwoording is oorspronkelik. Sütterlin betoogde reeds veel
We behandelden slechts het princiep. We geven geen studie der woord-
soorten.
84*) Vendryes staat, onder zijn franse collega's vooral, niet alleen ; ik citeer slechts
Ferdinand Brunot : „dans à le mur. les syllabes ne forment qu'un mot phonétique, ®
disparaît par conséquent, on passe à la forme al murt toutes les formes contractes en
l s'étant vocalisées normalement, al devient ensuite au; cf. del, deu ; de deu. on passe
à du, comme dans seur, sûn meur. mûr. Enl. el. devient de même eu. qui par nn
changement dont on retrouve ailleurs l'analogue, se transforme en ou. Des. es sont des
formes analogiques.
Ces formes constituent en réalité une véritable déclinaison, une des seules que nous
ayons en français, car lorsque vous les mettez à la file : le, du, au. es. ou. elles re-
présentent vaguement un sujet, un génitif, un datif, un accusatif et un locatif; cest
ce qui explique l'opinion des grammairiens du XVIe s., qui s'entêtaient à trouver des
cas en français et à décliner le nom. Ex.: le mur; génitif: du mur etc.quot; (La pensee
et la langue. Paris 1922, blz. 161-162) En dan de conclusie: „A dire vrai, le nom
français se décline par son article.quot; Hoe deze conclusie uit de praemissen volgt, zdfs
al zou 't juist zijn wat Brunot meent : „ces formes constituent en réalité une véritable
déclinaison,quot; vermag ik niet in te zien !
vroeger: „Die Tatsache der Wortghederung selbst will ich nicht leugnen.
Nur meine ich, geht sie nicht so ins Einzelne, wie die Schrift vermuten
lässt, sondern sie beschränkt sich auf die wichtigsten Wortklassen zu-
nächst auf die. die in der Aussenwek ihre Unterlage haben, auf Sub-
stantive, Adjektive und Verba, sowie einige anschauliche Adverbien;
Beziehungsbegriffe dagegen erfasst sie nicht.quot; (blz. 62) Sütterlin „be-
weesquot; weinig. zijn losweg gemaakte opmerkingen (blz. 60-62) zijn gericht
tegen Wundt, die hij verwijt zich. bij het onderscheiden der woorden, te
veel naar 't schrift te hebben gericht.
Voor Vendryes' ..Le langagequot; verscheen, had ten onzent van Ginneken
in zijn artikel: „De Kataloog van ons Taaimuseumquot; gewezen op de over-
tuiging van sommigen, dat een niet-emphaties pronomen met de werk-
woordsvorm een volstrekt eenledige beaming zou uitmaken. 65) Van
Ginneken behandeh hier de redekundige ondeding. In zijn onmiddellik
daarop volgend hoofdstukje over de taalkundige ontleding, geeft hij alle
elementen die Vendryes. ware dit artikel in 't frans verschenen voor
veel zouden hebben behoed: hij constateert, dat geheel het verschijnsel
der. ik zou willen zeggen, ..redekundige eenwordingquot;, het woord-karakter
volstrekt niet aantast: ..O zeker, ik ontken niet. dat de éénwording in
het bewustzijn en de affiniteit van de uiterlijke woorden dikwijls samen-
gaan ; maar ik houd staande, dat dit twee geheel verschillende psychische
processen zijn, die, hoe vaak ze elkander ook ontmoeten, parallel loopen
of kruisen, toch zelfstandig hun eigen wegen gaan, omdat ze gedreven
worden door heel verschwende psychische faktoren.quot; (blz. 108) Het
woord gaat als 'n autonome eenheid in tot de hogere eenheid van meer-
woordengeheel en der taal-ervaring. Het feit dat sommige woorden alleen
gevormd zijn als momenten, die de structuur van dat geheel in 'n ge-
bruiks-teken exphceren, ontneemt hun volstrekt het woordkarakter niet.
Wandt had groot gelijk, toen hij wel de scheiding tussen „Grund-quot; en
„Beziehungselementequot; maakte, maar 't woord rustig in vrede het. Up
Wundts onderscheiding tenslotte schijnt Vendryes' theorie — al zegt hij
dit niet uitdrukkelik — terug te gaan.
Wundt formuleert zijn uitgangspunt als volgt: „Unterscheiden wir
die Lautelemente eines Wortes in solche, die dem in dem Worte
ruhenden, relativ constant bleibenden Grundbegriff angehören, und m
andere die den verschiedenen Modificationen entsprechen, in denen jener
Grundbegriff in Folge seiner Beziehungen zu andern Begriffen vorkommt,
so können wir die Elemente der ersten Art als die Gr und element e.
«®) Dr. Jac. van Ginneken S.J. : Taalkundige afdwalingen. Utrecht-Nijmegen, 1923.
blz. 88.
die der zweiten als die Beziehungselemente des Wortes be-
zeichnen.quot; (I blz. 465) Echter, de verbinding der ..Begriffequot; in een taal-
ervaring kan ook worden gesymboliseerd, ook in ..woordenquot; worden
uitgedrukt : „Daneben treten jedoch die Beziehungselemente, wie be-
reits früher (Cap. V. 546) bemerkt wurde, in allen Sprachen auch noch
als selbständige Wörter auf. die dann in der Wortfügung eine den
Beziehungselementen des einzelnen Wortes analoge Rolle übernehmen.quot;
(II blz. 6-7) Deze woorden zijn de ..Partikelquot;, die dan de „Beziehungs-
begriffequot; ^ Wundts Vierde categorie van begrippen, naast Gegenstands-,
Eigenschafts- en Zustandsbegriffe — symboliseren. Wundt zag in 't feit,
dat deze „woordenquot; analoog zouden functioneren aan de „Beziehungs-
elementequot; van 't woord, geen reden waarom zij geen ..woordquot; zouden
zijn; Vendryes is van mening dat dit wél het geval is. Voor hem is
'n taai-moment, dat betrokken is op een moment der structuur van het
taal-gebeuren zelf, geen „woordquot;. Hij heeft dat niet gezegd in de woorden
waarin wij dat hier uitdrukken, doch hij heeft 't klaarblijkelik bedoeld.
Komen we dan eindelik tot Vendryes' theorie zelf. de meest consequente
poging om op grond van verschillen in de ..zakenquot; waarop 'n taai-
moment kan betrokken zijn, het ..woord-begripquot; te bepalen. 66)
De definities van »Sémantème« en »Morphème«.
Vendryes opent zijn beschouwingen : ..Toute phrase renferme deux sortes
d'éléments distincts : d'une part l'expression d'un certain nombre de
notions représentant des idées, et d'autre part l'indication de certains
rapports entre ces idées.quot; (blz. 85)
In het zinnetje „Le cheval courtquot; zijn nu ..sémantèmesquot; : de ..éléments
linguistiquesquot; die de ..idées des représentationsquot; uitdrukken ; en wel hier :
„l'idée du cheval ou l'idée de la course.quot; De „morphèmesquot; drukken de
betrekkingen tussen die ideën uit. zijn dus op enigerlei wijze op die be-
trekkingen betrokken. Hier drukken de ..morphèmesquot; uit: „le fait que
la course associée au cheval en général est rapportée à la troisième
personne du singulier de l'indicatif. Les morphèmes expriment par
conséquent les relations que l'esprit établit entre les sémantèmes. Ceux-ci
ne sont que les éléments objectifs de la représentation.quot; (blz. 86) Ik laat
het graag aan de lezer over. Vendryes' begrippen ..idéequot;. ..représen-
tationquot; en ..relationquot; te plaatsen. Ik geloof niet dat het nodig is Husserls
(blz. 499-508) dertien distincties van het begrip ..Vorstellungquot; toe te
passen om elkaar te begrijpen.
®®) Van Léonce Roudet verscheen in de „Bulletin de la soc. de ling, de Paris 28,
blz. 68 vlg. een belangrijke critiese beschouwing van Vendryes' sententies onder de
titel: Morphèmes et Sémantèmes.
de definities van ..sémantèmequot; en .morphèmequot;_ 311
Bedenkelik is het, dat Vendryes de sémantèmes, in contradistinctie op
de morphèmes, „les éléments objectifs de la représentationquot; noemt. Dat
is het invoeren van 'n metaphysiek waarvan de linguistiek niet weet. Ook
de „morphèmesquot;, volgens Vendryes' eigen definitie, zijn op een of andere
Wijze betrokken op 'n niet-ik, op „betrekkingenquot; die in het denken ge-^
constitueerd worden, zegt hij. Waarom zijn die morphèmes dan met
„zakelikquot;, niet „objectiefquot; ? „Subjectiefquot; zijn ze alleen in zover ze hun
bestaan danken aan een denkhandeling van de taal-gebruiker ; maar welk
taal-moment dankt daaraan zijn bestaan niet?
Verderop zal Vendryes betogen, dat à uit à Berlin of à pied een
morphème is; doch wat heeft dat à misdaan om niet „objectiefquot; te mogen
heten? Laten we 'n ogenblik aannemen, dat „subjectiefquot; als tegenstelling
van Vendryes' „objectiefquot;, alleen: in het denken gemaakt en op het
denken betrokken, kan betekenen - wat het anders zou kunnen zijn ont-
gaat mij - maar hoe valt dat te rijmen met het subsumeren van de
voorzetsels onder de „morphèmesquot;? De kat zit op het dak Kat. zit
en dak zouden „sémantèmesquot; zijn, op 'n morphème, een betrckkmg uit-
drukkend die het verstand tussen de „sémantèmes ^ legt Dat komt neer
op de bewering, dat alleen de „katquot;, het „zitten en het „dak „ob-
jectiefquot; zouden zijn, en dat wij 't beest met ons verstand ergens „op
zouden zetten. Het zal moeilik vallen, een metaphysiek, ideahsties of
realisties, te vinden die een dergelik betrekkingsbegrip zonder meer voor
haar rekening zou willen nemen. Deze opvatting is in strijd met de er-
varing : wij nemen de kat „opquot; het dak waar, d.w.z. in de ruimtelike
verhoudingen is de kat inderdaad op het dak, en men kan onze ruimte-
kennis a priori achten, zonder aan die structurering der werkelikheid in
't minst te hoeven twijfelen. A in 11 se trouve à Berlin, is evenzeer „oh-
jectiefquot;, evenzeer „zakelikquot; als Berlin, al geven we graag toe, dat die
„zakelikheidquot; in de twee gevallen een ander karakter vertoont.
Er zijn, zegt Vendryes (blz. 220, 221), „morphèmesquot; die soms nog
„woordquot; zijn: „La négation, par exemple, a plus d'importance qu un
simple suffixe donnant l'indication d'une classe ou d'un emploi grammati-
cal ; en la traitant comme un morphème, on en rabaisse indûment la
valeur.quot; Ondertussen heeft de schrijver nergens gezegd, welke waarde-
norm we dan wél hebben ofn uit te maken, wanneer we n woord on-
verdiend degraderen, en wanneer niet. Vendryes definieerde zijn mor-
phèmes als relatie-momenten ener grotere taai-eenheid. „Le plus souventquot;
zegt hij zijn deze relaties „les rapports grammaticaux qui relient les
idées entre elles.quot; (blz. 87) „Le plus souventquot; : morphèmes kunnen dus
ook wel eens geen „rapports grammaticauxquot;, of misschien soms helemaal
geen rapportsquot;, uitdrukken ? Maar waar blijft dan de mogelikheid om
de definitie toe te passen en daarmee de mogelikheid om de begrippen
morphème en sémantème überhaupt te hanteren ? 67 ) Vendryes be-
schouwing rammelt aan alle kanten, omdat hij, een zeer scherpzinnige
distinctie aanbrengend, deze in de toepassing hopeloos vertroebelt door
twee geheel andersoortige ervaringen niet te onderscheiden en de be-
grippen, daaraan ontleend, schots en scheef door elkaar toe te passen :
Vendryes onderscheidt geen taalgebruik en taalbeschouwing. Voor ö
taalbeschouwer is het waar, dat de syllabe don. zoals hij zegt.
(blz. 87), groepen van woorden als pour donner, je donne, tu donnais,
la donation, des donateurs, au donataire, verbindt aan het idee van
„gevenquot;, voor 'n taalg e b r u i k e r echter bestaat de syllabe don als zo-
danig niet ; voor hem bestaat pour donner etc. Aan het begrip sémantème
en morphème, zoals Vendryes dat opvat, beantwoordt als ervaringS'
moment in het taalgebruik, niets ! Voor de taai-beschouwer en
de beschouwende taai-maker, de man die 'n vreemde taal studeert, of
die op grond van 'n grammatica-regel z'n eigen taal, in een bepaald geval
„beschouwendquot; juist wil schrijven b.v., hebben de begrippen morphème en
sémantème hier duidelik zin. Zij hebben zelfs een diepe zin, in zover
Vendryes in het morphème-begrip een algemene grondslag legt voor 'n
taalkundige categorieën-leer. Doch, dan is een definitie van „mor-
phèmesquot; als „des éléments linguistiques qui expriment les relations que
l'esprit établit entre les sémantèmesquot; volkomen onbruikbaar : immers, io
woorden als speller en spelling de substantief- en soort-kenmerken -inff
(nomen actionis) en -er (nomen agentis) tot een „relation entre les
sémantèmesquot; terug te brengen, is toch wel wat al te veel gevraagd ! En
wat te doen met we, in We slapen al! Voor Vendryes is dit voornaam'
woord een „morphèmequot;; wehswaar „assez voisin d'un motquot; (blz. 140).
maar : 'n „morphèmequot;. Welnu, welk „rapportquot;, welke „relationquot;, kan io
de zin We slapen al ! uitgedrukt worden, als we zelf niet een „idééquot; ver-
tegenwoordigt waarop iets betrokken kan worden, 'n .idéequot;, dat zelf als
John Ries. Was ist Syntax? Prag 1927, critiseerde dit reeds vele jaren terug,
in de eerste editie van zijn boek, zeer scherp. Hij bracht weliswaar niet de onder-
scheidingen aan die Vendryes toepast, maar hij spreekt niettemin over dezelfde zaken,
als hij opmerkt: „Es ist nicht richtig, dass die Flexionsformen nur zum Ausdruck
der Beziehungen der Worte untereinander dienen. Das gilt wohl von einem Teil der
Flexionsformen, aber nicht von allen ; und wo es gilt, da gilt es oft nicht von allen
ihren Bedeutungen und Gebrauchsweisen, sondern nur von einem Teil derselben----
Die irrige Ansicht, die ohne weiteres allen Flexionsformen und allen ihren Bedeutungen
ein syntaktisches Interesse zuschreibt, eine Ansicht, die heute noch die unbedingt
herrschende ist, hat zu einer Verschleierung und Verwischung der wesentlichen Ver-
schiedenartigkeit der Flexionsbedeutungen geführt, die meist unbeachtet bleibt und oft
völlig verkannt wirdquot;, (blz. 96)
fundament of term van een relatie kan dienen ? En in dat geval, hebben
we — al namen we „idéé des représentationsquot; zo vaag als we maar willen
— in we. volgens Vendryes definities, een „sémantèmequot; en geen „mor-
phèmequot;. Het vitium originis, het niet onderscheiden van taal-gebruik en
taai-beschouwing, heeft zich aan Vendryes definities dermate gewroken,
dat zij onbruikbaar zijn. Dit is niet zo heel erg. In zijn hoofdstuk „Les
catégories grammaticalesquot; heeft de schrijver voldoende bewezen, welke
goede diensten zijn theorie doen kan. Zij blijkt, en dit is uit dat vitium
originis wel zeer begrijpelik, echter niet bruikbaar om ons omtrent het
Woord veel wijzer te maken.
Morphème en woord. We zullen Vendryes nog 'n ogenblik
volgen in al de redeneringen waarmee hij tracht aan te tonen, dat 'n
„morphèmequot; eigenlik in de meeste gevallen geen „woordquot; is, ook al heeft
de traditionele grammatica de hobby al die morphèmes maar trouw
„woordquot; te blijven noemen. „Dans la phrase française : je ne I ai pas vu.
la grammaire courante reconnaît par l'analyse sept mots différents; à
dire vrai, il n'y en a qu'un, mais un mot complexe, formé d un certain
nombre de morphèmes, engagés les uns dans les autres, (blz. 103) Het
is zonder twijfel geoorloofd, ons hier te herinneren, dat de schrijver op
blz. 221 zegt: „La négation, par exemple, a plus d'importance qu un
simple suffixe donnant l'indication d'une classe ou d'un emploi gramma-
tical ; en la traitant comme un morphème, on en rabaisse indûment la
valeur.quot;, en dat we op bladz. 89 lezen „II y a des morphèmes qui résul-
tent de la réunion par l'esprit de deux mots isolés et qui n'en ont pas
moins une unité indissoluble.quot; De „woordenquot; van blz. 221 en 89 zijn
ne - pas. die op blz. 103 geen „woordquot; mogen heten!
Vendryes vindt, dat de morphèmes eigenlik ten onrechte in het schrift
gescheiden worden van de „woordenquot; (blz. 87); hij vindt dat ze immers
dezelfde functie vervullen als b.v. augmenten, suffixen en uitgangen m
't grieks: èitoitiaev met è-, -ct- en -£v, is volkomen adaequaat aan d a
fait. Daarom zijn il en a „morphèmesquot;, geen woorden. „Ces éléments, si
différents d'origine, jouent le même rôle dans leur langue respective,
(blz 88) 68) Voor de taal-beschouwer? Transeat. Voor de taal-
gebruiker? Volstrekt niet: é-, -ct- en -ev hebben, om van de rest
nog niet te spreken, geen „betekenisquot;, il en a hebben dat wel. En dan
die „rolquot;! We zullen verderop nog zien, dat ze 'n heel andere „rolquot;
spelen ook. Vendryes vindt ook, dat 't van geen belang is, of 'n „mor-
®®) Hetzelfde argument gebruikt de schrijver op blz. 136 en 137 om te bewijzen dat
Praeposities en conjuncties, evenals 't lidwoord, ten onrechte onder „woord'-soorten
borden geclassificeerd.
phèmequot; één of meerdere — en dan gescheiden — phonetiese elementen
omvat. „En français la négation s'exprime par deux éléments qui ne sont
presque jamais accolés dans le cours d'une phrase: je ne mange pas a
cependant autant d'unité que oôk êadio) en grec ou nitoimlim en if
landais.quot; (blz. 89) Een ogenblik toegegeven, dat er, in hetgeen van
Ginneken ..redekundigquot; noemt, een volkomen overeenstemmende eenheid
zou bestaan, is dat dan ook zo in het „taalkundigequot; ? Dit te beweren lijkt
op z'n minst een krachtige abstractie. 68* )
Vendryes vindt op blz. 103, na gevonden te hebben op blz. 89 en te
zullen vinden op blz. 221, dat ne pas twee „woordenquot; uitmaakt, dat
„je ne l'ai pas vuquot; één woord uitmaakt, omdat de samenstellende
momenten geen ..existance indépendantequot; hebben : ze zijn „alleen maar'
„interchangeables, puisqu'on peut dire je ne l'ai pas vu, tu ne m'avais
pas vu etc.quot; En ze hebben geen „existance indépendantequot; omdat ze niet
„séparémentquot; kunnen worden gebruikt : „Le je n'existe que dans une
combinaison comme je parle ou je cours.quot; (blz. 104) Het bewijs gaat
als volgt voort : ..N'était la possibilité d'introduire un ou plusieurs élé-
ments entre le pronom et le verbe (je dis, je le dis, je ne le dis pas)
on pourrait considérer le je de je dis comme le o final du latin dic^o,
et imaginer en français une flexion par l'avant : je-^is-, tu-dis, il-dit
(prononcé idi).quot; Ondertussen is er de mogelikheid, een of meer ele-
menten tussen pronomen en verbum te brengen, en bestaat dus je niet
alleen in een combinatie als je parle of je cours, en kunnen ze dus
wél ..séparémentquot; gebruikt worden en hebben ze wél. op hun wijze, een
„existance indépendantequot;. Bovendien vergeet Vendryes nog. dat pro-
nomen en verbum niet alleen scheidbaar zijn, en vervangbaar, doch ook
omstelbaar : tu as, as-tu. Het zou interessant zijn, te proberen, dit met
augmenten, suffixen of uitgangen te doen.
En nog zijn we de reeks argumenten niet ten einde, die moeten aan-
tonen. dat verschillende taai-momenten, die men tot nog toe „woord'
noemde, dat niet zijn : de morphèmes maken, met de sémantèmes, een
absoluut eenledige beaming uit. Het is de argumentatie die van Ginneken,
Strohmeyer citerend, op het redekundige plan der taaimoment-verbin-
dingen toepaste. Vendryes gebruikt deze redenering op het plan van
't woord. Ook hier weer de vermenging der gegevens ontleend aan de
ervarings-momenten van het taal-g e b r u i k, en aan de begrippen ge-
vormd op grond van taai-beschouwing, gecompliceerd nog door de
overweging, die Vendryes zelf ontwikkelt, dat zijn ,.morphèmesquot; en
«8*) In ..Languagequot; (blz. 422 vlg.) heeft Jespersen op deze theorieën een grondige
critiek geleverd. In ons laatste hoofdstuk komen wij op deze kwesties terug.
sémantèmes „n'ont guère de réalité dans la conscience du sujet parlant.quot;
(blz. 96) Dit geldt op deze pkats^rolgens hem, van wortel en stam,
van suffix en uitgang ; het geldt dus van zijn sémantème don-, evengoed
als van aim- of part- of recev- en hun respectievelike suffixen en uit-
gangen. Deze juiste constatering heeft ondertussen niet voorkomen; dat
wij op blz. 94 moeten lezen : „Ce qui fait l'unité du mot et sa cohésion
malgré la complexité des éléments, c'est que l'ordre de chacun d'eux est
fixé d'une façon immuable : ils se soutiennent et se fortifient les uns les
autres et donnent à l'esprit l'impression d'une représentation unique, celle
même que nous avons dans le français „il a donnéquot;, comprenant l'ex-
pression du temps et du nombre.quot; Alsof een wortel of stam, ten opzichte
van de morphèmes, geen „cohésion malgré la complexité des élémentsquot;
vertoont, alsof ook deze grootheden niet, op hun trap van ab-
stractie beschouwd, „donnent à l'esprit l'impression d'une représen-
tation unique.quot; Waar heeft anders, in Vendryes' tekst, op blz. 87 „la
syllabe donquot; voor gediend, „qui rattache tous ces mots à 1 idée de
donnerquot; ; „un élément permanentquot; bovendien, „sans peinequot; in de analyse
herkend.
Wat voor de geest de eenheid van 't woord in het taal-gebruik
uitmaakt, is de wederzijdse betrekking van de betekenis-eenheid en de
Gestalt. En zelfs, wat dat eenheids-bewustzijn op het redekundige plan
aangaat : hebben Strohmeyer en van Ginneken wel geheel gelijk gehad,
toen de laatste hun opvattingen formuleerde als „ik weet, je moet, je
slaapt, dat zal, ze staan, die gaat er van door, staan mij zonder éénigen
nood of scheiding als toch duidelijk omgrensde weetvlakjes in den geestquot;
{Kataloog blz. 88), en dit in een noot aanvulde, zeggend: „dat de
Latijnsche vormen scio, vadit, volamus, stant, agis, ait mij niets een-
lediger aandoen dan hunne Nederlandsche aequivalentenquot; ? Niemand zal
natuurlik ontkennen, dat in scio iets van 'n ik wordt uitgezegd, dat er
dus een zekere tweeledigheid in ligt ook ; doch terwijl niemand ooit be-
wees dat in het taalgebruik 'n Romein dat ik-bewustzijn aan de -o
van de vorm scio verbond, wil het mij voorkomen, dat het eveneens n
hele toer zal zijn, aan te tonen, dat 'n nederlander in z'n taalgebruik met
bewust in het moment 'k, van'k slaap als 'n roos, iets van zich-
zelf zou uitzeggen. We zullen hier verderop nog over te spreken komen.
Een laatste argument van Vendryes om te betogen, dat de westerse
linguistiek taai-momenten woord noemt die dat niet zijn, is ontleend aan
't chinees. Het chinees kent „vollequot; en „legequot; woorden. Welnu de „vollequot;
Woorden zijn de aequivalenten van de indo-europese „sémantèmesquot;, de
-legequot; woorden van de „morphèmesquot;. Van dergelike woorden heeft,
volgens de schrijver, het indo-europees excellente voorbeelden ; zo het
sanskriet iti en oud-grieks âv, het nieuw-grieks 0à of aq. Deze woorden
hebben volstrekt geen „sens concretquot;, zegt Vendryes; het zijn coëffi-
ciënten, algebraïese waarden, eerder dan „woordenquot;. Ook bestaan ze niet
geïsoleerd, en „ils ne prennent leur sens que lorsqu'ils sont en contact
d'un autre élément linguistique, avec lequel ils constituent un ensemble
senti comme unité par l'esprit.quot; (blz. 99) Het is vrij duidelik, dat »
woord dat symbool is voor 'n bepaalde, in een taal-ervaring te stellen
betrekking, die bovendien de structuur van die taal-ervaring zelf betreft,
niet geïsoleerd kan worden gebruikt. Het voegwoord dat vertoont deze
eigenschap uiteraard. Doch, is het daarom geen „woordquot; ? Is D
hulpwerkwoord van tijd geen „woordquot;, omdat het als hulpwerk'
woord natuurlik alleen met 'n niet-hulpwerkwoord kan worden g^'
bruikt? De consequentie van deze redenering schijnt toch wèl wat
erg zwak.
Vendryes rekent niet alleen de hulpwerkwoorden, doch ook de voor'
zetsels en conjuncties tot de „legequot; woorden, d.w.z. tot de niet-woorden :
„morphèmesquot;. Ons antwoord hierop staat in de paragraaf „Het logies
abstracte en het woordquot;. Als vakman uitmaken of 't juist is wat Vendryes
zegt : „av tout seul ne signifie rien,quot; kan ik niet. doch ik waag het toch
deze uitspraak te b e t w ij f e 1 e n. Om dât te bewijzen, moet Vendryes
twee dingen aantonen : 1 ° dat ôcv zich volstrekt niet als 'n „woord
gedraagt, 2° dat het nergens op betrokken is, alleen een moment vorfflt
van euphonie of zins-evenwicht, of als 'n zin-loze gewoonte-klankrest
zou zijn blijven hangen. In ieder geval doet ccv 't zijne toe aan de concrete
samenhang waarin 't gebruikt wordt, en dus kan dit klank-moment zelf
op iets betrokken zijn ; of 't dat ook i s, moet 'n graecus uitmaken. En als
âv zich dan ook nog als 'n woord „gedraagtquot;, is de zaak met dit weteo
uitgemaakt. Wat we bedoelen met „zich als 'n woord gedragenquot;, zullen
we verderop uitvoerig toelichten ; de conclusie die we hier zonder aarze-
ling neerschrijven luidt: de theorie der sémantèmes en morphèmes leert
omtrent het al of niet woord-zijn van 'n taai-moment niets. Het zeer
onvolmaakte betekenis-begrip, waarmee Vendryes bij de behandeling van
dit vraagstuk opereerde, is voor de ontsporingen die we constateerden
verantwoordelik. Prakties komt „betekenisquot; hebben van 'n taai-moment
voor Vendryes neer op : betrokken zijn op gemakkelik te determineren
zaken, die niet tot de ervarings-momenten van de taal-gebruiker horen ;
die „objectiefquot; zijn, in zijn acceptatie van de term, en niet „subjectief •
Ik ontken volstrekt niet — de taalhistorie is daar om het te bewijzen
dat 'n „woordquot; z'n betekenis kan verliezen, terwijl toch de „Gestalt ,
hetzij als moment van de zins-Gestalt, hetzij als moment van 'n nieuw
woord, bestaan blijft; ik ontken nog minder, dat de „zakenquot;, waarop
de woorden zijn betrokken, van geheel verschillende aard kunnen zijn,
kunnen bestaan zelfs in betrekkingen die de taal-gebruiker in zijn eigen
gebruik legt ; ik ontken ook niet, dat een verantwoorde analyse van deze
termen door de gemiddelde taal-gebruiker onmogelik gegeven kan
worden, maar ik ontken wel. dat in het nederlands of - zover Vendryes
bewijsvoering dat voor 't frans of engels moet aantonen — in t frans
of engels, op grond van betekenis-verschijnselen zou mogen worden ge-
concludeerd tot een stelling van de algemeenheid als: ..Le français a
des mots vides par exemple dans ses prépositions;quot; (blz. 99) als men
ten minste ..mot videquot; opvat zoals Vendryes dat doet. nl. als morphème
en als niet-woord. Wanneer hij dat voor elk afzonderlijk
geval aantoont, is het hoogstens mogelik, dat Vendryes zou kunnen
zeggen: „Le français a des mots vides par exemple parmi ses prepo-
''^Overigens kunnen we, op grond van de onderzoekingen die de
schrijver op dit punt instelde, met Vendryes veilig concluderen, dat op
deze wijze: „On peut dire qu'en français le mot est assez mal defmi.
(blz. 104)nbsp;,
We zouden de theorie der morphèmes en sémantemes, die we, wat
betreft de gegevens die zij tot hiertoe voor 't verkrijgen van n juist
inzicht omtrent het woord bijdroeg, wel zeer crities beschouwden, onrecht
doen. als we niet tot slot nog eens er op wezen, dat Vendryes m zijn
theorie aan de taai-kundige categorieën-leer een fundament gaf. dat nog
niet voldoende op waarde is geschat. Vendryes miste echter het inzicht
in de taal-techniese functies, dat de nieuwste hnguistiese publicaties
hebben mogelik gemaakt. Had hij Bühler kunnen kennen, dan zou z'n werk
er waarschijnlik heel anders hebben uitgezien.
Conclusie. De analyse in dit hoofdstuk veronderstelde voortdurend
de betekenis-eenheid, doch zij behandelde dit aspect verder niet. En
toch is het tenslotte de betekenis-eenheid, die het woord kenmerkt.
Want: zo iets als ..betekenisquot;, zelfstandig en onzelfstandig, kunnen
ook aanschouwelike woord-momenten vertonen; ..darstellen doet
ook 'n moment als kleer- in kleermaker. Het is de eigensoortige e e n h e i d
der toepassehke woord-momenten, die hun w o o r d-b e t e k e n i s-karakter
uitmaakt. In ons tweede hoofdstuk bewezen wij. dat het begrip een
eenheid moet uitmaken, zoals ook de denkhandeling een handelings-
eenheid moet zijn. En een-zijn, omdat het samenvalt met deze-
2 a a k - z ij n. geeft altijd een vorm ook van autonomie. De autonomie der
taal-techniese woorden, berust dan ook niet op hun toepasselikheid,
doch zij berust op haar zelfstandig-bruikbaar zijn als woord,
niet op een zelfstandig „praediceerbaarquot; zijn. Het is daarom, dat de
betekenis der woorden verschilt van die der woord-delen. Een lin-
guistiek die het eenheids-aspect der betekenis niet kent. moet noodzakelik
komen tot het beschouwen van de betekenis als een complex van voor-
stellingen. En dan vraagt het nog maar weinig stappen, om tot de op-
vatting te geraken, dat de woord-momenten „betekenisquot; kunnen
hebben, juist op dezelfde wijze als het woord die heeft. En zijn we een-
maal daar, dan volgt consequent, dat er ook eigenlik geen woord bestaat,
tenzij als gebruikte „vormquot;. Het ene roept noodzakelik het andere op-
Het is de eenheid der betekenis, die ons in het volgende hoofdstuk
langer zal bezig houden.
Ons woord-begrip tenslotte, laat opnieuw een nadere bepaling toe. We
herhalen niet de definitie, die wij op 't eind van ons zesde hoofdstuk
gaven, we vullen alleen aan met het nieuw gewonnen inzicht uit dit
zevende hoofdstuk: het woord is het. op de wijze der taal gevormde,
gebruiksteken, waarvan wij de geactueerde betekenis altijd op een of
andere wijze kunnen toepassen. De betekenis van sommige wooirden
kan alleen onzelfstandig toegepast worden, d.w.z. kan alleen toe-
gepast worden in afhankelikheid van andere ervarings-momenten, die in
de ervarings-eenheid worden toegepast. Maakt de, in taalgebruik ge-
actueerde en toegepaste, betekenis van een woord per se enkel een
betrekking uit tussen andere ervarings-momenten die toegepast
worden, dan noemen we die woorden taal-technies. Omdat elk woord in
een denk-ervaring wordt gevormd, is de betekenis van alle woorden
noodzakelik én psychies én noëties abstract. De taal-techniese woorden
zijn bovendien logies abstract. Het taaltechnies logies abstracte, en nood-
zakelik onzelfstandig noemende, karakter dezer woorden, ontneemt hun
het woord-karakter niet.
ACHTSTE HOOFDSTUK
De betekenis-eenheid
Samenstelling van het hoofdstuk. In dit hoofdstuk volbrengen
wij de taak die ons, wat betreft de verantwoording der betekenis,
nog rest: wij confrontreren de betekenis-eenheid met de betekenis-onder-
scheidingen, we vergelijken de begrippen identiteit en veranderlikheid.
In de eerste paragraaf: „De onderscheidingen disjunctief relevantquot;
ontwikkelen we, als aanloop, het begrip der disjuncte relevantheid der
betekenis-onderscheidingen: de betekenis-onderscheidingen van een-
zelfde betekenis-eenheid kunnen in verschillende gebruiksgevallen
wisselen, omdat zij, ten opzichte van de eenheid, ieder afzonderlik geen
noodzakelik gebruiks-aspect uitmaken. „Betekenis en betekenis-een-
heidquot; geeft 'n verklaring van het feit, dat niet overeenkomst of
verschil van onderscheidingen in 'n bepaald gebruiksgeval, een ken-
merk is van betekenis-identiteit, doch dat deze identiteit opnieuw haar
verklaring blijkt te moeten vinden in de eenheid. In „Gebruikswijzenquot;
noteren we alleen enkele gevallen van gebruik, die we wat verder analy-
seren. Deze analyse brengt ons in de paragraaf „Conjuncte en disjuncte
toepassingquot; tot het begrip van die toepassings-wijzen, als gebruiksvormen
van de betekenis-eenheid: de geactueerde onderscheidingen kunnen ver-
enigd, conjunct, worden toegepast, zij kunnen ook worden gebruikt zó, dat
slechts de een of de ander van de geactueerde meerdere onderscheidingen
toegepast wordt; dit is disjuncte toepassing. Tenslotte is er een gebruiks-
wijze, waarbij de betekenis enkel fungeert, waarbij geen enkele onder-
scheiding wordt toegepast. Vervolgens onderzoeken we dan nog eens
de verhouding tussen de betekenis-eenheden en de zaken. Uit het tot nog
toe behandelde blijkt, dat het denken, in taal-gebruik, een aanmerkehk
grotere rol speelt, dan het, sedert de verwerping van de logicistiese taal-
kunde, wel geoorloofd was, te durven veronderstellen. Dat een theorie
die hiermee rekening houdt, geen terugval in dat oude logicisme betekent,
behandelen we in „Vergelijking of redeneringquot;.
We gingen tot nog toe uit van eenvoudige en duidelike gevallen. Voor
Wij verder gaan, verkennen we in de paragraaf „Identiteit en anders-
zijnquot;, het terrein. De uitdrukking „hetzelfde woordquot;, waarvan we ons
voortdurend bedienden, veronderstelt identiteit van de verschillende
gebruiksgevallen van eenzelfde woord. In „Identiteit en synchroniequot; be-
ginnen we met uiteen te zetten, hoe wij het verstaan, als we zeggen, dat
onze beschouwing „synchroniesquot; is. Het feit der synchronie van de taal-
verschijnselen maakt het ineen-denken van verschillende woorden, als
secundaire symbolisatie-act, begrijpelik; woord-identiteit betekent: syn-
chroniese taal -eenheid, niet begrips-eenheid over taai-verschijnselen,
en nog veel minder associatief verband. Niet alle homoniemen, en a
fortiori niet alle woorden, kunnen geïdentificeerd worden; daartegen
verzet zich blijkbaar ook de w ij z e van symboliseren. Dit
behandelen
we in „Identiteit en soortquot;. We zijn ondertussen bezig met ons eenheids-
begrip te toetsen aan de verschijnselen der homonimie, en te onderzoeken
of het ook op deze verschijnselen past. In „Identiteitscriteriumquot; zoeken
'wij een linguisties criterium, om het ervarings-gegeven der identiteit of
niet-identiteit van homophonen te verantwoorden. Ondertussen hebben
ons de voorafgaande paragrafen wel overduidelik doen zien, welk een
grote betekenis-veranderhkheid eenzelfde woord in zijn verschillende ge-
bruiksgevallen vertoont. Beantwoordt er wel iets aan het traditionele
„kernquot;-begrip ? In „Kern en structuur-princiepquot;, zetten wij uiteen, dat,
wat men gewoonlik betekenis-kern noemde, en als 'n constant betekenis-
moment beschouwde in de vele gebruiks-gevallen van het woord, geen,
in verschillend gebruik, constant terugkerend moment is, doch wel een
structuur-princiep der betekenis-eenheid: een moment van waaruit nieuwe
betekenis-onderscheidingen worden geïntegreerd en in een bepaalde
richting uitgebouwd. Zo kan één woord meerdere kernen hebben. Deze
notie „structuurprinciepquot; voert ons over naar een beschouwing van het
begrip „Bedeutungsfeldquot;, zoals dit in recente publicaties wordt ont-
wikkeld. We tonen aan, dat een begrip „Bedeutungsfeldquot; wel degehk zin
heeft, doch dat het niettemin gecompleteerd dient te worden met de notie
der betekenis-eenheid.
Opnieuw gaan we een stap verder: we maakten het ons tot nog toe
enigszins gemakkelik, doordat wij de „betekenis-samenstellingquot;, die het
flecterende woord schijnt te vertonen, onbesproken lieten. Hierover
handelen we nu in de volgende paragrafen. In „Hebben affixen en uk-
gangen „betekenisquot; quot;, tonen we allereerst aan, dat we bij affixen en uit-
gangen in ieder geval niet in dezelfde zin van „betekenisquot; zullen kunnen
spreken, waarin we van het woord zeggen, dat het „betekenisquot; heeft.
Deze onschuldige opmerking bergt wel iets meer, dan zij op het eerste
gezicht zou kunnen schijnen te bevatten. Zij bergt de waarheid, dat
alleen het woord in stricte zin betekenis heeft, en dat alle „Dar-
stellungsquot;-momenten die we in dat geheel nog zouden kunnen aanwijzen.
dat Darstellungsquot;-, dat „betekenisquot;-karakter, aan het geheel ontlenen.
In overeenstemming met de eenheid van het woord, is ook de be-
tekenis alleen een moment van die eenheid, geen moment, dat,
tenzij via die eenheid, eigen kan zijn aan de delen. Sapirs onderzoekingen
in , De analyse van het woordquot;, openbaren ons, ondanks de veelheid der
woord-momenten, het éénheids-karakter steeds meer onmiskenbaar als
hét woord-signerende aspect. Het is dan ook onmogelik, deze eenheden
te breken, zonder dat de betekenis te loor gaat. En nu ook wordt het
begrijpelik, waarom wij in het vorige hoofdstuk weigerden, het begrip
van woorden met onzelfstandige betekenis te aanvaarden: woorden
kunnen wel onzelfstandig n o e m e n, zij kunnen niet onzelfstandig sym-
boliseren. Onzelfstandig symboliseren, doen de affixen en uit-
gangen. Dit behandelen we in „Onzelfstandige betekenisquot;, en we trachten
daarin ook te verduideliken, hoe men zich dit verschijnsel heeft te denken.
„Potentiahteit en actualiteitquot;: opdat het woord gebruikt kan worden,
moet het een potentialiteit zijn van ons menselike wezen wel iets
werkeliks. niet iets actueels. In dit begrip vervluchtigen alle moeilik-
heden tegen het woord, in welke zijner bestaans-phasen ook: het woord
als taal-moment is geen „abstractiequot;. We sluiten het hoofdstuk met n
zeer korte samenvatting van ons woord-begnp.
De onderscheidingen disjuncfaef relevant. Het woord is
een constant ervarings-moment. Of nu n bioloog of n boeren-knecht t
woord koe gebruikt, het is hetzelfde woord dat zij beiden toepassen. Ik
bedoel natuurlik niet, dat het woord als ervarings-moment van de bioloog,
identiek is met 't woord als ervarings-moment van de boer, maar ik bedoel
Wél, dat de twee ervarings-momenten met recht dezelfde genoemd
worden in zover zij inderdaad een gelijkelik bruikbaar gebruiks-teken
uitmaken. En wanneer 'n bioloog, op 'n gegeven moment, zijn woord
koe nu eens niet „biologiesquot; gebruikt, maar enkel „boersquot;, dan, en dat
bedoel ik ook nog: dan zijn de twee onderscheiden gebruiks-gevallen,
actueringen van een identieke eenheid.
De vraag is: hoe laat zich dat verklaren. Immers, het is best mogelik,
dat 'n zelfde woord in het ene geval met 'n totaal „andere betekenis^^
gebruikt wordt, dan in het andere geval. Te zeggen, dat de „Uestalt
hier de uitkomst biedt, gaat niet aan: twee woorden kunnen best in
Gestalt overeenkomen en toch geheel verschillende woorden zijn: de leer
die tegen 'n kast gezet kan worden, is heel wat anders dan de leer, die
hier wordt voorgedragen; en de kan waarin we water halen, is niet
ineen te denken met de le of 3e pers. enkelv. van het werkwoord
kunnen in de teg. tijd-vorm. En als we nu ook al onze toevlucht zouden
willen nemen tot de situatie, om het begrijpelik te maken dat „Jansen
z'n leer is niet in ordequot;, volstrekt niet betekent, dat hij vellen van mindere
kwaliteit laat looien, of dat hij de sporten wel eens mocht laten na-
kijken ; maar wel, dat hij er met z'n theorieën over de woordsoorten
naast is, — dan zullen we toch moeilik kunnen ontkennen, dat leer. af-
gezien van de ogenblikkelike g ebr uiks-situatie:
theorie moet kunnen „betekenenquot;, anders betekende het dat nu
ook niet. Met ons te beroepen op de situatie, verschuiven we de moeilik-
heid 'n beetje, meer niet. De Gestalt Z-ee-r derhalve, maakt evenmin
de drie woorden leer gelijk, als de Gestalt k-oe. het ene woord koe con-
stant zou houden. En nu beweren we bovendien, dat. wat men ge-
woonhk onder de „betekenisquot; verstaat, in twee gebruiksgevallen van
eenzelfde woord, geheel en al kan verschillen. We wachten met het
verder uiteenzetten van dit uiterste geval nog 'n ogenbhk. Het is vol-
doende te constateren, dat de woorden, hoe we het nu ook trachten te
wenden of te draaien, veel nog hebben van „een soort van weekdieren,
die .... op een hinderlike wijze aan mimicry lijden.quot; i) En toch staat
daar tegenover het feit, dat het woord koe bruikbaar is én voor 't jongste
kind dat begint te spreken, en voor de meest zaak-kundige en bejaarde
zoöloog; en niet alleen voor ieder van hen afzonderlik in een gesprek
met hun gelijken, maar ook voor de. juist aan praten toe zijnde, baby
en bedaagde geleerde, om met dat woord koe samen een babbeltje te
houden. Dit is alleen mogelik. doordat het woord koe in z'n vele ver-
schijningsvormen, niettemin een constante eenheid uitmaakt.
Zoals we zagen, veronderstelt Gusta[ Stern op blz. 40 (vgl. blz. 248
hiervóór) dat de twee mensen, de baby en de geleerde, hetzelfde
woord gebruiken, omdat zij aan dezelfde zaak refereren. Maar de
vraag is juist: hoe is 't in hemelsnaam mogelik met twee zo
verschillende woorden aan dezelfde zaak te refereren. Men moet
zich omtrent dit probleem niet laten bedriegen, door telkens een
waarnemings-situatie te veronderstellen, waarin onder de
ogen van de baby en de geleerde heer een koe graast; dan kunnen zij
ook over de koe „converserenquot;, zonder het woord koe. ook maar één
1) Deze woorden zijn uit een artikel van C. F. P. Statterheim Jr. : Het woord en de
woordsoorten. Levende Talen, April '34. blz. 86 vlg. De schrijver formuleert als vijf
problemen, de vragen die ons in deze studie voortdurend bezighielden, en die alle
ressorteren onder het éne probleem: hoe is 't mogelik, het ervarings-gegeven der
constante woord-eenheid te rijmen met haar veranderlikheid. Dat Stutterheim meent,
dat de woorden, die weekdieren, zijn besloten „binnen hun harde en vaste klank-schaalquot;,
is misschien te verklaren als de uitdrukking van 'n sprankje hoop, dat onder zijn
scepticisme ligt verborgen, 't Is echter met die harde en vaste klankschaal, zoals we
zagen, al weinig beter gesteld, dan met de rest van 't weekdier.
keer te gebruiken : het t a a 1-verschijnsel, dat verklaring vraagt is: hoe
kunnen ze, buiten elke koe-waarneming om, over 'n koe
praten, met 'n woord koe, dat voor de baby zo iets kan betekenen van
„boe-makerquot; b.v„ en voor de zoöloog „een zoogdier met 'n bepaalde
tand-formulequot; ? Omdat de beide g ebruiks-vor men een
verschillend interpretatie-niveau 2) uitmaken van
eenzelfde betekenis-eenheid. En waarom is het mogelik een-
zelfde eenheid op verschillend interpretatie-niveau te gebruiken? Omdat
de betekenis-onderscheidingen, evenals de phonemen der Gestalt, alleen
disjunctief relevant zijn voor het bestaan der eenheid. Baby en
zoöloog begrijpen elkaar, zolang de zoöloog maar niet zijn onder-
scheidingen veronderstelt in de betekenis-eenheid van z'n jeugdige ge-
spreks-partner. Spreken is coöperatie, en die samen-handeling veronder-
steh een juiste interpretatie van elkanders handelingsmogelikheden.
Spreken veronderstelt een wederzijdse „instellingquot; van spreker en
hoorder, een zich richten volgens de situatie. Het is mogehk. dat zij. al
converserend, de zaak onder geheel verschillend opzicht beschouwen,
zonder dat misverstand hoeft te volgen, omdat bij beiden weliswaar een
geheel verschillende onderscheiding, of geheel verschillende onder-
scheidingen relevant kunnen zijn. doch alleen als momenten van een
Constante eenheid. Een instrument-maker, die in een techniese
uiteenzetting van de constructie van 'n rotatie-kompas, de aard van de
gebruikte metaal-onderdelen bespreekt, kan het woord kompas in een
totaal andere ..betekenisquot;, d.w.z. met totaal andere relevante momenten
gebruiken, dan 'n padvinder in 'n verslag van een tocht. Bij de instru-
ment-maker kan het doel van het instrument bij z'n gebruik van de term
kompas momenteel geheel buiten z'n gedachten liggen, terwijl de pad-
vinder z'n term (magneties) kompas gebruikt voor 't ding, dat hem goed
in de richting hield. Beiden „gebruikenquot; hetzelfde woord, omdat de be-
tekenis-e e n h e i d. en daarmee de toepassehkheid op zaken waarover
Wij 't hebben, bewaard kon blijven. Op deze eenheids-constantheid berust
de mogelikheid van communicatief taal-gebruik; zonder deze constant-
heid. enkel op grond van associatie, zou communicatie een gelukkig toeval
zijn. Wellanders „gemeintequot; en ..erfasste Bedeutungquot;. de ..bedoeldequot;
betekenis van de spreker, en de „begrepenquot; betekenis van de hoorder,
slaat op de mogelikheid van variatie in de relevante momenten van de
betekenis-eenheid. Zonder constante eenheid is systematiese be-
invloeding van wederzijds begrijpen uitgesloten.
Over de niveau-verschijnselen, dank ik mijn medebroeder C. van Spaendonck
belangrijke aanwijzingen.
Wanneer de instrumentmaker en de padvinder samen over 't kompas
gaan converseren, begrijpen ze elkander volkomen, zolang zij beiden
in de doel-situatie blijven. Wordt de conversatie technies, dan zal de
instrumentmaker verplicht zijn z'n jonge klant uit te leggen, wat kompas
alzo meer „betekenenquot; kan.
Tc zeggen, dat spreker en hoorder eenzelfde woord gebruiken, impli-
ceert dat zij eenzelfde betekenis-eenheid actueren, wier onderschei-
dingen nochtans alleen disjunctief relevant zijn in die eenheid. Het woord
is constant in zover de betekenis als eenheid in verschillend gebruik
met zichzelf identiek blijft, en zó zich onderscheidt van elke andere
betekenis-eenheid. En. deze betekenis-eenheid wortelt in de dénk-
hand e 1 i n g s-eenheid, in de referent.
»Betekenis« en »Betekenis-eenheid«. Het is vrij gemakkelik in
te zien, dat woord-verschil r e f e r e n t s-verschil betekent. Boot en
schip zijn niet hetzelfde woord, omdat de denk-handelings-eenheid io
beide gevallen aan een ander aanschouwelik-onaanschouwelik geheel zijn
wezen geeft. Doch, dit wil volstrekt niet zeggen, dat in elk gebruiks-
geval boot en schip nu ook iets anders moeten betekenen en
noemen, al hebben zij wel een geheel andere betekenis: het is
mogelik dat in hun verschillende betekenis-eenheid, gelijke onderschei-
dingen worden geactueerd, zonder dat dit iets aan hun ander-woord-zijn
afdoet. We zitten met een terminologiese moeilikheid: het spraak-
gebruik laat betekenen en betekenis-zijn vaak samenvallen:
symboliseren impliceert altijd de mogelikheid van onderscheidingen
vertonen. Nu vertonen betekenis-eenheden die verschillen, soms ge-
lijke onderscheidingen, terwijl een identieke betekenis-eenheid,
in verschillend gebruik, verschillende betekenis-onderscheidingen kan
vertonen. 3) Zeggen we in het eerste geval, dat de twee woorden dezelfde
betekenis hebben, dan zijn we evenmin geheel correct, als wanneer we
in het tweede geval zeggen, dat zij een verschillende betekenis vertonen:
in beide gevallen nl. abstraheren we in die spreekwijze van de e e n h e i d.
We zullen, wanneer de context plaats voor twijfel zou laten, dit verschil
uitdrukkelik aangeven.nbsp;^nbsp;, j , , j j «
Wandelen we in Amsterdam met 'n kennis langs de Handelskade, dan
kunnen we in de omstandigheid komen te zeggen: „Kijk, daar vertrekt
'n boot van de Nederlandquot;. En als we nu eens, in plaats van de vorige
zin hadden laten horen: „Kijk. daar vertrekt 'n schip van de Nederland .
dan kunnen we er achteraf wel over gaan philosopheren, of we niet met
schip te zeggen eigenlik iets anders zouden hebben bedoeld, en of schtp
3) Gastal Stern behandelt dit op verschillende plaatsen.
-ocr page 343-niet eigenlik wat anders zou gesymboliseerd hebben, dan het woord boot,
dat we nu gebruikten; maar, of we met dat onderzoek veel succes zullen
hebben, waag ik te betwijfelen. We zullen op z'n hoogst ontdekken, dat
't woord boot wat „vertrouwelikerquot; aandoet dan schip: dat we het woord
boot „gebruiktquot; hebben, omdat we die schuiten toch eigenlik allemaal
bij naam kennen. Maar, tot welke „onderscheidingquot; van de betekenis
die „vertrouwelikheidquot; zou moeten teruggevoerd worden, zal lastig zijn
aan te wijzen. Het woord boot is opgenomen in een bepaald handelings-
complex, het is, zoals we vroeger bij de spreekhandeling reeds zagen,
lid van een handelings-geheel in een bepaalde situatie, en als zodanig
wordt het ook associatief gebonden aan andere ervaringsmomenten.
Deze gebondenheid verantwoordt het gevoel van „vertrouwelikheidquot;.
Doch dat, afgezien van het Gestalt-verschil, de betekenis van boot en
schip in 'n bepaald geval samenvallen, maakt hun betekenis-eenheid nog
niet identiek. Het verschil blijkt uit het verschil in gebruiks-mogelikheden
van schip en boot. We kunnen wel met de boot van half twaalf uit de
Hoek naar Harwich vertrekken, maar niet met het schip, omdat boot
in zijn betekenis-eenheid de onderscheiding omsluit van 'n vaartuig, dat
'n bepaalde dienst onderhoudt. Zo vaart voor n Nijmegenaar de
Nijmeegse boot naar Rotterdam, en niet het Nijmeegse schip: zo vertrekt
de boot uit Enkhuizen naar Stavoren. Onder de betekenis-onderschei-
dingen van boot, dat wij daar straks met gelijke onderscheidingen als
schip gebruikten, komt voor, zo iets van: 'n bepaalde dienst onderhoudend,
'n relevantie, die volstrekt niet in alle gebruik hoeft geactueerd te
worden. ^)
En nu de voor ons belangrijke conclusie: te zeggen, dat spreker en
hoorder eenzelfde woord gebruiken, betekent niet, dat zij beiden in hun
woord dezelfde betekenis-onderscheidingen actueren, doch het betekent
enkel, dat zij beiden eenzelfde betekenis-eenheid actueren, waarvan
de actuele relevanties eventueel volkomen van elkaar kunnen ver-
schillen. De instrumentmaker kan in zijn woord kompas de materiele
samenstelling daarvan denken en de padvinder het gebruiksdoel van het
voorwerp — het kompas dat de instrumentmaker bedoelt, kan eventueel
in vorm volmaakt verschillen van het kompas, dat de padvinder zich bij
2'n vraag misschien nog voorstelde ook — zonder dat de verkoper
bang behoeft te zijn, dat hij naar 'n bril zal grijpen, of de koper, dat
hij een scheermes mee naar huis zal krijgen; en die vrees is ongegrond,
niet omdat er 'n categorie van zaken „kompasquot; bestaat — al bestaat
Dat in boot bovendien iets van „stoomquot; kan worden onderscheiden, laten we
hier buiten beschouwing.
die ongetwijfeld — maar omdat de taai-gebruikers een woord kompas
bezitten, dat, vanwege z'n betekenis-eenheid, communicatie omtrent
die zakelike eenheden, mogelik maakt. Niet het bestaan van bepaalde
categorieën van zaken als eenheid, bepaalt de mogelikheden van ge-
bruik, doch de mogelikheden van gebruik worden bepaald door het
bestaan van bepaalde betekenis-eenheden. De zaken : e i e r d o p, en :
op eierdop-wijze gevormde dameshoed, vormen geen zakelike cate-
goriale eenheid, en toch begrijpen ze elkaar, wanneer een ontevreden
echtgenoot z'n vrouw toevoegt; „Wat heb je daar voor 'n eierdop op /e
hoofd staan!quot; Het woord eierdop blijft in dit gebruik identiek met het
woord eierdop. zoals dat gebruikt wordt voor 't bepaalde servies-stuk,
omdat de betekenis ..eierdopquot;. als eigensoortige categoriale eenheid, in
beide gevallen bewaard blijft.
'n Eierdop en 'n kompas zijn waarneembaar; er is weinig intelligentie
voor nodig, om deze zaken te kennen. Is de zaak. waarop 'n woord in
'n bepaald geval wordt toegepast, niet waarneembaar, dan is het inter-
pretatie-niveau in vele gevallen niet hoger dan in ons kompas-geval ■
ze weten waarover ze 't hebben, omdat er nog iets van hetgeen ze als
betekenis actueren — ook al actueren beide gebruikers heel iets anders
toepassehk is op de zaak in kwestie. Zo spreekt „menquot; over „liefdequot;,
over ..kapitalismequot;, over ..vrijheidquot;, over ..gevoelquot;, over ..fascismequot;, en
vele zaken meer.
De constantheid van het woord, ondanks al z'n betekenis-variaties en
interpretatie-niveau's is begrijpelik. omdat de onderscheidingen slechts
disjunctief relevant zijn. in een betekenis-eenheid.
Men heeft op vele, aan elke taalkundige bekende, wijzen, voor de ver-
schillende betekenis-verschijnselen — de veranderlikheid en het blijvende
— een verklaring gezocht. Men heeft aspecten aangewezen, die inder-
daad bestaan. Pauls „usuellequot; en „okkasionelle Bedeutungquot; is het
klassieke voorbeeld van onderscheiding, Overdieps distinctie tussen
„feitelikequot;, „gewonequot; en „etymologische betekenisquot;, s) is 'n modern
nederlandse.
Al deze onderscheidingen zijn meestal niet onjuist, ze geven echter
geen inzicht in de structuur zelf van het taai-verschijnsel woord en
zijn geheel eigensoortige onaanschouwelike moment: de betekenis.
Gebruikswijzen. Een paraplu is 'n bekend voorwerp. Niemand
twijfelt er aan. of 't is 'n ding om ons tegen de regen te beschermen.
Toch maken we mee. dat 'n paraplu gebruikt wordt om er 'n verdiende
klap mee uit te delen. Dat is 'n nuttig gebruik van 'n paraplu, maar geen
5) Vgl. Enkele notities, blz. 168-169.
-ocr page 345-paraplu-fabrikant maakt er de paraplu's voor; en, 't is alleen mogelik
de paraplu op de bovenvermelde wijze te gebruiken, omdat 't ding ge-
maakt is zoals 't is. Het woord is 'n dergelik soort paraplu. Ofschoon
gemaakt als dit instrument, blijkt het op velerlei wijze bruikbaar. Gericht
op 'n bepaalde te gebruiken zaak, vohrekt de woordmaker aan de er-
varings-momenten die bij dat gebruik betrokken zijn, de symbolisatie-act.
Zo komt b.v. het woord pap, en onverschillig welk ander woord, in t
aanzijn. Het woord is nu bruikbaar voor en toepasselik op bepaalde zaken,
die in dat woord gesymboliseerd zijn. d.w.z. die we in de onaanschouwe-
like denk-eenheid, die we de betekenis genoemd hebben, tegenover ons
kunnen stellen : Pap is bruikbaar voor pap.
We veronderstellen nu b.v. dat de betekenis van dat jonge woord is :
een zeker dik-vloeiend en eetbaar iets. Het woord pap is nu toepasselik
op elke waargenomen, voorgestelde of gedachte pap, zolang die pap
nog als pap gekend wordt. De pap kan allerlei kleur- en smaak-
veranderingen ondergaan; geen nood. pap is er op toepasselik. Is het
nodig, dat de jeugdige wereld-burger, die met z'n lepel op tafel slaat en
Pap! kraait, daarbij de dik-vloeiendheid als onderscheiding (als hij die
überhaupt zou hebben onderscheiden) actueert? Volstrekt niet. Maar de
onderscheidingen die hij actueert, zijn verenigd op de pap toe-
passelik. Ondertussen krijgt de jongeman te doen met stroop. Hij ziet
de bruine substantie van 'n lepel dalen, en vraagt om 'n beetje van die
pap. Hij vergist zich volstrekt niet. hij gebruikt ook geen geniale meta-
phoor en hij is helemaal niet ..leukquot; ; hij gebruikt alleen maar z'n woord
pap op 'n wijze waarop volwassenen dat nu eenmaal niet gebruiken. 6)
Hij staat voor 'n moment van willekeur in de samenleving, 't Ligt niet
aan zijn woord pap, dat hij ongelijk heeft, maar hij heeft ongelijk omdat
de volwassenen nu eenmaal voor sommige vormen van eetbare dik-
vloeiendheid een ander woord gemaakt hebben: stroop. Waarom
spreekt moeder niet van bruine pap of blinkende pap ? Ligt dat aan
't feit dat stroop stroop is ? We wensen het niet te geloven. In ieder
geval : moeder leert onze jonge man. dat deze bruine eetbare dikvloeiend-
heid stroop heet. en de zaak is weer in orde.
Jantje is groter geworden. Hij staat bij de behanger ; hij buigt over de
•stijfselemmer. „Pas op jongeheer, je valt met je neus in de pap.quot; Jantje
protesteert ; dat is geen pap. Toen hij er straks z'n vinger in wou steken,
mocht 't niet. omdat 't vies was. Jantje is 'n beetje 't slachtoffer van
de zaken. Maar. Jantje is 'n verstandige jongen, en hij berust gauw:
®) Vgl. de Vooys. Het wezen van de zogenaamde volksetymologie. Verz. Taalk.
Opstellen II, blz. 163.
ja 't is ook pap, 't klontert net als de maizena-pap soms doet, als t
meisje 'm niet genoeg geroerd heeft. Jantje heeft de behangers-pap ge-
subsumeerd onder pap als „dik-vloeiendheid waarmee je plakt.quot; Jantje,
als sociaal wezen, werkte met ijver aan z'n woord pap. — Als 't zomer
is, logeert hij tussen de bietenvelden van West-brabant. 't Is 'n natte
zomer, en als hij, na 'n dag van stortregen, 's avonds met z'n oom o
eindje zal omlopen, zegt hij opeens lachend, terwijl ze voorzichtig over
'n grasrandje langs de diep-doorweekte modderweg stappen: Ome, pap
Jantje heeft 'n metaphoor gebruikt; hij lacht, omdat de onderscheiding
der eetbaarheid, die hij in z'n hoofdje in pap denkt, nou net helemaal
niet op deze dik-vloeiendheid slaat. Jantje is 'n gannef, die nog wel
'ns 'n goed opstel zal schrijven. Hij heeft z'n woord pap gebruikt zó,
dat van zijn pap-betekenis, maar enkele onderscheidingen toepasselik zijn,
en andere, geactueerde, niet. Jantje weet, dat modder geen pap is, en
daarom vindt-ie 't leuk 'm pap te noemen.
Conjuncte en disjuncte toepassing. Er vak veel te leren uit
de geschiedenis van Jantje en z'n pap! Allereerst nog weer eens opnieuw
dit: niet de categoriale eenheid van bepaalde zaken geeft aan 't
daarop toegepaste woord z'n eenheid: dan mocht pap niet toepassehk
zijn op behangers-pap of modder. Dan moest integendeel, zoals
nu met stroop wél gebeurd is, voor elke nieuwe zakelike eenheid 'n nieuW
woord ontstaan. Doch, die woorden ontstaan niet. En dat is geen wonder
ook! Want, 't gaat bij het denken in taal, niet om het begrip-matig
denken van het wezen der zaken. Dan zag het er met de betekenis
onzer meest gebruikte, meest eenvoudige woorden, al heel ellendig uit.
Maar, 't gaat om een bruikbaar hulpmiddel om de zaken te behandelen.
Of dit „behandelenquot; nu „formulerenquot; is onzer meest wetenschappehke
begrippen, of zorgen dat de kelner met één Pils komt aanzetten, daar
blijven onze woorden, als woord, volmaakt koud onder. We zeggen
volstrekt niet, dat de vorming en het gebruik der betekenis-e e n h e d e n
niets met de zaken te maken heeft, doch we zeggen alleen, dat de
woord-eenheid zelf zijn constantheid verantwoordt, en de betekenis-
een heid zelf zijn wijze van bruikbaar zijn.
Er valt uit hetgeen voorafgaat, ook te leren, dat het woord-gebruik
van de gebruiker een voortdurend werken aan het woord veronderstelt,
een voortdurend stellen van nieuwe onderscheidingen. Het is een voort-
durend differentiëren binnen dezelfde eenheid, een „secundair woord-
makenquot;, 7), een stellen van nieuwe relevanties binnen dezelfde eenheid.
Het is het voltrekken van een nieuwe onderscheiding-stellende denk-act
Vgl.Enkele Notities blz. 176-177.
-ocr page 347-aan een bestaand geheel. Wij gaan er hier niet verder op in.
op welke verschillende wijzen dit kan geschieden; we vestigen alleen
de aandacht er op. dat het maken van elk nieuw woord noodzakehk
meebrengt: het beperken van de gebruiks-mogelikheid der bestaande.
Elke woord-making is het stellen van een oppositie tussen het Jgt;ptaande
en het nieuwe, waardoor het bestaande aan onderscheidingèö, aan be-
paaldheid, wint. Naast stroop is pap niet langer ..dikvloeiende eet-
baarheidquot;, maar minstens: ..dikvloeiende eetbaarheid, die niet bruin,
en kleverig isquot;. De bruikbaarheid van Jantje's pap won aan bepaaldheid
toen stroop er naast kwam, maar zij boette aan omvattendheid in. De
vragen, die zich hier verder voordoen, horen tot de studie van het taal-
systeem of tot de semantiek; ze vallen buiten ons kader.
Uit Jantje's pap-avonturen leren we verder nog, dat er al minstens
twee, zeer onderscheiden, wijzen van zakelik woord-gebruik zijn; het
gebruik met conjunct toegepaste onderscheidingen, en het gebruik met
disjunct toegepaste onderscheidingen. 8) Zolang Jantje maar geen „meta-
phoorquot; gebruikte, waren de onderscheidingen, die hij de facto actueerde,
- of hij ze nu scherp zag of niet ^ gezamenlik op de bedoelde
zaak toepasselik. Dat was niet meer het geval toen hij pap voor modder
gebruikte; toen was alleen de dik-vloeiendheid, en juist nkt de eetbaar-
heid — die aan deze betekenis-actuering haar grappigheid verleende —
toepasselik.
Het conjunct toepassen eist aanpassing aan de zaak in de te actueren
onderscheidingen: pap met de geactueerde onderscheiding : eetbaarheid,
is op behangerspap niet toepasselik; pap met de geactueerde onderschei-
ding : plakmiddel, geldt van geen maizena-pap. Wanneer geen waar-
neembare situatie-momenten leiddraad kunnen zijn voor de interpretatie,
worden de eisen, gesteld aan die interpretatie, hoger. En wanneer ten-
slotte de zaken waarover men spreekt, zelf begrippen zijn, dringt
steeds meer de eis nieuwe woorden te maken, of, met uiterste zorgvuldig-
heid een context te scheppen, die een overzichtelike grondslag biedt voor
interpretatie.
Er is nog 'n gebruiks-vorm. en wel een waarbij de geactueerde be-
tekenis geen enkele toepasselikheid vertoont. We vinden
deze gevallen bij euphemisties woordgebruik. Hetgeen dan bedoeld
wordt, het te wekken ervarings-moment, is helemaal geen be-
tekenis van het gebruikte woord, integendeel: juist daarom is het
We merken ter verduideliking op, dat het verschijnsel der disjuncte relevant-;
heid der betekenis-onderscheidingen, iets geheel anders is, dan het verschijnsel der
disjuncte of conjuncte toepasselikheid.
gekozen woord euphemisties zo bruikbaar, omdat het niet toepassehk
is. 9) „Hij is even naar tantequot;, is 'n mededehng, die als omschrijving
voor W.C. in bepaalde situaties gebruikt wordt, iquot;) En juist omdat tante
hier ..tantequot; betekent maar niet noemt, staat dit euphemisties ge-
bruik op 'n andere lijn, dan het metaphoriese. De betekenis ..tantequot; is
noch disjunct, noch conjunct toegepast; ze wordt gebruikt op grond van
een opzettelik gestichte associatie. Zeer terecht wijst Wellander uit'
drukkelik op deze opzettelikheid. (blz. 186)
Het is volstrekt niet nodig deze opzettelikheid voor alle disjunct
betekenis-gebruik aan te nemen, het zou zelfs zeer onjuist zijn dit te
doen. We komen hierop in de volgende paragraaf nog terug.
Overzien we de gevallen, dan blijkt dat, behalve in het geval van
zuiver functioneel woord-gebruik, dat wij in tante aantreffen, telkens
de mogelikheid van gebruik van het bepaalde woord natuurlik mede be-
paald wordt door de zaken. De zaken zijn het doel van de spraak-
handeling. We kunnen de woorden natuurlik alleen toepassen in zover
er in de zaken iets is dat we met de betekenis kunnen benoemen. Onzin
is het derhalve van 'n grillige stapel-wolk te zeggen: „Dat is 'n paal.quot;
Dat is onzin, omdat de paaZ-betekenis geen enkele onderscheiding ver-
toont die op 'n kenmerk van 'n stapel-wolk toepassehk zou zijn. Doch:
niet omdat de zaken „paalquot; en ..stapelwolkquot; volstrekt zouden ver-
schillen, is dit gebruik onmogelik. doch wél omdat het woord paal
geen enkele onderscheiding vertoont, die op 'n stapelwolk toepasselik
zou kunnen zijn. 'n Paal en 'n stapelwolk zelf echter zijn niet volkomen
verschillend. Beide vertonen het kenmerk der uitgebreidheid. Maar,
het zakelik kenmerk der uitgebreidheid is noch in paal, noch in stapel-
wolk onderscheiden. Dat eierdop nu wel gebruikt kan worden voor 'n
bepaalde dameshoed, komt daar vandaan, dat in eierdop een bepaalde
vormonderscheiding werd geponeerd, die op die dameshoed kon worden
toegepast. De norm voor het gebruik derhalve, ligt in de woorden, niet
in de zaken.
Tenslotte nog 'n woord over het moment van „willekeurquot; in de woord-
making. Ook hier weer blijkt, dat praktiese bedoelingen de woord-making
beheersen. Niet het woord als denk-vorm primeert voor het taal-be-
wustzijn ; voor het taal-bewustzijn primeert het woord als handelings-
mid d e 1: er is geen redelike grond aan te geven waarom het denken
®) Vgl. Wellander blz. 184 vlg.. die in een uitstekende analyse van het verschijnsel,
niettemin, en in zijn opvatting consequent, het bedoelde ervaringsmoment Bedeutung
noemt.
10) Zowel dit, als talrijke andere woorden, behandelt Prof. de Vooys in „Euphe-
mismequot;. Verz. Taalk. Opstellen II. Groningen, Den Haag 1925. blz. 150.
behangers-pap niet in 'n woord zou onderscheiden van pap, terwijl we
stroop wél van pap onderscheiden. Alleen praktiese bedoelingen geven
hier een verklaring. Het antwoord op de vraag: waarom is dit een
woord, en wat is dit woord, wordt gegeven als we onderzoeken:
wat doen we met dit taal-moment!
Vergelijking of redenering. We moeten er voortdurend op be-
dacht zijn, dat men ons geen logicismen in de schoenen schuift, die wij
volstrekt niet bedreven. Daarom dan, voor wij tot 'n analyse van meer
ingewikkelde gevallen overgaan, hierover nog 'n laatste woord.
In 'n overigens zeer verdienstelik boekje, dat voor 't eerst in 1924
verscheen, om de candidaten voor de hoofdacte „Bekendheid met eenige
belangrijke verschijnselen uit het leven der Nederlandsche taalquot; bij te
brengen, kunnen we leren, dat men: „Bij de behandeling dezer gevallen
(der betekenis-verschijnselen nl.) .... langen tijd de logische klassi[icatie
(heeft) gevolgd. Dit hing natuurlijk samen met het beschouwen der taal
als een logisch geheel, dus als het resultaat van het menschelijk denken.
Alle veranderingen, die zich in de taal hadden voorgedaan, werden dan
aangezien als bewuste wijzigingen, opzettelijk aangebracht voor 't een
of ander doel. Een dergelijke taalbeschouwing is verouderd. In t alge-
meen geschieden veranderingen in de taal onbewust, onopzettelijk. Want
de taal is geen ding. maar een verrichting, een uiting van wat er in de
psyche der menschen omgaat.quot; De beide dussen en wants in deze passage
zijn tekenend. Want. de taal i s inderdaad het resultaat van het menselik
denken. Doch de schrijvers zijn warempel niet de enige — ik citeerde
hier alleen hun woorden, omdat zij het zo zonder omhaal en eenvoudig
menen te mogen vaststellen — die geloven, dat dit moet betekenen, dat
iets dat denkend wordt gevormd en gebruikt, alleen op redenering
en vergelijking kan berusten. Zij hebben gelijk, te menen dat er
in taal-making en gebruik zeer weinig ..beredeneerdsquot; is. maar er is geen
enkele vorm van taal-making of gebruik zonder ..denkenquot; ; en dat is heel
wat anders dan ..redenerenquot;. In letterlike zin is er geen ..Gedankenloser
Wortgebrauchquot;, maar wel bestaat er ..Gedankloser Wortgebrauch .
zoals Erdmann het zo aardig heeft beschreven. Bij alle taalgebruik, dus
als we niet lallen of gillen, hebben we 't over „ietsquot;. Dat is 'n consta-
tering waar nog geen bezwaar tegen werd gemaakt. En, onder alle er-
varings-momenten, is het alleen de gedachte, waarin we een „ietsquot;, 'n
niet-ik. wat het dan ook zij. tegenover ons stellen. Spreken zonder denken
zou zingen zijn zonder geluid voort te brengen. Deze waarheid is ge-
meengoed van alle schrijvers tussen Ogden amp; Richards en Vossler:
alleen het extreem behaviourisme meent, dat we alleen maar weten dat
er iets ..gedaanquot; wordt. Ondertussen heeft het betekenis-begrip der lin-
guistiek van deze laatste mening nog maar weinig last gehad, en zi)
zal die last ook niet krijgen, omdat zij, het princiep aanvaardend, zichzeli
opheft.
Al hetgeen in de voorafgaande paragrafen over het benoemen van
zaken, over conjuncte of disjuncte toepasselikheid, of over functioneel
woord-gebruik gezegd werd, dit alles veronderstelt bij de taal-gebruiker
volstrekt niet per se redenering of vergelijking. Er is van
redenering of vergelijking in veruit de meeste gevallen van taalgebruik
geen sprake, wel van denken. Wat verondersteld wordt, om de be-
schreven betekenis-verschijnselen te doen optreden, is de gerichtheid, van
het ervarend individu, op taal-gebruik. En deze gerichtheid veronderstelt
weer niet een gedachte: ik zal gaan formuleren, of gaan spreken,
of schrijven; deze gerichtheid veronderstelt alleen, dat de taal-gebruiker
in een situatie is, waarin de spraakhandeling, of de inwendige formu'
lering, de middelen zijn om deze situatie te kunnen beheersen. Voor een
verdere uitwerking van dit punt verwijs ik naar een volgend hoofdstuk;
het is voldoende, hier nog aan een geval van woord-gebruik te demon-
streren, dat de verklaring die wij van de betekenis-verschijnselen gaven,
geen logicistiese is. — Een dikke man schokt met zware stappen over
't zand. Veronderstel, de zwaarte der stappen van het zware lijf zijn de
kenmerken die ons in de waarneming 't meest treffen. De betekenis van
het woord oliphant omvat als onderscheidingen de kennis dezer ken-
merken. We zeggen nu: „Wat 'n olifant!quot; Om tot het gebruik van dit
woord te komen, is het volstrekt niet nodig, eerst te vergelijken tussen
de waargenomen kenmerken en de betekenis van het woord olifant. Het
is, om tot dit gebruik te komen alleen nodig, dat de situatie van de
spreker niét eist, een zuiver zakelike constatering te geven. Staat 'n vriend
van de dikke man naast de spreker, dan moet die zich bedwingen; hij
moet zich richten op 'n zakelike constatering. Is dit niet het geval, en
kan de spreker zijn „Erlebnisquot; ongeremd uiten, dan bestaat, gegeven de
situatie die spreken vraagt, de mogelikheid, n) dat de waargenomen
kenmerken, als betekenis-onderscheidingen verenigd met de woord-
Gestah o-l'i-f-a-n-t, door de eenheid tussen deze onaan-
schouwel ikheid en aanschouwelikheid, het woord olifant
actueren, zonder dat er van enige vergel ij king sprake is. Het enige
wat dit woord-gebruik categories eist is, dat de spreker zich niet — om
We spreken van de „mogelikheidquot; alleen, omdat het feitelik verschijnen iiu
juist van het woord olifant natuurlik nog van meerdere factoren, én in de spreker én
in zijn omgeving, afhankelik is. Wij bepalen ons alleen tot 'n beschouwen van het
„automatismequot; der handeling.
welke reden,dan ook — op een volledig zakelike constatering mag hebben
ingesteld, vÖ^trt zegt hij b.v.: „Wat zet dié 'n zware stappen!quot;
Herinneren we ons tans het derde hoofdstuk (blz. 112), dan consta-
teren we : woord-making veronderstelt altijd vergelijking, woord-gebruik
niet. We vullen aan : „Urschöpfungquot; kan bovendien redenering ver-
onderstellen. Woord-making kan verder nog redenering veronderstellen,
als we uit 'n tekst de betekenis van een ons onbekende „vormquot;, waarvan
wij veronderstellen, dat die 'n woord-„vormquot; is, moeten opmaken ; d.w.z.
als we uit de bekende woorden van 'n tekst, door redenering de on-
bekende ken-momenten moeten afleiden, die we vervolgens met de ge-
kende „vormquot;, in 'n symbolisatie-act,quot; tot betekenis en Gestalt van een
nieuw woord moeten synthetiseren. De rol van de biezondere wijze
van denken die we redeneren noemen, is in taal-making, en alledaags
woord-gebruik, beperkt.
Identiteit en anders-zijn. Voor we overgaan tot een verdere
analyse van de betekenis-verschijnselen, moeten wij er met grote nadruk
op wijzen, dat wij in deze studie bedoelen te geven een theorie van het
woord, geen „betekenis-leerquot;. De bekende definitie die Bréal van la sé-
mantique opstelde : ,.la science des significationsquot; is te wijd. Gustaf Stern
schrijft dan ook ..Semasiology is the study of linguistic meaningsquot; (blz. 1 )
en Graff noemt ..Semanticsquot; „The branch of grammar deahng with mea-
nings.quot; (blz. XLII) Van Ginneken schreef indertijd: ..La sémantique
générale doit donner la réponse à deux problèmes :
1° le problème statique, ç-à-d. comment un mot parvient à avoir
d'autres significations à cause de sa première signification en elle-même.
2° le problème dynamique, ç-à-d. comment un mot change ses signifi-
cations statiques à cause du contexte.quot; (Principes, blz. 495)
De semantiek heeft gemeend, ook antwoord te moeten geven op
de vraag : wat hebben wij onder „betekenisquot; te verstaan, en hoe komt
zij tot stand. Zo deden Graff en vooral Gustaf Stern. Prakties had Stern
gelijk, zich zo uitvoerig met de vraag bezig te houden, wat hij als seman-
ticus, onder betekenis te verstaan had, want de linguïstiek leverde hem
hierop weinig bevredigende antwoorden. Wij blijven er graag buiten of
hij ook theoreties wél deed, dit probleem in de semantiek te betrekken.
Voor ons blijft van Ginneken in zijn vraagstelling duidelik het gebied
aangeven waarop wij, als linguist, ons niet zullen begeven. Als wij ons
ook al bezighouden met betekenis-verschillen, dan interesseert ons
niet het waarom der „veranderingquot;, doch alleen het ..anders-zijnquot;. De
feiten die we op 't oog hebben, zijn door de semantiek zorgvuldig ver-
zameld en, volgens haar princiepen en vanuit haar doelstelling, gewaar-
deerd. Voor 't nederlands denken we hierbij op de eerste plaats aan
van Ginneken's „Het gevoel in Taal en woordkunstquot; en de verschillende
artikelen van de Vooys. 12)
Wij zijn uitgegaan van het feit der woord-constantheid. Wc
noemden die constantheid 'n ervarings-gegeven. We bedoelden daarmee
dit: in de ervaring i s 'n bepaald woord in z'n verschillende gebruiks-
gevallen. ondanks de veranderingen, identiek aan zichzelf, en die
identiteit kennen wij; wij weten dat 't woord inderdaad constant
is. door op die ervaring te reflecteren.
De vraag komt: hoever strekt zich die identiteit uit ? Immers, is bank
b.v. of helm, in al zijn gebruiksgevallen identiek ? We antwoorden zonder
aarzehng: neen. Bank^ = 'n bepaald zitmeubel, en bank^ = crediet-
instelling, zijn niet identiek; helm^ = duingras en helm^ = hoofd-
bedekking, zijn niet identiek; bocht^ — buiging, en bocht^ = rommel,
zijn niet identiek. Gardiner drukt zich met het woord „unreflectingquot; niet
erg gelukkig uit, maar, ook afgezien daarvan, geloof ik niet, dat hij zonder
meer gelijk heeft, als hij schrijft: „The unreflecting user of language
makes no difference between homophones, at least so long as they are
written alike.quot; (blz. 120) i^) „The unreflecting userquot; poetst niet de helm
(= duingras), en reflecterend, zal hij toch minstens even aarzelen voor
hij antwoordt op onze vraag, of de twee helmen hetzelfde woord
zijn! Erdmann (blz. 14 en 15) twijfelt geen ogenblik, of niemand iden-
tificeert Koller = collier met Roller = cholera of löschen = tilgen met
löschen = ausladen. Ik geloof, dat hij voor zijn voorbeelden gelijk heeft.^
Het ervarings-gegeven der woord-constantheid is, gelijk over-talrijke
andere ervarings-gegevens. volstrekt niet 'n feit, dat zich in al zijn ver-
schijningsvormen door iedereen onmiddellik laat bepalen. Het kost
weinig moeite, in te zien dat kan — waterkan en kan = le of 3e pers.
enk. onv. teg. tijd van kunnen niet identiek zijn; maar om uit te maken
of bank = wolkenlaag en bank = een bepaald zitmeubel nog identiek
zijn, is wel een weinig meer vereist.
Onze beschouwing is synchronies. Wij weten uit de taai-geschiedenis,
dat 'n woord als bank* = verkooptafel uitgangspunt geworden is voor
De voornaamste daarvan vinden we bijeen in de „Afdeling V. Uit de betekenis-
leerquot; van de: Verzamelde Taalkundige Opstellen. Tweede bundel.
Groningen-Den Haag 1925. blz. 123 vlg.
1®) Hij noemt als voorbeelden : „the resinous gum and the gum in which the teeth
are embedded, the helm of a ship and the helm which protects the head, the capers
cut by a mountebank and the capers used in the sauce.quot;
i**) Bovendien: dergelike feiten zijn bij elk individu afzonderlik niet gelijk aan de
feiten bij een ander individu. Aan de al of niet identiteit van twee gebruikte woorden
bij één individu, doet dit echter niets af.
de vorming van 'n woord als bank^ = crediet-instelling. is) Of we,
histories gezien, met één of met twee woorden te maken hebben, is voor
de taal-gebruiker van heden niet relevant. Onze vraag is: welke ver-
houdingen bestaan er binnen de systematiek van de taal waarvan zich
een bepaalde groep samenlevende mensen bedienen.
Identiteit en synchronie. Synchronies is in onze be-
schouwing datgene wat werkelik door 'n bepaalde groep van samen-
levende mensen communicatief gebruikt wordt. Buiten de synchro-
niese phase vak datgene, dat alleen door het niet meer levende
geslacht gebruikt werd, en wat we dus enkel uit historiese be-
schouwing kunnen kennen. Het diachroniese kan weer in het syn-
chroniese worden overgenomen : veronderstel, iemand kent het dichterlike
Woord peni = schacht uit de vleugel van 'n vogel, en de naam van het
schrijfinstrument pen^. Deze woorden zijn voor hem niet identiek; we
zullen later nog zien waarom. Z'n historiese kennis leert hem nu 'n
woord pen2 = schacht, uit de vleugel van 'n vogel, waarmee je schrijft.
Hij ontdekt het verband, en identificeert de drie gebruiksvormen.
Voor hem is er nu maar één woord pen. Vóór hij deze kennis bezat,
gebruikte hij twee woorden pen. De voorwaarde, die 't hem mogelik
maakte peni en pen^ b.v. te integreren, is gelegen in de gekende ineen-
denkbaarheid der verschillende woorden. Kent iemand de schakel
tussen peni en pen^ niet. dan kan hij van de beide woorden er niet
een maken, omdat eenheid der zaken: schacht uit de vleugel van
'n vogel, en: schrijfinstrument, in zover zij deze zaak zijn. onzin is.
Het is wel mogelik ze onder bepaald opzicht ineen te denken:
Schacht etc. = schacht waarmee je schrijft = instrument waar-
mee je schrijft. Doch dit ..ineen-denkenquot; veronderstelt een reflexie
op hun bruikbaarheid voor het benoemen van zaken. M.a.w.
het éne woord, dat bestaat na de indentificatie van meerdere, moet
minstens op een of andere wijze conjunct toepasselik kunnen zijn op de
Zaken die vroeger met twee of meer woorden werden benoemd: het is
onmogelik kan (waterkan) met de werkwoordsvorm kan ..ineen te
denkenquot;, tot één woord te maken: er bestaat voor de twee woorden
geen mogelikheid zelfs van disjuncte toepassing op dezelfde zaken, laat
staan van conjuncte; het is wél mogehk pen^ en pen^ zo samen te
denken.
We moeten dit ineen-denken niet logies en systematies interpreteren ;
w ij bedoelen een secundaire act van woord-m a k i n g waardoor inder-
Vgl. Franck'van Wijk. Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal.
'sGravenhage 1912^ blz. 33.
daad een eenheid geschapen wordt, die als zodanig gebruikt
kauworden. Spel {zelfst. nw. ) en het meervoud daarvan spelen, spelen
(onbep. wijs), spelen (werkw. meervouds-vorm), de persoonsvormen
van spelen, en speler en speling, kunnen we beschouwend in-een
denken : we kunnen deze woorden onder één begrip over deze
woorden, over: taal, denken ; doch dit begrip, deze denk-eenheid
is geen taal-teken. Systematies vormen de verschillende
woorden ook eenheden ; zo de persoonsvormen onderling, en de ver-
schillende naamwoorden. De Saussure noemt deze eenheden rapports,
groupements of solidarités associatives, of séries associatives, (blz. 169
vlg.) Reeds in zijn beschouwingen hgt, dat deze „groeperingenquot; op meet
dan enkel associatief verband berusten : daarin komen systematiese
structuur-princiepen tot uiting. En, deze princiepen zijn wel
degelik taa 1-princiepen, doch de eenheden, die wij eruit deduceren, zijn
volstrekt geen w o o r d-eenheden.
Prof. Overdiep schrijft : „Men is nu gewend, den meest voorkomenden
vorm van een verbuigbaar woord als „het woordquot; te betitelenquot;. En hierop
volgt, als conclusie ook uit verschillende andere opmerkingen : „ „het
woordquot; is dus in verschillende opzichten een „bedenkselquot; van geleerde
en ongeleerde taalkundigenquot;, (blz. 7) Inderdaad, „het woordquot; als 'n
groep systematies bijeenhorende woorden, is niet het woord, dat wil
bedoelen; het is daarom echter nog niet 'n „bedenkselquot;, doch het kan
wel degelik een systematiese realiteit uitmaken. Het is jammer, dat hier
de term bedenksel staat, want juist is het, dat het begrip dat wij
omtrent verschillende dezer woord-groepen, die onderling weer op
enigerlei wijze verwant zijn, vormen, volstrekt niet altijd 'n taal-begrip
is, 'n systematies princiep uitmaakt.
Identiteit en soort. Het verwijt dat men Br0ndal misschien kan
maken is, dat hij hier niet voldoende onderscheidt. i6) Met onze be-
schouwing blijken wij aan te sluiten bij Brendals theorieën : het klasse-
verschil tussen kan = naamwoord, en kan = werkwoord, maakt hun
totaal verschil in toepasselikheid begrijpelik. Doch Br0ndals „concept de
motquot; omvat -— altans in zijn theorie — te veel. Naar aanleiding van
Meillet's woord-definitie: ,,un mot est défini par l'association d'un sens
donné à un ensemble donné de sons, susceptible d'un emploi grammatical
donnéquot;, zet hij uiteen : eerstens dat de woord-vorm kan veranderen, niet
alleen door uitgangen of ,.Ablautquot; en „Umlautquot; b.v., maar zelfs zo, dat
verschillende vormen van 'n zelfde werkwoord tot verschillende stammen
kunnen behoren : /ero, tuli, latum. Hij concludeert : ,.Le concept de mot
16) Viggo Brondal. Ordklasserne. Avec un résumé en français. Kjabenhavn 1928.
-ocr page 355-ne réclame donc pas une constance phonétique.quot; (blz. 236) In onze op-
vatting zijn /ero, tuli en latum, niet vormen van één woord, doch drie
Woorden, evenzeer als speel ( 1 e pers. ind. en imp. ), speelt ( ind. 3e pers.
enk., 2e pers. meerv. en imp.) en spelen (ind. le en 3e pers. meerv.,
imp. en onbep. wijs). Ook „la forme intérieure du motquot; schijnt veranderlik.
Men gebruikt de facto de woorden op zeer verschillende manieren, en
Brondal schrijft nu: „il (le mot) remplit dans la phrase différentes
fonctions, et, selon le milieu et la situation, on s'en sert pour désigner
des objets très variés, physiques ou psychiques, réels ou imaginaires.
Ces variations psychologiques n'empêchent pourtant pas la constance
logique ; toutes ces applications spéciales sont dérivées d'un seul sens
qui opère partout, même si on n'en a pas consciencequot;, (blz. 237) We
vinden de uitdrukkingswijze niet erg gelukkig, maar Brondal heeft —
als men eenmaal de correctie toepast, dat de „constance logiquequot; be-
tekenis-eenheid impliceert — groot gelijk.
Ten derde dan betoogt de schrijver, dat die „constance logiquequot; een
klasse-constantheid meebrengt : „ „Un mot est un motquot; ne signi-
fie pas seulement que tout mot conserve toujours, dans une langue d'une
époque donnée, son sens spécifique ; cela veut dire aussi que sa définition
au point de vue de la classe des mots est constante.quot; (blz. 237) 17)
Of de zaken, die we met spelen (persoonsvorm) en spelen (meerv.
Van spel) kunnen benoemen, ooit identiek kunnen zijn, kunnen we ge-
voegelik in het midden laten, maar we constateren ongetwijfeld terecht,
dat het noemen der beide betekenissen geheel verschilt. We gebruiken
't woord spel niet in 't meervoud, voor de spel-handeling, zoals we wel
vang — bij honk-bal — als meervoud gebruiken ; vandaar onze voor-
beelden met vangen.
a.nbsp;„Kijk de vangen (meerv. van nmw. vang) van die lui eens mooi zijn!quot;
b.nbsp;„Kijk die lui telkens 'ns mooi vangen (onbep. wijs)!quot;
c.nbsp;„Kijk wat vangen (persoonsvorm) die lui telkens mooi!quot;
d.nbsp;„Kijk telkens dat mooie vangen (onbep. wijs) van die lui eens!quot;
e.nbsp;„Kijk het vangen (onbep. wijs) van die lui eens mooi zijn!quot;
De zaak die benoemd wordt is in de vijf voorbeelden identiek, en toch
noemt vangen in a. op 'n geheel andere wijze dan in de vier volgende
gevallen. Ook van d. en e. verschilt a. op dezelfde wijze, al vertoont d.
en e. ook overeenkomst met a., die b. en e. missen.
Het is duidelik, dat de mogelikheid van ineen-denken niet alleen
beperkt wordt door al of niet gekende „zakelikequot; samenhang, doch ook
Brendal vervolgt, dat dus het klasse-kenmerk wel 'n noodzakelik element
van de woord-definitie moet zijn. Wij geloven wel, dat hij gelijk heeft, maar 't probleem
ligt 'n phase verder dan waarop zich onze studie beweegt.
door de woord-klasse, voor zover die zich uit in een bepaalde wijze van
noemen. Br0ndal wees hier met recht op. We menen, voor ons doel.
met deze korte opmerkingen te kunnen volstaan.
Ideniiteitscriterium. Ordenen we nu nog eens 'n reeks verschijnselen,
om tot het aangeven van 'n criterium te kunnen komen voor het bepalen
van de identiteit van twee woorden, die tot eenzelfde klasse horen.
Prof. de Vooys merkt op : ..Wat 'n prachtig spel! is niet alleen dubbel'
zinnig, maar honderdzinnig.quot; (Woordbetekenis blz. 10) Het ..Woorden'
boek der Nederlandsche Taalquot; behandelt in het veertiende deel. van
kolom 2676 tot en met kolom 2687. zeventien hoofdvormen van gebruik
van dit woord. We zullen er enkele van beschouwen, doch verantwoorden
die op onze eigen manier. Het woord spel wordt gebruikt in de betekenis
van: handeling ter ontspanning: het spe/i van mens en dier; het wordt
ook gebruikt in de betekenis van ontspanningshandeling volgens bepaalde
regels: In de spelregels van de K.N.V.B. vindt U het spel^ beschreven-
Verder bestaat er nog: vaardigheid in. of tactiek van een ontspanningS'
handehng volgens bepaalde regels: Het speP van die ploeg was maar
matig; voorwerpen benodigd voor een spel^ : een spel* kaarten; drama'
tiese of muziekale schoonheidsvoortbrenging : het spe/5 ; 'n tent waarin
circus- of andere vertoningen worden gegeven : spel^.
In de volgende zinnen kunnen we nu b.v. drie exponenten aanbrengen :
Het spe/3 van die lui was niet veel hoor, 't was maar wat spe/i. Ze
kénden 't spel^ niet eens! We hebben hier te maken met conjuncte toe-
passing der betekenis-onderscheidingen. De gebruikte woorden zijn iden-
tiek. al variëren de geactueerde onderscheidingen telkens. In een ernstig
gesprek waarin spreker en hoorder elkaar begrijpen, zou de volgende
zin volkomen nonsens zijn. als beiden niet menen hetzelfde woord
te gebruiken. Je kunt dat nou wel spel^ noemen, maar 't is helemaal
geen spe!^ meer. De mogelikheid van de gebruikswijzen speA en speP
in deze zin, berust op het gemeenschappelik bewustzijn der iden-
titeit van de gebruikte termen spe/i en spe/3. Precies hetzelfde
geldt van 'n exclamatie bij het bezichtigen van Sarrasani's inrichting-
En dat noemen ze nou nog 'n spel! 't Is een fabriek! — Dit gebruik
veronderstelt de ontspanning s-onderscheiding van 't woord spel-
Natuurhk. met 'n geheel andere instelling, voor de grap nl. kunnen we
er ook niet-identieke woorden samenbrengen en scheiden. —
Het is volstrekt niet nodig, dat in spel altijd de ontspannings-
onderscheiding geactueerd wordt. We zagen dat al in ons voorlaatste
voorbeeld. Er kan soms maar zeer weinig overblijven: wie van n
prachtige omhaal van 'n voetbal-professional zegt: ..Wat 'n spell
actueert eventueel alleen de onderscheiding : vaardige handeling. Dat
hangt volkomen af van dc instelling van de woord-gebruiker, van hetgeen
waarop hij zich noemend richt. We krijgen dan dus een vorm spe/3 :
spe/3*. Gustaf Stern zag dit zeer juist, i») We komen daarop zo straks
terug.
Ordenen we nu nog enkele gevallen van disjunct toegepast spel. Een
cynies cipier zegt tegen dwangarbeiders: „Heren, 't spel gaat weer be-
ginnen!quot; Dat betekent niet: „Heren, de dwangarbeid gaat weer
beginnen!quot; De kracht van de uitdrukking hgt juist daarin, dat spel hier
Wel degelik spe/i betekent, doch dat alleen de handelings-
onderscheiding toegepast werd.
Natuurlik wordt de dwangarbeid-gedachte opgeroepen, doch deze ge-
dachte is niet de betekenis van het gebruikte woord speU. De ge-
bruikte betekenis: ontspannings-handeling is, dat ziet Wellander
zeer juist, wél een tussen-schakel in de vorming van de taal-
ervaring. i9) Of wij haar met „de benaming „associatiefquot; voldoende
typeren, is zeer twijfelachtig, doch het is hier van geen belang. Wel van
belang is, dat de ervarings-eenheid tussen de spe/i-betekenis en
de dwangarbeid-gedachte, uitgangspunt kan zijn voor een betekenis-
uitbreiding van het woord spe/i. Dit is al zovele malen op zo ver-
schillende wijzen verduidelikt, dat wij er verder het zwijgen toe kunnen
doen.20)
„If a builder is speaking of bricks as a possible material for facing a building,
he is probaly thinking mostly of their colour and external aspect; if he is speaking
of bricks as an alternative material for foundations he is thinking of their durability
and resistance to high pressure ; if he is discussing the number of bricks likely to be
quot;■equired for a certain construction, he is turning his attention mostly to this size;
and if he is asking about the number of bricks delivered last week, he will be thinking
of them as entities, without paying any attention, for the moment, to their charac-
teristics.quot; (blz. 61)
We citeren de zeer heldere uiteenzetting van Wellander, die we alleen met
het eenheids-begrip hoeven te corrigeeren, om de feiten juist gewaardeerd te vinden:
••Die neue, metaphorische Bedeutung eines Wortes „entwickeltquot; sich nicht allmählich
aus der älteren, sondern sie entsteht plötzlich, durch einen momentanen Schopfungsakt
eines Individuums. Die alte Bedeutung vermittelt zunächst das Verständnis der neuen,
^ie gibt dieser eine lebhafte, frische Farbe, einen Reiz des Neuen, des Ungewöhnlichen,
aber sie ist in dem neugeschaffenen Zusammenhang eben nur ein untergeordnetes
Littel zur Erlangung eines anderen Zieles, eine Vorstellung, die erregt wird nur um
eine andere wachzurufen, ein blosses Zwischenglied in der assoziativen Kette, die zu
der wirklich gemeinten Bedeutung hinüberführt.quot; (blz. 152-153)
Winkler constateert: ..Beide, ..metaphorischequot; und ..ursprünglichequot; Verwendung
des Wortes stehen durchaus auf gleicher Linie, sind einfach verwandter ..innerer
Auffassungquot; erkenntnismässig verschiedener Dinge entsprungen.quot; (blz. 32) Hij heeft
in zoverre gelijk, dat metaphories en niet-metaphories gebruik, het gebruiken is van
een identieke betekenis-eenheid; doch de gebruikswijzen verschillen.
Vervolgens: een wiskunde-leraar zegt tegen 'n jongen die 'n product
niet in factoren kan ontbinden: „Man vertel jij me nou eerst 'ns even
netjes de regels van 't spel! Waar moet je nu ook weer mee beginnen ?'
5peZ2 wordt gebruikt. Tenslotte: een chef-verkoper zegt tegen 'n jongste
bediende: „Mijnheer, verkopen is 'n spel; je komt er niet alleen met de
regeltjes van je avond-school 1quot; 't Is spe/3, dat wordt toegepast.
In al deze gevallen van conjunct of disjunct gebruik 21) is de betekenis
'n eenheid, geen „somquot;, geen associatieve verbinding ook. Spe/i is
niet: handeling ontspanning, speP niet: handeling ontspanning
regels, etc. In alle gebruik zijn de onderscheidingen momenten van 'n
eenheid, die in alle gebruiksvormen als eenheid bewaard blijft. Het
woord spel is in al de bedoelde gebruiksvormen i d e n t i e k. 22) En welk
criterium hebben we om dit voor ,.homoniemenquot; uit te maken? Twee
woorden zijn identiek, en dus niet homoniem, als zij in hun conjuncte
gebruiks-vormen één reeks vormen zó, dat de verschillende vormen ver-
geleken, een of meer geledingen blijken gemeen te hebben: spe/3* blijkt
langs spel^ één met spe/i etc.
Synchronies beschouwd vertonen bank^ (zitmeubel) en bank^ (crediet-
instelling) dit niet. Het zijn twee woorden. 23) Evenmin vertonen dit
bocht^ en bochfi en de andere homoniemen. Het is dus mogelik dat,
voor 'n bepaald gebruiker, twee woorden homoniem zijn, alleen omdat hij
ze niet identificeerde. Het blijkt ook mogelik. onjuist te identificeren,
wanneer nl. de gebruiker ten onrechte een mogelike gebruiksvorm
als ..bridge-meaningquot; aanneemt, die niet bestaat. 24) Ondertussen, dit is
21)nbsp;We moeten ons er voor wachten, alle gebruik voor 'n zaak. die niet het
betreffende woord tot naam heeft, als disjunct gebruik te beschouwen. Het is
mogelik, dat 'n verontwaardigde vader z'n ondeugende zoon met 'n .Xe/ifee aap!
bewerkt, zonder dat bij hem, noch bij de geapostropheerde zoon, ook maar 'n ogenblik
de gedachte aan 'n aap, de betekenis „aapquot; naar voren komt, maar alleen de betekenis
..vervelend wezenquot; b.v. toegepast in dit geval op zoonlief in 'n sterk emotioneel complex.
De onderscheidingen zijn dan conjunct toegepast. We hebben dan niet met 'n „meta-
phoorquot; te doen, doch we gebruiken de termen „verbleekte metaphoor.quot; omdat dit
gebruik 'n metaphories gebruik kan veronderstellen.
22)nbsp;Onder al de in Noord-Nederland gebruikelike betekenissen van spel vind ik er,
ook in het „Woordenboekquot; geen, die wijzen op het bestaan van twee woorden spel. De
Zuid-Nederlandse vorm spel = een stel bepaalde gereedschappen, zou 'n ander
woord kunnen zijn.
23)nbsp;Vgl. Erdmann: „Die Sonderbedeutungen erscheinen hier von einander unab-
hängig, sie wirken wie gleich berechtigte, selbständige Wörter — genau wie jene, die
nur zufällig zu lautlicher Übereinstimmung gekommen sind.quot; (blz. 26-27).
24)nbsp;De term is van W. Leopold, geciteerd (uit Language V. 1929 blz. 254 vlg.)
door Lorenz Morsbach in 'n artikel ..Innere Sprachformquot;. Anglia 1931, blz. 1 vlg-
Vgl. nog Wellanders „vermittelnde Bedeutungquot;. De term krijgt in onze beschouwingen,
zoals begrijpelik is, 'n ander accent.
semantiek. We kunnen hierover zwijgen. We hoeven alleen nog maar
op te merken, dat het verband tussen de verschillende gebruiksvormen
niet rechtstreeks hoeft te kunnen worden aangewezen: meestal zijn,
tussen twee gebruiksvormen met geheel verschillende betekenis-onder-
scheidingen, daarvoor verschillende tussen-schakels nodig. Een beroep
op diachronies verband kan alleen succesvol zijn, als aan de gebruiker
dat diachronies verband dan ook zeker bekend is. 25)
Kern en structuurprinciep. Na het voorafgaande is het be-
grijpelik, dat wij bij Gustaf Stern 'n grote afkeer vinden van het begrip:
betekenis-kern.26) Immers, bij alle schrijvers komt het kern-begrip
hierop neer, dat verondersteld wordt, dat de kern het constante is in
de betekenis. Herinneren we ons b.v. nog eens firdmanns' kern-om-
schrijvinq : „Den Kern denken wir uns dann alle diejenigen Dinge oder
anderen Vorstellungen enthaltend, denen unter allen Umständen die
Benennung durch das fragliche Wort zukommt, während wir dem Grenz-
gebiet alle diejenigen Vorstellungen zuweisen, denen man die Benennung
sowohl zu- wie absprechen kann.quot; (blz. We wezen alreeds op deze.
onmiskenbaar psychologistiese. uitdrukking (blz 234). Duidehk is in ieder
geval, dat door deze beschrijving alle „zaken die met disjuncte toe-
passing worden benoemd, tot het grensgebied horen : dwangarbeid, regels
ter ontbinding van n product, verkoop-handigheid; Erdmann neemt
echter aan, dat het betekenis-onderscheidingen zijn. Wat tot deze
„kernquot; hoort zullen we dus in conjunct toepasselik gebruik moeten zoeken.
Maar dan b.v. ons spel^* toegepast op 'n prachtige omhaal, of spe/i en
spe/6 vergeleken ? Heeft spel dan twee „kernenquot; : ontspannings-handeling
en tent? Heel vaak zullen we bij het gebruik van spel de ont-
span n i n g s-onderscheiding actueren; is dat dan de „kernquot;? Maar dat
gaat niet, want de zaak „ontspanningquot;, kunnen we volstrekt met onder
alle omstandigheden met spel benoemen, tenzij ... we weer het disjunct
gebruik ook als in het kern-gebied betrokken, accepteren! Rustig in n
strandstoel naar de golven kijken, noemen we terecht, en conjunct.
ontspanning, maar we kunnen het alleen disjunct spel noemen. Als
„kernquot; blijft ons niets over, dan: de meest voorkomende gebruiks-vorm;
25) Vgl. Erdmann blz. 21 vlg.nbsp;. j j .
26 Those theorists who have operated in their analyses with word and meaning
only, neglecting the referent, have, in seeking for the constant element m the meanings
of a word been compelled to assume an abstraction variously termed Begri[lskern,
Kernbedeuiung, begriliUcher Inhalt, etc., which was supposed to recur unchanged in
the meaning of a word in all its occasional uses. Nobody has been able to define this
Begriffskern in a satisfactory manner : it has remained a phantom of logical abstrac-
tion.quot; (blz. 40)
dat is de enige houdbare zin, die aan dit „ k e r n quot;-begrip kan worden
gegeven. Maar, dan is het met dat ., kern quot;-begrip, als verklarings-
princiep gedaan. Het is daarom, dat Gustaf Stern de kern-notie ver-
wierp, en van „Central and Peripheral Elements of Meaningquot; (blz.60
vlg.) ging spreken. De oplossing ligt in het eenheids-begrip. De
betekenis-e e n h e i d verantwoordt het bewustzijn van de woord-constant-
heid ; daarvoor hebben we geen „kernquot; nodig.
Al is dit „kern quot;-begrip niet de gelukkigste wijze om verschillende
betekenis-verschijnselen te verklaren, toch zijn er feiten die niet met het
eenheids-begrip als zodanig, zijn te verantwoorden. De betekenis van
een woord nl. vertoont verschillende structuur -princiepen, verschil-
lende momenten van waaruit zij gestructureerd wordt, verschillende
momenten ten opzichte waarvan nieuwe betekenis-onderscheidingen in
de betekenis-eenheid worden geïntegreerd. En. elke nieuwe structurering
maakt het woord bruikbaar voor een andere sector der werkelikheid.
Veronderstel, 'n kind kent spel als „wat je graag doet.quot; Na 'n tijdje
leert 't de regels van onverschillig welk spel. en de betekenis van spel
wordt: ..wat je graag zó d o e tquot;. Wat is er gebeurd ? Er is 'n nieuwe
onderscheiding geïntegreerd, waarbij de onderscheiding doen als
structuur-princiep fungeerde. Op 'n gegeven moment blijken de domino-
stenen een spel te heten: een nieuwe onderscheiding wordt geïntegreerd,
maar deze onderscheiding zelf fungeert tans als structuur-princiep ten
opzichte van de bestaande onderscheidingen. De betekenis wordt als het
ware in een andere lijn. of in een andere dimensie uitgebouwd, en ze
omvat nu: ..zwart-witte rechthoekige dingen, waarmee je graag zó doet.quot;
Erdmanns beeld der betekenis als 'n netwerk, blijkt nog zo kwaad niet!
Elke onderscheiding kan als structuur-princiep fungeren, en is dan
de kern van de betreffende structuur, die weer moment is van het
grotere geheel. Het begrip kern dus. heeft naast eenheid, wel degehk
zin. Elk woord heeft zo z'n ,,aanvangs-betekenisquot;, waarin tevens 'n eerste
structuur is voorgetekend. 27) maar op elk ander punt kan een nieuwe
ontwikkeling beginnen. 28)
Wat wij bestuderen blijkt niets anders te zijn, dan de ontwikkeling
van het noëties abstracte in het woord. De betekenis der gebruikte
woorden wordt steeds rijker, naarmate meer onderscheidingen in dezelfde
eenheid worden geïntegreerd. Doch — en dit is weer het verschil tussen
quot;) Vgl. Wellander blz. 80 vlg.
2®) Het is mogelik. dat het ene individu twee woorden identificeert, die een ander
niet ineendacht. Dit aspect echter behoort tot de studie van de individuele taai-opbouw in
zijn verhouding tot de systematiek der gemeenschap. Het moet behandeld worden in
een studie over het taal-s y s t e e m.
de betekenis en het vrije begrip - het woord is op het gebruik aan-
gelegd, en het gebruik der gemeenschap stelt aan die ontwikkeling
grenzen. Stroop bestaat nu eenmaal naast pap. en wordt in communi-
catie gebruikt. En in die c o m m u n i c a t i e moet een relatie van gelijk-
vormigheid onstaan in de ervaringen van spreker en hoorder, die per
se verschillen. Pap echter is, naarmate het meer onderscheidingen
omsluit, minder bruikbaar om de ervaring van de horende taal-ge-
bruiker te structureren. Naarmate een woord, als structurerend moment
ener taai-ervaring, meer „eindeutigquot; functioneert, wordt de interpretatie
eenvoudiger, kan het te vormen gebruiks-geheel minder leden om-
vatten. Twee aspecten van het gebruiksteken werken in het woord
tegengesteld: het communicatie-aspect vraagt „Vereinheitlichung .
één-making, het woord als noëtiese abstractie-vorm draagt in zijn
communicatief aspect, het beperkend princiep natuurnoodzakehk m zich-
logies abstracte woorden bestaan bij de gratie hunner relatieve
onveranderlikheid.29) Alleen niet taal-techniese, doch «nkel denk-
techniese woorden als de praeposities. laten een zekere variabihteit toe,
in zover het mogelik is de betrekking, hetzij ten opzichte van Jaar funda-
ment of van haar term te beschouwen. Hieruit verklaren zich betekenis-
variaties als tussen boven en onder. Is het w^rd taal-technies, en
staat derhalve zijn actuering in het gebruik gelijk met het stellen van
een bepaalde betrekking tussen de taai-momenten zelf, dan brengt elke
verandering gevaar voor misverstand mee. Zo is het begrijpelik dat de
logies abstracte woorden een betekenis-vastheid vertonen, die aan geen
enkel ander woord eigen is.
Belekenis-eenheid of »Bedeuiungsfeld«. Het begnp van de
structuur-princiepen en structuur-verhoudingen binnen de betekenis-
eenheid, loopt parallel met de nieuwere beschouwingen der betekenis-
verschijnselen als „Feldquot;-verschijnselen.30)
Walter Porzig wijst er op, dat 'n woord als blaffen een hona
veronderstelt, likken veronderstelt een tong, zien een oog.
Trier op: dat het omgekeerd volstrekt niet noodzake ik is dat hond
ook het blaf f en mee laat denken, evenmin als tong Ukken Wat volgt
daaruit, volgens hetgeen wij reeds zagen? Dat de onderscheiding
hond een structurerend moment is van blaffen, blaffen echter met
van hond. Volgt er ook uit, dat blaffen niet als onderscheidmg in
29) Val. Langevelds princiep der „gesloten woordsoorten .
30 Val lost Trier. Das sprachliche Feld. Neue Jahrbucher für Wissenschaft und
lugendbÜdung. 10. Jhrg. 1934. blz. 428 vlg. Dit „Feld'-begrip is niet het experimenteel-
psychologiese „Feldquot;-begrip van Bühter.
hond bestaat ? Volstrekt niet. We denken „blaffenquot; i n hond. Wanneer
we, luisterend naar verschillende geluiden in de nacht, zeggen: „Een
hond!quot; — dan kunnen we wel „aannemenquot;, dat we zo iets als 'n bliksem-
snelle redenering voltrekken: „Welnu, honden blaffen, dus dat was 'n
hondquot; — maar dan doen we toch aan een heel eigenaardige psychologie.
Ook associatie als verklaringsprinciep zou in dit geval niet kunnen vol-
staan, want we denken het blaffen als noodzakehk betrokken op de
hond; niet zo, dat we het w o o r d blaffen ook niet op andere geluiden,
dan honden-geluiden zouden kunnen toepassen, maar wél zo dat
honden die we kennen in hond, noodzakehk blaffen
De waarde der betekenis-betrekkingen voor de studie van de
• taal-systematiek, komt in de nieuwe „Feldquot;-theorieën3i) volkomen
tot haar recht, de betekenis-eenheid minder. Trier karakteriseert
Porzigs opvattingen zo: „Die einzelnen prädikativen Worte rufen kraft
der ihnen als einzelnen schon innewohnenden Bedeutung die nominalen
Situationsteilnehmer aufquot;, (blz. 441) Er is nog steeds een zekere vrees
voor het begrip eenheid als moment van een grotere eenheid.
Vooral bij Trier blijkt dat duidelik. Hij moet nu zijn toevlucht nemen tot
een zeer weinig overtuigende argumentatie-wending, om de voorrang
„des Ganzen vor den Teilenquot; (blz. 443), zoals hij dat verstaat, te hand-
haven tegenover de onmiskenbare taai-feiten, dat de betekenis-samen-
hangen worden opgebouwd zoals Porzig zeer scherp ziet — vanuit
„das einzelne (prädikative) Wortquot;, (blz. 442) Trier ontspoort door 'n
verkeerde „metaphysiesequot; wisselstand; een stand die „linguistiesquot; moest
zijn. Hij neemt de ,,Gliederungquot; van het ,, z ij n quot; tot uitgangspunt voor
de ontwikkeling der t a a 1 - f e i t e n. Het taal-b e g r i p, waar hij nu van
uitgaat, is echter, zoals spreekt, geen taal; en zo kunnen wij, zijn meta-
physiek eventueel aanvaardend, toch zijn linguistiek — die hij toch uit-
drukkelik zegt te willen leveren — afwijzen. 32)
Voortdurend vinden wij, de fundamenten zoekend van de systeem-
bouw die zich voltrekt, het begrip van het logies abstracte als bouw-
31)nbsp;We moeten spreken van „theorieënquot;, want zowel Trier, als Porzig. als Gunther
Ipsen als André Jolles brengen, ieder van hen op zijn wijze, dit begrip naar voren.
32)nbsp;Trier vak in de fout de zaak tot de taal te rekenen, en daarmee
heft hij het verschil tussen taal en de andere zijns-vormen op: „Wenn man — wie wir —
die Inhalte als mit zum Sprachlichen gehorig betrachtet, die Sprachinhalte
wohlgemerkt und nicht nur die Bedeutungen der Wörter, (spat.
V. d. schr.) dann sind auch solche Zusammenraffungen, wie wir sie vornehmen, noch
sprachgegeben, und der Unterschied zwischen sog. sprachlich gegebenen Zugehörig-
keiten und sog. formallogischen Bindungen und Aufteilungen verliert die Absolutheit,
die er notwendigerweise für jede Sprachauffassung hat, für welche die Inhalte und
ihre Ordnung ausserhalb des Sprachlichen liegen.quot; (blz. 441)
fundament. Logies abstract moet het inderdaad weinig wensehk heten de
10 e i-onderscheiding in 'n k o e-begrip te stellen. Met dat logies abstracte
begrip zou zelfs 'n kind weinig kunnen aanvangen: ook stieren loeien,
en ossen en vele andere dieren, waarvan het op school al gauw hoort.
Dit doet echter niets af aan het feit, dat wij de koe als 'n loeiend dier
kennen, en dat de betekenis „koequot; ook deze onderscheiding vertoont.
Zo denken wij ook het logies disparate, dat de werkelikheid niettemin
samenbrengt, in-een. De eenheid van het begrip, impliceert dan ook
volstrekt geen ..logiesequot; opbouw alleen, en evenmin impliceert de een-
heid van het begrip, dat wij de onderscheidingen van het ene
begrip, weer niet afzonderlik als eenheid, en derhalve als begrip,
zouden kunnen denken. Wij doen dat, zo gauw wij die onderscheidingen
uitdrukkelik beschouwen. Zij zijn dan zelf weer praediceer-
baar van het begrip, waarin zij als onderscheiding bestaan.
Het is dit feit, dat Porzig er toe bracht hond als „nominaler Situa-
tionsteilnehmerquot; te beschouwen ten opzichte van de betekenis van
blaffen. —
Hond en blaffen zijn onderscheiden begrippen, ook
al vertonen zij verband: Hond wordt nu ook beschouwd als alleen
denkbaar ..buitenquot; de eenheid blaffen en omgekeerd; en dan lijkt
het vervolgens nodig ..hondquot;, als „situatie-momentquot;, ook buiten de
betekenis „blaffenquot; te brengen. Zo liggen de zaken niet: wij denken
„hondquot; als onderscheiding in blaffen, zoals wij 'n ik en het lezen
denken in: lego! En zo zijn wij gekomen aan 'n laatste, en allerbelang-
rijkst. aspect van het vraagstuk der betekenis-eenheid. Immers, wij
hebben tot nog toe geen aandacht geschonken aan het feit, dat de
Woorden ook betekenis-onderscheidingen vertonen van 'n geheel andere
aard dan die wij tot nog toe bespraken: er bestaan talloze woorden die
Graff „morphological wordsquot; noemt, en die hij definiëert als: „a word
consisting of two or more semanto-phonetic clements of which at least
one does not correspond to an independent word or radical in the system
of the language concerned.quot; (blz. XXXIX) En. deze woorden brengen
het eenheids-karakter der betekenis steeds scherper naar voren.
Hebben affixen en uitgangen »betekenis«?) De taalkun-
digen zijn het er over eens, dat uitgangen en affixen niet zelfstandig
kunnen voorkomen. Dat wil zeggen, dat uitgangen en affixen geen
Woorden zijn. Zelfs voor ons nederlands kunnen we aantonen, dat
affixen oorspronkelik woorden kunnen geweest zijn: de teksten be-
wijzen dat voor -loos b.v. 33) Toch is het algemeen de gewoonte, van de
Dr. M. Schönleld. Historiese Grammatica van het Nederlands. Zutphen 1932.
Wz. 185-186.
betekenis dezer woord-momenten te spreken, een „betekenisquot; die dan
geopponeerd zou zijn aan de „betekenisquot; van de stam, en deze als 't ware
zou completeren. Zo vinden we bij Dempe: „Jeder Satz stellt einen inter-
national gegenständlichen Sachverhalt (Sachverhaltskomplex) und jedes
Wort, als relativ selbständiger Teil eines Satzes, einen Teil eines Sach-
verhaltes, d.h. auch immer etwas Gegenständliches, dar. Ja, nicht nur
für Worte, sondern auch für Wortstämme, Wurzeln und Formantien
aller Art trifft das zu.quot; (blz. 94) Gustaf Stern spreekt van ..basic mea-
ningquot; als fundament voor ..relational meaningquot;, (blz. 76)
Een zeer vreemde opinie vinden we bij Graff. (blz. 143 vlg.) Hij meent
dat 't zuiver conventie is, 't ene deel en niet 't andere als basic te be-
schouwen: „Hence a radical may be defined as a recurrent semanto-
phonetic part of several morphological words in which the changing ele-
ments are interpreted as mere incremental modifications of the constant
component; but it may just as well be described as the changing semanto-
phonetic part of several morphological words in which the constant
elements are interpreted as mere incremental modifications of the
changing component.quot; (blz. 146-147) Hij meent daaruit te kunnen be-
wijzen dat tegenover -heid b.v. goed-, mens-, dor-, levendig-, de ver-
anderlike momenten zijn. 34)
Het is duidelik, waar wij te zoeken hebben, om de oorzaak te vinden
van de vrijwel algemeen gangbare mening, dat uitgangen en affixen
,,betekenisquot; hebben, zoals we die bij woorden vinden: de schrijvers
onderscheiden niet tussen taai-gebruik en taai-beschouwing. En ja,
in taai-beschouwing vormen we ons een begrip van die woord-mo-
menten, en dat begrip: „stellt ____auch immer etwas Gegenständ-
liches darquot;, net zo goed als 't woord.35)
We zullen ons bij de behandeling van dit onderwerp zeer beperken.
De litteratuur hierover is uitgebreid. Vele auteurs komen overeen in dit
uitgangspunt, dat wij bij Gustaf Stern treffend geformuleerd vinden: „If
3'') We moeten deze opvatting mede verklaren uit de zeer eigenaardige conclusies,
die Graff uit de aard van het betekenis-verschijnsel als gebruik s-denken trekt: hij
maakt 'n volslagen scheiding tussen het „conceptuelequot; en het „semiologiesequot;. Vgl. zijn
overigens zeer interessante en heldere, vijfde hoofdstuk: Categorizing in Language,
(blz. 186 vlg.)
35) Zeer terecht schrijft Graff b.v. van het grammatiese genus-begrip : „Now from
this we can, of course, abstract and construct the concept of grammatical gender,
and it would be justifiable to dub this a grammatical concept. But instead of being
reflected in language, such a concept is itself the reflection and abstraction of a
linguistic condition. Grammatical gender does not conform to the concept, but the
concept conforms to grammatical gender as it happens to exist in a language at a
particular time.quot; (blz. 204-205)
we turn to actual speech, we shall find that endings and words (as well
as word-order), as expressing relations, are used regularly, in an iden-
tical manner, in the most varying contexts. In analogical formation of
flexional and derivational forms, the relations are handled — from a
very early age — exactly as their fundaments are, and their indepen-
dence does not seem to be less. We cannot reasonably explain this in
any other way than by attributing to these endings and words a constant
meaning, which they can express whatever the context. This is an
empirical fact....quot; (blz. 77-78, spat. v.d. schr.) Het betekenis-
karakter van affixen en uitgangen 36) wordt aangenomen, en op één
lijn gesteld met dat van woorden, op grond van het feit, dat zij
regelmatig constant gebruikt worden. En dan wordt vervolgens deze
hypothese tot feit gepromoveerd!
Ogden amp; Richards hebben bewezen, dat er met die „betekenisquot;, met
die „meaningquot; van affixen en uitgangen, iets niet in orde is. Nemen zij
het zinlose „engelsequot; voorbeeld: „The gostake distims the doshesquot;, wij
nemen „De vek blakt de mukken.quot; Niemand zal moeilikheden hebben om
toe te geven dat dit niets „betekentquot;. Maar laten we nu eens aannemen,
dat 't nederlands is; dan gebeuren er plotseling vreemde dingen. Want.
al weten we nu ook helemaal niet wat deze ..woordenquot; betekenen, dan
kunnen we toch met zekerheid zeggen, dat „de mukken geblakt worden
door de vekquot;, en ook dat tenminste „één blakker (of blakster of blakkerd)
van mukken 'n vek is.quot; Zo kunnen we doorgaan. 37)
Wat bewijst deze eigenaardige mogelikheid van betekenis-loos
gebruik der onderscheiden ..woordenquot;? Dat de ..betekenisquot; van
uitgangen en affixen niet op één lijn gesteld mag worden met die van
'n woord: heel deze mechaniek, die met behulp der flexie-momenten
vlot verloopt, blijkt te berusten op de veronderstelling van het woord-
geheel. Met andere woorden : uitgangen en affixen bestaan als t a a 1 -
momenten alleen m e d i a n t e het woord-geheel. Of zij nu enkel func-
tioneel zijn. of ook nog een zekere terugvoerbaarheid op betekenis-
onderscheidingen vertonen, doet in dezen niet ter zake. Zij verkrijgen
inderdaad hun functie en hun „betekenisquot;-karakter alleen via het woord.
En, wij hebben dat laatste a la lettre te nemen.
=gt;8) Stern zegt „endingsquot;, maar uit geheel z'n beschouwing blijkt dat hij ook de
affixen bedoelt. Alleen corrigeert hij terecht het „relatievequot; karakter, dat hij aan alles
scheen toe te kennen, (vgl. blz. 79 vlg.)nbsp;u j j- j
Dat hier 'n slaand voorbeeld gegeven wordt van de mogeiiklieid. die de taal-
techniek biedt, om over .... niets toch vele uren lang te praten, is hetgeen vóór
alles Ogden amp; Richards interesseerde. En dat daarbij sommige ..wijsgerigequot; beschou-
quot;«fingen 'n veer laten is begrijpelik.
Als mensen die school gegaan hebben, over taal hebben nagedacht en
vreemde talen hebben geleerd, zouden we kunnen menen, dat altans
affixen een hun eigen betekenis-moment in het woord-geheel zouden
„meebrengenquot; als het ware. Dit is onjuist. Nemen we een voorbeeld aan
't voorvoegsel on-, en 't achtervoegsel -/oos. Met opzet kies ik deze beide,
omdat terecht Sapir van het eerste schrijft, wat ook van het tweede geldt,
dat het: „conveys a definite and fairly concrete significance but ----
cannot be used independently.quot; (blz. 59) — Vekloos reemt de mak-
Waarom zou -loos 't affix -loos zijn, waarom is 't niet 't woord-deel -loos
van de eigennaam Vekloos, zoals we ook Bijloos kennen? Vervolgens:
Makken remen onwok. Waarom is -on 't affix-on, 't kan evengoed
woord-deel zijn als -on in onder l^'^*)
Duidelik openbaart zich aan deze taaimomenten, dat zij alleen via
het woord tot hun bestaan als taal-moment komen. Of wij van al
deze momenten mogen zeggen, dat zij „etwas Gegenständliches dar-
stellenquot; laten wij hier graag in het midden, maar één ding is zeker: als
zij „darstellenquot;, als zij „symboliserenquot;, dan symbohseren zij onzelf-
standig. En dat is een groot verschil tussen logies abstracte taal-
techniese woord-m o m e n t e n, en logies abstracte taal-techniese woorden:
deze laatste noemen onzelfstandig, en kunnen bovendien onzelf-
standige „zakenquot; noemen; de taal-techniese woord-momenten symboli-
seren onzelfstandig. En wat hun functie aangaat: niet zoals de
taal-techniese woorden, functioneren zij alleen in het geheel, doch
zij functioneren ook alleen m e d i a n t e het geheel waarvan zij een deel
uitmaken, mediante het woord.
Een taal-technies woord functioneert in de zin zó, dat het niet reeds
de gebruiks-eenheid veronderstelt vóór zijn betekenis geactueerd is,
doch dat integendeel de gebruikseenheid pas kan geponeerd worden, als
de betekenis van het woord omdat b.v., in de, zich volgens de situatie
richtende, ervaring van de taal-gebruiker geactueerd is, zoals het die
situatie eist. Van deze richting op de situatie hangt 't af of de zin zal
luiden: „Jantje krijgt slaag omdät Jantje etc.quot; of „Jantje krijgt slaag,
nadat Jantje etc.quot; En de zins-bouw is mogelik, omdat nadat en omdat
zelfstandig symboliseren, al kunnen ze alleen onzelfstandig
noemen; de zins-bouw is mogelik, omdat nadat en omdat autonoom
teken zijn. De categoriale'momenten symboliseren zelfstandig
niets, zij symboliseren in afhankelikheid van het woord-g e h e e 1. En in
dat geheel, daar heeft 'n dergelik moment vaak „a definite significancequot;.
3''*) We komen hierop bij de behandehng van het compositum terug. (Vgl. blz. 379
hierachter)
Sapir had 't grote voordeel, dat hij „significancequot; naast „meaningquot; kon
gebruiken; wij zullen ons moeten behelpen door „betekenisquot;^ tussen aan-
halingstekens te zetten. Hoe hebben wij ons deze „betekenisquot; te denken ?
De ancdyse van het woord. De drie Amerikanen Bloomfield,
Graff en Sapir hebben de grote verdienste, de problemen die hier liggen,
volkomen te hebben gezien, en in zeer diepgaande analyse 38) aan het
concrete taalgebeuren te hebben gedemonstreerd. Aan Bloomfield komt
de verdienste toe. op het voetspoor van Wundt, maar door zijn kennis der
indianen-talen, toch op originele manier, met de bedoelde wijze van ana-
lyseren te zijn begonnen. Graff, chronologies de derde in de rij. critiseert
terecht Sapirs ,.conceptquot;-notie, ziet duidelik het handelings-karakter van
de taal, maar stelt voor Sapirs ..conceptquot; niets beters in de plaats. Crities
doet hij uitstekend werk. vooral in zijn reeds genoemde hoofdstuk:
„Linguistic categories and conceptsquot;, doch zijn analyse in „The Word
and the Sentencequot; (blz. 94 vlg.) en „The Derivational or Morphological
Wordquot; (blz. 140 vlg.) staat ver achter bij die van Saptr, facile prmceps
in zijn drie hoofdstukken: „The Elements of Speechquot; (blz. 24 vlg.).
..Grammatical Processquot; (blz. 59 vlg.) en ..Grammatical Concepts' (blz.
86 vlg.).
Voor Sapir, evenals voor Bloomfield, is het frappante, dat, of-
schoon hun studie der indianentalen hen bracht tot de kennis van on-
gelooflik gecompliceerde woord-structuren, zij zich toch gedwongen zien,
h e t woord -- en dat betekent, ook de meest samengestelde en van onze
indo-europese typen afwijkende vormen — als 'n eenheid te zien.40)
Sapir spreekt van „the existent unit of living speech.quot; (blz. 33) En
bovendien, ook de meest ingewikkelde combinaties van betekenis-
momenten — ten onrechte ongetwijfeld, noemt hij die „conceptsquot; —
blijken niet minder een eenheid uit te maken: „We have seen that
the single word expresses either a simple concept or a combination of
concepts so interrelated as to form a psychological unity.quot; (blz. 86) En
tenslotte is voor hem — die de eenheid tussen Gestalt en onaanschouwe-
likheid niet zo accentueerde als wij dat deden, maar haar niettemin voort-
durend en consequent veronderstelt — het woord: ..The actual formal
Deze beschouwingen overtreffen zo verre de mij bekende engelse en continen-
tale, dat ik meen deze te kunnen voorbijgaan.
®®) Sprekend over categoriale woord-momenten, zegt hij: „Such imperfectly separable
«lements are called [ormaüonal elements, as opposed to the independently recurrent
units of analysis, words. Words only and scarcely ever formational elements, can be
dealt with as conceptual units of general thinking.quot; (blz. 62-63)
Voor Grails sententie zie hiervóór blz. 153 vlg.
unit of speech.quot; (blz. 33) 4i) Dat hij het woord: „the unit of speechquot;
noemt, is hier irrelevant. Wij zouden hever zeggen: „the unit in speechquot;.
Als Sapir het woord analyseert, dan is hij er zich volkomen van bewust,
dat de momenten die hij vindt: ,,are reached only by a process of ab-
straction.quot; (blz. 27) Zij „bestaanquot; strikt genomen niet: „So far, the first
speech element that we have found which we can say actually „existsquot;
is the word.quot; Toch moeten wij dat „abstraherenquot;, en dat „niet-bestaanquot;,
niet zo begrijpen, alsof er als ervarings-momenten, aan deze
woord-delen niets zou beantwoorden. Er beantwoordt wel degelik wat
aan, doch zij bestaan alleen in wezens-afhankelikheid van de woord-
eenheid, zij hebben als ervarings-moment geen autonomie, zij zijn alleen
bepaalbaar vanuit het woord-geheel. Dit uit zich daarin, dat zij „cannot
be used independentlyquot;. Sapir en Bloomfield gebruiken hier zelfs na-
genoeg dezelfde termen! De wetenschap, dat zij niet „independentlyquot;
gebruikt kunnen Worden, ontlenen wij aan onze taal-e r v a r i n g en aan
niets anders. Hebben wij ook 'n criterium om dit ervarings-gegeven
te controleren ? Ja. We kunnen voor het woord zeggenquot;: „It cannot be cut
into without a disturbance of meaning, one or the other or both of the
severed parts remaining as a helpless waif on our hands. In practice this
unpretentious criterion does better service than might be supposed.quot;
(blz. 35) 42)
Het Paiute, de taal der indianen van de dorre hoogvlakten van Zuid-
West Utah, kent als 'n „formally well-defined nounquot;, een zelfstandig
naamwoord in de onderwerpsvorm, het volgende woord: „wiitoku'
chumpunkurüganiyugwivantümüquot;, dat betekent: „degenen die gaan zitten
en met 'n mes 'n zwarte koe verdelenquot;____Sapir. na eerst zijn wijze
van doen aan engelse voorbeelden gedemonstreerd te hebben, analyseert
dit woord, zoals wij een — in tegenstelling met de indianen-term vol-
komen ongebruikelik — woord als ..ver-geet-mij-niet-jes-ver-zamel-aar-
s-ge-leerd-hed-enquot; zouden kunnen analyseren. Deze analyse levert het
volgende schema, waarin wij de lijnen-structuur, volgens Sapirs vei'
klaring van het woord, aanbrachten.
De hoofdletters A, B en C duiden die woord-momenten aan die zelf
ook weer als onafhankelik woord kunnen voorkomen. De hoofdletters
Bloomfield. het Gestalt-begrip nog niet kennend, vond geen phonetiese eenheid
(blz. 99): maar ook voor hem is de ervaring uitgangspunt geweest om te kunnen
komen tot deze slot-definitie : „The word then, is not a phonetic unit, but it is to be
defined as a semantically independant and recurrent element which can be dealt with
as a conceptual whole.quot; (blz. 103)
Pas in het volgende hoofdstuk zullen wij over de juistheid van dit criterium
ook voor samenstellingen als ons nederlandse koffiekan kunnen spreken.
(E) en (F) betekenen, dat de bedoelde momenten een „stamquot; uitmaken
als hort' van hortus. Deze momenten kunnen dus niet zelfstandig als
Woord voorkomen, maar niettemin is het moment in de combinaties waarin
het optreedt, fundamenteel, een kern, die bepaald moet worden. De letter
d geeft aan, dat het moment ofschoon het als zelfstandig woord kan
voorkomen evengoed als A, B of C, niettemin hier een affixaal karakter
draagt: Sapir vergelijkt het met 'n moment als -fal uit beautiful. Onder-
tussen neemt het in ons Paiute-woord een zeer eigenaardige functie
wii — ko -kudium — punku — rü^ani — yutfwi _ — va — nkü — m(ü)
mes-zwort - buffel - Ipaad)- verdelen - zitcenlplur) - futur — part. — anitn.(plur.)
-i- (h) (i)
fg)
0
B
d
(F) (E)
T
-V-
t.
Waar: het geeft nl. aan, dat het dier gesymboliseerd in het moment C —
buffel, het bezit uitmaakt van een menselik wezen. Als onafhankelik
taal-moment, als woord, betekent het „paardquot;. De letters (g), (h) en
(i) duiden momenten aan, die volkomen overeenkomen met onze uit-
gangen en de, niet als woord voorkomende, affixen. De (g) is 'n futurum-
indicator; de (h) geeft, aan de, uit A B bestaande werkwoordelike
Samenstelling, die in A bepaald wordt door twee nominale groepen (F)
en (E) Cd, een participiaal karakter; daaraan voegt tenslotte (i) het
meervouds-karakter voor levende wezens toe. De grote nul achter het
Woord, is 'n exponent om aan te geven, dat geheel het betreffende woord
een bepaald syntactics gebruik eist: het moet onderwerp zijn.
Welnu: geheel dit zeer samengestelde geheel, waarin de betekenis-
structuren niet minder gecompliceerd zijn, dan het de Gestalt is, vormt
een eenheid die, om een woord van Bloomfield te gebruiken: „can be
dealt with as a conceptual wholequot;, (blz. 103) En, hoe ingewikkeld alles
moge schijnen, op het plan der taal-ervaring is dit alles tenslotte zeer
simpel, zó simpel, dat met dergelike eenheden kinderen opereren. 4 )
Sapir kan schrijven: ..We may put the whole matter in a nutshell by
saying that the radical and grammatical elements of language, abstracted
as they are from the realities of speech, respond to the conceptual world
of science, abstracted as it is from the realities of experience, and that
the word, the existent unit of living speech, responds to the unit of
actually apprehended experience, of history, of artquot;, (blz. 33) Van deze
eenheden schrijft Sapir één bladzijde verder, dat „linguistic experience
„overwhelminglyquot; bewijst, dat zij bestaan! Ook al bestaan zij uit twee
momenten slechts, die ieder afzonderlik weer als woord kunnen voor-
komen, toch is het onmogelik deze eenheden te breken, zonder dat de
betekenis te loor gaat. En in het grote merendeel der gevallen wordt de
ruïne nog veel groter: we blijven zitten met stukken, die niet zelfstandig
als taai-moment kunnen gebruikt worden. Ondanks alle betrekkingen die
het woord tot andere woorden vertonen kan, kunnen wij het ..indepen-
dentlyquot; gebruiken. Wat dit precies betekent, zetten we uiteen in het
volgende hoofdstuk.
Onzelfstandige betekenis. Beschouwen we van dit geheel nU
het betekenis-aspect opnieuw, dan constateren we, dat de ..betekenis
die correspondeert aan de verschillende categoriale momenten, van geheel
verschillende aard kan zijn. Sapir heeft in „Grammatical conceptsquot; deze
verschillende categorieën trachten te systematiseren. Dat hij tenslotte aan
die momenten „conceptsquot; laat beantwoorden, is 'n inconsequentie tegen-
over zijn eigen inzichten, zoals hij die in ..The Elements of Speech
ontwikkelt. Immers: de ..conceptsquot; stammen uit taai-beschouwing,
en wel uit een abstractieve analyse; het enige waartoe hij had kunnen
concluderen is. dat aan de categoriale woord-momenten, betekenis-
onderscheidingen zouden kunnen beantwoorden. Doch hoe-
Moeten wij het ons zo denken, dat 'n meervouds-uitgang als -s aan de
«) Of 't waar is wat Jespersen (Progress in Language 1909, blz. 23) eens ver-
onderstelde : dat 'n angelsaksies kind, door de vormenrijkdom van zijn taal. later zou
hebben leren spreken dan 'n engels kind, valt natuurlik niet te bewijzen. Maar dat di
„highly probablequot; zou zijn. is, op z'n zachtst gezegd, toch wel 'n beetje twijfelachtig^
Immers, dat 't tijd vraagt om de flexie-vormen juist te leren gebruiken, wU nog
niet zeggen, dat er enige waarschijnlijkheid is. dat het minder tijd vraagt om ne
geheel der g e b r u i k s - g e w o o n t e n van 'n niet. of weinig, flecterende ta
aan te leren. Om hier 'n uitspraak te kunnen doen. zullen we moeten wachtm tot w
de „Sprachgeschichtenquot; van Chinese en Paiute-babies bezitten. Vgl. D. C. Hesselt g-
Taalverkorting. Neophilologus XX. 1934. blz. 54.
betekenis van het moment kastanje- toevoegt zo iets als: „meer dan één-
maal bedoeldquot; ? Neen.
Nemen we ter illustratie eerst nóg 'n voorbeeld van BZoom/ieW: 44)
de -ee- van neem wisselt met de -a- van nam. Het is zonder twijfel juist,
dat „these two forms are feh to express the relative time of action.quot;^
(blz. 62) Zo bestaat ook ran - run. Maar, n schema: „n - khnker - mquot;
voor ons nederlandse voorbeeld, of „r - vowel - nquot; in 't engels, is niet
denkbaar als uitdrukking van de handeling geabstraheerd van de tijd:
„nor is an (-a-) or an (-u-) ever spoken separately to express the time
alonequot;. Niet al deze momenten zijn, voor de „normal speakerquot; even
gemakkelik definiëerbaar; er zijn graden van duidelikheid. Maar, van
verschillende s-meervouden mag hij toch zeker zeggen: „In fact, even
the normal speaker would not need to think long before he could define
the common element by saying that the - s expresses plurality.quot; (blz. 94)
Toch is de -s weer duidelik geen woord, zegt hij, omdat die -s weer
niet „independentlyquot; kan worden gebruikt in de betekenis van „severalquot;
of „manyquot; b.v.
Deze, en dergelike, momenten „voegenquot; aan de betekenis mets „toe ,
doch hét betekenis-geheel is constant zó gedifferentiëerd, dat bepaalde
momenten van zijn structuur, bepaalde onderscheidingen, betrokken zijn
op bepaalde Gestalt-momenten; en deze functie van bepaalde woord-
delen, dit wederkerig betrokken-zijn op bepaalde betekenis-onder-
scheidingen geeft hun weliswaar „betekenisquot;, doch alleen, en in elk
geval weer opnieuw, via het be t e ken is - g eh cel. Paarden sym-
boliseert inderdaad: „meer dan één paardquot;, doch -en symboli-
seert niet: „meer dan éénquot;. Rookloos symboliseert „zonder rookquot;, doch
-loos symboliseert niet „zonderquot;. In het geheel echter, wordt de
onderscheiding „zonderquot; betrokken op -loos, als een ten opzichte van
het betekenis-geheel, constant functionerend Gestalt-moment, waaraan
een bepaald moment van de betekenis-structuur is gebonden, zó dat d^
moment alleen betrokken op de structuur-k e r n, waarvan het afhankelik
is, kauworden „gepraediceerdquot;: het is niet mogelik dergelike
onderscheidingen disjunct toe te passen.45) Hier dus
Het is mij niet gelukt zijn nieuwe editie van 1933 na te slaan, doch ik hoop van
harte, dat hij zijn juiste inzichten in deze zaken niet, op grond van eventuele „semiolo-
aiesequot; onderzoekingen, zou hebben prijsgegeven.
48) Reeds Morris was dit op 't spoor toen hij schreef: „in many cases the meaning
of the inflectional ending always remains vague, while whatever degree of precision
the form may have is due rather to the stem-meaning. In other words, the word-
meaning is a cause of definiteness in inflections, a force tending
toward limitation and precision.quot; (blz. 68. spat. v. d. schr.)
hebben we te maken met „onzelfstandig symboliserendequot; taai-momenten:
een onzelfstandig symboliserend woord, is een contradictio in ter-
minis. 46)
En, hetzelfde geldt van de stam als geopponeerd aan uitgangen of
affixen. Wij lezen bij Pos: in het latijn en grieks „dort steht das Wort
immer in einer Beziehungsform und muss man durch Abstraktion den
Stamm oder die Wurzel als eigentüchen Bedeutungsträger heraus-
schälen.quot; (blz. 71) Stam of wortel zijn „eigenhke betekenisdragersquot; in
zover daarop — in tegenstelling met uitgangen of affixen — de structuur-
kernen betrokken zijn. Doch, ook déze kernen, als geopponeerd
aan hun bepaalde momenten, zijn alleen „praediceerbaarquot; via
het woord-geheel.
Graff ziet ongetwijfeld de waarheid, als hij wijst op het verschil tussen
hetgeen hij, zeer ongelukkig, noemt „Scientific and Instinctive Classi-
fying.quot; (blz. 187 vlg.) Of hij ook gelijk heeft in zijn hypothese omtrent
het oorspronkelik ontstaan der categoriale woord-momenten, kunnen
wij in het midden laten. Maar zeker heeft hij gelijk, dat het begrip
van die woord-momenten a posteriori is:^^) zij worden door het kind
in het woord aanvankelik niet gesteld om iets — zij het dan ook on-
zelfstandig — te betekenen. Het woord-geheel wordt, zoals wij
aantonen, ook door het kind geponeerd met de handelings-bedoeling,
waarin de symbolisatie van de te-behandelen-zaak vervat is. Pas ver-
gelijking van verschillende woorden met gelijksoortige Gestalt-momenten,
geeft aan het kind de mogelikheid deze momenten functioneel, en dan
onzelfstandig symboliserend, te gebruiken. En, dit „lerenquot; veronderstelt
een oefening van jaren. We noteren de ene zin van de Sterns: „Die
von Präpositionen abhängige Kasusbildung ist, wie allbekannt, bis ins
Schulalter hin sehr unsicherquot;, (blz. 280)
Het juist gebruiken, en het daartoe noodzakelike kennen van deze
De juiste en vaste overtuiging die wij hebben, dat affixen inderdaad iets kunnen
„betekenenquot;, heeft tot grondslag het feit, dat zij de Gestalt-momenten zijn waarop be-
paalde betekenis-onderscheidingen constant worden betrokken. Het feit, dat wij die
„betekenisquot;, aan het geïsoleerde affix gemakkelik als zelfstandig zullen willen
toekennen, is 'n onjuistheid die stamt uit taai-beschouwing.
„What were the original non-linguistic concepts upon which the grammatical
categories of gender, tense, mode, number were based? They may not have been
born from any concept at all; they may have emerged as the accidental product of
primarily symbolic, that is, phonetic or morphological, comparisons, so that the inter-
pretation of semantic structure and grammatical categorization only followed a pos-
teriori. The popular mind may have seized the opportunity presented by these coin-
cidences to use the conceptual interpretation as a normative factor in further developing
of the category.quot; (blz. 202)
onderscheidingen, verondersteh weer geen begrip van deze momenten
als categorie-kenmerken. De kennis die noodzakelik moet heten om de
woorden als flexie-vormen te gebruiken, is kennis omtrent een wijze
van doen met woorden in een bepaalde situatie. Schlecht - schlechter
kan nacht - nachter leveren, in een situatie waarin het kind zich bewust
is van een „toenemenquot; van de bedoelde zaak, zonder dat het kind zich
een begrip gevormd heeft omtrent de uitgangen zelf. En pas wanneer
het kind dit begrip gevormd heeft, kan het inzien dat -er, een ver-
gelijkings-uitgang is. Vóór die tijd zijn schlechter en nachter tegenover
schlecht en nacht „meer-zaakquot;{l)-woorden, en anders niet. De kennis
dat de facto -er de „dragerquot; is van dit „meerquot;, hoeft met te
worden verondersteld. Het is voldoende dat het kind weet, dat sommige
„woordenquot;, gehelen die eindigen op -er. voor een „meer van de be-
doelde zaak gebruikt worden. Het is niet nodig aan te nemen, dat het
uitdrukkelik dat „meerquot; als met het moment -er verbonden, heeft her-
kend. 47*)nbsp;,nbsp;, .. . ,nbsp;,
Al de betekenis-verschijnselen worden zin-loos, als zij met worden
verklaard volgens het gegeven der woord-eenheid en identiteit. Elke ver-
klaring die deze gegevens voorbijziet, konit voor raadselen te staan.
Poteniioliteit en actuaUteit. Wel zeer duidehk is bij de behan-
deling van het betekenis-vraagstuk ook het verschil tussen de oudere
associatieve verklaring cn de jongere eenheids-opvatting naar voren ge-
komen. Dat de woorden in hun verschillende gebruiksvormen door de
gebruikers als identiek werden beschouwd, zagen de voorstanders
van de oudere opvatting ook. Doch. zij moesten dit ..verklarenquot; als 'n
soort vergissingquot;, als zo iets als 'n zinsbegoocheling, of 'n gezichts-
bedrog. Dat deze „verklaringquot; niets anders was. daar gleden zij snel
en luchtig overheen.
Jespersen heeft dit op zijn wijze gezegd: „Do the litde brains thinkjho^
these different forms and their uses? Or is the learning Jf^^uage perMd as
. unconsciously as the circulation of the blood or the process of digestion ?
do not think about grammatical forms of the same word arranged side by sice
one another, with rules and exceptions. Still there is much to lead us t® ^^^^
the thing does not go of itself without some thinking over. The fact that m '^'er years
^ve speak our language without knowing how we do it. the right words and phr^s
comin'^g to us no one knows how or whence, is no proof that it was alway so. We
ride a bicycle without giving a thought to the machine, look around us. talk with a
friend, etc and yet there was a time when every movement had to be mastered by
slow and painful effort. There would be nothing strange in supposing tha it is the
same with the acquisition of language. Of course it would be idle to ask children
straight out if they think about these things, and what they think. But now and then
one notices something which shows that at an early age they think about points of
grammar a good deal.quot; (Language, blz. 130-131)
Erdmann b.v. schrijft: „Ob es z.B. richtig ist zu behaupten, zwei der
Form nach identische Lautkomplexe stellten dasselbe oder verschiedene
Wörter dar, hängt davon ab, ob man unter Wort nur den Sprachlaut
oder Sprachlaut plus Bedeutung versteht, ob man Verschiedenheit auf
die Abstammung oder die lautliche Form oder auch auf den Sinn be-
zieht.quot; (blz. 11-12) Ondertussen lijkt het ons noodzakehk, dat men aan-
toont, terecht de zaken zo te beschouwen. En men beschouwt de
zaken terecht zoals men doet, wanneer men vraagt naar het waarom
der feiten zoals ze zijn. De vraag naar het waarom der feiten zoals
ze zijn, stelt Erdmann zich tenslotte niet; hij catalogiseert de gevallen
en beschrijft ze, zonder naar hun waarom te vragen. Waarom be-
schouwen we in een bepaald geval twee woorden terecht als identiek,
waarom niet ? Met 'n opvatting van de betekenis als : een meer of minder
vaag complex van voorstellingen, kan hierop geen antwoord worden ge-
geven. En als hij dan ook op blz. 15 en 16 'n ogenblik deze vraag voor
'n bepaald geval concretiseert, lezen we: „Ein Streit hierüber ist müssig.'
(blz. 16)
Wij hebben al meermalen onze waardering voor Wellanders werk uit-
gesproken, en als wij dan ook nu toch weer zijn meningen zullen criti-
seren, dan is het juist, omdat die zo helder verantwoord werden. 48)
„In der Wirklichkeit existieren nur Wortindividuen ... Nur Wort-
individuen werden gesprochen und gehört.quot; Dat is ongetwijfeld vol-
komen juist. Maar hoe is 't mogelik, dat die „woord-individuenquot; ge-
sproken en gehoord kunnen worden zó dat er van begrijpen sprake kan
zijn ? Omdat wij die woord-individuen te voren maakten. En alleen omdat
letterlik hetzelfde woord meermalen gebruikt wordt, daarom
is het mogelik, dat wij elkaar begrijpen. De quasi-idealistiese taalkunde
met haar voortdurende „scheppingquot; en haar absolute „Einmahgkeit',
komt in flagrante strijd met de feiten: het openbaart zich als 'n totaal
andersoortige ervaring of ik 'n woord „leerquot;, d.w.z. „maakquot;, of dat ik
'n woord gebruik. Het laatste veronderstelt het woord bekend;
het eerste veronderstelt het woord niet-bekend. Zeker, wat de
„In der Wirklichkeit existieren nur Wortindividuen. Das Wort, von dem man
in dem Wörterbuch oder in der Grammatik spricht, ist eine Abstraktion aus vielen
Wortindividuen, die zu verschiedenen Zeiten gesprochen und gehört worden sind. Nur
Wortindividuen werden gesprochen tmd gehört. Wenn oben von einem „mehrmahligen
Hören „desselben Wortesquot; die Rede war, so bedeutet das nur, dass zu verschiedenen
Zeiten Wortindividuen gehört werden, die erstens in lautlicher, dann aber auch in
begrifflicher Beziehung einander so ähnlich sind, dass sie als identisch aufgefasst
werden. „Dasselbe Wortquot;, das A spricht und B hört, ist schon eine Abstraktion : es ist,
wie schon angedeutet worden, ein Paar von Wortindividuen, die ziemlich stark von
einander abweichen können, das Wort für A und das Wort für B.quot; (blz. 15)
spreker spreekt, en wat de hoorder hoort, is niet letterhk hetz el de
woord. Deze twee woorden zijn niet identiek; het zx,n twee gelijk-
vormig gestructureerde instrumenten voor een gel^ksoort.g gebruik Maar
de relatl van gelijkvormigheid tussen het woord van f
woord van de hoorder is volkomen reëel. Zij bestaat in ^^^ ^commumcaüe-
proces even werkelik, als er de sprekers en hoorders zelf bestaan- Wi
kunnen haar uit de waarneming van de gedragingen der, aan het com
municatie-proces deelnemende, individuen met even grote -ekerhe^
leiden, als wij er de wederzijdse ..Steuerung uit lezen. Die Steuerung
is zinloos, zonder de bedoelde gelijkvormigheid. Even zeker als wi, weten
dat de witkwast geen hamer is. omdat wij er anders mee door het plafond
zouden slaan, even zeker weten wij dat het woord van spreker en hoorder
een relatie van gelijkvormigheid vertonen, en da dit woord yan mij
taalgjruiker zij'n identiteit
wii elkaar anders niet zouden begrijpen. uat . ^ ,nbsp;. „
o^ieuw gebruikt wo.dt^d. ve^^^^^^^^^^^^^
vergeten- Jespersen deed goed werk, toen hij er, voor n tiental ,aren
vergeten, jespnbsp;, wees.49) Het woord is latent als wi, het
noq weer eens uitaruKKeuK u^nbsp;, , . , ^nbsp;lof«»,»
niet gebruiken, het woord is actueel m het gebruik. En, latent-
z?n potentiahteit. wil niet zeggen; on-wer kehkheid; mogehkheid
impliLrt werkelikheid. De werkelikheid omvat meer dan het
psychies actuele. En. dit is niet in strijd met de opvatting dat het woord
Un energia is, en geen er^on; ik meen. dat al de voorafgaande blad-
zijden dit bewijzen, ^s*)
Oito'jespersen. Mankind. Nation and Individual from a linguisticnbsp;^
Oslo 1925: ..In every single person's mind there lie. thrust into
the moment, many memories of previous linguistic experiences: what s ^^
saying they 'lie' tLre. is for the psychologists to explain: the quot; ^^^f^^ouS
as a fact we cannot get away from. But these lingmstic elements there in die b^c g
are at the same time potential linguistic agencies. They
past, they are latent in the present, but they have a side
When the occasion presents itself, they can be transformed into hnguistic g
into actual words and sentences.quot; {blz. 21)nbsp;werkelikheid een ander
Terecht wijst Weisgerber er op, dat het begnpnbsp;, , , , ^
aspec van het be taande tót, dan wat men soms wel de reM en hef abstracte
P eeg tl noem n. Toch laten wij aan het volgende citaat al reeds de opmerking vooraf-
S iat voor óns werkelikheid niet een zijnsvorm tussen „reeel of „ab-
Squot; zl z°ïi. maar eenvoudigweg de naam voor al het zijnde, onverschilhg m welke
bestaans-phase het zich bevindt: „Die Quelle der genannten Einwände, ist m den
meistr Fällen eine zu einfache Aufteilung der Erscheinungen, mid Denkinhal e m
Realitäteri mid Abstraktionen, in dem Sinn, dass es auf der emen Seite Reales (gleich-
Het woord dan, waarover men in de grammatica en in het woorden-
boek spreekt, is volstrekt geen abstractie uit vele individuën, die op
verschillende tijden werden gesproken en gehoord; het woord waarover
men in de grammatica en in het woordenboek spreekt, is ófwel het woord
als werk-mogelikheid, ófwel het gebruikte woord, ófwel het be-
schouwde woord. En over deze laatste onderscheidingen nu nog 'n
kort woord.
We kunnen het woord actueren, hetzij in het gebruik, hetzij in
beschouwing. 50) In beide gevallen wordt het latente woord ge-
actueerd, doch met geheel verschillende bedoelingen, in een geheel ver-
schillende situatie, en in een geheel andersoortige ervaring. Men zegt
dat het woord „buiten de zinquot; geen, of altans geen „bepaaldequot; be-
tekenis heeft. Hieraan is dit allereerst juist, dat 't woord buiten de
zin niets noemt, maar symboliseert het in dat geval ook niets,
heeft het geen betekenis? Omdat men tussen noemen en symboli-
seren niet onderscheidde, kon men zeggen dat 't woord geen betekenis
had buiten 't gebruik. Let men op deze onderscheiding wel, dan is 't
duidelik dat 'n woord, als moment van beschouwing, wél be-
tekenis heeft. Stellen we ons maar onverschilhg welk woord voor de
geest, en, we weten terstond, dat het dit noemen kan of dät.
Hoe weten we dat? Omdat we z'n betekenis actueerden en als
betekenis, d.w.z. als betrokken op het gebruik, beschouwden.
Denken we maar even over: emmer! We kunnen 't ons ook moeilik
maken en vragen: wat betekent het partikel te zoal.
„Die betekenis is niet bepaaldquot;. Dat is weer juist of onjuist, al
naar men de zaak opvat. Roepen we ons 't woord boom voor de geest,
met de vraag: „Wat betekent 't woord boom ?quot;, dan kan aan dat ge-
actueerde woord, als uitgangspunt van onze beschouwing,
elke andere praecisering dan zijn afgrenzing tegen alles wat niet boom
gesetzt mit Dinglichem, sinnlich Fassbarem), ausserdem nur Abstraktionen (im Sinne
von bloss Gedachtem, Unwirklichem) gäbe. Diese Auffassung ist längst überholt, von
philosophischer wie von soziologischer Seite aus____ Dass mit den beiden
Möglichkeiten real (dinglich) und abstrakt (nur gedacht) die Seinsformen
nicht alle zu fassen sind, zeigt sich sofort, wenn wir neben dem fremden
Begriff des Realen (im Sinne des Dinglichen) den dadurch fast verdrängten vmd dabei
so echt deutschen Begriff des Wirklichen wieder zu Ehren bringen____der Begriff des
Wirklichen und der Wirklichkeit kann nur im Zusammenhang mit dem Grundworte
wirken verstanden werden. Wirklich ist etwas, wovon Wirkungen ausgehen, und Wirk'
lichkeit müssen wir jedem solchen Wirkungsträger zuerkennen, auch wenn er nicht
dinglich greifbar ist.....Zwischen real (dinglich) und abstrakt (nur gedacht) muss
also mindestens noch die Seinsform wirklich eingefügt werden.quot; (blz. 43-44)
Het „woordquot; in : denken met taal, laten we buiten beschouwing.
is ontbreken. Maar, dit minimum van bepaaldheid heeft 't woord
boom altijd. Het woord is dan, wat de Saussure met de term valeuc
bestempeld heeft. Zijn betekenis bestaat in z'n dit-zijn m tegen-
stelling met al het andere: het is 'n duidelike eenheid. Wil men dat,
zoals Overdiep doet, „het gemeenschappelijke deel van alle geschakeerde
beteekenissen, waarvan wij ons, sprekende, bewust zijn (blz. ló)
noemen, dan is daartegen geen bezwaar, mits we maar bedenken, dat
het woord „deelquot; in deze omschrijving dubbelzinnig is: wij hebben nl.
niet te maken met bepaalde betekenis-onderscheidingen, die ge-
meenschappehk zouden zijn aan alle gebruiks-phasen van het woord,
doch we staan integendeel voor de ongedifferentieerde betekenis-eenheid.
Ondertussen, dit geval van woord-beschouwing is het grens-geyal, dat
in wetenschappelike taai-beschouwing kan voorkomen. Wat_men
gewoonhk bedoelt, als men van 'n, buiten de zin niet „bepaalde be-
tekenis spreekt, is: „de betekenis die de spreker of wi,, in de omgangs-
taal op de gis aan het woord toekennen. 5i) De woorden m de om-
gangstaalquot; moeten natuurlik niet verstaan worden als in het gebruik
van de omgangstaalquot;, want daar is, juist ook volgens O.erdiep de be-
tekenis pas volkomen bepaald, daar is pas de eigenlijke betekenis te
zoeken. De bedoeling kan alleen zijn: de betekenis die we op de gis
voor gebruik in de omgangstaal aan het woord toekennen. Is deze be-
tekenis „onbepaaldquot;? Inderdaad. Doch, niet zó, dat wij, het woord
actuerend daarin geen bepaalde betekenis-onderscheidingen zouden
actueren doch wel zó, dat deze onderscheidingen fluctueren, oscilleren.
Wij kunnen ze alleen „vastleggenquot; door ze als betrokken op 'n bepaald
gebruik te beschouwen. Om de betekenis van boom in de beschouwing
als „een zeker houtgewasquot; te herkennen, moeten we het betrokken
denken, én op een bepaald gebruik, én op een bepaalde eenheid van
gebruiks-mogehkheden, op het latente woord; betrekken we het woord
op 'n ander gebruiks-geval, dan betekent het , paalquot;, of quot;^^^»^boom of
„disselboomquot; als gebruiks-mogelikheid van het latente woord Betrekken
we het op 'n bepaalde handeling, dan betekent het n praathandeling,
of 'n handeling om ons in 'n vaartuig voort te bewegen: we betrekken
het dan meteen op 'n andere eenheid van gebruiksmogelikheden.
Het zal niet nodig zijn, de overtalrijke psychologiese onderzoekingen
te behandelen, waaruit blijkt dat de situatie bijna altijd meebrengt,
dat een bepaalde persoon, op de vraag: ..Wat betekent fcoom ? . spon-
taan zal reageren, met 'n bepaald gebruiks-geval: de voerman met
Overdiep identificeert deze betekenis met het zo juist genoemde „gemeenschap-
pelijke deelquot; etc.
„disselboomquot;, de tuinman met „houtgewasquot;. Dat het grote merendeel van
de taai-gebruikers bij boom aan de zijde van de tuinman zal staan, doet
niets af aan 't feit. dat dit ten opzichte van de zaak die ons bezig
houdt, accidenteel is. Wie in 'n huiskamer waar de krant gelezen wordt,
vraagt: ..Wat is 'n blad 1quot;, weet welke betekenis de hoorders normaal
genomen 't eerste voor de geest zal komen.
Is de betekenis van het woord in de beschouwing nu 'n ..ab-
stractiequot; uit vele individuen, die op verschillende tijden worden ge-
bruikt? Volstrekt niet. Wil men. met alle geweld de term abstractie.
dan zou men het 'n abstractie kunnen noemen ten opzichte van de latente
eenheid, doch dan is het gebruikte woord evenzeer 'n abstractie.
Noch in beschouwing, noch in gebruik hebben we met 'n ..abstractiequot;
te maken, doch met een realisatie, die in beschouwing oscilleert, die echter
in gebruik gericht staat volgens de praedicering, of altans de bedoelde
betekenis-f u n c t i e van het ogenblik. Het gebruikte woord is het op de
situatie berekende, met een bepaalde „praktiesequot; bedoeling geactueerde;
en als zodanig is het ook in zijn geactueerde onderscheidingen bepaald.
Deze onderscheidingen kunnen wij ongetwijfeld alleen in de tijd
ontwikkelen, alleen in opeenvolging en niet gelijktijdig actueren, omdat
de betekenis-structuur meebrengt, dat we ons volgens verschillende
situaties moeten richten om de verschillende mogelikheden van het éne
woord te realiseren. Doch, deze onderscheidingen waren onontwikkel-
baar, als zij niet als mogelikheden in het éne potentiële woord lagen,
waarvan elk gebruiks-geval één bepaalde, beperkte realisatie uitmaakt.
En wat nu tenslotte over het woord als werk-mogelikheid. over het
ilatente woord ? Is dat 'n abstractie ? Het latente woord is juist het om-
gekeerde : het is de concretisering van alle gebruiksmogelikheden in het
ene latente gebruiks-teken; het is 'n eenheid van werk-mogelikheden, die
ons tot een der belangrijkste vormen van menselike activiteit in staat stelt.
Het is die bepaalde „Durchstrukturierungquot; van ons gehele organies-
psychiese wezen, die ons tot het menselik samenleven in staat stelt. Het
is de conditio sine qua non van alle volledig menselik samenhandelen.
Door zijn structuur is de betekenis van het latente woord, dat latente
denkmoment, dié zeer biezondere noëtiese eenheid van denk-mogelikheden.
die én wetenschap, én kunst, én techniek, als in samenhandelen
zich ontplooiende menselike levens-vormen, eerst mogelik maakt. En, we
bedoelen dit niet speculatief, we denken aan geen mannetje op de maan.
om daarvan te bewijzen — wat ongetwijfeld gaat — dat het geen redelik
bestaan zou kunnen voeren; we bedoelen de samenleving te nemen
zoals zij is.
Maar was het dan zo geheel en al onjuist, wat men vaak onder
-ocr page 379-woord verstond, een abstractie te noemen? Neen. Een abstractie is het
woord als gemiddelde, als gemiddelde uit alle gebruiks-mogehk-
heden. Zó bestaat inderdaad het woord niet; zo bestaat wel een on-
juist woord-begrip, dat én aan de linguïstiek, én aan de grammatica
zeer veel ondienst bewees. Het woord-begrip, dat wij aan de realiteit van
het taalgebeuren ondenen, ziet er anders uit.nbsp;, ,,.. j
Het woord is de organies-psychiese eenheid, die wij, als blijvende
werkmogelikheid van ons mensdik wezen, in de act der woordmaking
stellen en die wij. bij het gebruik, actueren als het zelfstandig symboli-
serende gebruiksteken, dat ons individude menselik handden, als
handding van een lid der mensengemeenschap, mogelik maakt.
Wij menen in de voorafgaande hoofdstukken te hetóen bewezen, dat
het woord het fundament is van alle taai-gebruik. Het woord is ook
fundament van het taal-systeem, van onze individuele spraak-mophk-
heden in gehed hun omvang. Van dit systeem is alle gebruik een
actuahsatie-phase; alle gebruik is systeem-actuering. ^^ a^uering
geschiedt in het ervarings-g e h e e 1: het woord is daarin altijd moment.
Larover tenslotte een laatste hoofdstuk: Het woord als syntagma.
NEGENDE HOOFDSTUK
Het woord als syntagma
Samenstelling van het hoofdstuk. Dit laatste hoofdstuk is
geen samenvatting, het is een slot-verantwoording, een confontratie van
het ontwikkelde woord-begrip met de verschijnselen zelf die de grond-
slag uitmaken van theorieën, aan de onze diametraal tegengesteld • wij
kennen het woord in taai-gebruik alleen als ervarings-moment.
Nu is het woord ófwel moment in grotere woord-gehelen, ófwel het
is op zichzelf alléén moment van geheel de situatie waarin het op-
treedt. Het woord dat wij in onze wetenschap als zaak geïsoleerd
kunnen beschouwen, bevindt zich in een andere phase dan het ge-
bruikte woord. Wij zijn van dat taai-gebruik uitgegaan, en hebben
altijd het gebruikte woord als vergelijkingsmoment genomen, als wij
tot het systeem-woord concludeerden, of het beschouwde woord tegen-
over het gebruikte woord stelden. Maar, wij abstraheerden niettemin van
ons derde hoofdstuk af; wij abstraheerden — al beschouwden wij steeds
het gebruikte woord — van het zins-geheel, van het ervarings-
geheel, van de situatie, van het taal-systeem. Wij hadden daartoe het
recht, omdat wij aan konden tonen, dat het woord zich in die ge-
helen onderscheidt, maar wij zouden onvolledig blijven, als wij het
woord niet ook zijn plaats aanwezen tegenóver die gehelen. Wanneer
wij ons tot deze taak zetten, is het eerste en voornaamste princiep dat
ons daarbij zal leiden, dat alleen de „Convergentie der verschijnselenquot;
hier uitkomst kan bieden : we hebben er nu ter dege voor te zorgen,
niet te abstraheren, ook niet van een enkel kenmerk, dat het woord
blijkt te vertonen. Ondertussen is het onmogelik. al de cirkels waarbinnen
het woord optreedt en schijnt op te treden, tegelijk te behandelen:
we moeten dus wel ook hier, verdelen; maar „verdelenquot; regelrecht
„in ordine adquot; het meest nabije geheel. Zo komen wij allereerst tot de
beschouwing der „verbandenquot;, waarin het woord bestaat. In „Isoleer-
baarheid en verbandquot; constateren we nu, dat het woord in n verband,
in een groep, gekenmerkt wordt door ..isoleerbaarheidquot;. In ..Isoleerbaar-
heids-aspectenquot; beschouwen we, op welke wijzen zich het woord ten
opzichte van de verbanden onderscheidt. „Woord-momenten en woord-
scheidbaarheidquot; behandeh vervolgens, hoe het woord zich, door zijn iso-
leerbaarheid, kenmerkt tegenover elk van zijn delen. Edoch, ziehier een
nieuw probleem, dat zich voordoet: er zijn woord-momenten, die zich
schijnen voor te doen als waren zij woord zonder meer, en die ^uettemin
de isoleerbaarheid niet vertonen: wij stoten op de compositie. Wi) be-
wijzen in de gelijknamige paragraaf, dat wij het compositum als een
„secundair woordquot; hebben te beschouwen, en dat zijn „componenten
niet op dezelfde wijze, als de woord-momenten met niet-zelt-
standige betekenis, hun betekenis aan de woord-eenheid ontlenen; de
componenten veronderstellen het „simplexquot; als bestaand woord, voor zi,
in het secundaire woord als niet-autonoom, maar zelfstandig betekenis-
dragend moment, kunnen worden geponeerd. Wij hebben het compositum
nu te onderscheiden van de woord-groep; daartoe behandelen wij eerst
in „Samenkoppeling en samenstelhngquot; de twee soorten van compositie,
die zich, door een duidelik verschil ten opzichte van de woord-groep,
van elkaar onderscheiden. In „Verband en compositie-structuur be-
handelen we de theorie, die het compositum als groeps-m o m e n t be-
schouwt. De paragraaf „De geheel-verschijning van het compositum
past nu het compositum-begrip, als eigensoortige eenheids-notie. toe op
de gevallen die om verklaring vragen, en tenslotte behandelt de paragraaf
, Simplex en compositumquot; zeer beknopt de vraag, of wij het recht hadden
en hebben simplex en compositum toch beiden woord te noemen. Hiermee
is het eerste deel van ons hoofdstuk besloten, en gaan we over tot de j
verhouding woord : zin. woord : ervaringsgeheel, en woord : situatie. Hier
is 't mogelik een methode van „vereint schlagenquot; toe te passen. Zo
kunnen we in „Afhankelikheid of autonomiequot; aantonen, dat het ont-
kennen van de woord-autonomie, onverschillig in welke verhouding,
voortdurend tot inconsequenties moest leiden, en dat wij dus zullen
proberen de omgekeerde weg te volgen, en niet van de autonomie der
grotere gehelen, maar van het autonome woord uit te gaan. De b^taa^de
onderzoekingen dwingen ons tot een verantwoording van ons standpunt
tegenover het hunne. We beginnen met G. ^^erns context -begr^. en
de „Situationquot;-notie van Gardiner; dan volgt: -Naar aanle^mg van
Bühlers „Feldquot;-begripquot;. In „Situatiequot; nemen we nu zelf de leiding, en
ontwikkelen óns „situatiequot;-begrip. en beschouwen vervolgens welke
plaats dat tegenover het autonome woord inneemt; dat doen we in
..Situatie en interpretatiequot;. Het blijkt dan. dat de situatie aan de taal-
gebruiker vaste punten levert voor zijn woord-gebruik, maar dat deze
niets aan de betekenis zelf. der woorden, laat staan aan hun auto-
nomie ten opzichte van die situatie, af hoeven te doen. In ..Veld van
gebruik context en symbool-veldquot; zetten wij de eerste stap voor een
verduideliking van de verhouding zin : woord; we steken de gebieden af
waarbinnen wij die verhouding zullen kunnen uitzetten. Dan volgt in
..Formuleringquot; de beschouwing van het meerledig taal-gebruik zelf: de
zins-eenheid blijkt iets anders te zijn, dan de. in de tijd verlopende,
formulering, die aan de eenheid-stellende act noodzakelik voorafgaat.
Na deze stap is het eindelik mogelik de oplossing te geven van de, nog
steeds niet geheel opgeloste antinomie, dat het princiep totum est prius
partibus. als het juist is, meebrengt, dat het woord tenslotte toch tegen-
oyer het grotere gebruiks-geheel, dat de zin is, in een verhouding van
afhankelikheid moet staan. Dat blijkt nu ook inderdaad het geval: als
werkehkheid-stellend ervarings-moment is het woord „natura poste-
riusquot; aan de zin. Ondertussen is de laatste stap nóg niet gezet; nog
steeds wacht de vraag een antwoord, op welke wijze wij ons de functie
van de woorden in dat grote geheel, in zover het in de formulering
wordt opgebouwd, hebben te denken. En opnieuw blijkt nu. in
„Symbool-veld en schemaquot;, dat de bouw-princiepen steunen op het auto-
nome woord. In „Handelend denkenquot; volgt een laatste confrontatie van
de gewonnen inzichten met het handelings-karakter van het woord. De
laatste paragraaf: „Het taalsysteemquot; plaatst het woord tenslotte in het
geheel der werk-mogelikheden waarvan het deel uitmaakt, en lost de
moeihkheden op, die tegen het woord als p r a e-determinerende werk-
mogelikheid werden gemaakt, op grond van het feit, dat het ge-
bruik aan alle systeem-vorming zou moeten voorafgaan. Dat het
systeem geen „abstractiequot; is. is dan niets anders dan een onmiddellike
consequentie uit hetgeen wij op 't slot van ons vorige hoofdstuk reeds
betoogden.
Convergentie der verschijnselen. Jespersen maakt, waar de
vraag naar het woord-criterium ter sprake komt. de uiterst belang-
njke opmerking, dat er schrijvers zijn, die hierbij: „strangely overlook
the really important criteria which we possess in this matter.quot; i) Als de
vraag komt: welk wetenschappelik criterium kunnen wij tenslotte
geven, om het ervarings-feit van het woord-bestaan in het meer-
woorden-geheel kort te formuleren, dan vragen we naar een formule
voor een reeks convergerende verschijnselen, die wij bij
de analyse van dat feit vonden, en nog vinden zullen. Bühler schrijft:
„man soll den Wert formelhafter Definitionen nicht überschätzen;
immerhin sind sie der Einzelforschung da und dort erwünscht und in der
vollendeten Theorie eines Wissensgebietes unentbehrlich.quot; (Sprach-
theorie. blz. 298) Niettemin: waarde hebben zij alleen, wanneer men er
1) Language, blz. 423 ; vgl. hiervóór Sapir blz. 352.
-ocr page 383-heel het complex van begrippen achter denkt, dat tot de mogehkheid van
de formulering ener dergelike definitie leidde. W—Jf f^^gen =
het woord is het kleinste isoleerbare taal-moment,
dan veronderstellen wij alles wat wij omtrent de y^'^d'Cenheid^ de be-
tekenis. de Gestak. uiteenzetten. We veronderstellen dan eo ipso, da
de s t r u c t u u r van wat in de verschillende talen „woord is. volstrekt
niet identiek hoeft te zijn; en we veronderstellen ook. wat Graff - een
beetje anders dan wij het zouden doen - zegt: ..In «peech then we
are bound to find components whose process o systematizabon is not
sufficiently advanced to allow of any clear-cut classification. This is not
due to a defect in the definition of the various systematic units, for
instance, of the word, but to the evolutionary character of language.
stukken aantoonden, noodzakelike voorwaarde is van alle taal en taai-
qebrS in zijn verschijningsvorm in elk verschillend taal-sys eem ook
?ScMlend. Dit alles brengt mee. dat de logies abstracte hnguistiese
woord-definitie voor de verschillende talen wel gelijkluidend kan zi,n.
maar dat een noëtiese definkie noodzakelik verschillen zal moeten ver-
tonen Immers, de woordstructuren (we denken aan het Paiute-woord
en 'n nederlands woord b.v.) zijn in feite niet gelijkvormig, en de woord-
groeperings-verschijnselen in de verschillende talen, verschillen m
izelfde Lte. We worden dus in onze uiteenzettingen gedwongen en
om ons allereerst op één taal - in casu de nederlandse - te mh^en
en anderzijds te trachten, het contingente in de taal-feiten van die bie
zondere taal op te sporen, zodat tenslotte alleen ^at kenme k resteer^
dat aan de bepaalde taal uit hoofde van haar taal-zi)n eigen is. en
dat dus aan elke taal eigen móet wezen. Daarmee is dan quot;iet voor alle
talen het laatste. mL.... het eerste -««fnbsp;'
imkers volgt het onderzoek, hoe nu in elke afzonderlike taal d t ken-
iS^L d^conc.te —S-ttrpquot;?
taleTóTwel tot moedertaal hebben, ófwel als n moeder aal beheersen.
Dit zelfstandig voor 'n vreemde taal te beproeven, hgt buiten zijn compe-
tentie.
-ocr page 384-Tenslotte: wie naar 'n kenmerk vraagt van 't woord als syntagma,
veronderstelt syntagmaties verband, veronderstelt de woord-groep.
En hiermede is tevens gezegd, dat een geheel volledig antwoord op de
vraag naar een criterium voor het woord als syntagma, alleen te geven
is in vergelijking van het woord met de groep-verschijnselen. Doch de
woordgroep is het stiefkind van de Hnguistiek. Van Ginneken werkte -
m zijn „Principesquot; - een voorlopige woord-groepen-leer uit. Hij noemt
de groep daar „constructionquot;, en definieert die als volgt : „c'est un groupe
de mots, se succédant ou non, reliés ou non par l'écriture et séparés ou
non par la ponctuation, mais qui se tiennent cependant et le montrent
avec evidence par l'influence de forme ou de signification qu'ils exercent
les uns sur les autres.quot; (blz. 274) Edoch, de zin stond nog te zeer in
het middelpunt van ieders belangstelling ~ daar zorgde Wundt voor ^
dan dat van Ginnekens eerste poging onmiddellik voldoende aandacht
zou krijgen. Er gingen verschillende jaren overheen, voor Ries zijn
„Wortgruppenlehrequot; in het licht zond. Ondertussen ontwikkelden zich
de psychologie en de linguïstiek zoals ze deden, en van Ginnekens eerste
project zou tans op een andere wijze dienen te worden verantwoord.
Niettemin blijven zijn linguistiese uitgangsnoties volkomen intact, en
kunnen we van de feiten, zoals we die bij hem vinden, uitgaan. Een
recente uitgewerkte verklarende woordgroepen-leer bestaat niet.
We zullen er ons dus op moeten voorbereiden, dat we sommige ver-
schij^nselen eenvoudigweg als vergelijkings-f e i t zullen hebben te nemen
zonder dit feit zelf nog te hebben verklaard.
Isoleerbaarheid en verband. Het woord als syntagma ken-
tjmerkt zich door isoleer baar heid. 2) Onder een of andere vorm
duikt het begrip van dit verschijnsel bij verschillende schrijvers op Na-
genoeg steeds wordt daarbij echter de convergentie der woord-
verschijnselen prakties uit het oog verloren, en ontstaat er, bij 'n ab-
stractieve beschouwing van het enkele aspect : isoleerbaarheid, twijfel.
Sapir aarzelt het minst. Dit laat zich gemakkelik begrijpen : hij gaat uit
van het e r V a r i n g s - f e i t der woord-onderscheiding, dat hij bevestigd
vindt in het gedrag zijner proefpersonen. Hij constateert : de isolatie is
er. 3) Aan dit standpunt ligt het volkomen juiste inzicht ten grondslag,
2)nbsp;hspersen heeft hieromtrent in zijn „Languagequot; (blz. 422 vlg.) een en ander
gegeven. Wat hij er.in zijn „Philosophy of Grammarquot; (blz. 92 vlg.) van zegt, is n
meer weifelende toepassing van zijn beginselen op de composita vooral. Erg systema-
ties is zijn betoog in deze kwesties niet. Het is bij n verduidelikte mening, zonder
strikte bewijsvoering, gebleven.
3)nbsp;„The best that we can do is to say that the word is one of the smallest, com-
-ocr page 385-dat n taal-moment niet woord is omdat het isoleerbaar is, maar dat
'n taal-moment isoleerbaarheid vertoont omdat het woord is; de iso-
leerbaarheid is n criterium meer niet. Redeneren vanuit „isoleerbaar-
heidquot; in 't algemeen, zonder rekening te houden met hetgeen wij van
elders weten, leidt tot niets.nbsp;^
Onder isoleerbaarheid versta ik: de scheidbaarheid van n taal-
eenheid van en door gelijksoortige eenheden, waarmee zij in onmiddellik
verband gebruikt wordt. Het begrip der isoleerbaarheid steunt op het
feit, dat identieke taai-eenheden, de woorden, in verschillende gebruiks-
gevallen vergeleken, in verschillend verband kunnen optreden.
De aspecten die het verschijnsel der isoleerbaarheid vertoont, zijn
drieërlei:nbsp;,111
1° Scheidbaarheid door uitéénplaatsing. verder kortweg scheid-
baarheid genoemd:nbsp;, , ,nbsp;.1
Langzaam onttrokken hem (lichte) nevels (verder) aan ons gezicht.
2° Omstelbaarheid:
Langzaam onttrokken nevels hem aan ons gezicht.
3° Vervangbaarheid. Dit laatste aspect laten wij ter zijde.
Het is zonder twijfel een woord-verschijnsel, doch alleen secundair:
het staat rechtstreeks in correlatie met het flexie-systeem, de woord-orde,
en de woord-betekenis, zodat het alleen als secundair criterium van be-
lang is. Bij de studie der woord-soorten doet het zijn diensten. (Vgl.
Langeveld, blz. 50 vlg.)
l) De isoleerbaarheid veronderstelt verband. Dat vraagt n uitleg.
' De woorden vertonen een verband als momenten van het zins-
geheel. én zij vertonen een verband als momenten eventueel van
Woord-groepen. Alleen dit laatste verband is hier voor ons van be-
lang ; het zinsverband is van 'n andere orde.4) Evenals de zin. vertonen
ook de woord-groepen een eenheid, die een andere is dan de
Woord-eenheid, doch die hun anderzijds ook toekomt, onafhankehk van
de zin als ..Aktualwerkquot; : 'n trouwe hond. Z'n eenheid ontleent de
groep aan het feit. dat ook hij denkend wordt geconstrueerd: de
Woorden worden in de groep op elkaar betrokken. We spreken niettemin
van groeps-verband. omdat de groepen wel 'n structuur- maar
Pletely satisfying bits of isolated ..meaningquot; into which the sentence resolves itself. It
cannot be cut into without a disturbance of meaning, one or the other of the severea
parts remaining as a helpless waif in our hands. In practice this unpretentious criterion
does better service than might be supposed.quot; (blz. 35) Vgl. blz. 350 hiervoor.
De zins-eenheid omvat weliswaar de woorden als moment, maar in die
2ins-eenheid als „Aktualwerkquot;. zijn de blijvende woord-eenheden, zoals we reeds
Zagen en nog verder zullen zien. van een geheel andere orde.
geen betekenis-e e n h e i d uitmaken. ^)
De groepen kunnen onderling weer verbonden zijn:
..[de nieuwe fiets] [(van) m'n jongste broertje]quot; — Te zeggen, dat
broertje en fiets b.v., in de verbonden groepen verband vertonen, zou
'n kleine correctie behoeven: de term verband wordt dan analoog ge-
bruikt.' en we spreken prakties over twee onderscheiden verschijnselen:
verband tussen woorden, en verband tussen woord-g roepen; daar-
over aanstonds in noot 7 wat meer.
Isoleerbaarheid der woorden wil nu niet zeggen, dat elk verband
tussen de woorden in elk concreet gebruik a 11 ij d verbroken kan
worden; het wil enkel zeggen: dat elk woord in andere verbanden,
geïsoleerd ten opzichte van de woorden waarmee het in dit verband op-
treedt, vóórkomt. Als ik zeg: „Hedenavond om acht uur precies begint
de uitvoeringquot;, dan zijn acht en uur in dit verband niet isoleerbaar. maar
ze zijn wel — door uiteenplaatsing — geïsoleerd in: „Hedenavond om
zes, acht (en tien) uur beginnen de uitvoeringenquot; Van de andere
kant. zijn woorden als acht of tien, de „bepaalde hoofdtelwoordenquot;, in
'n soortgelijk verband nooit scheidbaar van het bepaalde woord uuc
b.v. Toch zijn uur en tien duidelik „woordenquot;: ze vertonen in andere
verbanden isoleerbaarheid. 6)
Het verband dat de woorden vertonen is duidelik tweeërlei: verband
in de tijd, en verband buiten de tijd. De woorden zijn in de tijd
verbonden volgens het continu verloop waarin ze elkaar opvolgen,
waarin ze dus volgorde vertonen; zij zijn buitendetijd verbonden,
zó. dat hun verband vrij komt van de volgorde. Het verband buiten de
tijd kan direct of indirect zijn: ^) Hij eet heel veel; eet en heel
®) We komen hierop nog terug. Maar het is toch misschien wel nuttig op te
merken, dat dit dus volstrekt niet betekent, dat we in de groep niet méér zouden
kennen, dan de som der betekenissen!
8) Al deze verschijnselen zijn voor een studie van de woord-s o o r t e n van groot
belang. Onze beschouwing in deze paragrafen, al is zij reeds enkele jaren terug onaf-
hankehk daarvan ontstaan, is 'n anders gerichte systematisering van woord-aspecten, die
nauw samenhangen met het „rankquot;-begrip van Jespersen en de opvattingen van Pos en
Langeveld. Vgl. Langeveld, blz. 41 vlg.
''j Denken we nu terug aan ons voorbeeld van de fiets en het broertje, dan zouden
we de directheid of indirectheid van het verband tussen de groepen, kunnen onder-
scheiden van dezelfde eigenschappen in het verband der woorden. We zullen dat
echter niet doen. Immers het verband tussen de groepen berust op het verband
tussen de kern-woorden van de groepen, en we zeggen nu ook, dat er tussen
iiets en broertje een direct verband buiten de tijd bestaat, zoals ook tussen jongste
en broertje b.v. Evenmin van belang voor ons. is het verschil tussen het verband dat
Hij en eet in ons volgende voorbeeld vertonen, en dat bestaat tussen eet en veel. Voor
'n woord-groepenleer en 'n zins-leer is dit verschil allerminst irrelevant.
zijn in de tijd direct verbonden, doch buiten de tijd indirect ; eet en ^eei
Zin in de tjd indirect verbonden, doch buiten de tijd direct tenslotte:
Hlquot; eet veel; Hij en eet en eet en veel zijn én in de ti,d an buiten de
tijd direct verbonden.nbsp;__
Isoleerbaarheids-aspecten. Opdat twee
menten van één woord kunnen zijn. is het noodzakehk dat- zij direct
verband in de tijd hebben: het feit der woord-eenheid, als aan-
schouw e 1 i k-onaanschouwelike ken-eenheid, brengt dat mee: de
aanschouwelike eenheid - en daarmee de woord-eenheid -
wordt natuurnoodzakehk verbroken als de aanschouwelike momenten van
die eenheid gescheiden worden door andere a a n s c h o u w e 1 i k e e e n -
h e d e n ) Het begrip der d i s t a n t i e-c o m p o s i t a hield, tenminste in
zover men de delen van n dergelik „compositum als zij in de tijd met
direct verbonden optreden, als één woord beschouwde hiermee geen
^kening. Op deze wijze werd het woord tot een „begriffliche eenheid
alleen, teruggebracht,«) en werd zijn aanschouwelike eenheid, altans
tale (samenkoppelingen en samenstel-
lin^n) voorlopig buiten bespreking. We behandelen eerst de al of met
freïerende, en de al of niet ge-affigeerde woorden. Woorden die wel in
de tijd (en daarover gaat natuurlik altijd ons onderzoek), maar me
buiten de tijd direct verbonden zijn. zijn altijd scheidbaar ; lo)
^^Tltaee is het verschijnsel der afkapping niet in strijd: Voor- en tegenstanders
werden het eens. Afkapping veronderstelt dat. tijdens de interpreterende heen-en-weer-
bewejng (vgl. blz. 425 hierachter), de taalgebruiker twee woorden ^ctueert.
niet^ -l{denbsp;— ^nbsp;-
Ï bXnTiirï'ctUsird;nbsp;(V9l. blz. 376). en de ..formuleringquot;.
quot;'sf'HtfÎlanTÎquot;zeer opvallend, dat WüheM Horn: Sprachkörper und Sp^ch-
funktiot Leipzig 1923. geen enkel vorm-verschijnsel van een distantie-compositum m
„Spreizstellungquot; geeft. (blz. 4 vlg.)nbsp;distantie-com-
«) Terecht verwierp van Ginneken d^n ook '^f ^nbsp;t^f/^.bles composés
positum: ..Sont des constructions à forte cohesion lesnbsp;^fff des termes
et je ne vois pas une seule raison, pourquoi nous augmenterions la
contradictoires en y ajoutant celui de composés à distancenbsp;^^ ^^
Sont des constructions a faible cohesion toutes lesnbsp;^ ^nbsp;.. (y^ 521)
dan.. nhrase Dour insérer d'autres unités psychiques ou de leurs parties, ^oiz. DZl)
quot;o/quot;c^Xtekenquot;natuurlik niet, dat we zo iets zouden kunnen krijgen als : de boom
wordt ?oe lanqer hoe dikker, en dat we maar steeds in elke groep met scheiden zouden
SL dooSan! De aard der te symboliseeren zaken of gebeurtenissen en het over-
« fSen, stellen natuurlik grenzen: Hij ee^ overigens nu misschien toch
wel niet altijd meer zo heel erg veel!
10 3 4nbsp;7 8 2 1
-ocr page 388-woorden die ook buiten de tijd direct zijn verbonden, zijn niet in elk
concreet geval scheidbaar. We hebben dat al bij het verband van 'n
telwoord met een woord als uur gezien.
'' Dit laatste echter is nóch een speciaal woord-verschijnsel, nóch een
speciaal groep s-verschijnsel; het hangt af van biezondere toepassings-
gevallen' der woorden in verband met de aard der te benoemen zaken,
zonder dat dit door het woord-karakter, of door de groeps-ver-
schijnselen, wordt bewerkt. In 'n logies abstracte definitie b.v., die op
„omni et soli definitoquot; moet zijn berekend, bestaan er uit de aard der
zaak ook bepaalde groepen, die geen scheidbaarheid vertonen; en even-
min bestaat die scheidbaarheid in „uitdrukkingenquot;, die berusten op toe-
pa s si n g s-gewoonten in bepaalde situaties: de „Vader des Vader-
landsquot; b.v. of duideliker nog: „de uiterste dagquot;, vertoont geen scheid-
baarheid ; niet echter omdat we met biezondere groeps-verschijnselen te
maken hebben, noch omdat er sprake zou zijn van 'n eigenaardig karakter
der gebruikte woorden, maar eenvoudigweg, omdat we de ge-
woonte aannemen die groep van woorden op een bepaalde dag toe te
passen. Dergelike verbanden geven natuurlik gemakkelik aanleiding tot
het maken van nieuwe woorden; doch die aanleiding ligt niet in de
woorden zelf der betreffende groep, noch in het systematies aspect
van de groep-structuur, maar eenvoudigweg in psychiese condities, die
voortdurende herhaling mee kan brengen.
De meeste woorden kunnen bilateraal gescheiden worden; er zijn
er echter ook die in bepaalde gevallen alleen unilateraal scheid-
baar zijn, en die in de totaliteit hunner aspecten beschouwd, toch het
woordkarakter vertonen. Een dergelik woord is het partikel te voor in-
finitieven in praedicatieve functie:quot;) „de was hangt (vandaag) te
drogenquot;. In andere verbanden dan dit, is te soms bilateraal scheidbaar
soms alleen unilateraal. Het woordenboek onderscheidt bovendien de
gevallen van „vrij gebruikquot; van die gevallen, waarin te in min of meer
vaste verbindingen voorkomt. Dat dit te gemakkelik z'n woord-karakter
verliest en met 'n ander woord tot één woord wordt samengevat is over-
bekend. In „vrij gebruikquot; komt het in het nieuw-nederlands nauweliks
nog voor; het treedt meest in vaste verbindingen op.
Te hoort tot de eigenaardige groep der „verbindingswoordenquot;; het is
'n betrekking-stellend, taal-technies woord. Uit zijn aard als verbindings-
woord volgt, dat het noodzakehk bilateraal verband buiten de tijd
veronderstelt. Een voegwoord als en vertoont altijd (vgl. noot 10)
11) Vgl. voor het partikel te het „Woordenboek der Nederlandsche Taalquot; 16e deel„
kolom 1051-1104; in 't biezonder kolom 1092, 4).
bilateriale scheidbaarheid, 'n partikel als te vertoont de bilaterale
scheidbaarheid maar zelden: te zijnen behoeve, te dien einde. Wie
de lijst der voorbeelden doorloopt ziet aanstonds, dat de aard van het
verband in functie van de verbonden woorden, de scheidbaarheid
beïnvloedt.
Men zou, omdat dit te voor infinitieven nooit scheidbaar is, het
woord-karakter van dit taal-moment in dit bepaald verband, of altans
het woord-karakter van dergelike momenten in sommig verband, kunnen
gaan betwijfelen, als zich daartegen niet de onmogelikheid stelde, vormen
als tedrogen als woord te isoleren. Het nederlands kent geen woord-
eenheid tedrogen, het kent wel 'n verband te drogen. Voor wie
eenmaal op zijn taal reflecteert, blijkt het woord, en ook d i t woord, een
onmiddelhk ervarings-gegeven. 12) Het kan niet anders, want het woord
is de noodzakelik veronderstelde ervarings-onderscheiding voor
alle taal-gebruik.
Waarop berust dit inzicht? Op het feit dat te zich opponeert tot
drogen; de betekenis van drogen wordt door te niet gemodificeerd;
dat moest wel het geval zijn, wanneer te en drogen een eenheid
vormden; want te vertoont betekenis en functie. We staan voor 't feit,
dat drogen zich duidelik als 'n eenheid tegenover te opponeert, en
dat tóch dit te een betrekkings-betekenis en taal-techniese functie ver-
toont. Dit laatste zou onmogelik zijn, als te moment van 'n woord-
eenheid tedrogen was: in dat geval immers, zou tedrogen noodzakelik
zelf de mogelikheid van gebruik met andere woorden moeten bepalen
onafhankelik van de aard van het verband; wij zouden
moeten kunnen zeggen: „Hij gebruikt kalk tedrogenquot;, voor „Hij gebruikt
kalk om te drogen.quot;
B e w ij s t nu het feit, dat te geen moment is van 'n woord tedrogen,
dat te een woord is? Ja, want ook al is de woord-groep 'n een-
heid, zij is van 'n andere orde dan de woord-eenheid: zij stelt geen
betekenis-eenheid, doch betekenis-verband in een structuur-
Ook voor Grali staat dit vast: „Again acquaintance with the linguistic system
and its mechanism is a prerequisite for the distinct separation of finished words and
of morphological parts from the sentence. This is no vicious circle, because even where
■n a sentence a morphological word is used that we have never heard before, we are
able to recognize it as such. Any English-speaking person who hears for the first time
a sentence like „I have been skiingquot; knows the ski- is here used as a radical and -ing
as a formational element. Similarly, when I heard for the first time the sentence
[aidöwD-ntu], I never thought of considering the nazalisation and peculiar timbre
of [ o ] as a morphological element of the conjugational system of the verb.quot; (blz.
124-125) Vgl. hiervóór blz. 152 en blz. 176. Jaspersen (blz. 423) toont duidelik aan,
dat Bally met dit te ontkennen een weinig gelukkige greep deed.
eenheid; de groeps-eenheid maakt een „schemaquot; uit, waarin we ge-
woon zijn de woorden op een bepaalde wijze te verbinden, omdat wij
met soortgelijke woorden een soortgelijk verband kunnen constitueren.
Een moment als te, met betekenis en functie, dat als „groeps-
exponentquot;, of zo iets. zou fungeren, is onbestaanbaar, omdat het, als het
geen woord zou zijn en geen woord-moment, z'n betekenis aan
iets zou moeten ontlenen, dat zelf geen betekenis-eenheid uitmaakt,
doch structuur-eenheid; de groep is geen som van betekenissen
maar toch is er in haar aan ken-momenten niet meer dan de synthese
der, in haar op elkander betrokken, woorden toelaat: wat
betekenis heeft, moet woord zijn. of moet die betekenis aan
'n woord ontlenen. Beschouwen we nu het bilateraal „ver-
bandquot; dat de verbindings-w o o r d e n vertonen, wat blijkt dan? Dan
blijkt dit: te vertoont evenzeer verband met hangt als met drogen,
maar te vormt noch met drogen, noch met hangt een eenheid; te
dankt derhalve z'n betekenis aan zichzelf en.... te is dus woord.
Conclusie: taai-momenten die bilateraal verband vertonen zijn nood-
zakelik „woordquot;; taai-momenten die geen woord zijn, vormen, als
zij betekenis hebben, noodzakehk met andere momenten een eenheid,
en kunnen alleen in die eenheid „verbandquot; vertonen met andere
taai-momenten, kunnen derhalve alleen — en dit nog maar ..overdrachte-
hkquot; — „unilateraal verbandquot; vertonen : het woord moeders (als enkel-
voud) ..vraagtquot; naar iets (vgl. blz. 274 hiervóór), vraagt aanvulling,
veronderstelt op een of andere wijze „verbandquot; ; maar de -s van moeders
vraagt slechts eenzijdig „verbandquot;, of liever een-wording. De -s in
Moeders paraplu vertoont, buiten de tijd. geen „verbandquot; met paraplu,
maar moeders vertoont dat verband wel: de -s is noodzakelik deel van
een ander geheel, dat zelf weer kleinste isoleerbare eenheid is.
Het is duidelik. dat de scheidbaarheid moet beschouwd worden in
functie van het verband, en dat Graff (blz. 122) dus met enig recht op-
poneerde tegen Jespersen, die schreef: „This is the crucial point: the
French and Enghsh combinations are two (three) words, because the
elements are not always placed together; Lat. amat, amavit, are each
of them only word because they can never be divided, and in the same
way we never find anything placed between am and o in the first person,
amo.quot; (Language, blz. 423) Wat Jespersen zegt is waar, maar niet ge-
heel volledig in z'n eerste helft: er zijn elementen die. altans in 'n be-
paald soort verband ,.are----always placed togetherquot;, zonder dat zij
daardoor hun woord-aard, en zelfs niet hun syntagma-c r i t e r i u m ver-
liezen, als dit laatste maar wordt gezien in functie van hun aard als
betrekkings-w O O r d, dat bilateraal verband eist.
De feiten die wij signaleerden, zijn nogal simpel. Het criterium der
scheidbaarheid is werkelik „unpretentiousquot; ; het onderscheidt onmiddellik
het woord van alle affixen en uitgangen ; deze zijn op geen enkele wijze
scheidbaar: de in „de sneeuw valtquot; is 'n woord, want: de dyne)
sneeuw valt: -de van „het sneeuwdequot; is geen woord, want: .... Het
criterium der scheidbaarheid bevestigt, wat wij uit de ervaring weten, i^)
Het feit der wezensnoodzakelike scheidbaarheid der woorden, berust op
de blijvende woord-eenheid, in zover deze eenheid het mogehk
maakt, het identieke in verschillend verband te herhalen.
Meerwoord-gehelen zonder woord-scheidbaarheid, zijn evenzeer on-
denkbaar. als taal zonder blijvende aanschouwelik-onaanschouwehke
teken-eenheden, d.w.z. als taal zonder woorden.nbsp;, j„ j
De omstelbaarheid is een aspect van ..isoleerbaarheid . dat als
woord-criterium volkomen doorzichtig is. maar dat even absoluut m
functie staat van het verband: geen enkel betrekkings-woord kan om-
stelbaarheid vertonen. Verdere problemen biedt dit aspect me . 14 ) We
beperken ons en weerstaan de neiging om de wisselwerking van
woord-karakter, flexie-verschijnselen en woord-orde op scheidbaarheid en
omstelbaarheid in verschillend verband verder uiteen te zetten. We con-
cluderen • de definitie van het syntagma als : kleinste isoleerbare taal-
moment. heeft buiten de composita z'n bruikbaarheid bewezen. De term
kleinste heeh geen verdere afzonderlike bespreking nodig : ook de zin.
ook de groep is ..isoleerbaarquot; ; door de toevoeging ..kleinstequot; zijn zij —
ook buiten elke verdere bepaling om — uitgesloten.
13) Men kan zich verwonderen bij Vendryes. als hij het verschil tussen „morphèmequot;
en woordquot; behandelt, de volgende zin te vinden: ..Certains nont pas d'existence
indépendante ; Ü faut analyser le mot pour les découvrir : ... D'autres. . • f
du mot dans l'écriture. Cette différence n'a ici aucune importance, (blz. 87) nn
verder • Peu importe l'ordre dans lequel les morphèmes sont introduits dans la phrase
ou dans le mot. la place qu'ils y occupent, l'étendue ou l'importance que la langue
leur donne. Nous rangeons ici dans la même catégorie l'augment é-,nbsp;quot;
la désinence -EV du grec âuoiTlOEV „il a faitquot; et les deux
il a fait Ces éléments, si différents d'origine, jouent le même role dans leur lai^gue
respective.quot; (blz. 88) Vendryes: „strangely overlook(s) the really
which we possess in this matter.quot; Alleen al 't feit dat zijn „morphemes zich vaak als
woord ,!iedragenquot; (vgl. blz. 313 en 316 hiervóór) had hem tot nader onderzoek
Da7°prSitica en enclitica niet omstelbaar zijn behoeft evenmin betoog als verdere
verklaring : dit heeft volgens niemand iets met hun u^oord-karakter te maken Wel is
het natu^lik van dit woord-karakter een „gevaarquot;, getuige s morgens Alleen het
schrift en de school, voorkomen dat deze vormen door alle nederlanders tot éen
woord wórden gemaakt. Het bestek onzer studie laat niet toe de invloed van het
schrift op het behoud der woord-eenheden verder te bestuderen. We zijn er echter van
overtuigd, dat deze invloed zeer groot is.
Woord-momenien en woord-scheidbaarheid. We wijden
een afzonderlike paragraaf aan het criterium der scheidbaarheid ver-
g€leken met enkele verschijnselen der woord-momenten, omdat deze
verschijnselen aanleiding waren tot twijfel over dat criterium.
Dat scheidbaarheid 'n woord-criterium is, dat het woord ken-
merkt tegenover al zijn momenten, wordt door Graff betwijfeld op grond
van de verschijnselen van de „genitief -squot;: „Thus, the fact that the
English article may be separated by one or more other words from the
word it determines is in itself not sufficient to establish its identity as
a word. On that account the English genitive element - s would be a
word, for it is occasionally separated from its noun (compare the ex-
pressions „William of Orange's reign,quot; „that man over there's coatquot;).
Furthermore, the application of such an external criterium would meet
with innumerable difficulties in the case of the so-called incorporating
languages.quot; (blz. 125)
Graff heeft, om te beginnen, gelijk met de bewering, dat het feit dat
'n taal-moment ..gescheidenquot; kan worden van de woorden die het
„bepaaltquot;. ..in itself quot; niet voldoende is. om te bewijzen dat dit taal-moment
woord is. Doch wij hebben dan ook volstrekt niet het omgekeerde
beweerd, maar zeiden, dat 'n woord ..gescheidenquot; kan worden, en wel
gescheiden uit een verband: is dat verband bilateraal, dan kan de
unilaterale scheidbaarheid in het complex der ken-
merken criterium zijn. Het is inderdaad noodzakelik de scheidbaarheid
niet zuiver ..uitwendigquot; te beschouwen, net te doen alsof we niets anders
kennen, dan hetgeen we aan twee vergeleken klankstromen waar-
nemen. want dan is alles op z'n tijd „scheidbaarquot;(!): zo-de — zo{u)de;
..hij richt zijn paarden af.quot; — ,.hij richt zijn paard (teg)en de herrie af.quot;
Graff ontwikkelde een begrip van „systematic structurequot; om aan te tonen
hoe woord en woord-deel zich verhouden, is)
Bezien we nu eens onze -s. Bloomfield hield zich reeds uitvoerig met
het verschijnsel bezig. Zoals we zagen (blz. 349 hiervóór) schreef hij:
..Such imperfectly separable elements are called formational elements,
as opposed to the independently recurrent units of analyses, words.
Words only and scarcely ever formational elements, can be dealt with
as conceptual units of general thinking.quot; (blz. 62-63) le) Verder meent
hij. dat het duidelik is dat de -s geen ..zelfstandigequot; betekenis heeft, of
..independentlyquot; gebruikt kan worden; een woord is dit ..elementquot; dus
Vgl. blz. 350 hiervóór, noot 41. Dit systematiese aspect kan ongetwijfeld
uitgangspunt zijn voor 'n dergelike bewijsvoering. Wij menen nochtans, dat de onze
meer rechtstreeks is.
1®) De termen „scarcely everquot; slaan op twijfels over infixen in incorporerende talen.
-ocr page 393-niet Het is wel 'n moment dat grotere „zelfstandigheidquot; vertoont, meent
hij, dan 'n meervouds -s b.v„ omdat het op de bekende wijze „gescheiden
kan worden.
Voor alles dit éne: „-squot; maakt geen „zelfstandige betekenis-eenheid
uit• 16*) dit moment wordt dan ook nooit ofte nimmer van en door
gelijksoortige eenheden gescheiden van het moment waarmee
het optrad. De -s vertoont dus geen „scheidbaarheidquot;; we
hebben in ieder geval met 'n ander verschijnsel te doen. Graff vergat
zelf, dat we niet één aspect uit 'n groep van convergerende verschijnselen
moeten losmaken Inbsp;, t / i . i
De -s is meer dan 'n betekenisloze zins-evenwicht-factor (vgl. blz. 27U
hiervoor), dus is zij 'n woord. De conclusie is stringent in de vóór-
onderstelling. dat betekenis-dragende ..groeps-exponentenquot; die geen
woord uitmaken, onbestaanbaar zijn. Voor wie mocht twijfelen aan
de juistheid van de redenering, die ons er toe bracht de onmogelik-
heid van het bestaan van dergelike momenten aan te nemen, volgt nog
'n korte analyse van de -s als woord-moment:
Jantje-s trommel.
Jantje van de overkant's trommel.
Jantje van die (vervelende) overkant's (lamme) trommel.
Overkants is 'n woord; het is. zij het dan ook al in dit geval op weinig
elegante wijze, scheidbaar. Langs overkants is de groep verbonden met
(lamme) trommel. Zeker, de kern van de groep is Jantje, en de groep
is verbonden met (lamme) trommel, en de -s is het moment waarin we
die betrekking stellen en onzelfstandig symboliseren. Het is door middel
van 'n woord-moment, dat de groep verbonden is met 'n andere groep
of met 'n ander woord, i'^) Dat geeft ons echter nog niet het recht om te
doen zoals Jespersen doet, en te zeggen: „The -s is now in Enghjh
added freely to whole groups of words, as in the King of England s
power...quot; (Language, blz. 129) De voorbeelden die Jespersen uit de
kindertaal aanhaalt zijn m.i. niet overtuigend. Maar, dat alles doet mets
af aan 't feit. dat de -s met overkant- een eenheid uitmaakt: het
nederlandse taai-eigen verzet zich zelfs niet tegen 'n groep als: Wtms
zusjes vriendinnetje.
Hii argumenteert op de wijze die wij reeds vroeger (vgl. blz. 353) aangaven.
Hier zegt hij: „One who said s', meaning some such thing as possession or belonging ,
would not be understood, nor is the speaker of English, no matter how conscious he
may be of the value of the possessive s as a part of the larger expression, ever tempted
to essav this independent use.quot; (blz. 95)nbsp;. , ,
I'') Men kan er aan twijfelen, of d i t s-gebruik wel gangbaar nederiands is; met
2'n zijn de constructies gewoon. Niettemin schijnt mij niets in ons nederiandse taai-eigen
zich tegen soortgelijke constructies te verzetten.
Graff veronderstelt, dat het aspect der scheidbaarheid, wegens
zijn „uitwendigheidquot;, bij z.g. „incorporerendequot; talen grote moeilikheden
zal meebrengen. Het criterium is niet „uitwendigquot;, en Graffs bewering
is dus juist zoveel waard als zijn b e w ij z e n toelaten. Welnu, waar
hij de „incorporeringquot; bespreekt, legt hij nergens uit waarin die moeilik-
heden bestaan. 18) Het is mogelik, dat er meer „moeilikhedenquot; zijn, dan
zelfs Sapir in de incorporerende Indianen-talen die hij bestudeerde vond,
maar dan hebben we toch voor de oplossing daarvan dit vaste uitgangs-
punt, dat, óók in die talen, volgens het unaniem getuigenis van de onder-
zoekers — Graff ingesloten — het woord 'n eenheid is. Altijd zijn
de momenten, waarvan gezegd wordt dat zij „geïncorporeerdquot; worden,
in de vorm waarin ze „geïncorporeerdquot; worden, „autonomouslyquot; on-
bruikbaar (blz. 335); altijd zijn zij momenten van 'n bepaalde woord-
eenheid. Wat volgt hieruit? Dat „incorporatiequot; niet betekent, dat
hetzelfde woord nu eens zónder geïncorporeerde momenten, dan
weer eens mét geïncorporeerde momenten, mét „infixenquot;, optreedt, doch
dat het woord zónder, en het woord mét infixen, twee verschil-
lende woorden zijn. Incorporering kan alleen een moeilikheid tegen
w O O r d-scheidbaarheid lijken, omdat men uitging van het onjuiste
woord-begrip dat wij op bladz. 361 signaleerden; men veronderstelt eerst
dat 't woord 'n soort gemiddelde is, 'n „abstractiequot;! Lat. vinco en
vici zijn twee woorden, en er wordt niet binnen 'n bepaald woord
'n ander „woordquot; gebracht, en er wordt ook niet 'n „infixquot; „verplaatstquot; :
er werd eenvoudigweg 'n woord gemaakt waarvan, vergeleken met een
systematies verwant maar niet identiek „woordquot;, gezegd
kan worden, dat het een „infigeringquot; van een bepaald functioneel Ge-
stalt -moment vertoont, In werkelikheid veronderstelt de „infigeringquot; het
maken van een bepaald, met 'n ander verwant, woord, met behulp
van een functioneel Gestalt-moment, dat niet het aanschouwelik „beginquot;
of „eindequot; van die Gestalt uitmaakt. We hebben dus allerminst 't recht
te spreken van 'n modificatie van 'n identieke Gestah. We ont-
kennen daarmee volstrekt niet, dat de synergetiese structuur der beide
verwante woorden in haar physiologies aspect ten dele
identiek zou kunnen zijn ; daartegen schijnt mij geen enkel bezwaar
te bestaan : de woord-eenheid impliceert volstrekt niet, dat het physiolo-
giese moment niet zou kunnen functioneren in twee verschillende een-
heden. Alleen wanneer wij ons die structuur als het ware in „twee
dimensiesquot; denken, zou dat bezwaar opleveren. We menen integendeel
I
1®) Vgl. bij hem de verschillende gevallen onder het hoofd „Morphological Classi-
fications.quot; (blz. 323-338)
te mogen zeggen, dat de eenheid van het mensehke mdmdu een
dergelike ..gemeenschappelikheidquot; van physiologiese momenten aan ver-
schalende eenheden waarschijnlik maakt. Woord-e e n h e j d
in dat de gebruiks-eenheid als bepaalde werk-mogehkheid gesteld
wordt en beward blijft; ik geloof niet. dat onze conclusies verder zouden
quot;quot; Het Compositum cds secundair woord. Es ist eine ake Ge-
schichte. die van het compositum. De strijd die er om werd gevoerd
is aeluwd : de kwestie leek onoplosbaar. Het heeft er veel van. En boyen-
dien : ..Wem sie just passieret....!quot; Voor ons is de zaak eenvoudiger
dan voor degenen die ons voorgingen. Wij vragen niet veel Wi) zouden
het compositum alleen willen verzoeken hierop te antwoorden: bent U
één of bent U twee of meer woorden, of bent U misschien helemaal
geen woord? We vragen dus niet: waar komt Unbsp;- Af-
gaat U heen. of: mag ik ook weten waarom Uw hart g^brok^kt.
We zijn uiterst bescheiden. En dan wil het ons voorkomen, dat we n
kans maken, alles te horen wat dit taal-moment z e l f kan zeggen. Want
als ergens, dan blijkt hier. dat het woord wel de alpha maar daarom nog
niet de omega van alle taai-verschijnselen is: een volledig antwoord op
alle vragen die we ons bij het compositum kunnen stellen zal al een ge-
geven kunnen worden als én de woordgroepen-leer. en de zins-leer zijn
ontwikkeld. En. zover is 't nog niet.nbsp;, , .
Wandt zou onze bescheidenheid afkeuren. i9) Hij wil de oplossing
vinden in de „psychologische Entstehungsbedingungenquot;, met in logiese
of grammatiese verhoudingen. Wij zouden willen zeggen -- wat wij
steeds herhaalden - we zullen de oplossing, als zij ergens te vinden is.
in linguistiese beschouwingen moeten vinden. Het kan zijn. dat we
daarbij psychologiese lemma's zullen moeten gebruiken: misschien moeten
we zelfs logiese verhoudingen als vergelijkingspunt nemen, maar we
zullen uit moeten gaan van de taai-ervaring. Nu is het bezwaar, dat over
.,Da die Sprachwissenschaft in der Regel dem Worte den Vorzug einräumt
so is in ihr der synthetische Gesichtspunkt der vorherrschende. D*ass wird ^
Kompositum meist als ein durch willkürliche Vereinigung seiner Te'k e^ stan^enes
GebUde behandelt, nach dessen psychologischen E^'^'fnbsp;deTGlSrn
gefragt wird. Vielmehr begnügt man sich mit der Feststellungnbsp;Vquot;Säl -
des Komoositums bestehenden logischen und grammatischen Verhalt-
n?sS ^ rnn darauf etwa eL Klassifikation der Wortzusammenseteimgen zu
grilde; ■ (I blz. 653) Die voorkeur voor 't woord, heeft W^unA de hngms iek grondig
afgdeerd! Pas na 'n dertigtal jaren keert zij schoorvoetend naar haar oude liefde terug
Ä'fpsyLlogie was bij de beschouwing van 't compositum met toereikend, omdat
hij het eenheiL-begrip niet voldoende fundeerde, en zo zi^ norm voor struc-
tuur-veranderingen verioor. (Vgl. blz. 86 vlg. hiervoor, en blz. 382 hierachter.)
dit uitgangspunt juist de twijfel bestaat. We lezen bij van Lessen:
„Ook zonder enige kennis van de geschiedenis ener taal kan men met
vrij grote nauwkeurigheid uitmaken, waar men met een compositum te
doen heeft en waar niet.quot; 20) Graff is van mening, dat in het compositum
de componenten „are interpreted as systematically united, both semanti-
cally and phonetically, and as forming a single word.quot; (blz. 132) Doch,
zegt hij. in veel gevallen is 't prakties onmogelik, 'n compositum van
„formulaquot;, 'n ..uitdrukkingquot;, te onderscheiden. Paul schrijft: ..Der Über-
gang von syntaktischem Gefüge zum Kompositum ist ein so allmählicher
dass es gar keine scharfe Grenzlinie zwischen beiden gibt. Das zeigt
schon die grosse Unsicherheit die in der Orthographie der modernen
Sprachen in Bezug auf Zusammenschreibung oder Trennung vieler Ver-
bindungen besteht, eine Unsicherheit, die dann auch zu einer vermitteln-
den Schreibweise durch Anwendung des Bindestriches geführt hat.quot;
(blz. 328) Ik geloof, dat van Lessen dichter bij de waarheid is, dan Paul
en Graff en zeer veel anderen! Ervarings-onderscheidingen moet men
leren „kennenquot; : het „wetenquot; van wat er in ons omgaat en van wat
wij doen, veronderstelt reflexie. Dät „wetenquot; komt niemand aangewaaid.
En zeker, de verschijnselen kunnen ook zo op elkaar lijken, dat 't moeilik
is om uit te maken waarmee ik nu eigenlik te doen heb, of op welke
wijze ik ze moet beschouwen om er achter te komen, hoe ze er nu
eigenlik uitzien. Maar, 't wordt zeer moeihk 'n dergelike reflexie te ver-
richten, als men daarbij geen leiding, of verkeerde leiding heeft.
Het probleem der composita stelt zich als men gaat schrijven:
de Saussure constateert terecht een „sentirquot; van „ce jeu rapide et délicat
des unitésquot; (vgl. blz. 228 n. 5* hiervóór). zo iets wat Bühler ..Fingerspitzen-
gefühl (blz. 396 hierna) zou noemen, terwijl hij even terecht constateert,
dat daarmee nog geen methodiese verantwoording te geven valt. Welnu,
de linguistiek, en consequenter de grammatica, gaven geen. of gaven een
verkeerde leiding bij het probleem der composita. We hebben bij 'n com-
positum nl. niet met meer ..woordenquot; te doen, met épn of meer
„simpliciaquot;, en we hebben ook niet te maken met 'n „verbandquot;, met 'n
„constructionquot;, maar we hebben te doen met een secundair
„woordquot;. Het compositum veronderstelt dat er simplicia, dat er
..woordenquot; in de taal zijn; zonder deze geen composita. Maar, de sim-
plicia zijn op 'n geheel andere wijze moment van een compositum,
dan zij moment zijn van de groep, of van de zin: in de groep of in
de zin houden zij hun autonomie, zijn zij autonome teken-eenheden; in
ƒ. H. van Lessen. Samengestelde Naamwoorden in het Nederlandsch. Groningen-
den Haag 1928. blz. 1-2.
het compositum hebben zij hun autonomie verloren en zi,n zij moment
Geworden van 'n eenheid, die hun voor een bepaalde gebruikswijze
blijvend heeft vastgelegd, en hun uit het ,verband gebroken.
Zij zijn blijvend mogelikheden kwijt, die hun als „simplex ter be-
schikking staan. Op allerlei wijzen kunnen die mogelikheden zijn beperkt:
zij kunnen betekenis-verschijnselen vertonen die aan een groep yan
simplicia niet eigen kunnen zijn. zij kunnen Gestalt-verschijnselen laten
zien die het simplex niet heeft, zij kunnen accent-verschijnselen hebben,
die hun alleen in het compositum eigen zijn.21) Dit alles werd reeds door
Paul en vele anderen uitvoerig beschreven. Als syntagma gedraagt het
compositum zich als het simplex: het vertoont isoleerbaarheid.
Wat is aan het compositum qua compositum het meest eigen? Dat het.
wat Bühler (Sprachtheorie. blz. 339) - misschien niet geheel gelukkig -
uitdrukt, „symbolgefügtquot; is: ook zijn betekenis is n vereniging
van prae-existerende woord-b e t e k e n i s s en. Hierop steunt het feit.
dat 'n compositum begrepen wordt door iedereen, die
de betreffende simplicia kent. Daarin ligt ook het verschi
tussen de „componentenquot; van n compositum en de affixen van het
..morphologiesquot; woord. (Vgl. blz. 345 hiervóór) 22) On-, uit onnodig be-
staat als simplex niet. evenmin als Zoos Wie een woord waarm n dergelik
affix voorkomt wil begrijpen, moet ofwel de (onze f standige) betekenis
van dat affix afleiden uit de context - dit is mogelik als hij de „stam
herkent ^ ofwel hij moet de woord-betekenis trachten op te maken uit de
context en vervolgens, uit vergelijking met woorden waarin hetzelfde
affix schijnt voor te komen, de betekenis van dat affix afleiden; ofwel
hij moet zich die betekenis laten „lerenquot;. Zo is het met 't compositum
niet Het compositum is zichzelf voldoende, omdat het in zijn bestaan
steunt op bekende simplicia. Wie n bepaald simplex, dat als component
gebruikt is voor de vorming van een compositum, niet kent. kan dat
compositum ook niet als compositum stellen, doch stelt het als simplex.
Het is niet geheel juist te zeggen, dat het compositumuit simplicia
bestaat,quot; het wordt „uit simplicia gemaakt .Een simplex Weer
bestaat in het nederlands niet. tenzij misschien in de groep-taal der
voddenkramers, en toch mag de component kleer- in fcZeermafcer etc.
niet op één lijn gesteld worden met affixen, omdat het woord Weer-
Zelfs in zijn jongste werk ..Sprachtheoriequot; (blz. 339-340) moet Bühler consta-
teren dtfwij over d t laatste nog maar zeer weinig met zekerheid weten.
Wij onderscheiden niet. zoals Graff doet, simplex van .morphologies woord en
..morphlLsquot; woord weer van compositum. Wij stel en enkel simplex en compositum
tegenover elkaar. Immers: „morphologiesequot; verschijnselen als mtgangen en affixen, ver-
toont ook het compositum.
maker zich aan Meer- identificeert.
Het compositum vertoont én de verschijnselen van het simplex, én
het vertoont geheel eigensoortige verschijnselen. Te zeggen, dat 'n s
in stadsreiniging 'n „genitief -5quot; is, dat — zoals sommigen in andere
gevallen doen die -s als 'n betekenis-loze tussenklank is te beschouwen,
omdat, zoals in zevenmaandskind, bij het „meervoudig begrip geen
uitgang van den genitief singularis (past)quot;, 23) is in beide gevallen een
conclusie die te ver gaat: het naamvals-begrip past alleen als zelfstandig
ivoorcf-kenmerk, niet als kenmerk van een component van 'n compo-
situm : 24) de component is geen simplex; de component bevindt
zich in een andere bestaanstoestand: het simplex is als bouwsteen
gebruikt.
Samenkoppeling en samenstelling. Wij hebben in de para-
graaf „Isoleerbaarheids-aspectenquot; betoogd, dat het woord-begrip eenheid
der aanschouwelike momenten in de tij d impliceert. De eenheid in
de tijd is dan ook het noodzakelike aanschouwelike fundament voor
alle compositie. Door deze eis van eenheid, ook in de tijd, laat het
woord geen verdeling toe; en anderzijds is deze eenheid in de tijd,
evenzeer het aanschouwelik fundament van de scheidbaarheid van het
woord, tegenover alles wat niet woord-één is maar alleen verbonden.
Nu zagen we al, dat bepaalde oorzaken de scheidbaarheid van 'n
duidelik bilateraal scheidbaar woord in 'n bepaald verband kunnen
opheffen: de uiterste dag; het verband als zodanig is daaraan niet debet.
We zagen eveneens, dat bepaalde betrekking-stellende woorden, in 'n
bepaalde functie, de bilaterale scheidbaarheid kunnen verliezen; weer
niet per se uit hoofde van het verband, maar uit hoofde van hun be-
paalde betekenis-functie. En zo weten we al, dat de o n -scheidbaarheid
niet per se alleen aan de woord-momenten eigen is, maar dat
de onscheidbaarheid nog op geheel andere factoren kan berusten
dan de woord-eenheid. Bovendien: we constateerden, dat de onscheid-
baarheid van de woord-momenten op de woord-eenheid berust,
terwijl de onscheidbaarheid van de woorden in 'n bepaalde groep niet
op de groep-structuur als zodanig hoeft te berusten, maar op. wat
we noemden toepassings-gewoonten. Bij de beschouwing der
composita werken deze, en nog veel andere verschijnselen: de woord-
Het eerste kan men in zeer vele grammatica's lezen ; het tweede vinden we bij
van Lessen (blz. 5).
Bühler wijst hierop in zijn ..Sprachtheoriequot; (blz. 333) en vooral op blz. 341:
„Wenn einer .den Schuhmacher oder den Gesundbeter oder den Tagdieb durchbleutquot;,
so hat der Akusativ in Schuh usw. nicht das mindeste mit dem Kasus im Satzfeld zu
tun ; denn dort könnte ebensogut eine Genitivkomponente stehen.quot;
orde in de groep, de flexie-gewoonten, de verhouding van flexie en
lord orde. mee'om het geheel tot n schijnbaar «-«^f- f
te maken. Ondertussen blijkt dat kluwennbsp;^ ^^ H^n
bedenken, dat de analyse der ervaring ons altijd ook verschillen
tussen de verschijnselen der compositie en al de andere, onscheidbaar-
heid veroorzakende. factoren aan ^e hand doet die als convergerend
factoren 'n criterium leveren voor de onderscheiding tussen groeps
verband en compositie-e e n h e i d. Het is simpliciter onmogelik om
zonder in het schrijven van een nieuwe studie te vervallen, alle
compositie- en verband-verschijnselen, die met onze verklarmgs-prm-
ciepL moeten worden opgelost, de revue te laten passeren. BuhUr
schrijft: .Dass nahezu die gesamten Satzfügungsmittel im Schosse der
deut eben Komposita wiederkehren, sei also noch einmal als Factum
anSannt quot; (Sprachtheorie, blz. 341) Dit geldt ook voor het nederlands.
bezilte^n wij voor het over^htd^ mak nnbsp;e compos.^^
Lmenkoppehnqen en samenstellingen. Samenkoppelingen zijn
orpotrtarin de componenten elkaar opvolgen op een wijze zoals
Zij dat ook in de woordgroep kunnen doen: hogeschool; ^amenste -
linqen zijn composita waarin de componenten in een verhouding zijn
gebracht, waarin zij. volgens de structuur der groepen van de taal m
Lestie. niet voorkomen; zoals de componenten in een samenstel-
ling op elkaar volgen, kunnen zij in de groep niet voorkomen: bierfles.
De hoge school waar men de wijsheid leert; bier en fles echter kunnen
niet in groeps-verband continu in de tijd op elkaar volgen.
Dit gezichtspunt is vruchtbaarder, dan wel uit de meeste beschou-
wingen over het compositum blijkt.
Op de eerste plaats is het een feit. dat omstel lm g bij de com-
ponenten altijd uitgesloten is. 25) Ondertussen: dit criterium eist^ tot
adaequate ontwikkeling, een leer van de woord-groepen, en van^e
woord-orde daarin; beide bovendien in functie van de flex^- We
zullen ons op een andere wijze helpen. Bij de «^udie de groeps-v^r
schijnselen in verband met de composita komen we
woordgroepen die. ofschoon bestaande uit woorden d.e duidehk isoleer-
baarheid vertonen, toch in hun bepaalde verband geheel onscheidbaar
Zijn We denken aan voorbeelden als hoge hoed tegenover hogeschool.
. jnbsp;„ „„ TV lt;^rhmidf tredend, dit aspect naar voren
25\ Rr,hligt;r heeft, in de voetsporen van W. ücnmiai ucut ' .
) öuWer neeit, unbsp;vnbsp;oassim ) Iets anders is de functie van de
po«.,
postzegel. (Vgl. Schmidt, blz. 493)
-ocr page 400-Om hier een uitspraak te kunnen doen, zullen wij ook tans weer bij de
composita zoals wij dat prakties bij de betrekkings-woorden ook al
deden — aan het feit der kenmerkende geheel-verschijning
onze volle aandacht hebben te geven.
Verbond en compositie-structuur. We lezen bij de Saassure :
„D'autre part, tout mot qui n'est pas une unité simple et irréductible ne
se distingue pas essentiellement d'un membre de phrase, d'un fait de
syntaxe; l'agencement des sous-unités qui le composent, obéit aux mêmes
principes fondamentaux que la formation des groupes de mots.quot; (blz. 187)
De Saussure ontwikkelt hier dezelfde ideeën als Wundt, als Brugmann,
dezelfde ideeën als vroeger van Ginneken. Geheel de school der „Unita-
riërquot;, zoals Bühler hen noemt, projecteert het compositum in dezelfde lijn
als de woord-groep : het is een kwestie van een meer of minder der
„cohésionquot; (Principes, blz. 521), van „Festigkeit der Verbindungquot;
(Wundt, I blz. 659).27) Paul heeft zich daartegen verzet, maar zijn
tegenstand was zwak, omdat hij, mét zijn opponenten, de continuï-
teit tussen groep en compositum aannam. Evenals zij zag hij de
vorming van het compositum uit de groep aan, als een geleidehke ont-
wikkeling van de groep. Bühler heeft het vraagstuk der composita in
zijn „Sprachtheoriequot; aan een nieuw onderzoek onderworpen, en tegen
deze mening stelling genomen: „Zu den wohlbekannten
Fehlern der nichts-als-historischen Phase unserer
Geisteswissenschaften gehort es, dass man da und
dort vor lauter Kontinuität die Punkte übersah, wo
eine Strukturveränderung liegt.quot; (blz. 334) 28) Ik heb dit citaat ge-
spatiëerd, omdat Bühler hier de spijker vlak op de kop treft : de ver-
binding kan nóg zo vast worden, de momenten kunnen nóg zozeer
aan betekenis verliezen of naar Gestalt en betekenis ver-
^T) Van Ginneken — en met recht — weigert Wundts „Festigkeit der Verbindung
und das durch diese erzeugte Gefühl der Worteinheitquot; als criterium te aanvaarden, wan-
neer de verbonden woorden gescheiden voorkomen. Hij neemt met Wundt wel aan,
dat er dan „unité psychiquequot; bestaat, maar meent, dat het toch daarom nog niet aan-
gaat het verschil met de „constructions inséparablesquot; over het hoofd te zien. Van-
daar zijn verwerping van het begrip distantie-compositum. Vgl. blz. 369
hiervóór. Hij concludeert: „Je désirais seulement qu'on appelât composés toutes les
constructions inséparables, écrites ou non en un seul mot.quot;
2®) Ook Paul heeft gevoeld, dat hij ergens anders zoeken moest, maar hij kwam
niet tot helderheid : „In der Regel muss etwas anderes hinzukommen, was das eigentlich
Entscheidende für die Entstehung eines Kompositums ist. Es kommt darauf an, dass
das Ganze den Elementen gegenüber, aus denen es zusammengefasst is, in irgend
welcher Weise isoliert wird. Welcher Grad von -Isolierung dazu gehört, damit
die Verschmelzung zum Kompositum vollendet erscheine, das lässt sich nicht in eine
allgemeinc(ültige Definition fassen.quot; (blz. 330)
anderen, dat alles verantwoordt hoogstens, dat zij als leeg zins-Gestalt-
moment overblijven ; het verantwoordt niet, dat zij één woord, hetzij
simplex, hetzij compositum, „wordenquot;. Opdat dit laatste geschiede,
daarvoor: „muss etwas anderes hinzukommenquot;. Daarvoor is nodig, dat
zij als zodanig worden gesteld, worden opgevat; d.w.z.
daarvoor is het nodig dat we er 'n simplex of compositum van
maken. 29) De „Unitariërsquot; deden niets anders, dan de voor-
waarden beschrijven waaronder samenkoppeling mogelik wordt;
opdat er werkelik een compositum ontstaat, is het noodzakehk, dat men
de act van „compositiequot; voltrekt, de secundaire woord-making, die de
eenheid verantwoordt die aan het compositum eigen is : het composi-
tum is geen verbinding, geen vaste verbinding, geen allervaste verbin-
ding, het woord is iets anders : het ligt niet in de lijn der verbindingen ;
„es wirdquot;, zegt Bühler, „was ein Satzmoment war, zum Wortmoment
gemacht.quot; 30) Inderdaad: het groep-moment wordt compositum-moment,
wordt c O m p O n e n t. En, het compositum is n w o o r d ; maar n woord,
dat analoog met deze naam benoemd wordt, als wij het compositum
vergelijken met het simplex. Het komt overeen met het simplex daarin,
dat 't een kleinste isoleerbare taai-eenheid is in de volle zin die wij
daaraan, na al hetgeen voorafging, konden hechten; maar, het heeft
bovendien de eigenschap, dat zijn „componentenquot; zelfstandig betekenis-
dragend zijn, zoals zij ook als Gestalt-moment van het compositum
een kenmerkende geheel-verschijning vertonen, zonder niettemin auto-
noom geheel te zijn.
Evenmin als de act der woord-making — tenzij soms in het labora-
torium (vgl. blz. 142 hiervóór) -- zich als 'n soort schok, als 'n plof
in de ervaring doet kennen, evenmin voltrekt zich de compositie op 'n
29) Noreen heeft hier oog voor gehad, doch hij legt m.i. het accent ten opzichte van
het streef-moment, dat voor de woord-making ongetwijfeld noodzakelik is, niet op de
juiste plaats : „Das für die Zusammensetzung Konstitutive ist wohl weder die Isolierung
selbst noch auch die Unauflösbarkeit des Ganzen, sondern es besteht darin, dass man
den Ausdruck in seine Bestandteile nicht auflösen will; man will das Ganze gerade
als eine Einheit betrachten, eine Betrachtungsweise, die mit der Zeit zur Isolation
und Auflösbarkeit führt. Am besten unter allen älteren Gelehrten scheint mir darum
Bréal den Kern der Sache getroffen zu haben wenn er sagt : „La condition suffisante.. .
c'est que le composé fasse sur l'esprit l'impression d'une idée simple... que 1 esprit
sans s'arrêter successivement sur les deux termes ne perçoit que l'ensemble... La vraie
composition a son critérium dans l'esprit.quot;quot; (blz. 445-446) Men wil de componenten
als een eenheid „gebruikenquot; en niet „beschouwenquot;. Men schept zich een nieuw gebruiks-
teken in functie van de groeperings-mogelikheden, die in de bepaalde taal bestaan.
We gaan op het door Bühler gesignaleerde verschil tussen „satzbildende Reihungquot;
„attributive Reihungquot; niet verder in, dat zou de ontwikkeling van een volledige
■^oordgroepen-leer eisen.
dergelike sensationele wijze. Bijna zonder uitzondering maken wij de
composita tijdens de formulering; wij ..lerenquot; de meeste compo-
sita niet zoals wij vele simplicia ..lerenquot;, omdat wij de betekenis der
componenten vaak al kennen, (vgl. blz. 348 hiervóór);3i) en zo is de
opvallendheid van de act der compositie niet groter dan die van elke
andere eenheid-stellende denk-act: de taai-wetenschap heeft allereerst
uit het resultaat, uit de compositum-e e n h e i d. haar conclusies te
trekken. En, als zij dat doet, dan blijkt, dat het compositum zich als
eenheid van de groep onderscheidt; altijd vertonen samenkoppeling
en samenstelling een eenheid die de groep mist, en die zich dus niet
uit het verband — of uit associatie — alleen laat verklaren. Voor de
samenstelling is dat luce clarius; beperken we ons dus eerst tot de samen-
koppeling.
De geheel-ver schij ning van het compositum. De constante
betekenis van de component hoge- in hogeschool wordt door het ver-
band niet verantwoord: in „verbandquot; zou hoge ook het ruimtelik hoge
kunnen betekenen. Een toepassings-gewoonte zou daaraan niets kunnen
veranderen: als hogeschool alleen maar volgens gewoonte voor
'n inrichting voor hoger onderwijs zou worden gebruikt, zou niets zich
er tegen verzetten, dat wij het compositum ook ^ en dan desnoods met
'n zeer opvallende uitzondering — voor 'n school van zes verdiepingen
zouden gebruiken. Maar____dat gaat niét. Willen we dat doen, dan
moeten we de eenheid breken, dan moeten we, wat Bühler zou moeten
noemen: een „Feldbruchquot; (blz. 341), bewerken, dan moeten we de een-
heid tot 'n twee-eenheid maken. Het moment hoge komt dan ..vrijquot; voor
ander gebruik: een hoge en geleerde school; hoge kan hier, wat
't verband betreft, evengoed het ruimtelike hoge zijn, als het verheven.
Ondertussen: door deze bewerking heffen wij het compositum op,
en ontstaat een groep. Hogeschool heeft als compositum een geheel-
verschijning. die uit geen groep-verschijnsel of gebruiksgewoonte te ver-
antwoorden is. Vergelijken wij nu hogeschool eens met hoge hoed.
Allereerst dan dit: er bestaat naar mijn weten geen twijfel over het
feit. dat een compositum zich kenmerkt door accent-verschijnselen, die
verschillen van de verschijnselen in de groep; 32) in het „Lees- en Taal-
31)nbsp;Het begrip der formulering zullen wij hierachter nog uitvoeriger behan-
delen. Er wordt onder verstaan de bouw van het zins-geheel, die aan het stellen
van de zins-e e n h e i d noodzakelik voorafgaat.
32)nbsp;Verborgen in hun ..Lees- en Taalboekquot; (Utrecht 1913^, blz. 242 vlg.) bezitten
wij hieromtrent scherpzinnige uiteenzettingen van ƒ. H. van den Bosch en ƒ. L. C. A.
Meyer. Het artikel van ƒ. H. van den Bosch: Over samenstellingen. Taal en Letteren I,
blz. 281 vlg. is voor ons van minder belang.
boekquot; wijzen van den Bosch en Meyer op de accent-verspringing
en de tem po-V er snelling. 32*) Het is evenmin aan twijfel onder-
hevig, dat de compositum-eenheid betekenis-verschijnselen vertoont, die
de groep mist.
Hebben we nu in hoge hoed een compositum of een groep? Is er
sprake van woord-eenheid, of van verband? Of is er misschien, zoals
de „Unitariërsquot; meenden, geen grens te trekken ? Het antwoord is aller-
eerst, dat er geen grens „getrokkenquot; moet worden, maar: dat een
verantwoording moet worden gegeven van 't feit, dat
er een grens is. De jongehéer komt straks thuis, en: de jónge
heer komt straks thuis, is wat anders. Accent en betekenis van jongeheer
en jonge heer verschillen. Dit verschil wordt door geen verband ver-
klaard ; het verband laat beide gebruikswijzen toe. Welnu: de groep
vertoont geen enkel kenmerk, dat niet uit het ver-
band qua tale of uit 'n toepassings-gewoonte kan
worden opgemaakt. Volgt daar dan niet uit, dat elke „groepquot;
die wel kenmerken vertoont, die niet uit het verband en uit toepassings-
gewoonten kunnen worden opgemaakt, een compositum is, en op een act
van woord-making moet berusten? Inderdaad: als én de accent-ver-
schijnselen, én de betekenis-verschijnselen zich niet uit de groep en de
toepassings-gewoonten laten verklaren, kunnen wij — als taal-geleerden
— concluderen tot het bestaan van 'n compositum. Maar, we hebben
niet 't recht één dezer verschijnselen alléén, als uitgangspunt te nemen.
Wat het accent betreft: het lijkt me uiterst twijfelachtig, dat er accent-
verschil zou moeten zijn tussen :
Pas op, daar staat 'n hoge bóóm! en :
Pas op, daar ligt 'n hoge hóédl
Te concluderen, zoals van den Bosch en Meyer doen, dat er 'n woord-
eenheid „kleinejóngenquot; of „Vaderlandsche Geschiedenisquot; zou bestaan,
omdat wij biezondere accent-verschijnselen constateren, en omdat we
bovendien minder denken aan de betekenis van het eerste lid, lijkt mij
moeilik te verdedigen. Pas wanneer wij die accent-verschijnselen aan-
treffen in vereniging met „betekenisquot;-verschijnselen, die niet evenzeer
32*) Dat het compositum biezondere accent-verschijnselen vertoont tegenover de
groep is weliswaar een feit, maar we moeten er ons anderzijds voor wachten, hier te
zeer bepaalde wetmatigheden „aan te nemenquot;. Velen leggen het accent van hoge-
school op de laatste lettergreep; ik zelf accentueer hogeschool. Hetzelfde geldt van
Nieuwjaar. Het is niet onmogelik, dat dit op buitenlandse invloed zou moeten worden
teruggevoerd, maar het is van geen belang, als we in het oog houden, dat kenmerkend
alleen het verschil met de groep is. En dan is het eigenaardige van het compositum
ongetwijfeld : éénheids-accent en tempo-versnelling.
aan de groep eigen zijn, pas dan kunnen we het recht hebben, van een
compositum te spreken. Als hoge hóéd voor iemand betekent: een
hoed van 'n bepaald „modelquot; en van 'n bepaalde stof, dän hebben we
met een compositum te doen. Er bestaat geen reden vaderlandse ge-
schiedenis of bruine suiker of stalen pen als compositum te beschouwen,
tenzij men aantoont, dat hier een betekenis-moment optreedt dat uit
geen verband is te verklaren.
Ondertussen bestaat hier 'n gevaar voor misverstand. Van den Bosch
en Meyer schrijven: „Heel dikwijls gaan een bijvoeglijk naamwoord en
een zelfstandig naamwoord samen den vasten naam van een bepaald
ding, van een bepaalde zaak vormen. „Het Heihge Landquot; is Palestina;
dit is zoozeer een vaste naam, dat men aan de letterlijke beteekenis niet
eens altijd denkt.quot; 32**) „Het Heilige Landquot; vormt inderdaad de vaste
naam van een bepaald ding. Maar wat wil dit zeggen? Volgt uit dit
gebruik, dat „Het Heihge Landquot; één woord, één secundair woord, is?
Er volgt voorlopig alleen uit, dat we hier te maken hebben met een
toepassings-gewoonte van een woord-g roep voor één bepaalde
zaak. Nu bewezen wij in het zesde hoofdstuk, dat de woord-eenheid
en constantheid niet op de zaak berusten, doch dat beiden gefundeerd
zijn in 'n eigensoortige ervarings-eenheid, die betekenis-eenheid insluit.
De toepassingsgewoonte nu, waarvan wij zo even spraken, verandert aan
de betekenis der gebruikte woorden nog niet per se iets; deze toe-
passings-gewoonte kan wél — en dat constateren de schrijvers even
verder terecht — reeds iets aan de accentuering veranderen. Maar welke
reden hebben wc om aan te nemen, dat zich daardoor alleen al, een
compositum van een groep zou kunnen onderscheiden ? Tot nog toe
zeggen óns die feiten alleen, dat er verband-verschijnselen optreden,
die vaak aanleiding zijn tot compositie.
De zaak is deze, dat het taal-systeem ten opzichte van de samen-
koppelingen een speling laat, die volkomen begrijpelik is: door de toe-
passings-gewoonten ontstaan groepen, die als benaming voor bepaalde
zaken worden gebruikt, zonder dat de schrijver de momenten van de
groep tot een woord-eenheid hoeft samen te vatten. Hij kan dat wél
doen, hij hóeft 't echter niet te doen. De een doet 't, de ander doet
't niet. Is het gebeurd, dan is er 'n grens; dan is er 'n criterium ook.
En dat criterium bestaat daarin, dat 'n component van 'n samenkoppe-
32**) De schrijvers vervolgen : „Vooral voor een schooljongen is „de Vaderlandsche
Geschiedenisquot; iets zeer bepaalds. Bij een „wollen dasquot; denken we aan zoo'n welbekende
das als door boeren en schippers veel gedragen wordt. En „een lakensche jasquot; onder-
scheidt zich niet alleen door de stóf waarvan hij gemaakt is, maar we denken van zelf
aan een bepaald modél.quot; (blz. 242)
'de geheel-verschijning van het compositum_££7
ling, wanneer wij het compositum „brekenquot;, per se vrij komt voor
ander gebruik; een hd van de groep komt niet per se vrij voor
ander gebruik. Zoals we zagen: hoge uit hogeschool komt, bij „brekingquot;,
vrij voor „verhevenquot;, heer uit jongeheer komt vrij voor „dandyquot; b.v.;
hoge uit hoge hoed komt niet per se vrij voor ander gebruik, zoute uit
zoutevis evenmin. Wehswaar laat noch hoge hoed als groep, noch
hogehoed als compositum, verbreking van het verband toe, zonder
dat de „uitdrukkingquot; ophoudt te bestaan, doch dit is nog geen bewijs
voor compositie: de uiterste dag of de Man van Smarten vertonen
precies hetzelfde, zonder dat hier accent- of betekenis-verschijnselen zijn.
die op compositie wijzen. Alleen voor degenen, die de betekenis „hoogquot;
of „zoutquot; als structuur-princiep lieten vallen, en eigenaardige „stof-
vorm-kleurquot; of biezondere „smaak-kleur-aanblikquot; als zodanig in de
woord-eenheid hoge-hoed of zoute-vis stelden, alleen voor diegenen
komt hoge of zoute „vrijquot; ; voor deze taai-gebruikers is hoge hoed of
zoutevis 'n compositum. V^r mij is Deventer koek een benaming
voor 'n bepaalde koek-soort, die ik alleen aan Deventer onderscheid;
voor anderen is dat ongetwijfeld anders.
Men heeft gelijk te menen, dat er tussen samenkoppeling en groep
geen „grensquot; is, als men daarmee bedoek, dat niet voor elke taal-
gebruiker alle samenkoppelingen gelijk zijn aan de samenkoppelingen van
elke andere taal-gebruiker. Doch, dit is heel wat anders dan te menen,
dat er bij elk individu een soort „groeiquot; zou kunnen zijn, een mogelik-
heid groep en compositum op één lijn te projecteren: het compositum is
alleen verklaarbaar uk'n secundaire act van woord-making.
De ontoereikendheid van het materiaal over de aanschouwelike
momenten, Gestalt en accent-structuur, en het ontbreken van een woord-
groepen-leer, dwongen ons tot een beperking der analyse. Niettemin
betreft onze analyse ook het centrerende moment van alle taai-structuur :
de onaanschouwehke eenheid.
Nog 'n paar voorbeelden: Voorzetten; Wil je dat voor zetten ? is
heel en heel wat anders dan: Wil je dat voorzetten ? Groep noch zin
verklaren voorzetten: groep noch zin verklaren nadat of daarna, of alsof;
groep noch zin verklaren vergeetmenietje. Ofschoon het aantal gevallen
legio is, menen we duidelik te hebben aangetoond, welke criteria ons ter
karakterisering van de groep tegenover het compositum ten dienste staan:
het ukgangspunt is telkens de compositum-eenheid die zichzelf legiti-
meert aan z'n g e h e e i-verschijning ; dan blijkt, dat die eenheid niet
uk het verband kan worden verklaard, terwijl daartegenover de groep
geen kenmerken vertoont, die niet uit het verband ook al is dat ver-
band eventueel door 'n toepassings-gewoonte prakties onbreekbaar ge-
worden - zijn af te leiden. 32*** ) Wat de samenstellingen aangaat, hier
is de zaak eenvoudiger. De componenten van een samenstelling
kunnen niet, in de tijd verbonden, in groeps-verband op elkaar volgen.
Blijken zij dus 'n eenheid te vormen, dan kan daaraan het verband niet
debet zijn: bierfles. Aan deze wet ontsnapt geen enkele samenstelling.
Omgekeerd vertonen de componenten geen scheidbaarheid, on-
danks 't feit. dat zij in andere composita gescheiden kunnen voorkomen :
Holland-Amerika-lijn. Holland-Amerika- luchtlijn ; 33 ) immers, de
scheidbaarheid impliceert wezensnoodzakelik woord-verband, en
er is hier geen sprake van woord-verband, want de woorden
vormen geen groep; er is sprake van eenheid der compo-
nenten. al zijn voor 't maken van die eenheid ook al woorden ge-
bruikt. Voor de rest geldt van de samenstellingen alles, wat wij van de
g e h e e 1 - V e r s c h ij n i n g van de samenkoppelingen zeiden. Alleen : de
samenstelling vertoont een vorming, die zowel ten opzichte van de sim-
plicia. als ten opzichte van de groep, een anomalie is. We kunnen
spreken van 'n rijdende-artillerie-kazerne b.v. of van Leger des Heils-
hospitium of van hoge-hoeden-vorm.
Wij hebben geweigerd Vaderlandse Geschiedenis als 'n samen-
koppeling te beschouwen ; onze weigering omvat niet minder : Leger
des Heils of rijdende artillerie. Waarom willen we niet geloven, dat dit
samenkoppelingen zijn ? Omdat de delen geen eenheid uitmaken. Hoe
weten we dat? Hieruit, dat de groepen als geheel geen enkel ver-
schijnsel vertonen, dat niet volledig uit het verband der delen kan worden
verklaard: blindeman heeft wel zulke verschijnselen, en is toch uit 'n
groep gemaakt. Bühler constateerde een belangrijk feit. toen hij neer-
schreef : ..Und das Kompositum ist überall erst dort aus dem Satze
geboren, wo es zur Eigenfunktion als komplexes Wort zugelassen und
berufen wirdquot;, (blz. 333) We staan zo blijkbaar voor 't feit. dat samen-
stel 1 i n g eenheden schept, waarvan de ene component, als z ij niet
als component gesteld wordt, een groep uitmaakt. Het com-
positum berust daarom echter nog niet op 'n willekeur, zoals Noreen
dat schijnt te verstaan, want het is het samenstellen, zoals dat bij
ons gebruikelik is. dat ook de samenstelling rijdende artillerie-kazerne
32***) laten, als in dezen niet betrouwbaar, de schrift-verschijnselen buiten be-
schouwing. Zij veronderstellen, om enig criterium te kunnen leveren, een ge-
slaagde verantwoording van het compositie-verschijnsel door de schrijver.
33) Bréal schrijft : „Quelle que soit la longueur d'un composé, il ne comprend jamais
que deux termes. Cette règle n'est pas arbitraire, elle tient à la nature de notre esprit,
qui associe ses idées par couples. Il peut arriver que chacun des deux termes soit lui-
même un composé.quot; (blz. 171) De opmerking verdient alle aandacht, maar is voor ons
doel niet relevant.
bv motiveert. Wel geeft het verschijnsel der compositie aan onze taal
waarin het een zo grote plaats inneemt, een aspect, dat haar misschien
even wonderbaar voor groenlanders maakt, als ons de groenlandse
woord-structuur lijkt. Als tegenspeler van het woord-verband, is com-
positie een structureringsvorm en 'n eenheidsgeving. die aan de taal
nieuwe structuren ten dienste stelt. 34)nbsp;,nbsp;.nbsp;,nbsp;j
Dat de samenstellings-gewoonten van 'n taal onder invloed van n
vreemde taal kunnen komen is weinig verwonderlik, maar wel verwonder-
lik is dat wij ons daarvan zo weinig bewust zijn. 35) Misschien dat dit
zn verklaring vindt juist in het feit, dat de samenstelling - die
tot stand komt vrij van de v e r b i n d i n g s-gewoonten waaraan de
samenkoppeling nog altijd haar structuur ontleent - alle vormen
van betrekking duldt, waartoe de betekenis der componenten de mogelik-
heid biedt, zonder met enige specifiek nederlandse groep-structuur reke-
quot;ttr en crm^ositum. Tenslotte : Wij hebben ons rekenschap
tracMen te geven van fet feit. dat Sapir aanduidt met deze woorden:
„We have aheady seen something of the process of composition the
;^ting into a singk word of two or more radical elements. Psycho
cally ?his process is closely allied to that of word order in so far as the
relation between the elements is imphed, not explicitly stated. It differs
from the mere juxtaposition of words in the sentence in that the com-
pounded elements are felt as constituting but parts of a single word-
orqanism.quot; (blz. 67) Wat van het simplex - „morphologiesquot; woord of
niet - qeldt: dat bij scheiding: „one or the other or both of the severed
parts remain as a helpless waif on our hands.quot; (blz. 35) geldt ook van
het compositum; alleen bij dit laatste, bij dit secundaire woord,
is deze hulpeloosheid er een van 'n andere orde dan bij de met zelt-
standiq betekenis-dragende woord-momenten: de componenten kunnen
vaak. buiten het compositum, wél als zelfstandig woord voorkomen,
de niet zelfstandig betekenis-dragende woord-momenten kunnen dat niet^
Toch blijken - als wij de compositum-eenheid ..breken - ook de
componenten, op hün wijze. ..a helpless waiF: ofwe ^9gen dan
zo altans de samenstelhngen - als „zwerfblokken {Bnhler, bprach-
Ik twiifel niet of 't zal de moeite lonen, het hiervoor ontwikkelde samenstellings-
begrip ui rop de engelse voorbeelden toe te passen,nbsp;Va^
met de woord soorten zou blijken, dat bij ons op de achtergrond bh,ft. Vgl. Van
quot;quot;quot;Tvil. v^o^'die invloed Dr. C. G. N. de Vooys: „Duitse invloed op het Neder-
landsquot; Verz. Taalk. Opst. II blz. 39 vgl. biezonder blz 62-63: en: „Engelse mvloed
op het Nederlandsquot;, (id.) blz. 71: vgl. biezonder blz. 92 en 94.
theorie blz. 342) tussen de andere woorden omdat zij in geen enkel
verband passen, ofwel zij blijken — als bij de samenkoppelingen
in zóver „a helpless waifquot;, als zij tegenover de zaken niet langer de
autonomie vertonen die zij uit hoofde van de compositum-eenheid be-
zaten: zij verliezen hun eigenwettelikheid die zij, verenigd, tegen-
over de situatie bezaten: of hoge school voor hogeschool of hoge
school gebruikt wordt, blijkt niet langer uit de taai-momenten zelf,
onafhankelik van context of situatie; zij doen nu aan het begrijpen niet
meer toe, dan zij als simplex zouden kunnen presteren: zij hebben
hun eigenwettelike geheel-verschijning verloren.
Wij voelen niet, zoals Bühler, een zekere aarzeling bij de verge-
lijking van het nominale compositum met de verbale vormen: wij zijn
uitgegaan van de eenheid; Bühler ging uit van zijn „Feldquot;-begrip. )
Wij stellen weliswaar simplex en compositum op één lijn, maar wij be-
weren niet, dat zij beiden woord zijn op geheel dezelfde wijze: het
compositum vertoont een structuur, die aan het simplex vreemd is. De
composita maken een eigen groep van „woordenquot; uit; w ij zouden niet
zonder meer kunnen zeggen, dat het compositum „unter die Schar der
Wörter gegangen ist und dort Aufnahme gefunden hat.quot; (Sprachtheorie,
blz. 323) Als Bühler dat op bladz. 339 en volgende, met behulp van zijn
woord-definitie, tracht te bewijzen, bewijst hij te weinig, omdat hij er
geen rekening mee houdt, dat ook het compositum zelf een „veldquot; con-
stitueert. 38) Met andere woorden : de definitie van het simplex kan alleen
analoog van het compositum gepraediceerd worden; zij verschillen juist
in de eenheid, waarin zij van de andere kant oyereenkomen: het
simplex vertoont geen eenheid van zelfstandige betekenis-momenten,
het compositum wel. Juist echter, en jüist in z'n volle omvang, is Bühlers
constatering: „Das symbolgefügte Wort verhält sich im Satzfeld im
ganzen genau so wie ein Simplex; alle syntaktischen Relikte in seinem
Schosse sind wie verschluckt und bleiben unberührt, wo dies Gebilde
seine „grammatische Verwendbarkeitquot; im konkreten Fall beweist----quot;
„Kehrt die Sprachtheorie nach ausgedehnten Lernstunden bei den intimen Kennern
der Menschensprache zu ihrem eigenen Leisten zurück, dann vermag sie die triviale
These, das Kompositum sei wirklich ein Kompositum, d.h. ein symbolgefügtes Wort
(und zwar cun reinsten das nominale), auch gegen Männer wie Brugman n, geordnet
mit einigen Argumenten, auszustatten.quot; (Sprachtheorie, blz. 339).
Over Bühlers „Feldquot;-begrip handelen wij verderop. Hij heeft het bij zijn studie
der composita m.i. niet volkomen vruchtbaar weten te maken: ook het compositum
constitueert een „veldquot;.
Wij geloven niet dat het probleem al zuiver genoeg is gesteld en voldoende
ontwikkeld, om een vruchtbare confrontatie van de opvattingen van Trier, Porzig
en Bühler te veroorloven. We beperken ons tot een verwijzen.
(Sprachtheorie, blz. 340) Onder alle aspecten die niet hun eigen bouw
betreffen, zijn simplex en compositum gelijk; wij hebben derhalve het
recht tot ons analoog gebruik van de term woord voor beiden, zolang
wij ze niet vergelijkend behandelen: als gebruiks-moment en voor-
onderstelde werk-mogelikheid staan simplex en compositum op een lijn.
Wanneer wij zouden menen, dat wij het woord, simplex en composi-
tum ook als syntagma reeds voldoende zouden hebben verduidelikt,
zouden we ons vergissen. Immers, wij maakten tot nog toe abstractie,
én van het zins-geheel, én van het ervarings-geheel. én van de situatie
waarin zich geheel het taalgebeuren voltrekt. En. däär liggen de moeilik-
heden. die tot in de jongste tijd. tegen het woord werden gemaakt. Wi)
hebben voortdurend betoogd, dat 't woord zn eigenwettelikheid tegen-
over de zin afdoende legitimeert, maar wij hebben niet aangetoond op
welke wijze het tenslotte dan toch ook afhankelik is van dat geheel
als actuele gebruiks-eenheid. Wij hebben het princiep: Totum est prius
partibus. aanvaard, maar wij hebben, noch op bladzijde 105. noch op
Wadzijde 148, onszelf volkomen gerechtvaardigd; we verwezen naar
later. Welnu: ons rest nog. én dit princiep geheel te verifieren in de
verhouding zin: woord, én tenslotte de verhouding te verantwoorden van
het woord niet tot de zin alleen, maar tot geheel het ervarings- en hande-
hnos-veld waarvan het op elk moment van zijn gebruik deel uitmaakt.
Afhankelikheid en autonomie. Wundt was er volkomen van
overtuigd, dat woorden, niet ..ursprünglich selbständig existieren.quot; 39)
Ruim dertig jaar na het verschijnen van zijn grote en grootse werk.
weten wij dat deze uitspraak bedenkelik veelzinnig is. Woorden be-
staan vóór alle gebruik als de teken-eenheden, die we in de act der
woordmaking schiepen ;40) zij bestaan ..ursprünglich selbständig als
taai-momenten die gebruikt kunnen worden, als zeer bepaa de mensehke
werk-mogehkheden. Zij bestaan bovendien als eigenwettelike taai-een-
heden in elk meerledig gebruiks-geheel. Men heeft dat zo lang en zo
hardnekkig ontkend, dat, zo we het al niet allemaal onvoorwaardehk
geloofden we toch allen, ieder op z'n tijd, aan die ..grond-waarheid
3«) „Die alte Vorstellung. ^^
Satzquot; m bTz 282): tenminste, wanneer met ..Satzquot; de eenheid van aal^Qebruik
Sdoeld woSt en niet het „symbool-veldquot; tijdens de „formulermg . Vgl. „Enkele No-
titiesquot; blz. 176-177.
-ocr page 410-enige eer bewezen. 4i) En die eer bestond daarin, dat we bijwijlen ver-
gaten linguist te zijn, en 'n ogenblik gebrekkig psycholoog of philosoof
werden. We constateerden dan met Wundt, het eerste hd misschien nog
ontkennend, doch sterk geneigd het tweede te aanvaarden: „Vollends
WO die literarische Fixierung mangelt, da beruht die Scheidung von Wort
und Satz vielfach erst auf der Willkür des Sprachforschers. 42) Bei den
Sprachen, die dem sogenannten „agglutinativenquot; Typus angehören,
scheitert nicht selten eine solche Scheidung tatsächlich daran, dass ein
Ganzes nach dem Zusammenhang seiner Teile als ein einziges Wort
aufgefasst werden kann, während es doch nach seinem Gedankeninhalt
auf den vollen Wert eines Satzes Anspruch machen darf.quot; (I blz. 609)
In dergelike talen vallen, door de gecompliceerdheid van
de begrip-structuren, woord en zin dan. volgens Wundt, samen.
Wij menen niet opnieuw te hoeven aantonen, dat gecompliceerdheid van
begrip-structuur geen reden zijn kan waarom 'n woord ..zinquot; zou
moeten worden. 43) Trouwens, dit argument zal men in onze dagen niet
meer gebruiken. De moderne beschouwingen sluiten eerder aan bij
Wundts begrip der zelfstandige-existentie. Zelfstandige existen-
tie zou dan aan de zin eigen zijn.
Het is de wetenschap met dat begrip der zelfstandige existentie als
'n kenmerk van de zin. ook niet voor de wind gegaan. Inderdaad: ..zelf-
standigquot;, d.w.z. niet als moment van een grotere ervaring, of als moment
van een groter geheel van ervarings-mogelikheden bestaat het woord
nooit. Maar. „zelfstandigquot;, d.w.z. niet als moment van een grotere
ervaring, bestaat óok de z i n nooit en nergens! We moeten dus verder
om de „zelfstandigheidquot; te vinden. Na de zin volgt de periode, en
eindehk de ..Einheit der Redequot;. 44) Doch met welk recht houden we hier
halt? Ook de „Redequot;, hoe men deze ook opvat, is tenslotte moment én
der ervaring, én der menselike ervaringsmogelikheden. Consequent kwam
Vossler tot de eenheid van de geest als eerste, of zo men wil laatste,
verklarings-grond. Ondertussen werd er nog nergens aangetoond op
welke wijze men zich dan linguisties de realisaties van die geest
heeft te denken. Men voer met volle zeilen voor de wind der metaphy-
siek. Het eenvoudigste is dan. de wetenschappelike wetmatigheden maar
te ontkennen; Vossler heeft niet geaarzeld dat te doen: „Eine Sprache
als Konvention und Regel betrachten, heisst also, sie unwissenschaftlich
Noreen (blz. 231-232) brengt een aantal uitspraken samen, die hiervoor een
sprekend bewijs leveren.
42) Vgl. hiervóór blz. 94 vlg.
4®) Vgl. nog F. N. Finck. Die Haupttypen des Sprachbaus. Leipzig 1910, blz. 153.
Richard Hönigswald. Die Grundlagen der Denkpsychologie. Berlin 1925, blz. 36.
-ocr page 411-betrachten. Ergo ist Syntax überhaupt keine Wissenschaft — so wenig
als Flexionslehre und Lautlehre.quot; (blz. 38)
Durft men deze consequentie niet aan, en negeert men toch de oor-
spronkehkheid van het woord vóór gebruik, vóór de „zinquot;, dan komt
men noodzakelik tot nog groter ongerijmdheden. Waarom is voor
Hönigswald het woord een ervaringsmoment, dat alleen uit de „zm
te verklaren is ? Omdat: „die funktionelle Eingliederung des Satzes m
der Zusammenhang der Rede, aus Gründen, die hier unerörtert bleiben
dürfen, viel handgreiflicher (ist) als diejenige des Wortes und seiner
Elemente.quot; (blz. 36) We moeten bekennen, geen reden te zien om voor
deze argumentatie te zwichten.
Woord én zin én periode én taal-systeem zelfs, zij bestaan als mo-
ment van een groter geheel, zij bestaan nooit zelfstandig in abso-
lute zin; zij hebben evenmin ooit hun bepaaldheid enkel uit
zichzelf. Zij hebben een eigen wettelikheid, zij hebben een autonomie,
zij zijn óók afhankelik; en het is deze verhouding van autonomie en
afhankelikheid die om verklaring vraagt. Geen enkel taal-moment en
geen enkele taal is volledig bepaald buiten elke situatie; zijn ..autonomie
— als het die heeft — is akijd 'n beperkte. Men vergist zich. als men
door zelfstandige bepaaldheid de zin meent te kunnen kenmerken
tegenover het woord.45) Bühler wordt 'n weinig kregel, als hij iemand
moeite ziet doen. om aan te tonen dat ook de zin geen absolute bepaald-
heid bezit, en hij noemt de beweringen hieromtrent: ..eine sehr abstrakte
Weisheitquot; 46), maar die wijsheid heeft niettemin haar nut. Bühler is te
zeer reëel wetenschapper en psycholoog, om zich volkomen rekenschap
te geven van hetgeen er omgaat in het denken van minder psychologies
en wijsgerig geschoolden dan hij. Hij ziet niet voldoende wat het bewust-
zijn van die afhankelikheid voor de linguistiek betekende en betekent:
er zijn theorieën die de vaste punten in taal-gebruik tenslotte overal
elders zoeken dan in de taal.
Wat Gustaf Stern schrijft, is volmaakt juist: ..The mutual limitations
exercised by the word meanings in a phrase may be sufficient to make
Pos schrijft: ..Die Auffassung, dass man im Satz ein eigentliches Sprach-
konkrétum ummittelbar vor sich hat. das im Wort als isolierter Gegenstand nicht
zu finden wäre, dürfte ohne weiteres nicht ganz richtig sein. Denn die theoretische
Betrachtung fragt ebenso gut nach dem Sinn des Satzes wie nach der Be-
deutung eines Wortes.quot; (blz. 60-61)nbsp;,
«) Sprach theorie, blz. 367. Op blz. 371-372 noemt hi, het voortdurend ver-
dedigen teqen absolutisten links, en absolutisten rechts ..ermüdend . Wij zijn het met
bem daarin van harte eens ; maar het vervelende is. dat die absolutisten op n gegeven
moment de richting bepalen waarin de wetenschap gaat. En, laten we ons daar maar
n beetje moe maken !
the total meaning perfectly definite, and to reduce the number of possible
phrase referents to one,quot; 47) maar het berust niettemin op de vóóronder-
stelling, dat de taal-gebruiker is ingesteld op 'n bepaalde situatie, waarin
deze zin past, waarop zij is „zugeschnittenquot;. Geen enkele zin, ook niet
de meest abstracte constatering, is zonder deze voor-onderstelde situatie
bepaald.48) Gardiner toonde dat in zijn paragraaf 36 afdoende aan.
„Selective attentionquot;, zegt hij, moet de hoorder instellen op de bepaalde
„situatiequot;, waarin de uiting bepaaldheid heeft. 49) Gardiner heeft onge-
twijfeld gelijk; maar er volgt uit dit feit volstrekt niet, dat de zin zijn
begrijpelikheid en het woord zijn betekenis hetgeen 't zelfde is als
te zeggen: beide hun structuur — tenslotte aan iets dat niet taal is
zouden ontlenen, dat zij m.a.w. tegenover die situaties geen „auto-
nomiequot; zouden vertonen. En, dit laatste is de conclusie waartoe men
tenslotte kwam.
Het is 'n feit, dat wij elkaar, als wij spreken, vaak begrijpen. Er is
'n overeenkomst in de ervaringen van spreker en hoorder. Waarop be-
rust die? Niet op de taai-momenten als zodanig, luidt steeds vaker
herhaald antwoord, doch meer op een overeenkomst in „contextquot;, en in
kennis van de situatie. „Une certaine adéquation des idées verbales est
utile sans doute, mais, pour assurer l'intercompréhension dans le libre
jeu des idées, elle est moins importante qu'une adéquation suffisante des
contextesquot; 50) Dit zijn woorden van Albert Sechehaye. Twee bladzijden
verder lezen wij: „En vérité la langue n'est jamais un ob-
stacle absolu pour ceux qui veulent penser et se faire
„that is the case with statements concerning tmique objects, as the diametre of
the earth is n miles, the Nelson Column stands in Trafalgar Square. Noims used in a
general sense belong to this type: cows are larger than dogs, the rapidity of light is
greater than that of sound.quot; (blz. 141)
48) Dat Stern van deze vooronderstelling uitgaat, blijkt misschien op blz. 69; hij
schrijft: „This applies even to so-called unica. The moon! spoken without any
context, external or mental, to indicate its setting, will make the hearer
ask: ..The moon? Well, what about it?quot; A word has actual meaning only in a sen-
tence or by suggesting a sentencequot;, (spatiëring v. d. schr.)
48) „To say 'Two and two make four holds good in any situation is not to say
that this statement holds good without any situation, nor indeed is the former assertion
true. Put two drops of water in a test-tube, and add two more ; so far as immediate
observation goes, the result is one. Put two male rabbits in a hutch with two female
rabbits — but it is unnecessary to insist. The fact of the matter is that, on hearing
the words Two and two make four the listener or reader at once attimes his mind to
the 'Situation of Mathematical Verities', as we might call it. He has heard the state-
ment many times before, and has no difficulty whatsoever in understanding and and
added to and make as yield the number.quot; (blz. 114)
50) Albert Sechehaye. L'individuel et le social dans le langage. Journal blz. 70.
-ocr page 413-comprendre, à condition qu'ils aient avec leurs interlocuteurs, non
seulement un certain contact linguistique, ce qui est nécessaire sans doute,
mais aussi et surtout un véritable contact préétabli de pensee et une
conscience commune de la situation. La grande erreur est selon nous
d'attacher beaucoup trop d'importance au texte, nous voulons dire aux
entités significatives de la langue mises bout à bout, et beaucou^p trop
peu au contexte, nous entendons ici par ce mot tout le reste, (blz. H,
curs. V. d. schrijver.) Sechehaye's eerste woorden klinken vreemd.
Hoe is 't verklaarbaar, dat 'n vooraanstaand vertegenwoordiger van
de Geneefse linguisten-school dit zegt? M.i. alleen uit het feit, dat
het woord-begrip, bedolven onder 'n vracht van a-linguistiese en
niet ter zake doende, of onvolledig verantwoorde, noties volkomen
op de achtergrond raakte. En, met het woord-begrip valt het zin-
beqrip.si) en met het zin-begrip tenslotte valt de taal, en resteert mets
anLrs dan de ervaring : de linguistiek is verdwenen en heeft plaats
gemaakt voor .... we zouden de psychologie onrecht doen als we zeiden :
voor de psychologie. Wanneer Bühler van nog meer linguïstiek kenms
had genomen als hij reeds deed, zou hij zijn , Sprachtheorie anders
hebben ingericht. Het blijkt steeds duideliker, dat de negatie van de
autonomie van het woord, aan de taal-wetenschap een harer funda-
menten heeft onttrokken ; een harer fundamenten, en wel juist dat. waar
de hoeksteen hgt. Men mist nu. om een situatie van taal-gebruik te
kunnen begrijpen, één der vaste punten waarbinnen het taalweten-
schappelike coördinatensysteem moet worden uitgezet. Wij zullen
aantonen, dat dit systeem verschillende vaste punten veronderstelt.
Om niet reeds vooruit te lopen op hetgeen wij nog zullen behandelen,
formuleren wij. als de vraag die ons in dit hoofdstuk bezighoudt, de
' volgende : hoe verhoudt zich het woord tot de grotere eenheden waarvan
het noodzakelik moment uitmaakt. Het is allerminst onze bedoehng te
trachten deze vraag volledig te beantwoorden ; een volledig antwoord
Hugo Schuchardt, ofschoon hij het primaat van de zin aanneemt, schreef inder-
tijd : ..über das Verhältnis von Wort mid Satz, das sich m der ^Iten Sch^-
grammatik so einfach darstellt, hat sich eine starke Unklarheit gelagej -tdern die
Erkenntais durchgebrochen ist. dass Sprache mit dem Satz begonnen hat Man wurde
nicht eSg darüber, wie man sich die Entstehung des Wortes aus dem Satze vorstellen
soîte Dieientgen, die der Sprache als einen Organismus ansahen, waren geneigt, eine
A Zeme iTg anzunehmen Man verstatte mir noch vor gründlicher Aufklärung dem
UrsaTze las Urwort gleichzusetzen. Jener besteht, soweit ernbsp;jj ^ P-dikat.
dieses im Vorgangswort; aber beide Begriffe sind erst aus der entwickelten Sprache
entnommen Xgo Schuchardt-Brevier. Halle (Saale) 1922. blz. 221. Iets vroeger m
hetLlTdTjaar (1919) schreef hij; „Den Satz haben wr also als den Urbestandteü
aller Sprache anzusehen; das Wort ist erst aus dem Satze hervorgewachsen, wie der
Begriff aus dem Gedanken.quot; (blz. 209)
veronderstelt een woord-groepen-leer, een zins-leer en een leer van het
taai-systeem. Het aspect dat ons bezighoudt, is alleen dit: hoe verklaren
wij de bepaaldheid van elk woord in ieder gebruiks-geval. en wat is het
criterium, dat het woord als moment van 'n groter gebruiks-geheel
signeert.
Geen enkele linguist ontkent het bestaan van de meerledige gebruiks-
eenheden, die wij zin noemen. Het doet er momenteel niet toe. welk
gebruiks-geheel men nu nog zin noemen wil. en wat men niet als zin
wil beschouwen; 52) wij veronderstellen alleen maar, zoals elke taal-
kundige doet. dat er gebruiks-eenheden bestaan. 53) Bühler
spreekt van een „Fingerspitzengefühlquot;, dat wij voor deze eenheden be-
zitten ; altans voor deze eenheden in onze moedertaal. 54) Welnu, een
gebruikt woord is meest moment van zo'n eenheid, en wij noemen het
dan 'n syntagma. Het behoort daardoor tot 'n bepaalde cirkel in de gehele
situatie waarin zich dat bepaalde taalgebeuren afspeelt. Het behoort tot
déze bepaalde cirkel, en het behoort bovendien tot vele andere. De mo-
derne totaliteitsopvatting. terecht de verklaring van de delen in het gehee!
zoekend, is geneigd telkens vanuit de totaliteit van geheel de actuele
situatie, een dergehk laatste moment als het woord, „restlosquot; te willen
verklaren. Wij herhalen, wat wij reeds vroeger opmerkten: een dergelike
opvatting is 'n overspanning van het totaliteitsbeginsel; uit het adagium:
totum est prius partibus, volgt niet. dat van een bepaald actueel geheel
Vgl. Ries III, blz. 102 vlg.
Wij gaan dus niet uit van de veronderstelling, waarvoor het bewijs na Selz'
onderzoekingen, niet moeilik zou te leveren zijn. dat alleen het woord een zelf-
standige ..grammatiese structuurquot; vertoont; dat m.a.w. het potentiële woord als
constante en ondeelbare eenheid alles bezit om gebruikt te kunnen worden, terwijl
dat van geen enkele andere taal-mogelikheid geldt; met name geldt dat niet van de
zin-schemata, die in hun structuur zelf van de te gebruiken woorden af-
hankelik zijn. Hierin lag voor Ries de grote moeilikheid om de grammatiese structuur
van de zin te bepalen. Reeds in zijn eerste deel had hij met deze moeilikheid te kampen,
toen hij, van formele kenmerken uitgaande, complexe taai-structuren trachtte te analy-
seren. en tot de bevinding kwam: „Sätze... findet eine formale Analyse zuvörderst
nicht.quot; (I blz. 48) Dat ook de woord-groepen geen ..zelfstandigequot; grammatiese organi-
satie vertonen, werd reeds jaren geleden in de „Revue des Questions scientifiquesquot;. Vol.
42. blz. 461 door P. Peetets bewezen, in zijn artikel: Pensée et langage.
„Dem berufenen Philologen erwachsen zum mindesten im Bereich der indoger-
manischen Sprachen kaum irgendwo ernstliche Erkennimgs- und Interpretationsschwierig-
keiten in Sachen vorgefundener „Sätzequot;. Gewiss, man laborierte im Altertum ein wenig
an der Ellipsenfrage oder widersprach sich da und dort bei der Ordnung der Satzarten-
Allein das ist alles nichts im Vergleich zu der Konfusion, die hätte entstehen müssen,
wenn man nicht vor jener für dies Undefinierte Etwas ein zuverlässiges Fingerspitzen-
gefühl besessen und mit dessen Hilfe im Einzelfall die richtige Auffassung hinreichend
zuverlässig getroffen hätte.quot; {Sprachtheorie, blz. 358-359)
niet 'n bepaald deel determinerend moment bij de vorming van het
geheel zou kunnen zijn geweest, zó. dat dit actueel bestaande geheel —
waarvan het bedoelde deel nu als deel. en dus met nieuwe eigen-
schappen, het structurerende moment uitmaakt tot bestaan kwam in
afhankelikheid van een ervarings-deel, dat in dat nieuwe actuele geheel
alleen moment is. Wat wij menen is nu. dat de zin als ..Aktual-
werkquot;. 54*) afhankelik is van het woord als potentialiteit. en dat der-
halve de zin als t a a l-gebruiksgeheel, niet het woord verklaart, doch om-
gekeerd het woord de zin als t a a l-gebruiksgeheel. Consequent volgt
hieruit, dat alle andere cirkels of bollen ^ de twee-dimensionaliteit. dat
zal nog blijken, past evenmin als het drie-dimensionale om de feiten die
wij bedoelen te schematiseren ^ die men zich om het actuele woord, en
om de actuele gebruiks-eenheid kan denken, hun structuur aan dat woord
ontlenen, en niet omgekeerd. Wij zullen deze mening hier niet volledig
verantwoorden. Zoals we zeiden: wat wij zullen trachten aan te tonen
is. hoe zich de autonomie en bepaaldheid van het woord, tot de totali-
teit waarvan het 'n moment uitmaakt, laat verklaren.
Bühler heeft voor het geheel waarin 'n woord gebruikt wordt, de term
„Feldquot; gekozen. Dit is veel beter dan de term context, die Ogden amp;
Richards gebruikten, die door G. Stern werd overgenomen, cn die we
ook bij Sechehaye vinden. Wij kunnen niet aantonen, dat hij die aan
de engelse schrijvers ontleende.
De theorieën van Ogden amp; Richards zijn ons bekend. Beschouwen we
eerst 'n ogenblik de opvattingen van Gustaf Stern en Gardiner.
»Context« en »Situation«. Gustaf Stern schrijft: ..what guides
has the hearer to assist him in interpreting the meaning of the words as
it is intended? The answer may be given in one word: contextquot;.
(blz. 139) Een notitie ga ter verduideliking reeds vooraf: „contextquot; is
hier niet in z'n gewone philologiese betekenis gebruikt van: 'n bepaald
taaimoment vergezellende andere taai-momenten; „contextquot; omvat in de
bedoelde situatie van taal-gebruik alles, dat niet dit bepaalde woord
is ten opzichte waarvan wij die situatie beschouwen.
Het begrip „contextquot; van Ogden amp; Richards heeft de ..strictly techni-
cal sensequot;, die voor hun verklaring van „denkenquot; noodzakelik is : ..a set
of entities (things or events) related in a certain way; these entities
have each a character such that other sets of entities occur having the
same characters and related by the same relation ; and these occur nearly
tiniformly.quot; (blz. 58) 55) Zij hadden bij de ontwikkeling van hun begrip
Het woord is van Kad Bühler. Sprachtheorie. blz. 362.
Op dezelfde pagina bespreken de schrijvers in 't kort andere angelsaksiese op-
vattingen. Vgl. verder blz. 61 vlg. hiervoor.
niet allereerst de taal-ervaring op 't oog. Graff en G. Stern hebben dat
wel. De beide laatsten beperken zich tot het invoegen in hun beschou-
wingen, van een, op hun eigen wijze gevormd, begrip der „contextquot;. De
oppositie en het verband met de „external contextquot; treedt bij hen terug.
Bij Graff, trouwer leerling van Ogden amp; Richards dan Gustaf Stern,
wordt de „contextquot; — opgevat zoals wij dat op blz. 63 aangaven ---
'n Manusje van alles. In plaats van de vroegere begrippen associatie en
analogie, komt bij hem het „contextquot;-begrip op de voorgrond. Bij G. Stern
is het anders; hij heeft meer oog voor de specifieke „contextquot;-verschijn-
selen. In zijn hoofdstuk: „The Comprehension of Speech (Ordinary
Discourse)quot; (blz. 139 vlg.) onderscheidt hij drie „contextenquot;: de „ver-
balquot;, de „perceptualquot; en de „mentalquot; context.
Wat er op 'n bepaald moment aan denkacten en hun inhoud in 'n taal-
gebruiker bestaat, noemt G. Stern: „mental contentquot;, (blz. 29) Ten
opzichte van 'n taai-moment dat daarvan deel uitmaakt, kan deze „mental
contentquot; nu volgens hem, op drieërlei wijze „contextquot; zijn. Op blz. 35
noemt hij „mental contextquot;: al de gedachten uit de „mental contentquot;,
die niet tot de „betekenisquot; der woorden horen. Op blz. 139 onderscheidt
hij dan, naast deze „mental contextquot;, nog de „verbalquot; en de „perceptual
contextquot; en „the non verbal means of expression spoken above.quot; 56) Met
dit laatste bedoelt hij alles in de ervarings-eenheid, dat geen ken-
moment is. De „verbal contextquot; omschrijft hij als volgt: „With regard
first to the verbal context (the immediate verbal context, as distinguished
from the wider verbal or textual context: statements in previous sen-
tences, chapters, etc, which I reckon as mental context), the words in a
sentence provide determining elements for each other.quot; (blz. 140) „Ver-
bal contextquot; is dus 'n gebruikseenheid, 'n zin, beschouwd ten opzichte van
een harer woorden. 57) De „non-verbalquot; means of expressionquot; vinden in
G. Sterns systeem geen plaats. 58)
56) „Context includes the immediate verbal context together with the non-verb^
means of expression spoken above, external (perceptual) context (the situation), and
what mental context the hearer is able to supply from his own knowledge, experience
and observation.quot;
5^) „Verbal contextquot; is dus niet identiek met wat Sechehaye „textequot; noemt, en wai
hij definiëert als : „ (les) entités significatives de la langue mises bout à bout.quot; (Journal
blz. 72)
58) Hij geeft hieraan geen naam, en dat is, op zichzelf beschouwd, zo erg ook niet-
Alleen is hij hierdoor in 'n impasse geraakt, toen hij de term „situationquot; beperkte tot
het waarneembare (of waargenomene). Een zeer bepaalde volitionele ervaring be-
schrijvend, was hij toen verplicht te gaan spreken van : „a tense emotional situation,
(blz. 143) Dat is weinig gelukkig van uitdrukking, en het kan bovendien verwarring
stichten.
Tenslotte dan de „externalquot; = „perceptual context = „the situa-
tionquot; : alles in één adem. G. Stern zegt, dat zijn beschouwing in alle
essentiële punten overeenkomt met die van Paal. Het wil mij voorkomen,
dat hij zich daarin vergist. Immers. Paul spreekt van „die dem Sprechen-
den und Horenden gemeinsame Anschauung.quot; 59) Paul heeft t dus over
ken-momenten over kennis van de waarneembare situatie
G. Stern bedoelt, en dat doet hij terecht, nog iets anders. Zijn ..external
contextquot; is de waarneemb a r e situatie. Maar de waarg e n o m e n ..si-
tuatiequot; dan ? Hij laat ze, prakties altans, samenvallen. Dat kan aanleiding
geven tot misverstanden. G. Stern kent geen e r v a r i n g s-begrip, en dat
M Sern de „contextquot;-notie op de voorgrond. Gardiner brengt het
,.situatiequot;-begrip naar voren. Uitgaande van enkele gegevens bij
Wegener, heeft hij het, op zijn heldere en overtuigende wi,ze. ontwikkeld.
Voor hem is de situatie: „not a factor of speec^ but the setting in which
speech can alone become effective.quot; (blz. 49) Gardner meent dat h.enn
het begrip der „situatiequot; voldoende bepaald is. Nu onderscheidt hij -
zoals LkKarl Bühler in zijn Organon-mode doet -- ..four factors of
speechquot;: ..(1) the speaker. (2) the listener. (3) the things refjred to.
and (4) the linguistic material, the interrelations of which I had declared,
nearly ten years ago, to constitute the whole mechanism of speech
(blz. 7)®o) Hij vervolgt nu op blz. 49: zijn deze factoren ..accessible
to one another in either a material or a spiritual sense,quot; dan vormen ze
de situatie. ,.Inquot; de situatie liggen de dingen die de spreker kan
bedoelen, „inquot; de situatie moet de hoorder zoeken wat er bedoeld is.
(blz 122)quot;„In as much it is meant', the thing-meant is only the voli-
tionally illuminated part of the situation, namely that part of it which
the speaker has intended to come to the listeners consciousness.
De bekende plaats van Paul luidt: „Sprachen, die keinen Artikel entwickelt
haben, verwenden die abstrakten Wörter auch ohne besonderes «P^^.^f
zeichen zur Bezeichnung von etwas Konkretem. ^ Mag nun die
Konkrete an sich ausgedrückt sein oder nicht, zur näheren Be?'™^ dquot;^
andere Mittel hinzukommen. Ein solches bildet erstens die dem
Hörenden gemeinsame A n s c h a u u n g. Der Letzterenbsp;dass d^r
dem Worte Baum oder Turm einen bestimmten einzelnen Ba^ ^^uC kZ
Sie den betreffenden Gegenstand eben beide vor Augen haben. Die Anschauung kann
unter quot;ützf vmrnäher bestimmt werden durch Deuten mit den Augen oder Handen und
sons oë Getórden. Hierdurch kann auch auf solche Gegenstände hingewiesen werden,
die man Ïcht mimittelbar sinnlich wahrnimmt, von denen man aber weiss, nach welcher
Richtuna hin sie sich befinden.quot; (blz. 78-79)nbsp;-7 .. , ,
«oi GaXer is hiertoe volkomen onafhankelik van BüMernbsp;gekomen. Ze zijn a^ te
vindel.?n het hiervoor geciteerde artikel (vgl. blz. 37): „The Definition of the Word
and the Sentence.quot; op blz. 354-355.
(blz. 82) Zoals Gardiner, terecht, de zaken ziet, is de situatie het
geheel van omstandigheden, waarin de spraakhandeling a c t u
„wordtquot; ! Is die „situatiequot; identiek met de situatie waarin de spraak-
handeling als eenheid is, waarin zij een begrepen eenheid van taal-
gebruik uitmaakt, waarin de communicatie een feit is, en dus hoorder
é n spreker de omstandigheden noodzakelik met nieuwe ogen bezien •
Neen. Zelf is Gardiner er op bladzijde 193 toe gekomen te spreken van:
„the four factors of speech constituting the present situation of the
utterance.quot; En, de cursivering van present situation is van hemzelf!®^)
Er is 'n zeer groot verschil tussen een „setting in which speech can alone
become effectivequot; en 'n: setting in which speech i s effective. Dit onder-
scheid, dat fundamenteel is, blijkt noch in Sterns „contextquot;-theorie, noch
in de „situatiequot;-opvatting van Gardiner.
Naar aanleiding van Bühlers »Feld«-begrip. Ook Bühler
heeft zich tot de bestudering van de „contextquot;-verschijnselen gezet. Hij
heeft zich gewacht voor de terminologiese gewelddaad, context te gaa»
gebruiken voor allerlei zaken, die volstrekt geen taaimomenten zijn; hij
heeft de term „Umfeldquot; of „Feldquot; gekozen. 62) Zijn analyse is zoveel
rijker dan die van G. Stern en Gardiner, dat we van elke vergelijking
afzien.
We gaan van 'n voorbeeld uit, soortgelijk aan degene die Bühler
geeft. 63) Zonder de weg in 't minst te kennen, willen we van AmsterdaiO
naar Uithoorn. We weten alleen, dat we er langs de Amsteldijk op den
duur zullen kunnen komen. Er is geen mens op de weg. Bij 'n bocht van
de Amstel zien we, in de verte al, 'n twee-sprong. Moeten we nu links
of rechts ? Onze „situatiequot; is niet benijdenswaard, 't Valt mee! We zien
'n wegwijzer: twee armen; links Uithoorn, rechts Bovenkerk. Onze
„situatiequot; is zeer veranderd: op het moment dat we Uithoorn lazen,
beheersten we de vorige „situatiequot;. Onze eerste „situatiequot; noemen we
situatie tout court, onze tweede ,,situatiequot;, de gehele toestand die rondom
en door het lezend begrijpen is veroorzaakt, zullen we 'n veld van gebruik
Het blijkt uit alles, dat voor Gardiner op blz. 49 van zijn boek de situatie --
wat zij ook inderdaad is — één geheel uitmaakt; op blz. 193-194 is die opvattinö
niet meer leidend, en onderscheidt hij drie situaties, één gesprek-situatie, een situatie
van de „zakenquot; waarover gesproken wordt, en — aangezien onder de „zakenquot; waar'
over gesproken wordt hier 'n mens is — een derde situatie : de situatie der „zaken
waaraan de besproken man denkt.
Al vertoont het daarmee verwantschap, toch is dit begrip, dat zal nog blijken,
niet identiek met het „Sprachfeldquot; van Trier, of 't „Bedeutungsfeldquot; van Porzig.
quot;3) De lezer van Bühlers „Sprachtheoriequot; zal bemerken dat wij uitgaan van 'n taal'
moment in 'n „symphysisches Umfeldquot;. (blz. 159)
noemen. 64) Het veld van gebruik wordt beheerst, en psychologies ge-
sproken : gestructureerd, door het begrepen taal-moment. Doch hoe komt
dit taal-moment tot z'n structurerende functie ? Doordat w ij het — m
dit geval als lezende taai-gebruikers - interpreteerden ten opzichte van
het situatie-lid : links-wijzende arm.
We kunnen hier nu 't aantal voorbeelden verduizendvoudigen als we
willen, en we kunnen daarin alle aspecten van taal-gebruik een plaatsje
geven, één ding is zeker: in het veld van gebruik structureert het taal-
moment; en het is tot die structurerende functie gekomen, doordat de
situatie momenten vertoonde, die de functie van dat taal-moment mogehk
maakten. Als we nu tot 'n korte uiteenzetting van Bühlers theorie over-
gaan. moeten we in het oog houden, dat de distinctie tussen situatie
en veld van gebruik ook bij hem niet is te vinden. Toch lijkt
zij mij niet alleen in de feiten gefundeerd; immers, de toestand vóór
en tijdens het begrijpen van een bepaalde uiting is totaal verschillend,
maar zij lijkt mij ook absoluut noodzakelik ter verklaring van die
verschillen: we mogen dit onderzoek, ook theoreties, niet verwaar-
Elke menselike handeling veronderstelt een situatie waarin zich die
handeling voltrekt. Dat geldt evengoed van het smeren van 'n boterham
als van 't oordelen over de „objectieve geestquot;. Die situatie blijkt al aan-
stonds een „Duplizitätquot; (Sprachtheorie blz. 56) te vertonen: zij kan ..in-
wendigquot; of „uitwendigquot; zijn. Bühler spreekt van 'n ..innerequot; en ..äussere
Situationquot;. Hij ziet deze deling van het ..Aktionsfeldquot; als een schikking
daarvan, een „Aufgliederung.... in seine zwei präsenten Bestim-
mungsmomenten.quot; Daarnaast echter is „um einigermassen präzis voraus-
zusagen. was geschehen wird oder nachher wissenschaftlich zu begreifen,
was geschehen ist.quot; nodig ..eine hinreichende historische Kenntnis des
Handelnden selbst.quot; We merken op. dat deze historiese kennis moet
worden geput uit beschouwing der feiten; de vraag is echter:
moeten in de feitelike handelings-situatie deze eigen-
schappen - laat ik ze nu zo maar noemen - van de handelende per-
soon niet mede worden verondersteld ? Horen ook zij niet tot de situatie.
Het is weer het oude psychologisme. als Karcevskij de situatie, tot de ver-
houd ng spreker-hoorder terugbrengt. ..La seule réalité que la langue connaisse est
celle de la persomie parlante avec sa façon de voir les choses et de se comporter vis-
à-vis d'elles, du moment du discours. La parole étant toujours un dialogue, quand
même „l'interfocuteurquot; ne serait que notre propre ..moi ; ce sont les rapports de la
personne parlante avec son interlocuteur qui constituent la situa ton, dans le sens lin-
guistique du mot. Or. la phrase est justement fonction du dialogue. (Travaux IV.
blz. 191)
ook al zijn ze dan misschien niet „präsentquot;, niet actueel? We zullen
verderop aantonen, dat zij daar wel degelik toe horen.
Ten opzichte van de taai-momenten, die op 'n gegeven ogenblik van
de „Situationquot; deel uitmaken, onderscheidt Bühler nu een „Zeigfeldquot; en
een'„Symbolfeldquot;. 65) We laten het „Zeigfeldquot; voor wat het is; in het
zevende hoofdstuk trachtten we aan te tonen, dat het geen direct t a a 1 -
verschijnsel kan worden genoemd. Er resteert dus 't „Symbolfeldquot;. Dit
wordt onderscheiden in 'n „sympraktisch Umfeld der Sprachequot;, 'n
„symphysischquot;, en 'n „synsemantischquot; (Vgl. Sprachtheorie, blz. 154 vlg.).
Dit laatste noemt Bühler dan verder kortweg „Symbolfeldquot;. Wat Bühler
onder het „sympraktische Umfeldquot; verstaat is gemakkelik te begrijpen
als wij aan ons derde hoofdstuk terugdenken: elke éénledige gebruiks-
eenheid, die in communicatie gebruikt wordt zódat zij 'n bepaalde te ver-
richten handeling bewerkt, is uitsluitend lid van 'n „symprakties veldquot;.
Lid van 'n „symphysies veldquot; is elke éénledige gebruiks-eenheid, die als
„naamquot; op een bepaald waarneembaar voorwerp is aangebracht. Lid van
'n contextueel „Symbolfeldquot; of „Kontextquot; tenslotte is, volgens Bühler, elk
moment van 'n meerledige gebruiks-eenheid. 66) Welnu, vatten we het
sympraktiese en het symphysiese veld weer samen onder de naam „si-
tuatiequot;, dan vinden we ook bij Bühler: „Situation und Kontext sind also
ganz grob gesagt die zwei Quellen, aus denen in jedem Fall die präzise
Interpretation sprachlicher Äusserungen gespeist wirdquot;. (Sprachtheorie,
blz. 149) Dit laatste is 'n halve waarheid: de preciese interpretatie be-
hoeft evenzeer de woord-betekenis zelf.
Wij hebben tenslotte tegen Bühlers schematisering van het taal-
gebeuren nog deze grief: dat zij niet wijst op de rol der ervarings-
momenten van spreker en hoorder, die geen waarnemings-momenten of
context-momenten zijn. Bij hem ontbreekt het begrip van de „mental
contextquot; van Gustaf Stern.
We menen allerminst, dat wij in deze weinige regels Bühlers opvat-
tingen volkomen recht hebben doen wedervaren; we menen wel, dat we
daaruit gelicht hebben altans datgene, wat ook voor zijn systematiek
essentiëel is. Alleen de studie van Bühlers, zeer uitvoerig toegelichte,
opvattingen zelf, zal de lezer een critiese vergelijking tussen Bühlers
analyse en de hier volgende mogelik maken.
Situatie. Wij zullen onze opvattingen aan het communicatief taal-
gebruik demonstreren. Het geval dat iemand, zonder voor derden waar-
05) Men houde in 't oog dat BüWer het onderscheid tussen situatie en veld
niet aanbrengt.
66) Dat symbool-veld en context volstrekt niet samenvallen, zal nog blijken.
-ocr page 421-neembare articulatie, met zichzelf spreekt, of dat hij schrijft of leest,
biedt niet meer, doch minder moeilikheden. Een situatie is noodzakelik
'n situatie van „ietsquot; ; een situatie is situatie minstens ten opzichte van
één bepaald punt. Als linguisten beschouwen wij de situatie ten opzichte
van de taai-momenten. Maar, dat is niet voldoende: de actieve per-
soonlikheid van de taalgebruiker is 'n tweede noodzakelik gegeven, een
tweede vast punt. Ook dit tweede vaste punt echter is nog niet vol-
doende om het situatie-begrip uit te zetten. Immers, wij beschouwen de
situatie als mogelikheid ten opzichte van een veld van gebruik (derde
vaste punt); alleen de verhouding van de taai-momenten tot het ge-
bruiks-geheel als structurerend moment van het gebruiks-veld, in-
teresseert ons als linguisten. Het gaat niet om 'n situatie waarin zich
mensen bevinden die spreken kunnen, maar om 'n situatie waarin zich
mensen bevinden die spreken zullen! Bovendien, het communicatie-
proces veronderstek twee ervarende individuën, waarin het gebruiks-
geheel tot stand komt; het communicatie-proces veronderstek dus als
vierde vaste punt noodzakehk de doelstelling op de gebruikseenheid.
We kunnen nu het situatie-begrip van de linguistiek definieren
als- het geheel van er v a r in g s-m o g e 1 ikh e d en, waarin de
taalgebruikers een gebruikseenheid „formulerenquot;; d.w.z. waarin zij
'n zin „bouwenquot; ; niet waarin zij de zins-e enheid als zodanig stellen,
want dät is het veld van gebruik. Tot de situatie, in linguistiese
belichting, hoort dus niet de actieve persoonlikheid van de tot taal-
gebruik capabele mens, het i k dat uit 'n situatie 'n gebruiks-veld schept,
het ik in zover het over de taai-momenten beschikt om de situatie
te beheersen; tot de situatie horen evenmin de tijdens de „formu-
leringquot; reeds geactueerde taai-momenten. Wel fungeren ook die ten
opzichte van elkaar weer als vast punt. maar zij horen tot de formu-
lerings-handeling: tot het spreken (schrijven) of horen (lezen);
zij behoren m.a.w. tot de taal-momenten ten opzichte waarvan de
situatie bestaat. Tot de situatie hoort tenslotte evenmin de be-
streef de gebruiks-eenheid zelf, die nog zal worden gesteld, en
die deze situatie zal beheersen. Tot de situatie hoort wél alles wat er
aan latente taal-mogelikheden in spreker en hoorder bestaat Na-
tuurhk kan voor n volgend veld van gebruik, de gebruiks-eenheid van
'n vorig veld van gebruik zelf weer situatie-moment zijn, en is zij dat
in een samenhangend gesprek per se.nbsp;, „ . . ■ , , ,. .
De situatie vertoont noodzakelik drie „gebieden , drie ..cirkels : de
cirkel van de spreker, de cirkel van de hoorder, en de cirkel van de
waarneembare omgeving. Het is deze laatste die G. Stern ..perceptual
contextquot; noemt, en die Bühler de naam geeft van ..äussere Skuationquot;.
Men bedenke wel: tot deze laatste hoort ook het uiterlik van spreker en
hoorder. De cirkels van spreker en hoorder bestaan uit geheel hun per-
soonlikheid ; niet alleen hun ervaringen van het ogenblik, maar hun per-
soonlike ervarings-mogelikheden — die alle in verhouding kunnen
komen tot een taal-moment! — horen er toe; al hun eigenschappen en
gewoonten, geheel hun beïnvloedend verleden, hun vroeger verworven
kennis van dc hoorder daaronder begrepen. ^ Waarom kan ik met n
taalkundige over phonemen gaan spreken? Omdat ik veronderstel
dat de situatie dat gesprek toelaat; d.w.z. omdat ik veronderstel, dat het
begrip phoneem, of altans 'n voldoende kennis om dat begrip te
vormen, tot dc latente ken-momenten van de luisteraar behoort.
Het situatie-begrip is niet eenvoudig. Het is erg gemakkelik. zich als
waarnemer tegenover 'n communicatie-proces te plaatsen en dan enkele
grote lijnen te trekken, maar het is bij nauwkeurige analyse minder ge-
makkelik een dergelike constructie te verantwoorden. Dat heeft 'n bie-
zondere reden. De situatie nl. als: geheel van ogenblikkelike ervarings-
mogelikheden waarin de taalgebruikers een gebruikseenheid ..formu-
lerenquot;. vertoont — omdat dit geheel van mogehkheden. om zinvol te zijn.
beschouwd moet worden ten opzichte van het volgende veld van
gebruik — een eigenaardig karakter: wat ten opzichte van het veld
van gebruik „potentiëelquot; is, 'n mogelikheid uitmaakt, zal in
de situatie zeer vaak actueel zijn. En, actueel zijn in de situatie
niet alleen alle waarneembare dingen, maar actueel zijn ook de er-
varingen van spreker en hoorder. En nu wordt geheel deze kwestie
uitermate gecompliceerd, doordat in die ervaringen de situatie zelf
weer, in meerdere of mindere mate, wordt gekend. Daardoor ontstaat
de toestand, dat de situatie zich als het ware „verdubbeltquot;. Als voor-
bereiding op de volgende taai-ervaring zijn de ervaringen van spreker
cn hoorder altijd s i t u a t i e-ervaring ; zoals ook de taai-ervaringen van
spreker en hoorder als hd van de gebruiks-situatie v e 1 d-ervaring zijn.
En juist omdat noch de situatie-ervaring van spreker en hoorder, noch
hun veld-ervaring ooit volkomen similair zijn. geeft dit aan de feitelike
situatie een ondoorzichtigheid, die het simpele .,situatiequot;-begrip, waarmee
vaak geopereerd wordt, niet zou doen vermoeden.
Süuatie en interpretatie. De term situatie suggereert een, ten
opzichte van de taai-momenten, zonder wezenlik bezwaar kenbaar geheel.
Is dat wel zo? Heeft de situatie zelf inderdaad vastheid en doorzichtig'
heid genoeg om de „interpretatiequot; te ..speisenquot; ? Welke vaste punten
vinden, in 'n communicatie-proces, dc taai-gebruikers in de situatie?
Minimaal alleen hun persoonlike, op één moment van overeenkomst
na. disparate ervaringen van het ogenblik; maximaal: hun eigen
ervaringen van het ogenbhk, omvattende een juiste wederzijdse
interpretatie van elkanders ervaringen en individuële ervarings-
mogelikheden (van elkanders momentele kennis van de waarneembare
omgeving daaronder begrepen), en een juiste wederzijdse inter-
pretatie van elkanders totaal-gedrag. Het eerste geval doet zich b.v.
voor bij de opening van een telefoon-gesprek tussen volslagen onbe-
kenden. het laatste geval .... is een limiet. Of, om elkander te begrijpen,
„aussi et surtout un véritable contact préétabli de pensée et une con-
science commune de la situationquot;, vereist wordt, en of degenen die de
opvatting huldigen, dat voor 'n wederzijds begrip de taai-momenten zelf
van veel meer belang zijn dan de situatie, een ..grande erreurquot; begaan,
ik meen het te mogen ontkennen. Sechehaye overschat de betekenis van
situatie en „contextquot; tegenover taai-momenten, omdat hem niet voldoende
hnguistiese gegevens ten dienste stonden, die hun wederzijdse verhouding
verduideliken.
Men heeft de situatie tot een beslissende factor ten opzichte van
het taalgebeuren gemaakt. Dat is alleen met zeer veel restricties te aan-
vaarden. In ieder geval is dit waar, dat al hetgeen dat er aan ken-
momenten in een gebruiks-eenheid is gesynthetiseerd, uit de poten-
tiahteit der woorden zelf is geactueerd. Wij vervolgen, voordat wij de
verhoudingen van de situatie tot de taai-momenten nader beschouwen,
onze analyse van de situatie zelf. We scheiden de cirkel van de hoorder
van die van de spreker. We doen dat met alle reden 1 Al komt de com-
municatie tot stand in gebruiks-gehelen. die een zekere overeenkomst
altans moeten vertonen, de hoorder- en spreker-ervaring komen niet op
dezelfde wijze tot stand.
Er zijn omstandigheden waar, voor de hoorder, de situatie zelf tot het
begrijpen prakties niets anders toe kan doen dan dit: dat de hoorder
daarmee op de situatie-gegevens re-ageert, dat hij zich instelt op het
begrijpen van wat er gezegd zal worden ; meer niet. Hij neemt dan m.^w.
positie tegenover de spreker en tegenover zijn eigen taai-systeem. Het
uitnodigende situatie-moment is dan teruggebracht tot: het bewust-
zijn van als hoorder, in deze omstandigheden een spreker te
kunnen verstaan. De taai-momenten zelf moeten aan dat verstaan nu
alles toedoen; bestaan zij in de hoorder niet als latente taai-momenten,
als werk-mogelikheden. dan is communicatie onmogehk In de mate
waarin zij aanwezig zijn en zijn ontwikkeld, is het de hoorder nu mogelik
eventuele ..onbekendenquot; te ..interpreterenquot;, tot woorden te maken.
Dit alles is het geval in ons telefoon-gesprek. Ik veronderstel nu dat B.,
die opgebeld wordt, de hoorn neemt en z'n naam zegt: van Weerden!
A. die opbelt, verstaat die naam niet en antwoordt: Spel U asjeblief na
eerst Uw naam eens even, want ik versta U niet! Dat is misschien niet
erg beleefd van mijnheer A, maar hij doet 't! Het schijnt nu wel, dat
de woorden van deze tekst elkander bepalen. Daarover straks. Eén ding
is uit het voorafgaande in ieder geval zeker: er is in de hele situatie
niets, dat rechtstreeks invloed uitoefent op de betekenis der on-
begrepen woorden. De hoorder zelf, als actief taal-gebruiker, moet om
de niet-begrepen woorden te begrijpen, alles uit de gebruikte woorden
zelf halen :elk onbegrepen woord heeft als vergelijkings-punt alleen
elk ander wel begrepen woord. En dan is U 'n woord, waarvan de
betekenis bepaalbaar is ten opzichte van de spreker-hoorder-verhouding
der situatie.67) Voor de hoorder derhalve hggen in de geïnterpre-
teerde situatie de momenten volgens welke hij zich moet richten om
de interpretatie der woorden te voltrekken, d.w.z. om de woorden in hun,
op deze situatie passende, betekenis te actueren.
We namen hier 'n nog niet bepaald abnormaal geval, al is 't 'n grens-
geval. Veronderstellen we nu eens, dat ik word opgebeld, en ik hoor:
„Relevante momenten van woord-Gestalten betitelen taalgeleerden als
phonemen!quot; Ik kan mij dan terecht afvragen of mijn gesprek-partner
krankzinnig is, maar ik zal moeilik kunnen ontkennen, dat ik zijn zin
begrijp. 68) Toen ik werd opgebeld dacht ik, dat 't over 'n wandehng
zou gaan naar Ransdorp. Het zal dus moeilik zijn aan te tonen, dat er,
behoudens het zo straks genoemde bewustzijn: als hoorder in deze om-
standigheden een spreker te kunnen verstaan, in de situatie buiten
de woorden iets a c t u zou zijn, waaraan ik voor het begrijpen van deze
zin houvast zou hebben. Ik heb, tot ik de zin heb begrepen, houvast aan
de geactueerde, doch nog niet in eenheid saamgevatte, woorden;
anders niet. En ik heb deze woorden kunnen begrijpen, omdat zij
mij deden re-ageren met een „instellingquot; op „linguistiese waarhedenquot;,
om met Gardiner te spreken. Hier determineren de woorden vol-
slagen. En nu mene men niet, dat dit malle voorbeeld onder alle op-
zichten 'n uitzondering is. Het komt elk ogenblik voor, dat 'n hoorder
'n zin zó begrijpt, doch 'm tegelijkertijd wél „plaatsenquot; kan. Bezien wij
'n dergelik geval nog eens wat nader.
Twee goede bekenden ontmoeten elkaar op de beurs. De een heeft
Een woord als U hoort blijkbaar tot een „sympraktiesequot; situatie-cirkel. Bühlers
onderscheiding blijkt hout te snijden.
®®) N.B. Ik ontken niet, dat ik in dit geval met deze zin „geen raadquot; weet, dat
ik me af zal vragen : „Wat moet dat nou ?quot; Maar deze twijfel ontstaat niet daarmt.
dat ik de zin der eenheid niet begrijp, maar daaruit, dat ik de zin in de situatie niet
„plaatsenquot; kan. Er ontbreekt hier iets aan m'n taal-ervaring. Daarover straks nog iets.
(vgl. blz. 414 hierachter.)
zo juist z'n krant gelezen en denkt aan 't bericht dat Mussohni de
volksvertegenwoordiging naar huis heeft gestuurd, de ander denkt aan
iets anders: aan de hongaarse betalings-moeilikheden. Laten we nu maar
zeggen dat 't regent en dat de hoorder 'n nat pak heeft; de spreker
komt zo uit z'n regenjas en is lekker. Hij zegt: „Mnssoltm heeft de volks-
vertegenwoordiging finaal naar huis gestuurd.quot; Bij beiden is de momen-
tele situatie-ervaring dermate verschillend, dat er voor de hoorder geen
enkel ander aanknopingspunt is, dan het taalsysteem en de spreker-
hoorder-verhouding. Toch, ze begrijpen elkaar! De spreker is zeer con-
tent- de hoorder, meer democraties aangelegd, is wemig content; en
bovendien is z'n pak nat! Hun beider taal-ervaringen verschillen zeer,
maar ze komen overeen in dat éne vaste moment: in de begrepen zm
die uit woorden werd opgebouwd. Bij de hoorder is de zin structurerend
moment van een geheel andere groep van con-experientxele ervarmgs-
momenten, dan bij de spreker. De situatie heeft door geheel d.t geval
alleen de spreker-hoorder-verhouding als vast punt geleverd: gegeven
eenmaal die verhouding, dan determineren de taai-momenten zelf de
ervaring volkomen. We weten nu al weer wat meer: gegeven eenmaal
dat 'n hoorder zich instelt op het begrijpen van taal, dan kuimen de
taai-momenten zelf volkomen autonoom determinerend werken. Het zou
•n grande erreurquot; zijn, dat niet voortdurend te bedenken.
Trouwens, bekijken wij die situatie-bepaaldheid nog eens wat nader!
Spreker en hoorder kunnen ieder op hun eigen wijze kennis van de
situatie hebben; en ten eerste is deze kennis mede afhankelik, én van hun
gehele persoonlikheid, én van de richting die zij, onder invloed van die
persoonlikheid, aan hun belangstelling geven, en ten tweede is deze
kennis, evenals alle andere ervaringsmomenten, wederzijds een on-
bekende. De ervaringen van de spreker zijn voor de hoorder met v/aar-
neembaar, en de ervaringen van de hoorder ontgaan de spreker. Wat
zij hiervan menen te weten berust op, met wat meer of minder waarschijn-
hkheid, gemaakte veronderstellingen. Zij hebben hieromtrent alleen de
waarschijnhkheid van hun conclusies, en de meerdere ot mmdere oe-
trouwbaarheid van hun „Einfühlungquot;, of hoe men dit
ten opzichte van de situatie, hun taaimomenten volkomen te
begrijpen, moeten zij eerst die situatie weer i n t e r p r e t e r e n. Ik ontken
naLurhk niet, dat de taal-gebruiker voor de juiste vormmg en het juiste
begrip van zijn gebruikte taal. deze op ^e geïnterpreteerde si-
tuatie moet berekenen, doch zelfs bij goede bekenden, blijft, ook in een
gesprek over onderwerpen uit het dageliks leven, een wederzijds tasten
L voor volledig contact, voor geslaagde communicatie. Maar, dit tasten
betreft allereerst de situatie en niet de taai-momenten! Zijn die taal-
momenten eenmaal geactueerd, ook zonder dat zij nog tot volledige
helderheid van betekenis gebracht zijn, dan doorlichten z ij als het ware
de situatie, dan wordt de situatie door hén verklaard.
Tenslotte: het zal nauweliks nodig zijn erop te wijzen dat ook dc
waarneembare situatie-momenten een allesbehalve betrouwbaar houvast
bieden. Niet alleen, dat de aandacht van spreker en hoorder zich op 'n
verschillende sector daarvan kan richten, maar bovenal: welk een gebied
voor situatie-interpretatie ligt niet in het uiterlik van spreker
en hoorder open!
Onze conclusie luidt: de situatie levert aan het spraak-handelend in-
dividu altijd punten volgens welke hij zich bij zijn spraak-handeling
richt. Het is echter volstrekt niet nodig, dat deze situatie-momenten
zelf als vergelijkings-punten voor het begrijpen der woorden zouden
kunnen worden gebruikt. Wat de situatie méér levert is winst; dit méér
echter is, gegeven een wederzijdse voorafgaande making, en derhalve een
latent bezit der gebruikte woorden, nooit noodzakelik.69) Wat
Sechehaye voor de geest had, is dc wetenschappelike communicatie,
waarbij het van het allerhoogste belang is, dat, als de termen met 'n
veranderde betekenis worden gebruikt, de hoorder altans de noodzakelike
kennis reeds bezit, om zelf, vóór hij zijn eigen gebruiks-geheel afsluit,
die kennis in de betekenis der gebruikte termen te kunnen integreren.
Is hier geen „véritable contact préétabli de pensée,quot; dan kan de spreker
alleen voetje voor voetje doceren.
Veld van gebruik, coniexi en symboolveld. Al zal de
term veld ons dat vaak niet zo onmiddellik doen denken, toch eist het
begrip veld, niet minder dan het begrip situatie, een bepaling ten
opzichte van enkele vaste punten. Overdenken we 'n ogenblik de feite-
like toestand van het gebruiks-veld in communicatie, ^o) dan is het aan-
stonds duidelik, dat de verhoudingen in het veld totaal anders zijn dan
de verhoudingen in de situatie; het veld is totaal anders gestructureerd.
In de situatie zijn de handelende personen gericht op het sprekend of
Wat de situatie méér levert, completeert in de taai-ervaringen van spreker
en hoorder de communicatie. Het is mogelik dat de overeenstemming in ervaring
tussen spreker en hoorder zich beperkt tot de tekst alleen, tot de begrepen zin. In
de mate waarin deze overeenstemming ontbreekt is de communicatie mislukt of defectief.
Communicatie kan echter verder gaan, en gaat de [acto meest verder dan alleen tot
tekstuele overeenstemming. Gecommuniceerd worden door de tekst niet alleen
de ervarings-momenten die die tekst uitmaken, doch alle con-experiëntiële momenten, die
gericht volgens die tekst en eventueel door die tekst gewekt, bij spreker en hoorder
overeenkomen.
Evenals de situatie, vertoont het veld van gebruik bij communicatie altijd 'n
handelings-veld. (vgl. hiervoor blz. 135-136.)
horend synthetiseren der woorden tot n zin, mede in functie van
de situatie-ervaring: in het veld zijn de handelende personen gericht
volgens de, door hen beiden, begrepen zin. Het structurerend princiep
van de situatie ligt, om weer 'n woord van Bühler (Sprachtheorie.
blz. 390) te gebruiken, in de „bautechnischequot; denk-handelingen van
spreker en hoorder om, mede in functie van de situatie, de woorden
te synthetiseren tot het zins-geheel; het structurerend princiep van het
gebruiksveld ligt in de denkhandelings-eenheid, waarin we de z i n, als
structurerend moment van het gebruiks-veld „stellenquot; en waarin we die
zin als ken-eenheid plaatsen in onze situatie-kennis, die, door dit niet-ik.
gestructureerd wordt tot onze veld-kennis van het ogenblik. Deze veld-
kennis van het ogenblik is niets anders dan de denk-inhoud van wat
wij reeds van het eerste hoofdstuk af, onze taal-ervaring noemden.
Uit het voorafgaande volgt, dat wij, om het veld van gebruik te kunnen
definiëren, twee vaste punten behoeven: de actieve persoonlikheid van
de taalgebruiker, en de structurerende gebruiks-eenheid, de zin. Niet
het ervarings-geheel en evenmin de, op het veld volgende toestand,
hoort in deze definitie thuis. Het ervaringsgeheel immers, ontleent z n
structuur aan de zin: en het veld, beschouwd ten opzichte van hetgeen
gaat volgen, is .... een s i t u a t i e. We definiëren het veld van gebruik
nu als: het geheel van gekende waarneembare omgeving en ervarings-
momenten, waarin taai-gebruikers een taal-gebruiks-eenheid stellen. Be-
schouwen we het veld van gebruik in zijn potentialiteit ten opzichte van
'n volgend veld, dan is het s i t u a t i e.
Het veld vertoont veld-cirkels, zoals de situatie situatie-cirkels; we
onderscheiden: de cirkel van de spreker, de cirkel van de hoorder, en
de cirkel van de gekende waarneembare omgeving. Spreker- en hoorder-
cirkel zijn identiek met de spreker- en hoorder-ervaringen beschouwd ten
opzichte van hun structurerend moment: de zin. De spreker- en hoorder-
cirkel omvatten dus de con-experiëntiële momenten van de zin, die ge-
structureerd worden door die zin. Die con-experiëntiële momenten, die
mede-ervaringsmomenten, zullen wij nu veld-ervaring noemen. Ue
spraakhandeling in haar psycho-physiese totaliteit als situatie- en als
veld-verschijnsel, voltrekt zich dus in 'n handelings-veld en in veld-
ervaringen. Het handelings-veld is aan spreker en hoorder gemeen-
schappelik, de veld-ervaring is dat niet.nbsp;. , ..
Na het voorafgaande is één ding overduidelik: de zin krijgt geen
bepaaldheid uit het veld van gebruik, doch omgekeerd, de zin zelf be-
paah het veld van gebruik. Is de zin nu meerledig, dan maken, ten opzichte
van één zijner w o o r d e n, de overige woorden een c o n t e x t uit. Ook de
context vormt dus 'n „veldquot;, maar 'n ..veldquot; in geheel andere betekenis
dan ons veld uit veld van gebruik. Immers het „veldquot; is hier gelegen
„binnenquot; de gebruiks-eenheid. De zin „Het gaat regenenquot; constitueert,
ten opzichte van ieder zijner woorden, een context. Maar. is hiermee
nu 't laatste woord gezegd? Het schijnt van niet. Immers, als ik op die
zin antwoord : „Dat geloof ik nietquot;, dan constitueert zich. met behulp
van het woordje dat, een verband, dat buiten deze zins-eenheid uitwijst.
Bovendien: de zinnen konden alleen in opeenvolging worden
voortgebracht, en het veld van gebruik dat beide scheppen is verschil-
lend : het is van aspect veranderd door de tweede zin. Wij hebben dus
blijkbaar nog met iets anders te maken, dan met context alleen: we
vinden het symbool-veld. Ten opzichte van de spraak-handelingen
beschouwd, is het symbool-veld als het ware een „übergreifendequot; een-
heid ; het waarborgt de continuïteit in het taal-gebruik. Bühler heeft bij
zijn analyse der „veldenquot; wel gezien, dat er 'n onderscheid was tussen
symboolveld en context,'^i) en hij reserveert dan ook de term context
voor het „sprachliche Symbolfeld im zusammengesetzten Sprach-
werkquot;. Maar wat schuilt er dan eigenlik achter die notie symbool-
veld? Bühler zegt. dat voor het c o n t e x t-begrip ..neu und eigenartigquot;
is, dat het reflexie veronderstelt. Wat betekent dat ? Hij verduidelikt het
zelf: ..die werdende Rede wendet sich sozusagen auf sich selbst zurück
oder voraus.quot; 73) Maar: „werdende Redequot; is 'n situatie-verschijnsel,
geen „Aktualwerkquot; in het veld van gebruik, en dus zou op deze wijze
het conteXt-begrip op de geconstitueerde zins-eenheid niet
meer passen I
De zaak is deze. dat Bühler zijn eigen onderscheid tussen context
en symbool-veld niet vruchtbaar heeft gemaakt. De notie context
is alleen bruikbaar, om in de zin. als actueel geconstitueerde eenheid van
taalgebruik, de verhouding van één woord tegenover de andere woorden
„Die zwei Felde (sachliches) Zeigfeld und Symbolfeld der Sprache werden also
durch ein drittes (wenn man so will) zusammengeschlossen, nämlich durch das kontext-
liche Zeigfeld. Logisch korrekter aber erscheint es mir, dies dritte nicht als ein neues
Feld, sondern als eine Unterart des einen Zeigfeldes zu charakterisieren ; denn neu und
eigenartig ist nur das Moment der Reflexion, durch welche es gewonnen wird. Die
werdende Rede wendet sich sozusagen auf sich selbst zurück oder voraus im Phänomen
der Anaphora.quot; (blz. 124) Ik geef dit citaat reeds op deze plaats. Het zal verderop
nog worden gebruikt.
,,Das sprachliche Symbolfeld im zusammengesetzten Sprachwerk stellt eine
zweite Klasse von Konstruktions- imd Verständnishilfen bereit, die man unter den
Namen Kontext zusammenfassen kann.quot; (blz. 149)
'3) Ik laat de toevoeging : „im Phänomen der Anaphoraquot; hier weg. Dit terugkeren
op zichzelf geschiedt, dat blijkt uit Bühlers hele werk, volstrekt niet alleen naar aan-
leiding van anaphora ; het geschiedt voortdurend bij elke zins-b o u w.
te benoemen ; 74) de notie symbool-veld is van geheel andere aard.
Met het invoeren van het c o n t e x t-begrip is het woord tot middel-
punt van de beschouwing van het veld van gebruik genomen. Dat
is volstrekt niet onjuist, want het woord bestaat in de meerledige zin;
maar, we moeten er ons toch ter dege voor wachten, het woord nu ook
tot structurerend moment van het veld van gebruik te maken, want dat
is onjuist. Het begrip context is geopponeerd tot veld van ge-
bruik, en essentiëel verbonden met de notie zin als „Aktualwerkquot;.
(Sprachtheorie, blz. 362) Het begrip symbool-veld dekt het ver-
schijnsel dat de taaimomenten, die deel uitmaken van de ervaringen van
spreker en hoorder, tijdens de formulering van 'n zin, of in de
taai-ervaring zélf. ten opzichte van elkaar een systematiese
samenhang vertonen. Het symbool-veld strekt zich dus uit, zowel
tot de ervaringen in de situatie, als tot de taai-ervaring; en bovendien
maakt in de context het symbool-veld nu ook weer de mogelikheid
uit voor een. met deze context verbonden, nieuwe context in 'n
volgend gebruiks-veld. De verklaring van de bepaaldheid der woorden,
zoals die in 'n context blijkt, kunnen we vinden met behulp van de
notie symbool-veld. We zullen dit nog nader verduidehken. Om
het begrip ..symbool-veldquot; te kunnen ontwikkelen, moeten we 'n ogen-
blik terug naar de situatie waarin we 'n zin ..formulerenquot;.
Formulering. We zouden hier het prachtige hoofdstuk: ,.Com-
prendre le langagequot; uit ..Le langage et la penséequot; van Henri Delacroix,
moeten kunnen afdrukken. Het is fundamenteel voor het begrip van het
woord als syntagma. Niet dat het de verklaring geeft der feiten, die
wij op het oog hebben, maar het geeft die feiten zelf zo helder en alzijdig
belicht, dat er geen twijfel kan resten. Wat is namelik het geval? Een
zin komt tot stand uit woorden. Elke zin. ook de meest stereo-
type, wordt opgebouwd, wordt geformuleerd, én door spreker
én door hoorder. Minstens is er 'n afwikkeling in de tijd nodig vóór
de zins-eenheid kan worden gesteld. We staan voor het verbluffende
feit, dat een opeenvolging, niet alleen van waarneembare articu-
latie-bewegingen en geluids-verschijnselen, maar ook van zuiver onaan-
schouwelike processen, tot een eenheid wordt samengevat zo. dat het in
de tijd voorafgaande en volgende, beide actueel. ..präsentquot;, blijven
en elkander bepalen zolang het geheel bestaat. De duitse denk-psycho-
logie heeft dit verschijnsel met de term ..Präsenzquot; benoemd. 75) Het ver-
In „Enkele Notitiesquot; (vgl. blz. 171) had de schrijver nog niet definitief zijn
standpunt bepaald.nbsp;,, . ,
Vgl. Stenzei blz. 46. die op deze plaats Hönigswald citeert en naar hem verwijst.
-ocr page 430-bluffende is natuurlik niet, dat het voorafgaande het volgende bepaalt,
maar wel omgekeerd, dat het volgende ook het voorafgaande kan be-
palen : De regering heeft banken... Wat banken ? Er kan volgen : op-
gericht ten behoeve van de kleine boerenstand, of ook : laten reserveren
voor de pers. En we weten, dat hier de situatie niet per se uitkomst
biedt. Op blz. 54 schrijft Stenzel: „offenbar ist es für die eigentliche
Sinnstruktur des Gemeinten in gewissem Grade gleichgültig, in welcher
Reihenfolge die Teilvorstellungen sich gliedern und wieder zum Ganzen
fügen ; sie müssen eben gegenwärtig sein, solange der „Satzquot; gemeint,
gedacht und gesprochen wird, die erste muss im aufmerkenden Ge-
dächtnis haften bleiben, um von den späteren bestimmt zu werden und
umgekehrt die späteren zu bestimmen.quot;
Aan de „Präsenzquot; van het zin-geheel als „präsentielle Gleichwertig-
keitquot; van woord en zin — deze laatste als geconstitueerde een-
heid — gaat de formulering vooraf.En, deze formulering heeft
als steunpunten de woorden: „Comprendre le langage c'est com-
prendre les mots et les formes grammaticales ; c'est se placer, grâce à
ces formes, dans un système de relations concernant les choses ou les
événements q u e les mots désignent.quot; (De/acroix blz. 458; spatië-
ring V. d. sehr.) Wat Delacroix hier van het „begrijpenquot; zegt, geldt van
spreker en hoorder. Stenzel karakteriseerde het proces bij de spreker zo :
„Die Auswahl, die auf Grund des gemeinten Sinnes
der Sprechende unter den bereitliegenden Worten
trifft, ist das eigentliche Grundphänomen des natür-
lichen Sprechens.quot; (blz. 45) De formulering kan 'n sterk „auto-
matiesquot; aspect hebben,maar niet alleen dat zij er feitelik is --
Bekend zijn de drie phasen, die Selz daarbij onderscheidt : de „phasenweisc
Fornlulierungquot;, de „analytisch nachträglichequot; en de „synthetisch nachträglichequot;. Deze
drie „Phasenquot; worden onderscheiden naar de verhouding der bouw-werkzaamheid ten
opzichte van de te formuleren gedachte. Het door Selz voortdurend geaccentueerde
resultaat van zijn onderzoekingen is, dat we altijd begrips-a n a 1 y s e vinden, doch
formulerings-s y n t h e s e. We citeren één uitspraak : „Wie schon betont wurde, ist i®
Gegensatz zu den gedanklichen Prozessen der sprachliche Formulierungsprozess bei
allen Prozessen der Satzbildung synthetischer Natur.quot; (blz. 353) Door 'n nauwkeuriger
analyse der feiten kon Selz bewijzen, dat de tegenstelling tussen de opvattingen van Pao'
en Wundt daarop berust, dat de eerste de formulerings'synthese, en de tweede de be'
grips-analyse onderzoekt. Dat er ook in de oudere onderzoekingen zelf onnauwkeurig'
heden blijken te zijn ingeslopen, doet hier verder niet ter zake.
„II y a un niveau inférieur de compréhension verbale. Le langage est, pour une
bonne part, automatisme dans sa réception comme dans son émission. Une bonne part
des phrases du langage déclenche l'adhésion sans presque passer par l'esprit.... nous
n'éprouvons la plupart du temps en face des banalités que nous entendons que le sen'
timent d'un déroulement correct — interrompu parfois brusquement si quelque chose
er valt nu eenmaal niets aan te veranderen dat we de zm m de ti)d
opbouwen ^ we ervaren haar ook altijd : we staan met pardoes voor
•n begrepen of gesproken zin. zonder dat er ook maar eennbsp;^f
was in het verloop der formulering: „Le mot est necessaire a Imtelh-
qence de la phrase. Il ne suffit pas de dessiner une courbe de pensee
et de sentiment, un mouvement de phrase. Faute d'un mot à tel moment
de cette courbe, il arrive souvent que nous ne comprenions pas une
phrase dont nous comprenons fort bien le mouvement. Il arrive souvent
que la compréhension reste en suspens et que nous attendons le mot qm
flairera tout : .... Les mots se succèdent : maj chacun en passant donne
son sens au discours, comme la note à la mélodie. (Ibidem blz 460-461 )
Delacroix vervolgt na deze these met de korte anti-these: „La phrase
est nécessaire à l'intelligence du mot. Nous avons vu qud ne reçoit son
lens que par le „syntagmequot;.quot; (blz. 461) De/acroi. gebruikt de term
sTntagme in de betekenis die de Saussure er aan hechtte, en met m de
KSLis die wij aan syntagma gaven.-) Wij moeten zi,n woorden
vertalen als: „De zin is noodzakelik voor het begrijpen van t woord.
We hebben gezien dat het zijn betekenis alleen verkrijgt doo^ de ve-
gezellende wLden.quot; De conclusie is niet geheel juist. De zin is met
Ldzakehk voor het ..begrijpenquot; van t woord de zm geeft aan de
betekenisquot; van de woorden geen enkele nadere praecisie ; de zm
doet iets geheel anders. Juist zou déze constatering zijn: de woorden
krijqen de bepaalde betekenis (die zij in de zin hebben), óf door yer-
qelijking van de nog onbepaalde woorden met de reeds bepaalde, óf door
het feit alleen, dat zij zelf determinerend werken op 'n bepaalde wijze,
die wij bij de bestudering van het symbool-veld. nog nader zul en
beschouwen. 79) De betekenis die de woorden in de zin zu len
hebben, moet geactueerd zijn vóór de zin als „Aktualwerk kan gesteld
worden, vóór wij d o o r 80 ) de meerledige structuur-eenheid van woorden,
die de zin is, diens „inhoudquot; als werkelikheid bunnen f dien.
We komen hier op 't gebied van de zins-leer ; we zullen uiterst kort zi,n.
détonne ^ et l'impression d'être ,.à la pagequot;. La compréhension f
intellectuel, plus ou moins accompagné parfois du vague sentiment que nous pourrions
pousser plus loin la compréhension.quot; (Delacroix blz. 458-459)nbsp;retendue peuvent
78) de Saussure definiëert: ..Ces combinaisons qui ont poi^ support 1 étendue peuvent
être appelérsyntagmes.quot; (blz. 170) Wij gebruiken de phonologen-defimtie : .UnUe
syL^^:e nZJepme d'être divisée en unités syntaxiques plus petites, cest-a-dire
Z mot par rapport à une phrase.quot; (vgl. blz. 97 hiervoor)
ToJnbsp;Skrvan t^do'Ïr^mdat in het taal-gebruik niet de betekenis,
doch de zaken worden bedoeld. In termen van de Saussure formuleert Delacrcx : ..La
fonction du signe est d'abolir le signifiant. (blz. 465)
Woord of zin als momenten van beschouwing : „lack vital connection
with actualities.quot; «i) Porzig schreef terecht: ..Also nicht der äussere Aus-
druck oder die Kundgabe psychischen Geschehens ist es. die uns nor-
malerweise an einem Ausspruch zuerst interessieren, sondern seine Be-
ziehung auf die Wirklichkeit. das. was der Ausspruch meint.quot; (Vgl-
blz. 241 n. 21 hiervóór) We zouden hierover 3e meeste auteurs kunnen
citeren, wier sententies wij tot nog toe bespraken. Allen komen hierin
overeen, dat in taal-gebruik de zaken als „werkelikheidquot; worden be-
doeld, en niet als beschouwings-object waarop de „betekenisquot; kan toe-
gepast worden; dit laatste is bij de beschouwing van 'n woord of
'n zin het geval, niet in taal-gebruik. Wij drukten dat uit door te
zeggen: het gaat in het gebruik om de z a k e n, en niet om betekenissen,
woorden of woord-synthesen. Gardiner schrijft: „The characteristics of
speech (als „a human activityquot;) are. firstly, that it is relevant to a
particular occasion, listener, and thing-meant; and secondly, that it is
due to the volition of a speaker, whose articulate utterance projects into
reality the word-signs, and endows them with a vitality absent from
them at other times.quot; (blz. 87)
Alleen in ..speechquot;, d.w.z. in taal-gebruik. stellen de woorden de
zaken als ..werkehkquot;; en in deze toestand van werkehkheid-stellend
moment, worden zij. zoals Gardiner terecht betoogt, gebracht door 'n
„purposequot;, 'n bedoeling, 'n streven van spreker en hoorder. 82) Gardiner
polemiseert met Ries, die hem in het accentueren van dit werkelikheids-
aspect. in ..Was ist ein Satzquot;, vóórging. 83) Het is voor ons van geen
belang, na te gaan in hoeverre Ries in de toepassing van zijn gezichts-
punt op de zinsleer slaagde en in hoeverre Gardiner Ries' resultaten wist
te benutten en aan te vullen. 84) We nemen het werkelikheids-begrip als
81)nbsp;Gastal Stern. blz. 339 ; vgl. blz. 69.
82)nbsp;„Words, as such, are not units of speech, for they lack the vivifying breath
and the will-power of a speaker requisite to call speech into thing. The units of speech
are known as sentences, and their peculiarity was shown to be a manifest purposiveness.
corresponding to the possession of a purpose by the speaker.quot; (blz. 103) We zouden
hierop alleen déze correctie willen aanbrengen, dat woorden wel degelik eigen-
wettelike „imits of language in speechquot; blijven, ook al zijn zij niet, wat Gardiner
noemt: „units of speechquot;.
83)nbsp;Ries spreekt van een „Verhältnis zur Wirklichkeitquot;, (blz. 99) Zeker is, dat Ries
daarin een essentiëel punt van taal-gebruik treft. Vgl. Bühler. Sprachtheorie, blz. 363.
We hebben hierover nog nadere verduidelikingen te verwachten in 'n werk van 'n
leerling van Bühler -. Dr. Bruno Sonneck.
84)nbsp;gaan accoord met Gardiners mening, die we echter niet zo maar op Wandt
zouden durven toepassen : „I maintain that speech is inexplicable without the twofold
assumption of (1) stimulating circumstance, and (2) volitional reaction. Assuming only
the first, the same circumstances would always, as it seems, lead to the same speech.
gegeven: het behcht in ieder geval één aspect van de verhouding woord:
zin, uitstekend.
Ondertussen: aan het feit dat wij formuleren moeten, voor wij
de zin kunnen stellen, is geen twijfel. Welk nieuw inzicht echter brengt
ons dat werkelikheids-aspect van de zin, als geopponeerd aan
het stadium der formulering ? Het blijkt, dat wij daarin onmiddeüik aan-
sluiten op onze uiteenzettingen in het zesde en zevende hoofdstuk over
het onderscheid tussen betekenen enerzijds, en noemen en be-
tekenis-f u n c t i e s van het woord anderzijds.
Zin en woord. In de eenheid-gevende denk-act waarin wij de
zin stellen, worden de woorden tot actueel moment van die ken-
eenheid: zin gemaakt, en wordt hun geactueerde betekenis ge-
bruikt om de zaken als werkelikheid te noemen, of om, ten
opzichte van de in de zin bedoelde zaken als werkelike zaken te
„functionerenquot;: in het taalgebruik leven wij in de werke-
lik h e i d; niet in de b e t e k e n i s s e n der woorden. Wel echter stellen
wij in die woorden, als momenten van de zins-eenheid, en
in functie van de zins-eenheid, de zaken als werkelik.
Als ik zeg : „Ik zal je morgen betalen,quot; dan kan ik wel hegen, dan kan
ik mij wel achter de werkelikheid der gebeurtenissen waarover ik spreek
verschuilen, maar ik kan die woorden niet als gebruikte zin of zins-
momenten stellen, zonder de bedoelde zaken ook als werkelikheid te
stellen. En hier openbaart zich het feit, dat in alle taalgebruik tegelijker-
tijd de grondslag gelegd wordt, waarop het „vrijequot; denken, voor zover
het de taal als uitgangspunt heeft, kan worden opgetrokken: „La com-
préhension du langage, c'est un peu le langage supprimé.quot; »4*) „Un
peuquot; inderdaad, omdat in de begrepen zin als werkehkheid gesteld wordt,
datgene wat zijn bestaan hic et nunc aan die zin, aan die taal, ontleent.
Reflecteren wij echter op die werkelikheid als werkehkheid. dan heffen
wij de taal op. dan denken wij ..vrijquot;.
Het gaat ons hier echter nu niet om een verdere bepaling van het
begrip zin. van het begrip werkelikheid, of van het begrip vrij
denken, ons gaat 't er om, dat wij nu ook de verzoening van het
princiep totum est prius partibus met het princiep der woord-
and the erroneous implication of both Paul's and Wundfs theories, namely that speech
is a pas^e replica of presentations, here comes into view. Assuming on y the vohtonal
character of speech, we fall into the fallacy of the Crocian expressiomsts whose state-
ments seem to imply that at any moment we may say whatsoever we choose, without
reference to the situation or to conditioning circumstances, (blz. Z^i]
84*) Delacroix, blz. 465; spatiëring v. d. schr.
Vgl. hiervoor blz. 137-139; blz. 260-261.
-ocr page 434-autonomie — die wij op blz. 148 in uitzicht stelden hebben ge-
vonden. Immers, de bepahng tot actueel werkelikheid-stellend moment,
ontlenen de woorden geheel en al aan de zin. De eenheid-stellende
denk-act die de zin constitueert, voltrekt aan de woorden de
„Wendungquot; 86) tot de werkelikheid, die hen actu gebruiks-teken doet
zijn. En in dit aspect, in het aspect derhalve van actu werkelikheid-
stellend moment, is het woord volkomen afhankelik van het gebruiks-
geheel; in dit aspect is het woord inderdaad „naquot; de zin; niet
„naquot; in de betekenis van „tempore posteriusquot;, niet „naquot; in de tijd,
maar wel „naquot; in de betekenis van „natura posteriusquot;, wel „naquot; volgens
z ij n wezen. Het woord derhalve is wel degelik ook afhankelik van het
zins-geheel waarin het, met dat geheel, de „präsentielle Gleich-
wertigkeitquot; vertoont waarvan Stenzel spreekt, en de correlatie, die
Bühler constateerde. (Vgl. blz. 105 hiervóór) En, wij blijken in de leer
van: het geheel is vóór de delen, nog orthodoxer zelfs dan Stenzel: als
actueel werkelikheid-stellend geheel, is de zin, ten opzichte van de
daarin vervatte woorden, wél TtpÓTspov tt] lt;|)ua£i; Stenzeis „Gleich-
wertigkeitquot; heeft alleen betrekking op de t ij d.
Ten opzichte van Ries' werkelikheidsbegrip hebben wij tans de zin ge-
geven wat hem toekomt; nu eisen wij voor het woord ook het volle pond
waarop het aanspraak heeft: ten opzichte van het woord, menen wij
in de feiten te hebben aangewezen, wat juist weer Ries het scherpst uit-
gesproken heeft in theorie, namelik: dat de zin het woord kant en
klaar veronderstelt als: volgens zijn, op de situatie berekende,
specifieke Gestalt en betekenis geactueerd, vóór het, door en in die zin,
als werkelikheid-stellend moment kan worden „gesetztquot;. En wat die ge-
actueerde betekenis betreft, bedoel ik natuurlik volstrekt niet, dat wij bij
reflexie op onze zin niet zouden kunnen ontdekken, dat we onze woorden
heel wat betekenisvoller hadden kunnen gebruiken ; ik bedoel alleen maar,
dat de betekenis die de woorden in deze bepaalde gebruikte zin
hebben, geactueerd moet zijn vóór de zins-eenheid kan worden ge-
poneerd.
De vraag is nu : hoe verklaren wij die actuering der betekenis als voor-
waarde voor het bestaan van de zin.
Symbool-véld en schema. Het eerste woord van 'n spreker
wordt gesteld doordat hij re-ageert op 'n uitnodiging in de situatie.®^)
Hij kan reageren op 'n gedachte of 'n voorwerp of handeling ; het is voor
De term is van Stenzel (blz. 48 en passim) en betekent bij hem allereerst: be-
tekenis-determinatie tijdens de formulering.
We laten het „sprekenquot; dat ontstaat door „some sort of internal causationquot; als
verhoogde bloeddruk buiten beschouwing ! (Vgl. blz. 65 hiervóór)
ons van geen belang. Hij reageert met spreken omdat dit de hande-
ling is, waarmee hij deze situatie wil beheersen. Het spreken is
dus opgenomen in een bepaald streven, en dit streven betekent
in de bepaalde situatie: een zich richten op de bedoelde werkelikheid der
zaken door middel van de zin. 8») Spreken is dus 'n specificatie van
de handehngs-mogelikheden van het ogenblik, een actieve specificatie,
een: zich richten volgens .... Het eerste woord — ook al zou het zelfs
bij de spreker nog niet bepaald zijn — stelt, als ervarings-moment, eo
ipso een veld; niet alleen dat het zelf alleen bepaalde specificatie-
mogelikheden zijner betekenis bezit, maar het kan ook uit hoofde van
zijn dit (of bij homoniemen: dit óf dat) woord-zijn, alleen met bepaalde
andere woorden worden verbonden. §9) Het beperkt m.a.w. eo ipso
de beschikbare gebruiksmogelikheden. Dat deze beperkingen uit allerlei
aspecten van het betreffende woord kunnen voortkomen is duidelik: de
hond.... kan niet rechtstreeks in verband met de meervoudsvorm blaffen
gebracht worden; de hond kan ook niet rechtstreeks, tenzij misschien
dadaïsties, met cosinus in verband komen. Uit het feit dat 't woord
hond bestaat en geactueerd werd. zijn bepaalde mogehkheden mede ge-
steld. bepaalde andere gesupprimeerd. Die mogehkheden van syntagma-
ties verband, of eventueel van verband tussen zinnen, maken het sym-
bool-veld uit. Het symbool-veld staat regelrecht in functie van het
woord. Het symbool-veld kan op verschillende wijze „bezetquot; worden met
woorden; dat hangt van de bedoeling van de spreker in deze bepaalde
situatie af. Maar de bepaaldheid die het symbool-veld vertoont, is vol-
komen afhankelik van het woord. Dat is opnieuw een. linguisties. zeer
ketterse stelling. De zaak is zo eenvoudig dat we van een ei van
Columbus zouden kunnen spreken; alleen wetenschappelike eieren van
Columbus staan gewoonlik niet met één slag op tafel. Er moeten eerst
88) Zonder enige vak-psychologiese prae-occupatie kwam Gardiner tot de consta-
tering van ditzelfde feit: ..Without a stimulus impinging upon the speaker from a more
or less objective source speech does not arise. This holds good, I think, whether the
stimulus be an external event, as in the case here envisaged, or whether it be, as otten
happen, the culmination of inner reflections or emotions. Speech, to put it bneHy is
always of the nature of a reaction. But when once the determination to speak has
emerged, an enlivened sense of reality brings all manner of new things into view, and
these provide stimuli for further linguistic reactions. The term 'reaction here must not
give rise to misunderstandings on account of its chemical or biological associations.
The reactions of which I speak are, if not wholly, at least to a large extent volitional.
The speaker chooses the things to be spoken about, though, viewed from another angle,
those things are borne in upon his consciousness from outside to serve as the stimuli
evoking his speech.quot; (blz. 252-253)nbsp;o , , rnbsp;. ,
88) De noties symbool-veld, ..Sprachfeldquot; (Trier) en „Bedeutungsfeld (Porztg)
vertonen verwantschap.
-ocr page 436-enige honderden bladzijden geschreven worden, voor men, zonder gevaar
dat de tafel 'n poot breekt, of dat 't ei uit elkaar spat, de slag kan
wagen. We nemen aan: Eet..... is 't begin van een zin. Welke mogelik-
heden biedt 't symbool-veld nu ? Allereerst is 't mogelik dat er niets volgt.
Maar wat, als er wel wat zal volgen ? Er kan volgen 'n direct voorwerp,
maar met 'n beperking : kachels gaat niet ; er kan volgen een bijwoorde-
like bepaling, vlag b.v. of smakelik ; maar : langs gaat niet ; er kan volgen
een indirect voorwerp hem b.v., maar dan moet er nog meer komen : nl.
de oren van 't hoofd b.v. Zo is dit ene woord structuur-princiep van
een, afgezien van elke situatie al, systematies bepaald symbool-
veld. Naarmate de deel-structuren meer gecompliceerd zijn, naarmate
zij uit meer woorden zijn samengesteld, kan de betekenis van dit woord
schijnen terug te treden, maar dat is inderdaad schijn: én de be-
perkingen én de structuur zijn door het verschijnen van dit woord
voorgetekend. En, zo gaat 't met elk woord, op elke plaats van 'n groter
geheel, en in elke phase van formulering.
In de structuur van dat veld kan men zeer gemakkelik schemata
onderscheiden. Waar komen die schemata vandaan? Wij zien ze als
structuurlijnen van het symboolveld; maar, het symbool-veld berust op
het woord. De schemata zijn w o o r d-verschijnselen, en niet, zoals de
algemeen gangbare mening luidt, zins-verschijnselen. De t a a 1-schemata
— men bedenke wel, Selz toonde dat uitvoerig aan : er zijn ook d e n k -
schemata — berusten op 't woord. Zelfs het logiese schema subject-
praedicaat, dat pas met de zins-eenheid gesteld wordt, veronderstelt
de woorden in hun bepaalde en geactueerde betekenis; zonder dat
kan het niet gesteld worden. 9°) Het valt niet te ontkennen dat die
schemata formulerings-gewoonten uitmaken, doch men kon ze
alleen tot zin-schemata verklaren zonder meer, omdat men geheel hun
verhouding tot het woord terugbracht tot de formule : zij worden door
het woord gevuld. Alsof dat zou moeten betekenen, dat zij ook per se
door de zin zouden moeten worden verklaard.
Het is weer Bühler geweest, die het eerst in zijn publicatie : Tatsachen
und Probleme zu einer Psychologie der Denkvorgänge, ditschema-
begrip behandelde. Bekend zijn de woorden van zijn proefpersoon : „die
Wörter kämen unter dem leitenden Bewusstsein der Satzform,quot; en „ich
hatte erst so etwas wie ein Netz, in das sich die Worte einfangen
De zin als formule van 'n oordeel vertoont dit schema altijd : ook al is
hij een-ledig. Doch in dit laatste geval vertoont hij het in functie van een ander moment
der taal-ervaring. Een atomistiese en logicistiese grammatica vroeg hier naar „aan-
vullingquot;. De aanvulling is eo ipso gegeven in de veld-ervaring.
91) Arch. für die ges. Psychologie XII, blz. 1 vlg.
-ocr page 437-sollten.quot; Pick wijst er terecht op, dat Bühler niettemin in dezelfde tijd
schreef : „dass die Ansicht vom Zusammenwirken des Satzsinnes mit den
Wortbedeutungen längst Gemeingut der Sprachwissenschaft ist, dass wir
aber darüber und über die so wichtige Elektion der Wortbedeutungen
psychologisch noch fast nichts wissen.quot; 92) Hoezeer verjongt Bühlers
wetenschap zich! In zijn „Sprachtheoriequot; ontwikkelt hij nu het begrip
„Symbolfeldquot; ; en dat is iets heel anders, dan 'n zin-schema 1
Trouwens, het is de psychologie met dat schema nooit erg wel gegaan.
Piek neemt 'n „sprachhchesquot; of „grammatisches Schemaquot; aan (blz. 203);
maar wat dat eigenlik precies is, heb ik nergens kunnen vinden. Hij
zegt tenslotte; „Wir glauben die Annahme eines grammatisch-syntak-
tischen Schemas als notwendig erwiesen zu haben, wenn die Anpassung
der einzelnen Wörter in Form und Stellung zu einander gesichert sein
soll ; das kann aber doch nur so aufgefasst werden, dass es eben eine
Art Schema, eine dunkle, mehr oder weniger unbewusst als „Aufgabequot;
anklingende Gesamtvorstellung des ganzen Satzgefüges, seiner
„Gestaltqualitätquot; ist, die eine derartige Wirkung haben kann.quot; (blz. 247)
Tot aan de komma-punt zijn we het natuurlik geheel en al eens met
Pick ; zijn beweringen daarna echter, menen wij te moeten negeren. Het
wil mij voorkomen dat Peeters, zeer dicht bij de waarheid was : „entre
ces mots qui émergent dans la mémoire, pas d'organisation grammaticale,
sauf quelques liaisons assez usuelles pour avoir créé une habitude. An-
térieurement à tout travail réfléchi, ces mots et ces tronçons d'expression
forment comme un pointillé plus ou moins espacé, dessinant par avance
la structure d'une phrase.quot; (blz. 461)^3)
Voor de Saussure stond de zaak enigszins anders. Voor hem hoort
de zin. en terecht, tot het taal-g ebr uik ; nu was de vraag : hoort
dan ook niet alle schikking, elk syntagma tot het taal-gebruik? Hij
antwoordt negatief.94) maar hij aarzelt: „il faut reconnaître que dans le
02) Karl Bûhler. Ueber das Sprachverständnis vom Standpunkte der Normalpsycho-
logie aus. Bericht über den III. Kongress für exp. Psych. Frankfurt a.M. 1908. Leipzig
1909. blz. 118.
93) De schrijver vervolgt : „Parfois la pensée n'a plus qu'à relier ces pomts ; d ordi-
naire elle doit y pratiquer un remaniement et un triage. Mais il est bien rare qu'elle
les élimine tous. Ceux qu'elle épargne ou subit deviennent chacun comme le nucleus
d'une formation qui va se rejoindre et se sonder aux autres. La structure de la phrase
est liée au caprice de cette disposition originelle. Et ceci en dit long, quand on songe
à tous les autres caprices qui peuvent se greffer sur celui-là: caprice du dictionnaire
qui refuse les matériaux, caprice de la syntaxe qui ne se prête pas aux liaisons néces-
saires, caprice des sons qui veulent que l'alliance de mots la mieux appropriée au sens
soit une cacophonie----quot; (blz. 461-462)
04) „On pourrait faire ici une objection. La phrase est le type par excellence du
syntagme. Mais elle appartient à la parole, non à la langue (voir p. 30); ne s'ensuit-il
domaine du syntagme il n'y a pas de limite tranchée entre le fait de
langue, marque d'usage collectif, et le fait de parole, qui dépend de la
liberté individuelle. Dans une foule de cas, il est difficile de classer une
combinaison d'unités, parce que l'un et l'autre facteurs ont concouru à
la produire, et dans des proportions qu'il est impossible de déterminer.quot;
(blz. 173) 95) Er was iets niet in orde met de Saussure's syntagma-
begrip !
Delacroix, laten we het maar zeggen : brandt z'n vingers niet. Hij zet
uiteen wat Piek en van Woerkom er van denken, 96) behandelt Ven-
dryes' begrip image-verbale9^) met enige critiek, en schrijft dan :
„Peut-être y a-t-il, chez Pick et chez van Woerkom, un peu trop de cet
amour de la division et de la hiérarchie bien réglée, qui naguère encore
aboutissait à certaines théories aujourd'hui un peu désuètes de la con-
struction des actes.quot; (blz. 421-422) 98) Zo iets als 'n „intention globalequot;
kan Delacroix maar matig bekoren. Wat is er dan wel? „Aujourd'hui
on est d'accord pour penser que l'impulsion initiale suffit, au moins pour
les actes bien connus de nous.....quot; (blz. 422) Op deze „impulsion ini-
tialequot; komen we zo aanstonds terug ; eerst de „intention globalequot;.
Tegen 'n schema als „Gesamtvorstellungquot;, zoals Piek nog aan-
neemt, is heel het werk van Selz één oppositie. Een dergelike materiële
opvatting verwerpt hij. (blz. 363-364) Voor hem is het schema tenslotte
een schikkings-gewoonte. Selz' onderzoekingen bewijzen dan
ook duidelik, dat het stadium der „Wortwahlquot; volstrekt niet hoeft te
volgen op de werking van het schema (blz. 313, 327, en passim). Wel
pas que le syntagme relève de la parole? Nous ne le pensons pas. Le propre de la
parole, c'est la liberté des combinaisons ; il faut donc se demander si tous les syntagmes
sont également libres.quot; (blz. 172)
9®) Graft noemt 't „hopeless to attempt a schematic formulationquot; van de zins-
mogelikheden, en schrijft : „Hence the sentence is primarily free and is eminently the
unit of speech.quot; (blz. 112)
96) „Reprenant cette de doctrine van Woerkom distingue les étappes suivantes dans
l'élaboration d'une idée et de sa formale verbale :
r la conception de l'idée globale;
2° un processus psychique d'analyse et de synthèse dans le temps et dans l'espace ;
3° la conception du schéma de la phrase sans symboles verbaux ;
4° le choix des mots ;quot; (blz. 419)
9'^) We zien af van 'n behandeling van Vendryes' opvattingen (blz. 62 vlg.) omdat
zij ons niets nieuws zou leren. Zie ik goed, dan nadert zijn begrip eerder ons
symbool-veld dan het s c h e m a.
98) Hij vervolgt : „Les premiers théoriciens de l'apraxie voulaient qu'avant d'accom-
plir un acte on eût présente à l'esprit l'intention globale; puis la décomposition en
mouvements élémentaires ; puis la traduction en images motrices ; puis enfin en mouve-
ments réels par la puissance des images motrices.quot; Vgl. nog blz. 204-205 hiervóór.
SYMBOOL-VELD EN SCHEMA__
Staat in dc eerste woorden der formulering het „Satzgerippequot; reeds
uitgedrukt (blz. 323). doch niet als 'n volkomen determinerend mecha-
nisme. maar onderhevig, én aan veranderingen die berusten op het vinden
van 'n betere uitdrukking, die dan bestaat uit 'n woord of 'n
woord-groep, én ©|ÏVeranderingen die berusten op aanvullingen
door bepaalde woorden en woord-groepen. Ook Selz heeft z'n
gegevens niet ten volle benut om er uit te halen wat er uit te halen
was ; hij accepteert het ..Satz schemaquot; in dié zin. dat het een prae
zou hebben op de woorden. Ondertussen blijkt dit uit zijn onderzoekingen
nergens, ) Wél blijkt, wat hij tenslotte nog eens constateert, en waarbij
hij dan de term „Satzquot; laat vallen(!): „Der sprachhche Prozess der Satz-
bildung selbst charakterisiert sich bei allen drei Formen als ein Prozess
der Analogiebildung mit Hilfe sprachlicher Schemata.quot; (blz. 362;
spatiëring v. d. schr.)
Welnu, wij menen te hebben aangetoond, dat de schemata — ook
in zover zij fungeren als schikkings-gewoonte — op het woord be-
rusten, loo) en niet afhankehk zijn van het geheel bij welks tot stand-
koming zij fungeren : het zijn de formulerings-gewoonten waardoor wij
het symbool-veld. volgens de structuur van dat veld, be-bouwen.
99) Selz oefende niet voldoende critiek op de linguistiese leuze van het zins-primaat.
Hij citeert met instemming Piek, waar deze laatste schrijft : .,In der Annahme eines
Satzschemas, in das dann die einzelnen Worte sozusagen eingefasst werden, möchte
der Verfasser einen ersten Weg sehen zu einer Versöhnung der neueren Theorie, dass
der Satz das primäre ist und der älteren, die sich auf die doch nicht wegzuleugnenden
Tatsache stützt, dass die Worte aneinander gefügt werden um den Satz zu bilden.quot;
(Pick, blz. 241-242) De theorie dat de zin vóór het woord is, dekt 'n ander feit, dan
waarop het werd toegepast : niet in zijn actuering en betekenis als moment van het
formulerings-proces is het woord afhankelik van de zin, doch wel in zijn bestaanphase
van werkelik-stellend taal-teken. De linguistiek had zich veel nutteloze arbeid
bespaard, als zij de woorden van Karl Brugmann wat meer au sérieux had genomen, toen
deze schreef: „Ich sehe____ nicht, welche psychologische Beobachtung gegenwärtig
existierender Sprachen oder welche experimentelle Analyse der Sinnesvorstellungen uns
den Ursprung der Sprache aus dem Satz beweist.quot; (Berl. philol. Wochensch. 1906,
blz. 626: geciteerd bij Pick.) Zij kan zich daarmee troosten, dat Brugmann tenslotte zich-
zelf ook niet au sérieux genomen heeft, en in 1922 nog laat herdrukken : „Das Sprechen
der Menschen bat nicht mit Wörtern, sondern mit Sätzen begonnen (mit Wörtern nur
insofern, als solche Gebilde der uns historisch zugänglichen Sprache, die wir Wörter
nennen, zumteil urpsrünglichst als Satz fungiert haben), und noch heute ist für das
normale Sprechen in der Regel nur da ein wirklicher Ein- und Abschnitt, wo ein Satz
zu Ende kommt.quot; {Karl Brugmann. Kurze Vergleichende Grammatik der Indogerma-
nischen Sprachen. Berlin und Leipzig 1922. blz. 281) De eerste zin van Brugmann is
natuurlik volkomen juist, maar hij laat het probleem bestaan.
10quot;) Opnieuw stoten we op het feit, wat Karcevskij zó formuleerde : „Le plan lexi-
cologique est en quelque sorte „superposéquot; aux autres plans de la langue et les „em-
boîtequot; tous.quot; (Travaux IV, blz. 189-190)
Handelend denken. Spreken is een menselike handeling,
horen is dat evenzeer. Spreken is, ten opzichte van de waarneembare
situatie, een invasie ; horen is een stellingnemen tegenover diezelfde in-
vasie in de zelfde waarneembare situatie: het gedrag van spreker
en hoorder verschilt zeer. loi) De spraakhandeling is voor hen een middel
om de situatie te beheersen. De specificatie van de spraakhande-
ling hebben wij te zoeken in de actieve zelfbepahng van de taalgebruiker
ten opzichte van situatie en symboolveld. En, geheel deze actieve
zelf-bepaling is gericht volgens het momentele denken van de taal-
gebruiker. zoals geheel de spraak-handeling door dat denken ge-
structureerd wordt. Delacroix houdt niet op, dit feit naar voren te
schuiven. Zonder dit denken is heel de synergetiese en de articulatie-
structuur, niet minder dan het gedrag van de taal-gebruiker. onbegrijpe-
lik : ..Une construction. mentale ou effective, voilà à quoi se ramène toute
pensée et toute action. L'action, dans sa structure, est la même chose
que la pensée. L'intelligence est la même puissance de construire, qu'elle
s'exerce dans le monde matériel, ou dans le monde mental des images
et des symboles. L'action que parfois on oppose à la pensée, ou par qui
l'on exphque parfois la pensée, est d'abord de la pensée.quot; (blz. 423)
Taalgebruik bestaat in 'n specificatie van onze handelings-
mogelikheden. maar 'n specificatie die berust op een instelling, waarin
we ons richten op handelend d e n k e n. en niet op denkend handelen.
En dit is het grote verschil tussen spraak-handelingen. en handelingen
die geen moment zijn van een handelings-geheel. dat alleen met 'n
werkelikheid-stellende bedoeling realiseerbaar is. Timmeren is
'n denkend handelen, maar spreken of horen is handelend denken.
Zo vertoont de spraakhandeling een d o e 1 - e e n h e i d, waardoor reeds
aanstonds het formulerings-proces is opgenomen in een bepaald
streven : het streven naar het stellen van de bedoelde werkelikheid der
zaken door middel van de zin. Dit streven maakt de „impulsion initialequot;
uit van het formulerings-proces. (Vgl. blz. 420 hiervóór) Die doel-
eenheid der spraakhandeling bestaat niet in de zin — die immers
nog geformuleerd moet worden 102) ^ maar zij bestaat in niets anders
dan het bewustzijn, deze situatie ,,spraak-handelendquot; te moeten be-
heersen. 103) Pas op het ogenblik waarop wij de zins-eenheid
Het zal niet nodig zijn op te merken, dat de hoorder zich ook kan gedragen
alsof hij niet hoorde.
102)nbsp;Het is natuuriik mogelik, 'n reeds volledig inwendig geformuleerde z i n, daarna
te reproduceren, als formulering en articulatie te herhalen.
103)nbsp;Misschien is het opnieuw goed, er op te wijzen dat wij dit „beheersen
weer niet reduplicatief bedoelen. Het is volstrekt niet nodig dat de taalgebruiker andere
stellen, is dit doel bereikt. Geheel de spraakhandeling, voor zover zij
formulering is, is niets anders dan de weg daarheen. Het doel-
realiserend taalgebruiks-denken in de zin, sluit deze handeling af en
stelt de zin als ken-eenheid. waarin de woorden nu actu gebruikt
„woordquot; zijn. Het is ..litteratuurquot; als Delacroix op blz. 434 schrijft: ..Le
mot n'a d'existence que dans la phrase. sans laquelle il nest point de
langage.quot; Heel de notie ..virtuelquot; en ..virtualitéquot;. die we bij hem vinden,
is daarmee in tegenspraak. Het juiste in Delacroix' ..boutadequot; is. dat het
woord alleen zijn bestaans-grond vindt in het gebruik; daarvoor is
het gemaakt. En daarom ook vindt het alleen zijn specifieke
actuele bestaansphase in het gebruik, in de zin.i04)
Het zou. gezien de identiteit van dit moment, in zijn verschillende
bestaans-phasen, weinig wenselik zijn. de term woord alleen voor één
phase te gebruiken; het is natuurlik niet minder wenselik, het feit in
het oog te houden, dat het in de verschillende phasen grote verschillen
in zijn verschijnings-vorm vertoont. Het woord is ervarings-moment
in een woordmaking-ervaring. ervarings-moment van woord-beschouwing
in haar verschillende vormen, ervarings-moment van denken met taal.
ervarings-moment in het formulerings-proces; en, in deze laatste phase
is het ..in viaquot; tot zijn specifieke bestaans-phase: actu gebruikt
woord. In al deze phasen dankt het zijn actualiteit als woord alleen
aan z'n denk-moment; doch. behalve dat het als ervarings-moment
ook de aanschouwelike ken-momenten omvat, omsluit het als handelings-
eenheid geheel de synergetiese structuur en de articulatie-bewegingen
mede. Het woord is gebruiks-teken. en dat kan het zijn. omdat het
handelings-m i d d e 1 is ook; het woord is evenzeer handelings-e e n h e i d
en bepaalde mensehke handelings-wij z e. (vgl. blz. 360 hiervóór) Wan-
neer wij de bestaans-voorwaarden van het woord beschouwen, blijkt
steeds meer. hoezeer het een eigensoortige structurering van geheel ons
menselike wezen uitmaakt.
We schreven in het begin van ons werk: „Dit teken bestaat all^n
actu als ervarings-moment. niet als physiese vorm.quot; (blz. 49) Wij
weten nu welke precisering dit vage uitgangspunt heeft verkregen: de
ervaring zelf is weer moment van het handelings-geheel. Wat er aan
het woord als handelings-eenheid waarneembaar is. is volmaakt
ondergeschikt aan het structurerende denken.... dat weer middel
kennis heeft van deze insteUing, dan die kennis, die ligt opgesloten in het feit dat
^^rrzrLSeJn'aanvaarden we ook Cas./rers woorden ten volle, waar hij schrijft:
„Erst im lebendigen Dynamik der Rede empfängt das Wort seinen eigentümlichen
Gehalt, erst hier wird es zu dem was es ist. (III blz. 384)
is om de situatie te beheersen ! In de spraakhandehng is de articulatie
dus weer 'n ondergeschikte handelings-wijze ; en die articulatie is als
taai-verschijnsel tenslotte alleen uit het denken verklaarbaar, los)
Alleen „banaliteitenquot;, om met Delacroix te spreken (blz. 459), zijn dan
ook spontaan, zonder onmiddellijke of vroeger verrichte reflexie, f o r m u -
leerbaar; alleen datgene waarover niet na-gedacht hoeft te
worden, is, als regel, zonder reflexie begrijpelik, vraagt geen „inter-
pretatiequot; ; aUeen hier is 'n „impulsion initialequot; voldoende. De mening
van Betz: „dass man durch philologischen Grammatikbetrieb nicht
denken lemen kann,quot;i06) berust op een totale miskenning van de aard
van het „Grammatikbetriebquot;. De cultuur van de geest vordert cultuur
van de taal, en omgekeerd. En het „Grammatikbetriebquot; juist beoefend,
is 'n denk-training bij uitstek ; zijn wetten zijn de sleutels voor de inter-
pretatie van het hoger beschaafde maatschappelike samen-denken, voor-
zover dat noodzakelik steunt op taalgebruik. Ja, voor taalgebruik, zoals
Bühler dat ergens in zijn „Sprachtheoriequot; geestig vergelijkt met het
grijpen naar een schoen, als je geen hamer bij de hand hebt om een
spijker in te slaan, voor dat nuttige, maar enigszins onbenullige taal-
gebruik, daarvoor is grammatica een overbodige luxe; die „moedertaalquot;
leren we allemaal „zonder enig grammaties onderricht.quot; Maar het is
toch wel enigszins bedenkelik, ons moedertaal-onderwijs daarom van zijn
grammatiese grondslag te beroven. We leven in 'n tijd, waarin stemmen
zijn opgegaan om dat prakties te doen. Op grond van een, overigens
maar matig scherp gestelde diagnose omtrent logicisme, heeft men niet
zelden de patiënt „moedertaal-onderwijs ' op de eerste plaats trachten te
helpen door hem het grammatiese skelet uit te snijden, en dan het res-
terende met een „psychologiequot;- of „levensquot;-serum voor sterven te be-
hoeden.
Wij citeren nog enkele teksten van Delacroix. „A un niveau supérieur
la compréhension suppose l'analyse du discours. Elle est grammaticale
105) Voor 't laatst vestig ik er de aandacht op, dat ik niet meen, dat de taal ver-
klaard zou kunnen worden zonder de aanschouwelike ken-momenten, de synergiese
structuur, de spreekbewegingen en zelfs de klanken te beschouwen. Ik herinner
aan de p'aragraaf : „Phonologie en phoneticaquot; (blz. 197-198). Op blz. 49 schreven we:
„Klanken zijn geen taalquot;, maar dat is heel wat anders dan wat Serge KarcevsktJ
met de volgende woorden zegt : „La langue n'a pas affaire à la matière phonique, au
son physique, elle n'a affaire qu'aux caractères de cette matière, tels que le timbre^
l'intensité, le ton et la durée, sans considération du son empirique.
(Travaux IV, blz. 194 ; spatiëring v. d. sehr.)nbsp;, , „
10«) Vgl. Langeveld blz. 32. Vgl. voor het hier behandelde verder, het artikel v^
de schrijver dezer studie : „De theorie der grammatica en de didactiekquot;. Paedagogische
Studiën 15, blz. 449 vlg.
-ocr page 443-et loqique.quot; 107) Waar is het, dat het „automatisme' , waarvan De/acrow
enige regels verder spreekt, die „analysequot; zeer vergemakkehken kan.
Maar. het is zeer onjuist, die analyse als 'n school-bezigheid op te
vatten: zij voltrekt zich integendeel in het taal-gebru.k
zelf Het begrijpen van een zin is construeren, is het leggen van
betrekkingen, vaak in een heen-en-weer van interpretatie ; een heen-en-
weer zowel tussen de reeds geactueerde woorden, als ook tussen de
vergelijkingspunten in de situatie, en de te bepalen woorden. Het be-
ar iMpU van de zin, is nooit alléén uit „automatisme verklaar-
baarios) Wat Delacroix op bladzijde 460 schrijft, is voor alle for-
muleren waar: „Ainsi le savoir verbal et grammatical, le savoir
potentiel, la langue et l'esprit interviennent d'abord pour former le sens
qui se construit au fur et à mesure.' i09)
Een taal-ervaring is 'n denk-ervaring. Men zou dit n ..Leitmotiv
van deze onderzoeking kunnen noemen Maar, er is n tweede Leitmotiv
aan dit eerste gelijkwaardig: alle denken in taal is gebruiks-denken, s
ondergeschikt aan het karakter dat de taal van haar begin af meedraagt :
zii is m i d d e 1 Als h a n d e 1 i n g s -vervangende hulphandehng, wordt
z n den aanvang geponeerd ; zij blijft dat in alle communicatie,
ook iÏ communicaL over de meest wetenschappelike onderwerpen.
Alleen bij inwendig formuleren verliest zij haar h a n d e 11 n g s-aspect,
om enkel het g e b r u i k s-aspect, in engere zin, over te houden. Wie
in taal alleen „denkenquot; „tout courtquot; ziet, is even eenzijdig, als de meest
extreme behaviourist was, die alleen de waarneembare spreek-bewegmgen
als taal meende te mogen registreren.
Taal omsluit „denkenquot;; en er bestaat geen probleem: hoe wordt
107) „Nous construisons lé sens à laide des éléments porteurs de
guistiiu; nous nous aidons des mots vivants et des -«Is grammaticaux Js mo s et
L la'phrase. Comprendre une phrase, c'est donner leur valeur ^e sigmh aUon direc^^^
et leur valeur fonctionnelle, syntaxique, aux mots d une phrase en red^^^^^^
struction. c'est-à-dire en rétablissant le jeu de rapports qu el^ hgure . c est compre
et le sens des mots et la construction de la phrase, (blz. ^W)
los) Pos heeft gesproken van 'n „Hin-und-her-Bewegung
„Erlebnisquot; van sommige zinnen „vermutlichquot; zou latennbsp;Dat da „Hm und
herquot;, in talrijke gevallen 'n noodzakelike
zelfs uit ons eenvoudige fcanfcen-voorbeeld. (blz. 412) Vgi. n. i-
discours est logique et grammaticale : chaque élé-
109) Hl)nbsp;ynbsp;^^nbsp;tableau qui se constrmt ;
-cueillant tout ce qui a résonné avant elle et préparant
a peu presnbsp;^ former la mélodie.quot; Het is jammer, dat hi, alleen de term
TnriV's^Tbr^üktXt verschijnsel is evenzeer ^ ook al vó6r de eenheidstellende
denlactquot;aaïn de zin geconstitueerd wordt ^ e e n s y n t h e s e.
denken omgezet in iets dat niet-denken is, en „Taalquot; zou zijn 1
Weisgerber heeft 'n boek geschreven, om te betogen dat de taal
denk-vorm is. Toch bestaat er wel 'n probleem — en daarvoor had
Weisgerber minder oog — dat we zó kunnen formuleren: hoe wordt
de ene vorm van denken in de andere omgezet; hoe wordt het vrije
denken taal. en hoe wordt uit taal vrij denken ? Wij hebben over dit
vraagstuk enkele malen uitvoeriger gesproken, doch het is een probleem
dat — in zijn belangrijkst linguistiese aspect — in de zins-leer thuishoort.
Een linguistiek die in het taalverschijnsel vrijwel alleen denken ziet.
met 'n aanhangsel van aanschouwelik kennen, stelt zich prakties op het
standpunt van de, in wetenschappelike beschouwing verzonken, vol-
wassene ; maar dan toch op het standpunt van 'n zelf-bewuste vol-
wassene. Het extreemste behaviourisme stelde zich prakties op het
standpunt van de allerjongste zuigeling. Wij hebben getracht ons te
stellen op het standpunt van de levende mens. die weet dat hij leeft
in 'n „Umweltquot;, en die met dit laatste ook rekening houdt. Het wil me
voorkomen dat dit het juiste standpunt is. Dan verliest het woord zijn
magiese aantrekkelikheid, maar het wint zichzelf.
Dat 'n Montessori-kind. dat eerst leert schrijven en dan lezen, geen
„woordenquot; s c h r ij f t, is interessant, omdat het de zoveelste bevestiging
is van het feit. dat reflecteren op eigen denk-handelingen een hogere
graad van intelligentie veronderstelt, dan het kind in de eerste jaren ver-
toont ; doch het bewijst volstrekt niet. dat het woord, in de ervaring
van 'n nog veel jonger kind zelfs dan 'n vierjarige dreumes, nog geen
ervarings-onderscheiding zou zijn. Het bewijst alleen maar. dat het
veel gemakkeliker is waar te nemen, dan op eigen denk-acten te re-
flecteren, nquot;) En, wie het kind leert luisteren naar de „klankenquot; die het
110) We weten niet met hoeveel „Naturmenschenquot; Wundt omging, maar we weten
wel dat Sapir hen druk bezocht. Zelfs als hij niet bewezen had. dat Wandt
ongelijk had. zouden we dus reeds verstandiger doen eerder Sapir te geloven dan
Wundt, die schrijft: „Anders bei dem Naturmenschen, in dessen Denken das Wort
überhaupt kein fest sich abgrenzendes Gebilde ist. sondern nur der Satz durch den
sicher ausgeprägten Abschluss des Gedankeninhalts als eine bestimmte Einheit er-
scheint.quot; (I blz. 611) Wandt vervolgt: ..Bei ihm dominiert dieses Ganze. Von den
Einzelvorstellungen, die in dasselbe eingehen, mögen einzelne, namentlich solche, die
sich auf in der Wahrnehmung gegebene Gegenstände beziehen, bereits fester umgrenzt
sein, andere, besonders Raum- und Zeitbestimmungen, die Arten der Tätigkeit und des
Verhaltens der Gegenstände, bleiben eng mit den sie tragenden Hauptvorstellungen
verbunden. Aber auch bei jenen relativ isolierbaren gegenständlichen Inhalten bleibt
die Beziehung zu dem Ganzen, dem sie angehören, eine so unmittelbare, dass jeweils
das Einzelne nur in seiner konkreten Verbindung mit dem Ganzen dem Bewusstsein
gegenwärtig ist. Auf solche Weise ist der Satz gegenüber dem Wort insofern die
ursprünglichere Vorstellungseinheit, als der in dem Satz ausgedrückte Inhalt auf jeder
voortbrengt, leert dat kind waarnemen, niet: reflecteren op eigen
denken. Dat is methodies ongetwijfeld juister dan de omgekeerde weg
te bewandelen, en aan n dergelik kind nu ook de kennis van het
woordquot; bij te willen brengen, die noodzakelik zou zijn om het woord
isolerend te schrijven. Immers dät schrijven veronderstelt tevens
een bewust vergelijken van de afzonderlik te onderscheiden ..klanken
met het gehed. Woorden ..leggenquot;, die als geheel worden aan-
geboden is ongetwijfeld een juiste methode om aan het kind de kennis
der onderscheiden ..woordenquot; volkomen connatureel bij te brengen.
We hebben het verschil tussen het feit dat iets als ervarings-onder-
scheiding bestaat, en het feit dat die onderscheiding gekend wordt
ook nu zo vaak behandeld, dat we er verder het zwijgen toe doen Het
woord als ervarings-onderscheiding en het woord als werk-mogehkheid
noemden we steeds een taal-moment en wij toonden aan waarom wi, dat
deden. Over zijn verhouding tot het taal-systeem, die m de voorafgaande
paragrafen al voortdurend ter sprake kwam. tenslotte een laatste uiteen-
''Het ■ iaol-SYSteem. Prof. Royen gaf in de ..Mededelingen der
Koninklijke Akademie van Wetenschappen zijn rede : ..Spraak en Taal
uit 111) Het is een nederlandse interpretatie van het probleem langue:
narole dat de Saussure het eerst stelde. We lezen op blz. 17 : „Wan-
neer ik eerlik wil zijn. dan moet ik bekennen, dat hoe meer ik nadenk
over taal tegenover spraak, des te meer vragen bij mij op een antwoord
gaan wachten.quot; quot;2) Langeveld poneerde bij zijn promotie als stelling:
Stufe des Denkens gegenüber andern ähnlichen Inhalten ein relativ
Ganzes ist.quot; De grond-idee waarvan Wundt hier uUgaat, is m
een beoaald zins-geheel is voor het reflecterende denken gemakkeliker ken-baar
Tn alfe LTder^iL woord-m o m e n t e n daarin. Doch.nbsp;^ ^^^^^^^^
a priori aan. dat de intelligentie van de natuurmens per se te ^^^
om'^de gegeven onderscheidingen in het zins-geheel ook te kunnen k^nne- Des
ondanks schrijft hij enige bladzijden verder, dat de 7°°^d-.solermg ..n der d^
einfachsten Weisequot; geschiedt. ..Assoziativ wird die Isolierung
dadurch vermittelt, dass das gleiche Wort auch in andern Gesammtvorstellungen m
veränderten Umgebungen vorkommt.quot; (I blz. 614)nbsp;,
III) Gedach Royen O.F.M.: Spraak en Taal. Amsterdam 1^3.
112 Wat behoort bijv. syntakties tot de taal ? wat alleen tot de spraak ^^ sP-'eek
L regulerende norm in zieh, een norm die elke zin op zijn pootjes doe
gemeenschap ?quot;.
-ocr page 446-„De betekenis voor de taalwetenschap van het onderscheid tussen „taalquot;
en „spraakquot; (ook wel „redequot;) wordt, door sommige geleerden, met name
door Gardiner in The theory of speech and language (Oxford 1932)
overschat.quot; In „Taal en Denkenquot; vinden we: „De taal is dan ook niet
ten dele subjectieve aktiviteit ten dele objektief systeem, maar steeds
beide tegelijk in niet te ontwarren eenheid, waarin deze tweespalt wel
aan het hcht gebracht kan worden, maar steeds als inhaerentie van wat
één is. Dit is de basis der eenheid van de taal en van de taai-weten-
schap.quot; (blz. 72) Even verder vinden we: „wat aan de zin de eenheid
is, is noch meer noch minder oorspronkelik dan de eenheid van het
woord. Evenmin is zij oorspronkeliker dan het vermogen van het woord
verbindingen aan te gaan en eenheden van hoger complicatie en inte-
gratie te helpen vormen. Dit samenvoegen, dat de eenheid voorbereidt,
is niet van andere oorsprong dan de eenheid des woords.quot; Er is, volgens
Langeveld geen mogehkheid „één gebied der taal als het gebied van de
rede aan te wijzen.quot;
Langeveld heeft ongetwijfeld gelijk met zijn mening, dat er geen ge-
bied van de taal is, dat alleen als het gebied van de ,,redequot; zou zijn
aan te wijzen, maar er is wel iets in de „spraakquot;, in het taalgebruik, dat
alleen aan dat taal-gebruik eigen is. Dat iets is het werkelikheid-
stellend aspect, dat eigen is aan taal-g e b r u i k. Het concrete, actu
gestelde geheel i s eenheid van taal-g e b r u i k; dat geheel, als actu
structurerend moment van een bepaald veld van gebruik, „hoortquot; niet
„totquot; de taal, doch het is daarop terugvoerbaar: het is geactueerde
taal. „Totquot; de taal „horenquot; dus wel alle in de actuele gebruiks-eenheid
vervatte woorden, en alle bij de formulering determinerende groeperings-
gewoonten, en alle mogelikheden voor melodiese kenmerking van het
gebruiks-geheel. Alles derhalve wat er in de zin aan „Gestaltquot;- en
„betekenis' -m O m e n t e n is, en ook de structuur-princiepen van het
zins-g e h e e 1, zijn tenslotte terugvoerbaar op het taal-s y s t e e m ; het
werkelikheid-stellend aspect is dat niet. quot;3) Natuurlik, ook „zinnenquot;, be-
Gardiner zag volkomen juist: „Words, as the most important constituents ol
language, may fairly be regarded as its units, though it must be become in mind that
the rules for combining words (syntactic rules, as they are called), and the specific-
types of intonation employed in pronouncing words, are constituents of language as
well.quot; (blz. 88) Het verder verloop van zijn studie bracht hem tenslotte tot de con-
clusie, dat: „it is function, not form, which makes a set of words into a sentence,
(blz. 184) Terecht eist hij voor het bestaan van de zin een bepaald „purposequot; van
spreker en hoorder op, een bepaald „strevenquot; ; maar hij maakt dit ten onrechte tot
een „criteriumquot; van de zin, (blz. 208, 210 en passim); het is een noodzakelik taai-
er v a r i n g s-moment, zoals het een noodzakelik moment is van elke ervaring, maar
het maakt niet van de gebruiks-eenheid zelf moment uit: de gebruiks-eenheid als
paalde meerwoorden-gehelen die geïsoleerd werden, kunnen als for-
muleii4) moment uitmaken van het taai-systeem; maar actueren
wij deze „formulesquot; in beschouwing en niet in gebruik dan
missen ook zij het werkehkheid-stellend aspect.nbsp;Met betrekking
tot het systeem, kunnen wij de gebruiks-eenheid dus defmieren als: de
ervarings-eenheid der gebruikte taai-momenten, volgens de taal-
systeem-gewoonten geformuleerd, met behulp van systeem-eenheden :
de woorden, die in die gebruikseenheden als werkehkheid-stellend
moment zijn geactueerd. ..Het samenvoegen dat de eenheid voorbereidtquot;
is van een geheel andere orde dan het woord: de formulering
zelf, al geschiedt zij volgens de systeem-gewoonten, is natuurlijk
alleen aan de taal-ervaring eigen, niet aan het systeem.
De concrete aanpassing van het geheel aan de situatie is een ge-
brui k s-verschijnsel. maar het is niet verklaarbaar tenzij mede in functie
var het co-determinerende systeem. De individuele eigenaardigheden van
reactie op die situatie, vinden in het systeem a s organies psychiese
structuur van het betreffende individu hun verklaring. De communi-
catie lijdt onder deze eigenaardigheden gewoonlik geen geweld, omdat
de momenten van het individuele systeem, in zover zij voor die communi-
catie relevant zijn. alleen in samen-handelen, of met het oog op samen-
handelen, kunnen worden gemaakt; de rest heeft in communicatie geen
taai-functie, en gaat. als het door 'n spreker toch gebruikt wordt
en de hoorder maakt 't niet mee. voor de taal als sociaal gebonden
systeem verloren.
De Saussure heeft van den aanvang aan de beschouwingen een be-
paalde wending gegeven, waarvan de linguistiek nog steeds niet is terug-
gekeerd. Het is de verdienste van Doroszewski daarop te hebben
gewezen: 116) de taal als systeem waarvan de linguistiek heeft uit te
gaan. is het taalsysteem, zoals dat in het individu bestaat. De ..taal
ervarings-moment is een ken-eenheid. Wij omschrijven dezenbsp;als • J«»
streven om de situatie te beheersen door werkelikheid-stelling in n gebruiks-eenheid
Ries meende, voor de zin een bepaalde „grammatiesequot; structuur te moeten eisen , ook
dit verwerpt Gardiner terecht.nbsp;r •• t Konnlon •
114) Verschillende schrijvers hebben getracht, het begrip der „formule , te bepalen .
een verder onderzoek hieromtrent ressorteert niet onder deze studie.nbsp;, . ,
115^ Gustal Stern schrijft terecht: ..It lacks the purposive fmiction cl-racterist^ of
speech because there is no speaker whose purpose it could express, (blz. 69) Maar
Tze uitspraak is. evenmin als Gardiners opvattingen, volledig : want daar is wel het
„Sposequot; vL de taal-b e s c h o u w e r, dat echter niet „werkehkheidstellend is.
^iief V Doroszewski. Quelques remarques sur les rapports de la sociologie et de
1 ,. .nbsp;et F de Saussure. Journal, blz. 82 vlg. Doroszewski toont
LUTtlr« ^^^^^^^^nbsp;Zijn begrip langue ontwikkelde.
-ocr page 448-bestaat óók als bezit der gemeenschap, en is als zodanig evenzeer de
realiteit als b.v. de mensheid (ondanks de „abstraktequot; term!) een reah'
teit is ; 117) maar die „taalquot; is van een andere orde dan het taal-systeeffl,
dat het taal-gebruik van elk afzonderlik individu bepaalt, n») Dit
systeem is de individuele organies-psychiese structuur die, als geheel
van gebruiks-mogelikheden, deel uitmaakt van het menselik
wezen. Ook dit systeem is „sociaalquot;, sociaal op verschillende wijzen;
doch, het bestaat alleen in de individuen. De oorspronkelike on-
klaarheid die hieromtrent bij de Saussure bestaat, heeft aan de ontwikke-
hng van het taal-begrip geen goed gedaan, n^)
Wij zullen niet de ontwikkeling van het begripspaar: taal:taal-
gebruik, bij de verschillende schrijvers nagaan, doch. onze eigen opvatting
ontwikkelend, enkele belangrijke aspecten waarin wij van velen afwijken,
aangeven. We hebben volstrekt niet de pretentie volledig te zijn : het
taai-systeem vraagt een eigen studie. We behandelen kort de pro-
blemen: is het taai-systeem ..abstractquot;, en: hoe is de verhouding
taai-systeem : taalgebruik. Het is daarna mogelik in enkele woorden de
verhouding taai-systeem : woord, samen te vatten.
Gardiner spreekt van : „the science which we call languagequot; (blz. 63):
Hjelmslev acht het mogelik. uit de studie van een zo groot mogelik aant^
talen (blz. 250), een ..abstract systeemquot; te ontwikkelen en onderscheidt nu de Saussure s
„languequot; als „système concretquot;, van zijn eigen „système abstraitquot; (blz. 214 vlg.). Wy
ontkennen volstrekt niet de mogelikheid van een algemene taai-theorie, maar wi)
wijzen er op, dat deze theorie, juist omdat zij alleen als theorie bestaat, niet in
één lijn ligt met hetgeen wij onder hét „ t a a 1 - s y s t e e m quot; verstaan, of onder de taa
ener gemeenschap. Niet alleen het taai-systeem, maar ook de taal ener gemeenschap i®
concreet in Hjelmslevs zin en niet abstract.
118) -Wij citeerden hiervóór (blz. 357-358) Weisgerber. Hier vullen we dat citaat aan-
„Auf die sprachlichen Dinge angewandt heisst das : dort wo das dem Realen zuge-
wandte Denken von den realen Sprechäusserungen über den Sprachbesitz des einzelnen,
den Kulturbesitz eines Volkes, die Sprachfähigkeit des Menschen, immer mehr in«
Reich des Abstrakten, des Unwirklichen zu kommen glaubt, müssen wir gerade die
umgekehrte Wirklichkeitsordnung sehen: die sinnlich fassbare Sprech-
äusserung ist ja nur eine vorübergehende Erscheinungsform des viel wirklicheren
Sprachbesitzes eines Menschen, und dieser wiederum ist nur eine Ausprägung einer
höheren Wirklichkeit, eben der Sprache eines Volkes : und hinter allem Sprachliche»
auf Erden steht schliesslich als Urquell, als letzte Wirklichkeit, die Sprachfähigkeit de«
Menschen.quot; (blz. 44) Wij accepteren evenmin Weisgerbers laatste zin, als wij he ,
voor de linguistiek, nodig vinden de metaphysiese beschouwing te ontwikkelen
van het taal-b e g r i p, dat zijn verschillende realisaties verantwoordt.nbsp;^
11®) „(La langue), c'est un trésor déposé par la pratique de la parole dans le^
sujets appartenant à une même communauté, un système grammatical existant virtuel «
ment dans chaque cerveau, ou plus exactement dans les cerveaux d'un ensemble d in i^
vidus ; car la langue n'est complète dans aucun, elle n'existe parfaitement que dans
masse.quot; (blz. 30).
anderen spreken van een „geheugen-fondsquot;. Het is dan nog maar één
stap, om het systeem als een abstractie te beschouwen ; 120 ) en:
het systeem is geen abstractie.
De beschouwing van het systeem als abstractie brengt volstrekt niet
mee, dat men het systeem als een onwerkelikheid verwerpt, maar men
beschouwt het dan enkel als een normatief weten, als een be-
grippen-systeem. Welnu het taal-systeem is geen „wetenquot; in
strikte zin, geen „scientiaquot;, geen begrippen-systeem: de taal-weten-
schap is 'n begrippen-systeem ; het taal-s y s t e e m daarentegen is een
„arsquot;. De begrippen die van dat systeem deel uitmaken zijn opgenomen
in een handelings-geheel waarin zij „praktiesquot; f u n c t ion er en. 121)
Het systeem „isquot; geen denk-inhoud, maar het systeem is een
organies-psychies geheel van werkmogelikheden, dat ook denk-inhouden
„heeftquot;. Die „denk-inhoudenquot; vormen, wat Langeveld noemt: „het
begrippen-systeem der grammaticaquot; (blz. 39), doch dit begrippen-
systeem is van het taal-systeem maar één moment. Het „grammatiese
begrippensysteemquot; kan zowel bij de woord-making als bij de formulering
normatief zijn, maar het functioneert alleen als moment van een er-
varings-geheel, dat wij „handelend denkenquot; hebben genoemd; het
systeem omvat ook alle woord-eenheden, alle „formulesquot;, en alle
handelings- en denk-gewoonten, en geheel de synergetiese structuur. 122 )
Met behulp van dat geheel, dat systeem, stelt het taal-gebruikend ik zijn
gebruiks-eenheden. — Het beschouwen van de taal als ..sciencequot;, of als
'n ..stock of knowledgequot; (Gustaf Stern blz. 18). als een systematies
geordend geheugen-fonds, maakt de conclusie voor de hand hggend. dat
het systeem „abstractquot; zou zijn. uit „begrippenquot; zou bestaan. Het systeem
echter bestaat niet uit begrippen, maar : van het systeem maken norma-
tieve begrippen deel uit.
120)nbsp;Wij lezen bij Prof. Royen: ..Terwille van de duidelikheid zal men mij bij
deze gelegenheid willen toestaan het woord taal uitsluitend te gebruiken voor het
abstracte systeem, de ideële taalschat in ons ; en spraak voor de reële toepassing,
de konkrete uiting met de van persoon tot persoon wisselende eigenheden van
uitspraak, woordkeus en zo verder.quot; (blz. 2) Met van Ginneken (vgl. blz 194 hier-
vóór) beschouwt hij nu ook consequent het phoneem b.v. als ..het abstrakte klank-
idee.quot; (blz. 19)
121)nbsp;On pourrait montrer de même qu'il existe dans l'esprit non pas une grammaire,
mais ce'que l'on pourrait appeler un système des formes génératrices de la langue.quot;
(Delacroix, blz. 14)nbsp;. ..... ....
122)nbsp;Une langue se compose nécessairement de trois systèmes distincts et étroite-
ment associés, dont chacun comporte un nombre pratiquement illimité de combinaisons
possibles : le système phonétique, l'émission sonore, la suite des sons ; le système des
mots, le vocabulaire; le système morphologique, le système grammatical.quot; (Delacroix.
blz. 146)
De Saussure gaf tot de beschouwing van het systeem als „abstract ,
zelf aanleiding, doordat hij de verhouding tussen de taal als individueel
systeem en als systeem der gemeenschap, niet tot helderheid bracht, en
schreef : „La langue n'est pas une fonction du sujet parlant, elle est le
produit que l'individu enregistre passivement; elle ne suppose jamais
de préméditation, et la réflexion n'y intervient que pour l'activité de
classement dont il sera question p. 170 sv.quot; (blz. 30) Het individu
registreert helemaal niet passief, maar maakt zijn eigen taal als
lid der gemeenschap. De Saussure verwaarloosde het genetiese
moment van alle taalgebeuren.
Een tweede gevolg van dit tekort, is de onklaarheid omtrent de ver-
houding taal-systeem : taal-gebruik. De Saussure meent:
„Sans doute, ces deux objets sont étroitement liés et se supposent l'un
l'autre: la langue est nécessaire pour que la parole soit intelligible et
/ • produise tous ses effets i mais celle-ci est nécessaire pour que la langue
' ^ s'étabhsse; historiquement, le fait de parole précède toujours.quot; (blz. 37)
Vrij algemeen is de Saussure's opvatting zo geïnterpreteerd als
Gardiner deed : „There is no need for lengthier insistence on the univer-
sally recognized truth that language is, and can only be, the outcome of
countless single examples of speech.quot; (blz. 112) Men beschouwt het
taalgebruik als „the sole generator of languagequot;, (blz. 110) Reeds in ons
derde hoofdstuk hebben wij in verschillende paragrafen uitvoerig aan-
getoond, hoe het woord oorspronkelik moet worden gevormd in 'n er-
varings-geheel waarvan geen taai-momenten deel uitmaken, om de
eenvoudige reden dat het kind nog taal moet „lerenquot;. 123) De Saussure's
leerhng Sechehaye heeft dan ook 'n andere oplossing van de Saussure s
probleem beproefd, en hij schrijft: „Pour Ferdinand de Saussure la
langue existe pour la parole, mais elle naît aussi de la parole : elle en
émane et elle la rend possible, et rien ne nous force à mettre l'une devant
l'autre ou au-dessus de l'autre. C'est un complexe que seule l'abstraction
analyse. Pour nous, au contraire, dans cette abstraction même nous
appercevons un principe de subordination et de classement et nous
mettons la parole, sous forme prégrammaticale, avant la langue,
(blz. 219) Doch, dit is geen volledige oplossing van het probleem, omdat
staan blijft, dat geen enkel taai-moment gebruikt kan worden, dat wü
zeggen „spraakquot;-moment kon zijn, als we het niet te voren voor gebruik
prepareerden.
Er ontbrak aan de hnguistiek, zoals wij reeds meermalen opmerkten,
een volledige analyse van het taal-g e b r u i k, en zijn onderscheiding van
123) Vgl. nog hiervóór blz. 106-107, 140 en 148.
-ocr page 451-beschouwing. Alle taai-momenten echter, moeten actu zijn, voor-
at zij in de gLuiks-eenheid --die pas het gebrmks-moment zelf
uftmaikt - als moment kunnen worden gesteld. Welnu, de gebru.ks-
Hnheid wordt gesteld als synthese van het geformuleerde;
tildes de formulering is elk individu taal-..beschouwer ; taa^
bSuwer niet met een theoretiese. met een wetenschappelike mstellmg.
tart^l-be SC houwer met de praktiese bedoeling om tot het stellen
L eenheid te komen. En inderdaad, tijdens die f o r m u 1 e r i n g worden
de meeste taai-momenten gemaakt. De tijd dat de mens met vragen
zijn systeem afbouwt, hgt in zijn vroege jeugd. Wanneer Gardiner zegt
dat taal is „the outcome of countless single examples o speech . dan
kunnen wij dat aanvaarden, met alle nadruk op .examples ; maar wi,
moeten de sententie, dat het gebruik, dat „speech . ..the sole generator
rianguagequot; zou zijn. verwerpen; tenzij men alleen er mee zou bedoelen
i tat evident niet het geval is -- dat het gebruik der gemeen-
schap de noodzakelike voorwaarde is voor de taal-making van het
ndSu. Spreken en schrijven is formuleren; maar spreken en
schrijven is nog iets meer; spreken en schrijven is ook synthetiseren tot
geSks-eLhe^. en pas in deze synthese bestaat de .^praak in eigen-
hk^zl Het individu dat f O r m u 1 e e r t. stelt een handehng die wezens-
Lodzakehk aan de tijd gebonden is; het individu dat ..begrijpt . vat op
hetzelfde moment het in de tijd gescheidene tot een eenheid samen. Dat
is de zin der ..prasentielle Gleichwertigkeitquot;. van het aanschouwehke-
onaanschouwehke ken-geheel met zijn delen. Alles wat in het gebruiks-
qeheel moment is. is taai-moment en tegelijkertijd ..spraak -moment;
Lt actuele geheel zelf echter, is geen moment van het taal-
systeem; het is g e b r u i k s-eenheid. en als zodanig bestaat l^et. )
En nu tenslotte: wij hebben bewezen, dat het systeem gebouwd word.
vanuit en rondom het woord: het woord is van dat systeem de bl^vem^e
q rond slag. De groep evenmin als het phoneem. het schema evenmin
lis de morphologies? structuur van het woord zelf. zijn.nbsp;IrTt
eenheid als grondslag voor alle systeem-vormingnbsp;^
erkennen, onverklaarbaar. Sedert een dertigtal ,aren heeft de hngmstiek
aan de grammatica de grote ondienst bewezen, dit eitje on ke^^^^^^^^^^^^
te betwHfelen. De grammatica kan de verschijnselen die zij beschrijtt
alleen verantwoorden, als zij het woord als centrerend moment neemt;
.cH af. Hoe^t mo^
wanneer wijnbsp;stelt bepaalde mogelikheden
wordtnbsp;dat het bestaat. Het is hier dat de Saussures begrip
-ocr page 452-als centrerend moment, en niet als méér. De structuren die zij bestudeert
zijn nog van andere aard ook. Het woord-begrip alleen, zal evenmin
een „Sezam open Uquot; zijn, als dat het zins-begrip geweest is. Maar wel
bezit de grammatica in het woord een sleutel bij de ontcijfering van
problemen, die tot nog toe geen verklaring toelieten: met het woord-
begrip wordt de woord-groep toegankelik, en met de woordgroep de
praedicatieve voeging van de zin. — Met recht meent de schrijver te
mogen eindigen met een kleine variatie op de titel, die van zijn werk
het begin uitmaakt: het woord i s grondslag van taal en taal-gebruik.
Das Objekt der Sprachwissenschaft sind die Sprachereignisse in all
ihren Beziehungen. Absichtlich verwende ich nicht den Ausdruck
„Sprechereignissequot;; denn, obgleich die Sprachwissenschaft bei ihren
Untersuchungen das Sprechereignis naturgemäss voraussetzen muss,
kommt sie mit dem Studium der Sprechereignisse allein nicht aus; zu
ihrem Gebiete gehört mehr. - Jede Wissenschaft bedingt führende
Untersuchungsprinzipien, die sie sich dem zur Untersuchung gegebenen
Tatsachenmaterial entnehmen soll. Das führende Untersuchungsprinzip
der Sprachwissenschaft ist der Zeichenbegriff, den wir uns aus der
Beobachtung der Sprachereignisse klar machen. - Dass wir im dritten
Kapittel vom Sprachverhalten des Kindes ausgehen, findet seine Ursache
nur darin, dass wir dem Einwand: unser Wortbegriff gehöre einer
späteren Entwicklungsstufe an, vorbeugen möchten. ^ Ist unser Aus-
gangspunkt behavioristisch, so vergessen wir doch nicht, dass er die
Kenntnis der individuellen Spracherfahrung als sinngebendes Schema
zur notwendigen Voraussetzung hat. Karl Bühler verdanken wir bei der
Entwicklung dieser Methode sehr viel. Wir beweisen, dass die Zeichen-
einheit sich durch Assoziation nicht erklären lässt; sie hat einen un-
anschaulichen einheitverleihenden Akt zur notwendigen Voraussetzung.
Mittels Ogden amp; Richards Engramm-Theorie, deren Begriffe Denken
{reference) und Sache (referent) für das Wort als Erfahrungstatsache
keine Erklärung bieten, versuchen wir das nachzuweisen. Unsere Me-
thode führt zu dem grundlegenden Unterschied zwischen ..Sprach-
verwendungquot; und „Sprachbetrachtungquot;, der bisher in der Sprachwissen-
schaft keine systematische Ausarbeitung erhielt. Im Verhalten der
Sprachverwender offenbart sich das Wort als eine Einheit. Es ergibt
sich nun. dass sie mit Hilfe anschaulicher Erfahrungsmomente die als
Handlungs-Index fungieren, gesetzt wird: das Wort ist eine handlungs-
ersetzende Hilfshandlung, die sich mit der Erfahrungsdifferenzierung
zum Verwendungszeichenquot; differenziert. Das Wort als Verwendungs-
zeichen ist immer Mittel. Der Denkaspekt, wenn auch strukturierendes
Moment, stellt sich nur als einen der Wortaspekte heraus. Auf keinen
Fall ist das Wort eine grammatische Abstraktion: ein Beweis dazu ist
das Kinderverhalten sowie das Verhalten erwachsener Analphabeten
(Sapir) Im Namenfragen des Kindes haben wir ein Kriterium, das uns
die Tatsache der auch im frühen Kindesalter vorkommenden Wortunter-
scheidung als Erfahrungsmoment, aufweist. - Wir stellten fest, dass
sich das Wort bildet, indem an bestimmten Erfahrungsmomenten ein
bestimmter einheitverleihender Akt sich vollzieht. (Wortmachung)^ Nur
die erneute Totalitäts- und Einheitsbetrachtung ermöglicht es, die Eigen-
art des Wortes als Erfahrungsmoment des gemeinschaftlich gebundenen
Einzelmenschen genügend zur Geltung zu bringen: das Wort ist , nach
der Verwendung durch die Gemeinschaft, jedoch „vor der des Indivi-
^quot;iTAbschnitt „Terminologiequot; erfolgt eine Voruntersuchung der für die
Sprachwissenschaft wesentlichen Begriffe: Form, Figur, Anschauhchkeit,
Wahrnehmung, Vorstellung, Unanschauhchkeit, Denken, Erfahrung,
Erfahrungsganzes, und Moment. Wir stellen fest, dass das Wort die,
in mannigfacher Verwendung seine Identität wahrende, Verwendungs-
zeichen-Einheit ist. Die Veränderlichkeit der wahrnehmbaren Anschau-
lichkeit steht mit dieser Feststellung nicht im Widerspruch. Zwar gibt
es ein „phonetisches Wortquot;, das aber „funktionelle Formquot; ist, d.h. es
existiert nur als, in Funktion der Wahrnehmungsmomente definierbarer,
Typus. (Graff-Gemelli). Das bestimmende Erfahrungsmoment ist die
Wortgestalt. Sie ist die „umdachtequot; Anschaulichkeit des Wortes als an-
schaulich-unanschauliche Kenntnis-Einheit. In der Verwendungseinheit
ist die Wortgestalt nie „Vorstellungquot;. Aus der Vergleichung von Wort-
Gestalt und Wort-Form ergibt sich, dass die GestaU im Wort auf
„Produktionquot; beruht, und das Wort folghch eine eigenartige Synthese
verschiedener menschlichen Tätigkeitsformen bildet. Es erhellt aus
dieser Vergleichung überdies die Abhängigkeit wie die Eigengesetzhch-
keit der Phonetik bezüglich der Phonologie. Wir erkennen die Worte
an ihrer Bedeutung; mithin ist nicht die Gestalt, sondern die Bedeutung
das diakritische Moment in der Worteinheit.
Die Denkhandlungseinheit im Wort: der Referent, ist das Erklärungs-
prinzip der Bedeutungseinheit und ihrer Konstanz, wie der Worteinheit
und Wortkonstanz. Die Bedeutung ist kein Komplex von Vorstellungen,
sondern sie ist Denkeinheit. Dennoch ist sie nicht schlechthin Begriff.
Ist sie doch in eigenartiger Weise „applizierbarquot; („prädizierbarquot;). Sie
ist „Verwendungsgedankequot;. Wir verwenden die Bedeutung, um zwischen
den' Sprachverwendern und den „Sachenquot; ein bestimmtes Verhältnis
hervorzurufen. Der Begriff „Sachequot; ist für die sprachwissenschaftliche
Theorie wesendich. Bedeutungskategorien sind nicht identisch mit Sach-
kategorien. Nicht die Sache, sondern die Bedeutungseinheit erklart die
Wortidentität in verschiedenen Verwendungen. Jede Wortverwendung
ist Aktuierung der Bedeutungseinheit. Die Unterscheidungen, die sich in
der Bedeutungseinheit dartun. sind, wie die Gestalt-Gliederungen (Pho-
neLe). dijunktiv-relevant; die Bedeutungsunterscheidungen sind uber-
Z disjunktiv-apphzierbar. d.h das Wortnbsp;Was da
dasieniae was es im gegebenen Verwendungsfall ..bedeutet . Was das
wr !nenn?-. ist die'Sache. Die Sachen, die das Wort^nnt konn
unselbständig sein. Es folgt daraus keineswegs dass ^^^ ^^^^^^^^
verwendeten Worte keine bleibende Eigenbedeutung hatten, oder d e
Bedeutung dieser Worte unselbständig -^re: unse bstandige Wort-
Sdeutung (Husserl) ist eine Kontradiktion, weil das Wort eine bleibende
Denkdnhei in sich schhesst. Die Worte können zwar unselbständig
nennen; so z.B. die Konjunktionen. In diesem Falle haben sie eine
-rachte^ische B^e^nbsp;^ I^^E^Si
seiDbi. i-'ic. -.cnbsp;a ,nbsp;ji, j selbständigen Verwendbarkeit
rW^'S™ 'ÄSry.™ von V.X.S- „uo,..^.-
es uns
Dienbsp;D^rstellungsaspektquot; zum Wesen jedes Wortes
S^'nfdasfes'miSn keine .'eine Zeigwörterquot; (BüHler) gibt.
Ifist jedoch nur eine Facette des Wortes, das as Ganzes, eine orga-
Ssch psychische Einheit bildet, die wir im Wortmachungsakt als
Säendl Wirkmöglichkeit unsres Wesens setzen. In der Verwendung
aktuieren wir es als selbständiges Verwendungszeichen, das unser indivi-
Llles menschhches Handeln als Gemeinschaftsghed -moghcht^^ Das
Wort ist immer „Momentquot;, Erfahrungsmoment und Moment eines
ASonsfeldesquot;- zudem ist es meistens Moment eines Mehrwort-
gäSS und wi.d als solches durch eine bestimmte ..Isolierbarkeit ge-
I nlichnet. Sowohl das Simplex wie das Kompositum
Isolierbarkeit auf, die das Wort nicht nur von dessen
auch von der Wortgruppe unterscheidet. Das Kompositum ^^^^^ -k-
däres Wort. - Der „Situation gegenüber ist If^^®.
au« dass es zwar von seinem Verwender
aus der Situation aktuiert oder begriffen
PrinziD ist sowohl in der Herstellung der „verweiiuu y
S^t^es wie zur Bildung der Spracherfahrung und des „Verwendungs-
kldes-' -^e „sprachlichen Schemataquot; (Selz) gründen auf das Wort.
Als Lkt on auf die Situationsmomente ist „Sprachverwendung ein
handelnde ^ der Verwendung (im Satze) ist das Wort
\^rkhchkeitsetzendes Moment. Sprechen und Hören, Schreiben und
Lesen ist „Aufbauquot; (Delacroix) von „Verwendungsemheiten , von
„Sätzenquot;. Dieses „Bauenquot; nennen wir „Formulierenquot;. Das in der Zeit
Formulierte wird von dem einheitgebenden Akt, in dem wir die Satz-
einheit setzen, in „präsentieller Gleichwertigkeitquot; zusammengefasst.
Es bewährt sich hier das Prinzip: „Das Ganze ist vor den Teilenquot;
auch hinsichtlich des Wortes vollständig: als actu wirklichkeitsetzendes
Moment ist der Satz vor dem Worte. In den Phasen von „systematischer
Verwendungsmöglichkeitquot; und von „Formulierungsmomentquot; ist das
Wort hingegen vor dem Satze. Mit Recht glauben wir daher das Wort
als Grundlage der Sprache und der Sprachverwendung betrachten zu
dürfen.
Lijst van geciteerde publicaties
De publicaties worden, wanneer niet anders is aangegeven, onder de naam
van de schrijver geciteerd. Enkele verduidelikende afkortingen volgen in deze
lijst tussen haakjes.
Ach, Narziss. Zur psychologischen Grundlegung der sprachlichen Verständi-
gung. Bericht, blz. 122 vlg.
Ammann, Hermann. Die menschliche Rede.nbsp;xtt . . tu
I Teil : Die Idee der Sprache und das Wesen der Wortbedeutung. Lahr
i. B. 1925. (I)
II. Teil : Der Satz. Lahr i. B. 1928. (II)nbsp;.. u f
Berger, L. H. M. De ontwikkeling van de logisch-grammaüsche functus
tusschen het twaalfde en het achttiende levensjaar. Utrecht-Nijmegen 1927.
BencÏ übe^ÏenTlI. Kongress der Deutschen Gesellschaft für Psychologie.
t^an den Bosch, J. H. en ]. L. C. A. Meyer. Lees- en Taalboek. Utrecht 1913.
Bréal M. Essai de sémantique. Pans 1924 .nbsp;. , . looa
Tondal Viggo. Ordklasserne. Avec un résumé en français. Kjobnhavn 1928.
Brugmann, Karl. Kurze vergleichende Grammatik der Indogermanischen
Sprachen. Berlin und Leipzig 1922
Brunot, Ferdinand. La pensee et la langue. Paris 1922.
Bühler. Charlotte. Kindheit und Jugend. Leipzig 1928.
Bühler. Karl. Kritische Musterung der neueren Theorien des Satzes^ Indogerm.
Jakrbuch, VI. Bnd. Berlin-Leipzig 1918. blz. 1 v g. (Kritische Musterung)
-nbsp;Vom Wesen der Syntax. Idealistische Neuphilologie. Festschrift
für Karl Vossler. Heidelberg. 1922. blz. 54 vlg. (Syntax)
-nbsp;Die geistige Entwicklung des Kindes. Jena 1924. ^ (geistige Entwicklung)
-nbsp;Die Krise der Psychologie. Jena 1929. (Krise)
-nbsp;Phonetik und Phonologie. Travaux IV, blz. 28 vlg.nbsp;R^^rbt hlz
_ Das Ganze der Sprachtheorie, ihr Aufbau und ihre Teile. Bencht, blz.
_ D^Axiomatik der Sprachwissenschaften. Kantstudien. Band XXXVIII.
Berlin 1933. blz. 19 vlg. (Axiomatik)nbsp;,
_ L onomatopée et la fonction représentative du langage. Journal b - f vlg.
-nbsp;Ausdruckstheorie. Das System an der Geschichte aufgezeigt. Jena 1933.
-nbsp;Sprachtheorie. Jena 1934.
Cassirer, Ernst. Philosophie der symbohschen Formen.
Erster Teil: die Sprache. Berhn 1923. (I)
Dritter Teil : Phänomenologie der Erkenntnis. Berhn 1929. (HI)
-nbsp;Sfsprache und der Aufbau der Gegenstandswelt. Bencht. blz. 134 vlg.
-ocr page 458-Cassirer, Ernst. Le langage et la construction du monde des objets. Journal,
blz. 9 vlg.
Cohen, Marcel. Observations sur les dernières persistances du langage enfantin.
Journal, blz. 390 vlg.
Cyzevskyj, D. Phonologie und Psychologie. Travaux IV, blz. 3 vlg.
Dashiell, J. F. A Physiological-Behavioristic Description of Thinking. Psych.
Rev. 1925. vol. 32, blz. 54 vlg.
Delacroix, Henri. Le Langage et la Pensée. Paris 1930. ^ (Delacroix)
—nbsp;Au seuil du langage. Journal, blz. 9 vlg.
Dempe, Helmuth.'Was ist Sprache? Weimar 1930.
—nbsp;Sprache und Volksgeist. Indog. Forsch. LH. 1934, blz. 89 vlg.
Doroszetvski, Witold. Autour du phonème. Travaux IV, blz. 61 vlg.
—nbsp;Quelques remarques sur les rapports de la sociologie ct de la linguistique :
Durckheim et F. de Saussure. Journal, blz. 82 vlg.
Dwelshauvers, Georges. Traité de psychologie. Paris 1928.
Erdmann, Karl, Otto. Die Bedeutung des Wortes. Leipzig 1925. ^
Finck, F. N. Die Haupttypen des Sprachbaus. Leipzig 1910.
Forchhammer, Jörgen. Über die Notwendigkeit einer schärferen Abgrenzung
und eines engeren Zusammenwirkens der verschiedenen phonetischen
Wissenschaften. Proceedings, blz. 139 vlg.
Gardiner, Alan H. The definition of the word and the sentence. The British
Journal of Psychology, General section, vol. XII, 1921-22.
—nbsp;The Theory of Speech and Language. Oxford 1932. (Gardiner)
Gelb, A, Remarques générales sur l'utilisation des données pathologiques pour
la psychologie et la philosophie du langage. Journal, blz. 403 vlg.
Gemelli. Agostino. Recherches sur la structuration des paroles et des phrases.
Rapport lu au congrès de psychologie (Copenhagen — 22-27 Août 1932).
Milan. Pro Manuscripto.
Geyser. Joseph. Neue und alte Wege der Philosophie. Münster i. W. 1916.
—nbsp;Erkenntnis-theorie. Münster i. W. 1922.
van Ginneken. ]ac. Principes de linguistique psychologique. Amsterdam, Paris,
Leipzig 1907. (Principes)
—nbsp;Het Gevoel in Taal en Woordkunst. Lier 1911 en 1912.
—nbsp;De Roman van een Kleuter. Nijmegen 1917. (Kleuterroman)
—nbsp;De kataloog van ons taaimuseum. Taalkundige afdwalingen. Utrecht-
Nijmegen 1923, blz. 79 vlg.
—nbsp;De ontdekkingen van den Kleuter. Utrecht-Nijmegen 1924. (De ont-
dekkingen)
—nbsp;Grondbeginselen van de schrijfwijze der Nederlandsche Taal. Hilversum
1931. ( Grondbeginselen )
—nbsp;De ontwikkelingsgeschiedenis van de systemen der menschelijke taal-
klanken. Amsterdam 1932. (Ontwikkelingsgeschiedenis)
—nbsp;De Consonant-mouilleering in een groep Nederlandsche dialecten. Onze
Taaltuin III. Rotterdam 1934. blz. 185 vlg.
Glässer. Edgar. Grundlegendes zum Satzproblem. Zeitschrift für Rom. Phil.
-ocr page 459-LI, 1931, blz. 527 vlg.nbsp;,nbsp;.nbsp;.nbsp;.
Goldstein, K. Die phathologischen Tatsachen in ihrer Bedeutung fürnbsp;das
Problem der Sprache. Bericht blz. 145 vlg.
—nbsp;L'analyse de 1'aphasie et 1'étude de 1'essence du langage. Journal,nbsp;blz. ^
Graff, Willem L. Language and Languages. New-York, London 1932.
de Groot, A. W. Zum phonologischen System des Nordniederländischcn.
Donum Natalicium Schrijnen. Nijmegen-Utrecht 1929, blz. 549 vlg.
—nbsp;De Wetten der Phonologie en hun betekenis voor de studie van het
Nederlands. Nieuwe Taalgids XXV, blz. 225 vlg.
—nbsp;Phonologie en Phonetiek. N. T. XXV, blz 298 vlg.
—nbsp;Phonologie und Phonetik als Funktionswissenschaften. Travaux IV, blz.
116 vlg.
Grünbaam, A. A. Sprache als Handlung. Bericht, blz. 164 vlg.
Hesseling. D. C. Taalverkorting. NeophÜologus XX, 1934. blz. 50 vlg.
Hjelmslev, Louis. Principes de grammaire générale. Copenhague 1928.
Hönigswald, Richard Die Grundlagen der Denkpsychologie. Berlin 1925 .
Horn, Wilhelm. Sprachkörper und Sprachfunktion. Leipzig 1923.
Hasserl, Edmund Logische Untersuchungen. Zweiter Band. Untersuchungen
zur Phänomenologie und Theorie der Erkenntnis. I. Teil. Halle a. d. S.
1922®.
Jacobson, Roman. Die Betonung und ihre Rolle in der Wort- und Syntagma-
phonologie. Travaux IV. blz. 164 vlg.
Jespersen, Otto. Language. London-New York 1925®.
_ The Philosophy of Grammar. London-New York 1924.
—nbsp;Mankind, Nation and Individual from a linguistic Point of View. Oslo 1925.
Jessumn de Mesquita, J. Over Bühler's Theorie der Taal. Tijdschrift voor Wijs-
begeerte XXVI, Haarlem 1932. blz. 83 vlg.
Jones, Daniel. On Phonemes. Travaux IV, blz. 74 vlg.
—nbsp;The Theory of Phonemes, and its importance in Practical Linguistics.
Proceedings, blz. 23 vlg.nbsp;, ,, o^t i
Jordan, Leo. Zeitschrift für Romanische Philologie 1931. Bnd. 51. blz. 362 vlg.
Journal de psychologie normale et pathologique. XXXe Année; Pans ly.^.^.
Numéro exceptionnel: Psychologie du langage. (Journal)
Junker, Heinrich F. ]. Die indogermanische und die allgemeine Sprachwis^n-
schaft. blz. 1 vlg. Stand und Aufgaben der Sprachwissenschaft. Heidel-
berg 1924.
Kalepku, Theodor. Neuaufbau der Grammatik. Leipzig 1928.
Karcevskij, S. Du duaHsme asymétrique du signe linguistique. Travaux I,
blz. 88 vlg.
—nbsp;Sur la phonologie de la phrase. Travaux IV, blz. l»» vlg.
Karlgren, Bernard Sound amp; Symbol in Chinese. London 1923.
Koffka K Zur Analyse der Vorstellungen und ihrer Oesetze. Leipzig 1912.
de Laguna, Grace Andras. Speech. Its Function and Development. New-Haven.
London 1927-
Langeveld, M. J. Taal en Denken. Groningen, Den Haag, Batavia 1934.
van Lessen, ƒ. H. Samengestelde Naamwoorden in het Nederlandsch. Gro-
ningen-den Haag 1928.
Lewin, K. Das Problem der Willensmessung und das Grundgesetz der Assozia-
tion. Psychol. Forschung. 2, 1922. blz. 124 vlg.
Lindemann, E. Experimentelle Untersuchungen über das Entstehen und Ver-
gehen von Gestalten. Psychol. Forschung. 2, 1922 blz. 5 vlg.
Maxkey, John F. The Symbolic Process and its Integration in Children. Lon-
don, New York 1928.
Matty. Anton. Untersuchungen zur Grundlegung der allgemeinen Gramma-
tik und Sprachphilosophie. Halle a. S. 1908.
Matthaei, Rupprecht. Das Gestaltproblem. München 1929.
Meillet, A. Le caractère concret du mot. Journal de psychologie XX, 1923.
blz. 246 vlg.
Meumann, E. Die Entstehung der ersten Wortbedeutungen beim Kinde. Leipzig
1902.
Meyerson, I. Les images. Nouveau traité de psychologie par Georges Dumas.
Tome deuxième. Paris 1932. blz. 543 vlg.
Mönckeberg-Kollmar, V. Sprache und Bewegung. Proceedings, blz. 201 vlg.
Morris, E. P. On Principles and methods m Latin Syntax. New York-London
1902.
Morsbach. Lorenz. Innere Sprachform. Anglia 1931, blz. 1 vlg.
Ogden. C. K. and /. A. Richards. The Meaning of Meaning. London 1930®.
Ombredane. André. Le langage. Nouveau traité de psychologie III. Paris 1933,
blz. 378 vlg.
Otto, Ernst. Zur Grundlegung der Sprachwissenschaft. Bielefeld-Leipzig 1919.
Overdiep, G. S. Moderne Nederlandsche Grammatica. Zwolle 1928.
— Dialectstudie en Syntaxis : Een overgangsklank. Onze Taaltuin II, n. 2.
Paget, Sir Henry. The evolution of speech in man. Proceedings, blz. 92 vlg.
Paul, Hermann. Prinzipien der Sprachgeschichte. Fünfte Auflage. Halle a. S.
1920.
Peeters, Paul. Pensée et langage. Revue des questions scientifiques 42. blz.
449 vlg.
Penttilä, Aarni, und Saarnio. ünio. Einige grundlegende Tatsachen der Wort-
theorie nebst Bemerkungen über die sogenannten unvollständigen Sym-
bolen. Erkenntnis IV, Leipzig 1934. blz. 28 vlg. en 139 vlg.
Piaget. Jean. Le langage et la pensée chez l'enfant. Neuchâtel-Paris 1923.
Pick. Arnold. Die agrammatischen Sprachstörungen. Berlin 1913.
Piéron. H. L'excitation et le mouvement. Nouveau Traité de Psychologie II,
blz. 19 vlg.
Pillsbury, W. B. Le développement de la psychologie en Amérique. Journal
de psychologie XX, 1923. blz. 597 vlg.
Pillsbury amp; Meader. The Psychology of Language. New York-London 1928.
Porzig. Walter. Aufgaben der indogermanischen Syntax. Stand und Aufgaben
der Sprachwissenschaft. Streitberg-Festschrift. Heidelberg 1924, blz. 126 vlg.
Porzig Walter. Die Leistung der Abstrakta in der Sprache. Blätter für Deutsche
Philosophie. 4. Bnd. Berlin 1930. blz. 66 vlg
Pos H J Zur Logik der Sprachwissenschaft. Heidelberg 1922. (Pos)
_ 'zur Problematik der Sprachphilosophie. PhÜosophischer Anzeicher IIL
Jhrg. Bonn 1929. blz. 148 vlg.nbsp;.
—nbsp;Über den Aufbau der grammatischen Interpretation. Blatter fur Deutsche
Philosophie. 6. Bnd. Berlm 1932. blz. 295 vlg. (Blätter)
—nbsp;Quelques perspectives philosophiques de la phonologie. Proceedmgs. blz.
—nbsp;De^T^l als Symbolische Functie. De Uitdrukkingswijze der Wetenschap.
Groningen-Batavia 1934.nbsp;. .^t j , j l -t- j l t.
_ Het affect en zijn uitdrukking in de taal. Nederiandsch Tijdschnft voor
Psychologie. Jrg. 1934. Amsterdam-Weenen. blz 209 vlg.
_ Les particules, leurs fonctions logiques et affectives. Recherches philoso-
phiques III, 1934. blz. 321 vlg.
Price, H. H. Perception. London 1932.
Proceedings of the'international Congress ofnbsp;^cie^^quot;
archives Néerlandaises de phonétique expérimentale Tome VIIWX ( 933).
Reichlina SI Anton. Enkele notities bij de syntakties-styhstiese methode.
Swe TaSnbsp;blz. 164 vlg. en blz. 212 vlg. (Enkele notities)
De Teorie dL grammatica en de didactiek. Paedagogische Studiën. 15e
Jrg. blz. 449 vlg.
Ries lohn. Beiträge zur Grundlegung der Syntax,
'l. Was ist Syntax? Prag 1927^. (I)
II. Zur Wortgruppenlehre. Prag 1928. (II)
III Was ist ein Satz? Prag 1931. (III)
Rombonts, Fr. S. De Psychologie der Kleutertaal. Nijmegen 1919.
Röttger Fritz. Phonetische Gestaltbildung bei jungen Kindern. München lyji.
Roudet', Léonce. Morphèmes et sémantèmes. Bulletin de la soc. de hng. de
Paris 28, blz. 68 vlg.
Rouen O.F.M., Gerlach. Spraak en Taal. Amsterdam 1933.
Ruften. Theo. Psychologie der Waarneming. Een studie over gezichtsbedrog.
Nijmegen-Utrecht 1929.nbsp;, „
_ Nieuwe Gezichtspunten in de Methodiek der Experimentele Psychologie.
Nijmeqen-Utrecht 1931.nbsp;„ . , ^ ...
Sander F. Experimentelle Ergebnisse der Gestaltpsychologie Bericht ub^^^ Jn
X. Kongress für experim. Psychologie, Bonn 1927. Jena 1928. blz. 100 vlg.
Sapir. Edward. Language. New York 1921.nbsp;.gog blz 37 via
-nbsp;Sound Patterns in Language. Language. Vol. I Chicago 1925. blz. 37 vlg.
-nbsp;La réalité psychologique des phonèmes. Journal blz.
v.n he. N.a«}.^nbsp;,932.
Schuchardt,
Hugo. Hugo Schuchardt-örevier. naiie ^nbsp;/
-ocr page 462-Sechehaye. Albert. Essai sur la structure logique de la phrase. Paris 1926.
—nbsp;La pensée et la langue, ou comment concevoir le rapport organique de
l'individuel et du social dans le langage. Journal, blz. 57 vlg.
Selz, Otto. Zur Psychologie des produktiven Denkens und des Irrtums. Bonn
1922.
Slotty, F. Wortart und Wortsinn. Travaux I, blz. 93 vlg.
Spann, Othmar. Gesellschaftslehre. Leipzig 1930^.
Stenzel, Julias. Sinn, Bedeutung, Begriff, Definition. Ein Beitrag zur Frage
der Sprachmelodie. Jahrbuch für Philologie I. München 1925, blz. 160 vlg.
(Sprachmelodie)
—nbsp;Philosophie der Sprache. München und Berlin 1934. (Stenzel)
Stern, William. Psychologie der frühen Kindheit. Leipzig 1927quot;'.
Stern, Clara and William. Die Kindersprache. Leipzig 1928^.
Stern, Gustaf. Meaning and Change of Meaning. Göteborg 1931.
Statterheim Jr., C. F. P. Het woord en de woordsoorten. Levende Talen 1934,
blz. 86 vlg.
Sütterlin, Ludwig. Das Wesen der sprachlichen Gebilde. Heidelberg 1902.
Travaux da eerde linguistique de Prague. 1. Mélanges linguistiques dédiés au
premier congrès des philologues slaves. Prague 1929. (Travaux I)
—nbsp;4. Réunion phonologique internationale tenue à Prague (18-21, XII 1930)
Prague 1931. (Travaux IV)
Trier, Jost. Das sprachliche Feld. Neue Jahrbücher für Wissenschaft und
Jugendbildung X, 1934. blz. 428 vlg.
Trnka, B. Bemerkungen zur Homophonie. Travaux IV, blz. 152 vlg.
Trubetzkoy, N. Sur la morphonologie. Travaux I, blz. 85 vlg.
—nbsp;Zur allgemeinen Theorie der phonologischen Vokalsysteme. Travaux IV,
blz. 39 vlg.
—nbsp;La phonologie actuelle. Journal, blz. 227 vlg.
Ueberweg-Geyser. Grundriss der Geschichte der Philosophie : Die patristische
und scholastische Zeit. Berlin 1928quot;.
Ueberweg-Oesterreich. id. Die deutsche Philosophie des XIX. Jahrhunderts
und der Gegenwart. Berlin 1923^®.
Ulaszyn, H. Laut, Phonema, Morphonema. Travaux IV, blz. 53 vlg.
de Veltheym Velten, Harry. The science of Language. Pubhcations of the
Modern Language Association of America, vol. XLVIII, 1933. blz. 608 vlg.
Vendryes, J. Le Langage. Paris 1921. (Vendryes)
—nbsp;Les tâches de la linguistique statique. Journal blz. 172 vlg.
Vogel, J. Bespreking van „Regula: Französische Sprachlehre etc.quot; Literatur-
blatt für Germanische und Romanische Philologie LV. Leipzig 1934.
kolom 33^ vlg.
de Vooys, C. G. N. Duitse invloed op het nederlands. Verzamelde Taal-
kundige Opstellen, Tweede Bundel. Groningen, den Haag 1925, blz. 39 vlg.
—nbsp;Engelse invloed op het nederlands. Verz. Taalk. Opstellen II, blz. 71 vlg.
—nbsp;De „gevoelswaardequot; van het woord. Verz. Taalk. Opstellen, II, blz.
123 vlg.
de Vooys, C. G. N. Euphemisme. Verz. Taalk. Opstellen II blz. 135 vlg.
_ Het wezen van de zogenaamde volksetymologie. Verz. Taalk. Opstellen II.
_ Ss Tergde metaphoor. Verz. Taalk. Opstellen II, blz. 199 vlg.
— Iets over spontane en bewuste nieuwvorming in de taal. Verz. laalK. up-
stellen II, blz. 338 vlg.
Iets over woordvorming en woordbetekenis in de kindertaal. Verz. iaaik.
Opstellen II, blz. 375 vlg.nbsp;t, . ■ lo^-i
—nbsp;De studie van de woordbetekenis. Groningen-den Haag-Batavia
(Woordbetekenis)nbsp;, , t, -j i
Vossler, Karl. Positivismus und Idealismus in der Sprachwissenschaft. Heidel-
berg 1904.nbsp;„
—nbsp;Gesammelte Aufsätze zur Sprachphilosophie. München 1923.
Wa;/on, Henri. Le problème biologique de la connaissance. Nouveau traité de
psychologie. Tome premier. Paris 1930. blz. 293 vlg.
WaLn, ]. B. A Psychology from the standpoint of a Behaviorist. Philadelphia
and London 1919.nbsp;^ ,rnbsp;ioi.ii.
Wegener, Dr. Ph. Untersuchungen über die Grundfragen des Sprachlebens.
Hsllc 1885
Weisgerber, Leo. Muttersprache und Geistesbildung. Göttingen 1929. (Weis-
—nbsp;Sprachwissenschaft und Philosophie zum Bedeutungsproblem. Blätter für
Deutsche Philosophie IV. 1930. blz, 17 vlg (Blätter)
Weiss, Albert P. Linguistics and Psychology. Language I. 1925. blz. 52 vlg.
Wellander, Erik. Studien zum Bedeutungswandel im Deutschen. Erster Teil.
Uppsala 1917.
Willwoll, Alexander. Begriffsbildung. Leipzig 1926.
Winkler, Emil. Grundlegung der Stilistik. Bielefeld und Leipzig 1929.
Wundt, Wilhelm. Die Sprache. Erster Teil. Leipzig 191 F. (I)
id. Zweiter Teil. Leipzig 19123. (H)nbsp;, u ,
Zwaardemaker Cz., H. en L. P. H. Eykman. Leerboek der Phonetiek. Haarlem
1928.
-ocr page 464-Ach. 92 vlg., 114, 137 vlg., 142 vlg.,
211, 249, 257.
Ammann. 31, 103, 243, 245, 290.
Aristoteles. 52, 298.
Bally, 371.
Barbado O.P., 12.
Bechterew. 78.
Benni, 192 vlg.
Berger, 292, 304.
Betz. 424.
Bloomfield. 1, 349 vlg., 374.
van den Bosch, 384 vlg.
Bradley. 175, 207.
Bréal. 233 vlg., 383, 388.
Brenner. 162.
Brentano, 242, 274.
Brondal, 336 vlg.
Brugmann, 382, 390, 421.
Brunot. 308.
Bühler. Charlotte. 15, 108 vlg., 112, 116.
Bühler, Karl, 3 vlg., 11, 18 vlg., 50, 54,
58, 80 vlg., 83, 101, 105, 107, 109,
114, 116, 118, 134 vlg., 148, 158, 160,
162, 169, 171 vlg., 181, 189, 195 vlg.,
201 vlg., 205, 207, 215 vlg., 221 vlg.,
238, 240, 253, 261, 263 vlg., 269, 272,
292 vlg., 317, 343, 363 vlg., 378 vlg.,
388 vlg., 393, 395 vlg., 399 vlg., 409
vlg., 414, 416, 418 vlg., 424.
Carnap, 289.
Cassirer, 7 vlg., 25 vlg., 28, 36, 50, 54,
75, 80, 83, 116, 118 vlg., 123, 126
vlg., 130 vlg., 242, 260, 268 vlg., 274,
423.
Cohen, 95.
Baudouin de Courtenay, 185.
Cyzevskyj. 183, 186 vlg., 193.
Dashiell. 56.
Delacroix. 66 vlg., 102, 109, 112 vlg.,
121, 177, 205 vlg., 216 vlg.. 255, 411
vlg., 415. 420. 422 vlg.. 431.
Dempe. 2, 9. 21. 23. 26, 34 vlg., 59, 82.
90. 140, 225, 346.
Doroszewski. 180, 182, 184 vlg., 191 vlg.,
196, 213, 429.
Damas. 12, 55.
Dürkheim. 429.
Dwelshauvers, 11, 82, 178, 205, 210 vlg..
216.
Erdmann. 233 vlg.. 238. 331. 334. 340
vlg.. 356.
Finck. 392.
Fletcher, 162.
Forchhammer, 7.
Franck'Van Wijk, 335.
F robes S.J.. 41.
Frohn. 267.
Gardiner. 10 vlg.. 23. 27 vlg., 37 vlg..
50. 55, 62, 71, 97, 145 vlg.. 240 vlg..
334. 363. 394. 397. 399 vlg.. 406, 414.
417. 428 vlg.
Gauthiot, 153.
Gelb, 48, 132.
Gemelli O.F.M., 150, 160 vlg., 189, 196.
Geyser, Joseph. 242.
van Ginneken S.J.. 10. 37. 53. 67 vlg..
84. 108 vlg.. 111, 117. 120. 130 vlg..
147. 167, 169, 178. 192. 194 vlg.. 197.
200. 204, 232. 283. 309, 314 vlg.. 333
vlg.. 366, 369, 382, 431.
Glässer, 246.
Goldstein, 116. 118. 132.
Graif, 10. 54. 56. 58. 60. 62 vlg.. 69. 71,
93, 149. 152 vlg., 164. 176. 233, 278,
333. 345 vlg., 349, 354, 365, 371 vlg-
398, 420.
de Groot, 10, 187 vlg., 198.
Grünbaum. 123 vlg.
Gûntert. 90.
Helmholtz. 75, 82.
Hesseling. 352.
Hjelmslev. 1, 3, 227, 308, 430.
Hoernlé. 207.
Hönigswald. 392 vlg., 411.
Horn, 369.
von Humboldt. 35. 41. 118. 123. 266.
Husserl. 7. 25 vlg.. 29. 240. 242 245.
264. 274 vlg., 281, 290. 291. 310.
Ipsen, 344.
Jacobson, 170, 191.
Jakovlev, 183.
James. 292.
Janet, 55.
Jessurtin de Mesquita. 140.
Jespersen. 90, 95, 97, 103, 233, 314, 352,
355, 357, 364, 366, 368, 371 vlg., 375.
Jolles, 344.
Jones. 184, 192.
Jordan. 67, 98.
Janker. 29, 268 vlg.
Kalepky. 246.
Jfanf. 3, 20.
Karcevskij, 104, 167 vlg., 190, 199, 401,
421.
Karlgren, 169, 171.
Kraeger, 200.
Kuttner. 67, 98.
de Laguna, 1, 11 vlg., 16, 19, 27, 35, 62,
98, 125, 127, 229.
Lalande, 12.nbsp;.
Langeveld. 10, 98 vlg., 104, 138, 147J
187, 214, 233, 265 vlg., 281, 292 vlg.,
303 vlg., 343, 367 vlg., 427 vlg.. 431.
Leopold. 340.
van Lessen. 378, 380, 389.
Lewin, 52.
Lindemann, 166.
Markey, 3, 11, 14 vlg., 56 vlg., 67, 71,
77, III, 121, 136.
Marfy, 13, 274, 276.
Matthaei. 172.
Matthes, 274.
Mauthner. 274.
MeH/eC, 104, 336.
Messer, 41.
Meumann, 67.
Meyer. 384 vlg.
Meyerson. 134, 175, 178, 182, 205, 207
vlg., 212, 214, 229.
Mönckeberg-Kollmar, 319.
Morris. 61, 292, 353.
Morsbach. 340.
N anninga-Boon, 118.
Noreen-Pollak. 256, 383, 388, 392.
Ockham, 22 vlg.
Ogden amp; Richards, 9, 11, 13. 16, 23, 27,
38, 45, 50, 54 vlg.. 81 vlg.. 87 vlg.,
147. 149. 153. 155, 160, 175, 204, 226,
240 vlg., 244, 246, 248 vlg., 307, 331,
347, 397 vlg.
Ombredane, 204.
Otto, 32, 256.
Overdiep. 94, 99, 270 vlg.. 278, 280. 326.
336, 359.
Paget. 169.
Panconcelli-Calzia, 159.
Paul. 4 vlg., 61, 216, 224, 232, 326, 378
vlg., 382. 399. 412.
Pawlow, 78.
Pentillä, 207.
Peeters S.J.. 396, 419.
Piagef, 128, 280.
Pick. 106, 419 vlg.
Piéron. 55, 78.
Pillsbury, 14 vlg.
Pillsbury amp; Meader, 58, 62, 94, 166, 217,
288, 305.
Plank, 7.
Porzig. 241, 266, 282, 343 vlg., 390, 414,
417.
Pos, 10, 17, 31, 81, 98 vlg., 125, 131.
167, 188, 191, 199, 266 vlg., 354, 368,
393, 425.
Price, 81 vlg.
Ries, 35, 84, 105, 148, 237, 312, 366, 396,
414, 416, 429.
Roels, 292.
Rombouts, 67 vlg., 109, 119, 204.
Röttger. 200 vlg.
Roudet. 310.
Rousseau, 107.
Royen O.F.M.. 427, 431.
Ruederer. 215.
Ratten. 17, 80, 172.
Saarnio, 2Q7.
Sander, 47.nbsp;,
Sapir. 14, 38 vlg.. 96 vlg.. 111, 168, 183
vlg., 210, 212, 278, 321, 348 vlg., 364,
366, 376, 389, 426.
Sassenleld. 267.
de Saussure. 2, 7 vlg., 10, 23, 28. 31. 54.
83 134, 139, 189 vlg., 207, 221, 228,
246. 279. 307. 336. 359. 378, 382, 413,
419 vlg., 427, 429 vlg.
Scerba, 186 vlg.
Schmidt S.V.D., 153, 381.
Schmitt, 159.
Schönleld. 345.
-ocr page 466-Schuchardt 395.
Sechehaye. 95, 101, 105, 394 vlg., 397
vlg., 405, 408, 432.
Selz. 102, 107, 216, 396, 412, 418, 420
vlg.
Slotty. 282 vlg., 288, 307.
Sonneck. 414.
van Spaendonck S.].. 323.
Spann. 126.
Spearman. 248.
Steinfhal. 234.
Stemel. 47, 105 vlg., 113, 118 vlg., 138
vlg., 143, 148, 162, 167 vlg., 411 vlg.,
416 vlg.
Sfern, Gustal 10, 23, 17, 37 vlg., 54, 62,
71, 77, 144, 147, 223 vlg.,^737, 239
vlg., 246 vlg., 285, 322, 324, 333, 339,
341 vlg., 346 vlg., 363, 393 vlg., 397
vlg., 402 vlg., 414, 429 vlg.
Stern. Clara und William. 66 vlg., 70,
109 vlg., 120 vlg., 129, 266, 293, 301,
303, 354.
Stern. William. 109 vlg., 116.
Stetson. 134.
Strohmeyer. 314 vlg.
Stutterheim Jr.. 322.
Sütterlin. 84, 308.
Tappolet 109.
Thomas van Aquine. 23, 36.
Trier. 343 vlg., 390, 417.
Trnka. 169.
Trubetzkoy, 169, 183 vlg., 193 vlg.
Überweg-Geyser. 22.
Überweg-Oesterreich. 86, 274.
Ulaszyn. 192.
de Veltheym Velten, 54.
Vendryes. 103, 151 vlg., 262, 265, 272
vlg., 293, 308 vlg., 373, 420.
Vogel. 102.
de Vooys. 77, 231 vlg., 237, 239 vlg.,
246, 253, 279 vlg., 292, 327, 330, 334,
338, 389.
Vossler. 19, 266, 331, 392.
Wallon. 55, 76, 114, 116, 126.
Watson. 56.
Wegener. 37, 399.
Weisgerber. 10, 103, 155, 223, 225, 242,
246, 307, 357, 426, 430.
Weiss. 12.
Wellander. 52 vlg., 62, 72, 237, 323, 330,
339 vlg., 342, 356.
Werner, 222.
Westermann. 268.
Willwoll S.J.. 133, 205.
Winkler. 238, 242, 281, 283 vlg., 287
vlg., 293, 339.
van Woerkom. 420.
Wundt 7, 18, 37, 54, 83 vlg., 144, 204,
216, 232, 234, 265, 273, 309 vlg., 349,
366, 377, 382, 391 vlg., 412, 414, 426
vlg.
Zwaardemaker en Eykman. 151 vlg., 159
vlg.
Aanschouwelikheid: definitie 40.
—nbsp;structuur 205-206, 208.
^ in het denken 206-207, 212-213.
^ is niet „tekenquot; 31, 207, 246, 247 n.
34, 254, 306. .
Abstractie: bij Bühler 195, 196 n. 23.
logies: 195. 281-82, 289, 299-300.
303, 343, 344.
^ psychologies 282. 284, 289.
armelik 284. 286. 292. 305.
—nbsp;noëties 286. 287, 342.
^ onties 287 n. 28.
Abstractieve relevantie: 195.
Accent: bij Gemelli 163.
^ als structuurprinciep 167.
^ melodies 169.
—nbsp;compositum 384.
Accent-verspringing: 385.
Act: 136.
Actualiteit: 49, 357.
^ van het woord 358.
Adaptatie: 56 vlg., 87.
Adhygies: 183, 195, 197.
Affect: 266-267.
Affix: de betekenis 346-348, 353. 379.
—nbsp;en scheidbaarheid 373.
—nbsp;en component 379.
Afkapping: 369 n. 7*.
Afspraak : 94.
^ zie : Consensus.
Ainu: 183.
Aktionsfeld: zie: Handelings-veld.
Analogie: 279.
Analphabeten -. 94, 96-97.
Anaphora: 297, 299.
Anzeichen : 22. 25-26.
Appell: 295.
—nbsp;bij G. Stern en Gardiner 37.
—nbsp;bij Sapir 38.
—nbsp;zie : Auslösung.
Apperceptie: 84-86.
AtiiculaL: en denken 213. 216-217, 424.
—nbsp;veranderlik^zie: Klank, veranderlike
etc.
Articulatie-bewegingen: 134 n. 80*, 183,
215.
—nbsp;en voorstelling 178479, 191, 193,
213-214. 217.
Associatie: als ervaringsverschijnsel 52,
82.
^ als „bandquot; 52, 56.
—nbsp;en „apperceptiequot; 85.
^ bij de Saussure 83 n. 58.
^ zie : „Bijquot; denken.
Associationisme: van Wellander 53.
^ van Ogden amp; Richards 81.
Ausdruck: zie Kundgabe.
Auslösung: 21 vlg.. 38.
^ verhouding met Kundgabe 23.
—nbsp;als plaatsvervangende teken-functie
24-25.
Automatisering: 204.
Automatisme: 218, 332, 412 n. 77, 425.
Begrip : als onaanschouwelikheid 42.
-- als zaak 43. 244 n. 26. 286.
^ in het woord 225 ; zie : Woord-be-
schouwing.
^ geen waarnemings-gedachte 244 n. 26.
—nbsp;bij het kind 283.
.— als verarming 285-86. 288.
^ Zie : Vrij denken.
Begrips-kern: 283.
Begroetingsformules: 152, 200, 218, 220.
Behaviourisme: 11, 18, 40. 55, 115, 128,
331, 425, 426.
^ van Bühler 18-19, 23, 32.
—nbsp;van Ogden amp; Richards 55, 79, 88.
—nbsp;Zie: Methode.
Belief: 61 n. 17, 74.
Betekenen: 232, 245, 285. 324.
Betekenis: gedifferentieerd uit .,te be-
handelen zaakquot; 135, 253.
^ en Gestalt 175.
diakrities moment in het woord 225.
229, 273, 277.
zakelikheid 226. 246.
^ denk-eenheid in het woord 226, 230.
243, 269, 331.
—nbsp;als zaak 230, 243-244, 254, 306.
—nbsp;gebruiksgedachte 231, 233, 259.
—nbsp;als begrip 231, 260-61, 263.
—nbsp;complex 233, 247, 318, 341.
coöperatief bruikbaar 235-236.
^ noemend 240, 245.
—nbsp;en zaak 246, 248, 256, 262.
^ in gebruik 247.
^ taal-technies 290.
^ afhankelik van woord-geheel 321.
^ buiten de zin 358.
^ en zin 413.
^ geactueerd vóór gebruik 416-419.
—nbsp;Zie: Symboliseren. Toepasselikheid
der betekenis. Zaak, te behandelen.
Betekenis-categorie: 250, 252, 254, 256,
330.
—nbsp;en identificatie: 335.
Betekenis-constantheid: 226, 233, 235.
246 n. 33, 253.
—nbsp;niet in zaak 248-249.
-- Zie: Woord-constantheid.
Betekenis-eenheid: 234, 235, 236, 247,
317, 324, 337, 340, 350, 352.
—nbsp;en referent 243, 269.
—nbsp;altijd geactueerd 255, 323.
—nbsp;in woord-beschouwing 359.
-- van het latente woord 360.
Betekenis-identiteit: 234, 256, 319.
^ Zie: Woord-identiteit.
Betekenis-onderscheidingen: 235, 247,
250, 256, 257, 338.
—nbsp;disjunctief relevant 319, 323, 324.
—nbsp;afhankelik van het geheel 321.
^ als structuurprinciep 343.
in woord-beschouwing 359-360.
Betekenis-verandering: 257.
Betekenis-veranderlikheid: 248, 253, 324,
326, 338 vlg.
Betekenis-veld: 237 n. 12*, 343-344, 400
n. 62.
Betrekkelik voornaamw.: 298.
Betrekking: in de woord-making 117.
—nbsp;niet noodzakelik te verwoorden 280,
290, 308, 310.
—nbsp;als zaak 294.
—nbsp;en morphème 311.
„Bijquot; denken: 79, 235, 325.
—nbsp;onderscheid met betekenen 236-237.
Categorematica: 273.
Categorie-kenmerk: 215, 280, 312, 349
n. 39.
^ betekenis 313, 353.
^ als ervarings-moment 315, 350, 354,
355.
^ betekenis afhankelik van het woord-
geheel 321, 347-348, 353.
^ en „verbandquot; 372.
Communicatie: 13, 18, 28, 219, 229, 236,
323, 343, 357, 405, 408 n. 69, 429.
^ door taalklanken 109.
—• consensus 253.
^ Zie : Waarnemend denken.
Component: 363, 378-380, 383, 389.
^— in samenstelling 388, 390.
Compositum: 363.
^ eenheid 378, 383, 384.
^ grens met groep 378, 385-386.
—nbsp;secundair woord 379, 383, 387.
^ gebroken 384, 389.
^ accent 384-386.
-- betekenis 385.
—nbsp;criterium 386-387, 387-388.
^ Zie: Geheel-verschijning. Woord-
making.
Concatenatio: 60-61.
Consensus: 252-253.
Contact: tweezijdig 18, 24 n. 49.
^ in communicatie 28-29, 229.
^ van het kind 108, 111.
Context: bij Ogden amp; Richards 62, 397-
398.
—nbsp;bij Grafl 63.
—nbsp;als „Zeigfeldquot; 298.
—nbsp;als woord-determinerend moment 394,
402, 406.
—nbsp;bij G. Stern 397-399.
—nbsp;als symbool-veld 402.
—nbsp;definitie 409.
—nbsp;bij Bühler 410.
Context-differentiëring: 64, 68, 70, 79,
80, 88.
Coöperatie: 12, 13 n. 26, 16, 91, 107.
Correlatie tussen woord en zin: 105, 148,
416.
Covariantie: 27.
Darstellung: 21 vlg.
^ geen teken-„functiequot; 30, 139-140, 239.
^ primaat 35 vlg., 305.
.— zie : Symboliseren.
Darstellangs-.,lanctiequot;: 240 n. 18, 289-
290, 305.
Definieren: 288.
—nbsp;van het woord 365.
Deixis: 30 n. 61*, 267, 297 n. 51, 301.
Denken : 43, 206, 208.
—nbsp;en aanschouwelikheid 48, 132, 206-
207, 211-212, 228, 246 n. 32, 307.
332.
—nbsp;in taal 232, 253, 260, 263, 299, 328.
—nbsp;met taal 131, 260.
—nbsp;zonder aanschouwelikheid 44 n. 83,
206.
—nbsp;als „veroorzaaktquot; ; zie: „Interpreta-
tionquot; als afhankelik van „referentenquot;,
75.
^ differentiatie in het denken 283-84,
303.
-- Zie: Articulatie en denken. Denk-
handeling. Handelend denken. Vrij
denken.
Denk-eenheid: 41, 82-83, 284.
^ in de woord-making 117.
^ als woord-inhoud 230.
—nbsp;zie : Generalisering. Individualisering.
Toepasselikheid.
Denk-handeling: 43, 230. 243-244.
^ in de waarneming 267.
—nbsp;Zie: Naam-ontdekking als betrek-
kingstellende denkhandeling. Refe-
rent.
Denk-middel: woord als denk-middel 27
n. 58, 28, 115, 116, 126-127, 129, 136
vlg., 330-331.
—nbsp;functie der vormelike systematiek 133-
134.
Denk-moment: als middel 133, 136.
—nbsp;als begrip zonder meer 137.
Departicularisatie: 212.
Diakrities moment: Gestalt als aan-
schouwelik - 181-182, 228.
—nbsp;phoneem als diakritikon 196.
—nbsp;Zie : Betekenis.
Diaphone: 184 n. 4.
Differentiatie : als splitsing 135.
—nbsp;der Gestalt 200.
—nbsp;in de waarneming 282.
—nbsp;in het denken 283-284, 286.
Ding an sich : 240.
Directe kennis: Ogden amp; Richards 73,
75.
Disjunctieve relevantie : der phonemen
199, 203, 212.
—nbsp;der betekenis-onderscheidingen. Zie:
Betekenisonderscheidingen.
Distantie-compositum : 369, 382 n. 27.
Dressuur : 66. 113.
^ en naamvragen 121.
Ecphorisering : 57.
Eenheid van aanschouwelikheid en on-
aanschouwelikheid : Zie : Teken.
Denken.
Eenheid der activiteitswijzen : 48, 206,
209, 211, 218, 219.
^ verhouding denken-Gestalt-beweging
213-214.
Eenheid en onderscheiding : 46-47, 87,
132, 396-397.
Eenheid-gevende act : 53, 55, 87, 142,
199 n. 30.
—nbsp;bij Dempe 59.
^ apperceptie 84.
^ bij Stenzei 105.
^ als „phénomène fondamental du
langagequot; 118.
en zin 364, 415.
—nbsp;Zie : Setzvmg. Symbolisatie.
Eenheids-accent : 385.
Eenheids-begrip : 46.
Eigennaam : 301-302.
Einmaligkeit : 356.
Einwortsatz: 101, 104, 152.
—nbsp;Zie : Monorème.
Element: Zie: Woord-identiteit.
Enclitica: 221, 272, 373.
Engram : definitie 56.
—nbsp;als „Interpretationquot; 60, 75.
Ervaring: definitie 44.nbsp;.
—nbsp;als eenheid en geheel 46.
—nbsp;als activiteit van het gehele individu
209.
Ervarings-onderscheidingen : 47, 87.
Ervarings-synthese : 47, 87.
Eaphemisme: 329-330.
Evolutie-leer : 16.
Expectation : definitie 57.
^ Zie: „Beliefquot;.
-ocr page 470-External Context: 62.
^ Zie : Stimuli-complex.
Figuur: 40-41, 49, 159, 172.
Flexie-vormen: 278, 312 n. 67, 352 n.
43, 355.
Formule: 378, 429.
Formulering: 136, 216, 218, 260, 261,
322. 384 n. 31, 403.
-- synthese 107 n. 27. 409, 412 n. 76,
428-429, 433.
^ en woord-voorstelling 217.
^ als geheel 297.
berust op 't woord 348, 364, 411 vlg..
420.
^ en compositie 384.
^ „werdende Redequot; 410, 433.
—nbsp;als zins-bouw 411-412, 415, 425,
433.
^ en situatie 416.
^ bij van Woerkom 420 n. 96.
■— „impulsion initialequot; 422, 424.
—nbsp;inwendig 425.
—- Zie: Präsentielle Gleichwertigkeit.
Formulerings-gewoonten : 418, 420.
—nbsp;Zie : Schema.
Functioneel aspect: 237-239.
—nbsp;Zie : Taal-„functiesquot;. Functioneel ge-
bruik.
Functioneel gebruik: 319, 329.
Functionele vorm: 159, 164, 166.
Fusionseinheit: 142, 249. 257.
Grammatica : denk-training 424.
—nbsp;begrippen-systeem der ^431.
Gebruiks-eenheid: 50-51, 103, 201, 391,
396, 429.
-- structuur 294.
—nbsp;berust op 't geactueerde woord 416.
—nbsp;Zie : Zins-eenheid.
Gebruiks-gedachte: 225, 230, 260, 425.
^ niet definiëerbaar 233.
—nbsp;Zie : Betekenis.
Gebruiks-gewoonte: 259.
Gebruiksteken: 92, 135-136, 140, 143,
146-147, 175-176, 219, 228-229, 294,
425.
Zie : Woord als middel. Denk-middel.
Gedachte: als onaanschouwlikheid 42.
244 n. 26.
—nbsp;in de waarneming 41. 224 n. 6, 264,
289.
—nbsp;bij het kind 285, 303.
—nbsp;concreet 284 n. 23, 285.
Gedrag: 128, 135.
Gedraging: zie gedrag.
Geheel-begrip: 46.
Geheel-verschijning: 199, 201, 202 n.
30**, 212.
—nbsp;in de waarneming 282.
—nbsp;compositum 382, 387, 388. 390.
Geheel-waarneming: 282-83. 286.
^ Zie: Woord-Gestalt als eenheid en
geheel.
Gelijktijdigheid: 219. 229.
Geluid: 150, 185-186.
—nbsp;als typies in de waarneming 209.
Gemeenschap: 107. 108, 148, 236, 289.
343. 361, 433.
Gemeinte Bedeutung: en „erfasste Be-
deutungquot; 323.
Generaliseren : 119-120, 127.
•— en affect 266.
Genus: 346 n. 35.
Geordend geheel: 36.
Gestalt: 174-175, 205.
—nbsp;aanschouwelike kennis 173.
—nbsp;functionele aanschouwelikheid 174,
207, 211.
—nbsp;ken-moment der synergie 211, 213,
222.
—nbsp;één met denken 211.
—nbsp;en beweging 213.
Gestalt-momenten : categoriaal 215, 353,
354, 376.
Gestalt-verandering: 221.
Gestalt-psychologie: 47.
Gevoelswaarde: 234, 238-239.
Gewaarwording : 61, 186.
—nbsp;„mere awarenessquot; 74 n. 35.
—nbsp;Zie : Sensation.
Groeps-exponent: 375.
Handdend denken: 131. 213. 431.
—nbsp;werkelikheidstellend 422.
Handeling: doelgericht 123-124. 135-136,
422.
^ als aanschouwelik-onaanschouwehke
werkzaamheid 132, 209, 422.
^— en voorstelling 177.
^ en situatie 401.
Handelings-eenheid: 209, 210, 213, 423.
Handelings-index: 109, 123, 267, 301.
—nbsp;differentiatie 110.
Handelings-middel: 17, 130.
—nbsp;woord als handelings-middel 125 n.
65*. 127 n. 72*. 136, 232, 331.
Handelings-veld: 294, 401. 408 n. 70.
409.
Handelings-vecvangende hulp-handeling:
125-126. 129. 230. 301, 425.
—nbsp;differentiatie tot gebruiksteken 135-
136.
Homoniemen: 320, 340.
Homophoon: 169, 334.
Hyphenated words: 97.
Ik: in de waarneming 41.
Identificeren : Zie : Ineen-denken.
Image: 205. 207. 210, 212.
—nbsp;wanneer per se bewust 211.
Incorporering: Zie : Infigering.
Individualisering: 284.
Ineen-denken: 321, 335, 337-338, 342.
-- Zie: Secundair woord-maken. Rap-
ports.
Infigering: 271. 376.
Instelling op taal-gebruik: 145, 218, 332,
405-406, 422.
^ Zie : Situatie.
Interpolering: 203.
Interpretatie: der situatie 407.
—nbsp;en taal-gebruik 424.
Interpretatie-niveau: 267, 323, 326.
Interpretation: als „Expectationquot; 57.
—nbsp;als „Beliefquot; 61.
—nbsp;als „denkenquot; 58. 82, 88.
^ als afhankelik van stimuli 60-61.
—nbsp;als afhankelik van „referentenquot; 73.
Interpreterende heen-en-weer-beweging:
203, 297, 299 n. 55, 369 n. 7*. 410
n. 71, 424-425.
—nbsp;Zie: Formulering.
Introspectie: definitie 11. 17.
—nbsp;als methode 14, 17.
—nbsp;bij Ogden amp; Richards 56, 79-80.
—nbsp;Zie: Methode.
Irrelevante momenten: 197, n. 25, 220,
222.
Isoleerbaarheid: 314, 316, 350, 366, 367.
373.
beperkt 368. 369 n. 10, 380, 381.
^ Zie : Woord-criterium.
Ken-kritiek: 8.
Kennende aanschouwelikheid: 181 n. 1,
185,nbsp;187, 197.
^ synergie-moment 213.
—nbsp;Zie : Phoneem in de waarneming.
Kennis van ervarings-onderscheidingen t
117. 120. 126 n. 70. 127. 128. 134,
142. 200. 215, 303. 332, 354, 355. 426
n. 110, 427.
Kern: 234, 249, 341.
^ structuurprinciep 302. 342, 354, 387.
Klank: bij Vossler 19 n. 38.
—nbsp;als teken bij Bühler 23, 29-30. 33,
305-306.
—nbsp;als commvmicatie-middel 28, 49, 166.
^ als aanschouwelikheid 40.
—nbsp;als taai-vorm 49, 424 n. 105.
^ als handelings-index 109, 111. 123,
296.
—nbsp;als moment van het woord 120, 127,
134.
—nbsp;als gedachte 120-121, 127.
^ bij von Humboldt 123 n. 64.
^ als waarneembare aanschouwelikheid
150, 184. 188.
^ alleen bepaalbaar vanuit de ervaring
159 vlg., 185, 196.
—nbsp;veranderlike t.o.v. het phoneem 183,
186,nbsp;219. 220-221. 321 n. 1.
^ als gewaarwording 185.
^ in de waarneming 209.
—nbsp;geheel-moment 215.
en schrift 220-221.
als teken van de Gestalt 306.
—nbsp;Zie : Vormelike constante.
Klassensysteem: 105. 107.
Komplex-kwaliteit: 199-200. 202, 215 n.
42. 219.
Kundgabe: 21 vlg.. 38. 266, 307.
^ plaatsvervangende teken-functie 25.
Leidinggevend princiep : 6, 224.
Lettergreep: 170, 199.
Lidwoord: 293.
Linguistiek: object 2.
^ methode 5-7.
Logicisme: 37, 256, 277, 302, 424.
—nbsp;Zie: Kennis van ervarings-onder-
scheidingen.
Logisme: 207, 289, 293.
Meaning: als correlatief aan „signquot; 57.
—nbsp;als „circulair verschijnselquot; 58.
—nbsp;definitie van Ogden amp; Richards 59.
—nbsp;van een symbool 78.
Metanalysis: 95.
Metaphoor: 232, 327-328, 330, 339 n.
19 en 20.
Methode : Paid en Bühler vergeleken 5-7;
G. Stern 224.
—nbsp;Behaviouristiese 12.
^ Introspectieve 14.
—nbsp;Convergentie der beide methoden 17-
18, 31, 32 n. 63, 56, 80 n. 48.
Mnemotechniek: 212, 232.
Moment: definitie 48.
Monorème: 101, 107.
—nbsp;Zie: Einwortsatz.
Montessori-kinderen : 94, 426-427.
Morphème: 308, 310.
—nbsp;als niet-objectief 311, 316.
—nbsp;soms woord 311, 314.
—nbsp;en categorie-kenmerk 313.
Morphologies woord: 345, 379, 389.
Motoriese woord-voorstellingen: 134,
177, 204, 213.
Naam-ontdekking : 112-114, 116-118.
—nbsp;als betrekking-stellende denkhandeling
117, 120, 125.
Naamvalsvorm: 274, 278, 354.
Naam-vragen: 91. 111, 113, 117, 120,
126.
—nbsp;bij Wallon 114. 116.
—nbsp;bij Cassirer 119 n. 57, 126.
—nbsp;als criterium 121.
Nasalering: 152, 157. 161. 176. 221.
Nebenvorstellungen: 234, 235, 237-238.
Nennwörter: 291, 300 n. 56. 302.
Niet-ik: 40 vlg.. 130. 246.
—nbsp;Zie: Zaak.
Noemen: 232, 240. 244.
—nbsp;wijze van — 273.
—nbsp;anomaal — 291.
Objective reference: 226, 242.
constant 248.
—nbsp;en zaak 255. 258.
Omdachte aanschouwelikheid: 208-209,
211-212. 260.
—nbsp;geen ..zakelikquot; karakter 209.
^ Zie: Image. Aanschouwelikheid in
het denken.
Omstelbaarheid: 367. 373. 381.
Onaanschouwelike kennis: 42.
Onbewust: 279.
Onzelfstandige betekenis: 262. 271, 272
vlg., 276, 290. 321. 348. 353.
Onzelfstandig noemen: 277. 280. 290-91.
317. 318.
Orde: 157.
Organon-model: 30. 305.
—nbsp;alleen vanuit ..Darstellungquot; te be-
grijpen 39.
Orientierungskonvention: 297. 299.
Overgangs-klank: 270.
Paiute: 350.
Pars est propter totum: 148.
Partikel: 221. 251, 269-270, 279.
—nbsp;scheidbaarheid 370-371.
Perception: Zie: Waarneming als ..In-
terpretationquot;.
Persoonlik voornaamwoord: 266 n. 3.
293. 301 n. 57.
—nbsp;..Ausgangsbedeutungquot; 296. 301. 304.
—nbsp;niet-emphaties 308-309.
Phaenomenologie: 40. 274. 277.
Phoneem: 181, 190-191, 197, 201, 202.
—nbsp;ervarings-constante 183.
—nbsp;in de waarneming 185, 197.
—nbsp;als voorstelling 186, 191-194.
—nbsp;als ervarings-moment 187, 196.
—nbsp;veronderstelt klank 187, 189.
—nbsp;als klank-begrip 194.
—nbsp;cils relevant moment der Gestalt 196,
199. 201. 211. 216.
—nbsp;diakrities moment 196. 202. 212.
—nbsp;veranderlike 216.
ervaren in de Gestalt 214.
—nbsp;Zie : Disjunctieve relevantie.
Phonematiese systematisering: 222 n.
45*. 266-267.
Phonetica: en ervaring 160.
Phoneties woord: als „forme limitequot; 152.
—nbsp;niet constant 152-153. 171. 176.
-ocr page 473-—nbsp;als onderscheiding in de klankstroom
153, 157, 158, 160.
^ als fimctioneel constante 161, 177.
—nbsp;als geheel 162-163.
^ in de waarneming 165, 172 n. 19*.
—• Zie: Aanschouwelikheid is niet
„tekenquot;.
Polysemie : 233.
Populatbegrili : 231, 234.
Potentialiteit: 357.
Praediceren: logies 245, 261.
^ Zie: Noemen. Toepassen.
Präsentielle Gleichwertigkeit: 105, 148,
412, 416, 433.
Präsenz : 411.
Princiep : definitie 36.
Proclitica: 221, 272, 373.
Productie: 165-166, 173. 205, 208.
—nbsp;en synergie 210.
Psychologisme: 181. 185, 188, 246, 256
n. 37, 278, 307.
van de Saussure 23, 31. 307.
^ van Wellander 53.
—nbsp;overziet de „zaakquot; 72.
^ van Trubetzkoy 195.
Psychological context: 62-63, 154.
—nbsp;bij Grali 63.
Psychophysiek : 186.
Range: 251.
^ constantheid-gevend 252.
^ gebruiksgebied 253, 257.
Rank : 368 n. 6.
Redenering: 331, 334.
—nbsp;in woord-making 333.
Reference: 71, 240, 244.
—nbsp;Zie: ..Interpretation .
Referent: 71. 74. 76.
^ af te leiden uit de waarnemmg
van de zin 156.
-- als zaak 240.
_ als denk-inhoud 242.
—nbsp;als denkhandelings-eenheid 243, 24/.
259. 277. 324.
-Zie: Zaak.
Reflexie: bij introspectie 17-18.
_ en meerwoorden-geheel 104. 269. 299.
_ oî° woord-onaanschouwelikhetó g7.
—nbsp;in de woord-making 265. 268. 291,
355 n. 47*.
—nbsp;en abstractie 289, 426.
—nbsp;en werkelikheid 415.
Response : 14. 57.
Sanddhi:22\.
Samen denken: 124. 147. 287. 424
Samen handelen: 124. 130. 215, 229-230.
235-236. 323. 360, 429.
—nbsp;Zie: Coöperatie.
Samenkoppeling: 381. 383. 385-386. 388.
Samenstelling: 381, 388.
Scheidbaarheid: 367. 369-370. 372. 380.
—nbsp;bilateraal 370.
—nbsp;unilateraal 370.
—nbsp;als criterium 373.
—nbsp;en woord-moment 374 vlg.
—nbsp;en infigering 376.
—nbsp;en samenstelling 388.
Schema : 297 n. 53. 396 n. 53. 421.
—nbsp;groep-schema 372.
—nbsp;berust op woord 418 vlg.
Schrift : 94-95. 220. 309. 313. 373, 378,
388 n. 32***, 392, 427.
Secundair denken : 49, 133, 176.
Secundair woord-maken : 328-329.
—nbsp;en identificatie 335.
Sémantème: 310.
—nbsp;in woordbeschouwing 312.
—nbsp;als ervarings-moment 315.
Semantiek : 333.
Sematologie : 8-9.
Semiologie: 8. 20-21, 54.
Sensation: als ..signquot; 57. 73 n. 33. 76.
—nbsp;als ..directequot; kennis 73, 75.
—nbsp;Zie : Gewaarwording.
Sensisme : 61.
Setzung: 36. 59 n. 14. 87, 117, 120 vlg.,
176, 416.
—nbsp;Zie: Eenheidgevende act. Symboli-
satie.
Sign : definitie 57.
Signaal : 22. 24. 295. 300. 302.
—nbsp;bij Delacroix 115.
Simplex : 363.
—nbsp;en compositum 378-379. 383. 390.
Situatie: 28. 146. 202. 218. 236. 322,
323. 359.
—nbsp;„innerequot; en „äusserequot; 295, 401.
—nbsp;en woord 363, 409.
-ocr page 474-—nbsp;als woord-determinerend moment 363,
394, 402, 404, 408, 409, 416.
—nbsp;en compositum 390.
—nbsp;bij Gardiner 399-400.
—nbsp;ontwikkeling van het begrip 403-404.
—nbsp;vaste punten 404-405.
^ en zin: 409.
—nbsp;beheersing 417, 422.
Situatie-ervaring: 404, 407, 409.
Situationsindizien: 197 n. 25, 202, 221.
Slot-interpretatie: 76-77.
Spelling: geen betrouwbaar criterium
voor woord-onderscheiding 94, 97.
Spraak-handeling: 125, 129, 134.
—nbsp;en woord-voorstelling 178.
—nbsp;specificatie 422.
Spraak-melodie: bij Gemelli 163.
—nbsp;als gebruiks-verschijnsel 168.
Sprechereignis: concreet 19, 23.
Spreekhandeling: 125, 127, 128, 132,
134, 409.
—nbsp;als grondslag voor symbolisatie 130.
.— als geheel 215.
^ verhouding tot Gestalt 213-214.
Spreken: samenhandeling 323.
—nbsp;en denken 331.
—nbsp;specificatie van handelings-mogelik-
heden 417, 422.
Stam-betekenis: 354.
Zie: Sémantème.
Steuerung: 24, 109, 295, 357.
Stimulus: 14, 57.
—nbsp;concatenatio der stimuli 60-61.
Stimulus-complex: woord-klank 65, 149,
155, 160, 186.
—nbsp;Zie: External Context. Waarneem-
bare aanschouwelikheid.
Streven: 44, 123.
—nbsp;in de woord-making 59 n. 14, 68 n.
28, 144-145.
—nbsp;in taalgebruik 145-146, 210, 220, 414,
417, 428 n. 113.
—nbsp;en compositie 383 n. 29.
—nbsp;in formulering 422.
—nbsp;Zie : Instelling op taalgebruik.
Structureren: 145.
Structuur-princiep: systematies 336, 344,
365.
—nbsp;Zie : Betekenis-onderscheiding. Kern.
Structuur-verandering: 377 n. 19, 382.
Subjective apprehension: 226, 250, 252,
257.
Substanzstadium: 129 n. 74.
Symbolbewusstsein: bij Delacroix 114-
115, 121.
—nbsp;Zie: Naam-vragen.
Symbolisatie: 87, 117. 121, 133.
Symboliseren: 231.
—nbsp;en de zaken 278.
—nbsp;en actuering 291.
—nbsp;wijze van — 336.
^ Zie: Betekenen.
Symbolisme : zie : Semiologie.
Symbool: bij Markey 14, 77.
—nbsp;bij Ogden amp; Richards 65, 72, 77.
—nbsp;niet te verklaren als „signquot; 70-71.
als „signquot; vervangend 72.
—nbsp;handelings-karakter 15, 67, 77.
—nbsp;wat het kind er van weet 122, 128.
—nbsp;loos 240.
Symbool-kenmerken: 187, 196.
Symbool-veld: 391, 402, 410, 411, 421.
^ en woord 417-418.
Symprakties veld: 402, 406 n. 67.
Symptoom: zie : Anzeichen.
Syncategorematica: 273, 290, 305.
—nbsp;geïsoleerd 275.
—nbsp;bij Marty 276.
Synchronie: 335.
Synergie: 182, 209-210. 279, 422.
—nbsp;„mechaniesequot; reactie 218.
—nbsp;werking 220.
—nbsp;samenwerking 221.
—nbsp;eenheid 376-377.
—nbsp;en taal-systeem 431.
Syntagma: 97. 101, 104, 365. 373.
—nbsp;en verband 372.
—nbsp;compositum als ^ 379.
^ de Saussure 413, 419, 420.
System-word: 154, 176.
Taal: als mogelikheid van gebruik 105.
—nbsp;en denken, als probleem 425-426. ^
Taai-beschouwing:'^203, 414, 433.
—nbsp;Zie: Woord-beschouwing.
Taal-ervaring: 45-46, 141, 237, 407, 409,
425.
—nbsp;Zie : Waarnemend denken. Commu-
nicatie. Taai-teken structuerend mo-
ment.
Taal-„fanctiesquot;: verhouding der „func-
tiesquot; 38-39, 122, 238, 295, 306.
^ teken-zijn geen „functiequot; 139.
—nbsp;Zie: Auslösung. Kundgabe. Dar-
stellung.
Taal-gebeuren: 9. 17. 19. 49. 140, 396.
Taal-gebruik: als handeling 17. 128-129.
^ als waarnemend denken 50, 209.
^ en streven 145.
—nbsp;denk-ervaring 145, 208, 239. 243.
^ en samenwerking 235.
—nbsp;zakelik 241. 244.
—nbsp;werkehkheidstellend 414.
^ als moment van taal-making 433.
—nbsp;Zie : Handelingsvervangende-hulp-
handeling. Woord-gebruik. Zaak en
ervaring.
Taai-gedrag: 183, 236, 304, 422.
—nbsp;Zie : Dressuur. Naamvragen. Woord-
making, ogenblik waarop.
Taalklank-gebruik: vroeg-kinderlik 66,
91, 267.
Taai-moment: betekenisloos 264. 278.
292. 316, 375, 380, 383.
Taalstructuur: gedacht 280.
Taalsysteem: 148, 190, 194. 212 n. 40.
222. 227. 258, 266, 270. 342, 343. 411,
418.
^ organies-psychies 196 n. 23. 430.
^ en coöperatie 235-236, 429.
^ en betekenis 344.
^ vóór gebruik 364, 432-433.
^ tegenover gebruik 419-420, 427, 428-
429.
^ der gemeenschap 429-430.
—nbsp;qeen abstractie 431-432.
Taal-technies woord: 280-281, 305. 309-
310, 318.
^ logies abstract 289, 292 n. 37.
^ betrekking-stellend 290-91. 299.
^ isoleerbaarheid 316
_ autonoom 317.
^ betekenis 348.
Taal-teken : ontwikkeling van het begrip
49, 287.
—nbsp;als handelings-middel 127. 211.
—nbsp;geen ..functiequot; 139, 239.
—nbsp;als structurerend moment 12-13. 21-
22. 24-26, 141-142. 145, 343, 401.
—nbsp;Zie : Teken etc.
Taai-vorm : definitie 40.
Teken: als plaatsvervangend 23-26, 49.
127.
^ eenheid van aanschouwelikheid en
onaanschouwelikheid 31, 190, 207.
^ Zie: Symbool als ..signquot; vervangend.
Teken-begrip: platonies-aristotelies 20,
39.
^ te ontwikkelen uit de feiten 6, 9-14,
20, 22, 36 n. 68, 127.
Teken-definitie: van de Scholastiek 22-
23.
Teken-ervaring: niet omkeerbaar 58-59.
Tekst: bij Sechehaye 395, 398 n. 57.
Tempo-versnelling: 385.
Theorie: als vooronderstelling 5. 6.
Thing: 241, 242. 399.
^ Zie: Referent.
Toepasselikheid: 42. 119. 147.
^ en Gestalt 212.
^ der betekenis 231, 263, 330. 337.
—nbsp;Zie: Woord, toepasselikheid.
Toepassen: 244, 259.
—nbsp;conjunct 319, 327, 329, 335, 338.
—nbsp;disjunct 319, 329, 340, 353.
Toepassings-geval: 370.
Toepassings-gewoonte: 370, 380, 384,
386.
Totum est prius partibus: 47, 106, 148.
344, 364, 391, 397, 416.
—nbsp;in de woord-Gestalt 200.
Triebhandlungen: 112, 123-124.
Tussenwerpsel: 101, 265-66, 268 n. 4,
279.
Type: 150, 161.
^ te bepalen vanuit de ervaring 158.
165-166 189.
^ en melodie 167, 171.
—nbsp;en phonetica 198.
.— en waarneembaarheid 215.
—nbsp;gekend in de Gestalt 229.
^ Zie : Phoneties woord.
Typiese momenten: en a-typiese 163,
176. 189, 196. 215, 222 n. 45*.
—nbsp;de functie der phonologie 197-198.
Uitgang: betekenis 346-348, 353, 355.
^ scheidbaarheid 373.
Umwelt: 123-124. 215, 426.
Valear: 228 n. 5*. 359, 433 n. 124.
Variphone: 184 n. 4.
Veld van gebruik: 400-401, 403, 409.
■— vaste punten 409.
—nbsp;structurerend moment 411.
Veld-ervaring: 409, 418 n. 90.
Verband: 366, 367.
^ in de tijd 368, 380.
—nbsp;buiten de tijd 368.
—nbsp;en scheidbaarheid 371.
^ unilateraal en bilateraal 372.
^ en omstelbaarheid 373.
^ en compositie 382 vlg., 389.
Verbindings-woord: 280.
—nbsp;bilateraal verbonden 370, 372.
Zie: Onzelfstandig noemen.
Verbuigen: 308 n. 64*.
VergeUjking: 117, 279, 331-332, 354 n.
47, 355 n. 47*.
^ in logiese abstractie 282.
^ in woord-making 333.
Vervangbaarheid: 367.
Verzakeliken: 239.
Vocatief: 232 n. 8.
Voegwoord: 251, 263, 274, 279, 280,
292-93, 298.
Voelen: 45, 146.
Volle en lege woorden: 315-316.
Voornaamwoord: 293.
Vooronderstellingen : van Markey 15-16.
—nbsp;der introspectie 18.
—nbsp;van het derde hoofdstuk 108.
Voorstelling: 41, 43, 206, 208, 211.
—nbsp;als figuur van het voorgestelde 43.
—nbsp;articulatie-determinerend ervarings-
moment 191, 193-194, 209, 214.
—nbsp;geen ken-complex van organiese pro-
cessen 213.
Voorwaardelike reflex: 15.
Voorzetsel: 251, 272, 274-75, 293, 311,
317.
Vormis geen „tekenquot; 23, 28, 49, 306.
—nbsp;definitie 40, 156, 159.
—nbsp;als constant en onderscheiden 157.
—nbsp;en tijd 220.
—nbsp;Zie: Geordend geheel.
Vormelike constante: 109.
Vormelike systematiek: 133-134.
Vorm-woorden: 278.
Vraag-partikel: 270.
Vraag-periode: 121, 130.
Vrij denken: 137 vlg., 141 n. 87, 260-
261, 294, 415.
Waarneembare aanschouwelikheid: 149,
150.
^ als vorm 157.
Waarnemend denken: 45.
—nbsp;taalgebruik als waarnemend denken
50, 188.
Waarneming: 40, 43. 206, 208, 244.
^ als „contextquot;-verschijnsel 63.
-- als „Interpretationquot; 74.
^ en reflexie 426.
Waarnemings-beeld: 208, 214.
Waarnemings-denken : Zie : Gedachte in
de waarneming.
Waarnemings-situatie: 322-323.
Wendung: 416.
Werkelikheid: 414.
—nbsp;Zie: Zaak en ervaring.
Werkelikheid-stellend ervarings-moment:
364, 414-415.
Werk-mogelikheid: 357, 360, 364, 431.
Woord: geen teken van de betekenis (in
taalgebruik) 30, 196, 306.
^ als abstractie 98, 99 n. 15, 104, 32l,
336, 358, 360, 361.
^ als ervaringsmoment dat zich in
„vormenquot; openbaart 106, 108, 154.
—nbsp;als middel 127, 132, 138-140, 143 n.
189, 145, 235, 260, 306, 328, 331.
—nbsp;in taai-beschouwing 154, 358.
—nbsp;als ervarings-moment 201, 307, 362,
366, 371, 426.
^— als gebruiksteken 231-232.
^ toepasselikheid 263, 265.
—nbsp;niet situatie-gebonden 264.
—nbsp;en zaak 272.
als betekenis-dragend taal-moment
273, 290, 304, 320.
^ psychologies abstract 284.
—nbsp;en „Zeig quot;-functie 301.
—nbsp;en systeem 304, 329, 344, 362, 428,
433 n. 124.
—nbsp;als zaak 362.
—nbsp;en bilateraal verband 372.
—nbsp;hoe na de zin 416.
-- bestaansgrond 244-245, 423.
—nbsp;Zie : Denk-middel. Werkmogelikheid.
Werkelikheidstellend ervarings-mo-
ment etc.
Woord-analyse: 350 vlg.
Woord-avtonomie: 201, 309, 317, 363,
391, 393, 395.
—nbsp;bij Delacroix 102.
—nbsp;en situatie 406-407.
—nbsp;en het princiep : totum est prius par-
tibus 416.
—nbsp;en symbool-veld 417.
Woord-beschouwing: 131, 137, 141, 209,
216-217, 414.
—nbsp;van taaltechniese woorden 291-92.
—nbsp;en woorddeel-betekenis 354.
—nbsp;betekenis in — 358.
Woord-constantheid: 100, 271, 321, 324,
334, 342.
—nbsp;en zaak 240, 249, 322, 326, 386.
—nbsp;sluit potentiëel woord-bestaan in 357.
Woord-criterium : 331, 350, 364, 366,
373, 381.
—nbsp;Zie : Isoleerbaarheid.
Woord-definitie: 147, 179, 222, 262, 271,
318, 361, 365, 372, 423.
Woord-eenheid: 203. 313. 315, 328, 347,
349 vlg., 376, 377.
—nbsp;bij Graff 154.
—nbsp;in de tijd 369, 380.
—nbsp;als fundament voor scheidbaarheid
373.
Woord-functie : 139.
Woord-gebruik : 244, 245.
—nbsp;en zaak 253.
—nbsp;na woordmaking 140, 391.
—nbsp;Zie: Functioneel aspect. Zakelik
aspect.
Woord-Gestalt: 99. 176, 179, 202-203.
—nbsp;alleen bepaalbaar vanuit het woord
198-199, 228-230, 321-322.
—nbsp;als eenheid en geheel : 199 n. 30, 200,
201-202, 212. 214-215.
—nbsp;als veranderlike 200, 213, 221, 228
—nbsp;aanschouwelik diakrities moment 199,
228.
—nbsp;omdachte aanschouwelikheid 209.
—nbsp;functionele aanschouwelikheid 211-
212 228
—nbsp;gedeparticulariseerd 212-213.
—nbsp;kennende aanschouwelikheid 213.
—nbsp;synergie-moment 213.
—nbsp;als luxe 214.
—nbsp;bij de hoorder 218.
—nbsp;Zie: Gestalt. Aanschouwelikheid is
niet „tekenquot;.
Woord-groep : 366, 385.
—nbsp;structuur-eenheid 367-368, 371-372.
—nbsp;en woord 373. 381. 387.
Woordgroepen-leer: 148. 366.
Woord-identiteit: 99-100, 138, 256, 320,
325, 326, 338, 355-356.
—nbsp;hoe ver zij zich uitstrekt 334, 340.
—nbsp;wat zij niet is 357.
Woord-klank : Zie : Stimulus-complex.
Woord-kunst: 214, 217, 219.
Woord-making: 33, 106, 122, 327-329.
—nbsp;en associatie 83 n. 58.
—nbsp;eenheidgevende act 87, 214-215, 265.
—nbsp;afhankelik van het gebruik der ge-
meenschap 107, 253, 433.
^— ogenblik waarop 112-113, 118 n. 55,
142, 304, 383.
—nbsp;bij Stenzel 113, 119 n. 58.
—nbsp;bij Delacroix 114.
—nbsp;en denken 117-118, 263, 265.
—nbsp;en reactie-tendens 130.
—nbsp;vóór gebruik 140, 391.
—nbsp;en streven 144-145.
—nbsp;samenhandelen 236, 253.
—nbsp;en waarneming 263, 267.
—nbsp;phonematiese systematisering 267.
—nbsp;en „Zeigenquot; 301.
—nbsp;en logiese abstractie 303.
—nbsp;compositum 379, 382 n. 28, 383-384,
387.
—nbsp;tijdens formulering 433.
—nbsp;Zie : Setzung. Symbolisatie.
Woord-moment: betekenis 318, 320, 348.
375.
—nbsp;afhankelik van het geheel 321. 350,
353, 372.
—nbsp;niet scheidbaar 375.
—nbsp;Zie: Categorie-kenmerk. Affix, be-
tekenis. Gestalt-moment. Uitgang, be-
tekenis.
Woord-onderscheiding: als berustend op
schrift 94-95, 392.
—nbsp;als ervaringsfeit 96-97, 106, 156.
Woord-ontwikkeling: 92.
Woord-orde: 281, 308, 373, 381, 389.
429.
-ocr page 478-Woord-signalement: 189, 197.
Woord-voorstelling: 204, 211.
—- afwezigheid van — 177-179, 186.
^ in taai-beschouwing 208, 216.
^ luxe 214.
^ Zie: Voorstelling, articulatie deter-
minerend.
Woord-vorm : „physische Worterschei-
nungquot; 274.
—- Zie : Phoneties woord.
Woord-zelfstandigheid: 314, 345, 350,
353,nbsp;373 n. 14, 376, 393.
^ bij Wandt 391.
Zaak: 17, 23, 28, 40, 77, 209, 344.
^ ontwikkeling van het zaak-begrip 41-
43.
^ en ervaring 73, 78-79, 82 n. 56, 141,
240, 241 n. 21, 274.
^ te behandelen 123, 125, 129, 131, 253,
354.
^ differentiatie tot „betekenisquot; 135.
—nbsp;betekenis als — 230.
—nbsp;hiërarchie 272.
—nbsp;bij taal-technies woord 281.
—nbsp;en betekenis-toepasselikheid 330.
Zaak-categorie: 248-250, 256, 325.
.— als empirical fact 251.
—- zelfstandig-onzelfstandig 262, 271,
277.
Zaak-kenmerk: 250, 254-255, 258, 330.
^ en abstractie 282-283.
Zaak-voorstellingen: 147, 178.
Zakelik aspect: 239, 261.
Zeichen: 22, 26-27.
„Zeigquot;-functie: 30 n. 61*, 34 n. 65, 297.
^ rein zeigen 300, 302.
Zeigwort: 295, 300.
—nbsp;Ausgangsbedeutung 301.
Zin: 106.
—nbsp;bij Jespersen 103.
—nbsp;als uitgangs-punt van onderzoek 103.
^ bij Karcevskij 104.
—nbsp;als vrije gebruiks-synthese 118, 154,
156, 206, 210, 420 n. 95.
^ als psychologiese context 154.
^ Gestaltmomenten van de zin 270.
—nbsp;zelfstandige existentie 392.
^ bepaaldheid 394 n. 49.
—nbsp;veronderstelt het woord 397, 416.
^ als structurerend moment der taal-
ervaring. (Zie onder : Taai-teken : als
structurerend moment) 409.
^— Zie : Gebruiks-eenheid.
Zins-eenheid: 364.
—nbsp;als „Aktualwerkquot; 367, 397, 410, 413,
433.
—nbsp;werkelikheidstellend 415, 428.
—nbsp;kenbaarheid 426 n. 110.
—nbsp;en woord-eenheid 428.
Zins-Gestalt: 270, 316.
—nbsp;Zie : Taai-moment, betekenisloos.
Zinsmelodie: 103, 167-168, 203.
Zins-primaat: 101, 102, 105, 364, 393,
395 n. 51, 416, 421 n. 99.
-ocr page 479-Dit boek
Hel Woord een studie omtrent de grondslag van taal
en taalgebruik is gedrukt op de persen van de
N.V. Centrale Drukkerij te Nijmegen
a?
4 x^^na^
ifr:
-ocr page 481- -ocr page 482- -ocr page 483-I
Het woord is de organies-psychiese eenheid, die wij, als blijvende
werkmogelikheid van ons menselik wezen, in de act der woord-making
stellen, en die wij, bij het gebruik, actueren als het zelfstandig symboli-
serende gebruiks-teken, dat ons individuele mensehk handelen, als
handeling van een hd der mensengemeenschap, mogelik maakt.
II
Het phoneem is een relevant moment van een woord-Gestalt.
III
De „zin-schemataquot; berusten op het woord.
IV
De condities waaronder het schriftelik taal-gebruik plaats vindt, zijn
gunstiger voor 'n overwogen taal-gebruik, dan die van het spreken.
V
De norm: „Breng, als je geen biezondere schrijvers-aanleg hebt, je
geschreven taal, wat zinsbouw en woordgebruik betreft, zoveel mogehk
in overeenstemming met de beschaafde spreektaal, is, voor het middel-
baar onderwijs, onvolledig.
De norm: „Wij moeten ons richten naar de gewone omgangstaal van
iemand die vloeiend spreekt,quot; is onjuist.
VI
De traditionele zins-ontleding, ofschoon zij herziening behoeft, bevat
waardevolle elementen voor het onderwijs in de moedertaal.
VII
Een verantwoorde zins-ontleding van het nederlands veronderstelt een
begrip van woordsoort-verschillen; zij veronderstek geen kennis of
gebruik van naamvallen.
Het onderwijs in de klassieke en moderne talen, op grammatiese grond-
slag, veronderstelt kennis van de grammatiese structuur der moedertaal;
het is onmogelik bij dat onderwijs van een „universele grammaticale
leergang, die 'n vreemde taal als basis neemt,quot; uit te gaan.
IX
Boutens' dichtkunst komt eerst dan volledig tot haar recht, als zij
wordt begrepen in functie van het platonies denken van de dichter.
X
De literaire kritiek is het uitgangspunt van elke literaire wetenschap.
XI
De zuivere waarde-bepaling van de contemporaine literatuur levert
niet méér moeilikheden, dan die van literaire werken uit het verleden.
XII
Zelfs afgezien van elke overweging van louter aesthetiese of cultuur-
historiese aard, is het letterkunde-onderwijs op de middelbare school
een eis.
XIII
De u van enkele sterke verba der tweede klasse (type: lükan) moet
niet verklaard worden uit analogie-werking van de i der eerste klasse.
(Hirt Handbuch des Urgermanischen 1931, I, § 84.)
XIV
In de menselike waarneming is een onaanschouwehk princiep het
structurerende moment.
XV
De „Gestaltquot; is 'n functioneel constante, als aanschouwehk moment
ener ken-eenheid fungerende, aanschouwehke eenheid, die uit het com-
plex van prikkels, welke bij het ontstaan dezer eenheid stimuleerden, niet
kan worden verklaard.
XVI
De theorie van Ogden amp; Richards, ontwikkeld in „The Meaning of
Meaning. London 1930 3quot;, levert geen verklaring van het denken.
Maastricht, datum postmerk.
Ondergetekende verzoekt vriendelijk onder de
Stellingen, verzonden tegelijk met Ket proefschrift
,,Het Woord, Een studie omtrent de grondslag
van taal en taalgebruik,quot; in de tweede regel van
Stelling XVlIl te willen lezen 1934 i.pl.v. 1931.
Met verschuldigde eerbied,
ANTON REICHLING S.J.
-ocr page 486-Husserls begrip der „unselbständige Bedeutungquot; van woorden, bewijst
de ontoereikendheid zijner betekenis-analyse.
XVIII
Terecht ziet Japikse (Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en
Oudheidkunde 193^, blz. 118-119) in de vraag of de beschuldiging over
de vervalsingen in de verhoren zelf, en van twee der ondertekeningen
in de stukken van het proces tegen Pater Ant. Temmerman, juist is, de
hoofdzaak. Voor zijn twijfel echter daaromtrent, geeft hij geen voldoende
reden.
' ' / . - ^
•'- ï
V- J
: ^'Â
. ■ . V fS
■ VfS
1.1' Cr^ | ||||
gt; . : - |
k | |||
: |
S • ' | |||
^ v' '• |
T • ' , | |||
» |
■ • . ■ '{t ' |
V | ||
V | ||||
-TV | |
* |
, - , ^ • ■ -T |
t ■ .. | |
- . quot;V | |
— ^ | |
- ^ -, -, | |
■V |
^ ' A | |
«1. ? sv |
fK A v^ |